Handleiding tot de Satuurlyke opvoeding*   HANDLEIDING tot dé NATUURLYKE OPVOEDING o f ROBINSON CRUSOË, geschikt TEN DIENSTE DER JEUGD. Gevolgd naar het Hoogduitfche VAN DEN HEER J. H. C A M P E, eerste deel. Te AMSTERDAM, By ANTHONY MENS jansz. MDCCLXXX.  r MAATSCH. > NEBERL. LSTTERgv v LEIDEN, J  VOORREDER indien ik met betrekking tot de verfchillende oogmerken, die ik my by het fchryven van dit Werk voorftelde, niet geheelenal gemist heb, dan durf ik my verbeelden , dat ik thans aan myne Leezers een boek aanbied, dat in meer dan één opzicht van nut zal kunnen zyn. Ik zal deeze oogmerken met korte woorden ontvouwen, om elkeen' in ftaat te ftellen, dezelve met de uitvoering van het Werk tfe vergelyken. En deeze ontvouwing zal nog daarenboven die nuttige uitwerking hebben, dat zy, die tot de opvoeding der jeugd beftemd zyn j daaruit zullen kunnen zien her. gebruik, hetwelk ik wensch dat men van dit boek maake. Myn eerfte oogmerk was; myne jonge leezers te onderhouden op eene zó aangenaame wyze, als my mooglyk was; wel weetende,dat de harten der kinderen zich voor nuttige onderwyzingen niet liever ontfluiten , dan wanneer die onderwyzingen met vermaak gepaart gian. Ook heb *" a ik  (v VOORREDEN. ik rede om te hoopen, dat ik dit myn eerde oogmerk vry wel bereikt heb. Vervolgens nam ik in de tweede plaats voor, om in het beloop van het verhaal, dat in dit bock ten grondflag gelegd is, zo veel Eerfte Kundigheden in te mengen, als, (zonder myn eerftgcmeldoogmerk hinder te doen) eenigzins mooglyk was. Dan ik verftaa door Eerfte Kundigheden niet alleen de lecterkundige, maar tevens en wel voornaamelyk zulke kundigheden., welke dienen vooraf te gaan vóór de eigentlyke letterkundige beginfelen of gronden der weetenfehappen; te wceten allen de eerfte denkbeelden van dingen uit het liuislyk leven, uit de Natuur en uit den wyduitgeflrekten kring der algemeene inenfchelyke naarfiigheid, buiten welke denkbeelden alle onderwys hoegenaamd te recht mag vergeleken worden by een huis, dat geene fundamenten heeft. Zckcrlyk was ook in de derde plaats rr.ya oogmerk, om veele vry gewigtige letterkundige Eerfle Kundigheden , vooral uic de Natuurlyke, Historie, daurby te voegen, om-  VOORREDEN. » omdat zulks gefehieden kon zonder van m\n ontwerp af te wyken. Want, niets kon my immers beletten , om in de plaats van de vcrdichtfelen , waarmede de oude gefchiedenis van robinson CHusoë opgefmukt is, in myn verhaal liever te plaatfen , daadclyke onderwerpen, daadelyke voortbrengfelen en verfchynfelen der Natuur, — en wel vooriiaamclyk met betrekking tot dat gewest der wacreld, waarvan gefproken word, — yermits ik . verdiebtfekn en daadelyke voorwerpen, beiden tot een' zelfden prys hebben, en met beiden een zelfde oogmerk bereiken kon? Zie daar ééne rede, waarom ik van de oude gefchiedenis van robinson , in myne gefchiedenis van. roe inson weinig gebrifik maaken kon, Jk zal 'er u meer ontdekken. Myn vierde en voornaamst oogmerk was de omftandigheden en gebeurtenisfen zodanig te fehikken , dat daardoor telkens by herhaalde reizen gelegenheid zoude ontdaan om zedelyke en voor het verftand en het hart der kinderen gepaste * 3 ean»  vi VOORREDEN, aanmerkingen te maaken, en zeer dikwyls eene natuurlyke en niet verre gezochte aanleiding geeven tot het inboezemen van braave en godvreezende gevoelens. Dit was ook eene rede waarom ik my eene eigene ftof, telkens naar maate ik dezelve noodig had, diende uit te vinden, en van de oude gefchiedenis af te wyken. Der, halven zou hy, die dit boek alleenlyk wilde gebruiken om zyne kinderen in het leezen te oefenen, (het welk gewoonlyk de aangenaamfte bezigheid voor hen niet is) deeze zou , zeg ik , myn ernftigften wensch — om naamelyk het zaad van deugd en godvrucht, en van berusting in de wegen der Goddclyke Voorzienigheid in de harten der jeugd te zaaijen, voor het grootst gedeelte* vendelen. Myn boek is dus gefchikt, om bejaarde Kindervrienden te dienen tot voorleezen, en om Jlechts aan zodanige kinderen in de handen gegeven te worden, die in het leezen reeds eene genoeg, zaame vaardigheid verkregen hebben. Myn vyfde oogmerk had betrekking tot eene tegenwoordig, in Duitnhland voor- naa.  VOORREDEN, vu «ïaamelyk, heerfchende befmettelyke zielsziekte , die zedert eenige jaaren groote verwoestingen veroorzaakt heeft onder allen onze lichaams en zielsvermogens. Ik bedoel hiermede de ongelukkige fentimenteele koorts. Wel is waar — Gode zy dank! — de woede van deeze zedelyke ziekte heeft zo verre weder opgehouden , dat dezelve nu niet meer eene pest is, die op den helderen middag verderft, daar het zckerlyk niemand verder durft waagen, als een openbaare voorftander van het ingebeelde fentimenteele voor den dag te komen : maar desniettemin is dezelve nog heden eene aanüeekende ziekte, die in de duisternis kruipt , en gelyk andere ziekten, waarvoor men niet wil uitkomen, de gezondheid der menfchelyke ziel in het verborgen ondermynt. Niets heeft my by deeze gelegenheid meer geërgerd, dan dat ik zien moest, dat men ook onze nakomelingen met het zoet en ftreelend vergif deczer ziekte zoekt te befmetten, en dusdoende mede het nakomend geflacht even zukk.elen.de aan zielen lichaam, even * 4 onu  vin VOORREDEN. ontzenuwd, even te onvrede over zichzelf, over de waereld en over den hemel te maaken, als het tegenwoordig gedacht is. Terwyl ik bezig was met in myne gedachten na te fpooren , wat toch het krachtigfte tegengif weczcn kon, om deeze befmctting te keer te gaan , vertoonde zich aan myn' geest het denkbeeld van een boek, dat juist het tegengefleldc kon zyn van de zogenaamde fentimenteele boeken onzer eeuw; een boek, dat de zielen der kinderen uit de ingebeelde herderlyke waereld, waarheen men dezelve met alle geweld wil vervoeren, terug bragt in die daadelyke waereld, waarin wy tegenwoordig zclven zyn , en daardoor naar den oorfpronglyken ftaat der mensheid, dien wy verlaten hebben; een boek, dat elk in ons fluimerend, dierlyk en zedelyk vermogen opwekte, aanmoedigde en verfterkte; een boek, dat wel even vermaakelyk en aantrekkclyk was als eenig ander boek, doch dat niet, gelyk zo veel anderen , flechts tot wcrkelooze befpicgelipgcn , tot noodelooze aandoeningen, maar  VOORREDEN, ix maar onmiddelyk toe eige werkzaamheid zocht op te leiden ; een boek, dat de aankomende zucht tot navolging, die in de ziel der kinderen gelegd is (de eerfte van alle neigingen, die by ons gewoonlyk aan het gaan geraaken) onmiddelyk deed vallen op zodanige voorwerpen, die recht cigcntlyk tot onze beftemming behooren, ik meen — op uitvindingen en bezigheden ter voldoening van onze natuurlyke behoeften; een boek, waarin deeze natuurlyke behoeften van den mensch met de door kunst gemaakte en ingebeelde behoeften, — cn tevens de waarachtige betrekkingen der waereldfche dingen op ons geluk, met de denkbeeldige betrekkingen op het blykbaarst contraheerden ; een boek, dat ouden en jongen in ftaat; ftelde om het geluk van het gezellig leven, niettegenftaande allen deszelfs gebreken cn onvermydelyke bepaalingen, recht handtastclyk te doen gevoelen, pn daardoor alien aanzetten tot vergenoegdheid met hun let, tot betrachting van alle gezellige deugden, en totdehartelykiledank* $ baar-  x VOORREDEN. baarheid jegens de goddelyke Voorzienigheid. Tcrwyl Ik het verrukkelyk denkbeeld van zodanig een boek in myne gedachte vormde, en met eene angstvallige oplettendheid myne oogen rond liet gaan, om den rnan te ontdekken, die in ftaat was, ons hetzelve te leveren;kwam my te binnen, dat j. j. roüssead, alreeds naar een foortgelyk boek gewenscht en — hoe ilerk begon my nu de póls te Haan! —» hetzelve reeds ten deele gevonden had. Schielyk nam ik het tweede deel van zyn' Emile by de hand,om het aangenaam belicht van het boek nog ééns te leezen; cn zie da3r de plaats, waar ik hetzelve vond: „ Zou 'er geene kans weezen om zó veelc in eene menigte van boeken ver„ ftrooide lesfen nader by eikanderen te „ brengen? dezelve te vcreenigen onder een algemeen onderwerp, dat in het „ doorzien gcmakkelyk, in het navolgen ,, nuttig was, en dat ook dieren kon om „ zelfs kinderen aan tefpooren? Indien rncn eene geückenis van omftandighe- h den  VOORREDEN. xr „ den vinden kon, waarin alle de natuur. „ iyke behoeften des menfchen zich ver„ toonen op eene voor de ziel van het kind door de zintuigen bevattclyke wy„ ze, en waarin de middelen, om deeze „ behoeften te voldoen, zich allengs met „ dezelfde levendigheid ontwikkelen: zo „ behoorde men door de treffende en na. tuurlyke fchildery van deezen toeftand ,, aan de verbeelding des kinds de eerfle '» gelegenheid ter oefening te geeven. „ Driftige Wysgeeren, ik zie reeds „ uwe verbeelding vlam vatten. Doet „ geene moeite; deeze geflcltenis van j, omftandigheden is al uitgevonden,zy is „ gcfchilderd, en (zonder uwe kundighe„ den te willen verachten,) veel beter „ dan gy dezelve fchilderen zouJ , ten „ minfte met meer waarheid en eenvou„ digheid. Vermits wy het volflrekt zon,. der boeken niet kunnen nellen, zo weet „ ik 'er een, dat, naar myn oordeel de ,, gelukkigfte verhandeling over eene na„ tuurlyke opvoeding ons aan de hand „ geeft. Dat boek zal het eerfle zyn, dac » myn  xn VOORREDEN. myn Emile leezen zal; het zal een' gej, ruimen tyd zyne gcheele boekery uit- maaken,en hec zal altoos eene aanzien? „ lyke plaats daarin blyven behouden, j, Het zal onze tekst zyn, en alle onze „ zaamenipraaken over de natuurlyke wec„ tenfehappen , zullen enkel ftrekken om p, denzelven te verklaaren en op te helde„ ren. Hec zal by onze vorderingen tot „ het toppunt van volmaaktheid, dat ons „ oordeel bereiken kan , de toetltecn „ weezen , en zo lang onze fmaak niet 9, bedorven is, zullen wy altyd behaagen ,j fcheppen in hetzelve te leezen. En welk is dan dat wonderbaare boek ? „ Is het Arijloteles, is het Plinius,is het „ Buffon ? — Neen; het is » o n i k s o n 9, CRUSOë. Robinson crusoS is op zyn „ eiland alleen , ontbloot van allen byv ftand van zyns gelyken, en van de ge„ reedfehappen aller kunflen en ambacht >} ten (*}; hy zorgt ondertusfehen evenT wel C*j Hijrin vergist zich rousseau. Robinson  VOORREDEN, ïrt! „ wel voor zyne kost, voor zyn behoud, „ en vcrfchaft zelfs zich eene foort van weliland. Dat is een gewigtig onder,, werp voor alfe menfehen, van welken ,, ouderdom zy ook moogen weezen, en „ men heeft duizend verfchillende wegen „ om hetzelve aan de Kinderen behaaglyfc ,, te maaken. Men zie eens, op welke wyze wy een daadelyk beftaan zoekea „ te geeven aan het onbewoond eiland, dat in den beginne fleches diende om „ eene vergèlyking te maaken. Deeze ftaat,ik beken,is niet de ftaat van den „ gezelligen mensch. Naar alle waa/„ fchynlykheid zal hy ook niet de ftaat van myn' Emile weezen. Doch naar „ dien zelfden ftaat moet hy de waarde „ van allen de anderen ftaaten leeren af„ meeten. Het onfeilbaarst middel om zich boven de vooroordeelen te verhef- fen, en overeenkomftig met de waare. „ be- s o n heeft in iie oude historie gereedfefonppen in menigte , die hy uit het geftrande fchip bergde. In tegendeel heeft myn robinson, om voor zyn behoud te zorgen niets, dan zyn hoofd en zyne- handen.  xtv V O O R R 2 D E N. „ betrekkingen der dingen te oordcelen, j, beftaat daarin , dat men zich fielt in de „ plaats van een'eenzaamen mensch, en „ over alles zodanig oordeelt, als deeze , mensch met betrekking tot zyn eigen y „ nut en voordeel daarover diende te oordeclen. „ Deeze roman , die , gezuiverd van „ alle overtollige redenen, begint met de „ fchipbreuk van robinson byzyn ei„ land, en eindigt met de komst van het „ fchip, dat hem vandaar komt haaien, „ zal geduurende den tyd, waarvan hier ,» gefproken word, tevens de tydkorting „ en het onderwys van Emile zyn. Ik „ wil, dat hem het hoofd 'er van draai, „ dat hy zich zonder ophouden bezig hou„ de met zyn kasteel, met zyne geiten, „ met zyne plantagiën; dat hy naauwkcu- rig, niet uit boeken, maar uit de zaaj, ken zelve leere, wat hy in dergelyke omftandigheden dient te weetcn. Hy 3, verbeelde zich , dat hy zelf robin„ son is; hy verbeelde zich, dat hy ge„ kleed gaa in vellen van beesten, dat hy „ ee-  VOORREDEN, xv}, eene groote muts op het hoofd, een' „ grooten fabel op zyde heeft, en alles te „ zaamen genomen degehee'e zonderlinge „ vertooning maakt , die in het boek „ afgefchetst is, bykans tot den zonne„ fcherm toe, dien hy niet zal noodig „ hebben. Ik wil, dat hy met eene on„ rustige overweeging bedenke, welke „ maatregelen hy zou dienen te neemen, s, in geval hem het een of ander ontbrak, „ dat hy het gedrag van zynen Held nagaa; „ dat hy onderzoeke, of dezelve niets „ verzuimd heeft; of men niet het een of j, ander beter had kunnen doen dan hy ; „ dat hy op deszelfs misflagen naauwkeu„ rig acht geeve, en daardoor wyzer en „ voorzichtiger worde,om in foortgelyke 3, omftandighcden deeze misflagen niet „ zelf te begaan. Want men behoeft niet „ te twyfelen of hy zal het befluit nee„ men ,om zulk eene wooning aan te legj, gen. Dat is het waare luchtkasteel van ., dien gelukkigen ouderdom, waarin men J} van geen ander geluk weet, dan van hec 3, noodzaakelyke en van de vryheid. 3, Welk  Kvi VOORREDEN. „ Welk een gevvenscht middel zou deeze beuzeling niet zyn in handen van een' bekwaam' man, die dezelve wist uit te 3, breiden, allcenlyk om daaruit het groot-' (te voordeel te trekken! Het Kind, ges, noodzaakt om eene voorraadfehuur ten „ behoeve van zyn eiland aan te leggen, zal veel meer drift hebben om te lec„ ren, dan de Leermeester om onderwys 3, te geevcn. Het zal alles willen weeten, „ dat nuttig is , en het zal ook flechts dat ,, willen weeten. Men zal niet meer poo„ dig hebben hetzelve aan te moedigen, „ of te leiden; men zal flechts dienen hec„ zelve terug te houden. — Het oefenen 3, van natuurlyke kunften , waartoe één enkel mensch genoegzaam in ftaat is, 5, leid ons op tot de nafpooring van die „ kunlten der naarltigheid en bekwaam- heid, welke den vereenigden arbeid van „ vecle handen vereifchen." Dus verre roüsseau! Zo was dan daadclyk al lang dat wonderbaare boek, hetwelk ons nog fchecn te optbrec-ken, in weezen? — Ja! en neen! naar  VOORREDEN, xvit haat maate men of de enkele grondfcheti van zulk een boek, of de gcmtfche bewerking deezer grondfchets in 't oog heeft. Met betrekking tot de eerfte (in welke betrekking rousseau daarvan fpreekt) is het in weezen, en was al voorlang in weezen , en zyn naam is robinson CRüsoë; doch met betrekking tot het laatfte misfen wy hetzelve tot nogtoegeheelenal. Want ik behoef immers niet op te merken , dat de veelvuldige, wydloopige, ydele redenen, Waarmede deeze oude roman overladen is ; en deszelfs tot walging toe teemendeen zwaarmoedigeftyl, (als zoveel, met betrekking tot Kindéren , zedelyke gebreken daarvan,) geene wenfehenswaardige hoedanigheden van een goed boek Voor Kinderen te noemen zyn. Daarby komt in de oude gefchiedenis van robinson nog iets , waardoor byna het grootfte nut, dat deeze gefchiedenis kon bewerken , verydeld werd; ik fpreek van deeze omftandigheid, dat robinson voorzien word met allen de gereedfehappen3die hy noodighad,omzich veelevan ** die  xvin VOORREDEN, die gemakken te bezorgen, die het gezellig leven onder befchaafde menfchen verfchafc. Daardoor zyn wy verftoken van 't groot voordeel, om voor de oogcn van den jongen Leezer op hec klaarblykelykst te vertoonen, de behoeften van den eenzaamen mensch, die buiten de maatfchappy leeft, en het veelvoudig geluk van het gezellig leven. Al wederom eene gewigtige rede, waarom ik oordeelde de oude gefchiedenis van robinson niet te moeten volgen. Ik verdeelde daarom in drie tydperken de geheele gefchiedenis van 'c geen 'er voorgevallen is in den tyd, welken myn Robinson op zyn eiland doorgebragt heeft. In het eerfte tydperk moest hy geheel alleen en zonder de gereedfehappen , die men in Europa heeft, zich enkel mee zyn verftand cn zyne handen redden, om aan den eenen kant te toonen, hoe bezwaarlyk de alleen leevende mensch zich helpen kan, en aan den anderen kant te doen zien, hoe veel een ernftig overleg en aanhoudende poogingen kunnen uitwerken tot verbetering van onzen toeftand. In het twee-  VOORREDEN, xix tweede gaf ik hem eenen makker, om te toonen, dat alreeds de enkele gezelligheid den toeftand van den mensch grootelyks verbeteren kan. Ten laatite deed ik in het derde tydperk een fchip, dat uit Europa kwam, op zyne kust vergaan, om hem daardoor te voorzien met gereedfchappen en met de meeste dingen, die tot het leven noodig zyn, opdat daardoor op het duidelykfte mogt komen te blyken de groote waardy van zo veel dingen, welken wy gewoon zyn gering te achten, omdat wy die nooit gemist hebben. — Doch, vóór dat ik myne Leezeren vaarwel zeg, wenschte ik nog gaarne jonge Vaders en andere perfoonen, die zich met de opvoeding van Kinderen belasten, aandachtig te maaken op een by-oogmerk, waarop ik als van een groot belang zynde by het opftellcn van dit boek insgelyks het oog gehad heb. En dit is, dat ik getracht heb door eene getrouwe fchildery van daadelyke familie-tooneelen aan eerst beginnende Pedagoogen een niet onnuttig voorbeeld te geeven van de betrekking ** 2 tus.  JK VOORREDEN, tusfchen Vader en Kind, die rustenen den Pedagoog en zyne Leerlingen insgelyks noodzaakelyk dient plaats te hebben. Daar deeze gelukkige betrekking in haare geheele natuurlyke* zuiverheid en eenvoudigheid eens ingevoerd is;daar verdwynen vanzelf veele, de zedelyke opvoeding grootelyks hinderende, rnoeijelykheden; doch daar dezelve niet plaats heeft, — daar neemt men zyne toevlucht tot het kompas van de pedagoogfche kunïlenaaryen, wiens afwykingen zo veel en zó ver. fchillend zyn, dat men die door genoegzaame waarneemingen op verre na nog niet bepaald heeft. — Voor het overige legt in dit oogmerk opgefloten de rede, waarom ik verkoren heb om liever daadelyke, dan verfierde perfoonen fpreckende in te voeren, en voor het grootfte gedeelte liever werkelyk gehoudene eenvoudige zaamenfpraaken over te fchryven, dan andere op te dellen die kundiger waren , doch die nooit ge. houden zyn* Ze-  Z,eker talryfc huisgezin, dat uit verfcheiden bejaarde lieden en kinderen beftond, was on. deriing verbonden eensdeels door de banderi der Natuur , en anderdeels door onderlinge liefde. De Vader en de Moeder des huisge^ zins beminden allen, als hunne eigen kinderen, hoewel charlotte alleen, de kleinfte van allen , hun eigen dochtertje was; en twee vrienden van het huis, R** en B* *, hadden dezelfde gevoelens. Zy hadden hun verblyf op het land, niet verre van Rotterdam. De algemeene fpreuk van dit huisgezin was.' Bid en Werkt." Jongen en ouden hielden de betrachting van deezen plicht voor hun groots geluk. Doch geduurende den arbeid en ook na het voleinden van denzelven, wilde de kinderen ook gaarne iets hooren , dat hen verftandiger, wyzer en beter zoude kunnen maaken. Dan vertelde hen de Vader nu eens liet een en dan wederom het ander, en het jonge volkje luisterde, geen* uitgezonderd, met vermaak en met aandacht naar zyn verhaal. De volgende gefchiedenis van robinson den Jongen, maakte een van deeze Avondverhaaien uit. De oude man dacht, dat 'er wel A n0g  . ( 2 ) nog meer goede kinderen waren, die deeze merkwaardige gefchiedenis gaarne wilden hooren of leezen;en dit bewoog hem om dezelve op te fchryven, en de Boekverkooper wierd gelast om twee duizend exemplaaren daarvan te doen drukken. Het boek, kind lief, dat gy thans in handen hebt , is een van deeze exemplaaren. Gy kunt dus, zo gy wilt, teittond met de volgende bladzyde een begin maaken met leezen. Maar zacht, ik had byna vergeeten u te zeggen , wat 'er voorviel, éér dit verhaal begon! — „ Zult gy ons niet wederom wat „vertellen, Vader?" vroeg wille m op een' fchoonen zomerfchen avond, „ gaarne!" antwoorde de Vader, ,, maar het zou jammer „ weezen, een' zo bekoorlyken avond flechts „ door de glnazen te aanfchouwen. Komt „ kinderen , wy zullen op het gras gaan ,, zitten!" óDat is goed,dat is goed! riepen zy allen; en dus vloogen zy al danfende ten huize uit. E E R -  C 3 ) EERSTE AVOND. willem. ier, Vader? vader. Ja, hier onder deezen appelboom klaas. 6 Dat is goed! allen. Heerlyk! heerlyk! (zy huppelden en klapten in de handen.) vader. Maar, wat zult gy doen geduurende dien tyd, dat ik u iets vertel ? Zo geheel en al ledig zult gy immers niet gaarne willen weezen ? jan. Ik wilde wel dat wy maar iets te doen hadden! moeder. Hier zyn erwten, om te doppen , hier fnyboonen, om af te haaien, wie wil ? allen. Ik! ik! ik ! ik ! willem. Ik en myne lieve lotje, en gy kootje, wy zullen erwten doppen: niet waar? charlotte. Neen, ik moet eerst den kettingfteek kennen, dien Moeder my getoond heeft. willem. Nu dan , wy beiden ! Kom Kootje, gaa naast my zitten. A 2 vriend  C 4 ) vriend R. Ik zal u helpen. (Hy gaat naast hen op het gras zitten.) vriend B. En ik zal my by de anderen voegen; daar hebt gy immers niet tegen, kinderen. gerrit. 6 In 't minste niet! Hier is nog plaats genoeg, dat is alderbest! Nu zullen wy eens zien, wie de meeste kan afnaaien! vader. Gaat hier voor my zitten , dan kunt gy de zon zien ondergaan; daar zal vandaag wat mooi's aan den hemel te zien zyn, (Zy gaan allen nederzitten en beginnen hun werk) vader. Welaan, Kinderen, ik zal u heden eene zeer wonderbaare gefchiedenis verhaaien. De haairen zullen u fomtyds daarby te berge ryzen, en dan zal uw harte wederom van vreugde kloppen. Willem. Maar, ik bid u Vader, maak het toch niet al te naar! charlotte. Neen, niet al te naar; anders moeten wy vast fchreijen, papaatje lief! en wy kunnen 't evenwel niet helpen. jan. Nu, weest maar flil! Vader zal dat immers wel weeten te maaken. vader. Vreest niet, Kinderen; ik zal het wel zo maaken, dat het niet al te naar word. In  C 5 ) In de Stad Rotterdam woonde voorheen een man, die robinson heette. Deeze had drie zoonen. De oudiïe kreeg zin in den dienst, liet zich aanneemen, en wierd doodgefchooten in een' veldflag tegen de Franfclien. De tweede, die een geleerde wilde worden, dronk op zekeren tyd koud bier, wanneer hy zeer warm en bezweet was; kreeg de teering en ftierf. Dus was de jongde alleen over gebleeven, die krusoË genoemd wierd, ik weet niet, waarom? Op deezen nu vestigden. Mynheer en Juffrouw robinson alle hunne hoop , dewyl hy thans hun eenigfle zoon was. Zy hadden hem zo lief, als de appel hunner oogen; maar zy beminden hem op eene onverftandige wyze. willem. Wat wil dat zeggen, Vader? vader. Gy zult het aanffondshooren. Wy hebben u ook lief, gelyk gy wel weet,- maar juist daarom willen wy dat gy arbeid, en wy leeren u veele aangenaame en nuttigen dingen, omdat wy vast overtuigt zyn, dat zulks zal (trekken om u deugdzaam en gelukkig te maaken. Maar de ouders van k r u s o ë deeden niet zo. Zy lieten hun bemind zoontje in A 3 al.  ( 6 ) alles zyné eigen zin volgen, en dewyl dit zoontje liever wilde leêgloopen en fpeelen, dan arbeiden en iets leeren: zo lieten zy hem meestal den gantfchen dag leêgloopen en fpeelen, en op deeze manier leerde hy weinig of niets. Dit noemt men onder redelyke menfchen eene onvcrltandigc liefde. willem. Ei 1 ei! nu weet ik het al. vader. De jonge robinson wierd dus groot, zonder dat men nog wist wat 'er van hem zou worden. Zyn Vader had gaarne gehad, dat hy den koophandel leerde; maar daarin had hy geen' zin. Hy zeide, dat hy liever de waereld wilde bezien, om alle dagen veel nieuwe dingen te zien en te hcorcn. Maar dat was rechte zotte praat, dat zou goed geweest zyn, als hy eerst wat degelyks geleerd had! Maar wat zou zó een onbedreven jongen, als deeze krusoe was, in de ruime waereld beginnen ? Wanneer men in eenig land zyn fortuin wil maaken ; dan dient men eerst recht bekwaam te zyn. En dit was eene zaak, waaraan hy tot hiertoe nog niet gedacht had. Hy was nu reeds een jongman van zeventien jaaren, en had meestal' zynen tyd met leêgloopen verfleten. Dagelyks hield by by zy-  C 7 ) zynen Vader aan, dat deeze hem toch zou 'aaten vertrekken om de waereld te bezien; doch zyn Vader antwoorde : Dat hy niet wel tedacht was, en wilde daar niet van hooren fp'reeken. Jongje, Jongje! zeide dan de moeder tegen hem, blyf te huis , en maak, dat gy dattr, op eene ordentlyke wyze aan de kost komt'. Op zekeren dag! charlotte. Ei 1 ei! nu zullen wy hooren! klaas. Stil tochi vader. Op zekeren dag, dat hy , naar zyne gewoonte, op de haven rond liep, zag hy eenen makker, die de zoon was van een' Schipper , en gereed ftond met zyn' Vader naar Londen te vertrekken. kootje. Met den wagen? gerrit. Neen, kootje, om te Londen te komen moet men te fcheep gaan, en zeilen over een ruim water, dat de Noordzee heet.— Nu verder? vader. De makker vroeg hem: of hy geen' zin had om mede te gaan ? Gaarne zeide ksusoe, maar myne ouders zullen het niet willen hebben! Phoê, hernam da ander, doe het eens om de klucht, en gaa maar mede zo als gy daar ftaat! In drie weeken zyn wy weder hier, en aan uwe Ouders kunt gy A 4 im-  C 8 ) Immers laaten zeggen, waar naartoe gy ge. gaan zyt. „ Maar ik heb geen geld by my!" zeide k r u s o e. — Dat kan niet fcheelen , hernam de ander; ik zal u onderwege wel vryhouden. De jonge robinson Mond nog eenige oogenbiikken in beraad ;eindelyk floeg hy dsn anderen eensklaps in de hand en riep: „ Fiat 1 „ ik gaa mede, Broeder.' Maar aanfionds aan „ bpord!" — Daarop gaf hy iemand Jast om over eenige uuren naar zyn' Vader te gaan, en hem te zeggen: dat hy maar een klein togtje naar Engeland was gaan doen, en dat hy in 't kort fïond wederom te komen. Daarop gingen de twee vrienden aan boord. jan. Foei! dien robinson mag ik njct lyden. kla as. Ik ook niet. vriend B. En waarom niet? jan. Dat zal ik u zeggen, om dat hy dus van zyn ouders durfde weg gaan, zonder dat *y het hem vergund hadden. vriend B. Gy hebt gelyk , jan, het was, zeker eene dwaaze daad van hem, ea Wy moeien medelyden hebben met zyne dwaasheid. Gelukkig dat 'er maar weinige der--  C 9 3 dergelyke onnozele halzen zyn, die niet weeten, wat zy aan hunne ouders verfchuldigd zyn! klaas. Zyn 'er meer dergelyke ? vriend B. Ik heb nog geen' ontmoet; maar dat weet ik vast en zeker, dat het dergelyke jonge luiden onmooglyk kan wel gaan. jan. Nu , laat ons eens hooren , hoe robinson 'er mede gedaan beeft. vader. De matroozen ligten het anker, en zetten de zeilen by; het fchip begon gang te krygen, en de Kapitein groette de dad ten vaarwel met zeven fchoten ! De jonge robinson was met zynen vriend op het dek en was uitgelaten van vreugd, dat hy nu cindelyk eens mogt reizen. Het was fehoon weder, en de wind was zó voordcelig, dat zy in het kort de Stad uit het gezicht verlooren, en welhaast waren zy tot He!IevoetJIuis. gevorderd , waar de Maas in de Zee droomt; en kort daarop daken zy in Zee. Hoe verbaast dond robinson te kyken , men hy niets dan lucht en water zag! Het land, vanwaar hy gekomen was, verdween reeds allengs uit zyne oogen. Hy kon thans jaog alleen de vuurbaaken zien , die op de A 5 HoU  HolLmdfcke' en Zeeuwfche Kusten onderhouden worden. Maar deeze verdvveenen ook welhaast, en nu zag; hy boven zyn hoofd niets dan luchi, en rondom zich niets dan water. wille tb Dat moet een vreemd gezicht weezen! vriend R. Misfehien zult gy het in 't kort eens te zien krygen. willem. 6 Willen wy 'er nu maar naar toe gaan ? vriend R. Als gy recht aandachtig en yverig zyt, wanneer wy u in de geographie les gceven, dat gy leert, waar men moet gaan, om van de eene plaats naar de andere te komen. vader. Ja, en als gy door werkzaamheid en gemaaügbeid in het eeten en drinken uw Kcha&m dagelyks fterker maakt, dat gy zulk eene reis kunt verdraagen; dan zullen wy wel ècr.s een reisje door Noordholland naar de Helder doen , daar kunt gy dan de Noord-Zee zien. allen. Och! Dat zal mooi zyn. vader. En dan gaan wy daar op een Schip, en zeilen eenige uuren verre de Zee in. Zy fprongen allen op, gingen den Vader om den hals hangen, en uitten hunne blyd- fchap  C H ) fchap door liefkoozingen, door handgeklap, en door huppelen en fpringen. moeder. Neemt gy my ook mede? char lotte. Ja, als gy zo verre kunt komen! — Maar het is verre — is 't niet zo Va'der? — nog veel verder dan Vlaariingzn, daar Mynheer clauoius woont , en nog een ander Heer die een groot huis en een' giooten tuin heeft, —'ö die is zó groot, zó groot! Veel grooter dan onze tuin; ik ben daar al geweest, is 't niet waar Vader? Daar wy in de bouwlanden de koornbloemen zochten en — vader. En zagen ploegen. charlotte. Ja, en daar wy in den fmidswinkel gingen, — vader. En daar wy op de koornmolen klommen. charlotte. J8 wel, daar my de hoed van het hoofd afwaaide. - vader. Dien de molenaarsjongen u wede rbracht. charlotte. Dat was wel een goede jongen , is 't niet zo Vader ? vader. Een zeer goede jongen, want hy deed ons aanflonds 'dienst, fchoon hy ons nooit te vooren gezien ha-d! char.  