MENGELWERK van GENEES-kn HEELKUNDIGE STOFFEN, bestaande in een| VERZAMELING Van kleine STÜK-JES , BRIEVEN, of VERHANDELINGEN, Van tyd tot tyd afzonderlyk vütgegeeven, voos. A» B ALTHAZA A EL» Medicina et Chirurgie Doiïor te Leijden. Te AMSTELDAM, By J. B. E L W Ej mdcclxxxv.   VOORREDEN. Gunftige Leezer ik verjlout mij, om ü oude, ja veelal zeer oude kost optedisfen , doch naar de thans meest heerfchende gezvooate in nieuwe fchotels. Waarom ik mij ook bijna durf verzeker en, van door de /ilbedillers, indien zig hun grootheid verwaardigt mij eenigfints aantemerken, niet te wreed te zullen behandeld worden; en zond.r welke venoagting ik misfchien te bloodhartig zoude zijn om bet te waagen, omdat ik te veel eerbied bezit, en te vreesagtig ben voor naamlooze Boekenkeurders. Dan , zie hier een verzameling van kleine Stukjes, die ik van tijd tot tijd afzonderlijk heb uitgegeeven, of in eenige Tij'dfchriften, of'andere Werken, heb laat en plaatfen. Zij hebben een zelfde noodlot als andere kleine werkjes ondergaan, namsntlijk: zommige zijn, omdat zij te weinig aftrek hadden, tot fcheurpapicr gedoemd ; andere zijn integendeel zoo gretig gewild geweest, dat zij bijna zoi haast aan den man, als in de wereldwaren, welke ook, naar gewoonte, wel voornamentlijk die geene zijn geweest, daar bet minst aangelegen legt. Zommige worden gezogt, nu zij niet te vinden zijn. Hierom, op * a dat  ÏV VOORREDEN. dat ik mijn goede vrienden zoude vermaaken, heb ik tot deeze verzameling bef.ooten. Of 'er mij niet •wel zoo veel fm zuilen haaien en uitlacbchen, ah bedanken, daar heb ik weinig belang in, omdat ik al van overlang ondervonden beb, dat vrienden of tijand :n, aanbidders of bef potters, te maaken Vrij meer van het geval en van het belang afhangt, dan van wqare verdienflen: intusfeben het vermaakt mij ock meer, om aan een mijner vrienden dieast te doen, dan mij het boos worden tn lasteren van een douzijn mijner haat ers fmcrten kan. Egter ik befij opentlijk, dat juist alles wat ik thans opdis voor geen keurftofe is ie houden: misfchien loopt 'er wel een enkeld Stukje onder, dat, indien bet niet reeds in de wereld xvas, 'er nimmer in zoude koomen; doch ik verkies, om als een rechtgeaard vader zijner kinderen geen uitzondering u maaken, en dus de flegtezoo min te ve.rgeeten, als de beste. En op dat ik dit kleifif Werkje met geen bijzondere inhoud der Stoffen of een Register, te veel zoude vergrooten, en dus papier bemorfeben, zie hier Letzer in de Voorreden zelve (boe zuinig ben ik!) reeds aangetekend, wat u, indien gij lust hebt, te kezen (laat. \. Eenige en wel de voornaamfte gedrogten, 4f Genees- en Heelkunde ontluifterende, het be. drieg-  V OIO R REDE Nj v örieglyk momaangezigt onttoogen, Uitgegeeven t'è Leijden, 1761. bij Karel Delphos. 2i/ lang in het licht brengen. En met recht hebben zij mij ook zagtelijk befchimpt, ómdat ik esti ~oé klein Werkje met een opdragt en voorreden had geballast, waarom ik dezelve, en ook de voorre-, de fis van de volgende Stukjes thans agterlctat, ten einde ik, daardoor, die geduchte Mannen eeni* germaa'e overtuig, dat ik mij hun berisping laai welgevallen , ctiaangezien geen mijner anderi Voortbrengfels zoo gelukkig zijn geweest,van aan bun fijne toets geftreeken te worden ,mhfchtenonu dat "er gedagt is , dat 'er aan mij geen verbetê* ren was, het geen egter (het zij met eerbied gezegd) mij zoude vóorkoomen wat te yirtflhki geoordeeld te zijn. (*)' ttt (*) Te recht hebben die onberispelijke Berispe>'3 mij zagtelijk berispt , ik" herhaal het , óm zoo min yetgeeten te worden als de gewigtige , en virvfonderi?igswaarde Anecdote.r«« Czaar Peter den grótten4 ens medegedeeld in de algemeene Vaderlandfche' Letter- oef« * 9  VOORREDEN. a. Heelkundige Waarneeming over een Beenbe- der- oeffenfngerij 4. Deel, no. t2. Mengelwerk, bladz, 512. en 5. D««/, no. 4. Mengelwerk, bladz. 174. en dus tweemaaien : zelfs de laasu maal, zoo wel als de eerfle, met de uitdrukkelijke verzekering „ van een tot nog toe on~ ,, opgetekend geval te zijn". Indien niet de meeste Leezers, inzonderheid welke de eer hebben om de Schrijvers van dat beroemd Werk van zeer nabij te kennen, er genoeg van overtuigd waren, dan zoude ik misfchien meerder zoortgelijke naauwkeurighcden kunnen aantoonen. Intusfchen welke verjlandige, en teffensonpartijdi. ge Beoordeelingm over in V lic'it gegeeva Boeken , door hun Vaderlandfche pen, zoude i& wel kunnen bijbrengen ! waar onder inzonderheid zouden uitmuntten de Beoordeelingen ever de Prsecepca medica van den Hoogl. N. G, Oosterdyk , en over het Vroedkundig Oefenjchoolvan den Hoogl. [. B. Jacobs, welke byden beroemde Mannen ook ■zekerlijk zoo min als ik uit hoogmoed of misachting , maar uit gebrek van een gunflige gelegendheid, tot nog toe verzuimen, om welverdiende dankerkentenis daar voor te betoonen: want te onder/lellen, dat die Heeren , in meer Geleerden, zwijgen en verdragen uit infchikke. lijkheid, of uit mededoogen als voor kinderen of krankzinnigen , zoude zekerlijk niet ligt, dan misfchien van ee.tigen, welke te min eerbied hebben voor naamlooze vit ter s, gelooft worden. Hoe ijverig, en allervriendelijkst weet dat bijzonder ExtraSt van geleerden, in hun 7. D. N. 1. uit de hefchrijving van Leydcn , door van Alphen ,de Hoogleeraaren A. D. van Royeit, en H. D Gaubius, naa hun dood, doorteftrijken over hun verzuim vaneen Collegium Medico ■ practicum in het Cccilie Gasthuis : misfchien hebben beweeze beleefdheden , en gunften aan den Schrij. ver, door de aanzienlijke Famielje van een dier Hee* ren, en bijzondere achting voor dezelve van zijn Nafchrijvers, doen vergeeten , van aantemerken; dat het bovengenoemd Colleg. nimmer in verval is geraakt, dan, omdat men, ( volgens klagten van Stadsdoctoren , en Chirurgijns), het gemeen langs hoe minder kost bewilligen, om van dat allernuttigst Middel gebruik te maaken. Zornmigen, wat minder befchroomd om zig tegen Mannen  VOORREDEN. vii derving , om het Gewrigt des Elleboogs, eindelijk de oorzaak geworden van het afzetten des Arms;aan de Hollandfcbe Maatfcbappijder IVeétenfchappen toegezonden , en door dezelve onwaardig gekeurd, om onder hun Verhandelingen geplaatst te worden. Te Leijden 1765, bij FL Mostert. Bladz. 31. 3. Toetsfieen der Heelmeesters, of oordeelkundig onderzoek wie een zagte of harde Meester is te noe« men. Te Leijden 17'68. bij A. Koster. Bladz. 58. 4. tien van aanzien te verzetten, zouden misfchien de aan. tekening van het bovengenoemd verzuim onkunde, of een kwaadaardiger! trek, noemen; doch wat mij aan* gaat., ik acht, in de befchrijving van Leijden, de aangewreeve fchande voor die twee beroemde Hoogleeraaren, en den toegejuickten roem aan den Heeldrts van den Heer Schrijvers gebrooken been, even waar, en onzijdig mede ge deeld. Eindelijk ik hoop niet, dat men mij verdenkt, ah of ik kier zoude fchertfen , dat zou mij ten hoogjlen fmarten , want met Mannen van dien rang en verdienfte, als de Schrijvers der Vaderlandfche Letteroefeningen , te fpotten, zoude onvergeeflijk zijn. Nog eens, niemand worde zoo boos van mij zulks aantewrijven ; want dan zoude ik misfchien ook boos worden , en die naauwkeiu ige Doeken Inquifiteurs, met alle heur ohderhoorigen, bekend maaken, wanneer het zoude blijken , dat ik wel verre van te fchertfen, integendeel aller emftigst thans handel, en even zoo fchrijf, als ik denk: was ik maar even zoo wei overtuigd van eerbiedig genoeg te zijn, dan van mijn ernst, dan zoude ik vrij minder bedugt zijn, van die groote Mannen misnoegd te hebben, en teffcns ook minder bevreesd, om op nieuw de fmart te gevoelen van haar ontzachchelijken roskam.  vin VOORREDEN. A. Verdediging tegen den Chirurgi'n H.deRingv te Haarlem , wegens het Accident aan de hand zijner Zuster. Te Leijden i 771. bijH. Koster; Bladz. 9$. 5. Advertentie op dé Advertentie van H. dB RiNGainds HaarkmfcheCourant van ijjunij,en in deLeijdfche van 28 Junij, 1771. Te Leijden 1771. bijH. Koster. Bladz. 114. C. Brief aan den Chirurgijn A.BalTfiazaar, raakende desze'fs verfchil met den Chirurgijn H. db Ring, gedagtekend Delft 9. Juttj 1771. enondertekend „ uw onbekende Honbstus". Het fpreeki zonder tong, dat ik geen vader van dien Brief beri; En Honestus,*/c eerlijke vriend van H. de Ring, zal zekerlijk, indien hij nog leeft, niet tenk-joaaden duiden, dat ik denzelven thans heb laat en nadrukken , de-wijl de beantwoording (hoe onvolmaakt misfchien ) daar op volgt: ook zoude bét jammer zijn, dat een zoo fraaije Misfive der ver» geteldheid wier de overgeleverd. Bladz. 118. 7. Beantwoording op den Brief van Honëstus.' Te Leijden 1771. bij H. Koster. Bladz. 1.23. 8. Brief aan de Schrijvers der Nederlan l/c'ie Bibliotheek, gedagtekend Leijden 15 Maart 177 ^ bij H. Koster. Bladz. 157. ' 9. Heelkundige vVaarneeming wegens een ïncon° tinentia Urina, aan het Bataaf"sch Genootjchap der Proefondervindelijke Wijsbeaeerte te Rotterdam  VOORREDEN. is dam toegezonden ; doch niet geplaatst. Te Leijden 1774. bij H. Koster. Bladz-143» 1 o Paralielen of vergelijkingen tusfchen het Antw.' van den Heelarts G- J. van Wy, op de Vraag van het Genooifchap Servandis Civibus „ kunnen wij „ ons overtuigd houden , dat een waaren Kanker „ immer zonder de afzetting tot geneezing is ge„bragt, enz", en tusfchen „ de Verhandeling „ over de Kliergezwellen", in mijn Heelkundige Ziektekunde, Te Leijden 1 Jj^-blj], Meerburg en j, J. Thysens. Bladz-161. 11. Verhindiling over de mogelijkheid om den Kanker te geneezen. Hier zijn maar een klein getal bijzondere Stukjes van gedrukt, doch is te vinden in bet Natuur- Genees- en Huisboudkun» dig Kabinet van]. Voegen van Engelen. Te Leijden 1770. bij j. van T.ffelen en B. O^neuink. Bladz-173. i a.Brief aan den Heer A. le pla,Geneesarts te Leijden. Te Leijden 1780- bij H. Koster. Bladz. ao6. En 13. Verhandeling over de fchuinfche Beenbreuken , en over die met verlies van zelfllandigi heid, voorvallende in het Onderbeen; beneffens een befchrijving en afbeelding van een Werktuig, daar toe dienende. Herdrukt , doch alleen een zeer klein getal van Ecccmplaarev, uit bet boven- ge.  s VOORREDEN. meld Natuur-Genees.en Huishoudkundig Kabinet. 1784. Bladz. au. Wijders het zal mij geneagen Leezer lief zijn, dat, indien gij mijn verkiezing mogt vreemd, en tnisjchien dwaas, noemen, (de ouden zijn dog meer gewoon geklijk te handelen, ten mindften in het oog van waanwijze vlashaarden), mijn klim' mende jaar en, en mijn eigenliefde voor het geen ik heb voortgehragt, wel voornamentlijk 'er mede hefchuldigd worden: mijn eigenliefde voor mijn fiomme en iveerlooze kinderen (ik beken het doed mij van dit middel, ten einde dezelve het langst in beftaan te houden, en misfchien voor vermin' hing te bevreiden, gebruik te maaken. Egter men kan ( het is waar ) mij te gemoed voeren, dat ik eenige kleine verhandelingen, afzonderlijk door mij uitgegeeven, nog heb over geflaagen, en dezelve dus gaarne vergeeten had; als \. een Heelkundige Waarneeming in de Boekzaal van Maart 1767.; 2. een Verhandeling over het beste middel behalven de kunstbewerking , in de beknelde Breuken, te vinden in het Kweekschool der Heel. Genees - Vroedkunde, enz. te Amfleldam van 1771. tot 1773. bij D. Weege; 3. eenige Verhandelingen, te vinden in de Geneeskundige Courant te Amfleldam 1767. bij W. van  VOORREDEN. ju van Esvelü ; en eindelijk de vertaaling mijner In« huldjgings Verhandeling tot Geneesarts, uitgegeeven te Amfleldam 1784. bijJ. B Elwe: waarop tot antwoord ftrekke: 1. dat mijn Inhuldigings Verhandeling ,am geen andere reden in bet licht is, dan om 'er door aan de bekende Academifcbe •wette n te voldoen, waarom zij niet wezentlijk tot mijn u\tg".geeve Stukjes of Werken behoort, en de vertaaling daar van is alleenlijk ge/cbied, om aan eenige Heelartfen, der Latijnfche Taaie onkundig, vermaak te doen; 2. wat de aangetekende Waarneemingen betreft, dezelve zijn te vinden in mijn Verzameling van Heelkundige Waarneemingen , als daar onder behoorende , waarom 4ok de Waarneemingen, een aan de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen , en een aan het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, hadden kunnen overgtflaagen worden, indien ik niet te veel achting voor die Ge: ootfehappen had, om niet gaarne altoos te willen verweeten worden , dat ik hun kiescbbeid niet heb kunnen behaagen; en ten g. ik acht de Verhandeling o^er het beste middel in de beknelde Breuken genoeg bewaard in het Kweekfchool, en de Verhandelingen in de Geneeskundige Courant, niet met mijn naam ondertekend zijnde, verkies ik niet meerder ie bevoorrechten, dan  XII VOORREDEN. dan dat zij daar in met de ondertekening van A. B. te vinden ziin. Eindelijk Taalkundigen , (ik bad waarlijk baast mijn pligt verzuimd, uit vrees, dat reeds mijn Voorreden te lang voas), ik verzoek ootmoedig genaade voor mijn bedreeve Taalfouten: ik belij onbewimpeld, dat ik my niet kan pijnigen , geduld, noch bekwaamheid, bezit ,om dezelve te vermeiden, in een Eeuw, waar in bet Neder • duitsch zoo kiescb en keurlijk wordgeëiscbt, dat de voornaam/Ie Poëten, de lijdzaam(Ie Taalmartelaars, nog plakken verdienen; ik vergenoeg mij al redelyk, indien ik mij zeiven kan ver ft aan, en dan bezit ik zoo veel eigenliefde, dat ik vertrouw ook van een ander ver [laan te worden, of,indien het anders was, dat my ter verontfchuidiging,en tot troost zoude firek^a, dat ik het niet helpen kost, het gien ook voor my maardeeenigfte uitvlugt is, dewijl aan niemand, dan welk op den lyst der Taalkundigen plaat, de vryheid word vergund, cm de Taalfouten op den nek van den, Drukker of Zetter te fcauiven, en om uitkragt van die billyke vryheid de Taalfouten, die hy in de Werken van anderen berispt, en zelf al vittende begaat, onder de Errata te plaatfen. A. BALTHAZAAR.  EENIGE Eh wel de voornaamste GEDR.OGTE N, D E GENEES en HEELKUNDE Onihüjlerende het bedriegelyk Momaangezigt QUttoogen, Dikwerf heeft mij, in mijn eerden leertijd, ten boogden verwonderd, hoe zommige ziektens, het zij uit of inwendige, naa een geruimen tijd hun onderwerpen gefolterd te hebben, en de kunst en vlijt der braaflie Genees en Heelkundigen te leur gefield, eindelijk uit hun legerplaats verjaagd worden door een gemeen, overbekend, en zomtijds lang van te vooren gebruikt, Geneesmiddel. Hoe vaak ziet men een onkundige landlooper, marktmeeder, of kwakzalver, ja een oude berimpelde grootmoeder, (leunende op een prullekramerij van bygeloovigheden en loutere herfenfchimmen, naar uiterlijken fchijn den kundkundigften den loef afdeeken! En dit gebeurende wat eer! wat luider! en onge. meene belooningen erlangen dan de zukentEn wat oneer! ontluidèring! en fchandnaamen ! voor aangewende zorgen worden de over zoodanige ziektens van te vooren gearbeid hebbende Genees of Heelmeederen integendeel "aangewreeven! A Dit  2 GENEES en HEELKUNDIGE Dit is der wereld overgenoeg bekend. Een ijder Genees of Heelmeefter heeft 'er wel ooit eens de proef van gehad. En de zaak oppervlakkig befchouwd fchijnt billijk en r 'chtmaatig. Doch ik meen, ja ik verzeker, door het opdelven der rechte oorzaaken van zulke geneezingen, mijn mcdekunftgenooten te zullen rechtvaardigen; en te toonen, dat het gewrogt riet aan zulk een Geneesmiddel, of aan zoodanige grootfchrcuwende marktfchreuwers, of oude beflèn, of aan wien het wezen mag, is toetefchreiven, maaralleen aaneen blind en onvoorzien geval, in den tijd van het nu aangewend hulpmiddel, of der nu handlangende helden of heldinnen, gebeurende. De oorzaaken der geneezingen van zommige lang geduurd hebbende, en voor alle bekwaame geneesmiddelen hardnekking gebleeven zijnde ziektens, zijn voornamendlijk te vinden: i. in veranderde gefteltenisfen van het lijdend onderwerp,- 2. in roekeiooze ftoutheid of onkunde , agtervolgd van het geluk; en ten 3. in den verborgen aart van het gebrek. Betrekkelijk de veranderde geftelteniflèn in het lijdend onderwerp; men vind zommige ziektens inzonderheid in het vrouwelijk geflagt, welke in zekere tijden ongereeflijk zijn , en naderhand uit zig zeiven geneezen: B V. de vreister ziekte, voor het niet of ongeregeld voortgaan der maandftonden, is veelal ongc-neeflijkj dewijl van deeze na-  MENGELSTOFFEN. 3 natuurbewerking te bevorderen, en in vo'komendheid te brengen , de gdicele geneezing afhangt, en om welke te volvoeren ,de grootfte Gcneesheeren zig veeltijds te vergeefsch afilooven. Inmiddels de wijze Natuur, het ingefchaape vermogen in een ijder lighaam om het gebrekkige te verbeteren, en tot de volmaaktheid te doen geiaaken,zonder welkers behulp noch Genees noch Heelmesfter in de meefte gevallen iels uitregt, red zig zei ven: nament'ijk de meerdere hoeveelheid van bloedftoffe, uit de meerdere volkomendheid tot de volwaffing ontfprooten, leevert een grootere drukking en beweeging op de Baarmoeders vaaten uit, overweldigt haar te llerke toeknijping, waar door- zij eindelijk geopend worden, en de gefleltheden tot het vloei jen der Muandftocden worden volkoomen, en ook de ziektens uit deezen bron ontfprooten verhaten hun onderwerp. Wie dan op dat tijdflip toereiker van geneesmiddelen is, welke zomtijds bij de reeds aangewendde beuzelingen zijn, word de groote Man, hem vlegt men Eerekranfen, en helaas! hij verdient niets: nadien noch hij, noch deeze behulpmiddelen, maar het verklaarde, oorzaak is van het gebeurde. Hoe veele gebreken wijken met het ophouden der Maanftonden ? En weder integendeel hoe veele zijn aan het zelve hun oorfprong verfchuldigd? Het welk alleenlijk voorkomt uit veranderde hoedanigheden , uit die oorzaaken gebooren. A 2 lm-  4 GENEES en HEELKUNDIGE Immers het verminderend vermoogen in de vaffe deelen , om dezelve hoeveelheid van vcgten voort* tebrengen als vooren,thet geen uit kragt van de niet beflaanlijkheid van al het ondermaanfche noodzaakelijk moet volgen, is de waare reeden deezer uitwerking. Derh. veele ziektens , voor oorzaak hebbende het te weinig of te veel vloden der M,iand!ronden, zyn aan derzelver ophouding hun geneezing verfchuldigd, en weder andere, aan de daar uit ontfproo'e hoedanigheden, als B. V. aan de meerdere hoeveelheid van vogten in evenredig, heid tot de vnsce deelen , in het eerft gebooren wordende, hun wezentlijkhcid. Mij heugd „ hue ik, nog een fpreljonge zijn„ de, vergund wierd te zien een Lijdereflè van over ! „"""de 50. jaaren oud, onderhevig ten minlten aan 30. ,, verouderde Zweeren op bijden de feheenen, wel„ ke van verfchillende grootte waren , in den grond „ fpekkig, uitgeevende een dun Ginkend vogt, en „ zoo pijnelijk, dat mij de Lijdereffe verklaarde van „ in 16. jaaren deflraat niet betreed te hebben. Ik „ had de ftoutheid om de Lijdereflè binnen korc ,, volkoome geneezing te belooven, op wat grond ,, laat ik een ijder oordeelen, want ik was toen be* „ zig om de bout Examen der Chirurgie van „ buiten te leeren. Evenwel deeze vrouw benevens „ derzelver man hadden de gekheid, offchoon reeds ,9 eenige der voornaamfle Genees en Heelmeefters „ te  MENGELSTOFFEN. 5 „ te vergeefsch hun krakten hadden gefpUt, mijn te „ ijdel en ongegrond belooven voor waarheid te laa„ ten doorgaan. Ik oefende dan mijn hooggefteigerde we-tenfchap. Mijn handeling beftond in hec opleggen jvan een zalf gemaakt uit Olij, witte „ Wijn, en Z ;iker, (ik weet niet bij wat toeval „ mij in de gedagten gefloopen), en wat gebeurc „ 'er? Naa verloop van 6. weeken trof ik het geluk „ om volkoomen te zeegepraalen. De Lijdereflê „ was geneezen. De roem der daar over te voorea „ gearbeid hebbende kunftenaaren zonk te grond. „ Mijn achting ileeg ten top, en ik waande n ij „ een anderen Hippocrates te zijn. Mij dagt, „ dat de grootfb geleerde voor mij in geleerdheid „ den vlaggen moes:en Orijken, en wat had ik uit„ gevoerd? waarlijk niets." Dus kan een blind geval ons verheffen , en insgelijks ter neder ploffen. De aangroei mijner kenniile in de menfchelijke natuur en ziektekunde deed het mij van agteren zonneklaar begrijpen. De vrou vover de 50, jaaren oud was beroofd geworden van de M aan dito n den; het bloed anderfints gewoon ondaiï te worden, en wel in dit onderwerp met een groote hoeveelheid, bleef nu in het lighaam; en derhalven wierd hier een meerdere hoeveelheid van bloedftoffe uit gebooren. Di zondigende vogten, hier door gewoonre zig een ontlaftplaats bezorg 1 hebbende, en daarom ooivaak van de beltaanlijkheid deezer zweeren, beftonden in A 3 een  6 GENEES en HEELKUNDIGE een bijzondere en wel meeft zuuragtige fcherpte, gelijk doorgaans in zoortgelijke gevallen gefchied, van de wijeftoffe: want het veelvuldig vloeijen der Maanftonden , en het hier uit ontfproote verlies van de vereifchte hoeveelheid dervogtcn, is oorzaak van zwakheid,en van het verminderd vermoogen der vafte deelen ter uitvoeringe der natuurlijke bewerkingen; en derh. de Maag, Darmen, en de overige vafte deelen zijn onmagtig, om uit de ingenoome voet* felen, niet een zuur, zout, enz., maar een gelijkmsatig, en van een zagten zeep en balfemagtigen aart zijnde vogt, zaamenteftellen, waar toe het niet aanwezig zijn der vereifchte hoedanigheid der tot de verteringe der fpijzen dienende vogten, uit dezelve reede voortvloejende, mede rijkelijk het haare toebrengen. De ingenome voetfelen behouden dan hun eigen aart, en brengen zoortgelijke hoedanigheden in onze vogten , en wel meelt in de wijeftoffe, naadien de bloedbollen, meerder bewerking der vafte deelen ondergaan hebbende, meerder tot de vereifchte hoedanigheid zijn gevorderd. Dus worden 'er zuure of verzuurende voetfelen, (als bij mijn Lijderesfe), meest gebruikt, zoo zal 'er een zuuragtige fcherpte uit gebooren worden. Nu de grootere hoeveelheid van bloedftoffe in dit onderwerp heeft i. alle de natuurlijke bewerkingen van tijt tot tijt volkoomencr gemaakt; de Maag en Darmen hebben een betere Gijl uit dezelfde ingenoome voet-  MENGELSTOFFEN. ? voetfelen kunnen voortbrengen; de meerdere werking en tegenwerking der vaste en vloeibaare deelen hebben uit het zelve een grootere menigre van bloedbollen in evenredigheid van de wijabollen bewerkt ; en het affcheiden , en uitloozen van het onnutte is beter uitgewerkt; en 2. de groote meenigte van bloedbollen hebben, door haar zagten zeep ea balfemagtigen aart, de zuure fcherpe wijebollen als omvangen, en door een eigen tegengift te onderge» bragt. En bij gevolg de oorzaaken der befbanlijkheid deezer zweeren, zig allengskens opruimende, blijkt het van zelve, dat niet ik, maar het verklaarde, de wijze en zomtijds wonderwerkende Natuur , eeniglijk de meeftereftè is geweefl der gevolgde geneezing. Hoe opgevuld, indien naukeurig onderzoek wierd gedaan, zou men de wereld met evengelijke gevallen bevinden ! Maar al verder ter befchouwinga der 2. oorzaak. Dikwerf ziet men een overgroote roekeloosheid, of ten uiterfte domme onwetendheid , van het geluk agtervolgen , het geen niemand der Genees of Heelkunde eenigfints kundig zal in twijfel trekken. Niet lang geleeden of mij wicrd verhaald, ja voor een wonder opgegeeven, dat een reeds veretterde Venusbuil was verdweenen door het inwendig o-ebruik van de Mercurius fublimatus corrofivus. Wat roekelooze of ten uiterfte onkundige handelwijze ! Welk rechtfchanpe Geneesheer, indien A 4 eenig-  8 GENEES en HEELKUNDIGE eenigfints menfchenlievendheid hem bezielde, om niet voorvveetende zig zeiven aan IVlenfchen Moorderij fchu'dig te maaken zoude zulks durven denken, veel meerder uitvoeren ? Hier Wierd het ongezonde, en door eigen kracht der Natuur reeds afge/cheidene, en ter uitwerping gereed gemaakte, den uitgang betwift. Dien vijand (om zoo te fpreeken) moeit te rug, en gelegendheid gegeeven worden , om andere en voornaamer vertrekken van het kunftrijk gebouw des menfchen lighaam, als de Lever, Long, enz. aanteranden, en het zelve geheel te verdelgen. Edoch is de trouwe wagtereflè de Natuur vermoogender , ontzegt zij denzei ven een fchuilplaars, en dwingt hem, om door de een of andere uitgang, als door het zweet, de pis, of door de ontlastwegen der groove uitwerpfelen, enz. zig op te ruimen, dan word het gevallige gebeurde als een wonderwerk uitgekreeten; daar integendeel in een land, daar billijke wetten bloeijen, en der irwoonderen welftant in allen opzigten betragt word, de pligtigen aan zulke wandaaden voorbeeldelijk behoorden geftraft te worden, zoo wel hetzelve voorkoomende uit onkunde, nadien de gelegendheid om te leeren niet geheim is, dan met een genoegzaam voorweeten om winil of roem. Welk laatfte helaas ! te veel in onze Eeuw in zwang gaat, inzonderheid onder de vreemde Pcchhanfen, een onwaardigen hoop, die zomtijds om begaane misdaaden, of klaarlijk getoonde onkunde^ bui-  MENGELSTOFFEN. 