II E I Z E N DOOR BE HOLEN des ONCELüKS EN VERBLIJVEN der ELENDE, VAN K.H.SPIESS, uit het Hoog'duitsck . Knerfte 0{J tanden enz.. ' >A.r,^,^ ' Te HAAHLEM.bij F1ANCOIS BOHN M B C C C .   VOORBERICHT van den VERTAALER. Utter bieden wij den Lezer een drietal Verhalen aan, die, zo wij spiess mogen geloof geven ■ en waaro?n zouden wij dit niet? ■ niet verdicht, maar waarlijk voorgevallen gefchiedenisfen van ongelukkigen van verfchillenden aard behelzen, grotendeels bijeengebragt uit onderfcheiden Crimineele Acten, met welker bekendmaking hij de herrinnering aan gewichtige waarheden beoogde. JVaarheden, die elk een in de beoordeeling van misdadigers behoren te befluren, dis elks hart openen voor mededogen, zelfs jegens  VOORBERICHT. gens den grootJlen booswicht, en die alle elendigen en rampfpoedigen den krachtigflen troost aan de hand geven. Deze verklaring meenden wij aan het Nederlandsen publiek verfchuldigd te zijn, daar dezelve het oogmerk openlegt, waartoe wij aan dit werk de hand leenden. INHOUD. karel of de Gevolgen van Oplopendheid, BI. t. De Beklagenswaardige wilhelm, . — 132. f red rik of Alle ftraf geen bewijs van Schuld, •—> 183. KA-  K A R E L O F DE GEVOLGEN VAN OPLOPÈNDÏiElöi 5vo dikwerf ik galgenvelden bedekt met dé fchedels van moordenaars, rovers en dieven < voorbij gong -, ene koude huivering mijn aderatogt ftremde en onwillekeurig medelijden mijn hart vervulde , wierp ik een vorfehenden blik in het voorledene "en onderzocht de mogelijke oorzaak, die het gevoel van menfchelijkheid * eer en rechtfehapenheid in derzelver gemöederen verflikt en hen van trap tot trap tot aan de ftrafplaats der wre* kende gerechtigheid gevoerd had. Zo dikwerf ik het oog lloeg op de hut enes elendigen of een voorheen gelukkigen aan den ftaf der armoede wedervond, tranen mijn oog bevochtigden en ik zo hartelijk wenschte de redder des veriatenen te worden, dacht ik na: of verdiend ongeluk op hem rustte, dan of toeval en noodlot hem ten fpeelbal hunner nukken gemaakt hadden? Verfchrikt en fidderend vloog ik op, wanneer een aanhoudend nadenken mij overtuigde, hoe menigmaal.de kleinfte oorzaak de moeder der grootfle en wichtigfte voorvallen wordt; hoe ene geringe overtre* A ding j  2 RAREL of de GEVOLGEN ding, waar in ik zelf en duizend 'anderen reeds dikwerf vervallen zijn, dan wanneer toeval en omftandigheden met dezelve te famen lopen, den braafften man tot rover, het gevoeliglte hart tot moordenaar en den warmflen Patriot tot verrader zijnes vaderlands maken kan. Diepe weedom, voortdurende zwaarmoedigheid beangftigdeil mijn hart en ziel, wanneer ik door duizend voorbeelden overreed wierd, dat ook ik wel eenmaal zonder opzet, zonder fchuldig te zijn, in de hut der elcnde verfmachten en in den grijzen ouderdom aan den bedelftaf omzwerven zou kunnen. Mijne verhitte verbeelding (telde mij dan fteeds dne der geringfte overtredingen voor ogen, die zelfs de fcherpzicndfte rechter niet vermoeden en de gGitrengfte zedemeester voor verfchonelijk houden zou. Zij plaaille tijd, oorzaken en gevolgen in ene willekeurige orde en zag dan de kleine overtreding onophoudelijk aanwasfen tot ene wandrochtelijke grootte; zij gevoelde, hoe aan de andere zijde'noodzakelijkheid, dwang, zelfs de aandrang en poging naar redding den ongelukkigen onwederftaanlijk met zich voorfleepte en ten laatflen zo vast in de ftrikken verwarde, dat hij zonder een wonderweik niet meer te redden was. Mijne wijsgeerte vorschïe vervolgens na : of de inbeeldingskracht mij niet het louter mogelijke als wezenlijke waarheid gefchilderd had; of het werkelijk waar zij, dat niet altijd ene natuurlijke neiging tot het kwade , ene aangekweekte, (trafwaardige begeerte, een vrije, ongedwongen wil den mensch  Van OPLOPENDHEID. 3 ttiensch tot misdaden verleidt ; of niet altijd eigene fchuld, maar dikwerf onvoorziene, onvermijdelijke toevallen den gelukkigen onafgebroken aantasten, aan den afgrond van elende Hepen en onmededogend daarin nederftorten. Ik drong in de holen des ongeluks en in de Verblijven des jammers; ik doorliep gevangenisfen en kerkers, en zworf tusfchen de hutten der elendigen om. Ik zamelde op de verhalen van boetenden, duldenden en lijdenden; ik toetfte de waarheid ten allerftrengften en haaste mij thans dezelve teï waarfchuwing der genen, die zich zeker wanen , en ten einde alle dolenden ze ter harte nemen, openlijk bekend te maken. Niemand gelove, dat ik der weldadige Godheid enige verwijten mene te doen, wanneer ik het onverdiend lijden van ongelukkigen bloot legge en met hun uitroepe: Wij lijden zonder fchuldig te zijn! De wegen des Eeuwigen zijn onnavorschbaar; wij leven in den ftaat van beproeving en fterken ons met dd toezegging van een eeuwig loon J Boven dat zullen dikwils mijne verhalen duidelijk bewijzen, dat ene geringe , onbeduidende, gene kwade gevolgen bedoelende, vrije handeling enes menfchen de oorfprong zijns lijdens en jammers wierd. *iï Zouden bewijzen van dien aart niet nuttig zijn, niet opmerkzaam , niet behoedzaam maken ? — Zeker verwacht ik dit, en daarom brenge ik dezelve aan het licht. Nog moet ik mij, eer ik aanvange, van een mogelijk, doch valsch vermoeden zuiveren. Ik zal  I KAPvEL of de GEVOLGEN enige gefchiedenisfen van Moordenaren, Rovers en Misdadigers verbalen. De omltandigheden, die hen tot deze daden vervoerden, het onweerftaanlijk toeval, het welk hen met zich voortfleepte, zal in het hart mijner lezers medelijden, maar misfchien bij velen het vermoeden verwekken, dat ik de geftrengheid der Rechters en wetten berispen wou. Verre is het 'er van daan, dat ik dezen zou willen veroordelen! Ik heb niet ten oogmerk den arm der Gerechtigheid in zijne Merkte te verzwakken noch derzelver Rechters van wreedheid te befchuldigen. Zij zitten op hun geftoelte om de waarheid der daad te onderzoeken; zij moeten wraak over den misdadiger uitfpreken, kunnen dikwerf het vonnis niet matigen, waar zij wenschten het te kunnen doen, om dat de gevolgen hiervan voor den Staat, voor de algemene rust en veiligheid, tot welker befchutting zij verordend zijn, nadelig wezen zouden. Nog eens, ik wil Hechts waarfchuwen, nuttig zijn en, waar ik kan, redden; ik wil hem, die zich zeker waant, toeroepen: geef acht op u zeiven! en hem begrijpelijk maken, dat de weg, waar op hij dikwerf zonder nadenken of achterdocht voorttreedt, ter fchande en ter dood voert. eerste wandeling. Alles om mij heen is hier ftil en woest! Nooit beftraalt de zon dezen onderaardfehen gang; geen daglicht verkwikt hier immer het oog van den wandelaar. De walm der fombere lamp, welke in  van OPLOPENDHEID. 5 in ginfchen hoek flikkert, beriaaüwt mijne borst, die naar z'uivefcr lucht verlangt en ze toch niet vinden kan. Dan die dilte wordt afgebroken! Onder mijne voeten rammelen ketenen; tot mij Hijgen uit de diepte zuchten op, welke tusfchen de dichte traliën verflikken en het oor van •Mn vrijen mensch , die zonder aandoening voorbij treedt, nimmer bereiken. Slachtoffers der gerechtigheid verfmachten in deze onderaardfche holen; zij zijn uitgefloten uit de menfchelijke famenleving, voor welke zij door hunne wandaden een gruwel geworden zijn. Ieder hunner heeft de dood verdiend: het bloed van alle zou op de gerichtsplaatfen der Gerechtigheid gedroomd hebben; maar wijl deze hare handen niet meer baadt in menfchenbloed, heeft zij hen veroordeelt om hier te boeten, te lijden en den tijd intewachten, dat de eeuwige Pachter hen voor zijnen troon daagt, hun misdrijf, hun lijden weegt en het laatde beloont, wanneer het zwaarder dan het eerde zij. Gij, gevoelvol meisje, goedhartig jongeling, eerlijk man en vader, tedere echtgenote en moeder! dijgt met mij neder in de holen des ongeluks! Ik wil ze u openen; gij zult horen, zien, toetzen, en ik da 'er voor in , dat gij 'er niet zonder nut van zult terug keren. Ik leide u voorbij den kerker van zulken, die met bewustheid en opzet zich in dit fchrikkelijk ongeluk ftortten, die kiezen konden tusfehen het pad der A 3 goe*  6 KAREL of de GEVOLGEN goeden en den weg der kwaden en den laaiden bewandelden, offchoon gevangenis en galgenveld zich aan hun oog in het verfchiet vertoonden. Ik opene u Hechts de deur van een enigen kerker, waarin een man verfmacht, die uw geheel medelijden en zelfs de erbarming der Gerechtig* heid verdient. Ziet naar omlaag! Zware onverbreekbare ketenen bocijen zijne handen en voeten , fluiten om zijn lichaam en beletten hem zelfs de kleine ruimte zijnes kerkers met zijne treden afte» meten. Hij telt eerst veertig jaren en is verooi> decld om in dit dampig gat, zonder hulp, zonder uitzicht, zonder troost zijnen gantfehen leeftijd weg te kwijnen. Hij leeft bij water en brood , hem ook flechts karig toegediend. Hij wenscht te fterven, en doch kan hij niet flervcn. — Tranen van mededogen bevochtigen uwe wangen 5 ik wii wachten, tot dat derzelver glans zijn vciv moeid oog verblinde en hij uwe deelneming geT voele. Waarom lijdt hij zo fchrikkelijk? Gij zult het horen; dan oordeelt flechts, maar ver» oordeelt niet, voor dat gij alles vernomen hebt! Jk zal hem zeiven tot het verhalen zijner gefchiedenis nodigen, wanneer zijne diepe zwaarmoedig» heid hem toelaat deze verlichting te genieten. In den aanvang fprak en weende hij nog, maar thans heeft het lijden van zijn hart zijn tong geboeid en den vloed zijner tranen uitgedroogd; (leeds Haart hij door de duisternis, die hem omgeeft, jiaar het gindfche licht en wacht, of het hem naT der  van OPLOPENDHEID. ? der kome. — Noemt de wet, die hem tot zulk ene fchrikkelijke ftraf veroordeelde, niet gruuwzaam noch den rechter, die dezelve over hem uitfprak, gevoelloos! Koos men u tot wetgever en richter, gij zoudt gelijke ftrafFen vastftellen en uitfpreken. Hij is een Rover, een Moordenaar van zijnen Vader, van zijne Vrouw en van zijnen enigen Zoon. Hij is niet flecht van de daad overtuigd; hij heeft ze ook zelf bekend. — Gij beeft terug. Hoort en oordeelt ! karkl van h* , zo heet die ongelukkige, was de enige zoon van een zeer rijken Landedelman in b*. Zijn vader was een ten uiterften ftreng en fomwijlen wreedaardig man; met ene onbuigzame geftrengheid ftrafte hij zelfs de minfte overtreding aan zijn vrouw en kind, het welk hij echter waarlijk beminde. Een luim , een blote inval maakte dikwerf bij den geringften tegenftand zijne oplopendheid gaande, die dan hevig ontvlamde en vrezelijk woedde. Teneinde dezen zijnen aard in des zelfs gehele grootte aftefchilderen*, moet ik enige voorbeelden bijbrengen. Toen zijne echtgenote hem den ongelukkigen zoon gebaard had, en hij met haar voor de eerfte maal onder vertrouwelijke gefprekken langs zijne velden omreed, verzocht zij hem, de tabakspijp neer te leggen , terwijl de wind het knaapje, dat op haar fchoot lag te flapen, den rook juist in het aanzicht woei en hetzelve-hevig hoesten deed. A 4 Door  I KAIIEL op de GEVOLGEN Door dit verzoek wierd de luim van den vade? opgewekt, zo dat hij nu erger dan te voren be-? gon te dampen; en toen de bezorgde moeder haar verzoek herhaalde, hield hij het arme kind de rokende pijp voor den neus. Het moederlijk gevoel ontwaakte en zij noemde hem een onmeêr dogenden vader ; waarop hij haar op een ogen» blik, dat de paarden juist in een fterken draf wa* ren , zonder verder andwoord te geven met het kind uit den wagen wierp. Zonder zich te bezeren viel wel het kind in het nevensftaande gras, maar de arme moeder brak door het vallen een been en moest twee uren lang op den weg hulpeloos blijven liggen, om dat de vergramde man vorderde, dat zij te voet naar huis zou ko* men en hem om vergeving vragen. Nog kroop de zachte, duldende ziel op ene kruk in den tuin rond, en juist liet zij den enigen'troost hares lljdens, haren zoon, ook derwaards brengen, toen de vader in de beste luim der wereld ddar bij haar kwam, haar met tederheid omhelsde, haar kuschte, en de gevolgen zijner oplopendheid in fterke uitdrukkingen verwenschte. Het ruifchen van een fontein, die midden in een diep basfin fprong, trok de-aandacht van het kind, het welk de vader juist op zijne armen droeg, naar zich; het ftrekte de handjes 'er naar uit en wilde de giinfterende waterpeerlen opvangen. Daar deee begeerte den vader geviel, ging hij met het knaapje op een plank, welke dwars over hef: water lag tot dicht bij de fo n-  van OPLOPENDHEID. fontein. Zo dra het water het kind enigzins befpatte, begon het te fpartelen en te fchreijen. En over dit blijk van angst wierd de vader zo gramHorig, dat hij het arme kind met geweld boven het water hield, en het, toen het, gelijk natuurlijk was, nog erger begon te fchreeuvven , aanftonds in het bastin wierp, lopende zonder zich over zijn kind te bekommeren al tierende en razende den tuin uit. — O hadde toenmaals, riep karel onder het verhalen zijner gefchiedents uit, een weldadige wind het geluid van de Hem mijner om hulp roepende moeder weggewaaid, ik zou dan in het water mijn dood en het vroege einde van mijn ongeluk gevonden hebben! — Dan de Voorzienigheid wenkte; de tuinman kwam fpoedig toelopen en redde het knaapje, dat niet zinken kon, dewijl het met zijne rokjes aan een paal was blijven hangen. Toen karel reeds lopen en praten kon, nam hem de vader dikwerf bij zich in zijn kamer én vermaakte zich met deszelfs kinderfpelen; dan hij kon niet lijden, dat de levendige jongen, dienaar alles, wat maar blonk, grote begeerte toonde en de handen uitfiak, zijne fchietgeweren, welke in groot aantal aan den wand hongen, aantastte. Aan dezelve kon hij niet den geringften doffen of roestigen vlek dulden en verbood dies den fpelenden jongen dikwerf, de geweren volflrekt niet aanteraken. Eeiïs, toen de vader den disfel van een wagentje, welke in het rijden gebroken Was j vermaakte en daartoe een groot fcherp mes A 5 iq  jo KAREL of de GEVOLGEN in de hand had, was kakel weder aan een geweer geweest en fpeelde met zijne vingers aan den loop van hetzelve. De vader zag het; zijn toorn ontbrandde; hij hieuw met het mes naar het knaapje en dooiTneed deszelfs wang tot op het kakebeen. De wang wierd wel gelukkiglijk geheeld, maar 'er bleef een klein lidteken over, het welk echter zijn aanzicht niet misvormde. Gantsch natuurlijk was het, dat de -goede moeder, met recht voor het leven van haren enigen zoon bekommerd , in ogenblikken van rust en tevredenheid den vader daaromtrent voorftellingen deed, die eindelijk zo veel uitwerkten, dat hij toeftond, om den jongen liever aan de zorg en opvoeding ener oude tante toe te vertrouwen, dan hem langer bij zich te hebben en eens in oplopende drift deszelfs moordenaar te' worden. De tedere moeder had dezen voorflag zelve'gedaan: herviel haar wel ten uiterften hard van haren lieveling te fcheiden; maar zij gevoelde het gevaar, waarin hij dagelijks in het vaderlijke huis verkeerde en liet hem wel te vreden van zich gaan, dewijl zij daar en boven volkomen overtuigd was, dat de tante den kleinen jongen hartelijk lief had en hem zorgvuldig en goed opvoeden zou. Vijf jaren was hij oud, toen hij zijne ouders verliet, en eerst in zijn dertiende jaar keerde hij voor de eerltemaal naar helFvaderhjk flot terug, uit hoofde dat zijn vader aan de gevolgen ener ingeflagen jicht zeer krank lag en zijnen zoon nog eens  van OPLOPENDHEID. n eens zien en denzelven zijnen zegen geven wilde. Toen hij agt jaren oud was en zijne moeder, die hem dikwerf bezocht, zijn vlijt ijverig prees en zijne behaafdheden zeer bewonderde, befloot de vader hem ook eens te zien en te gaan bezoeken. Hij beloofde aan de moeder op het duur* ftcn, zich door geen voorval tot oplopendheid te laten vervoeren; maar toen karel bij zijns vaders aankomst zich ten uiterften befchroomd toonde, zich voor hem in den fchoot zijner tante verborg en zijne hand niet kusfehen wilde, vergrimde de vader op nieuws en gaf den fchreienden jongen een zo harden klap om de oren, dat hij buiten kennis op den grond ter neder viel en langer dan een uur werkelijk voor dood gehouden wierd. Dit bewoog den berouwhebbenden vader, hem naar dien tijd nooit meer te zien, en , niettegenftaande de woning der tante flechts een uur ver van de zijne aflag, hem nooit bij zich te laten komen. De tante zoude haren geliefden kwekeling ook nog langer zijn dringend verzoek geweigerd hebben, bijaldien de moeder niet zelve gekomen ware om haar te overtuigen, dat 'er bij zo groot ene krankheid geen gevaar mogelijk was en dat het wezenlijk onbarmhartig zijn znude, den vader weinig ogenblikken voor zijn dood het zien van zijn zoon te onthouden. Boven dat was karel thans reeds verftandiger; hij eerde den vader ook in zijne afwezendheid, Reende uit ware kinderlijke liefde, toen hij deszelfs  ïa KAREL of de GEVOLGEN zelfs krankheid vernam, en beloofde plechtig hem te omhelzen en eerbiedig te begroeten. Innig vvierd het hart van den ouden man geroerd, toen hij den aankomenden jongeling in zijn kamer zag treden, en, aan zijn bed nedergeknield, om zijn zegen hoorde ftamelen. Hij vergat het gevoel zijner fmerten, floot hem in zijne armen en weende met hem. karel moest bij hem blijven, en als de pijnen allerhevigst woedden, fcheen het den vader verademing te geven, wanneer de kleine vleijer zijne handen wreef en het zweet van zijn voorhoofd afdroogde. Een oude knecht, welken ik zelf gefproken heb, verzekerde mij, dat karel in dien tijd drie gehele dagen en nachten aan het bed van den kranken vader zat, hem met den grootften ijver oppaste, hem op zijne wenken zocht te dienen en daardoor het hart des vaders zo innam en roerde, dat de oude man God dikwerf om verlenging van zijn leven bad, ten einde daardoor in de gelegenheid te zijn om de wereld te overtuigen, hoe dierbaar zijn zoon hem geworden was , en hoe zeer hij hem lief had. Na verloop van ene week wierd de oude man werkelijk beter; de jichtftof zette zich in de voeten, verliet hem weldra geheel en al en belette hem niet, hoe gebrekkig dan ook, in de kamer rond te kruipen. Zijn trouwe oppasfer, de kleine karel , fliep gedurende dien gantfehen tijd in zijn kamer. Nu wilde de bezorgde moeder hem wel  van OPLOPENDHEID. 13 wel weder naar zijne tante zenden, maar de va. der verbood het ten ftrengften en betuigde haar, dat een zo goede zoon zijn enigfte troost was en al mogt hij dan ook een misdag begaan, zijne oplopendheid nooit meer zou kunnen aan den gang brengen. Natuurlijk was karel met zijn tegenwoordig lot ook zeer te vreden. Hij was wel weetgierig en leerde gaarn, maar bij de tante moest hij te aanhoudend , te lang achter een leren ; dit maakte hem het verblijf bij haar dikwerf verdrietig. Zijn vader daartegen, die hem thans zijnen ijver vergelden wilde, vergunde hem, niettegcnftaandc de tante den Gouverneur naar het flot gezonden had, enige weken in het geheel niet te leren en zich door allerlei geoorloofde vermaken te verlustigen, karel fprong den gantfchen dag herom, maakte kennis met de jongens van het dorp en bezocht, door hun vergezeld, de kersfenbomen, welker vruchten juist rijp waren, zeer vlijtig. Zijn Vader, die meestal in een kleinen bloemtuin in de zon lag en zijne fchone angelieren opkweekte, zag hem eens op een dezer bomen. Hij riep hem om bij hem te komen; karel verfcheen fidderend en bevend, dewijl hij voor ftraf vreesde. Beangftig u niet, zeide de vader op een zachten toon, ik gunne u de kersfen en wil u flechts voor het gevaar waarfchuwen, waaraan gij u bloot fielt, wanneer gij al te hoog klimt; de takken der kersfenbomen zijn bros; gij kondt 'er ligt afvallen en hals en benen breken. Neem u dus in acht en gebruik niet te veel  ï4 KAREL of de GEVOLGEN veel op eenmaal, want te veel wordt fchadelijk f karel was verrukt over de zachte bedraffing zijnes vaders; hij kuschte hem de handen met tranen in de ogen en beloofde hem, zich naar zijne waarfchuwing diptelijk te zullen gedragen. De oude vader wierd daardoor zo aangedaan, dat hij aan zijn zoon alle kersfenbomen , die dicht bij en verre af Honden , uitdrukkelijk fchonk en aan hem geheel overliet, met wien hij die vruchten delen wilde. Alleen, voegde hij 'er bij, beding ik uitdrukkelijk, dat gij die twee Spaanfche kersfenbomen, die- hier in mijn tuintje ftaan, niet aanroert. Derzelver vruchten (trekken mij ter gezondheid en verkwikking; gij zoudt mijn toorn gaande maken en mij tot draf noodzaken , wanneer ik 'er u op zien mogt. karel beloofde zijns vaders gebod flipt te zullen nakomen en ijlde nu voort, om de boerenjongens, die onder hem flonden, te gaan zeggen, dat hij onbepaald gebieder over alle kersfenbomen was. Zij verheugden zich met hem, dewijl een vol genot hen wachtte; ook wierd hunlieder aantal reeds 's anderendaags meer dan tweemaal zoo groot; zij exerceerden alle voortreffelijk, volgden eiken wenk hunnes Generaals, om dat zij overtuigd waren, onder zijn geleide de kersfenbomen te zullen beklimmen en plunderen. Eer agt dagen om waren zag men ook geen ker9 meer op enigen boom, want karel had de floutmoedigften zijner foldaten tot boven in de hoogde toppen en tot aan het eind der langde takken als  van OPLOPENDHEID. 15 als vrijwilligers gezonden, zo dat alles fcboon was weggegeten. Dan nu wilden zij niet meer zo trouw en vlijtig dienen en namen niet meer ene zo flrenge ondergefchiktheid in acht, dewijl karel de foldij niet meer betalen en hen flechts met de hoop op de aa'mïjpende appelen en peren te vrede ftellen kon. Eens, als zij het kleine tuintje voorbij trokken en de volle Spaaufche kersfenbomen zagen, weigerden zij volflrektelijk verder te marcheren, zo de Generaal hun derzelver plundering niet veroorloofde, karel wierp hun het gebod zijnes vaders tegen ; maar de zoon van den Richter en Schoolmeester, die als Officieren onder zijn vaandel dienden, begonnen te roepen, dat de Generaal onder dit ongegrond voorgeven dezen fchonen buit voor zich behouden en ze met zijne trouwe foldaten niet delen wilde. Door dat verwijt wierd karels hooghartigheid gekrenkt en beledigd. Ondankbaren , riep hij uit, gij zult zien, dat ik mij voor mijne foldaten weet opteofferen ! Levensgevaar bedreigt hem, die van deze vruchten plukt; ik wil dit niet achten en u een bewijs geven, dat ik alles behoorlijk met u dele. Legert u zijdelings af; gij ziet mij, of met dien buit beladen, of nooit weder! — Zachtkens kroop hij dan naar de kamer van zijn vader, die om dezen tijd gewoon was een flaapje te nemen; toen hij hem op zijn rustbank zag flapen, keerde hij even zachtkens terug, klom met een mandje in de hand over den muur van den tuin en plukte in alle haast de fcho-  Jw? KAREL of de GEVOLGEN fchone kersfen, Zijn vader fliep wel wezenlijk} maar het komen van den knaap had hem reeds doen ontwaken, en deszelfs angftige blik hem achterdochtig gemaakt: hij" ging dus aan het vengfter, om te zien, of hij hem niet ergens befpeuren zou; en weldra verried het ruifchen en fchudden der bomen zo wel het verblijf als de daad van den jongen. Vervloekte guit, riep hij onder het openen van het vengfler, wat heb ik u verboden ? kArel verfchrikte en zocht zijn heil in de vlucht; dan daar de muur hem daarin hinderlijk was, fprong hij op de ftellaadje, waar op de vader de -fchoonften zijner angclieren geplaatst had , en Rootte 'er door de haast een menigte van naar beneden , het welk des vaders toorn al meer en meer deed ontbranden. Guit, ikdoorfchiet u! Guit, ik vermoorde ul fchreeuwde hij in zijne woede; maar karel gaf geen acht op deze bedreiging, klouterde fteeds al verder, wierp nog al meer potten met angelieren af en bereikte juist de hoogte van den muur, toen zijn vader een pifbol op hem affchoot, waarvan de kogel hem echter niet trof. Zijn gantfche heir had het reeds te voren op een vluchten gezet , en nu liep het in aller ijl geheel en al uit een. Onder het voortlopen riep karel enigen hunner toe: ziet dat is uw werk! en verloor zich insgelijks in het vrije veld. Toen de avond begon te vallen en karel niet terug keerde, vong het hart van den vader aan te morren. Hij vorderde zijn lieveling terug; hij ging  Van OPLOPENDHEID. vf .ging naar de moeder , deelde haar al het gebeurde •mede en zond nu gemeenfchappelijk met haar op alle wegen boden uit , om den kleinen vluchteling op te fporen, hem van volkomen vergeving en bevrijding van ftraf verzekering te doen en hem terug te brengen; dan geen van allen vond hem noch zelfs een fpoor van den weg, dien hij had ingeflagen. Zulks dat de vader en moeder hun enigde kind vele jaren lang als dood beweenden. karel was het woud ingevlucht en liep in hetzelve onophoudelijk voort, zoekende-, zodra hij aan het einde van het ene woud gekomen was, al weder een ander op. Angst' en vrees voor de fchrikkelijke ftraf dreven hem, den gantfchen nacht door, al verder en verder, zo dat hij zich den volgenden morgen reeds in het grote woud op de grenzen, het welk b* Van t* affcheidt, bevond; in het zelve zou hij van honger geftorven zijn, zo hij niet tegen den avond de hutten van enige kolenbranders bereikt had, die zijnen verfmachtenden honger en dorst met wat brood cn melk {lilden.' Zijne kledij toonde wel, dat hij het kind van voorname, ten minden Van rijke ouders was; dan zijne nieuwe weldoeners , als zijnde in het woud geboren en opgevoed, waren met dit uiterlijk niet bekend en gaVen 'er ook geen acht op. Zij geloofden trouwhartig, het geen de kleine karel hun verhaalde, cn daar hij listig genoeg was, om de oorzaak zijner vlucht en zijn waren naam te verzwijgen-, gelukte het hem ligtelijk, hen te overreden, dat B hij  18 Karel of de gevolgen hij de verlaten wees van een *fchen Officier was, nu zonder onderftand en hulp omdoolde en medogende lieden opzocht, die hem kost en enen met zijne krachten evenredigen dienst mogten willen bezorgen. De kolenbranders konden voor zich zeiven van deze aanbieding geen gebruik maken; maar een hunner herinnerde zich, dat enige uren zijdwaards af, een zogenaamd woudbewoner of boer een ganzenhoeder nodig had, welke post de arme karel zou kunnen aanvaarden, om zich daar door, ten minsten voor enigen tijd, tegen hongersnood te beveiligen. Hij vergunde hem dus een halve maand lang in zijne hut te flapen en nam hem, toen hij uitging om enige levenskost te halen, met zich. De boer, die nog van geen ganzenhoeder voorzien was, maakte gene zwarigheid aan den wakkeren jongen den talrijken trop ganzen toetevenrouwen. Zijne kleding verwekte ook hier geen argwaan, daar het gantfche huisgezin van den boer hun afgelegen oort nog nimmer verlaten had en dus met de overige wereld geheel onbekend was; ook waren daar en boven karels klederen door zijn verblijf in de kolenbranders hut zo morfig geworden, dat ze zelfs betere kenners bezwaarlijk argwaan zouden hebben ingeboezemd, karel was vrolijk en weltevreden, toen hij zich tegen honger beveiligd zag; hij vergat, naar zijne eigene verzekering, zeer fpoedig de betere kost in zijn vaders huis en dacht aan hetzelve niet dan met vrees en angst terug, dewijl hij vas-  van OPLOPENDHEID. ï$ vastelijk geloofde, dat zijn vader hem deze daad Hooit vergeven, maar hem bij de eerfte ontmoeting vermoorden zou. Aan de ganzen, die hem aanvertrouwd waren , en welker aantal op omtrent tweehonderd beliep, wierd een lang dal, door het welk een beek hene vliette en het welk door vele elzenbomen befchaduwd wierd , ter weide aangewezen; zijne plicht was het ze dagelijks derwaards te drijven en voortekotnen, dat ze noch rechts noch links op de akkers of in de weide fchade deden. Daar de ganzen buiten dat veel van water en fchaduw houden en in het dal rijkelijk de kost vonden, was deze post zeer gemakkelijk; hij kon den gantfchen dag, zonder iets te doen te hebben, in het rond lopen, visfchen vangen en vogelftrikken uitzetten. Vroeg in den morgen, wanneer de zon de bergen verguldde , ging hij met een ftuk roggenbrood in de hand het huis uit en keerde eerst bij derzelver ondergang* naar de boerenwoning terug, waar dan een flechte foep of brei op hem wachtte. Hij was met deze kost ten vollen vergenoegd, dewijl ze door een volkomen genot van vrijheid vergoed wierd, geen Gouverneur hem met boeken kwelde en niemand hem ergens enig verwijt over deed, zo hij maar eenmaal in elke week de boerin zijne ganzen goed voortelde en derzelver wasdom haar overtuigde , dat hij dezelve geen gebrek liet lijden. Voor dat de ruwe winter zijn post en hem Zeiven onnodig maakte, was zijne 'kleding geB x heel  20 KAREL of de GEVOLGEN heel en al veifcheurd: hij kon 'er zich nog maar ter nauvvernood mede dekken en zou toch naar de uitfpraak van den hartvochtiger! boer thans moeten vertrekken. Zijne tranen, die hij bij dit onverwacht bericht ftortte, roerde het hart van de boerin, zo dat zij haren man tot iets beters overhaalde. Den armen foldatenjongen, — zo noemde hem het gehele huisgezin, — wierd dan ook gedurende den winter de kost toegezegd, wanneer hij wilde leren fpinnen en de geiten helpen voederen, karel beloofde het beide en kreeg van de boerin enige oude klederen, die haar eigen jongen niet meer dragen wou. Hard was zijn lot gedurende dezen winter; hij moest altijd neerftig aan het fpinnewiel zitten, kreeg dikwerf duchtige {lagen, wanneer hij de vlas bedierf of niet leverde, het geen hij leveren moest. Alleen de hoop op betere tijden hield hem {taande, en toen het aardrijk in de lente weder aanvong groen te worden en de jonge ganzen om het huis herom liepen, begon op nieuws zijne ongefloorde vrijheid , die hij met de grootfte vreugde en tevredenheid genoot. Op deze wijze doorleefde hij vier jaren, vergat bijkans alles, wat hij te voren geleerd had, verwilderde gantsch en al en wierd een echt kind der ruwe natuur. Dan zijn lichaam wies en fchoot bij uitftek wel op, zo dat zijn baas hem in het laatfte voorjaar flerk en bekwaam genoeg oordeelde, om de fchapen en geiten op de hoge bergen te weiden. Bedroefd en treurig wandelde  '.van OPLOPENDHEID. hij, gelijk hij zelf verhaalde, de eerfte keer achter zijne kudde; het fcheen, als of een inwendig voorgevoel hem zijn toekomstig noodlot luid verkondigde; hij was zo gaarn nog ganzenhoeder gebleven en achtte het meerder loon niet, hetwelk de boer hem had toegezegd. Maar weldra verliet hem deze treurigheid en zwaarmoedigheid, toen hij den top der bergen bereikte, en daór allerwegen nieuwe voorwerpen vond, die hij in zijn geliefd dal nimmer aanfchouwd had. Onbeperkte vrijheid was ook hier zijn lot, want zo lang de zomer cn herfst duurden, keerde hij met zijne kudde nimmer naar de boerenwoning terug; gedurende welken tijd de kudde haar voedfel op de Alpen vond en hem alle agt dagen -de kost wierd toegezonden, en daar hij flechts het jonge vee, het welk nog niet gemolken wierd, hoedde, had hij geen opzichter noch kameraad, en was zijn eigen kok en keldermeester, hebbende bij zijne kudde flechts een enige oude geit, wier melk hem de boer tot zijn onderhoud gegeven had. Een draal van vreugd klaarde zijn oog op, toen hij zich in zijn verhaal de gelukkige dagen herrinnerde, die hij op deze bergen in den aanvang had doorgebracht. Geheel aan zijne werkzame inbeelding overgelaten, bouwde hij kastelen in de lucht, waande zich gelukkiger dan alle, die onder hem in de dalen der aarde rond zworven, en gedacht nimmer aan zijne geboorte noch aan de aanfpraak , die hij op zijnes vaders rijkdom B 3 en  24 *,KAREL of de GEVOLGEN en pp een overvloeijend genot maken kon. Zijne kudde was hem alles; derzelver vrolijke fprongen vervrolijkten ook hem; in haar midden huppelde hij in het rond; geen rots was hem te hoog; alle beklouterde hij in gezelfchap zijner jonge geitenhokken en verheugde zich met hun, wanneer zij op derzelver fpits enige krachtige kruiden Vonden. Nog hoger, dan de weide, die den boer in eigendom toebehoorde, lag een keten van rotfen, die men de Vrij- of Wildalpen noemde. Gemfen en fteenbokken vonden dfiar hunne kost; even min, als deze dieren, waren die rotfen iemands eigendom; het ftond dus ieder der aangrenzende herders vrij, zich met zijne kudde daarop te wagen ; ook was het den armen van dien oort niet verboden hunne geiten in de kloven dezer rotfen te hoeden. Dewijl de geliefde kruiden der jonge geiten óiir wel flechts fpaarzaam, doch het weelderigst groeiden, bezocht de onverzaagde kauel dezen oort dikwils met zijne kudde. Eens was hij al te hoog geklommen , en konde niet terug keren, maar moest met levensgevaar aan den anderen kant der rotfen afklouteren, van waar hij dan langs een omweg weder naar zijn hut hoopte te komen. Juist had hij een kleine vlakte bereikt en wachtte daar op de hem volgende kudde, toen hij van achter een kleine rots klagende tonen vernam, die door zijn luisterend oor tot diep in zijn hart drongen; ene koorrs- ach-  van OPLOPENDHEID., a3 aehtige grilling en nog nimmer gevoelde gewaarwordingen beftormden zijne ziel; een onbekend gevoel ontwaakte in zijn borst en deed hem moeilijker adem halen. Hij klom dan de kleine rots om en zag een vrouwelijke geftalte, welke hare armen over een jammerlijk verpletterde geit uitfpreidde en hardop weende. Plet was een meisje van festien jaren oud en even als karel in lompen gekleed; dan toen zij hare armen opftak en met een overlopend gevoel van jammer haar wenend oog ten hemel hief, was die houding maar al te zeer gefchikt, om het gevoelig hart van den aankomenden jongeling te boeijen. karel ftoud, zag en voelde. Het meisje wierd hem het eerst ontwaar; het welk dan ook befchaamd opfiond, het op een lopen zettede en tot zich twee jonge geiten lokte, die tot nu toe deelnemend aan hare zijde gedaan hadden, en, gelijk zij, de dood harer moeder fchenen te gevoelen. Eindelijk kreeg karel moeds genoeg om te fpreken; hij ondervroeg dan het meisje en hetzelve antwoordde. Zij vertelde hem, dat de oude geit de enigfte rijkdom harer moeder geweest was. Den gantfehen zomer had zij dezelve onder aan de rotfen gehoed; het eten der krachtige kruiden had derzelver melk vermeerderd, en haar moeder had 'er tegen den winter reeds enige kazen van gereed gemaakt, hoopte 'er nog meer van te maken, en nu was de goede geit, B 4 door  ?4 KAREL op de GEVOLGEN door enig gerucht verfchrikt, van de hoge rotfen neergcftort en in het vallen derelijk verpletterdgeworden. Wat zuilen wij nu eten ? Waarvan vervolgens beflaan? Wat zal mijn oude moeder zeggen, wanneer ik haar het dier, dat haar onderhoud verfchafte, dood tehuis breng? Ach, zij zal-mij 'er de fchuid van geven, mij flaan, mij vervloeken! — Zo klaagde het meisje, en. grote tranen rolden uit hare zwarte ogen over hare rode wangen, karel zag in , dat troostredenen hier niets haatten en hulp alleen de weedom van het meisje ftiHen kon; zijn oog zag naar hulp om en bleef onwillekeurig op de dode geit ftaren. Hij bevond, dat ze naar die, welke hij onder zijne kudde had-, in geftalte en kleur volkomen geleek; zonder een woord te fpreken , ijlde hij voort, nam zijne geit bij de hoornen en voerde ze tot het wenend meisje. Deze vloog verheugd op, toen zij de geit zag, maar zonk weêr in treurigheid neder, toen de naast haar liggende haar overtuigde, dat het de hare niet zijn kon. het meisje. Ach lieve God! het fcheen mijtoe, als of gij mijn wenen gehoord en mijne goede geit weder levend gemaakt had! karel (verheugd.) Gelijkt ze naar de uwe?' Zou uw moeder ze voor de uwe nemen ? het meisje. Ach! noch zii, noch ik zou ze kunnen onderfcheiden. Ze heeft voor op den kop juist denzelfden witten vlek en over den rug. de  van OPLOPENDHEID. 23 de zelfde ftreep. Lag de mijne niet dood voor mijne voeten, ik zou die gjndfchc onbefchroomd als mijn eigendom VSQ 11 vorderen. karel. Zo i! behoort van dit ogenblik af aan u. het meisje (verheugd.') Ik? Nemen? Mijn? (treurig) Maar hoe kunt gij ze mij fchenken? Gij zijt waarfchijnlijk even arm als ik ? Ze is mogelijk ook de gehele rijkdom uwer moeder? karel. Ik diene een rijken boer, hoede zijne talrijke kudde; hij gaf mij die geit tot mijn onderhoud. Hij kan ze gemakkelijker dan gij misfen; hij heeft 'er nog veel meer; ze had even als de uwe ook van de rotfen kunnen afflorten. Ik neem de dode en gij de levende. Geen mensen zal het bedrog vermoeden, en God zelf zal het billijken, dewijl het u uit een zo groot ongeluk redt. Het meisje fiond in den aanvang de verzoeking flerk tegen, meende, dat die vervvisfeling een diefftal en een diefftal een grote zonde was; dan daar karel haar met nadruk tegenfprak, gaf zij ten laatften toe, zo dat karel met de dode geit op zijn rug henen ging. Het was hem, als of hij voor die daad ene beloning kon vorderen en het meisje hem dezelve geven moest; maar de geheime wensch vond geen woorden: hij fcheen (lom en was tevreden, toen hij gewaar wierd, dat het meisje hem verlangend naaroogde. Juist wou hij achter de lage rots haar oug ontwijken, £oen gij hem fpoedig naijlde en al hijgende vroeg; B 5 waar  iö KAREL of de GEVOLGEN waar hij zijn hut had, en langs welken weg zij dezelve vinden kon? karel befchreef haar den weg derwaards zeer nauwkeurig. Ik zal mij denzelven- in het geheugen prenten, zeide zij al lachende, en u reeds morgen een bezoek geven; ik breng u dan een pot melk mede, op dat gij geen gebrek zoudt leiden. Daarop huppelde zij weder naar hare geit terug, welke karel volgen wilde, 'sAnderendaags morgens kwam de gewone bode, die karel altijd zijn kost voor de gantfche week bracht; dezen ftelde hij de dode geit ter hand en vertelde hem, hoe ze gisteren , door een fteenarend verfchrikt , van een hoge rots neergevallen was. De bode nam dit voor waarheid op en beloofde, dewijl gevallen van dien aard zeer gewoon waren, fpoedig een nieuwe geit te zullen brengen. Karei volgde heden zijn kudde tragelijk en dreef ze terug, wanneer ze zich van de hut verwijderen wou: hij had ftrikken gelegd om fneeuwhoenders te vangen, en ging anders alle morgen naar dezelve zien; maar heden dacht hij 'er niet aan. Zijn oog ftaarde immer in de verte en op het pad, waar langs bet meisje beloofd had hem te zullen komen bezoeken. Tot zijne grootfte vreugd verfcheen zij reeds op den middag, bracht hem melk en verhaalde hem, dat haar moeder het bedrog niet bemerkt en haar zeer geprezen had, om dat de geit rijkelijker dan gewoonlijk melk gegeven had, terwijl ze haar tevens aanbevolen had om die melkrijke weide heden op nieuws op te  van OPLOPENDHEID. a? te zoeken, karel vond in dit verhaal grote ftof tot vreugde; en ook hij vertelde haar, dat hij reeds morgen een andere geit krijgen en dan, geern haar melk, maar niet haar bezoek ontberen zou. Zij wierden nu beiden fpraakzaam en vertrouwelijk met eikanderen; de natuur zegevierde, en eer het meisje wegging, had karel reeds kusfen in menigte gevorderd, verkregen en onbefchroomd weg de verzekering ontvangen, dat kaatje (dit was de naam yan het meisje) hem van gantfcher harte beminde. Het vreugdengevoel van echte, reine liefde kan op een bed van ftroo even goed, als onder Perfifche dekens en op peuluwen van dons gefmaakt worden; men verwondere zich dus niet, dat de verliefde jongeling zich op het zelve gelukkiger waande dan alle koningen der aarde, en dan, wanneer hij zich in de armen van zijn meisje verbeeldde, tegen allen weigerde te ruilen. Nog begochelde hem aangename dromen, die zo rein waren, als de lucht, die hij inademde, toen de boer, bij wien hij diende, bij hem in de hut trad. Slaapt gij altijd zo lang? vroeg deze hem op een knorrigen toon en beval hem, hem te volgen. Hij moest aanftonds zijne kudde bij een brengen, die de boer bezag en nauwkeurig telde; toen deze ze voltallig en derzelver wasdom voortreffelijk vond , klaarde zijn aangezicht een weinig op. Ik ben over u te vreden, zeide hij; alleen vorder ik een openhartig verhaal, hoe de geit, die gij mij gisteren gezonden hebt, verongelukte, karel voldeed  iS KAREL of de GEVOLGEN deed aanftonds aan dit nieuw bevel en vertelde hem, hoe hij, toen de kudde op de rotfen weidde, een groten iteenarend in de lucht ontwaar wierd, denzelven zag neerdalen, aanftonds daarop een val hooide, op het geluid afliep en de geit tusfchen de rotfen verpletterd vond; mogelijk is het, zo eindigde hij zijn verhaal, dat de arend de geit grijpen wou, en dat ze, terwijl ze zijne klauwen ontweek, van de rots afftortte. Uwe vertelling, antwoordde de boer, kan waar zijn; maar nog zekerder is het, dat de dode geit de mijne niet is: zie hier hare beide oren; ze zijn niet getekend en doch weet gij, zo goed als ik, dat alle fchapen en geiten, die mij toebehoren, aan het linker oor met het teken van een klaverblad gemerkt zijn; een duidelijk bewijs, dat gij een vreemde geit vondt, en de mijne nog onder aan de rotfen omdoolt. Kom, wij willen ze zoeken! Met een kwaad voorgevoel en in groten angst volgde karel. Nauwlijks hadden zij de rotfen bereikt, of kaatje klonterde hen te gemoet; zij droeg in haar rechte hand een pot melk en leidde aan haar linke de geit. karel wenkte, maar zij zag het niet; de boer ontwaarde de geit, wierd opmerkzaam en liep op het meisje toe. Dacht ik het niet, riep hij uit, toen hij het oor dier geit bezag, dat ik mijn eigendom zou wedervinden; maar, dat men haar Helen wilde, bad ik niet vermoed. Hij eischte nu van het meisje de reden te zeggen, waarom zij zich een vreemde geit tegen alle recht aan geëigend  van OPLOPENDHEID. a, belloot zij naar zijne terugkomst te wachten. Na enigé urén kwam hij in de daad terug; dan mistroostigheid en teleurgeftelde hoop was op zijn aanzicht te lezen. Hij had die mannen wel, zö als afgefproken was, op de hoogte der rots aangetroffen; dan daar deze listige rovers, dié de herders op de alpen voorbedachte^ lijk tot diefftal verleiddenuit derzelver onderneming ook voordeel trekken Wilden, was de be^ taling niet naar wensch uitgevallen. Men had aan zijne bokken veel te berispen gehad; dezelve nauwlijks koopbaar gevonden en hem ten laatften foor alle tién vijf guldens aangeboden, welke karel öök had moeten aannemen, dewijl zijn diefftal hem anders in het geheel geen voordeel zou hebben aangebracht. — De hoogte van die rots was de grensfcheiding tilsfehen t* en e*. De rovers dreven dan fteeds hét öp deze wijs geftolen vee naar ë* af en verkochten het aldaar zon* der moeite met aanzienlijke winst* Beladen en bevlekt met een fchandelijkén diefftal, trok karel thans met zijn kaatje naar de laagte, terwijl elk geruisch hen fchrik en angst aanjoeg» De trouwe geit was hen al fteeds ge* volgd; dan toen zij het eerfte dorp zagen, moesten zy dezelve aan een boom binden 9 en beiden, C fchreid"  6* KAREL of de GEVOLGEN fchreidden , toen de geit hen jammerlijk ïiableette» karel was listig genoeg om kaatje op de gantfche reis voor zijne zuster uittegeven, en ieder, die hen ondervroeg, te verhalen, dat zij op bevel van hare kranke moeder naar een wonderdoend Mariabeeld een bedevaart deden, van het welk de kranke zekere hulp verwachtte. Juist was de vrucht hunnes diefftals tot op den laatften penning verteerd, toen zij de b* grenzen bereikten en het gebied der vrije rijkftad a* naderden. Reeds aan de rivier, die langs deze ftad loopt , ontmoette hen een *fche werver, die met karel in gefprek trad, daaruit zijn oogmerk en voorwaarde vernam en hem eindelijk bij zijnen officier bracht. Binnen twee dagen was karel kaatjens echtgenoot, ma^r tevens foldaat. Hij voelde den last van dezen ftand niet, dewijl hij zijn kaatje met de grootfte tederheid beminde en zich door haar bezit ten hoogden gelukkig waande. Enige weken daarna wierd hij met vele andere naar de vesting m* overgevoerd, waar hij den foldatenrok aankreeg en met denzelven den last van dien ftand begon te gevoelen. Hij moest onophoudelijk exerceren en ontving dikwerf flagen, dewijl zijn fterk lichaam, het welk federt lang naar den loop der natuur opgegroeid en(gevormd was, aan de onnatuurlijke ftijve houding van een foldaat niet gewennen kon. kaatjens omhelzingen en het loon harer volkomen liefde was zijn enigfte troost; in hare armen vergat hij meermalen zijnen kommer; dan weldra vermeerder-  van OPLOPENDHEID. gj derde zich dezelve op ene fchrikkelijke wijze en groeide tot volilagen wanhoop aan. De Heutfi* Bant zijner kompagnie vond kaatje mooi; zo dat hij haar tot zijne waschvrouw maakte, en, toen zij niet geven wilde het geen hij vorderde , moest karel dit geheel en al misgelden. Deze zat dikwerf weken achter een in arrest en kon gedurende dien tijd zijn geliefd wijf noch zien noch fpreken. Een onervaren vrouw wederftaat enen ondernemenden verleider zelden lang; hij verftaat dê kunst, haar zo lang te bekoren en aantelokken, tot dat hij haar in een zijner ftrikken, waarmede hij haar omfingeld houdt, gevangen krijgt. kaRel keek geweldig vreemd op, toen hij eens, uit zijn arrest terug kerende , aan zijne vrouw zijn onverdiend lijden klagen wilde, haar nergens vond en van zijn waard vernam, dat zij reeds federt enige dagen bij den lieutenant voor keu* kenmeid diende. Hij tierde en raasde; hij klaag* de bij zijn kapitein, doch ontving wegens enige onbezonnen uitdrukkingen vijfentwintig ftokflagen ten loon. Hij zocht zijn wijf bij den lieutenant op, doch wierd van denzelven de trappen afge* flagen; daar en boven meende hij bij het gaan uit het huis kaatje te horen lachen, en toen liegen gedachten van zelfmoord in zijne ziel op. Langen tijd kampte hij tegen dezelve; doch een* wilde hij zich ter middennacht werkelijk door* fchieten, toen het hem op eens duidelijk vooiv C a kWanit  36 KAREL of de GEVOLGEN kwam, als of zijne moeder voor hem ftond erl hem het geweer uit de hand wilde rukken. Naderhand betuigde karel plechtig en bij al wat dierbaar is, dat hij van den aanvang zijner vlucht uit het vaderlijk huis zelden aan zijne ouders gedacht had; immer hield hij de verzoening met zijn vader voor onmogelijk en wenschte ze ook in het vervolg niet, dewijl hij als zeker vooruit zag, dat, zo dezelve mogelijk worden zou, hij van zijn kaatje zou moeten fcheiden. Thans verviel deze oorzaak, zo dat hij die verzoening nu van harte wenschte, dewijl dezelve alleen hem uit zijnen jammerftaat bevrijden kon. De verfchijning zijner moeder dreef hem aan om dezen wensch tot dadelijkheid te brengen ; hij gaf dan de gedachte van zelfmoord op, fchrecf zo goed hij kon een langen brief aan zijne moeder, fchilderde haar zijn fchrikkelijken toeftand af en bad om bijftand en redding. Met blijde hoop deed hij den brief op de post, en met angstvol verlangen zag hij het antwoord te gemoet. Omftreeks dezen tijd hadden waarfchijnelijk dergelijke ongel ukkigen het enige malen gewaagd hunne posten te verlaten en door een koenen fprong over den wal te doen uit de vesting te ontvluchten. Slechts weinigen was het gelukt; de meesten vond men deels onder aan den wal met gebroken benen, deels in de twede graft, die zij wilden overzwemmen , verdronken weder. Daar zij hierdoor meestal de, ten affchrik zo nodige, ftraf  van OPLOPENDHEID. $f ftraf ontgingen, wierd uit naam van den Vorst des lands het guarnizoen aangezegd, dat die gene , welke zijn vaandel meinedig worde of flechts wagen mogt te deferteren , op ftaanden voet door een krijgsraad zou veroordeeld en opgehangen worden. Toen dit ftreng bevel wierd aangekondigd, ontftond voor de eerftemaal jn karels ziel de gedachte om te vluchten. Deze gedachte was nog nimmer bij hem opgekomen, maar juist de zekerheid van de dood, die nu op de mislukte vlucht volgen moest, was — men zou het nauwlijks geloven — voor karel de grootfte aanprikkeling. Hij befloot nog een maand lang het andwoord van zijne moeder te gemoet te zien, en, zo dat niet kwam, zich van de eerst mogelijke gelegenheid om te vluchten te bedienen. Gelukt ze, dacht hij immer, zo zijt gij vrij; gelukt ze niet, zo maakt de dood u doch op eenmaal vrij en voor eeuwig een einde van uwe rampen. Nog was de maand niet half verlopen, toen hem het lot trof, om de wacht aan de *er poort te betrekken. Juist marcheerde de manfchap, welke dien post bezetten zou door de laatfte ftraat, toen kaatje , die karel reeds in langen tijd niet gezien had, 'er dicht voorbij ging en in den vleugelman haren man aanftonds herkende; zij keek hem flechts eenmaal vluchtig aan en ging met een trotfchen tred voorbij. Reeds haar zwierige opfchik overtuigde karel , dat zij tot onC 3 trouw  S* KAREL of de GEVOLGEN trouw jegens hem vervallen was, en hare geftalte bewees hem ten allerduidelijkflen hare zwangerheid. Deze overtuiging bracht zijn gemoed in beroering; het was hem, als of hij uit het gelid fpringen en haar vermoorden moest; hij waggelde gevoelloos naar de poort en zat fprakeloos in de wacht. Kort daarop trof hem de beurt om aan de laatfte poort op fchildwacht te flaan. Het was een aangename voorjaarsdag; de bomen wierden groen en bloeiden; het gezicht der ontwakende natuur wekte in hem op nieuws de gedachte aan vrijheid op; hij benijdde eiken wandelaar, die zonder hinder de poort uittrad om de bekoorlijkheden der natuur te genieten; het was hem , als of hij het geweer wegwerpen en hen volgen moest. Ter middernacht Mond hij weder op dezen post; de b*fche postwagen pasfeerde om dezen tijd door de vesting en voor denzelven wierd de poort altijd geopend. De hoorn van den postillion wekte hem uit het diep nadenken over zijn gruuwzaam noodlot. De wagen ftond achter hem ftil; de officier ondervroeg de reizigers; een korporaal met enige foldaten opende de poort. Voortgefleept door de begeerte naar vrijheid, zette karel zijn geweer tegen het fchilderhuis en fprong op eens op het achterfle van den wagen, het welk voor de koffers en pakken , waarmede de wagen altijd beladen was, dienen moest. Om die goederen voor ftof en vuil te bewaren, zijn op dit gedeelte van den wagen hoge wan-  van OPLOPENDHEID. 