ADEhE en THEODOOR, O F BRIEVEN OVER DE OPVOEDING. door. MEVROUW de GRAVIN de GENLIS. uit het fransch vertaalt E N met aanmerkingen uitgegeven door JS. BEKKEN weduwe1 Ds. A* W O L F F. TWEEDE DEEL. in 's GRAVEN H AG E> %\ ISAAC van C L E E F; bi D c c, h x x x 1 ié   A D E L E E N THEODOOR, O F BRIEFEN OVER DE OPVOEDING. EERSTE BRIEF. De Graaf Nie Rofeville aan den Baron d'Almane. kunt u, myn waarde Vriend, bykaas 'niet verbeelden , hoe veel vermaak my uw Brief bezorgt heeft. Uwe gedagten nopens mynen jongen Vorst, aan den Heer d'Aiirferi medegedeelt, vleijen my inderdaad: zulke zydelingfche loffpraken hebben de ftcrkfte indrukken op ons. Gy weet nu reeds, door welke middelen ik htm wél heb leren fpreken, al fpelende. Zyno h. deel. A werk-  2 BRIEVEN OVER t , werkzaamheid is hy aan eene kleine oplettentheid van' my fchuldig. Toen ik zyn Gouverneur wierd, was hy zeven en een half jaar oud. Hy was onverfchiliig voor alles, lui, vadzig-, ledig ; niets vermaakte hem. Hy hadt echter ech vlug levendig vernuft; ik befloot des, dat deeze gebreken gevolgen waren van de eene of andre fout in zyne Opvoeding; ik ontdekte die ook heel rasch. Het Vertrek was een Magazyn van Poppen Speelgoed. Hy wist nooit, wat hy kiezen zoude: met alles willende fpelen, had hy nergens genot van; hy was vermoeit , en hadt zich niet gedivertcert. Hy was altoos omringt van vyf of zes pcrfonen, die niets te doen hadden, dan hem alles te geven wat hy begeerde, en allerlei fpelletjes uittevinden. Liet hy iets vallen, dan raapten zy het voor hem op, en de Prins was aan zulke flaaffche diensten zo gewoon, dat hy, als hem iets ontviel, geene de minfte beweging maakte, om het te grypen; wel verzekert, dat er altoos vyf ■ of zes menfehen gereet ftonden, om het hem* weêr te geven. Alle deeze Haven heb ik afgedankt , en doen opvolgen door een knaapje van 'sPrinfen ouderdom. Al dien ballast van Speelgped nam ik weg, en liet hem alleen zulke (lukken, die aartig en den kinderen dienstig zyn. Hy vondt deeze hervorming in 't eerst fchriklyk hart; maar welhaast verdween zyne vadzigc koel-  Dï OPVOIBINC. J koelheid; en thans is hy geheel werkzaam, en altoos zo bedryvende, als hy uit zynen aart zyn moet. Onlangs had ik een zeer ernstig gefprek met hem. Ik trad des ogtends ten agt uuren in zyne kamer, zond de Kamerdienaars weg, en hem teder omhelzende, zeide ik: Gy zyt, Monfeigneur, heden dertien jaar. Uwe Opvoeding is nog niet voltooit', uw karakter en verftand zyn nog niet gevormt: gy zyt echter geen kind meer. Deïvyl gy nu voor den Troon gefchikt zyt, worde» ■reeds alle uwe daden van belang. Zie hier agt Boekdelen, die ik gefchreven hehbe; zy behelzen het Journaal uwer kindsheid. Er zyn eenige ge~ dagten in, die u niet onnut zuilen wezen. Ontfang dit gefchenk, dat u met een zal doen zkn % hoe zeer ik my met u hebbe bezig gehouden. — Ach', viel hy my in, hoe waardeer ik dit gefchenk ! ik zal het ook naarstig doorlezen, en altoos bewaren; maar vervolgt gy het Journaal nu niet verder? — Ongetwyjfelt; en ik zal het nu ■met nog groter naauwkeurigheid doen; want dip is gefchikt voor de Nakomelingen. —- Hoe? — jfa, myn Vorst, gy zyt nu geen kind meer, liet Journaal wordt nu eene Historie; en ik zal9 zt de pligt van eenen Historiefchryver eischt, getrouw , en oplettent zyn. —• Maar het zal immers nooit gedrukt worden ? —• Zeer zeker zal het gedrukt wtrdm; men weet dat ik dit fchryf, A s Let  4 BRIEVEN OVER Let des wel op uw doen, en weet, dat gy my nooit gelukkiger kunt maken, dan als gy my de gelegenheid geeft, om u te moeten pryzen. — Als ik nu eens het ongeluk had, van eene zeer flegtedaad te doen, zoudt gy die ook fchryven ? — Neen, daar zou ik het Journaal fluiten, want ik zoude u terftond verlaten. — Ach l gy zult het voortfchryven; ik zal altoos naar u luisteren , dat beloof ik u, en dan zal ik zeker nooit iets zeer misdadigs hedryven. Wy waren op deeze woorden beide zeer aangedaan. Hy dcedt my beloven, dat ik by hem zoude blyven; en ik voorzie, dat, zo hy eenigzins aan myne hoop voldoet, hy over myn lot kan befchikken, hoe zeer ik ook aan myn Vrienden en Vaderland gehecht ben; hoe zeer ik verlang, myne Familie weder te zien. Nu nader ik tot dat tydperk, waar in zyne driften zich zullen ontwikkelen. Twylfelt gy, of dit moeilyk en zorglyk is, daar ik weet, dat zyne driften heftig zyn zullen ? Hy heeft de fterkfte begeerte om zich te onderfcheiden. Hy is nyver, dankbaar, gevoelig: hy veroordeelt niet dan op zeer fterke proeven; maar hy gelooft al te ligt het beste. Dit is in Vorsten gevaarlyk. Uit vrees , dat ik de goedheid van zyn hart zoude hinderen ^ moet ik echter hem met de tederfte omzichtigheid daar van verbeteren. Alles, wat hem behaagt, is volmaakt. Over  BE OPVOEDING. 5 Over lieden, die hem onverfchillig zyn, oordeelt hy met eene juistheid, die zyne jaren overtrcft : maar hy is blint omtrent hen, die hem bevallen. Zo dra zyn hart fpeekt_^ oordeelt hy niet meer; hy verliest clan , fehynt het, zyne natuurlyke fchrainicrheid. Hy heeft fmaak en kiesheid, en is des zeer gevoelig voorhet bevallige. Een edel gelaat, fraaije houding en manieren, geestige gefprekkcn zullen hem zeer ligt verleiden. De Abt Duguet zegt zeer wel: ,, De meeste Vorsten hebben fmaak „ en manieren; om die reden zyn zy des in „ meer gevaar, om zich omtrent het wezen „ der dingen te misleiden. Zy voelen alles, maar zy zien niet alles. De fchyh weer,, houdt, of dry ft hen dikwyls aan. Zy von„ nisfen des verkeert, om dat zy de zaak zelf niet zien. Als iemand zeer treffende hocda„ nigheden heeft, ontdaan zy hem gemaklyk „ van een geftreng onderzoek. " De Prins is opgevoet met den Zoon des Onder-Gouverneurs, die, reëels in zyn zestiende jaar, belooft een zo braaf man te worden, als zyn uitmuntende Vader is. De Prins acht hem veel meer, dan hy hem bemint. De jonge Sulback heeft niets fchitterents of aanminnigs, fchoon het hem aan geest en verftand geenzins hapert. Hy heeft integendeel de levendigfle genegenheid voor den jongen Graaf de Stralzi, den eenigen A 3 erf-  ■5 B R I E V E JJ OVER erfgenaam van het magtigftc Huis in dit Ryfc. Deeze is zeventien jaar, fchoon, welgemaakt, heeft oppervlakkig vernuft, veel loosheid, veel buigzaamheid , en is onuitfpreeklyk bevallig. Zyn geboorte, en de rang zyns Vaders, geven hem het recht, om dikwyls zyn hof te maken, en de Prins ontfangt hem veel beter dan ik wen* fchen kan; want ik voorzie , dat deeze vriendfchap hoogst - gevaarlyk kan worden. Ik laaf daar echter nooit iets het minfte van blyken; myne vermaningen zouden den Prins doen veranderen, en my den fchyn geven, als of ikongegront oordeelde. Hier door zoude ik ook de gelegenheid tnïsfan, om hem van tyd tot tyd de oogen te openen. De aankomst des jongen Ridders de Valmont heeft in deeze gelegenheid eene gunstige afleiding gemaakt. Hy is in allen opzichte aangenamer en kundiger, dan de jonge Graaf. Zyne zedigheid moet ook elks hart Winnen. Zo hy hier bleef, dan zou, zonder dat hy het zelf bedoelde , de gunstelingWel dra den voet geligt zyn; maar hy vertrekt binnen een maand: dit is ongelukkig. Ik zoude u reeds de befchryving der Tuinen Van den Heer de Murville gezonden hebben; maar zyne dodelykc ziekte heeft my tot nu belet , den jongen Valmont daar in te brengen, die ook met zynen Grootvader een reisje naar Rusland 'is gaan doen. Nu zullen wy fpoedig daar  DE OPVOEDING. f , zyn hier allen gelukkig. Zo gy 't my ver„ gunt, zal ik u morgen overal heen brengen; 5, en ik ben gerust, dat gy, als gy alles zult 5, gezien hebben , dien man nog veel hoger zult fchatten , dan gy nu by moogiykheid „ doen kunt. Het gerugt kan zo ecnen man geen recht doen: men moet hem van naby 5, kennen, om zich over hem naar verdienste te verwonderen." Gedurende dit verhaal, dat ons zeer ongemeen voorkwam, befchouwde ik, met eene byzonderc oplettentheid, den perfoon, die ons dus toefprak. My dagt, dat hy zich niet zo uitdrukte , als zyn uiterlyk voorkomen fchcen te vorderen; niet zo als een Boer zich uitdrukt. Ik toonde hem hier over myne  DE OPVOEDING. £ myne Verwondering: hy glimlachte, en zei: ,, Myne Historie is waarlyk zeldzaam genoeg ; en, zo gy nieuwsgierig daar naar zyt, zal „ ik u die op morgen des te liever verhalen , om dat ik te meer gelegenheid zal hebben, my„ nc erkentenis en hoogachting voor myn Heer en Mevrouw de Lagaraije te tonen. Ik leef, „ ik ben gelukkig, en 't is door hunne welda„ den... " De tranen vloeiden hem over de. wangen, toen hy dit zeide; wy befchouwden .hem allen, en zekere aangename meewarigheid bragt ook de onzen te voorfchyn. Ik vroeg aan den oucien man , of wy ook op morgen den Heer de Lagaraije zien konden? Hyzei: „ dat „ die lieer naar eene afgebrande Hoeve gegaan ,, was , om de ongelukkige bewoonders te ,, troosten en te redden, maar dat wy, zorasch, „ hy te rug was, hem zien zouden. Des morgens waren wy op, en gckleet methet aanbreken van den dag. Onze goede Qrysr.ard kwam met ons oatbytcn. „ Zo gy, zeide ,, hy, my volgen wilt, zal ik u van daag naar „ de Manufacturen brengen. Gy hebt alleen „ gehoort , dat de Heer de Lagaraije Hos„ pitaiep gefticht heeft; maar hy heeft ook ,, {lichtingen van allerhande llag gebouwt. " Hier op volgden wy onzen Leidsman; hy bragt ons in de grote ftraat van het Dorp. Hier Rondt hy ftiL „ Hier, zeide hy, ziet gy eenvoudige A 5 „ Land-  lo IXII'VÏ» OVER |j Landwoningen; zy zyn opgepropt met menj, fchen: deeze meeste Hutten zyn nieuw. De •„ vreemden en ongelukkigen, door den Heer 5, de Lagaraije derwaards gelokt en ontfangen, bewonen met honderden, zedert tien jaar, „ dit gewest, daar vrede en geluk huisvesten. Alle ongelukkigen vinden hier hun Vader„ land, dat hun eerlyke middelen verfchaft, „ om hun eigen brood te eeten. Zy kunnen „ vervolgens hier blyven of vertrekken. Men ,, ziet hier lieden uit alle landen. Lagaraije is „ de werkplaats der naarstige armoede. De Luijaait en de Deugeniet alleen zyn hier Ver* ,, worpen ,• zy worden altoos geweert. De goede God zegent dit land; alle de inwoon3, ders zyn gezont, fterk en gelukkig: de be- volking overtreft hier alle oorden der wae9, reld." Inderdaat, het gezicht deezer plaats was ten uiterften aangenaam en innement. Men zag overal gehele troepen van kinderen; alle huizen Honden open, en toonden de allerbehaaglykfte zindelykheid, die men zich kan voorftellen. Men zag hier zeer vele vrouwen, van allerlei ouderdom , en jonge meisjes , die onder het fpinnen lustig opzongen, en by hunne Vaders of Mannen, dat allerhande ambagts-lieden waren, zaten. Alles was vrolyk, en toonde overvloed en vergenoegen. Uit die ftraat gingen wy in eene andre, die niet te groot was. Hier  t)K 0PV01EDINC. £2 Hier vonden wy alleen vrouwen; dit fcheert ons zeer vreemt. Ik vroeg de reden daar van , en onze Leidsman zeide: „ de grote ftraat is £ die der Werklieden; een gedeelte derzclven ,, zyn vreemdelingen , ongelukkige Ambagts£ gezellen, die, noch brood noch werk heb„ bende , zich hier kwamen neder zetten. „ De andre inwoners zyn Kwekelingen onzer „ Manufacturen, die, in plaats-van te vertrek,-, ken, hier verkozen te blyven. Deeze ftraat. „ der Werklieden is de eenige, waar in de „ zittende ambagtcn en knnséeri geocffend wor„1 den: alle de andere Itraten worden bewoont „ door Metzelaars, Timmerlieden, Weg-en M Stratenmakers, of door Boeren. Als zy des „ avonds uitfehciden, komen zy, met gehele „ dromen, te rug, en zy hebben het geluk, van hunne huisgezinnen, door hunnen ar,', beid, wel te onderhouden. Zy zyn vrolyk, ,, en fchynen .niet eens moede." Terwyl de oude man dus fprak, kwamen wy by een zeef groot langwerpig onregelmatig gebouw , van gebakken ftecn. ' 't Was het Manufaftuurhuis;' wy gingen erin. Men leidde ons in eene benedenzaal , alwaar wy zes-en-twintig hand-' werkfters vonden: vier bejaarde Vrouwen hadden het bcfrier. ,, Ziet gy, vroeg onze oude ,, man, aan dat kleine tafeltje, die vier jonge „ meisjes zitten? 't Zyn myne kinderen. Daar „ bo-  li BRIEVEN OVER ,, boven heb ik nog drie jongens; zy zyn dé „ (leun en 't vermaak myns levens, en ook dit „ zyn. wy aan onzen weldoener verpligt." Vervolgens bragt hy ons in een Galerytje, daar twaalf meisjes zaten te fpinnen. Toen gingen wy naar boven, en kwamen op de Werkplaats der mannen. Gy begrypt wel, dat wy van die plaats begonnen , daar de kinderen werkten ? Wy zagen hier zes-en-twintig Knoopmakers; en in de laatfte zaal vonden wy veertig Weefgetouwen , die allen aan den gang waren. Zo gy,. zeide onze oude man, niet te moede zyt, zal ik u onze Plantages tonen. Wy gingen r-:t hem; hy leidde ons het Dorp door; en, toen wy in 't veld waren , ftondt hy ftil. „ Zie , „ zeide hy, eens deeze fchone lanen van jonge „ bomen , deeze vruchtbare gronden , deeze „ ryke oogsten. Nog niet lang geleden was dit alles woest, en zo moerasfig, dat de ge„ zontheid daar door zeer benadeelt wierdt. „ Ook dit heeft de Heer de Lagaraije dus vcr„ andert. Men kan hier geen voetftap zetten , zonder de hewyzeh zyner, menschlieventhcid „ aan te treffen. Wy zyn alles , tot de zuivre „ lucht zelf, die wy inademen, aan hem ver5? fchuldigt. Gy kunt wel nagaan, hoe veel werklieden hy hier toe heeft nodig gehad. „ Hy heeft intusfchcn Landbouwers en Boeren „ gevormt, een werk, dat hy boven alles be-  » E OFVOEDINC. IJ „ nyvert heeft. Zyne Landgoederen, zo vcrbetert en verrykt, ftellen hem in flaat, om „ onnoemelyke kosten te doen." Terwyl de goede man dus fprak, befchouwdeik, met aandoening, dit gelukkig gewest. Zie daar, dagt ik, zo veel kssn één mensch doen. Is 't mooglyk dat dit zo ongemeen is ? Zo het zien van 't geen kwaad is gcvaarlyk zy, zo de voorbeelden befmcttelyk zyn , wat zyn evenwel de bedryven der deugd verrukkelyk en overtuigent! De ondeugd moge zich, om te verleiden, op het behaaglykfte voordoen ; er is toch altoos iets, 't welk ook den geenen fluit, die haar volgt; terwyl alle de bevalligheden der Deugd zuiver, en fchoon zyn als zy zelf. Te rug komende, was het middag. Wy aten by den ouden man , die ons zyne gevallen vertelde. Die gevallen deden my dermate aan , dat ik, t'huis komende , my lerflond aan 't fchryven begaf, terwyl alles nog levendig in mynen geest was. Ten dien einde gaf ik Adele aan de zorg van Mifs Bridget en Mevrouw d' Ostalis over: het nevensgaande gefchrift zal u doen zien, dat ik niet lui geweest ben. Deezen morgen komt men ons zeggen, dat wy van daag 't geluk niet zullen hebben, om den Heer de Lagaraije te zien, dewyl hy eerst op morgen te rug verwagt wordt. Wy zullen dus, voor dien dag, het geluk niet hebben om dee-  14 BRIEVEN OVlïJt deezen zeldzamen man te ontmoeten. De Heer d' Almane heeft op zich genomen, qtéi van die ontmoeting, aan den, Vicomte een ^omftandig. bericht te fcbryven; Wy zyn geheel vervult met allés, wat wy hier zien. Onze kinderen hebben, onder het verhaal des ouden mans, zeer veele tranen gefbrt; en fpreken van niets anders dan van den Heer de Lagaraije. Zy verlangen, met drift, om hem te zien. Kort gezeit, ik zie , met verrukking , dat hunne jonge harten vatbaar zyn , voor de uitmuntentfte deugden, en datzy, gevolglyk, uit dit reisje, al de vrugt zullen ontfangen, die wy hoopten , dat zy daar uit ontfangen zouden. Draag tog zorg voor het bygaandc ftukje : Adele leent het u, op de voorwaarde , dat gy het haar, ais zy te Parys is, zult wedergeven. D E HISTORIE VAN SAINT A N D R t, D e Vader onzes goeden gryzaards was de Heer de Vilmore. Hy was van eene zeer gemene afkomst; maar hy maakte, zeerfchielyk, een  DE OPVOEDING. 15 «en ongemeen fortuin. Mooglyk heugt het u nog wel, dat wy, in onze jonkheid, veel van hem, door uwen Schoonvader, die uit de zelfde Provintie was , gehoort hebben. De Vilmore hadt vele kinderen; onze Saint André was de jongde. Zyn Vader, die alle zyne Dochters aan Hovelingen wilde uithuwlyken, om zich daar door te veradelen, en zyncn oudden Zoon een zeer fchitterent lot te bezorgen , offerde aan zyne dwaze heerschzucht den jongden Zoon op. Hy liet hem in een gemeen Kostfchool, verre van hem af, opvoeden. Hier leerde hy niets ; maar zyn gelukkig verftand, en zyne naarstigheid, deden hem wel dra zyne meesters voorbydreven. Toen hy zestien jaar oud was , zeide men hem, dat hy een Geestelyke moess worden: maar zyn levendige geest, verzelt van heftige driften, en de grote fchatten zyns Vaders , boezemde hem daar den grootften afkeer voor in. Hy verzogt des zynen Vader te zien , zonder echter te hopen, dat hy hem, in dit opzicht, zoude doen veranderen; doch deeze , niets vermoedende van 't geen zyn Zoon hem zeggen zoude , ontfing hem, na dat hy hem zedert zyn vyfde jaar als uit zyne Familie gebannen hadt. Saint André zag zyn Vader en Familie voor de eerde keer. Hy tradt in zyn Vaders huis, op 't zelfde oogenblik, dat me» zyne Zuster aan den Marquis de C * * * uittrouw-  ï6 B R I E V E^N OVER trouwde. Allen omringen hem als eenen onbekenden ; en zyn Vader betoonde hem niet dan verachting. Hy begreep terïïond, hoedanig zyn volgent lot zyn zoude. Hy fprak echter, en dat wel op eenen, ja beleefden, maar teffens zeer fterken toon. „ Laat, zeide hy, „ de bekrompenheid myn deel zyn: dit zal ik „ my wel getroosten; maar raak niet aan myne „ vryheid, door my te willen dwingen, om „ eenen ftaat te omhelzen , voor den welken „ ik eenen onverwinlyken afkeer heb." De Vilmore, razent over deezen onverwagten tegenftand , overlaadde hem met verwytingen. „ Uwe halftarrighcid, riep hy, zalubederven: „ uit infehikkelykheid , zal ik u nog tyd tot „ bedenken geve» ; ik zal u naar Vlaandren , „ by eene uwer Tantes, zenden; gy zult daar „, zes maanden blyven. Zo gy dan nog ongea, hoorzaam zyt, zal ik my van andere midde- len bedienen, om u uwen pligt omtrent my „ te doen doen." De ongelukkige Jongeling vertrok naar Rysfel, bedroeft, wanhopig, maar onverz'etlyk in zyn voornemen. Hy zag er zeer wel uit, washeusch, vriendlyk, aangenaam; men zogt.hem wel dra op, en zyne ballingfchap begon hem, door de beleeftheden, die men hem overal bewees , zeer draaglyk te worden. Zeer leidelyk zynde en geene ondervinding hebbende s liet hy zich van elk  DE OPVOEDING. if? elk een zeer ligtelyk medeflepen. Het Regiment Van * * * lag toen te Rysfel. Er werd grof gefpeelt. Men wist, dat zyn Vader onmeetbare fchatten bezat; men betrok den Zoon in deeze gevaarlyke partyen. In 't eerst, zo als dit doorgaans is, Won hy, en, zo als 't natuurlyk zyn moest, eindigde hy met verliezen. De lioop, om zich fehadeloos te Hellen, deedt hem aanhouden. Eindelyk , hy verloor j op zyn woord, vierentwintig duizend Guldens. Ifi deeze beangstheid, fchreef hy aan zynen Vader, beleedt zyne fout, en fmeekte om zyne hulp. Hy kreeg geen ander antwoord , dan dat men hem in arrest nam, en op hét Kasteel gevangen hieldt. Hy fchikte zich , met de grootlte onderwerping , naar dit vonnis , in weerwil zyner altoos heftige driften. Wetende , dat zyne fchulden betaalt waren , bereidde hy zich , om geduldig eene ftraffe te dragen ^ die hy hoopte, dat niet lang meer duren zoude. Men hieldt hem echter twee jaar gevangen. Deeze barbaarfche ftrengheid verbitterde hem dermate, dat hy eindlyk zyne bedaartheid ten eenenmaal verloor. Toen men zyn gevangenis opende , gaf men hem dit vonnis te lezen :' „ gy moet of een Kerkelyk perfoon worden , j5 of als Vrywilliger naar Oostindien vertrek5, ken." ,, Myne keuze is gedaan, riep hy s, uit. Wat ben ik gelukkig, een Vaderiand II. DEEL* B ft t&  18 BRIEVEN OVER. „ te verlaten, daar ik noch Vader noch Bloed„ vrienden heb!" Hy ging naar Brest , en .twee dagen daar na onder zeil. Aldus deedt een ontaart Vader een Jongeling van agttien jaar, en van de grootlte verwagting, een reis ondernemen , die hem moest blootfteHen aan duizende gevaren, die hem mooglyk het leven zoude kosten; zonder hem den minftenbyfiand te lenen, of eenige bediening te bezorgen: Hy vertrok des , arm en ongelukkig. Zyne jonkheid en zyn moed zegepraalden over alle zyne rampen; zy verhieven hem boven zyn lot. Hy onderfcheidde zich , kreeg eerst eene kleine bediening; kort daar aan was hy boven de behoefte, en met achting bekent. Hy kreeg vermaartheid en Vrienden. Men asfoqieerde zich met hem in den Koophandel; en binnen vyf jaren was hy reeds gelukkig en onafhangelyk. Te vreden met zyn middelmatig fortuin, en bekieet met eenen fatfoenlyken titel, nam by in bedenking, om naar Vrankryk weder te keren.. Hy was nog te jong, om ongevoelig te zyn yopr den ydelen wensch, om , onder 't oog zyner Familie, van zyne fchiêlyk verkregene goederen-te leven; zich vleijendc, om. naar de Indien te rug te gaan, niet uit dwang, noch als een behoeftige, maar als een eerlyk man , dien men eenen groten post zoude aanbetrouwen.' Zyn Vader * verwittigt van zyn  DE OPVOEDING. geluk , verwaardigde zich eindlyk , om hem voor zynen Zoon te erkennen. Hy fchreef hem, en fcheen van zyne vooroordelen geheel te zyn afgebragt. Saint André nam zyn beflait: hy ging fcheep, met alles wat hy in de waercld hadt, 't geen in Wisfels beftondt. Een ftilftand van wapenen, voor een geheel jaar gefloten, gaf hem de hoop, om zyne reis in veiligheidafteleggen. Deeze onvoorzichtigheid was de oorzaak zyns bederfs. Naauwlyks was het fchip in zee, of de Oorlog begon op nieuw; het fchip werdt genomen, en, door de Engelfchen, naar eene der zuidelykfte Provintien opgebragt. Hy verloor, op eenmaal, zyne vryheid, zyn fortuin: alle zyne uitzichten waren verdwenen. Hy fchreef aan zynen Vader. Het antwoord beftondt uit fchampere verwytingen. Na zes maanden, kreeg hy zyne vryheid, en kwam eindelyk te Brest, bykans in den zelfdes ftaat, waar in hy, voor weinige jaren , het verliet. Ontbloot van geld, en zonder eenige middelen om te beftaan, herinnerde hy zich, dat de Chirurgyn Bemand, by wien hy hadt ingewoont, hem altoos zeer veel genegenheid betoont hadt. Hy ging dien eerlykcn man opzoeken , die hem zyn huis en zyn geld aanboodt, om hem te redden. Saint André bediende zich van deeze gefcbenken der oprechte vritndfchap.; hy fchreuf aan zyn Vader. Hy B i hadt  *0 BRIEVEN OVER hadt nog nooit zyn Legitime Portie ontfangen; hy hadt nog nooit gedagt om die te vragen; maar nu dwong hem de nood om dit te doen. Zyn Vader fchreef hem, dat hy hem geen duit zoude zenden, dan op de conditie van terftond weder naar Oostindiën te gaan, met een fchip , dat gereet lag om uittelopen. Deeze hartheid verbitterde een hart, dat reeds zo veel ongelyken geleden hadt. De gevoeligheid en de wanhoop verdoofden zynen moed; hy werdt dodeiyk krank. Zyn Vriend verliet hem nimmer. Hy gaf hem, in eigen perfoon, alle hulp; en gehele nagten bewaakte hy hem. Bertrand hadt eene Dochter van agttien jaar. Dit lieve meisje meende, dat het medelyden alleen haar als voor het bed des ongelukkigen geboeit hieldt; zy hielp des haren Vader, in het oppasfen des zieken Jongelings, die haar ook alle zyne ongelukken verhaalde. Zy prees zynen moed, zyn verltand, zyne braafheid, zynen beminlyken inborst; en dan weenden zy beide over den beklagenswaardigen Saint André. De woede, waar in deeze was, belette hem in 't eerst het zoet deezer medelydende vriendfchap te genieten. Verflonden door zyne eigene gedagten , opgefloten in zyne kamer, zag hy Blanche naauwlyks. Dit meisje was te Brest, niet tegenftaande hare geringe omftandighedcn, bekent voor eene der fraaifte , bemin-  BE OPVOEDING. 21 minlykfle en beste Juffertjes der gehele ftad. Op zekeren nagt, dat men aan 't leven des zieken begon te wanhopen , zat Blanche , zeer droefgeestig , voor zyn bed; en befchouwde hem met eene deelneming en tederheid, die zy nog nimmer gekent hadt. Eene dodelyke bleekheid overdekte zyn gelaat. Zyne jonkheid blonk er door henen, en maakte het zelve nog aandoenlyker. Zyne oogen fchenen voor altoos gefloten. Zyn eene hand hing van het bed af; zy greep die met ontroering, en voelende, dat zy ys kout en onbeweeglyk was, waande zy, dat hy niet meer leefde: 6 Hemel', riep zy, 't is dan gedaan, ongelukkige Jongeling! Schrik , angst , medelyden beletten haar iets meer te zeggen. Zyzeeg, zonder kennis, voorover op het bed. Saint André bekwam uit zyne bezwyming; hy opende zyne oogen.... Blanche was het eerfle voorwerp, dat hy zag. Zy lag, by hem, in flaauwte. 't Was de jeugd en fchoonheid, in de fchaduw des doods nederliggende. ïly gaf een fchreeuw; men fchoot toe; Blanche werdt geholpen. Dit zeldzaam toneel werdt ontknoopt. Saint André hertradt niet in 't leven , dan om zyn hart te voelen kloppen door de dankbaarfte en tederfte liefde. - In deeze treurige omltandighcden , aan den rand des grafs , wist de liefde voor altops twee deugdzame zielen te verbinden ; want de indrukken, B 3 die.  22 BRIEVEN OVER die 'zy toen ontfingen', bleven eeuwig onuit-wischbaar. Saint André herftelde, en gaf zich over aan eene drift, die hy nu voor "t eerst hadt leren kennen. Hy verkreeg, zonder veel moeite, zynen wensch. Blanche hadt zich , ook vóór zy bemint was, reeds verklapt; en hare liefde, nu gelukkig en gerust, bevestigde, door duizend verrukkingen, die genegenheid, die hare droefheid hadt doen bekend worden. Beltrand zelf, weggevoert door medelyden, tederheid, en mooglyk ook door eerzucht, gaf, na eenigen tegenftand , zyne goedkeuring , aan de verëenigde wenfchen der gelieven. Hy fremde zelf in eene geheimtehoudene verbintenis toe; en Saint André trouwde, yyfentwintig jaar oud zynde, met zyne beminde Branche. Niets willende , noch van zyn Vader kunnende wagten, hieldt hy zyn huwlyk verborgen , en befloot om , met zyn Vrouw en Schoonvader, naar de Indien te gaan. Hy gaf dit aan eenige Vrienden te kennen, die hem ook hoop gaven om, in de eene of andre bediening, die reis te zullen doen. Blanche werdt zwanger. Hy vergrootte zyne aanhoudingen, hopende, dat hy met haar, vóór zy nog beviel, zoude vertrekken ; maar zyne zaken bléven onafgedaan. Hy begreep, dat hy nu niet langer een geheim kon verbergen, dat wel dra waereldkundig zoude/. wor-  de opvoeding. 2j gorden. ïn Brest was het ook reeds bekent. Hy nam de party, om dit zynen Vader zelf te onderrichten. Zie hier den Brief: myn heer! Kunt gy u nog eenen ongelukkigen te binnen brengen, die, zedert zo vele jaren, vergeter, is? Ik meet geloven, dat gy reeds affland gedaan hebt van dat recht, dat de Natuur u over my en myn lot in handen ge/lelt heeft. Ik weet, datik op den doolweg geraakt was. Zo myne jonkheid my hier voor gene vergeving kon doen erlangen , zo vlei ik my echter, dat myne ongelukken , en eene afwezigheid van zes jaren, u het geheugen daar van zullen hebben doen verliezen. Evenwel, verlaten in myne rampen, zonder eenigen onder/land zynde, heb rk in eenen Vreemden het hart eens Vaders gevonden. Zonder afteflaan van dien Vader, die my verwerpt, heb ik gemeent dien te mogen aannemen, die de deugd en de erkentenis my gaven. Onbekent, arm, zonder aanzien, maar eerlyk en gevoelig; zie daar, dit is de Vader, dien ik gekozen heb. Door zyne weldaden aantenemen, door in zyn huis te treden , door zyne Dochter te trouwen, ben ik zyn Zoon geworden; en het genoegen, dat hy my verleent heeft, overtreft nog, zo dit mooglyk zy, alle myne vorige ongelukken. Ik eerbiedig de inderfchtiden rangen , in de famenleving vastgeB 4 fielt.  £4- BRIEVEN OVER fielt. Zo ik van eenen rang was, die door dus* danig eene verbintenis onteert wierdt, ik zou den moed gehad hebben, om myne liefde en V geluk myns levens aan myne Familie opteof eren. Maar, dank zy de Hemel, dit beletzel is hier niet: de geboorte mymr Vrouw is gelyk aan de myne, en onze bezittingen zyn bykans dezelfden. Haar Vader is arm ; zie daar het eenig onderfcheid tusfchen haar en myn lot. Verbonden door eenen band, die. de eer en de liefde beide my even heilig en dierbaar maken, bid ik u te geloven, dat de heerschzucht, het gezag, ja zelf de wetten zich vergeefsch zouden vereenigen , om dien band te verbreken. Ik ga nogmaals myn geluk in de Indien zoeken. Ik bid «, niets te ondernemen om myn lot te doen veranderen, dewyl zulks te vergeefsch zyn zoude. Ik eisch niets dan rust, en dat ik een Vaderland moge vergeten, dat ik denklyk voor altoos vaarwel zeg. Ik vraag om niets anders. Ik durf, ja behoor dit van uwe bïlfojt- heid te verwagten. - ■ Ik heb de eer om te zyn. enz, Deeze Brief hadt de vrecslykfle tiitwcrkzels op den Heer de Vilmore; zyne yuelc eigenliefde was er zo gevoelig door aarte Ouderen, die hunne kinderen verdoten! Hy dierf, zonder Saint. André, in eenigen opzichte , begunstigt te hebben. Men vondt alleen zyn oud Testament., 't welk door de verbittering zelf was opgedelt; zo dat, zy, ne befluiteloosheid hem te lang zynde bygebleven, en zyne wroegingen hem te laat overvallen hebbende , zyn einde alleen daar door te. fmartelyker was, dewyl hy het lot zyns ongelukkigen Zoons niet hadt kunnen veranderen. Ondertusfchen zag Saint André, met droefheid en angst, dat hy nu nog duizendmaal on-  DE OPVOEDING. 39 gelukkiger was, dan voorheen. Hy hadt nog een weinig gelds; daar voor huurde hy, in eene der afgelegenfte Voorrieden, eene kamer, opdathy, ten minden dien nagt, met zyn huisgezin ergens onder dak zyn zoude, en tyd hebben om te beraadflagen, wat hem te doendondt. Zyne kinderen, vermoeit van de reis, en nog te jong zynde, om de treurigheid van hun lot te bezeffen, vielen wel rasch in eenen gerusten flaap. Een flaauw lamplicht bcfcheen dit vertrekje. Saint André, fpraakloos, onbeweeglyk, onzeker, met verwilderde oogen, dapte, met grote treden, door de 'kamer. Alles fchilderde den wanhopigen toedand, waar in hy zich bevondt: alles toonde de vreeslyke ontroeringen, die hy uitdondt. Blanche, dus lange als weggezonken in haar verdriet, zag hem aan, trilde , en wierp, naar hem toe lopende, zich voor zyne voeten. „ Ongelukkige, zeide zy, ,, waartoe heb ik ugebragt? Zonderiny, zonder onze rampzalige liefde , zoudt gy nu ge,, lukkig zyn: ik heb u voor altoos bedorven!.. „ Zo gy my nog bemint, dan zult gy moed „ houden; dan zal hy, op de dem uwer Vrouw , en kinderen , vermeerderen." ,, Myne kin, deren, riep Saint André, myn kinderen... , Onze ongelukken, myne lieve Vrouw, heb ik kunnen dragen; maar zullen zy de krag„ ten hebben, oin hun lot te ondergaan? moet C 4 „ik  i\0 BRIEVEN 0VEJ5 „ ik hen zien zuchten en klagen? neen, neen, „ liever." Hy zweeg, viel, aan de an¬ dere zyde der kamer , op eenen ftoel neder. 6 God! zeide Blanche, wat hoor ik ? welk „ een voornemen hebt gy?" Zy kon niets meer zeggen ; hare fnikken beletten haar er iets meerder byi te voegen. Saint André naderde haar, in eene zeer fombere houding: „geloof my, „ Blanche, zeide hy, wy hebben reeds lang „ genoeg geleeft. Droog uwe tranen ; onze „ post is vervult; een oogenblik zal ons voor ?, alle rampen bevryden, ik ga u het voorbeeld „ geven," Slanche herwon, door den fchrik zelf, hare kragten ; en met eene fterke Item zeide zy: „Hoe, ik! zoude ik dus tegen God en „ de Natuur zondigen ? Zoude ik , daar ik ,, myne arme kinderen verliet, niet godloos en „ wreet handelen ? Ach , myn Vriend , ik „ ben flegts ongelukkig! myne onfchuld heb ik „ behouden, ik durf alles lyden. Ja, zo gy ,, my vonnist om u te volgen, zal ik de uit„ voering vertragen; ik zal, ter liefde myner ,, kinderen, dit elendig leven uitftrekken : my-" „ ner kinderen, die gy, in hunne ongelukken, „ wilt verlaten, en overgeven aan een zo hart ,, lot, dat gy, gy zelf, er onder bezwykt.5-' Saint André ftortte eenigenveinige tranen; zyne Vrouw, ziende dat hy bewogen werdt, bediende zich van dit oogenblik, om hem tot inkeer  DE OPVOEDING. 41 keer te brengen. Hy zag, wel dra, zynvooiv nemen met verfoeijing en berouw. Hy ftondt haar toe, dat de Godsdienst, en de Natuur, hem beide even fterk bevolen, om den last des levens weder op te nemen: maar zynelichaamskragten bezweken , door de verfcheurende aandoeningen zynerziel. Hy kreeg eene hete koorts, en zag zich, wel dra, aan den oever des doods. Blanche was toen tot de uiterfte armoede gebragt. Hier zag zy haren ftervenden man, daar hare ongelukkige kinderen, die van honger en koude vergingen. Zy wierp zich op de knien, fmeekte God, dat hy, op eenmaal, alle deeze ongelukkigen , met haar, het leven bename ! Op zekeren morgen , voor 't bed haar's mans zittende, bezag zy, zeer diepdenkende, zyn reeds door de dood misvormt gelaat. Zy herdagt aan dien jeugdigen tyd, waar in zy hem nog eens dus hadt zien liggen. Haar hart veifmolt in tederheid ; zy greep een zyner handen, en bevochtigde die met hare tranen. ,, Och, myn waarde man, riep zy uit, kunt „ gy my die liefde wel vergeven, die de oor„ zaak is van alle uwe rampen ?" Blanche, ,, zeide hy, myne laatfte uuren zyn zeker deer„ niswaardig: ik moet u en onze kinderen, in ,, de grootlte armoede, verlaten ; maar, zo „ ik mynen loop op nieuw beginnen moest, ik „ zoude nogmaals alles opofferen, om u te beC 5 „ zit-  4^ BRIEVEN OVER zitten.". . . Terwyl hy dus fprak, opende men de deur; en een zeer onverwagt verfchynzel trof den aandagt van dit bedroefde Paar. Eene Vrouw van vier of vyfentwintig jaar, die *r zeer bekoorlyk uitzag, tradt binnen. Zy was zeer aangedaan, en ftondt ftil voor het bed yan Saint André. Zy hieldt een jong meisje aan de hand. De Dame zondt hare bedienden weg, en liet de deur fluiten. Vervolgens vroeg zy, met eene zeer zagte ftem, aan Blanche, hoe zy hiette. Blanche, verlegen en ontftelt, draalde te antwoorden. Saint André deedt, met veel moeite, eene poging, om zich op te richten, en zeide, met weinige woorden, in welke droevige omftandigheden zy zich bevonden. ,, Ik, zei de Dame, bemerk, dat men „ my niet misleit heeft. God geve , dat ik „ niet te laat kome, om u allen te helpen. En „ gy, myn kind, zeide zy tegens het Juffer„ tje, dat aanhaar hand ftondt te fchreijen, zie „ wel ter deeg, wat gy op deeze kamer vindt, ,•, zie wel ter deeg op deeze bedroefde men„ fchen, en laat de indrukken daarvan nooit ,, verminderen. Daar, leg deeze beurs aan het ,, voeteneind van dat bed; nader het met eer„ bied: men is dien den Ongelukkigen fchul„ dig: vergeet dit ook nimmer, en maak u dus ,, den post waardig, dien ik u toefchikke." Gy verlangt zeker om te weten, wie deeze uit-  DE OPVOEDING. 45 uitmuntende Onbekende was ? Niemand anders , dan Mcvroujir de Lagaraije; met dat kind, 't welk zy , toen het vyftien jaar bereikt hadt, zo onvoorziens verloor; en dat zeker de roem en blydfchap eener deugdzame Moeder moet geweest zyn. Maar, om tot Saint André weder te keren: de Heer de Lagaraije was zo getroffen, door zyne ongelukkige historie, dat hy hem op zyn nieuw aangelegt Landgoed nodigde, en vervolgens het opzigt gaf over de nieuwe Inrichtingen , die hy nu reeds zes jaren beftiert heeft. Myn Heer de Lagaraije zorgde ook voor alle zyne kinderen; en heeft alle deeze weldaden bekroont, door de gift van een zeer fraai huis , gelegen in een uitnemenden groten moestuin. Hier leeft de brave man nu zo gerust en gelukkig, als hy van den Hemel zoude hebben, kunnen bidden. Hier hoort men niets , dan lofredenen van hunne Weldoenders ; en alle daag fmeken zy God, om het leven en zegeningen voor dat Paar, waar aan zy alles, wat zy hebben, alleen erkennen fchuldig te zyn. . Vaarwel, myne Vriendin! DER-  44 BRIEVEN OVER DERDE B R * E F. De Bai 'ott aan den Vicomte. 1 } deezen morgen heb ik, eindelyk, het geluk gehad, om den waardigden aller menfehen, van zeer naby, te zien, hem te Ipreken , en my over hem te verwonderen. Ik had, dewyl wy hier reeds drie dagen Uil geweest zyn, den tyd gehad, om my, nopens alles wat hy gedaan heeft, en nog doet, te laten onderrichten. Ik verlangde hem, vóór ik hem zoude, zien, uit zyne bedryven te kennen; en vooral dat myn Zoon, voor dat oogenblik, waar naar hy zo vurig wenschte , op het naauwkeurigde wist, hoe zeer de Heer de Lagaraije onze hoogde achting verdiende , op dat het eerde gezicht deezes mans des te derker indrukken op hem zoude agter laten, 't Was voor my niet genoeg , dat hy hem met aandoening zage: ik wilde, dat hy hem met de hevigde verrukking zien zoude. Ik dagt: „Zo myn Zoon niets „ dan opgenomen is, wanneer hy deezen gro„ ten man ziet, dan bedrieg ik my zeer om „ trent hem ; het Plan myner Opvoeding is „ dan (legt, en ik heb niets gedaan, dat my „ kan vleijen." Deeze morgen dondt hy reeds, voor dat het licht  DB OPVOEDING. 45 licht was, uit zyn bed. Ten zes uuren gingen wy, op het geleide van Saint André, langs dien weg, dien men nu nog den Weg naar 'f Kasteel noemt. Hy is een kwartier van het Dorp af, en befchaduwt door zeer zware Olmen. Adele en Theodoor, die beide ongemeen levendig zyn , bleven zeer bedaart by ons, en zwegen; daar zy anders,. als zy iets van belang zullen zien, druk fnappen, en langs den weg fpelen : zy waren des zeer fterk aangedaan. Eene gewoonlyke aandoening drukt zich door levendige en rusteloze bewegingen uit : maar eene fterke ontroering is geheel ingetogen. Zy trekt de ziel, als 't ware, in zich zelf, om, met dies te meerder nadruk, te peinzen en te voelen. Wy gingen allen te voet. Toen wy een minuut of agt gewandelt hadden, zagen wy een zeer prachtig en regelmatig Gebouw. Saint André hieldt ons hier (taande. „ Dit over„ heerlyk Gebouw, zeide hy, is gedicht door den Vader des Heren de Lagaraije. De „ Ydelheid leidde de gröndüagcn; en voorzag „ niet, tot welk een einde het eens zoude ge„ bruikt .worden. Dewyl het ontzachelyk vele ,, vertrekken, kamers en zalen heeft, heeft de „ Heer de Lagaraije het alleen tot zyn oog„ merk behoeven te fchikken. Daar woont „ hy, en diar is het Hospitaal der Mannen.. Zie eens, aan de regter zyde. Dat groot »» en  tfi BRIEVEN OVER „ en eenvoudig huis is het Hospitaal derVroit» „ wen. Het werdt insgelyks op 't bevel on9t zes Weldoenders gebouwt." Hier op gingen wy wat fterker door, en kwamen wel dra voor de poorten van het Kasteel. Een -Portier, in 't graauw gekleet, vroeg ons onze namen, en liet ons toen in. Wy wandelden , doortwee ongemeen grote en ruime binnen -plaatzen; eindlyk kwamen wy voor het Kasteel zelf. Men zeide ons, dat myn Heer de Lagaraije naar de Kapel was, dewyl de dienst zo zoude beginnen : wy volgden hem derwaards. Saint André zeide ons, dat hy ons, na dat de dienst zoude geëindigt zyn , den Heer de Lagaraije zoude aanbieden. Gy kunt wel denken, dat wy, met de grootlte drift, om ons zagen, op dat wy , waar 't mooglyk, hem zelf zouden ontdekken ? Saint André zeide my, zagtjes: „ geen plaats, geene onderfcheiding, niets in ,', zyne kleding zal hem aan u bekent maken : „ maar nu kunt gy hem zien; beproef, of gy „ hem vinden-kunt. " Ik zag hier op naar mynen Zoon; hy alleen trok nu al myn'aandagt. Hy ftondt recht overeind, en op de tonen zyner voeten: zyn hals was uitgerekt, zyn mond half open , zyne ademhaling driftig en möeilyk, Zyne gehele houding, zyne oogen, zyn blozenr aangezicht, alles fchilderde de nieuwsgierigheid en de fterklte aandoening. Er  DE OPVOEDING. 47 Er waren, buiten ons, vyftig menfchen in de Kapél. Sommigen waren zieken , die begonden te herftellen , anderen bedienden, of werklieden: allen in gryze Serge gekleet: allen even eenvoudig en zindelyk. Het was des moeilyk, den Heer de Lagaraije, die zich door niets onderfcheidde, te ontdekken. Eensklaps trok Theodoor my met drift by den arm, en ■riep : zie, dat is hy! ja zeker, hy is het.' Hy wees my een man, die een edel en innement gelaat en houding hadt; en hoewel hy niet zeer oud fchecn, zo vloeiden echter zyne gryze hairlokken hem langs de fchouders; en gaven aan zyn gelaat iets eerwaardigs, dat hoogachting inboezemde. Zyn diepe aandagt en Godsdiens-» tig voorkomen onderfcheidde hem van de gehele Vergadering, die ook hare oogen op hem gevestigt hieldt Ja, hernam myn Zoon , hy is het zeker; zie eens, hoe elk hem aanziet. Hy bedroog zich ook niet, want het was de Heer de Lagaraije, die op deeze wys verdiende onderfchciden en dus gekent te worden. Den dienst geëindigt zynde, ftondt elk op, en men liet hem doorgaan, hem al zegenende navolgende. Saint André fprak hem aan , en zeide hem, zeer zagt, de reden onzer reis; ons daar op hem aanbiedende. Hy ontfing ons met eene welleventheid, die hem eigen was: hy omhelsde Dainviüe en my, en icheen Theodoor die  4$ BRIEVEN OVER die zelfde eere te willen aandoen; maar die, weggerukt door eene aandoening, die my met blydfchap vervulde, boog zyn eene knie op den grond, en kuste hem de hand, die hy met de aangenaamfte tranen , welke hy mooglyk immer zal plengen, befproeide. De Heer de Lagaraije , getroffen en verbaast, hefte hem op, nam hem in zyne armen, en vroeg naar de reden van deeze verregaande nederigheid , die zyne eenvoudige zedigheid niet fcheen te bevatten. Myne Vrouw nam het Woord, en gaf hem de uitlegging. De Heer de Lagaraije hoordé haar , met een helder en vergenoegt gelaat, omhelsde mynen Zoon, en zei: Ik- verdien dus niet bewondert te worden: ik voldoe my zelf; de levenswys, die ik heb uitgekozen , maakt my gelukkig ; zie dan in my niets', dan een zeer gelukkig man. Hier op keerde hy zich tot ons , en vroeg, of wy 't huis geliefden te zien. Hy bragt ons overal; Eerst in de Zieken-kamer. Dit is een overgroot ruim vertrek, 'twelk twee en zestig bedden bevat. De fchikking en zuiverheid overtreffen alles, wat ik ooit gezien heb , of my verbeelden kan. Het was voor ons een zeer aandoenlyk toneel, te zien, dat deeze grote man alle de zieken aanfprak, op eene wys, die de goedheid van zyn hart aan den dag leide; te horen, hoe zy allen hem ze-* gen-  de 0pv0edinc. 49 genden, en met de tederfte erkentenis dankten. Op 't geluid zyner Hem, openden zich alle de gordynen , en alle hoofden, de gehele zaal door, richtten zich op om hem te zien. 't Was of ik een Bcfcherm-Engel zag, ons van God gezonden , om genade en weldaden uittedelen. Er waren in deeze zaal vier ramen , van BoJicemsch glas, twee grote deuren , en twee fchoorftenen. Terwyl ik my over deeze goede ichikkingen verwónderde, kwam de Heer de Lagaraije by my. Dit is myn werk niet, zeide hy; ik heb dit alles zo gevonden. Ziende, dat ik verbaast was, en niet kon bezelfcn, waar toe dit toch gedient hadt, zeide hy koeltjes : „ Dit was eene Comedie-zaal. ,, Ik heb „ die, als verre de ruimde, voor myne zie- ken uitgezogt; ook om dat zy het drqogst ,, en gezontst is." Dit zeggen: het was eens Comedie-zaal; ó myn Vriend, welk een ftort.vloed van gedagten ftroomde er toen door myrnen geest! Een Comedie-zaal in een Hospitaal Xc veranderen: vreemde herfchepping! Ik verbeeldde my den man, die met my fprak, en met de grootfte eenvoudigheid gekleet was, in al den luister en pracht, die hem voormaals omringden; nu in 't midden van zieken en elendigen , ecrtyds in gezelfchappen, waar in men de kcurigfte vermaken genoot en uitdeelde, en ik zeide: 't zal waarfchynlyk alken de flerke 11 de kl. D drift  'gO BRIKVIN OVER drift zyn, om eenen groten naam te maken, die hem kon bewegen, om zulke grote opofferingen te doen: evenwel zyne eenvoudigheid, zyn gerust, zyn vriendlyk voorkomen, geven noch Dwepery , noch Hoogmoed te kennen: neen, hy is alleen een gelukkig wys man, die zucht heeft tot weldoen. Is -t mooglyk, dat zulke zagte deugden deeze grote verbazende dingen hebben kunnen uitvoeren! Deeze gedagten hielden my geheel bezig, en ik wenschte met angst naar de gelegenheid , om met hem te fpreken, op dat ik zyne byzondere begrippen en denkwyze mogte ontdekken. Wj gingen van daar naar den Apotheker, dien de Heer de Lagaraije ons aanboodt , als een zeer kundig, en zeer braaf man. Wy vonden daar een volkomen Apotheek, insgelyks volgens de beste en fraaifte fchikking. Toen leidde hy on» naar het ander uiterfte van het gebouw, in eene ongemeen ruime kamer, die voortyds een overprachtige zaal was. Wy zagen hier nog heerlyke beeldhouwery, kostbare fchilderage en verguldzel. Dit vertrek is opgevult met bankjes en tafels, die allen aan elkander ftaan, en eea foort van een Preektïoel, omringen. „Dit, zei-» „ de hy, is myn School. Men leert hier al de „ kleine jongens van ons Dorp, van's morgens „ tien uurcn tot twaalf, lezen en fchryven; en des namiddags van drie tot vier uureu.  DE OPVOEDING. $1 „ Behalven dit, lees ik hier alle avond om z$„ ven uurcn een zedelyk onderwys, dat ik ge„ maakt, en voor hun heb laten drukken. Dit „ ftuk bedaat uit twee delen: het eerde voor „ de kinderen, het tweede voor de jonge lie- den. - Mevrouw de Lagaraije heeft , voor s, de meisjes, volmaakt dezelfde gelegenheid, „ als gy hier voor de jongens ziet." Na deeze gewigtige uitlegging, ftelde hy ons voor, om zyne vertrekken te zien. Zy beftonden in eene vry kleine flaapkamcr, een keurlyk kabinet , een Bibliotheek, en een Laboratorium. „ Gy zaagt, zeide hy, welke myne bezighe„ den zyn: het lezen, defcheikunde, dekruid„ kunde en de Medieynen geven my uitfpan- ningen; en ik verzeker u, dat ik in deeze „ twaalf jaren geen oogenblik ledig geweest „ ben, of my zelf verveelt hebbe." Saint André vroeg my zagtjes : „ kunt gy alles, wat gy .,, nu ziet, bezefien ? " Neen , zeide ik, men moet, om wel te oordelen, hem zien en fpreken. Hy fpreekt met zo veel eenvoudigheid van alles, wat hy doet, als of er niets byzonders in was. Men zou bykans geloven, dat het iets zeer gemaklyks en aangenaams zy, hem na te volgen. Ik zie in hem niets , dan een wys man; maar ik beken, dat ik zulke grote opofferingen niet weet overeen te brengen met zyne uitnemende bcdaartheid van geest, zyne D 2 kiel-  $2 ÏRlEVÏH OVER -koelbloedigheid zoude ik bynaar zeggen. „ Ik -„ heb, zeide Saint Andre', dit wel voorzien: „ daarom heb ik u het vermaak willen geven , om zelf den fchakel zyner gedagten , uit zyn >„ eigen mond, te vernemen; en gy zult zien, •„ dat , zonder eene oprechte'Liefde tot God „ en zynen dienst, men onmooglyk tot dit al„ les kan opftreven. Ik twyffel ook niet, of „ gy zult, zo dra gy dit gewigtig gedeelte zy„ ner historie weet, hem met nog veel groter ,, eerbied en verwondering befchouwen." Hier tradt de Heer de Lagaraije naar ons toe : „ het „ is negen uuren , zeide hy , wy zullen zo „ ontbyten; gelieft gy van de party te zyn ? " Er kwam eene Vrouw, gekleet in het Uniform vanLagaraye, binnen. Zy groette ons. Hy omhelsde haar; 't was Mevrouw de Lagaraye. Wy boden ons aan; zy ontfing ons met die welleventheid, die man en vrouw beide geheel eigen zyn ; en , reeds van 't een en ander door Blanche onderricht zynde, betoonde zy aan Mevrouw d'Almane en d'Ostalis veel vriend» fchap. Zy is nog eene grote en regelmatige fchoonheid, en ziet er, op haar zevenenveertigfte jaar, nog volmaakt frisch en gezont uit. Haar gelaat is zagt en vrolyk: zy. heeft iets zo edel, dat het grof gewaad, 't welk zy draagt, niet in ftaat is om haar te verbergen. Zy is levent, openhartig, beflisfent, fpreekt wel, en dat met.  BE OPVOEDING. 53 met eene houding en warmte, die voorinneemt, en aan hare wyze van zeggen iets zo byzonders geeft, dat het in elk ander perfoon gemaakt, en boven den toon fchynen zoude. Maar de» wyl dit in haar karakter gegrom is, maakt het hare converfatie levendig, aangenaam en verbindent. Zy bemint haar man ; en hare liefde en verwondering daan tot geestvervoering over. Zy luistert met drift en genoegen naar alles, wat men tot zynen lof zegt. Dit alles zag ik , in een half uur, en begreep, dat de Heer de Lagaraije zo eene vrouw, op de gemaklykfte wys, hadt kunnen overhalen, om in alle zyne maatregels te treden. Maar hy zelf bleef nog een raadzel voor my; yder oogenblik groeide myne nieuwsgierigheid. Men kwam ons zeggen , dat het ontbyt gereet was. 't Vertrek des Heren de Lagaraije is gelyks grond. Hy dcedt ons, door een boschje, naar zyn Kabinet gaan; alwaar wy een tafel met vruchten en mclkfpyzen vonden. Toen tradt het overige gezelfchap binnen, 't Beftondt uit den Priester , twee Chirurgyns, Blanche, en den Chymist, dien wy reeds gefproken hadden. ,, Zie ,, daar, zeide de Heer de Lagaraije, ons ge,, zelfchap in deeze afgezondertbeid: hun ver„ nüft, hunne kundigheden, en vooral hunne „ vriendfehap maken, zedert tien jaren, het ,, genoegen en de zoetheid van ons huislyk le« D 3 „ ven  54 BRIEVEN OVER „ ven uit. " Men zette zich aan tafel, de gefprekken wierden algemeen , aangenaam en zelf vrolyk. Het ontbyt gcëindigt zynde, gingen wy in de Tuinen , die geheel uit Moeslanden beftaan; uitgenomen een grote dreef van Kastanjebomen. Mevro uw de Lagaraije deedt ons de ichoonheid der bomen en vruchten opmerken. „ Al wat gy daar ziet, zeide zy, zyn de nut„ te uitwerkzcls van den vlyt en het overleg „ myns mans. Daar nu deeze vruchtbomen fta'an, groeiden eertyds boschjes van vmyr9, then en rozen, jasmynen, en camperfoely. s, Deeze akkers, nu met erwten en bonen be„ plant, waren bloemperken. Hier dwaalde men in een Doolhof; daar groeiden ontzach„ lyk hoge hagen, die zich tot de wolken ver„ hieven. De gedwongen natuur vertoonde s, hier niets, dan de dwaze meesterftukken „ der onnutfte kunst. Maar eene weldadige „ hand heeft deeze beuzelagtige gedenktekenen „ der weelde weggenomen ; dewyl zy alleen „ voor de ledigheid en de verwyftheid opge„ richt waren. De Tuinen van Armida zyn „ verdwenen ; zy hebben plaats gemaakt voor de „ woning van vrede, order, overvloed, enge„ luk, en met één voor een verblyf, hem waardig, „ die het bewoont." Terwyl zyfprak, bewonderde ik het vuur en de levendigheid harer oogen, en alle de fterke uitdrukkingen haars gelaats. Men  DE OPVOEDING. 