9 buiten ftaat geraakt om de kost te winnen , zijn eigen landftreek ontzegt zijnde, of verlasten heb» bende, zig naar onze gezeegende Nederlanden begeeft, aldaar voor het oor der volkeren een groot aantal bedreve wonderwerken , die zomtijds onderzogt zijnde loutere onwaarheden zijn, uitbazuint^ en ter oorzaak deezer aanhoorderen ligtgeloovigheid, geloof en vertrouwen vormt. Ondertuifchen dat ror. bedient zig veeltijds van fehelmsachtige bedriegerijen; en indien het al iets uitregt, geneest het den eiendigen in fchijn, dat is voor het tegenwoordige, en in waarheid, dat is in het toekoomende, maakt het denzelven veel erg2r, voor welke bedrijven het denzelven nog allergevoeligst den goudbeurs ligt. Hoe is het moogelijk! daar zoo veele ondervindingen , als onwrnakbaare bewijzen, daar van de waarheid beveiligen, dat zoortgelijken geen betere paar, len worden gefteltf Insgelijk ftaat mij nog te vooren , „ dat ik ee„ nige jaaren rugwaards als Heelmeester behandel. „ de een oude vrouw, met verfcheidelang geduurd „ hebbende z.vecren op de fcheenen. De L jde„ reflè had een zeer kwaadfappig lighaam, e i de „ zweeren gaven dagelijks een groote hoeveelheid „ dun ftinkend vógt uit , des ik de onderhoudende „ behandelwijze best noodig oordeelde, temeer, „ nadien de kwaadfappigheid te groot en te verouderd , en het vermoogen der Lijdersfe tot denodi-. AS „ ge-  io GENEES en HEELKUNDIGE „ ge koste te gering was, om de volkoome ge„ neezirg te beproeven. Edoch een wat min vrees„ agtiger Heelmeeder gaf voor deeze Lijderde te „ gereezen hem weinig moeite te zullen zijn , en ,, hoe nadrukkelijk ik verzekerde het zelve te kun„ nendoen, indien het vreezen voor erger, dan het ,, tegenwoordig gebrek , ja voor de dood , mij ,, niet belette , niets mogt helpen, ik wierd be„ dankt en de groote Kunltenaaar ging aan het „ werk. De Lijdertfle wierd geneezen , en ik „ wierd genoegzaam met vingeren in de buurt na„ geweezen, en voor een dommerik uitgejouwt. „ Doch niet lang naa de volbragte geneezing of de „ vrouw wierd van tijd tot tijd zieker, de fcherpevog„ ten, gewoon door de gezegde zweeren ontlast „ te worden , en nu met geweld tegen en bin„ nen gehouden , zetten zig needer op de Long, „ deeden denzelven veretteren, en omtrend 8. wee,, ken naa de volbragte geneezing ftierf de Lijde„ rede aan de Teei ing1'. Indien dat geneezen hiet, is mtnfchen moorden bij mij maar korswil. Nog een ander voorval fchiet mij heden te binnen ^ „ eenijderzalnog genoeg bewud zijn van den roem „ eens Amfteldamfchen Kuiper in het geneezen der „ verouderde zweeren aan de onderde ledemaaten. „ De menigvuldige ondervindigen van de door hem „ gezondge maak ten, alvoorens van de braaffle Ge„ nees en Heelmeeders verlaaten zijnde, wierden » op  MENGELSTOFFEN- li op wieken van de Faam genoegzaam van het een „ tot het ander gewest gedraagen. In dien tijd, „ had ik onder mijn bezorging een diergelijken „ Lijder. Een ijder is dog het gemeen zeggen, „ en waarlijk een natuurlijke drift, wil gaarne genee„ zen worden. Mijn Lijder fpoeide dan in der ijl „ naar Amftels ftroomen, en gaf zig in handen van „ dien hooggeroemden Esculaap. Naa omtrent io weeken verftreeken waren kwam dezelve als in volle zeegenpraal over zijn erlangde geneezing, ,, roemende en prijzende zijn laatften Geneesheer, „ terug; hij liet mij zijngeneeze been befchouwen, „ en waarlijk hij was volkoomen herfteld. Mij was ,, gelegendheid vergund, om hem van tijt tot tijc te „ fpreeken, en ik twijfelde aan de duurzaamheid „ deezer geneezing, of ik ftelde vaflr, hij zoude ,, voor het herftelde veel erger in de plaats verkrij„ gen: nadien het omtrent het zelfde geval was, „ als het zoo even gemelde. Des ik hem geduu„ rig naar den toeftand van zijn been vroeg, 't „ welk hij altoos mee zeer wel te zijn beantwoorde, „ tot hij eindelijk , zekerlijk als blijken zal door „ hooge nood geperft, mij huilende van droefheid, „ en vloekende van kwadaardigheid op zijn eerfr. „ zoo hooggeroemden Meefter, zijn been in „ een jammerlijken weiland zijnde ontblootte. Ik „ vond in het zelve, op de plaats der oude zweer, „ welke omtrent de grootte beflaagen had van een „ gulden, nu een andere zoo groot, dat ik tijc ,, mij-  ia GENEES en HEELKUNDIGE „ mijn geheele hand en vingeren derzelver uit,, gedrekthtid niet kófl bedekken. Het geheel been „ was aangedaan met ondeking; de grond van de „ zweer was verdorven, en dezelve gaf een over„ vloed van dunne fti'rikende vogten uit, waarbij ,, gevoegd waren nog veele andere en nieuwe zoor:„ gelijkei zweeren. De Lijder verzogt mij op het „ ernd;g GENEES ek HEELKUNDIGE deelen. Of zouden die uitvloeifelen ook de gantfche Êuflèhpnruimte van den geneezer tot den üjJer begaan , en zoodanig onderling aan den anderen verknogc zijn, dat, als zij aan de zijde van den geneezer wierden aangedaan, de aandoening aan de zijde Van den lijder wierd overgedraagen , even als in een ftok of lat, of eenig ander valt wezen, alwaar de beweeging yan het een einde, ter oorzaake van den valteren zaamenhang der zaamenftellende deelen^ ?vprd medegedeeld aan het ander? Het komt mij, bepeyenj. alle gezonde verftanden (zoo ik geloof) on-? mpgelijkenhoogflbelachchelijkvoor. Nogthanseenige gemeende ofvalfche ondervindingen brengen hetzelve bij zommige nog het grootfte gezach aan. Ik zelve heb lang met het voordeeligfl gevoelen daar voop feezield geweeft , meenende eenige onwraakbare fcjewijzep daar van omtrent zommige wonden en zweeren ondervonden te hebben. Ik heb dikwils §e fchnkkelijkfte tandpijn geneezen, door den lijder bloed te laaten zuigen uit de pijnelijke kies, pp dan met hetzelve, al? gemeld is, te werk te gaan. Edoch naderhand bevindende, dat zommige wonden pn zweeren,, alleen met drooge dqeken verbonden ?jnde * gelijk deeze geneeswijze ook vereifcht, gqo gqed en zoo fpoedi'g, als op die geneestrant ? geneezen wierden; den lijder van de tandpijn wierd gntheft door eenig bloed uit de pijnelijke kies te IHlSfn? zonder verder iets te doen. waar van een ij der  MENG E-L S T O F F E N. a3 ijcter Genees en Heelmeefter een genoezaame reden begrijpt; wierd ik genoodzaakt mijn dwaaling te erkennen, zijnde het gebeurde aan andere oorzaaken, en wel meelt aan de uitwerkingen der wijze Natuur, of uic aart van de zaak, zonder deeze Prullerij vol* ge nde, toetefchreiven. Daar komt een oude Totebel ten tooneel, die belooft de kinderbreuken te zullen geneezen, en haar kunllgeheim beftaat hier in : zij legt de een of andere plei(ter,waar aan zij een verbaazende kragt toefchrijfc, op de ingebragce Breuk; laat dezelve 3. of 4. dagen leggen, neemt ze dan weg, maakt een gat in een boom , en fluit de pleifter , met een tngeflaagen prop er op, wel vaftin het gat; belaft de kinderen een half of een heel jaar lang, naar de grootte van de Breuk, of den tyd , welk dezelve geduurd heeft, wel goed te zwagtelen ; en dat, agtervolgens haar wijs voorfchrifc , volbragt zijnde, zal de Breuk geneezen zijn. Wie moet niet lachchen om zulke dwaasheden 9 Honderde kinderen worden immers door het zwagtelen of het draagen van een goeden Breukband zonder iets anders te doen , van hun Breuken ontheft: want het geduurig inhouden van dezelve , en de daar uic ontfproote gelegendheid , dat de uitgefpanne en verflapte deelen zig weder in hun veerkragc herftellen, is eeniglijk oorzaak der geneezing, B 4 We-  S4 GENEES en HEELKUNDIGE Weder een ander, een vatzige verwaande Herbergier of Waard, niet weetende wat met zyn leegtijd uitteregten , bemoeit zig met de Koorts afteleezen 5 hij vraagt den aan de Kooits ziek zijode , hoe dikwerf zij dezelve gehad hebben ; hier op verzeekerd hij hun dezelve nog zoo dikwils te hebben , en dan te zullea geneezen zyn. Zommigen fnijden het getal der Koortien op een houtje, verbranden hetzelve, en dus ook tegelijk de Koorts. Anderen prevelen eenige woorden binnends monds , welke zij zelve niet verftaan , een bijzondere kragt om de Koortfen te doen vlugten aan dezelve toefchrijven. Wie kan doch 3an zulke beuzelingen geloof flaan ? Evenwel daar zijn oadervindingen van , en geen wonder ! het is overgenoeg bekend , dat des inbeelding* kragt in ligcgeloovige menfchen, zoo in het geneezen, als in het voortbrengen van eenige ziektens, zomtijds wondeien kan uitregcen. Mij is het volgende geval gebeurd te zijn verzekerd : een ijder zal nog genoeg weeten te fpreeken van den alom berugten Docïer Ludeman. „ Bij deezen kwam een gemeen Ambagtsgaft uit „ nieuwsgierigheid naar zijn toekomende ncod„ lottigheden onderzoek doen. Onder andere f, voorzeggingen verzekerde hem deeze waarzeg. „ ger, dac hij, eer een jaar verftreeken was, zou„ den fterven. Deeze door Lbdeman den dood »i vocfr-  MENGELSTOFFEN. 35 „ voorfpeld zijnde , verhaalde zijn toekoomend „ flerven aan zijn medemakkers, welke met hem „ aan het zelve geloof weigerde, en met ongeduld „ verlangden naar het verftreeken zijn van dien be„ paalden tijd. Eindelijk de tijd was hier, naar Lu,, demaiss uitrekening den laatften dagh zijns lee- vens, Egter hij was volkoomen gezond; des hij de „ voorzegging befpotte; en hij gong verzeld met zijn medemakkers naar zijn Propheet, met oog5, merk om hem de valsheid van zijn Prophecy onder s, het oog te brengen. Maar Lüdeman, die „ vos, fpreekt hem met een bars gelaat, en don„ derende woorden, in diervoegen aan, weiman ik „ beb niet misl gij fier ft daar gij ftaat; gaat „ ras naar buis; of de dood Qk verzeeker het u~) „ zal u al wandelende overvallen. De Man „ begint te beeven, en te fchudden van vrees; hij „ gaat naar huis; begeeft zig te bedde, in vafte 5, verbeelding van zijn kort naderend einde,- en „ eer de dagh voorbij was betaalde hij natuur den „ tol." En dus wierd het voorzegde van den Waar. zegger echt bevonden. O fchroomehjke en godvergeete daad in Lüdeman! En allerbeklaagelijkfte verbeelding! in dat dat onnozel fchepfel! Wie durft dog ftellen, een fterfehjk menfch vermoogende te zijn het nette fterfuur te bepaalen ? En wie zal dan twijfeB § len,  ao* GENEES en HEELKUNDIGS len, of eeniglijk de inbeelding heeft hier oorzaak geweeft van het gebeurde. Eindelijk kan ik niet onaangeroerd laaten het zoo belachchelijk en gewaand vermoogen in de zevende zoons, om zekere gebreken, bekend onder den naam van Koningszeer, door middel van aanraaking met de handen, en het uitfpreeken van zegeningen, te geneezen. Wie is vermoogende bewijzen deezer magt met eenigen grond voor den dagh te brengen ? de meenigvuldige ondervindingen roept de wereld. Het is waar zij kriek van dezelve, maar van gewaande of verbeelde. De veranderde geftejtenisfen , of de zomtijds wonderwerkende Natuur, zijn hier al weder eeniglijk de waare oorzaaken ; terwijl men verkeerdelijk het uitgewrogten aan die grillen, op gelijke wijzo als van de Sympathie gezegt is, toefchreift. Daar zijn immers zeker zoort van gebreken, als B. V. De Beenvreeters, Kliergezwellen in de kinderen, zeere hoofden, enz. welke tegenwoordig alle, benevens nog veele gebreken op den rol van het Koningszeer ftaan, daar alvorens niets voor het zelve wierd gegroet, dan de verharde Klieren om denhals, welke, zeg ik, een zekere hoogte van tijd vereifchen; al wat men doet, het is te vergeefsch, tot die tijd daar is, en dan geneezen veele doorgaans uit zig zeiven. Een  MENGELSTOFFEN. %7 Een aardige en niet min liftige wet is bij dia Koningszeers geneezeren in gebruik. Zij fpellen hun lijderen op den mouw, dat haare gebreken zoo lang naa als voor moeten duuren. Des hebben zij tijd. Red zig nu onderwijl de Natuur, dan is haar zegening van kragt. En fterft de lijder voor het ver fchijoen van den bepaalden tijd, wie kan het helpen? het fpijt die bevoorrechte menfchen : zij hadden zekerlijk het kwaad te boovengekoomen, had de dood hun geen paaien geftelt. Dus reutelen die dwaazen. Nog al meer, zij belaften hun lijderen, om wel vaftelijk op de goede uitwerking van haar gekheid te vertrouwen : want zonder vooraf en ftandvaftig geloof ftellen zij haar wonderwerk van geen kragt. Insgelijks verbieden zij hun, van onder den tijd. haarer geneesoefening geen dooden te zien, of in het gczelfchap van bruiden zig te laaten vinden, en meer diergelijke gekheden. Hebben zij nu niet gelooft, of tegen een van haar geboden gezondigd, wel dan is hetgeen wonder! dat zij ook niet geneezen zijn, het is hun eigen fchuld, en dus bij ven deeze bij de meeften, hoe het ook uitvalt, dezelfde wondermannen. Doch wie begaaft met een gezond oordeel kan eenige gunftige gevoelens voor deeze geneeswijze bezitten? Zoude een oneindig en allerverftandigft Opperwezen, onderfteld zijnde het eenige menfchen tot zulke uitvoe. ringen verkooren hadde, (want zeekerlijk dit vermgogen zoude booyennatuwrlijk en goddelijk zijn) ssijn  a8 GENEES en HEELKUNDIGE zijn wil en welbehaagen regelen aan diergelijke befchreve dwaasheden 9 Neen. Derhalven het is gekheid, alleen bij de gekken uit gekheid gebooren. Ik heb eenige ondervindingen aangaande dit wonderwerk moogen erlangen, welke medetedeeien, zekerlijk mijn lezeren niet zal mishaagen. „ Een kind , zijnde een jongetje van omtrent „ 6. jaaren oud, had verfchülende fiftelagtige ver„ zweeringe op de borft, om welke te geneezen ik „ als Heelmeefler verzogt wierd. Ik opende eenige „ derzelven, welke wel haaft genaazen. Maar nog ,, eene ontdekte zig in het vervolg, met welke ik „ naar de kunft denzelfden weg moert inflaan; „ en alvorens mij dit toeteflaan, waren des-elfs „ ouders geneigd, om eenen tweeden Heelmec;,er „ daarbij te roepen, waar in ik bewilligdeen daar „ toe wierd verkoozen de kundige Heelmeefler „ J. H. Myeraan. Deeze was met mij van „ een zelfde gevoelen. Edog het was den ouderen „ nog niet genoeg; men moeft bij den Hoogleeraar „ B. S. Albinus het laatfte oordeel haaien, het »» weIk volbragc wierd. En zijn Hooggeleerdheid „ bcfloot, gelijk het ook wezentlijk was, deKunfl„ bewerking hoognoodig, en geen uitftel te kun, „ nen lijden. De tijd om zulks te verrigten wierd „ dan beftemt; doch het zij verre zulks volbragt „wierd, het gebrek was Koningszeer geworden, „ wij, wierden bedankt, en de lijder overgegeeven s, aan  MENGELSTOFFEN. 39 „ aan zoodanig een wonderman, een lompe boer, „ die ik niet geloof dat leezen of fchrijven kon, „ hoewel het komt er niet op aan, naadien men „ voorgeeft deeze lieden hun vermoogen te be„ zitten uit voorrecht van geboorte. Deeze dan „ zegende dien jongeling, en zegende hem zoo lang, tot dat hij gantfch uitgemagerd zijnde, door het overvloedig verlies van vogten, de geeft 9, gaf; daar hij anders door de Konftbewerking „ binnen kort zoude herfteld geweeft hebben." O ! onbezonne en ten uiterfte nadeelige handelwijze! „ Een ander lijder, een zoontje van een melkboer, was in verfchillende deelen, inzonderheid aan de beenderen der voorarm, en het gewrigt s, van de knie, onderhevig aan kwaadaardige Been„ vreeters. Al het gunt, het welk de Genees„ heer en ik in het werk Helden, was vergeefsch. „ Eindelijk het wierd ook Koningszeer, en dus niet van onze zaak; de zevende zoon moeft zijn , wonderwerk verrigten. Hij volvoerde het, maar „ met wat gevolg ? de jonge wierd van erger tot „ erger, tot dat hij eindelijk genooddwangt was „ op krukken te fpringen, en eenigen tijd daarnaa ?, het leeven bij infchooc: het eenigfte, welk hij „ heeft uitgeregc, beftond in den boer zijn vleesch, „ fpek , en oud bier, braaf verminderd te hebben, „ alzoo hij geduurig bij zijn bezoek , hec welk hij „ daarom wel eens te meer verrigtte, weergadeloos » ont-  3© GENEES en HEELKUNDIGE ,> onthaald wierd, edoch op het laatlt zou de hooi- Ü vurk zijn banket geweeft hebben." Nog een 3. ondervinding zal ik tot flot hier bij- voegen: „ een redelijk bejaarde Vrijlter was met „ een verouderde , dog niet ongeneeslijke zweer aan den enkel onder mijn behandeling. Ik vor- H derde wel in de. geneezing, dog langzaam, waarom mijn lijderefiè verdrietig geworden zijnde,- „ en in denkbeeld van Koningszeer te hebben ge- „ bragt, mij verliet en elders trooft zogt. Zij liet j, zig door een zeker iemand, befaamd in het ken- „ nen deezer gebreken, onderzoeken, en dezelve' j, hong zijn zegel aan haar ingeboezemd denk* „ beeld: des moeit zij de zevende zoons geneezing „ ondergaan.. Het gefchiede, maar te vergeefseh, en zij verzogt mijn hulp op nieuws. Ik volgde „ haar verzoek, en genas haar eindelijk." Zoo dat mijn handelwijze als een eerflgeboore zoon verre die van een levende, in dit geval, overtrof; Zie daar Leezers mijn voorgenoomen taak a'fgefponnem Ik8weet Wel, ik zal weinig üitgeregc hebben in het verbeteren der zeden in deezen. De wereld is te vol opgepropt met vooroordeelen. En' misfchien zal de grootheid en het gezach van den maaker te gering zijn. Het zal den moriaan gewasfen zijn, en ofij en tijd verfpild. Edog geduld, regt ik niets uit, ik heb het nogchans gezegt, en wel tot een bijzonder, en goed EINDE-  9» HEELKUNDIGE WAARNEËMïNó OVER. EEN BEEN-BEDERVING, om het gewrigt des elleboogs, eindelijk de oorzaak geworden van het afzetten des arms. ü^f'emo mortaïium omnibus horis fapit; „ nie„ mand der ftervelingen is ter aller uuren wijs"'. Dat ij der mensch, hoe geleerd, voorzigtig, en oneenzijdig hij is, en in zijn beoordeeling, en in zijn handelingen, het dwaalen onderhevg is, is een waarheid zoo algemeen aangenoomen, dat zij geen bewijs vordert. Een edelmoedig en waarheid beminnend voorwerp fchaamt zig nimmer, om zijn dwaaling te erkennen, edoch hij houd zig ook teffens nooit vernoegd, voor aleer dezelve hem grondig is beweezen. Dan, ik zond 13. September, 1765. deeze navolgende heelkundige waar nee* _ tning, aan de Hollandfcbe maatfehappij der weetenfehappen, mij verbeeldende, dat dezelve, ten  ga GENEËS en HEELKUNDIGS algemeen nut, een plaats verdiende onder haaf verhandelingen. Edoch gemelde Maatfehappij liet mij, door haar weleds.fecretaris, den wel eerwaarden Heere C. C. H. van der Aa , 23* Oétober, haar van 'c mijne verfchillend gevoelen boodfehapnen: namentlijk, dat kaars oordeels, mijn waarneeming niet zoo veel nieuws of zonderlings inhield, om gevoeglijk onder haar verhandelingen geplaatfl te worden i waarom Ik dezelve terug verzogt, en ook ras bekwam, offchoon ik het wel zoo gevoeglijk en welleevend had gekeurd , dat ik dezelve niet had behoeven te rug te verzoeken, maarzij met de bood' fchap mij te gelijk was bezorgd geweeft: nadien ik der Maatfehappij dezelve om geen ander inzlgf had toegezonden, dan om 'er gebruik van te maaken onder haar verhandelingen, en zij dus geen verder recht daar over bezat. Hier uit volgt nu, dat, indien het gebeurde dvvaaling tot oorzaak heeft, of ik in het toezenden, of de Maatfehappij in het te rug zenden, niet wijs is geweeft. Wat de Maatfehappij aangaat, deeze heeft enkel gezegt, dat zij niet zoo veel nieuws of zonderlings in mijn waameëming vond, om dezelve onder haar verhandelingen te plaat'fen; en wat mij aangaat, ik zal trag-* ten, om (alfchoon ik gedwaald hadde) ten minften te toonen, dat ik niet zonder reeden over mijn Waameeming dus geoordeeld heb, en wijders dezelve liever ter beoordeling aan de gantfche wereld overgeeven , dan met het vonnis der Maatfehappij  MENGELSTOFFEN. 33 pij te vreeden zijn, nadien deeze, zoo min als ik, voor een beflisfend rechter te achten is. Of het de Maatfehappij fmart, dat zij, door aan mijn verzoek te voldoen, mij niet heeft kannen vermaaken, gelijk haar wel eds. fecretaris mij een compliment maakte, daaromtrent ben ik onverfchillig. En, dat ik haar hun openhartigheid zoude ten goeden duiden , ftrekke tot antwoord: dat zij zekerlijk meerder recht zoude gehad hebben van daar op te vertrouwen , indien zij mij overtuigd had, dat haar oordeel over mijn waarneeming naar waardij geveld was. Wijders, dat de Maatfehappij mij nogthans bedankt voor de eere, door het zenden mijner waarneeming haar aangedaan, dat fchijnt wel fpotten: want acht zij mijn waarneeming niet waardig, dan heeft dezelve, het zij verre van haar vereerd te hebben, haar enkel moeite aangebragt. Evenwel wil het de Maatfehappij zig tot eer reke. nen, het is tot hun dienlt geweeil; edoch ik zal vrij veel van befluic moeten veranderen, indien de Maatfehappij gelegendheid zal verkreigen, om mij over zulks diergelijks weder hun dankbaarheid te betuigen. Het vonnis der Maatfchppij over mijn waarneeming is mij jeilt niet verwonderlijk voorgekomen: want , toen het der wereld bekend was geworden, dat defraaije waarneeming oyer een flagader-breuk in de gr oo te flagader, door Eduard. Sandifort, M. D. van de Hollandfche Maatfehappij C niet  34 GENEES en HEELKUNDIGE niet zoo zeldzaam of nuttig gekeurd was, om hunne verhandelingen daar mede te vergrooten, toen, zeg ik, had ik geen voordeeliger lot voor mijn •waarneeming te wagten. Maar nu ter zaak, en eerft mijn waarneeming, zonder eenige de minde verandering, dan mogelijk (naar mijn belle geweeten) eenige verbetering der Taalfouten, der wereld voorgedraagen. „ i. Oftob. 1763. wierd ik geroepen bij A. „ Noest, een jong gehuwd man, van even ai. „ jaaren oud, onderhevig aan een ettergezwel, „ even beneden den elleboogs-bult, ter grootte van „ een hoendereij, het geen ik aanflonds, volgens „ mijn gewoonte, naar zijn gantfche uitgeflrekheid „ heb geopend. Den volgenden dagh ontdekte ik „ een boezem 3. dwerfche vingeren lang, op en ,, onderwaards het opgefneede ettergezwel zig uit„ (trekkende, welken ik dienzelvden dagh insgelijks „ heb geopend. Daar groeide uit de wond een groo» te hoeveelheid fpongieus vleefch, het geen ik „ egter gemakkelijk genoeg met drooge bijtmiddelen „ heb overwonnen: en ik heb binnen kort een vlak}> ke en zuivere zweer gemaakt. In den grond „ der zweer ondekte ik naa eenige dagen een „ nauwen boezem, dien ik met het tentijzer ge- waar wierd naar het gewrigt te loopen, doch „ ik ontdekte geen ontblooting van het been. Uit „ deezen boezem ontlafte zig zomtijds een (lijmerig „ geelagtig vogt, zonder de minlte aanduiding » van  MENGELSTOFFEN. 35 ,9 van bederf, waarom ik meende, dat deeze boezem „ of om of in het gewrigt liep, en dat dit geel „ fllijmerig vogt of was het waare Utswater, of het „ vogt uit de flijmklieren tufichen de banden en „ peezen om de geledingen. Ik heb deeze lekking „ fchielijk genoeg gefluit, en den gemelden boezem „ doen fluiten, door eenige dagen naa den anderen „ intefpuiten een verfterkende , zuiverende, bal„ femagtige infpuiting. Edoch het duurde niet 5, lang: want, de zweer bijnadigtzijnde, ontdek„ te zig op nieuws de voorfchreeve lekking; ,, het gewrigt van den elleboog, het geen wel ee„ nigfints dikker en onbeweeglijker was dannatuur„ lijk,zette zig nu van tijd tot tijd meer uit; wierd „ ftijver en pijnelijker; en onaangezien dit alles be„ gaf zig de Lijder, zijnde een man van geen mid„ delen, tot zijn gewoonen arbeid, herpaffement* „ weeven. De nieuwe verfcheining der lekking, en de „ toeneemende dikte en onbeweegbaarheid van het „ gewrigt, deeden mij een beenbederving, of ten „ minden der Hts omgaande banden, vreezen, te „ meer omdat de Lijder mij verhaalde,, nauwkeurig en ftijf op, om mogelijk nog andere », boezems te ontdekken. „ 6. April ontdekten wij een boezem uit het bo. „ ventte van den evengemelden , dwerfch agter, waards om den arra loopende , ter lengte van 4. dwerfche vingeren, en wel bijaa zoo dik van „ zelfftandigheid om door te mijden, dien, wij be,, vonden hebbende , dac het door te fnijdene, „ geen fpiervleefch, maar alleenlijk een ontiard en „ uitgefpat wezen was, 2. dagen daar naa geopend ,, hebben, en de doorgefneedezelfftandigheid even* „ eens bevonden als van den eerftgemelden. „ 12. April ontdekte zig een boezem in een uit„ gefpat en ontaard wezen, tuflchen het elle- en,, fpeekbeen, van den elleboog agterwaards ter lengte , van 4. dwerfche vingeren nederwaards gaande, „ dien wij den volgenden dagh, in tegenwoordig„ heid van den geneesheer A. van Puebeek^ C 3 „op  38 GENEES en HEELKUNDIGE opgefnceden hebben , en bijden de onderarms M beenderen onbloot, en met beenbederving aan* „ gedaan bevonden. Van dien tijd af heeft gemelde Geneesheer met ons deel genomen in de verdere „ behandeling. „ Nu hadden wij een groote en overal wijd open „ zijnde zweer, doch van het lelijkfte aanzien ten opzigt der uitgefpatte en ontaarde zelfilandigheid, die zig overal liet zien, offchoon zij reeds, en „ door het oplhijden der boezems, en door het aan„ houdend gebruik van drooge bijtmiddelen, veel „ verminderd was. Dat uitgefpat en ontaard we* „ zen, welkers hoeveelheid genoeg uic het verklaar„ de is te begrijpen, fcheen te befhan uit verfchei„ de op den ander leggende plaaten, cuflchen de„ welke dagelijks nieuwe boezemjes, hier en daar „ loopende, ontdekt wierden. „ 24. April ontdekten wij de knokken van het „ elle- en fpeekbeen volkomen los uit haar gele„ ding, en met beenbederving aangedaan. Hoe ,, meer wij door het aanhoudend opvullen, verwijde„ ren, en het weg laaten bijeen van het uitgefpat „ wezen, tot den grond van het gebrek naderden, ,, hoe grooter beenbederving wij en aan het elle„ en fpeekbeen, en aan het onderfte hoofd van het „ opperarmbeen, ook teffens ontdekcen. „ Een ij der zal zekerlijk toeltemmen, dat wij „ thans groote reden hadden, om tot het afzetten „ des arms te befluken; doch de groote zwakheid „ des  MENGELSTOFFEN. 39 „ des Lijders, door de pijn en het groot verlies „ van vogten veroorzaakt, en waarom hij dagelijks, „ behalven andere zomtijds te paskoomende genees„ middelen , een kruiderwijn gebruikte uit de „ cortex, peruv. en de rheum , met wittte wijn ,, getrokken, deeden ons]daar van afzien, temeer, „ nadien wij niet alleen vreesden voor een opper„ vlakkige beenbederving, maar voor een waare „ beenvreeter, en mogelijk algemeene kwaadfap„ pigheid des Lijders. „ Wij bleeven dan bij het zelfde geneezings oog,, merk, namentlijk : om verder de uitgefpatte en „ ontaarde zelfllandigheid te verteeren, bleeven „ wij het van ons altoos gebruikt bijtmiddel uit „ gelijke deelen mercur. praecip. r. en alum. „ ufi. aanwenden, en op het bloot geraakt zijnde, „ en bedorve been, ftrooiden wij de pulv. gumm. „ aloës. Daar bleef ons tot nog toe. een kleine fcha„ duwe van hoop overig, namentlijk: dat moge,, lijk, alfchoon 'er een groot gedeelte van het be* „ dorve been affcheide , de geneezing door een „ weeragtige te zamengroeijing der beenderen, ,, even als in de beenbreuken, nog zoude volgen. „ Maar integendeel alles wierd van erger tot erger; „ en de Lijder wierd zoo kragteloos, dat wij met „ de bijtmiddelen, offchoon van de uiterfte noot„ zakelijkheid , rn.oeft.en ophouden. Wij verbonden het gebrek dan maar dagelijks met droog C 4 -> Pluk-  4o GENEES en HEELKUNDIGE „ plukfeï, en lieten hem aanhoudend de voor„ fchreeve kruiderwijn gebruiken, beneffens een „ gepafte Leevensmanier onderhouden, verder af„ wagtende wat door den tijd hier van zoude „ worden. ,, Van den eerflen dagh af aan , mag ik wel „ zeggen , dat wij het gebruik der bijtmiddelen „ nalieten, wierd de Lijder beter, en fcheen als te „ herleeven, een nieuw bewijs bij ontelbaare an„ dere, hoe de pijn, of andere geweldige gemoeds„ aandoeningen, de gezondheid beoorloogen, en „ dikwerf onherflelbaar te onderbrengen. Doch „ binnen 8. dagen waren alle de opgefneede boezems „ weer bijna zoo vol met fpongieus vleefch , als ,, van te vooren. Wij fielden den Lijder, ter „ mogelijke behoudeniflè zijns leevens, het afzetten „ des arms voor, waar in hij manmoediglijk toe„ flemde, en. zelfs ons verzogt, van hoe eerder „ hoe liever te volbrengen. ,, Naa hij dan 5. of 6. dagen daartoe bereid was „ met goede voetfelen, en verflerkende en opwek„ kende geneesdranken," heb ik , volgens de fpreuk van Cel sus, dat het beter is een twijfelagtig middel ter toets te [lellen , dan niet? te beproeven, „ op den 3. Juni de Kunfl„ bewerking volbragt, in het bijweezen van den ,, hoogleer aar F. B. Albinus, den geneesheer „ A. van R ie beek, mijn geachte leermeefter „ G.  MENGELSTOFFEN. 41 „ G. Dicten, en van veele andere Kunftgenoo„ ten. De Lijder heeft de Kunftbewerking met „ een wonderlijk geduld en manmoedigheid uitge„ ftaan; en niets dan het volgende, onder, of naa „ de Kunftbewerking, heb ik aantemerken. ,, Ten 1. om de kortheid van de overtebiijve „ zijnde ftomp , moeft ik de drukfcbroef boven op de Schouder plaatfen. Wij lieten dezelve, „ de eerfte 4. of 5. dagen daar , redelijk ftijf „ toegedraaid, omleggen, door welker drukking, .