DE NIEUWE EX ElSIETIE OF HET TAMMË K APITEINTJE BESPOT. T 0 ONEÉLSPEL. T.E AMSTERDAM, By KGB ER T NIEU WENHÜ-IS.  PER.ZOÖNEN* GROOTS HART, een Burger Kapitein} doende de Nieuwe Exerjietie. DEFTIGHEID, een Burger Kapitein, doende de Oude Exerfitie. ANSELMUS, een Burgerheer. KAATJE, zyne eenige Dochter. JAN, Knegt van GROOTSHART. KAREL , Knegt van DEFTIGHED. MIETJE, Kamenier en vertrouwde van KAATJE. Het Tooneel is t$ Amfierdam,  - DE NIEUWE . ÈXEISIETIE, OF HET TAMME KAP1TEINTJE, BESPOT. EERSTE TOONEEL Jan en Mietje* J A Ni Taais myn heer dat geluk mogt genieten, I van met Mejufvrouw Kaatje te trouwen. Dat „9 zou uw van nut konnen zya en my zou 'r. niet rouwen. Mietje. Dat denk ik zeker Jan , het was uw voordeel en voor my geen kwaad. Maar dat zulks gefchleden zal geloof ik "nimmer, in de daad. J A N. En waarom niet ? [s hy hy geen hupfche venf, Wiens naam een elk mag roemen ? Hy kan wel eeuwen door op zyne braafheid noemen. Hy gaat getrouw terwagt, Maar niet als andere dia reeds 's morgens vroeg; in het Koffihuis zitten a 2 &a  (4) en 's avonds tot laat in de kroeg, en daar by is hy een man wel ned'rig maar tog elks agting waardig. In 't kort: dan is hy wel den allerbesten niet? Jan o Ja. Mietje. Dats aardig. Jan Maar als hy nimmer meer met al die vodden van Exerfiefien zig had bemoeid, hy had veel beter gedaan; En dan was Grootshart al lang, geloof my vry, mit Mejuffrouw Kaatje doorgegaan. Maar altoos dat gelei eh dat gebrus van dat duivelfche Exerfeeren. Dat mtakt myn heer.zyn kop gek, en hywil 'er niet meé verkeeren. Die degen Lummeltjes , zegt hy , met haar monteering die beelde zig al wat in, 't 2yn grootte hanfen, dit is waar, maar de Exerfietie is eerst een begin...! Maar wagt daar komt myn heer. Adieu 'k moet u verlaaten, Nu kunt ge uw boodfchap vrylyk doen, en zo hy wil ook met hem praaten. TWEEDE TOONEEL. Anselmüs, en Jan. Myn heer ik koom uit naam van myn heer Grootshart, beminde van Uw dochter vraagen, of hy, De eer mag genieten om nog eens Uw te koomen fpreeken. An-  C 5 ) Anielmüs. Die ilaat aan my. . Maar zeg dat zo hy in ftaat is my het nutvaa iryn Exerfietie te bewyzen, Dat hy dan komen kan en het met reden slaaft dat ik hem dan zai pryzen. Jan. Zeer wel myn Heer! ik zal den boodfeha? doen en zeggen aan myn Heer. In '/ been gaan. Dat gy hem wagten zult. Nu mag hy zig wel fcherpen op myneer. DERDE TOONEEL. Ansblmtjs, alleen. Dat is van daag al een wondere en raare dag, de dagen zyn aan 't dwaalen. 't Is Oorlog overal ; de drommel mag den Tyd met al zyn Makkers haaien, Het leven dat verveelt den Mensch; de Kat vegtmetde Muis; De Knegt weer met de Meid» en dat is voor een Heer zo waar het grootste Kruis. Myn Dochter reeds bekwaam en ook al vry gevorderd in haar Jaaren, Om met een Deftigman die mynen Schoon» foon word m de Echteftaat te paaren, Die word' gelyk gevryd (hoe is het mogelyk dat net zo alles kwam,) Van twee Burger Kapiteinen van hetGrootftandvastig Amfterdam: De eene gaat gekleed gelyk een Militair en fwiert gelyk een Paauw, en laat zyn grootsheid blyken, A $ Wan-  ( & ) Wanneer hy dus gekleed zig op 't Confert, pi' ée. Upera iaat kyken , Zyn hoed geijkt den dam; zyn degen de