D E . 2ELD2AAME e n VERBA AZENDE LOTGEVALLEN v a n C Ê , 1L I B E9 het croote en coorluchtice • v 1 o R~ . werp van EEN ongunstig FOTrUIN; een prooi van de we derwaardic heden der liefde; de te der h a RTIG s te en verstandigste vrouw; een ouderminnende dochter.; een getrouwe minnaares , en een algemeen voorbeeld van KUISCHE schoonheid en minzaame DEUGD.' • Ferfterd met het portrait van de Heldin. eerste deel. Te AM ST E LD A Mt By J. B. E L W E, Boekverkóoper. M I) C c. L x x x I V.  r MAATSCH. 7 NEDEUL, I^.TTSRK. v LEIDEN. >  VOORBERICHT VAN DEN VERTAAL ER, Wi e fchryf: is aan hftt oordeel van hot algemeen onderworpen, en bygevolg aan de fchichten der berisping ten doel gelteld. De aller beroemfte Schryveren zelv , zyn zeldzaam boven de Censure verbeven. Hoe groot zal dan die or-ene, welke ik moet verwachten , niet zyn ? Tot dus verre de oorfpronke/yke Scbryffter; welkers overgenomene -woorden ik met zeer veel RecM op my zelve durve toepas/en. Geen fmeak in lav.ge Voorredens hebbende, daar zy van den eenen kant, buiten noodzaakelykbeid, nutteloos, en aan dm anderen kant verveelend zyn, was myn voorneemen dit werk zonder Voorreden bet Hebt te doen zien; dan, niets te zeggen is te weinig; en een boek zonder Voorreden , is, om een oud (preekVjoord te bezigen, als een buis zonder gevel. Om dus aan dit vereisebten en aan my zelve te voldoen , heb ik, om hier eenen middenweg tusfehen beide te houden , dit kort bericht hier voor geplaatst. Verfcbeide Redenen hebben my, tot het vertaaien van deze Geschied rnis, welke haaren oorfpronk aan eene kundige vrouwe .band verschuldigd is, aange/poord; zie bier eene der voornaamfte: De graagte waar mede dit werk in Vrankryk ontfangen, en bet fterk debiet waar door het aldaar uitverkocht is, deeden my na verjeheidene leezingen en berleezingen gelooven , dat bet aan myne Landgenooten, m een Ned&rduitsch gewaad gekleed zynde: niet minder  VOORBERICHT. bevallen zoude; 'de beknoptheid en vloeibaarheid van ftyl, de v'erjcheidenheid van Caracters de aaneenfchakeling van treffende voorvallen, de blyken van deugd, de verhevenheid van gedachten, die doorgaands in het zelve heerscht, en de aandoenelyke Redeneeringen met welke bet door. •weeven is, kunnen het zelve füet dan bebaaglyk doen zyn. Jlboewel geene volftrekte Zedenleer in zich behelzende, is het echter verre af van Zedenbedervende te zyn ; en, indien kinderlyke gehoorzaamheid , Vaderlyke genegenheid, flandvaste litfde, en deugdbelooning onder de zedelyke deugden kunnen geteld worden, durve ik bet gerustelyk ender de werken van dien aart plaatfen, en ter leezinge aanprezen-, of myne denkbeelden hieromtrent juist zyn, zal den Leezer by hes doorbladeren zelv kunnen oordeelen. De wyze op ' welke deze myne arbeid ontvangen wtid, zal my doen zien of ik myne ledige uuren verders met vrucht zal kunnen beftteden. Zie daar, myne Landgenoten!/;^ weinige dat ik te berichten heb', en, indien gy de vrucht van myne uitfpanmng met zo veel vermaak zult leezen, als ik dezelve bearbeid heb, zal ik myne moeite ruim voldaan achten. De nog ingefloopene drukfeilen , gelieve den Leezer gunjlig te verfchoonen. C E-    C E L I D E, O F GESCHIEDENIS van de MARQUISINNE De BLIVILLE. Celide, wiens gefchiedenis ik my onderneem te befchryven, was eene dier zeldzame Perfonen , begunstigd döor de alieruitmuntenfte gaven der Natuur. Deugd, Zedigheid, Edelmoedigheid , Geest, Schoonheid; in een woord alle behaaglyke hoedanigheden, waren onaffcheidlyk in haar vereenigd. Maar, voor iets meerder van onza Hel■A din  * GESCHIEDENIS dia te zeggen, zullen wy de zaaken een wei» nig hooger opnemen , en van de Vader en Moeder fpreeken , die het geluk gehad hebben , het daglicht aan deze uitmuntende dochter te geven. De Graaf de Bricour, wiens voorouderen zich altoos door dienstvaardigheid voor hunnen Opperheer en yver voor het Vaderland, onderfcheiden hadden, kon hoopen, dat hy, op hun voetfpoor tredende, voor 't minst de achting van zynen Vorst zoude verwerven; echter gebeurde het tegendeel; na, gedurende dertig jaaren zyn bloed voor zynen Koning geftort, zyn ligchaam overdekt met wonden, en byna al zyn vermogen in zyns Vorsten dienst uitgeput te hebben, ontving hy daar voor geene vergelding; hy wierd aan het hof door yverzuchtige hovelingen onderkropen , dfe, hem zynen roem niet kunnende ontnemen, voor 't minst de gunst van zynen Vorst ontroofden. De Graaf, die van natuur een Philofoof was, befchouwde met een onverfchillig oog, het onrecht dat hem aangedaan wierd, en befloot, zonder morren, de overige tyd zyns levens,  van CELIDE. 3 levens, met zyne Vrouw en Dochter, op een landgoed, zestig mylen van Parys gelegen, en het eenige dat hem noch overgebleven was» door te brengen. De Gravin verdroeg haar ongeluk met eene evengelyke ftandvastigheid ; de tederheid die zy den eenen voor den anderen hadden, zoude hen in hunne qngunst vertroost hebben , indien het belang van eene waarde dochter, (die deze Celide is,) hen dik wils geene rykdommen had doen wenfehen die zy nimmer voor zichzelve begeert hadden. Celide had in die tyd niet meer dan veertien Jaaren bereikt; en alfchoon zy even zo wel in ftaat was om het gewichte van haar ongeluk te gevoelen, dan of zy in eenen meer gevorderde ouderdom was geweest, fcheen zy 'er echter niet verdrietig onder te worden; uit vreezevan hier door de fmarten haarer ouderen te vermeerderen, die zy wist, dat niet dan over haar, bedroefd waren. D e Graaf en de Gravin , hielden zich in deze eenzaamheid alleen bezig, met de opvoeding van hunne beminnelyke dochter te voltooien ; en haar liefde tot de Deugd en verachting voor de Rykdom in te boezemen. — A 2 Myne  4 GESCHIEDENIS Myne waarde Celide, zeide de Gravin op een' dag tot haar: zo gy gelukkig wilt zyn, geeft uw hart dan niet over aan de hovaardy = deze rampzalige hartstocht zoude uwe vermaakelykfte daagen vergiftigen; hoe veel men voor dezelve verricht, men kan haar echter niet vergenoegen; haare genietingen zelve zyn folteringen, welke de rust niet op wegen die gy hier geniet.' — Ach! Mevrouw , riep Celide uit; hoe beklaag ik de hovaardige, indien zy zodanig zyn als gy my gezegt heb! — Of zy zodanig zyn? Geloof, myne dochter, geloof, dat, hoe welfpreekend de trekken u toefchynen, met welke ik haar afgemaald heb, zy op verre na noch niet naar waarheid zyn. Daar is noch eene andre hartstocht niet minder gevaarlyk, te weten: de liefde. Ach! myne dochter hoord aandachtelyk naar het geene ik u over dit onderwerp zal zeggen , en laten myne woorden onuitwischbaar in uw hart gegraveerd zyn. De liefde is behaaglyk, hy is vleiend by zyne eerfte ontdekking; dan hoe kort zyn deze heuchlyke oogenblikken! 'er is geen doodelyker vergif voor het hart; geloof niet myne dochter, dat gy bemind word, om dat  van CELIDE^ 5 dat men u zulks zegt, ja, vlucht hen, die u eene dusdanige bekentenis doen, als uwe allerwreedfte vyanden; laat u niet verleiden , noch door gcftalte, noch door geest; denk altoos by uw zelve, dat deze aantrekkelyke uiterlykhedcns, eene trouwlooze ziel verbergen. — Hoe! myne moeder, zyn dan alle Mannen bedriegers? — Zy zyn het niet allen; maar het getal der goede is zo gering, dat het zekerfte is, zich op geen van allen te betrouwen ; weet ook, Celide, *dat eene deugdzame dochter, geene genegenheid mag voeden die haare ouderen onbekend is. Het was op deeze wyze dat die tedre Moeder, het geluk van haare dochter poogden te verzekeren. Wat ware Celide gelukkig geweest, indien het den hemel behaagd had haar deze Moeder langer te laten behouden! maar zy was gebooren om de allerhardfte flagen te moeten lyden, waar door een gevoelig hart kan getroffen worden. De Gravin leefden in deze fchuilplaats, gedurende zes maanden , in de allervolmaakfte gezondheid ; maar ten einde van dezen tyd verviel zy in eene kwyning , die haar* A 3 Echt-  6 GESCHIEDENIS Echtgenoot en haare Dochter verfchrikten. Ten ropf aan gedurige flaaploosheid; zelv het nodig voedzel weigerende , was de omgang der waar^ld haar ondraaglyk geworden; eene heimelyke kwaal, waarvan zyzeiv geene rede kon geven vergiftigde alle haare oogenblikken; en de bekwaamfte geneesheeren die ontboden waren , gaven niet dan eene zeer zwakke hoop tot haare herftelling. Celtde van haar' kant, leefde in traanen, en bragt de nachten door, overgegeven aan de droefheid, gelyk haare moeder aan de fmart. Haar Kamenier beproefde vergeefsch haar te vertroosten:— Ach! myne waarde Angelica, (dit was de naam van deze dochter.) Wanneer ik bedenk, dat ik, mooglyk binnen kort, voor altoos beroofd zal zyn van eene moeder die ik aanbid, heeft de rede geene macht meer op myn' wanhoop. Tedre Moeder! hoe! ik zal u niet meer zien! — Deze woorden wierden altoos door zuchten afgebroken. — Maar, Mejufvrouw, zeide Angelica tegen haar, gy befchreid haar gevaar, gelyk gy haar verlies beweenen zoud. —- Ach! deze flag zal my doen fterven! ik zal myne Moeder niet overleven.  van CELIDE. 7 leven. — De beminnelyke Celide bedwong zich niet dan by.de Gravin; en noch was dit. met de grootfte moeite, ja, men kon zeggen dat zy de glimlach op het gelaat, en de wanhoop in het harte had. De Graaf de Bricour, was van zyn' kant, niet minder bedroefd dan zyne Dochter. Hy ging dikwijs wandelen in een klein boscbje dat aan zyn' tuin behoorde alwaar hy de treu« rige voldoening genoot van in vryheid te kunnen fchreiën. — Hemel! zeide hy, is het op deze wys dat gy de onderwerping vergeld die ik voor uwen wil heb! zonder my te beklaagen, heb ik de ondankbaarheid verdragen , waar mede men myne diensten beloond heeft, ik ben gebooren om in eere te leven, en bewoon de verblyfplaats der duisterheid zonder morren. Is dit eene te ligte kastydinge voor myne misdagen? moet men my daarenboven noch eene echtgenoote ontnemen die ik aanbid! Slaa uwe oogen op eene ongelukkige dochter; dat haare onnoozelheid u bewege! fpaard haare moeder voor haar! — In 't kort, de Graaf, gaf zich als hy alleen was, even gelyk Celide, aan zuchten en traanen A 4 over;  8 GESCHIEDENIS over, en by zyne waarde echtgenoote, vertoonde hy mede eene zo groote gerustheid, als of haare hertelling zeker was In wederwil van hunne omzichtigheid, las de ongelukkige Gravin echter in de ziel van den eenen en den andren, welke gewaarwording haar hart verfcheurden, en fchoon zy wel gevoelde dat haare ziekte doodlyk was, veinsde zy op haar beurt zo wel als zy, om hun beide gerust te Hellen. De Gravin zich echter op een'dag in een' Hechte toeftand bevindende, liet hen beiden roepen, en (prak hun op deze wyze aan: — Myn' waarde Gemaal, en gy myne dierbaare dochter, laten wy elkr.r.der niet meer misleiden; gy beiden hebt my uwe droefheid willen verbergen, en ik myne fmarten ; dan geen van ons allen is, daar in gefiaagd. Zie hier het oogenblik waarin alle ontveinzing nutteloos is; ik voel dat myn einde nadert; laten wy dus deze korte oogenblikken die ons noch overig zyn belleden in by een te blyven , om elkander niet te verlaten, daar wy welhaast voor altoos zullen moeten fcheiden. —- Terwyl de Gravin fprak, waren de oogen van de Graaf en  van CELIDE. t> en Celide vol traanen. — Waarde Echfr. genoote, riep de Graaf uit: ach! wat zegt gy ons. — Maak gebruik van uwe rede, myn' waarde Graaf, en gy ook myne waarde Celide, voegden zy 'er by, de zuchten hoo. rende die hen ontftapten , en welke zy te vergeefsch poogden te wederhouden. Gedenk dat het geene binnen kort zal gebeuren, niet dan een weinig later toch zoude hebben moeten gefchieden; de wet der natuur, beeft uitgewerkt het geene de geftrengheid des hemelsch beveeld. Myne waarde Bricour, gy zult j my wedervinden in myne dochter en gy, Celide, gy zult myn verlies kunnen -draagen, met dén vader die den hemel u gegeven heeft — Ach! myne Moeder! myne tedre Moeder!,riep Celide uit, zich in haare armen werpende: ik bid u griev ons niet, door zulk een wreed gefprek; laat ons hoopen dat den hemel door onze traanen geraakt, u aan onze wenfchen wedergeven zal! — Ik wensch het, myn kind, meer dan ik zulks kan hoopen, antwoordende de Gravin met oogen vol traanen. — |Geduurende dit beweeglyk Tooneel beletten de hevigheid der gevoelens, die A 5 de  io GESCHIEDENIS den Graaf bezielden den loop aan zyne traanen. Hy befchouwden zyne vrouw en dochter met verwilderde oogen; in een woord, alles dat in hem was, drukten eene allerlevendigfte wanhoop uit. Eindelyk, nam hy hun beiden in zyne armen, en bedekten het gelaat van de Moeder en dochter met zyne traanen. Wat de Gravin aanging,deezeverloor al haare ftandvastigheid; zy zuchte, fchreide en beklaagden zich met hen. Men hoorden niet dan deze woorden: — Waarde Echtgenoote! — beminnelyke Gemaal! — Aanbiddelyke Moeder! — Myne waarde dochter! — Wy moeten elkander dan voor altoos verlaten! — Dit treffend tooneel duurden byna een geheel uur, en zoude het zelve noch langer geduurd hebben, indien de Gravin zulks niet afgebroken had. Deze eerwaardige Vrouw , eene laatfte pooging op zich zeiven doende, en haare traanen afdroogende ontfloeg zich van die zachte benauwdheden welke haar hart bewogen; en hen met een gelaat, waarin een weinig ftrengheid doordraaide, fchoon meelydend, befchouwende : —" Zeide zy tegen haar'Echtgenoot: wat is 'er dan geworden van dat ongevoelig hart, dat  van CELIDE. ii dat niets kon verbaazen ? Hoe! de verwoesting van eene enkele ftervelinge doed uwe traanen vloeien! ach! myn waarde Graaf! ik herken in u die ftandvastigheid niet meer die u zo wel doed onderfcheiden. En gy, myne dochter, zyt gy de lesfen vergeeten die gy van uwe Moeder ontvangen hebt ? heb ik u niet dikmaals gezegt, dat men zomtyds dat geene als een goed moet aanmerken 't welk zig als kwaad aan ons zwak gezicht vertoond; dat men den hemel voor alles moet dankzeggen, en de hand kusfehen die ons flaat — De Gravin had naauwlyks deze woorden uitgefprooken, die de laat11e van haar leven waren, of zy viel in eene zwakheid, die aan de aarde, de ailerdierbaarfte en deugdzaamlte der vrouwen ontvoerde. Van welke uitdrukkingen zal ik my bedienen, om de droefheid van den Graaf en Celide, na dit rampzalig-voorval af te maaien ? Weinig was het wanneer ik dien fchilder naar. volgde, («) die de kwellingen moest afbeel. den, 00 Timantes, volgens eenige geboortig van Cythne, volgens andren van Cyclades, en volgens noch andren, van Sicyone, een Stad der Pel-oponesers,  12 GESCHIEDENIS den, die Agamemnon gevoelde wegens de opoffering van Ifhigenia, en die, wanhoopende dien trap van volmaaktheid te bereiken , hem het aangezicht met eenen fluier bedekte, om te doen zien, dat groote fmarten onuitdruklyk zyn. Om echter aan de nieuwsgierigheid van myne leezers te voldoen, zal ik hun, zo veel als in myn vermogen is, dit beweeglyk fchildery afmaaien. Op de dood van de Gravin, vielen de Graaf en Celide inzwym, en aanfchouwden het daglicht niet weder, dan öm zich het leven te willen benemen. Men was verplicht om alle dpodelyke werktuigen , die tot hun verderf konde ftrekken van hun te, verwyderen Zy bleven byna vyftien dagen in dezen rampzalige toelland; de droefheid ftrekte hun byna alleen tot voedzel. Wanneer zy tot hun zeiven kwamen, ontmoeten de oogen van, den Vader en de Dochter elkandren, terwyl zy beiden als in traanen fmolten. — Ach ! myne dochter! — Ach! myn' vader! waren de eerfte woorden die zy de macht hadden uit te fpree» ken. De Leeraar van de plaats, eenen grys- aard  van CELIDE. i3 aard eerwaardig om zyne Godsvrucht, wachten een bedaarder oogenblik af, om hen de vertroostingen der Godsdienst aan te bieden. Deze heilige man, ziende eindelyk dat een zachter gevoelen, aan de vreesfelykheid des eerfte opgevolgd was, naderde, en fprak hen in dezer voege aan: — Myn Heer en Mejufvrouw, het verlies dat gy geleden hebt, eischt niet dan te wel de traanen die gy ftort; dan, om den hemel niet te beledigen, moet men paaien aan zyne droef heid ftellen; gy hebt dagen willen verkorten, die u niet toebehooren, daar zy alleen van God zyn; en het zou zyn dezelve op nieuw te willen verkorten, wanneer gy u aan de wanhoop overgeeft. Die geene welke gy beweend is niet dood dan voor deze aarde; en haare deugden , geven ons aanleiding te denken, dat zy heden de verblyfplaats des geluks bewoond. De weg van deze zelve deugd volgende, die een eeuwig geluk, aan het voorwerp van uwe droefheid verzekerd, hebt gy hoop om u weder met haar zamen te voegen, daar gy nooit gefcheiden zult worden. Hoe! altoos traanen, vervolgden hy, vervuld door de heilige yver die hem bezielde; ach! ver-  U GESCHIEDENIS verheugd u veeleer over de gelukkige verblyfplaats waar van zy bezit genomen heeft. Denkt dat de aarde Hechts een doortocht is, die zy een weinig vroeger dan gy verlaten heeft. — De troostredenen welke deze heilige Man fprak, verzachte de levendige bitterheid, die in het hart van den Graaf en zyne dochter heerschten. De hoop die hy hen gaf van zich te eeniger tyd met de Gravin te zullen vereenigen , dienden tot een tegengif aan de droefheid die hen verflond. De tyd die alleen de kwellingen der ziel geneesd , deed hier noch meer toe dan de gefprekken van hunnen Leeraar. Maar echter verlooren zy nimmer het gedenken aan die geene die zy zo teder bemind hadden ; en dit was byna altoos het onderwerp van hun onderhoud. De Graaf vertegenwoordigde zich de deugden en de fchoonheid van zyne beminnelyke Echtgenoote; en Celide, de uitmuntende voorbeelden die zy van haare Moeder ontvangen had; daar was geen een woord van de Gravin, dat zy niet onthouden, en de gedaante van een leerftuk in haar harte aangenomen had. Zy herdacht in haaren geest, al wat zy haar over de  van CELIDE. ï$ de Hovaardy, en de liefde gezegt had; en nam flandvastig voor om zich tegen deze twee hartstochten te hoeden. Dan helaas! hoe ydel was dit voornemen! het oogenblik nadert waar in haar hart eene nieuwe aandoening zal leerén kennen welke zy zich nutteloos vleiden te zullen ontvluchten. Dan om het vervolg dézer gefchiedenis verftaanbaarder te maken , is het noodzaakelyk den leezer te onderrichten, op welk eene wyze, de Graaf en zyne dochter de tyd in hun Kasteel doorbragten. De Graaf de Bricour zag byna niemand; het gezelfchap dat hem het meest behaagden, was dat van zyne waarde Celide, die zo bevallig van geest, als geffalte was. Zyne tydkortingen waren dejagt,de wandeling, en het leezen. Deze laatfte waren voornamelyk de tydkortingen van Mejufvrouw deBricour; aangaande de wandeling, dezelve gefchiede nooit, dan in de tuinen van het Kasteel, alwaar zy het vermaak daar van nam; ook hield zy zich bezig met eenige kleine werkjes aan onze kunne eige, waar in zy verwonderlyk uitmunten; dan, onze.bekoorlyke dochter munten in alles uit. Twee  x6 GESCHIEDENIS Twee jaaren waren voorby gegaan zeedert de dood van de Gravin; wanneer de Graaf op een' dag een wandeling in den omtrek van zyn Kasteel zynde gaan doen, in een bosch trad, het geen van het zelve een weinig afgelegen was; begeevende'er zich, fpeinfende op zyn beminnelyke vrouwe, welke zyn hart noch levendig bezig hield) langs hoe dieper in de duisterheid der aankomende nacht , niet dan te wel gefchikt voor zyne treurige denkbeelden, deed hem zyne wandeling niet af breeken; maar gelladig voortgaande en in het midden van het bosch gekomen zynde, hoorde hy gerucht, ter zeiver tyd zyne oogen opheffende zag by drie mannen naar hem toekomen ; twee daar van traden toe om hem aan te vatten, en de derde naderde met het Pistool in de hand; op deze befchouwing , herriep de Graaf al zyn' moed, fprong eenige treden te rug, trok zyn geweer en kwetfen 'er een; maar, het was te vergeefsch dat hy zich verdedigden; hy zoude hebben moeten bezwyken, indien den hemel, den befchermer der deugd , hem geene hulpe toe gezonden had. De Marquis de Bliville', (Zoon van een  van CELIDE. 17 een' Hertoch van dien zelve naam ,) Colonel van eene der voornaatnfte Regimenten Infanterie van Vrankryk, 't welk hy ging t' zaamenvoegen te * * *,trok in zyn Postchais, verzeld door vier bediendens, voorby, een weinig van de plaats af, waar de Graaf aangevallen wierd; een' Pistoolfchoothoorende, beval hy aan zyn volk op te houden, fprong fpoedig op de grond, en met den degen in de hand, zyne treden naar de plaats wendende waar hy het gerucht gehoord had, door zyne bediendens, gevolgd, naderde hy en wierd de Graaf, die zich alleen tegen zyne moordenaars verdedigden, gewaar. — Houd moed, myn heer, riep de Marquis hem toe: zich van zyn' kant met de zynen gereed makende , die, zo wel als hy, het pistool in de hand namen. Maar, naauwlyks hadden zy den tyd om zich te weer te ftellen, of zy zagen tusfchen de boomen zes Mannen , eveneens gewapend als de eerfte, verfchynen. De Marquis deed wonderen van dapperheid, gelyk ook de Graaf; de bediendens zelve ,ftonden hunnen Meester moediger by, dan men vandiergelyk foort van lieden kan verwachten; boven al een' van hen, la Foret genaamd, welke byzonB der  i8 GESCHIEDENIS der aan hem verbonden was. De Graaf doode eene dezer ftruikroovers, en fielden 'er twee buitenftaat van tegenweer; en de tiffl-qWs doode 'er drie met eigen hand; maar ontving een' pistoolfchoot in zyn' rechter arm, en e: ne andre in de linkerheup; la F oh et ontving 'er ook een' in den fchouder. Deze dappere Jongeling had zich voor zyn' Meesf-r gefield, om hem van zyn ligchaam eene borstwering te maken. Wanneer de Graaf uit het gevaar dat hy gelopen had verlost was , wenden hy zich haastelyk naar den Marquis om hem zyne dankbetuigingen te doen; maar hoe groot was zyne droefheid, wanneer hy hem gewond, en half bezwymd in de armen van zyn volk befchouwde. Want altoos in wederwil van zyne wonden geflreeden hebbende , waren de krachten van de Marquis geheel uitgeput. — Hoe vergiftigd den flaat waarin ik u zie, edelmoedige onbekende , riep hy uit: het leven dat gy my bewaard hebt! — Ter zeiver tyd, liet hy hem weder in zyne rytuig plaatfen en tot zynent geleiden. Wanneer men de Marquis had  van CELIDE. had afgenomen, bragt men hem op een bed, alwaar hy in 'tgeheel zyne kennis verloor. D e Graaf gaf bevel van eene zyner bediendens , om aanftonds Wondheelders te doen haaien , waar na hy weder keerde in het vertrek van de Blivïle, die het gebruik zyner zinnen begon weder te krygen. De Graaf een oogenblik hierna, naar zyne dochter vraagende, berichte men hem datzy in haare kamer was", oogenblikkelyk daar naar toe gaande, vond hy haar gerust en leezende, niets gehoord hebbende van het geene voorgevallen was. Maar, hoe groot was de fchrik van Celide! wanneer hy haar naderde, en zy tekenen van bloed, op verfcheidene plaatfen van zyn kleed gewaar wierd — Hendel! wat zie ik! riep zy uit: verbleekende en op haar ftoel nedervallende; myn' Vader ! ach ! zyt gy gekwetst?— neen, myne waarde dochter, neen; zeide hy, haar de tederfte liefkoozingen be: tonende : vrees niets voor uwen Vader. Het gevaar is voorby. — Ter zeiver tyd verhaalde hy haar het gevaar dat hy gelopen had, en op welk eene wyze hy het ontkomen was, gelyk men zulks een weinig hooger B 2 gezien  20 GESCHIEDENIS gezien heeft. Gedurende die verhaal, was de fchnk op het gelaat van Celide gefchilderd; maar wanneer de Graaf eindigde met haar te zeggen, het geen hy aan den Marquis verfchuldigd was, bewoog de erkentenis haar hart, terwyl zy in tranen zwom. - Waarom kan ik, zeide zy: ten kosten van myn bloed, in dit oogen, blik,den edelmoedige ftcrveling niet geneezen, aan wien ik het geluk verfchuldigd ben van u we der te mogen omhelzen! - Wanneer zy deze woorden uitte, kwam men de Graaf aanzeggen, dat de Wondheelders gekomen waren ; welke terftond naar het vertrek van den Marfl^ging, wiens wonden zy bezichtigden. Die welke hy in den arm had, wierd niet aanmerkelyk bevonden, de kogel was niet dan door het vleesch gegaan. Maar die in de heup, was, zonder doodelyk te fchynen, echter heel gevaarlyk. De Wondheelders gaven ondertrofchen zeer veel hoop tot zyne herftelJing, en bleven daar, hem beveelende zich ftil te houden zo dat, welke begeerte de Graaf had om hem te fpreeken, en noch levendiger dan te voren, van zyne erkentenis te overtuigen, beletten het belang voor zyne geneezing hem hier  van CELIDE. 21 hier in. Aangaande de kwetzuur van la Foret, dezelve wierd zeer ligt bevonden. D e volgende dag des morgens ,was de Graaf zo draa niet ontwaakt, of hy zond om eenig nieuws van den Marquis te vernemen, die zich zo wel bevond als zynen ftaat konde toeftaan; en zo haast hy opgeftaan was, ging hy in zyn vertrek om zich in eigen perfoon daar van te verzekeren. De Marquis, na hem voor zyne zorgen bedankt te hebben, zeide: dat, zo dra hy konde vervoerd worden. . . dan, op dit woord, viel hem de Graaf met veel levendigheid in: — Houd op!bid ik u, riep hy uit: edelmoedige Marquis, ik bezweer u, vervolg geen gefprek dat zo hoonend is voor een' Man, welke u het leven, dat hy thans geniet, verfchuldigd is — Het is meer aan het geval, dan aan my, (die niets meer gedaan heb dan het geene ieder, in myn plaats geweest zynde, zou verricht hebben,) dat gy zulks te danken hebt. — Ach! antwoorde de Graaf, denk den dienst niet te verkleinen die gy my bewezen hebt, en" dien ik nimmermeer vergelden kan; maar, vervolgde hy, ik heb eene dochter voor welke gy my bewaard hebt die van eene erkentenis voor B 3 u  sa GESCHIEDENIS u doordrongen is, waar van zy u,indien gy het toeftaat, op dit oogenblik de blyken zal geven. — Terzei ver tyd ging hyin 't vertrek van zyne dochter, haar zyne hand aanbiedende om haar in dat van den Marquis te geleiden , in het welk zy niet zo haast getreden was, of, het woord nemende, met die bevalligheid die haar zo natuurlyk eigen was, en met een zeker medelydend gelaat, dat haar noch bekoorlyker maakte, zeide zy tot hem: — Ik ben u zo veel verfchuldigd, Mynheer, dat, hoe welfpreekend myne uitdrukkingen zyn, zy u echter nimmermeer de allerligtfte overeenkomst met de gevoelens van dankbaarheid, waar van myn hart doordrongen is, kunnen aanbieden: — Ach! Mejuffrouw! zeide de Marquis, haar aanziende met een gelaat waar eerbied en verwondering in afgefchilderd waren: fpaar my,ik fmeek u zulks, .een gefprek dat ik niet verdien; ik ben niet meer dan het zwakke werktuig, waar van het den hemel behaagd heeft zich te dienen , om,u uwen eerwaardigen Vader te bewaaren; gelukkig genoeg! fchoon ik het leven daar by verboren had , dat hy my waardig geacht heeft het zelve daar toe te bezigen. — De Mar-  van CELIDE. 23 Marquis zou meerder gezegt hebben , dan de Wondheelders beletten hem dit, zeggende : dat de ftilte hem volftrekt noodzaaklyk was, en dat hy reeds meer dan te veel gefprooken had. Op deze woorden , vertrokken de Graaf en Cej.ide. De Bliville kon Mejufvrouw de Bricoub niet zien vertrekken, zonder te gevoelen, dat zyn hart 'er als te onvreden over was; indien hy de bewegingen van het zelve had gevolgt, zonde by zich daar over gaarn beklaagd hebben tegen hen, die hem van dit aangenaam gezelfchap beroofden. Niets kon in der daad vergeleken worden by Celide, die doen tertyd zeventien jaaren bereikte. Ook deed zy diepe indrukzelen in de ziel van den Marquis ontftaan, alhoewel hy de bekoorlykfte Perfonen aan het hof gezien had; doch hy bevond dat Celide ze alle overtrof. Het is waar dat 'er weinige zo volmaakt zyn; haare oogen waren blauw, geest,levendigheid,zachtheid en zedigheid, waren er in afgebeeld, en blond hair van eene onvergelykelyke fchoonheid, verlevendigde haare kleur, die van eene verblindende witheid was. Men zag altoos een Coloriet van rofen op haar aangezicht, dat B 4 zon-  24 GESCHIEDENIS zonder iets oproerigs te hebben, de grootfte glans daar aan verleende en de bekoorlykhe. den van haar beminnelyk gelaat vermeerderden. — Hoe aanbiddelyk is zy! fprak de Marquis byzich zelve : welk een achtbaarheid in haar gelaat! welk eene edelheid in haare uitdrukkingen! — in 't kort, daar waren oogenblikken, waarin hy zich al 't ware over zyne wonden verheugden , welke oorzaak waren dat hy langer by de Graaf de Bricour konden vertoeven, alwaar hy Celide byzonderlyker zoude leeren kennen; dus, in de plaats van het beeld, dat zyn hart ontruste, daar uit te bannen, drukte hy het 'er in tegendeel op eene onuitwischbaare wyze in. Celide dacht van haar' kant, zeer gunftig, omtrend de Bliville, die in waarheid zeer beminnelyk was; hy was drieentwintig jaarenoud, groot, welgemaakt, en van eene aller innemende geftalte ; voeg hier by, dat hy dapper, (hier van hebben wy reeds de blyken gezien) - Edelmoedig en van eene gemeenzaamheid was, (zonder zyn' rang te vergeeten,) die hem van zyne minderen deed eerbiedigen; en van eene gedienftigheid, die hem van zyne meerderen en  van CELIDE. 25 en zyns gelyken deed achten, en buiten dit alles had hy een' allerdoordringende geest. Celide kon niet [ongevoelig zyn, voor zo veele verdienden; het hart, tot op dit oogenblik, vry van alle driften, had zelv het minde denkbeeld niet van de liefde, haare tederheid geheel op den Graaf gericht zynde, deed haar gelooven, dat hy 'er altoos het eenige voorwerp van zoude zyn. Dan de fchoonheid van haare ziel, de kieschheid en edelmoedigheid haarer gevoelens, ja men kon zeggen, haare levendige genegenheid voor eenen Vader, waren klippen, daarzy de vryheid op verloor; inderdaad het was de tederheid die zy voor haar'Vader had, welke haar zo veele erkentenis inboezemde, voor hem, die haar denzelve bewaard had; en de heldhaftigheid van haare ziel, gaf aan deze erkentenis eene kracht, die tot dekfel aan de liefde diende, om haar hart te vermeesteren; en dit teder en edelmoedig hart beminde, zonder zulks gewaar te worden. De Graaf ging de Ma^wzodikmaalszien, als zulks, zonder zyne rust tedooren, kon gefchieden, en hy geleide 'er zyne dochter eenmaal daags. Te zeggen met welkeen ongeduld, de Bliville B 5 dit  26 GESCHIEDENIS dit oogenblik verwachte, is my onrnooglyk. Hoe meer JVIejufvrouw de Bricour den Marquis zag, hoe meer haar hart zich allengskens verbond, zonder het te weeten , terwyl zy de gevoelens die haar bezielde, voor die der erkentenis hield; maar het volgend voorval, deed haar dezelve erkennen, voor het geene zy wezentlyk waren. De Marquis, wiens wonden gedurende twaalf dagen, langs hoe beeter geworden 'waren, verergerde den nacht des dertiende dags zo aanmerklyk, dat men voor zyn leven begon te vreezen. De Graaf, den andren mor* gen van deez' rampzalige nacht, in de kamer van zyne dochter tredende zeide: — Ach! myne dochter, den Marquis is geheel niet wel, en men ftaat my niet meer in voor zyn leven; wat ben ik ongelukkig! vervolgden hy op een' beweeglyke toon , ik zie de allerêJelmoedigfte der ftervelingen, in gevaar van zyn leven te verliezen,om dat hy het myne bewaard heeft. — Celide verbleekte op deze woorde, en op het punt zynde te bezwyken, riep zy uit: — ach ! myn' Vader ! zou het waar zyn? hoe! het leven van den Marquis, den edel-  van CELIDE. 27 edelmoediger] Marquis! is in gevaar! hemel! bewaar het ten kosten van het myne! — Celide had dit alles gezegt, zonder het zelfs te. weeten; vervoerd door droefheid, had zy niet dan naar dezelve gehoord; in 't kort het fchrikkelyk denkbeeld van de dood des Marquis, vertoonden zich aan haar al te gevoelig hart, en zulks niet langer kunnende wederftaan, viel zy zonder gevoel in de armen van haar' Vader, welke, geholpen door haare Kamenier, die by dit gefprek tegenwoordig was, haar de zinnen wedergaf. De Graaf, fchoon hy op dien tyd niets vermoede, liet echter niet na zeer verwondert te zyn over de uitnemende droefheid van zyne dochter; want, de erkentenis , hoe fterk dezelve is , veroorzaakt echter zelden dusdanige uitwerkfelen , voor iemand die men niet dan zedert twaalf dagen kent. Alle de bediendens waren bedroefd wegens den toeftand van den Marquis,die door één woord, meer harten won , dan anderen, door weldaden; die lieden boven al, aan welke hy verboden had , aan zyn' vader, het geen hem overgekomen was te doen weeten, waren wanhoopend, niet alleen uit hoofde van de liefde  28 GESCHIEDENIS liefde die zy voor hem hadden; maar door de verwytingen, die zy verwachtende waren van den Hertoch en de Hertogin de Bliville te zullen ontvangen, wanneer zy; de rampzalige tyding zoude brengen van het eenige kind dat zy hadden, en aanbaden. Maar de bedroefdfte van allen , was la Foret, die, gelyk ik gezegt heb, gekwest wierd in het verdedigen van zynen Meester; zyne wond was byna geneezen; hy had zich aan het hoofdende van het bed van zyn' waarde Meester geplaatst, die hem zo haast niet gewaar wierd,of begeerde volftrekt dat men hem met la Foiiet alleen zoude laten, het geen hy niet dan na de allervuuriglte aanhoudingen verwierf. Wanneer deze getrouwe bediende zyne oogen op den Marquis geflagen had, en hem bleek, en met eene half verdoofde ftem befchouwde , vloeide zyne oogen van traanen De Bliville hem ter zeiver tyd met veel goedheid aanziende , en de hand toereikende fprak hem dus aan: — myn' waarde la Foret, ik ben zeer voldaan wegens de genegenheid, die gy my fchynt toe te dragen; zy doet my zien dat gy de onder- fchei.  Van CELIDE. 29 ding waardig zyt, welk ik altoos omtrend u tusfchen uwe medemakkers gemaakt heb; maar indien gy my waarlyk bemind, befchouw dan de dood waar aan ik welhaast ten prooi zal verftrekken, niet als een kwaad, maar veel eer als een goed. Hoord met aandacht naar my; gy verdiend al myn vertrouwen, en ik zal ze u zonder agterhoudenheid geven. — Op deze woorden verdubbelde la Foret zyne traanen, — Ach! myn heer, riep hy uit: welk eene beweegrede kan u, op uwe jaaren, het leven met zo veel onverfchilligheid doen befcbouwen? — Een al te beminnelyk vergif! hernam de Bliville, zuchtende: waar van myn hart reeds al het vermogen gevoeld heeft, en 't welk myne dagen altoos ongelukkig zal maken, indien het noodlot 'er den loop niet van eindigd. Gy weet, vervolgde hy : dat, wanneer myn' arm het geluk had van aan den Graaf de Bricour nuttig te zyn, hy my hier deed voeren , alwaar by tot heden toe voor my alle zorgen betoond te hebben, die den aüertederfte Vader zou kunnen bewyzen; maar gy zyt onwetende dat de liefde myne ziel overmeesterd heeft, zedert dat ik zyne beminne- lyke  3o GESCHIEDENIS lyke dochter gezien heb; deze drift , die in haar begin, gelyk men zegt, zo veel zoetheid doet fmaaken, heeft my niet dan de allerlevendigfte ontroeringen doen ondervinden; de allerbitterfte denkbeelden hebben mynen geest overweldigd, en niet dan het allerongelukkigst lot in het toekomende doen voorzien; Want, hoe kan ik my, zonder vermetel te zyn, vleien aan de bekoorlyke Celide te behaagen? en indien het waar was, dat ik dit geluk te eeniger tyd zoude kunnen genieten, ik zou 'er niet gelukkiger door zyn. Mejufvrouw d e Bricour heeft Schoonheid, Deugd en Geest; zy is uit een bloed gefprooten, byna zo doorluchtig als het myne; maar zal myn'Vader, in wederwil van alle deze dierbaare hoedanigheden, myne drift hier in voldoen? de rykdommen die haar ontbreeken; (verachtelyke rykdommen moet gy ed'le zielen pynigen!) dit beuzelachtig voorrecht,zeg ik, zal 'er een'onoverkomelyke hinderpaal aan zyn; nimmermeer de eenige perfoon -kunnende bezitten, die my gelukkig kan maken , oordeel dus hoe groot de geftrengheid van myn lot is! Maar waarom denk ik aan het toekomende, daar ik my op den  vo CELIDE. 3I den boord van het graf bevinde? binnenkort, zal ik niet meer dan een hoop ftofs zyn. Ik begeer niet meer dan eene zaak om de waareld zonder ongenoegen te kunnen verlaaten; dit is: Celide noch eens te zien; te zeggen dat ik haar aanbid; dat ik voor haar de allereerbiedigfte tederheid in het graf zal me. dedragen; zie daar het geen ik-wensen, doch zekerlyk niet zal verwerven; ja, zelvnietom durf imeeken! — Ach! mynheer, hoe onrechtmatige is uwe droefheid, kuntgy denken, dat gy aan Mejufvrouw oe Bricour niet zoud behagen? hoe! jong, welgemaakt, van eene bekoorlyke geftalte, en eenen rang die niets dan Princen boven zich heeft, met zo veel geest, zo veele bevalligheden verfierd,en boven air na de gewichtige dienst die gy aan myn heer den Graaf bewezen hebt, vreest gy van zyne dochter niet bemind te zyn? ach! hoe veele beweegredenen vereenigen zich om haar hart te raken! Aangaande mynheer den Har. toch, zyne genegenheid voor u , geven u oorzaak om alles te hoopen. — Vleiend vooruitzicht! zeide de Marquis treuriglyk: ach! ik zal u nooit anders, dan in het verfchiet befchou- wen!  32 GESCHIEDENIS wen! houd op, la Foret, houd op, om aan myn hart dit verdichte geluk te vertonen, waaraan het niet dan te veel gereed is geloof te flaan. Maar, vervolgde hy, de oogen driftig naar den hemel heffende. Celide! aanbiddelyke Celide! ik flerf dan, en gy zyt onwetende van de liefde, die de ongelukkige d j Bliville voor u heeft! zo ik my voor het minst konde vleien dat eene uwer traanen myne gedachtenis zoudeeeren, dan kon ik my gelukkig achte; neen, la Foret, voegde hy 'er by, zich met drift naar hem toekeerende : neen, ik zou het leven niet kunnen verlaten , zonder Mejufvrouw de Bricour te zien; en het is van u dat ik deze voldoening verwacht; weiger my dezelve niet, en zo u eenige achting, voor de laatfte beveelen van eenen ftervenden Meefler, overblyft, volbreng dan fliptclyk het geen ik u zal zeggen. Hoe?.... neen.... ik dwaal.... zeg alleenlyk aan den Graaf, dat ik hem fmeek, om by my te komen. Terzei ver tyd, la Foret zyn' Meester gehoorzaamende, ging by de Graaf de Bricour, welke hy verzocht om in het vertrek van den Marquis te gaan , zeggende dat  van CELIDË. 33 dat hy ernftelyk naar hem vroeg. De Graaf 'er als naar toe vliegende vroeg hem wat zyn begeerte was. — Ach! waarde Graaf, zeide den Marquis, ik weet niet of ik u durf fmèken om het geene ik zo vuurig wensch. — Beveel,' ik kan, noch mag u iets weigeren. -Ach! Mynheer, hernam de Bliville: de woorden fluiten op myne lippen; laat ons fterven, vervolgde hy, na eenige oogenblrkkeïi' gezwegen te hebben ; laat' ons fterven "met ons geheim. — Hoe bedroefd gy my! riep'de Graaf uit: ik zie dat uwe overdenkingen , u overtuigd hebben , dat ik uw vertrouwe niet waardig ben. — Ach ! viel de Marquis hërh fchielyk in; dit is het niet Graaf, maar hec is eene gunst; zy hangt alleen van u af; ik moet én durf u dezelve niet vraagen ; ik vrees uwe weigering! Hoe onrechtmaatig is uwe vrees! al was het myn leven! ik ben gereed om' u het zelve af te ftaan. — De Man quis veranderde, geduurende dat de Graaf fprak, meer dan twintigmaal van kleur ; dan' zich eens flags verzekerende, zeide hy: -—• Mynheer. uwe edelmoedigheid vcrzekèVd en geeft my moed, ik zal u dan zeggen... hemel! C Wafii  34 GESCHIEDENIS wat zal ik doen! ... Gr\%r, zedsrt dat ik ge. zien h'Jb Op deze plaats weerhield zich den *k f isb-iv-mde. —■ Vervolg, myn' waarde Marquis, zei ie de Graaf, hem omhelzende: —- Hemel! riep. den Mar mis uif: durf ik u zeggen dat ik Mejufvrouw de Bricour aanbid! dat ik haar wil zien ! en dervende haar myne liefde ontdekken! — De Graaf ten uiterfte verbaasd over de bekentenis en het verzoek dat de Bliville deed, bleef een%e tyd zonder hem te antwoorden. D e Marquis zulks gewaar wordende, zeide: — ach! ik zie wel, dat ik de gunst niet zal verwerven waarom ik u gefmeekt heb; maar, hebt medelyden, en fpreek het wreede woord van weigering tegen my niet uit; uwe ftilzwygenheid doet my reeds geno;sg zien, dat Zy voor zulk een ongelukkige fterveling gelyk ik, niet bewaard is! —■ Eigen myne itilzwygenheid niet toe, antwooide de Graaf: dan aan de verwondering .vaar door ik getroffen wierd, vcrftaanGe dat myne dpchjte^, u heeft kunnen beha3ge;i. ik weet, mynueer, dac zy nimmer de uwe kan zyn; het is niet om dat naare geboorte daar aan ten hinderpaal verftrekt, maar, wei-  van CELIDE. 35 weinig begunftigd door het geluk, zalzynimmermeer Marqwfmie de Bliville zyn; ik moet u dus, als ik u flechts aanmerk,als Minnaar van myne dochter, uw verzoek weigeren; maar,u befchouwende,(gelyk gy waarlyk zyt,) als myn' verlosfer,ben ik verplicht u alles toe te ftaan; het is ook ter gunfte van deze laatfle hoedanigheid, dat ik toefta dat zy voor uwe oogen zal verfchynen; maar,ik eisch dat het geene gy haar zult zeggen, uwe liefde niet zal betreffen. —Ach! myn heer, herroep, herroep dit vonnis;, denk dat het een' ftervende is dien u fmeekt; Hel, ik bezweer.u zulks, aan de gunst welke ik u verzoek, geene zo wreede bepaaling; laat u bewegen door het gebed van eene ongelukkige, die zyn bloed zoude geven, om dat geene daar hy u om fmeekt te verwerven! — Ach! Marqws, riep de Graaf uit: gy hebt te veel vermogen op my ; ik gevoel dat ik u niets kan weigeren; welaan, men zal u voldoen; uwe begeertens zyn wetten voor my. — De Graaf vertrok terzelver tyd naar het vertrek van zyne dochter, die zeer droevig was, zedert dat zy onderricht geworden was van den Hechten toeflanddesMzr^fr. Wanneer haar' Vader inkwam, vond hy haar in C 2 de  36" GESCHIEDENIS degeltalte van iemand die diepzinnig peinsd. Zy was gezeten voor eene tafel, öp welke zy met de elleboog leunde. Op het gerucht dat de Graaf by het inkomen maakte, draaiden zy het hooft met een droefgeestig gelaat om ; en wanneer zy hem gewaar wierd zeide zy, agtervolgens bleek en rood wordende. door de vrees waar id zy was, van fmartelyk nieuws van d e Bliville te zullen hooren: — Wel nu! de Marquis, myn' Vader! de Marquis'. ... — is in een' zeer flegte ftaat, myne dochter, antwoorde de Graaf, aan wien haare ontroering gebleken was. Gaa zitten, vervolgde hy: en hoord my aandachtig aan. — Celide, de bevelen van haar' Vader volgende ging zitten; hy plaatfte zich nevens haar, en fprak haar op deze w'ys aan: — De Marquis, na een* tyd lang met eene zyner bediendens alleen geweest te zyn, heeft denzelve tot my gezonden met verzoek om by hem te komen. Gy kunt oordeelen met welk een' yver ik my 'naar zyn vertrek begeven heb. De Marqws was niet zo dra met my alleen, óf zeide : dat hy eene gunst van my te verzoeken had; dan terzelver tyd maakte hy zwaarigheid , door de vrees zo hy zeide, vari wei-  v a n :C E L I D E. 37 weigering te zullen ontmoeten. De natuur van zyn verzoek niet vermoedende, heb ik hem ernftelyk verzocht my te zeggen , waar in ik hém konde verplichten; hem belovende alles toeteftaan, het geen' van my afhing; aangemoedigd door myne woorden, heeft hy myeene bekentenis gedaan, die ik wel verre af was van te verwachten. Zal ik ze u zeggen , myne dochter? De Bliville bemind u,hy wil u zien, en u zulks zeggen. Ik heb hem belooft dat hy u zien zal, onder voorwaarde dat hy u niets van zyne liefde zoude zeggen; maar heb niets op hem kunnen verwinnen. In 't kort overwonnen door de verplichtingen,die ik aan hem heb, door de erkentenis, die ik hem verfchuldigd ben, en door den toeftand waar in hy is, (want men maakt geen ftaat meer op zyn leven ,) ... — De bleekheid des doods was in dit oogenblik op het gelaat van Celide afgefchilderd; de Graaf zulks gewaar wordende, zeide: —wat fcheeld u myne dochter ? bevind gy u niet wel? — Neen, myn'Vader, neen, zeide zy, zich, doch te vergeefsch, pogende te herftellen. — Zelv ontfnapte haar eenige traanen,en bewogen door de droevige overdenkingen die C 3 haar  3S 38 GESCHIEDENIS haar bezig hielden , vloeiden haare traanen in zulk eenen overvloed, dat het haar onmooggelyk was dezelve aan den Graaf te verbergen. — Ach! myne dochter, riep hy uit: wat betekenen deze traanen ? Indien gy niet ongevoelig voor de verdienden van den Marquis zyt! Denk, Celide , dat gy niet kunt hoopen, alfchoon hy in 't leven bleef, u met hem te vereenigen. Den Hertoch de 'Bliville heeft onmeetelyke rykdommenjen gy weeë hoe middelmaatig de myne zyn. Dus, moet gy wel bedenken myne dochter dat gy nimmermeer aan de Bliville zult kunnen verbonden zyn. Ban dus eene liefde uit uw hart, welke ik gereed zie om 'er in te dringen, zo dezelve 'erniet reeds ingedrongen is,dan,'er reeds bezit van genomen hebbende ,moet gy dezelve trachten te overwinnen; door hulp van uwe deugd endoordelesfen die gy van uwe deugdzame Moeder ontvangen hebt, zyt gy verzekerd te zullen zegepraalen. — Ach! myn' Vader, geloof niet dat myne traanen voor andre gevoelens vloeien, dan voor die, welke ik verfchuldigd ben aan een' Man, die uw leven bewaard heeft. — Ach! Celide, Celide, hernam de Graaf: gy zyt  van CELIDE. 39 zyf niet óprecht; gy zoek uwe liefde te vevhergeri, onder den dekmantel van erkentenis; maar gy kunt my niet moeiden. B, ken , myne dochter, beken my de waarheid, welke gy my niet kunt ontveirfen. Kóm, vervolgde hy, haar zyne armen toereikende: kom put uit den boezem van eenen Vader die u bemind, de nodige kracht om u te verdedigen regen die trouwlooze hartstocht, die, ik zie zulks niet dan te klaar, my uw vertrouwen ontroofd heeft. — Ach! myn'Vader, riep zy uit, zich in zyne armen werpende, die hy haar geopend had:gy verfcheurd my het harte, my tot de minfte agterhoudenheid omtrend u, bekwaam oordeelende. Neen , myn' Vader; niets ontneemd u myn vertrouwen, en niets zal 'er ooit het vermogen toe hebben. — Gy blyft in deze gelegenheid echter in gebreken. — Ach ! myn' Vader, wat moet ik doen, wat moet ik zeg. gen om u van het tegendeel te overtuigen? — My de waare gevoelens bekennen die gy "oor de Bliville hebt. — Die vaa ac'iting en erkentenis. — Voleind,myne va.rde dochter! voleind en item toe, dat een lèveridiger én tederder gevoelen uwe traanen döéJ . loeien over C 4 den  4© GESCHIEDENIS den rampzaligen toeftand waarin hy gebragtis; waarom wilt gy my dat geene verbergen dat my niet onbewust is? — De G^fprak tot zyne dochter, met eene zachtheid die voldoende genoeg was om haar te verzekeren; echter verdedigde zy zich noch langen tyd, voor dat zy het geen in haare ziel omging ontdekte, maar eindelyk de tedere aanhoudingen van haaren Vader niet langer kunnende wederftaan, zeide zy met de grootfte ontroering: ^_ Wel nu! het is waar dat dat de on¬ waardeerbaar hoedanigheden van den Marquis en meer nog dan dit alles...... hetgeen ik hem verfcbuldigd ben voor een leven bewaard te hebben, waaraan het myne verbonden is.... heeft doen gebooren worden heeft doen gebooren worden jn myn hart.... een gevoele, dat niemand anders dan hy 'er zoude hebben kunnen indringen; een gevoelen dat. myne rede my tot dus verre nimmer geraaden heeft aan té nemen .... myn' Vaderi myn' tedre Vader! vervolgde zy,^ich uit zyne* armen ontflaande, en zich meteen gelaat door traanen overdekt aan zyne voeten nederwer. pende, vergeef aan uwe ongelukkige dochter, eene  tan CELIDE. 41 eene liefde die zy zo veel in haar vermogen was heeft beftreeden ; maar ik bid u, zo gy denkt dat ik dezelve noch kan verbannen; geleid my dan niet by den Marquis, ,■ fpaar my een gezicht 't welk een' gloed, dien ik verplicht ben uitte dooven, vuuriger zoude doen ontgloeien. — Ach! myne dochter! zeide de Graaf, haar opheffende en omhelzende: ik kan de Bliville het vermaak van u te zien niet weigeren, na dat ik hem zulks belooft heb; maar ik denk dat Celide genoeg macht op zich zelve heeft om den Marquis niet te befchouwen, dan gelyk haar'plicht is. — Celide , haare traanen afdroogende, en al haare krachten infpannende om een vroiyk gelaat aan te nemen, volgde haaren Vader naar het vertrek van haar' Minnaar. De Bliville, die haar met het levendigfle ongeduld verwachte, fprong op zo dra hy haar in het vertrek zag treden. — Ach ! Graaf riep hy uit: wat ben Ik u verfchuldigd! Mejufvrouw, vervolgde hy, het gefprek tot Celide wendende: ik fterf vernoegd.... Verfchrikkelyke nacht ! die my overweldigde! ireesfelyke dood! treurige denkbeelden! rampC 5 zalig  42 GESCHIEDENIS zalig graf! gy zyt voor my vervuld met bekoorlykheden; gy maakt myne grootfle vergënoe. ging uit! gy zyt een goed voor my! Goddelyke C klide, ik aanbid u Het is my dan toegedaan u zulks te belyden? Ach! myn' dood is myn geluk. — Terwyl den Marquis fprak, zwommen de oogen van Celide in traanen; al haare pogingen om dezelven te verbergen waren nutteloos. Zy wilde hem antwoorden, maar de woorden fmoorden op haare lippen. Zy hield haare oogen nedergeflagen om haare traanen te verbergen , doch zomtyds floeg zy dezelve op het gelaat van den beminnelyke Marquis, waarop zy alle de tekenen van eenen onvermydelyken dood gewaar wierd. Hoe groot was de wanhoop .die deze befchouwing in haare . ziel deed ontdaan! Eindelyk zeide zy , met eene ontroerde dem: — Waarom , Mynheer, waarom wanhoopt gy aan uw leven? Ach! ik voor my, denk dat den rechtvaardigen hemel het zal fpaaren, aan den edelmoedigen bevryder van dat van mynen Vader. — Deze weinige woorden, alhoewel zy hem niets op die geene geantwoord had, met welke hy haar zyn gevoelen kenbaar gemaakt had, Wrochten; eene  van CELIDE. 43 eene heilzaame werking voor de wonden van den Marquis. Zyne bleekheid verminderde, en eenige dier levendige kleuren, die op zyn wezen verfpreid waren als hy gezond was, wis'chten de wreede trekken des doods uit zyn gelaat, die even te voren de vreesin het harte van Celide hadden doen ontftaan ; want, hy kon niet meer twyffelen of zy had hem begreepen; hy was zelv eenige van haare traanen gewaar geworden, dan hy dacht dat de zedigheid, en de tegenwoordigheid van haar'Vader, de eenige beweegredenen waren dat zy zich niet gunftiger verklaarden. De Graaf zeer verbaast zynde, over de verandering dien hy in dit oogenblik op het gelaat van den Marquis gewaar wierd , riep de Wondheelders,die in een ander vertrek waren, op dat zy oog getuigen van deze gelukkige verandering zouden zyn. De Wondheelders willende zien in welk een' ftaat zyne wonden waren, vertrok Celide, en de Graaf had het genoegen, na dat men de wonden, die in een' goeden Haat van geneezing waren, bezichtigd had, defterkfte v rzekering te ontvangen, dat den Marquis buiten gevaar was. Maar ik kan de  44 GESCHIEDENIS de blydfchap niet dan zeer onvolmaakt befchryven, die Celide op het hooren van deze aangenaame tyding gevoelde. Zy kon ze niet verbergen voor haar' Vader, die deze blydfchap in derzelver uitgeftrektbeid befchouwden, haar verlatende, zuchtende wegens de grootheid van haare liefde voor de Bliville. Maar om tot hem weder te keeren. Hy was niet zo dra alleen of la Foret,verrukt over deze fpoedige en onverhoopte verandering, vertoonde even zulke groote tekenen vanblyd. fchap, als hy, even te voren , droefheid gevoeld had. Wanneer hy al zyne vergenoeging had doen uitblinken , zeide de Marquis tegen hem: — Wel nu! ik heb Mejufvrouw de Bricour gezien. Zy weet uit myn eigen mond dat ik haar aanbid. Zy] heeft dit in waar* heid aangenomen, zonder my daar op te antwoorden, dan zy heeft my over myn'ftaat gefproken, in bewoordingen, (die mooglyk de erkentenis alleen haar ingegeven heeft,) dan, diemy ondertusfchen zeer verplichtende toefchynen; ik geloof zelv dat haare oogen eenige traanen geftort hebben, die zy aan de myne poogden te verbergen. — AchJ mynheer, zeide  vanCÉLIDÈ. 45 zeide laForet: ik heb u eenige zaaken te zeggen, die ik denk, dat u allen twyffel zulleri benemen van niet bemind te zyn. — Wat zégt gy my? riep de Biiv'ille uit: zy zou my beminnen! ach! welk eene zoete beguicheling vertoond gy aan myn hart? — Het is geene beguicheling, Mynheer, en gy zult 'er welhaast van overtuigd zyn. — La Fore t onderrichte hem hier op van de levendige droefheid die Mejufvrouw de Bricour gevoelde, op de tyding, dat men voor zyn leven vreesden; hy verzweeg, noch de woorden die; zy in haar' fchrik uitgefproken had, noch de bezwyming die 'er het gevolg van geweest was, als mede de fombre droefheid waar in zy zedert dat oogenblik altoos gedompeld was geweest. La Foret had alle deze omftandigheden van Angelica verflaan, die hem van dit alles zeer openhartig onderricht had; onweetend zynde van de gevoelens die haar meestres voor den Marquis bezat, nadien Celide eene te verheve ziel had, om aan eene Kamenier het miniTe deel in haar vertrouwen te geven. — Hoe! riep de Bliville uit, ik kan my vleien! ik kan gelooven! ik kan denken!.... maar, neen, gy be-  4e Bliville buiten gevaar was, was niet zodra bedaard, of zy verviel weder in dezelve kweliinge die haar altoos zedert de dood  43 GESCHIEDENIS dood vande Gravin d e Bricoürbygebleven, en wederom vernieuwt waren door de harts. tocht, welke haar hart bewoog; zy herinnerde zich de fchrikkelyke afbeelding die haare Moeder haar gedaan had. —■ Maar , zeide zy vervolgens: kan ik gelooven dat de Marquis zo is als die Mannen waar van myne Moeder my het af beeldfel gegeeven heeft ? Neen, zonder twyfel, kan ik zonder de grootfte onrechtvaardigheid , de minfte argwaan omtrent hem niet hébben; maar zinnelooze! hernam zy : wat künt gy u van zyne liefde belooven ? een' Eerzuchtige en Ryke Vader, zal die hem de voldoening daar van toeftaan ? en weet ik, of de Marquis my waarlyk bemind ? dan, hoe? riep zy uit : hy heeft het aan myn' Vader gezegt, ja aan my zelve, gereed om den geest te geven , was zyn ëenigfte wensch my te zien ? ik ben het, (ik ben 'er van verzekerd,) die my zal ontnomen zyn. — Maar, Marquis, antwoorde de Graaf, ik heb myne belofte niet herroepen, ik heb u alleen geraaden u van myne toeftemming, by dewelke ik altoos zal volharden, nadien ik myn woord 'er onder verpand heb, niet te dienen. — De Blivil l e door deeze woorde op nieuw verzekerd, bedankte de Graaf vuuriglyk, en zy keerden alle drie, vervuld door verfchiilende gedachten naar het Kasteel te rug. De  ?6 GESCHIEDENIS D e Graaf was niet voldaan, wegens de liefde van den Marquis voor Celide, door de hh> derpalen, welke hy voorzag, dat de Hertoch de Bliville, aan die van de Marquis zoude ftellen; en uit oorzaak van het verdriet, waar mede hy voorzeide, dat Celide zoude overlaaden worden; haar aangaande , zy kon de zachte blydfchap niet wederftreeven, welke zy gevoelde op het befchouwen van de hevige hartstocht van den Marquis; terwyl de hoop zich Meester van hart, gelyk ook van dat van de Bliville maakte, die, zich op de tederheid, die zynen Vader voor hem voede, en op dé verdienden van Mejufvrouw de Bricour, gerust ftellende,zich vleide, dat zyn geluk binnen kort, onwrikbaar zoude gevestigd zyn. De Marquis bleef nog byna een Maand , by de Graaf de Bricour, en gedurig bezig, om aan Celide de gevoelens welke hy vóórhaar had te vertonen; ook had hy aanleiding te denken, dat de geene welke zy voor hem had, de zyne byna evenaarden ; want alhoewel haar mond hem 'er niets van uitdrukten, deede echter haare oogen, wiens bewegingen niet aan die der liefde kunnen ontfnappen, hem gewaar wor»  vas CELIDE. 27 worden, het geene zy hem trachte te verbergen. Maar ten einde van dezen tyd, was hy van gedachten (zyn gezondheid ten volle her. field zynde) naar * * * te gaan, alwaar zyn Regiment zich bevond , gelyk ik zulks alreeds gezegt heb; dan, hoe groot was zyne droefheid, wanneer hy het oord, dat zyne waarde Celide bewoonde, moest verlaten. Twee uuren voor zyn vertrek, een oogenblik gevonden hebbende om haar in 't byzonder te onderhouden, zeide hyop een'doordringende toon tegen haar: Mejufvrouw, zie hier eindelyk het rampzalig oogenblik, waar in ik my van u moet verwy. deren; ik zal gedurende vyf maanden, die voor my vyf Eeuwen zullen weezen, beroofd, zyn Van het vermaak van u te aanfchouwen; ja ik zal zelf de vertroosting niet hebben , van te mogen den ken, dat gy gedurende myneafwezenheid, u ééns verwaardigen zult, zomtyds uw aandacht wegens een'Man, die niet dan voor u ademd, bezig te houden. Denk niet, dat ik op eene zodanige wyze den' edelmoedige de Bliville zal vergeeten, aan wien ik het leven van eenen Vader, dien '± zo  ?8 GESCHIEDENIS to tedërlyk bemin,.verfchuldigd ben'; ja gykunct verzekerd zyn, dat ik my dikwils met de erkentenis zal bezig houden, welke ik hem verfchuldigd ben , en waar van, het befchöüwen van myn' Vader, my zonder ophouden het- aandenken zal doen herinneren, bedenkende, dat ik zonder hem, thans zyn verlies beweenen zoude- — Ach! Mejufvrouw, houd u veeleer bezig met de liefde die gy my ingeboezemd hebt,en fta my toe te denken, dat,wanneer de wreede tyd , die ik ver van u zal doorbrengen .geëindigd is, en u myne eerbiedige hulde weder zal brengen, myn byzyn u niet haatelyk zal zyn. — Men moet zulks wel toeftemmen! - ga, Marquis, en weest verzekerd dat ik u met vermaak zal weder zien. — DeBliville, Vervoerd door de verplichtende woorden dié Celide hem gezegt had, wierp zich aan haare voeten, en kuschten haare hand ; dan, gerucht horende, ftond hy weder op, en zag de Graaf intreeden, die hem mede betuigde, bekoord te zullen zyn door zyne wederkomst.- Zy onderhielden eikanderen nog, gedurende anderhalf uur, wanneer men de Éliville kwam aanzeggen , dat zyn Öiais* gereed  van celide. 7s> gereed was; deeze Weinige woorden waren alseen blixemflag voor hem, hy verbleekte, omhelsde, met traanen in de oogen, de Graaf De Bricour, enkuschte nog eens de hand van Celide, die verplicht was al haare ftand* vastigheid te verzamelen, om den loop aan haare traanen te beletten; maar, 31sdeBliville een' ftap deed om zich te verwyderen, deed hy 'er daar en tegen wel twee weder te rug; eindelyk zich zelv overwinnende, trad hy fchielyk in zyn Chais, en verliet het Kasteel de Bricour met eene Ziel door droefheid verteerd. Maar, aangaande Celide, zo dra zy den Marquis uit het gezicht verboren had, deed zich zulk eene groote verandering op haar wezen zien, dat de Graaf dezelve gewaar wierd. . Ach! myne dochter, zeide hy: gy zyt bedroeft, ik zie zulks wel, wegens het vertrek van de Bliville; en het gezelfchap van uwen Vader, voldoed niet meer als voor dezen aan uw hart. — Deze woorden deeden Celide in traanen fmelten. — Ach! myn' Vader riepzy uit! welk een wreed verwyt!Hoe! gy geloofd, dat uwe tegenwoordigheid  8o GESCHIEDENIS heid my nog eene andere doed begeeren ! neen, myn' Vader, neen; en welk eene achting ik ook voor den Marquis mag hebben, zyn onderhoud kon my nimmer het uwe doen ontvluchten. De Graaf door haare traanen bewoogen, omhelsde haar, en zeide: ik weet wel, dat hoe waard deBlivilleuis, de gevoelens der liefde, die der natuur niet hebben kunnen overwinnen; maar ftem toe , indien gy oprecht wilï zyn, dat de afwezenheid van den Marquis- u gevoelig treft; om u, echter deze verwarring te fpaaren,zal ik uwe ftilfwygenheid, voor eene ftille toeftemming nemen, welke uw lippen niet durft uitfpreeken. — Celide zweeg ftil terwyl zy bloosde; maar wanneer zy in haar vertrek weder te rug gekeerd was, gaf zy zich over aan de droefgeestigheid, die de verwydering van den Marquis in haare Ziel verfpreide. Het was niet dan drie uuren geleeden dat hy vertrokken was , en zy zoude wel aireede nieuws van hem willen gehoord hebben; dan in wederwil van haar ongeduld, was het niet dan na vyftien dagen, dat de Graaf twee brieven van den Marquis ontving, waarvan eene voor hem»  van CELIDE. 