„ de Lijder buitengewoon mager zijnde, de onder „ axilklier verhard en verzwooren is, en boven op „ de Schouder een oppervlakige Verderving ver, oorzaakt. Welke toevallen, offchoon' door ee„ nige , zekerlijk te onbedagte en te fchielijke „ nieuws vertelders , als overblijffels , of als een „ nieuwe verfcheining van het gebrek, verbreid „ zijnde, egter weder gemakkelijk zijn herfteld „ geworden. Ten 2. de arm afgezet zijnde, waren de Be„ kleedfelen en Spieren zeer hoog opwaards ge„ krompen , waar door het been veel ontbloot „ wierd, en ver buiten het vleefchuitftak; offchoon „ ik de rondomgaande fneede bij herhalingen volbragt „ had, namentlijk: eerst de huid met een weinig „ van het vleefch doorfneeden hebbende, liet ik het „ afgefneedene opkrimpen en agterwaards haaien, „ volbrengende wijders de verdere omfnijding langs C 5 „ den  42 GENEES en HEELKUNDIGE „ den boord van het opgekrompene, Egter dit ont» „ bloot en veruitfleekend beeneinde is nader„ hand met zijn eigen Bedekfelen zodanig overdekt „ geworden, dat het gemaakt litteken binnen den „ rand van het beeneinde der /lomp bepaald is, „ zijnde daartoe geen ander middel gebruikt, dan „ het bij ijder verband nauwkeurig nederhaalen, ?, en beveiligen der opgekrompe Bekleedfelen, „ en Spieren. „ Ten 3. ik heb 2. bloedende Slagaders met „ naald en draad onderfchept en toegebondem „ Onze Lijder was zoo zwak, dat wij het (luiten „ der Bloedfiorting allerzekerll verkoozen, en der,, halven ncch van den thans zoo hoog beroemden „ agaricus, noch van eenige andere middelen om „ het bloeden te (luiten, in dit geval, ondervin„ ding begeerden; te minder,nadien wij geenfints „ bevreefl waren voor de van zommigen gefielde ,, Toevallen, door'het medebeknellen der bij de „ Bloedvaten loopende Zenuw in den omknellenden „ band der onderfchepte Slagaders, omdat de on„ dervinding genoeg getoond heefr, dat de beledi„ ging der Zenuwen , en inzonderheid derzelver „ binding, zelden gewoon is Toevallen van belang „ voorttebrengen , iodien 'er maar een ruime „ wond tegenwoordig is, en de omknellende band „ volkomen knelt. Ik ben van gevoelen, zoo'er ooit Toevallen bij het onderfcheppen der Slag- aders,  M ENGELS TOFFEN. 43 ,i aders, door het medebeknellen der Zenuw, ver„ oorzaak worden, dat het gefchied, omdat zofff. „ tijds met de naald de zelfstandigheid der Zenüw ,, word doorflooken, en zij dus alleenlijk voor een „ gedeelte word bekneld; waar van de reden ge„ noeg kenbaar is, en om het welk te ver„ meiden het beft is, van, nadien doorgaans de „ Zenuw digt bij de Slagader loopt , in den orü„ trek van het te onderfcheppen zijnde Vat veel „ van de Vleefchzelfltandigheid te bevatten. „ Wij hebben dan in dit geval het gefielde „ Bloedflempend vermoogen van den agaricus niet „ beproefd, en wat mij aangaat, ik keur, onaange„ zien ik het vereifcht vertrouwen fchenk aan het ,, geen groote mannen zedert een reeks van jaaren „ aangaande den agaricus waargenoomen , en „ verbreid hebben , egter het onderfchepppen bij „ het afzetten der Ledemaaten den voorrang tever„ dienen: want, behalven dat, door het onder„ fcheppen, de Bloedflorting volflrekt zeker word , gefluit, en het minfl op nieuws te voorfchijtt „ komt, heeft men bij het afzetten der Ledenm„ ten, of bij andere Bloedflortingen uit volkoome af„ gefneede Vaten , geen voordeel te wagten van „ het geen, het welk bijzonderlijk den agaricus „ boven andere bloedftempetide middelen zoudé „ doen uitmunten, namentlijk: dat dezelve, door het „ zamentrekkend vermoogen de Wonde in het Vaï ,> als  44 GENEES en HEELKUNDIGE „ ah 't waare zoude doen t'zamenrimpelen; door „ het wijeagtige des Bloeds in zijn fponsagcige „ zelfllundigheid intezuigen , flerk zoude aan ,, kleeven; en dat, doende het Bloed in het ge„ kwecft Vat niet Mollen, ten minflen niet in die „ hoegrootheid als bij het onderfcheppen, en het „ gebruik van andere bhedftempende middelen, 'er „ eenen vrijen omloop der vogten zoude behou„ den blijven naar verder afgelege deelen. „ Éindelijk alles, zoo ten aanzien der geflelte„ niflèn des Lijders, als der wonde, fchikte zig „ buitengemeen wel. Aan een ijder, die hem „ met ons dagelijks kwam bezoeken, waren zijn „ fchielijk aangroeiende kragten tot een wonder; hij at en dronk fmaakelijk; fliep geregeld; en „ klaagde van geen pijn, dan eenige dagen naa de „ Kunflbewerking fchreeuwde Lij fomtijds uit de „ pijn, die hij meende te gevoelen in den elleboog, „ en in de vingers des afgezetten arms, een ver„ fchijnfel, dat meer verwondering baart, dan dat „ 'er een duidelijke reden van word begreepen. „ l!. Junij hebben wij voor de eerfie maal de „ wonde verbonden , wanneer wij den gantfehen ,, Töeflel reeds door Verettering los bevonden; het „ been n irder ontbloot; en de wond eenen goe„ den Etter verfchsfrende. Wij zijn voortgegaan „ met zelden en eenvoudig te verbinden, nament,, lijk om de 5. of 6. dagen, alleenlijk aanwendende „ droog  MENGELSTOFFEN. 45 „ droog plukfel, behalven op het laad, wanneer „ wij, om het te fterk uitgroejend vleefch , ge„ noodzaakc waren drooge bijtmiddelen te gebrui„ ken. Onder de gantfche geneezing heeft hij „ inwendig niet anders gebruikt, dan aanftonds naa „ de Kundbewerking een ruftdrank, en behalven „ zomtijds een zagt afgang verwekkend middel, en „ een goede Leevensmanier, de voorfchreeve krui„ derwijn : en zonder eenige dan noodzakelijke „ Koorts, of andere, dan de bovengemelde Toe„ vallen , of dat wij eenige affcheiding van het „ been zijn gewaar geworden, is hij tot verwon„ dering, en buiten verwagting vanveelen, 4.maan„ den naa de Kundbewerking volkoomen herdeld „ geweed, leevende tot nog toe in een volle ge. „ zondheid. De zeer geleerde en nauwkeurige Ontleeder, , de hoogleer aar F. 13. Albinus, deed ons de eer, om den zelfden namiddagh , wanneer de , Kundbewerking des morgens gefchied was, \, den afgezetten arm te ontleeden. Al het fpier , vleefch, behalven binnens arms, het welk na„ tuurlijk en gezond was, bevond men veranderd „ in een wit, vezelagtig, en zeer te zamen gepakt „ wezen , gelijk aan het zoogenaamd uiérboort „ der koejen ; de kapswijze band deezer gele„ ding;, beneffers de kraakbee.«deren, waren ten „■ eenmaal verteerd, er^ dus het gewrigt gantfeh » los;  46 GENEES en HEELKUNDIGE «, los; en de bovenfte gedeeltens van het elle- en* „ Jpeekbeen, mee het onderfte eind van het opper„ armbeen, waren rondom aangedaan met beenbe,, derving, en zoo week geworden, dat zij, in„ zonderheid het ellebeen, voor het drukken van ,, de vingers wijkten. Naderhand heeft mij boven „ gemelde hoogleeraar nog de eer gedaan, om de „ fchoongemaakte en gedroogde beenderen te laa* s, ten zien, zijnde, zoo wel het opperarmbeen „ van onderen, als de onderaimsbeenderen van bo„ ven, in haar gantfche omtrek ter dikte bijna van „ twee linien door het bederf doorgaat als een „ fpons geworden. Uit welk verhaalde dan genoeg,, zaam blijkt de onmogelijkheid van het behouden ,, des arms. En zoo 'er iemand mogt oordeelen, „ dat de Kundbewerking eerder moeftgefchiedzijn, dien ftrekke tot antwoord: dat wij, (iellende meerder roem in het behouden der deelen, dan om dezelve met de franfehen kun/lig wegteneemen, cerjl alles hebben willen beproeven , eer wij tot het uiterfte kwamen; en nimmer het wegneemen van een zoo nootzakelijk deel te laat is , wanneer de lijder behouden blijft. Zie daar Leezers mijn waarneming, zoo als ik dezelve aan de Hollandfche Maatfehappij der weetenfehappen heb toegezonden, medegedeeld. Hetg ken dier geenen, welke enkel op bnderftellingen gebouwd hebben ,wel ras der vergeteldheid zijn overgeleverd. Met zij verreik der Maatfehappij mijn tvaarmewingheb aangebooden als iets nieuws, neen, ik heb haar dezelve toegezonden tot een voorbeeld van een zwaarwjgtig geval, en dat niet dagelijks voorkomt, waar aan al wat de Kunfl vermag, en zij een braaf Genees en Heelmeefler afeifcht, is te werk gefield. Ik meende, dat de Maatfehappij de beschrijving van een zoo zwaar geval, om het welk eindelijk de afzetting des arms noodzaaWijk wierd, en ook volbragt is, niet zoude mishaagenj re minder, na* dien zij tot nog toe onder haar verhandelingen d »ar geen voorbeeld van heefr. En waai lijk het wegKeemen van groote Ledemaaten, beneffens he: doen D van  5o GENEES en HEELKUNDGIE van andere zwaare Kunttbewerkingen , zijn in ons Vaderland, het zij verre van algemeen te zijn, bijna buiten gebruik: want de lafheid en van den Lijder, en van den 1Ieelmeefter, yerkieft al veeltijds liever een zoogenaamde zagte dood, of een langduurige kwijning, dan tot desze te befluiten; ja zelfs is het niet ongemeen, dat die geenen , welke gemelde Kunltbewerkingen niet durven doen, 'er de Lijders van doen affchrikken, om dus onrechtmaatig heur achting, onaangezien tot nadeel der elendigen, te bewaaren. Doch laaten wij nu ten voorgeltelden toets koomen. In het i. Deel p. 04. van de Hollandfche Maatfehappij der weetenfehappen vind men een zonderlittge geneezing van een jongeling, bij wien, door een molenwiek, 6. loot van de Herfenen uit bet hoofdwaren gefaagen, medegedeeld door J. H. Schutte, M. D. Een fraaije en leezenswaarde waarneeming; edoch het geval9 endeszelfs geneezing, is, naar des Schrijvers eigen bekentenis, in zijn aanmerkingen over dit ongewoon geval, p. 104. niet nieuw, nadien hij verfcheide zoortgelijke gevallen, en zelfs veel zwaarder, uit andere fchrijvers, en van vroeger tijden, daar terplaatfe, aanhaal'. En wat aangaat zijn redeneeringen, en vooruitzigten, onder de behandeling, deeze, beneffens zijn gevolgtrekkingen uit het gebeurde, zal de Schrijver zelve niet onderzeilen, zoo ongemeen te zijn  MENGELSTOFFEN. 51 zijn om andere Genees- en Iïcelmcefters tot een wonder en voorbeeld te (Trekken,' dan in zoo verre hij 'er mede bedoelt het algemeen nut van fraaije waar» neemingen. In het 2. Deel p. 467. een waarneeming wegens de geneezing van een patiënt, met een kogel door de borft en long gejrcbooten9 door Piet er Sann 1 e. Een waarneeming , die ik met vermaak geleezen heb, en waar in des Schrijvers geleerdheid uitblinkt j edoch ik verwagt niet, dat de Shrijvef het voor nieuws opgeeft, anders zoude ik hem zenden naar és Mem. de lAcad. roijal. de Chir. torn. 2. pc 158. en p. 215. bijScHULTETus, laa/ledruk, uitgegeven door G. Dicten 2. deel. p. 930. waarn. XLIII. In de berigtcn van het 3. Deel p. 610. eett waameemingomtrent de Milt en Nier klieren ,doof Servaas van deCoppello. In deeze waar» neeming is zekerlijk een voorbeeld te vinden van gewaande toverij, en bewijzen van de allerdoemelijkfte bijgeloovigbeid ; doch wilde ik zoortgelijken in het daglicht (tellen , dan zoude ik een bekwaam Boekdeel 'er mede kunnen opfchikken. En was aangaat de gevonde ontaarding der Ingewanden in dit aan het buikwater geltorve Kind , zal zekerlijk de Schrijver wel willen toefremmen, zoo zeldzaam niet te zijn, om voor nieuws te kunnen doorgaan: want, in een aan de waterzugt ge florvene bet darmnet verrot te vinden; de lever van D a coü-  52 GENEES en HEELKUNDIGE couleur veranderd, en de galblaas buitengewoon vol met zwarte gal; de milt dan eens groot, dan klein en kraakbenig bard; het darmfcbeel met verpoppingen; en de nieren ongelijk in grootte en plaats; enz. allen deeze zullen bij ijmand, die waar neemingen geleezen heeft, mijns oordeels, tot geen wonder zijn. In het 5- Deel. p. 424. een in V geheel van buiten gefloote vagina, geopend en geneezen door Pieter Sannie. Een leerzaamewaarneeming, edoch ik oordeel de Schrijver te geleerd te zijn om het geval van een gefloote vagina voor nieuws te verkoopen, of het daar bij waargenoomene zoo zonderling te fchatten, dat het de Maatfehappij . ten voorbeeld zoude kunnen neemen, om de haar toegezonde waarnemingen daar aan te toetsen. Die de moeke wil doen om den grooten waarneemer HilüAnus opteflaan, zal in bet 3. Deel. waarn. LX. p 315. en waarn. LXI p. 316. volkomen overtuigd worden, dat die groote Man 'er al van geweeten heeft. In het 7. Deel. 1. ft uk p. 118. een ontleeding eener dubbelde Hefchbreuk , door Foulus de Wind. Al het gevondene zal de Schrijver zekerlijk meer ter beveiliging van reeds bekende zaaken, dan voor nieuws , aangetekend hebben. Nog de waarneemingen f. 124. over een geflikte navelbreuk ,enp. 129. over een gefneede netbreuk, door den-  MENGELSTOFFEN. 53 denzelven Schrijver; deeze, offchoon bet algemeen nuttig, en wel rijkelijk het daglicht waardig, ben ik verzekerd, dat de Scbrijver9i0ep hij geweeten had, dat de Maatfehappij niets als nieuws begeer■ de, ook.zoude teruggehouden hebben. In het 8. Deel. 2. fiök.p, soö eenige gevallen eener twede (hefmetting der kinderziekte, langs den natuurlijken weg van hefmetting door S e r> vaas van de Coppello. Wie kan begrijpen, dat de Maatfehappij nieuws en wonder vind in een tweede hefmetting der kinderziekte ? een waarheid, daar de oude belïemoeders haar ten overvloeden van zouden kunnen overtuigen : ik zelfs zoude, met nog twee waarneemingen dies aangaande, des Schrijvers opgegeeve gevallen hebben kunnen vermeerderen, namentlijk een aan mij zelfs gebeurd, en een aan den geneesheer, welk met mij aan den Lijder, wien onze bovengemelde waarneemingbetreft, zijn vlijt-heeft aangewend; ja, ik geloof, dar, wilde men der Maatfehappij alle de ondervindigen dies aangaande oo:n tjekoomen, zij van dezelve een veel grooter Boekdeel, dan zij tot nog toe heeft u'tgegeven , zoude kunnen zamenüellen. Zie daar eenige gevallen uic de verhandelingen der Maatfehappij aangehaald, ter betodging, dat, zoo zij niets, dan nieuws,, waardig keurt om onder haar verhandelingen geplaatfl: te worden , zij rneer dan eens heeft misgetafl. Ik zoude zekerlijk D 3 den-  §4 GENEES en HEELKUNDIGE den toets grooter kunnen maaken ; ja ik verbeelde mij in flaat te zijn, om de Maatfehappij te betoogen,dat dh minfte van haar genees-cn heelkundige verhandelingen nieuws zijn : ja wie zal ook niet toeftemmer., dat 'er wein'g nieuws betreffende genees en heelkundige waarneemingen meer te vinden is ?. Ik zoude ook van eenige zaaken, dèr Maatfehappij bepaald voor nieuws toegezonden, en door haar aangenoomen,en gemeen gemaakt, de waardij kunnen onderzoeken; doch ik acht het genotg9te zijn, en voorde reft is het mij onver* fchillig. Dan, mij verbeeldende getoond te hebben, dat de reden der Maatfehappij, ter verontwaardiging mijner waarneeming, als geen nieuws of zonder* lings genoeg bevattende, onbefland is; en te groot achtende de bekwaamheid der gefielde beoordechrs over de toegezonde verhandelingen tot deeze beroemde Maatfehappij', dan dat zij zig van dwaaling zouden laaten befchuldigen ; word ik als van zelfs gebragt tot het denkbeeld van een andere oorzaak, namentlijk: dat mogelijk gemelde Maatfehappij de toegezonde {lukken niet beoordeelt naar de waarde , maar, naar de perfoonen, welker vrugten zij zijn, doch dan zoude het mij fmarten , dat ik niet alvorens geweeten had ,* van wat rang of ftaat men Hioeft zijn , of welke vrienden men nodig had, om haar te kunnen behaagen, Eg-  MENGELSTOFFEN. 55 Egter behaagt mijn perfoon de Maatfehappij niet, ik ben 'er onverfchilligonder. Ondertuflchen trooft ik mij met den geleerden Heer Eduard Sandifort, dat, heeft mijn waarneeming de Maatfehappij niet behaagt, zij nogthans het geluk heeft om de goedkeuring weg te draagen van Mannen, welker geleerdheid en roem niet minder, dan die der Maatfehappij', bij de gantfche wereld zullen geacht worden. Of mogelijk heeft mijn waarneeming de Maathhappij te eenvoudig en te min uitgebreid ge weeft, waaf in ik haar, indien ik het geweeten had, gemakkelijk kon vernoegd hebben. Egter ik ben van oordeel, dat de getrouwfte Waarneemers zig altoos meer be vlij tigd hebben, om eenvoudig aantetekenen wat zij gezien of ondervonden hadden, dan om het waargenoomene met veele fijne redenkavelingen, en zomtijds met oneindige gevolgtrekkingen, (welke verfieringen al veeltijds van anderen ontleend worden), optefieren. 't Is mij ook genoeg bekend, dat op die wijze zaaken van weinig belang , door haar optooifel, dik wils bij gemeene verftanden als wonderen worden aangezien. Doch het zij dan hoe het zij, wat voorflellingen zig de Maatfehappij heeft voorgefteld , ter al of niet goedkeuring der toegezonde frakken, het zoude niet als billijk genaamd worden, dat.zij dezelve had bekend gemaakt: dan zoude men zig zomtijds wel over het zonderling D 4 be-  5^ GENEES en-HEELKUNDIGE grip der Maatfehappij kunnen verwonderen, doch men had geen reden, om, indien wij met aan heur voorfebriften en geëifchte voldeed , ons te belgen. Eindelijk ik begrijp ligtelijk, dat, fchoon ik 'uit naam der Maatfehappij, door haar wel. eds. fecretaris, den wel eerwaarden Heere C. C. H. van der Aa, het vonnis over mijn waarneeming onrfangen heb, en dus naar rechten het acht als van haar gtfehied te zijn, dat, zeg ik , nogthans zij maar re werk gaat naar het gegéeve oordeel van een ot 'meer bij haar aangebelde en vertrouwde nazienders der toegezonde verhandelingen:, weshaïven ik wenfehte zoo gelukkig te zijn, om dien of deeze te kennen ,• dan zoude ik hoopen, dat haar febrander oordeel mij door den tijd niet zoude weigeren te betoogen, (in de plaats van het mij enkel gezegt te hebben), dat mijn toegezonde tvaarneeming riet zoo veel nieuws of zonderlings inhield, om onder de verhandelingen der Maatfehappij geplaatlï. te worden , want nog eem:nemo vwtallum omnibus hor is fapit ; ik heb beflooten naar mijn oordeel , en reden gegeeven waarom dus. Heb ik nu mis, dan heb ik gedwaalt. Doch, te vonnifien, zonder reden te geven , is gemakke- v lijk. En te twiiten tegen een onbekend tegenftreever, geen gelijke kans. Evenwel ik zoude wel met eenige waarfchijnelijkheid kunnen giiïèn aan wien óe Maatfehappij het nazien, en beoordeelen der beel, kun-  MENGELSTOFFEN. 57 kundige verhandelingen heeft toevertrouwd; doch, dewijl men door te gillen,zomtijds te grof kan mistaffen, keur ik het beter van mij daaromtrent te bepaalen. En dus, in verwagdng, dat de Maatfehappij mijn openhartigheid aangaande het tuflehen ons voorgevallene zal ten goeden duiden, en met toewenfehing, dat de Maatfehappij , agtervolgens haar verlangen, van alomme met zoo veel nieuws en zonderlings zal opgehoopt worden, dat zij, door het gemeen te maaken, voortaande toejuiching der gantfehe wereld, als alleen nieuws en zonderlings verbreidende, zal waardig worden, ftel ik het EINDE.  TOETSSTEEN DER HEELMEESTERS, O F OORDEELKUNDIG ONDERZOEK, in hoe verre een Heelmeefler eigent lijk een zagte of harde Meefter word genaamd, enz. enz. enz% HIPPOCRATES de prins, de vader der Geneesartfen zege in zijn gulde fpreuken, tot nog tos bij de gehetle Geneeskundige wereld als godfpraaken geacht, tv at de geneesmiddelen niet geneezen, geneeft het mes; wat het het mes niet geneefi,genetft het vuur; en wat het vuur niet geneeft , is ongeneeflijk. Dit vonnis, voor veele ELtiwen, door dien ervaaren Arts uitgefprooken, moet niet verftaan worden, alsftf men om te geneezen on^erfchülig of geneesmiddelen, of het mes, of het vuur kofl gebruiken; neen die wijze vader beperkt daar door de uitgeftrektheid der Geneeskomt: het is alsof hij zegt, zie daar geneesartfen zijn uw wapenen om de ziektens mede te beêorltogen. Zommige zult gij aantreffen die voor het aanwenden van geneesmiddelen wijken. Andere zullen het mes yereifeben; en andere weder het vuur. En eindelijk, zijn er, die alle deeze watt'  GENEES en HEEKUNDIGE 59 penen weder ft aan, dan is bet ten einde met uwe Kunfl. Egter ztjt moedig , en waagt eerft alles, eer gij-het verkoren acht. Indien het nu waar is, C gelijk ik in deeze korte verhandeling overvloedig genoeg zal bewijzen), dat er veele ziektens voorkoomen, welke het fchielijkft, het gemaklijkft, en het veiligfi:, en weder veele andere, welke volftrekt op geen andere manier, dan door het mes, of het vuur, kunnen geneezen worden; hoe kan er dan wijzer , voorzigtiger, en medogender regel, dan die van HIPPOCRATES, aan de Genees emHeclartfen worden voorgefchreeven. Dan, noch wijzer , voorzigtiger , noch medogender regel is er, en voor den Htelmeelter, en voor den Lijder , dan een ijdere ziekte met haar eigen wapenen te tavegten. Des Heelmeefters pligt is te geneezen, en des Lijders zig te laaten geneezen Een Heelmeelier moet, en kan niet anders geneezen, dan met die middelen, welke de Kunlt hem opgeeft. Des zijn wijsheid, voorzigcigheid , mededogen , of een zagte Meefterte zijn, heiraat niet in zig te ontdoen van het mes, en het vuur, of, is het nie't uit onkunde (gelijk veel gebeurt) uit lafheid, pluimftrijkerij, en verdoemelijke gewinluft , zig naar des Lijders zinnelijkheid te onderfchikken. Een gefronfi. voorhoofd, gemaakte taal en gebaarden, maaken geen w>js Heelmeefter. Handeloosheid en lang werk maaken is  6o GENEES en HEELKUNDIGE is geen voörzigtigheid. En bij wien het menfchen dierbaar leeven en gezondheid te waagen, of te verwaarloozen, geen deugd is, zal ook het verzuim van ftaal en vuur, of fchoon uic vrees voor de pijn, in gevallen daar men door te verzuimen te veel waagt, en veel minder daar niets dan ftaal en vuur overfchieten , geen mededogen kunnen genaamd worden. Egter de Hollandlche wereld heeft niets gemeender dan een Heelmeefter, die het mes en het vuur gebruikt, wreed te noemen. Al geneeft hij, al red hij zommigen uic de klauwen des doods, ö hij heeft het door het mes gedaan. Hij is wel een goed Meefter, maar ik fchrik, wat is hij hard! of bij fnijd of kerft, hoe weinig is hij er van aangedaan! wat verbind hij fchielijk! enz. Dat is de dagelijkfche taal; zoo het daar nog bij blijft, en hij niec mee den naam van beul word gebrandmerkt. Maar, (dus gaat het onverftand voort) , N. N. dat is een Man, wat is hij vriendelijk! beleefd! en infchikkelijk! Hoe weet hij bij ijder zijn bof te maaken ! Hoe voorover en op zij hangt zijn hoofd zoo vol opgepropt mee verlland en zorg over zijn toevertrouwde Lijder.'! Hbe bedaard en ftaatig is zijn gang! Hoe lieftaalig kan hij met de vrouwtjes omgaan, en zelfs over de luiermand kaakelen! O dat is een Man! Wat verbind hij zagt! Hoe voorzigtig neemt hij draad voor draad van het plukfel uit de wond  MENGELSTOFFEN. 6l wond weg! Hoe zagt, en hoe langzaam vuld hij de woud of zweer op! Hoe fpaarzaam is hij in het gebruik van bijtende middelen ! Hij gebruikt niet als verzagtende zalven. Hij is een rechte Samaritaan, die niet als olij en wijn in de wonden giet. Hoe teder voegt hij de pleiters aan! Hoe los voegt hij naa? jjders gemak de zwagtëls om! Hoe weinig bedient hij zig van het mes! En hoe bereidwillig is hij aanftonds, om op verzoek zijner lijders 'er van alteftaan. O dat is een Man!: dat is recht een zagte. Meefter. Al zagt Kakelaar.... 'c zou zoo zijn, hij was een wijze , vriendelijke, zagte Meefter, enz., als hij maar geneesde. Maar N. N. heeft een ongeneeslijke Pijpzweer, omdat zij in den beginnen niet gefueeden is. N. N. kwijnt aan een wegëetenden Kanker, omdat men te laat heeft gedigt om denzelven re ontwortelen. Bij N. N. is de Zweer met Beenbederf, door zagte middelen aantevoegen, geen ruimte te bezorgen door bijtende middelen, ftijf optevullen, -of het mes,enz., naar de bijzondere omftandigheden vereifchen , van erger tot erger, en de ge. eezing daar van veel Jangduuviger geworden , en teffens nu niet dan met veel meer bijten en fnijden, en nog maar rauwlijks te verkrijgen. N. N. is in zijn lente dagen, tot droefheid van zijn gefl.igr, door een' beknelde Breuk uit den tijd gerukt , omdat de br-mkfnij.'ing verzuimd is. Riet dit nu zagt zijn, als men om een weinig pijn - * en  6ewerking te voet, ofmeteenrijtuig,naar huis gaat? Men noemt Ei'g baazen boven anderen daar in bekwaam. ErP zijn de Kunitbewerkingen onzer Kundgenooten onvolmaakt , offchoon aan den aart van het gebrek, of de Kunitbewerking zelfs,eigen, man Helt het op rekening van den Operateur: B. V. indien door de uitzakking van hetDruivenvliesden Oogappel verplaaclt is, dan maakc men onkundigen wijs, men" ■had dien moeten regt zetten, zonder alvorens onderzogt te hebbemof het bij de Kundbewerking,of naa het verband, is gebeurt, enz. En anders noemt men de Kundbewerking wel gelukt, al is de fneede vlak voor den Oogappel uicgekoomen; al is het doorfchijnend Hoornvlies gantlch duider, enz.,a!smaar de Lijder doLr het Oog, daar nimmer aangeraakt is, en gezond was, zien kan. Daar ondertudchenrdus doende,de lof en toejuiging van zommige Kundbewerkingen dikwils zoo haad verij ield zijn, als begonnen: omdat men al veel, en wel meed, naar de ongelukkige uitkomden, en het misbruik, befluit. Ik wil hier geen jonge Heelmeeders mede doen affchrikken , om Kundbewerkingen te verrigten, die zij niet veel maaien door anderen hebben E 3 zien.  7« GENEES en HEELKUNDIGE zien verrigten; neen ; een Heelmeefter der Ontleedkunde kundig, en de Kunftbewerkingen gezien hebbende op lijken, en zig zeiven daar op geoefend, onderneemt het handwerk met grond. Alfcboon hij het voor de eerfie maal niet zoo net en handig verrigt, als het gedaan word door handen, die het gewoon zijn, nogthans is zijn ijver ce prijzen, oen al doende leert men, en word men volmaakterIndien men kundige beftierders, ( die wij inzonderheid in ons Leijdfch Athene niet ontbreeken \ tot hulp hebben, waar mede wij te raad gaan, en alvorens affpreeken wat wij doen moeten,dan zullen wij zelden in gebreken blijven. Doch, het zij verre zulks al- •toos betrage word. De onkundigfle en onhandigfte vertrouwt zom'ijdshet meefl op zig zelfs, Waar bij hec dan komt, dat men zomtijds alles heeft, behalven het geen vereifcht word dat alles verward en gebrekkig toegaat; en dat men in de plaats van eer onzer onderneeming fchande behaalt. Te wenfchen was het waarlijk, dat den eenen Heelmeefler den anderen onderfteunde ; dat men met liefde zamenfpande, tot heil onzer Stadsgenooten ,• wat zou 'er dan overfchieten, dat wij niet zouden kunnen doen ? Maar neen, men is zonrijds te groot; men draaft zomtijds te veel op de wagen van 't geluk; het dom gemeen bid onze onkunde zomtijds te veel aan; men heeft het zomtijds te ver gebragt met den verkeerden naam van goedkoop te zijn-  MENGELSTOFFEN. 7i zijn , en dus een loonbederver te worden; dan zig te vernederen, om onze Kunftbroeders tot hulp te roepen. Men verkiert liever, om iemand uit een andere Had te ontbieden, ten einde iets te doen dat wij niet kunnen of durven, en ge en wonder! men ondervind zomtijds, dat zulk doen , offchoon een klaar bewijs van onkunde, ons kan doen verkiezen, en aanbeveelen boven anderen. Het ftaal en vuur zijn niet gevaarlijk, maar heilzaam in de hand van een kündigen; deeze geneeft 'er mede, bewaard 'er door het leeven en de gezondheid , en gebruikt het nergens, dan daar het te pas komt. Maar zagt.... nu fchijn ik den vollen nederlaag te krijgen. Mij dunkt ik hoor mij verwijten: N. N. . was gevonnift, dat zijn verzweering van onderen tot boven moeft worden opge/needen, en egter is hij zonder dat geneezen; JSf. N. is zijn hoofddoor een kruisfneede epgefneeden, wat was hij fchielijk weer op de ftraat! bij heeft geen een toeval gehad! wie weet, al was dat wreede fnijden niet verrigt ,of het evenwel ook niet zou gebeurt hebben ? Het is waar de eerfte Lijder is bij geluk, en meer door de goede voorzorge der Natuur, dan door des Heelarts kundigheid geneezen; maar hoe lang heeft het geduurd ? en hoe twijfelagtig heeft het met zijn ondergang geftaan ?: omdat de verzweering niet fchielijk genoeg en ruim was geopend, wierd de Etterftoffe opgenoomen, en in E 4 • ver-  / 7i GENEES en HEELKUNDIGE verfcheide andere deelen geplaatft, daar zij nieuwe verzweeringen veroorzaakte, doch gelukkig in de uitwendige deelen , offchoon de verplaatfing in de inwendige deelen had kunnen gefchieden, en het de Lijder dan naar alle waarfchijnelijkheid met de dood had moeten bekoopen. Een roekelooze en onkundige onderreeming, van het geluk agtervolgd, maakt geen regel, noch flrekt tot een voorbeeld van navolging. Wat de tweede tegenwerpir-g betreft, die zou mij haaft doen vloeken, en zeggen: wel ezel dus kunt gij altoos redeneeren; N. N. is laatft buiten boórd gevallen, «en N. N. heeft hem geholpen , wat was dat nodig. wie weet of hem de wind niet aan wal zou gefpoeld hebben ? N. N. is is laaft ftoa; dronken ge weeft,'en N. N heeft hem uit vrees voor ongelukken zorgvuldig te huisgebragt, wat was dat nodig, wie weet juift of hij den hals bad gebrooken? het had met een blauwe bil wel kunnen afloopen. Zoo zoude ik duizend vraagen kunnen voorildlen, doch het is reeds al genoeg.