Overtoom; Zyn treden zyn gelyk aan die vail eenen Gek 3 Zie daar dien grootfche Vent, dien fleren held, maar nog in kort bedek. Maar de andere is een Man zo waardig te ag. ten om zyn zeden , Dat ik hem gaarne wel met myn Dochter in het Huwlyk wil hiaten treeden , Hy voigt den ouden Wet waar meê wy al zo vee! Jaaren agtereen , De vryheid der Stad bewaarde die men nouw wil vertreen, Hy roept niet, Compagnie! en iest! niet zo als de andere tusfchen de tanden! — Wel toen ik zulks 't eerst hoorde dagt ik dat er brand was in een van de moorenlanden,——— Maar laat ik myn Dochter roepen, en hooren eens wie of zy verkiest , Hem die eenvoudig is, en wat poogt te raaken, of Hem die zo geftadig iestl by fcbeld Zeg aan myn Dogter dat zy ten eerfte eens by my hier in de kamer moet komen, Ik zal haar dit eerst vraagen, en dan myn gedagten volbrengen die ik my heb voorgenomen. VIERDE TOONEEL. A nselmus, Kaatje. Wat blieft u Vader hebt gy aan uw dogter Waf te zeggen, T An-  C7) Anseemtjs. Ja ik wel. ik heb U iets te vragen en gy moet luisteren na 't geen ik vragen zei. Ik heb voorlang gezien dat gy uw jaaren kreeg, maar nog niet voorgehouwen, Of gy genegenheid voeden om met een man in de echteftaat te trouwen; Maar nu 'er twee vryers zig voor uw opdoen nam ik gisteren een belluit om uw te vraagen met wie of gy zyn woudt de bruid. Myn heer Deftigheid is de eene en myn heer Grootshart is den ander. Kaatje. Die Heertjes myn Vader verfcheelen in denkwyze al Vry ver van elkander. Want deftigheid is ftil; hy voegt by de ftyve en is reeds hoog bejaard, daar Grootshart lugtig is en van een heel anderen aart. Anselmus. Met welke van deeze beide myn Dochter zoud gy in de echteftaat wille leven. Kaatje. Ja Vader ais ik 't zegge mag dan zou ik Grootshart de Voorkeur moeten geven, die is veel proopertjes en zyn Montering ftaat hem zo fraay, hy is zo gemanierd, door 't Excerceeren en heeft alles met één greep of één draay, daar in tegendeel den andere heel llyf en van toeten weet zo veel als van blaa^en. Ik wet een kleinen jongen in (laat is om met een biaas boonen hem te doen verbaafen. Anselmus. Wy komen ook niet overeen daarfeheelt myn A 4 doch-  C 8 ) dochter ook al vry wat aan ik ben tegen da: nieuwe Exerx.»erei. Om dat de cude het 'eF zo lang mée hebben gedaan. Die hebben Stad en Vefte met haar zo genaamde ftyfheid weeten te bewaaren dat ik nimmer geloof dat de nieuwe het met haar lugtigheid zo wel zullen k!aaren. Maar ik heb het U gevraagd, ik zal myn Woord houwen, de keur die ligt aan U , dats waar, doch zonder myn tceftemming raakt! Uw huwlyk toch nimmer klaar. Zy zullen beide in deez zaal hier voor uw Oog verfchynen , dus is 't nog tyds p.enoeg, laat alie uwe zorgen dan nog een Oogenblik verfcheynen. Want wie van hun beide hun zaak het best verweert, word op het Ogenblik Uw Perzoon door my vereert. Mietje haal een tafel en wat Stoelen voor ons en de Heeren en loop dan by Bart de Kruier en verzoek even om zyn twee geweeren, toe rep uw mietje en zetje beeren tog wat voort, want op 't ogenblik komen de H-eren draag wel zorg en doe zo als 't behoort. Nu zullen wy eens zien wie van die twee U het best kan behagen cn welke het