ADELE en THEODOOR, O F BRIEVEN OVER. DE OPVOEDING. D o O R M EVROüW de GRAVIN DE GENLIS. uit het fransch vertaalt k n met aanmerkingen uitgegeven door E. BEKREU, weduwe Ds. A. W O L F F. EERSTE DEEL. in 's GRAFENHAGE, M ISAAC van C L E E F, MD C C LXXXIIt'   BRIEF aan MEVROUW de GRAVIN de GENLIS. mevrouw! Ik fchryf u, hoogst waarfchynlyk, in eene taal, die gy niet ver/laat; dit is myn fchuld niet; mooglyk zoude ik u in uwe taal. kunnen fchryven ! maar dit verkies ik niet. Hoe zal ik het dan (lellen, daar ik my de eere wil geyen, om u van myne byzonderfte achting te verzekeren, om u te bedanken voor de aange~ name uur en, die ik, in het Vertalen uwer Brieven over de Opvoeding, hebbe door gebragt! Ik zal u eene goede Vertaling van dee-' zen brief bezorgen; dit is het beste middel, dat my nu invalt, om myn oogmerk te bereiken. * & Mn  ÏV BRIEF AAN MEVROUW En wie, vraagt gy mogelyk, zyt gy , die fnen de Vertaling myner Werken aanbevolen "heeft ? die de vryheid naamt, om eenige Noten onder mynen Text te voegen ? Gy weet zeker zo weinig van my, als van den man in de maan. Grote geniën hebben fomtyds rare invallen. De Nieuwsgierigheid is onze Sex eigen genoeg, om u eens te doen vragen : wie is toch de Vertaalfter myhff Werken? Er is mooglyk maar éénfatfoenlyk man in geheel Vrankryk, die u daar een zeer oppervlakkig bericht van zoude kunnen geven: de zelfde man, die de eer zal hebben, u deêze Vertaling aan te bieden, 't Is moeijelyk pan zich zelfs te fpreken. Onze vriend Montaigne heeft, om zyne prat ery or er zich zcf, al veel moeten horen, Ik moet u echter voldoen 5 te meer, daar ik bedroeft weinig te zeggen heb. .Ik maak Boeken, Mevrouw, en iaamlyk goed flegte Vaerzen. Zie daar, alks wat ik te zeggen heb: want met myn perfoon, die weinig beduit; met myne huisfelyke emfiandigheden, die niets fchitterende hebben ; met myne jaren, of myne afkomst, hebt gy mets te maken. Indien ik zv gelukkig gelyeest ben, van uw Werk wél vertaalt te, heblen, zal ik dit meer moeten tocj.chryven aan-.  DE GENLIS. V myne oplettentheid om u toch recht te doen, ah wel aan eene gaaf, my meer byzonder eigen. Uw fchoon oorfpronkelyk werk beviel my dermate, dat ik my liet vinden, om het voor myne Landsgenoten verfiaanbaar te maken. Ik hebbe nodig geoordeelt, nu en dan eene aanmerking onder den Text te plaatzen, om dat ik nu en dan met u volmaakt overeenkom; en nu en dan zeer met u verfchil. Mooglyk komt u dit wat vry voor; maar zo ben ik! Een bedroeft mensch waarlyk voor iemand, die zich verheelt, dat hy al het gezotit menfchen Verfiand heeft opgekogt; en gevolglyk niet wil tegengefproken worden. Doch dit verwagt ik niet van eene Dame, die zo veel eer aan de Sex doet; en voor ,ons een Werk gefchreven heeft, dat in allen opzichte fchoon en uitmun' tent is. 't Is waar, fommigè lieden menen, dat er in dit Werk te veel Romanesq is. Te Véél: 't is wat jïerk gezegt. Het komt my vóór, Mevrouw, dat gy te veel kennis van 't menfchelyk hart hebt, te wel bekent zyt met denheerfchenden finaak der menigte, om eenvoudig te willen fchryven, dewyl ons oogmerk is gelezen te worden. Gy weet zeker zo goed als ik, dat het ware'ni-et altoos voldoet: zal het ons be* 3  TI BRIEF- AAN MEVROUW zig houden, dm moet het ongemeen zyn. JVy kennen onze eigen driften nog maar zeer on' volkomen. Wysgerige oogen zyn alleen in flaat, om de hair-fyne dryfveertjes te zien _ waartenemen. Hierom moet men die groot en heftig afbeelden ; dit valt in den horifont van daaglykfclie opmerken ; dit geeft er een zweem van nieuwigheid aan. Gy met ook'ï (en handelt des uit fchranderheid zelf daar na,) dat de Liefde tegenjïrydigheden heeft, die haar alleen eigen zyn, haar karakteriferen. Hier uit ontjlaan hare hevige vervoerende uitwerkingen. De kiesfche eigenzinnigheid eener drift is voor den aanfchouwer altoos gevalliger dan de heftigheid alleen; hy doet dan meer ontdekkingen. ' Die uw werk, Mevrouw, in deeze geestge,. fieltheid leest, zal zich over uwe doorzichtigheid nog meer verwonderen, dan over het geen gy verhaalt. . Myn Vaderland is door u niet al te billyk behandelt. Nu, daar over heb ik reeds een woord gezegt; en, zo ik deezen Brief niet wilde bekorten, zou ik er veel meer ter verdediging kunnen byvoegen. Gy vergeeft my dit. Gy, Me? vrouw, kent noch de taal, noch het huislyk leven, noch de genie, noch de beste vernuften • mze's  de genlis. vn enzes Land. Uw oordeel doet des — in dit Jluk — weinig af. Verftandige lieden zullen ook in Adele en"" Theodoor geen zeer gewichtige verhandelingen over een byzonder volk gaan opzoeken. Zy zullen uwe berichten van dien aart aanzien voor bywerk — voor het Vehiculum, om 't geen gy zeggen wilde, te doen pasferen. 't Is evenwel fpytig, dat zelf eene Mevrouw de Genlis ons niet billyker behandelt, daar zy toch van ons fpreken wilde! Hoe zeer wy ook in dit Jluk verfchillen, reken ik het my tot eene eer, uitgekozen te zyn, om uwe Werken van tyd tot tyd in myne uuren van uitfpanning te vertalen. Uwe Annales de la Vertu verdienen ook by ons gekent en gelezen te worden. Vaarwel, Mevrouw! Bekleedt nog lang den aanzienlyken post, waar toe gy geroepen zyt. Vorm uit Vorjlelyke Kinderen br ave gevoelige menfehen. Dan zalFrankryk u zegenen, ook nog als men den jonge lieden, by uw graf brengende, eerbiedig inluistert: Daar ligt eene der Weldoenfters des Menschdoms! e. b e k k e k, ' Ih de Beverwyk, Wecl Ds- A* wol ff. 6 Sept. 1782, ADE-   A D E L E E N T H E O D O O R? O F BRIEFEN OVER DE OPVOEDING. EERSTE BRIEF. £>e Baron d'AImane aan den Vicomte de Limours, 2 February, 's morgens ten drie uuren, MYN WAARDE VICOMTE ! Z o op't oogenblik vertrek ik met myne Vrouw en twee Kinderen , en dat wel voor vier jaar. Als gy dit Briefje leest, ben ik reeds twintig mylen van Parys. Ik kon niet befluiten om u myn ontwerp te ontvouwen, om u vaarwel te zeggen. Ik vreesde, dat uwe vriendfchap dat zoude pogen te verydelen; dat gy my tegenwerpingen zoudt maken; hierom hield ik het zelve voor u verborgen. De keuze, die ik doe , I. DEEL. A 13  a BRIEVEN OVER is de rype vrugt eener langdurige en wel overpeinsde bedenking; de liefde voor myne kinderen, die gy zo wel kent, doet my dit ontwerp ter uitvoer brengen. Ik voorzie, dat myne kinderen my gelukkig zullen maken; voortaan wyde ik my geheel toe aan hunne Opvoeding. De Waereld zal mooglyk zeggen dat ik eene zeer uitftekende, maar ook zeer moeilyke offerhande doe: men zal my zeker voor een zonderling , voor een eigenzinnig man houden; en ik handel alleen redelyk. Ik kan u in deezen Brief alle myne gevoelens niet ontzwagtelen; zy zyn te veelvuldig, te uitgebreit. Als ik te B ... . gekomen ben, zal ik zo omftandig fchryven, als onze wederzydfche ware vriendfchap vordert. Wees gerust, myn waarde Vicomte, 'dat ik het plan, door ons gemaakt, niet uit het •oog zal verliezen, maar dat wy ons nog nader zullen verbinden. Als ik de Ondeugd uit het jeugdig oog myns Zoons houde, als ik zyn Gouverneur, zyn Vriend worde, arbeid ik dan niet zo wel voor u als voor my? dewyl de deugd alleen hem dat geluk kan waardig maken, dat- gy hem toefchikt. Vaarwel, myn Vriend, fchryf my fpoedig. Overhaast u niet met over my te oordeelen, en vooral, veroordeel my niet, vóór gy alle de beweegredenen, die my dit befluit deden opnemen , weet. Myne  DE OPVOEDING. 3 Myne Vrouw fchryft aan de uwe een zeer langen Brief; maar zy kent de Vicomtesfe; zy is niet weinig beducht voor hare verregaande levendigheid; zy verzoekt, dat gy haar gevoeligheid , zo veel doenlyk is, matigt. Wy zyn alleen voor de eerde antwoorden wat bang; want wy zyn wel verzekert, dat de tyd en nadere overwegingen ons ten vollen zullen rechtVaerdigen. TWEEDE BRIEF. De Barones d'Almane aan de Vicomtesfe de Limours. 7 February. MYNE WAARDE VRIENDIN ! W y zyn allen behouden en gezont te B .... aangekomen. Myne Kinderen hebben geen het minfte hinder van de reis. Als men zes en zeven jaar is, flaapt men zo gerust in een rytuig als op een bed; zy zyn ook veel minder vermoeit dan ik ben. Dit oord is bekoorlyk. Ik heb er nog maar weinig van gezien; echter de gezichten zyn heerlyk, zo als die zich uit het Kasteel voordoen. Hi&r is alles eenvoudig. Ik heb al het prachtige, in myn groot en ongevallig huis te Parys, agtergelaten: gy weet, A » hoe  4 BRIEVEN OVER hoe het my mishaagde; nu woon ik naar mynen fmaak, juist zo als ik altoos wenschte. Myn kleine Adele heeft zo wel als ik zeer veel zin aan onze verblyfplaats: Zy zegt, dat zy veel meer behagen vindt in de leerzame fchilderyen dan in de zyden behangzels; ja! dat de Languedokfche Zon veel mooijer is dan de Paryfche Zon. Dewyl ik vrees, dut myne Vriendin op my verftoort is, zal ik haar niet meer zulke kleinigheden fchryven, vóór zy zich weder met my bevredigt heeft, ó Zo gy in myn hart hadt kunnen zien, dan , wel verre van my te laken, aoudt gy myn voornemen goedkeuren. Bedenk ook, myne waarde, dat zo het ons vryftaat te knorren op eene Vriendin, die binnen een minuut of tien ons om verfchoning kan vragen, het ons niet geoorlooft is dat recht te gebruiken , als zy ten minften twee honderd mylen van ons af is. Maar ook: waar omtrent heb ik ongelyk? U een geheim verborgen te hebben , dat niet eens myn geheim alleen was ? Myn man had my volftrekt verboden er iets van te zeggen; maar herinner u ons laatst Soupé ! .Waarlyk, gy moet gezien hebben dat ik zeer bedroeft was. Ik kon u immers naauwlyks vaarwel zeggen ? Ik verlang zeer naar fchryvens van u; want ik kan, zo gy misnoegt op my zyt, niet gelukkig zyn. ê Ik  DE OPVOEDING. 5 Ik omhels Flora, en de kleine lieve Conffcmce, en ik bid, dat gy met de eerfte dikwyls fpreckt over uwe beste Vriendin. DERDE BRIEF. De Gravin d'Ostalis aan de Barones d'Almane. WAARDE TANTE! Ik ben , zo als gy my belast hebt, op den dag dat gy vertrokt by Mevrouw Limours geweest; zy hadt des voormiddags belet, maar des avonds wagte zy my op. Ik vond haar in een verdrictigen luim. Zy fchreide toen zy my zag; vervolgens beklaagde zy zich van u. Zy behandelde my koeltjes; ik begreep zeer wel waarom : Zy was jalours op my, om dat gy my een ontwerp hadt tocbetrouwt, waar van gy voor haar een diep geheim hadt moeten maken. Ik zou haar hebben kunnen zeggen: „ Hoe , „ Mevrouw, zou myne Tante, myne Wel,, doenster, aan wie ik alles wat ik bentedan„ ken heb, met haar kind agterhoudent heb„ ben kunnen zyn? Kon zy van mynen kant ,, die tegenkantingen duchten, die zy vreesde „ van u te zullen ontmoeten ? " Maar ik hcrdagt gelukkig eene uwer grondregelen ? die ons verbiedt om de reden te gebruiken tegen een. A 3 knor-  6 BRIEVEN OVER knorrige vlaag; ik zweeg des. Ik at gistten by haar, en ik vond haar in den zelfden luim. Het gezelfchap was talryk; en eenigen verzuimden niets om haar misnoegen tegen u aan te zetten, 't Was, zeiden zy, ongelooflik en onbegrypelyk, dat zy door u zo agterhoudent behandelt was. Hier uit, myne lieve Tante, kunt gy opmaken, of hare Eigenliefde niet te veel gekwetst is om te gedogen, dat uw Brief de beoogde uitwerking zoude hebben. Maar haar hart is zo goed! Zy bemint u zo oprecht, zy is zo openhartig, en zo vlugtig, dat het niet mooglyk is, dat zy lang op u te onvreden zyn zoude. Alle deeze moeilyke indrukken zullen wel dra vcrdwynen. — Myn Heer d'Ostalis gaat niet voor Juny niiar zyn Regiment $ en ik vertrek dien zelfden dag naar Languedok. Hoe groot, myne waarde Tante, zal myne vreugd zyn als ik u, na zo veele maanden mag omhelzen; als ik myn Oom en de lieve Kleinen zien zal! maar hoe fmartlyk zal het my vallen , ais ik van u allen fcheiden moet! Vaarwel, myne lieve Tante, vergeet uwe oudfte — uwe aangenomen Dochter niet; die uwer altoos, met de tederfte liefde en de groot/te achting, dankbaar blyft gedenken. Myne Tweelingetjes zyn fteeds welvarent. Zy beginnen reeds een weinig Fransch en Engelsen te praten: en zy geven my het zagt- fte  DE OPVOEDING. 7 fte vermaak, 't welk ik in uw afzyn kan genieten. VIERDE BRIEF. De Vicomtesfe aan de Baronesfe. Gy zegt: dat men niet knorren moet op eene Vriendin, die tweehonderd mylen van ons af is; maar is men verpligt, om haar ook hare te kortkoming in de vriendfchap te vergeven ? Indien gy hier omtrent eene ftelling hebt, zult gy wel doen om die er by te voegen, want zy alleen kan uwe redeneering gewigts by zetten. Het is hier niet te doen met knorren; ik zal u niet beknorren; maar ik ben tot in 't binnenst van myn hart op u verftoort. Gy hebt geene nadere Bloedverwante dan my; Mevrouw d'Ostalis zelf beftaat u minder: ik ben uwe Germain-nicht, en gy zyt ilegts hare zogenaamde Tante. Ik ben uwe oudfte en tederfte Vriendin ; en in de eenigfte gelegenheid, waar in gy my een bewys van uw vertrouwen en vriendfchap kunt geven, behandelt gy my als eene Onbekende! Waarlyk er zyn redenen genoeg om u te beknorren. — Maar, lieve'Hemel , zyt gy zulk eene flavin ? Myn Heer d'Almane benam u de vryheid om het iemand te A 4 ze2-  9 SRIEVEN OVER zeggen ; dat is, hy verbood het u. Zeker, gy zyt een zeer onderdanige Vrouw; en hy is een regte dwingeland. Tegenwoordig zou myn man my duizend geheimen kunnen zeggen, zonder dat ik in de allerminfte verzoeking raakte, om die aan u toe te betrouwen: maar, toen ik my van uwe liefde verzekert hield, wel toen zoude ik alle mannen om uwent wil verraden hebben ! Kort gezeit, ik had ongelyk; gy béwyst my zulks door uw voorbeeld, en ik zal my verbeteren. Gy wendt voor, dat ik uit Uwe treurigheid had moeten opmaken dat geen, 't welk gy my niet durfde zeggen; even als of ik u immer zeer vrolyk gezien had ! Gy weet, dat het denken u dikwyls zeer ernstig maakt, hoe kon my dit dan vreemt voorkomen ? Was het ook niet des avonds voor uw vertrek ? En al had ik iets van dit reeds voor twee jaar genomen befluit eenige uuren vroeger geweten, ik zou daarom niet minder te onvreden op u zyn. Ik weet zeer wel, hoe weinig gy u Itoort aan de gevoelens der menigte, indien zy de eer niet benadeelen: dit is een geluk voor u, ten minften voor tegenwoordig , want heel de Waereld laakt u ten hoogften. Men vindt het zeer grillig, dat men zyne kinderen in het hart van Languedok gaat opvoeden, cn te meer, daar men flegts tien rnylen van Parys zulk een heerlyk Landgoed be-  X> E OPVOEDING» 9 bezit, alwaar gy zo wel afgezondert kondt leven als uwe Vrienden zien; daar gy die Meesters , die gy nu mist, voor uwe Kinderen kondt hebben. Sommigen zeggen, dat gy alleen uit venvaantheid deeze party kiest, op dat men zoude geloven, dat gy eene grote offerhande doet; anderen , en zy zyn de meesten, zeggen, dat gy geruïneert zyt, en dat deeze 1cvenswys u thans noodzaaklyk is, om alles zo veel mooglyk te herftellen: men praat nog veel meer, maar die praatjes zyn zo zot en ongegront, dat zy het overfchryven niet waardig zyn. En wat kan ik op dit alles antwoorden, dan dat de Languedokfche Zon fraaijer is dan de Paryfche Zon; want gy geeft my geen andere reden. Hebt gy nog andre? ik bid u, zend die aan my: het zal my altoos lastig vallen, om u ftilzwygent te horen befchuldigen van grilligheid, - van dwaasheid. - Vaarwel Nu is 't niet: Vaarwel tot morgen; 't is voor vier jaar, mooglyk voor altoos Hoe kan toch een eenig fomber denkbeeld ons hart zo ver- zagten? Myne tranen vloeijen Ik beu bykans niet meer misnoegt, ik ben bedroeft! Verlevendt my fchryf omftandig Nu ziet gy hoe haatdragent ik ben ! ó , ik ben zwak. Altoos bemin ik u; en dit moet ik u ook zeggen , of ik ben ongelukkig. A 5 VYF-  BRIEVEN OVER VYFDE BRIEF. Antwoord op den vorigen. £2 Fehruary. I~foe verpligtent is uwe droefgeestigheid! aan haar ben ik het aandoenlyk , het teder flot uws Briefs verfchuldigt. Nu gy op zulk een edelmoedige wys my vergifnis geeft, ben ik gerust dat ik veel minder ongelyk heb by u: Hoor echter, wat ik hieromtrent te zeggen heb. Ik heb de Waereld nooit bemint: gy weet, hoe vurig ik naar kinderen Verlangde; en hoe zeer ik my, gedurende al myn leven, hebbe opgehouden met alles, wat eenige betrekking hadt met dc Opvoeding. Met myn zestien jaar getrouwt, en in myn eenëntwintigfte nog geen Moeder zynde, begon ik te denken, dat my dat zo begeerde geluk nimmer zoude ten deele vallen. Om my in dit opzicht zo veel mooglyk fchadeloos te ftellen, nam ik, om 't zo te noemen, Mevrouw d'Ostalis voor myne Dochter aan. Zy was toen flegts tien jaar, hadt een beminnelyke geaartheid, en ik voedde haar zo zorgvuldig op, als toen in myn vermogen was. Men prees deeze Opvoeding; en toen zy vyftien jaren bereikte, fprak men van haar als van een der beste, der bekwaamfte, der wel-  D K OPVOEDING. II onderwezenfte jonge meisjes. Ik alleen begreep , dat ik nu inftaat was, om my nog beter in dit ftuk te kwyten. „Men wilde, zegtRousfeau, ,, dat een Gouverneur alreeds een Opvoedeling hadt; 't is te véél, dezelfde man kan er maar „ één hebben. " De ondervinding heeft my geleert, dat Rousfeau eene zeer welgegronde mening beftrydt. De grootfte kennis van het menfchelyk hart, alle begaafthcden met elkander kunnen niet opwegen tegen een verdienste die beuzelagtig fchynt, maar die men echter in eencn Gouverneur geenzins kan ontbeeren: die van zeer lang kinderen beftudecrt te hebben; die van hen wel te kennen; en dit is niet te verkrygen dan door kinderen optevoeden. Ik ontdekte dit niet dan met leedwezen, en dit vermeerderde myne zucht om zelf kinderen te hebben, verzekert zynde, dat ik hun zeer nuttig konde zyn; naauwlyks kon ik my over de ontbeering deezes geluks vertroosten.^ Eindelyk verhoorde de Hemel myne wenfchen. Ik werd moeder. Theodoor werd het volgende jaar door Adele gevolgt, en ik was de gelukkigfte Vrouw der Waereld. Ik had reeds het een en ander over de Opvoeding gefchreven. Ik hervatte dit werk met zo veel yver dat myne gezontheid er door leedt. Toen begreep ik, dat ik myn ontwerp onmooglyk in allen opzichte kon volgen, ten ware ik my onttrok aan  12 BRIEVEN OVER aan die gezelfchappen, waar aan alleen de gewoonte ons verbindt. Ik moest myn gelieft plan ter zyden Hellen, of de Waereld vaarwel zeggen: myn man zag dit ook, wy fpraken er over, en hy befloot om, zo dra onze kleine jongen zeven jaar zyn zoude, Parys te verlaten. Maar wenvaards zouden wy ons dan begeven ? Wy willen, zo overleiden en fpraken wy, wy willen onze kinderen fmaak doen krygen in eenvoudige vermaken; hen verwyderen van al wat pracht en uitwendige grootheid fchynt. Zullen wy hen dan op ons Landgoed , flegts weinig mylen van Parys , opvoeden ? Moeten wy daar ook niet gedurig bezoeken ontfangen ? Zullen de kinderen daar niet daaglyks horen fpreken van de Opera, van nieuwe Toneelftukken ? Kan men hun beletten naar eene plaats te verlangen, daar men zo veel moois van vertelt , daar men zich zo wel diverteert ? Hier uit befloten wy, dat men niet waarlyk Buiten is, dan in het hart eener Provintie; wyl men daar vry kan leven: wy verkozen hier om ons Landgoed in Languedok. Myn Heer d'Almane liet met dat oogmerk zyn Adelyk Huis verbeteren. Indien gy lust hebt om het zelve te kennen, ik zal u in een volgenden het gehele huis befchryven. Stel u thans, myne waarde, eens een oogenblik in myne plaats! Beoordeel my niet naar u, gy zyt gevormt voor de  BE OPVOEDING. IJ fle famenleving; voor die grote Waereld, die gy bemint, en waar aan gy zo zeer behaagt: maar beoordeel my naar my zelf, die altoos de fterkfte trek tot oelFening en bezigheid had; die geen dwang kan dulden, zo er geen zedelyke bedoelingen zyn; ongelooflyk lui tot het verrichten van kleinigheden, niet werkzaam dan voor »t geen ik nuttig acht; niet begrypende, hoe men toch kan pogen te behagen aan zulken die men veracht; volmaakt afkeerig van grote Byeenkomften, van Bals , van Soupées, van den Opfchik, en het Spel; kort gezeit, naar my, die myn geluk van myne kinderen verwagt. Beken nu, of ik geene keuze gedaan heb , die met myn karakter allerbest ftrookt. Kunt gy my nu voor grillig, voor verwaant houden ? 't is waar, myne kinderen zullen in Languedok geene meesters vinden : maar myn man en ik zyn in Haat om dat gemis te vergoeden, ten minften voor eerst nog. Wy hebben ook twee lieden, die veel bekwaamheden bezitten , by ons; en die zullen ons , vóór de Opvoeding voltooit is , niet verlaten. Over vier jaar kom ik des winters te Parys; en dan zullen wy aan onze kinderen die meesters geven, die zy nodig hebben om hunne kundigheden tot volkomenheid te brengen. Erken nu , myne Vriendin , dat indien ik u voor twee jaar dit plan had medegedeelt, gy my zeer kwalyk zoudt genomen hebben, dat ik u iets toe-  14 BRIEVEN OVER toebctrouwde 't geen vast by my befloten was; want men vindt weinig fmaak in eene Confidentie , zo zy den. zweem van raadvraging niet heeft. Het voornemen myns mans. was onverzettelyk; indien ik er u iets van gezegt had, dan zouden wy in verfchil geraakt, ja mooglyk van elkander met koelheit verwydert zyn. Zie daar, myne Vriendin , een gedeelte onzer verdediging. Als gy het gehele Ontwerp onzer -Opvoeding weet, dan zult gy nog beter bezeffen, hoe nodig het voor ons zy Parys te verlaten. Laat dan de Waereld my bedillen,, ja vindt zy 't goed, lasteren. Myne confeientie is gerust; zy zal my zeer gemaklyk hier over troosten, indien ik maar de goedkeuring myner Vriendin kan verwerven. Hy, die zyn pligt doet, kan zich verzekert houden, dat het flegtc Publiek de beweegredenen , die zyne bedryven loflyk maken, haatlyk zal afmalen, en redenen uitvinden, die er al het verdienstelyke van afnemen; deeze onbillykheid is niet altoos de vrucht der afgunst, maar men bedryft die meermaal ter goeder trouwe. Indedaad , het grootst getal der menfehen neemt niets voor waarheid aan, dan 't geen hun bykans onmooglyk fchynt; hierom is hunne ongelovigheid veel vleiender dan 'hunne goedkeuring. Indien gy, myne waarde, myn gedrag goedkeurt, en my blyft beminnen, dan zal ik voldaan, ja volmaakt gelukkig zyn. ZESDE  DE OPVOEDING. I£ ZESDE BRIEF. Antwoord der Vicomtesfe. N immer hadden wy nog eenig verfchil, of het bleek by de uitkomst dat gy gelyk en ik ongelyk had: ik zie dat gy u nog aan deeze gewoonte houdt. Ja, myne Vriendin, gy hebt ook ditmaal gelyk, doch alleen in de zaak als zaak want ik vindc altoos cenige onregelmatig* heid in de wyze hoe. Zie daar alles, wat ik u voor tegenwoordig kan toeftcmmen; ik verzeker u echter niet, dat ik er geen woord meer tegen zal inbrengen. Gy hebt gehandelt naar uw karakter, naar uwe overdenkingen: als uw ontwerp eens niet zo goed ware, als ik geloof dat het zyn zal, dan echter hebt gy nog zeer redelyk gedaan; (iets dat nu zeer zelden gefchiedt) ik kan des uw gedrag geenzins afkeuren. Uw af beeldzei gelykt u volmaakt wel! Toen ik uwe befchryving las, zeide ik gedurig: dat is waar. Maar toen vroeg ik my zelf; hoe is 't mooglyk, dat ik eene perfoon , die zo weinig met my ovcreenftemt, zo teder bemin! Ei lieve leg my dit eens uit, gy weet toch zo veel dingen , die ik niet begryp. Zou de Vriendfchap dan zo wel hare grilligheden hebben als de  ■ï6 BRIEVEN .OVER. de Liefde. Al wat gy my nopens de opvoe-» ding van Mevrouw d'Ostalis gefchreven hebt, heeft my getroffen. Ik geloof waarlyk, dat er geene Moeder zyn kan, die niet groots behoort té wezen op deeze Dochter: ik bezef tefïens dat, zo de gefchiktheden gelyk zyn, Adcle "liaar eens verre kan overfchynen. Dit is echter niet zeer geneuglyk voor de oudfte Dochters , dewyl de jongften dus altyd best worden opgevoed. Hoe deeze zAvarigheid uit den weg te ■ruimen, weet ik niet. Mooglyk zult gy er wel iets op uitvinden; wees zo goed en denk er .eens aan. Ik ben nu eenendertig jaar; myne oudfte Dochter gaat' in haar vyftiende ; het wordt tyd om my niet langer met beuzelingen optehoudcn, die my dus lang bezig hielden, en mooglyk veel te lang om de misilagen der opvoeding myner. dochter te verbeteren: maar myne kleine ■Conftance is nu llegts vyf jaar. Deel my uw •plan van opvoeding voor uwe Adele mede; ik zal het beftendig volgen, immers zo befteudig als in myn toeftand mooglyk zy. Ik heb het Dprechtfte verlangen om haar de eere waardig te maken, 'die er ligt in uwe 'Schoondochter te zyn; Onderwys my, gelei my, myne waarde, liet zal my aangenaam wezen u verpligt tezyiï voor, immers voormy, geheel nieuwe deugden; en gevolglyk voor nieuwe, bronnen van geluk.  DE OPVOEDING, geluk. Gy kent my voor zeer vluchtig, zeer los; maar ik verzeker u, dat myn aart minder dan myne verwaarloosde Opvoeding daar van de oorzaak is. Ik deed uit een Klooster myne intrede in de Waereld, en wy komen er allen uit met maar een eenig denkbeeld, om zich te divertecren met alles wat vermaaklyk fchynt, om zich vergoeding te doen voor de lastige flaverny, waar in men ons gehouden heeft. AI het onderwys, dat ik kreeg, beftond hier in : „ Gy moet u met fmaak kleden, fraai dansfen , geen een Bal verzuimen." By 't eindigen des winters had ik eene verkoudheid op de borst, waar aan ik dagt te zullen fterven. De Rekening der Marchandes de mode bedroeg ruim vyftien duizend guldens. Gy zaagt, dat ik leerzaam was; dat ik myn voordeel met het onderwys gedaan had. Ik kan u echter verzekeren , dat deeze levenswys my nooit dan in de befpiegeling behaagt heeft. Nooit kwam ik van, zulke woeste en wilde vermaken, dan met eene grote vermoeitheid, en eenen tegenzin, die my hadden behoren te overtuigen, dat zy niet voor my gefchikt waren; immers niet zo zeer als ik dagt. Maari ik het my gedurig, nu door be« leeftheid, dan door de gewoonte, medellepen. Zie daar, zo heb ik myn leven gefleten. Ik heb voor de Waereld gekeft, zonder haar te feeminnen; ik heb met bedaartheid zotternyefl, l. DEEL. B bC  ,i8 BRIEVEN OVER bedreven. Wat blyft my nu over? Geen eene aangename herinnering, eene verzwakte gezont- heid, en onnutte klagten Men fpreekt veel van myne vrolykheid; ik geloof dat zy gemaakt is, en dat in weêrwil van 't natuurlyke , dat men er aan toefchryft. Gy, die zo ernftig fchynt, zyt in u zelf veel blymoediger dan ik ben. Gy weet niet wat droefgeestigheid is; my vervolgt zy gedurig; telkens, en dat meest altoos zonder reden, ryzen er zwaarmoedige gedagten in myn geest op, ook dan wel eensals ik recht vrolyk fchyn. Thans vind ik my weder zo neerflagtig en zo lusteloos, dat ik deczcn Brief niet langer wil maken. Vaar dan wel, en zend my toch de befchryving uwes Kasteels , en al de omftandigheden, die gy my belooft hebt. Gistren ontfing ik een Brief van mynen .Broeder, die over zynen jongen Vorst zeer voldaan is; en zich telkens geluk wenscht met het befluit 't geen hy nam, om hem optevoeden. Daar is zeker iets roemryks in eenen -Prins, geboren om te heerfchen, optevoeden. Maar 't is eene moeilyke offerhande voor myn Broeder, zich twaalf jaar buiten Vaderland te moeten ophouden. Hy v°r- tf. a te zeggen, dat de keuze, die g_y >- _-bt, zyne reeds grote achting voor u onüitcu uklyk heeft doen toenemen. Hy zal zelf aan den Baron fchryven, om hem te zeggen, met hoe veel eerbied  DE OPVOEDING. 19 bied hy u beiden befchouwt. Gy geeft zeker een uitmuntent voorbeeld; maar de uitmuntentIte zyn niet altoos de nuttigfte: want zo het moeilyk is u niet toe te juichen, het is nog veel moeilyker u na te volgen. Antwoord der Baronesfe aan de Vicomtesfe. C_Jy vergt my zo veel, dat ik u in één Brief onmooglyk kan voldoen. Maar gy begeert, dat ik omflandig zyn zal: zeer wel; ik zal u niet fparen. Het is my zo aangenaam om u alles te melden wat ik doe, om alles te weten wat u betreft! Is het nodig elkander te zien , om elkander te beminnen ? om dit elkander te betonen? De vriendfchap, die zuivere die belangeloze neiging, voedt en verfterktzich inde afwezigheid. Zulke ontbeeringen overtuigen ons des te kragtiger van hare kragt, en aanwezigheid. Het vermaak van 't fchryven, die keurige onderhandeling van twee zielen , door de achting en het vertrouwen verëenigt, is mooglyk eene harer verrukkelyküe giften. Als dan verdwynen alle die koele overeenkomsten der Gezelfchappen, die ons nader brengen, maar nimmer verbinden; dan vereenigen wy B 2 GUS ZEVENDE BRIEF.  ftO BRIEVEN OVER ons alleen door het hart en het verftand; deeze verftandhouding, deeze innerlyke mededeeling der gedagten , is een genot, dat altoos nieuw , altoos vol belang blyft. Men ontdekt in de afwezigheid nog andre voordelen; al het onvolkomene der karakters, al het ongevallige van inborst, al het ftrydige verdwynt ten eenenmale. Men ziet in de Brieven onzer Vrienden alleen 'haar vernuft, haar hart, hare tederheid. Er ontftaat geen verfchil; geen tegenfpreking veroorzaakt de minftc huivering. Maar het zyn deeze uitbreidingen niet, die gy van my eischt; gy vordert het plan myner Opvoeding. Doch dit kan ik niet in éénen Brief of binnen een maand drie vier geven, want ik zal voorbeelden nodig hebben, om u alles, wat dit ftuk betreft , mede te deelen. De Historie van Adele kan u alleen een juist denkbeeld van alles geven. Zoudt gy nu, myne waarde, moeds genoeg hebben, om u te laten vervelen met duizend kleinigheden , alle betrekkelyk tot een kind van zes jaar, zyne bezigheid, zyne vorderingen, zyne misdagen, zyne vragen, onze gefprekken! Eerst moet ik u de perfoonen, die wy mede genomen hebben, doen kennen. Ik begin met Mifs Bridget, u niet geheel en al vreemt; en waar over gy zo gefpot hebt, toen ik haar uit England liet komen, om aan myn meisje, toen .zes  DE OPVOEDING. al Zes maanden oud, het Engelsch te Ieren. Ik heb al uwe grappige aanmerkingen, die gy zo wel op haar als op my maakte, nog in geheugen; ik weet nog, hoe gy myne zotheid belachte, om dat ik een kind in de luiers eea Matres gaf: Ik had goed te zeggen, dat men jn alle landen van Europa, behalven in Vrankryk, zich van dit middel bedient, om de kinderen de nog levendige talen te leren; niets was in ftaat om uwen fpotlust te beteugelen. Ik beken, dat ik niet wel doe met u zulks te verwyten : uwe verbaastheid, toen gy myne kinderen voor de eerfte maal ettelyke woorden Engelsch hoorde fpreken , vergoedde my rykelyk al het ongevallige, dat gy my hadt doen fmaken. Mifs Bridget blyft dus, gedurende de gehele Opvoeding, by ons: en dat, offchoon gy haar niet verdragen kunt, offchoon zy wat heel lang is, en nu nog in haarvyfënveertigfle jaar een zeer ftyf ryglyf draagt. Zy is my zeer nuttig; want zy heeft veel verftand, een vastheid van geest en eene volmaakte kennis van de Engelfche Letterkunde. Dainyille, een Jongeling , van wien gy, zo ik meen, eenige kleine fchilderyen gezien hebt, is ook by ons. Hy is een Italiaan, tekent uitnement fchoon, en gy zoudt veel meer zin aan hem hebben dan aan Mifs Bridget; want hy heeft verhand, een goedaartig karakter, en is altoos vrolyk. OnB 3 ze  tt BRIEVEN OVER. ze meeste bedienden hebben wy, toen wy uit Parys gingen, afgedankt, dewyl zy ons hier geheel nodeloos zyn moesten. Juffrouw Blondin verkoos met ons te gaan, maarLucileheeft te veel liefde voor het ftads leven, om daar aas te kunnen denken. Ik heb in haar plaats eeu\ meisje genomen, dat keurlyk borduurt, en uitmunt in alle fraaije handwerken; want ik wil, dat Adele, terwyl ik haar verftand befchaaf, ook die aangename wys van zich te kunnen bezig houden in den grond lere. Gy weet, dat in Parys Mifs Bridget altoos in haar eigen kamer at; maar, dcwyl wy nu altoos onder ons zyn, eet zy en Dainville altoos met ons aan tafel. Gy kent hare trotschheid ? en begrypt des , dat zy om die reden Languedok zeer bemint. Zy pryst het oord zonder ophouden , en fpreekt dikwyls van de genoegens die men op 't Land geniet. Nu ga ik u over myne bezigheden fchryven. Ik fta ten zeven uurëh op. Het Toilet, het ontbyt, en het nazien van huisfclyke zaken houden my tot negen bezig; dan ga ik naar de Kapél, om den dienst by te wonen; laat de tyd het toe, dan wandelen wy verder tot elf uuren. Dan ga ik in myne kamer met Adele, leer haar lezen, laat haar de Vertellingen voor haar gemaakt opzeggen. Wy praten tot dert middag; dan komen wy allen in dc eetzaal hf een.  DE OPVOEDING. 2* OPVOKDINC. 29 NEGENDE BRIEF. Antwoord der Baronesfe. Uwe aanmerkingen over het gebeurde zyn zeer gegront. Ik heb er niets by te voegen. Dwaze , dwaze Vrouwen! Gy wilt dan, myne Vriendin , een algemeen denkbeeld van het plan myner Opvoeding hebben. Myne cerfte ftelling is deeze: men moet een kind nergens meerder tegen wapenen dan tegen die fout die de meeste vrouwen hebben y de Coquetterie, wyl zy duizend andere misdryven voortbrengt. Gy zegt dat gy in uwe jeugd coquet waart; dit wendt gy zeer ongegront voor. De vrouwen, daar gy mede omgingt, het kwade voorbeeld, de mode, gaven u den fchyn daar van, maar gy waart het uit enkele grilligheid, en by vlagen; geenzins door uw inborst; want gy behieldt uw gezont verftand en uw goed hart. Deeze haatelyke ondeugd trekt als 't ware onzen geest in, en maakt ons aan de belachelykfte verdrietelykheden onderworpen. Zy verflikt de gevoeligheid, en leidt tot de grootfte buitenfporigheden. Eene Coquette heeft noch beginzels, noch deugden; zy maakt zich eene wrede tydkorting van gevee-  %Q BRIEVEN OVER voelens in te boezemen, die zy voornemens is om nimmer te beantwoorden; de huisfelyke rust der vreedzame en tedere gehuwden te verwoesten, is eene harer minst misdadige oogmerken. Geftadig door fpyt en jalouzy gepynigt, wil zy alles onderwerpen, en offert zonder wroeging daar aan eer en betaamlykheid op. Indien deeze onzer natuur vreemde drift, die alleen door een flegt hart voortgekweekt en door de ongeregelde inbeelding onderhouden word, ten toppe geftegen is; dan is niets in ftaat om haar palen te zetten. Eengaauwman kan een Coquette altoos verder brengen danzy gedagt hadt te gaan. Men moet haar maar boos maken, en in de mode zyn: koele en fchrale overwinning, verdient zy wel zo vele moeite ? Daar zyn ondeugden , voor welke men affchrik moet inboezemen: daar zyn er die men belachlyk moet maken. Dit is 't beste middel om jonge lieden voor beiden te beveiligen, voor al indien die ondeugden zeer algemeen zyn. De Coquetterie is van het laatfte foort; verzeker uwe Opvoedeling dat men zich met eene Coquette vermaakt, er den fpot mede dryft; dat men, terwyl men haar vleit, haar veracht, en gy hebt alles gewonnen. Zo zy maar niet verbysteit is door den uiterlyken fchyn, dan zal zy de Coquette zelf altoos verachten. Leer haar daarom, dat Schoonheid geenzins onze - ■ groot-  BE OPVOEDING. 31 grootfte fchat zy; maar draag zorg, om haar .deeze les niet te geven in regels, die haar vc r•velen en geenzins overtuigen: Prys nooit met yver andere hoedanigheden dan die in de daad lofïelyk zyn, en gy zult haar op eene redclyke wyze, en met hare eigen neiging deugdzaam maken. De Opvoeding voor beide de Sexen heeft dit gemeens: men moet beider aandagt, Of wilt gy ydelheid, leiden tot lofwaardige ert wezenlyke voorwerpen; in alle andere opzichten verfcheelt zy anders zeer aanmerkelyk. Men moet zich wel wagten om de inbeeldingskragt der meisjes aantezetten; zy zyn gefchikt voor het ftille eenzelvige huisfelyke leven. Zy moeten verftand, zagtheid, aandoenlykheid, middelen tegen het ledig zitten en het vervelen, matige neigingen en weinige driften hebben* De Genie is voor haar een zo gevaarlyk als onnut gefchcnk. Zy verwydert haar uit hare kringen, en fielt haar aanveele verdrietïykheden bloot. De Liefde doet haar dwalen, deHeerschzucht leidt haar tot listigheden, de fmaak voor de Wetenfchappen maakt haar ongemeen, en belet haar in het doen harer eenvoudige en huisfelyke pligten; ook die der famenleving, waar van zy eigenlyk de fieraden zyn. De Vrouwen zyn gefchapen om hare huishoudens te regelen, kinderen op te voeden, den man pndergefchikt te zyn, die haar nu om raad vraagt, dan  32 * R ï E V E N OVER dan weder onderwerping vordert: Het is de5 noodzaaklyk dat zy gefchiktheid, geduld, voorzigtigheid en een goed oordeel hebben; dat zy eenige kennis hebben aan allerlei flag van kundigheden om een betaamlyk deel te kunnen nemen in de gefprekken; dat zy allerlei aangename bekwaamheden hebben, fmaak vinden in het lezen, dat zy aanmerkingen kunnen maken zonder geleert te' fchynen, dat zy beminnen zonder te veel drifts. Rousfeau wil, dat men de natuurlyke loosheid der Vrouwen niet verbetere, om dat zy die zo nodig hebben omtrent de mannen, van wie zy toch moeten afhangen. Men zou dit zelfde omtrent zeer veel andre gebreken kunnen zeggen ; by voorbeeld van de geveinstheid, zo haatlyk in zich zelf en fomtyds zo noodzaaklyk. De leugen zelf is wel eens nuttig: maar voor één reis dat de ondeugd iets goeds kan uitwerken 9 berokkent men duizendmaal door dezelve onze eigen rampen. De deugd alleen maakt ons geluk beftendig. Voeg hier by, dat de misflagen , door ons in drift begaan, veel verfchoonlyker zyn dan die, die wy met een diep overleg plegen , en alleen uit een laag zelfbelang. Dit is het blyk van een geheel bedorven karakter. Dit is er van: Eene listige Vrouw kan eert zwak en kleinverftandig man regeeren, wienS vertrouwen zy hadt kunnen winnen; maar nooit zal 1  T>e opvoeding. 33 zal zy de liefde en achting van een braaf man erlangen. Gy wilt, dat ik u het Kasteel befchryf: ik weet zeer zeker,, dat ik my hier door uwe fpotterny op den hals haal; maar dat zy zo; gy wilt het dus; ik ga u voldoen. Montagne zegt ergens; „ Even gelyk onze wandelingen, die wy zon„ der oogmerk in eene gaandery doen, on» „ niet half zo veel vermoeijen dan die wy op „ eenen weg doen om zeker oogmerk te berei„ ken: zo is het ook met onze lesfen , als wy „ die zonder bepaalt doeleinde, op geen vast „ bepaalden tyd, maar als by geval geven," Denk hier aan als gy 't volgende leest. Wy bewonen de eerfte verdieping. Eerst komt men in eene ruime gaandery, die op eene eetzaal uitkomt, en welke verlicht is door eert plafond; de fehilderyen a fresco vertonen de Herfcheppingen van Ovidius: daar agter is een zeer fchone vierkante zaal , die op den tuin ziet. Op derzelver tapyten, die allen gcfchildert en in perken verdeelt zyn, ziet men de tydrekenkundige Historie der Romeinen. Eerst ziet men 'er de medaillions der zeven Koningen en dier grote mannen, die tot op Conftantyn geleeft hebben. Aan de overzyde ziet men de voornaamfte Romeinfche Vrouwen, weder tot op Conftantyn. De twee overige vakken vertonen eenige byzondere trekken uit dg Ro» ï, deel. G meh>  54 BRÏEVEN OVER meinfche Historie. De grond deezer tapyte* is blaauw, de medaillions zyn grysgraauw, gelykende dus naar het bas-relief: het geen zeer fraai in 't oog valt. Alle de beeltenisfen zyn ©pzyde en meest alle naar de gedenkpenningen getekent. Om de afbeeldzels ziet men de namen en het jaar hunnes overlydens. Gyzultmy toeftaan, dat zulke tapyten veel leerzamer zyn dan de damasten of fluweelen behangzels? Ik voeg 'er by, dat zy veel aangenamer zyn, niet meer kosten, en onverflytelyk zyn. Boven de deuren vindt men insgelyks Romeinfche Historiën. Aan beide de zyden deezer zaal zyn de vertrekken , vleugelfchgewys, van myn Heer d' Almane en van my: de mynen zyn aan de regterhand: men komt in dezelven door eene zeer lange gaandery, die insgelyks befchildert is met de tydrekenkundige Historie der Grieken, en eenige byzondere trekken uit dezelve. Aan 't eind der gaandery is myne llaapkamer, waar in eenige ftukken uit de Bybelfche Historiën zyn afgebeelt. De kamer myner Dochter is naast de myne. Zy is behangen met Engelsen blaamv papier, en verfierd met vyfentwintig kleine fchilderytjes, a la Gouache gefchildert; vertonende eenige onderwerpen uit de Historie van Vrankryk. Deeze fchilderytjes kunnen afgenomen worden, en ik zelf heb de uitleggingen agter op gefchrevcn. Ik heb buiten deeze vertrekken  T) E OPVOEDING. 35 ten myn bad, myn boekvertrek, en omtrent vier honderd boeken: op de overige plaatzen ftaan de kasfen met natuurlyke voortbrengzels , fteenen, mineralen , zeegewasfen, en eene fraaije verzameling van hoorns en fchelpen. Deeze kamer ziet op een kienen tuin, waar van ik de fleu« tel heb, en die beplant is met zulke planten als men daaglyks gebruikt. De vertrekken van myn Heer d' Almane zyn even eens gefchikt als de mynen. Ik zal des alleen van de behangzcls fpreken. Zyne gaandery vertoont ons de Historie van Vrankryk, en de af beeldzeis der Koningen , Koninginnen en Staatsdienaars; yder groot man, aan wien ons Vaderland erkentenis fchuldig is, ziet men by zynen Vorst: deeze vereeniging doet beide even veel eer. Hendrik IV. fchynt my nog veel groter, als ik hem met Sully in het zelfde medaillion zie: want de keuze, die hy wist te doen, is alleen in ftaat om hem onfterflyk te maken. De kamer van myn Man en Zoon zyn verfierd met onderfcheiden voorwerpen uit de krygskunde, fortificatie, platte gronden enz. Het kabinet bevat de Boeken, de Globen , de Spheren. Als wy nu onze Kinderen deeze Schilderyen willen laten zien, beginnen.wy, om de orde des tyds, in myne ilaapkamer, met de Bybelfche afbeeldingen; dan gaan wy in myne gaandery, daar vinden wy de oude Historie; vervolgens in Ca ds  36 BRIEVEN "OVER de zaal, en eindigen met de gaandery van myn Man, alwaar de Franfche Historie verbeelt is. De Fabelkunde vinden wy in de eetzaal, en wy praten 'er dikwyls over terwyl wy eeten. De tweede verdieping beftaat in vyf a zes kleine aan elkander gehechte vertrekken. Op de bovenfte verdieping onthouden zich onze meeste bedienden. De muren, aan de beide kanten der trappen, en de ruime portalen zyn verfiert met Landkaarten, en maken een Atlas int. Wy ftellen het zuiden op de eerfte verdieping , en het noorden onder dezelve. In die orde zyn ook de kaarten geplakt; deeze oplettcntheid is het kinderlyk geheugen zeer voordeelig. Alle myne meubelen zyn zeer eenvoudig , en de meeste met linnen bekleed: de beeldhouwery en de overige vcrfierfels wit, met een weinig vergultzel. De portalen der eerfte verdieping zyn bekleed met wit marmer, insgelyks de trappen enz., die worden alle daag zo wel als de fchoorfteenmantels fchoon gemaakt, en afgefpoelt. Voor de deur der Vestibule ftaan deeze woorden (in 't Engelsch:) Het ware Geluk woont in de afzondering, het ontvlugt de pracht en het gewoel. Behalven de tapyten heb ik nog eene menigte ecrans , en vuurfchermen, die alle tot het zelfde leerzaam oogmerk dienen als de overige Schilderyen. Ik heb by elk ftuk eene korte duidelyke befchryving; * , ge-  DE OPVOEDING. 37 •gevoegt,'t zy in 't Engelsch,'t zy in 't Italiaansch. Onze tuinen zyn allen zeer eenvoudig. Wy hebben een klein Bosfchje, en twee fchone lanen , beplant met kastanje-bomen, die eene grootfche fchaduwe tot op honderd treden van het Kasteel maken. Al het overige is wcggcroeit: .onder anderen een Doolhof, dat zedert dertig jaar de verwondering deezer Pro vintie tot zich trok. De grote gras-perken , en de jonge plantery van vreemde Bomen verwerven zo veel loffpraken niet van onze Naburen, maar geven ons oneindig fchoondcr wandelwegen. Gy hebt my dikwyls de bergen midden in de tuinen horen berispen; ik vind die altoos voor 't gezicht onaangenaam , indien zy die verbazende hoogte, niet hebben, die haar zulk een deftig aanzien geeft, en onze ziel aandoet. Evenwel ik heb er drie in myn perk; niet om myn gezicht te vermaken , maar om die door myne kleinen te laten beklauteren; want deeze oeftcning is gezont , aangenaam, en geeft hun kragt. Nu nog een woord van onze Buren. — Ik verkeer met niemand zoveel dan met Mevrouw de Gravin de Valmont, die hier twee uuren van daan woont. Zy heeft een Zoon, die nu twaalf jaar is; dit is haar eenig kind. Zy bemint hem tederlyk, en hy beviel my zo als ik hem zag. Zy is nog jong en fchoon ; zy is eene der bcminlykfte en waardigfte vrouwen, die ik C 3 im-  g8 lüïivrs ö v 'tTti. •imnleï zag. Zy heeft veel verftand en kunde!; zyfpreekt weinig, niet uit bloheid maar uit on•Verfchilligheid; nooit heeft zy trek om uitte» "fchitteren , of den aandagt optewekken. Zy is de Zuster Van Mevrouw d'Olfy, die gy zeker dikwyls moet gezien hebben, en die voor tien jaar zo vele Bals gaf. Zy heeft nog eene Zuster , die eene Geestelyke is. Haar Vader, TVIynHeer d'Aimery, is, zo als myn man zegt, geer geleert. Zedert de dood eens Zoons, dien "hy teder beminde, onthoudt hy zich in Languedok: by Mevrouw de Valmont, zyrie lïeffte Dochter, is hy gclogeem Hy is zeer droefgeestig en zeer afgetrokken. Zyne gefprekken Zyn altoos ernftig, wel eens leerzaam , en fomtvyl byzonder aangenaam. De Graaf de Valmont heeft noch het verftand, noch de beminïykheid zyner Vrouw, noch de verdiensten zyns Schoonvaders; hy fpeelt meesterlyk op de Bil* Hard, en met de Volan, fchiet op een hair, bemint de jagt met drift: zyne vrolykheid is wat heel woelig; maar hy heeft zulk een open, vriendelyk frisch gelaat, het lachen ftaat hem zo wél, hy is altoos te vreeden, in zulk een goed humeur, hy is zo openhartig, zo gul, dat hy niet lastig zyn kan; dat men niets tegen hem kan hebben. Maar ik zie, mooglyk te laat, -dat ik een geheel boek fchryf. Zo gy my riu :-jgeen brief van vier bladzydjes fchryft, durf ik u  DE OPVOEDING. "%t) u nooit meer zulke lange Epistels toe zenden. Meldt my ook het een of ander van Mevrouw d'Ostalis : ziet gy haar dikwyls ? verwaarloost zy in myne afwezigheid hare talenten niet ? TIENDE BRIEF, Antwoord der Vicomtesfe. W elk eene Schildery maakt gy van de Coquetterie! zy is thans by my in de uiterfte verachting. Nooit zal ik my meer beroemen, dat ik coquet was; en ik zal my altoos daar over bedroeven, dat ik 'er immer den fchyn van had. Dit maakt de fterkfte indrukken op my: waarom fpraakt gy zo niet toen ik twintig jaar was ? Dan zou myn gezelfchap u veel meer eer hebben aangedaan; en ik zou my veel verdriet gefpaart hebben. Hoor, ik was maar eene halve coquette, dit heb gy altoos gezegt; ik geloofde het ook; is het echter wel zo ? zeker gy maakt my zeer ongerust: ó fpreek 'er niet meer van, 't is een lelyk onderwerp. Zo gy wist in welke omftandigheid ik uwen Brief ontfing! Ik ftond aan den rand eens afgronds. Gyhebtmy te 'rug gebragt. Ik weet, dat u dit verbaast. Voor u kan ik niets verbergen; gy zult alles weten. Evenwel! . . . wat ga ik u vertrouC 4 wen?  (J.0 BRIEVEN OVER Wen ? 't zy zo! gy zyt toegevent. Verheven boven de zwakheden uwer fexe weet gy die tfi Verfchonen ; oordeel uit het geen ik u zal zeg* gen , hoe ver gy my verpligt hebt. Myne be« ginzels kent gy; gy weet dat, ben ik eens onvoorzichtig geweest, myn hart zuiver gebleven is* Ik heb s om dat men Van my zoude praten, Wel eeris den fchyn aangenomen van een minnaar te hebben; en zedert eenige jaren heb ik altoos onberispelyk geleeft. Dit getuigt die zelfde waereld, die my te ligt veroordeelde. Om ter zaak te komen, Ik geloofde dan, dat ik, eenendertig jaar zynde, niets meer van de kwaadfprekentheid, de Cocluetterie $ of de mannen te duchten had; ik Was gerust; ik zei, ik heb myn goeden naam behouden $ dat is waarlyk gelukkig .... de gevaarlyke tyd is voorby. Ik ben in behouden haven; ik ben gelukkig . 4. . Niets minder; de Heer de Merville, die onlangs zo geheel en al leefde voor Mevrouw C * * *, krygt het in 't hoofd om op my te verlieven; hoe dit by kwam is my onbekent; ik mogt hem nooit zetten; maar hy is jong, in de mode; hy offerde my eene vroüw op van drieëntwintig jaar. Myn hart bleef onverfchillig; ik dulde echter zyne oppasfirigen $ ik ontfing hem, en ik nam voor om hem geheel en al zinneloos te maken: juist toen ontfing ik uwen Brief. Myne verwondering  SE OPVOEDING. 4Ï firlg is onbefchryflyk. Uwe Coquette geleek my verbazent: voor al trof my deeze periode: de verbintenis van twee tedere en vreedzame har* ten te ontrusten, is een harer gering/ie misdry* ven. Mevrouw de C * * * is weduw, Merville ongehuwt. Ik verbeelde my de droefheid deezer vrouw, myn eigen fchande, en een aanftaant Huwlyk verbroken. Ik befchouwde my zelf als een monster. Ik haatte my, ik verwenschte hem, ik wierd bedroeft over de verongelykte dame; en ik beminde in de hele waereld niemand meer dan u en haar. Gy gelieft te weten, dat hy zich niet gedeclareert had. Nu trouwens, de mode maakt dit onnodig. Men verftaat elkander buiten dien wonderwel. Hy zou dien avond met Mevrouw de C * * * by my eeten; gy begrypt wel dat hy zeer vroeg kwam. Ik was alleen, hy nam die occafie waar, en gaf my duidelyk zyn oogmerk te kennen. Ik hield my daar over ten uïterften verwondert: gy weet dat wy vrouwen deeze kunst zo meesterlyk verdaan, dat geen man zich daar voor kan beveiligen. Om hem daar van volmaakt te overtuigen, fprak ik over zyn aanftaande huwlyk ; ik verhief haar boven mate. Ik geloof-zelf, dat ik in deeze vervoering haar verftand prees. Hiér behoort veel toe; doch ik had zo veel vergoeding te doen. Merville ftond verba ist, was verlegen, verloor alle C 5 hoop  f& SRIEVEN OVER fcoop en teffens die liefde, die hy my oogenblik* kig betuigt hadt. Wy betoonden elkander veel achting; 't gezelfchap kwam , en brak gelukkig een gefprek, dat zeer koel en zeer verveelent begon te worden. Met my zelf op nieuw bevredigt , fmaakte ik een uitnement genoegen; verre overtreffende alle die aangenaamheden, die de Eigenliefde ons kan doen toekomen. Deeze daad is by my te beter, om dat ik toen juist een zeer Herken aanval van Coquetterie had. Dit begryp ik niet; zeg gy my, hoe of dit zyn kan. Dit is zeker, ik zie thans het haatlyke deezer ondeugd al te zeer, om er immer weer toe te kunnen vervallen. Wees des voortaan gerust : ik ben herftelt. Ik heb de befchryving van uw Kasteel met fmaak gelezen. Het geen gy nopens de Coquettes gezegt hebt, heeft my voor eenigen tyd mynen fpotgsest ten onbruike gemaakt; vrees hem niet: voor dit maal pryze ik u. Ik geloof voor 't naast, dat ik nooit iets zal te zeggen hebben over de wyze, waar op gy uwe Kinderen zo vele nutte en aangename dingen leert. Gy bewaart hen dus voor het lastiger dat er ligt, in honderd dagtekeningen uit de Boeken van buiten te leren. Men zou zeker nog veel meer meubelen tot onderwys kunnen doen dienen : ik althans zal dit gedeelte uws Briefs aan mynen Broeder over- fchry-  DE OPVOEDING. 45 fchryven: de Vorsten vooral behoorden er ge» •bruik van te maken. Ik heb u op het artikel der vrouwen eenige tegenwerpingen te maken ; me dunkt, dat gy haar te veel naar u zelf afbeeldt. Gy eischt zo vele goede en beminlyke gaven en hoedanigheden, dat men die maar in een zeer klein getal vrouwen kan by elkander vinden. Gy begeert, dat eene vrouw een gezont oordeel, eene zuiver© deugd, een befchaaft vernuft, eenige verkregene kundigheden, eenige taalkennis, geen gemaaktheid, geen pedanterie hebbe; dat zy haar huis als eene goede huishoudfter bezorge, die niets meer is dan eene goede huishoudfter. Ik geloof wél dat, zo Adele een uitmuntent verftand heeft, gy dit alles van haar maken kunt; maar wenscht gy dan niet, dat zy niet heel veel verftand en eene zAVakke memorie hebbe? Het komt my voor, dat een plan van opvoeding zo min voor alles overtreffende zielen als voor monsters behoort gevormt te worden: Domheid en wreedheid zyn al zo zeldzaam als Heldenmoed en Genie. Men moet voor de daag* lykfche karakters eigenlyk zorgen: daar kan men maatregels naar nemen. Is het ook niet noodzaaklyk, dat] de natuur uwe zorgvuldigheid te ftade kome ! Ik heb allerlei meesters gehad: Ik heb tien jaar lang 't rekenen, de Geographie, de Gefchiedcnis, de Muziek geleert. Ik heb op  44 BRIEVEN OVER op 't Clavier Ieren fpelen, leren tekenen, en heb er nooit iets van verftaan. Ik had de gefchiktheid tot het dansfen, en in zes maanden wierd ik eene der eerfte danfeufes: zo als gy weet. Ik kan ook haast niet geloven , dat de tyd, dien men aan alle deezen lesfen geeft, ons niet merkelyk hindert in het ontwikkelen van veel wezenlyker hoedanigheden. Ik weet wél j dat men u als als een voorbeeld van het tegendeel kan aanwyzen, maar ik fpreek alleen in 't algemeen. Gy wilt wel voornamenlyk het verftand uwer Dochter aankweeken , en hare beginzels tot vastheid brengen: kunt gy dit doen , terwyl gy haar leert borduren, tekenen, zingen, fpelen en dansfen ? met één woord, gy wilt haar zo veel leren dat ik er van fchrik, en vrees dat dit hare gezontheid zal krenken. Nopens Mevrouw d'Ostalis heb ik u niets dan al wat goed is te melden. Zy draagt zich als of zy nog onder uw oog was. Haar goede naam onderfcheidt haar zo zeer als hare fchoonheid en verftand. Zy heeft eene onafgebrokene eenzelvige goedaartigheid, en zekere "blijmoedigheid, die haar met verrukking doet aanzien, om dat men ziet, dat dit ontftaat uit haar gerust en zuiver gemoed. Alle vrouwen vergeven haar hare fchoonheid, en feegaaftheden, van wegen hare eenvoudigheid; de mannen, hoe jong zy ook is, eerbiedigen haar, om dat zy noch ftyf noch  ï> E OPVOEDING. 