S E L I C O; TONEELSPEL, TE HAARLEM, BIJ ƒ. VAN WAL RÉ EN COMP; MDCCXCIV. Zedelijke Toneelöefening, VI, Deels i. Stuk   He, onderwerp van dit Toneelfpel is getrokken uit een Werkje van den Heer de florian, ten titel voerende Contes Moraux ou Nouvellcs nouvelles. De Gefchiedenis zelve word genaamd selico , Nouvelle Africaine , en zoude gebeurd zijn in het Koningrijk Juida, op de Kust van Guiné, in den jaare 1727, in welk jaar de Gengis- kan van Africa, Trura Audati, deeze overwinning behaalde. Hoofdzaak/ijk heb ik de Gefchiedenis gevolgd, zoo als die by den Heer de florian word opgegeeven, met eenige verandering nogthans ; zijnde Teloa bij gemelden Schrijver de tweede, en 'Selico de jongfle der Broederen , daar ik Selico als den tweeden , en Teloa als den jongften doe voor' komen; om aan deezen laatflen het karakter van een onfchuldig en goedhartig jongeling te kunnen geeven , en Selico als de Hoofdper'foon van het ft uk te behouden. Kdelhart en zyn knegt hebbe ik ''er ingevoegd , om het /luk eenige verscheidenheid te geeven , ook dacht het mij gevoeglijker en meer overeenkom/lig met het edel karakter van Guberi, Selico niet door hem , maar door den Koopman aan den Koning te doen overleveren, aan welken Koopman ik het karakter van een wreeddartig , gierig en teffens bijgeloovig fchepfel heb gegeeven , om de fchoone karakters der Indiaanen, tegen dit zwart, des te beter te doen affteeken. Foor het overige levert de gefchiedenis van deeze zoogenaamde Wilden treffende voorbeelden op van ■natuurlijke gerechtigheid, tedere ouderliefde, waare deugd , kinderlijke gehoorzaamheid en edelmoedige vet achting van den dood , waar aan wij verlichte Europeaanen ons wel moogen fpiegelen. Indien deeze eerfle vrucht van mijnen arbeid eenigzins heren en vermaaken kan , zal ik rijkelijk beloond zijn. Z'i Nov. 1793. A. v. d. WILLIGEN. *2 PER-  PÈRSOONEN. Trura audati , Koning van Dahomai. darina, eene oude Weduwe. cuberi, "1 selico, >• haare Zoonen. teloa, j farulho , Opperpriester van Sabèe. berissa , zijne Dochter. selima, Vriendin van Berisfa. willem edeliiart , een Europeaan. frans , zijn Knegt. jüan del mokte, ten Poriugeesch Koopman» Eenige ministers. Een hoofdman der Lijfwachten. Hovelingen , Wachten , Priesters , Mufikanten , Vrouwen en eenige Europeaanen. Het Toneel is op de Kust van Guiné , in het Koningrijk juida, in en omtrent de HoofJltad Sabée. SE-  BMrXéiriXV, Batmra let viiurterftoirt tlusfcke .   Bladz. t SELICO. TONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TONEEL. Bet toneel verbeeld een fchoon bosch ; de hut van Darina en haare zoonen /laat op zijde, 't Is morgenjlond. teloa , komt uit de hut met een pot in de hand : hij gaapt en rekt zich. He !^ he! - ik had nog gaerne wat geflaapen ! ~ maar 't is hoog tijd , mijne broeders zijn 'er al voor een uur uit , en ik zou daar lui blijven lig. gen — neen! neen! (hij gaapt en rekt zich weaer.) ik moet ook voor mijne lieve moeder zorgen. Ach ! hoe gerust Hiep zij nog ! — ik wil haar ook nog niet wekken , de flaap is te verkwikkend en wel voornaamlijk voor den ouderdom. Maar zouden de Europeaanen ook zo gerust flaapen ? — neen zeker niet, die doen te veel kwaad , zegt mijn oudlte broeder , en wanneer men kwaad gedaan heeft, kan men immers niet goed Ilaapen , dan is men te onrustig. — Ja! ja! dit heb ik wel eens ondervonden, wanneer ik de vederen van mijn's broeders muts tegen de mijne A ftil  ft SELICO. ftil verruilde, om dat zij veel fchooner waren, of inde boomcn klom en van onze kokosnooteu plukte , die ik dan (til op at en , als 'er na gevraagd wierdt, zeide , dat dc napen het gedaan hadden, ach ! dan kon ik immers niet goed flaapen, voor dat ik de waarheid gezegd en vergiffenis van mijne moeder bekomen had. (hij gaapt weder.} maar, wat ftaa ik hier te gaapeu , ik moet mijn geitje gaan melken , de oude vrouw zoude anders wel opltaaa en haare melk niet gereed vinden. (Hij loopt fpringende heen.') TWEEDE TONEEL. r; u b e n i , met eenen hoog in de hand en ledigen pijlkoker op den rug : hij komt uit het bosch van cene andere zijde, gaat eenige maaien op en neder, fchud het hoofd, en toont eene misnoegde houding. Foei - foei! voor zulk een oud jager als ik ben, zo lomp mis te fchieten — neen waarachtig, dat kan 'er niet door, dien tijger had ik moeten hebben. ( Hij gaat weder op en neder , beziet defnaar van zijnen boog, en beproeft of die wel genoeg gejpannen is.) Neen, neen ! daar hapert het niet aan. Wanneer wij iets kwalijk doen, zoeken wij gemeenlijk de Gehuld op liet werktuigje leggen, "en ons zeiven ie verfchoonen. Bijzonder is hel toch , dat de mensch dikwijls genegen is zich te vleien , en zijne gebreken voor zich zeiven te . verbergen. (Eene kleine ftilte.) Dees dag begint voor mij .ongelukkig — ik voorfpelle mij niet veel goeds — neen, dat is mij nog nooit gebeurd * reeds  SELICO. 