irerksr in zyn fchoenen Steèkt om de zaak voor te dragen gy weet ik bemin u maar ik haat de Exerfietie met al haar overtollige pragt om dat ik ze niet nodig en vind en de heele Waereld 'er mede lagt. Maar egter om Voldoening aan uw zin enmede▼ryers te geeven , zal ik tooncn, dat ik in ftaat ben om met ftyve en met Iugtige leven. Ha! daar is Mietje met de Stoelen en de Tafel, toe Meid breng lustig het geweer, het Tooneel zal nou beginnen en ik zal het voleinde , op myn eer! VYF«  C 9 ) VYFDE TOONEEL. Anselmus Kaatje Groots* hart Mietje. Anselmus. Myn Heer Grootshart ik heb zo veel eer om U in myn Zaal te ontmoeten. Grootshart. En ifc zo veel myn Heer Anfelrnus om u in de zelve te ontmoeten, Gy zult zeker de reden waarom dat ik hier kom wel bevroên? Anselmus. De Reden U*v er komst kon ik myn Heer by de boodfchsp uwer knegt wel vermoên. Grootshart. Maar ik heb verftaan een mede Vryer te hebben , die deftigheid is geheeten, en die een burger Kapitein is ; zou ik de Waarheid van die gezegdens, myn Heer Anfelrnus! vari uw mogen weeten ? Anselmus. Ja gy hebt een mede Vryer, üie Deftigheid heet, en die ook Burger Kapitein is deezer Stad, Maar niet een van die lugtige Kapiteintjes, zo als myn Heer Grootshart, dat gy 't vat. Grootshart. Ho! is 't myn Heer Deftigheid, die zal voor my, een van die nieuwe, wel ras de Vlag moeten ftryken, Wyl hy door zyn ftyfheid met geen menfchen om weet te gaan, gelyk hy duidlyklaatblyken. Maar myn knegt antwoorden my dat ik aan tiw, het nut van de Exerfietie moeft bewyzen , en dat gy A 5 Uw  C io ) f Uw Dochter dan, dat beeld welk ik in de Ziel bemin, zoudt geven aan my? Anselmus. Zulks heb ik gezegt, en ik beken dat dit is de Waaragtige waarheid ; Uw knegt doet de reden niet te kort, hy bragt de boodfchap aan u met volle klaarheid: Maar om uw regt in ftaat te Hellen en uw bewys met reden te ftaven, zal De heer Deftigheid uw weêrparty weefen , en myn Dochter zal meê hoorder zyn in dit i;eval. Daar komt hy al aan. ZESDE TOONEL. Anselmus , Grootshart , Deftigheid en Kaatje. Anselmus , Tegen Mietje die Deftigheid in laat. Mietje, zeg aan myn Dochter dat zy hier eens komt, ten eerde, ik moet haar fpreeken. Myn heer Deftigheid ik heb zo veel eer uw te groeten, gy zyt een man die nooit blyft in gebreeken. Deftigheid. Terwyl by Kaatje gewaar wmd. Dit is ook zo. Zie daar dat beeld het voorwerp Myner liefde en zuivre min. Grootshart. Aanvallige Schoonheid. Die myn harte deelt, .po die voor E*uwig zyt myn vriendin; Siaa  C « ) ' Staa toe dat ik iiw lianden kusch, dat ik uw mond mag raakeu. Deftigheid, Wat, onbefctiïamd« Jongeling! Die u plicht vertreet, wat hebt gy hier te maaken? Streel die gy fbeelen wilt, maar blyf van haar, een Maagd, Voorwien myn zuivre zie! een' teedren boe2em draagt. Anselmus, Myn Heer ik zal u uit den droom helpen en z;ggen met korte woorden de reden Van 't geen gy hier ziet en waarom ik nw beiden heb binnen laaten treden: Weet, dat de Heer Grootshart teder verliefd is , en dat op myn Eenig kind , Dat gy in eer en deugd met al uw Ziel en heel vermoogen mint. !k had de Heer Grootshart al voor lang al reeds afgeflagen, Maar hy laat niet af om by aanhoudenheid-, om