45 fioch coquet is. Zy is veel by ons, eenig en alleen denk ik om van u te kunnen praten.. Zy bemint u zo hartelyk, dat zy nry, al hadt zy ook geene andere verdiensten, daarom alleen dierbaar zyn zoude. Gisteren Toupeerden wy met onze familiën. Men fpeelde. Mevrouw d'Ostalis, haar Man , de Marquifin Amelia en myne Dochter. Gy gelooft wel, dat de Party niet zeer ftil was ? de Qiiinolas forcé veroorzaakten zo veel geweld, dat gy 't niet zoudt kunnen bezefFen. Mevrouw d'Ostalis fpeelde zo (legt als de overigen, [en dat niet tegenftaande , haTe bedaartheid, zy verliet het fpel zo root als vuur, en behield die kleur den gehelen avond. Zy was echter lief en vrolyk, maar wat onrustig , men denkt, dat zy zwanger is; en dan zal zy van hare Languedokfche reis moeten afzien , dat haar wanhopig maakt. Myn Heer d'Ostalis, die zeer naar een Zoon verlangt, bekreunt zich dit weinig; dit veroorzaakt wel eens eene kibbelparty; maar gy begrypt, dat er geen bitterheid mede gemengt is. Vaarwel, myne waarde! nu zult gy zeker niet zeggen, dat myn Brief klein is. Spreek my niet van gereetliggendc omflagen , die u zo zeer mishagen. Bk was onlangs verpligt een antwoord te zenden aan iemand, daar ik geen belang in nam, en die my niet bemint, en ik had haar ook niets te zeggen dan die wisfewasjes, die  47- kenen of fpelen, enz. Maar hebt gy u daar ooit op toegelegt? Neen zeker. Men heeft u wys gemaakt, dat gy op een Bal moest uit* fehittcren; gy leerde in zes maanden ook volmaakt dansfen. Zo men uwe eigenliefde tot iets wezenlykcr gencigt hadt , gy zoudt hetoverige even goed gcleert hebben. Het gevolg van al wat ik dus verre gezegt heb, komt hier op uit: Het hoofdoogmerk der opvoeding is: dit: men moet de kinderen niet haasten om dingen te leren, die zy niet kunnen begrypeh; en teffens geen eene gelegenheid verzuimen om hun alles te leren, waar toe zy bekwaam zyn: onze eerfte zedekundige lesfen moeten voorbeelden, geen regels zyn. Ik heb nu nog maar over de Kindsheid gclproken. Het overige plan myner opvoeding weet gy nog niet; en dat echter zal zeker het gewigtigfie zyn. Als Adele twaalf jaar is, zullen myne Brieven u mooglyk minder bcuzelagtig voorkomen. Nu nog een woord over de natuuriyke opvoeding der Kinderen. Rousfeau heeft in dit ftuk nictg gedaan, dan Locke, zonder hem echter te noemen, woordelyk uitgefchreven. De wyze Locke verbiedt het zwagtclen cu de kinderen warm te houden; hy wil, dat men hen' aan het weer en de lacht gewenne, en dikwyls in koud water wasfehc. Dit Werk, door dc menfchcnliefde gcl'chrevcn , is te fchoncr,' om D 5 . dat  58 BRIEVEN OVER dat deszelfs auteur nooit gezogt heeft uit te fchitteren: hy wilde alleen nuttig zyn. Dit. Boek, in alle talen overgezet, was in yders handen toen de Emile verfcheen; maar het werkte niets int. De Wysheid overtuigt minder dan de Geestvervoering, om dat alle hare gezegdcns eenvoudig zyn, en zy zich zelden beflisfent uitdrukt. De Engelfche Wysgeer gaf alleen raad: niemand in geheel Vrankryk bediende zich daar van. Rousfeau zeide hetzelfde , maar hy fprak als meester; hy werdt gehoorzaamt. Zie daar, hoe ik Adele behandelde, van hare geboorte tot haar derde jaar. Ik waschte haar van 't hooft tot de voeten , des winters in eenigzins laauw, des zomers in koud- water. Ik droogde haar met een fpons af. Zy Hiep op geen zagt bed en zonder gordynen. Zy hadt alleen een dun mutsje en vestje aan; was des winters met een deken, des zomers met een laken gedekt. By daag Honden doorgaans al de venfters open, ten zy in vogtig weer: by daag was er altoos een matig vuur, doch 's nagts nimmer. Altoos in de vryc lucht, niet aangezet om te ftaan of te lopen, wagttc ik tot haar beentjes kragts genoeg hadden om haar te dragen: allerzorgvuldigst om haar altoos voor vogtigheid te bewaren, en vooral hare voeten ; zo dra zy gefpeent was, kreeg zy alleen water te drin-  DE OPVOED 'I N (i. 59 drinken, nooit room, noch iets warms; fomtyds koude melk , verfche eijers , peulvruchten, foup, en fruiten; rrooit confituren-, banket, of inmaakzcls; geen keurslyf tot haar vierde jaar. Nu heeft zy des winters een, dat ruim en maklyk is. Des zomers draagt zy over haar hemptje een gazen of neteldoeken /leviet. Zy draagt gedurende de zware hitte kousfen noch fchoenen, dan om te wandelen. Men heeft het zeer op de keurslyven geladen: maar als zy wel gemaakt zyn, vind ik die in allen opzichten zeer dienstig: zy plaatzen defchouders, openen de borst, fteunen de lenden, houden de maag in een Hand, die de fpysverteering bevordert. Zy moeten maar wel gemaakt zyn, en Hooif in de. hitte gedragen worden: dan zou liet barbaarsch eyn (i), zo gy die een kind aandeedt. TWAALF- (i) Ik Wensch , mi tÜïrt tpmt't sfi cc Genlis, dat gy flegta een weck by my in Nöorcfliblland waart; al was 't maar alleen om te zien hoe barbaarsch onze tedere moedertjes in dit fiuk hare kinderen behandelen! Ken ik u eenigzffls, gy zoudt zo wei als ik yveren tegen deeze wreedheid; de veters los inyen, cn de moeders te onvriend maken. Hoe veel zeldzaams gy ook in uwe reizen gezien hebt, il< durf wedden , dat gy nooit iets zaagt dat li meer zou verbazen dar) een Noordhollandsch Bocrinnen-kcurslyf. Gy zoudt het mooglyk voor een wapenrusting aanzien ; zeker het kan ccn befégerïifg aïwagïen, c»  <Ö0 BRIEVEN OVER TWAALFDE BRIEF. De Barönesfe aan Mevrouw d'Ostalis. Ik fchryf u thans alleen, óm ü te bekyven: ik hoop, myn lieve kind, dat dit begin u niet zal verfchrikken. Gy weet, dat myne bekyvingen zo zagt, 'als uwe fouten klein zyn ? Mevrouw de Lïmours heeft my gezegt, dat gy daar alleen met de familie gcfoupeert hebt; enzy heeft my ook iets gezegt, dat my niet bevalt. Ik kan my myne pudfte Dochter, die zo zoctaartig, zo eenvoudig, zo cdeldcnkent is, niet voorllelien, overgegeven aan eene buitcnfporige doch gemaakte vrolykheid; terwyl zy hare en is doorgaans zes duim langer dan het lyf daar het om moet, het maakt de rug hoog cn de horst geheel weg. Indien gy nu in zq een machine een venftcr zaagt, zomtyds tfwee .... venfters? oui, ma. cbèrc Comtesfe! venfters : want van de honderd vrouwen zyn er hier nog wel drie, die hare kinderen kunnen zogen? en zo zy niet van. linnen veranderen , biyft dat werktuig aan", Verftaatgy 't nu? Het volgende vrees ik zult gy voor een fprookje houden: 't is echter waarlyk zo: de meeste Boerinnen blyven in deeze machine ook dan, als de Natuur een menschlyk f-hcpzel doet ter waereld komen. . .. NB. Zo een ryglyf weegt doorgaans zeven a agt pond, Amfterd.imsch ee.ivièht,  "DE OPVOEDING. 6ï hare fchone trekken verlelykt door gedwongen en luidruchtig gelach 5 terwyl zy de fchclle Hem van Mevrouw Cerny en Mejuffrouw de Limours nadoet. Waartoe dient dit alles? Zytgy waarlyk zo wanhopig over eene Spinola-fircé? dan behoorde gy dit zorgvuldig te bedekken , want het is iets laags, dat men hier toe in Haat is. Maargy zyt niet gierig; gy fpeelde altoos klein fpel, 'twas u volkomen het zelfde, of gy won dan verloor: al dit geweld was des niet dan gemaaktheid. My dunkt echter, dat er niets by te winnen is, als gy uwe natuuriyke aanmin-, nigheden ailegt, om den naam te hebben van eene flegtc fpeelfter, en van een kwaad humeur te zyn. Ik weet wel, dat gy dit alleen hebt voorgewent, om hen,by wie gy 11 bevondt, te behagen; maar zo gy deeze zwakheid bot viert, dan zal zy u .verder brengen, dan gy gemcent hebt immer te komen. Als men uit toegeventHeid , of uit gemaaktheid, zich belachlykheden aanwent, dan is men in gevaar, om zeer verre van het betaainiyke aftewyken. Ik keu de zuiverheid van uw hart, uwe leerzaamheid , het vertrouwen dat gy in my Hélt; ik weet, dat de vermaningen cencr Moeder u dierbaar zyn: ik ben des gerust voor het aanflaande. Wees des , myn lieve kind, toegeveut voor vrouwen, die zulke beuzelagtige gewoontens en zulke belachclyke gebruiken hebben; berisp haar nooit, maar  G£ BRIEVEN OVER maar aap haar ook nooit na. Daar is nog iets, waar in gy ongelyk hebt. Het kost my veel u daar over te bekyven, om dat het uit liefdevoor my ontdaan is. Maar weet gy niet, dat myn belang altoos aan het uwe ondergefchikt is? Gy gelooft, dat gy zwanger zyt, en gy fchynt er bedroeft over, om dat het u zal beletten my dit jaar te zien; maar gy weet, hoe vurig uw man naar een Zoon verlangt. Waarom toont gy hem dan eene verdrietigheid, die hem ongevallig zyn moet? Zo het klagen nutteloos is, toont het onze zwakheid; zo het ons kan fchaden , is 't een bewys van onze verkcertheid. Uw man is met recht misnoegt over uwen luim; gy maakt zyne familie misnoegt, en gy moet echter in Parys blyven; my geeft het geen nieuw bewys uwer liefde voor my, en vermindert de gedagten , die ik van uw verftand had. Verbeter dit dan, myn lieve Dochter, en zie wel toe , om er niet weer toe te vervallen. Sciiryf my veel en omftandig. Ik verlang zo zeer als gy, om u te omhelzen. DER.  BE OPVOEDIN8. 63 DERTIENDE BRIEF. ■Antwoord der Vicomtesfe aan de Bafonesfe. G y hebt verre het grootfte deel royner twyPfelingen weggenomen. Alle uwe oogmerken zyn uitmuntent; uwe manier van onderwyzen vind ik veel beter , dan allen die my bekent zyn : maar het is noodzaaklyk , dat de Moeders het oog kunnen houden over de Meesters , en waar vindt men zulke Moeders ? Wie, waar, is die Vrouw, die, zo als gy, -haar verftand geoeffent , hare talenten uitgcbreit heeft, op dat zy nuttig zonde zyn voor hare kinderen? Zo ook alle Moeders even als gy dagten, waar zou de famcnleviug blyven ? Opgefloten in hare Boekvertrekken, fteeds by de Meesters die onderwyzen, -zouden zy voor de Waereld verloren zyn , en Parys wel dra een Woestyn worden. Ik neem het ukerften belang in uwen roem; maar ik hoop, dat gy dien, van ons in dit ftuk te hervormen, nooit zult verkrygen. In ernst, ik moet u de volgende aanmerking, die niet beuzelagtig is, medcdeelen. Gy' wilt uw Leerling niet voor haar dertiende jaar de Fabelen van la Fontaine geven , ook niet Telémachus en andere goede boe-  6A BRIEVEN OVEIfe boeken. Gy wilt echter den fmaak en het oor'-* deel der jonge lieden vormen; welke Boeken zult gy hun dan geven ? Wat geeft gy voor" deeze in de plaats ? Zullen zy niet tot Hun vyftiende jaar Vertelzels der Tovergodinnen en de Arabifche Nagt - Vertellingen lezen? Leert gy .hen niets van buiten? Ik heb u dikwyls horen zeggen , dat, indien het gehoor niet zeer vroeg daar aan gewent is, wy nooit de maat of harmonie der Vaerzen kunnen horen. Antwoordt my hier eens op. Ik fchryf deezen in groten haast; men ftaat my reeds te wagten om naar' buiten te gaan. Vaarwel! Mevrouw d'Ostalis is zwanger; 't' is buiten allen twyffel. Haar man zeide my gisteren, dat zy weêr de redelykfte.en beminlykfte vrouw was. Hyis hier, om dat hy het tegendeel vreesde, des te bljfder over. VEERTIENDE BRIEF, Antwoord der Baronesfe, XT ; ' -j-^cen , myne kinderen lezen noch de vcr-telzels der Tovergodinnen , noch de Arabifche Nagt-Vertellingen; zelf niet die van Mevrouw d'AuInoy, voor deezen leeftyd gefchikt: zy  de opvoeding, 6$ zy dienen hen geenzins. Naauwlyks is er in de hele verzameling een, 't welk eenige zedelyke bedoeling heeft. De liefde is fteeds het belang. Altoos vindt men een' beminde en vervolgde Prinfesfe , om dat zy fchoon is; altoos een Prins, zo fchoon ah de dag, die om haar van liefde fterft; altoos een lelyke, kwaadaartige medevryer, die van fpyt en jalouzy verteert. Al was nu de zedenleer deezer Boekjes goed, de kinderen verftaan die nog niet. Het ongemene alleen verftaan zy. Zy vergeten alles , behalven de betoverde hoven, en de kastelen van diamant. Alle zulke grillige fchilderyen geven den kinderen valfche denkbeelden, vertragen den voortgang der zeden, en mskeu hen van nutte boeken hoogst af keerig. Locke klaagde reeds-, dat men in zyn tyd geen een goed boek voor kinderen hadt. Ik ken er geen een in 't Fransch: en hoe nuttig zou echter zo een Boek zyn! Want ons karakter, onze geestneiging hangt grootlyks af van de indrukken, die wy in onze vroegfte kindsheid ontfangen. Zo een boek moest des zeer eenvoudig, zeer aandoenlyk en zeer leerzaam zyn , en teffens yol verfcheidenheid. Enkele vcrtelzels, die op zich zelf ftaan, komen my'tgefchiktst voor; eri ik geloof, als zy door zeer bekwame en tot dit werk volmaakt gefchikte lieden gemaakt wierden , dat zy uwe verbeelding in allen deele oni, deel, E eindig  66 BRIEVEN OVER eindig zouden overtreffen. Nu zult gy my vragen, waar vinden wy zo een naïf, zo een nuttig werk? Ik zal het u geven, zo dra gy 't begeert; en dewyl men niet veel verftand moet hebben , om zo een boek te maken , dewyl men alleen eigenaartig, en aandoenlyk behoeft te fchryven, zal ik u eenvoudig zeggen, dat ik zo een werk hebbe opgeftelt; de tytel is : Les Veillées du Chateau. Winteravondver-. tettingën op een Kasteel. Zie hier het onderwerp: Eene goede Moeder, die met hare drie kinderen op een Kasteel woont, vertelt hun alle avond, als de kinderen het wel gemaakt hebben , een Vertelzel. Het oudfte kind is zeven jaar. Deeze Vertellingen worden door de vragen der kinderen dikwyls afgebroken, dewyl die van yder woord, dat zy niet verdaan , de verklaring eifchen. Gybegrypt, hoe veel klaarheid dit het werk zelf moet byzetten , dat één deel beflaat, en 500 bladzyden uitloopt. By myne kinderen heeft het reeds de gewenschte Uitwerking. By ydere Vertelling vragen zy my , is dit waarlyk gebeurt? Als ik ja zeg, verdubbelen zy hunnen aandagt, zy nemen er het grootfte belang in; dit kan by de Vertelzels der Tovergodinnen niets uitwerken. Als ik immer befluit om dit Böekje üittegeven, dan zal ik myne jonge lezers in eene Voorreden verzekeren, dat ik niets heb uitgevonden; dat alles ftrikt  DE OPVOEDING. €f ftrikt waar is ; wel verzekert, dat zy dan het zelve met aandagt en yver zullen lezen, en dat de zedenleer diepe indrukken zal maken. Wat de Poëzie betreft, ik heb uit zeer vele Dichters , die men naauwlyks by gerucht kent, ettelyke (tukken by een gevocgt, om voor myne kinderen te gebruiken. De verzameling beftaat in drie deeleh: dit zullen zy tot hun veertiende of vyftiendc jaar lezen. Alle deeze ftukken zyn zeer zedelyk. Om tot het Profa weder te keren: Myne Dochter zal, tot haar zevende jaar, niets lezen dan myne Vertellingen. Dan zal ik haar de Gefprekken van Emilie geven; een keurlyk (tukje, dat gy my dikwyls hebt horen pryzen ! tot -dat zy agt jaar is; als zy zo verre is, zal ik meer fchryven. Gy wendt voor, dat zo de Vrouwen myn voorbeeld volgden, Parys wel dra onbewoont zyn zoude. Ik verliet de ftad in myn tweeëndertigfte jaar, en ik denk binnen vier jaar te rug te komen. Men kan ook, zonder een Waereld te verlaten, voor zyne kinderen doen, 't geen ik er voor doe. Wat gy ook zeggen moogt, wel verre van myn leven in een Boekvertrek gefleten te hebben , ben ik vyftien jaar aan een in de grote WaereJ 1 geweest; en 't zou my moeijen, zo ik anders gedaan had; Want eene Vrouw, die de Waereld niet grondig kent, zal hare kindereu altoos zeer gebrekkig opvoeE z ' den.  6'S BRIEVEN OVER den. In de Waereld heb ik myne wyze van opvoeden geleërt. In de Waereld heb ik alles , daar op betreklyk, gefchrevcn. Zo myne manier van opvoeden behaagt, dan zal ik anderen den arbeid en het peinzen van gehele twaalf jaren uitwinnen. Voor ik deezen fluit, moet ik u eene aangename historie verhalen ; gy zult 'er belang in nemen, want Adele, is de Heldin van 't ftuk. Zy verzogt my eergister, om met Mifs Bridget te mogen, wandelen; ik ftond het toe, maar 't was toen agt uuren , met bevel om ten tien uuren t'Jiuis te zyn. 't Was echter half twaalf, en ik begon te knorren , terwyl de kleine, zeer root en zeer opgezet, aan Mifs verzogt, of zy de mootje historie aan Mama mogt vertellen. Zy vertelde my dan, dat zy een half uur van. B ... een Boerinnetje in 't gras zagen zitten, die eenklein kind op haar fchoot hieldt; verwondert over de bleekheid, en het aartig gelaat deiVrouw, . gingen zy naar haar toe, en vroegen haar, wat of er fcheelde; wel zy had in't naaste Dorp eenigen voorraad gekogt, maar zy was zo moe, dat zy niet verder gaan kon; en zy voegde er, (zeideAdele,) met aandoening by, dat zy nu nog bedroefder was, om dat hare Moeder zo ziek was, en ongerust zou wezen over haar lang. uitblyven. „ Terwyl zy dit zeide, myne lieve Mama, fchreide de jonge s. Vrouw  BE OPVOEDING. Of? Vrouw zó, en zy kuste het kleine kindje, dat braaf kreet." Daarop verzogt zy aan Mifs, om de arme Vrouw in het rytuig, dat haar volgde, te mogen nemen, en de Vrouw met 'het kindje t'huis te brengen. Mifs ftondt dit aanftonds toe. De Vrouw wees den weg, en in een half uur waren zy voor een ,, heel „ mooi Hutje, een heel mooi Hutje .... Wy vonden hier twee lieve kleine meisjes, ózul„ ke lieve meisjes! en die vielen haar Moeder om den hals." .... „entoen, eene Groot5, moeder, zo heel oud en zo goed! ... Lieve „ Mama, gy moest het zelf eens zien...." Mifs Bridget voegde hier nog vele omftandigheden by, die alle de goedhartigheid van myn kind bewezen. Dien zelfden avond kwam de man der jonge Vrouw aan 't Kasteel, om Adele te bedanken. Des anderen morgens gingen wy de goede menfehen bezoeken, die ons innamen door de eensgezintheid waar in zy leven. Na dat ik my omtrent hun zo veel licht had laten geven, als ik verlangen kon, bevond ik , dat zy onze gunst verdienden. Wy hebben befloten, om een lapje lands van zes morgen , dat by het Hutje legt, voor hen te kopen, dat wy hen wat Koeijen, en Hoenders zullen geven , ook wat huisraad, wat linnen en wat kleeren. De vreugd van Adele hier over is onbefchryfelyk. Ik heb twee naailtcrs gehaalt, om de E 3 Vrouw  78 fi R I E V È ï* OVER Vrouw en meisjes in den dos te ftekcn , en Adele wil aan alles helpen naaijen. De Pop, het Speelgoed, alles wordt vergeten; en ik zie met verrukking, dat een nog onbedorven hart geen groter vermaak kent, dan dat van weltedoen, Schryf my een langer Brief. VYFTIENDE BRIEF. J)e zelfde aan de zelfde* O , Wat hebben wy gisteren eene heerlyke wandeling gehad! wy gingen by Klaasje , (zo hiet de jonge Boerin,) cn bragten het goed by haar. Adele, niettegenftaande het zeer warm Was, hieldt op hare kleine knietjes het pak, Voor de kinderen gefchikt» zo lang wy in 't rytuig zaten, en hieldt het met beide handen* Wel vast. Zy kwam geheel bezweet in het Hutje. Haar hartje floeg zo fterlt, dat men het duidelyk zien kon. Haar kaakjes waren zo rootals vuur; nooit blonken hare heldere oogen zo geer door zuivere vreugd. G elukkigc leeftyd > dagt ik 4 waar in men de aandoeningen der ziel in yderë trek, in ydere beweging van 't gelaat Zö duidelyk ziet. Naar mate wy deeze bekoorlyke eenvoudigheid verliezen , wordt de ftomme en aandoenlyke taal 'der oogen verftaanbaar; maar  BK OPVOEDING ?t maar zy bedriegt niet, dan naar gelang het hart bedorven wordt; want het is veel misdadiger en veel valfcher, door zyn gelaat, dan door een weloverdagte reden te bedriegen. Hy , die niet kan liegen zonder dat hy root wordt, is nog geen leugenaar. Zo lang wy nog eenige trekken van die eenvoudigheid behouden, zyn wy niet ten ecnenmaal bedorven. Maar ik keer tot Adele weder. Toen zy uit het rytuig gekomen was, liep zy7 van ons allen weg, en fleepte langs het ftof het pak, dat zy onmooglyk dragen kon. Toen wy in 't hutje kwamen, was zy al bezig om een der meisjes uittekleden , dewyl zy het een nieuw rokje wilde aandoen, en zei onderwyl: „ kyk meisje, dat haakje heb ik er aan genaak en dit lintje ook, en zie, dit „ zoomtje ook, meisje lief. " Zo dit fchilderytje u behaagt, hoe zou het uw goedaartig gemoed getroffen hebben , waart gy by ons geweest; en hadt gy de dankbaarheid deezer menfchen gezien! Waarlyk, ik heb nog nooit dan onder die flag van menfehen eene erkentenis ontmoet, die de menfehelykc natuur eerc aandoet. Minder bedorven dan wy treft hun een weldaad veel meer, dan dat zy er zich over verwonderen. Terwyl wy ons heel zeer verbazen over eene goede daad, fchynen wy ftilzwygende te belyden, dat wy ons daartoe onbekwaam voelen. Wees gegroet. Ik leg de E 4 pen  7* brieven over pen neer, om met Adele te lezen; zy klautert reeds tegen myn fauteuil op, en verzoekt, dat ik haar een les geef. Ik open myn Brief; Adele heeft iets goeds gedaan; ik moet het u melden. Na dat zy haar les hadt, en na dat wy te famen gelezen hadden , gingen wy onder de Kastanjebomen wandelen. Wy zagen een klein Vogeltje, dat even begon te vliegen: wy namen het op, en de kleine meid, verrukt van vreugd, nam het mede in de kamer, zette het in een kooitje, nam het 'er alle oogenblik uit, en verdikte het haast met liefkozingen ; en drie of viermaal fchreide zy, vrezende dat het dood was. Zie hier onze woordelyke famenfpraak: z y. Maatje, myn Vogeltje heeft honger. i k. \al fchryvende voor myn Bureau."] Geef het eeten , gy hebt het immers ? z y. Maatje, het wil niet eeten. ... i k. Dat is , om dat het zo bedroeft is .,', z y. Waarom dan? i k. Wel, om dat het ongelukkig is .., z y. Ongelukkig! ó Hemel! myn bekoorlyk klein  «e OPVOEDING. 73 Vogeltje, myn zoet Vogeltje! maar waarom is het zo ongelukkig ? I K. Om dat gy er niet voor kunt zorgen, het geen eeten kunt geven, en voor al, om dat het in een gevangenhuis is. z y. In een gevangenhuis * I K. Wel zeker. Luister, Adele, zo ik u in een heel klein kamertje opfloot, zonder dat gy er ooit uitmogt, zoudt gy gelukkig zyn ? z y. [heel bedroeft.'] Ach, myn arm klein Vogeltje! I K. Ja, gy maakt het ongelukkig. z y. [yerfchrikt.] Maak ik het ongelukkig! I K. Oordeel zelf, kom aan, dit Vogeltje was in 't veld, in een mooijen hof, en in volle vryheid; en zie daar! gy fluit het in een kooitje, daar het niet uit kan; daar 't niet eens een beetje vliegen kan. ... Zie, hoe het flaat, en zich floot.. . och , zo 't fchreijen kon , het zou zeker fchreijen, Adele. z y. [bet uit het kooitje nemende J\ Arm Vogeltje! .. . Maatje , ik zal het zyne vryheid geven; het venfter is open... Zal ik niet!... E 5 i ft*  f4 BRIEVEN OVER I K. Zo als gy wilt, myn kind. Ik heb nooit geen Vogeltjes willen hebben; want ik wenschte altoos , dat alles, 't welk my omringde, gelukkig mogt zyn ... z Y. Ik wil zo goed zyn als myn Maatje ... ik zal het op de balkon zetten, niet waar ? I K. [nog al fchryvende.] Zo als gy wilt, myn Engeltje. Z Y. Eerst zal ik het eeten geven. ... Ach Maatje , lieve Maatje, het eet, het eet! ... I K. Wel, dat is my aangenaam, om dat het u plaifier doet. Z Y. Het eet!... nu kan ik het eeten geven, ziet gy wel Maatje ? ... lief Vogeltje ... zoet klein beestje!... ach, het kust my l och, hoe lief, hoe lief heb ik het [Zy zette het fchielyk in het kooitje, daar op ftondt ze in geclagtcn , zy zuchtte. Na lang ftilzwygen jloeg het Vogeltje weer met zyn vlerkjes.] IK. [ het Vogeltje met deernis aanziende^] Arm klein ongelukkig fchepzeltje! z Y. [ met de tranen in de oogen. ] Och Maatje! [zy nam het uit het kooitje.] Ik zal 't in vryheid zetten... zal ik niet, Maatje? IK,  DE OPVOEDING. i k. [haar niet aanziende.] Z6 als gy verkiest, Adele. z y. [ naar de balkon gaande. ] Lief kleintje ! ... [zy kwam fchreijent terug."] Maatje, ik kan niet. i k. Welnu kind, hou het dan. Dit beestje heeft, go min als de andere dieren, verftand. Het redeneert met over het ongelyk, dat gy het doet, over uwe wreedheid, die het, om u een zeer klein tyd verdry fje te geven, al zyn geluk ontrooft, liet haat u niet; het is maar ongelukkig , en zo het in vryheid was, zou het weer gelukkig zyn. Ik zou aan geen diertje, hoe klein, ongelyk willen doen; voor al zo hetgeen kwaad deed. 7, y. Kom, kom, ik ga 'top de balkon zetten. .,' i k. Doe u zin, het ftaat aanu, myn liefje^ Maar moei my niet meer; laat my aan myn werk. z y. [ zy kuste my, en ging naar V kooitje.] Lief, waart Vogeltje ! [zy fchreidde, zy ftondl in gedagten; ging naar V balkon , kwam fpoedig te rug, zeer root, met tranen in de oogen, en zei: ] Maatje , 't is gedaan ! ik heb het zyn vryheid gegeven. Ik. [ myn pen neerleggende. ] Kom in myne armen, myn beste! gy hebt eene goede  BRIEVEN OVER goede daad gedaan, nu bemin ik u nog duizend-, maal meer. Z Y. Och, dan ben ik wel beloont. i I K. Dat zult gy altoos zyn, zo dikwyls gy moeds genoeg hebt om eene goede daad te doen. Daar is ook niets moeilyks in, men verbeeldt zich dit maar, en zulke goede bedryven maken ons zo achtingwaardig, dat wy er altoos de vrolyke herdenking van behouden. Laat ik u dit verflaanbaarder maken; toen gy 't vogeltje meende zyne vryheid te geven , fchreidde gy, maar hebt gy er nu wel berouw van?... Z Y. 6 Neen, Mama, ik ben uitnementblyde, om dat ik het zyne vryheid gaf, en nog meer, om dat ik iets goeds gedaan heb. I K. Wel nu, myn lief, onthou dit altoos; en als het doen van iets dat goed, dat eerlyk, dat betaamlyk is , u eenige moeite kost, denk dan aan dit kleine Vogeltje; en zeg by u zelf: daar is niets zo moeilyk, of wy worden er, door dè liefde én achting van hun die ons beminnen, ryklyk voor beloont. ZES.  r> X OPVOEDING. 77 ZESTIENDE BRIEF. De Baron aan den Vicomte. een, myn Vriend, ik heb geen berouw van de party die ik genomen heb ; ik denk niet eens aan de vermaken der Stad, of aan de kunstftrcken des Hofs. Zo gy wist, hoe dit alles op den afftand, waar ik ben, zich vertoont! ó Hoe klein en beuzelagtig zyn die dingen, waar in men zich verlustigst , wanneer men die met bedaartheid befchouwt! Ik denk echter geenzins, dat men in de eenzaamheid alleen gelukkig zyn kan: het geluk is langs zeer verfchillende wegen te vinden: het is alleen met de ondeugd onbegaanbaar. De Wysheid, en de Geestvervoering brengen het beide voort; de Reden en de Deugd zullen altoos het voorrecht behouden, om het overal uittedeelen, zo wel aan 't Hof, en in een Klooster, als op eene Landhoeve. Grysaarts, Eenzamen , lieden van de Waereld , weest rechtvaerdig, weest goed , en gy zult gelukkig zyn. De fnooden, de bedriegers alleen zullen het nooit kennen. Geloof my , myn Vriend, de driften kunnen het ons niet bezorgen. Ik ken hare uiterfte vermogens; de liefde ken ik in alle hare verfchynzels; maar in zulk een  J-3 BRIEVEN OVER een om-veder is de ziel boven hare eige kragten aangezet; het fehynt dat zy door 't genot meer vermoeit, meer uitgeput, dan voldaan is. Dit geluk, wat zeg ik ? die verrukkingen, die ons aan ons zelf ontvoeren, vormen zeer zeker een toef and, die veel te heftig is voor onze bepaalde vermogens : Hy wordt meermaalpynelyk. Al hadt gy my niet dikwyls gezegt, dat gy nimmer een vast befluit omtrent iets hadt genomen , zou uw laatfte Brief my dat getoont hebben. Gy befchryft daar de voordeden eener goede opvoeding zeer wel; gy toont, dat men over dit gewichtig onderwerp noch niet genoeggedagt heeft; gy pryst myn voornemen, enz; en onmiddelyk daar op vraagt gy: Maar gelooft gy zeker, dat de opvoeding om deugdzaam kan waken? onze gebreken uitroeijen . . . . ? dat ergens toe dienen kan? Het geen ik voor myne kinderen onderneem , toont u wel, dat ik daar van verzekert ben. Lees de Historiën; zy zullen u bewyzen, dat de opvoeding niet flegts onze goede neigingen volmaakt , maar dat zy ook, daar zy die zaden niet vindt, naar haar welgevallen de hevigfte driften inboezemt. Welke mannen vormde zy van de Lacedemoniers ! met welk een onweérftaanbaar vermogen rukte zy de natuurlyklte aandoening uit hunne harten. Zy alleen was in ftaat, om een Lacedemonier zyn Vaderland meer dan zyne Vrouw en  DE OPVOEDING. 79 en Kinderen te doen beminnen. Herinner u, welke diepe fporen de begrippen , die men ons in onze eerfte jeugd gegeven heeft, nalaten ! Indien de reden en de ontwikkeling onzes verftands in 't vervolg niet in Haat zyn, om de dwaze en ongegronde vooroordeelen geheel weg te nemen, dan kunt gy bcgrypen, van hoe veel nut het zy, dat men ons geene andere denkbeelden gaf dan zulken, die ons verftand , naar mate het zich ontwikkelt , goedkeurt, uitbreidt en bevestigt. De grote vraag is dan : welke zyn de grondregels, die men hoogstnoodzaaklyk het eerst de kinderen moet indrukken ? Ik geloof, dat dit de eerfte is: men moet hun den grootften afkeer inboezemen voor yder, die te lafhartig is, om een voornemen, dat ernftig en' wel overdagt beraamt is , ftrikt uittevoeren. Leert hen , dat men niet alleen omtrent andexen zyne belofte heilig moet houden, maar ook omtrent zich zelf eerlyk handelen. De lafheid veroorzaakt duizendmaal meer verkeertheden dan de ftyfzinnigheid. Men kan een ftyf hoofdig man achten, maar een laf mensch alleen verfmaden. Zogyuwkint zich zelf niet leert regeeren, dan zullen alle uwe lesfen ydel zyn. Boezem hem kragt in: anders zullen mooglyk zeer weinige maanden , die gy van hem afzyt, alles verwoesten , wat gy jaren lang hebt opgebouwt. Maar zegt gy, \mtde fterkte van ziel zich inboezemen ? P"ge-  8o BRIEVEN OVER Ongetwyffelt; en dat wel gemaklyk; want alles hangt af van de gewoonte. Gewen irw kind, nooit iets los te beloven; maar, als hy het belooft heeft, leer hem dan zyn belofte ftipt nakomen. Breng hem van tyd tot tyd in eenige verzoeking; en naar mate hy wyzer en matiger wordt, moet gy die vergroten. Zo hy bezwykt,- en zyn woord breekt, toon al zo veel verwondering als verontwaardiging. Beduidt hem dat, zo hy geen kind was , dit gedrag hem oneer zoude veroorzaaken; dat men hem verachten zou. Toon hem alle uwe verfmading, en vergroot, naar de zaak het eischt, uwe ftraf. Geef hem zelf het beste en' beftendigfte voorbeeld: kom alles na wat gy belooft hebt. Zo hy u blyken geeft van zyne magt' over zich zelf, prys hem met matigheid: wanter is niets gevaarlyker, dan dat men een pligtmatig gedrag zéér toejuicht; hier door fehynt gy hem in 't vervolg daar van te ontdaan. Als myn Zoontje my deeze magt over zich zelf doet zien, dan toon ik my zeer vergenoegt. Om alle andere goede bedryven fchyn ik hem meer te beminnen, maar hier om betoon ik hem, dat ik hem niet meer als een kind befchouw. Dan beloon ik hem door blyken van achting; ik vertrouw hem iets toe ; en zo leert hy al de waarde der achting kennen; terwyl ik hem bewys, dat de achting iets nog; dier»  DE OPVOEDING. dierbaarder is , dan de Vriendfchap doorgaans zyn kan. Theodoor is, zo als alle kinderen , zeer gulzig. Mevrouw d'Almane gaf onlangs aan haar meisje een trommeltje met Banket. Hy zou er ook gaarn een gehad hebben. Ik zeide hem, dat hy zo matig niet was als Zusje; dat ik hem om die reden dit niet geven kon, om dat alles binnen een uur opgefnapt zou zyn. — Maar, zo ik u beloof, om zo als Zusje dit eenige dagen te bewaren ? ... — Overdenk eerst wel, wat gy belooft; maar als gy my verzekert, na er wel over gedagt te hebben, dat gy fterk genoeg zyt om uw woord te houden, dan zal ik xi geloven, en ik zal u ook zo een trommeltje geven. Op dien eigen dag vroeg hy my, aan tafel zittende, om een gezuikerde amandel, praline , een ftukje dat hy 't allerliefst eet. Ik gaf het, In plaats van het op te eeten, deedt hy het met veel deftigheid in een papier en frak het in zyn zakje. Des avonds na het foupé, kwam hy met een onbefchryfelyke moedigheid naarmy toe , toonde my het ftukje, en zei: Het is wel geheel. Ik Hond op, kreeg een fraai doosje, leide er twaalf ftukjes in, hem bevelende om er alle dag drie van te eeten en niet meer; hy heeft ftrikt aan myn bevel voldaan. Nu ziet gy, hoe men de driften der kinderen kan leiden, hoe men Jhen kan leren die te overwinnen. De gedurig l, DEEL. F Hl«$  82 BRIEVEN OVER met oordeel herhaalde proeven worden volftrekt onfeilbaar. Gy vraagt, of ik myn Zoon Latyn zal leren? Ik geloof, dat die taai zeer nuttig is, maar zo noodzaaklyk niet, als wel voor een honderd en vyftigjaar. Toen hadt men, zo men Latyn noch Grieksch kende, geen denkbeeld van het Schone, in welk een opzichte ook. Die thans het Fransch, hetEngelsch en hetltaliaansch volmaakt kent, (2) heeft (2) Nu zeg ik met Mifs Bridget: je fuis furprtfei geen woord van de Hoogduitfche taal! ik verfta geen Italiaansch genoeg, om Werken van Tasfo enz. te lezen , zo dat ik oordeel er niet over: maar zou Mevrouw dc Genlis Wieland, Klopftok, Gesner, (om geene anderen te noemen,) lezen? zo al, er dan niet van fpreken? zo niet, hoe verwonder ik my daar over! Lieden, die hier over beter dan ik kunnen oordeelen , menen óók, dat de Italiaanen thans niet met de Duitfchcrs kunnen genoemt worden; vooral, zedert de laatften aan de Gratiën hebben beginnen te offeren. Ik fpreek- geen Woord van hunne Drama's, noch Treur-, noch Blyfpelen: dat verftaat zich van zelf; maar een Dafnis is het ware naïf, en de Mesfiadc van Klopftok is zeker in geen dolhuis gefchreven. Ik hoop, dat lieden, die dus oordeelen, geen woord Hoogduitsch kennen, want, zo zy de Mesfiade, zo zy Dafnis verftaan, dan vrees ik, dac hunne perkt Vaderlands-liefde hen ongefchikt maakt, om de natuur buiten hunne eigen auteuren te aanbid, den, om het verhevenfte en aandoenlykfte aller Gedichten, de Mesfiade, recht te doen; dewyl ik nu meen myn Vaderland te kunnen beminnen, zonder, het te fiikilooijeu .... maar genoeg.  DE OPVOEDING, 83 heeft gelegenheid om de allerfchoonile werken te kennen: werken, die voorde ouden niet te wyken hebben. Verecnig Milton, Tasfo en Arioste, en gy hebt Homerus en Virgilius. Hoe dit zy: Corncille, Racine, Vo'tai -e en Crébillon, Shakespear enz. hebben even grot:: meesterftukken gegeven als Sophocles en Euripides; Molière overtreft Plautus en Terentius. Zyn de Fabelen van Pbaedrus beter dan die van la Fontaine ? Zyn de Vaerzen van Boileau, van Jean Baptiste Rousfeau, vanGresfet, Voltaire, Madame Deshoulieres, Pope, Thomfon, Swift, Prior, minder dan die van Horatius, Tibullus, Catullus en Ovidius ? De Werken van Cicero, van Marcus Aurelius, van Epicïetus hebben in "t algemeen de uitmuntentfte verhevenheid. Maar de fchriften van Fcnelon, Addifon, Montesquieu, zyn die minder welfprekent, minder doordagt? De Boeken, die betreklyk zyn tot de kunsten en vvetenfchappen, zyn nog verkieslyker dan die der Ouden. Ik zou nog vele levende Schryvers kunnen opnoemen; maar ik heb thans genoeg gezegt : ja, ik zal myn Zoon Latyn leren, doch niet voor hy twaalf of dertien jaar is: eerder zou deeze Studie hem dodelyk verveelen, en hy zou in zes jaar, met veel moeite en beftraffingen, zo veel niet leren, als naderhand in een maand of agttien. Nu leer ik hem, alleen door de gewoonte, het Engelsch en Italiaansch. Hyfpreekt F a reeds  -84 BRIEVEN OVER reeds volmaakt Engelsch, en kan in 't Hoog-' düitsch alles eifchen, wathy nodig heeft. Hy heeft een Saxifchen knegt, die nooit Fransch fprcekt; die kan hem genoeg Hoogduitsch leren voor een Militair. De Hoogduitfche Letterkunde is nog maar onlangs onzen aandagt waardig geworden: de Werken van Klopftok, Halier, Gesner, Gellert zyn overheerlyk; evenwel ik heb aan het Engelsch en Italiaansch den ' voorrang gegeven. Zie hier rekenfchap van 't geen ik doe. Schryf myeven openhartig; meldt my, ofgy met Madame Gerville in ernst overhoop ligt. Gy weet, dat my dit niet onaangenaam zyn kan: nooit vergeef ik haar het verdriet , dat zy uwe Vrouw veroorzaakt. ZEVENTIENDE BRIEF. Antwoord van den Vicomte. Ik herhaal het, myn waarde Baron, uw plan van Opvoeding komt my uitmuntent voor; ea hoe ongeftadig gy my ook onderftelt, ik geloof echter, dat ik dus zal blyven denken. Na het geen ik hier over gelezen heb, erken ik, dat uw Zoon, zo hy verlland en genie heeft, een groot man zal worden. Sta my echter toe u te zeggen, dat er my eenige ftrydigheden in voorkomen.  DE OPVOEDING. komen. Gy zyt overtuigt, dat het geluk beftaat in eene geruste ziel; en dat de fterkfte, ja voldaanfte driften ons dat geluk niet bezorgen; en zie daar, gy hebt geen ander oogmerk, dan om den geest uws Zoons te verheffen, zyne verbeelding te ontgloeijen: Gy ontfteekt zelf dat vuur, 't welk tot het'heldhaftige leidt: gy zult cr toe geraken. Maar is't niet beter een gelukkig, dan een groot man te vormen? Is het ydelheid, die u aanzet, om deeze fchitterende doch gevaarlyke hoedanigheden de voorkeus te geven, boven die ftille en onopgemerkte deugden, die ons een gerust en vreedzaam leven verzekeren ? Dat kan ik niet geloven; verklaar my des het geen ik niet wel verfta; wees eens wat omftandiger. Uw grootfte pligt, uw ecnig oogmerk, beftaat in uw kind gelukkig te maken; de natuur, het fortuin zyn u behulpzaam,; en hy heeft in u een Vader, die zyn beste leklsmaa zyn zal. Gy wilt dan weten, of ik waarlyk met Mevrouw de Gerville in onmin ben ; maar ... ik hoop ; evenwel ik fta er niet voor in ; wy hebben beide oudekt, dat wy elkander nooit beminden : maar hare gefchikthcid tot listige uitvindingen was my dikwyls hoogst nodig; en dewyl onze verwydering haar belet, zo veel als voormaal in aanmerking te komen, zo denk ik, dat zy de zaken zeer gaarn zou willen by F 3 leg-  $6 Brieven övër leggen; en dan weet ik zeer wel, dat ik té zwak zyn zal om niet te bukken, immers voor het uiterlyke. Ik heb haar voor twee dagen ergens gezien; zy hieldt zich of zy zeer ontftclde,en dat wel zo fyntjes, dat de hele Waereld buiten my daar door gefopt wierdt. Maar gy bezeft wel , dat ik het eindelyk zal moeten opgeven. Iets echter houdt my befluiteioos. Ik Vrees, dat ik nlyncVrouw doodlyk zal bedroeven , zo ik ten minden mag oordeelen uit de Vreugd, die deeze brouilierie haar veroorzaakt» Maar waarom is zy jalours ? Heeft zy, gemerkt de wys, waar op wy altoos leefden, er het recht toe? Ik ben zo wel als gy overtuigt Van de volkomene eerlykheid myner Vrouw, maar gy weet, hoe onverfchillig zy altoos omtr.nt my was. Ik weet wel, dat de vrouwen jalours kunnen zyn zonder heftig te beminnen; jnaar wat raakt my die grilligheid ? Vaarwel, myn waarde Baron; fchryf my dikWyls; wees verzekert, dat alle de vermaken, die gy ontvloodt en ik thans geniet, niets te rekenen zyn by 't genoegen, dat ik ontfang in met u om te gaan. A G T-  DE OPVOEDING §7 AG T TIENDE BRIEF. Antwoord van den Baron. Ja, myn Vriend, het geluk myns Zoons is myn eerfte pligt, en myn eenig oogmerk. Ik gauwe vriendfehap voldoen; ik ga uwe twyffelingen weg nemen. Ik ben overtuigt, dat een koelzinnig onkundig man nooit gelukkig kan zyn: hy is wel niet te beklagen, om dat hygeen groter geluk kent, maar 't is echter waar, dat hy alleen een groeijent vervelent leven leidt, altoos eenzelvig, en verdoken van die menigvuldige en zeer onderfcheiden genietingen, diebewaart worden voor een zeer uitmuntent man. Onze gewaarwordingen maken ons veel minder gelukkig, dan onze gedagten , onze overwegingen. Gedurende onzen flaap kunnen de dromen ons natuurlyker wyze meer aandoen, dan de zaken zelf, die wy dromen; maar begryp , dat de vrees in onze dromen ons het fterkst aandoet, om dat de domheid veel beter gefchkt is haar vermogen te gevoelen, dan wel aandoeningen van een zagter en fynder aart. Gy hebt zeker dikwyls gedroomt van betoverde Paleizen , van fchatten die gy vondt. Heeft dit alles u waarlyk verrukt; of deedt het u alleen F-4 zo  BRIEVÉN OVËR Zo flaauwtjes aan, als de vertoningen der Opera ? Neen zeeker, en waarom ? om dat in uwe dromen uwe verbeeïdingskragt werkeloos lag : om dat gy noch denken noch overwegen kont. Men zegt: Het geluk beflaat in de inbeelding', gevolglyk by, die gelooft dat hy gelukkig is, is gélukkig. Wel, dan is de Wilde , die in zyne bosfchen is opgefloten, die de famenleving, de vermaken, het denkent vermogen derft, even gelukkig als een waarlyk verftandig geöeffent man, wiens leven door de vriendfchap , de weldadigheid en de oeffening zo verrukkelyk gemaakt wordt! Zou het niet dwaas zyn dit te geloven, dit te verdedigen ? Ik heb u reeds gezegt , dat het geluk aan elk redelyk en eerlyk mensch wordt aangeboden; doch voor zeer weinigen is het in zyne volkomenheid immer te bezitten ; ja zelden op te fpeuren. Daar is maar een weg om er toe te geraken, en het groot getal vooroordeelen, begrippen, lecrftelzels , doet ons dikwyls juist van dien eenen weg afgaan. Zonder gemoêdshitte, zonder werkzaamheid, is er geen geluk. De Philofoof, in zyne eenzaamheid zynde, ontdekt, dat hy bedrogen en misleid wierdt, vindt zyn geluk in zyne overdenkingen, en in nuttig te zyn. Hy is fterk bezig; de wysheid heeft zyne driften getemt; doch zyne gevoeligheid niet verflompt. Maar, zo hy niet by ondervinding wist, wat die drif- te»  BE OPVOEDING. ?,9 ten vermogen, welke hy heeft overwonnen, of zo zyne ziel ongefchikt geweest ware om die te koesteren ; dan zou hy het menfchelyk hart zeer gebrekkig kennen. Hy zou de aangenaamftc aller gewaarwordingen niet fmaken: ik meen de vrede en de rust, na een hardnekkig en rocmryk gevegt. Kortom, hy zou noch Philofoof, noch Wyze, noch gelukkig zyn. Zie daar dan. dat geluk, dat ik ken. Nu geniet ik, na 'dat ik in myn jeugd al de aandryvingen der eerzucht, al de verrukkingen der liefde gefmaakt heb, dat geluk. Nu is my die ftille bevredigde zielsgefteltheid, die op zulke ftormen volgde, boven alles verrukkelyk. Ik gelyk naar een Reiziger, die door belang of nieuwsgierigheid verre van zyn Vaderland gebragt zynde, in 't midden der ftormen en ongemakken zich vermoeit, bezig houdt, leert, zynen moed verfterkt, en met het grootfte vermaak vreemde landen doorkruist. Eindelyk t'huis komende, zegent hy dien dag; hy vindt een onuitfprekelyk vermaak in zyne lange reistogten te vertellen; het herdenken is hem aangenaam; maar hy wil 't niet weer beginnen: 't is afgedaan. Men moet, om deeze onfehatbare vrede te bezitten , een deugdzaam hart hebben. Hy, die zich door de buitenfporigheden heeft laten verleiden , zal haar te vergeefsch wagten. Zyne uitgemergelde , verdroogde ziel zal alleen wroeF 5 gin-  90 BRIEVEN OVER gingen hebben; ongenaakbaar voor de zagte ontroeringen, de tedre aandoeningen der menschlykheid, zucht hy te vergeefsch over 't verlies zyner genietingen; niets volgt die op; hy wordt een menfchenhater; hy giet zyn haat en bitterheid over de gehele natuur; en, verteert door berouw, door wanfmaak, en knagingen, verhaast hy mooglyk zyn rampzalig einde. Maar, zegt gy, gy wilt levendige driften, en gy wilt dat zy ons nooit doen dolen; is dit mooglyk? .... OngetwyfFelt! en zie daar, dit is 't werk eener uitmuntende Opvoeding, die haar Leerling zich zelf leert ovenvinnen, om zich in het roemryke zo wel als in 't beminlyke te onderfcheiden. Deeze denkbeelden, diep in den geest eens levendigen kinds gedrukt, leggen den grondflag voor zyn geheel gedrag. Dan zal de liefde , wel verre van hem te verlagen , zyn ziel verheffen, en de heerschzugt zal hem nimmer laagheden doen begaan. Brandende van begeerte om zyn naam te veredelen, zal hy de. hele waereld voor zyn rechter aanzien ; om roem by haar te verwerven, zal hy alles, wat hem. het dierbaarfte is, opofferen. Mooglyk zal hy in 't eerst flegts uit ydelheid en door fystéma deugdzaam zyn , maar hy zal eindelyk dus worden door gewoonte, en door geneigtheid. Thans fmelt men alle deeze begrippen onder elkander. Hebt gy ten Hove niet dikwyls gehoort ,  BE OPVOEDING. 01 hooit, dat iemand uit heerschzucht werkte, die alleen door een laag en florzig zelfbelang bezielt wierdt? Gierigheid en begeerte, zie daai: de twee dryfveeren onzer meeste Hovelingen. De ware heerschzucht vormt helden en grote mannen. Zy veracht het geld, zy verfoeit zelfs de eerbewyzingen, zo zy de beloning der dapperheid of der verdiensten niet langer zyn. Zy arbeidt voor den roem, voor het nagcflagt; en in die jaren, waar in wy de deugd nog niet om haar zelf beminnen, leert zy ons die verbalende opofferingen, die ongemene daden, welke ons door de Historie verhaalt worden. Wilt gy des van uw leerling een groot man maken , verheft zyn verftand, ontgloeit zyne verbeelding. Maar zo hy dom, of woest en zwaargeestig is'% zo hy grilligheden, z#hy wreetheden heeft, draag dan zorg deeze leerwyze niet te volgen. Gy zoudt van zo een kind een monster, een buitenfporigen gek maken. De laatfte Czar ontfing eene geheel militaire opvoeding : deeze zou van eenVorst een overwinnaar gemaakt hebben, indien hy moed gehad hadde; nu maakte zy dien Vorst nog belachelyker, nog zotter dan hy was. De Koning van Zweden , Karei XII., wiens dwaasheden door zyn heldenmoed zo fchitterende gemaakt wierden, moest koelder verbeeldingskragt, of meer genie gehad hebben. Dan zou hy minder roem, maar veel meer verftandige goedkeuring  f2 BRIEVEN OVER. ring verworven hebben. Men dient dan de opvoeding te fchikken naar den inborst en 't verftand des Kinds. Men moet, zo hy weinig verftand heeft, zyne zeden verzagten , zyne driften koelen , en met veel voorzigtigheid zyne inbeelding matigen, naar de uitgeftrektheid zyner vermogens. Zie daar het punt, dat de grootftc cn aanhoudentfte oplettentheid vordert. Men kan , voor 't overige, een groot man worden , zonder een overvliegent verftand, of een fcheppent vernuft te hebben, zo men flegts moed, verhevenheid , een gezont oordeel, en een gelukkig geftel heeft. Ik zie, dat deeze Brief reeds groot genoeg is; in een volgende zal ik u myne wyze van ftudeeren aantonen, en u myn oordeel zeggen of, en wanneer men kan voorzien , wat een kind wdlden zal. ■ Ik zie met fmart, dat gy u weder met uwe Mevrouw Gerville zult verzoenen: gy weet, myn waarde Vriend, hoe zeer dit uwe Vrouw bedroeft! kunt gy aan haar dan niets opofferen, dat gy zelf betuigt tot uw geluk zo weinig nodig te hebben? . . . wel, dan is de gewoonte by u in ftaat alles te doen, wat eene hevige drift doen kan. Hoe nodig is het dan, zich aan 't geen goed is te gewennen! Ik zwyg er van; gy weet, dat myne aanmerkingen u in 't ongelyk moeten Hellen. NE»  DE OPVOEDING. J»J NEGENTIENDE BRIEF. De Baron ten vervolge. Ik heb u reeds gezegt, hoe hoogstnodig het zy,dat men zyn leerling in allen opzichte kent, op dat men in ftaat zy, om zyne natuuriyke goede en flegte hoedanigheden te leiden, en te verbeteren , en om te kunnen voorzien, wat er van hem worden zal. Nu ga ik u tonen, hoe men tot deeze kennis geraken kan. Het is nodig, dat men het kind, zo rasch het begint te fpreken, gadeflaat. Zo hy geen gehechtheid heeft voor hen, die hem oppasfen , zo hy ftilzwygent, traag en onverfchillig is, dan moet men niet veel van hem wagten. Maar wy hebben alle hoop op een kind, dat gevoelig en met drift gezet is op alles, wat men hem tot tydverdryf geeft. Volg hem eens als hyfpeelt. Speelt hy met lust en yver, wordt hy 't niet rasch moede, wees gerust, dat hy in ftaat zyn zal, om met aandagt en aanhoudentheid iets te leren, en dat gy hem zeer gemaklyk fmaak voor de ftudie zult inboezemen. Als hy vyf jaar is, laat hem dan veel praten, niet om hem te onderwyzen, maar om hem te leren kennen. Vraag hem duizend dingen; draag wel  94 BRIEVEN OVER. wel zorg, dat hy uw oogmerk niet ontdekt , want dan zal hy niet openhartig zyn; fchynt met onverfchilligheid naar hem te luisteren; houdt u, als of gy alleen met hem praten wilde: en gy zult wel dra, door alle zyne kinderagtigheden heen, eenige opvolging van gedagten vinden; of er geen fpoor van ontdekken. Hoor Montagne, daar hy van een Onderwyzer fpreekt: Ik wil niet, dat hy alleen praat; hy moet ook naar zyn leerling luisteren; het is nodig „ dat hy het kind voor zich uit doe trappelen, 5, om overdeszelfs gang te kunnen oordeelcn." Nooit heb ik een kind gezien, dat, zo het zyn natuurlyk begrip hadt, geene gelykenisfcn kan maken tusfchen iets dat hem nieuw is, en 't geen hy reeds kent. Hoe nietig die vergelykingen ook wezen mogen, zozy gegront zyn, dan tonen zy zeer duidelyk de verbeeldingskragt en het oordeel. Meest alle kinderen zyn fnappers; dit gebrek toont ons ook zeer zeker, of een kind verftand heeft, dan een gek zyn zal. Een kind, dat de befchroomtheid zelf niet belet om te praten, dat met elk een fhapt, zal eens zo middelmatig van vernuft als lastig voor anderen zyn; het kind, dat niet praat dan met lieden die het kent, en die zyn vertrouwen hebben,. dat zwygt by vreemden, en alleen keuvelt met zyne Ouders of fpeelmakkertjes; dat met groot ver-  DE OPVOEDING. 95 vermaak anderen hoort; dat kind zal zeker veel verftand hebben: en ik geloof, dat als men het altoos by zich houdt, op alles let, en zo het door geen ziekte of eene zwakke gefteltheid gehindert wordt, dat men dan, als het zeven jaar is, reeds kan beginnen te zien, wat het eens zyn zal. Rousfeau heeft zeer welfprekent beweert , dat de mensch inderdaad goed ter waereld komt; dat, zo men hem aan zich zelf overliet, hy dus blyven zoude. Ik geloof, dat dit denkbeeld valsch is. Aan zich zelf overgelaten zyndè, zou de mensch natuurlyk wraakzuchtig zyn; en gevolglyk hy zou noch eene grote ziel, noch een edelmoedig hart bezitten. Montagne zag dit ook geheel anders in: ,, De natuur, vreesik, heeft den mensch iets onmenschlyks ,, ingeboezemt. Wie neemt belang in de lief„ kozingen der dieren ? Wie ziet niet met op,, lettentheid, als zy elkander verfcheuren ? " Dit is niet, om dat de mensch wreet, maar om dat hy bermhartig is. Hy wil bewogen zyn , en om de zelfsvervéling te ontvlieden, zoekt hy fterke aandoeningen. Dit beginzel leidt het volk naar de ftrafplaatfen, en ons naar de Treurfpelen: waren wy ongevoelig, dan zouden wy er van daan blyven. De mensch wordt met gebreken geboren, maar ook met eene mate van gevoeligheid. Vormt de Natuur zelden een fterk aandoenlyk hart, nooit vormt zy ook een , dat ge-  $6 BRIEVEN ©VER geheel ongevoelig is. Men heeft nooit gezien, dat een kind, dat men eene nieuwe Voedfter gaf, niet fchreide, niet zeer bitter bedroeft was om de eerfte. Gevolglyk, als dus de zaden der aandoenlykheid zich. in alle menfchen onthouden, zo befluit ik, dat yder, die wel georganifecrt is, en zyn gezont verftand bezit, zo hy wreet wordt, door eene flegte Opvoeding wreet gemaakt wordt. De volgende aanmerking is voor de Onderwyzers zeer troostlyk: Alle de gebreken , die een kind laat zien, kunnen door eene goede Opvoeding verbetert worden, en zyn in geen gevolg te trekken voor het toekomende, maar op alle deugden, die het heeft, kan men vast ftaat maken; zy zyn hem natuurlyk. TWINTIGSTE BRIEF. De zelfde aan den zelfden. Gy vraagt my, myn waarde Vicomte, hoa ik het aanleg, om myn.Zoon moed, zo nodig voor een Krygsraan, in te boezemen ? De gewoonte maakt ons met de ysfelykftc en gevaarlykfte dingen gemeenzaam. Zo wy het vuur niet kenden, zo wy het voor de eerfte keer zagen, hoe zouden wy er voor fchrikken, indien men ons zeide, dat een voak daar van in ftaat is eeng  DE OPVOEDING. 57 eene gehele ftad te verdelgen. Hoe zorgvuldig zouden wy het in onze huizen bewaren; hoe zou eene brandende flambouw, die op den grond viel; een waschkaars, die op een tafel vol pa» pieren ftond, ons verfchrikken! Nu kennen wy het vuur, wy zyn er aan gewoon; wy hebben er veel minder vrees voor, dan voor vele diagen, die oneindig gevaarlyker zyn. Meest alle Vrouwen zyn afkerig, zyn bang van fpinnekoppen, padden, hagedisfen, enz.; maar de Boerinnen letten er niet eens op, om dat zy er aan gewoon zyn. In die gewesten, daar het meest dondert, zyn de minfte lieden bang voor ?t onweder, en veroorzaakt het ook de minfte nadeden. Ik herinner my, dat ik eens, van Rome naar Napels gaande , in een Convent overnagtte, daar meest altoos twee of driemaal in 't jaar de donder in floeg. Dien zelfden avond onweerde het fchrikkelyk, maar 't was of al de Monniken doof waren. Ik heb de ftreken om den Berg Vefuvius geheel woest, en door de uitbrakingen overdekt met Lava gezien , en tef» fens zeer vele huizen zelf op nieuw gedicht, tot aan dien Berg, die de dood en verwoesting als in zynen 'boezem draagt. De eigenaars deezer landen treden op den asch en het gebeente van de inwoonders der ftad Rompeja. Zy zien de brokken hunner eigen vergane fteden; en zy bouwen nog nader aan dién vreefelyken Berg!, „. J. DEEL, G ïk  §8 li II I E V E N OVER Ik heb des gepoogt, myne kinderen, zo veel mooglyk, gemeenzaam te maken met het geen ïiatuurlyk afkeer en vrees moet veroorzaken. Men heeft hen in hunne eerfte kindschheid gewént, om Spinnekoppen, Muizen en Kikvorfchen te behandelen. Men moet hen ilegts voorgaan zonder iets te zeggen, en zy willen ook zulke dingen hebben. Ik heb myn kleine meid zo bedroeft gezien over een bemint KikvorschJe, als zy over het fchoonfte Vogeltje immer zyn zal. Als., het dondert, dan zegt yder die by hen is , naar de wolken opziende: 6 wat is dat eene heerlyke vertoning; en de kinderen zetten zich voor de venfters neder, en zien het met vermaak. Terwyl dat ik hier ben, heb ik op een zeer ruim portaal, daar myne kinderen alle daag overlopen, een kas geplaatst met een Geraamte ; door de glasruiten zien zy het, als ook eenige Anatomifche Hukken. Maar ik vond niet goed, om het hen , zonder eenige voorbereiding , te laten zien, op dat zy er niet van getroffen wierden: want eene eerfte ongelukkige aandoening is moeilyk weg te nemen. Zie hier, hoe ik het begreep. Op zekeren dag aan tafel zittende, zeide ik, dat ik de Anatomifche ftukken , die ik uit Parys gekregen had, in order gebragt had. Myn Heer d'Aimeri, dien wy zyn les gegeven hadden , zei daar op, dat de ftudie der Ontleed- kun-  DE OPVOEDING. 