- Een Heelmeefter heeft zijn bepaalde oogmerken , cn vooruitzigten, waarom hij dus of zoo handelt: gelijk als in de fterk gekneusde wonden des hoofds fnijd hij de gekneusde deelen ruim, het zij met een kruis ofanderfneede5op;om deeze deelen ruimte te geeven van te kunnen zwellen; ten einde de Etterftoffê, die' op de verettering van de fterk gekneusde deelen noodzaaküjk volgt, een' ruimen uitgang te be- zor-  MENGELSTOFFEN. 73 zorgen; opdat de deelen , onder de Merk gefpanne bekleedfden des hoofds.niec zouden verdikken; en om veele toevallen, ja zomtijs de dood, uic de nabijheid dei herfenvliezen, in de kneuzing van het panvlies, voor te koomen. Ook is men bij zoortgelijke zwaare kneuzingen nimmer bewud, of'er een fpleet offcheur in de Herfenfchaal tegenwoordig is,die deeze opfnijding, en veeltijds nog andere Kundbewerkingen , zoude vereifchèn. Dat nu N. N. geen de minde Toevallen heeft gekreegen, komt, omdat zij, door de opfnij Üng, in haar geboorte belet zijn; en of hij, fchoon deeze Kundbewerking niet gefehied was, evenwel zoo fchielijk weder op rtraat zoude geweed hebben, dat weec ik niet, doch twijfel 'er aan, en ik dorft, bewud zijnde van het gevaar, het op een los geluk niec laaten aankoomen : dat weec ik , dac hec geweld der kneuzing wel zoo groot was, leggende de Lijder voor dood, en zonder de minde beweeging, uit de zwaare fchudding der Herfenen , dac 'er een beenfpleet of fcheur mogelijk was, en dat , indien de gepletterde deelen ruim worden opgefneeden, de geneezing veel gemakkelijker, en fchielijker altous volgt. . De 3. vraag beheld, of deeze geweldige middelen, hec daal en vuur, niec al veel aan een cwij' felagtige, en onzekere uitkomd onderhevig zijn? Dat kan niemand ontkennen; indien hij, het geen E 5 uit  74 GENEES en HEELKUNDIGE uic aarevan het gebrek voorkomt, op rekening van de Kundbewerking (lelt: B.V. het deenfnijden, breukmijden , het afzetten van groote ledemaaten, hec uitfnijden vangrooteKankergezwe!len,enz. worden zomtijds niet van de gewenfehte uitwerking, de herdeli ing, gevolgd, hec zij, dat men bij het deenfnij den den neen aan de blaas vind vadgegroeid;dat de deen door de vernauwde toegetrokke, en ontaarde blaas zodanig bekneld is,dat hij 'er onmogelijk, zonder fcheuring van de blaas, is uittehaalen ; dat bij de breukfnijding de Darmbuis verder als derzelver bekneld gedeelte met verderving is aangedaan; dat bij het uitfnijden van groote Kankergezwellen , het kankervenijn reeds door het bloed is; of bij hec afzetten der groote ledemaaten , omdat de lijder te kwaaiijk gedeld is, om de vereifchtens tot een goede geneezing ce erlangen; enz. Hec is niec altoos mogelijk, om van deeze of geene Kundbewerking een goed gevolg vooruit te zeggen; waarom het wel degelijk des Hselmeeders pligt is , om , in zoortge. lijke twijfelagtige gevallen, zig wel en omzigtig te beraaden, welken weg hij hebbe inteflaan. Wel zegt de Spreuk van Celsus, de latijnfche Hipp ocr at es, het is beter een twijfelagtig middel dan geen middel te beproeven, doch dezelve vereifcht een nadere verklaaring. Indien de welland van een bezonder Lijder zodanig is , dat zijn ongezondheid of dood , de Kundbewerking na*  MENGELSTOFFEN. 75 nagelaaten , wiskundig is, en er, de Kunitbewerking verrigt wordende , 'eenige doch twyfelagtige hoop tot een goed gevolg overig is, zonder dat nogthans de- Kundbewerking op zig zelve of de . ongezondheid, of de dood, te zeer verhaast, dan is het zekerlijk beter, ja een wet zoo voor den Heelmeeder, als voor den Lijder, om voor een gewiffè ongezondheid of dood een twijfelagtig middel te verkiezen : B. V. men oaderdelc een Lijder onder* hevig aan een' beknelde Breuk , die reeds eenige dagen geduurd heeft; daar reeds tekenen zijn van verderving ; en dus gegronde vrees voor de gemeenfchap der verderving aan de gantfche darmbuis. De toelland van een zodanig Lijder is waarlijk zeer veeg, en de hoop op een goed gevolg van de breukfnijding waarlijk gering. Nogthans, men weet de uirgedrektheid der verderving niet; dezelve kan alleen in de uitgeweeke deelen bepaald zijn; en daar zijn voorbeelden, dat, naa het wegneemen van een groot gedeelte van de verdorve darmbuis, ja zelfs naa derzelver affchijding alleen door de werking der Natuur, een gelukkige geneezing is gevolgt. Dan> word de Kundbewerking niet gedaan, de Lijder moet zeker derven , en de Kundbewerking kan op zig zelfs niet, of mogelijk maar weinige uuren de dood verhaaden; terwijl 'er nogthans nog eenige fchaduwe van hoop overig blijft. En dus, de Kundbewerking hier te omhelzen, is, en voor den Heelmeester, en voor den Lijder, een onte* en-  ?6 GENEES en HEELKUNDIGE genzeggelijke wet. Indien iemand onderhevig is B. V. aan een Aarspijpzweer, het is zeker, dat hij, zonder derzelver opfnijding tot in den grond, niet kan geneezen worden, maar voor altoos moet ongelukkig blijven, en van erger tot erger worden. Egter, indien dit gebrek reeds eenige jaaren geduurd heeft, dan is het mogelijk, en het gebeurt zelfs dik wils, dat men, naa de eerfte opfnijding, van tijd'tot tijd, onnavolgelijke boezems vind; zoo dat de Kunitbewerking niet met de geneezing word bekroond. Doch dit onderftelde is twijfelagtig, en gebeurt ook anders; en o/fchoon de Kunitbewerking kwalijk uitvalt, des Lijders gezondheid word onder een goede beheering niet zoo veel verergerd, of hec kan gemaklijk tegen de hoop van geneezing gelijk worden gefield. En dus is het hier ook verltandig om de Kunitbewerking te onderneemen. Is het leeven en de gezondheid een Hemelgaaf, boven al wat ondermaanfeh i. te fchatten, en bemind, wac moeite en zorg is 'er dan cc grooc, om hec leeven te bewaaren, en de gezondheid,verlooren zijnde,te herftellen? Wie, met een gezond oordeel begaafd, zal niet, het zij in wat zaak men gelieft te onderftellen , -liever een twijfelagtig hulpmiddel onderneemen , dan et n dreigend ongeluk zonder den minften tegenftand afwagten? En zou men dit dan aangaande het leeven, en de gezondheid,verwaarlozen! Doch  MEN GELSTOFFEN. 77 Doch de Spreuk van Celsus moet niet verftaan worden , alsof zij van middelen gewaagde, die uit haar eigen kragt of het leeven en de gezondheid verbeterde , of de ziekte en de dood aanbragten, of (zoo als hetgemeen het uitdrukt) onder of o/er; neen; dit zoude een handeling zijn, die een ijder moet vloeken, en een Heelmeefter voor gruuwen. Is het leeven en de gezondheid de koftelijkfte fchat op aarde, en is een ijder verpligt, en ook natuurlijk geneigd, om dezelve te bewaaren, wat godloozer en wreeder wet zou 'er dan kunnen voorgefchreven worden, dan om dezelve aan een onverfchilüg middel opceofferen. Het allergebrekkelijk't, en ongelukkigft leeven, het geen 'er kan bedagt worden, bevoegd noch Lijder, noch Heelarts, om tot een middel, het welk uic eigen kragt, of hec leeven en de gezondheid katl wegneemen of verbeteren, zijn toevlugt te neemen. Het twijfelagtig middel moet zoo van aart zijn, dat het nimmer uit zig zelfs de ziekte of de dooi voortbrengt, maar dat men met vreeze vooruitziet, of de aart der kwaal deszelfsrgóede uitwerking niet zal doen mUTen; ?oo dat het middel in een volftrekten zin niec twijfelagtig is nadi n de onzekerheid der uickomd, niet daar van, naar van iets anders,afhangt. Zommige Kundbewerkingen vallen dcch zomtijds zeer ongelukkig ui,, en zoo , dat', als wij het on-  7*3 GENEES en HEELKUNDIGE ongeluk hadden kunnen vooruitzien, het onze pügt had ,geween:, om dezelve niet teverrigten: gelijk B. V. indien wij, in de boven aangehaalde gevallen aangaande het fteenfnijden , zeker hadden kunnen vooruitzien , dat de Heen onmogelijk was ukcehaalen, of bij het wegneemen der Kankergezwellen, dat het kankervenijn ;reeds het bloed had befmet, enz., dan had het van onze pligt geweeft.om het fteenfnijden, of het wegneemen der Kankergezwellen, niet te verrfgcen: want, indien wij de fteen niec kunnen uithaalen, of dat het kankervenijn reeds door het bloed is, dan is het beter de Kunftbe. werking niet te doen. In alle zwaare Kunftbewerkingen dan moet men alvorens rijpelijk over* weegen: ten i. of zij niet uit zig zelfs de dood merkelijk kunnen verhaaften, of de gezondheidheid te veel verminderen ; 2. of 'er een waare hoop is op derzelver goed gevolg; en ten 3. of het nut, te weeg gebragt door de Kundbewerking, het nadeel, het geen zij zomtijds kanveroorzaaken, opweegt. Wat de 4. vraag belangt, of-een Heelmeefter, om wel te geneezen, juift ruw en onbezonnen in zijn behandeling moet zijn ?: het zij verre, in een Heelmeefter worden inzonderheid 3. hoedanigheden vereifcht, arends oogen, juffers handen, en een leeuwen hart: arends oogen, zoo wel lighaamelijke als betrekkelijk zijn verftand, opdat hij met zijn lig-  MENGELSTOFFEN. 79 lighaamelijke oogen recht ziet wat hij doed, en niet zijn oogen des verftands het klaar begrijpt; juffers handen , opdat hij niet ruw of lomp, maar netjes , zagt , en teder zoude te werk gaan ; en eeu leeuwen hart,opdat het gefchreeuw en gekerm der Lijders, hem, in noodzaakelijke Kundbewerkingen, niet zouden doen omhellen, en tot het werk onbe-i kwaam maaken, waar door hij, in de plaats van des Lijders welzijn, door het noodzaakelijke uit een verkeerd mededogen te verzuimen, dikwils des» zelfs ongeluk zoude bewerken. Waar uit dan volgt, dat een Heelmeefter niet ruw noch lomp, maar zagt en net, in zijn behandeling moet zijn. Hij moet altoos tragten zagt, en net, en teffens zoo fpoedig als mogelijk is , inzonderheid indien hij pijn aanndoed, zijn werk te verrigten. Doch langzaam en onhandig te verbinden, en Kundbewerkingen te verrigten, zagt en voorzigtig te noemen , gefchied met even zoo veel grond, als hec verzuimen vanKundbewerkingen medogen te nieten: ik doop het lkver met den naam van onkunde, ijdele vrees, en onhandigheid. Een geoefende hand zal altoos hetzelve werk veel rader en gemakkelijker verrigten, als een lompperd, die het ( om. dus te fpreeken ) niet ter hand ftaat. Eindelijk de 5. vraag, of vriendelijk, beleefd, ï- fchikkelijk en pruatzaam te zijn in een Heelmeefter , nadeelig is aan de ziekten9 beantwoord ik  o GENEES en HEELKUNNDIGE k dus: vriendelijk , beleefd, gemeenzaam, en infchikkelijk, daar het te pas komt, te zijn in een Heelmeefter, is, hec zij verre van nadeelig, nuttig aan de zieken, het zijn noodzakelijke vereifchtens, en een hoofddeugd in den Heelmeefter; doch als hij anders niet bezit, dan is hij even zoo veel waard als een liegt fnijmes in een zilvere kas , bij een goed in een hoorne of baleine: want zoo min als de zilvere kas fnij i, geneeft ook de vrindelijkheid, enz. des Heelmeefters. Indien - hij bij deeze gaaven bekwaam is, en zijn pligt waarneemt, dan is hij 'er des te meer om waardig, en te achten. Uit het verhandelde tot hier toe meen ik beweezen te hebben, in hoe verre een Heelmeefter eigentlijk een harde of zagte meefter word genaamd; dat al veel de onkunde den eenen met des anders kwaad bevlekt; en ik zoude hier rsede aan hec opfchrift mijner verhandeling voldaan hebben , zoo ik niet voorneemens was, om dezelve tot een wezentlijker nut ce doen ftrekken : ik zal, alvorens ik een einde maak , wat omftandiger verklaaren de nuttigheid van het ftaal en vuur; de ongelukken uit derzelver verzuim ; en eindel jk de redenen, waarom dezelve verzuimd worden, en dus gehaat. Her mes, hoe gehaac, is egter in de hand van een kundig en bekwaam Heelmeefter een vermogend middel, ja zoo noodzaakehjk, dat een Heelmeefter, we!k hetzelve noch durft, noch kan gebrui-  MENGELSTOFFEN 81 bruiken, niets kan uitritten. Met het mes ontwortelt men de Rokgezwellen, vleezige uicwaflchen , Knoeit- en Kankergezwellen; men fnijd 'er de veronderde pijpzweeren mede op ; enz. Offchoon men ook in deeze gebreken de bijtende middelen aanraad, en 'er zomtijds wonderlijk van opgeeft, zijn zij verre beneden hec mes te achten. B^hilven dat de bijtende middelen veel meer pijn aandoen, en langer werk hebben , zijn zij inzonderheid in den Kanker en in alle kwaadaardige gezwellen gevaarlijk, en maaken dezrl^e altoos erger, en eindelijk ongeneeslijk. Hoe fraai men weet te redeneeren, om door bijtende middelen de ontaarde wanden van een; verouderde pijpzweer rauw te maaken, en dan dezelve door zamentedrukken aan den anderen te doen kleeven, zal een Heelmeefter van bevinding 'er weinig op (leunen,en de opfnijding van dezelve toe in den grond voor hec groocfte geheim eer geneezing erkennen. Bij de Breuken der Herfenfchaal, indien beenfplinters, of buiten gevaar bloed , de Herfenvliezen, of Herfenen drukken, en beledigen, is het eenig middel een einde dezelve opteruimen, en den Lijder, reeds met de dood worftelende, te bewaaren, hec (lellen van een of meer Trepanen. Een ongevaarlijke, en gemakkelijk om te verrigte fneede, of fteek in de Luchtpijp, herftelt bij een bijna, door een' zwaare Ontfteeking van hec Strottenhoofd, verflikten Lijder, de Ademhaling, F ea  82 GENEES en HEELKUNDIGE en doed denzelven haaftig als herleeven. Door een ruimer, doch insgelijks ongevaarlijke openfnijding der Luchtpijp, haalt men de ingevalle vreemde lig* haamen uit dezelve, die anders of vroeger, of laater, den dood aanbrengen. Met kromme naaldens brengt men een draad om een aanmerkelijk bloedend Bloedvat, waar mede men het zelve toebind; de Bloeddorting fttrït; en dus eenvoudig en gemaklijk des Lijdersleeven red, die anderfïnts haaftig dood bloed. Indien ik alle gevallen, waar in het ftaal allernutrigft, en onvermijdelijk is, wilde aannaaien, dan zoude ik een groot Boekdeel van noden hebben, en verre buiten mijn beftek laaken. De hier en boven aangehaalde zullen genoeg zijn. En wie ziet niet wat het verzuim van foortgelijke Kundbewerkingen voor gevolg heeft ?. Hoe meenig Lijder lijd geduurende zijn gantfche leeven ongemak aan een groot Rokgezwel of Wen, gemakkelijk om weg te neemen? Hoe meenig fneuveld 'er aaneen verzwoorenKanker, of kwaadaardig Uitwafch , dien men alvorens gemakkelijk had kunnen ontwortelen?. En hoe meenig kwijnen 'er aan Pijpzweeren, die men in haar beginfel zoo gemakklijk met het mes had kunnen redden?. Hoe menigmaal heeft het verzuim van de Trepan ( want zijn Evenmenfch een gat in het hoofd te booren is wat te zeggen! ) den Lijder van het leeven berooft ?. * Hoe  MENGELSTOFFEN »3 Hoe groot is wel het getal der geenen, die het verzuim der Strotfneede ontzielt heeft? een Kundbewerking zoo gemak lijk om te verrigten, en met zoo weinig, ja in het geheel geen gevaar, moet daar het verzuim van ( o fchande voor de Heel' kond!) een (lagtbank worden voor het menfchelijk geflagt?Ja,ja,iemand in den ftrot tefnijden, o!dat is te moordaadig!: al heeft men onder vindingen, dat zelfs door fchietgeweer een groot gedeelte van den Strot is weggenoomen, zonder dat de Lijder'er van geftorven is, dat overtuigd niet ,• het gezach van beroemde mannen, die deeze Kundbewerking met goed gevolg verrigt hebben, noch derzelver gegronde bewijzen uit de Ontleedkunde, dat alhier in het minlt niers word met gevaar ondemoomen, kan dat verfchrikkelijk denkbeeld van iemand in den bals te fnijden niet wegneemen ; en men verkiert liever, om meenigvuldige L'j 'ers aan haar benauwde Keelontdeeking, of met het vreemd lighaam in de Luchtpijp, te haten derven. Eindelijk , hoe menigmaal heeft de onkunde, en het verzuim van de bloedende vaten te onderfcheppen en toetebinden , den Lijder doen met zijn bloed het leeven verliezen ?. VV.it recht geaart Heelmeefter moet niet b'eeven, als hij hoorc, dat, onder de beftiering van een zijner Kunftbroeders, iemand door een enkelde kwetfl lkome geneezing . dan veele andere fterk bijtende en dus pljnëhjker middelen. En offchoon men, in veele gevallen , voor het Brandijzer , de bijtende middelen in de plaats heeft gebrast, (gelijk v\ ij reeds verklaard hebber ),zijn zij, behalven dat veele bijtende middelen gevaailijk zijn, omdat zij zomtijds worden opgenoomen en in het bloed gebragt, langzaamer in haar werking , onvviflèr, en niet minder pijnlijk. Het is wel te waagen , om een Kanker,of kwaadaardig uitwafch, dien men met het mes niet kan ontwortelen, met een gloeiiend Brandijzer in eens te vernietigen, doch om het met bijtende middelen te beproeven, daar moeten ons de droevige voorbeelden te veel van doen affchrikken. Het Brandijzer vernietigt boven alle andere middelen wiskundig het venijn, of fmet in alle vergiftige beeten,of wonden ; belet de opflorping van het venijn naar binnen ;en voor de geringe pijn van het branden bevrijd het den Lijder van een ontelbaar meenigte ijzelijke toevallen, welker uiteinde doorgaans de dood is. Wat vind men voorbeelden bij de oudheid van het goed gevolg der brandingen aan het hoofd, op de plaats die men de Fontanel noemt, voor ontelbaare Hoofd en- Ooggebreken ? Wat vind men verbaazentie voorbeelden in Belloste wegens  MENGELSTOFFEN. 87 gens geneezingen der Oogziektens, door het gloeijcnd Brandijzer te Hellen onder de ooren ?. En welke gelukkige geneezingen hebben de Egijptenaaren en Pouteau, die dezelve verftandig navolgt, niet volbragt, door het langhaam branden met de moxa of eenige andere Brandlloffe- in verouderde Rheuroatique pijnen ?; enz. Wie de tuigwerkelijkheid van het branden, om verdikte taaije vogten opteloffsn, dezelve aftetrekken en uitteleiden, begrijpt , zal zig te recht verwonderen, hoe een zoo vermogend middel, in zoortgelijke gebreken, zoo volttandig verwaarloolt word. Geen Spaanfche Vliegen, door het mes gezette Fontanellen, of Koppen, enz , fchoon in dezelfde oogmerken uitgevonden , kunnen in nuttigheid hier bij opvveegen. Zoodat uit deeze weinige voorbeelden insgelijk ook overvloedig blijkt de nuttigheid van het vuur; en dat veele Lijders door het verzuim van het zelve ongelukkig blijven, die anders te redden waren, ten minften die men veel gemaklijker, (zoomen het op een andere wijze koft verrigten), en fpoediger, en teffens wiskundiger koft geneezen. Maar wat is doch wel de voornaamfte reden, waarom het ftaal en vuur, zoo nuttig en heilzaam, van tijd tod tot tijd, en inzonderheid in onze gezegende Nederlanden, meer en meer uit gebruik raaken, en verwaarlooft, worden ?. De redenen daar van zijn inzonderheid : ten 1, F 4 de  88 GENEES en HEELKUNDIGE1 de onkunde; 2 de Iaagh id zoo wel der Geneesals-Heelmeefterss 3. het daar uit noodzaakelijk verval der Kond; en ten 4. het gemis van belooningen naar verdienden. iJat de onkunde een waare reden is, waar door men het noodzaakelijke verzuimt, fpreekt van zelfs: want het geen men niet weet, kan men niet verrigten. Een Heelmeefter, die noch het gebrek kenr, noch het middel daartoe dienltig, is zekerlijk een onnut meubel , daar men niets goed van te wagten heeft. Als een Heelmeefter geen onderfcheid weet te maaken tuftchen een verzweering , en een uitgezette en met voetfelen te veel opgepropte maag, dan kan hij zig ook van het rechte middel niet bedienen om de geneezing te bevorderen; en dan kan het gebeuren, (gelijk mij verhaald is), dat hij, meenende door een openfnijflng een verzweering van haar ingehouden etter te ontladen, de uitgefpanne Maag opent, en de in de plaats van etter uitloopende rijdenbrij hem doed verfchrikken, en den Lijder van het leeven berooft. Wat heeft men zig te verwonderen, dac het noodzaakelijke word verzuimd van een Heelmeefter, die het onverfchillig acht, om, in een Traanfldel, den hoofdpan te trepaneeren, of het nagelbeen te perforeereti; dat hij verzuim' een Tourniquec ce dellen, als hij niec weet waar zoo, enz. Ik heb oog- enoor getuigen ge Jveelt van het navolgend geval, het geen  MENGELSTOFFEN 8$ geen ik ten nntre . van het algemeen , opdat het zig inzonderheid voor onkundige Heelmeefters zoudewagten, niet verzuimen kan om gemeen te maaken. Een zeker Lijder , een man in het midden zijner leeftijd, had zijn fcheenbeen gebrcoken, wanneer hij eenige jaaren daar naa met een zeer groote zwelling en pijnelijke vntfteeking van het gantfche onderbeen wierd aangegreepen, waar van wen de reden ontdekte een loffebeenfplinter te zijn, die zig wilde ontlaften, doch men vergat of wijl de natuur niet te. helpen door een ruime infnijdingwaar door de ontjleeking in een zwaare vc(likking, en verft erving overging. De voet wierd geheel en al met koudvuur aangegreepen, en de Heelmeefler overtuigd van de noodzaakelykheidom dezelve wegtenemen • doch, in de plaats van de daar toe ver eifchte Kunflbewerking, virkoos hij liever een eind van een jaagers lijn, een redelijk dik touw anders gezegd, en bond daar mede het onderbeen boven de enkelen zoo ftijf ah mogelijk was, om daar mede de verftorve voet, even als een afgebonde wrat, of klein wennet je, te doen afvallen. De afvalling gebeurde wel, doch langziam, en de v^rfterving ftrekte zig uit zoo wel, boven als onder de beknelling, bet geen een kun • dige genoeg begrijpt. Daar openbaarde zig van tijd tot tijd eenige bhedflortingen, die hij altoos met het brandijzer gefluit heeft- Eindelijk mm F 5 liet  yo GENEES en HEELKUNDIGE het deezen onkundigen ezel,rwam uit menfchen hef de wil ik bei onkunde Meten, nadien ik hem anders moordenaar zou moeten noemen), va ar en, en men verzogt toen een ander kundig Heelarts tot hulp, welk nog eenige andere Doctoren en Chirurgijns tot getuigen van dit droevig treurfpel ver' zïgt; en haar Edeles waren van eenpaarig ge* voelen, dat de Lijder ta verzwakt en uitgeteerd was, om een zoo zwaare kunflbewerking als de afzetting van bet been boven de knie te ondergaan, gelijk hij ook esnige weekendaar naa,nadat hem bet Been in het gewrigt van de knie tvas afgevallen, uitgemergeld (zoo als men zegt) tot op de beenderen, door ged'iurïge wreede pijnen en het groot verlies van vogten, de geefl gaf. Het verwondert mij ten hoogden, dat niemand eer gedagt heeft, om die groot bewijs van onkunde, ter waarfchouwinge van het gemeen, bekend te maaken; inzonderheid omdat de onwetendheid dien onkundigen Handarts had verheeven, en aanbad, zoo in ons beroemd Leijden, als in veele andere phatfen; en hij (om zoo te fpreeken) met een uitgezonderden, doch ijdelen naam, rechtgeaarde Kundgenooten op den nek trad ; edoch hij is reeds uit den tijd, en heefc gewis rekening moeten doen van deeze, en mogelijk honderde onkundige be» handelingen, waarom ik , heeft hem niemand genoemd, hem insgelijks zal * verzwijgen. Ik zoude nog  MENGELSTOFFEN. 91 nog veele foorrgelijke bewijzen van onkunde, zö® uit beroemde Waarneemers, als van mij zelve ondervonden kunnen bijbrengen; doch deeze weinige Haaltjes zullen genoeg zijn, en dus ga ik verder: ik zoude anders ook nog kunnen bijbrengen, hoe men een Breukband heeft aangevoegt voor een Vleefchbreuk; en men zou zig des te meer verwonderen^ men verhaalde, dat het door een Kunftenaar gefchied was, dien men , zekerlijk om zijn uitmuntende bekwaamheid, tot bijzonder Breukmeefter had toegelaaten, enz. Wat de laagheid of flaaffche vernedering der Genees-of- Heelmeefters aangaat; het is een ontegenzeggelijke waarheid , dat een ijder naar zijn geboorte, of bij zonderen rol, dien hij in de Comedie van de wereld fpeelt, een bijzonderen rang heeft, en verdient, dien hij, indien hij gelukkig wil keven, en ongedwongen naar zijn ftaat zijn handelingen inrigten, op alle mogelijke wijzen verpligt is gaade te (laan, en te bewaaren. Een Rechter, een Geeftelijke, eenOverfte, hetzij van wat rang, enz. moet zig in zijn gedrag en handeling, naar zijn bijzondere ordening, onderfcheiden. Indien een Burgermeefter het gedrag van een Boer omhelft, en de Boer een Burgemeefter wil zijn , dat kan nimmer vlotten. Dus is het ook met de Geneesen- Heelmeefters. Het komt met de edelheid harer kunft niet overeen, dat zij, om in praclijk te koo.  js. GENEES en HEELKUNDIGE koomen, f*zoo als men zegt), man en maagd bcweegen, en om gunft verzoeken; vroedwijven, bakers, minnmoers, geboezelde en op klompen loopende Juffers, enz. naar de oogen omzien, en tragten te believen; en dar men andere neering doende luiden de calandiefie geeft op voorwaarde van wedergunft, enz. Neen, de kunfl is te edel om ons dus aantebieden, aangebooden dienfl is zelden aangenaam. Het is genoeg gedienffig te zijn daar men geroepen word, zonder onderfcheid van perfoonen, het zij rijk of arm, en onze Lijders kundig en wel te geneezen. Dat is de befte recommandatie, fteunt op gronden , en blijft beftendig duu« ren. Maar integendeel de eerfte en nog veele andere wegen om in de prakclijk te koomen verpligten ons, om te onderworpen te zijn voor onze goeddoenders ; men moet dezelve te veel believen, tn onze praéïijk meer fchikken naar hun bijzondere zinnelijkheden, dan wel naar de regels ©nzer Kunft. Maar zagt... mij dunkt ik hoor weder een vraager, of ik mag liever zeggen een bediller, die mij voorde fcheenen werpt: wel de meefte Genees* tn-HeelartJen, die zon op haar rang /laan, wortxn doorgaans vergeeten; daar integendeel die gee* ren, welke onderwerpende zijn, en zig van een :]der bijua als een pluk boter in alle gedaantens iaaten vormen, deWwvocv. atessen, en Machaons van onzen tijd worden; en gij Heelartfen in*  MENGELS TO F F E N. 93 inzonderheid wat roemt gij op de edelheid uwer kunfl? dan moe/I gij derzelver waarde met het veragte en flaaffche haardfcheeren niet bemorfen. Dat het juift niet volgt, dat de kundigfte Genees- en Heelmeefters, en die het beft hun pligt waarneemen, het meeft te doen hebben, en geëerd worden, maar integendeel de laage figuurmaakers, voetftrijkers, honigfmeerders, al veel worden aangebeeden; zal.niemand, die de hedendaagfche wereld befchouwt, lochenen. Wij hebben 'er reeds over gefprooken, en het genoeg doen zien. Wij zijn zeer wel overtuigd, dat de wereld thans laagheid en vernedering noemt vrindelijkheid, en zijn wereld te verftaan en op zijn fatfoen te ftaan, en het noodzaakelijk gezach te bewaaren, brutaalheid. Doch men vraagt hier niet wat is, maar wat behoorde te zijn, en vereischt word ten nucten der Lijders. Indien een Genees-of-Heelarts, uit een aangewende, en door den tijd noodzaakelijk geworde laagheid, zig naar de bijzondere zinnelijkheden zijner Lijders fchikt; zig van dezelve wetten laat voorfchrijven, die hij op verbeurte haarer gunft en calandiefie verpligt is op te volgen ,* dan komt hij dikwils in het geval, om het noodzaakelijke te verzuimen, het zij of pijn aan ter doen, of eenige Kunitbewerking te verrigten , terwijl hij nogthans dikwils zijn goeddoenders uit beleefdheid naar de andere wereld zend, Dat  94 GENEES en HEEKUNDïGE Dat hec flaaffche arnbagt van baardfcheeren, in onze Nederlanden , de Heelmeefters haar achcing krenkt, dat kan wel waar zijn; doch ijder land heeft zijn gewoontens en zeeden : 's Iands wijs is 'slands eer; en men moet roeijen met de riemen , die men heeft. Dit is ondertuflchen zeker, dat de Heelkonft in onze Nederlanden , daar zij met het baardfcheeren uit noodzaakelijkheid is zamengevoegd, even zoo nuttig is voor het algemeen welzijn, als in Vrakrijk en Engeland, daar men dat flaaffche werk aan anderen en minderen overlaat; en dac dus de Heelmeefters, zijn zij verragtelijk om het baardfcheeren, egter, indien zij haar kunft wel verftaan en oefenen, om de nuttigheid en noodzaakelijkheid van dezelve, te prijzen zijn, en een boven het gemeen uitgezonderde achting verdienen. Hoe doch zouden de meefte Heelmeefters in onze Nederlanden , zonder hec bijvoegfel van baardfcheeren aan de koft koomen? Men wil immers de fpreuk, zoekers van de Kunft, zijn vinders van den Bedelzak, bij onze nederlandlche Heelkonft niec bewaarheid zien. Hec getal der Heelmeefters is, naar maate der Inwoonders, veel te grooc, om zonder hec baardfcheeren ce kunnen beftaan, beh-lven dat de Doétoren, C doch zagt. ,#. deeze bevoorrecht het Hoogefchool ertoe), Apothecars, en veele anderen, die men of bij oogluiking toelaat, of vergeet, of niet weet te beteugelen, nog dikwils hun  MENGELSTOFFEN. 