my te fpreeken weder belet te laaten vraagen; Dies heb ik my nu voor gen'oomen , en myn begrip zal Zeker door gaan het mag gaan hoe het mag gaan, Ik zal geen van beide voor fpreeken ik en myn Dochter wy hooren zulks maar aan. Wie van U beide liet best zyn wetten maintineert zyn Exerfietie doet en het nut met reden weet te ftaaven, Die zal myn Dochter ten huwlyk hebben, want die is de beste, en die bezit de meeste gaaven. Deftigheid. Daar ben ik mede te vreên maar ik wist geen oor-  C ia ) «orzaak van 't geen gebeurde want ik wist nergens van ; Dan moest gy vragen, heer Anfelrnus. Want gy zyt hier toe heel best, want dit voegt een verftandigman. Anselmus. _ Koom aan Grootshart: Waarom kiest gy die rnenwe Exerfietie en geeft ze de voorkeur, boven de Oude die zo waardig was te achten? En zeg my dan het nuttige van uw keur. . . koom aan niet lang te Wagten Grootshart Om dat ze veel fraaijër, veel nuttiger, veel fpoediger, en met meer oplettendheid gefcheid, Zie üaar de reden myn Heer Anfelrnus ! Anselmus. Is dat nou de erden ? Grootshart. Meer reden weet ik niet. Anselmus. Maar waar is het nut dat de Stad er van heeft te wagten in geleegen ? Zou dit Argument niet wigtiger is zullen zy beide ligter dan een Veêr weegen. Grootshatt. Het nuttige is van meer aanbelang, want zy bewaard de goede order en dat is het welzyn van de Stad. Dus heeft men geen uitheems geweld te vree£en veel mm van binnen dat gy 't vat. Anselmus. En dat gy *t vat i bet lautertje in Jou Harfens dat wil ik we! fweefen, Want hoe is het mogelyk zoon klein verfiand Bil dat in zulke mooije kleêren? Maar  ( *3 ) Maar zeg dit ziet men meêr onder die men* fehen die gering zyn gekleed, Zyn zomtyds de grootste verflanden en onder de groooten de Kleinften, dat gy 't weet. We! jou Heertje van vierSnaarenl zou ik myn dochter, myn eenig kind, aan zo een lafbekje geeven , die als de Vya'nd eens naderde niet eens zou weeten te zorgen voor haar leven. Maar laat de Weêrparty ook zyn zaak voordragen als gy gelieft myn heer Deftigheid 1 en dnn zal men zien Wie van uw beide haar waardigis myn dochter moet oordeelen, wie dat het noogfte kon b'ên. Deftigheid, Gy weet dat reeds van ouds om Vryheid, Stad en regten te bewaaren De Burgeren des nagts op een der waagen of het Stadhuys by een vergaaren. En dat de toeleg daar van is om de Stad en de Burgery vyTig te doen blyven in rust: dit was de zaak. Daarom fchryft men op de Waüt briefjes: 7t geweten vry, geen dwingland], nt,rtir regt §n vtybeid, der Burgren Myheid , dat | de zaak Waar om ik waak. En daar was nut en heil en voordeel van te hoopen, om dat men de Burgery niet meer vergde dan 't geen zy kondo volbrengen ; Toen waakte men met pleiiier, maar wie wil die malle fratfehen, die zy nouw doen tog ge. hengen? Ei lieve, Anfelrnus ! om een ftaaltj"ö van de grooste zotheid Uw aan te toonen, zo vraag ik: waar toe dat het nodig is dat men een geweer vifiteert dat nog nooit geen kruid geroo- ken  ken heeft? gewis om dnt het 20 de manier is, en hy de gebruiken moet men biyven, Maar alle die gekke gebruiken daar zal men in den nood, zig niet meede kunnen geryven Laat foldaten, dat Joon trekkende diennaars zyn en te veld moeten trekken in kas van noot" Laat die leere wurmbakken voi kruit draiien maar wy liever vol brood. En wat baat het of Gy alle de Exerfitie in de grond verllaat , en met het geweer wee* te fpeelen. Als de nood eens aan de man kwam dan zou *t 'er drommels anders heslen. Daar zyn Compagnien daar maar elf man op de hoofdwagt blyft. Is dat geen dikke ftaale veêrdie 't Muitziek volk te ruggedryft. 