99 kunde zeer keurlyk en zeer nuttig was. Hy voegde erby, dat hy voor deeze Wetenfchap zo veel zucht gehad hadt, dat hy zyn gehele f aaphamer vol geraamtens hadt. Daar op vroegen de kinderen; „wat zyn Geraamtens? wat is Ontleedkunde?" Na eene kleine befchryving daar van, zei Adele , een Geraamte moet wel heel lelyk zyn! ... „Niet lelyker, antwoord9, de hare Moeder, dan vele andere dingen; 5, by voorbeeld, uw Chineesch beeldje, " Vervolgens braken wy dit discours af, en fpraken van geheel iets anders. Des namiddags verzogt men myne kas te zien: wy waren in het portaal. Myne kinderen kwamen uit hun zelf by ons, en, toen zy het Geraamte zagen, waren zy er zo min verbaast als afkerig van, Enzedert dien tyd lopen zy er voorby, zonder dat zy ooit in 't hoofd krygen, om daar bang voor te zyn. Ik verhaal dikwyls in hun bywezen iets uit reisbefchryvingen, iets, daar alle kinderen gaarn naar luisteren: Ik maak heerlyke befchryvingen van ftormen en onweder; en zy zyn veel meer nieuwsgierig dan bevreest. Ik voeg er by dat de fchipbreuken voor hun, die zwemmen kunnen, nooit gcvaarlyk zyn. En Theodoor zegt, dat hy wil leren zwemmen; en dat het hem moeijen zou, zo hy eens op zee reizende geen een onweer zag. Het is niet doenlyk, om den kinderen alle de gevaren, die hen omringen, Ga* te  I0O BRIEVEN ÓVER te verbergen: De leugen is altoos nadeelig. Zo het kind merkt, dat gy hem ooit bedrogen hebt, dan zal hy u niet meer vertrouwen. Ik 'wil des, dat myn Zoon wete, dat men in den oorlog gedoot worden, en op zee verdrinken kan ; maar ik wil, dat hy deeze gevaren niet vergroot, noch met fchrik befchouwt. Als men de geva'•ren altoos befchouwt, zo als zy zyn, dan kunnen wy ons dikwyls daar uit redden. Onze bedaartheid doet hier alles. Yder mensch, dat door de Opvoeding niet bedorven is , heeft deezen natuurlyken moed, die zo nodig is voor de zelfsbehouding. De lage geest, die zyn reden in de gevaren verliest, is beneden zyn eigen aart verre gedaalt: de Natuur zelf geeft dan dien hoogstnodigen moed, die uw Leerling nodig heeft, als men hem aanvalt. Wel nu! maak hem edelmoedig, hy zal ook zyn evenmensck bcfcliermen; maak hem eerzuchtig, en hy zal zyn Vaderland verdedigen. Locke heeft gezegt, en Roufeau heeft het herhaalt, dat men nooit een kind, dat valt, of zich bezeert, moet beklagen. Deeze manier van doen is, dunkt my, alleen goed tot dat zydrie of vier jaar zyn. Maar dan heeft zy eenige verzagting nodig; anders loopt men gevaar, om een kind te verharden , om het onbermhartig te maken. My komt des voor, dat men hen, als zy lyden, beklagen moet, als zy zelf niet klagen, pryzen; maar, zo zy kla- gen  t> £ OPVOEDING. IQI gen en fchrecuwen, er geen agt op geven , hen tonende, dat al dit gebaar onze medelydenbeid verzwakt. Ook in dit ftukmoet men het voorbeeld geven. Zo gy zelf over hoofd pyn of wat ongcfteltheid twintig maal op een dag klaagt, zullen zy weinig begrip hebben van moed. Mevrouw d'Almane gaf onlangs hare kinderen een voorbeeld, dat alle lesfen oneindig over-: treft. Gy bemint myne vrouw, alles wat haar eer aandoet verrukt u. Ik zal des het geval heel omftandig befchryven; het toneel was zeker zo ysfelyk als aandoenlyk. Myn Heer d'Aimeri, Mevrouw de Valmont, en haar Zoontje waren zedert eenige dagen by ons. Wy waren alleen in de zaal. Myne Vrouw,naast Mevrouw Valmont op een Canapé zittende , hieldt Adele op haar kniën ; terwyl Theodoor , die ook in de liefkozingen zyner Moeder wilde delen, zich zagtjes agter haar omdraaide, en met geweld een arm naar zich toe trok. Op 't oogenblik fprong er een ftraal bloed uit myn Vrouws arm, en bevlekte het gelaat zo wel als het jurkje van Adele. Zy gaf een vreefelyke fchreeuw, en viel op haar Moeders fchoot in flaauwte. De arme jongen viel by zyne Moeder op zyn kniën, en fchreidde bitterlyk. Wy liepen allen om myne Vrouw te helpen ; maar die riep: Adele , Adele! V is . Adele, die geholpen moet worden. Zy weigerde G 3 my  taa êntsvËN ©ver. trry haar arm te geven, herhalende niets daa Adele, Adele! Zy hadt zich , zonder er iets van te zeggen, doen aderlaten; en Dorisje, door haar arm zo fchielyk naar zich toetetrekken, hadt het verband verfchoven, Waar door de Woüd ontfprongen was. Mevrouw de Valmont fiam het meisje; en d'Aimeri en ik hadden veel Werk aan myne Vrouw, die als zinneloos Was. Bleek, en bevende, niet vry van ftuiptrekkingen, zag zy naar niets dan Adele; zy doeg geen agt op de zorg, die wy voor haar droegen, noch op myn kleinen jongen, die nog, hare kniën omhelzende, by haar lag te fnikken. Adele bekwam, opende hare oogen, riep hare Moeder, die naar haar toevloog, haar in de armen nam, en duizend tranen ftorte. Wy Ronden om Moeder en Kind, en hoorden met aandoening haar gefprek, maar ik miste Theodoor. Hy was buiten onze kring; ik keerde my om, en zag hem nog op die plaats die zyne Moeder verlaten hadt. Niet meer geknielt en Tchreient; neen, hy ftondt overend, zyne oogen waren droog en ftyf; zyn gelaat fohilderde niets dan fpyt, droefheid, verlegenheid: zyn goedaartig en open hart ontfing de eerfte indruk* ken van afgunst en jalouzie. Het is reeds dat dnfchuldig, dat blymoedig kind niet meer; dè onbillykheid, de veinzery, [mooglyk de haat] glyden in zyn hart, en zo men er niet fpoedig • voor  DE OPVOEDING. I03 voor zorgt, zullen zy er diepe wortelen fchieten.. . Op 't oogenblik luisterde ik myne Vrouw met een paar woorden dit in: Daar op verzogt zy 't gezelfchap, haar alleen te laten. Toen nam zy het jongetje by de hand; en zonder dat zy zyne verwarring fcheen te merken, omhelsde zy hem teder, deedt hem by haar zitten , nam de beide handen der kinderen in de hare , en zei tegen my: Ben ik, myn vriend, geene gelukkige Moeder? word ik niet waarlyk bemint ? Myn armen Doris, wat heeft hy uitgedaan !... Maar wees vrolyk, myn lieve jongen , [zy kuste hem onderwyl] uw Moeder en Zusje zyn weer geheel herftelt. Theodoorwas nog bedroeft, maar teifens aangedaan ; hy boog zyn hoofdje over zyn Moeders fchouder , zag zyn Zusje met tranen in de oogen aan; die hy ook al zuchtende kuste... En gy, myn Dochtertje , zeide myne Vrouw, ik hoop dat gy,als gy minder een kind zyt, even als uw Broer, zo wel ftandvastig als gevoelig zult zyn. . . . Hier hefte myn Zoon zyn hoofdje op, om als 't ware in zyne Moeders oogen te lezen, of zy ernftig fprak. Daarop omhelsde hy haar vu rig, en zyne tranen vloeiden. .. Ja, zeide ik, men zegt met reden, dat de vrouwen fpoedig bezwymen, om dat zy zwak zyn... ,, Maar Papa, ik bemin Maatje zo heel veel," zeide Adele, en dit op een verdrietigen toon. Ik beG 4 min  104 BRIEVEN 0VÈR min uwe Moeder zo veel en meer als gy: Uw Broêr heeft haar ook zo heel lief; maar wy ■ Vallen niet van ons zelf. Hierop viel hy zyn Zusje om den hals , uitroepende: „ ó Papa, gy bedroeft haar. " Myne Vrouw gaf my hare hand, my zwygent aanziende: ik drukte die aan myne lippen, en bevogtigde die met de zagtfte tranen, die ik immer fehreide... Na dat wy ons meisje, dat waarlyk bedroeft was, hadden opgebeurt en getroost, vroegen de kinderen : Mama, waarom hebt gy u doen ader* laten?.. „Om dat ik reeds veertien dagen een zeer zware hoofdpyn had. ".. „ Zo lang Mama , en gy hebt er niets van gezegt! " .. , Wel waartoe zou het nuttig zyn geweest, om twintigmaal op een dag te zeggen: mt heb ik een pyn in V hoofd? Ik zou eene onverfchooniyke zwakheid getoonf, en elk een lastig geworden zyn; en de pyn zou dezelfde zyn gebleven." „Maar, Mama, gy hebt niet eens getoont, dat gy zo een hoofdpyn hadt, gy gaaft my alIe daag myn les," „Nooit, myn kind, zult gy my, om zo eene kleinigheid, een noodzaaklyk werk Zien nalaten." «. Nu ziet gy, myn Vriend, welk eene fchone les er in deeze weinige woorden lag; en zulke Icsfen zyn onwaardeerbaar. Daarop verzogt myn Vrouw Mevrouw de Valmont en den Ileerd'Aimcri, Adele niette pryzen over hare aandoenlykheid: dit kan hoogst ge-  be OPVOEDING. log gevaarlyk worden; en de zucht, om zich te horen pryzen , kan wel eens gemaaktheid voortbrengen. Men moet de kinderen niet pryzen over eene , hoe ftcrke , echter voorbygaande gevoeligheid ; maar over hunne altoos byblyvende zoetaartigheid, en ftandvastige opvolging van 't geen inderdaad braaf is. Vaarwel, myn waarde Vicomte ; 't is twaalf uuren in den nagt; en dat is op ons Kasteel te B . . . een zeer ongelegen uur om te fchryven. Ik groet u, om naar bed te gaan: want ik moet met het aanbreken var» den dag weer op. Vaarwel. EEN en TWINTIGSTE BRIEF. De Baronesfe aan Mevrouw d'Ostalis. doet my veel vermaak door my te fchryven, hoe veel zorg gy voor uwe gezontheid draagt. Nu gy zwanger zyt, is het eene der grootftc , doch helaas! thans zeer verwaarloosde pligten. Weet gy nog wel, myn kind, wat gy dagt van die vrouw, die, door haar Doctor bevolen wordende om vier maanden hare Kamer te bewaren , antwoordde : dat hare levendigheid zich daar naar niet konde fchikken; en die ook haar kind door deeze fraaijc levendigheid doodde? Gy dagt, dat men, om zo ligtvaardig te G 5 kun-  IOÖ BRIEVEN «VER kunnen handelen, een zeer bedorven hart, en* om zo te fpreken, een klein verftand moest hebben. Ik verheug my, dat gy, in weêrwil der mode en gebruiklykheden, u ftandvastig naar die gedagten gedraagt, en u niet wilt vermoeïjen door vifites, door waken, ja zelf niet door verre te ryden. Wat betreft uw verlangen, om uw kind te zogen, ik heb hier omtrent u het een en ander te fchryven. Gy fchynt zeer getroffen door deeze uitroepingen van Rousfeau : „ zy, die het kind van een ander zoogt, is eene flegte Moeder, hoe „ kan zy eene goede Min zyn ? " Dit boezemt u den grootften afkeer in, om uw kind aan eene eigen-belang-zoekende vrouw toe te betrouwen. Maar deeze Vrouw ontvreemt haar eigen kind haar zog niet, dan om het brood te bezorgen; immers, om het wat meer gemak en overvloed te geven, als zy in ftaat is het te verfchaffen. Zy is des geen' flegte Moeder. Zy bemint haar kind waarlyk. De Natuur vordert zeker van Ons, dat wy onze eige kinderen zogen, ten zy nog groter pligten ons dit beletten. Zo uw1 man zich daar niet tegen verzet; zo het zyn waar belang niet hindert, dat gy mooglyk anderhalf, mooglyk twee jaren in uw huis blyft, dan zyt gy verpligt uw kind te zogen. Maar zegt gy, ik zie alle Vrouwen, die hare kinderen zogen, uit gaan, vifites doen , naar Ver- failles  DE OPVOEDING. fOf failïes rydeu , en met de negen of tien maanden hare kinderen fpenen. Ik fta dat toe; ik ken zelf Vrouwen', die naar 't Ral gaan en dansfen; ik zie er een menigte in de openbare plaatzen ,wel opgetooit, met panniers en keurslyven aan., Maar gelooft gy niet, dat de zuigelingen deezer wellevende Minnen het veel beter by eene goede Boerin zouden hebben, die altoos t'huis bl.yft en oppast? Cy kent myne Nicht, Mevrouw d'Ar..; zo gy uw kind zelf wilt zogen, neem haar dan ten voorbedde. Leef, zo als zy, afgezonden ; pas op uwe gezontheid; ga niet uit dan om te wandelen; zie alleen uwe familie, en byzonderfte Vrienden; neem voor, uw kind niet te fpenen , voor zyne gezontheid en laagten , en het tanden krygen, het toelaten. Ik denk daar, dat ik voorleden winter dikwyls aan zeker huis at, alwaar ik alle daag eene jonge Vrouw ontmoette, die haar kind zoogde. Zy was in 't hair gekapt, en opgefchikt, of zy moest gcfchildert worden. Naauwlyks zat zy, of zy vondt 'het middel om twee of driemaal van haar kind te fpreken. Wy hoorden het gefchreeuw van een kind in de luijers , dat men in een rykelyk verfierde Barcelonettê binnen bragt. De Moeder gaf het ook, in 't byzyn van zes of zeven mannen, de borst. De Heren lachten, en luisterden onder elkander, en zagen haar dan weêr aan: dit alles kwam my  gód BRIEVEN OVER my zeer onbetaamlyk en lastig voor. Van daaf gaande, bezogt ik dikwyls Mevrouw d'Ar... , welke denzelfden pligt volvoerde; maar met zoveel eenvoudigheid, als de ware deugd altoos alle hare verhevenfte daden verricht. Want men is niet hoogmoedig op het goede dat men doet, dan wanneer het ons moeite kost, en naar mate wy er minder vermaak in vinden. Ik vond dan Mevrouw d'Ar... in haarhuis, omringt van hare familie en byzonderfte vrienden; hoe teder waren myne gewaarwordingen, als ik haar zag met haar kind op den arm; dat kind, waar aan zy met zo veel eenvoudigheid en zo gemaklyk alles opofferde, wat de Waereld en de fchitterentde Partyen haar konden geven! ó Daar is niets achtingwaardiger noch beminlyker dan eene jonge Vrouw, die, op zulk eene edele wys , aan de wetten der natuur gehoorzaamt. Nu toont zy reeds, door 't geen zy voor een kind, dat haar niet verftaat, doet, wat zy zal kunnen doen, wanneer het in ftaat is om haar te beminnen. Overweeg des wel, myn kind, waartoe gy u verbindt, indien gy befluit, om uw kind zelf te zogen; en dat het veel beter is , dit niet te ondernemen, dan het zeer gebrekkig uit te voeren. TWEE  »£ OPVOEDING- Jtojf TWEE en TWINTIGSTE BRIEF. De Baronesfe aan de Vicomtesfe. ]]Neen, myne waarde Vriendin, ik zie deö aannaderenden Winter niet met verdriet of fchrik te gemoet. In tegendeel, ik dank den Hemel, dat ik nu niet verpligt ben, my op de ftraten van Parys, of op den weg naar Verfailles te verkouwen. Ik behoef geen menigte lieden te «ntfangen , die al zo lastig als met hun tyd verlegen zyn. Ik hoor niet beurtling nu Gluck, dan Piccini, beledigen door zotte aanmerkingen : gy weet, hoe gaarn ik beide deeze Meesters hoor? enz. enz. Nu ga ik alleen uit voor myne gezontheid of vermaak , klede my gemaklyk, en ben nimmer dan by zulken, die ik bemin. Zo gy by my waart, wat zou ik meer kunnen wenfchen? Ik verzeker u, dat ik gedurende de agt maanden, dat ik de Stad verliet, nog geen oogenblik berouw had van de party, door my gekozen ; integendeel ik wensch, er my geluk mede: maar het fmart my, dat die zelfde pligt, die my hier naar toe bragt, my eens over drie jaar zal nodigen, om naar Parys te rug te keren.. Ik  'JfO BRIEVEN OVUR Ik moet u vergen my een dienst te doen. Ik meen , dat ik u reeds gezegt heb, dat Mevrouw de Valmont eene Geestelyke Zuster heeft: maar, eer ik verder ga, moet ik u de historie deezer ongelukkige Dame verhalen. Hare Zuster heeft my die gister avond toebetrouwt, en ik weet, dat gy er geen minder belang in zult nemen ,dau ;ik er in genomen heb. Myn Heer d'Aimeri heeft vier kinderen gehad, Cecile was de jongde; en, toen hare Moeder ftierf, maar drie jaar. Zy wierd op het land in een Klooster opgevoet; verliet het voor't eerst, toen zy dertien jaar was, en alleen. om de Bruiloft harer oudfte Zuster by te wonen. Mevrouw •d'Olcy vertrok fpoedig naar Parys. Cecile bleef met hare twede Zuster, drie jaar ouder dan zy, op het Landgoed, dat haar Vader bewoonde. Deeze Zuster trouwde, weinig tyd daar na, met den Graaf de Valmont. Na verloop van twee jaar, zag zy zich verpligt, om naar Languedok te gaan; zy was uitermaten zeer gehecht aan Cecile, even beminlyk om haar karakter en haar "Verdand, als om hare fchoonheid. Haar Vader beminde haar niet. Den nagt voor haar vertrek bragten deeze Zusters bitterlyk bedroeft door, om dat zy van elkander moesten fchei~den. Toen de dag aanblonk, omarmde Cecile hare Zuster, die zo wel als zy in tranen weg fmolt; en deeze tedergeliefde Zuster aan haar hart  3DE OPVOEDING. ÏIÏ hart drukkende, riep zy uit: „ 6 myn eenige „ toevlugt, myne eenige vriendin, binnen een uur verlaat gy my; wat zal nu myn lot zyn ? Wie zal my by myn Vader verdedigen , wie zal zyn afkeer voor my pogen te overwin„ nen ? Gy alleen op de hele waereld bemint „ uwe Cecile. Wat zal ik nu ongelukkig zyn ! '* Het lieve meisje hadt maar te veel reden, om zich dus te bedroeven. Naauwlyks was hare Zuster vertrokken, of haar Vader zondt haar weder in 't Klooster; zy was nu zestien jaar, en 'twas voor haar geheel leven. Haar Vader was zo vervult met het oogmerk , om zyn Zoon in Parys wel te plaatzen , dat hy derwaards ging , en in weinige maanden kreeg Cecile een volftrekt bevel, om hetGeestelyk gewaad aan te nemen. Veeltebefchroomt, om iets tegen denwilhaars norfchen Vaders in te brengen,' gehoorzaamde zy hem zonder tegenkanting, zonder er iets tegen te durven zeggen: En haar hart was niet meer vry! zy beminde, en wierdt bemint. Zy misleidde zich zelf omtrent het geen zy gevoelde. Zy geloofde in waarheid, datzy, de waereld verlatende , niets dan hare lieve Zuster moest misfen. Zy weende uit liefde, en geloofde, dat de vriendfchap alleen haar tranen deedt ftortcn. Een jong Heer, de Ridder de Murville, na vermaagfchapt aan den Heer d'Aimeri, was het voorwerp harer liefde, en hywas die in allen  flï. BRIEVEN OVER len opzichte waardig. Zyne Moeder leefde op een plaats, tien mylen van d'Aimeri gelegen, zeer afgezondert. Het Proefjaar liep ten einde ; en wel haast zou Cecile die ontzaglyke beloften, voor haar geheel leven, moeten doen. Op dien zelfden dag vierde haar ontmenschte Vader te Parys zyns Zoons Bruiloft, met de uitfporigfte blydfchap; terwyl zyne Dochter, zeventien jaar oud , deeze afgryzelyke offerhandc deedt!... 't Was gedaan. Cecile befrondt niet meer voor deeze waereld: de treurige muren, die haar omringen, zyn voortaan voor haar de uiterfte grenzen des heeials !... Op den zelfden avond, datzy de belofte gedaan hadt, verzogt een man, te paard zittende , haar uit naam van Mevrouw Murville te fpreken, over een zaak van het uiterfte gewigt. Zy ging naar de fpreekzaal, en deeze man gaf haar een Brief, er by voegende, dat een knegt van Mevrouw de Murville des avonds te voren vertrokken was, met volftrekt bevel om deezen Brief aan haar te overhandigen; maar dat hy, twee mylen van't Klooster af, het ongeluk hadt gehad van zyn paard te vallen, en zyn been tebreken; dat hy zeer lang in.flaauwte hadt gelegen; dat de boeren hem eindelyk byhem,op zyne Landhoeve, gebragt hadden; dat de arme knegt eerst des anderen daags tegen den avond by zich zelf' was gekomen, en hem toen dien Brief  de opvoeding. lïg Brief gegeven hadt, om aan haar eigenhandig te bezorgen. Cecile ging naar haar kamer , Opende den Brief met een buitengemene ontroering; doch die nog meer toenam , toen zy de ondertekening las. Deeze Brief, die Cecile dagt, dat zy verpligt was aan hare Zuster te geven, was van de Murville. Mevrouw de Valmont heeft my toegedaan hem te copieeren. — Zie hier deszelfs inhoud: OP HET KASTEEL DE S.... 15 Mei. U.oe ! morgen op morgen ik kaft niet voortfchryven! ... ik kan dit yslyk woord niet noemen . .. Cecile, het is geen tyd meer om te veinzen. Ach! hebt gy dan nooit in myn hart gelezen ? .. In gelukkiger dagen heb ik my wel eens gevleit, dat gy niet ongevoelig waart. . . Ik opende myn hart voor dien wreedaart, die u ongelukkig maakt; hy weigerde my u; en ik oordeelde het myn pligt te zyn, dit voor u te zwygen. Ach! had ik dit uw wreet lot kunnen voorzien ; gy zoudt ervoor bewaart geweest zyn... In weerwil uws Vaders , uwer familie, in weerwil van (t zelf, ik had u weten te redden... Maar verre van u, in een vreemt land, wist ik niets van uwe rampen... Eindelyk ontfang ik een Brief, die my de dodelyke ziekte myner Moeder medei. deel. H deelt.  114 BRIEVEN OVER deelt. Ik verlaat Spatijen; ik kom; hoe vele ongelukken wagten my op.' Myne Moeder aan den oever des doods; en Cecile zal den volgenden dag het Geest lyk gewaad aannemen. Toen, toen voelde ik eerst regt, hoe uitnement groot myne liefde ■was. ó Dierbare beminde Cecile, de Natuur en de Vriendfchap hebben u verlaten, maar de Liefde blyft u by. Ik zalu ten Vader , ten Broeder, ten Vriend verf rekken ; ik zal u verdedigen : ê myne Cecile , zie in my uw man: gy zyt nog vry : Wees de. myne. Uwe vrienden hebben alle banden verbroken; gy bekoort nu geheel aan my. . . Ik leef alleen voor u... Dit zweer ik u, en deeze èed zal der Godheid veel aangenamer zyn dan de onmenfchelyke belofte , die gy zult fchynen te doen... Ach! beklaag my, dat ik niet by u komen kan.. . Zo gy wist, hoe duur dit myn hart komt te ft aan. .. Maar myne Moeder legt tefterven. .. Zou ik u kunnen verdienen, zo ik haar nu verliet ?. .. Evenwel, zo deeze Brief u niet kan bewegen, om uwe dwaze belofte te ftaken !.. . Ik ftdder! dit denkbeeld verfcheurt myn ziel > verWart myn verftand. Hoor, Cecile, ik eerbiedig tot nog uw Vader: gy zyt nog vry; maar, zo gy de zwakheid hebt om zyn ontmenscht bevel uittevoeren, dan zal hy in my zyn doodlyken Vyand vinden; dan zie ik in hem niets dan uw Tiran .. en ik zal niet ongewroken ft erven. .. Hoor my des em zyne ut wil, of... Laat hy voor zyn Zoon alle  tt £ ÖPVOEDiNCi tl$ te zyne fchatten behouden; laat by hem alleen befninnen>, u haten, u onterven; ik begeer niets dan myne Cecile, en ik zal de gehoorzaamfte, di erkenlelykfte Zoon zyn. Ach l ik ben u ontvlugt! ik poogde u te vergeten! Wat heeft hei my ge* leert? — dat ik zonder u niet leven kan. Ik vertrouw , dat gy my genoeg acht, om al uwe belangen, iMve eer, uwe perfoon in myne magt te feilen. Ik verg u alleen , dat gy zult verklaren :. ik kan deeze Belofte niet doen: al het overige neem ik voor my; en ik zal u niet zien, dan om u naar V out er te geleiden. Daar zullen de zagtfte en keiligfte banden ons altyd vereenigen. . . ; Ik vertrouw op hem , die u deezen Brief geeft t Gy zult hem zeker deeZen avond ontfangen* Gy zult immers niet ongevoelig zyn? .<* ó Welk een last drukt my het hart; welke pynclyke tranert ontglippen my!.. Ach myne Cecile , heb medelyden met my; bewaar u zelf voor eindeloze klagtenl Denk dat gy maar zeventien jaar zyti Blyf vry, ook al kunt gy my niet beminnen.. . i Ik wagt uw antwoord, als het vonnis, dat myn lot zal bepalen! De Ridder de MurVille* Oordeel, zo gy kunt, over den ftaat, waarin Cecile zich bevondt! Nu zag zy» dat zy bemint wierdt, en wel met de aandoenlykfte', de kevjgfte drift; zy ontdekte hare eigen geVoeïe'n'S H st iïtöf  Il5 BRIEVEN OVER niet, dan toen zy de onherroepelyke Belofte gedaan hadt. Eenige uuren vroeger, en deeze Brief hadt haar geheel lot verandert; haar volkomen gelukkig gemaakt; nu veroorzaakte hy haar de allergrieventfte fmarten De ver- baasfheid, de beklemtheid en de wanhoop maakten haar dof en onbeweegbaar. Zy wierdt dodelyk bleek; haar hart verftyfde als in de uure des doods. Onbekwaam tot denken, hadt zy echter van alles verwarde aandoeningen; en die waren zo heftig, dat zy alleen uitkomst in den dood zag. Uit deeze kwyning bekomende, doeg zy hare oogen op; zag alles, wat haar omringde, met verwilderde aanblikken. Alles, wat zy zag, herinnerde haar haar ongelukkig lot, hare wreede belofte. Hare oogen vielen op eene tafel, waar op haar fchoon, deezen eigen morgen afgefneden, lang golvent hair lag (3). Zy trilde op dat gezicht; eene onbefchryflyke aandoening van fchrik, angst, berouw en woede verfcheurde haar hart, en benevelde haar verftand; zy ftond driftig op: „ Is er, riepzy uit, dan geen middel, om van deezen afgryfelyken afgrond te rug te keren, daar men „my ( 3 ) Men weet, dat de Novices, op den dag der Belofte , eenige oogenblikken van te voren, het hair wordt afgefneden; waar op zy dan plegtig de Belofte doen, <üe volftrekt onherroepelyk is!  DJÏ OPVOEDING. 117 myheen gefloten heeft ? Kan ik het nietont„ vlugten ?... Wat zeg ik, ó God ! welke „ vreefelyke vervoeringen ! Ongelukkige Cecile ! ,, hier, hier moet gy ftcrven." Toen viel zy op een ftoel, badende in hare tranen. Daarop las zy den Brief nogmaal. .. Ydere regel was haar een doodfleek. .. . Hoe kon zy een drift overwinnen , die de erkentenis heiligde, vermeerderde, eeuwig maakte? Hare verbeeldingfchilderde haarde naarfte fchilderyen. Een woedende Minnaar, een Vader... wat zag zy niet! Zo zy minder bemind waar, zy zou minder t« duchten hebben ... en met dit alles, het denkbeeld , dat Murville zich dit alles eens zoude getroosten,... vergeten , dit kon zy niet dulden. Zy befloot hem te antwoorden: dit fchreef zy: Uw Brief is te laat gekomen... Cecile beftaat voor u niet meer... Vergeet my ,.. leef gelukkig ... eerbiedig myn Vader, De ongelukkige Murville ontfing dit briefje, ©p het oogenblik dat zyne Moeder ftorf. Zo veel rampen kon hy niet verdragen , hy wierdt dodelyk krank en zinneloos. Zyne ziekte duurde eenige maanden. Naauwlyks was hy buiten gevaar, of hy maakte de nodige fchikkingen, om zyn Vaderland voor altoos te verlaten. Hy reisde door Languedok, bezogt Mevrouw de Valmont, die altoos zyne Vriendin geweest was, H 3 ver-  ïll B R I E V EN OVER verzogt haar alleen te (preken. Men liet hevs% by haar in een Kabinet; hy vloog haar fnikkent om den hals. Hy begreep, dat zy door Cecile van alles onderricht was; hy bedroog zich niet, Hy drong zo ftcrk om haren Brief te zich , dat zy het niet kon weigeren, Oordeel, als gy hem gelezen hebt, welke uitwerkzels hy op den on* gelukkigen Edelman hebben moest. IN DE ABDY DE ... . 12 Jlini, kef nog . . . maar ik hen dus lang voor de gewenschte haven des doods geweest. De Lykkaerfen ftonden om myn bed; de Priester vermaande my om te fterven; dat was onnodig, ik wenschte niets dan datHadt hy my liever geleert, den ondraaglyken last des levens te torfcben.... Ach, myne Zuster, in welk een oogenblik heb ik myn hart leren kennen! Op denzelfden dag.... ik fchrik... Lees den brief7 hy zal u alles melden. Ik geef u deezen brief., .. Ach! dit is de laatfte offerhande, die ik doe! Wat valt zy my zwaar!., Zal ik dien brief dien waarden brief nooit wéér zien ? geen nood! elke regel is onuitwischbaar in myn hart ingedrukt. Zo gy my bemint , myne Zuster, bewaar hem dan; my is het pngeoor looft dien te houden; laat ik mogen denken , dat by niet verloren is ; dat gy hem beV/qart.,., dat hy u dierbaar is.... Denk, das hef  DE OPVOEDING. IIJ ■het mis/en deezes briefs voor my is, het geen voor tl het afzyn uwer dicrhaarfte Vriendin wezen zou., ê Zo gy wist, hoe fmartelyk het my is dien brief overtegeven . . . Ach! thans is voor uwe ongelukkige Cecile alles misdadig, zelfs het verdriet, dat my verteert . Ondraaglyken dwang l kan hy iets dan wanhoop voortbrengen? Gy weet, of ik immer onbetaamlyke neigingen had! of ik de deugd altoos vurig beminde! Maar gy zoudt gruwen, zo ik u alle de ysfelyke denkbeelden , die 'ik deeze drie laatfte weken had , mededeelde. Myne verbeelding is geheel akelig, geheel duister. De misdaad volgt my altoos Ik vind in de ge- meenfle, in de onverfchiUigfte voorwerpen en bedryven, de vreesfelykfte verzoekingen.... Als ik ■in onze treurige tuinen wandel, dan meet myn oog de hoogte der muren, en duizendmaal overleg ik, oft mooglyk zyn zoude die over te komen.. Toen ik eerst begon op te zitten, en aan tafel kwam , dan, gedurende de norfche flilzwygenheid, die men ons oplegt, viel myn oog meermaal (ip een mes . .. myne reden twyffelde... Ach, ik kan V -niet fchryven! De rvrèetfle myuer fmarten is het berouw, dat my verfcheurt. Somtyds, nat van myne tranen, fmeek ik met vertrouwen om byjland, om de genade der Godheid. Haar myne liefde niet kunnende opofferen , wyde ik haar fil de fmarten, die zy my veroorzaakt, en ik bid tm onderwerping, om geduld, op dat ik dit alles II 4 2?»-  120 BRIEVEN OVER zonder tegsnmorren dragel Somtyds is het, of ik in 't binnenst van myn hart eene hemelfche ftem hoor, die tot my zegt: „ Zie van het geluk niet „ af: de driften ontroven of befchadigen het: de „ deugd en de Godsdienst zyn alleen in ftaat om het ons te verzekeren. " Dan wéér ben ik niet in ftaat om te hopen, dat my deeze verk eenheden zullen vergeven worden. . . . Ik zink in dodelyke angsten en moedeloosheid geheel weg. Vergsefmy, myne Zuster, deeze klagten. Gy zult die nimmer meer horen; ik geef u myn woord. Eens moest ik u kh.gen. Ik zal eerbiedig zwygen: de Pligt eischt het van my. Nooit zult gy meer van myne droefheid , of van myn waarden Murville horen... Spreek my nooit van hem. Gy zult hem zeker zien, en dat welgemoet!. . Evenwel zyn Brief, alles is liefde. Gelooft gy, dat de tyd, dat de verftrooijingen zo eene liefde kun*njénvemietige n? Gelooft gy het; Zeg het my niet, ik bid u, fpaar myn verbryzelt hart. . . De hoop, dat hy nog wel eens aan my zal denken , hecht my aan V leven... Niets treft my zo zeer, dan dat hy niet weet, boe teder ik hem bemin; dat hy my voor eene ondankbare houdt. Zo hy myn hart kende, nooit zou hy my vergeten. .,. Verberg echter voor hem, hoe ik hem bemin. Maar zult gy kunnen uitftaan, dathymy voor ondankbaar houdt?... Hemel! wat hoor ik?... 't Is ■de doodklok <, zy zegt my, dat gene der Zusters op  DE OPVOEDING. 111 op haar uiterfte legt... Wat is zy gelukkig.'.. Zy gaat ft erven... Vaarwel. Ik zend u hiernevens het hair, waarom gy my zo verzogt, en dat gy zo menigmaal gevlogten en opgeftert hebt... , Gy zult het niet zonder droefheid zien. Gedenk daar by uwe ongelukkige Zuster, die u met de volmaaktfte vriendfehap bemint. CECILE. Na dat de Ridder den Brief gelezen hadt, viel hy voor Mevrouw de Valmont neder, en badt om het hair te mogen hebben. Hy drong hier zo ernstig op, dat zy hem ook dit toeftondt. Zyne bedreigingen verfchrikten haar .... Zy kende hem; zy was voor 't leven haars onregtvaardigen Vaders bedugt... Hy ontfing op zyne kniën het kasje, waar in het belloten was. Hy opende het bevende; hy vreesde, en verlangde het te zien ... Hy zag het fchone hair, dat hy zo dikwyls op het hoofd der ongelukkige Cecile met verrukking gezien hadt, hy verbleekte , hy fidderdc, hy floot het kasje toe , nam het onder zyn arm , en zei: „ Vaar wel Me„ vrouw! vaar voor altoos wél , ik verlaat „ Vrankryk. Gy zult nooit meer van my ho,, ren , dan om dit hair te rug te ontfangen ; en „ ik zal het, zo lang ik leef, behouden: als „ ik dood ben, zult gy het te rug krygen." Daar op vloog hy, zonder antwoord te wagten, H 5 heen.  122 BRIEVEN OVER heen. Zedert al dien tyd heeft men niets het minfte van hem vernomen. Maar,'dewyl het hair van Cecile niet aan Mevrouw de Valmont gezonden is, denkt men, dat hy ergens in een afgelegen hoek des Waerelds leeft. De Hemel ftrafte den onbillyken Vader. Zyn Zoon, om wien hy alles gedaan hadt, ffierf na driejaar, zonder kinderen; hy hadt, door eene ontuchtige levenswys, zyn gezontheid en goeden naam verloren , en was geheel door het fpel geruïneert. De Heer d'Aimeri betaalde alle zy* ne fchulden, en vertrok naarLanguedok by zyne meestbeminde Dochter, met zeer weinig middelen , hebbende hy alles voor zynen Zoon opgezet. Dit overfchot fchikt byvoor den Zoon van Mevrouw Valmont, dien hy teder fchynt te beminnen. De Reden en de Tyd hebben Cecile getroost; de Godsdienst heeft ongemerkt hare liefde verdooft. Zy is gelukkig in de vaste hoop van eeuwig gelukkig te zullen zyn, en ftrekt een voorbeeld , in al wat goed is, voor hare mede Zusters. Dus is thans haar toeftand: maar de hevige fmarten , die zy geleden heeft, hebben haar gezontheid ondermynt. De ftrengheid des Kloosterlevens gaat Voort 'met haar te verzwakken , en zedert zes maanden is men voor haar leven zeer beducht. Met veel moeite heeft Mevrouw de Valmont verlof gekregen voor hare Zuster, om naar Parys te gaan, en bekwame Doctoren te con*  T> E ©PVOEDING. 123 confuleeren. Nu wilde ik, dat gy by Mevrouw d' Olcy gingt, en haar overhaalde om hare Zuster twee of drie maanden te logeeren. Het zal u misfelyk voorkomen, dat Mevrouw de Valmont dit door uwe tusfchenkomst verzoekt. Hierom moet ik u het karakter van Mevrouw d'Olcybefchryven. De onmeetbare fchatten , die zy bezit, hebben haar tot nog niet kunnen vertroosten van het verdriet, dat zy heeft in te weten, ik ben maar een Ontfangers Fromv. Geen verftand genoeg hebbende, om zo eene beuzeling niets te achten, vermeerdert haar elende, zo dikwyls [en zyziet geen andere menfehen,] zy lieden van 't Hof ontfangt; dan bezeft zy, hoe laag zy vervallen is! Men fpreekt nooit van den Koning, de Koningin , of Vcrfailles, een prachtig kleed, of zy ftaat dodelyke angsten uit, die haar wel eens dwingen over iets anders te praten. Zy komt echter zo veel in aanmerking , als grote pracht, een Vorstelyk huis, kostbare Soupdes, en een Loge in de Comedie , immer iemand kunnen doen in aanmerking komen. Voor 't overige, zy bemint niets ; alles verveelt haar. Zy oordeelt altoos als een ander, en maakt echter veel aanfpraak op verftand; zy heeft een flegt humeur, veel kuren, en eene onverdraaglyke lafheid. Maar hoe verwaant zy er ook op is, dat zy eene Dame van geboorte is, zo heeft zy echter geen  124 BRIEVEN OVER geen de minste liefde voor haren Vader, om dat hy den Krygsdienst en de Waereld verlaten heeft. Zy kan nu niets door hem verkrygen. Zy bemint Mevrouw de Valmont geenzins; zy befchouwt haar als eene Landjuffer; [Provinciale;'} en hare Geestelyke Zuster zal zy zeker geheel vergeten hebben. Nu ziet gy zeker wel, dat wy uwe bemiddeling niet kunnen ontberen. Hier nevens is een Brief van Mevrouw de Valmont; geef dien aan hare Zuster. Toon, dat gy belang neemt in de beide Zusters, en dan zal de verwaantheid van Mevrouw d'Olcy ons alles geven, wat haar hart zal weigeren , Vaarwel, myne Vriendin, vergeef my ter liefde van Cecile deezen langen Brief. DRIE en TWINTIGSTE BRIEF. Antwoord der Vicomtesfe. O, die ongelukkige, die beminlyke Cecile! hoe betreur, hoe bemin ik haar! maar den armen Murville bemin ik ook. Ik ben echter moeilyk op hem, om dat hy niet geftorven is; my dunkt, dat hy niets beter hadt kunnen doen. Ik wagt echter met een brief, dervende gefchreven , het hair weêrom ; zie, dit dunkt my, behoort zo tot de historie. Kan zulk een hevig Mia»  DE OPVOEDING. 12J Minnaar lang leven... En zo hy dit hair ooit vergat... ö dat monster! Hy kan zich by my niet onfchuldigen, dan door het hair weder te zenden. Maar toch , zyt gy niet vreeslyk nieuwsgierig , wat of hem weêrvaren is ? Ik heb al een Roman of tien in myn hoofd, de eene nog treffender dan de andere. Cecile verlaat voor eenige weken het Klooster; zy vinden elkander; bezwymingen; herkenningen... Of wel, zy zelf ontfangt het hair met een zeer aandoenlyken brief!.. En weet gy, wat ik denk ? Dat hy nog in Vrankryk is: zou hy een gewest, daar Cecile is, kunnen verlaten ? Hy leeft hier verborgen , en onder een andren naam. Mooglyk is hy in 't Klooster a la Trappe; mooglyk Hermiet... Ik verbeeld my vast, dat wy hem welhaast vinden zullen. Maar laat ik u berigt geven van myne Commisfie. Zo dra ik uw brief ontfing, fchreef ik aan Mevrouw d'Olcy, om haar te vragen, of zy my des anderen daags by haar konde ontfangen, dewyl ik haar alleen moest fprcken. Ik ging er naar toe. Men bragt my door een gehele reeks kostbare vertrekken. Aan deszelfs eind vond ik Mevrouw in een fraai Kabinet. Zy was onagtzaam op eene Canapé gezeten, en las, quafi, in een boekje, dat zy zeker, toen zy myne Koets hoorde, hadt opgevat. Zy ontfing my ten uiterften beleeft. Zo dra de eerfte complimenten ter zyde waren, nam  ÏS.6 ■ BRIEVEN OVER nam ik den brief van Mevrouw de Valmont int myn zak, haar verzoekende dien terftond te lezen. Gy kent den gedwongen lach en de valfche vriendlykheid, die de Wcllevehtheid ons op 't gelaat werpt? Wel nu, naauwlyks hoor■de zy het woord Zuster, of Mevrouw ontdeedt zich van deeze gemaakte minzaamheid; en de koelheid, de verwarring namen oogenblikkig al hare trekken zeer zichtbaar in. Ik deed, of ik daar niets van merkte. En, terwyl zy las , onderhield ik haar over uwe vriendfchap voor haar , Zuster de Gravin, en over het vurig belang, dat gy beide naamt in de zeer ongelukkige Cecile. Dit was haar antwoord: ,, Ik heb weinig ken„ nis aan myne Zusters; zy hebben zich altoos „ weinig aan my laten gelegen zyn; maar my 5, zal 't aangenaam wezen, zo ik haar van ee„ nige dienst ben: het zal my echter in myne „ omftandigheden ten uiterften moeilyk vallen, „ om eene Geestelyke, twee gehele maanden, „ by my te houden. En' ik weet ook niet, waar „ ik haar best zal logeeren. " ,. Ik viel haar in de reden: Maar, Mevrouw, dit huis is zeker groot genoeg, om iemand twee maanden te logeeren , die zich zedert tien jaar met één klein vertrekje vergenoegt. — „ Mevrouw, ik moet ,, myne Zuster betaamlyk, of in 't geheel niet „ ontfangen."— Zy dagt zeker, dat dit antwoord zo verheven als vernuftig was, wantzy fcheen  DE OPVOEDING. 12? fciieen er zo zeer over voldaan, dat ik al myn geduld verloor. — Waarlyk, Mevrouw d'Olcy , het aller - onbetaamlykst, dat ik in de gehele zaak zie, is dat uwe Zuster, by gebrek van hulp , ïterven zal. Toen zag ik, dat zy fchriklyk root wierdt: maar zy vleit zich zeker, dat zy haar fpyt verborgen heeft, want zy fprak daar op met een veel zagter ftem van hare natuuriyke aandoenlykheid, hare gevoelens voor hare Zusters , enz. En zy verzekerde my, dat myn Heer d'Olcy hier niets tegen zoude inbrengen; zy zou Cecile ten cerften opwagten. Wy zyn koeltjes gefcheiden. Van haar affcheidende, kreeg ik het in 't hoofd om te vragen, of myn Heer d'Olcy t'huis was. Hy ontfing my beleeft, en ik ben volmaakt wel over hem voldaan. Ik heb hem myne boodfehap gezegt; hy toonde daar over zo vele vreugd en goedhartigheid, als zyne Vrouw koelheid en ontevredenheid. Ik denk , dat Mevrouw zeer weinig voldaan is over de voorzorg, die ik gebruikt hebbe, in haar Man van alles te verwittigen, en zyne toedemming te verkrygen; maar zy heeft my gefchreven, dat Cecile, met de aankomst des winters, het vertrek, dat men voor haar gereed maakt, kan komen innemen. Zy doet wel, dat zy dit met goede gratie doet, want ik had vast voorgenomen , om anders de ongelukkige Dame zelf te logeeren; dau had ik het genoegen gehad, om eene  128 BRIEVEN OVER ene beminlyke zieke te verpligten, en de hoog* moed van een trosch ongevoelig wyf te vernederen. Ik heb u niets nieuws te melden, dan dat de Ridder d'Herbain eindeiyk van zyne lange reizen is te rug gekomen, 't Zal hem zeer verdrietig vallen u hier niet te vinden: maar hy zal u, zo gy hem dit toeftaat, zeker komen bezoeken. Wat zegt een afltand van twee honderd mylen voor een man, die tweemaal de waereld heeft ront gercist ? Vaarwel: ik zende u hier nevens een Brief van myn Broeder, voor den Baron * *; dewyl de brieven voor Languedok door Parys moeten, vindt hy het zeer eenvoudig, dien in myn paket te fluiten. Zo de Baron my zyne antwoorden wil zenden a ik zal die voort bezorgen. VIER en TWINTIGSTE BRIEF. De Graaf'de Rofeville aan den Baron d'Almane. Uwe Brieven, myn waarde Vriend, zyn my zeer nuttig en zeer aangenaam. Gy voedt uw Zoon, ik voed een Prins op, die eens een troon zal beklimmen. Niets dan myne liefde voor het Publiek kon my overhalen, om deezen lastigen, maar tevens edelen arbeid op my te nemen. Maar de aanmerkingen van een man en  d* o m o i d i n o. 12$ en Vader, als gy -zyt, zullen my zeer te Made komen; want de Vaderlyke liefde moet zeker het beste doorzicht hebben. Ik heb alles over de Opvoeding gelezen, zo wel in het algemeen, als betreklyk tot de Vorsten; en, dewyl gy myn oordeel daar over volftrekt weten wilt, zal ik u dat eenvoudig mededeelen. Rousfeau is aan Seneca, aan Montaigne, aan Locke, en aan Feneion al het nuttige, 't welk men in zyn boek vindt, verpligt. Op deeze eenige, doch zeer gewigtige Helling alleen, komt hem, immers van de gehele ontwikkeling daarvan, al de roem toe. Zyis deeze: „dat „ men in de Opvoeding geen groter misdag kan „ begaan, dan dat men die te veel verhaast, „ en alles opoffert aan de zucht om uit te fchit„ teren." Het is verdrietig, dat Rousfeau, die zulk een uitnemendcn raad geeft, zich niet weet te -wagten voor een ander uiterfte, dat geen minder zwarigheden onderhevig is. Hy wil immers, dat Emile noch leert lezen, noch fchryven , enz. Zyn plan van Opvoeding is zo flegt als dat, dat hy billyk verwerpt. Voor 't overige: zyn Werk, vervult met brokken der allerverhevenfte welfprekentheid, der uitroepingen eens geheel valfchen fmaaks, en met ge» vaarlyke grondregelen , vertoont ons byna ep ydere bladzyde de grootfte tegenftrydighe- i. deel. I den  £3© BRIEVEN 9 V E R tien (4). Men moet echter, ongetwyffelt, d« fouten over het hoofd zien, om de verhcvenfte Schoonheden, die men er allerwegen in ontdekt» Emile is echter aan de Vrouwen zyn grootften yoem verpligt. Verre de meeste Vrouwen verheffen Rousfeau, offchoon geen fchryver van -verdienste haar minder gefpaart heeft. Hy heeft het volftrekt ontkent, dat de Vrouwea genie, ja zelf dat zy uitmuntende begaaftheden kunnen hebben. Hy befchuldigt haar zonder uitzondering van coquetterie -en listigheid; kort gezeit: hy acht de vrouwen niets het minfte , maar hy bemint haar met drift. Hy heeft meer dan iemand hulde gedaan aan hare bekoorlykheden; hy heeft van haar met verachting, doch pp een driftigen toon gefproken, en de drift maakt alles verfchoonlyk. Voor ik. Rousfeau verlaat, moet ik nog iets uit zyn Emüc aantekenen, dat my altoos verbaast geftoten heeft, zelf vóór ik den ftaat, dien ik nu aanvaart heb , immer in myn gedachten had. Rousfeau vertelt f— —————1—. _—, ,—_ (4) De Gelpofsbelydenis van een Savo-'sch Vicaris, hy voorbeeld , die, na dat hy zyne begrippen gezegt heeft, toeftaat, dat het gevaarlyk „zyn kan die te verfpreiden, en dat mc-n altoos de meningen .van anderen iiioet in achting houden, enz. Nu weet men,, d^t die »le geloofsbelydenis van Rousfeau zelf is , en hy laat die echter drukken. Welk eene onbegaanbaarheid mei zich- zelf?  pE OPVOEDING. 13» S, ©PVOEDIN6. 14 3. ZES en TWINTIGSTE BRIEF. Antwoord der Baronnesfe. J)e beminlyke Cecile bemint en acht u waarlyk zo zeer als gy haar: zy heeft over u niet minder dan drie pagina's aan hare Zuster gefchreven : gy zyt des wel gelukkig, en wat is my aangenamer. Ik zie met blydfchap, dat gy u bevlytigt om fcet Engelsch te lezen , vooral dat gy de Opvoeding onzer lieve kleine zo ter harte neemt: gy vraagt myne gedagtcn over uwe manier om haar te verbeteren. Ik zal u met myne natuuriyke oprechtheid myn oordeel daaromtrent melden. De gewoonte, om de kinderen altoos op hunne gevoeligheid te treffen, is , als zy misbruikt wordt, nadeelig; zelden moet men daar gebruik van maken. Als gy, om haar te ftraffen , nooit iets anders zegt, dan gy maakt my ziek , gy maakt my bedroeft; dan gewent gy haar aan een denkbeeld , waar voor zy fchrikken moet, aan dat nament» lyk van u ongelukkig te maken; en zy"zaludeeze woorden wel dra zonder aandoening horen zeggen. Zo dat, wel verre van hare gevoeligheid aantczettcn , zo veritompt gy die , en dat wel voor altoos, indien gy in dit opzicht niet ver-  «44 BRIEVEN OVER. verandert. Leg h iar de 'ftrafFen op, die voor hartf jaren gefchikt zyn; ontneem haar voor eenige ' dagen een duk fpeelgoed, dat zy 't liefst heeft, of weiger haar iets , dat zy graag eet, enz. Zo zy veel misdaan heeft, ban haar uit uwe kamer, indien gy verzekert zyt, dat hare Gouvernante haar den tyd niet aangenaam maakt: deed zy dit, dan was alles verloren. Als ik Adele aan Mifs Bridget overgeef, dan weet ik, dat zy het kind niets antwoordt op 't geen zy vraagt: ja , dat Mifs Bridget haar met de grootde kleinachting behandelt. Het kind weet ook zeerwel, dat, als ik haar draf, my dit waarlyk veel kost; maar teffens dat ik in daat ben om dit doortedaan ; om dat ik dit my een pligt reken, en dat niets, wat ook, my kan bewegen , om daar van af te zien. Als zy weer in gunst komt, toon ik de grootde voldoening. Hier door wek ik hare gevoeligheid en erkentenisfe op, zonder die heilzame vrees te verzwakken, die my de meerderheid over haar doet behouden. De vrees is de eerbied der kinderen. Zo zy hen , van wien zy afhangen , niet vrezen , dan verachten zy hen , en beminnen hen geenzins. Deeze vrees hindert het vertrouwen niet in 't allergeringde. Laat uwe tegenwoordigheid hen nooit beletten in iets dat ,onfchuldig, of onverfchillig is : verhinder hen nooit in hunne fpelletjes; gy moet een kind ovef  de opvoeding. 14* ©ver iets kwaads, maar nooit over iets vrolyks bekyven; en dan zal uw kind u liefhebben en hoogachten. Maar zo gy moeilyk zyt, zo gy het in zyne uitfpanningen bedilt, zo gy zyne vrolykheid begromt, dan zal het kind die vrees aankweken, die men voor een Tiran heeft, en zy zal niets dan afkeer voortbrengen. Yder wezen, dat door zyn aart aan een ander ondergefchikt is, en die daar voor geen betaamlyke achting heeft, verheft zich niet, integendeel verlaagt zich nog meerder. Wy zyn niet waarlyk groot, dan naar mate wy in onzen kring blyven. De onbefchoftheid maakt ons nog verachtelyker, dan wy zyn zouden, ook dan , als zy ons wel gelukt. Hoe! maakt zich eene Vrouw, die haren man beftiert, een Zoon, die zyn Vader regeert, dan niet verachtlyk, indien zy dit niet zorgvuldig verbergen ? zeer zeker; want alle overweldiging is haatlyk.' Het hart moet zeer bedorven zyn, indien het niet iets haatlyks vindt in de wanorder , in de onrechtvaardigheid. Vernietig des die vrees, die ik u befchryf, nooit in uw kind: Zy moet die behouden; gy moet die aankweken, Laten wy de rechten van anderen eerbiedigen , maar nimmer affland doeri van die, die de Na-, tuur ons geeft. Deeze laagheid ontrooft ons de verdienste, van infchikkelvk te zyn omtrent zulken , die boven ons geilek zyn; en zy ver- i, deel. K woest  I46 BRIEVEN OVER woest ook die order, die wy moeten handhaven , zo veel immers mooglyk zy. Locke wil, dat men, zo dra een kind zyne ftoutigheden bekent, het niet moet draden, maar pryzen; dit fchynt my niet redelyk. Als myn Meisje zich zelf over eene kleine verkeertheid beftraft, dan is zy met eene kleine vermaning vry, waar ik eenige goedkeuring over hare oprechtheid byvoeg; en ik prys haar vertrouwen in my. Zo zy alleen op myn onderzoek de waarheid zegt, dan draf ik haar naar gelang der misdaad. Zo zy my uit haar zelf eene grote ftoutigheid belydt, dan draf ik haar minder , dan wanneer ik die zelf ontdek. Wy komen uit de handen onzer Opvoeders met zo vele valfche denkbeelden, dat wy de kennis der Waereld nodig hebben, om die te zuiveren. Zo men ons wel opvoedde, dan zouden wy die lesfen alleen te volgen hebben. Maar nu, nu komen wy naauwlyks in de Waereld, of zien, dat verre het grootde deel der zedekunde, die men ons inboezemde , valsch , of zeer vergroot is. Deeze ontdekking is ons gemakkelyk , want nu houden wy alle grondregels voor valsch, en men geeft zich onbezorgt aan zyne driften over. Als een kind, dat u zyn kwaad belydt, lof in plaats van.draf ontfangt, dan is 't zeer natuurlyk, dat het hier uit opmaakt: men mag ongeftraft kwaad doen, als men  BE OPVOEDING; 14? tnen het maar ter goeder trouw belydt. Hierdoor zien wy zo vele menfehen , die gr'ootsch zyn op hunne gebreken, die met eene bclachelyke verwaantheid zeggen: Ik beken, dat ik een raar humeur heb, dat ik grillig en oplopent ben: eveneens of deeze woorden in ftaat waren om alles te vergoeden, alles te verfchonen. Verzeker aan uw kind , dat het goed, dat het braaf zy, zyne fouten met openhartigheid en heuschheid te bekennen; maar dat het oneindig beter zy, die niet te begaan* Als een jong mensch zyne kindschheid ontwasfen is , hoe vele belachelyke vertelzels doet men hem niet horen , met het loffelyk inzicht van de ondeugd haatlyk te maken! Men waant zich wonder uittefloven, als men zegt: dat eene ondeugende Vrouw by niemand in aanmerking komt, dat zy uit de famenleving gebannen is, enz. Zulke jonge lieden komen in de Waereld, en zy zien, daar zeer vele flegte Vrouwen, die men duldt, ja met onderfcheiding behandelt, Hier uit maakt men op , dat men misleit is , • en dat het zeef eenvoudig is, een minnaar te hebben , ook alsmen reeds getrouwt is. Zie daar , dit wint men, door niet oprecht te handelen. De deugd is zo fchoon , dat het niet nodig zy, haar door zulke kunsten aan tc pryzen. Laat dc dubbelhartigheid en de leugen dc ondeugd ten dienst daan; zy heeft dit, om haar te bknketten t K a BO-  Ï4§ BRIEVEN OVEX nodig; maar hy, die onderwyzen wil, moet oprecht zyn. • Vergeef het my, indien ik wat al te lang uit den zelfden grondtoon gefpeeltheb; 't is nodig, dat men duidelyk zy. Ik verda door grondregels, juiste denkbeelden van het geen goed en kwaad is: door deugd, fmaak in het eerlyke, gegront op deeze denkbeelden , en tot eene heblykheid geworden door de gedurige herhaling, 't Is zeer zeker, dat de Opvoeding zulke grondregels geven kan, en dat zy deugd inboezemt , heb ik in vorige brieven u getoont. Maar, zult gy zeggen , dit alles is niet genoeg, om ons waarlyk deugdzaam temaken; maar dat de ondervinding ons onze kragten moet leren kennen , en die wel gebruiken. Ondervinding hebben, zegt, in zeker tydruim, vele verzoekingen beproeft te hebben ; 't is het bezef, dat de deugd alleen ons gelukkig maakt, ons doet achten, en in daat delt, om over het onbetamelyke te'zegenpralen. Indien gy u te vreden houdt, met dit alleen aan üw Opvoedeling te zeggen, dan geeft gy hem llegts een les, en geen voorbeeld , die men alleen door werkzaam zyn kan verkrygen. Doe dan zaken voorkomen ; breng hem in beproevingen; vermenigvuldig die, naar mate hy in kennis en flerkte vordert; als hy bezwykt, laat dan de draf uit het voorval zelf ontdaan. By voorbeeld: zo uw  de opvoeding. , 149 kind liegt, draf het als Moeder; maar laat het zeer lang de nadelen, aan bet liegen gehecht, ondervinden. Hou of gy haar niet meer vertrouwde ; twyffcl aan alles wat zy zegt; verzuim niets , om haar dit te doen ondervinden ; en uwe Dochter zal, zestien jaar zynde, meer ondervinding hebben , dan duizend Vrouwen van vyfentwintig jaar. 