95 hun aas opzoeken. Egter , indien 'er niemand de Heelkonft oefende in onze Nederlanden, dan die 'er waarlijk bekwaam toe was, en dat men tot het fcheermes verwees, die weinig meer kollen, dan zou ik mij durven vleijen, dat de Heelartfen hier ook wel zonder het baardfcheeren zouden kunnen beftaan. En wat doch raaft men op het baardfcheeren? ik kan het nietveelen, en inzonderheid van de Dodoren, omdat ik teveel overtuigd ben, dat er zommigen onder hun, indien zij geen geld, of andere middelen van beilaan hadden, ook wel een zoortgelijk Koftwinriingje mogten bij de hand neemen. Uit de onkunde en te laage vernedering der Genees en-Heelartfen moet noodzaakelijk het verval der Kunft oprijzen. Het verfchilt wat, de afgellorve Genees- en- Heelartfen te vergooden, gelijk eertijds de heidenen, of (ik fpreek van Heelmeefters, want de Geneesheeren liaan uit voorrecht van het Hoogefchool nog op wat beter voet,,, gelijk te ftellen met de laagfte handwerklieden. Doch wat valt 'er veel van te zeggen? de\ kaart is bedorven; en het is der Heelmeefteren eigen fchuid. Wie onkundig is, h niet meerwaardig. En het gebeurt doorgauns, dat de onfchuldjgé, om den fchuldigen moet lijdeu. Ondertuflchen heeft er een rechrgeaart Heelmeefter genoeg aan om te ycrduuwen. Egter is dit zeker, daar men te laage, denk-  oö GENEES en HEELKUNDIGE denkbeelden van iemand heeft, is zelden zijn woord een zegel. Stek een Heelmeefter bij zommigen, ja bij veelen, en mogelijk de meeften , een Kunitbewerking voor, of zegt hij de aangedaane pijn nodig te zijn , o hij is te laag verdagt : want de Lijder, al verflaat hij zijn eigen zaak zomtijds niet, weec het beter. Is nu de Heelarts eerlijk, en wil hij niec cegen zijn beter weeten aan te werk gnari, dan word hij bedankt; men zoekt een ander; die volgt uit onkunde , gewinluft , of noodzaakelijkheid van beftaan, des Lijders zinnelijkheid, en laat zig ringelooren, waar door weder hec noodzaakelijke word verzuimd. Eindelijk hec gemis van belooningen naar verdienden is ook een voofnaame oorzaak, waarom het daal en vuur, zoo noodzaakelijk en heilzaam om te geneezen, in veele gevallen zoo dikwerf verzuimd worden. Daar men den gerechten loon mirt Voor d;n betoonden dienft vergaat de lud. Daar men nu een Heelmeeder, die daal en vuur gebruikt tot nuc zijner Lijders, in de plaacs van mee eer en hoogachting, met fchandnaamen, lader en nijt beloont; daar dikwerf de onkunde, onder den fchijri van vriendelijkheid en mooipraaten word aangebeeden; en daar men door waare verdienden^een hoop heeft tot bevordering, maar daar gunft meerendeels alleen de verkiezing maakt; zal men daar verwonderd zijn, dat men ons eigen welzijn verkieft [boven  MENGELSTOFFEN. 9? ven dat van anderen, die niet anders begeeren; dat men, fchoon overtuigd van de nuttigheid van het ftaal en vuur, uit eigene en noodzaakelijke belangens, daar van afziet; en dus verkiert om mede te vaaren in den fchuir, daar men in zit? Het is wat ongemeen, offchoon het een edelmoedige paft, om de deugd te blijven betragten, daar zij gehaat word, en ons benadeelt. Uit het verhandelde wegens de oorzaaken, waarom zoo dikwerf hec voor veele ziektens zoo tteilZaam ftaal en vuur verzuimd word , en bijna ten eenemaal buiten gebruik raakt, volgt zonneklaar, dac de onkunde de eerde en voornaamfte rol fpeelr. Een Heelmeefter, die zijn ""zaak niet verfhat, of kan uitvoeren, weet (gelijk wij reeds aangetoond hebben) hec noodzaakelijke voor zji Lijders noch uictedenken, r  *38 GENEES en HEELKUNDIGE is, om over alle zaaken, het zij ook van wat aart dezelve zijn , onfijlbaar te oordeelen, en een ijder een volkoome vertrouwen en onderwerping aftevorderen. Roem nu geleerde wereld op een voorrecht, daar gij te lang van zijt verftooken geweest!: kies nu uit een zee van boeken alleenlijk de goede en nuttige; gij kunt thans in uw keuze onmogelijk dwaalen, dewijl de Nederlandfcbe Bibliotheek u dezelve onfijlbaar zal opgeeven. Vergenoeg u geleerde W. Koolhaas, boog op geluk uitmuntende J. R SusziuiLCH, zijt dankbaar geleerde Maatfehappij der Letterkunde, verblijd u bereisde J. Barbtti, en verheug u fchrandere N. Calkoen , ja gij allen vlegt met mij een Lauwerkrans voor de Schrijvers der Nederlandfcbe Bibliotheek;dewijl uw Werken, en mijn Heelkundige Ziektekunde, haar behaagd heeft, dus nuttig zijn, en van een ijder, zonder eenige bedenking, zullen verkoozen worden. Dan, (opdat ik mijn pligt volbrenge , laatende die van anderen voor haar eigen rekening), hooggeleerde Heeren,onfijlbaareBoekenkeurders, nadeiraal het uw Hooggeleerdheid behaagd heeft, om mijn Heelkundige Ziektekunde optegeeven als een uit* muntend gefebenk voor die geen en. welke naar een grondige kennis der Heelkunde flreeven , en dit vonnis even zoo zeker is, als de waarheid van allerhelle Christenen te zijn uit uw getuigenis volgt, kan  MENGELSTOFFEN. 139 kan ik niet afzijn , om, voor die ontwijfièlbaare loffpraak, opentlijk mijn dankbaarheid en verfchuldigde eerbied, te betuigen. Egter, onaangezien de dankbaarheid, die ik Uw Ed. hooggeleerde Heeren fchuldig ben, neem ik de vrijheid, om met nederigheid en ontzach, overeenkoomcnde met uw hooge waardigheid en verdienden, eenige zwarigheden optegeeven , welke mij in de wijze beknibbelingen voorkoomen , die mijn Heelkundige Ziektekunde van uw Geleerdheid heeft moogen erlangen. „ Ik ben van oordeel, dat, als men voorgeeft „ iemands orde of lijdraad te zullen volgen, het „ daarom gcenfints zondig is, 'er ooit van afte wij „ ken, maar dat integendeel de verfchillende aart „ der zaaken zulks dikwerf vereischt. Ik vind mij „ geenfints bezwaard, dat ik,'(voorneemens zijnde „ uit de Pathologia Medicinalis van den beroem„ den Hoogleeraar H. D. Gaubius, niet een Ge„ neeskundige , maar Heelkundige Ziektekunde, ,j zamenteltellen ), eenige zaaken van meer belang „ voor de Geneeskunde aan de Geneesartfen over„ laat , of maar ter loops aanroer ,* en wederom „.veele andere, volftrekc noodzaakelijk voor den „ Heelmeefter, veel wijdloopiger, en teffens langs „ een andere orde, dan gemelde Hoogl., verklaar; „ waar van ik (mijns oordeels) in de voorreden „ voor mijn werk zelve genoeg tol heb betaald. En, „ dac  i4o GENEES en HEELKUNDIGE 9, dat ik de Gezwellen op een andere plaats heb „ verhandeld, dan de Hoogl. H.D. Gaubius daartoe », verkoozea heeft, is, omdat ik oordeel,dat dezelve, „ een voornaamen tak der Heelkundige Ziektens uit„ maakende, veel eerder met den geleerden H. „ Boerhaavem als wezentlyke ziektens te plaatfen „ waren onder de vermeerderde Hoegrootheid, dan » met den Heer H.D. Gaubius onder de Toevallen „ der ziektens. „ Mijn algemeene Ziektekunde komt uw bij- zondere Geleerdheid te kort voor, doch ik kan „ tot nog toe niet zien, of dezelve is lang genoeg „ voor den Heelmeefter. En, dat ik daar in geen „ gewag heb gemaakt van uit ofinwendige Oorzaa„ ken, is,romdat dezelve, volgens het gevoelen van den „ Hoogl.H.D.Gaubius zeiven, in een volftrekten „ zin niet te erkennen zijn, maar tot de Zaaden, of „ fchadelijke Magten der ziektens behooren, naa „ welker bijzondere befchrijving ik voorneemens „ ben, om zoo veel genoeg is daar van te verklaa„ ren, en waar uit het dus blijkt, dat uw bedilzugt ,, zig diesaangaande te vroeg heeft vermoeit: uw „ Geleerdheid zoude 'er al fchielijk gelegendheid toe gehad hebben , indien de vervooruitziende „ geest mijns Boekverkooper, de weinige aftrek van mijn werk, aleer het af is, onaangezien uw aan„ prijzing, niet vooruitzag, dus 'er van deed afzien, „ en ten minften ds uitgaave van het tweede deel, „ dat  MENGELSTOFFEN. i4i dat nogthans daarom niet agter zal blijven, doed vertoeven. „ Eindelijk verflandige baazen, allerchristelijkfte Beoordeelders en Boekenkeurders! hoe zeer ik „ mij door uw Hooggezach en beflisfende Geleerdm heid tragt te overreden, ik heb het zwak om te „ twijfelen , of gij mijn Heelkundige Ziektekunde, „ en de Pathologia Medicinalis van den beroem„ denHoogl. H. D. Gaubius inzonderheid,wel recht „ verftaat; ja (hoe durf ik hec zeggen!) indien uw waardigheid gemelden Hoogl. kost bewilligen om „ daar rechter over te zijn, en uw Hooggezach zig „ zoo ver vernederde, om, agtervolgens de flaaffche „ wet van alle redelijke en eerlijke beoordeelders, „ uwen naam te melden, en ons dus gelijk te ftelj, len, dan zoude ik lust hebben,om UwËd. en de >, algemeene wereld diesaangaande meer voldoening n te geeven; daar ik anderJints, indien uw Mees„ terfchap verkiest/gelijkwel denkelijk is),om naam„ looze Schrijvers te blijven, mij voortaan zalwag„ een, hec zij wac uw Geleerdheid van mij of van ., mijn Werk gelieft te vonnisfen, van te antwoor„ den, en mij liever blindelings, gelijk billijk is, „ aan de hooge Waardigheid van Christelijke albe„ dillers onderwerpen." Zie daar mijn Heeren de weinige en misfchien geringe zwarigheden, die ik wegens hec beoordeelen myner Heelkundige Ziektekunde aan uw bekwaam heid om te oordeelen durf voordellen. Egter ik wil daar door uwen arbeid in waardij niet verkleinen of de nuttigheid daar van ontveinztn ; hec geen ook uic mijn gezegdens genoeg heeft gebleeken. Inderdaad hec uittrekfel mijner Heelkundige Ziektek'unde,, ig_de Nederlandfcbe Bibliotheekingelast is een uitmuntend gefchenk voor die geensn, Welke den  i42 GENEES en HEELKUNDIGE den inhoud voor mijn werk bij ongeluk verbrand hebben, of op eenige andere manier 'er gebrek aan hebben. Niet minder kan deeze Bibliotheek toe een middel ftrekken , om eenige kaale Boekverkoo» pers en loontrekkende Schrijvers aan de kost te helpen : nadien zoortgelijke geleerde Werken niec zelden een grooten aftrek hebben. Men word in dit uitmuntend Werk meer en meer overtuigd, dat onvermoeide vuisten om te fchrijven, een groote voorraad van papier en pennen, een ongewoon geduld, en juist niet ce veel verltand ,te bezitcen, de voornaamfte middelen zijn , om de nieuwsgierige wereld met een overvloed van zoortgelijke Uittrek* fels re voorzien. En , indien dit alles aan eenige ftijf hoofden nog niet genoeg mogt zijn , om de waardigheid en het nut der Nederlandfcbe Bibliotheek te erkennen, dat zij dan geduld houden tot de uitgaave der volgende Stukjes, welke haar zonder twijffel daar van ten eenemaal zullen overtuigen , inzonderheid, wanneer het voorrecht van allerbeste Christenen te zijn, en teffens naamlooze Schrijvers, aan een ijders gedagten cn verkiezing eerlang de wet zal voorfchryven» Ik ben > , MYNE HEEREN, Alkrchristelykfle Beoordeelders en Boekenkeurders! Met verfchuldigde hoogachting UwEd. Dw. Dienaar A, BALTHAZAAR, Leijden 15. Maart Chirurgen. 1773-  ■43 HEELKUNDIGE WAARNEEMING, WEGENS EEN INCONTINENTIA URIN^, gepaard mtt een door de pis opgevulde, en tot aan den navel uitgefpanne, waterblaas. Het opfchrift deezer Waarneeming fchijnt een wonderfpreuk; nadien een buitenwillige afloop der pis, en de opvulling en ukfpannmg der waterblaas door dezelve, elkander volkomen tegenfpreeken. Egter het volgende zal daar van geen gering voorbeeld opgeeven. H. Josepu Gilliard, een burger alhier, zullende den o. Maart 1771. een brug opgaan, welke ter doorlaating van een vaartuig wierd opgelaaten, is door de nederdaalende wip van de brugge zodanig in den rug geflaagen, dat de flag hem met het Os Pubis aan de linker zijde deed Muiten tegen een uititeekende fchroef aan een van de fleilen der brugge. De Lijder te huis gebragt zijnde, wierd ik verzogt om als Heelmeeiter hen bijtelïaan. Ik vond in den rug niets dan een ligte kneuzing even boven het Os Sacrum, doch ik ontdekte een Eracluur in het Imker Os Pubis aan den bovenden rand  144 GENEES en HEELKUNDIGE rand van het Foramen ovale, gepaard niet een redelijke groote zwelling, waar door ik belet wierd om de hoedanigheid van de FraBuar recht te on» derfcheiden. Voor het overige was 'er uiterlijk niets te zien. De gekwetfte was zeer verfchrikt, en buiten ftaat om te gaan of te ftaan. Hij was een man in het midden van zijn leeftijd, doch ( zoo als men zegt) te vroegtijdig verouderd, en dus van een drooge en ongevoelige Gematigdheid (Temperamen ■ turn ficcum & infenplbile). Geen ongelijke beenpunten bij de Fra&uur kunnende ontdekken , was 'er geen Indicatie om dezelve gelijk te Ichjkken. Ik ondeiftelde uit oorzaak van het gebeurde geweld een Kneuzing der Buiks - Ingewanden , inzonderheid van de in het Peïvis gelege Waterblaas, mogelijk gepaard met een Extravafatio Sanguitiis in den buik, en in hec Pelvis ; waarom ik, en om de gevolgen uit den zwaaren fchrik voortekoomen, aanftonds een Aderlaating verrigtte, die ik nogthans, om de befchreve Gematigdheid des Lijders niet ruim oordeelde te behoeven. De Lijder te bedde gebragt zijnde, plaatfte ik hem op den rug in een uitgeftrekte ge. ftalte, gebood hem een verdunnende en zagte Eetregel.met een ruim drinken van wateragtige dranken; en ik liet hem den geheelen buik aanhoudend ftoo* ven met een verzagtende en( weekmaakende Fotus uit Lac,  MENGELSTOFFEN. 145 Lac. dulc. cum Sap. venet. om de uitgedorte vcg. ten zoo veel mogelijk was naar buiten te lokken. Daags daar naa was de Buik gezwollen en hard, de linker Liefch meer opgezet,' en de Dije en het •Onderbeen van dezelve zijde tot aan de toonen blaauw en paarsch van kleur geworden. De Lijder had noch doelgang gehad, noch pis ontlast. De Geneesheer H. van Dinteren, geroepen zijnde, fchreef hem een Cond. lax. voor, het welk gebruikt wierd, doch zonder eenige uitwerking. Den 11. dito was alles in den eigen toeiiand. De Zieke had nog geen pis ontlast, alhoewel hij matig dronk en niet zweette. Onaangezien hij van geen pijn, noch aandrang tot wateren, klaagde, wilde ik mij egter verzekeren, of 'er pis in de blaas was of* niet; ten welken einde ik de Catheier inbragt, het geen allergemakkelijkft gefchiedde, doch zonder dac eenige pis ontlalt wierd. Dit verfchijnfel deed mij onderdellen, dat de blaas gewond was, en dac door deeze wonde de pis wierd uitgedort of in de holligheid van den buik, of in hec Pelvis. Den 12. was 'er geen de mindde verandering. Ik bragc ten 2de maal de Catheter in, waar door ik een geringe hoeveelheid pis, welke eenigdnts bloederig was, ontlastte; doch weinig tijd daarna u zij van zelfs, tegen willig, en in een genoeg ruime hoeveelheid blijven adoopen, zodanig, dac de Lijder genoodzaakt was de Penis altoos hangende in een K Uri-  I 14.5 GENEES en HEEKUNDIGE Urinaal re houden. Dien zeiven dagh had ik den Hpogl. F. Ii. Albinus in confok verzogt, welk in onze behandeling geen verandering maakte, dan daar wierd een Ciysma gezet, welke den eigen dagh nog twee maaien herhaald wierd, waar door de Ziekte voor de eerfte maal een redelijken ftoelging heeft verkreegen, dien hij in 't vervolg met behulp van een Cond. lax. bleef behouden. Men liet hem aanhoudend een DecoEt. lax. fèti dus ood aan den. £f{)&cr yjin-r 2)o^ i werd van dnè- ren t-zij,n tc no&m-cn) Zd£ijrd&r duh^i^ éeezer doemen^ Uit het annvoord van den Heer G. j. van W y blijkt ( §. i "5, dat zijn Ed jleit\ ,, alle waare Kanker vooraf een Krioeft^ezwel is geweefl. ( §. a.Jf Vervolgt zijn Ed waar'è Kreeftgezwellen, waar uic wezentlijke Kankers U ge-  töa GENEES en HEELKUNDIGE „ booren worden, zijn hard en vaft van wezen, inde Klieren voortkoomende, van een klein „ beginfelallengskens grooter wordende, zijnde uit „ eigen aart 'onoplosbaar, zeer ligt tot een Kreeft ,, gezwel of Kanker overgaande, en op 't aanraa- ken gemeenlijk ongelijk En (§. 6.) vind men, v een waar Kreeftgezwel heeft altoos tot oorzaak „ een Knoeftgezwel, en ontftaat door het fcherp ?, worden der vogten, Qen de verbaftering der „ vafte deelen), welke in het Knoeftgezwel „ begreepen zijn. In mijn Heelkundige Ziek- tekunde (* ), Verhandeling over de Klier' „ gezwellen (§, 571.) fcbrijf ik; een Knoeft„ gezwel ( Seinbus ) is een allerhardfte on„ pijnelijke verharding der Klieren, uit een klein ■>, beginfel oorfprongkelijk, en langzaam voortgaan„ de. Behalven een zeker ftilftaandend en verftop„ pend vogt befhat de verharding in een bijzon- dere on'aarding van de vafte zelfftandigheid der ,, Klier zelve. En 578.) vervolg ik; de uit „ werkfels en gevolgen van het knoeftgezwel zijn „ gelegen in deszelfs verandering en overgang tot „ het K'-eeftgezwel. ,, Wij vinden bij den Her G. J. van Wï »» v §■ 7') • C naa dat zijn Ed. ( §. 6.) eenige ver„ fchillendd gevoelens wegens het zondigend vogt „ van (*) Te Amfteldam bij J. B. Euvs, Uitgegeven 177a bij C, DE PÜCKE.R, C. Z.  MENGELSTOFFEN. 163 „ van andere Schrijvers heeft aangebaalt), hec „ waare Kankervogc is meer dan eenig fcherp vogt j? bijcendenknaagend', meer als b. v. van Scheur„ buik, Kropzeer, Venusgifc, of iets diergelijks „ vooregebragc. (§. 15.) De naafte oorzaak van eenen waaren Scirrhus is zeer waarfchijnelijk het „ Kliervogt, in de Vaten en in het Vecvlies derKlie„ ren verdikc, verftopt en geronnen;! hier uit het „ Kliervogc, de Vaten, hec Vecvlies, mee een „ woord het geheele Klierwezen verhard, ontaard; en zulks brengc den Kanker vroeg of laat voorc, a, volgens het algemeen gevoelen , verkrijgende het Kliervogt een eigenaartige fcherpte, welke „ zig van alle andere fcherptens onderfcheid. En „ C S-16.) vervolgt de Schrijver, wij kunnen met geen volkoome zekerheid nopens de verfchillen,, de gevoelens hier omtrent èenig vonnis vellen; „ maar wij denken tot het nader beweezen word, „ dac hec eerfte beginfel van een Knoeftgezwel be„ ftaac in een uirgeftorc of verftoppend vogc in de „ zelfftandigheid der Klieren', zonder ons te bepaa„ len of deszelfs zirplaas in den Vetrok, of in het „ Vaatgeftel is, of in welk vogc zodanige beginfe„ len zijn, waai uic een zodanige fcherpce als in „ het Kankervogc naderhand kan ontfpruiten. Die ,, fcherp, kankeragcig vogefchijne zijnen oorfprong „ uic gezonde vogcen der klieren ce kunnen neemen, „ naa een uitwendige belediging, en het fchijnc, L 2 dat  164 GENEES em HEELKNDIGE „ dat de ftilftand der vogten daar toe aanleiding „ geeft en genoeg is, fchoon 'er mooglijk een wezent„ lijk onderfcheid plaats heeft in het Kankervogt van „ een Knoeftgezwel, door een uitwendige belediging, en dac in een Knoeftgezwel, dooreen inwendige „ oorzaak; en daar is reden om te denken , dat de kneuzing van een Klier nimmer een waar KnoefT„ gefwel en Kanker zal voortbrengen, maar wel „ andere goedaardige verhardigen, die door Re« „ folutie of Verettering eindigen, tenzij in onder„ werpen, in welker vogten het zaad des Kankers „• verborgen is; want waarlijk het beledigen der „ Klieren en Klieragtige deelen is te meenigvul, dig, om niet meer Knceft- en Kreeftgezwellen „ te ontmoeten, indien het zelve daar toe genoeg, zaam was. In mijn bovengemelde Verbandeling (§. 574*) vind men; de waare aart van „ het Kankergift, namentlijk, waar door het zig „ van alle- andere zondigende vogten onderfcheid is coc nog toe verborgen, en zal het misfchien met veele andere ziekelijke geftelteniflen in de " vogten, blijven. En, naa ik bet gevoelen van * eenige Schrijvers wegens de aangedaane deelen " der Klier, wegens het zondigend vogt, en de " oor-aak der Kanker-wording, heb aangehaald, " verklaar ik mij ($. 57^0 dusdanig: wijders \ wat ons aangaat, wij zijn tot nog toe van ge. " dagten, zonder ineen twijrlelagüge zaak, noch " „ voor  MENGELSTOFFEN 165 , voor het een , noch voor het ander, te voorin'„ gcnoomen tf*zijn, dat het eerfte beginfel van „ een Knoeftgezwel beftaac in een uitgeftort .of „ verftoppend vogt in de zelfftandihheid der Klie., ren, zonder ook deszelfszitplaats het zij in den „ Vetrok, of in het vaatgeftel te bepaalen; en in „ welk vogt zodanige beginfelen zijn, waar uit „ een zodanige fcherpte als in het Kanken'ogt na 1 „ derhand kan ontfpruiten. Inmiddels de gehoor* „ te der Knoeft en Kankergezwellen, naa een uit* „ wendige belediging, fchijnt (gelijk w'j gezegt „ hebben) te bewijzen , dat het zondigend vogt „ zijn oorfprong kan neemen uit de gezonde vog,, ten der Klier, en dat dus derzelver ftilftand daar toe genotg is; alhoewel 'er mifichien een we- zentlijk onderfcheid zal zijn in het Kankervogt „ van een Knoeftgezwel door een uitwendige beledi„ ging , en dat van een Knoeftgezwel door • een „ inwendig oorzaak ; en mogelijk zal de kneuzing „ van een Klier nimmer een waar Knoeftgezwel „ en Kanker voortbrengen tenzij in onderwerpen > „ in welker vogten het zaad des Kankers verbor- gen is: en waarlijk het beledigen der Klieren 5, en Klieragtige deelen is te menigvuldig om „ niet meer Knoeft- en Kreeftgezwellen te ont- moeten, indien hetzelve daar toe genoegzaam was. Wie merkt hier niet uit de groote overeen„ kom[i, welke Vr h tujfcben. hef gevoelen van L 3 den  166 GENEES en HEELKUNDIGE den Gouden Gedenkpennings Verdiender , we* gens den aart , oorzaak en Uitwerk fels van „ bet Knoeft- en Kreeftgezwel , en mijn alvo. „ fes* medegedeelde gedagten?. Wie erkent niet, „ ^ gemelde Schrijver, langs dit grondjttlfel, f? de waare Kanker in 'c algemeen befchouwt, „ beneffsns deszelfs bijzondere zoorten en aange- daane deelen; dat bij dezelve van alle andere ,, gebreken ondencheid , beneffens de ongemakken „ aancoont, w, lke_ van den Kanker moeten onder„ fcheiden worden; dat hij bewijft, de Kanker „ nooit zonder , maar wel fomcijds door middel „ "an de Afz tting geneezen is ge'W'den; en ein* ,, delijk, dat hij ftaande houd, andere ongemak„ ken, welke men te onrecht voor Kanker aanziet ,, nooit in wezentlijken Kanker kunnen ontaarden: de 4. bijzondere Hoofdflukken, waar door mijn ,, Nafchrijver zig vleid, en niet te ver geefsch, „ te moeten voldoen aan de voorgeftelde Vraage, „ zie de Inleiding van zijn Ed Bladz. 4 en 5. ,, Het voornaam 'oogmerk van Servandis Civi„ bus, met haar voorgeftelde Vraag is, (mijns „ oordeels), of al of niet overtuigd te worden, of „ tot nog toe de waare Kanker op eenige andere ,, manier te geneezen zij, dan door het mes. „ Langs bet grondftelfel, bet geen de Heer G. j. „ van Wy van mijJcbijnt overgemomen te beb„ ben, beantwoord zijn Ed. de Vraag ontken ■ nend:  MENGELSTOFFEN. 167 nend: z'jn Ed. verklaart zig (§. i57-)'i het „ is een volkoome en beweeze waarheid, dat „ alle die ongemakken, welke men tot nog toe ,, voor geneeze Kankers opgegeeven heeft , die „ geenen geweefl: zijn , dewelken wij voor geen „ waare Kankers erkennen, Wijders vervolgt „zijn Ld. (§. 182.); het blijkt ook hier „ uk, dat, dewijl men tot nog toe den waaren „ aart van den Kanker voortbrengende ftuffe niet „ te recht kent, het ook onmogelijk is eenig „ geneesmiddel, buiten de Afzetting uit te denken, „ zoo lang deeze onweetendheid plaats heeft, ten „ zij dan bij geval, gelijk de Kina tegen de Koort„ fen, of het Kwik tegen de Venusziekte , ont„ dekt, en als foortelijke middelen dienftig bevon„ den zijn. Het blijkt ook hier uit te meer, dat „ wij redenen genoeg gehad hebben te vooronder„ ftellen, dat alle die ongemakken, die men voor „ geneeze Kankers door foortelijke middelen op» gegeeven heeft, de gemelde ongemakken, en geen „ wezentlijke Kankers geweefl: zijn; dêwijl de ge„ leerdften en kundigften rot nog toe tegen dat „ onbekend gift geen foortelijk middel, of (mag „ ik mij zo eens uitdrukken) tegengift hebben wee • , ten uittedenken; alles is bij toeval, bij geluk, „ bij overlevering, en dergelijken ontftaan: en ge„ fteld dat het mogelijk in enkele gevallen gebeurd „ zfj, dat een wezenlijk Kankergezwel uitwendig L 4 » fchijn-  i(J8 GENEES en HEELKUNDIGE ,, fcliijnbaar geneezen is, dan is het zeker, dat 'er „ in zulk een geval niet anders dan een verplaatfing „ van de Kankeragtige ftofte naar het een of ander ,, deel van het .lighaam gebeurd is, die den dood „ vroeger of laater te wege gebragt heeft, naar '„ maate der deelen door de verplaatfte Kankerrtoffe aangedaan. Dewijl wij nu overvloedig getoont „ hebben, dat alle tot nog toe bekende ontdekking „ gen in ons voorgefteld geval vrugteloos bevon- den zijn, zoo is men te recht wanhoopig, of'er ,, ooit ten foortelijk middel gevonden zal worden omdat men het aan den tijd en het geluk moet ,, overgeeven, en wij reeds zo dikwils misleid zijn, „ en helaas! nog dagelijks ten kofte van *t leeven „ veeier Lijderen bedrogen worden, door de uit„ veiling en publieke aanbieding veeier Kwakzalve„ rijen, die, om dat ze niet genoeg te keer ge* ,, gaan, rog wel verdiend geitrafc worden, meer „ menfchen verflinden, dan iemand denken zoude. 5, En mijn bovengemelde Verhandeling (§. 