3 reeds twee uuren , voor dat het goude licht van boven de kimmen rees, zat ik tusfchen de itruiken op gindfche rotfèn „verfchoien, alle mijne pjilen zijn reeds weg , en nog heb ik niet een eenige meerkat, gefchooten. (Hij ziet in de hut.) Sul, (hl! de oude vrouw flaapt nog, kom ik wil mijnen pijlkoker vullen , en dan in 't nabijgeleegen bosch nog eens gaan beproeven , of ik iets kan opdoen — doch daar is Teloa reeds, 't moet al laater zijn dan ik dagt. DERDE TON E E L. TELOA, g U b E r I. TELOA. Goeden morgen, broeder! goeden morgen ! g u b e r i , eenigzins ruuw. Goeden morgen. teloa, zet den pot met melk in de hut, doch komt terjiond weder. Gij fchijnt niet zeer te vreden, lieve broeder ? g u b e r i. Als een mensch zijn oogmerk niet bereikt, is Inj dat zelden. TELOA. En uw oogmerk was . . . . ? g u b e r i. Eenig wild te fchieten , dat weet gij wel. A 2 Tg-  „ S E L I C O. teloa , hem van agteren beziende. Uwe pijlen zijn alle verfchoten en gij troftniets? G U B E R I. Niets ! Ook fchoot ik eens mis op ee- «en fchoonen tijger. teloa, driftig. Dat fpijt mij zeer. G ü b e R ï. Waarom ? teloa. De Tchoone huid .... G u b e R i , hem in de reden vallende. Wildet gij zeker weder nebben ? Dat hatelijk eigenbelang ' t e l o a. Foei , broeder ! welke gedagten voedt gij al niet i ach waarom zijt gij zo boos tegen mij, (hij ftreelt hem) lieve Guberi ! g u b e r i, hem wegftootende. Geen gevlei — met recht ben ik te onvreden op u , wijl gij niet in mijn ongenoegen deelt , en eeèn font gevoelt om dat ik een Ocgte vangst heb gehad, daar gij weet dat de jagt mijn grootfee vermaak is, maar om dat gij zelve een tygerhuid mist. Ja , trotschheid en baatzugt zijn de voornaamfte drijfveeren der menfehen , en deeze zijn gevolgd van .haat, bedrog, roofzugt, gierigheid en alle mogelijke ondeugden. Ik hoopte dat het hart van den onnozelen leloa hier nog niet mede befmet zoude zijn , maar helaas I ik bedroog mij al weder. ^  SELICO. s teloa , zijne oogen afwisfchende.. Ach ! gif bedroeft mij door uwe hardheid , immers is het mijn fchuld niet dat gij misfchoot en niets vongt ; ó ! indien het in mijne magr ftond , zoudt gij zo veel fchieten als gij begeerdet, niet voor Teloa , o neen! ik begeerde de tijgerhuid niet voor mij. G W BE R I„ Wel, voor wien dan ? teloa. Ach ! gij kent den jongen Zulman immers, hij: vvoont niet ver van hier met zijnen ouden vader gij weet dat hij mijn fpeelmakker was , van dat ik uit de hut kruipen kon af — en ach ! de goede Zulman is zeedert eenigen tijd krank — gevaarlijk krank. ( Hij weent.) GUBERI , met veel deelneeming hem bij de hand vattende. Wel nu ? teloa. _ Gisteren bragt ik hem van mijne rijst en melk, die ik voor hem bewaard had, en vond hem half' levenloos op eene hand vol drooge bladeren uitgeftrekt , naauwlijks kon hij zijne zwakke handen na mij uitdecken; zijn vader zat bij hem te zugten-, doch de goede oude is magteloos , hij kan geen wild meer fchieten om zijnen kranken zoon een gemaklijk leger te bereiden en Teloa is ook geen jager — ach ! ( Hij weent.) GüBERi , met veel aandoening. Goede jongen I ik heb u beleedigd - vergeef A 3 het  6 S E L I C O. het mij, (hij omhelst hem.) Terftond ga ik mijnen pijlkoker vullen — vaar wel: gij ziet mij niet weder, voor dat ik eene gemakkelijke huid voor uwen kranken vriend gevonden heb. (Hij gaat in de hut, vult zijnen pijlkoker en vertrekt.) VIERDE TONEEL. teloa, hem verwonderd naziende. Iïij is wel wat ruuw, maar heeft toch een goed gevoelig hart gewis hij moet reeds veel kwaad van de menfehen geleeden hebben, dat hij altijd zo agterdochtig is — ook zeide hij laatst, dat het zulke booze bedrieglijke fchepfels zijn — dat kan Teloa toch niet vinden — doch Teloa heeft ook nog niet veel menfehen gezien en Guberi is voor eenige jaaren eens in Europa geweest , en daar zegt men dat blanken woonen - die moeten eerst recht wreed en ondeugend zijn - ach! - ach - darina , roept uit de hut. Teloa ! Teloa ! teloa. Ja ja ! ik kom. ( Hij loopt tot den ingang der hut, daar hem Darina ontmoet. Hij onderfteunt haar.) VIJF-  S E L I C O. 7 V IJ F D E TONEEL. TELOA, DARINA. D A K I N A. 't Is reeds Iaat Teloa — gij bad mij eer moeten roepen — ach ! het is mij den gantfchen dag niet wel , als ik de lieve zon haare'eerfte Itraalen niet over mij heb zien uitfehieten — ik zal het ook zo dikwijls niet meer zien, als ik het reeds gezien heb — mijne Jaaren klimmen — en als ik op mijne jeugd terug denke , fchijnt het, dat ik maar eenige aangenaame dagen heb geleefd nimmer heb ik de Goden noch mijne inedemenfcheti opzettelijk beledigd , dus kan ik ook gerust den avond doorbrengen, welke den langen'nacht des doods vooral" gaat. (Tegen Teloa. ) Hebt gij u reeds voor de Goden ter aarde gebogen Teloa! TELOA. Nog niet , lieve moeder! ik heb eerst voor uwe melk gezorgd. Ouderliefde immers is ook Godsdienst ? . DARINA. Gij deed wel, helpt ml) nu knielen, dan zullen Wij te zamen bidden. ( Teloa helpt haar , zij