'Ik moet u nog iets over een zeer gewigtig punt zeggen: Gy zegt aan Condance: befebouw uwe bedienden als uwe ongelukkige vrienden. Ik heb nooit fmaak in die fprcuk gehad, om dat zy niet waar is. Wy kunnen een mensch, dat geen dc minde opvoeding heeft, nooit als onze vriendin befchouwen. Voor 't overige is deeze vergroting zeer te verfchonen, om dat zy 't voorbrcngzcl is van een goed hart. Ik weet al geen gevaarlyker ding , dan dat een jong mensch gemeenzaam is met de bedienden: Men moet een kind leren beleeft te zyn tegen hen, maar wel flrikt allen ommegang met hen verbieden. Het leert daar in niets dan lagebeJachelyke uitdrukkingen , en de fmaak voor gemeen gezelfchap is oorzaak , dat men geen dwang kan verdragen: ja veel liever gezelfchap houdt met menfehen, zo verre beneden ons , dan met welopgevoede verdandige lieden, die men met hoogachting en onderfcheiding moet behandelen. Vaarwel! ik vrees, dat decs lange K 3 brief  t5<3 BRIEVEN OVER brief u al zo dodelyk zal vervelen, als het En* gelsch leren; maar, zo gy hem wel gelieft te overwegen, zult gy zien, dat gy hem moest hebben, zo gy myne wyze van opvoeding weten wilt. ZEVEN en TWINTIGSTE BRIEF, Antwoord der Vicomtesfe. zo! die fraaije denkbeelden, die ik my vormde of toeftemde , zyn dan niets waart ? Ik kan dit niet ontkennen ; want de ondervinding heeft het my gcleert: Daar heb ik nu reeds drie maanden my vermoeit, met aan Conftance te Ieren, dat ja en neen zeer onbeleeft is, indien men er Myn Heer of Mevrouw niet by voegt. De kinderen fchynen daar zeer afkerig van. Al myn lyden, al myne ziekt ens, hebben my niets geholpen. Uw brief komt; ik beproef het middel. Condance móet boete doen, en deeze vier laatfle dagen heeft zy nog niet eens gemist, maar zeer duidelyk gezegt; ja Myn Heer, neen Mevrouw. Uwe handelwys is des beter dan de tnyne. Ik heb gisteren een zeer groot verfchil over u 'gehad. Ik foupeerde by Mevrouw B. . . Men fprak van u, en van Mevrouw d' Ostalis; en men  DE OPVOEDING. men vondt het zeer flegt, dat gy niet by de bevalling cener Nicht hadt tegenwoordig geweest, die gy voorgaaft, zo zeer te beminnen als uwe eigen Dochter. Ik had goed te zeggen, dat Mevrouw d'Ostalis gezont, eenentwintig jaar, en niet voor de eerde reis Moeder was; dat het zeer eenvoudig was, dat gy geen reis van tweehonderd mylen gedaan , of uwe jonge kinderen verlaten hadt, om een zaak by te wonen, waar over gy niet ongerust koude zyn. Men beweerde echter, dat gy ongevoelig waart, en uwe Nicht niet beminde; dat gy haar alleen uit verwaantheid hadt opgevoet, en zo voordelig in de waereld geplaatst. In dit land wordt het wezcntlykc, het grote voor niets geacht; het kleine , het beuzelagtige alleen roemt en pryst men. Het is, geloof ik, om dat men ongaarn pryst, het geen men niet kan navolgen: om die reden pryst men de aandoenlykheid, als zy zich doet zien in beuzclingen , in bezoeken, kleine diensten , enz; want de nietigfte vrouw, zo zy maar leeg tyd heeft, kan dit nadoen. Wel nu, myn hart, in fpyt uwer voorzeggingen , is myn Heer de Limours meer dan ooit in den ftrik ! Mevrouw de Gerville heeft al het vermogen , dat zy een oogenblik verloor, herkregen. Hy woont, mag ik zeggen, by haar; en myn misnoegen over deeze bevrediging is oorzaak, dat wy nu nog veel meer van elkander K 4 ver-  t$l BRIEVEN OVER. verwydert zyn s dan ooit voor deezen. Ik heb twee Dochters; de oudfte is vyftien jaar, zy zal zeker binnen twee jaar getrouwtzyn; en ik moet vrezen, dat de listigfte, de oneerlykfte vrouw, die ik ken, voor haar een man zal" uitkiezen! ... Want, offchoon Limours deeze vrouw zo zeer veracht, als zy verdient veracht .te worden, hy is echter in hare magt. Hy is daar by zo zorgeloos, en zo traag, dat hy zeer in zyn fchik is, als iemand de moeite neemt om hem te bellieren, op dat hy de moeite niet hoeft te nemen , om te overwegen en te beflisfen. Hy heeft echter verftand, doorzicht, en fchrander- heid, ja zelf een goed hart Ach! zo ik ge»> wilt, zo ik uwen raad gevolgt had : .. Ik zou zo ongelukkig niet. zyn! Weet toch al myne dwaasheden, myne grillen. Ik heb veertien jaar gcleeft, zonder ooit te denken aan het geluk, dat er ligt, dat men in zyn man zyn vriend vindt. Het is nog maar agttien maanden, dat my dit zo in 't hoofd kwam. Straks befchouwde ik myn Heer Limours met geheel andere oogen; of liever, ik heb hem befchouwt, gehoon, en ik ontdekte tot myne grote verwondering, dat, zo ik hem tot dat oogenblik niet bemint had, het alleen verftrooijing was, en om dat ik zo veel te doen had. Als men dertig jaar is, is de Coquettérie afgelopen: dan is men vermoeit van alle uitipanningen, en men heeft niets beter te doen »  T) Ë OPVOEDING. I53 doen, dan zyn man te beminnen; indien dit te vergen is. Terwyl ik my met deeze verftandige overdenkingen bezig hield, brouilleert myn Heer met Mevrouw, zyne Maitresfe; Hy kon zeker myne blydfcbap hier over duidelyk zien; en ik geloof zelf, dat dit hem vleide. Hy at nu veel meer t'huis, het fcheen hem er niet te vervelen : alles ging naar myn wensch, toen eensklaps de vrienden hunneverfchillen afdeden,en hy was zo zelden als ooit t'huis; ik zie hem dikwyls in geen veertien dagen. Dit gedrag heeft my zo veel verdriet gedaan, dat ik dit eerst zeer eenvoudig te kennen gaf; maar ziende , dat hy daar meer verlegen dan wel over aangedaan was, veranderde ik in dit opzicht. Ik toonde hem de grootde verachting: de verbittering is de verwyten gcvolgt; zo dat wy zyn nu nog veel meer met elkander verlegen, dan gy ons ooit gezien hebt. Hoe droevig mis ik thans eene zo waardige vriendin ! .. Vaarwel, ik denk veel te akelig, om langer met ute fpreken; ik wil de rust, die gy geniet, niet benevelen Hoe onderfchciden zyn onze omflan- Ölgheden ! .. Uw mail is de beflisfentde, ja zelf de trotste man, dien ik immer kende; hy veracht de vrouwen; hy deedt ual'tverdriet eener zotte ongegronde jalouzy ondervinden, en hy was op dien zelfden tyd driftig op eene andere verheft. Gy vond't het middel, om hem van K 5 die  154 BRIEVEN OVER die onwaardige los te maken, om zyne hoogde achting, zyne vurigfte liefde, zyn volkomenst vertrouwen te verwerven. Aan my gaf men een zeer gemaklyk, zeer ligt te leiden man; en ik heb nooit eenig vermogen over zyn geest gehad: ik kan hem niet afbrengen van eene vrouw , die hy niet bemint, die hy veracht! O, ik zie nu , dat wy ons eigen lot vormen (6). In myneomftandigheid zoudt gy gelukkig geweest zyn; en hoe ellendig zoude ik my in uwen ftaat bevonden hebben ! Nogmaal, myne waarde, vaarwel: fchryf my , toon my myne misdagen, myne zotheden , die my dit alles veroorzaakt hebben: ik zie het niet dan verwart. Ik wensch hier omtrent onderricht te zyn; niet om mynent wil, myn lot is bepaalt; maar om myne Dochters des te beter lesfen te kunnen geven, op dat ik haar nuttig worde, door haar te waarfchuwen voor alles, wat aanleiding kan geven tot zulke onaangenaamheden , als ik thans ondervinde. De Ridder d'Herbain is eindlyk gekomen: hy is nog dezelfde vrolyke lieve man, die hy was toen hy op reis ging. Hy beweert, dat wy in vyf (6) Niet altyd, Madame de Vicomtesfe! Mooglyk moest gy, om gelukkig te kunnen zyn, een man gehad hebben, die zyn recht wist te handhaven, zonder het uwe te krenken: is 't uw fchuld, dat gy dien man niet kreeg?  ©B OPVOEDING. %SS tyi jaar volftrekt andere gebruiken ,- andre ma» nieren, andre zeden hebben aangenomen; dat hy hier zo vrcemt, zo onbekent is als in Conftantinopolen. De verwondring, die hy over alles wat hy ziet, laat blyken, is grappig, en ftaat hem aartig: hy verzoekt my, hem aan uwe voeten te werpen. In de volgende week zal hy aan den Baron fchryven. AGT en TWINTIGSTE BRIEF. Antwoord der Baronesfe. "Wat bedroeft my uw treurig lot! .. En wilt gy, datikdc ftrafhcid heb, om u alle uwe kleine misflagen onder het oog te brengen, die u zo ongelukkig gemaakt hebben! .. . Vergt gy ook, dat ik u berisp, op dat gy my het recht ontneemt om het te doen ? 't Is de eerfte keer niet, dat gy my dat trekje gefpeeit hebt. Maar weet gy dan niet meer, myne Vriendin, dat ik nooit eene gelegenheid, waar in ik preken kan, laat voorby gaan ? Ik ben ook wel verzekert,■ dat gy nu nog, zo gy 't ernstig begeert, uw lot kunt veranderen; dat gy nog gelukkig kunt worden; doch, om dit te bereiken , moet gy aanhoudent cn geduldig zyn. Uw eerfte ongelyk beftondt hier in , dat gy geloofde het ftond mooi,  156 -BRIEVEN OVER mooi, dat men koel en onverfchillig omtrent zyn man fcheen. Hy dagt juist het zelfde; en deeze gelykheid in denken kon u beiden niet nader byeen brengen. Wat de verdrietlykheden, die Mevrouw Gerville u veroorzaakt, betreft, die hebt gy u grotendeels te wytcn. Ik heb alle uwe brieven bewaart Ik zal eencn, dien gy my voor twaalf jaren gefchreven hebt, copiëeren. Lees hem aandagtig. „ Eindelyk, myne waarde Nicht, zyn alle „ myne wenfchen vervult; ik vrees, ik ben „ niet meer ongerust voor het aandaaude. Nu „ weet ik, dat ik volkomen, voor altoos vry ,, ben. Myn Heer de Limours is verlieft; men „ zegt, dat hy ernstig verlieft is, en Mevrouw „ insgelyks; dat zy zich voor hun geheel le„ ven verbonden hebben. Wilt gy den naam „ zyner beminde weten? 't Is Mevrouw de „ Gerville; gy kent haar niet! Wel, daar is „ haar Pourtrait: Zy is vier jaar ouder dan ik; „ gevolglyk vier en twintig. Zy is een dier „ fchepzels, die maar een uur of vier op een „ dag beminlyk zyn; dat is by de waschkaar„ feil, en opgefchikt. Hare Coquetterie is niet „ in een goeden ton, gemaakt, en valsch vro„ lyk. Haar naam op zyn best twyfFelagtig: want „ men zegt, dat Limours haar eerde verbintenis, „ voor haar geheel leven, niet is. Zy heeft, het „ geen men vele Vrienden noemt, dat wil zeg- 53 gen,  DE OPVOEDING. 157 „ gen, dat zy veel gezelfchap ontfangt. Met „ één woord, 't is de werkzaamfte, de vifite„ doentfte, de üstigfte Vrouw, die er zyn kan. Als men dit ftaatkundig befchouwt, dan is „ zo eene Vrouw voor Limours hoognodig. Zy ,, zal voor hem alles bekuipen , en hem die ar- beidzaamheid geven, die hem ontbreekt; en „ ook nu ben ik volkomen vry. 't Is waar, „ myn man is, tot nu, niet naauwziende ge„ weest; maar kan het hem nog niet eens, by „ gebrek van bezigheid, in 't hoofd komen , „ zich met my te bemoeien ? . . . Van dit alles „ ontfiaat Mevrouw Gerville my; ik geef haar „ ook uit erkentenis Soupées, leen haar myne „ Loges, prys hare fchoonheid, hare houding, „ hare kleding, ja zelf haar verftand. ó Zyzal „ geene ondankbare verpligten ! .. Verlaat eens „ uw naargeestig Landgoed! Kom fpoedig, want „ zonder u is er geen ware blydfchap.." Wel nu, Vriendin, wat zegt gy van deezen brief? Welk eene verbazende omwenteling hebben twaalf jaaren in uwe denkbeelden en in uw hart veroorzaakt! Wat is ons geluk broos, als het niet op de reden gegrom is! Het geen ons heden verrukt, kan ons morgen pynigen. 'Gy hebt de Gravin van L. .. gekent, die zich voor haren man door hare jalouzie zo onverdraaglyk maakte: Zy hadt zeker ongelyk; maar dit ongelyk deedt haar goeden-naam geen nadeel; en kou  158 RRIEVEN OVER. kon haar zelf de vriendfcbap haars mans niet voor altoos,ontroven. Gy, in tegendeel, myne waarde, hebt niets verzuimt, om die banden toctedrikken, die gy nu vergeefsch poogt te verbreken. Hadt gy myn raad gcvolgt.. . * Dit uw gedrag liep yder in 't oog; en zy zelf nam er gelegenheid uit, om u by uwen man in verdenking te brengen. Maar laten wy van 't geen voorby is niet meer fpreken; letten wynu op 't aandaande, en op het tegenwoordige. De zaak is, om van' myn Heer de Limours tc verkrygen, dat hy eene hem onwaardige verbintenis breekt, in welke, hy zelf niet eens het fortuin , dat hy er van wagtte, verkregen heeft; zyne gehechtheid aan eene zo listige cn gevaarlyke Vrouw heeft hem, in velen opzichte, verkeerde maatregels doen volgen, en eindelyk die achting ontnomen, waar op hy een perfonelyk recht hadt. Maar kunt gy, door hem 'met de diepfte verachting tebejegenen, hem hier toe over- ' halen ? Men kan nog wel eens de grootde vervoering, ja zelf iets onrechtvaardigs, maar nooit de verachting vergeven. Laat hy zien, dat gy bedroeft, dat gy verdrietig zyt; zoek de gelegénheid, om met hem tc fpreken; beken dan openhartig uwe eigene misdagen: dit zal hera de zyne doen belyden. Gy zult dit alles in geen een dag verkrygen; maar wees gerust, dat, zo gy zulks een jaar lang uithoudt, hy u zyn ver-  de opvoeding. 159 vertrouwen, zyne liefde fchenkcn zal, om dat hy niets wezenlyks ter uwer hefchuldiging heeft, en u waarlyk achting toedraagt. Ga voort met my alles, u betreffende, en vooral in dit opzicht, omftandig en vertrouwlyk te melden. NEGEN en TWINTIGSTE BRIEF. De Baronesfe ten vervolge. Ik zend u hier nevens, myne waarde, een Brief van Adele; gy zult over baar fchrift voldaan , en mooglyk verwondert zyn , dat er geen meer fpelfouten in zyn: maar, terwyl ik haar tocdond, alle maand eens aan u te fchryven , heb ik haar gezegt, dat ik haar ftyl noch fpelding zal verbeteren. Zy brengt my den Brief; ik toon haar dc fouten ; zy wii een anderen fchryven , dat wil ik niet hebben; zodatzy ziet deezen met verdriet afzenden , en wagt met ongeduld naar den 12 April, in hoop van u dan wel een beter Brief te zullen fchryven , en dit is het juist, dat ik in haar wil opwekken. Ik zal u met een maar zeggen, hoe ik het aanleg om haar het fchryven te leren, en raad u, dat gy dit ook omtrent Condance zo doet. Ikdieb opgemerkt, dat de allervermoeijentdc les voorkinderen die van 't fchryven is ; dewyl er niets lastiger  l6a BRIEVEN': OVER tigcr zyn kan, dan een geheel blad met den zelfden regel vol te fchryven. Hier om heb ik, door een goed meester, eenige delen met fpreuken en andre gezegdens uit onze beste Auteuren laten fchryven, om myne kinderen te doen naar fchryven. Die in 't groot, en met een middelbare Ietter, gebruiken zy nu; als zy ouder zyn , zullen zy de exempels , die in 't klein ?.yn, nafchryven. Alle deeze exempels zyn op losfe bladen; als het eene deel uit is, geef ik een ander. Hier door wordt deeze les aangenaam en zeer vermaaklyk, en-dewyl zy een, grote menigte woorden fchryft, zo leert zy zeker de fpeïkunst oneindig fpoediger, dan kinderen die op elk blad één regel herhalen. Neem er ten eerden de proef van. Neen , Vriendin, Adele Js nog niet, zo ah zy om-den zal. Zy heeft zelf grote fouten : die kan ik nog maar tegengaan, en niet geheel uitroeijen. Zy is heftig, onbedagt, onbedendig, en. gevolglyk onbefcheiden, en zonder overleg ; weinig gefchikt om ergens aan te blyven. Zy i« met lieden, die zy niet vreest, ongeduldig, een grote praatder, oplopent; maar zy weet, zo ais alle kinderen, zich. volmaakt wel naarder, tyd te fehikken; en dewyl zy weet, dat ik' het recht en de magt heb, om haar te draffen,. is zy by my altoos zeer gefchikt en onderworpen. Zy heeft zich twee of driemaal omtrent Mifs  DE OPVOEDING. l6l Mifs Bridget zeer vergrepen; maar ziende, dat Mifs al zo onbuigzaam was als ik, eerbiedigt zy haar bykans als my. Wy zouden haar waar» lyk vooreen volmaakt Kind houden, zo wy haar niet waarnamen , wanneer zy niet weet, dat wy op haar letten. Terwyl zy tekent, lees of fchryf ik, en zie dat zy meermaal Dainville uitlacht, of ongeduldig wordt, ja begryp, dat, zo ik er niet by was, zy Dainville zeer onwaardig zon handelen en niets leren. Niets is lastiger dan een kind te onderwerpen; maar, als men een trotfchen geest zich eens onderworpen heeft, moet men hem geen oogenblik op zich zelf laten; doet gy dit, dan zal zulk een kindby de eerfte gelegenheid alles vergoeden, wat uw bedwang het heeft ontnomen: Hoe ondergefchikter het is met u, hoe ondraaglyker het voor anderen zyn zal; en gy, terwyl gy het ééne fout ontneemt, geeft het twintig'andere in de plaats. De vriendfehap, die het u betoont, is dan flegts een voorgeven, en wordt fpoedig valschheid en geveinstheid. Verlaat haar daarom niet, dan om haar aan iemand overtcgeven, die haar even als gy behandelt. Hou altoos uw oog op het kind, tot dat de tyd en de reden het karakter geheel vervormt en verbetert hebben. Adele heeft echter fchone hoedanigheden : aandoenlyk, edelmoedig, onbekwaam tot nydigheid; nooit heeft zy een kwaad humeur; en zy zal veel verdaad hebben. 1. D E £ L. L Het  itfl BRIEVEN OVER. , Het is nodig, dat de kinderen hunne Meesters niet alleen met beïeeftheïd, maar ook met refpecl: behandelen; want men moet hun verzekeren , dat zy erkentenis fchuïdig zyn aan elk , die dc moeite neemt, om hun iets fraais of nuttigs te leren. Deeze erkentenis moet noodzaaklyk zich tot op den Vader en de Moeder, die hun dit laten leren, uitfpreiden; en dan zullen zy ook, met meer voordeel, hunne lesfen gebruiken. Adele, wanende dat ik het niet zag, rukte gisteren een tekenpen uit haars Meesters hand, om dat hy die niet rasch genoeg naar haar zin fcherptc. Ik deed haar terftond excuus vragen, cn dat wel in de vernederentfte uitdrukkingen, die ik haar zelf voor zei. Toen wy alleen waren , zei zy: „ Heden Mama, ik wist niet, dat „ ik zo veel refpect aan een Jongman als Dain„ ville verpligt was. " — „ Maar hy is zo „ goed, om u een zo fraaije kunst te leren; „ hy is een uwer Weldoenders. — Weldoen„ ders !... een Meester! " ...... Wilt gy ei- éi gèndyk niet zeggen,- hy doet alleen zyn pligt, „ hy wordt er voor betaalt? Zo dit genoeg „ is, dan zult gy tegen alle menfehen ondank„ baar zyn. Ik,by voorbeeld, die u opvoede, „ u leer, u vermaan, voor u zorg, doe maar „ myn pligt, gevolglyk zyt gy my niets fchul„ dig.".. — 6 Mama! u vergelyken.".. —. Ik  CÉ OPVOEDING. Ï63 ,, Tk weet wel, dat gy my wel veel meer fchul„ dig zyt dan Dainville; maar daar zyn ook „ zeer ondetfobeiden lbortenvan erkentenisfen. Zo men geen aandoening beeft van kleine „ gunsten, wordt men omtrent grote wel rasch „ ongevoedg. Zo gy des geen erkentenis hebt „ voor Dainville, dan zal dje omtrent my zeer „ flaauw zyn. " Dit gefprek heeft haar levendig getroffen, en ik ben wel verzekert, dat zy zich erop zal toeleggen, om Dainville dankbaar te behandelen , op datzymyvan hare dankbaarheid op het derkde overtuige, Zy begrypt reeds, dat elk , die omtrent ons zyne pligten doet, recht heeft op onze erkentenis, waar in die diensten dan ook gelegen zyn. Ja zy weet reeds , dat, zo deeze diensten met liefde verricht worden, onze genegenheid alleen die kan belanen. Maar 't wordt eens tyd, dat ik u van onze Vermaken onderhoude; wy hebben 'er deeze maand hele fraaije gehad. Wy hebben Comedie gefpeelt, en de kinderen waren de voornaamfle Acteurs. Nu zult gy met verwondering introepen: „ Hoe! Adele heeft die eene ver„ liefde rol gefpeelt? Weet zy reeds,wat lief,, de , een minnaar, een hevige drift is ? " Bedaar ! Adele weet niets van dit alles. Wy fpelen Comediën, daar noch liefde, noch drift, noch mannen inkomen. Dit is een R~aadzel voor u, zie hier den zin: lk heb voor myne L a Kin-  IÓ4 BRIEVEN OVER 'Kinderen opgeftclt: Toneel voor Kinderen en jonge lieden. Kinderen, zo als ik u gezegt heb, •hebben voorbeelden, fchilderyen nodig, om hen levendig en fterk aantcdoen, en de lering in hun geheugen te drukken. Zie daar den grondregel, ■'die dit werk heeft voortgebragt. Alle deeze -kleine flukjes bevatten eenige zedekundige les. Ik heb de verkeertheden, de misdagen, het be-lachelyke afgebeelt, maar het misdadige zorgvuldig agtergelaten. Zulke rollen te fpelen zou zeer gevaarlyk zyn; de kinderen kunnen immers het zëdelyk oogmerk en de ontknoping vergeten, en het degte voorbeeld onthouden? Het geen zy van buiten leren en opzeggen, eigenen zy zich toe. Ik heb eenige dukken voor Adele, en eenige voor myn Zoontje' gemaakt: in de eerden zyn al de perfonen vrouwen , in de laatflen mannen. Dewyl ik de Liefde van myn toneel verban, is my dit niet moeilyk; en ook de gemeenzaamheid, die er anders plaats grypt, komt niet over een met eene keurige bet aam lykheid, die my zo nodig fchynt. Het komt my voor, dat zulke Töneelfpelletjcs der Opvoeding zeer te ftade komen. Een kind, dat fpeelt, oeffént zyn geheugen, vormt zyne uitfpraak, krygt bevalligheid , en verliest dat gekkelyk verlegene, dat vele kinderen zo onaartig daat. Na datzy eene rol, die geheel goed, edel, en keurig is, jgëfpeejt hebben, zullen zy befchaamt zyn over hun-  RE O V V O E D I N O. IQJ hunne onleerzaamheid en ongevoeligheid; zy. zullen de deugd navolgen, 0/» dfe* zy zien, dat die goedgekeurt, ja gelief koost wordt. Maar; ik herhaal het, het is volftrekt nodig, dat de ftukjcs met dit oogmerk gemaakt worden; wantde fchoonfte rollen uit onze Treur- en Blyfpelen kunnen gevaarlyk worden, en zyn ook altoos boven het verftand eens kinds van tien jaar, al heeft het veel geest. Op den eerften Maart hebben wy twee ftukken gefpeelt. Het eerfte was: de Flesjes; het. tweede: de Duif. Mevrouw de Valmont en ikhebben de bediening gehad van Moeder en Toyernimf. Adele fpeelde de zwaarte rollen; en twee kleine lieve meisjes, kleinkinderen ecner Kamenier van Mevrouw de Valmont, vormden onzen gehelen troup. Vier dagen daar aan werdt er een ander ftuk gefpeelt, en toen waren wy alleen aanfehouwers. 't Was de beurt der mannen; 'zy fpeeldcn den Reiziger, en bet Bal der Kinderen. De Acteurs waren, Myn Heer d'Almahc, Myn Heer de Valmont, en Karei zyn zoontje, die nu dertien jaar is, en er beminlyk uitziet, Myn Heer d'Aioierj, Dainville entwee Kamerdienaars. Karei hadt in den Reiziger, en Theodoor in het Bal voor Kinderen , de zwaarfte rol. Beide fpeelden uitnement; daar is tusfehen deeze twee benden eene grote drift om te overtreffen: maar onze beste L 3 Acteurs  i66 BRIEVEN OVER Acteurs zyn Karei en Adele: beide fpelen ver«: wonderlyk naar hunne jaren. Onze Vertoning i's ons zo wel gelukt, dat wy in dee,.e maand het nog eens hervatten. Wy hebben een aartig toneel; en een zaal, die tvveehonaerd menfehen kan bevatten, is door onze naburen, onze bedienden en onze boeren vervult; het geen voor ons eene gewigtige vergadering uitmaakt, hoewel zy ons tot nog toe zeer heusch beoordeelt, heeft. Hoe gaarn wilde ik u hier by hebben! zo gy voor de eerfte Vertoning Bidettes hebben wilt, vraag er my maar om: als gy toekykt, zal ik zeker nog beter fpelen. Mooglyk zou dit Toneeltje u meer innemen dan gy denkt: want de aandoenlyke en eenvoudige bevalligheid der kinderen geeft aan deeze kleinigheden onbefchryflyk veel fraais. DERTIGSTE BRIEF. Antwoord der Vkomiesfe. e opvoeding. 175 dat dit heerlyk Wezen zo zuiver als fchoon is; dat hy den leugen, het bedrog, de gramfchap, de gulzigheid verfoeit; dat goede daden hem verrukken, dat hy die beloont. Zy fchroomt haren Befcherm-Engel te bedroeven. Als zy eens heel zoet geweest is, dan zegt zy my, met een onuiffpreeklyk genoegen: ,, god befchermt my, en myn goede Engel is wel voldaan." Ik fpreek haar ook van een kwaden geest, die zo ondankbaar en trotsch geweest is, dat de Godlyke Rechtvaardigheid hem uit den hemel in den diepen afgrond heeft nedergedoten, om daar altoos te blyven; en dat daar alle degte, hoogmoedige en ondankbare menfehen ook naar toe gaan. Adele weet ook reeds, dat hy oorzaak is van al 't kwade; dat hy de eerde menfehen verleit heeft; en niets onbezogt laat, om alle menfehen tot kwaad te verleiden, op dat hy ons van onze onnozelheid afbrengen, en ongelukkig zoude maken. Leer dit alles pratende aan uw Dochtertje; dit onderwys moet het leren der Catechismus voorgaan ; wagt daar mede, tot zy zes of zeven jaren is. Leer haar dan, dat de Verborgenheden boven 't bereik van ons verftand zyn.. .. dat god ons gefchapen heeft, om Hem te beminnen , en niet om Hem te doorgronden; dat wy veel te weinig weten, om al, 't geen wy niet bcgrypen, voor valsch tc houden; dewyl in de na-  176 B 'i I I V E H OVER natuur zelf meest alles verborgenheden en wonderen voor ons is; enz. ( 7 ). Van (7) Om getrouw te zyn in het vertalen, heb ik my een pligt geacht, ook dit bladzydje over te fchryven; hoe zeer ik ook met Madame de Genlis verfchihj en hóe zeer zy ook nu van haar zelf verfchilt. Elk, die my de eer heeft aangedaan, om myne Proeve over de Opvoe. ding te lezen, of de Franfche Vertaling daar van lezen zal, begrypt ligtelyk, dat geene Protcstantfche Vrouw meerder met eene Roomfche Vrouw, waar ook over, kan verfchillen, .dan de Gravin in deeze van my verfchilt. Verre zy het van my te wanen, dat ik ook myne vooroordeelen niet heb: ik vrees, dat dit maar al te waar is, en ik hoop er nog eene hele menigte van te overwinnen: maar, hoe is 't mooglyk, dat eene, ik zeg niet bekwame, geestige; neen, ik zeg zo eene weldenkende Vrouw, toch zulk een Leerwys kan aanpryzen! Heeft yder hart zyn zwakke zyde, 't is te vrezen , dat yder verftand ook zyne zwakke vlagenheeft. Waarom durft zo eene Vrouw niet eene fchreds verder gaan? Zy weet immers ongetwyfeit , dat er een ecuwig onderfcheid is tusfehen iets niet in 't geheel te weten, en daarom dit niet te geloven, en tusfehen het ontdekken van ftrydigheden, die 't my onmooglyk maken iets voor waar aantenemen. Zou men wel ooit een kind gevonden hebbon, dat met zyn zevende jaar een Catechismus kan verftaan! Laat de zaak, waar over die Leerboeken gefchreven zyn, wel toe, dat dit immer mooglyk zy ? Zo Mevrouw de Genlis dat gelooft, dan is zy, met achting gezegt, zich zelf zeer ojigeJyk4 of heeft zy er dit ingevoegt, om haar allernuttigst, haar onfehatbaar Boek, in haar Vaderland een pas van Rechtzinnigheid te bezorgen ? Hier was dit taamlyk onnodig- wy beginnen ons verftand te durven gebruiken.  o e opvoeding. I7f Van deeze middelen hebbe ik my bedient, om Adele Godsdienstige beginzels in te boezemen , om haar een geweten te geven. Ik heb my, ten dien einde, nog van iets bedient, dat u mooglyk zeer beuzelachtig zal voorkomen; maar dat zeer goede uitvverkzels beeft. Het is zotheid , aan een kind te zeggen , dat zyn duimpje ons alles vertelt, wat het in 't geheim gedaan heeft; dit is ongerymt en valsch; maar ik heb aan Adele gezegt: dat, zo zy my niet oprecht de waarheid zeide, ik die toch in hare oogen en in hare trekken duidelyk zag; en ik mislei haar ook niet; want, als men cle kinderen wel kent, dan is 't zeer gemaklyk, alles wat zy denken in hun gelaat te lezen. Zy is des nooit in verzoeking, om my iets wys te maken , wel verzekert, dat ik het tog eens netjes weten zal. Vervolgens, door haar dikwyls te zeggen, ik ben gerust, dat gy geen groten misflag zult begaan, ook als ik het niet weten zou, heb ik reeds het genoegen van te zien , dat dit zo is; en, zo zy eens iets van belang misdoet, dan heeft zy geen rust, voor zy het my gezegt heeft. Dit is zeer natuurlyk; want zy gelooft, dat dit haar vergeving van God zal verwerven, en dat zy niet beter haar volkomen vertrouwen op my kan bewyzen. Laat des, myne Vriendin , de Godsdienst de gronddeun zyn van alles wat gy doet, of gy zult niets we« l, deel. M zen-  1?§ BRIEVEN OVER zenlyks doen. Leer haar ook , haar zelf te ovenvinnen : nu hebt gy onbeweegbare gronden, bouw daar op, en uw werk zal noch doof de driften, noch^door kwade voorbeelden, om Ver gerukt worden. Ik ken de -Brieven van Mylord Chesterfield i ik vind alle uwe verwytingen gegront; maar, zo hy minder kwaad van de Vrouwen gezegt hadt, dan zoudt gy zeker zyn werk veel meer geróemt hebben. Is het, by voorbeeld, niet iets zeer opmerklyks , dat een Staatsdienaar, overladen met bezigheden , en gewyt aan de heerschzucht , aan zyn Zoon , toen £igttien jaar, zo vele Brieven fchryft, waarin zo vele zaken bevat zyn ? ja, dat hy die Briefwisfeling twintig jaar lang heeft gaande gehouden? Ik beken , dat het nog beter zoude geweest zyn, zyn Zoon zelf optevoeden, dan aan een ander overtegevcn: maar die Zoon was niet wettig • en dit vergroot alles, wat Mylord voor hem gedaan heeft, nog zeer veel. Men vindt ook in deeze Brieven zeer vele goede grondregels, vry watmenfehenkennis , veel vernuft, geleertheid , fchranderheid en verftand. Kort gezeit, my komen zy voor als een in velen opzichte goed werk, en als een gedenkteken der Vaderlyke liefde. i Hoe is 't mooglyk, myne Vriendin, dat gy op die Féte by de Bléfac geweest zyt? Hoe hebt  DE OPVOEDING. 179 hebt gy ten tweden maal die vertoning kunnen dulden ; gy, die altoos zo veel eerbied voor het betamelyke hadt ? Is 't mooglyk, vraag ik nogmaal, dat gy uwe neiging, uwe grondre-. gels hebt opgeolfert aan de beuzelachtige vrees van voor byzonder, voor eene Prude door te zullen gaan , by lieden , die ons eer aandoen , als zy ons zulks verwyten? Gy zyt tweeëndertig jaar, en uw goede naam is gevest igt! Vooreerst, gy zyt nog' niet oud genoeg, om dien nooit meer te kunnen verliezen: ten tweeden, hebt gy u dien alleen bezorgt, om u te kunnen ontdaan van die betaamlykheden , die men verpligt is te eerbiedigen? Geloof liever, dat men alzo veel doen moet, om dien te behouden, als om dien te verkrygen. Bedenk, dat een degt voorbeeld , door brave lieden gegeven, alleen befmettelyk is. Zo myn Heer de Bléfac alleen Vrouwen van eene twydelachtige deugd by een verzogt hadt, men zou geen twede vertoning gezien hebben. Een algemeen geroep zou zich tegen zulke verregaande onbetaamlykheden hebben doen horen , en men zou gezien hebben , wat zy was. Maar, toen men zag, dat eenige onberispclyke lieden die fraaiheden bywoonden , heeft men er anders over geoordcelt. Geyolglyk hebt gy het uwe aan een zeer groot kwaad toegebragt; dat is, gy hebt de onbefchaamtheid minder haaflyk, minder walgelyk M 2 ge-  l8o BRIEVEN OVER gemaakt, dan zy zyn moest. Ik fpreek in 't algemeen , want daar zyn nog verftandige menfehen , die iemand niet beoordeelen, naar 't geen hy doet, maar naar 't geenhy/i. Hemel! welk een voorbeeld voor uwe Dochter, die nu in de Waereld zal verfchynen ! Als gy haar beveelt , voorzichtig , befcheiden, altoos ftrikt betaamlyk te handelen, hoe veel gewigts zullen nu uwe vermaningen by haar hebben ? . .. Vergeef my deeze ftrenge aanmerkingen ! Ik zie met fmart alle de gevolgen uwer onbedagtzaamheid, met opzicht tot de Opvoeding; ik ben er zeer bedroeft over; hoe kan ik des zeer naauwkeukig op myne uitdrukkingen letten ? De Vriendfchap verraadt ons, als zy ons in zaken van zo veel belang durft vleijen; en ik wil u veel liever mishagen , dan zulke nutte waarheden voor u ecnigzins verbergen. Na u wel hartelyk beknort te hebben, ga ik u voor Mevrouw de Valmont en my zelf bedanken, voor alle uwe beleeftheden omtrent Cecile, en om eene nieuwe gunst verzoeken. Wy hebben aan den Heer d'Aimeri dat gedeelte uws Briefs voorgelezen , waar in gy fpreekt van den indruk, die •de Waereld op Cecile maakt, voor zo veel haar die bekent is. Dit verhaal heeft hem zeer verblyt, die zedert zyn Zoons dood zich gedurig verwyt, dat hy zyne ongelukkige Dochter aan hem en zyne belangens heeft opgeolfert. Hy • , wordt  DE OPVOEDING. ïSt wordt zo ysfelyk door 't naberouw gepynigt, dat men hem alzo zeer moet beklagen als zyne Cecile; en dat nog te meer, om dat hy met zyne Vrienden , over deeze onuitwischbare vlek in zyn leven, met zo veel oprechtheid fpreekt,. als ook van de droefheid, die hem dit veroorzaakt , dat men waarlyk belang in hem, zo wel als in zyne vcrongelykte Dochter neemt.' Hy is zedert zyne ongelukken zeer Godsdienstig ; en zyne Godvrucht, die zo oprecht als gegront is , dewyl zy hem zynen misflag op het. allerfterkst vertoont, vermeerdert zyne wroeging. Ik weet wél, dat Cecile Murville beminde ; hy verbeeldt haar zich nooit dan in dienbloei van fchoonheid en gezontheid, waar in zy was, toen hy haar naar het Klooster te rug zondt. Dit beeld, dit aandoenlyk beeld, zegt hy my, volgt hem altoos in alle plaatzen en ten allen ftonde, en boezemt hem zo vele tederheid voor haar in, dat hy haar nu zo zeer bemint, als zyne Dochter de Valmont. Hy heeft echter nooit kunnen befluiten, hoe dikwyls hy het voornam, om haar te zien: maar hy fchryft haar veel, en altoos gaan zyne brie* ven verzelt van al die kleine gefchenken, die eene Geestelyke Dame kan gebruiken; hy heeft ook haar jaargeld verdubbelt. Het aandoenlyk hart der Dame, dat niets begeerde dan zyne genegenheid , om zich aan hem te hechten, M 3 fchryft  iSs BRIEVEN OVER fchryft hem op eenen toon, die noodwendig zyn berouw, zo wel als zyne liefde , moetdoeri aangroeijen. Zy heeft hem ook uit dien hoofde hare ziekte verborgen, en er niets van gezegt , dan zo als zy naar Parys zoude vertrekken. Deeze tyding heeft zyn verdriet zeer vergroot,, eerst dewyl hy over hare ziekte dodelyk ongerust was, en om dat hy vreesde, dat dé Waereld, die zy nu in al haren luister en overvloed zien zoude , haar nog te flerker tegen het Kloosterleven zoude innemen. Maar, zedert uw Brief deeze laatde bekommering heeft tegengegaan , vermeerdert zyne achting , zo wel als zyne liefde, voor de waardige Cecile.' Nu hy weet, dat zy zich te vreden houdt met haren daat, lydt hy minder door het berouw; en hy wenscht vurig, haar nog eens te zien. Kunt gy, myne Vriendin, nog een maand of zes voor Cecile bedingen, dan zou zy, in plaats van naar het Klooster te gaan, by ons in Languedok kunnen komen, en gy zoudt ons allen ten hoogden gelukkig maken. "Antwoordt my hier ten eerden op. Zo als ik mynen Brief duiten wil, herinner ik my, dat gy my over den jongen de Valmont iets gewaagt hebt, en dewyl ik niet omftandig over hem fchreef•, zoudt gy wel in 't hooft kunnen krygen, dat ik omtrent hem eenig oogmerk had. Myne Dochter moet natuurlyk met op-  D E OPVOEDING. I3J opzicht tot de fortuin cenc andere party hebben; evenwel, fchoon myn Heer de Valmont niet ten Hove gaat, zo kan hy echter alles, wat hem daar recht op kan geven , te voorfchyn brengen. Zyne Familie is niet aanzienlyk , maar zeer oud, en heeft zich nimmer mishüwMt: eene verdienste, waar op zeer weinige Huizen zich thans kunnen beroemen; en die bewyzen ,' dat zyne Voorouders ten minfteii edel dagten (8). De jonge Heer is zeker eert fraaije welgemaakte Jongen, die veel belooft. Hy gelykl , zegt men , verbaast op Cecile, meer hoef ik niet te zeggen; hy heeft verftand boven zyne jaren ; en , fchoon hy er bedaart en ernstig uitziet, is hy ongemeen levent van geest, Zyn Grootvader voedt hem zeer wel op; maar, hy is dertien jaar, en zal zeer ïtérke driften hebben. Zo hy dien man verloor, dan köii het zyn, dat hy aan onze vcrwagting niet vol* deedt: vooral zo hy in de grote waereld komt. Vaarwel. Zendt ons toch zo rasch doenlyk onze Cecile. TWEE (8) Om de edelheid van dit denken we] te begrypen, zal men in Vrankryk moeten geboren en opgtVoet zyn: Voor my, en yder vry mensch, is er iets duisters in. Men verwyt ons, dat, als men van iemand fpreekt, men eerst vraagt, heeft hy geld? dit is zeker, dat dc Franfchen vragen : is 't een man van adel ?, M 4  tS4 BRIEVEN OVER TWEE en D ERTIGSTE BRIEF. Antwoord der Vicomtesfe. Ach, myn waarde Vriendin, ik ben zo ontfielt, zo verwart, dat ik, zonder aan u te fchryven, niet tot bedaren zal komen. Ik heb daar een zeer flegt toneel met myn Meer de Limours gehad... Ik heb het u wel gezegt, dat Mevrouw de Gerville myne Dochter naar haren zin zoude uittrouwen! ... En weet gy, wien men my voordek ? den Zoon harer Vriendin , eene Vrouw nog verachtlyker, zo dat mooglyk is, dan zy zelf; van Mevrouw de Valcé ,&die zich door zo vele buitenfporigbeden onteert heeft. Zie daar de Schoonmoeder myner Dochter!'. . . myn Man begon met my veel van den naam van Valcé te zeggen, die waarlyk edel is, van zyne goederen , zyn perfoon... Eindlyk nam ik het woord: — „ Maar, myn Heer, „ bedenkt gy wel, dat myne Dochter duizend „ maal met verachting heeft horen fpreken van „ het flegt gedrag dezer Dame ?... Men is '„.niet verpligt, om het voorbeeld cencrSchoon„ moeder te volgen ; en men zou dikwyls zeer „ wel doen, indien men eene andre dan eene Moe-  DE OPVOEDING. l8£ ,, Moeder poogde naar te wandelen."-— Deeze onbefcheidenheid ftootte my meer, dan ik immer kan uitdrukken. Ons verfchil werdt zeer heftig; ik verklaarde, dat ik nooit myne Dochter geven zoude, en dat dit myn onherjroepelyk vonnis was. Hier op ftondt hy koeltjes over eind, en zei: „ Ik had my op dit „ ftuk nog niet vast bepaalt; ik kwam by u , „ om met u te raadplegen , maar nu gy zo ge,, heel vergeet, dat ik de meester van myna „ Dochter ben, zal ik het u doen zien, en op „ morgen zult gy er niet meer aan kunnen ,, twyffelen." Hy ging weg, en liet my, mag ik zeggen , in woede, ó Welk een Dwingeland is de man ! Hoe kan de zwakfle , op één oogenblik , voor de hoogmoedigde vrouw fchrikkelyk worden! ... Na veel uitvaringen op de mannen ; na dat ik alle myne vrouwlyke bedienden gefchelt , en een fles met oranjebloezem genomen had, befloot ik, waartoe ? Om aan mynen man te fchryven , myn ongelyk te belyden , en Om hem te bidden, dat hy den tyd name, om op zulk een gewigtig ftuk te denken. Wat doet hy ? hy laat my door zyn Kamer-dienaar antwoorden: dat hy my morgen wel zien zal. Dit alles moet ik verdragen; ik moet tot morgen met geduld en onderwerping zitten wagten; en hem dan nog vriendlyk ontfangen... Ik ben vernedert, verwart, buiten my zelf.,.. SpreM 5 - ken  1$6 bb.ieven o v e & ken wy van iets aangenamer. Ik heb voor Cecile tot de maand January vryheid gekregen. Zy is verrukt van blydfchap. Den negenden Mei vertrekt zy naar Languedok. Hier nevens een Brief van den Heer d'Herbain voor den; Baron. Ik heb hem gelezen; hy is grappig genoeg. Hy is wat lang; maar zyne berispingis gegront. Hy heeft niets vergroot. Zo leeft jnen hier thans in Parys! Vaarwel. DRIE en DERTIGSTE BRIEF, De Ridder d' Herbain aan den Baron, JVlyne reizen zyn afgedaan; het is, na een vyf jarig zwerven, aangenaam in Parys te zyn. Maar hoe zult gy u verwonderen, als ik u zeg , dat ik hier thans zo vreemt, zo onbekent ben , als ik te Stokholm of Petersburg zoude kunnen zyn. Toen öt vertrok , liet ik de mannen alleen bezig aan de Speeltafels, op de Jagt, en in hunne Petites maifons. Alle vrouwen deden niets dan zich opfchikken, en bezoeken, voor al des' avonds, ontfangen; en zie daar, daar kom ik t* huis, en vind alle vrouwen in fcavantes, en alle mannen in fchryvers hervormt. Is die verandering in zo weinig tyds niet iets zeldzaams ? Ik  BE OPVOEDING. ï8£ Ik beken, dat ik niets dergelyks gewagt had. Om u over myne eerde verbaasthcid te doen oordelen, zal ik u de volgende aartigheid maar eens vertellen, 'sDaags na myne aankomst,'t was op een maandag, vloog ik driftig naar Mevrouw dc Survdie , myne oude Vriendin ; van wie ik, tusfehen ons, altoos meer deugd dan vernuft gezien had. Zy ontfing my beleeft, en zei: „ gy komt ,, net van pas, wy hebben van daag eene Voor- lezing! —■ Eene Voorlezing! — En waar ,, over ? — 't Is eene Comcdie. — Van „ wien ? — Van den Vicomte," antwoorde zy koekjes. — Nu, myn Vriend, moet gy weten, dat dees Vicomte, toen ik naar Italiën ging, naauwlyks nog één brief gekrabbelt hadt, en toen reeds veertig jaren bereikte. Terwyl ik hier zeer derk over dagt, kwamen er een dertig of meer vrouwen, en even zovele mannen, in dc kamer. Wel, zei ik in my zelf: zo de Viccmte het ongeluk gehad heeft om eene Comedie te fchryven, dan moest hy die ten hoogden voor een vriend of zes lezen ,. maar zich niet wagen aan de befpottingen van zulk een groot gezelfchap; maar Mevrouw de Surville is vrolyk; zy zalmy zeker eens willen foppen, 'tls een afgefproken zaak. Ik zie wel aan dc pluimen, en zwicrigen opfchik, dat het op een Bal zal uitdraaijen; de Dames fchynen ook  188 BRIEVEN OVER ook van dat karakter. Kom , ik moet maar niets laten merken ; 't is een grap ; en wat kan 't my fchelen ? Op myn woord, alle de Dames , zo zwierig gekapt, met zulke Panaches op 't Hoofd, in zulke buitenlandfche kledingen met die brede lange echarpes, verderkten my tri deeze doling/ Men bragt eene grote tafel, waar op een zeer wyde zak van groen taf gelegt was. ó, Dacht ik , dat 's goed , terwyl de Fiolen gewagt worden , zal men wat au Bir'thi fpelen. Ja wel 1 't was de naaizak van Mevrouw de Surville. Wel dra eischten alle de Dames hare zakken ; 'ziedaar al de Kamerdienaars op den been, en yder begon te fpinnen. Eridlyk diende men den Vicomte de Blcmont aan: men rees op, men gaf zich veel moeite , men veroorzaakte' veel gedruisch, men overdroomde hem met complimenten en liefkozingen , men gaf hem een fauteuil , hy zette zich aan de tafel, men delde een grote Caralfe met water by hem. Men doot de vengders, zelf de horretjes; men hieldt de Pendules op, en men vormde eenen kring om rriyn Heer den Auteur. De ondernemende Vicomte wierp een volvertrouwent oog op het gezelfchap, en met veel deftigheid en bedaaitbeid trok hy het handfehrift uit zyn zak. Hy begon te lezen. Ik dagt, dat ik droomde; maar myne verwondering moest nog vermeerderen. Ik luisterde heel fcherp toe; ou-  BI OPVOEBINO. ongelukkig waren de beste plaatzen bezet, en ik wicrd door tien of twaalf vrouwen van den Lezer afgefcheiden, wier uitroepingen en gefnik my volftrekt beletten , een eenig woord van het werk zelf te horen. Maar ik kon volmaakt wel oordelen over deszelfs uitwerkzels, door de mommelende en verwarde toejuichingen, en door de verbaastheid, die ik op alle aangezichten bemerkte. Ik zag, dat het fluk ongemeen aandoenlyk en verheven was: want yder een fchreide, voor al de vrouwen, en die wel het meest, die digtst by my gezeten waren. Zy draaiden zich als van hare doelen; hieven handen en oogen ten hemel; en de jongde van allen was in het derde bedryf zo hevig ontroert, dat zy niet wel wierdt. Mevrouw de Surville,die zelf ysfelyk onthutst was, hielp haar, en was verpligt om haar te ontrygen (9). De Vicomte, mooglyk aan zulke uitwerkzels zyner voorlezing wel gewoon, glimlachte, en las voort. liet overige ge- (9) Ik kan wel niet zeggen, dat my, Onwaardige, immer de eere is aangedaan, om by zo eene onzer Vaderlandfchc Fooi-lezingen verzogt te worden: neen, nimmer; maar ik weet echter, dat een denkent mensch, by die gelegenheid , al zo veel ftoffe tot verwondering kan opdoen, als de goede dllcrhain hier opdeedt. Onze natuuriyk mindere heftigheid van karakter laat wel plet toe, dat de Dames ïo maar van haar zelf vallen, maat  'iQO BRIEVEN OVER gedeelte der Comedie hadt het zelfde gevolg, Gy kunt begrypen wat ik uitftond, als ik niets dan de buitenfporigfte lofreden hoorde of vernam. Wanhopig, om dat ik niet in daat was ■in deeze aandoeningen te deelen, was ik een zeer net afbeeldzel van Tantalus. Toen de voorlezing eindigde , donden alle dé Dames op, en omringden den Vicomte. Hare houding, hare driftige uitdrukkingen, hare verhoogde fteminen, hare grote woordcnrykheid, fchilderdcn op 't allervolkomenst die geestvervoering, waar toe zy waren opgewonden. Ik, die niets te zeggen had, om dat ik niets had verftaan , was met my zelf verlegen ,• en dewyl ik niet met droge oogen, en een zeer koel gelaat voor den Vicomte durfde vcrfchynen, doop ik ftilletjes uit de zaal, en trad in het Kabinet van Mevrouw de Surville, met oogmerk om daar zo" lang te blyven, tót dat de Vicomte weg was. Maar het fchynt, dat ik op dien dag niets moest ontmoeten, dan 't geen -my ftofFe tot verwondering geven konde. Het eerfte, dat myn aandagt trof, was een Bureau, bedekt met boeken maar den fterken reuk" des Wierooks, in zo een Vertrek , al is het vry groot en luchtig, kan elk nie£ even gemaklyk verdragen: en dit, weet men, wordt hier met gewyde en ongewyde handen wel rykelyk ge» groeit.  DE OPVOEDING. lp! ken en gefchriften. Hoe! zeide ik, zülk een meubel by eene Vrouw, in haar Kabinet! by Mevrouw de Surville.... Maar kom aan , hier zyn boeken; ik hoef my niet zo alleen te vervelen. Ik greep een Boek, opende het, 'twas eene Verhandeling over de Chymie; ik ben geen Chymist; ik nam een ander boek : Natuurkundige Verhandeling. Deeze was my nog te afgetrokken ; ik zogt iets anders. Helaas, myn waarde Baron ! het was een Diclionnaire der Natuuriyke Historie. Verlegen en vernedert, om dat ik in de Bibliotheek eener Vrouw, eener Mevrouw de Surville, geen een boek vond, dat ik kon verdaan, ftond ik vry knorrig op, en ging van de Bureau af. Myn oog viel op een ftuk beeldhouwery, dat naast my ftond; 'twas een altaar, toegewyt aan de Weldadigheid, en verfiert met gedichten, die my zeer fraai voorkwamen , op die zelfde deugd. ■ My omkerende, zag ik nog eene andere mar-mere grouppe , die my nog meer innam; ik trad er naar toe : 't was een altaar aan de Vriendfchap , en een beeld, dat Mevrouw de Surville zeer net geleek \ lcide er eene kroon op neder. Wel zo , riep ik uit, ik heb my lelyk omtrent deeze Dame vergist: ik wist niet, dat zy zo gelcert,zo geestig, zo gevoelig was !.. Hare zedigheid moet zeer groot zyn, want nooit heb ik daar hit minfte van befpeurt; en wie, die haar ziet of  IOS BRIEVEN OVER of hoort ,zou dit ook kunnen vermoeden? Hief op ging de deur van 't Kab'net open , en er trad een groot in 't zwart gekleet man in; ik herinnerde my, dat hy de eenige was, die noeh ge.fchreit noch toegejuicht hadt. Hy zag er knorrig en geemlyk uit: evenwel wy raakten aan de praat. Dit Kabinet, zei ik, is zeer fraai, en voor al door het denkbeeld, dat het ons geeft van deszelfs bezitter. Hier haalde de man in 't zwart gekleet zyne fchouders op, en zei: Van waar komt gy, myn Heer ? — Uit Moscou , myn Heer. — Uit Moscou! kom aan, gyzyt myn man: Luister, ik zal u onderrichten. Dit Kabinet, dat gy aanziet voor een Tempel, geheiligt aan de Vriendjchap en de overpeinzing, is niets dan een plaats van ydle Pronkery. Al die Boeken zyn hier met het zelfde oogmerk geplaatst, als de porceleinen om de fchoordeenen, om den opfchik. Molière heeft de wysneuzen van zynen tyd, die zeker belachlyk waren, gefchildert; maar die Scavantes wisten nog iets, daar de onzen eene zeer floute vertoning van geleertheid aan de grootde onkunde verbinden. Toen twyffclde ik niet meer, of deeze man een Origineel, een dwarsdryver, een grillige gek was; en ik bedroog my ook niet. Maar myn Heer, zeide ik, 't is waar, dat onze vrouwen zich op de wetenfchappen toeleggen, maar •men kan haar nu niet van pedanterie befchuldi- gen:  RE ' OPVOEDING. 193 gen: zy gebruiken geene kunstwoorden; zy verbergen hare kundigheden. . . . Maar, myn Heer, nog eens zy weten niets; de pedanterie, waar van gy fpreekt, veronderftclt toch eenige kundigheden; terwyl men die niet nodig heeft, om Eleclrique proeven te gaan zien, of lesfen' te gaan horen over de Natuurkunde , om te kunnen zeggen, dat men zich met Chimique waarnemingen vermaakt; om zich zeer aandagtig te houden, om het te wagen nu en dan eens een vraagje te doen, dat hare onkunde uitbrengt. Alle onze Vrouwen zyn byna onverfchoonlyk liegt opgevoct. Zo dra zy hare eige mecstresfen zyn, lezen zy niets dan flegte Brochures en Drama's, die haren fmaak nog al meer bedeiv ven; zy leiden een verftrooijent leven, en zy geven voor van alles kennis te hebben (10). Zy hebben kennis van Schildcryen , van Muziek , van Bouwkunde; zy zyn Gluckisten of Piccinisten, zonder dat zy iets van de Compofnic weten. (10) De Franfehe Tovcrlantaern der beau monde is 2eker al zo grappig als de onze; evenwel, onze Dames du Ton verdienen ook wel een kykje; en zo een praatparty eens te horen over zaken, waar van zy niets verftaan , indien zy maar bellisfcnt fpreken (anders is het wat kinderagtig,) kan ons ten minften overtuigen, hoe gelukkig het is, zich met zulke menfehen niet te behoeven intelaten. I, DEEL.- N  194 B R I IS T ï H 0 V E fc ten. Zy ryden te paard, fpelen op de billiart, gaan ter jagt, mennen een rytuig, brengen hare nagten door op een Bal, fpelen Pharaön, fchryven ten minften tien Briefjes op een dag, ontfangen honderd vifites, vertonen zich overal. Men ziet haar, in den tyd van twaalf uuren, te Verfailles, te Parys, by een Winkelier, op eene Audiëntie, op de Wandelwegen, by een Beeldhouwer, op de Kennis, in de Academie, in de Opera, by de Koordendanfers, zo zeer vermaakt door Preville als door Jeannat, d'Auberval als Ie Petit Diable. Hoe zouden zy, die zo veel doen, ergens in kunnen Hagen? Evenwel zy beflisfen als willekeurige Vorsten. Hier, Madame de Surville, die zelf niet eens de maat van een vacrs kan horen, die niet leren, niet fpelden kan, oordeelt niet te min over Letterkundige Boeken: ja gelooft vast, dat de Brieven , die zy aan hare Vrienden fchryft, zo wel tot de nakoomlingen zullen over-" gaan , als die van Mevrouw de Sévigné. Wat hare gevoeligheid betreft; ja, zy hebben opfchikzels gemaakt van't hair harer Vrienden, gaanderyen vol portrettcs, altaren voorde Vriendfchap, lofzangen aan de Vriendfchap; zy borduren niets meer dan naamletters. Zy fpreken niet meer dan van fentimenten, van weldadigheid , van de bekoorlykheden der eenzaamheid, en zy zeggen, dat zy Esprits forts zyn. Maar  DE OPVOEDING. 10$ Maar leven zy meer afgezonden dan de Vrouwen voortyds leefden ? Houden zy zich meer bezig met hare huishoudens, met de Opvoeding harer Kinderen ? Zyn zy nu dcgelyker, aandoenlyker, beminlyker dan de Deshoulieres, de Sévigné, de Grafigny? Zyn zy minder de weelde en eigenzinnigheid onderworpen, zedert dat zy Weldadiger en Philofophen geworden zyn? .. . Men zou by alle deeze buitenfporigheden nog die der Schynheiligen kunnen voegen , wier gehele Godsdienst alleen beftaat in het naauwkeurig waarnemen van uiterlyke-beuzelingen : die een bidkamer en heilige overblyfzels hebben ; die de Heiligen verëeren , zonder god te beminnen: die altoos preken, zonder zich te verbeteren; en die met zo veel bitsheid als woede yder een lasteren, die haar niet naVolgt. Ik dond, myn waarde Baron, gedurende deeze gehele redenvoering, overeind, onbeweegelyk door verbaastheid en verontwaardiging. Eindlyk brak ik dit dilzwygen: myn Heer, zeide ik, de vrouwen zyn wel te beklagen, zy zien in u een welfprekent en gevaarlyk vyand. Ik haar vyand ? viel hy my heftig in de reden; ü, gy oordeelt verkeert. Ik bemin, ik acht haar.. . . Daar van, myn Heer, zoude ik u nooit verdagt hebben.. ..Ja, ik bemin haar, en veel meer dan zy, die haar vleijen.... ZeN z ker,  IQÖ BRIEVEN OVER ker, zy kunnen u niet van lafheid of afgodery befchuldigen. ... Ik haat alleen in haar, het geen haar niet past. Hoe gaarn wilde ik ook, al liep ik gevaar dat zy my zouden verwenfchcn , haar omtrent hare ware belangen wyzcr maken ! De vrouwen zyn gemaakt om in te nemen, te behagen; hier om gaf haar de Natuur die onweerftaanbare zoetheid en bevalligheid; dat minlyke eenvoudige. Haar verftand is in 't algemeen veel fynder, veel keuriger dan het onze. Als een Vrouw zich de moeite geeft om aandagtig te denken, als zy geen aanfpraak maakt op ftudien, die niet voor haar gefchikt zyn , dan ken ik voor my geen zo aangenaam gezelfchap ; dan kunnen zy oordelen over alle Werken van fmaak, en hare goedkeuring is de beste loffpraak. Mag ik u, myn Heer, vroeg ik, nog wel iets vragen ? Gy zegt, dat gy de vrouwen acht en bemint, en gy vaart fchrikkelyk tegen haar uit; gy hebt zeer veel kwaads van de Drama's gezegt ; gy zult die ongetwyffelt ook beminnen ?... Dat is een andre zaak, myn Heer. Ik ben onverzoenlyk omtrent de Drama's; en voor al deeze drie laatftc jaren. Vóór dien tyd nam ik geduld ; ik leed er niets meer door, dan dat ik alleen op dc geringen dagen naar de Comedie kon gaan; dat is , wanneer men onze beste (lukken fpeelde. Maar nu , nu word ik in dc grote  DE O P V O E D I N O. 197 tc en kleindcre gezelfchappen, ja in myn eigenhuis , door de Drama's vervolgt. Dewyl er niemand is, die geen Roman in een Samcnfpraak kan brengen, of een zeker voorval dus dialogifceren; en dewyl er noch kunst noch bekwaamheid nodig is, om een zodanige Samcnfpraak te maken, daar men noch menfehenkenuis, noch toncelregelen, noch eenige kundigheden behoeft, kan yderëcn een Drama fchryven (n). Och! ik zelf heb twee eige Zusters, die even gemaklyk Drama's maken, als geldbeursjes brei- jen Ik dagt, dat dc Drama's wat gcdaalt waren.... Wel geenzins; doch , dewyl men het woord belachlyk gemaakt heeft, is dat woord weggelaten, en men maakt nu Drama's, onder den ouwerwetzen titel van Comcdicn. Die meer belooft.... Hoe! myn Heer, het geen ik hoorde lezen , was dat een Drama ?... Maar gelooft (n) Dit durf ik zo maar niet toeftaan, immers niet omtrent myne zeer geëerde Landgenoten; maar wat nadeel lyden wy er by? daar men altoos menfehen vindt, die Drama's voor ons vertalen ; Boekverkopers van éèn fynen fm'aak\ die haar zindelyk gedrukt, en met mooije prentjes opgefiert, uitgeven? Ik kan "t niet helpen, maar ik hou my, tot dat er eens echte Drainamakcrs onder ons opftaan, te vreden, met onze Vadcrlandfche Duo Drama, genaamt Urbanus en Tzatèlla, die ik eens. met veel vermaak en ftichting op het Amftcldarasch toneel heb zien fpelen. N 3  ïpS «HIEVEN OVER gy, myn Heer, dat een man van de waereld, die veel te doen heeft, en die,_ offchoon hy Auteur is, geen afftand gedaan heeft van dc Galanterie, noch van de Eerzucht, die fpéelt, Soupées geeft enz., tyds genoeg heeft om een draaglyk Huk te maken ? Waarom hadden , ten tyde van Molière, de lieden van de Waereld deeze drift, deeze woede om te fchryven niet ? Men hadt nog geen Drama verzonnen; om dat men, zo men eene goede Comedie zal maken, genie, diepe en veelvuldige kennis , voor al van 't menschlyk hart hebben moet; en dat men, zo als ik zeide, dit alles niet nodig heeft, om een ding te maken, waar in noch plan, noch karakters, noch waarheid is. Geloof my,, Molière zelf, zo hy een Regent, een Militair of een Hoveling geweest ware, Molière zelf zou nooit voor het Toneel gewérkt hebben; of, zo hy daar toe trek gevoelt hadt, nimmer zou hy een Mifantrope, een Tartuffe gemaakt hebben. Wat brengt toch dat voorgeven van algemene kundigheden te bezitten voort ? De eene helft onzer grote lieden leest zyn werk aan de andre helft voor; die, op haar beurt, ook zo , doet, en men pryst elkander zonder kennis, zonder grond. Men moet denken , dat alle deeze Werken volmaakt zyn; want ik heb nog nooit zo een Werk, voor de famenleving gemaakt, zien vallen. De Toehoorders zyn altoos te vre- den ,  BB OPVOEDING. »0Q den, en de opgang deezer Voorlezingen is wiskundig zeker. Deeze lieden van de Waereld beoordeelen echter onze goede fchryvcrs , en keuren niets goed, dan het geen zy zelf kunnen na doen: dit is de oorzaak, dat wyden goeden fmaak verliezen ! Twylfelt gy ? De meeste Werken , ten tyde van Lodewyk den XIV. gefchreven, leest men niet meer; en zo de Telemachus „ en de Gedichten van Madame Dcshoulieres, nu tc voorfchyn kwamen, onze grote lieden zouden die zeer laf vinden. Wy kunnen de fchoonheden van een eenvoudig en diep door gedagt Plan, noch van een zuiveren cigenaartigen dyl, noch dc vaerzen vol zoetheid, harmonie en gevoelens, ontbloot van puntfpreuken en metafifica, niet meer bevatten: dit alles komt ons zeer plat, en vcrvclent voor. Ongeduldig over alle deeze dwaze uitroepingen viel ik myn gedrengen bcrisper in de reden-: Het is, zeide ik met drift, hier niet te docif over de Veldzangen, en dc Schapen van Mevrouw Deshouliercs; kom tot ons verfchil: wat zegt gy van het duk van den Vicomte.... Ik kan u alleen over het eerde bedryf myne gedagten zeggen; want de vier volgenden hebben my zo gerust doen flapen, als ik nog ooit gcflapen heb Zie daar, zei ik, vry fpotachtig, eene geheel nieuwe en treffende wys van beoordelen of van berispen 't Is waarlyk geen N \ be-  aoo BRIEVEN OVER berisping; 't is waarheid Ik ftel vee-l ptys op uw verftand, ik heb echter zestig of meer menfehen zien fchreijen en fnikken; gy alleen waart onaangedaan; hier uit zoude ik kunnen oordelen, dat gy verkeert vomiisde. En ook myn Heer de Vicomte zal dit ftuk, zo als ik my vlei, fpoedig doen drukken, én dan kon het gebeuren, dat het volk Laten drukken ! [viel hy my in de reden :] Een man , die voor een Gezelfchap leest! Wel foei, dan zoti hy het ten toon Hellen, en zich bclachlyk maken Maar, myn Heer, als men een ftuk voor zestig perfonen leest, dan is men immers boven zulke vooroordeelen Verheven ?. w. Maar, myn Heer, laat ik dc eer hebben van u te zesgen , dat het zeer natuurlyk is iets voor honderd menfehen te lezen, die onze vrienden zyn , en het nooit te laten.drukken Maar hoe zo, myn Heer? ... Ach waarom , en hoe zo, (hy lachte ,) wel, om dat wy allen in ons zelf zeker infinB hebben, dat ons, in fpyt van allen valfchen lof en zotte beoordelingen, waarfchuwt als wy iets geks ondernemen; en dit innerlyk gevoel eener kwade cotifcientie zal den Vicomte beletten, om zyne Comedie te laten drukken. . Toen was myn geduld ten einde: ik kon 't niet langer uitftaan; en, dewyl ik meester van my zelf wilde blyven, verliet ik hem eensklaps, zonder 'iets te antwoorden. Ik ging by. Mevrouw  BE OPVOEDING. 