C 12 ) charlotte. Gy gaaft hem ook iets. — vader. Zekei jyk gaf ik hem wat! goede menfchen, die ons gaarne dienst doen, moeten wy ook zoeken wederom vermaak aan te doen. — Maar wy vergeeten onzen robinson; wy moeten zien, dat wy hem achterhaalen, anders raakt hy uit ons gezicht. Want zyn togt gaat verbaazend fnel voort. Twee dagen achtereen hadden zy aanhoudend mooi weêr en goeden wind. Op den derden dag betrok de lucht. Het wierd donker en geduurig al donkerder, en de wind begon geweldig op te ueeken. Dan zag men bliklemitraalen, zo hevig als of de geheele hemel maar eene vlam was; dan was het wederom zo donker , als midden in de nacht , en de donderflagen hielden geen oogenblik op. De regen viel met groot gedruisch als een watervloed, en een geweldige ftormwind woedde zodanig op Zee), dat de baaren huishoogte opreezen. Gy had eens moeten zien , hoe het fchip beurtelings op en neder geflingerd wierd ! dan voerde eene groote golf hetzelve hemelhoog, dan daalde het wederom als in den afgrond ne-  C 13 ) neder; dan lag het op de eene en dan op de andere zyde. Welk een gehuil in het touwerk! welk een geflommel tusfchen dekslde menfchen waren genoodzaakt zich vast te houden, of zy vielen telkens op eikanderen, robinson, die zulks nog niet gewoon was, wierd duizelig-, raakte aan 't overgeeven, en wierd eindelyk zó ziek, dat hy geloofde den geest te zullen geeven. Dit noemt men Zeeziekte. jan. Dat heeft hy, voor zyn wegloopen. vader. „ Och! myne ouders! myne arme ouders!" riep hy zonder ophouden.,, Zy zul„ len my nooit wederzien ! Och wat ben ik „ dwaas geweest, dat ik hen dit verdriet heb aangedaan!" Krak! krak! hoorde men eensklaps op het dek. „ 6 Hemel, weest ons genadig!" riep het volk op het fchip, en ieder van hen wierd zo bleek als de dood,terwyl zy vol wanhoop de handen wrongen. „ Wat gebeurt 'er?" riep robinson, die van fchrik byna dood was. „ Helaas, was het antwoord, wy zyn ver„ loren! Een blikfemflag heeft den fokkemast (dat is, de voorften van de drie masten op het „ fchip) in fplinters geflagen, en degrootemast flfn  C 14 ) „ flingert nu zodanig, dat hy ook gekapt, en over boord moet geworpen worden !" „ Mannen , wy zyn -verloren ! riep eene „ andere ftem uit het luik naar boven. Het „ fchip heeft een lek; het water ftaat reeds vier voet hoog in het hol!1'. robinson, die in de Kajuit op den grond zat, zeeg op het gehoor van deeze woorden achterover in onmagt neder. Alle de anderen liepen naar de pompen, om het fchip, zo het mooglyk was, boven water te houden. Ten laatfte kwam 'er een matroos; die hem aanftiet en toegraauwde : of hy alleen daar wilde blyven Iegge, terwyl alle de anderen op het fchip zich dood moesten werken? Hy rees op, hoe zwak hy ook was, en ging ook aan een der pompen ftaan. Inmiddels liet de Kapitein eenige fchooten uit het kanon doen, om zo 'cr by geval andere fchepen daaromftreeks en dicht by waren, deeze te wnarfchouwen , dat hy in nood was. robinson, niet weelende, wat dit gebulder betekende, geloofde dat het fchip geborsten was, cn viel op nieuw in zwym; een matroos , die zyne plaats kwam vervullen, ftiet hem daarvandaan , en liet hem voor dood leggen. Men  C 15 ) Men pompte uit alle magt; maar het water in het hol reeds geduurig hooger en men zag reeds het oogenblik te gemoet, dat het fchip zou zinken. Om het te verligtcn wierd alles, dat maar eenigzins kon gemist worden, over boord geworpen, kanon, kogels, vaten enz. Maar dat alles kon niets baaten.( Ondertusfchen had een ander fchip de noodfchooten gehoord, en zond de boot uit, om, zo het mooglyk was, het volk te bergen, doch de boot kon niet naderen, omdat de Zee te onftuimig was. Eindelyk kwam die zo dicht onder de achterjisven, dat men aan het volk, dat in de boot was, een touw kon toewerpen. Met hetzelve trokken zy de boot naar hen toe; waarop een ieder, die zich, maar beweegen kon, in dezelve fprong om zich te bergen, robinson, die niet op zyn voeten kon ftaan , wierd van eenige meêdoogende matroozen opgenomen en insgelyks in de boot geworpen. Nog naauwlyks waren zy een eindweegs van het fchip wcggeroeid, of zy zagen hetzelve voor hunne oogen zinken. Gelukkig begon de ftorm een weinig te bedaaren: anders zou de boot waarin thans zo veel volk was, verongelukt zyn. Na veele gevaaren kwam de-  C iÖ ) dezelve ten laatfte hy het fchip, van het Welk die afgezonden was, en zy wierden alle op hetzelve geborgen. willem. ó! Dat is goed, dat de arme menfchen niet verdronken! klaas. Ik ben al zeer over hen verlegen geweest. charlotte. Dat zal voor Mor.fieur robinson eene les weezen , om op een' anderen tyd niet meer zulke zotte daaden te beginnen! moeder. Dat denk ik ook; nu zal hy vast Wyzer geworden zyn ? g e r r i t. Waar bleef hy toen ? vader. Het fchip, dat hem en de overigen geborgen had , zeilde naar London. Vier dagen daarna was het reeds aan den mond van de Theems, en kort daaraan liet het voor de Stad London het anker vallen. kootje, Wat wil dat zeggen , de mond van de Theems? vriend B. De Theems is eene rivier, gelyk hier de Maas , en loopt niet verre van London in de Zee. De plaats , daar eene rivier zich in de Zee ontlast, word de mond derzelve genoemd. vader. Zy gingen thans allen aan wal en elk  C 17 ) elk was zeer verheugd, dat hy nog zó goed daar afgekomen was. robinson had thans genoeg te doen om de groote Stad London te bezien, en dit deed hem noch aan hetvoorledene noch aan het toekomende denken. Eindelyk waarfchuwde hem zyne maag, dat hy evenwel iets diende te eeten , zo hy in de groote Stad London wilde blyven leeven. Hy ging dus den Schipper opzoeken, met wien hy afgevaren was en bad deezen, dat hy zyn gast mogt weezen. De Schipper omring hem met de uiterfte beleefdheid. Onder het eeten vroeg hy on. zen robinson, waarom hy eigentlyk naar London gegaan was ? en wat hy nu daar dacht te beginnen ? Toen verklaarde robinson hem openhartig, dat hy alleenlyk voor vermaak en wel buiten weeten van zyne ouders deeze reis ondernomen had, en thans niet wist, wat hy beginnen zou. „ Buiten weeten van uwe ouders?" riep de Kapitein geheel verbaasd, laatende tevens het mes uit de hand vallen. „ Goede Hemel l „ waarom heb ik dat niet eer geweetenl" „ Geloof my vry , onbezonnen jongeling, „ voer hy voort, had ik dat te voren geweeB „ ten  C 18 ) „ ten ik had u niet mede genomen, al had » gy my eene ton gouds willen geeven." robinson zat befchaamd, en durfde de oogen niet opflaan. De braave Kapitein ging voort met hem zyn groot ongelyk voor oogen'te houden, en zeide: vast verzekerd te zyn, dat het hem onmooglyk wel kon gaan, voor hy zich gebeterd en vergiffenis van zyne ouders verkregen had. robinson fchreide bitterlyk. Maar, wat zal ik nu beginnen? vroeg hy ten laatfte al (bikkende. „ Wat gy zult beginnen? hernam de Kapi„.tein; — gy moet wederkeeren naar uwe „ ouders, u aan hunne voeten werpen, en „ hunne kniè'n omhelzende, hen inct eenkin„ derlyk berouw om vergiffenis van uwe „ dwaasheid fmeeken." charlotte. Die Schipper was toch een heel braaf man; is Jt. niet waar, Vader? vader. Hy deed, dat een iegelyk behoort te doen , wanneer hy zynen naasten ziot dwaalen; hy Melde den-jongeling, zyn'plicht voor oogen. „Wilt gy my weder medeneemen naar Rotterdam?" vroeg robinson. Wie ik? hernam' de Kapitein; is u al ver- gc-  C io ) geten, dat myn fchip vergaan is ? Ik kan van hier niet vertrekken, voor dat ik gelegenheid gevonden heb,om een ander fchip tekoopen, en dat zou langer kunnen duuren, dan het raadzaam is, dat gy hier blyft. Gy moet aan boord gaan van het eerfte fchip, dat van hier naar Rotterdam vertrekt, en liever van daag dan morgen!" „ Maar ik heb geen geld 1" zeide robinson. „ Daar antwoordde de Kapitein, daar zyn „ eenige Guinies. willem. Wat zyn dat, Guinies? vader. Eene Engelfche munt, myn lieve willem; eene goude munt, gelyk onze ryders. Dezelve bedraagt omtrent elf guldens; wanneer wy te huis komen, zal ik u eene laaten zien. j a n. Dat is goed, maar verder! vader. „ Daar , antwoordde de braave „ Kapitein , zyn eenige Guinies , die ik u ,, leenen zal,fchoon ik zelf het weinige geld, „ dat ik bezit, voor het tegenwoordige zeer „ van doen heb. Gaat daarmede naar de ha^ „ ven, en befpreek eene plaats op een fchip. „ Indien uw berouw ongeveinsd is, zal God „ geeven, dat uwe reis naar huis voorfpoe- diger zyn zal, dan onze reis hier naar toe Ba „ was."  ( 20 ) ,, was." En met deeze woorden vatte hy hem trouwhartelyk by de hand, en wenschte hem eene behouden reis. robinson ging hecnen. klaas, ó Gaat hy nu al naar huis ? ik dacht, dat het nu eerst recht beginnen zou! moeder, Benje daar niet mede te vreden, lieve klaas, dat hy wederkeert tot zyne ouders, die naar alle gedachten zeer ongerust over hem zyn ? vriend R. En benje niet verheugd, dat hy berouw heeft over zyne dvvaaling, en zich nu wil beteren ? klaas. Ja, dat wel; maar ik dacht, dat wy nu eerst wat mooi's hooren zouden. vader. Hy is immers nog niet te huis; laat ons hooren, hoe het verder met hem gaan zal! Op den weg naar de haven maalde hem dan dit, dan dat in het hoofd. „ Wat zullen ,, myne ouders zeggen ?" dacht hy, ,, als ik nu weder te huis kom. Vast zullen zy my „ ftrafFen om dat ik weggeloopen ben! En ,, myne makkers en de andere luiden, wat ,, zullen die my belachen , omdat ik zó „ fchielyk wederkeer, en byna niets gezieu ,, heb, dan eenige ftraaten van London." Hy  C 21 ) Hy bleef diep in gedachten fta3n. Dan eens nam hy het befluit van nog vooreerst niet weder te vertrekken; dan overdacht by, wat de Schipper hein gezegd had, naameJyk dat het hem niet wel kon gaan, zo hy niet tot zyne ouders wederkeerde. Hy wist langen tyd niet, wat hy doen zou ? Maar ten laatfte ging hy evenwel naar de haven. Maar tot zyn groot genoegen verftond hy, dat 'er tegenwooidig geen fchip klaar lag, dat naar Rotterdam, moest. De man, die hem dit bericht gaf, was een Guineesvaarder. kootje. Wat is een Guineesvaarder? vader. Laat gerrit u dat zeggen, die zal het zekerlyk al weeten. g er rit. Gy weet immers, dat 'er een land is, dat Afrika heet? Nu Guinea is eene Kust van 't zelve. — kootje. Eene Kust? — g e r r i t. Ja, eene Kust of 't land , dat aan de zee legt,— ik heb by geluk myn'zakatlas by my'. — Zie deeze ftreek lands, die zó bogtig naar beneden loopt, word de Kust van Guinee genoemd. vader. En de Schippers, die 'er naar toe zeilen, om daar koophandel te dry ven, noemt men Guineesvaarders. Nu was de man, die B 3 met  met onzen robinson fprak , een Guineesvaarder of Kapitein van een fchip, dat naar de Kust van Guinee zeilen moest. Deeze Kapitein was begeerig om langer'met hem te fpreeken, en vroeg hem dus, of hy in zyne kajuit een kopje thee met hem wilde drinken; en robinson nam deeze uitnoodiging aan. Jan. Maar kon de Kapitein Hollands fpreeken ? vader. Ik heb vergeeten u te zeggen,dat robinson reeds te Rotterdam gelegenheid had gehad, om het Engelsen te leeren, het welk hem thans,in Engeland zynde, zeer wel te pas kwam. De Kapitein van hem ver/taande, dat hy grooten lust had om te reizen, en hoe zeer het hem fpeet, dat hy genoodzaakt was, nu al weder naar Rotterdam te rug te keeren • ftelde hem voor om eene reis naar Guinee met hem te gaan doen. robinson fchrikte in den beginne voor dit denkbeeld. Doch de Kapitein verzekerde hem , dat deeze reize zeer vermaakelyk weezen zou; dat hy hem, om gezelfchap te hebben, voor niet zou mede neemen, en hem van alles vry houden, en dat hy, robinson, mooglyk eene aanzie. ne-  ( 23 ) nclyke winst op deeze reize zou kunnen doen : dit maakte hem het bloed warm en de lust om te reizen wakkerde zo fterk by hem aan, dat hy op eenemaal alies vergat, den welneemenden raad,dien de braave Schipper van Rotterdam hem gegeven had, en 't geen hy nog kort te vooren zelf voorgenomen had te doen. „ Maar , zeide hy, na eene kleine poos „ met zich zeiven geraadpleegd te hebben, „ ik heb Hechts drie Guinies. Wat kan ik „ voor zo weinig geld koopen, om handel te „ dryven op de plaats, waarnaartoe gy denkt „ te gaan?" „ Ik zal u, hernam de Kapitein, nog zes „ Guinies daarby leenen. Voor dat geld kunt „ gy zeer wel zoveele goederen koopen, als ,» genoeg zal weezen, om in Güinea een ryk „ man te worden, byaldien het geluk ons „ maar eenigzins dient." „ En wat moet ik dan daarvoor koopen ?'i vroeg ROBINSON. De Kapitein antwoorde :„ Niets dan beuze„ lmgen, — allerhande fpeelgoed , glaaze ' „ kraaien, mesfen, fchaaren,bylcn,linten en „ fnaphaanen enz.— waarin de Negers in Afrka. » zoveel behaagen fcheppen, dat zy u honderd, B 4 „ maal  C 24) „ maal meer in goud,ivoor en andere dingen „ daarvoor geeven zullen, dan die beuzelingen waerdig zyn." robinson kon nu zyn' reislust niet langer wederfiaan. Hy vergat ouders, vrienden en vaderland, en riep verrukt van vreugd uit: „ Ik gaa mede, Kapitein!" „ Fiat 1" hernam deeze; en met een gaven zy eikanderen de hand , en de reis wierd vastgefteld. jan. Nu zal ik in't geheel geen medelyden ■meer hebben met dien dommen robinson, al gaat het hem ook nog zo kwalyk! vader. Geen medelyden, jan. jan. Neen , Vader; waarom is hy zo dom, dat hy al wêer vergeet, wat hy zyne ouders fchuldig is. Het kan immers niet anders weezen,of het zal hem daarvoor kwalyk gaan.— vader. En is, naar uwe gedachten, zulk een ongelukkig mensch, die zyne ouders vergeeten kan, en dien onze lieve Heer eerst door kastydingen tot inkeer moet brengen, is deeze niet waerdig, dat wy medelyden met hem hebben ? Zekerlyk heeft hy zich zeiven alles te wyten, dat hem nu overkomen zal: maar is hyniet juist daarom des te ongelukkiger ?ö myn Zoon, God bewaare u en ons allen voor den fchrikkelykfieii aller rampen , naamelyk de be-  C 25 ) bewustheid, dat men zyn eigen ongeluk berokkend heeft! Maar wanneer wy van zodanige ongelukkigen hooren, laaten wy dan overweegen, dat hy onze broeder, onze arme verdoolde broeder is, en laaten wy eenen traan van medelyden over hem ftorten , en met broederlyke gebeden den hemel om zyne bekeering fmeeken. Zy zweegen allen eenige oogenblikken flil; en daarop vervolgde de Vader zyn verhaal aldus: robinson begaf zich terftond met zyne negen Guinies naar de Stad, kocht daarvoor, het geen de Kapitein hem geraden had, en liet het aan boord brengen. Na verloop van eenige dagen , begon 'er een goede wind te waaijen, en de Kapitein ligtte het anker, en dus gingen zy onder zeil. g e r k i t. Welken koers moesten zy dan eigentlyk houden om naar Guinee te komen? vader. Gy hebt immers uwen kleinen zakatlas by u; kom hier, dan zal ik het u toonen ! Zie je nu ? van London zakken zy hier de Theems af tot in de 'Noordzee; dan (luuren zy Westwaarts tusfchen de hoofden by Galais en Douvres dóór naar het Kanaal. Uit hetzelve komen zy in den Oceaan, waarna zy B 5 ver.  C26) verder voort zeilen , voorby de Kananfch'e Eilanden, en daarna voorby de Eilanden van Kabo Ver ie, tot dat zy eindelyk daar beneden landen aan deeze Kust, en dat is de Kust van Guinee. cerrit. En waar zullen zy nu landen ? vader. Misfchien daar, by Cabo Corfo, dat aan de Engelfchen behoort. moeder. Maar het zal, denk ik, tydweezen , dat wy ook onder zeil gaan en naar tafel Ituuren. De zon is al lang onder. willem. Ik heb nog in het minste geen* honger. cu ar lotte. Ik zou ook al zo lief nog langer hooren vertellen. vader. Morgen, morgen, Kinderen, zullen wy hooien, wat robinson verder wedervaren is. Nu aan tafel! allen. Aan tafel! aan tafel! aan tafel. TWEE-  C 27 } TWEEDE AVOND. Op een' anderen avond, wanneer het geheele gezelfchap wederom op de zelfde plaats was gaan zitten , ging de Vader met .zyn verhaal dus voort. De nieuwe togt van onzen robinson was in den beginne, gelyk de voorgaande, zeer voorfpoedig. Zy waren reeds , zonder de minne tegenfpoeden, de Hoofden en het Ka, naai gepasfeerd, en in den Oceaan gekomen. Hier hadden zy veele dagen achtereen zulk® tegenwinden, dat zy hoe langer hoe verder naar Amerika gedreven wierden. Ziet, Kinderen, ik heb eene groote kaart mede gebragt, waarop gy beter, dan op de kleine zien kunt, welken koers het fchip eigentlyk had moeten houden , en werwaarts het in tegendeel door den wind gedreven wierd. Daar beneden, daar willen zy eigentlyk naar toe zeilen ; maar dewyl zy maar half wind hadden , dat is, dewyl de wind van ter zyde kwam; zo wierden zy tegen wil en dank naar dien kant gedreven, daar gy Amerika ziet leggen. Ik zal de kaart daar vast maa-  C 28 ) maaken, opdat wy, wanneer het noodig is, dezelve in 't gezicht hebben. Op een' zekeren avond berichtte hen de Stuurman , dat hy op een' verren afftafid vuur zag , en van den zelfden kant ook eenige fchoten vernomen had. Op dit bericht liepen zy allen op het dek , zagen van verre het vuur, en hoorden insgelyks nog eenige fchoten. De Kapitein, de zeekaart naauwkeurig naziende, vond dat 'er ten minde op honderd mylen afiland geen land was; dus waren zy allen het eens, dat dit vuur niet anders weezen kon, dan een fchip, dat in brand geraakt was. Men befloot aandonds, om die ongelukkigcn te hulp te komen, en wendde derhalven den flevcn derwaarts. Welhaast konden zy duidelyk zien, dat hun vermoeden gegrond was ; want zy zagen werkelyk een groot fchip, dat in volle vlam dond. De Kapitein liet terdond vyf fchoten doen, om aan dearmeongelukigen fein tegeeven, dat 'er een fchip naby hen was, dat hen te hulp kwam. Nog naauwlyks was dit gefchied , of men zag met de uiterde verbaasdheid het brandend fchip met een' ysfelyken flag in de lucht fpringen , en kort daaraan was alles 8e-  C 29 } gezonken er) het vuur uitgebluscht. 'De brand Was tot de kruidkamer toe doorgedrongen. Wat 'er van het ongelukkig Scheepsvolk geworden was, konden zy vooreerst niet ontdekken. Moogelyk had het zich vóór het fpringen van het fchip met de booten gered ; om deeze rede deed de Kapitein de geheele nacht uit het kanon fchieten, om de ongelukkigen , die in gevaar waren , fein te doen, Waar het fchip was, dat hen te hulp wilde komen; en hy liet tevens alle de lantaarnen uithangen , opdat het fchip van hen zoude gezien worden. Met het krieken van den dag ontdekte men door de verrekykers twee booten , die vol menfchen waren , en door de hooggaande baaren heen en weder geflingerd wierden. Zy zagen hen met alle, kracht naar het fchip roeijen , doch de wind was hen vlak tegen. Tcrftond liet de Kapitein de vlag waaijen, om fein te doen, dat hy hen gezien had, en dat hy gereed was om hen over te neemen. Het fchip zeilde tevens met volle zeilen op hen aan, en in een half uur tyds had men hen gelukkig bereikt. In deeze booten waren zestig menfchen, zo mannen, als vrouwen en kinderen die alle aan  C 30 ) aan boord genomen wierden. Maar toen had gy eens moeten zien, welk een aandoenlyk tooneel het was, wanneer deeze arme menfchen zagen dat zy gelukkig geborgen waren. Eenigen ftortten traanen van blydfchap janderen fchreeuwden, als of zy nu eerst in gevaar geraakt waren; eenigen fprongen als zinneloos op het dek, anderen waren bleek als de dood , en wrongen de handen; fommigen lachten , als uitzinnige menfchen , dansten en juichten overluid; anderen daarentegen Honden fpraakloos en onbevveeglyk als beelden en konden geen woord uitbrengen. Kort daarna vielen eenigen van hen op de kniën. heften hunne handen ten hemel op, en dankten met luider ftemme God, wiens vorzienigheid hen zó wonderbaarlyk behouden had. Welhaast reezen zy weder op, fprongen als kinderen ; fchreiden ; bezweeken ; en naauwlyks kon men hen wederom doen bekomen. Zelfs de ongevoeljgfle matroos wierd door dit fchouwfpel bewogen, en eene traan rolde over zyne wangen. Onder deeze ongelukkigen was ook een' jonge Geesteiyke, die zich het manmoedigst en met de grootfte waerdigheid gedroeg. Uit den boot op het fchip overgefiapt zynde, ging by voor-  C SO voorover op het dek leggen, en fcbeen geheel levenloos te zyn. De Kapitein deed zyn best om hem te doen bekomen, denkende, dat hy in zwym gevallen was. Maar hy was zeer bedaard, dankte den Kapitein voor zyne meedoogendheid en zeide: ,, Vergun my , dat ik eerst mynen Schepper voor onze ,, behoudenis dank ;dan zal ik ook u zeggen, „ dat ik uwe weldaad met de levendigde ,, dankbaarheid erken," De Kapitein keerde eerbiediglyk te rug. De jonge Geestelyke bleef eenige minuuten in deeze geftalte leggen; rees toen verblyd op, en ging naar den Kapitein, om dien ook dank te zeggen. Daarna keerde hy zich naar zyne metgezellen, en vermaande hen , om bedaard te zyn, opdat zy des te beter hunne gedachten zouden kunnen ophefLm naar den algoeden God, dien zy hunne onverwachte behoudenis fchuidig waren. Zyne aanfpraak was ook by veelen van eene goeie uitwerking. Vervolgens verhaalde hy, wie zy waren, en Wat hen wedervaren was. Het verbrande fchip was een groote Franr Jche Koopvaarder , dat naar Qtiebec — ziet, daar naar deeze plaats in' AmerikabeRcmt was. De  C 32 ) De brand was in de hut ontdaan , en had zó fchielyk de overhand genomen , dat 'er geen blusfchen aan was. Zy hadden maar even tyd gehad, om eenige fchoten te doen, en zich voorts in de booten te bergen. Wat 'er van hen worden zou, had niemand van hen geweten. Het waarfchynlykde was geweest.dat zy met hunne kleine vaartuigen, by het opkomen van den minsten ftorm , door de golven verflonden zouden worden ; of dat zy in 't kort door honger en dorst zouden vergaan , dewyl zy van het brandend fchip flechts voor weinige dagen voorraad van brood en water hadden kunnen mede neemcn. kootje. Ei, Heer! Wat hoefden zy dan water mede te neemen ? Zy waren immers midden op het water? vader. Gy hebt vergeten, lieve kootje, dat het zeewater zout is en een' zó bitteren fmaak heeft, dat geen mensch het drinken kan! kootje. Ei! ei! vader. In deezen wanhoopigen toedand hadden zy de fchoten van het Èngèlfeke fchip gehoord, en kort daarna ook-het licht van da lantaarnen gezien. Tusfchen hoop en vrees had-  C 33 ) hadden zy de lange akelige nacht doofgebrngt, terwyl de golven hen telkens verder achterwaarts dreeven, totdat zy door alle hunne krachten in te fpannen, een weinig naar het fchip toegeroeid hadden. Eindelyk had de lang gewenschte dageraad hen uit hunne bekommering verlost. robinson had geduurende dit verhaal, den geheelen tyd met akelige denkbeelden geworfteld „ Hemel, dacht hy,is het moog„ lyk, dat deeze luiden zó groot een onge,, val hebben moeten ondergaan, luiden, on„ der welken zekerlyk zeer braave menfchen „ zyn : wat ftaat my niet al te wachten, my, „ die niet ontzien heb, my zo ondankbaar „ jegens myne ouders te gedraagen !" die denkbeeld lag hem als een fteen op het hart. Bleek en fpraakloos, als een mensch , die geen goed geweeten heeft, zat hy in een' hoek, wrong de handen, en durfde naauwlyks bidden, denkende dat het niet mooglyk was, dat God hem nog kon liefhebben. Men liet de geredde perfoonen, die thans zeer vermoeid waren, zich met fpys en drank verkwikken. Toen zy zich een weinig herfteld hadden, kwam de aanzienelykfte van hen met eene groote beurs met geld by den Kapitein, C en  C 34) en zeide: ,, Dat zulks alles was, dat zy, by het verlaaten van het fchip haddenkun- „ nen bergen. Dat hy hem dat overhandigde, als een gering blyk van de dankbaarheid, „ die zy hem voor de behoudenis van hun leven fchuldig waren " „ God bewaare my, antwoorde de Kapitein, „ dat ik uw gefchenk aanneemen zoude ! Ik heb niets gedaan, dan hetgeen de men„ fchelykheid my gebood te doen, en ik ben verzekerd, dat gy het zelfde voor ons zöu,, de gedaan hebben, indien gy in onze plaats en wy in uwe omftandigheden geweest „ waren." Te vergeefs hield de dankbaare man byden Kapitein aan, dat hy het toch neemen zoude: hy volharde by zyne weigering cn verzocht hem niet meer daarvan te fpreeken.— Daarop wierd in beraad genomen: waarnaar toe men de menfchen, die geborgen waren, brengen moest? Hen naar Guinea mede te neemen, was om twee redenen niet raadzaam. Want voor eerst, waarom zouden de arme luiden eene zo verre reis doen naar een land, daar zy niets te doen hadden ? En ten tweede was op het fchip zoveel voorraad niet voorhanden,  C 35 ) den, dat daarvan zo veel mentenen tot die plaats toe den kost konden hebben. Ten laatfte befloot de braave Kapitein, dé moeite te doen , van ten dienste deezer arme menfchen eenige honderd mylen buiten1 zynen koers te zeilen, om hen eerst naar Terreneuve. te brengen, daar zy vast gelegenheid zouden vinden om met Franfohe Bakkeljauw Visfchers naar Frcmkryk terug te keercn. charlotte. Wat voor menfchen zyn dat, de Bakkeljamv Visfchers ? jan. Weet gy niet meer, wat Vader ons verhaald heeft van de Bakkeljauwen, dat zy daar boven uit de Tssee naar beneden komen tot naar de Banken by Terreneuve, daar zy in groote menigte gevangen worden ? charlotte. Oho! Nu weet ik het al. jan. Zie, dat is Terreneuve, dat daarboven legt vlak by Amerika, en die flipjes daar betekenen de banken! — Nu, de luiden, dié den Bakkeljauw vangen , heet men Bakkeljauw Visfchers. vader. Zy zeilden dus daarnaartoe ; én vermits het juist de tyd was, dat de meeste Bakkeljauwen gevangen worden, vonden zy ook Franfche fchepen daar, die deeze ongelukkige menfchen aan boord konden neemen. C 2 Hun-  C 3« ) Hunne dankbaarheid jegens den goeden Kapitein kan door geene woorden uitgedrukt worden. Zodra deeze hen aldaar gebragt had, keerde hy met een' goeden wind terug, om zyne bepaalde reize naar Guinea te vervolgen. Het fchip vloog door het water, als een vogel door de lucht, en in korten tyd waren zy wederom eenige honderd mylen gevorderd. Dat was een groot genoegen voor onzen robinson, dewyl het naar zynen wensen nooit te fchielyk kon gaan, om dat hy van een' onrustigen aart was! Eenige dagen daarna , terwyl zy geduurig zuidwaarts aanftuurden, zagen zy eensklaps een groot fchip , dat, naar hen toe hield. Kortdaaraan hoorden zy hetzelve eenige noodfehoten doen, en konden thans duidelyk zien, dat het zyn' fokkemast en boegfpriet verloren had. klaas. De boegfpriet? vader. Ja, kind; gy weet immers, wat dat is? klaas. Ja wel, dat is die kleine mast, die niet gelyk de anderen, recht op ftaat, maar fchuins vooruit fteekt op de voorfteven of  C 37 ) of het voorde gedeelte van 't fchip, als of het de bek van het fchip was! vader. Heel wel. Zy duurden dus naar het befchadigde fchip , en dicht genoeg by hetzelve gekomen zynde, om met de menfchen , die daarop waren te kunnen fpreeken; riepen deeze met opgehevene handen en met een naar gelaat hen toe: „ Helpt , goede luiden, helpt een fchip ,, vol menfchen, die allen verloren zyn, zo „ gy u niet over hen ontfermt!" Men vroeg hen, wat eigentlyk hun ongeval was Pen daarop deed een van hen het volgende verflag: ,, Wy zyn Engelfchen, die naar het eiland „ Martinique.— (Ziet, Kinderen, dat is Mar,, tinique, daar in 't midden vlak voor het „ vaste land van Amerika!} — zeilden, om ,, eene lading Kofly te gaan haaien. Terwyl ,, wy daar ten anker lagen, en in 't kort we„ derom dachten te vertrekken , gingen onze ,, Kapitein en Opperfiuurman op zekeren „ dag naar den wal, om nog iets te koo,, pen. Middelerwyl kwam 'er een zó he„ vige draaiwind op, dat onze ankertouwen „ braken en wy uit de haven in zee gedreven „ wierden," De Orkaan, — C 3 w i l-  ( 38 ) willem. Wat is dat ? vader. Dat is een felle fiormwind, die daaruit ontftaat, dat meer fterke winden van verfcheidene kanten tegen elkandcren waaijen. — ,, Nu de Orkaan hield geduurende „ drie dagen en drie nachten niet op met ,, woeden; wy verloren de boegfpriet en den fokkemast en wierden eenige honderd my,, len voortgedreven. Ongelukkig verftaat „ geen van ons de zeevaart; en het is nu al f> negen weeken dat wy dus dryven, onze ,, voorraad en leeftogt is geheel en al op, en r, de meesten van ons zyn reeds half dood, ,, van den honger." De goede Kapitein liet aanltonds de boot uitzetten, nam een' genoegzaamen voorraad van levensmiddelen mede en liet zich, met robinson, naar dat fchip roeijen. Zy vonden de menfchen daar in den naarIten toefland. Zy waren allen zodanig uitgehongerd , dat veelen naauwlyks op de beenen konden Maan. Maar,welk een akeligfchouwfpel vertoonde zich voor hunne oogen, toen zy in dekajuitkwamen. Eene moeder met haar' zoon en eene jonge dienstmaagd lagen daar, naar allen fchyn, reeds dood van den honger. De moeder zat op den grond gevoelloos en flyf tus- fchen  C 39 ) fchen twee aaneen gebonden fioelen, met het hoofd tegen het boord van het fchip leunende; het meisje lag naast haar, plat op den grond, en hield met een' arm den voet van de tafel vast; en de jongeling lag op het bed en had nog een ftuk van een' lederen bandfchoen in den mond, dien hy al half afgekaauwd en opgeflokt had. charlotte. Och Vader lief, gy maakt het nu weder zo naar. vader. Gy hebt gelyk ; ik had vergeten , dat gy lieden niets naars wilde hooren. Daarom zal ik deeze gefchiedenis maar overflaan. — allen. 6 Neen! neen, Vader lief! vertel die ons nu maar geheel uit! vader. Zo als gy lieden wilt! — Maar dan dien ik u eerst te zeggen, wie de arme menfchen waren, die in zó naaren toeftard in de kajuit lagen. Het waren reizigers, die met dat fchip uit Amerika naar Engeland dachten te gaan Al het volk zeide eenpaariglyk , dat het zeer braave, deugdzaame luiden waren. De moeder had haaren zoon zó buitengemeen lief gehad , dat zy , toen 'er gebrek aan voorraad was, niet het minste had willen nuttigen, opdat C 4 haar  C 40 ) haar beminde zoon flechts nog een weinig eeten zoude hebben; en de braave zoon had hetzelfde gedaan, om alles voor zyne moeder te bewaaren. Zelfs het getrouwe meisje was meer voor haare Meesteres en voor haar' jongen Heer, dan voor zichzelf bekommerd geweest, Alle drie wierden voor dood gehouden ; maar het bieek welhaast, dat 'er nog eenig leven in hen was. Want toen de Kapitein hen eenige droppen vleeschnat in den mond had gegoten, begonnen zy allengs de oogen wederom op te (laan. Doch de moeder was reeds te zwak, om iets te kunnen doorflikken, en gaf door tekenen te kennen , dat men flechts haaren zoon zoude helpen. Gelyk zy ook kort daarna overleed. Haar zoon cn het dienstmeisje wierden door geneesmiddelen wederom tot kennis gebragt, en dewyl zy beiden nog jong en fterk waren, gelukte het den Kapitein door zyne zorg hun leven te behouden. Maar toen de jongeling zyne oogen op zyne moeder doeg en zag, dat zy dood was , viel hy nog eens (van ontlteltenis in onmagr, zelfs dat men veel moeite had om hem te doen bekomen. Doch dit gelukte eifl-  C 41 ) eindelyk; hy en het dienstmeisje, behielden het leven. De Kapitein voorzag daarop dit fchip met zoveel voorraad van leeftogt , als hy zelf kon misfen; liet door zyne timmerlieden den fokkemast en boegfpriet,zo goed het doenlyk was, herlïel!cn,en gaf aan het volk raad, hoe zy moesten ftuuren om het naaste land te bereiken , dat de Kanc.rifche Eüandm waren. Hy zelf ftelde nu mede zynen koers derwaarts, om zyn fchip eerst wederom van levensmiddelen te voorzien. Een deezer eilanden heet Madera, gelyk gy lieden weet. c r. r r i t. Ja wel; dat behoort aan de Por- tugeefchen. jan Daar de lekkereMadera-wyn groeit.