8r hem, en de andere voor zyne Dochter was* aan welke hy dien gaf; zy wilde denzelve niet dan in zyne tegenwoordigheid leezen , dan hy beval haar dat zy dien zoude leezen , terwyl hy den zynen las. Celide gehoorzaamde hem, ontzegelde den brief met eene bevende hand; floeg 'er de oogen greetig in; en las het volgende: MEJUFVROUW! gtderd den rampzalige dag, dat ik my van u verwyderd heb, ben ik ten roof aan de allerwreed fte fmarten ; ik kan my zonder wanhoop niet ermneren, dat my nog vier en een halve maand overig blyven, in welke het my niet toegeftaan is, dat myne oogen het voorwerp mogen zien 't welke ik aanbid; de uur en zyn jaaren voor my. Ach! Mejufvrouw, indien u bekend was, hoe wreed het is, beroofd te zyn van een dierbaar voorwerp, zou ik my vleien kunnen recht op uw medelyden te hebben; dan de onverfchilligheid van uw hart, belet u zonder twyjfel gevoelig te zyn aan de fmarten van het myne , dat niets denkt, zich niet bezig houd dan wegens u; ja, bekoorhke F ' Ce-  82 GESCHIEDENIS Celide, ja; zederd de liefde welke gy my ingeboezemd hebt, zyn myne waardfte Vrienden my tot een' last geworden; ik vlucht hen, en zoek de aller eenzaamjie plaatfen, om u alle myne denkbeeldentoe te wyden; in een woord, al het geene u niet aangaat , verdriet en mishaagt my ; ik kan niet verdragen, dat de vriendfchap, welke ik tegenwoordig lastig vinde, de minfie plaats in eene ziel poogd te neemen, welke gy geheel en al vervuld. Vergun, Mejufvrouw, dat ik de vryheid neem, Ude belofte te herinneren welke gy my by myn vertrek gegeven hebt, van my niet geheellyk uit uwe gedachte, te zullen verbannen; en, ik fmeek u, verwaardig my eenige verzekering te geven, dat gy in ledige uitren u zomtyds wegens my bezig houd; ik zal my te minder ongelukkig achten, indien ik deeze gunst kan verwerven, die ik,met eene blydfchap ontvangen zal, evenredig aan de eerbiedige hartstocht, waar mede ik ben, MEJUFVROUJV, Uwe &c. Wan. »  van CELIDE. 83 Wanneer Celide dezen brief geleezen had, vertoonde zy denzelve aan haar' Vader, welke, na denzelve ingezien te hebben , tot haar zeide: Gelooft gy, myne dochter; Haat gy waarlyk geloof aan de gevoelens van den Marquis ? Neen, myn' Vader, neen; ik ben niet verwaand genoeg, om dat geene te gelooven 't welk de Marquis my te kennen geeft. —; Denk altoos op deze wyze myne Dochter;en overweeg, dat gy nimmermeer op de gefprekken van een'jongman moet bouwen, die morgen dat geene, het welk hy van daag betuigd , zal afkeuren, en aan wien moogelyk het gezicht van een nieuw voorwerp , de indrukfelen zal doen vergeeten, die gy op hem hebt kunnen maken- Dan gy zyt een antwoord aan den Marquis verfchuldigd ; de verplichtingen die ik aan hem heb , vereifchen zulks. Hoe! gy wilt dat ik aan den Marquis zal Schryven? Ja, myne Dochter, en morgen térwyl ik zyn' brief zal beantwoorden, zult gy in uw vertrek gaan, om het zelv- de te doen. Terzelver tyd vertoonde hy haar den brief, welke hy van de Marquis ontvangen had, en de allerfterkfte verzekeringen F 2 van  84 GESCHIEDENIS van genegenheid inhield , en daar en tegen die van de Graaf affmeekte \ ook melde hy daar irï van de toeltemmirrg welke hy hem gegeven had, en die hy hem verzocht te bevestigen, om' hem daardoor, wegens de geftrengheid derafwezenheid, eenigzints te vertroosten; eindelyk, verzocht hy voor hem een antwoord van Celide te verwerven, welke hy beloofde eeuwig te zullen'beminnen. Celide konde' de blyken deruitneemende tederheid van haaren Minnaar niet aanhooren , zonder eene vergenoeging , welke in haare oogen, en in het bloeiend rood van haar gelaat uitfehitteide,' dat daar door een' nieuwe glans verkreeg te gevoelen. Het welk den Graaf gewaar wordende, en treuriglyk naar den hemel ziende y deed uitroepen: — rampzalige liefde! Zoude ik wel ooit hebben kannen gelooven, dat gy in deeze fchuilplaats uw vermogen konde te' werk ftellen? Waarde Gravin! vervolgde hy: fla uwe ooge op uwe ongelukkige Dochter; befchouw de rampfpoedige hartstocht, waar door haare ziel getroffen is, en verwaardig u uit het zalig verblyf, dat gy bewoond, uit den hoogen hemel,in haar hart een verteerend vuur dat  van CELIDE. 85 dat baar verflind' te blusfchen. — Deze woorden van den Graaf, deeden de blydfchap uit de oogen van Celide verdwynen ; terwyl zy in bet zelve oogenblik met traanen overdekt wierden; de rofen verdweenen van haar gelaat, en lieten 'er niet dan de bekoorlyke witheid der lejien op. overig blyven, en de voeden van haar' Vader omhellen de, zeide zy: — Ach! hoe groot is myn ongeluk! eene zo groote droefheid te moeten veroorzaakcn aan een' Vader, voor de bewaring van wiens leven, ik het myne zoude opofferen ! Ach ! myn' Vader beneem my het leven, terwyl hetzelve u tot niets dan een voorwerp van droefheid verftrekt. De Graaf hiev baar op; en haar in zyne armen nemende, riep hy uit: — 4ch myne waarde Dochter, wat-zegt gy? Kunt gy.gelooven dat eenen Vader die u bemind, het einde van uw leven, als het einde van zyne droefheid zoude befchouwen? Ach!Celide, gy kent uw' Vader niet, zo gy hem tpt zulk een wreed gevoelen bekwaam kund oordeelen ; belaas! zederd dat ik uwe eerbiedwaardige Moeder verlooren heb, zouden zonder u, myne oogen reeds voor lang geflootea; F 3 zya  86 GESCHIEDENIS zyn geweest; gy zyt bet, die my nog eenïg behagen in 't leven doed fcheppen , daar gy my den last daar van helpt dragen; gy zyt al myne vertroosting ; uw beeld , doed my aan dat van eene aanbiddelyke Echtgenoote gedenken. Ach ! Celide, indien ik my bedroef, het is niet dan over u; ik zie dat de liefde u belet pelükkig te zyn; ja ik kan dezelve, zonder een levendig verdriet te gevoelen, niet befchouwen; over u, die, indien het in myn vermogen was, een onveranderlyk geluk zou genieten; ik heb nimmermeer fchatten begeerd, myne Dochter; maarzederd dat ik uwe gevoelens voor de Bliville gewaar geworden ben heb ik dezelve,door de onmogelykheid waarin ik my bevind, om aan die gevoelens te kunnen voldoen, zonder Rykdommen, welke ik tot heden toe verachtelyk bevonden heb, te bezitten, met eene vuurigheid begeerd, welke ik niet-in ftaat ben uit te drukken. Ach! myn' Vader! riep C e l i d e uit, met eene door zuchten afgebrooken ftem: uwe goedheden doen my nog meerder hoe fchuldig ik ben gevoelen; hoe! kan:het wezen, dat ik droefheid moet veroorzaaken aan hem, voor wien ik geene teder-  vas CELIDE. 87 tederheid genoeg kan hebben? Ach! myn' Vader ! ik ben het leven dat ik in adem onwaardig , daar ik het uwe vergiftig; maar ik gevoel, voegden zy 'er op een' toon van vervoering by: dat in dit oogenblik , de rede' haare macht öp myne ziel wedergenomefi, cri 'er de liefde uit verbannen heeft; neen, by 'zal nooit macht over my hebben; trotfche ' hartstocht! gy zult over myn hart niet meer heerfchen! vertroost u dan, myn' tedre Vader, zeide zy, hem omhelfende: ontvang de offerande van dit hart, (dat gy overwonnen hebt,) en zich in dit uur geheel en al aan u heeft toegéwyd; dat van de vryheid, welke gy het wedergegeeven hebt, geen gebruik wil maa. ken, dan om n te eerbiedigen, en, zo het moogelyk is, fterker te beminnen! — gy dwaald, myne Dochter, hernam de Graaf, baar insgelyks omhelfende: gy gelooft vry te zyn, en echter zyn de ketenen die u prangen nog zeer ïterk; dan ik zal u verlaten om u aan uwe eige overweegingen wegens dit onderwerp over te laten; en na een ryp onderzoek van uw hart, zult gy niet dan te wel de waarheid van myne woorden erkennen. — F 4 De  88 GESCHIEDENIS Doze woorden gezegd hebbende, vertrok hy zonder haar ant woord af te wachten. WA NN.tEBZy alleen was, met een hart vervuld door kinderlyke liefde, welke eene nieuwe levendigheid verkreegen had, door de tedere en edelmoedige gefprekken van den Graaf, verbeelde zy zich inderdaad van haare hartstocht ontflagen te zyn Dan haare eerfte vervoeringen een weinig bedaard zynde, wierd zy welhaast het tegendeel gewaar, de brief welke de Marquis aan haar gefchreeven had, lag in het zelve Vertrek op eene Tafel; haar hand de bewegingen van haar hart volgende, nam dezelve op, zonder daar van bewust te zyn, en alles ja zich zelfs vergéetende, las zy de brief drie of vier maal fcbielyk agter malkander, térwyl haare gedachte zich niet dan met deszei vs inhoud bezig hielden; het fcheen haar toe daar door geftadig eene nieuwe vreugde te fmaaken; wan • neer zy, dezelve eensklaps liet vallen; en rondom haar heen ziende , als of zy iets zocht, riep zy, fidderendeals iemand,die uiteen fmar- telyke droom ontwaakt, uit: Hemel! wat deed ik ? Hoe! ik heb de brief geleezen van een' Man, dien ik moet vergeeten, gevaar-  van CELIDEf 89 vaarlyk fchrift! zeide zy,het zelve wanhoopende aanvattende: dat my de belofte heeft kunnen doen verbreeken, die ik aan de oorfprongen van myn leven gegeven heb ,• verga voor ■altoos. — Terzelver tyd wilde zy den brief verfcheuren , wanneer zy de trekken van eene dierbaare hand gewaar wordende, de haare het gefmeede voorneemen niet konden volvoeren en dezelve onachtzamelyk lieten nedervallen. Hoe! zou ik de ftoutmoe- digheid durven gebruiken, hernam zy : aan myn' Vader te zeggen, dat myne gevoelens altoos dezelve zullen zyn? Groote God! vervolgde zy, zich op de kniën werpende: Ik fraeek uwe heilzame genade afi ik bid u, verleen aan myn fwakke hart, de kracht om zich zelve te overwinnen: en gy, ö myne Moeder! onderfteun myn' moed uit de hoogte der he melen; weest de voorfpraak voor uwe treurige Dochter, by dien God, die u in zynehemelfche verblyfplaats ontvangen heeft, fchenk my de nodige wapenen, om over eene hartstocht te zegepraalen , die bet ongeluk van den beste aller Vaderen uitmaaktl - Ter zeiver tyd als Celide deze woorden uitfprak, kwam de Graaf F 5 in,  9o GESCHIEDENIS in, die aan de ingang van het Vertrek geftaan, en alles aangehoord had. Hy wierd de beminnelyke Celide geknield, met oogen badende in traanen, en zamengevouwen banden, gewaar: welk eene befchouwing voor dezen tedren Vader! hy vloog naar haar toe; hiev haar op, vermaande haar, door de aller toegenegenfte woorden, zich te bevreedigen, terwyl hy voor haare gevoeligheid, de droefheid die hem bezwaarde,verborg,om de haare te verminderen ; zyne tedere lief koozingen, deeden op het gelaat van Celide die zachte zwaarmoedigheid wederkeeren, die haar zo natuurlyk eigen was, en nog meer belang in haar deede neemen,"het uur om ter rust te gaan eindelyk gekomen zynde, lag zy 'zich neder op het Ledikant , alwaar de flaap haar gedurende eenige ©ogenblikken zyne zachte verkwikkingen weigerde. Den anderen dag, haar' Vader haar bevolen hebbende het antwoord aan de Bliville te vervaardigen, ging zy in baar vertrek, alwaar zy na menigvuldige twyffelingen , aan hem in deze bewoordingen fchreef: MJN  van CELIDE. 9i MYN HEERX Jk heb uwen brief gisteren ontvangen, iy welke myblykt, dat, (dlfchoon gy nog aan myn' Va. der nog aan my daar iets van melde,) uwe gezondheid nog in eenen zo goeden ftaat is, als toen gy van hier vertrokken zyt; terwyl ik van ge. dachten ben, dat indien het tegendeel waar was, gy daar van zekerlyk onderrichting -zoud gegeven hebben, aan lieden, die, na het geen' zy u verfchuldigd zyn, niet kunne nalaten daar in 'veel belang te ftellen; want denk niet dat de verplichtingen die ik aan uheb, immer uit myne geheugmis zuilen kunnen gewischt worden; neen, Myn Beer, %y zullen 'er voor altoos in gevestigd bly. ven; ja, ikfmeek u, dat gy \v volkomen van overtuigd wilt zyn, en niet twyffelen aan de erkentenis met welke ik ben, MYN HEER, Uwe, enz. Dezen brief gefchreeyen hebbende, vertoonde zy denzelve aan de Graaf, die, na ze te hebben geleezen, haar'dien wedergaf, zon-  gz GESCHIEDENIS zonder 'er iets in te veranderen ,• hy las haar den zynen, welke niets dan verzekeringen van vriendfchap en dankbaarheid inhield, insgelyks voor,maar aangaandelde toeftemming,waar van de Marquis hem de bevestiging verzocht, betuigde hy: dat vermits by zyn woord daar voor verpand had, hy niet van gevoelens zoude veranderen , maar echter altoos wenschte, dat hy 'erin 't geheel geen gebruik van zoude maken. Deze twee brieven wierden dien zeiven dag naar * * * afgezonden , alwaar de Marquis , door de onzekerheid waar in hy was, of hy 'er een van zyn waarde Celide zoude ontvangen, de post met het uiterfte ongeduld verwachte. Dan,indien den Leezer begeerig is zyne gedachten byzonderlyker te weeten, gelieve by met my het Kasteel d-e Bricour te verlaten,en te volgen naar de plaats waar de Blivile zich bevond; een reis, welke, naar myne gedachte, hem niet veel zal vermoeien. Wanneer men de Bliville deze twee brieven bragt, bevond hy zich alleen in zyn vertrek, bezig met op C e l i d e , te denken, die altoos het eenige voorwerp van zyne denkbeelden  van CELIDE. 93 den was; la Foret bragt hem dezelvetoen hy 'er twee gewaar wierd, liet zich op zyn gelaat eene zichtbaare ontroering zien; maar, doordien hy het Schrift nog van de Graaf, nog dat van zyne dochter, welkers brief hy eerst Wilde leezen, kende , zal men mooglyk denken , dat hy verplicht was dezelve beide te openen, om te zien welke die van het voorwerp dat hy aanbad was maar de liefde is fcherpziende genoeg; de Bliville, deszelvs infpraak volgende , nam een der brieven, en wel verzekerd zynde dat zyn hart, hem zeggende dat denzelve van Mejufvrouw DEBRicouRwas, niet bedroog, kuschtehy, voor en alleer dien te openen, denzelve eerbiediglyk, na dit bewys van hulde, ontzegelde hy de brief met een gelaat, waar in blydfchap met vrees vermengd zich openbaarde; dan, na den inhoud daar van geleezen te hebben, riep hy uit: Ach! Celide! ik zie niet dan te wel, dat alle hoop voor my verboren is; gy veracht myne hartstocht op zulk eene wyze, dat gy u zelv niet eens verwaardigd my daar over te onderhouden! En gy, Graaf, vervolgde hyzyn' brief opvattende: gy zult z©. ker-  94 GESCHIEDENIS fcerlyk voleindigen om my wanhoopend te maken ! — Na de brief van de Graaf geleezen te hebben, hernam hy: — Gy bevestigd my de toeftemming diegy my gegeven hebt, echter raad gy my aan ,geen gebruik daar van te maken. Ach ! indien ik door Celide gehaat ben, zal ik my van uwe toeftemming niet bedienen; myn hart begeerd het haare te verkrygen eer ik haar wil bezitten; en indien ik haar niet kan verwerven, zal ik die fchoone in't verborgen beminnen, en myn'Vader zal 'er altoos onwetende van blyven. 't Is waar myn ongeluk zal groot zyn, maar niet lang aanhouden ; terwyl myne droefheden welhaast een leven zullen doen eindigen, dat, ik zie zulks klaar, altoos ongelukkig zal zyn. — Maar, Myn Heer, zeide la Foret, die uit hoofde van het vertrouwen waar mede hy wist dat de .Marquis hem vereerde, hem met veel vrymoedigheid aanfprak. Hebt gy eene rechtmatige oorzaak om u te kwellen ? — of ik eene rechtmatige oorzaak daar toe heb! riep de Marquis uit: neem, lees! vervolgde hy : hem de brief van Celide geevende. — Hoe, Myn Heer, zeide la Foret tegen hem, na dat hy dezelve geleezen,had: bedroefd u het geen Mejufvrouw  van CELIDE. 9S vrouw de Bricour u fchryft? Moet het my niet wanhopend maken? zeide de treurige Marquis:— Wat my aangaat, Myn Heer, ik kan zulks niet vinden ; het fchynt my in tegendeel toe, dat zy zeer verplichtende aan u fchryft Ach! indien gy myn'brief gezien had, zoud gy moeten toeftemmen, dat ik geen reden heb, om my over deszeivs antwoord te verblyden; myn' waarde la F o r e t , ik drukte haar in de allertederfte bewoordingen, de hevigheid myner liefde uit ; ik fchilderde 't is waar, haar de levendigheid daar van, met te weinig welfpreekenheid af, nadien myn hart dezelve alleen in deszelvs volle kracht kan gevoelen; maar welke denkbeelden moetik my, na de belofte welke zy my by myn vertrek gegeeven heeft, van my niet te zullen vergeeten, en na de allergunstigfte wporden, in 't eind van dezen wreeden brief vormen? . Ach! Myn Heer, Mejufvrouw de Bricour bemind u; ik ben 'er van verzekerd; zo gy by uw vertrek, haar gelyk ik gade geflagen had, zoud gy 'er niet meer aan twyffelen; wanneer ik u kwam aanzeggen dat uw Chais gereed was, bevond zy zich in eene ontroering, welke de uwe  96 GESCHIEDENIS uwe u niet toeliet op te merken; my de woorden, die u Van haar zouden verwyderen, hoorende uitfpreeken, zag ik haar verbleekcn; haar ademhaling wierd benaauwd, doör de zuchten die zy poogden te wederhoüden , haare flem Was als van iemand die in droefheid gedompeld is; en wanneer gy in uw Ctois trad, en zy dezelve van haar zag Verwyderen, wierd ik gewaar dat de ontroering op haar gelaat nog aanmerkelyker was ,• zy fcheen gereed om te bezwynen; de zuchten die haar deeden verflikken, en de poogingen die zy in 't werk gefield had om den loop aan haare traanen te beletten, waren 'er zonder twyffel de oorzaak van. — Maar hoe kan ik dit alles met deeze brief over een brengen? — Gy moet het aan haare zedigheid toeeigenen , en denken, Myn Heer, dat zy onder het oog van haaren Vader fchryvende, hem haare gevoelen heeft willen verbergen. — Ach! la Foret gy doed eene uitgebluschte hoop in myne ziel herleven.! Maar, ik moet nog meer dan vier maanden hier verblyven , gedurende deze tyd zal, helaas! een' gelukkiger flerveling , mogeryk het hart van haar die ik aanbid vervullen eene  van CELIDE. 97 eene plaats welke ik my (in wederwil uwer redenen) niet kan vleien te bezitten. Ter zeiver tyd als l a Foret, hem,om zyne hoop meer en meer te verlevendigen , wilde antwoorden, trad de Ridder de SemiNiLLE.in. (Dit was dien Vriend waar van de Marquis zich bediend had, om aan zyn' Vader het toeval dat hem was overgekomen onbekend te doen blyven,gelyk men zulks een weinig hooger gezien heeft.) Na dat la Foret vertrokken was. — Zeide Seminille, tegen zyn' vriend, die , in wederwil van zyne poogingen om een vrolyk gelaat aan te neemen, in gepeins fcheen te zyn; in waarheid Mar. quis, men kan u niet meer.herkennen;ja,gy zyt uzelvs niet meer, zederd het verdrietig voorval dat uwe vrienden, en my in 't byzonder, van het vermaak om u eerder te zien beroofd heeft. De Bliville antwoorde hem niet dan met een zucht. — Ach! myn' waarde vriend, zeide de Ridder hem omhelzende : gy hebt verdriet; en het is deze oorzaak, die, ik zie zulks, u alle uwe bekenden doed ontvluchten; maar, ftëld'gySEMiNiLLE,.aUeenlyk onder het getal uwer bekenden? Ach! myn'waarG de  98 GESCHIEDENIS (JcdeBliville! dit zoude zyn eene gevoelige hoon aan myn hart toe te brengen, indien gy my niet als uwe aller toegenegenfte vriend befchouwd; dan ik zie het tegendeel niet dan te klaar , daar gy my de beimelyke droefheid verbergd die u overweldigd heeft; en gy gelooft;, dan , wreede! vervolgde hy, door de yver der vriendfchap bezield : dat ik vergenoegd kan zyn, terwyl ik u in droefheid gedompeld zie? Ach! indien my dezelve bekend was , wat zoude ik niet in het werk ftellen om ze te doen ophouden ! Zeg 'er my de rede van , myn' waarde vriend; indien ik u niet kan vertroosten, zal ik voor her. minst de zoetheid fmaken om my met u te bedroeven; want geloof niet dat ik bekwaam zou kunnnen zyn tydkortingen te neemen, wanneer myn' dierbaare d e Bliville geen deel in dezelve heeft; en my zo weinig acht, om 'te vreezen my de beweegredenen van eene ih hem zo verbaa- zende verandering te vertrouwen. Ach! myn' waarde Seminillezeide de Marquis, hem in zyne armen drukkendê: denk niet dat de Bliville u zo weinig kend, om in vertrouwen omtrent u in gebreeken te blyven; neen,  van CELIDE. 99 neen, neen; ik ftel u niet flechts onder het getal van myne bekenden; ik weet het onderfcbeid meer dan te wel, 't geen ik tusfchen hen,en den edelmoedige Seminille, dien ik acht en bemin, moet maken. Gy moet my dit onderfcheid, door eene oprechte bekendtenis der fmarten die u grieven, bewyzen. — Ach! Ridder, indien gy ze kende, zoud gy 'er my niet over beklaagen; en uit hoofde van de onverfchilligheid die gy bezit, zouden zy voor u eerder tot een voorwerp van fpot- terny, dan van medelyden verftrekken. « Ach! Marquis! ik veïfta u ; gy bemind, en het is zeker dat ik 'cr ü niet over beklaagen zal, nadien gy te beminnelyk zyt om gehaat te worden, dan ik zal 'er u echter nog veel minder om laaken , daar ik zeker ben, dat het voorwerp uwer Liefde volmaakt moet zyn, nadien het een' zo volmaakt Man als de Bl rville heeft kunnen kluisteren. — Ach! indien 'er niets meer nodig is, hernam de Mar. quis met drift: dan de verdiende van dit voorwerp, om umyne hartstocht te doen billyken, vrees ik niet dat gy dezelve zult afkeuren; ja, myn' waarde vriend, ja; vervolgde hy met leG a ven-  ico GESCHIEDENIS vendigheid: Mejufvrouw de Bricour, (het is dus dat de bekoorlyke perfoon welke ik bemin genaamd word),duizendmaal volmaakter is, dan gy u zoud kunnen inbeelden, en in myn vermogen is uit te drukken. Maar, myn'waarde. Ridder, gelukkig indien ik bemind wierd,- dan ik heb in tegendeel alle redenen om te geloovendat ik gehaat ben. — Gehaat! viel deSeminelle hem in: Ach! Marquis, ik kan u niet gelooven , en ik zou meerder onderrichting moeten hebben ,van alle de voorvallen die uwe liefde voorgegaan en gevolgd zyn, om 'er my van te kunnen overtuigen. De Bliville maakte eenige tyd zwaarigheid, om hem alle die omftandigheden te kennen te geven; maar eindelyk, door zyn dringende aanhoudingen overwonnen, deed hy hem verflag van al het geen hem was overkomen, zonder iets daar van te verzwygen , en eindigde zyn verhaal met te zeggen: dat hy aan de Graaf en zyne Dochter gefchreeven had, hem daarnevens de brieven vertonende, diehyin antwoord op de zyne van hen ontvangen had. — Zie zelv, zeide hy: of ik niet de aller ongelukkigfte der Stervelingen ben. —de Ridder, na  van-: CELIDE. ioi na dezelve geleezen te hebben, fteldë alle zyne pogingen in het werk, om hem van het tegendeel te overtuigen, en te doen gelooven dat Mejufvrouw de Bricour zéér tedre gevoelens voor hem voede ; en door de aangename overreding zyner gefprekken, nameindelyk de kalmte weder plaats in de geest van den Marquis.. Maar na dat zy gefcheiden waren, wierden de fmarten van df. Bliville op nieuw weder levendig, en in wederwil van alle de aanhoudingen die de Seminille hem deed, om hem tot het zien zyner vrienden, gelyk hy gewoon was, te overreden, kon hy niets op hem verwinnen; zyne waarde Celide niet kunnende zien, ontvluchten hy alle gezelfchappen, om zig niet dan omtrent haar bezig te houden. Dan, wy hebben reeds genoeg van den Marquis gefprooken, het is tyd om weder tot de beminnelyke Celide, die wy in eenen zeer droeve omftandigheid van- geest gelaten hebben, te rug te keeren. Mejufvrouw de Bricour, genoot het geluk niet, 't welk haare Deugden verdienden; de hartstocht waar aan zy ten roof verftrekte, was inderdaad zodanig, gelyk haare G 3 Moe-  ioa GESCHIEDENIS f Moeder haar dezelve afgebeeld had; een doodelyk vergif, 't welk al haare rust verdelgde; dan ftreed baare rede tegen de liefde, en haare liefde tegen de rede. Wanneer zy de hinderpaalen overwoog, die zy te befcyden had, verweet zy zich zelve, de liefde plaats in haar hart gegeven te hebben ,• maar, wanneer de bekoorlyke hoedanigheden van haaren Minnaar , de verplichtingen die zy aan hem, en de tederheid die hy voor haar had, zich aan haar gevoelig hart vertoonden; had zy geene macht om de liefde die zy voor hem voede te veroordeelen- De overweegingen die haar op dit onderwerp bezighielden, deeden haar haare dagen ten uiterfte treurig door brengen; daar was 'er geen een' op welke haare traanen niet in overvloed vloeide. Wanneer zy alleen was, gaf zy zich aan de allerfmartelykfte denkbeelden, die in meenigte in haar gedachten kwamen, over ,en wanneer zy by de Graaf was, (telde zy alle pogingen in 't werk om hem haare droefheid te verbergen, welke hy echter niet naliet op te merken. Want,nadien zy niemand Rag, kon hy dezelve ligter gewaar worden, dan wanneer hy in het oproer der groote waareld ge-  van CELIDE. 103 geweest had, die, ons aan ons zelv onttrekkende, weinig toelaat, het geen omtrent ons omgaat te onderfcheiden. Maar in eene Eenzaamheid , die men niet dan met een klein getal waarde perfonen bewoond, doen al hunne daaden, hunne blydfchap, hunne droefheid, de allerminfte ontroering zelv die zich in hen gewaar doed worden ,• in een woord, als het geen hen raakt, ons aan ben verbinden, en belang neemen; ja niets ontfnapt onze opmerking. Dat men dus oordeel, of een' Vader die zyne Dochter zo tederlyk beminde als de Graaf; die niemand dan haar zag, onachtzaam zou kunnen zyn om haar gelaat te onderzoeken, en het geen in haar hart omging te kennen! hy las 'er ook ten klaarfte in. Dan, 'er gebeurde een voorval, dat hun iets minder eenzaam deed Jeven, dan zy tot dien tyd gedaan had. den. Een' Edelman genaamdoE Bleminigni, kocht benevens zyne Zuster, in deze landftreek een Kasteel dat zederd drie maanden, door het overlyden van den voorige bewoonder, had ledig geftaan. Eenige tyd na dat zy het zelve be* trokken hadden, lieten zy naar de Lieden die G 4 om-  IÓ4. GESCHIEDENIS omtrent hen woonden verneemen, by eenige van die Edellieden, waar van dit gewest krielde, en die niet dan op bunnen adeldom konnen roemen, zonder de hoedanigheden die dezelve vereischt te bezitten: vergeeffche tytels ! die niets dan verachting geven aan hen die 'er zich op verhovaardigen! Ook was hunne ongeestige fpotterny, gedeeltelyk oorzaak geweest, dat de Graaf de Bricour, zyne fcherpzinnigheid van geest niet had kunnen vereenigen met de plompheid van de hunne; en door dien zy zich beledigd achten, wegens het weinig werk dat zy wel zagen dat hy van hen maakte; zeide zy tegen myn Heer de Blimingnï na hem eerte breedvoerige en prachtige optelling van alle hunne kennisfen (die aan hen gelyk waren,) gedaan te hebben , dat in 't Kasteel de Bricour, een Graaf met zyne Dochter woonde, die alle zyne buuren vermyden, en zelv zich niets eens verwaardigde hen aan te zien. De oorzaak hier van was, niet om dat de Graaf, omtrent hen niet beleeft genoeg was; maar door dien by hen (en dit konden zy hem nooit vergeeven) zyne Vriendfchap niet waardig achte, hierom gaven zy eene zeer onvoordeelige befchryving van hem aan Myn Heer  van CELIDE. 105 Heer de BLEMiGNi,die echter geenegroote verwachting hebbende van de geene die hem deze onderrichting gaven, befloot, om zich van de waarheid te verzekeren, een bezoek met zyne Zuster by de Graaf af te leggen ; dan , eer wy hen daar inleiden, denk ik dat het niet onvoeglyk zal zyn een afbeeldzel van hen te geven Myn Heer de Blemigni was dertig jaaren oud, van eene beminnelyke geftalte, alhoewel hy, gelyk hy in der daad was, zeer ernftig fcheen te zyn; zyne manieren waren te gelyk, eenvoudig en Edel; en zyn' geest was van eene zodanigegefteldheid,dat de aller fmaakelooste onderwerpen , in zyn' mond eene aangename gedaante aannamen; hy was gevoelig gebooren, zonder echter ooit bemind te hebben; daar by had hy geen voorwerp kunnen vinden, dat waardig was om zyn hart te raken; dan, het oogenblik naderd, waar in hy de proef van zyne gevoeligheid zal geven. Aangaande Mejufvrouw deBlemigNi,zy was negentien a twintig jaaren oud;haar gelaat was allerbekoorlykst, en haar' omgang had zo veel aangenaams, dat men haar met G 5 fmart  106 GESCHIEDENIS fmart verliet, en met vermaak weder by haar te rug keerde; eene verhevene ziel, een edelmoedig hart dan, het vervolg dezer ge- fchiedenis, zal haar beeter doen kennen, dan al het geen ik in ftaat ben daar van te kunnen zeggen. Dusdanig waren de geenen, welke ik by den Graaf deBkicour zal inleiden,die,dooide gewoonte welke hy zish gemaakt had van niemand te zien, in eenige opzichte moeielyk was, hoe beminnelyk die geene andersook waren, die zich by hem lieten aandienen; was, zeg ik, als mede zyne Dochter moeielyk zich in zyne mymeringen geftoord te zien; echter ontving hy hen met zeer veel heuschheid; Celide voegde 'er al de haare by; Myn Heer en Mejufvrouw de Bleivjigni, konde niet nalaten te erkennen , hoe ongetrouw de befchryving was, die men van hen gedaan had, en de Blemigni, kon Celide niet befchouwen, zonder een gevoelen te hebben, dat hem in dat oogenblik, wegens deszelvs nieuwheid, overwinnelyk te zyn toefcheen; maar men zal wel haast zien, dat het zulks niet lang was. Aangaande de Graaf, deze kreeg veel ach-  van CELIDE. 107 achting voqr myn Heer de Blemigni en zyne zuster, die van haar' kant, bekoord was wegens Mejufvrouw de Bricour, welke geen minder genegenheid voor haar gevoelde; kortom deze vier perfonen fcheiden , den een' zeer voldaan over den anderen van een, en ge. lyk de Grapfen Celide de tyd, welke zy in het onderhoud met Myn Heer en Mejufvrouw de Blemigni doorgebragt hadden, niet be. klaagden, en waren deze laatfte van hunn' kant 'er door bekoord, en beflooten deze kennismaking, zo veel in hun vermogen was aan te kweeken; boven al, Myn Heer de Blemigni, die, zonder nog te weeten waarom, voor Mejufvrouw de Bricour eene onoverwinnelyke genegenheid gevoelde,die hem naar haar deed verlangen. Eenige dagen daar na, beflootde Graaf, om aan de beleefdheid van de Blemigni te beantwoorden, hem een tegen bezoek te geven, gelyk hy zulks in der daad verzeld door Celide, uitvoerde, die in deze tweede byeenkomst, Mejufvrouw de Blemigni nog beeter leerende kennen , eene zeer tedre vriendfchap voor haar begon te gevoelen, welke deze beminnelyke Dochter met de  io8 GESCHIEDENIS de haare vergold. Dan, daar de Vriendfchap zich in het hart van Mejufvrouw de B l e m ignt, voor onze Heldin verklaarde , openbaarbaarde zich de liefde in dat van haaren broeder, die zederd dien dag, de Graaf de Bricour zeer dikwils bezocht,wiens achting hy zo volkomen verkreeg , dat hy eenen boezemvriend van hem wierd. Maar, aangaande Celide, welke bevalligheid zy in het onderhoud van Mejufvrouw de Blemigni vond, kon het zelve haare gedachten van de Bliville niet doen aftrekken, welke haar byna gedurig bezig hield; alhoewel zy befloot deze gedachten uit haar hart te bannen. Zy herlas dikwils zyne brieven, want hy had haar gedurig gefchreeven fchoon zy hem niet dan de eerftemaal, gelyk men reeds gezien heeft, geantwoord had De Marquis was 'er wanhopende over, da wreede tyd, die hy verr' van haar af moest doorbrengen, eindelyk verftreeken zynde],fmaakte hy eene onuitdrukkelyke blydfchap , voor zyn vertrek, fchreef hy haar dezen brief. ME-  van CELIDE. 109 MEJUFVROUW. 'T'k hier eindelyk het oogenblik gekomen waar f24- in ik "van hier zal vertrekken. Groote God! wat heb ik niet geleeden, gedurende, dien, wreede tyd ,^ dat ik beroofd, geweest ben van het geluk om u te mogen aanfchouwen; van u die ik nimmer zoude kunnen nog willen verlaten. Ter voltooijing van myn ongeluk genoodzaakt zynde te denken, dat gy,. indien gy my al niet .haat, ten minften de allergrootfle onverfchilliglieid . voor my hebt; en het oogenblik waarin ik u .myne eerbiedige tederheid op nieuw zal komen betuigen niet befchouwd dan als eene overlast die u beledigd; welke wanhoopende gedachten, Mejufvrouw voor een\, zo teder Man als ik! Ach ! wat uwe gevoelens mogen zyn, de liefde die ik voor u heb zal altoos bef aan. Maar, Hemel, tien dagen zullen my nog in de'onzekerheid laten, waar in ik ben, eer ik myn vonnis uit uwen Mond zal ontvangen. Waarom kan ik ze, niet verkorten! waarom kan ik in dit oogenblik uw medelyde niet affmeeken, en aan uwe voeten bezweer en, dat ik u eeuwig zal beminnen: dit is, de vuurige wensch Me-  tio GESCHIEDENIS Mejufvrouw van uwen engelukldgen Minnaar. de Bliville. Deze brief gefchreeven hebbende, vertrok de Marquis van * * *, verzèld doör den Ridder de Seminillé, met zo veel blydfchap, als hy droefheid gevoeld had toen hy het Kasteel van de Bricour verliet. Maat laten wy hem zyn reis laten vervolgen, en tot C elide wederkeeren. Zy vernam met vermaak,dat zy binnen kort deBliville weder zou Zien; maar aangaande de Graaf, alhoewel hy 'er blydfchap over gevoelde, was dezelve echter met droefheid vermengd; vermits hy dacht dat het gezicht van de Marquis, de tederheid die zyne dochter voor hem had zoude vermeerderen; het geen C e l i d e gewaar wordende pogingen deed in 't werk ftellen, om die blydfchap in zyn hart te doen ontftaan, waar van het haare dóórdrongen was. Zy had daar toe niets nodig , dan zich de gevoelens die zy aan Myn Heer de Blemigni ingeboezemd had te herinneren; want alfcboon hy haar hier van nog geene blyken gegeven had,  van CELIDE. itr had, deeden dezelve zich echter zo klaar zien door de wyze op welke hy tegen haar fprak, en het gelaat waar mede hy haar befchouwde, het onmogelyk zoude geweest zyn, dat zy het niet gewaar geworden was. De Graaf de Bricour was het insgelyks gewaar geworden, als mede de zorgvuldigheid die zy droeg, om zich niet met hem alleen te vinden ; dus hy niet twyffelde, of zy had een en dezelve opmerking gedaan. Myn Heer de Blemigni, beminde Mejufvrouw de Bri. cour in der daad hevig, en wenschte vuuriglyk haar te behagen, om zyn geluk aan het haare te vereenigen ; want hy dacht dat de Grarf zyn verbindtenis niet zou weigeren. Maar eer hy van hem wilde weeten , of hem dezelve welgevallen zou, wilde hy verzekerd zyn van het hart van haar, die hem het zyne ontroofd had,- terwyl zyne kieschheid, niet konde gedoogen, dat eene Vrouw hem alleenlyk uit oorzaak van zyn geluk, en wegens gehoorzaamheid aan haare ouderen, zonder de minfte genegenheid voor hem te hebben zoude huwen; het was om deze rede dat hy, haar nog niet in 't hyzonder hebbende kunnen onder-  ïi2 GESCHIEDENIS derhouden, 'er het oogenblik met een ongeduld , moeijelyk om af te fchetfen, van verwach • te. Hy vond eindelyk daar toe de gelegenheid den avond voor den dag, dat de Bli ville kwam. De Graaf de Bricour des namiddag van dien zeiven dag op de jacht zynde, bevond Celide zich alleen; en om Myn Heer de Blemigni ten vollen te begunstigen, wilde het geval dat zyne Zuster, die altoos met hem by de Graaf ging, zich een weinig onpasfefelyk bevond; des haare broeder , die geen' dag konde doorbrengen , zonder die geene welke by beminde te zien, by de Graaf kwam zonder te weeten dat hy uit was; maar, hy was niet weinig verheugd, niemand dan Mejufvrouw de Bricour te vinden, die hem alleen ziende, zeide: Hoe! waarom zie ik Mejufvrouw de Blemigni niet byu? — Zonder eene ligte onpasfelykheid , die zy van daag bekomen heeft, zou zy niet in gebreeken gebleeven zyn, het vermaak te genieten, dat de bekoorlykheden van uw perzoon , en die van uw onderhond verfchaffen. Het voegd aan my die vernoegingen te beklaagen, die  van GELID E. n$ die de bevalligheid van haar' geest geven, aan hen die het geluk hebben van haar te zien; en het bedroefd my zo veel te meer, daar van beroofd te zyn, om dat het door eene fmartelyke oorzaak is, waar over ik my echter kan vertroosten, door de hoop dat dezelve welhaast zal ophouden. Hoe gelukkig is zy! hernam hy met levendigheid: nadien gy haar bemind, en de fmarten die zy gevoeld beklaagd! hoe gelukkig zoude ik zyn , vervolgde hy op denzelve toon, zo gy medelyde met de myne wilde hebben! Ja, Mejufvrouw, die, welke ik gevoel , verdienen nog meer uw medelydén, terwyl zy heviger zyn, en, gy 'er de oorzaak van zyt. — Ik ? riep C e l i d e uit, terwyl zy bloosde: — Ja, gy, Mejufvrouw, hernam hy:zederd het oogenblik dat myne oogen u aanfchouwd hebben, bid myn hart u aan ; ik heb zederd dien tyd, doch vruchteloos, het oogenblik gezocht om u zulks te zeggen; tot heden toe, ben ik onwetend geweest, en het is my nog onbekend, of ik vreezen moet of hoopen; het hangt van u af, Mejufvrouw , vervolgde hy, zich aan haare voeten werpende: om over myn leven of dood te beflisfchen, want, ik H ver-  IT4 GESCHIEDENIS verberg het u niet, dat ik, indien het vonnis, dat ik u fmeek uit te fpreeken,my niet gunstig is, welhaast een leven zal eindigen, dat my önverdraagelyk zal zyn, indien gy my verbied te hoopen , dat myne eerbiedige Iiarts tocht, u zal verplichten tegedoogen, my by myn Heer de Graaf te vervoegen , om van hem de eer van zyne vermaagfchapping te verwerven. Celide ontroerd en verwonderd, wist niet wat te antwoorden ; zy maakten overweegingen , zonder acht te flaan op de geftalte waar in hy zich bevond, en fteeds verbleef; wanneer zy zulks echter gewaar wierd, dwong zy hem op te ftaan ; en na hem te hebben doen zitten, zeide zy: — Myn Heer , de verwondering waar in u gefprek my gedompeld heeft, heeft my, daar op eerder te antwoorden, belet; in de daad, men kan zich ligtclyk verbeelden dat iemand, die zich zelve te wel kend om te weeten , datzy niet gebooren is, om u die gevoelens, welk gy voormy zegt te hebben, in te * boezemen, ten uiterfte verbaasd moet zyn... — Ach! Mejufvrouw!wat zegt gy? viel de Blemigni haar in: neen, gy kend u zelv niet wel  van CEL I D E. "5; wel, indien gy gelopven. kunt,. dat het mo>; gelyk is,u te zien, en de vryheid van zyn hart. te bewaren, —- Het is juist, om dat ik my ken, dat ik van het tegendeel overtuigd ben; maar zonder in een onderzoek te treeden , dat uwe welkvenbeid lang zoude doen aanhouden, moet ik u zeggen Myn Heer, dat, welke achtingik voor u heb,, de tederheid die ik voor mynen Vader,heb, oorzaak is, dat ik zederd het wreede oogenblik, waar in het den hemel behaagd heeft, my myne Moeder te ontrukken, bqfloqten heb myn leven met dien Vader door te brengen, en hem, zo veel in myn vermogen j?.> ee" verlies te helpen dtaagen, dafi n;e: dan al te; onherftelbaar is. — Ach! Mejufvrouw,. hernam de Blemigni, met een gelaat doordrongen van droefhei.d: zou ik kunnen gelooyen dat dit de eenige beweegreden is, die u kan noodzaaken de band van een' Man, te weigeren, die de allereerbiedigfte en'tedeifjte liefde voor u heeft? moet ik niet veel eer denken, dat het ongeluk van haatelyk ;-r\ u te zyn de waare oorzaak daar van is! Wanneer hy deze woorden uitgefprop.ken had, trad de Graaf in, die dit onderhoud tptgrooH 2 te  u6 GESCHIEDENIS te blydfchap van Celide, en in tegendeel tot groot verdriet van Myn Heer de Blemigni afbrak, die, geheel ontfteld , vertrok , om hier door te beletten dat de Graaf zyne ontroering gewaar wierd ; maar, echter ontfnapte zy hem niet, vooral, wanneer hy zyne' dochter befchouwende, en haar ziende bloozen, zich nog meer in zyn eerfte vermoeden bevestigde. — Wat was het onderhoud; zeide hy tegen Celide, dat gy met de Blemigni had, toen ik ingekomen ben? wat heeft de ontfteltenis kunnen veroorzaaken waar in ik hem gezien heb, en waar in ik u thans zie t fpreek, myne dochter, en verberg my niets. — Ter zeiver tyd verhaalde Celide aanhaar' Vader, voor wien zy niet gewoon was iets te ontveinzen, al bet geen tusfchen haar en Myn Heer de Blemigni voorgevallen was. — Ach! myne dochter! zeide de Graaf tegen haar, wanneer zy haar verhaal geëindigd had: zonder de hartstocht, waar mede uw hart voor deBliville vervuld is, zoude ik u voor myn' dood gelukkig hebben kunnen zien en de oogen fluitende, de vertroosting gehad hebben te mogen denken, dat uw geluk gevestigd was,  van CELIDE. 117 was. — Myn geluk! viel zy hem met een door traanen overdekt gelaat in: Ach! indien ik ongelukkig genoeg was om u te verliezen , wat geluk zou 'er dan voor my zyn! Myn' Vader ! ach! welk een fchrikkelyk beeld vertoond gy aan uwe Dochter ! Geloofd gy dat zy in ftaat is u te overleeven ? welk een zwak denkbeeld, vormd gy u van de tedere liefde die myn hart voor u het ft? Hoe, alleen op deze waareld, aan my zelv overgelaten, voor altoos van de oorfprongen myns levens beroofd; en ik zou niet van droefheid fterven !Ach! myn' Vader! weest niet ongerust, wegens het lot van uwe Dochter, wanneer gy het leven verlaat, nadien zy het zelve niet lang na u zal genieten — Ach! myne waarde Celide, zeide de Graaf haar omhelzende: kan het weezen , dat een' Vader die u bemind, nimmer tegen u kan fpreeken , zonder uwe traanen te doen vloeien ! ö Liefde ! verleidend en wreed vergif! gy veroorzaakt al ons ongeluk; zonder u, zoude onze dagen gerustelyk voortvloeien; myne waarde Dochter , de edelmoedige de Blemigni, zoude de uwe gelukkig gemaakt, en myn geluk door het uwe verzekerd H 3 heb.  ii8 GE SCHIP' DEN IS hebben. —- Ach! myn' Vader! indien ik de Marquis'1 mev Heminde , zou ik even wel met myn Heer n E B l e m r g n r niet in den echt treeden; ja wcest verzekerd,dat ik, indien ik de hartstocht die myne 'en uwe rust verftoord, (waar aan ik niet wanhoop") overwinnen kan , verbiyd zynde:over het geluk van aan my zelve wedergegeven te zyn , my geheel en al wil toewyden, om myn leven met het uwe door te brengen, en een onwrikbaar geluk zal genieten , door het genoegen, die myne wederverkreegene vryheid u zal geven, te fmaakën ; en door myne tedre zorgen \ door myn' eerbied, zal ik mogeryk die vreugde genieten , dat ik u de voorwerpen van klachten kan doen vergeeten, die mvn liefde u tegenwoordig veroorzaakt; ik zal dus nimmer vooi* de Blemign i, nog voor iemand anders zyn ; en myn vermaak zal daarin beftaan, om u meer en meer van de- tederheid die ik voor u hetf te overtuigen.'.'. . — Houd op! fiep de Graaf uit s en ftêf 'my niet langer eéne verdichte beguicheling voor, welke gy nimmer wezendlyk zult maakeifi: — Hoe! gy gelooft dat ik dé Marquis altoos  van CELIDE. 119 toos zal beminnen! —. Ja, ik geloof bet niet dan te veel; en hoe kan ik anders denken ? Eene afwezenheid van vyf maanden, de gevoelens der natuur, die van zulk een' beminnelyk man, als Myn Heer de Blemigni, hebben de uwe voor den Marquis niet kunnen doen verzwakken; gy zult hem wederzien; en het is niet.dan te wel te vermoeden, dat zyn ge-, zicht,in plaats van uw liefde te blusfchen, denzelve eerder meer zabdoenontfteeken; oordeel na dit alles of ik redelyker wyze my kan vleien, dat dien dag verfcbyneniZal, waarin de onverfchilligheid aan de levendigheid van uwe hartstocht zal opvolgen; neen , myne Dochter, neen; ik kan het niet meer hoopen; ja , ik zal gedurende myn leven de droefheid hebben, u in dezelve ftnarte te zien, waar In gy tegenwoordig zyt; want het is nutteloos u met de vleiende beichouwing te voeden , die de bedrieggelyke liefde u kan aanbieden. De Hertoch de Bliville, gy kund 'er van verzekerd zyn, myne waarde Dochter, zal nimmermeer in uw huwelyk met zyn' Zoon bewilligen,- myne goederen zullen niet aanmerkelyker worden dan zy heden zyn; en bygeH 4 volg  ï20 GESCHIEDENIS volg zal de Vader van den Marqws altoos op de zelvde wyze denken; ja de Marquis zelv, zal eindelyk eveneens als den Hertoch denken. In de draaikring der groote waareld , waarin zyne geboorte hem roept, zal hy zich uwer niet meer herinneren, en dien Man,diemoogelyk u thans inderdaad bemind, zal over weinig tyds aan u niet meer ge denken ; hy zal zelv fpotten met de dwaaze liefde die gy hem ingeboezemd hebt; en dien Man, zeg ik: die tegenwoordig, alles voor u fchynt te wille opofferen; die de Rykdommen ze^t te verachten , en zyn waar geluk, niet dan in zyne ver. eeniging met u doed b^ftaan , zal u wel haast vergeeten, en mogelyk is hy reeds op het punt van uwe hand te weigeren, die hy zo vuuriglyk fchynt te begeeren, indien zyn' Vader 'er in bewilligd. Ach ! myne Dochter , vervolgde hy haare traanen ziende, die zich in wederwil van haar, een weg baande: gyfchreid! en iuv hart, ik zie zulks, vind het afbeeldzel dit ik het aanbiede, wreed, bet befchuldigd my van onrechtvaardigheid; dan het verfchild veel hier van, myne waarde Dochter ! en de tyd, gal voor u niet dan te wel het geen ik zeg bQ-  van CELIDE. 121 bekrachtigen. Ach! myn' Vader, riep Celide uit, kan het wezen dat gyden Mar. quis kend, en hem tot zulk eene trouwloosheid bekwaam geloofd! Ach! myne Dochter, hernam de Graaf : de liefde verblind u; hy gebruikt om u meerder te bedriegen , het aller verleidenst Masquer; gy ziet nog niet dan Deugd, Edelmoedigheid; kortom hy vertoond u de allervolmaaktfte verzaameling van pryswaardige en beminnelyke hoedanigheden; zie daar al het geen gy ziet; hierdoor verrukten bekoord zynde, houd gy u niet bezig, dan met de oppervlakte van het Schildery, dat u zulk een fchoon vooruitzicht aanbied te befchouwen, zonder te denken dat agter deze aangename voorwerpen, de allerfchrikkelykfte verborgen zyn. De Graaf haar in een diep gepeins gedompeld ziendej verliet haar zonder iets meerder te zeggen, terwyl zy bezig bleef met het afbeeldzel dat hy aan haar van de liefde gedaan had te overweegen; zy beproefde nog nieuwe en verfchrikkelyke trekken daar by te voegen, in hoop dat zy zich de Bliville, onder dusdanige zwarte kleuren voorftellende, H 5 lig-  122 GESCHI E D E N I S ligtelyk het geluk zou bereiken, om hem uit haar hart te bannen; dan de trekken , welke de rede afmaalde wierde terzelver tyd door de liefde, die 'er bekoorlyker voor in de plaats ftelde, ukgewischt, hy vertoonde haar den Marquis , als zynde teder, Standvastig en Deugdzaam; en die rampzalige denkbeelden verbannende , bleef 'er niets m haar hart overig, dan eene heimelykc blydfchap wegens de aanftaande wederkomst van den Marquis. Eindelyk kwam dien dag, en zie hier hoedanig deze byeenkomst zich toedroeg. De Graaf de Bricour en Celide, waren met Myn Heer de Blemigni en zyne zuster by een, welke laatfte haar' vorige welftand- wedergekreegen , hebbende , haare waarde vrindin was komen bezoeken, aangaande Myn Heer. d q Bi l e m ig n t , zyne tedre be fchouwingen., deeden .aan Mejufvrouw de Bricoor, de hevigheid van zyne hartstocht nog meerder kennen, dan zyne.woorden konden uitdrukken, wanneer, zy zich op deze wys aangènamelyk onderhielden, traden zy, de Straalen der Zon,voor die der Maan plaats gemaakt hebbende,;in den Tuin, met voorneemen  van CEL ï DÉ. 123 men om de Schoonheid van deze Avondftond te genieten, Welkéin wederwil van het flechrSaifoen, echter zéér aangenaam was; maar naauw$ks hadden zy twintig treeden gedaan , of een der bediendens van den Graaf de Bricour kwam zeggen, dat de Marquis deBliville gekomen was, en de eer'verzocht om hem benevens een'zyner Vrienden te begroeten. Celide de naam van'haaren Minnaar hoorende üftfpreeken , gevoelde^ ' eene onuitdrukkelyke ontroering, én bloosde zo aanmerkelyk, dat Myn Heer de Blemigni, die haar ophoudelyk gade floeg, het gewaar wierd, én'eene ontroering' gevoelde die niet aftebeelden is, even alsofby eene heimelyke voorkennis had dat zyn' Medeminnaar zoude verfchynen. De Graaf, vertrok, ingevolge het geen de bediende hem gezegt had, uit de Tuin om den Marquis te ontvangen, terwyl zyne Dochter, benevens Myn Heer en Mejufvrouw de Blemigni aldaar verbleeven. Celide zag de vertraging van het oogenblik waar in zy de Bliville zoude zien, niet zonder verdriet; ook gaven haare woorden zelv het ongeduld te kennen ,'dat haar hart vervulde; haar gelaat was  12+ GESCHIEDENIS was afgetrokken, het geen aan Myn Heer de Blemigni niet ontfnapte; haare oogen waren naar de Zaal gekeerd,die zy verlaaten had, en in welke zy met rede onderftelde, dat de Marquis zich bevond , eindelyk , zag zy haar' Vader weder komen, verzeld van de Bliville en deSeminille; fchoon zy deze laatfté niet gewaar wierd- D e Marquis vloog met een teder en eerbiedig gelaat naar haar toe; en na zyn plicht afgelegd te hebben, welke niets byzonders in zich behelsde, uit hoofde der tegenwoordig zynde perfonen, keerde hy zig tot hen, en groeten hen met die wellevenheid die hem natuurlyk eigen was, aangaande de Ridder d e. Slminille deze zag niet zo dra Celide, of hy wierd ten uiterfte verbaasd wegens haare Schoonheid; want welke lofredenen, de Mar. quis hem daar van gegeven had, konde hy echter niet gelooven, dat dezelve een' zoo groote glans, had; ja hy had zig ingebeeld, dat zyn' Vriend door de. liefde verblind , haar bekoorlykheden toegeëigend had, welke zy niet bezat, ook was hy zo verrukt, van eene zo bekoorlyke perfoon te zien dat hy haar, gena-  van CELIDE. 125 naderd zynde, in bewoordingen aanfprak, die al de verwondering waar van hy vervuld was uitdrukte. Celide beantwoorde zyne plichtpleging met een' geest en eene zedigheid , dié haar nog beminnelyker aan hem deede toefchynen; en indien DeBlivile zyne gevoelens had konnen doorgronden , zou hy niet heel voldaan geweest zyn, Mejufvrouw de Buicour, aan hem te hebben doen kennen. Aangaande Myn Heer de Blemigni, deze ontdekte in de tyd van een half quartier, dat hy in de Bliville een' Medeminnaar, ja dat meer is eenen begunstigden Medeminnaar had; de Marquis wierd insgelyks gewaar dat deBle. migni de zyne was , waarover hy zeer veel ongerustheid gevoelde, dan zy verdreev een weinig door de blydfchap, welke hy in de oogen van Celide las, en waar van hy wel begreep dat zyne tegenwoordigheid de oorzaak was. Maar het geen zyne droefheid verminminderde , vermeerderde die van Myn Heer de Blemigni die de Bliville niet dan al te beminnelyk voor zyne rust vond; en daar en boven de gunflige befchouwingen, die Celide op hem wierp,overweegende ,gevoelde hy  126 GESCHIEDENIS hy eene zo groote wanhoop , dat hy oogenblikkelyk het Kasteel verliet , en in het zyne wederkeerende, zich aan dej hevigheid zyner kwelling waar door zyn hart verfcheurd wierd overgaf. Wanneer hy met zyne Zuster vertrokken was, wilde de Marquis, na omtrent een half uur na hem gebteeven te zyn , insgelyks vertrekken; dan de Graaf, wederhjeldep noodzaakte hem een vertrek in zyn buis,, voor hem, en voor zyn' Vriend aan 9 te neemen. Zy blee* ven inde Tuin, tot dat men,hem kwam waarfchouwen dat men aangerecht had;. aIIet Avondmaal wierd met alle de aangenaamheid die men zich verbeelde kan doorgebragt; de Marquis deed in deze gelegenheid nog meer dan in eenige andere zyn' geest aan de . Graaf en aan Celide blyken; en de Ridder die de Bliville eertyds had popgen te overtuigen dat hy bemind wierd, zocht thans zich zelv van het tegendeel te overreden. Het gezicht van onze Heldin wierp jn zyn hart, de zaaden van eene hartstocht,die al het ongeluk van zyn leven uitmaakten, gelyk het vervolg dezer gefchiedenis.zal doen zien. Maar de gevoelens, waar  van CELIDE. 127 waar van hy zich dien dag doordrongen gevoelde, maakten hem terzei ver tyd de mededinger van zyn' Vriend, in de zorge welke deze in 't werk ftelde om aan Mejufvrouw de Bricour te behaagen. Den andren dag na hunne aankomst, zeide den Marquis, die nog niets van de liefde van den Ridder vermoedde, tegen hem: —. Welnu! myn waarde de SeminilleI gy hebt Mejufvrouw de Bricour gezien; gy hebt haare ichoonheid befchouwd waar van g$ zekerlyk gevonden hebt dat ik u een te zwak denkbeeld gegeven heb , in vergeïyking van het geene dezelve inderdaad is; maar ,° ftem ook toe dat 'er geene uitdrukkingen, wclfpreekend genoeg,zyn, bm naar waarde de bekoor.lyk heden van deze aanbiddelyke perfoon af te fchilderen. — Het is waar dat zy beminnelyk is; antwoorde dé Ridder zeer onverfchilliglyk, uit vrees dat wanneer hy haar met te veel yver prees, de Marquis hetgeen in zyne ziel omging zoude gewaar worden. — Men moet wel karig in lofredenen zyn, hernam de Bliville eenigzints moeielyk zynde, om zo weinig lof te geven aan een perfoon, die de lofredenen der  li8 GESCHIEDENIS der geheele waereld verdiend! - De: Ridder ziende dat de Bliville moeielyk wierd wegens de middelmatige lof, welke hy aan Celide gaf, had niet meer nodig om hem te bevreedigen,dan de bewegingen van zyn hart te volgen;en inderdaad hy fprak in zulke vleiende bewoordingen van haare fchoonheid , en zyne oogen, zyne bewegingen, ja, in een woord, alles wat in hem was kwam zo wel met zyne woorden overeen , dat het zeer ligt te zien was, dathy waarlyk dat geene dac t 't welk hy zeide, en de wellevenheid 'er geen deel in had. Het welk de Marquis gewaar wordende, ten uiterfte verwonderde deed zyn , zich de wyze herinnerende, op welke hy zich , een weinig te voren omtrent het zelve onderwerp uitgedrukt had , deze overdenkingen dompelde hem in eene mymering die de Skmrnille bemerkende; en 'er de reden wel van konnende, gisfen, hem de Marquis barsfelyk deed verlaten , gaande naar een bo?ch,dat in de Tuinen van het Kasteel was, alwaar hy zich aan de droefgeestigheid, die den ftaat waar in zyn hart was hem inboezemde , overgaf. Betreffende de Marquis zyne mymering verdween fchie- lyki  van CELIDE. 129 iyk;hy eigende het geen de Seminille hem gezegd had , aan eene ongeftadigheid van humeur toe; hy dacht op niets anders dan met de uiterfte vlyt het oogenblik te zoeken, om Celide in 't byzonder te onderhouden, 't welk hy zeer ligt verkreeg gelyk men ftraks zien zal. De Graaf de Brtcour was in de Tuin, wanneer de Ridder, gelyk ik reeds gezegt heb, na het gefprek dat hy met zyn' Vriend gehouden had, mede daar intrad. Hy vond in het Bosch, waar in zyne fombre denkbeelden hem geleiden,den Vader van haar die oorzaak van dezelve was; hem gewaar wordende, deed hy zich geweld aan, om de tekenen van droefheid te verbergen, die op zyn gelaat verfpreid waren * en den Graaf, even a's of zyn' geest geheel vry was, te onderhouden. D e Marquis kwam 'er weinig tyds na hem in, en by de bediendens vernomen hebbendé of de Graaf xq fpreeken was, zeide zy: dat hy in den Tuin was; dan, dat hy, zulks begeerende, Mejufvrouw d e B r i c o u r konde zien. De Marquis liet deze gelukkige gelegenheid die zich aanbood niet ontflippen; hy vloog naar I Ce-  i3o GESCHIEDENIS Celide , en na haar, met dat eerbiedig en teder ge'aat dat hy altoos, wanneer hy by haar was, vertoon ie,gegroet te hebben zeide hy: — Welnu! Mejufvrouw, zult gy my de gunst doen, om, gelyk ik u in myn' laatfte brief gefmeekt heb, over myn lot te befiisfchen; maar denk, ik bezweer u zulks, dat myn leven 'er van afhangt; en dat ik, indien gy my niet gunstiger dan uwen brief zyt (de eenige welke ik van u, gedurende eene afwezenheid van vyf maanden, ontvangen heb,) dit hart doorbooren zal, ('er ter zeiver tyd zyne hand opleggende,) dat uw' haat niet kan verdraagen, zonder eene wanhoopte gevoelen, die my myn ongelukkig leven zal doen eindigen ,• verwaardig u dusMejufvrou w,voegden hy ,'er by, zich aan haare voeten werpende: verwaardig u my te zeggen of ik moet hoopen of vreezen, of ik moet leven of fterven; van u alleen, ja, aanbiddelyk Voorwerp! van u alleen, hangt myn lot af. — Houd op, Myn Heer, zeide Celide: houd op bid ik u, met een gefprek die ik niet kan nog mag aanhooren. — Ach ! Mejufvrouw! zeide de Blivile, wanhoopend opftaan- de  van CELIDE. ï3i de: welk een vonnis! Het is dat van myn' dood! want denk niet dat ik leven kan,gehaat zynde door" de bekoorlyke Celide. Indien 'er niets anders dan myn' haat is,gelyk gyzegt, die het verlies van uw leven kan veroorzaaken, is 'er geene waarfchynlykheid dat gy het nog zo haast zult verliezen. — Maar Mejufvrouw, kan ik het, na de wreede woorden die uwen mond ontfh.pt zyn, gelooven ? - Enindiwi ik aan die woorden, welke gy uitgefprooken hebt, gehoor verleende, wat zoud gy u daar van kunnen belooven? — Ach! Mejufvrouw, kunt gy denken dat de zekerheid van aan u niet onverfchillig te zyn, my niet oneindiglyk gelukkig maakt? Zelv deze toeftemming heb ik nodig, om van de bewilliging gebruik te maken, die Myn Heer de Graaf my, om myn' Vader van de liefde welke ik voor u heb kennis te geven, toegeftaan heeft; en hoe zoiide ik dezen flap hebben durven doen, zonder voor af te weeten of u hart denzelve goedkeurde. — Ik zal nimmer het geen myn' Vader zegt of doed afkeuren; dan daar gy my in deze zaak om raad vraagd; moet ik u zeggen dat myne begeerte is, dat gy geene fmeekingen by myn Heer den Hertoch I 2 in  i32 GESCHIEDENIS in het werk fteld, waar van de nutteloosheid zo zichtbaar is. -— Ach! Mejufvrouw,waarom wilt gy my langer alle de uitgeftrektheid van myn ongeluk verbergen ? ik zie dat gy bemind; ja, de gelukkige de Blemigni heeft my het recht ontnomen, om aanfpraak op uw hart te kunnen maken; maar ik bid u, zeg my voor 't minst, of hy dat hart bezittenden, 'er al de waarde wel van kend ? Het is te veel, riep Mejufvrouw de Bricour uit, de belediging by de vermetelheid te voegen! houd op , Myn Heer, en fpreek 'er my nooit weder van; ja, voegde zy 'er, opftaande, by: ontrust het voorneemen niet dat ik heb van u te vermyden. Deze woorden uitgefprooken hebbende, wilde zy hem verlaten; dan de Marquis wederhield haar, en wierp zich fchreiende aan haare voeten. — Wederhoud my niet, zeide Ce l i d e , haar hoofd omkeerende : Ach! Mejufvrouw, hernam de Marquis, vergeef aan een' ongelukkige die u aanbid, een' misflag,die de liefde alleen hem heeft doen begaan. Ik heb gezien dat Myn Heer de Blemigni.... , Neen, Myn Heer, neen, viel Celide hem in, ik wil u niet hooren. —. Terzelver tyd  van CELIDE. 13-3 tyd deed zy pogingen om te vertrekken; hy liep naar haar toe, maar Celide, alhoewel door zyne droefheid bewoogen , verzamelde al haare ftand vastigheid; en met dat ontzachelyk gelaat,'t welk vreezeen eerbied inboezemde, en haar natuurlyk eigen was, zeide zy: — ïk verbiede u my te volgen: — Deze woorden gezegt hebbende, ging zy in een ander vertrek, waar van zy de deur agter zich toefloot, terwyl zy de Blivii.le verfcheurd door wanhoop agterliet. — Groote God! riep hy uit: wat heb ik gedaan! Hoe! Ik heb durven beledigen.... Vergeef het my, bekoorlyke Celide, vervolgde hy, even als of zy hem had kunnen hooren: Ach! indien ik u minder beminde!.,. Hier hield de Marquis op ; uit oorzaak dat hy begreep, dat de Graaf welhaast een einde aan zyne wandeling zou maken, en ten uiterfte vreemd vinden, wanneer hy hem alleen in deze Zaal vond, en vervolgens heen gaande om zich by hem te voegen , ontmoette hy hem verzeld door de Seminille. Alhoewel de Marquis een vergenoegd wezen poogde aan te neemen, en zyn ontroerd gelaat te herftellen,flaagde hy 'er echter zeer ongelukkig in; want, ieder I 3 keer  i34 GESCHIEDENIS keer als hy overdacht, dat Mejufvrouw de Bricour tegen hem vergramd was, deed zich in zyne. oogen „in zyne woorden en in alle zyne gebaarden eene verdubbeling van droefheid , en een zekere gedwongenheid bemerken, die aan de Graaf en no^ veel minder aan den iWd;r,die hem met zeer veel opmerking gade floeg, ontf&apte. * Grdurende deze tyd, betaalde Celide, in haar Vertrek weder te rug gekeerd zynde, de tekenen van gramfchap die zy aan de Marquis gegeven had, zeer djiiur , door de droefheid die zy gevoelde wege ns de fmartdiezy hem veroorzaakt had. — Helaas! zeide zy: waarom moest ik de Blemigni kennen! of veel eer, waarom moest ik de Bliville kennen! rampzalige liefde, vervolgde zy, fchreiende: gy zyt gebooren om het ongeluk van myn leven te zyn. Groote God hiep zy uit: ik heb het verwyt moeten aanhooren van deBlemigni te beminnen, en zulks van eenen Man die my het vermogen daar toe benomen heeft; Ach! dien wreede! indien hy myn hart kende, zoude hy zien, op welk eene grievende wyze dezen argwaan het beledigd en verfcheurd \ de  van CELIDE. 