5£ Men moet toeftaan, myn waarde Vicomtc, dat de Vrouwen, als zy waariyk aandoenlyk zyn, ons te boven gaan, in eene keurigheid, die wy. nimmer bereiken. Zy hebben zekere fynheid , die haar ook de kleinde dingen , welken ons ontglippen, doet genieten. De buigbaarheid harer werktuigen (telt haar in (laat, om ook op het gezicht van dingen, die op onsgëene indrukzels maken, aandoeningen te ondervinden , die wy nauwlyks begrypen kunnen. Zy beminnen, op eene haar byzonder eigena wyze. Die vrouw, die aan haren beminden, als hy gcreet (laat om te vertrekken, voorllelt, em alle nagt, op het zeilde uur, de Maan te bcfchouwen, vormt zich uit deeze overeenkomst zeker de verrukkelyklte denkbeelden ; en ik houde my verzekert, dat dit gelukkig uur haar van alle de moeilykheden des gehelen dags rykclyk vertroost. De Talismans, de Naamletters, de Brazeletten van hair gemaakt; alle deeze kiefche uitvindingen zyn wy aan de Vrouwen verpligt; terwyl wy in (laat zyn, om ons zelf, ja onzen roem, aan haar opteofferen, en weinig waardy hechten aan die kleinigheden, die haar verrukken. Onze driften zyn mooglyk Merker en dieper gevestigt; maar hare aan.doenlykheid, ligt beweegbaarder, .meer byzonder, geeft baar zekere genietingen, die wy niet eens kennen, en die zeker veel verkieslyker D 4 zya  56 BRIEVEN OVÉ'R zyn dan de onze. Ik 2a} u jgeeo verfchoning over deeze uitweiding maken: gy bemint de vrouwen genoeg, om dit niet te vergen. Ik keer weder naar Lagaraye. Saint André, die naast den Heer de Lagaraye wandelde, deelde hem myne verwondering mede, en de moeite, die ik had, om juist over hem te oordelen. Hier, op tradthy naar my toe, en zei: „zo gy tyd hebt om my te ho„ ren, dan kan ik uwe nieuwsgierigheid zeer „ gemaklyk voldoen." Mevrouw de Lagaraye verzogt daar op, dat hy ons niet zozeer de historie van zyn leven , maar die van zyne gedagten zoude mededelen. Hy bewilligde: wy omringden hem allen. Hy zette zich tusfehen Mevrouw d' Almane en my, op een grasbank, overfchaduwt van eenig geboomte , neder. Het overige gezelfchap zat in 't ronde. Onze kin- • deren waren zó geplaatst, dat zy hem in zyiï wezen konden zien. Wy zwegen. De Heer de Lagaraye, wiens woorden voor eeuwig in myn geheugen geprent zyn, begon dus zyn Verhaal: Ik heb het grootfie deel mytts levens in gewtel en verflrooijing verfleten. Met myn vyfentwintig jaar was ik myn eigen meester, en bezitter van onmeetbare fchatten. Myne Opvoeding was geheel verwaarloost. Ik wist noch my zelf bezig te houden, noch my te verdragen; ik zogt des het geluk  DE OPVOEDING. 5? ge Juk in dingen, die buiten' my zelf'waren, in ydele en benzelagtige vermaken. Myn hart bleef koel, of, om beter te zeggen, myne gevoeligheid werdt verftompt, door de manier vdn leven , waar aan ik my overgaf; maar myn hoofd werdt verhit, en ik verdwaalde al verder. Ik wilde gelukkig zyn. Ik had geen begrip van een zuiver en bedaart geluk; het welke juist daarom beft end ig is. Ik vergat de voordelen, die ik bezat , om die, die alleen ingebeelt zyn, optezoeken. Eindlyk gingen myne oogen open. Vermoeit, afkerig van alles, niets genoten hebbende, de verzadiging kennende, zonder die heftige driften, die haar doorgaans voorgaan, ondervonden te hebben , bleef er niets voor my overig, dan ten lastig nadenken, en eene wrede onzekerheid. Ik doorzogt myn hart: ik ondervroeg het: ik 'vond het gevoelig: en ik zag, dat ik, om gelukkig te zyn, zyne in fpraak moest volgen. Toert ontdekte ik eene geheel voor my nieuwe Waereld.. Tot nu toe eigenzinnig en ongelukkig, ging ik fchielyk tot een geheel ander uiterfte over. Beminnen , niet te leven , dan voor alles , wat my dierbaar zyn moest, zie daar het nieuwe plan , dat ik, om gelukkig te worden, ontwierp. Ik was Vader, ik gaf my aan alle de zoete aandoeningen der Natuur over. Ik beminde myne Dochter, met de grootfte genegenheid. Toen kende ik het geluk. Maar ik werd ook angsten en onD 5 ge-  si BRIEVEN OVER gerustheden gewaar, die my tot nu onbekent waren. Ook toen, toen myne Dochter, door hare 'deugden en tederheid, - myn hart vervulde met de minlykfte vergenoegingen, vergiftigde eene ysfelyke gedagte {hoewel ongegront en verwart f. al myne vreugd. Het denkbeeld, dat dit geluk my konde ontnomen worden, dat een toeval, eene ziekte, op één oogenblik, al myne'gelukzaligheid, alle myne uitzichten konden vernielen, verfheurde myn hart; ook dan, als ik het allergeluk' kigst fcheen te zyn..Hier zweeg hy; ziende , zo als ik geloof, dat myne Vrouw, die hare oogen op Adele gevestigt hieldt, hare tranen niet konde verbergen. — Na een weinig ffilzwygens, ging hy dus voort: Onderwyl ontwikkelden, en breidden zich myne denkbeelden al meer uit. Ik wenschte elk, die my omringde, gelukkig te zien; ik kende de weldadigheid. Eerst fmaakte ik niets , dan aangenaamheid van wel te doen; maar ik zag wel~ haast de onmooglykheid, om-haar, naar de grootheid myn er verlangens, te voldoen. Dit veroorzaakte my bittere overdenkingen over de weelde 4 en de verwaantheid, die der menschlieventheid da middelen benam, om den elendigen ter hulp te komen. In dien ftaat bevond ik my, toen een allerdroevigst en onvoórzienst voorval, op eens , my het grootfte deel myns geluks ontnam, en myne begrippen ten eenemale veranderde. Myns ' '.- ié*  r> e opvoeding. 59 Jietninlyke, myne deugdzame, myne zo tedcrgeiiefde Dochter, viel, by den aanvang van Sen Feest, om harent wille aangerecht, als door den donder getroffen , levenloos in onze ■ armen Verbeeldt u, zo gy kunt, den fchrik de verba ast hei d, de droefheid, die haar onverwagte dood door het gehele huis verbreidde ! Wy verzamelden allen om het onnozele flagtoffer, en wy hoorden nog, op eenigen afftanci, het vreugdegeluid van het ander gedeelte des gezelfchaps ! Afgryzeiyk contrast, dat dit voorval nog zeldzamer maakte, en gevolg lyk ons te dieper en vreeslyker trof. Van myne eerfte ongevoelige wezenloosheid, d$ vrucht der naarfte wanhoop, bedaart zyn Je, gaf ik my geheel en al aan nieuwe bedenkingen over. Zie daar, zeide ik, waar my myne zo geliefkoosde gevoeligheid heeft gebragt, eene gevoeligheid, die my zo dierbaar was! Eén ocgenblik kan al het geluk, ,t welk zy aanbrengt, vernietigen Evenwel, wat is, zonder haar, het leven toch anders, dan eene treurige en koele opgroeijing? Daar zyn, buiten het hart, geen ware genoegens. Zich aan een eenig voorwerp met drift te hechten, is het onfeilbare middel, om zich duizende fmarten te veroorzaken , waar voor de verbeelding zelf weg krimpt.... Men moet beminnen , men moet wel doen: maar waarom vereen!gen wy alle onzeaant doen-  So BRIEVEN OVER doenlykheid, omtrent een of twee broze verganke- lyke Wezens? De menschlieventheid', zie daar, dit is de deugdzame liefde, die den wyzen overig blyft. Terwyl hy deeze verhevene neiging in zynen boezem bewaart en verf er kt, • bereidt hy zich vertroostingen, die hem in ftaat ftellen , om alle de fmarten, die eene byzondere 'liefde hem kan doen ondervinden , wél te verdragen. Hy treurt om 't verlies zy'ner vrienden; maar hy bezwykt niet onder den last der wanhoop. Hy vindt zig niet eenzaam op deeze waereld, zo lang er nog ongelukkigen zyn, die hy te hulp kan komen. Hoe ! ik kan tot eene verlatene Wees myne befchermende hand uitftrekken; ik kan de onderdrukte verdienste opbeuren; ik kan moedeloze harten , der armoede, der ondeugd, ja den dood ontnemen; ook dan, als zy zonder toevlucht, zonder uitzichten zyn; ik kan de rampen eens ongelukkigen in zegeningen, ik kan zyn deerlyk lot in vreugde veranderen; en het leven zou my ten laste zyn! Ik kan eene nuttige en roemryke loopbane intreden , en ik zou, door ydele klagten , myn hart vergiftigen, ik zou in droefgeestigheid en neerflagtigheid het overige gedeelte myner gevoeligheid doen weg kwynen 6 Myne Dochter, gy leeft niet meer; ik hoor uwe liefelyke ftem niet meer, gy noemt my nooit meer — Vader. Myne oogen genieten het geluk niet meer van u te zien, Ik zal u niet meer op myn  DE OPVOEDING. 6ï myn boezem drukken, op dien verfcheurden boezem , die uwen laat ft en adem ontfing. Voor eeuwig zyt gy my ontnomen! Maar myn hart llyft ■my by; ik kan nog gelukkig zyn. Ik hoor, dat de ongelukkigen my zegenen; ik wisch hunne tranen af, door derzelver bronnen weg te nemen ; en ik heb het verrukkentfte aller genietingen, ik maak dankbare en vrolyke menfchen. Op deeze wys hernam myn gebroken hart, verkwikt door zulke heilzame overdenkingen, al zynen moed; ik bleef niet langer verfteent door fmarte. Myn bloed verhitte, en de geestvervoering vereenigde zich met myne reden; myne verbeeldingskragt ■gloeide, en ik vormde eindlyk een plan , in welks uitvoering ik het geluk myns levens gevonden heb. - . Ter bereiking van dit deugdzaam oogmerk, voldeedt het niet, dat ik uit de Waereldging, dat ik de weelde en de pracht vaarwel zeide. Ik moest my zelf vergeten; my zelf, in 't gebruiken myner fchatten, niet in aanmerking nemen, zpude ik die, naar myne nieuwe begeertens, aanleggen. Ik wilde alles, wat ik bezat, alle myne vtrmogens van lichaam en ziel, aan de lydende mmfchelyke natuur heiligen. Ik wilde de Wetgever worden van eene nieuwe Republiek, die myne weldadigheid zoude oprichten. Zeer hovaardig op dit voornemen, was ik in V eerst g-ansch niet ongevoelig voor den roem, die er aan gehecht zou zyn; ik geloofde, dat ik veel zoude '• ' op-  6* BRIEVEN OVER opofferen; en mooglyk heeft een weinig hoogmoed zich met myne geestvervoering gepaart, en my gefterkt in dit myn voornemen. Verzekert van het hart myner Vrotiw, dat ik volmaakt welkende , en hare liefde voor de deugd kennende , deelde ik haar myn plan mede; en hare aandoenlyke verhevene ziel flemde met de myne overeen. Zy omhelsde, met verrukking, den voorfag, dien ik haar deed. Na dat wy onze Vrienden en Familien van dit ens onherroepelyk bef uit kennis gegeven hadden , vertrokken wy naar Montpellier. Al het overige is u bekent. Ik heb u alleen te zeggen, in welk eenen ftaat myn verftand en hart beide zig tegenwoordig bevinden. Het oogmerk, dat ik ter pitvoer gebragt hebbe, fchynt alleen grote verlo. cheningen te vórderen; en inderdaad die hoogmoed , waar van ik u reeds gemelt hebbe , kwam my%zeer te fade, om zelf het denkbeeld alleen daar van , in V eerst, dracglyk te maken. Ik zal het niet ontveinzen; ja, ik ftelde my veelmeer roem dan geluk voor. Daar is in het goede eene onuitdroogbare en zuivere bron van gelukzaligheid, die de enkel de verbeelding ziek nooit onverfchillig kan voorftellen. Dit ondervond ik. Zeer bezig met alles, wat den Landbouw betreft, met alles, wat op de handwerken , de inwoonders, de zieken betreklyk is, was myn hart vervult, ja daar aan met de leven-  BE OPVOEDING. 63 tPendigfe drift gehecht. Ik vergat de waereld , en de kinderagtige eerèucht, om door haar geroemt te worden. Ik foeg myne oogen op naar dien God, die de roerzeis der menfchelyke daden ziet. Ik durfde geloven, dat dit gedeelte myns levens de beste hulde was, die ik hem immer konde bewyzen. Dit denkbeeld rukte mype ziel als van de aarde geheel los, en verhief my boven de valfche bekoringen der verwaantbeid: ik zag, dat de Godsdienst alleen in flaat was, om my myn oogmerk beftendig te doen volgen. Maar, hoe zal ik u het geluk, dat ik reeds tien jaaren geniet, toch befchryven ? Ik kan V daar alleen zeer onvolmaakte denkbeelden van geven: Oordeel er zelf over, door de optellingen, die ik doen zal. Ik zal met de Manufacturen beginnen. Men behoeft flegts drie jaren, em welk een handwerk ook. te leren. Ik heb reeds viermaal tnyne werklieden zien hernieuwen; en daar zyn honderd werklieden, die gebruikt worden, Zo, gy die honderd met fegts driemaal dit getal vergroot-, krygen wy al driemaal zo veel. De handwerken gebruik ik in myn Hospitaal, of Zy worden, ten mynen voordele, verkogt; dit voeg ik by de hoofdfom myner inkomsten. Ik heb , zo wel in het bebouwen myner landen, {dis Verbazende voordelen geven,) als tot het timmeren en meizelen, twee honderd en tagtig men- fchen4  ;Ó4 BRIEVEN O V ,E 'K fchen. Voeg dit getal by de drie honderd, da» hebt gy al vyf honderd en tagtig % voeg er vervolgens omtrent zestig perfonen hy, die, 'als vreemdelingen, zich hier zedert. twaalf jaren hebben •nedergezeti De,. opziendeis en . bedienden van myn Hospitaal bedragen een getal van zeventig ferfonen. .Ik heb zeer naauwkeurige. Lysten van 'alle de zieken, die, tot op deezen dag toe-, hier herfeit zyn , en hun getal is bykans negen honderd, zonder nog te (preken van een huis, dat een kwartier uur van hier ligt, en tot de Inenting gefchikt" is. Het gehele getal is nu gemaklyk te vinden. By den aanvang myner. Inrichtingen, heb ik zeer grote uitgaven moettn doen: maar ik verkogt alle onze ffuwelen, Kabinetten , Zilverwerk, Meubelen , en alles, wat van waarde was; hier door - zag ik my in fiaat om alles te betalen: en , zedert tien jaren , zyn onze inkomsten een derde vermeerdert. Ik ben nu zevenenvyftig jaar; ik kan nog tien jaar leven, en dan, zonder; vergroting gefproken, zal alles , ten minften , verdubbelen. Hoe dierbaar maakt dit denkbeeld myn leven, voor 'my! Hoe zorgvuldig poog ik het te bewaren, wyl ik niet zonder de innerlykfte ontroering denken kan , dat zo vele menfchen in my hunnen eenigen Toevlucht. en Befchermer. zullen verliezen. Ik moet aan myne erfgenamen rekening doen van het goed onzer Voorouders; ik kan alleen  DE " OPVOEDING. 6$ alleen over deszelfs inkomsten befchikken; en die zyn zo groot ■niet, dat alle myne Inrichtingen , na. myne n dood, kunnen in ft and blyven. En ook, door de Hospitalen aan de beftiering van inhalige menfchen overtelaten, arbeidt men minder aan het welzyn der armen, dan aan dat der Beftierders. Ik heb in myn Testament gevordert, dat alle de zieken, die op den dag myns averlydens in de Hospitalen zyn, daar blyven moeten, tot dat zy herftelt zyn, en dat men hun als dan een zekere fom gelds moes uitdelen. De aankomelingen in de Manufacki* ren moeten hunne Leer-jaren voleindigen. Ik zorg voor hun, die my wel gedient hebben; ett iaat al het overige der Voorzienigheid aanbevolen. Ik heb u thans nog maar iets te zeggen van myne Inwoonden. Terwyl ik hen overvloed en geluk bezorg, vorder ik van hen arbeidzaamheid, gefchikt kei d, en weltevredenheid. Ik zelf doe uit fpraak over de Verfchillen, die er nood-, wendig tusfchen zo vele menfchen ontftaan moe* ten: en elk berust in myne Vonnisfen. Ik ver* biede en weer, op alle mooglyke wyzen, de luiheid, en de wanorder: ik wil zelf, dat de Uit* fpanningen werkzaam , en. levent zyn zullen. — Men heeft in Lagaraye eenige Wynkopers en Herbergen, maar geen een eenige Kroeg; dat zyn fchuilheeken voor de luiheid en onmatigheid. ïï. dei l. E Men  l6f> BRIEVEN OVER Men ontfangt, en logeert. Vreemdelingen, maar «Me gezelfchappen zyn daar verboden. En hy, die in zo verre dit gebod overtradt, dat hy wyn ■aan de inwoonden verkogt, zoude voor altoos weggejaagt. worden.. Op Zon- en Feest-dagen vermaken zich de jonge lieden met Kaatzen, en Slingerwerpen, en diergelyke gezonde /pellen, onder de uitdrukkelyke voorwaarde, van nooit om geld te [pelen. Ik bezorg hun wyn en appeldrank; en plaats., my dikwyls by de oude lieden , die met my. deeze uitfpanningen met vermaak befchoüwen: :Met den boog. te fchieten, ij ook eene Oefening, die ik-heb ingevoert; en ik geef alle jaar den prys aan den besten fchut* ter.. Daar zyn., ten dien oogmerke, . in het Dorp , twee grote opene vlaktens. Hier ftaan, onder den Lommer , banken, om met gemak deeze liefhebberyen. te kunnen zien. De oude mannen zitten op de cerfte, de vrouwen op de tweede, de meisjes en kinderen op de derda plaatzen: alle, zyn ze Amphitheaterfche wyze opgerecht. Het Dansfen en Fiool-fpelen heb ik verboden, en deeze, zo het fchynt, te verre gaande ftrengheid heeft echter veel tot de zuiverheid hunner zeden., iets , dat ik boven alles behartig, toegebragt. De Mannen wonen afzonder lyk van de Vrouwen: nooit zyn hunne tydverdryven de zelfden: eene onbefchaamde gemeenzaamheid kan er dus geen ingang kragen. Som-  DE OPVOEDING. 67 Somtyds dansfen de meisjes ronde - dansfen, op *t geluid eeniger zangflertjes; zy zingen vertellingen , zien de openbare vermaken; zie daar hare uitfpanningen. Dewyl zy geen andre kennen , begrypen zy ook niet, dat er fraaijer zyn kunnen. Het heeft my, om alles zo eenvoudig, tn onfchadelyk te maken, veel moeite gekost. Ik moest de ruwe zeden der Boeren veranderen, die door de luiheid, het gebrek en de losbandigheid als verbeest waren. Door geduld, door vermanen, door weldoen, bereikte ik bykans onmerkbaar myn doelwit; terwyl Mevrouw de Lagaraye een nog veel kragtiger middel uit» vondt, de nayver; die toch niets anders is, dan de zucht om zich te onderfcheiden. Deeze drift leeft in alle menfchen, door alle rangen. Zy geleidt tot de deugd, en bekleedt meermaal hare plaatg. Myne Vrouw was , met reden , overtuigt , dat niets zo zeer de goede zeden bevorderde, dan de eensgezinthe'id der Huisgezinnen ; zy /lelde my des , voor zes of zeven jaar , $ok voor , om voor de brave Moeders en Vaders $en prys vastteft'ellen: 't was eene Vrouw, die den eerften prys, beflaande in eene zilveren meda,"', ter waarde van honderd vyftig gulden, fmfng. Het volgende jaar kreeg een Man den prys: en dit gaat zo beurteling. Deeze plegtigheid verzei ik met veel ftatie en pracht; en gy kunt niet geloven, hoe zeer deeze Inrichting, E % en  6$ BRIEVEN OVER en met hoe veel fpoed, zy 'de goede zeden le* vordert heeft. Toen beklaagde men zich niet 'meer, dat er geen kroegen waren. De manfien en vrouwen wierden huisfelyk. Zy voedden 'hunne kinderen wel op, gaven hen zelf de 'beste voorbeelden in alles wat hun te doen ftondt, en wierden zo wel geeerbiedigt als bemint: en, "terwyl zy hun geflagt verbeteren, vinden zy' reeds aanvankelyk het geluk en de vreugd, in deeze heilige pligtsoeffeningen. " Hier zweeg de Heer de Lagaraije. Nu bezef ik, hoe hy zyne ziel door de zuiverde menfchenliefde vervult heeft. Ik had hem echter nog eenige vragen te doen. „ Ongetwyffelt, zeide „ ik, maakt uwe gevoeligheid, uwe weldadig„ heid, u een der gclukkigde menfchen: maar alles is hier vermengt; ydere daat heeft zyne. „ moeilykheden. By voorbeeld , voelt gy is „ den pligt, dien gy u fielt om uwe zieken op te pasfen, niet al die ysfelyke aandoeningen , „ die zulke tonelen van elende en dood natuur- „ lyk doen gevoelen?" „Ziedaar, ant- „ woordde hy, de eenige fmarten, die ik on„ derga. Zy zyn echter zo fcherp niet, als gy „ u inbeeldt. De hoop, dat ik hen zal herdel„ len, of het lyden draaglyker maken, onder„ deunt my kragtdadig. Een befpiegelent me„ delyden vcrfcheurt het hart; maar zo dra het ■» werkzaam, zo dra het nuttig wordt, dan ' . » ver-  DE OPVOEDING. „ vermeerdert het den moed, en geeft ons nieir: „ we vermogens. Ik poog, zo veel ik kan, „ de verfchnkkingen des doods van hen te ven-; wy deren. Ik verbiede alle treurige voorbe\ „ reidzels, die hem doorgaans verzeilen. Nooit „ heb ik hen het vonnis aangekondigt, zonder „ dat zy in gevaar zyn; en dan fpoor ik hen aan, om alle Godsdienstige pligten ter uit-. „ voer te brengen; maar ik ben niet hart ge-. noeg, om den fchrik en de verlegenheid, iu ,, zulke zwakke en reeds bedroefde gemoederen ^ „ verder voort te planten. Ik fpreek hen van m God, van zyne goedheid, zyne almagt; ik „ leer hen dien God beminnen, niet vrezen: „ ik vertoon hen alleen zagte vriendclyke denk„ beelden; dan verzelt hen de hoop en de ge„ rustheid, ten minden tot aan het graf. Hoe „ kan men zich toch wysmaken, dat een mensch „ zonder opvoeding, zonderwysbegeerte, ver„ zwakt door fmarten en ziekten, met geduld „ de ftrenge vermaningen eens Priesters zal aan„ horen, die geen ander oogmerk heeft, dan „ het geweten te ontrusten en de inbeelding te „ beangstigen! of, dat zo een mensch, met „ bedaartheid, de nare voorbereidzcls van zy„ nen dood zal zien gereet maken ! dat hy met „ gelatenheid de laatfte gebeden zal kunnen ho„ ren! Zyn hooft verbystert, zyn ,hart krimpt. f» voor de zwarte beelden, die zyne vrees voortE 3 » brengt 5  70 BRIEVEN OVER •> brengt; men vergiftigt zyne laatfte uuren , n men maakt die affchuwlyk; wat zeg ik, men » verhaast die. Is het wel mooglyk, dat een » Godsdienst, zo zuiver, zo verheven als de „ Christelyke , zulke verwilderingen , zulke „ wreetheden zoude wettigen? Hier uit, ging „ hy voort, kunt gy opmaken, dat de dood », hiér zo aaklig, zo treffent nietfchynt, als ü wel in andere plaatzen; en dat ik dés ook „ daar over minder moet aangedaan en bedroeft „ zyn. Voeg hier by, dat mynmedelyden, of „ wilt gy gevoeligheid, voor alle deeze onge„ lukkige Lyders verdeelt, algemeen is, en hun „ allen in een masfa omvat. Geen keus, geen „ uitzondering, hecht my aan een van allen. „ Ik bemin, ik bezorg hen, om dat zy lyden ; „ en die zelfde reden troost my ook, als zy „ fterven. Heb ik het geluk, om iemand te „ herftellen, dan geeft my het behoud van één „ mensch meer vreugd, dan de dood van velen my konde bedroeven." Nu had ik niets meer te vragen: nu kende ik zyne gevoelens en zynen toeftand zo wel, als hy die zelf kent, en ik befluir. r>at deeze man de verwondeWykfte, de waardigfte, de gelukkigfte man op aarde zyn moet. Waarom moet zulk een man in den gewonen rang geplaatst worden, waar in hy allcea eene fchets kan geven van alle zedelyke en wetgevende  B E O P V 0 E D I-N O» vende hoedanigheden? me dunkt, dat een AleT xander zyn overwonnen Wairreld in zulke waardige handen hadt moeten overgeven: welke gelukkige dagen zouden de Historiën dan niet hebben opgetekent! Evenwel, hy geeft ons eenig denkbeeld van volmaaktheid, en toont, dat die wczenlyk boftaat. Maar andre omftandigheden hadden mooglyk, van deezen man, een geheei ander man gevorint. Hy moest juist dat geen endervinden, 't welk dien fchakel van gedagten kon hervoortbrengen, waar van hy ons gefproken heeft. Offchoon zyn geest (lerk en driftig is, fchynt hy echter nooit de liefde gekent te hebben. De verftrooijingen, eene grote verfpilling , hebben hem , toen hy in dien daar top zo gefchikten leeftyd was, belet verlicft te worden. Toen die tyd vöorby was, hadt hy geheel andre bezigheden; zyn hart was vervult. Maar Hel eens 5j dat hy zyne Vrouw vurig bemint hadt, dat zyne Dochter in 't leven was, dat zyn geluk niet verftoort ware; dan zoude hy zeker een teder en getrouw Man, een liefhebbent Vader gebleven zyn: hy zou zyne familie bezorgt , voor zyne belangen gewaakt, zyne Vrienden bemint, en de beste gezelfchappen gezien hebben: maar dan zou hy de Lagaraije niet geweest zyn. Kan men, na dit alles ■overwogen te hebben, zich nog verwonderen, «lat de uitmuntende mannen zo zeldzaam zyn? E 4 de  7* BRIEVEN ÓVER de Genie, een juist en gegront doorzicht, een groot en geoeffent vernuft, de gelukkige overeenftemmmg van alle deugden zouden, zonder deezen famenloop van omftandigheden , niet» nuttigs hebben voortgebragt; zelf dan niet, zo hy geene onmetelyke fchatten bezeten hadt. Zie daar, het geen ik u, myn Vriend, belooft heb. Nooit zal ik deezen man vergeten. Morgen zullen wy deeze zeldzame menfchen bezig zien in het ondervvyzen der kinderen. Op Vrydag zal ik u nogmaal fchryven. Des anderdaags vertrekken wy naar Brest. In -t'laatst tier maand hoop ik u en uwe gehele familie te Parys te zien , en dat gy niet zult op reis gaan , Voor wy reeds op weg zyn naar Languedok. VIERDE BRIEF. De Baron ten vervolge. Gister en i eergister heb ik myn Heer en Mevrouw de Lagaraije bezig gezien in eene pligtsuiioeffening, die geenzins de minfte of nuttelooste is van allen, die zy betragten. Ik zag toyn Heer de Lagaraije in een groten kring van kinderen zyne zedelyke lesfen voorlezen. Zy liepen over de pligten in 't algemeen, en byz.onder over die, die op hunnen ftaat meer be* trek-  B E 0 P VOEDING; 73 'tteklyk zyn. Het werkje zelf is met de gröotfte eenvoudigheid'en duidelykhcid gefchreven. Het is in Hoofddukken verdeelt. Nooit leèst hy meer dan één , op eenmaal; want hy neemt er gelegenheid uit, om den kinderen verfcheiden vragen te doen, of dat geen uitteleggen ,' 't welk zy nog niet verdaan kunnen. Niet» deedt my zo zeer aan, dan- de minzaamheid te> zien, waar mede hy allen behandelt , het zyhyhun iets vraagt, of verklaart; en hoe hy als tothun afdaalt, om zulke uitdrukkingen te gebruiken, waar aan zy gewoon zyn. Alle de kinde-. ren luisterden ook met een aandagt, die door niets wierdt afgetrokken. Myn Heer en Mevrouw de Lagaraije hebben my elk een Exemplaar .van hun onderwys gegeven; het eene is voor de jongens, het andre voor de meisjes; ik kon niet naar bed gaan, voor ik beide gelezen had. Men vindt hier waarheid, en iets, dat niet toelaat , dat men er uitfeheidt, voor het geheel gelezen is. Dit Werk fchynt my dies te achtingwaardiger , om dat het gefchikt is voor die gemene lieden, welke door onze fchryvers vergeten , of veracht worden! • De Kinderen worden in deeze Scholen niet toegelaten, vóór hun elf of twaalfde jaar; vóór. dien tyd leert de Priester hen de Catechismus.. Zy blyven er drie jaar; zo dat om dien tyd is bet gehele School vernieuwt; en de kinderen E 5 van  ff ER TE VEN ©VER van elf of twaalf vervangen die van vyftien jaar. In de. zes eerfte maanden leest de Heer de Lagaraije hen zyn Onderwys voor. Dan volgt het lezen der Euangeliën , gedurende agttiert maanden; dan herneemt men het ander gedeelte des Werks. Mevrouw de Lagaraije volgt, omtrent de meisjes, de zelfde manier van onderrichting. Ik was nieuwsgierig, of hy, gedurende twaalf jaar, in zulk een aantal kinderen , niet één gevonden hadt, dat zich onderfcheidde. „ Ik heb, zeide hy, er verfcheiden gehad, die veel geest en verftand hadden; „ doch vast befloten hebbende, elk in zynen cang te laten , heb ik maar twee buitengeme,-, ne Geniën aangetroffen. Dewyl myne een„ voudige Leerwyze vele menfchen meer nut- tig en dienstig is , dan die Scholen zyn, waarin men de fchoonheden der Made, en 3i der Eneade leert ontdekken, zo waren ook ,-, die twee jonge lieden hier geheel buiten hun,-, ne plaats , en ik heb hen eene andere opvoe„ ding bezorgt. De eene , door de Natuur zelf tot de vViskunde geroepen, heeft reeds „ grote proeven van zyne bekwaamheden ge,, geven, en zich in een ander land neder ge,, zet. De andere , Porphirius geheten , de „ Zoon van een onzer Landlieden-, was een ,, myner allerëerftë Leerlingen. De zagtheid „ en aandoenlykheid van dit knaapje maakten, ,, dat  D TC O P V 0 E TJ I N o. 75 „ dat ik het lief kreeg; en wel haast ontdekte „ ik in hem een fterk geheugen, en een ver„ ftand, waar over ik my moest verwonderen. „ Ik gaf hem eenig byzonder ondervvys , en daar heeft hy zulk een goed gebruik van gemaakt, dat ik belloot hem naar Parys te zenden. Hy is nu twee en twintig jaar. Ik „ bemin hem als myn Zoon. Hy verdient die liefde , door zyn verftandig gedrag , zyne ,, braafheid en erkentenis. Hy heeft zo veel geest, als verkregen kundigheden. Hy bemint de Popzy en de fraaije Letteren met „ drift, en ik ben verzekert, dat hy zich eens in beide zal beroemt maken." Gy begrypt wel, myn waarde Vicomte, dat ik het adrès van dien braven jongeling, die des winters altoos te Parys blyft, gevraagt hebbe. Ik zal hem zéker, vóór myn vertrek naarLanguedok, zien; want ik wil den leer- en gunsteling van deezen groten man volftrekt zien. Wy vertrekken binnen een uur, en zullen te *** vernagten. Onze kinderen zyn zeer bedroeft, dat zy van hier moeten vertrekken. Theodoor zeide my deezen ogtend, dat het hem onuitdruklyk verdrietig viel. Betrouw, zeide ik, deeze verwondering , die u tot eer ftrekt. Vergeet deezen groten man nimmer; en als gy u zyne verheven deugden herinnert, bedenk dan altoos , dat de Godsdienst alleen ons in Haat kan Hellen  75 BRIEVEN OVER len tot zulk eene volkomene vergeting van ziek zelf. Een edle hoogmoed, of zucht tot roem , kunnen fomtyds eene grote daad verrichten; de weldadigheid en het mededogen alleen doen ons goede daden bedryven : maar de driften , en menfchelyke beweegredenen, brengen ons nimmer tot die heldhaftige volmaaktheid. Het is in onzen aart gegront, dat wy, ter behouding van een ander, ons zelf wagen; maar het is boven het menfchelyke, zich voor altoos geheel en in alles toetewyden aan de belangen der menfchen, zo als wy zien, dat de Heer de Lagaraije doet. De Mensch wordt goed geboren. Zyne eerfte bewegingen zyn altoos edelmoedig: maar de overdenking verkoelt, verandert, be-, paalt die edelmoedigheid tot zich zelf. Hy handelt niet altoos best; want hyis een bepaalt, gevolglyk onvolmaakt wezen. De Godsdienst alleen kan hem in al wat goed, eerlyk en weldadig is, beftendig maken. In 't kort, zo gy, myn Zoon, immer op eenen losfen trant van deezen Godsdienst hoort fnappen , denk dan aan den Heer de Lagaraije, en aan alles wat gy luer gezien hebt. - Wy hebben allen by dit uitmuntende Paar menfchen de maaltyd genomen. Toen wy affcheid namen , konden onze kinderen hunne tranen niet verbergen. Wat my betreft, ik verlaat met weerzin een verblyf, alwaar de weldoen.  DE OPVOEDING. 77 doende geest van een eenig man de Gouden Eeuw heeft te rug gebragt; alwaar men geen eene trede doen kan, zonder de indrukken zyner goedheid, zyner deugd, in het geluk en de vreedzaamheid der inwoonders, te ontdekken. Nooit was ik zo getroffen, dan toen ik deezen man omhelsde. Ik geloof, dat ik hem nooit weder zien zal. De verwondering, die hy inboezemt , heeft iets teders: dewyl hy goedaartig, minzaam, en zo wel zonder vooroordelen als verwaantheid is. Zyne deugd roert nog meer, dan dat zy fchittert. Vaarwel. De rytuigen Haan gereet. V Y F D E BRIEF. £)e Baronesfe aan de Vicomtesfe. Ja, myne Vriendin, ik bevinde my alweder met vermaak in Languedok. Ik was verrukt door Mevrouw de Valmont weder te zien. Het is my zeer aangenaam, in myn bosch, tusfchen Mevrouw d'Ostalis en Adele te wandelen. Myn' hart is echter niet geheel voldaan; ik ben niet 'volmaakt gelukkig; en ik zoude het nog minder zyn, konde ik geloof geven aan alles, wat gy hier omtrent gezegt hebt. Ik ben niet knorrig, weet gy, maar uw Brief heeft my mis- «oegü  fS BRIEVEN OVER- noegt gemaakt. Zo dat gy zult deeze' keef geen het minfte bericht krygen, hoe beleeft gy my dit ook verzoekt. Weet alléén, dat wy allen volmaakt gezont zyn ; dat' Adele van blydfchap weende , toen zy da Torens van ons Kasteel, zag',- dat zy zeide : het waar geluk is: nergens, dan te Lagaraije en hier; dat Mevrouw d'Ostalis met de Zon is apgeftaan, om het fchone Veld - gezicht, dat z,y;;uit hare ka* mer-vengsters heeft , te tekenen ; dat Theo* door, ongeduldig om alle zyne oude wandelwegen te zien , deezen ogtend met Dainviïle drie uuren lang gewandelt heeft; dat Mifs Brid« get the Spleen te Parys gelaten heeft, en dat ik zeer verregaande op u verftoort ben. Vaarwel , myne waarde Vriendin. Zo gy meerder gelieft te' weten, fchryf my dan eerst een zo. aangenamen brief, dat ik dien kan. vergeten, dien ik zo even van u ontfing. ZESDE BRIEF. 'Antwoord der Vicomtesfe. -Neen, nogmaal zeg ik het u: gy kent alle de voorrechten der vriendfchap niet. Zy mag, fomtyds onredelyk zyn, en dan toont zy haregrote levendigheid. En zo zy altoos billyk han-  CE OPVOEDING. 79 .handelde, zou zy dan eene drift zyn ? ö Zy is wel zeer koe], als zy nooit eens ongelyk heeft, Myn Brief, zegt gy, heeft u knorrig gemaakt* Gy laat u, myne waarde, al vry veel voorftaan! Ut bemin u zo vele jaren lang, en heb het nog nooit zo verre weten te brengen, dat gy immer fpytig of misnoegt wierdt. Neem jdit niet op voor eene lofreden; het is een zeer gegront en zeer ernstig verwyt: want, als men waarlyk gevoelig is, kan men onmoogiyk alfoos, en in alle gelegenheden , die gclykvorr migheid, die meerderheid van vérftand bewaT ren, die men zeker in u moet bewonderen; maar waar door de vriendfehap dikwyls het recht heeft, om zich beledigt te achten. Zo ik voor 't overige myne grillen heb; wel, dart ben ik ongelukkig genoeg, om-.uw medelyden1 nodig te hebben. Gy gaat weder van my af, en wat blyft my dan toch overig? Gy kent al het verdriet, dat myne Dochter, al het ongelyk, dat myn Man my aandoet. Ik heb ti niet, om myn hart uittefchudden, en ik voel al de fcherpte van myn ongevallig lot. Myne kleine Conftance blyft my by, maar zy is nog zo jong! Eer ik verder ga, moet ik u, met opzicht tot haar, vele dingen vragen. Welke ftichtelyke Boeken leest Adelc? Hoe hiet de Biegtvader, die Adele te Parys hadt? Ik ben «ver dien van Conftance zeer misnoegt, e ,1 *10, dat men van een meisje, naauwlyks negen jaar oud, de volkomenheid, in welken opzichte ook, afeischt? Gelooft gy, dat Conftance , die zo dikwyls naar de Kerk moet, daaf altoos met behoorlyken eerbied en aandagt toeluistert ? Ik houde my verzekert, dat zy zeef dikwyls, veel liever dan ter Kerk te gaan, by Mama zoude willen t'huis blyven, terwyl die Fa ta  84 BRIEVEN OVER te bed ligt, of gezelfchap heeft. Gy moet, 'm tegendeel, van alles, wat gy uwe Dochter vergt, zelf het voorbeeld geven, en tevens geene dan waarlyk Godsdienstige pligten eifchen. Ik begryp wel, dat dit vry ongemaklyk is; want men kan veel ligter zyn kind alle daag naar de Kerk zenden, dan er zelf naar toegaan , en dat voor al, als men nooit, voor des ogtendstwee uuren, zich naar bed begeeft. Ik rade u echter niets, dan het geen ik zelf omtrent Adele betragt. Zy weet , dat zy geen een eenigen pligt kan verzuimen, zonder te ,misdoen, en zonder zich zelf in verdenking te brengen. De verftrooijingen, of de uitfpanningen der grote Waereld zullen haar des niet verhinderen, om haar hare wezenlyke onnalatelyke verpligtingen te doen vervullen; dewyl die geen tyd genoeg vorderen , om, in welk eenen rang zy zich ook zal bevinden, verzuimt te worden. Gy doet zeer wel, dat gy zeer oplettent zyt in uwe keuze voor eenen Biegtvader; dit punt wordt veelmaal verzuimt, en is echter van het alleruiterfte belang. Want een onkundig Biegtvader kan zeer gemaklyk al het nut eens Onderwyzers bederven. Ik zal ii den mynen zenden. Watmz de Godsdienstige Boeken betreft, daar omtrent kan ik u niet voldoen. Ik zal u thans al weder zo veel misnoegen en verwondering veroorzaken , als gy my gedurig laat zien, over alle *■ de  DE OPVOEDING. 85 de werken, die ik beken over de Opvoeding gcfchreven te hebben. Weet dan, dat ik, onder alle de fchriften van dien aart, niets gevon■den heb, dat men met nut den jonge lieden ter hand kan cellen. Gy begrypt wel, dat er zeer velen zyn , die gy uwe Dochter nooit geven moet? ja, dat gy zeer moeilyk behoorde te zyn, als zy die immer kende ; en byzonder zulke boeken, waar in vry omftandig over het onderzoek der confcientie gehandelt wordt. Gy weet, dat ik reeds eenige Gebeden voor Adele hebbe opgeftelt: maar niet, dat ik ook een Godsdienstig Werkje voiir hare jeugd gefchreven heb: Het behelst de Mis, de Psalmen , de Gebeden., door de Kerk ingeftelt, als ookOgtend-en AvondGebeden , Gebeden voor de Biegt, en de Communie , de beftiering des Gewetens, enz. Deeze laatften zyn van my , dewyl ik geen een ■Boek ken, waar in men zulke Gebeden vindt, zonder dat men geërgert wordt door de flegt•heid der taal, en de belachelyke uitdrukkingen. Zo gy het begeert, dan zal ik u daar een Copy van zenden. Gy vindt hier ook Gebeden in, voor alle gewigtige omftandigheden onzes levens; iets, waar naar gy dikwyls wenschte. Ik ben verzekert, dat gy niet dan met aandoening het Gebed eener Moeder voor haar Kind lezen zult. Het eerfle gedeelte van dit Werkje kan ik u, voor ik te Parys kom, niet geven. Het andei* F 3 Sc*  gó* BRIEVEN OVER gedeelte bevat ettelyke fpreuken uit de Heiliga Schriften de Oud-Vaderen. Adele heeft het reeds twee jaren gehad; ik gaf haar toen ook de NaarvoJging van jfezus Christus, en de Euangelien : Zy zal tot haar vyftiende jaar ook geen andere Godsdienstige boeken hebben. Gy vraagt my, hoe ik haar voorbereide voor hare eerfte Communie. Gy weet, dat ik daar een begin mede maakte, door haar naar Lagaraije te brengen. Zy is van daar te rug gekomen met zulk eenen diepen eerbied voor den deugdzamen man, en met zulk eene oprechte liefde en hoogachting voor den Godsdienst, dat ik my ver. beelde, nimmer gunstiger gelegenheid te zullen vinden, om haar alles, wat ik haar zeggen wilr de, ten diepftefi in te drukken, 's Daags na onze aankomst te Brest, bragt ik des morgens twee uuren met haar geheel alleen door. Na dat zy zeer veel van den Heer de Lagaraije gefproken hadt, vroeg zy my: ,, wanneer zy voor „ de eerfte keer zoude communiceren ? „ Als gy twaalf jaar wordt, zeide ik; dat is ,, binnen zes 'maanden; indien gy u onderrus? 9, fehen zo gedraagt, dat ik reden heb om te „ denken , dat gy geen kind meer zyt. Want „ zo dra gy gecommuniceert hebt,, wordt gy „ een lid der Maatfchappy; en ik zal u voor „ myne Vriendin beginnen te houden; ik zal »9 voor u geen geheim meer hebben, Maar gy ,, weet,  DB OPVOEDING. weet, dat ik niet fchielyk in myn beoorde„ lingen ben, en dat gy u die goedheid zult „ moeten waardig maken. Ach, Ma- ,, ma! ik zal hier toe alle myne vermogens aan„ leggen, ik durf er op hopen: ik verlang er zo vurig na! Ik verzeker u, dat ik „ u die gunst niet gemaklyk zal toeflaan. Ik „ moet, vóór gy het heiligde Sacrament ont„ fangt, gerust kunnen zyn, dat gyu niet meer „ als een kind zult gedragen. Zo gy my in „ deeze zes maanden noodzaakt, om u over ,, eenig ernstig misdryf te ftralfen, dan zal ik ,, denken, dat gy nog niet wel genoeg bevat, „ welk eene uitmuntende beloning ik u hoopte „ uittedelen; en ik zal er nog een geheel jaar mede wagten. ;— Een geheel jaar ! o „ Hemel!... en dat om ééne fout, myne lieve „ Mama? Ja, om een eenige grote fout. Gy hebt gelyk! Nu, ik zal zo opmy „ zelf letten, dat ik die niet bega." Ik bemerkte ook, na dit gefprek, eene zeer merkbare en goede verandering; en ik geloof vast, dat zy gedurig bevreest is, om eenegrote fout te begaan; dat dit altoos in haar geheugen legt. Op deeze wys kinderen iets te beloven, is niet zeer gemaklyk. Men boezemt htm dan het bellieren van zich zelf en de voorzichtigheid te gelyk in: juist de twee ware middelen, om iets uitncmentsuittevoeren. Men moet . F 4 ook  ié BRIEVEN o v k n. ' Ook van een kind geen zesmaandig onberispeiyfc gedrag eifcheh, zonder het met een van alle zy-* ne gebreken te verbeteren. Maar ik beken, dat dé keuze der beloningen niet onverfchillig is* Beloof rtooit iets, dan wftar in zy waardy Hellen : iets nuttigs of aangenaams ; by voorbeeld, een blyk van üw vertrouwen, uw af beeldzel „ éen fraai boek-, een nieuwen meester: met één woord, laat uw kind niets wenfchen, dan het geeft het mag beminnen, of 't welk zyne achting verdient. AGTSTE BRIEF.De Baron aan den Vkömtéi Ik was gistren in eéh oogenfcbynlyk gevaar: dit geririge voorval ga ik u verhalen, wetende dat gy, myn Vriend, er belang in zult nemen5 want gy zult er uit zien, hoe voldoenent het tuteinde voor my geweest is. Gy weet, dat de Rivier d'Aude, niet ver van myn huis, een gragt vormt. Hier heb ik eene grote tent gemaakt, dewyl wy dit vooreen bad-plaats ge* bruiken. Myn Zooft leei't er zwemmen; het gelukt hem byzonder, en is een zyner grootte vermaken. De dag was zeer heet. Myn Zoon ^ Dainville en ik waren in de Rivier.- Kort daal: aai!  j) É OPVOEDING. sr.n zeide ik, dat zy naar de tent te rug zou.» den gaan, zich kleden, en dat ik heil fpoedig volgen zoude. Zy gingen; ik fpeelde met myn Watef-Hond, myn getrouwen Mouche, dien gy zeker nóg kent; toen ik voelde, dat myn bloed op eene geweldige wyze zeer fchielyk naar myn hoofd klom, en ik op 't punt was van te bezwyken. Ik wilde fpoedig, naar dè tent gaan, maar myne kragten lieten het niet toe. Ik kort allech myn hond by my roepen s en verloor alle kennis. By my zelf komende , bevond ik my op den oever, en in de armen Van mynen Zoon. Hy was half gekleet, druipent nat , bleek, en verwildert van gelaat. Toen ik myne oogen opende, greep hy beide myne handen , en met eene vurigheid, die zich niet laat befchryvcn, drukte hy die aan zyn hart: hy fchreide, hy riep , hy omhelsde my , hy deedt my duizenden vragen. Hy was zo hevig aangedaan, dat ik, voor hem het ergfte Vrezende, het ware genot niet hadt, 't welke zyne tedere liefde my in die eerde oogenblikken moest geven. Toen wy gekleet waren, traden wy in ons rytuig, en ik kreeg het volgende antwoord op myne vragen: ,, Naauw„ lyks, zeide Dainville, hadt gy met eene „ nare Item uw hond geroepen, of Theodoor „ ontwrong zich uit de handen van Brunèl, 5) fprong in de Rivier, uitfchreeuwende: Ac'/9 F 5 „ waar-  *)0 BRIEVEN OVER „ waarom riep hy zyn Zoon niet te hulp! Ik ?, vloog hem na, greep hem in myne armen; „ en in weérwil van *iqh zelf, in weêrwil van „ zynen tegenftand en gefchreeuw , trok ik „ hem te rug. Terftond kwam er, op myn „ bevel, een boot om u te redden; wy zagen „ u op het water. Uw getrouwe hond hieldt „ u by 't hair vast, en trok u naarons toe. „ De Visfcher greep u, en bragt u te rug, al„ les in een minuut." Merk wel op, zeide ik, hem invallende, dat de moed en de edelmoedigheid natuurlyke deugden zyn, en om zo te fpreken het injlinct. Oordeel , uit het geen Mouche voor my durfde doen, of men ongelyk heeft, als men de lafhartigheid met fchande beloont; en of hy, die, om zyn medefchepzel te redden, den moed niet heeft, zich niet verre beneden dit getrouwe dier verlaagt. Gy , myn Zoon , 'hebt my een blyk van uwe liefde gegeven, die ik nimmer kan vergeten „ Die van Mouche, zeide hy, verdient alleen „ onze verwondering; ik deed alleen myn 5? pligt." Ik zag, dat dit denkbeeld zyn hart zeer deedt, ik hield my, of ik het niet merkte, en antwoordde: zo gy in uwe volkomen fterkte waart, zo gy zo goed zwemmen konde als Mouche, dan' zoude uwe aanmerking zeer juist zyn; maar gy zyt nog flegts dertien jaar, gy leert eerst zedert zes weken zwemmen; ik moss  DE OPVOEDING. $1 moet gevolglyk zeer getroffen en zeer erkente» lyk zyn, voor het geen gy ondernemen durfde. Ik ben adergelaten, en thans volmaakt wel. Deezen ogtend heb ik my gebaat, en met myn Zoon gezwommen; die niet te bewegen was, pm my een oogenblik te verlaten, bevreest, of ik weder eenig toeval zoude krygen. ó Wat is het aangenaam, dus bemint te worden van een kind, waar van wy het geluk onzes levens verwagten ! maar elke Vader , die zyn kind wel opvoedt, kan zich ook dit uitnement ge* rjoegen verfchaffen : dit alles is in de natuur. Zeker , myn waarde Vicomte , leert myn Zoon alreeds de Wiskunde. Met zyn twaalfde jaar begon hy het eerfte boek van Bezout, over de Rekenkunde; zes maanden daar aan het twede, en nu zullen wy tot het laatfte deel overgaan. Als hy zeventien jaar is, zal hy de Werktuigkunde leren. Dewyl ik begeer, dat hy zes jaar in-de Wiskundige Wetenfchappen zal doorbrengen, zo is'het.genoeg, dathy alle daag flegts drie uuren daar toe bcfteedt. Hier door kan men gerust zyn, dat men de kinderen niet vermoeit; en hoe het ook met de verftandige vermogens der kinderen geftelt zy, 't is echter onmooglyk, dat zy op deeze wys niet zo veel daar van zouden leren, als zy vervolgens ten gcbruike nodig zullen hebben. Ik Jeer Adele immers zo veel van de Geometrie, als  94 BRIEVEN OVER. als nodig is, om eenegrondtekening te maken, en eene regelmatige tekening, waar in het perfpeclief wel is Waargenomen , te geven. In den Herfst zal myn Zoon het Latyn leren. Ik *al ten dien einde het werk van Pantere gebruiken, dat my zeer goed voorkomt. Hy is altoos verdaanbaar, iets, dat doorgaans aan zulke boeken ontbreekt. Ik ben zeer verzekert, dat Theodoor, als hy zeventien jaar is, beter zyn Latyn zal kennen, dan onze meeste fatfoenelyke jonge lieden • ook dan , als zy naarstig gcdudeert hebben. Ik vinde in deezen leertrant nog een zeer groot voordeel ; dit, namenlyk, dat ik hem niet te haastig zulke werken in handen geef, die zyne verwondering ten hoogden verdienen. Zo een kind, dat met zyn zesde jaar Latyn leert, op zyn twaalfde niet in daat is Virgilius te lezen, dan heeft hy al dien tyd verloren. Leest hy dit boek al, dan nog is hy buiten daat, om er het fchone van te bevatten. Hy leert het echter van buiten ; als hy agttien jaar is, zal hy wel begrypen , dat de Eneïs een meesterduk is, maar hy zal het echter zeer flaauwtjes gevoelen: of ten minden, het werk zal hem nimmer verrukken. Ik heb de volgende opmerking gemaakt: alle menfchen, die, naar het algemeen gevoelen , best zyn opgevoet, hebben doorgaans den minden fmaak in het lezen: en dit is niet vreemt.  DE OPVOEDING. 93 vreemt. Dcezc wel opgevoede Lieden lazen met hun veertiende jaar onze verhevenfte Schryvers, die zy ook daarom niet verftaan konden. Hier door behouden zy een verdrietig denkbeeld van het lezen deezer werken; zy befluiten hier uit, dat zy geen behagen in 't lezen hebben, en zy zien er ook van af; of, zo zy aan 't lezen blyven, dan, dewyl zy geloven , dat zy onze beste Schryvers zeer wel kennen, wyl zy die als kinderen van buiten leerden, lezen zy niets dan zeer middelmatige Boeken, die voor hen echter altoos den prikkel der nieuwigheid behouden. Ik fprak eens , op myne reizen, een jong Vorst van agttien jaar, die wel een groot uur praatte over Telemackus. Zyn Gouverneur verzekerde my: ,, dat Monfeigneur dit „ werk driftig beminde, en er ook een zeer groot uittrekzel van gemaakt hadt." Ach , zeide ik, dies te erger: het arme kind zal dit werk nooit kennen. Myn Zoon begint nu flegts de Mathefis te .leren; hy heeft nog geen eene Latynfchc Les gehad; maar hy kent de regels zyner eigen taal, zonder dat hy door eene droge Grammatica ooit moedeloos gemaakt is ; ik leer hem die mondeling, en door zyne misfpellingen te verbeteren. . Hy fpreekt en leest volmaakt wel het Engelsch en Italiaansch; hy verftaat wat Hoog.duitsch. Hy heeft een algemeen denkbeeld van de  94 BRIÉVÊN OVËR de Aardbefchryving, en weet zo veel vart de Tydrekenkunde, als hy er ooit van behoeft te Weten. De Toverlantaarn , en eenige andere kinderfpellen, vooral het onderwys zyner Moe* der, hebben hem honderden van Historiën in 't geheugen gedrukt; en het geen het best van allen is ,■ zyn verftand is zo juist, als zyn hart onbedorven is. Hy heeft zeer nette denkbeel* den van zedelyke pligten. Hy weet by onder* Vinding, dat hy, die 't meeste goed en uit de beste oogmerken verricht, het gelukkigfte is5 dat onze neigingen ons op den doolweg helpen'; dat de reden alleen ons moet geleiden* dat zy alleen ons geacht en bemint maakt. Zo 'men deeze bekende regels alleen voorzegt, dati zullen zy weinig indruk maken; maar, zo Wy die ter uitvoer brengen, dan is het grote oog* merk der Opvoeding vervult; dan drukt men de waarheid met onuitwischbare trekken in heÉ gevoelig hart. Wat betreft die talenten, die alleen ter uit* fpanning dienen, Theodoor zal alleen het teke-* tien leren, waar voor hy de fraaifte gefchikt* beid, en waarin hy het grootlte vermaak heeft. Hy begint, zo wel als zyne Zuster, zeer aartig naar 't leven te tekenen. , Mevrouw d'Osta* lis maakt tegenwoordig onze kleine Academie zeer aanzienlyk. Zy bezoekt die gedurig, eiï Dainville heeft aan haar het recht van voorzitting  DE OPVOEDING. ting afgedaan. Meldt my toch, of de Heer d'Aimeri reeds te Parys is; hy is zeer zwaarmoedig, doch een man van verdiensten, dien gy met genoegen zult leren kennen. Schryf my ook het een en ander wegens den jongen Ridder de Valmont. Het is byna twee jaar geleden , dat ik hem niet gezien heb; en in dien tyd kan hy zeer verandert zyn. Ik bemin zyne Ouders te zeer, om geen zeer levendig belang in hem te nemen. NEGENDE BRIEF. De Graaf de. Rofeville aan den Baron. Eindlyk, myn waarde Baron, ga ik u eene befchryving geven van de Tuinen des Heren de Murville. Ik heb deeze drie maanden zo vele bezigheden gehad, dat het my, tot nu, onmooglyk was , aan myne belofte te voldoen. Drie weken voor het vertrek des Heren d'Aimeri en den Ridder de Valmont, bragt ik den Prins by den Heer de Murville. Gy kunt wel denken, dat hy, zonder grote aandoening, den Neef van Cecile niet weder zag. Eerst bekeken zy het huis; vervolgens leidde hy ons in zyne Tuinen, alwaar hy al het merkwaardigfte , dat hy op zyne reizen gezien heeft, byeen ver- za«  BRIEVEN OVER zamelt heeft. Uit het huis gaande, kwamen wy op eene zeer grote onregelmatige plaats^ voormaals een onmeetlyk Bloemperk, maar nu gevult met beelden en oude monumenten, juist (doch min groot dan de originelen,) naar de ruïnes in Italiën gecopiëert. Men ziet hier, onder anderen , den prachtigen Tempel van Serapis , de Minerva Medica, de Zuil van Trajanus , enz.; en zeer vele vreemde gewasfen en bomen zyn, met kunst, tusfchen deeze ruïnes ingcplaatst. De Wilgen en Cypresfen befchaduwen de" Graftomben : de ftatige Pyn- en Palmbomen omringen de Tempels: de Laurieren groeijen aan den voet van dèrxBelvideerfchen Apollo. De Venus van Medicis ftaat in een boschje van Rozen en Myithen. Ter rechter zyde van dit Mufcmm, ziet men de Grot' van Paufopilus; en eene lange, van gebakken fieen gebouwde gaandery, maar met wier en rotzen .opgehaalt j zo dat het het werk der Natuur zelf fchynt. Uit deeze Grot ontdekt men een toveragtig gezicht op het Meer dAgnano, een der bekoorlykfte ftreken in den omtrek van Napels , en die men zeergemaklyk in eenen Tuin kan nabootfen, dewyl zy zeer dicht met bomen bewasfen is, die haar rondom als influiien. Aan de overzyde van het Park reist men door Spanjen. Na dat men al de Gottifche n:ïnen gezien Jiccft, waar-mede dat gedeelte verfiert is, komt *' '• . men  de opvoeding. 