583V „ eindig ik dus; uit de befchrijving van den aart, „ oorzaak, en uitwerkfejs deezer gebreken, blijkt „ niet onduidelijk , dat dezelve niet geneesbaar „ ziin dan door het mes, en dat nog wel onder „ beperking, dat het gebrek alleen plaatfelijk is, , en 'er geen Kankervogt tegenwoordig is in den , algemecnen hoop der vogten. Nimmer heeft ?, iemand ccn waar Knoeftgezwel tot oplosfing ge- „ bragc  MENGELSTOFFEN. i6> bragt , en geen wonder! dewijl de verharding ,, en ontaarding der Klier dezelve even onmogelijk maakt, als de fmelting en verandering der vafte s, deelen in een vloeiftoffe. Het gezwel in bewee„ ging en tot verettering te brengen is, gelijk wij „ gezien hebben, verderfelijk. En alle middelen, „ die men tot nog toe heeft öpgegeeven, om het „ Kankergift te ondertebrengen, (leunen alleen op ,, loutere gillingen en valfche ondervindingen: de „ waare aart van het Kankergifr blijft tor nog toe 9, voor ons verborgen, en dus de middelen daar ., tegen onzeker. Ondertuflchen eenige naar Kan„ ker gelijkende gebreken, nogrhans van .dezelve „ veel verfchillende, maar te onrecht, door een „ niet genoegzaame naauwkeurigheid aangewend „ te hebben, of door de duifterheid der tekenen, „ daar voor gehouden, hebben veelal de Genees„ en Heelkundige wereld, ja de verftandigfte en beproefde Artfen bedroogen, meenende door deeze of geene middelen een waar Knoeftgezwel , tot verdweining gebragt te hebben» of een waa- ren verzwooren Kanker tot een goedaardige ■,, verettering , en eindelijk volkoome geneezing; daar bij nader onderzoek bleek, dat het alleen „ Kliergezwellen , of Verzweeringen waren ge- weeft , van een goedaardiger natuur , het zij l, Kropgezwellen en verzweeringen , of foortge- L 5 Die  oy GENEES en HEELKUNDIGE Die is wac aangaat, het geen ik voorgenoomen had te toonen: ik zoude de Parallelen hebben kunnen vermeerderen, doch de gemaakte, zijn de voornaamfte, en (mijns oordeels) genoegzaam. Ik kan niec ontkennen , dac ik zeer mee mij zeiven te vreeden was, toen ik onder het doorleezen der Verhandeling van den Heer G.J. van Wy gewaar wierd, dat onze gevoelens zoo nauwkeurig mee den anderen overeenllemden, offchoon ik dezelve niec geheel voor nieuw erken. Egcer ik beeuig ook ten hoogffen verwonderd te zijn, dat ik mij nergens vond aangehaald , daar gemelde Handarts anderfinrs zoo weelderig is in het aan haaien van Schrijvers; en des te meer, wanneer ik ondervond , dat (§. 16.) uit de Verhandeling van zijn Ed. bijna eene woordelijke Nafchrijving is van (§. 576.) uit mijn meergemelde Verhandeling over de Kliergezwellen, in mijn Heelkundige Ziektekunde. Ik kan niet ontveinzen , van zeer begeerig te zijn om de reden te weeten , waarom dog de Heer G. J. van Wy mij geheel onaangeroerd heeft gelaaten; daar ik nogehans geloof, dac veelen zullen meenen zijn Ed. mee hec overneemen mijner grondbeginfels niec weinig eigendom heeft verkreegen op de Gouden Gedenkpenning. Zoude ook zijn Ed. gedagc hebben , dac hec Genootfchap Strvandis Ciyibus volftrekc nieuws begeerde?-  MENGELSTOFFEN. 171 de ?. Was ik miïïchien naar het oordeel van zijn Ed. niet groot genoeg om gezach van mij ce ont leenen?. Of zouden twee verfchillende menfchen, die noch elkander kennen , noch immer zamen gefprooken hebben, zoo eenftemmig kunnen denken , dat de Nafchrijving door zijn Ed. zuiver gevallig was?. Tot het laatfte, namentlijk dac 'er geen voorweetende Letterdieverij plaats heeft bij mijn bekwaamen Konftgenoot, maar dat de nauwkeurige overeenïlemming onzer gevoelens , baneffens de aangehaalde Nafchrijving door zijn Ed. geheel en al gevallig is, zoude ik voor mij zeiven het me^lt, overhellen: want wie zou doch durven denken, dac een man van die verdienden als den Heer G. J. van Wy, of zoo onédelmoedig en onheufch, of zoo lomp en onvoorzigtig zoude zijn, om iets voor het zijne optegeeven, hec geen even zoo veel aan een ander behoort ?. Lompheid of onvoorzigtigheid kan vooral geen plaacs hebben bij iemand, welk zoo beleezen is, als men van den Heer Gouden Gedenkpsnnings Behaalder, uic zijn menigvuldige aanhaaling van Schrijvers, moet bekennen: Leccerdieverij, of iecs van een ander voor onze uitvinding aantebieden, kan nog wel eens gefchieden uit Schrijvers, welke in vreemde taaien gefchreeven hebben, door haar nieuwheid nog weinig bekend zijn, of welke door haar  i73 GENEES en HEELKUNDIGE haar oudheid de vergetelheid zijn overgeleverd; maar ik ondernel de Heer G. J. van Wy te voorzigtig te zijn, om het te waagen, vanuitNederduitfche en bekende Schrijvers, welke zoo menigvuldig in de handen zijn, te meer nadien ik zijn Ed. genoeg overtuigd acht , hoe ongaarne de kiefche en netelige wereld zulks thans ter tijd duld , en wat de zig daar aan fchuldig gemaakten doorgaans van vrije Beoordeelders en Boeken beknibbelaars te wagten hebben. Dan (op dat ik flm'te) het zij hier mede hoe het zij, mijn geachte Kunflbroeder, en nauwkeurig Nadenker, duide in mij niet ten kwaaden, dat ik deeze Paraflekn of Vergelijkingen heb durven maaken : indien dezelve minder overeenkoomen, dan ik denk, of dat ik ergens anders in dwaal, zal het mij aangenaam zijn, om door zijn Ed. beter onderrigt te worden; want, nemo errat uni fibi, dementiam fpargit in proximos. VER.  3?0 VERHANDELING OVER DE MOGELIJKHEID OM DEN KANKER, HET zij VERZWOOREN, OFNOG BESLOOTEN , HET zij DOOR E". n u I TWENDIGE, OF IN we NDIGE OORZAAK, VOORTGïBRAGT, TE GENEEZEN, in een Brief aan Do&or J. VOEGEN van ENGELEN". MIJN HEER! Zie hier voor de eerfte maal der wereld doör mij* iers nieuws verfchaft: de Kanker, zoo veele jaaren onherftelbaar geacht, niet geneeslijk tenzij miflchien alleen door het mes, het zij befloocen, verzwooren , en door een uit- of door een inwendige oorzaak te weeg gebragc, voor geneeslijk verklaard; wat nieuws egter, hetgeen in de daad al zeer oud is, zoo als het al veel met hetgeen men voor nieuws opgeeft gelegen is. De fraaije en wel doorwrogte Verhandeling van den Heer a. schrage, ijders aandacht en door* leezing waardig, welke van hec Genootfchap onder den ziufpreuk Servandis Civikts met de zilvere Ge»  if4 GENEES en HEELKUNDIGE Gedenkpenning is vereerd ( a ), als beantwoordende de Vraag : Kunnen wij ons overtuigd houden, dat een waaren Kanker immer zonder de afzetting tot geneezing is gebragt, enz. 9 heeft mij voor geweelt om te ftellen, dat de waare Kanker geneeslijk zij. Ik wil wel bekennen, dat mij die lofwaarde Verhandeling heeft opgewekt, aangefpoort, en nader over deeze zwaarwigtige ftoffe doen denken; en ofichoon het blijken zal, dat de Heer schrage en ik veel onder den anderen verfchillen, inzonderheid aangaande den aart van hec zondigend Kankervogt, en ook in de geneesmanier, zal misfchien ons verfchillend gevoelen gelegendheid aan een derden geeven, om eens velkomen de waarheid te agterhaalen. Men verwagte zo min in mijn verhandeling, als in die van den Heer schrage, de beker.dmaaking van een nieuw Specificum voor den Kanker: neen, onze voortgeftelde geneeswijze is regelmaatig, en geerfinrs gebouwd op het dikwils misleidend geval. Qjize menfchelijke begrippen zijn wel is waïir zoo naauw beperkt, dac wij meenigmaal op de ondervinding moeten fteunen, zonder dac wij het ondervondene begrijpen, doch (mijns oordeels) is de Geneeskonst veel agceruicgeraakc, omdac men uic O) Zie de Handelingen van het Genootfchap Servan4h Civibus, Vierde Deel, bladz. 207 en volg.  MENGELSTOFFEN. 175 uit overtuiging van ons onvermoogen te weinig ons ingefehaape redenslicht, en te veel, ja veel te veel, de niet minder bedrieglijke ondervinding, heeft gehuldigd , en geraadpleegd. En het verzuim van den middenweg is hier, gelijk in meer zaaken, al veel de voornaame oorzaak van dwaaling. Ik onderteken mij met hoogachting Mijn heer, U Wel Ed. Dw. Dienaar, A. Balthaazar. Leydsn den 10 Auguflm i77S>. INLEIDING. Ofchoon ik in mijn Heelkundige Ziektekunde (y?) - Verbandding over de Kliergezwellen (§. DEXXXTII.; heb gefteld , dat de Kanker niet te geneezen zij , dan door het mes, beneffens onder die beperking, dat dezelve alleen plaatfelijk moest zijn; en dac ik gefchreeven heb , dat alle middelen, welke men om het onbekende Kankergifc ce onder te brengen, heeft opgegeven , vrugceloos bevonden zijn ; nog'hans ben ik chans van een ander gevoelen: ik ftel den Kanker, heczij cien befloocen of den ver- zwoo- (a) Te Amfleldam bij J. B. Etw*. Uitgegeeven 1772, bij C. CE PïCKER, C. Z.  i;t> GENEES en HEELKUNDIGE zwooren, hetzij door een inwendige of uitwendige oorzaak te weeg gebragt , geneefhjk, zonder dit ons de waare aart van het Kankergifc bekend zij. Ik geloof, dat 'er veel minder lijders gevonden worden, welke, om zig te laaten geneezen, hun aan de uitgeitrektheid der kunst gelieven te onderwerpen , dan het de kunst aan vermoogen ontbreekt; dat geloof ik niet alleen ten opzigt van den Kanker , maar van veele andere ziektens, welke met denzelven ook op den rol der ongeneeslijken zijn gefield. De reden, waarom ik vertrouw dat de Kanker te geneezen zij, zonder dat ons recht de aart van het Kanker-venijn bekend is, en offchoon wij tot nog toe geen Soortelijke middelen (Specifica) hebben om hetzelve ie vernietigen, beftaac voornamenilijk hier in : omdat veele andere Kwaadfippigheden (Cacochymiaej , als van de Venusziekte (Lues venerea), van den Scheurbuik, van hec Kropzeer* gift (Virus fcrofulofum) , van de Kinderpokken (Variolae), enz. zoo mm in haar waaren aart bekend zijn, als het Kankervenijn (Virus cancrofüm)} welke ziektens egter geneezen kunnen worden, niet zoo zeer door gevallig uitgevonde Specifica, dan wel dooi een gepaste leefmanier, en de ontlasting der ziekelijke (toffe. Egter niec alle Kanker is geneeslijk, want dan was 'er iets ondermaansch zonder eindpaal. De al-  MENGELSTOFFEN. 17? allergeringde ziekte kan ongeneeslijk worden, en dus veel eerder een der allerzwaardden. Indien de Kanker kan en raag weggenoomen worden, dan fpreekt het van zelfs dat de Afzetting de korstde en veiligde weg is: en dus blijkt, dac tot ons onderwerp drekt de Kanker, aan welken de Afzetting verbooden is. Wanneer het Kanker-venijn alvorens in den vogtdroom is geweest, en dus de Kanker uit een inwendige oorzaak is te weeg' gebragt, of dat de hefmetting uit het plaatfelijk gezwel naar binnen is gekoomen, en dus de Kanker, oflchoon van een uitwendige oorzaak, algemeen is geworden, (het zal om hec even zijn), dan kan de geneezing niec volgen, tenzij hec Kankergift te onder worde gebragt, of ontlast. Om hec ce onder ce brengen zijn toe nog toe geen middelen bekend , en dus blijft alleenlijk mooglijk deszelfs ontlasting. Om dan aan mijn voorgenoomen taak te voldoen, word vereischt: teneerften, dat ik aantoone dat de meeste Cacochijmice door de ontlading der ziekelijke doffe tot geneezing worden gebragt; en ten tweeden, dat ik bewijze, ten minden aarmee. melijk voordel, dat het (Virus cancrofumj zo in het Kankergezwel, als in den hoop der vogten, ins* gelijks kan ontlad worden. EER.  *ZP GENEES en HEELKUNDIGE EERSTE AFDEELING De meefle Kwaadfappigheden (Cacohijmise) worden geneefen door de oritlafting der Ziekelijke fiofe. §• I' rT">erecbt heb ik gezegt, en houde, tot nog J- toe liaan de, in mijn Heelkundige Ziektekunde §.(DCCCLXXVL), „ dat de waare aart „ en eigenlchappen van de ziektens der vogten zoo „ veel minder bekend zijn, als de fijnheid der vloei„ baqre wezens zig meerder, dan de vaste deelen, „ aan een duidelijk onderzoek ontrekt";: ook (§. DCCCLXXVTI.) „ dat alhoewel de fcherpheid „ gefield word in het zouc te belhan, en de ver„ fchillende- fcherptens, welke in de menfchelijkc ,, vogten ondervonden woeden , vergeleken zijn „ met eenige foortgeijjke zouten , welke buiten „ hetzelve beftaan, deeze nogthans kunnen verfchil„' len, omdat deaangebragte zouten in onze vog„ ten, hetzij zuur of loogzouten, enz. door de ver„ menging met onze vogten, en door de werking ,, der vaste deelen, kunnen veranderd worden en omdat het natuurlijk zout in onze vogten , „ offchoon onder de middelflagtige Zouten (Salia „ reutra) te rekenen, een zout is van zijn eigen foort, „ tcroorzaake van de vermenging met anderen deelt„ jes onzer vogten;" en (§. DCCCLXXV1Ü.;, „ dat wij daarom ons niet moeten verwonderen „ van  MENGELSTOFFEN. 179 „ van zoo veele ongefteldheden der vogten of' kwaad„ fappigheden aantetreffen, welker waare aart zig „ voor ons verfchuilt." „ Laaten wij zoo veel omzig» „ tiger zijn (vervolg ik^s in het voor waarheden aan» „ neemen van hetgeen de Schijkunde (Chcmia) ,, aantoont, als dit middel uit zijn aart cnzekerer „ i.s: laaien wij niet altoos vastftellen, dat her ge. „ vondene dopr de Schijkunde zuivere waarheden „ zijn, tenzij men alvorens kan bewijzen, dat het „ bijzonder aangewend Scbijkundig middel den aart „ der zaaken niet heeft kunnen veranderen." Weinig zijn wij tot nog toe verlicht in de waare kennis van veele Scherptens ( Acrin)onia)\vjeikk in onzen vogtftroom mogelijk zijn , en bijzondere Kyvaadfappigheden kunnen uitmaaken: weinig zal een Geneesheer zig over die weetenfchap beroemen, tenzij ijdel, en wanneer hij om zijn onkunde niet te bekennen, of om zijn ijdelen hoogmoed te koesteren, op OnderHellingen {Hijpothefesj bout, welke weelderiger verzonnen zijn, dan 'er de waarheid oncwijffelbaar van blijkt; of wanner hij zig met proeven te vreeden houd, welker gevolgen door hec vooroordeel oneindig verder worden getrokken, dan een wettige Redeneerkunde in de zaakelijke Wijsbegeerte toeftaat. §. II. Wie bepaalt juist, waarin eigentlijk het zout der Jigtfcherpte , van den Scheurbuik, der Venusziekte , des Kropzeers , der Kinderpokjes, M a der  i3o GENEES en HEELKUNDIGE der Mazelen, der Hondsdolligheid, des Kankers, enz. beftaa ? , waarlijk tot nog toe niemand; én misfchien zal die onweetendheid met veele andere ten einde der tijden duuren: want hoe zal men toch eene van die fcherpcens onvermengd kunnen verkrjgen? hetgeen egter'Cmijn's oordeels) nodig is om ontwijffelbaare proeven te erlangen. 5. III. Dewijl wij dan onkundig zijn in veele bijzondere fcherptens, blijkt het ook dat wij ook nog onkundiger zijn in den aart, welken de Tegengiften (Antidota) voor dezeive moeten bezitten. §. IV. Een regelmaatig Geneesheer weet geen ander, dan een algemeen middel, voor alle bijzondere, en in aart tegenftrijdige fcherptens, namentlijk, om door allerzagtlle olijen, (lijmen- en waterdeelen .de zoutdeelen intewikkelen en te verfïomppen. Nogthans de ondervinding heeft geleerd, dat dit middel veelal onvermogend is , en dikwijls nadeelig. Vlak tegenovergeftelde zouten aan het zondigend zouden een w;.ar Tegengift uicmaaken: doch hier in is de onvolmaaktheid gelegen , ter oorzaak van de onkunde betreffende den aart van het zondigend zour. §. V. Regelmaatige Geneesheeren hebben de verfjheinfelen van de fcherptens in het menfchelijk lighaam vergeleken met de uitwerkingen der zouten buiten hec lighaam , en langs dien grondregel zig bevlijrigd om Tegengiften daar tegen uitte- den-  MENGELSTOFFEN. 181 denken. Zoo gebruiken zij voor de Loogzouten (Salia aïcalica) de Zuurzouten (Salia acidd), enz. Doch, dewijl de meefte zondigende zouten in den vog;fi;room van een bijzonderen aarc zijn, zoo als dezelve buiten het lighaam nimmer ondervonden worden, volgt het ook van zelfs, dat de Praktijk langs deeze Theorie dikwijls moet misfen. §. VI. Hierom dan hebben de regelmaatige Geneesartfen het in dat Huk niet verder gebragt, dan de Empirici: hierom gebruiken zij /ïntifcorbutica, Antivenerea, enz. welke bij geval zijn uitgevonden , zonder dat zij weeten te bepaalen, hoe zij als Antidota werken. $. VII. Tot hier toe 2ijn wij gevorderd, daar wij voorzigtig moeten voortgaan. Hier moeten wij onderzoeken het vermogen dier Antidota, en of de geneezing, wanneer dezelve volgt, ook meer door iets anders gefchiede, dan door hetgeen waar aan men dezelve toefchrijfc, zal ik volmaakt aan het cpfchrift deezer afdeeling voldoen. §. VIII. De Scheurbuiksfcherpte, de Jigtfcherpte, of het Venusvenijn, enz. is niet gemaklij k, en misfchien minder dan men denkt, door Antidota te ondertebrengen. Wie bewuftis, hoe veele veranderingen de ingenome Antidota in de eerfte wegen, en vervolgens in den omloop der vogten, moeten ondergaan, eer zij dikwijls de zondigende fcherptens , welke zij moeten te onderbrengen, aantref. M & fen  i8a GENEES en HEELKUNDIGE fen; en wanneer hij teffens in aanmerking neemt de geringe hoeveelheid, waar mede eenige derzeiven moeten gebruikt worden; zal zig met mij zeer weinig daar van belooven. Hoe zullen doch weinige greinen Merc. fublim. eotros. het geheel be» fmet V'erusblred verbeteren? Wie kan gelooven, dat door weinige «reinen van ce Belladona^vm de Cicuta. van YeiArje-t.icum, enz,, een waare Scirrhus zoude opgelolt worden, daar 'er zoo een oneindig klein gedêeltfl maar tot denzelven kan koomen? IX, Hier op word geantwoord „ de ontegen„ fpreekelijke ondervinding laat ons duizend maaien uitwerkingen beschouwen, waar van ons de oor,, zaak onbekend is." Dit is waar , en moet ijder, welk niet verwaand is, toeftemmen: te wenfehen was het waarlijk, dat wij meer tragtten te ondervinden , dan te redeneeren. Maar op het ondervinden , namentlijk hoe men' waarneeme en ondervinde, koomt het aan: alle ondervinding is geen waare ondervinding; men ondervind, door de duifierheid der te ondervindene zaaken , dikwijls het een voor het ander; en hoe onbegrijpelijker, langs een wettige redeneerkunde, ons de voorgegeeve ondervinding voorkoomt, hoe meer wij verpiigt zijn dezelve te verdenken. §. X- Om de, gemelde redenen heb ik dan ten eertien weinig vertrouwen op de meeste der aangepreeze Antidota. En ten tweeden, waneer ik overweeg,  MENGELSTOFFEN. 183 weeg, hoe de Natuur handelt om zig van het nadeelige te bevreiden, en teffens wat 'er bij het gebruik van de voorgegeeve Antidota noodzaakelijk verelscht word, dan word ik meer en meer in mijn denkbeelden gevoed en bevestigd. §. XI. De Natuur, onze eigen ingefchaape gezondheidsmaakende kragt, is altoos gewoon , wanneer zij riet verhinderd word, zig tegen de fcherptens, welke haar beledigen, aantekanten, dezelve te verdelgen, uittedrijvcn, ten miiiften uit de binhe'n vertrek ken naar de uitwendige deelen te verjaacen, Mier van koomen de Scheurbuiksvlekken, de Zweeren, dejigtbuilen, de aanvallen van het Voeteuvel (Podagra), èa uitlooping der Pokken en Mazelen, de Venusbuilen, Vénoszweeren, enz. §. XII. Wanneer ik met ontelbaare ondervindingen onzijdig raadpleeg wegens de gelukte geneezingen , ten minften verbeteringen van dc Jigt, der Scheurbuik, der Venusziekte, of van andere fcherptens in de vogten,dan word ik ten eenemaal overtuig d,dat'cr bij het gebruik van de beroemde Specifica of Antidota inzonderheid vereifchtwordeen bijzondere leefmanier, een bijzonder gebruik , inzonderheid van voedfelen, welkëbeft met onze Natuur overeenkoomen, en waar uit een goede Chijl word vöortgebragt. Men verbied zodanige voedfelen, welke men of door de reden, of bij de ondervinding, weet, dat nadeelig zijn voor de bijzondere fcherpte. Indien dit alleenM 4 lang  t£* GENEES en HEEKUNDIGE 3mg genoeg word aangehouden, dan is het in vee? ie gevallen al vrij mogelijk, dat de Natuur voor het overige alleen de Geneesmeelterefle is, inzonderheid als men 'er cefFens beweeging of ruft, en wat verders tot een naar de bijzondere omdandigheden bijzondere leefmanier vereischt word, bij in acht neemt; terwijl men verkeerdelijk meent, dat het uitwerkfel aan de gebruikte Antidota is toetefchreiven. Zelden werken de vermogende Antidota zonder bijvoeging van een goede leefmanier ,• het geen ik ijder Geneesheer van bevinding ter beflisfing en ontkenning durf overlaaten- §. XIII. De geduurig aangebragte zagte goede Qhi'jlus is het natuurlijkst middel om alle fcherptens te verttomppen, en ook door dezelve word het lighaam het bed kragtig gemaakt, om het nadeelige'door zijn ontladwegenuittewerpen: inzonderheid wanneer door een verdandig en regelmaatig Geneesarts de Natuur als van haar getrouwen diendknegt gederkt, beteugeld, geleid, of van het geen haar belet te werkenbevreid word,naardeverfchil!cnde omdandigheden vereifchen. § XIV. Ook word 'er bij de Specifica, behal, ven een goede leefmanier, dikwijls vereischt het gebruik van nog andere Geneesmiddelen, gelijk bij het gebruik van de Merc. fubl. corros., als een hntidjtwn voor het Venusgift, een meenigvuldig drinken van een DecoB. lignorum, enz. aan welke Biivocgtelen (dddita) ik voor mij zeiven hec mees- te  MENGELSTOFFEN. 185 te der geneezing toefchrijf: want omdat zij in een groote hoeveelheid gebruikt worden, en den hoop der vogten als 't waare daar mede vervuld word, oordeel ik het vrij mogelijk te zijn, dac de ongezonde zouten in dezelve-ontbonden , en ingewikkeld worden, en met dezelve , of langs de ontlaftwegen der pis, of langs andere öntlaftplaatiên* buiten het lighaam geraaken. § XV. Ik vertrouw dan weinig op de middelen, welke men voorgeeft dat de fcherptens zouden te onderbrengen: ik nel de kunfl: alleen vermogend om de Nutuur te kunnen helpen in dc ontlalling ce bezorgen van de ziekelijke ilofl'e. Hoe en langs welke wegen dit moet bereikt worden in alle bijzondere fcherptens, behoort tot mijn taak niec om te verhandelen, dezelve bepaalt mij alleenlijk Bij den Kanker , waar toe wij met de volgende Afdee» ling overgaan. TWEEDE A F D E E L I N G. Het (Virus cancrofom) kan ontlaïï worden, en dus is de Kanker geneeslijk. §. XVI. Tot nog toe is de waare aart van de Kankerfcherpte mee veele andere voor ons verborgen. Dus is 'er geen voldoenend Tegengift voor uic te M 5 den  i86 GENEES en HEELKUNDIGE denken. En alle middelen , waar aan men die eigenfchap heeft toegefchreeven, zijn onvermogend bevonden : men heeft gedwaald, en ons zeiven geluk gewenschc mee valfche oudervindingen. §. XVII. De Kanker word rot heden door geen anderen weg geneeslijk gehouden, dan door d; Afzetting. Maar, behalven dat veele Kankers niet kunnen weggenoomen worden, twijfel ik, of 'er • wel een. eenige Kanker mag afgezet worden. In mijn bovengemelde Heelkundige Ziektekunde, Verhandeling over de Kliergezwellen (§. DLXXVI.J vind men : „ mogelijk zal de kneuzing van een „ Klier nimmer een waar Knoestgezwel er/Kanker „ voortbrengen, tenzij in onderwerpen, in welker „ vogten het zaad des Kankers verborgen is ■ en „ waarlijk hec beledigen der Klieren en Klieragtige „ deelen is te menigvuldig om niet meer Knoest- en „ Kreeft-gezwellen te ontmoeten, indien hetzelve „ daartoe genoegzaam was." Waaruit niet onduidelijk blijkt dat ik van gevoelen ben, dat 'er geen waar Kreeftgezwel ontitaat, tenzij door een inwendige oorzaak. En welk gevoelen, fchoon van mij tw.jftelagtig voorgefteld, de Heer d. va* cesscüe* volkomen (laande houd in zijn Brieven ov-r de Nutteloosheid der Kunstbewerking w de Knoest of Kreeft-gezwellen (f): zijn Ed. zege, bladz.2pjj. ■» het (!) Zie Heelkundig MArêl#off»n j„„ schik Amfl. ilVt door d- vax ces.  MENGELSTOFFEN. 187 „ het Kreeftgezwel is naar mijn gedagten nimmer „ plaatslijk , dan voor zoo veel betreft deszelfs „ blijkbaare verfchijnfelen. Altoos is hetzelve ver„ mengd, mee, of laat ik liever zegden afhanglijk „ van, een ongefteldheid der vogten, welke wij „ noch kennen, noch verklaaren, noch geneezen „ kunnen." het geen zijn Ed. (zijns oordeels) met genoegzaam? proefondervindingen, in de gemelde Brieven, ftaaft en bevestigt. §. XVIII. Indien 'er nooit Kanker tegenwoordig is, tenzij gepaard met een ziekelijke hoedanigheid in de vogten, waar uit dezelve is voorrgebragt, en nog onderhonden word, dan is zekerlijk de Kunstbewerking altoos vrugteloos en nadeelig; en men zoude zig met de gelukkige gevolgen van de Afzettiogi even zoo wel moeten bedroogm gehad hebben , als met de Proëfneemingen wegens de fpecifica tegen den Kanker: namentlijk alle ondervindingen van gelukkig weggenoome Kankers zouden valsch moeten zijn, omdat men gedwaald had in den aart van het gezwel. Ik voor mij blijf tot nog toe dienaangaande twijffelen, befchroomd zijnde, cn niet genoeg overtuigd, om het ten eenemaal vast te ftellen. §. XIX. Egter , offchoon de Kanker mooglijk word gefteld door een uitwendige oorzaak, en zonder de minfte betrekking tot het overig lighaam, dus veilig , indien mogelijk, mag weggenoomen wor«  i88 GENEES en HEELKUNDIGE worden , zijn 'er te veel ondervindingen van de ongelukkige uitkomst der Kunstbewerking, fchoon niet^ voorzien, om niet altoos met fcnroora de Afzetting te onderneemen : hoe zeer men gemeen; had den Kanker alleen plaatfèlijk te zijn, en hoe zeer men zig overtuigd achtte, dat dezelve door een uitwendige oorzaak was te weeggebragt, heeft men egter dikwijls ondervonden, dat de lijder of onder de geneezing van de gemaakte wonde, of even naa de geneezing, hetzij in de haast geneeze wond, hetzij in een ander deel, door een nieuwen Kanker wierd aangegreepen , omdat de hoop der vogten met het Kankervenijn' befmet was. Waar uit dan volgt, dat, daar de tekenen of de Kanker algemeen is zoo onzeker zijn, ook ten minnen het goed gevolg der Kundbewerking onzeker is te houden. § XX. Dewijl dan de Kunstbewerking op den Kanker ten minden zeer onzeker is, om de gegronde twijfeling of hij wel ooit anders, dan door een inwendige oorzaak worde te weeg gebragt, en om de onzekerheid der tekenen of hij zuiver plaatfelijk is; heeft men een allergrootst belang in de kennis van een middel om het Kankervenijn of teondertebrengen , of uittedrijven, en de befmette vogten daar dus van te bevreiden. §. XXI. Het Kankervenijn is ons onbekend j Tei gengift voor hetzelve niet uittedenken; en alle Speet-  MENGELSTOFFEN. 189 cifica, welke men nog daar voor heeft opgegeeven, zijn valsch bevonden ; gevolgelijk blijft 'er niets overig, dan om der ziekelijke ftoffe ontlasting te bezorgen , hetwelk thans bepaaldelijker toe ons onderwerp moet ftrekken. §. XXII. Onaangezien de 'waare aart van het Kankergift door den tijd ontdekt wierd, en dus langs goede gronden een waar Tegengift tegen hetzelve wierd uitgedagr; of onaangezien het geval dezelve verfchafte; nogthans blijf ik het vermogen daar van, gelijk in alle ardere Kwaadfappigheden, mistrouwen. Laaten wij hier wat ernstiger over handelen. §. XXIII. Behalven hetgeen ik aangaande de Antidota en Specifica (van §. VUL tot §. XV.) verhandeld heb, heb ik nog eenige bedenkingen optegeeven. 