6 Myn lieve Anfelrnus 't zyn plaagen van d» burgers, die lugtige dommen en weetnietende Kapiteinen. Als zy Commandeeren vragen zy 't eerst aan de foldaat, wel foei! Zy zyn dommer dan zwynen; * En gy zult zien dat binnen korten tyd dit alles te leur is gelteld, Want (iet ontbreekt die knaapjes aan het reven van 't geld. En onze wyze Overigheid, die Britfche ge. ferloeden. En Amfiels achtbre vaderen! Maintineeren te veel de Vryheid der Burgert, om ze opteofferen aan grilligheid, zy zyn te wyze raderen. ' In 't kort: de heele kraam is een zot huis huu. den, dat nimmer recht kan gaan, Zo  (>s> Zo de Kapiteinen te gierig zyn en de Bufge. meesteren het niet toe vvilien (laan. Ansblmus. Myn heer Deftigheid gy hebt in 't redeneeren de zaak als zaak gewonnen. En met de zelfde toon geeindigt met dewelke gy waart begonnen. Hy fcbeld. Maar Mietje geev de geweeren hier, Nu zullen wy zien, of de woorden en daaden ook koomen overéén. Zie daar myn Deftigheid, eti zie daar myn heer Grootshart, beide een geweer. Toon r.u met de daden uw genegendheên. Grootshart. Myn heer verfchoon my doch , ik ben niet gewoon te handelen met geweeren, Het eenigfle dat wy Kapiteins doen, beflaat in 't Commandeeren. Anselmus. Kom kom 't is zotte klap! bewaar gy ook al meê deftad. Hoor, ga gy liever in Schoonlicht, buiten de Muiderpoort, en kolf daar met anderen op een half vat. Indien gy myn jongen waart, die rok met Koordjes wierd uw uitgetrokken: Ga jy nog eerst wat fchool, en wil voor 't wiel niet zo veel werks berokken. Grootshart. Ja wanneer 't de nood vereiste dan zoud gy de moed eerst kunnen zien, Dan zoud Gy my en myn Compagnie de grootfte weerftand zien bièn. Z E.  c ï6 ) zevende toone el ans.lmls, Ukftighlid, GROOTSHART , Katjs en Karel. K a r e li. Myn heer Deftigheid de Trommei flaat alarm de Vyand is voor de Stad wy zyn gewis verraaien ! Ghootshart. Och 1 was ik nouw geen Kapitein en met dit éerampt niet beladen ! Deftigheid. Myn heer Anfelrnus Gy neemt niet kwaalyk en Gy ook niet mejuffer dat ik Uw verlaten zal< Maar nu, heer Grootshart! huilt Gy nu, laat nu jou helden moed biyken, wy zyn nou in 't geval. Zj loggen alle te gelyk. Daar gaat de gioote Gek iaat Hy zig niet verdrinken. Die klugt hebt Gy mooi verzonnen; hv nog ik zullen niets hooren rinkinken. Anselmus. Katje geev myn heer deftigheid Uw hand en Gy zu.t veel gelukkiger zyn , Dan dat gy trouwen zoudt met een windmaker, botmuil en bloodaart, van een Kapitein. Lu gy Karei zult met Mietje uwe voorlang feeds beminde trouwen, * Dit was myn heer Deftigheid een raare klugt f!;c ik wel altoos zal onthouwen. Wierd elk dier Kapiteins als deezen eens be. proelt en in de ftoets gefield, Gy zoud zien dat het Donmóors waare. Bur. gcrs plagers, befchonken van 't geld • zien da^, ™ ^ Vy