201 vrouw de Surville, die ik alleen, en aan haar toilet vond» Zy dagt, dat ik reeds vertrokken was, en was verwondert my te zien. Ik verhaalde haar myn wedervaren; en, zo als gy wel denken kunt, fpaarde den vinnigen Keurmeester, die n»y dus lang hadt opgehouden, geenzins. V Is een menfehenhater, een allerlastigst figuur, kreeg ik ten antwoord; hy is halftarrig en koppig, hy heeft geen gezond verftand. Maar ik moet uit gaan, (zy ftond op,) hoeneer zie ik u weerom ? ... Morgen ogtend, zo 't u belieft Mevrouw Ach ! dat kan niet zyn. Ik ga morgen naar de Academie, om de Redenvoering te horen, die myn Broeder, by de aanneming, doen zal.... Hoe! de Marquis de Solangcs ! wordt die Lid der Franfche Academie (12)! ... Ja, en ik kan u verzekeren, dat hy die eer weinig gezogt heeft. Gy weet immers hoe hy is; men zegt, dat hy zich vry ' wat (12) Zodanig eene vraag zou men ook wel elders kunnen doen; maar ik kan het niemand fterk aanraden. Zulke nieuwsgierige menfehen zyn vry wat over de hand: en men is niet verpligt, om aan my en een ander de genoegzame reden te zeggen, waarom L, geen lid der Maat-, fohappy, of des Genootfchaps wordt, en R. al. Alles moet niet even duidelyk gemaakt worden: dit geeft gelegenheid om, te — denken; zo men al tc ftatig mogt zyn om.., tc —, lachen! N 5  #04 BRIEVEN OVER wat laat voorftaan, en hy is zo eenvoudig,- e» zyn discours zal u wél behagen. Wel nu* Mevrouw, (ik gaf haar de hand,) morgen na den middag Neen, dan komt myn Engel- fehe meester. Woensdag, dan heeft de maker van het nieuwe fluk my by de repetitie verzogt. Donderdag ga ik by Greufe de Danaë zien (13). Vrydag moet ik by de Proefnemingen op da vaste lucht zyn; maar op Saturdag ben ik Vry. ... Na my deeze Ijoop gegeven te hebben , flapte zy in hare Koets, en ik ging naar huis , verbystert, en als betovert door alles, wat my dien dag ontmoet was, om alles eens diep, en ongedoort te overpeinzen. Ten zeven uuren was ik in de Comedie, en in de Loge van Mevrouw de Surville ; ik vond haar gereed om heen te gaan, zo als het vyfde Bedryf van Rodogune zoude beginnen; zy zei my, dat 'zy les Battus payent PAmende ging zien fpelen, met drie of vier perfonen, die zy by haar had. Ik vroeg of dat ftuk een Drama was? Hierop riepen zy allen: hoe! kent gy les Battus payeni (13) Wel nu, Mevrouw de Surville! Greufe fchildert, zo als gy ook weet, de natuur zelf: eene Danae Van Greufe te gaan-zien! Kentgy ook de Leda vand'Afaauld ? Zeker, een Vrouw van uwe hoge geboorte ftaat alles vry. Ik weet echter niet, of onze fatfoenlyke Da« bics de Danae van Greufe zouden gaaa zien..  DE OPTOEDINC. SOJ payent PAmende niet? Kom, kom, ga mêe; gy zult bekoort zyn.' Men fleeptemy daarheen, en wy kwamen in een zeer liegt vertrek, daar wy het beste gezelfchap van geheel Parys vonden. Eerst fpeelde men een klein ftukje, genaanit: le Café des Halles. Ik beken, dat ik al de aartigheden niet vatte; om dat de ftraattaal my niet heel bekent is. Ik begreep echter, dat liet F'ischwyf'zeer natuuriyke aanmerkingen» maakte, en haar rol uitmuntent fpeelde; maar les Battus payent VAmende maakte my fchriklyk verlegen. De Waterpot, opjeannot, den held van 't ftuk, uitgefmeten, bragt zulk een uitwerkzcl voort, als ik nooit op een toneel gezien heb. Dit gejuich duurde een groot halfuur. Dit ftuk is reeds honderd en vyftig maal vertoont, en wordt nog met dezelfde graagte gezien, als op den eerften dag. Laat men de Franfchen nu hunne ongeftadigheid venvytcn! Ik had, myn Vriend, u nog veel meer te zeggen , maar ik fpaar dit tot ik u fpreek: er zyn verfcheiden zaken, die ik niet durf fchryven, en die zyn geenzins de minden , die ik u tc zeggen heb. VIER.,  204 r> r r e v e n over VIERen DERTIGSTE BRIEF. De Baroncs/è aan de Vicomtesfe. O nze Cecile is einclelyk hier op gisteren aangekomen. Ik vind haar juist zo als gy my haar hadt afgebeelt, beminlyk en innement boven al wat men zeggen kan! Haar Neef Karei gclykt Haar volmaakt. De gehele Familie is voor. agt dagen by ons op 't Kasteel. Ik verlangde vurig, om de eerfte ontmoeting tusfehen haar en haren Vader te zien ; nooit zag ik iets , dat my meer getroffen heeft. My» Heer d'Aimeri wenschte en vreesde even zeer om haar te zien. Hy flondt gistren voor dc zon op; en, toen hy binnen tradt, zag ik duidelyk, dat hy een zeer ongerusten nagt gefleten hadt. Na het ontbyt klommen wy, Mevrouw dc Valmont en ik, in onze Koets, om Cecile te gemoet te rydcii. d'Aimeri zag bleek, betrokken, hy beefde; men zag, dat hy verfchrikkelyk leedt, en zich bedwong om dit te tonen. Hy ontweek ons gezicht , en wilde de aandoeningen, die hem verfcheurden, voor ons verbergen. Ik merkte, dat hy beducht was, dat het gezicht van Cecile ons zou beletten medelyden met hem te hebben; dat hy onze achting zou verliezen. Zo lang men zich nog vleit, dat men een zielroe- rént  DE OPVOEDING. 305 rent medclyden zal verwekken, klaagt men; laat men zyn berouw zien, fpreekt men openhartig; maar als wy niet meer hopen, dan poogt men dit alles te verbergen. Men waant, dat men hier door zyne misdryven in *t oog van andren verkleint. Naauwlyks hadden wy twee mylen gereden, of Mevrouw de Valmont, die eensklaps een rytuig zag, riep: zie daar myne Zuster ! Dc Vader ziende, dat zy fchreide, werdt nu root dan bleek; met eea innerlyke vertoorntheid en eene bevende dem zei hy: Welnu, Mevrouw, zult gy vertoningen maken? Mevrouw de Valmont, verbaast over deeze drengheid, en. nog meer ohtftelt over zyne wilde houding, poogde doch vergeefsch hare tranen in te houden; geen reden van deeze hartheid kunnende geven. Onderwyl naderde het rytuig, hieldt ftil; ik trok aan de koort. d'Aimeri, naauwlyks in daat om zich op te heffen, klom uit: op 't oogenblik hoorde ik een harde fchreeuw, die zeker tot in 't binnenst van zyn ziel moet doorgeklonken hebben; op 't oogenblik vloog de lieve Cecile in haar 's Vaders armen, en bezweem. Nu zag hy niets in de gehele waereld dan Cecile! Hy vergat zelf zyne wroegingen; de Natuur hernam al haar recht; zyne oogen droomden: Hy gaf haar de tederde namen; hy drukte haar aan zyn hart; zyne benen knikten; hy was in gevaar van te vallen, van zyn bezef te verliezen. Wy  *06 BRIEVEN OVER Wy vlogen toe, om Cecile te helpen; hy deedt ons te rug gaan, hy rukte het reukflesje uit Mevrouw de Valmonts hand; hy wilde alleen zyne dierbare Cecile helpen. Hy verfpiedde het oogenblik , dat zy hare oogen zoude openen; hy verwyderde ydereen van haar, als bevreest zynde, dat haar eerde aanblik hem zoude ontrooft worden.... Ik kan u het treffent toneel, toen de lieve Dame bekwam, onmooglyk befchryven: gy kunt dit u beter verbeelden, dan ik het u kan «ftekenen. Gy kunt u zekerde vreugd van Cecile voorftellen, toen zy zich tusfchen haren Vader en hare Zuster bevondt; de diepe droefheid en aandoeningen des Vaders, de tedere liefde der Zuster, en het belang, dat ik in dit alles nam; en de naauwkeurigheid, waar mede ik alle hunne bewegingen waarnam. De kicschheid der lieve Dame doet my ten fterkften aan. Zy ziet origetwyffelt alles, wat er in haar's Vaders hart omgaat, dat het ver* fcheurt wordt door berouw; en zedert gistren is zy op eene indirecte wys bezig met hem te troosten, door zich vrolyk te houden, en haar fmaak voor de eenzaamheid te tonen; fmaak, zeide zy, die door al 't geen, dat ik van de waereld zie, zeer bevestigt wordt. Zy fpreekt dikwyls van het Klooster, en van de Vriendinnen , die zy daar heeft. Haar Vader hoort oplettent naar dit alles, en men ziet, dat hy zyn best  DU OPVOEDING. SO^ best doet om te geloven, dat dit alles zo is: dan is hy nog veel minzamer omtrent Cecile, om haar als 't ware, te bedanken, om dat zy hem in onze oogen verdedigt. Ik voor my geloof, dat Cecile eindelyk zich geheel aan haar lot heeft onderworpen. Zy is echter maar zeven - en - twintig jaar. Zy is zo fchoon, en nog zo jong; haar hart is zo teder; haar inbeelding zo levent.. . . Hoe zou men zich durven vleijen, dat zy nooit meer berouw zal hebben !... Ik wandelde deezen ogtend eenige oogenblikken met haar. Wy fpraken over onverfchillige voorwerpen , onder anderen ook over dc fchoonhcid deezer maand. Zy zuchte: ach! zeide zy, 't is van daag den zestienden Mei, voor tien jaar deed ik op dien dag myne Belofte ! Zy fprak dit met een aanblik , die my door de ziel ging: de wys,waar op zy zestiende Mei uitfprak , vergeet ik niet ligt. Zy wendde terftond het gefprek elders heen', en 't fcheen , dat zy hare bedaartheid herwon. Mevrouw de Valmont en ik hebben begrepen, dat wy haar afleiding moeten bezorgen, om haar dien ysfeIyken dag uit het geheugen te brengen. Wy gaan hierom deezen nadenmiddag naar Klaasje, de jonge Boerin, daar ik u van gelproken' heb. Dit is een onzer liefiïe wandelingen. Het hui» is zo aangenaam door de ligging als de zindeJykhcid ; de Hof verdient in dit faifoen ge- zierj  loS BRIEVEN OVER zien te worden. Gy, die de natuur zo zeer bemint, zoudt hem duizend maal aangenamer vinden dan die Engelfche Tuinen, die men binnen de muren van Parys fluit: 't Is niets dan beekjes, bloemen, en fraaije grasperken. Myne kinderen zyn zeer grootsch op den lof, dien gy aan hunne Tekeningen geeft; gy kunt verzekert zyn, dat hun meester niets aan de twee kleine hoofden geretoucheert heeft. Wy hebben zedert zes maanden eene Academie opgerecht : dit maakt myne kinderen in het tekenen zeer naaryverig. Drie onzer Buurkinderen, een meisje van een onzer bedienden, en de kleine Karei, die ten minden driemaal 'sweeks komt, zyn de Academisten. Dainville tekent onderwyl zelf, en allen werken onder zyn oog. Wy hebben, zedert deeze oprechting, een kamer daar voor afgezondert. Het gezelfchap heeft den naam van Academie aangenomen; ik zit er in voor, en maak de wetten, die voornameulyk , het zwygen, de naarstigheid , en de leerzaamheid aanbevelen. De Zittingen zyn opentlyk; elk, die op 't Kasteel is, mag komen zien: maar het is wel uitdrukkclyk verboden, dat de Academisten iemand zullen aanzien of aanfpreken. Adele gaat niet mede naar Klaasje; zy doet van daag boete, en zie hier de reden. Dainville zeide, dat Mifs Bridget volmaakt gelykt naar  DE OPVOEDING. 200 »aar Vespafiaan, die in een Medaillon op het behangzel gefchildert is: de gelyknis is waarlyk ongemeen fterk; maar Mifs heeft geen fmaak in deeze grap, en is zelf zeer boos geworden op Dainville; die , om zich daar over te wreken , Keizer Vespafiaan heeft uitgetekent, met eene grote vrouwe-muts op 't hoofd, dat de gelyknis nog oneindig fterker gemaakt heeft: elk, die dit hoofd ziet, gelooft, dat het Mifs Bridget zelf is. Adele heeft hem om die tekening gevraagt , en haar daar op aan het tapyt vast gefpelt. Mifs Bridget komt deezen ogtend in Adeles kamer, ziet die ongelukkige Kop, daar zy zulk een afkeer van heeft, fchcurt hem in duizend (lukken , neemt Adele by een arm , en brengt haar in myne kamer. Zy was zo kwaad, en dotterde zo zeer, dat zy my noch in 't Engelsch noch in 't Fransch kon zeggen, waar over zy zo boos was. Ik verzogt haar my met' het meisje alleen te laten; en daar op vertelde Adele my de hele historie. „Wel nu, vroeg ik, hebt gy dit uit genegenheid voor Mifs Bridget zo alles uitgevoert? . .." Zy werdt root. Boeg de oogen néér, en zei met eene zagte' dem : neen Maatje.... Dan was het uit kwaad.aartigheid ?... Maar waarom is Mifs Bridget zo boos, dat zy naar zo een goeden Keizergelykt. Gy hebt my geleert, Maatje, dat alles wat men van ons gelaat zegt, ons onvcrfchil- l. J) EEL. O lig  &IO BRIEVEN OVER lig zyn moet. ... Maar als Mifs nu die zwakheid hadt, en boos daar over wierdt, past het u dan, kind, met dat zwak den gek te Heken, en het rugtbaar te maken? Gy weet, dat ik het in den Heer Dainville kwalyk genomen heb , dat hy, toen hy zag, dat zy 't niet wel op nam, daar echter meê voortging: want men zegt met reden, dat hy, dien wy aanvallen-, alleen het recht heeft om te oordelen, of wy hem befpotten; als men kwetst, dan korswylt men niet langer , men beledigt. Gevolglyk heeft de Heer Dainville groot ongelyk. Maar is zyn ongelyk by het uwe te vergelyken ? Gy , die haar achting en liefde verpligt zyt, gy maakt haar uit vrolykheid boos; gy lacht om 't geen haar onaangenaam is; en gy wilt haar bejachlyk maken. Zo gy ouder waart, dan zou dit uw bedryf ons doen zien, dat uw hart flegt was, en dat gy geen verdand hadt. Zy'begon te fchreijen : Ach, lieve Mama ! hoe kan ik dit vergoeden? Door aan Mifs Bridget uw waar berouw te tonen. Denk haar echter niet in één dag te bevredigen: zy bemint u teder, maar gy dwingt haar, om van u zeer flegte gedagten te hebben, zy heeft wel reden om te twyirelen, of gy het wel met haar meent Ach! zy weet wel, dat ik haar lief heb.... Ja, zy leest niet in uw hart; zy moet oordelen uit het geen gy doet, en gy hebt u zeer en-  DE OPVOEDING. SIX ondankbaar getoonr. ... Maar ik ben ilegts een kind.... Daarom zal zy uw vonnis nog niet uitfpreken, zy zal alleen twyffelen , u verdenken , maar door den tyd kunt gy dit alles weg nemen; zo gy geen kind waart, dan zoudt gy zo wel myne als hare liefde verloren hebben.. .. 6 Myn Hemel! verdenkt gy my dan ook, lieveMama ? ... Wel ik beken, dat uw bedryf my verbaast en bedroeft; ik dagt zo geheel anders over u. Ik begryp nog niet, dat Mifs deeze grap van Dainville zo kwalyk kon nemen: zy is er niet in haar eer door beledigt, en dan moet het ons onverfchillig zyn; maar gy Adele moest die zwakheid verborgen hebben; er deel in genomen hebben, hoe ongegront zy ook in deezen handelde: om dat yder, dielydt, metmedelyden door een goedhartig mensch behandelt wordt. Zoudt gy wel denken, dat er lieden zyn, die zo bang zyn van een Kat, dat zy op 't zien daar van in flaauwte vallen ?. .. Van een Kat! ... Ja, zulke menfehen zyn er; (ert men kan niet zeggen, dat zy kwalyk opgevoet, of zeer gek zyn). Wel nu, ik beklaag zulke lieden altoos, om dat zy zeer zeker lyden : dit is my genoeg (14). Ein- (14) Madame de Genlis ftelt in deeze gehele periode, dat, by voorbeeld, de angst voor een Kat veroorzaakt wordt door eene flegte Opvoeding. Die, dunkt my,  2IS BRIEVEN OVER ; Eindelyk befloot ik dit gcfprek, dat ik v»y wat hebbe ingekort in 't fchryven, met Adele te zeggen, dat zy niet mede naar Klaasje zou gaan, en gedurende drie dagen in haar eige kamer eeten en fouperen. Zy ontfing deeze ftrenge ftraf met de grootfte onderwerping, maar ook met het bitterftc verdriet; want zy weet zeer wel, dat zo zy er tegen ingelegt hadt, dit haar ftraf vergroten zoude. Ik heb Mifs doen beloven, om Adele in geen zes weken, zó als zy gewoon is, te behandelen. Zy zal haar zeggen , dat zy dit niet doet uit wraak, maar dat zy volftrekt geen ftaat kan maken op de vriendfchap van iemand, die haar dus heeft kunnen behandelen. En ik zal zeggen : „ zie eens hoe „ veel zou men in de Opvoeding een Godsdienstig bedrog kunnen noemen : Want het is onweêrfprekelyk, dat er zeer wel opgevoedde,en verftandige menfehen zyn,die voor dit allernuttigst Huisdier een zo fterken afkeer hebben, dat zy wel eens ftuiptrekkingen en brakingen kregen. Er legt myn Vaderland weinig aangelegen, of ik onder die lieden behoor, die, wclopgevoet zynde en een dagelyks verftand hebbende', op dit ftuk zo aandoenlyk zyn, dat! zelf het gemaauw van een Kat hen van kleur doet veranderen : Ik begryp dit zo min, als Madame de Genlis, maar zy heeft ons immers gezegt: „ dat de Natuur vol verborgenheden is, en dat men , om dat men iets „ niet begrypt, het daarom niet moet verwerpen." —— Zegt dit dan in ons geval nu niets ?  DE O 1' V O E D I N O. dl 3 ,,' veel eene losfiglieid ons kan kosten; eert „ grapje, dat u maar matig en voor een half uur diverteerde, kan u de liefde doen vcrlie,, zen van een mensch, dat gy weet dat u be„ minde , u in myne gedagten doen dalen, u ,, by elk verdagt maken, en u eene ftraf van ,, drie gehele dagen op den hals halen. " VYF en D ERTIGSTE BRIEF. : De Baronesfe aan de Vicomtesfe. Ik heb, myne waarde Vriendin , u in zeer veel tyds niet gefchreven ; maar zedert myn laatften brief ben ik getuige geweest van zulke treurige en aandoenlyke tonelen, dat ik onbekwaam was om u zo te fchryven, als dc zaken verdienden, dat ik die aan u fchreef. Dit zult gy toeftaan, zo rasch gy weet, hoe alles op onze ongelukkige Cecile betrekking heeft. Ach!, nu, nu is zy te beklagen!... . Gy zult er zelf over oordelen, of zy immer meer medelyden verdiende. Ik verhaalde u in mynen laatften brief, wat haar, op den zestienden Mey, over hare Belofte ontglipt was, en dat wy voornemens waren, om dien dag naar het Boerinnetje te gaan.' Wy gingen des namiddags ten vyf uuren daar heen: Myn Heer d'Aimeri, myn lieer en MeO 3 vrouw  tï+ BRIEVEN OVER vrouw de Valmont, Cecile, myn Man, Karei, Theodoor en ik. Ik zag wel in 't rytuig,.dat Cecile niet veel deel nam in onze gefprekken. Zy fëheen geheelenal opgetogen te zyn over de fchoonheden der natuur, die zy'onafgebroken bezag: zy zuchtte nu en dan, doch tegen haren wil aan. 't Was of zy zeggen wilde: ,, Wat zyn zy gelukkig, die men de vryheid, om 9, dit alles altoos te mogen zien, niet ontrooft „ heeft."... Wy kwamen digt by Klaasje: nog maar een vier honderd treden te doen hebbende , ftelde myn lieer de Valmont ons voor , om dien weg door 't gras te voet afteleggen , op dat wy dan de goeje luidjes beter zouden kunnen verrasfchcn. Wy deden zo, entraden, het veld ten einde zynde, door een laan van willige bomen , die tot aan het huis voortloopt. Het huis, met riet bedekt, ftaat in 't midden van den hof, die vry groot en door een bloeijende haag ingefloten is. Keurige vruchten, een licfelyke lucht, helder water, dat heen en weer door weiden en bloemranden vloeit, enz. maken dit vcrblyf een der aangenaamften, die men zich kan voordellen. Doris dcedt de deur open ; wy kwamen in , en zagen dc jonge Vrouw tusfehen haar Man en haar Moeder, met een kindje op den fchoot zitten, terwyl het eene meisje op de kniën lag, en met het kleintje fpeelde, en het andre met het hoofd over Vaders  BE OPVORDINO. tl$ des behouder heen lag. Gaarn hadden wy dit keurlyk fch ldery van liefde en eenigheid langer befchouwt; maar, zo als zy ons zagen, ftonden zy op. Klaasje luisterde haren man in, dat hy bloemen moest halen. Moeder dekte de tafel, en zette er room en melk op. Wy zagen ondervvyl met genoegen de zindclykheid en de goede order. Wy fpeelden met de kinderen , en de jonge Vrouw verhaalde ons, hóe gelukkig zy was, hoe lief zy haar man en kinderen hadt, hoe blyde haar oude Moeder was enz. De man kwam met zyne bloemen; men boodt ons fruiten en ruikertjes aan: wy proefden van de melk. Terwyl wy dus bezig waren , en deeze goede menfehen zich alle moeite gaven om ons te bedienen, merkte de Heer d'Aimeri, dat Cecile niet in onze gröuppe was: hy zag haar in een anderen hoek van 't vertrek, ging by haar ; de ongelukkige Dame keerde haar gelaat van hem af. Hy zag haar aan; ry beefde en zag bleek; zy hadt geweent. Zy wilde, maar haar fnikken beletten haar te fpreken. ... Hare Zuster fchoot toe : Cecile , zeer verwart en moedeloos, zei haar zagt en met een gebroke ftem: Breng my hier van daan. .. 't is of ik derf. Mevrouw de Valmont poogde te vergeefsch eenig voorwendzel te bedenken, om deeze ongefteltheid te verbloemen. Ceciles Vader zag terdond de hele zaak. Onbekwaam O 4 om  Zl6 BRIEVEN OVER om deeze treurige vertoning te zien , ging by met zyn kleinzoon driftig de deur uit. Dc Heren volgden, met het oogmerk om hem intchalen , en te faam naar 't Kasteel te gaan. Wy leiden Cecile uit dit voor haar zo ongelukkig huis , en traden in 't rytuig. Zy fprak gedurende onze terugreis geen een woord ; haar hoofd was op haren boezem gebogen , hare Oogen half gefloten. In myn ziel aangedaan, wilde ik eens hare hand nemen en haar omhelzen : maar zy hieldt haar arm ftrak, en zag zeer verdrietig, cn bleef, zonder my aan te zien, dus oubcweeglyk zitten. Eene der droevige uitwerkzels der wanhoop is, dat zy de ziel als inkrimpt, en ongevoelig maakt voor dat medclyden , dat zy ons inboezemt. Cecile is echter zo minzaam , dat zy wel dra berouw hadt van de bartheid my betoont. Aan het Kasteel komende, drukte zy myne hand, en omhelsde my met de vurigde dankbaarheid. Ik liet de Zusters by een; en zo dra Cecile de ongerustheid harer Zuster zag, viel zy haar fchreijent om.den hals. „Gy zult, zeide zy, „ alles weten, wat er in myn hart is omge»» gaan; gy zult myn verfcheurt hart zien.,.. „ Ik heb in dit huis een geluk gezien, dat ik niet kou nalaten voor my te begeren.... I» Hfer op werdt myn ziel door jaloufy en ee„ ne, bittere .herdenking overmeestert,., Ik 35 zag  DE OPVOEDING. ZIJ „ zag u glimlachen over dit toneel van huisfe,, lyk geluk: maar dit voor u zo bckoorlyk ,, 1'childery kon by my niets anders voortbren„ gen, dan dat het my myn lot te ondraagly,, kcr maakte; toen zag ik in de grootfte uit„ geftrekthcid alles , wat ik had opgeolfert. Helaas! dagt ik, deeze Vrouw is gelukkig, ,, gelukkig in haar Man, in hare Moeder, in hare Kinderen... en ik, ongelukkige, ver„ loor myne Moeder zo vroeg; myn Vader be,, minde my niet, dreef my in een Klooster; ,, men fcheurdc my af van alles, wat ik be,, minde; men verwees my tot de vergetelheid en den dwang... Ik moest al de liefde ge„ voelens der natuur verzaken... o Myne „ Zuster! waarom bragt gy my daar? Gy liet „ my de verleidentde fchildery zien, aan myy „ eene ongelukkige, die niets daar van mag ,, fmaken — er niet naar wenfehen ! ach! ,, was ik in den lagen daat deezer Vrouw ge,, plaatst... Ik zoude bemint hebben ... dit „ vcrongelykt hart zou zo zuiver als onfchul„ dig geweest zyn; ik zou deeze vrezelyke „ wroegingen niet gekent hebben: alle deaan- doeningen, die het nu verfcheuren, zouden ,, zich, om my te zegenen ,,vereenigt hebben." Mevrouw de Valmont kon niet dan door tranen antwoorden: deeze klagten waren zo treffent als teder! Toen Cecile wat bedaarde, immers O 5 zo  si? n r i fe v te n o v & r. zo als hét fcheen, zei zy ha-af alles, wat de reden het ovemiigentst, en de vriendfchap het minlykst kan uitdenken. Cecile hoorde alles met vriendelykbeid, en vreesde zeer haar Vader te bedroeven. Zy beloofde alles te doen, wat in haar vermogen was, om zich boven deeze droefheid opteheffen, zich te troosten , Zich te verwyderen, en zich geduldig aan haar lot te onderwerpen. Toén haar Vader kwam , hadt zy moeds genoeg om hem tegen te gaan, en te lachen met hare fchielyke onpasfelykhdd. Dit beurde hem eenigzins op: myn man had hem minder wanhopig gemaakt, en hy geloof» de , dat deeze ongefteitheid alleen toevallig was. Des avonds kwam zy aan tafel, at naaf gewoonte , fprak altoos; zy wist zich zo te bedwingen, dat, buiten my, alh anderen dagten, dat zy weêf wel was. Ik zou haar liever treurig en mymerent gezien hebben; my was zy te levendig, te woelig. Ik zag wel, dat zy zich dus met oogmerk gedroeg, en ook hare oogen Honden zo fehittcrent, zo wilt; zy zag zo root; alle hare bewegingen waren zo fchichtig; my dagt, dat zy de koorts'hadt. Van tafel komende , gingen wy naar bed; doch naauwlyks een uur daar aan, of men tikte aan myne deur; ik ftond fchielyk op; 't was Mevrouw de Valffiont, die in tranen fmolt, én my zeide: dat Ce-  DE OPVOEDING. *I» Cecile eene hevige koorts hadt, en fchrikkelyk raaskalde. Ik zond daar op naar Carcasfonne, om een Doctor te halen, die eerst des ogtends vyf uuren hier kwam. Toen wekten wy den, ouden Heer, voor wien wy, bedugt voor de gevolgen die dit op hem zoude hebben, dit dus lang hadden verborgen. Voeg hier by, dat de ongelukkige Dame in hare ylhoofdigheid gedurig van het gebeurde fprak , en geftadig den naam van Murville noemde ! Alfchreijent riep zy hem by haar: Zy wilde hem , voor zy Jlorf, nog ééns, nog maar ééns zien. Dan weêr minder buiten zich zelf, vroeg zy aan hare Zuster, waar of hy gebleven was; als die fchreide en zweeg, riep zy met ysfelyke fchreeuwen uit: Hy is doot!. .. hy is vermoort; en dat door myn Vader'. Dan kreeg zy de naarfte ftuiptrekkingen, die haar geheel onkenbaar maakten; en zy fchcen te fterven.. . . Toen gaf zy, buiten haar weten, ons alle die aandoeningen te kennen , die zy tien jaar lang gefmoort hadt. Oordeel over haar's Vaders toeftand. De grootheid zyner fmarte deedthem ongevoelig fchynen. De hevigde droefheid laat zich zelden in woorden uit. Zy zwygt, zy is overdelpt, zy is als wezenloos: Zy hoopt geen troost meer; daarom klaagt zy niet. De Doctor verklaarde, dat de zieke in doods - gevaar was ; dat men de eerde mogelyke gelegenheid moest waarnemen, om haar  2'20 -BRIEVEN ÖVÈIC haar te laten communiceeren. Op deeze woorden bedorf d'Aimeri, en riep uit: Mogelyke gelegenheid, en zo zy flerft zonder berouw!... De fchrik was onbefchryfelyk, toen hy deeze vreeslyke woorden uitfprak. De ongelukkige Vader zag toen, immers naar zyne godsdienstige begrippen , dat hy niet alleen hier zyne Dochterongelukkig gemaakt hadt, maar dat hy ook oorzaak zyn zoude van hare eeuwige rampzaligheid Radeloos, buiten zich zelf, zondt hy l om een Priester, en liet dien in de naaste kamer wagten. Tegen den avond kwam Cecile, allengs weder tot bedaren, en kreeg haar bezef weder. De Vader naderde en omhelsde haar.' Cecile zag met verwondering alles, wat haar omringde, en zei: „ ik ben zeer ziek geweest.. ben ik buiten gevaar ? " ... Wy, hernam haar. Va Ier, zyn niet ongerust over uwe ziekte, maar om u zelfs wil hebben wy een Priester doen halen.... Een Priester!... Ben ik in daat... Neen, ik zal hem niet zien ! Denk, myn: kind, aan uwen daat!.... Ach, Vader, zo gy myn hart kende!'... Ik heb geen hoop meer op vergeving ( 15). Haar Vader trilde en zag haar (15) Rampzalig Godsdienstig ftelzel! Kunnen wy, protestanten , immer ons geluk, van beter te denken naar eisch waarderen ? Welke denkbeelden krygt men dus van de hoogfte Volmaaktheid!  jD E tO P V O E D I W O. 261 haar met fehrik, met angst, met tederheid aan. Ach, myn kind, gy doorboort myn hart!... Wat vreest gy? God vergeeft altoos eene onwillige zwakheid: gy hebt u niets te verwyten.... Gy zyt., helaas! een onnozel flagtoffer ... ik ben de fchuldige. Alles, wat gy mogt misdreven hebben, is myn fchuld; myne wroegingen zullen daar voor betalen.... Hy flikte van droefheid. Cecile omhelsde hem.... Gy hebt my lief, myn Vader... gy hebt my lief, ik ben voldaan. Vergeef een oogenblik myne afdwalingen. Gode heilig ik nu dit hart; u zelf behoort het niet meer... waar is de Priester ? Hy zal my geheel onderworpen, vol vertrouwen vinden. Om uwent wil kan ik nog leven, indien 't mooglyk zy, my aan den dood te ontrukken. Zy begeerde te biegten: men liet haar alleen. Zy ontfing de Sacramenten, hadt een genisten nagt, en was des morgens buiten gevaar. Op 't einde der weck keerde zy naar Mevrouw de Valmont. 't Is nu veertien dagen geleden, dat zy vertrok ; ik heb haar dikwyls bezogt. Zy is zo mager en verzwakt, dat myn hart breekt, als ik haar zie. Zy zegt echter, dat zy 't zeer wel heeft. Haar inborst is dezelfde; zy ziet weer gezelfchap; maar ik weet, wat zy op haar zelf vermag, en geloof, dat zy in veel groter gevaar is dan men denkt. Dit droevig voorval heeft  Lti BRIEVEN OVER heeft ons te zeer ontroert, om aan onze uit» fpanningen te denken. De goede Valmont is de eenige, die zedert de herftelling van Cecile weer vrolyk is: niet om dat hy geen goed hart heeft, maar om dat hy van de gehele zaak in allen opzichte onkundig is. Hy heeft deeze fehielyke ziekte aan eene hevige maagpyn toegefchreven, om dat hy niet kan in 't hoofd krygen, dat men, door Klaasje in haar huishouding te zien, krank of bedroeft worden kan. Een man, die alles uit dit oogpunt ziet, moet vele dwaasheden begaan, en ons dikwyls zeer vervelen. Myn man en ik hebben hem ook deze laatfte veertien dagen dikwyls onvriendlyk beantwoort; maar hy weet er de reden niet van. De fchrandre Mevrouw de Valmont gedraagt zich altoos, of zy zyne lompheden niet bemerkte. Ik eerbiedig haar ook in dit opzicht. Zy doet juist het eenige, dat eene brave en verftandige Vrouw omtrent zo een man doen moet, of te vergen is; nooit fchynt zy over hem verlegen, hoe misfelyk hy 't ook maakt. De geveinstheid is in deezen pryswaardig; niet te willen .zien, vordert hier achting. Hoe zeer de Heer Valmont ons plaagt, wy hebben den moed niet, om dit in 't byzyn zyner Vrouw te tonen. Elk heeft achting voor de denkbeelden, die zy, ten zynen opzichte, fchynt te hebben: cn zy heeft dus nooit het verdriet, dat haar man flegt ge-  BE OPVOEDING. feftj ge^andelt of befpot wordt; indien zy fcheen te lyden.door zyue zotternyen, dan zou de hele waereld te vreden zyn: elk zou hem uitlachen; zy zou gedurig moeten horen, dat hy een gek is. Op deeze wys verliest eene Vrouw hare eige achting, terwyl zy haar man helpt bcfpotten. Meldt my toch, hoe of het is met het huwlyk uwer Dochter. Ik \lei my zi.its uwen laatften , dat de zaak is afgedaan : Want nu uw man belooft heeft er nader over te deuken , en u tyd geeft, twyffel ik niet, of gy zult hem bewegen om er van af te zien. ZES en DERTIGSTE BRIEF. De Graaf de Rofeville aan den Baron. Ik bedank u, myn waarde Baron, voor de verwyten, die gy my doet nopens myn lang dilzwygen: Ik ben noch ziek, noch overladen ge* weest met bezigheden: maar ik wilde u eensomftandig fchryven, en zedert drie maanden hebik hier toe geen twee vrye uuren gehad. Ik vertrouw my noch .op een Ondergouverneur-, nochop een'Preceptor: Ik verlaat myn Opvoedeling nimmer, 't is waar, dat ik twee uuren voorhem offta, en een uur na hem te bed ga; maar des ogtends fchik ik het plan der dudie vo >r- dien  BRIEVEN OVER dien dag,.en myne byzondere onderrichtingen; des avonds fchryf ik een Journaal van alles, wat hy kwaads gedaan heeft, en daar onder reken• ik alle de verzuimde gelegenheden, om iets goeds te doen, of iets beleefts te zeggen. Maar, dewyl deeze misdagen meest al in 't byzyn van andren gefchieden , zo beftraf ik hem daar zelden op 't oogenblik voor. Hierdoor vleit hy zich dikwyls, om dat hy niet beknort is op dien dag, als hy naar bed gaat, dat de Journaalfchryver niets zal optefchryven hebben. Ik laat hem altoos in deeze onzekerheid, op dat hy des te' meer naar den morgendond zoude verlangen. Zo rasch hy gekleet is, (en dc nieuwsgierigheid doet hem zich in dit opzicht altoos haasten,) gaat hy in zyn Kabinet en vraagt myn Journaal. Ik geef het hem, en hy leest het overluit; ik verg van hem, dat hy niet dil houdt, of uitleggingen maakt: want het is nuttig hem zelf zyne eigen fouten in alle hare omdandigheden te laten lezen. Daar op lees ik het hem voor, en dan fpreken wy met elkander over het gelezene; hierdoor gewen ik hem, om niet alleen de waarheid te horen, maar naar haar te verlangen , haar te beminnen, en naar haar te luisteren ; ook dan, als zy hem niets aangenaams zegt. Zie hier myn Journaal van eergisteren: „ Monfeigneitr fcheen aan tafel zeer afgetrokM ken, en verlegen met hen, die hun hof by „ hem  DE OPVOEDING. 12.$ „ hem maakten; hy heeft zich vergenoegt, om ,, een paar vragen zeer onverfchillig te doen, „ zonder te luisteren naar het antwoord, dat- men hem gaf. Monfeigneur heeft zich ver-. ,, beeld, dat, toen hy glimlachte, de hele wae„ reld vrolyk moest zyn; ja, als door hem „ verrukt wezen. Maar die gemaakte lach, die ,, niets dan een grimats is, waar aan men zich „ gewent, zal, zo Monfeigneur waarlyk be„ hagen wil en bemint worden, aangenaam en ,, verpligtent zyn; buiten dit is zo een gedwon,, gen lach altoos gek en beuzelachtig. Mon,, feigneur heeft aan den jongen Roland, den ,, Zoon van eenen zyner Kamerdienaars, ver„ boden een eenigbock, dat in ons Kabinet is, ,, aanteraken; en deezen ogtend , over het Tcr„ ras gaande, zagen wy Roland aandagtigzit„ ten lezen in een groot boek, in root Maro,, quin gebonden; en Monfeigneur heeft tot ,, my gezegt: Ik wed, dat Roland daar dat „ boek heeft, dat in ons Kabinet ftaat, en dat „ gy gefchreven, en aan my vereert hebt: ik ,, keujiet zeer wel, ik weet het zeker. Ik heb „ geantwoort: oordeel niet ligt: onderzoek „ de zaak beter; denk,— als die man uwach- ting verliest, dat hy ook zyn fortuin verliest, .,, Gy zoudt des. zo. wel onrechtvaardig als „ wreet zyn, indien gy onbedagt oordeelde. Monfeigneur, in het Kabinet komende, zogt I. DEEL. P „ hel  aaó BRIJSVEN OVER „ het hoek, vond het niet; hy heeft Roland „ doen roepen, hy heeft Roland ondervraagt, „ Roland werdt root en bleek; hy was ver„ legen, maar betuigde echter, dat hy deboe-^ „ ken van Monfeigneur niet hadt aangeraakt; „ dat het boek, 't welk hy in den tuin las, hem gelcent was door eene Tante, die hy „ het, wyl zy uit de dad ging, te rug hadt ge„ geven. Monfeigneur heeft dit alles voor een „ opgeraapten leugen gehouden, en Roland is „ als een bedrieger uit zyn apartement geban- nen. Ik heb deeze veroordeling geleden, „ om dat ik Monfeigneur de gevolgen van zyne ,, driftigheid eu^onbedagtheid wilde aantonen. „ Nn zeg ik, dat de arme Roland, die zo mis„ handelt , uitgefcholden en weggejaagt is, geen fchuld heeft: alles, wat hy zeide , is de „ zuivere waarheid: ik zelf heb dat boek ge„ nomen, om er eenige regels in te fchryven. ,, Gevolglyk heeft Monfeigneur den ongelukki- gen Roland zeer ysfelyk beledigt, 't Is waar, „ dat dc waarfchynlykheid derk was: maar, „ als men iemand voldrekt ongelukkig zal ma„ ken, moet men dan op waarfchynlykheden „ oordelen? Vóór iets te beflisfen, moest men „ den naam dier Tante gevraagt, en het daar „ onderzogt hebben. Met één woord, de re„ den, de billykheid , de menschlieventheid „ moesten Monfeigneur bewogen hebben, om „ alle  DE OPVOEDING. 227 ^ alle mogelyke informatie te nemen, vóór hy ^, befliste." Ik heb u in eenen vofigen gezegt, dat ik u myne gcdagten zoude mededelen , over het volgende : Welke denkbeelden moet men eerst in 'i verftand eens jongen Prins drukkeii, en welke hoedanigheden moet men zich voornamenlyk bevly~ tigen, om hem te geven of eigen te maken ? Ik geloof dan , dat men hem niet te vroeg zuivere en gezonde Godsdienstige begrippen, liefde voor zyn volk, af keer van vleijery, en zucht tot waarheid, geven kan; dat men hem vroeg moet gewennen aan bezigheid, en dat men nooit ligt, 't zy ten goeden, 't zy ten kwaden , moet oordelen. Toen de Prins Roland hadt weggcjaagt, zeide hy my, dat hy tot zyn opvolger Justin wilde benoemen , er by voegende: ik weet zeker , dat Justin zeer getrouw , zeer dicht, zeer oprecht is.... Hoe, vroeg ik, zyt gy aan dat zeker weten gekomen ? Hebt gy den aart van dien Jongeling beftudeert? Hebt gy hem beproeft ? . .; ó Neen, maar.. .. Maar zeg dan niet, dat-gy V zeker weet $ dewyl dit nu onmooglyk zyn kam Gy fpreekt des nu als een kind. * . i Gelooft gy dan niet, dat Justin een brave jongen is ? . .. Dat zeg ik immers niet; hoe kan ik het weten ? Ik heb nooit op hem in eenigen opzichte gelet; en, dewyl ik noch een kind, noch een onnozele bloed ben, zo oordeel P * ik  '2a3 BRIEVEN OVER ik niet over menfehen , die ik niet ken.. .. Maar de hele waereld zegt veel goeds van Justin.... Men moet zeker den goeden naam van iemand, tot zyn voordeel, in aanmerking nemen: het is zelf zeer wel gedaan , dat men, als men onderzoek doet, daar mede begint; doch het zou zeer ongerymt zyn, indien wy ons daarmede alleen zouden te vreden houden. Een verdandig man neemt zelf de moeite, om hem te leren kennen , dien hy aan zich wil verbinden. Zeg dan niet, Monfeigneur, ik geloof dit al of niet, om dat men u zulks zegt, of om dat hetwaarfchynelyk is. Zo fpreken de beuzelaars , de zwakke verdanden , de ligtgelovigen. Onderzoek zelf, leer uw eigen oogen gebruiken; zie nooit door eens anders oogen. - Het is onmooglyk, dat een Prins, dus vroeg 'aan eigen onderzoek, en aan bezigheden gewent, daar geen zeer groot voordeel mede zoude doen , dat hy niet voorzichtig, gematigt, billyk zoude worden; dat hy geen menfcheia - kennis zoude verkrygen. Gy ziet nu, hoe veel voordeels ■er legt in zulk een ondcrwys; een traag, een voor alles ongevoelig Vorst zal, dit da ik toe, er geen nut uit halen. De luiheid brengt veel taeer onredelyke vonnisfen uit, dan de kwaadaartigheid of gebrek aan doorzicht. Is er des iets gewigtigers , dan eenen Prins deeze regels diep in den geest te drukken ? Het is duizendmaal  DE OPVOEDING. 220 maal beter, dat*zy mistrouwent en werkzaam,, dan ligtgelovig en lui worden. Ik poog hem ook van die verkeerde fchaamte te genezen, van die bloheid, die perfonen van zynen rang zo eigen zyn, en die men niet kan wegnemen, zonder hen veel in 't publiek te brengen; hierveel te fpreken, en door een grote drift om alle harten te winnen. Hy ontfangt tweemaal 'sweeks gezelfchap; ik zeg hem nooit voor, wat hy zeggen moet: maar gedurende drie kwartier , dat deeze bezoekers gaan en komen, zie ik hem fterk aan; neem hemzwygentwaar, op dat ik hem ook daar aan gewen, tegen dat hy ouder wordt. Zo hy zonder bevalligheid of verkeert fpreekt, dan onderhoud ik hem daar over, of fchryf het in ons Journaal; maar zo hy zwygt, dan fpot ik met hem in 't gezelfchap zelf, en ik maak hem belachlyk. Hier door druk ik deezen regel in zynen geest: 't Is beter , dat ik eene beleeftheid zeer ongevallig dan. in 't geheel niet doe, om dat men dan altoos, nog over het oogmerk voldaan is; en ik heb opgemerkt , dat niets de gefpraakzaamheid van Vorstelyke Perfonen zo zeer benadeelt, dan de vrees, dat zy iets goeds niet wel zullen uitvoeren ; dewyl zy liever den naam willen hebben van onbeleeft en trotsch te zyn, dan voor zeer ongracelyk te boek te ftaan. En echter is er niets ongracelyker dan dit: zo men een halfjaar P 3 zich  fi^O ÜdlïVÏN OVER. zich de moeite gave, om deeze ongevalligheid te ovenvinnen, men zou zeer gemaklyk dat aangename , dat innemende verkrygen , waarop men zo veel prys ftelt. Men zou den naam krygen van zo heusch als beminlyk te zyn, men zou aan elk behagen. „ Weinig Vorsten , zegt de Abt Dugent, weten, hoe veel er ges, legen is aan een vriendlyk woord, een ede- len glimlach, een voorkomen van goedaar„ tigheid; hoe veel nadeel de duurschheid, de „ op-zich-zelfsheid, de afwezigheid, de ver- ftrooitheid doen. Een verdandig Vorst weet „ dit alles, en bedient ef zich met oordeel van. ,-, Aan 't volk geeft hy de tekens zyner alge- „ mene genegenheid Maar hy onderfcheidt „ altoos de lieden, met wie by fpreekt; hy ,-, let op hunne geboorte, hunne bedieningen, „ gedane diensten, deugden en bekwaamheden. „ Hy liefkoost niet yder. Zyne achting blyft eene beloning, en fpeelt nooit met iets, dat j, eene onderfcheiding blyven moet Een ,, Prins behoort wél te fpreken: De deugd en „ de waarheid verkrygen hier eenen nieuwen „ luister door. Hy geeft dus kragt aan een „ rechtvaardig vonnis. Hy overtuigt nog meer, „ dan hy wel beveelt. Alles, wat hy vöof- „ delt, wordt aangenaam Men hoort hem „ met aandagt. " Dit alles is waar: zo echter uw Elevc volftrekt  DE OPVOEDING. 831 ftrekt geen verftand heeft, zal hy nooit welfprekent worden. Gy zult dan flegts een pedant, een babbelaar van hem maken: maar, dewyl myn Prins , voor een kind van tien jaar, ongemeen veel verftand heeft, zo gewen ik hem om veel, en voor de vuist te fpreken. Alle daag, na den middag, laat ik allen, die op zyne Opvoeding eenige betrekking hebben, in zyn Kabinet komen, en dan is elk verpligt twee ldstorien te vertellen, een uit de oude of nieuwe Gefchiedenis, en een die hy zelf bedagt heeft. Voor ydere kwalyke uitfpraak, of misgreep in de taal, eisch ik pand; en leg ftraffen op, die den jongen Vorst dit fpelzo aangenaam als leerzaam maken, en nog te meer, om dat de Ondergouverneur, of ik, ons niet in 't minst fparen. Zo ik iets niet op de beste wys zeg , of geen goede aanmerking maak, dan eischt de ftrenge Ondergouverneur pand van my, valt my in de reden, en toont my met eerbied en be* fchaaftheid myne fout. Somtyds leg ik er te* gen in, ik verdedig my vriendlyk, en geef reden van myn zeggen. Dc Prins luistert fcherp toe: dit verfchil is voor hem van 't hoogde belang, dewyl het moet blyken, of ik geftraft moet worden of niet; ziet met een, op welk eene wyze het ons vryftaat te mogen, ja te moeten tegenfpreken j want wy blyven altoos zeer koel cu beleeft. Zien wy, dat wy 't verP 4 lie'  S32 BRIEVEN OVER Hezen, dan bekennen wy het met minzaamheid en eene oprechtheid, die elk verrukt. De Prins vindt zedert drie maanden in deeze uitfpanning zo veel vermaak, dat hy geene andre verkiest, en er al het voordeel, 't welk ik bedoel, uit weet te trekken. Hy leert hier beter door fpreken; hy vertelt fomtyds iets van zyne vinding, dat waarlyk voor een kind uitmuntent is. De kundigheden, die men een Vorst moet leren, zyn, myns oordeels, deeze: Hy moet een algemeen denkbeeld hebben van de Historiën , en wel byzonder die van zyn eigen land grondig kennen. Hy moet die daatkunde leren , die zyn Volk gelukkig en beroemt kan maken. Hy moet, om geen overweldiger te worden , zyn eigen recht en dat van anderen onbetwistbaar duidelyk zien. De Krygskunde, de Zeevaart, en Oorlogen ter Zee, behoort hy te verdaan. Hy moet de bronnen van rykdom en welvaart, de behoeftens en de derkte zyns Kordngryks, ontdekken, enz. Gy eisebt zeer veel, zult gy zeggen; maar is er iets overtolligs in ? Ik beken, dat zo men by dit alles nog de Muziek, het tekenen en een tienjarig Latyn leren voegt, dat het dan onmooglyk wordt. Ik bedien my van uwe Leerwys omtrent de talen: zo omtrent de hedendaagfche als de Latynfche. Hy zal alleen zo veel Ieren tekenen, als hy nodig heeft, om ves- ting.  RE OPVOEDING. 233 tïngwerken en platte gronden te maken; ook niet meer van de Meetkunde; en nooit een enkelde Muziek-noot kennen. Ily moet de LetteroelFeningen beminnen en voorftaan; daarom moet hy er eenige ervarenheid in hebben: maar de Historifche en Zedckundige Boeken zullen onze meeste lectuur uitmaken. Ik weet, hoe nodig het is, een Vorst medelydent en gevoelig voor de rampen van anderen te maken; en gy hebt gelyk: men leert door geen lesfen de menfehelykheid aan een kind; regels en uitroepingen doen weinig af: men moet door voorbeelden fpreken. Myn jonge Vorst heeft geen kwaad hart; maar hy is niet zeer gevoelig: de woorden, arm en ongelukkig, kan hy nog niet verftaan: beiden zyn hem te vreemt. Hy is een Vorst, en een kind; hoe kan hy zich des dingen voorftcllcn, die hy nooit zag? Maarhy heeft verftand, eigenliefde, een goeden inborst,' cn verbceldingskragt. Men moet zyne ydelhcid des wenden tot waardige voorwerpen, die verdienen geholpen te worden; dan zal hy 't medelydcn, hem nu vreemt, leren kennen; want dan zal hy gelegenheid hebben, om aangedaan om bedroeft te worden. Ik ben bezig om hem een Toneel gereet te maken, dat voor altoos in zyn geest zal gedrukt blyven: 't zal nieuw, en voor hem van belang zyn. Ik zal u in myjien volgenden hieromtrent alles zeggen. Myn P 5 Vorst  234 BRIEVEN OVER Vorst is deezen dag zo heusch, zo vérftandig geweest, dat ik nu niets in het Journaal te fchryven heb. Ik heb des het geluk kunnen hebben van u te tonen, dat gy myn vriendfchap en vertrouwen volkomen bezit. ZEVEN en DERTIGSTE BRIEF, De Baronesfe aan de Vicomtesfe. \3 w vooruitzicht was gegront; ja, myne Vriendin , uw Brief heeft my eenigzins verwondert. Het Huwlyks voordel is nog niet hervat; maar, maak er daat op, ik voorzeg het ut dit zal een Huwlyk worden. Myn Heer de Valcé heeft nu een tytel.... En gy daat hem toe by u té komen ; gy wilt hem leren kennen, offchoon gy 'weet, dat hy een fat en een fpeelder is; my dunkt, dat gy hem reeds genoeg kent. Gy zyt ook bykans weêr met Mevrouw de Gerville verzoent , die, zegt gy, zich in dit geval zeer wél gedraagt; dewyl zy uw man aanzet, óm u met betaamlykheid te bejegenen..... Ziet gy dan niet, dat dit drekën zyn, om u naar haren zin te doen handelen ? Dit Huwlyk zal men afkeuren , om dat uwe Dochter, met zulk eene geboorte en zo vele middelen, niet moest begochéld worden dóór een Tytel; en om dat het af-  DE OPVOEDING, «33 afgryslyk is, haar aan den Zoon van zulk eene ondeugende Vrouw te geven, daar die Zoon zelf maar een zeer gemene knaap is. Ik weet wel, dat myn Heer de Limours meester is ; maar, zo gy verftand en ftandvastigheid gebruikt hadt, dan zoudt gy hem hebben kunnen doen veranderen; of, zo hy onverzetlyk gebleven, en gy niet dan gedwongen uw toeftemming gegeven hadt, dan zoudt gy Mevrouw dc Gerville haatlyk gemaakt hebben, en haar nooit behoeven te ontfangen. Gy zoudt haar het masker hebben afgenomen, en gy zoudt nimmer het vexwyt hebben moeten horen ; dat gy uwe Dochter uit zwakheid en uit verwaantheid hadt opgeoffert. Hoewel gy my zegt, dat gy zedert eenigen tyd veel meer over Flore voldaan zyt dan gy plagt, zo bedroeft my echter het afbecldzel, dat gy van haar maakt. Gy ftaat my toe, dat hare opvoeding beter hadt kunnen zyn; maar het geen u gerust ftelt, is juist het geen dat my ontrust. Zy heeft geene grote hoedanigheden , maar ook geene grote gebreken, uitgenomen alleen eene onbeperkte ydelheid; en gy houdt u verzekert, dat zy nimmer fterke driften hebben zal. Maar hoe gemaklyk en algemeen is het niet, zonder fterke driften op den doolweg te raken, en dan verlaagt men zich het allermeest. Geloof vry $ dat in 't algemeen de ydel-  BRIEVEN OVER ydelheid lage zielen aanzet, orn alle die buitenfporigheden te bedryven, die men alleen aan hevige driften toekent. Eene Vrouw, die hetbeïachlyk vooroordeel heeft, dat het geluk haars levens beftaat, in alle andren in fchoonheid en aangenaamheid te overtreffen, offert alles, wat ons dierbaar is , daar aan op; eerst het betaamlyke, dan de eer. Zy zal al de woede der jalouzy, al de vervoeringen des haats koesteren; men zou geloven, dat zy in der daad door eene heftige drift beheerscht wordt. Maar het zyn grote voorvallen, die door kleine oorzaken ontdaan : haar hart is ledig; al deeze dwaasheden vloeijen uit haar gelieft vooroordeel voort, dat al hare gedagten inneemt: Het hoogfle geluk eener Vrouw is, de fchoonfte, en de meest gezogtfte te zyn. Dikwyls vindt men dit zelfde begrip. Gy kent den Graaf d'Orgenval ; men houdt hem voor een man, die de hevigde driften heeft; driften, die noch de reden, noch de Opvoeding betomen konden; men gelooft, dat hy kwaadaartig, gevaarlyk, ja een Atheïst zy. Dit alles is geheel onwaar. Hy heeft, fchoon hy aangenaam en gemaklyk fpreekt , weinig verftand. Hy fleet zyne jeugd in flegt gezelfchap , omringt van lage vleijers , die hun belang vonden in hem te bederven. Men prees hem over zyne zogenaamde bekwaamheden in iets aartigs te zeggen; nu is hy kwaadaartig: men  DB 'O ? V O E D I W G. 237 men prees zyne gelukkige gevalletjes en zynen i'rnaak in ontucht; nu is hy een fat, en een de~ bauchèi men ftondt verzet over zyn verftand ; nu is hy een Godverzaker. Weet gy, wat hy , is ? Hy is een ydel, zwak, verftandeloos man, bedorven door zyne begeerte om uittemunten. -Die begeerte is alleen gevaarlyk voor gekken en lage verftanden. Gelukkig is de genie, gelukkig is het edel gemoed, dat zy ontgloeit! Dan verwisfeit zy zo wel van naam als beweegreden. Dan is zy noch ydelheid, noch eigenliefde , maar edle roemzucht. Evenwel, de oorzaak blyft dezelfde: maar by den eenen brengt zy misdaden, by den andren deugden en heldenmoed voort. Flora is nu bykans zestien jaar; en gy zult haar, zo jong, zo ongeoeffent uittrouwen ! Gy geeft haar eene Vrouw, om uwe ©pvolgiter te zyn , die gy met reden veracht... Waarde Vriendin, overweeg het nogmaal. Denk toch, dat de deugd, het geluk, haar geheel lot afhangt van de keuze, die gy doen zult. Welk een vreeslyke en droeve dag moet die zyn, waarop eene Moeder hare Dochter naar 't outer leidt, om haar overteleveren aan eenen vreemden , die mooglyk zyn recht alleen zal kennen om het tc misbruiken! Kort gezeit, die meer de dwingeland dan dc vriend zyner Vrouw zyn zal; of die, alle zyne pligten omtrent haar verwaarlozende, haar geheel aan haar zelf overgeeft,  '&$9 BRIEVEN OVER geeft, in plaats van haar te leiden, te beftiererij te vermanen, en raad te geven! ó Dan zeker zyn de ouders alleen oorzaak van ade de rampen , die hunne kinderen treffen, van alle de buitenfporigheden, die zy begaan. „ Maar, zegt gy, als men dus vreesagtig denkt, zal men nimmer befluiten, om zyne kinderen uittehuwlyken." o Myne Vriendin , laten wy onze Meisjes niet uittrouwen, om er ons van te ontdaan , om belang, of uit verWaantheid, en dan kunnen wy gerust zyn , dat wy eene goede keuze doen. AGT en DERTIGSTE BRIEF. De Vicomtesfe ten antwosrde. Uw Brief heeft my tot in de ziel getroffen; ik voel al 't gewigt uwer reden zéér wéi. Ik zal bet Huwlyk van Flora zo veel ik kan vertragen; en ik hoop, dat de keus, die ik eens doen zal, haar gelukkig zal maken. Maar ik ontveins niet, dat het Huwlyk, zo als gy het afmaalt, een ondraaglyk juk voor eene Vrouw zyn moet! Ik durf het Huwlyk met zulke ernstige trekken voor myne Dochter niet afbeelden ; ik denk ook, dat ik haar bedriegen zoude, dewyl er geene zulke drenge pligtmatighedeu kunnen ge- eischt  BE OPVOEDING. figj «iseht worden. Ik wil u wel zo veel toegeven, dat de Vrouw niet moet regeren, maar dat alles wederkerig zyn moet. De liefde, die alle ftaten verbindt, duldt zulke vernederingen geenzins ; deeze zouden haar doden. Ik wenseh, dat de man myn er Dochter haar minnaar zyn zal, en dan heeft zy niets van alle uwe zwarigheden tc duchten, of van die verdrieten, die myn leven vergiftigen; zy zal dan voor geenen Meester beducht zyn: ik wenseh ook, dat haar man aangenaam zyn zal, op dat zy hem kan beminnen, en dat myne Dochter haar pligt in haar hart vinde. Ik heb deeze twee laatfta maanden veel met haar gefproken , en dit is het toneel, dat ik haar van het huwlyk afmale. Dit toneel gevalt haar; zy herdenkt dit zeer aandagtig; en ik prent haar gedurig in, dat het grootde geluk bedaat, in den man, dien men getrouwt heeft , te beminnen. Ik fpreek ook over de waereld, over dp gevaren , die zy kan ontmoeten , die ik wel eens vergroot , om haar des te beter op hare hoede te leren zyn; op dat zy die befchroomtheid kryge, die eene jonge vrouw, zo hoogst nodig heeft, om haar van duizend onbedagtzaamheden te weêrhouden. Zie daar myn fystéma: het is eenvoudig en niet nieuw; maar zo het goed is, wat hoef ik er dan verfyning in te maken ? Ik heb altoos moeite om my te over- tui-  24» brieven over tuigen, dat de meest betreden weg de beste niet zyn zoude. Ik bid u, myne waarde, lees deezen eens aandagtig, en antwoordt my oinftandig. Ik del u zwarigheden en twyffelingen voor, maar myn vertrouwen op uw verdand is niettemin volkomen. Mevrouw d' Ostalis heeft eindlyk de plaats aangenomen, die haar man zo zeer begeerde , dat zy aanname; en ik denk, dat gy haar hier toe bewogen hebt. Zy heeft te veel afkeer gehad , om zich aan eene Prinfesfe te verbinden , dan dat het mooglyk zyn zoude, dat zy die ketens met weinig lof zoude dragen , en om dat zy nooit iets voorneemt, 't welk zy niet met roem vervult. Hoe is het heden met Cecile? Zy fchryft my geregelt, maar zwygt wegens hare gezontheid, moet ik dan niet ongerust zyn ? NEGEN en DERTIGSTE BRIEF. Antwoord der Baronesfe. '~7jo ik u die waarheden, die gy zoekt, niet aanbrenge, zo zal ik echter den pligt der vriendfchap vervullen, door u de zaken te zeggen , gelyk zy my waarlyk voorkomen. Mooglyk heb ik, den betreden weg verlatende, geen beter dan dien gevonden; dit neemt niet weg, dat  BE OPVOEDINCÜ. $.