97 men in eene weide, die door eenen dromenden vloed in tweeën verdeelt wordt, en waar over men eesie zeer eenvoudige, doch tevens allerfraaide, brug gelegt heeft. Hier deedt de Heer de Murville ons dil houden. — ,, Befchouw, „ zeide hy, deeze Brug; daar is niets in dee„ ze Tuinen, dat zo zeer uwe aandagt ver„ dient, of dat gy het in uw geheugen houdt. „ Zy hiet de Weduwe - Brug. Zekere Vrouw, „ haar Zoon in den droom verloren hebbende , „ liet, over dien voor haar zo ongelukkigen droom, eene Brug leggen , op dat in 't ver„ volg geen eene Moeder in haren ramp zou ,, delen: dus vondt zy, door eene engelagtige „ tederhartigheid, alleen vertroosting tegen de „ droefheid, die haar verteerde; terwyl min verhevener zielen, door de befchouwing dier „ brug, hare fmarten zouden hebben voelen „ vergroten. Daar zyn zeer vele bedryven, die meer geruchts maken; maar ik , voor „ my, ken geen edelmoediger, dan het werk „ deezer Vrouw. En zich tot den Prins wen„ dende, zeide hy: als gy, Monfeigneur, in „ de Maximes de Rochefoucault eens zult le- zen: Men vindt in de tegenheden onzer Frien- den dikwyls iets, dat ons niet mishaagt; al« „ gy de menfchelyke natuur hoort lasteren , „ denk dan aan de Brug der Weduwe." Van daar leidde de Heer de Murville ons ii. deel. G naar  9? BRIEVEN 0 V E * naar een hoek van den Tuin, alwaar wy een Dorp , in den fmaak van Broek w Noordholland, vonden opgebouwt; gy begrypt wel, dat het 20 groot niet is, als het ware Broek; 't is eene kleine ftraat, beftaande uit veertien buizen : men vindt in de twee eerfte huizen eene bekoorlyke Hermitage, en eene zindelyke Boerdery. Vier andren worden door Tuinlieden bewoont: de overigen door ettelyke oude huis, bedienden en eenige armen , die.de Heer de Murville uit hunne behoeftigheid in dit aangenaam verblyf gehaalt heeft. De Prins en de Ridder verlieten zeer ongaarn eene plaats, alwaar de fmaak zo vele treffende .en bevallige voorwerpen verzamelt heeft, die zo leerzaam en van zo veel aanbelang zyn. De Heer de Murville fcheidde, niet zonder grote aandoeningen, van den jongen Karei. Hy verzogt den Prins de vryheid, om hem te mogen omhelzen; hy drukte hem, met de grootfte tederheid, in zyne armen: „ Karei! zeide i, hy, wees gelukkig! bemin altoos de deugd; „ en, zo 't mooglyk zy, bewaar uw hart voor ■„ eene gevaarlyke drift, die eens de rust var» 8, uw leven zoude kunnen vernielen 1" De Zon was reeds onder gegaan; toen wy den Heer de Murville verlieten; maar dewyl wy digt by het huis van Alexis Stezen waren, verzogt de Prins-zeer ernstig, om daar naar toe te  DE OPVOEDING. 99 te gaan; op dat hy, was zyne uitdrukking, met eigene oogen zien zoude, of deeze goede menfchen waarlyk gelukkig leefden ? Myne veelvuldige bezigheden hadden my nu drie jaVen belet, om eene enkele keer den eerlyken man een bezoek te geven. De vraag des Prinsfen kwam my zeer natuuriyk voor, en wy gingen er naar toe. 't Was reeds donker, toen wy er kwamen. Wy vonden de gehele familie in een beneden vertrek by elkander. Zy zaten allen in 't ront; het licht was nog niet aangeftoken, en zy vermaakten zich met gezangen. Wy hielden een weinig ftil, op 't geluid van eene zeer liefelyke en jeugdige (tem, die juist een couplet eindigde, Wy openden de deur, maar de duisternis belette ons de voorwerpen te onderfcheiden. Eene dienstmaagt kondigde ons aan. Op den naam des Prinsfen, ftondt yder op , en de beweging werdt algemeen. Alexis' eischte licht; zyne vrouw en kinderen haalden het. Hier op zagen wy een voorwerp, dat aller aandagt trok. 't Was een meisje van dertien jaar, fchielyk toelopende, om het licht op de tafel te plaatzen. Verbeeldt u al de bevalligheden der kindschheid, vereenigt met al het frisfche, het blozende, het innemende der jeugd : eene fyne edele taille , een teder en regelmatig gelaat , een aandoenende veel beduidende Phuionomie , . een onnozejen van 't G 2 hart  ÏOO BRIEVEN OVER. hart afvloeijenden lach. Verbeeldt u, zeg ik, dit alles, en dan hebt gy nog maar een zeer flaauvv afbeeldzel van dit verrukkelyk meisje. Alexis nam haar by de hand, en boodt haar den jongen Vorst beleefdelyk. aan: „ Dit is,' „ Monfeigneür, zeide hy, myne oudite Doch,, ter ; het zelfde meisje , aan wie gy uwen „ Pels gaaft." De Prins , en het meisje , bloosden op dit gezegde. De Prins vroeg, of zy het niet was. die wy zo aangenaam hadden horen zingen ? Dit was ook zo. De Ridder de Valmont badt haar, om dit nog eens te herhalen; en Stoline zong, met eene ontroerde (tem, die hare bevalligheden vermeerderde, nog twee coupletten, die den Prins en den Ridder zeer kort fchenen. Ik geloof, dat, zo myn Vorst twee jaar ouder was, dit bezoek voor hem gevaarlyk zyn zoude. Hoe het zy, wy vertrokken, en ik nam vast voor, om er nooit weder te gaan. De Prins fprak, dien gehelen avond , niet dan van Stoline; en des anderen daags was hy zo afgetrokken, en in zyne gedagten zo geheel als verzwolgen, dat dit voor een kind van dertien jaar iets buitengemeens was. Gelukkig, dat de indrukken, in deezen ouderdom, noch diep noch beftendig zyn kunnen! — Vaar wel, myn Vriend; ik keur de reden, waarom gy met uwe Kinderen reizen wilt, zeer goed, en dat gy met ItaHën een begin wilt maken; maar  DE OPVOEDING. lol maar ik hoop u nog eens te zien in dat oord, alwaar ik my thans bevindc. Al was het in zich zelf van niet veel belang, gy behoorde het echter te komen zien, om eenen Vorst te leren kennen, die, met roem, over een deugdzaam volk gebiedt. Zulk een gezicht is nog befchouwenswaardiger, dan alle de Tempels en Tuinen van geheel Romen. TIENDE BRIEF. , De Vicomtesfe aan de Baronesfe. C3! dat beminlyk fchepzel! —— Zulk eene innemende gedaante! Een zo befcheidén air! Zulk een minzaam gedrag! Ik wed, dat gy reeds weet van wien ik fpreek ? Nu ja, van den Ridder de Valmont. Nu ontkent gy voortaan te vergecfsch, dat gy geen byzonder oogmerk omtrent hem hebt. Hy zal Adeles man zyn! dat heb ik ten eerllen al zo klaar gezien, -als den dag. Ik heb hem duizend vragen over zyne reis gedaan: alle zyne antwoorden waren kort, eenvoudig, en zedig: en dan bloosde hy zo bevallig, zonder daar over verlegen te zyn; hy is fchroomagtig en niet verlegen, ó Hoe fterk gelykt hy op onze lieve Cecile!... Met één woord, myn hoofd is* G 3 er  10S BRIEVEN OVER er vol van. Wat gy ook van den Heer d'Ak meri zeggen kunt, nooit, neen nooit, zal ik hem kunnen verdragen! ik denk veel te veel aan Cecile. Hy heeft goed te fchreijen, 't is Zyn eigen fchuld. Zyne droefheid is my lastig , maar ik neem er geen 't minfte deel aan. Voor 't overige heb ik hem verzogt, ons huis als zyn eigen te befchouwen; en ik geloof, dat hy voldaan is over de manier, waar op ik hem ontfing. v Hy vertrekt binnen een maand, om zyn Kleinzoon naar zyn Garnifoen te brengen-; in 't laatst van December komen zy te rug. Ik wil by de eerfte ontmoeting van Adele en den jongen Ridder tegenwoordig zyn. Ik ben verzekert, dat de Sympathie zich terftond zal doen gewaar worden. Zy zyn voor elkander gevormt. Zy zullen elkander teder beminnen. Let maar eens op deeze voorzegging. Wel nu, myne waande, ik heb kennis gemaakt met Mevrouw * *'**. Ik ben reeds driemaal by haar geweest, en gevolglyk in fhat, om uwe nieuwsgierigheid te voldoen. Gy beveelt my, met order, omftandigen oprechtste fchryven : Luister dan, want hier volgt het verhaal myner eerfte Vifïte. —— Ik kwam , des avonds half negen, by haar, Men leidde my \\\ eene zeer treurige Zaal; alwaar ik een zeer deftig gezeifchap vond. De vrouw van 't huis gaf my eene plaats nevens haar. Ik keek eens in  r>E OPVOEDING. IO3 fn 't ronde, en zag maar twee Dames, onder tien of elf mannen. Ik kende geen van alle deeze gezichten dan- Porpbirius. Ik wenkte hem by my, om hem eenig bericht te vragen. Hy zeide my, aan 't oor, de namen dervooiv naamfte perfonen; en onder allen van drie of vier, die met reden om hunne werken bekent en beroemt zyn. Op het gezicht deczer zeldzame menfchen, overviel my eene zo geweldige vlaag van eigenliefde , dat myne nieuwsgierigheid het veld moest ruimen ; want in plaats van naar hun te luisteren, wenschte ik niets dan my zelf te doen kennen, en den aandagt tot my, en 't geen ik zeide, overtebrengen van hun, die verdienden , dat ik naar hen ftipt toeluisterde. 6 Hoe bezig was ik, om eene gelegenheid aan te grypen, waar in ik iets geestigs zoude kunnen zeggen! Ik zogt zeer lang; eindlyk waagde ik eene zeer gewrongen uitdrukking, en kort daar op nog eene , die nog til zo flyf was. Ik verftoutte my, ik wierd geheel vuur, ik verviel tot de uitweiding; ik •bleef er magtig lang over zagen, en kort daar 11a zag ik, dat ik geen verlland had, enmy ten tiiterlten belachlyk gemaakt hacL Hier over bitter verlegen zynde, zag ik er voor my niets beter op, dan heen te gaan, vol berouw over myne gekkelyke manier van doen, en om dat ik geen een enkel woordje gehoort, immers G 4. niets  ï°4 BRIEVEN OVER niets verftaan had. Ik ging daar over aan het denken, en befloot, dat het verlangen om uit te fchitteren , en my veel op myn vernuft te laten voorftaan, my nooit wel zoude gelukken. Ik nam voor, om in 't vervolg eenvoudig en naruurlyk te blyven, en ik bezogt Mevrouw '*** nogmaal. Wel mis! Naauwlyks zat ik nog, of die verbruide trek om myn verftand te tonen, en te doen zien, hoe veel ik wist, plaagde my nog veel meer dan te voren. Eerst bood ik eenen moedigen tegenftand aan deeze zware verzoeking; doch ik bezweek, en het gelukte my nog al zo weinig als de eerfte keer. Ik vertrok, ter deeg boos op my zeiven; en nam voor, om, als ik myn bezoek hervatte, eene diepe ftilzwygenheid in acht te nemen; dewyl het my toch onmooglyk fcheen , om daar zo te fpreken , als ik overal fpreek. Ik doe myne derde Vifite; en ik zweeg. Ik lette op alles; ik luisterde met allen my mooglyken aandagt; ik' hoorde eenige dingen, die "wel verdienden dat ik die onthield: doch vond over het geheel deeze converfatie zeer levenloos en ongevallig; en, als men die door tegenwerpingen opwakkerde, fcheen het my toe, dat er heftig getwist wierdt. Dikwyls was ik verwondert: maar nooit behaagde het my. Wel, zeide ik by my zelf, alle deeze Lieden hebben meer verftand dan ik heb; maar ik ben zeker veel  DE OPVOEDING. ic£ veel beminlyker, dan zy zyn. Waar zit het toch, dat zy geen voordeel op my hebben ?... Na hier over veel gemymert te hebben, ontdekte ik met verbaastheid , dat deezé verflandige Lieden met dezelfde kwaal behept waren, die my zedert twee dagen zo zeer hadt aangetast; en welke kwaal hier in beftaat, dat zy ons belet toe te luisteren, wil, dat men zich over ons zal verwonderen, en ons doet vergeten , dat wy behoorden te behagen. Ik bemerkte ook nog, dat men hun het verzuimen van ibmmige kleine , doch altoos wel in acht te houdcne, beleeftheden konde te last leggen; het zy uit eene zeer kwalyk geplaatfte eigenliefde, of by gebrek van waereld - kennis , die ons allenig leert, hoe men zich met andren moet weten bezig te houden, nimmer boos te worden , en zyne begrippen met heuschheid ftaande te houden, zonder immer tot pedanterie of bitterheid te vervallen. En om die reden meen ik, dat lieden van ftudie veel meer in de gezelfchappen moesten komen. Zy bewegen zich meest allen in den engen kring van drie of vier huisgezinnen , alwaar zy altoos de hoofdrol hebben. En als men den baas mag fpelen , let men doorgaans weinig op al dat aangename, dat innemende , dat waarlyk wellevende , 't welk de converfatie van fatfoenlyke menfchen zo bekoorlyk maakt. Zie daar, om deeze reG 5 «Jen  lOÓ BRIEVEN OVER den zyn de meeste (want ik weet wel, dat er Uitzonderingen op algemene regels zyn,) de meeste geleerde lieden zo bcflisfent, zo geheel onvatbaar voor het geen menfchen, die de waereld gezien hebben, op het voordeligfte onderfcheidt. Zo zy zich wat meer lieten zien , dan zouden zy weldra zich'van deeze kleine gebreken ontdoen, en wy zouden hen met het uiterfte genoegen ontfangen, ja met drift opzoeken. Wel verre van dan de gedwongenheid en dat houtige in de gezelfchappen te brengen, zouden zy er den roem en de vreugd van uitmaken. Nog meer. Zo zy de Waereld inderdaad kenden , dan zouden zy die eigenaartig kunnen affchilderen; zy zouden ons fchetzen van onze zeden, onze gekheden, onze gebre^ ken leveren, die waaragtig , levendig en ten uiterftcn treffent waren : Dan zouden wy gefcbriften hebben, waar in het verftand en de befchaaftheid beide doorblinken. Maar genoeg: ik fcheide van dit onderwerp af. Porphirius heeft over dit ftuk eenen brief van den Heer.de Lagaraije ontfangen, waar in het zeker veel beter behandelt is , dan gy van my vergen kunt. Ik heb de vryheid verzogt, om er u een Copy van te zenden, wetende, dat ik u daar door vermaak zal aandoen : zy gaat hiernevens. Vaarwel, myn hart! Omhels voor my Mevrouw d'Ostalis. ,Zeg haar , dat ik op haar niet  DE OPVOEDING. IO? niet jalours' ben, maar wel op Mevrouw de Valmont... Ja, ja, en nog meer, nu ik haar Zoon gezien heb. De Schoonmoeder vanAdele, hoe lief moet gy haar wel hebben? Sta my ten minften toe, dat gy op dit ftult niet oprecht zyt. Neen , gy ftclt dat vertrouwen in my niet, dat ik in ii ftel. Ik weet niet, waarom ik u zo teder lief heb, ik behoorde u alleen hoogteachten: met uw openhartig, eenvoudig, vriendlyk voorkomen, zyt gy toch grootsch en zeer bedekt. Waarlyk, gy zyt agterhoudent, en daar beroemt gy u nog op ? Gy noemt dit voorzichtigheid , vooruitzicht. Weet gy wat? zo gy my niet bekent, dat gy waarlyk Adele voor de Valmont fchikt, dan zal ik geloven, dat gy my nooit bemint hebt; en dat gy alleen dat foort van genegenheid voor my gevoelt, 't welk men heeft voor een lief kind, dat ons den tyd aangenaam verdryft. ELFDE BRIEF. Cop'te van den Brief des Heren de Lagaraije aan Porphirius. nu, Porphirius, gy zult dan een man van Letteren worden ? Hier heb ik niets het alIeiYinnlte tegen. De valfche Godsdienst , en het  I08 BRIEVEN OVER. het dwaze Bygeloof alleen kunnen zich daar tegen verzetten. Gy hebt verftand , eene gevoelige ziel, gy hebt veel gelezen. Leg nu uwe boeken ter zyde , treie uit uw ftudeerkamer, leer de menfchen kennen. Zo gy geene kennis krygt van het menfchelyk hart, dan zult gy alleen een zeer middelmatig fchryver worden, en zo ook blyven. Zie dan de Menfchen, in alle levensftaten, van den Boer af tot den Hoveling toe; poog hen zeer omftandig te kennen: veracht de lieve kindschheid niet. Maak, als de frhilders, een verftandig gebruik van alles, wat gy ontdekt : maal ons aandoenlyke en naïve ftukken. Let, als Wysgeer, eg de eerfte kiemen en grondformeerzels der menfchelyke deugden en driften. Zoek, boven alles, naauwkeurig te onderfcheiden, wat wy voor gebreken en verkeertheden van de Opvoeding, en welke onze neigingen en misflagen zyn, die wy van de Natuur ontfangen. Een geleert man van Letteren moet de grote Waereld zien. Als hy alle daag vier imren voor de Gezelfchappen overhoudt, dan heeft hy nog tyd genoeg om te denken en te arbeiden, over het geen hy gezien en opgemerkt heeft. Dit alles is nog niet genoeg, myn waarde Porphirius; gy moet uwe grondregels en uwe gevoeligheid heilig bewaren. Zo gy een flegt mensch wordt, zult gy nooit een werk van Genie fciiryven. Het vernuft brengt niets  DE OPVOED IN O. I09 Diets dan aartighedcn voort: werkjes van een oogenblik, gemaakt om te fchitteren , niet om duurzaam te zyn; in 't begin met drift ontfangen , eenige weken als uitmuntent overal te pas gebragt, en daarna voor altoos vergeten. Corneille is aan zyne grote ziel, geenzins aan zyn vernuft, zynen onfterfelykcn roem verfchuldigt: door haar blyft hy het voorwerp der verwondering, voor alle tyden en eeuwen. Wees, myn Porphirius, een eerlyk, toegevent, weldoent man, en uwe fchriften zullen de liefde tot de deugd inboezemen. Daar in vindt men noch grootfpraak, noch tegenftrydigheid. Hy, die alleen door deugd en waarheid bezielt wordt, kan zich nimmer tegenfpreken. Wilt gy de goede zeden prediken, hervorm eerst u zelf: bcftry uwe driften; verfoei den haat; leer het Godlyk vergeven: dan zultgy, op het allcrwejfprekentst , het grote , het goede verheffen, ö Welk een edlen Loopbaan zult gy intreden , zo gy maar wel bezeft, wat gy onderneemt 2 Hier toe roepen u uwe Genie en uw fmaak beide. Maar, zo gy verdwaalt, zo gy bezwykt voor de verzoeking, om eenige oogenblikken te fchitteren, en daarom de grondftellingen der waarheid verlaat, zo gy u door den geest der Partyfehappen en Cabalen laat mede flcpen..* Ach! myn Zoon, de gaven, die gy bezit, zyn u van God gegeven 9 zyn door my geoelfent, niet  IIO 2 E. I E V EN OVER. niet om de ondeugd te vleijen , om zedeloze lieden den tyd te korten, om oppervlakkige vernuften te verleiden, maar om- u'den lofwaardig te maken, dat gy een eeriyk Burger, en een man van goeden fmaak zyt. Vergeet ook niet., dat er een zekere tyd. is, waar in men alleen behoort te fchryven, en dat die tyd rasch vervliegt. Hoe gelukkig zult gy zyn, als gy, wanneer hy verdwenen is, zult kunnen zeggen: „ Ik heb niets gefchreven, dan hetgeen met „ de reden overeenftemde, "t geen de waarheid „ goedkeurde, 't geen de menfchenliefde, de „ order en de deugd voordelig was. Ik zogt altoos eenen zuiveren onbevlekten roem. ,, Als ik ten grave daal, wanneer de herdenj, king aan ééne goede daad ons oneindig meer „ voldoet, dan de uitgebreitfte en fchitterent„ fte lof, zal het my troostlyk zyn, te kun„ nen denken, dat ik nimmer iets gefchreven heb, 't welke gevaarlyke gevolgen hebben ,, kan; maar dat de jongeling, die de waereld „ ftaat intetreden, myne werken met nut'Je„ zen kan; dat de oplettende Moeder die hare Dochter zal in handen geven." Zie daar, myn waarde Porphirius, laat dit uwe eerzucht zyn; immers zo gy aan myne hoop en myne tederheid wilt beantwoorden. Ik wagt u op 't einde deezer maand. < Vaarwel i TWAALF-  DE OPVOEDING. III TWAALFDE BRIEF. De Baronesfe aan de Ficomtesfe. Ik bedank u , myne waarde Vriendin, voof het omftandig verhaal , dat gy my van onze kleine Conftance geeft. Het moeit my, dat zy zo onoplettent is: dit is eene fout, waar op men te weinig acht geeft. Zy veroorzaakt echter veel tydvcrlics, en is kostbaarder dan de zucht tot den opfchik zelf. Ik heb Adele van dit gebrek, dat de kinderen zo algemeen is, genezen, door haar daar over te ftraffen: 't zy dat zy het verlorene volftrekt moest weder op gaan zoeken, of door haar dat ipeelgoed af te nemen, waar op zy zeer gezet was, en haar,' zo zy het niet vondt, het zelve vooreerst niet weder te geven. Ik gaf haar ook eene grote kas, waar in zy al haar goed ordentelyk konde plaatzen en weg fluiten. De volgende regels, uit bet werk van Fenelon over de Opvoeding der Meisjes, zullen u dien raad geven, die gy begeert, dat ik u geef. Hyzegt:n Leer riaar? dat de goede huishouding, en „ de netheid, nergens zo zeer door bevordert „ wordt, dan door alle dingen eene vaste plaats 9i te geven. Deeze regel fchynt zeer gering; „ zo  Ui BRIEVEN OVER. „ zo zy echter wordt nagekomen, zal zy van „ de grootlte nuttigheid zyn. Zo men iets no„ dig heeft, men behoeft den tyd met zoeken „ niet te verfpillen; alles gaat zo gerust, zo ,, bedaart in 't werk. " enz. Gy hebt zeker het Doek; lees de hele pasfage. Ik heb heden aan myne kinderen een treurig voorwerp laten zien; en ik zal u terftond myne reden daar voor mededelen. De Dochter van onzen Tuinman is deezen nagt overleden. Zy •was naauwlyks twintig jaar , en zeer mooi. Toen ik opftoud, verhaalde Juffrouw Victoire my dit droevig nieuws, en zeide, dat zy er geweest was, om wywater op het Lyk te fproeijen; dat zy niets ter waereld verandert of misvormt was: dit wierdt my door nog andre perfoncn verzekert. Hier op nam ik voor, om er myne kinderen heen te brengen. Toen wy aan het ontbyt zaten, zeide Mifs ' Bridget, by die gelegenheid, dat zy nooit een lyk gezien hadt. Myne kinderen zeiden dit ook. Ik (telde hen voor, om er met hun eens naar toe te gaan j zo als vvyook, na het ontbyt, deden. Toen wy in de.kamer der Tuinvrouw kwamen, zag ik, dat Adele wat betrok. Wy vielen op onze knien; en gebeden hebbende, naderde ik tot het bed. Ik ligte het laken op, en zag het gehele gelaat der overledene. Ik kon haar niet befchouwen , zonder dat myn hart toekneep. Ach.  de opvoeding. iij Ach, dagt ik, zy was eene eenige Dochter! . .. en hare Ouders overleven haar ! Ik nam Adele by de hand, en zei: zie, myn kind, dit treffent voorwerp: het kan niets , dan eene tedere treurigheid inboezemen. „ Zeker, zeide zy, ,, er is niets lelyks in. Ik had er een geheel y, ander denkbeeld van; maar nu zie ik met myn eigen oogen, dat een ziekte ons meer kan „ misvormen dan de dood zelfs." Na eenige aanmerkingen van deezen aart, gingen wy weder naar het Kasteel. Ik verbood, dat men, in 't byzyu myner kinderen, nu meer over de dood zoude fpreken; en ik verzuimde niets, om hen dien gehelen dag zeer vrolyk te houden. Ik weet nog maar al te wel, hoe ik, in myne jeugd, veel van fpokcn hebbende horen vertellen, daar zulke vaste indrukken van kreeg, als myne inbeelding immer ontfing, en hoe veel angst dit my toen koste! Toen ik dertien of veertien jaar was, befloot ik een lyk te willen zien: Ongelukkig was dit een oud, afgeleeft, zeer misvormt man. Dit deedt my zo verfchriklyk aan, dat ik, meer dan een maand, dit niet uit myn gedagten konde ftellen. De tyd en de reden hcben my eindelyk van deeze vrees genezen, die my zeer veel nadeels deedt, en die zenuwkwaal op den hals haalde, die my nooit geheel verlaat. Maar, dewyl Adele nog nooit een Lyk gezien hadt, en ik vreesde, dat zy zich daar ïl. deel, II van  jgtt BRIEVEN OVER van nare denkbeelden vormde, beflootik, om haar deeze dode te laten zien; en ik ben er des te meer mede in myn fchik, om datAdele, voor zy haar zag, beefde , en echter zonder fchrik zeer oplettent befchouwde; dewyl zy er niets van dat ysfelyke in zag, 't welk hare verbeelding daaraan gehecht hadt. Wy wandelen dikwyl in den omtrek van het Kasteel, Adele en ik, geheel alleen zynde, en komen dikwyls des avonds, in den donker, over het Kerkhof te rug; ja rusten er meermaal, zo onbevreest, als of wy in een Weiland waren. Adele ten minden praat even druk voort. Men moet veel behendigheid en veel eenvoudigheid hebben, om de kinderen aan zulke voorwerpen te gewennen want zo zy merken, dat gy hun moed wilt inboezemen , dan Worden zy bang. Wees des zeer omzichtig, en laat alles als zonder oogmerkgefchieden. Vaarwel, myne waarde Vriendin! "Binnen veertien dagen zal Adele voor de eerdemaal ter Communie gaan. Mevrouw d'Ostalis vertrekt binnen een maand naar Parys, en ik denk haar fpoedig te volgen; want in 't begin van November kopen wy te Parys te zyn. DER-  DE OPVOEDING. 11$ DERTIENDE BRIEF. Mevrouw d'Ostalis aan de Vicomtesfe. Ja, Mevrouw, ik leer hier zo veel als ik er my vermaak. Ik leer van de beste aller Moederen die pligten beminnen, waaraan zy met zo veel blymoedigheid voldoet. By haar te zyn , haar in hare familie te zien, maakt ons zo gelukkig, dat men zich niet kan verwonderen over de opofferingen, die zy deedt, ter verkryging van zulk eene vergenoeging. Zo groot is de kragt der Deugd. Zy kan, van verre gezien , ons alleen door haren glans doen fchemeroogen; zy verwekt dan alleen onze verwondering en goedkeuring; maar van naby is zy zo fchoon, zo aandoenlyk fchoon, zo overtuigent, dat alles, wat zy van ons eifcht, niet meer moeilyk fchynt. Dan fchittert zy niet ilegts; zy door* dringt, bekoort, en voert ons mede. • Adele en Theodoor hebben van daag voor de eerltemaal gecommuniceert. Uit de Kerk komende , ging myne Tante, met haar en my, in haar Kabinet. Zy deedt ons naast haar zitten * nam de hand van Adele, en voegde die in de myne. ,, Nu, zeide zy, my aanfprekende, vlei ik my, dat gy Adels als uwe Vriendin  HÓ" BRIEVEN OVER », zult aanmerken. Zy heeft noch uwe onder„ vinding, noch uw verftaud; maar gy zyt ze5, k'er ten vollen overtuigt, dat zy niet ter Com„ munic zoude zyn toegelaten, indien ik niet 5, wist, dat zy geen kind meer is. Wy kun9, nen des, voortaan , in haar byzyn, vry over „ alles fpreeken , en haar, als de derde , inon"s, ze gcheimfte overleggingen ontfangen." Op deeze woorden was Adele zeer aangedaan; zy boog haar hoofd zagtjes op den fchouder harer Moeder; en drukte hare hand tcderlyk. Myne Tante ging dus voort: „ Nu , myne lieve „ Dochter, zeide zy, begin ik de vruchten in te zamelen van de zorgen, die ik u hebbe toe55 géwyt. Ik zal u voortaan niét behoeven te „ vernederen, door u te ftraffen. Gy zult nu j, myn aangenaamfte gezelfchap, myne teder„ fte Vriendin zyn". . . Myne Tante kon niet verder fpreken; hare tranen beletten dit haar. Adele wierp zich op hare knien, en door deeze ïevencligfte, vurigfte, aandoenlykfte, allernatüurlykftè tederheid, zeide zy veel meer aan hare gelukkige Moeder, dan woorden zouden kun» nen uitdrukken. Offchoongy, Mevrouw, zegt.,, dat ik nay* verig ben omtrent Adele, kan dit my echter niet beletten, om te zeggen, dat geen kind van hare jaren by haar te vergclyken is; en dat zy in deeze zes laatfte maanden nog onuitfpreeklyk in haar  DE OPVOEDING. II? haar voordeel verandert is ; het geen toetefchryvcn is aan haar groot verlangen om te Communiceren. Er is iets, waar over ik my niet genoeg kan verwonderen; myne Tante heeft alle hare liefde weten te verwerven, en haar echter nooit gefpaart, maar, als het nodig was, ftrengelyk en voor.heel de waereld geftraft; en, in weerwil deezer fchynbare ftrengheid, is zy zo vurig van Adele bemint; ja, bezit zy al haar vertrouwen. Adele is nooit recht gelukkig, dan by hare Moeder; en ik zie, dat zy het genoegen van met haar te praten altoos verkiest, boven alle de tydkortingen, die voor haren leeftyd gefchikt zyn. Zie daar zeker het volmaakt toppunt der Opvoeding. Zo gelukkig wordt men niet, als men een kind, door het altoos zyn zin te geven , bederft! Dewyl Adele nu in den rang der redelykemenfchen getreden is, zo is 'er befloten , dat zy voortaan myne Tante in het optellen der Huisfelyke rekeningen zal behulpzaam zyn.' Ten dien einde zullen de Hofmeester en de Kok allen morgen hun Huishoudings- en Keukenboek binnen brengen, op dat zy zich vroeg gewenne, om de oplettentheid aan dingen van deezen aart niet met verachting te behandelen. Dit ftuk wordt, door de meeste vrouwen , uit luiheid of onbekwaamheid verzuimt. De onkunde is doorgaans nydig en kwaaddenkend. Zy wil zo gaarn H 3 hen  HS BRIEVEN OVER hen vernederen , die zy nimmer kan evenaren , en haar hare minderheid doen gevoelen. Zy Verbergt hare fchande, onder den fchyn van zorgeloosheid, en dikwyls zelf der klemachting. Dit is de reden , dat wy zo dikwyls zien, dat kundige en weldenkende lieden door gekken worden uitgelachen ; en waarom Mevrouw de G . . (die nooit eene fom heeft kunnen optrekken ,) zo ongenadig fpot met vrouwen, die tyds genoeg hebben, om haar Huisboeken zelfs na te zien. — Vaarwel, Mevrouw; ik vertrek binnen agt dagen. Ik denk, dat gy dan reeds buiten Parys zyt: maar ik vleije my, dat gy niet twyffelt, of ik my, by myne aankomst, aan uw huis zal vervoegen, om dit zelf te horen, en, zo gy nog niet vertrokken zyt, u zeer vee] van myne Tante .te verhalen. VEERTIENDE BRIEF, De Baronesfe aan de Picomtesfe. xr J-^een, myne waarde Vriendin, Adele leest liog geen der werken , waar van gy fpreekt. Hoe wel zy zo veel verlhnd en vernuft heeft, als een kind van hare jaren hebben kan, is zy echter in verre na nog niet gefchikt, om de goede Auteurs der Eeuwc van Lodcvvyk den XIV. i recht.  DE OPVOEDING. ïïf/ recht te kunnen doen. Zy heeft 'tot nu nog weinig meer gelezen, dan het geen ik vóórhaar heb opgeftelt. Maar nu gaan wy tot leerzamer en gewichtiger werken over. Zy heeft de oude Historie van Rollin begonnen, en hier op zal de Romeinfche en Franfche volgen; dan zal zy de Eeuw van Lodewyk den XIV., en eenige Engelfche Gcfchiedenisfen leren kennen; waar mede wy de Historiën zullen befluiten. Alles zal met ruim twintig delen aflopen. Wy lezen thans, voor werken van uitfpanning, eenige Toneelftukken, en in driejaren zullen wy Campistron, la Grange, Chantel, laChausfée, Destouches, Marivaux, de Vaerzen vanFontenelle, Pavillon, Desmahis, enz. leren kennen. Deeze aangename Auteurs, doch van den tweden rang, zullen haar bezig houden, tot dat zy fmaak genoeg heeft, om werken van genie, met verrukking , te kunnen lezen. Van deezen avond hebben wy het Treurfpel van Andronicus geëindigt; en, in weerwil myner aanmerkingen en berispinge, fmolt Adele in tranen. „Is 't mooglyk, zei,, de zy, dat men een fchoonder en treffender ,, ftuk maken kan? Ongetwyffelt, zeide ik; en gy zult my dit toeftaan, als gy eens die 011„ fterfelyke fchriften leest, wier opftellers gy ,, nu nog maar van naam kent, zo als Cor- „ neille, Racinc, Voltairc, Crêbillon, en „ Maar, Mama, daar een middelmatig, ftuk my II 4 „ zo  I2Ö BRIEVEN OVEÏJ „ zo treft, hoe veel vermaak zou een Treur„ fpel van Corneille my niet doen waarom ont- >, houdt gy my zulks? . . Omdatdever- „ wondering, de verrukking, die Andronicus in „ u verwekt, u onwaardig maakt voor als nog „ Cinna te lezen. Zo gy de fouten van dat „ ftuk konde zien, dan zoudt gy byna niet be~ „ wogen kunnen worden , over al het geene u „ thans zo treft. Cinna zoude u nog niet aan„ doen, dewyl gy de verhevenefchoonheidvan ,i dat ftuk onmooglyk kunt bevatten. — Maar „ ik ben echter verzekert, Mama, dat ik de „ fchoonheden der Horaces zoude bezeffen.— „ Hoe ? — 's Avonds voor ons vertrek uit Pa„ rys, kwam Mevrouw***, met hare Doch„ ter, die van myn ouderdom is , u bezoe- „ ken Wel nu? Wel mi, Mama, „ dit jong juffertje gaf my in myne kamer een „ bezoek; zy zeide my, dat zy de Horaces „ hadt zien vertonen, en dat zy er geheel door „ verrukt was. Dies te erger voor haar, „ myn kind, want zy toont, dat zy de ge„ maaktheid aan de onkunde paart. — Hoe „ oud moet ik dan zyn, om Corneille en Raci- „ ne te lezen? ■ Als gy in ftaat zyt, om ,, de gebreken der ftukken, die wy lezen , zelf „ op te merken. Die van Andronicus be- „ gryp ik volmaakt wel. Ja! om dat ik u die heb aangetoont; dit is niet genoeg: » gy  BR O PVOÉ D IN O. ]2T J, gy moet er, zonder dat ik er u iets van zeg, 9, door getroffen zyn. Zy moeten u zelf in 't oog vallen. — O, wat verlang ik naar die fchone werken, waar van ik met zo veel ver„ 'wondering hoor fpreken ! Maar, Mama, gy „ hebt zeker alle die Boeken? ik heb die op „ uw Catalogus gezien, maar niet in uwe Bi,,' bliotheek: waar zyn die dan? — In de twee ,, kasfen in myn Kabinet; zedert ik u de lleu- tels van myne Bibliotheek gaf, heb ik die ,, daar uitgenomen. — Was het niet genoeg, ,, dat gy my die verboodt te lezen ? — Zekerlyk; ;, gy weet, dat ik van uwe gehoorzaamheid en ,, oprechtheid alles verwagt. Zo ik daar niet ge- rust op was, kon ik u dan liefhebben?.. Ik ,, heb u alleen het verdriet willen fparen, om al,, le daag deeze Boeken te zien, zonder die te „ mogen lezen. — Maar, Mama, gy hebt my bej, looft, om my fomtyds, in den winter, naar ,, het Schouwburg te brengen; hier zal ik im,, mers Racine, en Voltaircs Treurfpellen zien.—i Geenzins; dan zal ik er niet met u gaan.—• ,, Gy zult dan de dagen uitkiezen, dat er mid,, delmatige Hukken gefpeeltworden?—Ja, alle j, zulken als er op uwe Catalogus daan.— Dat ,, is droevig! zullen wy dan geen nieuwe ftük* ,, ken zien, geen eerde vertoningen? — Wees ,, gerust, ik kan u, zonder onvoegzaamheid , s, daar fomtyds op die dagen brengen." H 5 Gy  XZ2. BRIEVEN OVER Gy ziet, myne Vriendin, hoe zeer Adele moet verlangen om deeze werken te kennen , en met hoe veel aandagt zy die lezen zal! Oordeel, met hoe veel vermaak ik haar' verftandige aandoeningen en kundige verwondering zien zal. Alles , wat gy my nopens de gevoeligheid van Conftance zegt, verwondert my niets het minfte. Ik heb zelf gezien, hoe vatbaar zy is voor genegenheid. Sta my toe, myne Vriendin, u te mogen vergen, dat gy, wel verre van deeze grote aandoenlykheid nog meerder aan te zetten, die behoort te matigen. Gy hebt, dewyl gy eene zware koorts hadt, in geen twee dagen haar gezien, en het kind was waarlyk wanhopig. Zy weende, wilde niet eeten. Men moest haar by u brengen; zy was ziek van droefheid; en gy waart wreet genoeg om er op te roemen, dat gy in ftaat waart om zulk eene ónredelyke tederheid te kunnen inboezemen; eene tederheid, die voor dit allerbeminlykfte kind zo rampzalig worden kan ! Zo gy eens een langdurige en gevaarlyke ziekte hadt, wat zou er toch van haar worden ? Zo gy eens verpligt zyt, om haar voor ettelyke maanden te verlaten, hoe zal zy uw afzyn kunnen verdragen? Deeze zwakheid kan de pyniging haar 's levens worden ; en gy verzuimt dit te verbeteren, om dat «we eigenliefde daar door zo aangenaam gevleit wordt! Moet een Moeder op deeze wys beminnen?  DB OPVOEDING. 15.2 tien ? Ach ! ik zoek myn genoegen in de deugden en het geluk van Adele. De moederlyke liefde behoort de belangclooste van allen te zyn, devvyl zy geene gelyke wederkerige liefde kan hopen. Om die reden moet zy levendiger-zyn, dan de vriendfehap, verhevener dan de liefde : zy alleen weet alles toetelfaan, alles opteofferen, terwyl zy verzekert is, dat zy echter maar voor de helft zal beantwoort worden. De Broeders, de Vrienden, de Beminden kunnen elkander even zeer beminnen; maar bemint immer het allerbeste kind zyne Moeder zo teder, als het door hare Moeder bemint wordt ? Welk een groot onderfcheid moeten de jaren zelf hier maken; het denkbeeld, dat eene Dochter natuurlyker wys hare Moeder zal overleven ! . . v Laten wy des van onze kinderen geene zo driftige liefde vorderen, als wy voor hun gevoelen. Ik ben het eerfte voorwerp van Adeles liefde; maar zal ze niet eens een Man, Kinderen, eene Dochter hebben! . . .' . Hoe dwaas zoude ik zyn, indien ik dan nog de eerfte plaats in haar hart wil* de hebben! Van nu af wil ik niet, dat zy voor my eene andere liefde heeft, dan die zy my al haar leven zal kunnen toedragen; datzymymec leedwezen, maar zonder tranen, verlaat; dat zy my in de koorts kan zien liggen, zonder zelf van droefheid ziek te worden: met één woord , dat hare tedere liefde voor my gègront zy op de dank-  1*4 BRIEVEN OVER" dankbaarheid, dat zy onveranderlyk zy , e}J dat de reden alle hare bewegingen beftiere. Voeg hier by, myne waarde Vriendin, datgy, zo gy haar toelaat, om u zonder eenige bepaling te beminnen, en tot zwakheid toe, gybaaf hart week'maakt, en haar de gefchiktheid geeft, om zich in 't vervolg blindeling overteleveren aan driften, waar tegen gy haar behoort te wapenen. Gy geeft haar uitmuntende lesfen , maar wat zullen die uitvoeren, zo gy haar niet leert, zich zelf te bellieren ? Zyn wy dan niet overtuigt, dat eene zo, tot zwakheid toe, beminnende Vrouw nooit gelukkig zyn kan ? Grote driften doen ons dolen , of vergiftigen de genoegens onzes levens. Wy zyn er of de flavinnen , of de flagtoffers- van. Leer uwe Dochter niet fiegts hare driften tegenfland te bieden, maar die ook te overwinnen. Zy zal, zegt gy, alleen ■wettige hebben. Ei lieve, weet gy dit nit reeds zo zeker? Evenwel, ik geloof, ik hoop het. Zy zal haren Man vurig beminnen; en wie belooft u, dat hy haar insgelyks zal beminnen ? En , al was dit zo, zal zy echter niet altoos al de pyningen der vrees, der minnenyd gevoelen ? zal zy hare jalouzy niet eindelyk gègront maken?. Herdenk alles, wat wy, op dit Huk, famen gefproken hebben. Ik herbaal het nog maal: Conrtance is my, boven al wat ik zeggen kan, dierbaar. Haar karakter is zo be-* min-  DE OPVOEDING. 125 minlyk, als haar gehele perfoon bekoorlyk: Maar zo gy de grote aandoenlykheid van haar hart niet matigt, dan zullen hare deugden vande omftandigheden, waarin zy komen zal, altoos afhangen, en zy zal nimmer waarlyk gelukkig zyn. VYFTIENDE BRIEF. '£)e Vicomtesfe aan de Baronesfe. Ik heb, myne lieve Vriendin, ü thans zeer nodig. Myn lot wordt daaglyks lastiger! . . . . Myne Flora — gy zult, als ik u zie, alles weten ; ik kan niet befluiten, om u dat te fchryven; ik ben Moeder! Haar man doet my alle mooglyk verdriet. Ik zie hem haast niet; maar ik weet, dat hy zich ruïneert, door zotte verkwistingen en het fpel. Men zegt, dat hy dol verheft is op eene Dansferes der Opera, die nu eerst opgang begint te maaken. Gybegrypt, welke wanorders zulke dwaasheden natuurlykerwyze moeten voortbrengen, en wat ik voor myne Dochter moet vrezen! Maar, het geen my 't meeste kwelt is, dat zy volftrekt ouverfchillig is omtrent het gedrag haars mans , en het verlies van haren eigen goeden naam. Het is waar, dat alles fchynt famen te fpannen, ora  t2Ó? BRIEVEN OVER om haar in hare dwalingen blindeling te doea berusten. In weerwil van haar fchuldig gedrag, ■Wordt zy echter overal gezogt ên^wel ontfangen. Men fpreekt zeker van haar, zo als zy verdient, maar zy is echter in de mode; en zy fchynt te moeten geloven, dat men , met rykdom en geboorte, alles vrylyk doen mag, wat ons behaagt. Dit moeten wy bekennen, dat in onzen tyd, dat is voor vyftienjaar, de Waereld niet zo gevaarlyk was, dan zy nu voor jonge lieden is. Toen moest men ten minden een goeden naafn hebben, om er wel ontfangen te worden. Het geen eene Vrouw toen voor altoos zoude bedorven hebben, is nu een beuzeling, daar men niet eens op let. Nu gaan de jonge Vrouwen van twintig jaar overal alleen, en ontfangen alle jonge lieden by haar. Zy hebben kleine Loges ,■ daar zy zich met de mannen alleen opfluiten. Zy gaan er ten minden zonder haar mannen, 'zo wel als naar het Bal der Operas, fomtyds zelfs alleen door eene Kamenier verzelt. Dit alles zoude in onzen tyd zyn uitgeroepen, en eene jonge Vrouw tót febande gerekent zyn; nu is het zo het gebruik. Om een Lieveling te durven hebben, moest'men toen zeer veel gevaren tarten. Men kon hem on« mooglyk ontfangen, en zeer bezwaarlyk ontmoeten. Men moest dan eene domheid aantfeemen, waar toe weinig vrouwen bekwaam zyn. •  DE OPVOEDING. Ilf zyn. De vrees deedt by haar, 'tgeen de deugd niet doen konde. Thans is het het zeltde, of men een goed of liegt gedrag houdt. Deeze vryheid, in losbandigheid ontaart , vertoont zich overal, in alle daden en gefprekken: de Bon Ton wordt zo bedorven als de zeden. Men vindt jonge lieden, die eerst een jaar of zes zeven in de Waereld gelecft hebben, zich beroemen op hunne Godsdiensteloosheid. Zy wanen, dat het Ongeloof vernuft, en de Godverzakery wysbegeerte is! De zedigheid is niets nieer dan eene uiterlyke plegtigheid, eene grimats der gezelfchappen; waar van men zich ontdoet, zo dra men zich niet meer met vyftig of zestig perfonen by elkander vindt. Deeze omkering is ook zelf in de kleding der vrouwen zichtbaar. Ik kan my niet gewennen , om haar, op de publique plaatzen en wandelingen , zonder collier, zonder poeijer, en met verfommelden doch tenens gezochten opfchik te zien ; met het hair om de ooren en op de fchouders hangende, na dat zy reeds drie uuren vóórhaar Toilet gezeten hebben. Kort gezeit, het komt my voor, dat deeze gemaakte flordigheid, ert dit onbefchaamt voorkomen, de jongens veel minder in bedwang houdt, dan de 'zedige en deftige opfchik, waar mede wy verpligt waren in het openbaar te verfchynen. Ach J myne Vriendin, wat.is het eleudig, te moeten denken.  ^tftS BRIEVEN OVER ken, dat Adele en Conftance eens die gevaat* lyke Waereld zullen intreden! Hoe zullen wy haar daar tegen wapenen ? Hoe zullen wy haar beveiligen, voor hct'gemakkelyke dat er ligt in zich te bederven ? . . . Het moet zyn, dat ik thans wel eene zeer onverfchillige toekykfter van dit alles ben. Alles , wat ik zie, alles , wat ik overdenk, doet my aan; ik neem er groot belang in; dewyl het het toneel is , waar op Conftance haar leven zal doorbrengen. Ik befpot en belach niet langer alle de dwaasheden, al het verkeerde, dat ik zie: het geenmy eertyds vermaakte, bedroeft my thans. Ik heb ook al de vrolykheid verloren, die men my voorhenen zo zeer benydde. De Reden beduidt niets ter waereld; zy beneemt my alle myne aangenaamheden; zy ftaat den zulken alleen wel, die lang met haar bekent zyn geweest: dit is de oorzaak , dat zy u zo bevallig, en my zo bedroeft liegt aanzicht! — Vaarwel, myn hart. Mevrouw d'Ostalis is hier, in volmaakte gezontheid, aangekomen. Zy verzekert my, dat gy nog voor December hier zyn zult. Mag ik my daar waarlyk mede vleijeu ? ZES-  de opvoedins. ï2ö ZESTIENDE BRIEF, Antwoord der Barone's/è. Alle uwe aanmerkingen, myne Vriendin , zyn Volmaakt gegront. De Waereld is oneindig ge» Vaarlyker dan in onzen tyd; maar ik boude my Verzekert, dat een wel opgevoet deugdzaam jong mensch hare klippen zeer gemaklyk kan verlnydcn. Het allerllegtfte, gelyk gy zeer wel opmerkt, is de grote losbandigheid, die men thahs onze jonge vrouwen toeftaat. Maar als Adele in de gezclfchappen komt, dan zal zyze* ker verftand, vaste beginzels, een onbedorven hart, nette begrippen ert edele gevoelens hebben , en geVolglyk eene fterke zucht, om zich 'door haar gedrag en hare deugden te onderfcheiden. Alsdan zal ik haar het afbeeldzel van de Waereld, door u met zo veel waarheid getekent , voor oogen leggen, en er byvoegen i „ Bedenk wel, Adele, dat deeze buitenfpork ge vryheid de jonge Vrouwen veel meer na„ deel by brave lieden doet, dan zy er ooit 4, vermaken uit kunnen erlangen: maak er dan „ geen gebruik van, zo gy onberispelyk ba«, geert te zyn." Maar zegt gy, zyt gy gerust, dat uwe Doch- ji. deel, I ter^  -I30 BRIEVEN OVER ter, in weerwil der Mode en der voorbeelden, den moed zal behouden, om uwen raad te volgen? Ongetwyffelt; of alles, wat ik nu voor haar doe, is onnut. Ik durf zelf meer zeggen: zy zal deezen raad met vermaak, zonder moeite, volgen. Als men deugdzaam is, als men zich by vaste regels bepaalt, als men niet het allerminfte coquet is , dan eerbiedigt men de betaamlykheid, dcwyl die ons nergens in bedwingt. Hebt gy ooit gezien, dat de fchoonheid het allerhelderfte licht fchroomde ? Zo ook ontwykt de geruste onfchuld geene getuigen. Zy vreest nooit, dat men haar waar zal nemen. Gevolglyk zal myne Dochter, met, hare Kamenier, niet in 't geheim naar het Bal van de Opera gaan; zy zal, als zy twintig jaar is, geen gefloten Loge hebben. Zy zal er nooit ingaan, dah met eene vrouw, die ouder is dan zy zelf. Men zal haar nooit te paard ontmoeten , alleen door eenen Palfrenier gevolgt. Als men geen oogmerken heeft, dan is het gemaklyk zulke kleine opofferingen aan de Betaamlykheid te doen. Rekent gy ook het edel vermaak voor niets, dat men altoos met onderfcheiding behandelt, en nooit vermengt wordt met die verachtelyke Vrouwen, welke men Coquettes en onbefchaamden noemt ? De befmetting is ook zó algemeen niet. Daar zyn nog vele vrouwen , die men tot voorbeelden kan Hellen. Me*  DE OPVOEDING. I3I Mevrouw d'Ostalis is zeker eene der zulken. Mevrouwe de L * * * , ouder maar echter nog jeugdig genoeg, heeft nooit met haren goeden naam gefpeelt. Heeft zy, hoewel zeer fchoon , zeer beminlyk en zeer bekent, immer den naam gehad, dat zy een gunsteling hadt? Hare zedigheid was zo bekoorlyk, dat onze jonge vrouwen eenige weken gepoogt hebben fchroomvallig te fchynen. Maar ongelukkig, elk die wilde% bloosde niet; zo dat deeze mode was fchielyk uit. Men vindt nu nog vrouwen, die waarlyk zich zo zeer door hare deugden, als aangenamen ommegang, onderfcheiden. Onder vele anderen heeft Mevrouw de P * * , met het innementfte vernuft, het fraaifte gelaat , en alle de bevalligheden der jeugd, zich eene reputatie bezorgt, die boven alle kwaadfprekentheid is. Laat dit u gerust (lellen, dat een braaf jong mensch zeer mooglyk die gevaren kan ontduiken , die gy voor Conftance vreest. Voedt haar wél op: hou u wél met baar bezig, en ontrust u niet omtrent het toekomende. ZEVENTIENDE BRIEF. Mevrouw d'Ostalis aan de Barone'sfe, Ik heb u, myne waarde Tante, reeds gezegt, dat ik den Ridder de Valmont reeds gezien, I 2 en  132 BRIEVEN OVER en hem zeer beminlyk gevonden had: nu kan ik u meer van hem zeggen: want ik heb gister avond met hem by Mevrouw de Limours gefoupeert; Mevrouw de Valcé was er ook; nooit was zy zo opgefchikt, of zo vrolyk, en nitfchitterent. Dit alles was niet zonder oogmerk , mooglyk niet zonder uitwerking. De Ridder is zeer jong, en heeft weinig ondervinding. Ik zag echter, dat hare co- quetterie hem veel meer verwonderde, dan aan- deedt. O, Zo hy wist, welk een uitne- ment geluk men hem toefchikt! Hy zou zeker alle deeze ftrikken ontwyken. Na het Soupé kwam hy» by my, en vroeg met zo veel belang naar u, dat hy my waarlyk ontroerde. Hy vroeg ook naar Adele. Toen ik hem zeide , dat zy zeer gegroeit en opgemooit was, geloof ik, dat hy root wierdt; dit is zeker, dat hy zuchtte. Mevrouw de Valcé ftoorde ons, en verzogt hem om Wisk te fpelen; hy ging met haar naar de Speeltafel, en bleef er, tot dat het gezelfchap fcheidde. Ik weet niet, of Mevrouw de Limours de ontwerpen harer Dochter ziet; zy heeft zeker veel natuurlyke fchranderheid; maar zy ziet nooit wel, dan als zy bedaart ziet; en het minfte belang, dat zy In iemand neemt, verblindt haar. "Somtyds heeft zy'nu nog oogenblikken, waar in zy denkt, dat Mevrouw de Valcé alleen onvoorzichtig is, en  DE OPVOEDING. 133 en gevolglyk gelooft, dat zy zo wel in de gezelfchappcn ontfangen wordt, als zy zich verbeeldt. Als men van aanzien en jong is, een man heeft , die zich nergens mede bemoeit, wordt men juist niet uit de waereld gebannen. Mevrouw de Valcé is fraai, wel gekleet, danst keurlyk; zy verfiert eene party; men verzoekt haar des op alle Bals en Soupès; en dit zal zo blyven, tot zy verpligt zyn zal hare pluimen , haren opfchik en het dansfen te moeten verlaten. Zie daar , dit is al de onderfcheiding, die men haar nu bewyst. Zy ondergaat, voor het overige, alle die vernederingen, die een liegt gedrag moet voortbrengen. Daar is geen jonge Vrouw, die met haar in *t publick wil omgaan. Zy zelf, die met haar verkeren, fchynen het te verbergen. Nog meer: alle Schoonmoeders , alle Moeders , die den; goeden naam harer Dochters ter harte nemen , behandelen haar met eene verachting, die dikwyls al zeer fterk in 't oog valt. Men bejegent haar koeltjes, ook als zy beleeft is. Zy durft hier niet over klagen ; zy vertroost er zich over, door andere Vrouwen, die een goe« den naam hebben, te lasteren. Zy verliest, immers voor eenigen tyd, hare Vriendin, Mevrouw de Germeuil. De man deezer Dame, niet zó zorgeloos als de Heer de Valcé, is boos geworden, en heeft ten laatften zyne Vrouw ■ I 3 op  f34 BRIEVEN OVER op een Landgoed, veertig mylen van Parys, laten brengen. Men zegt, dat hy tegen het éinde des winters weêr zal komen; maar dat zy er ten minden twee jaar in ballingfchap zal moeten blyven. Vaarwel, myne lieve Tante. Ik ben aan de Portretten myner twee Dochtertjes begonnen; en gy zult die zekerlyk, by .uwe wederkomst, in uw Kabinet vinden. Séraphine is door ha» re Grootmoeder wat bedorven, die zich met hare potzerytjes wat te veel vermaakt heeft. Diane is het zelfde lieve zoetaartige kind. Ik geef haar zelf lesfen in de muziek en het tekenen. Dewyl zy even oud zyn , hebben zy veel Zucht om elkander voorby te leren: eene begeerte, die ik zorgvuldig aankweek , dewyl zy , wel beftiert zynde , veel nuts kan aan* brengen. AGTTIENDE BRIEF.