— willem. En het Zuikerriet! charlotte. En daar zoveel Kanarivogels zyn ; is 't niet zo Vader? vader. Heel wel. Voor dat eiland liet de Kapitein het anker vallen, en robinson ging met hem naar den wal. Hy kon zyne oogen niet verzadigen met het heerlyk tooneel van dit vruchtbaar eiland. Zo verre zyn gezicht reiken kon , zag hy overal, bergen, met wyngaarden beplant. Cs De  ( 42 ) De fchoone en fmakelyke druiven , die hy daar zag hangen, deeden zyne tanden wateren! Maar hoe verkwikte hy zich, wanneer de Kapitein voor hem de vryheid kocht, om zoveel te eeten als hy lustte. Zy hoorden van de menfchen, die in den wyngaard waren, dat de wyn daar niet, gelyk in andere landen gefchied , uitgeperst word. willem. Hoe dan anders ? vader. Zy doen de druiven in een groote houte kuip, en dan trappen zy die met de voeten, of (tampen die met de elleboogen, dat het zap daar uitloopt. charlotte. Foei! nu lust ik geen' Madera - wyn. jan. Ik zou die evenwel niet willen drinken , al wierd die ook op de gewoone wyze uitgeperst. kootje. Waarom? jan. 't Is waar; je bent nog niet hier geweest , toen Vader ons aantoonde, dat de wyn niet goed is voor Kinderen. Gy moest eens hooren, welk nadeel die al doen kan. kootje. Is dat waar, Vader» vader. Zekerlyk, lieve kootje, is dat de waarheid. Kinderen die dikwils wyn, of Jm-  C 43 ) andere fterke dranken drinken, worden zieklyk en dom. kootje. Foei, dan zal ik nooit wyn drinken: vader. Dan zult gy wel doen, Kind.' Dewyl de Kapitein hier een' tydlang moest vertoeven om zyn fchip te doen herftellen, dat eenige fchade geleden had ; begon het robinson na verloop van eenige dagen te verveelen. Zyn onrustige geest haakte al weder naar verandering , en hy wenschte vleugels te hebben, om zó fchielyk als mooglyk was, door de geheele waereld te kunnen vli e ge Midierwyl kwam daar ook een Portugeesch fchip van Lisfabon ten anker, dat naar de Kust van Brap.1 in Zuid - Amerika zeilde. gerrit. (Met den vinger op de landkaart wyzende.) Is 't niet daar, naar dat land, Vader, dat aan de Portugeefchen behoort, en daar zoveel goud en kostelyke fteenen geVonden worden ? v a d e 3. Juist datzelfde land. —robinson maakte kennis met den Kapitein van dat fchip, en toen die hem vertelde van het ftofgoud en van de kostelyke fteenen, brandde hy van verlangen om  C 44 ) orn met hem naar Brafil te gaan , en daar zyne zakken vol te zoeken. klaas. Hy had dan vast niet gehoord, dat geen mensch goud en fteenen daar mag zoeken, om dat die aan den Koning vanPortugal alleen behooren ? vader. Dat kwam dcarvan daan , omdat hy in zyne jeugd in 't geheel niets geleerd had. — Toen hy nu den Portugcefchen Kapitein gereed vond om hem voor niet mede te neemen, en hoorde, dat het Engelfche fchip ten minste nog veertien dagen daar moest blyven leggen, kon by de begeerte, om verder te reizen niet langer ■wederftaan. Hy zeide derhalven tegen zyn' goeden vriend, den Engelfchen Kapitein, voor de vuist, dat hy voorgenomen had hem te verlaaten , om een togtje naar Brafil te doen. Naardien deeze nu kort te vooren van robinson zelvcn verllaan had, dat hy buiten weeten en toeftemming zyner ouderen door de waereld zworf, was hy zeer verheugd , dat hy van hem ontflagen wierd , fchonk hem het geld, dat hy hem in Engeland geleend had , en gaf hem nog bovendien eenige goede vermaaningen op reis mede, robinson ging dus aan boord van het Portugeesch fchip, cn kort daarop ftelden zy den koers  C 45 ) koers naar Brafil. Zy zeilden vlak voorby het eiland Teneriffe , en zagen dus den hoogen Piek leggen. Het was heerlyk om te zien, dat 's avonds, toen de zon al lang ondergegaan , en hec op, de zee reeds donker was, de top van deezen berg, die een van de hoogden is op den ge» heelen aardbodem, nog door de zon beftraald wierd. Eenige dagen daarna zagen zy eene andere, mede zeer aangenaame vertooning op de zee. Eene groote menigte vliegende visfchen verhief zich boven de oppervlakte der zee, en waren zó blinkende als gebruineerd zilver, zodat zy een daadelyk fchynfel, als lichtdraalen, gaven. kootje. Zyn 'er dan visfchen, die vliegen kunnen? vader. Wel zeker kootje; my dunkt dat wy 'er zelfs al een' gezien hebben. willem. [a, dat is waar, toen wy onlangs in de dad waren! Maar die had immers geene vêeren en geene vleugels ? vader. Maar evenwel lange vinnen, en deeze gebruiken zy, als vleugels, om uit het water op te vliegen. De reis was veele dagen achtereen zeer voor.  C 46 ) voorfpoedig. Dog eensklaps kwam 'er eérï geweldige ftorm uit het zuidoosten op. De baaren der zee reezen op zó hoog als huizen, terwyl het fchip door dezelve heen en weder geflingerd wierd. Zes dagen achtereen hield deeze fchrikkelyke ftorm aan, en het fchip Wierd door denzelven zó verre van zynen koers afgedreven, dat de Stuurman en de Kapitein in 't geheel niet meer wisten , waar zy zich bevonden. Ondertusfchen dachten zy , dat zy op de hoogte der Karibifche Eilanden waren, (die daar leggen.) Op den zevenden dag , toen de morgenfchemering begon aan te komen , riep een matroos, tot groote blydfchap van het fcheepsVolk, Land! moeder. Ja, Land! land! — Het eeten wacht u al;morgen zullen wy verder hooren. willem. Och lieve Moeder, wacht toch maarzo lang,dat wy hooren, hoe zy geland zyn, en wat hen daar Wedervaren is. Ik zou gaarne met een ftukje brood te vrede zyn t als wy maar hier buiten bleeven, en Vader voort vertelde. vader. Wel ja, my dunkt ook, Mietje lief, dat wy van avond hier in het groen wel konden blyven eeten! MOE- '  C 47 } moeder. Zo gy wilt. — Laat Vader dan maar voortgaan met u het vervolg te verhaaien , Kinderen; ik zal intusfchen alles gereed maaken. allen, ó Dat is goed! dat is mooi! vader. Téftond liepen zy allen op het dek om te zien, welk land dat was, daar zy komen zouden. Dog in dat zelfde oogenblik wierd hunne blydfehap in de grootfte droefheid veranderd. Pof! was het, en allen, die op het dek waren , kreegen een' zó geweldigen fchok, dat zy neder vielen ? jan. Eilieve! hoe kwam dat? vader. Het fchip ftiet op eene zandbank, en zat in een oogenblik zo vast, als of het daarop gefpykerd was. Welhaast lloegen de golven zodanig over het dek henen , dat zy allen zich in de huf, en in de kajuit moesten bergen, om niet van het fchip afgeflagen te worden* Toen begon 'er een zó droevig huilen en kermen onder het fcheepsvolk te ontdaan , dat het een fteenen hart tot deernis zoude bewogen hebben ! Eenigen baden , anderen fchreeuwden; lbmmigen wrongen wanhoopig de  C 48 ) de handen, anderen ftonden onbeweeglyk als beelden. Onder deeze laatfie was ro s i n so n , die meer dood dan leevend was. Eensklaps wierd 'er geroepen: Dat het fchip geborfien was! deeze fchrikkelyke tyding deed hen allen weder herleven, leder liep ylings op het dek , men liet met de grootfte haast de boot af, en al het volk Iprong daarin. Maar daar waren zoveel menfchen aan boord , dat de boot ter naauwernood eene handbreed boven water lag , toen zy allen daarin gefprongen waren. Het land was nog zó verre, en de ftorm zó hevig, dat iedereen het voor ondoenlyk hield , de Kust te bereiken. Intusfchen deeden zy evenwel alles , dat mooglyk was, met roeijen, en by geluk dreef de wind hen landwaarts. Op het onverwachts zagen zy eene baar zó hoog als een berg , van achteren naar de boot opkomen. Ieder ontftelde opdat fchrikkelyk gezicht , en liet de riemen vallen. De veifchrikkelyke golf bereikte de boot; de boot fioeg om, cn — ai het volk wierd door de woedende zee verzwolgen! — Hier hield de Vader op; het geheele ge-  C 49 ) gezelfchap bleef zitten zonder een woord ta fpreeken , en veelen van hetzelve loosden een' zucht van. hartelyk medelyden. Ten laatfte kwam de Moeder met het eenvoudig avond eeten, en deed daardoor de weemoedige aandoeningen overgaan. D DER. 1  ( 50 ) DERDE AVOND. '' c' willem. Is robinson nu inderdaad dood , Vader lief? — vader. Wy hebben hem gisteren in het grootst gevaar van zyn leven gelaten. Hy verzonk, toen de boor, omfloeg, met alle zyne reisgezellen in de zee. — Maar dezelfde verfchrikkelyke golf, die hen verzwolgen had, voerde hem mede , en wierp hem naar het flrand. Hy wierd met zulk een geweld tegen eene fteerirots geworpen, dat de pyn hem uit de gevoelloosheid, die hem reeds bevangen had , weder opwekte. Hy floeg de oogen op, en zich op het onverwachtst op vasten grond ziende, fpande hy alle zyne nog overgeblevene krachten in , om verder op het flrand te komen. Dit gelukte hem; doch naauwJyks had hy land bereikt, of hy zeeg krachteloos neder, en bleef eene poos buiten kennis leggen. Toen hy eindelyk zyne oogen weder opende, rees hy op,en zag rond. Maar,goede hemel, \y-it was dat eeanaar gezicht voor hem! Van  C 5i ) Van 't fchip, van de boot, van zyne reisgezellen was niets ;nietsmeertezien,dan eenige - Hukken hout, die door de baaren der zee naar het ftrand gedreven wierden. Hy alleen was den dood ontkomen. Door blydfchap en fchrik tevens verrukt viel hy op zyne kniè'n neder, hief zyne handen ten hemel, en dankte met luider ftemme en onder het Horten van eene vloed van traanen, den God des hemels en der aarde, die hem zó wonderbaarlyk behouden had. — jan. Maar wat mag toch de rede weezen, dat God robinson alleen behouden heeft, daar hy alle de andere menfchen liet verdrinken ? vader. Lieve J a n , zyt gy wel in ftaat om telkens de rede te bezeffen, waarom wy ouders, daar wy u lieden hartelyk liefhebben, bet een of het ander met u beginnen ? jan. Neen! vader. By voorbeeld, nog onlangs, toen het zulk fchoon weêr was, en gy allen gaarne een reisje door het IVestland zoud gedaan hebben , wat deed ik toen ?% jan. Ja, toen moest onze arme klaas te huis blyven, en wy moesten naar Vlaardingen, en mogten niet naar het IVestland gaan. D 2 va-  C 52 ) vader. En waarom was ik clan zó hard tegen den armen klaas, dat ik hem niet mede wilde neemen? klaas, ó! Nu weet ik het heel wel! Onze Bromlei kwam my haaien om naar myne ouders te gaan, die ik in langen tyd niet gezien had. vader. En deed u dat niet meer vermaak dan een reisje naar het IVestland? klaas, ó Veel, veel meer! vader. Ik wist, dat Bromlei komen zou, en daarom liet ik u te huis. —■ En zeg my nu eens jan, wien vond gy te Vlaardingen ? jan Myn' lieven Vader en myne lieve Moeder, die daar waren om my op te wachten. vader. Dat wist ik ook; en daarom heb ik u voor die keer naar Vlaardingen en niet naar het IVestland laaten gaan. Myne fchikking behaagde ulieden toen in 'tgeheel niet, want gy wist niet welke rede ik daartoe had, Maar, zeg my eens, waarom zeide ik ulieden deeze rede niet? Jan. Om ons op het onverwachtst te doen verblyden, wanneer wy onze ouders zagen, zonder het te vooren geweten te hebben. v \ d e k . Wel geantwoord; — nu Kinderen, denkt  C 53 ) denkt gylieden niet, dat God zyne Kinderen, naamelyk de menfchen, zó lief heeft, als wy u lief heben ? willem. Ja, vast; veelliever! vader. En is u niet voorlang bekend, dat God alle dingen veel beter wee:, dan wy onnoozele menfchen, die zó zelden weeten, wat ons eigentlyk dienstig is ? jan. Ja, daarvan ben ik overtuigd ! God is immers alweetend , en weet alles, wat toekomende is; en dat weeten wy niet! vader. Nu terwyl God dus alle menfchen met vaderlyke liefde bemind, en tevens zo wys is, dat hy alleen weet, -wat ons dient; zoude hy dan niet ook telkens alles op het beste met ons fchikken ? willem. 6 Ja, vast en zeker! vader. Maar zyn wy wel in ftaat om telkens de redenen te bezeffen, waarom God het een of het ander nu eens dus en dan wederom anders fchikt ? j a n. Neen, want dan dienden wy immers ook zo alweetend en zo al wys te weezen, als hy! vader. Welaan, lieve jan, hebt gy tegenwoordig lust, om uwe voorgaande vraag nog eens te doen ? jan. Welke? D 3 va-  ( 54 ) vader. Die: waarom God robinson. alleen behouden heeft, en alle de anderen heeft laaten verdrinken ? jan. Neen, Vader! vader. Waarom niet ? jan. Omdat ik nu bezef, dat het eene onverftandige vraag was. vader. Waarom was het eene onverftandige vraag? jan. Dat zal ik u zeggen, omdat God het best weet, waarom hy iets doet, en omdat wy dat niet kunnen weeten. vader. Onze lieve Heer had dus buiten twyfel zyne wyze en menschlievende redenen , waarom hy al het volk van het fchip liet omkomen, en robinson alleen in het leven fpaarde: maar wy kunnen deeze oorzaaken niet bezeffen. Wy kunnen daaromtrent wel gistingen maaken, maar wy moeten ons nooit verbeelden , dat wy het getroffen hebben. God kon , by voorbeeld , voorzien , dat een langer leven voor de menfchen, die hy in de zee liet omkomen, meer nadeelig, dan voordeelig weezen zou; dat zy in grooten nood vervallen, of zelfs, dat zy ondeugend zouden Worden : Misfchien nam hy hen daarom van de aarde en bragt hunne onfterflyke zielen naar  C 55 ) naar eene plaats, daar zy veel beter waren dan hier. Maar robinson (paarde hy naar «Hen fchyn nog het leven, opdat hy door ly* den mogt gebeterd worden. Want.God, die een goedertieren Vader is, zoekt de menfchen door kastydingen te beteren, wanneer zy door goedertierenheid en toegeevendheid niet kunnen verbeterd worden. Onthoud dat, myne lieve Kinderen, en weest daaraan gedachtig, wanneer u in het vervolg iets mogt overkomen, waar van gy niet zult kunnen begrypen , waarom uw goedertieren Vader in den Hemel het dus toegelaten heeft! Denkt als dan telkens byu zei ven; ,, God weet beter dan ik, wat my dienftig ,, is; en derbalven zal ik alles gewillig ver„ draagen, dat hy my laat overkomen! Hy -,, laat het my voorzeker overkomen, opdat ■„ ik nog beter zou worden dan ik ben ; der„ halve zal ik daartoe myn best doen, en „ dan ben ik vast verzekerd, dat het my wel „ zal gaan." gerrit. Dacht robinson tOCIl ook ZO ? vader. Ja. —Nu, zó groot een levensgevaar ontkomen zynde, en zich van alle menfchen verlaten ziende; nu gevoelde hy in't binnenfte van zyn hart, hoe verkeerd hy gehanD 4 deld  ( 56) deld had; nu bad hy op zyne kniën God om vergiffenis van zyne zonden; nu nam hy een vast befluit, om zich van gantfchen harte te beteren, en nooit weder iets te doen, het geen hy wist, dat niet wel was. klaas. Maar wat deed by toen? vader. Toen de blydfchap wegens zyne gelukkige behoudenis wat bedaard was, begon hy, zynen toeftand te overweegen. Hy floeg zyne oogen rond; maar zag niets dan kreupelbosch en boomenl Nergens zag hy iets, waaruit hy had kunnen opmaaken, dat het land ooit door menfchen bewoond was. Welk een akelig denkbeeld voor robinson, dat hy zó geheel alleen in een vreemd land zyn leven zou moeten doorbrengen. Maar gy moest eens gezien hebben, hoe hem de haairen te berg reezen, wanneer hy overdacht , dat 'er misfehien wilde dieren of wilde menfchen hier konden zyn, die ieder ogenblik te vreezen waren. kootje. Zyn 'er dan ook wilde menfchen ? jan. Welja, kootje! Heb je dat nog niet gehoord ? Daar zyn ver — ja wie weet hoe ver hiervandaan! menfchen , die zó wild als de beesten zyn! wil-  C 57 ) willem. Die byna geheel naakt loc-pen, kootje! gerrit. Ja, en die niets weeten; die geene huizen weeten te bouwen, geene tuinen aan te leggen of te beplanten, geen land te beploegen. charlotte. En die raauw vleesch eeten en raauwe visch, zo heb ik wel hooren zeggen! Is't niet zo, Vader, hebt gy ons dat niet verteld ? jan. Ja en wat dunkt u, die arme menfchen weeten in 't geheel niet, wie hen gefchapen heeft, omdat zy nooit een' leermeester gehad hebben , die hen dat zeide! gerrit. Daarom zyn zy ook zó wild! Denk eens, daar zyn zelfs onder hen, die menfchenvleesch eeten ! KooTjiï. Foei!dat zyn lelyke menfchen! vader. Ongelukkige menfchen! hebt gy willen zeggen. Het is al ongelukkig genoeg ■voor die arme halzen, dat zy in zulke onweetendheid en beestachtigheid groot gebragt zyn! kootje. Komen die menfchen ook wel hier ? vader. Neen; de landen daar men nog tegenwoordig eenige van deeze ongelukkige menfchen vind, zyn zo verre van hier, dat D 5 'er  C 58 ) Ier nooit een van hen by ons komt. Zélfs vermindert hun getal geduurig meer en meer, omdat de befchaafde menfchen, die daar komen, moeite doen, om hen insgelyks befchaafd te maaken. gerrit. Maar woonden 'er op het land , daar robinson thans was, eenige van die wilde menfchen ? vader. Dat wist hy nog niet. Maar dewyl hy eens had hooren zeggen, dat 'er op de eilanden in deeze Itreek van die foort van menfchen waren : dacht hy , dat het zeer wel weezen kon, dat daar, waar hy zich thans bevond, ook menfchen eeters waren: en dit denkbeeld maakte hem zó benaauwd, dat alle zyne leden begonnen te beeven. willem- Dat wil ik Wel gelooven! Het Was ook zckerlyk lelyk voor hem, als die op dat eilanÜ'Woonden! vader. Hy durfde uit hoofde van zyne vrees in den beginne niet van zyne plaats komen. Het minfte gerucht deed hem ontvellen. Ten laatfre begon hy zó'fierken dorst te krygen, dat hy het niet langer houden kon. Hy was dus genoodzaakt, rond te gaan, orh eene fontein of beek te zoeken. Gelukkig vond  C 59 ) vond hy eene fchoone heldere beek, waaruit hy naar genoegen zyn' dorst kon lesichen! Eene heldere teug frisch water is toch eene groote weldaad voor dengeenen , die door dorst gekweld word! robinson dankte God daarvoor, en vertrouwde, dat die hem ook fpyze geeven zou. „ Die den vogelen voedfel geeft," dacht hy, ,, zal immers my niet van honger laaten fter„ ven!" Honger had hy wel niet, want de vrees en defchrik hadden bem allen lust tot eeten benomen. Maar des te grooter was zyn verlangen om te rusten. Hy was zodanig vermoeid van al 't geen hy uitgeftaanhad, dathy naauwlyks langer op zyne beenen fiaan kon. Maar waar zou hy de nacht overbrengen ? Op den grond en in.de opene lucht? dan zouden immers wilde .menfchen of dieren kunnen \omen en hem opeeten! Huizen, hutten of holen waren 'er nergens te vinden. Hy Hond eene geheele poos gamsch mistroostig en wist niet, wat hy beginnen zou. Ten laatfte dacht-by het best te zyn, dat hy als de vogels op eenen boom ging zitten. Hy vond welhaast een', die zulke dikke takken had, dat hy gemakkelyk daarop zitten en  ( 6o ) en met den rug tegen den Mam leunen kon. Op deezen klom hy op, deed een ieverig gebed tot God, ging vervolgens zitten, en raakte welhaast in flaap. Hy droomde geduurende zynen flaap van alles , dat hem den dag te vooren wedervaaren was. Vervolgens vertoonden zich zyne ouders aan zyne verbeelding. Het .was als of hy hen zag, daar zy door hartzeer en verdriet verteerd , over hem treurden, zuchtten, kermden , de handen wrongen en ontroostbaar waren. Het koude zweet brak hem van alle kanten uit. Hy riep overluid: „Hier ben ik! „ Hier ben ik, waarde ouders!" en wilde daarop zyne ouders in de armen vliegen, en door deeze beweeging in den flaap viel hy elendiglyk uit den boom neder. charlotte. Och ! de arme robinson! willem. Nu zal hy vast dood weezen ? i. vader. Gelukkig had hy niet hoog ge' jzetcn, cn de grond was zodanig met gras bedekt, dat hy niet hard neder viel. Hy gevoelde flechts wat pyn in die zyde, waarop hy gevallen was; maar dewyl hy in den droom veel meer uitgefhan had , achtte hy deeze pyn niet. Hy klom terftond weder op den boom, en bleef daarzolang zitten, tot de zon opkwam. Na  C öi ) Nu begon hy te overleggen, waar van daan hy iets te eeten zoude krygen. Hy miste alles, dat wy hier in Europa hebben. Hy had geen brood, geen vleesch, geene groenten, geene melk; en al had hy ook iets van dit alles gehad om te kooken of te braaden, zo had hy evenwel geen vuur, geene potten, geen fpit. Alle de boomen, die hy tot hiertoe gezien had, waren van die foort, die men Kampeche boomen noemt: die geene vruchten maar Hechts bladen droegen. jan. Wat voor boomen zyn dat? vader. Dat zyn boomen, waarvan het hout tot verfftorTen gebruikt word. Zy groeijen in eenige gewesten van Amerika, en worden in menigte naar Europa gebragt. Wanneer het hout van deeze boomen in water gekookt word.krygt het water eene roodachtige kleur, die naar het zwart trekt,en daarvan bedienen de verwers zich om andere kleuren te diepen. Maar om tot onzen robinson weder ta keeren. Zonder te weeten, wat hy beginnen zoude, klom hy van den boom af; den geheelen voorgaanden dag niets gegeten hebbende, begon de honger hem vcrfchrikkelyk te plaagcn. Hy liep eenige duizend fchreden rond: doch al-  C 62 ) alles, dat hy vond,waren onvruchtbaareboomen en gras. Zyn angst was thans ten hoogden top gerezen. „Ik zal van honger moeten derven!" riep hy en doeg zyne oogen fchreijende ten hemel. Ondertusfchen gaf hem de nood moed en krachten, om langs het drand te loopen, en re zien, of hy niet ergens wat vond, dat hy zou kunnen eeten. Dit was vergeefs! Daar was niets te vinden dan Kampeche en TVestindifche wilgeboomen, niets dan gras en zand! Vermoeid en krachteloos wierp hy zich voor over op de aarde neder, fchveide overluid, en wenschte, dat hy toch liever verdronken mogt zyn , dan dat hy nu zó elendigiyk van honger derven moest. Hy had reeds voorgenomen, in deezen wanhoopigen toedand den langzaamen en verfchrikkelyken dood des hongers met leidzaamhcid te verwachten, wanneer hy, zich toevallig omkeerende, een' zeearend zag, die met een' visch in den bek door de lucht vloog. Terfrond kwaamen hem de woorden te binnen , die hy eens ergens gelezen had : GOD, DIE DE EAAVEN VOED, ZAL MENSCHEN NIET VERSTOOTEN; HY, IN DEN KLEINE GROOT, ZAL CROOTER ZYN IN GROOTE N, Hy  C 63 ) Hy verweet thans zich zeiven , dat hy zo weinig op de goddelyke voorzienigheid vertrouwd had; rees terftond van den grond op, en beOoot zo verre voort te gaan, als zyne krachten hem zouden toelaaten. Hy ging dus al verder langs het ftrand, en liet zyne oogen overal gaan, of hy ook ergens eenig voedfel ontdekken kon. Ten laatfte zag hy eeuige oesterfchulpen op het zand leggen. Greetig liep hy naar die plaats, en zocht overal met de grootfte zorgvuldigheid , of hy ook eenige volle oesters mogt vinden. Hy vond die, en zyne vreugd daarover was onbefchryflyk groot. jan. Leggen dan de oesters op 't land? vader. Gewoonlyk niet. Zy leeven uit den aart in de zee, daar zy tegen de rotfen, de een boven op den anderen, gaan vast zitten , zo dat daaruit een kleine berg ontftaat. Zulk een' hoop noemt men eene Oeste)bemk. Doch fommige oesters worden doordebaaren daaraf geflagen , en door de vloed op ■ het Itrand geworpen. En wanneer dan de vloed gedaan is en de ebbe komt, blyven zy op het drooge leggen. kootje. Wat is dat, de ebbe en de vloed ? charlotte. Och1 weet je dat niet eens! Dat  C 64) Dat fs, als het water eerst ryst, en dan weder zakt. t kootje. Welk water ? charlotte. Wel, het water in de zee. vriend R. kootje, laat u dat van uw' broeder jan zeggen, die zal het u wel verftaanbaar maaken. jan. Ik? —Nu ik zal eens zien! Hebje niet wel opgelet, dat het water in de Maas fomtyds verder op den wal komt, en dan na eene poos weder terug loopt, en dat men dan droogsvoets gaan kan, daar te vooren water was? kootje. O ja, dat heb ik wel gezien! jan. Nu, als het water zo ryst, dat het op den wal loopt, dan noemt men dat vloed; maar als het weder zakt en de wal droog word, dan noemt men het ebbe. vader. Nu zal ik u verder zeggen, kootje lief, dat het water in de groote zee ieder etmaal op deeze wyze tweemaal ryst, en tweemaal weder zakt. Zes uuren en eenige minuuten ryst het elke keer, en zes uuren en eenige minuuten zakt het weder. Het eerfte noemt men den tyd van de vleed, en het andere den tyd van de ebbe. Begrypje het tegenwoordig ? koot-  kootje. Volkomen! Maar waarom ryst toch de zee telkens ? willem. ó Dat weet ik zeer wel; dat doet de maan, die trekt het water naar zich toe, dat het in de hoogte ryzen moet! klaas. Och dat hebben wy immers al zo dikwils gehoord! Laat Vader toch verder vertellen ! vader. Op een' anderen tyd zal ik met u daarover fpreeken, kootje. robinson was opgetogen van blydfchap, dat hy wat gevonden had, om zyn' fchreeuwenden honger een weinig te Rillen. De weinige oesters, die hy vond, waren, wel is waar, niet genoeg, om hem geheel te verzadigen; maar hy was echter verheugd , dat hy toch wat had. Thans was hy voornaamelyk daarop bedacht, waar hy nu in 't vervolg zyn verblyf zou neemen, om voor wilde menfchen en wilde dieren veilig te weezen? De plaats, daar hy de eerste nacht doorgebragt had, was zó ongemakke. lyk voor hem geweest, dat hy telkens beefde, wanneer hy dacht, dat hy de toekomende nachten op de zelfde wyze zoude moeten doorbrengen E wil-  ( 66 ) willem. Ik weet wel , wat ik gedaan had. vader. En wat dan; laat eens hooren! Willem. Wel ik had my vooreerst een huis gebouwd met heeie dikke muuren en met zwaare yzere deuren. En dan had ik eene graft daar rondom gemaakt , met eene ophaalbrug, en die ophaalbrug had ik alle avonden opgehaald, en dan wou ik wel eens gezien hebben, dat de wilden my eenig leed deeden, als ik Hiep. vader. Dat laat zich hooren! ft Is jammer, dat gy toen niet daar waart; gy had zekerlyk den armen robinson goeden raad kunnen geeven! — Maar — my fchiet evenwel wat te binnen — heb je wel recht met aandacht 'er op gelet, hoe de timmerluiden en de metfelaars doen, als zy een huis bouwen ? willem. Ja wel .'al zodikwiis! De metfelaar maakt eerst kalk gereed en mengt 7er zand onder. Daarna legt hy telkens eenen fteen op den andeien, en flrykt met zynen troffel het cement 'er tusfehen , dat zy heel vast op eikanderen moeien blyven zitten. Dan gaan de timmerluiden aan het behouwen en bedisfelen van de balken, met hun-  C 07 ) hunne bylen, en maaken, dat die volkomen op eikanderen fluiten. Daarna hysfen zy de balken met een' windas op naar boven op deri muur en fpykeren daar al een' by den anderen vast. Voorts zaagen zy ook plankenen' latten, die zy op de dakfparren vast fpykeren, om de pannen 'er op te leggen. En vervolgens. — vader. Ik zie wel; dat gy het zeer wel onthouden hebt, hoe zy doen om een huis te bouwen. Maar de metfelaar heeft evenwel kalk en een' troffel en bakfteenen of hardfteenen nodig, die eerst gebakken of gebeiteld moeten worden: en de timmerluiden moeten bylen, zaagen, booren, fpykers, winkelhaaken en hamers hebben. Maar waar van daan zou je die gekregen hebben , als je Iri Robinsons plaats geweest waart? willem. Ja dat weet ik niet. vader. Zo ftond het ook met robinson, daarom was het hem onmooglyk een geheel huis te bouwen. Hy had geene de minste gereedfchappen; hy had niets dan zyne handen , en met deeze alleen was hy niet in Haaf zulke huizen te bouwen als wy hebben. klaas. Wel nu, dan had hy zich maar E a eens  C 63 ) eene hut moeten maaken van takken, die hy van de boomen kon affcheuren! vader. En zou eene hut van takken hem wel kunnen befchermen tegen flangen, wolven, luipaarden, tygers, leeuwen en meer dergelyke wilde dieren ? jan. Ach ! hoe zal het met den armen robinson nog afloopen. klaas. Maar kon hy niet fchieten? vader. Ja, als hy maar een' fnaphaan e« kruid en lood had ! Maar de arme halshad immers niets, gelyk ik u zeide: in 't geheel niets ter waereld , dan alleen zyne twee handen! Wanneer hy deezen zynen toeftand, die zo van alle hulp ontbloot was, overwoog, verviel hy eensklaps weder tot zyne voorige ongerustheid. Wat baat het my, dat ik het gevaar van door honger te fterven voor het tegenwoordige ontfnapt ben , terwyl ik misichien deeze nacht door de wilde dieren zal yerfcheurd worden! Hy geloofde reeds een' tyger voor zich te zien , die zynen muil wyd opfp?rde , en hem zyne groote fcherpe tanden liet zien. Een oogenblik daarna verbeeldde hy zich , dat de tyger hem reeds by de keel vatte, en riep  C 69 ) riep gillende uit: „ ach , myne arme Ouders !'* en zeeg krachteloos ter aarde neder. Eene poos dus gelegen en met angst en wanhoop geworfleld hebbende, kwam hem zeker kerklied te binnen, dat hy zyn» godvruchtige Moeder dikwils had hooren zingen , wanneer haar eenige tegenlpoed overgekomen was. Dit kerklied begint dus: iiy,die als felle rampen woeden, in god al zyn vertrouwen stelt, vind altoos troost in tegenspoeden, al word zyn hoop te leur gesteld. hy weet dat y li n gs 't leed ver. d W ynt, aiss d'a lmagt tot zyn hulp ver$ c. h ynt. Deeze overdenking beurde hem op ! Hy herhaalde dat f'raaije lied eenige reizen met hartelyke aandacht by zich zeiven ; daarna begon hy het overluid te zingen; ftond van den grond op, en ging zien, of hy niet ergens een hol kon vinden, dat hem tot eene veilige woonplaats verftrekken kon. Hy wist niet waar hy eigentlyk was, — op he{ vaste land van Amerika, of op een E 3 ei-  «filand ? Maar fhy zag van verre eenen berg» leggen, daar hy naartoe ging. Onderwege bemerkte hy tot zyne grootfle droefheid, dat de geheeie ftreek, niets dan onvruehtbaare boomen en gras voortbragt. Hoe hy toen te moede was, kunt gylieden u gemakkelyk verbeelden. Hy klom met veel moeite op den berg, die vry hoog was , en kon van daar zyne oogen veele mylen verre laaten rond gaan. Toen zag hy met fchrik, dat hy inderdaad op een eiland was, en dat, zoverre zyn gezicht konde reiken,' nergens eenig land te zien was, behalve twee of drie kleine eilanden, die eenige mylen van daar.gelegen waren. ,, Ach! wat ben ik een ongelukkig mensch ! „ riep hy uit,terwyl hy zyne handen, diehy „. angstvallig in een geilagen had , naar den he,., mei' opftak het is dan waar , dat ik van alle „ menfchen aïgefneden , van allen verlaten ,,, ben , en geene hoop heb , van ooit uit >t deeze naare eenzaamheid weder verlost te „ Worden. Ach ! wat zal Jer van myne arme bedrukte Ouders worden ! Ik zal hen nooit ,,, wederzien! Nooit zal ik hen om vergiffenis ,,, voor myne dwaaling kunnen fmeeken ! si., Nooit zal ik de zoete fiem van een'vriend,,  C 7i ) van een' mensch weder hooren ! — Maar „ ik heb dit lot verdiend , voer hy voort. „ ö God , gy zyt rechtvaardig in uwe wegen! „ ik heb geen recht om te klaagen, .Ik heb ,, het immers zo gewild." Geheel wezenloos, bleef hy op de zelfde plaats (taan, en hield zyne oogen onbeweeglyk op den grond gevestigd. „ Van God en ,, van de menfchen verlaten!" dit was alles, dat hy in ftaat "was te denken. — Gelukkig kwam hem ten laatfte weder een vers uit zyn fraai kerklied te binnen: denk niet, dat god U heeft verstoten, .ofschoon gy hier in armoe leeft; dathy zyn DIERü'rE gunstgenoten, steeds aardsch GELUK beschoren heeft. 