[T dat ik echter ter goeder trouwe handel; en zo ik verdwaal, zo ik het oogmerk misfe, dan is het alleen, om dat ik het des tc zekerder wilde bereiken. De liefde, zegt gy, maakt alles ge* lyk; ja, die vervoering, die in eenige zwymelende oogenblikken bedaat, en die de reden niet, goedkeurt, maar vernietigt: maar een gevoelen van achting en vertrouwen , dat de vrucht on» zer bedaarde overweging is, fchikt zich naar de wetten der famenleving, wetten , die de Na» tuur voorfchryft, en die den man de meerder» heid toewyzem Gy hebt uwe Dochter een zo valsch als gevaarlyk fchildery vertoont: Gy hebt de liefde gefchildcrt: nu zal zy ook naar eenen minnaar verlangen; of, om netter te fpreken, nu wil zy regeren. Hy, die haar daaf niet zal willen zyn, zal zy voor een tiran hou» den. En zo zy voor haren man die neigingen niet heeft, waar van gy gefproken hebt, zo zy niets van 't geen gy zegt ondervindt, wat dunkt U, zal zy zich, na zulke bekoorlyke harsfen» fchimmen, kunnen voldaan achten met eenen vriend? Als eene vrouw hare pligten betracht, als zy hare af hanklykheid erkent, dan loopt zy maar zelden gevaar, om door haren man hart behandelt te worden. Wy zyn alleen naaryve» rig omtrent de rechten, die men ons betwist % hoe meer men ons toedaat, hoe edelmoediger wy w.QRdejli Wie heeft dit niet ondervonden 'è J. DEEL, . Q  *44 BRIEVEN OYEa Ik beken met die zelfde oprechtheid, dat ik zeer afkeur alles, wat gy haar van de gevaren der waereld gezegt hebt. Ik weet wel, dat men aan de jonge lieden niets zo dikwyls zegt, dan 't geen hun doet begrypen , dat de waereld zeer gevaarlyk voor hun is ; dit geloven zy eindelyk , en als zy in de waereld bekent worden, dan zyn zy niet gewapent tegen gevaren, die hun zo ysfelyk niet voorkomen. Wat zyn de gevolgen hier van? Men moet zeer veel deugd en Godsdienst hebben om niet te bezwyken. Ik verbeeld my eene jonge Vrouw, die fraai en beminlyk is, die geen de minde ondervinding heeft, en zonder eenïgen raad onverzelt de grote waereld ingaat. Laat zy aan 't Hof, laat zy getrouwt zyn met een man, dien zy niet bemint. Zie daar alle mooglyke gevaren byeen genomen. Ik eisch niets voor haar dan gezont verdand, een weinig doorzicht, en eenige gefchiktheid tot denken. Met dat karakter zal zy beginnen met optemerken: zy zal zien, met hoe veel achting men deugdzame onöpfprakelyke vrouwen behandelt ; zy zal zien, dat de ondeugd zelf eerbied voor haar heeft; of ten minden, dat zy haar eerst in verdenking brengt, voor zy 't ondernemen durft haar te lasteren. Zy zal zien, dat de Coquettes in 't midden van alle hare heerlykheid veracht worden, en datzy zulks verdienen. Zy zaj  DE* OPVOEDING. 243 zal ccn volkomen afkeer hebben van eene bejaarde Vrouw zonder zeden. Zy zal de ondeugden harer Jeugd met verfoeijen hooren. Zo rasch zy dit wel gezien heeft, is hare keuze gedaan. Gy zult my mooglyk antwoorden, dat eene jonge Vrouw, die eerst in de waereld komt, veel te fterk wordt aangedaan door alles, wat zy ziet en hoort, om te kunnen denken. My komt het zeer eenvoudig voor, dat zy aandagtig let Op al 't vreemde , dat zy ziet, en daar over aan het denken gaat. De Waereld bekoort nooit, als men haar voor de eerfte keer ziet; zy is ons dan noch te vreemt om ons te vermaken: het wantrouwen en de bloheid beletten 'dit wel. Hierom is het eerfte jaar, dat men haar ziet, altoos lastig en vervelent; juist dit is de tyd, dien ik eisch! Hoe nuttig kart hy,vóór onze inbeelding gaande gemaakt wordt, als onze fmaak nog eenvoudig is, aangelegt worden! Dan is het hart nog zuiver. Ongelukkig zy, die deeze kostelyke oogenblikken vruchtloos laat voorby Indien. Gy begrypt echter wel, myne waarde, dat, zo uwe Eleve beuzelagtig is opgevoet, zo zy alleen denken kan over Bals of den opfchik, zo gy haar met haar vyftien jaar uittrouwt, of zo gy haar al te vroeg in de waereld gebragt hebt; zo zy alles reeds met de oogen eens kinds zag, Q a A«  244 BRIEVEN OVER dat dan dc reden haar niets nieuws zal ontdekken; dat niets haar zal verwonderen, haar treffen , en dat zy zeer zeker met den droom zal mcdegefleept worden, ó Myne Vriendin, geloof, dat het my fmartelyk valt u op deezen trant te moeten fchryven, over een kind, dat my zo dierbaar is als het u zyn kan. Myn teder belang in haar maakt my mooglyk wat zwaarmoedig; maar ik moet, hoe dit zy, u alles, wat er in myn hart omgaat, doen weten. Cecile blyft al in die eigene omdandigheden; hare gerustheid fchynt onverdoorbaar: nooit toonde zy meer minzaamheid en bekoorlyke zich zelf gelykenheid. De Doctor, die een zeer kundig man is, is gistren een geheel uur alleen by haar geweest; hy tradt uit hare kamer met een gelaat , dat ons met fchrik vervulde. Het fcheen ons zelf toe , dat hy gewcent hadt. Hy zeide echter, dat Cecile nu redelyk wel, en dat hy niet ongerust was; ik ben zeer ongerust, en zo zal ik zyn, tót dat wy dezen herfst voorby zyn. Vaarwel, en leef gelukkig. V E E R.  DE OPVOEDING. 245 VEERTIGSTE BR 1 E F. Ten Vervolge. hebt, myne waarde, nog al eenige twyffeliugen. Gy gelooft dan niet, dat het nutteloos is de jonge lieden zo zeer tegen de gevaren der Waereld te waarfchouwcn ; of voor dien zwerm van minnaars, die gy onderftelt dat zy wel haast krygen zal? Maar, het zyn noch de bevalligheid, noch dc minzaamheid, noch de fchoonheid, die dien zwerm tot zich trekken: 't is alleen dc Coquetterie. Denk eens aan Mevrouw de Clancy, zy was zeker de fchoonfte vrouw onzes tyds, en ook dc allcrdeugdzaamfte: hebt gy ooit gehoort, dat er een eenige losbol op haar verliefde? Men zag haar met eerbied, maar niemand liep haar na; men wist wel, dat zy waarlyk deugdzaam en zedig was: terwyl hare Nicht, Mevrouw de Clervcau, die er maar matigjes uitzag, omcingelt werdt door alle onze jonge Heertjes van de mode. De liefde kan niet beftaan zonder de hoop. Mag men hier uit niet befluiten, dat de bekoorlykfte vrouw , zo zy eene hevige drift inboezemt , zulks wel wilde inboezemen; cn dat zy niet vry is van alle Coquetterie? Een gevoefg njarj Q 3 wil  BRIEVEN OVER wil bemint zyn, en hy bemint nooit vurig, hy geene hoop heeft. Een zot, die op zich zelf verlieft is, vergenoegt zich niet met te beminnen ; zyne eigenliefde vindt geen fmaak in 't geen hem vernedert; — hy zoekt beloning. Onderzoek , myne Vriendin , uw eigen hart; heb ik ongelyk ? Denk nog eens aan den armen Ridder d'Herbain, dien gy bykans gek maakte; dit is waar, gy zeide, en gy fpraakt de waarheid , dat gy nooit zyne gevoelens zoudt beantwoorden: dat gy hem niet meer zien zoudt; maar gy bleeft hem zien, maar gy duldde, dat hy U yan zyne liefde onderhicldt, dat hy u overal volgde , dat hy met niets dan met u bezig fcheen. Gaaft gy hem dan geen hoop ?. . . . Gy weet zelf, hoe veel nadeel gy hier door geleden hebt. Gy weet dat, toen ik u hier eens zeer ernstig over fprak, en gy my zeide: maar ik kan hem van deeze dwaasheid niet genezen , ik u antwoordde; ik zal hem genezen, zo gy my helpen wilt. Gy weet zelf, dat wy hem op eenmaal overtuigden, dat hy ten uiterften dwaas deedt, met u zo ernstig te beminnen. Heugt u nog, dat hy u vry wat knorrig antwoordde? Deeze verklaring komt wat volle laat; zo gy zes maanden vroeger dus gefproken hadt, ik zou nooit op u zyn verlieft geworden. Hy hadt gelyk: en zo hy geen eerlyk man ware, hoe droevig zoudt gy er by gedaan hebben ! Had  » E OPVOEDING. 247 Hadt gy den fchyn niet gegeven van iets, dat gy in uw hart verfoeide ? Nu ga ik over tot het geen gy nopens de liefde zegt. . Gy waant, dat eene vrouw, die haren man niet bemint, een minnaar nemen moet. Zo dit uwe woorden niet zyn, dit is ten minsten uwe mening. Gy herhaalt: Het hart is gemaakt om te beminnen: Ik da 11 toe, dat het iets moet hebben, dat het werkzaam, en bezig houdt: maar moet dat roerzei dan noodzaaklyk de liefde zyn ? Het is eene bykans vastgedelde zaak, dat men eens van zyn leven eene hevige drift moet gehad hebben : onze jonge lieden geloven deeze nootlottige harsfenfehim. Oudtyds vermaakte men de jonge lieden met belachlyke fprookjes, die men ter goeder trouw vertelde , en met eenvoudige ligtgclovigheid aannam. Thans is 't verdand meer verlicht: nu bedriegt men het verdand niet meer, maar het hart. Door het menigvuldig fpreken over de liefde , is men tot valfche omfchryvingen gekomen, die alzo verre afzyn van de natuur als van de reden. De gevoelens der vrouwen en die der mannen dryden op dit ftuk in alle mooglyke opzichten. Deezen putten zich uit, om de kragt dier drift te beweeren; de andren , zo zy onder elkander zyn, ontkennen zeer beflisfent haar beftaan. De vrouwen fpreken natuurkundig; de mannen— 't zyn ongelovigen. Dit Q 4 moet  24S BRIEVEN OVER moet ons leren op onze hoede zyn, en ons niet te laten wegvoeren van het geen waar en eenvoudig is. Volgens de nieuwe manier van Opvoeden, gelooft eene Moeder, dat zy wonderen verricht, zo zy hare Dochter zekere boeken, die men zedelyke Romans- noemt, ter hand fielt, zo als de Primes van Cleef: daar, zeggen zy, vindt men uitmuntende voorbeelden van deugd. De Heldin beftrydt en overwint, met zo veel kragt als moed, eene allerhevigftc liefde. Wat brengen zulke boeken nu voort? genomen, dat de fehilderyeii natuurlyk zyn; dit: men gelooft, dat de liefde geen vrucht van onzen wil is; dathet vergeefsch zy haar te beflryden, dat de deugd des pynelyk is. Zie daar een zeer fraai zedclyk oogmerk ! Een jong meisje , dat zulke hoeken gelezen heeft, trouwt zonder genegenheid voor haren man. Zy weet echter, datzy eens zeer verlieft zyn moet: dat uur ziet zy ongeduldig te gemoet. Dat uur komt ook gaauw genoeg ; dc eerfte, die haar van zyne liefde' fpreekt, is het, die haar de Hemel zendt, om haar eene drift inteboezemen, die de kwelling hares levens zal uitmaken! Geen rust, geen flaap meer : de zoete vryheid is voor altoos verloren ; c-enc flille droefgeestigheid volgt de vrolykheid op: kort gezcit, zy is dé'Primes van Cleef zelf. gn als men meent, dat men nog meer bemint  DE OPVOEDING. 24J» dan dcezc Princes, of dat de fchryver haren wcderftand zeer vergroot heeft; men twyffelt hier omtrent min of meer... Een teder en aandryvent minnaar ontrukt haar eindelyk het geen hy vergt: deeze eerfte zwakheid veroorzaakt wel eenige wroeging: men bedroeft, men ontroert zich hier over: maar de liefde is geen vrucht van 'onzen wil: 't is het noodlot; wat kunnen wy er aan doen ? Wel dra valt het bekleedzel: de romaneske begrippen verflaauwen; de Heldin ziet, dat zy niet meer bemint,.. . nooit beminde : zy ziet, dat zy zich bedroog; hem , die haar tot liefde moet vervoeren, heeft zy nog niet gezien. Eerst heeft zy hem zitten wagten; nu gaat zy hem zoeken; zy wordt niet gelukkiger; dit fchrikt haar niet af. Ondertusfehen verdwynt hare jeugd als een moeilyke droom, die alleen verwarde denkbeelden agtcr laat, en een llaauw geheugen van duizend ongcrymtheden en dwalingen. Nu maakt zy bittere overdenkingen. Het geen voorby is, vencdert haar; het aanftaande verfchrikt haar; de betovering is ten einde. Verlaten van die vleijers, die haar omringden, vindt zy zich overal vreemt, en blyft vergeten in hare Familie en by hare kinderen: zy leest in hunne oogen haar ysfelyk vonnis; de verachting volgt haar; het berouw en de zelfvcrveling verteren haar; eq, 't geen haar de maat der ongelukken Q 5 vob  *5° * R. I E V » N O V B *. volmeet, zy is nog maar op het midden van haren weg! . . . Ik geloof, dat het veel doenlyker zy eene vrouw te vinden, die nooit eenen minnaar hadt, dan eene vrouw, die er maar een eenig hadt. De eerfte trede is altoos de moeilyklT-e: als die gedaan is, dan is de volgende weg zeer glad. Er zyn echter voorbeelden van , . maar zy zyn enkclt; men kan er niet uit redeneren. De liefde is in haar begin nooit levendig; zy is eerst alleen eene eenvoudige voorkeur , en die kan men, zo men het voorwerp vliedt, ligtlyk te boven komen. Dit is het beste middel, en fomwyl kost het vergeten niet heel veel moeite. Maar, zo men overweegt, zo men zich omtrent het geen men voelt wil' verblinden , of de levendigheid aanzetten, dan wordt de tegenftand moeilyk, ja de zege fmartelyk! Daar is geen aandoenlyke vrouw, die hare nederlaag niet lange voorzien heeft. Die ter goeder trouw ftrydt, zal altoos overwinnen. De befluiten eener vaste en oprechte deugd kunnen in geen oogenblik vernietigt worden, of de deugd is eene dwaze en ydle harsfenfehim. Nu moet men tot in 't binnenst van ons hart doorzien: het ondervragen. Zyn antwoord is zekerder dan eene zedekundige verhandeling. Daar komt my eene vry byzondere aanmerking voor den geest. Parys is het middenpunt van verdrooijing en oproer: de afzwsrvingen, die  9)1 OPVOEDING. *5? dit in den geest veroorzaakt, zyn der liefde niet zeer gunstig, die men ons afbeeldt als eene drift, die de geheimen en de eenzaamheid verkiest; en zy verfchynt daar echter onder duizend gedaantens. In de buiten provinciën , verre van het gewoel en de verwarringen , daar de vrouwen in eenzaamheid op hare Kastelen en Landhuizen wonen, hoort men nooit, dat de vrouwen op hare naburen verheven. Zy beminnen hare mannen ; en het land - leven boezemt haar geene romaneske denkbeelden in. Gaan wy nog nader by de natuur; de boeren kennen geen andre liefde dan een zeer ras voor by gaant gevoel, dien naam onwaardig , en dat, offchoon zy zeer gehecht zyn aan hunne ouders, vrouwen en kinderen. Moet men dan niet geloven, dat niet ons hart, maar onze verhitte inbeelding deeze zeer onderfcheiden uit-; werkzcls voortbrengt ? Vaarwel! Cecile, aan wie ik uwen Brief zelf hebbe overgegeven, is ten hoogden dankbaar, en heeft my den ingefloten voor u- gegeven. Uwe vriendfchap doet haar tot in de ziel aan. Wy fpreken veel over u. Oordeel, hoe dierbaar zy my zyn moet, zy die u, myne Vriendin, bemint, en uwe innerlyke waarde kent. Hoe zou 't my mooglyk zyn, haar niet met de grootde tederheid lief te hebben ? EEN  tt5* BRIEVEN OVER EEN en VEERTIGSTE BRIE F. De Baronesfe ten vervolge. Ei'ndlyk, zegt gy, heeft myn Dochters hart gefproken; zy bemint den Heer de Valcé, zy flelt hem boven alle andren, en gy hebt uw toeftemming gegeven. Gy doet niet wel, dat gy nu myne berisping vreest. Het is zeer natuurlyk, dat men aanmerkingen, die men denkt 'dat nuttig zyn kunnen, mededeelt; het is ongerymt, dat men eene gedane zaak haldarrig blyft veroordelen: dan toont men niet zyne vriendfchap, maar zyne misnoegtbeid. Wees des gerust, dat ik nu in den Heer de Valcé eenoprecht belang neme , en dat ik in dit huwlyk nu niets wil zien, dan het voordelige dat e? in is. Uwe Dochter blyft by u inwonen; dat is eene voorname zaak. Gy kunt uw oog op haar houden, dc achting en vriendfchap hare» mans winnen, haar behoeden voor den raad harer Schoonmoeder: zy blyft by u, ik herhaal het, nu ben ik gerust. Alles, wat ik u over het lezen van Romans gefchreven hebbe, dunkt u veel te dreng. Gy gelooft, dat een voldrekt verbod om die in te zien, de begeerte om dit te doen zal vergroten ,  DE OPVOED'IN "B. 353 ten; dat geloof ik ook. En ook, zo dra jonge lieden hun eigen meester zyn, dan bezorgen zy zich fchaévergoeding, en lezen alles van dat foort. Ik veroordeel dan ook niets, dan dat men de Meisjes Romans laat lezen in den gevaarlyken tyd; als zy zestien of zeventien jaar zyn. Ik ken maar drie zedelyke Romans: Pamela, Grandifon , en Clarisfe, de fchoonfte van allen. Als Adele agttien jaren bereikt, 'zal zy die in 't Engelsch lezen. Alle andren zal ik haar leren kennen, als zy bykans uit hare kindschheid is. Als zy dertien jaar is, zal zy de beste werken in dit foort lezen; en dit lezen in die jaaren en onder myn opzicht zal, verre van haar fchadclyk tc kunnen zyn, haar fmaak cn vernuft vormen; dan zal ik haar in ftaat ftellen om te kunnen oordelen over de gebreken dier fchriften : zy zal zien, hoe weinig waarheid er in de Romans is, ook in de meest geroemde. Vervolgens zal zy my die nooit zien lezen, niet onder myne Boeken vinden, en ik zal er altoos met kleinachting van fpreken; wel verzekert, dat zy, op haar twintigfte jaar, dien beuzelagtigen fmaak niet hebben zal, die zo zeer het hart als het verftand bederft. Gy wilt nog al meer bericht, nopens myne Dochter. Wel nu , zy tekent een fraai hoofd. Zy kent de tydrekenkundigc Historie onzer tapyten. De Exempels, daar • zy  3£4- IRiïVEN OVïk zy naar fchryft, hebben haar, en dat wel otriftandig, de Bybelfche Historiën geleert; Zy" fpreekt het Engelsch zo goed als Mifs Bridget; en zy begint het fraai te lezen. Zy fchryft taamlyk Muziek, en maakt gelukkige vorderingen op de Harp. Zy verftaat nog weinig van de Arithmetica, maar zy rekent uitmuntent uit haar hoofd. Haar fpelding en fchrift zyn zeker beter dan die der meede kinderen, zo als gy zelf dikwyls gezien hebt. Nog drie weken dan wordt zy agt jaar; en dan zal ik met haar een Boek beginnen, dat ik zelf ten dien einde gefchreven hebbe, genoemt de jaarboeken der Deugd. Het bevatten tydrekeukundig verhaal van de fchoonde bedryven, de gedenkwaardigfte daden van alle bekende Volken, van den aanvang der waereld tot nu toe: eene verhandeling over de beste Wetten en Wetgevers, de begrippen der vermaartde Wysgeren; met eenige byvoegzels over de zeden en gewoontens der oude volken, dc heb , by voorbeeld, om des te vaster order te houden, China by Japan en Vrankryk by Engeland geplaatst. Dit 'Werk bedaat zes Delen. Het behelst ook eene korte Geographifche befchryving der Landen, enz. Dewyl ik dit Werk voor kinderen gefchreven heb, is myn voornaam oogmerk om het hart te vormen, zo wel als om 't verdand te verlichten. Een kind is , van zyn agtde tot zyn twaalfde  » S OPVOEDING. 255 iwaalfde jaar, niet in ftaat orn te overwegen, zo het niet geholpen wordt; en ik geloof, dat men het alsdan zelf nog onze uitmuntende Historiën niet moet laten lezen. Deeze Werken, die voor ons zo fraai zyn, zyn nog boven hunne bevatting, en waarom ? De kinderen hebben te veel fmaak in het fchitterende, doorliet geen groot is ; het haatlyke , het onrechtvaardige ontglipt hun, zode daad zelf maar gelukt. Hoe veel droevige indrukken heeft het leven van Alexander de Groote niet op vele jonge Vorsten gehad! Hoef ik u dit in Karei XII. aantewyaceft ? Gy weet het zelf. Ik oordeel in dat Werk over de menfehen, uit het geen zy gedaan hebben, en uit het oogmerk, dat zy zich voordelden. Met één woord, het is zo ingericht, dat Adele er door bekwaam kan worden, om, wanneer zy onze goede Historifche boeken leest, zelf te kunnen oordelen. TWEE en VEERTIGSTE BRIEF. De Vicomtesfe aan de Baroncsfe. O , myne Vriendin, wat is deeze dag voormy een dag geweest 'tls gedaan, Fiore is getrouwt Zy heeft zich voor altoos plegtig verbonden! Haar lot, nu van 't myne gefchei- dens  &$6 BRIEVEN OVER den, is bepaalt. Men moet in ibmmige omHandigheden wezen , om de tederheid van zyn hart wel te kennen. Zy, die hare Dochter nooit doodlyk krank gezien heeft, noch haar uittrouwde , weet niet recht, wat het zegt Moeder te zyn. ... Ik voelde op eenmaal, dat ik haar boven alles beminde, en dat myn geluk aan het hare verbonden is. Hoe.is 't mooglyk dat ik hare opvoeding niet tot myne voornaamfte bezigheid gemaakt heb ? ik begryp het zelf... Ut verwyt my dit gedurig, maar wat helpt het nu! Ik heb ook verkeert gedaan, met haar zo vroeg uittetrouwen; en eene keuze tc doen, die ik nu zie dat in 't geheel niet voegt. Het gedrag van Mevrouw de Valcé kwam my nooit haatlyker voor. Ik bloos, als ik myne Dochter haar Moeder hoor noemen.... Zo ik deezen morgen meestresfe geweest ware, nog zou ik het huwlyk geduit hebben, en myne Dochter was nog vry.... De Valcé is een ingebeelde gekskap, zonder karakter. Voeg hier by, dat ik deezen helen dag Mevrouw de Gerville hier heb moeten dulden , die my beledigt, door te tonen, dat zy eigenlyk de meestresfe is..., dat zy zich over myn verdriet verheugt.... "Nu.voel ik, hoe gelukkig ik zoude geweest zyn , had ik uwen raad gevolgt. ... Ik zou 't vertrouwen myns Mans hebben ; myne Dochter zou wel zyn opgevoet; ik zou nooit uit ver7 waant-  DE OPVOEDING. 25? waantheid of zwakheid onvoorzigtig zyri geweest, en myzelf niets te verwyten hebben.. * Ik heb deeze laatfte vier en twintig uuren geeri oogenblik vermaak gehad. t.. Het is nu één uur: het gezelfchap is nog in de zaal en aan 't fpelen; en ik ontfluip in den middernagt al dit gewoel, om my met u te onderhouden. .. . Met u ? . .. Ach ! gy zyt twee honderd mylen van my af.... Gy hebt my veriaten. ... Ja, ik heb nog wel vrienden, die myn ongeluk zien, die my beklagen, maar hun medelyden vernedert my meer dan het my vertroost. Het heeft zo veel van eene zydelingfche befchuldiging; dewyl ik door myn eigen fchuld ongelukkig ben. Dit dag van medelyden is ondraaglyk, om dat het ons veracht. Uw medelyden alleen begeer ik , is my dierbaar, is my noodzaaklyki Nooit, nooit was ik zo bedroeft, ik fchrci ortder het fchryven : de dag, waar op myne Dochter trouwt, de dag, die voor my zo fchoort zyn moest!... Het is , of ik niet in myn éigen huis ben.... Bcgryp, dat Limours hrjj deeze twee laatde dagen geen enkel oogenblik ge* zogt heeft, om over myne Dochter te fpreken* Deezen avond fprak men, óver haar ten Hove; verfchynen. Mevrouw de Valcé wilde, dat het overmorgen zyn zoude , of over agt dagen; doch liet de keuze aan myn Heer' cie Limour's< Ik verzogt om wat langer uitdel; hy hieldt zich # I* DEEi. Kt VÏ  «5$ BRIEVEN OVER of hy my niet eens hoorde, en zei, dat heC overmorgen gefchicden zou. Duizend kleine doch grievende vcrdrietelykheden lyde ik; en gy weet, hoe ongeduldig ik altoos ben. Troost nry; ik heb verbaasde hoofdpyn; ik ben niet wel; 't leven verveelt my; ik ben zo ongelukkig, enz. DRIE en VEERTIGSTE BRIEF. Mev touw d.' Östulis &cih dc ÏBcivotibsJc* c v3:el u gerust, myne waarde Tante, over den toeftand van Mevrouw de Limours. Zo zy u op den trouwdag harer Dochter gefchreven heeft, kan ik wel bcgrypen, dat zy u zeer moet ontroert hebben ; want zy was in een ysfelyken daat: maar 't is gelukkig, dat zy zo gemaklyk is tot bedaren te brengen, als te doen opvliegen, 's Morgens na den trouwdag bezogt ik haar, en vond haar ten uiterften neérflagtig en bedroeft. Van haar fcheidende, traden myn man en ik in de kamer van myn Heer dc Limours, wyl wy wisten, dat hy alleen was. Wy fpraken met hem zeer duidelyk over zyn gedrag omtrent zyne Vrouw. Hy glimlachte , en vroeg, of gy my eene procuratie om te préken gezonden hadt? Ik demde zeer geredelyk toe, dat ik veel te jong was en te weinig verftand  DE OPVOEDING. 259 Hand hadt, om u optevolgen, zo het teder belang , dat ik in dc zaak nam, niet' alles verfchöonde. Hierop fpraken wy veel en ernstig. Hy heeft zich met vry wat reden beklaagt van het humeur en de grilligheden zyner Vrouw; hoewel hy harer verdiensten recht deedt, en hare beminlykheden toeftemde. Toen ik hem zeide, dat zywaarlyk ziek was, fcheen hyzeer genegen om haar te vergenoegen.; hy verzogt ons ten eeten, op dat wy zouden zien, hoe hy zich tegen haar zoude gedragen. Hy heeft haar zo' beleeft behandelt, dat Mevrouw daar meer door aangedaan was, dan of zy veertig menfehen hadt aan tafel gezien. Zy vergat allengskens hare hoofdpyn en zenuwkwaal, en nooit was zy bcminlyker. Gy weet, hoe bekoorlyk zy zyn kan, als zy wil behagen. Elk een zag haar ook met zo veel aandagt, als of men haar voor de eerfte keer zag. De Ridder d'Hcrbain heeft waarlyk gelyk, als hy zegt: als zy hare aangename hui jen heeft, kan men zich enmooglyk met iemand anders hemoeijen , hoewel een groot gedeelte harer innemenheid hejlaat in nimmer van zich zelf, en altoos van anderen te fpreken. Mevrouw de Gerville maakte eene elendige vertoning; want alle hare kunstjes en gezogte woordjes, met het vernuft van Mevrouw de Limours uitkomende, waren laf en gekkelyk. En onze Vriendin, die nooit edelR 3 mot-  26o BRIEVEN OVER moediger is dan als zy overwint, poogde haar dit verdriet, zo veel mooglyk, door beïeeftheden te verminderen. Maar Mevrouw de Gerville , door fpyt en geemlykheid vervoert, ontfing alle hare heuschheden met eene belachhdte onverfchilligheid: myn Meer de Limours was er zelf misnoegt over, en toonde dit haar ook, door dit op zyne wyze, die gy kent, inteluisteren. Mevrouw dc Gerville was hier over zo geftoort, dat, zo Mevrouw de Limours alles niet door hare vrolykheid en aartige zetten hadt belet, er onaangename gevolgen van zouden kunnen zyn gekomen. Wat is het droevig, dat onze Vriendin, met zo veel vernuft, met zulk een cdelaartig karakter, zo ongeftadig, zo los, en zo zichzelf ongelyk is! Nu althans zy is weder bekoort door haren Man , verlieft op hare Dochter, en zelf op Mevrouw de Valcé. Gy vraagt, myne waarde Tante , een omftandig bericht van Flora, of liever van Mevrouw de Marquifm de Valcé. Ik zal u eenvoudig myne gedagten zeggen: zy is, zedert gy vertrok, zeer gegrocit; men vindt, dat zy eene fraaije taille heeft, dewyl zy zich zeer fterk inrygtj waar door zy vry dunnetjes lykt. Zy is zeer bruin; hare oogen zyn bykans zo fchoon als die harer Moeder; maar zy heeft dat bekoorlyk uitzicht, noch die bevalligheden in geenen deele. De vrees, dat zy haar kapzeb zal hinderen ,  DE OPVOEDING. SÖI deren, of haar'fak kreuken, geeft aan alle hare bewegingen eene onverdraaglyke ftyfheid. Alle hare gaven en talenten kan ik u in weinige woorden zeggen: Zy danst volmaakt wel. Ik geloof, dat zy weinig verdand heeft: maar, en dat is erger! ik vrees, dat haar hart degt is; dit is zeker , dat zy zeer listig is. Zy fpeclt op de kunstigde wyze de onnozele; ik, die haar van een kind af kende, werd daar echter niet door bedrogen, zo als velen, en ook dc Heer d' Herbain : die zeer vele van hare naïviteiten heeft opgezamelt, en ter goeder trouw overal uitventdat my fchriklyk duit. Men viudt haar aartig; hare jonkheid maakt, dat zy algemeen behaagt. De Valcé is voldrekt niets; hy geeft zich veel airs, cu heeft geen één denkbeeld. Hy geeft zich het voorkomen van een losfen jongen, en tcfiéns als of hy vol gedagtcn is. Hy praat zeer gemeen na, het geen andren zeggen. Hy heeft geen een begrip , hy is lastig, een babbelaar, en haatlyk gemeenzaam. Ik geloof niet, dat iemand zo zeer door Anglomanie bezeten is als hy. Hy heeft by ongeluk veertien dagen tc Londen doorgebragt,en fpreekt altoos van die reis; hy verheft deeds het vernuft, en de diepdenkenhcid der Engclfchen; hy veracht de.Franfchcn; hy heeft geene danEngelfche paarden; hy leest de Engelfche papieren; hy doet zyne morgen - vifi* R 3 tcs  5Ö2 BRIEVEN OVER tes gelaarst en gefpoort; drinkt tweemaal 's daags thee; en hy gelooft, dat zyne verdiensten hem Locke en Newton gelyk maken. Gun my nu, waarde Tante, nog een woord van my zelf te zeggen. Ik heb myne tweelingen by myne Schoonmoeder gelaten ; doch maar voor een jaar. Als zy vyf jaar zyn , zal ik bei-' de by my nemen. Men zegt, dat dit grote zotheid is , en dat ik, in den dienst ecner Prinfes zynde, geen tyd zal hebben om myne kinderen optevoeden. Het is waar, dat de kleine Zomer - reisjes my een paar maanden van Parys verwydcreH: maar dan zal ik myne Dochtertjes onder het opzicht eener brave Gouvernante laten. Als zy ouder zyn, bezorg ik haar voor die maanden in een Klooster. Ik zal minder bezoeken ontfangen; ik zal op Bals noch naar de Comedie gaan, dan met de Prinfesfe, en om haar te volgen ; dan weet ik, dat ik tyd zal hebben, om my van myncn pligt te kwytcn omtrent myne kinderen. Niets bedroeft myzo zeer, dan dat ik nu niet naar Languèdófc kan gaan! en als ik denk, dat het nog wel agtien maanden duren zal vóór ik u zie, dan ondervind ik, dat de reden ons niet vertroost van wegen de offerhanden, die zy ons afcischt. Vaarwel, myne waaide Tante , zendt my toch de Vertellingen, en alles wat tot de Opvoeding betrekiyk is: Ach ! wat kan ik zonder u doen ?. . VIER.  f) r o i» v o r rr i n o. a6j VIER en VEERTIGSTE BRIEF. De Baronesfe aan Mevrouw cl' Ostalis. Ik ben het met u eens, myn lieve kind; als onze pligten ons ter harte gaan, dan heeft men altoos gelegenheid om die te vervullen; als ons befluit maar vast bepaalt is, dan heeft men wel tyd om die te doen. Men heef: my gezegt, dat gy na uw laafde kraam het paardryden geleert hebt. Ik beken, dat ik geen recht heb om deeze oeffening tc berispen ; want ik heb die ook zeer bemint: maar gy weet, dat ik er geheel van afzag, zo dra myne zorgen u nuttig wierden. Ik ken voor eene vrouw geen zo in allen deele gevaarlyke oeffening als deeze, en waar dodr men zo veel tyds verfpilt. Men ontmoet ook overal, waar men rydt, alle de jonge lieden van Parys, en gy zyt niet onkundig, dat zulke famenkomsten dikwyls voor rendezvous gehouden worden; of dat Mevrouw de Tervure hier door haren goeden naam verloor. En ook, hoe zult gy uwe kinderen behoorlyk Opvoeden; hoe uwe talenten aankweken; de pligten uwen daat betreffende uitvoeren; zo gy alle week drie of viermaal te paard rydt ? Dat is drie dagen befteet R 4 met  ^4 BRIEVEN ©VER met ü te kleden, te hcrkleden, en naar het Bosch van Boulogne te gaan. Ik kan deezen Brief niet fluiten, voor ik u nog iets, over-'t geen uwen ftaat betreft, gezegt hebbe. Vergeet voor eerst niet, dat uwe Familie deezen rang gewenscht en voor u verzogt heeft; en deeze herinnering zal u bewaren voor het beïachlyke, dat er legt in gedurig te zeggen , dat «ie rang u lastig is. Deeze gemaaktheid is zeer m de mode; men beklaagt zich , dat men altoos by de Prinfesfen zyn, dat men altoos naar Verfailles gaan moet; terwyl men, door een onbegrypelyke dwaasheid, wanhopig zoude worden, zo men ons van dien dwang onthief, en ons die vryheid, waar van wy zo veel praten , terug gave. Bedenk ook, dat een keten, dien men breken km , zo men dien blyft liepen , ons verachtlyk maakt; wat zegt men dan toch anders dan: Ik of er aan myne belangenden aan de eerzucht myn vermaak , myn fmaak en myn geluk ten eenemale op. Ik hoop, myn lieve kind, ik hoop,dat gy te verheven denkt, om u door zulke voorbeelden te laten medeflepen. Klaag dan hier ever nooit. Bemin de Prinfesfe, in wier dienst gy getreden zyt, dewyl zy verdient om haar zelf bemint te worden; dus zal die dienst u verëeren; zy zal, zo dra zy uw beftendig karakter en goedheit kent,u wel weten te onder- fchei-  BE OPVOEDING. S65 fcheiden. Gy zult dan, om dat gy jong,-fchoon, oprecht en volmaakt oubefproken zyt, veel benydfters krygen: men zal zich veel moeite geven, om u by de Vorstin te benadelen; yder zal kwaad van u fpreken; fommigen openlyk, andren meer bedekt; ftel er niets tegen dan onfchuld en edelmoedigheid. Bly, edel, ongeveinst en belangeloos, bedien u nooit van uwe magt, om uwe vyandinnen te ftralfen. Toon, ■dat gy haar kent, maar doe hare goede hoedanigheden recht. Beklaag u nooit over haar. Zo de Vorstin verftoort is over dit wangedrag, •poog haar te bevredigen; doe haar alle diens.ten, waar 't u mooglyk zyn zal. Zie daar, myne waarde, dus zult. gy de listigfte ftreken te boven komen. Zo zult gy op de edelfte wys over uwe vyandinnen triomfeeren. Vaarwel; •Ik zend u alles, waarom gy my verzogt hebt. -Zend my de Miniaturen. Ik hoor, dat gy uitnement gevordert zyt, en dat gy thans meesterlyk fchildert. Kweek alle uwe begaaftheden aan, en vergeet niet, dat uw roem de glorie */an myn leven is. ft 5 VYF  tOS" BRIEVEN ö V É * VYF en VEERTIGSTE BRIEF» De Baronesfe aan de Vicomtesfe. ISIeen, myne waarde, er is geen hoop meer. Cecile nadert met grote fchreden naar haar graf! Haar ongelukkig leven zal, mooglyk, in weinige dagen zyn afgelopen. Reeds voor twee maanden heeft zy dit geweten, maar den Doctor verboden daar van iets aan hare familie te zeggen. Gistren ogtend ontfing ik een briefje van haar, waar in zy my badt, om ten eerden by haar te komen. Ik vertrok op 't eigen oogenblik. Myn Heer d'Aimeri en hare Zuster waren in de nabuurfchap eene vifite gaan doen, en ik vond haar in hare kamer geheel alleen. Zyzat in een fauteuil; want zy heeft nog niet één dag het bedde gehouden. Ik dond verbaast over hare zwakheid en dodelyke bleke kouleur. Zy icheen echter op te levendigen, en verzogt my naast haar te gaan zitten. —— Ik ken uwe teder* hartigheid, Mevrouw, zeide zy, iaat ik u des verst zeggen, dat ik volmaakt gelukkig ben.. . . Dit begin toonde my duidelyk, wat zy voorder zeggen zoude. Hoe! zei ik, heeft de Doctor it gezegt? Ik heb hem deezen morgen ge- fproken. Wel nu? Wel nu, Mevrouw, ik zeg u voor eeuwig vaarwel.... - Hief  DE OPVOEDING. Ü67 Hier wierden hare oogen waterig.... Ik fmolt in traanen. Wy zaten eenigen tyd fprakeloos. Zy nam het woord: Hoe, Mevrouw, myn geluk bedroeft u ! — Ach, Cecile! viel ik haar in dc reden , gy hebt ons dan misleit, toen gy zeide , dat gy het leven beminnen kost. Neen: ik heb u niet misleit; god myne vreemdelingfchap gelieft te verlengen , ik onderwerp my aan zynen wil; niet alleen zonder morren, maar Zinder eenig verdriet. Zedert myne laat ft e ziekte , is myn hart, myn zwak hart, ten eencnmaal verandert In het Hutje van Klaasje heb ik den dochlyken flag ontfangen. Het geen ik toen uitftond is nooit te befchryven, nooit te bcgrypen.., Ik haatte myn beftaan, en ik zag den dood met afgryzen; ik ondervond, dat men, zonder eene zuivere ziel, in die vreeslykc oogenblikken geeneri moed kan hebben. Toen men my buiten gevaar achtte, voelde ik wel, dat ik maar voor zeer weinige maanden van het graf was te rug geroepen. Ik heb van dit uitftel my bedient, om berouw te hebben van myne zwakheden; ik befchouwde alle Waereldfche zaken~in haar Waar-licht: ik fmeekte god met vertrouwen, en Hy heeft my genadig verhoort. Fr.eede-en bedaart keid wier den my gegeven ; en Hy verhief myne ziel tot zich. Hy wierdt het eenig voorwerp myner liefde*, myns vertrouwen. Onder dit gelprek verdween hare bleekheid; a'llc hare trekken, hare oogen helderden op; niets -was  268 BRIEVEN OVER was zo edel ,- zo aandoenlyk. De vaste toon harer ftem, de zoetheid haars gelaats, zekere deftige blymoedigheid deden my ongemerkt van de droefheid tot de eerbiedigde verwondering overgaan. 'tWas of ik een Engel hoorde, zag; ik befehouwde haar met vurigen aandagt, ik luisterde naar haar met onderwerping. Toen zy ophieldt met fpreken, bleven myne oogen nog op haar gevestigt, met eene verrukking, met eene aandoening, die ik nog nimmer ondervonden had: ik kon dit eerwaardig ftilzwygen niet breken. Zy zeide my daar op, waarom zy my by haar verzogt hadt. Zy begeerde, dat ik op de zagtde wys haren Vader en hare Zuster voorbereiden zoude voor die dandsverwisfeling, die zy merkte, dat zeer naby was. Gy kunt wel bezclfen , hoe ongaarn ik dien last op my nam, en met hoe veel fmart ik dien uitvoerde. Beiden zagen in haren toedand niets dan eene zwakheid , die doorgaans het gevolg is eener hevige krankheid. Hare jeugd , hare blymoedigheid delden Vader en. Zuster zeer gerust; en zy wisten niet, dat deeze verfchynzels dodclyk waren. Maar, gelyk een zeer levendige deelneming ons gemaklyk van 't eene uiterde tot het andre doet overflaan, zo begreep myn Heer d'Aimeri oogenblikkig, zo als ik iets wilde zeggen, alles. Dan, juist als of hy nog eene zwakke draal van hoop hadt. willen koesteren, vroeg hy my niets meer; hy  be opvoeding. söq. hy verliet my, en floot zich op in zyne kamer. Mevrouw de Valmont hadt zo veel moeite om my wel te verftaan, dat zy my twee maal deedt herhalen, wat Cecile my gezegt hadt. Ik bleef by haar tot den avond. Nu is het de derde dag, dat ik haar niet gezien heb; zy fchryft my, dat de zieke in den zelfden ftaat blyft; dat haar Vader ontroostlyk is; maar dat de volmaakte onderwerping zyner Dochter hem verfterkt. Vaarwel , myne waarde; dit alles heeft my zo getroffen , dat ik er ziek van ben. Overmorgen ga ik derwaards, en zal u nader fchryven. ZES en VEERTIGSTE BRIEF. De Baronesfe ten vervolge. II lelaas ! ■ Zy is niet meer ! 0 Welk een toneel heb ik bygewoont. Ongelukkige Vader ! hem moeten wy thans alleen beklagen. Ach! zo de Hemel hem, over een onherftelbaren misdag, na een tienjarig berouw, zo geftreng ftraft, wat zal het lot dier onnatuurlyke Ouders zyn , die zich zelf voor hunne onrechtvaardigheden de oogen blinden? Ik benzo vervult doorliet geen ik gezien heb; myn ziel is zo aangedaan, dat ik nergens anders van kan fpreken. Hoor dan het treurig volgende: Ik zal u niets dan ftrikte waarheid  S70 BRIEVIN OVER heid fchryven: my dunkt, dat ik er te zeer in deel, om u niet een gedeelte daar van aftebeelden. Ik kwam tegen den middag by Mevrouw de Valmont; ik vond er alles in de grootde ontfteltenis. Men zeide my, dat Cecile den vorigen nagt zo erg geweest was, dat men om den Doctor hadt gezonden, en zy reeds de Sacramenten ontfangen hadt, doch nu iets beter was; dat zy zelf opzat. Ik trad in de kamer: zy zat overeind in haar rustbed: haar Vader en Zuster zaten by haar, elk aan eene zyde; de Doctor was bezig om haar een drank in te geven. Mevrouw de Valmont kwam naar my toe, en zei met een houding van blydfchap , die my verdomde : Cecile heeft een elendigeji nagt gehad; maar is nu engelooflyk veel heter. Ik zag, als om de waarheid te onderzoeken, den Doctor aan, en las uit zyn veel beduident oog, dat men zich vleide. Ex beefde , en myn hart was zo beklemt, dat ik my moest nederzetten. Myn Heer de Valmont nam het woord: waarlyk, zeide hy, dewyl zy kragts genoeg hadt, om zo een dodelyken •aagt door te brengen, mogen wy, ons wel vleijen , dat zy buiten alle gevaar is. ■—-. Zeker, zeide Mevrouw, den Doctor aanziende , men moet wel zwaarmoedig zyn, om iets meer te vrezen. —> Lieve Zuster, zeide Cecile , hoe onbedagt fpreekt gy nu. De Heer d'Aimcri, die tot nu gezwegen hadt, ftondt op, en floeg zyne oogen,die khd. . in  »J5 OPVOEDIWG. «71 lh tranen dreven, op Cecile, hare hand gry* pende: Ach! zeide hy, waarom , waarom le* neemt gy ons alle hoop?... Al het antwoord der zieke beftondt hier in, dat zy hare armen oir» haar's vaders hals floeg, en hem dus eenigen tyd zonder fpreken vast hieldt. Toen vroeg zy naar den jonge Karei: zy wenschte hem te zien: Men liet hem by haar komen. Zy deedt hem» aan hare voeten op den rustbank zitten. Zy zag, dat zyne oogen root gefchreit waren : Ka*> rel, zeide zy, glimlachende, hebt gy ook ge-* fchreit? Karei kuschte haar hand, boog zy» hoofd op hare knie; durfde zyne Tante niec aanzien, dewyl hy nog fchreide. Cecile voel-, de, dat hare hand nat wierdt door zyne tranen, Gy, myn jongetje , zyt nog niet oud genoeg om te bcgrypen , datals men wel gekeft heeft, de dag onzes doods de fchoonfle en gelukkigfte dag Wizes levens is. . . . Myn lichaam is zeer zwak , maar myn ziel is helder, en zeer vergenoegt.... Ik heb zulke zalige vooruitzichten Ik ben verzekert, kind, dat gy myn Vader zult gelukkig maken en hem beminnen, zo als ik u bemin.... Zo als zy deeze woorden fprak, vloog hy naar zynen Grootvader, en wierp zich fnikkent in zy-i ne armen.... Ik kan u niet befchryven, hoe bekoorlyk, hoe cdclbymy toen voorkwam. Zyn Grootvader drukte hem met de tederfte liefde in £ jne armen; en hem by de hand nemende, ging by  S?a BRIEVEN OVER by ter kamer uit; zeker om zyne droefheid iil- tevieren , want hy was! ■ het is niet uitte- drukken ; verbeeldt u zyne omftandighe- den. Hier op verzogt Cecile ons allen, dat wy. ■ aan tafel gingen; wy deden het om haar te voldoen. Gy kunt wel denken, dat wy het niet lang maakten. Mevrouw de Valmont hoopte nog al. Ik zag het anders in; trouwens de Doctor", hadt my gezegt, dat Cecile geen dag meer leven: konde. Gegeten hebbende, traden wy weer binnen ; zy was zeer bedaart. De Priester, die ge-; ftadig by haar bleef, zeide ons, dat zy veel beter fcheen dan den avond te voren. Wy zaten om haar rustbed; een oogenblik daar na zeide Cecile, dat zy beproeven wilde, of zy nog niet eens over de kamer konde wandelen. Haar Vader en de Doctor namen elk een arm; maar naauwlyks hadt zy vyf fchreden gedaan, of zy ftondt Itil en riep : 6 myn Vader. Op dit klagent, en verfcheurent, ó myn Vader ! vatte hy haar in zy-. nen arm. Zy boog zich zagtjes met half geflo-_ ten oogen op hem; de Doctor voelde haar pols, wenkte den Priester, die terdond een Kruis-beeld. opnam, het aan Cecile gaf, en met eene fterke ftem deeze vreeslyke woorden fprak: Beveel uwe ziel aan god! Cecile opende hare oogen, hief die ten hemel, drukte het kruisbeeld aan haren boezem'; in deeze houding hadt haar gehele perfoon, haar engelagtig gelaat iets vvaarlyk hemelsch en  D B OPVOEDING. 2?$ en verheven! Zy badt, wierp zich op de kniën , en zeide: geef my uw zegen, myn Vader ! Haar Vader knielde by haar; nogmaals openden zyne bevende armen zich, om zyne teêrgeliefde Dochter te omhelzen ; zy boog haar hoofd op zyn boezem zy was doot!. .. Myn Heer d'Aimeri is het dille beeld deidroefheid. Men moet zelf kinderen hebben, om te bezeffen, wat hy lydt. Ik heb hem gedwongen , om dien zelfden avond, met Mevrouw de Valmont en den jongen Karei, naar ons Kasteel te gaan. Als by in daat zyn zal, om den raad der vriendfchap te kunnen aanhoren , zullen wy hem aanzetten, om met zyn Kleinzoon te gaan reizen: deeze foort van verwydering is de eenige, die men hem kan voordellen. Vaarwel. Schryf my.. Ik ben .zeer droefgeestig. Gy weet, dat ik my niet ligt over alles ontrust; maar ook hoe my de belangen van myne ongelukkige vrienden ter harte gaan : Oordeel des, hoe myn ziel is aangedaan , en hoe nodig my thans uwe Brieven zyn ...! I. DEEL. S ZEVEN  *74 brieven over ZEVEN en VEERTIGSTE BRIEF. De Graaf'de Rofeville aan den Baron. Ik heb u gezegt, dat ik ti een omftandig verhaal zenden zoude van het toneel, dat ik voor den jongen Vorst had uitgedagt. Het is my onmooglyk geweest u dat eerder te geven. Myn ontwerp wél ter uitvoer te brengen, eischte veel tyd : 'er verliepen ook zes maanden , eer ik in allen opzichte in myn oogmerk daagde. Ik heb u reeds gezegt, dat de jonge Vorst zeer fchitterende begaaftheden begon te vertonen ; hy heeft verdand , inbeeldingskragt, een goed-humeur, maar hy hadt zekere ongevoeligheid , die hem niet toeliet deel te nemen in de belangen van andren; hoewel ik dit alleen aan zyn gebrek van ondervinding toefchreef, zo fmartte het my evenwel zeer. Zo men zelf nooit ongelukkig was, zo men nimmer ongeJukkigen zag, dan kan men onmooglyk zeertedergevoelig te zyn. Regels en lesfen werken hier niet veel uit; en vooral omtrent een kind , dat welhaast driften zal ontwaren, die deeze lesfen en regels uitwisfchen. Men moet voorbeelden geven ; voorbeelden, die de inbeelding verwonderen, treffen, verdommen , en die altoos  DE OPVOEDING. "4fJ toos diepe fporen nalaten; ook dan, als de tonelen langen tyd verdwenen zyn. Dit dreef my aan om in de ftad, ja zelf in haren omtrek, een ongelukkig huisgezin te zoeken, dat inge> Vaar was om door gebrek en verdriet te derven. Om hier in des te beter te flagen, fprak ikmet een wek'ocnt man, die het grootfte deel zyner door negotie gewonnen fchatten befteedt, om ongelukkigen te helpen. Dees man is een vreemdeling: hy hiet d'Anglures: niemand kent zyn afkomst of zyn Vaderland: hy fpreekt verfcheiden talen volmaakt wél. Voor ruim tien jaar heeft hy een klein huis aan het Meer * * * * ter woning betrokken. De ongemeenheid der zaak dreef den Vorst, om hem te bezoeken. Men gelooft, dat myn Heer d'Anglures eene zeer merkwaardige zaak aan den Vorst verhaalt heeft;; Want zedert dat oogenblik behandelt hy hem met de grootde achting, gebruikte hem in verfcheide Negotiatiën, vereerde hem met zyn grootst vertrouwen, en overlaadde hem met gunstbeWyzen. Zedert twee jaar verliet dees man-het Hof; en leefde, zo als ik zeg, zeer afgezondert aan het Meer * * * *. Zyn huis is een dei' aangenaamden in het gehele landfehap. Voor drie maanden bezogt ik hem , om myn oogmerk ■ te vertrouwen. Hy voldeedt my'ten uiterften;, maar ik delde te veel belang in de zaak, om gemakl-yk -te kunnen kiezen. Ik begreep, dat S a alles  £70" BRIEVEN OVER alles verloren zou zyn, indien dit eens een Haanwen indruk op den jongen Prins maakte. Toen ik eindlyk vond het geen ik zo ernstig zogt,, moest ik nog alles derwyze beleiden, als ik u zeer omdandig ga melden. De Prins is zeer nieuwsgierig; gy weet, zo zyn alle kinderen. Ik hield my verfcheiden maal, in zyn bywezen , als of ik zeer ernstig •en zeer geheim met den Onder-Gouverneur de Sulback ergens over redeneerde. Hy vroeg my ook naar de reden. Ik zeide, dat ik iets in unyne gedagten had, 't welk my boven allés wat ik kon zeggen bezig hieldt; en voegde ik er by, „ zo gy wat ouder waart, ik zou het u „ tocbetrouwen, maar gy zyt nog maar een a, kind " Toen , begrypt gy, liet hy niet ,af,. om my myn geheim te ontwringen. Ik hield my fterk; en hy ontfing geen ander antwoord, dan 't geen zyne nieuwsgierigheid nog groter moest maken. Des avonds was hy nog onvergenoegder, om dat hy merkte, dat de Zoon van den Onder-Gouverneur in 't geheim •was. Hy deedt my bittere klagten; ik zeide eenvoudig, dat de jonge Sulback niet meer een kind was; dat hy in "zyn veertiende jaar ging, en dat hy zeer befcheiden en redelyk voor zyjte jaren was; vervolgens fprak ik van geheel andre zaken. De Prins wierdt knorrig,, en behandelde my onvriendlyk. Ik toonde hem, dat 9 - dit  DE OPVOEDING. ijf dit het middel niet was om vertrouwen .optewekken. Ik zwyg het ook niet, ging ik voort, uit wantrouwen; ik geloof alken , dat gy nog te zeer een kind zyt, om belang te kunnen nemen in iets, waar over ik zo begaan ben. Het kan echter wezen, dat, als gy tien jaar en zes maanden zyt, gy zeer wel in daat zult zyn, om in zulke aandocnlyke zaken deel te nemen Ik heb verfchcide zulke kinderen gekent. Zo gy deeze onbefcheiden nieuwsgierigheid niet getoont hadt, niet zo knorrig geworden waart, en wat meer vermogen geocffent hadt over u zelf, dan zou ik u zeker dat geen gezegt hebben, dat gy zo vurig verlangt te weten; maar nu zal het u moeilyk vallen deeze gunst te erlangen; en ik waarfchouw u , zo gy alle deeze fouten niet verbetert, dat gy nooit myn vertrouwen hebben zult. Als men aan een kind dat geen tot loon toezegt, dat hy 't vurigst begeert, dan kan men alles van hem verkrygen wat men begeert. De Prins ontfronste op dit eigen oogenblik zyn gelaat, kwam by my met eenige verlegenheid., dreeide my, en beloofde my, zyn best te zullen doen, om zich zelf te overwinnen. Hy heeft zyn woord gehouden. Des anderen daags, na dat wyvan tafel waren opgedaan, en volgens gewoonte in ons Kabinet zaten , kwam de Heer de Sulback en zyn Zoon zeer haastig binnen; en de oude S 3 Heer  if$ BRIEVEN OVIR Heer zei, naar my toekomende , met veel drifts s ik heb hen gevonden Hier op hield ik my ongemeen verblyt; kom, laten wy terftond gaan. ■—r- Hoe! vroeg de Prins my, met zo veel nieuwsgierigheid als ongerustheid, gaat gy uit? Ja , voor een uur of drie.. .. Zullen wy, vroeg de Onder-Gouverneur, myn Zoon mede nemen ? Ach! dat bid ik u, zeide de jonge Heer, ik zou ontroostlyk zyn, zo gy my van dit geluk verfteken wilde. De Prins zag ons onderwyl beurtlings aan 5 en deedt de grootfte moeite, om zyn fpyt, en verdriet te verbergen. Ik kreeg myn hoed en degen, en ftond zo om uittegaan: de Prins kwam by my. Ik liet lieden halen , die hem , zo lang als ik uit was, zouden oppasfen; ik omhelsde hem, eri zei hem vaar wel. Toen kon hy 't niet langer uitdaan; maar, niet durvende fpreken , fmolt' 'hy in tranen.... Ik fcheen aangedaan, bewogen : ik ondervroeg hem: hy bekende my, dat hy allerbitterst bedroeft was. Myn Heer de Sulback drong my, om hem de zeer intresfante historie te verhalen.... De Prins badt my.'... Nog dond Ik in beraad. —— Eindelyk gaf ik het op. Ik nam hem op myn knie ; yder zat; en verzekert, dat hy my wel heel aandagtig zoude aanhoren , zeide ik : Myn Heer de Sulback en ik hebben de gewoonte, om alle maand iets van onze inkomsten wegteleggen; dat geld  DE OPVOEDING. ü/f geld gebruiken wy, om ongelukkige menfehen in hunne armoede te onderfteunen: maar, om dat wy ons geld wel willen uitdelen, zo zoeken wy, met moeite en oplettentheid, naar eerlyke lieden , die buiten hunnen fchuld in droevige omfleindigheden zyn. Wy lagen voor zes maanden een lot in de Lotery, en trokken daar op dertig duizend guldens. Wy befloten om, met de helft van dat geld, een geheel huisgezin gelukkig te maken. Ten dien einde kogten wy drie uuren van hier eene kleine Boerdery, rykelyk voorzien met alles, wat men daar in nodig heeft: wy lieten ook het huis zeer net en zindlyk meubileren. Onderwyl zogten wy naar een zeer ongelukkig en zeer deugtzaam huisgezin , en nu hebben wy het gevonden , en nu willen wy die arme menfehen gaan bezoeken , en hen in onze kleine Boerdery brengen. Hier op nam de Heer de Sulback het woord: Hoe groot zal uwe blydfchap zyn, zeide hy tegen my, als gy den ongelukkigen Alexis $tezen zien zult; als gy aan hem , zyne Vrouw en vier lieve kleine kinderen door uwe miltdadigheid het leven zult weder geven , en allen gelukkig maken! Onze bediende, die er geweest is, zeide, dat zy deezen morgen in gevaar waren om van hanger en koude te fterven. Toen de Prins dat hoorde, greep hy myne hand, floeg zyn ander armpje om myn hals: ach, myn Vriendl riep hy, neem m$ . toch mee, laat ik dit ook moge% S 4 zieit*  280 BRIEVEN OVER tien.... De tranen dreven hem in de oogen; ik drukte hem in myne armen. Nu gy geen kind meer zyt, zeide ik , zult gy méégaan naar Alexis Stezen. Nu zie ik , dat gy zo een geval verdient te zien. De vreugd, de verrukking des Prinlen waren onbefchryfelyk. Hy overftelpte my met dankbetuigingen en liefkozingen; hy omhelsde ons alle drie; hy drong aan op ons vertrek; en terwyl wy wagtten, wandelde hy met den jongen Sulback, dien hy vriendlyk onder den arm hieldt, over de kamer. Het feheen of hy zeggen wilde: Ik ben nog geen dertien jaar; wat kan het. fchelen? Men behandelt my niet meer als een kind. Eindelyk gingen wy, langs den geheimen trap, naar beneden: wy dapten in eene huurkoets, gevolgt door twee Lakeijen, in 't grys gekleet. Het was llegts vyf uuren; doch dewyl het in 'tmidden van den winter is, was het reeds duister; ft was zeer kout; en, dewyl onze huurkoets zeer flegt gefloten was, voelden wy het nog te meer; en er lag noch beren-hok noch tapyt onder onze voeten. De Prins , zonder er over te klagen, merkte dit op. Oordeel uit dit weinigje , zeide de Heer Sulback, hoe veel ongemakken de zware koude kan veroorzaken. Oordeel, hoe veel deeze ongelukkige familie daar van moet geleden hebben; wantzy heeft deezen gehelen winter op een Vliering, zonder kachel, zonder kleren ,  DB OPVOEDING. 281 ren, doorgebragt... en gy, Monfeigneur, hebt een grote mof, een warm kleed, en daar nog een dikken wyden pels overheen; en gy vindt de koude nog byna ondraaglyk... De Prins antwoordde alleen door een diepe zucht, die zeer derk uitdrukte, dat zyn hart voor de menschlieventheid open ging! Hoe dierbaar waren my deeze vruchten van mynen vlyt! Ik was zo aangedaan, zo verheugt, dat ik geen woord fpreken konde. Na een half uur rydens, kwamen wy in eene zeer naauwe deeg en de koets hieldt ftil. „ Hier, riep de Prins, moeten wy zeker wezen." Hy haaste zich om het portier open te doen, en er uitte flappen. Ik hield hem ftaande Ik wil wedden , dat uw hart klopt, zeide ik. —— Ja, zeer hart klopt het, kreeg ik ten antwoorde. Men bragteen flambouw: wy gingen in een zeer vervallen huis, wy traden honderd en twintig trappen op; vervolgens klauterden wy, met veel moeite, langs een ouden ladder naar den Vliering , waar op het ongelukkig Huisgezin zich bevondt. .. Wy vonden daar, by het treurig licht eener flegte lamp, een man van dertig of vyfendertig jaar op droo liggen: hy lag in zwym. Een fchone jonge Vrouw hieldt hem, terwyl zy in tranen fmolt, in hare armen: een zeer eerwaardig oud grysaart hieldt hem wat azyn onder den neus: drie kleine jongetjes, en een meisje van de vemikkentlte fchoonheid, dat bykans naakt S 5 was,  SÜ2 BRIEVEN OVER. was, lagen aan 't voeteneind op hunne kniën, biddende en fchreijende. Het meisje fcheen negen of tien jaar te zyn. Dit deerlyk fchouwfpel, 't welk ik dus armzalig niet gewagt had, verbaasde , ontroerde my fterk. Maar de zieke bekwam; en wy hoorden, dat dit toeval veroorzaakt was door het nemen der fpys, die wy hem gezonden hadden; hebbende hy in drie dagen niets gegeten: want dees elendige hadt, om zynen Vader, Vrouw en Kinderen wat brood te laten, in al dien tyd niets willen gebruiken.... Ik liet hem wat Eau de Carmes drinken, en hy Wierdt er geheel beter door. Wy gaven hem toen een beurs, daar vyftig Louifen in waren. Op dit gezicht riep hy uit: 6 myne Kinderen, myn Vader, myne Vrouw, vak voor deeze edelmoedige vreemdelingen neder. ... De gehele familie omringde en bedankte ons voor alle weldaden op het hartroerentfte: alleen het meisje was uit fchaamte, om dat zy byna niets aan hadt, in een hoek gekropen. Gy begrypt wel, dat ik myn Prins niet uit het oog verloor? Hy befchouwde dit voor hem zo geheel onbekent toneel met aandagt en deelneming. Hy luisterde, en zag zo aandagtig, dat zyne tranen als buiten zyn weten langs zyne kaakjes vloeiden. My aan den arm gedrukt hangende , ademde hy nauwlyks: niets ontglipte zyne oogen. Hy zag het eerst, dat het meisje  ni opvoeding; 983- je zo befchaamt en verlegen was. Hy verliet myn arm, ging naar haar toe, deedt zyn eigen pels los , en wierp die over hare fchouders, met eene ftotende ftem zeggende: ik geef u dien fels, kom nu ook hier!.. . Hoe zal ik u, myn waarde Baron, nu dien reinen droom van wellust , die toen over myn hart vloeide, hoe u myne verwondering befchryven ?... Ik fchoot naar den Prins toe, nam hem in myne armen: ê myn waarde kind, riep ik uit, nu hen ik voor myne tederheid, voor myne zorgen beloont. ... Ik kon niets meer zeggen: ik fchreide; zo was myne ziel over deeze daad aangedaan. Op dit oogenblik kwam er een onzer bediendens in, met een groot pak, waar in wy voor deeze ongelukkigen gemene pelzen bezorgt hadden.... De Prins hadt zynen weg gegeven; nu fchoot er een over; ik gaf hem dien. Bewaar hem, zeide ik, hy is niet zo warm of zo mooi als de uwe; maar hoe aangenaam moet hy u zyn, daar hy u eene daad herinnert, die u de liefde van alle brave menfehen waardig maakt. ... Hy trok flen pels terftond aan, en nooit was hy met het prachtigst gewaad zo in zyn fchik,' als met deezen zwaren groven pels. Hierop deden wy Alexis Stczen naar beneden, in een zeer goed Vertrek brengen. Zyn vader, vrouw en kin•deren volgden hem. Zo dra wy alles bezorgt hadden, gingen wy heen, hem zeggende , dat, zo  »84 BRIEVEN OVER zo dra zyne ziekte zulks toeliet, wy het gehele Huisgezin in de Boerdery zouden brengen, diewy voor hun hadden gereed gemaakt. Wy ftonden om het vuur, met een des te groter vermaak, wyl wy bezeften, hoe gelukkig wy deeze menfehen ook in dit opzicht gemaakt hadden. Wy bleven dien avond veel-langer op, dan naar gewoonte; de Prins was niets flaperig. Hy verheugde zich, met alles, tot de minde omdandigheid toe, met ons te overpraten; en ik houde my verzekert, dat dit toneel van elcnde en armoede onuitwischbarc merken in zyn nu verzagt hart zal nalaten. Ik vindt echter niet goed, zulke vertoningen dikwyls te herhalen: Het allergevaarlykde, dat er kan bedagt worden , zou dit zyn, dat men hem gewende aan zulke afgryzelyke voorwerpen. Het grote oogmerk is hier, de verbeeldingskragt te treffen, en die op een groot, aandoenlyk en treurig toneel te bepalen. Men moet de gevoeligheid ontwikkelen; maar teffens zorg dragen, dat wy die, door er te veel proeven op te doen, niet verflompen, en verflaauwen. Zo waar is 't, myn vriend, dat de gevaren altoos digt aan de nuttigheden grenzen. En wie heeft de verëischte kieschheid, om altoos het juiste punt in 't oog tc houden! Dit ten minden dient men te weten, om met voorzichtigheid te handelen, om aiet te veel of niet te weinig te doen. Maar  DE OPVOEDING.