39 wanden geplaatst en worden dezelve met gevlochte tenen horden overdekt. Ten gelukke voor karel was de wagen deze keer flechts met weinige pakkaadje beladen; hij vond dus genoeg ruimte tusfchen dezelve en ook verfcbeiden losfe dekkleden in de manden; fpoedig kroop hij daaronder en beveiligde zich daardoor om ontdekt te worden. De ondervraging der reizigers was afgelopen, de poort wierd geopend , en karel begon vrijer adem te halen, toen de wagen voortreed en achter denzelven de ophaalbruggen weder opgetrokken wierden. 'J oen de wagen nog geen half uur van de ftad af was, kondigden reeds de kanonnen den gantfehen oord aan, dat 'er een foldaat uit de vesiing gedeferteerd was. Derzelver gebulder beangftigde karels hart op nieuws; de op de been gebrachte boeren, de najagende huzaren zwermden weldra om den wagen rond, die intusfehen onverhinderd naar de grenzen voortrolde. Velen der zoekenden ondervroegen den postillion, of hem geen foldaat ontmoet ware ? En karels bloed flolde in zijne aderen zo dikwerf de postillion met een nadrukkelijk neen andwoordde. Eer de dag aanbrak, bereikte de wagen de grenzen en fpoedig daarop een klein fteedje van den vorst van m*, waar men van paarden wisfelde. Daar karel wist, dat hij hier in vrijheid was, kroop hij uit zijn fchuilhoek te voorfchijn en fteeg, terwijl juist een reiziger zijn koffer vorderde , zonder fchroom af. Alle reizigers, c 4 en  40 KAREL of de GEVOLGEN en vooral de konducteur ( * ) en postillion ftom den verbaasd, dat zij buiten bun weten een deler*, teur met zich gevoerd en zich tevens aan ene misdaad fchuldig gemaakt hadden. Alle beftormden karel met vragen; maar hij andwoordde niet , dankte flechts voor de gunflige gelegenheid en ijlde naar een nabij ftaande herberg om 'er uit te rusten en dan verder voort te wan-, delen. Met het zoet genot van vrijheid ontwaakte ook weder in hem de begeerte naar levensgenot. Te voren was de wensch naar een fpoedige en kortaanftaande dood zijne licffte gedachte; thans voel* de hij zich fterk genoeg om den last des levens nog langer te dragen en op nieuws de proef te ne* men, of voor hem hier beneden geen geluk ontkiemde, gene tevredenheid te vinden ware. Zo dra bij den dringenden honger geftild had, haakte het lichaam naar rust: hij huurde dan een achterkamertje en viel al ras in flaap, terwijl hij zich met het plan van zijn toekomftig leven wil* de bezig houden. Eerst tegen het einde van den dag ontwaakte hij; hij had dorst, ging naar de voorplaats en beefde terug, toen hij niet ver van zich (*) Bchalven den postillion of voerman is bij vele postwagens in Duitscliland van ftaatswegen nog een perfoon gefield, wiens post het is yoor de veiligheid der reizigers en derzelver;. goederen te waken, verfchillen onder dezelve voortekomen en in alles het opzicht en beduur over de wagen en den postillion, te hebben. Zodanig een perfoon wordt in fommige ftrekei^ Conductor, in andere Schermmeister genoemd.  van OPLOPENDHEID. 41 £ieh af een ouden man ftaan zag, die zeer veel naar zijn vader geleek. Terwijl hij zich zo zocht te plaatfen, dat hij die gelijkheid nader kon onderzoeken , kwam juist uit het nabij gelegen ftal een koetfier, tot welken de oude man zeide: gij moet aanftonds infpannen, anders komen wij voor het fluiten der poort niet te m*. De koetfier beloofde fpoed te maken en de oude man ging weg. karel zag nu den koetfier nauwkeuriger ip de ogen en bemerkte weldra ten duidelijkften, , dat dit de oude hans was, die reeds federt vele jaren bij zijn vader diende, hem dikwerf, toen hij nog een kleine jongen was , op het peerd getild en naar de peerdewedde medegenomen had. Dat de oude man zijn vader zelf was, bleek hem naar deze ontdekking ten allerzeker* ften. De treurige, lijdende trek, die in het ge* laat van den ouden man zo zichtbaar heerschte, en de bewustheid , dat hij naar m* reizen wilde , fchenen karel de overtuigendfte bewijzen ta zijn, dat de vader den weggelopen zoon vergeven zou en deze reis waarfchijnelijk ondernomen had, om hem uit zijne elende te redden. Hij ging dan naar den koetfier toe, die juist aan het infpannen van den wagen bezig was, vroeg naar den naam van zijn Heer en naar de reden van zijne reis; en deze was gewillig genoeg om van beide rekenfchap te geven. De naam bevestigde, dat hij goed gezien en den vader herkend had, en de oorzaak van deszelfs reis perste zijne ogen yele tranen af. Ach! zeide de koetfier, de ar* C 5 me  42 KAREL of de GEVOLGEN me heer heeft vele jaren in groten kommer ert jammer doorgebracht. Hij had een enigen zoon en die liep van hem af; niettegenftaande hij de halve wereld doorreisde om hem op te fporen , kreeg hij echter nimmer enig vertroostend naricht; reeds beweende hij hem als dood, toen hij op eens een brief van hem en daardoor het zeker bericht ontving, dut hij nog leefde en als gemeen foldaat te m*" in guarnizoen lag. Hij had van dat ogenblik af aan geen rust noch duur; hij reisde heen en weder en rijdt nu naar m* , om zijn verloren zoon weder te omhelzen. Ik verheuge 'er mij zelf over, voegde de koetfier 'er bij, ik zal mijn oude ogen wakker wrijven moeten, om dit te kunnen aanzien, want de arme heer heeft mij gedurende de lange reis al menige traan uit de ogen geperst, wanneer hij in den wagen met zich zeiven fprak, zijnen karel geloofde te zien, de opene armen naar hem uitftrekte en ze innig, maar ledig, aan zijn hart drukte. karel had nodig zich te berftellen, eer hij iets zeggen kon; ten laatften kreeg hij echter kracht genoeg, om den koetfier te verzoeken, hem bij zijn heer aan te melden. Zeg hem, zeide hij, dat ik zijnen zoon kenne, met hem bij de zelfde kompagnie gediend en wichtige narichten van hem te geven heb. De koetfier liep naar de kamer van zijn heer, en karel moest op ftaanden voet bij hem komen. Hoe gaat het mijn zoon? Welke berichten brengt gij mij van den ongeluk- ki-  van OPLOPENDHEID. 43 kigen? Hoe ziet hij 'er uit? Is hij recht groot geworden? Gelijkt hij naar mij? Denkt hij nog aan zijnen ouden vader? — Deze waren de vragen , waar mede de oude man karel in enen adem beftormde en uit het portuur bracht, waarin hij nog enigen tijd gewenscht had te blijven. Hij wierp zich aan de voeten van den ouden man neder: vader, riep hij fnikkende uit, uw ongelukkige zoon knielt voor u en wacht op uwe vergeving, op uwen zegen ! Het was ten uiterften aandoenelijk en boven alle befchrijving, hoe de vader zich moeite gaf om zijnen zoon te herkennen, dikwijls twijfelde, dikwijls geloofde, dat hij het was, en , daarvan ten laatften overtuigd, hem in de armen viel. Beider vreugde en wellust was groot en rein; derzelver uitlatingen waren dikwerf zo hevig, dat de oude vader meer dan eens op den grond nederzonk en nieuwe krachten verzamelen moest om het zoete, bedwelmende vaderlijk gevoel te kunnen genieten. Enige uren vervlogen in de gewone verwarring en zoete geestvervoering, welke op tonelen van dezen aard gemeenlijk volgen. Ieder ondervroeg, ieder vorderde andwoord ; maar nieuwe vragen, nieuw vreugdengevoel verdrongen de laatften , en verhinderden van beide zijden het zö driftig gewenschte verhaal der intusfchen voorgevallen omftandigheden. Reeds kwam de nacht aan, toen karel op de meer dan honderdmaal herhaalde vraag het naricht kreeg , dat ïijne moeder reeds voor twee jaren in het graf lag  m KAREL of de GEVOLGEN Jag en met angftige zorg en nadrukkelijken zegen over den verloren zoon van de wereld gefcheiden was. karels vreugdengenot week; zijn gevoel van wellust zonk; hij weende en kreeg daar door de nodige bedaardheid om zijn vaders vragen te beandwoorden. Op deszelfs verlangen moest hij hem alle omftandigheden zijnes levens mededelen; hij deed het naar waarheid; alleen verzweeg hij den diéfftal der jonge geitenhokken , dewijl hij zijns vaders gevoel kende en vooruit wist, dat hij hem denzelven nooit vergeven, maar in vlagen van oplopendheid altijd verwijten' zou. De oude man luisterde zwijgend toe en toonde dikwerf medelijden over het harde noodlot van zijn zoon; dan toen deze hem verhaalde, dat hij kaatje werkelijk trouwde, en zij zich, hoe zeer ze hem ontrouw geworden was, nog zijne vrouw noemde, bruischte zijne oplopendheid vreeslijk op, dewijl deze omftandigheid een geliefd plan vernietigde, het welk hij .op het eerfte bericht van het leven zijnes zoons ontworpen had, en nu zonder hinder hoopte ter uitvoer te brengen. In de nabuurfchap zijner goederen leefde een oud, maar zeer rijk edelman, wiens groot vermogen zijn enige dochter eenmaal erven moest. Deze was de boezemvriend van karels vader, bezat koelbloedigheid genoeg om de uitbarstingen van deszelfs oplopendheid met geduld en gelatenheid te verdragen en was hem dus lief en dierbaar geworden. Dikwerf, als deze beide vrienden bij elkander waren cn de een aan zijn ver- la-*  van OPLOPENDHEID. 4S toren zoon al Zuchtende dacht, dan zuchtte ook de andere en betuigde, dat hij zijne dochter en haar aanzienlijk erfgoed zo geern aan den zoon zijnes vriends zou aanvertrouwd hebben. Zo dra nu karels vader den brief open brak, dien deze aan zijne moeder gefchreven had , ijlde hij met dit vrolijk bericht naar zijnen vriend, herrinnerde hem zijne belofte en vond hem bereid en gewillig om dezelve te vervullen. Slechts maakte hij enige voorwaarden, die hij zelf beloofde te zullen bevorderlijk zijn; maar die hij uit hoofde van de aanzienelijke familie, waar medé hij verbonden was, voor onvermijdelijk noodzakelijk hield. Ene dezer voorwaarden was, dat karel niet als een gemeen, afgedankt foldaat zou terug keren ; reeds de blote bewustheid daarvan, hoe zeer ook niemand dit mogt te weten komen, kwetfte de hooghartigheid van den ouden man. Deze was federt lang met den *fchen gezant bekend geweest, had denzelven eens een groten dienst bewezen, kon dus met recht van hem een wederdienst vorderen en verwachtte ook zeker, den gezant daartoe gereed te zullen vinden. Hij fchreef dus aan denzelven, tekende hem de gehele gefteldheid der zake af en vorderde zijne beste pogingen bij den monarch, ten einde karel tot officier bevorderd worden en dan in die hoedanigheid zijn affcheid erlangen mogt. karels vader nam op zich, dezen brief den gezant zelf te overhandigen, ten einde het verzoek ook nog door  45 KAREL of De GEVOLGEN door dringende voordellen te onderdennen, enj ging nog dien zelfden dag naar de refidentieplaats op reis. De dankbare gezant beloofde alles, wat hem mogelijk was, te zullen in het werk dellen, en vorderde dadelijk van zijnen monarch deze gunst als ene beloning van zijnen langen getrouwen dienst. Deze was goedhartig genoeg, om hem zijn verzoek in te willigen, en zond'' hem voor karel ene officiers - acte. De gezant delde dezelve den verheugden vader ter hand, die nu in het aangename vooruitzicht, om zijn zoon als officier in de armen van zijn ouden vriend te voeren, en dan voor hem naar de hand zijner dochter te daan, naar u* op reis ging. karels huwelijk verijdelde thans geheel en al dit fchone plan. Hij duldde het gelaten, toen de in zijne hoop te leurgedelde vader hem daar over de bitterde verwijten deed, en zweeg zuchtende, toen deze van hem vorderde middelen ter verandering zijner omdandigheden optegeven. Dit fcheert en was indedaad onmogelijk , dewijl karel , als zijnde van den roomsch - katholijken Godsdienst, wel van zijn ongetrouwe vrouw kon gefcheiden worden, maar nooit het verlof verkrijgen kon, om, zo lang zij leefde, ene andere te trouwen. De uitbarstingen en dormen der gramfchap zijnes vaders vernieuwden zich allerhevigst^ toen karel ten laatden ronduit beleed, dat hij zijn vaandel ontrouw geworden en gedeferteerd was. De gedachte, dat zijn zoons naam aan  van OPLOPENDHEID. 4? aan de galg zou opgehangen worden, was voor den vader onverdragelijk; hij kon zijnen zoon dezen onberaden (tap niet vergeven en weigerde hem zijnen zegen, toen hij diep in den nacht, afgemat van al te veel nadenken, rust zocht, doch ze niet vond. Intusfchen had ook karel zich weder aan zwaarmoedigheid overgegeven; hij geloofde overtuigd te zijn, dat voor hem geen geluk kiemde, en dat hij hier beneden tot een eeuwig lijden beftemd was. Hij zat 's morgens gantsch onaandoenelijk en met een verflompt gevoel in de kamer van zijn nog fteeds morrenden vader, toen de knecht des adjudants van het regiment, waaronder karel diende, zich aanmeldde. Deze was karel nagezonden geworden, om van hem in vriendelijkheid de wijze zijner defertie te vernemen, op dat men de mogelijke navolging van dezelve zou kunnen voorkomen, en daarbij had hij inlast, om karel door overreding of f list tot terugkering te bewegen , dewijl volgens een wet de officier der wacht, van welke een foldaat deferteerde, zonder de minste verfchoning ftaande voets afgezet wierd, en men dus alles aanwenden wilde, om door ene nog mogelijke terugkering van den deferteur den wezenlijk onfchuldigen officier te redden. De waard had den adjudant reeds alles verhaald, wat hij door de bedienden vernomen had, en deze trad, onderricht, dat karel een rijken edelmans zoon was , in het vertrek. Hij verzocht karel, op de beleefdfta wij-  4$ KAREL of dè GEVOLGEN wijze om aan het eerfte oogmerk zijner komst tö willen voldoen, en deze voldeed daar aan wel gewillig, maar kon zieh echter niet onthouden, in dat verhaal vele waarheden te mengen, die den adjudant onmogelijk aangenaam zijn konden, De oude vader had tot nu toe ftilzwijgerid toegeluisterd, voelde nog immer diepe fmert over de vernietiging van zijn geliefkoosd plan en begon nu mede te fpreken met oogmerk om van den adjudant raad en hulp te ontvangen. Ten dien einde verhaalde hij hem alles, en de adjudant was maar al te gewillig om hem met goeden raad bij te flaan. Ten uiterften aangenaam was het den ouden man, toen de adjudant karels wettige verbindtenis met kaatje aanftonds in twijfel trok, Eens , zeide hij, lag ik zelf op werving, en weet dus' wat daarbij gebruik en gewoonte is; ik zou 'er u bijna voor durven inftaan, dat de priester, die uwen zoon trouwde , een verkleed werver geweest is; men doet dit dikwijls, ten einde den nieuw aangeworvenen te wille te zijn, wanneer zij met zulk een listig fchepfel in het werfhuis komen, en zij zijn dan nog veelal ten laatften recht dankbaar, wanneer zij, van deszelfs ontrouw overtuigd, dit onfchuldig bedrog vernemen. Gij kunt, voer hij voort, met uwen zoon zonder zwarigheid naar de vesting terug keren} de officiers-acte van den monarch befchut hem voor alle vrees van mishandeling; van het ogenblik af, dat dezelve ondertekend wierd, wis hij geen  van OPLOPENDHEID. 45 geen gemeen foldaat meer en konde dus in die hoedanigheid niet meer deferteren.- De officier, die hem te voren aanworf, ftaat thans in de vesting in guarnizoen; wij zullen aanftonds van hem horen , of het huwelijk van uw zoon op ene wettige wijze voltrokken zij ? Laat de zaak aan mij over; ik zal 'er naar uw wensch een eind van maken, want het ware in allen gevalle •ten hoogden onbillijk, wanneer zo een elendig fchepfel het plan van twee aanzienelijke famillien verijdelen zou. Echter is de vrijwillige terugkering van uwen zoon ten uiterden noodzakelijk, ■dewijl anders de wacht gehad hebbende officier afgezet en uw zoons naam zonder infchikkelijkheid aan de galg geflagen wordt. Zijne tegenwoordigheid , zijne acte zal de defertie geheel vernietigen en deze te minder vermoed worden, dewijl uw zoon buiten dat op ftaanden voet zijn affcheid vorderen zal. Mogelijk en waarfciiijnelijk is het, dat de adjudant in de daad uit overtuiging fprak; maar het was ook mogelijk, dat hij, van den uitflag onzeker, zijne orders , die op de listige terugvoering van den deferteur doelden, flechts diptelijk volgde. Genoeg, de oude vader was tea vollen overtuigd , dat deze raad goed was , hield alle list voor onmogelijk en bedreigde zijn zoon met zijnen vloek, wanneer hij een ogenblik aarzelen mogt hem naar de vesting te volgen. Hij hoorde niet eens naar zijn zoons verzoek om ten jainden vooraf een fchriftelijk regimentspardoa  30 KAR.EL of de GEVOLGEN te vorderen, hield dit voor geheel onnodig en verzekerde hem , dat men onder het oog van den vader den zoon geen het minde leed zou aandoen. Begeerte naar de uitvoering van zijn plan vervoerde den ouden man tot deze onvoorzichtigheid, die in elk opzicht berisplijk was. Ten laatften fchikte karel zich zonder morren in zijn noodlot, onderdrukte zijn angftïg onwillekeurig voorgevoel en geloofde bijna zelf, dat men onder zulke omftandigheden en uit hoofde van zijne vrijwillige terugkomst zijn misdrijf niet vermoeden zou. De peerden wierden dan ingefpannen. Vervolgens plaatfle karel zich, in een mantel gedoken, aan de zijde van zijnen nópenden vader, en nevens den wagen reed een oud korporaal van den adjudant. Nabij de grenzen moesten de peerden drinken; men hield ftil bij een eenzaam gelegen kroeg; ook karels vader gevoelde dorst en ging, vergezeld van den adjudant, in het huis. Doch karel bleef vol gedachten in den wagen zitten , waarvan de oude korporaal, die de paarden vasthield, niet ver af Mond. In aller ijl trad deze laatfie naar hem toe en fchudde hem zo lang, tot dat hij tot zich zeiven kwam. Mijnheer, zeide hij, gij loopt uwe dood te gemoet; uw vader zal tot wanhoop gebracht worden en u niet redden kunnen. Ik ftond gisteren achter den overften, toen hij bij God en zijne eer zwoer, dat gij, wanneer hij u in handen krijgen mogt, hangen zoudt. Ik diene reeds dertig jaren en heb nog nimmer beleefd, dat onze  van OPLOPENDHEID. 51 Se overften zijn eed gebroken heeft. Bij al wat heilig is, morgen hangt gij reeds aan de galg! Ik leide nu de paarden weg om te drinken; bedien u van dit ogenblik; het is zeker het laatfte! Terwijl de korporaal de paarden wegleidde, ftaarde karel met fchrik op de toekomst; gericht en galg (tonden voor zijn ogen; hij fprong dan uit den wagen cn haastte zich naar het nabij gelegen woud, het welk zij zo even waren doorgereden. Hij ijlde onophoudelijk yoorwaards; het gezicht van galg en fchandelijke dood verblindde nog fteeds zijn oog; eerst nu zag hij, dat hij op den postweg was , en had juist een zijdpad ingeflagen, toen hij paarden achter zich hoorde aankomen; hij liep al fterker voort, maar het gedruis kwam nader; hij zag om en kreeg zijn vader in het oog, die op het paard van den adjudant gezeten was. Sta .' jongen, fta ! fchreeuwde deze met ene vreeslijke ftem! Laat mij gaan, vader, laat mij gaan, riep karel, ik ontvlucht de galg. Dan deze doeg geen acht op zijn geroep, haalde hem weldra in en fprong van het paard. Wilt gij mij naar de galg (Iepen ? vroeg de zoon aan zijn vertoornden vader. Naar de galg, fchreeuwde deze, waar aan de naam van uwe eerwaardige familie reeds blinkt; hij moet uitgewischt worden, al zoudt gij 'er. zelf aan dood fpartelen. Ontegenzeggelijk is het, dat de vader deze woorden in woede fprak en ze onder zulk ene fchrikkelijke voorwaarde niet geern zou bewaarheid gezien hebben; maar zij D 2 ma-  5a KAREL of de GEVOLGEN maken in dit ogenblik op karels beangftigd hart een diepen indruk. Angst en fehrik vernietigden alle overleg, karel geloofde in de daad, dat zijn vader flechts de eer van zijn gedacht redden, en, kon het niet ander§, den buiten dat reeds lang gemisten zoon daar voor opofferen wilde. Onder deze omftandigheden hield hij zijn vader voor een gevaarlijken vijand en zocht hem op nieuws te ontvluchten. Nauwlijks had hij enige treden voorwaards gedaan, of zijn vader trok hem bij de hairen terug, zo dat hij achter over op den grond viel en zijn vader met een ontbloot zijdgeweer naast hem ftaan zag. Wilt gij mij vermoorden? vroeg karel. Ja ik wil u vermoorden! andwoordde de vader, indien gij nog een voet durft voorwaards zetten! Nu ontwaakte karels woede; hij fprong eensklaps op en ontweldigde den krachtelozen vader het zijdgeweer. Ik wil, ik moet vluchten, zeide hij met ene dreigende ftem en liep weder voort; dan zijn vader greep hem op nieuws bij den arm en floeg hem met de vuist in bet aangezicht. En juist in dit ogenblik meende karel gedruisch te horen ; hij vermoedde, dat de adjudant aankwam, wilde zich dus losrukken, maar kon niet, en fliet daarom met het zijdgeweer achter uit; waar op zijn ongelukkige vader, reutelende en ftcrvende , ter aarde viel. karel verzekerde, dat de floot onwilligkeurig en alleen uit begeerte om te vluchten gefchied was; hij zou ook aanftonds zijn voortge- lo-  van OPLOPENDHEID." 53 Jopen, zo niet het vrezelijk gereutel van zijnen ftervenden vader hem had ferug gehouden. Even als een nevel, die hem bedekt had, zonk alles nu van voor zijn gezicht weg, en de zekerheid van den moord ftond hem zo vast, als een rots, voor ogen. Hij iidderde en beefde; hij was buiten (iaat om het kleinfte lid van zijn lichaam te bewegen. De vader was niet meer; het bloed, het welk in het eerst, als om wraak roepende , uit zijn borst guste, ftond ftil en vloot niet meer. Ook kon karel in het vervolg niet zeggen: wanneer en hoe hij zich van het lijk zijnes vaders verwijderd hadj dan uit zijne eigene bekentenis bleek, dat hij, voor hij op het paard van den adjudant voortvluchtte, den vermoorden vader het horologie en de geldbeurs ontnam. Deze oinftandigheid verzwaarde de daad voor het gericht grotelijks; en echter betuigde karel , dat zijne ziel dezen roof niet ftellig gewild en zijn lichaam denzelven fchier werktuigelijk gepleegd had; dat hij — toen hij voor de eerfte maal het vermogen herkreeg om over zijne daad natedenken en zijn fchriklijken toeftand inte zien —• zich met de grootfte infpanning aller krachten niet herinneren kon, wanneer en hoe hij dien roof gepleegd had. Behelst deze bekentenis volkomene waarheid, dan is deze omftandigheid ten uiterften merkwaardig. De gedachte aan het vluchten had zijne ziel geheel en al ingenomen; de galg, de nabij zijnde D 3 lchan-  54 KAREL of de GEVOLGEN fchandelijke dood ftond voor hem; hij zocht zich aan dezelve te ontrukken en zelfs de moord zijns vaders was niet machtig genoeg om deze voorftelling te verdoven. Zijne ziel haakte ook nu nog naar middelen om zijne vlucht voort te zetten ; alleen een blik op de horologie - ketting van zijn vader en op het paard van den adjudant was dus mogelijk in ftaat, om hem tot dezen roof van beiden te verleiden, zonder dat zijn ziel 'er deel aan nam, of die daad zich in zijn geheugen prentte. 'Er wordt fterke inbeeldingskracht gevorderd, om zich in dezen enigen, mogelijken toeftand te verplaatfen; maar wanneer men de handelingen der menfchen toetst en derzelver aanleidendc oorzaken naarfpeurt, dan zal men vinden, dat vele van dezelve onwillekeurig verricht worden, offchoon ze ook het kenmerk dragen van een vast genomen en wel overlegd opzet. Toen karel zig voor de eerftemaal alles weder voor den geest brengen , denken en overleggen kon, was de avond reeds zeer fterk gevallen. Hij bevond zich in een grasrijke beemd, waarop zijn paard ongeftoord weidde. Achter hem ruischten de fparrebomen van een nabij gelegen woud; voor hem flikkerden op geen zeer verre afftand verfcheidene lichten. De teugel van het paard was hem uit de hand gevallen; het zelve liep vermoeid onder hem voort; in zijn linke hand hield hij de geroofde geldbeurs en het ho- ro-  van OPLOPENDHEID. 55 rologie; langen tijd was hij buiten ftaat om de verftijfde hand open te doen en kon zich niet dan allengskens, door voelen en betasten van het geen hij 'er in hield en door ingefpannen herinnering , van de mogelijkheid overtuigen, dat hij dit beide zijnen vermoorden vader ontroofd had. Zijn afgemat lichaam fidderde; hij viel krachteloos van het paard in het gras, deed moeite om zijn fchriklijken toefland te bezeffen en zonk in nieuwe ongevoeligheid terug. Uit de verte weergalmde gedurig het flaan van een torenklok; ijsfing en fchrik vielen op hem, toen hij elf telde, want zijn vermoorde vader ftond voor hem en fcheen hem te bedreigen. Vruchteloos zocht hij hem door een enige traan te verzoenen, dan derzelver bron fcheen uitgedroogd; de vreeslijke last van den moord lag op zijn hart, en het kon gene verlichting vinden. Toen de dag aanbrak, vermeerderde zijne angst; gretig wenschte hij de duisternis terug; de eerfte ftralen der zon verlichtten hem, maar hij kon derzelver glans r.'nt verdragen en liep weer het woud in. Dan de vrees voor ontdekking dreef hem op nieuws voorwaards; bevende naderde bij den weg, die met bochten naar een tamelijk fleedjen liep, terwijl zijn afgemat paard nog al fteeds onder hem voortwaggelde. Eer hij het fteedje bereikte, ontmoette hem een jood. Hoe zeer karel ook zocht te ontwijken met denzelven in gefprek te komen, wierd het hem echter onmogelijk, want de jood drong al D 4 meer  55 KAREL of de GEVOLGEN meer en meer op hem aan en vroeg hem eindelijk : of hij een deferteur was ? Daar karel hierop ja andwoordde, raadde hem de jood niet naar de ftad te rijden , dewijl men daar ligtelijk vermoeden kon, dat hij het paard geftolen had, en de vorst van het land uitdrukkelijk geboden had, alle dieven, al waren ze ook deferteurs,. weder naar * uitteleveren. In het algemeen, voegde de jood 'er bij, zijn de deferteurs bij ons niet al te veilig, want men heeft reeds meer voorbeelden, dat zij heimelijk zijn terug gevoerd geworden. Daar de fluwe eigenbaatzuehtige zag, dat dit verhaal op karel fterk werkte, bood hij zich aan, om het paard van hem te kopen en hem voor dat geld van kleêren te voorzien. Deze aanbieding was karel om meer dan ene reden ten hoogflen aangenaam, maar vooral, om dat hij zich daardoor tegen alle ontdekking i» veiligheid hoopte te ftellen ; hij verzocht dies den jood, hem dezen dienst te bewijzen en wierd daarop van denzelven langs een bijpad naar het dorp geleid, waar in de jood woonde. Hier herinnerde zich karel voor de eerfte maal weder zijne goudbeurs; bij den jood vond hij klederenvan allerlei foort, zocht 'er de besten voor zich uit, en toen deze hem de kleêren voor de waarde van het paard niet wilde geven, beloofde hij hem in baar geld te betalen. Zo dra de jood zag dat hij goud bij zich had, deed bij hem nieuwe voorHagen, verkocht hem ook linnegoed van onderfcheiden foort en ten laatften ook een veel Hechter,  van OPLOPENDHEID. 57 ter, maar toch een veel duurder paard. Dat de jood bij dezen gantfchen handel op winst uit was en^ze ook rijkelijk inoogstte, kan men ligt begrijpen; echter was karel 'er mede te vrede, dewijl hij daardoor in (iaat gefield was, zijne reize zonder waarfchijnelijken hinder verder voort te zetten. Door den jood had hij vernomen, dat hij 's daags te voren negen mijlen ver gereden was, want op dien afftand lag, naar het zeggen van den jood, het naastbij gelegen fteedje van de ftad , waar hij zijn vader had weergevonden. karel gevoelde zich zeer gefterkt, toen hij het huis van den jood verliet; hij kon vrijer ademhalen, en voor de ecrftcmaal rolden tranenlangs zijn wangen, toen hij over zijn ongclukkigen toefland nadacht. Zonder hinder zettede hij zijne reis door het Duitfche rijk naar Holland voort; hij gaf zich voor een koopman uit en wekte nergens enig vermoeden. Zijn oogmerk was, om zich te Amfterdam op een Amerikaansch fchip te begeven en daar mede naar een werelddeel over te fteken, waar hij voor zijn elendig leven wel niet rust, maar doch zekerheid en verlenging hoopte te vinden, want naar zijne betuiging was het leven hem nu lief en dierbaar geworden ; te voren was zelfmoord zijne geliefkoosde gedachten, dan nu had hij van denzelven een afgrijzen; hij ijsde voor de eeuwigheid, dewijl hij ddar ftraf voor zijn misdrijf wachtte, en hetzelve hier door goede daden vooraf vergoeden wilde. D 5 Toen  53 KAREL of de GEVOLGEN Toen hij dicht bij Manhetm binnen een klein fteedje gegaan was om aldaar te overnachten, kwam hem In de herberg op den trap een jong mensen tegen, die hem ftrak in de ogen zag en kort daarop, onder voorwendfel, dat hij zich in het nommer vergist had, weder in zijn kamer tredende , hem met grote nieuwsgierigheid bekeek, karels hart klopte fterk, want hij vermoedde, dat hij ontdekt was, en maakte reeds het plan om weder op de vlucht te gaan, toen de jonge vreemdeling, vergezeld door een gerichtsperfoon en wacht, voor de twedemaal in zijn kamer trad. karels verwarring was onbelchrijflijk groot; dan hij kwam enigermate tot verhaal, toen de gerichtsperfoon van hem, uit naam van den vreemdeling verklaring vorderde: hoe hij aan deze kleêren en aan dien mantel gekomen was, en hoe hij het wettig eigendom aan dezelve bewijzen kon. — karel betuigde op ftaanden voet, dat hij beiden gekocht had; dan toen hij de plaats en den verkoper noemen zou en gevoelde, dat hij daardoor den jood verraden moest, en zijn vadermoord dus naar de hoogfte waarfchijntlijkheid ontdekt kon worden, nam hij ziin toevlucht tot een leugen en andwoordde , dat hij den naam van den verkoper niet wist, maar de kleêren te Frankfort van een jood gekocht had. Het gericht was natuurlijkerwijze met deze algemene andwoorden niet te vreden; het vorderde bewijzen van zijnen ftand en van zijn goed gedrag, karel was buiten ftaat hier aan  van OPLOPENDHEID. 59 aan te voldoen, wederfprak zichzelven meermalen en vermeerderde daardoor het vermoeden tegen hem. Men onderzocht zijn mantelzak en de vreemdeling herkende het merendeel van het linnengoed en nog andere kleinigheden van het geen hem door een roverbende in het *fche woud was ontnomen geworden. Aanftonds legde hij beflag op het geld, het welk men in karels goudbeurs vond, daar hem ene dergelijke foinme irt dergelijke fpecie was ontroofd geworden. Door pasfen, brieven en getuigen gaf de aanklager bewijzen van zijnen ftand en beroepsbezigheid; maar daar karel van zijn leugenachtig verhaal geen bewijs kon te berde brengen, moest hij het zich getroosten naar de gevangenis gevoerd te worden. Bij het eerfte verhoor hield karel ftaande, dat hij de zoon van een rijken handelaar in linnen uit het fteedje Rumburg in Bohemen was; dat hij om zaken van zijn vader naar Holland reisde en daar een kontrakt ter aflevering van linnen fluiten moest. Zijn vader, verhaalde hij, was door den handel rijk geworden, maar gedroeg zich echter nog zeer burgerlijk, en had hem, offchoon hij zijn enige zoon was, nimmer willen veroorloven , zich als andere koopmanszonen naar de mode te kleden. Hij had echter de verzoeking, om ten minsten op reis beter kleêren te dragen, niet kunnen wederftaan en was door deze drift in het ongeluk gekomen om ge- flo-  <5ö KAREL of de GEVOLGEN ftolen klederen en linnegoed te kopen. Hij wirde, dus eindigde hij, den geroofden zijn eigendom geern terug geven, als ook het goed, dat zijn wezenlijk eigendom was , 20 lang bij het gerecht in bewaring geven, tot dat hij de dwaling, waarin men ten-dien aanzien verkeerde, bewijzen kon. Alleen verzocht hij, dat men 'er hem zo veel, als voor zijne reis naar Holland nodig was, van geven en dezelve niet langer verhinderen mogt, dewijl van derzelver befpoediging het wel flagen van zijnen handel afhing. Door welk fchijnbaar gegrond verhaal karel allerzekerst hoopte, zich uit het arrest te zullen bevrijd zien. Wat aanbelangt het gewillig overgeven zijner gantfche plunje; dit deed hij geern, daar hem bij ene rondborstige bekentenis, naar zijne gewisfe overtuiging, ontdekking en een fchandvolle dood te vrezen Ronden. Dan het gericht befloot anders; zijn dringend verzoek wierd van de hand gewezen, hij in de gevangenis terug gevoerd en tot nafporing der waarheid op ftaanden voet van fladswegen naar Rumburg in Bohemen gefchreven. Zeer natuurlijk volgde binnen enige weken hierop het andwoord, dat te Rumburg geen koopman van dien naam woonde; dat niemand zijn zoon, uit hoofde van koophandel, van daar naar Holland gezonden had, en dat de^ gevangene een landloper zijn moest, die door dit valsch voorgeven de rechtveerdige Rraffe zocht te ontkomen. Door dit naricht wierd de toe-  van OPLOPENDHEID. 6.: toeftand van karel zeer, verergerd en zijne verhoren menigvuldiger en geftrenger. Hij zocht zich wel door nieuwe leugens te ontfchuldigen, doch wierd 'er telkens van overtuigd, en kon ten laatften de daad flechts ontkennen, maar zich niet bevrijden van het fteeds toenemend kwaad vermoeden. Dat deze leugenen het geduld van den rechter moesten afmatten, behoeft nauwlijks gezegd te worden ; zo dat zij ten laatften ene ware opgave van zijne geboorteplaats, van zijne levenswijze en van het oogmerk zijner reize vorderden, onder bedreiging van den pijnbank, in geval hij hier aan niet voldeed. In dezen gevaarlijken ftand van zaken viel karel in, dat een fchoolmeesters zoon uit Saxen met hem onder ene kompagnie geftaan had; dat deze een half jaar te voren gedeferteerd was en hem eens zijne gantfche levensgefchiedenis in vertrouwen medegedeeld had. Van deze omflandigheid befloot hij gebruik te maken, verhaalde dus deze gefchiedenis als zijne eigene en op de navraag van wege het gericht wierd dezelve bevestigd, dewijl die perfoon waarlijk gedeferteerd was en vrienden en aanverwanten de omftandigheden, die karel verhaalde , zuivere waarheid erkenden te wezen. Een geluk was het voor den laatften, dat die perfoon na zijne defertie niet naar huis was gekeerd, niet aan zijne vrienden gefchreven had, tot nog toe waarfchijnelijk in de wijde wereld omzworf en het van daar onmogelijk wierd, de Valschheid dier vertelling te ontdekken. Ech-  KAREL of de GEVOLGEN Echter wierd karel thans door het gericht niet beter behandeld, daar de gelukkige bevesug.ng van zijn verdicht verhaal alleen verandering bragt in de vragen, waarop men van gerichtswege bepaald andwoord vorderde. Gij waart, zei men hem , de zoon van een armen fchoolmeester, wierd tet noodzakelijkheid foldaat en deferteerde naar uwe eigen bekentenis in een linnen kiel; waarvan daan kreeg gij dan die volle geldbeurs, dit fchone zakhorologie? karel gaf voor, dat hij het beide in een bosch, waarvan hij den naam niet kende, gevonden, en vervolgens een deel van dit geld tot den aankoop dier klederen belteed had welke hem zo onfchuldig in een zo groot ongeluk geftort hadden. Hier wierd de loop van zijn rechtsgeding duister, want karel kon zelf de eerfte aanleidende oorzaken niet nauwkeuriger bepalen. Het gericht befloot dies om hem op den pijnbank te brengen; dan daar de menschlievende vorst van dat land de bekrachtiging van zodanige befluiten uitdrukkelijk aan zich behouden had, zo vond deze den misdadiger niet ftraf. baar genoeg om hem dus te pijnden en vernietigde het beiluit van het gericht. Na dezen tijd zat karel nog vier maanden in de gevangenis wierd doch eindelijk voor de balie gevoerd en hem aangezegd, dat hij wegens hoogst bedenkelijke vermoedens, van welke hij zich niet had kunnen zuiveren, tot een fesjarigen arbeid aan de vestingen veroordeeld was. Aanftonds daarop wierd hij weggevoerd en genoodzaakt om nevens an-  van OPLOPENDHEID. 63 andere misdadigers in de kruiwagen te lopen. Hij verzekerde, dat hij deze ftraf met de grootfte onderworpenheid aan den onuitvorfchelijken wil van God voornam te ondergaan, dewijl hij ze voor een middel hield om de fchrikkelijke misdaad, die hem onophoudelijk folterde, te verzoenen. Ook wekte zijne lijdende en gelaten houding, maar nog meer zijne jeugdige en fchone geftalte weldra het mededogen van goede burgers en de warme deelneming van menig gevoelig meisje op. Wanneer hij in de kruiwagen ging, ontving hij dus rijkelijke aalmoefen, waardoor bij zich ten minsten beteren kost kon aanfchaifen. Juist was 'er een jaar van zijn lijden verlopen en hij voornemens om in den avond tusfchen de overige gevangenen naar den kerker terug te keren , toen een geeuwhonger hem noodzaakte, om van de aalmoezen, die hij op dezen dag gekregen had, voor zich een brood en. wat boter te kopen. De winkelierller legde de laatfte op het blad van een nieuwspapier, waarop hij weder in de rij der gevangenen trad. Aan dezen was het fmts geruimen tijd veroorloofd geweest, op een befloten voorplein van het tuchthuis nog een uur uitterusten, voor dat zij in hun dompig flaapverblijf opgefloteu wierden. Dezen tijd gebruikte karel om zijnen honger te ftillen, at zijn brood en boter in allen haast op, en nam ten laatften bij enkel toeval het nieuwspapier, het welk naast hem op den grond lag, in handen. Verbazing greep hem aan, toen hij daarin al aanftonds  H KAREL o f d e GEVOLGEN ftonds zijn waren naam las; hij beefde en Adderde en vreesde in het eerst de opgave van zijne misdaad en de befchrijving van zijn perfoon daarin te zullen vinden. In dit vermoeden wilde hij «ut papier ogenblikkelijk verfcheuren; maar een geheim voorgevoel hield hem terug cn dwong hem hetzelve onwillekeurig te lezen. Het behelsde het volgende bericht: „ Op plichtmatigen aan„ drang der vrienden en aanverwanten van den „ in het *fche woud door rovers vermoorden, erf! „ leen- en gerichtsheer, hans van h*, wordt „ deszelfs enigfte zoon, karel van h*, hierme„ de uitgenodigd, om de aanzienlijke vaderlijke „ erfenis of te komen aanvaarden, of ten min„ ften binnen drie maanden van zijne onbekende „ verblijfplaats aan het gericht of aan zijne vrien„ den bericht te geven. Vrouwe elizabeth ,, van z* biedt zich in dit geval aan, om hem „ aangaande alles nauwkeurige narichten te be„ zorgen en alle zijne mogelijke twijfelingen op „ de meest gerustftellende wijze optelosfen " Thans gevoelde karel voor de eerfte maal het fchnkkehjke van zijnen toeftand in deszelfs -ehelen omvang; hij bleef den gehelen nacht zólder dapen, nam verfchillende befluiten en verworp ze telkens op nieuw. Vrouwe elizabeth van z*, die zich aanbood om met hem in briefwisreling te treden en hem te troosten, was die oude tante, bij welke hij de eerfte jaren zijner jeugd had doorgebracht. In den aanvang wilde hy aan haar fchrijven, haar *ijn rampvol noodlot be-  van ÖPLÖP'ENDHËÏD. 65 ïbékend maken en haar om uitredding fmëken-; ■dan wanneer bij overwoog, dat juist daardoor zijn vadermoord moest ontdekt worden, verwierp hij dit voornemen, zag naar andere middelen om, vond "er geen en befloot dus niet flechts zich 'geheel ftfl'te houden, maar ook de jaren zijner ftraf geduldig door te ftaan en dan eerst zijne Vrienden van zijn leven naricht te geven. Dit befluit was een gevolg zo van overleg als van noodzakelijkheid, want wilde hij van zijne vrienden hopen, dat zij hem uk-de gevangenis verlos"fen zouden, dan wierd derzelver perfonele tegenwoordigheid gevorderd, om het gericht te kunnen overtuigen. In welk geval het zeer natuurlijk en overeenkomftig met den gewonen 'loop der dingen ware, dat deze vrienden de oorzaak van de verberging zijnes naams, als mede de'.aanleiding, hoe hij zo veel geld bij zich hebben kon, zochten te onderzoeken ; en dan was het doch ver weg het waaffchijnelijkst, dat door dit onderzoek de roof, dien hij aan zijnen vader pleegde, te eer zoude ontdekt worden, dewijl het horologie, het welk de beftolen vreemdeling niet voor het zijne erkend had, nog fteeds onder het gericht berustte en door zijne vrienden voor dat van zijnen vader moest erkend worden. Van alle deze gevolgen , die zijnen toeftand nog zeer verergeren moesten, geheel overtuigd, arbeidde hij zonder morren voort, en wachtte het eind zijner ftraf zuchtende af. In den volgenden winter moest hij met vijf andere misda-  65 KAREL of de GEVOLGEN digers in het huis van den burgemeester hout zagen en kloven. Juist was het een zeer ftrenge winter, zo dat hij, om zich een weinig tegen de koude te befchutten, en het medelijden van 't keukenmeisje op te wekken, in de keuken bij den haard trad, en terwijl hij zijne verkleumde handen warmde , aan een ftuk droog brood kauwde. Het jong en fchoon keukenmeisje gaf hem een weinig vleesch en foep en ging toen aan een kleine tafel de uitgaven van den dag opfchrijven. Toen karel haar zag fchrijven, wierd in hem ene onwillekeurige en heftige begeerte gaande, om zijnen vrienden ten minsten van zijn leven naricht te geven. Hij trad dan naar het keukenmeisje toe, bewonderde haar fchoon fchrift, maakte daardoor de vrouwelijke eerzucht gaande en vroeg haar eindelijk: of zij hem wel een groten dienst bewijzen en in zijn naam een brief fchrijven wilde , waarvan hij haar den inhoud zou vóórzeggen ? Het keukenmeisje was aanftonds gereed om aan zijn verzoek te voldoen; waarop hij haar het volgende vóórzeide: „ De „ ongelukkige karel leeft nog; voor dat hij ,, echter zijnen vrienden zijn verblijf ontdekken kan, verlangt hij te weten, of zijn harde en „ ongelukkige vader wezenlijk door rovers is, „ vermoord geworden; of men niet even als zijn vader daarop ftaan zal, dat hij naar het regi,, ment, van het welk noodzakelijkheid en elen„ de hem verwijderden, terug kere, en of het „ aanzien zijner vrienden niet konde bewerken, „ dat  Van OPLOPENDHEID. » dat hij van hetzelve een behoorlijk affcheid " VefI;reeg' hiJ geval, dat dit hem ont- „ xegd wierde, vastelijk befloten is, iiever ^ „ leven lang in het verborgene en in de onver„ diende en hardde elende te verfmachten, dan „ befchimpt en eerloos in ene familie te leven -die hem, uit hoofde daarvan, verachten en * vererenswaardige » tam iin ftaat is' °m hem op deze vragen 4» -steellende andwoordeu te geven, bidt 1n „ bezweert hij haar, hem dezelve zo fpoedig mo- » ff °nder nevensgaande adres te d" n „ toekomen " En nu verzocht Mj ^ ^ meisje, er haar naam en adres bij te voeden en er een adres aan de vrouwe van z* °op te fchrijven. p Zeer natuurlijk was het, dat hij hierdoor de mmmm^M van dit meisje opwekte, welke inj dan ook beloofde in het vervolg te zu len b -d,gen en dezen haren dienst rijkelijk t" belonen wanneer •« gunstige berichten op volgen -gten. Ondertusfchen zeide hij haar nu flechts n vertrouwen, dat hij onverdiend en onfchuldi] „ ƒ en kerker verfmachtte, mogelijk weldra met gro! 12 T1;2?bevrijd worden'en badi^ n Ia u S «tfchiedenis aan niemand te ontdekken Plet keukenmeisje beloofde het laa . en zeide hem daarteboven toe, hem het and. woord aanftonds en ongeopend te zullen ter hand ftellen. Bij dit gefprek had zij gelegenheid, om ***ml van meer nabij te bezien; zijne wel gl E 2 ^ s vorm*  o'8 KAREL of de GEVOLGEN vormde geftalte, zijn onbekend, maar in allen gevalle ongelukkig noodlot roerde haar open hart geweldig, zo dat zij van dit ogenblik af zich moeite gaf om hem de fprekendfte bewijzen van haar medelijden te tonen; zij zond of bracht hem eiken dag enige fpijze, zocht hem overal op, en ten laatften verhinderden zijne ketenen haar zelfs niet, om 'er openhartig voor uittekornen , dat hij voor haar hart niet onverfchillig was. In den aanvang kostte het aan karel moeite, dankbaar te zijn: dan weldra was moeite en dwang niet meer nodig; ook hij vond het keukenmeisje beminnenswaardig, en wanneer hij, gelijk dit dikwerf gebeurde, in het huis van den burgemeester arbeidde, en zij hem heimelijk en vrijwillig kuschte, dan gevoelde hij den last der ketenen niet, dan fcheen het hem toe, als of hij in haren arm de verlorene rust en zijn geluk kon wedervinden. Hoe meer de tijd naderde, waarin het andwoord van zijne tante aankomen kon, des te meer wies de angst en vrees in het hart van karel. Zeer dikwerf had hij berouw over den voorbarigen flap, dien hij gedaan had, geloofde als zeker vooruit te zien, dat dezelve ter ontdekking van den moord zou kunnen leiden, en bracht menigen nacht flapeloos door. Dikwerf troostte hij zich ook met aangenamer hoop, dewijl hij in den brief opzettelijk de vrees, als of bij weder naar het regiment zou moeten terug keren, voor de oorzaak zijner vlucht en tegen- woor-  van OPLOPENDHEID. ó9 woordige geheimhouding van zijn verblijf opgegeven had, en ook geloofde zich daarmede voor het gericht te kunnen verontfchuldigen; maar wanneer hij zich weder het geld en voornamelijk het horologie van zijn vader herinnerde, dan Hortte het gebouw zijner hoop in en hij zag angftig in ene vrezelijke toekomst. Zijne getrouwe geliefde had op zijn begeerte in den brief aan de tante verzocht, dat zij op het adres van het andwoord zetten zou: deze zal van het postkamer afgehaald worden. Daardoor wilde karel alle mogelijke ontdekking verhinderen, en voorkomen , dat de brief in handen van den burgemeester geraakte, en door hem misfchien opengebroken wierde. Dan deze voorzichtigheid maakte ook noodzakelijk, dat het keukenmeisje tweemaal 's weeks naar het posthuis gaan en naar dien brief onderzoek doen moest. Na vier weken, juist op een tijd, dat hij weder aan het huis van den burgemeester arbeidde, reed 'snamiddags ten twee uren de postwagen voorbij; waarop het keukenmeisje aanftohds uitging , terwijl haar wenk hem duidelijk te verftaan gaf, dat zij zich fpoedde om naar den brief onderzoek te gaan doen. Reeds begon het te fchemeren, reeds zocht men haar in het gantfche huis, daar zij tot nu toe nog niet was terug gekomen, en zo aanftonds zou karel weder naar zijne gevangenis keren, toen een wagen voor de deur ftil hield, en kakels tante met het keukenmeisje van denzelven affteeg. E 2 „ Daar  7& KAREL of de GEVOLGEN „ Daar Haat hij;" zeide het keukenmeisje met tranen in de ogen tegen de tante , die op haren arm leunde, en het oog fiijf op hem gevestigd hield. In dit ogenblik herkende karel zijne oude, bevende tante; en haar blik, als ook het voorgevoel van zijn fchrikkelijk noodlot overweldigden zijne krachten zodanig, dat hij onmachtig ter aarde zeeg. Toen hij weder denken en gevoelen kon, lag hij in een zindelijk vertrek op een bed; naast hem ftond een heelmeester, die hem adergelaten had en nu bezig was met op .den arm een verband te leggen , en niet ver daar van daan zat zijne tante, welke de burgemeester zocht te troosten. Zijne eerfte ademhaling wekte de opmerkzaamheid zijner tante op, die dan nu ook onder het wringen harer handen naar 'hem toetrad en zich al wenende op zijn bed wierp. „ Ongelukkige zoon van mijne geliefde zuster, ,, riep zij uit, hoe diep zijt gij gevallen! In „ dien ftaat hoopte ik u niet weder te vinden ! „ O is het mogelijk, dat gij een rover kondt „ worden! Gij waart in uwe jeugd een zo goe,, de, zachtzinnige jongen; gij kunt niet zo „ fchrikkelijk verwilderd zijn, niet alle mijne les„ fen vergeten hebben! Geern wilde ik kunnen „ geloven, het geen men mij zoekt optedringen, „ dat gij mijn karel niet zijt; maar uwe gelaats„ trekken en het lidteken op uwe wang over,, tuigen 'er mij maar al te duidelijk van. Zijt „ gij karel, fpreek ongelukkige, zijt gij mijn „ karel?" — „ Ik ben het," andwoordde hij al  van OPLOPENDHEID. 