6 neen: hen zyn in D'eeuwigheid veel EDLER schatten weggeleid. Hy viel met bartelyken yver voor God op zyne kniën neder, deed geloften van geduld cn onderwerping in zyne tegenfpoeden , én bad om de noodige krachten om dezeiven te verdraagen. charlotte. Dat was wel zeer goed , £ 4 dat  C 72 ) ■ dat robinson zulke fraaije liederen kon, die hem zoveel troost gaven in zyn ongeluk ! vader. Ja dat was eene zeer goede zaak! Wat zou 'er van hem geworden zyn, indien hy niet geweten had, dat God de algoede, de almagtige en de alomtegenwoordige Vader van alle menfchen is. Zo men hem dat niet geleerd had, had hy moeten vergaan van angst en wanhoop. Doch het denken aan dcezen hemelfchen Vader gaf hem telkens weder nieuwen troost en moed, zo dikwils hy in gevaar was door zyne droefheid overmeesterd te worden. charlotte. Wilt gy my ook nog meer van God leeren, gelyk gy aan de anderen gedaan hebt ? vader. Gaarne, kindlief! Naarmaategy van dag tot dag verftandiger zult worden, zal ik u ook telkens meer van onzen lieven Heer zeggen. Gy weet, ik fpreek van niets liever, dan van hem, die zó goed, en zó groot is, en die ons zó lief heeft. charlotte. ó Dat is goed ! Daar is ook niets dat my meer vermaakt, dan wanneer gy met ons van God fpreekt. Ik ben 'er nu reeds blyd om. va-  C 73 D vader. Gy hebt ook rede om het te zyn, lieve charlotte! Want wanneer gy God eerst recht zult hebben leeren kennen, dan zult gy vast nog veel meer moeite doen, om geheel deugdzaam te worden, en dan zultgy zelf nog veel meer vreugd genieten, dan tegenwoordig. — robinson bevond zich thans veel lïerker en begon nu den berg rond te klouteren. Langen tyd deed hy vergeeffche moeite om eene veilige plaats tot zyne woning te vinden. Doch ten laatfte kwam hy by een' kleinen berg , die aan de voorde zyde zó (teil was als een muur. Deeze zyde naauwkeurig nagaande, vond hy eene plaats, die eenigzins hol was, en een' vry fmallen ingang had. Had hy een' koevoet, en een' beitel of andere gereedfchappen gehad : dan zou het hem zeer ligt geweest zyn, deeze holte, die ten deele rotsachtig was, verder uit te diepen, en haar tot eene woonplaats bekwaam te maaken. Maar hy bezat geen van deeze dingen , dus was de vraag, hoe hy derzelver gemis goed maaken zóude? Na langen tyd daarover gepeinsd te hebben , redeneerde hy dus: ,, de boomen , die ik u hier zie,fchynen van dezelfdefoort te zyn, E 5 „ als  C 74) als de wilgeboomen in myn Vaderland, die „ gemakkelyk kunnen verplarjt worden. Ik „ zal eene menigte van zulke jonge boomen „ met myne handen uitgraaven , en daar vóór „ deeze holte eene kleineruimte zó dicht daar „ mede beplanten, dat het als een muur wee„ zen zal. Wanneer die boomen weder uit„ botten en groeijen, zal ik in deeze beflo„ tene ruimte zó veilig kunnen flaapen . alsof „ ik in een huis was. Want van achteren „ word ik door' de fleile fteenrots gedekt , „ en van vooren, en van de zyden zullen de „ dicht geplante boomen my tot befcherming ftrekken." Hy verheugde zich over deezen gelukkigen inval, en liep terftond heenen, om denzelven ten uitvoer te brengen. Zyne vreugd wierd nog grooter, toen hy naby deeze plaats eene fchoone heldere fontein zag , die uit den berg te'voorfchyn kwam. Hy liep naar dezelve, om eerst een' frisfchen dronk te doen, dewyl hy door het rondloopen in de brandende hette der zonne zeer dorstig geworden Was. willem. Was het dan zó heet op dat eiland ? vader. Dat kan je denken! Zie! (op de land.  ( 75 3 üandkaart toonende,) daar leggen de KaribiJche Eilanden, waarvan dat, waarop robinson zich thans bevond, naar allen febyn een was. Nu ziet gy, dat deeze eilanden niet verre' afleggen van die fireek, daar men zegt, dat men onder de-linie is, en daar de zon fomwylen vlak boven het hoofd van de menfchen ftaat , en dus moet het daar al zeer heet zyn. Hy ging aan het werk, groef eenige jonge boomen op eene zeer moeijelyke wyze met zyne handen uit den grond, en bragt die naar de plaats, welke hy voor zyn verblyf gekozen had. Daar moest hy-wederom een gat met zyne handen krabben , om de boomen te planten; en doordien dat niet fchielyk voortging , begon de avond tc vallen , toen hy naauwlyks vyf of zes bcomen geplant had. De honger dreef hem, om eerst naar het flrand te loopen , en te zien of hy weder eenige oesters kon vinden. Maar ongelukkig ging 'er juist vloed. Hy deed dus niets op, en was genoodzaakt voor deeze keer met eene Jeege maag flaapen te gaan. jan. En waar Vader ? — vader. Hy had befloten, de nachten zolang op denboom door te brengen, tot dat hy eene vgi-  C 7<5 ) veilige woonplaats voor zich zoude gereed gemaakt hebben. Hy ging dus naar den boom. Doch opdat hem deeze nacht niet hetzelfde mogt overkomen , dat hem de voorgaande was overgekomen , bond hy zich met zyne koufenbandeu om het lyf vast aan den tak, waartegen hy met den rug leunde; en, na zich in dc hoede van zynen Schepper bevolen te hebben, begaf hy zich tot flaapen. jan. Daar deed hy wel aan. vader. De nood leert ons veele dingen, die wy anders niet zouden weeten. Juist daarom heeft ook de goede God de aarde en zelfs ons zodanig gemaakt, dat wy verfcheidene behoeften hebben, die wy niet dan door overdenken en door allerhande uitvindingen kunnen voldoen. Deeze behoeften zyn dus de oorzaak, dat wy wys en vcrflandig worden. Als wy den mond flechts hoefden open te doen , en dat de gebraden duiven als dan daarin vloogen; als de huizen, bedden, kleederen, het eeten en drinken en alle de andere dingen, die tot onderhoud en gemak van het leven nodig zyn, vanzelf en geheel klaar gemaakt uit de aarde groeiden ; zouden wy vast en zeker niet anders doen, dan eeten, drinken en flaapen; en dan zouden wy tot onzen dood toe  C 77 ) toe zó dom en onverftandig blyven, als de redelooze beesten. klaas. Dus beeft onze lieve Heer zeer wys gedaan, dat hy niet alles zo maar uit de aarde laat groeijen. vader. Hy heeft alles in de waereld goed en wys gemaakt. — Maar ziet toch eensl hoe vriendelyk de fchoone Avondlter haare ftraalen op ons neder fchiet. Deeze der heeft onze Hemelfche Vader ook gemaakt, dien wy niet genoeg kunnen dankzeggen voor den dag, welken wy wederom met zo veel vergenoegen hebben doorgebragt. — Komt, Kinderen , laaten wy te zaamen naar huis gaan. VIER-  C 78 ) VIERDE AVOND. VADER. We! , Kinderen, waar hebben wy gisteren onzen robinson gelaten? • jan. Hy was weder op den boom geklommen , om daar te flaapen, en vader. Goed, nu weet ik het al! — Deeze keer ging het beter ;hy viel niet van den boom, maar fliep gerust tot den morgen. Met het aanbreeken van den dag liep hy eerst Daar het flrand, óm eenige oesters te zoeken, en dan weder aan zyn werk te gaan. Hy flocg voor deeze keer een' anderen weg in, om aan het ftrand te komen, en trof on. derwege het geluk van een' boom te vinden, die groote vruchten droeg. Hy wist juist wel «iet, welke foort van vruchten het waren; maar hy hoopte evenwel dat zy eetbaar zouden zyn, en iloeg dus eene daarvan af. Het was eene driekante noot, omtrent zó groot als het hoofd van een klein kind. De buitenfle fchil vvas . vol vezelen en draden. Maar de tweede fchil was byna zó haad als de fchulp van eene fchilpad, en r-obinson zag  C 79 > zag aanftonds, dat deeze hem voor eene drinkfehaal zou kunnen dienen. Deeze fchil is zó wyd en ruim , dat de kleine aap van Amerika, genaamd Sagoïn, met zyn' langen ftraat zyn verblyf daarin kan hebben. De pit was vol fsp , en had een' fmaak als zoete amandelen, en in 't midden, dat hol was , vond hy eene wel fmaakende zoete melk. Dat was eene heerlyke maaltyd voor onzen robinson, die zo lang had moeten vasten! Zyne ledige maag was met ééne noot nog niet voldaan; hy floeg daarom eene tweede af, die hy met even grooten fmaak opat. Hy was zó verblyd over deeze gelukkige ontmoeting, dat hem de traanen in de oogen kwamen, die hy met eene dankbaare erkentenis van Gods goedheid uitilome. De boom was vry groot en hing vol vruchten. Maar helaas! hy zag welhaast, dat het de eenigfle in deeze flreek was! willem. Wat voor boom kan dat geweest zyn? Hier te lande zyn immers geene zodanige boomen. vader. Het was een Kokosboom, die voornaamelyk in Oost - Indien, en op de eilanden in^ de groote Zuidzee in menigte gevonden wor-  C 80 5 worden. Hoe deeze op het eiland van robinson gekomen was, kan ik u niet zeggen. Want men vind die op de eilanden van Amerika anders niet. Schoon robinson thans genoeg gegeten had, liep hy evenwel naar het ftrand, om te zien, hoe het vandaag met de oesters gelegen was. Daar komende vond hy wel eenige, maar nogthans op verre na niet genoeg, om eene volkomen maaltyd daarmede te doen. Hy had dus groote rede om God te danken, dat hy hem vandaag en ander voedfel had laaten vinden. En dit deed hy ook inderdaad uit den grond van zyn hart. De oesters , die hy vond, nam hy mede voor zyne middag maaityd , en hervatte dus welgemoed zyn werk van den vöorigen dag. Hy had op het ftrand eene groote fchulp gevonden, die hy voor eene fchup gebruikte. Dat ftrekte hem tot eene groote verligting zyns arbeids. Kort daarna zag hy eene plant, waarvan fteel vol vezelen en draaden was, gelyk by ons het vlas en de hennip. In andere tyden zou hy op zulke dingen in 't geheel geene acht geflagen hebben ; maar tegenwoordig was niets hem onverfchillig. Hy ging alles naauwkeurig na, en overdacht of hy  C 81 ) hy niet ergens eenig voordeel 'er uit trekken kon. In hoop, dat deeze plant als het vlas en hennip behandeld zoude kunnen worden, trok hy eene menigte daarvan uit, bond die in kleine bosfen, en legde dezelven in 't water. Na verloop van eenige dagen bevindende , dat de buitenfte grove fchors door het water genoeg doorweekt was , nam hy de bosfen daar uit, en liet de week gewordene fteelen in de zon droogen. Nog naauwlyks waren die genoegzaam droog geworden, of hy beproefde, of zy zich nu ook, gelys het vlas, door middel van een' grooten ftok zouden laaten beuken en braaken. En , dat gelukte hem. Van het vlas, dat daaruit voortkwam, nam hy de proef , om kleine touwen te liaan. Deezen wierden, wel is waar, niet zó vast, als die de touwflager by ons maakt; omdat robinson geen rad had, of niemand , idie hem hielp. Ondertusfchen wierden deeze touwen nogthans fterk genoeg,om met dezelven zyne groote fchelp aan een' ftok vast te binden , waardoor hy een gereedfchap kreeg , dat vry wel naar eene fchup geleek. Nu ging hy met zyn werk yverig voort, en F plant-  C 82 ) plantte boom by boom, tot hy eindelyk het kleine perk voor zyne woonplaats geheel omheind had. Doch dewyl hy oordeelde, dat eene enkele ry boomen nog geene genoegaamze en geene veilige borstweering was ;gaf hy zich de moeite om nog eene tweede ry rondom buiten de eerste te planten. Dit gedaan hebbende, doorvlocht hy deeze twee ryen met groene takken , en ten laatlte kreeg hy zelfs den inval, om de ruimte tusfchen de twee ryen boomen met aarde aan te vullen. Dat maakte nu een' zó vasten wal, dat 'er al eene zeer groote kracht zoude noodig geweest zyn, om door denzei ven. te breeken. ■Alle avonden en alle ochtenden begoot hy zyn jonge plantgewas met water, uit de naby gelegene beek. Om water te fcheppen gebruikte hy de fchil van de kokosnoot. Welhaast fmaakte hy het genoegen van de jong© boomen te zien uitbotten en groene bladen krygen. Toen zyne omheining byna volkomen gereed was, befteedde by een' geheelen dag om eene menigte van fterk e touwen tedraijen. Van deeze maakte hy, zo goed by kon, eene ladder. gerrit. Waartoe deeze ? va-  C 83 ) Vader. Gy zult het zo daadejyk hooren» Hy was van zin om in 't geheel geene deur aan zyne wooning te maaken, maar zelfs do laatfie opening met jonge boomen te fluiten. gerrit. Eiiieve! hoe zou hy dan uiten ingaan ? vader. Juist daartoe wilde hy de touwladder gebruiken. De fteenrots, die zyne woonplaats van achteren dekte, was omtrent twee verdiepingen hoog. Boven op ftond een boom. Aan deeezen maakte byzyne touwladder vast, en liet die naar beneden afhangen. Hy beproefde nu of hy langs dezelve naar boven klimmen kon , en het gelukte hem naar wensch. Dat alles gedaan zynde , ging hy voorts aan het overweegen, hoe hy het diende aan te leggen, om de kleine opening in den berg verder uit te hollen, zo dat zy groot genoeg wierd, om hem tot eene woonplaats te verftrekken. Met zyne handen alleen, zag hy zeerwel, zou het niet doenlyk weezen. Wat moest hy dan beginnen ? Hy moest denken , om ergens eenig gereedfchap uit te vinden , dat hem daartoe dienen kon. Met dat oogmerk ging hy naar eene plaats, daar hy veele fteenen van eene groene kleur, F a die  C 84 ) die zeer bard zyn , had zien leggen Onder deeze naauwrkeurig zoekende , vord hy 'er een', die hem, zodra hy denzelven zag, van vreugd deed opfpringen. Di eze fteen was volmaakt als een byl gevormd , hy liep vooraan fcherp toe en had zelfs een gat, om'er eenen deel in te (leeken. robinson zag voorts, dat hy daarvan eene volmaakte byl zou kunnen maaken , zo hy rfiaar het gat een weinig wyder maakte. Dit gelukte hem ten Iaafte,door middel van een' anderen fteen, na lang daarover gewerkt te hebben. Daarop ftak hy een' dikken ftok 'er 'm, om voor een' fteel te dienen , en bond denzelven met bindtouw, dat hy zelf gedraafd had, zó vast als of die vast geklonken was. Hy nam daarop aanftonds de proef, of hy een' jongen boom daarmede kon kappen; en zyne blydfchap over den gelukkigen uitflag van deeze proef was onbefchryflyk groot. Al had men hem ook duizend daalders voor deeze byl geboden , hy zoude dezelve niet gegeven hebben; zoveel nut hoopte hy 'er van te trekken r Al verder onder de fteenen zoekende, vond hy nog twee, die hem mede zeer dienstig fchee■èn. De eene was gevormd omtrent als een hou-  C 85 ) houten hamer , gelyk de /leenhouwers en timmerlieden gebruiken. De andere had de gedaante van een' korten dikken knuppel, en liep onderaan puntig toe, gelyk een beitel. Deeze twee fteenen nam robinson ook mede, en liep vol vreugd naar zyne woon» plaats, om voorts aan 't werk te gaan. Het werk ging hem uittermaate wel van de hand. Door den puntigen fteen, die hem tot een' beitel ftrekte, tegen de aarde en de Hukken van de rots te zetten, en met den anderen fteen daarop te flaan , maakte hy een ftuk voor en het andere na los, en vergrootte dusdoende zyn hol. In eenige dagen was hy zó verre gevorderd, dat hy de plaats ruim genoeg oordeelde te zyn, om hem tot eene wooning en llaapplaats te verftrekken. Hy had al te vooren eene groote menigte gras met zyne handen uitgetrokken , en het zelve in de zon gelegd, om hooi daarvan te maaken. Dit was nu genoegzaam d oog. Hy bragt het derhalve in zyn hol, om zich eene gemakkelyke rustplaats te maaken. Nu was 'er niets meer, dat hem verhinderde , eens weder te gaan flaapen , op eene wyze die den mensch voegt, dat is, leggende, nadat hy agt nachten, gelyk de vogels F 3 op  C 86) op een' boom zittende , had moeten doorbrengen. Wat was het toen een vermaak voor hem, dat hy zyne vermoeide leden op het zachte hooi kon uitftrekken! Hy dankte Gód daarvoor , en dacht by zich zeiven : Och als myne landslieden in Europa maar ,, wisten., wat dat zeggen wil, veele nach„ ten achtereen, op een' harden tak zittende, door te brengen! — Trouwens, zy zouden zich gelukkig achten, dat zy alle avonden op eene zachte en veilige rustplaats konden „ gaan leggen, en zy zouden niet vergeeten, „ ook voor deeze weldaad God dagelyks „ dank toe te brengen!" Den volgenden dag was hetzondag. robinson befteedde denzelven daarom tot rusten, bidden en overdenken van zyne eigen gemoedsgefteltenis. Geheele uuren lag hy op zyne kniën, de oogen vol traanen naar den hemel geflagen, en fmeekte God om vergiffenis zyner zonden en om zegden en troost voor zyne arme Ouders. Daarna dankte hy God met traanen van blydfchap voor de wonderbaare hulp, hem in zyn' verlaten' toefland bewezen, en deed gelofte van zich meer en meer te zullen beteren, en God met kinderlyke gcv hoor-  C 8? ) fioorzaamheid altoos onderdanig te zullen weezen. — charlotte. Nu is hy immers veel beter man , dan hy te vooren was? vader. Onze lieve Heer wist ook te vooren, dat hy zich beteren zoude, als het hem niet wel ging ; en daarom fchikte hy hem ook dat lyden toe! Zo handelt de algoede hemelfche Vader telkens met ons. Niet uit gramfchap, maar uit liefde, Iaat hy ons fomtyds onder tegenfpoeden zuchten , wel weetende dat wy anders niet deugdzaam zouden worden. « Om niet te vergeeten , hoe de dagen op eikanderen volgen,en om telkens te weeten, welke dag een zondag was,was robinson bedacht, om een' almanak te maaken. jan. Een' almanak? vader. Dat is te zeggen, geen'zó naauwkcurigen en op papier gedrukten almanak , gelyk men die in Europa maaken kan ; maar nogthans een' almanak, die hem kon-dienen om de dagen te tellen. Jan, En hoe deed hy dan ? vader. Geen papier en geene fcbryfbehoeften hebbende, koos hy vier naast eikanderen ftaande boomen uit, die eene gladde F 4 bast  C 88 ) bast hadden. Op den groonlen van deeze boomen fneed hy alle avonden met een' puntjgen fteen een ftreepje, dat telkens een' ververlopenen dag betekende. Zo menigmaal hy zeven ftreepjes gemaakt had, was 'er eene week verlopen ; en dan fneed hy op den naasten boom eene ftreep, die eene week betekende. Zo menigmaal hy nu op deezen tweeden boom vier ftreepen gemaakt had, fneed hy op den derden boom eene ftreep ten teken, dat 'er eene maand verftreken was. Eindelyk wanneer 'er van deeze laatfte ftreepjes, die eene maand betekenden, twaalf waren ge. fneden , ging by op den vierden boom een teken maaken , dat nu een geheel jaar ten einde was. geb rit. Maar de maanden zyn immers, allen niet even groot! Eenige hebben dertig, en anderen één - en • dertig dagen : hoe kon hy dan telkens weeten, hoe veel ieder maand had. vader. Dat wist hy op zyne vingers te tellen. jan. Op de vingers? vader. Ja op de vingers; en zo gy wilt, ya.1 ik u dat ook keren. allen, Och ja! Vader lief. va  C 89 3 vader» Wel nu, let dan wel op! Ziet, hy deed op deeze wyze de hand toe; daarop raakte hy met een' vinger van de andere hand eerst een' deezer uitfteekende knokkels aan, dan in de laagte of het kuiltje daar naast, en noemde, terwyl hy dat deed,tevens de maanden in die order, zo als zy op eikanderen volgen. Iedere maand, die hy noemde , wanneer hy een' knokkel aanraakte, heeft éénen-dertig dagen, doch de anderen, die by het aanraken van de kuiltjes genoemd worden, hebben Hechts dertig, behalve Fcbruary alleen, die niet dertig, maar flechts agt-entwintig, en elk vierde jaar negen - en - twintig dagen heeft. Maar hy begon met den knokkel van den voorden vinger en noemde , denzelven aanraakende , de eerde maand in 't jaar, te weeten de January. Die heeft dus, hoeveel dagen ? jan. Eén-en - dertig. vader. Nu zal ik voortgaan met de maanden dus op de knokkel te dellen , en gy , jan, kunt telkens het getal der dagen zeggen. — Dus ten tweede: February ? Jan. Moest dertig dagen hebben , maar F s heeft  (90) fieeft flechts agt- en-twintig, fömwylen nen gen - en - twintig. ' vader. Maart ? jan. Eén - en - dertig. vader. April ? jan. Dertig. va der. Mei? jan. Eén-en-dertig. vader. Juny ? jan. Dertig. vader. July? jan. Eén - en - dertig. va der. Augustus? (op den knokkel van den duim wyzende.) jan. EénTen? dertig. vader. September ? jan. Dertig. vader. OcloberS jan. Eén-en-dertig. vader. November? jan. Dertig. vader. December? 'jan. Eén-en-dertig dagen. vader, gerrit, hebje telkens in uwen almanak nagezien, of onze opgaaf naauwkeurig was? ger-  C 91 ) gerrit. Ja, alles kwam volmaakt oveteen. vader. Zulke dingen behoorde men te onthouden, omdat men niet altyd een' almanak by de hand heeft, en 'er ons nogthans menigmaal aan gelegen legt, om te weeten, hoeveel dagen elke maand heeft. jan. ó Ik zal het zeker niet vergeeten! gerrit. Ik ook niet;ik heb het wel onthouden ! vader. Op deeze wyze droeg robinson zorg, dat hy de tydrekening niet kwyt raakte, en telkens wist, welke dag een zondag was , om denzei ven , gelyk de Christenen doen, te kunnen vieren. Middelerwyl had hy de grootfte helft der kokosnooten van den eenigften boon'r, dien hy tot hiertoe gezien had, reeds opgegeten, en de vloed wierp zó weinig oesters op het ftrand, dat hy daar van alleen niet beftaan kon. Hy begon dus wederom voor het toekomend onderhoud van zyn leven ongerust te worden. Uit vrees voor wilde dieren en menfchen, had hy tof hiertoe het nog niet durven waagen, zich op een' afgelegen' afftand van zyne wooning te begeeven. Thans drong hem  C 92 ) hem de nood, moed te vatten, en wat verder op het eiland rond te zien, of hy ook nog ander voedl'el voor hem vinden kon. Met dat oogmerk bellooi hy, den volgenden dag in Gods naam eene nieuwe reis landwaarts te doen. Maar om zich tegen de brandende hetteder zonne te dekken, hield hy zich dien avond bezig met eenen zonnefcherm te maaken. klaas. Waarvandaan kreeg hy dan het linnen of de zyde en de baleinen ? vader. Hy had nog linnen, noch zyde, noch baleinen , noch mes of fchaar , noch naald en gaaren, en evenwel - wat denkt gy, dat hy deed, om zich een' zonnefcherm te maaken? klaas. Ja, dat weet ik niet. vader". Hy nam dunne takken van den wilgeboom , en vlocht daarvan een klein fchermtje , ftak in het midden van hetzelve een1 ftok, die hy met bindtouw vast maakte, en toen ging hy van zyn' kokosboom breede bladen haaien, die hy mer /pelden op zyn gevlochten fcherm vast maakte. jan. Met fpelden? Eilieve, hoe kwam hy toch aan fpelden ? vader, ftaad dat eens! CHAR-  C 93 ) charlotte. C, Na weet ik het al! Die had hy gevonden in het vuilnis, dat van de vloer geveegd wierd, en in de reeten van de planken ; ik vind die daar ook zo dik wils! jan. Gy hebt het fchoon geraden! Alsof men fpelden vinden kon, daar niemand die verloren heeft! Zeg my toch eens, waren 'er dan deelen en vuilnis in het hoi van robinson? vader. Wie kan het nu raaden ? hoe zoud gylieden doen,als gy iets wilde vast fteeken, en gy geene fpelden had ? j a n. Ik zou de doornen van den haagdoorn neemen. Willem. En ik die van den kruisbeziën boom. vauëR. Dat laat zich hooren. — Ik moet u evenwel zeggen, dat robinson noen. het een, noch het ander gebruikte, omdat hy noch doornbaomen, noch kruisbeziënboomen op zyn eiland gevonden had. jan. Wat nam hy dan? Vader. Vischgraaten. De zee wierp van tyd tot tyd doode visiehen op het ftrand; en deeze verrot of door de roofvogels opgjgeten zynde, bleeven de graaten daarvan leggen. Van deeze had robinson de fterkften er» pun-  ( 94 ) puntigflen genomen , om die als fpelden te gebruiken. Door middel van dezelve vervaardigde robinson een* zo dichten zonnefcherm , dat geen' enkele zonneftraal daar dóórdringen kon. Zo dikwils hem zulk een nieuw werk gelukte , gevoelde hy daarover eene onbefchryfelyke vreugd ; en alsdan was hy gewoon tot zich zei ven te zeggen: Welk een groote dwaas ben ik toch in myne jonge jasren geweest, dat ik myn' grootlten tyd met ledig gaan verlieten heb! Indien ik tegenwoordig in Europa was, en daar die groote menigte van gereedfehappen had , die men daar zó gemakkelyk kan krygen : wat zou ik niet al maaken! Welk eene vreugd zou het my ■tveezen, dat ik meest alle de dingen , die ik noodig had, voor my zelve vervaardigde! Dewyl de zon nog vry hoog flond, begon hy te bedenken , of hy niet een zakje zou kunnen maaken, waarin hy wat eeten op zyne togtjes kon mede neemen, en datgeen naar huis draagen , wat hy ten opzichte van nieuwe levensmiddelen zo gelukkig mogt weezen op te doen. Hy overdacht zyn voorneemen een' tydlang, en ten laatfte geluk-  C 95 ) Jukte het hem , om ook daartoe raad te vinden. Hy had een' vry grooten voorraad van bindtouw gemaakt; hiervan nam hy voor, een net te knoopen, en van het net eene foort van weitasch te maaken. En dat begon hy aldus. Aan twee boomen, die groote twee voeten van eikanderen af ftonden, maakte hy draaden , een' onder den anderen, vast, en wel zó A\cht als mooglyk was. Dat moest nu weezen het geen men by het weeven de fchsering noemt. Daarop knoopte hy, van boven be. ginnende ook draaden, naast den anderen , mede zó dicht als mooglyk ; cn met deeze laatften legde hy telkens om elken dwaisloopenden draad eenen knoop, juist zo, als men doet by het knoopen van beurzen of andere werken van dien aart. Deeze laatfte naar beneden loopende draaden waren dus de inflag. En dusdoende vervaardigde hy een netje, dat naar eeu fyn vischnet geleek. Hy maakte daarop de einden der draaden van de boomen los, knoopte die op de zyden en onderaan aan eikanderen vast, en liet flechts de bovenfte zyde open. En nu had hy dus eene volkomen weitasch ver»  C 96 ) Vervaardigd , die hy door middel van een touw , dat hy boven aan weerskanten vast maakte, over zyne fchouders hangen kon. Van vreugde over het wel flaagen zyner poogingen en moeite kon hy byna degantfche nacht geen oog toedoen. willem. Och ik zou my ook gaarne eene weitasch willen maaken! klaas. Ik ook ; als wy maar bindtouw hadden! moeder. Zo gy even groote vreugd over uw werk wilde hebbenals robinson, dan diende gy ook eerst het bindtouw voor u zeiven te draaijen, en zelfs eerst het vlas of de hennip gereed te maaken. Doch dewyl deeze op het veld nog niet rypzyn, zal ik u wel bindtouw geeven. willem. ó Wil je dat doen, lieve Moeder? moeder. Gaarne, zo gy het begeert. Komt, wy zullen het gaan haaien. willem. 6 Dat is heerlyk! charlotte. Dat is goed , Kinderen, dat gy zulks namaakt. Want zo gy ooit eens op een eiland mogt komen, daar geene menfchen zyn; dan weet gy al, hoe gy doen moet. Is 't niet zo, Vader? va-  C 97 ) vader. Zeer wel ; doet het maart —; Wat onzen robinson betreft, deezen zullen wy wel tot morgen moeten laaten flapen! — Ik zal in dien tusfchentyd eens zien; of ik niet van hem de kunst kan leeren, om een' zonnefcherm te maaken. G VTF-  C 98 ) V Y F D E AVOND. D en volgenden avond, toen het gezelfchap op de gewoonelyke plaats by elkandeien gekomen was, kwam klaas met eene weitasch, door hem zeiven vervaardigd , met een' fleren tred aanwandelen , en trok daardoor de oogen van allen tot zich. In de plaats van den zonnefcherm nad hy van de keukenmeid eene zeef geleend, die hy op een' ftok boven zyn hoofd droeg. Zyne geheele houding was ftatig en deftig. moédes. Braaf, klaas, dat heb je wel gemaakt! Het fcheelde weinig, of ik had u voor den rechten robinson aangezien. jan. Het is maar, dat ik nog niet heb kunnen gedaan krygen met myne weitasch; anders was ik mede dus opgefehikt gekomen ! willem. Zo ftaat het met my ook! vader. Het is al vry wel, dat 'er een mede kiaar gekomen is; nu zien wy evenwel, dat het gaat! Maar uw zonnefcherm , klaas, deugt immers niet! klaas. Dat is waar, ik heb dien ook flechts  C 99 3 flechts uit nood gemaakt, omdat ik geen' anderen zó fchielyk kon klaar krygen l vader, (Een' zonnefcherm , door hem zeiven gemaakt, achter de haag van daan krygende.) Wat zeg je daar van , vriend robinson? klaas. Heer! die is mooi.' vader. Ik zal deezen zonnefcherm bewaaren tot dat wy onze gefchiedenis geheel hebben hooren vertellen. Die als dan van de dingen, welke robinson maakte, de meeste zal kunnen namaaken, die zal onze robinson weezen , en dien zal ik den zonnefcherm fchenken. willem. Moet die zich dan ook eene geheele hut bouwen ? vader. Waarom niet ? allen. Dat is mooi! dat is goed! vader, robinson kon naauwlyks wachten tot de dag aankwam ; reeds vóór zonneopgang maakte hy zich gereed tot zynen togt. Hy hing de weitasch om, bond een touw om zyn lyf, ftak zyne byl daarin, in de plaats van een' degen, nam den zonnefcherm op zyne fchoudeis,en ving daarop gerust zyne reis aan. Eerst ging hy zynen kokosboom opzoeken , Ga om  C ioo ) óm eenige nooten in zyne" tasch te fleeken • daarop liep hy naar het ftrand , om eenige oesters te zoeken; en zich met beiden zoveel noodig was voorzien, en tot zyn ontbyt een' goeden teug versch water uit de fontein gedronken hebbende, ging hy voort. Het was een heerlyke morgenftond. De zon rees in haare gantfche pracht en luider, gelyk als uit de zee op, en vergulde de toppen der boomen. Duizend kleine en groote vogels van verwonderlyk fchoone kleuren zongen hun' eersten morgenzang , en verblydden zich over den nieuwendag. De lucht Was zó zuiver en zd verkwikkende, als of zy op dat oogenblik eerst uit de fcheppende hand van God was voortgekomen , en de kruiden en bloemen verfpreidden de aangenaamfie geuren. Het hart van robinson wierd geheel en al vervuld met vreugde en dankbaarheid jegens God. Zelfs hier, zeide hy tot zich zeiven , zelfs hier betoond hy zich als den Algoeden ! — Daarop paarde hy zyne ftemmen met den zang der vogelen, en zong mede een morgenlied. robinson nog bevreesd voor wilde menfchen  C ioi ) fchen en voor wilde dieren , tnydde telkens op zynen togt.zo veel hem mogelykwas de digte bosfchen en' het kreupelhout, en lloeg liever den weg in naar die plaatfen , waar hy een ruim gezicht naar alle zyden had. Doch deeze waren juist de onvruchtbaarfte ftreeken van zyn eiland. Hy was dus al vry verre voortgewandeld zonder iets hoegenaamd te vinden , dat voor hem van eenig nut had kunnen weezen. Ten laatfte kreeg hy eene plant in het oog, die hy dacht van nader by te moeten befchouwen. Het waren ftruiken, die naast elkan. deren ftonden , en als een klein bosch uitmaakten. Atmfommigen zag hy roodachtige, aan anderen witte bloefems, weder anderen droegen in de plaats van bloefems , kleine groene appelen , zo groot als karfen. Hy nam 'er daadelyk een' en beet daarin, maar hy vond , dat zy oneetbaar waren. Van fpyt rukte hy den ftruik , waarvan hy den appel geplukt had , uit den gronden wilde dien wegwerpen, wanneer hy tot zyne groote verwondering aan de wortels van de fteelen. verfcheide kleine en groote knollen zag hangen. Hy dacht voorts, dat deeze knollen de G 3 ei-  C 102 3 éigentlyke vrucht der plant waren, en ging dezelve nader onderzoeken. Maar in dezelve willende byten, kon hy daarin evenmin als in zyne voorgaande poo. ging flaagen. De vrucht was hard en zonder fmaak. robinson ftond gereed om haar weg te werpen: doch gelukkig kwam hem nog te binnen, dat eene zaak evenwel nog tot iets nuttig kon weezen, al was het ook, dat men haare nuttigheid niet zo voort ontdekte. Hy ftak dus eenige van deeze knollen in zyne weitasch en vervolgde zyn' weg. jan. Ik weet al wat voor knollen dat waren! vader. Nu laat eens hooren, wat voor knollen denk je dan dat het waren ? jan Het waren aardappelen.' die groeijen immers juist zo, als zy hier befchreven worden! gerrit. En die groeijen immers ook in Amerika! willem. Wel ja, daarvan daan heeft ze Francais Drake mede gebragt! — Maar dat was toch zeer onnoozel, dat robinson die niet eens kende! vader. Wel waar van daan kent gy die dan ? wil-  C 103 ?