- 9.if Maar om tot myn Eleve wéér te keren : voor wy ons ter rust begaven, baden myn Heer de Siüback en ik, dat- hy van dit voorval toch aan niemand een woord zeggen zoude: dewyl wy den fchyn niet wilden hebben, als of wy ons iets lieten voor/laan door eene daad van 'menfchelykheid, die niets byzonders behelsde; en waar aan de ydelheid geen 't gering/Ie deel hadt. De Prins beloofde ons, dat hy dit aan niemand dan aan den Koning, zynen Vader, zoude zeggen; die, zo als gy begrypt, de hele zaak wist, en ons in daat gedelt hadt, om deeze grote uitgaaf te kunnen doen: maar deeze uitgaaf is zo wel bedeet, dat een groot Vorst en een goed Vader zich die nimmer zal beklagen. De jonge Verst, die van begeerte brandde,om Alexis Stezen in zyne. nieuwe woning te zien, zondt des ogtends al vroeg om te horen,, hoe of hy voer: men berichtte ons, dat hy bykans geheel herftelt was. Wy befloten dan een rytuig te zenden, om allen daar heen te brengen , en wy zouden ook denvaards gaan. Wy vertrokken des nadenmiddags, en waren er even' voor zy aankwamen. De Prins hadt, uit zich zelf, eenige gefchenken medegebragt, en wagtte hen met ongeduld. Toen hy 't rytuig hoorde , vloog hy er na toe, volgde hen overal, en fmaakte hunne vreugd en verwondering met zo veel blydfchap, dat zy naar verrukking geleek. Voor  aSÓ BRIEVEN OVER Voor wy henen gingen, vloog hymy om den hals * t myn vriend, koe bedank ik u, riep hy uit, dat gy) my dit alles hebt laten zien!... en hoe gelukkig moet gy zyn, nu gy deeze gelukkige menfehen ziet. — Dat ben ik ook, zeide ik, meer dan ik u zeggen kan; en als ik zie, dat gy er deel in neemt, dan is myn geluk volmaakt. Agt dagen daar aan, op een morgen, dat de Prins met den Heer de Svdback en my alleen in het Kabinet waren ,. kwam men my zeggen, dat er een zeer vermaart Kunstenaar was, die my ver* zogt te fpreken. Ik ging by hem : een oogen* blik daar na kwam ik te rug, met eene 'zeer fchone grote Tekening, die prachtig ingelyst was, in myne hand. Ach! zeide ik, ons geheim is bekent; zie daar zyn wy allen by Alexis Stezen..,. Zie ... de Prins was verbystert * zag de Tekening, en niet zonder aandoening, dat men dat oogenblik hadt uitgekozen, daar hy zynen Pels aan het meisje geeft: Hy bloosde : ik verzeker u, zeide hy tegen my, dat ik er niemand iets van gezegt hebbe. ■■ ■ -• Dat geloof ik. wel, ik. w\cet dat geen een.van ons allen het gezegt heeft-, maar de uitkomst verwondert my niet. ——Hoe zo? ■ Om dat gy by ons waart. Wel nu ? —— Wel nu, de bedry- ven der Vorsten kunnen niet verborgen blyven; ülle oogen'zyn op hen gevestigt. Ik ben echtet niet te onvr-eden ,'dat ons geheim is uitgekomen:  » E OPVOEDING. &5£ gy hebt eene 'goede daad gedaan. Maar weet ^ dat zo gy eene flegte daad gedaan hadt, men dief even rasch weten zoude. Dit gefprek fchynt hemzeer getroffen te hebben. Ik zag teffens, dat het hera ftreelde, dat de Schilder juist het oogenblik hadt uitgezogt, waar in hy zynen Pels gaf. Hy bezag het met genoegen; en hy was zeer te vreden , dat ik deeze Tekening voor zynen Koninglyken Vader fchikte, op dat door dit middel het gehele Hof het weten zoude. Ik vergaf hem deeze trek vaü grootschheid dies te ligter, om dat dit de eerde, keer is, dat ik die in hem befpeurt heb. Zie daar de Historie , die ik voor u, myn waarde Baron, dus omdandig befchreef; alles, wat betreklyk is op de Opvoeding , kan geen Vader onverfchillig zyn, die, zo als gy, aan die zyner eigen Kinderen zich zelf heeft toegewyt. Ik heb het Huwlyk myner Nicht met verdriet gehoort. Welk eene Schoonmoeder geeft men haar! ... Gy weet, dat ik haar ken, en gy kunt wel nagaan, dat het my frrfarten moet, als ik my haar karakter tc binnen breng Ik vleije my, dat myne Zuster het geluk zal hebben, om hare tweede Dochter naar haar genoegen uittctrouwen; en dat ik niet in myn Vaderland zal te rug komen, dan om de Bruiloft van Thcodoor en Condance by te wonen. Zo ik deezen wensch myn's harten vervult moge vin.'  t88 brieven over vinden, en zo de Prins voortgaat in myne hoop, te verfterken, die ik thans van hem heb, wie is dan gelukkiger dan uw Vriend ? AGT en VEERTIGSTE BRIEF, De Baron aan den Vicomte. Ja, myn Vriend, gy zoudt Theodoor niet meer kennen: hy is wel zo blank en fynt'jes niet als de Paryfche Kinderen: maar wel een hoofd groter, en zeer wel opgewaslën. Dk is hy niet alleen verpligt aan de frisfe landlucht, maar ook aan het bezig leven, dat hy hier leidt. Hy is aan hette, aan koude, aan regen en wind Voorlang gewoon. Ik heb alles langzaam uitgevoert, en bykans onmerkbaar voor hem. Want, om hem hart en fterk te maken, heb ik hem niet gepynigt, noch immer gewaagt. Rousfeau wil, dat wy ons in dit opzicht nooit met de kinderen bemoeijen , al vallen zy , al bezeren zy zich. Wat is 't gevolg van alle deeze ruwe lesfen ? Hy maakt de kinderen juist dat geen , waar voor hy ze wil bewaren, namenlyk, ongelukkig. Vervolgens zegt hy: Wat moet men dan denken van eene Opvoeding, die, om het onzeker aanftaande, -het tegenwoordige - wreet~ aartig  de opvoeding, 289 nartig opoffert? — Verder: •— Wapenen wy den mensch tegen alle onvoorziene toevallen. Dat Emile des ogtends, met blote voeten, langs d'é trappen, ja in den Hof lope; verre van daar over te knorren, zal ik insgelyks zo dóen , enz. Dit insgelyks te doen is vry moeilyk. Ik beken, dat ik Theodoor niet zoude nadoen, indien by des winters met blote voeten in het veld liep. Ilousfeau, die zyn EleVe tegens onvoorziene toevallen wil wapenen , floort hem in zynen flaap; maakt hem onvoorziens wakker; doet hem des nagts opflaan ; met één woord, ik weet geen kind, dat zo geplaagt wordt, en zo ongelukkig is als Emile. De volgende les van. Rousfeau fchynt my nog gevaarlyker: Gewen %rw Opvoedeling, om zich niets te laten voorftaan op zyne geboorte , zyne gezontheid, of'zynen rykdom; verfchrik hem, door aan zyne verbeelding alle de gevaren vosrtefellen, die V menschdom omringen ; dat by overal afgronden zie , en defo hy, terwyl gy die befchryft, uit vrees van te vallen , zich aan u vast boude. En dit is alles om het kind medelydent te maken! Maar laten wy, ter bereiking van dat oogmerk j eenen andren weg betreden : dit middel maakt de kindren alleen bang. Als ik myn Zoontje leer , niet op zyne gezontheid te vertrouwen , of op zyn rykdom, dan wys ik hem je gelyk aan, hoe vele middelen ter herflclling h deel, T . een;  fiOO KR IK VEN OVER een eerlyk en moedig man altoos aan zich behouden heeft. Dan fchilder ik voor hem een edel geduldig man, verheven boven zyn lot: dan wordt hy voor myn kind van dies te groter belang. Dan beklaagt hy dien man des' te tederder; maar, wel verre dat dit zyn geest zoude verzwakken, geeft het hem veel meer grootheid en verhevenheid. Het medelyden, als het de verwondering verzelt, wordt iets hemelsch. Dus zal uw kind in het binnenst van zyn hart met uwen groten man bewogen zyn , maar zyn lot zal hem nooit verfchrikken: Hy neemt voor, om, zo zyn lot immer dat des groten mans gelyk worde , het met dezelfde waardigheid te verduren. Vaarwel, myn vriend ; hoe aangenaam ik hier myn leven flyte, zal het my echter een uitnement genoegen zyn, u over een jaar te Parys te zien. De Heer d'Aimeri is met zyn Kleinzoon vertrokken. Hy begint zyne reis door hetNoordfche gedeelte van Europa, daar hy zelf niet geweest is , en gaat ten eerften naar * * * *. Ik heb hem een Brief voor den Graaf de Rofeville mede gegeven, die hem zeker veel beleeftheid zal doen, enz. NEGEN  DE QPVOEDINO. 2QI NEGEN en VEERTIGSTE BRIEF. JD* Baronesfe aan de Vicomtesfe. .Adele en Theodoor zyn, zedert veertien dagen , in eene moeilyke beproeving geweest; doch zy zyn er tot myn genoegen door gekomen. Zy begrepen reeds eenigen tyd, van hoe veel belang het voor hen was, zich zelf te bellieren ; en hoe verachtelyk het is, dat men zyn woord niet houdt. Dewyl Adele nu negen,en haar Broeder tien jaar is, en zy reeds in mindere gevallen beproeft waren, die meest allen vry wel gelukten, vonden wy goed om verder te gaan, om (zo als myn Heer dAlmane het noemt) een ernstig begin te maken, met hun zedelyke Proeven op zich zelf te laten doen. Eerst moet ik u zeggen, dat Mifs Bridget en Dainville zedert een maand of drie minder afkerig van elkander fchcnen. Dainville was de eerde, om de verfchillen by te leggen; Mifs Bridget ontfing hem niet knorrig, maar echter wat dyf, en alle oude zaken fchenen vergeten. Eindlyk zei Dainville overluit, dat Mifs zeer • veel verdiensten hadt, cn Mifs ftondt toe, dat myn Heer Dainville toch geen kwade jongen was. Na dit gezegde fchikten wy ons plan. Gy weet T a nog  £02 BRIEVEN OVER nog wel, dat Adele voor anderhalf jaar Mifs door het Profil van Keizer Vespafiaan zeer ge» plaagt hadt? Nu, zedert dien tyd hieldt Mifs Bridget zich, als of zy Adele minder lief hadt, en haar ook minder vertrouwde. Weet ook , dat Theodoor vry wat reden van klagen aan Dainville gegeven hadt: nu zal ik myn verhaal beginnen. Adele merkte, dat Mifs Bridget, op zekeren morgen, zeer diep in gedagten zat, en zeer verftrooit was; zy vroeg haar de reden. Mifs Bridget wierdt ontdek, kleurde fterk-, en zweeg. De vragen vermeerderden; de ontdeltenis ook. Eindlyk wierdt Adele zo nieuwsgierig, dat zy geen middelen onbezogt liet, om het geheim te weten; zy vleide, zy badt. Mifs Bridget dondt in beraad: Ach ! zei ze, zo ik op uwe vriendfchap kan gerust zyn.... Hoe! twyffeltgy daar mog aan ? Ik hen wel jong, maar ik wil liever fierven, dan iemand verraden. Myn lieve Mifs Bridget, houdt gy my dan voor ze een monster. . . . Wel kom 5 ik zal het u van avond, als wy alleen wandelen , zeggen.... Waarom nu met?... Ik kan'het nu niet doen; er is te veel tyd toe nodig.... 6 -Hemel! tot van avond wagten!... Dat kan niet anders , en ik zeg u van te voren , dat zo gy maar den minften fchyn geeft, als of gy met my alleen zyn wilde, zo gy u houdt, als_ ofwy iets met elkander te doen had- . den,  DE OPVOEDING. 293 den, dat ik u dan niets het geringfte zeggen zal.. .. Een woord nog: weet Mama het ?... Neen: geen mensch. Ik hen wel van voornemen, om het aan Mevrouw , uwe Moeder, te zeggen, doch dit zal nog wel eenige maanden aanlopen. Nu begrypt gy wel, dat gy daar geen woord van moogt zeggen; want zy heeft u zelf geleert, dat gy haar nooit de geheimen, die u zyn toehetrouwt, -zeggen moet; V is waar, zy voegt er hy, dat zulke aanbetrouwingen, die men voor haar verbergt , u altoos ver dagt moeten voorkomen.... Maar u acht zy zo hoog.... Dat maakt zeker onderfcheid; en ook ik verzeker u, dat zy alles tens weten zal.. .. Ik zou ook van niemand dan van u een geheim willen weten, dat ik haar niet zeggen mogt. . . . Maar my geeft gy uw woord, niet zo ?... Ik geloof, dat ik dit gerust doen kan.... Verzeker my dan op uw woord van eer 9 dat gy myn geheim bewaren zult.... Ik geef het u.... Dat voldoet.... Dit gefprek wierdt, tot groot verdriet van Adele , hier afgebroken : er kwam eene bediende , die haar zeide, datzybymykomen moest; en zy verlietJNfifs Bridget met een ontroering op haar gelaat, die, toen zy by my kwam, nog zeer zichtbaar was. Op dien eigen tyd hadt Dainville met myn Zoon het zelfde gefprek, 'en alles ging dien zelfden gang. Gy begrypt wél, dat beide de kinderen zeer naar deeze avondT 3 wan-  *P4 BRIEVEN OVER Wandeling verlangden; maar zy wierden te- leur geftelt; wy verlieten hun geen oogenblik, en zy gingen naar bed, zonder het geheim te weten. Terwyl Adele uitgekleet wierdt, zondt zy Juffrouw Victoire naar Mifs Bridget, om die te verzoeken , of zy maar voor één oogenblik eens by haar geliefde te komen. Het antwoord was, dat het onmooglyk zyn kon; en de arme Adele ging zeer treurig naar bed. Des morgens overlaadde Mifs Bridget haar met verwytingen : ,, Gy 9, hebt, zeide zy, tien onbefcheidenheden begaan. 9, Gy hebt my gister avond by u laten verzoe„ ken; gy waart niet half zo te vreden by Me9, vrouw, uwe Moeder, als gy altoos zyt; gy „ zat in gedagten ; waart ongedurig; zaagt my „ derk aan; gy waart niet bezig dan met my; », kort gezcit, yder een heeft wel gemerkt, dat s, het zo niet by u was als het behoorde ; om „ die reden moet ik, vóór ik u myn vertrou„ wen geef, u nog meer beproeven : gy zult nu nog agt dagen moeten wagten, en dan moet ,, gy my ook geen reden tot misnoegen geven." Oordeel, hoe hart dit vonnis viel! Maar er was niets op dan onderwerping. Met Theodoor ging het ook al zo. Na agt dagen omringen beide de kinderen de beloning van hun geduld en befcheidenheid. Men zeide het groot geheim; zy verftonden, dat Mifs Bridget en Dainville zedert twee maanden heimelyk getrouwt waren. Hunne verwon-  T) ft OPVORDINO. 295 wondering hier over is onbefchryflyk. Eerst waren zy geheel vreugd, gevoelig over de eer, die men hun deedt, van hen zo een gewigtig geheim toe te betrouwen. Maar zy ondervonden, wel dra, boe moeilyk en zwaar ons een geheim op 't hart wegen kan ! Dien eigen avond was ik met Adele alleen. Ik wil, zeide ik, u iets zeggen , daar gy belang by hebt. Myn oogmerk is, »m Dainville, door een zeer gelukkig huwlyk, zyn fortuin te doen maken.... Op het woord Huwlyk , veranderde zy van kleur. Ik deed, of ik het niet merkte, en ging voort: ik wil hem uittrouwen aan eene ryke IVeduw te Carcasfonne; ik weet, dat zy hier toe wel genegen is , en om hem het vermaak der verwondering te bezorgen, zal ik er tegen hem niets van zeggen, vóór dat alles gereet is. Ik verbiede u der halven , tegen iemand daar een woord van te fpreken; ook zelf niet tegen Mifs Bridget: waarom wordt gy root, Adele?... Ik, Mama?... Ja, toen ik haar naam noemde, wierdt gy root.... 't Is om dat.. .. Gy denkt mooglyk, dat Mifs Bridget nog dien zelfden afkeer van Dainville heeft.... 0 Neen , Mama , in tegendeel.... Hoe, in tegendeel, wat wilt gy zeggen.'... Niets , Mama.... Weet gy hier over iets byzonders ?... Maar. ... Ik voor my geloof, dat Mifs nog al min of meer boos op hem is; hoe dit zy, ik herhaal het nog eens, ik verbied u volftrekt, haar iets van dit. ï 4 Rvw+  S£)6 BRIEVEN OVER Huwlyk te zeggen. Toen veranderde ik vat} gefprek: Zy wierdt zeer droefgeestig, en , onder het een of ander voorwendzel, zondt ik haar naar Mifs Bridget. Zy zeide geen woord Van 't geen ik haar gezegt had , maar deedt haar uiterde best om haar te bewegen, dat zy het my zeide; en bood haar dienst aan, om my er zo iets van te verwittigen: Dit wierdt voldrekt gcweigert. Des andren daags, toen ik alleen niet Adele wandelde, toonde ik my ongerust over hare gezontheid. Gy zyt treurig , myn kind, wat fchcelt er aan ?. . . Niets, Mama... . Gy zyt zo. peinsagtig, zo /lil, zo bezig met u zelf, wat is hier de reden van. .. . Mama. ! ,. . Hoe, maakt u dit verlegen? Gy hebt my, nog geen veertien dagen geleden, hier, op. deeze zelfde plaats gezegt, dat gy my uw allergroot ft e geheim niet zoudt verhelen. Zo ik het u dan nu afvroeg? Daar is zonder een volmaakt vertrouwen geen ware liefde. . .. Daarom , Mama , zal ik u altoos myne geheimen zeggen.... Wel nu, waar over denkt gy dan nu toch zo? Antwoordt dan: Hoe! fchreit gy?.... V Is, om dat ik. het u, niet kan zeggen. Evenwel: ik mistrouw u niet.... Wel, wat is bet dan?... Moet ik, Mama, als gy V begeert, u het geheim van een ander, zeggen?. . . Het geheim van een ander! hoe ! weet gy iets, dat my onbekent. is?. . • ja, Mama, en een zeer .groot ook..... ... - Moog-  DE OPVOEDING, ÏO? -Mooglyk hebt gy dit by geval ontdekt? . . . Neen, Mama, men heeft my dat gezegt, myn woord .van eer doen geven ,dat ik het niet zeggen zou. En gy hebt u hier toe durven verbinden ? Gy zult niet gezien hebben, waar toe gy u verhoudt, om pty te misleiden, of om uw woord te breken. Ziet gy wel, hoe gevaar lyk de nieuwsgierigheid is... Ik hoopte , Mama, dat gy my niets vragen zoudt.... Wel, dan moest gy zo peinsagtig niet zyn, gy moest u dan beter weten te beftieren. Maar al waart gy even vrolyk geweest als altoos , kont gy deeze vraag by mooglykheid ontwyken, die ik u zo dikwyls doe: Adele, waar denkt gy op? Gy zoudt dan immers altyd hebben moeten liegen, {liegen, tegen my, uwe Moeder, uwe ■beste, uwe eenigfte vriendin!) of uw woord breken , en het geheim uitbrengen.... Ik dagt, Mama , dat ik vry zou zyn met te zeggen, dat ik een geheim wist; en dat, als gy wist, dat ik myn woord gegeven had, om het te zwygen, gy my dan niet zoudt belast hebben bet u te zeggen. ... ja, maar ook alleen te laten blyken, dat men iets weet, is altoos reeds eene halve ontrouwheid, ja wel meermaal de gehele ontdekking. By voorbeeld: van wie kunt gy, in uwe omftandigheden , een geheim horen? Van uw Vader ? Die heeft voor my gene geheimen: Van eene der Kameniers ? Ik heb u alle gefprekken met haar verboden: Van een man is V nog onmoogT 5 lyker.  aC-8 BRIEVEN OVER lyker. Gy kunt des alleen van Mifs Bridget uw geheim hebben, en, voor dat de dag ten eind» is , zal ik in ftaat zyn , om het geheel te ontdekken. Gevolg lyk hebt gy omtrent my uwe belofte gebroken; gy hebt uw woord van eer zeer onbedagt gegeven; gy hebt wel duizend onvoegzaamheden begaan , en zult het geheim zelf eindlyk uitbrengen. Zie daar, dit alles heeft uwe onbedagtheid u veroorzaakt: zo verleidde u eene ydele nieuwsgierigheid. Ik befloot deeze vermaning met een volllrekt bevel, om er Mifs niets vante zeggen. Ik liet haar agt dagen lang in eene onzekerheid , die, voor een zo ongeduldig en nieuwsgierig karakter, zeker eene zeer harde proef was. Zy wist niet, of ik Mifs Bridget erover gefproken had, of die my zelf het geheim bekent hadt: of zy iets van 't Huwlyk, dat ik wilde fluiten, wist. Zy durfde ook niets vragen; zy hieldt zich ook gerust en vrolyk, en fcheen niets op het hart te hebben. Eindelyk kwam het bellernde uur der ontknoping. Mifs Bridget kwam des morgens met Adele by my , en haar omarmende zei zy: Het geheim, dat ik u toebetrouwde, was geen geheim; nu zal ik u alles zeggen. Gy hebt my reden gegeven, om aan uwe vriendfchap te twyffelen; Ik moest « beproeven, vóór ik u de myne gaf. Daarom vertrouwde ik u een ingebeelt geheim. Gy hebt het  DE OPVOEDING. fiOC> het gedeeltlyk wel bewaart. Gy hebt tegen uw Broeder er niets van gezegt; gy hebt er niets van aan Dainville laten blyken. Gy hebt de gelegenheid vermyt , om er Mevrouw, uwe Moeder, iets van te zeggen. Gy hebt voor my verborgen , wat zy u gezegt heeft; en gy hebt my getoont, dat gy waar lyk belang in my feit. Dit alles is voor uwe jaren zeer veel; dewyl gy nog maar negen en een half jaar zyt. Ik zie , dat gy een goed hart hebt , en dat gy, zo gy minder nieuwsgierig waart, veel befcheidener zyn zoudt, ja veel meer op uzelf vermogen.... Hoe! riep Adele , gy zyt niet getrouwt met myn Heer Dainville?... Maar hoe kost gy evenwel denken, dat dit waar was? en zo al, dat ik dan u, en niet Mevrouw, uwe Bloeder, dit zoude gezegt hebben ? .. . Ik beken, zeide ik tot Adele, dat alle geheimen, die men u verboodt aan uwe Moeder te zeggen, u ver dagt moesten voorkomen. Zo gy er wat meer over gedagt hadt, dan zoudt gy immers gezien hebben , dat Mifs Bridget u alleen hadt willen beproeven: dewyl zy veel te ernstig denkt over de pligten, die gy my heilig fchuïdig zyt, om u zo eenen voorflag te kunnen doen. Blaar daar aan hebt gy, hoe eenvoudig dit ook zy, niet gedagt: En waarom? Om dat gy u met niets bezig hieldt, dan hoe gy toch het gewigtig geheim zoudt te weten komen; om dat uwe nieuwsgierigheid u ten eenemale beheerscht, en om dat alle driften-  •JOO BRIEVEN OVER driften, daar men zich aan overgeeft, ons oordeel ten eenemdle verblinden. . Ik hoop, myne waarde Vriendin, dat gy my dit langwylig verhaal ten goeden zult houden; hoe beuzelagtig het ook fchyne, het kan u echter van veel dienst zyn, indien het u ernst is , myne leerwyze te gebruiken. Deeze manier van onderrichting is de eenige, die nuttig zyn kan: want dus oeffen ik myne Eleve, en geef haar gelegenheid, om haar karakter te vormen, en vaste beginzels te krygen. Als zy nu in de Waereld komt, zal zy die kennen, zonder dat haar goede naam daar het allerminde by zal lyden; 't zal haar niets kosten. Zy leert zich nu wapenen tegen de nieuwsgierigheid , de onbedagtheid, en velerhande zwakheden , enz. Zy zal hare driften leren bedryden, en overwinnen. Theodoor ontfangt dezelfde opvoeding. Hy heeft deeze beproeving nog beter dan zyne Zuster doorgedaan; want zyne houding was onberispelyk; hy heeft niet in't minde laten blyken, dat hy een geheim in bewaring hadt. Nu, hy is ook een geheel jaar ouder; en, als men de kinderen wel opvoedt, betekent één jaar zeer yecl. VYF  DE OPVOEDING., 30I VYFTIGSTE BRIEF. Mevrouw d' Ostalis aan de Baronesfe. Ik ben van daag drie en twintig jaar, en kan myn geboortedag niet beter dan in uw gezelfchap vieren Maar, als ik denk, dat het drie gehele jaren geleden is, dat ik u 't laatde zag, en dat ik nog wel een jaar van dat geluk zal verdoken zyn, dan ben ik zeer bedroeft... Jk vind echter een groten troost in de overdenking, dat ik my in uw afwezen zo gedragen heb, als of ik onder uw opzicht gebleven waar. Ik heb met fchroomvallige naauwgezetheid het plan, dat gy my hebt afgetekent, gevolgt ; ook alle de lesfen, die gy, myne lieve Tante , in uwe dierbare Brieven aan my gegeven hebt, volg ik met alle mooglyke getrouwheid. Kan ik beter myne erkentenis daar voor tonen! Alsgy weder in Parys komt, zal men u zeker niet zeggen, dat ik Coquetterie hebbe; die haatlyke ondeugd, waar voor gy my zulk eene billyke verachting hebt ingeboezemt. Ik heb des niemand het hoofd doen draaijen, en ik geloof, dat. ik mag zeggen, dat er geen een man op my verlieft geweest is. Het is waar, dat ik, op uwen, raad, myne natuuriyke eenvoudigheid en be- daart-  §0a 8 E ï E V E N OVEUL daartheid behouden, en nooit mienen gemaakt heb; dat ik ook nimmer zonder myne Schoonmoeder , en zedert twee jaar zonder myn Heer d'Ostalis uitga; dat ik geen dan goed en braaf gezelfchap ontfang; dat myn byzoudere ommegang bepaalt is in den omtrek van eerlyke verftandige lieden ; dat ik nooit ,op de Bals der Opera ga; niet te paard ryde; dat ik dus gemaklyk een onbevlekten naam hebbe behouden. Ik fmaak al de genoegens van dat geluk: nooit zal ik het, voor welk eenen prys ook, verruilen. Omtrent Mevrouw de Valcé heb ik u nooit iets aangenaams te zeggen. Mevrouw de Limours is geheel blint omtrent haar, en gelooft, dat zy haren man vurig bemint; maar ik niet. Zy is reeds eene alleruitfporigde Coquette; en als zy niet by hare Moeder is, geeft zy dit opentlyk te kennen; en zy is zo zot, dat zy gelooft, dat deeze bekentenis zeer bevallig is, èn een bewys van ongemaaktheid uitlevert. Ik twyffel, myne lieve Tante, of deeze ongemaaktheid by u wel in goeden geur zy: my komt dit zo belachelyk als onbefchaamt voor. Voor 't overige heeft zy zich zeer wel gebetert van dat ftatig air, dat zy in 't begin haars Huwlyks aannam. Gy hebt nooit iets zo woelig gezien. Zy is altoos op den been, en haar hoofd houdt zich geen oogenblik dil. My dunkt, dat, zo ik,Coquet was, ik zoude willen behagen door- myne  DE OPVOEDIN». JOJ myne begaaftheden en ommegang, zo wel al* door myn perfoon. Mevrouw de Valcé fchynt in deezen zeer met my te verfchillen. Laat ik, om ü dit duidelyker te doen zien, het Déjeünè befchryven, dat er gistren by Mevrouw de Limours was. Daar waren geene andre Vrouwen dan Mevrouwen de Limours, de Valcé en de Germeuil; eene jonge vrouw, van myne jaren, onlangs getrouwt, die noch fraai noch bevallig is, maar eene taamlyke goede houding heeft en veel gemaaktheid, ook veel losfigheden; met wie Mevrouw de Valcé zedert zes maanden zeer grote vriendfchap houdt. HetDéjeüné was maar taamlyk vrolyk, toen Mevrouw de Limours een brief ontfing, die haar verpligtte op het zelfde oogenblik uittegaan. Zy verliet ons, my verzoekende , dat ik hare Dochter wat onder den teugel hieldt. Een oogenblik daar op, diende men den Ridder de Creni, en den Marquis de L * * * aan. Men zegt, dat de eerde verlieft is op Mevrouw de Valcé, en de laatfle op Mevrouw dc Germeuil. Ik zat tusfehen de twee Dames; en op 't oogenblik merkte ik in haait gedrag, (zo als zy 't noemen ) in hare manier van doen, eene verbazende verandering. Mevrouw de Valcé gedroeg zich ten alleruiterden teder omtrent my. Zy omarmde my, luisterde ttiy gedurig iets in, dat niets het minde betekende ; en dan deedt zy haar zelf het geweld , 01»  304 B. R I E V E N OVER om in een luit gelach uittefchaatren. Dit alles4' ging met de zotfte bewegingen van haar hoofd verzelt, die ik niet kan bcfchryven, maar die my zeer veel moeite aandeden; want alle oogenblik kreeg ik hare pluimen en linten tegen myn aangezicht. Ziende, dat ik zeer koeltjes bleef, en haar niet te hulp kwam, rees zy op, zo wel als hare Vriendin; zy wandelden gearmt over' de kamer, doch hielden hare armen agter elkanders lenden heen geflagen; na dus gewandelr te hebben, gingen zy gearmt in eene Canapézitten , doch bleven er degts zo lang j als nodig was, om ons het fraaide fchildery (naar hare gedagten zeker) der waereld te laten zien. " Ik kwam t'huis, maar kon niet begrypen, dat men zich van zulke lompe flreken bedienen Wilde, om overwinningen te maken: ik heb Veel meer zin aan de Coquetterie der Engelfchc Dame ,. daar de Ridder d* Herbain van verhaalt, en die hy op zyne reizen gezien heeft.Zy was zeer fchoon; maar door eene geheel, nieuwe 'grilligheid verfmaadde zy , door harefchoonheid harten te overmeesteren. Als zy van oogmerk was, om dat werk te verrichten , lei zy allen opfchik af, verborg haar hair, cn dc helft van haar wezen , onder een grotenhoed , of kap : zy dak zich in een dikken mantel , die de fynfle leest onkenl'yk maakte: maar' dan bediende zy zich van haar vernuft ; en haar  de opvokdin*. 305 haar bekoorlyk onderhoud , vol verftand en befchaaftheid , won meer harten, dan alle de meest opgepronkte en fraaist gekapte Dames met haar allen. Door deeze kunstnaryen, zegt de Ridder , boezemde deeze gcvaarlyke Coquette niet flegts een voorbyvliegent behagen, maar de allerfterkfte ,driften in. Vaarwel, mijne geëerde Tante; ik vertrek 20 aanftonds naar Verfailles. Overmorgen kom ik te rug,, en hoop u dan weder te fchryven met de Muziek, waarom gy my gevraagt hebt» Ik omhels u met kinderlyke liefde en hoogachting. EEN en VYFTIGSTE BRIEF* De Vicomtesfe aan de Baronesfe. Ik ben alle dag nog meer over myne Dochter te vreden, en dus, myne waarde Vriendin, ook met myne omftandigheid. Want van harft tederheid omtrent my hangt myn geluk ten ee■nenmale af. Ik heb u alle de beuzelingen ge* zegt, waar door zy in 't begin van haar Huwlyk misnoegen gaf. Maar deeze ligte wolkjes zyn verdwenen, en ik denk wel eens, dat myne grote gevoeligheid my wel eens ten onrechte aan de hare heeft doen twyffeleh. Zy bej. des l. ir mint  5o6* B R ï E V E N' OVER: mint haren man tederlyk. Ade de aandoening gen, die zy heeft, zyn geweldig - en, offchoon men voor zulke karakters meer beducht moet zyn dan voor andren , zo zult gy my toeflaan , dat zy toch 't meest verbinden. Ik mag my zelf wel toejuichen, in haar dien man gegeven te hebben, dien zy beminde. Ongeftuimig, vry, en gevoelig zo als zy is , hoe zou zy zich in een Huwlyk tegen haren zin hebben gedragen? zy, die ook in onverfchillige zaken geen den minften dwang dulden wil. Zy heeft grote gebreken; dat fla ik toe: maar zy ontdaan meest alleen uit hare levendigheid, en uit hare onbekwaamheid om te kunnen veinzen. Gy weet , dat ik haar wel eens van valschheid heb verdagt gehouden ; dit is my zeer leet. Nu weet ik beter; alles is onbedagtheid , en dwaasheid : dat ftaat zy zelf toe; 't zyn ook hare grootfte fouten. Maar haar ziel is zeer vatbaar voor het eerlyke, en wil er zich ook aan onderwerpen. Zy heeft eene Vriendin gekozen , en bemint die met drift, 't Is een jong mensch, eenige jaren ouder dan zy, voor vier jaren getrouwt; zy munt zo zeer uit door hare geboorte, als door haar gedrag en aangenamen ommegang. Deeze vriendfchap bevalt my des ongemeen,: als ook, dat zy bekwaam is, om de verrukkingen ecner eerfte vriendfchap te genieten. Nu over een onderwerp, daar gy meer  DE OPVOEDING. 307 meer belang in ftelt. Conftance heeft geene harer Zusters treffende bevalligheden; maar hate regelmatige fchoonheid, haar zagt, eenvoudig , altoos zich zelf gelykblyvent karakter wint alle harten. Zy beeft voor een kind van zeven jaar veel verftand. Gevoelig, maar befchroomt en weinig beflisfent, altoos de zelfde, altoos ernft'rg, bevreest en onderworpen, fchynt zy zelf, al was zy minder fchoon, meer gcvormt om te beminnen, dan om te behagen. Ik geloof, dat haar karakter, en de foort van haar vernuft u beide even zeer voldoen zullen ; dat gy in haar eene eenvoudige, redelyke vrouw zult ontdekken: en dit, meen ik,is alles,watgywenscht. 6 Dat zy onzen lieven Theodoor eens gelukkig make ! dat wy ons eens in hun geluk verheugen! Wat is die tyd nog verre . . . Hoe veel ofFert gy intusfehen niet op! ik verwonder my over u, maar kan u niet navolgen. Ik ys er al meer en meer voor. Om tc doen als gy, heb ik noch moed , noch geestvervoering, noch wysbegeerte genoeg. Vergeef my die zwakheid, en denk aan de tedere gevoelens, die deeze zwakheid voortbrengt. V z TWEE  «u8 brieven over TWEE enVYFTIGSTE BRIEF. Antwoord der Baronesfe. Ik wensch u geluk met al de aangenaamheden, die gy thans geniet. Zo gy verzekert zyt van uw Dochters hart, dan moet gy zeker zeer vele gebreken infehikken. Laat zy u beminnen , dat is genoeg. De tyd zal hare gebreken verminderen. Gyzegtmy, dat zy alreeds eene Vriendin gekozen heeft. Sta my toe, op dit ftuk u eenige aanmerkingen mede te delen, die ik, toen ik de waereld met oplettentheid •waarnam, gemaakt hebbe. Dat gedeelte uw's Briefs brengt my die te binnen, en het kan voor u ook mooglyk nog van eenig nut zyn. Door den heiligen naam van vriendfchap aart een oppervlakkig en rasch verdwenen behagen te geven , door eene kinderachtige overeenkomst vertrouwen te noemen, heeft men het by velen zo verre gebragt, dat zy twyffelen, of er wel zo iets bedaat, als vriendfchap als vertrouwen, is. Deeze haadige elkander fchielyk opvolgende levendige aandoeningen verzwakken en ontzenuwen het hart, zonder het immer te kunnen vervullen. De ongedadigheid wordt geboren uit de behoefte van te beminnen. Men wil zich ergens heelt-  DE OPVOEDING. 309 hechten; men verandert, door de begeerte of de hoop van zich eindclyk vast te dellen; en het leven loopt af, terwyl wy iets zoeken, dat wy, om dat wy het niet vinden , niet geloven in wezen te zyn. Alle deeze dwalingen zyn de vruchten der vooroordeelen, die men ons daaglyks inboezemt. Een eenige genegenheid, zo zy oprecht is, vervult ons hart, en men maakt ons wys, dat velen dit doen moeten ; dat wy allerlei foorten van aandoeningen op een en denzelfden tyd moeten beproeven. Maar, om dat geluk niet gemeen te maken, maakt men onderfcheidingen, die niet beftaan: men geeft aan dezelfde zaak veelvuldige namen; men deelt die in takken, en dan maakt men zich wys, dat het geluk beftaat in die geene te vinden, die aan dit alles voldoen kan. Ik ga u de rekening, volgens deeze denkbeelden, eens opmaken. Een dus onderwezen jonge vrouw, zo zy haren man niet bemint, weet, dat zy lief moet hebben , en zoekt een minnaar: zy weet ook, dat zy hare ouders en maagfehap moet beminnen : iets, dat een geheel andre genegenheid is als de vriendfchap. Zy is zeer oplettent voor hun, bezoekt hun; zie daar alles, wat deeze foort van liefde eischt. Zy heeft Broeders en Zusters; andre gevoelens, waar aan zy alweer eenen andren naam geeft. Nog is zy niet voldaan: zy heeft eene Vriendin nodig; de 1'ymV 3 pa-  3IO BRIEVEN OVER pathie komt te hulp, en ontdekt haar, binnen weinige maanden , het voorwerp, dat hare vriendfchap waardig is. Buiten dit moet men nog namen hebben voor zyne vrienden. Men zegt des, myne intieme vriendin, myne vrienden; iets, dat zeer verfchilt. De vrienden hebben de halve vertrouwenheid, de oogenblikkige geheimen, en zyn altoos op de kleine lyst onzer bezoekers. Zyn zy ziek, men vliegt er heen, men fluit zich met hen op, men past hen bp, men ziet hen daaglyks. Men moet er vyf of zes zo hebben , die in alles gelyk ftaan, en alleen aan de intieme Vriendin ondergefchikt zyn. Zie daar dan al reeds , zonderde gevoelens der Natuur of der Liefde te rekenen, twee zeer onderfcheide vriendfehappen. De intieme vriendfchap is eene genegenheid, die ons gelieel leven moet duren. Men heeft het Portrait, men heeft altoos een paar geheimen aan 't oor te zeggen , al zag men elkander nog binnen 't half uur; men wordt nooit zonder haar uitverzogt: voor de vrienden heeft men alleen genegenheid, op achting of overeenftemming gegront; er is niets geweldigs in. Zo men met een weinigje kicschheid bedeelt is, dan is er nog eene genegenheid, die belang heet. Het valt op tien of twaalf goede bekenden , die men altoos uit de voornaamften van 't gezelfchap kiest. Deeze genegenheid eischt in 't afzyn alle maand één Brief: zyn zy ziek,  DE OPVOEDING. 3H ziek, men moet drie vier maal 's daags laten vragen; fterven zy,dan moet men voor'tminst die week niet in de Comcdie gaan. Alle deeze dingen zyn zeer duidelyk opgemerkt, en worden dipt nagekomen: waar uit blykt, dat men die al vroeg aan de jonge lieden geleert heeft. Is het nu niet zo grappig als belachclyk, dat eene jonge vrouw, die in hare eigen familie zo natuurlyk voorwerpen vindt , die elders gaat zoeken ? dat zy, zonder zich ooit waarlyk te verbinden, zich meer en meer verwydert van hen, die zy moest beminnen ? . . . Geloof my, het is geen vriendin, die men zoekt, als men agtien jaar is, [en zo verkeert wierdt opgevoet,] 't is geene leidsvrouw, geen raadgeefder, die men verlangt; want die vindt men in eene Moeder, in eenen Man, en beide verwaarloost men. Men is alleen van oogmerk, om eene fchitterende verbintenis te maken. Onze fympathie verklaart zich altoos voor haar, die 't meest in de mode, en in 't grootde aanzien is. En ook men wil eene vertrouwde, die vriendelyk en toegevent is: de intieme genegenheid van twee jonge lieden behoort meest altoos van iets onbetaamlyks verdagttezyn. Men begint met elkander zeer onverfchillige zaken te zeggen ; allengs wordt de inbeelding verhit. Om nu aan elkander alles te betrouwen, fpreekt men van gevoelens , die men niet heeft, immers niet in die V 4 uiÉ  JIÜ BRIEVEN OVER rdtgebreifheid. Men fpreekt vooral van de liefde ; men geeft er elkander geheel buitenfporige denkbeelden van; men verhaalt de overwinningen , die men gemaakt, en de driften, die men verwekt heeft. In deeze kleine historiën maakt de eigenliefde de waarheid veelal onkenbaar. Men begint fmaak te krygen aan listige dreken , in 't liegen , men gewent zich daar aan ; terwyl men aan de Vriendin, die men alleen bemint, om haar alles te kunnen zeggen, wysmaakt, dat men haar op het allcrtederde en vurigst liefheeft. Zie daar, dit heb ik, in de waereld levende, onder anderen opgemerkt. Men kan de jonge meisjes hier niet genoeg voor waarfchouwen; noch < de zaak, die er zo vatbaar voor is, belachlyk genoeg maken. Vaarwel, myne Vriendin: men •brengt my een Brief van u. Nu eindig ik den mynen zonder verdriet, dewyl ik u nog voor eerst niet verlaat. DRIE en VYFTIGSTE BRIEF, J)e Baronesfe ten vervolge, Hoe groot moet onze oplettentheid ook kï 'beuzelingen zyn , als men kinderen opvoedt! 'Adele is van natuur zeer oprecht. Myne lesfqn hebben die deugd alleen gefterkt. Nooit narn  DE OPVOEDING. 313 nam zy, om wart reden ook, toevlugt tot veinr zery of leugen; en zie daar, zedert eenige dagen heb ik gemerkt, dat zy, om zich te vermaken , en uit goeder hart, liegt. Zie hier, hoe dit toekwam. Dainville verhaalde in de voorleden week zyn droom, en die was zo raar, dat wy allen hartlyk lachten. Des andrenmorgens verhaalde Adele ook haren droom; zy vertelde die my; maar ik doeg er geen acht op. Twee nagten daar aan een andren droom: en •zo aaudonds vertelde zy my nog een, die zo fraai was, dat ik zeer wel begreep , dat zy hem, op haar gemak, hadt gaan zitten bedenken. Ik deed haar zeer rasch begrypen, dat, zo het laag is uit belang te liegen, het nog veel .onvergeeflyker is, als men liegt zonder nood-zaaklykheid. Ik heb, zeide ik, u geleert, dat het liegen eene haatlyke, en vuige ondeugd is. Gy weet, hoe verachrlyk zich de Leugenaars • maken; maar nu moet ik er by zeggen, dat hy, die liegt, nooit bcminlyk zyn kan. Daar -zyn lieden, die fmaak vinden in het vertellen van Historietjes, die zy, om dat er niemand door beledigt wordt,voor waar uitgeven. Hun eenig oogmerk is om, door hun vergroten en verderen , een gezelfchap te vermaken, en zich zelf aangenaam te doen worden. Maar zymis-> fen altoos hun oogmerk: men duit hun flegts, eni er den gek mede tc deken en eens te lachen. Vj ' Hy,  3T4 BRIEVEW O V Z O, Hy, die dikwyls gelogen heeft, wordt eindlyfc nooit meer gelooft. Hoe aangenaam hy ook vertelt, men neemt er geen belang in; dewyl hy noch nieuwsgierigheid noch vertrouwen kaa opwekken; men luistert naauwlyks naar 'tgeen hy zegt: terwyl dat een oprecht mensch, ook als hy niet veel vernuft, en de gaaf van vertellen niet heeft, gerust kan zyn, dat men hem altoos met aandagt, cn genoegen horen zal. Zyn gezelfchap is daarom ook zeer gezogt, al hadt hy ook maar alleen deeze deugd. Vervolgens verzogt ik Adele, om hare dromen niet meer te vertellen. Ik ontfang daar een Brief van Mevrouw d'Ostalis , die my over onze lieve Condance fchryft. Zy zegt my, dat dit kind volmaakt fchoon is^ en zo bevallig als een Engel. Dat doet my by* kans leet. De afzichtelyke lelykheid is zeker een ongeluk voor de vrouwen; maar eene volmaakte fchoonheid is eene der gevaarlykde gif'ten, die wynvan de natuur ontfangen kunnen. Eene fchone vrouw wordt altoos met opmerking befchouwt, en ook, als de jalouzy er zich al niet mede bemoeit, ftreng beoordeelt. De nieuwsgierigheid, die ons zo eigen is, poogt altoos te onderzoeken, of die fchone vrouw ook nog andre hoedanigheden heeft, die men wenfehen zoude, dat zy bczate. De braafde en beste menfehen zelf doen dit onderzoek. Heê  DE OPVOEDING. 31 $ Het gezicht van iets, dat behaagt, wettigt de begeerte, om het nader tc kennen: dit belangloos beginzel boezemt geen misvertrouwen in. Men overweegt niet, dat de haat en de liefde ons verblinden, dat de onverfchilligheid niets onderzoekt, maar dat de oplettentheid alleen duidelyk ziet, en billyk oordeelt. Zie daar het algemeen gevoelen. Dus blykt het, dat een in fchyn zo groot voordeel, zeer gevaarlyk voor ons wordt. Omtrent zo is dc ftaat van een onbekent man, die in hoge amten geplaatst is. Alle ooge'n zyn op hem gevestigt; men ontdekt zeer gcmaklyk zyne kleinftc misflagcn. Onderwyl vleit hem de Hoveling, maakt de haat hem zwart, ontcert hem de lasteren de waarheid zelf, terwyl zy hem 't masker afligt, bcfchuldigt hem. Alle zyne misdagen worden nagezien, opgetelt, vergroot. Neem hem dienfehittcrenden tytel af, en wie kent de helft zyner dwaasheden? Niemant zal zich dc moeite willen geven, om die te befehouwcu. Zy blyven altoos en voor elk verborgen. Wie zal op die bedryven , welke hy verbergen wil, eenig licht fpreiden ? Zeer zelden zyn fchone vrouwen bcminlyk. Zy zyn verzekert, dat de Natuur alles voor haar gedaan heeft; dat zy zich maar te vertonen hebben, om alle harten te overmeesteren. Met deeze denkbeelden komen zy in de famen- leving.  3-IÖ BRIEVEN OVER leving. Welhaast zyn zy te vreden met die beuzelachtige verwondering, die zy overal op 't eerfte gezicht inboezemen. Deeze rasch voorby vliegende aandoening laat niets dan fmakeloosheid, zelfsverveling, ja wanfmaak agter zich. By haar is het vernuft ledig, het hart kout. Men heeft altoos opgemerkt, dat de allerfterkfte en onuitroerbaarfte liefde nooit door de grootde fchoonheden verwekt is. i Eene gedaante, die niets ftotens heeft, eene Phifionomie die 't karakter fchildert; belang inboezemende of geestige trekken, fprekende oogen; zie daar de eenig wenfehclyke voordeden. Voeg hier by zoetaartige reden, eenvoudige bevalligheid , een eigen ongemaakt natuurlyk verftand, en gy zult zien, of de fchoonheid alléén daar tegen op kan. Ik bid u des, pas op Conftance; overtuig haar, dat de fchoonheid alleen niet in daat is, om voor alle andre bekwaamheden te voldoen; dat de fchoonheid ons de nyd der vrouwen, en de laffe zotternyën der mannen verwekt; dat zy in 't algemeen onze fouten in een helderder licht, plaatst, maar dat de fchoonheid ook teffens de deugd bekoorlyker, en de zedigheid verrukkelyker maakt. Verberg haar nooit, dat zy fchoon is; dit is onmooglyk; zeg het flegts eenvoudig, koel, zonder dat gy daar aan eene waarde fchynt te hechten. Zeg haar met een, dat, zo zy tot haar vyfen- twintig  DE OPVOEDING. 317 twintig jaar hare fchoonheid behoudt, iets dat hoogst onzeker is, zy zich ook, dus lang, in' alle gezelfchappen met onderfcheid zal bejegent zien : maar dat zy ook zal ondervinden , dat Vrouwen , die noch fchoon noch bevallig , maar in de mode zyn, door duizenden vóór haar zullen gekozen worden. Hoe ging het myne Vriendin, met Mevrouw de Gerville? Hebben wy haar niet voor een oogenblik voor de fchoonfte Vrouw in Parys zien doorgaan? en wy zien echter, dat zy zelf niet middelmatig fraai is. Maar, dewyl niemand in allen opzichte volmaakt fchoon is, zeg des aan uwe Dochter de gebreken, die zy heeft, en die haar perfoon wel zeer minder fraai maken: dus zal zy aan de berisping gewennen, en er zich nooit over bedroeven. Toon haar die kleine onvolkomenheden , niet om haar te bedroeven, maar met de grootde bedaartheid, als of gy over onverfchillige zaken fpraakt. Adele is waarxyk mooi; zy weet het, maar denkt er nooit aan. Et heb een zeer groot Diner gegeven: meest al dc omleggende Adel was verzogt; 't gezelfchap was zeer luisterryk. Adele was wel gekleet, en hadt er nog nooit zo fraai uitgezien. Het gc- hele gezelfchap toonde zyne goedkeurende verwondering: nooit had men fchoner kind gezien. Toen wy des avonds onder ons waren , vroeg  3lS BRIEVEN OVER. vroeg Mifs Bridget my , 'hoe of die grote man heette, die naast my aan tafel gezeten hadt, en wiens converfatie my zeer behaagt hadt. Ik zei, dat het de Heer 1'Orme was; dat hy zeer aangenaam en kundig, en zeer bereist was: Maar wat kibbelzuchtig, zeide zy. En ik heb met hem een aartig voorvalletje gehad, dat ik in 't byzyn van Juffrouw Adele zal vertellen ■ wel gerust, dat zy er het eerst om zal lachen. Ik wed, zeide myn' man , dat hy u gezegt heeft dat hy Adele niet fchoon vindt. Och ! hernam zy, dat is niet der pyne waart om van te fpreken ; want, zie, yder heeft toch zyn fmaak: en al was Mejuffrouw zo fchoon als een beeld , zy kon toch aan allen nooit behagen. Maar myn Heer de 1'Orme, (hy nam my voor eene der Dames in de Nabuurfchap,) koos my tot zyne vertrouwde, om my het volgende te zeggen. Ik wandelde, vóór dat men ging eeten, op het terras; daar kwam hy by my, want ik was alleen. Om met hem aan de praat te komen vroeg ik hem: hoe vindt gy de uitleggingen der Historiefche tapyten 'van de jonge juffrouw? Uitmuntent: zeide hy; maar 's geen my 't meest behaagt is , dat Adele dit zonder de minfte wysneuzigheid', eif alleen als men haar dit verzoekt, verricht. Zy zal wel doen , om daar nooit van af te wyken; want, zonder eenvoudigheid en zedigheid, maken de gr'ootfte be-  DB 'OPVOEDING. bekwaamheden ons lastig, en belachlyk. Zie daar, dit, ging hy voort, wilde ik, dat men in dit meisje zo geprezen hadt, en niet die beuzelmgtige fraaiheid harer perfoon ? die waar lyk maar zeer gemeen is Ja, zeide ik , dat ware» iog kinderagtige loftuitingen; evenwel V is waar, dat zy zeer fraai is Fraai! viel hy my in de reden, fraai! dat vind ik in V geheel niet; zeer klein zonder veel evenredigheid, een fyn tronietje , daar niets byzonders aan te zien is; et? geloof my, dat de meesten, die haar zo vee! mooisgezelt hebben, er zelf niets van meenden. Ik jkan u niet uitdrukken, hoe deeze zotte lof my •verontwaardigt; en ik wensch, dat dit kind, •waarin ik , om zyne goede opvoeding, zo veel belang neem , eens wist, hoe weinig die complimenten betekenen; ook dan, als zy oprecht gemeenff zyn, en dat zy zeer weinig eer doen aan züïkén , die men dus toejuicht. IVat wil het anders zeggen , dan: „ Mejuffrouw, ik vind u zo beuzel„ achtig, en zo met u zelf ingenomen, dat ik „ niet twyffel, of gy neemt alle deeze betuigin,, gen voor zeer ernstig op; en gy zyt dwaas genoeg om er door bekoort te zyn.'''' Ik was zeer begerig om dit gefprek, 't welk my zeer voldeedt, voort te zetten, toen juffrouw Adele my kwam zeggen , dat men zoude aan tafel gaan. De wys , waarop zy my aanfprak , overtuigde myn Heer de 1'Orme, dat ik tot het Huisgezin  ,320 JIR.IEVEN .OVER gezin .behoorde', en de Juffrouw kan zich herinneren, dat hy zeer bedeest was, en dat ik ftilletjes met hem fprak; hem verzekerende, wyl hy my dit verzogt, daar toch niets van te zeggen. Zo, zeide Adele, een weinig root wordende, hy heeft dan gemeent, dat zo ik hoorde, dat hy my lelyk vondt, my dit zeer zou bedroeven: ik wensch, dat hy op dit fluk beter onderricht ware.... Daar heeft Adele gelyk in, voegde ik er by, maar hoe zullen wy dit fchikken ? Hy komt hier niet weêr, en vertrekt binnen twee dagen. Ja, zeide myn Heer d'Almane, dan moest Mifs Bridget hem een brief fchryven; en dewyl het een Heer van vyftig jaar is, < moest Adele, zo hare Moeder zulks toedaat, er eenige regels by fchryven. Ik vond dit zeer goed. Adele hadt eenige moeite, om hier toe te befiuitcn , om dat zy vreesde eenige ipelfouten te fchryven; maar Mifs Bridget deedt er haar toe overgaan; en toen zy aan den Heer 1'Orme een brief gefchreven hadt, waar in zy hem te kennen gaf, dat zy zyne gedagtcn veel te verftandig hadt gevonden, om die niet aan hare jonge Vriendin mede te delen, ging Adele in haar Kabinet, om hier eenige regels by te voegen. Zy zag zeer root, toen zy by ons te rug kwam , en bleef-vry lang alleen. Zie hier den inhoud van het briefje, dat zy zeer keurlyk gefchreven hadt.  BE OPYOEDINO. $21 jPa , myn Heer, ik ben noch verwondert, noch moeilyk, om dat gy my zo heel lelyk gevonden hebt: dat is zeer eenvoudig; en als men my nu weêr zegt, dat ik fraai ben , dan Zal ik dikwyls twyffelen, of men my ook voor den gek houdt, en ik word veel liever geprezen over het weinigje dat ik weet, en over myn karakter, om dat die lof zo wel aan myne Moeder als aan my gegeven wordt. Ik verzoek u, myn Heer, zie my toch ,niet aan voor een jong meisje, dat zeer ongerymt en zeer beuzelachtig is. Met eene Bloeder, als ik heb, zal ik nooit het een of het ander zyn. Ik prees dit briefje heel zeer; wy gaven het terftond aan een Postillon, met order om den brief aan myn Heer de 1'Orme te brengen, die nog een dag of drie in onze nabuurfchap zoude vertoeven. Zy zag den man te paard zitten , en ten negen uuren kwam hy met een brief te rug. Zie daar dien, die aan Adele geadresfcert was; MEJÜFFROUW.' Ik kan niet geloven , dat Mejuffrouw Bridget ït zou gezegt hebben, dat ik u zeer lelyk vinde; ik zal zeker my dus niet hebben uitgedrukt. Ik ben te grote vyand van het overtollige, en vooral als het alleen dient, om iemand eene ovbeleeftheid te zeggen. Ik geloof'zelf \ dat men u recht U DEEL. X b**  524 BRIEVEN ÓVER heminlyk ' vinden kan; want de [maken zyn zeer onderfcheiden, vooral in het fchone en het lelyke. Men vindt menfehen, die een daaglyks wezen fraaijer vinden dan een zeer mooi gelaat. Dit is de reden, dat zy, die, door dit heuzelagtig middel, aan yder willen behagen, dwaas en kinderachtig worden. Maar gy, Mejuffrouw, zult zeker zulke nietige docleindens nooit hebben. Gy zult door uw beminlyk karakter, uwe zoete gezellige zichzelf gelykblyvende zeden, door uwe talenten pogen te behagen; en zo gy van uwe Opvoeding een goed gebruik maakt, dan zult gy ih de famenleving zo wel een waardigen als luisterryken rang verkrygen. Als het geluk my over een jaar of 'agttien in uw. gezelfchap brengt, zal ik met vergenoeging zien, dat myne voorfpelling vervult is. Adele icheen zeer in haren fchik met deezen brief: zy zeide, Öat zy hem bewaren, en van tyd tot tyd lezen zoude, en voegde er nog by, dat die myn Heer de 1'Orme niet volmaakt polis was, maar dat hy echter zeer veel verdand en vernuft hadt. Gy zoudt niet geloven, myne 'Vriendin, hoe nuttig zulke lesfen zyn. In plaats van die koude en vervelende Preken, die men gedurig herhaalt, en die hem, die ze doet, en ■ haar, die ze hoort, even lastig vallen, hebben wy het vermaak, om zulke aartige ontvverptjes te maken, die wy ter?uitvoer brengen, zonder dat  de opvoeding. 323 dat de voorname Acteurs, die wy doen fpelen, moeite hebben om hunne rol van buiten te leren; en ik verzeker u, dat deeze kleine Come? dien, die fomtyds een dag of agt duren, voor ons van zo veel belang zyn, en ons zo veel vermaak geven, dat gy er u geen denkbeeld van kunt vormen. VIER en VYFTIGSTE BRIEF. De Graaf At Rofeville aan den Baron. Ik heb u zulk een zeltzaam geval te fchryven, dat ik geen oogenblik tyd wil verliezen, om het u te melden; te meer, daar de Heer d'Aimeri er zulk een voornamen rol in heeft. De gevoelens, die gy voor hem hebt, myn waarde Baron , zyn meer dan in ftaat, om my het grootfte belang in hem te doen nemen; maar ook zyne verdiensten, en de groothejd zynes ongeluks, hebben hem voor altoos myne vriendfchap verworven. Ik begryp, hoe nieuwsgierig gy zyn zult; ik ga u voldoen. Myn Heer d'Aimeri is hier voor agt of tien dagen aangekomen. In gevolge het geene gy my van hem gefchreven hebt, heb ik een. myner vrienden verpligt, om hem te logeren; ik ging hem dien eigen avond bezoeken. Eene X » kleine  |24 BRIEVEN OVER kleine ongefteltheid deedt hem eenige dagen zyne kamer houden, waarna hy de ftad en al het merkwaardigfte ging bezichtigen. Men fprak van het huis van myn Heer d'Anglures, (dien ongemenen en weldadigen man , waar van ik u reeds iets gemelt heb.). Hy ftelde myvoor, om daar naar toe te gaan; en dewyl ik thans in zeer naauwe vriendfchap met hem leef, bood ik den Heer d'Aimeri myn perfoon aan, om hem daar te brengen. Wy gingen er des andren daags na het middagmaal henen , de Heer d'Aimeri, de jonge Karei, en ik. Men zeide ons, toen wy uit de koets traden, dat myn Heer d'Anglures was gaan wandelen, doch dat hy wel dra te rug zoude komen, en men liet ons alle de vertrekken zien. Na ruim een half uur, ziende, dat de Heer d'Aimeri het Kabinet van Natuuriyke zeltzaamheden niet kon verlaten, ftelde ik voor, om met den jongen Karei de tuinen te gaan zien, die uitnement fchoon zyn, en die ik u in eenen andren brief befchryven zal. Naauwlyks waren wy in den Hof, of er kwam een bediende, die my zeide, dat zyn Heer t'huis was, en na my zogt. Wy zagen 'hem met een aan 't eind eener laan, en wy ontmoetten elkander. Zo als hy den jongen Karel gezien hadt, zag ik, dat hy zeer ontdelde. Hy zag hem met verbaastheid cu aandoening, en, na eenig ftilzwygen , zeide hy: goede god, j ; welk  DE OPVOEDING. 