- Antwoord der Baronesfe. Ik zal, myne waarde Dochter , binnen drie Weken te Parys zyn. Ik fchryf thans ook aan Mevrouw de Limours , om haar te zeggen, dat myn oogmerk is, om in de aanftaandeLente naar Italien te, reizen. Ga eens by haar, en  DE OPVOEDING. Ï35 en doe haar de redenen, die ik hier toe heb , bcgrypen. Een Brief van my kan die niet alleen uitleggen. Laten wy nu van uwe Dochtertjes fpreken. Verzuim toch niets, om Séraphine van die haar zo natuurlyke kleine ftoutigheden te verbete- • ren: zy kunnen zo gemaklyk tot boosaartighcden verbasteren. Montaigne zegt: ,, En een „ Vader is zo zot, dat hy het voor een goed 5, teken houdt, als hy zyn Zoon eenen boer ,, of knegt hoort beknorren, die hem nietdur- ven tegenfpreken: dit zyn de haatlyke uit„ botzels van wreetheid en dwinglandy!" Beftraf Séraphine des geftreng over hare eerfte kwaadaartigheid ; lach nooit om hare kuren, en vooral, vertel die nooit in haar byzyn op een lugtigen trant: want, de eigenliefde is nog ïlerker, dan de vrees voor ftraf; en het vermaak van andren te doen lachen, en van haar te doen fpreken, zoude haar alle ftraffen doen uitharden. Het is zeer nodig, dat een kind begrypt, dat alles, wat kwaad is, ook haatlyk is, en niets dan verachting kan inboezemen. Maar, zo gy haar al lachende beflxaft, zal zy 'zich inbeelden, dat er aangename ondeugden zyn, die ons zelf beminlyk maken kunnen. Dit gevaarlyk denkbeeld bederft veel karakters. Gy kent Mevrouw de Clarence ; zy is alle hare gebreken verpligt aan hare zucht om fteI 4 kelig  Ï3 Ik verzoek u ook, myne Liefde, dat gymetde grootfte omzichtigheid gebruik maakt van den nayver* Maak uwe Kinderen niet afgunstig !, Zo zy zich ooit aan die ondeugd overgeven , dan zyn hare harten onherftelbaar bedorven. Wees hierom des ook altoos ftrikt recht-, vaardig. Eene welverdiende Loflpraak verwekt nooit in een ander kind afgunst en haat, ten zy het reeds bedorven is; zo die loffpraak maar geen betrekking heeft op het hart. By voorbeeld : zo Diane merkte, dat gy dagt, dat zy u niet zo teder lief hadt als Séraphine' dan zou zy zich zo zeer bedroeven, dat zyvan hare Zuster zelf afkerig worden zoude. Daar zyn geene kinderen , die dit niet zeer jalours maakt: ja zelf dat kind niet, dat met genoegen een Broêr of Zusje kan horen pryzen over be, kwaamheden, die het zelf niet bezit. De Na, tuurlyke billykhe-id leert ons, dat men iemand bemint, naar mate men gelooft dat zy -vatbaar Is voor die liefde. In onzen onbedorven ftaat;, geven.  BE OPVOEDING. IJ7 geven wy altoos den voorrang aan het vermaak van bemint, boven dat van geprezen te worden. Dit is de reden, dat het zelfde kind, 't welk met blydfchap de vorderingen eener Zuster ziet, het denkbeeld, /van minder dan die gelieft te zyn, niet kan verdragen. Overtuig uwe kinderen, dat gy hen beide even zeer bemint , en ook gerust zyt, dat zy u beide even teder liefhebben. Laten alle uwe goed¬ en afkeuringen billyk zyn ; dan zullen uwe kinderen nooit nydig worden op elkander. Zo gy Diane, zy die mooijer is, meer liefkoost dan hare Zuster , en met die u liever bezig houdt , om dat zy meer vernuft heeft, dan zult gy jalouzy verwekken, en alle de voordelen der Natuur en der Opvoeding ontnemen. Ik voorzie, dat de jonge Ridder op Mevrouw de Valcé zal verheft worden. Naar de denkbeelden , die ik my van zyn karakter gemaakt had, kon ik niet denken, dat hy zo fpoedig door eene Coquette zoude zyn verftrikt geworden. O! zo hy verwaant, zo hy zwak is, dan is alles gedaan. —>-. Ik beken u echter, dat ik niet dan met moeite zoude afzien van een oogmerk, dat ik, zedert ik hem kende, gehad heb. Ik heb zyne kindsheid zo naauwkeurig waargenomen; hy beloofde zo veel! De Brieven van zyn Grootvader en van den Graaf de Rofevilje zeggen zo veel goeds van hem. Hy I 5 zieï  I3S BRIEVEN OVER ziet er zó wel uit. Nu, ik zal, vóór ik naaf Italien ga, hem zelf zien en waarnemen, op dat ik weet, waar naar ik my fchikken moet. Draag wel zorg, dat Mevrouw de Limours niet merkt, hoe veel belang gy in hem neemt; zy zou ligtelyk daar van de reden gisfen, en ik heb vast bellotén, om haar dit geheim oogmerk nooit toe te betrouwen. Zo de Ridder de Valmont voldoet aan myne verwagting, zo ik naar Italien die hoop kan medenemen, zo wil ik, dat myne Dochter niet het allerminfte van dit myn oogmerk zal weten. Eene zo jonge Da-^ me behoort niet llegts nooit om trouwen te denken, maar zelf te vermoeden, dat ons oogmerk mooglyk zy, om haar nooit uittetrouwen. Men vindt weinig vermaak in eenen ftaat, die men weet , dat men wel dra zal verlaten. Voeg hier by, dat, als men aan een meisje den man wyst, dien men haar geven zal, zy ook haar geluk zal plaatzen in uitzichten, die door duiZende van toevallen kunnen verydelt worden; ja geftelt, dat dit niet gebeure, zo is echter zo eene aanbetrouwing altoos gevaarlyk. Zy moet noodzaaklyk de inbeelding van een jong meisje ontgloeijen, en haar overgeven aan de verleidentfte harsfenfchimmen, die zy zich zelf gevormt heeft. Gy kent Mevrouw de Limours, zy is in de gezelfchappen niet praatagtig: maar zy kan vol- ftrekt  DE OPVOEDING. 139 ftrekt geen geheim bewaren, in 't 'Welk zy belang neemt: dan beklapt zy zich duizendmaal. Hare gevoeligheid is te oprecht, om haar niet te beminnen, en te onbedagtzaam, om haar te betrouwen. Als haar hart weinig deel neemt in het geen men haar in 't geheim zegt, dan is zy volftrekt ondoorgrondelyk : maar als het toebetrouwde haar bedroeft of verblydt, dan leest men het in hare oogen, en de onoplettentlle kan het uitvorsfchen. Zodat, door eene zeer ongemene bizarrerie, hare grootlte Vriendin alleen , en niemand anders is het, die haar niet kan betrouwen. Heeft zy ons voornemen omtrent Conftance en Theodoor wel kunnen zwygen? Ik ben verzekert, dat hare Dochter zelf dit reeds weet. Dank hebbe myne voorzichtigheid , dat hy er nog niets van gemerkthceft; maar nu zal ik hem dit niet zo lang kunnen verbergen, als ik gewenscht had. Deeze ontdekking is altoos minder onvoegzaam by een Jongeling , dan by een Meisje. Vaarwel, myn kind, ik zal u nog eens voor myn vertrek fchryven. NEGENTIENDE BRIEF. De Baronesfe aan de Vicomtesfe. Ik heb, myne waarde Vriendin, u iets te zeggen , dat my zeer ter harte gaat; en ik beken, dat  Ï40 BRIEVEN OVER dat ik geen moeds genoeg heb, om het u mondeling te zeggen: vrees verzekert, dat het my zo zeer als u aandoet. Ik ben verpligt, omnogmaal, en wel voor een langen tyd, van u te fcheiden. Deezen Winter blyf ik te Parys : maarin 't Voorjaar gaan wy naar Italien, en dat wel voor agttien maanden. Gy zult myne kinderen zeker voor nog te jong tot zulk eene reis aanzien ; maar zy zyn echter ook kundiger, dan kinderen van hunne jaren doorgaans zyn. En ook wy gaan noch de Italianen, noch hunne wetten beftuderen : myne kinderen zullen hier hunnen fmaak voor het Tekenen 'gaan vormen en verëdelen; en al fpelent, terwyl zy de heerlykfte gedenktekens, en het verval derRomeinfche grootheid , met verwondering zien, zullen zy de gewigtige Historie van dat Ryk leren kennen. Myn Zoon, onder het opzicht van een zo tederen als verftandigen Vader, zal een goed Journaal leren maken; hy zal niets optekenen, dan 't geen zulks verdient; metéén woord , hy zal met voordeel reizen. Ik zal Adele, veertien jaar zynde, te rug brengen als eene uitmuntende Muzicienne, eene keurige Tekenares., zingende en fprekende als eene ItaHane, en bevryt van die kleine naauwgezetheden , waar van de Vrouwen alleen door het reizen genezen worden. Zy zal noch voor de zee, noch voor de flegte wegen vrezen: zy zal in eene ge=  DE OPVOEDING. I4t gemene Herberg zo gerust leren flapen, als in hare kamer; een geringen maaltyd voor lief nemen, en duizend dingen niet nodig hebben, die haar thans onöntbeerlyk toefchynen. Ik vind in dit voornemen nog zeer vele voordelen, die ik u allen niet fchryven kan; maar die gy eens zult weten, en my dan toeftaan, dat zy zeer gewigtig zyn. Voeg, myne waarde Vriendin , by het verdriet, dat ik zal hebben van u te verlaten, ook dat niet, 't welk uwe onredelykheid my zoude kunnen doen ondervinden. Gelooft gy, dat het my weinig kost, my van u en Mevrouw d' Ostalis voor zo lang te verwyderen ? Maar kan, mag ik aan het nut myner kinderen iets weigeren ? Vaarwel , myne lieve en ware Vriendin. Ik fmeek u , antwoordt my niet in uwe eerfte heftigheid. Spaar die verwyten, die myn hart zouden pynigen, en het uwe niets verligten. Vaarwel: ik vertrek wel haast. Schryf my, bid ik u nogmaals, fchryf my niet. Wagt myne komst af: hoor my, voor gy u van my beklaagt, of my veroordeelt. TWlN-  342 BRIEVEN OVER TWINTIGSTE BRIEF. De Ridder d' Herbain aan de Baronesfe. Ik moet, Mevrouw, u noodwendig reden vragen van het gedrag- van Mevrouw d' Ostalis. Ik weet bet niet langer uittebouden. Wel, zy wordt geheel en al 'ongezellig ! Ja, zy heeft eenige goede hoedanigheden; zy is toegevent, goedaartig, fpreekt van niemand in de Waereld kwaad; zy fchynt niets aftekeuren: maar, myn hemel! wat loopt er eene geveinstheid onder! of, wilt gy, zy berispt de gebreken zofyn, en ,zo diep infnydende, dat de kwaadfprekentheid zelf dit niet half zo goed weet te klaren. Ik zal u zo eens het een en ander maar zeggen, op dat gy zotidt kunnen oordelen, hoe ver in dee- ' zen hare kwaadaartigheid en fchynheiligheid overflaat! Ik ben drie weken op 't Land geweest, by Mevrouw de R.... Daar was veel gezelfchap. Mevrouw d' Ostalis kwam er ook, 'en maakte, 'gedurende een gehelen dag, veel opgang; dat moet ik ook zeggen. Na den Maaltyd ftonden de Heren öp, om op de Billiart te fpelen. De Dames gingen weg, en verftaken zich in een klein kabinet, om op haar gemak te gaan zit- , ten  Ï)E OPVOEDING. I43 ten fpinnen, ('t geen nu zo de mode is. ) Mevrouw d' Ostalis hadt de beleeftheid, om haar .Borduur- en Tapyt-werk te (taken, en rooE haar, hart op, eenen llegten Roman te lezen, die haar zeer moet verveelt hebben. Óp zekeren dag dat wy, voor wy gingen wandelen, by elkander in de zaal waren, zei Mevrouw de R..., dat de Franges van myn kleed haar uitnement goed toefchenen, om er mede te fpinnen. In eene luchtige bui, knipte zy er een van af. Terftond wierd ik omfingelt van tien Vrouwen, die my met eene allerbcvalliglte levendigheid ontkleedden , myn rok afrukten , en al myn galonnen en franges in hare zakken wegmoffelden. Mevrouw d' Ostalis alleen verwaardigde zich' niet, een enkelt.draadje te ne-. men, onder voorwendzel, dat zy niet fpou ; evenwel lachte zy zeer over deeze grap, die zy voor onnozel fcheen te houden. Boos over deeze valschheid , nam ik voor haar te ontmaskeren. Ik zond daar op myn kamerdienaar naar Parys; des, anderdaags bragt hy my eenen groten vrouwenmantel, heerlyk geborduiirt en met franges belegt, mede. Toen ging ik in de zaal. Op het gezicht van den mantel, kwamen alle de Vrouwen naar my toevliegen; ik verwyderde haar allen van my, en ging met den mantel naar Mevrouw d' Ostalis. Mevrouw , zeide ik, dewyl gy de eenige zyt ^diejny niet gcpl.un- dert  ' *44 BRIEVEN OVER. dert hebt, en geen deel wilde nemen in de fd~ menzwering der franges, zo geef ik u dit goud om uwe eerlykh'eid eenigzins fchadeloos te Hellen. Hier op gaf ik haar den mantel. Mevrouw d' Ostalis vondt deeze vertoning vry ver* hederentvoor de overige Dames: zy werdt root, en zei, al lachende: dewyl ik niet fpin, is my dit gefchenk van geen dienst altoos. Maar, Mevrouw, zeide ik, ik heb u dikwyls de fchouderitrikken van myn Heer, uw man, zien fpinnen, en ook de garnitures voor uwe Sakken. Zy werdt nog meer verlegen, en merkte, dat ik openlyk bewyzen wilde , dat zy zelf in kleinigheden niet dagt , als de grote hoop. Haar toeftand was netelig ; maar zy bleef by hare weigering, willende van geen Man iets aannemen , 't zy goud, 't zy zilver, en dat onder welke gedaante, of vorm , men het haar ook aanboodt; zy wilde echter ook geen kieschbeid vertonen, die een ftuk of tien Dames moest beledigen. Eindlyk hernam zy haar vrolyk en bedaart gelaat. Nog eens, zeide zy, ik fpin niet meer. Het borduren heeft my het fpinnen geheel agter wege doen laten; hierom wil ik iets dat zeer mooi, doch voor my van geen dienst altoos is, niet aannemen: maar verkoop het ons, wy zullen er eene Lotery van maken. Ik was verltomt over dit voorftel, dat door 't gezelfchap zeer gefmaakt wierdt. Mevrouw d'Os-  de opvoeding! 145 d* Ostalis, zonder myn antwoord aftewagten. Waardeerde den mantel, liet briefjes fciiryven , nam er zelf een, deelde de andere zelf uit, en fmeet het geld in myn hoed. De Lotery trok. Mevrouw de R*** trok den prys , die volmaakt te vreden was met de uitkomst deezer klugt, ja vondt die al zo vermaaklyk, als die van den Vorigen dag; Des volgenden daags had ik eene nadere uitlegging van Mevrouw d' Ostalis. „ Waarom, „ vroeg ik, weigerde gy een prefent om te fpinj, nen, daar alle de andere Vrouwen dit ontfangen, en er zelf om vragen? Mevrouwde „ L * * *; die gy dikwyls bezoekt, neemt dit i,, immers van alle mannen aan ? Zelf neemt zy ,, gouden Poppetjes, hondjes, galons, ja zelf, 4, dat meer zegt, klosjes. Doen Mevrouwen de j, G * * *, de R*** ook zo niet? is dit hare wys van doen niet ? —t- Zeer wel ^ maar het is geenzins de myne. Maar dan s, denkt gy nadelig van deeze Dames?—— Ik! ,, in tegendeel. Ik denk zeer wel over alle 4 die gy daar noemt, en voor Mevrouw de R*** heb'ik byzondere achting; ik geloof zelf, dat zy edele gevoelens heeft. '■— En vindt gy het ook zeer edel, dat zy gedurig ,, Prefenten vraagt, alleen om die te kunnen verkopen? By voorbeeld, hadt zy niet veel 4, beter gedaan, zo zy my gistren tienLouifen U. deel. K ge*  14Ö BRIEVEN OVER „ gevraagt hadt, in plaats van myn rok te bederven; was dit niet veel oprechter geweest? „ Gelooft gy, dat Mevrouwde R***9 „ zo zy, over het geen zy doet, ooit gedagt .„ hadt, zich van deeze kleine belachlykheden „ niet zoude ontdaan ? Zo ik even als zy ware opgevoet, zoude ik misfehien die zelfde gek- „ heden hebben." Ik beken , dat dit iaatfte zeggen my trof; want ik moet toeftaan, dat zy in andren verfchonende, het geen zy zelf niet in ftaat is om te doen, eene'oprechtheid betoont, die overtuigt, dat zy juist fpreekt zo als zy denkt; en dat hare toegeventheid zowelmenent als beminlyk is. Maar myn oogmerk was niet haar te pryzen ; daarom zal ik met nieuwe klagteu beginnen. Te Parys wederkomende, was ik met haar by Mevrouw de Limours op het Soupé. Mevrouw de Valcé , met nog twee. Dames, kwamen ten tien uuren binnen , en vertelden ons , dat zy naar de Variétés amufantes geweest waren , en Jéróme Poiiitu, Euftache Pointu, en de Fou raifonnable gezien hadden. Elk fprak met roem van deeze ftukken; men was er zelf over verrukt. Mevrouw d'Ostalis bewaarde een diep ftilzwygen. Men onderhieldt er haar over, en zy was gedwongen te bekennen, dat zy die ftukken niet kende. Hoewel deeze Comedien nieuw zyn, zo zegt geheel Parys die reeds van buiten op;  D E O P V O E D I N S. I47 op; en het is zo fchandelyk die niet gezien te hebben, als het eenyds was Cinna of Phedr» nooit te hebben zien fpelen. Nu, zy wierdt ouk terdeeg door't gehele gezelfchap ten toon geilek 1 Wy drongen er allen't meest op aan , dat zy toch de Variétés Amufantes, hoe eerder hoe beter, zoude gaan zien: twee of drie vrouwen drongen haar, om den dag vast te (lellen; zy zouden eene Loge bezorgen. Mevrouw d'Ostalis, verlegen gemaakt door deeze harde vervolging , beloofde om overmorgen er naar toe te gaan, zo zy niet verpligt zoude zyn naar Verfailles te keren: en op dit oogenblik, waarin ik u. fchryf, kent zy noch jféróme Pointu, noch de Fou raifonnable, dan van horen zeggen; en hare kennis is des wel zeer gebrekkig. Want juist de geestiglte zetten kan men niet in een gezelfchap herhalen. Ik vond my verpligt, haar ook eens alleen hier over te onderhouden. „ Heken maar, zeide ik, dat gy de Variétés „ Amufantes niet wilt gaan zien, om dat gy „ gehoort hebt, dat daar in op de betaamlyk,, heid geen byzonder acht geflagen wordt; „ maar gy gaat echter met vermaak in de Franfche Comedie , en ziet daar dikwyls hele „ vrye Hukken vertonen , voor al die van „ Dancourt, by voorbeeld. Zo men geen „ andre fpeelde, ging ik er nooit; want zy „ (trekken het Schouwburg tot fchande, en li 2 ,5 men  14» BRIEVEN OVER „ men kan die niet zien, zonder eene grote M verachting voor het betaamlyke te tonen, ,, iets, waar voor eene vrouw de hoogde ach„ ring behoort te hebben. Gelooft gy ook „ wel, dat de vryde Comedien, daar gefpeelt, „ in vergelyking komen met het meester/luk der „ Variétés amufantes? — Wel geenzins! maar „ elk een gaat er. — Ik kan u echter verfchei„ den vrouwen noemen j die door den Aroom ri niet zvn medegeOeept; Mevrouwen de S * * *, „ de C***, en zeker nog veel meer, die ik „ niet ken. Zo, gelyk gy zegt, deeze mode al- • „ gemeen was, dan zoude ik dies temeer bymy„ ne gevoelens blyven; dewyl ik, door daar „ nooit te gaan, my zoude onderfcheiden."— Hoe vindt gy, Mevrouw de Barones , deeze verwaantheid ? en dat in zulk eene zedige jonge Vrouw! Deeze trotschheid is des te ftotender, om dat de meeste Vrouwen daartoe volkomen ongefchikt zyn. Men moet zelftoeftaan, dat zy,behalven de zucht om zich door den opfchik te doen kennen, eene ongemene zedigheid betonen; zy hebben geen den minden trek, om zich te onderfcheiden. Zy doen en praten allen het zejfde: en, zo men uit haar gedrag moet oordelen, zyn zy niet eens op de goedkeurende verwondering van een eenig mensch geftelt. Wat Mevrouw d' Ostalis betreft, zy bereikt haar oogmerk; zy wordt onderfcheiden , en wordt  DE OPVOEDING. 149 wordt, in de gezelfchappen, met de grootfte achting ontfangen. Zy is zo minzaam , zo eenparig, zo befcheiden, dat hare benydfters zelf haar niet kunnen haten. Zy heeft ware Vrienden. Zy wordt door hare familie , en haren man, aangebeden: maar, in weerwil van dit alles, wordt zy, door de vreemtheid van haar gedrag, bloot geftelt aan de vuilaartigfte lastertaal , die men ooit tegen eene jonge Vrouw kan uitwerpen ! Men zegt immers, dat zy niet piquant is, dewyl zy noch verwaant, noch grillig , noch coquette belieft te zyn. De liefde, die zy vocfr u, haar man, en kinderen heeft, rekent men voor niets ter waereld: men zegt zelf, dat zy geen gunsteling heeft, om dat zy ongevoelig is. De kwaadaartigheid gaat nog veel verder. Alle Mannen noemen haar fchoon en beminlyk; de Vrouwen zeggen flegts, dat zy fchoonheid heeft; dat wil zeggen , in de taal der afgunst, dat zy regelmatige trekken heeft, zonder bevalligheid, en niets aangenaams bezit. Andren willen, dat zy niets gemaklyks in hare houding heeft. In 't kort, Mevrouw, gy weet niet, hoe veel belachlyks men haar toefchryft; en gy ziet. echter, hoop ik, dat dit haar eigen fchuld is. Zy heeft manieren, die alle'daag misfelyker , ja ondraaglyker worden. Myne gehechtheid aan u, en myne genegenheid voor haar, doen my met eene vryheid fchryven, dié K 3 tt  15» brieven over u niet mishagen kan. Wees gegroet, Mevrouw» Hoeneer komt gy toch te Parys ? EEN en TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw d' Ostalis aan de Baronesfe. Ik weet wel niet vast, of deeze Brief u nog, voor gy op reis gaat, zal aantreffen; maar ik heb u te fchryven over dingen, waar in gy veel belang zult nemen. Mevrouw de Valcé is ten eenenmaal van den Heer de Creny af; zy heefteensklaps kennis gemaakt met Mevrouw d'Oicy, Tante van den Ridder de Valmont. Zy eet er drie avonden in de week; en men zegt overal, dat dit is om den jongen de Valmont. Hare Moeder alleen weet niets van dit haar oogmerkde Heer d'Aimeri heeft het gemerkt, en tegen myn man van hare eoquetterie gefproken. De Ridder gedraagt zich tot nu zeer wel: ik geloof dat hy haar zeer mooi vindt. Maar het fchynt dat hare voorbarigheid hem ftoot; althans hy beantwoordt die geenzins. Mevrouw de Valcé begint nu een andren weg in te flaan. : Zy heeft den fchertzenden vrolyken toon verandert, in eene gemaakte treurigheid en afgetrokkenheid. Dit is veel gevaarlyker, en men zou zich niet 2'eer kunnen verwonderen, indien hy, zo jong en  DE OPVOEDING. I5X en zonder ervarenheid , in hare (trikken viel. Maar gy komt hier, myne waarde Tante, en myn Oom kan dien jongen Heer ten besten raden. Ik hoop des, dat men hem zyne vryheid, door zulke kunst - (treken , niet zal ontroven. Hy is thans niet te Parys : de Heer d'Aimeri heeft hem van daar gefchcurt. Zy zyn voor een veertien dagen naar Picardyen , by eene Nicht van den Heer d'Aimeri. Ik kan u niet ontveinzen,, dat hy Parys met weerzin fcheen te verlaten. Van daag heeft hy by myne Schoonmoeder gegeten ; men fprak van zyn reisje, en ik merkte, dat dit onderhoud hem neerflagtig maakte. Ik ben eergistren voor 't eerst van myn leven op een Colin- Maiïlard by Mevrouw de Clarence geweest; want gy dient te weten , myne waarde Tante, dat men zedert zes maanden, in plaats van Soupés dasfant te geven, Soupés geeft, waar op men a Trainc-ballet, en au Co~ lïn-Maillard^Xx. Gy gelooft zeker, dat deeze kindcrfpelletjes niet voorbedagt gefchieden, en dat de vrolykheid in een klein vrienden - gezelfchap die alleen invoert. In tegendeel: men. ontfangt onverwagt een verzoek om Traine-ballet te komen (pelen, en dat wel veertien dagen te voren; fomtyds van menfchen, die men in 't geheel niet, of flegts van aanzien, kent; zo als ik Mevrouw de Clarcnce. Ik kwam er des. avonds ten half tienen in het kleed van Traino» K 4 %  BRIEVEN OVER Balkt, dat is, en Lévite. Ik vond er twintig jonge lieden Van beide Sexes, en vyf of zes Schoonmoeders: allen zaten Uil en bedaart in een kring, en fchenen geduldig het uur om te beginnen af te wagten, dat eerst na het Soupé begint; want men kan niet befluiten, om, voor half twaalf, zyne coëlfure of kleding te verhavelozfen: iets dat, dunkt my, kwalyk ftrookt met de vrolykheid , die zulke fpelletjes moet verzeilen. Mevrouw de Valcé en de Ridder de Valmont waren bier ook. Zy hieldt zich, of zy nergens deel aan nam, maar zogt van tyd tot tyd de oogen des jongelings , door hem zo zagt als bedrieglyk enfterk aan te zien . .. 'tWierdt elf uuren. De Schoonmoeders gingen zich tot het fpelen van Wisk nederzetten, en het Col'tnMaillara^ begon (i). Toen ontdekte men eeni-r ge, geheime genegenheden: de Colin-Maillard greep nooit iemand, dan die, die hy beminde, of fcheen te beminnen. De ware of gemaakte genegenheid, by deeze ; de coquetterie en' de gek- ■ (i) Om myne goede lezers een weinig op. te houdpn, zeg ik nu'eerst, dat Coüti-Mqillard niets anders is, dan ons Blindemannetje fpelen;. en Traine-Ballet overeen, komt met ons Tikje my". Hier uit kan men opmaken, of Madame de GenJis wel al te iïreng over vele Mo. dés, by de Paryfclie Groten 'en yogue, oordeelt.' 't Kort gebeuren , dat men. hier ook deeze grillen nadeedt: dit n&s ter onderrichting.  1115 OPVOEDING. 153 gekheid van anderen: alles toonde, dat men zekere oogmerken hadt. Het fpel was zeer levendig : allen liepen en fchreeuwden, op twee of drie perfonen na, die zeer onverfchillig bleven ; maar de ware vrolykheid deelt zich altoos mede. Men poogde haar door gewoel endwaasheden naar te bootzen, doch men boezemde haar niet in. Myn Heer d'Ostalis, Mevrouw de S * * * en ik, waren ook ten hoogften verdrietig , en verveelden ons elendig; en TraineBallet, 't welk gy ons meermaal in uw gezelfchap , met goede Vrienden op uw Landgoed, zo vrolyk zaagt fpelen, was niet in ftaat, om orts een oogenblik te doen lachen. Ik beken, dat ik magtig verlegen was, zo dra het myn beurt wierdt, om vyf of zes jonge lieden , die ik niet kende, na te lopen , en dat ik hen zeer ongevallig met den zakdoek floeg; ja dat het my nog, meer tegenftonclt, dit onthaal van hun weêrom te krygen. Eene algemene Polisfonneric beiloot deezen bekoorlyken avond! men gooide ftoelen en tafels, en andere meubelen om ver; men fmeet wel twintig CaraQès in de kamer aan ftukken. Ten half twee uuren vertrok ik, dodelyk vermoeit, half gekneust door de flagen, en liet Mevrouw de Clarence met eene heefche ftem, een fak aan flenters gefcheurt, een geknepen arm, en een fchrap aan 't hoofd, daar ik 'haar gevonden had ; terwyl zy zich zeer veel ' K 5 roems  15* BRIEVEN OVER roems beloofde van wegens het vrolyk Soupé , dat zy ons gegeven hadt, niet twyfFelende, of men zou er overal van pralen. Ik geloof, myne waarde Tante, dat gy gerust zyt, dat ik nooit meer op zo een party gaan wil; en dat ik, waar ik een jaar of vier ouder geweest, er niet zoude gegaan hebben. Vaarwel , myne lieve Tante; zendt my toch den goeden Brunei, met bericht, wanneer gy komt, op dat ik u mag tegenryden. TWEE en TWINTIGSTE BRIEF. De Bnrotiesfe aan Mevrouw de Valmont. E.ARVS. % t rr3ij Tk Jso tp , . |Gl » tü ' ' ("SU JEergistren ben ik, Mevrouw, hier aangekomen, en ik kan u nog niets van uwen Vader oif Zoon zeggen : zy zyn nog al in Picardyen. Maar een brief van den Heer d'Aimeri bericht' ons; dat hy binnen vier of vyf dagen denkt in de Stad te zyn. Yder, die uw Zoon kent, is met hem ingenomen: men pryst hem in allen opzichte. Het is te wenfchen, dat zyn Grootvader hem in de eerfte drie jaar niet zal verlaten ; maar dat hy hem beftendig onder zyn oog houden zal. Myn Heer d'Aimeri bemint de waereld niet; doch het ftaat ons niet vry, onzen  BE OPVOEDING. 155 zen fmaak te volgen, dan na'dat wy onze pligten gedaan hebben; en men behoort niet te denken om voor zich zelf te leven, dan wanneer wy onze kinderen niet meer van dienst zyn. 1 Gistren kreeg ik een bezoek van Mevrouw d'Olcy. De Ridder de Valmont maakt te veel opgang in de waereld , dan dat zy voor hem niet alleen de genegenheid eener Tante, maar zelf die eener Bloeder zoude hebben: het zyn hare eigen woorden ! Zy heeft my gezegt, dat zy reeds een plan heeft, om voor hem te zorgen. My dunkt, dat dit nog wat vroeg is, want zy verftaat door deeze uitdrukkingen een Huwlyk; en ik beken , dat myne keuze niet beflist zoude kunnen worden, door eene Dame, die de perfoonlyke verdiensten, en eene goede -Opvoeding voor niet veel byzonders houdt. Ik geloof, dat men in-zaken , waar' van het geluk onzes levens afhangt, niet moet' raadplegen met menfchen, die zich geheel en al door de verwaantheid laten bellieren. Ik zende n.hier neven?, Mevrouw, de Roeken, die-gy begeerde; ik doe er een nieuw Boek by, dat hier veel geruchts maakt. Heg is van Porphirius , de Jongman, door den Heer de Lagaraije opgevoet, waar van gy my zeer veel hebt horen fpreken. .Dit werk, waar mede hy voor de eerfte maal in 't licht komt, fclïyat my uwen aandagt te verdienen; ik geloof,  i5<5 brieven over loof, dat gy, al is het modern, het meer dan eens lezen zult. De ftyl is zuiver en natuurlyk : men vindt hier geene duistere, gezogte , dubbelzinnige uitdrukkingen , of ftotende ongelykheden, die den flegten fmaak des fchryvers aan den dag leggen. Men weet wel, dat het beste werk zyne misflagen en zwakke plaatzen heeft; maar een man, die weet te fchryven, zal altoos klaar, en duidelyk zyn, en dien toon houden, die aan zyn onderwerp voegt. DRIE en TWINTIGSTE BRIEF, De Baronesfe aan Mevrouw d'Ostalis, Wc, nu, myne waarde, in weerwil van ons verlangen, hebt gy geen ooggetuige geweest van de eerfte ontmoeting onzer jonge lieden! Deezen ogtend ontfing ik het eerfte bezoek van den Heer d'Aimeri. Adele was van my gegaan om te fchryven. Ik zat alleen in myn Kabinet, toen men my onverwagt kwam zeggen, dat de Heer d'Aimeri en de Ridder de Valmont gekomen waren. Toen men de Valmont noemde , ontroerde ik zo zeer, dat Mevrouw de Limours, zo zy by my geweest ware , myn ge-, heim zoude ontdekt hebben. Wy moeten waarlyk niet grootsch zyn op onze voorzichtigheid; want  DE OPVOXDIWC. 15? want daar kunnen oogenblikken komen, waar in de bedagtzaamfte vrouw zeer onbefcheidea is De Ridder de Valmont, want ik moet van hem fpreken, heeft eene houding, een gelaat en manieren, die my zeer behagen. Na een kwartier uurs gefproken te hebben, vroeg myn Heer d'Aimeri, om Adele te zien. Ik fchelde terftond, en liet haar roepen. Een oogenblik daar na, kwam zy binnen lopen : maar den Heer d'Aimeri en zynen Kleinzoon ziende, ftondt zy eensklaps, en vry wat verlegen , ftil, boog op eene zeer misfelyke wys ongemeen diep, en bloosde fterk. Waarom bloosde zy? dat weet ik niet; moog¬ lyk weten wy het nooit. Was het befchroomtheid, verwondering, inftïnkt, voorgevoel? Ik floeg den jongen de Valmont wel gade, en merkte met genoegen, dat hy haar met aandoening zag. Hy bekeek Adele, met zo veel nieuwsgierigheid als vermaak , en ik geloof zeker , dat hy haar beminlyk vondt. Myn man tradt in myn Kabinet, en hy hieldt de beide Heren ten eeten. Van tafel opftaande, zeide de Heer d'Aimeri tegen Adele: dat de Ridder de Valmont, zich herinnerende, dat zy in hare kindschheid zeer veel behagen hadt in de Natuurlyke Historie, zich op zyne reizen hadt bezig gehouden met het opzamelen van zeer ©ngemene Keifteentjes; maar, ging hy voort,  15? ÏKIBVEN O V E E „ hy durfde de vryheid niet nemen, ora u die 3, aan te bieden, hy beeft my des verzogt, om dat te Wilien doen." Hierop nam hy eene grote Doos uk de handen zyns Kleinzoons, waar in de fraaifte verzameling was, die men zien konde, haar verzoekende.die te willen aannemen. Adele ftondtverzuft, zag my aan,om my te raadplegen. Ik deed my verftaan ; en de doos wierdt met een weinig verlegenheid en veel erkentenis aangenomen. Ik herhaal het: waarlyk, ik ben bekoort door de Valmont.' Men kan onmooglyk, nog maar agttien jaar zynde, beter gezet en beminlyker, en tevens zo befcheiden en eenvoudig zyn: maar zyn hart is niet meer vry, dat_ zie ik duidelyk. Hy is droefgeestig , verftrooit; hy mymert , hy zucht: kort gezegt, hy is doodlyk verlicft. Wie, dan Mevrouw de Valcé, kan hem verftrikt hebben ? Ik beken, dat het voorwerp my nog meer bedroeft, dan de drift zelf. Zo hy haar waarlyk bemint, dan kan hy Adele nooit beminnen. Zeker, Mevrouw de Valcé heeft hem verleit. Ik had eene fterke begeerte, om hem over haar te fpreken, en ik vond er eene. goede gelegenheid toe. Gy weet, dat eene der fraaifte miniaturen, die gy my gegeven hebt, Mevrouw de Limours met hare twee Dochters verbeeldt. Men fprak van fchilderyen : ik zeide, dat het gelykentfte portret, 't welk ik ook zag,  r> a opvoeding. 150 zag, dat was 't geen gy van Mevrouw de Valcé gemaakt hadt. Hier op bloosde hy zo zeer dat hy er zelf over verlegen wierdt. Ik hield my, of ik het niet merkte. Hy herftelde zich, en ik haalde het fchilderytje. Myn Heer d'Aimeri prees het ten hoogllen ; de Ridder was zo buiten zich zelf, dat hy zelf de vrees van zich te ontdekken verloor. Hy zag het afbeeldzel met zo veel verrukking; ik wil u wel zeggen, dat my dit zo zeer verwonderde als misnoegde. Ik begryp niet, hoe zo eene bekende Coquette, met zo veel ligtzinnigheid, zo weinig 'verftand, en die geen andre verdienste heeft dan een gelaat, dat men uit grilligheid fraai wil vinden , zulk eene hevige liefde kan inboezemen. Een jongeling ontdekt in 't algemeen zyn karakter en zyne beginzels, door zyne eerfte genegenheid. Wat moet ik van hem denken, zo hy in ftaat is, om zulk eene verachtelykekeuze te doen ? En ook een jongman oordeelt alle vrouwen naar die, die* hy bemint heeft. Doorgaans is het het voorwerp zyner eerfte liefde , «iie, in dit opzicht, zyn gevoelen bepaalt. Ik Wil voor alle dingen, dat de man myner Dochter alle vrouwen niet veracht. Gy ziet des, dat zo de Valmont zich waarlyk aan Mevrouw de Valcé houdt, hy my niet meer te ftade kart komen. Re beken, dat dit my leed doet: maar wy zullen zien. Ik kan een uitzicht, waar op myn  ï6© * R I E V E N OVER. myn hart, zedert ik hem zag, meer dan ook' geilek is, niet opgeven. Vaarwel,.. myn kind: myn Heer d'Ostalis zegt my, dat gy tot Woensdag waarfchynlyk te Verfailles blyven zult,: zeg my den netten tyd, wanneer gy komt: ik ver* lang zeer om u te zien. VIERENTWINTIGSTE BRIEF. . De Heer d'Aimeri aan Mevrouw de Valmont.' JEindlyk, fflyné Waarde Dochter, ken ik de gevoelens van onzen Karei; zyn geheim is my niet meer verborgen; ik zal u zeker zo zeer verwonderen , als ik verwondert was, door eene, zeer onverwagte en openhartige belydenis. Gy weet, waarom ik eigenlyk naar Picardyen ging?, Ik wilde hem eenige dagen van Mevrouw de Valcé verwydere'n; hopende, dat de nood* zaaklykheid, om van haar te moeten fpreken, my zyn hart zoude openen; ik fprak van haai- met verachting; en hy fcheen er geenzins over aangedaan. Zulk eene grote agterhoudcntheid verbaasde en bedroefde my: maar zien willendeé hoe ver die gaan zou, zweeg ik voorder van haar; en ik kwam te Parys , zonder een vertrouwen te hebben, waar naar ik zo zeer wenschte. Maar dien dag, dat wy by Mevrouw d'Almane waren, verraadde hy zich zelf. Mevrouw.  de opvoeding. lót vrouw d'Almane toonde ons een portret van Mevrouw de Valcé, gefchildert door Mevrouw d'Ostalis. Hy was zo geweldig ontroert, toen hy dit zag, dat het niet mooglyk is, dat deeze fchrandre vrouw zulks niet zoude ontdekt hebben. Toen meende ik, dat er eene fpoedige» verklaring nodig was. Des andren morgens, terwyl hy opftondt, ging ik in zyne kamer, en zond de bedienden weg. Karei, zeide ik , my voor zyn ledikant nederzettende , het is tyd, eene ftilzwygenheid te breken, die my kwetst en bedroeft. Uw Gouverneur, uw Grootvader, komt u een geheim afvragen, 't welk uw Vriend niet kan verkrygen. Ik vraag u thans niet meer om uw vertrouwen; die tyd is voorby. Ik heb u ontdekt. Ik heb in uw hart gezien: ik eisch nu alleen, dat gy oprecht handelt, en denk vry, dat gy thans door de minfte agterhoudentheid my eene ondankbaarheid zoudt doen zien, die my voor altoos ongelukkig zal maken. Karei wa6 op deeze woorden buiten ftaat om te fpreken: hy vatte myne hand, en drukte die fterk in de zyne. Ik was. onuitfpreeklyk bewogen. Wy waren eenigen tyd ftil: eindlyk zeide hy: „ ik'heb gevreest ,, u eene zotheid te bekennen: maar kunt gy ge- „ loven, dat ik omtrent u veinzen kan ? . « „ Evenwel, Karei, moet ik u daar van ver„ denken: gy hebt u aan eene zeer misdadi» U. deel. L 9, ge-  :IÖ2 BRIEVEN OVER 'm g£ overgegeven; en wat hebt gy toch „ gedaan , om die te overwinnen ? i\z „ heb haar zorgvuldig vermyt, die my deeze „ drift hadt ingeboezemt. Maar gy ont- 9» moet haar overal. Het is waar, dat gy tot „, nu hare voorkomingen met eene betaamlyke „ koelheid ontiïng. Hare voorkomingen? éi Wat zegt gy daar ! Van wie fpreekt gy „ toch ? Wel , van Mevrouw de Val- ,, cé. ", Naauwlyks had ik dit gezegt, of de verfmading en verbaastheid gloeiden op zyn gelaat. „ Mevrouw de Valcé! riep hy uit, „ zou ik zulk een verachtlyk fchepzel bemin* „ nen? ó bedrieg u niet langer, myne liefde „ is veel verfchoonlyker, maar teffens gevaar- „ lyker. Wel, wie bemint gy dan toch ? „ Hemel, zou het Mevrouw d'Ostalis zyn?" Hy bloosde; hy zag voor zich neer; en veroorzaakte my hier door eene verwondering, die gy zeker met my zult delen. Ik was zo verblyt, dat ik het naauwlyks kon verbergen. ÏSla een poos gezwegen te hebben , vroeg ik hem: „ welke is uwe hoop? Ik hoop Vi niets- Zo gy dit gelooft, Karei, dan s, misleidt gy u zelf: men bemint niet zonder 8, hoop. Ik geloof wel, dat de goede naam „ van Mevrouw d'Ostalis u wat affchrikt; „ maar gy vleit u echter verwardelyk, dat uwe „ ftandvastigheid, of oprechtheid niet altoos . ,s, on-  DE OPVOEDING. 16*3 „ onbeloont zullen blyven; voor al, als men „ zo beminlyk is, als gy zyt. Neen, „ neen , ik acht Mevrouw d'Ostalis . veel te j5 h00g, Wel nu, hebt gy vast beflo- ten, om haar nooit iets van uwe liefde te „ zeggen ? denkt gy haar daar altoos onkun„ dig van te laten? immers neen; gy hebt in- 't binnenst uwer ziel mooglyk het oogenblik „ bepaalt, waarin gy haar alles zult zeggen. „ En gy zult haar in rekening brengen de be5, febeidenbeid, diegy, in dit te verbergen , dus .,, lang getoont hebt. Maar deeze zogenaam.„ de befcheidenheid is flegts eene loze ftaat„ kunde, een ftrik, die gy verfchuilt, om haar „ des te beter te overwinnen. Zie daar,door ,, zulke dromen bedriegt gy u zelf. Ach, Ka„ rel, zyt gy ongelukkig genoeg, van niet in „ de deugd te geloven? Die van Me- 5, vrouw d'Ostalis boude ik voor wezenlyk en „ oprecht. Waarom wilt gy dan onder- .„ nemen om haar te bederven? Ik wil niets, dan dat zy my beklaagt. Dwaas- s, beid! gy verbergt voor uzelf uwe oogmer- ken. Doorzoek uw hart, en gy zult fchrik„ ken voor den Haat, waar in gy het zult vin„ den. Ik heb u nog maar eene bedenking „ voor te houden: zo Mevrouw d'Ostalis, zo als ik vast geloof, waarlyk deugdzaam is, „ dan kan uwe ongegronde hoop u alleen onh s „ ge-  26"4 EE-IEVEN OVER „ gelukkig maken. Zo zy in tegendeel harerf ,", goeden naam veel meer aan hare omftandig„ heden dan aan hare beginzels verfchuldigt „ is, dan zult gy haar dien mooglyk een ontrukken ; maar kunt gy u dit voorftellen, „ zonder met afgryzen dien afgrond te be9, fchouwen, waar gy haar in gefloten hebt? „ Denk eens, hoe gelukkig , hoe geacht zy 3, nu is ! hoe teder haar deugdzame man haar „ bemint, hoe waardig zy harer hele familie „ is. Zoudt gy wreet genoeg zyn kunnen, „ om haar dit alles te ontweldigen? Gy be„ mint haar fmoorlyk. Zo dit waar is, eer„ biedig dan hare pligten, haar naam, haar „ geluk; overwin dan eene drift, die geheel „ zinneloos is, en zo zy ooit bekent wordt, „ u belachlyk zal maken. Belachelyk! „ kan men belachelyk zyn, als men zo eene „ Vrouw bemint? Als gy durft laten „ blyken, dat gy op haar verheft zyt, dan „ zult gy eene roekeloosheid aan den dag legB, gen, die nog geen een man heeft durven la„ ten zien. Let ook op het groot verfchil der „ jaren. Mevrouw d'Ostalis is nu zes- en„ twintig, gy zyt naauwlyks agttien. Zy is „ reeds Moeder, en ik kan nog niet denken om „ u uit te trouwen. Dit alleen moest u de dwaas„ heid eener drift doen zien, die de reden u, zo gy „ het oprecht meent, zal helpen overwinnen." Die  DE OPVOEDING. 165 Dit gefprek eindigde met de herhaalde verzekeringen van zynen kant, dat hy altoos mynen raad omzichtig zoude volgen. Om u de waarheid te zeggen, myne waarde Dochter, ik vrees niet, dat zyne liefde voor deeze uitmuntende vrouw zeer gevaarlyk zyn kan. Het onderfcheid van jaren zal wel dra derzelver duur verhinderen. Mevrouw d'Ostalis is thans nog in den vollen bloei der jeugd en fchoonheid; maar over vyf of zes jaar zal men haar niet meer onder de jonge vrouwen tellen, ó Zo wy ons niet in onze hoop bedrogen ! een gelukkiger liefde zou zyn hart kunnen vervullen. Zeker, naar de kennis, die ik van Mevrouw d'Almanes karakter heb, moet ik denken, dat zy meermaal om Karei gedagt heeft. Ik ben gerust, dat de opvoeding, het gedrag en de eigen verdiensten het meest by haar zullen afdoen, als. zy hare keuze bepaalt. Indien zy eenig denkbeeld van dien aart heeft, zal niets uw Zoon zo veel nadeel doen, dan dat zy hem gelooft verheft te zyn op een fchepzel als Mevrouw de Valcé. Ik geloof des, dat het nodig is , haar deeze dwaling af te nemen, cn buiten Kareis weten alles te zeggen. Zo de bekoorlyke Adele maar twee jaar ouder was, Karei zou wel dra de onftandvastigheid kennen. Hy ftondt verbaast over hare geftalte en bevalligheden, en bet komt my voor, dat men zyn hart gemaklyk L 3 zou-  t66 brieven over zoude kunnen leiden, om haar te beminnen» Ach, zo ik dit nog beleven mogt! zo ik dee-i ze gewenfchte verbintenis zage ! Dan zoude ik, in weerwil van alles, wat ik geleden heb , met blydfchap ten grave dalen. Vaarwel, myne waarde Dochter. Morgen zal ik Mevrouw d'Almane fpreken, en u ons gefprek mededelen. VYF en TWINTIGSTE BRIEF. . De Graaf de Rofeville aan den Baron. J.k onderteken met al myn hart, al wat gy tot! lof der vrouwen gezegt hebt. Ik geloof, dat men meer dan eene Moeder kan opnoemen , die baren Zoon zo wél, mooglyk beter heeft op» gevoet, dan de braaffte Vader, of de bekwaamfte Leermeester doen kan. Wie van ons kart zich vleijen, haar ooit gelyk te worden in kieschheid en doordringentheid ? terwyl zy echter in fcaat zyn om zich te verheffen tot hoedanigheden , die ons, mannen, behoren te karakterifeeren; moed, en grootheid van. ziel. Ik geloof met u, dat de opvoeding, waar aan zy de hand niet geleent hebben, nooit volkomen Zyn kan : maar deeze (telling is, fbrikt genomen , alleen waar met opzicht tot byzondcier g>erfonen; en zie daar ongetwyffelt éene der: groot-  BE OPVOEDING. 167 grootlte onderfcheidingen, die men in de twee ,opvoedings-plannen kan opmerken, van eene byzondere perfbon meen ik, (hoe hoog zyn -rang ook zy,) en van een Prins, gefchikt voor den troon. Het is zeer goed voor uwen Zoon, dat hy in 't algemeen gunstig over de vrouwen leert denken. De zucht, om haar te behagen.-, zal hem beminlyker maken. Hare goedkeuring maakt ons het leven en de gezelfchappen eerst regt aangenaam. De Vrouw, die gy voor hem uitkiest, zal zeker zyne tederheid waardig zym Hy moet des voor haar de grootlte achting gesvoelen , en in haar het volmaaktfte vertrouwen Hellen. Maar een Prins, gefchikt om te gebieden , is niet geboren voor het geen men cle grote Waereld noemt. De vrouwen kunnen zyne uitzichten niet bevorderen; zyn roem en geluk hangt geheel af van de achting des Krygshclds, des Magistraals, des deugdzamen Burgers , van de goedkeuring des Volks, en de liefde der Ingezetenen. De Vrouw, die men hem toefchikt, wordt niet gekozen om hare perfonelyke deugden, maar om dat het belang van den ftaat die keuze noodzaaklyk maakt. Mooglyk zal zy hart, onverzoenlyk, en hoogmoedig zyn; mooglyk zal zy aan hare onbekwaamheid de zucht, om te willen heerfchen, verbinden. Het is om die reden noodzaaklyk, dat de Vorst vast beiloten L 4 heeft j  *68 BRIEVEN OVER heeft, zich nooit door haar te laten regeren. ' Ik poog voor 't overige in geenen dele mynen Prins eene algemene kleinachting voor dc Sexe in te boezemen: ik wil alleen, dat hy haar IeTe mistrouwen, en dat hy zo wel als ik overtuigt worde, dat men haar nimmer in zaken van het uiterfle belang moet toelaten. Zy kunften zo verftandig, maar zy kunnen nooit, of zelden, zo voorzichtig zyn als wy. Als wy onze eerde jeugd voorby zyn, zyn wy veel onaandoenlyker dan zy. Wy zyn in veiligheid voor die fchielyke en hevige bewegingen, die der Vrouwen zo natuurlyk zyn, en die, uitbrekende in flerke convulficn, op een oogenblik het diepfle geheim kunnen ontdekken. De zwakheid harer geitellen, beweegbaarheid harer trekken, hare fprekende oogen, de onwillige gloed, die zich over-haar gelaat uitfpreidt, als zy zich zeer verwonderen, de fynheid van haar vel, die deeze blozenheid zichtbaarder maakt; alles, met één woord, itemt tefamen, om hare eerfte aandoeningen uit te wyzen. Het komt my des voor, dat de Natuur de Vrouwen even zo min gefchikt heeft, om een groot geheim te bewaren, als om aan het hooft van tweemaal honderd duizend man te velde te trekken. Ik weef 'wel , dat men Vorstelyke Heldinnen gezien. heeft; dat foromigen in haar *Ryk met zo veel roem als geluk den Scepter £e-  »E OPVOEDING. l6$ gezwaait hebben; maar ik fpreek ook flegts over bet algemeen, en ftel ook hier wel degelyk uitzonderingen op den doorgaanden regel. Onze dagen zelf zouden zulke voorbeelden kunnen opleveren. De AbtDuguet fpreekt in zyneInfiUutioncTMn Prince een veel harder vonnis uit over de Vrouwen. Ik vind zelf, dat hy, haar Portret makende , haar zo onrechtvaardig als kwaadaartig bejegent. Dus belluit hy die hatelyke omfchryving: „Het Hof, daar zy het bewind voeren, „ ontaart, ongevoelig, in een plaats van ydle „ vermaken , weelde, pracht cn wellust. Dft „ Stad volgt het Hof,- en wel dra volgen de „ Provintien de Stad. Dus wordt een eertyds „ moedig volk, week en lafhartig. De liefde „ tot het fpcl en den rykdom blusfchen de zucht tot deugd cn braafheid uit. Men moet des, ,, om zulke vreeslyke wanorders voor te komen , „ de Vrouwen nimmer bet minfte deel aan de „ Regering vergunnen. Als men de Vrouwen „ bellicrt, zyn zy zedig enredelyk, maarvvorden zy meestresfen , dan bederven zy het 9, Hof en den gehelen Staat (2)." . . Gy (2) Zulke fraaije dingen horen wy, arme Vrouwen, meermaal. Men kan echter aan eenen nuttelozen Abt dergelykc lasteringen het allergemaklykst vergeven: Wel-. L 5 *  tf<5 J5 R I E V E N OVER Gy vraagt nu ongetwyffelt, hoe ik het zal. aanleggen, om mynen Opvoedling voor haren verleidenden invloed te beveiligen ? Ik vlei my niet, dat ik hem voor de fchicbten der Liefde zal kunnen dekken; maar ik ben wel verzekert i dat, zo deeze gevaarlyke drift hem immer doet offeren, zy hem toch nooit tot haren flaaf zal kunnen vernederen. Hy is reeds overtuigt, dat de Vrouwen nooit zo voorzichtig zyn kunnen als de mannen: hy zal deezen grondregel, die ik wel diep in zyn verfland gedrukt heb, zyn gehele leven door behouden. Ik heb hem op tweederlei wys argwanig gemaakt. Ik heb niet alleen gezegt, dat de Vrouwen fn 't algemeen ongeftadig, onbefcheiden, en praatagtig zyn, dat zy zich beroemen op het vertrouwen, dat men in haar fielt; maar daar zyn ook Vrouwen die, geene deezer gebreken hebbende, echter, door de zwakheid harer Sexe , onderworpen zym aan onwillige' aandoeningen, die de angst, de vreugd, de verbaastheid voortbrengen. Zy verfpreiden geen geheim, dat men haar te bewaren gaf; zy tonen het, zelf tegen haren wil aan. Nu is de oorzaak wel onderfcheiden, maar de uitwerkzels blyven dezelfden. Zulke verftandige Vrouw zal zo een misfelyk Wezen genoeg iö aanmerking nemen, om hem anders dan met verach-i ting over her hoofd te zien2 ----- - . .'.--..*  RE OPVOEDITIO* 17* Zulke gèfprekken, met hem van zyne vroegfte jeugd gehouden, moeten hem te iterkertreffen , als zy door voorbeelden onderfteunt worden ; en die zyn aan een Hof niet heel zeldn zaam. Hier is iets voorgevallen , dat my in deezen zeer te ftade komt. Eene Dame, die. zich aan ons Hof zo zeer 'onderfcheidde door. hare fchoonheid als door haar gedrag , at by. den Graaf de * * * , met nog vyftig perfonen.. Haar man tradt, zo als men aan tafel zoude, gaan, in de Zaal, en vertelde, dat de Baron dc L... van zyn paard gevallen zynde, zyn been gebroken hadt. By geval zag hy zyne Vrouw aan. Zy wierdt bleek, beefde, viel in zwym. Deeze ongelukkige, blyk van haar al te gevoelig hart, ontdekte een geheim, dat haartooi- altoos de liefde van haren Man, de achting by andren, en haar eigen geluk deedt Veft% liezen. Velen beweren, dat zy waarlyk onfchuldig is, en dat -dit geheim zelf niet bekent was. aan hem, die haar dermate aan 't hart lag. Dit voorval heeft den Prins zo getroffen , dat hy voor ■ altoos gefterkt is in het geen ik van de Vrouwen gezegt heb. . By die gelegenheid fpraken wy.zeer breed-» vocrig over de liefde. ,, Het moet, zeide de Prins, eene gevaarlyke drift zyn. Ja, voor zwakke karakters, en daarom heeft zy méér gezag over de Vrouwen. Méép », ge-  Ï73 IE VEN OVER „ gezag over de Vrouwen? Wel'vast ti want ZY offeren meermaal de eer zelf aan de „ liefde op. By ons is dit dan zeerzeld- *» zaam ? —~ Niet zo zeldzaam , als gy u ver„ beeldt: ik zelfben in die omftandigheid ge-. „ weest. Ach! vertel my dit toch. i „ Ik was verlieft op een bekoorlyk jong meis- * je. Was 't eene blonde of eene bru- „ net? Zy hadt kastanjebruin hair, err eene fraaije kleur? Was ?y zeer wel „ gemaakt?—Ja, zy wasvólniaaktfchoon. — „ Wat zegt gy! Wy waren beiden jong, „ yryj wy beminden elkander: Onze Ouders itemden in onze liefde ; en bepaalden den dag „ van ons huwlyk. Ik diende toen ter zee. » De Oorlog wierdt verklaart, ik vloog naar „ Verfailles, verzogt een Commandement; ijt „ kreeg het, maar onder voorwaarde, dat ik den volgenden dag vertrekken zoude. Dit „ bevel viel my zeer moeilyk; ik moest een „ huwlyk, waar aan ik het denkbeeld van myn „ hoogde geluk hechte, vier of vyf maanden ukftellen; Maar ik moest vertrekken , fcheep „ gaan, en myne beminde aan hare droefheid overlaten. Ik fhond echter niet in beraad; „ met het aanbreken van den dag ging ik op ** rc,s- " Zaagt gy uwe meestresfe ? . „ Ik moest haar dit treurig nieuws noodzaaklyk „ mededelen. Zy gebruikte vergeefsch hare « tra-  DE OPVOEDING. 