> ■ willem. Wel heer! omdat ik ze menigmaal gezien en gegeten heb; ik houd ler immers zo veel van! vader. Maar robinson had die nooit gezien en nooit gegeten. willem. Niet? vader. Neen; omdat dezelven toen ter tyd nog in 't geheel niet bekend waren. Het is nog niet veel jaaren geleden , dat zy by ons bekend zyn geworden, en het is al 200 jaaren geleden, dat onze robinson leefde. willem, Oho! dat is wat anders. vader. Zie je wel,lieve willem, dat men kwalyk doet, als men zo voorbaarig is met andere luiden te laaken ? Wy behoorden ons zelve telkens eerst geheel en al in hunne omftandigheden te nellen, en ons alsdan eerst af te vraagen: of wy het beter zouden gemaakt hebben dan zy ? Had gy ook nooit, aardappelen gezien,en had gy nooit gehoord, hoe men die moest gereed maaken: dan zou je ook in den beginne gelyk robinson, niet weeten, hoe gy daarmede leeven moest? Laat deeze zaak u tot eene les (trekken, om u nooit weder voor wyzer te houden, dan • andere mensfchen. G 4 wil-  C 104 ) willem. Geef my een' zoen , Vadertje lief! 'k Zal het nooit meer doen! vader. Van daar ging robinson alverder; nogthans zeer langzaam en met groote onzichtigheid. Alle geruisen , dat de wind tusfehen de boomen en ftruiken maakte, deed hem fchrikken en naar zyne byl tasten, om zich te verweeren, zo 't noodjg was. Dan zag hy telkens tot zyne groote vreugd, dat hy zonder rede bevreesd was geweesr. Ten laatöê fcwam hy by eene beek , en daar befloot hy, zyn' middagmaaltyd te houden. Daar ging hy onder een' dikken lommerryken boom zitten, en begon reeds met de grootfen lust te fmullen. — Wanneer onverwachts een gedruisch, dat hy van verre hoorde, hem al weder een' vreeslyken fchrik aanjoeg. Hy liet, vol angst, zyne oogen rondom gaan en zag eindelyk een' geheelen hoop. — klaas. Och! vast Wiiden! willem. Of leeuwen en tygers! vader. Geen van beiden! maar een' geheelen hoop wilde beesten, die eenigermaate geleeken naar onze fchaapen, behalven dat zy op den rug een' kleinen bult hadden, en daardoor het aanzien van een' kameel kreegen. Voor  C 105 ) Voor het overige waren zy niet veel grooter, dan een fchaap. Zo gy begeerig zyt te weeten wat voor beesten dat waren, en hoe zy genaamd worden, zal ik het u zeggen. jan. ö ja! vader. Men noemt ze Lama's , anders ook Guanako's. Hun eigentlyk Vaderland is dat gedeelte van Amerika, daar (op de landkaart wyzende,) dat aan de Spanjaards behoort , en Peru heet. Daar hadden de Amerikaanen, vóór dat de Europeaanen hun land ontdekten, die zoort van beesten tam gemaakt, en bedienden zich van dezelven , als van ezels, tot het draagen van allerhande zwaars pakken. Van derzelver wol wisten zy liane tot kleederen voor zich te vervaardigen. j a n. Dus waren immers de luiden van Peru niet zo wild als de overige Amsrikaanen ? vader. Op verre na niet! Zy woonden, gelyk mede de Mexikaanen deeden, (daar in Noord - Amerika,) in ordentelyke huizen, hadden prachtige tempels gebouwd, cn wierden behoorlyk door koningen beheerscht. willem. Is dat niet dat zelfde land, waarvandaan de Spanjaards die groote menigte G 5 goud  C 106 ) goud en zilver haaien , die zy jaarlyks op de groote Zilver Vloot uit Amerika naar Europa overvoeren , gelyk gy ons weleer verhaald hebt? vader. Dat zelfde land! — Wanneer robinson deeze beesten, die wy voortaan ook Lama's zullen noemen, zag aankomen; gevoelde hy een' grooten trek naar een ftuk gebraad, waarvan by nu al in zo langen tyd niet geproefd had Hy wenschte dus dat het hem gelukken mogt , één van dezelven te dooden, en ging daarom met zyne fteenen byl achter den boom ftaan in hoop, dat 'er welligt een zó dicht voorby hem komen zou, dat hy hetzelve met zyne byl kon raaken. Alles ging naar wcnsch. De onnoozele beesten , die, naar alle waarfchynlykheid hier nooit waren geftoord geweest, gingen gerust langs den boom, achter welken robinson fchuilde, voorby naar het water, en een derde! zeiver, en nog wel een jong , zo dicht by hem komende, dat hy het kon raaken, lloeg hy hetzelve met zyne byl zodanig in den nek, dat het daadelyk dood op den grond nederviel. charlotte. 6 Foei! hoe kon hy dat doen ? Het arme fchaapje! moe-  ( 107 ) moeder. En waarom moest hy het dart niet doen ? charlotte. Wel, het onnoozele beesje had hem immers geen kwaad gedaan; dan had hy het ook kunnen laaten leeven ! moeder. Maar hy had immers het vleesch van dat beest noodig, om'er van te eeten; en weet je dan niet, dat God ons vergund heeft, van de beesten dat gebruik te maaken, dat onze behoeften vereisfchen ? vader. Buiten noodzaaklykheid een beest te dooden , te pynigen , of flechts te ontrusten, zou wreedheid weezen, en dat zal immers ook geen goedaartig mensch in ftaat zyn te doen. Doch dezelve te gebruiken , tot dat geen waartoe zy gefchikt zyn, die te flachten, om hun vleesch te nuttigen, dat ftaat ons vry. Heugt u niet meer, hoe ik u eens aangetoond heb, dat het zelfs voor de beesten zelve goed is, dat wy dus met hen te werk gaan ? ]AN. O Ja; zo wy van de beesten geen gebruik maakten, zouden wy ook niet voor hen zorgen, en dan zouden dezelve het op verre na niet zó goed hebben, als tegenwoordig, en dus zouden 'er veele 's winters van honger moeten vergaan! ger-  C 108 ) - gerrit. Ja, en zy zouden veel meer moeten lyden, als zy niet geflacht wierden, en door ziekten of van ouderdom ftierven • omdat zy elkandeien niet kunnen heipen, gelyk de menfchen doen.' vader. En daarenboven moeten wv ook niet gclooven, dat de dood , dien wy de beesten aandoen , voor hen zd fmanelyk is, als ons wel voorkomt. Zy weeten niet te vooren, dat zy geflacht zullen worden, zy zyn daarom gerust en te vrede tot het laatfte oogenblik toe, en de aandoening der pyne, terwyl zy geflacht worden, is fchielyk over. Op het oogenblyik, toen robinson het jonge Lama gedood had, begon hy eerst te bedenken; hoe hy het nu diende aan te leggen om het vleesch gereed te maaken ? charlotte. We! heer! hy kon het immers kooken of braaden. vader. Dat had hy gaarne gedaan; doch ongelukkig ontbrak hem alles, dat hy daartoe noodig had. Hy had geen' pot en geen fpit, en dat het flimfle was, — hy had niet eens vuur. charlotte. Geen vuur? — Dat had hy immers kunnen maaken? va-  <* 109 ) vader. Vast en zeker, als hy maar een* Haal en een' vuurfteen, en zwam of tontel, of zwavelftokken had gehad! doch van alle deezen dingen had hy nu juist niet met al. jan. Ik weet wel, wat ik gedaan had. vader. En wat dan? jan. Ik had twee Hukken droog hout zo lang op eikanderen gewreven, totdat zy in brand geraakt waren; gelyk wy eens in eene reisbefchry ving gelezen hebben , dat de Wilden doen. vader. Op dat zelfde vielen ook de gedachten van onzen robinson ! Hy nam dus het doode Lama op zyne fchouöers, en flocg daarmede den weg in , die naar zyne woonplaats leidde. Op deezen weg deed hy nog eene ontdekking , die hem groote vreugd veroorzaakte. Hy vond namelyk zes of agt Citroenhoornen , onder welken al verfcheidene rype vruchten lagen , die 'er afgevallen waren. Hy raapte die zorgvuldig op, Helde een merkteken om de plaats te onthouden , waarop deeze boomen Honden , en keerde thans, zonder zich verder op te houden, zeer vergenoegd naar zyne wooning terug. Daar  C iio > Daar gekomen zynde was zyn eerfte werk, de huid van het jonge Lama af te trekken. Dit gelukte hem door middel van een' fcherpen Heen, dien hy voor een mes gebruikte; de afgeftroopte huid fpreidde hy, zo goed hy kon, in de zon uit , om dezelve te laaten droogen, omdat hy voorzag, dat hy daarvan een goed gebruik zou kunnen maaken. jan. Wat kon hy toch daarvan maaken? vader, ö Veelerhande dingen! Vooreerst begonnen zynen fchoenen en kousfen al te flyten. Dus dacht by, dat hy, geene fchoenen meer hebbende, zich van de huid zooien maaken, en deeze onder zyne voeten vast binden kon , om niet genoodzaakt te zyn, met de voeten heel en al bloot te loopen. In de tweede plaats was hy ook niet weinig bekommerd wegens den winter , en hy verheugde zich daarom zeer, dat hy thans een middel uitgevonden had, om zich van bont te voorzien, en dus niet blootgefteld te zyn aan het gevaar om van koude te vergaan. Wel is waar dat deeze laatfte zorg ongegrond was, omdat het in deeze ftreek nooit winter wierd. wielem. Nooit winter? vader. Neen! In de geheele luchtftreek, daar  C "i ) daar tusfchen de twee Keerkringen, die ik tl onlangs uitgelegd heb, word het nooit winter. Maar daarentegen hebben deeze landen eenige maanden lang geduurigen regen. — Dog daarvan wist onze robinson nog niets, omdat hy in zyne jeugd zich niet behoorlyk had laaten onderrechten. jan. Maar, Vader, my dunkt evenwel, dat wy eens gelezen hebben, dat de hooge Piek op 'leneriffe, en de hooge Cordilleras in Peru altoos met fneeuw bedekt zyn? dus moet het immers daar altyd winter weezen, en die leggen nogthans ook tusfchen de Keerkringen ? vader. Gy hebt gelyk, lieve jan; de zeer hooge toppen der bergen zyn hiervan uiigezonderd. Want op dezelven legt gewoonlyk eene altoosduurende fneeuw. Weet gy nog , wat ik u van eenige gewesten in Oost - Indië verhaalde , wanneer wy onlangs op de landkaart eene reis derwaarts gedaan had^ den ? j a n. Oho 1 ik weet het al, dat daar in eenige lireeken de zomer en de winter flechts eenige mylen van eikanderen afgelegen zyn ! Op het eiluid Ceikn en nog op eene andere plaats  C 112 ) plaats, — och! het wil my nu niet te binnen fchieten! vader. Op het voorfte Schiereiland. Te weeten, wanneer het aan deeze zyde van het gebergte Gate, op de kust van Malabar, winter is, dan is 'er aan de andere zyde van dat gebergte op de kust van Koromandel zomer, en dus omgekeerd. Het zelfde heeft, naar men zegt, ook plaats op het eiland Ceram, een van de Molukjche eilanden , daar men flechts drie mylen behoeft te gaan, om uit den winter in den zomer te komen. Maar wy zyn in eens verre van onzen robinson afgedwaald! Zie daar hoe onze geest met een' enkelen uitflap zich fchielyk naar plaatfcn begeeven kan, die veel duizend mylen van ons afgelegen zyn ! Uit Amerika ftaken wy in één oogenblik naar Afië over , en nu — let 'er eens wel op! nu zyn wy weder in Amerika, op het eiland van onzen vriend robinson. Is dat niet wonderbaar? — Het vel afgeftroopt, de ingewanden 'er uitgenomen en eene achterbout, om te braaden, afgefneden hebbende, was hy enkel bedacht, om een fpit te maaken. Ten dien einde kapte hy een' jongen recht opgefchoten' boom, fchil-  C 113 } fehilde dien, en maakte aan het boveneind eene punt. Daarop nam hy twee takken , als gaffels gevormd, waar op het fpit kon rusten. Toen hy nu onder aan deezen ook eené punt gemaakt had, floeg hy die tegen eikanderen over in den grond, Aak het gebraad aan het fpit,en was niet weinig in zyn fchik, . toen hy zag , dat hy het zeer gemakkelyfe draaijen kon. Nu ontbrak hem nog alleen het noodzaakélykAe, te weeten, het vuur. Öm hetzelve door wryven te verkrygen, kapte hy van een" dorren Aam twee ftukken hout af, en ging terftond aan het werk. Hy wreef, dat hem het zweet by groote druppels langs het aangezicht liep; doch het wilde hem niet g*lukken. Want wanneer het hout reeds zodanig heet geworden was , dat het rookte , dan was hy telkens zó vermoeid, dat hy genoodzaakt was eenige oogenblikken het wryven te Aaaken,om weder nieuwe krachten te krygen. Dat maakte , dat het hout telkens weder een weinig bekoelde , en dat dus zyn voorgaande arbeid vergeefsch was. Hier ondervond hy op nieuw op de treffendAe wyze de hulpeloosheid van het eenzaam leven en de groote voordeelen , die H h8t'  C "4 1 het gezelfchap van andere menfchen ons aanbrengt. Had hy Hechts één' enkelen makker gehad, die, wanneer hy zelf vermoeid was, hem verving en voortging met wryven, dan zou het hem vast gelukt zyn , het hout in brand te krygen; doch op deeze wyze was hem zulks onmooglyk. jan. Maar my dunkt evenwel , dat de Wilden door wryven van twee Hukken hout vuur maaken ? vader. Dat doen zy ook. Maar de rede daarvan is , dat deeze Wilden gemeenlyk ilcrker zyn, dan wy Europeac.nen, door dien wy al te weeklyk opgebragt worden. Daarenboven weeten zy ook beter, hoe men doen moet. Zy neemen twee (lukken hout van eene verfchillende foort, een week, en een hard Huk, en wryven het laatHe met groote behendigheid en fnelhefd op het éer'fie. Alsdan raakt dut in brand. Of zy maaken ook wel een gat in een ftukje hout, fieeken dan een ander daarin , en draaijen hetzelve daarna' tusfchen hunne handen zó fchielyk cn zonder ophouden rond, dat het in brand raakt^ Doch daarvan was robinson geheelenal onkundig, cn daarom kon hy ook in zyn voor. neemen niet flaagen. Mismoedig wierp hy eindelyk de twee Hukken  C 115 > ken hout weg, ging op zyne legerftede zitten, leunde neeiïlagtig met het hoofd op zyn'arm; zag dikwyls met een' diepen zucht naar liet fchoone gebraad, dat hy nu niet eeten kon; en als hy overdacht wat hy in den toekomende' winter beginnen zou, als hy geen vuur had, dan kwam hem zulk een angst over, dat hy fchielyk moest opftaan en wat rond wandelen , om ruimer adem te kunnen haaien. Dewyl zyn bloed daardoor grootelyks aan 't gisten geraakt was, ging hy naar de beekr om eenen dronk verseh water in de bast van de kokosnoot te haaien. In dit water mengde hy het fap van eenige citroenen , en kreeg dusdoende een' verkoelenden drank, die hem by deeze omftandigheden zeer dienstig was. Maar evenwel deed hem het fchoon (luk vleesch nog (leeds watertanden, doordien hy zo gaarne daarvan wilden eeten. Ten laatfte bedacht hy, dat hy eens had hooren zeggen, dat de Tartaaren, die immers ook menfchen zyn, het vleesch, dat zy eeten willen,onder den zadel van hun paard leggen, en hetzelve door het ryden malsch doen worden. Dat, dacht hy, moet immers ook op eene andere wyze mooglyk weezen; en dcrhalven befloot hy dit eens te beproeven. H a Zti  C "6 ) Zo gedacht ,• zo gedaan ! Hy ging twee taamelyk breede en gladde fteenen zoeken, van die foort als zyne byl was. Tusfchen deeze fteenen legde hy een ftuk vleesch , waarin geene beeneh waren, en begon toen met zyn' fteenen hamer zonder ophouden op den bovenden fteen te kloppen. Nog naaüwlyk Bad hy dat tien minuuten gedaan , of de deert begon heet te worden. Dat moedigde hem aan om de (lagen te verdubbelen, en nog geen half uur was 'er verlopen, of het vleesch was eensdeels door de hette van den deen , en anderdeels door het geduurig beuken , zó malsch geworden, dat het zeer wel eetbaar was. Wel is waar, het fmaakte niet volkomen zó wel, als of het op eene behoorlykc wyze gebraden was: doch voor robinson, die in zó langen tyd geen vleesch geproefd had, was het eene uitgezochte lukkerny. — 6 Gy lekkerbekken onder myne landslieden, riep hy uit, gy die veoltyds de eêlde fpyzen walgen. enkel en alleen omdat deeze uwen averrechrfen fmaak niet ftreelen, waart gy flechts agt dagen in myn geval geweest, boe gaarne zoudt gy in het toekomende u met elke gave Gods te vrede te dellen! Hoe zorgvuldig zond gy u alsdan wachten , van door  C "7 D door het verfilmden van de eene of andere gesonde fpyzen u ondankbaar te toonen, jegens de hand der Voorzienigheid, die alles voed en alles onderhoud ! Oai den fmaak van deeze fpys nog geuriger te maaken, voegde hy wat citroenfap daarby : en dus deed hy een' maaltyd, gelyk hy langen tyd niet gedaan had! Hy vergat tevens niet, den Geever van alle goede gaaven hartelyk voor deeze nieuwe weldaad te danken. Na het eindigen van zyn' maaltyd ging hy met zichzelven te raad , welk werk nu wel eerst diende gedaan te worden ? De vrees voor den winter, die op dien dag zó levendig by hem geworden was , deed hem befluiten om eenige dagen enkel cn alleen, te befteeden, tot het vangen cn dooden, van een vry groot getal Lama's, op dat hy vellen mogt krygen , om zich tegen de koude te dekken. Dat die beesten zo buitengemeen tam fcheenen te zyn , deed hem hoopen , dat hy zynen wensc'i zonder groote moeite zouden kunnen verkrygen. Met deeze hoop ging hy tq bed leggen en een zachte en verkwikkende flaap vergold hem rykelyk alle de moeite , die hy den voorleden' dag doorgeflaan had, H? ZES-  C "8 ) ZESDE AVOND. (JDc Vader vervolgt zyn verhaal.) Onze robinson fliep voor deezen keer, gelyk men zegt, een gar in den dag. Byzyn ontwaaken ontfteldehy, toen hy zag, dat het a! zo laat was, en fprong op, om zich op weg te begeeven, om de Lama's op te zoeken. Doch de hemel verhinderde hem in zyn voorneemen. Want het hoofd uit zyn hol (teekende , was hy genoodzaakt, hetzelve terftond weder terug te trekken. charlotte. Eilicve, waarom toch? vader. Daar viel een zo geweldige ftortrcen, dat by aan geen uitgaan behoefde te denken. Hy bcfloot dus te wachten, tot deeze bui over was. Doch de bui ging niet over; de regen wierd veeleer uerker. By tusfehenpoozingen weerlichtte het tevens zó ysfelyk, dat zyn anders donker hol geheelenal in brand fcheen te flaan; en daarop volgde een donderdag, heviger dan by ooit te vooren gehoord had. De  C 119 ) ..De aarde daverde van de felle en ontzaglyke fiagen, en dezelve wierden door de bergen zo dikwyls wederom gekaatst, dat het fchrikikelyk geraas in 't geheel geen einde had. robinson , die geene goede opvoeding genoten had, was dus ook dwaaslyk bevreesd voor het onweder. willem. Hoe? Voor den donder en den blikfem ? viüer, Ja; hy was -*er zó bang voor, dat Jiy van vrees niet wist waar hy kruipen zou. . willem. Is 't mooglyk? Het maakt immers gestie heerlyke vertooning, hoe kon hy toch bang daarvoor weezen? vader. Waarom hy daar bang voor was, dat kan ik zelf niet welzeggen; mooglyk, ;omdat de blikfem fomtyds brand fticht , of ook wel voor eene enkele keer een mensch doodflaat. jan. Dat is waar; maar het gebeurt evenwel zó zelden! 't Is nu al lang, dat ik in ftaat ben van'te denken en te onthouden, en ik heb evenwel nog nooit gezien,dat de blikfem iemand gedood heeft. willem. En al was dat ook zo , dan .komt men immers zó fchielyk uit de waereld, en ais men dood is, komt men immers by H 4 on-  C 120 ) onzen lieven Heer: wat wil het dan zeggen? gerrit. Och, het is immers zó goed, als het eens onweêrt! Dan word naderhand de heete lucht zó koel en het is zo mooi om te zien, hoe de blikfem uit de zwarte wolken fchiet! charlotte. Ik mag het gaarne zien Zal je ons weder naar buiten brengen, lieve Vader, als 'er een onweêr opkomt, dat wy het eens recht ter deeg kunnen zien. vader. Zeer gaarne! — robinson was, naar gy weet , in zyne jeugd ilecht onderricht ; daarom wist hy ook niet. welke groote weldaaden van God de onweders zyn; hoe zuiver de lucht na dezelve word ! Hoe zy oorzaak zyn, dat op het veld en in de tuinen alles eens zo wel groeit ! Hoe aangenaam menfchen en beesten , boomen en planten door dezelve verkwikt worden. ,— Hy zat in een' hoek van zyn hol me< gevouwen handen , en was in doodsbenaauwdheid , terwyl de plasregens kletterden , de b'limfenftraaJen flikkerden, en de donderdagen zonder ophouden loeiden. De middag begon reeds te naderen , en echter was het woeden van het onweer nog in 't minste niet badaard, Hor-  C i2i 3 Honger had hy niet: want de benaauwd, heid, waarin hy was, benam hem den eetlust Maar des te fterkèr wierd zyn gemoed door akelige denkbeelden gefolterd. „ De ,, tyd is daar, dacht hy, dat God my we„ gens myne overtreedingen (traffen will Hy heeft zyne vaderlyke hand van my afgetrokken; ik zal omkomen, ik zal myne ongelukkige ouders nooit wederzien 1" vriend R. Nu voor deeze keer ben ik maar gantsch niet voldaan, over onzen vriend robinson! klaas. Waarom niet? vriend R. Waarom?Had niet onze lieve Heer al zo veel voor hem gedaan, dat hy immers uit eigene ondervinding had kunnen weeten, dat God niemand verlaat, die van harte op hem vertrouwt, en in alle oprechtheid zich zoekt te beteren? Had hy robinson piet uit het klaarblykelykst gevaar van zyn leven gered? Had hy hem niet al zo verre geholpen, dat hy niet meer behoefde te vreezen van honger te zullen (terven ? — En nogthans was hy zrj kleinmoedig! Foei dat was niet, mooi van hem! moeder. Ik beo het met u eens, waarde R.; doch laaten wy medelyden hebben met H 5 derj  C 122 ) •den armen bloed» Hy was immers eerst zeden kort tot inkeer gekomen, cn kon daarom onmooglyk reeds zó volmaakt zyn , als die is, die van zyne vroege jeugd af aan zyn best gedaan heeft, om zich te beteren. vader, Gy hebt gelyk, kind lief; geef my uwe hand, en daar is een zoen voor uw medelyden met myn' armen robinson, dien ik nu al reeds zedert eenigen tyd recht hartelyk genegen ben, omdat ik zie, dat hy den goeden weg inflaat, Terwyl hy dus vol vrees en zorgen nederzat, fcheen het onweer eindelyk wat te be(doafett. Naarmaate de donder flaauwer wierd en de regen allengs ophield, herleefde ook de hoop wederom by hem. Hy dacht, dat •hy zich nu al op weg kon begeeven; en wilde derhalven naar zyne weitascb en naar zyne byl tasten , wanneer hy eensklaps wat dunkt u ■ — verdooft cn gevoelloos op den grond nederviel. jan. Eilieve! wat kwam hem dan óver? vader. Het kletterde vreeflyk boven zyn hoofd ; de aarde daverde, en robinson viel, als zielloos op den grond neder! De blikfem floeg in den boom, die boven zyn hol ftond, en verplette denzelven met zulk een yslyk ge-  C 123 ) gekraak, dat de arme robinson zag, noch hoorde, en zich verbeeldde, dat hy zelf daar door getroffen was. Hy bleef langen tyd buiten kennis op den grond leggen. Ten laatfte voelende, dat hy nog leefde, rees hy weder op; en het eerfte, dat hy voor de opening van zyn hol zag leggen , was een gedeelte van den boom, die door den blikfem verplet en naar beneden geworpen was. Een nieuwe ramp voor hem! Waaraan zou hy nu voortaan zyne touwladder vast maakken, daar de geheele boom, gelyk hy dacht, verplet was? Jntusfchen hield de regen geheel op , cn geen donder wierd meer gehoord, dus durfde hy het eindelyk waagen , uit zyn hol te gaan. En! raad eens, wat hy toen zag? — Hy zag iets, dat zyn hart eensklaps weder.om met dankbaarheid en liefde tot God, en met diepe fchaamte over zyne voorgaande kleinmoedigheid vervulde! Hy zag naamelyk den ftam van den boom , die door den blikfem getroffen was, in lichten brand ftaan. Dus wierd door dit wonderlyk toeval op het onverwachtst voor zyne noodzaaklykftebe hoefte gezorgd, en op deeze wyze had de Godlyke voorzienigheid juist op dat rydftip het zichtbaarst voor  C 124 ) ■Voor hem gezorgd, wanneer hy in zyne benaauwdbeid dacht dat dezelve hem geheel verlaaten had! Met een onuitfpreekelyk gevoel van vreugde en van dankbaarheid hefte hy zyne handen op naar den hemel , en dankte met luiden flemme, en onder het Horten van een* vloed van blyde traanen , den beftierder van het heelal, den goedertieren' Vader der menfchen, die zelfs by de fchrikkelykfte gebeurtenisfen, welke hy toelaat, telkens de allerwysfte en liefderyklie oogmerken heeft. „ ó! Riep hy, ,, wat is toch de mensch , die onnozele „ 'en kortzichtige aardworm , dat hy zich ver- meeten zou, om te morren tegen hetgeen ,, God doet, en hy niet begrypt!" Nu had hy vuur, zonder dat hy de minde moeite had behoeven te doen; nu kon hy dat vuur gemakkelyk onderhouden ; en nu had hy wegens zyn toekomend onderhoud op dit onbewoond eiland minder te vreezen. — De jagt wierd voor deezen dag uitgefteld, omdat robinson voort van bet vuur zyn voordeel wilde trekken, en zyn gebraad, dat nog zedert gisteren aan het fpit zat,gereed maaken. Het onderfte gedeelte van den brandenden boom, waaraan hy zyne touwladder vast gemaakt  C »« ) maakt had, was nog onbefchadigd; en dus koü hy gerust naar boven klimmen. Hy deed zulks , ham daarop een gloeijend brandhout, klom met hetzelve naar beneden in de omheinde voorplaats zyner wooning , legde daar een luchtig vuur voor zyn gebraad aan, en klom daadelyk weder naar boven by den brandenden boom , om het vuur uit te blusfchen. Dit gelukte hem insgelyks. Nu nam hy den post van keukenjongen waar, onderhield bet vuur en draaide vlytig het fpit. Het gezicht van het vuur was ongemeen heuglyk en aandoenlyk voor hem. Hy befcbouwde hetzelve als eene dlerbaare gaave van God , hem als uit den hemel toegezonden ; en wanneer hy de groote voordeelen, die hy daarvan trekken zoude, overwoog dan hief hy zyne oogen veelmaals met een gevoel van daukbaarheid naar den hemel. Zo dikwyls hy naderhand vuurzag, of lloehts aan vuur dacht, dacht hy ook telken?: Ook dai heeft God my gegeven! vriénd B. Is het dan wol Wonder, dat fommige onnozele onweetende menfchen, die nooit eenige onderrechting genoten hebben, zich verbeelden, dat liet vuur, waardoor alles,  C 126 ) les, dat op aarde leeft, onderhouden word, God zelf was! jan. Zyn 'er menfchen,die dat gelooven? vriend B. Ja! — God zy gedankt! dat wv beter onderrecht zyn, en dat wy weeten, dat het vuur God zelf niet is, maar, gelyk het water, de aarde en de lucht, eene weldaad van God, die hy om onzentwille gewrocht heeft! vader. Toen robinson gisteren zyn' avondmaaltyd deed, had hy by den fmaak van het maUch gebeukte vleesch het zout gemist. Hy hoopte door den tyd op zyn eiland eenig zout te vinden ; doch voor het tegenwoordige liep hy maar naar het flrand om in de bast van eene kokosnoot wat zeewater te haaien. Met hetzelve begoot hy eenigè keeren zyn gebraad, en maakte het daardoor behoorlyk zout. Het vleesch fcheen thans genoeg gebraden te zyn. De vreugde, waarmede robinson het eerfle ftuk daar af fneed,' en den eerden beet daarvan in den mond dak, kan alleen befchreven worden, door hem, die eens, gelyk robinson, in vier weeken geen' mondvol behoorlyk klaargemaakte fpys geproefd , en alle hoop van die ooit wederom te  C 127 ) te zullen proeven, reeds geheel en al opgegc ven had. Nu was de groote vraag , wat hy doen moest, om te maaken, dat zyn vuur nooit weder uitging? willem. Dat kon hy immers gemakkelyfc doen! Als hy maar telkens nieuw hout aanlegde/ vader. Heel wel; maar als hy nu Hiep, en 'er kwam eens 's nachts onverwachts een fterke regen: hoe dan ? charlotte. Wel nu Vader, weet gywel wat ik gedaan zou hebben ? Ik had het vuur in myn hol aangelegd, daar de regeo niet bykomen kon. vader, 't Is niet kwalyk overlegd! Maar het hol was ongelukkig zó klein , dat het hem ter naauwer nood tot eene Iegerfteda dienen kon; en daarenboven was 'er ook geer; fchoorfteen in. Hy zou het dus van wege den rook daarin niet hebben kunen houden. charlotte. Ja, dan weet ik hem geen' raad te geeven. jan. Dat is toch verbruid, dat 'er telkens weder wat moet in de weg komen , dat hem moeite maakt! Niet zelden zou men denken, dat hy nu evenwel recht gelukkig was! maar ja  C MS ) Ja wel! aanftonds doet zien weder eene nieuwe 2waarigheid op: vader. Zó oneindig bezwaarlyk valt het voor een mensch alleen, om voor alle zyne behoeften zelf te zorgen; en zó groot zyn de voordeelen, die ons het gezellige leven verfebaft! 