135 de Blemigni, gy zyt het helaas ! gy zyt het die my dit wreed gefprek hebt doen verdraagen. Ach! de Blivilie, gy zult door het gedrag dat ik omtrent hem zal houden zien , dat gy my onrechtvaardiglyk beIchuldigd hebt; maar, hernam zy: zou het niet fchynen als of ik hem wilde overtuigen dat ik voor niemand gevoelig ben, om hem hier door te bewyzen dat hy alleen my gevoelig gemaakt heeft. Neen, de Bliville, neen; gy zult deze overwinning nooit behaalen. Hemel! indien ik deze hartstocht konde overmeesteren, welk eene blydfchap zou dit myn' Vader doen gevoelen! dan, zoude ik, de band, die deBlemigni my zo Edelmoedig aanbied, aanneemende, niet kunnen hoopen, dat de tederheid van een' pryswaardige en beminnelyke gemaal, de rede, de deugd, de plicht, het vermaak van eenen Vader , die ik in droefheid gedompeld heb, de vernoeging weder te geven, niet kunnen hoopen , dat zodanige fterke beweegreedenen my overwinnaresfe zullen maken van een liefde, waar de Eer zich altoos tegen zal ftellen; en moet ik,in plaats van alle hoop aan Myn Heer de Blemigni te ont1 4 nee-  i36 GESCHIEDENIS neemen, de band welke hy myaanbiedniet veel eer als een' fleun ontvangen, om myop den rand van eene gevaarlyke fleilte, tegen te houden; maar hoe ? wat zeg ik ? my vereer.igen met een8 man dien ik niet kan beminnen! Hemel! welke folteringen! maar, zinneloofe Dochter! gy maakt u deeze tegenwerping alleen , om dat u laffe hart geen moeds genoeg heeft om een' band, waar door het bekneld is, te verbreeken; hoe! vervolgde zy, verflikt door zuchten , en met oogen vol traanen , die haar bekoorlj k gelaat bevochtigden: hoe! in fpyt van my zelve; in wederwil van alle de poot ingen, om eene hartstocht te verbannen, die al myn tegenwoordig en toekomend geluk verwoest, blyft zy echter even hevig; en de traanen welke ik ftort om het vuur dat my verteerd te blusfchen, doen de gloed, in plaats van uit te dooven, meer ontvlammen . Mejufvrouw de Bricour, terzelver tyd overwegende, dat haar' Vader in haar vertrek kon komen, en niet willende dat hy haar in dezen flaat befchouwde, droogden zy haare traanen af, herflelde haar gelaat zo veel als in haar vermogen was, en een boek neemende, (want door  van CELIDE. i37 door het leezen kon zy altoos de fmarten van haare ziel verzachten,-) las zy tot zo lang men haar kwam zeggen , dat het eeten opgedischt was. De weg naar de eetzaal neemende , gevoelde zy eene heimelyke ontroering ,waar van de 'Marquis de oorzaak was; want na het geene tusfchen hen beide voorgevallen was , kon zy niet denken dat hy haar zonder de grootfte ontftelteniszoude befchouwen. De Bliville haar gewaar wordende, naderde, en bood haar de hand, om haar naar de tafel te geleiden; dan, de Seminii.le die digter by de deur was toen zy intrad, gaf hem hiertoe de tyd niet, dushy niets anders kondoen, dan haar groeten; het welk hy deed met een gelaat, dat zo wel het berouw uitdrukten , dat hy gevoelde, van haar beledigd te hebben, en «p zulk eene onderworpene wyze vergiffenis fcheen af te fmceken, dat Mejufvrouw de BRicouR'er waarlyk door geraakt wierd. Hy had nochtans reden om zich te vertroosten, nadien hy zich naasthaare zyde aan tafel bevond. Gedurende demaaltyd, beweezen zyne oogen, zyne minfle beweegingen, die door on ver fchillige niet konde opgemerkt worden,maar echter aan Ce- I 5 lid e  138 GESCHIEDENIS lide niet ontfnapten, ten klaarfte zyne vreeze van haare gunft niet te zullen verwerven. Zy zag in zyne vreesachtige , driftige en eerbiedige beichouwingen, de ongerustheid waar inhy gedompelt was. De Graaf, ja zelv de Ridder, (hoe klaarziende zy anders waren,) wierden zulks echter niet gewaar; dan hy poogden dezelven ook niet zichtbaar te- maken , dan aan haar die ze veroorzaakte, , en 'er in der daad niets van verloor. Na dat men de tafel had afgenomen, vond de Marquis een ogenblik, om, zonder gehoord te worden, met Mejufvrouw de Bricour te kunnen fpreeken. De Graaf en de Ridder waren aan den ingang van een ander vertrek, alwaar de Sejvunelle verfcheide Schilderyen befchouwden. De Marquis met deze oogenblikken voordeel doende, naderde Celide en zeide tegen haar: Wel nu Mejufvrouw , zult gy altoos wreed tegen my zyn? en verbied gy my te hoopen, dat myne onderwerpingen, myn eerbiedigheden, ja het allerleevendigst berouw , uwe gramfchap vermurwen, en my voor eene belediging, die de liefde alleen veroor-  van CELIDE. '39 oorzaakt heeft, vergiffenis zullen verwerven? — Het is niet dan onder voorwaarden, dat gy 'er my nooit weder van fpreeken zult, dat ik al dat geene zal vergeeten dat gy my deze morgen gezegt hebt, en voor u dezelvde gevoelens van achting en erkentenis behouden, die ik voor den verlosfer van myn' Vader heb, en altoos hebben zal, indien hy niets meer van my afeischt en zegt, dan hetgeen ik mag aanhooren. — Ach! iMejufvrouw, indien ik om by u onfchuldig te weezen, ophouden, moet u te beminnen, zal ik al myn leven misdadig zyn, want het is niet dan ftervende, dat ik de hartstocht die gy my ingeboezemd hebt zal verliezen. Ach! geloof niet, dat ik de gevoelens welke ik voor u beb,alfchoon zyzelv onrechtmaatig waren,enik zulks wenschte, uit myn hart kan bannen ; oordeel dus, wanneer de reden het goedkeurd, of, wanneer ik 'er my een voorwerp van eerbied en aanbidding van gemaakt heb, dewyl gy 'er de oorzaak van zyt; oordeeld zelv dan, of gy my niet het onmoogelyke vergd. - Toen hy dit zeide, flooten de Graaf en de Ridder de deur van het vertrek waar in zy waren, om een ander Schildcry te te  i|o GESCHIEDENIS te befchouwen; het geen de Bliville be. merkende, deed hy voordeel met dit gelukkig geval, om Celide nog levendiger aan te dringen , om zynen misdag te vergeeten; by wierp zich op de kniën, fchoon zy hem zulk trachte te beletten; en het woord herneemende, fmeekten hy haar op nieuw aan hem vergiffenis te verleenen. Ik fchenk ze, zeide zy: aan den Edelmoedige verlosfer van myn' Vader,terwyl ik ze aan de Marquis de Bliville ontzeg. Ach Mejufvrouw hernam hy: indien de Bliville fchuldigis, hoe kan den verlosfer van Myn Heer de Graaf (terwylgy zo gunftig zyt,hem dezen glorieryken tytel te geven) onnoozel zyn ? En indien den verlosfer niet fchuldig is, hoe kan de Bliville,zulks dan zyn? Aanbiddelyke Celide, waar van daan komt dit onderfcheid ? wilt gy een gunst bewys doen aan hem , die het leven van de Graaf gered heeft, daar gy dezelve weigerd aan een' Man die u aanbid; maar Mejufvrouw, gy kunt die geene welke een' geringe byfland aan ee nen Vader dien gy waardeerd, verleend heeft, niet affcheiden,vanhem die gy aan uwe voeten ziet, en u een eeuwige liefde, welke door niets kan ver-  van CELIDE. 14,1 Verbrooken worden, toezweerd. Welaan! hernam Mejufvrouw de Br i co ur , ik zal dan geen vergiffenis fchenke aan den verlosfer van myn' Vader,daar gy my overtuigd,dat hy even zo fchuldig is als den Marquis de Bliville; dus zal ik Myn Heer, voegden zy 'er met een glimlach by, uw' raad volgende, geen onrecht doen. — de Bliville wildé haar antwoorden, maar hoorende dat de deur geopend wierd, ftond hy fchielyk op en de Graaf en de Ridder, die ter zeiver tyd verfcheenen, zich met Celide en de Marquis vereenigende, wierd het gefprek algemeen, tot groot ongenoegen van de Bliville en tot genoegen van Celide. Maar, aangaande Myn Heer deBlemigni, zedert het rampzalig oogenblik waar in hy opgemerkt had, dat De Bliville Celide beminde, en de doordringende oogen der liefde hem en die van Mejufvrouw de Bricour hadden doen ontdekken, dat zy aan de gevoelens van den Marquis beantwoorde, wierd hy ten prooie aan het allerfmartelykst verdriet; hy vormde duizendmaal het voorneemen om Celide te vergeeten, en niet meer byde Graaf de Bricour te gaan ; duizendmaal  i42 GESCHIEDENIS maal, gevoelde hy een ontwerp verdwynen, dat een wanhoopende liefde hem ingaf,- en eindigde met by de Graaf te willen gaan , om te zien of hy niet bedroogen was; hy ging zelv zo ver dat hy zich vleide gedwaald te hebben; hy verweet zich een oordeel geveld te hebben, dat hy begreep al te verhaast te zyn ; en ging met zyne Zuster naar de plaats, die eene perfoon welke hem zo dierbaar was bewoonden. By de Graaf komende, en hem gegroet, en de plichtpleegingen , in diergelyke gelegenheden gebruikelyk,als ook aan Celide afgelegd te hebben, groete by vervolgens de Ridder d e Seminille, welke hy nog niet voor zyn' medeminnaar kende; vervolgens deed hy eene buiging voor den Marquis,met eene gedwongen zwier, welke ze hem op dezelve wyze beantwoorde; hetgeen Mejufvrouw de Bricour bemerkende, deed zy haar groet aan Myn Heer de Blemigni, flechts voor zo veel de wellevenhcid van haar afeischte , om de Marquis van het vermoede dat hy had af te brengen; maar de Blimingni liet niet na gewaar te worden, dat de Seminille zo veel als den Marquis zyn' haat verdiende; want hy merkte wel-  van CELÏDË. 143 welhaast dat hy Celidë insgdyks beminde. De Ridder wierd van zyn' kant de gevoelens van deBlf.migni voor Mejufvrouw de Buicour gewaar, en de Marquis, zich in het eerfte denkbeeld waar in hy geweest was, bevestigende, namentlyk dat de bekoorlykheden van Celide, de Blemigni geboeid hadden, wierd gewaar dat dezelve geene minder macht op het hart van den Ridder hadden; in 't kort de Bliville, de Blemigni en de Seminille, bleeven overtuigd,(gelyk zulks waarlyk was,) dat zy Medeminnaars den een' van den anderen waren; en ieder was, van zyn' kant, ten hoogsten ongerüst,dat een' van twee gelukkiger was dan hy. Maar de Blemigni, en de Seminille zagen wel, dat de Marquis het hart bezat van haar die hen het hunne ontroofd had. Boven de droefheid welk dit denkbeeld hen inboezemde , voegden zich een ander onderwerp by dztvaxiden Ridder,die een' wreede zelvftryd in zyne ziel veroorzaakte; want eindelyk, hy was een' Vriend van de Marquis ihy was het die de Bliville altoos zo allertederst bemind had; hy had hem de gevoelens diehy voor Celide had toevertrouwd; is  i44 GESCHIEDENIS —Is dit niet, zeide de Seminille , zyne Vriend* fchap en vertrouwen verraaden , als ik hem het hart van haar die hy aanbid, poog te ontrooven? — Het was op deze wyze dat hy redenkavelde , wanneer hy alleen naar de Eer hoorden, maar, als de liefde fprak, was de Eer ftom; en hy hield zich met niets anders bezig dan om de gelegenheid te vinden van aan Celidë de liefde welke hy voor haar had te openbaaren', zonder zich te herinneren dat de Marquis zyn' vriend was. Aangaande de.Graaf d e Bricour, welke reeds de gevoelens van de Marquis en Myn Heer deBlemigni voor zyne Dochter kende, waren het niet dan die hy in de Seminille ontdekte, waar door hy, daar zy hem bedroefde, verascht wierd , alleen Celide, wierd dezelve niet gewaar; doch , Mejufvrouw de Blemigni, die tot dien tyd geen acht op de liefde van haar' Broeder geflagen had,ontdekte dezelve eindelyk ; zy wist ook dat de Bliville en de Seminille, door dezelve perfoon getroffen waren als haar' broeder; maar zy poogde aan zich zelve de gevoelens van dezen laatfte, die op haar hart een' onaangenaams in-  Van GELID È. 145 indruk maakten, te ontveinzen; de reden hier van zal men in het vervolg dezer gefehiedenis ontdekken. Dusdanig waren de onderfcheidene gevoelens, die dit gezelfchap bezig hielden, en welke in den omgang van deze zes perfoonen ,eene foort van gedwongenheid en ongerustheid verfpreiden, welke 'er al de bevalligheid uit verban» den. Myn Heer de Blemigni, het gezicht zyner Medeminnaars niet langer kunnende verdraagen, in de wreede zekerheid zynde, van door Mejufvrouw de Bricour niet bemind te zyn , verliet het Kasteel, en keerde tot zynent te rug , zodanig overmand van droefheid, dat hy zyne Zuster vertrouwde maakte, van de hartstocht welke hy voor Celide had; verders zeiden hy: dat hy haare toeftemming verzocht, en het antwoord dat zy hem gegeven had; en befloot eindelyk met te zeggen,dat, om zyn ongeluk te voltooijen* hy twee Medeminnaars had, en eene welke bemind wierd, dien hy haar aanwees, den Marquis de Bliville noemende , en na haar al de hevigheid van zyne wanhoop geopenbaard te hebben, vervolgde hy: .Het is van uy K myne  i45 GESCHIEDENIS myne waarde Zuster, dat ik verligting in myn ongeluk verwacht! • Van my! myn' Broeder? viel zy hem in: Ach! wat kan ik doen voor uw geluk ? vlei u niet vruchteloos. Neen, myne Zuster , neen; en indien gy uw* Broeder genoeg bemind, om dat geene uit te voeren, daar hy u om fmeeken zal, kan by nog hoopen. Ach! twyffelt gy daar aan? fpreek myn' Broeder; en indien het geen gy eischt in myn vermogen is, weest dan verzekerd dat uwe Zuster, met blydfchap alles in 't werk zal ftellen, wat eenigzints in ftaat is, om u gelukkig te maken. — Wel nu myne Zuster, dewyl gy my het geen ik begeer belooft te volbrengen ; zal ik het u zeggen. Mejufvrouw deBricour bemind u uitneemend ,• haar hart is gevoelig en edelmoedig ; de Vriendfchap zal 'er zekerlyk rechten op hebben ; fpreek haar dan, myne Zuster;en fchilder, met alle de welfpreekenheid die gy bezit, de liefde af, welke ik voor haar gevoel, en waar van zy niet onweetend is; zeg haar: dat ik niet kan leven, indien zy 'er altoos ongevoelig voor blyft; kortom , ftel by haar de allerbeweeglykfte gebeeden, in 't werk; maak dat myne tederheid, uitge. boe-  vas CELIDE. i47 boezemd door de ftem van eene Sterveling die zy bemind, en door wiezy bemind is, ja, welke de Zuster is van hem die haar aanbid , haar niet haatelyk zy. Ach! myn' Broeder, als Mejufvrouw de Bricour de Marquis de Bliville bemind; hoe zwak zullen dan de woorde van eene Vriendin, tegen die van eenen Minnaar zyn! — Ha! wreede ! waarom wilt gy my eene beguicheling zo dierbaar aan myn hart, en die my alleen nog aan het leven verbind, ontneemen ? — Maar myn' Broeder , waarom wilt gy u met eene valfche hoop vleien ? Moest gy in tegendeel, geen gebruik maken, van de kennis die gy van de genegenheid van Celide voor de Marquis hebt, om die , welke zy u ingeboezemd heeft, uit uw hart te bannen? want indien Mejufvrouw de Br i cour niet dan ongevoelig was, zoud gy kunnen denken, dat zy zulks niet altoos zal zyn; maar indien zy bemind, gelyk ik vast geloov; (want, ik zal u niet ontveinzen, dat ik in haare oogen de gevoelens, waar van gy haar verdenkt opgemerkt heb,) kuntgy niets meer hoopen; want, het is zeker, dat het u niet gelukken zal'v aan den Marquis het hart dat hy bezit te ontrooven; E 2 wees  i48 GESCHIEDENIS wees 'er van overtuigd, myn' broeder ,• ik ken Mejufvrouw d e Bri Co ür ;het geen zy heden bemind, bemind zy al haar leven; dus kunt gy verzekerd zyn, dat zy u altoos zal achten. Gy zegt dat zy Edelmoedig is; dit is eene hoedanigheid die haar niet onftandvastig zal doen worden ; maar u haare vriendfchap zal doen verkrygen; zy zal de fmarten beklaagen die gy voor haar lyd; en in de plaats van haar liefde, zult gy in haar hart, dezelve plaats die zy my vergund, en welke ik haar zal fmeeken u toe te ftaan, verwerven; zie daar myn'broeder het geen ik my verbinde aan de beminnelyke Celide te zeggen; maar niets meer. — Ach! myne Zuster, riep de droevige de Blemigni uit: welk eene zwakke vertroosting is de vriendfchap van haar die ik aanbid, voor een liefde gelyk de myne! Is dit dan het geene gy my beloofd hebt ? alles verlaat my! vervolgde hy wanhopend: alles fpand te zaamen en vereenigd zich, om my ongelukkig re maken! die geene, die my het allerwaardfte zyn, geeven my eenen doodelyken flag! wreede Zuster ! wreede Celide! gy begeert myn verderv! maar, ik zal my van de verachting van uwe Vrien-  van CELIDE. 149 Vriendin wreeken, voegden by 'er by, zich tot zyn Zuster keerende: alfchoon gy met haar tegen uwen Broeder zaamenipand; ja; ik zal my by de Graaf de Bricour vervoegen om de hand van zyne Dochter te verwerven; myn' rykdom, de achting en vriendfchap die hy voor my heeft, doen my denken dat hem myne vermaagfchapping aangenaam zal zyn. Zy zal my haaten, zegt gy; dan wat kan my zulks fcheelen; zy kan my niet meer haaten dan tegenwoordig! en haar bezittende, zal ik my hier in vertroosten. En aangaande haar' Minnaar, ik heb moeds genoeg, hoe groot den geene ook is die men hem toekend, om hem te beletten haar ooit weder, te zien; en ik ga terftond — ö myn'Broeder, riep Mejufvrouw! de Blemigni uit, hem weerhoudende, wanneer hy op het punt ftont om haar te ontvluchten: blyf! Wat hoor ik! ö hemel! kan ik myne ooren gelooven? Zyt gy het, myn' Broeder, zyt gy het die fpreekt! Ach! indien Mejufvrouw de Bricour u hoorden, wat zou zy zeggen? hoe! vormd gy het wreedaartig ontwerp, haar, tot haar ongel uk te huwen ? gy wilt het leven aan hem die haar zo dierbaar is beneemen? is dit rechtK 3 vaar-  150 GESCHIEDENIS dig enede'moedigzyn? Ach! gy zyt onrechtvaardig, wyl gy u wegens de ongevoeligheid die Mejufvrouw de Bricour vooru heeft,beklaagd Zy heeft de Marquis de Bliville vóór u gefcend ;hy heeft het leven van haaren Vader bewaard; en het fchynt dat hy, het leven van den Vader behoedende, zyn hart op het zien der Dochter verlooren heeft. De tedre Celide', zou hem,het is waar, uit genegenheid kunnen beminnen ,* maar, op een hart gelyk het haare, kan de erkentenis meer vermoogen gehad hebben; en gy wilt dan , uit oorzaak dat haare bekoorlykheden, uwe tot heden toe onwrikbaare om-crfchilligheid, overwonnen hebben, dat zy ophouden zal den Marquis te beminnen, en'niet meer zal gedenken aan het geene zy hem verfchuldigd is; in een woord, gy wilt,dat zy door eene verfoeielyke trouwloosheid de Bltville verraaden zal, en voor u dezelve gevoelens hebben, als voor hem ; zie daar myn' Broeder , het geen gy, door het ver* krygeirder genegenheid van Mejufvrouw de Bricour', begeerd. Gy begeerd, zeg ik: dat zy ontftantvastig, trouwloos, ondankbaar, en bygeyolg verachtlyk word, Ach! myn' Broeder,  van CELIDE. 151 der, zou zulk een hart waardig zyn zich met het uwe te vereenigen! ook zeg ik u, dat gy niet edelmoedig zyt, door haar geluk te willen verbreeken,en van een' Man,dien gy weet dat van haar bemind word, te berooven; neen, myn' Broeder, neen; gy zyt het niet; een' waarlyk edelmoedig Minnaar,wil niet,alfchoon hy niet kan hoopen het hart van het voorwerp dat hy bemind ,te bezitten,om dat hy zich ongelukkig bevind ,dat die geene welke hy bemind, het ook zy. Anderzints, (ik zeg het u oprecht,) is hy in 't geheel niet pryswaardig. Hoe! om dat gy bemind, begeerd gy dat men u ook zal beminnen ? ja, gy wilt als een' Dwingeland heerfchen over het hart van haar, die het uwe heeft onderworpen; dit onmoogelyk vindende,denkt gy het gezag van eenen Vader te gebruiken, om uwe hartstocht te voldoen? Haar' haat op den hals te haaien, is niets voor u; in tegendeel zoekt gy denzelve te vermeerderen, door uwe handen in een voor haar zo dierbaar bloed te verwen. Ach ! gy zult dan voor het Autaar durven komen, en haar eene Ilrafwaardige hand, nog rokende van het bloed van haaren Minnaar, aanbieden!... Myn' Broeder!Ach! welk K 4 een  ï52 GESCHIEDENIS een verfcbrikkelyk Schildery! neen ; ik kan niet gelooven dat gy 'er niet door geraakt zoud zyn; voor my, ik kanhier zonder fiddring niet aan denken!.. .. Maar, uw belang wil dat ik 'er nog eene byvoeg, even zo gewichtig en niet minder verfchrikkelyk , dan het eerfte. Wan ne er een' onverbreekelyke band u aan de bekoorlyke Celide vereenigd had; welke zoetigheden, myn' Broeder, zoud gy in eene vereeniging, die haar hart af keurd; die de gehoorzaamheid , en de vrees om aan haar' Vader te mishaagen, haar alleen heeft doen aanneemen, vinden? Het is waar, om dat Mejufvrouw de Bricour deugdzaam is, zal zy alle haare poogingen aanwenden om haar' haat te verbergen, en u alle de tederheid bewyzen , die haar' plicht van haar afeischt; maar, myn' Broeder,zult gy gelukkiger zyn, wanneer gy ziet, dat uwe Echtgenoote, u als de wreede bewerker van haare fmarten , die zy verplicht is voor u te verbergen, moet bafchouwen;en aan u een vergenoegd gelaat te vertoonen, terwyl het zelve in u afweezenheid door traanen befproeid zal zyn , en haar hart door droefheid verfcheurd worden. Ach! myn' Broeder, kan het uwe voldaan zyn, als M  van CELIDE. 153 het zich de ongelukken van eene zo beminnelyke Her velinge te wy ten heeft! neen, myn' Broeder ! denk zulks niet; geloof eerder eene Zuster die u waarlyk bemind,en alleen dus aanfpreekt, om u te beletten ongelukkig te worden; want, hoe deugdzaamer uwe vrouw is, hoe meer wroegingen gy zult gevoelen; gy kunt de tekenen van tederheid die zy u betoond , fchoon door haar hart afgekeurd, niet dan als de uitwerkzelen van haare deugd befchouwen. Gy zult zuchten over haar ongeluk dat door u bewerkt is Dan vergeefsch berouw! Het zal voltooid worden Gy zult uwe dagen in wanhoop doorbrengen; gy zult u voorleedene deugd en edelmoedigheid beklaagen; en deze bezittingen zo waard voor die geene die de eer beminnen , niet kunnende wederkrygen , zult gy ten affchrik aan u zelv verftrekken. Ach! myn' Broeder, ftel u niet aan zulke wreede fmarten bloot! het is nog tyd; zie de fchrikkelyke fteilte, die gy onder uwe treden delven wilt.... Herroep uwe deugd; dat zy over uwe hartstocht Zegepraale. Kortom, word wederom zpdanig als gy te vooren waart, en vergenoeg u met de achting en Vriendfchap van MejufK 5 yrouw  154 GESCHIEDENIS vrouw de Bricour, dewylzy u niets meer kan toeftaan; en zyt verzekerd , dat dezelve beide dierbaar genoeg zyn, om u, wegens de liefde die zy voor de Bliville beeft,te vertroosten. Ach! myne waarde Zuster, zeide d e Blemigni, baar orohelfen de: wat ben ik u niet verfchuldigd !gy verlicht my! gy opend myne oogen wegens de onrecbtmaatige en wreede daad die ik gereed was te onderneemen; echter, ontneemt gy my myne liefde niet;dezelve is altoos even fterk en teder, maar daar en tegen eerbiediger. Ach! ik ben verre af van het leven van de Bliville te willen aantasten . . . . Leef, gelukkige Mededinger! Leef! bezit in vreede het hart van haar die ik aanbid! Maar dat zv voor het min ft erken , dat indien gy niet in liefde , echüer in edelmoedigheid , door de ongelukkige de Blemigni overwonnen zyt. Ga, myne waarde Zuster , vervolgde hy: ga,en ftel by dè onvergelykkelyke Celide ,uwe gebeeden in 't werk om haare achting, haare liefde, en haar medelyde voor uwen ongelukkigen Broeder te verwerven. — Ja, myn' Broeder, zeide zy: ik beloof het u; ja, morgen, zal ik haar van uwe edelmoedige gevoelens  van CELIDE, 155 voelens onderrichting geven Maar myne Zuster, viel de Blemigni haar in: Mejufvrouw de Bricour heeft u niets gezegt van die, welke zy voor de Marquis heeft; ipreek tegen haar, bid ik u, als of gy 'er onweetende van zyt; onderhoud haar in de eerfle plaats wegens myne hartstocht; maal haar dezelve mét de uiterfre welfpreekenheid af,- ftel al uwe poogingen in 't werk, om 'er de begeerde vergelding voor te verwerven. Gebruik de allertederfte liefkoozingen; in 't kort, bedien u van al het vermogen der vriendfchap, om haar genegenheid voor de Bliville, en haar on* verfchilligheid voor my te overwinnen ; mooglyk bereikt gy ("verbreek, ik fmeek 'er u om , deze zachte beguicheling niet,) mooglyk, zeg ik, bereikt gy het doelwit om my gelukkig te maken. Ach! myn'Broeder, hoop zulks niet; neen; ik kan u den band niet laten die u oogen dekt, ik kan deze rampzalige believing niet voor u hebben, en ik zal niet vergenoegd zyn, dan na dat ik 'er u van ontheeven zal hebben. Geloof niet dat het hart van Celide ongeftadig genoeg is , om zo Iigtelyk nieuwe indrukfelen te ontvangen; en, waar op zou haar  156 GESCHIEDENIS haare verandering gegrond zyn ? op eenige woorden die ik haar zou gezegt hebben ? Dit geeft weinig achting, voor haar die gy bemind, te kennen, door haar tot zulk eene ligtvaardigheid bekwaam te gelooven Neen, myn' Broeder,ik zal my omtrent myne Vrienden op deze wys niet gedragen ,• ik zal, door haar het weinig deel dat zy my in haar vertrouwen geeft te verwyten, beginnen; ik zal haar te kennen geven dat ik haare geheimen ontdekt heb; vervolgens zal ik haar zeggen , dat het belang dat gy in die van eene gelyke natuur neemt, u dezelve eerder heeft doen gewaar worden, dan my; dat de droefheid waar door gy bevangen geweest zyt,haare tederheid voor de Bl i viLr le ziende, u daartoe gebragt heeft om my de bekendtenis van die, welke zy u ingeboezemd heeft te doen; ik zal haar eene oprechte, krachtige enbeweeglyke afbeelding van uwe wanhoop doen, en daarna zal ik haar zeggen, dat gy, alfchoon uw liefde altoos dezelve is, echter befloo • ten hebt haare rust niet te verftooren; enflecht tot eenige vergelding van eene hartstocht, die zo lang als uw leven zal duuren , en waar van gy haar alle hoop opofferd, fmeekt dat zy uwe  v a n C ë L I D ë. 157 Uwe Vriendin word ; en u , zonder nochtans te vergeeten dat gy geweest en noch in de grond van uwe ziel haar' Minnaar zyt, befchouwd gelyk de allereerbiedigfte , toegenegenfte en getrouwde Vriend, en die altoos gereed zal zyn om alles wat haar geluk, dat alleen het uwe zal uitmaken, kan vol- tooijen, te onderneemen. Ach ! myne Zuster, zo gy de liefde kenden , zoud gy my op deze wys niet toefpreeken ; dan het is gedaan ik verlaat my op u .... ga. uwe vriendin bezoeken , en weest verzekerd, dat ik al het geene naar zal komen dat gy in myn' naam belooft. - ■ Dit zeggende , vertrok de Blemigvt, en floot zich in zyn vertrek, alwaar hy aan de allerhardfte zelvftryd overgegeeven was,de hevigfte ontwerpen zyn' geest vervulde; en eindelyk, verwinnaar bleef. Den anderen morgen ging Mejufvrouw , de Blemigni naar de Graaf'de Bricour om Celide te fpreeken, die zy alleen in haar vertrek vond; zy was leunende in een venfter, 'twelk door zyn' ftand, een ruim veld aan het oog ontdekte. Het Jaargety vertoonde niets  ï58 GESCHIEDENIS niets aangenaams meer; men zag die bekoorlyke voorwerpen niet meer, waarmede Vertumne en Pomone, de vlaktens en heuvels vertieren. Flora ,de beminnelyke Flora, verfpreiden haar geurig en zacht Reukwerk niet meer; kortom,al het geen aan het oog behaagen, en de zinnen bekooren kan, was verdweenen,-het vreesfelyke gehuil van den onftuimigen B o r é a s, was aan den zachte Zephirus opgevolgt. Het aangenaam geruisch der Beken, wierd weerhouden door het Ys; eenen dikken nevel bedekte de ftraalen van P nee bus; de boomen: van hünne bladeren beroofd zvnde , waren met fneeuwvlokken bedekt, en de Winter fcheen thans zynen killen Rym ontrold te hebben. Ondertusfchen, vond Mejufvrouw, de Bricour bekoorlykheden in dit fomber en afzich* telyk Schildery, welks treurigheid met haar hart overeenftemde. De zwaarmoedige mymering waarin zyzich gedompelt vond, was zo diep , dat zy Mejufvrouw deBlemigni niet hoorden inkomen, die,na haar een oogenblik in dezen ftaat befchouwdte hebben ,haar ombelsden: Celidè verbaasd zynde, gaf een fchreeuw, maar eene Vrien-  van CELIDE. 159 Vriendin, die haar zo waardig was , herkend hebbende, vergold zy haare liefkoozingen met die tedere zwier die 'er zo veel waarde aangeeft. Het fchynt, zeide Mejufvrouw d e Blemigni: dat gy bezig zyt deze droevige voorwerpen te befchouwen. Helaas! antwoorden Celide zuchtende: men bemind te zien liet geen ons gelykt. > Gelykt! Gy verbaasd my!het is waar,tot heden toe, heb ik u altoos in zulk eene ernftigheid gezien , die na by de droefgeestigheid komt; maar ik geloofde, dat het alleenlyk een uitwerkzel, eigen aanuwenatuur,was;wantik bekenu,datik, my vleiende uwe vriendfchap te bezitten , gedacht heb , dat gy in den boezem van eene Vriendin , die u zo teder bemind, de finarten die u overlaaden zoud uitgeftort hebben; maar deze zucht en deze bekoorlyke oogen, waar in de droefheid te leczen is, doen my niet dan te klaar zien, dat ik niet dan een zeer zwak deel in uwe ziel bezit, nadien gy my de droefheid verbergt waar ingy gedompelt zyt —- Houd op, wreede Vriendin,en hoond my niet janger zo gevoelig, door aan de levendige tederheid welke ik voor u heb te twyffelen. — Maar,myne be-  i6o GÈSCHIÈDENlë beminnelyke Vriendin, op welk eene wyze wilt gy dat ik 'er van overtuigd zal zyn, daar gy omtrend my-,in het geen den band van Vriendfchap uitmaken moet, nalaatig zyt ? namentlyk het vertrouwen; ja, waarde Vriendin, ja ; zo lang gy hier omtrent in gebreeken bly ft zal ik de woorden, welke gy fpreekt om my van het tegendeel te overtuigen, niet danflegtsaan eene eenvoudige wellevenheid, waar in uw hart geen deel heeft, toeeigenen. — Maar, welke geheimen zyn het dan, dierbaare Vriendin .'die gy my befchuldigd voor u ontveinzen? — Ach! ik zal het u voor deze keer niet vergeven; hoe! gy wilt het nog ontveinzen,daar ik uw hart doorgrond heb En! wat hebt gy doorgrond? riep Celide driftig uit, terwyl zy bloosde: — Weest 'er niet moeielyk over, hernam Mejufvrouw de Blemigni, glimlachende: doe my eerder verflag van eene doorgrondig , die myne Vriendfchap voor u, my verfchaft heeft, en al wat u betreft, doed ontdekken. Ja beminnelyke Celide, ja, ik ben gewaar geworden dat gy door den Marquis de Bliville,en myn' Broeder bemind word;door mynen Broeder die .niet meer tot vergelding van de aller- eer-  van CELIDE. ï<5r ëerbiedigfte en tederfte hartstocht, dan de uiterfte onverfchilligheid vanu heeft kunnen verwerven; insgelyks heb ik ontdekt,dat de gelukkige de Bliville op uw hart gezegepraald heeft, en zyn geluk, dat van myn' ongelukkige Broe. der voor altoos verbreekt. — Ach! wat zegt gy my? Neen, myne waarde Vriendin, neen, ik ben niet gevoelig voor de Marquis de Bliville,- ik voed voor hem niet meer dan gevoelens van achting en erkentenis, welke ik aan een' Man, die myn' Vader uit een uitneemend gevaar, waar in hy zekerlyk omgekomen zoude zyn , verlost heeft, verfchuldigd ben; de Marquis de Bliville, gy kund 'er van verzekerd zyn,heeft voor my die gevoelens niet, welke gy vermoed. —— Hoe! myne waarde Vriendin, indien gy de oogen der Vriendfchap kunt bedriegen, zult gy die der liefde daarom kunnen misleiden! en gelooft gy dat het u ligt zal vallen, de Blemigni eene zaak, die uwe wezenstrekken en die van den Marquis, zonder ophouden aan zyne oogen ontdekken, te ontveinzen ? Laat dus af, tedre Vriendin, laat dus af my uwe genegenheid, voor de Marquis de Bliville, te verbergen; en om u hier toe te verplichten,zo weet,dat ik L niee  tife GESCHIEDENIS niet kom , om u te verzoeken voor myn' Broeder dezelve gevoelens, als voorden Marquis te hebben; nadien hy ze kend, zal zyne edelmoedigheid de zyne in zyn hart befluiten, en zyne oogen zullen 'er alleen de ftomme uitleggers van zyn ,• maar eer gy my iets meerder verklaard, moet uw' mond my het geen ik ontdekt heb bevestigen. — Om'sHemelsch wil! fpaar my eene bekendtenis, die ik u niet kan doen; en terwyl gy ontdekt hebt wal 'er in myne ziel omgaat, gebruik dan de wreedheid niet van teeifchen, dat ik het u zelv zal zeggen. — Celide bloosde by het uitfpreeken van deze woorden, het geen Mejufvrouw de Blemigni gewaar wierd. Waar van daan, zeide zy, haar omhelzende: waarvan daan komt deze ontroering? Spreekt gy niet tegen eene Vriendin , die, door de tederheid welke zy voor u voed, recht op al uw vertrouwen heeft? Gy wilt dan niet, myne waarde Celide, dat ik my vleien kan, dat gy 'er my mede vereerd hebt, en u moeijelyk geloof te zyn , om dat ik van uwe gevoelens onderricht ben? want de ontroering die zich op uw beminnelyk gelaat doed zien, overtuigd my niet dan te wel, dat gy in der  van CELIDE. 163 der daad moeijelyk zyt, van op myne aanhoudingen dat geene te hebben toegeftemd, 't welk ik u gedwongen heb my te zeggen. Ach! hoe dwaalde ik! wanneer ik geloofde in uw hart, die zelve plaats die gy in het myne bezit, te heb. ben; ja, myne waarde Vriendin, ja; ik ben 'er van overtuigd; (poog my dus niet te bedriegen,) men kan iemand die men mistrouwd niet beminnen. De bekoorlykheid der vriendfchap beftaat in het genoegen dat men geniet, wanneer men in den boezem van eenen vriend, welke ons dierbaar is, de fmarten die ons prangen, en de voorwerpen van blydfchap welke ons flreelen, uitftort; ontneem aan de vriendfchap het vertrouwen , en gy zult 'er alle de aangenaamheid, zo wel als den band, van vernietigen. Hoe! ik zie eene flervelinge die ik bemin, aan myne befcheidenheid twyffelen, my haare droefheid verbergen , en het geen haar vernoegen kan ontveinzen; dit alles zoude ik zien, zonder dat myn hart 'er door geraakt is? Ach ! Mejufvrouw, ik ondervraag het uwe ? Het is niet gebooren om op deze wyze omtrend eene Vriendin, die gy waarlyk bemind, te handelen. — Welke wreede ver wy tingen! hoe groot zyn La de  ÏS4 GESCHIEDENIS de fmarten Welke zy in het hart verwekken, dat gy zo onrechtvaardig hoond! wel nu! indien ik, om u van de tedre en oprechte vriendfchap, die ik voor u gevoel, te overtuigen, myne allergeheim fte gevoelens moet ontdekken, zult gy ze kennen, ja, gy zult mogelyk moeten toeftemmen, dat ik u niet koel bemin, wanneer ik u, het geene gy zult hooren, gezegt zal hebben. — Mejufvrouw de Blemigni bemerkende met welk eene drift Celide fprak, zag wel dat deze gevoelige ziel moeijelyk was, wegens de twyffel welke zy had doen blyken, en zy wierd het mede door zich met zulk eene vuurigheid uitgedrukt te hebben. — Vergeef my, myne waaide Vriendin, zeide zy , haar omhelzende : vergeef my de argwaan die ik gehad hebt; en eigen dezelve niet dan aan de kennis die ik van myne weinige verdiende heb, en aan de uitgebreidheid van de uwe toe, en dan zult gy u niet verwonderen, dat ik heb konnen twyffelen,of gy my waardig oordeelde gevoelens voor my te hebben, die al myn geluk uitmaken ; ja, verwaardig my eindelyk vergiffenis te fchenken, voor het geen ik u in de yver van eene verloorene en vreesachtige vriendfchap gezegt heb; zeg , voegde zy 'er  van CELIDE. 165 'erby, haar nogmaals omhelzende: zeg, myne waarde CELiDE,datgy my vergiffenis fchenkt. Ik! Ach! wat moet ik u vergeven ? te- dre Vriendin, moet ik u in tegendeel niet dank. baar zyn, voor het geene gy my gezegt hebt; daar het die aan myn harte zo dierbaare vriendfchap is, welke u daartoe gebragt heeft; en indien gy niet volkomen van die, welke ik voor u heb, overtuigd waard, moet ik my zei v befchuldigen, van 'er u zekerlyk al de kracht niet van te hebben doen kennen; maar, voegde zy 'er by: indien gy, het geen ik u te zeggen heb, hooren wilt, moeten wy geen tyd verliezen ; want om u, eer wy van elkander fcheiden, het verhaal dat gy my verzocht heb te doen , kan ik niet dan te dra beginnen. ■ Me Jufvrouw de BLEMiGNi,naaanCEl 1 n e betuigd te hebben, dat zy zeer gevoelig aan haar vertrouwen was,verzekerde haar,dat zy, door al het geene haar betrof te hooren, bekoord zoude zyn ; terzelver tyd verhaalde Celtde haar al het geene't welk men reeds hooger gezien heeft, dat is te zeggen, het begin der genegenheid die zy voor deBliville gehad had, haar' zelvftryd, om 'er de zaade van L 3 Uit  i66 GESCHIEDENIS uit te roeien, derzei ver weinige vrucht; zy zeide ook, dat haar'Vader altoos geweest, en nog, de ge • tuige van deze ongelukkige liefde was; dat; alhoewel de Marquis vóórhaar de allertederfte gevoelens had, zy zich echter niet konde vleien ooit aan hem vereenigd te zullen worden, om dat het geluk van zyn' Vader, dat van de Graaf dfBricour zeer verre over trof; zy zeide haar insgelyks, dat de Marquis onweetend was van de genegenheid die zy voor hem had,en 'er altoos'onweetende van zoude blyven , ten minften indien den Hertoch, daar niet aan te twyffelen was, die van zyn' zoon afkeurde. Maar zy verzweeg haar de argwaan, die den Marquis haar, wegens myn Heer de Blemigni, voor wien zy zeide veel achting te hebben, had doen blyken. En geloof, vervolgde zy, haar verhaal eindigende: geloof, waarde Vriendin! dat,indien de gevoelens van hem, die het leven van mynen Vader bewaard heeft, tot myn ongeluk geen indruk, die de allergrootfte bitterheid over myne dagen Verfpreid , in myne Ziel gemaakt hadden dat ik niet onrechtvaardig omtrent uwen Edelmoedige Broeder zoude geweest zyn. — Indien 'er niet meer nodig is, antwoorde Me- juf-  van CELIDE. 167 jufvrouw de Blemigni: dan u zo veel ,om met te zeggen meerder, te beminnen, als den Marquis, zoude myn' Broeder kunnen hoopen niet altoos ongelukkig te zullen zyn; want, myne waarde Vriendin ! het is zeker dat men u niet meerder kan beminnen dan hy; ja, bekoorlyke Celide; hy bemind u met eene tederheid, die ik te vergecfsch zoude onderneemen u af te beelden; en de proef die hy u van zyne liefde, gelyk gy hooren zult, wil geven, is voldoende genoeg om uwen zo uitneemende edelmoedige Geest te verzachten. In de zekerheid , waar in de Blimigni is, dat de Marquis de eergel ad heeft u te behaagen, en na het antwoord dat gy hem, op den dag, wanneer hy u de plaats dien gy in zyn hart bekleed deed kennen , gegeven hebt, heeft hy de hoop verboren om de uwe, ter gunfte van hem, te zullen doen veranderen, en by gevolg, heeft hy gedacht, dat de blyken die hy u van zyne hartstocht zoude geven, u haatelyk zouden zyn en uwe rust verftooren; hy heeft, uwe onverfchilligheid omtrent hem ziende, zich niet by óen Graaf de Bricour willen vervoegen , om eene hand, die hem niet kan volL 4 doen,  itf8 GESCHIEDENIS doen, wanneer dezelve niet door het voorwerp van zyne liefde toegedaan is, te verwerven; hy heeft zich ook voorgefteld, hoe veel eene zodanige vereeniging uw leven zoude vergiftigen ; en niet gelukkig kunnende zyn, wanneer gy zulks niet zyt, heeft hy beflooten zyn geluk aan het uwe op te offeren.. . - overweeg, o gy welkers ziel zo teder is! overweeg, welke folteringen de ongelukkige de Blemigni, heeft moeten verdraagen , eer hyde eenige hoop, die hem het leven doed beminnen, heeft kunnen verzaaken! in 't kort, hy bid u aan, en hy zal zich zeiven zo veel geweld aandoen, om u zulks nimmer te zeggen ,byaldien zyne oogen, die, alfchoon hy zulks niet wilde, u ieder oogenblik daar van kunnen onderrichten, zulks niet doen; en by fmeekt u alleenlyk, nadien hy in uw hart • geen het minfte deel kan hebben, van 't geen gy in het zyne hebt, hem, als eene vergelding wegens de fmarten die uwe Deugden , uw' geest, en uwe bekoorlykheden hem veroorzaaken, toe te ftaan; nadien by u aanbid', en weet dat de Bliville u dierbaar is; fmeekt hy u alleenlyk zegik:hemuwe achting, uw medelyden en uwe Vriendfchap te vergunnen, welke gy  van CELIDE. 169 gy hem , indien gy billyk wilt handelen, en het waar is dat uwe Vriendin eenig vermogen op u heeft, niet zult weigeren. — Aangaande myne achting ,hernam Celide : Zy is geheel voor myn Heer de Blemigni ;*en wat myne vriendfchap betreft, ik kan dezelve aan den Broeder van myne tedere Vriendin, die ze door haar zelv zo waardig is, niet weigeren; ja, ik zoude voor zyne overwinning de allergrootfte erkentenis hebben, indien de rede my niet deed begrypen, dat dezelve hem niet veel zal gekost hebben. . Ach! myne waarde Vriendin! riep Mejufvrouw de Blemigni uit: doed in deze gelegenheid uwe bewonderingswaardige tederheid zwygen, en ontneem aan myn' Broeder de zoetheid niet van te denken dat gy hem beklaagd. Welnu! ik fta toe, dat gy hem in myn' naam al dat geene zult zeggen, wat gy voegzaam oordeeld om hem te vertroosten, indien het waar is dat hy nodig heeft vertroost te worden. Ach! twyffel 'er niet aan! ja weest verzekerd, dat zyne liefde altoos dezelve zal zyn ; vaar wel myne waarde Vriendin! voegde zy 'er by, haar omhelzende: ik zal my haasten om aan myn' Broeder te berichten, dat L s gy  i7o GESCHIEDENIS gy hem al wat in uw vermogen is toeftaat. — Ga heen, zeide Celide tegen haar: en befchuldïgmy niet van onrechtvaardigheid, om dat ik my niet gevoeliger voor de liefde van uwen Broeder toon, daar ik het voor een' Man ben, aan wien dë rede my altoos het bezit van "myn hart zal verbieden. — Mejufvrouw de Blemigni , na haar met veel tederheid geantwoord te hebben, verliet Celide, haar in eene nog treuriger gefteldheid van geest agterlatënde,dan waar in zy haar gevonden had. Zy bleef nog eenige tyd alleen, maar begaf zich eindelyk naar de Zaal, waar in zy haar' Vader, de Bliville en de Seminille vond. Op haare verfchyning deed zich op het gelaat van den een' en den anderen, die zachte ontroering van vermaak , welke het zien van een bemind voorwerp altoos verwekt, gewaar worden; ondertusfchen had de Ridder zeer veel ongerustheid; de Bliville fcheen hem toe een' zeer gevaarlyk medeminnaar te zyn, nadien hy inde oogen van Celide ontdekt had, dat zy al te voordeelige gevoelens voor den Marquis koesterde, dan dat Hy ooit kon hoopen haar hart te raken. Maar,   I72 GESCHIEDENIS bed te begeven, en deed eene zyner bediendens vertrekken, om Geneesmeesters te haaien. — Gedurende de tyd dat men hen verwachten, was Celide in de allerlevendigfte ongerustheid ; en in wederwil van haare poogingen om haare droefheid in haare ziel de befluiten, Haagde zy hier echter zo kwalyk in, dat haar gelaat het geweld dat zy zich aandeed te kennen gaf. Maar boven al bemerkte de Ridder zulks eerder dan de Graaf, die niet bezig was dan wegens de ftaat van den Marquis dien hy met zeer veel tederheid beminde, alfchoon hy zyne gevoelens voor Celide niet goedkeurde. Het weinig belang van den Ridder omtrent den Marquis, ontftond daar niet uit, om dat hy hem niet bemind had,of nog beminde, maar, zyn liefde was zo fterk, dat dezelve hem alle andere betrekkingen deed vergeeten. Want, wanneer hy Celide befchouwde, en zag, hoedanig zy wegens den Staat van den Marquis getroffen was, benyde hy dien aan hem, en kon zich niet wederhouden zulks aan Celide te betuigen , die, hem , na een half kwartier by de Bliville geweest te zyn, ziende weder- keeren, vroeg. Wel nu! Myn Heer, hoe  van CÉLÏÖE. 173 hoe vaart den Marquis ? —- Deze woorden uitfpreekende , verbleekte zy en befchouwde hem met oogen, waar in men de ongerustheid en vrees op het allerlevendigfte afgebeeld zag. Hy is niet wel, antwoorde de Ridder; maar hoe groot is zyn geluk ! nadien hy de ontroering en droefheid heeft kunnen veroorzaaken, welke zich op uw bekoorlykgelaat doen zien! Ach! Mejufvrouw, vervolgde hy, vervoerd door zyne hartstocht: waarom kan ik niet, ten koste van myn leven , een evengelyk geluk koopen! terwyl ik denken zoude het zelve daar mede niet te duur betaald te hebben! en gedoog dat ik u zeg, dat de gevoelens die ik voor u heb, my 'er zo waardig toe zoude maken als den Marquis, indien ik alle zyne verdienften had;' ja> gy zoud nimmer tederder, eerbiediger en getrouwer Minnaar kunnen hebben, dan de ongelukkige de Seminille! — wat zegt gy, Myn Heer! riep Celide uit! Maar, hernam zy: ik wil veeleer gelooven dat ik my bedroogen heb, dan op een gefprek te antwoorden, dat, indien het wezendlyk is, my ten hoogfte beledigd. De wyze op wel¬ ke Celide deze woorden uitfprak, troffen den  i74 GESCHIEDENIS den Ridder gevoelig; hy bleev eenige tyd zonder zynen mond te durven openen; zyne oogen alleen fcheenen het medelyden van Mejufvrouw de Bricour af te fmeeken, die, meer bezig wegens den Staat van de Bliville, dan wegens de nieuwe gevoelens waar van de Ridder haar de bekendtenis deed, de oogen op den grond gevestigd hield,en treuriglyk op den Marquis peinsde, zonder op de tegenwoordigheid van de Seminille acht te flaan, die, zich niet langer kunnende wederhouden, (nadien zyn hart hem niet dan te klaar zeide dat Celideop zyn' Medeminnaar dacht,) en zonder door droefheid verflonden te worden, niet kunnende verdragen, dat het beeld van den Marquis, Mejufvrouw de Bricour bezig hield , zich aan haare voeten wierp, en het woord neemende, zeide: Ik bid u, Mejufvrouw, verwaardig u medelyden te hebben met de fmarten die gy my doed ondervinden, en overlaad met uwe gramfchap geen' ongelukkige die u aanbid; overweeg, ö! al te aanbiddelyk voorwerp! dat men, uit hoofde van die aantrekkelykheden waar mede gy verfierd zyt, zich niet kan wederhouden u te beminnen,  van CELIDE. 175 hen, wanneer men oogen en eene ziel heeft! Hemel! voegde hy'er met veel hevigheid by: welk een' fterveling kan ongevoelig genoeg zyn, om deze aanbiddelyke bekoorlykheden, deze betooverende bevalligheden, die de Deugd verfieren, te aanfchouwen,zonder de liefde te kennen! ■ De Ridder gerucht hoorende, brak hier af, en ftond fchielyk op. Een bediende kwam ter zeiver tyd in de Zaal, ora aan te zeggen, dat de Geneesmeesters gekomen waren. C e l i d e gaf bevel dat men dezel ven in het vertrek van den Marquis zoude geleiden , waar naar toe den Ridder zich, om zo te fpreeken, gedwongen vond hen te verzeilen , en Celide te verlaten; het geen hy met ongenoegen deed ; haar aangaande, zy was 'er zeer voldaan over, nadien zy hem met het uiterfte ongeduld aangehoord had; maar wanneer hy van haar verwyderd was, dacht zy niet dan op den Marquis, wiens onverwachte onpasfelykheid, haar veel ongerustheid veroorzaakte; zy was in deze wreede onzekerheid, wanneer de Geneesmeesters dezelve kwamen eindigen, -verzekerende dat de onpasfelykheid van den Marquis, geene moeijelyke gevolgen zoude hebben;  i76 GESCHIEDENIS ben; ook zeide zy: dat zyne ziekte voorzeker urt de ontroering van zynen geest, en eene heimelyke zwaarmoedigheid moest voorkomen. Nauwelyks hadden zy deze woorden uitgefprooken, wanneer Celide te gelyker tyd verbleekte en bloosde ;zy gevoelde zieh van droefheid doordrongen , en dezelve niet kunnen verbergen, ontrok zy zich aan befchouwers die haar zo overlastig waren, en ging in haar vertrek om 'er eenen vryen loop aan te geven. Ach! riep zy uit, eenen vloed van traanen ftortende: wreed en onmenfchelyk Noodlot! hoe ongelukkig maakt gymyn leven! welke onophoudelyke ftraffen ! altoos nieuwe voorwerpen van droefheid ! Ach! Marquis! vervolgde zy zuchtende: waarde Marquis! kan het zyn, dat ik het ben die uwe gezondheid krenken, en uw leven vergiftigen moet? Ach! kan ik 'er aan twyffelen! En welke andere reden zou hy 'er toe hebben, zonder de liefde welke ik hem ingeboezemd heb ? ja ; het is aan my dat ik den ftaat waar in hy gebragt is moet wyten. ... hy gelooft dat ik hem haat, en zyn teder hart kan dit denkbeeld niet verdraagen. Ach! waarom kan hy het geen, in het myne om-  van celide. 177 omgaat niet kennen! waarom kan hy de fmarten niet zien waar door het verfcheurd word ! Waarom kan hy niet begrypen dat het alleen de Eer, de Deugd en de gevoegelykheid zyn, die my ongevoelig aan zyne hartstocht doen fchynen! en dat het niet dan aan myn' plicht is, dat hy deonverfchilligheid,dieik hem betuig te hebben, moet toeeigenen .... Maar , wat zeg ik ? ... hoe! ik vorm wenfchen , op dat hy onderricht mag zyn van het geen ik hem eeuwig moest verbergen! welk eene zwakheid! Gerechte hemel !ik roep u aan! herftel de rede in myne ziel; maak, ik fmeek 'er u om, dat ik kan denken gedwaald te hebben , wanneer ik geloofde bemind te zyn door hem, dien ik in wederwil van my zelve nog bemin! .... —— Dusdanig reden ka velde Celide; haare ademhaling wierd geftremd door zuchten; en haare oogen wierden door traanen befproeid; wanneer de deur van haar Vertrek driftig geopend wierd, en zy haar' Vader Zag verfchynen, die haar in de droef heid, waar in zy gedompeld was, veraschte. Wat zie ik! riep hy uit, een' trede agteruit doende:... Voor wien, myne Dochter, voor M wien  i?8 GESCHIEDENIS wien vloeien deze traanen? Is het voor den Marquis ? Celide verlegen zynde, floeg de oogen neder, en verdubbelde haare traanen. — Ik .zie bet niet dan te klaar, vervolgde hy: het is zyne onpasfelykheid, en de oorzaak waar aan men dezelve toeeigend, die u kweld. Gy, denkt alleen oorzaak van zyne droefheid te zyn; en dat geene, 't welk u ten hoogden alleen een enkel vermoede moest wezen, fchynt u toe eene wezendlyke zaak te zyn.-— Alfchoon de Graaf deze woorden met zeer veele tederheid uicfprak , deed zich op zyn gelaat echter eene zo groote geftrengheid zien , dat Celide verfehrikt en verbaasd zynde, zich bevende aan zyne voeten wierp, welke zy met haare traanen befproeide. De Graaf, die voor haar de grootfte teder» heid had, wierd bewoogen door haar in dezen ftaat te zien; hy hiev haar op ; en na haar omhelsd te hebben , zeide hy: Schep moed, en laat myne tegenwoordigheid u niet doen vreezen; zie in my,myne waarde Celide! niet dan eenen tedren Vriend , en een' toegevend' Vader, welke u veel meer . beklaagd , dan misprysd; geene andere begeerte heeft dan die van  van CELIDE. 179 Van u gelukkig te maken; en even zo veel bedroefd is, door uw liefde voor de Bliville, welke hy voorziet dat altoos ten hinderpaal aan uw geluk zal verftrekken, te moeten zien ; ja, myne Dochter, ja; ieder keer als ik bedenk , dat ik in Myn Heer d e B l e m i ó n i een' Man zou kunnen vinden, die de edelmoedigheid zoude hebben om zyn geluk aan het uwe te vereenigen; in deze oogenblikken, kan ik, zonder de allerlevendigfte droefheid te. gevoelen, uw liefde voor de Bliville niet aanzien, daar ik dezelve alleen, als den eenige hinderpaal die zich tegen uw geluk aankant, 't welk gy voor altoos zoud gevestigd hebben, door dat van dé Blemigni te verzekeren, kan befchouwen. Ach! myn' Vader, wat zegt gy! hernam Celide: Ik zou my niet gélukkig kunnen achten, indien uwe wenfche vervuld waren. Maar, voegde zy 'erby: ik ben van dezen kant gerust. Myri Heer d e Blemigni,zal my niet meer van eené hartstocht fpreeken die myne fmarten vermeerderd» Wat wilt gy zeggen , myne Dochter ? wat is 'er voorgevallen, 't welk u deze verzekering heeft kunnen geven V verklaar u. M 2 C e-  i8o GESCHIEDENIS Celide in dit oogenblik wel ziende dat zy te veel gezegt had, en zich genoodzaakt vindende , dat geene te vervolgen, het welk zy begonnen had, wilde zich aan de voeten van den Graaf nederwerpen, maar hy wederhield, en moedigde haar door de allertederfte woorden, welke gcfchikt waren om haar vertrouwen op te wekken, aan, om hem van het geene hem onbekend was te onderrichten; en inderdaad, Celide deed hem een nauwkeurig verhaal, van het geene tusfchen haar en Mejufvrouw de Blemigni was voorgevallen. —■ Wat hebt gy gedaan, myne Dochter! riep de Graaf uit: wat hebt gy gedaan ? welk eene ftreelende hoop hebt gy in myne ziel uitgebluscht! Ik vleide my zomtyds noch, door te denken, dat wanneer gy de Bliville niet meer zaagt,de verdienden en de ftandvastigheid van de B l emigni u zoude beweegen. Ach! Celide! Celide! my deze hoop ontneemende , verbreizeld gy dat geene 't welk myn eenigfte vertroosting uitmaakte! Hoe! myn' Vader! gy zoud dan willen gehad hebben, dat ik aan Mejufvrouw de Blemigni zoude hebben gezegt, dat haar' Broeder zich bedroog, my ge-  van CELIDE. 1S1 geloovende ongevoelig omtrent hem te zyn ? Neen, myne Dochter! neen! het was niet nodig haar een dusdanig gefprek te houden; ik weet dat de zedigheid zulks afkeurd, maar zy eischt echter ook, dat gy aan haar uwe gevoelens voor de Bliville moet verbergen; gy had haar moeten zeggen, dat haar' Broeder dwaalde indien hy vermoede dat gy eenige tederheid voor den Marquis had; in 't kort gy moest, wanneer zy u wegens de Blemigni fprak, haar beantwoord hebben op eene wyze die haar in de onzekerheid liet, of gy door de hartstocht van haar' Broeder geraakt zyt; en haar te kennen hebben gegeven , dat gy u in alles door myn' wil laat beftuuren ziedaar, Celide, hetgeen gy moest gedaan hebben ,enik verwacht had van eene Dochter,die vyftien jaaren onder de oogen van de allerdeugdzaamfte der Moederen geleefd heeft, en welkers lesfen nimmer uit uw hart moesten gewischt geworden zyn. Gedurende dat de Graaf aldus fprak, wierden de oogen van C e l i d e op nieuw vervuld door traanen; zy hield dezelve nedergeflagen, zonder ze tot den Graaf te durven oplreffen; M 3 wan-  ï82 GESCHIEDENIS wanneer zy, de verwy tingen, waarmede hy haas overlaade, niet langer kunnende verdraagen, zich aan zyne voeten wierp, Cerwyl zy het volgende zeide: Ach! myn' Vader! myn' Vader! vergeef een' misflag aan uwe Dochter, welke zy aan haar zelve, meer dan gy kunt doen, verwyt; ja,myn'Vader! ja; vervolgde zy, zuchtende: hoe groot ook de onverfchilligheidis die ik voor myn Heer de Bli migni heb, zoude ik echter ,indien ik geweeten had , dat aan myne vereeniging met hem, uw vergenoegen verhonden was , myne oprechtheid, fpreekende tegen myne Vriendin, verzweegen hebben; en ik zoude my veeleer geweld aan gedaan hebben, dan u te mishaagen; maar myn' Vader! om u te bewyzen dat ik waarlyk al het geene wensch, dat gefchikt kan zyn om aan uwe ziel die voldoening weder te geven waar van ik u beroofd heb, beloof ik u, indien gy my zulks volftrekt beyeeld , in het toekomende, Myn Heer de Blemigni op eene wyze te zullen ontfangen , welke hem aanleiding geven zal te denken, dat ik van gevoelens -^eranierd ben; en myn gedrag omtrent den Marquis, gedurende de tyd da,t hy hier zal zyn, zal  van CELIDE. 183 zal urs Blemigni overtuigen, dat hy in hem geen'Medeminnaar te vreezen heeft; van een' andre kant zullen myne woorden zyne Zuster verzekeren , van het geene myne handeJwys haar zal doen blyken ; en indien het waar is dat hy my bemind, zal de hoop ligtelyk in zyn hart herbooren worden; hy zal het waagen om my van zyne tederheid te onderhouden; ik zal hem als dan te kennen geven, dat gy den beHuurder zyt waar aan ik alle myne begeertens onderwerp. ... hy zal zich by u vervoegen; hy zal u uwe Dochter afvraagen, gy zult haar aan hem toeflaan en ik, ik zal de offerand vervullen welke gy zult beloofd hebben gelukkig genoeg! indien ik, het flachtoffer daar van zynde , en my aldus gedragende , u van myne eerbiedige genegenheid mag overtuigen, die niet grooter kan zyn, nadien zy, indien gy het begeerd, my tot de wreedfte opoffering, die men van my kan eifcben, bekwaam maakt! - Myne Dochter! Ach! myne waarde Dochter! zeide de Graaf, haar opheffende, en met tederheid omhelzende: de gehoorzaamheid welke gy my beloofd, kan my niet voldoen; en ik neem het geen gy my voorfleld niet aan. Neen, M 4 Ce.  ï84 GESCHIEDENIS Celïde, neen ,• ik wilgeen band vormen, die, ik zie zulks niet dan te klaar, het ongeluk van uw leven zou Je uitmaken. Ken myn hart beeter; en weet, dat ik, dit huwelyk wenfcbende, nimmer eenig ander oogmerk gehad heb, dan uw eeluk te bevorderen. Geloof myne waarde Cej it>e ! geloof, dat ik nimmermeer uwe neigingen zal wederftreeven; en indien ik die, welke sy voor de Bliville hebt,niet goed keur, bet is door het denkbeeld waar in ik ben, dat zyn' Vader de zyne voor u zal afkeuren; en by gevolg, myne waarde Dochter!hoe meer gy hem bemind , hoe ongelukkiger gy zult zyn ,• oordeel dus, of een' Vader die ü bemind , indien het moogelyk is, niet moet trachten de rampzalige hartstocht die uwe ziel beheerscht, en uwe rust geheel verwoest, te vernietigen. Ik wenschte, myne Dochter, dat de middelmaatigheid van geluk, aan de zyde van den Marquis was , als dan zoud gy verzekerd kunnen weezen gelukkig te zyn; want, zyne verdiensten kennende, gelyk ik ze ken, en die, (ik kan zulks niet loochenen,) zeer groot zyn, zoude de Rykdommen die hem ontbreeken, (vergankelyke rykdommen , die het yoor-  van CELIDE. 185 voorwerp van myne verachting zyn!) my geen enkel oogenblik in overweeging houden, om u aan een' man te vereenigen, in wien ik hoedanigheden, die myne uiterfte achting en vriendfchap wel waardig zyn, gevonden heb. Maar, helaas! de geheele waareld denkt niet op deze wyze; en ik ben verzekerd, dat den Hertorh de Bliville, in myne vermaag. fchapping dat geene niet vindende, wat zyne hoogmoed kan voldoen, zich 'er altoos tegen zal ftellen; in 't kort, Cel/de, gy moet de hoop uit uw hart verbannen, indien de liefde plaats voor de rede daar in gelaten heeft. Het is waar, de Bliville, en ik moet het toeftemmen, bemind u veel. Maar , alfchoon de gevoelens welke gy hem ingeboezemd hebt, duurzaam zouden zyn, hebt gygeen recht om meer te hoopen; ja, myne Dochter, ik zeg het u, weest 'er van overtuigd, en houd op u meerder te vleien; de Hertoch de Bliville zal nimmer in uwe vereeniging met zyn' Zoon toeftemmen. Denk niet Celide dat het een' Vader is die tegen u fpreekt, maar, befchouw my als eenen vriend, die het allerlevendigst belang in u fteld, en u beletten wil ongelukkig M s te  185 GESCHIEDENIS te zyn; hoord,vervolgde dezen tedren Vader : hoor naar de Rede die door mynen mond tot u fpreekt , en wacht u uwe genegenheid aan den Marquis te doen kennen. Vrees, indien gy hem dezelve doed blyken , zyne achting te verliezen; en indien deze achting u dierbaar is, vrees dan zyne hartstocht te vermeerderen ; overweeg aan welke vervolgingen hy zal blood gefield zyn, indien hy in de tederheid welke hy voor u heeft volhard; zie uwen Minnaar hardnekkig in deze ongelukkige hartstocht worden; zie, zyne folteringen, en van welk eene aaneenfchakeling van fmarten, deze rampzalige tederheid oorzaak zal zyn. De haat, degramfchap, de verontwaardiging, en moogelyk nog meer! zie daar, myne Dochter, zie daar, het geen den Marquis van zyne ouderen te verwachten heeft, indien hy altoos naar de ftera der liefde hoord. Hoe groot zal uwe droefheid zyn, 6 myne waarde Dochter, in zyn hart een gevoelen aangekweekt te hebben, 't welk zyn leven ongelukkig maakt! Ach! Celide! indien gy hem waarlyk bemind ; poog dan in zyne ziel een liefde uit te dooven, welke hem niet dan rampzalig kan maken; ontveinz hem de uwe; ver-  van CELIDE. 4 i$? verberg hem dezelve door de allergrootfte oqverfchilljgheid te doen blyken; offer de liefde aan den Minnaar op; gy bemind hem, Cel%. re! gy bemind hem; dus zal deze pooging niet moeielyk vooru zyn; en de voldoening, van edelmoedig genoeg geweest te zyn, om uwe genegenheid aan het geluk van hem dien 'er het voorwerp van is,opgeofferd te hebben, zal u tot eene vergelding verflrekke. Welke ftreelingen voor uw hart! te kunnen zeggen: 5, den §terveüng dien ik bemin is gelukkig , » zonder my, zoude hy zulks niet geweest zyn! m z>7n geluk is myn werk! " Hoe veel vermogen hadden deze beweegredenen op den geest van onze Heldin! welke bekoorlykheeden vond zy in het beeld dat haar' Vader haar voorflelde! zy was 'er door getroffen en bewogen; men las de blydfchap, en het vergenoegen in haare oogen; eene foort van verrukking fcheen zich meester van haar gemaakt te hebben ; de verfcheuringen, de morringen van haar hart, waren gering voor haare ziel, nadien het belang van hem dien zy beminde daar aan verbonden was. Hoe gevoeliger de offerande was, hoe meer haar hart 'er door vol- daan'  i88 GESCHIEDENIS daan was. Het geluk van haaren Minnaar te verzekeren, was alles voor haar; het haare was niers, of, om beeterte zeggen, zich gelukkig vindende door zyn geluk te voltooien, voldeed het genoegzaam dat hy het was ,om het haar . te doen zyn! uit dien hoofde nam zy voor om aan den Marquis alle gevoelens, die in ftaat waren de zyne te vernietigen te doenblyken. Maar deze middelen konden by de Bi iville niets uit. werken; de onftandvastigheid kon zyn hart niet overmeesteren, in een woord, niets zoude zyne liefde hebben kunnen verwinnen ; en het geen hy eens beminde behaagde hem al zyn leven. Maar , zyn' Haat ontruste de tedere Celide ten boogften; ondertusfchen, was dezelve niet gevaarlyk; en in weinig tyds, was haare vreez hier omtrent verdweenen; den dag dat hy zich in ftaat bevond zyn vertrek te verlaten , gaf de begeerte om Celid e in 'c byzonder te onder houden, hem eene foortvan list in, waar in hy zo wel flaagde als hy zoude hebben kunnen wenfcben. Het wêer was helder, en de draaien der Zon matigde de geftrengheid der lucht. De Marquis kende de fmaak van den Graaf en den  van CELIDE. 