71 al zuchtende. — „ Hij is het, riep zij half in den toon van vreugde en half in dien van wedom uit, hij is het! Ach dan kan hij ook geen rover zijn! " — karel fchudde het hoofd, en de vreugde der goede vrouw nam toe; zij kuschte hem, gaf zich moeite om den burgemeester van zijne onfchuld te overtuigen, en deze was goedhartig genoeg om zich te houden, ais of hij deze overtuiging voor mogelijk hield; nochtans vorderde hij kort daarna van karel zeiven een omftandig verhaal van zijne lotgevallen en de bewijzen zijner onfchuld. karel verwachtte reeds lang deze fchrikkelijke vraag; dan daar hij voor het tegenwoordige geen andwoord geven wilde noch konde, ontfchuldigde hij zich met zijne zwakheid. Morgen, zeide hij met een zwakke ftem en met nagebootfte infpanning aller krachten, morgen; thans ben ik 'er niet toe in ftaat. Zijne list gelukte, want de burgemeester drong 'er niet verder op aan en de tante erlangde ook weldra van denzelven de inwilliging van haar verzoek, dat karel dezen nacht in zijn huis flapen mogt. In het hart van de goede vrouw had karel nieuwe hoop verwekt, die zich fleeds al meer en meer verfterkt had; naar den aart van den bijna kindfchen ouderdom was zij praatachtig, en begon dus nu ook honderd vertellingen, zonder ene van dezelve ten einde te brengen, en verzekerde dan fteeds den burgemeester, dat haar karel zeer zeker onfchuldig was. Een groot pak E 4 zonk  7* KAREL of de GEVOLGEN zonk karel van het hart, toen de burgemeester zich eindelijk bezigheidshalve verwijderde en karel nu de vrije gelegendheid kreeg, om te vragen , het geen hem ter zijner ontfchuldiging het. noodzakelijkfie toefcheen. Inzonderheid vorschte hij naar het ongelukkig uiteinde van zijnen vader en naar de gronden van het vermoeden, dat deze door rovers zou zijn omgebracht geworden , want in dit verhaal meende hij tot zijne uitredding (lof te zullen vinden en vond 'er die ook dadelijk in» De tante vertelde hem, dat de moord van zijnen vader door rovers handen niet bloot vermoeden,. maar zekerheid was. Toen gij, fprak zij, tegen alle gedachten aan nabij de grenzen ontvloodt en uw vader kort daarop deze vlucht ontdekte, (leeg hij op het paard van den adjudant en reed u, achter na. Waarfchijnlijk hoopte hij u in een zeker groot woud weder te vinden en doeg den weg daar henen in; dit wierd door den adjudant en zijn korporaal duidelijk gezien. Toen hij nu na enige uren niet terug kwam , wierden zijne bedienden en koetfier over hem bekommerd, zo dat zij, vergezeld door den adjudant, paarden namen en naar het woud reden.. Zodra zij daar in kwamen, zagen zij van verre enige lieden, op wien zij aanftonds toereden; dan deze lieden zetteden het op een lopen, en toen zij nader bij kwamen, vonden zij uwën ongelukkigen vader vermoord en nakend op den grond liggen. Dit ijsfelijk gezicht en de hevige fchrik, die hun op het lijf viel, verhinderden hun de daders op. ftaan-  van OPLOPENDHEID. n ftaanden voet na te zetten, en toen. zij dit ondernamen, waren die lieden reeds uit hun oog verdwenen.. De vrees van een dergelijk lot te. zullen ondergaan, en, wanneer zij in het eenzaam woud zonder hulp te kunnen verwachten aangevallen wierden, mogelijk voor de al te grote menigte van rovers te zullen moeten onderdoen „ noodzaakte hen om terug te keren. Toen zij nu reeds weêr aan den buitenkant van het bosch kwamen, zagen zij twee jonge kareis, die een pakje droegen, en derzelver in het oogvallende poging, waar mede zij hen zochten te ontwijken, maakte hen alle opmerkzaam. Zij zetteden hen dus na,, haalden ze ras in en vonden in het pakje, het welk zij droegen, de bebloedde klederenvan uwen vader. De adjudant voerde hen zelf voor het gericht, alwaar zij bekenden, dat zij tot ene talrijke roverbende, die zich in de holen der rotfen binnen dit woud ophield en de reizigers aanviel, behoorden; doch tevens verzekerden zij„ dat zij nog geen enen moord gepleegd, noch ook uwen vader vermoord hadden, maar dat zij. flechts van enige vluchtende rovers dit pakje, als ook den last gekregen hadden, om hetzelve naar een zekeren jood te l* te brengen, die federt langen tijd de door hun geroofde goederen opkocht en alles weder in vreemde landen zocht te verkopen. Van die holen der rotfen gaven zij ene nauwkeurige befchrijving; dan , daar zij verzekerden, dat een groot aantal moedige rovers zich daarin onthielden, moest vooraf een kom-. E 5 pag-  74 KAREL of de GEVOLGEN pagnie fbldaten te hulp geroepen worden om deze holen met nadruk en een zeker goed gevolg te kunnen aantasten. Daar nu bij het maken van deze toebereidfelen een gantfche dag verliep, en de rovers waarfchijnelijk van het gevangennemen hunner makkers bericht ontvangen hadden, vond men de holen leeg, en in het gantfche woud geen fpoor van een hunner; ook de jood, dien het gericht intusfchen ging opzoeken, was weggevlucht; flechts vond men in deszelfs flal het paard van den adjudant en gevolgelijk het zeker bewijs, dat hij met de rovers in nauwe verftandhouding leefde, en dat dezen dus allerzekerst uwen armen vader vermoord hadden. Zelfs lochenden de gevangen rovers de daad niet, daar de bebloedde klederen tegen hun getuigden; alleenlijk hielden zij tot hunne dood toe, die zij uit hoofde van andere bekende roverijen ondergingen, ftaande, dat niet zij, maar waarfchijnelijk hunne ontvluchtte makkers uwen vader vermoord hadden, dewijl zij van hun de klederen en den last ontvangen hadden, om niet naar den gemenen weg te gaan, maar de klederen in allerijl naar den jood te brengen. Zelfs verklaarden de adjudant en de bedienden voor het gericht rond uit, dat de rovers, die zij bij het lijk van uwen vader zagen, niet geleken naar die, welken zij naderhand gevangen namen. Na dit omftandig verhaal vorderde de tante ene gelijk gedienftigheid van karel en verlangde voornamelijk te weten: waarom hij zich voor den  van OPLOPENDHEID. 75 den zoon van een Saxifchen fchoolmeester had uitgegeven? waarom hij niet zijnen waren ftand naar waarheid had bekend gemaakt, en om wat rede hij zich als een rover had laten veroordelen? Deze vragen wilde en konde karel nog niet beandwoorden; reeds fchakelden zich denkbeelden tot zijne mogelijke redding aaneen, dan zij waren nog niet in orde gefchikt, waar toe hij nu nog geern tijd wou winnen, weswegens hij zich ontfchuldigde met zijne zeer grote vermoeidheid en beloofde den volgenden morgen zijn verhaal te doen. Daar hij bovendien de tante verzekerde , dat hij geheel onfchuldig was en alleen uit al te grote vrees voor de oplopendheid van zijnen vader, dien hij meende nog in leven te zijn, zich had fchuil en onbekend gehouden, vergunde zij hem gewillig dit uitftel en ging zich weldra aan het avondeten zetten met den burgemeester, die haar thans met uitftekende hoogachting bejegende, uit hoofde dat de prefident van het landsheerlijk collegie tot hem gezonden, haar aan hem als ene dame van rang aanbevolen en van, alles nauwkeurige berichten gevorderd had. Zelfs karel. wierd thans met grotere hoogachting behandeld; men maakte de ketenen van zijne voeten los, en de wacht, die in zijne kamer bleef, fcheen meer tot zijne oppasfing dan bewaking beftemd te wezen; ook ftoorde men hem niet in het allerminste in het nadenken van het plan, het welk hij thans tot zijne nodige redding ont-  76 KAREL of de GEVOLGEN ontwierp. Voor dat hij dit plan volvoerde , reken ik het mijnen plicht, de gapingen van mijn verhaal aantevullen en mijnen lezeren te berichten: hoe het kwam, dat karels tante zo plotfelings aan den arm van het keukenmeisje in het huis van den burgemeester verfcheen. — Zij was onder alie verre en naaste aanverwanten van den ongelukkigen karel de enige, die deszelfs terugkomst van harten wenschte, dewijl zij op. de rijke erfenis geen .aanfpraak maken kon en boven dien haren, voormaligen aankwekeling met moederlijke tederheid beminde. Op haar verlangen wierd de uitnodiging, die k/irel zo toevallig las, in alle nieuwspapieren geplaatst; en reeds, wanhoopte die goede oude vrouw, aan het welgelukken van dit veelbelovende middel, toen zij den brief van het keukenmeisje ontving. Hare vreugde deswegens was zuiver en groot; dan, daar zij uit den inhoud duidelijk bemerkte, dat karel zijns vaders geftrengheid en oplopendheid nog fteeds fcheen te vrezen, deszelfs dood niet fcheen te geloven en zich mogelijk nog langer verbergen zou, befloot zij op ftaanden voet, ongeacht het ruwe jaarfaizoen, naar de ftad, waar uit de brief gezonden was, te reizen, en aldaar, zo al niet karels dadelijke verblijfplaats, ten minsten den fchrijver van den brief te ontdekken. Met dit voornemen ging zij vooraf naar de reüdentieplaats, voorzag zich met brieven van aanbeveling aan den preftdent te *■ en vong nu de reis, der-  van OPLOPENDHEID. 'ff Eerwaards aan. Toen zij, aldaar aangekomen, van den minister met alle mogelijke vriendelijkheid ontvangen wierd en zij denzelven alle hare belangen ontdekte, gaf deze op de post bevel, dat men dien genen, die onder het bekend adres naar een brief vragen mogt, aanftonds met alle beleefdheid, doch tevens met alle zekerheid aanhouden en bij vrouwe van z* brengen moest. Toen nü het keukenmeisje verfcheen, volgde men het bevel van den minister en bracht hetzelve, hoe zeer .het zich daar tegen verzettede, bij genoemde vrouwe. Om den last, door haar geliefden karel haar opgedragen, te vervullen, wilde het keukenmeisje in den beginne geen andwoord geven; dan toen op verzoek van de vrouwe van z* een fecretaris van den prefident verfcheen en deze haar bedreigingen' deed, bekende zij alles, wat zij wist. Groot en innig was de fmart der goede oude vrouw, toen zij vernam , dat de geliefde zoon van hare tederbeminde zuster in boeien verfmachtte; daar zij dit niet kon begrijpen, wilde zij zich met eigen ogen van de mogelijkheid overtuigen en liet zich naar het huis van den burgemeester brengen, alwaar zij naar het zeggen van het keukenmeisje den ongelukkigen vinden zou en ook dadelijk vond. De fecretaris begeleidde haar en vertelde daarna aan den minister het bijzonder voorval; van waar het kwam , dat deze nog denzelfden avond naar den burgemeester zond en den volgenden morgen, door de tante vergezeld, in het vertrek van karel trad. De  7S KAREL of de GEVOLGEN De minister fprak met den ongelukkigen zeer minzaam, betuigde hem, dat hij aan zijne onfchuld niet twijfelde en zeide hem uit dien hoofde zijn bijftand geheel en al toe. Door deze betuiging en toezegging wierd karels moed zeer gefterkt, zo dat hij nu het verhaal van zijne lotgevallen aanvong, verzwijgende alleen den diefftal der jonge geiten, en, zo als geheel natuurlijk was, ook den moord zijnes vaders. Ik vluchtte, vertelde hij, Zonder hinder door het woud, waarin mijn vader mij zocht en zijne dood vond. De zekere overtuiging, dat hij mij weder naar het regiment voeren, en ik daar den fmaadlijkften dood vinden zou, fterkte mijne krachten en dreef mij den gantfchen nacht zonder te rusten voort. Tegen den volgenden morgen bereikte ik het einde van het woud en zag het fteedje * voor mij liggen. Daar nu honger en dorst mij even fterk kwelden, voelde ik in mijne zakken, of ik ook enig geld bij mij had, en vond tot mijne grote verwondering, dat ik mijn vaders geldbeurs en zakhorologie bij mij droeg. Met moeite herinnerde ik mij, dat ik op zijn bevel het laatfte bij mij ftak, toen wij de herberg te * verlieten, en dat ik de eerfte in den wagen van hem kreeg, toen een dringende bedelaar ons volgde en mijn vader juist aan zijn tabakspijp bezig was. Steek ze bij u, zeide hij, toen ik ze hem wilde terug geven, en vervolgens vergaten wij beiden de beurs geheel en al. Ik kan niet ontkennen, dat dit toeval mij zeer aan- ge-  van OPLOPENDHEID. 79 genaam was en hoopte, dat hetzelve zijne verdere vervolging van mij verhinderen en mijne vlucht bevorderen zou. Voor het overige hield ik dit geld voor een klein gedeelte van mijn rechtmatig erfdeel en befloot van hetzelve tot mijne verdere vlucht een fpaarzaam gebruik te maken. Nu volgde het verhaal van het geen hem met den jood bejegend was; voor welks verzwijging hij nu gene rede meer had, dewijl hij door zijn tantens verhaal van de vlucht van den jood was overtuigd geworden, en deze dus niet verraden kon, dat hij op het paard van den adjudant bij hem aangekomen was en hetzelve aan hem verkocht had. Door deze vertelling bewees karel nu duidelijk, dat hij de geftolen klederen van den vreemdeling rechtmatig gekocht had en door het gericht onrechtvaardig als een rover was veroordeeld geworden. Zeker kwam het den prefident wel zeldzaam voor, waarom karel het gericht zo dikwerf misleid , zich eindelijk voor een fchoolmeesters zoon uitgegeven, het rechtmatig bezit van de geldbeurs en van het horologie nooit bewezen, en op die wijze het gericht tot dat onrechtvaaardig vonnis vervoerd had; dan karel ontfchuldigde zich fteeds met de vrees voor de geftrengheid zijnes vaders. Had ik, fprak hij, voor het gericht mijnen waren ftand en naam ontdekt, dan was ik reeds van voren overtuigd, dat men aan mijn vader fchrijven zou, en daar ik mij denzelven fteeds als levend voorftelde, was ik ook van voren overtuigd, dat hij aanftonds zelf  ïo KAREL of de GEVOLGEN «elf verfchijnen, mij wel uit de gevangenis bo vrijden, maar ook even zeker naar mijn regiment voeren zou, alwaar mij, naar de verzekering van den ouden korporaal, de dood gewisfelijk wachtte. Om dezelve te ontgaan, befloot ik derhalve liever in de gevangenis te blijven, het vonnis van het gericht aftevvachten en, zo het niet te hard ware, hetzelve gewillig te dragen. Zelfs, zeide karel wijders, kwam de openlijke bekendmaking van mijn vaders dood mij voor, een list van denzelven te zijn, en gaf aanleiding om mij met alle mogelijke voorzichtigheid de waarheid te doen opfporen. Daar de tante ieder bewijs van de geflrengheid en oplopendheid van karels vader, in de tegenwoordigheid van den minister, niet alleen bevestigde, maar ook nog vele meerdere bewijzen van dien aart aanvoerde, verwekte het bij denzelven tegen den ongelukkigen jongeling niet langer argwaan, dat hij enen fesjarigen arbeid aan de vestingen gekozen had boven een zo zeker fchijnende en zo verachtelijke dood, en beloofde hij aanftonds ten bewijze van karels volkomen onfchuld deszelfs proces op nieuws te zullen overzien en dan hetzelve door ene landvorftelijke uitfpraak te laten bevestigen. Om dit te doen wierden aanftonds de acten van het gericht, dat het vonnis over karel had uitgefproken, opgeeischt. Met dezelve wierd ook het horologie, hetwelk gedurende dien tijd onder bewaring van het gericht geweest was, overgezonden. De tante, als ma-  Van OPLOPENDHEID* Ëi iriede de koetfier en bediende, die zij na zijns Vaders dood in haren dienst genomen had, Vef* klaarden aanftonds onder eede, dat dit horologië wezenlijk dat van zijnen vader was; en de laatften voegden 'er zelfs bij, dat zij zelve gezien ert gehoord hadden, dat de jonge heer dit horolögie op bevel zijnes vaders in de herberg bij zich gedoken had» Dit deden zij waarfchijnelijk om de redding van hunnen toekomstigen heer te beter te bevorderen en zich bij voorraad bij hem verdiend te maaken, want karel verzekerde bij het einde van zijne loopbaan zelf, dat die verklaring der bedienden in dit geval onwaarheid behelsd had. Ook wiefd aan het gericht, waar onder de jood behoorde, gefchreven, want het bewijs, dat' deze in geftolen klederen handel gedreven had ert uit vrees van ontdekt te worden gevlucht was, was ter rechtvaardiging van karel volftrektelijk nodig. Vrees en angst pijnigde hem, toen hij hier vart bericht kreeg , dewijl hij nog altijd in dé onzekerheid leefde, of de jood in de daad gevlucht, of niet misfchien ontdekt geworden was* Deswegens was zijne vreugde te groter, toert men hem zeide, dat 'er zodanig een andwoord , als hij gehoopt en geWenscht had, gekomen was* Het gericht, Waar onder de joöd woonde, had niet alleen deszelfs vlucht, maat ook zijnen handel bevestigd en 'er nog bijgevoegd, dat men bij het gerechtelijk onderzoek van deszelfs huis in de daad een volkomen uniform van het *fche regiment gevonden had, hetwelk hoogstwaarfchij* I' ne'«  KAREL of de GEVOLGEN nelijk die gene zijn zou, welke de ongelukkige karel bij hem tegen andere klederen verruild had. Deze en nog vele andere bewijzen (telden den preüdent in Haat, om karels onfchuld op het duidelijkst aantetonen, en dezelve met alle vereischte getuigfchriften den landvorst ter bekrachtiging voor te leggen. Deze bekrachtiging volg« de dan ook fpoedig en volledig, zo dat karel uit zijn arrest ontflagen en zijne onfchuld onder groten toevloed van volk in de ftad openlijk bekend gemaakt wierd. Nu nodigde de minister hem niet alleen aan zijn tafel, maar vorderde ook van hem als een vriendfchapsbcwijs, dat hij gedurende den tijd van zijn volgend verblijf in die ftad zich met zijne tante van zijn huis bedienen zou. Daar karel zich nu overeenkomftig zijnen rang kleedde, was zijne jeugdige geftalte thans dubbel aanlokkende, en daar zijn ongelukkig lot hier en boven de algemene opmerkzaamheid op hem vestigde, was het geen wonder, dat ieder een zijne kennismaking zocht en hij fteeds door een grote menigte gevolgd wierd, wanneer hij in gezelfchap van den minister of wel aan den arm van deszelfs gemalin over ftraat ging. Ieder, die hem eens in de ketenen gezien of hem zelfs een aalmoes gegeven had, riep dan uit, dat zijne lijdende en duldende houding zijne onlchuld reeds vooraf aangekondigd had en verheugde zich dan hartelijk dezelve thans in vollen glans te zien blinken. Deze algemene zegepraal was voedfel voor  van OPLOPENDHEID. g$ Voor zijne eerzucht, zodat hij nu uren en dagen doorleefden, waarin hij zich zijn fchrikkelijke misdaad niet meer herrinnerde, in gelukkige be• gocheling voortleefde en dikwerf zelf geloofde, dat hij de hoogachting, die men hem overal be! wees, met recht vorderen kon. Hij flelde zijn vertrek van de ene week tot de andere uit, en zou misfchien in deze ftad nog langer vertoefd hebben, zo hem niet een bij uitftek merkwaardig geval het verblijf in dezelve verbitterd had. Als hij eens op een morgen naar een koffijhuis ging, hetwelk zeer fterk bezogt wierd, zag hij in den hoek van de billiardkamer enen man van zekere jaren zitten, die een nieuwspapier in de hand hield, doch hetzelve aanftonds bij karels aankomst wegleide en hem zonder ophouden aankeek. De geheimzinnige houding en nog meer de fcherpe blik van den ouden man misvielen karel zeer, zo dat hij denzelven zocht te ontwijken en zich verwijderde. Dan de oude man ftond op en volgde karel, die naar het huis van den minister ging; waarop de oude zijne fchreden verdubbelde en karel wenkte, toen de- ' ze eens achter zich omzag, karel beefde en zijn hart argwaande onbekende dingen, doch hij bleef ftaan en vroeg den ouden man, wat hij van hem verlangde. de vreemdeling. Gij zijt doch de jonge heer van h* ? — een zoon van den in het *fche woud vermoorden heer van h*? F 2 De  *4 KAREL of de GEVOLGEN De toon, waarop de oude man het woord vermoord uitfprak, deed karels wangen bleek worden ; hij fidderde en kon de vraag nauwelijks met ja beandwoorden. de vreemdeling. Dan moet ik u noodzakelijk alleen fpreken. Wilt gij mij wel toedaan, om u naar uw kamer te volgen? karel knikte van ja en de vreemdeling volgde hem. Zodra zij nu in de kamer kwamen, vroeg karel naar de rede van zijn verzoek. de vreemdeling (lachende.) Ik heb een geheim te verkopen en daar gij thans alle de goederen van uwen vermoorden vader geerft hebt, hoop ik zeker in u een goeden koper te vinden, karel (in de grootfte verwarring.) Een ge-' heim ? de vreemdeling (op een fermen toon.) Ja.r De prijs is duizend louis d'or; krijg ik deze van u, dan vergeet ik het voor eeuwig. Maar zo gij weigert 'er de koper van te zijn, dan zoek ik het bij den heer prefident kwijt te worden. U gunne ik den voorrang, om dat het juist u het nuttigde zijn kan. (karel zweeg.) Gij miskent mijn goed oogmerk. — Ik ben uw dienaar. karel (den vreemdeling terug houdende.) Verklaar u duidelijker. de vreemdeling. Neen. — Duizend louis d'or, of ik ga naar den prefident. karel (zich hertellende.) Wanneer ik ook al  van OPLOPENDHEID. 85 al uit hoofde der zeldzaamheid of uit een grap dien zonderlingen koop aangaan wagen wou, dan zoudt gij doch ligtelijk hegrijpen, dat ik h'ier en in mijne tegenwoordige omftandigheden niet in ftaat ben die grote fom bij een te brengen. de vreemdeling. Dit weet ik; ook vorder ik gene klinkende munt, maar flechts een wisfelbrief, binnen een maand te betalen, op den heer F* in l*. Gij moet dan maar zorgen, dat die wisfel mij goed betaald worde. Tot het einde van den bepaalden tijd wacht en zwijg ik geduldig, en, bijaldien ik het geld krijge, voor eeuwig. Dan thans verzoek ik u, dat gij mij uw befluit zegt, want mijn tijd is kort; binnen een uur moet ik verder reizen. karel (beangst.) Ik heb in mijn léven nog geen wisfel gefchreven of opgefleld. de vreemdeling. Ik zal u die moeite fparen. (Hij haalt een portefeuille uit zijn zak.) Op deze verontfehuldiging was ik reeds bedacht, en heb 'er reeds enen opgefteld. Alleen ontbreekt 'er uwe ondertekening nog maar aan, en deze zult gij mij wel niet langer weigeren ? karel (fidderende.) Neen. (Hij zet zich en ondertekent den wisfelbrief. ) de vreemdeling (den wisfel opnemende.). Alzo binnen een maand duizend louis d'or bij den heer f* in l*. Ik bid u, u dit wel te herinneren , en wensch u geruste en vergenoegde da°-en. karel. Maar het geheim ? F 3 de  85 KAREL of de GEVOLGEN de vreemdeling. Is het u ernst om het te weten? Ware het niet beter, wanneer het binnen dezen ouden boezem befloten bleef en met denzelven in het graf daalde. karel. Neen! Neen! Ik wil zekerheid hebben. de vreemdeling. Gij zult ze krijgen. Wanneer de bankier mij het geld betaalt, zal ik hem daartegen onder uw adres een verzegeld briefje ter hand Hellen, waar in het geheim zal vervat zijn; maar zorg, dat het niet in vreemde handen kome. Zijt gij daar mede te vrede? karel. Dat ben ik. Kent gij mij dan? Hebt gij mij reeds voorheen gezien? de vreemdeling. Gezien en gefproken. Vaarwel! Ik zal mijn woord houden, en gelukkig voor u, wanneer gij aan het uwe even zorgvuldig getrouw blijft. Daarop ging hij heen en karel keek hem beangst na. De rust, die zijn hart dusverre genoten had, was vervlogen ; beftendige wroegingen van het geweten folterden en pijnigden hem. Uit deze treurige gefleldheid wekte hem een uur daar na een blazende posthoorn; hij trad aan het vengfter, en een wagen rolde fnel voorbij, waarin de oude man zat, die hem vriendelijk groette, karel keek den wagen nog langen tijd na, en hem wierd het ligter aan 't hart, toen hij het voortrollen van denzelven niet meer hoorde; het onmiddelijk gevaar was nu verdwenen en nieuwe aangename uitzichten verdrongen het pijnelijk gevoel.  van OPLOPENDHEID. voel. Hij ging naar zijne tante en fprak voor de eerfte maal met haar over hun vertrek. Dit hoorde zij gretig aan, dewijl het haar in het vreemde huis aan de zo zeer gewone rust" mangelde, zo dat zij karel in zijn befluit verfterkte. Thans kon hij in volle zegenpraal en zonder fchandvlek onder zijne familie verfchijnen, daar zelfs zijne defertie (het geen ik dusverre vergeten heb te verhalen) zijne eer niet bevlekt had, want, niettegenfhande de overfte van het regiment 'er zig hevig tegen verzettede, wierd echter door de voorfpraak van den gezant op uitdrukkelijk bevel van den monarch het reeds over karel geflagen fchandelijk vonnis ingehouden en daarenboven aan deszelfs familie zijn affcheid als officier overgezonden. Deze omftandigheid gaf hem veel vreugde, dewijl hij thans zonder verwijtingen of fchande op zijn vaderlijk erfgoed in eenzaamheid en rust hoopte te zullen leven. Des avonds voor het vertrek uit * wierd 'er, toen het reeds fchemerde, zachtkens aan zijne kamerdeur geklopt. Het keukenmeisje , zijne voormalige geliefde en weldoenfler, trad binnen om van hem affcheid te nemen, karel had haar wel niet te voren vergeten, want het gevoelig meisje wierd voor hare weldaden door zijne tante met honderd louis d'or befchonken, en zelfs betuigde zij, dat dit ene al te rijkelijke vergelding was, verklarende tevens, dat haar hart hiermede niet te vrede was, dewjl zij karel oprecht en teder beminde, en van hem voorhenen de krachF 4 tig-  58 KAREL of de GEVOLGEN tigfle betuigingen van wederliefde ontvangen had, Nu zag zij ook wel in, dat hij bij de zo grote Verandering zijner omftandigheden zijn woord niet kon houden; dan zij kwam echter om hem dit te herinneren en hem ronduit te bekennen, dat met hem hare rust en haar vergenoegen Voor eeuwig uit het hart geweken waren. Het meisjen was zeer fchoon en karels hart zeer gevoelig. Ook hem deed het leed, zich van haar te Verwijderen zonder genot harer liefde te hebben ; hij deed haar dan voorflagen, en de teerbeminpende was zwak genoeg, ze aantenemen en hem yeeds nu te veroorloven, wat hij eerst later vorderen kon; waar op hij haar toe zeide, haar binnen een maand naar zijne goederen te laten afhalen, haar wel nooit te zullen trouwen, maar haar als zijne huishoudfter gedurende zijn gant^ fche leven bij zich te houden. Bij zijne aankomst in het vaderland wierd karel door zijne talrijke vrienden met de grootfte blijdfchap ontvangen. Velen dachten wel niet zo, als zij fpraken; dan daar hunlieder voormalige hoop was vernietigd geworden, zochten zij zich gewillig naar hun lot te fchikken en van de tegenwoordige omftandigheden zo veel moge, lijk voordeel te trekken. Alles juichte, toen hij het vaderlijk flor binnen trad; alles verheugde zich, maar karel niet. Elk voorwerp herinnerde aan hem de dagen zijner jeugd, zijnen-vader, zijne moeder. Uit zijne ogen vloten tranen, wanneer hij aan dezen dacht; zijn bloed liep' lang-,  van OPLOPENDHEID. 8$ Iangfamer, wanneer hij hen voor zich liaan zag. Het was hem onmogelijk, binnen de woonkamer van zijnen vader te gaan; in alle hoeken van dezelve zag hij deszelfs dreigende en bloedige gedaante en fprong van ijsfing terug. Hij hoopte op zijne goederen rust en vergenoegen te vinden; maar beiden vloden van hem even flerk weg, dewijl ieder voorwerp hem zijnen vader en tegelijk zijne misdaad herrinnerde: zo dat hij waarfchijnelijk zijne overige dagen in ftille, werkeloze droefgeestigheid zou doorleefd hebben, bijaldien niet nieuwe voorvallen hem daarin geftoord en tot groter ongeluk geleid hadden. De oude vriend van zijnen vader , die hem door zijne voorfpraak het patent als officier bezorgd had, nam het levendigst deel aan karels gelukkige terugkomst,, en deszelfs dochter wenschte even zo hartelijk den fchonen ongelukkigen nader te leren kennen. Uitnodigingen tot een büurfchappelijk bezoek wierden dus door den ouden man dagelijks gedaan, en in den aanvang had karel zich fteeds met zijne menigvuldige bezigheden verontfchuldigd; doch thans kon hij dit welftaanshalven niet langer doen, dewijl hij naar l* reizen wilde, om de duizend louis d'or aan den wisfelaar f* zelf te betalen, en het alsdan zeer in het oog zou moeten lopen, zo hij niet vooraf zijn ouden nabuur opgezocht en hem voor zijne gelukkig aangewende pogingen bedankt had. De weg naar l* liep ook door deze ftreek, zodat hij befloot van die gelegendheid gebruik te F 5 ma-  tio KAREL of de GEVOLGEN maken om bij den ouden man een nacht door te brengen. Op ene glansrijke wijze wierd hij aldaar ontvangen. De oude man omhelsde hem met tederheid , en de dochter verdroeg het gewillig toen karel op heur vaders bevel haar de w°angen kuschte. Dit deed hij zonder bijzondere hartelijkheid; maar doch doorbeefde hem dat dikwerf onwillekeurig en toch zeer fterk gevoel van liefde, toen zijn kusch hare wangen deed blozen, toen zij haar groot oog kwijnende nederfloeg, en toen de gefloten mond de zucht onderdrukte, die haren boezem deed opzwellen. Zij ftamelde enige woorden van innige deelneming in zijn zo onverdiend noodlot, en karel dankte 'er haar ftotterende voor. De vader, die alles nauwkeurig gadefloeg, zag de eerfte lenteknopjes der kiemende liefde en verheugde 'er zich hartelijk over. Voor dat men zich aan tafel zettede, had kaRel reeds dikwerf de hand der fchone emilia gekuscht en den zachten druk van de hare duidelijk gevoeld. Na de tafel gong de vader ongemerkt naar zijn flaapvertrek, trad karel met emilia aan het vengfter, verwijderden de bedienden zich, en fpraken beiden in den aanvang van onverfchillige dingen; maar weldra wierd het gefprek belangrijker, en, eer de oude man terug kwam, had karel airede aan emilia verklaard, dat hij voor haar ene vurige liefde had opgevat. Door deze openhartige bekentenis wierd emilia niet beledigd, en flechts merkte zij al lachende aa 9  van OPLOPENDHEID. 91 San, dat de fpoedigfle gewaarwording zelden van langen duur is. Juist wilde karel het tegendeel bewijzen, toen de vader weder in de kamer trad en' het gefprek afbrak. Reeds aanftonds bij zijne aankomst op het flot had karel ten fterkften verzekerd, dat hij uit hoofde van gewichtige bezigheden nog denzelfden dag moest vertrekken; doch nu beloofde hij aanftonds te zullen blijven , toen de oude man zijn verzoek verhaalde. Een hartelijke kusch van den vader en een voelbare handendruk der aanvallige dochter waren karels grote beloning. Eerst op den derden dag reisde hij naar l* en nam de zekere bewustheid met zich, dat emilia zijne innige liefde weldra en gewisfelijk vergelden zou. Nog nimmer had karel echte en ware liefde gevoeld. Het ontrouwe kaatje en het mededogende keukenmeisje hadden wel gevoel van liefde in zijn hart verwekt; dan dat gevoel had met het tegenwoordige gene gelijkheid, en fcheen flechts droppels tegen den geweldigen ftroom , die thans in zijne aderen voortbruischte, zijn hart vervulde en de kleinfle zijner zenuwen tot de hevigfte gewaarwording aanprikkelde. Dikwerf kan een man wel beminnen, maar zelden en misfchien nooit dan eenmaal met aanhoudende heftigheid, met die onbefchrijflijke, brandende en verterende begeerte naar bezit en voortdurend genot. Ten minsten voelde karel deze waarheid in den hoogften graad; hij voelde, ademde flechts liefde en dacht zich boven  9& KAREL of de GEVOLGEN ven alle befchrijvïng zalig en gelukkig, wanneer hij'zich emilia als zijne vrouw voorftelde; en dan, wanneer zijne inbeelding hem haar in de armen van een ander voor ogen bracht, wierd zijn hart gefolterd door gedachten van zelfmoord. Ik fchrijve ene ware gefchiedenis en geen roman; het is dus mijn plicht niet te bewijzen, dat dingen, die wezenlijk zijn voorgevallen, ook even zo waarfchijnlijk gefchieden konden. Dit dient ter wederlegging van alle de zulken, die ter vestiging van ene zodanige liefde vele jaren vorderen, en die dit fnel ontftaan en aanwasfen der liefde voor onmogelijk houden. Dikwerf gelijkt de liefde aan enen jongen eik , die flechts onmerkbaar en ten uiterften langzaam tot een boom wordt; dikwerf is zij gelijk aan ene, geile klimmende plant, die in énen zomer hoger, dan de eik in een eeuw,naar boven ftijgt en zich om den onderfchragenden (lok zo vast flingert, dat flechts ene geweldadige vernietiging haar■van denzelven kan affcheuren. Toen karel tc l* aankwam, was de termijn van den wisfelbrief reeds tot op énen dag na verlopen; hij ijlde dus nog den zelfden dag naar den wisfelaar, overreikte hem de fom, en kreeg van denzelven de verzekering, dat hij zijnen wisfel honoreren en hem de verzegelde quitantie op Maanden voet toezenden zou. karel beefde toen de boekhouder den volgenden morgen dadelijk  van OPLOPENDHEID. 03 lijk verfcheen en het wel verzegeld papier overbracht met het bericht, dat ene jonge en fchone vrouw zijnen nevensgaanden wisfel geprefenteerd en de fom overgenomen had. Langen tijd was hij niet in ftaat, het papier te openen; dikwerf wilde hij hetzelve in den brandenden kagchel werpen, en ter bevestiging zijner rust ongelezen uit de wereld helpen ; dan ene onoverwinnelijke begeerte om te vernemen , of zijn voorgevoel gegrond geweest ware, belettede hem fteeds in dit voornemen, tot dat hij ten laatften het zegel losbrak en de volgende fchrikkelijke woorden las: Gij hebt uwen vader vermoord. — Dit geheim reist in het volgende voorjaar met mij naar Amerika en zal daar met mij in het graf gaan. Thans ontwaakte het ijsfelijk en reeds onderdrukt gevoel van aan een moord fchuldig te zijn weder in zijne ziel en folterde hem fchrikkelijk. Het kwam hem onverdragelijk voor, dat nog buiten hem een levend mensch van zijne misdaad kennis droeg en mogelijk eens zijn verrader en aanklager zou kunnen worden. Had niet de alles vermogende liefde hem geboeid, hij zou in zijn vaderland niet zijn teruggekeerd,.maar even als kaïn, zonder een vast verblijf te hebben, fteeds voortvluchtig overal omgedoold en onder groot verlangen de dood, als het einde van zijn lijden, gezocht hebben. Dan deze magtige troosteres hield in dien ftorm hem het hoofd boven, goot zalf in de wonde, welke het knagende geweten hem veroorzaakte, opende hem het uitzicht op ene geluk-  n KAREL of de GEVOLGEN lukkige en aanlokkende toekomst en verhinderdede uitwerking der wanhoop, waarmede zijne ziel dikwerf reeds krachteloos kampte. Na drie flapeloze nachten behield het befluit, om weder terug te keren , de overhand; de verzekering, dat de onbekende zijn geheim met zich naar Amerika nemen en aldaar aan de aarde toevertrouwen zou, fterkte hem krachtdadig, zo dat de donkere uitzichten verdwenen en aanlokkende en lagchende verwachtingen zich voor hem openden. Toen hij het Hot van emilïa's vader weder van verre zag glinsteren, was hij weder de vorige, en innerlijke vreugde en blijdfchap ftralen op zijn gelaat, toen hij emilia aan het verigfler zag, zij met hare blanke hand hem toewenkte en met de meeste vervoering verwelkomde. Ook zij beminde karel vurig en met ene hartelijkheid, die zich flechts gevoelen, maar niet befchrijven laat. Reeds toen ter tijd, dat zijn vader hem te gemoet reisde, had heur vader aan haar gezegd, dat hij haar tot de vrouw van karel beftemd had. Zekere dwang doet het vrije gevoel van den mensch wee; en ook haar fmertte deze willekeurige toezegging, zo dat zij zelfs reeds befloten had 'er zich tegen te verzetten en 'er met alle moed tegen te kampen, toen karels vader haar den brief lezen liet, dien deze aan zijne moeder, welke hij nog waande in leven te zijn, gefchreven had. Toen reeds werkte de natuurlijke en deswegens te meer indruk makende toon, waarmede hij zijne gefchiedenis ver-  van OPLOPENDHEID. verhaalde en zijn lijden affchilderde, ilerk op haar medelijdend hart, het welk weldra een voorIpraak wierd bij de gekrenkte vrouwelijke iedelheid, zo dat deze het ten laatften voor onbillijk hield, diengenen vooruit te haten, die aan het vaderlijk plan geen aandeel had en voor zijn onverdiend lijden volkomen geluk vorderen kon. Vervolgens bemachtigde het verlangen, om hem nader te leren kennen, langzamerhand haar hart; het wenschte, hoopte, zonder eigenlijk te weten wat het wenfchen en hopen zou; het duldde en verfmachtte eindelijk van begeerte, toen zij ten laatften de zekere mare ontving, dat de ongelukkige karel andermaal verdwenen en geen uitzicht op zijne terugkomst te hopen was. Toen nu karels tante der} brief van het keukenmeisje ontving, maakte zij emilia en derzelver vader tot hare vertrouwden, met dat gevolg, dat vooral de eerfte de reis naar * goedkeurde; zelfs kon zij de wensch, om mede te reizen en den ongelukkigen jongeling van aanzicht tot aanzicht te leren kennen, niet onderdrukken, en benijdde voor de eerfte maal éne harer vriendinnen , die als ene ouderloze wees aan zichzelve geheel was overgelaten en zonder fchroom ene dergelijke reize zou hebben kunnen ondernemen. Daar de tante beloofd had te fchrijven, wachtte emilia met ongeduld op den eerften brief, en weende bitterlijk, toen zij uit denzelven karels fchrikkelijken toeftand vernam, terwijl zij zich zelve gelukkig noemde, om dat zij nog enan vader had,  j>6 KAREL of de GEVOLGEN had, daar zij ook in deszelfs oog tranen van medelijden glinsteren zag. Van dezen tijd af aan wierd karel haar dierbaar, nam zij het innigfte aandeel aan deszelfs rechtsgedingen en Hortte tranen van vreugde, toen het vonnis van den landvorst deszelfs onfchuld bekrachtigde, en toen de oude tante beloofde weldra, door karel vergezeld, naar huis te zullen keren. Van daar verviel zij tot een ftil en treurig nadenken, toen die terugkomst zo lang achter bleef, ftortte zij tranen van weemoedigheid, toen karel op zó veelvuldige uitnodigingen hares vaders niet kwam , en zat zij met enen verfmachtenden en ftrakken blik te kijken, wanneer alle monden zijne befcheidene houding, zijne lijdende en duldende gelaatstrekken en zijne fchone geftalte prezen. Eindelijk verfcheen hij en met hem de zegepraal over emilia's kampend hart. Van zijne vroege jeugd af was karel aan zich zeiven en aan de natuur overgelaten geworden; maar dezelve had met hem niet naar de wijze ener fliefmoeder gehandeld. Offchoon hij onder boeren en op de alpen verkeerde, daarna voor foldaat diende en eindelijk midden onder grote misdadigers leed, zo was hij echter niet ontbloot van kennis, wist op ene aangename wijze te fpreken en zich bevallig uittedrukken. Zijne ongelukken hadden zijn vurig en driftig temperament, het welk hij van zijnen vader had overgeërfd, verzacht, en zijne wezenlijk aanlokkende en fchone geftalte wierd door ene ten uiterften aantrekkelijke en kwijnend dulden-  van OPLOPENDHEID. . 9r 'tiende houding, die dan eens zich op zijn gantfche gelaat vertoonde, en dan eens in zijn oogof in de plooien van zijn mond lachte, aanmerklijk veredeld. Deze voordelige lichaamsgeftalte en zijne nog meer aanbevelende gedragingen werkten even ïterk op emilia's hart, hetwelk hem buiten dien reeds federt lang hoogachtte enmisfchien, zonder het zelve te weten, reeds dadelijk beminde. emilia's vader vorderde, dat karel thans ten minsten agt dagen op zijn flot vertoeven zou 'en de verliefde karel liet 'er zich niet tweemaal toe aanzoeken; van welken tijd hij een voortreffelijk gebruik maakte, zo dat hij emilia's gemaakt tegenftreven overwon, en zij hem fchaamrood, maar ook gloeiende van vreugde in de armen zonk en de bekentenis ftamelde, dat zij hem de reinfte en tederfte liefde toedroeg. Zelfs had zij hem ingewilligd , dat hij van haren vader hare hand vragen zou; en reeds wilde hij met. dit voornemen in deszelfs kamer treden, toen hem de gedachte, dat hij nog fteeds met kaatje getrouwd was en dus niet zonder gevaar een twede huwelijk kon aangaan , als door een donderdag, op eenmaal geheel en al ter neder floeg. Deze gedachte , die hem nu zo hevig folterde, was reeds gedurende een jaar niet in zijn ziel opgekomen; maar thans gevoelde hij al derzelver gewicht op eenmaal: dezelve vernietigde al zijne hoop en zijn overgroot geluk, dreef hem naar zijne kamer terug en leverde hem aan de wanhoop geheel over. De teêr beminnende emilia & had  5)8 KAREL of de GEVOLGEN bad hem reeds zelve gewaarfchuuwd, orn flechts haar vaders zwak, het welk in ene dikwerf overgedreven trotsheid beftond, te ontzien, want zij vreesde, dat hij uit hoofde van deze trotsheid, wanneer ze mogt opkomen, zwarigheid maken zou om den voormaals ongelukkigen karel zijn zoon te noemen; echter hoopte zij dan weder niet zonder grond, dat de algemeen bekende zegepraal van karels onfchuld hem volkomen bevredigd had. Deze waarfchuwing wierd thans de krachtigfle tegenbedenking en het grootfte beletfel, toen karel — gelijk enige reizen plaats had — het opzet nam om den ouden man alles te ontdekken en hem om zijnen bijftand te fmeken. Hij zag in, dat de trotfche vader zijne enige dochter nimmer aan een man geven zou, die te voren een arm boerenmeisje getrouwd had, en die nog tegenwoordig derzelver man was. Ja hij geloofde, dat deze bekentenis zelfs emilia's liefde vernietigen en hem boven alle befchrijving ongelukkig maken zou. Het gevolg van deze mening en overtuiging was derhalve het vaste voornemen, om voor den ouden man en deszelfs dochter zijn huwelijk verborgen te houden, het ftaan naar heure hand voorttezetten en de bruiloft zo lang uitteftellen, tot dat hij zich op de ene of andere wijze van kaatjens mogelijke aanfpraak ontflagen had. Dit konde hij met grond hopen, dewijl hij zich de verzekering van den adjudant herrinneren, en thans vaster dan voormaals geloofde, dat hij met haar niet op ene recht-  van OPLOPENDHEID. 