1. Offchoon men het zout, waarin de Kanker fcherpte beftaau buiten het lighaam had, fchoon men deszelfs waaren aart kende, en 'er dus een vlak tegenovergefteld zout voor uittevinden was; en fchoon 'er door de vermenging van die twéé zouten, een Sal neutrum gebooren wierd, wanneer men het rechte Specificum & Antidotum voor den Kanker zoude gevonden hebben, is het dan nog wel te denken, dat men een foortgelijke uitwerking in het lighaam zoude ondervinden ? Zulks zoude men (mijns oordeels) wel kunnen verwagten in de  ipo GENEES en HEELKUNDIGE Primas viae , maar niec verder. Een Blaasflecn kan buiten hec lighaam gemaklijk opgelost worden, doch of herzei ve in de Waterblaas kan bereik c worden, zoude ik niec gaarne bevestigen. Hec zuur in de eerlle wegen kan wel te onder gebragt worden , doch hoe het verder gefchiede begrijp ik niet. 2. Is hec derhalven in dac opzigc wel der moeite waardig om naar het foorcelijk zouc der Kankerfcherpce ce zoeken ? Mijns oordeels neen. 3. Kan 'er wel ontegenfpreekelijk beweezen worden, dat de Mercurius, die hec meesc voor de waarheid der Antidota zoude pleiten, waarlijk als een Antidotum werkt? Zoude dezelve niec veel eerder als een Evacuans zijn aantemerken ? Wac mij aangaac, ik heb weinig vertrouwen op hec vermogen van den Mercurius in de Lues, zonder eene bijgevoegde Kwijling (Salivatio) , Zweeting , of Stoelgang, waar door en de Kwik en de Ziekelijke ftoffe ontlast word. 4. Eindelijk, zouden ook waare Antidota voor bekende Scherptens; of Specifica voor andere ongelleldheden in de vogten, niec wel, alvorens hec bedoelde einde met dezelve bereikt was, veel groo* ter kwaad te weegbrengen, dan zij ti beoorloogen hadden ? Immers de. meeste Specifica of Antidota zijn voor 'het overige nadeelig voor de gezondheid. Het Arfenium bij voorbeeld, hetgeen men thans op-  MENGELSTOFFEN. i9l opgeeft voor het Antidotum tegen het Virus cancrefum zou dat niet wel, eer het de Kankerfcherpte had te ondergebragt, door zijn anderfints nadeeligen aart, veel erger kwaad te weeg brengen, dan de Kanker?: ten minden de nadeelige uitwerking van de Abforbentia in de eerfte wegen om het zuur aldaar te ondertebrengen, wanneer zij zonder bijvoeging van tvacuantia gebruikt worden, geeven 'er bewijzen genoeg van aan de hand. §. XXIV. Zijn wij dan van den aart van het Kankergift onbewust; is 'er noch Tegengift tegen uit* gedagt, of gevalüg ontdekt; is het niet wel mogelijk om den waaren aart van het Kankergift te ontdekken, of een Tegengift daartegen uittedenken; en is het te vreezen dat een gevallig ontdekt Tegengift weinig zoude vrugten, en misfchien aan een anderen kant grootelijks zoude benaadeeïen; wie twijffeU dan of daar blijft alleenlijk voor die woedende en allervreesüjkffe kwaal, den Kanker,over, om deszelfs voortbrengend en in (land houdend.gifc uit het lijdend lighaam, en uit het pfaatfelijk gebrek, te ontlallen; of anderfints om dien allergedugdenvij ind maar zagt te dreelen , en eir.deiijk het voorwerp zijner woede, zonder ooit wapenen gebruikt te hebben, ten gewisfen prooi ovenegeeven? §. XXV. Welk recht geaard Geaéesarts moet zig niét hooggaande beklaagen, en met een waare droefheid worden aangedaan, zoo dikwijls hij de God.  19- GENEES en HEELKUNDIGE Goddelijke Geneeskonft kan befcbuldigen „ dac 'er „ een' vvonde is zonder zalve"? En welk rechc menschlievend Geneesarts is dan niec verpligc om die zalve ce zoeken? Laacen wij blijken verfchaffen, ten minden van onzen goeden wil in deezen: ln magnis völuijje fat efi. %. XXVI. Het middel, de zalf voor den Kanker, is niec nieuw, zij is lang voor mij uitgevonden, en dus behoef ik 'er niec naar ce zoeken. De zalf, welke ik opgeef, is niec bij geval oncdekc; dereden heeft ze uitgevonden; en de Natuur zelve heeft ze geleerd , en onderwijst ze nog dagelijks aan de leerlingen , welke bij haar fchool gaan. §. XXVII. De ontlading der ziekelijke doffe fis dan hec Kankermiddel, de Kankerzalve. De Natuur betrage zelve die ontlading, maar zij blijft dikwils hier, gelijk in andere gevallen, in gebreken, omdat haar vijand te derk is, of omdat zij belet is te werken, als wanneer zij van den Geneesarts, haar diendknegt, vereischt geholpen te worden. §. XXVIII. Zoo menigmaal als wij ondervinden dat, naa hec wegneemen van een Kanker, de haad geneeze wond wederom openbreekc, en in een Kankerzweer verandert; of dac 'er in andere Klieren of deelen Kankers ontdaan; zoo menigmaal geeft ook de Natuur inzonderheid bewijzen, datzij voorheeft om. het Kankervenijn te ontladen', ten minden het uit de gemeenfehap der vogten te brengen: de Kanker  M ENGELS T O F F E N. ker zonder voorafgaande uitwendige oorzaak bewijst insgelijks duidelijk, dac de Natuur zig van de Kartkerftoffe, in den vogtftroom tegenwoordig * tragt te ontdoen* XXIX. Die betragting der Natuur is mifichien teö einde gebragt, wanneer zij al de KankerftufTe in eene Klier, in een deel, heeft nedergezet; misfchien werkc zij aldaar, afgezonderd van den algemeenenomloop, alleen plaatfelijk, toe zij naderhand uic de zieke Klier wederom op nieuw in den hoop der vogten komt, en denzelven veel erger befuet, dan van te voren. Aan de wegnecming van Zoda> nige Kankers is volftrekt het gelukkig gevolg verbonden , wanneer hec tijds genoeg gedaan word., §. XXX. Indien de eene of andere Klier naa eeii uitwendige belediging ontaart, verhard , en in een Knoestgezwel overgaat; indien ons voorgefteld tvvfjffelagdg gevoelen 5, dac 'er geen waare Kanker word 3, vooregebragt, tenzij door een inwendige oorzaak'* j word aangenoomen; en het gezwel dan plaats heeft in een ïighaem, bevreMvan Kankerzaad; dan zald<5 wegneeming van zodanig een Knoestgezwel ins* gelijks gelukkig afloopen; edoch daar zal miftchierl geen waare Kanker zijn weggenoomen, maar al* leen een Knoeftgezwel, en alle waare Kanker is misfchien wel een Knoeftgezwel geweest, maar ijder Knoeftgezwel zal geen waare Kanker worden* §. XXXI. Hec zij hier mede hoe het wil, of FT  194 GENEES en HEELKUNDIGE 'er een Kanker mooglijk zij uiteen werkingderNacuur, die al het Kankergift in zig belluit; of dat 'er een Kanker kan koomen zuiver afhangende van een uit' wendige belediging; en dac dus in bijden die gevallen de Afzetting te verkiezen zij; wie kan in dac doolhof hec rechte pad vinden? §. XXXII, De ontlading der KankerdofTe blijft dan hec voornaamlte middel. In een goede leefmanier, waar uic een goede zagce Chijlus word ce weeg gebragc, en in hec lighaam mee vogcen ce doordrinken die het zondigend Kankerzoucinwikkelen, en naderhanc mee hetzelve uic hec lighaam gaan, is (mijns oordeels,) hec waare geheim gelegen om den Kanker ce geneezen. §. XXXIII. Onder een goede leefmanier word niec alleen verdaan hec gebruik van bekwaame voedfelen , maar ook een regeling aangaande de overige Niec-natuurlijke zaaken (Res nonnaturaks). Deeze moeten bijzonder gefchikc worden naar de bijzondere fcherpceen kwaadfappightïd des Kankers; daar moec bijzonderlijk in de voedfelen een leefmanier gevolgd worden, welke dc Kankerftoffè niet voed, maar veel eerder regen gaat. §. XXXIV. Daar wij van te vorengedeldhebben, dac de bijzondere aareder Kankcrdoffe onbekend zij, fchijn ik mij zeiven hier volkomeD tegen te fpreeken; nogthans, offchoon de waare aart van hec Kan* kergifc zig voor ons verfchullt, laat hec niet naa van  MENGELSTOFFEN. -95 zig zoo wel door zijn ukwerkfels te vertoonen, in zoo verre als genoegzaam is om aan het geëischte (§. XXXIII.) te voldoen, als wel andere Kwaadlappigh;den: waar op dan nauwkeurig te letten is. §. XXXV. Het Kankervenijn geeft, behalven van een hooggaande fcherpte, allerduidelijkfte bewijzen van een allergroocfte rotting. Of nu het zondigend zout behoort tot het Salakali, dan of het behoort tot het Salacidum dijjblvens, hetgeen om de rotting, welke uit dezelve volgt, waarfchijnelijk vereischt word, nademaal de Ac'tda au/Iera de rotting beletten, het duid van zelfs aan dat 'er voedfelen ce pas koomen, welke allerzagst van aart zijn , waar in geen van die twee zouten, noch eenig ander zout, de overhand heeft, en waar uic een goede allerzagffe Cbijlus kan gemaakc worden: al wat prikkelc, verhic, bederft, of verzuurt, moet vermeid worden. § XXXVI. Wij ondervinden, dac Scirrhi, lang zonder nadeel te veroorzaaken beftaan hebbende, eindelijk aan hec woeden geraaken door belette ontladingen, alsinzonderheidvandeMom van den Kanker geneezen te worden zig veertien maanden aan een zodanige genee:« wijze gelieven te onderwerpen? ténminften 'er zijn weinigen te vinden. Wijders, wat de Kunsc vermag op zwaare en bijna hoopelocze gebreken bij Lijders, welke zig volkomen aan haar uitgeftrekcheid bij aanhoudendheid blijven onderwerpen, daar zijn, behalven de aangehaalde, nog genoeg voorbeelden van re vinden in mijn onlangs uitgegeeve/'/ aar.neemingen (f), als mede bij veele andere Waar• neemers; daar 'er ook teffens zoo veele voorbeelden befhc, van ongeflaagde gevallen, daar alleenlijk de reco Hcelkmuh'ge Waarnemingen, enz. bij j. 13. Eï.wï, te Arafïeldam.  MENGELSTOFFEN. sco reden van is het ongeduld der Lijders. Men belt-huidige dan de kunst niet, wanner zij belet woTd haar vermogen te toonen. §. LV. Men verwagté ook niet, als of ik'mijne voorgeftelde Geneeswijze van dén Kanker voor onfeilbaar en voor onverbeterlijk opgeeve, en wil doen achten, neen; ik geef alleenlijk mijn ge* voelen, hetgeen ik meen niet geheel ongegrond te" zijn, ter toets over aan de geleerde wereld. §. LVI. En eindelijk bén ik van nut in een zaak van zoo veel aanbelang; ondervinde men hetgeen ik meen te kunnen ondervinden ; of geef ik gelegendheid dat 'er nog een beter middel, een Vermogender en gemaklijker zalve, voor den Kanket worde uitgevonden 5 dan zal het mij ten hoogften vergenoegen. En worde het beweezen, dac noch' mijn voorgeftelde, noch eenige andere Genees wijze * vermogend is , en dat voor dien verftindenden vijand, den Kanker, geen wapenen zijn te vinden"4 dan vleie ik mij, dat myn goeden wil voor mijri ©& vermogen zal pleiten. ,-, in mctgiiis ziotuiflé fat éft^t Ö  BRIEF aan den H e e r. e A. l e P L A, Geneesheer te Leyden. EöePWaar/idd, doe^edaat, worè- nooiZ in t^ra^yedompedd f Ojjfcdoon daar -(^iifyocr tJYyt te didm wer^ ovcrronipedt. 3)e 2)eu^} doe -zeer veracdtf vertrapt, verfcêop-t t vertreen', 5§{findt cinïfifyd,ad^eZon%oofduiJtrc. SVcveés deen» iVi Y IN 11 b e R! Ik kan niec nalaaten, om mij over uw alleronbeleoffte en brutaalfte manier van handelen bij hec kind van den BodeDAvm Andrïas Kelder, ten mijnen opzigce gehouden, opentlijk ce beklaagen, en dezelve aan het publiek eer beoordeelinge over ce geeven. Ik had nimmer durven denken, dac uw grootheid in ftaat zoude zijn, of om zoo oneerlijk, of om zoo onkundig , te handelen: doch laat ik ter zaak koomen, en de onzijdige leezer laaten oordeelen. „ 28. Mtij 1780. wierd ik geroepen bij het „ kind, een meisje omtrent 3, jaaren oud, van den Rijn-  MENGELSTOFFEN. ail „ Rhijnlandfch Bode David Andras Keu* 5, der, Met lijderesje was gevallen agter een loop* $, wagen, en ik ordekte een ówerCchéF^rdSluüt'orflj, trenc midden in het linker Dijebeen. Daar wasgeetl „ de rnindfte verplaaifi jg van de gebrooke Beenein* „ dens: Waarom 'ernoch uirrekking no^verfciikking te pas kwam. Ik verbond de FraBuur zagtelijk ,^ met een flingerverband en bordp..p;ere fpalken, haaf j, de gewoone manier, en was vooral bezorgd, om, ,, door een omzwagteling van bijlen de onderbeen* 5, tjes en det'oecjes aan den anderen, de onderfte ie* „ demaaten even lang te houden. Ik plaatfte het ,, kind in een gewoonen wieg, en belaitc de moé; der^ wanneer het zig bevuild had, om dan hec j, zelve voorzigtig uit den wieg te neemen, veel. liever dan hec in hec vuil te laater? leggen. „Naa 3. of 4-dagen(de juisce tijd is mij oncfchooten) „ heb ik hec verband afgenoomen, eensdeels omdatj5 hec door de pis nac was geworden, en een and^,j ren, omdac hec lijderesje pijnelijk was, en het „ onderbeentje te veel naar mijn zin gezwollen. ,Ik „ hebdefpa'ken agter geiaaten, alleen een Süngef„ verband om de Fractuur gelegc, en de voetje* ,} aanhoudend bij den anderen gebonden gehouden 4 j, als daarin het grootfte Behulpmiddel Hellendej om onder hec woelen van een zoo jong kindje s ?, dac niec kan belee worden, zooveel mogelijk „ was evenwel een goede geitalce te behouden. O a *, T#  ftia GENEES en HEELKUNDIGE „ Tot den 6. Junij was het met alles naar mijn oordeel zeer wel gefchikt. Doch dien tijd mij bij mijn lijderesje bevindende, kwam wel ras de „ Geneesheer A. le Pla in mijn bijzijn, ze„ kerlijk befïeld, fchoon voor mij alleronverwagft. „ Zijn WEd. oordeelde hec kind volmaakt gezond „ te zijn, doch de zieke Dije alleenlijk met een los en toen afgezakt Slingerverband omwonden ;, vindende,en het lijderesje geplaatft fcheef op de „ zieke zijde, vroeg zijn WEd. met geen altevrten„ delijken Toon, is dit een verhand en fituatie „ voor een gebrooke been, waar op ik ja antwoorde, en wel in dit bijzonder geval. De Genees,, heer herhaalde dezelve vraage onder een verhaalt „ opflaan menigmaalen, gaf mij geen tijd om mij „ verder te verantwoorden, het was zijn zaak niet „ uitte hij zig toeg, een ander Chirurgijn zoude „ het befliffèn, en zijn WEd, was binnen weinig ogen„ blikken uit mijn gezigc in zijn rijtuig. „ Nauwlijks was de Geneesheer vertrokken, of ik „ wierd uit den vader van het kind gewaar, dat „ men mij, of voor zoo onkundig of oneerlijk ver„ dagt, dac ik een FraEiuur flelde, daar dezelve „ niet was, en ten dien einde flelde men mij voor, „ om den Chirurgijn H. Cm per tot fcheidsman „ te gebruiken,. waar in ik bewilligde; doch om „ dezelve gezonden en van huis zijnde, wiert hec „ Confult uitgeflelt tot namiddag, wanneer men ■ B0g  MENGELSTOFFEN. 213 5, nog daar bij zoude verzoeken den Chirurgijn, „ p. Swanenburgi-i , en indien hec nog niet genoeg „ was een Hoogleeraar , waar in ik; volkomen ge„ noegen nam. Men zoude mij den cijd der bijeen„ koraft van de Heeren laaten weecen s edoch even „ naa den middag kwam mij de dienftmaagd van „ Monf. D. A. Kelder, uic naam van haar j, meefter bedanken, en de rekening afeifchen, „ welke ik roe antwoord gaf; dat ik met de te* kening geen baad had, docb dat bet mij leed H deed te ondereinden, baar meefter mij even bru„ taal en onbeleefd te behandelen, als de Genees„ heer A- le Pla. Zie daar leezer, zie daar mijn Heer A. le Pla, hec voorgevallene tufTchen ons bij het gemelde kind. Ik houde volkomen (taande , dac ik hec lijderesje allerkundigft heb behandeld; dat hec gebrek een Jraèluur is; en dus, dacU W Ed- en allen die anders mogcen getuigen, mij op een oneerlijke, of onkundige manier, in mijn eer krenken. Het is dus uw beurt Doctor, het is dus uw beurt gijl. allen , welke anders mogt zeggen, uw vcrfchillend gevoelen te bewijzen, en wel op een manier die eerlijk en braaf is, volg mij, komt in het openbaar, toont mij mijn wanbedrijf, of gedoogt dac ik UI. allen voor laffe, oneerlijke, of onkundige iafteraars, bij de geheele wereld aanklaag. A Balth azaa r. Leijden o.TunJj i?8o. O 3 p. s.  |!4 GENEES en HEELKUNDIGE P. S. Hoedanig het met dit geval is afgeloopen2 en op wat wijze men verder mij behandeld heeft, is te leezen in het volgende Stukje: tot nog toe 1785. h?eft de groote A. le Pla kunnen goedvinden om te zwijgen, en zekerlijk, omdat hij, te wel overtuigd van zijn onkunde of laftering, daar toe gedwongen is. Ondertuflchen doed het mij leed, dat ik mij tegen den Heer A. ls Pia (want de man is 'er andcrfints te co~d toe) heb mo een verzetten; omdat ik tewaarfchi-in'ijkovertuigd ben, dat zijn WEd. zig meer door een ander heeft laaten misleiden, dan hij reden heeft om op 7ijn bekwaamheid in de Heelkunde te roemen, en re meer, omdat miiTchien niemand, behalven de Heer A. le Pla, eenig crediet voor den Beuling heeft, waar door hij waarfcheinlijk bedroogeo is. Egter zoo kaal komt men dikwils van derijs, als men, offchoon blind, dooreen anders oogen zien wil.  HEELKUNDIGE VERHANDELING OVER DE SCHUIN3CHE BEENBREUKEN, EN DIE MET VERLIES VAN BEENZELFSTANDIGHEID, VOORVALLENDE IN HET ONDERBEEN, BENEFFENS EEN BESCHRYVING EN AFBKELD1NG VAN EEN NIEUW, EENVOUDIG, EN ONKOSTBAAR WERKTUIG, OM DE INKORTING EN WAN(GESTALTE VAN HET DEEL, OP ZODANIGE BEENBREUKEN DOORGAANS VOLGENDE, TE BELET» TEN. INLEIDING. T"\at de Beenbreuken (Fraciura) met recht al 3.J dikwils kruisfen der braafile Heelartfen zijn te noemen , zal niemand van bevinding loochenen: de Beenbreuken in de ouderfte Ledemaaten komen hier bijzonderlijk in aanmerking. Een Beenbreuk in de dije of in het onderbeen heet bij het g-emeen wel geneezen, en de behandelaar heeft 'er eer van,jwanneer de geneezing in den tijd van zeS of agc weeken volgt, en de lijder zig dan met een volmaakt regt en welgefteld been wederom in de wereld begeeft; doch, indien de geneezing veel langer tijd O 4 ver-  a?6 GENEES en HEELKUNDIGE vereischr, of de lijder met een fcheef en korter been te voorfchijn komt, dan word de uitkomst ongelukkig geacht, en doorgaans de behandelaar gelasteed, en van verzuim of onkunde betigt. Edoqh de fchujnfche Beenbreuken, en dia met verbies van zelflfendigheid inzonderheid, in de onderfte ledemaaten, vereifchen niet zelden een zeer lang* du«rige en zaamengeftelde geneezing; terwijl ook tenens dezelve niec dan al te veel met een krom en te kort been ce verkrijgen is, en ook zelfs zodanig nog allergelukkigst is te achten. Het krom en te «ore zijn van hec gebrooke been loopc hec meesc in bet oog: de lijder heet bij onkundigen verknoeid, offchoon hec al veel een waar en zelfs gelukkig gevolg is van de Beenbreuk. Indien men dan bij zodanige Beenbreuken een middel weec aanccwenden,om die gevolgen voorcekoomen, dm kun» nen wij, en de lijders gelukkiger maken, en ons Heelartfen veel van onfchuldigen laster bevrijden. Hier toe flrekc thans mijn pooging in deeze verhandeling. Om juist aan mijn oogmerk te voldoen, acht ik nodig deeze verhandeling ce verdeelen in drie onderdeden: als een eerfie zal ik een befchrijving geeven van den aarc en behandeling der fchuinfche Beenbreuk; een cweede van den aarc en behandeling der Beenbreuk mee verlies van zelfflandigheid;' en ten derde, zal ik een befchrijving en afbeelding laa-  MENGELSTOFFEN. sn? laaten volgen van bet Werktuig, hetgeen ik beloof: mijn verhandeling zal inzonderheid bepaald blijven bij een Beenbreuk in het onderbeen. Qvi;r den aart en behandeling eener SCHL'lNSCflE beenbreuk. §. I. Een fchuinfche Beenbreuk word genaamd, als de as van het been niet regthoekig door de verdeeiing des geheels van het been gaat. Volgens deeze gegeeve b pialing zijn 'er misfchien geen volftrekt regte, of zoo genaamde radijs-breuken te vinden; nadien een regte of radijsbreuk alleen een zodinige zoude zijn, wanneer de as van her been volkome loodregt was aan de dwerfche fcheidin"des geheels. Wij noemen dan de Beenbreuk regt of fchuinsch, voor zoo ver wij het met onze zintuigen kunnen ontdekken , zonder ons juist te bcpaalen bij het volftrekte meetkundige, hoedanig dezelve meest voorvale in de fmalle beenderen der opperfte, of onderfle ledemaaten. Een zodanige Beenbreuk moet altoos, wanneer de verdeeling door het geheel lighaam van het been gaat, twee of meer korter of langer fcherpe punten maaken , welke, als puntige werktuigen of magten bewoogen zijnde , noodzakelijk de bijgelegc- zagte deelen moeten prikkelen, kwetfen, fcheüren, of kneuzen. Uit deeze belediging, inzonderheid O 5 va»  at8 GENEES en HEELKUNDIGE van de gevoelige deelen, moet noodzaakelijk volgen pijn, ontdeeking, verettering, verflikking, koorts, duipen,en zoortgeiijke gevolgen: en wanneer door de beenpunten bloedvaten zijn gekwetst, volgt 'er een uidlorting des bioeds in de tusfchenruimtens der fpieren, of wanneer 'er een uitwendige wonde bij is, een meer of minder aanmerkelijke bloedftorting. De fchuinfche beenpunten zullen doorgaans daar, alwaar de beenderen niet zwaar met fpieren zijn gedekt, gelijk in de fchenkelen,en in den onderarm , de algemeene bekleedfelen doorbooren, en üig dus bloot voor het gezigt vertoonen, en dit zal zekerlijk zoo veel te eerder gefchieden, hoe fchuin» fcher de verdeeling is. Veeltijds is het een eind van het verdeeld been zeer ver over het ander gefchooten , en zomtijds dat beenëind, welk door een kleine wonde uiclteekt , zeer naauw en vast bekneld, waar door inzonderheid het beledigd deel, en wel voornamentlijk de opperde of onderdo ledematen , zeer wandaltig, en veel korter, moeten worden, dan in den daat der gezondheid. §. II. Uit den befchree ven aart en hoedanigheden der fchuinfche Beenbreuk blijkt duidelijk genoeg, dat derzelver behandeling vrij zamengedeld kan zijn, al dikwils een allerbekwaamst Heelarts vereischt; en dat derzelver gevolgen evenwel nog ongelukkig kunnen zijn, of ten minden de geneezing zeer gebrekLig. Wat aanbelangt de toevallen , welke voort- koo  MENGELSTOFFEN. 2Ï0 koomen uic de belediging der zagte deelen door de kwt tiende beenpunten, in zoo verre diencde fchuin? fche Beenbruk thans niec coc ons oogmerk: wij blijven alleenlijk bepaald bij de herftelling der. wanflakige tot de gezonde gedaante, en om hec beledigd deel zodanig ce houden, cot de fcheiding des geheels in het been door een genoeg vaste Beenweer (Cattus) wederom vereenigd is; opdat de lijder naa deszelfs geneezing tot eer van zija Heelarts mag roemen op een regt, en vooral niec ce kort, been. §. III.De verplaatling en de bevevestiging in een goede gellalte, van de gebrooke beeneindens, is hier vrij zamengeftelder en moeijelijker, dan bij de eenvoudige beenbreuken. Wat de verplaatling betreft, om dezelve te erlangen, moet de uitrekking vrij geweldiger dan gewoonelijk gefchieden, nadien de beenëindens over den anderen zijn gefchooten, en door de inkorting der fpieren al meer en meer o /er den anderen en vascer bekneld geraaken. En wac tangaat om in de fchuinfche Breuk de gcgeeve goede geftalte te behouden, dat ik dikwils nog moeijelijker , ja zomtijds geheel onmogelijk; want, ter oorzaake van de fchuinfche verdeeling, kunnen de zaamgezetce beenëindens niec vlak tegen de anderen (leunen, de werking der fpieren, die hier altoos ongelijk moet zijn , zal dezelve al ras weder? om herpluacfën , tenzij zulks op een vermogende ma-  *ao GENEES e» HEELKUNDIGE manier belet word , en wel vermogender, dan men bij de gewoone Beenbreuken gebruikt. § IV. De uitrekking ten einde de verplaatling erlangd word, moet hier, indien ergens, bijzonderlijk met omzigtigheid verrigt worden. Hoe fchuinfcher en dus puntiger de gebrooke beenëindens zijn, hoe meer zij over den anderen fchieten, en in ftaat zijn om, bewoogen wordende, te kwetfen: dus moet de uitrekking hier niet alleen geweldiger, maar ook teffens op een bijzondere wijze gefchieden, tamentlijk zodanig, hoedanig de beenpunten hec minst onder de beweeging, welke zij in de kunflbewerking moecen ondergaan, bewoogen worden. Men moec zig hier inzonderheid ook errinneren de algemeeneregel in de uittrekking, waarteneemen bij een jidcre Ontwrigtirg of Beenbreuk, namentlijk om in achtteneemen, dac de reeds gefpanne fpieren, en andere zagte deelen, geen meerder geweld worden aangedaan, maar dac de kragc worde asngevoegd op de zaamgetrokke fpieren. §. V. Dan, de uittrekking (een fchuinfche Breuk in de Tibia & Fibula onderfteld zijnde) moec aldus gefchieden : hec onderbeen 'onder de knie wel bevestigd en cegengehouden zijnde, neemede Heelmeefter in achc welk van de gebrooke beenëindcns verplaatsc is en] werwaards , hetgeen doorgaans hec 'Dnderfte is , of voor of agter het bovenfle over of voorbij gefchoovën, Het gebrooke been ftaat  MENGELSTOFFEN. ast Ihat geboogen, en de hoek der kromming is derwaards , werwaards hec verplaatfte beenëind zig be* vind; de deelen zijn gefpannen daar hec verplaatft been is uitgeweekcn; en gevolgelijk moec, opd?£ onder de uitrrekking de gefpanhe deelen niec meerder gefpannen worden, de bewerking zoo gefchieden, dac alcoos hec verdfle eind van de lijn, die hec verplaaft been toe den hoek maakc, hec middepuht (centrum') blijve» De uitrekking moec hier inzonderheid langzaam en gelijk gefchieden, opdat hec bewoogen wordend beenëind niet kwecfe. § VI. Indien hec verplaatft beenëind ce fterk bekneld is, inzonderheid door een peezigc uitbreiding, of de huid, dezelve doorboord hebbende, dan moer men voor een geweldige uittrekking liever verkiezen , om door een ruime infnij:-iing de beknelling en fpanning te verminderen : daar de geweldige beknelling van de huid of van een peezige uitbreiding zomtijds een allergeweldigfte uitrekking vereischt,welke van zwaare toevallen uit de belediging der fterk gerekte deelen doorgaans agtervolgd word ; daar maakc dikwiis de aangepreeze infnijding de verplaatling allergemakkeljksc. (a) § VIL (a) Ik heb een en andermaal de droevigfte gevolgen., als zwaare ontfteeking, verettering, verffervlng, en een onherftclbaare verminking zien volgen op het geweldig uitrekken der beknelde fchuinfche Beenbreuken, ïnzon- der.  £22 GENEES en HEELKUNDIGE § VIL Eindelijk wac betreft, om de welverplaat» fte beeréindens toe derzelvergenoegzaame zamenlijming wel beveiligd te h< uden , hier toe zijn zelden de gewoone verbanden bekwaam, hehalven dat dikwils, om de bij verzeilende toevallen* als pijn, zwelling, een wonde, enz. bij de fchuinfche Beenbreuken noch flingerverbanden, noch fpalken, tc pas koomen, ja veeltijds allernadeeligft zijn. Doorgaans is men genoodzaakt, om zig in die geVallen alleenlijk te bedienen van het genoeg bekende Boekverband , ten einde men het ligcelijk, ert Zonder het beledigd deel re beweegen , zoude kunnen afneemen. Gevolgelijk zal dan een manier Van verbinden, of een werktuig, te pas koonen, ten eirde de welgeplaatfle beenëindens door de ongelijke werking der fpieren niet wederom herplaatft worde, het zal zodanig gefchikt moeten zijn , dat hef öerbeid digt bij de gewrigren geplaatft , omdat men verzuimd had de beknellende deelen ruim optefnijden , en dus de bekj:eliing wegteneemen : te beklaagen is het waarlijk, daar men dikwils de knellende kous in de plaats van met geweld uitgetrokken te hebben, liever door^efneeden heeft, men daar door niet geleerd heeft , c m het zelfde aan de beknellende deelen te verrigten, welke ais Jeevendige, zeer gevoelige, zig meer en meer met ge. weid zamentrekkende, en dus meer en meer knellende deelen , veel meer beledigen, dan een doode rekbaare ou*.  MENGELSTOFFEN. 223 hec zonder beledigende knelling of drukking toe" tebrengen aan het zieke deel, aanhoudend hetzelve in den ftaat van uuftrekking houd, en de inkorting der fpieren belet; en hec geen ook teffens toelaar, dat hec zieke deel zoo mfnigwerf worde verbonden als vereischt word , zonder dat het behoeft afgenoomen te worden. OVER DEN AARTEN BEHANDELING EENER BEENBREUK MET VERLIES VAN ZELFSTANDGHE1D. § VIII. Niet zelden word 'er bij een Beenbreuk ondervonden, niet alleen een verdeeling des geheels 4 maar ook een aanmerkelijk verlies van zelfftandigheid g gelijk genoeg bij de uitkapping van een ftuk been uit de herfchenfchaal blijkt. Dikwerf komt ook een Heelmeefter in de noodznakelijkheid, om bij de Beenbreuken de beenzelfftandigheid te verminderen f hetgeen inzonderheid voorvalt bij de Beenvermor* zeling (Cornmunitio'). Wanneer dit verlies van beenzelllandigheid voorvalt in die beenderen van de ledematen , welke dezelve in een bepaalde lengte houden, en dat het verlies uit het geheel lighaam van het been isgenoomen, dan moet noodzaakelijk het deel zoo veel korter worden, als de hoegrootheid van de verloore beenzelfftandigheid bedraagt. En  3H GENEES e» HEELKUNDIGE En zal dat korter worden van het beledigd deel worden voorgekoomen , dan moet'er een middel bedagt worder,om het verkorte deel tot zijn natuurlijke lengte te brengen,en te houden, tot de ieege tusfchentuimte, uic hervet-lies van zelfftandigheid, met een zoortgelijke zelfftandigheid , als het verloore been, vervuld is, en door middel van die zelf* Handigheid de verdeelde beenflukkcn hcreenigd zijn. IX. Alwaar^ de boorden der becnverdeeling niet tot den anderen koomen, onaangezien het verlies niet is uit het geheel lighaam des beens, maar alleenlijk uic een gedeelte, of daar andere ongefchonde beenderen met het beledigde cezaamen een uitgeftrekheid maaken, welke door de onbeledigde beenderen kan behouden worden, gelijk voorvalt in de herfenfchaal, of aan de beenderen def borst; daar is doorgaans de natuur gewoon, om langzaam de leege plaats,-uit het verlies van beenzelfftandigheid veroorzaakt, te vervullen met een zoortgelijke flofTelils de verloorene, waar door dus het verlies vergoed, en de verdeeling des geheels herfteld word. Wij behoeven deeze waarheid (mijns oordeelsj niet verder te bewijzen, dewijl de heelkundige waarneemers, en de dagelijkfche praktijk genoeg voorbeelden verfehaffen van aanmerkelijke verminderingen van beenzelfftandigheid, zoo bij been- breij-  MENGELSTOFFEN. 