189 den Ridder voor de jagt; maar hy kon wel denken dat de Graaf hem met Mejufvrouw de Bricour niet alleen zoude laten , wanneer hy wist dat hy by haar was; en nog minder dat by uit zoude gaan, wanneer hy zyn' flechte ftaat van gezondheid in aanmerking nam; om alle deze zwarigheden te voorkomen beval hy aan la Foret om te zeggen,'tzy aan de Graaf, of aan den Ridder, wanneer een van beiden naar zyn' welftand kwam verneemen, dat hy zich zeer wel bevond; en hem insgelyks te zeggen, om te beletten dat zy hen kwamen bezoeken, dat hy fliep. La Foret voerde de beveelen van zyn' Meester ftiptelyk uit; en het geen den Marquis voorzien had, gebeurde. De Graaf, verzekerd zynde dat hy niets meer voor de gezondheid van de Bliville te vreezen had, en meenende dat hy hem niet konde zien, zonder zyne rust te ftooren , vertrok met den Ridder, om het leven van de bewoonders der bosfchen en der lucht te belagen. Wanneer de Marquis door la Foret, wegens de afwezenheid van de Graaf en de Ridder onderricht was, ftondhy aanftonds op; en  ,9o GESCHIEDENIS ènzich haastig aangekleed hebbende, ging hf naar Celide, die ten uiterfte verwonderd was, wanneer zy hem gewaar wierd; maar zich fpoedig van haare ontroering herfteld hebbende, vroeg zy op eene zeer verplichtende wyze naar zynen welftand; en betuigde hem haare verbaasdheid wegens dat hy zonder de goedkeuring van zyne Geneesmeesters zyn vertrek verlaten had. , Ach! Mejufvrouw, hernam deri Marquis: u komt het alleen toe myne geneezing te verzekeren; en ook in tegendeel om die herHelling te verwoesten, die de kunst der Geneesmeesters, in wederwil van de hevigheid der fmarten van myne ziel, die 'er zich tegen fchenen te ftellen, en die veroorzaakt geweest zyil en nog veroorzaakt worden, door de haat welke ik het ongeluk heb u in te boezemen, uitgewerkt heeft. Ja, Mejufvrouw, vervolgde hy, haar met een teder, onderworpen en eerbiedig gelaat aanziende: ja; dezen haat welke gy voor my voed, moord, verflind, en verwekt in my de allergrootfte wanhoop. Ik kom heden om van uw te verneemen, indien gy u verwaardigd my daarvan te onderrichten; ik kom, zeg ik, ufmeekenmy te zeggen, of ik altoos ongeluk-  Van CELIDE. 191 lukkig zal zyn , en uw hart my eeuwiglyk zal haaten, terwyl ik kom om u te zweeren, voegde hy 'er by, zich aan haaren voeten werpende: dat het myne nimmer op zal houden u te beminnen. Sta op, Myn Heer; en indien gy begeerd dat ik vervolgen zal met u te fpreeken, vervolg dan een zodanig gefprek niet; en ik moet u zeggen, om diergelyke redenen niet meer te hooren, dat gy dezelve nutteloos tegen my bezigd, nadien gy, ieder keer dat gy my op eene wys als heden onderhoud, het zelvde antwoord, 't welk ik u in diergelyke gelegenheden reeds gegeven heb, en thans herhaal, terwyl gy my daartoe noodzaakt te wachten heb. — Ach! Mejufvrouw, hernam den Marquis, bevende en verbleekende: het is te veel my dusdanig te bezwaaren Hemel! hoe groot is de haat dien gy voor my heb," daar denzelve u een'ongelukkige, die geene andere misdaad heeft begaan , dan voor u de allertederfte en eerbiedigde hartstocht te hebben, zonder de geringde verfchooning wanhopend maakt. — ik fan u niet langer aanhooren, Myn Heer , zeide Celide, nadien gy niet met  i92 GESCHIEDENIS met een gefprek , dat ik u verzocht heb af te breeken, wilt ophouden. Dit zeggende, wilde zy inderdaad vertrekken; maar, den Marquis zag zo dra de poging niet die zy deed om zich van hem te verwydederen, of fchielyk naar haar toegaande, zeide by: — Ach ! Mejufvrouw weiger, ik fmeek u zulks, weiger my niet te hooren, en ontvlucht my niet! Het hangt niet dan van u af; houd my — Ach ! voleind niet; ik verfta u meer dan te wel! Maar, bekoorlyke Celide, ik kan u niet gehoorzaamen , wanneer gy tny verbied u te beminnen. Ik bid u aan, en ik zal u altoos aanbidden. Ja; geloof, Mejufvrouw, geloof, dat hoe wanhopend, uwe gevoelens voor myn hart zyn, niets de tederheid van die welke gy voor altoos daar in gegraveerd hebt kunnen uitwisfehen. Ja, beminnelyke Celide, gy zult eeuwiglyk in dit hart heerfchen, dat door het uwe op zulk een wreede wys verworpen word; en gy ksunt'er niet aan twyffelen; want, hoe weinig ' gy u zeiven kend, moet het u echter ligt vallen te begrypen dat uw beeld niet uit eene ziel kan gewischt worden , waar in het zelve met merk-  van CELIDE. 193 merktekenen der liefde ingedrukt is. Verwaardig u dus my aan te hooren; en, indien al hec geen ik u zal zeggen uwen geest niet kan doen veranderen, beloof my dan voor 't minst, dat gy my uw medelyden niet zult weigeren , het welk ik, als het eeniggoed, dat ik kan bezitten, indien ikutermyner gunste niet kan beweegen, affmeek. Maar , Hemel! welk eene zwakke vertroosting, voor dusdanige onlydbre fmarten! fta echter aan myne vuurige gebeden toe, voegde hy 'er by , zich aan haare voeten werpende: bewys my de gunst myn vonnis uit te fpreeken. Zeg het my, indien het waar is, dat ik de hoop van u immer te zullen kunnen bewegen, moet verliezen. Maar, wanneer gy deze rampzalige woorden tegen my uitfpreekt, laat het dan, ik fmeek u zulks, in bewoordingen zyn , die, my in het zelve oogenblik met de allerlevendigfte wanhoop beladende, fchielyk doen fterven; bezig geene dubbelzinnige uitdrukkingen, om my myn ongeluk te doen verftaan, en geef my , in vrees dat de liefde my nog zal misleiden , geene onzekere hoop, die myne dagen verlengen, en my al te langzaam van een leven berooven zoude N dat  i94 GESCHIEDENIS dat gy alleen my aangenaam kunt maken. —— Ach! Marquis, zeide Mejufvrouw de Bricour hem noodzaakende op te ftaan, en zich neder te zetten: Kunt gy my aldus toefpreeken? kunt gy my van een liefde onderhouden, die, wanneer dezelve al wezendlyk, en ik niet ongevoelig was, door den Hertoch de Bliville niet zal kunnen goedgekeurd worden; gy weet zulks; echter begeerd gy dat ik naar eene hartstocht zal hooren, die uwe. Ouders ongetwyffeld zullen veroordeelen. Zy zouden dezelve veroordeelen! viel de Marquis haar in: Ach! Mejufvrouw! kunt gy zulks denken! ja, kunt gy zulks zeggen ? Hoe ! gelooft gy hen dan zo onrechtvaardig te zyn ? is u dan onbewust hoe veel vermogen , de Schoonheid en Deugd heeft? Maar, Mejufvrouw, wanneer zy, dat onmogelyk is, verblind genoeg waren om myne keuze, die de eenigfte zal zyn welke gy ooit van my zult kennen , niet te billyken, denk echter niet dat ik hunne afkeuring, als eene onoverkomelyke hinderpaal aan myn geluk zoude aanmerken, wanneer ik gelukkig genoeg was, door de beminnelyke Celide niet gehaat te worden. Neen, Mejufvrouw, deze belet-  v a~n CELIDE. 195 beletzelen zullen my niet wederhouden ; en indien myne bloedverwandten onverzettelyk waren, zoude ik aan uwe voeten komen zwoeren , dat ik insgelyks onverzettelyk ben in de gevoelens welke ik voor u heb; ik zoude, onder de befcherming van uwen eerwaardigen Vader, u myn hart en trouw aanbieden, ik zoude onze Woonplaats, aan hen die zich tegen onze vereeniging hebben willen aankanten, verbergen; en de onvergelykkelyke Celide zou by my de plaats van Ouders, Bloedverwandten en Rykdom vervullen... vervullen ? wat zeg ik ? Ach! het bezit van haar, zoude my een geluk doen fmaaken , welkers bekoorlykheden niet dan by de haare kunnen vergeleeken worden! —— Wat zegt gy! riep Celide uit: den Hemel bewaar my, dat ik eene dusdanige verwarring in uw geflacbt zoude veroorzaaken! Kunt gy denken, Myn Heer, dat myn' Vader 'er in toe zou ftemmen, ja dat ik zelv 'er genoegen in zoude neemen ? Ken Cel ide beeter; en weet,dat hy, die in ftaat is om dat geene 't welk gy my gezegt hebt uit te voeren, en waar van ik gelooven wil, dat gy, wanneer gy het nader overdacht.hebt, een aflchrik zult IN 2 heb-  ipS GESCHIEDENIS hebben; weet, zeg ik, dat die geene, welke op deze wys handeld , nimmermeer het allerminde deel in myne achting kan verwerven. Ach ! eigen het geen ik u gezegt heb, niet dan aan de hevigheid van myne hartstocht toe; neen, ik zal nooit vergeeten hetgeen ik aan de oorfprongen van myn leven verfchuldigd ben ,• maar fta my voor 't minst toe u te verzekeren, dat, in wederwil van de eerbied en tederheid welke ik voor hen heb , zy nimmer het vermogen zullen hebben om my aan een ander Perfoon, dan de aanbiddelyke C e l i- de te vereenigen. Neen , Myn Heer, neen; uw' wederftand omtrend uwe Ouderen kan door my niet goed gekeurd worden. Denk aan de verwarring, en aan de droefheid welke dezelve in uw gedacht zal verfpreiden ; en fpaar my het ongenoegen van daarin deel te hebben; Groote God! hoe veel zoude ik my niet te verwyten hebben, indien ik daar toe gewilliglyk medewerkte. Ach! Myn Heer .'het denkbeeld alleen van 'er aanleiding toe te geven, zonder my nochtans daar over te kunnen befchuldige bedroefd my gevoelig; oordeel dus, of ik 'er ooit myne  van CELIDE. 197 myrie toeftemming aan zal geven; en of iets my immer zal kunnen beweegen oneemgheid tusfchen u en uwe Ouderen te zaaien. Neen, Marquis hoop zulks niet; en weest verzekerd dat myne gevoelens altoos dezelve zullen zyn. Ach! ik zal dan altoos ongelukkig zyn 1 hernam den Marquis treuriglyk: maar, Mejufvrouw, Myn Fleer de Graaf heeft my ,rergund om myn' Vader van de liefde welke gy my ingeboezemd hebt kennis te geven; echter durf ik , zonder uwe goedkeuring, my van zyne toeftemming niet bedienen Zult gy my dezelve weigeren, beminnelyke Celioe? En zult gy niets inwilligen aan een' Man, die u aanbid, en zyn leven aan u toe wil wyden! — Ach! Marquisl in wederwil van deze toeftemming die myn' Vader u gegeven heeft, is u echter bewust dat zyne begeerte is, dat gy 'er ^een gebruik van zult maken; en gy moest daarenboven ook verzekerd wezen, dat zy van weinig vrucht zal zyn. Vergeet my dus, Myn Heer; gy zult dit zéér ligt kunnen doen; uwe gevoelens voor my, indien ik, dat dezelve wezendlyk zyn, mag gelooven , zullen door de afwezenheid welhaast uit gewisc'it worden; in N 3 't  198 GESCHIEDENIS 't kort, doe my niet tot een hinderpaal aan de bejeertens van uwe Ouderen verflrekken; fpreek my, ik bezweer u zulks , niet meer van een lief ie, die de rede u verbied aan te kweeken; denk op, het verfchil dat het geluk tusfchen ons beide gefield heeft; en overweeg dat het uwe eene andere verbindtenis vereischt; ja, Marquis , voldoe de wenfchen van de Oorfprongen van uw leven; en dit zyn de begeertens van myn' Vader, daar het insgelyks de myne zyn. — Het zyn de uwe insgelyks! riep de Marquis wanhopende uit. De uwe! wreede! Gy begeerd dan niet dat ik aan myn ongeluk meer zal twyffelen! ik hoor dan uit uw' mond dat gy my haat! Rampzalige dag! voor altoos verfchrikkelyke dag ! ö dag die my baatelyk is! gy die myn ongeluk voltooid, gy zult de laatfle van myn leven zyn! Laat ons, voegde hy 'er by, met een verwilderd en droevig gelaat rondom zich heen ziende : laat ons dit elendig leven eindigen; vaarwel, Meiufvrouw! gy zult uwen ongelukkigen Minnaar niet meer zien . . . indien gy ooit zyn' naam hoord uitfpreeken. . . . indien gy immer hoord zeggen dat hy zich niet meer onder het getal der levende  van CELIDE. 199 vende bevind .... zeg dan tegen u zelve.. . . „■ hy beminde, my.. .hy'heeft myn' haat niet kunnen verdraagen. . .. „ Hy heeft zich van „ het leven beroofd." Ik zal uwe oogen het Schouwfpel fpaaren, van myn bloed te zien vloeien Ik tracht u niet meer te beweegen. Ik heb niet dan te wel ondervonden , dat gy niet vatbaar voor het medelyden zyt. Maar, ontvang voor 't minst de offerande gunstig die ik u van myn leven doe . . . . 0 Liefde, voegde hy 'er by, zyne oogen ten Hemel heffende : het is aan u dat ik my opoffer .... neem uw Offer aan! Deze woorden uitfpreekende verwyderde zich den Marquis. Celide wilde hem te rug roepen, maar de woorden eindigde op haare lippen; de fchrik ftremde haare fpraak ,• bleekheid, wanhoop, angsten vrees waren op haar gelaat vereenigd, het was te vergeefsch dat zy roepen wilde; zy zag haar' Minnaar gereed om haar voor eeuwig te ontvluchten;' de tederheid voor hem deed haar weder herleven; zy vloog naar hem toe , wederhield hem, èn eindelyk de kracht, om zich uit te kunnen drukken, weder gekreegen hebbende , zeide zy. N 4 ó  20O GESCHIEDENIS ê Marqn,h\ waar vlucht gy heen ! Ter dood, Mejufvrouw, nadien gy zulks begeerd. ■ Ik! ik zoude zulks begeeren ! Hemel! welk een verfchrikkelyk denkbeeld! ... Ik! ik ' zou oorzaak zyn van het wreede voorneemen dat gy gefmeed hebt om u leven te willen eindigen! Ach! Marquis, kunt gy zulks denken? Wat heb ik u gezegt, dat u hier van heeft kunnen overtuigen? Ach! weest verzekerd, dat ik u, zonder de wreedfte droefheid te gevoelen, uw leven niet zoude kunnen zien eindigen; u, aan wien ik eenen dierbaaren Vader verfchuldigd ben! Ach! Mejufvrouw! zeide den Marquis, haar weder naar haar plaats geleidende, en zich aan haare voeten werpende : ik ben deze zorge voor myn leven niet dan aan u menschlievenheid verfchuldigd ... dar, ik kan de afkeer niet verdragen welke gy voor my hebt; neen ik kan niet leven gehaat zynde door haar die ik aanbid! Het is gedaan; ik heb het beflooten .... en binnen kort zal ik niet meer beftaan. Maar dat myne gedachtenis u voor het minst niet ten affchrik zy! Durf ik u meerder verzoeken ? Ach! Mejufvrouw, verwaardig u, ik fmeek u zulks, een' ongelukkige in  van C E L I D E. 20i in uwe gedachte te herroepen, die het leven niet, dan alleen om het aan u op te offeren,beminde! .... En wiens laatde zucht voor u zal zyn! .... Gy antwoord my niet! riep hy droefgeestig uit: Gy wilt myn hart, van de eenigfte vertroosting die my nog overig blyft, berooven! ... Gy begeerd zelvs niet, dat ik, dervende, aan de geftrengheid van myn noodlot mag twyffelen! Wel aan ! gy beveeld het.. . . en Helaas! ik onderwerp my aan uw bevel. .. Vaar wel Mejufvrouw, vaar wel voor eeuwig. Ik bid u aan.. .. fta my toe u zulks voor de laatfte maal te zeggen. . . — Onrechtvaardige en wreede Marquis! viel Celide hem in: kunt gy my tot zo veel wreedheid bekwaam achten? Hoe! om dat ik de bevelen der Rede volg, die my verbieden een liefde te hooren welke nimmermeer de goedkeuring van uwe ouderen zal verwerven, en gy binnen kort zekerlyk zelvs zult veroordeelen, zegt gy dat ik u haat, ja gy doed meer; gy geeft myzelv te verdaan dat gy u het leven wilt verkorten Gy zegt my zulks in bewoordingen die te kennen fchynen te geven, dat ik wreedheid genoeg bezit om 'er genoegen in te fcheppen. Ach! N 5 moest  2o2 GESCHIEDENIS moest gy niet veel eer verzekerd zyn van myne droefheid, wanneer ik u een leven zag verliezen dat gy met zo veele edelmoedigheid gewaagd hebt, om dat van eenen Vader dien ik bemin te redden. Ach! Leef! om al de uitgeftrektheid van myne erkentenis te kennen, waar aan gv, zonder my met de allergrootfte ondankbaarheid te befchuldigen, niet kunt twyf fe]en. _ Maar, hoe! riep hy uit: zal ik dan nimmer uit' uw' bekoorlyke morïd andere woorden dan deze:,, de Erkentenis "hooren? .... Kan denzelve 'er geene meer voldoende aan myn hart uitfpreeken ? Ik bid u, Mejufvrouw, onderzoek het uwe; en indien het zelve niets voor my kan doen, eisch dan niet meer dat ik leef; en verwaardig u , indien gy my zulks volhard te bevelen, op eene voor my wenfchelyke wyze , de beweegredenen die u in myne behoudenis belang doen ftellen, uit te drukken. — Celide, dompelde de Mar. quis door haar antwoord op nieuw in zyn eerfte onzekerheid ; echter vond hy zich minder moeielyk; en zeiv vleide hy zich, dat Mejufvrouw de Bricour voor hem tederder ge voelens had dan hy tot dien tyd had durven  van CELIDE. 203 Iooven. Hy erinnerde zich met vermaak, de droefheid die hy op haar gelaat gewaar geworden was; in 't kort, de hoop begon weder in zyne ziel te herleven , de kalmte nam weder plaats in dezelve en de vorige gerustheid was in zyn hart volkomen herfteld , wanneer de Graaf de Bricour benevens de Ridder van de jagt wederkwamen. Zy waren niet weinig verwonderd, van de Marquis by Celide te vinden; maar den Ridder boven al kon zyne ontroering niet verbergen; hy veranderde van kleur , en het was niet dan met een gemelyk gelaat, dat hy tegen den Marquis fyrdk. Aangaande de Graaf, deze deed hem alleenlyk verwytingen van zich zonder de goedkeuring van zyne Geneesmeesters uit zyn vertrek begeven te hebben. De Bliville zeide dat hy zich van zyne onpasfelykheid gevoelende herfteld te zyn , hem, door zich in zyn vertrek te begeven, de moei. te die hy de goedheid gehad bad te neemen van in het zyne te komen, had willen fpaaren; na d e Bliville met zeer vriendelykheid beantwoord te hebben, zweeg de Graaf een oogenblik ftil, en het geen la Foret hem gezegt- had,  204 GESCHIEDENIS had, overwegende, deed zyn' doordringende Geest hem de list van den Marquis ontdekken; en ter zeiver tyd zyne Dochter befchouwende , welke, voorziende dat zy verplicht zoude zyn hem het geen tusfchen haar en haar' Minnaar voorgevallen was te verhaalen, bloosde; vermits het nimmer by haar opkwam om iets voor haar' Vader te ontveinzen. Deze gevoelige en deugdzame Ziel zoude het als een' misdaad aangezien hebben, de allerminfte vermomming omtrent hem te gebruiken. Zy melde hem ileeds, gelyk men zulks reeds gezien heeft, alle haare gedachten ; zy ftorte haar hart in het zyne uit; hy kende haar allergeheimfte gevoelens; en zy had nimmermeer aan haare Kamenier, het allerminst vermoede gegeven van die gevoelens, welke zy voor de Marquis had ; zy verwaardigde zich niet eene zodanige vertrouwde te kiezen; en in een woord , haare denkbeelden waren te edel om iets, dat haar noodzaaken zoude zich van haare befcheidenheid te verzekeren, aan haar te vertrouwen. Weinig tyds na dat de Graaf en de Ridder wedergekomen waren, viel de Marquis van zich zeiven; wanneer hy zyne kennis wederge-  van CELIDE. 205 kreegen had, bragt men hem in een' Hechten toeftand naar zyn vertrek te rug. Celide, die van gedachten was dat de ontroering dien hy, in het onderhoud met haar ondervonden had, 'er oorzaak van was, wierd zeer bedroefd wegens dit toeval; en haar' Vaderden oogenblik gevonden hebbende om haar in 't byzonder te fpreeken , ondervroeg haar wegens het onderwerp van haare onderhandeling met de Bliville , waar van zy hem een naauwkeurig verhaal deed. De Graaf onderricht geworden zynde wegens de wanhoop van den Marquis, en het uiterfte waar toe hy byna zoude gekomen zyn , befloot hem zo veel in zyn vermogen was te beletten , zyne Dochter zonder getuigen te fpreeken, aan welke hy insgelyks beval hem zorgvuldig te vermyden. Maar dit was noch niet genoeg voor Cel 1 d £, dat zy haar' Minnaar gezien had, gereed zynde zich het leven te ontrukken, zyne bezwyming die voor haar zo veel te wreeder was (alfchoon dezelve niet gevaarlyk fcheen,) nadien zy dezelve aan de hartstocht die zy hem ingeboezemd had toeeigende, te befchouwen. Het was niet genoeg deze voorvallen en al het geen  Zo6 GESCHIED E|N I S geen de Graaf haar gezegt had gefmaakt te hebben ; het was niet genoeg, zeg ik, binnen de tyd van vier uuren al het geen de droefheid fmartelykst kan doen gevoelen ondervonden te hebben, zy moest daar en boven het bezoek van myn Heer de Blimigni insgelyks nog verdraagen, die, tot dit oogenblik toe de ge. legenheid nog niet hebbende kunnen vinden om de overeenkomst welke zyne Zuster in zyn' naam gemaakt had te bevestigen, met haar in het Kasteel van de Bricour kwam, alwaar Celide, in haar vertrek wedergekeerd, en aan haar zelv overgegeven, die enkele zachte oogenblikken die zy alleen in de eenzaamheid fmaakte, genoot; het was niet om dat de overdenkingen waar aan zy zich overgaf, gunftig waren,- in tegendeel, de allerdiepfte zwaarmoedigheid verzelde haar altoos; niet te min vond zy eenige zoetheid in deze treurige overwegingen waar in zy zich in vryheid konde beklaagen. H t t was dus ook met moeite, dat zy zich in de Zial begaf, om Myn Heer en Mejufvrouw deBlem'GNI te ontvangen; want de Graaf als ook den Ridder waren by den Marquis  van CELIDE. 207 quis. Waaneer zyverfcheen, ging haare Vriendin naar haar toe, en haar met tederheid omhelzende, zeide zy: - Den Hemel zy gedankt, wy kunnen u heden eindelyk in 't byzonder fpreeken; en ik kan u de aller toegenegenfte Vriend aanbieden .... Ach, myne Zug_ ter! viel de Blemigni haar in : indien gy in de plaats van vriend te zeggen. Minnaar gezegt had, zoude u gefprek wezendlyker zyn. Want, hoe kan ik, de beminnelyke Celide ziende, hoe kan ik haar zeggen dat ik niets meer dan haaren Vriend ben? waarom zoude ik haar woorden zeggen, die myne oogen eninsgelyks myn hart zoude loochenen ? Neen , Mejufvrouw, vervolgde hy, haar naderende: neen, ik zal u niet zeggen dat ik niets meer dan vriendfchap voor uheb, daar gy my de .aller te- derfteLiefde inboezemd! » Is dit het'geene, zeide Celide, zich tot Mejufvrouw de Blemigni keerende: Is dit het geene gy my beloofd hebt? ■ Befchuldig my van niets antwoordede beminnelyke de Blemigni: en wyt het niet dan aan den glans van uwe bekoorlykheden, indien myn'Broeder het woord verbreekt dat hy my gegeven heeft. Ja, Me-  2o8 GESCHIEDENIS Mejufvrouw, ja, hernam de Blemigni: Zy zyn fterker dan myne rede , en uwe onver, fchilligheid, ja het befluit dat ik genomen heb niet dan als een' Vriend voor uwe oogen te verfchynen, verdwynd door u te zien. Eene krachtige en onverwinbaare betovering dwingd my u te zeggen dat ik u aanbid, dat myn hart zich niet kan bedwingen, en ik altoos voor de onvergelykkelyke Celide, de allertederfte hartstocht zal hebben. — Ach! wreede Vriendin! zeide Celide: gy hebt my bedroogen, maar welke vrucht kunt gy daar van hoopen? Gy kent myn hart; myne vriendfchap heeft 'er u de allerdiepfte geheimen van ontdekt; en weest verzekerd dat het niet veranderd is. • Myne Zuster, viel de Blemigni haar in: heeft geen deel aan dat geene waarover gy u beklaagd; zy geloofde dat ik u niet meer van myn liefde zoude fpreeken; ik heb haar zulks beloofd; ik zelv ben hier gekomen, met voornemen om my niet dan alleen in woorden van Vriendfchap uit te drukken; maar u ziende, is myn voorneemen vernietigd; en alfchoon uwe tederheid voor de gelukkige de Bliville my bekend is, zal de myne echter voor altoos * be-  van CELIDE. 2co beftaan, ja ik kan u dezelve niet verbergen. — Ach! myn' Broeder! hernam Mejufvrouw de Blemigni: gy doed my eene. Vriendin verHezen. Mejufvrouw de Bricour denkt dat ik met u overeengekomen ben, en haa. re gevoelens, niet dan om u te voldoen, heb willen ontdekken, zonder daar toe die beweegredenen te hebben welke ik haar gezegd heb. En hoe kunt gy , na my uw woord daar voor verpand te hebben; na het gedrag, dat ik by deze beminnelyke perzoon. gehouden heb, goedgekeurd te hebben; hoe kunt gy he-, den dat geene verzaken 't welk ik haar in uw' naam beloofd heb ? Myne waarde Vriendin! voegde zy 'er by, Celide omhelzende: zoud gy geen onderfcheid tusfchen de fchuldige en de onfchuldige maken? Ach! bevredig myn bevreesde hart; fchenk my uwe liefde weder; en verzeker my dat gy niet zult ophouden myne Vriendin te zyn. — Ach! antwoorde C elide haar: indien gy zo veel myne Vriendin zyt als ik de uwe ben,maak dan myne dierbaare Vriendin! dat Myn Heer de Blemigni de voorwaardens van de overeenkomst welke gymy aangeboden hebt niet vergeet. — En hoe kan ik zulks! riep hy uit, zich aan haare voeten O wer-  aio GESCHIEDENIS werpende: 't is waar dat ik het wensch; de rede wil het; maar de liefde fteld 'er zich tegen. Ach! houd op u zelv te zyn, en ik zal ophouden u te beminnen! Maar,'daar dat geene 't welk alleen myn hart kan doen veranderen* onmogelyk is, zo fta my toe dat ik u zomtyds wegens de kwellingen welke gy my doed \p den mag onderhouden; ja, verwaardig u een' ongelukkige aan te hooren, die welhaast door het verlies van zyn leven, waar van myne fmarten het einde doen verhaasten , niet meer in ftaat zal zyn u lastig te vallen. — Ach! Myn Heer, zeide Celide tegen hem: moet gy, na het geen gy ongetwyffeld aan Mejufvrouw de Blemigni beloofd zult hebben, op deze wyze tot my fpreeken? Ach! dat het ten minfte voor de laatfte maal zy! verban gevoelens uit uw hart waar aan de myne nimmermeer kunnen beantwoorden; en ontvang, boven de achting welke gy reeds met zo veel recht bezit, myne vriendfchap, en fchenk mydeuwe. — Ach! riep de Blemigni wanhoopende uit: Gelukkige ! ö! al te gelukkige Marquis! hoe benydenswaardig is uw lot! Maar, Mejufvrouw, laat my uit uwen mond, om my myn  van CELIDE. au myn liefde te ontrooven , de genegenheid welke gy voor mynen Medeminnaar hebt verftaan; doed 'er my alle de tederheid van kennen, om, indien het mogelyk is,de myne daar door te doen verminderen. — Wat vergd gy my? zeide zy, bloozende: laat het u genoeg weezen door myne Vriendin van den ftaat myner Ziele onderrichtte zyn; eisch niets meer; en indien gy my onrechtvaardig oordeeld, beklaagd my dan zonder my te laaken. — Ach! God! riep de Blemigni uit: Ik zal dan moeten zien, dat de Bliville het geluk heeft bemind te zyn! En u, ö ongelukkige! u bied men, tot vergelding van de allertederfte liefde, niet daneene koele vriendfchap aan! Men veracht, men verfmaad uwe hartstocht... . Ach ! vervolgde hy, als buiten zich zelve vervoerd zynde, zonder op te merken dat zyne Zuster en Celide tegenwoordig waren : indien ik niet gelukkig kan wezen, zal ik voor 't minst myn' Medeminnaar beletten zulks te zyn; en zyn bloed of het myne! ... - Op deze woorden gaf Celide een gil en viel in zwym. Ter zeiver tyd befchuldigde dg. Blemig. ni, in de uiterfte wanhoop zynde,zich zelve; 0 * ver-  212 geschiedenis' verweet zich zyne verwoedheid, aan welke hy den ftaat van zyne waarde Celide toeeigende ; en inderdaad, deze bekoorlyke perfoon, die niet dan te veel ontroeringen op dezen dag ondervonden had, en welke altoos verplicht geweest was haare droefheid in haare ziel te befluiten, kon de fmartelyke indruk die de woorden, welke het leven van haaren Minnaar bedreigden, op haar maakten, niet wederftaan. Hoorendehet geene de Blemigni zeide, gevoelde zy zich omtrent hem van affchrik doordrongen ; zy wilde denzelve verbergen, uit vreeze dat men haar zoude befchuldigen de Marquis te veel te beminnen; maar het geweld dat zy zich aandeed niet kunnende wederftaan , verloor zy, gelyk ik reeds gezegd heb, het gebruik van haare zinnen. Mejufvrouw de Blemigni vloog met de uiterfte drift naar haar toe, terwyl zy haar' Broeder met de allerfcherpfte verwytingen overlaade. Eindelyk gaven haare zorgen het gevoelen aan Celide weder ,dan, de oogen openende, en de Blemigni,welke in zyne traanen fmolt, gewaar wordende, deed dit gezicht, in de plaats van haar te bewegen, haaren affchrik vermeerderen. < Wat  van CELIDE. 213 Wat zie ik! riep zy uit, zich in de armen van haare Vriendin werpende: Hoe ! dien wreedaart durft zich nog voor myne oogen vertoonen! Ach! Mejufvrouw ! maak, ik bezweer u zulks, indien gy medelyde met my hebt, dat hy my van zyne haatelyke tegenwoordigheid verlosfe! Ik bid u! laat hyniet langer aan myne hefchouwingen een' wreede, die zyne woede in het bloed van eenen Man waar van hy geen oorzaak beeft zich te beklaagen uit wil blusfehen,aanbieden. — De Blemigni wilde haar antwoorden , om vergiffenis van haar te verwerven, maar zyne Zuster hem genoodzaakt hebbende te vertrekken , verliet hy Mejufvrouw deBricour, met eene droefheid vervuld zynde, die niet uit te drukken is. Terstond na dat hy vertrokken was, zeide Celide , die haare oogen fteeds geflooten gehouden had , uit vrees de zyne te zullen ontmoeten, dezelve openende: — Hyis dan niet meer hier? Achl myne waarde Vriendin , vervolgde zy; kan het weezen dat gy de Zuster van de Blemigni zyt! Ach! ik kan zulks niet geloven; uw hart is al te teder en te gevoelig, om my te kunnen doen denken, dat het O 3 bloed  214 GESCHIEDENIS bloed 't welk door uwe aderen vloeid, het zelveals dat van den onmenfchelyke de Blemign i is Welk een verichrikkelyk denkbeeld! riep. zy uit: heeft hy zich durven vormen! Ach £ hy heeft my nooit bemind , nadien hy het leven aan den edelmoedige fterveling , aan wien mynen Vader liet zyne verfchuldigd is, heeft willen ontrukken! Ach! beminnelyke Celide! hernam Mejufvrouw de Blemigni: zult gy niets aan eenen wanhopenden Minnaar vergeven, dien het ongeluk heeft van te zien dat hy gehaat is! — Hy gehaat! hernam Celide driftig: het is waar dat ik hem tegenwoordig haat;maar den bemei is myn' getuige dat ik nimmer dit gevoelen voor hem gehad heb! Ik achte hem;ja, ik had zelv vriendfchap voor hem, zo lang de wreedheid zyner ziel my onbekend was- Boven dit alles was hy uwen Broeder,- dit was voor my eene nieuwe beweegreden om hem, te achten Ik zal u meer zeggen; ik zoude pogingen gedaan hebben om myne tederheid voor de Bliville te overwinnen, ten einde dezelve aan hem, die my eenen Dolk in den boezem drukt, te fchenken. |k heb my zelv befchuldigd, geen recht aan de deug-  van CELIDE. 2T5 deugden, die ik hem geloofde te bezitten, gedaan te hebben. Helaas! het is aan den hemel die my beftuurd, dat ik zonder twvffel het geluk verfchuldigd ben van door de verhevene hoedanigheden, welke ik in hem dacht vereenigd te zien, en waar van hy inderdaad de uiterlykheid vertoond, niet geraakt geworden ben. Hoe wel verftaat hy zich de kunst van veinzen! hernam zy: maar, Mejufvrouw, vergeef my; ik vergeet dat gy zyne Zuster zyt; ik zie niet dan eene Vriendin in u. Vergeef my het geen ik u wegens eenen Man gezegt heb, aan wien de banden van het bloed u zo naauw vereenigen. Ach ! mits ik verzekerd ben geen' Man meer te zullen zien van wien ik een zo rechtvaardig afgryzen heb, zoude ik my kunnen herinneren dat gy zyne Zuster zyt; en myne ftilzwygenheid omtrent dit onderwerp , kan uw alleen bewyzen hoe haatelyk by my is. —■ Ach! myne waarde Vriendin ! hoe wel verzoend myn' treurige Broeder in dit oogenblik door zyn berouw, de misdaad waar mede gy hem befchuldigd, en waar van gy u niet zoud te beklaagen hebben, indien by u koel beminde, i Hoe! gy kunt den'ien dat de lief- O 4 de  sic, GESCHIEDENIS de wreedheid inboezemd ! Ach ! uwe ziel, ik ben 'er zeker van, keurd het geene gy zegt zelv af; en gy fpreekt alleen op deze wyze, om datgy de Zuster van deBlemigni zyt. Gy gelooft u verplicht te zyn hem te rechtvaardigen,- maar, Mejufvrouw, het geen gy onderneemen wilt is niet mogelyk, en zal zulks nimmer op myn' geest zyn. — Hoe dierbaar is de Bliville u! nadien woorden die zyn leven bedreigen, en welke niet dan in de hevigheid der wanhoop uitgeboezemd zyn , u den geene die dezelve uitgefprooken heeft zo fchuldig doen vinden, ö Waarde en tedre Vriendin! weest rechtvaardig, en gy zult geen gramfchap meer gevoelen. — Myn Toorn zal eeuwig duren ; en wanneer ik voor den Marquis, de gevoelens die myn hart aan het uwe , mogelyk, helaas! met al te veel oprechtheid , ontdekt heeft, niet had! Wanneer ik, zeg ik, af keer voor hem voedde; zou ik echter niet meer toegevenheid omtrent Myn Heer de Blemigni kunnen hebben. — Wat hoor ik! Ach! hoe zeer beledigdgy myne Vriendfchap! Hoe! gy verwyt uuw vertrouwen omtrent my ! Gy oordeeld het my onwaardig I en de onrechtmatige haat, (want  van CELIDE. 217 (want ik vrees niet denzelve aldus te noemen,) ja, de onrechtmaatige haat, dien gy voor mynen ongelukkigen Broeder dien u aanbid hebt, fpat tot op zyne Zuster, die u zo teder bemind, over. — Vergeef aan de fmarten die my verflinden, aan de traanen die uit myne oogen vloeien, aan de wreede kwellingen van een ongelukkig hart, het ongelyk dat ik u aangedaan heb; laat het my uwe vriendfchap, de eenige en dierbaare fchat, die alleen paaien aan myne droefheid en traanen kan ftellen, niet doen verliezen. —• Ach! riep Mejufvrouw de Blemigni ten uiterfte bewogen uit: myne waarde, myne beminnelyke, myne bekoorlyke, myneaanbiddeïyke Vriendin! indien het waar is dat gy door myne Vriendfchap kunt vertroost worden, weest het dan , nadien gy dezelve volkomen bezit; maar laat ik voor 't minst , my vleien een gedeelte van de uwe te bezitten; en ik bid u! laat my, laat my dit wreede misvertrouwen, dat my, daar gy my dierbaar zyt, te gevoeliger treft, niet meer blyken! — Ach! myne tedre en waare Vriendin! de woorden ontbreeken my om u naar eisch al de erkentenis en genegenheid, die uwe handelwys in my O 5 ver»  ai8 GESCHIEDENIS verwekt, uit te drukken. Ik zal niet vergeeten dat ik de uwe verdiend heb te verliezen; en het is aan uwe edelmoedigheid dat ik het geluk verfchuldigd ben, van u noch ten vriendin te hebben. Laat ons hier af breeken, myne waarde Celide , zeide Mejufvrouw de Blemigni,haar omhelzende: zoek niets meer om u te verontfchuldigen , gy zyt reeds in myn hart gerechtvaardigd ; maar, vervolgde zy: zeg my, eer wy van elkander fcheiden, of gy aan myn' broeder verbied hier te komen; fpreek, en indien gy het beveeld, weest alsdan verzekerd dat hy zich veeleer aan uw gezicht zal onttrekken, dan u te mishaagen. — Ik heb geen recht om aan iemand het huis van myn' Vader te ontzeggen. Spreek oprecht; en zeg my,of gy,hem deze vryheid niet verbiedende, aan hem het vermaak zult toeftaan van u te zien. — Ik kan u niet verbergen dat ik zyn byzyn zo veel als in myn vermogen is zal ontvluchten, en dat zyne tegenwoordigheid my nimmer aangenaam kan zyn. Ongelukkige ! ongelukkige de Blemigni! Zeide zyne Zuster, zuchtende: wat zal uw lot zyn! welk een vonnis! hoe wreed is het zelve ! Ach!  van CELIDE, 219 Ach! myne tedre Vriendin, hernam zy, zich tot Mejufvrouw de Br tcour keerende: hoe zeer vrees ik dat de Blemigni, met uwe gramfchap beladen zynde, niet zal kunnen leven. Vaar wel! Jk zal 'er u niets meer over zeggen; overweeg het, en weest verzekerd dat myn' Broeder, uwe gevoelens voor hem vergaande , wanhoopend zyn zal. — Ach! myne waarde Vriendin, ik wenschte myn' affchrik, waar van ik voor uwen Broeder doordrongen ben, te kunnen uitdooven; (vergeef aan myne oprechtheid, indien ik u niets verberg.) Ja,ik wenfche dat ik denzelve overwinnen konde; maar myn hart wederftreefd zulks in wederwil van my zelve ; ik kan my Myn Heer de Blemigni, zederd het wreedaartig voorneemen dat hy gevormd heeft om het leven van den Marquis aan te tasten , zonder ziddering niet herinneren ?alleen dit denkbeeld doed myn bloed bevriezen. Hoe! de edelmoedige de Bliville zoude, tot vergelding van het bloed dat hy, het leven van mynen Vader reddende, geftort heeft, het zyne, door den vriend van den geene voor wien hy het zyne gewaagd heeft, verliezen. - Ach! geloof niet dat myn' Broe-  220 GESCHIEDENIS Broeder u inderdaad van hem die u zo dierbaar is wil berooven Neen , de hevigheid van zvn liefde alleen, heeft hem woorden doen uitfpreeken die hy zekerlyk heden zelv veroordeeld. Welnu! al het geen ik u kan be- looven, is hem te zien in wederwil van myn' haat, dien ik nochtans ter gunfte van de tedre vriendfchap weike ik voor u heb, zal trachten te verminderen. Hierop fcheide Mejufvrouw de Blemigni van Celide, en ging haar' Broeder wedervinden , welke in eene droefgeestige mymering, die onmogelyk te befchryven is, gedompeld was. By het inkomen , vroeg Mejufvrouw de Blemigni waar hy zich bevond, en vernomen hebbende dat hy in zyn vertrek gegaan was, begaf zy zich daar naar toe. Zy vond hem in een' armftoel, met de armen kruisfelings op de borst leggende, bleek verflaagen, en de oogen op den grond gevestigd, zittende,- kortom hy was in eene zodanige geftalte geplaatst, dat hy onbeweeggelyk fcheen te zyn. Zyne Zuster ziende, veranderde hy niet,- hy floeg zelv zyne oogen niet eens op haar, het welk zy gewaar wordende, haar deed zeggen: Hoe! her-  VAN CELIDE. 221 herkend gy uwe Zuster niet meer? De Blemigni haar hier op aanziende, en met drift zyn' plaats verlatende, zeide: — Wat begeerd, wat wil de wreede , die gy gefprooken hebt? Is het myn leven ?ik zal haar met blydfchap gehoorzaamen; zy heeft het my te haatelyk gemaakt, dan dat ik het zelve lange tyd zoude kunnen verdraagen. Wanneer ik niet meer zal beftaan, zal zy my mogelyk niet meer als een' wreedaart aanmerken, welke het leven van eenen haar dierbaaren Minnaar wilde aantasten. — Maar, myn'Broeder, moet gy niet toeftemmen dat Celide reden had om zich over u te beklaagen ? want in 't kort, gy hebt het leven van haaren Minnaar bedreigd, daar U de tederheid bekend was welke zy voor hem heeft... — En wat heeft hy gedaan om een hart, dat het myne alleen waardig is, te verdienen ?Zy is hem, zegt zy, het leven van haar'Vader verfchuldigd. Maar wist hy, zich voor hera waagende, dat zy het haare aan hem verfchuldigd was?Neen; bygevolg is zy hem niets verplicht. Eene eenvoudige Edelmoedigheid, aan alle lieden van eer gemeen, heeft hem alleen zyn bloed doen ftorten om dat van den Graaf  222 GESCHIEDENIS Graaf te fpaaren, en niet het belang van haar, door welke hy het geluk heeft bemind te zyn, nadien zy hem onbekend was. Maar ik! wat heb ik niet gedaan, ö Hemel! voor de ondankbaare die my haat! Helaas!ik heb haar bemind en bemin haar noch, in wederwil van de afkeer en de verachting waarmede zy my overlaad ; ja, meer dan d e B l i v i l l e zulks ooit zal kunnen doen. Ik wilde myn geluk aan het haare verbinden ; haar myn hart toewyden; maar eindelyk haare gevoelens voor de Bliville ziende, en overwegende dat de myne haar niet gelukkig konde maken , heb ik my de wreede wet opgelegd , haar dezelve te verbergen; en ik wilde om haar te voldoen, in 't eind de liefde aan de liefde zelv opofferen. Ik bewilligde alleen haare vriendfchap aan te neemen; my onder het uiterlyke van eenen vriend te verbergen; dusdanig was myn voorneemen;dan, ik zag Celide, en myn voorneemen fcheen my niet meer dan eene ligte ichaduw, waar van de flaap ons zomtyds de beguicheling doed ondervinden, dan die de ontwaaking welhaast verwoest. Vervoerd door de overmaat van myne hartstocht en haare fchoon-  VAN CELIDE. 22$ fchoonheid, waar aan de droefgeestigheid die op haar gelaat gefchilderd was, nieuwe bekoorlykheden verleende , en die, ik weet niet welke betovering hadden, vergat ik al het geene ik belooft had;ik konmy niet zonder ongeduld flechts vriend hooren noemen, terwyl ik den allerverlieffte Minnaar was; ik haaste my om uwe redenen af te breeken,dan ik kon niets anders doen dan my aan haare voeten werpen, en te zeggen dat ik haar aanbad. Het treffend gelaat, waar mede zy myn hart weigerde , en my fmeekte haar te beklaagen, indien ik haar onrechtvaardig vond,befchouwende, kon ik,verr' van 'er de liefde uit te verbannen, zo veele te zaam vereenigde zeldzame hoedanigheden, en daar by denken dat myalle hoop ontzegd was, zonder te allerhevigfte wanhoop te gevoelen, niet zien. Ik vergat dat zy tegenwoordig was;myne verwoedheid deed my het leven van haaren gelukkigen Minnaar bedreu gen; een' doodelyke gil die my de ziel doorboorde , deed my weder tot my zelve komen , om my het dierbaar voorwerp van myne tederheid, van alle gevoel beroofd te doen zien. ó God! gy weet, hoe groot myne droefheid op deze be- fchou-  a24 GESCHIEDENIS fchouwing was! ik omhelsde haare voeten, en befproeide ze met myne traanen; eindelyk zag ik haar de oogen openen... maar het was om haar de myne met affchrik te zien vermyden. En defmaadelyke namen die zy my toewierp, my bewyzende hoe veel zy den Marquis beminde , hebben my in eene droefheid gedompeld, die de dood alleen kan doen eindigen. — Ach! myn' Broeder! riep Mejufvrouw de Blemigni uit: gy hebt u zelv den keeten gefmeed die thans en altoos een' onoverkomelyke hinderpaal aan uw geluk zal ftellen. — Wat zegt gy? viel de Blemigni haar driftig in : Wie? ik!.... ik zoude hebben kunnen.... de hoop zoude my toegeftaan geweest zyn! Ach! voleind .... houd my niet langer in deze onzekerheid — Ach! wacht u uwe nieuwsgierigheid te willen voldoen, zy zou de bron van een eeuwig berouw zyn. Ach! in plaats van dezelve te doen verminderen verwekt gy ze nog meer! voleind my den boezem te doorftooten. Mejufvrouw de Blemigni wilde ter zeiver tyd, doch te vergeefsch, hem het geene zy  van CELIDE. 22$ zy hem zonder 'er acht op te flaan had doen .befpeuren, verbergen; dan zy zeide hem eindelyk:dat Mejufvrouw d,e Bricour haar gezegd had, dat zy haar liefde voor de Blivill e had willen fmooren, in het voorneemen om door het fchenken van haare hand , die, welke hy voor haar bezat, te vergelden. Nauwlyks had zy deze woorden,.waar van zy echter de zin trachte te verzwakken , door Hem te willen overreden dat haare genegenheid voor deBli» •y ille , zich altoos te fterk tegen haare- rede ftelde, uitgefprooken ,of deBlemigni wierp zich,zonder haar verder te hooren,met alle de tekenen der wanhoop in zyn' armftoel te rug ; hy bleef eenige tyd zonder fpreeken; vervolgens met een treurig oog zyn' degen, die naast hem op eene tafel lag,, befchouwende, vatte hy dien aan, en denzelve fchielyk uit de fchede. trekkende, riep hy uit: — Nadien ik zelv het rampzalig werktuig ben, welk het geluk van myn leven vernietigd heeft, zal dit den loop daar van eindigen! —; Dit zeggende wilde hy zyn voorneemen ter uitvoer bren* gen, maar zyne Zuster wederhield hem. — Wat doedgy, myn'waarde de Blemigni! riep P zy  226 GESCHIEDENIS zy bevende uit, na hem het feil, waar mede hy zich den boezem wilde door'rooten, ontrukt te hebben: wat wilt gy doen? ö Hemel! Ach! beroof eene Zuster, welke u zo tederlyk bemind, niet van eenen Broeder die al haar geluk uitmaakt. —~- Ach! myne waarde Zuster!' hernam de Blemigni treuriglyk: indien gy eenig belang in het myne neemt, zult gy 'my myn'elendig leven laatcn eindigen, zor.der u daar tegen te Hellen ; neen , ik kan niet langer leven, ik kan het denkbeeld niet verdraagen , dat ik mogelyk gelukkig zoude geweest zyn, indien,ik altoos aan den wil van Mejufvrouw de Bricourzo onderworpen, gelyk zy my tot aan bet voor my zo rampzalig oogenblik gezien beefc, toegéfcheenen had. Ik heb deze vleiende hcop verbreizeld..;. De aanbiddelyke Celide haat my tegenwoordig , en'het is aan my zelv alleen dat ik dezen haat moet wyten! .. . Ach ! ik lal. ér my nimmermeer in kunnen troosten!... Laat my dus fterven , voegde hy 'er by, terwyl by zich meester wilde maken van den 'degen dién zy hem ontrukt had. '> Ach! wreedaart! riep zy uit, hem met haare traanen be-  van CELIDE. 227 begroeiende: Gy wilt myn' dood dan, door den uwen te begeeren! welaan! fterf, onmenfchelyke, fterf! maar ik zal u voorkomen, terwyl gy u het leven ontrukkende, my'er insgelyks van beroofd. Ach! wreede! hernam hy: gy bediend u van een middel dat my de macht ontneemd om myne rampen te eindigen. Maar voegde hy 'er by: indien ik 'er my zelve niet van verlosfe, zal de Natuur my 'er wel haast van ontheffen 1 Kortom hy ftond zyn leven aan de tedere aanhoudingen van zyne bekoorlyke Zuster toe, die hem zederd dit oogenblik echter zorgvuldig gade floeg, uit vrees dat hy zich mogelyk noch van zyn leven zoude willen berooven. Maar laaten wy hem, door zyne droefheid overweldigd, begeven , en tot onze beminnelyke Celide wederkeeren, wiens ftaat niet veel geruster was. Zy was nochtans ontheven van de ongerustheid, welke den'ftaat van haaren Minnaar haar gaf, en wiens onpasfelykheid geëindigd was. Maar in wederwil van het vergenoegen dat de herftelde gezondheid - van de Bliville haar inboezemde, was zy echter altoos beP 2 droefd;  228 GESCHIEDENIS droefd; de Graaf de Bricour was zulks niet minder, en het geen zy hem verhaalde, wegens haar gefprek met Myn Heer en Mejufvrouw de Blemigni, bragt niet weinig toe om zyne kwellingen te vermeerderen; hy beminde Myn Heer de Blemign r ten hoogften; zyne grootfte vreugde zoude geweest zyn, zyne Dochter aan hem 'te vereenigen, indien de liefde welke hy deze Dóchter toedroeg, hem haare genegenheid de wederftreeven toegeftaan had ,• het was niet om dat hy geene achting voor de Bli vill e had; ja de Graaf koesterdeal te edelmoedige denkbeelden, om niet de grootfte erkentenis voor den gewichtige dienst, die den Marquis hem beweezen had, te hebben. Maar de onmogelykheid die hy in zyne vereeniging met Cel ide zag, deed hem eene hartstocht afkeuren, welke de oorzaak der kwellingen van deze hem zo dierbaare Dochter was; ondertusfchen weigerde hy aan den Marquis de bevestiging van het geene hyhem reeds beloofd had niet, dat is te zeggen, zyne toeftemming om zich by den Hertoch de Bliville te vervoegen, van wien den Marquis de voldoening zyner wenfchen, hoop-  van GELID E, 229 hoopte te zullen verwerven. — Gy bedriegd u •Marquis, zeide de Graaf : ja, gy zult het geene ik u zeg bewaarheid zien; gy hebt my de woorden, waar by ik u als 't. ware het vermogen verleende tot het doen van het verzoek dat gy by den Hertoch in 't werk wilt ftellen , en waar. van gy de nutteloosheid zult ondervinden , afgeperst. Maar ik heb. het u beloofd; ik kan myne belofte niet wederroepen ; en ik werp ualleenlyk,dat gy eeneweigering zult ondergaan , tegen. — Ach! Myn Heer ik ben niet dan te wel van het tegendeel verzekerd; ik kan Mejufvrouw de Bricour niet aanzien zonder van een'gunstige uitflag verzekerd, te zyn. Maar, ik durf u eene bevestiging afvraagen, die gy zekerlyk aan myn liefde, vergeven zult. Myn Heer de Blemigni, ik heb zulks gezien , en ben 'er van overtuigd (poog het my dus niet te ontveinzen) bemind uwe aanbiddelyke Dochteren ik vrees, dat gy in myne afwezenheid haar aan een' Man, die in waarheid alle de hoedanigheden zoude hebben om haarer waardig te zyn, indien hy haar, gelyk ik beminde, dan dat onmogelyk is, zult fchenken. Verwaardig u dus my te belooven, dat zyne aanzoe- kin-  23o GESCHIEDENIS kingen myn tedre liefde niet zuilen overtreffen ; in 'tkort, verwaardig u, ik fmeek zulks, Mejufvrouw de'Bricour, voor een'Man die haar weet te waardeeren gelyk zy gewaardeerd moet worden, te bewaaren; aarzel niet myn' waarde Graaf, voegde hy 'er driftig by: — Het woord dat ik u gegeven heb moet u ten zekere borg verftrekken, dat ik over myne Dochter niet befchikken zal, zonder den uitflag van uwe gebeden by den Hertoch te verwachten; alfchoon ik overtuigd ben, dat hy zich tegen het geene gy heden wenscht zal ftellen. , Ach j ik bid u! zeg niet heden, zonder altoos daar byte voegen, nadien myne gevoelens voor uwe beminnelyke Dochter al Jmyn leven zodanig zullen zyn. Gy gelooft zulks Marquis; maar weest verzekerd dat een' dag zal komen, waarop gy dat geene zultveroordeelen het welk de verblinde liefde U heden doed wenfchen. - Ach! Myn Heer, welkeen onrecht doed gy aan myn hart! Hoe! gy denkt dat ik zal kunnen ophouden Mejufvrouw de Bricour te beminnen! Groote God ! Hoe wreed is dit vermoede voor myne ftandvaste trouw! Ach! Graaf! weest, ik bezweer u zulks,  van CEI^IDE. 231 zulks, van de, levendigheid van myne teder hcid voor uwe bekoorlyke Dochter, wiens onverfchiliigheid my genoeg kwellingen doed ondervinden, zonder dat gy 'er nog nieuwe byvoegd,, overtuigd. Ach! Myn Heer! ik fmeek u, verlaat deze fombre befchouwing en dat onverfchillig gelaat dat my de ziel doorboord; laat ik my vleien, dat gy my wel voor uwen Zoon wilt.aanneemen, eiimynen tweeden Vader zyn! Ach! ik zie u reeds als zodanig aan. Ja, gy zyt myn' Vader; gy zult het altoos zyn, en de eerbiedige genegenheid welke ik u toedraag, doed my u dezen tedren en achting waardigen naam geven — Helaas! hernam de Graaf, hem met' zeer veel genegenheid omhelzende: indien myn geluk zich niet tegen de vereeniging die gy fchynt te-wenfehen aankantte, zoude ik, in plaats van 'er de ui-voering van te vertraagen, dezelve verhaasten. Maar Marquis , maar, myn' waarde Zoon, (het behaagd my, nadien gy zulks begeerd, u dezen naam te geven,) myne goederen zyn niet aanzienelyk genoeg, pp dat dep Hertoch in eene vermaagdfebapping zoude bewilligen, die zyne Rykdommen al te ongelyk maken; en ik zelv moet 'er my, uw P 4 be-  23, GESCHIEDENIS belang raadpleegende, tegen ftellen .. . « Hoe! viel de Marquïs hem fchielyk in: gelooft gy my laag genoeg van ziel te zyn, om te denken dat ik myn geluk ftel in een weinig' Gouds meer , en myn ongeluk in minder te bezitten ? Ach! Graaf, welk een denkbeeld hebt gy u van mv gevormd? waardoor heb ik verdiend dat gy deze gedachte van ; my hebt? Hoe! gy kunt. gelooven, dat ik een verachtelyk Metaal met uwe weêrgadeloze Dochter in vergelyking zoude ftellen ? dat ik zpu kunnen overwegen! Ach! laat ik my we- derhouden Dit denkbeeld is onyerdraage- lyk voor my; en zulks zal het zekerlyk aan mynen Vader, wiens gevoelénsmybekend zyns insgelyks wezen. - De Graaf beantwoorde den Marquis gelyk hy. verplicht was | te doen; en alfchoon hy hem niet volkomen in zynebegeer4 vergenoegde , ftelde hy hem echter gerust. ■Maar gedurende dit onderhoud, had Celide een ander met de Seminille 't geen5 zy gaarne had willen vermyden. De Ridder voordeel doende met het heimelyk géfprek vanden Graaf en den Marquis, had zich by Me-" Jufvrouw de Bricour Vervoegd , ' en be, zwoer  'van CELIDE. £33. 2woerv aan| haare voeten dat hy |haar aanbad, -— Ja, zeide hy: gy hebt een indrukzel op, myn hart gemaakt, 't welk niet kan uitgewischt wórden. Ik geloofde myn geheele leven deze dierbaare vryheid welke ik, vóór uwe bekoorlykheden te hebben gezien, genoot, te zullen bèwaaren. Zy hebben my dezelve ontroofd; oordeel dus van hun vermogen! vervolgde hy,! vervoerd door de hevigheid van zyne hartstocht: die bekoorlykheden hebben de Wapenen, waar van ik my om my tegen hunnen glans te verdédigen bediend heb , verbreizeld , en . de vriendfchap doen vergeeten ; zal ik meer zeggen ? Zy hebben my een' Vriend doen verraaden, die my, vóór u te hebben gekend, dierbaarder dan my zelve was Eer ik voor uwe oogen verfcheen , was de tederheid die de Bliville voor u heeft my reeds bekend; vertrouweling van zyn' gloed , verbood my de eer het voorwerp daar van te beminnen; en' echter, hoé veel macht hy op myn hart heeft, hebben uwe gaven overwonnen.... Ik heb ze niet kunnen befchouwen en te gelyk flandvastig in myn voorneemen blyven. Maar, ongelukkige! hernam hy :* wat doed ? Gy' zelv P 5 ver-  334 GESCHIEDENIS verdubbeld den affchrik die men voor u heeft. Ach! Mejufvrouw, voegde hy 'er by: ik heb het gebruik der rede verboren ,\ ik ben wanhoopend; ik bid u aan, en gy veracht my; ik zie dat gy my trouwloos vind, maar denk nochtans in wederwil van uwen haat, dat het uwe fchoonheid alleen is die my zulks gemaakt heeft. , Myn Heer, in plaats van my het. geen waar van gy my reeds hebt willen overtuigen te herinneren, zo wensch in tegendeel , veeleer dat ik het vergeet, en noodzaakmy niet , door een gefprek dat my beledigd te vervolgen, u de verontwaardiging waar van ik doordrongen ben te toonen. —■ Ach! Mejufvrouw, het is zonder twyffel, (ik zie zulks wel,) aan de tedere gevoelens, die de gelukkige de Blemigni het vermaak gehad heeft u in te boezemen, dat ik de wreedheid, waarmede gy de myne onthaald, verfchuldigd ben. Ach' beminnelyke. Ce li de , lees in > myn hart, het vertoond zich zonder vermomming voor uwe ogen; verwaardig u het te ontvangen; de tedere en edelmoedige liefde die het voor u heeft, u~ akt het zulks waardig. De Bliville bemini u, ik ftem zulks toe; en,  van CELIDE. 235 en, wie zoude u niet beminnen! Maar hy bemind 11 niet gelyk ik. Ik bid u aan; myn leven is u toegewyd ,* uwe verachting, uwe geftrengheden, uwe genegenheid voor een ander zullen myne hartstocht niet verzwakken; maar helaas! wat kan zy op uwen geest! Gy hoord niet eens naar my; ik zie het, de Bliville alleen houd u bezig; hy alleen is u dierbaar, daar ik u haatelyk ben!... Uw gefprek is te hoonend dan dat het andere gevoelens zoude verdienen; en indien het niet is dan om my diergelyke woorden te zeggen, fpreek my dan in 't toekomende niet weer. By het uitfpreeken van deze woorden, vertrok Mejufvrouw de Bricour, om zich in vryheid te kunnen beklaagen , wegens de vervolgingen die haare bekoorlykheden naar zich ileepten. 1 Maar aangaande de Ridder; het gelaat waar mede Celide deze woorden uitgelprooken had, was voor hem als een blixemflag. Hy bleef onbeweegelyk in de gedaante van iemand die wanhopend is. Gelukkige de Bliville! riep hy uit: waarom moet de eer my myn liefde verwyten! ja, eene heimelyke ftem doed zich in den grond van myn hart  n6 GESCHIEDENIS hart hooren , en befchuldigd ray van trouwloosheid. Maar hoe ! hernam hy :. ben ik fchuldig om dat ik dat geene bemin 't welk. de Natuur het volmaaktfte gevormd heeft? — In dit eerfte oogenblik van vervoering verfcheen Mejufvrouw de Blemignt ; haar ziende waren de eerfte bewegingen van den Ridder om zich in te binden ; maar overweegende dat zy de vriendin was van Celide, vergat hy dat zy de Zuster van de Blemigni was, door haar te willen verzoeken ter gunfte van hem by Mejufvrouw de Bricour eene poging te doen; dit befluit dan genomen hebbende, zeide hy, na haar zeer eerbiedig gegroet te hebben: i- Mejufvrouw, gy ziet een' Man, wien de bekoorlykheden van Mejufvrouw de Bricour ongelukkig gemaakt hebben; op u alleen is zynehoop gevestigd, voegde hy 'er by, zich aan haare voeten werpende: ja , Mejufr vrouw, gy alleen kunt mogelyk de droefheid doen eindigen waar mede ik beladen ben. • .. — Ik kan zo weinig zien, viel Mejufvrouw de Blemigni hem in, terwyl zy hem deed opftaan: waar in ik u by myne Vriendin van dienst kan zyn, dat ik u de verbaasdheid niet kan  van CELIDE. 237 kan uitdrukken Ach! Mejufvrouw^ weiger my niet, ik frneek u zulks; gy vermoogt alles by uwe aanbiddelyke Vriendin; verwaardig u haar van mynë hartstocht te fpreeken; tracht haar te bewegèn s door haar de wanhoop waar van gy Getuige zyt af te beelden; overreed haar eindelyk dat de Bliville voor haar geene zulke tedere gevoelens heeft dan de myne zyn.... verminder , ik bezweer u zulks,insgelyks zyne genegenheid voor haar;dat zy billyk zy, dat zy myn liefde Recht doe! Ach! Mejufvrouw, fpreek uit medelyden voor my uwe Vriendin ,• want indien gy het doed, ben ik verzekerd gelukkig te zullen zyn! Eene zo bekoorlyke perfoon, voegde hy 'er by: is altoos zeker niets te vergeefsch te zullen verzoeken.—Wanneer ik de tytel al verdiende waar mede gy my bekleed, ben ik echter zo weinig in ftaat om het geene gy begeerd uit te voeren, dat ik 'er my niet mede durf belasten. ■ Ach! de haat van uwe Vriendin voor my is a zekerlyk bekend; maar Mejufvrouw, is dezen haat onverzoenlyk ? Enzoud gydien nietkunnen uitdooven in het hart waar in denzelve regeerd, en 'er een ander gevoelen min wreeder voor het myne  a38 GESCHIE DE N I S myne in kunnen doen ontftaan? Ach! Mejufvrouw, vervolgde hy: zy die ik aanbid verfcheurd hetzelve. Zybefchuldigd my, ik ben 'er zeker van, dat ik devriendfchapheb verraaden. Ik weet in der daad, dat ik, de liefde die de Bliville voor haar heeft, en waar van hy my de bekendtenis gedaan heeft kennende, niet onderneemen moest, hem hinderlyk te zyn by haar die hy bemind; maar Mejufvrouw, hoord de Liefde naar de Rede? Ik heb my ondertusfchen zo veel my mogelyk was tegen de opkomende zaaden van deze hartstocht, die ik de eerfte dag op welke ik uwe beminnelyke Vriendin zag, in myne ziel ondekten, gefteld; maar het was te vergeefsch ; en (ik ben , fchoon met ongenoegen, gedwongen te zeggen) de liefde Zegepraalde. Ik bemin, of veel eer ik aanbid Mejufvrouw de Bricour; en indien gy weigerd, vervolgde hy,zich aan haare voeten werpende: alle uwe pogingen in 't werk teftellen om haare wreedheid te verzachten, fta ik u niet méér voor myne Rede in; de Eer, de plicht, de vriendfchap , in een woord al het geen den Mensch het heiligfte is zullen te zwakke hinderpaalen aan myne wanhoop zyn.  van CELIDE. 239 — Dring my niet meer, hernam Mejufvrouw de Blemigni, tot eene zaak die ik u niet kan bewilligen; en indien het waar is dat gy Mejufvrouw de Bricour bemind, vólg dan de wetten der edelmoedigheid , die alleen vermogen op eene ziel gelyk de haare hébben. Deze woorden uitgefprooken hebben, verliet zy hem haastig, en begaf zich naar het vertrek van Celide, welke zy zeer treurig vond; zy wierd zelv eenige traanen in haare oogen gewaar. — Hoe .'altoos traanen ? zeide zy: — Ach! myne waarde Vriendin, viel Cel i d e in, haar omhelzende: wat ben ik ongelukkig! — Zyn het de gevoelens van den Ridder welke u zulks doen zyn? — Hoe! gy weet dan reeds? .... — Ja, ik weet dat hy ü aanbid ; het is niet meer dan een oogenblik geleden dat hy myn* byftand affmeekte, om u te verplichten zyne hartstocht te gedoogen. — Welk eene trouwloosheid! hy is onderricht van de tederheid van zyn'vriend, door zyn' vriend zelve, en hy is onedelmoedig genoeg om de alleredelmoedigfte der Manneb te verraaden! — Hoe -fchuldiglchynen diegeenen, die de Bliville uit uwen geest trachten te verdelgen, u toe. De  ft4o GESCHIEDENIS De Ridder is veracbtelyk in uwe oogen; hy ■een verraader, een trouwlooze, die de.eer en de edelmoedigheid vergeet;maar denk ten minften, hem aldus befchuldigende , dat gy het al-, leen zyt die hem deugden hebt doen verliezen, welke, ik ben'er zeker van, hem ten uiterfte dierbaar waren ; aangaande myn' Broeder, gy befchouwd hem als een' barbaar, een' wreedaart, een' oninenfchelyke; 'de allerfmaadelykfte naamen zyn hem toegeworpen ; en gy overweegd niet dat het aan de hevigheid van zyn liefde voor u is, dat gy eene wanhoop moet toeeigenen die gy alleen hem ingeboezemd hebt. Kortom gy zyt onrechtvaardig omtrent die geenen die u het meest waardeeren; en mogelyk zyt gy het den Marquis beminnende insgelyks. Gy vind u ongelukkig, voegde zy 'er by met een gelaat, dat te kennen fcheen te geven,. ik ben het insgelyks. Maar, vervolgde zy:indien het getal der ongelukkigen u zulks minder kan maken, weest dan niet meer bedroefd. — Wat hoor ik! riep Ce li de treurig uit: Is dit de taal der vriendfchap! Hoe? inde plaats dat gy zoud trachten my in myne fmarten te vertroosten, doed gy my  van CELIDE. 241 my, door het geene gy zegt, klaarlyk zien, dat zy u onverfchillig zyn! wreede en onrechtvaardige Vriendin! waarom veinsd gy omtrend my eene tederheid te hebben, welke gy niet bezit? Helaas! hoe aangenaam was het my zulks te ger looven; vleiende beguicheling ! moet ik u zo haast verbreizeld zien ? Ik geloofde eene Vriendin te hebben, en ik heb my bedroogen! Hoe! Mejufvrouw, gy field belang in alle de geenen welke myn hart niet kan beminnen? Gy weet dat de Eliville my dierbaar is; en dit hart, dit hart dat gy zo wreed verfcheurd , is niet gemaakt om verandërlyk te zyn. Ik heb my nimmer beklaagd wegens het geen gy my ter gunste van Myn Heer de Blemigni gezegt hebt; de broederlyke vriendfchap maakte 'er u, om dus te fpreeken, eene wet van; maar door welk een ongeval komt het toe, dat gy belang in alle de Medeminnaars van den Marquis field? welk belang kunt gy neemen in het geluk van een' Man dien gy nauwlyks kend? En, waarom vind ik in uwe ziel die gevoelens niet weder, die gy voor my gehad hebt, en welke myn hart noch, in wederwil van de verandering die ik ten opzichte van my in Q uwe  242 GESCHIEDENIS uwe woorden en in uwe allerminfre bewegingen gewaar word,bezit. Spreek, dierbaare en tedere Vriendin, (indien ik u dezen naam noch mag geven,) wie heeft my eene Vriendfchap kunnen doen verliezen, die de eenige weliust van myn leven uitmaakte? — Ik ben ten uiterfte verbaasd, dat gy den zin myner woorden zo kwalyk opvat. Hoe! om dat ik den Ridder wil rechtvaardigen , wegens de fchrikkelyke Naamen die gy hem geeft, en die hy zekerlyk niet verdiend, denkt gy dat ik u, om hem gunstig te hooren, zoek aan te zetten. Gy befchuldigd my dat ik uwe Vriendin niet meer ben. Ach! Mejufvrouw, gy bedriegd u, ik ben altoos dezelvde. Dit woord, Mejufvrouw, kan dit my zulks bewyzen ? Ach! al te onrechtvaardige Vriendin, (want alhoewel gy de myne niet meer zyt, kan ik my echter niet wederhouden de uwe te zyn,) zal ik ten minfte de beweegredenen niet weeten, die ons verdeelen ? Gy bloosd , hernam zy, haar met opmerkzaamheid befchouwende: ik zie u aarfelen; gy wilt tegen my fpreeken . . .. gy wederhoud u .... Ach! hoe kunt gy, gy, aan wie ik al myn vertrouwen gegeven heb , hoe kunt gy ovür-  van CELIDE. overwegen my het uwe te fchenken ? wat rede heb ik u gegeven om my te haaten ? ik bemin ü tederlyk, ik zal alles opofferea voor uw geluk .... Ach! het is voor altoosverbroo- ken, en dit is uw werk! — Mejufvrouw d e Blemigni,bloosde, na deze woorden gezegt te hebben, zeer fterk, en bedekte haar aangezicht met haare handen. Wat heb ik ver- ftaan! riep Ce li de uit, haare handen wegtrekkende terwyl zy haar omhelsde: ik, ik heb u geluk verbrooken ,fdat ik ten kosten van het myne zoude willen bevestigen ? Ach! indien dit waar is, zal ik het my nimmermeer vergeven. Maar nog eens, doed my, ik bezweer ,u zulks, hoe ik zo ongelukkig heb kunnen weezen, ömhier toe aanleiding te geven, weeten? • Ach! eisch geene bekendtenis die ik u niet kan doen; en vergeet het geene ik u gezegt heb. Gy gelooft my dan wel weinig ge¬ negenheid voor u te hebben, indien gy kunt denken dat ik, daar eene Vriendin die my zo dierbaar is , my wegens haare kwellingen befchuldigd, dit uit myne gedachten kan verbannen. — Dat het u genoeg zy te weeten, dat ik u wegens myn ongeluk onrechtmaatig befchuldigd Q 2 heb;  244 GESCHIEDENIS heb; en dwing my niel u te zeggen het geene ik u voor altoos , indien ik uwe achting en vriendfchap wil behouden, moet verbergen. -Ach! de eene en andere zyn u te rechtmatig gefchonken, dan dat' gy zoud kunnen vreezen dezelve te zullen verliezen. Zeg my dus, myne waarde Vriendin ! het geen u kweld; ftort uw hart in het myne; put 'er de vertroostingen uit die de vriendfchap in den boezem der vriendfchap moet vinden; aarzel niet meer om my uw hart te openen, my éw vertrouwen te geven, gelyk ik u het myne gegeven heb, en laaten wy, door dit onderling vertrouwen van onze allerverborgenfte gevoelens, onze tederheid verdubbelen, (indien het waar is, dat de myne vermeerderen kan). En hoe zoude ik u dat geene durven ontdekken, 't welk ik aan my zelv, indien het mogelyk was, gaarne zoude willen verbergen! Echter, voegde zy 'er by, als by zich zelv overwegende: hebt gy ondervonden, en gevoeld nog heden het vermogen der liefde; moet ik dus niet geloven dat gy die geene beklaagen zult die 'er aan onderworpen zyn ? — Hoe! gy zoud 'er de kracht van gevoeld hebben! Ach! met hoe veel recht zyt gy>  van C £ L I D £. 