09 rechtmatige wijze was getrouwd geworden. luist had hij dit befluit tot ftand gebracht, toen de ongeduldige emilia in zijn kamer trad en haar vaders andwoord verlangde te vernemen, karel bekende haar, dat het gevoel van zijne onwaardigheid met hem gekampt en hem dusverre verhinderd had den beflisfenden ftap te wa»en. emilia daarentegen fprak hem moed in, en"hij wierd gedwongen om met haren vader op ene beflisfende wijze te fpreken. Dit gefprek kwam den ouden man niet onverwagt voor; reeds federt enige dagen had hij hetzelve te gemoet gezien en zich op een andwoord voorbereid. „ Zij zal de uwe worden, zeide hij lachende, en ik hope, dat gij met haar vergenoegd en gelukkig leven zult; dan — noem het ene luim, voorzichtigheid of achting voor de denkwijze van anderen; noem het zo als gij wilt — gij kunt noch zult niet dan na verloop van een jaar met haar in den echt treden. Deze tijd wordt gevorderd om mij tè> overtuigen, dat gij mijne dochter oprecht en bij voorduring bemint, en is hoog nodig, om mij in ieders oog te rechtveerdigen, dat ik haar niet blindelings u j„ de armen werpe en eerst de proef nam, voor dat ik uw verzoek toeftond. Zijt gij met deze enige voorwaarde te vrede, dan omarm ik u thans reeds als mijn toekomstigen fchoonzoon." Daags te voren zou karel den vader met dringende bede beftormd hebben, om dit fchrikkelijk befluit te vernietigen en zijn geluk niet zo lang te G 2 ver-  ioo KAREL of de GEVOLGEN verfchuiven; dan voor het tegenwoordige kwant hem hetzelve als hoogst gewenscht voor: hij vereerde dan de wijsheid van den ouden man, oordeelde zich het heerlijk geluk ook dan nog niet waardig en onderworp zich gewillig aan de Itrengfte beproeving van de oprechtheid zijner gezindheid, terwijl hij met grond hoopte, dat hij gedurende dien langen tijd zich van kaatjens aanfpraken ontdaan en het huwelijk met haar vernietigen zou kunnen. Dit andwoord verblijdde het hart van den ouden vader, want hij had tegeirfpraak verwacht en hoorde thans met genoegen , dat de vurig minnende jongeling zijne wijze oogmerken billijkte. Deze gehoorzaamheid befloot hij ftaandevoets te belonen, riep dies zijne dochter en vroeg haar: of zij karel beminnen kon en met hem in het huwelijk treden wilde ? Toen zij verward en langzaam de bekentenis harer liefde ftamelde, legde hij hare hand in die van karel. Van nu af aan, zeide hij, terwijl hij zeer aangedaan was, zfjt gij met hem verloofd en — wanneer God mijnen vurigen wensch vervult — zult gij binnen een jaar zijn vrouw wezen ! Waarom dit niet vroeger, niet eerder kan zijn, mag hij u zelf verklaren, daar hij wijs genoeg was, om uws vaders wijzen raad te billijken en mij toezeide , zich naar denzelven te zullen fchikken. De vader ging 'nu weg en emilia wierp zich onwillekeurig in karels armen. Waarom niet vroeger, niet eerder? vroeg zij met enen blik, die de  van OPLOPENDHEID. Iol de oprechtheid, ten minsten de hevigheid zijner liefde fterk fcheen in twijfel te trekken. Daarop vertelde karel haar de redenen van heur vaders handelwijze, bewees door nieuwe gronden, dat zijne ongelukkige lotgevallen hem belett'eden zich tegen deszelfs wil te verzetten, herinnerde' haar heure eigene waarfchuwing en ftelde daardoor emilia volkomen gerust. Zij vond nu nog wel, even als hij, de proef zeer hard, maar niet geheel onbillijk, en verzekerde hem ronduit, dat in den omgang met hem en in het genot der reme verloofde liefde een jaar fnel zou voorbij lpoeden. In het vervolg vond karel hoogst nodig naar m te reizen, aldaar naar kaatje onderzoek te doen, met haar een vergelijk te treffen, of den voormaligen werfofficier te bewegen, dat hij van de onwettigheid van zijn huwelijk met haar een getuigfchrift wilde opftellen. Dit verzoek wilde hij aan geen brief toevertrouwen en fprak dus kort daar op met zijn bruid over ene hoogst nod.ge reize, die hij uit hoofde van geldzaken naar d0e; mr0es^.niaar de heftig minnende emilia vond elke fcheiding onverdragelijk, was eigenzinnig genoeg, om op zijne gronden geen acht te flaan verweet hem gebrek aan liefde, bad en dreigde te gelijk en dwong van hem de belofte af, om zich nooit meer van hare zijde te verwijderen, karel moest iederen kusch met vernieu wmg dezer belofte van haar kopen en vond het G 3 in  ioa KAKEL of de GEVOLGEN in het vervolg geheel onmogelijk zijn voornemen uittevoeren. Hij was overtuigd , dat 'er, wanneer hij niet in ene altijddurende angst en onrust leven wilde, van de zaak doch eens een einde moest gemaakt worden; dan, daar dit met gevaar van ontdekt te worden verbonden was, (lelde hij het al (leeds uit en zag met angst en fiddering de ene maand na de andere verftrijken. Reeds was 'er een half jaar van zijn wachten verlopen, toen hij eens — het geen iederen middag gebeurde — naar zijne emilia reed. Toen de wagen nu van de hoogte fncllijk afrolde en hij linksaf zag, wierd hij een gemeen vrouwmensen gewaar, dat, met een klein pakje onder den arm, op een nabijzijnde voetpad gong. De in het oog vallende gelijkheid van dit vrouwsperfoon met kaatje verfchrikte hem, zo dat hij van den wagen wilde (lijgen om zich van zijn vermoeden te overtuigen; dan zijn koetfier zeide hem juist in dit ogenblik, dat de freule hem te gemoet wandelde, zo dat karel voort moest rijden , terwijl haar witte zakdoek hem reeds een blijde welkomstgroet toezwaaide. Nog eens keek hij om naar het voorbijgegane vrouwsperfoon; maar zij was in een klein boschje verdwenen, zo dat hij haar niet meer zag. karel trachtte zijne angst voor emilia te verbergen , vertelde haar, dat hij in den vorigen nacht door een geweldig hoesten was overvallen geworden, zich alleen uit liefde tot haar in de vrije lucht ge-  van OPLOPENDHEID. le$g gewaagd had, en bewoog haar daardoor, hem aanftonds weder te laten terug keren, op dat de koele avondlucht hem geen nadeel doen mogt. Hij had zich met haar in het dal onder de fchaduw van een lindeboom neergelegd, van waar zijn oog het kleine boschje op de hoogte duidelijk zien kon; buiten welk boschje het vreemde vrouwsperfoon nog niet gekomen was, toen hij van emilia affcheid nam. Met opzet hield hij zich nog een weinig op, om te zien, langs welken weg emilia zou terug gaan, en toen haar oog hem niet meer zien kon, zond hij den wagen vooruit, om, gelijk hij voorgaf, door ene matige beweging zijn lichaam te fterken. Ook beval hij den koetfier foei voort te rijden en fpoedde zelf naar het boschje. Toen hij daar in kwam, viel hem onder een ftruik het vreemde vrouwsperfoon aanftonds in het oog; zij la* 0p den grond met haar hoofd op het kleine pakje dat zij te voren onder heur arm gedragen had', was in een vasten flaap en door het fterk ge! druisch, dat karel gemaakt had, niet uit denzelven gewekt geworden. Nu had hij dus volkomen gelegendheid haar nauwkeurig optenemen, en daarbij overtuigde elke blik, die hij op haar wierp, hem maar al te duidelijk, dat de flapende zijn ontrouw kaatje was. Haar .plunje verried grote behoeftigheid en verwekte in hem de zoete hoop, dat hij haar door aanbieding van ene fomme gelds tot een eeuwigdurend ftilzwiigen zou kunnen overhalen. Juist wilde hij haar met dit G 4 voor-  * rel de vlucht mogt nemen; maar karel bleef ftandvastig bij zijn voornemen om zich zeiven in handen van de ftraffende gerechtigheid overteleveren. Dit vaste befluit, waar tegen zijne ziel tot nu toe geftreden had, gaf hem thans weder moed en maakte hem werkzaam. Hij riep zelf zijne bedienden tot zich en gebood, dat met het aanbreken van den dag zijn wagen zou irigefpannen worden. Ook herrinnerde hij zich het ongelukkig hansje, deed onderzoek naar haren toeftand en hief zijne handen dankende ten hemel , toen men hem vertelde, dat zij wel ten uiterften zwak wras, maar dat de heelmeester, dien men gehaald had, aan hare behoudenis en volkomene herftelling in het geheel niet twijfelden. Kort daarop liet hij zich zijn geldkistje brengen, maakte het geheel ledig, wilde met den gerichtsambtman naar de deur gaan, maar bleef ftil ftaan, en riep den gerichtsambtman bij zich in een andere kamer,, waar hij hem de gantfche fom ter hand ftelde met het ernftig verzoek, hetzelve aan de lijdende fpoedig te overhandigen en voor hare behoudenis alle mogelijke zorg te dragen. Daarna vorderde hij pen en inkt, wilde aan emilia fchrijven; ook begon hij 'er dikwerf mede, maar verfcheurde gedurig het geen hij gefchreven had en ftond eindelijk weder, op zonder PI 5 zijn  laa KAREL of de GEVOLGEN zijn voornemen vervuld te hebben. Toen de dag aanbrak, vroeg hij dikwerf, of de wagen reeds ingefpannen was; want, daar men zijn voornemen wist, draalde men nog al fteeds en vermeerderde daardoor zijne ongeduldigheid , zo dat men ten laatften aan zijn bevel gehoorzamen moest. Eer hij vertrok , riep hij alle zijne bedienden tot zich, verdeelde zijne kostbaarheden en het geld, dat in zijne beurs was, onder hen , zonder iemand overteflaan, en nam daarop van ieder een hartroerend affcheid. Allen volgden hem, bitterlijk wenende en zuchtende; alleen hij zelf bleef bedaard en ftandvastig. Toen hij reeds in den wagen zat, riep hij zijnen gerichtsambtman tot zich, en gaf hem bevel, om aile fchulden, die zijne onderdanen aan tienden en fchattingen nog in zijn boek had openftaan, als betaald uit te doen en hen aantemanen, om zijner in hunne gebeden gedachtig te wezen. Na dat dit bevel gegeven was, gebood hij den koetfier naar de ftad te rijden, en nam , hoe zeer ze alle hem vergezellen wilden , geen enen bedienden met zich. De weg liep dicht voorbij het flot van emilia, het welk niet ver van denzelven op ene langfaam opgaande hoogte gelegen was. Toen zij daar langs reedden, hoorde de koetfier duidelijk, dat karel hardop bitter zuchtte, en toen de wagen het pad naar een klein bosch zou inflaan, beval karel ftil te houden. Hij klom daarop uit den wagen , gong op een fteen ftaan en Haarde vol vurig verlangen naar de woning van emilia. Tweemaal  van OPLOPENDHEID. ias iïiaal klom hij onder het wringen zijner handen van den fteen af en liep voorwaarts , maar keerde telkens weder langzaam terug en weende fchrikkelijk, tot dat hij zich eindelijk weder in eens in den wagen wierp en den koetfier toeriep, zo hard mogelijk voortterijden. De burgemeester verwelkomde hem op ene eerbiedige wijze, en karel had de grootfte moeite der wereld, eer dezelve aan zijn verhaal geloof flaan en hem vasthouden wilde. Aanftonds zond men van dit geval bericht aan het hoogfte gerichtshof, en de landvorst benoemde bijzondere kommisfarisfen om karels bekentenis te onderzoeken. Bij zijn eerfte verhoor verhaalde hij met ftandvastigen moed zijne gantfche levensgefchiedenis, zijne bedrijven en misdaden. Daar ten aanzien van den moord, dien karel aan zijn kind gepleegd had, het vereischte vifum repertum en de beëdigde getuigenisfen voorhanden waren, moesten de rechters hem weldra aan dezen moord fchuldig erkennen; dan, veel bezwaarlijker en bijna onmogelijk was het, hem van 's gelijken aan het vermoorden zijns vaders en zijner vrouw fchuldig te houden, dewijl zijn gezegde, en zijne, offchoon vrijwillige doch niet bewezen, bekentenis tot het volkomen bewijs 'er van niet toereikend waren , hij dezelve mogelijk uit zwaarmoedigheid en verlangen naar de dood afgelegd had en bovendien de omftandigheden, die men bij zijn vaders dood onder eden en ge- rich-  i£4 KAREL op de GEVOLGEN richtelijk opgcfpoord had, zijne bekentenis zo geheel en al en allerklaarblijkelijkst tegenfpraken. Van daar rekte zijn rechtsgeding zich zeer lang uit; men zond de akten naar verfcheiden univerfiteiten, en de eenftemmige uitfpraak der rechtsgeleerden kwam daar op uit, dat men bij zo tegenftrijdige en elkander weerfprekende omftandigheden over d'en moord zijns vaders en zijner vrouw niets beflisfen kon. Merkwaardig is het en blijft het altijd, dat karel gedurende dien tijd voor het gericht dikwerf verhaalde, dat zijne vrouw hem eiken nacht in de gevangenis verfcheen en de opgraving van de mijngroeve beval, dewijl men daar de bevestiging van zijne bekentenis vinden zou. Zelfs verzocht hij aanhoudend en ernftig, dat men aan dit bevel ten zijnen kosten mogt voldoen , wendde zich zelfs ten dien einde aan den landvorst en verkreeg eindelijk de'szelfs toeftemming daartoe. Na drievierendeel jaar, waarin men hieraan onvermoeid arbeidde, wierd ten laatfte de diepte der mijngroeve opgedolven, en het gericht klom 'er in. De neergeftorte planken, balken en ftenen hadden over het lichaam van de vermoorde een behoorlijk gewelf gevormd, zo dat het door de grote menigte aarde, die 'er bovenop viel, noch gedrukt noch befchadigd geworden was. Niettegenftaande ook het lijk reeds anderhalf jaar daar gelegen had, was 'er echter nog geen aanmerkelijk fpoor van bederf aan te vinden, zo dat men aaq  van OPLOPENDHEID. aan het hoofd duidelijk drie dodelijke wonden onderkennen en even duidelijk aan den hals verfcheiden reeds rottende plekken, die, naar het zeggen van den heelmeester, de nijpende hand van den moordenaar had kunnen veroorzaken , befpeuren kon. In de zak vond men drie brieven, die de lieutenant aan kaatje gefchreven had, en waarin hij haar alle verderen onderftand ontzeide en haar zelfs den raad gaf, haren, thans zo gegoeden man, die te * in e* woonde, te gaan opzoeken. Nevens deze brieven lag het huwlijksbewijs, waaruit bleek,! dat karel h* met katharina f* in de ftfariehö/f-kapel te l* op uitdrukkelijk verlangen van den *fchen- werfofficier verbonden en getrouwd was geworden. Deze brieven zond men naar * , en de lieutenant verklaarde onder ede, dat hij dezelve aan karels vrouw gefchreven had; ook kwam 'er van l* bericht in , dat kaatje het huwlijksbewijs zelve geligt en den priester verteld had, dat zij nu naar haren rijken man reizen wilde. Deze overeenftemmende omftandigheden bewogen het gericht, hem ook als "fchuldig aan den moord zijner vrouw te erkennen. Eer dit hem wierd aangezegd, kwam 'er een brief onder karels adres op zijne in beflag genomen goederen aan. Deze wierd het gericht in hand gefield, en alddar geopend. „ Tegen alle verwachting aan, „ fchreef een onbekende aan karel , zie ik mij „ genoodzaakt nog eens aan u te fchrijven. „ Mijn ongunstig noodlot verleidde mij om de- ,> dui-  125 KAREL op de GEVOLGEN „ duizend louis d'or, die ik prompt van u ont« vangen heb, in een onzekeren, maar veel belovenden asfurantiehandel te Hamburg te wa« „ gen; het fchip leed fchipbreuk en het verlies ,, van mijn vermogen belet mij thans mijne reis „ naar Amerika voorttezetten. Daar 'er u zel„ ven moet aan gelegen zijn, deze reis zo veel „ mogelijk bevorderlijk te wezen., zo hoop en ,, vertrduw ik, dat gij mij nog eens duizend „ louis d'or door den heer f* in Leipzig doen „ betalen en de daar toe nodige papieren binnen ,,-een maand tijd aan den heer k* te Hamburg „ overzenden zult, dewijl ik mij anders tegen ,, mijn wil aan gedrongen zou zien, om dat gene bekend te maken, wat ik beloofde met mij te zullen laten in het graf dalen. " Over den inhoud van dezen brief wierd karel aanftonds in het verhoor gebracht, waar hij verhaalde, het geen hij wist; en daarop zond het gericht een kommisfaris naar Hamburg, die in last had, zich bij het gericht van die plaats te vervoegen, ten einde niet alleen dien onbekenden in handen te krijgen, maar hem ook tot bekentenis te brengen, hoe hij zijn geheim te weten gekomen ware, en of hij de waarheid 'er van bewijzen kon. De kommisfaris vernam te Hamhurg, dat 'er aldaar geen heer k* woonde; doch met behulp van het gericht maakte hij de nodige fchikkingen op de post, en weldra verfcheen 'er een jong vrouwsperfoon, die onder dat adres naar ^een brief vroeg. Zij wierd voor het gericht gebracht ,  van OPLOPENDHEID. ia? bracht, en verried aldaar het verblijf -hares vaders, die onder den naain van een duitsch koopman in een herberg zich ophield; bovendien beleed zij , zo dra men dieper in haar drong, dat haar vader een jood was, en uit hoofde van verftandhouding met ene roversbende uit het *fche de vlucht genomen had. Op (taanden voet wierd de jood in hechtenis genomen, en daar hij zich verraden zag, bekende hij ook alles. Hij had deel gehad aan alle roverijen , die gedurende enigen tijd in menigte te m* waren gepleegd geworden ; hij verkoft werkelijk aan karel de kleêren , die den vreemden koopman waren omdolen geworden, en ruilde daar tegen het paard en zijn uniform in. Toen kort daarna enige leden der roversbende in handen van het gericht vielen, waarfchuuwden de overigen hem, in wier midden hij toen met zijn enige dochter in allerijl de vlucht nam. Voor dat hij van dezelve affcheidde, vertelden zij hem, dat zij den edelman reeds vermoord in het bosch gevonden hadden en zeker overtuigd waren, dat een foldaat, die op een zwart paard kort te voren door het woud hun voorbij gejaagd was, dien moord moest gepleegd hebben. Nu herinnerde de jood zich zijnen handel met karel en befloot gantsch natuurlijk, dat deze de moordenaar was,. Toen hij op zijne vlucht ginsch en herwaards omdoolde, door uitgezonden verfpieders den gantfchen loop van het rechtsgeding vernam en eindelijk naar de ftad kwam, waar karels onfchuld juist was erkend ge-  «8 KAREL of de GEVOLGEN geworden, befpeurde hij denzelven in een koffïj-» huis en zag duidelijk aan de kleine wond op zijne wange, dat deze de foldaat was, die hem het paard verkogt had. Aanftonds deed hij onderzoek naar deszelfs naam en Vernam de gantfche gefchiedenis van karel, dewelke alle monden in die ftad toen bezig hield. Daardoor wierd hij in zijne overtuiging nog meer bevestigd, waagde een gefprek met hem en vond, dat hij zich niet bedrogen had; zondef echter van karel erkend te worden , dewijl hij te voren een groten baard droeg en denzelven nu afgefchoren had.- De jood wierd vervolgens aan den kommisfaris overgeleverd, die hem naar de ftad, waar karel gevangen zat, overvoerde. Beide wierden thans tegen eikanderen verhoord, en daardoor wierd de gewichtige omftandigheid ontdekt, dat karel het paard, waarop zijn vader gezeten was, aan den jood dadelijk verkogt had. Daar de jood in het vervolg het verblijf van verfcheiden rovers verried, dezen gevangen genomen wierden en hunne onfchuld aan den moord des edelmans bewezen, en ook bovendien de koetfier en de bedienden van karels tante de verklaring, die zij eens karël ten gevalle afgelegd hadden, herriepen , wierd de bekentenis van karel voor echt aangenomen en bij ook aan vadermoord fchuldig gehouden. Het gericht veroordeelde hem om geradbraakt te worden; maar de landvorst, die reeds federt zijne twintigjarige regering geen 'misdadiger te recht  fAN OPLOPENDHEID, ïa$ ïecht liet Hellenveroordeelde hem tot ene ononderaardfche gevangenis op water en brood voor' zijn leven lang, karel weende aanhoudend eii bitter, toen dit vonnis hem aangezegd wierd; hij had de dood verwacht en zag zich thans in zjjne hoop teleurgefteld; vergeefs verzocht hij -,órri dezelve en wierd naar ene vesting van het, land gevoerd ,■ waar hij nog aan kluisters in een on«* deraardfchen kerker verfmacht, naar de dood wenscht en dezelve niet vinden kan. Toen ik kaftel in de gevangenis fprak, wag Emilia reeds van deze wereld afgetreden om inde gewesten der vergelding vergoeding voor haar onbefchrijflijk lijden te erlangen, Tien lange jaren had zij het heilloos noodlot van haren kareL betreurd en bejammerd.- Vijf jaren achter eeri knaagde ene ongeneeslijke tering, die hare zielenfmart haar had op den hals gehaald, aan heur* fchoon lichaam; het verwelkte en verdorde, gelijk* een roos ,• die geen regen of hemelfche dauw' drenkt; haar oude vader zag het, kon niet helpen , geen verzachting aanbrengen en ging haar voof' in het treurig vooruitzicht, dat zijn ftam op aarde was uitgewischt, en zijn enig kind hem weldra volgen zou.- Men verzweeg haar kapsels vonnis ; maar zij vermoedde hetzelve en bad dikwerf God tot in der middernacht, dat hij zich zijner ontfermen eil aan zijn lijden door de dood eeri einde maken mogt. Gedurende een gantsch jaar vroeg zij niet: wie en waar het meisje was , hef welk zij in karels kabinetje vond. Dan daarI * na  KAREL of de CEVOLGEN lia deed zij naar het verblijf van hansje , alle onderzoek en fcheen voor de eerftemaal weder enige vreugd te gevoelen, toen zij hetzelve ontdekte. Zij nam die ongelukkige bij zich op het flot, weende, klaagde met haar, verkogt na heur vadefs dood de geërfde goederen, trok met hansje naar een kleine ftad en maakte haar ten laatften tot de enige erfgenaam van haar aanzienlijk vermogen.' Nu ftonden vele jongelingen naar den hand van het rijke hansje; maar tot nu toe verbond zij zich met geen hunner en gaat fteeds in treurgewaad gekleed, het welk met hare lijdende geftalte zó zeer overeenftemt. In het ftecdje, waar zij woont, en' in den omliggenden oord is het algemeend bekend, dat zij met het grootfte vermaak onwettige kinders ten doop heft. De ongelukkige — ten minsten meestal ongelukkige — moeder is dan zeker, dat het haar en haar kind aan niets ontbreken zal; dat hansje voor de latere opvoeding zorgen en deszelfs geluk zal zoeken te vestigen. Waarfchijnlijk is dit ene gelofte , die de ongelukkige deed, toen zij in ftaat gefteld wierd, weldaden te oefenen. karels tante ftierf in den zoeten droom, dat haar geliefde kwekeling in de armen van zijne emilia jaren lang gelukkig en vergenoegd leven zou, want zij ontfliep, toen nog niemand vermoedde, dat karel een moordenaar was. Eer ik deze fchrikbarende, maar zeker leerrijke gefchiedenis eindigt, acht ik het mijnen plicht al-  van OPLOPENDHEID. i3t alle mijne lezers te vragen : of zij karel niet een goeden en lieven jongen genoemd, of zij niet zijne daad edel en fchoon gevonden zouden hebben, indien ik, zonder van zijne overige daden te fpreken , in den vervoerenden , gevoelvollen toon van een roman-fchrijver verhaald had, hoe hij aan kaatje de geit fchonk? Ik wedde, dat alle de andwoorden op deze vragen, zo ik in ftaat ware ze optezamelen, een volmondig ja behelzen zouden. En doch was deze fchone, edel fchijnende daad de eerfte grondflag van karels ongeluk en de ladder, waar langs hij tot die vreeslijke hoogte van euveldaden opklom; zij was de moeder van den roof en moord, dien hij pleegde, en die hem tot ene fiuartelijke gevangenis veroordeelde. Merk dit op, gevoelvol, maar tevens Jigtzinnig jongeling! Het is niet goed,, dat men zich door -zijn gevoel laat weeflepen, wanneer het niet in onze macht ftaat hetzelve zonder gevaar, zonder onrecht te plegen, te bevredigen en 'er voldoening aan te geven. Het is fchoon, ja het is plicht, de tranen der lijdenden optedrogen; maar het is nog meer plicht, niet aftevviiken van de paden des rechts, met deszelfs richtfnoer niet te fpelen of hetzelve geheel te willen vernietigen! Men doolt dan ^in ene wildernis om, zoekt vergeefs het enge pad des braven en ftort in den afgrond neer, voor dat men deszelfs diepte vermoedt. I 2 WIL-  D E BEKLAGENSWAARDIGE WILHELM. TWEDE WANDELING» Schrikkelijk en treffend is het gevoel, wanneer men in dagelijkfche bezigheden de flraten doorloopt en op dezelve een digt ineengedrongen; hoop menfchen ontmoet, in wier midden men een misdadiger befpeurt, die de galg of het rad waggelend tegengaat, en zonder erbarming, zonder genade uit de menfchelijke maatfchappij verdelgd wordt, om dat hij de banden fchond, die dezelve verbonden houden. Eens volgde ik één dezer onbefchrijflijk ongelukkigen; hij was mijnëdig geworden en had het vaandel verlaten, het welk hij gezworen had trouw te zullen blijven. Ik fidderde en beefde met hem; maar toen de provoost driemaal om genade riep, en de overftewachtmeester zijn paard omkeerde onder den uitroep : alleen bij God is genade! toen liep ik, terwijl mijn gantfche lichaam beefde, van daar weg; toen bad ik tot den eeuwigen, dat hij vervullen mogt, het geen de rechter fprak en fpre- ken  DE BEKLAGENSWAARDIGE WILHELM. 133 ken moest! Alleen bij God is genade! Ach dit zult ook gij ondervinden, arme l*, wanneer gij uw lijden zult hebben doorgedaan, wanneer gij den ftrijd des doods, dien gij morgen itrijden moet , zult voleind hebben ! Ik wil u 'vergezellen; ik wil het beproeven, of ik kracht genoeg hebbe, de vrezelijke en toch zo troostrijke gedachte, alleen bij God is genade! op uw verbleekt aangezicht te lezen. Onbefchrijf baar fchrikkelijk moet het gevoel van den misdadiger wezen, die door de hand zijner broederen, vrienden en medemenfchen zijn bloed moet zien Aromen; die vergeefs over zijne daad hartelijk berouw beeft, vergeefs zijne handen om hulp, om verfchoning en erbarming mtltrekt; die geweldadig wordt voortgeftoten tot voor den troon van den rechtvaardigden, maar tevens van den geftrengften rechter, wiens genade en barmhartigheid gene palen kent, maar wiens flraffen ook geen einde hebben. In wanhoop moet zulk een ongelukkige vervallen, wanneer hij te midden van den fchrikkelijken doodftrijd niet aan de gedachte vasthoudt : alleen bij God is genade 1 wilhelm l* was de zoon van een armen dagloner. De pastoor, in wiens kerspel hij ter fchole ging, befpeurde in hem enige vonken van vernuft; hij blies ze aan, en binnen kort las, fchreef en rekende de kleine wilhelm beter, dan alle de jongens, die met hem'ter fchole gingen. * 3 Toen  134 DE BEKLAGENSWAARDIGE Toen nu wilhelms vader ftierf, nam die pastoor den wees geworden jongen bij zich. Door deszelfs meer dan vaderlijke hulp wierd hij in ftaat gefield, om in ene nabij gelegen ftad eerst de latijnfche fcholen , en daarna, toen hij de fchoonfte getuigenisfen van zijnen vlijt verworf, ook de univerfiteit te bezoeken. Hier vond hij nieuwe weldoeners, die hem naar hun vermogen onderfland boden en zich aan hem ook niet onttrokken, toen de oude pastoor ftierf en met denzelven wilhelms gantfche hoop ten grave gedragen wierd. wilhelm fpeelde meesterlijk op het klavier; waarom een oud hofraad, die wel niet rijk was, maar die veel invloed had, hem in zijn huis nam en hem kost en onderhoud gaf, onder voorwaarde, dat hij zijne enige dochter zou leren op het klavier fpelen. Na verloop van een jaar, toen de, altijd in drukke bezigheden verzonken, vader eens horen wilde, hoe grote vorderingen zijne dochter in de muziek gemaakt had, vond hij haar in de armen hares leermeesters. De fchone, bloeijende, maar ook ten uiterften demoedige jongeling had de aanlokkende wenken van het meisje langen tijd wederftaan; dan toen zij zelve ene rondborstige verklaring van hem verlangde, en gedrongen door de eerfte en dus ook reinfte liefde hare armen tot hem uitftrekte, verraogt de jongeling niet langer met zich zeiven te kampen, en ftal juist der jnniggeliefde den eerften kusch af, toen heur vader in de kamer trad. Des-  WILHELM. 135 Deszelfs toorn bruischte woest op, en de Jongeling ftond zwijgende , gelijk een veroordeeld misdadiger, voor hem; maar het meisje kon en dorst fpreken: zij bekende alles, weende, fmeekte, en de goede vader vergaf al het gebeurde. Ik was ook, nog, fprak hij op den toon van goedhartigheid tegen wilhelm , een arme hals, toen ik met mijn vrouw zaliger voor het eerst van 'liefde fprak; ook ik had toen geen vermogen, geen ambt, geen uitzicht daarop, maar alleen een kop, die op de rechte plaats ftond en in zich floot, wat mij te weten nodig was. Volg mij na, zoek u zeiven 'er boven op te werken, en jk zal doen het geen de vader van mijn vrouw deed; ik zal u de dochter geven, wanneer gij u en haar behoorlijk onderhouden kunt. Van dezen tijd af aan was wilhelm de openlijke minnaar van de dochter des hofraads. Toen hij nu zijne letteroeffeningen voleind had, nam de Iaatfte hem bij zich op de kanzelarij, want hij had het opzicht over s'lands financien. Daar nu wilhelm voortrefiijke bekwaamheid in het maken van berekeningen ten toon leide en fouten ontdekte, waar anderen die niet zagen, verwierf hij weldra het volle vertrouwen van den ouden hofraad, wierd door denzelven bij de eerfte gelegenheid aan den monarch aanbevolen, en verkreeg ene bediening die hem jaarlijks vierhonderd guldens opbracht. De aanvang is gemaakt, zeide de oude man, toen wilhelm met zijne geliefde aan de hand hem dankte; wanneer gij u I 4 door  Ï3<5 DE BEKLAGENSWAARDIGE door vlijt en intpanning aller krachten een post Weet te verwerven, die u ten minsten nog tweemaal zo veel bezolding geeft, zal ik met vreugde de hand mijner dochter in de uwe leggen en V ten huwelijk medegeven, al wat in mijn vermogen is. wilhelm beloofde het en hield eerlijk woord; dan ook de oude man vervulde zijne toezegging even getrbuw. Na drie lange jaren, waarin wilhelm zeer naarftig arbeidde, maar ook wakker in de armen zijner geliefde gefmacht had, ftierf een hoofdgaarder van s'lands imposten. Deszelfs post gaf denzelven jaarlijks twaalfhonderd guldens, zodat velen 'er om kwamen verzoeken, en ook wilhelm waagde het daarnaar te Haan. De nauwgezette hofraad verfchoonde zich om zijne gedachte over het aanzoek van den laatften te zeggen; maar het gantfche kollegie van s'lands financien deed de uitfpraak, dat wilhelm de gefchiktfte tot dien post was, en de monarch bekrachtigde deszelfs keuze. Gij zijt hoofdgaarder, zeide de. hofraad eens tot wilhelm , toen deze zich juist aan tafel zettede. wilhelm fidderde en beefde, bij zag in hoop en vrees zijne geliefde aan, en deze zonk glocijende van vreugde hem in de armen met de verzekering, dat de goede vader gewis zijn woord houden zou. — Houden zal hij het als een eerlijk man, fprak de oude al lachende, wanneer maar ook wilhelm zijn woord houden kan. Hij heeft gedaan naar een post, waarvoor fesduizend guldens tot borgtocht  WILHELM. ï57 toeht moeten gefield worden ; hij heeft nu dien post verkregen ; maar waar van zal hij den borg, tocht betalen? — De dochter keek den vader verfchrikt aan , en wilhelm floeg hopeloos 'e ogen neder, want hier over had hij in de daad niet nagedacht, en zag zich op eenmaal zeer verre van het doelwit verwijderd, dat hij zich zo even zo nabij dacht. Men kende mijne armoede, nep hij eindelijk in den toon van diepen weemoed uit, en gaf mij toch dien post. s Men zou u denzelven niet gegeven hebben, andwoordde de oude man 'er aanftonds op, indien ik niet ten laatften tusfchen beide gekomen ware, en mijne ambtgenoten verzocht hadde, alleen over de ver diensten van den fuppliant te beflisfen, en mij de zorg voor den borgtocht overtelaten. — Zo wilt gij dan mijn redder worden? vroeg wilhelm, onder bet herleven zijner hoop. — Zo zal ik u het gantfche geluk mijner liefde dan te danken hebben, voegde de dochter 'er nog met blijder toon bij. — De oude man lachte weltevreden en beide zonken al dankende voor zijne voeten neder. Ja, fprak de getroffen vader,'ik geef gewillig, het geen ik kan, cn verheug mij, dat ik daartoe in ftaat ben. In de daad de eerlijke hofraad had in zijnen veeljarigen dienst door wijze fpaarzaamheid flechts deze fom, die voor wilhelms post ten borgtocht geëischt wierd, bij een gebracht; dan daar hierdoor het geluk zijner kinderen bevorderd zou worden, en hij buitendien alleen voor hen ï 5' dat  i33 DE BEKLAGENSWAARDIGE dat geld verzameld had, maakte hij gene zwarigheid, om zich, zodra men wilhelm voor den gefchiktften erkende, ter betaling van den borgtocht aantebieden,. Weldra vervulde hij zijne belofte, leide de fomme ten dien einde in de ftaatskasfe neder, en wilhelm wierd hoofdgaarder, en vierde met des hofraads dochter kort daarop zijne bruiloft. Leed deed het den goeden ouden man, toen hij zich van hen fcheiden moest, dewijl wilhelms post hem naar ene ftad , meer aan de grenzen gelegen, henen riep, en de vrouw zeer natuurlijk den man volgen moest en volgen wilde. Had ik dit vooruit gezien, zeide hij bij het affcheid nemen op enen fchertzenden, maar toch aangedanen toon, dat gij mij mijn kind geheel en al ontroven zoudt, ik zou haar u niet tot vrouw gegeven hebben! Alleen de hoop troost mij, dat gij weldra nieuwe verdiensten verkrijgen, daardoor weldra hoger ftijgen en dichter bij mij komen zult. wilhelm verdubbelde werkelijk zijnen vlijt; en zeer waarfchijnelijk zou de wensch van den ouden man, dien hij daarna bij elk bezoek vuriglijk herhaalde, welras zijn vervuld geworden, zo niet de dood alle hoop hierop vernietigd had. Deze rukte den goeden vader door ene flijmberoerte plotslings weg en vergunde het hartelijk bedroefde paar zelfs niet de enige, maar ook ten uiterften fmartelijke vreugde om van hem affcheid te kunnen nemen. Naderhand wierden de ware verdiensten van wil-  WILHELM. 139 wilhelm nog wel dikwerf erkend, maar niet beloond; hij bleef die hij was, en klom niet hoger op, hoezeer dit laatfte hem dikwerf toegezegd wierd. Deze vergetelheid krenkte hem menigmalen, maar verftoorde doch het geluk van zijn ten uiterften vergenoegd en gelukkig huwelijk niet. In de armen van zijne geliefde vrouw vergat hij eiken kommer, zag duidelijk, dat zij met haar lot volkomen te vreden was en ontdeed zich ten laatden geheel en al van de begeerte om hoger te klimmen, deed zelfs daarom gene de minste aanzoeken meer, offchoon zijne vele dienstjaren hem tot deze aanzoeken alle recht gaven. Zijne karoline baarde hem fes kinderen; dan vijf 'er van moest hij in hunne vroegfte kindsheid ten grave brengen, en behield 'er flechts een enige dochter van overig. Zeer natuurlijk was het dus, dat zowel vader als moeder dit enig pand hunnes huwelijks met de grootfte tederheid beminden , hetzelve wel zorgvuldiglijk opvoedden , maar ook door te vrocgtijdigen en te groten opfchik derzelver iedelheid zo zeer gaande maakten, dat zij z elven, tóen hare dochter groter wierd, fpaarzamer moesten gaan huishouden, om elk harer driftige wenfehen te kunnen bevredigen. Voor het overige was wilhelmina een goed en dankbaar kind, hong met gelijke tederheid hare ouders aan en verfchafte hun door de grote bekwaamheid , die zij in vele vrouwelijke kundigheden verkreeg, de grootfte vreugde. Toen  140 DE BEKLAGENSWAARDIGE Toen zij agttien jaren oud was, door hare fchoonheid en wezenlijk zeer fmaakvolle kleding vele jonge lieden uit de ftad liefde inboezemde* maar aan derzelver Mille zuchten geen gehoor gaf' wierd bij 'ene veranderde inrichting een regiment paardenvolk in de omftreek der ftad en binnen dezelve in gtrarnifoen gelegd. De meeste jonge en rijke officiers maakte de ftad weldra levendiger; men gaf danspartijen, bals en dergelijke vermaaklijkheden meer; en wilhelmine droeg op ene van dezelven de grootfte toejuiching in het danzen weg , wierd daar door tot het bezoeken van die alle genodigd en verzocht hare ouders ernftig, haar toch deze onfchuldige vreugde te gunnen , toen dezen , voor gevaar bevreesd , haar van het te veelvuldig bijwonen derzelven wilden te rug houden. De zoon van een rijk buitenlandsch koopman, die als ritmeester bij het regiment ftond, en een fchoon en bloeijend jongeling was, wierd weldra wiliielmina's algemeen erkende en openbare partij bij het danzen en kort daarop haar vurige verërer. Hij kwam haar fteeds voor de onderfcheiden bijëenkomften en bals afhalen ; ook bracht hij haar van beide weder naar huis, wierd van de moeder enige malen tot het ontbijt en middag eten genood, en kwam haar naderhand zeer dikwerf bezoeken, ook al was hij niet genood geworden. Den vader misvielen in het eerst deze te veelvuldige bezoeken zeer ; hij zocht naar  W I L H Ë L M. 14* naar middelen om ze te doen verminderen; maar hij vond 'er geen dat gefchikt was, ten minften geen een , het welk hem voor verdrietelijkheid zou hebben kunnen beveiligen. De ritmeester gedroeg zich op de eerbiedigfte en betaamlijkfte wijze jegens den vader en de moeder, en voornamelijk jegens de dochter. Hij fprak haar flechts in tegenwoordigheid der ouders, prees met geestdrift hare voortrefiijke eigenfchappen , noemde zich gelukkig in haar bewonderen te kunnen en hield dien man voor den gelukkigften, wien zij eens haar hart en hand fchenken zou. Dit was zijne dagelijkfche taal ; maar verder verklaarde hij zich niet. Alle , die hem kenden, gaven hem het getuigenis van de reinfte zeden en van het onberispelijkst gedrag en dwongen eindelijk den vader langzamerhand den wensch af, dat de ritmeester zich duidelijker verklaren en zijne dochter ten huwelijk vragen mogt. Thans verhinderde hij ook deszelfs fteeds veelvuldige bezoeken niet langer en toonde zich niet meer onvergenoegd , wanneer de goedwillige^moeder veroorloofd had , dat de ritmeester in fchone zomeravondftonden met wilheemina wandelen ging. Het ambt van den vader bracht met zich, dat hij alle maanden de ingezamelde imposten naar de hoofdftad brengen en daar van derzelver invordering de nodige kwitantien ligten moest. Zijne behouden terugkomst was dan fteeds in zijn klein huisgezin een feest, het welk de ritmeester reeds federt lang, mede bijwoonde. Na verloop  l4t DE. BEKLAGENSWAARDIGE lpop van een jaar kwam de vader eens van zulk ene reis te rug; maar moeder en dochter kwamen hem niet gelijk gewoonlijk aan de huisdeur te gemoet, en verwelkomden hem eerst in zijne kamer met ene treurige en verlegen houding. De vader vond te huis veelvuldige bezigheden', zo dat beider treurigheid hem in den aanvang niet in het oog viel; maar toen het avond geworden was, de foep opgebracht wierd, ieder zich met neergeflagen en beweende ogen aan tafel zettede en de gewone gast niet verfcheen, begon hij te vragen en na te vorfchen. De moeder nam het woord op, ontfchuldigde haar en haar dochters verdachte ogen daar mede, dat zij fterk gefnuifd hadden, en vertelde hem , dat de ritmeester reeds federt drie dagen ergens op kommando lag en eerst in de volgende week zou te rug komen. Deze verklaring ftelde den ouden man gerust; hij ging vrolijk en welgemoed naar bed, en zoude waarfchijnlijk tot den morgen toe hebben doorgeflapen, zo niet het hard op fnikken en zuchten zijner vrouw hem vroeger wakker gemaakt had. Langen tijd lag hij flil te luisteren en vroeg ten laatften met allen ernst naar de oorzaak van haren kommer. De donk rheid van den nacht maakte de bekommerde vrijmoediger; het fchrikkelijk geheim, het welk haar op het hart lag, barste 'er uit, en zij ontdekte den verbaasden vader, dat zijn enig en geliefd kind zwanger was. Groot was de weedom , onbefchrijvelijk de fmart, die hij op dit onverwacht bericht gevoelde ; eindelijk vroeg hij nader en ver-  WILHELM. 143 vernam, dat de ritmeester hem en zijn kind zo uitermaaten ongelukkig gemaakt had. Reeds had de moeder federt enige weken de mogelijkheid 'er van geargwaand, doch verfchoof opzettelijk het nader onderzoek tot op de afwezigheid des vaders en wierd toen door wilhelmina's rondborstige bekentenis onderricht, dat zij zich in haar vermoeden niet bedrogen had. Hare woedende fmart verleidde haar aanftonds om den ritmeester op het ftrengst het huis te verbieden en, offchoon deze dagelijks fchreef, zijne misdaad met al te vurige liefde verontfchuldigde, en dezelve door een fpoedig huwelijk beloofde te zullen herftellen, bleef echter de moedèr bij haar genomen befluit, en liet thans den vader beflisfen, of zij goed en billijk gehandeld had. De vader berispte aanftonds haar geftreng gedrag, dewijl het de enig mogelijke redding van zijn geliefde dochter in den weg was. Het is fchrikkelijk, riep hij uit, dat ik zo iets beleven moet; maar het houdt toch mijne wanhoop tegen, te horen, dat niet kwaad opzet, maar flechts grote liefde deze misdaad heeft veroorzaakt , en dat de ligtzinnige jongeling de gelofte vervullen wil, waarmede hij mijne dochter waarfchijnlijk tot den val gebracht heeft. 's Morgens riep de vader zijne dochter tot zich, en terwijl zij anders vrolijk en welgemoed hem in de armen vloog, naderde zij hem thans langzaam, wenende en fnikkende, deze verandering kon  <44 DE BEKLAGENSWAARDIGE kon hij niet verdragen 5 zijn hart brak; hij wildé fpreken, maar kon niet, en wenkte, dat zij zich weder verwijderen zou. Toen hij zich weder herHeld had, fchreef hij enige weinige regels aan den ritmeester, die daarop aanftonds bij hem kwam. Met eerbied hoorde deze de heftige verwijtingen aan, die de vader in zijne billijke fmart hem voorwierp. Ik heb ze verdiend, zeide hij, ik heb ze zelfs te gemoet gezien, en het is mijn plicht, ze te dulden. Ik ben u volkomene vergoeding fchuldig voor het lijden, dat ik u veroorzake, en h\ kan ze u thans flechts daar door geven, dat ik u op het plechtigste belove, de eer uwer dochter te redden en haar wettig te trouwen. Dat dit mij waarlijk ernst is , zal deze brief u bewijzen , dien ik aan mijn vader gefchreven heb, en dien ik u verzoeke, zelf op de post te bezorgen, wilhelm las den brief; dezelve behelsde ene aan* doenelijke befchrijving van het ongeduld, het Welk hij uit al te grote liefde , maar doch uit fchrikkelijke lichtzinnigheid over ene ten uiterften rechtfchapene familie gebracht had. Hij fmeekte zijnen vader ernftig, om hem te veroorloven, dat hij zijne fout door een fpoedig huwelijk weder kon goed maken, en verzocht hem ten flotte hem van zijn aanzienlijk moederlijk erfgoed ten fpoedigften fesduizend gulden over te zenden , die naar de daar plaatshebbende wetten ieder hoofdman of ritmeester bij zijn huwlijk aan het krijgskollegie daarom moest ter hand ftellen , op dat  WILHELM. 145 dat de vrouw, ingeval zij weduwe mogt worden, uit de inkomften van dit kapitaal zou kunnen leven en den ftaat niet door een penfioen zou bezwaren. De ritmeester toonde daarenboven den nog twijfelenden wilhelm door overreikte fchuldbrieven, dat zijn vader hem deze Tom in het geheel niet weigeren kon, dewijl zijne, reeds voor lang geftorven, moeder hem veertig duizend guldens had nagelaten, die in zijn vaders handel belegd waren en volgens den inhoud van dezen fchuldbrief met elk half jaar konden opgezegd worden , maar intusfchen door den vader , even als het geld van vreemden, met fes pro cento interest betaald wierden. Deze aangename berichten fterkten het vaderlijk hart zeer, en maakten het bekwaam om den overtreder vergeving te kunnen fchenken. Had het Gode behaagd, zeide hij, dat gij mij vroeger tot uwen vertrouwden gemaakt mij uwe oogmerken vroeger ontdekt haddet, dan zoudt gij mijn kind en deszelfs ouders veel kommer en tranen befpaard hebben. Doch verwijtingen veranderen het ongeluk niet; ik wil ze dus onderdrukken en mij met de hoop op een beter uitzicht troosten. Ga intusfchen bij mijne dochter, en troost haar op dezelfde wijze, want zij heeft troost nodig. Als ik mij fterk genoeg bevoele, zal ik u volgen, en haar zeggen, dat de ongelukkige vader nog niet alle hoop heeft opgegeven. De ritmeester dankte den ouden man en ijlde naar & zij-  i4<5 DE BEKLAGENSWAARDIGE zijne troosteloze geliefde; de vader bezorgde zelf den brief op de post, fprak daarna op ene vertroostende wijze met zijn kind, en zag een fpoedig en gunftig andwoord hopende te gemoet. Hij leefde ^een twintigtal van jaren in de niet zeer grote ftad, en genoot in dezen tijd de algemene toegenegenheid van alle inwoners; derzelver grootfte deel vereerde hem als een verftandig raadgever en nam in elke huislijke aangelegenheid zijne toevlucht tot hem. Zijn goede naam was gedurende al dien tijd nooit bevlekt , en zijne daden nooit berispt geworden; de gedachte, dat thans beide volgen zou en noodzaaklijk volgen moest, was hem des wegens alleronverdragelijkst , en kwelde hem onophoudelijk in de uren van nadenken. Om het gevaar, het welk zijn edelen trots bedreigde, te vermijden, ten minften te verwijderen, liet hij zijne dochter niet meer uitgaan, gaf voor, dat zij krank was, en vond algemeen geloof, dewijl haar treurig en lijdend uitzicht, wanneer men haar nu en dan aan het vengfter zag, de vertelling des vaders bevestigde. Dit vermeerderde zijne hoop grotelijks, en hij geloofde thans met grond, dat hij zich en zijn kind voor openbaren argwaan zou kunnen beveiligen, indien het antwoord van den vader maar fpoedig volgde. Juist, toen hij van de maandelijkfche reis naar de hoofdftad terugkwam, trad de ritmeester in zijne kamer, bracht hem de toeftemming zijns vaders, en hield in de andere hand een wisfel, die  WILHELM. 147 die op een der voornaamfte geldhandelaars in de hoofdftad getrokken, doch niet voor na een maand betaalbaar was. De vader fchreef, dat hij den wisfel uit hoofde der daartoe nodige berichtsbrieven en der gemaakte inrichting op geen vroegeren tijd betaaltaar had kunnen Hellen; maar dat hij-hoopte, dat deze kleine vertraging geen verfchil maken zou; en toch maakte het in deze omftandigheden een groot verfchil, want binnen een maand moest wilhelmina's toeftand meer in het oog vallen, en meer argwaan verwekken. Wanneer nu de vader narekende, dat, al wierd de zaak ook op het fpoedigfte doorgezet, echter nog een twede maand voor den vroegstmogelijken trouwdag verlogen moest, en bovendien narekende, dat om dien tijd juist de vasten begon,waarin men flechts om dringende en door ieder ligt te raden omftandigheden het houden van bruiloft veroorloofde, verminderde zijne vreugde zeer, en ging langzamerhand tot wezenlijke treurigheid' over. Om niets onbeproefd te laten, vaardigde hij aanftonds een bode aan enen goeden vriend in de hoofdftad af, en zond denzelven met bewilliging van den ritmeester den wisfel toe, met dringend verzoek, dat hij met denzelven zich bij den genoemden bankier mogt vervoegen , zich. één , zelfs twee gulden pro cento korting laten welgevallen, en het overige aanftonds ontvangen Dan de bode kwam met het bericht terug, dat de bankier beloofd had den wisfel op den verK a val.  