knielen beiden neder , Darina bidt.) Alweder , o Goden alweder kan ik u mijnen zwakken dank uuftamelen ! met welk een lang en genoegelljk leven hebt gij mij niet gezegend —— met verrukking zag ik na' het toekomende vooruit wanneer mijne kinderen lachende op mijne arme* Ipeelden en ook mijne hoop heeft mij niel A 4 * be-  8 S E L I C O. bedrogen thans zijn zij de fteun van mijner* ouderdom en daarom ook het dierbaarfte , daar mijn hart, naast u, aan gehegt is uw zesen zij dan over hunne hoofden uitgettort. ( 7 eJoa legt zich voor haar neder.) Zegen zij over alle menfehen! {Teloa helpt haar op, zij omhelst hem.) darina. Ach ! hoe wel is bet mij nu nog in mijne oude zwakke dagen. teloa. * Gij zijt toch altijd even vergenoegd, lieve moeder! darina. Zoude ik niet, mijn zoon! zoude ik niet vergenoegd zijn , daar ik zo veel goeds van de Goden genoten heb, en nog dagelijks geniete? — Ja de droevige ftonden , geduurende mijnen langen leeftijd , waren flegts korte onweêrsvlaagen gelijk, die de velden verfrisfehen en de planten op nieuw doen leeven. (Naa eene kleine ftilte met veel aandoening.) Eén fchok echter trof mij geweldig , toen men mij mijnen dierbren echtgenoot ontroofde. Dan , ook deeze wonde hebt gij, o Goden ! geheeld, door mij de beste en braaffte kinderen te geeven. Ja ! —- in hun vinde ik mijn echtgenoot weder. (Ztj weent.) teloa, zeer aangedaan. Moeder gij fchreit ! darina. Niet van droefheid , mijn zoon ! Neen , deeze traan komt voort uit het reinfte gevoel van wellust, C hem hij de handvattende,) kom 'leioa ' leid  S E L I C O. 9 leid mij rm in dc hut, ik wil de melk gebruiken, die gij reeds voor mij hebt gereed gezet. ( Teloa leid haar in de hut.) ZESDE TONEEL. SEtico , komt van eene andere zijde , in eene peinzende houding, hij ziet Darina en Teloa in de hui gaan , zonder van hun gezien te worden. -Ach ! — voor deezen was ik verrukt, als ik na de kleinfte afweezigheid mijne moeder weder ontmoette niets was mij dierbaarer op aarde , dan ons klein gezin. Dan, helaas ! thans vinde ik dat zoet genoegen niet meer in hun gezelichap , dat ik voorheen in deeze lchoone bos- fchen gevoelde. Hoe ongaerne verliet ik thans den tempel te Sabée "de eenzaamheid Ichijnt mij thans ondraagelijker dan ooit. Is het dan de ijver tot den Godsdienst alleen , die mij deezen morgen reeds vroeg op Heeën voeten, met de eerdelingen onzer veldvruchten , tempelwaards deed ijlen ? — fs het die heilige plicht alleen , die mij bijna daaglijks na die gewijde pJaats voert? Oneen, Selico ! — misleid u zeiven niet zocht gij niet onlangs in den tempel de fchoone Berisfa , rijzig van geftalte als een cederboom en onbevlekt fchoon , als het zuiverlte en zwaarte ebbenhout, betoverden haare heldere zwarte oogen , glinsterende als de zon, uw hart niet ! Ja ] — tot gisteren had ik kunnen twijfelen ; dan deezen morgen , o Berisfa ! — 't was als of de Goden zelve tot mij fpraken , A 5 toen  10 S E L I C O. toen deeze welluidende klanken van uwe tippen vloeiden. Selico ! — zo zeidet gij : reeds lang bemerkte ik uit uw teder gelaat , dat gij mij bemindet en dat mijne wederliefde u niet onverfchillig was: welaan! ik bemin de deugd , en zonder haar onrecht te doen , durf ik u in deeze gewijde plaats bij de Goden zweeren, dat ik u ook op» regt bemin ! — dat gij mij ook opregt bemint ! O ! hoe verrukten mij deeze betooverende woorden! mij dunkt, ik zag noch hoorde niets meer, veel minder kon ik antwoorden zeker ben ik. ecniffe oogenblikken bedwelmd geweest. — Eindelijk om mij heen ziende, zag ik Berisfa niet niccr — te vergeefs wagtte ik nog, mijne waard- fte i . maar ach ! gij kwaamt niet weder — en helaas ! wie weet, in hoe veele dagen ik niet weder gelegenheid zal hebben om naar de hoofd- ftad te gaan. Hoe gaern wenschte ik u met eenen tederen oogwenk mijne dankbaarheid te betuigen , met eenen oogwenk , welfpreekemler dan de uitgezochtfte woorden eens kouden redenaars. ( Teloa komt uit de hut, gaat agter op het toneel, en onimoet Guheri , zij Jpreeken te zamen , doch Guheri Selico ziende , zegt Teloa in de hut te gaan. Hij nadert meer voor op 't toneel, om Selico te beluisteren.) S E L I C O. Ach Berisfa — Berisfa ! waarom woont gij ook niet in eene hut ? O! waarom zijt gij niet de dogtcr eens armen landmans , in plaats van de ■ edele telg des opperpriesters van Sabée. ZE-  SELICO. ii ZEVENDE TONEEL. GUHERI, SELICO. c u b e u i , welke hem eenigen tijd beluisterd heeft , treedt toe. Wiens naam noemdet gij daar met zo veel gevoel , Selico ? ö selico, hij tracht zich te herfiellen. Ik ! - ik_ herhaalde den zegen, dien de opperpriester mij deezen morgen , bij het offeren der eerltehngen , gat. g V b e r1, hem fterk aanziende. Gij liegt , Broeder ! SELICO. Altijd voedt gij mistrouwen. G U Ji E 11 I. Dit leerde ik meer en meer, naar maate ik het meniciiehjk hart meer leerde kennen echter mistrouwde ik u nooit, Selico 1 Dan, helaas! ook