2*5 breuken, als bij beenbederving, welke de natuur volmaakt vergoed heeft. § X. Indien het dan mogelijk is, om een deel, hetwelk uic kragc van hec verlies der beenzelfftandigheid zig noodzaakelijk zoude verkorcen, in zijn natuurlijke lengte te houden, dan is het mogelijk dat hec verloorene vergoed worde, eh naa de geneezing hec deel volkomen in zijn natuurlijken fiand worde bevonden, daar anderfints (gelijk wij reeds bijgebrat hebben }, de van een gefcheide beenflukken, door de inkorting der fpieren, toe den anderen naderen , en te zaamen worden vereenigd, waar uit noodzaakelijk hec deel zoo veel korter moec worden, als de hoegrootheid van de verloore beenzelfftandigheid. Offchoon de een arm aanmerkelijk kor- * ter zij dan de ander, zulks hindert, zoo 'er anders geen gebrek plaats heefc, weinig, en word dus ligtelijk geduld; doch indien de eene fchenkel korter is dan de. andere, alhoewel voor hec overige welgefteld,' dan moet de lijder volftrekc mank gaan, of een mindften zig voor altoos troosten, om door eenfchoen, gelijk in hoogte aan de hoegrootheid der verkorting, zijn ge^ breklijken gang te verbeteren. Het is dan te verkiezen, indien mogelijk, om, inzonderheid bi de Beenbreuken in de onde rite ledemaaten, delengte te behouden: laaten wij nu onderzoeken, hoe dit te verkrijgen. § XI. Noch plaatfing', noch verband zal in ftaat P zij",  S26* GENEES en HEELKUNDIGE zijn, om de inkorting der fpieren, waarde been* eindens den anderen naderen, en daar dus de verkorting uic ontfpruit , te beletten. Gevolgeiijk door een bekwaam Werktuig alleen zal hec geeischce moecen bereikt worden. 'Er zijn reeds verfchillende Werktuigen toe dat oogmerk bedagt edoch ik vind dezelve of te zaamengefleld, of te kostbaar, waarom ik het mijnen, hetgeen ik meen eenvoudig, onkoftbaar, en nogthans voldoenend voor een Onderbeen te zijn, der wereld bekend maak, en, zonder dat ik de Werktuigen van anderen aangepreezen waardeer, ter beöordeelinge over-; geef. beschrijving zn afbeelding van een werktuig. § XII. Het Werktuig, welk ik voorflel en aanprijs , beftaat uic cwee houce Stijlen of Spalken; een Drukfchroef CTournïquety, vier Iedere Riemen; en twee lakenfche Banden. De houce Stijlen zijn van eijken of van eenig ander houc gemaakc, omcrent twee duimen breed, en zoo lang, dat zij, aangevoegd zijnde, verre voorbij den voeten de knie rijken, zij zijn aan de binnenzijde een weinig uitgehold en aan de buitenzijde een weinig bultig ; van boven zijn zij ijder voorzien met een dwerfche Spleet, even on-  MENGELSTOFFEN. 227 onder welke in de bultige zijde twee kopere Knopjes te vinden zijn, gelijk over den anderen geplaatst; en van onderen, daar zij voorbij den voet uitfteeken zijn zij in de plaats van hol vlak, en ijder voorzien met twee ronde tegen den anderen over geplaatfte Gaten. Het Tourniquet verfchilt niet veel van dat van pëtit bij het afzetten der ledemaaten in gebruik, behalven dat, door de grootere lengte van de Schroef, de twee bladen verder van den anderen kunnen verwijderd worden; dat hetonderfte ehbovenfle blad , ter zijde van de fchroef, aan bijden de kanten een dwerfche Spleet heeft, beneden dewelke in de bovenile plaat, en in de bovehfte oppervlakre, twee kopere Knopjes, gelijk over den anderen geplaatfi, zijn te vinden; en dat de onderfteplaat aan wederzijden uitloopt in twee ronde Stijlen, welke langs haar lengte tot op eenige afftanden,en evenwijdig, door haar dikte met kleine Gaatjes doorboord zijn, en welke Gaatjes van den eenen Stijl gelijk over zijn geplaatfi: aan die van den anderen. De vier Riemen moeten van kalfsleer of van eenig ander leer, dac niet zeer rekbaar is, gemaakt zijn; zij moeten ijder anderhalf voet lang zijn, en zoo breed, dat zij gemaklijk door de belchree^e Spieeten van de houce Stij. len, en van heiTourniquet, kunnen doorgeftocken worden; zij moeten aan het een eind wat breeder zijn, en voorzien met een dwerfche Spleet, daar het ander eind gemaklijk door kan gaan, en het P a [mal-  228 GENEES en HEELKUNDIGE fmalfte eind moet tot een aanzienelijke lengte met een dubbelde rije Gaatjes doorboord zijn, evenwijdig van en gelijk tegen over den anderen geplaatst, zoo wijd overdwersch van den anderen, en zoo groot, dat zij de befchreeve kopere Knopjes aan de Spalken , en aan het Tourniquet, doorlaaien, en op die wijze kunnen vastgemaakt worden. En de twee lakenfche Banden worden vereifcht zoo lang te zijn, dat zij even als een koufeband onder de knie en boven den enkel eenige maaien kunnen omgewonden worden, en zij moeten breed genoeg zijn, om ' door haar fmalte niet te knellen. § XIII. Die Werktuig word aldus aangevoegd: ten ifte worden de vier Iedere Riemen aangevoegd, twee onder de knie, en twee boven den enkel, buiten en binnens beens, met haar breedfte einde, de bovenfte met de Spleet naar onderen gekeerd, en de onderfte met de Spleet naar boven j men bevestigd de Riemen met de lakenfche Banden, laaten. de het gefpleete vrij, en maakende de Banden vast of met fpelden, of met eenige naaldefteeken, en dan fteekt men het overfchietend eind van een ijdere riem door zijn Spleet. Ten 2de , dan voege men de twee houte Stijlen aan, met haar holle zijde naar het been gekeerd, buiten en binnens beens een; en men maakt dezelve van boven vast, door de bovenlte Iedere Riemen door haar Spieeten te laaten gaan»  MENGELSTOFFEN. 229 gaan, en vast te maaken aan de kopere Knopjes onder de Spieeten, ten welke einde de Gaatjes in de Iedere Riemen te vinden zijn. Ten 3de , neemt menden Drukfchroef, haalt de onderfte Riemen door deszelfs Spleeten,- en fteekt deszelfs ronde Stijlen door de Gaten van onderen in de groote Stijlen, of Spalken; de Riemen maakt men vast aan de kope* re Knopjes, op het bovenfte blad van het Tourniquet, en de Spalken door een pennetje langs de naafte Gaatjes van de Stijlen van het Tourniquet agter den rug der Spalken te brengen, waar toe men ook twee kopere Krammetjes kan neemen, waar van de beenen in de tegenovergeftelde Gaten van de twee Stijlen juist pasfen. Het Werktuig nu aangevoegd zijnde, moet men onderzoeken, of het van onderen voorbij den voet wel zoo ver uitfteekt.dat het Onderbeen tot zijn gezonde lengte kan uitgerekc worden, zoo niet, dan moet het verbeterd worden met de onderfte Riemen meer bot te geeven; men moet opletten, of het Werktuig wel gelijk is aangevoegd, waar van de proefis, indien men de Gaatjes, waar mede men de Riemen vast maakt, telt, en dat die wel overeenkoomen, zoo die van een paar Riemen niet overeenkoomen, dan is'er ongelijkheid, en zoude het Werktuig ongelijk werken, waarom het te verbeteren zij; en dit alles wel in acht genoomen zijnde, laat men de Schroef werken tot zoo lang het Onderbeen zijn gezonde lengte heefc P 3 ver-  a3o GENEES en HEELKUNDIGE verkreegen, wanneer het ook teffens zijn natuurlijke gefhlte zal verkreegen hebben. §. XI1II. Die befchteeve Werktuig zodanig als wij bevoolen hebben aangelegd zijnde, kan men vervolgens het Onderbeen gemaklijk plaatfen in een grooc beddekusfen. Wanneer 'er ruimte is overgebleeven tusfchen de plant des voets en het Tourniquet , dan kan men dezelve met zagte drukdoe» ken, of metruuw vlas, teronderfleuningvan den voet, opvullen. Wanneer het lijdend deel ter verbinding niet dagelijks behoeft blood gemaakt te worden , dan kan men al de ruimte tusfchen het bevatte On« derbeen, en de bevattende Stijlen of Spalken, met drukdoeken of met ruuw vlas ingsgelijks opvullen, ten welken einde ook de Spalken aan de binnenzijde hol zijn, opdat zij zig des te beter naar de gedaante van het bevatte deel zouden fchikken. Edoch, indien ter oorzaake van een wonde, zwaare kneuzing, enz. het lijdend deel eens of meermaa* len daags moet bloot gemaakt worden, en'er plaatsmiddelen zijn aantewenden, dan kan mende zijdelij ke Stijlen of Spalken tot een wijder afftand van den Schroef ftellen, en vast maaken, ten welken einde de Scijlen van den Schroef lang genoeg moeten Zijn, en met verfchtide Gaatjes doorboord: men heeft dan maar pennetjes of andere kopere krammetjes tusfchen de Spalken en den Schroef, in de Gaatjes het naaft aan de Spalken, te fteeken, terwijl men  MENGELSTOFFEN. 231 men de eerfte agter de Spalken verplaatst heeft. § XV. Dit Werktuig aangevoegd zijnde, kan men veilig het beleedigd deel opligten, verbinden, den lijder op een ftoel zetten, ja noodzaakelijk zijnde zelts vervoeren, zonder dat het zieke deel bewoogen word: het geen ligtelijk aan den oplettenden uit de maaking van het Werktuig kan blijken. Ik durf die Werktuig niet alleen aanbeveelen in de Beenbreuken met verlies van zelfftandigheid, of in de fchuinfche Breuken, om de gezonde geftalte en lengte te behouden, maar ook zelfs in de gewoone Beenbreuken, veel eerder ais de rondomgaande Bewindingen en Spalken, omdac men zig hier altoos van den ftaat der Beenbreuk kan verzekeren. Dit Werktuig aangevoegd zijnde kan ook geen veel beledigende uitrekking maaken , nadien dezelve niet verder moet gefchieden, dan tot de gezonde lengte van het deel, zoo in de fchuinfche Breuk, als in die met verlies van zelfftandigheid. § XVI. Egter, wanneer 'er veel geweld, hetzij uit reden van de groote zwelling, onfteeking, verettering, enz. in het zieke deel is, dan zal men dikwerf genoodzaakt zijn, om het gebruik van dit Werktuig natelaaten, zoo wel als alle andere drukkingen en beknellingen: in zodanige gevallen zal men genoodzaakt zijn, om met de aanvoeging van hec Werktuig te wagten, tot de toevallen bedaard zijn. Uic de befchrijving van het Werktuig blijkt P 4 ook,  «3^ GENEES en HEELKUNDIGE ook, dat hec niec te pas komt, dan daar de Breuk ten naastenbij midden in hec been is, ten mindften zoo ver van de knie, en van de enkelen, dac de lakenfche Banden behoorlijk kunnen geplaast worden. BESLUIT. Tot dus verre rebbe ik (zoo ik meen) aan mijn belofte voldaan. Ik vlije mij geenfints dac het Werktuig, welk ik aanprijs, volmaakc en dus onverbeterlijk zij; integendeel, daar toe is de verbetering van het uitgevondene doorgaans al te gemaklijk, ten mindften altoos li^rer,dan de uitvinding. Het zal mij ten hoogften aangenaam zijn te ondervinden, dat mijn aanbefteede vlijt voorere mrnren aanfpoortom volmaakter Werktuigen, daar teffens de kosten in worden ontzien, uittedenken, en gemeen te maaken, zoo voor het Onderbeen, als voor de Dije: want immers het zal niet kunnen ontkend worden, dat het geen ik mee mijn Werktuig tragt te bereiken voor het menfehdom van belang, en re wenfeben is. Ik verwagt van mijn Werktuig goede uitwerk fels, inzonderheid bij zeer fchuinfche Beenbreuken, en ook keur ik hec veel beter dan de romdomgaande Omwindigen, en de gewoone Spalken, bij de gewoone Beenbreuken. Egter ik heb reeds verklaard, dat  mengelstoffen. 233 dat het niet in alle gevallen kan gebruikt worden, integendeel ik heb dikwerf ondervonden, dat de minfte beknelling en gedwonge ligging van een gebrooke Been groote nadeelen te weeg bragtèn, waarom een oefenend Heelarcs zig nimmer aan een vafïen regel kanbepaalen, maar dikwils anders,naar de verfchlllende omllandigheden , moet handelen. Bij niet wel redeneerende Lijders, hetzij door bij de Beenbreuk aan zwaare koortfen onderhevig te zijn , of bij Kinderen, heb ik al zeer veel ondervonden, dac hoe meer men met Werktuigen, Verbanden, of anderfints, het lijdend deel cot ruscpoogt te dwingen, hoe eerder de vei plaatfing, en gebrekkiger de geneezing, gefchied, en geen wonder! omdac in die gevallen als 't waare twee fchadelijke magcen ce gelijk werken , namenrlijk de beweeging van den rufleloozen lijder, en de tegenftand van de vasthoudende en beknellende bindfels of werktuigen; waarom ik ook al dikwils, in zoortgelijke ontmoetingen, liever het lijdend deel geheel vrij en los in een kusfen heb geplaatst, belastende alleenlijk de oppasfers, om order de te hevige bewreeging het zieke deel met de handen zoo veel mogelijk was vast te houden, zonder dac ik noch ooic anders, dan gelukkige gevolgen, daarvan ontmoet heb (ö). De (0) Ik vertegenwoordig mij nog (fchoon ruim 30. jaa. ren geleeden) dat , terwijl ik als leerling woonde bij den P 5 kun-  e34 GENEES en HEELKUNDIGE De jonge nog niet voor reden vatbaar zijnde kinderen inzonderheid zijn het minst gefchikt voor zwaare fcundigen Ilandarts o. dicten, onder de ffads armen welke voor zijn aandeel als Stads Chirurgijn waren, 'er een kind ter zijner behandeling kwam van 4-of 5 jaaren met een FraBuur in de dije, bij welke wij genoodzaakd wierden om ten minften drie of vier maaien daags het verband te veranderen, ter oorzaake van het woelen, trappen en omkeersn, enz. van het onverbiedelijk en allerkwaadaardigst onderwerp, het geen naa enige dagen mijn geachte Leermeester verdriete, en zijn Ed. deed hefluiten om het geva! alleen aan de natuur overtegeeven. Wij lieten de Beenbreuk dan geheel en al zonder verband; wij hielden onze ongemakkelijke lijderes nauwlijks , met daaglijks wat lekkers te brengen, en veel tebelooven , drie weeken in de krib. be, wanneer zij al op de vloer begon voort te hinken; en evenwel is zij met een kleine wangeftalte geneezen. Mij heugt ook nog, dat ik, eenige jaaren geleeden, tot hulp verzogt wierd bij een lijderesfe van mijn Broeder w. balthazaar, ook Chirurgijn alhier, een oude vrouw van bijna po. jaaren oud, in het Roonfche Minne, huis alhier, met een redelijk fchuinfche Beenbreuk in het dijebeen; waar aan wij om de onhandelbaarheid der lijderesfe geen het minfte verband kosten aanvoegen; welke egter redelijk wel is geneezen, en tot haar voorgaanden gang herfteld : wij piaastan hec been zoo goed wij kollen ï zoo menigmaal wij de Breuk verfchooven vonden, herplaatsen wij dezelve, het geen naar de meerdere aangroei der beenwecr minder noodzaakelijk wierd; en welke Been. breuk niet kon ontkend worden, dewijl zij doorverfchil. len-  MENGELSTOFFEN. 235 re verbanden, of werktuigen, omdat zij niet alieen door haar woelen, hetgeen doorgaans niet te verbieden is, daar tegen aanwerken, maar ook omdat zij dikwils, inzonderheid bij de Breuken der onderfte ledemaaten, aanftonds degeheele toerusting met de ontlading der pis en groove uitwerpfels nat en "vuil maaken, dus ons noodzaaken om geduurig te verbinden, of in gevaar koomen van door het vuile verband ontfteeking , ontvelling, enz. aan het zieke deel te verkrijgen. Bij de beenbreuken in de dije of fchenkel dier jonge kinderen, hetzij een fchuinfche of een Radijsbreuk, ben ik nooit anders gewoon, dan om de knien en de voeten gelijk aan den anderen te binden , en heb onder een redelijk getal van door mij zodanig behandelde kinderen, nog nooit een krom of te kort been ontmoet, en hetgeen ook volftrekc niet kan gefchieden; maar in tegendeel zeer veel in de zulken, daar men had getragt om zulks met kundige verbanden voortekoo* men: indien ik ooit in zodanige voorwerpen een verlende Kunstgenooten duidejijk,en dikwils genoeg, gezien is. Wie meer voorbeelden begeert van beenbreuken, alwaar ik genoodzaakt ben geweest alle verbanden en beknelling natelaaten, en welke egter redelijk we! zijn geneezen , leeze mijn Heelkundige Waarneemingen, waar onder "er eenigen van geen klein belang te vinden -zijn.  *3ö GENiEES en HEELKUNDIGE verband en fpalken aangevoegt heb, dan is het altoos geweest} tegen mijn beter weeten, en om 'er al veel door te ontgaan de lastering van weetnieten, welke het nut deezer eenvoudige manier niet begrijpen; en offchoon, men mij daarom al eens in ver» duiking heeft gebragt, als of ik een enkele verrekking of kneuzing voor een Beenbreuk had behandeld, (zonder het nogthans te bewijzen, fchoon daar toe vcrzogt, enverplïgt, want^frruj'anti incumbït pro. lat\o~), en dat ik daardoor onverdienden laster en ceniglints fchade heb geleeden, ik houde mijn gevoelen flaande, en durf mijn manier aanraaden. Indien de Beenbreuken in de fcbenkelen niet te fcbuinsch zijn, dan geloof ik zelfs, en heb het bij ondervinding, dat men om het deel in een goede gedaante te houden, noch flingerverbanden, noch fpalken, welke men doch meed, naar een verouderde gewoonte gebruikt, van noden heeft: een eenvoudig Boekverband, en het onderbeen uitgedrckt te plaatfen in een beddekuffèn, hergeen men om het onderbeen vastmaakt; of ook wel het onderbeen in een gebooge gedalte te plaatfen op de buitenzijde," zijn doorgaans voldoenend. De fpieren, als de Beenbreuken niet al te fchuinsch zijn, en daar door ongelijk werken, zijn de beste Spalken om de welgeplaatde beenëindens te houden, ja veel beter dan de zwaare verbanden en fpalken, dewijl daar door niet zelden ongelijke drukkingen of be-  MENGELSTOFFEN. c37 beknellingen ontftaan, welke de fpieren ongelijk doen werken,en dan al dikwils naa oncbindig van hec verband, in de plaacs van een regc been, hetgeen men daar mede bedoelde, een ganrsch wanftaltig en krom been doen aantreffen. Daar men en» kelvoudig een Boekverband aanwend, en het zieke deel in een beddekusfen plaatst, daar kan men zon»; der veel omflag en beweeging te maaken, den ftaat van de Beenbreuk dagelijks befchouwen, en dan ook gemaklijk, wanneer men eenigen misffand gewaar word voor de volkoome verharding van de beenweer, dezelve aanftonds verbeteren. En gevolgelijk, naar mijn gevoelen en ondervinding, moet ik de romdomgaande bindingen en fpalken in de behandeling der Beenbreuken, inzonderheid aan de onderfte ledemaaten, afkeuren, en dus alleenlijk of van de aangehaalbe eenvoudige verbanden, of van mijn voorgefteld Werktuig gebruik maaken. Eindelijk ik geef mijn eenvoudige manier van verbinden der Beenbreuken, of om het- Onderbeen in een geboogegeftalte te plaatfen, niet voornieuw op, of mijne uitvinding te zijn; geenfints, de kundige Genees» en Heelartfen zijn te wel overtuigd, dat zij reeds van overlang, is het niet hier ter ftede, ten minften in anderen geweften, daar de Heelkonft wel zoo groot ia luifter en achting word gehouden, bekend, en in gebruik is geweest. Of jonge Heelartfen egter, welke lafter vreezen, hierin ons aan-  »38 GENEES en HEELKUNDIGE aanzienelijk Leijden, mijn voorgeftelde, doch niet nieuwe en eenvoudige, manier om beenbreuken te behandelen, wel aanteraaden zij, wil ik mij liefst niet uitten: het is zeker,dat men,om iets nieuws of ongewoons in gebruik te brengen, wel inzonder* heid bij de gemeente in een zekeren fmaak moet zijn, namentlijk (om goed duitsch te fchrijven) dat men het zoo ver moet gebragt hebben, dat onze onnozelfle bedrijven, ja groffte fouten, helden (lukken heeten; anderfints kan men ligtelijk vaaren gelijk ik bij het kind van den Rhijnlands- Bode d. A. Kelder £f). Nogthans de handelingen van braave Genees en Heelartfen moeten zig meer bepaalen ten nutte van hun zieken medemensen, dan tot eigen voordeel, (a) dan kan men noch te gre- (}) Zie den Brief aan den Heere a. le pla wegens het voorgevallene bij het kind van r>. a. kelder. Te Leijden bij Heud. Koster. 178e. Welke brief ook geannuncieert is in het Natuur, Ge. nees-eti Huishoud -kundig Kabinet, 2. deel. N. 2. Alsmede in de Genees-Natuur- cn Huishoud-kundige Jaarboeken. 3. deels 1. ftuk of N. 13. (0) Bij het geval van het gemelde kind heeft men mij in verdenking gebragt, als of ik een Fraüuur had opge. geeven, alwaar dezelve niet tegenwoordig was. Nog. thans dan heeft mijn oog en oor gemist: want ik heb de dije  MENGELSTOF F.EN. 230 gretig naar nieuws, noch te flaafs aan het verouderde zijn, men vreest noch weetnieten, noch laster; langs dije kunnen doorbuigen, en ik heb gekraak gehoort; hetgeen ik, vereischt wordende, ondereen plegtigen Eed zoude kunnen bevestigen. Men heeft, naa dat men m'j uit het voorgesteld Confuit geweerd heeft, dien zei ven dagh in mijn afzijn egter een Confuit gehad van Dr. a. ie pla, met de Chirurgijns p. zwaanenburg en h. cuiper, en naderhand een en andermaal met den 'Hoogl j. d. hahn; doch tog nog toe heefc men niet beflisfend durven oordeelen: ten minsten gemelde Hoogl. heeft mij zelve verklaard zulks niet gedaan te hebben, noch te kunnen doen. Ik verbeelde mij, hadden de Haeren van het eerfte Confuit mij toegelaaten, hetgeen naar de wetten van eerlijkheid had moeten gefchieden, dat ik hun, de Fracïunr blijvende ontkennen, wel ras de (hikken daar van had in de hand gegeven; ja daar aal misfchien nog wel gelegendheid zijn, om aan kundigen aantetoonen dat 'er een Fracluur is geweest, en waar van gemelde Hoogl. ook niet ten eenenmaal onbewust is: de bogt in een dijebeen uit de Engelfche ziekte, en die als een gevolg van een voorgaande Fracluur, zijp. wel zoo veel verfchillende, dac 'er een kundig en onpartijdig man uit durft en kan betluiten. Of ftierf het kind; en mogt ik het dijebeen, waar over het gefchil is, van zijn fpieren ontblooten, dan verbeeld ik mij de eigen gelegendheid te zullen hebben, als zeker Chirurgijn in een naburige ftad , aan welken van een ander een Fradt. uur in ds dije bij een jongen van 10. jaaren ontkend wier.1  440 GENEES en HEELKUNDIGE langs welken billijken regel ik mij alleenlijk ver» genoeg met in deeze verhandeling naar mijn oordeel aangetoond te hebben, wat best is, en te vtrkiezen zij voor den elendigen, welken ik thans hier ten voorwerp heb gehad, zonder eenige anderebebetrekking van goedkeuring ofaikeuring gadetelhan. wierd, omdat de jongen binnen de 12. dagen uitzijn krib. be op de vloer was geloopen, zonder kwaad gevolg, en welke Chirurgijn , gemelde jonge bij geval naa een geruimen tijd geftorven zijnde, ce uit het lijk door hem gezaagde Fraéluur met haar beenring, den ontkénder voor zijn neus en tanden floeg, onder de uitdrukking: „proef i, en riek nu de waarheid van hetgeen gij een eerlijk man ,, ontkend heb"; edoch ik geloof juift niet, dat ik een zoo uitdrukkelijke overtuiging zou waagen , omdat ik twijfFel of onze Opperfchout jegens mij wel zoo gunftig denken zou,als mij verhaald is, dat de Opperfchout dier ftad omtrent dat Argumentmn ad hominem gedaan heefr? en ook teffers, omdat ik oveituigd bsn, dat, wanneer 'er met vuist argumenten te procedeeren was , ik zekerlijk het proces zoude verliezen : was niet alveel in onze Nederlanden de manier om de procesfin van injurïe uitttwijzen met compenfatie van keften, waarom al dikwils een eerelijk man, om zijn 's beurs wille , een vergulden lafteraar moet dulden, ik zoude mij al over lang een billijke facisfaétie bezorgt hebben. UIT»    UITLEGGING deu PLAAT. 24* F1G. I. Een der houte Spalken of Stijlen s aan de bultige zijde te zien. a. De dwerfche Spleet, tef doorlaatirig vaneen der Riemen. *. b. Twee kopere Knopjes, om de doorgehaalde Riem aan vast te maaken. c. De vlak'evan onderen aan de Spalk, daar zij gevoegd word bij het Tourniquets waarin dj. de twee Gaten ter doorlaating der ronde Stijlen van hec Tourniquet. Fic. H. Eender houte Spalken of Stijlen, aan de holle zijkan ie Zien» a. Dc Spleetj ter doorlaating van ïq Riemen, in welker omtrek zij ook vlak is. >. De vlakte van onderen,te voegen aan het Tourniquet: waar in cc, twee Gaten, om de ronde Stijlen van het Tourn:qu2t door te lïeeken. Fio. III. HetonderflukvanhecTourniquetjopz'j» de te zien. tt. a. Twee ronde Stijlen. b. De kopere S.ijl, welke in de Schroef van het Tourniquet gaat. FlG. IV. Een der kopere KrammerjeSjOm het Tourniquet aan de Spalken valt te maaken. Fis* V. Het onderftuk van het Tourniquet,van onderen te zien. Q 0. a. a, s*  04* UITLEGGING der PLAAT a.a.a.a. De vier ronde Stijlen, om door de vier on* derfte Gaten van de Spalken te fteeken, met Gaatjes doorboord, om de kopere Krammetjes door te laaten. b. b. Twee Spleeten, ter doorlaating van de twee Riemen van onderen. e. Het Gaatje, daar de kopera Stijl aan het Tourniquet door dit ftuk heen gaat. FiG. VI. Het boven fluk van het Tourniquet met zijn Schroef, op zijde te zien. Fig. VII. Het bovenfte ftuk van hec Tourniquet, boven up ie tien. a.a.a.a. Vier kopere Knopjes, om de Riemen aan vast te maaken. b. b. Spieeten , waar door de Riemen gaan. c. De Moer,waarin de Schroef. Fio. VIII. Het bovenfte ftuk vanher Tourniquetr van onderen te zien; Fig. IX. Een der vier Riemen, doorboord met Gaatjes , en van boven met een dwerfche Spleet. FiG. X. Het Werktuig, aangevoegd jian het Onderbeen, op zijde te zien.  VERBETERINGEN BI. 24. R. 13./?. toefchi ij ven. /. toefchrijvende* -~ 31.— ie. - onderhevg. -onderhevig* ■ — 41.— 6. - overtebhjve. * overteblijve. — 65 — ï 4- - Kuunstbewerking. - Kunstbewerking. (—129.— 23.-kh.ne. . -kleine. —131. — 13- - Grangrana. - Gangrama* — 13 8. -18. - heeft. - hebben. — 18 2. - 24. - verpiigr» - verpligc. — aiï-—1 • ANnBAs. * AndREAS. ^-212. -11. - verhand. • verhand. _ 219. - JI-" bevevestiging. - bevestiging; _ 2 21. - 22. - dik wiis. - dikwils. _23o.-J..-blood -bloot. » 232.- a3.-rorndomgaande -rondorngaande. _ _ -i4.-romdomgaande -rondorngaande. _ - 17. - aangehaalbe • aangehaalde. BERICHT voor den BINDER. De Plaat moet tegen over bladz. 241. geplaatst worden»  By den Üirgeever deezes zyn mede te bekomen f «4. BaMtazatr, Pbatologie of Ziektekunde, 2 deelen, ƒ 3 • i2, ■ Heelkundige Waaineemingen, '2 deelen. a '. l6, ' ~ - PraftykofOeffenende Heelkunde, met 't Portrait. 2 :" 4i —- over de voornaamfte gedrochten. .: $ "' ' Catechismus der Heelkunde. j :' 2° — Heel- en Geneeskundig Verhandeling, uitee- fprooken by gelegenheid ter Inhuldiging tot Geneesarts op s Lands Hooge fchoolen te Leyden. . : ,5, D van Gesfcher, Heelk. Meugelftoffen j ': ,64 ""1en72drdrVuk7erdeTOOnjaamfte LarSduuiiSe iezwel "' Verhandeling over de afzetting. - : 13, Plenk, Ontleedkunde, 2 deelen, ade druk. 2 : 12. * Algemeene Heelkunde. i : 1 c% Verhandeling over de gezwellen. j ; Si tV. v. Lis, Pharmacopcea , gr. 4.tO. 3 . g «*—*,— Londonfche Apotheek- - 4 18° • Brusfelfche Apotheek. . .* Pharmacopcea Amftelodamenfis Renóvata. . ; j^" Ricktet, Verhandeling over de breuken ,z deelen met pi. 3 : s° A. Thèden, Genees en Heelkundig Onderwys, vertaald door A, Schrage. z • iG A. Schrage, Genees en Heelkunde. . l6.' » Geneeskundig Zakboekje. . *. Mama, over de Zenuwen Ziektens. \ . m De Arts der Moeders. .'•té Boerbaavs, Geneeskundige onderwyzing. 4 - IO# Bennivoli, Heelkundige Waarneemingen. . \ l2[ Peereboom, over de Melkwording. .'.6. Lcdran, over de gefchootene Wonden. - \ 16. A. Thfing, over de Koortzen. . : 18. Ellerbeck, over de Rotkooitzen. . :* ,g.' Scheffer, over de ziekten der Scha3pen. . : n.