I48 DE BEKLAGENSWAARDIGE valtijd zonder fout te honoreren , maar niettegenftaande het aangeboden voordeel uit hoofde van andere veelvuldige uitgaven niet op (taanden voet betalen kon. Deze onverwachte tijding krenkte den, om zijnen goeden naam zo zeer bezorgden , vader ten hoogden; hij zocht naar nieuwe middelen om zich te redden, en geloofde 'er één daarin gevonden te hebben, dat hij de fom intusfchen uit de ingekomen inpostgelden voorfchoot, en in derzelver plaats den zekeren wisfel in zijne kas nederlegde. Deszelfs betaaldag was juist vastgefteld omftreeks op den tijd, dat hij de inpostgelden naar de hoofdftad brengen moest; dan wilde hij aldaar vooraf het geld 'er voor ligten, de ontbrekende fom daarmede aanvullen, en door deze hoogstonfchuldige handelwijze zijne eer en goeden naam en die zijner dochter redden. Aanftonds moest de ritmeester den wisfel overtekenen , ontving van den vader het geld en vloog daarmede naar de hoofdftad om aan de borgtocht te voldoen, en dan het nodig verlof om te trouwen te erlangen. Hij trof vrienden aan, die zijn verzoek bevorderlijk waren, en keerde reeds op den fesden dag met de fchriftelijke vergunning terug. Daar het bij den foldatenftand gewoon gebruik was, om zich, zonder argwaan te geven , van het anders noodzaaklijk drievoudig gaan der geboden te doen ontdaan, en zich aanftonds te kunnen laten trouwen, veroorloofde de vader zich ook in het tegenwoordig geval dezer aange- no-  WILHELM. H9 nomen kunstgreep, en genoot, voordat hij naar de hoofdftad reisde, de reine vreugde, zijnewilhelmina, als de vrouw des ritmeesters, geluk wenfchen en omhelzen te kunnen. Het fpoedig huwelijk verwekte wel de algemene opmerkzaamheid der ftad; maar het kwam niemand onverwacht voor, dewijl het even zo bekend was, dat de ritmeester wilhelmina beminde,en het wekte geen argwaan op, dewijl . de ritmeester zelf vertelde , dat de vader fpoedig volledige verklaring of anders vermindering zijner bezoeken gevorderd!, en hij, om zijne eerlijke oogmerken te bewijzen, nu zo veel fpoed gemaakt had. Thans, daar ieder vriend den ouden vader geluk wenschte, en zich met hem in het geluk van zijn kind verheugde, wierd zijn hart weder opgeruimd en vrolijk. Hij zag in , dat zijn goe'de naam onbevlekt, en zijne eer ongefchonden blijven zou, daar de ritmeester bovendien beloofde, tegen den tijd, dat zijn vrouw zou moeten bevallen, verlof te nemen en met zijne wilhelmina in het rijk rond te reizen, waar zij, zonder argwaan te verwekken, vroeger kon in"de kraam komen. Wanneer wij dan , voegde hij 'er bij met het kind te rug keren, kan het omvallen van den wagen de bevalling mijner vrouw verhaast hebben, of wij geven het kind voor enige maanden jonger uit, dan het wezenlijk is. , Om het geld op den wisfelbrief ter rechter tijd te ontvangen, en het deficit zijner kas te kunnen aanvullen, reisde wilhelm twee dagen vroeger, K 3 dan'  15© DE BEKLAGENSWAARDIGE dan gewoonlijk, naar de hoofdftad. Zijne vrouw en beide kinders vergezelden hem enige uren ver en fcheidden van hem in de hoop, van hem fpoedig in vergenoegen en vreugde weder te zullen omarmen, 's Namiddags kwam hij in de ftad aan , en ging nog den zelfden avond naar het komtoir. van den bankier, waar hij het geld ontvangen moest. Reeds op dezen dag was de wisfel vervallen, en geen fchijn voorhanden, dat hij 'er het geld niet voor ontvangen zou. Dan bleek en verftomd ftond wilhelm, toen de bankier hem met een veel betekenend gelaat zeide , dat hij dezen wisfel niet voldoen kon, en dat hij zeer te beklagen was, zo hij 'er zich wezenlijk mede had laten bedriegen, wilhelm deed nader onderzoek, en — kreeg de fmartelijkfte inlichting. Waart gij gisteren gekomen, zeide de bankier, dan zou ik u zonder tegenfpraak betaald hebben, en thans fesduizend gulden armer zijn ; maar heden bracht tot mijn geluk en tot uw ongeluk de hollandfche post de zekere tijding, dat de uitgever van dezen wisfel een bankroet en zich zeiven zoek gemaakt heeft. Kan ik mijnen korrespondent geloven, dan zullen de buitenlandfche fchuldeisfchers weinig of niets 'er van krijgen, want het bankroet moet groot en aanzienlijk wezen. wilhelm ging van daar al waggelende naar zijn verblijf, en toen hij 'er aankwam en zijne handen hooploos ten hemel uitftak, kon hij zich niet bezinnen, hoe hij 'er gekomen was. Den tweden dag daarna zou en moest hij de gantfche  WILHELM. i5l fche fom der maandelijkfche inpostgelden aan het hoofdkomtoir toetellen, zonder dat 'er enig uitvlucht gelden kon, en toch zag hij geen middel om zich voor openbare fchande en ftraf beveiligen te kunnen. Den gantfchen nacht door zocht hij flapeleos naar uitkomst; vroeg reeds klopte een bekende jood aan zijne kamerdeur en bood hem zijnen dienst aan. De aandrang tot redding van zich zeiven bewoog wilhelm om den jood te erkennen, dat hij nog heden fesduizend guldens nodig had, en om denzelven te vragen , of hij hem die fomme tegen verpanding zo van zijn have en vermogen, als van zijne tegenwoordige en toekomftige bezolding bezorgen kon. De jood — die hieruit voor zichzelven verdienfte hoopte te trekken — vond de zaak ten uiterften moeilijk, maar toch niet onuitvoerlijk, wanneer wilhelm zich maar aan zijne leiding geheel wilde overgeven. Wie twijfelt 'er aan, of de arme man beloofde op ftaanden voet dit te zullen doen? Genadige heer, zeide toen de jood, uwe algemeen bekende goede omftandigheden , uwe zeer aanzienlijke bezolding zal alle makelaars van mijn geloof genegen maken om u ene fomme, evenredig aan deze uwe omftandigheden, maar niet ene zo grote, als gij vordert, voortefchieten. Doch dit heeft in den grond niets te beduiden, dewijl gij , wanneer gij bij verfcheiden tevens borgt, de fom echter bij elkander krijgen kunt, en het niet nodig is aan den eerften, even min als aan den laatften te vertellen, dat gij nog K 4 meer  152 DE BEKLAGENSWAARDIGE meer borgen wilt of reeds geborgd hebt. Ik zal 'er voor zorgen, dat 'er achter elkander een toereikend aantal bij u kome ; alleen moet ik u vooraf rondborftig erkennen, dat onze makelaars , zo dra 'er haast bij het werk is, geern aanzienlijken winst vorderen, en op fchrale wisfels niet lang borgen. Vindt gij nu deze voorwaarden niet te hard, zo haast ik mij om u te overtuigen , dat ik in alle gevallen bereid ben u te dienen. wilhelm beloofde alles te zullen doen , wat mogelijk was, en de jood ijlde voort. Eer dat de zon onderging, had de eerfte reeds de fesduizend gulden bij een; maar hij moest ze bij agt onderfcheiden joden opnemen , voor tienduizend gulden tekenen en had bovendien in alle deze wisfelbrieven beloofd, die fom binnen fes, agt en ten minfien tien maanden te rug te zullen geven. Dit hoopte hij te kunnen doen, dewijl de ervaring hem geleerd had, dat bij elk bankroet enes koopmans de fchuldeisfchers wel dikwerf veel moesten laten vallen, maar toch niet alles 'er bij verloren, en dat hij dus met volle recht hopen kon, dat zijn fchoonzoon van zijn kapitaal, het welk in den handel van zijn vader was en veertig duizend guldens bedroeg, ten minften deze geringe fom krijgen zou. Hij dankte God den volgenden nacht vuriglijk, dat hij hem uit een zo nabij zijnde gevaar vaderlijk gered had, bracht zijn impostgelden weg en haastte zich naar huis om ten fpoedigften de no- di-  WILHELM. r53 dige fchiklringen voor zijne toekomdige uitredding te maken. Blijde en vrolijk verwelkomde hem zijne familie; maar treurig en verfchrikt zagen zij elkander aan, toen zijne fchriklijke vertelling begon. Den waarlijk edeldenkenden ritmeester deed het het allermeesten leed; hij erkende, dat hij de oorzaak van al dat ongeluk was, en was ontroostbaar; dan hij hoopte ook even zo gewis, dat 'er uitkomst mogelijk was , dewijl het hem onbegrijpelijk fcheen, dat de gevestigde handel van zijn vader, die altijd voor een millionaris gehouden was, op eenmaal zo geheel reddeloos zou geworden zijn. Aanftonds vroeg hij voor enigen tijd om verlof; maar eer hij hetzelve verkreeg, ontving hij door ene oude tante de bevestiging van zijn wezenlijk ongeluk. Dezefchreef hem al dat gene, wat de bankier aan wilhelm verteld had. De oorzaak van dezen onverwachten val vond men gelegen in al te onvoorzichtige fpeculatien van den vader en voornaam lijk in de allestebovengaande verkwisting en verkeerde inrichting der huishouding door deszelfs twede vrouw. In het dot van den brief verzocht zij den ritmeester, zo fpoedig mogelijk, naar huis te komen, en zonder verzuim de nodige fchikkingen te maken, om ten minden een deel van zijn moederlijk vermogen te redden , het welk daarom voor alle andere fchulden gaan moest, dewijl het toevertrouwd wezen-goed was. Deze laatde aanmerking troostte de lijdende familie een weinig en derkte deze met de hoop op K 5 ene  154 DE BE KL AGE NS WAARDIGE ene gelukkige uitkomst. Eindelijk kreeg de ritmeester zijn verlof en reisde toen met zijne vrouw, vergezeld door den zegen van vader en moeder, naar zijne geboorteplaats, om daar hulp te zoeken en te vinden. Met het uiterde verlangen zagen de beklagenswaardige ouders den eerden briefte gemoet; hij kwam en bracht nieuwe hoop aan. De ritmeester fchreef, dat wel het gantfche vermogen zijnes vaders, het welk in zijn handel dond, reeds meer dan tiendubbel bezwaard was; maar dat dit echter, naar de uitfpraak van alle rechtsgeleerden, op zijne gerechte vordering in het geheel geen invloed kon hebben, dewijl zijn moederlijk erfgoed in de openbare handelboeken verzekerd was en deswegens voor alle andere fchulden gaan moest; doch dat het nodig was, alle de genen, die zijn aandeel bezwaard hadden , gerichtelijk te dagvaarden en tot het ontdaan van het zelve te noodzaken; dat dit zeker enige maanden zou ophouden, welke hij echter door alle mogelijken fpoed te maken en door dringende aanzoeken bij het gericht zou trachten verkort te krijgen. Kort daarna fchreef hij op nieuws, dat een makelaar hem voor zijn aandeel aan de in beflag genomen goederen zijnes vaders tienduizend gulden betalen wilde, onder beding, dat hij ten zijnen voordele van alle verdere aanfpraak afftand deed; hij verzocht wilhelm, hem daarin raad te geven, doch verzekerde hem tevens, dat hij deze geringe fom met vreugd zou aannemen, om maar de  W I L H E L M. I55 de waardige ouders zijner vrouw uit alle kommer en zorg te verlosten. In zijn andwoord op dezen brief verzocht wilhelm zijnen fchoonzoon ernltig , dat hij deze grote opoffering niet doen zou, oordeelde dit ten minften voor als nog niet en eerst dan noodzakelijk, wanneer 'er geen andere hulp meer mogelijk was; daar juist ook deze aanbieding van een winzuchtigen makelaar hem ten duidelijkften overtuigde, dat het recht geheel en al op de zijde van den ritmeester zijn moest, dewijl ook die makelaar zonder dat zulk ene fomme niet wagen zou, en zekerlijk flechts van des ritmeesters, mogelijk met te groten angst geuitte, verlegenheid ten zijnen voordele gebruik maken wilde. Verfcheiden brieven bevestigden naderhand, dat wilhelm juist geoordeeld had, maar brachten tevens gedurig de tijding mede, dat het rechtsgeding zich wegens het aanzien zijner partijen veel langer uitrekte, dan men had kunnen vooruit zien, en dat hij zelfs door de dringendfte aanzoeken niet in ftaat was deszelfs loop te verkorten. Daar nu ook reeds twee wisfels, die wilhelm aan de joden ter hand gefteld had, in de volgende maand vervallen zouden , deed hij moeite om die joden tot langere termijnen overtehalen ; dan alle zeiden hem, dat zij geen uur wachten en niet één ogenblik dralen zouden om hem ter behoorlijker plaatze aan teldagen, in geval hij zijn woord niet ftiptelijk hield. Een wet, die eiken ontvanger  156 DE BEKLAGENSWAARDIGE ger of bediende van 's fondsgelden voor ongefchikt tot dien post verklaarde, indien hij vele fchulden had, maakte deze bedreiging voor wilhelm zeer geducht: hij kon het dus volllrektelijk niet tot ene aanklagte van hem doen komen. Dit alles fchreef hij den ritmeester over en verzocht hem thans zelf, het aanbod van den makelaar aantenemen, dewijl 'er gene andere uitkomst meer mogelijk was. Met deze hoop troostte hij zijne bitter jammerende vrouw, die zich en haren man reeds aan den bedelftaf zag, deswegens de grootfte fmart gevoelde en ook dadelijk krank wierd. Twee weken, die onder het heftigst verlangen naar het antwoord van den ritmeester wierden doorgebracht, verftreken, eer het zelve kwam, en dit gaf het fchrikb'arend bericht, dat de makelaar nu niet meer zijn woord houden wilde dewijl het rechtsgeding zich naar zijn gedachte te lang fcheen te zullen uitrekken. De ritmeester fprak dit echter tegen, hoopte deszelfs afloop zeker binnen twee maanden te zullen bewerken, verzocht zijnen fchoonvader ernflig, de hardhartige joden nog maar zo lang door grote belofte tot geduld overtehalen, en meldde ten Hotte, dat zijn geliefde vrouw allerfpoedigst van enen zoon bevallen was. Deze vreugdvolle tijding was thans niet in ftaat het hart der arme ouders te verheugen; de krankheid der oude moeder vermeerderde door de fteeds naderende beflisfing van haar ongelukkig lot.  WILHELM. 157 lot. wilhelm zelf waggelde zwak in 't rond, zou van 's gelijken zijn bed gehouden hebben, zo niet de tijd juist ware op handen geweest, waarin hij zijn ambt waarnemen en van de gaarders der imposten van zijn diftrict de gelden ontvangen moest om ze alsdan in éne fomme naar de hoofdftad te brengen. De meest afgelegenen kwamen altijd het eerst, juist was de winter kort aanftaande, zo dat zij zeer klaagden over de moeilijkheid der reis, die zij uit ene hoge bergachtige ftreek elke maand dikwerf met levensgevaar doen moesten. Wij wagen, zeiden zij ten laatften aan wilhelm , een verzoek aan u, welks inwilliging wij hopen en verwachten. Ons is het opgelegd , het betalen der impostgelden zonder toegevendheid te vorderen, doch tevens veroorloofd , dezelve vooruit te ontvangen ; daar nu onze ondergezetenen in goeden doen zitten, betalen de meesten in eens de helft of wel de gehele fom van het geen zij voor het gantfche jaar fchuldig zijn ; van daar zijn onze kasfen vol en wij durven echter maar de maandelijkfche fom telkens bij u brengen. Wilt gij ons nu niet den dienst doen om de impostgelden fteeds enige maanden vooruit te ontvangen? Daardoor zult gij ons de vaak zo moeilijke reize befparen en het geld is toch ook bij u even zeker, als bij ons. wilhelm, die vol gedachten zat, hoorde nauw toe, dewijl hij in dit voordel nieuwe uitkomst zag; zijn geweten fluisterde hem wel in, dat dit niet geoorloofd en het gebruik, dat hij 'er van ma-  I5S DE BEKLAGENSWAARDIGE maken wilde, ten drengften verboden was; maar de aanlokking was te groot en het gevaar ten 'hoogden onwaarschijnlijk , daar in al den tijd, dat hij dit ambt gehad had, nog gene algemene onderzoeking der kasfen deswegens had plaats gehad, dewijl hij nooit met enig achterdal op het hoofdkomtoir gekomen was, en de hem ondergefchikte gaarders telkens tot de nauwkeurige betaling erndig aanmaande. Om kort te gaan: de in angstzittende wilhelm greep deze zo wonderbare redding aan, nam van ieder de impostgelden voor enige maanden in voorraad aan wierd daardoor in daat gefield zijne joodfche' fcbuldeisfchers te betalen, en den afloop van het rechtsgeding rustig aftewachten. Daar hij de grote angdigheid zijner vrouw kende, en thans dikwerf in ogenblikken van overgroten kommer hare billijke verwijten horen moest, dat hij zich uit te overdrevene zorg voor zijn goeden naam in een veel groter ongeluk gedort had, verzweeg hij voor haar zorgvuldig de wijze, waarop hij zich gered had, en zeide haar flechts met een vrolijk gelaat, dat een zeer goed vriend, dien hij in de hoofdflad zijne omdandigheden toevertrouwd had , zo redelijk met hem handelen wilde, dat hij de joden betalen en hem de fom zo lang borgen zou, tot dat het rechtsgeding van zijn zoon zou afgelopen zijn. De goede oude vrouw, die nooit gewoon was voor het zegden van haren man de bewijzen te vorderen, verheugde zich hartelijk over deze onver- wach-  WILHELM 159 wachte tijding; haar drukkende kommer week en wilhelm fmaakte de vreugde, haar bij zijne reize naar de hoofdftad gezond te verlaten. Hij betaalde de vervallen wisfels en de joden beleden hem ronduit, dat zij dit niet verwacht hadden, dewijl zij eerst naderhand vernomen hadden , dat hij bij verfcheidenen geld geborgd had, en zij dus naar allen fchijn met recht voor bedrog gevreesd hadden. Thans genoot wilhelm weder geruste dagen, dewijl hij den fpoedigen afloop van het rechtsgeding zeker verwachtte, en zijne onderhorige gaarders hem door beftendige en vrijwillige voorbetalingen in ftaat fielden, alle zijne fchuldeisfchers niet alleen langzamerhand te betalen, maar ook bovendat de impostgelden elke maand behoorlijk overteleveren. Dan deze rust duurde niet lang; een nieuw ongeluk daagde op. Een nabuur van den ftaat bedreigde het land met vijandlijkheden, zo dat de landstroupen naar de grenzen moesten rukken. Het verlof van den ritmeester, hetwelk reeds meermalen was verlengd geworden, moest thans fpoedig een einde- nemen; hij wierd zelfs onder bedreiging van zijne plaats te zullen verliezen , naar het regiment opontboden, en echter kon hij niet komen, dewijl de verwijdering van zijne geboorteftad den voortgang van zijn rechtsgeding niet alleen vertragen, maar ook deszelfs ongunftigen afloop veroorzaken zou. Hij verzocht dan om nog flechts ene maand uitftel ; maar dit wierd hem geweigerd, en hij dus genood*  itfo DE BEKLAGENSWAARDIGE noodzaakt zijn affcheid te nemen, dewijl hij anders zou zijn afgezet geworden. Niettegenftaande hij bij het bericht het welk hij deswegens aan zijne fchoonouders gaf, uitdruklijk zocht te bewijzen, dat hem gene andere keuze overig bleef, om of zijn affcheid te nemen, of zijn gantsch vermogen in de loop te laten, zag echter wilhelm al te wel in, dat de al te tedere liefde van zijne dochter voor haren man, die denzelven niet aan het gevaar van den oorlog wilde zien blootgefield, nog meer dan deze bezorgdheid op hem gewerkt en hem dus waarfchijnelijkerwijze tot het verlaten van den dienst bewogen had. Deze gedachte deed den ouden man leed, dewijl hij zeker geloofde, dat het rechtsgeding toch naar recht zou moeten beflist worden, en hij voorzich en zijne kinders een vrezelijk ongeluk te gemoet zag, in geval het zelve in de daad kon verloren worden. Dan de ritmeester, die zijn affcheid gekregen had , verftrooide weldra deze zorg door zijne volgende brieven, waarin hij meldde , dat het rechtsgeding fpoedig en naar het zeggen zelf van den richter ten zijnen voordele eindigen moest. De dag van deszelfs beflisfing wierd ten laatften vastgefteld en de ritmeester fchreef, dat hij aanftonds daarna met zijn vrouw en kind zich in de armen zijner ouders ten fpoedigften werpen zou. De oude lieden brachten den beflisfenden dag in gebeden door, en liepen daarna gedurig vol vreugde naar het vengfler, wanneer zij maar in  WILHELM, i«i m de ftraten der ftad een wagen hoorden aankomen. Eens zaten zij 7s avonds aan een -eenvoudig avondmaal, en fpraken juist van hunne, zo verlangend te gemoet geziene, kinders, toen de deur van hare kamer zachtjens open gedaan wierd. wilhelmina waggelde aan de hand van haren geliefde het vertrek in, en droeg op haar linker arm een klein kind; beiden vielen al wenende voor de voeten van de verbaasde ouders neder, wilhelm herftelde zich het eerst van den plotslirigen fchrik. Hoe ftaat het met het proces? vroeg hij, vol kwaad vermoeden. Vervloek mij niet, ongelukkige vader, andwoordde de ritmeester, en hief het flapende kind om hoog; vervloek mij niet; dit is alles, wat ik u mede brenge ! wilhelm bleef ftijf op zijn ftoel zitten ; de oude moeder zonk in onmagt op den grond; hij zag het, maar wierd 'er niet door gatroffen—. Het was een aanhoudend , onbefchrijflijk toneel van den diepften jammer; alle gevoelden diepe fmart; alle fmachtten naar hulp en niemand was toch in ftaat den anderen hulp toe te brengen, — Een geluk, en toch ook een ongeluk was het, dat de dienstboden niet tegenwoordig waren; zeker zouden zij overtollige getuigen geweest zijn; maar zij hadden toch hulp bewijzen kunnen. wilhelms fterk lichaamsgeftel zegevierde het eerste; tranen verlichtten zijn hart; hij zag zijne hulpeloze vrouw op den grond liggen en fpoorde de overigen aan, haar bijftand te bieden. L Ook  162 DE BEKLAGENSWAARDIGE Ook zij kwam weder tot zichzelve, vergat haren kommer, drukte haar zo lang afwezig kind aan haar hart en kuschte den kleinzoon, dien zij nu voor de eerfte maal zag; maar weldra had zij op nieuws met haren kommer te worftelen, en dezelve verdrong het zacht gevoel van moederlijke tederheid; het deed haar wee, dat juist die voorwerpen harer liefde gebrek en nooddruft zouden moeten lijden, wilhelm zag den nieuwen ltrijd en zocht te verhinderen , dat dezelve de overhand nam. Wij hebben hen weder! wij hebben hen gezond weder! zeide hij, terwijl hij naar haar toetrad en haar door een zachten handendruk ook tot het gevoel van deze troostrijke gedachte zocht optewekken. Wij hebben hen weder, andwoordde de oude vrouw al klagende, maar ook met hen de zekerheid van ons ongeluk 1 Hoe kunt gij nu betalen? Zal uw vriend, dien gij immer met valfche uitzichten gevleid hebt, niet rechtmatig op u vertoornen, zich over u niet beklagen , dewijl gij uwen dienst verliet en hij ten minften grotendeels door uwe borgtocht 'er op rekenen kon betaald te zullen worden? de ritmeester (eensklaps opvliegende) Bekommer u niet, dierbare moeder! zo kan, en zo zal het niet gaan! Ik heb mijnen dienst verlaten, hebbe voor mij en voor mijne vrouw van alle aanfpraak op een penfioen afitand moeten doen; mijne borgtocht is dus niet meer nodig; ik kan ze aanltond weder terug ontvangen en u uit allen kommer redden. Had deze gedachte ons niet op de  W I L H E L M. i,63 dereize onderfteund en gefterkt,zo zouden wij het Biet gewaagd hebben u onder de ogen te komen , dewijl wij met recht voor uwen vloek vrezen moesten. De treurige moeder greep dezen troost begerig aan; hij was haar nog niet ingevallen , om dat zij geloofde, dat dit geld nog fteeds in 's lands kas moest blijven liggen; ook wilhelm, die dit van 'sgelijken vermoed had, voelden delast, die hem op het hart lag, grotendeels verligt;'dan weldra drukte dezelve hem evenzeer neder, toen hjj zich te binnen bracht , dat hij, ongeacht deze fom, nog altijd vierduizend guldens achterftallig was , wier terugbetaling hem ten uiterften hard vallen en hem nog menig een flapelozen nacht kosten zou. Dan van dit ïaatfte fprak hij niet, dewijl hij zijne vrouw niet de vreugd ontroven wilde, die zij thans zo rein genoot. Eindelijk herinnerde zij 'er zich van zelve aan ; dan de ritmeester kwam met nieuwe troostgronden voor den dag, toonde hun, dat hij grote hoop ha3, in een naburigen ftaat, waar niet zulk ene borgtocht gevorderd wierd, te zullen aangefteld worden ; en dan beloofde hij gewillig, van zijne halve gagie te zullen leven en het overige zijne ouders tot afbetaling der gemaakte fchulden te zullen ter handftellen. Alleen verzocht hij wilhelm zijnen vriend te bewegen om nog enigen tijd geduld te hebben, waarop hij te zekerder hoopte, daar thans aanftonds fes duizend guldens zouden L z af-  16*4 DE BEKLAGENSWAARDIGE afbetaald worden en de fchuldeisfchers in het ergfte geval toch altijd door de borgtocht zijnes vaders gedekt waren. De oude moeder zag , vol hope, wilhelm aan, en deze was goedhartig genoeg, om aanftonds te verklaren, dat hij allerzekerst geloofde dit wel bij zijnen vriend te zullen gedaan krijgen. Alle fmaakten nu de reine vreugde van elkander weder te zien; zelfs wilhelm deelde 'er in, dewijl hij thans overal gegronde uitzichten meende te ontdekken, zich uit zijnen doolhof te zullen redden, en vast voornam, zijne huishouding in allen gevalle ten zuinigflen interichten, om, zo veel hij kon, tot betaling zijner achterftallen medetewerken. De wagen, waarin de reizenden gekomen waren , en dien zij opzettelijk in de verte hadden laten daan, wierd nu door den ritmeester voor het huis gehaald ; waarop de dienstboden van 'sgelijken kwamen toelopen; en om derzelver wil wierd het toneel van verwelkoming nog eenmaal vertoond. Eerst toen de ongelukkige familie weder alleen was , vroeg wilhelm naar de oorzaak van het verliezen des veelbelovenden rechtsgedings. En de ritmeester verhaalde nu, dat bij de verkoping, welke van zijn gevluchten vaders goederen zou gehouden worden, den genen, die de zaken voor de fchuldeisfchers waarnamen, ongelukkigerwijze enige brieven in handen gevallen waren; dat onder die brieven zich ene volmagt van  WILHELM. 165 van hem (namelijk den ritmeester) bevond, die hij bij zijne meerderjarigheid op verzoek van zijn vader opgefteld had, op dat deze de hijpotheek, waarmede zijn moederlijk vermogen ten besten van den nagelaten wees gerichtelijk verzekerd was, zou kunnen vernietigen en niet meer gehouden zijn van die fom, zo als voorheen, rekening te doen, maar alles naar eigen goedvinden zou kunnen beheren. De vader had deze volmagt waarfchijnlijk daarom verlangd , om hierdoor het gericht te beletten, den reeds wankelenden ftaat zijner kas te onderzoeken, maar ook zeker deswegens van dezelve geen gebruik gemaakt , dewijl men, daar de zoon voor meerderjarig bekend was, gene rekening meer vorderde. Thans liet de zaakbezorger der fchuldeisfchers dit inftrument aanftonds in de openbare handelboeken aantekenen,waardoor de hijpotheek,waarin het voorrecht van den ritmeester beftond, alle kracht verloor en het proces in het oogenblik, dat het zou gewonnen worden, zonder herftel verloren wierd. De ritmeester moest nu ook nog alle zijne kostbaarheden verkopen , om in ftaat te zijn tot het betalen der onkosten, en hield nauwlijks de hoogstnoodzakelijke kleêren en een toereikend reisgeld overig. Kort daarop ging wilhelm met den ritmeester naar de hoofdftad, om ddar deszelfs borgtocht te ligten; dan bleek en fidderend trad de laatfte in de kamer van zijnen fchoonvader, toen hem bij het krijgskollegie gezegd was , dat de L 3 ftaat,  s66 DE BEKLAGENSWAARDIGE ftaat, uit hoofde dat de gevreesde krijg dadelijk uitgebroken was, gene gelden tot voor na den vrede terug betaalde. Hard was deze nieuwe en onverwachte (lag; maar wilhelm moest of wist Zich ten minften te herftellen. Hij ging uit , kwam met gemaakte vreugde terug en vertelde den neerflachtigen ritmeester, dat zijn oude vriend de omftandigheden ter harte genomen en beloofd had de terugbetaling der penningen wel tot dien tijd te willen verfchoven zien. Eer zij vertrokken , trof de ritmeester verfcheiden zijner oude vrienden aan, die naar de reden van zijn affcheid van den dienst vroegen en hem eenparig aanrieden om den monarch een fmeekfehrift te overhandigen , om op nieuws aangefteld te worden. Dan de ritmeester wilde, uit hoofde van de borgtocht, die alsdan weder gevorderd zou worden, dien raad niet volgen; maar toen men hem verzekerde, dat hij, die reeds gehuuwd in den dienst treedt, gene borgtocht nodig heeft, en flechtsin naam zijner vrouw van alle aanfpraak op penfioen afftand doen moet , wierd die raad hem aangenamer, dewijl hij liever in het vaderland zijner vrouw dienen , met haar niet zo ver van hare ouders leven wilde en hier gelegenheid zag, om door dapperheid fpoedig hoger te klimmen. Hij gaf zijn gedachte zijnen vader te kennen,. die dezelve geheel en al billijkte; zelfs ging deze met zijn fchoonzoon naar den monarch, roerde deszelfs edel hart door het verhaal van het noodlot  WILHELM. 167 lot zijnes zoons en kreeg de zekere toezegging, dat de monarch hem bij de eerfte gelegenheid weder zou aanftellen.. Beide keerden nu vrolijk en opgeruimd naar huis, terwijl wilhelm zijn knagenden kommer in zijn binnenfte befloot en zich moeite gaf om met de anderen blijde-te zijn, wanneer die alle werkelijk blijde waren. Eer nog wilhelm zijne gewone reis naar de hoofdftad weder aanvaarden moest, kwam in zijne ftad de onverwachte, maar ook vreugdevolle tijding aan, dat de monarch den ritmeester , die voorheen zijn affcheid gekregen had, uit aanmerking van de aangevoerde omftandigheden en voornaamlijk als ene vergelding voor de dienden , die deszelfs waardige fchoon vader zo vele jaren lang den ftaat bewezen had, bij het nieuw opgericht vrijkorps als majoor aangefteld had onder de verdere verklaring, dat hij, voorbehoudens ene mogelijke bevordering, bij den aanftaanden vrede weder als ritmeester in zijn vorig regiment invallen kon. wilhelms eerzucht vond in deze genadevolle uitdrukkingen voedfel in overvloed, en hij was zwak genoeg, om dit bed uit aan de gantfche ftad bekend te maken. Hij vergat het mogelijke gevaar, hetwelk hem dagelijks bedreigde, 'en hoopte thans nog veel zekerder,dat het zelve geheel was voorbij gedreven, daar de uitdrukkingen van den monarch hem voor elke onderzoeking veilig fielden, hij altijd de nodige voorfchotten ontving en op deze wijze het einde van zijk 4 nen  16*3 DE BEKLAGENSWAARDIGE «en kommer gerust kon afwachten, het welk toch naar zijne mening binnen enige jaren volgen moest. Hij bad God vuriglijk om gezondheid, op- dat de dood hem niet overvallen en fchande en fpot over zijn graf en zijne ongelukkige familie brengen mogt. Toen hij weder met een vrolijk hart in de hoofdftad kwam, vernam hij daar aanftonds, dat een der andere hoofdgaarders veel' geld zoek gemaakt en zich met ene nog grotere fomme op de vlucht begeven had; en dat de monarch bevolen had, die zaak en voornamelijk, hoe het mogelijk ware, dat de ontvluchte zulke aanzienelijke ach» terftallen zo lang had kunnen verborgen houden, ftrengelijk te onderzoeken. Men fprak dus algemeen van ene ftrenge onderzoeking, die het impostwezen dreigde. Dit bericht deed hem ontftellen, maar floeg zijnen moed niet geheel ter neer, dewijl hij nog altijd hoopte daarvan te zullen worden uitgezonderd; maar toen hij op het hoofdkomtoir kwam, aldaar het zelfde , en nog daarenboven vernam, dat reeds in de volgende maand ter voorkoming van alle mogelijk bedrog ene gehele nieuwe inrichting over het algemeen zou ingevoerd worden, toen ontzonk hem zijn moed geheel en al, toen gevoelde hij, dat hij verloren was. Op ftaanden voet deed hij zijn best om, zo het mogelijk was, weder bij de joden geld te borgen; dan daar dezen met de gefchiedenis van den ontvluchten ook bekend waren, en mogelijk bij  WILHELM. 169 bij wilhelm iets dergelijks vreesden, ontfchuldigden zij zich alle, zo dat hij zonder enige hoop naar huis ver' kken moest. Offchoon hij befloten had dit alles daar zorgvuldig te verzwijgen en zich, zo veel mogelijk, vrolijk aandelde, viel echter zijn diepzinnig gedrag en zijne flapeloosheid de thans zo opgeruimde familie in het oog. Zijne getrouwe vrouw vorderde deswegens dikwerf ene rondborstige bekentenis van hem; maar hij zweeg, déwijl hij maar al te zeker vooruit zag, dat deze fehrikkelijke tijding haar de dood zou aandoen. Enige dagen daarna moest de ritmeester naar zijn corps vertrekken; en deze aandaande fcheiding gaf wilhelm voor de reden zijner droefgeestigheid op, gelijk ze hem ook in de daad vele tranen kostte. In de zekere overtuiging, dat hij hem nooit weder zien zou, nam hij van hem affcheid. Hij fprak onder grote aandoening , beval hem, wanneer hij eens onverwacht kwam te derven, de trouwe zorg voor zijne arme moeder aan, en zeide hem, dat hij aan de andere zijde van het graf met hem rechten zou, in geval hij haar hier gebrek liet lijden. Het vertrek van den ritmeester verfpreidde in het huis nieuwe treurigheid; ieder zat zwijgende en vol kommers en niemand vroeg den anderen meer, waarom hij weende en treurde? Voor dat nog de onderhorige gaarders met hunne geiden bij wilheljvi kwamen opdagen, kwam het bevel van den monarch , dat elk van deze gaarders in het vervolg verplicht zou wezen , de L 5 kwi-  170 DE BEKLAGENSWAARDIGE kwitantie, die hij volgens gewoonte van den hoofdgaarder ontvangen moest, aan de regering van de Had,waar de laatfte woonde, te vertonen, ten einde deze de fom, die betaald was geworden, in een boek zoude aantekenen en zo in ftaat gefield worden om iederen hoofdgaarder, wanneer hij naar het hoofdkomtoir reisde , een getuigfehrift mede te geven, dat hij ia die maand flechts zo veel ontvangen had en bij gevolg ook juist zo veel overhandigen moest. ' Deze verordening, die op ftaanden voet aan alle deze gaarders bekend gemaakt wierd, vernietigde wilhelms laatfte hoop geheel en al; hij was nu overtuigd, dat zijne achterfïallen reeds in deze maand moesten ontdekt worden; hij liep dan als een dromende rond, zocht middelen ter redding uittevindén, maar vond 'er geen een. Dikwerf telde hij de dagen, die hij nog in den fchoot zijner familie kon doorbrengen en vond, dat derzelver aantal nog maar zeer gering was. Dikwerf kwam het opzet in hem op om de vlucht te nemen of zichzelven van kant te helpen; dan de gedachte, dat 'er mogelijk nog enige uitkomst dagen kon, kampte fteeds met zodanig opzet en vernietigde het. Eindelijk verfchenen de dagen, waarin de hem ondergefchikte gaarders hunne maandelijkfche heffing tot hem brengen moesten; en de meesten brachten ditmaal niet dan kwitantien van hun reeds overhandigd voorfchot, zich zeer beklagende, dat zij thans weder genoodzaakt waren, elke maand die moei-  WILHELM. 171 moeilijke reis te ondernemen, wilhelm zag in , dat hij alle die genen, welke meer dan een maand vooruit betaald hadden, mede ongelukkig maken zou; hij was dus zo nauwgezet om hun het voorfchot van het reeds ingekomen geld terug te geven, onder het voorwendfel, dat hij bij zodanig ene feherpe verordening en mogelijke onderzoeking der kasfen geen overfchot in de zijne dulden kon. Toen hij , t«n einde van het ontvangen der gelden, zijn kas opmaakte, vond hij, dat 'er tienduizend vijfhonderd guldens in dezelve minder waren, dan hij in deze maand naar het hoofdkomtoir brengen moest. Thans eerst zag hij ook met verbazing, dat zijn achterHal buiten zijn weten vijfhonderd guldens groter geworden was; dan hij bracht zich tevens te binnen, dat hij in de uren van kommer dikwerf tot de hem aanvertrouwde kas zijne toevlucht genomen had, wanneer de een of ander ene betaling van hem vorderde, die hij anders niet zo fpoedig zou voldaan hebben, indien hij het in zijne omftandigheden niet voor onvermijdeliik noodzakelijk gehouden had om niet het minde vermoeden te verwekken en bij iedereen volkomen krediet te behouden. Ook hadden de veelvuldige reizen, en zelfs de begeerte om zich door kleine gasterijen verftrooijing te bezorgen, zijne uitgaven grotelijks vermeerderd. Ik houde het voor enen bijzonderen plicht, deze geringfchijnende omftandigheid daarom zo in het kleine  i?2 DE BEKLAGENSWAARDIGE ne medetedelen, dewijl ik mijne lezers wenschte te overtuigen, dat diegene, die zich eenmaal aan ene overtreding fchuldig maakt, bijna onweerftaanlijk gedwongen wordt veel meerdere te begaan om daarmede voor bet fcherpziend oog der wereld de eerfte te verbergen. Het was wilhelms vast voornemen zijne achterftallen door fpaarzame huishouding te verminderen; dan de gedachte, dat de menfchen over deze ongewone fpaarzaamheid zouden beginnen natedenken, verleidde hem dikwerf tot kleine verkwistingen. Anders plag hij zijne vierendeeljarige bezolding met de meeste nauwgezetheid uit zijne kas te nemen en daarvoor de vereischte kwitantie in de plaats te leggen; dan thans liet hij de eerfte tot vermindering zijner achterftallen altijd in de kas liggen, maar nam 'er van tijd tot tijd meer uit, dan hij 'er uit had behoren te nemen. Gewoonte en zijne liefde voor ftiptheid en orde fpoorden hem wel dikwerf aan om zijne kas optemaken; maar hij wilde zich de ftrelende gedachte, dat hij wezenlijk aan het uitfparen was en zijne achterftallen verminderden , niet ontroven — en telde zijn geld dus niet na. Ach! het is zo gemaklijk anderen te veroordelen, maar ten uiterften moeilijk zich ftaande te houden, wanneer men eens geftruikeld heeft! Men flaat de hand naar zwakke fteunfels in 't rond, grijpt eiken ftroobalm aan, zinkt fteeds al lager en lager, en ftort eindelijk op den grond zonder gered te kun-  WILHELM. 173 kunnen worden. Wacht u voor den eerden irisAap, want de volgende Aaan niet meer in uwen willekeur; vrees, angst en valfche fchaamte dwingen u ze te begaan en uw ongeluk te vergroten? — Toetst deze waarheid volle gedachte aan elk voorkomend geval, en indien ze de proef niet kan doorftaan, zo noemt mij een leugenaar! De dag, waarop wilhelm naar de hoofdAad reizen moest, brak aan. Hij fidderde en beefde, toen hij van zijne vrouw, dochter en klein-kind affcheid zou nemen; maar het vaste voornemen, hen ten minsten nog enige dagen den fchrikkelijkften kommer te fparen, hield hem te midden van den vrezelijken Arijd Aaande. Hij fcheidde van hun zonder tranen; maar zij vloeiden onwillekeurig, toen hij een fpiegel voorbijging en daarin zijne grijze hairen zag. De gedachten, dat zij in ère waren grijs geworden, en dat zij thans, met fchande bedekt, zouden ten grave dalen, overweldigde zijne Aandvastigheid ; hij weende overluid en ijlde voort om zijnen toeftand voor de zijnen te verbergen. Om de ligtheid der geldkist door den voerman en de dragers niet te doen opmerken, had hij ze voor een gedeelte des nachts met Aenen gevuld; daardoor was zij zwaarder, dan naar gewoonte, geworden , zo dat hij lang in den wagen vertoeven moest, eer men ze aangedragen en opgepakt had. Gedurende dezen tijd waagde hij het niet meer naar de vrouwen en het kind, die aan het vengAer ftonden, en hem toewenschten zeer fpoedig en ge-  374 DE BEKLAGENSWAARDIGE gezond weder te zullen zien, de ogen op te Haan. Maar toen hij tegen ene zacht opgaande hoogte buiten de ftad opreed, keerde hij zich in den wagen om en zocht met ogen, vol verlangen , zijne woning, die hij niet hopen kon ooit meer te zullen wederzien, want zijn vast en rijp doordacht voornemen was, het nog voorhanden zijnde geld flipt overtebrengen, zijne achterftallen met alle nauwgezetheid optegeven en dan vrijwillig in de gevangenis te gaan. Voor dat hij de hoofdftad bereikte, moest hij altijd in een herberg overnachten. In dezelve at en dronk hij nu uitermaten weinig, en daar zijn kamer vlak over die van den hospes was, hoorde deze hem het grootfte deel van den nacht in zijn kamer op - en neergaan, wilhelm had den voerman belast, nog voor het aanbreken van den dag iutefpannen; vroeg kwam deze dus in zijn kamer en vertelde hem , dat het in het bosch , waardoor zij rijden moesten, niet veilig was, dewijl nog voor twee dagen een koopman in vee in hetzelve aangevallen en naar het zeggen van den hospes van 'al zijn geld was beroofd geworden; hij verzocht dus wilhelm, niet zo vroeg afterijden en'zijne piflolen te laden. Aanftonds bewilligde wilhelm in het eerfte en verzekerde hem, dat zijne piflolen, als naar gewoonte, geladen waren. Toen hij vervolgens op den wagen klom, ftortte hij in tegenwoordigheid van den waard kruid op de pan en nam met een ingetrokken gelaat van denzelven affcheid. Kort daar-  WILHELM. 175 daarop kwamen zij in het bosch, en toen vroeg wilhelm den voerman, hoe oud hij was?' of hij vrouw en kinderen had ? De voerman andwoordde, dat hij tweeënfestig jaren oud was; en dat hij zijne vrouw met hare twee kindcrs reeds vooruit gezonden had en nu ook weldra hen hoopte te volgen, wilhelm haalde een diepe zucht en fprak niet meer. Toen zij midden in het bosch gekomen waren, richtte hij zich in den wagen op, welke beweging den voerman achter zich om deed zien, die daarop zag, dat wilhelm een piftool in de hand had. Eer hij nog vragen kon, wat dit te beduiden had, hoorde hij een fchot. De kogel ging zijnen rug in, en hij viel buiten zijn zinnen van den wagen af. De ongelukkige wilhelm was zijn moordenaar geworden; de vertelling van den voerman had hem verleid om zich van dit afgiïjzelijk middel ter zijner uitredding te bedienen; zijn voorheen genomen befluit was fpoedig weggevallen, toen hij nog enen mogelijkcn kans zag, om zich voor befchimping en fchande te beveiligen. Schrikkelijk was hem in den aanvang de gedachte van den moord, dien hij natuurlijk om alle ontdekking voortekomen en zijn nieuw voornemen uittevoeren , aan den voerman plegen moest; maar nog fchrikkelijker was hem het zeker vooruitzicht, dat hij ook zonder dezen moord zijn leven aan de galg eindigen en zijne gantfche familie ongelukkig maken zou. Naar zijne eigene bekentenis was zelfs de lof, dien de monarch hem  176 DE BEKLAGENSWAARDIGE hem gegeven had, ene aanprikkeling tot deze ontzettende daad. Het docht hem fchrikkelijk, thans als een misdadiger voor hem te verfchijnen, en zelfs geloofde hij, dat de ontdekking zijner achterftallen en de bekentenis, die hij gedwongen was 'er bij te voegen, zijnen fchoonzoon nadelig zijn en ten minsten de aanleiding zijn zou, dat deze zijn ontflag kreeg. Om kort te zijn. De eerfte overtredingt>„wierd gepleegd in de hoop, dat ze niet ontdekt zon worden; de twede misdaad wierd ondernomen in het zelfde uitzicht, en wierd ras en in allen haast begaan, dewijl ze de enige fcheen te zijn, die hem nog redden kon. Toen de voerman van den wagen afviel, fprong wilhelm 'er fpoedig uit, vatte den'bijl, dien de eerfte fteeds met zich voerde, en brak daarmede de kist open, waarin het geld lag, wierp 'er vervolgens de ftenen uit, droeg enige geldzakken naar een hollen boom, trok een 'er van open en ftrooide enig geld in den wagen en over den weg; daarna doorfchoot hij met het twede piftool de zijde van den wagen, waar hij voorgezeten had en bracht zichzelven met een fcherp mes, aan de.linke hand, een wonde toe, zodat dezelve fterk bloedde. Deze voorbedagte bedrijven wierden in allerijl door hem verricht; zij volgden elkander uitermaten fnel op en waren in een half kwartier uurs volbracht. Toen liep hij aanftonds terug, en kwam afgemat en krachteloos in de herberg, die bij kort te voren verlaten  Wilhelm. i77 téfi had, aan. Hier vertelde hij, dat hij in den wagen juist was ingeflapen, toen hij door een fchot wakker gemaakt wierd. Hij fprong dan, naar zijn zeggen, verfchrikt op, zag den voerman van den wagen afvallen, wilde hem helpen en hoorde toen nog meer fchoten, waarvan 'er één dicht bij hem door den wagen ging: nu greep hij naar zijne pistolen; maar omtrent tien of twaalf rovers drongen op hem aan, rukten hem dezelve uit de handen; één hunhef hieuw naar hem en kwetfle zijne linke hand, die hij uitgeitrekt hield. Een flag, dien hij op zijn hoofd kreeg, maakte hem duizelig, zo dat hij op den grond viel en eerst weder uit zijne onmagt tot zich zeiven kwam , toen de rovers zijne kas reeds geledigd en zich verwijderd hadden.- Hij verzocht, dat men zijne hand verbinden en om zijn hoofd doeken winden en vooral het gericht roepen zou, op dat hetzelve zich naar het bosch begeven, aldaar de. omftandigheden vart het voorgevallene zelf opnemen en hem daar* door bij alle mogelijke verandwoording in veiligheid flellen mogt. De waard liep aanftonds naar de leden van het gericht en naar den heelmeester. Juist toen de laatfte zijn verband gelegd, de wond aan de hand niet gevaarlijk en de kwetzuur aan het hoofd nauwlijks zichtbaar geVonden had; juist toen het vergaderd gericht van hem nader onderricht vroeg om het nodig onderhoek te kunnen doen, hield een boeren-wagen m voor  178 DE BEKLAGENSWAARDIGE voor de deur ftil. Enige reizende lieden liegen 'er af en droegen in hun midden een gewonden man, dien de waard op ftaanden voet voor wilhelms voerman herkende, en met veel deelneming verwelkomde. Hij leefde , ademde en fprak. wilhelm zag en hoorde dit ook. De Item van den gewonden donderde in zijne oren, zo dat hij fprakeloos op den grond viel. Toen hij weder tot zichzelven kwam, wierd hij door het gericht omfingeld , het welk hem ondervroeg, of het gruwzaam verhaal van den voerman waarheid was. Ik wilde, riep hij uit, mijne ongelukkige familie voor fchande en fchimp beveiligen, en ik heb ze duizendvoudig vergroot. Gods gericht is rechtveerdig; zijne wegen zijn onnavorfchelijk; ik wil — ik kan Hem niet weerftaan! Ik ben een moordenaar! — Op ftaanden voet bekende hij alles en wierd in boeijen naar de hoofdftad gebracht, wilhelms fnel, doch fchrikkelijk befluit was wel overlegd, maar niet met de koele voorzichtigheid en het beleid van enen voorbedachten moordenaar uitgevoerd geworden; hij zag den voerman van den wagen vallen, hield hem voor dood en deed geen onderzoek, of hü het waarlijk was. De nootlottige kogel, dien hij op hem affchoot, had juist een dikken lederen gordel, dien lieden van dit foort gewoonlijk om het lijf dragen, getroffen; deszelfs kracht was daardoor zeer verzwakt geworden; hij bleef dus naast den ruggengraad in het vleesch zitten. De  WILHELM. De Wonde veroorzaakte zelfs den voerman weinig fmart; hij behield het vermogen om te zien en te horen, maar de billijke vrees van geheel ge* dood te zullen worden, deed hem zich aandeden, als of hij dood was: hij Verroerde zich dus niet en hield zijn adem in, zo lang als wilhelm nog bij den wagen was. Eerst toen hij zag, dat de* ze verre van hem af was, wilde hij opdaan, maar was daartoe niet in daat, dus moest hij blijven liggen, tot dat enige boeren, die langs den weg reisden, hem vonden en met zich naaf de herberg namen. Toen dezen van den voerman vernamen, dat het hier en daar gedrooide geld den landvorst toebehoorde, plaatden zij enigen hunner rondom hetzelve, om 'er de wacht bij te houden, en waagden het zelfs niet, den wageü met zich te voeren. Eerst het gericht nam het geld en de andere dingen op. De trouw def boeren, die 'er de wacht bij gehouden hadden, wierd volkomen bevestigd, daar 'er, naar wilhelms eigene verklaring, bij het natellen van hef geld geen duit aan ontbrak. De gewonden voerman wierd den aanwezenden heelmeester toevertrouwd, die moeite deed, om den kogel uit zijn rug uittefnijden; dan de man diei'f, voor dat hij deze operatie volbrengen kon. Het hiertoe ingericht vifum repertum bewees nu gantsch natuurlijk, dat de wond geheel dodelijk was, en maakte dus wilhelm tot een volflagen moordenaar. M 2 Toen  l8o DE BEKLAGENSWAARDIGE Toen zijn verhoor begon, roerde hij door het rondborstig verhaal van den gantfchen loop zijner ongelukken het hart zijner rechters, zo dat zij hem dikwerf echte tranen van medelijden toewijdden. Hij zocht zijnen moord niet te verontfchuldigen ,maar beleed,dat dezelve voorbedachtlijk gefchied was; dan even openhartig bekende hij, dat hij tot nog toe niet begrijpen kon, hoe hij in ftaat geweest was , denzelven ter uitvoer te brengen. Zijn ziel had deze 'gedachte te voren, nooit gedacht; maar toen de arme voerman hem de gefchiedenis van den gepleegden roof vertelde, doorbeefde de wensch, dat hem iets dergelijks mogt overkomen, zijne gehele ziel, en zij hield zich aan denzelven vast. Van dit ogenblik af aan kon hij niets anders denken; hij hield het voor het enige middel zijner redding en dacht na over deszelfs uitvoering. Reeds toen zij in het bosch gekomen waren, zag hij in , dat de voerman aan zijne behoudenis moest opgeofferd worden worden, en het andwoord van den ongelukkigen, dat hij noch vrouw noch kinders had, verfterkte hem in zijn voornemen. De aandrang tot uitredding deed hem kort daarop onwillekeurig in den wagen opftaan; in dit ogenblik wierd de daad volbracht en de ongelukkige begeerte naar redding bleef al voortduren. De rechters veroordeelden hem naar de wetten om geradbraakt te worden; dan de landvorst vorderde de papkren op en verzachtte dit verfchrik- ke-  WILHELM. 