gij koestert bedrog in uwen boezem , en RÜ zelf voed mistrouwen tegen uwen broeder, voor wien gij uw geheim verbergt. Uwe mijmerende houding jS mij zeedert lang reeds verdagt voorgekomen , en het gene ik zo even van u hoorde . bevestigt mijn vermoeden, (op eenen zagten toon.] Js met Berisfa, de dogter des opperpriesters, il h Jn^Z]V^ëdJ C5 Z,j" bet "ietmeerhaare hekooriijkheden , dan de dienst der Goden . die u.géduung naar den tempel lukken ? Gii zijt verheid , Selico ! J SE-  ie S E L I C Oi selico, de oogen nedergeflagen. Ach ! g u B E R I. Waarom verbergt gij u voor mij? — offtrijdt het tegen uwe deugd, dat gij bemint — immers neen ? en waarom bloost gij dan ? SELICO. Wij zijn flegts geringe landbewooners , en Berisfa g U B E R I. Ik verftaa u , ach dat deeze vooroordeelen ook tot ons zijn overgevlogen voor deezen was- ik ook verliefd, ik voelde zo wel als gij, dat de liefde zich weinig aan ftaat of rang verbindt ; dan, de ligtzinnigheid der vrouwen bemerkende, en ziende dat de liefde zo ras is uitgeput, indien zij niet met de waare vriendfchap verëenigt gaat, 't welk maar al te zelden gebeurt , kwam ik van mijne dwaasheid te rug. SELICO. Dat mag in Europa zo zijn, maar . . . g u E E R I. O ! fpreek mij niet van de Europeërs , bid ik u: — bij hun is het huwlijk meesttijds niets, dan een tak van koophandel. Zij handelen en doen 'er hun voordeel mede , gelijk wij hier handel drijven niet ons goud en olifantstanden ; of trouwt men al eens uit liefde, dan duurt die zeer kort ; men hangt zich in de eerde drift onafscheidelijk aan elkanderen , en naderhand is men bijna gereed zich afzonderlijk optehangen om weder los te raaken. SE-  SELICO. »3 SELICO. "Gij denkt wel zeer ongundig over de vrouwen, ?er zijn 'er echter ook" veele , die de mannen overtreffen. G U B E R I. 't Kan waar zijn , weinig zijn 'er evenwel zo volmaakt, dat zij den man beletten , zich ten minden eenmaal des daags te beklaagen dat hij een wijf" heelt, of" dat hij anderen gelukkiger vindt , die 'er geene hebben. SELICO. Dat is hier echter zo niet. g u B E R i. Hoor broeder ! dit dient men echter overal, zo wel hier als elders, te overvveegen, dat het geluk van ons gantfche leven afhangt van den flap van een oogenblik ; dus dient gij wel te letten, of gij na verloop van eenige jaarcn nog dezelfde waarde Zoudt vinden in het eerlle voorwerp uwer liefde, als in het eerde oogenblik dat gij haar omarmde , denk vooral , dat gij meer op het hart, dan op het uitwendig fchoon behoort te zien ; het eerde kan u eeu duurzaam genoegen verfchaffen, doch het laatde is zeer verganglijk en duurt Hechts weinige jaaren. Ziet gi'j die bloemen wel , Selico ! gisteren donden zij nog in vollen luister , en thans zijn zij verdord. Zo ;ij dit alles nu wel overwogen hebt en dan Berisfa nog blijft beminnen SELICO. Ja ik geloove , dat ik altijd met haar gelukkig soude zijn. cc-  14 SELICO. g u b e r i. Welaan ! indien dat waar is , zal ik aan inv geluk trachten mede te werken. • Zo ras gij weder na de ftad gaat , gaa ik mede — doch hebt gij 'er onze moeder reeds van gefproken. selico. Ik gaa het terftond doen, doch daar komt zij zelve. (Zij gaan haar te ge moet.') AGTSTE TONEEL. pari na, onderjlcund door Teloa, komt uit de hut. De Foorigen. guberi , selico. Zij buigen zich. Beiden te gelijk. Goeden morgen , lieve moeder ! darina. De zegen der Goden zij over mijne braave kinderen. '( Zij omhelst hen. ) M aar waar bleeft gij zo lang Selico V ■ Uw ijver voor den Godsdienst is mij ten hoogden aangenaam — gaern zie ik , dat mijne kinderen vlijtig zijn in het bezoeken der gewijde plaatfen — doch thans zijt gij ook geduurig in de hoofdftad — gij aaat na den Tempel en verzuimt uwe bezigheden — zijt gij al eens t'huis, dan fpreekt gij bijna niet — eenige bange zuchten is alles wat men van u hoort. 6 ! Geloof mij , Selico ! dit vorderen de Goden niet. ( Selico zucht.) da-  SELICO. 15 darina. Al weder eene zucht — ook gij bedroeft uwe oude moeder, Selico ! (hem bij de hand vattende) zeg mij toch , mijn zoon ! wat deert u — hebt gij eene betere vertrouwde , dan uwe moeder , voor wieu gij uwen boezem kunt open leggen ? selico, verlegen. Hij floot Guheri aan. Guberi ! • g 17 b e r t. Ach ! moeder ! hij wenschte uwe toeftemming tot bevordering van zijn geluk. darina. De goede Goden weeten , dat 'er voor mij geen grooter geluk is , dan dat van mijne kincieren te kunnen bevorderen. Maar ! zie ik daar ginds geen volk ach ! 