245 gy, inciien gy dit ongeluk gehad hebt,medelyden waardig. Maar,is Hy, die 'er het voorwerp van is, ten minften waardig, uwe rust te verftooren? — In uwe oogen is hy het niet, terwyl hy het voorwerp van uwe onverfchilligheid, om niet te zeggen van uwen haat, en uwe verachting, is. Ach! gy bemind d e Seminille! — Gy ontrukt het my! ik kan het niet ontkennen; ja, ik bemin een' Man aan wien uwe bekoorlykheden de vryheid beroofd hebben, van over zyn hart te befchikken. Ik weet dat hy u aanbid; hy heeft my zulks noch daadelyk gemeld. Ik heb hem aan myne voeten , welke hy met zyne traanen befproeide, my met de allerlevendigfte aanhoudingen zien fmeeken, om u gunstig voor zyne hartstocht te maken, waar van hy my de kracht met eene hevigheid vertoonde, die ik niet in ftaat ben uit te drukken. — Ach! zeide Celide: houd op u te kwellen; indien gy bemind, zult gy bemind worden. Deze beminnelyke geftalte ftrekt 'er my ten borg voor, vervolgde zy , haar omhelzende : weèst verzekerd, myne waarde Vriendin! dat uwe fchoonheid, ligtelyk de zwakke indrukzelen die myne trekken op Q 3 den  246 GESCHIEDENIS den Ridder hebben kunnen maken, zullen uit- w'sfchen. Vlei my niet, antwoorde de treurige deBlemi gn.i zuchtende: vlei my niet met eene ydele hoop, welke nimmer vervuld kan worden. Ach 1 ik weet niet dan te wel dat men geene aanfpraak op een hart kan maken 't welk gy bezit. —• Indien dit hart in myn vermogen was, hernam, C-eli.de:: wat zoude ik niet in het werk ftellen om het u te fchenken! — Mejufvrouw de Blemigni onderhield zich nog eenige tyd met Ce li de, en fcheide eindelyk van haar in eene droefheid van geest, wel ke, indien zy die van haaren Broeder niet gelyk was, echter zeer veel evenaarde. Het vertrek van de Marquis met de Ridder, vermeerderde dezelve noch ; en tot overmaat van kwelling , had zy noch van den kant van dezen laatfte de allerdringenfte fmeekingen, om haar te verplichten C el i d e dikwils van de liefde te onderhouden die zy hem ingeboezemd had, te verdragen! — Sta my toe, zeidehy: het Kasteel de Bricour verlatende: fta my, ik fmeek u zulks, de gunst toe die ik u verzoek; ik bemin, of veel eer ik aanbid uwe bekoorlyke Vriendin; ik kan zonder wanhoop  van C E L I D E. 247 hoop te gevoelen, de haat dien zy voor my voed niet verdraagen; myn leven hangt 'er van af, voegde hy 'er met eene doordringende flxm by: verwaardig u dus Mejufvrouw, verwaardig u, ik bezweer u zulks, uwe Vriendin tefprceken op dat zy het leven van een' ongelukkige behoede, die altoos gereed zal zynhec zelve voor u te verliezen. — De Ridder aldus tegen Mejufvrouw de Blemigni fpreekende , (liet haar met verdubbelde flagen, een' Dolk in den boezem; haar hart wierd verfcheurd door een voor haar zo wanhopend gefprek; zy kon hem niet antwoorden, en was in eene onbegrype]yk verlegenheid gewikkeld, wanneer de Blivil le verfchynend, haar uit deze ontfteltenis, waarop de Seminille geen acht floeg, zodanig was hy met zyn liefde en de droefheid die hy gevoelde door van Mejufvrouw de Bricour te moeten fcheiden ingenomen, redde. De Marquis was insgelyks zeer droefgeestig; te meer daar Celide hem niet gunstiger dan gewoonelyk was, bleef hy in eene wreede onzekerheid gedompeld. Mejufvrouw , zeide hy affcheid van haar neemende: ik ga myn geluk bewerken, en ben zeker dat Q 4 myne  248 GESCHIEDENIS myne moeite hier omtrent geene hinderpaalen zal ontmoette; ten minsten indien uw' haat voor my, 'er geene onoverkomelyke aan myn geluk fteld. Celide bloosde op de woorden van den Marquis; en den Ridder naderende om haar vaarwel te zeggen, kon zy hem niet antwoorden. Na dat den Ridder, met een beklemd hart, 't welk hem niet toeliet haar zyne hartstocht en zyne droefheid dan alleen door zyne oogen te vertoonen , Celide eindelyk gegroet had , verwyderde hy zich benevens den Marqüis van eene plaats,alwaar hy genoodzaakt was geweest zich aan de wetten der liefde te onderwerpen. Maar laaten wy hen hunne Reis laaten vervolgen, en voortvaaren wegens onze Heldin te fpreeken. Het vertrek van den Marquis, was ten uiterfte treffend voor haar; zy kon 'zonder de grootfte ontroering te gevoelen niet denken, dat hy de allerlevendigfte aanhoudingen, en de albrdringenfte fmeekingen by den Hertoch de Blivtlle, om van hem de toeftemming, ten einde zich voor altoos aan haar te verbinden, te verwerven, ging in 't werk ftellen ; dan poogde  van CELIDE. 249 poogde zy zich zelve te overreden, dat de gebeden van haaren Minnaar te vergeefsch zouden zyn; en in het oogenblik daar na vleide de liefde haar met eene hoop, die haar hart niet dan te wel gefchiktwas, in wederwil van haare rede, die, wanneer zy dezelve hoorde, altoos eene dwaaling die haar zo dierbaar was deed verdwynen, aan te neemen. Maar aangaande Mejufvrouw de Blemigni, haare droefheid was nog grooter dan die van Celide ; het was niet genoeg voor haar den Ridder te hebben zien vertrekken en te weeten dat hy Mejufvrouw de Bricour aanbad, zy had daar van uit zyn' eigen mond de wreeJe zekerheid moeten hooren , hy had zich by haar vervoegd om de geftrengheid van haare Vriendin te verzachten; zy had niet anders gehoord, dan het geen haar moest overtuigen dat hy niet zoude ophouden gevoelig aan de bekoorlykheden van Celide te zynl Echter verminderde deze omftandigheden haare Vriendfchap voor Mejufvrouw de Bricour niet. Deyverzucht, eene hartstocht welke zelv perzoonen die elkander opreehtelyk beminnnen verdeeld , kon geene plaats in -deze q. 5 groo-  25o GESCHIEDENIS groote en edelmoedige Ziel vinden; ja, Ce lid e fcheen, zederd zy wist hoe waardig zy aan den Ridder was, aan haar nog dierbaarder geworden te zyn, en in plaats van wegens hem by Celide onvoordeelig tefpreeken, opende zy haar' mond omtrent hem niet, dan om hem alle de loftuitingen, welke zy hem waardig oordeelde, en, die hy in waarheid verdiende, te geven. De Sem/inille was vier en twintig jaaren oud; van eene allerbeminnelykfte geftalte; de overreding , de zachtheid heerschte op zyne lippen; en duizend andere achtingwaardige hoedanigheden , maakte hem de genegenheid van Mejufvrouw de Blemig ni waardig te bezitten, die nog in den perzoon van eenen broeckr, welke zy teder beminde, de allerbitterfte fmarten, gelyk men zulks zien zal, te verdraagen had. De ongelukkige de Blemigni kon de haat van Celide niet langer verdraagen, en dat alle hoop hem benomen was overweegen, zonder eene wanhoop, die zyne gezondheid nadeelig was, te gevoelen. Zederd het oogenblik dat hy, vervoerd door zyne hartstocht, te kennen gegeven had, het leven van de Blivili e  van CELIDE. 251 te willen aantasten, had hy Celide niet weder gezien; hy was wel eenige maaien in het Kasteel van de Bricour geweest, maar zy had hem met zo veel zorg weeten te vermyden, dat hy nooit iemand anders dan de Graaf gezien had. Ook overweldigde de droefheid hem dermaaten , en hy gebruikte zo weinig voedzel, dat hy allengskens verzwakte en uitteerde. Op een' dag, met zyne Zuster, die hem poogden te vertroosten, hoe veel zy zelv nodig had vertroost te worden, alleen zynde, viel hy voor haare oogen in zwym. Dit gezicht verfchrikte deze tedre Zuster ten uiterfte. Zy riep de huisbediendens, en door krachtige hulpmiddelen weder tot zich zeiven gebragt zynde, bevond hy zich zodanig verzwakt , dat hy verplicht was zich te bed te begeven. Mejufvrouw de Blemigni haaste zich om geneesmeesters te doen haaien, die, wanneer zy haar' Broeder gezien hadden, zeide: niet te wanhopen hem zyne gezondheid weder te geven, indien de ontroeringen van zynv geest hunne kunst niet vruchteloos maakte ; dat zy zich echter niet zonder grond vleiden, hem weder in het leven te zullen herroepen. Me-  25* GESCHIEDENIS Mejufvrouw de Blemigni kon geene woorden, welke haar eene zo zwakke hoop gaaven, zonder de allerlevendigfte droefheid te gevoelen, aanhooren. Zy had zich by het bed van haar' Broeder geplaatst, terwyl haare oogen in traanen baadden,het geen de Blemigni gewaar wordende,hem deed zeggen: — Weest niet bedroefd wegens den ftaat waar in ik ben, myne waarde Zuster! uit oorzaak der kwellingen die my overlaaden kan het leven my niet aangenaam zyn ; ik verlies het zelve met vergenoegen, vervolgde hy : maar belóóf my, dat gy na myn' dood, aan Mejufvrouw de Bricour zult zeggen, dat zy het alleen is die my denzelve heeft doen ondergaan; beweeg haar ter gunste van een' Man dien voor haar fterft; maakt dat uwe woorden haare traanen kunnen doen vloeien. Ach! myn' Broeder, myn' waarde Broeder! riep zy uit,haare traanen verdubbelende: gy maakt my wanhoopend! Ach! leef voor eene Zuster die u met zo veel tederheid bemind ... — Terwyl zy aldus fprak, kwam men haar de komst van de Graaf de Bricour aanzeggen. — Dathy verfchyne! riep de Blemigni, met eene  van CELIDE. 253 eene byna uitgebluschte ftemme uit: dat hy de laatfte omhelzingen van zynen ongelukkigen vriend kome ontvangen! — De bediende geleide ter zeiver tyd de Graaf de BRrcouR in het vertrek, die, alfchoon hy wegens den ftaat van de ongelukkige de Blemigni onderricht was, niet, zonder van eenen killen fchrik doordrongen te zyn, hem door de fchaduwe des doods byna omringd, en zyne droevige Zuster aan het hoofdeinde van zyn bed, met een gelaat door traanen overdekt, en eene door zuchtenafgebrooke Item, befchouwde. — Nader , myn' waarde Graaf zeide de Ble,migni, hem de hand toereikende : en in de plaats van u wegens het einde van myn leven te bedroeven moet gy u veeleer met my, wegens een voorval dat alleen myne kwellingen kan doen eindigen , verheugen. — — Op deze woorden, wierp de Graaf zich in de armen van zyn' vriend; hy omhelsde hem tederlyk; hy wilde tegen hem fpreeken, dan hy kon niet anders dan zuchten voortbrengen, terwyl Mejufvrouw de Blemigni zich, met de wanhoop op het gelaat gefchilderd, en half bezwymd in de armen van haare Kamenier, die be-  254 GESCHIEDENIS bezig was om haar tot zich zelve te brengen, bevond. De oogen der huisbediendens zelv waren vervuld met traanen , welke zy voor eenen Meester, voor wien zy zich altoos gelukkig zoude geacht hebben hun leven te geven , indien het hem het zyne had kunnen bëwaaren, Horten. De Blemigni alleen behield eene onwrikbaare ftandvastigheid ; hy vertrooste zyne Zuster; ja hy poogde zelv de droefheid van zyn' vriend te matigen; dan hy wenschte met eene onuitfpreekelyke vierigheid Celide te zien; echter dorst hy 'er tegen den Graaf niet van fpreeken , welke hem, in eene hevige droefheid, welke den ftaat van eenen zo dierbaaren vriend hem inboezemde, verliet. C e l i d e was insgelyks zeer bedroeft; de gevoeligheid van haare ziel, kon in deze gelegenheid dit fmartelyk gevoelen niet wederftaan. Maar de treurige de Blemigni ondervond 'er die nog veel wreeder waren; de allerhevigste en grievenfte fmarten verfcheurden haar hart; de ongelukkige de Blemigni bragt eenen nacht door, die de zwakke ftraal van hoop, welke men wegens de wederkeering van  van CELIDE. 255 van zyne gezondheid had kunnen onderftellen, verbreizelde. Ik fterf zonder myn leven te beklaagen, zeide hy des morgens om vier uuren tegens zyne Zuster, die in wederwil van de aanhoudingen, om rust te gaan nemen, den nacht by hem had Willen doorbrengen: Ik fterf zonder myn leven te beklaagen; maar myne wensch is eer ik het leven verlaat, de beminnelyke Celide te zien, en uit haar' mond, dat ik niet meer het voorwerp van haar' haat ben te hooren. — En hoe! zeide zyne Zuster: — geloofd gy dat deze voldoening u zal geweigerd worden ? Neen , myn' Broeder, neen; en ik ben verzekerd dat gy haar die gy bemind zult zien. — Dit denkbeeld ftelde de Blemigni , welke gedurende den tydvan een uur de zoetheid der rust genoot, een weinig te vreeden; maar by zyne ontwaking, vonden de Geneesmeesters hem zeerflecht. Mejufvrouw de Blemigni fchreef in den morgenftond dezen brief aan Celide, welke zy haar door een bediende zond. WAAR.  256 GESCHIEDENIS WA ARDE VRIENDIN! /n het oogenblik waarin ik eenen Broeder zal verliezen, dien ik zo teder bemin, kent myne droefheid geene paaien ; alle hoop is verhoren, myne waarde Celide.' gy alleen kant dezelve weder doen herleeven; gy alleen kunt mynen ongelukkigen Broeder liet leven wedergeven; hy wenscht u te zien; ik beb niet kunnen nalaten hem hier van verzekering te geven; uwe vriend, fchap geeft my aanleiding te denken dat gy deze verzekering door uwe tegenwoordigheid zult bevestigen. Kom, waarde en tedre Vriendin! kom om de gezondheid weder te geven aan hem dien gy dezelve hebt doen verliezen ; echter verwyt ik u niets; ik weet te wel dat de liefde geen vrywilMg gevoelen is-, maar, het medelyden.en de Edelmoedigheid zyn deugden, die u te natuurlyk eigen zyn, dan dat ik vreezen zoude, dat gy dat geene, 'ï welk mogelyk,het leven aan eenen ongelukkigen zal bewaaren, zoud weigeren. Vaar. wel, myne waarde Vriendin ! ik acht onnodig omtrent u andere woorden om u te bewegen te bezigen; uwe Ziel is al te medelydend, te groot, en te verheven dan dat gy u aan myne gebeden niet  van CELIDE. 257 niet zoud overgeven. In verwachting dat gy daar, al waar gy met zo veel vuurigheid gewenscht word verfchynen zult, zal ik myne zorgen by de dierbaare fiervende ,dien u aanbid, bejleeden. DE BLEMIGNI. Celide, na, niet zonder traanen te Horten , het geen haare Vriendin haar gefchreeven had , geleezen te hebben, vertoonden den Brief aan haar'Vader, welke haar beval naar het Kasteel van de Blemigni te gaan, werwaards zy zich terzelver tyd op weg begaf, volgende hier in zo veel haar eigen neiging, dan de bevelen van haar' Vader. Mejufvrouw de Blemigni had zo dra niet verftaan dat zy gekomen was, of naar haar toegaande en haar met eene genegenheid met droefheid vermengd omhelzende,zeide tegen haar: —Kom, kom en zie de Blemigni in den ftaat waar in gy hem gebragt hebt; en ftem ten minften toe dat hy waardig was uwe tederheid, wegens de grootheid van zyne hartstocht, te bezitten! — Cklide kon op deze woorden niet dan door haare traanen antwoorden, terwyl zy R haar  25g GESCHIEDENIS haar tot in het vertrek van Myn Heer de Blemigni volgde, welke gerucht hoorende, uitriep: Is het Mejufvrouw de Biu- cour? — Ja, myn'Broeder, zy is het. Gy verwaardigd u dan, Mejufvrouw , hernam de Blemigni: gy verwaardig u dan my het geluk, van u voor mynen laatften fnik te zien , toe te ftaan ... Ik zegen den hemel, vervolgde hy: die my welhaast van het licht zal berooven l Nadien ik u rmtelyk ben , kan ik niet hoopen eenig vermaak in deze waareld meer te zullen vinden; myn hart, vervolgde hy: dat u aanbid, heeft uw' haat niet kunnen ver draagen ; de wanhoop welke dezen wreeden haat my ingeboezemd heeft, heeft myne elendige loopbaan verkort; maar, Mejufvrouw, om vergenoegd te fterven, moet ik u fmeeken my eene gunst toe te ftaan; dit is overtuigd te zyn dat niemand u ooit zo veel' zal kunnen beminnen, als de ongelukkige de Blemigni; zelv dien gelukkigen Minnaar, dien uw hart bezit, niet! verwaardig u ook , Mejufvrouw, overtuigd te zyn, dat ik nimmer zyn leven zoude aangetast hebben, in wederwil der woorden die een wanhopende liefde my by u  van CELIDE, 259 u deed uitfpreeken, en uwe verontwaardiging op my gelaaden hebben en uwen haat.... Dat ook myne gedachtenis, ik bezweer u zulks, u niet ten affchrik zy 1 Maar wat zie ik! riep hy uit, de traanen van Celide, die in meenfete vloeide, en waar op hy tot dien tyd geen acht geflagen had , gewaar wordende: wat zie ik! ,,' .gy fchreid! Ach! indien het over myn lot is. . . ik ben gelukkig! . .. Neen ik zal my niet meer beklaagen! . . . Dierbaare traanen! is myn leven genoeg om dezelve te verdienen! — Deze woorden uïtfpreekende viel hy in eene flauwte,waar uit men hem in waarheid niet zeer gemakkelyk deed bekomen. NauwIyks had hy het gebruik zyner zinnen wedergekreegen, of hy vroeg naar M jufvrouw de Bricour, die ter selver tyd zyn bed naderde. _ Mejufvrouw, zeide hy: indien gy medelyden met een' ongelukkige dien u aanbid hebt,verwaardig u dan hem te zeggen, dat hy uwen haat niet in het graf zal mededraagen. — Ach! riep Celide zuchtende uit: kunt gy'er my bekwaam toe achten ? Ach! wel ver van u te ha aten, is God getuige van de wenfehen, die ik hem om de bewaaring van uw leven R 2 toe-  26o GESCHIEDENIS toezende! Leef, Myn Heer; en indien het waar is, dat myne gevoelens u kunnen verbinden zorg voor uw leven te draagen, biede ik u alle diegeenen welke in myn vermogen zyn aan; myne allervolmaaktfte achting, myne allertederfte vriendfchap zyn u van dit oogenblik af gefchonken. — Voleindig my ftervende gelukkig te maken, hernam de Blemigni: Zeg my, Mejufvrouw, dat, indien de Marquis uw hart,voor dat iku het myne aangebooden hebt, Riet had vermeesterd , fta my zeg ik toe , te gelooven , dat myne eerbiedige hartstocht, mogelyk een gunstiger onthaal van u zoude ontvangen hebben. — Ondervraag myne Vriendin,.hernam Celide: myn hart is haar bekend , en ik zal zulks niet afkeuren. Ja, zeide Mejufvrouw de Blemigni: ja myn' waarde Broeder; de beminnelyke Celjde zoude gevoelig aan uw liefde geweest zyn, indien de Marquis, vóór u, haar niet gevoe lig voor de zyne gemaakt had. Ik ben minder ongelukkig dan ik dacht , zeide de Blemigni: nadien ik de vertroosting geniet van te hooren, dat het aan uwe ftand- vas-  van CÈLIDÈ. iSt vastigheid, en niet aan uwen haat is, dat ik myn ongeluk, dat echter te wreed is, dari dat ik het leven langer zoude kunnen verdraagen , verfchuldigd ben. Verberg my uwe traanen niet, zeHe hy tegen haar, afbreekende, doordien hy gewaar wierd, dat zy pogingen deed om hem dezelve te verbergen: dat ik ftervende de zoetheid fmaak, uwe traanen te befchouwen! Beroof my niet van een gezicht, dat my overtuigd dat gy den ftaat beklaagd waar in ik my gebragt zie , en 't welk my bekoorlykheden in de verfchrikkin- gen des doods doed vinden. De Graaf de Bricour verfcheen in dit oogenblik. Zo haast als de Blemigni hem gewaar wierd riep hyhem; en, na hem de allertreffenfte zaaken gezegt te hebben, en zich nog eenige tyd met zyne Zuster en het Voorwerp zyner liefde onderhouden te hebben, voelende dat zyn einde naderde, hield hy zich niet dan wegens het andere leven bezig; en alhoewel hy niet meer dan dertig jaaren telden; en een geluk dat aanmerkelyk genoeg was genoot , verliet hy deze waareld met de allergroot-  a6a GESCHIEDENIS grootfte onderwerping, en gaf den geest, terwyl hy tekenen van eene voorbeeldelyke godsvrucht deed blyken. Einde van het eerste Deel.  CELIDE.   D E ZELDZAAME e N VERBAAZENDE LOTGEVALLEN van CELIDE,' het (jroote en doorluchtige voorwerp van een ongunstig fortuin» een prooi van de wederwaardigheden der liefde;de tederhartigste *-n verstandigste vrouw j EEN ouderminnende dochter;een getrouws m1nnaares, en ken algemeen voorbeeld van kuische schoonheid, en minzaams deugd. Ferjierd met het portrait van de Heldin. tweede deel. Te AMSTELDA M, By J. B. E L W E, Boekverkoopcr, ÏUEDCCLXXXIV,   CELIDE, O F GESCHIEDENIS van de MARQUISINNE De BLIVULE. Maar, ö Hemel! in welk een' ftaat bevond zich Mejufvrouw de Blemign i, wanneer zy de tyding ontving dat haaren Broeder den laatften fnik gegeven had. - Hoe!riep zy, met een verwilderd gelaat, uit: hy is niet meer ... Myn' Broeder! Myn' waarde Broeder! ... Voor altoos zyt gy my ontrukt. ... Ik zal u niet meer zien.. .. . —— A Ds  a GESCHIEDENIS De Graaf had insgelyks zeer veel gevoel we. gens het verlies van zynen vriend; en Celide, de tedere Celide, mengde haare traanen met die van haare ongelukkige vriendin, die zy uit het Kasteel van de Blemigni,welk verblyf, in deze rampzalige oogenblikken , niet dan verfchrikkelyk voor haar konde zyn, daar het haare droefheid ieder oogenblik deed verdubbelen, tot haarent bragt, terwyl de Graaf den last op zich nam, om de begravenis van zynen vriend te bezorgen. Da treurige de Blemigni by de Graaf de Bricour gekomen zynde, had zich in het Vertrek van C e l t d e , deze beminnelyke Dochter begeven, welke naast haare zyde gezeten, eene van haare handen, welke zy met traanen befproeiden zonder dat zy haar op eene andere wyze trachten te vertroosten, tusfchen de haare geflooten hield; eene wyze van vertroosten die meer vermogen op eene gevoelige ziel heeft, dan alle die ydele woorden, welke door onverfchillige gebezigd , het hart van die geene waar aan zy gericht zyn , wanneer zy waarlyk bedroefd zyn , oproerig doen Worden, Q^  van'CELIDE. 3 Celide ftelde dus, gelykik zulks reeds gezegd heb, om de wanhoop van Mejufvrouw de Blemigni te matigen, die, door de zuchten welke haar van tyd tot tyd ontfnapten , de allerwreedfte Ziel zoude bewogen hebben, alleen de ftomme taal van haare traanen te werk. Zy bleef in eene diepe ftilzwygenheid gedompeld; haare traanen vloeide zomtyds in menigte langs haare wangen, en het oogenb.lik daaraan volgende , waren haare oogen wede,r helder. I n eene van deze tusfchcnpozingen, waar in zy haare fmarten niet dan door haare treurige befchouwingen, waar in de wreede gevoelens die haar griefde zo wel afgefchilderd waren, dat zy eene foort van fchrik inboezemde , uitdrukte; vestigde zy haare oogen op Celide, en haare traanen gewaar wordende zeide zy, haare hand driftig te rug trekkende: Gy fchreid Mejufvrouw! Ach! fchreid, ja dat uwe traanen nimmer opdroogen ! Gy kunt niet te veel berouw hebben wegens het kwaad dat gy veroorzaakt hebt. Gy zyt het, wreede! gyzyt het, die in den boezem van den ongelukkige de Blemigni, het rampzalig vergif geworpen hebt, datmy voor altoos van eenen broeder, •A & dien  4 GESCHIEDENIS dien ik beminde , en die myne tederheid zo wel verdiende, beroofd heeft. — Ach! riep Celide, wegens haare verwytingen door droefheid overweldigd, uit: waar befchuldigd gy my mede ? Wie! Ik ! ik zou aanleiding gegeven hebben tot het voorval, dat zo wel en zo veel het voorwerp van myn beklag als van het uwe is? Ach! indien het waar is dat ik, alhoewel tegen myn' wil, daar oorzaak van ben, doorftoot dit hart dan, dat door uwe verwytingen zo wreedelyk verfcheurd word! offer dit ongelukkig flagtoffer aan de fchim van uwen Broeder op! wreek zyn' dood door den myne! verlos u van een voorwerp dat u ten affchrik ftrekt! Onmenfchelyke ! hernam Mejufvrouw de Blemigni, haar omhelzende: bekoorlyke overreedfter ! wie kan het geluid van deze ftem, welks zachtheid zo veel bekoorlykheid inboezemd, hooren, zonder daar door bewogen te zyn ? Maar, waarom hebt gy zo veel wreedheid gevoed voor een' Man die u beminde ? — Hoe! befchikt men van zyn hart zo als men begeerd! Ach! Mejufvrouw, raadpleeg het uwe; en vraag, of het zich, zederd dat S>B Seminille dierbaar aan hetzelve geworden  van CELIDE, s den is, aan een ander heeft kunnen geven? — Op de naam van de Sem:nille, wederhield Mejufvrouw de Blemigni Celide, door eene beweeging , die de uiterfte afkeer fcheen te kennen te geven; zy begaf zich naar het andere einde van de Kamer, alwaar zy zich nederzetten, en in eene machtloosheid en hartpranging verviel, welke haar niet meer toe. liet haare droefheid door traanen te verligten! — Celide was ten uiterfte bedroefd wegens den ftaat van haare Vriendin, welke byna een verlies van zinnen fcheen te kennen te geven; zy dorst haar, nog aanfpreeken, nog naderen, uit vrees van hier door haare hevige wanhoop te zullen vermeerderen. Dezen ftaat van zichtbaare gevoelloosheid bleef haar gedurende dat de geneesheeren ontbooden wierden by; dan door hulp van hunne kunst, kreeg zy haare zinnen geheellyk weder, zy had die fombre droefheid, welke, daar zy die in zich zelv opkroppende, voor haar leven had doen vreezen, niet meer; maar de ongelukkige de Blemigni ge. voelde 'er alle de uitgeftrektheid van het verlies dat zy geleden had, des te beeter door; zy was onvertroostbaar; haare droefheid, die A 3 tot  6 GESCHIEDENIS tot dien tyd toe door eene ftroom van traanen , waar door haar gelaat fteeds overdekt was , ligt gekreegen had , trof die geene die getuigen van dezelve waren. Maar de vryheid van zich te kunnen beklagen wedergekreegen hebbende, was C el r d e haar niet meer haatelyk, en zy hernam voor haar, haare voorige gevoelens. Celide was de eenige perfoon, welks gezicht haar aangenaam kon zyn. Myne waarde Vriendin! zeide Celide op een' dag, dat zy den hemel van onrechtvaardigheid befchuldigde, te kennen gevende zich nimmer te zullen troosten, tot haar: myne waarde Vriendin, zeide dan onze beminnelyke Heldin: het is drie jaaren geleden, dat ik een even groot, om niet te zeggen wreeder, verlies, dan dat, welk gy het ongeluk hebt heden te ondervinden, ondergaan heb ; ik had eene Moeder, vervolgde zy: die nimmermeer Wat zeg ik! Ach! ik bad haar aan! haare tederheid voor my was zonder wederga; buiten de dierbaare hoedanigheid van Moeder , was zy voor my eene oprechte Vriendin, welke van myn geluk haar voornaamfte oefFening maakte. Welke lesfen  VAN CELIDË. f lesfenheb ik van deze onvergelykkelyke Moeder ontfangen! Zy beyverde zich om myn har? voor de hovaardy te fluiten; zy wist dat deze hartstocht alleen zoude dienen om my ongelukkig te maken, daar myn' Vader geen vermogen genoeg bezat om ons in eene eerlyke middelmatigheid te doen leven ; zy gaf my insgelyks wyze voorfchriften om my voor de hartstocht, waaraan ik thans ten roof ben,te hoeden; waarom heb ik die dierbaare raadgevingen welke voor altoos myn geluk zoude gevestigd hebben, niet gehoord! Na deze afgeper- lte uitroeping, vervolgde Celioe aldus: — I k had dan eene Moeder, hernam zy t die teder, deugdzaam, en geëerd was van alle die geene welke haar kenden. Den Hemel ontrukte my deze aanhiddelyke Moeder! De droefheid van m>n' Vader en de myne, kunnen niet uitgedrukt worden; wy wilde, ons leven eindigende, eenewaareld, die ons toefebeen ora waardig te zyn bewoond te worden , nadien onze eerwaardige Gram niet meer op dezelve was, verbaten. Wanneer wy echter de daad die wy ter uitvoer wilde brengen overwogen hadden, deed de godsvrucht, geholpen door A4 da  g GESCHIEDENIS de gefprekken van onzen eerwaardigen Leeraar, ons het befluit neémen, ons elendig leven zo lang te dragen, tot dat het den hemel zoude behaagen ons daar van te verlosfen. Hy heefc ons voorneemen gezegend; wy gevoelen thans die hevige wanhoop, die ons geene gerustheid overliet, niet meer ; wy waardeeren fteeds de gedachtenis van haar, welks verlies ons zo veele traanen gekost heefc, en wy zullen met blydfchap fterven, in de hoop , die wy voedden, van met haar tezamen gevoegd te worden. Doed als ik, myne waarde Vriendin ! onderwerp u gehoorzaam aan den wil des hemelsch; en fmeek hem , na aan uwe rechtmatige droefheid, die ik my wel wachten zal te laaken , den ruimen toom gegeven te hebben, dat by de kalmte, die uit uwe Ziel geweeken is, daar in weder doe herbooren worden. Bedenk, myne waarde! dat gy , den Heere aldus befchuldigende, hem gevoeliglyk beledigd; Helaas 1 voegde zy 'er by: ik ben even zo ongelukkig als gy; maar, myne waarde Vriendin! het is den wil van God; laat ons ophouden te morren, en de hand kusfchen die ons flaat! Dit waren, zeide zy zuchtende: dé laatfte woorden  van CELIDE. 9 den die myne Moeder tegen my gefprooken heeft. Ach! myne waarde Celide! antwoorde Mejufvrouw deBlemigni: hoe veel grooter reden heb ik om bedroefd te zyn dan gyJ want, eene Moeder die gy zo rechtmatig beminde verliezende, bleef u eenen Vader overig, dien, door zyne genegenheid voor u, niet kon nalaten zeer veel tot uwe vertroosting toe te brengen. Maar, ik heb , eenen Broeder verliezende, alles verlooren; hy alleen bekleede by my de plaats van Vader en Moeder die de onmedogende dood my ontrukt had; zyne gevoelens voor my, hebben van myne zyde eeneuitneemende tederheid verdiend; myn hart beminde in hem deoorfprongen van myn leven, die ik het ongeluk heb gehad , in myne nog zo tedere jeugd te verliezen, dat ik nimmer dan zeer onvolkomen, de zachte gevoelens der natuur heb mogen fmaaken! Tot eene zekere ouderdom in een Klooster opgevoed zynde, zocht myn hart, dat niet begeerde dan te beminnen , te vergeefsch onder myne medegenoten, een voorwerp dat deszelvs vriendfchap waardig was. Want beminnelyke Celide, A 5 ik  ,o GESCHIEDENIS ik ondervond niet dan haat, trouwloosheid en verraad van den kant van de geene welke ik het allertederfte beminde; myn hart, zich in haare eerfte vriendfchap, een gevoelen waar van ik my een allerbekoorlykst denkbeeld gevormd had, bedroogen vindende, wierd oproerig ! in het zestiende jaar, wierd ik eindelyk uit deze plaats, welke ik zonder berouw verliet, gevoerd. Ik ging by myn' Broeder woonen, die , door de genegenheid die hy my betoonde, alle de myne, welke van dag tot dag door zyn teder Pn vriendelyk gedrag vermeerderde, won; ik had tot dien tyd toe niemand kunnen vinden welke ik konde waardig oordeelen door my bemind te worden, en myn hart zelv twyffelde met rede of 'er wel een zodanig perzoon beftond; oordeel dus met welkeen' yver ik my aan eenen Broeder verbond, die my ieder dag nieuwe tekenen van zyne tederheid deed blyben. Die van my, welke tot dat oogenblik in myne ziel was verborgen geweest, ontdekte zich met eene hevigheid, die de voldoening, welke ik had van iemand gevonden te hebben die bekwaam tot eene waareen flandvaste vriendfchap was, my dezelve door de allerfterk-  van CELIDE. ile banden vaster deed toehaalen \ dit was voor my eene bekoorlykheid, welke ik u niet kan uitdrukken, wanneer ik bedenk, dat ik in myn' Broeder, dien vriend dien ik zederd zo lang begeerd had,heb gevonden gehad! Myn' Broeder die niet gelukkiger dan ik in de keuze zyner vrienden was geweest , nam het befluit Parys te verlaten, en zyne dagen op het Land door te brengen, het geen hy ver afgeleegen van deze hoofdftad verkoos. Maar voor en al eer hy zyn ontwerp ter uitvoer bragt, wil. de hy weeten of ik zulks goedkeurde. Wanneer ik daar van onderricht was, juichte ik hier over van blydfchap; en ik was ten uiterfte verheugd eene flad te zullen verlaten, waarin de nyd, de yverzucht, het verraad, de trouwloosheid , de list en de valschheid hun verblyf gevestigd hadden. Wy gingen dus hier heen , door dien wy gehoord hadden dat dit Kasteel te koop was. In deze eenzaamheid verdubbelde , in wederwil van die welke ik voor u heb, myne tederheid voor myn' Broeder. Maar helaas! het onverbiddelyk Noodlot, heeft my voor altoos van hem beroofd, voegde zy 'er by, traanen Hortende:  12 GESCHIEDENIS tende: Ach ! Item toe, waarde en tedere Vriendin, dat het verlies van een' Broeder gelyk den myne, my eene droefheid die niet dan met myn leven kan eindigen moet inboezemen! Ach! hernam Celide: indien het waar is dat ik my kan vleien uwe genegenheid te bezitten, bied de myne u alle de gevoelens aan die gy in het hart van uwen ongelukkigen Broeder hebt kunnen vinden. Nadien de vriendfchap, vervolgde zy: zo veel bekoorlykheid voor uw hart heeft, ontvang de myne dan geheel en al; laaten wy eikanderen beminnen, myne bekoorlyke Vriendin! laaten wy eikanderen beminnen, en dat niets dan de dood alleen het vermogen heeft, de onfcheidbaare banden van onze tederheid te verbreeken! Helaas! zeide Mejufvrouw de Blemigni: die welke ik voor u heb, kan weinig vermeerdering ontvangen; maar, myne waarde Celide! ik ben niet meer gefchikt om eene Vriendin te wezen. Welk vermaak zult gy vinden in eene verbindtenis, waar in gy niet dan getuige en bewaardfter van zuchten en traanen zult zyn? Myne waarde Vriendin ! neen, ik ben  van CELIDE. 13 ben niet meer gefchikl om te beminnen! Ik bemin u echter fteeds even fterk; maar een hart door droefheid overweldigd ; in wanhoop gedompeld ; beroofd van dat geene 't welk het zelve met zo veel vuurigheid beminde, kan zich niet meer voor de ftreelingen der vriendfchap openen.... Die welke ik voor u heb, kan niet meer fchynen dat zy eertyds was; en indien ik het geen gy my voorfteld aannam, zoud gy 'er welhaast niet over voldaan zyn; ik zou u onverdraaglyk worden; myne fombre zwaarmoedigheid zoude uwe gevoelige ziel door droefheid doen verteeren; laat my dus geheel en al ten proie aan die fraarten die my verflinden ; laat my zeg ik, den hemel fmeeken, dat hy myn leven eindige ! Dusdanig waren de gefprekken van Mejufvrouw de Blemigni ; zy was onvertroostbaar; altoos vervuld met het aandenken op een' Broeder dien zy verloren had, haakte zy naar het oogenblik dat haar leven zoude eindigen. Wel is waar, dat de Se minille, haar hart vervulde ; maar dit denkbeeld vermeerderde nog Kerker haaren afkeer voor  i4 GESCHIEDENIS voor de waareld; want zyn liefde voor Celide kennende, en zich niet durvende vleien, dat hy van gevoelens zoude kunnen veranderen ; deed deze zekerheid, haar des te ongelukkiger makende, haar het leven nog onverdraaggelyker worden, en met vuurigheid wenfchen den loop daar van te zien eindigen. Zie daar den bittere ftaat waarin Mejufvrouw de Blemigni zich bevond; jong, fchoon, geestig en een aanmerkelyk fortuin bezittenden; welke hoedanigheden waren dit om naar 't geluk dingen! Maar zy ondervond niet dan te veel, dat het nog fchitterende, nog achtingwaardige hoedanigheden, nog rykdommen zyn die ons gelukkig konnen maken ; en zy was een klaar voorbeeld dat men met eene gevoelige ziel zeldzaam gelukkig is. Aangaande onze beminnelyke Heldin; zy bevond zich insgelyks in de allerlevendigfte ongerustheden gedompeld; het was reeds omtrent drie weken geleden dat haar' Minnaar, vertrokken was, zonder dat zy eenige tyding van hem ontvangen had; zy ontveinsde haare kwellingen, zo veel in haar vermogen was aan de oogen van de Graaf; maar wanneer zy in haar  van CELIDE. li haar vertrek was , eene plaats zo menigwerf getuige van haare droefheid, gaf zy zich geheel en al over aan de fmarten die haar verflon- den. Groote God 1 zeide zy den avond voor dat de Post moest aankomen: morgen! 6 Dag welke ik wensch en vrees! ó dag diemy zal doen zien, of het waar is dat mynen Minr naar my vergeet. Maar helaas ! hernam zy: kan ik 'er aan twyffelen ? Ik had alreeds drie zyner brieven hebben kunnen ontvangen; en niet eene regel van zyne hand, heeft my verzekerd, dat ik hem altoos dierbaar zal zyn? Ach ! zonder twyfFel, heefc het afzyn myn beeld uit zyne ziel gewischt! Maar , wat zeg ik! heb ik niet ondervonden dat myn beeld niets op dat hart, dat ik van trouwloosheid befchuldig, vermag?Vrees veeleer, ongelukkige Celioe! vrees veel eer dat hy niet meer in ftaat zal zyn daar van afgetrokken te kunnen worden! Hemel 1 .... indien zyn leven in gevaar was! ... Helaas! in dit oogenblik... beftaat hy mogelyk niet meer! ... . .nooit moogelyk! nimmer zullen myne oogen hem weder zien! De wreede dood heefc ze mogelyk voor altoos geflooten! — Dit denkbeeld ver-  GESCHIEDENIS verftyfde en benevelde haare zinnen. Zy bragt eene wreede nacht door; zy kon geene rust fmaaken ; en eindelyk verdreef de volgende dag haare vrees; maar, dit was alleen om 'er anderen aan te doen opvolgen. De Graaf ontving acht Brieven te gelyk van den Marquis. Hy had 'er vier voor Celide, welke dezelve ziende, byna van blydfchap in. zwym viel ; de eerfte dien zy opende , was vervuld met de allerlevendigfte verzekeringen van een allertederfte liefde; vervolgens opende zy een' andere dien zy bevond dien geenen te zyn, dien hy het laatst gefchreeven had; hy deed daar in eenige verwytingen aan haar om dat zy op zyne Brieven niet geantwoord had, hy fchilderde haar zyne ongerustheden hier omtrend , met de allergrootfte welfpreekenheid af; aangaande zyn'Vader, van wienhy, gelyk hy gezegd had, de toeftemming om met haar te vereenigen zoude affmeeken ; dit onderwerp behandelde hy met zeer veel dubbelzinnigheid; zyne fchryfwyze gaf fmart en droefheid te kennen; niettemin, zwoer hy haar eene eeuwige Hand vastigheid. Celide begreep hier uit wel dra dat hy geen voldoenend antwoord van zyn  van CELIDE. 17 zyn' Vader ontvangen had maar, dat zyne hartstocht en kieschheid hem beletten zich hieromtrent klaarder uit te drukken. In de brieven aan de Graaf, was dit onderwerp met dezelve agterhoudendheid behandeld. Cel rde was 'er door geraakt, terwyl haare oogen in het zelve oogenblik door traanen bevochtigd wierden. Ach 1 zeide de Graaf: gy ziet u in uwe hoop bedroogen, maar ik my in de myne niet Ik heb nimmer kunnen gelooven, vervolgde hy: dat den Hertoch zoude toeftemmen om zynen Zoon met u te vereenigen; dus zyn de grooten, myne waarde Celide! fchatten en geluk zyn alleen hunne achting waardig, daar de ongelukkige deugd hunne verachting beproefd Ik heb 'er ondervinding van ; in die gelukkige dagen toen my de voorfpoed ftreelde, zag ik my aangezocht, geacht, en met betuigingen van vriendfchap, die in den fchyn oprecht waren, overlaaden ; maar wanneer den Vorst de rechtvaardige vergelding aan een' Man, die zj n bloed geftort had om zyn' troon te onderfchraagen, weigerde; verloor ik, daar ik my van myne goederen en de gunst van mynen Koning beroofd zag, alle myne B vnen-  18 GESCHIEDENIS vriend en; dit deed my al myne verontwaardiging tegen hen keeren. Nimmer ontfnapte my het minfte ongenoegen tegen den Monarch, wiens hart my ten zekeren borg was, dat hy my zyne gunst, welke voor tkf dierbaarder was dan zyne weldaden, niet zoude beroofd hebben, zonder die geene die hem daar toe aanzetten, en my onder de allerzwartfte verwen affchiiderden. Zelv hadden zy de ftoutmoedigheid myne getrouwheid te bezwalken! De Koning geloofde hen; edelmoedig, en onbekwaam tot valschheid zynde, hoe kon hy dus andere daar van verdenken ! Kortom, ik ben myne ongenade aan de trouwloosheid, en verraadery der Hovelingen, en aan de oprechtheid en deugden van den Koning, voor wien ik my nog gelukkig zoude achten myn leven te wagen! verfchuldigd! ö Mynen Meester! ö Mynen Koning! indien myn hart u bekend was! Myne Dochter! myne waarde Dochter! welke gevoelens moet zulk eenen Vorst niet inboezemen '.gevoelens van liefde en eerbied ! ö Myne Dochter! indien uwe Ziel zulks overweegd, moet de oorzaak die onze ongunst voortgebragt heeft, u dezelve dierbaar doen wórden;  van CELIDE. 19 zy zyn het uitwerkzel der deugden van onzen Koning! ö myne Dochter! laat nimmer eenen dag voorby gaan, zonder den hemel uwe wenfchen voor de behoudenis van eenen Vorst, dien de wellust van zyn volk is, welks geluk hy onwrikbaar vestigd, aan te bieden. —— Gedurende de Graaf fprak, hield Celrd e haare oogen op hem geflaagen; haare traanen vloeide niet meer; ja zy fcheen zich geheel en al aan de gevoelens die de Graaf uit- drukte overgegeven te hebben. Kunnen wy ons wegens ons ongeluk beklaagen! riep zy uit: Ach! het geene den grond daar van is, doed my de hand aanbidden die het zelve.veroorzaakt heeft ! Onbekende fchuilplaats ! treurige middelmatigheid ! verachte eenzaamheid! gy zult myn vergenoegen uitmaken! Oorden die niet door pracht verfierd worden, ik zalu met blydfchap befchpuwen! gy zult my dierbaar zyn! ik zal, u doorlopende, zeggen: wy zyn, hetgeen de Menfchen ongunst noemen, aan de verhevenfte deugden van onzen Monarch verfchuldigd. Iedere blyk van onze rampen, zal voor my eerbiedwaardig worden, daar het een teken van de edelmoedigheid en B 2 groot-  2o- GESCHIEDENIS grootheid van Ziel van onzen Koning zyn zal! — Op deze wyze was het dat Celide zich Uitdrukte; haar gelaat, haare beweegingen, het geluid van haare ftem , fchilderde nog meer dan haare woorden, haare tedere en eerbiedige achting voor haaren Vorst af! Gevoelens, die in de harten der Franfchen, natutirlyk ingefchapen zyn,dan welkers kracht voor den doorluchtige Monarch, die zy bet geluk genieten thans ten Meester te hebben, noch fchynt te verdubbelen. Celide, door een zo dierbaar onderwerp vervuld, bleef langen tyd zonder haare aandacht daar van te kunnen aftrekken; maar eindèlyk herinnerde zy zich, noch twee Erieven van haaren Minnaar te moeten leczen; en dezelve geopend hebbende, vond zy daar in die zelve uitdrukkingen, die zyne tederheid , zyn verwarring en zyne droefheid ten klaarfte afbeelden. Celide gevoelde de haare by het lezen ten allerlevendigfte verdubbelen ; en de Graaf, die haar ten uiterfte beminde , was daar over, ten opzichte van haar, een weinig moeielyk. Maar, nadien hy reeds zederd lang verwacht had, dat den Hertoch de Bliville de gevoelens van zynen Zoon zoude afkeuren,  van CELIDE. 21 ren, was hy 'er niet verwonderd over, en verdroeg dit voorval met zyne gewoone ftandvastigheid; en hy alleen nam den last op zich om een antwoord aan den Marquis te fchryvenj en zie hier den inhoud van zyn' brief: MIN HEER'. Tk zoude uwe Brieven eerder beantwoord heb' ben, indien de Post op zyn1 tyd aangekomen was; dan ik heb dien, welke gy my reeds te vooren geft.hrei.vm hebt, ter gelyker tyd met den laat ft en ontvangen. Ik wensch u oprechtelyk geluk, wegens den voorfpoedige ftaat van uw ge. zondheid, die my, uit oorzaak der onpasfelykheid die gy hier gehad hebt , zeer veel ongerustheid baarde; maar , den hemel zy gedankt, al myn vreez is geëindigd. Jk vlei my, dat, na al het geen ik aan u verfchu'Jigd ben, gy niet twyffelen zult aan het waar belang dat ik in uw leven' neem; gy die my het myne bewaard hebt! Ik zoude u, indien het mogelyk was, van welke eene erkentenis ik doordrongen ben , trachten uit te drukken ; maar aan myne woorden ontbreekt de genoegzaams kracht, om u het geen ik gevoel mar B 3 waar-  aa GESCHIEDENIS waarde af te fchilderen. ó Edelmo d;ge Marquis 1 denk welke uwe gevoelens zoude zyn voor eerf Man, dien dat geene voor u gedaan had, 't welk gy voor my verricht hebt; en oordeel van myn hart vólgens het uwe! Ik kom thans tot het voor* naamfte onderwerp uwer Brieven. Ik zal niet vreezen u zulks te verklaar en; ik heb voor langen tyd reeds dat geene voorzien, *t welk gy my met eene bewimpeling te kennen geeft, waar van ik my onder lusfchn niet kan wederhouden u verflag te doen. Ja, myn waarde Marquis! ja; ik zal my niet laaten misleiden. Nimmer zal de hoop, van u ten ecnigen tyde myn' Zoon te kunnen noemen, myn hart vermeesteren; ik wist dat den Hercoch de Bliville de vermaagfehapping van eer! Man , aan wien niets van zyne Voorvaderen overgebleven is, dan een doorluchtig bloed en zeer weinige goederen, niet zoude aanneemen; ik heb u zidks altoos gezegd, Myn Heer;- dien tyd is noch te kort geleeden, dan dat gy denzelv? zoud vergeeten heb. lèn; ik heb u gezegd dat den Hertoch uw' Vader, niet zoude bewilligen in eene vereeniging die gy fcheent te begeeren. Gy ziet tegenwoordig de '' vervulling van myne woorden; Jla dus af, myne waarde  van CELIDE. 23 waarde Marquis! {ia dus af, ik bezweer u zulks, van eene hoop, die riet dan ydel kan zyn; wederflrerv den wil des Hertoch's niet; laat ik de droefheid niet heiben van te moeten denken, dat myne Doeitter de oorzaak is der tweedracht die zich onder uw geflacht verfpreid, de rampzalige vrucht is, die 'er de Vreede uit verband, en de onrust enverdeeldheid daar onder zaaid; houd insgelyk op meerder aan Celide te fchryven; houd op eene tederheid te willen voeden, die geen' gelukkige uitflag kan hebben ; volg de begeertens van uwe ouderen; verban myne Dochier uit uw geheug:n; aangaande my, ik zal met vermaak tyding van uw ontvangen; maar ten einde dit vermaak volkomen zy, moet ik verneemen, dat gy acht op myne verzoeken geeft; het hangt van u af Marquis, my deze voldoening te geven die zo groot zal zyn als de achting en vriendfchap die ik voor u heb, wezendlyk zyn. Ik denk dat gy my het recht zult doen van my te gelooven, en insgelyks overtuigd zyn, dat ik ben MINHEER! UWE &>c. De Bricour. B 4 De  GESCHIEDENIS D e Graaf liet dezen Brief aan zyne Dochter leezen, die niet zonder de levendigfte droefheid te gevoelen kon zien, dat haar' Vader alle hoop aan haaren Minnaar trachte te benemen; zy had eefcter noch zo veel macht om haare traanen voor den Graaf te verbergen; maar wanneer zv in haar vertrek te rug gekeerd was, gaf zy 'er den vryen loop aan — Ach! Marquis, zeide zy : indien ik u altoos dierbaar ben, zal de liefde over de hoogmoed uwer ouderen zegepraalen; maar, hernam zy t waar is deze zekerheid ? Wie kan my inftaan dat myn' Minnaar ftandvastig zal blyven ? Wie zal my verzekeren , dat de begeertens van zynen Vader zyne hartstocht niet zullen verwinnen? Helaat! mogelyk, in dit oogenhlik, zweerd hy aan de voeten van een beminnelyk voorwerp, die zelve gevoelens, welke hy my zo menigmaalen betuigd heeft ! ö God! riep zy uit: hoe verfchrikkelyk is dit denkbeeld; maar, hoe gebeurlyk is het echter daar by! de waarfchvnelyke onverfchilligheid, die ik hem gedurende zyn verblyf alhier niet opgehouden heb te toonen, zal 'er zonder twyffel aanleiding toe geven; en wanneer eenige bekoor- lyke  van CELIDE, 25 lyke vrouw hem in haare oogen doed leezen, en door haare woorden uitdrukt, hoe dierbaar by haar is; hoe veel is het dan niet te vreezen, dat hy aan de verzoeken van myn' Vader niet dan te wel zal voldoen , door my voor altoos uit zyn geheugen als ook uit zyn hart te bannen. Ach! de Bliville wie kan u ondertusfeben beminnen gelyk ik! Ach! indien het geluk deze vleiende en betoverende hoop toeftond! indien , zeg ik , de rede en de plicht, met onze tederheid overeenftemmen. de, die, welke ik voor u heb, konden goedkeuren , zoud gy zien hoe veel ik u waardeer! — Celide zwom, dit zeggende, in haare traanen; wanneer zy ter zeiver tyd aan de deur van haar vertrek hoorende kloppen , dezelve fchielyk afdroogde, en vervolgens open deed; het was de Kamenier, die haar een' brief overhandigde. In dit oogenblik kwam Mejufvrouw de Blemigni insgelyks. Celide, na haar omhelsd te hebben , keerde zich naar Ange- lica. Wie heeft u dezen brief ter hand gefteld? Zeide zy: — het was een bediende, antwoorde deze Dochter, met een eenvoudig wezen: die my alleen gezegd heeft dat de perB 5 foon  26 GESCHIEDENIS foon die aan u gefchreeven heeft, u verzocht hem een antwoord toe te ftaan. Celi- d e was zeer verwonderd, en kon zich niet verbeelden waar dezen Brief van daan kwam; haar Kamenier hebbende doen vertrekken, opende zy denzelve in tegenwoordigheid van haare Vriendin, die door droefheid ontroerd wierd, wanneer zy zag dat denzelve van den Ridder de Seminille was. Hy was van dezen inhoud. MEJUFFROUW! TZcrgeef aan een' ongelukkige die ü bemind, * de Jloutmoedigheid die hy heeft van u het voorwerp van uw' haat en uwe verachting te herinneren. Maar, al te beminnelyke Celide, hoe kan ik de liefde welke ik voor u gevoel in myn hart befluiien, en terzelver tyd denken dat een' gelukkig fterveling het geluk geniet het uwe te bezitten Uk bid u, Mejufvrouw, laat het u niet beledigen, indien ik u voor 't minst uw medelyden durf afvraagen; gy zyt het my verfchuldigd, beminnelyke Celide! Hoe! uwe Ziel, die zo gevoelig, zs edelmoedig, en zo mededoogende is, zou  van CELIDE. 27 zou die hard , wreed en onmenfchelyk voor my zyn? Neen, ik kan zulks niet gelooven; ik kan my niet 'verbeelden,dat zulk eene groote wreedheid zou gehuisvest kunnen zyn in eene Ziel, waar in zich zo veele aanbiddelyke hoedanigheden vereenigen. Verwaardig u dus, Mejufvrouw; verwaardig u my te beklaagen. Mogelyk zal ik hier door minder ongelukkig zyn! Dusdanig Mejuf. vrouw, zyn de gevoelens van den ongelukkige in wiens hart gy altoos zult heerfchen'. Vaarwel, Mejufvrouw, beklaag, ik bezweer u zulks nog eens; beklaag een' Man en de allereerbiedigfte, de aller ongelukkigfle en de allerverlieffle van uwe Minmaren. De Seminille. Wanneer Celide geëindigd had met leezen, floegzy haare oogen op Mejufvrouw de Blemigni, die de haare vervuld met traanen had. . Hoe! zeide zy tegen C e- lid e: de liefde van den Ridder beweegd u niet? Helaas! myne waarde Vriendin! hernam Celide: wenscht gy zulks? Mejufvrouw de Blemigni antwoorde haar niet meer; zy had zich meester gemaakt van de  2g GESCHIEDENIS de Brief van den Ridder, dien zy met eene weekhartigheid met wanhoop vermengd overlas. Maar Mejufvrouw deBricour gezegd hebbende dat zy denzelve aan de Semnille zoude wederzenden , wilde Mejufvrouw de Blemigni zich daar tegen ftellen. Zy gevoelde de bitterheid van haare gedachten eenigzints verzacht, door het befchouwen der trekken van de hand van hem dien zy zo teder beminde. Maar Celide haar den Brief eindelyk ontrukt hebbende, en haar haare traanen hebbende doen afdroogen, riep haar Kamenier, en vroeg waar de bediende was die haar den Brief gegeven had. Hy wacht onder de vensters van het Kasteel, Mejufvrouw, zeide deeze Dochter: Laat hem bovenkomen, hernam Celide: ANGELicAde bevelen van haare Meestresfe ter uitvoer brengende, vertrok en verfcheen kort daarna met de knecht, welke zy in het vertrek van Mejufvrouw de Bricour geleide, en vervolgens wederom vertrok. Deze jongman hield een neusdoek voor zyn aangezicht, welke een gedeelte daar van bedekte. Breng dezen brief weder , zeide Celide tegen hem ; aan  vas CELIDE. 29 aan den geenen, welke u gezonden heeft ; en zeg hem tevens, dat hy ophouden moet my lastig te vallen Wat is hy ongelukkig! viel de gewaande Knecht 'haar in , den neusdoek die zyn gelaat bedekte en het welk men terzelver tyd voor dat van den Ridder herkende, latende vallen: Wat is hy ongelukkig! riep hy uit, zich aan de voeten van Celide, aan wien de verwondering. het gebruik der ftem ontnomen had, werpende: —Mejufvrouw de Blemigni, bleek, buiten zich zelve en bevende, viel byna van zich zelve, maar Celide van haare verwondering bekomen zynde , en na zich van den Ridder die haare knien omhelsde ontflagen te hebben, opftaande, zei- de: Hoe groot is uwe ftoutmoedigheid, Myn Heer, om u met behulp van deze vermomming in het huis van myn' Vader te durven indringen? Wat begeerd gy; wat verwacht gy van my? Ach ! hernam den Ridder; ik heb , in de vermeetelheid die u beledigd, niet dan het geluk van u te zien, en aan uwe voeten, zweerende dat ik u aanbid,te fterven, beoogd! Helaas! Mejufvrouw! haat my niet; dat het verraad omtrent den Marquis, waar van ik  3o GESCHIEDENIS ik zeker ben dat gy my heimelyk mede tefchuldigd, uw' affchrik niet verwekke! Ach! zonder uwe bekoorlykheden, zoude ik altoos den allergetrouwften vriend van deBlivillk geweest zyn; ik heb,vervolgde hy: de deugd, de edelmoedigheid en de vriendfchap tegen over uwe fchoonheid gefteld; dan dit fchild is te zwak geweest, gy hebt het verbrooken 1 een eenige uwer trekken hebben het vernietigd! — Ik kan u niet meerhooren, Myn Heer, zeide Celide: ik kan u niet langer in het huis van myn' Vader gedoogen , ten roinfte Indien hy van uw daafzyn onweetende is. Hoe l riep den Ridder uit: gy weigerd my te hooren! Ach ! Mejufvrouw! zeide hy, zich tot Mejufvrouw de Blemigni keerende , die door zyne woorden in wanhoop gedompeld was: Ach! Mejufvrouw,zeide hy dan: voeg u by my, ik fmeek u zulks, op dat uwe wreede Vriendin zich verwaardige naar de tedere gevoelens van myn hart tehooren! verzacht, ik bezweer u zulks, dien onverzoenelyken haat, dien het ongeluk van myn leven uitmaakt. — Zoek omtrent my, zeide Celide: de voorfpraak van myne Vriendin niette verwerven; het  van CELIDE. 3i het is waar dat ik haar met eene tederheid, die •geen wedergade heeft, bemin; maar hoe groot ook de vriendfchap is, welke ik voor haar heb, kan ik aan haare gebeden, indien zy het geene gy begeerd ten onderwerp hebben , niet voldoen. Ik verfta u, Mejufvrouw , hernam den Ridder, gy wilt zeggen dat uw' hiat vonr *my zo fterk is, dat niets u kan verplichten my gunstiger te behandelen. Dusdanig was het Toneel waar van Mejufvrouw de Blemigni aanfehouwfter was; welke fmarten ondervond zy niet door getuige daar van te moeten zyn ! wanneer zy de Seminille, de hevigheid van zyne hartstocht aan Mejufvrouw de Bricour hoorde affchilderen, leed zy onverdraaggelyke fmarten. Van den eenen kant wierd zy overtuigd, daar den Ridder Celide van zyn liefde verzekerde dat hy nimmer gevoelig voor haar zoude worden; terwyl zy beefde uit vrees dat het teder gelaat waar mede hy tegen Ce. lide fprak, haar zoude bewegen. Dan, wanneer zy haar in bewoordingen hoorde antwoorden die haar verzekerden dat haare vrees ongegrond was, nam de kalmte weder plaats in haare  32 GESCHIEDENIS haare Ziel; maar de wanhoop die zy vervolgens op het gelaat van den Ridder gewaar, wierd, dompelde haar in haare eerfte droefheid; en zich niet langer kunnende wederhouden, ging zy naar haar treurig Kasteel, om zich aan haare kwellingen over te geven, te «jg. Zy doorliep die plaatzen die eertyds het voorwei p van haar vermaak , doch zederd dat haar' Eroeder dezelve niet meer bewoonde, die van haar' affchrik geworden waren. Helaas! zeide zy: Ongelukkige de Blemigni! Dierbaaren Broeder , wiens gedachtenis ik aanbid ! wat is 'er van u geworden ! welke zyn de plaatzen die u ten verblyf verftrekken ! Hoe! eene elendige doodkist befluit uw lichaam in zich. Dat lichaam dat zulk eene fchoone Ziel bezat is koud,onbezield, en zal welhaast, indien het zulks niet reeds is , ten roof der wormen zyn! wel - aast zal dit lichaam ftof geworden zynde , niets meer van zyne vorige bevalligheden bezitten! maar gy de Blemigni terwyl ik om u ween, zyt gy zonder twyffel gelukkig! Ja, uwe deugden, uwe oprechtheid, die weldaadigheid die u zo natuurlyk ei, gen was; ja alles ftaat my in, alles verzekerd my;  van CELIDE. 33 my, ö myn' waarde Broeder! dat gy een onveranderlyk geluk geniet. Ach! myn' Broeder! myn' waarde Broeder! hoe fterk verlangd uwe Zuster u te volgen! mocht den machtigen God die u leven geëindigd heeft, het myne op myne fmeekingen Verkorte, ö Myn' Broeder, dat ik by u mochte zyn! mocht ik, door het einde van myn leven, van eene hartstocht verlost Worden, die my het zelvelonverdraagelyk maakt! Wanneer Mejufvrouw de Blemigni deze woorden uitgefprooken had,kwam men haar zeggen, dat 'er een' knecht was die haar wenschte te fpreeken; zy begreep wel dra dat het de SeMinille was. — Ach! God! zeide zy, na bevel gegeven te hebben dat hy verfchynen kon: ik moet hem dan nog zien! ik moet hem dan aan myne voeten traanen zien ftorten die voor my niet zyn! wat zal ik hem zeggen ? ö Hemel! Zy had den tyd niet om meerder overwegingen te maken, door dien hy op dit oogenblik intrad. Na dat Zy haar volk had doen vertrekken , en Hy haar verfchooning verzocht had, wegens het geWaad waar in hy zich voor haar vertoonde, Zeide hy: — Vergeef het my , Mejufvrouw! C indien  34 GESCHIEDENIS. indien ik de klachten, die gy over het verlies van eenen achtingwaardigen Broeder, wiens verlies myeene waare droefheid veroorzaakt, uitboezemd, durft verftooren. Watzoude iknietdoen, vervolgde hy: om den oorfprong van uwe traanen op te droogen en te verminderen! — Ach 1 Myn Heer! riep zy uit, eene zee van traanen Hortende: in plaatfe van op te droogen, kunnen dezelve niet dan vermeerderen; ieder dag hernieuwd my het verlies dat ik geleeden heb! alle deze plaatfen herinneren my eenen Broeder dien ik zo rechtmaatig waardeerde; ik doorkruis die oorden, waar in ik myn' tedere Broeder zo menigwerf gezien , en waar in ik zo veele maaien het geluid zyner ftem gehoord heb! Ik vraag hen zonder ophouden naar hem; dan ', ik zoek hem te vergeefsch; ik vind hem niet meer! deze plaatzen, die, in de aller onaangenaamfte jaargetyden, in een zo waard gezelfchap zo veele bekoorlykheden voor my hadden, boezemen my niet dan eene foort van affchrik in. Ik zie ieder dag de Zon aan onzen Horifont verfchynen; ik zie hem vervolgens weder nederdalen ; insgelyks zie ik de Lente, de Zomer, de Herfst en de Winter we-  van CELIDE* 3j , wederkeeren; maar nimmermeer zie ik den Broeder, dien ik aanbad, weder* Hy is voor altoos verdweenen! Ach ! hoe verfchrikkelyk is dit denkbeeld voor my ! hoe fterk haak ik naar het oogenblik dat my, van het licht berovende , met dezen Broeder , dien ik met zo veel tederheid beminde, zal zamenvoegen ! —De tekenen van droefheid waren zo krachtig in de oogen van Mejufvrouw de Blemigni afgefchilderd, en kwamen zo wel met haare woorden overeen, dat den Ridder daar door zo fterk aangedaan wierd, dat hy niet in ftaat was de traanen , waar mede zyn gelaat in het zelve oogenblik overdekt wierd, te wederhouden* Hoe ftreelend was dit gezicht voor de ongelukkige de Blemigni! Zy kon zich niet wederhouden hem te betuigen hoe gevoelig zy daar over was, en zulks in bewoordingen die met welfpreekenheid de levendigheid van haare erkentenis afbeelden. — En wie zou niet bedroefd zyn, hernam den Ridder: wanneer men udoor droefheid overweldigd ziet! wie zou deze bekoorlyke oogen, waar in de blydfchap alleen moest heerfchen, in traanen kunnen zien baden, zonder 'er door geraakt te zyn! Ach! C % riep  36 GESCHIEDENIS riep hy uit: een'Wreedaart zoude het door uwe traanen zyn! Oordeel dus, of een' ongelukkige, die de droefheid niet dan te wel kend, ongevoelig kan zyi\ aan die van de beminnelyke de Blemigni. Zoude ik u, vervolgde hy: zoude ik u, in wederwil van uwe droefheid, alle de uitgeftrektheid van die, welke my verflind , en waar van Mejufvrouw de Bricour oorzaak is, durven voorftellen! Ik aanbid haar ! gy weet zulks; myne hartstocht is zonder hoop; en ter voltooijing van myn ongelukken ik gehaat door haar die 'er het voorwerp van is! myne wanhoop kent geene paaien ; en by aldien uwe Vriendin voortgaat my met haare verachting en haat te beladen, fta ik niet meer voor my zelve in ; een wanhoopende liefde zou kunnen maaken dat ik geheel en al zoude vergeeten dat' den Marquis myn' Vriend is V ik zou, myn leven bloodftellende, haaren minnaar van het zyne kunnen berooven. De Bliville zal niet weigeren my te voldoen; ik weet zulks; zyne kloekmoedigheid is my bewust ; kortom, wat zal ik u zeggen! ik ben vuurig verliefd; ik ben gehaat; men bemind de Bliville; hoe  van CELIDE. 