181 kelijk vonnis. Hij wierd onthalst. Vele duizenden begeleidden hem naar de gerichtsplaats. Of 'er ook wel onder die duizenden enigen waren, die in hun eigen hart traden en bedachten, dat zij, zo een dergelijk lot het hunne geweest ware, ook op deze plaats hun bloed zouden zien ftromen? — wilhelm ging met ftandvastigheid ter dood; flechts enige malen greep hij zijn lang grijze hair, zag het met aandoening aan en wierp het met wederzin weder achter zich weg. De goedhartige monarch fchonk zijne ongelukkige familie alle de achterftallen en beval, dat de borgtocht zonder uitftel moest terug gegeven worden; dan de ongelukkigen konden van deze gunst geen voordeel trekken. De majoor vernam de fchrikkelijke tijding juist, toen hij dapper tegen de vijanden gevochten had en overwinnend in zijn tent terug keerde. Een half uur daarna hoorde mèn een fchot afgaan; men vond den ongelukkigen ftervende op den grond liggen en op de tafel een open brief, die de treurige gefchiedenis van zijnen vader behelsde en tevens de oorzaak van den zelfmoord des majoors aan den dag leide. De oude moeder trof de flag, zodra zij de eerfte tijding vernam, en de ongelukkige dochter verdween met haar kind uit het huis en uit den gantfchen oord, en niemand heeft van haar ooit iets meer gehoord of gezien. M 3 wil-  ïSaDE BEKLAGENSWAARDIGE WILHELM, wilhelm zat drie maanden in de gevangenis, doch vroeg nooit naar zijne familie. Alleen toen hij reeds door den pastoor bezocht en ter dood voorbereid wierd, zeide hij tot denzelven: geern wenschte ik te weten, hoe het met de ongelukkigen gaat, die mijn hart zo dierbaar zijn; maar ik wil, ik mag niet vragen; ik vrees verfchrikkelijke dingen te zullen horen. Daar hoop ik hen weder te zien! Dit verzoek ik u hun te zeggen, wanneer ik hen daar nog niet zal aantreffen, PRE-  FREDRIK O F ALLE STRAF GEEN BEWYS VAN SCHULD, DERDE WANDELING. Van waar komt het toch, dat dat gene, het welk de heiden eens blind noodlot noemde, de verlichte wijsgeer lochent en de vrome kristen als beproeving eerbiedigt, fommige menfchen dikwerf zo zichtbaar fchijnt te vervolgen, terwijl het daarentegen honderde anderen voordelig wordt en hen voorbedachtelijk fchijnt gelukkig te maken ? Dikwerf heb ik dit mij zeiven gevraagd , nog dikwerf zal ik mij deze vraag doen, en ze toch nooit met zekerheid beandwoorden kunnen. Wat heeft de arme man misdaan, dien dit wonderbare ding op ene zo opzettelijke en in het ooglopende wijze, zonder eigen fchuld, zonder den wil en het toedoen van enen anderen, in de verblijven der elende voert, waar hij dikwerf aanhoudend en langen tijd verfmachten moet? Is het ftraf of beproeving ? Is het niet meer dan dit ? niet veeleer ongerechte gruwzaamheid, wanneer hij ten laatften afgemat en van krachten uitgeput het hoofd weder omhoog fteckt, en doch M 4 door  184 ALLE STRAF GEEN door dit zelfde onbegrijpelijk noodlot weder en nog dieper neergeftort wordt? Zo kunt gij, lieve lezer! vrijelijk ook vragen, en ik kan u flechts andwoorden: de wegen der voorzienigheid zijn qnnafpeurelijk! Vergenoegt dit andwoord u niet, zo moet gij de toekomst verbeiden, die misfchien duidelijk verklaren en aan den dag leggen zal, het geen u en duizenden hier hoogst verward en onmogelijk fcheen. Tot dien tijd toe zij in de uren van dergelijke noodlottigheden en onder het gevoel van onverdiende elende dit uw troost, dat honderden op gelijke wijze lijden en dat duizenden nog meer, nog inniger lijden dan gij. Hier van overtuigd te zijn is waarlijk troost — en ik haaste mij om dezen u toetereiken. Uit vele merkwaardige gefchiedenisfen , die ik ten dien einde heb opgezameld, kieze ik daarom de merkwaardigfle, dewijl zij mij zeiven in vele uren van zwaar lijden zo geheel overtuigde, dat de lijdende aan de andere zijde van het graf loon en vergelding te wachten heeft. fredrik h* was de enige zoon van een pre-* dikant te m* in het vorstendom s*. Zijne moeder beminde hem met de hartelijkfle tederheid, en dit was de oorzaak, dat hij zeer wekelijk opgevoed en uitermaten zacht en toegevend behandeld wierd. De meer doorzichtige vader berispte deze fout dikwerf en beklaagde 'er zich meermalen over; maar blote klachte en berisping ver- an-  BEWYS VAN SCHULD. 183 jtnderde de zaak niet, zodat fredriks opvoeding al de zelfde bleef. Alleen aan zijn goed en fterk geitel had hij bet te danken, dat zijn lichaam niet geheel vertederd en door ene zo zorgvuldige opkvveking en verzorging niet ziekelijk en elendig gemaakt wierd, want altijd was hij in vederen of bont ingebakerd, en, wanneer 'er een guur windje woei, mogt hij niet dan in een befloten vertrek fpelen. Alles, wat hij voor het overige wenschte en vroeg, wierd, zo het niet aan het onmogelijke grensde, hem aanftonds ingewilligd en verfchaft, op dat de fchone jongen niet door een traan zijn vrolijk blaauw oog rood mogt fchreijen. Deze behan-? deling zou bij duizend andere kinders ene onoverwinnelijke eigenzinnigheid en ftrafwaardige begeerte hebben voortgebracht; maar fredriks hart bleef goed en onbedorven: ieder en voornamelijk alle de huisgenoten bielden veel van hem, dewijl hij hun dikwerf nadeel doen konde en het doch nooit deed, en hun zelfs dikwerf door zijne voorfpraak voordelig was, wanneer zij door hunne nalatigheid zich ftraffchuldig gemaakt hadden. Stil en rustig zat hij dagen lang aan zijn fpeeltafeltje, knorde niet, wanneer de dienstboden, die dikwerf wijzer dan de moeder waren, hem weigerden, het geen hij vorderde, en beklaagde zich niet over hen, wanneer de al te tedere moeder fomtijds vroeg, of men wel alle zijne wenfcheu ingewilligd en nagekomen had. Alleen, wanneer hij — waarop de vader in. het M 5 ver-  ï86 ALLE STRAF GEEN vervolg erndig aanhield — nu en dan iets leren moest, nam hij zijne toevlucht tot de moeder; en deze wist hem dan altijd door duizende redenen van deze gehate bezigheid te bevrijden. Toen deze, nu hij reeds den ouderdom van tien jaren bereikt had, onverwachts en plotslings kwam te derven, kon fredrik nog niet eens fpellen. De vader, die nu niet meer de verdoring van zijne zo geliefde huisfelijke rust noch heftige tegenfpraak te vrezen had, behartigde de verwaarlozing van den jongen, nam een leermeester voor hem in zijn huis en beval dezen erndelijk, den altijd fpelenden knaap nuttiger dingen te leren. Deze deed dit met ijver en aanhoudenden vlijt ; maar fredrik begreep 'er flechts weinig van, en dat nog niet dan ten uiterden moeilijk. Toen hij reeds festien jaar oud ftond te worden, kon hij nog maar gebrekkig lezen, flecht fchrijven en nog Hechter rekenen. Dit was de gantfche vrucht van enen vijfjarigen en onophoudenlijken arbeid zijnes leermeesters, die tot nu toe altijd gehoopt en den vader altijd getroost had, maar nu ronduit beleed, dat den jongen alle gefchiktheid voor letteroefening ontbrak en het raadzamer en nuttiger voor hem zijn zoude, wanneer hij een of ander handwerk leer» de, om vervolgens aan de kost te komen. Zijn laatde raad was eindelijk, dat de vader den jongen enige maanden lang in het geheel niet zou laten leren, hem dechts in zijne vrijwillige bezigheden waarnemen en daarna bepalen, tot welk be.  BEWYS VAN SCHULD. i3? beroep hij hem in het vervolg zou opleiden. De vader volgde dezen raad, en, toen deze zag, dat fredrik twee geheel maanden door zich alleen met het uitzetten van vogelltrikken bezig hield en daarbij meermalen den wensch uitte, om een •klein fchietgeweer te hebben, fprak hij 'er met den houtvester van dien oord over, die aanftonds gereed en gewillig was, om zijn petekind —want dat was fredrik — de edele jagerskunst te leren. Over deze beftemming toonde fredrik de grootfte blijdfchap. Hij beloofde den meesten ijver en beleed openhartig, dat hij nu eerst zou aanvangen te leven, wanneer hij zich nooit met die gehate boeken zou behoeven bezig te houden. Aanftonds volgde hij zijn leermeester naar deszelfs woning, en voelde geen trek naar die zijnes vaders meer. Ijverig en vlijtig volbracht hij al wat hem opgedragen wierd; alleen hij had ene zeer grote vrees voor het afgaan van een fchietgeweer, deed wel zijn best om dezelve te overwinnen, maar uitte ze ook op ene onfluimige wijze, als hij een geladen fnaphaan in de hand zou nemen. Na hem door veelvuldige bewijzen getoond te hebben, dat het fchot niet den jager zeiven, maar alleen het doel, waarop men mikt, befchadigt, waagde hij het eindelijk 'er een aftefchieten, en vatte langfamerhand zo veel moéds, dat hij ordentlijk mikken en naar een wit fchieten kon, Reeds federt lang had hij begeerte getoond om,  i88 ALLE STRAF GEEN om, gelijk de overige jagers, in het groen gekleed te gaan, dan (leeds was hem dit door den houtvester onder het voorwendfel, dat alleen diegenen, die onbevreesd en zonder angst ichieten kunnen, zo gekleed konden gaan , geweigerd geworden; maar toen deze nu merkte, dat de jongen moed kreeg, beloofde hij denzelven een groenen rok , bijaldien hij heden nog uitging en drie vogelen, die hij zelf gefchoten had, te.huis bragt. fredrik beloofde zijn peetvader aan dit gebod te voldoen en ging aanftonds naar het middagéten op weg. Toen hij door het dorp kuierde, en, daar het in den oogst was, een zwerm jonge musfchen op de fchuur van den fchout zag zitten, nam hij, onbekend met het fchrikkelijk gevaar, zijn fchietgeweer, leide op dien zwerm aan en riep het van büjdfchap uit, toen vijf aangefchoten vogels langs het ftrooijen dak naar beneden vielen. Juist had hij ze opgevangen en gedood, en wilde in zegepraal naar huis keren, toen een oude vrouw hem jammerend en fchreiend voorbij dompelde. Ach ongelukkig kind! Ach fnode booswicht! Wat hebt ge daar gedaan! Ach God in den hemel! ontferm u onzer! Brand! Brand! zo fchreeuwde zij zonder ophouden, fredrik keek daarop in de hoogte en fchrikte geweldig, ■ toen hij het halve dak reeds in lichten laaijen vlam zag. Nog kon hij niet begrijpen, hoe hij de oorzaak van dezen brand zijn kon; maar toen 'er zich ook andere wij-  BEWYS VAN SCHULD. 189 wijven bijvoegden en de oude vrouw aan dezelven verhaalde, dat de rukeloze jongen vlak op het dak aangelegd en het in brand gefchoten had, gevoelde hij het ijsfelijke zijner daad en liep, door vrees en angst voortgedreven, in het nabij gelegen woud. De dag was buitengewoon zoel en heet, en in langen had het niet geregend; dan juist nu ontftond 'er onweder, met zwaren ftorm vergezeld, en alle de inwoners van het dorp, die maar arbeiden konden, waren op het veld bezig en kwamen eerst toen bij hunne woningen terug, toen ze reeds in vollen vlam ftonden. Toen fredrik het gantfche dorp zag branden, en het jammergefchrei van de ongelukkige dorpelingen tot in het woud gehoord wierd, liep hij uit al zijn best al verder en verder. De overtuiging , dat men hem, als de oorzaak van dit fchrikkelijk ongeluk, in de vlam zou werpen, dreef hem al voorwaarts, en deed hem alle openbare wegen en dorpen vermijden , en altijd bijpaden opzoeken om langs dezelve zich van den gevreesden oord al meer en meer te verwijderen. Toen hij in den avond van den volgenden dag niet meer gaan kon, en, van honger en dorst overmand, op den grond zeeg, vernam hij van enen koedrijver, die hem voorbij ging, dat hij airede niet meer in zijn vaderland, en reeds een mijl ver in b—n gedrongen was. Dit onverwacht bericht gaf hem rust en troost, dewijl hij zich nu voor geheel vrij en zeker hield, en gene achtervolging noch verder onderzoek meer vreesde, want kort te  190 ALLE STRAF GEEN te voren hadden in zijne geboorteplaats enige foldaten in kwartier gelegen, van welken 'er een gedeferteerd en door de anderen nagezet was j dan de laatften keerden fpoedig onverrichter zake terug met de iijding, dat alle verdere moeite vruchteloos was, dewijl de voortvluchtige reeds de grenzen bereikt en bij gevolg ook zijne vrijheid bekomen had. Dit pastte hij nn op zich zeiven toe en hield zich voor even vrij en veilig tegen alle navraag, als dezen. Met die ontdekking ten uiterften te vreden, verzamelde hij alle zijne krachten, om een nabijgelegen dorp te bereiken en vond bij een goedhartigen boer kost en herberg. Of deze naar de oorzaak van zijn zwerven vroeg, en of fredrik voor dezelve rond uit kwam, vind ik in zijne akten nergens aangetekend; althans hij wandelde s'anderendaags verder voort en was bedoren, om zich tot foldaat te doen aannemen. Tegen den middag lag hij zich in een klein boschje op den grond neder, waarop kort daarna een fcharenflijper met zijn wagentje den weg langs kwam, dewelke, daar de hette drukkende was, zich nevens hem in de koele fchaduw ter neder zettede. In den aanvang fprak de fcharenflijper weinig, maar toen hij een ftuk brood en kaas begon te eten, cn fredrik door nijpenden honger gedreven, hem om een brok 'er van vroeg , begon deze hem naar de reden van zijn ronddolen te vragen. fredrik beleed en vertelde ze ronduit, zo dat de fcharenflijper medelijden met hem kreeg en hem  BEWYS VAN SCHULD. i^r hem als jongen in zijnen dienst nam. Wanneer gij belooft, zeide hij tot hem , mij fes jaren trouw en eerlijk te dienen, wil ik u mijn handwerk leren, en u in ftaat ftellen om eens op ene eerlijke wijze uw brood te kunnen verdienen. Ik heb geen kinders en zal u als mijn eigen kind aanmerken. Dezen voordracht nam fredrik met vreugde en dankbaarheid aan en trad van nu af aan in dienst van den fcharenflijper. Gewoonlijk trokken zij in het voorjaar op weg, bezogten tot laat in den herfst de naburige fteden, markten en vlekken, waar zij altijd gelds genoeg wonnen, om gedurende den winter in een klein dorpje, waarin de fcharenflijper een hut in eigendom had , zorgeloos te kunnen leven en uitrusten. Weldra wierd fredrik de eerfte gronden van zijn toekomftig handwerk meester; hij haalde in de dorpen en aan de huizen door gepaste en uitlokkende befpraaktheid alle ftompe mesfen en fcharen op, bragt ze weder gefcherpt tehuis, en altijd het volle geld bij zijn meester terug , en was voor het overige meestal zo gelukkig, om daarenboven enige mondkost aftebedelen, die hij dan met zij. nen weltevreden meester vergenoegd opat. Deze laatfte was een zeldzaam man, en in zijn foort wezenlijk origineel; hij fprak uitermaten weinig, arbeidde onvermoeid en vlijtig, maar kwam nooit in kerk of kluis en vorderde dit even weinig van fredrik, die de grondbeginfelen van godsdienst weldra geheel vergat, en in het geheel gene derzelve meer oefende. Wees vlijtig en eerlijk — dit  i92 ALLE STRAF GEEN dit was de gewone zedefpreuk, waarmede hij fredrik tot werkzaamheid aanfpoorde, en die hij zelf in alles fcheen te volgen. Het eigendoirï zijner medemenfchen was hem heilig; dikwerf, wanneer een onbekende hem een mes te nijpen gebragt, en vergeten had aftehalen, vertoefde hij dagen lang in die {treek, tot dat de eigenaar opdaagde en zijn eigendom van hem terug ontvangen had. God beware mij voor alle onrechtvaardig goed, zeide hij, wanneer velen zich over zijne nauwgezetheid verwonderden; en echter was dezelve in een ander geval niet groot. Dan, wanneer hij in dezen of genen oord flechts weinige mondkost tot gefchenk gekregen had, en op verdere reizen was, waar hij niets met zich nemen kon, maakte hij zijn groten hond, die gewoonlijk voor zijn karretje gefpannen was, los , en deze wist dan op ene zeer behendige en geheime wijze bij de laatfte huizen of op het nabijgelegen veld een hen of gans optevangen, die hij dan aanftonds dood beet en bij zijnen meester bragt; deze ging dan daar mede naar een of ander bosch, maakte 'er vuur aan en at met zijnen jongen en hond het geftolen gebraad op. In het vervolg beminde hij den gehoorzamen fredrik zeer, maar zijnen hond altijd nog veel meer, zo dat de eerfte enigemalen duchtig flaag kreeg, omdat hij denzelven getrapt of gefloten had. Toen fredrik reeds negentien jaren oud , nu ook zelf op het flijpen afgericht was en de post  BEWYS VAN SCHULD. 19$ l50St van zijnen meester dikwerf waarnam, wierd een der ftenen, die aan het wagentje vast waren onverwacht onbruikbaar. In de ftreek , waar ' zij zich toen juist bevonden, waren 'er geen ftenen van dat föort te bekomen, en toch liet het zich aanzien, dat hier nog al wat geld te verdienen was. fredriks meester nam dus het befluit, om naar een ftad te gaan, die fes mijlen 'er van af lag, en daar eeil nieuwen fteen te kopen. Aan fredrik vertrouwde hij intusfchen zijn kar en hond aan, gebood hem enige dorpen, waar hij nog altijd grover werk vragen kon, te bezoeken en in het laatfte dorp op zijne terugkomst te wachten, fredrik rtam dit beide op zich en beloofde in dien tusfchentijd zijn vlijt te verdubbelen , om een deel onverwachte voordelen te verdienen. Hij hield ook woord, werkte den eer* ften dag vlijtig en zeer gelukkig; maar toen hij 's anderendaags verder trok en zich eerst te laat herinnerde, dat hij zelfs geen ftukje brood van zijn middagmaal overig had en een deel van zijns winst in de herberg zou moeten verteren, zag hij, getrouw aan de gewoonte van zijnen meester, in het veld naar een of ander Wildbraad om, ontdekte weldra een groot aantal fefanten, die ergens op een hoop koornkorrels zaten te eten, en aanftonds liet hij den hond los, om denzelven op den vangst te doen uitgaan. Langzaam kroop de hond voort en greep, toen de trop opvloog, gelukkig 'er een van; dan juist in dat ogenblik Viel 'er een fchot en de hond op den grond,  m ALLE STRAF GEEN fredrik had niet gemerkt, dat dicht bij het veld een jager zat, die alles had afgeloerd en nu met een overhaasten tred op hem toekwam. Wacht maar! Stroper! ik zal u die ftoutheid wel betaald zetten! Gij zult 'er voor naar het tuchthuis! Dit fchreeuwde de jager hem reeds van verre toe, en fredrik , dien de dood van den hond reeds ten hoogften ongelukkig gemaakt had , hield de vlucht voor het enigfte middel ter zijner redding. Hij liet dan zijn karretje daan en liep, zo fnel hij maar lopen kon, naar een nabij gelegen bosch; en eerst toen hij hetzelve bereikt had, zag hij, dat de jager hem niet volgde, zich flechts van zijn wagentje had meester gemaakt en hetzelve naar een huis bracht, hetwelk beneden in de laagte ftond. Het verlies van hetzelve deed hem ten uiterften leed, cn doch dorst hij het niet wagen, om den jager te volgen, lag zich troosteloos onder een boom neder en bejammerde zijn ongeluk. Toen hij vergeefs naar hulp en redding zocht, zijne handen dikwerf ten hemel hief en weder zonder troost te vinden vallen liet, ontwaarde hij nevens zich een dier, floeg 'er de ogen op en zag den trouwen hond aan zijne zijde liggen. Deze was door den jager niet volkomen getroffen geworden, en, weder bijgekomen, het fpoor van den voortvluchtenden gevolgd, fredrik onderzocht deszelfs wonde, en, daar hij aan zijn hals een diepe wonde vond, deed hij zijn best, om door een verband, het welk hij van zijn halsdoek maakte, het  BEWYS VAN SCHULD. 195 het bloed te lïillen. Nog onbefloten, of hij naar het dorp, waar zijn meester hem befteld had, gaan, of deszelfs billijken toorn ontwijken zou, ging hij naar enen daarbij gelegen openbaren weg, en langs denzelven al voortwaards, terwijl de hond achter hem na hinkte; dan nauwlijks had hij een halfuur afgelegd, en juist het eind van het bosch bereikt, toen de hond ftuiptrekkingen begon te krijgen en weldra aan zijn voeten dood bleef. Deszelfs dood deed hem tot een vast befluit komen. Zonder kar en hond voor zijn meester te verfchijnen , kwam hem geheel ondoenelijk voor. Wat ik reeds te voren doen wilde, fprak hij tot zich zeiven, moet ik thans doen! en befloot op ftaanden voet, naar een ftad de vlucht en aldaar voor foldaat dienst te nemen. Drie jaren had hij voluit den fcharenflijper gediend en denzelven met alle liefde en dankbaarheid als vader geëerd; thans, daar hij hem op ene zo onverwachte wijs verliezen, en verlaten moest, herrinnerde hij zich, naar het geen hij naderhand zelf betuigde, voor de eerfte maal zijnen wettigen en waren vader. Altijd had hij het aandenken aan denzelven, wanneer het al eens in zijn ziel opkwam, zorgvuldig onderdrukt; maar thans vermogt hij dit niet: hij zag hem midden in de vlammen ftaan, die hij door zijne onwetenheid aangeftoken had, en hoorde duidelijk, hoe hij wraak cn wee over hem riep. Deze N 2 voor»  ï96 ALLE STRAF GEEN voorflelling trof zijn hart, zo dat hij van den gemenen weg afgong, en zich in een greppel op den grond nederlag, om zijn vader en de grootheid van deszelfs ongeluk ongefloord te kunnen bewenen. Lang klaagde en weende hij, doch viel echter ten laatften van vermoeidheid in flaap en ontwaakte eerst, toen de zon onderging. Toen het begon te fchemeren, kwam hij eerst in een dorp aan, en trad aldaar in een kroeg, waar hij voornam den nacht overteblijven. Enige boeren en voerluiden zaten daar met elkander te drinken; ook hij vorderde een kanne bier, zettede zich daar méde in een hoek van het vertrek neder en overdacht, zonder een woord te fpreken, maar onder te meer aandoening, zijn eigen noodlot. Kort daarop hield 'er voor de kroeg een koets (til, waarin drie heren zaten, die 'er vervolgens uitkwamen en in het vertrek traden, met oogmerk om ook hier te overnachten. Daar 'er geen afzonderlijke kamers voor handen waren, moesten die vreemden zich met het gemene vertrek vergenoegen en wel te vreden zijn, toen de waard hun de beste tafel uit het vertrek tot hun gebruik inruimde. Daardoor wierd het gezelfchap, dat tot dus verremeer verftrooid gezeten had, nu dichter bij een gebragt, en enige voerluiden plaatften zich naast fredrik. In den aanvang vroegen zij naar zijn handwerk en het oogmerk zijner reis; toen hij deze vragen in het algemeen beandwoord had, vorderden zij van  BEWYS VAN SCHULD. 197 van hem, hun iets nieuws te vertellen, fredrik verontfchuldigde zich met te zeggen, dat hij geen nieuws wist; dan toen zij 'er hem op nieuws toe drongen, en 'er bijvoegden, dat een fcharenflijper doch overal komt, en bij gevolg allerwegen iets te horen krijgt, vertelde hij hun! dat, naar zekere berichten, de Franfchen en Engelfchen vrede gemaakt, en de laatften de ohafhanglijkheid der Amerikaanfche Staten erkend hadden; ook voegde hij 'er bij, dat de voerlieden nu weldra meer geld verdienen, en voornamelijk de glas- en linnen-handel weder zeer bloeijen zouden, dewijl de Amerikanen deze artikels federt lang gemist hadden. De vreemde heren, die tot nu toe in het vertrek op en neer gegaan waren, kwamen, toen fredrik dit vertelde, aan de tafel ftaan, waar hij aan zat, en hoorde' met opmerkfaamheid naar zijn verhaal. Toen hij het uit had, vroegen zij: wie hem deze bizondere en toen in die ftreken nog geheel onbekende berichten had medegedeeld ? fredrik andwoordde, dat hij dezelve gisteren in een nabij gelegen fteedje ook in de herberg benevens de aanmerking, die hij 'er had bijgevoegd, had horen vertellen, maar dat hij den genen, die het daar verhaalde, niet kende, en, toen hij daarop verder ondervraagd xvierd, zich niet herinneren kon , hoe die perfoon 'er uitzag, en hoe hij gekleed was. Met dit waarachtig gezegde fchenen die vreemden niet te vreden; zij fchuddedej N 3 het  198 ALLE STRAF GEEN het hoofd, fpraken heimelijk met eikanderen en vroegen frederik ten laatften: of hij fchrijven en fchrift lezen kon? Toen hij daarop ja andwoordde, vorderde een van hun, dat hij zijn pas zou vertonen, en toen fredrik zich verontfchuldigde met het geen niet dan de zuivere waarheid was, dat, namelijk, zijn meester dezelve met zich had medegenomen, bevalen zij hem , uit den hoek, waarin hij zat, uit te komen en meer voor het licht te treden. Eerst naar langdurige weigering voldeed fredrik aan dit bevel, dewijl hij geloofde, dat zijn fefantenroof ontdekt geworden was; dan toen ook de waard dit van hem eischte en dreigde geweld te zullen gebruiken, moest hij eindelijk gehoorzamen. Nu nam men hem op van top tot teen, en meer dan eenmaal wezen de heren op de bloedvlekken, die hij aan zijne handen en klederen had, en die hij zelf nu eerst ontwaar wierd. Deze had hij van den verwonden hond gekregen. Hij fidderde en beefde, toen men hem vroeg; waar van daan hij deze bloedige vlekken gekregen, en of hij niet een groten bruinen hond gehad had? fredrik beandwoordde deze vragen ten uiterften verward, gaf in den aanvang voor, zich bij het flijpen gefneden en nooit zulk een hond bij zich gehad te hebben; maar toen hij de wonde ronen zou, dezelve niet tonen kon, en eindelijk gevraagd wierd, waar zijn halsdoek was, oordeelde hij het best voor do waarheid rond uit te komen , en  BEWYS VAN SCHULD. 199 en vertelde dus alles, wat hem bejegend was. Toen hij ten laatften met tranen in de ogen bezwoer, dat de hond zonder zijn toedoen op de fefanten was aangevallen, en deswegens om verfchoning of ten minsten om vermindering der verdiende ftraf fmeekte, lachten de heren en zeiden, dat hij zich het liegen meesterlijk verftond, maar deswegens de verdiende ftraf toch niet ontgaan zou. Op derzelver verzoek traden nu enige boeren nader, die beloofden, fredrik te zullen bewaren, gedurende dat de heren met den waard en enige anderen in een vertrek daar naast gingen. Geen der boeren andwoordden op fredriks vraag: of men zulk een geringe misdaad hier zo ftrengelijk ftrafte? Alleen vermaande één hunner hem, om over zijne daad liever berouw te tonen en dezelve te bekennen. Kort daarop kwamen andere boeren binnen en in hun midden een man, die zware boeijen droeg, waarmede fredrik aan handen en voeten gebonden wierd. Toen dit gefchied was, wierd hij voor de heren gebracht, die in de kamer aan een tafel zaten en hunne vragen benevens zijne andwoorden aanftonds opfchreven. — Terwijl zij hem , overeenkomstig het yoorfchrift der wetten, zeer uitvoerig en nauwkeurig ondervroegen en de arme onfchuldige beangst en verbaasd andwoordde, wil ik met een Woord verhalen, wat die heren tot deze harde handelwijze recht gaf. Zij waren de bijzitters van het gericht ener nabij gelegen ftad, aan het welk s'morgens te N 4 vo-  soa ALLE STRAF GEEN voren door het landsgericht van l* , volgens lands- wetten, de tijding ingezonden was, dat men in het bosch van den landheer een onber kend perfoon niet verre van den weg af vermoord gevonden, daarbij aanftonds wachten gefield had, en nu den criminelen rechter verwachtte , om het nodig vifum repertum te komen opnemen en alle voor handen zijnde corpora delicti te kunnen opzamelen. Daar het gerecht reeds toen voor de openbare veiligheid ten flrengften waakte, derzelver fchenners rustloos achtervolgde en alle moeite deed om, zo ze gefloord wierd, de daders te ontdekken, wierden ook nu op ftaanden voet twee leden van het gericht en twee beëdigde geneesheren afgezonden, om dit geval, ■20 ongewoon in het midden des lands, nauwkeuriglijk te onderzoeken, en zo mogelijk de daders op het fpoor te komen. Nog voormiddags kwamen zij ter plaatze, waar de daad was gepleegd geworden, en vonden daar een geheel naakt lijk, het welk aan het hoofd door een kogel en in de borst mét twee diepe Heken van een mes dodelijk was gewond geworden. In den rechten arm ontdekte men bovendien twee wonden, die de geneesheer aanftonds voor de beten van enen hond herkende; ook wierd dit vermoeden door verfcheidene kleine kvvetzuren in het aan/ezicht nog meer bevestigd, welke alleen door de nagels van zulk een dier konden veroorzaakt geworden zijn. De vermoordde perfoon was ten hoogden veertig jaar oud, en geen zeer  BEWYS VAN SCHULD. 2o* peer gemeen man, daar zijn hair gepoederd en van achteren opgebonden was. Een rijzweep, die 'er niet verre van af op den grond lag, overtuigde de onderzoek doende richters op ftaanden voet, dat de vermoorde waarfchijnlijk te paard geweest was; maar geen van de vele bewoners van deze ftreek, die toegefchoten waren, herrin* nerde zich een dergelijk reiziger 's morgens 'op den weg gezien te hebben, en doch moest de daad eerst op den zelfden dag in de vroegte zijn gepleegd geworden, dewijl de twee boeren, die het lijk door het fchrikken hunner paarden'ontdekt hadden , duidelijk verklaarden , dat het lichaam ter dier tijd wel niet het geringde blijk van leven getoond, maar echter nog gebloed had. De richters zochten nu de gantfche ftreek ten allernauwkeurigden door en vonden weldra no°een pistool, een hagelzak, en vervolgens in een anderen ftruik een ledigen mantelzak, en naast denzelven een opengebroken brief, die uit Hanover aan den heer frans s—r, koopman, toen ter tijd te Neurenburg, gericht en woordelijk van den volgenden inhoud was: „ Zo even heeft „ de minister de onverwachte, maar „ allerzekerde tijding gekregen, dat de vrede met „ Frankryk. getekend is, en dat Engeland de „ Amerikaanfche Staten voor vrij en onafhanger „ lijk verklaard heeft. Wij berichten UE. dit „ belangrijk nieuws door ene estafette, dien ,, wij belast hebben allen fpoed te maken, en « herrinneren U te gelijk aan de fpecuktie, waar N 5 „ toe  toz ALLE STRAF GEEN „ toe wij in dit geval reeds voor lang befloten „ hebben; reist, zo fpoedig gij kunt, naar Bo„ hemen, om daar vroeger te komen, dan de „ tijding van den vrede 'er zijn kan. De glas„ en linnen-handel wierd federt enige jaren zeer „ gedremd; de pakhuizen moeten 'er dus vol en de prijs 'er van zeker zeer laag zijn. Gij „ zult heerlijke Hagen kunnen doen, wanneer „ gij de eerfte zijt, en zult u en ons veel voor„ deel doen, wanneer gij ten fpoedigften voort„ reist. De nevensgaande opgave toont u, wat ,, wij van beide die artikels verlangen te heb„ ben en naar ons inzicht voor de beste foor„ ten houden, om aanftonds verkocht te kunnen „ worden. Echter hebben wij volkomen ver„ trouwen op uwe kunde en zullen volkomen „ te vreden zijn, wanneer gij naar de gefchapen„ heid der zaak en naar de gefteldheid der om„ Handigheden daarin veranderingen maken mogt, „ Voor het overige verzekeren wij u nogmaals , „ dat wij wegens het aandeel in den winst flip„ telijk woord houden, en voor alle verlies in„ Haan zullen. Wij zenden u hier bij een open „ aanbevelingsbrief aan de heren ... te Praag „ en zullen aan alle onze overige corresponden„ ten met de naaste post daarvan bericht geven; „ ook zult gij aldaar nieuwe tijding en brieven van ons vinden. Alleen houdt u niet op; „ want meerdere en, zo als wij met zekerheid , vermoeden, vele fpeculanten zullen den prijs „ doen ftijffen en het debiet verminderen. Zijt 5> ge-  BEWYS VAN SCHULD. ao3 gedachtig aan den gulden regel : die eerst komt, die ." Dicht aan deze woorden was de brief afs;efcheurd en het ontbrekende ftuk, niettegenftaande de zorgvuldigfte nafporing, niet te vinden. Even zo min vond men den open aanbevelingsbrief noch ook de opgave der handelwaren , waarvan in den brief gefproken wierd. Na dat men niets meer ontdekken en vinden kon, wierden de corpora delïcti bij een gebragt en het lijk aan het gericht van die ftreek ter begraving aanbevolen. Daar men aldaar eerst nog verfcheiden lieden en voornamelijk de genen, die het lijk het eerst ontdekt hadden, verhoren moest, viel de avond al ras; daar echter de leden van het ftadsgericht den volgenden dag gerechtsdag hadden, befloten zij nog in de fchemering naar de ftad te rijden. Dit voornemen zouden zij ook werkelijk hebben ten uitvoer gebragt, zo niet een nieuw toeval hunne reize vertraagd en vervolgens een opkomend onweder hen gedwongen had, in de kroeg, waarin fredrik was, een nachtverblijf te zoeken. Toen zij reeds, voor dat zij daar kwamen, het eind van het woud bereikten, ontdekte hun koetfier niet ver van den weg af fredriks doden hond; zij klommen uit den wagen om denzelven te bezien, dewijl zij aanftonds op het vermoeden kwamen, dat deze waarfchijnlijk den rovers en moordenaars van den koopman had toebehoord. Van dit vermoeden meen-  204 ALLE STRAF GEEN meenden zij geheel overtuigd tè zijn, toen zij aan den doden hond een wonde, door een fchot veroorzaakt, gewaar wierden, en gantsch natuurlijk daar uit moesten afleiden, dat de vermoorde den hond, die waarfchijnlijk op hem was aangehitst geworden, met zijn pistool ene wonde had toegebracht. Den halsdoek, die om de wond toegeknoopt was, namen zij mede, en tekenden de kleur en grootte van den hond nauwkeurig aan. Niemand mijner lezers zal nu wel meer vragen, waarom deze heren den armen fredrik zo fcherp onderzochten, en even weinig 'er zich over verwonderen , dat zij hem voor den moordenaar of ten minsten voor den medgezel van de moordenaars des koopmans hielden, en hem als zodanig behandelden, fredrik, die langen tijd ondervraagd wierd, en even zo lang andwoordde, voor hij de fchrikkelijke befchuldiging, die hem te laste gelegd wierd, argwaande, ftond met alle recht ten uiterften verbaasd, toen hij dezelve ten laatften ontdekte en wendde alle zijne welfprekendheid aan, om dezelve van zich aftefchniven. Voornamelijk beriep hij zich op de getuigenis van den jager, die zijn hond, toen hij fefanten vangen wilde, gewond en zich van zijn flijpers wagentje meester gemaakt had; ook viel hem na bedaard nadenken in, dat de waard van het ftcedje, waarin hij daags te voren overnachtte, juist aan de tafel ftond, toen een vreenv*  BEWYS VAN SCHULD. 105 vreemdeling die nieuwstijding van den vrede ver» telde. Daar deze getuigen, bijaldien zij fredriks zeggen bevestigden, hem ten vollen rechtvaardigen en zijne onfchuld bewijzen konden, zonden de richters aanftond boden naar dezelven toe en maakten intusfchen een einde van het verhoor. Met het aanbreken van den dag verfcheen zo wel de jager als de waard. De eerfte was eerst kort te voren in zijn post getreden en was de zoon van een, in die gantfche ftreek zeer gezien, en ten hoogften rechtfehapen jager. Hij • verwonderde zich zeer, toen men hem fredriks verklaring voorlag, verklaarde dezelve voor een famenweeffel van leugens en bezwoer eindelijk met een eed, dat hij fredrik nooit gezien , veel minder op deszelfs hond gefchoten noch zich van het karretje meester gemaakt had. De arme fredrik. weende zeer, toen men hem deze verklaring van den jager bekend maakte, en hem vervolgens tegen' denzelven verhoorde: hij kon, naar zijne eigen bekentenis, niet (taande houden, dat dit de zelfde jager was, dewijl hij hem in zijnen angst niet nauwkeurig opgenomen had; dan toen de jager betuigde, dat in die ftreek buiten hem geen jager woonde, en hij ook noch adjünkt noch leerjongen had, kon fredrik niet meer beletten, dat men zijn verhaal voor ene leugenachtige uitvlucht en hem voor den moordenaar des koopmans verklaarde. Deze oor-  so<5 ALLE STRAF GEEN oordeelvelling wierd door het zeggen van den waard nog meer bevestigd. Deze herinnerde zich wel, dat fredrik bij hem overnacht had, erkende ook, dat deze dikwerf met dien vreemdeling gefproken had, maar zeide tevens, dat hij van die zeldzame nieuwstijding niets gehoord had. fredrik wierd nu zwaarder geboeid , fcherper bewaakt en op het nauwkeurigst geviftteerd. Buiten een vleeschhouwers mes vond men niets verdachts bij hem. Dit mes, het welk hij in ene fchede in zijn broekzak droeg, was zeer fcherp geflepen, fcheen wel niet bebloed, maar toch met ene bizondere vettigheid, die naar het getuigenis van den geneesheer gewoonlijk aan een dolk of mes blijft aankleven, wanneer het in een levend lichaam gedoken en 'er weer fpoedig uitgetrokken wordt, overdekt te wezen. Van daar vermoedde hij, dat de vermoorde met dit mes de twee (teken in de borst ontvangen had, en fchoon fredrik betuigde, dat hij dit mes eerst daags te voren geflepen en over een oliefteen gewreven had, wierd echter de geneesheer met hetzelve naar l* terug gezonden, om nog eens de wonde optenemen en nauwkeurig te onderzoeken, of dit mes in dezelve paste, en ze dus had kunnen toebrengen. Terwijl dit gefchiedde, wierd fredrik naar de ftad en in de gevangenis gebracht. Daar hij in zijn eerfte verhoor verklaard had, dat zijn meester juist in die ftad den ontberenden flijpfteen kopen wilde, wend-  BEWYS VAN SCHULD. 207 wendde het gerecfit alle moeite aan, om deszelfs verblijf optefpeuren; dan niemand had hem gezien, en offchoon men in het vervolg meer dan eenmaal in het dorp, waarin hij een huis bezat, naar hem onderzoek liet doen, kwam altijd het bericht terug, dat hij niet weergekomen, waarfchijnlijk een medeplichtige van den moord en naar een vreemd land gevlucht was. Toen de geneesheer terug was gekomen, bewees hij uit zijn ingenomen vifum repertum, dat het mes in de wonden, van de borst juist paste, en dezelve ook bij gevolg veroorzaakt had; en van daar wierd fredrik nu als een overtuigde moordenaar behandeld. Daar hij, niettegendaande alle deze bewijzen, in alle verdere verhoren zijn onfchuld bleef ftaande houden en men nog altijd op nadere ontdekking bleef hopen, rekte zijn rechtsgeding zich in het lange en brede uit. Men gaf zich moeite, om zijn gantfche levensloop te onderzoeken en ter toets te brengen, fchreef aan het gericht van zijne geboorteplaats en vernam door hetzelve, rdat hij mogelijk uit onverftand, maar mogelijk ook met opzet, door een fchot het ftrooijen dak van het fchoutshuis en daardoor het gantfche dorp in brand gedoken had, en ook de moordenaar van zijn ouden vader geworden was, daar deze bij dit ijsfelijk ongeluk van fchrik gedorven was. Offchoon dit naricht den armen fredrik juist niet van de misdaad van ene voorbedachte brand- dich-  «io8 ALLE STRAF GEEN dichting befchuldigde, vermeerderde het doch het vermoeden van aan flechte daden fchuldig te zijn j tegen hem; zijne rechters wierden geftrenger en ernfliger, en wilden hem juist tot den pijnbank, die toen nog in gebruik was, veroordelen, toen zij van Neurenberg, waarheen zij bericht van den, aan den koopman gepleegden , moord hadden gezonden, de onverwachte tijding ontvongen , dat de bij hun gevangen zittende perfoon onmogelijk den koopman frans s—r kon vermoord hebben, dewijl deze reeds drie dagen, voor datj ingevolge de overgezonden berichten, de moord aan denzelven zou zijn gepleegd geworden, tusfchen Neurenberg en Erlangen vermoord geworden was en bij gevolg niet meer op nieuws levend verfchijnen kon, om voor de twedemaal vermoord te worden. In den aanvang vertraagde dit bericht de voltrekking van het vonnis, dat over fredrik was uitgefproken geworden; dan toen men overwoog, dat hier wel ene mistasting in den perfoon van den vermoorden, maar niet van den moordenaar kon plaats hebben, zond men de acten aan het hoogde landsgericht, het welk het vonnis bekrachtigde, en fredrik tot den pijnbank verwees, ten einde hem door deszelfs folteringen tot de bekentenis zijner daad en der overige medeplichtigen te brengen. De arme, geheel onfchuldige jongeling dond derzelver drie eerde graden door onder de plechtigde verzekering zijner onfchuld. De verregaande pijnen waren niet in daat, hem tot ene val* fche  BEWYS VAN SCHULD. Co? Fche bekentenis te dwingen. Het bewustzijn zijner onfchuld fterkte hem, en offchoon men dit vonnis met alle mogelijke ftrafheid aan hem voltoog, beandwoordde hij toch de vragen des richters altijd met de betuiging, dat hij onfchuldig duldde en leed. Zijne zo onverwachte hardnekkigheid , die naar het oordeel des richters alleen in een volflagen booswicht vallen kon, wierd op nieuws aan het hoogst gerichtshof gemeld; en hetzelve veroordeelde hem, uit hoofde, dat hij zijne onfchuld niet aantonen, en de tegen hem getuigende bewijzen niet logenftraffen kon, tot ene vijfjarige gevangenis in het tuchthuis. Tot dus verre had hij, zwaar geboeid, in ener dampigen onderaardfchen kerker gefmacht. Toen dit vonnis hem dus wierd aangezegd, fcheen het hem ene wezenlijke weldaad te zijn, die hij dankbaar vereerde, dewijl het bovendien een einde van zijn lijden maakte. De aanbeveling, die hij van het gerichtshof naar het tuchthuis mede kreeg, moet hoogst ongunstig voor hem geweest zijn, dewijl hij aldaar uitermaten ftreng en hard, en dikwerf waarlijk gruwzaam behandeld wierd; dan toen derzelver opzichter zijne zuchten hoorde en zijne tranen zag, fprak deze eens met hem en wierd door het onopgefmukt verhaal van zijn onverdiend lijden tot medelijden bewogen. Thans behandelde hij hem liefderijker, dan de wetten duldden, dat het flachtoffer der gerechtigheid behandeld wordt. Hem wierd nu beftendig een ligter arbeid opgelegd, en kort daarna kreeg hij van O den  aio ALLE STRAF GEEN den waren menfchenvriend zelfs den last om dagelijks in zijne keuken te komen en daar den dienst van een huisknecht te verrichten, alwaar hij dan tot beloning goede en voedzame fpijs ontving. Op deze wijze verftreken de jaren zijner ftraf ongemerkt en fnel, en in het laatfte vroeg fredrik dikwerf aan zich zeiven: wat hij wel in het vervolg zou aanvangen? Hoe hij zich in het toekomende een eerlijk onderhoud verfchaffen zou? En altijd kon hij den wonderbaren wensch niet onderdrukken, van nog langer in een huis te blijven, waar de reeds gewone last der boeijen zijne enige ftraf was. Mogelijk had zijne ziel een voorgevoel van zijn toekomstig lijden en koesterde deswegens dezen wensch, die in den vrijheidlievenden mensch anders zo zeldzaam is. Grote tranen droppels rolden hem over de wangen, toen de oppasfer van het gevangenhuis eindelijk op den laatften dag van het vijfde jaar hem uit de boeijen floot; en nog fterker en veelvuldiger vloten dezelve , toen hij naar zijn weldoener, den opzichter der gevangenis, ging, van hem affcheid nemen en hem bedanken wilde, en toen hij uit overmaat van gevoel tot geen van beide'in ftaat was. Wat zult gij nu aanvangen? Waar mede kunt en zult gij u in het vervolg onderhoud bezorgen ? vroeg zijn weldoener hem , en fredrik zweeg, terwijl hij fterk zuchtte. Al geve ik u het beste getuigenis van uw gedrag, voer die menfchenvriend voort, zo zal hetzelve U  BEWYS VAN SCHULD. au u toch meer nadeel dan voordeel doen, dewijl ieder, die het ziet en leest, daardoor overtuigd wordt, dat gij in een huis gezeten hebt, waar men flechts misdadigers plaatst. Wilt gij mijn raad volgen, zo word foldaat; als een uitlander zal men u geen voordelige voorwaarden weigeren; en hebt gij u in dien ftand eerlijk gedragen , dan krijgt gij een eerlijk affcheid, het welk u overal tot ere ftrekt en gelegenheid bezorgt, om in het vervolg uw brood eerlijk te verdienen. De foldatenftand is wel hard, maar ook erenvol, en voor u ten uiterften voordelig, dewijl hij den vlek uitwist, die nog altijd op u ligt, en hij geeft u uwe verlorene eer weder, die u dan, wanneer gij ze zorgvuldiger bewaart, niemand ontroven kan. fredrik , die op dezen wijzen raad van zijnen weldoener behoorlijk acht floeg, ging dan aanftonds naar een werf huis, en wierd als een jong en wel opgewasfen man op ftaanden voet aangenomen , tot dragonder aangeworven en naar den regimentsftaf, die ver van de hoofdftad aflag, opgezonden, fredrik had zich als een buitenlandsch fcharenflijper doen aanwerven en verzweeg zorgvuldig, dat hij te voren in het tuchthuis gezeten had, dewijl hij met alle recht vreesde, dat hij na de bekentenis hier van ftrenger bewaakt en behandeld zou worden. Deswegens was de verwijdering van de hoofdftad hem ook ten hoogften aangenaam; hij verliet ze met groot O 2 ver-  ais. ALLE STRAF GEEN vergenoegen en ging welgemoed zijne nieuwe beftemming te gemoet. Daar hij elk bevel van zijn meerderen ftiptelijk volbracht, en zich vlijtig en naarltig in de wapenen oeffende, wierd hij zeer zacht behandeld en zonder Itokllagen in den dienst ingewijd. In den aanvang had hij zijn kwartier bij een inwoner der kleine ftad, waarin de ftaf lag; dan toen de winter aankwam, betrok zijn eskadron nieuw opgebouwde kafernen, alwaar hij met een twintigtal zijner fpitsbroeders in ene grote kamer woonde en fliep. Weldra ontltond onder velen van dezelven klachte over een onbekenden dief, die bij nacht hunne zakken doorzocht, en dan dezen, dan genen de weinige daarin zijnde kleine geldftukken ontftal. Offchoon deze aanklachten door de officiers ten (trengften onderzocht wierden en de bcftolenen dikwerf gehele nachten door op den listigen dief, die naar alle vermoeden onder hun midden fchuilen moest, loerden, kon men hem echter nooit betrappen ; en gedurig wierd op nieuws geftolen. Juist zou fredrik op énen van de volgende morgens op de wacht trekken, en reeds had hij zich geheel en al daar toe gereed gemaakt, toen een korporaal met drie man in de kamer trad, hem zijn zijdgeweer afvroeg en hem naar de provoost bracht, waar hij ten fchcrpften onderzocht en eindelijk in de boeijen gefloten wierd. Terwijl de arme, door het onverbiddelijk noodlot  BEWYS VAN SCHULD. m lot vervolgde fredrik zijne nieuwe boeijen met bittere tranen bevochtigde, te vergeefs zijn fchuldeloos gewisfen doorzocht en geen daad ontdekte, die hem zulk ene ftraf op den hals kon halen, wil ik het vrezelijk ongeluk fchetze, hetwelk hem voor de twedemaal met fnelle fchreden op zijde trad en zijn volkomen verderf dreigde te voltooijen. Enen, eerst federt kort bij het regiment aangekomen, recruut, die met fredrik in het zelfde vertrek woonde, en aan wien zijne ouders enige guldens gezonden hadden, wierden bijna alle nachten enige grosfen uit zijnen lederen geldbuidel, hoe zeer hij denzelven altijd bij het llapengaan onder zijn hoofdkusfchen leide, ontftolen. Eindelijk het fteeds voortdurend (telen moede en ten uiterften begerig, om den listige» dief toch eens te ontdekken, had hij daags te voren zijn geld aan den korporaal ter bewaring gegeven en flechts twaalf grosfen in zijn beurs gehouden, die hij onder affpraak met den korporaal, door middel ener vijl op de achterzijde met een kenbaar kruis gemerkt had, om daardoor, wanneer ze eens mogten geltolen worden, den dief te ontdekken. Toen hij den volgenden morgen ontwaakte, vond hij in zijne beurs flechts negen grosfen en liep daarop naar den korporaal om hem van dezen nieuwen diefftal bericht te geven. Deze beval hem zich (til te houden en ging naar den ritmeester om hem dit te zeggen, en een algemeen onderzoek te doen. Toen hij O 3 met  2i4 ALLE STRAF GEEN met dit oogmerk voorbij de tent van den zoetelaar ging, riep hij denzelven ter zijde en gebood hem, al het geld, het welk hij in dien tusfchentijd van de dragonders voor brandewijn ontvangen mogt, nauwkeurig te bezien, en, wanneer hij 'er een grosfe, dat met een kruis gemerkt was, onder vond, vooral te letten op den dragonder, van wien hij het ontvangen mogte. Nog was de korporaal bezig met den ritmeester van het een en ander verllag te doen, toen de zoetelaar reeds opdaagde en vertelde, dat juist zo even de dragonder fredrik bij hem een glas brandewijn gedronken en hem met een grosfe, waarop een kruis gemerkt ftond, betaald had. Aanftonds wierd üde korporaal dan afgezonden om fredrik in arrest te nemen, en, toen men in de provoost deszelfs beurs, waar in alles en alles twee- en- twintig kreutfers waren, onderzocht , vond men onder dit geld nog twee grosfen, die met dit kruis getekend waren. De korporaal, zo wel als de recruut, bezwoeren voor den auditeur, dat dit de zelfde grosfen waren, die zij daags te voren gemerkt hadden; en dus wierd de arme fredrik , voor dat hij nog was verhoord geworden, aan den diefftal fchuldig gehouden. Men had hem de rede zijner gevangenneming niet ontdekt; uit hoofde daarvan argwaande hij, terwijl hij zich van alle andere misdaden vrij kende, dat men zijne geleden ftraf in het tuchthuis  BEWYS VAN SCHULD. 