't zijn blanken komt met mij in de hut, kinderen - komtfpoedigik ben altijd bang voor dat foort van fcheplels. ( Darina gaat met Selico en Teloa in de hut, Guberi blijt aan den ingang derzelve ftaan.) guberi. Ik zal u bevvaaken zijt gerust. NE-  SELICO. NEGENDE TONEEL. edel hart , frans, gueeri. frans. Hij fchijnt zeer bevreesd en ziet geduurig om zich heen. Ja kijk Mijnbeer gij moogt 'er van zeggen wat gij wilt, ik heb het 'er maar om de drommel niet op ■ hebt gij nooit de historie van Robinfon Crufoë geleezen kijk daar fpreekt men van Cannibaalcn , die de menfeheft Aagten , aan 't fpit braaden en opvreeten , weet gij, net zo als wij met een 1'peenvarken lecven? — nu , geloof mii, zulk volk woont hier in de bos- fchen" Ja ! ja ! bij mijne zooien! die woo- nen hier. e d e l h a r t. Gij zijt een zot ! De menfehen die hier woonen , zijn veelal minder wreed en beter , dan onze landslieden. frans. ja wel ! de drommel ook ! is het dan uit loutere liefde en goedheid, dat zij ons in hunne darmen flingeren ? — Kijk! ik had liever dat gij mij aan de kust van Straatdavids gebragt had , 'daar kan een vent als ik zijn moed nog toonen , met een half dozijn dier inwoonders den hals om te draajen en over zijn fehouder te werpen maar hier kijk het zijn hier alle kaerels als boomen. (Hij kijkt bevend om zich , ziet Guberi en geeft een gil. ) Help ■ help!  SELICO. 17 help ! —— Mijnheer ! daar ginds ftaat 'er al één (hij wijst met den vinger) daar, daar, bij dien boom — ziet gij hem niec ? ai ! ai ! ai —■ wat ziet hij 'er hongerig uit — ach ! hij zal ons gewis opvreeten. (Hij verbergt zich.) edel har T. Hij nadert Guheri zeer vriendelijk. G jeue vriend .... s u b e i i. Dit is eene gewoone Europeaanfche manier van fpreeken-, daar ' et hart zelden deel aan heeft ; de Vriendfchap beftaat daar meer in woorden , da 1 in daaden , en is niet anders , dan een welluidende betoverende klank, waarmede de listige zijn voordeel doet op den eenvoudiger). e o e l hart. Gij fchiint niet zee- gunftig over de Europeaanen te denken kent gij hen wel ? cu br r i, Meer dan te veel hun hart is zwart — zwart als onze huid • 't is waar, zij hebben eeu innèemeud voorkomen doch dit is een masker, 't welk belet dat wij hen befchuuwen * zo als zij natuurlijk zijn. Maar zes mij , war vtièn u i deeze éénzaame bosfcheu , fchuil* plaatfen der onfchul 1 ? koel h a r T< Ik dwaal Ie van 1en weg, cn zwerve reeds een paar dagen in deeze bosfchen om ; thans rekende ik mij gelukkig van een men' ch te vindén, die mij den weg na de hoof 1 (hui zoude kunnen wij. B zen,  13 SELICO. zen ; doch dïurr gij zo vreeslijk tegen de Enropïaanen fchijnt ingenomen, twijffelik .... g V be ui -, geeft hem de hand. Gij kent mij niet, broeder — zekerlijk zijt gij ook wel vermoeid, hongerig en dorftig wagt mij hier, terltond ben ik weder bij u. ( Hij gaat in de hit. ) TIENDE TONEEL. edel hart , frans VCrfchookil. e d e l ii a r t. A ch ja ! dat ben ik dees man fchijnt ook al liegt van de Europcaanen behandeld te zijn. — O! wanneer zal die woeste en onmenfchelijke flaavenhandel eens ophouden! immers is het onbegaanbaar met de wetten der natuur , hoe veel te meer dan met die van hun, welke zich Christenen noemen, en wier voornaamfte grondregel is, dat niemand een ander mag doen, 't geen hij niet wenscht dat hem gedaan worde , om menfehen , hunnes gelijken, en dikwijls veel deugdzaamer dan zij, in ketenen te fluiten, digt bij elkander te (touwen in naare gaten, uit een bloeijend gewest over te voeren na andere landen, hen daar te verkoopen , en aan de hardlle flavernij over te leeveren. Foei ! 't is vernederend voor de menschheid, den eenen voor den anderen te zien kruipen. ( Hij ziet om zich heen.) Maar waar is die gekke kaerel gebleeven ? ( Hij roept') Frans Frans ! r r a n s.  SELICO. i9 F r h ns. Hij kruipt uit zijnen fchuilhoek, doch fiddert. Ai —> ai — ai — ai ! Wat heeft die zwarte vent een nolle (tem —- kijk, 'daar zou men bang van worden, al had men ook tien jaaren tegen de Turken en Saraccenen gevogten. (Hij trekt Edel' hart bij den rok.) Ach ! om 'sHemels wil , laat ons gaan, of wij zijn waarachtig prijs. (Hij ziel Guheri en Teloa aankomen.) O jemeni — o jemeni! daar komen 'er al twee aan. (Hij kruipt weder weg. ) ELFDE TONEEL. cuiiERi en teloa, draagende de eene eenige beestenhuiden , en de andere een pot met rijst en een kruik met melk. De Pborigen. teloa. Hij fpreid de vellen uit op eefi heuveltje ouder eenen boom. (ter zijde.) Ik ben toch bang voor die blanken. (Hij beziet Edelhart van alle kanten en loopt heen.) 8 u b F, r i , tegen Edelhart. Zet u daar neder , broeder hier is voed- zel en daar hebt gij verfche melk. ebeliia r t , zich nederzettende. Hij neemt de kruik' en drinkt. Eenvoudig , deugdzaam mensch ! B 2 gu-  tc SELICO. c u b e r i. Hij iagcht. Ha - ba - ha ! Noemt gij mij deugdzaam , om dat ik eenen blanken broeder , die hongert , een we nis voedfel geeve. ( Ernffig.) Ren ik dan niet verplicht , elk lijdend fcbepfel onderitand te bieden , zo veel in mijn vermogen is? edelhart. Ach ! dat alle menfehen zo dachten. ) Hij eet.) frans, ziet uit zijne fchuilplaats , en ziende dat Edelhart eet, komt hij te voorfchijn. ( Ter zijde.) Zie ik wel I — krijgt mijn meester daar niet braaf wat te eeten en te drinken ? — Ei - ei! als dat waar iss wordt 'er mijne praefentie ook noodzaaklijk bij