37 hoe veele beweegredenen zyn die om in hem, niet dan eenen vyand, en den roover van myn geluk, te befchouwen! Gy, Mejufvrouw, gy kunt deze woede voorkomen; de vriendfchap welke gy Mejufvrouw deBricoür toedraagd, moet 'eru toe verplichten; voorkom den rampzaligen flag welks uitvoering door my noch ver* traagd word; fpreek, ik fmeek u zulks, vervolgde hy zich aan haare voeten werpende: fpreek uwe Vriendin , en zeg haar hoe dierbaar zy my is,- ftel haar voor dat zy niet kan hoopen aan den Marquis te zullen verbonden worden; den Her toch de Bliville ismy bekend, en ik ben zeker, dat hy nimmer in een huwelyk zal fiemmen, dat zo verre beneeden de ftaatzuchtige oogmerken, die hy tot verhooging van zynen Zoon gevormd heefc, aanloopt; my aangaande, indien zy zichten mynen opzichte van gevoelens verwaardigd te veranderen, vereenig ik voor altoos myn geluk aan het haare ik hang van niemand af dan van eenenjOom, wiens toeftemming ik verzekerd ben te zullen verwerven; hy heeft my ten allen tyde gezegt, dat hy in myne Echtgenoote niet dan fchoonheid, geest en deugd C 3 *©«  38 GESCHIEDENIS begeerde, zonder zich over Rykdommen te bekommeren, nadien ik in de zyne, waar van ik den eenigen erfgenaam ben , dat geene kan vinden ,waar door ik een zeer gelukkig lot, evenredig aanmyne geboorte, aan het voorwerp myner keuze kan aanbieden. Mejufvrouw deBricour behoefd geene vrees te hebben dat ikmy by haar' Vader zal vervoegen om haare hand te verwerven. Neen, ik wil haar niet dan aan haar zelv verfchuldigd zyn; dan, indien zy my afwysd, zal ik het leven aan haaren Minnaar trachten te beneemen; mogelyk ontrukt hy my het myne! maar ik zal voor 't minst myn ongeluk niet overleven , en het levenslicht verliezende, ophouden mynen haatelyken Medeminnaar te zien; wanneer in tegendeel het lot my gunstig is, en dat hy door myne hand moet fneeven ; zal deze zelve hand myn leven eindigen, en my van de aflchrik Van het leven verlosfe, na dat ik het genoegen der wraak gefmaakt zal hebben! Verzacht, Mejufvrouw, verzacht door uwe gebeden, de wreedheid van uwe Vriendin. ■ Ik ben niet bekwaam om te overreden, antwoorde Mejufvrouw de Blemigni; en ik zal zulks niet kunnen doen , te  van CELIDE. 39 meer, wanneer ik aan myne Vriendin, het geene gy my gemeld heb, zal te kennen geven; maar ik acht u te veel om te gelooven, dat gy dat geene zoud kunnen uitvoeren, het welk de wanhoop alleen u ontrukt heefc. Neen, Myn Heer, vlei u niet; Mejufvrouw de Bricour zal nimmer die gevoelens voor u hebben welke gy wenscht; tracht haar dus te vergeeten, en volhard niet in haar eene overlast , die haar moet mishaagen en waar van gy niets gunftigs kunt verwachten, aan te doen; tast het leven van uwen Vriend niet aan; herneem voor hem die vriendfchap, die gy eertyds had, en overweeg, dat hy meer reden heeft zich over u te beklaagen, dan gy over hem; kortom, ga by u zelv naar wat gy zoud denken van eenen Man, dien gy tot uwen dierbaarffcen Vriend uitgekoozen , en aan wien gy de bekendtenis van uwe tederheid voor eene bekoorlyke perfoon gedaan had, wanneer hy, na dit vertrouwen, u het hart van die zelve perfoon trachte te ontrooven ; overweeg zeg ik welke gevoelens gy voor hem zoud hebben, en oordeel u zelve Ach! ik weet niet dan te wel, hernam den Ridder: dat de reC 4 den,  4o GESCHIEDENIS den , de Eer, ja alles my veroordeeld ; ik weet dat ik een' trouwlooze, een' ondankbaare ben, die de allerheiligfte plichten der Vriendfchap fchend; ik weet dit alles, maar ik weet ook, dat ik Mejufvrouw de Bricour, meer dan ik uit kan drukken, bemin ; zy alleen is het die my myne deugden ontnomen heeft, en my in myne eigen oogen verachtelyk heeft doen worden; moet zy my niet voor dedierbaare goederen die ik verlooren heb, vergoeding doen, nadien het alleen haare bekoorlykheden zyn , die men daar omtrent befchuldigen kan? Welk eene kwelling was het voor Mejufvrouw de Blemigni dit gefprek te moeten hooren! Zy ontving uit den mond van hem die haar zo dierbaar was, de verzekering van zyn liefde voor een ander ; welk geweld moest zy zich aandoen om haare kwelling in haar hart te befluiten! wel is waar , dat de dood van haar' Broeder, dien haar gelegenheid verfchafte bedroefd te fchyncn , haar minder dwang deed uitftaan; zy fprak tegen den Rid. der om hem zyn voorneemen te ontraaden, $us of alleen het belang van haare Vriendin , haar daar toe verplichte , ja zelv trachten  van CELIDE. zy hem te overreden edelmoediger te handelen. Na dit onderhoud, nam hy affcheid van haar, om den; weg naar Parys te herneemen, 't welk hy, zonder iemand zyner vrienden iets daar van te zeggen, verlaaten had.- Mejufvrouw de Blemigni bleef in de aliergrootfte droefgeestigheid gedompeld , en ten roof aan de allerbitterfle zwaarmoedigheid ; haaren Broeder beweenende, en zich wegens haaren Minnaar beklagende, bevond zy zich in de allerbeklaagelykfte toeftand. Rampzalige hartstocht! zeide zy : welke het leven van mynen Broeder verkort hebt, moet gy het myne insgelyks vergiftigen! Celide, Celide, al te bekoorlyke Dochter ! die door uwe aantreklykheden myn' Broeder van het levenslicht beroofd hebt; gy waard het ongeluk van zyn leven, en geeft aanleiding om het myne insgelyks ongelukkig te doen zyn! Betoverende fchoonheid, die de harten ontvoerd, hoe veele folteringen doed gy my ondervinden! Mogelyk zonder u, mogelyk, helaas! zou den Ridder gevoelig voor my geweest zyn! Maar waar mede befchuldig ik deze deugdzame Dochter ? Hoe! Ik vind C s haar  42 GESCHIEDENIS haar misdadig om dat zy beminnelyk is, en bemind word? Heeft zy getracht de harten van hen die haar beminnen te onderwerpen! Heeft zy niet over de eerfte haarer overwinningen gezucht ? Heeft zy door een enkel woord , door eene wezenstrek Hechts, getracht zyne hartstocht aan te kweeken? Neen * en, ik durf haar één oogenblik haaten! Ik heb haare Vriendfchap omtrent my durven beledigen! Ach! ik ga om in dit oogenblik myne onrechtvaardigheid te boeten; ik zal wederkeeren om haar te zien, haar de zekerheid van myne tederheid verdubbelen! en . - - Terzelver tyd als Mejufvrouw de Blemigni gereed was om haar ontwerp ter uitvoer te brengen, verfcheen Celide; zy wierp zich terftond in haare armen, en na haar omhelsd te hebben , deed zy haar verflag van al het geen' den Ridder haar gezegd had. Wanneer Celide vernam dat hy het leven van den Marquis bedreigd had, voelde zy eene hevige ontroering ; maar zy herftelde zich wanneer haare Vriendin haar verzekerd had, dat zy, vóór hem te doen vertrekken , hem van zyne gewelddadige voorneemens had doen afzien. Deze achting voor uwe  van CELIDE. 43 uwe verzoeken, zeide Celide: ftrekt uten zeker onderpand , dat hy welhaast recht aan uwe bekoorlykheden zal doen; gelukkiger dan ik, zult gy te eeniger tyd aan hem dien gy waardeerd verbonden zyn. Want myne waarde Vriendin! ik ondervind niet dan te wel de waarheid van het geene den Ridder gezegd heeft; den Hertqch de Bliville, verwoest door zyne hovaardy het vleiende denkbeeld van geluk 't welk ik my voorgefteld had! — Ter zeiver tyd, verhaalde zy aan Mejufvrouw de Blemigni de rechtmaatige oorzaak welke zy had om te vreezen , na het geene haar' Minnaar aan haar' Vader, als ook aan haar verzocht had. — Gy ziet dus, vervolgde zy: dat ik aan myn ongeluk niet kan twyffelen, myne waarde Vriendin! de hoogmoed zal over de liefde zegepralen; zy zal die van den Marquis overwinnen .... Ach! waarom heeft hy myn hart niet! zyne tederheid zoude alsdan overwinnaresfe zyn. Want, waarde Vriendin! Zal ik het u zeggen? al den glans van de allerlüisterrykfte kroon, zoude my niet kunnen verplichten myne hand aan den geene die dezelve zoude bezitten te geven, indien het de Blivil- le  44 GESCHIEDENIS le niet was! Zie daar hoedanig ik bemin, waarde Vriendin! maar ik word niet op gelyke wyze bemind! Mejufvrouw de Blemigni trachte haare Vriendin te troosten, 't geen echter zeer weinig uitwerking had. By haar' Vader wedergekomen zynde , verhaalde Celide hem al het geene tusfehen haar en d e Seminille voorgevallen was; het geen de Graaf niet, zonder eenig verdriet te gevoelen, kon aanhooren. Celide was 'er door bewoogen, en voelde de haare, die van haar' Vader ziende, verdubbelen. Maar laaten wy hen in hunne droefheid gedompeld, en zich onderling met Mejufvrouw de Blemigni kwellende en vertroostende, begeven , en naar Parys keeren; treeden wy in het Huis van de Bliville; laat ons met een aandachtig oog wat daar in omgaat, befchouwen en 'eronze Leezers van onderrichten. Maar om hem den tegenwoordige ftaat der zaaken verftaanbaar te maken , is het nodig dat wy wederkeeren tot den dag, waarop den Marquis by zyn' Vader kwam. Hy wierd door den Her toch en de Hertogin, die, na een afzyn van acht maanden, bekoord waren denzoon, dien  van CËLÏOE, 45 dien zy zo rechtmatig beminde , te omhelzen, met vervoeringen van blydfchap ontvangen. Gedurende byna acht dagen, had hy niets anders te doen dan bezoeken te geven aan, en van zyne Vrienden te ontvangen; kortom, hy was zodanig omringd dat hy het oogenblik niet konde vinden, om zyn' Vader wegens het geen zyn' geest alleen vervulde te onderhouden. Maar ten einde van dezen tyd zich met den Hertoch en de Hertogin alleen bevindende, gaf zyn zwaarmoedig gelaat, 't geen zy gewaar wierden, hen aanleiding om hem de oorzaak daar van te vraagen; het geen zyn voorneemen ligter maakte. Hy bekende hen dat zyn hart niet in deszelvs gewoone gerustheid was, en onderrichte hen van het geen het zelve ontruste, hen verflag doende, van al het geen hem ontmoet was; dat is te zeggen: wegens de dienst die hy aan den Graaf de Bricour beweezen ; de wonden die hy hem verdedigende bekomen, en de zorge die dien Heer voor hem genomen had , al het welke hy nog, fchoon zulk byna niet mogelyk was, vergrootte; hy fprak vervolgens van Celide, die hy met het penceel der liefde affchilderde; hy fprak  46 GESCHIEDENIS fprak met dezelve kracht, wegens de gevoelens welke zy hem ingeboezemd had ; en eindigde met aan zyne ouderen te zeggen, dat van zyne yereeniging met Mejufvrouw de Bricour, zyn geluk afhing. Den Hcrtoch de Bliville viel den Marquis op deze plaats in de reden. Bedenkt gy u wel myn' Zoon? zeide hy: Hoe zyt gy onweetend van het weinig geluk dat de Graaf de Bricour bezit? < Neen, Myn Heer, hernam den Marquis met levendigheid, en op een' vaste alhoewel eerbiedige toon: neen! ik ben niet onweetende dat het geluk den eerwaardigen Vader van het beminneiyk voorwerp dat ik aanbid, zeer kwalyk met haare giften bedeeld heeft; maar, ik ben ook niet onweetend , dat het bloed 't welk door zyne aderen vloeid, zo edel als het uwe is; ik weet dat de Graaf en zyne bekoorlyke Dochter, al dat geene bezitten 't welk hen de achting en het ontzag van den verftandige, voor welke het goud niet dan yerachtelyk is, kan doen verkrygen. — Ik weiger, zeide den Hertoch: myne achting niet aan den Graaf de Bricour; maar ik weiger myne goedkeuring, aan de redenlooze liefde dien gy  van CELIDE. 47 gy ingezogen hebt; ik weet niet , of gy de dwaaze hoop gevoed hebt van my in uw oogmerken te doen treden. Maar indien het waar is dat die hoop u bedroogen heeft,(het geen ik echter niet durf geloven) herftel u dan van dezen dag af aan uit uwe dooling, en ban eene hartstocht uit uw hart, die ik niet kan, noch nimmermeer zal goedkeuren. — Deze woorden uitfpreekende vertrok den Hertoch barsfelyk, en liet den Marquis met de Hertogin alleen, die ter zei ver tyd haar' Zoon aan haare voeten zag nedervallen. — Ach !Mevrouw zeide hy: myne Moeder! myne tedere Moeder! hebt medelyden met my ; befcherm myn liefde. Ach ! indien het voorwerp daar van u bekend was! ben ik verzekerd dat gy naar deze vereeniging, die u eene zo volmaakte perfoon tot Dochter zoude geven, met drift verlangen zoud. De Marquis hield dit zeggende, eene der handen van zyne Moeder vast, welke hy met zyne traanen befproeide. Sta op, myn Zoon! zeide de tedere Hertogin , die zich niet kon wederhouden, ten uiterfte bewogen te zyn, tegen hem: en houd op iets te begeeren dat niet gefchieden kan; vergeet Mejufvrouw de Bricour. — Haar  48 GESCHIEDENIS Haar vergeeten, hernam de Marquis met drift: haar vergeeten! Ach! verleen my dan het vermogen daar toe! neen! nimmer zullen haare bekoorlykheden, haare deugden, haar' geest; en haare goddelyke volmaaktheden uit myn hart gewischt worden? ■ Maar word gy bemind? vroeg de Hertogin: De Mar- quis had werk genoeg om deze vraag te beantwoorden , nadien hy 'er geene vaste 'zekerheid van had; echter zeide hy tegens zyne Moeder , dat hy zich vleide dat Mejufvrouw de Bricour voor hem gevoelens had, die geene hinderpaalen aan zyn geluk zouden ftellen , indien den Hertoch 'er in bewilligde. De Hertogin vroeg vervolgens of hy aan haar gefchreeven, en of zy hem een antwoord toegezonden had. De Marquis zeide dat hy haar verfcheide keeren gefchreeven had, maar dat hy van haar niet meer dan eenen Brief ontvangen had. De Hertogin wilde dien Brief zien; en doordien hy dezelve altoos by zich droeg , voldeed hy haar op 't oogenblik. Wanneer zy denzelven geleezen had , gaf zy hem aan den Marquis weder, zonder hem te zeg-  vam GELID E. 49 zeggen wat zy 'er van dacht, maar zy vattë daar uit een zeer gunstig denkbeeld omtrent onze Heldin op, en zeide zulks in het byzonder tegens den Hertoch, dien daarop antwoorde: dat hoe groot de verdiensten van Mejufvrouw de Bricour ook mochten zyn, hy nimmer in haar huwelyk met zyn' Zoon, zoude toe- ftemmen. Gy weet, zeide hy: dat myn voorneemen is eene verbindtenis met den Her. toch D*** aan te gaan, door zyne Dochter aan myn' Zoon te huwen; ik heb 'er hem alreeds iets van te kennen gegeven, én het heeft my toegefcheenen dat hy zulks insgelyks begeerde. Zyne goederen zyn onmeetbaar; hy heeft veel aanzien by den Koning; alle de Grooten ontvangen geene gunsten dan door zyne tusfehenkomst, kortom, alles geeft aanleiding om my naar het oogenblik, dat onze Huizen aan elkander zal vereenigen, te doen verlangen, en het zeive te verhaasten; oordeel dus, of een voorbygaand gevoele; de dwaasheid van een' jongeling, in eenige aanmerking kan komen, by eene zaak van dit gewicht ? Mejufvrouw D * * * voegde hy 'er by: is beminnelyk, en heeft veel geest, ja ik ben zeker dat zy de liefde Van D myn'  5« GESCHIEDENIS myn' Zoon zeer gemakkelyk zal doen verdwynen. Op deze wyze was het dat den Hertocli dacht; hy kon zich niet verbeelden, dat de Marquis zyne bevelen zoude durven wederftaan, en hy geloofde dat de bekoorlykheden van Mejufvrouw D * * * uit het hart van zyn' Zoon , het indrukzel dat Celide daar ingemaakt had, geheel en al zoude kunnen uitwisfchen, maar het vervolg dezer gefchiedenis, zal bewyzen hoe veel hy zich bedroog. De Bliville ziende dat zyn' Vader zyn liefde niet gunstig was, fchreef aan de Graaf en aan Celide Brieven, welke, gelyk ik reeds gezegd heb, eene zekere gedwongenheid en. verwarring te kennen gaven, die niet dan ongeluk voor zyne hartstocht voorfpelde, en welke de beminnelyke Celide insgelyks ten uiterfte droefgeestig gemaakt hadden , dan haar' Minnaar was het noch meer; hy ontving geene tyding van haar die hy beminde, en wist niet dat zulks door de onachtzaamheid van de Post veroorzaakt wierd; hy maakte zich wanhopend; de allertreurigfte denkbeelden gingen hem door den geest; dan verbeelde hy zich de dood Van den  van CELIDE. 5r den Graaf de Bricour; een oogenblik daar na die van Cé lid e; zomtyds dacht hy dat de Blemigni, die hy nog onder het getal der levende geloofde te zyn, haare hand verworven had, en dat men zich niet verwaardigde hem te antwoorden ; deze denkbeelden de eene nog wreeder dan de andere, bedroefde hem ten uiterfte. In dezen tusfcbentyd, voegden zich nog andere fmarten by die welke hy reeds te lyden had. Zyn' vader ftelde hem by den Herudt D*** voor alwaar hy Mejufvrouw D*** zag die in waarheid niet van geest en fchoonheid ontbloot was. Hy vroeg hem by zyne wederkomst , hoe hy haar vond ? De Marquis die nooit anders dan op Celide dacht, antwoorden, gelyk het inderdaad waar was, dat hy haar niet opmerkelyk genoeg befchouwd had om hier over te kunnen oordeelen. • Zy verdiend zulks nochtans wel te zyn, hernam den Hertecli met drift: maar keer morgen by den Hertoch D*** weder,zie zyne Dochter, en poog zyne achting te verdienen. Ik hoop, vervolgde hy: dat wanneer gy haar met meer opmerkzame oogen zult befchouwd hebben, gy my bedanken zult, wegens de keuze die ik van haar voor D a uwe  51 GESCHIEDENIS Echtgenoote gedaan heb. — Voor myne Echt-' genoote viel de Marquis hem, verbleekende, in: Ja, myn'zoon! voor uwe Echtgenoote. Werp my uw blinde liefde voor Mejufvrouw De Bricour niet tegen, indien gy u myne gramfchap niet op den hals wilt haaien, want ik zeg het u nog eens , laat af my omtrent dit onderwerp lastig te vallen / nimmermeer zal zy met myne toeftemming uwe Echtgenoote worden. — Hoe! riep den Marquis uit: gy wilt uw' zoon dan ongelukkig maaken! Ach! myne gevoelens voor de beminnelyke Celtde, kunnen niet veranderen ; ik bemin haar, en zal haar zo lang ik leef beminnen! Myn' vader! vervolgde hy, zich aan de voeten van den Hertoch werpende: indien het waar is dat ik my vleien kan u waard geweest, en nog te zyn, wederftreev dan, ik fmeek 'er uom, myne tederheid niet; helaas! voegde hy 'er by: kunnen rykdomen my gelukkig maken! Neen, zonder twyffel; en het is van de liefde alleen waar van ik myn geluk verwacht! ö myn' vader! laat u beweegen, en noodzaak my niet omtrent Mejufvrouw D * * * te handelen, even als of ik u voorneemeri begunftigde; neen, ik kan niet befluiten haar te misleiden... —— Laat  van CELIDE. 53 Laat af! gy zyt myn' zoon niet meer! zeide de Hertoch, hem met zyne hand te rug ftootende: nadien gy zo weinig belang neemd, om den roem van ons doorluchtig Huis te onderfteunen. —— Hoe! hernam den Marquüs: is het Huis van de Bricour niet even zo doorluchtig als het onze ? Ik ftem, hernam den Hertoch, hem doende opftaan: de oude adeldom van den Graaf de Bricour toe; dan ook dit is de hinderpaal niet, die zich tègens uwe begeertens fteld; maar, ik heb u te zeggen, dat hy de gunst van den Koning verboren heeft; dat hy geene goederen bezit, en dat in tegendeel den Hertoch D * * *, wiens geflacht even zo edel is, groote rykdommen bezit. Hy word geacht door den Monarch ; ieder is even yverig om zyne' befcherming te verwerven; ja, veele zouden zich gelukkig achten wanneer hy eenen enkelen oogflag op hen wierp; kortom, myn' zoon, alles vereenigd zich, om my te doen wenfchen dat gy u aan Mejuffrouw D * * *, welkers hand zo veele Grooten vergeefsch gezocht hebben te verkrygen, verbind, en overweeg hoe veel eer eene dusdanige voorkeuze u in de oogen van het hof zal geeven ; denk dat de deur van grootD 3 heid  54 GESCHIEDENIS foeid u qeopend is; laat zyzich niet weder voor u roefluiten; haast u om dezelve in te treeden, en voed geene hartstocht, die daar aan ten onoverkomelyken hinderpaal zoude verftrekken , indien ik toeftemde dezelve te voldoen. Weest niet ongevoelig aan het vlcijend vooruitz;cht 't welk ik aan uwen geest aarbiede; de eer alleen moet u raaken , myn' zoon ! dat deze hartstocht plaats iri uw hart neeme ! dat zy 'er uw redenlooze liefde in verwoest! zie daar de eenige hartstocht welke ik in u kan goedkeuren; zy is alleen waardig u bezig te houden; laat zy u v ziel bezitten, en gy zult zulks door my met blydfchap zien toejuichen ! Ach! myn' vader! hernam den Marquis: ik wenfchte dat ik u konde gehoorzamen; ik ben gereed om u ten kosten van myn bloed, myne onderwerping aan uwe beveelen te bewyzen , maar ik kan zulks niet ten kosten van myne tederheid voor de bemnnelyke Celide. — Vertrek! myn Heer! zeide den Hertoch ontroerd door toorn: ik ben te veel getergd om u langer te kunnen hooren. De Marquis ging terzei ver tyd met zeer veel droefheid uit het vertrek van den hertoch, en wan-  van CELIDE. 55 neerhy in het zyne kwam, flelde la Foret een brief aan hem ter hand, zynde die, welke de Graaf de Bricour hem in antwoord op den zynen gefchreeven had, en den Leezer hier boven gezien heeft. D e Marquis ontfing en opende denzelve met eene bevende hand; en hem leezende, was hy van wanhoop en verwondering doordrongen wegens de edelmoedige gevoelens van den Graaf. Maar welk eene droefheid was het voor hem, geen' brief van Celide te ontvangen, en daar en boven nog het wreed verbod te moeten zien, dat de Graaf hem deed. Hy vloog op 't oogenblik naar zyne Moeder, van welke hy wist teder bemind te zyn, en welkers edelmoedigheid hem bekend was. Hy gaf haar den brief van de Graaf over. Geduurende dat zy denzelve las, wierd hy op haar gelaat, het welk hy met zeer veel opmerkzaamheid gade floeg, de tekenen van een allerlevendigst mededogen gewaar, en befpeurde insgelyks, dat Zy zo wel als Hy, de Graaf de Bricour bewonderde. Wanneer zy geëindigd had met leezen, poogden zy echter haare ontroering aan de oogen van den Marquis te verbergen, en zeide hem: dat zy zeer verblyd D 4 zou-  $6 GESCHIEDENIS zoude zyn, indien de verzoeken van den Graaf hem weder tot zyn' plicht konden roepen, en hem verhinden den wil van zyn' vader , en den zyne te volgen , Hoe ! Mevrouw , hernam den Marquis: kunt gy uwe goedkeuring aan myn*liefde voor de bekoorlyke dochter van den achtingwaardigen Graaf weigeren ? Neen, myne Moeder! gy zult my dezelve niet weigeren ; ik lees in uwe oogen de toeftemming van uw harr; ja, het zegt my, dat gy arbeiden zult om myn' vader van gevoelens te doen veranderen ; ik ben u myn geluk verfchuldigd! ó tedre M veder! gy zult een zoon' dien-u aanbid gelukkig maken! — Dit zeggende, omhelsden, hy haare knien en befproeide ze met zyne traanen. De Hertogin gevoelde de haare, welke haare oogenleden nat maakten; zy wilde ze wederhouden, maar haare pogingen waren te vergeefsch; zy was te fterk getroffen, en verplicht om aan dezelve eenen vryen Joop te laaten, het geen de Marquis ziende, verduhbelde hy zyne gebeden, wanneer eensklaps den Hertoch verfcheen. Op zyne befchouwing, was de Hertogin ten uiterfte ontfteld, en de Marquis, welke fchielyk opftond, fös zulks niet minder. —- Wat zie ik, zeide dei*  van CELIDE. 57 den Hertoch, de Hertogin naderende: Hoe Mevrouw, gy voed de dwaasheid van uwen zoon, en gy keurd zyne wederftand tegens myne beveelengoed? zoude ik zulks van u hebben kunnen gelooven. Mevrouw ? en moest ik niet veel eer denken dat gy de uwe by de myne zoud voegen ? Maar neen, ik vind in u het tegengeftelde, daar gy uwe traanen met die van dezen waardigen zoon vermengd, en hem beklaagd, en zulks zonder twyffel wegens myne geftrengheid? Maar Mevrouw, het zal niet gebeuren dat ik in deze gelegenheid raad met u zal pleegen, en ik zal myn' zoon wel weeten te beletten my te wederftreeven , alfchoon gy u nevens hem, tegen myne begeertens field; mynheer, voegden hy 'er by, zich naar den bedroefde Marquis keerende: maak u gereed om zonder uitftel aan myn' wil te voldoen; ik beveel het u, en wil gehoorzaamd zyn. — '6 Hemel! riep den Marquis uit: ö myn' Vader! zult gy u niet door de hevigheid myner liefde laaten beweegen ? wilt gy my voor altoos ongelukkig maken , door my aan een voorwerp te vereenigen dat ik van dit tydftip af reeds haat ? Ach ! myn' vader , ik fmeek uwe goedheid af! ö Gy! wiens edelD S moe*  58 GESCHIEDENIS moedigheid zo groot is, laat u beweegen door die van den Graaf de B r ie o ur ; zie of zyne • deugden, en die vamzyne dochter, niet hoven verachtelyke rykdommen, welke waarlyk groote zielen niet gelukkig kunnen maken, de voorkeur ' verdienen. Ter zeiver tyd gaf hy den brief van de Graaf aan den Hertoch , die denzelve las. ■ Wel nu! zeide hy tegens zyn' zoon, hem denzelve wedergevende: deGraaf doet zich zelve recht, en hy erkend de meerderheid die myne goederen my op hem geven; dan, indien gy hem zo veel acht, volg dan het geene hy u zegt, en wederftreef mynen wil niet meer, Ach ! myn' vader! indien het voorwerp van myn liefde u bekend was, zoudgy dezelve goedkeuren, ja ik ben verzekerd, dat wanneer gy deze beminnelyke perfoon befchouwde, dat gy myn wederftand zoud pryzen in de plaats van dezelve te veroordeelen ... « De Marquis had nauwlyk deze woorden uitgefprooken, wanneer een' knecht kwam zeggen dat'er iemand was, het geen den Hertoch beletten hem te antwoorden. De Marquis vertrok terzelver tyd, en begaf zich in zyn vertrek waar in hy zich aan al de hevigheid zyner droefheid  van CELIDE. 59 heirl overgaf. Celide! zeide hy: aan- biddelyke C el i d e ! mogelyk zal ik u niet meet zien! Ach welk een wreed denkbeeld! maar, verwaardig u voor 't minst aan my te denken ? Ach! indien ik u dierbaar ben, zullen wy gelukkig zyn ! De Hoovaardy van myn' vader, zal myne tederheid niet kunnen verzwakken! —- zich zelve aldus onderhoudende, naderde hy eene tafel, en zette zich neder om aan Mejufvrouw de Bricour te fchryven. Hy had reeds eenige regelen gefchreeven, wanneer hy zyn' vader zag inkomen'wien hy dacht dat zich by den geene bevond, welke korts geleeden gekomen was,en wilde het geen hy fchreef voor hem verbergen; maarden Hertoch wierd zulks gewaar, en begeerde het te zien; den Marquis maakte hier omtrent eenige zwaarigheid , maar zyn' vader volftrekt daarop ftaande, was hy genoodzaakt hem het Papier waar hy naar vroeg over te geven. Den Hertoch vond 'er deze woorden in: ME.  6o GESCHIEDENIS MEJUFFROUW! TJit zoude my niet mogelyk zyn u de droefheid, welke myn Heer uw' Vadermy door zynen brief heeft doen gevoelen, uit te drukken. Hoe wreed is zyne edelmoedigheid voor my! En! hoe kan hy my zeggen u uit myn geheugen te wisfchen , terwyl hy weet dat gy zulks nimmermeer uit myn hart kunt zyn! Ik kan het niet verbergen, nadien hy zulks doorgrond heeft, dat myn' vader, weinig gevoelig aan myn liefde, tot heden toe niet dan de ftem der Hovaardy wil hooren; vergeef my, dat ik u deze bekentenis durf doen; ik zucht over zyne onrechtvaardigheid ; laat u zulks niet beledigen, Goddelyke Celide! en weest verzekerd, dat wanneer hy het geluk had u te zien, en, gelyk ik, de fchoonheid uwer ziele, en die van uwen geest , welke die van uw gelaat, dat nogthans door niets kan geëvenaard worden, overtreft, te kennen; ge-, loof zeg ik...,. Tot zo verre was de Marquis met zyn' brief gevorderd , dien den Hertoch, na dezelve geleezen te hebben, verfcheurde, en in '£ vuur wierp; en zyn' zoon aanziende, met oogen  van CELIDE. 6t oogen van gramfchap gloeijende > bleef hy eenige tyd zonder fpreeken, maar allengskens een geruster gelaat aanneemende, zeide hy met een lpottende en bittere glimlach tegen hem: — Ik benu veel dank fchuldig, Myn Heer, voorde goedheid welke gy hebt,van myne rechtvaardiging by 'uwe Meestresfe te onderneemen, en haare goedgunftigheid voor myaf te fmeeken, op dat zy my eene vergiffenis toeftaa tot welke waardig te zyn, ik my nochtans tot heden toe niet heel gefchikt gevoel, nadien al de kennis van haare verdienften myniet van gevoelens kan doen veranderen. Maak u dus gereed, voegde hy 'er by, weder een ten uiterfteernftiggelaat aanneemende: om u daar naar te fchikken, en eindig alle briefwisfeling met Mejuffrouw de Bricour, als ook met haar' vader. - Hoe! zeide de Marquis: ik zoude in ftaat zyn tot deze ondankbaarheid omtrent den edelmoedige Graaf de Bricour, van wien ik geduurende myne wonden, de allertederfte zorgen, en de allerlevendigfte kentekenen van goedheid ontvangen heb? Ach! myn' vader? ik ben hem het leven verfchuldigd! zoude ik in andere handen deze treffende en believende opmerkzaamheid on-  6a GESCHIEDENIS' ondervonden hebben? zoude ik deze gèfprekken gehoord hebben ? welke, door de wysheid en vriendfchap welke zy inboezemde, in myne wenden eene heilzaame balfem uitftorten. Kindelyk, het is aan hem dat ik het geluk verfchuldigd ben, van u in dit oogenblik van myne eerbiedige tederheid te kunnen verzekeren, nadien zonder zyne edelmoedige zorgen, de dood myne oogen voor altoos van het vermaak dat ik geniet van in die oogenblik de uwe te ontmoeten, alfchoon ik het ongeluk heb van 'er in te leezen dat gy toornig tegen myn zyt, zou beroofd hebben. - Hoe groot de erkentenis is, welke gy aan den Graaf verfchuldigd zyt, hernam den Hertoch i evenaard dezelve echter die niet welk hy u verplicht is. Want kortom , u leven waagende om het zyne te bewaaren, hebt gy hem een veel grooter dienst gedaan dan #y van hem ontvangen hebt, die niets gedaan heeft dan het geene hy onbetwistbaar verplicht was te ■doen, door zorg voor uw leven te dragen, dat gy alleen in gevaar waard te verliezen, om dat gy het zyne gered had. Zoek dus niet het geene hy u verfchuldigd is te verkleiren, nog het geene gy hem verplicht zyt te vergrooten* ijc  van CELIDE. 63 ik ken den prys zo wel van de eene als de andere; ik weet dat gy in deze gelegenheid als een' Man van eer gehandeld hebt; dat den Graaf de Bricour zich dit, door zyn gedrag omtrent u, waardig gemaakt heeft, ja ik fta hem mymyne achting toe; ik wil zelv bekennen dat 'er eenige edelmoedigheid in zyn' brief dborftraald; ik tracht de volmaaktheden van zyne dochter niet te loochenen, en ik wil zelv gelooven dat zy alle die, welke gy haar toeëigend , bezit; maar ik kan niet toeftaan datzy uwe Echgenoote word; ik kan in geene vereeniging bewilligen, welke het ganfche Hof, en ons geheel geflacht zoude afkeuren; en boven alles, daar ik eene vermaagfchapping bewerkt heb, die u zo voordeelig is. Houd op, myn' zoon 1 houd op uw geluk te verwerpen. De Echtgenoote welke ik u uitgekoozen heb, is zeer beminnelyk, en haare bekoorlykheden zullen u die, welke gy gezien hebt, doen vergeeten; hoord naar riiy myn' zoon! de liefde is niet dan een voorbygaand vuur, dat vroeg of laat verdoofd, en d.us zal ook de uwe zyn; ja indien ik bewilligde in dezelve te voldoen, zoude welhaast het berouw aan de vervulling Van het Huwelyk,'t welk gy begeerd, opvolgen. Wel-  $4 GESCHIEDENIS Welaan, myn' Zoon! dat uwe wederftand ophoude! en weest verzekerd; dat gy te eeniger tyd, de wederftreving welk ik u doe, en tegenwoordig het voorwerp der klachten is welke gy tegen my vormd, zult zegenen. — Ach 1 riep de Marquis uit: indien het alleen met oogmerk is om my gelukkig te maken, dat gy beletzelen aan myne vereeniging met Celide fteld, houd dan opj myn' Vader! om 'er dié hinderpaalen aan te ftellen, nadien ik niet gelukkig kan zyn, dan den dag wanneer ik voor altoos myn geluk aan dat van de aanbiddelyke Celide zal verbinden. ——- D e Hertoch verliet de Marquis, over zyne ftandvaftigheid ten hoogfte misnoegd zynde, en keerde by de Hertogin te rug, welke hy met verwytingen overlaade. Hoe! zeide zy: gy rekend het my tot eene misdaad dat ik getroffen ben, wegens de edelmoedigheid van een' Man, die zelf uit het hart van onzen Zoon een liefde tracht te wisfchen, die, wanneer dezelve de gevolgen had welke myn' Zoon begeerd, het geluk van zvne Dochter zoude beveiligen? ja! ik beken dat deze edelmoedigheid my getroffen heeft j ik heb de edelheid waar mede hy Van  van CELIDE. es van de middelmatigheid van zyn goed fprak, niet zonder door achting vervuld te zyn, kunnen zien. ik zal meer zeggen: zelv van eerbied; ja, van eerbied voor dezen deugdzamen Man , die zyn bloed zo menigmaalen, tot heil van zyne medeburgeren geffort heeft. Het is aan zyne liefde voor het vaderland, dat hy het verlies van zyne goederen verfchuldigd is; ja her is aan den nyd, diezyr.e deugden aan hen, die den troon naderen, ingeboezemd hebben, dat hy het verlies van de gur.st van zynen vorst te wyten heeft. Gy weet zulks e/en zo goed als ik; maar, voegde zy 'er by: onzen Monarch is rechtvaardig; de waarheid kan te eeniger tyd tot by hem doordringen, in weder wil van de dikke wolken , waar mede de vleiers dezelve trachten te verduifteren.Enik beken dat ik zulks Vuurig wensch, om daardoor myn' Zoon voegzaam met de Dochter van zu'k een' achtingwaardig' fterveling- te kunnen verce- nigen! Ik verfta u, Mevrouw, hernam den tlrrtoch driftig: ik zie dat .ie dwaasheid van uw' Zoon, wel baast voldaan zoule zyn, indien het alleen van u afning. Miar maak ltaat, dat alle uwe gebeden, zo wel als de zyne my niet kunnen doen veranderen; ik ben, en zal alE toos  66 GESCHIEDENIS toos onverzettelyk blyven, in het voorneemen dat ik genomen heb; zoek my dus niet te verzachten , en zeg aan uw' Zoon, dat hy zich gereed maakt my te gehoorzamen, zo niet, zal ik hem wel weeten te dwingen. De Hertogin ziende dat den Hertoch toornig wierd, dacht met reden, dat al het geen zy hem tot verzachting konde zeggen, vruchteloos zoude zyn; dus koos zy de party van Uil te zwygen. De volgende dag, geleide den- Hertoch zyn' zoon by den Hertoch D* * *, alwaar den Marquis Mejufvrouw D*** zag,welke hy eenige oogenblikken onderhield; maar de bevalligheden van haare geftalte en van haaren geest fcheenenhem toe, met die van Celide niet in vergelyking te komen, en zy waren het inderdaad ook niet. Eenige tyd daarna, Waar in den Hertoch zyn'zoon altoos met dezelve gevoelens vond, was 'er een gemaskerd Bal by den Hertoch D***. Ben Hertoch, de Hertogin en de Marquis de Bliville wierden 'er by genodigd. Dan dezen laatften weigerde om 'er zich te laten vinden, rekenende het zich tot eene misdaad tydkortingen te néemen, waar in Mejufvrouw de Bricour geen deel had , en buitendien liet de  van CELIDF. 6> de droefgeestigheid van zyn hart hem niet veel toe eenige vermaaken te genieten. Maar na zich een oog< nbük bedacht te hebben, vond hy 'er geene zwarigheid meer in. Den avond voor dezen dag, deed hy la Fok et in z\n vertrek by hem komen, en zich met hem daar in opgeflooten hebben.ie, beval hy hem, na hem de alleronverbreekelykIte geheimhouding aanbevolen te hebben, eene Post - Chais en Paardenhaar te houden, tegen twee uuren des morgens, na den nacht dat hy by den Hertoch D * * *' op het Bal ging, hopende, onder begunftiging van het masker en de duisternis, uit het gezelfchap te verdwynen; zich van Parys te verwyderen, en naar de plaats te vliegen welke Zy, die hy aanbad, bewoonde, en haar, indien het mogelyk was,te verplichten hem haare trouw te fchenken en de zyne te ontvangen. — Alhoewel ik hier in niet mocht flaagen, zeide hy tegen zyne bediende: gelyk ik niet dan teveel vrees, zal ik my echter voor altoos aan de vervolgingen van myn' vad-r, dien ik voor het tegenwoordige alleen begeer te vermyden, onttrekken. Het was op deza wyze d. t den Marquis tegen la FoRLTlprak, terwyl E 2 hy  68 GESCHIEDENIS hy zyne woorden, met dat voor de ziel van eenenhuurling zo verleidend Metaal verzelde. La Foret beloofde alles; de Marquis moest op het uur, 'twelk hy met zyne bediende vast gefteld had, het Bal ontwyken ; de Post Cbais moest hem op den afftand van honderd treeden wachten ; eindelyk verfcheen het oogenblik. Zederd by na drie uuren, was het Bal verlicht, en de Contredansfen verlevendigde. De Marquis nam dit tydftip waar, en vertrok, geloovende niet gezien te zyn. Nauwlyk ademde hy de vrye lucht, of hy geloofde niet meer in Parys te zyn; hy vloog naar de bepaalde plaats> alwaar eene Chais hem wachtende was; wierp'er zich in; de koetzier gaf de zweep; de paarden haasten zich;de Mat quis bade in blydfchap,enreeds verbeelde hy zich het betooverend geluid der Mem, die hy zo veel waardeerde, te hooren; dan eene andere Hem die in dit oogenblik zyne ooren trof, kwam hem uit deze zachte my mering trekken. Hy hoorde zyn' vader;welhaast wierd hy hem, verzeld van vier bediendens, gewaar; den Hertoch herkende by het licht der fakkels, van hen die hem verzelde, het aangezicht van zyn' zoon, die zyn hoofd uit het Poortier geftooken had. Terzei-  van CELIDE. 69 zeiver tyd beval den Hertoch aan den Koetzier op te houden; gebood aan la Foret zyne tegenwoordigheid te ontvluchten, en zeide tegen zynen zoon op een' verwoede toon, af te treeden, indien hy niet begeerde dat men geweld zoude gebruiken. De wanhopende Marquis genoodzaakt te gehoorzamen , was verplicht in eene Koets te treeden, waar in den Hertct-h zelv insgelyks trad , en hy had dc droef heid, in de plaats van den weg naar dat oord te neemen dat hem zo dierbaar geworden was, zederd hy Celide aldaar gezien had, naar het Hotel de Bliville, onder de macht van eenen rechtmatig' vertoornden Vader, die hem met de allerfcherpfte verwytingen overlaade, weder te keeren De Marquis antwoorden niets; aan het Hotel gekomen zynde, deed de Hertoch zyn' Zoon en zyn vertrek geleiden , liet hem door drie van zyne bediendens zorgvuldig bewaaken, en keerde ter zeiver tyd weder by den Hertoch D***, zonder dat zyne afwezenheid, en die van zyn' zoon opgemerkt was geworden. Maar het is tyd myne Leezers te onderrechten, hoehetafzyn van den Marquis, door den Hertoch waargenomen is. Wanneer de Marquis van het Bal verE 3 trok  7o GESCHIEDENIS trok had den Htrtoch, die hem met zeer veel opmerkzaamheid gadefloeg, om te zien op welkeenswyzehyzich omtrent Mejufvrouw ü*** zoude gedragen, hem eensklaps ziende verdwynen, eenige argwaan opgevat, en doorliep op 't oogenblik de geheele vergadering, dan , hem niet vindende, vertrok hy fchielyk, en beval aan twee van zyn volk op ftraat te gaan zien, of zy niet een'jemaskeicle even als zyn'^oon gekleed, en van w:en de bediendens de vermomming kende, gewaar wierden. Deze gehoorzaamde aan hun' Meester, en een van deze twee kwam een oogenblik daar na te rug, welke berichte dat hy een gemaskerde gezien had, welke zich met verhaasting verwyderde, clan, dat hy niet konde verzekeren of ait den Marquis was. De argwaan van den Hef toch verdubbelde, en hy Itecg in zyn rytuig verzeld door vier bediendens; de koetzier volgde de (tappen van den eerften, en den Hertoch kwam eindelyk aan de plaats alwaar zyn' zoon was, en gedroeg zich zo als wy bereids gezegd hebben. De Hertoch vertrok een uur daar na met de Hertogin, die zo wel als het overig gezelfchap onweetend van het voorgevallene was. De  van CELIDE. 7-i De Hertoch verhaalde het haar kortelyk terwyl hy haar naar het rytuig geleide. Hoe groot was de verbaasdheid van de Hertogin', zy was geheel verfchrikt wegens het geene zy gehoord had. • Ziedaar, Mevrouw, zeide den Hertoch tegen haar: dien zoon die uwe tederheid zo wel waardig is, en hier uit kunt gy zyne verplichting aan u befpeuren. De liefde heeft hem fpoedig het geene hy aan ons verfchuldigd is doen vergeeten ! De Hertogin antwoorde byna niets hierop; verbaasd,bevende en voor haar' zoon de gramfchap, waarin zy den Hertoch zag, vreezende, was zy zodanig getroffen door het geene zy gehoord had, dat men by haar komende, haar in eene bezwyming vond, die een'geruimen tyd aanhield,maar welke echter geene nadeel ige gevolgen had. D e Hertoch begaf zich zonder de Marquis te fpreeken te bed, welke laatfteden nacht in een' armftoel, overweldigd door droefheid, doorbragt. Den anderen dag des morgens, zag hy zyn' vader inkomen ; hem gewaar wordende, wierp hy zich aan zyne voeten. Na het geene gy gedaan hebt, Myn Heer, zeide de Hertoch, met een ten uiterfte ftreng gelaat, tegen E 4 heta  72 GESCHIEDENIS hemrhlyft u niets anders overig om uwe vergiffenis van my te verwerven, dan eene volftrekte onderwerping aan myne beveelen; gy moet uwe band binnen acht dagen aan Mejufvrouw D ** * geeven Het is tot dezen prys alleen, dat ik her voornoemen 't welk gy had, om het vaderlyk Huis te verlaaten, wil vergeeten ; overweeg dus, m,Tn heer, wat u hef best behaagt, of, my voor u dezelve gevoelens welk ikeertjds had, voor u te zien herneemen, of, myin eere geduurige gramfchap te zien. Ach! myn' vader! ik kan tot dien prys, de genade die gy my aanbied, niet verdienen; indien myn bloed u v' toorn kan blusfchen, zal het op uwe wenken vloeien; uwe goedheiï is my dierbaar; myn leven is niets. inüen ik het verliezende, dezelve nog verdienen kan! Maar Celide! aanbiddelyke dochter! kan ik u vergeeten? 6 Myn' vader! beveel , befchik over myn leven, en ik ben gereed om het u op te offeren; gelukkig aenoeg, indien ik u hier door kan bewyzen, dat ik, uitgezonderd myn liefde, nimmermeer wankelen zal alle opofferingen, welke gy recht bobt van den allertederften en eerbiedigden zoon te verwachten, te doen! Ondankbaare! on«  van CELIDE. 73 onnatuurlyke zoon! die niet waardig zyt den myne te zyn! zyn dit tekenen van eerbied en tederheid? Maar ongelukkige! ik beb medelyde met uwe dwaaling! zeg flechts één woord dat uw berouw en onderwerping te kennen geeft, en ik zal aües vergeeten. Ach! myn'Va - der! geloof dat een liefde, welke my daar toe he> ft kunnen brengen, om my van u te verwyderen, nimmer uit myn hart zal kunnnen gewischt worden! — welnu! zeide den Hertoch, zich van den Marquis, die zyne voeten omarmd hield, ontflaande: verwacht, nadien gy mynen wil wederrtreefd, en eene toe evenheid, welke gy niet waardig zyt, verfmaad; verwacht de rechtmaatige uitwerkfelen van mynen haat en myne verontwaardiging te ondervinden ! Deze wreede woorden uitfprekende , verwyderde hy zich; de Marquis, die geknield gebleeven was, wilde opftaan, maar zyne kniën beefden ; zyn hoofd zuisde , en hy viel zonder gevoel op den grond neder. Eene bediende, die in het vertrek naa t aan was , hoorde zyn' val; kwam in; regte hem op; ftelde zyne pogingen in het werk om hem in het leven te herroepen ; doch nier omtrent zyn oogmerk niet E S kun-  74- GESCHIEDENIS kunnende bereiken, fchelde hy ; de bediendens vloogen toe, verfchrikt zynde wegens den ftaat van den Marquis; den een' ging den Hertog hier bericht van geeven; en den ander aan de Hertogin, welke ter zelvcr tyd naar het vertrek van haaren Zoon vloog. De Hertoch zelv was verfchrikt; het was te vergeefsch dat hy zulks wilde verbergen; de Natuur, deze machtige ftem! deed zich aan zyn hart hooren; verbande 'er de gramfchap uit, en liet niets anders dan vrees, droefheid en ongeruftheid, wegens den ftaat van z n' Zoon, daar in overig Eene heimelyke aandrang trok hem naar hem toe, en hy vond hem in de armen van zyne Moeder, die hem met haare traanen befproeide, daar zy hem het gebruik zvner zinnen nog niet had kunnen wedergeeven, echter opende, met hulp van alle de Elixters welke men hem toediende, zvne oogen zich voor het licht; de Hertogin gaf een' gil van blydfchap; de Hertoch naderde; nam eene der handen van den Marquis tusfchen de zyne, en vroeg hem met oogen vol traanen, en hem zyn' waarde zoon noemende, hoe hy zich bevond? DeMarquisw'Me fpreeken,maar hy had het vermo ge niet om zulks te doen , en kon niets anders dan  van CELIDE. 75 dan de hand, waarin zyn' vader de zyne hk ld, aan zyn' mond brengen Hy was zo zwak dat men verplicht was hem te bed te brengen. ' De Geneesmeesters die ontbooden waren , oordeelde hem in een' zeer Hechten ftaat te zyn; echter verzekerde zy aan den Hertoch en de Her. togin, dat den Marquis door hulp van hunne kunst zyne gezondheid welhaast zoude wederkrygen ; maar wat konde deze zo beroemde kunst uitrechten, voor kwaaien die de liefde alleen veroorzaakte ? Nochtans Helden deze verzekering den Hertoch en de Hertogin veel geruster. Maar den Marqiïs, die, om zo te fpreeken , ieder oogenblik , door zyne droefheid, die hy zelv niet konde bannen, een vergif in zyne ziel ftorte, zag zyne ziekte aJlengskens vermeerderen; eeneheete koorts drong in zyne aderen, en in dezen Haat was hy niet bezig dan wegens Mejufvrouw de Bricour — Celide! zeide hy: waarde Celide! Ik fterf voor u! Maar zal ik voor 't minst de vertroosting niet hebben, om u daar van te kunnen onderrichten?zal ik u niet kunnen doen te weeten komen, dat de ongelukkige de Bliville, den geestgeevende,u aanbid! —. Hoe veele maaien beklaagde hy  76 GESCHIEDENIS hy in deze treurige overdenkingen la Foret!, waar konde hy deze befcheidenheid en beproefde getrouwheid, welke hy altoos in dezen Dienaar erkend had, vinden ? Echter eenen jongen knecht hebbende, die hem toegefcheenen had zeer veel genegenheid voor hem te hebben, riep hy dien bv zich , en vroeg hem Papier, eene Pen en Inkt. Deze jongeling maakte eerst eenige zwarigheid hier in, hem voor reden geevende, dat hy niet in ftaat was te fchryven. Maar de Mar. quis hem zulks volftrekt beveelende , bragt hy eindelyk het geene hy begeerde. De Bliville fchreef doen met eene bevende hand, het navolgende: MEJUFFROUW! Tl t Graf opend zich; de dood omringd my ; zyne fchüduwen ver duifter en myne oogen ; ik zie allengskns den ondoordringbaar en hinderpaal, die my voor altoos van hst geene ik aanbid zal fcheiden, zich verheffen! Myne aanftaande verwoesting, heeft diteiendig lichaam ter neder geworpen en vernietigd .... Myne werktuigen, geeven my door hunne Zwakheid te kennen, dat zy welhaast geen ge• voe'  van CELIDE. 77 voelen meer zullen hebben... Myne hand beefd.... Myn hoofd zuizeld.... het licht'begeeft my..,. é Myne ziel! ó Onflerffelyke ziel! ver fterk u te. gen de fmarten die my overlaaden ! verleen my krachten.... Celide! aanbiddelyke Celide! ... Ik fterf... myn' vader heeft over myne hand willen befcldkken.... gy bezit myn hart!.... Dit is u genoeg gezegd.. de liefde ontrukt my het licht Dit is de eenige weldaad die ik van hem ontvang ....zy is my dierbaar!... Wanneer gy uwe oogen op de&e trekken zult werpen, zal ik niet meer beJiaan 6 Dood! ontzachelyk voorwerp ! fchrik van zwakke ftervelingen! Gy maakt alle myne begeertens uit! Ik bied my zonder vreeze aan uwe fnydende feis aan, ... Sla toe! eindig myn leven, en myne rampen! .... Maar welk eenverjchnkkslyk ^denkbeeld!... Ach! Mejuffrouw! indien gy my haat, gelyk ik niet dan te veel red n heb om te gekeven , waar zal ik moed uit fcheppen ? ■.. wat zeg ik! ...is 'er moed om dezen Jlag te draagen!.... Al „et overige is niets.... maar indien ik gehaat ben!. . Mejuffrouw! Ach! ik fmeek u zulk?! dat uw n haat met myn leven uitgebluscht worde!... Maar .... Hoe! Ik zal u niet meer zien! nimmermeer .... nimmermeer.... welk een wreed woord! nim. mer~  78 GESCHIEDENIS mermeer.,. zal ik u... wederzien!... 6 B m'nneiyl-e Celid-e.het is dan gedaan]... 6 Gy die ik aanbid, ik moet uniet meer zien !... welhaast zal myn beeld zich voor altoos uit uw gedachtenis uitgewischt vindtn... mogelyk... zult gy binnen kort het geluk uitmaken van eeti ander!... .0 Hemel! welk een wreed dtrikbeeld!... een geluk', dat myn aller dierbaarfte hoop uitmaakte... ik heb u één oogenblik zien fl'kkeren!.. . ik heb u zien verdwynen... ik verdwyn met «/.., in myn treurig lot, fchynt my let g'bel al te ver duifter en... ik verlaat het, 6 aanbiddelyke Celide! 6 Gy die ik bemin! die ik aanbid! ik heb niet kunnen leven zon. deru!... leven zonder Cel i de.' 6 Hemel! het leven is my niets zonder haar! Dood! 6 Dood die ik affmeek ! kom myne /marten eindigen!... hy verhoord myne w nph hl .. Ik zie niet meer.... welke wolhn! .. welk eene duisterheid!.. weikever, fchrikk'ngen!... 6 Myn hart ! het gevoeld zich verfeburd! ...ik zal myne beminnende vermogens verliezen... kan ik het geJooven?... Hoe! ik zal niet meer bemint* n! .6 Liefde! kunt gy wtgebluscht worden in een 1 art, dat gelyk het myne uwe vermogens erkend?... De pen ontvalt my,.. myne vingers verftyyen... vaarwel, waarde Celi-  van CELIDE. 79 lide! Gy die ik a.inbid!... voor altoos!. . vaarwel!... voor altoos!... o Hemel!... ik fterf!... Inderdaad bevond den Marquis zich op dit tydftipzeer kwalyk; tot zich zelve gekomen zynde, was het eerfte voorwerp dat zich aan zyne oogen vertoonde, den Ridder de Sëmintlle, die gehoord had dat hy ziek was, 't welk hy van la Foret vernomen had,dien hyin zyn' dienst genomen had, afwachtende dat hy by den Hertoch de Bliville, te rug konde keeren, waar mede dezen jongeling zich vleide, uit hoofde der. vriendfchap waar mede hy wist dat de Marquis hem vereerde; en daar hy ieder dag aan het Huis kwam, en de andere bediendens heimelyk fprak, had hy gehoord dat zyn' Meester zeer flecht was , en den Ridder hier van bericht gegeeven; welke in dit oogenblik, vergat dat de Bliville zyn' Medeminnaar was, om zich te herinneren dat hy zyn' vriend was; hy ging hem dus zien, en kwam op 't zelve oogenblik dat den Marquis zyne zinnen wederkreeg. Hy was ten uitterfte verblyd den Ridder te zien; hy had zich wel is waar, fomtyds verbeeld dat hy Celide insgelyks beminde;  to GESCHIEDENIS de; maar deze argwaan was Verdweenen; ook betuigde hy hem zeer veele vriendfcbap;en daar hy hem wegensz n' ftaat zeer getroffen zag, zeide hy tegen hem: - Myn' waarde Seminilu ! dat myn' dood u niet bedroeve! Ik wen. ch roet vuurigheid naar dezelve; maar het hangt van u af om my gerust te doen fterven; gy weet, voegde hy 'er by, zonder hem de tyd te geeven .1 em te antwoorden : myne gevoelens voor Mejufvrouw de Bricour; ik aanbid haar ; myn' vader, weigerende in myne vereeniging met haar toe te ftemmen, enmy willende dwingen myne hand aan Mejufvrouw D * * * te geeven, heeft my in eene wanhoop gedompeld, welke my in dien ftaat gebragt heeft, waar in gy my thans ziet; maar myn' waarde R>M r! ik wenschte dat de beminnelyke Celioe hier van onderricht was; ik heb, vervolgde hy, hem de brief welke hy in de hand hield vertoonende: ik heb aan haar gefchreeven; maar wie kan my verzekeren dat dien brief haar getrouwel>k zal ter hand ueft ld worden? Het is daarom waarde vriend ! dat ik my hier om by u vervoeg; neem, zeide hy; hem de brief aanbiedende; zend dit met en Ex. presfe naar het Kasteel van de Bricour; maak  van CELIDE. 81 maak, ik bezweer u zulks» dat dezen brief zeker aan de beminnelyke Celide toekome. — Ach! wat vraagd gymy! riep den Ridder geheel verbaasd uit: wat eischt gy van my! —— Hoe! gy weigerd my zulks ? hernam den Mar. quis: de gebeden van eenen ftervenden vriend vermogen niets op uw hart! myn' waarde de Seminille! hebt medelyden, ik fmeek u zulks, met de liefde die het myne vervuld! beroof my niet van het genoegen, van aan Celide te kennen te geeven, dat het aan de hartstocht is welke zy my ingeboezemd heeft, dat ik het verlies van myn leven verfchuldigd ben!... maarwatzie ik! gy antwoord my niets! gy vreesd myne oogen te ontmoeten! wat zoud gy gehoord kunnen hebben? welk een rampzalig voorval kan Celide overgekomen zyn ? zou zy gehuwd weezen? leefd zy niet meer? Wreede vriend! riep hy uit, hem by de hand vattende : welk een wreed ftilzwygen! wat moet my zulks verkondigen ? Maar, bedrieg ik my? ik zie u bleek worden.... Uwe oogen fcheemerenl ..... — Ach! laatmy, viel de Seminille hem in, terwyl hy zyne hand driftig te rug trok, en zich m een' armftoel wierp : laat my over aan de F wro«*  82 GESCH.I EDENIS wroegingen die myne ziel verfcheuren ! Houd op Marquis , om my als uwen vriend te befchouwen ; ik ben zulks niet meer, en kan zulks niet meer zyn ! Neen, ik kan het geen gy my vraagd niet uitvoeren ; neen, ik kan my niet belasten om zelv dezen brief aan Mejufvrouw de Bricour te doen toekomen. ■ En waarom? verklaar u dan Ridder; eindig de onzekerheid waarin gy my gedompeld hebt. Wel nu, weet dan, nadien gy 'er my toe dwingd; weet dan,dat gy in my niet dan een' vyand moet befchouwen; Mejufvrouw de Bricour heeft my de allertederfte liefde ingeboezemd; ik bemin haar en zal haar al myn leeven beminnen! ... - Wat hoor ik! riep den Marquis droefgeeftig uit: trouwlooze vriend! zie daar dan de tot heden onbekende oorzaak der geftrengheden , waar mede Mejufvrouw de Bricour my overlaad! zy bemind den ondankbaaren die my verraad! — ——— Houd op, zeide den Ridder, driftig opftaande, en het bed van de Bliville naderende: ik wil uwe onrechtmatige argwaan wel doen verdwynen; Marquis gy word bemind! Hemel! ik heb zulks niet,dan te veel gezien! welke ongerust-  van CELIDE. 83 rustheirl ben ik niet, geduurende de ligte onpasfeiykheid die gy in 't Kafteel van d e Bricour had, op het gelaat van de bekoorlyke Celide gewaar geworden; by my naar u verneemende, was haare ftern afgebrooken; haare beweeging, de bleekheidvan haar gelaat; ja, alles dat aan haar was gaf de allergrootfte ontroering te kennen,zy poogde haare traanen te wederhouden, maar, gelyk ik gewaar wièrd, te vergeefsch; gelukkig, al te gelukkig Sterveling ! zy vloeide voor ui wreede! zy verachte alle andere liefde uitgezonderd den uwen; gy verwyt my dat ik bemind worde ! gy durft u beklagen, en gy zyt het die men bemind! —- Ach ! hernam den Marquis : gydoorftootmy het harte. Ja, dat hart dat behaage nam in het denkbeeld, dat het in u eenen waaren en getrouwen vriend ontmoet had, kan niet zonder droefheid zien, dat het dien voor altoos verlooren heeft. Ach! R.dier, kan het weezen dat gy, wiens ziel my zo groot en zo edelmoedig toefcheen, en waar in de oprechtheid fcheen te heerfchen, my heeft kunnen zoeken te verraaden ? Hoe! na het vertrouwen 't welk ik in u gefteld heb, hebt gy door de aantreklyk.heden van Mejufvrouw Bricour kunnen geF 2 trof-  84. GESCHIEDENIS. troffen worden ? Hoe! was het niet genoeg om eene Harstocht uit te blusfchen, dat....! Verwyt my niets; ik heb my dit alles gezegd, en zelv nog meerder; ik heb tegen de Liefde die my verteerd, de edelmoedigheid, en de Eer, kortom, alle de deugden die ik bezit, en die denzelve my ontnomen heeft, overgefteld; ik heb my niet kunnen wederhouden de bekentenis daar van te doen aan haar, die denzelve veroorzaakt; maar Hemel! hoe wreed ben ik hier voor geftraft, door de haat en de verachting welke zy my toedraagd! ja, Marquis, ik aanbid haar die gy bemind. De rampzalige en ongelukkige tederheid, welke myn hart beheerfcht, zal altoos in wederwil van de ftem der rede, welke ik niet kan verdooven, en der wroegingen die my verfcheuren, in het zelve beftaan; kortom, ondanks de vriendfchap welke ik voor u heb , en tot heden toe niet heb kunnen verzaaken , en waar aan den ftaat waarin ik u tegenswoordig zie, nog meerder kracht byzet, vind ik echter fteeds de Liefde in den grond van myn harte weder. Zie daar de gevoelens van dit ongelukkig hart; indien gy echter nog vertrouwen in my durft ftellen, geef  van CELIDE. Cs geef my dan uw' brief, ik zal denzelven getrouw aan Mejufvrouw de Bricour doen ter band ftellen, en ik zweer u by de Eer dat de Liefde in deze gelegenheid zal ftilzwygen. Ik heb hier voor myn woord aan u gegeeven, Marquis , en ik zal daar aan voldoen. De Ridder op deze wyze tegen de Bliville fpreekende , was 'er op zyn gelaat zulk eene ongeveinsde oprechtheid te leezen, dat hy geene argwaan meer voede. Laage zielen alleen kennen het misvertrouwen , zy gelooven altoos dat men hen wil bedriegen, en juichen zich over hunne fnedigheid toe ; maar eene verheve en grootmoedige ziel, zelv onbekwaam om andere te misleiden, is nimmer onderworpen aan dit laag gevoelen, en verwerpt met verachting, voorzorgen die haarer onwaardig zyn. Het was op deze wyze dat de Bliville handelde; hy twyffelde niet aan de woorden van zyn' vriend; hy wankelde niet om hem het geen hyaan Mejufvrouw de Bricour lchreef ter hand te ftellen, en de Ridder den brief aanneemende,omhelsde den Marquis tederlyk. — Edelmoedig' Sterveling! zeide hy tegen hem: hoe behaaglykenbekoorlykisdit vertrouwen voor my! F 3 Myn'  36 GESCHIEDENIS Myn' waarde Marquis! voegde hy 'er by: ik heb tot heden toe Jaag, verraaderlyk en trouwloos tegen u geweest, dan ik zal zulks niet meer zyn; de ed.-lmoedigheid uwer ziele geeft my al de myne weder! Het is waar, ik zal altoos beminnen; maar ik zal myn lLfde in myn hart befluiten, zonder dat ik zoeken zal den uwen te ontruften! ö Ridder! zeide de Marquisj hoe fterk vervuld gy my met achting en erkentenis! hoe veel vermeerderd de vriendfchap nog, welke ik voor u heb! Helaas! onze Liefde zal nimmermeer gelukkig zyn; want myn leven eindigende, verzeker ik het geluk van 't uwe niet. De Graaf d Bricour is te veel de vriend van myn Heer de Bi.fmigni, om hem de hand van zyne Dochter niet toe te ftaan. — Myn Heer de Blemtgnt is niet meer in weezen. • Hy is n'et meer in weezen! En wie kan u hier van bericht gegeeven hebben? Hoe kunt gy zulks weeten ? — De Ridder verhaalde hem toen, met dezelve oprechtheid, zyne reis naar het Kafteel de Bricour, en zyne vermomming om daar ïq te geraaken ; de weinige vrucht welk hy daar uit getrokken had, en hy zeide hem vervolgens, dat hy de dood van Myn Heer de Ble-  van CELIDE. *7 Blemigni gehoord, en met zyne Zuster gefprooken had; maar hy zeide hem niet Wat het onderwerp van hun gefprek geweest was. De Marquis was ten uiterfte verbaasd over dit voorval; en alfchoon de Blemigni zyn* medeminnaar geweest was, beklaagde hy, hem echter, nadien hy hem zeer achtingwaardig toe.gefcheenen had. de S f.minille zeide hem vervolgens, dat hy la Foret in zyn' dienst genomen had, en dat hy hem gebruiken zoude, om zyn' brief aan Mejuffrouw de Bricour te brengen. Helaas ! zeide de Marquis: de arme la Foret heeft zich alleen daarom de ongenade van myn' vader op den hals gehaald , doordien hy my maar al te wel gediend heeft. Ik beveel hem u aan, myn' waarde n e Seminille, ter wyl ik niet meer moet hoopen weder zyn' Meester te kunnen worden. Geef hem, vervolgde hy, hem eene beurs geeven de, waarin vyftig Louifen waren: geef hem, ik bid u, geef hem dit van mynent wegen, als eene zwakke vergelding voor de getrouwheid en yver, waar mede hy my altoos gediend heeft. Na dit onderhoud, verliet den Ridder de Marquis en ging tot zynent, alwaar hy dén F 4 brief'  §8 GESCHIEDENIS brief, die zyn' vriend hem toevertrouwd had, aan la Foret gaf, die ten uiterfte bedroefd was, verftaande dat zyn' Meester fteeds in een' flechte ftaat was; en het geld, dat den Ridder hem gaf, daar by belovende hem in zyn' dienst te zullen houden indien de Marquis niet .weder herftelde, kon hem niet vertrooften. Hy vertrok terzei \'er tyd, om de bedelen van den Marquis ter uitvoer te brengen. Maar laaten wy terwyl hy eene reis doed, welke onze Heldin in de allerleevendiglte droefheid zal dompelen, tot haar' Minnaar , wiens ziékte fteeds erger wierd, wederkeeren , alfchoon de Geneesmeesters niet ophielden met zyne geneezing te vleien; en deze hoop, welke zy gaven, alhoewel ongegrond en onbepaald, ftelde den, Hertoch en de Éekogm gerust; maar op deze kalmte volgde welhaast de allerfchrikkelykfte ongerustheid. Den anderen dag na het gefprek, dat den Marquis met den Ridder de Seminille gehouden had, bevond hy zich in zulk eenen Hechten ftaat, dat de geneesmeesters eindelyk aan den Hertoch en de Hertogin verklaarden , dat zy hen niet meer voor het leven van hunnen zoon  van CELIDE. Sy zoon konden inftaan, uit oorzaak, dat, buiten de kwaaien van het lichaam, zy de allerwreedfte in zyn hart ontdekt hadden; en dat de droefheid , waaraan zy wel zagen dat hy ten roof was, alle hulp die hunne kunst hem konde verfchaffen , vergiftigde. Welk een treurig nieuws, ö hemel! De Hertogin viel in zwym; den Hertoch bleef roerloos, en was byna een uur zonder te kunnen fpreeken; tot zich zelve gekomen zynde, als ook de Hertogin, vloogen zy beide naar het vertrek van den Marquis, die zich in een' medely ienswaardige ftaat bevond. Zyn gelaat was ten uiterfte bleek, en hy kon zich niet dan met moeite doen hooren. Van tyd tot tyd, ontfnapte hem eenige diepe zuchten; zyne oogen waren zomtyds geflooten, en zomtyds zag men hem dezelve, vervuld met traanen en een kwynend en verliefd gelaat, ten hemel heffen. De Hertogin naderde; nam eene der handen van haar' zoon, welke op het bed uitgeftrekt lag ; drukte dezelve tederlyk, en befproeide ze met haare traanen, terwyl den Marquis in dit oogenblik zyne oogen naar haar toewende. En! wie kan, Mevrouw, zeide hy: wie kan uwe traanen doen vloeien ? F 5 — Ach!  9o GESCHIEDENIS Ach ! myn' zoon ! myn' waarde zoon! Dit waren de eenigfte woorden die de Hertogin kon uitfpreeken , en noch waren zy door (nikken afgebrooken. Den Hertoch die zich eenigzints agterwaards gehouden had om zyne ftandvastigheid te herroepen , was 'er geen' Meester van ; hy naderde zyn' zoon ; wilde (preeken; maar de (hikken benamen hem in het zelve tydftip het gebruik van zyne (tem, en zyn gelaat wierd door traanen overdekt. Dusdanig was het fchouwfpel dat zich aan de oogen van den Marquis aanbood; hy zag zyn bed omringd van eenen wanhoopenden vader en eene ten uiterfte bedroefde Moeder; hy (loeg zyne oogen met een fomber gelaat op hen, zonder eenig medelyden te doen befpeuren. Dezen ftaat van ongevoeligheid welke hem niet eigen was, veroorzaakte de grootfte vreeze 3an de Hertogin; zy befchouwde hem zeer opmerkzaam , wanneer zy eensklaps het vuur uit zyne oogen zag fchitteren, en zyn aangezicht rood worden; hy wilde zich uit zyn bed werpen, dan men wederhield hem. Ik zal haar zien! riep hy uit: ja, ik zal haar zien! waarde Celide! voor dat ik in het. graf zal ne«  van CELIDE. pi derdaalen, zal ik u fpreeken; ik zal u nog eenmaal zien!... wat zie ik ? wreedaarts gy wederhoud my.... waard voorwerp dat ik aanbid! ik zal dan het geluid van uwe fèem niet meer hooren ! Deze bekoorlyke mond!... Maar, Barbaaren! laat my uit medelyden los; laat u beweegen door de fmarte die ik lyde. Sta my alleeenlyk toe dat ik haar één oogenblik zie! laat ik haar zien! en ik zal zonder myn leven tebeklaagen fier ven! ... — De geene welke de ongelukkige Marquis tegen hielden, hadden zeer veel moeite, dat hy hen niet ontfnapte. Hy wierd als woedend, en vroeg zvn geweer; eindelyk, onder zyne zwakheid bezwykende, viel hy in de allergrootfte machteloosheid op zyn bed neder. De geneesmeesters vonden hem nogflechter, en zeide dat de vervoering welke hy gehad had, de weinige krachten welke hem nog overgebleven waren uitgeput had, en dat men zyn' dood ieder oogenblik te wachten had. Welk een' flag was dit voor den Hertoch en de Herto • gin! zy begaven zich in een naast by geleegen vertrek, waarin de Hertogin het woord nam, en tegen haaren Echtgenoot zeide: Wel nu, Myn Heer! zyt gy.voldaan ? zie daar de vruch-  9a GESCHIEDENIS vruchten van uwe ftaatzucht; zy zullen mymyn' zoon ontrooven! Deze verwytingen trof- fen den Hertoch, Wreede! riep hy uit: zyn myne fmarten niet groot genoeg, zonder dat gy my verwyt de oorzaak te zyn van den ftaat waarin dezen zoon, dien ik zo tederlyk bemin als gy, zich bevind! Maar moet men, om hem te behouden, zyn verlangen voldoen? gelooft gy dat het uiterfte. waar toe hy gebragt is, alleenlyk door de hinderpaal welke ik aan zyn liefde gefteld heb, zoude veroorzaakt zyn? _ Hoe ! kunt gy daar aan twyffelen? riep zy uit: gy hebt zelv uit zyn' mond gehoord, dat het alleeen het beeld van Mejuffrouw de B r i c o u r is, dat hem onophoudelyk bezig houd. Onmenfchelyke! vervolgde zy: tracht ü zelve niet te misleiden gy kunt uwe wreedheid niet bedekken! Hovaardy! rampzalige Hovaardy!... Wel nu! wat is 'er van uwe ontwerpen geworden? zy zullen alle met uwen zoon begraaven worden! Ach! zeide zy, vervoerd door droefheid en zich aan zyne voeten werpende: word weder vader, en bewaar, indien het noch moge- lyk is, myn' zoon en den uwen! Ach! Mevrouw! riep den Hertoch uit, zich haaftende om haar  van CELIDE. 