215 huis.bij het regiment waarfchijnlijk ontdekt had, en zijne mogelijk Strafwaardige ftilzwijgendheid Straffen wilde. Toen hij nu nog denzelfden dag bij den auditeur in het verhoor gebracht wierd, en door denzelven bij den aanvang naar gewoonte gevraagd wierd: of hij nog nooit in arrest gezeten had, en of hem de oorzaak van het tegenwoordig arrest bekend was, wierd hij in zijn vermoeden bevestigd, en hield het voor het beste, de gantfche gefchiedenis van zijn lijden ronduit te verhalen. Hoe zeer hij zich ook moeite gaf, om daarbij zijne onfchuld te bewijzen, wierd doch op deze bewijzen weinig acht geflagen, dewijl de ftraf, die hij geleden had, het tegendeel veel duidelijker bewees. Het fcheen den auditeur waarfchijlijk en zeer overtuigend, dat hij, die vijf jaren lang, als een misdadiger, van ftraatroverij en moord befchuldigd, in het tuchthuis gezeten had , nu gantsch gewis de dief zijn moest, die zijne kameraads zo dikwerf beftolen had. fredrik ftond verbaasd en klaagde met tranen in de ogen over zijn ongelukkig noodlot, toen hij na lang ondervragen het zelve ten laatften uit den mond van zijnen richter vernam. Hij was niet in ftaat de bewijzen, die deze tegen hem inbracht, te ontzenuwen, kon flechts, bij al wat heilig was , verzekeren, dat hij niemand zijner makkers ooit ene penning had afhandig gemaakt, en niet wist, zelfs niet begrijpen kon, hoe en op welk ene O 4 • wij-  aiö ALLE STRAF GEEN wijze de grosfen waarop een kruis gemerkt ftond, in zijne beurs gekomen waren. Zoudt gij, lieve en gevoelvolle lezer! uwen knecht wel voor onfchuldig houden, wanneer gij het vermiste kleinood in zijnen zak vond ? Zeker niet! Verdenk dus ook den rechtfchapen en waarlijk gevoelvollen auditeur niet, terwijl hij den glanzenden fchijn der daad voor de daad zelve nam, fredrik tot ene rondborstige bekentenis aanmaande, en, toen hij ze niet bekennen wilde, hem den vergaderden krijgsraad, als een verharden booswicht cn hartnekkigen leugenaar, affchilderde, die juist om deze verhardheid drengere ftraf verdiende. De wetten van den foldatenftand zijn uitermaten ftreng en moeten het dikwerf zijn, dewijl verfchoning en goedheid de flipte orde en ondergefchiktheid verftaren zou, welke tot inftandhouding van dit grote lichaam ten uiterften nodig is. Zij ftraffen den diefftal, dien een foldaat aan zijne fpitsbroeders pleegt, daarom zeer ftreng, dewijl zij in gemeenfchap met eikanderen wonen moeten, en niemand zijn klein vermogen achter flot of grendel bewaren kan. fredrik, de beklagenswaardige, de onfchuldige fredrik, wierd deswegens eenftemmig van alle de leden des krijgsraads veroordeeld om tusfehen tweehonderd man twaalf maal op en neer door de kordons te lopen; en daar het ten hoogden waarfchijnüjk was, en zelfs ieder een in dit ogenblik zeer  BEWYS VAN SCHULD. e.17 geer zeker fcheen, dat hij alle die kleine fommen, die van tijd tot tijd zijne makkers ontfusfeld wierden , geftolen had, wierd dit fchrikkelijk vonnis nog daarmede vergroot, dat fredrik , in plaats van door de rij zijner flaande fpitsbroeders, zo als gewoonlijk was, te lopen, derzelver flagen, op een bank gebonden, ontvangen zou. De overfte van het regiment, wien het fchoon en weldadig recht om de ftraf te verzachten, maar niet te vergroten, van den menschlievenden landvorst vergund was, weigerde ditmaal Standvastig van dit godlijk recht .gebruik te maken, dewijl de acten hem overtuigden, dat de aangeklaagde zulk ene verfchoning niet verdiende en alleen door leugen en niet door berouw zich zocht te redden, fredriks gevoel was fchrikkelijk, toen men hem dit ftrenge vonnis aanzeide; hij weende, klaagde, en zonk in onmagt: dan niemand gaf acht op het gekerm der onfchuld; integendeel ieder nam het veel eer voor Strafwaardige halftarrigheid. Zonder genade wierd hij dan naar de beftemde plaats heengefleept, en moest daar de flagen doorftaan, die bij het vonnis waren bepaald geworden, en die de voltrekkers van hetzelve uit al hun magt gaven, dewijl het van ouds af onder de foldaten de gewoonte is, een dief niet te fparen. fredriks fmarten waren uitermaten groot, bijna onlijdelijk en zijn angst- en klaaggefchrei weergalmde in den aanvang fchrikkelijk; maar weldra liremde zelfs de pijn zijne klagende Item; hij kon maar door ge0 $ jam-  ai8 ALLE STRAF GEEN jammer te kennen geven , dat men hem liever doden dan zo ongehoord pijnigen mogt. In onmacht en als dood lag hij, toen de drafoefening geëindigd was , op de bank neder; zelfs hield men hem wezenlijk voor dood, gelijk het dan ook den bekwamen heelmeester niet dan na veel moeite gelukte, hem, na dat hij in het hospitaal was gebracht geworden, tot het leven te rug te roepen. De lijdende dankte hem voor deze weldaad niet: ó hadden zij mij laten derven! 6 ware ik geftorven ! riep hij in weemoed uit en perste de tranen uit zijne ogen, die daarin, als of ze van vrezelijke fmart dreigden te barsten, verftijfd Honden. Te vergeefs zocht de goedhartige geneesheer hem te vertroosten met te zeggen dat de ftraf nu doorgedaan was, want het levendig gevoel, dat hij ze onfchuldig geleden had en toch nog voor een booswicht en dief gehouden wierd, verbitterde allen troost en maakte hem het leven onverdragelijk en hatelijk. De genezingskuur , die nu aanvong, veroorzaakte hem nieuwe en dikwerf onlijdelijke fmarten; maar hij leed ze dandvastig, dewijl hij waande, dat ze zijne nog maar weinige krachten geheel uitputten en hem den enigen voor hem gewenschten vriend, den dood, in de armen voeren zou. Naar zijn eigen verhaal was dit de enige gedachte, die in zijne ziel hechtte, en de enige wensch, die zijne even derk lijdende geest in daat was te koesteren , want hij hoopte en verwachtte met allen grond aan de andere zijde des i  BEWYS VAN SCHULD. 419 des grafs beloning voor zijn onfchuldig lijden te zullen ontvangen. Nog bleek uit het dagelijksch rapport van den heelmeester, dat fredrik. nog fteeds in doodsgevaar verkeerde, toen zijn voormalige wachtmeester bij den overften intrad en denzelven de volgende onverwachte gebeurtenis verhaalde. Reeds een nacht te voren was in het zelfde vertrek , waarin fredrik voorheen gehuisvest had, weder enig geld geftolen geworden: dit had onder allen, die 'er huis in hielden, het vermoeden opgewekt, dat de gewone dief zich nog onder hun bevond, en dat de zo hardnekkig gebleven fredrik, niettegenftaande alle bewijzen tegen zijne onfchuld, echter onfchuldig zijn kon. De begeerte, om dit naauwkeuriger uit te vorfchen, mogelijk ook een edele drift om de zegenpraal der lijdende onfchuld bevorderlijk te zijn, had allen te gelijk, en zonder ouderlingen af* fpraak het voornemen ingeboezemd om den volgenden nacht flapeloos door te brengen, en op den, om dien tijd Overal rond fluipenden , dief te liggen wachten. Reeds was de middernacht voorbij , reeds wierden velen door den flaap overwonnen, reeds bewoog zich niemand meer, toen een reeds lang in dienst zijnde man, die als fchoenmaker, dikwerf iets meer, dan zijne makkers verdiende, een zacht geruisen.aan de zijde van zijn bed ontwaar wierd, en niettegenftaande het zeer donker was, iets langs den grond al naar zich toe zag kruipen. Aanftonds hield hij zich, als of hij fliep, en fnurkte fterk; daardoor wierd hij, die  22.0 ALLE STRAF GEEN die omkroop, (louter, richtte zich enigzins in de hoogte en zocht met éne hand' de beurs meester te worden, die de Schoenlapper 's avonds te voren onder zijn hoofdkusfen geborgen had. Deze liet hem ongehinderd begaan en de beurs wegnemen; maar toen hij dezelve weder op haar plaats leggen wilde, fprong hij eensklaps op, pak, te den dief bij de hairen en riep zijne overige makkers om bijfrand: dezen waren ras genoeg bij der hand, om hulp te kunnen bieden, eer de dief in ftaat was zich uit de handen van den genen die hem vast hield, los te wringen, terwijl anderen aanftonds gezonden wierden om licht te gaan ontftekcn. Toen die laatften daarmede in het vertrek kwamen, erkenden allen in den betrapten dief één hunner makkers, die in het zelfde vertrek (liep; hij was een pool, had voorheen onder de Prnisfchen gediend, was van dezelve weggelopen en had federt een half jaar onder het regiment dienst genomen. Allen beftormden hem thans met verwijtingen en vragen: of hij niet de gewone dief was en ook niet dat geftolen had, waar voor de arme fredrik zo zwaar had moe' ten boeten ? Dan in den aanvang zweeg hij hartnekkig, en wilde daar na ftout (taande houden, dat hij niet de dief, maar geheel onfchuldig was' daar hij, terwijl hij het roepen van den beftole' nen hoorde, toegefprongen en in den donker en in de zeer natuurlijke verwarring door fommigen in plaats van den waarfchijnlijk ontvluchten dief gevat en vastgehouden geworden was. Niette- gen- f  BEWYS VAN SCHULD. 221 genflaande velen het tegendeel en de onmogelijkheid daar van bewezen, bleef hij toch bij zijne listige verontfchuldiging en hield 'er zich nog bij in de gevangenis, waarheen de wachtmeester hem intusfchen had laten brengen. — De overfte, die nu ook begon te vermoeden, dat fredrik mogelijk onfchuldig was, beval het ftrengfte onderzoek; dan de Pool bleef ftandvastig bij het ontkennen, en offchoon de beftolene bezwoor, dat hij hem naar het volbrengen van den diefftal bij de hairen gevat en niet meer losgelaten had, lochende hij dit, en bleef ook toen nog bij zijn zeggen, toen een twede, die in het naaste bed. gellapen had, van 's gelijken beëdigde , dat hij aanftonds op het ontdane geroep hem bij den linker arm gegrepen en, tot dat het licht gebracht wierd , vastgehouden had. De kort daarop bijeengeroepen krijgsraad wilde in dit bijzonder geval niet beflisfehen; bij nog duidelijker bewijzen had men fredrik tot een harde ftraf veroordeeld ; de herhaalde diefftallen bewezen of fchenen ten minden te bewijzen , dat hij niet de gewone dief was. Dit maakte de leden van den krijgsraad omzichtiger en billijker, dan zij voorheen geweest waren, zij wilden, daar 'er toch altijd ene mogelijke dwaling onder fchuilen kon, niet tot de uitvoering, maar flechts tot de bedreiging der bij de wet vastgeftelde ftraf hunftein geven, en befloten dus, dat men den misdadiger het vonnis om vierentwintigmaal door de kordons tQ  222 ALLE STRAF GEEN te lopen wel aanzeggen, maar het zelve aan hem niet ter uitvoer brengen zou, indien hij nog tot op het ogenblik , dat de flrafoefening beginnen zou, zijne onfchuld mogt blijven ftaande houden. De overfte billijkte dit menschlievend vonnis en zond den prediker van het regiment naar den misdadiger om zijn geweten te doen ontwaken en hem tot zijne Schijndood voortebereiden , daar niemand zulk ene ftraf immer overleefd had. De misdadiger hoorde de vermaningen van den wakkeren geestelijken gewillig aan, maar hield zijne onSchuld ook even Standvastig Staande, bereidde zich met groten en werkdadigen ijver ter dood, en ging Stout weg naar de plaats, waar hij die Schriklijke ftraf ondergaan moest. Toen men hem naar de bank leidde, waarop hij even als fredrik: zou vastgebonden worden , wierd hij zichtbaar bleek en wilde 'er zich niet op neerleggen; maar toen men 'er hem echter toe dwingen wilde, verzocht hij, dat men hem nog eens verhoren zou. Ik wil, voegde hij bij zijn verzoek, thans alles bekennen , daar ik de Schrikkelijke, Straf toch niet ontgaan kan, en ddar ik de eeuwige ftraf te vrezen heb, zo ik hier geen berouw tone, noch van alles oprecht bekentenis doe. Men leidde hem dan terug, en hij voldeed volkomen aan zijne beloften. Alles, wat mijne makkers tot nu toe is ontvreemd geworden, vertelde hij, heb ik geftolen. Voor enige jaren, eer ik nog  BEWYS VAN SCHULD. 123 nog onder de Pruisfchen dienst nam, verkocht een heiden mij een klein pakje kruiden, en verzekerde mij, dat die gene, die dit pakje bij zich droeg, onbelemmerd ftelen kon , dewijl hij nooit ontdekt zou worden, en, als 'er al eens argwaan tegen hem ontftaan mogt, zich door leugen of de vlucht altijd zou kunnen redden. Toen ik het kocht, had ik nog nooit iets geftolen; maar nu prikkelde het bezit van dezen fchat mij tot ftelen aan. Steeds was ik 'er gelukkig in en ontvluchtte ongehinderd, toen ik vreesde ontdekt te zullen worden. Dit maakte mij in het vervolg ftouter, en toen ten laatften één mijner makkers voor mijn misdrijf op zo ene wonderbare wijze boeten moest, hield ik alle ontdekking voor onmogelijk, en waagde, aan het ftelen gewoon, ook naderhand nieuwe diefftallen. Met het grootfte vertrouwen hoopte ik door Standvastig liegen mij onder begunfliging van mijnen fchat van de ftraf te redden, en nooit zou ik iets bekend hebben, indien mij uit het vervolg niet overtuigend gebleken ware, dat de wonderbare kruiden hunne werking en kracht op eens verloren hadden. . De auditeur fchreef deze bekentenis met ongeduld op, en verlangde vooral te vernemen, hoe het mogelijk ware en gebeuren kon, dat de arme fredrik in zijne plaats zo fchrikkelijk lijden moest. Hij begon dus den misdadiger deswegens aanftonds te ondervragen, en deze andwoordde, dat hij zelf dit niet duidelijk genoeg verklaren kon, maar echter zijn waarfchijnelijk vermoeden wil-  224 ALLE STRAF GEEN wilde mededelen. Sterven wil en zal ik 'er op? zeide hij, dat niet de arme fredrik, maar ik, de drie grosfen uit de beurs van den rekruut ftal; reeds verfcheiden nachten had ik van tijd tot tijd enige gulden daar uit gehaald; toen ik nu in dien nacht naar zijn bed floop, wilde ik 'er meer uitnemen, maar vond 'er maar weinig geld in, en nam deze keer flechts drie grosfen, die ik, toen ik weder bij mijn bed kwam, naar mijn mening, in mijne beurs en dezelve in mijn broek, die naast mijn bed lag, ftak. Toen fredrik daarop den volgenden morgen gevangen en in zijne beurs nog twee der gemerkte grosfen gevonden wierden, dacht ik bij mij zeiven na, hoe dit mogelijk was, en vond het volgende zeer waarfchijnlijk; te weten : het bed, waarin hij met nog een ander fliep, ftond naast het mijne; hij lag altijd aan zijn linke, en ik aan de rechte zijde van onze bedden, bij gevolg was 'er tusfchen hem en mij maar ene kleine tusfchenruimte. Ook hij had de gewoonte, om zijn broek naast zich te leggen, en van daar was het mogelijk, dat ik in den donker fredriks broek in plaats van de mijne greep, en dat ik, daar ik in dezelve een lederen beurs vond, die aan de mijne gelijk was, de geftolen grosfen in zijne beurs ftak. De auditeur ftond verbaasd, toen hij dit verhaal hoorde, en de mogelijkheid van zijne doling ten aanzien van fredriks onfchuld volkomen doorzag. Zwaar lag hem het onverdiend lijden van dien ongelukkigen op het hart; hijbefchouw- de  BEWYS VAN SCHULD. aas de zichzelven in dit ogenblik als de aanleidende oorzaak van het zelve, wenschte het thans ten minden te verzachten en floot het verhoor, om alles aan den overften te kunnen gaan mededelen. Ook deze ftond verbaasd, en liep aanftonds zelf naar het hospitaal voor het bed van den lijdenden fredrik. Deszelfs woorden en de verklaring zijner volkomene onfchuld werkten op fredrik meer , dan alle geneesmiddelen; hij morde niet over zijn fchriklijk lijden, maar dankte God veeleer overluid en hartgrondig over deze wonderbare ontdekking. Voor de eerftemaal lachte hij weer en ftortte tranen van vreugde, toen hij het gefchal der trompetten hoorde, die op bevel vart^ den nauwgezetten overfte niet alleen in de kafernen, maar ook de gantfche ftad door zijne onfchuld bekend maakten. Vele burgers en zelfs vrouwen drongen weldra tot voor het bed van den onfchuldigen, reikten hem geld toe en boden hem verkwikkingen aan; maar de overfte had het laatfte reeds op zich genomen, zo dat fredrik. van nu af aan van zijne tafel gefpijzigd wierd. Zo zeer allen zich thans moeite gaven, om het lijden van den onfchuldigen fredrik te verzachten, even zo zeer en nog veel fterker was men: tegen de oorzaak van hetzelve verbitterd; allen riepen wee en ach over hem uit; allen, die hera bewaken en fpijze toereiken moesten, behandelden hem met alle mogelijke hardheid en zochten fredriks lijden aan hem te wreken. Op bevel van den overften wierden de nodige verhoren P mee  ALLE STRAF GEEN met hem zo veel mogelijk verhaast, om door zijne Strenge en verdiende ftraf het verbitterde volk maar fpoedig te kunnen te vrede {tellen. Ook beleed hij in het vervolg, dat hij den onfchuldigen fredrik zonder aandoening had zien pijnigen en martelen, en hem zelf de twaalf flagen , die hij hem geven moest, uit al zijn magt had toegeteld, dewijl hij vernomen had, dat fredrik reeds een moord gepleegd had, en dewijl hij meende , dat het wonderdadig zakje met kruiden waarfchijnlijk even daarom de geftolen duivers in deszelfs beurs getoverd had, ten einde hij voor dien moord te beter en geduchter boeten mogt. Toen fredrik reeds weder door het vertrek wandelde, en zijn geneesheer verzekerde, dat hij, zonder enig gebrek overtehouden, zijne volkomen gezondheid wederkrijgen zou, wierd de oorzaak van zijn lijden eenftemmig ter dood veroordeeld en kort daarop wezenlijk aan een paal opgehangen. Geen traan wierd geftort bij zijn lijden, en toen de priester, die hem verzelde, de aanfchouwers aanmaande om voor hem te bidden en hij zelf daarmede aanvong, zweeg de grote menigte en flechts weinigen baden met hem. Eisch wat gij wilt en ik zal het u geven, zo het in mijne magt ftaat, zeide de gevoelig getroffen overfte, toen de weder herftelde fredrik voor het eerst bij hem kwam — en fredrik. vroeg om zijn affcheid. Hij had, toen zijne onfchuld bekend wierd, langfamerhand van de officieren en inwoners der ftad, zelfs uit verafge-  BEWYS VAN SCHULD. ii? legen oorden, aanzienlijke gefchenken ontvangen, zo dat zijn .vermogen nu wezenlijk uit meer &dan tweehonderd guldens beftond; met dezelve wilde hij het handwerk dat hij geleerd had, op nieuws aanvangen en zich op ene eerlijke wijze de kost verwerven. Dit hoopte hij thans te zekerder te kunnen doen, daar een eerlijk affcheid hem tegen alle verwijtingen veilig Stelde en hem zelfs de Gelegenheid verschaffen zou, om zich overal ge. zocht te maken. De overfte voldeed met vreugd aan zijn verzoek, en fredrik trok den Soldatenrok met ifög groter blijdschap uit, daar hij fa denzelven zo Schrikkelijk had moeten lijden. Toen hij, van elk inwoner der ftad vriendelijk gegroet en van velen nog befchonken, de poort wilde uitgaan, wenkte éne reeds bejaarde burgervrouw hem uit een vengfter toe, en verzocht hem, bij haar in de kamer te komen. Hij deed het en wierd van haar vriendelijk verwelkomd. „ Nog nooit, Sprak zij eerst een weinig Stotterend, maar daarna op een meer vasten toon had ik een Soldaat door de kordons zien lopen; maar toen gij Weggeleid wierd om die Straf te ondergaan, ging ik bezigheidshalve over de flraat en u dicht voorbij, en drong de nieuwsgierige menigte mij zo zeer in haar midden, dat ik voornoch achterwaarts mij keren kon en genoodzaakt was uwe ftrafoefening mede aan te zien. Allen, die naast mij Stónden, zeiden mij toen, dat gij p a ee»  ta8 ALLE STRAF GEEN een moordenaar, en een zeer afgerichte dief waart; dan uwe fmekende houding, waarmede gij naar hulp: omzaagt, roerde mij, en uw fchrikkelijk angstgefchrei, hetwelk het lijden der onfchuld zo geheel uitdrukte, drong mij diep in het hart. In dit ogenblik zou ik mijn gantsch aanzienlijk vermogen gegeven hebben, om u te hebben kunnen redden. Toen ik ten laatften gelegendheid vond om uit het volk uit te raken, volgde mij uw beeld en bleef mij fteeds overal, bij; fteeds hoorde ik uw angstgeklag; fteeds zag, ik uwe fmekende houding, en nergens had ik rust of duur. De begeerte om uw lijden te verminderen en uw krachten te fterken, dreef mij kort daarop, voorzien met enige goede fpijzeu, naar het hospitaal, maar men weigerde om ze u toetereiken, en zelfs de brave geneesheer wilde het gefchenk niet aannemen, het welk ik hem aanbood, wanneer hij ter uwer genezing dubbele zorg aanwendde. Hij twijfelde 'er aan, of gij uw lijden wel zoudt kunnen doorftaan. Als ik u als dood voorftelde, vloeiden 'er onwillekeurig tranen uit mijn ogen. Hij kan geen dief, geen moordenaar zijn, zo dacht ik altijd, en verwonderde mij niet, maar verheugde mij Hechts, toen uwe onfchuld ten laatften op ene zo wonderbare wijze ontdekt wierd. Toen gelukte het mij met nog enige anderen tot voor uw bed doortedringen. Gij moet mijne bijzondere deelneming gevoeld hebben, want gij onderfcheidde mij van al-  BEWYS VAN SCHULD. 229 alle anderen en kuschte mijne hand met drift en kinderlijke tederheid. Deze vurige dankbetoning voltooide mijn voornemen, en deed mij de gelofte doen, om u, zo gij weder gezond mogt worden, tot erfgenaam van mijn geheel vermogen te maken. Steeds ftelde ik het al uit om u deze gelofte te ontdekken; maar, daar ik hoorde, dat gij onze ftad gingt verlaten, daar ik u thans zag vertrekken, moet de vrees en het gevaar, van u nooit weder te zullen zien, mijn tegenwoordig gedrag verontfchuldigen. Ik ben overtuigd, dat gij ene erfenis, die meer dan dertig duizend guldens bedraagt, niet van de hand zult wijzen; maar ik weet niet, of gij de voorwaarde , die, tegen mijnen wil aan, daar mede verbonden is, wel zult willen vervullen; ik moet u dus vooral daarmede bekend maken en u dan uwe vrije keus laten. Toen mijn man zaliger mij trouwde, was hij festig jaar oud en ik een arm meisje van twintig jaren; hij had mij als ene arme wees opgevoed, en ik gaf hem mijne hand niet uit liefde, maar uit erkentelijkheid; ons huwelijk bleef kinderloos, maar duurde twintigjaren: toen ftierf mijn man, dien ik fteeds met dankbaarheid opgepast had, als een tagtigjarige grijsaard in mijne armen. Dikwerf voelde hij het levendig, dat ik flechts de plagen en niet de vreugde van den echtenftaat genoot en wekte mij gedurig op om na zijn dood een ander man te kiezen, met wien ik deze vreugde zou kunP 3 nen  s3o ALLE STRAF GEEN nen genieten. Zelfs zijn uiterfte wil bewees dit zijn verlangen ten duidelijkften: hij maakte mij wel tot volkomen erfgenaam van zijn geheel vermogen , maar tevens de uitdrukkelijke voorwaarde, dat ik hetzelve flechts tot mijn dood genieten kon, en het aan een kind van zijne zuster nalaten moest, indien ik ongehuwd zou komen te fterven; maar integendeel, dat mijn man het ongeftoord zou kunnen erven, wanneer ik mij tot een twede huwelijk zou willen bepalen. — Ik eerbiedigde zijne goede bedoeling met een dankbaar hart, maar bleef fteeds onbepaald in de keus van een tweden echtgenoot. Velen ftonden naar mijne hand; maar altijd vermoedde ik, en merkte dikwerf duidelijk, dat het hun flechts om mijn geld te doen was, en dat zij 'er flechts op uit waren om met mijn perfoon zich van hetzelven te verzekeren. Dit maakte mij mistrouwend en deed mij in het vervolg het opzet nemen, om niet meer te huwen en het geld aan een kind van mijn mans zuster achter te laten. Ik nam dan derzelver jongfte dochtertje bij mij in huis en voedde het als mijne toekomftige erfgename met alle zorgvuldigheid op; zelfs mijne gelofte, om de vergeldfter van uw lijden te worden, zal mij aiet beletten, om aok het geluk van dit meisje te bevorderen. Hoort mijnen voorflag; ik biede u mijne hand aan, dewijl gij alleen daardoor de erfgenaam van mijn goed worden kunt; thans ben ik tweeënfestig jaren oud en vordere van u niet  BEWYS VAN SCHULD. 231 niet liefde, maar Hechts dankbaarheid. Ik ben altijd ziekelijk en gevoele de duidelijke kentekenen van een opkomend water in de borst en kan, naar het zeggen van mijn geneesheer, ten hoogften nog maar twee of drie jaren leven. Uwe tijd van beproeving of veel meer van lijdzaamheid zal derhalve niet zo lang, als de mijne, duren. Gij zijt dan vrij en zult, zo gij aan mijn verlangen voldoet, het meisje trouwen, het welk ik te voren tot mijne erfgename beftemd had. Het is eerst twintig jaar oud, wel opgevoed en zeer fchoon; en ik ben overtuigd, dat het u wel bevallen zal. Het zou mij gemakkelijk wezen, de gehoorzame dochter overtehalen, om u thans op ftaanden voet haar hand te geven; maar dan zoude zij en niet gij de erfgenaam van mijn vermogen zijn; ook zou ik u dan, het geen ik toch in gevolge mijner gelofte zoek te doen , niet gelukkig, maar veel eer ongelukkig gemaakt hebben, daar gij van de luimen van ene vrouw zoudt afhangen, die, offchoon zij thans zeer goed is, toch in het vervolg zou kunnen veranderen. Ik zie dus geen ander en beter middel en daarin moet gij thans reeds bewilligen, zo gij anders mijn voordrag wilt aannemen. Nog verlang ik hier van de beflisfing niet; eerst moet gij uwe toekomftige vrouw zien en kennen leren, voor dat gij deze voorwaarde aanneemt, en ik haast mij, om u met haar bekend te maken. " Na dit gezegd te hebben verliet zij eensklaps het vertrek, en eer fredrik tot zich zeiven geP 4 ko-  a3a ALLE STRAF GEEN komen was en zich van zijne billijke verbaasdheid herfteld had, trad een zeer fchoon, welgekleed meisje met wijn en wittebrood binnen en verzocht hem, uit naam harer moeije, van beide te nuttigen. „ Ach dikwerf, ja dikwerf, zeide zij op een ongedwongen en vriendelijken toon, heb ik -met mijne moeije uw onverdiend lijden beklaagd, maar mij ook hartelijk verheugd over de ontdekking uwer onfchuld. Ik ben de goede vrouw groten dank fchuldig, dat zij mij zo onverwacht de aangename gelegendheid gunt, met u kennis te maken." fredrik was flechts in ftaat om dit kompliment men een onverftaanbaar ftamelen te beandwoorden. Zijne zielsgefteldheid belette hem, zich meer verftaanbaar uittedrukken. Gedurende dat de goedhartige oude vrouw met hem fprak, dacht hij, dat hij droomde; dan toen dat droombeeld verdween en nu een nieuw verfcheen , het welk zijn hart en zinnen veel fterker en geweldiger aanprikkelde, gevoelde hij wel, dat hij waakte en niet droomde, maar zijn waken geleek naar het waggelen van een dronken mensch, die overal naar een fteunfel in 't ronde grijpt en dikwerf naast hetzelve op den grond nederzijgt. De fchone maria, want zo heette het meisje, fprak en vroeg nog veel meer, eer hij andwoorden kon; eerst toen zij trouwhartig en ronduit 'er voor uitkwam, dat zijn ongelukkig lot haar reeds vele tranen gekost had, en hij bij deze bekentenis ene onwillekeurige traan in hare grote blaauwe ogen glins-  BEWYS VAN SCHULD. 233 glinsteren zag, was hij in ftaat om haar te danken en duidelijk te gevoelen, dat het bezit van zulk een meisje gelukkig moest maken. Nog nooit had hij het lijden en de vreugde der liefde gevoeld; altijd was hij zonder geroerd te worden de fchoonfte vrouwen voorbij gegaan; maar thans ontwaakte voor de eerftemaal in zijn hart het verlangen naar derzelver genot en het voorgevoel van de vreugde, die het oplevert; en wanneer dit nadert, is de liefde niet meer verre af. De gedachte: zulk een vrouw moet gelukkig maken, en vele en grote vreugde verfchaffen, ontftond voor de eerftemaal in zijn hart, maar bleef 'er ook vast in- hechten. Juist wilde hij dezelve in den vorm van een kompliment inkleden en der fchone maria voordragen, toen de ftem der oude vrouw uit de naaste kamer gehoord wierd en maria op ftaanden voet uit z^n gezicht verdween. Nu, hoe bevalt ze u? vroeg de oude vrouw, die kort daarop weder binnen trad, en vriendelijk lachte , toen fredrik , vol van bewondering en den lof van het meisje, vergeefs naar woorden zocht, om het een en ander duidelijk uittedrukken. „ Zij kan en zal, zeide zij verder, na mijne dood de uwe worden; maar thans moet gij u beflislen: of gij de voorwaarde, die u reeds bekend is, vervullen en mij te voren trouwen wilt. Ik vraag u de verklaring hier van thans reeds en geheel rondborstig af, dewijl niet ene onedle begeerte y maar het verlangen, om u geP S luk-  -34 ALLE STRAF GEEN lukkig te makeri, mij recht geeft om ze te vorderen. " fredrik , die in het vooruitzicht van flechts matig onderhoud , flechts dagelijksch brood en geen duurzaam geluk te zullen hebben , zich zou moeten op reis begeven, talmde niet lang, om het geluk, het welk zich hem zo ongehoopt opdeed, in dank aantenemen; echter was hij eerlijk genoeg, om de oude vrouw, die 'er hem naar vroeg, aanftonds ronduit te bekennen, dat niet liefde, maar oprecht verlangen , om de ftichtfler van zijn geluk door kinderlijke tederheid en ware trouw die grote weldaad te vergelden, dit befluit beftuurde. Zij was daar mede te vrede , en hij betrok nog denzelfden dag een achterkamertje, het welk de oude vrouw hem inruimde , onder voorvvendfel, dat hij hier zo lang wonen en bij haar den kost hebben zou, tot dat hij ergens een broodwinning opfpeuren en vinden mogt; want zij maakte 'er vooraf een uitdrukkelijk beding van, dat, om de dringende aanzoeken harer aanverwanten voortekomen , het op handen zijnde huwelijk een diep geheim zou blijven , tot dat niemand hetzelve door enige voorstelling, die toch buiten dien altijd vergeefsch zijn zou , verhinderen kon. Offchoon de fchone maria zeker geloofde de erfgename der oude vrouw te wezen, en, toen zij derzelver verdicht voornemen vernam, als gewis vooruitzag, dat de goedhartige oude vrouw een klein deel van haar vermogen in rijkelijke weldaden aan fredrik verfpillen zou, achtte zij  BEWYS VAN SCHULD. 235 zij echter dit voor niets, fcheen zich veeleer te verheugen, door enen gewillïgen afftand iets tot zijn geluk te kunnen toebrengen, en hielp van daar ijverig, om de hemden te fnijden, en ander linnengoed gereed te maken, het welk de oude vrouw voor fredrik beftemd had. Dan zij ftond verbaasd en fprakeloos, toen hare moei enige weken daarna op een vroegen morgen met fredrik aan de hand naar de kerk gong, en, met hem terug kerende, haar ronduit verklaarde: dat hij haar man was, en zij hem in het vervolg als haar oom eerbiedigen moest, maria zag aanftonds in, dat de jonge fchone fredrik niet zonder ene grote opoffering van de zijde harer moei tot zulk een flap kon befloten hebben. Het verlies van de rijke en gewisfe erfenis trof haar tot in de ziel en onwillekeurige tranen rolden haar over de wangen. Ik vermoede, fprak de oude bruid, uwen kommer, en haaste mij om denzelven te verzachten. Neem dit huwelijks kontrakt, het welk ik met mijn man gefloten heb , ga daar mede naar uwe moeder , lees het met haar en overtuig u, dat ik nooit ophouden zal voor uw geluk te zorgen. Met hetzelve in de hand liep maria naar het het huis harer moeder, en trof bij dezelve heure bloedverwanten aan, die haar reeds vertelden, wat 'er in de kerk gebeurd was, en die gekomen waren, om haar dit groot en onverwagt ongeluk medetedelen. Nog wilde zij het niet ge-  ALLE STRAF GEEN geloven; maar toen zij maria al fchreiende zag binnen komen, twijfelde zij 'er niet langer aan, en verwenschte in hare billijke fmarte de list der oude vrouw, die zo geheimvol gehandeld en zelfs door voorfpraak en geld het ontflag van de drie geboden had weten te verkrijgen, om zich maar voor de verwijten harer naastbefhanden te bewaren en alle mogelijke belemmering voortekomen. Daar maria verzekerde, dat naar het zeggen der oude vrouw het huwlijkskontrakt nieuwe hoop zou opleveren, greep en las men het met de grootfte drift door. Velen, bijna allen wierden 'er door te vrede gefield; alleen maria niet, die echter hare onrust en diepe fmart in het binnenfte van haar hart verborg. Uit kracht van het huwlijkskontrakt was fredrik de enige erfgenaam en toekomftige bezitter van het gantfche vermogen zijner vrouw ; maar hij was 'er ook even vast door verbonden om binnen een jaar tijds na hare dood, of maria te trouwen en haar bij het huwelijk de helft van het vermogen overtegevcn , of, wanneer hij deze voorwaarden binnen dien tijd niet nakomen wilde, het gantfche vermogen aan maria afteftaan; alleen dan, wanneer zij zelve tegen alle vermoeden aan weigeren mogt, hem hare hand te geven, wierd hij de onbepaalde bezitter der gehele erfenis, en kon dan naar believen met dezelve handelen. fredrik, die biaria in het geheim reeds werkelijk op het tederst beminde , had deze voorwaar-  BEWYS VAN SCHULD. a37 waarde zelf ontworpen; daardoor wilde hij zijn toekomflig geluk en rust verzekeren en maria door de helft der erfenis tot de verbindtenis met hem uitlokken. De oude vrouw nam het voor de uitwerking van een nauwgezet geweten, dat de arme fredrik. de erfenis ten minflen niet geheel tot zich halen wilde, en prees den onbaatzuchtigen fredrik , die toch ditmaal in de daad baatzuchtiger dan ooit handelde. Ook maria's moeder en aanverwanten, die alles vreesden verloren te hebben, thans echter de helft gered zagen en mogelijk eens alles gered zien zouden, billijkten het kontrakt. Dus ontgaat het haar toch niet! dus kan zij toch haar moeder en zusters eens onderfteunen, en daar zij toch eenmaal trouwen moet, zo is het toch beter, dat zij haar aanflaanden man vooruit kent, op dat zij zich naar hem wete te fehikken! Dus fpraken allen, en fommigen begonnen zelfs fredriks gedaante en handelwijze te verheffen om maria te doen gevoelen, dat zij eens een fchoon man krijgen zou. Tot flot befloten allen, bij dit ongunflig voorval, het welk toch zulk en voordeligen keer genomen had, maar ene goede houding aantenemen, bij de oude vrouw een bezoek afteleggen en haar wegens haar onverwacht huwelijk geluk te wenfchen. Allen gingen 'er ook heen; alleen maria bleef terug, om haar ongeluk ongefloord te kunnen bewenen. Reeds twee jaren lang beminde zij oprecht en teder met al het heftige vuur, het welk ene  238 ALLE STRAF GEEN ene eerfte en zuivere liefde altijd verwekt, den enigen zoon van een armen bakker, die naast haar moei woonde en zich wel met moeite, maar doch eerlijk met zijne handtering den kost won. Daar iedereen haar voor de zekere erfgename der oude vrouw hield, had de vader van den jongen bakker zelf alles aangewend, om deze aankiemende liefde tot vollen wasdom te doen komen, en wanneer de geliefden vaak arm in arm naast hem zaten, elkander omhelsden en kuschten, verheugde hij zich reeds in de rust, die hij in het vervolg genieten zou, en gevoelde reeds bij voorraad den wellust, dien hij eens fmaken zou,wanneer hij, zonder zorgen of kommer, in een wijden grotevadersftoel gezeten, zijn middagflaapje nemen of een pijp tabak roken en 'er een glas goed bier bij drinken zou. maria had hem dikwerf zelve, naast haren beminden gezeten, dit toekomflig geluk afgefchilderd, en het zelve hem als zeer nabij aangekondigd, dewijl haar oude moei dikwerf krank was en ia krachten zeer afnam. Thans was dit uitzicht en geluk verdwenen; thans zou en moest zij zelfs haren geliefden zeggen, dat zij wel hem eeuwig beminnen, maar zich flechts als een arm meisje hem in de armen werpen kon. Zeker hoopte hij wel, dat haar minnaar even gewillig, als'zij, de bekoorlijkheid van den rijkdom verachten, en vroeg en laat met haar arbeiden zou, om maar des nachts in hare armen te kunnen rusten; maar zij dorst niet vermoeden, dat de vader 'er even een*  BEWYS VAN SCHULD. 239 eens over denken zon, en verwachtte met grond, dat deze zijnen zoon overreden en mogelijk zelfs wel noodzaken zou, om naar een rijkere vrouw om te zien. Haar vermoeden was maar al te gegrond, want, toen zij ten laatften heimelijk wegfloop en in het huis hares geliefden trad, wierd zij daar met bittere -verwijten ontvangen en overladen. Vader en zoon wisten, het geen in kleine fteden zo gewoon is, het huwelijk harer moeie reeds en droegen zelfs reeds kennis van den inhoud des kontrakts. Van daar wenschte de zoon in zeer Spotachtige uitdrukkingen maria geluk wegens hare toekomftige verbindtenis met den rijken fredrik , terwijl de oude vader aanhoudend morde over het verlies van het geluk en de rust, die hem toegezegd waren. Het gelukte wel maria fpoedig, haren geliefden van hare onfchuld volkomen te overtuigen; maar dit veranderde de zaak zelve niet, want de vader verklaarde nu Standvastig dat bij zulke omftandigheden aan gene verbindtenis ,te denken was, dewijl uit niets, het welk maria nu flechts ten huwelijkgoed kon medebrengen, ook niets ' worden kan , en zijn zoon nu een rijkere vrouw zoeken moest om eens eerlijk en zonder drukkende zorgen voor zijn beftaan door de wereld te komen. maria kende den invloed, dien het gebod van den vader fteeds op den gevolgzamen zoon had; zij was dus ook thans daarvoor bekommerd, ging troosteloos weg en verfcheen zichtbaar droeSgeestig op de bruiloft, die de oude vrouw uit  *4o ALLE STRAF GEEN uit vreugde over de ongehoopte bevrediging met hare bloedverwanten in allen haast had laten gereedmaken. Zo wel fredrik als zijne vrouw zagen de treurigheid op maria's gelaat; maar beiden verklaarden ze anders en zochten haar dies ook op verfchillende wijze te troosten, fredrik waande , dat maria in het geheim over het verlies van zijn perfoon treurde, en maakte haar dus op de toekomst opmerkzaam ; en de oude vrouw geloofde, dat zij zich over het verlies van de erfenis beklaagde , en herinnerde haar meer dan eens aan de punten van het huwlijkskontrakt, het welk haar van dezelve op nieuws verzekerde. Dan al die troost, die dikwerf en rijkelijk verfpild wierd, was niet in ftaat, om haar te vervrolijken, dewijl hij haren enigen wensch niet bevorderde, maar veeleer vernietigde. In het vervolg treurde zij nog frerker en aanhoudender, dewijl de te leurgeftelde vader zijnen zoon allen omgang met de arme maria verbood en 'er bij aanhoudendheid zeer ernltig op aandrong, dat hij een ander meisje, het welk enige duizend gulden bezat, trouwen zou. Daar zij innig en uitermaten teder beminde, zou zij waarfchijnlijk ten prooi der wanhoop geworden zijn, zo niet de nog fteeds trouwe minnaar haar in het geheim de verzekering gegeven had, dat hij zo lang mogelijk weerftand bieden en het tegen zijn vader uitharden zou. In het eerst kon zij haren geliefden, dien de vader zorgvuldig in het oog hield, dikwerf weken lang noch te zien noch te fpre-  BEWYS VAN SCHULD. Hl 'fpreken krijgen; dan weldra trad de vindingrijk© liefde 'er tusfchen, en gunde, ja vertoonde zelfs aan beiden gunftige gelegenheid daartoe. Slechts een houten befchot fcheidde op den zolder de heide huizen , waarin de geliefden woonden, van een. In den beginne fpraken zij dus, gelijk piramus en thisbe , alleen door de noestgaten met elkander; maar weldra maakte de al flouter Geworden minnaar de fpijkers van de planken los; en nu konden zij ongehinderd dikwerf gehele en halve nachten lang elkander zien, fpreken en omhelzen. Op deze wijze vervloog drievïerendeeljaars en daarmede bijna het overfchot van de gezondheid harer moeie. Derzelver krankheid nam fteeds dagelijks toe en de benauwdheden op de borst wierden heviger, zo, dat zij dikwerf weken lang het bed moest houden, het welk zij van den aanvang af aan in ene bijzondere kamer opgeflagen had om de argdenkende wereld te overtuigen, dat zij niet uit zinnelijken lust, maar met ene edeler bedoeling den jongen man getrouwd had, daar zij Hechts gewenscht had denzelven gelukkig te maken. Zij had haren man lief als een zoon, en hij eerde haar dankbaar gelijk ene moeder. Op heur raad had fredrik enigen handel in linnen en katoenen bij de hand gevat. Daar hij in baren gelde en bijgevolg ook goedkoper de goederen inflaan en weder verkopen kon, vond hij weldra kopers en bij een kleinen, doch dikwerf weerkerenden winst waarlijk voordeel, met welk bericht Q ha  242 ALLE STRAF GEEN hij zijne zieke vrouw dikwerf vervrolijkte, die zich over het loon zijner onvermoeide werkzaamheid verheugde en 'er meermalen fchertfend bijvoegde, dat hij eens met zijne aanftaande vrouw als een rijk koopman op een kanapé zitten en de rust genieten zou, die zij hem bereid had. Hoe zeer fredrik zich intusfchen moeite gaf, zijne fteeds toenemende liefde voor maria te verbergen, ontdekte het fcherpziende oog der oude vrouw dezelve echter; zij wierd wel niet toornig over het geen zij zelve wenschte, dat na beur dood tot ftand mogt komen, maar verzocht ha•ren man toch dikwerf, deze liefde te verbergen, dewijl haar de gedachte leed deed, dat de inwoners der ftad haar voor ene berispenswaardige koppelaarfter houden konden. Om deze rede zou zij ook maria van haar huis verwijderd hebben, zo deze niet de gantfche huishouding - waargenomen en meermalen ernftig verzocht had, haar het geluk, om haar tot heure dood toe dankbaar optepasfen, nog verder te vergunnen, maria deed dat met inzicht, om haren geliefden gedurig te kunnen zien, en fredrik , die waarlijk in de verbeelding was door haar in het geheim bemind te worden, hielp , onbekend met de drijfveren van haar aanzoek, het zelve opzettelijk bevorderen, dewijl het hem onverdragelijk fcheen, het gezicht zijner teergeliefde geheel te misfen. maria, die fredrik van gautfcher harte haatte, maar dien haat in haar binnenfte verborg, vermeerderde docr vriendelijke gefprekken en oogwen-  BEWYS VAN SCHULD. S43 wenken de doling van den misleiden fredrik. Hij vereerde en achtte de weldadige oude vrouw hoog; maar, wanneer hij met maria aan haar bed den nacht doorbragt, haar lijden zag en haar angffig kermen hoorde, kon hij de gedachte en den wensch niet onderdrukken, dat God de lijderes door de dood verlosfen mogt, daar de arts toch alle menfchelijke hulp voor onmogelijk verklaarde. Dezen wensch uitte hij enige malen in maria's tegenwoordigheid en verheugde zich in het geheim, wanneer zij met vele openhartigheid 'er den haren bijvoegde. Juist had hij met haar voor het bed der oude vrouw een gehelen nacht gewaakt en zat dronken van den vaak in zijn kamertje, toen maria , die uit de kelder kwam , voorbij ging, bij hem binnen trad én bitter klaagde over de menigte van rotten, die in de kelder aan allen fpijsvoorraad knaauvvden en denzelven meermalen geheel opaten. Zij verzocht hem, haar een middel aantewijzen om dezelve uitteroeijen en fredrik herinnerde zich, dat zijn vader, die hem opgekweekt had, dezelve in dergelijke'ge. vallen met rottenkruid ter dood bragt. Aanftonds was hij gereed, om hetzelve in den apotheek zelf te gaan kopen, om dan den volgenden dag den kelder te helpen leeg maken en het gift neder te leggen.Kort daarop haalde hij werkelijk het rottenkruid en bewaarde het, tot dat hij het nodig zou hebben, in een klein kasje, het welk op zijn kamer in den muur was. Juist was het Q a een  £44 ALLE STRAF GEEN een fchone herfstdag en hoog tijd, dat het fchone rijpe ooft in den tuin, die een weinig buiten de poort lag, geplukt wierd; met dat oogmerk dus ging maria 's namiddags daar heen en verzocht fredrik , in dien tusfchentijd bij zijne kranke vrouw te blijven, en voor haar de thee , die zij nu en dan drinken moest, warm te maken ; dan nauwlijks had zij 'er een kopje van gedronken , of zij kreeg hevige kramppijnen en dodelijke trekkingen, waarop de verfchrikte fredrik ' naar beneden liep om aanftonds den geneesheer en een priester te laten halen. Dan in het gantfche huis vond hij niemand, dewijl maria de dienstmeiden met zich mede genomen had; daar 'er nu enige arme jongens voor het huis liepen fpelcn, gaf hij een derzelven een klein ftuk gelds en belastte denzelven om den geneesheer en den priester te gaan roepen. Terwijl hij de kranke, die hoe langer hoe vreezelijker lag te worftelen , in zijne armen hield, zag hij met verlangen de komst dezer troosters te gemoet; maar geen van beiden verfcheen, en toen hij ten laatften zelf naar den priester toeliep, vond deze haar reeds dood en beproefde te vergeefs, of zij zijn roepen nog horen en verdaan kon. fredrik weende bitter en aanhoudend, toea hij zijne weldoenfter met een ongedaan en vertrokken gezicht voor zich liggen zag; het deed zijn hart ten uiterften leed, dat zij met hem niet meer fpreken, en van hem geen affcheid nemen kon.  BEWYS VAN SCHULD. 