verëischt. (Hij nadert.) Als de vent her maar niet doet om ons vet te mesten : courage — courage ! ( Hij loopt na Edelhart.) Hei ! —> wat belieft Mijnheer V edel h art. Niets. Ik heb u niet geroepen. frans. Ik dacht dat gij mij noodig hadt. edelhart. Als 'er wat te fchranfen valt, zijt gij vlug. f r a n s. Wel waarachtig — kijk! als men in drie dagen niets nver't hart gehad heeft, zou men van hier wel na Parijs loopen om een Huk brood. EDEL»  SELICO, u edelhart. Hij geeft hem ts eeten. Daar, ik heb genoeg, (hij drinkt.) Ik had Hieer dorst dan honger. frans. Hij neemt het eeten greetig aan , eet zeer gulzig, doch kijkt geduurig bevreesd na Guheri. E. DEL HART, tegen Guheri. Maar gij fpraakt daar ftraks van de Europeaanen zijt gij ooit in Europa geweest? o u b e r I. Ja voor eenige jaaren wierd ik van de kust van Guinea na de Westindiën gevoerd, benevens, mijn vader; men had ons hier opgeligt , terwijl wij bezig waren met jagen , en ons in de bosfchen hadden verwijderd. edelhart. Men heef: u na de Westindiën gevoerd en thans zijt gij weder hier ! Hoe heette het fchip , dat u dervvaards heeft overgebragt V' g u b e r x. Na mij voorftaat was het de Ph;to. edelhart. En de naam van den Capkein .... g o" b e r I. Die is mij ontgaan; doch het Haat mij nog zeer wel voor , dat het een lange , leelijke , maagere vent was , van omtrent 50 jaaren , met één onfd, volgens hun kerkgeb-tiik, met eenige droppels water te laaten befprengen — juist als of men zonder die ceremoniën geen eerlijk man zijn kon. frans, ter zijde. Een eerlijk man , .hoor dien vervloekten Heiden eens ! nu ja ! kijk — een eerlijkmin kunt gij zijn maar gij blijft toch ahijct B 5 " een  SELICO. een blinde ongedoopte ketter , en dus zijt gij ook zeker voor den duivel. EDELHART. Gij hebt in veele opzichten gelijk. Oilze natie is veel meer van de wetten der natuur ( die zeker de ccnvoudigite en beste zijn) algeweeken, dan de uwe echter vindt men ook nog goede en dankbaarc menl'chcn onder hun , ik wenschte u hier meer bewijs van te kunnen geeven , (hij tast in zijnen zak) dan thans heb ik maar weinig geld bij mij , ( Hij bied hem zijne beurs aan) mogt ik u dit ten bewijs van erkentenis aanbieden. GUHERI, glimlagchende. Al weder een Europeaanlche trek , als of wij nimmer goed deeden uit liefde tot het goede , maar alleen uit eigenbelang ? Wat zoude ik toch met uw gelet doen V — onze Maijs en rijst grocijen goed, wij hebben zelfs nog ruimen voorraad , en onze geiten geeveu overvloed van melk ! ach ! de natuur is met zo weinig te vreden wij hebben zo veel behoeften niet, als de weelde en trotschheid bij u heeft uitgevonden — daarom echter zijn wij niet minder gezond en vergenoegd en ais men gezondheid geniet , de noodwendigheden des leevens en een gerust ge- weeten, wat is 'er meer te begeereu ? niets anders , dan het geen ons geluk verftoort. ■ ■ Zie daar onze hut, daar wij met eene oude moeder gelukkig en vrolijk Ieevcn treed 'er vrij binnen gij kunt'er uw hoofd gerust ncder- leggen niets zal u hinderen wij zullen de vliegen wel van u weeren terwijl gij flaapt. FRANS,  SELICO. 27 frans, ter zijde. 't Is toch al een heele raare vent geld wil hij ook al niec hebben. e d e l h a r t. Ik bedank » maar zo gij nog zo edelmoedig zijn wildet , van mij den weg na de hoofd11 aJ te wijzen .... g u j; e r r. Gaerne ■ doch ik zal een' mijner broederen gaan roepen om ons te verzeilen. ( Hij i oept Selico in de hut en komt met hem weder. ) edelhart. Welk een grootmoedig mensen ! Ja waarlijk — hij befchaamt ons. f r a n s. Kijk , daar komen wij nog al wel af, Mijnheer ! De roemruchtigfte gedachtenis van uwen hoogstzaligen lieer Vader hadt ons anders den kop gekust. Ja — ja -—• kijk ! 't is niet goed z c!i op weg overal bekend te maaken —■ ik reize veel liever incognito. TWAALFDE TONEEL selico, g u b e r i. De Voorigen. frak r. Hij beziet Selico met verwondering en vrees. :t verlof ! . zijt gij ook de kamerdienaar van dien Heer ? se-  28 SELICO. selico. Ik ben zijn broeder. frans, ter zijde. 't Zijn hier allegaar broeders, mijnen Heer noemen zij ook al zo. ( Hij lagcht.) g u b e k r. Zijnen boog opneemends , tegen Edelhart. Nu zijn wij gereed. ( Zij vertrekken ) Einde van het Eerfie Bedrijf» TWEE-  SELICO. *9 TWEEDE BEDRIJF. Ut etoneel verbeeld het binnen/Ie des Tempels van Sabée ; men ziet 'er het beeld djr Slange , een Altaar, en hier en daar Bloemkranfen en Festons. EERSTE TONEEL. Beri ssa, alleen. J,! — hier verliet ik hem hoe ontfteld was cie edele jongeling 't is niet anders hoe meer ik nadenk, hoe meer ik hem beminne was niet zijn aangezicht met eene bekoorlijke fcbaamre verfierd — zijne oogen verrieden zijnen gloeiienden hartstocht, dixh zijn mond vreesde mij te beleedigeri en zijn hart — zijn ha11 ! — Ja! zeker — ik ben overtuigd, dar het zuiver en onbefmet is , als her binnen (Te deezes heiligdoms. 