93 haar te doen opftaan: wat doed gy? Ach! ik ben gereed om alles te doen om het leven van myn' Zoon te bewaaren! het is niet nodig te trachten om my te beweegen; hy is my zo dierbaar als u! verdwyn ydele Rykdommen! vlucht grootheden welke ik verfoei! nadien het aan uwen luifter is dat ik myn' Zoon wilden opofferen! ó Hemel! roep hem weder in het leven! en ik zal zyn leven gelukkig maken , en hem aan haar die hy bemind vereenigen. Op deze wooraen, wierp de Hertogin zich in de Armen van den Hertoch. Ach ! ik herken u , zeide zy, hem in de haare drukkende; zyn gelaat met haare traanen befproeijende, en hem omhelzende : uwe grootheid van ziel herneemd al haaren luifter ! begoocheld door de betooveringen van het hof, was zy verblind ; den Hemel verlicht dezelve in 't einde ! ö Myn' waarde Hertoch ! myn' zoon zal het licht wederzien ! geliefde Hemel, riep zy uit : Geducht Opperweezen dat alles op de harten vermag ! gy hebt dat van myn' gemaal dan bewoogen! Kom Mevrouw, zeide den Hertoch tegen haar, haar de hand aanbiedende: kom, en zie my het kwaad dat  o* GESCHIEDENIS dat ik veroorzaakt heb, herftellen. Dit gezegd hebbende, geleide hy haar in het vertrek van den Marquis, welke zy in denzelven ftaat vonden als waarin zy hem gelaten hadden, behalven dat by het gebruik der reden en fpraak wedergekreegen had. Wanneer hyden hertoch gewaar wierd, riep hy uit: ö Myn' va¬ der! ikfmeeku, geef my eer ik fterv de verzekering , dat gy my de vlucht, welke ik heb willen onderneemen, en myne wederftand aan uwe beveelen, vergeeft. Dat myn' dood . • Leef! myn' zoon! viel de Hertoch hem in: leef om het geluk te genieten dat u verwacht! ' Kan 'er geluk voor my zyn! hernam den Marquh treurighk: Ja, myn' zoon! zeide de Hntogin: en indien gy de zorgen, welke men voor u leven neemd wilt onderfteunen, en dezelve door de droefheid waaraan gy u overgeeft niet vruchteloos doed zyn, is u een geluk bewaard , voor het welk uw hart zekerlyk niet ongevoelig is. Helaas! zeide den A'arqms, zuchtende : ik kan nooit anders dan onge ukkig zyn , nadien ik nimmer aan Mejuffrouw de Bricour kan vereenigd worden. Vergeef, myn' vader! inden  van CELIDE. 9S ik nog van eene hartstocht, die u beleedigd, durf fpreeken.... ■ Neen myn' waarde zoon! viel de Hertoch hem in: zy beledigd my niet, en ik houde op dezelve af te keuren. Ja, myn'waarde de Bliville! voegde de Hertogin 'er met vervoering by : ja , Zy, die'gy bemind, zal onze Dochter worden! Op deze woorden gaf de Marquis een' gil, en verloor zyne kennis ; weder nieuwe vreeze voor den Hertoch en de Hertogin. Zy verweeten zich al te verhaast hunnen zoon een nieuws verkondigd te hebben, dat, door de blydfchap welk hec hem veroorzaakt had, hem rampzalig konde worden. Maar hunne vrees was ongegrond; de uitwerkfelen van een voldaane liefde, moesten de gelukkigfte gevolgen by den Marquis te weeg brengen; het gebruik zyner zinnen wederkrygende befchouwde hy den Hertoch en de Hertogin met zeer veele opmerkzaamheid. Heb ik my bedroogen! riep hy eensklaps uit: is het eene vleiende droom ? Ach! dat hy nimmer eindige! Neen, myn' zoon! zeide den Hertoch tegen hem: het is geene beguicheling en ik herhaal het u nogmaals dat, indien uwe ge- voe-  96 GESCHIEDENIS voelens voor Mejufvrouw de Bricour fteeds dezelve zyn , het niet dan van u af hangd om gelukkig te worden. Ach 1 myn'Vader! riep den Marquis uit: ik kan u niet uitdrukken! ... De woorden fmooren op myne lippen! Ik vind niet dan fiaauwe uitdrukkingen, om u de erkentenis af te beelden De Marquis kon niets meerder zeggen; overkropt door vreugde , kon hy niet fpreeken; maar men kon gemakkelyk de voldoening van zyn hart in zyne oogen leezen* De geneesmeefters gaven als doen zeer veele hoop; maar hem in zulk eene hevige ontroering gevonden hebbende, oordeelde zy nodig te zyn dat men hem alleen liet, en niet deed fpreeken, de Hertoch en de Hertogin vertrokken dus , en lieten de Marquis aan het vermaak van zyne vervoeringen over; dan zomtyds konde hy niet gelooven het geene hy gehoord had. Waak ik, of Slaap ik, zeide hy in zich zeiven: is het dan zeker waar, dat de ftem der Hovaardy eindelyk in het harte van mynen Vader verfmoord is? waarde Celide! is het waar, dat ik eindelyk voor altoos aan u zal kunnen vereenigd zyn, indien de Hemel my het le-  Van CÈLÏbt 9f léven fpaard? 6 Liefde! gy hebt dan overwon- hen ! Ik kan dan eindelyk gelukkig zyn! , Dusdanig waren fchier alle nachten de denkbeelden van den Marquis, die byna niets Hiep; dan zyn hart was voldaan, en deze flaaplodsheid deed hem geen nadeel. Den anderen dag des morgens , zetten dert Hertoch zich aan het hoofdeinde van zyn Bed. 6 Myn' Vader! riep de Marquis uit, eene zyner handen neemende, we ke hy met zyne traanen befproeide: waarde en tedere vader! gy hebt het geluk van -uwen zoon bevestigd! Hoeveel ben ik u verfchuldigd, ö myn'Vader! Ach! de allergroötfte eerbied, de allertederfté genegenheiden de allerlevendigfte' 'erkentenis zyn niet voldoende genoeg, om u alle de gevoelens die uwe goedheden my ingeboezemd hebben, af te beelden. — De Hertogin kwam op dit zelve oogenblik in; zy zag haar' . gemaal bewoogen door de levendigheid dér dankerkentenisfen die zynen zoon hem deed, welke, gelyk ik gezegd heb, eene zyner handen i die hy van tyd tot tyd aan Zyrte lippen drukte, met zyne traanen befproeide. De Hertoch na riog eenige oogenblikken gebleeven te zyn, Vertrok én liet haar met den Marquis alleen> G dierj  98 GESCHIEDENIS dien haar wegens Mejufvrouw de Bricour eil haare volmaaktheden onderhield. De Hertogin hoorde met vermaak eenefchets van de verdien ften van eene Perfoon, welke zy wist dat haar welhaast zoude toebehooren; en zy bewonderde haar, zonder haar te kennen, enkel op den lof welke haar' zoon van haar gaf, die , door de verbindende wyze waar mede de Hertogin hem wegens het voorwerp van zyn liefde onderhield, tot vertrouwen aangefpoord wordende, haar vertrouwde maakte van den brief dien hy aan Celide gefchreeven had. De Hertogin vroeg wien hy dezelve toebetrouwd had? De Marquis zeide haar ongeveinsd, dat la Foret den brenger daar van was', en dat hy denzelve door de handen van den Ridder de Seminille in de zyne had doen komen; maar by verborg haar de liefde van den Ridder voor onze Heldin. De Hertogin dit alles gehoord hebbende en daar 't haar meer en meer de levendigheid van de liefde van haar' zoon vertoonde , juichte zy zich zelve nogmaals toe, van den Hertoch overreed te hebben om deze liefde te bek roonen; wel overtuigd zynde dat het leven van haar' zoon daar aan verbonden was; en zy was bekoord  van CËLtDË. 92 koord de hoovaardy van haar' gemaal , voor een zo krachtig, en aan haar hart zo dierbaar belang, te hebben doen verdwynen. Maar na myne leezers wegens het leven van den Marquis gerust gefield te hebben, door hen te zeggen dat zyne gezondheid fteeds beeter wierd, zederd het oogenblik waar in den Her. toch ophield zyne genegenheid voor Celide te wederftreeven, zullen wy hen wegen? deze beminnelyke dochter fpreeken, ën hen by haar geleiden; wy zullen hen tot'in het Kasteel, vari de Bricour doen doordringen, alwaar zy haar in de rechtmatigfte en allerbitterfte droefheid zullen befchouwen. La F oret had zich zodanig gehaast, dac hy niet meer dan twee en een' halve dag onder Weg was. Wanneer hy by den Graaf aankwam j was Celtde by haar'vader;gedUurende dat zy hem onderhield, kwam een' knecht aan de Graaf de Br i cour zeggen, dat eene der bediendens van de Marquis De Bliville, genaaamd la Foret, vroeg om hem te fpreeken. De Graaf beval dat men hem in zoude leiden, èn Celi o e verwachte zyne verfchyning in een met onrust gemengd ongeduld. Eindelyk trad hy in, G 2 en  ioo GESCHIEDENIS' en zeide aan de Graaf, dat zyn' Meefter hërri met een' brief voor Mejufvrouw de Bri^ cour belast had. Dezen jongeling had zulk een bedroefd weezen dat C el i d e , als iets rampzaligs vermoedende , verbleekte. Dd Graaf vroeg naar tyding van den Marquis. —Ach !Myn Heer, zeide la Foret, met traanen in de oogen: mogelyk dat myn' waarden Meester tegenswoordig dood is! Hy is dood! riep Celide uit: ö God.'.-.. Zy kon niets meer dan deze woorden zeggen , door dien zy in 't zelfde oogenblik haare kennis verloor. De Graaf gaf ter zeiver tyd aan la Foret bevel om te vertrekken, en in zyn Kasteed af te wachten, dat hy hem kwam fpreeken ; vervolgens riep hy Angel ica, door welkers zorge by geftaan, hy eindelyk aan Celi d e het gevoele wedergaf. Wanneer hy zag dat zy tot haar zelve begon te komen, gaf hy een teken aan de kamenier van te vertrekken, en bleef met zyne dochter alleen. Wanneer zy de oogen geheel en al geopend had, wierp zy dezelve op haar' vader, floeg ze vervolgens t?n hemel, dan ter zelver tyd weder nederwaards. . Hoe! zeide zy: hy is niet meer! hy is voor  van CELIDE. lor voor altoos van het licht beroofd! onmedogend en wreed Noodlot! het is dan gedaan Myn' waarde de Bliville, gy zyt niet meer! Maar, hernam zy: is het wel waar? en zich tot haar' vader keerende, zeide zy tegen hem: Hoe! is het waar dat de Marquis niet meer beftaat ? —— Het is waar, hernam de Graaf, die wel zag dat het thans de tyd niet was om de reden tegen de droefheid te ftellen : het is waar, myne waarde dochter, dat hy ten uiterfte flecht was toen zyne bediende vertrok, maar het is niet zeker dat zyn leven zoude geëindigd zyn. Wat komt zyne bediende hier doen ? zeide zy: Ach! ik herinner my zulks, hy komt my een' brief van den Marquis brengen, ö Myn' vader durv ik hem u afvraagen ? wilt gy toeftaan dat ik denzelven lees ? De Graaf had wel gewenscht dezen brief voor Celide te verbergen , als wel voorziende dat haare droefheid daar door te meer zoude aangehischt worden, maar hóe kon hy haar, inden ftaat waar in zy zich bevond, eene zo gevoelige weigering doen? hy had 'er de moed niet toe, en ftelde haar dus den brief van de Bliville ter band. G 3 Wan-  102 GESCHIEDENIS Wanneer Celide denzei ven in haare hardden had, opende zy dien bevende; maar hem, lezende, verdubbelde haare traanen, en wanneer,, zy aan die plaats gekomen was, alwaar de Bliville haar zeide dat alleen de hinderpaal die. zyn' Vader aan zyn liefde ftelde, zyn leven ein. digde, riep zy uit: — Hoe! het is de tederheid die hy voor my heeft, welke hem het licht pntrukt !• En vervolgens aan. deze woor¬ den komende: „ Wanneer gy uwe oogen op, „ deze trekken zult werpen, zal ik niet meer. „ beftaan". Zeide zy met eene verdubbeling van droefheid: Hoe! de Bliville! kan het zyn dat gy niet meer zoud leven ! en ik adem nog! Kortom ieder woord drukte haar eene poignard in den boezem. Na deze wanhoopende leezing, riep zy, haare oogen en handen ten hemel heffende, uit: — ö Groote God! Meer konde zy niet zeggen, en, zy verviel in eene verdubbeling van zulk eene. grooie droefheid, dat zy het vermogen niet had van zich te beklaagen ; zy bleef als onbeweeggelyk, en hield de brief van den Marquis, welke zy droog' oogs , doch wanhopend befchouwde, in de hand. Echter dezelve nog eens  van CELIDE. 103 eens berleezende , volgde het medelyden aan haare wanhoop; zy had denzelve uit haare handen laten vallen , dan zy nam hem weder op ; en haar' mond op den dierbaaren naam van haaren Minnaar drukkende, zeide zy nog eens: — Het is dan gedaan! Ja, de Bliville, wy zyn voor altoos gefcheiden ! het graf, gelyk gy zegt, fteld tusfehen ons eenen ondoordringbaaren hinderpaal! Nimmermeer zal ik u wederzien!.... Celide boezemde alle deze klachten uit, zonder acht te geeven dat haar' vader tegenwoordig was; maar haare oogen op hem geflaagen hebbende, zweeg zyftil; droogde haare traanen af, en poogden,doch te vergeefsch, een gerust uiterlyke aan te neemen. Haare fnikken deeden zich, in wederwil van haare pogingen hooren, en haare oogen wierden geduurig door traanen bevochtigd; eindelyk, aan dezelve eenen vryen loop willende geeven, ftond zy op om te vertrekken, dan de Graaf nam haar in zyne armen. Waar wilt gy heen, myne waarde Celide? zeide hy tegen haar, haar omhelzende; waar wilt gy heen? vreest niet uwe traaG 4 nen  104 GESCHIEDENIS nen aan myne oogen te vertoonen. De Mj.tquis was my dierbaar; zyn verlies is treffend voor. my! • Maar , myne waarde dochter , waar is de zekerheid dat hy zyn leven geëindigd heeft? Het is waar dat het in gevaar was, wanneer zyne bediende hem verliet, maar mogelyk dat by tegenwoordig, daar gy u bedroefd, niets meer voor zyn leven te vreezen heeft. Ach! myn' vader hernam Celide: waarom kan ik zulks niet gelooven.! Maar vleiende en vergeefsche hoop!alles overtuigd my dat den ongelukkigcn Marquis niet meer in weezen is! befchouw zeide zy, hem de brief van d e B l iville aanbiedende: befchouw deze woorden die hy gefchreeven heeft; naauwlyks zyn zy leesbaar; men kan zien dat zy uit eene bevende, band voorgekomen zyn; vergelyken wy, voegde zy 'er by, vergelyken wy dezen brief met de andere welke hy my eertyds fchreef. ■ Zy haaste zich ter zelvertyd om dit voorneemen uit te voeren; dan deze vergelyking voltooide haare wanhooop. Ach ! riep zy uit: zie myn' vader, of alles zich niet vereenigd, pm my te overtuigen dat de Bliville het le-  van CELIDE. io^ leven verboren heeft, > Wanneer zy deze woorden uitfprak, verfcheen Mejuffrouw de Blemigni. Celide haar ziende, vloog naar haar toe, en wierp zich in haare armen; zy wilde fpreeken , maar de droefheid benam haar het vermogen hier toe. Haare zuchten, haare traanen, en haare fnikken, de ftomme tolken van haare fmart, drukten 'er alle de hevigheid van uit. De Graaf vertrok, om by la Foret naar den waaren ftaat van zynen Meester te verneemen, als ook om aan zyne dochter de vryheid te laten om zich zonder verhindering te bedroeven . Wanneer Celide zonder getuigen by Mejufvrouw de Blemigni was, fpoorde deze beminnelyke dochter haar nog te fterker aan om van haar de oorzaak van haare droefheid te verneemen. — Lees, zeide Celide, haar de brief van den Marquis gevende: Na dat Mejuffrouw de Blemigni dezelve ge- leezen had, riep Celide uit: Wel nu! ben ik niet de allerongelukkigfte van alle ftervelingen ! heb ik geene rechtmaatige oorzaak om bedroefd te zyn ? de Marquis ftierf; en h< t is de liefde welke hy voor my had, die zyn leG 5 ven  rbS GESCHIEDENIS ven geëindigd heefc; hy fmeekt my aan hem te gedenken. Ach! ik zal hem nooit vergeeten. Het graf, zegtgy, waarde Marquis 'zal eenen ondoordringbaarenhinderpaal tusfchenons ftellen. Ach! dit zal niet lang zyn ! verwacht my waarden Minnaar ! ik volg u by de dooden. Ja, myne wanhoop, my het licht ontrukkende, zal my welhaast met het geen' ik bemin te zamen voegen! Hertoch de Bliville! riep zy uit: wreedaardg' en onme • doogend vader! gy hebt dan uwen zoon aan d© Hovaardy kunnen opofferen?gy zelf hebt hem dan naar het graf kunnen geleiden? Hoe! de vrees van eenen zoon, zo wel waardig bemind te zyn, te verliezen, heeft geen vermogen op uw hart gehad ? Wreede ouderen! Wat is 'er van de gevoelens geworden welke de Natuur moet inboezemen! Ach! waarde en tedere vriendin! riepzy uit, Mejuffrouw de Blemigni omhelzende: Het is dan gedaan! Ik zal hem niet meer zien.... Wien zoude my den dag toen hy hy ons verliet gezegt hebben dat zulks voor altoos was ? — Deze woorden uitgefprooken hebbende, was Cu li de op het punt van te bezwyken,door de wanhoop welke dit denkbeeld haar inboezemde. - Maar , zeide Mejuffrouw de  Van CELIDE. foji de Blemigni: is'er niets anders dan dezen, brief die u de dood van den Marquis aangekondigd heeft? Neen, myne vriendin! herhernam Celide: maar ik heb echter geene reden meer om te hoopen; wanneer zyne bediende van hem vertrok, bevond hy zich alreeds in eenen zo flechren toeftand dat men geen' ftaat meer op zyn leven maakte. Dus verzekerd alles my, myne waarde vriendin! dat het in dit oogenblik gedaan is!.... Hy is niet meer!.... Ach! hernam Mejuffrouw de Blemigni: gy kweld u al teveel op een enkeld vermoeden; en wie heeft u gezegd, myne waarde vriendin! wie heefc u gezegd , dat uwen Minnaar in dit tydftip niet buiten gevaar is. Hy bevond zich zeer flecht, zegt gy; maar is dit eene verzekering dat hy niet meer leefd ? Ik durf u in waarheid geene al te vleiende hoop geeven, uit vreeze van u te misleiden ; maar waarom U zo wreedelyk bedroefd, in de onzekerheid waarin gy u bevind ? ■ Ach! riep Celide uit: is het niet waarfchynelyker dat myne vlezen wezendlyk zullen, worden, en dat de hoop, zo ik my daar aan overgaf, zulks nimmermeer zal zyn? Ce-  jg8 GESCHIEDENIS lide zweeg na deze woorden ftil, en floeg nog eens de oogen op de brief van den Mar* quis. Deze befchouwing vermeerderde baare droefheid , eu dompelde haar in eene onuitfpreekelyke droefheid. Eindelyk verviel zy in eene verdrietige en fombere droefheid , welke haar als onbeweeggelyk deed worden, en als 't waare het gebruik der item benam; zy behield; geduuriglyk dezen rampzaligen brief in haare handen, terwyl haare oogen fteeds op deszelvs bevende en aan haar hart zo dierbaare trekken, gevestigd bleeven Haar gelaat was verflagen.Dit gezicht doorgrievde de ziel van de tedre de Blemigni; zy wierp zich in haare armen; drukte haar tusfchen de haare, en befproeide haar gelaat met traanen. — Waarde vriendin! riep zy uit: waar uit komt deze ongevoeligheid voort ? hoe! gy wil u zelve wys maak en, dat uwen Minnaar niet meer in weezen is, zonder eenig bewys van dit rampzalig voorval te hebben ? vernuftig in het vergrooten van uwe wanhoop, geeft gy u daar aan zonder agterhoudendheid over. Hoe! kan niets de overmaat daar van verminderen ? Laat u, in den naam van dien vader, dien u zo tederlyk bemind; wiens eenige vertrooffing gy zyt, en  van CÉLIDË. 190 by wien gy de plaats van uwe deugdzame Moev der bekleed, door geene wanhopende gevoelens', welke eene zo groote fmart in den boezem van den eerwaardigen oorzaak van uw leven zoude verfpreiden , overwinnen ! Ach! Voegde zy'er by, haare omhelzingen verdubbelende: indien het waar is dat de vriendfchap vermogen op uw hart heeft, weiger dan, in den naam van die welke ik voor u heb, aan eene vriendin die u aanbid, het vermaak niet van te denken dat zy iets op uwe ziel vermag!Deze woorden van Mejuffrouw dl Bllmigni ; de wyze op welke zy dezelve uitfprak, en die zo wel al de levendigheid van dat goddelyk gevoelen, dat de vriendfchap inboezemd, te kennen gaf! en dit alles verzeld door de allertederfte omhelzingen, deeden Celide uit haare mymering te rug keeren. Zy wierd bewoogen; de traanen vloeide uit haare oogen, en zy omhelsde haare vriendin met vervoering! In dit tydftip kwam de Graaf ne Bricour weder, en wierd zyne dochter en Mejuffrouw de Blemigni gewaar, welke de eene in des anders armen geftrengeld , elkander de allertederfte liefkozingen beweezen; hy trad te rug, en befchouwde met  m GESCHIEDENIS met verrukking dit voor eene gevoelige ziel zö bekoorlyk fchoüwfpel! Celide was haar' vader niet gewaar geworden; maar eene beweging dien hy deed om te naderen, was oorzaak dat zy hem ontdekte; zy verliet haare vriendin; vloog naar hem toe; omhelsde hem, en zich gelatende eene groote ongedwongenheid van geest te bezitten, alhoewel zy echter de oogen vol traanen had, zeide zy tegen hem: — Myn' vader! vergeef my, ik fmeek u zulks, indien ik de droefheid , waar van ik doordrongen geweest ben , verftaande dat de Marquis de Bliville niet meer in leven was, niet heb kunnen matigen!... De Graaf wilde fpreeken, maar zy vervolgde op deze wyze-. ^ . Zoek my, ik bezweer u zulks, zoek my niette vleien, myn' vader! dat hy nog leeft, daar alles my zegd dat hy niet meer is... wanneer zyne bediende zich van hem verwyderde, was 'er geene hoop meer voor zyn leven overig ; de beweegredenen, welke 'er den loop van verhaast hebben , zyn u bekend; zyn' vader zoude zekerlyk vervolgd hebben onverbiddelyk te zyn 1 daar is niets meer nodig om my van de rampzalige waarheid, die ik aan my zelve wensch- te  van CELIDE. iif té te kunnen verbergen, te overtuigen, ó Myvi vader! dit rampzalig nieuwsverneemende, heb ik geene Meeesteresfe van myne wanhoop kunnen blyven! De Marquis was my dierbaar, en ik wierd door hem bemind, en het is aan de liefde welke ik hem ingeboezemd heb, dat zyne dagen opgeofferd zyn! ik weet dat myne weinige verdienften en fchoonheid my het tegendeel moes. ten zeggen; maar de Marquis verftond de kunst van veinzen niet! ik kan niet geloo ven dat hymy bedroogen heefc Neen, zonder twyffel, neen; en zonder deze oprechtheid, eene achtingwaardige deugd welke ik in hem gewaar wierd ! zoude hy, ó beste van alle vaderen! zoude hy nimmermeer het harte van uwe dochter geraakt hebben. Maar allesloopt te zamen om my hem te doen beminnen; zonder hem, zoude Celide reeds lang van eenen vader dien zy bemind, beroofd geweest zyn! Hoe beminde hy u! ö Myn' vader! hy befchouwde u als den zynen! ook ben ik overtuigd dat, indien ons geluk van u afgehangen had , het zelve verzekerd zoude geweest zyn! De Hertoch de Bliville heeft het voor altoos verwoest!.... Dien barbaar !... Dan, hy is den Vader van mynen min. naar;  ïk GESCHIEDENIS naar; ik moet hem eerbiedige! Hy ishetecfiter, groote God! die het licht aan den Marquis ontrukt heeft!... ö Myn'Vader! hoe gevoelig treft my dit verlies«... - Maar Mejufvrouw de Blemigni heeft my myne plichten geleerd , en deze tedere en eerbiedwaardige vriendin, heeft my doen erkennen dat ik u myne droefheid moet opofferen. Deze woorden hebben myne ziel verlicht!... het is gedaan... Gy zult deze hevige vervoeringen niet meer zien... Neen! ik kan my niet ongelukkig achten, daar ik het genoegen heb eenen zo goeden Vader te hebben! Ik heilig u alle de tedere gevoelens van myn harte toe; myn leven zal het zyn om ü alle die, welke ik over het uwe verfpreid heb, te doen vergeeten; ik zal zelv de gedachten vergeeten van hem, die myn hart met een liefde vervuld, die het uwe heeft kunnen bedroeVen !.. • • D,eze woorden uitfpreekende, viel zy op de' knien; haare oogen die opgedroogd waren, wier. den vervuld met traanen, en haare ftem die ftandvastig geweest had, tegen den Graaf fprëekende, Wierd in dit oogenblik door zuchten afgebrooken; zy hiev haare bevende handen ten Hemel, als  van CELIDE. 113 als zich alleen geloovende, en riep uit: — óMyn' God! welke beloften!... welk eene opoffering!... Ik hem vergeeten!... opperfte Godheid! Gy weet hoe veel ik hem beminde! dat hy verdiende zulks tezynlenikzou hemuitmynegedachteniskunren wisfchen? ach! nimmermeer! nimmermeer!... Hy is niet meer!... Maar hy zal altoos in myn harte leeven!... ö God! vergeef!... verwaardig u my eene onderfteunende hand toe te ryken; dat zy tot de onderfteuning van dit ongelukkig hart verftrekke! ftaniet toe dat ik mynen tedren vader bedroeve! verleen my uw' byftand, op dat ik voor 't minst de kwellingen mag herftellen, welke ik dezen aanbiddelyken vader veroorzaakt heb! ö Groote God! ik hoop alles van uwe genade... Weiger ze niet, ik fmeek u zulks, aan eene ongelukkige die dezelve met vuurigheid affmeekt!.... Hoe fterk bewoogen de traanen die haar gelaat befproeiden, als ook haare woorden de Graaf en Mejuffrouw de Blemigni ! beiden hieven zy haar op; de Graaf omhelsde en vertrooste haar, en daar hy zag dat zy zich zelve geweld wilde doen, en haare droefheid in haar hart befluien, vermaande by haar daar aan eenen vryen H loop  H4 GESCHIEDENIS loop te geeven, en h y fchreide met haar. Maar CeLiDEhadreeds ondervonden,en ondervond nog dadelyk veel te wreede gevoelens, dan dat zulks geen nadeel aan haare gezondheid zoude gedaan hebben. Des avonds wierd zy door eene hevige Koorts aangetast, en Mejuffrouw de Blemigni wilde haar niet verlaaten, en bragt de nacht by haar door, maar de GW/was in de allerlevendigfte vrees gedompeld ; hy maakte zich wanhoopend,en Mejuffrouw de Blemigni, aan het hoofdeinde van het bed van de beminnelyk Celide zittende , betoonde haar de allertederfte zorgen, waar voor Celide haare erkentenis met zeer veele gevoeligheid aan haar betuigde. • Waarde vriendin! zeide zy tegen Mejuffrouw de Blemigni, die haar vermaande rust te neemen: Hy is niet meer voor my! ik had gelooft meer ftandvastigheid te bezitten, dan, ik kan den flag die my getroffen heeft niet wederftaan; ik zou het verlies van de Marquis hebben kunnen draagen, indien ik myniet teverwyten had, dat ik daar aan, fchoon onwillig, aanleiding gegeeven heb, en ieder keer dat dit denkbeeld myn' geest overweldigd, kan ik myne wanhoop niet wederhouden. Het einde van myn leven, dat  van CELIDË. lts dat vast naderd, kan alleen den loop daar vanvertraagen; maar, wat zeg ik? welk eene mengeling van fchrikkelykheden, van alle kanten!... Ik moet, of myn' Minnaar overleeven, of my van myn' vader affcheiden! Ik bemin den een en den andere!...Wreede keur!... myn'Vader verlaaten! ik befchouw hem dunkt my reeds zonder vertroosting en zonder hulp; daar hy het vermaak van bemind te zyn niet meer mag fmaaken; ik kan aan dit beeld zonder affchrik niet gedenken!... Een ander dat my wanhoopend maakt, fteld zich aan myne befchouwingen voor; ik ben het die den Marquis in het Graf heb doen nederdaalen, en ik zoude hem niet volgen! ö Myne vriendin! welke wreededenkbeeldenlhetzy'taan den Hemel behaagen mag my het licht te ontruk ken,of my het zelve te bewaaren,kan ik echter niet voldaan zyn! Ik zal in wanhoop leven, en met affchrik fterven! — Mejufvrouw de Blemigni antwoorde Celide niet dan door traanen en fnikken; houdende eene van haare handen tusfchen de haare, waar op zy van tyd tot tyd haare lippen drukte, — Gy fchreid! riep Celide uit, voelende dat haare hand nat was: gy fchreid! Hoe wreed is myn Jotük bedroef al de geene die my beminnen endier • H z baar  n5 GESCHIED E N I S baar zyn!... tedre vriendin! maatig uwé dróefheid,zy doed de myne te veel vermeerderen. Groote God! welke voorwerpen verbinden myaan dezewaareld, dan, welke andere dringen my aan om dezelve te verhaten! Want met myn harte raadpleegende, erken ik dat my het leven haatelyk is Al de kunst der Geneesmeesters valt my lastig; ik haak niet dan naar het oogenblik dat my in het Graf zal dompelen \; m m. ... De Graaf trad op dit zelve oogenblik in het vertrek , en deze laatfte woorden waren hem niet ontfnapt. — Hoe! zeide hy tegen haar: gy verlangd te fterven? Ach! myne Dochter , waardig en dierbaar overblvfzel van eene aanbiddelyke Echtgenoote! gy, in welke ik zo veele tederheid voor my geloofd heb op te merken, gy verlaat my zonder ongenoegen; gy offerd aan de liefde vóór den Marquis , de tederheid welke gy aan uw' Vader verfchuldigd zyt, op ? ö Myne Dochter! ö gy, op welke ik myne aller dierbaarste en zoetste hoop geves • tigd heb! Gy wilt my dan hier op aarde in de ouderdom, die my welhaast zal genaaken, daar deze gryze hairen my'zulks reeds verkondingen, verhaten; ik zal dan van myn Kind beroofd zyna  van CELIDE. u7 zyn, zonder verzachting in myne fmarten; ik zal u niet meer als eertyds, yverigzien, om ze- te verligten ; myne bogen zullen in de uwe, die tedre gevoelens der Natuur, die daar in zo wel afgedrukt waren, niet meer leezen; ik zal ongelukkige dagen doorbrengen, en de aller helderde, zullen altoos ontftuimig voor my zyn! Stervende, zal, daar ik verlaaten en begeeven ben uwe hand myne oogenleden niet fluiten ? Het is niet genoeg voor my , myne tedere en eerbiedwaardige echtgenoote verboren te hebben, ik moet ook nog myne Dochter verliezen; en tot voltooing van droefheid, getuige zyn, dat zy zich met blydfchap van eenen Vader dien haar bemind affcheid! Ach! myn' Vader! wat zegt gy my ? Jk u met blydfchap verlaaten ? ö Hemel! Deze , woorden uitfprekende, verloor Mejufvrouw de Bar* cour haare kennis; wanneer men haar het gebruik der zinnen wedergegeeven had, bevond men haar' toeftand erger dan te voren. Den volgende dag, gaf. dei Graaf aan la Foret zyn affcheid, aan wien hy geen' brief voor den Marquis medegaf, uit vreeze dat hy niet meer onder het getal der levendige zoude zyn. La H 3 Fo-  n8 GESCHIEDENIS Foret zelv bevestigde hem in dit voorneemen, zeggende: dat het zeker was dat zyn' Meester het leven verboren had,• hy liet hem dus vertrekken, zonder hem, gelyk ik reeds gezegd heb, eenig antwoord mede te geeven. Dezen zeiven dag, was Celide in een* Hechten Staat; den nacht welke daarop volgde, was haar niet gunftiger; kortom, de zevende dag van haare ziekte, wanhoopte men bynaar aan haar leven; dewanhoopende Graa/baadein traanen; Mejufvrouw deBlemigni mengde de haare daar mede, en de bediendens fchreiden; de Graaf fprak de Geneesmeefters in zyn vertrek, wegensden beklaagelyken ftaat van zyne Dochter, wanneer een van zyn Volk, vier brieven aan hem ter hand ftelde; hy wierp zyne oogen op derzelver trekken; twee daar van deeden hem die van den Marquis de Bliville herkennen ; hy gaf een' fchreeuw van blydfchap; kuschte de brieven duizendmaal, zonder op die geene welk hem omringden acht te flaan. Hy ontzegelde dien die den Marqws aan hem fchreef, nadien den andere voor zyne Dochter was. Wie kan de ontroering en het vermaak 't welk hy, het volgende lezende, gevoelde, afbeelden? en het geen  van CELIDE. 119 geen hy als het eenige voorval dat hem zyne Dochter konde weder geeven befchouwde! Zie hier dan het geen de Marquis hem fcheef. MIN HEER! Th welke eene verrukking.... v Myn' Vader! gy zult zulks zyn ...de oorfprongen van myn leven verlangen, zo veel als ik daar naar, om de aanbiddelyke Celide met den tedren naam van Dochter te benoemen; doordrongen van verwondering voor uwe deugden, verheugen zy zich met vervoeringen de hoop die aan hen toegefiaanis,van zich aan Je Graaf de Bricour verbinden ! Wat zal het weezen wanneer zyzien; wanneer zy dat geene kennen zullen, welk ik hen niet dan ten uiterste -onvolmaakt heb kunnen afbeelden; zy fchryven a beide, en wel haast zullen zy u met hunnen Zoon komen omhelzen; welhaast zal ik aan de voeten van uwe beminnelyke Dochter komen. ... Ach! Graaf, ik ben van een vergenoegen doordron. gen!.... van eene zo zuivere en levendige voldoening!... ó Mynen Vader! ik zal uwen Zoon dan zyn! Ik draag u daarvan tceds alle de gevoelens toe i zy kunnen niet vermeerderen; neen, nimH 4 nier.  120 GESCHIEDENIS mermeer zal de eerbied en tederheid welke gy my ingeboezemd hebt kunnen aangroeijen; zy zyn in myn harte tot den hoogften top geklommen!... twyffel 'er niet aan, ikfmeek u zulks, 6 myn' Vader! Ik wenfchte dat ik u in dit oogenblik met levendige Jlemme daar ran de verzekering konde geeven; hoe fterk verlangd myne ziel naar dit tydftip! aan de armen van den Dood ontrukt, laat den toeftand waar in ik my tegenwoordig nog bevinde, my niet toe volgens zeggen zeggen der geneesmeeflers, om deze reis te onderneemen; hunne zorgen, zeggen zy, zyn my nog noodzaakelyk. Ach! hoe zeer hdriegen zy zich! neen, het is niet dan in het kasteel de-Bricour, dat myne fmarten' kunnen eindigen! Dat oogenblikt weïkvoor my nooit te vroeg kan komen, verwachtende, ben ik met de allereerUedigfte genegenheid, uwe enz: Na dat de Graaf dezen brief geleezen had, was het vergenoegen levendig op zyn gelaat afgebeeld. Hy haastezich om de brieven van den Hertoch en de Hertogin insgelyks te openen,en den eersten, dien het geval hem aanbood; was die van den Hertoch. Zie hier den inhoud daar van: MIN  van CELIDE. 121 MYN HEER! ^/anneer ik onderricht wierd'van de tedere geroelens welke Mejufvrouw uwe dochter myn' zoon ingeboezemd heeft, zal ik u niet ontveinzen dat ik dezelve afkeurde. Ik zoude te vergeeffch ' ondemeemen om u zulks te verbergen, nadien eene ' uwer brieven aan myn'' zoon, my hebben doen zien dat hy u reeds in tyds van myne onrechtvaardigheid bericht gegeven had; alle vermomming is bier nutteloos; ik weet dat ik tegen de Graaf de Bricour fpreek, wiens grootheid van ziel my ten zeker en borg verftrekt, dat'hy zich daar door niet ■ zal beledigd achten. Ik beken dan, Myn Heer, dat ik my tegen het-vóomeémen van myn' zoon ge. field heb ; dat de tedere zorgen welke gy u verw&ardigde voor hem te neemen, wanneer hy zo geluk, hig was uw leven te verdedigen; dat uwe 'verhere hoedanigheden , en zelv dat de edelheid van uw hart, zo welfpreekend en zo waardig in de brief ■ welke gy aan hem fchreef'uitgedrukt, my niet kon. de doen wankelen; ik onderftel de- Graaf de Bricour edelmoedig genoeg-te zyn", om myne verblindheid te beklaagen, zonder dez ive te laaken. ■ Maar eindelyk is het gordynweggefchooven... Ik her. ken en gevoel op lm alkrlevendigst al myn ongelyk-, H 5 fta  122 GESCHIEDENIS fta my toe, na de eenvoudige en openhartige bekentenis welke ik u daarvan, als ook van myn berouw deswegens, gedaan kb; Jlaa my toe, ik bezweer u zulks, dat het zich openbaard! dat Mejufvrouw uwe dochter de myne wordende, u doe vergeeten dat ik één oogenblik heb kunnen aarfelen in eene vermaagfciapping toe te Jiemmen, die heden de aller dierbaarjie myner wenfchen uitmaakt. Herinner u,achtingwaardige Graaf! dat in. dien ik het ongeluk gehad heb van my zelve te mis. leiden, ik myne dwalingen thans erken; weiger niet eene vereeniging aantegaan, die alleen myne wenfchen kan vervullen, daar zy my in u eenen dierhaaren vriend zal doen verkrygen! een zuiver geluk, en dat men zeldzaam geniet! Ach! Graaf! weiger my uwe vriendfchap niet; ik gevoel dat zy noodzaakelyk voor myn geluk is! ook voorfpelikmy daar uit liet grootjie geluk, doordien ik denk dat, •wanneer gy bewilligdl in den band te vormen dim ik met zo veele vuurigheid wensch, ik in myn gefchlacht eene perfoon zal hebben, welke aan de allervolmaakte uiterlyke hoedanigheden, de behorlykheden der deugd, en de bevalligheden van den geest vereenigd. Dusdanig is Mejuffrouw dk Bricour, van welke myn' Zoon my alle de volmaakt-  van CELIDE. 123 naaktheden afgebeeld heeft >• fta toe dat ik eenigermate met u ih het voorrecht deel dat ik niet genoeg kan waardeeren , van vader over eene zo beminnelyke perfoon te Zyn, waar van ik heden op het enkele verhaal van myn' zoon, den naam niet kan hoor en uit fpreeken, zonder voor haar van de aller oprechtfte en rechtmatigfte verwondering vervuld te zyn ! Ik verwacht uw antwoord met verlangen; indien het aan myne wenfchen voldoed, zal ik met myne Èchgenoote en mynen zoon vertrekken, wanneer hy geheel en al zalherfteld zyn, want, gelyk het u gebletken is, is hy uit eenen wanhopende» ftaat gered ; zullen wy vertrekken zeg ik, om u voor uwe toeftemmingonze dank te betuigen > en ons met u zamen te voegen, om u niet meer te verlaaten. Ik bid u! verydel door uwe weigering alle deze bekoorlyke voorneemens niet welke ik met vermaak gevormd heb, en met blydfchap zal uitvoeren! De Hertogin, die aan u fchryft, voegd zich by my om u aan te dringen om eene toeftemming te verkenen waar na wy meer, dan ik u kan uitdrukken, verlangen Het is in deze gevoelens dat ik u fmcck te gekeven, dat ik ben, MYN HEER Uwe enz: De  124 GESCHIEDENIS De Graaf ontzegelde vervolgens de brief van de Hertogin, en vond 'er deze woorden in: MIN HEER. TToe gelukkig zoude ik my achten, indien gy be-willigde om dat geene, 't welk ik tegenwoordig nog maar als in het verfchiet befchouw, wezendlyk te maaken. Ach! hoe verrukkende is het voor my j dat de genegendheid van myn zoon, de myne zo wel begunftigd! Ach! Myn Heer, hoe fterk ver. lang ik naar dat huwelyk dat hy met uwe Doch. ter, die, indien gy uwe bewilliging daar toe geeft, welhaast de myn? zal worden , wenfcht aan te gaan! Het is wel met een oprecht harte dat ik my by myn'' Echtgenoot voege, ten einde gy niet zult weigeren, het woord daar hy u om verzoekt, te geeven. Fan de aller gr ooifte verwonde, ring , en de aller oprechtfte achting voor uwe deugden doordrongen, verwacht ik met ongedidd uw antwoord, dat, bejlisfchen zullende of ik welhaast het vergenoegen zal hebben van uwe bekoorlyke dochter te omhelzen , my de allerlevendigfte blydfchap zal doen gevoelen , of my in droefheid ter neder werpen. Maar ik durf gelooven, dat  van CELIDE. 12$ dat gy ons gunftig zult zyn, en dat ik u met le, vende ftem binnen eenige weeken zal kunnen verzekeren van de rechtmatige achting waar mede ik ben, MYN HEER, Uwe enz: Na de leezing van deze brieven , kwam de Graaf om zo te fpreeken eerst by zich zelve, en wierd gewaar dat de geneesmeesters nog in zyn vertrek waren; hy verweet zich van in hun byzynde toejuichingen,die de blydfchap hem ontrukt had, zich te hebben latenontfnappen. Het was echter nodig met hen te raadpleegen óm te weeten , of hy, zonder gevaar, in den ftaat waar in zyne dochter zich bevond, haar eene tyding zou kunnen melden, die haar eene fterke ontroering moest veroorzaaken; dan de Graaf Was verleegen om hen hunne gedachten over dit Onderwerp af te vraagen, zonder hen de oorzaak daar van te doen kennen; eindelyk zyn befluit genomen hebbende , zeide hy tegen hen: dat zyne dochter eene naastbeftaandehad, welke op het punt geftaan had om het leven te verliezen;  125 GESCHIEDENIS zen; dat de droefheid welke zy daar over gevoeld had, eenigermate aanleiding tot haare ziekte gegeevenhad, en dat hy niet twyffelde, of de verzekering , dat zy niet meer voor het leven van de perfoon welke haar dierbaar is te vreezen heeft, zeer veel tot haare gerustftel- ling zoude toebrengen. Maar, voegde hy 'er by: in de vrees waar in ik ben, dat de blydfchap haar nog niet rampzaliger dan de droefheid zal zyn, aarzel ik om de haare te doen eindigen. De Geneesmeesters, na eenige tyd met elkander geraadpleegd te hebben, zeide tegen de Graaf, dat daar in zekerlyk eenig gevaar kon fteeken, maar ook dat eene zo onverwachte en gunftige tyding , eene gelukkige omwenteling konde uitwerken, dan dat zy voor 't overige, in den ftaat waar in de zieke zich bevond, voor nietskondeninftaan. Dit antwoord bragt de Graaf in de grootfte verlegenheid; hy was nog in deze onzekerheid, wanneer men een' gil hoorde; de Graaf herkende de ftem van Mejuffrouw de Blemigni; hy vloog uit zyn vertrek; de geneesmeesters volgde hem, en hy drong benevens hen tot in het vertrek van C e l i d e door, welke zy  van CELIDE. 137 2y gewaar wierden, bleek, met gebrooken oogen, zonder gevoelen en de dwaalende doodop die lippen waar alleen de roozen gewoon waren hun verblyf te hebben. Mejuffrouw de BleKfOKi gelovende dat zy den laatften fnik gegesven had, beefde en was verfchrikt; zy had haar' mond op het aangezicht van haare vriendin, welke zy in haare armen hield, gedrukt. De Gro*/viel op dit gezicht, byna zonder kennis in ccn' armftocl; de geneesmeesters trokken Mejuffrouw de Blemigni van de beminnelyke Celide weg, by welke zy alle de toevallen van een' aanftaande en gewisfe dood vonden. De Graaf kwam welhaast tot zich zeiven, maar dit was alleen om de droefheid te hebben vanhet wreede vonnis, dat zyne Dochter niet meer dan noch maar twee uuren te leeven had, te hooren bevestigen. Hy kon dezen flag niet wederftaan, en verloor alle gevoel, men was verplicht om hem te bed te brengen, terwyl men by Mejuffrouw de Bricour alle vlyt aanwende, aan welke men eindelyk het gebruik van haare zinnen wedergaf; dan de geneesmeesters fchepten hier uit echter geene meerdere hoop, en volharden fteeds by het zeggen dat  I28. GESCHIEDENIS zy binnen eenige weinige uuren niet meer zoude ■ beftaan. De Graaf welke men uit zyne bezwyming weder had doen bekomen, maakte zich wanhoopend; hy fprak in 't byzonder met Mejuffrouw de Blemigni, en liet haar alle de brieven zien welke hy ontvangen had. — Hoe! riep zyuit, met het lezen van dezelve eindigende: zo naby om gelukkig te zyn, zal zy haar leven eindigen! — Deze uitroeping deed de Graaf een' ftroom van traanen ftorten. Vergeef my, Myn Heer, zeide zy tegen deze ongelukkige vader: vergeef my, indien ik uwe droefheid vermeerder; de myne kan daar voor ten verfchoning verftrekken! ——- Z y keerde terzelver tyd weder in het vertrek van Mejuffrouw DEBRicouR,die, haar ziende naderen, zeide: Het is gedaan, te- dre vriendin! wy moeten elkander verlaten; maar, waarom zie ik myn' vader niet? ■• Wanneer zy deze woorden uitfprak, verfcheeen de Graaf; zy zeide hem vaarwel, en bezwoer hem zich tetrooften; dan zyne droefheid trach. tende te verminderen, vermeerderde zy dezelve integendeel; hy dorst haar al het geluk dat haar verwachte niet te kennen geeven , uit vreeze van  van CELIDE. 129 van haar te zien fterven. Hy was bezig deze wreede overweegingen te maaken > wanneer een van zyn volk hem kwam zeggen dat 'er iemand was die naar hem vroeg ; dé Graaf vertrok, en trad in de Zaal waar in men de Perfóon, welke gekomen was, gebragt had. Dan, hoe groot was zyne verwondering! Hoe kan dezelve afgebeeld worden! Wien zag hy voor zich ?.. ■. De Marquis o e Bliville .,. Hy deed eene trede agter waards;vervolgens trad hy weder voorwaards; nam hem in zyne armen; drukte hem tegens zyne borst, en befproeide zyn gekat met zyne traanen ! Hy wilde fpreeken, maar zyne fnikken benamen hem het gebruik zyner ftem.. .[De Marquis mengde zyne traanen met die van de Graaf, en eindelyk het eerst deze wanhoopende fti'zwygenheid verbreekende, riep hy uit: ——- Hoe! is het waar?... Ja, myn' waarde Mar- quis, het is niet dan al te waar;, dat de ongelukkige Celide welhaast van het licht beroofd zal weezen ! Naauwlyks had de Graaf deze woorden uitgefprooken, of de Bliville tukte zich uit zyne armen, en riep ter zei ver tyd uit: — Zyfterft! ö Noodlot! Wreed Noodlot! waarom hebt gy den loop van myn elenI dig  ,3o GESCHIEDENIS dig leven niet verkort! Ach! indien zy fterft zal ik haar geen oogenblik overleeven! -. Maar, myn'waarde Graaf, kan ik haar niet zien ? weigerd my zulks niet. Laat ik aan haare voeten flerven?... De Graaf baade in traa¬ nen , en wist niet of hy hem het geene hy vroeg moest toeftaan of weigeren! Hem by zyne dochter geleiden , zou dit niet weezen het leeven van deze dierbaare dochter in de waagfchaal ftellen ? Dan, hy hoopte insgelyks dat het gezicht van haaren Minnaar, haar moogelyk in het leven konde herroepen ; dit laatfte denkbeeld verwon alle andere, en hy nam de hand van den wanhoopenden Marquis. Kom, myn' waarde zoon, zeide hy: kom! — En terzelver tyd geleide hy hem naar het ver. trek van zyne dochter; aan de deur gekomen zynde verbleekte , beefde en wankelde de Marqén trad te rug, en dorst niet naderen; hy hoorde het geluid van eene ftervende ftemme, welke hy voor die van het voorwerp 't welk hy beminde herkende; hy hoorden haar deze woorden, welke door de moeite die zy had om dezelve zaamen te voegen, dikwils afgebrooken, wierden,uitfpreeken: - Waarde vriendin! zeide zy te-  van CELIDE. 131 gen Mejuffrouw de Blemigni: tracht my niet te vleien... neen, de Bliville is niet meer!... het leven zonder hem, kan my niet dan haatelyk zyn.... en nadien hy deze waareld niet meer bewoond.... verlaat ik dezelve zonder ongenoegen.... maar myn' vader!.... myn' tedre vader!.... 6 Hemel!.... —— Wanneer zy deze woorden voleindigd had, ontfnapte de Marquis, buiten zich zeiven zynde, , de Graaf die hem wilde wederhouden; vloog in 't vertrek, en wierp zich by dat bed,dat door de dood omringd wierd, op de knien neder. Celide hem ziende, gaf een' zwakke fchreeuw, en viel in zwym; men deed den Marquis ter zeiver tyd vertrekken; dan zulks gefchiede niet zonder moeite. Hy ging naar het naaste vertrek, dan met eene langzaametred, en dan weder met eene verhaaste gang. — Zy bemind my! riep hy uit: in welk een wreed tydftip moet ik zulks verneemen ! Hoe! waarde Celide! aanbiddelyke dochterlgy flerfdlZie daar my dan, zeide hy tegens zich zelve,ter eener tyd ten top van geluk en ongeluk! ó Hemel, indien gy haar aan myontneemd, fta ik niet meer voor my zelve in!... ■ Hy naderde de deur die naar het vertrek van I % Me-  132 GESCHIEDENIS Mejuffrouw de Bricour ging. Hy hoorde beweeging; eindelyk trof de ftem van het voorwerp dat hy waardeerde nog eens zyn gehoor. — Waarde fchaduwe, zeide Celide: fchaduwe welke ik aanbid! gy roept my! gy nodigdmy u te volgen! gy zu!t my niet lang wachten! • De marquis kon zich niet langer wederhouden; hy opende fchielyk de deur. — Néén waarde Celide ! riep hy, haar naderende, uit: het is de fchaduwe van de Bliville niet, die voor u verfcheenen is, hy is het zelf; hy die niet dan voor u leefd, die aan uwe voeten zweerd dat hy uaanbid, en niet kan leven zonder u. Zyne lippen drukten zich op eene der handen van Mejuffrouw de Bricour, en zyne oogen befproeide dezelve met traanen. Welk een fchouwfpel!... De beminnelyke Celide was verbyfterd; haar gelaat waar op de rozen en leliën eene zo volmaakte verzameling vormden, was van eene donkere witheid; haare bekoorlyke oogen, waar in haare deugden zo wel afgebeeld waren , drukten niets uit; deze bekoorlykemond, welke haare goedheid, haare gevoeligheid en duizend andere hoedanigheden van deze verheve ziel verfierden waar van hy het werktuig  van CELIDE. 133 tuig'was, had byna alle zyne bevalligheden verboren; niettemin onderfcheidejmen gedeeltelyk die, welke deze beminnelyke dochter eertyds gehad had. De fchrikkelyke ftaat waar in zy gebragt was, trof, bewoog, deed belang daar in neemen , in plaats van affchrik te verwekken; haaren Minnaar aan het hoofdeinde van haar bed gezeeten, baaden zich, gelyk ik reeds gezegd heb, in traanen; van eene andere zyde, zag men een' ongelukkig vader door wanhoop overweldigd, door de gedachten van eene Dochter, zo wel waard bemind te zyn, en die hem zo dierbaar was, te zullen verliezen! het weezen van dezen achtingwaardigen Man boezemde droefheid en eerbied in. Men zag vervolgens eene tedre vriendin in de alleroprechtfte kwellinggedompeld; kortom, men kon zeggen dat men de fchoonheid ftervende, en de bevalligheden in traanen befchouwde. Z y bleeven byna een quartier in deze fmartelyke ftaat. Celide bekwam niet weder uit haare bezwyming; dan, eindelyk deeden de zuchten en fnikken van haaren Minnaar; de traanen waar mede hy haare hand befproeide; en de vuurige kusfchen welke hy daar op drukI 3 te  i34 GESCHIEDENIS te, haar weder bekomen; zy opende de oogen, welke zich toegeflooten hadden; trok haare hand te rug, en zag den Marquis aan. — Zyt gy het ? zeide zy tegen hem: bedriegen my myne oogen niet? hebt gy het verblyf der geftorvene verlaten, of beftaat gy inderdaad? Ja, beminnelyke Celide, ik befte, ik leef om u aan te bidden , antwoorde hy haar, met eene verdubbeling van traanen : Kan* ik het gelooven , hernam zy : myn' Vader , myne vriendin, kom by my... Maar neen; wacht u, komt myne beguicheling niet ftooren. Het is niet dan eene inbeelding, ik weet zulks, maar laat my één oogenblik deze zoete dwaalinggenieten! zy is my al te dierbaar dan dat ik zoeken zoude dezelve te verdryven! mocht zy altoos duuren!... — Neen, myne dochter, zeide de Graaf tegen haar: gy bedriegd u niet; het is de Marquis zelv dien gy voor u ziet. Ja, myne waarde vriendin, zeide Mejufvrouw de Blemigni insgelyks tegen haar : hy is het zelv- Ja, aanbiddelyke Celide! riep de Bliville uit: ik ben het zelv, die... . Waar ben ik dan, viel Celide in: zyn wy dan alle by de dooden nedergedaald? Ach!  van CELIDE. 135 Ach! gy bedroogd my!... neen , ik zie den Marquis niet. Gy wild myne beguicheüng aan kweeken; dan zy verdwynd van zelve... myne oogen openen zich; verfchrikkelyk licht! maar, wat zeg ik? Ik zie niet meer; welk eene wolk verduifterd myn gezicht!... Deze woor¬ den eindigende viel zy nochmaals in flaauwte, en men geloofde dat zy den geest zoude geeven; de Geneesmeesters verfcheenen; men deed de JMarquis vertrekken; de Graaf rukte hem by zyne dochter van daan ; maar dit gefchieden niet dan met zeer veele moeite; hy hield zich aan het gordyn van het bed vast; behield haare hand » en drukte 'er zyne lippen op; eindelyk kwam de Graaf zo ver, van hem in een ander vertrek te trekken;. wanneer zy in hetzelve getreeden waren wierp de Bliville zich met een wanhopend gelaat in een' armftoel ; ftond terzelver tyd wederom op, en viel aan de voeten van de Graaf. < Hoe! zeide hy tegen hem : gy belet my haar te zien! gy verbergd my voor haare oogen? Ach myn' vader in welk een' ftaat hebben wy haar gelaten! Hoe! al wat ik aanbid! ... —— De Marquis kon niet vervolgen; zyne fnikken benamen hem het gebruik zyner ftem  j36 GESCHIEDENIS ftem,en de droefheid van de Marquis deed die van de Graaf nog vermeerderen. Hy hief hem op, en omhelsde hem, terwyl hunne traanen zich tezaamen vermengden; maar de Bliville welke nog niet volkomen herfteld en wiens hart te veel verhit was, dan datzulks aan zyne gezondheid geen nadeel zoude gedaan hebben, verloor in de armen van de Graaf zyne kennis, die, nahem alle nodige zorgen beweezen te hebben , ten einde hem het gebruik zyner zinnen weder te geeven, hem dwong zich te bed te begeeven; vervolgens keerde hy by zyne dochter te rug, alwaar de geneesmeesters volharden met hem geene hoop te geeven. En inderdaad, de ftaat van ongevoeligheid waar in zy gedompeld was kon geene hoop toeftaan. De Graaf deed de Geneesmeesters in het vertrek van den Marquis gaan, die eene hevige hoofdpyn had, en welke zy in eene koorts von'en. De Graaf was in de allergrootfte droefheid gedompeld; hy verwachte van oogenblik tot oogenbiik zich zyne dochter te zien ontrukken; de ftaat van den Marquis, dien hem nog dierbaarder geworden was, zederd hy gezien had hoe veel zyne .dochter hem zulks was,  van CELIDE, 137 Was, baarde hem zeer veele ongerustheid. Dan aan het bed van den een, en dan aan het bed van den andere, had hy geduurig een afbeeldzel voor zyne oogen dat zyn hart verfcheurde. Ieder keer dat de Marquis de Graaf gewaar wierd, vroeg hy hem naar Celide, en vertoonde hem eene droefheid en ongerustheid wegens haar' ftaat, welk die van dezen bedroefden vader nog heviger maakte. By zyne dochter zynde, zag hy haar geduurig in eene bezwyming die hem voor haar deed wanhoopen, en in waarheid, iets wreeds had. Zy zag noch zy hoorde niets, en was ongevoelig aan al het geene haar omringde. Eindelyk hield dezen ftaat op; de nacht van dezen verfchrikkelyken dag, bleef Mejuffrouw de Blemigni, die haar nimmer verliet, na de Graaf gedrongen te hebben eenige rust te neemen, en de vrouwen in een naastby gelegen vertrek te hebben doen gaan, alleen by haare vriendin ; aan het hoofdeinde van haar bed gezeeten, befchouwde zy haar droefgeestig; na verfcheidene denkbeelden die deze befchouwing niet dan fmartelyk konden maaken, voelde zy zich zodanig bewoogen dat zy in traanen uitI 5 bars-  ï38 GESCHIEDENIS barste; zy nam eene der handen van Celide die op het bed uitgeftrekt lag ; drukte haaren mond daar op, en door de overmaat van haare droefheid vervoerd , riep zy uit: Bevalligheden ! fchoonheden! aanbiddelyke bekoorlykheden, die zo veel verwondering naar u trokken , wat is 'er van u geworden? Beminnelyke en tedre vriendin, zeide zy, haare lippen op de haare drukkende: waar zyn de oogenblikken waarin dezen bevalligen mond my van uwe vriendfchap verzekerde. Helaas ! waarde vriendin! heden zyt gy dan ongevoelig aan myne tederheid? Dat zy u weder doe herleeven! Celide, hoor de ftem der vriendfchap ; dat zy u in het leven herroepe!... — O p deze woorden opende Celide, als uit eenen diepen flaap ontwaakende, de oogen; regte zig op; befchouwde haare vriendin met opmerking, en haar oogen rondom haar heen wendende, zeide zy eindelyk: Waar ben ik? welk een' dag verlicht my? ben ik nog in het getal der levende! en haare oogen op Mejufvrouw de Blimigni flaande, zeide zy: Myne vriendin! meld my al het geen voorgevallen is; is het een droom! wat heb ik ge-  van CELIDE. 139 gezien, wat heb ik gehoord! ik durf u niet ondervraagen; ik heb gezien!... zal ik het u zeg. gen? is het eene dwaaling? is het eene wezendlyke zaak ?... Ik heb my verbeeld den Marquis te zien; ik heb geloofd zyne zuchten, zyne fnikken te hooren; ik heb geloofd myne hand door zyne traanen te voelen bevochtigen; ik heb hem vervolgens zien verdwynen ; ten tweedemaalen heeft hy zich aan myn gezicht vertoond; ik zeide in dit tydftip tegen my zelve dat dit eene beguicheling was; dan,myn' vader, gy zelv, waarde vriendin! verzekerden my van het tegendeel; toen heb ik myne oogen gekeerd naar de plaats alwaar ik my verbeelde mynen Minnaar te zien; dan ik zag niets meer; de beguicheling was verdweenen ! Neen, myne waarde vriendin! antwoorde Mejufvrouw de Blimigni haar: neen, gy zyt niet bedroogen; het is de Marquis zelv dien gy aan uwe voeten gezien hebt... > Het is den Marquis zelv! Ach! myne waarde vriendin! wat hebt gymy gezegd? Hoe! hybeftaat nog, ik heb my niet bedroogen ?... Ik heb my zynen dood dan niet te verwyten? hy leefd?... Ach! myne waarde vriendin! ik ben gelukkig! maar  ï4o GESCHIEDENIS misleid gy my niet?... 6 Myn' God! gy heb zyn leven dan bewaard; indien het ten kosten van het myne is, doe ik u de opoffering daar van met vermaak. Ach! wanneerhy leefd, en gelukkig leefd, ben ik voldaan; myn hart verlangd niets meer; 6 tedre vrendin! hy geniet het levenslicht dan nog; bet is hem dan niet ontrukt? maar wat heeft hy gedaan; wat heefc hy gezegd! ben ik hem nog dierbaar ?... ö myne vriendin! verberg my niets. • Kunt gymy zulks vraagen, hernam Mejufvrouw de Blemigni: Ach ! myn waarde! hy bemind u onophoudelyk ! gy wilt weeten wat hy gezegd heeft, hetgeen hy gedaan heeft; wel nu! hy heeft zich bedroefd; voor dit bed op zyne knien leggende, heeft hy het zelve met zyne traanen bevochtigd, en zyne fnikken alleen deeden zich hooren; hy fprak zomtyds tegen u, hy verzekerde u van zyne tedre liefde, kortom, wat zal ik u zeggen, uw' ftaat heefc hem wanhoopend gemaakt; en in dit tydftip zelv, waar in ik tegen u fpreek, ftort hy, (ik ben 'er zeker van,) ftort hy traanen, waar van gy het voorwerp zyt; dus, indien gy hem bemind, indien gy vreest hem te bedroeven, onderfteun dan de zor-  van CELIDE. 141 zorgen welke men voor uw leven neemd. En eindelyk, wanneer zyn leven u dierbaar is, bewaar dan het uwe; dat de zuchtende Natuur; de wanhopende liefde, en de.vriendfchap die gy in traanen ziet, zeide zy, een vloed derzelve ftortende: u verplichten te leeven. Ach! myne waarde Celide! wanneer men bemind, gewaardeerd en aangebeeden word, gelyk gy, kan het leven niet onverfchillig zyn; vrees, indien gy u fteeds aan uwe wanhoop overgeeft, vrees de dood in den boezem van eenen vader en eenen Minnaar te ftorten; my aangaande heb ik u niets te zeggen; uw hart kent het myne; gy weet of ik u bemin, en of ik ukan overleeven. Na de beste aller broederen verboren te hebben , verbind gy alleen my aan deze waareld; zonder u zou my dezelve ten affchrik zyn. — Mejufvrouw de Blemigni had deze woorden naauwlyks uitgefprooken , wanneer de Graaf de Bricour, wiens levendige ongerustheden fteeds zyne rust verftoorden , in het vertrek kwam; zyne dochter, welke met haare vriendin fprak, gewaar wot, dende , wierd hy door eene verbaasdheid met blydfchap vermengd aangedaan; hy naderde én  ,42 GESCHIEDENIS. en haar met eenmedelydend weezen befchouwen. de, riep hy uit: Bedriegen my myne oogen niet! —— Eindelyk , zich van de waarheid van het geene hy zag overtuigd hebbende , deed de blydfchap, welke hy daar over gevoelde, zyne traanen vloeien, en hy overlaade haar met de allertederfte liefkoozingen. , Hoe! zeide Celide tegen hem: de Marquis leefd dan nog? Ja* myne waar¬ de Dochter, hy ademd en bemind U; verban dus alle droefheid uit uwe ziel; herleef voor eenen vader wiens vermaak gy zyt. Myn' vader, myn' tedre vader! hoe goed, hoe toegevend zyt gy ! hoe kan uwe dochter uwe goedheden erkennen? Myn hart alleen kan dezelve naar waarde gevoelen ; dan myn' mond kan myne erkentenis niet uitdrukken. Mejufvrouw de Blemigni de Graaf hebbende doen opmerken , dat het reeds meer dan te lang was dat ^Mejufvrouw de Bricour gefprooken had, en dat het noodzaakelyk was dat zy daar mede ophield, vertrok hy, en Mejuffrouw de Blimigni zelv ging, na menigvuldige aanhoudingen van de kant van Celide, die de rust waar toe zy andere nodigde niet genoot, om een  van CELIDE. 