2'45 kon. Naar zijne gedachte was waarfchijnelijk een verborgen gezwel in de borst op eenmaal doorgebroken, en zij daardoor op ene zo elendige wijze verflikt geworden, dewijl zij fteeds moeite gedaan had om te braken, maar uit overmaat van kramptrekkingen niet aan het braken had kunnen komen. Deze gisfing deelde hij den bloedverwanten der ontzielde vrouw mede, die aanftonds in menigte om het bed drongen om haar nog eens te zien; maar velen derzelven fchuddeden bedenklijk het hoofd, vroegen en deden onderzoek, of hij dan niet om den geneesheer geftuurd had, — en toen fredrik betuigde, dat deze wel geroepen geworden, maar niet verfchenen was, zonden zij op nieuws naar hem toe. Deze kwam daarop aanftonds en verklaarde, dat hij fteeds te huis geweest was en van niemand enige boodfchap gekregen had. Ook gaf hij weldra te kennen , dat de kranke niet uit hoofde harer ziekte kon geftorven zijn, en dat, zo alle kentekenen hem niet bedrogen, zij door ingegeven vergif was ter dood gebragt geworden, fredrik had reeds te voren verhaald, dat zij op het gebruik van de thee, die de arts eerst 'smorgens haar had voorgefchreven, aanftonds die fchrikkelijke kramptrekkingen gekregen had. De arts liep dus met hem naar de keuken, trok den ketel, waarin die thee was gekookt geworden, en die nog halfvol was, fredrik uit de handen en onderzocht denzelven met alle nauwkeurigheid. In het bijwezen van Q 3 meer  s46 ALLE STRAF GEEN meer dan twaalf getuigen gaf hij van deze thee drie volle lepels een kleinen hond in, en die kreeg aanftonds heftige trekkingen en ftierf in zeven minuten. Dat 'er gif en wel ten uiterfte fterk gif in deze thee was, wierd dus tot aller verbazing bellist, maar nu was de vraag, door wien dezelve, daar de thee flechts uit onfchadelijke kruiden beftond, vergiftigd geworden was. De geneesheer, dien, gelijk natuurlijk was, 'er ten hoogften aan gelegen lag, om de onfchadelijkheid van zijn voorfchrift te bewijzen, nam aanftonds enige der aanwezende inwoners der ftad met zich en ging, door hun vergezeld, naar de apotheek. Ook namen zij het overfchot der thee mede en vorderden nu van den apothekar, dat hij hem het recept zou voorleggen: deze deed dat en verzekerde daarbij, dat hij deze voorgefchreven kruiden met eigen handen uit de kast genomed, zelf gewogen en weggezonden had, en gevolgelijk voor derzelver onfchadelijkheid met have en goed inftaan kon. Toen men nu de kast, waarin de kruiden lagen, op het zorgvuldigst doorzocht en niets verdachts daarin gevonden had, goot de apothekar de thee in enig vaatwerk en onderzocht de achterblijvende kruiden nauwkeuriger. Hij en de geneesheer ontdekten welras tusfchen dezelve de overblijffels van het glinsterend en niet opgeloste rottenkruid, en in dat zelfde ogenblik herrinnerde zich ook de apothekar, dat fredrik juist dien zelfden dag, onder  BEWYS VAN SCHULD. H? iet het voorwendfel, van 'er in zijn kelder rotten mede te doden, twee lood rottenkruid gekogt had. Daar een wet der waakzame regering beval, dat inen dodelijke vergiften alleen aan welbekende lieden verkopen mag, had de apothekar dit in een bijzonder boek aangetekend, en het verkopen 'er van door fredriks ondertekening zelve laten bevestigen. Alle geloofden nu na deze ontdekking overtuigd te zijn, dat fredrik, verdrietig wegens het lang wachten op de hem toegelegde erfenis , zijne vrouw vergeven had, en liepen in allerijl om hem daarover te rede te Hellen, het gekochte rottenkruid van hem te vorderen en op die wijze 'er achter te komen. In het terug gaan vroegen zij het gericht om hulp en traden met hetzelve in de kamer van de ter dood gebrachte, deden onderzoek naar fredrik , en zochten hem ten laatften het gantfche huis door, doch vruchteloos. Daar de teruggebleven lieden in de verbeelding waren , dat hij met de anderen naar den apothekar gegaan was, had hij tijd en gelegenheid gewonnen, om zich door de vlucht, welke niemand nu langer in twijfel trok, te redden. Terwijl het ene gedeelte van het gericht op ftaanden voet brieven van aanfchrijving afvaardigde en naar alle oorden lieden uitzond, onderzocht een ander gedeelte alle de hoeken en kasten, die de ontvluchte onder zijne bewaring had, en vond op het kamertje het kastje in den wand open en daarin het pakje met het rottenkruid. De wezenlijk zeer voorzichtige Q 4 apot-  245 ALLE STRAF GEEN" apothekar had het zelve in fredriks tegenwoordigheid, voor dat hij het hem overreikte, met zijn gewoon cachet verzegeld en 'er met grote letters vergift voor muizen buiten op gefchreven. Het zegel was opgebroken en in het papier vond men na nauwkeurige afweging nog maar een dragma rottenkruid, zo dat 'fredrik een lood en drie dragmaas in de thee gedaan en daardoor de geringe hoeveelheid van een 'theekopje allervergiftigst gemaakt had. Juist wilde men op het ogenblik, dat maria uit den tuin terug kwam, overgaan om de vermoorde te openen. Zij viel in onmacht op het bed neder, toen zij hare weldoenfter dood zag leggen en vervloekte in hare fmert, toen zij weder bijkwam, den aanlegger van zulk ene fchrikkelijke daad. Men leidde haar al fchreijende naar een ander vertrek en volbragt daarna de opening van het lijk, waar uit even zo duidelijk bleek dat vergift en wel rottenkruid de enige oorzaak van deze fnelle dood was. Op uitdrukkelijk verlangen van het gerichtshof gaf de geneesheer bovendien de verklaring af, dat de arme oude vrouwwei dikwerf krank was, maar dat zij na een nauwkeurig onderzoek van hare inwendige delen en ingewanden zeker nog een jaar en mogelijk langer had kunnen leven. Daarop wierd het lichaam twee dagen daarna begraven, waarbij alle bewoners der ftad het lijk volgden, dewijl de vermoorde een goede, brave vrouw en ene ware weldoenfter der armen geweest was, en ieder nu ha-  BEWYS VAN SCHULD. H9 hare edle daden door den laatften liefdedienst, dien men haar hier nog bewijzen kon, vergelden wilde. Vele tranen wierden 'er geftort, en wel het meest door maria, die geheel troosteloos en als in wanhoop achter het lijk waggelde, dewijl zij zich, naar heur zeggen, voor de verre, ten minsten aanleidende, oorzaak van den moord hield. „ Ik heb den fchuldigen, zeide zij immer, het mes in de hand gegeven; ik heb hem tijd gegund om zijne roekeloze daad ter uitvoer te brengen, daar ik wezenlijk 's morgens te voren over de menigte van rotten klaagde, hem daardoor op het denkbeeld van vergift bragt en daarop naar den tuin ging, om hem onbelemmerd met moorden zijn gang te laten gaan. " Allen wierden de troosters van maria , bewezen hare volkomene onfchuld en maakten haar ten laatften op de rijke erfenis opmerkfaam , die haar nu buiten kijf geheel en al moest ten deel vallen. MA. ria's gelaat klaarde wezenlijk op, wanneer zij aan dit.laatfte dacht en nu met zekerheid hopen kon, dat de vader hares geliefden haar weder vriendelijk ontvangen zou ; maar echter overmeesterde de droefheid haar nog meermalen, en bewees alle aanwezenden duidelijk, dat zij hare moei oprecht geëerd en lief gehad had. Over het achtergelaten vermogen der oude vrouw wierd van gerichtswege een opzichter gefield, dewijl het huuwlijks - kontract den voortvluchtigen fredrik een geheel jaar tijd gunde, om of binnen dien tijd naar de hand van maria' Q5 te  a5o ALLE STRAF GEEN te Itaan, of naar verloop van denzelven van de erfenis afftand te doen. Dan daar hij zonder vaste verblijfplaats te hebben en voortvluchtig omdoolde, onder verdenking lag en zelfs overtuigd was van den moord gepleegd te hebben, en dus als moordenaar geen huuwlijk aangaan, noch ene erfenis aanvaarden mogt, zo verklaarde het gericht zelf, dat het dit alles maar deed om aan den uiterlijken vorm te voldoen, zo dat alle bewoners der ftad maria de rijke erfgename van het aanzienlijk vermogen noemden. Zelfs de vader van haren geliefden heette haar zo en vroeg haar onbewimpeld, of zij wel naar verloop van een jaar zijn zoon wilde gelukkig maken. Dat maria deze vraag met een ernftig ja beandwoordde, zal wel niemand in twijfel trekken, daar elk gefchapen wezen doch eens ten minsten in zijn leven de macht der liefde gevoelt, en ieder dan ook ligt begrijpen kan, hoe zalig men zich waant, wanneer men eindelijk het zo driftig gewenscht doel nader komt. Reeds genoot maria in volle mate den voorfmaak van haar toekomftig geluk in de armen hares geliefden; reeds wierd het in de ftad algemeen bekend, dat de arme bakkers zoon de rijke erfgename waarfchijnlijk tot vrouw zou krijgen , toen op een morgen de, in den aanvang van ieder een vurig gewenschte, maar nu reeds onverwachte tijding inkwam, dat de gevluchte fredrik in een vreemd land, werwaards hij zich begeven had, ontdekt, gevangen genomen en in den  BEWYS VAN SCHULD. a5i den vorigen nacht gelukkig in de gevangenis der ftad overgebracht geworden was. Alles drong naar het raadhuis, om de zekerheid van deze tijding te vernemen en alle gingen 'er vergenoegd vandaan, dewijl zij 'er van overtuigd en te gelijk onderricht waren geworden, dat een moordenaar ten uiterften zelden de gerechte ftraf ontgaan kon. Niemand beklaagde zijn aanftaand lijden; ieder hield zelfs de ftrengfte ftraf nog te klein voor zijne affchuwlijke misdaad , waarmede hij de grootfte weldaden der goedhartige oude vrouw vergolden had, want niemand hield hem voor onfchuldig, om dat hij door zijne vlucht de daad reeds zelf te duidelijk bewezen had. Het eerfte verhoor, het welk nog den zelfden dag aanvong, verbitterde zijne richters nog meer tegen hem. Zij hadden ene openhartige en berouw tonende bekentenis van hem verwacht; dan hij lochende niet alleen de daad, maar verklaarde ook ftandvastig, dat hij tot dezelve in het geheel niet in ftaat was. Ik heb, zeide hij, het rottenkruid wel werkelijk op verzoek van maria in de apotheek gekocht, maar hetzelve, zo verzegeld als het was, op mijn kamertje in het kastje in de muur gelegd, het ook niet in de thee gedaan, en nog minder vermoeden gehad, dat ik met dezelve mijne zo grote weldoenfter ene pijnvolle dood zou toereiken. Eerst toen de geneesheer, dien men gehaald had, vermoedde, dat mijne vrouw door gift was ter dood gebragt; eerst  &5a ALLE STRAF GEEN eerst, toen het nader onderzoek der thee dit vermoeden bevestigde, en zij daarmede naar den apothekar liep, viel het mij in, dat ik ddar op den zelfden dag rottenkruid gekocht had en daar uit ligtelijk argwaan tegen mij ontdaan kon. Aanftonds ijlde ik naar mijn kamertje om met het vergif, het welk ten allen gelukke in een verzegeld papier was, den geneesheer te volgen, en daardoor de waarfchijnlijke aanwijzingen van den apothekar te ontzenuwen; dan hoe ftond ik verbaasd, toen ik vond dat het zegel losgebroken en het grootfte deel van het vergift weg was. Reeds tweemaal was ik in mijn leven op de zeldzaamfte en onverwachtfle wijze in de misdaad van een ander gewikkeld geworden, moest tweemaal gevangenis, den pijnbank en ene harde ftraf doorflaan; thans zweefde een nieuw en dergelijk gevaar voor mijn ogen, en mijne opgewekte inbeeldingskracht fchilderde mij deszelfs gevolgen als vreeslijk en fchrikkelijk af. De vlucht fcheen mij in dat ogenblik het enige middel om mij te redden, en ik greep dit zonder verder overleg met de grootfte drift aan. Eerst, toen ik bij het vallen van den avond krachteloos en afgemat in een bosch ter neder zeeg, zag ik in, dat ik door mijne overhaaste vlucht mijnen toettand grotelijks verergerd had: mijn fchuldeloos geweten porde mij toen wel aan om terug te keren; maar de vrees voor nieuwe fmart en ftraf veriedelde deze waarfchuwing, en, daarna vervolgens gelukkig over  BEWYS VAN SCHULD. 253 Over de grenzen gekomen, doolde ik befluiteloos , wat ik zou aanvangen, in het vreemde land om. Daar ik, voor ik op de vlucht ging, mijne geldkas ontfloot en het daar in liggende bare geld bij mij ftak, had ik ligtelijk naar verder afgelegen landen vlieden, of ten minsten mijne klederen veranderen kunnen; dan ik liet beide na, daar ik mijn gruwfaam noodlot waarfchijnlijlc niet ontvluchten zou, en wachtte nu gerust af, wat God over mij befloten had. In ieder nieuw verhoor bleef hij ftandvastig bij deze verklaring. Vergeefs zochten hem de rechters van de onwaarfchijnlijkheid daarvan te overtuigen; vergeefs bewezen zij hem, dat, toen de daad voorviel, 'er buiten hem niemand in huis geweest was, dat hij waarfchijnlijk met opzet noch priester noch geneesheer had laten roepen, zich thans flechts door te zeggen, dat hij om beiden een onbekenden jongen gezonden had, zocht te ontfchuldigen en eindelijk door zijne vlucht den moord duidelijk bewezen had. Dan hij erkende wel, dat de fchijn geheel tegen hem was, maar verzocht tevens ernftig, dat men niet naar den bloten fchijn mogt oordelen. Immer bleef hij ftandvastig en kalm; maar toen maria naar den gewonen loop van het rechtsgeding van 's gelijken voor het gericht verfchijnen moest en onder andere de verklaring aflag, dat zij op den dag, dat de moord gepleegd was, ene ongewone beangstheid aan hem bemerkt had, zich ook herrinnerde, dat hij op den zelfden dag on-  254 ALLE STRAF GEEN onder het middageten tot haar gezegd had; „let cp, mijne vrouw zal zeker weldra en fchlelijk fterven, en eer wij het vermoeden uit de tijd wezen,"weende hij bitterlijk en betuigde bij al,wat heilig is, dat hij zich niet herinneren kon dit gezegd te hebben. Na drie maanden, die men te vergeefs verfpild had, om*FREDRiK tot ene vrijwillige bekentenis te brengen, wierd hij door het gericht eenparig tot den pijnbank veroordeeld, en dit door het hoogfte gerichtshof bekrachtigd, het welk hem dan ook kort daarna wierd aangezegd. ,, Neen, fprak fredrik toen, deze fmarten, die ik reeds eenmaal onverdiend heb moeten doorflaan, wil ik niet meer dulden. Ik kan en wil ze vermijden en liever de dood kiezen, die dan op eens van mijnen harden proeftijd een einde maken zal. Ik zie duidelijk in, dat ik niet de dood, maar wel door haar een langduriger pijn ontgaan kan. Breng mij in het verhoor, en ik wil alles bekennen." En nu beleed hij, dat hij waarlijk de moordenaar zijner vrouw was en door haar vergif te geven hare dood verhaast had. „Reeds langen tijd, daar zij altijd krank en elendig was , en verlangde te fterven en echter niet fterven kon , ( verhaalde hij, ) verhief zich in mijn ziel de fchrikkelijke gedachte om haar ter dood te brengen. De heftige liefde, die ik voor maria gevoelde, wekte deze gedachte fteeds op nieuws op, en dikwerf zocht ik maar naar ena ge-  BEWYS VAN SCHULD. 255 gefchikte gelegenheid, om de daad ter uitvoer te kunnen brengen. Juist zat ik, bezig met het ontwerpen van nieuwe plannen, *in mijn kamertje, toen maria mij naar een middel vroeg om de . rotten uitteroeijen; met opzet floeg ik haar het rottenkruid als het enig zeker middel voor en liep ook aanftonds om het te gaan kopen. No°zoude ik de uitvoering langer verfchoven hebbent zo niet maria met de dienstboden juist naar den tuin gegaan was en mij bij de kranke alleen gelaten had. De geneesheer had mij daags te voren gezegd, dat mijn vrouw eens fchielijk en plotshngs aan verdikking fterven kon. Dit zeggen bevorderde mijn voornemen, en daar waterzucht en verdikking het lichaam altijd doet opzwellen , geloofde ik ook, dat men deze verfchijnfels van het vergif voor gevolgen harer krankheid nemen, en haar zonder verder onderzoek begraven zou' Voorbedachtelijk fchudde ik ene zo grote menigte vergif in de thee, en dwong de kranke ze fchielijk in te (lokken, op dat haar lijden niet lang duren en haar de mogelijke gelegenheid ontnomen worden mog om hare gewaarwording en gevoel a-an den een of ander, die intusfchen komen mogt, door klagen te kunnen verraden." Na verloop van nog een andere maand wierd hij veroordeeld om van onderen op geradbraak te worden; echter verzachte het hoogfte gerichtshof dit fchrikkelijk vonnis in zo verre, dat hem flechts de beide handen, waar mede hij zijne vrouw het vergif had toegereikt, op twee plaat- fea  •56 ALLE STRAF GEEN fen zouden verpletterd worden, en hij dan den zogenoemden genadenflag op de borst krijgen zou. Zichtbaar ontroerde hij, toen men hem dit vonnis aanzeide; dan hij hervatte zich fpoedig, ftreek met zijn hand over zijn verbleekt aangezicht en zeide: het is fchrikkelijk, maar het maakt toch een einde van al mijn lijden en brengt mij voor den genadentroon van God! Van de drie dagen, die hem tot voorbereiding voor zijn aanftaande dood en lijden vergund wierden , maakte hij een voortref!ijk gebruik. Een waardig, jong geestelijken , die reeds te voren zijn biegtvader was, wierd gedurende dien tijd zijn trooster; dikwerf zagen de wachters dezen man met tranen in de ogen uit de gevangenis gaan, en overal verklaarde hij overluid, dat fredrik of onfchuldig of een huichelaar zonder voorbeeld zijn moest. Groot, bijna ontelbaar was de menigte , die zich op den morgen van den dag, waarop hij zijn ftraf ondergaan en fterven zou, voor het raadhuis verzamelde en hem naar de gerichtsplaats begeleidde. Uit ver- en nabijgelegen dorpen en fteden waren de inwoners komen toelopen om den beruchten moordenaar van zijne vrouw te zien rechten. Alle ftonden verbaasd, toen zij niet den ftouten blik van een volflagen booswicht, maar het gelaat van lijdende onfchuld in zijn bleek aangezicht zagen; terwijl hun mond hem veroordeelde, liep vaak een onwillekeurige traan van afgeperst medelijden over hunne wangen. Toen de trein voorbij het huis ging,  BEWYS VAN SCHULD. &$7 ging, waarin hij eens met zijne vrouw woonde, ftond hij plotslings ftil. Tot nu toe was hij moedig voortgetreden, maar nu brak hem het hart. Gij moet, gij zult mij ddar met open armen verwachten , riep hij fnikkende uit, en ijlde nu weder voorwaards.. Toen men hem de klederen had uitgetrokken, en hem nu op het kruis wjide uitftrekken, zag hij de talloze menigte nog eenmaal over. „ Let, riep hij met ene angstvolle, maat duidelijke ftem uit , kt wel op de plek, waar mijn vergruisd gebeente eens rusten zal. Is God zo rechtvaardig, als hij barmhartig is, dan zult gij dezelve weldra naarftig opzoeken en met verdiende tranen bevochtigen." Na deze merkwaardige woorden, die een overluid gejammer onder de menigte verwekten, namen de beulen hem over; hij deed zich niet horen, toen men hem de handen verpletterde; maar toen de beul den fchrikkelijken flag driemaal op de borst deed en het borstblad doch niet.breken kon, toen klonk zijn angstgefchrei ver in het rond, tot dat eindelijk een golf van bloed hetzelve fmoörde en hem verflikte* Merkwaardig, maar doch waar is het, dat, voor dat fredrik dood was, alle bewoners der ftad hem als een bozen moordenaar vervloekten en het fchrikkelijk vonnis, dat over den ondankbaren was uitgefproken , rechtvaardig en billijk noemden; maar dat zij, zo dra zij van de gerichtsplaats en het fchavot terug keerden, ftout en driest ftaande hielden, dat hij onfchuldig se-  as? ALLE STRAF GEEN leden had, en hij hun gebed en aandenken waardig was. Hoe en waar uit dit algemeen en fterk {taande gehouden geroep ontdaan zij, en op welke gronden het rustte, kan ik niet zeggen; dan of fredrik deze oordeelvelling verdiende , zal het vervolg leren. mar ia's tranen waren nu opgedroogd ; de moordenaar van hare weldadige moei had nu voor zijne misdaad fchrikkelijk geboet; de rijke erfenis was haar nu toegewezen geworden en het hong flechts van haar af, den dag, waarop zij zich aan haren geliefden door het huwelijk verbinden zou, te bepalen, daar zij intusfchen reeds aan hem was verloofd geworden; zeker ftof genoeg tot overvloedigen troost, die haar volkomen gelukkig zou gemaakt hebben , indien niet gewoonte en gebruik haar de bruiloft hadden doen uitftellen. In deze kleine ftad, namelijk, betreurde men van ouds af zijne ouders, en alle de genen, die men in derzelver plaats eerde, een geheel jaar lang. Zij moest en wilde zich dus naar dit gebruik fchikken om den bozen achterklap gene gelegenheid te geven van te zeggen, dat zij de dood der oude vrouw van 's gelijken met verlangen te gemoet gezien en vurig verlangd had. Deswegens droeg zij het rouwgewaad nog al beftendig, ging, zo als het een treurende pastte, nooit op openbare verzamelplaatzen , was altijd tehuis, wierd kort daarna ziek en hield zelfs dikwerf het bed, terwijl het haar ten uiterften fmertte, dikwerf en bij herhaling den moordenaar harer moei al-  BEWYS VAN SCHULD. 25 algemeen te moeten horen beklagen, en aan haar moei zelve geen traan meer te zien wijden. Alleen haar geliefde was in dien tijd van nieuwe verdrietlijkheid haar enige gezelfchap en trooster; zelfs hare aanverwanten wierden meermalen met de ontfchuldiging afgewezen, dat zij te krank was om den een of ander te kunnen ontvangen. Sommigen prezen deze aanhoudende treurigheid; doch anderen en wel de meesten voeren 'er overluid tegen uit, dewijl zij dezelve voor gemaaktheid hielden, en zeiden ronduit: dat zij de eenzaamheid flechts zocht, om het lastige rouwjaar mde armen van haren, nu algemeen bekenden, minnaar onbelemmerd te kunnen doorbrengen. Zelfs waren velen liefdeloos genoeg, om in het geheim te beweren, dat het bij alle mogelijke bewijzen nog altijd een onbeflist vraagftuk bleef, wie de vergiftigde thee gekookt had, en of ze niet was gekookt geworden, om zich op eenmaal van ene lastige opzichter en van een nog meer Iastigen toekomftigen man te ontdoen. Juist had maria fes volle weken lang het ziek- * bed gehouden; juist verfpreidde zich dit en nog een ander geheim vertelfel algemener door de ftad; juist was maria , om het laatfte krachtdadig te' gentefpreken, van het bed opgedaan, en wilde in de fchemering aan den arm hares geliefden op een warmen lente-avond over de ftraat gaan wandelen, toen een diender der ftad bij haar in de kamer trad , en haar verhaalde, dat hij in bet R- % voor-  4Ód ALLE STRAF GEEN voorbijgaan op de open plaats achter haar huis een klein kind jammerlijk en klagend hoorde fchreijen en daar naar onderzoek doen wilde. Het gefchrei, voegde hij 'er bij, klonk bijzonder kermende, juist ais of men het kind wilde vermoorden, maria ftak een licht aan, en daar de dienstmeiden juist bezig waren met op het veld aardappelen te rooijen, ging zij, in haar mantel gedoken, vooruit, om den diender naar de reeds geheel donkere achterplaats met de lateern bij te lichten; hij doorzocht het gehele achtergebouw, vond niets en ging weg onder de betuiging, dat hij nog nooit zo klaar en duidelijk was bedrogen geworden. Kort daarna gong maria , zo als het een zieke voegde, in haar langen mantel wandelen , fprak vele burgervrouwen aan , vertelde dezelve de gefchiedenis harer ziekte en kwam eindelijk zeer afgemat tehuis. Op nieuws viel zij krank in haar bed en liet de dienstmeiden vroeger dan naar gewoonte van haar weg gaan, en wilde ook niet hebben, dat een van dezelve, die zich daartoe aanbood, een nacht bij haar waken zou. Den volgenden morgen verfcheen die zelfde meid voor het gericht. Wanneer mij, fprak zij, alle kenmerken niet misleiden, is onze jufvrouw dezen nacht van een kind verlost, en heeft het, daar ik het nergens zie, waarfchijnlijk vermoord. Dat zij zwanger was, voegde zij 'er bij, heb ik uit vele omftandigheden reeds federt lang ver- moedj  BEWYS VAN SCHULD. a6t moed; maar dacht niet, dat hare bevalling zo nabij was, en wilde ook zonder zekere bewijzen haren goeden naam niet bezwalken; dan nu komen mij de bewijzen maar al te duidelijk voor, en ik hield het voor mijnen plicht de zaak aantegeven om nader onderzocht te kunnen worden. Daarop zond het gericht ene commisfie uit zijn midden naar maria's huis, en deze nam een geneesheer en vroedvrouw met zich; welke beiden weldra aan de leden der commisfie berichtten, dat de geboorte van een kind niet in twijfel te trekken, maar hetzelve niet voorhanden was. De beangfle en fidderende maria wierd nu jin haar bed, het welk zij uit hoofde harer zwakheid niet verlaten kon, verhoord; en aanftonds bekende zij haren kindermoord. Ik pleegde die daad, zeide zij, niet met opzet, maar uit dwang en onoverwinnelijke fchaamtc; ik wierd in mijne gerustheid verrast en kon mij op gene andere wijze voor de fehande bewaren, die ik zo zeer vreesde. Toen ik gevoelde, dat ik zwanger was,wilde ik, niettegenftaande mijn moei nauwlijks een maand dood was, met hem, die de oorzaak mijnes ongeluks is, aanftonds in het huwelijk treden; dan toen was het nog niet beflist, dat de erfenis zeker de mijne zou worden, en zijn vader ontzeide hem zijne toeftemmiug daartoe , onder voorwendfel, dat het trouwen nu nog zeer onwelvoeglijk was.' Ik befloot dus, voor mijnen geliefden mijne zwangerheid te verhelen , mij , zodra ze zichtbaar Wierd, ziek te houden en verder mijnen genees11 3 heer  25s ALLE STRAF GEEN heer door allerlei verdichtfels daartoe te brengen, dat hij mij mogt aanbevelen de baden te gaan gebruiken, die ik alsdan niet gebruiken, maar een grote ftad tot mijn verblijf kiezen zou, waar ik onbekend en in het geheim bevallen zou kunnen. Reeds was ons plan om op reis te gaan gelukt; reeds maakte mijn geliefde allerwegen bekend, dat de geneesheer mij het gebruik van het karlsbad had aanbevolen, toen hij ééns bij mij kwam en mij verhaalde, dat men met dat bericht de gek ftak cn de ware oorzaak zeer duidelijk bemerkt had. Ik was ftout genoeg om door ene wandeling het vertelfel te willen tegengaan, ik reeg dus mijn lijf zo ftijf toe, als maar mogelijk was en verwachtte juist mijn geleider, toen een ftads diender in mijn kamer trad en mij vertelde , hoe hij in het achtergebouw van mijn huis een klein kind erbarmlijk en even als of het vermoord wierd, hoorde fchreijen. Dit zeldzaam verhaal ging mij tot in het binnenfte; ik fidderde en beefde; hij was mij in dat ogenblik, als of ik de moordenares was , en ik had allen moed nodig, om met hem naar de plaats te gaan. Toen hij in het dal het ftroo doorzocht, gevoelde ik reeds de eerfte weeën; maar daar ik zeker overtuigd was, dat ik eerst zeven maanden zwanger zijn kon, hield ik ze flechts voor de uitwerking van den onbefchrijflijken angst, die in mijn hart woelde en verzweeg de pijnen, die zich meermalen verhieven, zelfs voor mijnen minnaar, toen hij daarop met mij ging wandelen. Maar de wee-  BEWYS VAN SCHULD. 263 weeën wierden hoe langer hoe heviger, en toen ik eindelijk de mogelijkheid begon te vermoeden, van ene kort aanftaande verlosfing en ik de dienstmeiden van mij liet weggaan, begonnen de barensweeën fchrikkelijk zich te verheffen; dikwerf wilde ik wel de fchaamte, die mij tegenftond, overwinnen, en één der meiden te hulp roepen; maar fteeds wederhield mij dit veelvermogende gevoel in die ogenblikken, dat de fmarten wat bedaarden, en deed mij het- genomen voornemen telkens uitdeden; eindelijk toen de pijnen van ene naderende verlosfing ondraaglijk wierden, en mij gene tusfchenpozing meer gunden, liep ik zelve om mijn voornemen te bewerkftelligen. Dan vrees, angst, fchaamte en fmart verdoofden mijne zinnen en deden mij een verkeerden weg nemen; eerst toen ik in' het achterhuis aan de deur van een vertrekje ftond, waar in ftroo bewaard wierd , herkende ik mijne doling; dan het was nu te laat; met moeite kon ik de deur 'er van nog maar open doen; toen ik nu geheel buiten zinnen op het ftroo nederzeeg, wierd ik moeder en bragt tegen mijn vermoeden een levend kind ter wereld, het welk door een luid gefchrei deszelfs aanzijn verkondigde. In den dillen nacht klonk dit fterk en fchrikkelijk; mij was het als of ik iemand hoorde gaan en als' of de gevreesde ftads diender aankwam; in dien dodelijken angst greep ik naar het kind, pakte het bij den hals en drukte het zo lang, tot dat het zich niet meer bewoog. Mijne krachten beR- 4 zwee-  SÖ4 ALLE STRAF GEEN zweken met deszelfs leven; ik zeeg weder in onjnagt op den grond en kwam eerst weder tot mij zelve, toen de dag begon aantebreken; nog had ik een geruimen tijd van noden, om mijne daad en mijnen toeftand te kunnen vatten; ik fpande alle mijne krachten in om het reeds ftijf geworden kind, benevens alle de andere kenmerken ener verlosfing diep onder het ftroo te Heken en bereikte mijne kamer gelukkig zonder gezien te worden, dan ik vergat de deur 'er van op flot te doen, waarna ik op nieuws in onmagt viel en de dienstmeiden mij waarfchijnlijk verrasten in een toeftand, die het gebeurde verried en 'er haar van overtuigde. Het vermoorde kind, aan wiens hals men de fporen van ene geweldadige drukking duidelijk ontdekte, wierd door den zelfden ftads diender, die daags te voren het gefchrei gehoord had, onder het ftroo gezogt en gevonden. Het vooruitzien of voorgevoel van denzelven is door de verklaring van maria en door de akten bevestigd; het is en blijft ten uiterften opmerkelijk en fchijnt voor maria ene krachtige waarfchuwing geweest te zijn, waarvan zij echter geen gebruik maakte. De ontdekking harer daad en de gevolgen ener moeilijke en zonder enige hulp volbrachte verlosfing hadden marïa alie krachten ontnomen, zo dat zij hare bekentenis nauwlijks kon ten einde brengen en op nieuws in onmagt viel, Waaruit zij alleen door kunst van den geneesheer wierd  BEWYS VAN SCHULD. 2^ wierd tot zich zelve gebragt. Twee dagen lang lag zij met de dood te worftelen en was in dien tijd nooit bij haar zinnen, eindelijk zegevierden de jeugdige krachten en natuur; zij wierd, niettegenftaande zij zich over deze beterfchap beklaagde en 'er tranen over ftortte, aanmerklijk beter en de geneesheer verzekerde de genen, die haar bewaakten, reeds op den negenden dag, dat men haar zonder gevaar naar ene, hoewel opene, 'gevangenis vervoeren kon. Toen men haar dit aanzeide, verzocht zij fterk en dringende, haren minnaar te laten roepen om hem nog eenmaal te zien, en affcheid van hem te nemen; maar hij kwam niet en liet haar zeggen, dat hij maria alleen als de toekomende moeder van zijn kind bemind had, maar deszelfs moordenares van gantfcher harte verachtte en nooit meer wenschte te zien. Waarfchijnlijk wilde hij door dit hard Endwoord het gericht een bewijs geven, dat hij gelijk het ook dadelijk was, geen deel' aan den moord had en hare zwangerheid alleen verzwegen had, om hare eer te fparen. maria achtte of gevoelde veeleer deze bedoeling om zich te redden niet; maar wierd door deze weigering ten uiterften gekrenkt en beledi-d Tot nu toe had zij haar fchrikkelijk noodlot ftandvastig gedragen; maar thans nam haar ge duld en Standvastigheid een einde; zij weende, raasde, vloekte en ging geweldig aan. Ik heb hem, riep zij meermalen uit, hemel en toekom-' ft'ge zaligheid gewillig opgeofferd om maar in K 5 ztf-  t66 ALLE STRAF GEEN zijne armen te rusten, en nu weigert hij mij daartegen den laatften affcheidskus; ik wil, ik zal het hem fchrikkelijk vergelden; elk meisje zal hem haten en ontvlieden, gelijk hij mij ontwijkt; en zo het mogelijk is, zo zal hij met mij lijden en mij helpen dragen, het geen ik befloten had voor hem alleen te ondergaan. Met deze dreigende woorden volgde zij de wacht naar hare gevangenis, en, toen zij enige dagen daarna op nieuws verhoord wierd, leide zij de volgende nieuwe en hoogst onverwachte bekentenis af: De arme fredrik , fprak zij met betraande oogen, is onfchuldig gemarteld en te recht gefield geworden. Ik ben zijne moordenaresfe en die mijner moeije; ik moet dit bekennen, dewijl ik doch ook buiten dien de dood te wachten heb en ginds gene vergiffenis hopen kan, wanneer ik hier niet ten minsten alles oprecht beleden en de wereld overtuigd hebbe, dat hij onfchuldig leed. Reeds toen hij op ene zo onverwachte wijze de man mijner moei wierd en na haar dood de mijne worden zou, beminde ik den jongen bakker in het geheim , maar ook teder en heftig; fteeds zwoer ik, in het vervolg hem alleen mijn hand te zullen geven en alles te zullen aanwenden om die gehate echtverbindtenis met fredrik te vernietigen. Zijn vader, die te voren van onze liefde kennis droeg en ze billijkte, wilde hem thans van mij aftronen; dit vergrootte mijn lijden, maar ook mijne liefde; wij vonden gelegenheid om elkander s'nachts ongeftoord te fpre-  BEWYS VAN SCHULD. 26> fpreken; om hem fterker aan mij te verbinden, veroorloofde ik hem fteeds nieuwe liefkozingen en ten laatften alles, wat een meisje geven kan. Zwaar lag mij weldra de bewustheid, dat ik zwanger was, op het hart; ik was overtuigd, dat de oude moei mij, wanneer zij dezen mijnen val ontdekken mogt, uit haar huis floten, en dat de vader mijnes minnaars het alleen mogelijke middel om mijne eer te redden, te weten een fpoedig huwelijk met alle magt tegengaan zon. Deze gedachte, deze zekere overtuiging brachten mij dikwerf tot wanhoop, en in dezelve wenschte ik meermalen de oude vrouw te gelijk met haren man te kunnen vermoorden om mij door dit enige middel uit mijn groot ongeluk re kunnen redden. Dan nog was deze wensch geen dadelijk voornemen geworden, en flechts een gevolg van wanhoop , op wier gedachte ik zelve fidderde, wanneer ik van dezelve terug kwam. Juist terwijl ik met dezelve op nieuws worftelde, ging ik kort daarop naar den kelder en ontdekte daar onopzettelijk de verwoesting, die de rotten aan verfcheiden voorraadfpijzen hadden aangerecht; derzelver uitroeijing fcheen mij toe noodzakelijk te zijn, en dies verzocht ik fredrik , terwijl ik alleen aan de uitdelging der rotten dacht, mij een middel daar tegen aan de hand te geven. Dan toen hij mij vergift, als het enig middel 'er tegen voorfloeg, en uitliep om het te kopen, kwam aanftonds in mij de gedachte op, dat  &Ó8 ALLE STRAF GEEN dat hetzelve ook mij redden zou kunnen, en dit denkbeeld hechtte zich in weinig ogenblikken zo vast als een rots in mijne ziel. fredrik vertoefde niet lang in de apotheek, kwam na een klein half uur terug en echter was in dien korten tijd het ontwerp tot zijn en mijn verderf gefmeed geworden. Deszelfs uitvoering kwam mij gemakkelijk en mogelijk, en de daad zelve niet gruwzaam voor, ik zag flechts mijn toekomflig geluk, en rekende het lijden der overigen voor ene kleinigheid. Tot nu toe had ik fteeds moeilijk adem gehaald; thans ademde ik zo ligt en vergenoegd, zag den geliefden' van mijn hart als echtgenoot aan mijne zijde ftaan en vergat al het andere, zelfs de toekomftige zaligheid. Toen fredrik terug keerde, ftond ik achter de deur, die uit de kelder naar het binnenfte van het huis voerde en loerde, om de plaats te ontdekken, waar hij het vergift leggen mogt. Mijne vreugde wierd grotendeels vermeerderd, toen hij het op zijn kamertje in een klein kastje in de muur verborg en daaruit den fleutel vergat te nemen; aanftonds liep ik weg, op dat hij het mij niet in bewaring zou kunnen geven, en leide het weldra zo aan, dat mijn kranke moei hem tot zich roepen liet; toen hij aan haar zijde zat, floop ik in het kamertje, het welk altijd, wanneer 'er geen koper kwam, flechts aan de deur, die naar de ftraat loopt, gefloten was, ftak het vergift bij mij en liep daarmede naar mijn kamer; eerst,  BEWYS VAN SCHULD. a0$ eerst, toen ik het in de reeds gekookte thee florten wilde, zag ik, dat het verzegeld was, en toen viel mij daarbij de list in om niet alles te nemen, 'er een weinig van in het papier te laten en dat weder in het kastje te leggen. Reeds te voren had ik de dienstmeiden orde gegeven om in den namiddag naar den tuin te gaan om de vruchten te plukken; thans gaf ik mijne kranke moei van dit noodzakelijk werk kennis en verzocht fredrik, haar intusfchen optepasfen. Hij was daartoe aanftonds bereid, en ik bracht hem nu naar de keuken om hem de thee te wijzen, die de zieke alle uren drinken moest; nog had ik de ketel, waarin het vergift geftort was, achter een plank verborgen en toonde hem dus ene » die 'er even als de andere uitzag , en waaruit hij ook, voor dat ik naar den tuin ging, een kopje infehonk en het aan de zieke, zonder dat zij 'er letfel van had, toereikte; eerst toen ik wegging, verwisfelde ik de ketels en liep met een kloppend hart voort. Tot dusver was ik fteeds opgeruimd en vrolijk geweest; maar thans, toen ik mij in den tuin het beflisfend ogenblik reeds als verlopen voorftelde, en mijne moei fteeds dervende voor mij liggen zag, toen viel mij een nieuwen angst op het lijf; ik liep befluitenloos en zonder iets te doen in den tuin rond, en beefde als een blad, wanneer het een of ander zich bewoog. De meiden zagen mijne onrust en vroegen, wat mij fcheelde; doch ik ontfchuldigde mij met een on-t  27o ALLE STRAF GEEN onwillekeurigen angst, die mij een aanftaand onheil fcheen te verkondigen. Eindelijk, toen 'er geen bode verfcheen, de donker reeds begon te Vallen, en de daad of mislukt of volvoerd zijn moest, dreef de onzekerheid en angst mij naar huis. Reeds op de helft van den weg ontmoette ik mijn minnaar, die mij, terwijl hij geen vermoeden op mij had, het fchrikkelijk, maar mij zeer gelukkig toefchijnend uiteinde van mijne daad berichtte; ik had nu tijd, om ene behoorlijke houding aantenemen en mij op de noodzakelijke vermomming voortebereiden. Zij gelukte naar wensch; en daar fredrik door zijne onbezonnen vlucht buiten dien het zekerst vermoeden, van de daad gepleegd te hebben, op zich geladen had, behoefde hetzelve gene nadere bevestiging meer, welke ik in den aanvang befloten had te geven, om hem daardoor niet alleen de erfenis te doen ontvallen, maar ook zijn huwelijk met mij te vernietigen. Ik ben overtuigd dat 'er wel geen een inwoner der ftad enig vermoeden op mij had; alleen mijn minnaar, die mijnen toeftand kende, uitte hetzelve in het vervolg meermalen en verzekerde mij, dat, als fredrik niet gevlucht was, hij het zeker geloven zou. Daar hij 'er bijvoegde, dat hij niettegenftaande dat mij beminnen, en zelfs daarin de grootheid mijner liefde erkennen zou, beleed ik hem mijne daad; hij ftond 'er wel over verbaasd , maar beloofde, ze te verzwijgen en beminde mij, ge-  BEWYS VAN SCHULD. i?t gelijk te voren. Ik zou, voegde de wraakgierige maria 'er hier bij, deze omftandigheid geheel verzwegen, waarfchijnelijk de gehele gefchiedenis niet beleden of hem ten minsten volkomen onfchuldig verklaard hebben, zo hij mij het laatfte affcheid niet geweigerd had. Het is gruwelijk, van hem, dat hij thans voorgeeft mij te haten, en ik zou in wanhoop fterven moeten, wanneer ik hem, voor wien ik alles opofferde, in de armen van een ander, mij zou moeten voorftellen. Wanneer ik hier of daar voor mijn fchrikkelijk misdrijf moet boeten, zal hij- ten minsten hier boeten, want het gericht moet hem ftraffen, daar hij van mijne daad kennis droeg, bij gevolg fredrik had kunnen, redden en het toch niet deed. De inhoud van maria's verdere bekentenis bevat flechts zaken, die mijne lezers reeds weten; en wat verder daaruit nog wetenswaardig fchijnt, zal ik in het kort bijeentrekken. Toen fredrik tegen hare verwachting aan bevangen in de ftad gebracht wierd, ftond zij dikwerf groten angst uit, niet zo zeer over de nieuwe fchrikkelijke gevolgen harer daad, dan wel over de mogelijkheid harer ontdekking. Toen de onfchuldige zou gefolterd worden, gevoelde zij groot medelijden, maar nooit enigen aandrang, om hem door bekentenis der waarheid te redden; toen hij eindelijk uit vrees voor de ondraaglijke folteringen, uit verdriet in het jammervol leven, de daad, die hij niet gepleegd had, bekende, wierd  47» ALLE STRAF GEEN Wierd hare vreugde groter, dan hare voormalige droefheid. Zij gunde hem, gelijk zij voorgaf, en waarfchijnlijk ook aan haar geweten wilde opdringen, de eeuwige rust en gelukzaligheid, die hij aan de andere zijde des grafs te wachten had. Door mij heeft hij den hemel verdiend; mij is hij daarvoor dank fchuldig ; andwoordde zij ftout weg, toen de rechters over dit verhaal en over den zeldzamen graad van verharding en verblinding verbaasd ftonden. Voor het heil der ziel van hare vermoorde moei had zij een jaarlijkfche misfe befteld, maar voor fredrik zelfs geen een Onze vader laten bidden, dewijl zij, naar heur zeggen , overtuigd was, dat hij door zijn onverdiend lijden aanftond de eeuwige rust zou intreden, en bij gevolg gene voorbede nodig had. Dit was de vaste grond, waarmede zij elk verwijt van haar geweten ontzenuwde, en bij de reuzengrootte van ene zo gruwelijke misdaad gene inwendige fmart of onrust gevoelde. Toen fredrik waarlijk voor haar geleden had, en zij nu volkomen overtuigd was, dat hare daad hier beneden niet meer ontdekt kon worden, genoot zij elke vreugde des levens in zuivere tevredenheid; niet het aandenken aan hem, maar hare zwangerheid veroorzaakte haar kommer; dezelve voor ieders ogen te verbergen was thans haar enige zorg en dreven; en zelfs in de gevangenis had zij geen berouw over hare fchrikkelijke daden, maar wel over de werkeloosheid, waarin zij in haar  BEWYS VAN SCHULD. =73 haar geboorteplaats te lang gebleven was. Ware ik, zeide zij altijd, vroeger op reis gegaan, dan zou ik niet zijn genoodzaakt geworden om mijn kind te vermoorden; ik zou dan, zonder mijn goeden naam bevlekt te hebben, in mijn vaderland zijn terug gekeerd, had nog lang in de armen mijnes geliefden de vreugde des levens genoten en vervolgens aan het einde van hetzelve mij met God, die oneindig barmhartig is en elk, die hem bidt, gewillig vergeving fchenkt, kunnen verzoend hebben. Deze bekentenis, deze in hare verhoren zo dikwerf herhaalde verklaringen geven ftof tot vele en belangrijke befpiegelingen; ik zal het gevoel mijner lezeren niet vooruitlopen, maar hen flechts op het een en ander opmerkzaam maken, maria was, naar het geen allen, die haar gekend hebben, verzekeren, een goed en braaf meisjezij gaf den armen gewillig en had, overeenkomftig Gods geboden, haar naasten lief, gelijk zich zelve; dan toen liefde jegens een enigen zich van haar hart meester maakte, toen . Vertoorn u -niet, getrouw jongeling! fchoon meisje.' wanneer ik u de magtigfte, zaligfte, en meest vreugde- en wellustvolle hartstocht der menfchen als ene giftmengfler, als ene reukeloze moordenares affchilderen moet, want het is bewezen en uitgemaakt, dat vurige liefde maria in het dwaalfpoor bragt, haar tot een dubbelen moord leidde en eindelijk ten uiterften werkzaam was in haar S door  274 ALLE STRAF GEEN door louter Schijngronden gerust te Stellen en te troosten. Wilt gij den raad van een vriend ter harte nemen, aan de waarSchuwing van een Stillen waarnemer gehoor verlenen, zo laat u niet blindelings door dezelve wegliepen; bemin nooit heimelijk of in het verborgen, op dat gij nooit een kleed nodig hebt om uwe Schaamte te dekken, en niet door een Slechte daad moet uit den weg ruimen, het geen uwe wcnSchen tegenftaat. De°raad is wijs, maar de uitvoering is zwaar.Niet dan zich voorbeelden voor ogen te Stellen y kan daartoe bevorderlijk zijn, en deswegens verhaalde ik u deze Schrikkelijke gefchiedenis. Heil mij en u, wanneer derzelver gevolgen u met fchrik terug doen treden van een pad, het welk gij juist zoudt willen gaan bewandelen en het welk u in enen dergelijken afgrond zou kunnen ter neder Storten. maria's vonnis was hard en afgrijzelijk; maar hare daden waren het niet minder. Hare borsten wierden met gloeiende tangen afgerukt; hare linke hand op een blok afgehouwen en zij eerst daarna naar de plaats gevoerd, waar de dood door beuls handen haar wachtte. Haar berouw *n bekering fchenen niet oprecht, maar alleen de uitwerking van vrees voor de eeuwige ftraf te wezen, want zij bad wel ijverig met den priester, die haar bezocht, maar, wanneer deze van haar ging, dacht zij aan het bidden niet meer en zocht flechts het lot hares minnaars na te fpo- ren»  BEWYS VAN SCHULD. 275 ren. Wanneer 'er op aarde gerechtigheid woont, zeide zij meermalen, moet hij met mij fterven, en toen heur vonnis haar wierd aangezegd, vroeg zij driftig: of ook haar minnaar met haar de zelfde ftraffe zou ondergaan, en trok zich in woede en wanhoop de hairen uit, toen men haar zeide, dat hij flechts verwezen was, om voor een onbepaalden tijd in het tuchthuis te zitten. Zijne ftraf moet duren, zo lang. hij leeft, riep zij in vrezelijke woede uit; ik moet zeker zijn, dat hij niet meer trouwen kan, anders bekeer ik mij niet en fterve zonder berouw, zonder boete, indedaad zij wederftond ook twee dagen lang de dringende vermaningen van den priester, zong, tot verbazing en ergernis van het volk, dat naar haar zien kwam, liederlijke liedjes en lachte ligtzinnig, toen fommigen haar heur fchrikkelijk uiteinde herinnerden. Eerst in den laatften nacht hares levens gelukte het de verenigde pogingen van drie priesters haar hart week te maken, of veeleer hare wanhoop te bedaren. Zij verfcheen biddende onder de menigte, die haar ter dood begeleiden wilde. Toen voor het huis , waarin zij den moord gepleegd had, naar den inhoud van het vonnis, haar rechte borst met gloeiende tangen zou afgerukt worden, bezweek hare ftandvastigheid. Is 'er dan geen genade te hopen, riep zij onophoudelijk de menigte toe, en toen eindelijk het gloeiend ijzer in hare borst woedde, fchreeuwde zij overluid uit: God is rechtvaar* S 2 dig,  £7 trapt geworden, en heeft thans ronduit bekend, » dat  BEWYS VAN SCHULD. 279 ,5 dat hij den reiziger in het woud vermoordde, „ denzelven alle bij zich hebbende goederen ont- roofde, meer dan vijfhonderd enkele dukaten „ bij hem vond, met veel vergenoegen merkte,, „ dat men een vreemdeling voor den moordenaar hield en gewillig alles 'er toe bijbragt, om het vermoeden tegen denzelven te verfterken. Wij „ geven u hiervan in aller haast kennis, op 'dat -j gij 5 wanneer gij over zijne nieuwe misdaad „ vonnis velt, hetzelve uit hoofde der voorgaan„ de niet verzwaren, maar alle omftandigheden ,, ten nauwkeurigflen toetzen moogt, ten einde „ nieuwe en veelligt mogelijke onrechtvaardighe,, den voortekomen." In het vervolg vernam men uit de brieven, die nog bij den jager gevonden wierden, dat die reiziger hoogst waarfchijnlijk de moordenaar was van den koopman, die bij Neurenberg vermoord was gevonden geworden; dat hij naar alle vermoeden zich van de bij hem gevonden aanbevelingsbrieven, die op Praag luidden, had willen bedienen en deswegens daarheen reisde en in het woud met dezelve mate was beloond of veeleer geftraft geworden, waar mede hij kort te voren gemeten had. Waarom verfchijnt in dit geval de ftraffende gerechtigheid der almagt zo fpoedig en duidelijk ? Waarom niet even zo ten aanzien van fredrik? Waarom wierd deze gefolterd, door ie kordons geleid, met ene harde gevangenis geftraft  28o alle straf geen kewys van schuld. ftraft en ten laatften fchrikkelijk, maar ook geheel onfchuldig, ter dood gebracht? Waarom draalde de almagtige hand in de ontdekking van dit alles zo opzettelijk? Waarom volgde deze eerst te laat? - Zo kan, zo zal ieder mijner lezeren vragen, en ik ben flechts in ftaat te andwoorden: de wegen der Goddelijke Voorzienigheid zijn onuitvorfchelijk; niemand vermag ze te doorgronden; niemand kan in het verborgen indringen, waar de fchijnbaar hoogfte ongerechtigheid de grootfte billijkheid zijn kan en zijn moet, want God was en blijft eeuwig rechtvaardig. Deze merkwaardige gefchiedenis heb ik reeds meermalen zorgvuldig getoest, en daarin voor den onfchuldig lijdenden en ook voor mij zeiven den heerlijken troost tot fterking en lavenis gevonden: dat 'er aan de andere zijde van het graf een toekomftig, aiie aardsch lijden yerre ovmv^ gend, loon zijn moet, want hoe kon anders fredriks lijden vergolden worden? En vergolden, heerlijk, eeuwigdurend vergolden moet het worden, want God was en blijft eeuwig rechtvaardig.