173 9, tranen en gebeden, zy bezweem zelf; niets „ kon er baten; .ik vertrok. En wat deedt „ zy , na uw vertrek ? Het lief kind „ troostte zich, en toen ik te rug kwam, was „, zy getrouwt. Wel, dat had ik nooit „ gedagt! Als gy wat ouder zyt, zal u „ dit minder verwonderen. Uw bedryf verbaast my echter niets. Het is ook „ zeer eenvoudig. Ik ben geru'st, dat s, ik nooit tusfchen myn pligt en myne liefde in „ beraad zal (laan. En ook de liefde „ is voor u niet gevormt. Hoe dat? „ Men dient, om te kunnen beminnen, voor „ 't minst verzekert te kunnen zyn, dat men „ weder bemint wordt. Wel nu? Wel nu, wie zal eenen Vorst immer verze„ keren, dat men uit heerschzucht u niet die ,, gunsten uitdeelt, die men andren weigert? „ Wel, dat zou elendig zyn. Moet ik „ dan ook van de hoop afzien , dat ik ooit „ Vrienden hebben zal ? O, dit is een ,, andre zaak! Een man moet u van zyne ge}, negenheid door deugdzame daden en wezen#, lyke diensten overtuigen. Hier door moet „ hy uwe achtingen uw vertrouwen winnen: „ terwyl eene Vrouw , buiten uwe eigene,. u geene tederheid tonen kan , zonder zich , „ zelf in uw eigen oogen, verachtlyk te maken. „ Zo iemand een geheim, haar toebetrouwt, „ aan  J74 BRIEVEN O V E" R; aan u verraadde, en u zogt wys. te maken., „ dat zy, ter liefde van u , eene verraderes. wierdt, zou haar vertrouwen u iets waardig ,, zyn? Zou zy u kunnen overtuigen, dat zy ,, u waarlyk beminde ? • Immers neen , want „ de perfoon, die zich zelf onteert, verdient „ geen het minfte vertrouwen. De daad, die ,, zy befchouwt als een bcwys harer genegen„ heid, dient nergens toe, dan om haar ver- „ dagt te maken. Daar zyn echter man- „ nen, die geloven , dat zy waarlyk bemint ,, worden van vrouwen, die geene achtingver- „ dienen. Als eene Vrouw, om een „ byzonder perfoon , haar rust, haar naam, haar eer opoffert, dan zeker moet men gelo„ ven , dat de liefde alleen haar doet dwalen ;, „ maar gy, Monfeigneur, kunt gy daar verze- 5, kert van zyn ? En zo een Prins be- „ mint wierdt van eene Vrouw, die belangeloos „ was, en de fortuin en eerbewyzen fcheen te, ,, verfmaden? En wie verzekert dien, Prins, .dat zy in 't binnenst van haar hart „ niet zo eerzuchtig is, als zy zich uiterlyk „ wel zedig voordoet? Stel zelf, dat zy het. s, meent, hoe zal hy hare ware gedagten ooit doorgronden ? Alle Vrouwén zyn noch gie„ rig noch rangziek; fommigen begeren niets, dan dat foort van onder-fcheiding, die's Vors» „ ten gunst haar geven kan. Wel waar- 99 cm  BE OPVOEDING. ns „ om dat ? de rang, die ik heb, doet immers „ niets aan myn perfoon. Dat 'swaar; „ maar de rang werkt fterk op de Inbeelding; „ en de Inbeelding alleen fchept en onderhoudt 5, de liefde. Deeze woeste en broze hartstocht t, eischt gelykheid. Zy kan met de Hecrsch, zucht niet beftaan. En de minnaar, die in fl, ftaat is om veel mede te delen, kan zich nim95 mer vleijen, eene fterke drift te zullen inboe- „ zemen. Ik begryp, dat dit alles waar s, is. Maar wy leren echter uit de Gefchiedee, nisfen, dat vele uitmuntende Vorsten vurig s, bemint hebben. — Zy zouden nog veel 5, uitmuntender zyn geweest, zo zy zich voor '0, deeze» drift hadden weten te bewaren. Maar „ gy hebt ook gezien, dat zeer zelden de mees„ tresfen van zulke grote Vorsten hun zo verre beheerscht hebben, dat men haar zaken van 9, belang betrouwde. ö! Zaken van be- lang, Staatszaken! wel, een Vorst moests „ een dwaas zyn, zo hy dit deedt. Zeer s, zeker: want eene Vrouw kan geen verftaud 9, van zulke dingen hebben. Hoe zou men de „ begaaftheden der Vrouwen toch kennen ,daar s, men haar noch in het Veld, noch in het ge- „ heim Kabinet gebruikt ? Zyn er waar- „ lyk Vorsten geweest, die met de Vrouwen over zulke zaken raadpleegden ? Zo 9, dwaas kan eene hevige drift ons maken, wan- „ neer  17* BRIEVEN OVER „ neer men zich daar aan overgeeft. Oordeal „ des, hoe nodig het voor een Prins zy , iH „ deezen weêrfland te kunnen bieden. Dit gefprek, myn waarde Baron , zal uwe vragen beter beantwoorden, dan alles, wat nV er u over zoude kunnen zeggen. Nu weet gy, hoe ik mynen Prins leer denken over de Vrour wen en over de Liefde. ZESENTWINTIGSTE B RIV, F. De Heer d'Aimeri aan Mevrouw dc Vahr.i Ik heb, eindlyk, Mevrouw d'Almsnc alleen gefproken; ik heb haar alles gezcgi, cn ben jtx zeer mede in mynen febik. 1 uit gezegt, dat Karei haar uitnement wel aar.ftondt, om dat hy meer vatbaar was voor dc aandaenlyke bevalligheden der deugd enbegaaftheid, dan voor de verleidingen der Coquetter rie. Zy heeft met zo veel deelneming , met zo veel vriendfehap, over hem gefproken, dat ik zeer in myne hoop bevestigt ben. Zy raadde my, dat ik van Karei volftrekt eischte, dat hy deeze drift uitdoofde; dat ik, dat hy, zonder haar te zien , zoude vertrekken, en dat ik binnen een geheel jaar niet met hem weder te Parys kwamc. Dit kwam my al te ftreng voorj wy  BE OPVOEDING. -77 wv kwamen dan overeen , dat ik Karei zeer ernstig over zyne dwaasheid zoude onderhouden , en hem verbinden, om Mevrouw d'Ostalis, zo veel mooglyk zyn zoude, te myden. Op dien eigen dag bragt ik hem op een Nadenmiddags Bal. Adele was er ook. Karei hadt haar nog nooit zien dansfen; hy zag het nu, en fcheen verrukt door hare bekoorlykheid. Hy heeft haar zien tekenen,, horen zingen, en hy zeide my ook reeds: dat Adele eens worden zou ', het geen Mevrouw d'Ostalis nu was. Mevrouw de Valcé houdt zich aan haar voornemen. Zy gaat zelf zo onbefcheiden te werk, dat heel de waereld ziet, dat Karei den Heer de Creny den voet geligt heeft: want men gelooft geenzins, dat een jongeling van negentien jaar aan zulke verleidingen heeft kunnen weèrftaan. Voorleden Zondag Toupeerden wy by Mevrouw d'Almane: wy ontmoetten daar ook Mevrouw d'Ostalis, die wy in geen dria weken gezien hadden. Karei kon zyne ontroering niet verbergen, en vondt het middel, om zich naast haar aan tafel te plaatzen. Ik zat te ver van hem af, om hem te kunnen waarnemen; maar van tafel opftaande, zagik, dathy droefgeesrg was; er dreven tranen in zyne oogen. Ik vroeg hem de reden. Hy drukte my de hand, maar kon niet fpreken. OngerUst en verwondert, zogt ik-een voorwendzel om .«. DEEL. M te  I?8 .BRIEVEN OVER te vertrekken, en nam hem met my. Toen wy alleen waren, bedwong hy zich niet meer; hy liet zyne tranen vloeijen. Ik vergde hem te vergeefsch, dat hy my zeggen zoude wat hem dus bedroefde: ik kreeg alleen afgebroken uitroepingen. Eindelyk wat bedaart, zeide hy: ik ben zeer ongelukkig: Mevrouw d'Ostalis „ veracht my; ik ben uwe goedheid onwaar- „ dig; ik heb myne belofte niet gehouden. 3, Wat is er toch gebeurt ? Ik heb haar „ alles gezegt. Ik heb eene drift doen zien, s, die ik voor altoos had gemeent te verber- „ gen. Hoe! hebt gy u durven verkla- „ ren ; wat zegt gy? —__ Buiten my zelf ,, van vreugd, door haar te zien, door naast •„ haar te zitten, vergat ik alles, ook zelfde „ vrees van haar te mishagen. Ik weet niet, 3, wat ik zeide-; maar nooit vergeet ik'dat oog, • „ dat zy op my doeg; het fchitterde van ver„ achting, van verfmading, en echter was zy „ bedaart Ik zweeg op eenernaal i " . Deeze bekentenis bedroefde my zeer. Ik voorzag, dat Mevrouw d'Ostalis dit zeker aan Mevrouw d'Almane zoude vertellen : ik befloot haar zelf te gaan zien. Ik trad ook des anderen daags in een gefprek met haar. Myne vertrouwlykheid fcheen haar zeer aan te doen; en na my daar voor bedankt te hebben, zeide zy: » nu ziet gy> dat ik geen ongelyk had, toen 35 ik,  be opvoeding. ï?9 y ik u randde, om met hem, zonder haar te „ zieri ,\ Parys te verlaten. De grote befluiten zyn altoos de besten; dan zoudt gy uw geheel oogmerk bereikt hebben. Gy hebt niets „ van hem geëischt, dan 't geen gy recht hadt van te mogen vervvagtcn; en hebt niets vcrkregen; Door zyne zwakheid te myden,, „ hebt gy die vergroot; gy hebt haar doen toej, nemen, terwyl gy op haar durfde vertrou,, wen." Ik voel, dat deeze fchranderc Vrouw gelyk heeft. Nu is het geen tyd meer om te Vertrekken; ik zou hem wanhopig maken: en Ook hy houdt zich nu minder op met zyne drift, dan wel met uit te denken, hoe hy hare achting zoude kunnen herwinnen. Ik ben verzekert , dat hy die nimmer wederkrygt, dan door haar gewillig te myden,, en' haar te to« nen, dat hy zich waarlyk van deeze drift, die haar beledigt en zy veroordeelt, wil genezen» Ik blyf des tot de Meimaand hier j en anders zal ik het ü bcrigten. ZEVEN en TWINTIGSTE BRIEF, Mevrouw d'Almane aan Mevrouw de Valmont. Is 't mooglyk, Mevrouw, dat gy my vraagt-> of Adele by my is, als ik des avonds myn ge* M a z«l"  l8o 'BRIEVEN OVER zelfchap heb? Kunt gyumyn kleine meid voorHellen in eenen kring-, treurig op den kant van een doel zittende, luisterende naar een niet famenhangent , niets beduident gefprek, en op Laar beurt ook ■ kleine complimenten makende ? óNeen, Mevrouw: Adele is een allerbcmin•lykst kind, maar zy is echter niets meer dan een kind ; en zy zal de waereld niet zien, voor zy oogen heeft om te zien, en verftand om opte merken. Ik heb u iets te Verhalen, dat gy zult kunnen voegen in uwe verzameling van alle de Proeven , genomen op Adele. Dit onder'wys van kunstige ondervindingen zal nog twee jaar duren. Dan zal zy veertien en een half jaar zyn ; de voorvallen zullen dan van zelf komen , en ik zal die niet meer behoeven te fchvppen. Laten wy tot onze Proef van gisteren komen. Gelief te weten , dat, zedert vier maanden , Adele alle maand voor hare kleine uitgiften twee Louïzen ontfangt. Daar voor moet zypoeijer, fpelden ,pbmade, fchoenen, handfchoenen en fchryfpapier kopen. In de eerfte maand waren de twee Louïzen , binnen drie dagen, aan onnodige beuzelingen uitgegeven, cn Adele was genoodzaakt, om oude fchoenen en bemorste handfehoenen te, dragen. Zy be■greep des , dat zy beter moest huishouden. Nu fehryft zy reeds alles op, en fchikt zy hars  BE OPVOEDINff. l8l re uitgave naar baar inkomen. Eergistren middag Rond ik gereed om, by een Kastemaker, eenige meubelen, die ik nodig bad, te gaan kopen. Zy verzogt my vriendlyk,, om mede te mogen gaan. Ik heb, zei zy, wat geld over; en daar wilde ik een klein tafeltje voor kopen. Zeer gaarn , zei ik : ik vind dit goed, om dat ik u gelegenheid tragt te geven, om den prys van vele dingen te leren kennen, die gy zelf eens zult moeten kopen; en dit kunt gy niet leren , dan door fomtyds by de Winkeliers te gaan. Wy vertrokken. Wy traden in eenen zeer fraaijen winkel. Adele vroeg naar een tafel; men gaf er haar een zeer mooije, waarin een lesfenaar en inktkoker was. Maar ongelukkig koste hy vyf-en • twintig guldens,, cn zy hadt er flegts twaalf. Dat is, zeide ik zagtjes tegen haar, dat is zeer verdrietig. Zo gy nu in de vorige maand geen agttien guldens nutteloos hadt uitgegeven aan bcuzelingen, die gy of gebroken hebt,, of niet nodig hadt, dan zoudt gy nu dit mooije tafeltje hebben kunnen kopen. Adele zuchtte. Ik liet haar daar over denken, en kogt het geen ik nodig had; toen riep ik haar, en wy vertrokken. Toen wy in de koets zaten, zag ik, dat zy een vry grote rozenkleuren doos of koffertje onder den arm hadt, „ Zo, zeide ik, hebt gy dit gekogt? — ü Ja, Mama. En voor hoeveel? . M 3 ,, Voo»  ï82 BRIEVEN OVER 5, Voor myn twaalf gulden. Maar gy „ wilde immers een tafeltje hebben ? - Ja „ maar ik vond er geen van dien prys , dat „ mooi genoeg was. —— En om die reden „ koopt gy iets, dat gy in 't geheel niet van „ doen hebt! — Zoudt gy niet wyzer gedaan „ hebben , zo gy dat geld zo lang bewaart hadt, „ tot gy er genoëg van voorzien waart, om er 3> zo een tafeltje voor te kopen ? Dat is »> waar, ik heb verkeert gedaan. ——: Denk ook, dat het niet voorzichtig is, al zyn geld uittegeven, voor iets, dat men niet nodig heeft. Er kan iets voorvallen, dat er ons „ berouw van doet hebben. Maar ik ont- „ fang binnen drie dagen myn maand. Gy ,, kunt echter vóór dien tyd geld wenfchen te »> hebben. " —;— Des anderdaags tradt er een knegt in bare kamer, die haar een brief overgaf, aan haar geaddresfeert; en hy zei, dat eene arme zeer bleke Vrouw hem dien brief gegeven hadt. Adele was verwondert; gaf Mifs; Bridget den Brief, die hem terftond opende 9 en oyerluit las het geen hier volgt: mejuffrouw! Ik neem myn toevlucht tot uwe medelydenheid. Ik heb zeven armé kinderen, die ik op een Flieritfg gelaten heb, ên die van gebrekfterven. Weten-  r> E OPVOEDING. iendt, hoe liefdadig Mevrouw uwe Moeder 'is zoude ik my by haar gevoegt hebben; maar hor. rende, dat zy nog niet op was, kom ik by u. Ik fchryf deezen in uwe keuken , alwaar ik voor het eerst in agt dagen vuur zie. Maar helaas! mooglyk fterven myne kinderen, op dit oogenblik, van koude en ongemak! In 's Hemels naam, hei deernis met hun. MARIANE, VrOUWe DURAND. „ Ach, myn God, riep Adele bitterlyk fchrer„ jende, wat zal ik nu doen ?... Wat gy doen „ zult, zeide Mifs Bridget, wel terftond aan „ deeze arme Vrouw zo veel gelds geven, als „ zy hebben moet om brood te kopen. Zendt „ haar een kroon, dit zal voor van daag gc„ noeg zyn; en gy twyffelt niet, of Mevrouw,,. „ uwe Moeder, haar uit deeze etende zal red- tt dcn# Een kroon! (zeide zy fnikken- „ de,) een kroon! ik heb die niet! Ach had „ ik myn twaalf gulden! ó dat koffertje! . . . „ Ik bid u Mifs Bridget, myn waarde Mifs „ Bridget, leen my twaalf guldens. Wat, „ Mejuffrouw , hebt gy al uw geld uitgegen veri ? — Ach, leen my twaalf guldens ? — . „ Ik kan niet. Mevrouw, uwe Moeder, heeft my ernstig verboden, u ooit geld te lenen.— ö Lieve God ! die arme , arme Vrouw! — BeM 4 n daar ,"  I?4 BRIEVEN OVER daar, men zal haar helpen. Ik geef niet al myn „ geld aan wisfewasjes uit. 'Ik behoef juist de 4 ongelukkigen niet te zien, om ben niette vergeten. " Hier op ging Mifs Bridget fpoedig heen, en liet Adele verlegen en vol berouw zitten. Daar op kwam Juffrouw Victoire in de kamer: „ O Mejuffrouw, zeide zy, fchrei niet meer „ om deeze arme Vrouw. Zy is nu zo ge„ lukkig! Mifs Bridget heeft haar een Louis „ gegeven : och, hadt gy gezien, hoe dank„ baar, hoe blyde de arme Vrouw was! zy „ viel op haar knien vuor Mifs... nooit zag „ ikzoeeneerkentelykheid. Ach, Mejuffrouw,- „ wat hebt gy een goed werk gedaan! - „ „ Ik! Ja, door de Louis, die gy aan „ Mifs gaaft, voor de arme Vrouw Heeft „ Mifs Bridget gezegt.... Dat het uw „ geld was. ó Hemel! dat kan ik niet „ uitltaan. Volg my, Juffrouw Victoire."- , Adele frpndt op, nam de rozekleure doos, en verzogt haar, om haar by de arme Vrouw tebrengen. Adele kwam in de keuken, zag er alle de Bedienden, en Mifs Bridget naast de arme Vrouw (taan. Deeze laatlte, den naam van Adele horende, vloog naar haar toe, viel op de knien , en fchreide bitterlyk. Adele fchreidde insgelyks, en hief haar terftond op : „ Ik ben , „ zeide zy7, niet gelukkig genoeg geweest, 5, van u dat geld te hebben kunnen geven; $ waarheid is ; namenlyk: zy heeft zeven Kinderen ; is doot arm; en hadt eertyds eene beroemde Galanteriewinkel. Het onuitfpreeklyk groot crediet, dat zy aan eene menigte jonge lieden moest geven, heeft haar eindlyk gedwongen om te banquerouteren; na dat zy alles, om haren winkel ftaande te houden , er hadt ingefchotcn, wat zy in de waereld hadt, enz, enz. Dit verhaal van Mifs Bridget, die by de vrouw geweest is, heeft Adele zeer getroffen. „ Maar, „ zeide zy, alle die jonge lieden , die zo veel „ geborgt hebben, hebben zeker betaalt ? —— „ Wel gansch niet, zeide Mifs Bridget, de „ mecsten waren buiten ftaat om haar te vol- „ doen. Maar hoe kwam dat toch?- ■ „ Een Koopman , die op crediet verkoopt, moet noodwendig zyn goed duurder verko„ pen, dewyl hy intrest van zyn geld moet rekenen. Een vrouw, die op crediet koopt, „ kan niet dingen. Zy neemt het goed, zon- der naar den prys te vragen. Somtyds heeft „ zy maar de helft aan fpeldegeld , van 't „ geen zy koopt. Als dit nu een jaar twee „ drie oploopt, begrypt gy, dat zy niet vol„ doen kan, en de Koopvrouw is meermaal „ verpligt, om zich met uitftel te vrede te hou„ den. Zy moet echter hare kooplieden beta„ len. Zy krygt geen geld in; dc arme vrouw j, wordt des in 't kort geruineert. 't Is Na ?5 eeh»  IQÓ BRIEVEN OVER „ echter ysfelyk, dat eene Dame hier de oor- „ zaak van is. Gy kent Mevrouw de „ Gcrmcuil? Ja,zy is thans op'tLand ; „ en haar man is hier, dit is heel raar, dunkt „ my! Dat is, om dat zy met haar man »» overhoopt ligt, en om dat zy grote fchul„ den , die zy niet betaalde , gemaakt heeft. — s» Maar hoe kan men nu evenwel zo dwaas, „ zo zinneloos zyn ? Als men niet denkt, en niet rechtvaardig is , als men zich ge„ went heeft, om alle zyne grillen te voldoen; „ als men de gekheid heeft, om alle vrouwen ,, in pracht en opfchik voorby te willen ftre„ ven, dan begrypt gy wel, dat men grote 3, rekeningen t'huis krygt ? Men wordt bedrogen, beftolen, men ruïneert, men onteert „ zich ; en om een kostlyk Mof, pluimen , 3, bloemen, gaas en lint, verliest men het vcr3, trouwen van onze mannen, de rust onzer ziel, en onzen goeden naam. Hemel, ,, welk een zwart fchildery! Wel, hoe kan ,, men, om zulke-beuzelingen, zich in zulke ongelukken ftorten? Wat my belangt, het ,, denkbeeld, dat ik eene arme Winkelierfïer ,, benadeelde, zou my hier voor bewaren." — Zie daar, welke denkbeelden ik wel diep in het hart van Adele indruk. Myn Heer,'uw Vader, heeft u gezegt, dat éen voorgenomen Huwlyk tusfehen Theodoor en  D Jt OPVOEDING. I97 en Conftance niet langer een geheim is voor elk, die- met Mevrouw de Limours gemeenzaam omgaat. In weerwil haars vastgenomen belluits, fprcekt zy er openlyk van. De wyze zelf, waar op zy Theodoor behandelt en liefkoost , zou in ftaat zyn, om een geheim uit te brengen, dat zy hadt behoren voor zich te houden. Het geen my nog het meest ontrust, is, dat zy dit aan Conftance, een kind van elf jaren , heeft vertelt. Mevrouw dc Limours, over hare zwakheid verlegen, ontkent het, maar vergeefsch; ik zie , dat het meisje het weet. Nooit ziet zy Theodoor, zonder zeer root te worden. Zy fpreekt nooit tot hem, dan met een zagte ftem, en meest altoos ontftelt. Zo hy afwezig is, dan is zy bedroeft, en mymert zy. Zo wordt, helaas, haar jong hartje reeds ontrust, door eene drift, die zy zelf niet by den naam kennen moest. Hoe gelukkig, hoe te vreden zou zy zyn, in deeze hare vroege jeugd ! Vaarwel , Mevrouw ! binnen een maand ben ik by u. Maar ik blyf niet lang, want myn Heer d'Almane wil volftrekt , da wy in 't laatst van April te Toulon zyn zullen. Evenwel, ik zal zo gelukkig zyn, om in perfoon affcheid van u te nemen. Ns EE^  brieven o v e EEN en DERTIGSTE BRIEF. De Heer de Lagaraye aan Porphirius. H oe! Porphirius , zyt gy , na opgang gemaakt te hebben, verwondert, vyanden te heb» hen; verlaten te worden vaneenen vriend, op wien gy V meest vertrouwde ? Ja, verwonder u vry ; deeze verwondering doet eer aan uw hart! Behoud altoos die edele gevoelens , die haar voortbrengen. 6 Mogten uwe jaren, en eene treurige ondervinding, u nimmer die verwondering ontrukken, die de afgunst, de kwade trouw, de onrechtvaardigheid , de kwaadaartigheid, u thans inboezemen ..... moet het zyn, wordt het flagtdffer van den Haat. Wat zegt het, zo gy, terwyl hy u poogt té verbryzelen, niet kunt bevatten, waarom hy dus op u woedt ? Zo gy immer de menfchen in een zwarte wolk begint te zien, leg dan uw pen neêr. Om de menfchen wyzer en beter te kunnen maken, moet men hen kunnen beminnen. Deeze verheven geestdrift maakt de werken, die zy voortbrengt, önfterfelyk. Waarom veracht gy uwe medefchryvers , die u benyden ? om dat zy pndeugent zyn. Hoogmoedige! weet gy zeker, dat  DE OPVOEDING. I99 dat gy deugdzamer geboren zyt dan zy ? . . '. . En zo de opvoeding hun bedorven heeft; zo zy nimmer de overredende ftem der vriendfehap hoorden, moet gy hen dan haten, of moet gy hen beklagen ? . . . . Gelooft gy, dat gy alles, wat gy zyt, aan de natuur te danken hebt! Ondankbaar jongeling! Hebt gy de geruste dagen uwer kindschheid kunnen vergeten? .... ó Myn Zoon, herinner u het fchool te Lagaraye, cn gy zult zediger en toegevender zyn. Tien blaauwboekjes , zonder naam, pogen uw werk te verfchcuren , cn uw perfoon belachlyk te maken Sómmige Journaal-Schryveren vermaken zich, door u op een lompe wys uittelachen: hier in de fprookjes-vertelders gelyk, die alleen kunnen lachen om oude loopjes, die zy, eene halve eeuw lang , overal herhaalt en afgebruikt hebben. Wel ftaat gy dan naar het fouverein oppergebied! 't Is wat véél, op éénmaal aan wyzen en aan gekken te willen behagen. Kies; want beide zult gy nooit voldoen. ... Zo gy alle deeze kleine fchermutzelingen niet Veracht," zult gy ze vermeerderen , gewigt byzettcn , en eene zwakheid doen zien, die beneden uw karakter is. Volg den Heer M ***. Hy gaf een zeer nuttig werk in 't licht. Het was bygevolg ook achtingwaardig. De Heer de V*** maakte er eene zeer onbillyke , maar teffens N 4 gees*  *00 BRIEVEN OVER geestige en grappige beoordeling op. Zeker vriend des Schryvers bezogt hem eens, in den morgen, en hoorde hem in zyn Kabinet, daar by alleen zat, hartlyk lachen. De vriend bleef aan de aeur liaan. Hy zag , dat de Heer M **** eenige Josfè bladen las, en van tyd tot tyd, fchaterende van lachen, uitriep: ach! Se grappige Vent! wat is dat vrolyk! en dit flukje, 't welk hem zo vrolyk maakte , was echter het hekelfchrift op zyn Boek. Iemand, die zo ter goeder trouw lachen kan , over het doorllryken van zyn eigen werk, heeft zeker geen gemene ziel. Ik beken , dat onze hedendaagfche beoordelaars het niet maklyk zo verre kunnen brengen. Antwoordt nooit , wat zy zeggen, zo zy uwe redclyke Hellingen en beginzels niet aanvallen: en dan moet gy u zedig, op eenen edelen toon, zonder fpotterny en zonder bitterheid, verdedigen. Draag echter, myn waarde Porphirius, wel zorg, dat gy eene onbillyke beoordeling altoos onderfcheidt van eene zeer redelyke berisping. Eene goede critique befpot of beledigt nimmer: zy behandelt een werk zo beleeft , als deszelfs fchryver. Opgeflelt door de reden, den fmaak en de waarheid, onderwyst en verlicht zy ons verftand, en toont ons den weg, om onze werken te volmaken. Gy moet die flegts met vermaak , ook met erkentenis ontfangen. Dewyl men  »e opvoeding. 201 men zich in zyne eigen zaken mecimaal bedriegt, zo verzoek ik u, dat gy my alles toezendt, wat tegen uw Boek in 't licht komt. Ik zal het aandagtig lezen , en u eenvoudig zeggen, wat ik er over denk. Al ware dit al de dienst, dien men van eenen vriend konde verwagten, zo is het nog genoeg voor een Auteur, dat hy om die reden alleen eenen vriend poogt te verkrygen. Gelukkig zult gy zyfï, zo de verwaantheid u nooit belet, met eenen vriend uwe opftellen over te zien, en hem raad te plegen. Zyne achting voor u alleen zal hem in ftaat ftellen, met u vrymoedig "te werk te gaan. TWEE en DERTIGSTE BRIEF. De Baronesfe aan Mevrouw de Valmont. Ik vertrek morgen; maar ik zal, Mevrouw , echter de eer hebben om u te zien, voor ik myne Italiaanfche reis verder voortzet. Mevrouw de Limours is minder aangedaan over myn affcheid, dan gy u verbeeldt; dewyl zy zelf voor vier maanden vertrekt. Zy gaat naar ***, daar haar man dit jaar het commando zal hebben. Voor de eerfte maal van haar leven een reis gaande doen, die haar vier-en-twintig uuN 5 ren  BRIEVEN 0"V E ïfe ren ver van Parys zal brengen, heqft zyzoveef te befchikken, dat zy geen tyd heeft om aan my te denken. De Ridder de Valmont heeft daar zo affcheid van my genomen. Hy drukte my zeer fïerk aan de hand, die hy kuschte, maar hy was niet in ftaat, om een woord te fpreken. O, wat is hy een lieve Jongen! Hoe droevig zoude het zyn, zo hy bedorven wierdt!.. Gy weet niet, hoe zeer my dit fmarten zoude. Vaarwel, Mevrouw: ik hoop, dat gymy, op den dertienden of veertienden deczer maand, wel zult gelieven wat eeten te geven. DRIE en DERTIGSTE BRIEF. De zelfde aan de Vicomtesfe. DE antibes, eerfte Mey. zyn, myne waarde Vriendin, gistren hier aangekomen; en mooglyk zullen, wy tot morgen vertoeven: want de wind is vlak tegen. Zedert gistren begint Adele hare vrees voor de Steiltens te overwinnen. Wy waren byna agt traren onder weg, om twaalf mylen tusfehen Frcjus en de Antibes afteleggen: want de wegen zyn ïlegt en gevaarlyk. Dc berg d'Estrel is, welke fchóne gezichten hy ook aanbiede , zeer  D E O P V O E B I N G. tO$ zeer afgi'ysfclyk, door de afgronden, die hem omringen. Ik zag Adele dikwyls bleek worden , en my fterk aanzien, om, als 't ware, uitte» vinden, of ik ook bang ware ? Zy hadt gaarn gehad, dat ik hare vrees bemerkte, maar zy durfde my die niet ontdekken. Ik hield my, of ik niets van alle deeze bewegingen zag; en zelf, door eenige indirecte gefprekken , wist ik (buiten dat zy er iets van begreep,) haar de begeerte inteboezemen, om hare vrees te ontveinzen. De zorg om haar te verbergen, leidde haren aandagt af; en verminderde ook, zagtjes aan, hare grote bangheid, en kwam doof dit middel weêr gehéél in rust. Daar by heeft zy een onuitfpreeklyk vermaak in het reizen; en niets geeft haar zo veel genoegen, dan haar Journaal te fchryven. Zo zy zich niet wat lere bekorten, zal dit Journaal ten minden tot dertig of veertig delen uitlopen: zy heeft, alleen over de Antibes, agt paginaas gefchreven. 't Is waar, dat de helft daar van eene nomen* clature der Bloemen en Planten bevat, die in den omtrek van de Antibes gevonden worden; want wy deden deezen morgen eene fchone wandeling. Adele is zeer verwondert, dat hier de fraaifte bloemen en heesters zo maar aan den weg en in de Velden wasfen. Gy vraagt my, op welk éene manier wy reizen : ik zal het u zeggen. Gy kent ons groot reis-  *04 BRIEVEN OVER reis-Rytuig immers ? nu , daar zitten myn man , Mifs Bridget, Dainville, de kinderen, en ik by elkander in; in het twede Rytuig is Brunei met myne Kameniers, en een paar mindre bedienden. Wy houden, alle daag, vier uuren ftil, om te eeten en onze kinderen Iesfen te geven.. Adele tekent en fchryft; ik ftel onderwyl de Harp; vervolgens fpeelt zy er een uur. op. In het rytuig maken wy onze gefprekken zo leerzaam, als wy kunnen. De kunst, waardoor men de jonge lieden, zonder dat zy het vermoeden, al pratende onderwyst, is mooglyk in allen opzichte de beste, zo wel als meest verwaarloosde , manier van opvoeden. Hoe komt het, denkt gy, dat veel lieden, die zeer wel hun verftand hebben, noch wel weten te praten, noch befcheiden toeteluisteren? omdat men hun te vroeg in de gezelfchappen bragt. Een jong mensch hoort immers, in die byeenkomsten, niets dan beuzelagtige praatjes, die geen indruk op zyn verftand kunnen maken; of hem alleen valfcbe en gevaarlyke begrippen geyen. Zo men zich onderhoudt met een gewigtig onderwerp, men behandelt het op eene zo verkeerde wys , dat het kinderen van dertien of veertien jaar moet vervelen; dewyl zy er niets van begrypen kunnen. Hier door krygen zy de gewoonte, om , ouder zynde, ook niet te luisteren; en zy houden yder geregelt ge- fprek,  b ï OPVOEDING. 205 fprek, over een zaak van belang, voor dodeTyk lastig. Zy vermyden die ook zorgvuldig; of liever, de afgetrokkenheid en de ondeelnemenheid maakt, dat zy zich daar niet mede bemoeijen, of er iets van verdaan. Geef aan een jong mensch een Boek te lezen, dat hy niet verftaat, en hy zal nooit fmaak krygen in 't lezen. Laat hem dikwyls het gefprek van verftandige lieden, die alleen om hun eigen vermaak en niet om hem fpreken, aanhoren, en hy zal nooit in een goed gefprek behagen fcheppen: Zo handelen evenwel de geestigfte Moeders, zo handelen ook de bekwaamde Onderwyzers. Om tot onze tydkortingen in het Rytuig weder te keren; wy vertellen veel historiën : fomwylen reciteren wy een Vaers: wy maken aanmerkingen over de Poëzy: wy beoordelen de Vaerzen, die wy opzeiden: wy •fpreken nu Fransch, dan Engelsch, dan weer Italiaansch: dan hebben wy wéér eens elk een boek : wy lezen ook by tusfehenpozen twee of drie uuren 's daags: wy verhalen elkander wat wy gelezen hebben; het geen al weêr nieuwe doffe tot praten geeft. Nu ik aan uwe nieuwsgierigheid voldaan hebbe, moet ik u eens omdandig over Mevrouw de Valcé fchryven. Alles wat gy, haar betreffende, fchryft, bedroeft en verontwaardigt my «ven zeer. Zy is wanhopig , om dat zy voor. vier  £C6 BRIEVEN OVER. yt'er maanden Parys zal verlaten , dewyl zy. hier alle hare Vrienden en gezelfchappen heeft! Zy is twintig jaar, vertrekt met haar Man, en dat wel om haar Vader en Moeder te volgen. En zy fchreit, zy is wanhopig, dewyl zy haar Vrienden en gezelfchap moet verlaten! Behoort zy een ander gezelfchap, dan dat van u te hebben ? Mevrouw de Germeuil is de oorzaak van dit onbetaamlyk gedrag. Gy weet, hoe yverig ik my, tegen hare vriendfchap met Flora, heb uitgelaten. De katfte zal zeker al de Vrienden en al het gezelfchap der eerfte ook hebben aangenomen. Tien of twaalf vreemde figuren dringen zich by u in, en ontnemen u de voorkeur, het vertrouwen, ja.het hart uwer Dochter! Ik zie, dat Mevrouw de Valcé hare vrienden zonder u op het Déjeuné ontfangt , en zonder u des avonds er by gaat eeten. Verbeeldt u eens , wat daar, in zulke gevaarlyke byeenkomsten, gefchiedt! Denk vry, dat.men haar, daar, van hare grootfte pligten poogt te vervreemden; die meen ik, van haren Man te beminnen , en hare Moeder te eerbiedigen. Dtór vindt zy vermaak om dat zy daar toegejuicht, en met goedkeurende verwondering befchouwt wordt; men fielt daar alle andre gezelfchappen in een befpotlyk licht. Het uwe zal niet vryraken, dewyl gy geene dan brave en niet zeer jonge lieden ontfangt. Deeze belachingen , deeze losbandigheid  DE OPVOEDINC. IO7 heid dragen den naam van vry te fpreken, en. zy wenden voor, dat de vriendfchap alles horen mag. Hier door komt men lpoedig.tot het bcfpotten van de geachtde, ja heiligde zaken. Ik geloof, dat gy meer moet fpreken tegen uwer Dochters vernuft , dan wel tegen haar hart. Ik radc u ernstig, dat gy haar, by de eerde voegzame gelegenheid, met nadruk fpreekt over de reden, die zy u geeft tot misnoegen; dat gy haar, als gy uit * * * te rug komt,voor een maand of zes op uw Landgoed in Anjou Iaat: gy weet, dat-myn Heer de Limours daar gaarn eens eenen Herfst doorbrengt. Dit reisje kan ook dienen, om u nader by uwen man te houden, en zal uwe Dochter zeer nuttig zyn. Eerst zult gy haar treurig en neêrflagtig zien; dan zal zy denken, dat zy zeer ongelukkig is., de omleggende Buren met verfmading behandelen, terwyl die alles doen, om haar te behagen. Zy zal hen voor fchepzels houden, die niet waardig zyn, dat zy haar, in wat opzicht ook, beoordelen. Zy zal zeggen, dat zy zeer te beklagen is, om dat zy moet omgaan met Vrouwen, die tien modes ten agter zyn, en met Mannen, die de manieren of den toon van het Hof niet verdaan. Maar deeze denkbeelden kunnen verflaauwen. Zy zal handelbaarder, redelyker, en beleefder worden. Zy zal kunnen zien, dat men overal brave cn verilan- di-  Zot br i êTv en OVER ' dige lieden kan aantreffen; dat ydere plaats "zyne onderfcheiden gebruiken heeft, en dat die gebruiken altoos in het oog der reden kleinigheden zyn. Niets is lastiger, dan verachting: men wordt die wel dra moede; hier door wordt hare moeder, de trotschheid, getugtigt: want men toont niet altoos verachting, zonder tevens te mishagen aan hun, die wy verachten. Hier ligt des reeds een geneesmiddel. Kortlyk: Mevrouw de Valcé, van alle hare Vrienden in deeze eenzaamheid verwydert, en geheel aan li overgelaten, zal den tyd hebben , om eenige nuttige aanmerkingen te maken. Gy zult haar dan, vry wat verbetert, te Parys weder brengen. Geloof my, zy zal zo grillig, zo ongemaklyk, niet zyn ; zy zal minder vyanden hebben; zy zal voorzichtiger zyn, en, zo zy eë'nig verftand heeft, zal zy begrypen, hoe nodig het voor haar zy, uwe vriendfchap en de liefde hares mans te herwinnen. Zie daar, myne Vriendin , wat ik doen zoude, zo ik in uwe plaats ware. Schryf my, zo dra gy befloten hebt mynen raad te volgen. Vaarwel. — Ik zal u uit Nice fchryven. Myn adres blyfe te Genua. VIER  ü£ opvoeding. SO0 VIER en DERTIGSTE BRIEF. Dezelfde aan dezelfdét j ni cé* Wy vorderen langzaam: Want, zedert mynen laatften aan u, zyn wy maar vier mylen Voortgereist. Wy zyn allen, behalven de Heer d'Almane en Dainville, elendig zeeziek geweesti De kinderen hebben veel uitgedaan, doch vo* meerden j zo wel als ik , zonder te klagen. Men hadt eenige matrasfen in het Vaartuig gelegt, waar op de zieken nederlagen. Na een half uur liggens , zeide myn man tot zynen Zoon, dat deeze weekheid in een man zeer belachlyk was, en dat hynuzo wel zoude braken, als wanneer hy zich ophieldt. Theodoor ftondt aanftonds van de Matras op; ik deed ook zo, zeggende, dat eene vrouw zo wel moed nodig hadt als een man; en dat, al wisten wy, dat hy ons nimmer te pas zoude komen, hy echter een .deugd was, die men als zodanig zich moest pogen eigen te maken. Hier op.rees de bedroefde Adele overeind, volgde myflepende, en zette zich, naast my. Dit wekte den nayver haar's Broeders op, die volftrekt meer moeds wilde hebben dan de Vrouwen , om te gaan praten op eene wys, of hem niets ter waereld Hi Dist. O deer-  aio BRIEVEN OVER deerde. Dikwyls moest hy, om te vomeren. ophouden; dan hervatte hy zyn reden, zonder iets te laten blyken van zyne zeeziekte. Myn Heer d'Almane zag my aan, met een gelaat, dat van vreugde ichitterde; en 't was of zyne oogen my inluisterden: „ Dat -verkrygt men evenwel niet van eene Vrouwe.'''' Ik zei hier ©p zagtjes aan Adele : Wilt gy uwen Vader overtuigen , dat gy zo veel op u zelf vermoogt als Theodoor; laten wy dan eens een Duo zingen. Adele drukte myne hand. Ik geloof, dat wy die niet heel zuiver zongen; maar wy hielden ons echter heel vrolyk. Myn man omhelsde haar teder: „Behoudt, zeide hy , myne „ kinderen, altoos die zucht, om elkander in „ deugden voorby te ftreven. Zo eene poging ,, kan u nimmer nadelig zyn, want, terwyl „ gy u van wederzyden volmaakt, zultgybei„ de onze liefde waardiger worden, en meer „ en meer tederheid voor elkander krygen." Terwyl myn man dit zeide, knielde Theodoor voor mynen fchoot, nam myne eene handen eene zyner Zuster in de zyne, en kuschte die, met dat voorkomen , dat alle zyne bewegingen zo verpligtent en aangenaam maakt: gy waart er altoos door bekoort. Wy blyven by ons voornemen, om door la Corniche, dat is te lande , naar Genua te vertrekken. Wy zullen elk in een lbort van een Draagftoel zitten, die door twee  EE OPVOEDING. *ll twee mannen gedragen wordt. Dit reisje zal een dag of vyf duren. Myn Heer d'Almane zegt my, dat deeze wys' van reizen zeer gêwigtig en aangenaam is, maar dat men er zich weinig van bedient: dat onze kinderen hier door Voot altoos kullen verfterkt zyn tegen de vrees voor afgronden, en flegte mStplaatzèn. Overmorgen gaan wy, des ogtends zes uu* ten , in de draagftoèleri. Nice is een zeèr mooije Had; en de lucht is er zo zuiver en zo goed voor de zenuwen, dat de zieken uit verre plaatzen komen, om die inteademen, zonder eenig ander geneesmiddel te gebruiken. Het gebergte, dat om de Had ligt, brengt zeer veel kruiden eit planten voort. Wy hebben, gisteren en van daag, een tyd lang aan het herbarifeeren geweest. . Adele heeft eenige planten getekent en gefcbildert, onder anderen eene wilde Aipirge. De bladen deezer plant, die doornig en van eene fchohe fchitterende groene kleur zyn , maken haar uitnèment keurig en fraai. Zy fehikt dit fchilderytjé u toe; ais wy te Genua fWé-% SÖ * bét U zenden. O a VYF  brieven «ver VYF en,DERTIGSTE BRIEF. De Baron aan den Hier d'Aimeri. nice. Ja, myn Heer, ik vinde my zo zeer verpligï als vereert, met het vertrouwen, dat gy in my Helt % ik zal u openhartig antwoorden. Het Huwlyk, 't welk Mevrouw d'Olcyu voor uwen Kleinzoon voordekt, is (wat het fortuin betreft,) al te voordelig voor hem, dan dat ik het u zoude kunnen afraden. Ik da u des toe, dat, indien de jonge Heer zich zo gedraagt, als uwe hoop met grond kan verwagten , Mevrouw d'Almane en ik hem den voorrang op alle andren zouden geven: gy hebt dit zeer wel gegist. Maar ik moet u met een waarfchuwen, dat wy dit oogmerk ('t welk ook nog zeer onzeker is 3) met de grootde oplettentheid voor Adele verbergen. Ik verzoek, dat gy my, op uw woord van eer, belooft, dit geheim aan niemand , ook zelf niet aan Mevrouw de Valmont , medetedelen. Ik ken uwe grote voorzichtigheid; by u , weet ik, is een geheim, waar aan ik het allergrootde gewieht hechte, volmaakt veilig. Gy begrypt, dat zo een ontwerp .  1> E OPVOEDING. £IS werp, hoe waardig het ons ook zyn kan , eeniglyk afhangt van het gedrag des Ridders. Adele is nu nog-maar twaalf en een halfjaar. Mevrouw d'Almane heeft vast befloten, om haar niet, dan na haar agttiende jaar, uit te trouwen. Wy hebben des tyd, om met zekerheid over zyn karakter en beginzels te oordelen. Zo hy in dien tyd niets doet, 't welk onze gunstige gedagten over hem moet verminderen, dan , dan ben ik gerust, dat Mevrouw d'Almane hem hare Dochter met verrukking geven zal: want myne Vrouw alleen zal over het lot van Adeje befchikken. Dit recht geven myne liefde en myne billykheid haar met vreugd over. Haar gedrag omtrent my, hare zorgvuldigheid vooï onze kinderen, verdienen wel, dat ik haar deeze proef van myne hoogachting en dankbaarheid geve. Wat kan ik toch meer voor 't geluk van myn kind doen, dan dat ik haar lot in de handen laat van eene zo tedere, als verftandige Moeder ? Zie nu , myn Heer, of het geen ik u in vertrouwen fchryf, u kan doen befluiten, om het voordel van Mevrouw d'OIcy te verwerpen. Mejuffrouw de V*** is geen meisje van geboorte; maar zy zal veel rykerzyn, dan Adele ooit worden kan. Bedenk udcsrypelyk: haast u, bid ik, toch niet om my te antwoorden. Ik begryp zeer wel, hoe veel ongerustheid de .twee nu volgende jaren des Ridders moeO 3 ten  *Ï4 BRIEVEN ©VER ten veroorzaken; zy zullen mooglyk voor al„ toos beflisfen, wat hy, gedurende zyn gehel« volgende leven, zyn zal, Gy moet echter, uit het geen den voorleden winter gebeurde, op, maken , hoedanig het volgende jaar zyn' zal. De Ridder was toen maar agttien jaar. Hy vondt zyne afhanklykheid zeer eenvoudig. Hy begon in de Waereld te komen; zyne onkunde eabefchroomtheid overtuigden hem , dat hy eenen Mentor nodig hadt. Hy was verheft op eene zo deugdzame als bekoorlyke Vrouw. Hy moet des niet vatbaar zyn voor de kunstena, ryen der Coquetten, Maar den aanftaanden Winter is hy een jaar ouder. Hy kent de Waereld nu wat beter. Hy zal hier alle jonge Be* den van zyne jaren, zonder toezienders en op zich zelf flaande, ontmoeten: zyne drift voor Mevrouw d'Ostalis zal verdwenen zyn; want de liefde fterft met de hoop. Aan hoe veel ge, varen zal hy dan worden blootgeftelt I Zo gy hem verlaat, dan zal hy bezwyken; en al volgde gy hem ook tegen zynen wil, gy 2uJt h*m rchter niet behouden kunnen. Hy zelf moet u willen by zich hebben; moet wenfchen, dat gy hem niet verlaat, Hy moet buiten u nier leven kunnen • en dit kunt gy van hem niet verkrygen, zonder een allervolkomenst vertrouwen , en de gewoonte van hem nooit verlaten te hebben. Gy hebt den Ridder niet van  I)E OPVOEDING. Xli zyne eerfte kindschheid opgevoet. Gy, zyt naderhand maanden aan een van hem af geweest. Gy hebt hem des niet gewent, dat gy beide, immers in byzondere omftandigheden, altoos behoorden by elkander te zyn. Het zal des (hoe goed zyn inborst ook zy ,) niet heet vreemt zyn, indien hy welhaast naar eene gevaarlyke onaf hanklykheid wenscht. Dit ftaat u te wagten; hy zal u zelf ontfnappen; maar, zo zyn hart goed is, dan zal hy u zelf komen opzoeken. Gy zult hem gemaklyk te recht brengen, immers voor uitfporigheden bewaren, die door het berouw zelf niet zyn uittewisfchen. Laten wy hem des eenige dwaasheden ten goeden houden ; indien hy de betaamlykheid niet vergeet, zyn fmaak, zyne zeden, een gevoelig hart, en goede beginzels behoudt. Gy vraagt my, hoe gy bem best voor het fpel zult bewaren? Hy heeft verftand, veel verkregen kundigheden; de ledigheid zal hem des geen liefhebber van 't fpel maken. Dit zegt veel; maar gy dient te zorgen , dat hy door geene kwade voorbeelden wordt vcrlcit. Om hem uit dit gevaar te redden , durf ik u het middel niet aanraden, dat ik omtrent mynen Zoon gebruiken zal: want dit kan geheel onbekwaam worden, indien 'uw Opvoedeling geen vermogen op zich zelf heeft, en gy des niet gerust zyn kunt, dat hy een ernstig genomen befiuit heilig zal naarkomen. O 4 Wat  &l6 BRIEVEN OVER Wat my betreft, als myn Zoon in de grote waereld komt, dan zal ik hem op zyn woord van eer doen beloven, dat hy nooit Hafartfpelen fpelen zal; en dan ben ik -gerust, dat hy zyn gehele leven lang die fpellen niet zal. mededoen. Indien ik minder vergde, dan zou ik mindervan zyn verftand durven verwagten; by voorbeeld, zo ik hem alleen voorfchreef, om nooit grof fpel te fpelen. Eene gehele opoffering kan men veel eerder verwerven , dan eene gedeelte* lyke: dewyl die ons niet onttrekt aan de verzoekingen , noch aan de gevaren der verleiding gen. Want het is veel gemaklyker, ergens ge« heel van af te zien, dan zich daar omtrent te matigen. Indien gy des niet verzekert zyt, dat • de Ridder in ftaat is, om zo eene belofte naar te komen, verg dan die niet van hem. Laat dan liever de ondervinding hem ten zynen koste wyzer maken, dan dat hy zyn gegeven woord zoude breken. Als ik uw antwoord op deezen brief heb, zal ik u een ander middel aan de hand geven, om uwen Kleinzoon voor alle geva, ren, die hem omringen, te beveiligen. Vergun my, myn Heer, u nogmaal te verzoeken, dat gy my niet antwoordt, voor gy het voorftel van Mevrouw d'Olcy wel en aandagtig hebt overwogen. ZES  de opvoeding. 21? ZES en DERTIGSTE BRIEF. De Vicomtesfc aan de Baronesfe. Terwyl gy eene lange reis doet, terwyl gy vreemde ontmoetingen hebt, terwyl gy op zee zwerft, uwe kundigheden uitbreidt, en geheel nieuwe opzamelt; terwyl gy op flegte bedden flaapt, taaffe Cêtellettes en Uijenfoup eet, lei ik een treurig groeijent leven, in 't gezelfchap van veertig of vyftig menfchen. Ik denk niets ; het geen ik zeg, is niet veel byzonders ; ik brei lubben, of fpeel Loto, en zit drie uuren aan tafel. Gy weet, dat ik verlangde om myn Heer de Limours te volgen? ó ik maakte my zulke aangename verbeeldingen van die reis! Eerltelyk, ik verbeelde my , dat ik te * * * een goed figuur zoude maken; iets, dat my zeer wel gevalt: vervolgens, dat een afzyn van vier maanden, op een afftand van vier-en-twintig uuren ■ van Parys, eene grote omwenteling in myn lot, met betrekking op Mevrouw de Gerville , zoude kunnen voortbrengen. Ten andren, terwyl ik Mevrouw de Valcé met my nam, hoopte ik, dat ik dat recht op hare genegenheid z"oude behouden of herwinnen, waar van ik niet dan met fmart afftand kan doen. O 5 Maar  Sl3 BRIEVEN OVER Maar alle deeze aangename dromen zyn voorby! SDe twee eerfte weken, dat ik my hier bevond, was ik zeer gelukkig. Ik wenschte ten fterkften.öm te behagen, en het gelukte my ten vollen. Alle de Officiers, alle Groten, al de omliggende Adel 'roemden myne bevalligheid, be~ fchaaftheid, ja, eenparigheid! Myn man zelf vernederde zich, om my te pryzen over myne wys van de eer zynes huizes op te houden. In dien ftaat zag ik my, toen Mevrouw de Gerville , onder voorwendzel van eene Tante te bezoeken, hier uit Parys aankwam; offchoon zy in twintig jaren, dat die Dame hier woonde , geen vier brieven aan haar gefchreven heeft. Dit onverwagt bezoek heeft my nog meer van myn ftuk gebragt, om dat zy van gedagten is, hier twee gehele maanden te blyven. Zy komt alle daag geregelt by my eeten; zy geeft Bals en Asfemblées ; zy is met één woord het vermaak der ftad. Myn Heer de Limours verbergt niet, dat hy haar bemint; en myne Dochter behandelt haar met de grootftq genegenheid. Dit alles ontftaat hier uit: Mevrouw de Gerville heeft myn man weten te beduiden , dat hy aan bare zeldzame gaaf tot kuiperyen de eer van dit Commando verpligt is, en dat zyne achting en tederheid'haar daarvoor behoren te vergelden. Gy begrypt wél, dat dit voorval niet veel goeds gedaan heeft aan myne. be-  DE OPVOEDING. SIJ> bevalligheden, myne eenparigheid, of aan myne beleeftheid? Eerst ben ik zeer t'onvreden geweest ; naderhand heb ik het anders aangelegt. Ik heb eene Partyfcbap veroorzaakt. Ik begon er reeds wel in te ilagen; zeer vele perfonen verkozen myn gezelfchap, en ook myn huis, boven dat van Mevrouw de Gerville, toen ik my eensklaps met hun verveelde; en ik verzuimde niets , om er my van te ontflaan. Thans ben ik geheel alléén. Ik zie geen gezelfchap dan aan tafel, en ik flyt het overige van den dag met myne kleine Conftance; zy is thans al myne vreugd en troost. Na zeer veel verdriet en fpyt te hebben doorgedaan, bevind ik my thans tamelyk gerust. Ik heb eene Philofophiefche Party gekozen: eene volmaakte onverfchilligheid maakt my niet flegts te vreden, maar zelf vrolyk. Ik ben verrukt over myne eigene onderwerping , en minzaamheid. Ik moest zeer te beklagen zyn, en ik ben bedaart en redclyk. De fpyt is voor my een kostlyk geneesmiddel; eerst maakt, hy my heftig, maar daar op geneest hy my van vele zedelyke onpaslykheden; want ik kan noch haten, noch lang aan een wanhopen Ach! konde ik haten ,ik zou Mevrouw de Gerville niet haten, (die eer zou ik haar niet doen,) maar ik zou myn Heer de Limours -haten Laten wy er maar van zwygeii : de fpyt mogt my op nieuw  420 BRIEVEN OVER Hieuw overvallen. Ik beken u openhartig , dat ik my hier dodelyk verveel. Ik brand van begeerte, om weêr te Parys te zyn, en ik zal voor eerst niet weêr aan 't reizen denken. Vaarwel , myne Vriendin ; fchryf my alles, wat u ontmoet, toch omftandig. Voor al, fchryf my over uwe beminlyke Kinderen ; fchryf my, waar gy reist, wat gy ziet, wie gy leert kennen; denk aan my; bemin my, want ik heb uwe liefde zeer nodig. Geloof, dat ik zeer ongelukkig, ben, meer zelf dan gy u kunt verbeelden. Myn hart is tot in zyn binnenfte ge-Kwetst Vaarwel, nog eens! Myn Broeder heeft my verzogt, den inliggenden aan den Baron te laten bezorgen. ZEVEN en DERTIGSTE BRIEF, De Graaf'de Rofeville aan den Baron. Ja, myn waarde Baron, myn jonge Vorst heeft zyne genegenheid voor den Graaf de Stralzi behouden; zy fchynt zelf, na het vertrek des Ridders de.Valmont, te zyn aangenomen. De Graaf is zeer ziek geweest; de Prins was zeer bedroeft, en zondt tienmaal op een dag, om bericht hoe het ging. Op -eenen avond fprak hy van hem, met de grootfre belangne- mingc  de opvoeding. aai ming. „ Ik geloof, zeide hy, dat gy niet heel „ veel van hem houdt; hy is zo beminlyk; ik „ geloof, dat hy zeer aan my gehecht is; en 't is derhalven zeer natuurlyk, dat ik hem bemin. En welke proeven hebt gy van „ zyne gehechtheid aan u ? Zeer vele; „ hy vleit my nooit. Weet gy dat „ vast? ó Zeer vast! Hy heeft ,, verftand; hy weet, dat- gy 't ook hebt, dat „ gy wel zyt opgevoet; hy zal u des nooit openlyk roemen; maar hy heeft iets in zyne „ wyze van naar u te luisteren, zekeren goed,, keurenden lach, die ik, in uwe plaats zyn„ de, zeer zou mistrouwen; als ook die lof■„ tuitingen, die hy geeft aan bekwaamheden , „ die hy weet dat gy bezit. Dan moet een „ Prins altoos wantrouwig zyn. Hy ,, moet altoos vrezen bedrogen te zullen wor„ den; om dat hy daar door een geheel volk „ zoude kunnen ongelukkig maken. Hy moet ,, des zyn vertrouwen of zyne vriendfchap niet „ geven, dan aan iemand, dien hy volmaakt „ wel kent. Ik denk wel over den Graaf ,, de Stralzi; ik bemin hem; maar ik zou hem niets van belang toebetrouwen , indien ik door „ den tyd en de omftandigheden niet overtuigt „ word, dat hy dit waardig is. Waarom „ wagt gy van den tyd en 't geval iets af, dat 3, gy door u zelf kunt te weten komen ? ■ Hoe?  JSRiEVEN OVER „ Hoe? Indien gy dit waarlyk begeert, „ zal ik u die middelen aan de hand geven , „ en binnen weinige maanden zult gy alles om* „ Handig weten." Zedert lange heb ik den Prins doen begrypen, hoe noodzaaklyk het voor hem was, dat hy eene nette kennis hadt van den ftaat des Ryks , en van de lieden van verdienste, die zich daar in bevinden. Ik heb den Vorst aangeraden, om den jongen Sulback , in 't geheim, een reis door het gehele Ryk te laten doen, met bevel, om zeer omftandige berichten daar over opteftellen. De jonge Heer vertrekt binnen agt dagen : hy zal onder een ontleenden naam reizen , en, als hy een openbaar affcheid neemt, voorwenden , dat hy voor zes maanden naar Vrankryk gaat. Als hy te rug is, zal ik den Prins bewegen, om den Graaf de Stralzi insgelyks die reis te laten doen; die deeze commisfie ze* ker met des te meer vermaak zal op zich nemen, om dat hy niets van Sulbacks reizeweet. Gy begrypt wel, dat wy in 't vervolg de berichten met elkander zullen vergelyken? Om dan ten klaarften overtuigt te zyn , wie der twee Reizigers ons de beste berichten gegeven heeft, zullen de Prins en ik die zelfde reis doen; en hy zal duidelyk kunnen zien, aan wien hy de meeste achting moet betonen, en het mees* te vertrouwen, Gy  D E OPVOEDING. £2g Gy gelooft wel, dat ik niets verzuimt heb, om mynen Prins den grootften afkeer voor de belastingen in te drukken. Ik heb eerst zyn medelyden met de armen opgewekt; nu ben ik bezig om hem, op eene redelyke en betaamlyke wyze, dat medelyden te leren gebruiken, op dat hy zynen roem vestige, en het volk waarlyk gelukkig make. De flaatsomftandigheden verderen thans, dat men eene nieuwe balasting oplegt, maar zy drukt in geene dele het Volk. Evenwel , het woord belasting maakte zeer moeilyke indrukken op hem; hy deelde my die mede. Ik deed hem ligtelyk begrypen, dat de {taatsdienaar niet van zyne wysheid, en gematigtheid was afgeweken. „ Daar kunnen om„ Handigheden zyn, zeide ik, waar in debes„ te Vorsten gedrongen worden, om nieuwe „ belastingen op te leggen, en dan kunnen zy „ niets billyker doen, dan die door de ryken „' te doen dragen; want men behoort veel eer„ der iets van iemands overvloed aftenemen, „ dan aan duizende armen het nodige te ont„ roven. Dit is echter meermaal gebeurt. —• ,, Hemel! en om wat reden? Om dat „ de morringen der ryken gerucht maken, ctl „ om dat men de klagten der armen niet hoort. 