143 een weinig rust te neemen. Celide ondervroeg zich zelve; zy kon het geen zy gehoord had niet geiooven, echter wierd zy door haare zwakheid overwonnen, en gaf zich over aan de zachte flaap welk zich in haare oogen verfpreide en dezelve log maakte, van vyf uuren tot acht uuren des morgens; wanneer zy ontwaakte, vonden de geneesmeesters, die dit tydflip verwachten, haarveel beeter, en zy waren zeer verwonderd wegens eene zo gunftige ^n fpoedige verandering, en zeiden tegen de Graaf dat, indien 'erniets voorviel, 't welk het geen zy op de ziekte van zyne dochter gewonnen hadden, verwoeste, zy voor haar leven inftonden; dan datzy nog niets durfden beflisfehen. D e Graaf haaste zich om de Marquis deelgenoot van deze vleiende hoop te maaken ; d e Bliville had eene heetekoorts, veroorzaakt door zyne ongerustheid, en verdriet; hy had den geheelen nacht geen oog toegedaan; de min.fte beweeging die hy gehoord had, had hem doenbeeven; zyn tedre liefde, vernuftig om hem te doen vreezen , deed hem geduurig geloven dat Celide den geest gaf; dat men dus van zyne vervoeringen oordeele, wanneer hy ©  I44 GESCHIEDENIS hy hoorde dat de geneesmeesters begonnen té hoopen dat haar het leven wedergegeevén zoude worden. ö Myn' vader! zeide hy tegen de Graaf: myb hart ftaat 'er my voor in; ja, den Hemel is rechtvaardig; hy zal den loop van zulk een dierbaar leven niet verkorte; hy zal toeftaaandat ik haar' Echtgenoot worde myn' vader en myne Moeder züllen niet te vergeefsch in myn geluk bewilligd hebben. Gy hebt zonder twyffel, voegde hy 'erby: hunne brieven en de mynen ontvangen. Ja, Marquis, ik gevoel naar waarde, al het verhevene en edelmoedige 't welk' 'er in de handelWyze van den Hertoch en de Hertogin dooi4ftraald; maar, Marquis, zy zyn dan wel veel veranderd ; op een' na uw' laatfte brief aan myne dochter, deed my zien dat het voorneemen van den Hertoch veel daar medé verfchilde. 6 Marquis, vergeef my het geen ik u zal zeggen; myne kieschheid ontrukt my zulks. Zyn het niet uwe traanen, uwe fmeekingen, de ftaat waarin gy gebragt waard, welke hen die toeftemming, die het geluk van myne dochter bevestigd , hebben doen geeven; (want na het geene gy gehoord en gezien hebt, zoude ik te ver- geefsch  van CELIDE. 145 geefsch onderneemen u te verbergen dat zy u bemind;) deze vereeniging zal haar en myn geluk uitmaaken; de gevoelens welke ik u toedrage, doen den band, dien udentytel van mynen zoon zal geeven, dierbaar voor my zyn; maar, Marquis, hoe veel moet dit vergenoegen vergiftigd worden, wanneer ik het niet dan aan de tederheid, welke den Hertoch voor u heefc, verfchuldigd ben. Ik ontveins u niet, dat ik, zonder deallerlevendigfte fmart te gevoelen, niet zou kunnen zien, dat myne dochter in een geflacht zoude treeden, dat dikwils den dag zoude beklaagen waar op haar lot met het uwe vereenigd wierd; ik kan haar hart; indien het geene ik gezegd heb gebeurde, zouzy ongelukkig zyn; hoe meer zy u beminde, hoe meer haar gevoelig hart 'er door getroffen zoude zyn; zy zoude in traanen leeven, en welhaast haare dagen eindige; en de myne zoude aan de droefheid toegeheiligd zyn; verlicht my in dezen twyffel, myn' Waarde Marquis! het is noodzaakelyk dat zulks gefchiede om myne rust te bevorderen; en alfchoon ik weinig rykdom bezit, zal ik haar echter nimmermeer daar aan opofferen; nimmermeer zal ik toeftaan dat myne dochter zich aaneen geflacht vei bind, waarin K zy  146 GESCHIEDENIS' zy veracht zoude worden, om dat haar' vader geen goud genoeg bezeten heefc... ■ Ach! Graaf, welkeen onrechtvaardig vermoeden. Ach! weest overtuigd, dat de kennis van uwe deugden, myn' vader aangefpoord heeft om de eer van uwe vermaagfchapping te zoeken ; myn' waarde Graaf! met welk eene ongerustheid fchept gy vermaak my te overlaaden. Welhaast zullen de oorfprongen van myn leven u uwe onrechtvaardigheid bewyzen. De Graaf vroeg vervolgens aan de Marquis, waarom hy zyne ouderen vooruitgegaan was, daar de brieven het tegendeel vermelden. Hier op antwoorde d e B l i v i l l e , dat het ongeduld 't welk hy had om hem en zyne beminnelyke dochter te zien, hem aangefpoord had , zich tegen de meening van zyne geneesmeesters te verwyderen, en dathy vertrokken was, zonder den Hertoch en de Hertogin hier van kennis te geeven , voor welke hy alleen brieven gelaaten had, welke hen van de plaats, alwaar zy zich te vervoegen hadden, onderrichten. De Graaf deed hem tedre verwytingen, wegens dat hy zyne gezondheid dus in de waagfchaal gefteldhad; maar de Bl iville viel hem in, omhemtefmee- ken  van CELIDE. H7 dat hy zoude gedoogen dat hy één oogenblik in 'het vertrek van Mejufvrouw de Bricouu ging; de Graaf wierp hem den ftaat waar in hy zich bevond tegen. - Den ftaat waarin ik ben, hernam den Marquis met drift: Ach! Graaf! die van uwe bekoorlyke dochter bepaald den mynen; onthoud my dus niet langer het geluk van haar te zien, en 't welk ik u fmeeke my toe ftaan! De Graaf wilde noch, dan te vergeefsch, zich daar tegen ftellen ; hy kon de Bliville niet overreden tot den volgende dag te wachten met zyne Kamer te verlaaten; zyn ongeduldige liefde deed hem met te veel vuurigheid wenfchen, haar die 'er het voorwerp van was te zien, om het allerminfte uitftel te kunnnen verdraagen. D e Graaf, gedwongen om 'er in tebewiligen, ging, geduurendede tyd dat hy opftond, aan zyne dochter zeggen dat zy haar' Minnaar zoude zien. Deze woorden hoorende fcheen zy verheugd; haar voorhoofd gloeide; het oogenblik daar na beefde zy, en haar' vader vertrokken zynde, zeide zy tegen Mejufvrouw deBlemigni: — Verdryf myne ongerustheid, of zeg my dat zy gegrond is; heb ik, in de raaskalling waarin ik was, wanK 2 neer  148 GESCHIEDENIS neer de Marquis zich aan myne oogen vertoonden , my niet eenig woord laaten ontfnappen, dat hem myne gevoelens vóór hem heeft kunnen ontdekken ? verberg my niets; gy vreest my te antwoorden; gy zwygd ftil. Mejufvrouw d e BLEMiGNiwildehaar misleiden, zeggende dat zy geen woord gefprooken had; maar zy kon haar hier in niet bedriegen, Celide erinnerde zich het tegendeel, en de verlegenheid van haare vriendin haar vermoeden vermeerderende,'drongzy haar zodanig aan, dat zy haar noodzaakte de waarheid te zeggen. Wanneer zy onderricht was van al het geene zy gezegt had, riep zy beevende, en met oogen door traanen bevochtigd, uit: 6 Hemel! hy weet dat ik hem bemin, dat ik hem aanbid 1 Ach! myn waarde! hoe kan ik deze befchouwing verdraagen? ongelukkig oogenblik! waarom heb ik niet voor dit tydftip kunnen fterven! Hoe! het geen ik hem voor altoos heb willen verbergen ?... een liefde welke ik hem ten kosten van myn leven zoude hebben willen ontveinzen!... ik ben het zelv die hem daar van onderricht heeft! Ach! myn waarde! welk een denkbeeld!. .. ga... loop... vlieg... Zeg aan  van CELIDE. i ;o aan myn' vader dat hy hem van my vervvyder ;ik gevoel dat myne oogen de zyne niet zullen kunnen verdraagen! . Terzelver tyd als zy deze woorden uitfprak, wierd de deur geopend, en zy zag haar' vader met haaren Minnaar verfchynen; op deze befchouwing beefde zy, keerden haar hoofd om en vatte eene der gordynen; en het zelve met verhaasting toefchuivende, verborg zy haar gezicht aan de Bliville, die, door deze daad getroffen , byna zonder kracht in eenen armftoel nederviel. Hoe! zeide hy eindelyk: aanbiddelyke Celide, gy vreest my te zien! ik ben udan haatelyk! Hy verloor terzelver tyd zyne kennis; men bragt hem weder in zyn vertrek, en lag hem te bed, alwaar hy een uur zonder kennis leggen bleef. Geduurende deze tyd zeide Mejufvrouw de Blemigni tegen Celide: — Wat hebt gy gedaan? de Marquis, wel ver van zich in te beelden dat hy u dierbaar is, geloofd dat hy u tenaffchrik ftrekt! ■ Ach! met welk een' fchicht doorboord gy my het harte ; de ftaat van den Marquis verfcheurd het; maar, kan hy, na al het geene hy gehoord heeft, aan myne gevoelens twyffelen? Ach! my- K 3 ne  i5p GESCHIEDENIS ne waarde vriendin! de liefde vreesd ligt! —— Ach! riep Celide uit: ik kan niets hooren in de ongerustheid, waar in de bezwyming van den Marquis my dompeld! —■■ De Graaf die terzelver tyd intrad, vroeg aan zyne dochter, waarom zy geweigerd had de Bliville te zien; zy dorst de reden daar van aan hem niet zeggen ; dan haare vriendin onderrichte de Graaf daar van, die nodig oordeelde aan zyne dochter te doen weeten, dat niets haare gevoelens meer veroordeelde, zeggende dat de Her. toch en de Hertogin ophielden die, welke hunnen zoon voor haar had, af te keuren. Hy las haar alie de brieven voor welke zy aan hem gefchreeven hadden; en ftelde haar die van den Marquis, welke aan haar hield, ter hand. Celide bleef als onbeweegelyk; zy wist niet of zy het geen zy hoorden moest gelooven; zy nam met eene berende hand de brief van de Bliville aan, en hem ontzegeld hebbende, vond zy 'er het volgende in: WAAR-  van CELIDE. 151 WAARDE! T^yorluchtige Waareldheerfchers! hoogmoedige Overwinnaar en! ryke Gierigaards! Verkwisters wiens handen altoos met goud gevuld zyn! gy alle welke geloofd gelukkig te zyn, geef my de wa. pens over; ik ben het alleen! verheve grootheid; roem die niet dan door het florten van menfehenlloed verkreegen word! fnoodMetaal, voorwerp van eene verachtelyke begeerlykheid! onwaardige en ydele vermaaken, zoud gy het vermogen kunnen hebben om. myn geluk uit te maaken ? Neen, zonder twyf. fel, u alleen komt het tos, 6 aanbidielyke Celide! om myn geluk te verzekeren! Myne ouderen ftemmen het toe, en indien gy U verwaardigd u daar niet tegen te ftellen, zal ik welhaast de allergelukkigfte van alle ftervelingen zyn! dierbaar tydftip! vermaakelyk oogenblik l 0 Gy waar naar ik verlang, kom myne liefdevlam bekroonen! betooverenie en bekoorlyke hoop! kan ik my vleien u vervuld te zullen zien ? Ach! Mejufvrouw! myne hand weigerende, zult gy my weder in den verfchrikkelyken nacht, waar uit ik opgeheven ben , ter neder ftorten. 6 Beminnelyke Celide.' Ik fterf verteerd door wanhoop, van my K 4 niet  i5a GESCHIEDENIS niet aan ute kannen vereenigen; de hoop die men my daar toe gaf, heeft my weder in het leven herr roepen; één enkel woord van uwen mond, kan myne wenfchen vervullen, of op myn hoofd den Seis des dood, die noch opgeheeven is, en welke gy alleen wederhouden kunt, doen neder daalen. Geef, ikfmeek U zulks op myne knien, geef uwe toejiemming om den onverbreekbaarenband, die ons voor altoos aan elkander moet verbinden, te vormen! Wat zal ik u eindelyk zeggen om dezelve te verwerven? Ik aanbid u} ik kan niet leeven zonder u, en, indien u antwoord my niet gunftig is, zal -Let zelve my het licht ontrukken! fta my toe, uuit hetmiddm der wreede onzekerheid die my verdrukt, de tedere en eerbiedige liefde te herhaaalen ? met welke ik ben: Uwe enz,'- Na het leezen van dezen brief, riep Celide u;t: , Bedrieg ik my niet? heb ik wel ge- leezen? heb ik wel verftaan? myn'vader! zou het mogelyk kunnen zyn ?... Hoe! zou eengevoelen dat zo lang afgekeurd is!... zou dit ophouden zulks te weezen ?.... Zy wilde vervol-  van CELIDE. 153 volgen, maar de woorden fmoorden op haare lippen; de brief van haaren Minnaar viel uit haare handen; de bleekheid verfpreide zich op haar weezen; haare oogen flooten zich, en zy verloor haare kennis. Door de zorgen welke men haar betoonde tot haar zelve gekomen zynde , vroeg zy nog nieuwe zekerheden, wegens het geen zy gehoord had ; zy kon het niet gelooven. Hoe! zeide zy tegen Me¬ jufvrouw de Blemigni: het is dan zeker waar dat den Hertoch en de Hertogin ophouden de tederheid, welke hunnen zoon voor my heeft, af te keuren? Hoe! myn waarde, het zal dan moogelyk kunnen zyn dat ik my ongedwongen aan de myne zal kunnen overgeeven ? Ach ! kan hy aan m.> n harte twyffelen ! Moet alles hem niet overtuigen dat hy zulks bezit? Hoe! Hy kan gelooven dat ik hem haat! Ik! hem haaten? Ach myne waarde vriendin! kan hy zulks denken! welke deugden ! welk eene grootheid van ziel! welk eene edelmoedigheid! welk eene tederheid doed zynen brief ons gewaar worden! in wederwil van myn gering vermoogen, en zyne verheve hoedanigheden, vreesd hy myne weigering; hy aan K 5 wien  ï54 GESCHIEDENIS wien ik aUes verfchuldigd ben, moet die niet alles van my verwachten! En, ik zou daar voor niet gevoelig zyn ? waar zoude men zulke Mannen vinden ? neen, daar beftaat niet dan één dusda. nige. Oordeel van myne blydfchap, ö tedre vriendin! en dezen eenigen fterveling die my kan behaagen , die myn geluk voltooien kan, dien ik aanbid , heefc dezelve gevoelens voor my ! geluk dat ik niet kon hoopcn ! zyt gy geene beguicheling die my misleid ? dan neen; 6 myne vriendin! zeide zy, haar de hand drukkende: ik lees in uwe oogen, dat het wezend- lyk is, en dat ik gelukkig ben!. Ja, gy zult het zyn, zeide haare vriendin tegen haar: dat de vriendfchap beginne om u daar mede geluk te wenfchen! dit zeggende omhelsde zy haar. Ach ! myne waarde vriendin! welk eene ongerustheid vergiftigd myne blydfchap! Den ftaat van mynenMinnaar,ftaatmy niet toe my Maar aan over te geeven. ö Hemel! indien zyne ziekte doodelyk wierd! indien... Ach! myne beminnelyke vriendin! ik durf niet voleindigen... dit denkbeeld doed my fidderen! het doed my van fchrik verftyven! ■ Mejufvrouw de Blemigni ftelde haar  van CELIDE. 155 haar gerust, door haar den ftaat van de Bli. ville als eene ligte onpasfelykheid te doen befchouwen; echter had hy, zonder in gevaar te zyn, eene Koorts die de Graaf zeer veele ongerustheid baarde, en welke men voor Celide verborg. De volgenden dag na die op welke zy dit vleiende nieuws vernomen had, het welk zo veel invloed op haare gezondheid had gehad,dat de geneesmeesters voor haar leven inftonden; hoorde de Graaf, aan het hoofdeinde van het bed van den Marquis zittende, het gerucht van eene Postchais; kort daarna kwam eene bediende hem zeggen dat 'er lieden waren welke vroegen om hem te fpreeken; de Graaf, beval dat men hen in de zaal zoude geleiden, alwaar hy zich terzelver tyd insgelyks naar toe begaf. Hy wierd een' Man van omtrent vyftig jaaren oud, van eenedel uitzicht en een Majestueus wezen gewaar , vergezeld van eene Dame welke veertig jaaren fcheen te bereiken, en welke men voor de goedheid, de zachtmoedig, heid en de in eene menfchclyke gedaante veranderde deugd zoude genomen hebben. De Graaf was getroffen door de trekken van deze Dame, onder welke hem toefcheen dat zich eenige  I5 Ja, Myn Heer, en zie hier myne Echtgenoote, hernam den Hertoch , hem zyne- gemalin aanbiedende : ■ „Terzelver tyd, begroete de Graaf de Hertogin, en deed haar eene plichtpleging weinig overeenkomende met de eenzaamheid waar in hy leefde. Myn Heer, zeide den Hertoch tegen hem: hebt gy onze brieven ont- van-  van CELIDE. I57 vangen? — Ja, Myn Heer... Gy zult zekerlyk vinden, dat het van onzen kant zeer onbefcheiden gehandeld is uw antwoord niet afgewacht, te hebben ; maar myn' zoon, ons voor uit gegaan zynde, heeft ons in eene zogroote ongerustheid, wegens zyne gezondheid, welke nog niet volkomen herfteld was, gedompeld, dat onze vreesachtige tederheid ons zyne voetftappen heeft doen volgen, enwy zyn gekomen om in eigen perfoon de toeftemming, welk onze brieven u gefmeekt hebben ons te bewilligen , te verzoeken. De Graaf antwoorde den Hertoch in bewoordingen die, alhoewel dubbelzinnig, echter te verftaan gaven, dat hy het geen men hem voorftelde niet weigerde ; vervolgens onderrichte hy hen van deonpasfelykheidvandenMzn/Mw. De Hertogin door dit nieuws verfchrikt zynde, vroeg met drift om haaren zoon te zien; de Graaf haaste zich dus om hen in het vertrek van den Marquis te geleiden. De verandering welke zy op zyn gelaat gewaar wierden, deed hen van fchrik verftyven; De Hertogin gevoelde zich niet wel; eindelyk, naderde zy benevens den Hertoch, en zy omhelsden beide hunnen zoon, die ten uiter-  i58 GESCHIEDENIS fte verwonderd was; hy wilde zich by hen verfchoonen, wegens dat hy Parys zonder hunne toeftemming verlaaten had; maar zy vielen hem in, om hem te vermanen zich gerust te Hellen, en de zorgen, welke men voor zyne gezondheid aanwenden, te onderfteunen. Eenige tyd daarna vroeg de Hertogin naar Mejufvrouw de Bricour; de Graaf zeide haar: dathyop het puntgeftaan had, haar door de dood aan hem te zien ontvoeren; dat zy op het uiterfte gelegen had, en dat het niet dan zederd den vorigen dag was, dat de geneesmeesters hoopten haar bet leven te zullen behouden. De Hertogin betuigde aan de Graaf, hoe gevoelig zy wegens de ftaat van zyne Dochter was; en verzekerde hem van het oprecht belang 't welk zy daar in nam; zy vroeg hem insgelyks, of zy, zonder haare rust te ftooren, eeneperfoon konde gaan befchouwen, welkers volmaaktheden haar' zoon haar zo levendig afgebeeld had. De Graaf de Hertogin voor dit verplichtend gefprek bedankt hebbende, ging een oogenblik in het vertrek van Cel i de, die ten uiterfte verwonderd was, wanneer zy de aankomst van de Hertoch en de Hertogin de Bli-  van CELIDE. 159 ville vernam. Wanneer haar' vader haar gezegd had datzy verlangden haar te zien, fcheen zyeenigzints ontfteld, dan eindelyk herftelde zy zich, doch haar bleef echter nog fteeds een gloed overig, welke haare ontroering met haare leliën vermengd had. D e Graaf vertrok, enkwam weinig tyds daarna met de Hertoch en de Hertogin weder, welke laatfte zo haast zy Mejufvrouw deBricour gewaar wierd, by haar ging; haar tederlyk omhelsde, en by haar zelve naar den ftaat van haare gezondheid vernomen hebbende, zeide zy tegen haar: Mejufvrouw, tot heden toe, is de liefde altoos een vleier geweest; het ftaat alleen aan u hem dit gebrek te ontneemen; want gy vereenigd zo veele bekoorlykheden, dat myn' zoon, ondanks zyne gevoelens voor u, my dezelve niet heeft kunnen afbeelden, zonder dezelve merkelyk te verzwakken. Ik verwachte eene fchooneperzoon te zien; maar het geen ik zie,overtreft noch het geen myne inbeelding zich voorgefteld had. Indien gy, ziek en kwynende zynde, zo veele aantrekkelykheden bezit, wat moet gy dan zyn, wanneer zy door uwe gezondheid verfierdzyn, indien ditondertusfchen rao-  l6o GESCHIEDENIS mogelyk is, dat zy zulks kunnen zyn.—Mevrouw, hernam Celide blozende: heb de goedheid, ikfmeeku zulks, en fpaar my lofredenen welke ik niet verdien, en die ik niet dan aan uwe heuschheid en toegeevenheid verfchuldigd ben. De Hertoch maakte ook een Compliment aan Mejufrouw de Bricour, die daar op naar behooren antwoorde. De Hertogin onderricht geworden zynde van de naauwe vriendfchap die Celide aan Mejufvrouw de Blemigni verbond, overlaaden deze laatfte met beleefdheden en liefkozingen; en haare hand en die van Celide neemende , voegde zy dezelve te zamen, en riep uit: Beminnelyke en tedre vriendinnen 1 edelmoedige en gevoelige harten! ö gy welke de vriendfchap kend , mocht de uwe nimmermeer eindige, en zo lang als uw leven duuren ! De wyze waar op zy deze woorden fprak, ontroerde Celide en haare vriendin ; weinig tyds daar na, vertrokken de Hertoch en de Hertogin met de Graaf, uitvreeze van fchadelyk aan Celide te zyn. Zich weder in de zaal begeeven hebbende, riep den Hertoch uit: . hoe fchuldig be- vin-  van CELIDE. iór vinde ik my, zederd ik u en uwe aanbiddelykö dochter ken! Hoe! ik heb my tegen de rechtmatige gevoelens van myn' zoon kunnen ftellen! ... Welk eene belediging! Ach! Graaf! hebt gy dezelve kunnen vergeeten? zult gy ze my vergeeven ? kunt gy uwe vriendfchap fchenken aan een' Man, die verblind genoeg was om één oogenblik aan uwe deugden te twyffelen?... Gy antwoord my niets! myn' waarde Graaf, ik heb, ik zie zulks klaar, uwe kieschheidgekwest; dan, herroep uvvcEdelmoe. digheid, denk dat het vergeeven der belediging welke ik u deed, een teken van grootheid van ziel is, welke niet dan aan den Graaf de Bri. cour toebehoord! gy overtreft myin allen opzichte zo veel, dat gy niet vreezen moet om my de edelmoedige vergeeting, welke ik u met zo veel nadruk afvraag, toe te ftaan ! welaan ! Graaf! fpreek één woord, en geef door deze daad de volkomenheid aan die verhevenheid van ziel, welke u zo natuurlyk eigen is. Deze woorden uitfpreekende, ftak hy hem de hand toe. Ach ! Mynheer, riep de Graaf uit, hem dezelve met vervoering drukkende : wie kan immer de uwe evenaaren; hoe L u  i6z GESCHIEDENIS u de erkentenis bewyzen, die.... ^—— Op deze woorden viel den Hertoch hem in , ep hem omhelzende, riep hy uit: Gy fchenkt my vergiffenis, dit is genoeg; ik ben het die u myne erkentenis moest uitdrukken, dan, ik kan zulks niet dan zeer flaamv ter uitvoer brengen; het ftaat, voegde hy 'er by, hem in zyne armen drukkende en nog eens omhelzende: het ftaat aan de uitdrukkingen van het gevoelen, om 'er u de tekenen van te ge-ven ; myn hart fpreek t, . het uwe meet het hooren; deze taal voldoed ons; alle andere zoude onzer onwaardig zy n. — Na dit onderhoud, waar in van beide kanten zeer veel edelmoedigheid uitblonk, en waarin den Hcrtoüi en den Graaf onderling overeenkwamen hunne kinderen aan elkander te verbinden , gingen zy naar het vertrek van dep Mar-, ouis , welke de Geneesmecstei s een weinigbeecer vonden; en de voldoening welke zyn hart beheerschte, ftelde hem, veeleer dan de Geneesmeesters, in ftaat, om ten einde van vier of vyf dagen zyne kamer te verlaaten, en zich in die van Celide, die van dag tot dag beeter wierd, te begeeven. Wanneer de Marquis in haar vertrek kwam  van CELIDE. 1Ó3 kwam, warende Hertogin en Mejufvrouw de Blemigni, aan het hoofdeinde van haar bed, 't welk zy neg niet verliet, gezeeten. De Hertoch en de Graaf waren 'er insgelyks tegenwoordig. De Marquis, Celide naderende, had alleen de macht om eenige woorden uit te /hameren , op welke zy niet dan met eenige afgebrookene woorden antwoorde. Men las in hunne oogen de blydfchap waar van zy doordrongen waren; maar de Bliville fcheen door het byzyn van getuigengedwongen, en Celide een weinig verleegen, het welk veroorzaakt wierd door de woorden welke haar geduurende haare ziekte ontfnapt waren, en welke aan den Marquis de tederheid welke hy haar ingeboezemd had, ontdekt hadden. De oorfprongen van hun leven befchouwde hen in eene met vermaak gemengde ftilzwygenheid. De Marquis vertrok welhaast, en deed geduurende verfcheide dagen bezoeken, welke, even zo kort zynde als dit eerfte en altoos in byzyn van getuigen, hem de vryheid niet lieten om Celide van zyne hartstocht te onderhouden, gelyk hy zulks wel zoude gewenscht L 2 heb-  i64 GESCHIEDENIS hebben. Maar eindelyk kwam dit zo veel gewenscht oogenblik. Celide aan de bceterende hand zynde, was op zekeren dag alleen in haar vertrek, waar in zy bezig was het geluk, waar van den hemel haar zulk een aangenaam vooruitzicht vertoonde , te overweegen; het waren nog de rykdommen, waar van zy bezit zoude neemen, nog den voortrefFelyken rang waar toe zy verheven zoude worden, welke dit gevoelig en edelmoedig hart vervulden; zy was onbekwaam om zich te ver waardigen Hechts éénè enkele gedachten aan het fortuin dat haar verwachte, en het voorwerp van haare verachting uitmaakte, te geeven; de tederheid en de achting welke zy voor den Marquis had, deedenhaar ecniglyk bekoorlykheden, in zyne vereeniging met haar vinden, en niet het aanzien dat dezelve haar zoude verfchaffen» . Myn' vader , riep zy uit: myn' tedre vader 1 ik zal dan niet meer de droefheid hebben van de uwe, welke ik aan my zelve te verwyten had, te moeten zien! gy leefd gelukkig; uwe dochter verbind zich om van alle de dagen uwes levens eene keten van vergenoegen te maaken, en 'er alle fmarten van te verwyderen. Dier-  van CELIDE. i6s Dierbaare zorgen! hoe zoet zult gy my zyn! ö Myne Moeder! waar om moet gy aan myn geluk ontbreeken ? hoe groot zou myn geluk zyn, indien ik die tedere Moeder in dit oogenblik in myne blydfchap zag deelen; wanneer ik gevoelde dat haare Moederlyke handen die banden toehaalden, waar in de Natuur zo veele be- koorlykheden doed vinden! Z y was van dit denkbeeld zo doordrongen, dat zy trapsgewyze langs hoe meer bewoogen worden, welhaast het gelaat met traanen overdekt had; zy zat in een' armftoel, met het hoofd op eene van haare handen leunende, diepe zuchten loozende en de oogen vol traanen hebbende. In dezen ftaat zynde, hoorde zy gerucht; de deur wierd geopend, en de Bliville verfcheen. Op zyn gezicht, verbaasd, en ontroerd, bleef zy als onbeweeggelyk; hy naderde, bleek, bevende, omhelsde haare knien, en bleef eenige tyd zonder te kunnen fpreeken; zyne oogen alleen drukte zyne vreezen en ongerustheden uit; eindelyk had hy echter de macht om, eene van haare handen neemende, welke hy met zyne traanen bedekte, zodanig hadden de haare hem bewoogen, uit te roepen: ■■ ö AanL 3 bid-  ï66 geschiedenis bidddyke Celide! wie kan den ftaat waarin ik u thans zie veroorzaaken ? wie kan deze traanen doen vloeien,welke ik ten kosten van myn bloed zoude willen doen opdroogen ? ■ Een te fmartelyk herdenken, antwoorde zy, hem doende opftaan: en ziende dat zyne traanen aanhielden, vervolgde zy: Myn Heer, dat myne gevoeligheid de uwe niet opwekke ; ik bedroef my, zulks is waar, wegens het verlies van een goed dat my niet wedergegeeven kan worden; het beeld van myne dierbaare en waarde Moeder, heeft zich aan myn hart aan gebooden; dit aandenken doed myne traanen vloeien; laat my over, voegde zy 'er by: aan de heimelyke zoetheid welke ik fmaak, in het betreuren van eene Moeder die zulks niet meer kan zyn. , , Ach! Mejufvrouw, wat zegd gy my?. gy zyt in droefheid gedompeld, en gy wilt dat ik my van u zal verwyderen. Ach ! gedoog dat ik daar in deel. Ik voeg met de grootfte oprechtheid myne klachten by de uwe; indien uw achtingwaardige Moeder nog had mogen beftaan, zoude ik haar geëerd én gewaardeed hebben als de myne; ik zoude voor haar alle de aevoelens, welke de hoedanigheid van zoon, * waar  van CELIDE. 167 waar mede Myn Heer de Graaf my welhaast zal vereeren, van my zoude afgeeischt hebben; maar, beminnelyke Celide, wat mag de oorzaak van eene reeds uitgebluschte droefheid zyn ? wie kan dezelve weder hernieuwen ? Hoe! doed de liefde, die uwe traanen moest afwisfehen, dezelve vloeien ? zoude ik ongelukkig genoeg zyn dat uw hart de goedheden van myn Heer de Graaf afkeurd ? Ach ! Mejufvrouw-, dat hart, dat my altoos door deszelfs geftrengheden beladen heeft, zou my dat niet gunstiger zyn ? — De Marquis hield op , en befchouwde Ce lid e met tederheid; zy bloosde, floeg de oogen neder , zuchte en zweeg ft.il ,• de Marquis hernam met levendigheid: ■ ■ Bekoorlyke Celide ! waar toe dit grievend ftilzwygen? Gy kunt my tegenwoordig niet tegenwerpen dat myne ouders zich tegen myn liefde ftellen, nadien zy dezelve vuuriglyk onderfteunen en met ongeduld verlangen om den band, die my alleen gelukkig kan maaken , te zien toetrekken ! Gy antwoord niets ? -~—■ Hy wierp zich weder aan haare knien. • > Bedenk dat hy, die gy aan uwe voeten ziet, niet heeft kunnen leven zonderu; L 4 dat  163 GESCHIEDENIS het deze hoop alleen is die hem het leven wedergegeeven heeft. Aanbiddelyke Celide! wanneer ik u zulks fchrecf, kon ik my niet meer vleien u te eeniger tyd met leevendeftemme van myne eerbiedige hartstocht te verzekeren. Groote God! hoe veel leed ik niet, wanneer ik overdacht dat myn' dood u mogelyk on- verfchiilig zoude zyn? Ach ! hebt gy zulks kunnen gelooven ? zeide Celide met zeer veel levendigheid tegen hem: gy, aanwien ik het leven van myn' vader verfchuldigd ben, moest ik dus geen belang in het uwe neemen! ■ Kan myn hart voldaan zyn, indien enkel en alleen de erkentenis u myn lot deed beklaagen! Hoe wreed zyt gy, door my de tedere toeftemming , welke ik u affmeekmy te vergunnen, te weigeren. Ach! daar is een' tyd geweest waar in uwen mond! ...BemminnelykeCELiDE! wanneer ik voor uw leven te vreezen had, deed dezen aanbiddelyken mond aan myn harte dierbaarewoorden hooren! Helaas! indien hy uwe ge voelens verraaden heeft, hoe veel reden zoude ik dan hebben om my gelukkig te achten! Maar,gy doed my niet dan te klaar zien datgy altoos ongevoelig zyt, of, dat gy vreesd my het  van CELIDE. 169 het tegendeel te doen kennen. Hoe! was het in het midden van de verfchrikkelyke fchaduwen des doods, dat deze bekoorlyke lippen woorden moeste uitboezemen, die my by alle andere gelegenheden , inden ik dezeive had kunnen gelooven wezendlyk te zyn, met blydfchap zouden vervuld hebben! Waarde en beminnelyke Celide! ö gy die ik aanbid, verwaardig u my dezelve te bevestigen! > Wat herinnerd gy my ? riep C e l 1 d e , geheel verlegen, met eene bekoorlyke blos op haar gelaat, en zonder hem te durven aanzien,uit: wat vraagdgy my? en wat moet ik u antwoorden? nadien gy gehoord hebt dat geene welk ik het ongeluk heb gehad my te laaten ontfnappen. • Deze woorden uitfpreekende, wilde zy weg vluchten; dan, de Marquis weder hield haar, en eene van haare handen vattende, op welke hy zyn' mond drukte, zeide hy: • Ach Mejufvrouw,kuntgydat geene als een ongeluk befchouwen, het welk het geluk van uwen Minnaar uitmaakt waarom verwyt gy u woorden, welke myn lief Je, myn' eerbied en de toeftemming van myne ouderen aan uwe zedigheid toeftaan, uit te fpreeken ? Beminnelyke Celide! L 5 gy  i7o GESCHIEDENIS gy hoord my niet! gy oordeeld my deze dierbaare gevoelens , zo noodzaakelyk voor myn geluk, dus onwaardig te zyn. Hoe ongelukkig ben ik! Hoe! kan een'Man dien u aanbid, aan wien het leven zonder u geene vo'0enoe.ring geeft, en die welhaast voor altoos aan u zal vereenigd worden, zonder deze al te blohartige zedigheid te doen vrcezen, deze toeftemming, welke gy fchynt af te keuren, niet eifchen? —— Celide het middel gevonden hebbende om hem te ontfnappen, verliet hem met de grootfte verhaasting. Uit haar vertrek gaande, ontmoete zy Mejufvrouw de Blimigni, naar welke zy met eene onuitdrukkelyke verlegenheid toeliep. Kom, myne waar¬ de vriendin! zeide zy : kom in myne kamer; dat ik my in uwen boezem verberge! dat ik my aan aller oogen onttrekke ! ■ Haar op deze wyze aanfprekende, geleide zy haar naar haar vertrek; wanneer zy in bet zelve gekomen en nedergezeten waren, zeide Celide tegen haar: — ö Myne waarde vriendin! wat heb ik gedaan ? de Marquis kan niet meer twyffelen dat hy my dierbaar is; hy heeft my dadelyk de bekentenis daar van ontrukt ; ik heb hem, zonder zulks te willen, het geen my  v a n C E L I D E. 1?i my in myne ziekte ontfnapt is, bevestigd; hoe fmart het my dat ik hem myne gevoelens heb doen kennen! hy twyffelde nog, ö myn waarde ! Ach! ik durf hem niet meer zien! hoe veel heb ik aan myne onvoorzichtigheid te verwyten! Hoe! myne waarde vriendin! her¬ nam Mejufvrouw de Blimigni: wat hebt gy hem kunnen zeggen ? gelooft gy dat den Marquis waarlyk aan uwe tederheid twyffelde; neen, myn waarde! neen geenzints, maar gevleid door het geluk van te weeten bemind te zyn, heeft de fchrandere liefde, om het middel te vinden van zich te voldoen, hem doen verlangen om zich zulks te doen herhaalen; maar wat hebt gy dan gezegd dat zo vleiende voor hem is? — Toen verhaalde Celide aan haare vriendin, al het geene t'isfchen haaren den Marquis voorgevallen was.Na dat deze beminnelyke dochter haar verhaal aangehoord had, ftelde zy alle haare pogingen te werk om haare vreesachtige zedigheid gerust te ftellen. Hy zal welhaast uw' Echtgenoot zyn, zeide zy tegen haar: moet hydus niet onderricht worden dat uw hart geen' hinderpaal kan vormen, om eenen band, dien u voor altoos zal vereenigen , te verbreeken. —— Deze redenen her-  i72 GESCHIEDENIS herftelden Celide een weinig, en gaven haaide macht om weder voor haar' minnaar te verfchynen, wiens byzonder onderhoud zy echter met de allergrootfte omzichtigheid vermyden. Welk eene zachte voldoening voor onze Heldin; door haar' vaderen de ouders van den Marquis, rnet eene tederheid zonder voorbeeld gewaardeerd; aangebeeden van haar' Minnaar; het hart van eene beminnelyke vriendin, welke haar geduurende haare ziekte de allero vertuigenfte blyken van vriendfchap gegeeven had, bezittende ; kortom, de Natuur, de Liefde en de vriendfchap fcheenenzich tezaamen vereenigd te hebben om haar geluk te volmaaken.. Wanneer 'er voor de gezondheid van Mejufvrouw de Bricour niets meer te vreezen was, dacht men op niets anders dan om eene plaats te verlaten, alwaar zy zo veele traanen moest Horten. Het is dan op morgen, zeide Mejufvrouw de Blemigni, haar teder omhelzende, des avonds tegen haar: het is dan op morgen, ö dierbaare en tedre vriendin! dat gy u van my zult verwyderen! welhaast, zal ik u niet meer zien! helaas! hoe ongelukkig zal ik weezen! waarom heb ik u gekend, nadien ik my van  van CELIDE. 173 u moet affcheiden ? — Myne beminnelyke vriendin ! antwoorde Celide, haar met traanen befproeijende: hoe wreed is dit oogenblik voor my! Hoe! ik zoude u verlaaten!... U, die door uwe zorgen myn leven bewaard hebt! ö Myne vriendin ! hoe fmartdit denkbeeld my!... > De Hertogin trad op dit tydftip in , en by hen komende en haar beide omhelzende, riep zy uit: Welk eene vriendfchap! welke verwytingen zoude ik my zelve te doen hebben, indien ik u, bekoorlyke vriendinnen! van elkander fcheide! neen, Mejufvrouw, zeide zy tegen de beminnelyke de Blemigni: gy moet Mejufvrouw de Bricour niet verlaten. Kom met haar, en het zal my veel eer en vermaak zyn om u by my te ontvangen. « Ik gevoel uwe goedheden op het allerlevendigfte, Mevrouw, hernam Mejufvrouw de Blimigni: dan, ik moet dezelve niet misbruiken. Zy had goed zich te verdedigen, zy wierd zodanig gedrongen door de Hertogin , den Hertoch , en door de vriendfchap welke Celide voor haar had, dat zy zich overgaf, en, zo wel als de Graaf en Mejufvrouw deBricour, eene plaats verliet, welke haar ten af- fchrik  37 j. GESCHIEDENIS. geworden was, zederd dat haar' broeder niet meer beftond. Geduurende de Reis, gevoelde den Maf* quis eene blydfchap, die zyne oogen, en zyne allerminfte beweegingen zeer ligtelyk deeden gewaar worden. Celide was niet minder voldaan ; maar zy befloot haare gevoelens in haare ziel. De Graaf de Bricour, de Hertoch en de Hertogin de Bliville fmaakte een zoet en gerust vergenoegen, dat van hunne kinderen ziende. Mejufvrouw de Blemigni alleen fcheen een weinig droefgeestig te zyn; zy kon het beeld van de Sëminille niet uit haar hart wisfchen, daar het vervolgde haare rust te verftooren. Celide haare droefheid gewaar wordende, vroeg 'er haar de oorzaak van, en dezelve vernomen hebbende , zeide zy : Troost u, myne waarde vriendin ! de Rühkr u ziende, zal uwe waarde nog meer leeren kennen; eindelyk rechtaan uwe verdienften doen, en uwe wenfehen vervullen. Mejufvrouw de Blemigni flaagde in zich eene beguicheling omtrent dit onderwerp te doen, en eene dwaling die haar zo dierbaar was te onderhouden. Wan-  van CELIDE. i7S Wanneer zy in Parys gekomen waren, liet den Ridder niet na hen te komen bezoeken; hy zeide byna niets tegen den Marqué maar een oogenblik gevonden hebbende om met Celide tefpeekcn, zonder eenige andere getuigen dan Mejufvrouw de. Blemign r, wierp hy zich op zyne knien en zeide tegen haar: — Gy ziet aan uwe voeten, Mejufvrouw, de allerongelukkigfte van alle ftervelingen! ik weet dat gy op 't punt ftaat om met den Marqiüs vereenigd t,e worden; dan, indien deze trouw vervuld word, fta ik niet meer voor myne wanhoop in. r Celide had de tyd niet om hem te antwoorden, want gerucht.gehoord hebbende, ftond hy op, en ter zeiver tyd verfcheen de Hertogin. Welk een' ftag voor Mejufvrouw de Blemigni! zy was bleek, beevende en gereed om in z wym te vallen. En tot vermeerdering van droefheid , plaatste de Ridder zich nevens haar, en fmeekte haar met de alleruiterfte welfpreekenheid, om haar vermogen tergunfte van hem by Mejufvrouw de Bricour in 't werk te ftellen; om haar hiertoe te verplichten , fchilderde hy haar zyn liefde met de allerlevendigfte kleuren af, en gaf haar dus  lp GESCHIEDENIS dus de wreede zekerheid van dat geene 't welk haar wanhopend maakte. Celide trachte haar te troosten, en met eenige hoop te vleien; dan te vergeefsch. Ik kan my zelve niet meer misleiden, zèide zy tegen haar: den RHder heeft myne beguicheling niet dan te welverwoest! De ongelukkige de Blemigni was dus in de aller uiterfte droefheid gedompeld, terwyl zy alle die haar omringden, in blydfchap zag baaden; dan, 'er gebeurde een geval 't welk de vreugde van den Marquis en die van Celide verftoorden. De Koning weigerde zyne toeftemming aan het Huwelyk van den Marquis, met de dochter van een' Man, waar van hy zich met recht geloofde te moeten beklaagen , te geeven; te vergeefsch ftelde den Hertoch, om dezelve te te verwerven, de allerdringenfte verzoeken te werk; te vergeefsch poogde hy de onnozelheid van de Graaf by den Vorst te bewyzen; den Monarch kon niet gelooven dat 'er zulke Monsters gevonden wierden, die bekwaam waren om de deugd te lasteren; de oprechtheid van zyn hart, en de zuiverheid van zyne ziel, weigerden te gelooven al het geen daar mede niet evenaarde. ■ Hoe!  van CELIDE. 193 heffing geweest had. Hy kwam by den Hertodi de Bliville, en met zeer veel aandrang verzocht hebbende om de Graaf de Bricour te fpreeken , wierp hy zich aan zyne voeten, en verlaagde zich tot de allernederigfte gebeeden * fmeekende, hem niet te verderven , en zyn' befchermer by den vorst te zyn; ook zocht hy zich by hem te rechtvaardigen, maar de Graaf hem driftig invallende, met dat gelaat van meerderheid dat de deugd altoos op de ondeugd geeft, zeide hy: — Myn Heer, zoek uwe trouwloosheid niet te loochenen ; zy is my te wel bekend dan dat gy my hier omtrent zoud kunnen misleiden; aangaande uwe vrees; denk niet dat ik my op u zoek te wreeken; neen, zulk eene handelwyze zou myner onwaardig zyn; welhaast zullen de wroegingen, indien gy vatbaar daar voor zyt, uw hart verfcheurende, u genoeg ftraffen. Wel ver dat ik den Koning tegen u zoude willen aanhitzen, zal ik de allervuurigfte fmeekingen by zyne Majesteit in 't werk ftellen, op dat hy alle , die niet dan my alleen beledigd en verraaden hebben, vergiffenis fchenke. Dit zeg¬ gende, vertrok de Graaf en liet den Hertoch N D*!«  194 GESCHIEDENIS D*** als verflagen over den uitmuntende toon waar op hy tegen hem gefprooken had, en deze laatfte het gezicht van den Hertoch en de Hertogin de Bliville niet kunnende verdraagen , vertrok terzelver tyd. Na dat hy vertrokken was, ging den Hertoch de Bliville by de Graaf de Bricour, en verzocht hem, terwyl hy hem omhelsde, om vergeeving wegens dat hy zich door de fchelmsheid van den Hertoch D*** had kunnen laten misleiden. Hoe! zeide hy: ik was op het punt om myn' zoon met de dochter van een' verachtelyk Man , en aan wien gy alle uwe rampen verfchuldigd zyt, te vereenigen! —— Ach! ik heb ze vergeeten, hernam de Graaf: laat ons hier mede afbreeken ; kan ik, op het oogenblik dat ik voor de oogen van mynen Koning zal verfchynen, my met iets anders bezighouden! —— En inderdaad den volgende dag, wierd de Graaf aan den Koning, wiens voeten hy omhelsde, voorgefteld. Deze Vorst hiev hem op en verzekerde hem met zeer veel goedheid van zyne gunst. Niets, zeide hy: zal immer¬ meer in ftaat zyn om u dezelve te ontrooven; nim-  van CELIDE. 195 nimmermeer zal men my weder kunnen bedriegen ... Ik zal beginnen met die geene welke u verraden hebben te verbannen .. —* De Graaf wilde alsdoen de zachtmoedigheid van den Ko* ning affmeeken, dan hy kon dat geene, 't welk zyne edelmoedigheid hem deed affmeeken , niet verwerven, zy vervielen alle in ongunst; wierden beroofd van hunnen rang en voor altoos verwyderd van dat Hof, alwaar zy de vermetelheid gehad hadden hunnen Opperheer te bedriegen, met hem de oogen door hunne beguichelingen te verblinden, en zich, om zo te fpreeken, van zyne heldhaftigfte deugden bedienende om hem nog meer te misleiden. Maar het Masker afgenomen zynde , fchoot hy de rechtvaardige en geftrenge pylen der billykheid op hen neder; hy verhiev de Graaf tot den rang dien den Hertoch D*** bekleed had;overhooptehem met zyne weldaaden, en vereerde hem met zyn vertrouwen; en dezen deugdzaamen Man,genoot by hem dezelfde gunst, welke hy zo wel verdiende, (maar met veel meerder recht) als die geene, welke den onwaardigen Hertoch D*** bezeeten had. Na dit gelukkig voorval, dacht men op niets N 3 an-  ic-rJ GESCHIEDENIS anders dan het huwelyk van den Marquis en Celide; eene vermaagfchapping die even zo, ja zelv voordeeliger voor den Hertoch de Bliville geworden was, dan dat zyn' Zoon met Mejufvrouw D** * zou in den Echt getreeden zyn. De Bediening waar in de Graaf zich gefteld vond , deed den Hertoch , de Hertogin en de Marquis vreezen dat hy van gevoelens veranderen zoude ; maar hy was daar toe niet bekwaam ; ja, was als toen de eerfte om aan te dringen op de vervulling van eene vereeniging, naar welke zyne tederheid voor zyne Dochter en voor den Marquis, en zyne vriendfchap voor den Hertoch en de Hertogin, hem met ongeduld deeden verlangen. Zy bepaalden den dag daar toe binnen een' zeer korten tyd. Den avond voor dien dag, welke de wenfchen van den Marquis moest vervullen, kwam de Ridder de Seminille, wanneer hy bezig was, in byweezen van wederzydfche ouderen en een groot aantal andere perfoonen , Celide te onderhouden, in de zaal; wanneer hy zynen vriend aan de zyde van Celide gewaar wierd, verbleekte hy; echter naderde hy, en groette  van CELIDE. 197 groette Mejufvrouw deBrtcoor, zonder by naar iets tegen haar te zeggen , en zette zich naast den Marquis neder. Hy zweeg eenige ©ogenblikken ftil; vervolgens zich met eene zachte ftem by de Bliville voegende, zeide hy tegen hem: Marquis, ik heb u in 't byzonder te fpreeken. —— De Marquis gelegenheid gevonden hebbende om te ontfnappen, ging in zyn vertrek, waarin den Ridder hem verzelde; wanneer zy alleen waren, zeide hy, hem met een verwilderd en bleek gelaat, bevende en wanhoopend, befchouwende: • Ik weet dat gy morgen Mejufvrouw de Bricour huwen zult; ik weet dat den dag dien uw geluk bevestigen moet, voor my rampzalig zal zyn; ik bemin haar; gy weet zulks; hoop haare hand niet te zullen genieten, zo lang ik adem haal; neen, ik kan 'er niet in bewilligen; de liefde fpreekt; 'op zyne Item zwygd alles ftil! Vriendfchap, Edelmoedigheid, Plicht, gy kunt myne hartstocht niet overwinnen ! Kom dus, zeide hy tegen den Marquis: en ontruk my het leven, eer ik u door eenen band, welke ik zou moeten eerbiedige, verbonden zie. — Ongelukkige! wat field gy my voor? Helaas! gy kunt IN 3 nim-  193 GESCHIEDENIS nimmermeer gelukkig zyn — — Ik weet zulks niet dan al te wel, hernam den Ridder op een' woedende toon: Hoe! — gy aarzeld om my voldoening te geeven?.... Uw' moed verlaat u.... — Neen zy verlaat my niet, en zo eenige andere buiten u my dit voorfte^ gedaan had, zoude ik niet geaarzeld hebben.... Maar, Ridder, erïnnerd gy u niet meer dat gy myn' vriend waard ? .... Wilt gy ons blood ftellen-om onze handen in elkanders bloed te wasfchen? Geene overweegingen , viel de Seminille hem barsfelyk in: geene overweegingen; volg my waar de Eer u roept; kom , ontroover van myn geluk, kom, ftoot uw ftaal in myn' boezem , of verga door het myne. Maar, zeide de Marquis nochmaals. • Hoe! gy weigerd my ? riep den Ridder, geheel verwoed door gramfchap, uit: hoe! gy hebt den moed verboren? de eenige deugd die ik noch in u achte; lafhartige!... —- Op het woord Lafhartige, zeide de Marquis: Kom, myn Heer, kom, om u van het tegendeel te overtuigen', trouwlooze vriend! volg, gy zult zien  van CELIDE. 199 zien of men my ongeftraft van lafhartigheid be- fchuldigen kan. • Ter zeiver tyd vertrokken zy beide; in eene afgeleegen plaats gekomen zynde , trokken zy hunne degens; de Ridder wierp zich woedende op de Marquis; zyne gramfchap verblinde hem; de Blivtlle wierd niet gevaarlyk gewond, maar de fteek afgekeerd hebbende, gaf hy 'er hem een' aan de regter zyde, die by de ribben inging, en den Ridder hardnekkiger in 't gevecht geworden zynde , in wederwil van het bloed dat uit zyne wonde vloeide, kreeg hy een andere onder de borst, die hem op den grond wierp. Als toen naderde de Marquis, die niets dan den arm gekwest had, de ongelukkige de Se» minille die in zyn bloed baade , het welk hy trachte te ftelpen, en geleide hem tot zynent, alwaar de Se minille voorgaf dat hy door onbekenden overvallen was; en doordien de kleederen van de Marquis bebloed waren , voegde hy 'er by, om allen argwaan te beneemen: dat hy hem bygeftaan had, en aan hem het leven verfchuldigd was. De Mar. quis verliet hem niet, dan na dat men zyne wonN 4 den  zoo GESCHIEDENIS den befchouwd had , welke zich gelukkig niet doodelyk bevonden. Vaarwel, zeide de Ridder tegen hem , hem de hand drukkende : Vaarwel, myn'waarde Marquis; al te gelukkig* Medeminnaar! hoe fchuldig gevoel ik my ! 5 gy, die de liefde kend, beklaag my en haat my niet. Na hier op vriendelyk en edelmoedig geantwoord te hebben, haaste de Marquis zich om naar het Hotel van de Bliville weder te keeren , alwaar men ten zynen opzichte ip de allergrootfte ongerustheid was. Men had hem met den Ridder zien vertrekken, en het was byna reeds twee uuren dat hy afweezendwas; maar Celide en Mejufvrouw de Blemigni waren in de allerwreedfte angst. Mejufvrouw de Bricour beefde voor den Marquis, en Mejufvrouw de Blem igni voor den Ridder; eindelyk zag men de Bliville weder verfchynen, dan in andere kleederen, het geen veel argwaan verwekte. De Hertoch nam zyn' Zoon in 't byzonder, en vernam van hem hetgeen 'er voorgevallen was, echter oordeelde hy den trouw niet te moeten uitftellen. Wanneer die geene, voorwien men verplicht  van CELIDE. zot plicht was te zwygen, vertrokken waren , en dat 'er niemand meer overig was, dan de bloedverwandten en eenige toegenegen en befcheiden vrienden; vroeg de Hertogin, onweetende zynde van het geen 'er gebeurd was, en aan welke het kleed van haar' Zoon zeer veel ongerustheid baarde, naar de redenen die zulks veroorzaakt hadden? Celide hoorende zeggen dat den Marquis met de Ridder gevochten had, verloor haare kennis, als ook Mejufvrouw de Blemigni; men was genoodzaakt hen beide te hulp te komen; de Marquis lag aan de voelen van Celide , en hield eene van haare handen tusfchen de zyne, welke hy met zyne traanen en kusfchen bedekte. Celide weder tot haar zelve komende , en hem niet gewaar wordende, riep uit: -—* Hoe! .... de Marquisis hy gewond ?.... Eindig myne ongerustheid; heb medelyde met de angst, waarin gy my ziet. Aanbiddelyke Celide! zeide de Marquis : Op het geluid van eene zo dierbaare ftem , kwam Celide geheellyk by zich zelve, en zich tot den Marquis keerende, vroeg zy hem: —* Gy zyt dan niet gewond? Neen, beminnelyke N 5 Ce, quisis hy gewond ?.... Eindig myne ongerustheid; heb medelyde met de angst, waarin gy my ziet. Aanbiddelyke Celide! zeide de Marquis : Op het geluid van eene zo dierbaare ftem , kwam Celide geheellyk by zich zelve, en zich tot den Marquis wordende, riep uit:  aol GESCHIEDENIS Celide, neen, buiten eene ligte kwetzing... , Eene ligte kwetzing, viel zy hem met eene vernieuwde vreeze in: Ach! Myn Heer, wacht u dezelve te verzuimen; verdryf myne vreezen ; ik bezweer u zulks 1 Haare traanen vloeide, op deze wyze tegen hemfpreekende, endefchrik was levendig op haar gelaat afgebeeld. Gevoeligheid die ik aanbid! riep de Marqws uit: bekoorlyke vrees! gy maakt myn geluk uit! Deze levendi¬ ge uitroeping deed Celtde bl< ozen ; dan, den ftaat van Mejufvrouw de Blemigni verdreef deze aangenaame verwarring , welke aan haar gelaat de roozen, die de vrees daarvan verbannen had, weder gegeeven had. De ongelukkige de Blemigni, verzocht dat men haar in haar vertrek zoude geleiden, en alleen laaten, hetgeen Celide vernomen hebbende,. ging zy by haar. Wanneer zy de deur opende, zag zy haar in traanen baa(je- , Wel nu ! zeide zy, zich in de armen van Celide werpende: de Ridder zal dan welhaast van het leven beroofd zyn! ' Nien, myne waarde vriendin ! neen; zyne wonden zyn niet doodelyk, zeide Celide tegen  van CELIDE. 203 tegen haar: welke tegen de Ridder zo veel niet meer had, na datzyde edelmoedigheid die hy gehad had , van zyne wonden aan een onvoorzien toeval toe te eigenen, vernomen had. —— Zy zeide haar ook dat de Marquis al wat in zyn vermogen was in 't werk gefteld had, om dit gevecht te vermyden. Hoe fterk bémind de Ridder u ! zeide als toen Mejufvrouw de Blimigni: Deze woorden wierden door een' vloed van traanen gevplgd, en het was niet dan na de allerdringenfte gebeeden, dat zy haar verplichte om weder met haar te verfchynen , en by haare trouw tegenwoordig te zyn. Eindelyk zag den volgende dag Celide en de Marquis voor altoos door den onverbreekkelykften band vereenigen. De Graaf, de Hertoch en de Hertogin deelden in de blydfchap van hunne Kinderen, welkers onderlinge vreugde eenigzints verftoord wierd, door de voorvallen , waar van ik den Lezer onderrichten zal. Wanneer den Ridder herfteld was, maakte Celide, welke ik van nu af aan de Marquisinne de, Bliville zal noemen, haaren Echtgenoot vertrouweling van de gevoelens, welke  2C4 GESCHIEDENIS welke Mejufvrouw de Blemigni voor den Ridder had , en overreden hem die van zyn' vriend te doorgronden, om te weeten of hy gefchikt zoude zyn om haare hand te ontvangen. De Marquis beloofde haar zulks, en fprak 'er de Seminille over, dan te vergeefsch. Nimmer, zeide hy: nimmermeer zal ik my in den band des huwelyks begeeven ; ik weet andere banden die my beeter voegen, en naar welke myn hart reikhalsd! oordeel zelve, 6 Marquis ? indien gy de hand van het voorwerp dat gy aanbid niet had kunnen verwerven, had gy u dan met eene andere gelukkig kunnen achten?.... Gy antwoord my niets, dan uwe oogen verkondigen my uwe goedkeuring. Laat 'er ons dus niet verder over fpreeken; ik heb niet dan eene gunst van u af te fmeeken, dat is: dat gy my toeftaat nog eenmaal haar, die ik al myn leven zal aanbidden , te zien i Gy aarzeld! Wat vreesd gy ? Ach ! wanneer men bemind is!.... De Marquis liet hem niet voleindigen, maar geleide hem ter zeiver tyd tot zynent. Wanneer hy daar kwam, was Mejufvrouw de Blemigni byde Marquisinne; den Ridder ziende, verbleekte zy, en vertrok met  van CELIDE, 205 met verhaasting, alfchoon zy niets wist van de ontwerpen welke haare vriendin gevormd had om haar gelukkig te maaken. ■ " Den Ridder de Marquisinne naderende, wierd zodanig ontroerd, dat hy geen eenig woord kon voortbrengen. De Marquis aan Celide gezegd hebbende, dat zyne redenen den Ridd r niet hadden kunnen bewe egen, wilde zy de haare daar by voegen, dan, zy was genoodzaakt dezelve af te breeken. De Ridder floeg oogen op haar, waar in beurtelings de liefde en de wanhoop levendig afgefchijderd waren; eindelyk driftig opftaande, wierp hy zich aan haare voeten; kuschte haare handen ; omhelsde zyn' vriend, en vertrok met de grootfte verhaasting. Den volgende dag begaf hy zich in 't Kathuizer Klooster, fchreef een' brief aan de Marquis, en een' andere aan de Marquisinne, welke men hen den tweeden dag, na dat hy hen verlaaten had, bragt. Dusdanig was die welk hy aan de Bliville fchreef. WAARDE  beminnelyke vrouw fchreef. Zy was in deze bewoordingen vervat: ME F ROUW! JK werp my aan uwe voeten; ik omhels uwe kniën ; verwaardig , ik fmeek u zulks , eên oogenblik uwen aandacht te verkenen aan deze letteren welke ik met moeite ter neder gefield heble, wederhouden door myn* eerbied, en door de vrees van u te mishaagen. Hoe, Mevrouw! gy hebt my kunnen voor. ■fielten my aan Mejufvouw de Beenigni te veréénigen?... Ach! hoe groot haare verdiens, ten zyn, kunt gy één oogenblik gelooven, dat men, na het vermogen van uwe bekoorlykheden gevoeld te hebben, voor andere gevoelig kan worden! Neen, Mevrouw, neen; natalie hoop verkoren te hebben, is myne eenigfte vertroosting; myne eenigfie ver■ligting, my in de armen der Godheid te wer. pen. Ja, na u bemind te hebben, zal geene andere Stervelinge my gevoelens inboezemen.... welke ik altoos voor u zal bewaar en! Vrymachtig Opperwezen? Indien dit gefprek u beledigd, geef my dan de kracht, om niet dan u aan te bidden! Wisch  208 GESCHIEDENIS Wisch uit myn geheugen en uit myn hart, de&t rampzalige fchoonheid, die my heden belet my geheel en al aan u over te te geeven! ê Gy, Godvruchtige en Goddelyke Stervelingen! Eenzaame Wyzen, die deze muur en bewoonen! herftel eene Ziel door driften overweldigd! blusch het vuur uit dat haar verflind! datzy den Goddelyken Meester, aan wien ik my voor altoos toewyde, waardig zy! Ja myn* God, voor altoos!... Groot verheven Wezen! Wezen wiens verborgenheden ik aanbid? Werp uwe oogen op den ongelukkige, die zyne fmeekingen tot u opzend ! yerwyder van my het nog al te dierbaar beeld, dat my vervolgd! .... Ontvang, o myn' God! ontvang in genade den ongelukkigen Misdadige , die zich in uwen boezem werpt; die zich niet dan omtrent u wil bezig boude!... Geheiligde Oorden! ondoor dringbaar e plaatfen! Verblyfplaats des Vreedes, Godsvrucht, en rust, geef my het vergenoegen, dat ik, in eene trouwlooze waareld verkoren heb , weder !.. . Vreedzaame fchuilplaats ! Klip der Menfchelyke hartstochten! verbreizei die, welke my verteerenl vernietig; verlreek voor altoos deze dierbaare en wreede banden!... Geef my aan my zelve weder) Maar wat doe ik! ik onderhoud ze nog! in plaats van  van CELIDE. 209 van myn' tyd aan zuchten, en berouwliebbïng over t myne afdwalingen toe te wyden , hefteed ik denzelve om my tot een Voorwerp, dat ik verplicht was te vergeeten , te wenden! ja , ik ben zulks verplicht, en zal het doen!... Prachtelooze Kleederen! Kleedèren die my myne plichten herinneren , gy gebied my op te houden ; gy zegt my , dat myne pen tot een dusdanig gebruik niet meer gefchikt is; ik gehoorzaam u; ik morre niet!... ontvang dus, Mevrouw, voor de laatjie maal, de verzekering van den diepen eerbied met welke ik ben MEVROUW! Uwe enz. De Marquifin kon haar medelyde niet wederhouden; de Marquis geheel en al in traanen, vloog dadelyk naar het Kathuizer Klooster; dan den Ridder weigerde hem te fpreeken ; maar wanneer Mejufvrouw de Blemigni vernam dat de Ridder de waareld verlaaten had, viel zy, alfchoon haare vriendin haar met de grootfte omzichtigheid hier van onderrichte, in zwym. Haare kennis weder krygende, zeide O zy  aio GESCHIEDENIS zy tegen de Marquifin, die haar wilde vertroosten : fpaard deze zorgen, waarde vriendin! ik heb myn lot bepaald; ik beklaag 'er my niet over; ik onderwerp my daar aan» De Ridder heeft my den weg aangewezen dien ik moet volgen, en ik zal denzelve inflaan. De Mdrquifm ftelde al haare pogingen in 't werk, om zich tegen het voorneemen van haare vriendin te Hellen; dan het was te vergeefsch. Op zekeren dag, kwam la Foret, die weder in dienst van den Marquis getreeden was, aan Celide zeggen, dat 'er een' Man was die haar noodwendig fpreeken moest; zy beval dat men hem in zou leiden; hy verfcheen; ftelde haar een' brief ter hand, en ging ter zeiver tyd weder weg; de Marquisin had zo dra haare oogen op het opfchrift niet geworpen, of zy herkende de hand van Mejufvrouw de Blemigni; zy haaste zich om denzelve te openen, en vond 'er voor honderd duizend Ryxdaalders , door eene der voornaamfte Bankiers van het Koningryk geaccepteerde, Wisfelbrieven is. Mejufvrouw de Blemigni had dezelve van haar broeder ontfangen , die ze haar ftervende ter hand gefteld had ; zie hier, het geene deze  van CELIDE. 211 deze beminnelyke dochter aan de Marquisin fchreef: Uit het Carm'elite Klooster van ♦ . . . deze .... T/ergeef my, myne waarde Vriendin! dat ik u verlaaten heb zonder u vaar wel te zeggen; uwe tegenftelling tegen het voorneemen dat ik had, is 'er oorzaak van; ik vreesde uwe traanen; ik vreesde door de vriendfchap overreed te zullen worden. Berisp my niet, wegens de zyde die ik gekoozen heb, bekoorlyke Marquisin! ik kan in deze waareld niet gelukkig zyn; ik heb alles verkoren, tedere vriendin l Helaas! van myne allervroegfle Kindschheid, heb ik de allerwreedjle verliezen ondergaan .... Een' Vader , eene Mosder! ó Myn God ! gy ontrukte ze aan my ...» In meer gevorderde jaaren , hebt gy my van eenen broeder dien ik waardeerde beroofd .... Vervolgens,. .. zalik het zeggen ? durf ik het zeggen ? maak ik my hier omtrent u niet fchuldig ? Goddelyk Op. perwezen! Neen; nadien ik my onderwerp. Ik zal dan niet vreezen het te zeggen: ik beminde, ja ik beminde den Ridder de Seminille, en ik temin hem nog. ó Myne vriendin! 6 gy, die dit O % ramp-.  212 GESCHIEDENIS rampzalig gevoelen, gefclvkt om myn leven ongelukkig te maken, hebt zien gebooren worden ,• ik ftort in uwen boezem de gevoelens uit, welke ik voor hem heb; ik zeg u zulks, en ik. zeg het aan my zelve voor de laatfie maal. Ontvang, myne- waarde vriendin! de laatfte klachte van myn hart, 't mik ftdderd op het herdenken dat nimmermeer.... Ja, ik fidder op het herdenken dat ik den Ridder nimmermeer weder zal zien; dien fierveling, voor wicn . , . . ó Myne vriendin! hoe ongelukkig ben ik ! gevoelig gebooren , ondervind ik de wreede fmart van te beminnen zonder bemind te zyn.... Maar door welke klachten laat ik my wegfleepen ? van nu af aan zullen zy my niet meer toegeftaan zyn . . . . zs het my toegeftaan, aan de voeten v.m het autaar leggende , daar aan een hart, bezoedeld door een gevoelen, waar van God het voorwerp nLt is, op te draagen? groote God! zuiverd riit hart ; beziel het , vervul liet met uw heilig vuur; maak het'uwer waardig. . . . Vaarwel, myne vriiniinl weesi verzekerd van myne tederheid voor u, en van de gebeden, welke ik voor uw geiuk ten Hemel op zal zenden. de Blemigni. P. S,  van CELIDE. 213 P. S. Durf ik u fmeeken, deze beuzeling, welke gy in dezen vinden zult, gelyk een gering onderpand van de vriendfchap, welke ik gehad , en myn geheele leven voor u hebben zal, aan te neemeh. ■ " - De Marquisin, dezen brief geleezen hebbende , was# 'er door getroffen ; haare traanen vloeide in meenigte; de Marquis, die op dit tydftip inkwam, haar de oorzaak daar van gevraagd hebbende, zeide zy: Lees, myn' waarde Marquis! en zie hoe groot.myne droefheid moet zyn! Na geleezen te hebben , mengde de Marquis zyne traanen met die van de Marquisin, die.naar het Klooster vloog, dat haare vriendin befloot; dan zy ontving het zelve antwoord, 't welk aan de Marquis van wegens den Ridder gedaan was , die, zo wel als Mejufvrouw de Blemigni onverzettelyk by zyn befluit bleef; en zy vonden beide in het heiligdom der godsvrucht, die zachte vreede, en dat onverbreekkelyk geluk , dat van de waareld waarlyk afgefcheidene zielen, altoos in den boezem der Godsdienst vinden. Zodanig waren de twee voorvallen, die eenige wolken van droefheid in het hart van O 3 onze  214 GESCHIEDENIS van CELIDE. onze Heldin en haar' Echtgenoot verfpreiden, waar over de gevoeligheid zo onmaatig was, dat zy geduurende een' zekeren tyd daar door levendig getroffen waren; maar hunne droefheid eindelyk door het geluk van die geene, die 'er de voorwerpen van waren , uitgebluscht zynde , hernamen zy hun eerst vergenoegen weder, en genooten een geluk , dat hen geduurende hun leven bybleef, en zy zo wel waardig waren. Einde van het tweede en laatste Deel=