325 welk eene gelykenisfe!. .. En, zyn hoofd omkeerende, droogde hy zyne oogen af. D aarop nam hy Karei by de hand, en zei: vergeef my die vraag, maar—— hoe oud zyt gy?... Veertien en een halfjaar, antwoorde Karei.. . 6 Hemel ! riep d'Anglures, zelf het geluid der femme — en tegen my; IVie is die jongen Heer ? —< hoe hiet hy? .,.. De Ridder de Valmont.. .. Naauwlyks had ik dit gezegt, of hy greep Ka-rel met verrukking in beide zyne armen, drukte hem aan zyn hart met eene aandoening, die my, had ik de zaak beter geweten, de reden daarvan fpoedig zoude ontdekt hebben; maar, geene omftandighcden wetende, zag ik dit alles .met de diepfte verwondering, toen myn Heer d'Anglures dus tot my fprak: ' Gy zult nu alles weten, gy zult my kennen, my beklagen, daar hen ik van verzekert. Maar met vUien reist dit beminlyk kind; met eenen Gouverneur? Neen , hernam ik, met zynen Grootvader.... Zyn Grootvader! (hy zeide dit op eenen zeer verwilderden toon.) . .. ja, met myn Heer d'Aimeri. .. . Hoe! is die in myn huis! is d'Aimeri hier!.. Hy fprak dit met eene zo fterke als bevende ftem: de heftigfte gramfckap deedt zyne oogen , nog nat van tranen , fchitteren; ik begreep des, zo hy in Karei een voorwerp zag , 1 dat hem dierbaar was, dat hy den Heer d'Aimeri als zynen grootften Vyand befchouwde. Ik X 3 hoop,  g2rel, die tot nog toe ftom van verbaastheid was, -brak dit ftilzwygeu : Maar, myn Heer, kent gy 'mynen Grootvader? Hebt gyu over hem te hekla-. gen ? Wel, dan ben ik gereet, om u alle voldoening voor hem te geven , die gy eifchen kunt.. Edelmoedig kind! riep d'Anglures, en omhelsde hem weder.... Nog eens, myn Heer, kent gy mynen Grootvader?.. Hy ftondt in beraad, of hy wilde antwoorden; maar, van toon veranderende, zeide hy: Hy kent my niet, gy zult het zien. Door een zonderling geval herinnert my zyn naam -de droevig/Ie gebeurtenis ; ik moet hem een oogenblik zien. Wagt my in den tuin... Neen, neen, riep Karei zeer driftig, gy zult hem niet zien dan in myne tegenwoordigheid jongeling, hernam d'Anglures met vry wat drafheid, ik vergeef u de honende mistrouwenheid, die gy my doet zien, om de achtingwaarde oorzaak, waar uit die ontftaat: maar bedenk, dat ik den Graaf de Ro.feville ver?oek om by dat gefprek tegenwoordig te zyn; denk, dat ik in myn eigen huis ben; en dat, zo het wacrzy dat uw Grootvader myn Fyandis, hy  DE OPVOEDING. 327 hy hier zo volmaakt veilig is, als gy zoudt kunnen begeer en.... Myn Neer d'Anglures, zeide ik, heeft gelyk , en geloof, dat myn Heer d'Aimeri zelf dit uw gezegde zeer zoude afkeuren: blyf dan hier, binnen eenige minuten zyn wy weer by u. Hier op lieten wy hem , nog vry ongerust, alleen. Wat my aangaat, ik was geheel verbystert door alles wat ik gehoort en gezien had, en wagtte met grote nieuwsgierigheid naar de oplosfmg eens gevals, waar na ik den Heer d'Anglures niet durfde vragen. In huis komende, zeide hy: „Kom, Graaf, ga by den Heer „ d'Aimeri, maar geef my uw woord, dat gy „ hem, van alles 't geen gy gezien en gehoort „ hebt, niets het minde zult zeggen." ■ . Ik geef u dit," zeide ik. — „ Goed, her„ vatte hy, ga nu by hem, en blyf daar, tot „ dat ik u laat verzoeken by my te komen." Hierop verliet hy my zo fpoedig dat ik hem niets konde antwoorden. Ik vond den Heer d'Aimeri nog zo geheel bezig in het Kabinet, dat hy niet eens merkte, dat ik zonder zyn Kleinzoon terug kwam. Na tien minuten, verzogt ons een Kamerdienaar, om by myn Heer d'Anglures in zyn kamer te komen. jDeeze boodfehap ontdelde my zeer; doch myn Heer d'Aimeri was te zeer vervult met het geen hy zag, om cr acht optegeven. Ik nam hem onder den arm, en wy volgden den bedienden door verfcheide vertrekX 4 ken,  Sa8 BRIEVEN OVER ken, die ons voor eene deur brengende, ons dea fleutel gaf en daar op vertrok. Ik opende tcrdond deeze verborgen deur, en trad eerst binnen. Ik had wel honderdmaal in dit huis, en overal geweest, maar dit Kabinet was geheel en al onbekent. Het was zo ongemeen als kostbaar; alles was van binnen met het witde marmer bekleet, en aan de overzyde des vertreks, regt over de deur, rustte, op vier prachtige pilaren van PorfierHeen, een baldaquin van Zilver laken, met fchitterende franjes gezoomt, waar voor gazen gordynen hingen, die, geheel toegefchoven, voor pns het binnende van dit Pavilloen bedekten. — Maar, zo als myn Heer d'Aimeri in het Kabinet kwam, werden dëeze gordynen weggefchoven, en wy zagen' myn Heer d'Anglures , die, den Heer d'Aimeri met eene verfchrikkelyke ftem aanfprekende, zei: Hef uwe oogen op , é Barbaar, en zie hier uw eigen werk!.. Hy trilde , hy doeg zyne oogen op , hy zag een voorwerp, dat al de wonden van zyn hart moest doen ontfpringen... . Hy zag, op een witten marmeren piédedal, een Beeld van dezelfde dof, verbeeldende de befchreide Getrouwheid. Zy hieldt in de eene hand een lange hoeveelheid blont hair, en in de andre eenen half openen brief, waar op men alleen den naam van Cecile met grote gouden letters lezen kon. Uw ongelukkige vriend, verdeent door verbaastheid en gegrieft door fmar- te,  DE OPVOEDING. 3£«) te, bleef eenige oogenblikken onbeweeglyk. Toen een verwildert oog op d'Anglures flaande, beefde , wankelde hy; hy moest zich tegen een der pilaren aanzetten: Hoe! zeide hy, de Ridder de Murville!. .. Ja, dezelfde; ja , ik ben die ongelukkige de Murville, uw dcodlyke Vyand... 6 Myne Dochter! Hy kon niets meer zeggen, zyne fnikken beletteden hem dit. Wreede .' riep d'Anglures, van zulk een geluk, heeft uwe verdoemde eerzucht u verftoken 1 Het is billyk, dat die eerzucht heden uwe fchaamte en wanhoop verdubbelt. Denk aan de fchatten, die ik bezit, en dien rykdom, dien ik veracht; en dien ik nooit begeerde, dan om dien met haar te delen, die ik beminde; dat onnozel flagt'iffer uwer barbaarsch* heid, zo gevoelig, helaas! als ongelukkig! Want zo 't u onbekent zy, weet dan, ó wreedaart! dat Cecile my beminde, en in weerwil uwer onvergeeflyke mishandeling, zy is het, die my nu nog gebiedt , uw leven te fparen; zy is het alleen, die myn arm weerhoudt. Ik verliet myn Vaderland, en trachtte in V hart van het Noorden die rust te vinden, die gy my voor eeuwig ontrukt hebt! Eén getrouwe vriend, de eenige, dien ik in Vrankryk behield, geeft my alle jaar bericht van Cecile ; ik weet, dat zy nog leeft. Dank daar voor den Hemel zo lang zy leeft, zyt gy in veiligheid; maar... Welnu , viel de Heer d'Aimeri hem in *■ wel nu, koel dan uwe wraak, Cer X 5 cile  330 BRIEVEN OVER die is doot uw vriend misleidt u.... Cecile is doot.' Cecile... fchreeuwde d'Anglures uit, Cecile is doot, en gy, monster, leeft gy nog? ... Radeloos, en in verbystering, tradt hy naar haren Vader... Ik trad tusfchen beiden. De jonge Karei kwam binnen; en ziende, dat ik de Murville vast hieldt, zeide hy... Hoe.' bedriegt gy my? Wat beduidt deeze woede? Heeft myn Grootvader u beledigt? Ik vraag u daar de reden van. De Murville bedaarde. Het gelaat en de Item, zo volmaakt gelykende naar die zyner beminde , hebben iets onweêrftaanbaars voor hem. Op deeze razerny volgden de innerlykfte aandoeningen. Hy bëgo:: te fchreijen; en, zich tot den Heer d'Aimeri kerende , zeide hy: Ach ! geef my dit Kind, en ik zal in ftaat zyn, om u alles te vergeven... Doch deeze, wel verre van hem te antwoorden, hoorde niet eens wat hy zeide. Hy was in de allerdiepde gcdagtcn als verzwolgen; zyne oogen dyf gevestigt op het Hair zyner ongelukkige Dochter; hy zag niets dan dat treurig voorwerp. Ik ging by hem, nam hem by den arm: Kom, zeide ik, gaan wy hier van daan. Laten wy den Heer de Murville aan zyne eigene bedenkingen over; hy zal wel dra ber rouw hebben , dat hy uwe fmarten, die de zynen vneindig overtreffen, dus verzwaart heeft, ja, myn Heer, zpide ik tegen de Murville, uw naam en uwe liefde voor de ongelukkige Dame zyn my onbe- kent;  DE OPVOEDING. 33! lunt; maar dit weet ik, dat zy in haar Vaders armen den geest gegeven heeft, en dat deeze ongelukkige Vader, ontroostbaar over haar verlies , verflonden door berouw en fmarten, alleen den last des levens draagt, om deezen jongeling, den Neef van Cecile, den eenigèn Zoon, dien hy thans heeft Hoe ? zeide Murville , zyn Zoon is doot... hy befchreit Cecile? — Ach? zo hy ongelukkig is, dan ben ik alleen de fchuldige.... O, riep de Heer d'Aimeri, befchuldig u zeiven niet; uwe woede is eene myner ftraffen, die de Codlyke wraak, ivelke my overal vervolgt, op my medcrftort. — Zo V waar is, dat een edelmoedig hart onvergeeflyk zyn kan, dan moet gy my myne finrechtvaardigheid nimmer vergeven. Maar ik, ik ben verpligt u alles te vergeven. Dit gezegt hebbende, ging hy, deunende op den arm zyns Kleinzoons, ter kamer uit, terwyl ik hem mynen arm aanbood. Gy kunt u wel verbeelden , welke diepe en fmartelyke indrukken dit alles ■op den bedroefden Vader gemaakt heeft. Ik bragt hem te * * * in eenen deerniswaardigen toeftand. Ik bragt dien avond met hem door; hy verhaalde my, in "t byzyn zynes Necfs, de gehele historie , en hy befloot die met deeze vermaning, die hy tot den jongen Karei richtte : „ Gy zult ook eens Vader zyn,draag zorg, „ dat gy geene uwer kinderen verdoot: wees „ nooit blint voor de gebreken van uwen lie- „ ve-  332 niïVïN OVBR 5, veling : dit zou u onrechtvaardig en wreet ■„ kunnen maken omtrent alle de anderen." Den andren morgen ging ik den Heer de Murville alleen bezoeken. Ik vond hem doodlyk droefgeestig, en hy befchuldigde zich zelf over zyne al te hevige drift van den vorigen dag. Ik voltooide zyn berouw, door hem alles te verhalen , wat de Heer d'Aimeri my gezegt hadt. •Hy fmolt in tranen, toen hy hoorde, waar Cecile die ysfelyke indrukken gekregen hadt, die zy met den dood hadt moeten bekopen. Gy zult wel kunnen bezeffen, hoe het verhaal van hare ziekte en dood hem troffen. Na op alle zyne vragen geantwoort te hebben, voldcedt hy my op de mynen. Hy zeide : „ dat hy zyn naam verandert en zyn vaderland verlaten hadt, op dat Cecile nooit meer van hem zoude hoTen, of hy nimmer den Heer d'Aimeri ontmoeten ; dat hy met een eenig vriend in Vrankryk briefwisfeling gehouden hadt, maar dat hy "dien verzogt hadt, nooit den naam van d'Aimeri te noemen; dat de tyd en de reden wel zyn haat en wanhoop verzagt, maar zyne liefde voor Cecile nooit vermindert hadden; datzy hem even dierbaar bleef; dat eindlyk zyne be•geerte, om de gunsten van onzen Vorst te billykcn, hem eens eerzuchtig gemaakt hadt, maar dat hy nergens eenige vertroosting hadt gevonden , dan in de afzondering, de ftudic en een wek  BZ OPV0ZDINC. 333 weldoent leven." Vóór ik vertrok, fchreef hy een zeer tederen brief aan den Heer d'Aimeri , hem om vergeving biddende voor de fmarten hem aangedaan; en hy verzogt' my, dien brief aan hem zelf te geven. d'Aimeri ontfing dien brief met aandoening. Dien zelfden avond hoor-denwy, dat de Heer de Murville zeer ziek was. Hy is nu wat beter. Als hy genoeg herftelt zyn zal, om ons te kunnen opwagten, zal ik mynen jongen Prins by hem brengen, die noch zyn huis, noch zyne tuinen kent. De Heer d'Aimeri heeft my verzogt, dat ik dan den jongen de Valmont wil mede nemen. Ik vleijemy des, dat alle vyandfchap voor hun vertrek zal verdwenen zyn. De Heer d'Aimeri,die weet, dat ik u alles fchryf, verzoekt my u te zeggen, dat hy u met den eerften Courier fchryven zal, en u alle maand, volgens belofte,een Journaal van zyne reis toezenden. Zelden zag ik een beter jongeling dan den jongen Valmont. Hy toont zich zyner opvoeding waardig. Hy fpreekt altoos van u en uwe familie, maar byzonder van de lieve Adele. De jonge Prins bemint hem zeer; ik zal myn voordcel doen met eene vriendfchap, die ik voor beiden even. goed keur: ik zal ook eene briefwisfeling tusfehen hun vastftellen, enz.. VYF  334 BRIEVEN OVER VYF en VYFTIGSTË BRIEF. De Vicomtesfe aan de Baronesfe. Ik ben , myne waarde Vriendin, droefgeestig en misnoegt. Huisfelyke verfchillen, en gedurige verwarringen, hebben my eenige dagen zeer bezig gehouden; ik ga alles aan u fchryven, om myn hart eens lucht te geven. Tot zeer onlangs had ik alle reden, om over myn Schoonzoon voldaan te zyn. Hy fcheen zyne vrouw te beminnen , maar liet haarteffens alle vryheid; niemand fcheen groter afkeer te hebben van allen dwang, en hywas niets in'tminfte jalours. Voorleden Maandag zou myne Dochter naar een Bal paré gaan. Mevrouw de Valcé kwam haar afhalen. Flora , onder 't voorgeven , dat zy hoofdpyn hadt, lag' te bed. De Balparty ging des niet voort. Onderricht van deeze grilligheid, ging ik naar haar toe, en hoorde een zeer fchaterent gelach, dat my omtrent haar gezontheid gerust ftelde. Mevrouw de Germeuil, hare Vriendin, was téte-a-tête by haar. Zoals zy my zagen,- hielden zy zich zeer ftemmig, en de verlegenheid deedt haar beiden zwygen. Ik Vroeg naar de reden van 't geen ik gehoort had. Flora zeide, dat zy volmaakt wel was, dat het haar  © I OPVOEDING. 335 haar zeer leet deedt, niet op het Ba} paré te gaan, maar dat hair man het in 't hoofd hadt gekregen, van haar te vergen daar niet te gaan. En om wat reden, vroèg ik.. .. Wel, kent gy dan zyn misfelyk humeur, kent gy zyne jalouzie dan niet? (dit zeide zy al lachende.) Ik heb dit, (nu zag zy zeer ernstig ,) zo lang als ik kon , zorgvuldig verborgen : maar hy maakt het nu zo belachlyk, en richt zo vele kuren aan, dat ik het eindelyk moet opgeven. Dit gefprek verbaasde my zeer. Hoe I zeide ik, uw man is jalours! en gy praat daar zo lugtigjes over!... Zou ik my om zyne gekheden bedroeven ? Ik vergeef het hem, ik beklaag hem; ik volg zyne kuren in, maar ik denk niet, dat ik verpligt ben my daar wanhopig over te maken. Dit antwoord, dat aan myn gezegde eenen belachlyken draai wilde geven, ftootte my geweldig. Ik fprak ernstig; maar Flora bediende zich van die lief kozerytjes, die my altoos bevredigen, en zy won het fpel. Hierop vertelde zy my, dat haar man haar verboden hadt naar 't Bal te gaan: kort gezeit, dat hy haar dien gehelen dag zeer hart behandelde. Dit alles be-vestigde hare Vriendin, en voegde er nog zeer vele omftandigheden by. Ik hield- dit alles in myne gedagten, en nam voor het beste te doen, - dat my mooglyk zyn zou. Des morgens ging ik by dc Valcé, en fprak van zyne jalouzie. Hy be-  336 BRIEVEN OVER begon helder te lachen; dit is nu, zeide hy, dé zotheid myner vrouw, zy wil volftrekt, dat ik jalours zyrt zal: ik verfta er niet van; zy verwyt my dit alle daag, zy klaagt het hare vrienden, en fchynt het zélf te geloven; maar ik verzeker u, dat het zo niet is; Ik doe al wat ik kan, om haar deeze fantazie uit het hoofd te praten. Ik geef haar alle vryheid, zy kan alle menfehen zien, die zy maar Wil; ik let niet een* op haar, en nooit ben ik knorrig, dan als zy my opftrydt, dat ik jalours ben. Zy is, zeide ik, evenwel, uit vrees van u te mishagen, gis* tren niet op het Bal geweest; en dat is al zoiets voor haar.. Ja, hernam hy, en zo ik, gelyk zy.zegt, jalours was^ dan zou dit my weinig gerustheid geven, want zy is dien zelfden nagt ■op het Bal van de Opera geweest;- daar ik ge•maskert was, en by geval heb ik haar zeer wel gekent. Maar, ging hy voort, want hy zag • myne grote verwondering, dat keur ik geenzins ■ af; zy is jong, zy zal zeker meer fmaak hebben, om met hare Vriendin naar 't Bal van de Opera te gaan, dan naar een Bal paré met eene • Schoonmoeder, die haar zeer verveelt; dit vind • ik zeer natuurlyk, en gy moet niet ftrenger wezen dan ik. ,. Stel u eens een oogenblik in myne plaats, en ■ verbeeldt u, myne waarde Vriendin, zo gy kunt, myne droefheid. Ik zag te gelyk de oprechtheid  de opvoeding. 33^ heid en toegeventheid van mynen Schoonzoon , en te gelyk eene opeenftapeling van leugens en valschheid in het gedrag myner Dochter. Woedent, en in myn hart bedroeft, ging ik naar haar toe, en wy hebben een heftig en vergaant verfchil gehad. Zy heeft braaf gefchreit, en my verzekert, dat zy dien avond niet van mening was om uittegaan; dat Mevrouw de Germeuil haar zo lang geplaagt hadt, om naar dat Bal te gaan, tot dat zy er toe befloot. Zy verzekerde my nogmaal, dat de Valcé jalours was; doch dat zyn verwaantheid hem belette dit toeteftaan, uit vrees dat hy mogt uitgelachen worden. Vervolgens heb ik aan myne Dochter eene levenswys voorgefchreven, die zy my belooft te volgen : zy betoonde my zo vele liefde, verzekerde my met zo veel eenvoudigheid, dat zy nu wel zag, hoe flegt zy gedaan hadt. Wat zal ik zeggen ? mooglyk liet ik my uit zwakheid ter neêr zetten. Maar ik zie echter, tot myn leedwezen, dat zy zich geweld aandoet, om niet op haren man te knorren. Zedert twee dagen fchynt alles evenwel wat beter tusfehen hen; ja, 't is zelfs als of zy geheel verzoent zyri. Het geen my verftoort is, dat dit gevai bekent is, en zeer verkeert verhaalt wordt-, wyl men de Valcé uitkry t voor een jalourfchen gekskap , die zyne vrouw flegt behandelt. Men noemt myne Dochter ongelukkig; men neemt belang 1. deel. Y in  33$ BRIEVEN OVER in haar, en ik weet zeer zeker, dat alle deeze leugens van niemand dan van haar en haar gezelfchap herkomstig zyn. Dit alles bedroeft my bitterlyk: fomtyds denk ik, dat zy waarlyk die gedagten van hem heeft; maar is dat mogelyk ? zy heeft hier te veel verftand toe. Zo alles eens eene Comedie waar, zo zy alles dus aanleidde, om zich te verdeedigcn, wyl zy hem niet meer bemint, dien zy voor zich uitkoos . . . ó Dit denkbeeld is zo affchuwlyk, dat ik het niet dulden kan. Dit zou eehe koele boosheid, eene famenvlegting van valschheid en bedrog onderdellen, waartoe geen mensch van negentien jaar in daat is. Vaarwel, myne Vriendin. Hoe nodig heb ik uwe onderrichtingen! Beflier mymet dat geduld en verdand, die uwe vriendfchap voor my zo onontbeerlyk maken. Antwoordt my, zo fpoedig gy kunt. ZES en VYFTIGS TE BRIEF. De Baronesfe aan Mevrouw d'Ostalis. Ik vleije my, myne lieve Dochter, dat gy deezen brief met veel blytfehap zult lezen , dewyl hy u bericht, dat uwe Moeder, binnenzeer weinige dagen, 't geluk zal hebben van u te omhelzen. Ik vertrek aandaanden Vrydag; en niet Ü ' • te-  DE OPVOEDING. 339 tegenitaande uwe tedere liefde voor my, moet ik u echter zeggen, dat myne vreugd, van u weder te zien, uwe denkbeelden overtreft. Neen, myn kind, daar is geene liefde , die te vergelyken is by de liefde eener Moeder voor haar kind. Al heeft de Natuur u een andre Moeder gegeven , gy zyt en blyft echter het Kind, dat myn hart heeft uitgekoozen. En gelooft gy, dat ik ooit die kinderen meer kan beminnen, die 't geval my gegeven heeft ? Eindelyk ga ik het loon ontfangen van dien moed , en die billykheid, die my dus lang in ftaat fielden, om u te weigeren by my in Languedok te komen. Het was veel te noodzaaklyk voor uwe byzondere belangens, dat gy te Parys bleeft, dan dat ik deezen vurigen wensch , om u weêr te zien , zoude ingewilligd hebben. Op deeze wys, myne lieve Dochter, tnoet men beminnen. Eindelyk kan ik u zeggen , dat ik dit laatde jaar zo derk verlangt heb, om te Parys te zyn, en dat het my vry wat meer gekost heeft, om met minzaamheid nog de laatde zes maanden te blyven, dan de vier gehele jaren, die wy bedemt hebben. Maar myn Heer d' Almane heeft, met zeer veel reden, gemeent, dat wy niet eerder dan Augustus het land moeten verlaten, opdat onze kinderen den vrolyken Wynoogst nog eerst zouden by wonen, het welk zeer veel kan te weeg brengen om hen, met de alleraangenaamfte denk* Y t, bcei-  3'40 brieven OVER beelden., het oort te doen verlaten, daar zy zyn opgevoet, en hen des te meer het gemis dier eenvoudigheid te doen gevoelen. Vaarwel ! dit is zedert ons fcheiden het eerfte Vaarwel ,. dat ik u zonder droefheid fchryf. Gy zult my, zo als de Vicomtesfe voorgeeft, zeer veroudert en zeer verbrant door onze fchone Languedokfche Zon weder zien , daar zy zo bang van is. I Wat u betreft, ik geloof, dat drie en een haif jaar uwe fchoonheid en bevalligheid zeer zuilen vermeerdert hebben. Vaarwel , myn Kind! Myn hart klopt geweldig , als ik my voorftel, dat ik binnen veertien dagen u in myne armen zal drukken. ZEVEN en VYFTIGSTE BRIEF. De Baronesfe aan Mevrouw de Valmont. parys. Ik ben, Mevrouw, gistren middag hier aangekomen. Ik vond, vyfentwintig mylen van Parys, op den gemenen weg, Mevrouw d'Ostalis en de. Vicomtesfe de Limours. Gy, kunt u des wel voordellen ,. dat, niettegenftaande myne grote vermoeitheid en afkeer van het ryded, deeze laatde mylen my zeer kort vielen ? - - * - Te  DE OPVOEDING. 34* Te Parys in myn Huis komende , leide Mevrouw d'Ostalis my in myn eigen byzonder Kabinet. Ik zag met verwondering, dat het geheel anders verheit was. Ik heb, zeide zy, u willen tonen, dat ik den tyd, dien ik van u gefcheiden was, niet ledig hebbe doorgebragt. Deeze ftukken heb ik geborduurt, deeze Landfchapjes getekent, deeze bloemen, vruchten en vogeltjes gefchildert, en ook deeze Miniaturen gemaakt. Deeze beminlyke attentie omtrent my is dies te fraaijer, om dat zy nog veel andre talenten heeft en te werk delt; om dat zy ten uiterden zorgvuldig is voor hare kinderen , en met alle mooglyke oplettentheid hare pligten als Staatdame waarneemt. Maar men gelooft niet, hoe veel men doen kan, als men fmaak heeft, yvrig is, en geen oogenblik verbeuzelt. Zy is zo fchoon als een beeld, hare ziel is zo vredig als zuiver; zy nagtbraakt niet; bemoeit zich met geene dreken: zy drinkt geen Thee noch Coffy met room: zy zal dierbalven zeer lang fchoon, jeugdig, en volmaakt frisch blyven. Adele en Theodoor beklagen zich al reeds, dat zy niet in Languedok zyn. Zy zyn van daag in 't Paleis Royal uit wandelen geweest, maar kermen droevig over de dof en het gedrang. Zy vinden, dat ik zeer ongelukkig ben, met een tuin, dien zy in weinig minuten geheel Y 3 kun-.  34* » » 1 ! V I N OVER kunnen omlopen. Mifs Bridget fpreekt juist als zy beiden; want het verdriet, van nu niet met ons aan tafel te eeten, maakt haar ons verblyf in Parys byna ondraaglyk. Myn Heer 3'Almane ontfangt daar zo even een Brief van den Heer d' Aimeri, die hem befigt, dat hy tot November te * * * zal blyven, vervolgens naar Rusland gaan, en in de maand Juny te Parys zyn: dat hy daar drie maanden zal vertoeven, en dan den jongen Karei naar zyn Garnifoen brengen. Vaarwel, Mevrouw, fchryf my dikwyls. Gy kunt uit den fpoed, waar mede ik u fchryf, oordelen, hoe veelprys ik ftelle op uwe vriendfchap. Briefje der Vicomtesfe aan de Barones fe. O , myne Vriendin, is 't u mooglyk, kom my zien.... kom .... ik ben zeer bitter bedroeft! Het geval in den Tuin is maar al tc waar. Zy bederft zich !... Kom! ik .bid er u om... ik moet u fpreken.... Brief.  Dt OPVOEDING. 343 Briefje van de Blarquifin de Valcé aan de Gravin de Germeuil. O nze Nagtwandelingis geen geheim meer... en zo gy half wist, welk een geweld hier over gemaakt wordt, wat ik er om moet uitftaan! . Ik kan onmooglyk uit, maar vertel gy alles ten eerften aan Mevrouw de Gerville. Zeg haar, dat men aan iets, dat alleen eene losfigheid is , den haatlykften draai wil geven... . Zy zal voor ons wel wat uitvinden.... Vaarwel. .. men mogt my verrasfehen. AGT en VYFTIGSTE BRIEF. De Baronesfe aan Mevrouw d'Ostalis. Ik weet niet , myne lieve Dochter, of men te Fontainebleau over het geval van Mevrouw de Valcé fpreekt. Zie hier de zuivere onöpgefierde waarheid: op den twintigften October zeide Mevrouw de Valcé tegen hare Moeder, dat zy in 't Paleis Royal ging foupeeren. Zy ging ook ten negen uuren met hare grote Vriendin, die haar afhaalde, uit, en zy kwam eerst des ogtends ten drie uuren weder t'huis. Des middags Y 4 ver.  344 BRIEVEN OVER, vertelde zy hare Moeder, dat zy in 't Paleis Royal geweest was; dat men in den nagt op de zaal . een zeer fraai muziek gehoort hadt ; dat Mevrouw de Germeuil haar gedwongen hadt, om een oogenblik naar beneden in den Tuin te gaan; dat zy zulks gedaan hadt, en na er eenige minuten gebleven te zyn, Mevrouw de Germeuil hadt thuis gebragt, zich daar hadt versleet, en met haar alleen thee gedronken; en dat zy hadden zitten praten tot drie uuren. Des avonds vertelde de Ridder d'Herbain aan Mevrouw de Limours, dat men voorgaf, dat hare Dochter, met hare Vriendin, verzeld door de Creny, en de L * * * van een tot drie uuren in den tuin gcwandelt hadden. Mevrouw de Limours wilde er niets van geloven. Maar 's daags daar aan dwong Mevrouw de Limours eene der Bedienden 'harer: Dochter, die by haar geweest was, om te zeggen, wat er van was. Die heeft daar op vertelt, dat Mevrouw de Valcé ten elf uuren uit het Paleis Royal gegaan was, en, zich by Mevrouw de Germeuil verkleet hebbende, met haar weder naar die Plaats gegaan, en in de tuinen tot drie uuren gebleven was. Deeze hele historie is verklapt door de B * * *, die op de Marquifin de Valcé verlieft is. Hy at ook in 't Paleis Royal, en zegt,' dat hy Mevrouw de Valcé een rendezvous hoorde geven aan de Creny. Hierop is hy met twee zyner  DE OPVOEDING. 345 zyner Vrienden haar naar beneden gevolgt, en daar heeft hy, na wat vertoevens , gezien, dat de twee Dames, met hunne Heren, tot drie uuren gewandelt hebben. Myn Heer de B * * *, om zich op haar, die hem reeds hoop op eenige gunsten gegeven hadt, te wreken, is zo laaghartig geweest om deeze gehele Historie te gaan vertellen. Mevrouw de Valcé heeft de verwytingen harer Moeder met eene onverfchilligheid , en bedaartheid aangehoort, die my de hoop beneemt, om haar ooit te recht te brengen. Het geen my ook zeer vreemt voorkomt is, dat myn Heer de Limours haar bykans gelyk geeft, en alles voor kinderachtigheid aanneemt. Hier over zyn tusfehen hem en zyne Vrouw zeer hoge woorden gerezen. Ongelukkige Moeder!... Hoe beklaag ik haar! Nu zyn hare oogen geopent; zy ziet nu, dat alles verloren is; zy is waarlyk' wanhopig... Zo men u van dit geval fpreekt, ontkent het ten eenenmaal; dit is 't eenige middel, om een kwaad gerucht te fluiten, enz. Kom fchielyk weder by my: Vaarwel. PS. Ik open myn Brief nog eens, om u te zeggen , dat ik, zo op 't oogenblik, het volgende verneem : Myn Heer de Creny en de B * * * hebben deezen ogtend in duel geweest. De laatfte heeft het zeer wel, en Y 5 dc  34Ö BRIEVEN OVER de eerfte heeft flegts een fchrap over zytt hand. Voor 't ovrige, zo het gevegt geene dodelyke gevolgen heeft, de omftandigheden zyn echter fraai, en de getuigen verhalen de fchoonfte dingen, die men van edelaartigheid en moed, enz. enz. horen kan; behalven dat er — bloed geftort, of fteken toegebragt zyn. Kort gezeit , de Medeminnaars , verrukt door elkanders dapper gedrag, zyn de grootfte vrienden geworden ; en het geen my nog het allergelooflykst voorkomt, is, dat de arme Marquifin nu nog veel bedroefder zyn zal, dan zy reeds was. Briefje van Mevrouw de Valcé aan den Heer de Creny. !Neem niet in uwe gedagten, om by my te komen; dit is onmooglyk. Maar, dewyl Mevrouw de Gerville naar u heeft laten vragen, zo bedien u van dit voorwendzel; ga haar zien; maak uw hof by haar, en by myne Schoonmoeder , wat het u ook moge kosten: dit is 't eenige middel, om elkander zo veel als ooit te zien: Vlei Mevrouw de Gerville over hare fchoonheid, hare jeugdigheid, en praat met haar van Verfailles. Speel au Quinze met myne Schoon-  ojï opvoeding. 347 Schoonmoeder, en alles zal wel fchikken. Ik fpreek geen woord van myne Ihfde, die is u te wel bekent; laat de uwe my ten minden vergoeden voor alles wat ik, om u de myne te tonen, opoffer. NEGEN en VYFTIGSTE BRIEF. Mevrouw de Valcé aan Mevrouw de Germeuil. waarlyk, myne zoete Vriendin, gyhebt geen zier verdand, gy zyt wanhopig. Gy zult u nooit vertroosten over eene verhystering, die door niets gebillykt wordt. De Begoochling is verbroken, enz. enz.... ó Welke deftige woorden !... welke flerke uitdrukkingen !... welk een romanesken dyl! en dat alles om te zeggen: „Ikhad een minnaar, en ik voel voor 9, hem die zo zeer vergrote hoogopgegevene ,, liefde niet meer:" Dat geloof ik wel, want zo eene liefde heeft geen bedaan dan in het ryk der harsfenfehimmen. Gy hebt hem gedelt boven , en meer bemint dan alle andren. Zie daar, dit is lie fde, niet zo als wy die in de Romans gezien hebben; maar zo alszy inderdaad is.... Hoe, rekent gy dan voor niets het vermaak van bemint, van gehoorzaamt te worden ? ... Gy zult, met zidk eene grote kieschheid, en een zo  348 BRIEVEN OVER zo bedaart geftel, altoos ongelukkig zyn. Weet gy wat nog het allerergfte is ? Men is hooit te vreden, en men weet nooit iets ter verbetering uittevinden. Wat my betreft, ik ben gelukkig genoeg om myn hoofd naar myn zin te fchikr ken; immers voor eenigen tyd. En zo de eene begoochling uit is , vergoede ik dat verlies door een ander. Hier door ziet men my altoos onverfchillig, coquet, verlieft, en nimmer valsch: want ik fpeei myn rol, zo ah? het behoort. Myne inbeelding verheft my, ik geloof zelfnatuurlyk te zyn: zie daar alle myne kunstnaryen. Gy zult my toedaan, dat dit. zeer verfchoonlyk is; want voor ik een ander bedrieg, heb ik my zelf eerst bedrogen. Ik geloof zo wel als gy, dat, zo men in het aandaandc kon inzien, men dan nimmer eenen minnaar zoude hebben; zo men wist, dat die ontroeringen , die heftige bewegingen , welken men vóór faveu fata/ ondervindt, de grootde bekoorlykheden zyn, die de liefde bezit; en dat het oogenblik , waar in men verdwaalt, voor altoos die betovering verbreekt. Ik was, vooroordelen en wroegingen niet eens mede gerekent, voor zes maanden oneindig gelukkig ger dan ik nu ben. Een oogenblikkelyk byeen zyn, een woord in dilte gezegt, een aanblik, eene ontmoeting in eene draat, op de Opera, alles verrukte my toen. De gewoonte, en de be«  DE O P V O E D I W «. J4J bewustheid dat men bemint is, benemen onuitdruklyk veel van het keurigfte, dat er toen in lag opgefloten. Myne verbeelding heeft niets meer om handen: zy is lui en koelzinnig; ik blyf zo by myn hart; en ik verzeker u, dat de ydelbeid het veel meer vervult en bediert, dan de liefde. De ydelheid!.. zy zelf! Zy, zy alleen regelt het lot der vrouwen : zonder eene kleene medcvryëry, veroorzaakt door de beuzelagtigde jalouzie, zou ik niet eens eenen minnaar hebben , of wel misfchien een andren uitkiezen; maar een Cofak bediert nu myn lot. Mevrouw de * * * * danste beter dan ik, maar my hieldt men voor bevalliger. Die ongelukkigen nagt maakte ons vyandinnen: Gy weet, op welk eene wys ik my van haar gewroken.heb ? Zy beweent den minnaar, dien ik haar ontnam, en ik zucht om 't verlies myner eigen gerustheid. Zie daar den invloed eens Cofaks op drie perfonen. Maar, dewyl ons de ydelheid doet dolen, zo is 'tbillyk, dat zy ons ook vertroost. Laten wy het aanftaande niet onderzoeken : het is veel te onzeker , om ons daar over te ontdellen. Behagen , gelukken in 't geen men onderneemt, in de mode zyn, zich vermaken;, zie daar, hier door moeten wy alle zotte en treurige vooroordelen overwinnen. Gy vraagt my om raad, myne Vriendin; ik rade u, dat gy van die zwakheid wilt afzien, , ! - . van  3JO BRIEVEN OVER van iets geheim te houden, dat niet geheim blyven kan, als men in de grote waereld leeft. Het te kennen te geven zou onbetaamlyk zyn , maar het aan zyne byzondere vrienden te zeggen , is eene der beste middelen, om die aan ons en onze belangen te verbinden. Gy fchynt bitter verlegen over het geen gy onzen voorleden goeden naam noemt. Men zou u hebben aangewezen als eene vrouw, die geen minnaar hadt; dat is waar. Als gy dertig jaar zyt, zal ik deeze uitroeping al vry • natuurlyk vinden; maar men zoude u thans ook geen gehelen goeden naam geven, men zoude maar zeggen: zy heeft nog geen minnaar. En wat kan men ook van u zeggen, dan dat gy er maar een gehad hebt? Deeze roem is niet zo fchittrent als de andre, maar zy is ongemener; en dat begryp ik zeer wel; want een eerde minnaar is omtrent zo goed als een man; men neemt hem zo jong, dat de ydelheid, veel meer dan wel ons hart, ons tot die keuze geleit heeft. Hoe zou dit bedendig kunnen blyven?... Vaarwel, kom toch fpoedig in de dad: ik moet u noodzaaklyk zien, en met u praten. Uwe brieven , uwe klagten, uwe kieschheden ontrusten my, in weerwil van my zelf, en maken my knorrig. Juist at ik deezen avond met eene vronw, die reeds dertig jaar en zeer fchoon is, die haren man bentint » en nooit eenen minnaar hadt. Gy weet wel,  DE OPVOEDING. 351 wel, wie ik meen? Nooit verveelde en mishaagde zy my meer dan nu. Apropos! van eerlyke vrouwen, ik heb veel verpligting aan Mevrouw d'Ostalis. Zy verdedigt my met veel yver, ha! ha! En ook zy heeft het middel gevonden, om my met myne Moeder te bevredigen. Zy doet my op dit oogenblik nog veel beleeftheid; ik zal, als ik u zie, u alles vertellen. Waarlyk, ik verwyt nu my zelf, dat ik altoos zo veel tegen haar had. Kom fpoedig: gy moet hier komen; ik wagt u Maandag op het foupé. ZESTIGSTE BRIEF. De Baronesfe aan Mevrouw de Valmont. Cjy verlangt zeer, zegt gy, om te weten, welke indrukken toch een nadcnmiddags Bal öp Adele gemaakt heeft; thans kan ik aan uw verlangen voldoen. Gy weet, dat ik haar, toen ik te Parys kwam, een Dansmeester gaf; en een halfjarig ondcrwys ftelde haar in ftaat, om naar't Bal te gaan, en daar, zo als alle andere kinderen van hare jaren, te dansfen; en dat wel te beter, om dat zy boven die bet lopen en lpringen voor uit hadt. Gistren bragt ik haar Broeder voor de eerfte keer derwaards. Adele , vooringenomen met de kleine Comedie van de Duif,  35* BRIEVEN OVER Duif, hadt weinig trek om naar het Bal te gaan; en hare Toque, haar hoog kapzel a la confideration , én haar kleed , met bloemen verfiert, fchenen haar geene zeer gepaste uitrusting om te dansfen. Toén zy gekleet was , bragt ik haar jn eene zaal, daar wy Mevrouw d' Ostalis en eenige perfonen, die by ons gegeten hadden, by elkander vonden." Elk zei, dat zy fraai gekleet, maar niet dat zy mooi was. Mevrouw d' Ostalis nam het woord en zei: Adele is nu het geen men wel gekleet noemt; ; maar vindt' gy niet, dat de witte Levite, die zy alle daag draagt, haar veel beter ftaat dan deeze öpfchik ? Dit (temden wy alle ook toe; als ook, dat eene keurige eenvoudigheid de bevalligheden het meest in den dag ftelt. Deeze aanmerkingen deden het kind .nog veel te onyreder zyn met haar Bal-kleed. Zy klaagde zeer , dat die koperdraden, die'bloemfestoenen vast waren, haar knelden ; dat zy met die panier niet te'regt-kon; en dat haar Kapzel haar verfchrikkelyke hoofdpyn veroorzaakte. In 't midden van al dat verdriet,floeg het vyf uuren, en wy vertrokken. Dezydkamer doorgaande, hieldt Brunèl ons een oogenblik op, om Adele te bekyken; maar naauwlyks zag hy haar, of hy keerde zich, wel,hartig lachende, van haar af. Adele, wat onthutst, vroeg hem de reden van zyn gelach. Vergeef bet my, Mejuffrouw, zei Brunei; maar het is om  ds opvoedin*. 353 om dat root, en om al dat moois , want de Juffrouw ziet er zo grappig mede uit.... Hy lachte op nieuw; en wy gingen voort, zeer aangedaan over dc onbefcheiden vrolykheid van Brunei; en traden, zeer weinig gchumeurt om naar een Bal te gaan, in de koets. Toen wy in de Zaal kwamen, zat zy nog naauwlyks op haar bankje, Of zy verzogt my om een klein miertje van haar wang te doen. Dat, zeide ik, al lachent, moet gy u getroosten; want zo gy er aan raakt, zult gy u afgryslyk toeftellen; zy knorde elendig tegen het root, maar dat gekriewel niet langer kunnende uitftaan, vreef zy haar wang, en te gelyk haar geheel gelaat en neusje en voorhoofd, met rode (treken. Ik liet haar in eenen Spiegel zien; zy zag zich zelf met weinig genoegen. Zy nam echter geduld. „ Ik denk „ niet, zeide zy, dat een van de dansfers zich s, met zo een figuur, als ik nu ben, zal willen „ belasten. Wel nu, zei ik, als gy niet danst, „ zullen wy te famen zo wat praten. Wat „ zegt gy van dat Juffertje, dat daar met The„ odoor danst? — ó Ik heb reeds lang op haar „ gelet, — Wel, hoe vindt gy haar dan? —. ,,. Maar, zy heeft een gek voorkomen; kyk dan, „ Maatje, zie hoe zy zich in de repos van de „ Contredans beweegt: hoe gemeenzaam praat „ zy met al de jonge Heren! Welk een wezen „ zet zy.,.. Waarlykhet iseenwindwyzertje; l. o e el, Z „ zie  554 BRIEVEN OVER zie dat hoofd!.... Nu danst zy weêr.... „ Hemel, hoe fpringt , hoe draait zy zich! „ Dat is aartig maar is 't niet heel lelyk, „ Maatje? — Ja, dat is 't. Zy wil zich of „ zy z#er vlug en vaardig is voordoen. Zy „ weet zeker niet, dat eene jonge Juffer eene „ zedige en edele houding moet hebben. En „ ook men kan zeer vlug dansfen, zonder zul- „, ke fprongen, en draaijen te maken. „ Maar, Maatje, ik zie, dat die manier van „ dansfen zeer in de mode is. Zie daar die „ twee andre dansfers, de eene in 'troot, en „ de andre in 't wit 't Is al 't zelfde —— „ Ja, kind, dat is zo, maar al wat goed is, is altoos zeltzaam. Daar zyn maar weinig „ verflandige lieden, en dieeenen goeden fmaak „ hebben ; en dat is ook de eenige reden, „ waar door deeze kinderen zo veel roems be„ halen. Want zo de deugd, het verftand, „ de bcgaaftheden en de bevalligheid zeer alU gemene voordelen waren, dan zou ook een „ eerlyk beminlyk mensch veel meer vermaak „ en genoegen in de famenleving vinden: maar „ nu, onder de menigte als verloren, kan zy „ zich niet doen zien, en heeft bykans geen „ middel overig, om de goedkeurende verwon- „ dering tot zich te trekken Ja, Maatje, „ dat begryp ik wel; al wat goed is, is altoos „ zeltzaam: en hierom zyn er zo vele coquet* „ tes,  DE OPVOEDING. 355 5, tes, zo vele ledige, luije, onkundige , onbedagte , en belaehelyke kleine Juffertjes; „ men moét echter wel zot zyn, om zich by ,, haar te voegen, om ook goedkeuring te kry,, gen." Dus verre was Adele in haar gefprek , toen eindlyk een jong Heer haar ten dans verzogt. Zy verliet een onderhoud , dat haar behaagde; zy wist, dat zy niet in haar voordeel gekleet was; en nooit opgefchikt geweest zynde , was zy zeer ftyf, en moeilyk in alle hare beweging; zy danste ook degt; zy zag, dat men er oplette, dat men haar niet lief vondt: Zy kwam ook op haar bankje, met een Vast beduit, om niet meer te dansfen. Van tyd tot tyd prefcnteerde mén óns gehele korfjes vol verfrisfchingen, taartjes, enz., die haar in grote verzoeking bragten. Adele, die gewent is niets dan brood of fruiten te eeten j raakte ook nergens aan : maar ik merkte, dat die korfjes haar nti en dan een zuchtje afdwongen, en dat zy zeer flil zat: „ Adele, zei ik, gy zyt „ nu haast geen kind meer; gy zyt nu elf jaar, „ zo dat, hebt gy honger, eet van al wat gy „ lust, doch niet te veel: Ik gedraag my aan „ u,ik zal niet naar u kykett." Zy maakte met genoegen gebruik van deeze vryheid. Zo dra ik de korfjes zag, keerde ik telkens myn hoofd om, en fprak tegen iemand; waar door zy niet merkte, dat ik alles zag, wat zy er uit nams Z % eï!  356 BRIEVEN OVER cn al de taartjes opat, die men haar prefenteer* de. Zo als ik het Bal verliet, kwam Theodoor by my, zeer ontdelt, en zei my zagtjes: „ Mama, ik heb daar een ongeluk gehad; ik „ fpeelde in een klein vertrekje geheel alleen 3, en ik heb een mooi glas gebroken; ik bid u, „ zeg het aan de vrouw van 't huis, opdat „ de verkeerde niet befchuldigt wordt." Gy begrypt wel, Mevrouw, hoe aangenaam my deeze oprechtheid en 'kieschheid was ? Ik omhelsde hem, en na zyn ongeluk aan de vrouw van 't huis gezegt te hebben , ging ik, met beide de kinderen, heen. Adele was zeer ftil; ik vroeg haar de reden; zy zei, dat zy pyn in 't hoofd hadt. „ Dat is , zei ik, om dat gy eene „ indigestie hebt. — Ik , Maatje! — Ja, gy „ hebt tien taartjes en zes meringes gegeten; ,, gy hebt twee glaasjes ys van room gebruikt; „ zo dat, dit verwondert my niet. — Ik ge,, loof niet, dat ik zo veel genomen heb. —. „ Of dat gy zo wel wierdt in 't oog gehouden. Leer hier twee dingen uit: eerst, dat de ,, matigheid Cene zo nuttige als achtingwaarde „ deugd is; ten tweden, dat gy niets doen kunt, zonder dat ik het zie; ook als gyniet denkt, dat ik u in 't oog houde. Maar weet „ gy niet, Adele, dat als men edelmoedig is, j,, men nooit het vertrouwen, dat men in ons „ ftelt, misbruikt. — Och! lieve Maatje, ik zie,  DE OPVOEDING. 35? „ zie, dat ik ongelyk i,eb; ik zal 't verbete>5 ren. — Dat hoop ik: maar moet gy, myn „ kind, altoos door de fmartelyke ondervinding „ zien, hoe zeer ik u ten beste rade; zo gy „ immers my vertrouwde. — Ach ! Maatje, „ ik geloof alles, wat gy zegt. — Waarom „ hebt gy dat niet, toen gy in de gelegenheid „ waart, doen zien ? By voorbeeld, ik fpreek „ nu niet van uwe onmatigheid: ik heb u geraden, dat gy een eenvoudig kleed zoudt kiezen. Myne kleine Comedie van de Duif „ heeft u, meende ik, afkeer van zulk een „ opfchik ingeboczemt. Gy ziet by Juffrouw „ Hebert een kleed met bloemen; gy verkoos „ er ook zo een. Nu zietgy, hoe gy er mee „ daat, als ook met die grote menigte root, „ die gy liet leggen. — Och! ik zal nooit „ weer root leggen, of zo een kleed met bloe„ men aandoen. — Wees nooit zonderling: „ men moet altoos de mode volgen, doch met „ matigheid: Ikwenfchte alleen, dat gy fmaak „ genoeg hadt, om het eenvoudige , het edele, „ het zedige, het gemakkelyke boven zulk een „ lastige en onnatuurlyke kleding te verkiezen." Hier hieldt de koets dil. De arme Adele kwam met veel moeite in huis; zy was ziek. Naauwlyks was zy in hare kamer, of zy raakte aan 't vomeeren , en hadt zelf den troost niet, dat een der omdanders haar beklaagde. In tegendeel, Z 3 elk  O, 353' BRIEVEN OVER elk verwonderde zich over hare onmatigheid j en toonde een groten afkeer van 't kwaad, dat zy nu lyden moest, Hét woord Indigestie werdt met een opgehaaldcn neus uitgefproken, behalven van my; want ik zweeg, en hielp haar met alle liefde , en deelneming. Zy bewees my zo veel berouw,> dat het my waarlyk aandeedt, cv. my overtuigde, dat zy door haren fciiu! nóóit weer eene Indigestie hebben zal. Dit alles heeft my eene aanmerking aan de hand gegeven, die my ons plan van Opvoeding nog meer goed doet keuren; zy is deeze: dat het allerbeste kind eene geheel nieuwe verzoeting nimmer kan doorftaam Gy weet , dat Adele in een vertrek, daar de confituren en bonbons gereed daan, alleen fpelen zal, zonder er aan te raken, om dat zy my haar woord gegeven heeft, van er niets van te proeven. Gy weet, hoe veel het kostte, haar daar toe te brengen; zy is er zelf om geftraft geworden. Maar, dewyl zy nu alleen matig geweest is uit gehoorzaamheid, en door een gevoelen van het eerlyke, zo heeft zy by de eerfte gelegenheid al dien lof, dien men haar daar over gaf, vergeten, en onbezonnen van alles gegeten. Vergeet men nu zo rasch de lesfen, dan moet ■men door daden, die fterker indrukken maken, ten goeden geleit worden. Het is des volftrekt nodig, dat men de kinderen altoos, en in allen ge-  DE OPVOEDING. 359 gevallen, door de ondervinding onderwyst. Ik fluit het redeneeren niet buiten; maar de ondervinding moet altoos de reden en de lesfen bevestigen. Adele heeft nog hoofdpyn, ,en is zeer vermoeit. Mevrouw d'Ostalis heeft haar een mooi fermoentje voorgelezen: Zie, zei„ de zy, gy zegt, dat ik fraaije tanden en een „ frisfche kleur heb. Mevrouw de Germeuil „ vindt gy niet mooi; zy is echter twee jaar „ jonger dan ik. Ja maar, zy hadt nooit zulke tanden, en zo eene kleur. Ver- „ geef my dat! toen zy trouwde, was zy even 3, frisch; maar zy is gulzig, zy eet veel taar„ tjes. Zy heeft dikwyls eene indigestie, en „ gy ziet, hoe gevlakt zy reeds is." Adele was zeer verwondert over dit alles; en een zeer geftrenge leefregel van twee dagen zal het volkomen-gewigt aan alle hare bedenkingen geven. Vaarwel, gy ziet, dat ik op uwe toegevefitheid vertrouw, door u zo omftandig te fchryven ; en dat ik weet, hoe veel deel gy in Adele gelieft te nemen, waar door ik my dan ook het vermaak gun, om over haar te fpreken. Z 4 EEN  3ÖO BRIEVEN OVER EEN en ZESTIGSTE BRIEF. ï)e Baronesfe aan Mevrouw d'Ostalis. Ik begryp wel, myn kind, dat gy wat knorrig zyf, dewyl men u verpligt, en dat om zeer lastige zaken, nog twee dagen langer te Verfailles te blyven. Maar uw man is afwezig, e" gy zyt verpligt voor zyne belangens te zorgen. Denk ook nog eens aan den uitmuntenden raad , die Mevrouw de Lambert in hare Raadgeving aan eenen Zoon, u voordek: „ Vorm, terwyl gy jong zyt, uwe reputa- tie; vermeerder uw credit; fchik alle uwe 4, zaken; als gy ouder zyt, zültgy meer moei- te hebben. Jong zynde wordt men gehol»> Pen; elk wil ons dienst doen; jonge lieden »> hebben} zonder dat zy het weten, oVcral „ den voorrang. Ouder wordende daan zy al- leen; gy hebt dat innemende niet meer, dat „ ü elks gunst verwierf. Gy hebt dan de „ Waarheid en de Reden; die doorgaans niet s, veel gezags in de Waereld hebben." Ik heb gistren een alleraangenaamften avond by Mevrouw de Limours doorgebragt. De Ambasfadeur van ..., dien ik niet kende, kwam hier, en vroeg ten eerden, of gy nog te Ver- failles  DE OPVOEDING. 36* failles gebleven waart.. Hierop liep het gehele gefprek over u, en men roemde uw karakter, en uitnemende begaaftheden naar verdiensten» ó Hoe aangenaam , hoe ftrelent is het voor ons hart, en voor onze eigenliefde, als men eenev Dochter , die men zelf heeft opgevoet , den verdienden lof hoort geven; eene Dochter, dié aan ons hare deugdzame begrippen, edelaartig gedrag en fchone talenten verfchuldigt is : men is niet eens verpligt om deeze grootschheid te verbergen; in tegendeel men mag openlyk een zo redelyk genoegen vertonen! De lof, dien dc Ambasfadeur u gaf, vleide my echter het meest, om dat hy my in 't geheel niet kende , en het byzonder belang, dat ik in dit gefprek nam, in geenerlei wyze konde verdenken. Ik verlang , myne waarde , zeer naar dat oogenblik, dat wy naar Languedok zullen te rug gaan. Wat zou my Parys doen beminnen , nu ik u deeze keer medeneem ? .... Ik geloof, dat wy echter niet direct naar B gaan; maar dat wy een maand in Brctague zullen vertoeven. Ik zal, als ik u fpreek, de reden daar van zeggen: de Historie is te omflagtig, om die thans te fchryven. — Ik wagt u op Saturdag.. Z 5 TWEE  $6z brieven over TWEE en ZESTIGSTE BRIEF, Mevrouw de Valcé aan den Heer de Creni. eischt eene verklaring; gy ziet wel, dat ik misnoegt ben; gy zoekt vergeefsch naar de reden daar van. Dewyl gy noch fchrander, noch kiesch genoeg zyt, om die te raden, zal ik u die zeggen. Gy bemint my; dat is ongetwylFelt; maar de wys, waar op gy my bemint , behaagt my niet. Onbekwaam om te veinzen , alle bedwang verachtende , heb ik myne neiging tot u niet verborgen ; elk een kent die. Gy behoorde deeze neiging ten minften door uw gedrag te billyken : maar gy flaat eenen volkomen ftrydigen weg in. Als wy alleen zyn, dan fpreekt gy van niets dan van uwe liefde voor my. Dit onderhoud is zeer eenzelvig , en zou binnen een jaar de gevoelig-, fte Vrouw doodlyk vervelen. Van uw hart verzekert zynde , zyn alle deeze betuigingen zeer onnut, en vallen my fchrikkelyk lastig. De liefde maakt u zeer neêrllagtig; gy fpreekt op den allerbeklaaglykften toon van uw geluk; men kan er, zo wel als uit uwe houding, uit opmaken, dat gy het zeer verdrietig hadt. Ik bid u, verander in dit opzicht.; het is voor my niet  D'E OPVOEDING. 363 niet uitteftaan, Als wy in gezelfchap zyn, gedraagt gy u zo los, zo vry, zo gemeenzaam, en teffens zo onverfchillig omtrent my: dit is my nog veel meer tegen de borst. Met fchynt, dat alles, behalve ik , u bezig houdt, u behaagt. Als men met elkander fpreekt , zegt gy, dat de liefde niets danbegoochlingis, niets dan dwaasheid. Gy praat er zo lugtig over, dat men wel moet geloven, dat gy er dus over denkt; en dit alles noemt gy voorzichtigheid, bcleeftheid, enz. Ik vind dit alles onverdraaglyk. Men weet, dat ik u bemin; en men oordeelt door uw gedrag, dat ik er weinig reden toe heb. Gy beneemt my aldus het eenig expus, namentlyk dat ik deel in eene hevige en oprechte drift. Myn hart en myne verwaantheid beide worden hier door gekwetst. Ik wil, dat gy overal toont, dat gy my bemint, en boven alles verkiest; en ik verbiede u, voortaan gebruik te maken van die vryheden, van dat onverfchihige, dat gy u aanmatigt, alsook die kleine oplettentheden niet meer gebruikt, die ik veracht. Hou u met my bezig; zyt eerbiedig, en fchroomt voor my. Zie daar uw rol. Zyn wy alleen, wees wat vrolyker, enz., gy zult my hierdoor niet doen fchrikken, maar beter voor my gefchikt zyn. Nu weet gy myne begrippen, nu kent gy myn karakter. Volg dit plan naauwkeurig, zo gy my wilt behouden. DRIE  3g4 BRIEVEN OVEtt. DRIE en ZESTIGSTE BRIEF. £)e Baronesfe aan Mevrouw de Valmont. Ja, Mevrouw, wy hebben het voornemen om, eer wij in Languedok komen, naar Bretagne te reizen. De reden daar van is, dat wy vurig verlangen , twee zeer zeltzame perfonen te zien , Myn Heer en Mevrouw de Lagaraije. Zie hier hunne Historie. „ Myn Heer de Mar„ quis de Lagaraije wordt voor den geluk„ kigftcn man in geheel Bretagne gehouden. „ Teder bemint van eene bevallige Vrouw, ,, hoog gefchat om zyne verdiensten , zyne „ geboorte, zyne fchatten, ontfing hy op zyn „ Kasteel al het omliggende goed gezelfchap. „ Men fpeelde er Comediën , gaf er Bals , en ,, alle daag vondt men iets tot vermaak uit. „ De beide Echtgenoten dagten, dat hun ge„ luk vast gevestigt was, toen op het onver„ wagtfte hunne eenige Dochter aan een zeer „ fchielyk en vreemt toeval overleedt (16).- „ Dit (16) Mevrouw de Genlis verzekert ons, dat deeze Historie waar is , behalvcn dat de jonge Dame, die zo fubiet overleedt, niet de Dochter, maar eene Nicht deezer uitmuntende periönen was. Hy is eerst in het  DB OPVOEDING. 365 Ü Dit treurig voorval veroorzaakte in de be„ droefde harten deezer Ouderen de grootfte e, veranderingen. Van het nietige deezer wae0, reldfche gelukzaligheden ten fterkften over„ tuigt , boezemde de oprechtfte Godsvrucht j, hun een voornemen in, daar mooglyk nim- mer de weergade van gezien is. Zy vers, trokken naar Montpellier; bleven daar twee jaren: eenig om zich in de Chirurgie en de s, Scheidkunde te oelfenen. Zy maakten in ,, beide grote vorderingen. Onderwyl liet hy het Kasteel in een uitgeftrekt groot Hospi„ taal verbouwen. Het eene gedeelte wierdt „ gefchikt voor de vrouwen, het andre voor „ de mannen; en dit verblyf, alwaar eertyds „ de weelde, de pracht, en de vermaken ge„ dient wierden, is nu geheiligt tot eenen tem- pel voor den Godsdienst en de Menfchen„ liefde. In hun huis te rug komende, nam „ myn Heer de Lagaraije (die toen vyfenveer„ tig jaren bereikte,) het opperbeftier over de „ mannen, en zyne vrouw dat over de vrou„ wen op zich. Dit huis werdt de fchuilplaats „ der clendigen, die door de armoede gedrukt jj, wierden. Mevrouw de Lagaraije is tien ja- „ ren jaar 1752. geftorven. Hy heeft in de Chymie vele ontdekkingen g'daan. Het Zout van Lagaraije is er een ♦ewys van, enz.  *.6& BRIEVEN OVER ,, ren jonger , doch voegt zich in alles me'Ê „ blytfchap naar hare bediening. Nog jong' en fchoon zynde , lei zy allen opfchik af, en kleedde zich in een zeer zedig eenvoudig „ kleed, overeenkomstig met de plaats , die' ,, zy nu bedient. Dit voorbeeld , mooglyk „ uitfchitterende boven alles wat men immer „ als deugdzaam gezien heeft, beftaat nu reeds? „ tien jaaren." Zie daar, Mevrouw, dit willen wy zien. Adele en Theodoor zullen binnen zes maanden voor het eerst communt* ceeren; en hoe kan ik hen hier toe beter voorbereiden, dan door hen dit beminlyk en uitmuntent groot voorbeeld van zuivere deugd met eigen oogen te laten zien, 6 Het is zo aangenaam de deugd van naby te eerbiedigen l de achting, die men haar bewyst, is een der eerfte treden tot haar! Mevrouw d' Ostalis vertrekt met ons, en zal drie maanden in Languedok blyven. MevrouW de Limours is des de eenige perfoon , die ik met leedwezen verlaat. Gy vraagt my eenige omftandigheid nopenshet lieve kind , dat, (zo haar hart hier niet tegen ftemt,) eens myne Schoondochter zal worden. Haar perfoon en karakter zyn zeer bevallig. Theodoor vindt haar wel heel lief en zoet, en Adele bemint haar teder. Conftance heeft de talenten van Adele niet; maar zy is ver-  D» •PVOEDINC. 567 verftandig , gevoelig , eenparig , verpligtcnt. Mevrouw de Limours voedt haar volmaakt wel op. Doch dit kind heeft eene neiging tot het droefgeestige, die in 't vervolg , zo men er niet voor zorgt, haar wel eens ongelukkig zoude kunnen maken. Vaarwel, Mevrouw; morgen vertrekken wy naar Bretagne. Wy blyven er drie weken, en komen nog eenige dagen te Parys; zo dat in zes weken zal ik het genoegen hebben, van u weder te zien; iets, das ik met ongeduld verlang. Einde van het Eerfte DeeU   ■