5, Wel, hoe kan een Vorst ooit beflui- 5, ten, om zyne onderdanen van het nodige te „ beroven ?.. -— Zyne onkunde zelf is de „ oor-  *24 BRIEVEN OVER 9, oorzaak van dit grote kwaad» Men zegt „ hem, dat de Boer, de Werkman, de Kuns„ tenaar, als hy die belasting betaalt, nog ge„ noeg voor zich en zyn huisgezin overhoudt. „ Het is des nodig, dat een jong Vorst „ zelf weet, hoe veel hy zyn Volk, zonder „ het te bederven, kan opleggen, en van dit y, uur af, klopt myn hart van verlangen om dit „ te leren. —;— Ik kan u ook niets nuttige/s ,, onderrichten. Om dit oogmerk te bereiken, „ zult gy zeer vele kleine omftandigheden moe- ten onderzoeken; doch uwe brave beweeg„ reden zal dit onderzoek voor u van belang „ maken." Twee dagen na dit gefprek, fpraken de Prins en ik des avonds over het zelfde onderwerp, toen hy eensklaps , op zyne pendule ziende, uitriep: „het is elf uuren; nu „ ben ik vyftien jaar: omhels my, en denk, „ wat gy my belooft hebt. Wat'wilt gy zeggen? —;—- Gy hebt my altoos gezegt, „ dat gy my, als ik vyftien jaar was, en gy „ over my voldaan waart, dat boek zoudt ge„ ven, waar naar ik zo heftig verlang; zyt „,gy over my voldaan? — Zeer byzonder. —< „ Wel nu , geef my dan Telemachus! . „ Telemachus ? hoe, zo fpoedig! Zo gy nog ,, een jaar wilde wagten , dan zoudt gy my „ vermaak doen. Nog een jaar, ö He- „ mei! —:— Nu, wees te vreden; gy zult „ het  DE OPVOEDING. €2$ „ het boek morgen, als gy opgedaan zyt, hebben." Des andren morgens was de Prins al voor zeven uuren op. Ik trad, met Telemachus onder myn arm , in de kamer. ,, Zie 3, daar, Monfeigneur, zeide ik, het boek. In „ dit uitmuntent boek zult gy uwe pligten le„ ren, door eenen man, die, hoewel aan 't „ Hof levende, de waarheid durfde zeggen , ,, en niet vreesde, om de geheime fchuilhoe,, ken des bedrogs, qf de (breken der vleijery, ,, aan den dag te brengen. Zo gy dit werk , ,, zonder aandoening, zonder verrukking kunt „ lezen, geef het my dan weer, want dan ver- „ dient gy het nog niet te lezen! Ach , ,, hernam de Prins, geef het my; zo men , om „ het te lezen, alleen gevoelig zyn moet, waar „ vreest gy dan voor? Een hart, door u ge,, vormt, zou dat al de waarde er niet van be„ zeffen ? " — Gy begrypt wel, myn Vriend , dat ik den Telemachus gaf, en dat hy met de grootlte blydfchap ontfangen wierdt. Ik wagt, met ongeduld, het omftandig bericht uwer reis. Vaarwel, myn waarde Baron. Zend my toch liet kleine Journaal de la Corniche; want ik ken dat gedeelte van Italien niet in 't allerminlte. II. DE ET.» P AGT-  a.2.6 brieven over AGT en DERTIGSTE BRIEF. De Baronesfe aan de Vicomtesfe. de l'hospitaletta. Deezen morgen , vyf uuren, zyn wy uit Nice vertrokken: Adele, -eene myner Kamenieren, en ik in draagftoelen: Myn Heer d'Almane, DainviHe, myn Zoon en Brunei op Muilezels. Mifs Bridget verkoos, om , met onze andere Bedicndens , te fcheep naar Genua te vertrekken. Nice verlatende, vindt men een oud Kasteel, in 't Jaar 1744. door deFranfcb.cn ingenomen. Twee uuren van dc Stad zynde, vÈ|rzÖgf DainviHe, dat ik eens (lil hield, orfj dört tm-en van Eze te zien, die aan den zeekant een vcrwonderlyk fchoon gezicht oplevert, DainviHe , en myne kinderen , hebben dit i'clione gezicht getekent. Onderwyl lazen en praatten myn man en ik, cn binnen een uur zaten wy weder in onze draagftoelen. Deeze rome wordt met reden Corniche genoemt; 't is bykans niets anders , en op vele plaatzen is de doorgang naauwlyks voor één mensch wyt genoeg. Aan den eenen kant ziet men rotzen, die eenen vervaarlyken muur vormen, welke zich  DE OPVOEDING. M> zich tot aan de wolken verheft: aan den andren kant zien wy een afgrond, van vyf honderd voeten dien. De zee, die er onder tegen aan Haat, en op de rdtzen fchuimt , maakt hier een zeer treurig gehuil. Op alle gevaarlyke plaatzen doet de Heer d'Almane dtts te voet gaan; en helpt ons, door ons zelfs zynen arrd te lenen: Van Monaco tot aan Manton durft men weêr ademhalen: De weg is hier bekoorlyk: Manton is zeer aangenaam, zy ligt aart de Zee; men vindt hier eene menigte Citroenén Orange-bomen , die de lucht met de liefelykfte reuken vervullen.- • Dan wordt de weg weer verfchrikkelyk : maar wy beginnen er al wat aan te wennen; en een overgroot getal fraaije natuurlyke Watervallen behaagt Adele dermate, dat zy het gevaar, van aan den rand der afgronden te reizen , niet eens meer' merkt. Toen wy te Bourdeguierre, eene kleine Stad , aankwamen , vonden wy er zulke ftatige Palmbomen tusfehen de ruïnes ingezet, dat wy al wéér (lil hielden, om het allerheerlykst gezicht te tekenen , 't welk wy nog gezien hadden. De vallende avond verpligtte onsom verblyf in eene Hospitaietta te gaan nemen; het afzichtlykst hol, daar men óóit vreemdelingen in omv Hing, en 't welk maar tien myleil van Nice gelegen is. De arme lieden logeerden ook weinig menfchen; wy vonden des noeh-bedden , noclï p a iets  228 BRIEVEN OVER iets om des avonds te eeten. Myne kinderen ftorven bykans van honger. Na veel moeite, wist Brunei echter eijers en derke boter te bekomen ; waarvan hy een ftruif bakte, die hy ons, met zeker air van overwinning, op onze vliering bragt, alwaar ik ook zit te fchryven. De reuk der druif, die men van verre al gewaar wierdt , deden Adele en Theodoor van blydfchap opfpringen ; maar toen zy zagen, hoe bruin en verbrant die was, zagen zy zeer bedroeft voor zich. Nu , de honger valt niet keurig, en dc driften verblinden ons. Maar dewyl de druif vaia vyf eijers gemaakt was, zag ik hunne verlegenheid; en hoewel ik ook trek naar de druif had, zeide ik, dat ik niets eeten zoude. Myn Heer d'Almane zeide, uit dezelfde oorzaak, het zelfde. Toen vielen zy beide op de druif aan, en aten die met zo veel graagte, dat het zien daarvan my eene aandoening deedt gevoelen, die ik nog niet kende. Ik zag myne kinderen, met een hongerig gelaat , op een vliering, alleen verlicht door eene duistere lamp , fmaaklyk eeten, en ik dagt: „ Hoe vele ongelukkige Moeders lyden, op „ dit oogenblik, het deerlyk lot, op welks „ denkbeeld alleen ik beef! . . . Zy zien ha3, re kinderen een kleinen voorraad, die niet „ toereikt, verdelen Zulke droevige ram- „ pen worden er gedragen, en men kan het 00."  DE OPVOEDING. 22Ö „ onbewogen nadenken." Deeze aanmerking vervulde myne ziel met eene onuitdrukkelyke bitterheid. Ik hield myne oogen onbeweeglyk op myne kinderen gevest, en myn hart wierdt verfcheurt door aandoeningen, door medelyden, door droefheid! Myne tranen vloeiden, zonder dat ik het wist; zo zeer was ik verflonden in myne overdenkingen. Eindclyk zag Adele om, keek my aan, beefde, vloog naar my toe. Theodoor volgde haar; ik floot hun allebeide in myne armen. Nooit bad ik zo zeer gevoelt , hoe dierbaar zy my zyn! Ik wilde hunne vragen beantwoorden; ik kon niet, ik fchreide nog meer. Zy fchrciden ook. Myn Heer d'Almane, verbaast over dit toneel, vroeg my de reden: het duurde wel een kwartier y voor ik die geven konde. Tot negen uuren. bleven wy zitten praten; wanneer myn Man , met DainviHe en zynen Zoon, in bet naaste vertrek gingen. «Toen bragt men ftroo tot drie bedden; een voor Adele, een voor Juffrouw Victoire, en een voor my. Ik liet er lakens over fpreiden. Adele ging vrolyk leggen , en fliep welhaast zo vast, als of zy in het kostbaarfte dons gelegen hadt. Terwyl zy flaapt, fchryf Sk dit Journaal, 't Is by elven, en dus ook tyd, dat ik ga leggen. p 3 VER» '  d%0 BRIEVEN OVER VERVOLG van het JOURNAAL der Baronesfc. DE SAINT MAURICE. D eeze dag was zeer vermoeijent , hoewel wy maar vyf mylen gevordert zyn. De wegen waren zo elendig, dat wy de hele reis meest te voet hebben afgelegt. Wy wandelden, of aan den zeekanr, of aan den rand van afgronden , of op eene fmallen oever, overdekt met puntige keijen. Het hele gewest zelf is dor en affchuwlyk. Onze Dragers zyn de grootlte fchurken des waerelds. Zy fpreken noch Eransch, noch Italiaansch, maar eene onverftaanbare gaauwdicfstaal. Zy zyn altoos dronken ; zy vloeken en hebben gedurig kwestie. \ Is zeer moeilyk , geen belang daar in te nemen , als men hen, terwyl zy ons dragen, op den rand eener fleiltc ziet trillen van boosheid, opvliegen, waggelen, en ïlegts met ééne hand den ftoel vasthouden, op dat zy met de andere hun makker zouden kunnen dreigen, 't Is waar, zy dragen den ftoel wel aan riemen, die sGyer hunse fchoiideren vast zyn; maar 't is echter hoognodig, dat zy die met beide de handen' fyrcj vasthouden. Deeze Draagftoelen gelyken ' %  RE opvoedt. n6. 23! In genen delen naar die, die men by ons gebruik'.' ."■ 't zyn eerder een zoort van Rustbanken. De plaats, daar men zit, is met een ftuk ge\va;,eiit linnen overdekt, om ons voor den regen te befebutten. De benen liggen uitgeftrekt, zonder dat men die kan buigen; en dewyl ik groot ben, fteken myne voeten over den ftoel, Wy zyn hier vry wel gelogeert; 't is een kleine haven. Morgen gaan wy naar Piétra. VERVOLG van het JOURNAAL. b'albenca, Dlngsdag. ISJn wordt myn Journaal van belang. Alles, wat ik u uit Romen of Venetien zoude kunnen fchryven, kan u zo veel vermaak niet aandoen, dan het geen ik u ga melden. Ik wil u niet voorkomen: ik wil, dat gy, dit Journaal lezende, iets van die verwondering zult hebben, die ik zelf ondervonden heb. De weg van Saint Maurice tot aan Albenga is vervult met ysfelyke plaatzen ; evenwel ziet men hier heerlyke gezichten. Zodanig is het gezicht , op den berg, die zich boven het Dorp Languclla verheft. Wy zyn er te voet, ik mag zeggen met blote voeten, afgeklautert: want de rotzen , die wy zedert drie dagen beklommen, P 4 z?n  Ê^S BRIEVEN OVER zyn 'oorzaak, dat wy bykans fchoenen zonder zolen aanhebben j en, dewyl wy niet gedagt hadden zo veel te wandelen, hebben wy verzuimt andrcn mede te nemen. Des morgens om tien uuren , lieten wy onze Dragers, op den top deezes bergs, lïilhouden; waarvan wy een gezicht hadden op de ftad d'Albenga. Zy ligt in eene vruchtbare vlakte; iets, dat in dit oort zeer ongemeen is; Want alle de andre fïcdcn zyn op de. rotzen gebouwt. Wy traden van den berg, en bevonden ons in eene verhavent grote, auerfchoonite Valei, door rotzen , en Harige bergen ingefloten; eenigen derzelve zyn met ys bedekt. De naakte onvruchtbaarheid der rotzen maakte een treffcnt contrast met de eerbied inboezemende Bergen , en de bekoorlyke fchoonheid der Valei. De Weiden zyn hier met leliën en andere bloemen vervult. De Laurierboom groeit er in 't wilde'. Alle de Velden zyn omringt door lange Bcrceaux van Wyngaardcn; en onder deeze bekoorlyke gaanderyen , ziet men het groen, dc bloemen, de Vruchten tusfchen de tedere ranken gevat. Alle de bogen zyn met festonnen verfiert , die door het minfte windje bewogen worden. Het ichynt, dat in dit betoverent verblyf de grond niet flegts voor den nooddruft, maar alleen voor het vermaak bebouwt wordt. Alles, wat men hier ziet, is verrukkelyk. Hier, myne Vriendin ,  de opvoeding. 233 din, zoudt gy 'ware Herderinnen zien , .in plaats dei* TSoercmeidcn, wier nagt -mutzen u zo tegcnftaan. Alle de meisjes" zyn in 't hair gekapt, en zetten een bloem'aan de linkerzyde van het hoo["d. Zy zyn meest allen mooi, en munten byzonder uit door de fraa'ije welgemaakte vlugheid barcr geftalte. Het geen ik fchryf, is niet opgefchikt; ik verzeker u, dat liet ïndÉrdaat zo is, als ik u thans op de plaats zelf fchryf. Verbeeldt u de aandoeningen myner kinderen, op het zien van zo vele beminlyke voorwerpen, die hun volftrekt onbekentwaren. Zy verzogten ons, om in de Velden en onder de berceaus te gaan wandelen; en op 't oogenblik waren zy wél een paar honderd voeten ver gelopen. Theodoor hieldt ftil, om een bouquetje te maken; en zyne Zuster , een zydlaautje inflaandc , verdween uit myn gezicht. Ik riep haar, twee of driemaal; zy was te ver weg öm my te horen. Ik zond DainviHe om haar te zoeken; by kwam fpocdig, doch alleen te rug, maar riep, dat hy haar gevonden hadt, en dat zy zo aanftonds by ons zyn zoude. Ik ging fpoediger voort. DainviHe kwam by my, en zeide al lachende: dat-wy niet uit Albenga zouden vertrekken , zonder ons Journaal met eene aangename Historie verrykt te hebben. Waar, vroeg ik, is myne Dochter? Hier digt 'by, antwoordde DainviHe, met eene uitnement P 5 fcho-  534 BRIEVEN OVER fchone Dame Daar kwam Adele te rug lopen en by ons; maar zy was zo onthutst, zo ontzet , zo verrukt door haar geval, dat zy niet dan ftamelent, en met woorden van één fyllabe, ons konde antwoorden. Toen zy wat bedaart was, gingen wy in 't gras zitten; en zy vertelde ons, dat, zo dra zy uit ons gezicht was, zy van verre in een foort van een Boschje, aan de linkerzyde van den weg, eene Vrouw alleen hadt zien nederzitten. De nieuwsgierigheid deedt haar verder gaan, en zy zag zeer duidelyk eene fchone Vrouw, die aandagtig zat te lezen. Zy was gekleet in wit gaas. Zy zag er droefgeestig uit; maar haar gelaat was niets dan zagtheid en deftigheid. Een jong meisje, 't welk hare Kamenier fcheen , zat tien fchreden van haar af. De Heldin van Adeles Geval, iets horende, zag op, en fcheen, Adele aanziende, zeer verwondert; die daarop eene zeer diepe reverentie maakte, en Haan bleef, zonder te durven voort gaan. De Onbekende lachte haar minzaam toe: het geen Adele aan» moedigde om te naderen. De Italiane zeide in hare taal, dat zy haar lief en bevallig vondt; maar, voegde zy er by, gy ver/iaat my zeker niet. Adele antwoordde in 't Italiaansch. De Onbekende verwonderde zich op nieuw, vroeg haar het een en ander, omhelsde haar eenige keren met tederheid, ftondt op, met hare Karn^  BE O I' V O E P I N S. S35 menicr, cn ging heen. Adele voegde .er by, dat de Onbekende niet meer heel jong fcheen ; maar zo fchoon was, als zy nooit iemand gezien hadt. DainviHe, die haar alleen van verre zag, betuigt, dat hare geftalte hem leven-s dig getroffen hadt. Adele verzogt my daarop , pm dien nagt te Albenga te blyven, en niet naarPiétra, zo alshet voornemen was, te vertrekken. Haar Vader ftondt dit verzoek gaarn toe. Wy zyn hier in een vry goed huis. Wy vroegen naar de Onbekende; cn naar de befchryving van Adele, konde het niemand anders zyn, dan de Hertogin de C * * *, eene Dame zo ongemeen door hare deugden en ongelukken , als door hare geboorte en fchoonheid. Zy woont nu reeds vier jaar te Albenga , in een huis, dat zy in het eenzaamfte van het oord heeft laten bouwen. Zy leeft in de grootfte afzondering; men zegt, dat hare weldadigheid en godvrucht haar tot een zegen voor dit land maken. Men weet niets dan verwardelyk van hare' historie : het geen ik er van hoor, komt my zo ongelooflyk voor, dat ik er U nog niets van wil fchryven. Wy zyn zeer begerig, om deeze Dame nader te leren kennen. Adele verlangt dit allerfterkst. Niet wetende , hoe wy het aan zouden leggen, om de Hertogin te bewegen , dat zy ons toeftondt haar een bezoek te geven , volgden wy den raad  236 BRIEVEN OVER raad van myn Heer d'Almane; die meende, dat Adele haar daar over moest fchryven. Wy hoopten een goed gevolg uit de kindfche aanvalligheid cn het'naïve van Adeles Briefje; het is voor meer dan een uur afgezonden, en wy hebben nog geen antwoord..... * * * Goede tyd'ng, en grote blydfchap. De Hertogin verzoekt ons op het avondeeten. Dewyl zy aan Adele zegt, dat zy ten-zeven uuren aar* tafel gaat., en het reeds zes geflagen is, • gaan Wy er zo terltond naar toe. * * * O, DainviHe hadt gelyk, toen hy ons'eene fraaijc historie beloofde !. ... Wy weten nu niet, wanneer wy van hier vertrekken. Wy blyven hier, tot dat wy meerder weten van een geval, dat eene perfoon betreft, in wie wy allen het allergrootst belang'nemen. Oordeel, ubtori scerfte bezoek, of onze nieuwsgierigheid gegront en levendig zyn moet. Wy kwamen deezen avond, over zesfen , by haar. Haar huis is keurlyk eenvoudig. Na twee Antichambres en eene vry lange Gaandery doorgeleit te zyn, traden wy in een klein Kabinet. Zo dra Adele de Hertogin zag, liep zy van  DE OPVOEDING. 437 van my af, en naar haar toe. De Hertogin omhelsde haar verfcheiden maal. Ik naderde, en verzogt Adele, my aan Mevrouw de Hertogin aan te bieden. Zy ontfing ons allen met de edelfte minzaamheid. Wy zetten ons allen; en terwyl myn Heer d'Almane haar over onze reis onderhieldt, en op hare vragen antwoordde, befchouwde ik haar, met zo veel vreugd als vérbaastheid. Zy is agt-en-dertig of veertigjaar oud , maar de regelmatiglte fchoonheid j die ik immer zag. Zy heeft grote zwarte oogen , die naar de uwen zeer zouden gelyken , ftonden zy niet zo kwynent; hare gedaante is volmaakt; en, offchoon zy haar hoofd eenigzins voorover houdt, is haar voorkomen zeer edel , en , als zy haar hoofd by geval eens opheft, recht Vorstelyk. Zy heeft niets van de Italiaanfche vlugheid; alle hare bewegingen zyn langzaam ,• zy fpreekt zeer zagtjes, en met eenige moeite. Eindlyk merkt men, dat zy zeer afgetrokken is. üogenblikkig ftort zy in eene mymering , waarin iets treurigs en aandoenlyks is; en, als zy er uit komt, ziet zy, met eene doffe verwondering , op alles, wat rondom haar is Haar gelaat ftaat zagt, innement, en bedroeft; zy ziet er uit, als iemand, die lydt. Hare manieren zyn minzaam en liefkozende; en zo ver ik, uit een bezoek van twee uuren, kan oordelen, geloof ik, dat ft  ËRIEVËN ÓVER zy ongemeen gevoelig is , veel verbeeldirigskragt en vernuft bezit. Onder het eeten, vroeg zy my zeer veel omtrent myne Dochter; zy "zeide my, dat zy ook eene Dochter te R.omert hadt, die al haar geluk uitmaakte, en die wy ook zouden zien. Ik toonde myne verwondering , dat zy zo verre van elkander af woonden. Zy antwoordde, dat hare Dochter alle jaar drie maanden by haar kwam. vHier op zuchtte zy, en veranderde het gefprek. Vart tafel opflaande , merkte ik aan, dat haar huis eerder geïllumineert dan verlicht fcheen: want alle de vertrekken zyn vervult met Lusters, en Girandoles. 6 Mevrouw , zeide zy , zö gy wist, hoe veel reden ik heb om my over het licht te verblyden, en hoe zeer ik de duisternis moet haten! . . . * Zy begon te wenen , en verviel in eene diepe mymering. Wy vertrokken ten negen uuren. Affcheid nemende, zeide zy, dat zy met fmarte hoorde , dat ik morgen zoude vertrekken. Ik ant= woordde: als gy, Mevrouw, ons nog eenmaal wilt ontfangen, dan blyf ik. Zy drukte myne hand; en my omhelzende, voegde zy er by: ,, Albenga ziet weinig Reizigers. Ik hoor" „ echter, dat er in, deeze laatile vier jaren veel s, vreemdelingen zyn aangekomen; ik heb ge9, weigert hen te zien; maar ik wil, Mevrouw , ai om u hier te houden , dit niet weigeren'J „bei*  DB OPVOEDING. 23$ ,, beloof my, morgen middag by my te komen „ eeten. " Gy begrypt wel, dat ik dit verzoek met blydfchap aannam, en dat ik wel op myn tyd zal pasfcn. 6, Zo ik eenige omftandigheden van haar geval horen konde! Ik zal niet 'uit Albenga vertrekken, zonder alles, wat in myn vermogen is , ten dien einde te hebben aangewent. VERVOLG van het JOURNAAL. albenga, Woensdag avond. Ik bezit eindlyk deeze zo begeerde, zo ongemene , zo gewigtige Historie. Het kostbaar handfchrift, door de Hertogin zelf gefchreven , heb ikvoor vier-en-tvvintig uuren, in myne bewaring , met de vryheid, om er een vertaalt affchrift van te maken. ... Ik heb het gelezen !.... Ik kan de Heldin van dat ftuk, niet zonder een onuitdruklyk leedwezen , vaarwel 'zeggen.... Hoe ongelukkig was deeze deugdzame , beminlyke Vrouw!... Welk een lot was het hare !.. . Maar laat ik den draad van myn Verhaal, terwyl myn Heer d'Almane en DainviHe het gefchrift zitten te vertalen en aftcfchryven, weder opvatten. Wy kwa¬ men ten elf uuren by de Hertogin. Zy ftelde ons  t4« BRIETEN OVER _ons voor den eeten eene wandeling voor, en bragt ons op een klein Belvidére, van waar wy zulk een heerlyk gezicht hadden, dat DainviHe en myne kinderen het verlangden te tekenen. Zy maakten er ook een luchtig fchetsje van; en dewyl de Hertogin het werk van Adele begeerde te zien, liet ik hare Portefeuille halen. De Hertogin verwonderde zich, dat een kind , van nog geen dertien jaar, verfcheide tfden fprak, en zo fraai naar 't leven tekende. Ik zeide , dat zy ook zong, en op de harp fpeelde. Adele poogde te behagen; zy voldeedt, en de Hertogin was als opgetogen. Toen wy van tafel gingen, Helde zy my nog eene wandeling voor, dat is, om even het huis uit te gaan; want zy kan noch fpoedig, nog verre gaan. Wy zaten beide op een grasbank neder, en zy fprak al».weêr van Adele. ,, Zy fchynt zeer aandoen- „ lyk. Dat is zy buitengemeen. — ■ ,, Ach, Mevrouw, poog toch haar hart voor „ de liefde te beveiligen. Mogt zy nimmer „ eene drift kennen, die zo veel rampen en zo a-, veel misdaden heeft veroorzaakt! ".. . Zy zeide dit op eenen toon, die my deedt trillen. Zy merkte het, nam myne hand zeer teder jn de hare: „ ik weet niet, zeide zy, of men „ u iets van myn geval gemelt heeft. — Ach, hoe gelukkig zoude ik zyn, zo ik dat „ uit uwen mond hoorde! Uit mynen „ mond,  DE OPVOEDING. 341 „ rhond, Mevrouw! Het is zo verfehriklyk, „ dat ik den moed niet heb, om het te verha„ len; maar ik heb dien gehad, om het te „ i'cbryven. Ik heb aan myne kleinkinderen, „ nu nog in hunne tederfte kindschheid, een „ verhaal willen nalaten, dat hun eens nuttig „ zyn kan, en de twee volgende zeer gewig,, tige waarheden zal onderwyzen: de eerde is , „ dat de Driften ons hoogst ongelukkig kunnen „ maken; de tweede, dat er geene rampen Z9 „ groot zyn , die men , getroost door den Gods- ■„ dienst, niet zoude kunnen lyden. ó He- „ mei, zeide ik, is er zulk een dierbaar ge„ fchrift , en zou myne Adele het nimmer j5 iezen! Mevrouw, aan eene Moeder „ als gy zyt , weiger ik dit geenzins ; blyf „ nog twee dagen, en dan zal ik het u toe-, „ betrouwen." Toen zy dit zeide, wierd ik' zo geheel door de erkentenis bezielt , was ik zo- verrukt door vreugd, dat ik die niet kon uitdrukken, dan door de Hertogin met de tederfte vriendfehap te omhelzen. rZy begreep hier zeker zeer wel uit, hoe hoog ■ ik dit gefchrift waardeerde. Het is, zeide -zy , geen blyk van myn vertrouwen ; 't is ,een proef myner vriendfehap voor u. Myne .Historie is bekent: te Romen kan men er u alle de omftandigheden verhalen ; maar niemand , dan ik , kan u myne gevoelens, en i |H DEEL. Q ÏÏW-  S42 brieven over myne aanmerkingen mededelen; en in dit gedeelte der Historie zult gy zeker het kleinst belang nie ftclien. Daarop gingen wy naar huis. De Hertogin leide my in haar Kabinet , opende een kasje, en nam er twee zeer klein en digt gefchreven Cahiers uit. Zie daar, zeide zy , is myn hanrifchrift. Zo gy het dit waardig acht, laat het copieeren , en fchtnk het uit mynen naam aan de beminlyke Adele. Zy zal het zonder tranen niet lezen. Mogt het haar eene nutte les geven , en hare tedere jeugd verfterken in die gevoelens, die zy reeds van u ontfangen heeft! Ten vyf uuren fcheurde ik my van de Hertogin af, om den my toebetrouwden fchat te gaan lezen. Vraag my niets. Lees het zelf: meer zeg ik niet! Zo dra ik te Genua kom, zal ik u een der affchriften zenden. a l e e n (ï a , Donderdag. Wy hebben gister avond by de Hertogin gegeten. Met welk eene treurige aandoening zagen wy dit ongemeen mensch! Zy verzogt ons niets , van 't geen wy gelezen hadden, te zeggen. Zy kan zulk een onderhoud onmooglyk uititaan'; maar Adele omhelsde haar, in tranen fineitende : en den gehelen avond heeft  DE OPVOEDING. 243 heeft de Hertogin het geheel gefprek meest alleen gaande gehouden. Wy konden haar alleen aanzien, en aan hare ongelukken denken. Zy heeft ons doen beloven, om morgen den gehelen dag nog by haar te blyven. Wy vertrekken des niet, voor overmorgen , na den eeten. Ik heb haar het Manufcript ter hand geitelt , en Brunei brengt my daar het affchrift voor u. HISTORIE Van de Hertogin de C**m. Door haar zelf gefchreven (3). H oe zal ik moeds genoeg hebben , om my ongelukken te herinneren, diemy, dus lange, alleen door er aan te denken, zo vreeslyk gefchokt hebben ? Hoe kan ik deeze befchreijens- waar- (3) Mevrouw de Genlis verzekert ons, dat de His^ torie, wat het fonds betreft, waar is : „ daar is , zegt „ zy, niets in dit verhaal verfiext, dan de liefde, de ,, Minnaar, en de Vriendin. Ik heb in 't Jaar 17 . ., „ te Romen Mevrouw de Hertogin gezien, en alle daag „ met haren Vader gegeten." Hoe zeldzaam des het verhaal is ; het moet rw zyn. Q »  *44 IS HIEVEN OVER. ;waardige Historie befchryven ! ó Myne •Dochters! gy zult diedezen. Zy kan u nuttig, ■ zeer nuttig zyn; dit denkbeeld verfterkt my. ' j En gy, die, door een rampzalig doch hei-lig verbond, de meester van myn lotwierdt; gy, wiens gebeente ik, met fmarte, ga beroeren, terwyl ik uwe misdaden en woede verhaal, vergeef my .dit! Uwe gruwlen en myne rampen zyn maar al te bekent. Waren zy verborgen, dan had ik uwe nagedagtenis weten te eerbiedigen, en my, zelf een eeuwig ftilzwygen opgelegt Indien dit gefchrift het herdenken daaraan weder verlevendigt, dan ziet men tevens, dat ik die onvoorzichtigheden en misdagen niet poog ' tc ontveinzen, die my in cfeezen poel van elende geftort, en zulke ysfelyke rampen veroorzaakt hebben. . Romen is myne geboorteplaats, 'Ik was de eenige erfgename van oamcetlyke fchatten. Ons huis is van den grootften oudflen Adel. Ik ontfmg eene verfhndige opvoeding. Myne Moeder was eene zeer verflandige vrouw; myn Vader beminde my teder ; myne familie lrelda in my haren roem. Kortom, 't was of de Natuur en de Fortuin zich ter myner begunstiging vei'ëcnigt hadden. Ik bereikte myn vyftiende jaar, zonder nog het minfte denkbeeld van verdriet gehad te hebben, zonder ooit ziek te zyn geweest , zonder ooit dan vreugde- en dankbare  DE OPVOEDINO. Q45"' bare' tranen gedort te hebben. Ik vind behagen om my dit te herinneren. Ik was, en wist tevens, dat ik gelukkig was, en in 't vooruitzicht genoot ik reeds alles, wat een fchitterent en aangenaam lot my eens zoude mededelen. De Dochter van eene Vriendin myner Moeder was reeds de gezellin myner kindschheid geweest. Ik beminde haar vurig. Zy was eer-' lyk, gevoelig , maar hadt geen ondervinding; zy kon my noch raden , noch geleiden. Ik bad echter in haar een onbepaalt vertrouwen. Ik eerbiedigde en beminde myne Moeder; maar ik befchouwde haar niet als myne Vriendin, dewyl zy my toegedaan hadt, eene andre te kiezen: zy hadt zelf met vermaak deeze gevaarlyke verbintenis gezien. Deeze onvoorzichtigheid kwam my duur te daan; zy was de voornaamde bron van alle myne ongelukken. Myne Vriendin trouwde met den Marquis de Vcnuzi, dien zy reeds een jaar bemint hadt. Dit wist ik, en dit bewys van vertrouwen verhitte myne verbeelding, en leidde myn hart van my af. Twee dagen na haar Huwlyk , ging zy met haar man naar zyn Landgoed, dertig mylen van Romen. 1 Myne Moeder, die dit reisje mede deedt, nam my met zich. Myne Vriendin was drie jaar ouder dan ik, en zy fcheen ook zo veel bedaarder en redelyker; zo dat myne Moeder ons altoos by elkander liet, en wy» Q 3 elkan-  BRIEVEN OVER elkander dus allé uur zagen. Myne Vriendin was echter maar negentien jaar l Op een avond vroeg zy my, na wy van tafel opftonden, om eens een wandeling in het Park te gaan doen. Wy waren hier met ons beide alleen. Wy traden in een klein Doolhof; en een laan omflaande, zagen wy zeer duidlyk een jong Heer op een bank zitten. Zo als hy ons gewaar wierdt, ftondt hy op; en de verwondering, die hy toonde, op 't gezicht van Ons, veroorzaakte by ons eene zeergrote verbaastheid. De maan fcheen juist op zyn gelaat ; wy waren digt by hem, en Wy werden getroffen door de fchoonheid en het edele van zyne gehele perfoon. Na een oogenblik ftilzwygens, dewyl hy niet wegging , vroeg de Marquizin hem , wie hy was ? Hy gaf een beleeft en aartig antwoord ; doch noemde zich niet, en vertrok op 't zelfde oogenblik. In huis komende, verbaalden wy, met verwondering , het gebeurde aan den Marquis. Hy glimlachte , en fcheen te kennen te geven, dat hy dien Jongeling wel kende. Ik was zeer begerig om meer van hem te weten. Alles, wat ik u zeggen kan, zeide de Marquis, is dit. dat hy vry is, van den hoogften rang , en voor zeer lange vurjg gewenscht heeft, om u eens te mogen zien. Zo hy het my ïoeftaat, zal ik li morgen zeggen, wie hy is. Des andren morgens  I) E OPVOEDING. 247- gens herhaalde ik myne vragen, maar ik kreeg geen dan a'geme. e ophelderingen, Toen myne Moeder des avo ds te bed was, ging ik naar beneden, en <- fioo my met haar iri haar Kabinet. Wy fpra en nog over het voorgevallene, toen de deur eensklaps openging, cn ik zag den Marquis binnen treden; die in de eene hand een dieven lantaarn droeg, en met de andre dien Jongeling geleid 'e, wiens naam ik zo driftig begeerde te weten. Ik (fond Md doorvcrbaastheid. De Marquis kwam naar my toe. Ik biede u , zeide hy, myn Gevangenen aan : maar ik geloof niet, voegde hy er lachende by, dat ik hem nu ooit zyne vryheid kan wedergeven, nu hy onvoorzichtig genoeg is, om u nog eens te willen zien. Ik bloosde, en was doodlyk verlegen. Hoe jong ik ook was , ik zag, hoe verwart ook, de gevolgen van zulk een geval. Ik ftond een oogenblik in beraad, om heen te gaan, en myne Moeder alles te belyden; maar dc nieuwsgierigheid weêrhieldt my, en deedt my mynen pligt vergeten. De Marquis nam een ernstiger gelaat aan, en zeide, dat hy ons een allergewigtigst geheim zoude vertrouwen. Ik ken uw beider befcheidenheid, voegde hy er by, en ik weet, dat gy myn vertrouwen in u zult billyken. Toen deedt de Marquis zyne Vrouw en my een onverbreeklyk ftilzwygen beloven , en daarop zeide my de Onbekende: Q 4 „ *  §4? BRIEVEN OVER „ ik ben de Graaf de Belmire, Zoon' van derï „ Marquis de Belmire. De Hertog dc C * * * ',, is myn Vaders Broeder. Hy is een der groot„ He Heren in het Koningryk Napels. Hy „ vervolgde: dat de Hertog middel gevonden „ hadt, om zynen Broeder, den Graaf, van' „ het Hof te verbannen, en hem nog met de „ grootlte bitterheid vervolgde; 'zo dat hy gels, noodzaakt geworden was , om zich naar „ Vrankryk te begeven, alwaar hy nu vier jaar „ zyn verblyf gehouden hadt; doch dat zekere „ ongelukkige ontmoeting hem hadt gedwon„ gen Vrankryk te verlaten; dat hynu, zedert „ drie maanden, in het huis van zynen Vriend ,, een fcbuilplaats vondt, dat hy Graaf daar „ by zynen Vader was, en dat hy, van my „ hebbende horen fpreken, zyn verlangen om ,,-my te zien niet hadt kunnen weêrflaan; maar „ na dat hy my by 't fchynfel van de maan ge„ zien hadt, zynen Vriend, den Marquis, be-r „ wogen hadt, om hem nog eenmaal dat ge„ luk te doen genieten, en dat hy des ande„ ren daags met zynen Vader naar Vcnetien „ vertrok." Na dit verhaal te hebben aangehoort, ging ik, wat dc Marquis ook mogt zeggen , henen : ik trad in myne kamer, zeer treurig en vol gedagten. Ik durfde 't geen er gebeurt was niet nadenken; ik vreesde myn eigen hart te onderzoeken, of myn gedrag oplet-  DE OPVOEDING. 24roeder te Napels was, en dat zy met elkander verzoent waren. „Myn V.vcr, giijct hy voort, vertrekt binnen een „ maan ! naar Vrankryk, alwaar zyne byzondere beladen hem roepen; maar hy heeft vast beüoren, in zyn Vaderland weder te „ keren. En ik heb, voor ik hem volg, be„ geert, om myn lot te weten. Ik hen alleen „ uit Napels gevlugt, om te verdaan, of roy„ ne beloften door u zullen verworpen worden! „ Spreek; zo gy my haat, dan zeg ik u v or „ eeuwig vaarwel. Door u verworpen, is al,, les voor my gedaan : ik verlaat danltalièn... „ Spreek... Uw antwoord houdt my voor al„ toos binnen , of buiten myn Vaderland." Toen by deeze laatfte woorden fprak, kon ik »yne tranen niet bedwingen. Dit antwoord was duide.'yk genoeg; hy vergde my niets meer. Hy herhaalde wel duizendmaal zyne onverbrekelyke lief ie voor my. Gerust zynde, dat ik hem beminde, en binnen zes maanden weder in Romen te zullen zyn, bevoegt om my ten Huwlyk te mogen vragen, hoewel hy veelminder goederen bezat, fcheen alles zyne hoop te bil-  DE OPVOEDING. 251 billyken; doch, in weerwil van my zelf, nam myn hart echter geen deel in die hoop. Twee maanden na dit onderhoud, 't welk my de rust myns levens kostte, kwam de Hertog de C * * * in Romen, en ik zag hem by den Franfchen Ambasfadeur , op een Asfemblée. Toen men hem noemde, wierdt myn hart zo geweldig benauwt, dat ik dit niet kan bel'chryven. Mooglyk kon dit veroorzaakt worden door de herinnering van al het fnode, 't welk ik van hem gehoort had; hy was my afgemaalt als een wraakzuchtig en allergeveinst karakter. De Hertog was omtrent zes-en-dertig jaar, en een volmaakt fchoon man ; er was echter in zyne oogen en wenkbraauwen iets zo duisters , zo aakligs, dat zulks, wanneer men hem eerst zag, nog fterker trof dan de edelheid en fchone regelmatigheid van zyne gehele perfoon. Zyn opflag was doordringent, hart, en woest; en , als hy dit wilde verzagten, tekende zyn gelaat iets valsch , iets onbevattelyks. Zyne manieren waren, over 't geheel genomen, zeer verfmadent; hoewel hy in velen opzichte beleeft wras. Zyn ftem was fcherp en trotsch. Opgeblazen door zyne geboorte, zyne fchattcn, zynen rang, zyne gunst ten Hove, en bemint zyndc by de Vrouwen, waande hy, dat alles voor hem moest wyken , en niemand zyne wenfchen weêrftaan. Opvliegent, heftig, bedorven-  252 BRIEVEN OVER ven door den hoogmoed en het geluk, wist hy* zo min. zyne driften te overwinnen, als zyne gevoeligheid over beledigingen te matigen. 'Door zwakheid en ydelheid beide onverbidlyk , ftelde hy in zyne onvergeeflykheid zynen roem. Zyn haat was woede, de wraak zyn afgod. Zodanig was de Hertog de C * * *. Ik bemerkte voor hem de grootfte afkerigheid: ongelukkig voor my, befchouwde hy my met geheel andre oogen. Hy liet zich by myne Moeder 'inleiden ; cn veertien dagen daa-r aan, zeide myn Vader my, dat de Hertog my ten huwlyk verzogt hadt , en dat ik my moest gereet maken, om binnen een maand zyne Vrouw te zyn. Ik' heb, zeide myn Vader, myn woord gegeven: want1 ik twyffel niet, of gy zult deeze verbintenis, die u zo veel eer aandoet, met vermaak aannemen. Ik ontfing dit bericht, 't welk my myn doodvonnis fcheen, zondereen woord te kunnen antwoorden: en wat zoude ik toch gczcgt hebben? Myn Vader beminde my, maar hy wilde gehoorzaamt zyn: dit wist ik. Kon ik my wel by myne Moeder vervoegen ? Hoe durfde ik haar myne zwakheid bejyden ? Hoe kon ik haar zeggen, dat ik, buiten haar weten , reeds over myn hart befchikt had! Toen zag ik alle de ongelukkige gevolgen myner onbedagtzaamheid ; cn hoe droevig het voor een jong meisje er uitziet, als zy hare  DE OP-VOEDING. " S>53 •hare Moeder niet tot hare grootfte Vriendin verkiest. Niet durvende fpreken of klagen, verborg ik al myne klagten in myn eigen hart, en ontweck het gezelfchap der Marquizin , dewyl ik voor hare gevaarlyke raadgevingen beducht was. Ik dagt, dat myne gehoorzaamheid alleen myne misdagen konde uitwisfchen. Ik offerde des , aan myn eerbied voor myne Ouders, al myn geluk op. Ik trouwde , en vertrok met den Hertog wel rasch naar Napels.' Toen ik in de Stad kwam, toen ik in het Paleis, aftrad, alwaar ik zonder myne Ouders, zonder myne Familie, myn leven zoude moeten eindigen, overviel my zulk een vlaag van wanhoop, dat ik die in alle hare bitterheid niet kan befchryven. De Hertog fchreef dit alles toe aan myne liefde voor myne Ouderen, en poogde myn verdriet af te leiden, door my van zyne liefde te verzekeren; maar het ftondt niet in myn vermogen , om daaraan te beantwoorden. Ik verfcheen aan het Hof, en bemerkte wel dra, dat hy doodlyk.jalours was. Dit bekreunde ik my niet; want ik verkoos toch eenzaam te leven; maar de Hertog was zo verwaant, dat hy my aan 't Hof wilde hebben, hoe zeer dit my tegenftondt, en hoe jalours hy ook was. Zeven maanden getrouwtzynde, vernam ik, dat de Marquis de Belmire in Vrankryk gefior-* ver»  S54 B li I E VI N OVER. ven was, en den Hertog tot Voogd van zynen agttienjarigen Zoon benoemt hadt ; en ook, dat de jonge Graaf te Turin ziek lag. Veertien dagen daar aan, kwam myn man in myne kamer, en zeide, dat hy tyding hadt van zynen Neef, die reeds herftelt was. Hy wil niet meer te Napels komen , ging hy voort. Hy fchryft aan u, om u te verzoeken, dat gy my beweegt, om hem twee jaren te laten reizen. Zie hier zynen Brief. Ik las dien overluit, hoewel wat onthutst , en met geen vaste item. Zie daar den inhoud : mevrouw! Offchoon ik het geluk niet heb, van by u be~ Ttent te zyn, zo geloof ik echter, dat ik ongelukkig genoeg ben van uw medelyden te verdiepen Ik verlies den besten en tederflen der Vaderen. ... De droefheid en wanhoop hebben my tot aan den kant des grafs gebragt!. . . Onmenfchelyke hulpmiddelen en wrede Vrienden hebben my in 't leven terug geroepen.... Maar tot welk een aanwezigheid ben ik herhragt! Ik heb alles verloren, waarom ik die zoude kunnen beminnen.,. Vergeef my, Mevrouw, dat ik u onderhou over eehe fmarte, die u onbekent is; myn hart is vol... Verwaardig u alleen my dit te vergeven, en my te beklagenDe uiterfte wil myns Vaders- feit  de opvoeding. 255 fielt my ten eenemaal in de magt myns Ooms; maar ik kan zyn bevel, om te Napels te komen , niet opvolgenMyn Vader is daar geboren , en heeft er twintig jaar gewoont.... Alles zou my daar een verlies herinneren, dat my dobdlyk grieft!... Neen , ik kom er niet!... Ik vertrouw , Mevrouw, dat gy deeze kieschheid zult goedkeur en, en dat gy mynen Oom zult bewegen , een bevel in te trekken, waaraan ik niet ■•voldoen kan. Verwerf, Mevrouw, voor my de vryheid, om te mogen reizen, .... en Napels te ont vlugten; op dat ik, ver van Italien, myn verlies tot myn laatfle oogenblik mag betreuren. Ik ben met eerbied, enz. De Graaf de belmire. Ik kan geen denkbeeld geven van de ysfelyke ontdeltenis, die 't lezen deezes Briefs my veroorzaakte. My dagt, dat men den dubbelden zin des inhouds moest verdaan.... De Hertog was de argwanigde der menfchen. Maar onbewust , dat zyn Neef immer te Romen geweest was, of my gezien hadt, hadt hy ge'en fchaduw van agterdenken. Ik was niet in daat, om myn verdriet nog langer in myn hart optefluiten. Ik fchreef des andren daags een Brief aan de Marquizin de Venuzi, en durfde eindlyk my daarin over myn lot beklagen; en ik stichtte over-eene liefde., die ik niet konde overwin-  •S5<5 BRIEVEN OVER ■winnen. De Marquizin vroeg my., in haar antwoord, naar 't gedrag des Hertogen. Ik .beantwoordde die vraag openhartig ; en vcr,borg voor haar niet, dat ik daagl.yks ondeugden in hem befpeurde, die myn afkeer van hem maar te(veèl rechtvaardigden. Dus. groef ik, door nieuwe onvoorzichtigheden v dien afgrond, .waarin ik zoude geworpen worden, nog dieper. ... Op dien tyd bad ik het geluk om myne Ouders te zien.. Myne vcrlosfing was op handen, en ik gaf het licht aan een meisje; ik verzogt, en kreeg ook de toeftemming,, om myn kind te zogen, Deeze zoete bezigheid lenigde myn verdriet , en maakte my ongevoelig voor de iflégte behandeling des Heftogs, die reeds voor lang zich- niet meer bedwong, maar alle zyne jhode neigingen den teugel gaf. Op den eigcij dag, dat myn .kind gefpeent wjerdt, tradt hy binnen, en zei, dat hy op 't oogenblik, naar een Kasteel, twaalf uuren van Napels gelegen , wilde vertrekken. Myn kind lag op myn fchoot; 1 ik nam «het op,- en zonder een woord tegenfpreken, volgde ik hem. Wy traden in de Koets; ik liefkoosde myn kind. De Hertog, zweeg, en fcheen, gedurende onze hele reis, in diepe gedagten als weggezonken. Toen wy aan het Kasteel kwamen, reden wy over een ophaalbrug. Het geraas en geplof der kettingen ver-: fclirikte  I)E OPVOEDINC. S57 fchrikte my geweldig. Ik zag den Hertog Merk aan. „ Wat fcheelt u, vroeg hy, doet het „ omverwets voorkomen van dit Kasteel u fid„ deren? Hoe! gelooft gy, dat gy in een Ge„ van»enhuis gaat?" Dit laarfte fprak hy met eenen bitteren en gcmaakten lach; en ik las in zyne oogen eene zo wrede blydfchap, dat my het hart toekueep Myn fchrik willende verbergen, boog ik myn hoofd over myn kind, en weende. Myn kind, op wiens aanzichtje myne tranen vielen, begon te fchreeuwen; en die fchreeuw fneedt my door 't binnenst van myn hart. Ik drukte haar, met de driftigtte tederheid , aan mynen boezem , en myne fnikken vermeerderden. Wy traden uit de koets. De Hertog rukte het kind uit myne armen, en gaf het aan een zyner bedienden, vatte myne hand, leidde of liever fleepte my in het Kasteel , en deedt my een trap opklimmen, die op eene donkere grote Gaandery uitliep. De avond begon te vallen. De Hertog tradt zeer haastig met my voort; maar op eens (lil (taande, zeide hy: ,, hoe beeft gy toch zo, gy zyt im„ mers by uwen man, dien gy bemint, en n ,, teder moet liefhebben?.... ö Hemel, riep ik, wat betekent dit fomber, dit wilt ge„ laat, deeze (lerke item ! .... Kom fchielyk, ,, zeide'hy, gy zult weldra alles begrynen." Hierop, want myne benen.bezweken, nam hy 11. Djiu.. R my  25" BRIEVEN OVER my op, en droeg my , langs de Gaandery, naar eene zeer grote (kapkamer. Ik wierp my op een (loei, en gaf myne tranen eenen vryen loop. Hy tradt uit, doch kwam aanflonds te rug, met. een kaars in zyne hand, die hy op de tafel neerzette, vlak voor my: vervolgens plaatste hy zich insgelyks. Ik durfde hem niet aanzien. Naauwlyks ademde ik: door fmart en angst afgemat, wagtte ik, met neörgcflagen oogen, al bevende zyse verklaring af.... Alle myne verkeertheden vertoonden zich voor myn geheugen. Ik vreesde , doch 't was verwart, dat het geheim van myn hart ontdekt was: en dat hart, vervult door eene fchuldige drift, klopte van angst, en trilde voor een vertoornt rechter!.... Hoe veel moeds zoude de onfbhuld my niet gegeven hebben! Maar ik zag myne fchuld; cn ik had het vermogen niet, om de vreeslyke voorgevoelens myner wroegingen uitteftaan. Eindlyk (prak de Hertog dus: s, Ik heb lang genoeg de angst van uw gewetri tcn genoten. Het is tyd, dat ik uwe verle„ genheid vermeerdere. Lees deeze Brieven , „ clie ik zelf heb nagefchreven. " Toen gaf hy my een Pakje; maar ziende, dat ik dit niet aannam , begon hy de Brieven zelf overluit te lezen. Ik begreep terftond, dat het myne Brieven aan de Marquizin de Venuzi zelf waren. ,., Ach ,  DE OPVOEDING. £59 S, Ach, riep ik uit, ik ben verloren! „ Trouwloze, zeide hy, ik heb u niet geluk„ kig kunnen maken! .;.. U heb ik uitgeko„ zen, ik aanbad u, engyhebtmy gehaat!... „ Ik maakte u ongelukkig Ik boezemde u „ eenen onverwinlyken afkeer in. Wel nu, ik „ zal uwen haat rechtvaardigen; gy zult my ,, nu met de grootfte reden haten.... Verra„ den, onteert door u, gelooft gy, dat ik zul„ ke. beledigingen ongewroken zal verdra- e, gen ? Hou op , riep ik, gy kunt my „ befchuldigen, gy kunt my ftraffen, zonder ,, my te lasteren. Ja, ik ben fchuldig; maar ,, zo ik eene ongelukkige liefde niet heb kun„ nen overwinnen, ik heb ten minften uwe en myne eer onbevlekt bewaart; en ik heb my niets te verwyten , dan die onvoorzichtig„ heid, die de vriendfehap my heeft doen be- ,, gaan. Trouwi .ze! riep hy in woede, „ hoor uit dee/en Brief uwe veroordeling: " Dit Voorwerp , dat, helaas;! door niets uit myn hart te fcheuren is, is zo zeer te- biklagen cis ik ben ! Weet hy dan niet, hoe zeer hy bemint is!.... Weet hy niet, :,oe ik my eene toeflemming verwyt , die my thans zo ongelukkig en zo misdadig.ma.i-ktP Ik, wist, dat ik dit eens gefchreven, maar ook dat ik niémand genonnt, en nooit van den Graaf iets dan in 't algemeen gemelt had; men R 2 kon  «6o BRIEVEN OVER kon des uit deeze brieven niets, met opz;cht tot hem, ontdekken. Men kon er ook niet uit zien , wanneer deeze drift in my ontftoken was ; on de Hertog, zeer jalours op my, zo dra ik getrouwt was, vermoedde, dat een van beide de Heren, wier liefde voor my te Napels bekent was, door my bemint wierdt. Deeze veronderftelling maakte my zeker in zyne oogen ftrafwaardig; want het fcheen bewezen te zyn, uit het geen hy my hadt voorgelezen . dat ik ook deeze gevoelens na myn Huwlyk bekent had. Ik moest des, om my te rechtvaardigen, hem zeggen, dat myn hart, vóór ik hem my■ne hand gaf, niet meer vry was; maar ik wist, hoe zeer hy de Vrouwen verachte, en hoe bekwaam hy was, om de haatl'ykfte verdenkingen te vormen. Het belang myner Dochtervcr-bondt my dierhalven, om daar nooit iets van te melden.' Het kon hem ook de waarheid hebben doen opfporen. Hy kon zich duizend kleine omftandigheden, die maar eenige betrekking op zynen Neef hadden, herinneren; hy kon de vriendfehap tusfehen den Marquis de Venun «i en den Graaf de Belmire ontdekken. Met één woord , zo ik , buiten den Napelfchen Adel, zyne gedagten bezigheid gaf, dan had ik een geheim ontdekt, waar door ik de Belmire aan al de wraak zyns Ooms, die als Voogd over hem te befchikken hadt, bloot gaf. Alle - deeze  DE OPVOEDIN O. ü6ï deeze gedagten drongen te gelyk. voor myne verbeelding, en wierpen my in de doodlykfte verlegenheid. My niet kunnende rechtvaardigen , durfde ik niet antwoorden. Hy nam myn diep ftilzwygen voor eene fchuldbekentnis aan. Toen kende zyne drift geène palen. Hy ftondt op, met een verfchrikkelyk gelaat: zyne oogen tintelden van gramfchap. Hy tradt naar: my toe: „ Gy kunt, vroeg hy, dan niets ter „ uwer verdediging uitvinden ! Ach , zyt „ gy in ftaat om my te horen ? Ik roep „ God tot getuige , dat ik onfchuldig ben ! — „• Gy onfchuldig ! durft gy dit ftaande hou- „ den ? Wat hebt gy gefchreven: weet hg ,, dan niet, hoe zeer hy bemint is? En echter, zeide ik, in tranen fmeltende, ben „ ik onfchuldig! Ja, dat ben ik. Mons- „ ter van valschheid, fchreeuwde hy uit, beef ,, voor de wraak, die gerect is, om op u néér „ te vallen !" Toen hy dit met eene gruwzame ftem uitfprak, geloofde ik myn laatftc vonnis te horen; ik viel op myne knien; en myne faamgevouwen handen omhoog heffende , bad ik: 6 Hemel, befcherm my! „ Sta op, zeide de Hertog, eenigzins bedaarder , zit', en 3, hoor." Ik gehoorzaamde, en wierp nu en dan een verfchrikt en fmekent oog op hem. Hy zweeg eenigen tyd: en toen eene diepe zucht sitboezemeude, ging hy dus voort: ,, Gy beR 3 „ hoort  BRIEVEN OVER hoort te begrypen, in hoe verre ik beledigt ,, ben Gy,die nry voor een wraakzuch- ,, tig en woest mensch houdt, ook toen ik u 5, beminde, hebt thans reden, om voor myne „ wreetheid te beven; evenwel:....... nog kan ik het u vergeven. Wees oprecht; hier door 3, alleen kunt' gy myne gramfchap ontwape- >, nen Nog kap ik my door één flagtof- 3, fer bevredigen ; maar dit moet ik hebben. 3, Noem my den fnoden, die u uw pügt deedt 5, verbreken, die u meineedig maakt. 3, Van geen van beide (viel ik hem in de re- 3, den,) heb ik my te befchuldigen. 'Ik ,, wil, riep hy, den naam van uwen minnaar 3, weten; ik gebied u, dat gy my dien zegt." Op dat oogenblik, had ik het ysfelyk voorgevoel van myn lot: maar ik verzamelde alle myne kragten , cn koos den dood boven deeze laagheid. „ Zo gy, zeide ik, een flagtolfer be3, geert , ik ben in uwe magt. Laat uwe 3, wraak my verpletteren ; want den naam, as dien gy,my vraagt, zult gy nooit weten. " De Hertog, verbaast en verbystert over deeze kloekmoedigheid , ftondt eerst -onbeweeglyk. Hy kon zyne woede en verontwaardiging niet uitdrukken. Toen barstte hy dus uit: ,, Snor de, 'zal ik dien nooit weten O, ik 5, zie, gy weet niet, waar toe ik in (laatben... „ Gy kent my nog niet. Ik durf alles „ af-  T) E OPVOEDING. 263 „ afwagten : eene ongelukkige vreest niet voor den dood. Den Dood! vlei u „ daar niet mede; ó, het is de dood niet, die ■ ik u ter llraffe toefchikke. Ik heb, zedert „ een jaar, myne gevoeligheid, myn haat, my„ ne woede in 't binnenst myner ziel verborgen gekoestert, en gy gelooft, dat eene 00- „ genblikkige dood my voldoen kan! Gy ,, zult niet derven.... Uw graf is inderdaad „ gereet, maar gy zult er levent in afdalen, „ en er den dood, die gy zoekt, niet vinden." Toen voelde ik, dat myn bloed verftyf- de; myne oogen floten zich; ik verloor al het gebruik myner zinnen. By my zelf komende, bevond ik my door myne Kamerjuffers omringt. Ik vroeg naar haar, die ik uit Romen had mede gebragt, en die ik zeer beminde. Die was te Napels. Ik begreep, dat de Hertog dit bevolen hadt , en myne fchrik vermeerderde. Ik fleet den nagt in dit gezelfchap; in dwang door haar-byzyn, en te bevreest om haar te doen vertrekken; terwyl ik alles leed, wat berouw, fchrik, vrees voor het ysfelykfte lot, dat aanftaande was, my kon doen lyden. Ten zes uuren wilde ik, dat men my in de kamer myner Dochter brengen zoude. Zy fliep nog gerust. Ik zond de bediendens weg, en zette my by het wiegje. Dit gezicht, verre-van myne fmarten te verzagten, maakte die nog veel grievenR. 4  £76 13 HIEVEN OVER fchuwen; mooglyk zal eene eenvoudige bekentnis myne onfchuld doen kennen. Maar, my zyne wrcetheid herinnerende, verwierp ik deeze ligte verzoeking ten eerften. Wie verzekerde my, dat dit het middel ware, om my myn kind en myne vryheid weder te geven ? Moest ik niet met meer gronds geloven, dat de Hertog, verzekert van mynen afkeer, zich echter zoude wreken» of alleen zyne fnode ontwerpen wat verzagten? Hoe konde ik dan beiluiten, om het voorwerp myner liefde aan mynen Barbaar over te geven? Alle deeze overdenkingen fnelden voor myne inbeelding. De Hertog geloofde, dat ik het in beraad nam ; hy drong myop nieuw, en voegde erby: „ de dag zal „ aanbreken; het is tyd om te befluiten. Ik ga myn volk roepen, en zeggen, dat zy „ leeft , of ik ga u naar uw graf liepen. „ Spreek, wilt gy zynen naam noemen?" Ik Hond op, en myne oogen ten Hemel heffende, zeide ik, alle myne kragten by een roepende: neen: ik kan niet. Wat zegt gys fnode P Neen, ik kan niet; vlei u niet langer, ik kan dien naam niet noemen. Trouw- looze! gy kiest dan uwen minnaar boven uw kind, uw leven, uwe vryheid. de hele waereld? • Ik kan hem niet noemen. ■ Beef nu! het uur der wraak is gekomen. Hy wilde my by den arm nemen. Doorgrieft van fchrik en af.  