6 Kinderen, wy zouden fleehts onnozele en elendige menfchen zyn, zo wy ieder alleen en op zichzeiven moesten leeven, cn geen van ons ftaat mogte maaken op de hulp zyner medemenfehen. Duizend handen zyn niet toereikende om alles te vervaardigen , dat één alleen van ons eiken dag noodig heeft! jan. Maar, Vader — vader. Geloof gy het niet, lieve jan? Welaan! laaten wy eens zien, wat gy al van •daag genoten, en wat gy al tot uw' gebruik gehad hebt ! Vooreerst hebt gy tot zonnen opgang geflapen, en wel op een behoorlyk bed, niet waar? jan. Op matrasfen. vader. Goed! — De matrasfen zyn met paardenhaairen gevuld. Deezen zyn door twee menfehenhanden afgefneden, door twee gewogen en verkocht, door twee gepakt en verzonden, door twee ontfangen en ontpakt, door  door twee wederom aan den zadelmaaker of behanger verkocht. Door de handen van den zadelmaaker wierden de haairen , verward zynde, gepluisd en de matras daarmede gevuld. Het kleed van de matras is van geItreept linnengoed , en waar komt dat van daan? jan. Dat heeft de linnenweever gemaakt. vader. En wat heeft die daartoe noodig? jan. Wat die daartoe noodig heeft? Een weefgetouw en garen, een' haspel, en pap en — vader. Hou op! Hoeveel handen moesten niet eerst bezig weezen, eer het weefgetouw klaar was! Wy zullen eens flechts een klein getal onderflellen — twintig! De pap word van meel gemaakt: hoeveel dient niet eerst gedaan te worden, éér men meel kan hebben! Hoeveel honderd handen moeten niet aan 't werk, om alles gereed te maaken, dat tot een' molen behoort, waarop het meel gemalen word ! — Maar de linnenweever moet ook vooral garen hebben, en cilieve! waar van daan krygt hy dat ? jan. Dat word gefponnen doordefpinfters. vader. En waarvan? jan. Van vlas. I va-  C 130 3 vader. En weet je nog wel, door hoeveel' handen het vlas eerst moet gaan', éér het tot garen kan gefponnen worden? jan. Wel ja, dat hebben wy immers nog onlangs uitgerekend! Eerst dient de akkerman het lynzaad te ziften ën te wannen, opdat 'er geen onkruid onder kome ; vervolgens' moet het bouwland gemest, cn eenige koeren omgeploegd worden. Daarna word het gezaaid , en voorts geëgd. Wanneer het jonge 'vlas uitfpruit, komen eene menigte vrouwen en jonge meisjes en wieden het onkruid daar uit. Als het vlas nu groot genoeg geworden is; rukken zy de fteelen uit, en haaien die door de reep, dat de zaadbolletjes daaraf vallen. — klaas. Ja', en daarna binden zy de fteelen in kleine bosjes, en leggen die in het water om te rotten! gerrit. En als die lang genoeg daarin gelegen hebben , neemen zy die weder daaruit. willem. En dan leggen zy die in de zon, om te droogen. — kootje. En daarna braaken zy'het vlas met de braak. — c h a ü l 0 t t e. Neem my niet kwalyk maat je lief,  C 131 > lief, eerst moeten zy hetzelve leuken! Is 't niet zo, Vader? kootje. Gyhebt gelyk; en daarna braaken zy hetzelve en daarna — jAN. Daarna word het gehekeld op den hekel, di« zoveel puntige pennen heeft, opdat het werk 'er afgefcheiden worde. gerrit. En vervolgens doen zy nog wat met het vlas - ja ik weet - ö wacht maar een oogenblik! — zy zwingelen het op de kam. vader. Nu neemt eens alles te zaamen , dat 'er moet gefchieden, éér wy linnen hebben ; overweegt tevens , hoe veelerhande foort van werk allen de gereedfchappen vereifchen, die de akkerman, en die de vlasbereiders en de fpinfters noodig hebben; en gy zult my moeten toeftaan, dat het niet te veel gezegd is, zo ik wilde flaande houden, dat enkel en alleen om de matras, waarop gy zó zacht llaapt, meer dan duizend handen bezig geweest zyn. willem. Dat is evenwel verbaasd veel'. Duizend handen! vader. Overweegt nu daar by, hoeveel andere dingen gy dagelyks van nooden hebt; en zegt my dan eens; of het ons wel wonder I 2 w°et  C 132 ) moet fchynen, 'dat robinson ieder oogenblik in zwaarigbeden geraakte, nadi maal geens andere handen, dan de zyne, voor hem werkten, en nademaal hy geen enkel (luk hoegenaamd , van allen de gereedfchappen had , waarmede men by ons zó gemakkelyk iets uitvoeren kan ? Tegenwoordig was hy dus zeer verlegen, hoe hy het toch zoude aanleggen om zyn kostelyk vuur voor het uitgaan te bewaaren., Dan eens wreef hy zyn voorhoofd, als of hy een' goeden inval met alle geweld door het wryven daaruit wilde haaien; dan eens ging hy met zaamen gevouwen handen en haastige fchreden op zyne voorplaats heen en weer wandelen, en wist langen tyd niet wat hy doen zoude. Ten laatfte vielen zyne oogen by geval op de fteile fteenrots, en terltond wist hy, wat hy doen moest! gerrit. Eilieve wat dan? vader. Uit de fteenrots, die zo fteil was als een muur, ftak omtrent twee voeten bo. ven den grond, een zeer groote cn dikke fteen uit. kootje Hoe groot zou die wel geweest zyn ? vader. Eene naauwkeurige. aftekening daar-  <: i33) daarvan heb ik niet kunnen krygen: maar ik sis dathybykanszólangwasalsikben. Inde breedte en in de dikte kon hy ruim twee voeten haaien. Nicttegenftaande het fterk geregend had, was nogthans de grond onder deezen grooten fteen zó droog gebleven, als of dezelve met een volkomen dek overdekt was geweest. robinson dat ziende, dacht terftond, dat deeze plaats hem tot eene veilige haardüede zou kunnen dienen. Doch hy zag nog meer Hy zag dat het hem gemakkelyk weezen zou , deeze plaats tot eene behoorlyke keuken met haardftede en fchoorfteen te hervormen, en hy befloot aanftonds hand aan t werk te flaan. Met zyne fchup ging hy den grond onder den grooten fteen,ruim twee voeten diep opgraaven. Daarna nam hy voor.de tweezyden van deeze plek, tot boven aan den dikken fteen toe, met een' behoorlyken muur toe te ?W Maar hoe kon hy toch eencn muur maaken? vader. Doordien hy tegenwoordig alles, dat hy zag , met de grootfte oplettendheid -naging en zichzeLven telkens vroeg; Zou dat I 3  C 134 ) ylct ergens toe dienstig kunnen weezen? — zo had hy ook eene zekere foort van kleiaarde geenzins over het hoofd gezien, die hy in eene fireek van zyn eiland onlangs gevonden had. Hy had terftond gedacht: Ziedaar! daarvan zou ik immers wel fteenen kunnen bakken, om een' muur te metfelen. Dit fchoot hem thans op nieuw te binnen; en toen hy met het graaven van de keuken -byna gedi'.an had ; .jjam hy zyne fchup en zyn fteenen mes, ging daarmede naar de plaats, daar de kleiaarde was, om voort de handen aan 't werk te (laan. Doordien het fterk geregend had, was de aarde zó week,dat hy dezelve zonder moeire tot vierkante fteenen aflteeken, en met zyn mes glad fnyden kon. Hy had in korten tyd een vry groot getal daarvan gereed gemaakt, die hy, de een naast den anderen, op eene .plaats zette, daar zy den geheelen dag door de zon konden befchenen worden. Hy beOoot dit werk 's anderen daags te hervatten , en keerde nu naar huis , om het overige van Zyn gebraad op te eeten, doordien het yverig werken grooten lust tot eeten by hem verwekt had. Om op een' zóheuglykendageeng recht ais een Koning te fmullen, befloot hy, eene  C 135 ) eene van de weinige nog overig zynde kokosnooten mede. te neemen. De maaltyd was heerlyk. — Ach! zuchtte E.oBiNSON met een vergenoegd, maar ook tevens met een bewogen hart. — Ach! hoe gelukkig zou ik pp dit oogenblik zyn, indien ik flechts een1 eenigen vriend , flechts één mensch, al was het ook de armfte bedelaar, tot myn gezelfchap had, aan wien ik zeggen kon , dat ik hem lief had, en die my wederom zeide, dat hy my ook lief had ! Was ik flechts zó gelukkig, dat ik een tam beest — een' hond of eene ka| mogt aantreffen , die ik vriendelykheid betoonen kon, om zyne genegenheid te winnen! Maar zo geheel alleen, van alle levendige fchepfelen geheelenal afgezonderd te zyn! — Hier rolde eene traan van weemoedigheid over zyne wangen. Thans herinnerde hy zich dien tyd, wanneer hy met zyne-bn^eders en zyne andere makkers menigwetf in onmin en twist geleefd ;had; en hy bragt zich dien tyd te binnen, met een gevoel van 't diepst berouw. Ach ! .dacht hy, hoe weinig was ik toen in ftaat, pm het bezit van een' vriend wel te waardeeren en te befelTen, en hoe omnooglyk het 14 zy»  C I30 zy, de liefde van andere menfchen te misfen, zo wy gelukkig leeven willen ! Ochof ik thaps weder in myne verlopene jeugd herfteld mogt worden , hoe vriendelyk, hoe gedienstig, hoe infchikkelyk zou ik my dan jegens myne broeders en jegens andere kinderen gedraagen! Hoe gaarne zou ik geringe verongelykingen dulden, en hoe zou ik trachten door zachtheid en vrieridelykheid alle menfchen te noodzaaken , my genegen te zyn! Myn God! Waarom leerde ik toch het geluk der vriendfchap niet éér naar waarde bezefFen dan nu, wanneer het voor my verloren — helaas! voor altyd verloren is! Zyne oogen daarna by geval op den ingang van zyne hut flaande, zag hy eene fpin, die haare web in een' hoek gefponnen had. Het denkbeeld, dat by met eenig levendig fcbepfel onder één dak (liep, ftreelde hem zózeer, dat het hem tegenwoordig in 't minste niet fcheelcn kon, wat voor een beest het was. Hy bedoot alle dagen vliegen voor deeze fpin te vangen , om haar te kennen te geeven , dat zy op eene veilige en vreedzaame plaats woonde, en om, zo het mooglyk was, haar tam te maaken. Ver-  ( 137 3 Vermits het nog klaar dag was, en dé lucht, door het onwêer verkoeld, alles deed verkwikken, kon robinson nog niet befiuiten om naar bed te gaan; en om evenwel den tyd niet in ledigheid door te brengen, nam hy zyne fchup weder in de hand, en begon nog wat aarde uit zyne keuken uit tegraaven. Onverwachts niet hy op een hard lichaam in den grond, zo hard, dat zyne fchup byna gebroken was. Hy dacht dat het een (leen was: doch hoe verbaasd ftond hy te kyken , toen hy, den klomp met veel moeite uit den grond tillende, zag, dat het — klinkklaar goud was! jan. De weergaa ! dat is toch eens een recht geluk voor robinson! vader. Een zeer groot geluk! De klomp goud was zó groot, dat daarvan ten minste voor tweemaal honderd duizend guldens aan geld had kunnen gemunt worden. Nu was hy in eens een fchatryk man; en wat kon hy nu niet al doen en koopen? Hy kon zich een mooi huis laaten bouwen, hy kon koets en paarden, lyfknechts, jagthonden, aapen en meerkatten houden ; hy kon — willem. Goed; maar waar van daan zou i s by  C 138 > hy dat alles op zyn eiland krygen. Daar was immers niemand, die wat te verkoopen had? vader. Dat is ook Waar, daar had ik niet aan gedacht! Doch dit kwam robinson teritond in zyn gedachten, dus in de plaats, van zich grootelyks te verheugen over den gevonden fchat, fchopte hy dcnzelven verachtelyk met den voet, en riep uit: „ Leg „ daar verachtelyke klomp , naar wien de „ menfchen meestal zd bqgeerig zyn ! Wat „ baat gy my! Ach dat ik .in de plaats van u „ een goed fiuk yzer gevonden had, waar* ,, van ik my misfehien eene byl of een mes zou hebben kunnen fmooden ! Hoe gaarne ,, zou ik u voor eene handvol yzere fpykjars „ of voor eenig nuttig gereedfehap willen „ geeven!" En met deeze woorden hy den geheelen kostelyken fchat met verpof» waerdiging leggen, en achtte dien naderhand naauwlyks waerdig, om in 't voorby gaan zyne oogen daarop te (laan. charlotte. Dan deed hy eveneens ais de baan, Vader. v* 'es. Als wat voor een haan? charlotte. Heer! weet gy niet meer van de  ( 139 } de fabel, die gy ons eens verteld hebt: Daaj was eens een haan ? — vader Nu verder ? charlotte. Die zocht op een'mesthoop en vond — ci hoe heet het toch ? vader. Eene parel. charlotte. ja, goed, eene parel was het! toen zeide de haan: Wat baat gy my, gy glinderend ding? Had ik, in de plaats van u, een garstekoorntje gevonden, dat zou my veel liever geweest zyn. En daarop liei hy de parel leggen, cn zag 'er niet meer naar om. vader. Heel wel ; dit zelfde deed ook romnson met den klomp goud. De nacht begon nu te naderen. De zon was reeds lang in de zee gezonken. — willem. fa de zee? vader. Zo komt het hen voor die op een eiland vvoonen, daar zy van alle kanten niet dan water zien. Dan fchynt het hen toe eveneens, als of de zon 's avonds in de zee zinkt , wanneer zy ondergaat ; en daarom fpreekt men wel eens zo, als of het inderdaad zo was. Aan de tegenoverltaande kimme rees, de jieflyke maan op, cn verlichte, het hol van EO.  C 140 ) robinson op eene zó aangenaame wyze, dat hy door 't vermaak, dat hem zulks aandeed , in den beginne in 't geheel niet in flaap kon raaken- charlotte. 6 Zie,zie toch, Vaderlief, gints komt ook onze maan op! welk eene — jan. Och ja! eene heerlyke vertooning! kootje. Waarom neemt Vader toch de muts af? jan. (Zachtjes.) St. kootje! ik geloof, dat Vader bid. kootje. (Zachtjes tegen j a n.) Ei waarom toch ? jan. (Zachtjes.) Hy zal vast God danken dat hy de fchoone maan gemaakt heeft. (Na eene kleine tusfchenpoos.) vader. Welaan Kinderen, robinson flaapt , terwyl zyn vuur aan eenige groote flukken hout , langzaam voortvaart te branden ; wat denkt gy middclerwyl te doen ? klaas". Willen wy niet eerst wederom naar ons prieel gaan, eer wy te bed gaan leggen ? willem. Och ja, naar het prieel! 'vader. Welaan, komt dan,myne waarde vrien-  C 141 ) vrienden , laaten wy onzen goedertieren* Maaker by het licht van zyne heerlyke maan een danklied zingen , om hem voor de aangenaamheden van den verlopen' dag te pryzen. Hierop gingen zy allen met blydfchap naar het prieel. Z E-  ( 143 ) ZEVENDE AVOND. Jan, klaas en Willem trokken den Volgenden avond, Vader by den arm en by den rok de deur uit. Op hun geroep, help! help! kwamen de overrigen ook toegefcboten, en dus wierd hy, zonder verdere omftandigheden, door allen voortgefleept. vader. Nu, waar. wilt gy dan met my heenen, kleine geweldenaars? jan. Naar de grasplck onder den appelboom ! vader. Wat moet ik daar doen ? klaas. Van onzen robinson vertellen! och toe, och toe! willem. Och ja, van onzen robinson! Dan zult gy myn lieve zoete Vader weezen! vader. Dat is alles zeer wel; maar ik vrees, dat myn robinson u geen vermaak meer geeft! jan. Geen vermaak? Wie heeft dat ge. zegd ? vader. Niemand. Maar zo ik niet mis 'heb, zag ik gisteren eenige van ulieden gaa- a 3 • Pen>  ( 143 } pen; en dat is immers het gevvoonlyk teken, dar men zich verveelt. willem. ö Neen , vast en zeker niet! Dat kwam flechts daar van daan , dat wy zoveel gewerkt hadden fö onzen tuin. Dat geloof ik wel, als men den geheelen achtermiddag gefpit heeft, dan is het immers geen" wonder, dat men een weinig vaak heeft! klaas. Vandaag hebben wy flechts gewied en de falaplanten begoten; nu zyn wy nog recht levendig. charlotte. Och ja , nu zyn wy nog recht levendig; zie maar, hoe ik nog fpringen kan.' vader. Welaan, zo gy het dan wilt, zal ik het ook doen; doch gy moet my ook waarfchouwen, als het u verveelt. jan. Vast en zeker! — Nu — vader. Dewyl de hette op robinsons eiland over dag byna onverdraaglyk was, vond hy zich verplicht voornaamelyk van den vroegen ochtend, en van den laaten avond gebruik te maaken , wanneer hy eenig werk wilde gedaan maaken. Hy ftond dus nog voor zonnenopgang op , legde nieuw hout aan by zyn vuur, en at eene halve kokosnoot , die hy nog van gisteren over had. Yer-  C i44 ) Vervolgens wilde hy een tweede Huk van -zyn Lama aan het fpit fteeken; maar hy vond, dat het vleesch reeds bedorven was, door de groote hette. Dus moest hy den lust van vleesch te eeten, voor dien dag fmooren. Toen hy zich gereed maakte, om den weg naar de kleiaarde in te flaan, en zyne weitasch omhing , vond hy nog in dezelve de aardappelen, die hy eergisteren op avontuur met zich naar huis genomen had. Hy kwam op de gedachte dezelve by zyn vuur in de heete asch te leggen, om te zien, wat 'er van komen zou, als zy gebraden wierden; en daarna vertrok hy. Hy werkte zó yvcrig , dat hy nog voor den middag zoveel fteenen gevormd had , als hy dacht noodig te zyn, om den muur van zyne keuken te maaken. Dat gedaan hebbende, ging hy naar het ftrand, om eenige oesters te zoeken. Maar in de plaats van oesters , waarvan hy flechts hierendaar één' enkelen vond, zag hy daar, tot zyne overgroote blydfchap , een' ander' voedfel, dat nog veel beter was dan oesters. jan. Eilieve wat was dat toch? vader. Het was een beest, dat hy, wel is waar, zelf nog nooit gegeten had, maar waar.  C 145 ) waarvan hy evenwel had hooren zeggen , dar deszelfs vleesch fmaakelyk en gezond was. jan. Nu wat was het toch ? vader. Eene fchildpad, en wel van zulke aanmerkelyke grootte, als men hier te lande niet ligt te zien krygt. Zy kon wel honderd ponden haaien. willem. Heer! dat moet eene ontzaglyke fchildpad geweest zyn! Maar zyn 'er wel zulke groote ? jan. Daar zyn zelfs nog veel grooter! Hebt gy niet onthouden uit de reisbefchryving, die Vader ons voorgelezen heeft van de fchildpadden, die door de luiden, welke eene reis rondom de aarde deeden , in de Zuidzee gevangen wierden ? Welnu , die woogen immers drie honderd ponden. willem. Driehonderd ponden. Dat is evenwel ontzaglyk. vader, robinson nam de fchildpad op zyne fchouders, en fleepte dezelve met lang. zaame treden naar huis. Aldaar gekomen zynde, floeg hy met zyne byl zolang op het onderfte gedeelte van de fchulp, tot zy eindelyk barstte. Daarna greep hy de fchildpad, doodde dezelve , en fneed een goed Huk K daar  X 3 46 3 daar van af, om het te braaden. Dat ftak hy aan 't fjil( , en door het yverig werken honger gekregen hebbende, wachtte hy met imarte, dat het gaar was. Terwyl hy het fpit draaide, maalde hem de gedachten in 't hoofd, hoe hy met het overige vleesch van de fchildpad handelen moest , om het voor bederf te bewaaren ? Hetzelve in te zouten, doortoe ontbrak hem eene tobbe en zout. charlotte. Wat wil dat zeggen, inzouten ? vader. Dat is vleesch, dat men gaarne bewaaren wil, in een tobbe of ander vaatwerk leggen, en voel zout daarop ftrooijen 5 heb je niet gezien , hoe Moeder voorleden winter het varkensyleesch inzoutte? charlotte. Oho, nu weet ik het al! vader, robinson voorzag met fmart, dat zyne gantfche fchoone fchildpad, waarvan hy veertien dagen langer loeven kon , morgen al bedorven weezen zou, en evenwel zag hy geene kans, om dezelve in te zouten. Doch eensklaps fchoot hem iets te binnen! De bovenfrc fchulp der fchildpadde was daar. toe eene volmaakte Lak. Deeze dacht hy, zal  C 147 ) zal ik voor eene tobbe gebruiken. Maar waarvandaan zal ik nu bet zout neemen* Och! Wat ben ik ook dom! zeide hy, etl floeg zich tegen het voorhoofd, ik kan in» mers over het vleesch zeewater gieten, en dat zai, denk ik, byna zó goed zyn, als of het in de pekel lag. ö heerlyk! heerlyk! riep hy, en draaide van vreugde het fpit noch ééns zó fchielyk om als te vooren. Nu was het gebraad gaar. Och , zeide robinson met een' diepen zucht, na een lekker ftukje van het gebraad met imaak gegeten te hebben, hoe gelukkig [zou ik zyn, zo ik thans een liukje brood by dat vleesch had! Wat ben ik toch een domoor geweest in myne jeugd, dat ik niet wist te waardeeren , welk eene groote weldaad van God een ftuk droog brood is! Toen moest men my telkens eerst boter daarby geeven , zelfs was ik fomtyds nog niet eens daarmede te vrede, en moest nog kaas daarenboven hebben. Ach, wat was ik toen dwaas! Had ik tegenwoordig maar het zwarte roggenbrood , dat voor onze jagthonden gebakken wierd! Hoe gelukkig zou ik my achten! Terwyl hy dus met zichzelven fprak! begon hy te denken om de knoilen , die hy K a dee-  C 148 3 deezen ochtend in de heete asch gelegd had. Ik zal evenwel zien, zeide hy, wat'er van geworden is; en met een haalde hy 'er eene uit de asch. Welk eene nieuwe vreugd voor hem! De harde knol was thans zacht geworden , en toen hy die aan nukken brak , drong uit dezelve eene zó lieflyke geur in zyne neus, dat hy geen oogenblik in beraad Hond, om in dezelve te byten. En welk een geluk, de fmaak van deeze vrucht was zó aangenaam , zó aangenaam , als — nu wie helpt my eens , om eene vergeiyking te maaken ? vriend B. Zó aangenaam, als de fmaak van een' aardappel! vader. Fraai! Dat is alles met één woord gezegd! Dus — de fmaak van deezen gebraaden' aardappel was zó aangenaam, als de fmaak van een' aardappel weezen kon ; en robinson zag voorts tot zyne groote blydfchap, dat deeze vrucht hem in de plaats van brood dienen kon. Hy deed dus wederom een maaltyd, die dér pyne waerdig was. Daarna ging hy, wegons de brandende hette der zonne, een weinig leggen op zyn bed, om geduurende den tyd  C M9 $ tyd, dat hy friet werken kon, eenige overdenkingen te maaken. „ Wat moet ik nu wel eerst doen ?" dacht hy. „ De fteenen dienen eerst door de zon * hard gedroogd te worden,éér ik myn met„ felwerk beginnen kan. Daarom zal het „ best weezen , dat ik in dien tasfchentyd „ op de jagt gaa , om een paar Lama's te „ dooden. — Maar, wat zal ik toch met al „ dat vleesch maaken ? — Wel ? als ik nu myne „ keuken zodanig bouwde, dat ik vleesch I, of iets anders daarin rookcn kon ? — Dat zou uitmuntend zyn!" riep hy, rees met 'er haast van zyne legerftede op , en ging Haan voor de plaats daar zyne keuken komen zou, om te overleggen, hoe hy dit oogmerk het best bereiken kon ? Hy zag voorts , dat zulks zeer wel gaan kon. Immers hy behoefde flechts in de tweff zymuuren, die hy opmerfcien wilde, twee gaaten te maaken en een' grooten ftok daar door te fleeken. Dan kon hy zyn vleesch daaraan hangen, en de rookkamer was klaar! Het hoofd draaide hem byna van vreugde, over deezen nieuwen gelukkigen inval. Wat zou hy niet wel hebben willen geeven dat zyne fteenen al hard genoeg geweest waren, K 3 om  om terftond de handen aan dat gewigtlg werk te flaan! Doch wat zou hy doen ? Hy moest hefluiten, te wachten, tot de zon de Iteenen genoeg gebakken had. Maar wat zou hy nu deezen middag beginnen? — Dit nadenkende, kreeg hy een' nieuwen inval, die allen de overigen, welken hy tot hiertoe had gehad, in fraaiheid verre te boven ging. Hy Hond verbaasd over zyne eigene domheid, dat hem zulks niet al éér ingevallen was, jan. Eiticve wat was dan die fraaije inval ? vader. Dit was het voorneemen van zich tot zyn gezelfchap, en tot zyn onderhoud eenige huislyke dieren op te zoeken ! willem. Oho, vast van de Lama's? vader. Wel geraden ! Andere beesten had hy immers tot nog toe niet gezien. Daar deeze Lama's zó tam fcheenen të zyn, twyfelde hy geenszins, of het zou hem gelukken, eenige derzeiven levendig te vangen. willem. ö! Dat is allerliefst! Ik zou wel wat willen geeven, dat ik by hem was, om "er voor my ook één te vangen! vader. Maar hoe zou jy doen, lievo willem? Zó tam zullen zy vast niet wee-  c m) 'weezen , dat men die met de handen gr/, pen kan. wjllem. Eilfevej hoe wilde robinson dan doen ? vader. Datwas nu juist het geval, hetwelk hy thans in eene rype en bedaarde overweeging nam. — Doch dc mensch behoeft flechts een werk, dat op zich zelf niet onmooglyk is, recht in ernst en by aanhoudendheid te willen, en dan zal het niet boven het bereik van zyn verfland en van zyne naarfrigheid zyn. Zó groot en menigvuldig zyn de vermogens, waarmede de goedertieren Maaker van 't Heelal ons begiftigd heeft! Onthoud dat, myne waarde vrienden, cn wanhoopt nimmer aan een' gewensehtcn ultflag van eenig zwaar werk hoegenaamd, indien gy flechts vast heiloten jtèbtj niet te rusten vóór dat gy hetzelve voltooid zult hebben ! Aanhoudende yver en naarfiigheid , rype en onafgebroken e overweeging en ftandvastige moed , hebben alreeds vcele dingen volvoerd , die men te vooren vcor onmooglyk hield. Laat u dus nooit door de zwaarigbeden, die gy by een werk ontmoet, van hetzelve afrcWikken ; maar denkt telkens, dat men by den uitkomst des te meer K 4 vreugd  C 153 ) vreugd geniet, naarmaate het werk, dat men volvoerd heeft, grooter moeite gekost heeft! Onzen robinson gelukte het ook welhaast , een middel uit te vindeu , om de Lama's levendig te vangen. jan. Eilieve! vader. Hy befloot een touw te draaijen met eene Hts, om een' flrik daarvan te maaken. Daarmede zou hy achter een' boom gaan fchuilen, en bet eerfte Lama, dat dicht genoeg by hem kwam, den ftrik om den hals werpen. Met dat oogmerk draaide hy een vry fterk touw; en in eenige uuren was touw en ftrik klaar. Hy beproefde verfcheide keeren of hy denzelven gemakkelyk toehaalen kon: en het ging naar wensch. De plaats, daar de Lama's naar de beek kwamen, wat afgelegen zynde; en hy niet wectende, of die beesten ook 's avonds daar komen zouden, vermits hy die onlangs omtrent den middag daar gezien had; ftelde hy zyne jagt tot den volgenden morgen uit, en maakte in dien tusfebentyd de noodige fchikkingen tot zyne reis. Dat is, hy liep naar de plaats, daar de aardappelen groeiden, en haalde eene geheele wei-  C 153 ) weitasch vol. Een gedeelte daarvan legde hy wederom in de heeteasch, om die te braaden, en de overigen bragt hy in een' hoek van zyn hol, om die voorde volgende dagen te bewaaren. Voorts fneed hy een goed Huk van zyne fchildpad, voor deezen avond en voor morgen, en goot over hetgeen overbleef versch zeewater, het welk hy ten dien einde mede gebragt had. Dat gedaan hebbende , ging hy een gat graaven in den grond, om hem vooreerst tot een* kelder te dienen. Daarin zette hy de fchulp van de fchildpad met hetpekelvleesch legde het afgefneden Huk gebraad daarby * tot den avond, en dekte de opening van het gat met groene takken. Den overigen tyd van den namiddag befleedde hy tot vervrolyking van zyn gemoed door eene vermaake.'yke wandeling langs den oever der zee , waarvandaan een zachte ooste wiud waaide, die de heete lucht een weinig verkoelde. Zyne oogen vergastten zich op het gezicht van den onmeetbaaren Oceaan, die flechts door kleine kabbelende golven (gerimpeld wierd. Hy zag vol verlangen naar die hemelftreek, waar onder zyn geliefd vaderland gelegen was, en eene angftige traan K 5 rol-  C 154 ) rolde ongevoelig over zyne wangen, wanneer de gedachte aan zyne dierbaare Ouders in zyn gemoed levendig wierde. „ Hoe of zy tegenwoordig vaaren, myne „ arme bekommerde Ouders?" riep hy en wrong, onder het Horten van een' vloed van traanen, zyne handen! „ Indien zy de bittere ,, fmart, hen door my aangedaan, niet met ,, de dood bekocht hebben , helaas ! hoe „ naar zal dan elke dag voor hen verloo,, pen ! Hoe zullen zy veelal zuchten en ker„ men, omdat zy nu in 't geheel geen kind „ meer hebben;omdat hunne laatfte, van hen zó teder beminde Zoon, hen verraden en „ voor altoos verlaten heeft! Och waarde „ liefderyke Vader! Och myne tcdergeliefde „ Moeder, vergeeft, och vergeeft het uwen „ armen ongelukkigen Zoon , dat hy u zo „ groote fmart heeft aangedaan! En gy myn „ hemelfche — en tegenwoordig myn eenig„ fle Vader, gy die alleen omtrent my zyt, „ myne eenigfle hulp en mjn eenigfte befchermer, — (Jiier viel hy biddende op zyne khïïn ,) — 6 myn Schepper , flort uwe „ beste zegeningen, (lort alle de vreugden, „ die gy voor my gefchikt had, cn die ik „ my zeiven onwaerdig gemaakt heb; — „ flort  C 155 ) '„ ftort die allen uit op myne geliefde, door „ my zó fterk beleedigdeOuders,om hen het „ uitgedaan leed te vergoeden. Gewillig, „ och! gewillig wil ik zelf alles ondergaan', „ dat uwe hoogfte wysheid cn liefde raad,, zaam oordcelen zal, tot myne beterfchap „ nog verder over my te befchikken : zo ,, maar myne arme, myne fchuldelooze Ou,, ders gelukkig zyn !" fly bleef nog een' tydlang op zyne kniën leggen, cn zag met Kille fmart en met oogen vol traanen naar den hemel. Eindelyk rees hy op, en fneed met zyn fteenen mes op den naasten boom de geliefde naamen van zyne Ouders. Boven dezelven fneed hy de woorden: God zegen u! en onderaan fchreef hy: bid om vergiffenis voor uwen ontaarden Zoon! Daarna kuste hy de gefneden naamen met heete lippen , en befproeide die met zyne traanen. In 't vervolg fneed hy de zelfde dierbaare naamen. met de zelfde woorden op Veele boomen in anderen ftreeken des eilands, en gewoonlyk ging hy naderhand by een' van deeze boomen zyn gebed doen , waarin by nooit vergat zyne Ouders indachtig te weezen. willem. ó Nu is hy immers een zeer goed mensch! va-  C 156 ) vader. Hy is tegenwoordig op den besten weg, om een goed mensch te worden; en dat heeft hy te danken aan Gods wyze voorZienigheid, die hem hier gebragt had. willem. Nu kon hem God ook wel verlosfen, en hem naar zyne Ouders doen wederkeeren! vader. God die alle toekomende dingen voorziet, kent het best, wat goed voor hem is, en volgens dee2e kennis zal hy ook vast zyn lot bepaalen. Wel is waar, robinson is, menfchelyker wyze te oordeelen, tegen, woordig op den besten weg van eene dagelyks toeneemende verbetering ; doch wie weet, wat van hem worden kon, indien hy nu reeds uit zyn eiland verlost en weder tot zyne Ouders gebragt wierd! Hoe ligt vervalt een mensch weder tot zyne voorige ondeugden! Daarom 6 Kinderen : Die ftaat, zie toe, dat liy niet vallei Terwyl robinson dus op het ftrand wandelde, kreeg hy in zyn hoofd, dat hy niet kwalyk zou doen, als hy zich eens ging baaden. Hy trok dus zyne kleederen uit; maar, hemel! hoe ontftelde hy, toen hy zag, in Welk een toeftand zyn hembd was, het ecnig-' fte dat hy had ! Nademaal hy hetzelve in eene zo-  C 157 ) zodanige heete luchtftreek reeds langen tyd altoos aan het lyf had, kon men naauwlyks meer zien, dat het linnen voor deezen wit geweest was. Hy ging derhalven , éér hy, zelf zich baadde, het hembd wasfchen, zo goed by kon; daarna ging hy hetzelve aan een' boom ophangen, en fprong in 't water. Hy had in zyne jonge jaaren leeren zwemmen. Hy vermaakte zich dus met te zwemmen van de plaats, daar hy in 't water gefprongen was, naar eene fmalle ftrook lands, die verre in de zee uitltak, en daar hy tot nogtoe niet gekomen was. Ook deeze inval van onzen robinson was zeer gelukkig. Hy vond , dat deeze ftrook lands ten tydevanden vloed onder water was, en dat naderhand, de tyd der ebbe daar zynde, eene groote menigte fchildpadden, oesters en mosfelen daarop bleeven leggen. Voor deeze reis kon hy, wel is waar, niets van dezelve mede neemen; ook had hy voor het tegen, woordige niets van doen, dewyl zyne keuken nog genoegzaam voorzien was ; maar hy verblydde zich evenwel van harte, dat hy deeze ontdekking gedaan had. In dat gedeelte der zee, daar hy zich met zwemmen vermaakte , krielde het zodanig van  van visiehen, dat hy die byna met de handen grypen kon. Had hy een net gehad: hy zou veele duizenden 'er van hebben kunnen vangen. We! is waar, dat had hy tegenwoordig nog niet; doch tot nog toe zó geiukkig in alle zyue onderneemingen van dien aart geflaagd hebbende, hoopte hy , dat het hem ook door den tyd gelukken zou, een vischnet te maaken. Verheugd over deeze aangenaame ontdekking, ging hy weder op den wal, na omtrent één uur in 't water vertoefd te hebben. De warme lucht had zyn bembd reeds geheel gedroogd, en nu genoot hy ook het lang gemiste vermaak, van eens een fchoon hembtf* aan te trekken. Doch de gedachte. Hoelang deeze vreugd duuren zou? Hoe fchieiyk zyn eenigfte fcembd, dat hy nu dagelyks draagen moest, verlieten zou zyn, en wat by alsdan zou beginnen ? — D^eze gedachte maatigde zvne vreugd grooteiyks. Ondenuifchen ftelde hy zyn gemoed welhaast weder gerust, en zich gekleed hebbende, keerde by zingende na^r huis. jan. Dat is even wei braaf, dat hy nu niet  C iS9 ) niet meer zo kleinmoedig is, en dat hy nu op God vertrouwt! charlotte. Och ik wenschte wel, dat robinson by ons kwam; ik heb hem recht lief! 'willem. Ja, en ais Vader my maar pa. pier wilde geeven; zou ik aan robinson gaarne een' brief fchryven. klaas. Och ja, ik ook! jan. Ik wilde hem ook wel fchryven! charlotte. Ja, dat wilde ik ook wei doen; ais ik maar fchryven kon! moeder. Gy kunt my zeggen, wat gy hem gaarne wilde fchryven, dan zal ik het +oar u op het papier zetten. charlotte. ó Dat is goed ! moeder. Nu komt dan ! Ik zal u papier geeven. Na verloop van een half uur kwam de eene voor, en de andere na aanloopen, en toonde het geen hy gefchreven had. charlotte. Daar, Papaatje! Zie, daar is myn brief! Nu lees dien eens! vade-r leest: (*) Myn ( , Deeze brieven, gelyk mede zeer vee!e vraagen en antwoorden derKiodereh ;i„ aen Joop v.„ dit boek *yn mt den mond der Ktoderen , van woord tot woord, opgefebreeven.  