't is dan b'j mij befloten , hij alleen kan en moet mij £' lukkig manken. — Maar is niet Berisfa de dochter des opperpriesters van Sabée en SeHco .... Wes haatlijk vooroordeel, noch de liefde n ch de vriendfchap kent uwe iedele ingebeelde rangfchikking. TWEE-  3° SELICO. TWEEDE TONEEL. eerissa, selima, met eenen korf met Bloemen* selima. Zij ziet om zich heen en roept. Berisfa! Berisfa! wat fiaat gij hier ledig, (haar hij de hand grijpende') ik zocht u overal - immers is het heden een groote feestdag wij moeten mede den Tempel vertieren hier heb ik eenen gantfchen korf met bloemen kijk, jn het geen fchoone ? Kom lustig! wij moeten neden vrolijk zijn ■ onze zusters waren hier deezen morgen al vroeg kijk, zij zijn overal reeds bezig geweest. berissa. Ach ! ik was hier ook reeds vroeg ! selima. Altijd zuchten — wat is 'er nu weder gebeurd? berissa. Hebt gij reeds vergeeten , 't geen ik u voor eenigen tijd ontdekte fprak ik u niet van zekeren jongeling ? selima. Ei ja dat is waar , gij zijt verliefd • ik dacht 'er waarlijk niet meer om en wat is 'er nu verder ? berissa. Selico was deezen morgen ook hier, en . . . . se-  SELICO. 3ï selima , haar in de reden vallende. T'n misfchien heeft hij u een kus ontdooien — he — he - he ! (zy lacht. ) waarlijk een groote zwaarigheid koui - kom ! wij meisjens mo- gen ons zo wat ftuursch en trotsch houden tegeus de jongens wij hebben het wel gaerne dat zij ons liefkoozen. eerissa. Ik was niet ftuursch, in tegendeel ik heb hem 't eerst aangefprooken , en ik heb gezegd — dat ja ! wat ik eigentlijk gezegd heb , weet ik niet —- maar ik zeide — dat .... selima , haar in de reden vallende. je - je! gij zeidet, dat gij hem fchoon — dat gij hem zeer lief vond dat gij fmoorKjk op he:n verliefd waart en zo al meer van die fui- kerzoete woordjes niet waar ? berissa. Ja ! dat is waar , dat zeide ik ook. selima. Wel nu ! dan hebt gij de waarheid gezegd, en die mag men immers altijd fpreeken ■ maar wat antwoorde hij ? berissa. Zijn antwoord heb ik niet afgewacht , ik ben ter!knul weggeloopen. s e l i m a. En waaörm dat ■ dat is gek genoeg ik hadde hem ten minden eens willen hooren wie weet hoe teder hij zich uitgedrukt zoude hebben.  3a SELICO. ten, O ! de verliefden hebben zulke zoer- vloeijende toonen. BERISSA. Gij fpot 'er mede — maar ik vreeze . . . selima. Wat vreest gij, dat hij u niet genoeg bemint? berissa. Neen ! dat vreeze ik niet , van zijne liefde ben ik wel verzekerd — offchoon zijn mond zweeg zijne uogen zeiden mij alles. selima. TTa - ha ! meisje ! verflaat gij die taal ook al? maar nu, al* hij u bemint, wat hebt gij dan meer noodig om gelukkig te zijn ? berissa. De toeftemming van mijn vader. selima. O uw vader is een goed en toegeeflijk man . en (zij zegt haar aan het oor) wii vrouwen weeten immers altijd wel raad, om het hart eens gevoelden mans re winnen een Voetval - een traan - een kusch - kom - kom ! dat zal wel gaan. b e r i s s a. Miin vader is wel goed, doch omtrent onze afkomst denkt hij in het geheel niet onverfchillig - — Sehco is niet van het bloed der Puesteren ach! hij zal het nooit toettaan, vreeze ik. s e l i m a. Dat is wel lastig , als men eikanderen buiten dat  SELICO. 33 dat recht lief heeft en waar toe ook al die grootheid? kom — kom — men kan buiten dat wel gelukkig zijn. Doch ja! — nu gij mij dat herinnert, vreeze ik zelve. (Men hoort eenig muziek.) Maar Uil, ik hoor den rei der Priesteren reeds 'kom gaauw laat ons aan het werk gaan. (Zij omhangen het altaar met eenige Festons bloemen.) DERDE TONEEL. Eenige Priesteren met muziek en wierookvaten» Zij naderen ftatig het beeld der Slange en fteeken het vuur aan op het Altaar. 1! e r 1 s s a en se lim a ver-fleren den Tempel met bloemen. De Priesters vertrekken. VIERDE TONEEL. berissa, selima. selima. Zij ziet aan alle kanten. IVom maar hier zij zijn al weg 't gaat u van daag toch niet van harte. ■ Scheid 'er maar uit. b e r i s s a. Ach ja ! hoe ik ook trachte mijne gedachten te verttröoijen — 't is mij onmoógtijK aan iets anders dan aan hem te denken. Voorheen, C toen  34 SELICO. toen ik nog geen liefde kende , dartelde ik ook vrolijk in deezen Tempel en verfierde denzelven bij eiken feestdag. Hoe fcboon fcbakeerde ik toen de kleuren der bloemen rondom het altaar , en hoe lieflijk wierd ik door haaren reuk verkwikt! dan helaas ! 't is als of de liefde onze zinnen verftompt. ■ Thans ben ik niet alleen ongevoelig voor dat alles, maar 't firekt mij zelfs tot last en ik dwaal hier geheele dagen als eene verlaatene om , op hoop van'er hem te zullen ontmoeten, aan wien mijn hart alleen gehegt is. SELIMA. Thans zoudt gij liever het hoofd van Selico ver- fieren, dan de wanden van deezen Tempel ■ geloof ik — he! — raad ik het niet ? Nu wees getroost, alles neemt misfchien nog een goede keer hoor , uw vader zal lïraks wel hier komen, gij moet hem wachten en geevenhem alles ongeveinsd te kennen. ■ Ilij_ bemint u immers als zijnen oogappel ? indien hij ziet hoe veel gij lijdt BERISSA. Ja! ik weet het, liefde Selima! ik weet dat hij mij teder bemint en des te meer vreeze ik ook hem te beleedigen. Gij kent zijnen driftigen en oplopenden aart niet. Neen ! zulk een voorftel durf ik hem niet doen zijne drift zoude hem als buiten zich zeiven vervoeren — en in die oogenblikken van woede 6! misfchien was hij in ftaat om mij te vloeken - ach Selima! SELIMA. U vloeken ! neen waarlijk Berisfa ! gij fielt u ook altijd onbedenkelijke zwaarigheedeu voor.  