DE OPVOEDTNO-. 277 afgryzen ontliep ik het, en vloog naar het ander einde der kamer; en myne armen om eene der colonnes van myn bed flaande, hield ik my daar aan vast. Door deeze beweging viel myn hoofddoek af, en myn lang hair rolde langs myne fcbouders. De Hertog, die naar my toetradt, ftondt een oogenblik (til , fcheen verwondert en ontzet, en zweeg. Toen my daar van daan rukkende, trok hy my voor eenen fpiegel. „ Rampzalige, zeide hy, befehouw * „ voor de laatfte keer, eene fchoonhcid, die ,, eene eeuwige donkerheid voor u zal bedekken!.... Hef uwe oogen op: befehouw u ,, zelf.... Wees niet wreder dan ik ben. ... „ Denk aan uwe fchoonheid, uwe bekoorlyk„ heden, uwe jeugd; erbarm u over u zelf. „ Nog kunt gy het ontgaan " Toen konde ik my niet weerhouden, een vlugtig en bevreest oog op den fpiegel te werpen. Ik floot myne oogen, en ik voelde, dat zy eenige tranen doorlieten. Welnu, vroeg de Hertog my, zyt gy nog onverzetlyk? Ach, zeide ik, hebt gy my niet te vergeefsch myne Dochter aan» geboden! Naauwlyks had ik deeze woorden geüit,' of hy, woedent van gramfchap, nam my in zyne armen, en droeg my uit de kamer Ik bood geen tegenfland; de grootheid myner angst maakte my onbeweegbaar, en ftom. Na twee of drie vertrekken te zyn doorS 3  £7^ BRIEVEN OVER gegaan, deedt hy my eenen kleinen verborgen trap afklimmen. Toen bevond ik my op een groot binnenhof; aan 't eind daarvan was een poort, die hy opende. Wy traden daar door, cn ik zag, dat wy in den hof kwamen. De Hertog, ziende dat de dag begon aan te breken, zeide: dit morgenlicht is het laatfte, dat uwe oogen immer zien zullen Ik viel op myne knien; en myn aangezicht ten hemel opheffende, zeide ik: „ '6 God, gy, die myne onfchuld „ kent, zult gy gedogen , dat ik dus levent be„ graven, en voor altoos van het licht berooft „ worde ? Hy fleepte my naar eene rots, twintig treden van daar liggende; en een fleutel agter eenen groten fteen zettende, opende zich een foort van een luik Ik fidderde.... Hy ftondt ftil Nog één oogenblik , zeide hy, zie daar uw Graf..... Tiet is nog maar half ge'ópent. Toon berouw; ik zal, zo gy my oprecht de waarheid zegt, u nog vergifnis verlenen. Gy denkt mooglyk, dat ik nu voor de gevolgen myner wraak begin te duchten: maar ik heb voor alles gezorgt; niets kan my weerhouden.. Toen deedt hy my een afgryslyk verhaal van .alle de voorzorgen, die hy gebruikt hadt. Hy .zeide my, dat hy eene gedaante van Wasch ■hadt laten gieten , 'twelk eene dode vrouw verbeeldde , en dat hy hetzelve in myn bed zoude ■leggen ; dat hy, onder voorgeven van een Gods-  DE OPVOEDING. 279 Godsdienstig werk te doen, het zelf, met hulp der oude vrouw , zoude begraven, die niets van 't geheim wist, en alleen aanfehouwfter wezen zoude. Wat zegt gy ? vervolgde hy, neemt gy myne vergifnis aan? dit is voor de laatfte maal. Spreek. Offer uw minnaar aan myne gevoeligheid op. Noem zyn naam, of daal in dit verhhf der duisterheid. Toen ftrekte ik myne armen naar de zon uit, als om een eeuwig affeheid te nemen. De Hemel, met blinkende en heerlyke wolken verfiert, gaf zulk een ftatig overfchoon gezicht, dat ik, door dit te befchouwen, myne ziel als voelde opheffen, en al mynen moed herleven. Ik zag de aarde met een verfmadent oog aan; en my naar den Hertog wendende, zeide ik, met eene vaste (tem: neem uw ojferhandel Tcrftond greep hy my op; myn hart floeg geweldig: ik keerde myn hoofd om , om nog eenmaal het licht te zien. Wy daalden in een zeer diep hol. Myne bevende benen bezweken. Aangezet door vreeslyke ftuiptrekkingen, ontwrong ik my uit zyne armen, en viel zonder kennis of beweging voor zyne voeten neder. Ik weet niet, hoe lang ik in deezen ftaat bleef. Ach! ik keerde alleen in 't leven, om voor myn aanwezen, myn rampzalig aanwezen, te gruwen ! Maar hoe zal ik den angst befchryven, die my overweldigde, toen ik, myne oogen opeS 4 uea-  28o BRIEVEN OVER ncnde, my alleen in deeze ondcraardfche gewelven bevond, omringt van eene dikke duisternis, en gelegen op eene mat van ftroo Ik gaf een beangfte fchréeuw ; en de Echo, die my dien weerom kaatste, deedt myne verfchnkkingcn, en den angst, die myn hart in een wrong, vermeerderen. „ o God, riep:"ik, „ zie daar dan de eenige Rem, die my immer „ zal beantwoorden, het eenig geluid, dat ik „ immer zal horen !..." Dit denkbeeld deedt my in tranen uitbarsten. De deur werdt geopent, en de Hertog kwam, met een lantaarn in zyne hand, by my. Hy zette een kruik water, en.een brood naast my. „ Zie daar, „ zeide hy, dit zal voortaan uw voedzel zyn. „ Gy zult dit alle daag in den toren vinden, „ die regt voor u is. Ik zelf zal het u bren„ gen. Ik zal in den toren, maar nooit meer „ in dit hol komen (4)." Hier op floeg ik myne oogen in 't rond, en ik zag eene zo grote uitgeftrektheid, dat myn oog het niet uitzien ■ konde. De hoek, waarin ik lag, was met grove matten van ftroo behangen, om de koude en de vogtigheid tegen te gaan; die zelfde on- (4) De ongelukkige Dame ontfing ook geregelt, door deezen toren, negen jaar lang, haar voedzel, linnen, en klederen, wanneer zy die volftrekt nodig hadt; zegt Mevrouw dc Genlis.  DE OPVOEDING. ï8l enmenfchlykheid , die my hier in gefloten hadt, fcheen ook zorg gedragen te hebben voor myn ■leven en gezontheid. Na alles bevende hefchouwt te hebben, keerde ik my naar mynen Cipier, en gaf eindelyk lucht aan mynen dus lang verborgen en gegronden haat. Ik verweet hem zyne fnootheid , zyne barbaarscheid, en fchilderde al myn afgryzen en verachting voor hem, met de Iterkfte kleuren. Hy hoorde my eenigen tyd, met eene in zich zelf ingetrokken woede; maar dit niet kunnende uitharden , gaf hy zich aan zyne fchriklykfle vervoeringen over , en verliet my oogenblikkig. Nooit keerde hy zedert in dit hol. Als hy my myn eeten bragt, klopte hy zo lang aan den toren, tot dat ik antwoordde; en dan ging hy ftilzwygent henen. Ik had wel dra berouw, dat ik zyn haat, en verbittering, zo dit mooglyk ware , door myne verachtingen vergroot had. Ik bedagt nu, dat by Vader van myn kind was, cn dat hy dit kind in zyne magt hadt: en ook, in weerwil myner elende , hoopte ik nog al , hoe flaauw die hoop ook zyn mogt. Hoe meer ik hier over peinsde, hoe minder ik konde geloven , dat zyn oogmerk was, my hier voor altoos in dit nare verblyf op te fluiten. Ik vleide my zelf, dat hy noch aan myne familie, noch op het Kasteel, mynen dood had bekent S 5 ge-  S%% BRIEVEN OVER gemaakt; dat by nog een middel hadt overge» houden, om my aan hunne nafporingen te onttrekken , en my weder te voorfchyn te brengen. Hoe konde ik, by voorbeeld, onderftellen, dat hy den moeilyken pligt op zich zoude nemen , om my alle daag voedzel te brengen ? dat hy, om hier aan te voldoen, zich getroosten zoude, om zich nooit langer dan twee of drie dagen van zyn Kasteel te verwyderen, dewyl hy myn eenige Cipier was, en niemand in zyn vertrouwen hadt?... Ach, ik wist niet, •dat de haat, om zich te voldoen, zich ketenen •konde opleggen, die de grootfte liefde niet dan met moeite zoude dragen !.... Hier door verzekerde ik my zelf, dat hy zyncr wraak palen 'zoude ftcllen. Met dit denkbeeld geheel vervult , fprak ik altoos, als hy klopte , maar kreeg nimmer antwoord; echter fmeekte Ik hem om bermhartigheid , en betuigde myn onfchuld. Dewyl ik volftrekt geen licht had, kan ik niet 'Zeggen, hoe veel tyd er verliep, voor ik deeze 'hoop ten-eenemaal verloor. Toen wierd ik radeloos. Ik befchuldigde de Voorzienigheid; ik morde tegen hare fchikkingen; ik verviel tot 'de aakligfte wanhoop. In myne overgrote droefheid begon ik te denken, dat het my vryflondt my te doden, juist, of het ons immervrykondé flaan eenen heiligen band te verbreken, als hy ons onaangenaam wordt.... Befloten hebben-  DE OPVOEDING. 2f!3 kénde te teven, bleef ik twee dagen zonder voedzel, zonder naar den toren te gaan. De Hertog klopte, en riep my te vergeefsch; ik zweeg ftüs Eindlyk tradt hy in myne gevangenis. Toen hy, met licht in zyne hand, verJ/,-heenfeverblyddc ik my, hoe haatlyk hy my was, liet licht weder te zien; maar ik fprak niets. Hy boodt my aan, myne gevangnis te verzagtcn; my beter voedzel, licht, en boeken te geven, zo ik nog den naam, dien hy begeerde te weten , noemen wilde. Op ditvoorftel, befchouwde ik hem met de diepfte verfmading. „ Nugy, zeide ik, alle banden ver„, fcheurt hebt, die ons verbonden , nu is myn „ hart vry; het geeft zich zonder wroeging ,, over aan eene drift , die ik voormaals te „ vergeefsch wederftond. . . . Het voorwerp „ myner liefde, wiens naam gy alleen begeert „ te weten, om bet aan uwe helfche wraak op „ teofferen, bemin ik meer dan ooit; myn laat- „ fte zucht zal voor hetzelve zyn Oor- „, deel nu, of ik hem ooit noemen zal— Wel, „ is dan alle Godsdienst by u uitgedooft? Gy „ koestert in 't binnenst van uw hart eene „ overfpeiige drift, en gy doet afftand .van uw „ leven? Monster, riep ik, ben ik dan „ nog uw Vrouw! Durft gy dat zeggen? gy,. ,, die my hier in gefloten hebt; gy, die over „ my rouw draagt? 't Is waar, ik had gce- „ nen  a§4 BRIEVEN OVER „ nen moed meer om te leven; maar die God ," „ die ons hoort en zal oordelen, zal u alléén „ ftraffen; gy zyt de oorzaak myner wanhoop. „ Zo ik deeze zonde bega, gy, gy zult er voor ,, gefbraft worden. Geen fterflyk wezen kan „ myne klagten horen: maar welke die|e kuil, „ welke zware gewelven beletten den'alomte„ genwoordigen , de gebeden van eene zwakke „ onfchuldig verdrukte Vrouw te horen ? Beef! „ Hy ziet ons; hy is gereet, om my in gena„ de te ontfangenZyn wrekende Engel „ nadert u reeds, om u te ftraffen."... De Hertog beefde, zag my met verwilderde oogen aan; ik genoot een oogenblik het vermaak van te zien, hoe zyne lage. en woeste ziel door fchrik beroert was. Bleek , ftom, ontftelt, met neêrgeflagen oogen, bewaarde hy eenigen tyd een doodlyk ffilzwygem Eindlyk zeide hy: „gy „ zyt fchuldig; wyt u zelf al het leed, dat gy „ ondergaat. Gy kunt het niet ontkennen; ik „ heb de bewyzen; en echter hoe dikwyls heb „ ik u vergifnis aangeboden! -Nog biede ik u „ aan, uwe ftraf te verminderen, en gy wei„ gert het. Ja, zo gy gewilt hadt, gy zoudt, „ in weerwil uwer ontrouw, in weerwil uws „ haats voor my, nog in myn Paleis zyn, en „ uw kind zien. ó Myn kind! leeft het „ nog? Waar is het? — By uwe Moeder . Is het niet meer in uwe magt ? Zegt gy de „ waar-  DE OPVOEDING. *$$ „ waarheid ? " Ziende , dat dit denkbeeld my verlevendigde, trok hy een brief uit zyn borst; hy was van myne Moeder, en hy gaf my de vryheid om dien te lezen. Deeze brief, dien ik met myne tranen bevogtigde, was van deezen inhoud: Myne Kleindochter is hier gister avond aangekomen Hoe kan ik u de aandoeningen he- fcbryven , die myn hart verfckeurden, toen ik haar omhelsde! .... Gy geeft kaar aan my... . Zy is de myne; reeds bemin ik haar. Zy zal my /tan 't leven hechten-, maar my nimmer vertrtos- ten Ach, kan ik , zonder de grieventfle fmarten , het genot [naken van nog eens Moeder te zyn? Is er, na 't verlies, dat ik geleden heb, iets op deeze aarde, waar op ik vertrouwen kan ?.. Ik zal den aanftaanden Zomer by u komen, en n uw kind wederbrengen; wy zullen twee maanden by u blyven : dewyl gy toch niet bef uiten kunt, om dit treurig verblyf, 't welk u door uw verlies zo dierbaar geworden is , te verlaten, zal ik den moed hebben om daar te komen. Ik zal het prachtig monument zien, het welk uwe liefde heeft opgericht voor haar, die uwe liefde zo zeer verdiende; die onze klagten zo regtvaardigt.... Mooglyk vind ik by u het einde myner droefheid... Ach! zou V mooglyk zyn kunnen, dat eene Moeder het graf har er Dochter zoude omhelzen, en leven? ,... Ik wil echter leven.... de Godsdienst  &S6 BRIEVEN OVER dienst beveelt, de natuur eischt het van- my,.. i Ik zal leven, voor het kind, het welk gy my hebt toebetrouwt. Ach, koe zal ik immer zulk. eene gunst, zulk eene opoffering, vergelden ? Hoe teder- moet gy dit kind beminnen ; het heeft alle de gelaatstrekken zyner Moeder, alle hare bevalligheden ; gy geeft my myne Dochter in hare tedere kindschheid'. te rug .... 6 Veel te vlei jende begochelingongelukkige Moeder! gy hebt geene Dochter meer, en de overmaat uwer droefheid kan u echter niet doen ft erven. .. . . Naauwlyks had ik dit gelezen, of ik wierp my op myne knien: „ó God, ricpdkuit, myn „ kind is in de armen myner Moeder! Deeze tedere Moeder wil om dat kind leven ! Ik „ dank u, ö God, my alleen hebt gy gekas- „ tyt Ik onderwerp my nu eindlyk aan „ myn lot; vergeef my myne dwaze morrin„ gen maak allen, die ik bemin, gelukkig, ,, en verleng, naar uw welgevallen, myn leven, i Dit gezegt hebbende, viel ik op myn ftroo neder, te zwak zynde om my ftaande te houden. De Hertog nam dit oogenblik waar, om my eenig voedzel te geven, 't welk ik terftpnd nam. Hy ging heen , en nooit zag ik hem weder (5). Even- (5) Ik weet niet, hoe deeze twee verhalen zyn over een te brengen. Weinig tyds te voren-, zegt de Herto* gin»  DE OPVOEDING. Z$7 Evenwel, getrouw aan myne belofte, droeg ik zorg voor myn leven. Het denkbeeld, dat myne gebeden en onderwerping den Godlyken zegen op myne Moeder en myn Kind zouden doen afdaalen, boezemde my moed en kragten in. Het berdenken myner eigen misdagen werdt myn grootlte verdriet. Ach , zeide ik dikwyls , al myne rampen heb ik zelf veroorzaakt. Ik heb myne Moeder niet vertrouwt; en toen ik haar niet meer raadpleegde , ben ik op den doolweg geraakt. Ondankbaar, en fchuldig beiden was ik. De Hemel, om my te Itraffen , verblindde myne Ouders in hunne keuze. De man, dien zy my gaven, kon my niet gelukkigmaken. Evenwel, zonder verdere misdagen , zouden de zoete aandoeningen der natuur my zo gemaakt hebben; maar verre dat ik eene fchuldige drift poogde te overwinnen, voedde ik die in 't verborgen, ja durfde zelf, in onvoorzichtige Brieven, die myn val veroorzaakt hebben, die drift met fterke trekken afbeelden ; en my tevens van eenen man beklagen, dien ik niet billyk behandelde! Deeze gedag¬ ten gin, dat haar man nooit meer in haar gevangnis kwam, (zie pagina 281.) en hier verhaalt zy een twede bezoek.' ï)it is my zo duister, dat ik er volftrekt geen oplosfmg van geven kan. Dit goede werkje zy des den geduldige!! e& fcijerpzieudea Lezer ernstig aanbevolen,  »8S BRIEVEN OVER ten deden my een vloed van tranen Horten; ik vond in myne droefheid over myne misdagen iels aangenaams, iets vertroostents. Ik fchiep behagen in die te betreuren , en dit is die uittewisfen.... De wroeging over eene misdaad verfcheurt het hart, maar het berouw over eene onwillige zwakheid heeft niets heftigs , niets bitters. Dit deugdzaam beginzel troost ons, eu bevredigt ons met ons zelf. Los van alles, gefcheiden van alles, gaf myn hart, dat voor de liefde ge vormt was, zich geheel over aan dien heiligen gloed , die my alleen het leven draaglyk konde maaken. De Godsdienst fchonk my zyne onuitfprekelyke vertroostingen. Hy verbande allengskens die ongelukkige liefde uit myn hart, die alle myne rampen hadt veroorzaakt; hy gaf my, het geen de wysbcgeerte my niet geven kon, den moed , om zonder wanhoop, en zonder murmureren , negen jaar in een ftikdonker kot gevangen te blyven. < Ik beken echter, dat ik in de twee of drie eerfte jaren zulke fmarten onderging, dat het herdenken daar aan my nu nog doodlyk is. Die tyd, waarin ik, (naar eene rekening, die ik konde maken,) onderftekie, dat myne. Ouders , met myn Kind, in het Kasteel waren , waaronder ik gevangen lag , die tyd was my de allernaarfte, dien ik ooit voor of na gedeten heb*. Myn hart fclieurde, ais ik dagt, dat zy zo  DE OPVOEDING. a89 zo naby my waren, zonder dat het mooglyk was hen te zien. „ Ach, myne dierbare „ Moeder, fchreeuwde ik fomtyds uit, gy bc„ weent myn dood,, en ik leef! Grote God! „ welke hand kiest zy, om hare tranen af te „ drogen!... In den boezem van mynen moor„ denaar, mynen beul, ftort zy hare klagten ,, uit. Daar men u heen leidt, is myn Graf ,, niet. Gy treedt er, zonder zulks te weten, „ daaglyks over; gy ziet met droge oogen die „ rotzen, die het omringen! Mooglyk komt 5, gy, ifl flapeloze nagten, om dit hol dwalen„ de mymeren. Mooglyk rust gy nu by dat „ aaklig luik, dat nimmermeer voor my wordt 5, opgeheven! Ach, zo dit zo is, dan denkt „ gy zeker aan uwe ongelukkige Dochter; gy „ fchreit om haar, en kunt hare ftem niet ho- ren, die u om hulp aanroept Deeze afgrysfelyke denkbeelden verbryzelder» myn hart, en maakten my meermaal krankzinnig. Op deeze fterke aanvallen van fmarte, volgde eene doffe vernietiging, nog veel ysfelyker dan de woedentfte wanhoop. Maar, naar mate zich myne Godsvrucht vestigde, weken deeze hevige vervoeringen; in het bidden vond ik de grootfte verligting. Alle die overwegingen , die doorgaans den mensch bedroeven, waren voor my de edelfte bronnen van hoop en blydfchap.' Hoe aangenaam was voor my de ji. deel» T over-  &'0O BRIEVEN OVER overdenking aan de kortheid onzes levens! inet weik een helder gelaat zag ik den dood! - „ Is, zeide ik, de gelukkigfte mensch wel ooit i, te vreden met zyn zwak cn broos geluk, „ 't welk hy op deeze aarde geniet? Hy houdt zich immers minder bezig met het geen hy „ heeft, dan met het geen hy verwagt. Iu „• den fehoot van eene fchynfchone Gelukza„• ligheid, vindt zyn geest vermaak , om te „ verdwalen in het aanftaande. Wat zegt r.et, „ of hy gelukkig of ongelukkig is; of zyne „ hoop voldaan wordt, dan te leur geilek ? „ Vormt hy toch niet altoos nieuwe wenfchen ? „ Weet hy het tegenwoordige te genieten? ,, Weet hy zich ooit te vergenoegen? ... 't Is „ waar, ik moet myn leven in eene afgrysfe„ lyke duisternis doorworstelen; het aanftaan„ de vertoont niets aan myne yskoudc verbeeli, ding, dan eenen langen donkeren nagt!... „ Wel , laat ik alleen aan myne ontwaking ,, denken! Laat ik dit verganklyk leven „ vergeten, en alleen op de Eeuwigheid wag- „ ten! Laat ik deeze oogenblikkige fmar- „ ten, waarop eene zalige onfterfiykheid zal vol- „ gen, niets achten Laat ik al myne wen- „ fchen, al myn verlangen, tot dat voorwerp „ ophefièn, dat alleen waardig is te bezitten." Door zulke overdenkingen, verhief ik my boven myn lot; en kwam eindelyk tot eene allervol-  BE OPVOEDING. 2^1 volkomenfte onderwerping. Bevredigt met de reden en my zelf, verminderden niet alleen myne fmarten ; maar ik gewende my aan myne duistere gevangenis. Myn verblyf was zeer groot; hl gaf my bezigheid. Ik ging, gedurende den dag of den nagt , een langen tyd, heen en weêr. Ik maakte verzen , die ik overluid opzeide; ik had eene fchone ftem; ik zong allerhande muziek. Ik componeerde Lofzangen. Een myner grootfte vermaken beftondt in die te zingen, en naar de Echo, die my nazong , te luisteren. Myne dromen wierden ftil. Dikwyls zag ik in dezelven myn Vader, myne Moeder, myn Kind; en ik zag deeze dierbare panden altoos gelukkig. Somtyds droomde ik van heerlyke Paleizen, en verrukkelyke Hoven. Ik zag den hemel, de bomen , de bloemen : kort gezeit , deeze vriendelyke dromen gaven my alles weder, wat my ontrooft was. Ik zuchtte, 't is waar, als ik ontwaakte , maar ik fliep met vergenoegen weder in. Ook zelf als ik wakker was, bleef de vreugd niet langer eene vreemdelinge in myn hart. Ik juichte , in dc overdenking, dat myne volkomene onderwerping het Godlyk oog niet onverfchillig was. Hy, getuige van alle myne daden, hoorde my, beurde my op , verhief my boven,my zelf; ik bevond my nietlangcr in dit akelig hol alleen. Ta Na  20'2 BRIEVEN OVER Na het gemis der portonen, die ik beminde, treurde ik, in weerwil van my zelf, over het ontberen van licht, en den fchonen hemel. Ik begreep niet meer, hoe men in de hartfte daverny tot wanhoop konde vervallen, als men , ook maar alleen door een venster, het licht en het veld konde zien. Ook daaraan gewende ik derwyze, dat ik nu voor den dood begon te vrezen; immers, liever bleef ik in 't leven. Dikwyls ontbrak my voedzel. Somtyds bragt' de Hertog my genoeg voor vier of vyf dagen. Ik geloofde, dat hy dan eene kleine reis deedt; en als myn voorraad verminderde, wierd ik zeer ongerust. De dood m\ns Tirans moest den 'mynen ten gevolge hebben; en dit wreet denkbeeld deedt my om zyne gezontheid bidden. 't Is waar, dat ik geen afkeer meer van hem had; de Godsdienst hadt mynen haat uitgeroeit. Kou my dit iets kosten ? Ach, ik had immers myne liefde overwonnen! Ik beklaagde nrynen beul; ik verbeeldde my den ysfelyken ftaat, waarin hy zich moest bevinden; zyne woede, zyne wroegingen, zyne angsten ; • ik was niet dan te wel gewroken. In dc eerde maanden myner gevangenis , hoorde ik hem, nooit komen, of de fchrik deedt my byna bezwymen. Deeze heftige aandoeningen verminderden: nooit, 't is_ waar, ging ik hem te gemoet , dan met eene vermenging van angst, en der-  de o i' v o e d i n c. eoj fterk e bewegingen n yner ziel. Ik wenschte echter, dat hy kwame, niet alleen, om dat ik voor myn leven wilde zorgen, maar ook om dat hy deeze doodfche ftilte voor eenige oogenblikken wegnam. Hy deedt my geluid horen; hy veroorzaakte my eenige afleiding, die my wel nooit aangenaam was , maar my altoos noodzaaklyk bleef. Ik kan niet befchryven, hoe levendig die wonderlyke begeerte in my was , cm iets te horen. Als het zeer zwaar donderde , dan hoorde ik het; en het geen ik dan gewaar wierd, kan ik onmooglyk uitdrukken; 't was of ik dan minder alleen was! ik luisterde naar dat majestueus geweld, met zo veel verrukking als aandagt. Als het geheel ophieldt, dan zonk ik in de dieplle treurigheid en moedeloosheid neder. Zodanig was omtrent myn ftaat, naar myn gisfen , zes of zeven jaren. Gedurende deezen tyd bedroefde my niets, dan myne onkunde van den toeftandmyns Kinds, en myner Ouderen. Te vergeefsch' vroeg ik den 'Hertog daar naar ; nooit verwaardigde hy my met een enkeld woord; want, zedert zyn laatfte komst in myn gevangenis, fprak hy nooit meer. Ik bad al mynen moed nodig, om myn lot uit dit deerlyk punt te befchouwen, Als ik fomtyds voor deeze dierbare panden bad, hield ik op, en, onder het ftorten varf' duizend tranen, zeide ik: leven zy dan nog! T 3 °3  «94 BRIEVEN OVER Op andre tyden was myne hoop in dit opzicht zo Merk, dat ik geene de minfte ongerustheid voedde; en dan was het ook nog niet geheel onmooglyk voor my, dat ik nog eens uitkomst zoude vinden. Op 't laatfte myner gevangenis , bezielde die hoop my zo allerkragtdadigst, dat ik eene belofte deed, om, zo ik ooitin vryheid kwam, myn leven verre van Romen en in eenzaamheid door te brengen , zo dra myne Dochter myne zorg niet meer zoude nodig hebben. Ik naderde ondertusfehen tot den gewigtigften tydkring myns levens! Het uur myner verlosfing inelde aan; en God beloonde my, meer dan overvloedig, voor alles wat ik geleden had. Ik dagt, zedert eenigen tyd, dat de Hertog op het Kasteel woonde, om dat hy my geregelt myn voedzel bezorgde. Maar op zekeren dag , toen ik het begon nodig te hebben, wagtte ik hem met ongerustheid. Hy kwam niet; en ik gebruikte het geen ik had; ik fliep vry gerust. Des anderen daags wagtte ik, met ongeduld, het voedzel, dat ik nu al meer nodig had. Ik kon my niets bezorgen; de ongerustheid, de honger en de dorst beletten my te flapen; en ik bleef in dien ftaat nog een gehelen dag. Toen, geheel magteloos, geloofde ik, dat myn dood fterk toetradt. Ik verwagtte hem met bedaartheid. Maar de herinnering van alles, wat my  T) E D P V O E D I N C. 295 my lief en dierbaar was, ontroerde en bedroefde my „ Ongelukkige Do-hter, rampza- „ lige Moeder, moet ik myne doods-uuren in „ zulk eene elende zien naderen ó My- „ ne waarde Ouders, ik zal dan fterven, zon- „ der uwen zegen ö Myn kind, ik kan ,, u den mynen niet geven! Ik heb de zoete „ vertroosting niet, van in uwe armen te fter- ven! Myn kind! gy kunt my niet eens „ bejammeren! Terwyl uwe ongelukkige Moe„ der fterft van gebrek, vermaakt gy u, in de „ zoete tydkortingen voor uwe jaren gefchikt. j} Ysfelyk denkbeeld! Ik derf; en allen, die my beminnen , hebben zich reeds „ over mynen dood getroost! Maar wat „ zeg ik, dwaze! ik klaag,en alle myne fmar- „ ten zuHen nu ophouden Grote God, „ vergeef my deeze zwakheid ! Myn hart „ verwerpt die ö Myn Rechter, 6 myn „ Vader, roep my eindelyk tot u! " Vol hoop en vertrouwen, gerust van myne eeuwige zaligheid, wagtte ik den dood met onverflagenheid; en zo het my hadt vrygeftaan, dan zoude ik dien te vurig gewenscht hebben. Toen viel ik.,, ftervenrie, op het ftroo neder. Ik ontwaarde in 't binnenst myner ziel eene gerustheid, eene kalmte, die-ik, tot dit oogenblik toe, nooit zo genoten had. Het was of «ene heilzame balzem al de wonden van myn T 4 hart  *05 .brieven over 'hart heelde. Myne toenemende zwakheid ver■ warde nu myne denkbeelden. Ik viel, onbemerkt, in een onbepaalde, aangename mymering; in eene foort van flaap, die voor myne verbeelding de verrukkentfte tonelen afmaalde. My dagt, dat ik myn bed omringt zag van Engelen, hemelfche Wezens, dat ik deheerlykfte melodiën hoorde, fchone concerten. Ik zag den Hemel geöpent, en den eeuwigen op zynen troon, gereet om my te ontfangen. Hy waakte zeker over my: zynevaderlykehand jzoü nu myne ketens verbryzelen. Op eenmaal rjgtte ik my bevende over eind. My dagt, dat ik aan den toren had horen kloppen. .. Ik'luisterde... Men klopte nogmaal... Myn hart floeg... Maar , ó verbaastheid , ó ongekende vervoering; vervoering, die nooit is uittefpreken; ik hoorde eene Hem.... niet die myns. Beuls eene geheel nieuwe 't was als die eens Engels voor my... . Buiten my zelf, tiitgeltrekt, met faamgevoegde handen, riep ik ■met de grootfte aandoening en drift: ó God, gy Zendt my eenen Ferlosfer!... Ach, ik nam den dood met hlydfchap aan, en gy geeftmy't leven... Het leven is eene uwer weldaden, ik mag het beminnen. ... Toen wilde ik opflaan; ik kon niet; ik viel neder op myn bed, geheel kragtloos. De deur ging open, ik zag licht.... Men tradt in; ik regtte my nogmaal op, zag, kon niets on-  DE OPVOEDING. 297 onderkennen. ... Myne oogen bezweken voor het flaauwe lamplicht.... Men naderde.echter. ... Wie zyt gy, riep ik met eene afgebroken (tem ? Toen opende ,k met moeite nogmaal myne oogen ; ik zag een gekmelt man by my. Hy doeg zyn arm om myn hoofd , deunde het, gaf my voedzel. Verteert door den honger, had ik alleen één denkbeeld , mynen vreeslyken honger te voldoen; alle andre gewaarwordingen donden fHh.iv. Ik verdond alles , wat men my aanboodt. Myne kragten herleefden ; ik keerde my naar mynen Weldoender. Zyn gelaat was in de fchaduw; ik kon het niet onderkennen. Spreek, zeide ik, zyt gy de vloekgenoot myns Vervolgers, of komt gy om my te redden? ê Hemel! wiens fter.i is dit, riep :de onbekende; éGod, waar ben ik? —1— Hy .vloog op, nam het licht, kwam er mede naar my toe, befchouwde my met fmart en afgryzcn; ik vestigde myne oogen op zyn gelaat, door de lamp verlicht. Zyn fjair fcheen ver-' -wart ;' hy was bleek , hy fidderde Ik kende hem . Ik wilde fpreken, kon niet, noemde alleen , in tranen fmeltende , zyn naam .de Graaf de Belmire Hy was het! .. — .Hy viel voor my neder, ihikte, zag my weder -aan, fprak, doch onverdaanbaar... - Hy befchuldigde cn dankte den Albedierder. Ie overmaat zyner medelydenhcid gaf zyne blydT 5 fchap  208 ï R I E V K N OVER fchap het voorkomen van woede en wanhoop-. .... Wy fpraken te gelyk, zonder elkander te horen , te antwoorden.. .. Het gewelf galmde van onze klagten.... Eindlyk ftondt de Graaf driftig op : „6 de fnootfte, de godloos.,, te der menfchen. fchreeuwde hy, vervloekt „ monster! Zyn er ftraffen, die uwe wreet,, heid evenaren ? ... Onfchuldig , dierbaar ,, flagtoffer zyner woede! Kom, ó gy zyt in „ vryheid." Op het woord vryheid, liep ik naar de deur, doch keerde te rug. „Ach, „ zeide ik, gy zyt myn Verlosfer! ik heb u „ myne vryheid , myn leven te danken. ... „ Maar kunnen zy my gelukkig maken? Ik „ durf niets vragen. ... leven myne Ouders? „ leeft myn kind? Zy leven. Uw „ Dochter is te Romen , en zal haast by tt „ zyn." Toen boog ik my neder, en zeide: ó God, kan ik u immer genoeg dankbaar zyn ? Ik ben reeds voor alles beloont! Edel,, moedig Graaf, myn befchermer, myn red,, der , laat u troosten , ik lyde onfchuldig; maar voor ik u myne gefchiedenis verhaal, „ moet ik u vragen, of de Hertog ziek is ? — ,, Dodelyk! hy is aan den kant van 't Graf: hy kan geen twee dagen leven..,. Kom, „ verlaat dit akelig verblyf.. .. Laat het mons- ter nog vóór zyn dood weten, dat gy leeft S5 en vry zyt, Neen, zeide ik, het zyn myn » Va-  DE OPVOEDING. 299 „ Vader én Moeder, die my hier uit moeten „ leiden; eerdér verlaat ik het gevangenhuis niet." Toen verzogt ik hem een Courier naar hun te zenden; hy nam het aan , gaf my een ftuk papier en een potloot, en ik fchreef dit Briefje: 6 Myn Vader! S myne Moeder! ik leef, ik ben onfchuldig... Komt, en geeft my des waar» lyk het leven. Leid my uit een onder aardsch hol, en doe my al myn lyden vergeten. Dit Briefje was naauwlyks leesbaar. Ik had zeer veel tyd nodig om het te fchryven; ik kon niet meer fpelden , en kon geen. letters maken. De Graaf, ziende, dat ik vast befloten had hier te blyven, tot myne Ouders kwamen, gaf my de fleutels van alle de deuren, en verliet my, met eene onuitdruklyke fmarte; na my belooft te hebben, alles voor den Hertog, zo die nog leefde, te zwygen , en des andren daags, zo .rasch mooglyk, te rug te komen; dat is, als het duister wierdt. Toen ik my weder alleen bevond , was- myn angst weing' minder , dan toen ik hier eerst gevangen zat. Ik had nti echter licht, een dieven-lantaarn. Ik:had hem ook om een Orloge gevraagt , op dat ik de uuren zoude kunnen tellen; want ik durfde niet hopen ^p den flaap. Onbeweeglyk op de plaats , daar de Graaf my gelaten hadt, had ik naauwlyks het vermogen van  JOO BRIEVEN OVER. van te kunnen ademen. Ik durfde niet opzien ; en echter kon ik my niet beletten , op alles fleelswyze een verfchrikt oog te flaan. Het licht, in plaats van my moed te geven, vermeerderde mynen angst; dewyl het my myn treurig verblyf deedt zien. Dit niet langer kunnende uit/taan, ftond ik op, nam het licht, en opende de,eerfte deur; ging er uit en kwam in eene zeer lange gaandery. Dit gaf my alreeds eenige verligting; ik was eens op eene andre plaats. Hierby ftondt de toren; ik kwam aan de laatfte deur myner gevangenis. Ik ging, met haast, die gaandery ten einde; ik opende die deur: 't was de ingang. Toen vond ik my onder aan den verborgen trap ; en nu alleen door de dubbelde deur, die naar den tuin lag, befloten zynde, deed ik de deur, die naar myn kot leidde, zorgvuldig toe; als 't ware om my er toch van aftezonderen. Vervolgens ging ik fchielyk den trap op. Ik zette my op de laatfte trede neder, en begon weêr adem te halen. Het fchynt, dat nu myne vreugd tot verrukking zoude hebben moeten overflaan. Maar ik had te veel, te zwaar, te lang geleden! Ik was a! te ongelukkig geweest, dan dat ik my aan de verleidende bevalligheden der hoop zoude overgeven. Ik dagt, dit is waar, met de grootfte blydfchap daar aan , dat aflen, die ik beminde, nog in leven waren. Maar als ik my üie zalig-  DE OPVOEDING. 301 ligheid voorfpelde, die ik genieten zou in de armen myner Ouders, in de armen van myn Itind, dan durfde ik my niet vleijen, dat zo een geluk ooit myn deel zyn zoude. DuizcHde treurige denkbeelden ontrustten , en verdonkerden mynen geest. In deeze zwaarmoedige lusteloosheid, fcbrikte ik voor alles. Deeze voor my eeuwig gedenkwaardige verlosfing viel voor op den derden Juny 17...; op dien derden Juny tradt de Graaf de Belmire in myne gevangenis. Hy verliet my des middernagts; en ik bleef tot zes uuren des morgens , in dien ftaat, dien ik 11 befchryf. Onverwagt hoorde ik eenig gerucht: ik luisterde; ik lag myn oor digt aan de deur van myn Gevangenis ; en ik hoorde, in weerwil harer dikte, in weerwil der rotzen, die haar bedekten, het gezang der vooglen , die bet morgenlicht verwelkomden , zeer onderfcheiden. De vreugd , die toen myn geheel hart overftroomde, is niet te befchryven, nimmer iemand te doen bezeffen. Myne zwaarmoedigheid verdween; myne ziel was geheel hoop , geheel geluk ! Myne oogen vloeiden over van de aangenaamfte tranen, die een fterveling immer ftortte; offchoon. ik nog flegts verwarde denkbeelden had, van de verbazende verandering myns lots; want ik was zo begerig om te horen, wat er in den tuin te doen, was, dat ik byna nergens anders bedaars;  302 .BRIEVEN OVER daart aan denken konde. Met myn oor als aan cle deur vast gehecht, luisterde ik, met aandagt, die door geene andre gedagten was afte■leiden. Ik hoorde de honden blaffen, de men-fchen gaan, en zelf, fchoon onverftaanbaari fpreken ; en alle deeze gemengelde geluiden veroorzaakten my de onuitdruklykfte vreugd. Toen het avond, wierdt, verlangde ik zeer fterk, om den Graaf wederom te zien; op dat ik hem duizende dingen vragen konde, die ik ■vurig begeerde, te. weten , en die zich, naargelang dat myn geheugen opklaarde , ordentlyker -vertoonden. By voorbeeld, ik was zeer begerig om te weten , hoe lang ik hier toch geweest -ware? Voor- ik den Graaf zag, geloofde ik, dat het wel vyftig jaar was: maar het jeugdig :gelaat van Belmire toonde my, dat de fmart en ■de zelfsverveling de beste tydrekening niet opleveren; ik wist echter op vier of vyf jaar niet hoe oud ik was. De Graaf kwam, des middernagts, op het gefielde uur. Ik zag duidelyk, uit zyn vervallen, verbleekt, aandoenlyk en treurig wezen, hoe zeer hem myne van rampen getroffen hadden ; en ook, hoe hy was Saangedaan over de verandering van myn lot. Eerbiedigende mynen ftaat, die my verpligtte hem alleen en in den nagt te ontfangen; eerbiedigende den ysfelyken baud , die my nog verbondt, maar die alle oogenbiikken ftondt te fclicu-  DE OPVOEDING. 303 fcheuren, fprak hy my noch van zyne liefde, die hy eens voor my hadt, noch van zyne onveranderlykheid in dit opzicht. Na my gezegt te hebben, dat hy aan myn Vader gefchreven, en myn Briefje er hadt heen gezonden, en dat de Hertog dood krank lag, bad ik hem, dathy my toch zeggen zoude, wat zyn Oom bewogen hadt, om hem dit gewigtig geheim toctebetrouwen: — Zie hier zyn verhaal: Ik was reeds een geheel jaar op reis ge9, weest, toen ik de tyding van uwen dood e, ontfing. Ik hoorde met een, dat de Hertog over uw verlies ontroostbaar was. Dit be„ nam veel van dien afkeer, dien ik voor hem „ gevoelde. Ik reisde nog twee jaar; entoen, „ door hem te rug ontboden, kwam ik in Ita8, lien. Verpligt zynde om den Hertog opte- wagten , moest ik op dit Kasteel komen, „ want hy ging er zelden van daan, en nooit „ dan om een dag of drie naar Napels te- gaan. „ Ik zag hier uwe Graftombe ; ik zag, in meest „ alle de vertrekken, uw portret ; ik kreeg „ zekere gehechtheid aan deeze plaats, ja zoXï „ aan dat Ondier, wiens prooi gy waart. Hy ,, toonde zulk eene diepe droefheid, zulk eene „ innerlyke fmarte, dat ik welhaast zyn ge„ zelfchap boven dat van alle andre menfchert „ verkoos; en ik bragt alle jaar hier zes maanPi den door. Zedert een jaar wierdt hy gevaar-  $04 B R I EVEN OVER lyk ziek; doch hy fcheen verblint omtrent „ zynen ftaat, en ging ettelyke malen naar Na„ pels. Gedurende den laatften Winter ging „ hy niet meer ten Hove, en hy fchreef myi „ dat ik Romen zoude verlaten en by hem komen. Ik kwam in 't eind van january, en vond hem ■ ftervende; maarhy bleef niet te bed, hy ging nog gedurig. Ik merkte zelf, dat hy fomtyds niet wel by zyn zinnen was; ,, Verfclieuft dóór zyne wroegingen,- was z-yn ,, leven deeze laatfte negen jaren een ondrage„ lyke last voor hem, en hy konde echter zy,, nen dood niet dan met helfche angsten te ge„ moet zien. Daaglyks verzwakkende, kreeg „ hy zulke ftuiptrekkingen , dat hy te bed moest liggen. Hy bleef daar drie dagen ; maar op ,, den derden avond , omtrent negen uuren, „ zondt hy een Kamerdienaar by my, die my „ kwam zeggen , dat hy my wenschte te fpre,, ken. Deeze man zeide my, dat de Hertog ,, de twee vorige nagten zyne bedienden hadt '„ weggezonden, en beproeft hadt, of hy al„ leen konde opftaan; dat hy gevallew zynde.„ fchelde, en dat men hem buiten zyn bed, „ half aangekleet, vondt liggen. Ik was ter■„ ftond in zyne katner. Hy liet den Doftor „ en de" Oppasfers vertrekken , en zeide my „ toen, dat hy my een allergewigtigst geheim hadt toetebetrouwen. Hy deedt my zweren » dit  de opvoeding. 305 dit nooit té ontdekken. En toen, my met „ verwilderde oogen aanziende, zeide hy: fa„ milie-redenen hebben my verpligt, om, in „ myn Kasteel, eene misdadige Vrouw gevan5, gen te houden, die den dood verdient hadt. „ Zy zal gebrek aan voedzel hebben; breng „ baar dat ten eerden. Klop aan den toren , die tot dit gebruik dient: zo zy niet ant„ woordt, ga dan naar het gewelf; maar geef j, geen geloof aan alles wat zy u zeggen mag: „ ik waarfchuwu, dat zy krankzinnig is. Geef haar eeten, en verlaat haar terftond. Ik be„ loof u, dat ik u eens haar naam en gefchied- nis zal verhalen. Toen wpes hy my den „ onderaardfehen weg, en nam eenige fleutels „ van onder zyn hoofdkusfen, gaf my die, en „ verzogt, dat ik terftond zoude vertrekken. „ De wreetaart, niet wetende dat ik u kende, „ meende , dat hy zyn geheim aan niemand „ beter konde betrouwen dan aan my, die ge,, komen ben om u te redden." Toen de Graaf dit verhaal 'geëindigt hadt, verzogt hy my, dat ik hem myne historie geliefde mede te delen. Maar, dewyl ik zulks niet doen konde, zonder van myne liefde voor hem te fpreken, verklaarde ik hem, dat ik in 't byzyn myner Ouders aan zyn verlangen voldoen zoude. " De Graaf rekende, dat myn Vader binnen ' 11. deel. V twee  SOÖ BRIEVEN OVER twee dagen zoude hier zyn. Minder ontroert, heter gefchikt tot overdenken, genoot ik, gedurende vier-en-twintig .uuren, al het zoet, het welk zo eene verwagting moet voorafgaan. Vervolgens wakkerde myn ongeduld, naar gelang dat het zo gewenschte oogenblik naderde. Welhaast was het fterker, en in 't kort deedt het my onbegrypelyk lyden. Nooit ondervond ik iets, 't welk ik vergelyken kan, by 't geen my bezielde, in dien nagt, die gevolgt wierdt door den hcerlykften dag myns levens! Myne oogen, onbeweeglyk gehecht op myn Orloge, zag ik, met fmerte, de traagheid zyner voort- wyzingen Alle oogenblik dagt ik iets te ho- 5;en & rilde myn bloed kookte in myne adren alle myne ilagaderen klopten met de grootfte heftigheid. Deeze levendige randocningen verhoogden nog fterk, toen ik des morgens het gezang der vooglen hoorde; des morgens van dien dag, die my in 't leven zoude te rug leiden, die my myne Ouders, die my myn Kind zoude wedergeven! Dat oogenblik, 't welk myn lyden konde opwegen, dat oogenblik, zo vurig gewenscht!..... naderde! eindlyk is het daar.'. Herhaalde fchreeuwen, verwarde Hemmen Welhaast hoor ik een vermengt geluid van rytuigen paarden gewapende lieden Het ge. luid groeit nadert Ik beef; ik fid- der.  DÈ OPVOEDING. 30? der 6 God!.. .. welke Item hoor ik tot in 't binnenst myner ziel ó Myne Moe¬ der. .... Zy roept my.«... Hare Dochter !... Myn hart vliegt haar in 't gemoet!..,. ó God, gy die my krachten fchonkt om te kunnen lyden, laat niet toe, dat ik door eene te grote vreugd-bczwyk Ik voel, ik voel, dat ik fterf..... Zal ik voor de voeten myner Moeder fterven ! De deur ging open; ik vloog in het cachot. In weerwil van het licht, dat myne verzwakte oogen verblindde , zag ik myn Vader myne Moeder. Ik gaf een fmerte* lyken fchreeuw, wierp my in hunne armen, .. bezweem Wat zal ik zeggen, van 'tgeen myn gehele wezen doortintelde, toen ik, by my zelf komende, my op den boezem myner Moeder bevond! myner tedergeliefde Moeder, die my met hare tranen befproeide ? Niets! Toen ik myn Vader op zyne knien voor my zag liggen , .myne handen in de zynen drukkende Ik zag de zon , heHicht myne Ouders; en welhaast zoude ik myn kind in myne armen hebben. Ik zal u niets van alles, wat er toen in myn ziel omging, verhalen. Ik was geheel gevoel, dagt niets; al myne antwoorden waren zuchten en tranen. Myn Vader hief my op in zyne armen. „ Kom , myn „ kind, zeide hy, verlaat dit ysfelyk verblyf, ,i waar de boosheid dus lange de onfchuld on* V a der*  3C8 BRIEVEN OVER dcrdrukt heeft » Ik ftortd op, zag in 't rond, en, met vcrbaastheid, een gehele menigte gewapende lieden , waar onder ik nog eenige vrienden van mynen Vader kende; die my zeide, dat hy , voor hy Romen verliet, hen by een hadt verzogt, en regelrecht naar Napels gebragt; en dat hy daar voor den Koning verfchenenwas , wien hy myn briefjegetoonthadt; die daarop ; hem niet alleen vryheid gegeven hadt, om my te ontflaken , maar zelf, indien hy meende geen gewapent volk genoeg te hebben, van 's Konings troupen zo veel te nemen , als hem goeddagt. Ik heb yerftaan, dat uw fnode vervolger dood is; zo dat dees dag dees gelukkige dag, geeft u alles weder, wat gy bemint, en verlost u met een van uwen vervloekten Tiran; gy zyt volmaakt vry. Ik antwoordde door omhelzingen en tranen. Volkomen gelukkig en niets meer te vrezen hebbende, beklaagde ik in myn hart het deerlyk lot van den .Hertog. Ach, zeide ik, indien ik hem had kunnen beminnen, hy ZOude zyn leven niet door deeze affchuwlyke daad bemorst hebben; hy zou leven, hy zou gelukkig zyn (6) ! Deeze aanmerking, die myn meddy- den (6) Eu zou de ongelukkige Hertogin waarlyk geda-i Rebben, dat zulk een gevleeschde Duivel immer geluk- kir  DE OPVOEDING. 309 den opwekte, maakte my dezelve fmarflyk; en gedurende eenige oogenblikken , 'gaf zy myn hart zulke diepe indrukken van verdriet, dat myne vreugd er door verging. Wy vertrokken , cn den volgenden dag ontmoette ik dat zo tedergelieft kind, drukte het 'aan mynen boezem , zag het fchreijen : — het noemde my met den verrukkenden naam van Moeder! ... Gedurende de twee eerde dagen, dat ik in R.omen was, was ik als dronken; vcrzuft door het geweld, verwondert over alles, en geen ander geluk genietende, dan dat vanby myne Ouders en myn kind te zyn. Eindlyk was myn hart geheel voldaan : ik begon de waarde te bemerken van alles, wat my hergeven was. Ik vond ook, in de eenvoudiglfe en gemeenzaamfte dingen, aangenaamheden, die geheel nieuw voor my waren : alles was een fchouwtonecl voor my. Toen ik voor de eerfte keer in den manefchyn wandelde, en den heer- kig zoude hebben kunnen zyn? Is het geluk dan niet de Gift der Deugd? Kan zulk een fnoodaart immer in eene gift delen, die niet voor hem gefchikt zyn kan ? 6, Laten wy onze mcnfchenliefde niet tot zulk eene onberedeneerde, en zeker zeer nadelige zwakheid, ontluisteren ! Laten wy beklagen, nooit haten; maar laten wy tevens nooit denken, dat zulk een monster hadt kun* pen gelukkig zyn. v3  $10 BRIEVEN OVER. heerlyken fterrenhemel in al zyne majesteit befchouwde.... 't Is onbefchryf baar! Ik kon in onze tuinen niet treden, zonder alle oogenblik ftil te ftaan, en elk voorwerp met naauwkeurigheid te befchomven. Ik wierd nooit moede van bloemen, bomen, vruchten, bet groen, het dalen en ryzen der Zon te zien. Wat was alles heerlyk, wat was alles weldadig.... Dikwyls zeide ik : „ Hoogstaanbirilyk Wezen, hoe „ vele wonderen heeft uwe goedheid voor ons 3, gefchapen! Hoe vele weldaden geeft gyons! „ en de ondankbare.mensch gebruikt die, met „ eene honende ongevoeligheid; hy durft,ook „ als hy deeze weldaden geniet, zich nog in„ beelden, dat hy ongelukkig is. " Door zulke gedagten, hefte myn hart zich op, boven de rampen, die ik geleden had, cn tot de gelukzaligheden , die men my dus lange ontroofde. Onbekende vermaken vloeiden my , uit alles wat my omringde, mildelyk toe; toen ik my in 't paleis bevond, waarin ik geboren was, waarin ik myne kindschheid gelleten had: maar ik zag, niet zonder fmarte, myne Vriendin,de Marquizin de Venuzi; zy was de eerfte oorzaak van alles, wat my ontmoet was. De Graaf de Belmire volgde my naar Romen. In 't byzyn van myne Ouders, eenige bloedvrienden, van de Marquizin, en den Graaf de Belmire, Verhaalde ik myne Historie.' Naauwlyks had  DE OPVOEDINC. 3 H ik voleindigt, ofliy wierp zich op zyne knien; en hy verzekerde my van zyne deelneming en erkentenis , in de levendigfte uitdrukkingen. „ En, riep hy uit, gy kost, zo gy my ge,, noemt hadt, uwdeerlyk lot ontkomen zyn ! .. ,, Ik rukte u in dien jammerpoel! en terwyl gy „ rampzalig waart, leefde ik, zag ik het licht! .... Durf ik my nog vleijen, dat de liefde „ u al dit lyden kan verzagten ?. .. Zou zulk „ een edel, teder hart, onbeftendig kunnen zyn? . .. Hebben uwe ongelukken by u die „ gevoelens uitgedooft, zonder welke ik niet ,, leven kan?..." Myn Vader omhelsde den Graaf, en toonde hier door, hoe zeer hy in zyne wenfchen ftemde. Wat my betreft, ik had zelf het denkbeeld deezer drift verloren. Ik begreep ook niet, hoe ik daar het voorwerp van zoude kunnen zyn. Na eenige oogenblikken gezwegen te hebben, wendde ik my tot den Graaf, en gaf hem zulk een levent af beeldzei van den ftaat waarin myne ziel zich bevondt, dat hy alle hoop verloor. Hy vertrok, voor eenigen tyd, uit Romen; maar dat zelfde beweegmiddel, dat hem Romen hadt doen verlaten , bragt hem weder te rug ; en getroost door de vriendfehap, die ik hem toonde, koos hy er zyn vast verblyf. Alle daag nam het genot van myn geluk toe: alle daag bevatte ik nog meer de waarde van V4 «1-  $12 BRIEVEN OVER alles wat my hergeven was. Hoe aangenaam waren altoos myne eerfte morgengedagten !. .. ó Welk een genoegen was het my, als ik des morgens ontwaakte, myne oogen om my.heen floeg, en my in myns Ouders huis bevond, in een goed'vertrek, en myn Dochtertje op haar bedje, naast het myne, gerust zag te flapen liggen! Ik begreep niet, hoe ik 'de ontbering van alles, wat ik zag, van al het geluk dat ik genoot , had kunnen doorftaan. Het aangename, het gemak aanbrengende, fcheen my nu zelf iets noodzaaklyks te zyn , in dit leven. Dit vervulde myn hart met het tederfte medelyden voor Ongelukkigen. Ik zelf had negen jaren op ftroo geflapen; ik zelf had honger, dorst, en koude geleden Ach, myne rampen hebben my nader aan de weldadige Godheid gebragt Ik hoorde niet meer met onoplet- tentheid de fmeekftem der armoede, die my te hulp riep : haar lot deedt my aan het myne denken. Ik befchouwde in haar, my zelf; en ik vond de zoetfte voldoening, in haar te vertroosten, en te hulp te komen. Ik wagtte de ongelukkigen niet af, ik ging die zelf opzoeken. Ach, wie verdient toch bygeftaan te worden, zo het die eerlyke armen niet zyn, die te befchaamt zyn, om hunne fmeekingen luid op te zeggen? ook dan , als zy van honger en elendcn vergaan!..... Dit was geene deugd in my; het was  D E O P VOEDING. 313 was eene behoefte van myn hart geworden (7). Ik vond nergens 20 veel vermaak in, dan in het te hulp komen van- ongelukkigen. Maar naar mate ik meer begon nodig te hebben, van het niet noodzaaklyke tot onderhoud des levens, dies te flcrker trollen my de herdenkingen aart myne Gevangenis; en het wierdt my wel dra onmoogiyk, om iets van dien ftaat te fpreken, om er aan te denken; ik kon zelf gelprekken , die my zulks konden in gedagten brengen , niet uitltaan. Deeze zwakheid veroorzaakte vele andren. Ik kon nooit in den donker, cn nooit een oogenblik geheel alleen zyn. Het heugt my,.dat, op zekeren nagt, myn licht was.uitgegaan. Ik deed myne oogen open; en my in den duister bevindende, was ik zo bevreest, dat myn verfland die vrees noch overwinnen noch matigen konde. Ik gaf een fmeftelyke gil: men vloog naar my toe. Ik wasbleek, betrokken, byna zonder kennis, cn had ysfelyke zenuwtrekkingen. Deeze ydele angsten, deeze (7) Als wy het uitoeftenen van goede daden zo nodig voor ons geiuk hebben, als het ademen om te leven, houden die goede daden dan op, Deugden te zyn ?... Of wordt het wezen onzer ziel deugdzamer, naar mate wy noodzaaklyk goed doen moeten, om haar gelukkig te maken ? Mevrouw de Genlis fchynt het eerfte te Hellen : ik verklaar my voor het 'twede; de Lezer kieze! V 5  314 BRIEVEN OVER ze zwakheden, vruchten mynes vorigen ftaats, waren de ergften niet, die ik uitftond! Ik was volftrekronbekwaam, om myn kind zelf optevoeden. Ik moest op nieuw leren lezen, fchryven , rekenen ; maar ik had byna niets vergeten, van alles wat ik in myn jeugd gelezen had. Negen jaar lang leefde ik zonder de minfte afleiding; ik zogt toen, in het voorledene, ftof voor myne gedagten, en zei by my zelf alles op , wat er in myn geheugen lag; gevolglyk waren deeze dingen veel vaster in mynen geest gedrukt, dan zy anders met mooglykheid zouden hebben kunnen zyn. Toen ik uit myne Gevangenis trad, was ik zeven-en-twintig jaar, en myn Dochtertje tien. Ik leefde vyf jaren in de grootfte afzondering, zag niemand dan myne Ouders, myn Kind, en fomtyds den Graaf de Belmire. Al myne bezigheden , al myne vermaken bepaalden zich in dien omtrek. Myne Dochter tradt in haar zestiende jaar ; en dewyl zy de rykfle party in geheel Italien was, zo wierdt zy door de edelfte en aanzienlykfte Familien ten Huwlyk verzogt. Voorlang had ik myne keuze gedaan; ik fprak er eindlyk myne Dochter over; en zy flemde my toe, dat hare gevoelens met de mynen volmaakt overeenkwamen. Myne Ouders keurden dit goed, en ik drong op de voltrekking myns oogmerks. De Graaf de Belmire , nog Jongs  BE OBVOBDING. 