C 160 ) Myn waarde robinson, Doe toch uw best,dat gy recht arbeidzaam en deugdzaam word. Dan zullen de lieden zich over u'verblyden, en uwe Ouders ook. Ik groet u van harte. Gy ondervind tegenwoordig , hoe nuttig de tegenfpoeden zyn. willem en jan doen u groeten; gerrit en klaas ook. Kom eens by ons, dan zal ik u ook nog beter onderrechting geeven. charlotte. willem. Nu myn' brief, lieve Vader! Daar is hy! vader leest: Myn waarde Vriend, Wy Wenfchen u alle geluk en alle voorfpoed, die wy maar in ftaat zyn u te wenfchen ! En wanneer ik eens zak geld kryg; zal ik u wat mooi's koopen. Volhard maar in hetgeen gy begonnen hebt, in deugdzaam te zyn. Jk zend u hiernevens een ftukje brood ; en word maar niet ziek. Hoe vaatje al ? Vaarwel, waarde robinson! Zonder u te  C M > te kennen, heb ik u nogthans zeer lief fen ben Rotterdam den 7den Juny 1779. Uw getrouwe vriend Willem. klaas. Daar is myn briefI Maar ik heb hem flechts kort gefchreven. vader leest; Waarde robinson, Het fmart my, dat gy zo ongelukkig bent! Als gy by uwe Ouders gebleven waart: Was dat ongeluk niet gebeurd, Vaarwel ! Keer haast weder tot uwe waarde Ou3ers. Vaarwel nog ééns. Ik ben Rotterdam den 7den Juny I779- Uw getrouwe vriend nikolaAs. Jan. Nu myn' briefI Va Der leest: Wel Edele Heer robinson, Ik beklaag „ zeer, dat gy zo gcheelenal j L vari  ( 162 ) van alle levendige fchepfclen verlaten bent. Ik wil wel gelooven, dat gy zelf tegenwoordig zult inzien, dat gy kwalyk gedaan hebt, en dat gy berouw daarover zult hebben. Vaarwel! Ik wensch van gantfchen harte, dat gy «we waarde Ouders eens moogt wederzien. Vertrouw in bet toekomende toch altyd op God ; die zal vast voor u zorgen. Nog eens: Vaarwel! Ik ben Rotterdam den 7den Juny 1779- Uw getrouwe vriend jan. gerrit, Och! myn brief deugt niet! ,v a d e r. Laat eens zien ! gerrit. Ik heb maar met 'er haast zo wat gefchreven, om fchielyk weder hier te weezen. vader leest: Waarde Heer robinson, Hoe gaat het u op uw eiland ? Ik heb gehoord, dat gy veele tegenfpoeden hebt moeten ui titaan. Gy weet zekeriyk nog niet, of het eiland, waarop gy bent, bewoond is? Dat  C 163 ) Dat wilde ik gaarne weeten. Ik heb ook ge boord, dat gy een'grooten klomp gouds gevonden hebt, maar op uw eiland kan u dat immers nietmetal baaten. (vader. Gy had'er kunnen by voegen • hier in Europa worden door overvloed van goud de menfchen ook niet deugdzaam» en niet ge lukkiger.) ° Het was beter geweest, dat gy, fa plaats van goud, y2er gevonden had, waarvan gy een mes, eene byl en andere gereedfchappen had kunnen maaken. Vaarwel! Ik ben Rotterdam den yden Juny 1779. Uw vriend gerrit. Willem. Alles is wel, maar hoe zuJlen Wy hem nu die brieven ftuuren ? charlotte. Heer, wy kunnen die immers medegeeven aan een' Schipper, die naar Amerika zeilt, en dan kunnen wy immers daar wat bydoen! Ik zal hem rozynen en amandelen zenden; geef 'er „]y toch lieve Moeder! JAN. (Den rader in 't oor luiflerende.) Die L 3 ge-  C 164 ) loeven in allen ernst, dat robinson nog leeft 1 vader. Lieve Kinderen, ik dank u allen in robinsons naam, dat gy zoveel vriendfchap voor hem betoont. Doch hem deeze brieven te zenden, - Is my niet mooglyk. willem. Heer, waarom niet? vader. Daarom niet, omdat robinson s ziel al lang in den hemel, en zyn lichaam al lang vergaan is. willem. Och is by al dood? Hy heeft zich immers zo op 't oogenblik nog gebaad! vader. Gy vergeet, lieve willem, dat hetgeen ik u van robinson vertel, al over tweehonderd jaaren gebeurd is. Hy zelf is dus reeds lang dood. Maar in het gefchiedverhaal, dat ik tegenwoordig van hem fchryf ,zal ik uwe brieven ook laaten drukken. Wie weet , mooglyk komt hy te hooren in den hemel, dat gy hem zodanig lief hebt, en dat zal hem zekeriyk zelfs aldaar nog vermaak aandoen. charlotte. Maar gy zult ons evenwel nog meer van hem vertellen ? vader. Gaarne; ik ben in ftaat om ulieden nog zeer veel van hem te vertellen, dat u even groot vermaak geeven zal, als hetgeen gy reeds gehoord hebt. Doch voor van-  C 165 ) J»n*.g. dunkt my, dat Wy „ geno Wd hebben. -ROBnvs^gin, gebaad te "ebben, al zingende ^'J 2'^ zyne avondkost, deed zyn gebed, en ,'de z-ch gerust te flaapen. S En'tZeJfdezuIJenwynuookgaa„do8„. * * » L 3 T*  A G T S T E AVOND. kootje. O Moeder! Moeder! moeder. Wat is het kootje? kootje. Gelieft gy j a n een ander hembd te zenden! moeder. Waarom een ander hembd? kootje. Anders kan hy niet uit het bad komen. moeder. Waarom niet? Kan hy dan het hembd, dat hy vandaag aan had, niet weder aantrekken ? kootje Neen Moeder! dat heeft hy gewasfchen, en nu is het nog dóór en dóór nat. Hy wilde ook doen als robinson. moeder. Ook al goed' - Welaan ik zal u een hembd geeven, — Zie daar heb je 'er een, loop nu maar fchielyk en maak dat gy gaauw hier zyt ; Vader zal weder wat vertellen. moeder, (tegen jan, die met de anderen komt.) Wel nu, vriend robinson, hoe bekomt u het bad ? jan.  C 167 ) jan. Zeer wel! Maar het hembd wilde zo fchielyk niet weder droog worden. vader. Gy hebt niet bedacht, dat het hier te land, in lang zo warm niet is, als het op 't eiland van robinson was. - Doch waar zyn wy gisteren gebleven ? gerrit. Toen robinson te bed ging en 's anderen daags vroeg — vader. ÓJa! nu weet ik het al! — 's Anderen daags ftond robinson 's morgens vroeg op, en maakte zich tot de jagt gereed. Hy vulde zyne weitasch met gebraden aardappelen , en met een vry groot fluk gebraden fchildpad, dat hy in eenige bladen van zyn* kokosboom inrolde. Daarna fiak hy zyne byl op zyde, knoopte het touw met de Iits , dat hy gisteren, gedraaid had, om zyn lyf, nam zyn' zonnefcherm in de hand, cn begaf zich op den weg. Het was nog zeer vroeg. Dat deed hem befiuiten, om voor deeze keer een' omweg te neemen, om dus nog eenige andere ftreeken van zyn eiland te Ieerén kennen. Onder de menigte van vogelen, waarvan de boomen krielden , zag hy ook veele papegaaijen met verwonderlyke fraaije vederen. Hoe gaarne zou hy een' daarvan gehad willen heb. L 4 ben.  C i68.) ben, om denzelven tam te maaken, en tot zyn gezelfchap te houden.' Maar de ouden waren te flim, en een nes! met jongen, kon hy nergens vinden, Hy was dus genoodzaakt om het voldoen an deezen wensch tot op een' anderen tyd uit te Hellen. Doch hetgeen hem dit weder goedmaakte, was dat hy op deezen weg iets vond , dat hem veel noodiger en veel meer dienftig was, dan een papegaai. Want nadat hy eenen heuvel digt by de zee gelegen beklommen had, en van daar zyne oogen laaten gaan over de fleenroifen en de hollen en barsten, die daarin waren. zag hy daar iets leggen, dat zyne gelieele nieuwsgierigheid gaande maakte. Hy {erom derhalyerj naar beneden, en vond to; zyne overgroote blydfchap , dat het — wat dunkt u dat het was? gerrit. Dat het paarlen waren ! jan. Wel ja, zou hy daarover zó blyde geweest zyn ! — Het was vast yzer ? klaas. Ei, heb jy dan al vergceten , dat 5er in de warme landen geen yzer gevonden word? — Het zal vast weder een klomp goud weezen! gHiRLQTTE, Kom., kom'. Zou hy zich dan  C 169 ) dan daarover verblyd hebben? Het goud kon by immers niet gebruiken I vader. Jk zie wel, dat gylieden het niet raaden zult; dus zal ik het maar zelf zeggen. Hetgeen hy vond, was — zout. Hy had, wel is waar, tot nog toe het ge. brek aan zout eenigermaate door zeewater goed gemaakt: maar zeewater was evenwel, nog geen zout. Het zeewater heeft ook een' bitteren finaak, die zeer onaangenaam is, en hy bedroog zich grootelyks, toen hymeende.dat zyn pekelvleesch in 't zelve voor bederf zou be. waard blyven:want het zeewater, word gelyk bet fontein of rivierwater (tinkend en bederft, zodra het flijflaat. Het kwam dus zeer goed, dat hy hier wezentlyk zout vond. Ook vulde by beiden zyne rokzakken daarmede, om voort daarvan wat mede te neemen. willem. Eilieve! hoe was dat zout daar gekomen ? vader. Herrinnert gy u dan niet meer h«geen ik ulieden eens verhaald heb, aan- • gaande de wyze, hoe bet zout ontftaat en gevormd word ? Jan. ö Ja, dat weet ik nog! Men graaft zout uit deaard^; men kookt het ook ^an het L 5 zout  ( 170 > zout water, dat uit den grond opwelt; en dan is 'er ook nog zout in het zeewater! vader. Heel wei. Nu, van hetzeewater word , zo door de menfchen als door de zon, zout gekookt. willem. Door de zon? vader. Ja zeker. Wanneer na een* hoogen vloed , of eenige andere opzetting der zee, het water op het ftrand blyft ftaan, dan droogt de zon allengs dat water uit, en hetgeen alsdan op die plaats overblyft, is zout. charlotte. Heden , dat is raar! vader. Met zoveel goedheid zorgt onze lieve Heer voor ons, dat hetgeen wy in 't geheel niet kunnen misfen, de minfte bewerking der kunst vereischt, en het meest gevonden word. robinson ging thans zeer vernoegd naar de plaats, daar hy een Lama hoopte te van • gen. Toen hy daar kwam, was 'er nog geen; maar het was ook nog niet volkomen middag. Hy ging dus onder eenen boom leggen, om zich middclerwyl van zyn gebraad, en van zyne aardappelen wat te goed te doen. Deeze beide fpyzen fmaakten hem tegenwoordig veel  C I7T } veel hartiger, daar hy die met een weinig zout kon eeten! Op het oogenblik, toen hy met zyn* maaltyd gedaan had,zag hy van verre de Lama's, naar deeze plaats komen huppelen, robinson zette zich fchielyk in postuur, en den ftrik om hoog houdende, wachtte hy, tot 'er een Lama digt by hem kwam. Daar waren al eenigen by hem voorby gegaan, zonder dat hy. hen had kunnen bereiken ; maar onverwacht kwam 'er een zó digt by hem, dat hy flechts zyne handen hoefde te laaten vallen , om het beest in den ftrik te hebben. Hy deed dit, en op hetzelfde oogenblik had hy het Lama gevangen. Het beest wilde blaeten ,• doch robinson vreezende, dat de anderen daardoor mogten fchuw worden, haalde den ftrik zó ftyf toe, dat het beest het fehreeuwen wel laaten moest. Daarna ileepte hy hetzelve,zó gaauw hy maar kon , in het hout , opdat het de overigen uit het gezicht zou raaken. Het gevangen Lama was moeder van twee lammeren. Tot groote vreugd van robinson, volgden deezen haar na, en fcheenen in 't geheel niet bang voor hem te zyn. Hy ftreelde de kleine beestjes, en zy, juist als of zy hem fmee-  C 172 ) jtoeeken wijden, dat hy toch hunne moeder liet gaan, — likten hem de hand. willem. Och! dan had hy immers de moeder ook moeten vrylaaten ! vader. Dan was hy dwaas geweest, als hy dat gedaan had ! willem. Dat is goed, maar het arme beest had hem immers geen leed gedaan! vader. Neen, maar hy had hetzelve noodig; en gy weet immers, lieve willem, dat het ons geoorloofd is,dat gebruik te maaken van de dieren, waartoe zy dienflig zyn, als wy maar geen misbruik daarvan maaken ! — Wat robinson aangaat, hy was zeer bjyde , dat hy zynen wensch zo gelukkig verkregen had. Hy trok het gevangen beest, hoe zeer het ook tegenworfielde met alle zyne magt voort,en de twee lammeren volgden hetzelve. Hy verkoos nu den kortften weg; en kwam eindelyk behouden by zyne wooning aan. Maar nu was de vraag, hoe hy het Lama qp zyne voorplaats, die hy, gelyk ik gezegd heb, van alle kanten met eene digte heining gefit' cn had, zon krygen. Om hetzelve van boven van de fleenrots, met het touw om de keel  C 173 ) keel „aar beneden te laaten, was niet raacf, zaam, dewyl by dan met rede moest Jg zen dat bet beest onderwege mogt flikken. Hy be. oot dus, om voor de hand een'klef-en fl.1 te maaken, by zyne voorplaat™ het Lama met de jongen zolang daarin op te fluiten totdat hy eenige andere betere fehik! *'ng beraamd zoude hebbenZolang t0t deeze ftaI gereed wa hy het beest aan een boom vast e„ a voorts de handen aan 't werk Z\ ^ ^«e neene byl eene party jong^Lomen Tf' n gmg deezen zó digt naast d n grond planten, dat zy eene vry ftel| rchuttmg maakten. Het Lama was mWe7er VMdh««S™ ieggen, ent lammeren, „iet weete„d ^. verloren hadden, lagen gerust aan d moeaer te zuigen. Welk een aangenaam gezieht was dat voor onzen «o8INSON! We] tienmaal M' omde^ve beestjes tebekyken, en om «eb- geluk rewenfehen.datl^m, v™ t« mmfle eenige levendige fchepfeien « eenzaam te 7yl, T^Z^t^. over  ( 174 ) over gevoelde, zette hem zoveel krachten en zo veel yver by, dat hy in korten tyd den ftal voltooid had. Daarna bragt hy het Lama met de jongen daarin, en maakte de laatfte opening met digte takken toe. Hoe vernoegd hy thans was — kan met geene woorden uitgedrukt worden! Behalven het gezelfchap van deeze beesten, dat alleen reeds onwaardeerbaar voor hem was, hoopte hy nog veel anderen zeer groote voordeden van dezelven te trekken; en met rede! Van hunne wol kon hy veelligt met den tyd zich de eene of andere foort van kleeding leeren maaken, hunne melk kon hy tor voedfel ge. bruiken , en hy kon boter en kaas daarvan maaken. Hoe en op wat wyze by dit alles zou aanleggen, wist hy, wel is waar, nog niet; maar de ondervinding had hem nu al genoegzaam geleerd, dat men niet moest wanhoopen aan zyne eigene krachten , en bekwaamheid , als men flechts lust en yver genoeg tot het werk heeft. Daar was eene zaak, die nog ontbrak om zyn geluk te volmaaken. Hy wenschte met zyne lieve beesten binnen dezelfde mnuren en paaien te woonen, om hen geduurig voor oogen te hebben, wanneer hy te huis was, en  C 175 } en om het vermaak te genieten, van dezelven aan zyn gezelfchap te zien gewennen Langen tyd brak hy zich het hoofd te ver geefs om uit te vinden, hoe hy dat diende aan te leggen. Ten laatfte befloot hy de moei te te neemen, om den muur of de wal van boomen, waarmede zyne voorplaats gefloten was, op een' kant om verre te haaien, en een' nieuwen van wat grooter' omtrek te maaken, opdat zyne voorplaats tevens daardoor wat ruimer wierd. Doch om evenwel veilig en gerust te kunnen woonen, in den tusfchen tyd, dat hy bezig was met den nieuwen müUr of wal te maaken, befloot hy zeer wyslyk den oude„ Wal niet om verre te haaien, voor hebbem " ^ "T Door onvermoeiden yver raakte het werk j" ee"ige dase" v°°°id 5 en dus genoot robinson het harteiyk genoegen van zich |" t gezelfchap van drie huisgenooten te zien Imusfchen deed hem zulks geenzins vergee-' ten, hoeveel vermaak hy fchepte, toen hy zyne eerfte huisgenoote defpingewaar wierd, en hy ging voort met dagelyks haar eenige vbegen en muggen te geeven. De fpin bemerkte ook welhaast zyne vriendelyke gevoe- lens  C 176 > lens omtrent haar, en wierd zó mak, dat zy telkens, wanneer hy aan haare web raakte, te voorfcbyn kwam , om de vlieg uit zyne hand aan te neemen. Het Lama en de jongen wierden ook welhaast aan zyn gezelfchap gewend. Telkens, wanneer hy te huis kwam, kwamen zy hem huppelende en fpringende te gemoet, gingen hem beruiken, of hy hen wat medègêbragt had, en likten hem uit dankbaarheid de hand, telkens wanneer zy vcrsch gras of jonge fcheuten van boomen van hem gekregen hadden. Hy fpeende daarna de jongen , en begon voorts het oude beest 'S morgens en 's avonds te melken. De fchillen van de kokosnooten dienden hem tot emmers, en het gebruik der melk, die hy ten deele zoet at, en ten deele zuur liet worden , vermeerderde grootelyks de geneugten van zyn eenzaam leven. Nademaal de ko!;osboom hem zeer vcele en groote voordeden aanbragt; zou hy zeer gaarne gezien hebben, dat 'er meer daarvan waren. Maar hoe zou hy dat aanleggen? Hy had wel gehoord, dat men de boomen kon enten ; doch hoe men dat eigentlyk doen moet, had hy nooit onderzocht. Ach! zeide  C 17? ) hy menigmaal, hoe weinig heb ik in myne jeugd myn eigen voordeel behartigd , door met naauwkeurig acht te geeven op alles, dat >k zag of hoorde, om van andere luiden hun116 kunste" af Weeten! Had ik nu het geluk van nog ééns weder jong te worden; hoe naauvv •Vw.ng.art i'c dan acht geeven op alles, dat menfchen handen en menfchelyke bekwaam, he.d ooit kunnen uitvoeren! ' Geen-ambachts. ■man geen kunstenaar zou 'er alsdan weezen of ik zou het een of ander van zyne kunst loeren. Doch wat kon het hem baaten, deeze k/aten uitte boezemen, daar het tegen woordiv te laat was, dezelven te verhelpen = Beter was het, dat by met alle iogefpannenheid van geest bedacht was , hoe hy net gemis van kunsten, die men geleerd heeft, mo% te gemoet komen, door de bekwaamheid oir, meuwe uit te vinden. En zulks deed hy oofc daadelyk. Zonder te weeten, of hy het wel maakte Kapte hy eenige jonge boomen een voet Of anderhalf boven den grond af, maakte in h midden van den uam eene kleine infnydinj *»W , bewoelde met bast van boomen de plaats  C 178 ) plaats daar hy de infnyding gemaakt had, en wachtte met ongeduld, wat de uitflag daarvan weezen zou ? En dit mogt hem ook gelukken. Na verloop van eenige weeken begonnen de geënte looten uit te loopen en bladen te krygen, en dus had hy het middel gevonden om allengs een geheel bosch van kokosboomen aan te kweeken. Dit was voor hem nieuwe Hof tot blydfchap-, cn eene nieuwe aanmoediging tot de hartelykfte dankbaarheid jegens den goedertieren' Schepper, die zó ontallyke vermogens en hoedanigheden in de natuur der dingen gelegd heeft,dat zyne levendigefchepfelen nergens ontbloot zyn van middelen om zich onderhoud te verfchafTen, cn hunnen toeftand bebaaglyk te maaken! Zyne drie Lama's waren in korten tyd zo tam geworden , als by ons de honden zyn. Hy begon dus allengs hen tot zyn gemak als lastbeesten te gebruiken , zo menigmaal hy wat naar huis wilde brengen, dat voor hem Zeiven te zwaar om te draagen was. jan. Dat is goed, maar hoe kon hy hen mede neemen, nademaal hy die niet uit zyne voorplaats krygen kon ? VA-  C 179 ) vader. Ik heb vergeten te zeggen, dat hy in den nieuwen zymuur of wal, en wel op eene plaats, die vlak by een digt bosch was, eene opening gelaten had, die juist za groofwas.dat een Lama daardoor kruipen kon Deeze opening kon men van buiten in £ geheel niet zien, en van binnen vlocht hy dezelve alle avonden met groene takken digt. Het maakte eene zeer aartige vertooning, als hy dus te huis kwam, en het Lama met een pak beladen, voor zich liet gaan' Het vvtst den weS 20 goed te vinden als hy zelf, en zodra het by de kleine deur kwam , ftond het ftil, om zich het pak eerst te laaten afneemen. Daarna kroop het 'er duikende in en robinson volgde hmgsden zelfden weg Dat was dan eene blydfchap voor de jon^e Lama's! Zy uitten hunne vreugd door fpringen en blaeten , liepen dan ééns by de moe, der, om haar te verwellekomen, dan ééns by hunnen meester, om hem ook liefkoozingen te bewyzen. robinson verblyde zich zodanig over hunne vreugd , als een vader zichverblyd over de vreugd zyner kinderen, wanneer hy na eene afwezigheid van eeniU a gen  C 180 ) gen tyd hen weder omhelst en in zyne arme drukt. vriend B. Het is evenwel zeer byzonder en aanmerkenswaerdig , dat de beesten zó danbkaar zyn jegens den mensch , die hen weldoet! vader, Daarvan zyn veele ongemeene en gedenkvvaerdige voorbeelden , die ons byna zouden doen vermoeden, dat eenige beesten volkomen menfchelyk verfland hebben , zo wy niet uit andere gronden wisten, dat hen dit ontbreekt. gerrit. Och ja, zo als de leeuw , waarvan in ons leesboek gemeld word , en de man — ei! hoe heet hy ? jan. Androklus! gerrit. 'tlszo! — die den leeuweenen doorn uit den poot getrokken had ! willem. Dat was evenwel een heel goede leeuw! Hy had Androklw zó lief, omdat die hem deezen dienst gedaan had, dat hy hem naderhand in 't minde geen leed deed, wanneer hy losgelaten wierd, om hern te verfcheuren. — Als alle leeuwen zo waren , dan zou ik wel eenen leeuw willen hebben. j a n. My bevalt evenwel de hond , dien een  C I8i ) een zeker Zwltfer eens had, n0£r „,„ beter! b * charlotte. Watvoorhond? jan. Hoe! weet gy dat niet meer; die twee menfchen het leven behield ? charlotte. Eilieve! vertel dat toch eens JievejAN! ee"*« Jan. Daar was eens een man iaZtów daar de hooge ^M zyn — charlotte. 6 ik Weet Wel! daar de Marmotjes gevangen worden. jan. Net daar! NVt die man klom op een vervaarlyk hoogen berg, die was zó hoog, zo hoog als -ja vast nog -oger dan de hooglle kerktoren van »I"m Gy »ergc!,t ééne fc Jan. Zekerlyk deed hy dat! - Nu en 'die wegwyzer nam een' hond mede. Boven op den berg gekomen zynde -- willem. ja, en de berg was geheel met fneeuw bedekt — jan. Ei! laat my toch alleen vertellen En de berg was geheel met fneeuw bedekt • «r zy nu omtrent boven Ware„ , ghp^ M 3 de  ( i8a ) de voet van den Heer uit, en toen de weg. wyzer hem wilde helpen, gleed deeze ook uit, en dus gleeden zy beiden naar beneden, 6n waren flechts nog eenige fchredenafvan den rand van eene fteile hoogte, van waar zy byna eene halve myl diep naar beneden zouden gevallen zyn. Toen fchoot de goede hond toe, vatte zyn* meester by den rok, en hield hem vast, dat hy niet verder glyden kon , en deeze hield den anderen vast, tot zy beiden weder opgedaan waren. willem. Dat is wel, maar nu diende jy ook te vertellen, wat de vreemde Heer toen zeide! Ik weet het nog zeer wel. jan. Ik ook! Hy verzocht den wegwyzer dat hy hem, bywylen zou komen bezoeken, en dat by toch vooral telkens den hond mede zou brengen; en dat hy dan voor dien hond ook elke keer eene faucys zou laaten braaden. charlotte. En deed de man dat inderdaad ? jan. Vast en zeker! Zo menigmaal de ander hem kwam bezoeken , onthaalde hy hem naar zyn best vermogen , en liet den hond telkens eene faucys opdifchen. charlotte. Dat was braaf! va-  C 1.83 3 vader. Nu, Kinderen, wy zyn van onzen robinson afgeraakt; willen wy het Voor vandaag daarby laaten ? willem. ó, Ik verzoek van neen, lieve Vader! Nog een weinig van robinson! vader. Welaan dan! Thans waren zyne baklteenen hard genoeg, om gebruikt te kunnen worden. Hy ging dus naar eene teemachtige aarde zoeken , waarmede by , by gebrek van kalk. zynen muur dacht temetfelen; en hy vond dezelve. Voorts maakte hy zich een* troffel van een' platten fteen, en om alles, dat tot het metfelen behoorde, in eene vol-' maakte orde te hebben, vervaardigde hyzelf, zich eene foort van paslood en richt/neer, zó goed , als hy kon. Gy weet immers nog , wat voor dingen dat zyn ? klaas. Zeer wel, wy hebben die immers dikwyis genoeg gezien ! vader. Dus met allen de toebereidfelen,, die tot het metfelen vereischt worden ce' daan hebbende, liet hy door zyn Lama de noodige bakfteenen aanvoeren. jan. Eilieve! Hoe kon hy de bakfteenen op 'iet Lama laadeiT? vader. Hoe hy daarmede te werk ging, M 4 . zau  C 1S4 ) zult gy niet ligt raaden; daarom zal ik het u maar zeggen. Hy was al lang gewaar geworden , wat groot voordeel het hem aanbrengen zou, zo hy wat van de nutte kunst, om manden te maaken, verftond. Doch in zyne jeugd had hy het zo weinig der moeite waardig geacht, een' mandenmaaker met oplettendheid in zyn werk na te gaan, dat hy van deeze, op zich zelve, niet zwaare kunst niet meer wist, dan van alle de overige nutte kunsten, dat wil zeggen , in 't geheel niets. Doch vermits het hém in den beginne gelukt was, een' zonnefcherm te maaken van gevlochtene teenen ; zo befteedde by naderhand menigmaal een ledig uur, om zich in deeze kunst verder bekwaam te maaken. En dusdoende ontdekte hy telkens de eene handgreep voor, en de andere na, tot hy ten laatfte in ftaat was, eene vry digte en lievige mand te maaken. My had twee zulke manden voor zyn Lama vervaardigd. Deeze bond hy met een touw aan eikanderen vast, en legde die over den rug van 't Lama, en wel op zulk eene wyze, dat op beide zyden eene mand hing. W I L-  ( i8s > willem. Vaderlief, ik wilde ook gaarne manden leeren maaken! vader. Ik zelf ook, lieve willem; en daarom zal ik by de eerfle gelegenheid een* mandenmaaker verzoeken, om ons eenige onderrechting te geeven. willem. Hé! dat is mooi! Dan zal ik voor myne charlotte ook een lief aartig mandje maaken. charlotte. ö,Ik zal het ook leeren,zo wel als gy ! Is 't niet zo, Vader ? vade r. Vast! Het kan u ook geen kwaad, Wy hebben buiten dat, fomwylen gebrek aan werk; terwyl ik u wat vertel, zal ons het mandenmaaken byzonder wel ie pas komen. robinson begon dus zyn metfelaarswerk , en het ging hem vry wel van de hand. Hy had reeds een' zymuur van zyne keuken op. gemetfeld, en tot den anderen de fondamenten gelegd,; wanneer onverwachts iets voorviel , dat hy niet voorzien had, en waaruit bleek, dat hy de rekening zonder den waard gemaakt had. jan. Eilieve ! wat was het toch? charlotte. ó, Ik weet het al! De wilde menfchen zyn gekomen, en hebben hem opgegeter. M 5 .wil-  C 186 ) Willem. God bewaare hem! Is dat wel ze Vader? vader. Neen, dat was het niet;.maar het was iets , dat hem byna even grooten fchrik aanjoeg, als of de Wilden hem levenvig hadden willen braaden. jan. Nu, lieve Vader! Wat was het toch ? vader. Het was nacht, robinson lag gerust op zyne llaapftede, en de getrouwe Lama's aan zyne voeten. De maan Hond in haare gantfche pracht aan den hemel ; de lucht was zuiver en bedaard , en eene diepe flilte heerschte door de geheele natuur. kobinson vermoeid door den arbeid des dags , lag reeds in een' zoeten flaap , en droomde , gelyk hy meer deed, van zyne lieve Ouders: Wanneer éénsklaps — maar neen! laaten wy met zó fchrikkeiyk eene gebeurtenis deezen avond niet eindigen ! Wy konden ligt deeze nacht daarvan droomen, en alsdan zouden wy een' ongerusten flaap hebben» allen. Oho! vader. Laaten wy veeleer onze gedachten vestigen op iets, dat ons vermaak geeft, om  C-i87 ) om deezen dag iusgelyks te kunnen eindigen , met vreugd en dankbaarheid jegens onzen goedertieren' Vader in den hemel. — Welaan komt met my, lieve Kinderen, laaten wy eerst naar onzen bloemtuin,en vervolgens naar het prieel gaan. NE*  C 188 ) NEGENDE AVOND. jNadat de Vader zyn verhaal tot het einde van de voorgaande afdeeling gebragt had, vielen Jer zoveel andere bezigheden voor, dat 'er verfcheiden avonden verliepen, vóór hy wederom den tyd kon uitbreeken, om zyn verhaal te vervolgen. De kleine luidjes des huisgezins waren geduurende dien tyd niet weinig verlegen, om te weeten, wat den armen robinson mogt overgekomen zyn; en zy zouden gaarne hunne beste tol, of iets dat hen nog meer waerdig was, gegeven hebben, zo iemand hen had kunnen zeggen, wat in de nacht, waarvan het laatst gdprokcn wierd, toch eigentlyk gebeurd was? Doch dat kon hen niemand zeggen, dan de Vader zelf; en die vond goed, hetzelve niet te zeggen , vóór dat hy wederom den tyd kon uitbreeken, om in zyn verhaal behoorlyk voort te gaan. Dat nu de Vader in zyne lastige fiilzwygendheid volhardde, gaf aanleiding tot een onophoudelyk raaden en hoofdbreeken onder hen. De een giste dit, de ander dat;.doch van  (189 ) van alles, dat zy gisten , fcheen niets volmaakt te willen pasten by de omftandigheden, die zy aangaande de onbekende gebeurtenis reeds gehoord hadden. ,, Maar waarom toch moogen wy het nog „ niet weeten?" vroegen eenigen van hen met een treurig gelaat. ,, Ik heb myne redenen daarvoor, „ antwoordde de Vader. De Kinderen, die gewend waren, met dat antwoord voldaan te weezen, drongen hem niet verder, en zagen met een brandend, en echter tevens befcheiden verlangen het uur te gemoet, dat deeze oorzaaken zyner ftilzwygendheid niet meer plaats hebben zouden. Ondertusfchen vermits het voor menfchen van zekere jaaren eene ligte (zaak is, om kinderen in 't hart te zien en hunne gedachten te doorgronden, zo viel het ook den Vader niet bezwaarlyk , by fommigen van hen de volgende gedachte op hun gelaat te leezen; „ Watvoor oorzaaken zouden het wel kunnen „ weezen , die hem beletten om ons dat „ vermaak aan te doen." Hy dacht het dus noodig te zyn, hen by deeze gelegenheid nog eens te overtuigen, dat het hem niet ontbrak aan goeden wil, om hen zoveel vreugd aan " te  C 190 ) te doen, als hy maar kon, en dat hy dus ge- wigtige oorzaaken moest hebben , waarom by hen niet tegenwoordig het vermaak deed, om verder te vertellen. „ Maakt ulieden gereed, zeide hy tegen f, hen, om morgen ochtend , zó vroeg als mooglyk is, de lang gewenschte reis naar „ de Helder aan te neemen, om de Noord- zee, en de Reede van Texel te zien!" „ Naar de Helder? — Om de Noordzee en '„ Texel te zien? - Morgen ochtend? — Ik „ ook, lieve Vader? — Ik ook?" — vroegen zy allen eenpaarig; en nadat een algemeen Ja! op alle deeze vraagen ten antwoord gegeven was: ontfiond 'er eensklaps een vreugdegefchreeuw, dat geen einde fch"en te zullen neemen. „ Naar de Helder! Naar de Helder! Waar is myn rotting? Hanna, waar zyn myne „ dikke fchoenen ' fchielyk, de kleerborftel! „ de karn! een fchoon hembd! naar de Hel„ der' Toe fchielyk! fchielyk!". — hoorde men door her gantfche huis roepen, zo dat alle muuren daarvan weergalmden. Thans wierd alles tot de reis van den volgenden dag gereed gemaakt ; cn de kleine reizigers deeden in de drift van hunne blyd- fchap  C 191 ) fchap duizend vraagen, en lieten den Vader geenen tyd om op eene enkele daarvan te antwoorden. Men had zelfs moeite om hen te beweegen, dien avond naar bed te gaan, de. wyl zy naauwlyks den tyd konden afwachten , dat de dag weder aanbrak en zy de reis aannamen. Zo haast de eerfte fchemering des dags verfcheen; raakte het geheel huis in rep en roer. Men klopte op de deuren van allen de flaapvertrekken; en niets kon helpen, alles, dat in huis was, moest op. Toen zy nu allen, grooten en kleinen op de been waren , en de eerden van de Iaat (ten overhoopt wierden , met liefkoozingen erj • vreugdebedry ven , begon de Vader de oogen te wryven, en zeide op een en toon, die met de algemeene ftem der vreugd in *t geheel niet overeenftemde: „ Kinderen , zo gy my dienst wilde doen, „ dan moest gy my voor tegenwoordig van „ myne belofte ontflaan. „ Van welke? van welke?" — en elke mond, die deeze vraag deed, bleef half van benaauwde verwachting, en half van vrees open ftaan. TA*  Vader. Van de belofte om vandaag met u de reis naar de Helder aan te neemen. — Nu was de fchrik algemeen ; niet één van hen kon één enkel woord voortbrengen. vader. My is deeze nacht te binnen gekomen, dat wy eene dwaaze daad beginnen zouden , zo wy deeze reis vandaag reeds ondernamen. „ Ei! waarom toch ?" — met eene bedrukte Hem en met opgekropte traanen. vader. Dat zal ik u zeggen, en gylieden kunt alsdan zeiven oordeelen. — Vooreerst ■waait alsnog vandaag die zelfde Noordweste Wind, die de oorzaak is, dat de Oost - Indijche Retwfchcpcn, welke met het Convoi reeds federt eenige dagen voor den wal leggen, in Texel nog niet kunen binnen loopen. En evenwel was het mede een oogmerk van onze reis naar de Helder, deeze Oost - Indijche fchepen te zien binnen komen. „ 6 De wind kan immers vandaag of mor„ gen omloopen!" vader. Wel nu, ik zal u dan eene gewigtigei rede zeggen! Wat zouden onze nieuwe vrienden Cornelis en Fitter, die eerst over ■vier weeken by ons komen, van ons denken, als wy dit plaifierreisje ondernomen hadden, zon-  C 193 ) zonder eerst hunne komst af te wachten, om hen mede te neemen ? Zouden zy niet over ons klaagen , zo menigmaal wy naderhand van de vermaaken deezer reize fpraaken, en zou alsdan het herdenken van deeze vermaaken ons allen nog vreugd kunnen veroorzaaken ? Neen , vast niet! Wy zouden ons zeiven telkens de heimelyke verwyting doen, dat wy ten opzichte Van hen niet betracht hadden, hetgeen wywenschten, dat zy ten onzen opzichte betrachten mogten, als wy thans in hunne plaats en zy in onze waren. — Dus, wat zegt gylieden? Zy zweegen allen. vader. Gy weet, ik heb nimmer myn woord gebroken ; derhalven zo gy daarop aandringt, dan zullen wy vertrekken. Doch zo gylieden zeiven my daarvan ontflaat, dan doet gy my, en onze aanmaande vrienden en uzelven een grooten dienst. Spreekt nu! Wat gelieft gy te doen ? „ Wy zullen wachten," was het antwoord, en op deeze wyze wierd het fchoon plaifjerreisje tot nadere gelegenheid uirgefteid. Men kon duidelyk zien, dat deeze zelfs, verlochening aan eenigen van hen duur kwam te ftaan. Deeze waren ook den geN hee.  C i94 3 heden daglang niet zo welgemoed en vr'olyk, als zy gewoonlyk anders waren. Dat gaf den Vader aanleiding, om met het eindigen van den dag, op de volgende wyze tot hen te fpreeken: ,, Kinderen, hetgeen ulieden heden over- gekomen is, zal u in't vervolg van uw leven „ nog zeer dikwyls overkomen. Gy zult dan „ op het een, dan op het ander aardsch ge,, luk vasten flaat maaken ; uwe hoop zal zeer gegrond fchynen, en uw verlangen „ naar hetzelve zal ongemeen vuurig zyn. „ Doch in het zelfde oogenblik, dat gy naar „ het gewaande geluk denkt te tasten, zal de al wyze goddelyke voorzienigheid plot,, felyk eene onverwachte verandering uit„ werken, en gy zult u in uwe hoop deerlyk „ te leur gefield vinden " De oorzaaken, waarom u\V hemelfche „ Vader dus met u handelen zal, zult gyüe,, den maar zelden zó duidelyk en zó zeker ,, bezcffen, als gy deezen ochtend de oorz-aSken kond bezeffen, waarom wy vandaag ,, naar 'de Helder niet wilden reizen. Want God oneindig wyzer zynde dan ik ben , „ ziet ook telkens tot in de verfte toekomst, ,, en laat tot ons best ons vcelmaals dingen „ over-  C 195 ) ,, overkomen , waarvan wy de gezegende gevolgen eerst lang naderhand, of zelfs wel ,, eerst in het eeuwige leven zullen onder,, vinden.'' ,, Indien nu in uwe jeugd u alles altoos „ naar wensch gegaan was; indien gy hetgeen „ gy hoopte te verkrygen, telkens ten be„ paalden tyde daadelyk verkregen had: 6 „ Kinderen , hoe duur zoud gy dat in uvy toekomend leven moeten bekoopen , hoe ,, zoude uw, hart daardoor gewend worden ,, aan voorfpoed, en hoe ongelukkig zoude ,, dit hart zo gewend aan voorlpoed, u in 't ,, vervolg maaken, wanneer eens de tyd daar „ zou zyn, dat alles niet meer zo geheelenal „ naar uwen wensch gaan zal, als tegenwoor- dig! En deeze tyd zal komen, myne waarde „ Kinderen, hy zal voor u komen zó zeker „ als hy voor alle andere menfchen gewoon-. „ lyk komt. Want daar is tot nogtoe geen j, mensch gevonden, die heeft kunnen zeg,, gen,, dat het hem in alle dingen volmaakt „ naar wensch gegaan was." ,, Wat ftaat u derhal ven in dat geval te „ doen, lieve Kinderen? — Niet anders dan „ dat gy in uwe jeugd u oefent , om N 2 udik-  C 195) u dikwyls aan een vermaak te onttrekken „ „ datgy voor alle dingen in de waereld gaarne „ zoud willen genieten. Deeze veelmaals „ herhaalde zelfverlochening zal u fterk maa,, ken, fterk van gemoed en hart, om in het „ toekomende met bedaarde ftarldvastigheid te ,, kunnen verdraagen alles, dat de wyze en „ goede God ten uwen beste over u befchik„ ken zal " „ Zie daar, Kinderen, de fieutel van het „ gedrag, dat wy bejaarden fomwylen om„ trent u houden, en dat u meestal zeerraad„ felachtig fchynt! Gy zult nog zeer wel „ weeten , dat wy u dikwyls een vermaak „ weigerden, het welk gy gaarne had wil„ len genieten. Somtyds zeiden wy u de re„ denen, waarom wy u hetzelve weigerden, ,, (te weeten, wanneer gy in ftaat waart, ,, deeze redenen te bezeffeii,) maar fomtyds „ ook niet, (te weeten , wanneer gy nog „ niet in ftaat waart, dezelve te bezeffen.) it En waarom deeden wy zo ? — Veelmaals „ enkel en alleen om u te oefenen in het ge„ duld en de gemaatigdheid, allen menfchen „ zo noodig om zich te bereiden tot het toe,, komend leven!" „ Thans weet gy ook , waarom ik alle „ dce-  C 197 ) f, deeze dagen by aanhoudendheid geweigerd „ heb, om u de gefchiedenis van robinson ,, verder te vertellen. Zoveel tyd had ik „ immers gemakkelyk kunnen uitbreeken , ,, als noodig was,om ü ten minde een nader ,, bericht te geeven , wegens het geval, „ waarmede ik onlangs geëindigd en waar„ omtrent ik u in eene naare onzekerheid ge„ laten heb. Maar neen! ik zeide u geen „ enkel woord meer daarvan, fchoon gy my „ daaromverzocht,cn fchoon ik zeer ongaarne ,, u iets weiger." Waarom deed ik dat , charlotte? charlotte. Om ons te leeren geduld te oefenen. vader. Zeer wel getroffen! En trouwens, zo gy met den tyd voor ééne zaak my dank zult weeten, zal het vast daarvoor weezen, dat ik u geleerd heb, zonder groot ongenoegen iets te misfèn, fchoon gy een zeer groot verlangen by u zelvcn gevoelde om hetzelve te bezitten. — Dus verliepen wederom eenige dagen, dat 'er van robinson niets verteld wierd. Doch ten laatfte kwam bet lang gewenscht uur, dat de Vader door niets verder verhinderd N 3 wierd,  € 198 ) Wierd, om den algemeenen wensch te voldoen, Hy ging derhalven in zyn verhaal dus voort: Het was nacht, gelyk ik onlangs reeds gezegd heb, en onze robinson lag gerust op zyne legerftede te flaapen, en de getrouwe Lama's laagen aan zyne voeten. Eene diepe ftihc heerschte door de geheele Natuur, en robinson droomde, naar gewoonte, van zyne Ouders, wanneer onverwacht de aarde op eene buitengewoone wyze bewogen, en onder dezelve zd verfchrikkelyk een gehuil en gekraak gehoord wierd, als of veele onweders te gelyk losborden, robinson wierd met fchrik wakker, en fprong op, zonder te weeten, wat hem overkwam en wat hy doen wilde. Jn dat zelfde oogenblik volgde de eene vreeslyke fchudding op de andere; het va» vaariyke onderaardfche "gedruis wierd by aanhoudendheid gehoord ; te gelyker tyd ontftond 'er een vreeslyke Orkaan, die boomen uit den grond rukte, en fleenrotfen deed nedcrüorten , en de hooge bruifchende zee tot in den dieplten afgrond in eene felle beweeging zette. De gantfchen Natuur fcheen beroerd, en naby haar einde te zyn. In doodsbenaauwdheid liep robinson uit het hol naar buiten op zyne voorplaats  C T99 ) .plaats , en de- vervaarde Lama's deeden het zelfde. Nog naauwlyks waren zy 'er uit gelopen , of de Hukken der fteenrots, die boven het hol hingen, Hortten op de legerflede neder, robinson, dien de vrees vleugels byzette, vluchtte door de opening van zyne voorplaats, en de Lama's volgden hem in de grootfle benaauwheid. Zyn eerfle voorneemen was , om eenen berg, daar digt by gelegen , te beklimmen op dien kant, daar hy boven op eene opene vlakte zag, om door de nedervallende booten niet gedood te worden. Hy wilde daar. naartoe loopen; maar plotfelyk zag hy met de grootfte omfteltem's , dat op die zelfde plaats de berg zich opende, en uit een' ruimen kolk rook en vuurvlammen, asch, fteenen en eene gloeijende flof, Lava genaamd , uitbraakte. Ter naauwer nood kon hy zich met de vlucht bergen, omdat de gloeijende Lava, als eene fnelloopende rivier, afftroomde, en groote flukken fleenrots uit de ingewanden des bergs uitgeworpen, rondom op een' verren affland nedervielen. Hy liep ylings naar het flrand. Maar daar wachtte hem eene nieuwe fchrikkelyke vertooning. Een geweldige wervelwind , die N 4 van  ( 20o ) van alle kanten waaide , had eene menigte Wolken opééngepakt, en van deze Hortte thans eensklaps zodanig een watervloed af, dat de geheele landftreek aldaar romdom eene openbaare zee wierd. Zodanig eene buitengemcene Honing van water noemt men eene Waterhoos. Ter naauwer nood bergde robinson zich op eenen boom ; maar zyne arme Lama's wierden door het geweld des waters weggerukt. Helaas ! hoe fterk wierd zyn hart ontroerd door hun naar gekerm, cn hoe gaarne had hy dezelve zelfs met gevaar van zyn eigen leven willen redden , had de fnelle ftroom dezeiven niet reeds te verre weggevoerd. De aardbeeving hield nog eenige minuuten aan; en daarna bedaarde eensklaps alles. De wind ging leggen ; de vuurkolk hield allengs op vuur te braaken ; het onderaardsch gedruisch wierd ftil; de lucht klaarde weder op, en al het water liep weg, in minder dan een kwartier. willem. (Met een' diepen zucht.) God dank! dat het over is! De arme robinson! en de arme Lama's! charlotte. Ik ben recht in naarheid over hem geweest! KOOT-  ( 201 ) ' kootje. Maar waarvan komen toch ds aardbeevingen ? jan. Dat heeft Vader ons al voor lang gezegd , toen gy nog niet hier waart. vader. Zeg gy het hem eens, jan! jan. In de aarde zyn veele grooteen ruime holeu, als kelders; nu, deezen zyn gevuld met lucht en dampen. Daar zyn voorts ook veele brandftoffen in de aarde, by voorbeeld zwavel, pik , haist en dsrgelyken. Deeze beginnen forrjtyds heet te worden en in brand te raaken, als 'er eenig vocht by komt. willem. Eenig vocht? Ei loop! Kan dan hetgeen nat is , eenige hette voortbrengen ? jan. Vast en zeker! Heb je niet gezien, als de metfelaars koud water op ongebluschte kalk gieten , dat die alsdan terftond begint op te borrelen en te kooken, alsof die op het vuur flond ; en evenwel daar is geen vuur. -*Nu luider wel; op de zelfde wyze raaken ook de dingen binnen'de aarde aan't branden, als het water daarby komt; en wanneer dezelve dus branden, dan zet de lucht, die in de groote holen beiloten is, zich zó geweldig uit, dat zy daarin geene genoegzaams plaats meer heeft. Dan zoekt dezelve N 5 met  C 202 ) met geweld uit te breuken, en doet daardoor de aarde fchudden , tot dat zy zich ergens eene opening maakt. Uit deeze opening barst dezelve alsdan als een uormwind uit , en rukt eene menigte van de brandende en reeds gelmoltene fioffen met zich voort. va der. En deeze ftof, die uit gefmoltene fleer en, mynftoffen , harsten enz. beftaat , noemt men Lava. Ik heb ergens eens gelezen, dat men zelfs een' vuurfpuwenden berg in 't klein naboosfen kan ; zo gy wilt; zullen wy eens de proef daarvan neemen. allen. 6 Ja! ója! lieve Vader! jan En hoe word dat gedaan ? vader. Men gaat Hechts zwavel en yzervylfe! op eene vochtige plaats in den grond begraaven ; dan word dit mengfel vanzelf heet en raakt aan 't branden , en zo heeft men in 't klein hetgeen een vuurfpuwende berg in 't groot is. Met den eerften zullen wy eens de proef daarvan neemen. Wanneer robinson afklom van den boom, waarop hy zich geborgen had, was zyn gemoed zodanig aangedaan over alle de rampen, die hem tegenwoordig op nieuw overgekomen waren, dat het hem in het geheel niet in de gedachten kwam, dien voor zyne herhaalde ver-  C 203 ) verlosfing te danken, die het oogfchynlykst levensgevaar van hein afgekeerd had. Trouwens zyn toeftand was tegenwoordig weder zo beklaagiyk als ooit. Zyn hol, het eenigst veilig verblyf, dat hy tot nog toe gevonden had, was, naar alle vermoeden, ingeftort en gedempt; zyne lieve geirouwe Lama's waren door het water weggefpoeld; al zyn werk, dat hy tot hiertoe gemaakt had , was vernield , alle zyne fraaije ontwerpen voor het toekomende waren in rook verdwenen! Wel is waar, de berg had opgehouden vuur uit te braaken ; doch daar rees uit den open kolk nog een dikke zwarte damp op, en het was zeer mooglyk, dat dezelve van nu af aan altyd een 'brandende berg zou blyven. En was dat zo, hoe kon uoeinson dan een oogenblik gerust weezen ? Moest hy niet eiken dag voor eene nieuwe aardbeeving , voor een* tiieuwen brand vreezen ? Deeze akelige denkbeelden benamen hem ten eenemaale dat weinigje moeds, dat hy nog overgehouden had. Hy bezweek onder den last van zyn' kommer, en in plaats van zich te wenden naar de eenigüe waare bron van allen troost , naar God , had hy zyne oogen alleeniyk gevestigd op de elende van zyn  C 204 ) zyn toekomend beftaan , en deeze elende kwam hem als onuitfpreeklyk groot en zonder uitkomst te vooren. Krachteloos door angst en benaauwdheid ging hy leunen tegen den boom, waarvan hy afgeklommen was; en uit zyn beklemd hart kwamen zonder opboudeirzuchten voort, die veeleer een naar gekerm dan zuchten waren. In deeze troostelooze houding bleef hy fiaan, tot dat de dageraad den nieuwen dag verkondigde. willem tegen vriend R. Nu zie ik, dat Vader evenwel gelyk had. ' vriend R. Waarin ? w i l l e m. Ja, ik dacht laatst datROBiNSON zich nu al geheel gebeterd had, en dat onze lieve Heer denzelven nu wel van zyn eiland verlosfen mogt. Toen zeide Vader, dat onze lieve Heer zelf dat het best wist, en dat wy daarover niet konden oordeelen. vriend R. En wat nu ? ' willem. Ja, nu zie ik zeer wel, dat by zekerlyk zoveel vertrouwen op God nog niet heeft, als hy behoorde te hebben; en dat onze lieve Heerzeer wel deed, dat hy hem nog niet verloste. klaas. Dat heb ik ook al gedacht, en nu  C 205 ) nu ben ik hem in 't geheel niet meer zo gene. gen als te vooren. vader. Uwe aanmerking, Kinderen, is volmaakt gegrond. Trouwens wy zien, dat robinson nog op verre na niet dat vast, onwankelbaar en kinderJyk vertrouwen op. God had, hetwelk hy, na zo veele blyken van Gods goedheid en wysheid, door hem zeiven ondervonden, billyk behoorde te hebben. Doch laaten wy, éér wy hem wegens deeze fout veroordeel en, ons zeiven één oogenblik in zyne plaats Hellen, en ons eigen hart vraagen, of wy, in zyn geval, wel beter zouden gedaan hebben' Wat dunkt u, klaas, zoud gy wel, als gy robinson geweest waart, meer gerustheid en vertrouwen getoond hebben ? klaas. (Met eene flaauwe en onzekere item.) Dat weet ik niet. vader. Herinnert u eens dien tyd , toen u, wegens uwe zeere oogen , eene fpaanfche vlieg moest gezet worden, die u eenige pyn veroorzaakte. Heugt u nog, hoe neêrflagtig gy toen fomtyds wierd? En dat was evenwel Hechts eene geringe en ras voorbygaande (mart, die flechts twee dagen aanhield! Ik weet, dat gy u tegenwoordig in een gelyk geval veel  C 206 ) veel ftandvastiger zoud toonen; iriaar of gy al fterk genoeg zoud weezen, om alles, dat robinson lyden moest, met eene godvruchtige en kinderlyke onderwerping tedraagen — wat dunkt u , myn lieve klaas, heb ik geene rede om daaraan te twyfelen ? — Uwe ftilzwygendheid is het gepastfte antwoord op deeze vraag. Gy zelf kunt nog niet volkomen weeten, hoe gy u in een dergelyk gevai gedraagen zoud, omdat gy u nog nooit daarin bevonden hebt. Daarom alles, dat wy tegenwoordig kunnen doen, beftaat daarin, dat wy by gelegenheid van de kleine rampen van weinig belang, die ons zouden kunnen overkomen , ons gewennen om onze oogen telkens op God te vestigen, en telkens lydzaam , en telkens getroost te zyn. Alsdan zal ons gemoed van dag tot dag fterker worden, om ook grootere rampen te verdraagen, wanneer het God eens mogt behaagen, ons eenigen te laaten overkomen. De ochienftond brak aan, en het opgaande en verblydend licht des dags vond den armen robinson in die zelfde troostelooze houding, zo als hy tegen den boom was gaan leunen. In zyne oogen was geen flaap gekomen, en zyn gemoed had zich met geene an- de-  C 207 ") dere gedachten bezig gehouden, dan met de akelige en zwaarmoedige vraag: „ Watzal'er „ nu van my worden?" Ten laatfte rees hy op, en ging al wagge. gelende als een , die droomt; naar zyne verwoeste woonplaats. Doch hoe aangenaam wierd hy verrast, fchoon hy in den beginne eenigzins daarover verfteld ftond , wanneer hem by zyne wooning op het onverwacnts zyne - wat denkt gy wel ? - zyne ]ieve Lama's frisch en gezond te gemoed kwamen loopen! In den beginne geloofde hy zyne eigen oogenniet, maaralletwyfel verdween welhaast by hem. Zy kwamen aanloopen, likten hem de handen , en uitten hunne vreugd over zyne wederkomst door huppelen en blaeten. Op dat oogenblik ontwaakte het hart van Robinson, dat zo lang van alle gevoel geheel fcheen beroofd te zyn. Hy floeg zyne oogen nu op zyne Lana's, dan naar den hemel, en traanen van vreugde, van dankbaarheid en van berouw over zyne kleinhartigheid rolden langs zyne wangen. Daarna over. hoopte hy zyne weder gevonden vrienden met blyde liefkoozingen; en ging door hen ver-  ( 203 ) verzeld verder, om te zien , wat 5er van zyne wooning geworden was? gerrit. Maar hoe zouden de Lama's zich toch geborgen hebben ? vader. Naar alle vermoeden had de watervloed hen voortgefleept naar eene kleine hoogte daar hunne voeten wederom grond konden krygen ; en dewyl het water even fchielyk weder wegliep , als het van den hemel nedergeftort was, zo keerden zy waarfchynlyk naar hunne woonplaats terug. robinson ftond thans voor zyn hol, en vond daar eene nieuwe oorzaak , om zeer bcfchaamd te weezen, ziende, dat ook aldaar de fchade op verre na zó groot niet was, als hy in zyne kleinhartigheid zich dezelve verbeeld had. Wel is waar, de zolder, die uit één Huk fteenrots beflond, was ingeftort, cn had tevens veel aarde daar rondom doen inflorten: maar het fcheen echter niet onmoog. j ,k deeze aarde cn deeze Hukken van de rots'weder uit het hol te krygen, en alsdan was zyne wooning nog ééns zo ruim en ge. makkelyk, als zy te vooren geweest was. Daarby kwam nog eene zaak, waaruit ten klaarde bleek, dat alles, hetgeen hier vooreêvallen was, door Gods wyze voorzienigheid, ge-  C 209 > gewrocht was, geenzins om robinsoiv i& kalden, maar veeleer om haare Hefderyka voorzorg voor zyne behoudenis re toon ' Want de plaats daar het Huk fteeJ.X: genhad,„aauwkcung„agaande> J ™ tot zyne groote verbaasdheid , dat rondom hetzelve iosfe aarde geweest was, en i dus m't geheel niet vast gezeten had. Der ha ven was „iets waarfebynlyker , dan da^ het ten een'of a„dere„ tyd vanzelf 20u in geftort zyn. Dit voorzag God „aar ° alweetendheid, en hy voorzag „aar alle ver moedens tevens, dat dit ftfc fteenrots in' ftorten zoo juist op een' tyd , dat robinson '«het hol was. Doch naardien Gods wyze goedertierenheid belloten bad dien mensch «og langer in het leven te fpaaren; zo had hy, al van den beginne der waereld af aan. den aardbodem zodanig gemaakt en ingericht - dat juist op dien zelfden tyd op dat eiland* eene aardbeeving voorvallen moest. Zelfs het onderaardsch gedruisch en het gehuil van den Itormwmd , hoe verfchrikkelyk en vervaarlyk het ook in de ooren van robinson klmken mogt, had tot zyne behoudenis moeten medewerken. Want was de aardbeeving zonder eenig geruisch ontftaan, dan zou ro° bi*.  êiNSON, nanr alle vermoeden, daar doot niet wakker geworden zyn ; en alsdan zou het nederflortend (luk van de (lecnrots hem vast en zeker verplet en op eene jammerlyke wyze van het leven beroofd hebben. Ziet daar, Kinderen, op deeze wyze had God al wederom voor zyne behoudenis gewaakt op eenen tyd, wanneer hy vcrkeerde]yk waande, door denzelven verlaten te Zyn; en Gods liefderyke voorzorg was tot robinsons behoud werkzaam geweest juist door die verfchrikkelyke gebeurtenisfen, welke hy als zyn grootst ongeluk aanmerkte. En om deeze gezegende en troosteiyke waarheid by u zeiven te ondervinden, zult gy, myne Waarde Vrienden, in uw toekomend leven menigvuldige gelegenheid hebben. Indien gy Hechts gelieft naauwkeurig acht te geeven op die wegen der goddelyke voorzienigheid, welke zy met u houden zal: dan zult gy by allen de droevige voorvallen van dit leven, die u in het toekomende nog Haan te wachten, telkens de volgende twee waarheden zeer gegrond vinden, te weeten : In de eerfte plaats, dat de menfchen zich altoos verbeelden, dat het ongeluk, hetwelk hen  C 2ir ) TrdZ7kom'ërootetis>«™ ^ * derdaad is, ea voorts In de fweftfe pIaatSf dat aHe fpoeden door God, uit hoofde van wve en goedertierene oorzaatpn '"yzeen worden en °rZaake" ' over °«« befchikt werken tot ons waar ge]uk en weJzyn< Ja, Kinderen _ verheugt u ook over deP ze troostelyke waarheid! _ daar ^ DE ÏS(ST08M' - ZOELE ZOMER- MEVoLEYDK,T ONWEER DAWEEGREGNEN B0SSCHE* ... EN ALS HET ZICH » . . SPOED, " ELDERS DAN BLYKT HET uit „„. «EGEN. °EN ZACHTEN 03 >T GE.  ( 212 ) 't GENOT VAN VOORSPOED EN GELUK, DAT 'T AL NAAR ONZEN WENSCH DOET 3UIGEN, KAN ONS ZO WEL ALS RAMP EN DRUK \VAN DEEZE WAARHEID OVERTUIGEN. TIEN-  C 213 > TIENDE AVOND. CD: Vader vervolgt zyn verhaal.) Robinson, al zeden lang gewoon , bid. den en werken met eikanderen te paaren, viel eerst op zyne kniën neder, om God té danken, dat hy hein wederom behouden had; en vervolgens floeg .hy yverig de handen aan 't werk, om de ingeftorte fteenen en aarde uit zyne wooning Weg te ruimen. De aarde was fchielyk naar buiten gebragt: doch nu lag nog onder aan het groote ftuk fteenrots, dat wel in twee ftukken gebroken was, maar evenwel, zelfs tegenwoordig, nog grootere krachten, dan die van een' enkelen mensch, fcheen te vereifchen, om hetzelve van zyne plaats te bewecgen. Hy beproefde of hy den kleinftcn deezer fteenen voort kon wentelen : maar te vergeefs ! Hy ondervond , dat dit werk zyne krachten verre te boven ging. Daar ftond hy dus al weder in diepe gedachten , en wist «iet wat te doen. 0 3 JAN,  C 214 ) jan. 6 Ik weet wel, wat ik gedaan zou hebben. vader. En wat? Laat eens hooren. jan. Wel ! Ik zou een' hefboom gemaakt hebben, gelyk wy onlangs deeden, toen wy den balk op onze voorplaats- wilden voortwentelen. willem. Daar ben ik niet by geweest; èilieve! wat is dat voor een ding, een hefbuom ? jan. Dat is een dikke lange nok; dien fteekt men 'met een eind onder den balk, of fteen, dien men van zyne plaats beweegen wil, en dan legt men een klein houten blok, of een' fteen onder den ftok, maar zo digt, als mooglyk is by den balk, dien men voortwentelen wil; daarna vat men den ftok by het andere lange eind, en drukt denzelven zo fterk, als men maar kan j op het kleine blok; dan ryst de balk, en men kan denzelven met weinig moeite voortrollen. vader. Hoe dat gefehied , zal ik u op éen' anderen tyd duidelyker maaken ; maar hoort nu, wat robinson deed. Na langen tyd vruchteloos daarover gepeinsd te hebben, fchoot hem ten laatfte dien zelfden uitweg te binnen. Hy herinnerde zich  C 215 > zich, in zyne jeugd wel ééns gezien te hebben , dat allen de werklieden dus deeden , wanneer zy zwaare dingen wilden verplaatzen ; en hy haastte zich thans om dat eens te beproeven. Het gelukte hem. Binnen een half uur had by de twee fteenen, die vier menfchen alleen met hunne handen niet van deeze plaats hadden kunnen vervoeren, gelukkig uit zyn hol gewenteld. En nu had hy het vermaak van te zien, dat zyne wooning nog wel ééns zo ruim als te vooren , en tevens , naar allen fchyn, volmaakt veilig en zeker was. Want tegenwoordig beftonden zo wel de zydmuuren als de zolder uit eene enkele rots, waarin nergens zelfs de kleinfte kloof of barst niet te zien was. klaas. Eilieve! waar was zyne fpin gebleven ? vader. Het is goed, dat gy my daaraan doet denken ; die had ik haast vergeten. Doch inderdaad kan ik van haar ook niets meer zeggen, dan dat zy, naar allen fchyn, onder den ingeftorten zolder begraven wierd. Ten minfte robinson zag dezelve nooit weder, en zyne andere vrienden, de Lama's, «ieeden hem het gemis derzelve vergeeten. O 4 Thans  C 216 ) Thans wangde hy het naar den vuurbraa. •kenden berg te gaan, waar uit alstoen nog een zwarte rook oprees. Hy ftond veroaasd op het zien van de menigte gefmoltene ftoffen, die rondom op een' grooten affland gëflroomd, en nog niet.koud waren geworden. Hy durfde voor deeze keer de verfchrikkelyke en tevens prachtige vertooning van den •rookenden kolk flechts van verre befchouwen , omdat vooreerst zyne vrees , en ten andere de nog al te heete Lava hem verhinderden , nader te komen. Toen hy zag, dat de firoom van de Lava zynen loop genomen had naar dieftreek, daar zyne aardappelen groeiden: ontfielde by niet weinig door de gedachte, dat de vuurige ftroom welligt diegeheele «reek zou verwoest hebben; hy kon derhalven niet rusten, vóór hy zich van het tegendeel overtuigd had. Dus liep hy naar die plaats , en vond tot zyne groote vreugd alle de planten' onbefchadigd. Van dat oogenblik af aan befloot hy, op verfcheidcne plaatfen van zyn eiland op goed geluk aardappelen te pooten, om daardoor het ongeluk van door het een of ander ramp. *>oedig toeval op éénmaal verrtoken te raaken van zodanig eene heerlyke vrucht voor te komen.  C 217 ) Uien. Wel is waar, naar zyne meening was de winter thans voor de deur; maar hy dachtwie weet, of deeze plant niet van dien aart m , dat zy geduurende den winter in den grond goed blyft ? Dit voorneemen ten uitvoer gebragt heb. fcende, begon hy wederom, aan zy4 keuken te werken. Ook daarby had hem het verfchnkkelyke Naruur-verfchynfel, Waarb h gelukkig gered was, grooten dienst gedaan Gy moet weeten, dat de vuurbraakende berg tevens met veele andere dingen ook eene memgte kalkfteenen uitgeworpen had Ge woonlyker wyze moeten deeze eerst in een' oven gebiand worden, om die broos te maaken , éér men gebluschten kalk daarvan be reiden kan. Doch zulks was by deeze fteenen met noodig, naardien de brandende berg datgeen reeds bewerkt had, hetwelk anders de kalkoven doen moet. robinson behoefde dus „iets anders te doen da„ een gat in den grond te graaven , de kalkfteenen daarin tegooijen, voorts wa ter daar op te gieten, en dan te roeren. Op deeze wys wierd de kalk gebluscht en tot bet metfelen bereid. Daarna mengde hy een W§inig zand'er onder, floeg ^ ^ ^ 0 * «eq  C 213 ) den aan 't werk, en had rede om over zyne eigene bekwaamheid voldaan te weezen. Middelerwyl had de berg opgehouden te rooken ; en daarom durfde robinson het waagen om naar den kolk te gaan, Hy vond zo wel de kanten denzelven, als den bodem bezet met gedolde Lava, en nergens eenigen rook hoegenaamd meer ziende te voorfchyn komen, had hy groote rede om te hoopen, dat het onderaardfche vuur geheelenal gebluscht, en dat 'er dus voor het toekomende geene vuurbraaking verder te vreezen was. Gedreeld door deeze hoop, was hy thans énkel daarop uit, om zich een' voorraad van levensmiddelen voor den winter te verzaamelen. Met dat oogmerk ving hy , het een voor en het ander na, tot agt Lama's toe, op aezelfde wyze, als hy de eerden gevangen bad. Deeze ging hy allen (lachten, be. halven één' bok, dien hy liet leeven, om zyne drie tamme Lama's gezelfchap te houden ; en het vleesch van de geffachte beesten hing hy voor het grootde gedeelte in zyne keuken op, om het te rooken. Maar vóór hy zulks deed had hy hetzelve eenige dagen ra het zout gelegd, omdat hy zich herinnerde wel• •- eei  C aro ) «er te huis gez;en te hebben, dat zyne Moeder op dezelfde wyze p,agt te doen. Dn was zekerlyic ai een vry groote voorraad van vleeseh , en nogthans vreesde hy dat dezelve nog niet toereikend zoude wee' zen, ingeval de winter zeer ftreng was en -gaanhield. Hy wenschte daarom nog 12 ge Lama s te vangen; maar dat wilde hem -t meer gelukken. Want de beesten hadla", gcn;oo:dig ai ,ucht gekre^n ** * hunne l de Hy diende dus een nieuw mid! ^bedenken, om hen i„ zyne magt „ Ook dat vond hy; zo ryk e„ onuitputbaar S h" menCchW ver/land, met betrekkil «n dienen, ,ndien het flechts behoorlyk ge. oefend en geflepen word i Hy had waarge. "omen dat de W,, wanneer zy hem by * beek '"'t oog kreegen, telkens met den h t boseh „epen. Deeze heuvel was aan de - erezyde bezet met kreupeiboseh, in de gedaante van eene haag, en aehter deeze wal H^g ^ de W, telkens over die haag met  C 320 ) met een' zet van den heuvel affprongen; ep dat was hem genoeg. Hy maakte een ontwerp om op deeze plaats een' diepen kuil te graaven , en dus de Lama's, wanneer die van boven af daarin fprongen, te vangen. Zyn onvermoeide yver voltooide dit nieuwe werk van zyne uitvinding in minder dan twee dagen; daarna dekte hy den kuil met groene takken, en had 's anderendaags het vermaak, van twee vry groote beesten daarin te zien fpringen en die te vangen. Nu dacht hy van vleesch genoegzaam voorzien te zyn. Hy zoude niet geweten hebben, waar hy hetzelve den winter bergen zou , byaldien de Hemel niet tevens door de aardbeeving daartoe raad gefchaft, en hem een' behoorlyken kelder bezorgd had. Gy moet weeten, dat digt by zyn hol een ander ftuk van den berg omtrent (wee vademen diep ingezakt was, en daardoor was een tweede hol geformeerd, dat zynen ingang mede op robinson s voorplaats had. Uit dien hoofde had hy tegenwoordig wooning , keuken en kelder vlak by eikanderen, even als of dezelve met opzet en doqr kunst dus gemaakt Waren. Thans  ( 221 ) thans Honden hem nog drie dingen in doen , om tegen den gantfchen gewaanden winter genoegzaam van alles, dat hy noodig had , voorzien te weezen. Te weeten , by diende nog hooi voor zyne Lama's te maaken, zich van brandhout té voo^ien, en allen dé aardappelen uit te graaven, om die insgelyks in zynen kelder te brengen. Van het hooi , dat hy in groote menigte opdeed , ging hy op zyne voorplaats eene fchelf maaken, gelyk de boeren by ons gewoon zyn te doen, en zo menigmaal hy op nieuw hooi daarby deed, trapte hy hetzelve zó vast, dat de regen niet gemakkelyk daardoor dringen kon. Maar hy moest by dat werk eerst leergeld betaalen. Hy had de voorzichtigheid niet gebruikt, van het hooi eerst door en door te laaien droogen. En als dat niet gefchied , en het hooi evenwel vastgetrapt word, begint hetz-elve heet te worden , te rooken , en ten laatfte wel zelfs in brand te raaken. Daarvan had hy in zyne jeugd nooit gehoord , omdat hy zich met de land-huishoudkunde nooit bemoeid had. Dan hy ondervond in zyne tegenwoordige omftandigheden, hoe goed het wa*, acht te geeven op alles, en te-  C 222 ) tevens te trachten zoveel kundigheden te verkrygen, als men met mooglykheid verkrygen kan, al voorzag men ook nog niet, waar dezelve ons eens konden te pas komen. Hy was niet weinig verwonderd, toen hy eensklaps zyne |poifchelf zag rooken; maar hy Hond nog meer te kyken, toen hy , de hand daarin fteekende, voelde, dat het hooi van binnen brandend heet was. Hy kon niet nalaaten te denken , dat 'er vuur in was, fchoon de wys en manier, hoe hetzelve daarin kon gekomen zyn, hem volftrekt onbegrypelyk was. Hy iloeg dus fchielyk de handen aan 't werk om het hooi weder 'er af te haaien. Doch hy ftond zeer verwonderd toen hy nergens vuur zag, maar wel vond, dat het hooi over 't algemeen heet en vochtig was. Hy begon dus ten laatfte vanzelf op goede gronden te denken , dat door de vochtigheid alleen de hette veroorzaakt was, fchoon hy niet begreep, hoe dat kon gefchieden. - jan. Maar hoe kan dat ook eigentlyk weezen , dat de vochtigheid alleen iets heet maaken kan? vader. Lieve jan, daar zyn duizend verfchynfelen van dien aart in de Natuur, en het  C 223 ) het menfchelyk vernuft, dat a] zedert vcela eeuwen daarover gedacht heeft , heeft „et geluk gehad van de waare oorzaaken van ee ne menigte derzelve, duidelyk te leeren ken «en. Deeze oorzaaken worden ons verklaard meeneweetenfchap, waarvan gy nog niets, ja zelfs met eens den naam hebt hooren melden ; zy heet de Natuurkunde,^ ook de Phtfca. In dezelve word ook van dit aan. merkenswaardig verfchynièi, gelyk mede Z veele andere zeer zonderlinge natuurlykedin?e?,.verflaggedaan e„ rekenfchap g^venen zo gy voortgaat met den behoórlyken yver' te beueeden tot het leeren van die dingen waarmede vvy ons tegenwoordig bezig hou' den.danzunen vvyuook onderden indee. ze wetenfchap , die u onuitfpreekelyk veel vermaak geeven zal. Tegenwoordig ZOude het vergeellcne moeite weezen , daarvan te