315 jong, zeer fchoon, en zo braaf als beminnenswaardig , bezitter van onmeetlyke fchatten, hadt dus lange alle verbintenisfen gemyt. Aan deezen getrouwen Minnaar , deezen waarden Vriend, myn Redder, gaf ik myne Dochter. „ Ik geef haar aan u, zeide ik. Zy is de uwe. „ Zy bemint u. Zy is vyftien jaar. Zo oud „ was ik, toen ik u 't eerst zag. Zy is alles, „ wat ik toen was; zo wel in haar perfoon „ als gevoelens. Nu geeft het lot u weder, „ het geen u ontrukt wierdt, en dewyl ik niet „ in ftaat ben om u gelukkig te maken, kan „ niets my daar over troosten , dan dat ik u door myne Dochter ten minden beloon. De Graaf greep eene myner handen , bevogtigde die met zyne tranen; en dewyl ik hem drong om te antwoorden, zeide hy: „ ach, „ hebt gy dan het recht niet, om over myn „ lot te befchikken ? "... Dien zelfden avond ■ wierden de Huwlyks-Artikelen getekent , en des anderen daags trouv/de hy myne Dochter. Ik bleef nog een jaar te Romen; en myne Doch* ter volmaakt gelukkig ziende, dagt ik aan niets meerder, dan om my naar een eenzaam oord te begeven. De lucht van Romen was ookfchaadlyk voor myne gezontheid. Myne Doétoren hadden my geraden, om voor eenigen tyd naar Nice te gaan. Ik kwam te Albenga, en vond dit oord zo fchoon, dat ik er befloot te blyven  316 BRIEVEN OVER ven. Ik liet er een gemaklyk eenvoudig huis bouwen; en uit Nice te rugkomende, nam ik hier myne vaste woonplaats. Hier geniet ik, zedert vier jaren, eene volmaakte gezonrbeid; en myn leven loopt, bekroont met ftille genoe! gens, ongemerkt voort. Hier kreeg ik eer°stden moed, om myne Historie te fchryven, die ik voor myne Kleindochtertjes gefchikt hebbe, als zy in ftaat zullen zyn, die met nut te lezen. Ik ben, zedert myn verblyf te Albenga, tweemaal te Romen geweest, om myne Ouders te bezoeken ; en alle jaar komt myn Dochter, met haren Man, hier drie'maanden doorbrengen. Ik ben nu zo gelukkig, als men op aardens kan. Daaglyks danke ik God, voor de gunsten , die ik geniet, ja voor de rampen , die ik geleden heb; dewyl zy myne misdagen hebben uitgewischt, myn hart verbetert, en myden prys hebben leren kennen van alles, wat my hergeven is. VERVOLG van het JOURNAAL der Baronesfe. piet ra. Zondag. Als gy de Historie der Hertogin de C*** gelezen hebt, zult gy wel kunnen begrypen, hoe  DE OPVOEDING. 317 hoe ongaarn wy haar verlieten. Wy konden ons niet van haar feheuren, dan eerst deezen nadenmiddag. Wy hebben eenen groten weg te voet afgelegt, en alle onze gefprekken liepen over deeze fchone en aandoening-inboezemende Dame. Wy merkten aan, dat mistrouwen in hare Moeder de hoofdbron van alle hare ongei. lukken was; en dat, zonder Godsdienst, haar onderaardsch gewelf haar graf zoude geworden zyn; of dat zy er niet dan wezenloos uit zoude gehaalt' zyn. Dus hebben myne kinderen nu gevestigde denkbeelden van Godsdienst. Te Lagaraije zagen zy, dat hy ons in ftaat ftelt, om al wat groot cn goed is te verrichten: nu weten zy, dat hy ons in de grootfte en naarste rampen met moed en onderwerping begiftigt. Nooit zullen zy des het grote, het verhevene, het weldadige des Godsdienst vergeten ; of dat hy ons ook zulke deugden eigen maakt, die wy niet van de Natuur onthngen; ja, ons moed inboezemt, die boven al 't vermogen der Reden is. VER-  ,315 BRIEVEN OVER . VERVOLG van het JOURNAAL. der Baronesfe.' s A v o N E. Maandag. Om een zeer gevaarlyk gebergte te vermyden, zyii wy deezen morgen met een Vaartuig van Piétra vertrokken. Wy zyn drie en een halve mylop zee geweest. Te Novi vonden wy onze reisftoelen. Op dep. top des bergs, die zich boven de Stad verheft, heeft men het heerlykst gezicht, dat men zich verbeelden kan. Zie daar het aanmerkelykfte, dat wy op onze reis van Albenga 'tot hier gevonden hebben. Savone is eene zeer fchone, wel gelegen Stad, én maar twaalf huren van Genua. Wy hebben reeds de ftad en hare environs gezien. AVai is het aangenaam, als men, na het afdoen eener zo moeilyke reis, weder Rytuigen en Paarden ziet! Wy komen van Abbisfoia, een Dorp, niet ver van de ftad gelegen. Daar ziet men de prachtige en grote Paleizen van Rovere en Duraszo. De Tuinen zyn groot, maar in eenen flegten fmaak. Ik merkte hier iets zeer ongemeens. Men vindt hier geen dier heerlyke bloemen of heesters, Cuitgenomen de Oranjebomen ,) die in de velden in 't wilt opgroei- jen; i  DE OPVOEDING. 319 jen: maar de Taxis wordt hier met de grootfte zorgvuldigheid aangekweekt: men heeft hier de nitmuntentfte Vazen : die daar mede vervult zyn. Adele toonde hier over hare verwondering. De eigenaar van dit Paleis, zeide zy, moet weinig fmaak hebben; en, voegde ik er by, ook veel ydele beuzelachtigheid in zyne ontwerpen. Zo hy zyne Tuinen niet aan zynen Tuinman overliet, zou hy dit gewaschniet dulden, om dat het juist zeldzamer hier ter plaats is, dan de fchoonfte bloemen, planten of heesters. Maar, Mama, houdt'iets pp fraai te zyn , om dat het overvloedig en overal is ? Niet by verftandige lieden, die een goeden fmaak hebben; maar wat zal ik zeggen, kind! ryke onkundige lieden weten met hunne fchatten niets te doen, dan hunne mede-menfchen. te doen zien, dat zy ryke lie-i den zyn. Zy geven geld uit, niet voor 't geen zy 't liefst zien, maar voor 't geen 't meest in 't oog valt : niet om door lieden van verftand geacht te worden , maar om door de gekken benyt te worden. Zy doen afftand van het aangename, genieten niets; en denkende , door.hunne pragt alle oogen te doen febemeren, maken zy zich alleen door hunne dwaasheden belachlyk. NE-  320 BRIEVEN" 'OVER NEGEN en DERTIGS TE BRIEF.v Dc Baronesje aan dc Plcon;!afe. ■ " ' GENUA. Eergisteren zyn wy, myne waarde Vriendin , te Genua aangekomen. Ik heb hier eene goede gelegenheid, om u myn Journaal en de Uistorie der Hertogin de C * * * veilig te doen toekomen. Nu ga ik een naar-Journaal'fchryven, !t geen gy niet, voor ik by u ben-, lezen zult. Ik zal zeer oplettent zyn, dewyl het een voorbeeld voor. dat myner Dochter zyn moet; want Adele fchryft irnsgelyks , naast my gezeten, haar eigen Dagverhaal; alle avond geeft zy my hare gedagten en aanmerkingen op, die ik dan door de mynen verbeter. Dewyl wy over het zelfde onderwerp fchryven , en ik haar myn Journaal niet lees, voor zy my het hare gelezen heeft, verbeter'ik met een haren ftyl, haar oordeel, .haar vernuft. " Maar nmmyne-Brieven' wat fmaaklyk te maken, zal ik er van tyd tot tyd eenige .dingen., alleen op de zeden en gebruiken betreklyk, invoegen. - - -- Alles wat men van de Sigisbés verhaalt, is waar. Als men een jaar getrouwt is, moet - ' l men  B TB OPVOEDING» 32 X iaën voor alles een Sigisbó hebben: hy wordt door den Echtgenoot en de Familie gekozen; Gy begrypt des wel, dat men zich niet altoos aan hem houdt ? Hy is verpligt, zyne Sighbéa overal te volgen, met haar op de Asfemblées te fpelen , by haren draagftoel te gaan , die te openen , te fluiten , haren mantel en waaijer enz. te dragen. Alle de ftraten, zo men die van Balbi, eri de Nieuwe ftraat uitzondert, zyn zeer fmal: men heeft des te Genua weinig rytuigen; men bedient zich van dtaagltoelen. Alle de gemene vrouwen zien er wel uit. Zy hebben een foort van Engelfche japonnen aan, die zy met een groten fleep op den grond laten hangen; brede neteldoekfche voorfchotcn, en Perfifehe mantels , waarin zy dermate haar hoofd verbergen, dat men haar gelaat alleen by gedeeltens zieri kan : dan den mond, dan de oogen, dan den neus; en het komt my voor, dat zich dus flukswyze te laten zien, haar zeer wel ftaat, en iets t-reffents heeft. Gistren zyn wy op een groot Asfemblée geweest, 't welk men hier vellla delle quarante noemt; dewyl zy door veertig Gcnuafehe Edelen , gedurende drie dagen , gegeven wordt. Adele, die niet vondt, dat de Adelyke Dames wel gekleet waren, heeft daarvan, voor Mifs Bridget , eene zo grappige als fpotagtige be= Ui DEEL» X ftdll'ï-  3^2. BRIEVEN OVER fchryving gemaakt. Na zy dit verbaalt hadt, keerde ik my koeltjes naar Mifs Bridger, myne fchouders ophalende. Mifs Bridget, zeide ik, gy hadt zeker-beter gedagten van het ventand en het karakter van Adele. In waarheid, Mevrouw, ik hen verwondert. Hoe dat, Mama? Ik dagt niet, Adele, datgy'tgeen ik u zeide, toen gy den opfchikderLanguedok- fche Dames berispte, reeds vergeten hadt I Maar, Mama, de Gen iafche "Dames zyn nog veel befpotlyker. ' Men kan 't niet helpen, dat men verwondert is' over hare lage , gefrifeerde , wit gcpoeijerde kapzels, of over hare ysfelyk wyde paniers. ■ Uwe verwondering is zeer üngegront; gy hadt behoren verwondert te zyn, zo gy deeze Dames juist zo gekleet gezien hadt, als die van Parys en Vcrfailles: want het zou inderdaad zeer vreemt zyn, dat alle vrouwen, in alle plaatzen, juist zouden overeen Hemmen , om elkander, wat deeze beuzelingen aangaat, te volgen. Na dit kleine lesje, veranderde ik het gefprek. Deezen voordenmiddag gingen wy uit, óm verfcheide winkels te zien; en dewyl men ons gezegt hadt, dat wy niet moesten laten blyken, dat wy vreemdelingen waren , op dat wy de goederen niet te duur kogten, zo fpraken Adele en ik Italiaanfch. Wy waren des' ook omtrent a!s de Genuafche Dames opgefchikt, wanneer die des ogtends uitgaan, Na dat  DE O 1' V O E D I N O. 323 dat wy uit eenen Bloemwinkel traden , meenden, wy in onze draagftoelen, en naar ons logement te gaan; toen onze huurknegt ons verzogt, om in eenen Prentenwinkel, maar twee huizen verder, te gaan. Ik maakte eenige zwarigheid, maar ging er om Adeles wil. Ik trad in den winkel. De Koopman, een dik groot vrolyk man, boodt ons eenige Prenten aan ; en vroeg toen al lachende : „ of wy het kleine Franfcke, „ Poppetje al gezien hadden? Qla Bambolinct „ Francefe.) — Wat is dat, vroeg Adeie? — „ Eene gecoulcurdc tekening , die een jong „ Schilder gister avond op de Asfemblée ge„ maakt heeft. — En wie verbeeldt het ? — „ Eerst dienen de Dames te weten, dat er „ twee Franfchen, eene Moeder en eeneDoch„ ter, te Genua gekomen zyn."— Hier zagen wy elkander aan. De Koopman ging dus voort: „ de Moeder heeft niets byzonders, maar het „ Dochtertje is eene der beste Caricatures.... „ Hé, Laurens! . .. waar hebt gy die kleine tekeningen dan gelegt?" Laurens antwoordde , dat zy alle, op één na, verkogt waren, en die bragt hy ons ook. „ Zie daar, zei de „ Koopman , de Schilder heeft zyn tyd niet „ vcrluijert; hy heeft, met behulp van zyne „ vrienden een dertig zulke ftukjes ,• a- Gou?, aches, gemaakt, enzy zyn reeds alle verkogt. Zie, Dames , is dit niet potzig ?" ... Adele X 2 wierdt  52+ BRIEVEN OVER \vierdt zeer root en verlegen , wierp een vlugtig oog op het fchilderytje, en keerde zich, met eenen pynelyken glimlach, om. „ Gy moet bekennen, ging hy voort, dat het een „ uitnement figuur is. Zie, bid ik u, die grote zware op de fchouders wippende chignon! s, die vervaarlyke boucles, die op de borst néér vallen, enden hals bedekken! dit bloemen„ korfje op het hoofd: * la bonne caricature! „ la bonne caricature (§)! En, vroeg „ ik, heeft de Schilder u gezegt, dat dit figuur wel geleek ? Neen , zeide hy , hy ,, heeft het niet doen gelyken; maar hier zyu „ reeds twee Dames geweest, die het Profil „ terftond kenden , en er magtig om gelachen ,, hebben. Zeide men niet, dat dit jon- ,, ge Franfche meisje heel fraai was ?... — De „ Schilder zeide, dat, als zy zo mal niet op- gefchikt was , zy er dan taamlyk wel genoeg „- zoude uitzien. " Zo als de Koopman dit zeide , flond ik op, kogt het kleine Franfcke Poppetje , en ging naar ons Logement. „ Wel nu, „ myne lieve Adele, wat zegt gy van dit voor„ valletje? Ik zie, Mama, dat, als men „ het (8) Zy', die iets van de Tekenkunde yerftaan, weten wat CarUamres zyn, ; vele Itaüaanfche Prenten zyn Ca~ rkeiuicsl ■ ' . , , ■•.  DE OPVOEDING. jaj „ het beuzelagtige befpot , men geen beter „ onthaal te wagten heeft. Ik was gek, en „ ik zie nu, dat de Dames op de Asfemhlée „ niet wyzer waren, dan ik was, om dat zy ,, myne kleding hebben uitgelachen; en zy „ zyn minder dan ik te Verfchööen, om dat zy ,, allen veel ouder waren , dan ik ben. Denk evenwel, dat alle die Dames niet ,, dwaas genoeg waren, om u uit te lachen , „ dewyl gy anders dan zy gekleet waart. ■ „ Mama! Gy hebt dit lelyk tekeningje gekogt; „ wat zult gy er mede doen? Het geen 55 gy verkiest. Wel, 't is niet te mooi ,, om verbrant te worden. Waarom dat? „ het figuur is ook grappig genoeg; en ook „ het gclykt u. —.— ö Mama! Ik hoop niet, „ dat ik zo een neus heb.- Men heeft u ,, in dit fchilderytje niet geflatteert; evenwel „ het gclykt u. Zie, zo fchilderen zy ons, die „ ons niet beminnen; maar ongelukkig, ter„ wyl zy ons verlelyken, maken zy ons niet „ geheel onkenbaar: men kan altoos toch zien , „ wie het is. Zeg my nu, Adele, waarom „ wilt gy, dat ik deeze Caricature verbranden >t zal? Mama! Weet gy, hoe gy. „ eene befpotting van deezen aart kragteloos „ kunt maken? door er noch door geërgert, „ noch over verlegen te fchynen. Zo de kwaadaartigheid u waarlyk zogt te honen, X 3 „ dan  125 BRIEVEN OVER », dan mogt gy er u met reden over bedroeven ; », maar deeze grap tast uw karakter niet aan; „ en zo gy verdamp genoeg hebt, om er het s, eerst over te lachen , dan zult gy, wel verre „ van daar door befpotlyk gemaakt te zyn , uw „ voordeel daar mede doen, door te tonen, ,, dat gy boven zulke beuzelachtige dingen veri, heven zyt, en niet zeer gehecht aan voor,, werpen, die by verftandige lieden niet eens „ in aanmerking komen. Wel nu, Ma- „' ma, ik kies die party. Dit is my aan- >, gcnaam; ik zie er uit, dat gy waarlyk ver- iland hebt. ó ja, want nu zeg ik im- mers, ik Hoor my niet aan kwaadaartighe- „ den $ die myn karakter niet beledigen. „ Kivaadaartigheden! Gy gelooft dan nog al, „ dat dit klugtje zo iets in zich heeft ? „ Wel zeker, dewyl het my een oogenblik „ fmarte heeft aangedaan. Dat is vry „ goed aangemerkt. , Evenwel, het geen gy, „ om dat het u raakt, eene kwaadaartigheid „ noemt, is in zich zelf alleen eene kleine „ ftreek, en eene veel zagtere befpotting, dan „ die van u was; weet gy niet ? toen gy .het ■„ Profil van Keizer Vespafiaan, in uwe kamer, „ aan het behangzel fpelde ; want dit betrof „ niet de kleding, maar het gelaat van Mifs „ Bridget. Heden, Mama, welke ouwe „ dingen haalt gy ook nu uit den hoek.' „ Zo  DE OPVOEDING. 327 „ Zo gy geheel en al van die zucht genezen „ waart, ik zou cr nooit meer van fpreken* „ Dat voorval heeft u alleen geleert, uwe vrien„ den te ('paren; maar de befchryving, die gy „ aan Mifs Bridget van de Genuafche Dames gaaft, heeft my doen zien, dat gy van uwe „ fpotzucht nog niet herftelt zyt. Ma- „ ma, ik verzeker u, dat ik my daarin nooit ,, meer zal' toegeven , maar dat ik er al het laf- „ fe en verachtelyke duidelyk in zie. ■ Kom aan, ik geloof u, laten wy er niet meer van fpreken; kom in dc zaal, ik heb „ eenige lieden by my op het middagmaal. Mama, ik ga myn Portret halen r cn het al- „ len laten zien. ü Gy zult daar zeer uit- nement aan doen, kom maar." Zy kwam ook, met eene bevallige houding, met het Franfche Poppetje, in de zaal, en vertelde zeer eieenaartig onze ontmoeting in den Prentenwinkel. Het gehele gezelfchap, door myn Heer tTAlmane hier van verwittigt, pn es haar gedrag ; en Adele, verrukt over dit goed gevolg , heeft het in een Lystje laten zetten, om in de zaal op te hangen. Ik ben des van twee zaken gerust: dat zy nooit boos zal worden om zulke befpottingen ; en dat zy die zelf nooit vinnig maken zal. Vaarwel, myne Vriendin,hoe veel uuren ik ook van u en Mevrouw d'Ostalis af ben, ik ga my nog veel verder verwyderen. X 4 Dit  328 BRIEVEN OVER Dit denkbeeld is niet aangenaam ! Eenigemaanderi, voor ik vertrok, dagt ik met vervoering aan deeze reis; maar nu, als ik denk, boe verre ik van u af ben, dan is myn hart beklemt. Hoe betovert, hoe verleidt ons onze Inbeelding! ach, er zyn buiten die van het hart geene ware vermaken: zo een vermaak zal ik hebben , als ik u weder zie. VEERTIGSTE BRIEF. De Baron aan den Heer d'Aimeri. GENUA. Gy hebt dan den Huwlyks-voorflag van Mevrouw d'Olcy verworpen; ik kan niet zeggen , dat dit my leed |s; want ik neem , het geen ik n heb aanbetrouwt, zeer ter harte, Laten wy nu eens omftandig over den jongen Ridder de Valmont fpreken, en zien , hoe wy hem, tegen de verleidingen des aanftaanden Winters, het best zullen kunnen beveiligen. Ik zeg het nogmaals : zo gy hem verlaat, zal hy op den doolweg raken : zo gy hem met geweld byblyft, «uit gy niets vorderen. Gy kunt hem alleen, door- vcmouwelyk met hem om te gaan , behouden. Een braaf jong mensch moet noodwendig zyn vertrouwen (lellen in iemand, die hema  DE' OPVOEDING. g£(y hem, zo als hy zelf weet, bemint; wiens verfhnd hem bekent is , en dien hy, van een kind af, geraadpleegd heeft. Daar zyn echter maar zeer weinig Vaders, of Gouverneurs, die hunne Opvoedelingen vertrouwen weten in te boezemen. Ik geloof, dat ik de oorzaak daar van gevonden heb. Daar is twederlei vertrouwen: het eene is gegront op de achting, en op de noodzaaklykheid om iemand in zaken van belang raad te plegen, hy zy dan ook wie hyzy: maar het ander vertrouwen vloeit voort uit het hart, uit de overeenltemming van gevoelens; het werkt ook zonder noodzaaklykheid ; het doet ons een zeer groot genoegen fmaken; dewyl wy daar ons, zo als wy zyn , vertonen , 'eri niet verbergen, waar wy over denken, of ons mede bezig houden, ook op dat oogenblik waarin men fpreekt. Het eerfte vertrouwen is vleijendcr, het twede beminlyker: beide verecnigen zich in eene fterke vriendfehap, maken, dien band onverbreeklyk. Men vindt maar weinig zulke voorbeelden. Men heeft geen behagen , om over onze gevoelens, onze belangens , onze vermaken te fpreken, dan met hun, die wy weten, dat een groot belang in ons en onze zaken nemen. Zo gy uw Zoon alleen met aandagt hoort, als hy u eenen raad vraagt, dan zal hy in u bykans het zelfde vertrouwen (tellen, als wy in eenen Advocaat, by wieu wy X 5 om  ■ 33° BRIEVEN OVER ■orrreen advis gaan. Verzeker uw Zoon des j dat zyne gefprekken u altoos aangenaam zyn , en by zal uw byzyn boven dat van alle andere .perfonen verk'ezen. Het groot verl'chil van ja» ren moet noo.iweudjg een groot verfchil infma» ken en begrippen veroorzaken : maar dit juist moet men met de grootlte voorzichtigheid vertergen. , Toen Theodoor, in zyne eerfte kindschhcid, jny fomtyds gehele uuren vertelde van zyn waf gen, van zyn fpeelgoed, van zyn klein tuintje, was hy verzekert, dat ik het grootlte belang in zyne gefprekkeu ftefde; en dewyl hy niemand jröndt, met wieu hy zo hartlyk, zo vertrouwent kon fpreken, zonder dat het hen fpoedig verveelde, zo was zyne aangenaamlte uirfpanning, zyn grootfte vermaak, om met my tête é tête te Spreken. Zo er iemand inkwam, dan hieldt die zo beminde redenwisfeling op; want wy wisten beide zeer wel. dat de dingen , waar over wy zo gaarne fprakeu , alleen voor ons beide van belang waren. Maar als men ons daar in (toorde, deed ik hem, door een teken dat hy verltondt, of door hem iets in te luiste-ren, begrypen, hoe onaangenaam en lastig die derde ons was. Ik heb tot heden dit middel beftendig gebruikt; en het vertrouwen, 't welk myn Zoon in my fielt, vergoedt my dubbelt alie de vervelende oogenblikken, die hy my wel heeft  DE OPVOEDING. %"Z heeft doen ondervinden. Ik weet , dat myn Zoon nooit in iemand zo veel vertrouwen zal ftellen, als in my. Van zyne kindschhcid af gewoon zynde, om niets voor my te verbergen, my alles te zeggen; is dit vertrouwen in my eene behoefte geworden. Door my, van zyne wieg af, opgevoet, heeft hy geene andere begrippen, dan ik 'hem gegeven heb. Wy hebben gevolglyk veel overeenkomst in onze gevoelens, cn wy zien de voorwerpen byna op dezelfde wyze. Onze ftnaken alleen zyn onderfcheiden ; doch dit merkt Theodoor niet. Ik bemin de eenzaamheid; hy ziet echter, dat ik hem. in de grote Waereld, en dat wel met een fchynbaar behagen , vuig. Ik ging met hem naar de wedlopen, der Paarden, en ik hield my of ik het grootlte belang nam , of in Glo dat de zuiverheid van haar hart en hare zedigheid haar in hare onnozelheid zullen laten. .. Men komt my afhalen, öra naar de Plaats van Sint Marcus te gaan. Vaarwel, myne Vriendin; ik zal u nader fchry-, ven. VIER en VEERTIGSTE BRTEF. Mevrouw d'Ostalis aan de Baronesje. parys. J-Vlevrouw de Limours is thans zeer ongelukkig. Lieve Tante, haar Schoonzoon en zyne Vrouw doen haar fmartelyke droef he«ien aan. De Heer de Valcé heeft, gistren, agt duizend Louifcn verfpeclt. Hier op zyn hunne Schuldeisfchers by myn Heer de Limours gekomen; en men weet nu, dat zy,in vyf jaren, eene fom van viermaal honderd duizend guldens aan fchulden gemaakt hebben. Men zal de Valcé naar zyn Regiment zenden ; en de Heer de Limours zal al zyn Dochters fchulden afdoen; zy belopen zo een zestig duizend kronen. Zy betoont haren Vader de tederfte liefde; maar zy behandelt hare Moeder op eene wys', die doet zien , hoe bedorven kaar hart zyn moet! zy is geheel en al vreemt van  DE OPVOEDING. 343 yan hare Moeder. By haar in huis genomen » ziet zy de lieve Dame niet, dan een oogenblik op eiken dag; zy beeft nu ook geen ander gezelfchap , dan dat van Mevrouw de Gerville. Gy weet zeker, dat zy vier maanden zwanger is. Zy neemt geen het minlte belang in de blydfchap, die dit haren Vader en hare Mans familie veroorzaakt. Kan zulk eene Vrouw het geluk voelen, dat er ligt in Moeder te zyn! De Heer d'Aimeri is hier maar onlangs gekomen; hy is zes weken in Languedok geweest. Zcdert dat de jonge Ridder te rug is, heeft Mevrouw de Valcé dikwyls by hare Moeder gegeten ; en dit is ook opgemerkt Ik ben er eens geweest, en deedt myn best om alles waartenemen. Zy fchynt nog in dezelfde gefteltheid te zyn. Zulk eene ftandvastigheid verdient wel eenigen loon: ik vrees des, dat de deugddes Jongelings zeer aan 't waggelen is... My dunkt, dat zyn Grootvader hem al te openlyk en te ftreng volgt; dit maakt my verdrietig. De vrees is altoos een zwakke teugel. De willekeurige regering verwekt de grootfte opftanden. Mooglyk zal myn Heer d'Aimeri, door zyne zwakheid , zich zo wel als zynen Neef in lastige omftandigheden brengen. Gy weet reeds het huwlyk van den Graaf d'Anatolle, Zoon yan den Heer de Blézac. Zyne Vrouw is bekoorlyk. Mevrouw de Valcé zegt, dat zy geY 5 lykt  34^ BRIEVEN' OVER. lykt naar Ninette a la Cour; -daar is ook ietf aan, want zy is even zo onhandig, zo onkundig, zo bevallig, en zo natuurlyk; maar men kan, als men zestien jaar is , niet meerverftand hebben, of niet minder met zich zelf te doen geven , of goedaartiger zyn. Het komt my voor, dat hare Vrienden hare waarde niet kennen. Haar Schoonvader fpot met haar. Mevrouw de Blézac lydt ter g )eder trouw, doorhaar gebrek aan Waereldkennis , en beknort haar zonder ophouden ; haar man behandelt haar als een kind, ja zyne onverfchilligheidgelykt zeer veel naar kleinachting." Dit alles zal flegt uitkomen !. .. Wat is dat jammer! ■ Vaarwel, myne waarde Tante. Nu zyn er agt maanden voorby, van de agttien. 6 Hoe lang zullen die tien-maanden my vallen!... Gy hebt belooft niet meer te reizen. Ach, indien ik, zo als gy zegt, geene Leidsvrouw meer nodig heb, ik heb echter die Vriendin nodig, die door niemand in myn hart kan opgevolgt worden. VYF-  DE OPVOEDING. U7 VYF en VEERTIGSTE BRIEF. De Heer d'Aimeri aan den Baron. PAUÏ S. Ik heb u belooft oprecht te zyn: ik hou myn woord; maar herinner u, myn Heer, dat gy my ook belooft hebt, dat gy eenige kortftondige dwalingen zoudt verfchonen. Gy.zult alles cn dat wel omfbmdig weten. De vriendfehap , de erkentenis, de billykheid verbinden my, om u de waarheid te zeggen. ' Juist zo als gy voorzien hebt, is het uitgekomen ; eene afwezigheid van vier maanden heeft de liefde des jongen de Valmont voor Mevrouw d'Ostalis uitgedooft. Hy zag haar zeker met ontroering en blydfchap te rug; maar, dewyl hy niets te hopen 'hadt, verging zyne liefde. Toen merkte ik, dat zyn aandagt op Mevrouw de Valcé gevallen is; en zy, die dit zeker gezien heeft, laat niets na om hem te verleiden. Op zekeren avond, dat wy by Mevrouw de Limours gefoupeert hadden, zeide hy, dat hy zeer verlangde om naar 't Bal van de Opera te gaan. Ik zei, dat ik er hem op een andre keer brengen zoude. Hy zweeg; en wy  BRIEVEN OVER wy gingen naar bed. Zyne kamer is alleen van de myne, door een Antichambre, welke een trap heeft, afgefcheiden. Ik was een uur te bed geweest , toen ik in zyne kamer hoorde wandelen. Ik riep dien ouden knegt, dien gy kent. Placide kwam ; ik vroeg hem , of de Ridder te bed was? Ach lieve God, zeide Placide, is hy by u niet; waar is hy dan? Di|» antwoord deedt my fidderen! Placide zeide my, dat myn Kleinzoon uit zyne kamer gegaan was, en gezegt hadt, dat hy in de myne ging; en hem geraden hadt, maar te gaan flapen, om dat hy veel met my te praten hadt. Terwyl de goede Placide dus fprak, ftond ik fchielyk' op, liep naar de Antichambre. De deur naaiden trap was gefloten; maar het venster was open; en 'ik zag, dat hy zich, met levensgevaar, langs de loden goten, (die zeer fmal en op vele plaatzen zonder opffaanden rand waren,) in een naast gelegen huis (daar hy zeker bekent moet zyn) begeven hadt. Ik bedroog my ook geenzins. Ik riep al myn volk op, liet alle de goten doorzoeken, ging zelf naar' de ftraat; en, na my zelf verzekert te hebben, dat hy ten minften geen ongeluk gekregen hadt, ging ik weder naar myne kamer, om te overwegen , wat ik doen zoude. Na veel denkens, befloot ik, hem af te wagten. Ik. bragt dus den nagt door ? die my zeer lang eii  d ê opvoeding. 349 sh verdrietig viel. Toen het dag wierdt, opende ik myn venster, en zag al bevent die goten, waar langs myn Kleinzoon zeker met haast en in den donker gegaan was.... Om zeven uuren wierdt my door eenen Savoijart een brief gebragt. Ik kende het fchrift en las: Ik durf niet ander uwe oogen komen: ê myn Vader, dien ik eerbiedig en bemin; ik moet vlugten , my verbergen. Ik vrees voor het gewigt uwes toorns.... en wat is evenwel myn misdaad? Ik ben allenig (negentien jaren oud zynde~) naar Bal van de Opera gegaan.. .. 6 Myn waarde Grootvader, gun my u te mogen zeggen: zo gy tny een weinig meer vryheid gelaten hadt, en ik in deezen met andre jonge lieden had gelyk geweest , nimmer zoude ik iets voor u hebben geheim gehouden. Geeft gy my de vryheid, u om vergifnis te mogen bidden ? .. . Daar is niets, *t welk ik niet doen zal om die te ver krygen! Zie hier myn antwoord: Terwyl gy naar het Bal ging, hevondt uw zeventigjarige Grootvader zich in den donker, half naakt, en in regen en fneeuw op de ftraat, doodlyk ongerust over u. Hy vreesde of gy, de eenige toevlugt zyns ouder doms, uwe onderneming niet met den dood bekogt hadt. Terwyl gy u verhaakte , zat ik eenzaam voor myn bed, telde de uuren 9  §5° F. R. I E V E N OVER. uuren, bedroefde my over uw gedrag, vol gedag* ten, vol zorgen over den ondankbaren, die my reeds moede is. . . . Gy vraagt, wat gy misdaan hebt; dit hebt gy misdaan. ... o Karei, gy kent myne misflagen; gy weet, hoe de wroegingen, my verteren! .Gy weet, 'dat de ongelukkige Cecile nooit uit myne gedagten is. .. . zoudt gy voor my niets anders zyn, dan een werktuig der Godlyke gramfchap!. Ach, myn Zoon, ik onderwerp my aan dit yslyk denkbeeld, zo gy my kunt ftraffen , zonder u te bederven. Naauwlyks was dit antwoord een kwartier verzonden, oF myne deur wierdt fchielyk open gerukt, en Karei kwam binnen, bleek, buiten adem, met een befcbreit'gelaat. Hy vloog naar my toe, wierp-zich voor my neder. Na een langdurig ftilzwygen, door ons beider aandoeningen veroorzaakt, nam hy 't woord. Hy verzekerde my van zyne liefde, van zyn berouw , en voegde er zeer befcheiden eenige kleine klagfen in , over de weinige vryheid, die ik hem gaf. „ 't Is waar, zeide ik, ik hel» „ my gevleit, dat gy, terwyl ik u de laatfte „ jaren van myn leven-wyddc, u door my, „ by uwe intrede in de waereld, .wel zoudt „ hebben willen laten, leiden Alle jonge „.lieden", zegt gy,.hebben die vryheid; dat is „ ook zo ; maar zie eens , hoe zy er mede ftaan! Ik hoop op iets beters yooi: u.... „ 6  • X O f T O I B I II O, 551 „ ö Myn jongen, zo gy my hadt willen hel„ pen , hoe gelukkig zoudt gy eens hebben .„ kunnen zyn. ..." Toen zweeg ik Uil; en ziende, dat hy zeer nieuwsgierig was, ging ik dus voort: ,, ik heb altoos uitgeftelt, om u te „ fpreken over eene zaak, die ik zeer ter har9, te neem; ik wagtte hiermede, tot dat gy, „ zo als voormaals , verlangde met my alleen „ te praten. Maar zedert drie maanden ont„ wykt gy my. Als wy des avonds t'huis ko§, men, houdt gy u of gy flaperig zyt; gy „ hoort my, zonder naar my te luisteren; en „ met my fpreekt gy alleen over onverfchil- „ lige dingen. En dat geheim? . , . . ,, Mag ik het nu nog niet weten? Toen, „ zonder langer dralen , fprak ik met hem, „ zo als gy my gezegt hebt. Toen ik Adele „ noemde, wierdt hy root; hy was aangedaan. „ Hy vroeg my toen, hoe oud Adele was. Zy is nu dertien jaar, zeide ik. Als zy uit „ Italien komt, zal zy veertien zyn; geen kind „ meer: hare talenten zullen tot de volkomen„ heid zyn; en zy zal door hare bevalligheid „ alles overtreffen, wat gy u kunt verbeelden. „ Dan zult gy zin in haar krygen; maar het „ zal te laat zyn ; want het zal u niet baten , „ dat gy -haar bemint, zo gy harer niet waar„ dig zyt. Wat zegt gy , Karei ? Wenscht „ gy, dat dit ontwerp tot ftand komt? . 97 Ja,  •35* BRIÉVÉN ÖVÉR Ja, van harten; en ik verzeker u, dat, al* 9, ik dagt, hoe Mejuffrouw d'Almane eens de ,, deugden en de fchoonbeid van Mevrouw d'Os„ talis zoude hebben, my dit denkbeeld dik„ wyls met aandoening verheugt heeft. Zelf „ in Languedok, in myne eénte jeugd, nam ,, ik reeds een allerbyzonderst belang in de lieve kleine Adele: vooral zedert zy op haar Moeders fchoot in zwym viel, toen Theodoor ,5> zonder het te weten, den laatband van Me„ vrouw d'Almanes arm wegfchoof. .. . Dat ,, toneel zal ik nooit Vergeten. ■ Ik zie dan, dat onze gevoelens overeen komen.. .. „ Maar gelooft gy nu, dat Mevrouw d'Alma5, ne een losfen, ónvoorzichtigen, onverltan,, digen knaap, (en een zeer middelmatig fujct „ ook nog,) tot haren Schoonzoon zal verkie- zen? Tot nu heb ik niets gedaan, dat my die hoop zoude ontnemen. Luis- ter, Karei; wy mogen onze eigen dwaasheid „ belyden, maar die van andren niet vertellen. Als een eerlyk man moet ik den goeden naam „ eener Vrouw bewaren, die dit weinig ver?, dient. Ik vraag tr des uw geheim niet; ik heb u het myne alleen gezegt: denk er eens „ ernstig aan. Eene rasch voorbygaande dos, ling is 'vergeeflyk; maar zo gy afftand doet „ van de beginzels, die ik u hebbe ingeboe9, zemt; zo gy u verbindt aan .eene Vrouw, „ wier  DE OPVOEDING. 353 wier onbetaamlyk gedrag gy met walging eri ,j afkeer moest befchouwen , dan zal ik de eer„ (te zyn, die Mevrouw d'Almane van uw on3, geregelt leven kennis geeft, op dat zy zich „ niet omtrent u bedrogen zal vinden. Nu 3, tróuwens, zy is doorzichtig genoeg; en zo „ iets dergelyks omtrent u haar oogmerk zyn ,, mogte, zal zy in 't hart van Italien wel berichten ontfangen, die my van dien last zul« len ontheffen. Wees eenparig braaf; dit is 't dat ik van u eisch : en, zo gy waarlyk be,, feft; hoe veel geluk èr in zodanig eene ver,, bintenis Voor ü ligt, dan moet gy u zo ge„ dragen, als vereischt wordt, om naar dat „ geluk te mogen'ftrcven. " Dit gefprek heeft wonderen uitgewerkt. Karei is de dankbaarheid , de leerzaamheid zelf; hy is weêr geheel m myne hand. Hy heeft my toegedaan, om morgen weder naar Picardyen te gaan. Wy zyn daar agt dagen geweest, en gistren eerst te rug gekomen. Wy horen, dat Mevrouw de Valcé een miskraam gekregen heeft, door óp het Opera-Bal, daar het zeer vol en benaauwt was, tot vermoeijens toe, te dansfen. Karei heeft twee of drié Briefjes gekregen, die hy my niet heeft getoont: Ik geloof, dat ik er liegt in behandelt word , en dat Karei my als een Dwingeland in de antwoorden afbeeldt. Hoe dit zy: zyn hart heeft geen deel in deeze 21.' DEEL. Z ge»  354 BRIEVEN OVER gehele zaak; hy fpreekt met groot vermaak over Adele; de hoop, dat hy u eens nader zal beftaan, maakt hem gek van vreugd. Ik ben gerust, dat alles nu wel gaan zal. Vaarwel , myn Heer. ZES en VEERTIGSTE BRIEF. Dc Graaf de Rofeville aan den Baron. Zde daar, nu ben ik in dat gevaarlyk tydperk, waarin de Onderwyzer zyn vlyt cn oplettentheid moet verdubbelen, zo hy niet al de vruchten wil verliezen , die-hy met reden te gcmoet zag! Myn Opvocdling is nog maar vyftien en een half jaar, en hy is reeds verheft. Ik heb wel voorzien, dat zyne driften levendig zyn zouden, en zich ook fpoedig ontwikkelen: maar hy heeft vermogen over zich zelf; hy bemint my oprecht; en zyn jeugdig hart gloeit alreeds door eene edie glorie. Gy hebt zeker Alexis Stezen, of zyne Dochter , niet vergeten; dat zelfde meisje, aan wie de Prins zyn pels gaf. vVy zagen haar, nu twee jaar geleden , weder; en ik vond haar zo fchoon, dat ik vast befloot, hem daar nooit weder te brengen. Maar hoe eenzaam en onaanïienlyk zy leeft, zy is echter meer dan genoeg be-  DE OPVOED INC. 355 bekent. Hare Moeder kwam , voor omtrent drie maanden in de ftad, om eenen Doclor te fpreken, en bragt Stoline met zich. De Broeder des Doclors is een uitnement fchilder. Hy vondt dit meisje zo ongemeen fraai, dat hy haar buiten haar weten fchilderde; en veertien dagen daar na was haar Portret in al de Juwelierswinkels. De Prins hoorde dit ook heel fpoedig, en was zedert zeer benieuwt, om de dozen te zien van yder, die by hem zyn Hof kwam maken. Eindlyk vondt hy het geen hy zogt, het Portret van Stoline; hy kende het aanftonds, en zag het zeer lang, en met zo veel opmerking ais ontfteltenis. Des andren daags met hem door eene gaandery wandelende, dienaar de Apartementen van Mevrouw zyne Moeder leidt, ftondt hy voor een Juwelierswinkel ftil; en zeide my, dat zyn Orloge niet goed zynde, hy een ander wilde kopen. Ik geloofde, dat hy flegts zien wilde, of het Portret van Stoline daar ook was; en hem myn Orloge aanbiedende , poogde ik hem daar van daan te krygen. Ik wil er een kopen, zeide de Prins; en zonder eens acht te geven op de dozen, vroeg hy naar Orloges. De Winkelier liet hem er een zien , en dat kogt hy terftond. Hy liet het my zien. Ik befchouwde het naauwkeurig,, en gaf bet hem weder, zonder zyn oogmerk te doorgronden ; hoewel ik niet twyftelde, of zyne Z z drift  BRIEVEN OVER drift naar een nieuw Orloge ontftondt uit eene verborgen oorzaak. Ik zag, dat de Prins , toen hy naar bed ging, het Orloge onder zyn hoofdkusfen lei; ik had groten trek, om het, als hy fliep, voor eenige oogenblikken weg te nemen ; maar de vrees, dat hy wakker zou worden, weerhieldt my. De volgende dagen droeg hy altoos dat eigen Orloge; en my dagt, dat ik tusfchen hem en den jongen Graaf de Strafei eenige verftandhouding befpeurde. ^ Dewyl ik meerder licht wilde hebben, gedroeg ik my, als of ik er geen erg ter waereld in had; verzekert, dat zyne ongerustheid hem wel dra openlyker zoude doen handelen. Ih*weinige dagen gebeurde dit ook; ik zag, dat ik hem niet te vergeefsch verdagt hield. Ik verlangde zeer fterk om alles te weten; maar ik begreep, dat ik alles kon bederven, zo ik myn tyd niet geduldig afwagtte. Zo hy my niet alles oprecht belecit; zo hy met my veinsde ; zo hy een leugen dorst ftaande houden; dan was alles verloren ! Ik wagtte dan mynen tyd af; het geluk diende my boven verwagting. Een der grootfte Heren aan dit Hof overleedt. Zyne amten wierden, toen hy nog leefde , reeds befolliciteert. Alles was reeds wegschonken; behalven eene waardigheid, die de Prins my, zonder dat ik het wist, of erom gevraagt had, toefchikte. Wy zaten op eenen mor-.  DE OPVOEDING. 357 morgen met ons beide , aanmerkingen makende over Telemachus, dien hy nu voor de twede maal leest. Ik hield hem in 't midden van zyn lezen ftaande. „ Waarom, vroeg ik, fpreekt „ gy niet van het Eiland van Calypfo? of dc „ liefde van Telemachus voor Eucharis?.. . " Hy bloosde, en zag voor zich. „ Ik beken, „ zeide hy, dat dit juist de Plaats uit het Boek niet is, die my het meest behaagt. — Even„ wel, toen gy die1 plaats voor de eerde keer „ laast, behaagde zy u zeer, en gy verwon„ derde u over de ftoutheid en het doorzicht „ van den braven Mentor. Ja, maar „ nu ik er meer over gedagt heb, nu vind ik „ dit al te geftreng, en veel te gebiedent. — „ Gy keurt, zei ik, dan niet goed, dat hy „ Telemachus in de zee ftortte? Maar „ het komt my voor, dat de Opvoedeling der „ wysheid door reden geleit, cn niet door ge„ weid moet gedwongen worden." Terwyl de'Prins dit zeide, bragt men hem een briefje van zynen Vader. Hy opende het haastig, las het, ftondt op, omhelsde my, en zeide, dat zyn Vader my het amt gaf, 't welk hy voor my aan den Vorst gevraagt hadt. Ik zweeg eenige oogenblikken. „ Ik ben, zeide „ ik, zeer getroffen, door de blydfchap, dié „ u dit veroorzaakt; maar ik heb dit nu niet ?J begeert; het kan een ander gelukkig maken 5 Z % n ik  35*5 BRIEVEN OVER ik neem het niet aan.' En om wat re* „ den ? Denk toch nooit, dat fehatten ,, en eêramten my betalen kunnen voor myne „ zorgen, ten uwen opzichte befteet. Noch „ de Staat, noch de Vorst uw Vader: neen, 95 gyl gy alleen kunt my betalen. Gy hebt 3, reeds zeer veel van dien fchuld betaalt..., „ ik ben voldaan. ... ik behoor het te zyn. ,, Zo gy my eene lage ziel deedt zien, moog* ,, lyk zogt ik dan die ydfe tytels , welke ik „ veracht ; maar hoe toch zoude zulk eene „ beuzelachtige eerzucht my kunnen begochr len, daar uwe deugden en uw roem my de „ heerlykfte glorie beloven, — ó Myn vriend, „ viel de Prins my in de reden, ó myn vriend, „ (myn hand zeer hartlyk in de zyne drukken* „ de.) hoe zal ik zulk eene getrouwheid,zulk ,', eene liefde voor my, ooit vergelden?.... "*,', Door u zo te gedragen, als gy u tot nog „ hebt gedragen; door my niets te verbergen,' „ door my lief te hebben; door uw edel en gevoelig hart in myne bewaring te laten; „ zie, die is myn loon, en dit is met een ook „ uvvpligt. Ach, 'tis genoeg, zeide de ,, Prius (zyn oogen dreven in tranen,) ik kan „ myne wroegingen niet langer verdragen... " Ik hield my ten hoogften verwondert De Prins wierp zich in myne armen ; ik drukte hem' aan myn hart „ Ach, zeide hy, ft „ moes?;  DE OPVOEDING. 359 moest voor u knielen , 11 myn Vriend, myn Leidsman, myn Vader! Ach, u heb ik be» ,, drogen.... Ik ben een dwaas, een ondank» „ bare.... gy zult alles weten; ik zal alles „ doen , wat gy begeert. " Stel u, myn waarde Baron, eens een oogenblik in myn plaats; dan zult gy u eene blydfchap kunnen verbeelden, die zo veel oprechtheid, en zulk eene edelmoedigheid moesten veroorzaken. „ Ach, riep ik, nu is myn geluk „ volkomen, indien gy nu zo wel als ik ge„ voelt, hoe groot deeze uwe daad is. . . . „ Wees er grootsch op; zy voltooit myne „ vreugd en rechtvaardigt myne tederheid voor ,, u. " ... . Deeze woorden deden de ziel des Printen, van de grootfte droefheid en het oprechtfte leedwezen, overflaan tot de alleredellte vergenoeging. Hy zette zich by my; en, na wat ftilzwygens, gaf hy my, root wordende , zyn. Orloge. *• „ Gy moet alles weten; „ in dit Orloge is een Portret. , Een Por- „ tref?" -. (Toen opende hy het, en toonde my de verborgen plaats, waarin het zich bevo«dt.) „ Kent gy het Portret? 't Is „ Eucharis. -. O neen, die vergelyking gaat niet aan. Telemachus beminde haar niet „ van hare kindsheid af! Maar zeg my, „ Monfei gneur, hoe is 't mooglyk, dat gy, ?5 een Orloge. koopende, juist dit met het PorZ 4 „ tret  gó"o BRIEVEN OVER „ tret krygt? De Winkelier moet dit geweten, „ en gy moet een vertrouwling hebben ? . \, Dat is waar: ik beken, dat .ik aan zeker iemand myn verlangen betuigt heb, om dit „ Portret te verkrygen, en dat ik het u niet „ durfde verzoeken. Twee dagen daar aan, „ zeide men my,' dat ik het in dien winkel vin- den zou, -en dat ik het in dat Orloge, 'twelk 9, de Koopman in de hand hieldt, vinden kon.— „ En hoe denkt gy nu over dien perfoon, die ,, u deezen dienst gedaan heeft ? Vraag „ my zynen naam niet; want dien kan ik u „ nooit zeggen. Verzeker mydan, dat „ het niemand uwer bediendens is; want ik ge„ loof niet, dat iemand van hen, die verpligt ,, zyn voor uwe opvoeding te zorgen, zulk „ eene laagheid zoude willen begaan. Het is iemand, met wien ik uit dien hoofde „ niets te doen heb. En die nooit uw ,, Vriend wezen zal; maar genoeg, ik ben nu „ voortaan op-u gerust; gy hebt my uw ver5, trouwen niet gegeven , om mynen raad te ver- werpen. Ach, wat moet ik dan ., doen? My beloven, dat gy van eene 5, grilligheid zult afzien, die u, - zo gy de zwak„ heid hadt haar in te volgen, ontëeren zou- ,, de. Ontëeren zoude ? Ja, Mon- „ feigneur. Ik weet wel, dat men zulke dwa» i9 Jjngen 'rn.grote Vorsten verièhoont; maarwaï ■ 8, hebt  BK OPVOEDING. j6t p hebt gy nog gedaan, om bier op te hopen ? ,, En ook , welk een Voorwerp boezemt u „ deeze fehuldige drift toch in? Een jong meisje, dat door u uit de behoeftigheid ge„ ret, en die u alles verpligt is !.... Wilt gy „ dan, in plaats van den befchermer, de lage „ en ondeugende verleider der onnozelheid wor,, den ? .... Wilt gy al het verdienstelyke „ uwer eerfte goede daad verliezen; eener daad, „ die u zo behaagde, en die my .zo gelukkig ,, maakte?... Neen, myn Prins, ik weet, ,, dat gy hier over maar behoeft te denken, „ om van deeze dwaling, dieuverachtlykzou- „ de maken, te rug te keren. Ik beloof „ u althans , niets voor u te verbergen. » „ Ik eisch niets meer. Ik ben te vreden , „ Wat zult gy met dit Orloge doen.... Ik denk, ,, dat gy het aan my wel zult willen geven. — „ Daar is het; mits dat gy my belooft, dat „ Alexis Stezen met zyne familie, in het huis „ daar zy nu zyn, blyven zullen. Wat „ kan u dat fchelen ? Dit verblyf moet „ hun zeer aangenaam zyn; ik wil hunne rust ,, niet ftoren. Én ook Stoline weet niet, hoe „ ik over haar denk... Geloof my, ik zal ,, niets doen buiten uw weten. Derhalvcn . „ 't Is wel , zy zullen daar allen' blyven. " Ik begreep duidlyk, dat de Prins vreesde, of men Alexis Stezen, en zyne familie naar eene £ ï tf-  ,32 brieven over afgelegen Provintie zoude zenden. Ik konde echter den Prins dit nu niet weigeren. Ik wilde ook niet laten blyken, dat ik voor iets ergers duchtte. Ik weet, hoe het mistrouwen een edelmoedig hart bedroeft. Maar gy begrypt wel-, dat Stoline binnen een jaar een goed Huwlyk zal doen! Ik heb ook het middel gevonden, om Stralzi voor eenigen tyd van hier te houden De jonge Sulback is van zyne reis te rug gekomen.- Hy heeft uitnement aan het oogmerk beantwoort. De Prins heeft dat zelfde bevel aan Stralzi gegeven, die, denkende, dat hy de eerfte is, welken men gebruikt, met zyne reis zeer in zyn fchik is. Gistren is hy voor zes maanden vertrokken. Vaarwel, myn waarde Earon! laat my toch altoos weten, waar gy zyt, op dat ik u de berichten , die gy verlangt te hebben , mynen Prins betreffende, kan overzenden. ZEVEN en VEERTIGSTE BRIEF. De Baronesfe aan de Vicomtesfe. Uit Romen!... Gy, die u verbeeldde , dat ik met zo veel trotschheid fchreef, uit Venetien, zult denk ik nu wel geloven, dat 'ik my vrywat laat voorftaau , als ik kan fchryven, uit Romen. Gelukkig zyn zy echter, die, zo als gy, kunnen dagtekenen d'Auteuii en de Pantin. Gy weet  DE OPVOEDING. 363 weet niet, hoe men zyn Vaderland bemint, als men er zo verre van. gefcheiden is, als ik nu ben. Yder Franschman , dien ik ontmoet, vind ik beminlyk. Ik zag er ook twee te Venctien, die my noodzaaklyk geworden waren, en ik geloof, dat ik hun te Parys niet zou kunnen dulden. Alles, wat my Vrankryk herinnert , is voor my van belang. Maar laat ik u van Romen vertellen , dewyl wy er gister avond zyn aangekomen. Gy begrypt wel, dat ik ten eerden aan dc Dochter der Hertogin de C*** myn compliment heb laten maken. Door hare Moeder van onze komst onderricht, kwam zy met haren Man, den Graaf de Belmire, ons dien eigen avond bezoeken. Zy, even zo befcbaaft, even zo bevallig als de Hertogin, gelykt haar ook zo zeer, als gy wenfchen kunt; maar zy is zo regelmatig fchoon niet. Ik ben moeilyk, dat ik u zeggen moet, dat de Graaf de Belmire fommige voorvallen niet fchynt te kunnen vergeten. Hy is droefgeestig; en als men van de Hertogin fpreekt, dan mymert en zücht hy. Ik was voor 't overige zo vermoeit, dat ik niet in ftaat was , om haar zo naauwkeurig waar te nemen, als gymyverzoekt. Maarik eet deezen middag by haar, en zal u in mynen eerlten Brief een omdandiger bericht mededelen. Ja wel zyn de wegen van Venetien op Ro« men, door Bologne en Loretto, zeer flegt er* ver-  36*4 ÏRiïVEH OVER vermoeijent. De Colporito is een zeer gevaar.'yke Corniche, zo fmal voor een reiskoets, als dié voor een draaglïoél. De Berg, bekent onder dert naam van Cartiere de Foligno, is zeer verfchriklyk, door de afgronden, ter diepte van vyf honderd voeten, die den gehelen Berg omvatten. Wy zyn op onze reis dikwyls genoodzaakt geweest, ons van onze vrouwlyke bediendens te ontdaan, en ons te vergenoegen met fomtyds niet te eten te krygen, dan brood en flegte eijers : zo dat, Adele wenschte zich gedurig geluk , dat zy noch heel keurig in de fpyzen ,noch voor de afgronden bevreest ware, en dat zy zich zedert een jaar gewent hadt, zich zelf te kleden, en naar bed te brengen; zonder de hulp eener Kamenier nodig te hebben. Gy raadt het zeer wél; ik ben niet te Romen aangekomen, geheel koel, en onverfchillig; in Romen, die beruchte Stad, de geboorteplaats van zo vele grote mannen , en , gedurende Vele eeuwen, de alleen -heerfcheres der Waereld. Maar ik was , om u de waarheid te zeggan, zo verre door myne gedagten als buiten my zelf gevoert, dat ik juist de beste gefchiktheid niet had , om zeer fterke indrukken te ontfangen. Ik dagt nergens om, dan om in het hart myner kinderen in te zien. Terwyl ik des niet recht weet , wat er in my zelf omging, zoude ik u eene veel netter befchryving kunnen m  DE OPVOEDING, 365 geven van de gewaarwordingen, die Adele ont* fing toen zy te Genua, te Venetien, te Romen kwam, ja wat zy gevoelt heeft, toen zy de heerlykftemeesterftukken der fchilderkunst bewonderde. Ik kan deezen brief niet fluiten, voor ik u het volgende mededeel. Herinnert gy u nog, dat wy, voor zeer lang eens over de Opvoeding fpekende, daar in overeenftemden , dat eene Moeder, een Onderwyzer, volftrekt ondervinding hebben moet ; dat men de kinderen, om die wél te kunnen opvoeden , moet kennen ; gevolglyk meer dan één moet hebben opgevoet. Gy' hebt my eens, in een Brief, dien ik hier by my heb, gezegt, dat om die reden dejongfte kinderen het best wierden opgevoet, en dat dit voor de oudjïen heel verdrietig was, terwyl gy my verzogt, daar eenig middel voor te vinden. Ik heb daar, doch vergeefsch, zeer lange aan gedagt ; want de ccnvoudigfte invallen (meest altoos de besten ) zyn de lawften, die zich voor ons vertonen ; dewyl men die verwerpt , zich niet eens verwaardigende daar by ffil te daan (9). Maar ik héb toch zo een eenvoudigen inval moeten gebruiken: ik overdagt dit (9) H:t eenvoudige is bet zege! der waarheid. Hoe keuriger ons verftandelyk oog wordt, hoe minder het Gothifche ftelzeis dulden kan; ook dan, als 't allee» maar Befpitgelingcii zyn.  36(3 BRIE Vï N OVER DE OPVOEDING, dit nader, en fta nu gereet, om het ter uit* voer te brengen» Deezen morgen heb ik, in 't byzyn van Adele, DainviHe, die hier in zyn Vaderland is, verzogt, om een zeer arm Huisgezin op te zoeken, er by voegende, dat ik op my nam , om aan een der kinderen iets te laten leren, waar mede het door de waereld konde komen. Binnen veertien dagen zal DainviHe my nader tyding brengen. Zo lang, myne Vriendin , wilt gy immers wel wagten, om myn geheel ontwerp te weten ? Voor dien tyd kan ik u alle de voordelen, die ik daar van wagt, niet befchryven. Vaarwel! Mevrouw d'Osta¬ lis fchryft my, dat gy zeer vermagert zyt. Zeg my dan, bid ik u, hoe gy u bevindt. Kunt gy my ergens over onderhouden, dat van meer belang is voor my, dan uwe gezontheid! Einde van het Twede Deel.