SELICO. 35 voor. Uw verziek mag hem in het begin wat vreemd voorkomen misfchien weigert hij het; dit is zeer mooglijk doch hard handelen zal hij u niet, daar ben ik borg voor. : Stil , daar komt hij zelf, ik laat u alleen. Vaar wel ! VIJFDE TONEEL. t ar ul ho i gaat na het altaar en ftort reukwerk op het zelve, bërissa. f a r u l ii o. "Wat voert u toch geduurig tempelvvaards, mijne dochter ? Nimmer zag men u te vooren gèheele dagen bij deeze gewijde altaaren ! nu , ik vei blijde mij zeer, de deugd tegelijk met de jaaren en fchoonheid mijner Berisfa te zien toeneemen. — Ach! het is geen geringe zegen der Goden, zich in'zijnen ouderdom over zijne kinderen te kunnen verblijden en het uur te zegenen , waar in zij ons geboren wierden. Zij zijn gelijk aan het granaat- appelboomtje , 't welk men in zijne jeugd plant , geduurig behoort men het tebefproeijen , te leiden en van ongedierte te zuiveren ; doch als wij oud geworden zijn, ftrekt zijn lommer ons ook tot eene aangenaame fchadhw wij verkwikken ons met zijne zoete vruchten en zo vergoedt het ons rijkelijk alle voorige moeiten en zorgen. . Maar waar toe deeze peinzende en verleegen houding ? wat deert mijne dochter ? C 2 BE-  $S SELICO. berissa. Eerde dienaar der Goden mijn hart mag u zijne neigingen , mag u niets verbergen; ik befchouwe u als mijnen besten leermeester, mijnen trouwen vriend en (op eenen tederen toon) vooral als mijnen vader. Gij vergeleekt mij daar bij eenen vrugtbaaren granaatboom, onder wiens fchaduw gij u in uwen ouderdom wenschte te verlustigen. ■ Waarlijk deeze gelijkenis bevalt mij zeer , geliefde vader ! f a r u l n o. Wel nu ? berissa, verlegen. Ach ! — ik wenschte ook zelve wel zulk eenen boom aantekweeken ■ op dat als de goede Goden mij niede met eenen gewenschten 'ouderdom zegenden ■ f a r u e h o. Ik verfta u dochter en , 't geen gij daar zegt, verwondert mij geenszins ■ ook heb ik 'er reeds in voorzien ~—■ wiérd niet de jonge Oram, een braaf en bevallig jongeling, met u bij deeze Altaaren opgevoed ? Ik heb hem hier van nog nimmer iets te kennen gegeeven , doch twijiïel niet, of hij zoude mij met genoegen gehoorzaamen • en ik zoude in 'hem eenen man voor mijne dochter , en teffens eenen waardigen opvolger vinden wat zegt gij ? berissa, verlegen. Vader l ■ f a r u l h o. Hoe ! ~ wat wilt gij zeggen ! be-  SELICO. 37 b e r i s » a. Gij wilt mij dan eenen man verkiezen, zo als gif mij eene fuoer coralen verkiest deeze werpt men weg , of men verruilt ze , indien zij ons niet bevallen maar een echtgenoot ! — Ach vader ! offchoon ik u de keus van alle andere zaaken beter, dan aan mij zelve, toevertrouwe, dunkt mij , dat Berisfa deeze keus voor zich zelve het best doen zoude. f a r o L h o. Gij wenschtet dan zelve wel te kiezen, of hebt zulks misfchien reeds gedaan V berissa, vertrouwelijk. Ja vader ! mijn hart dcedt zulks reeds zo deeze keus ook uwen zegen en uwe goedkeuring mogt wegdraagen , zoude Berisfa zich gelukkig achten. f a r u L ii o. Laat hooren, mijne dochter ! indien dezelve op de reden fteunt. berissa. Ach ! lieve Vader ! . men fpreekt zeer veel van de rede, doch zij is waarlijk dikwils zo zwak als trotsch en geen zeker geneesmiddel tescn de hartstochten een weinig palmwijn ontitelt ze immers ? ja ! van een kind wordt ze meenigmaai wï" ,~7 T f^1 het hart te verfcheuren , het welk haar te hulp roept, is veeltijds al bet eene zij uitwerkt. 6 f a r u l ii o. boon™ t0C dk a,Ies ?, ~T ik wiI ^ers -*t iioopen , wie is het ? C 3 be-  33 SELICO. berissa. Het is de jonge braave Selico , die met zijne moeder en twee broeders in het gindfche bosch woont — gij zaagt hem deezen morgen nog hier — hij bragt ons de eerllehngen der veldvruchten. farulho, driftig. Hoe — gij — mijne dochter ! van het heilig Priesterlijk bloed , met eenen armen boscb.bewooncr ? berissa. Rijk is hij niet, dat beken ik , maar dit is ook het eeniglte dat hem ontbreekt doch de Goden vergoedden dit gemis rijkelijk; hij is fchoon en welgemaakt —— om zijne deugd en menschlievendheid is hij bij ieder een geacht o! in¬ dien gij hem kendet, geliefde vader! (Zij weent.) farulho, aangedaan. Uwe keus bedroeft mij, Berisfa ! ik heb mij altijd gevleid — maar gij ftelt mijne hoop te leur ja! gij ontëert uw geflacht deeze onbezonnen drift kan of mag ik niet toeftaan. berissa. Indien ik eenen rijken aanzienlijken booswicht trouwde , zoude ik vreezen mijn geflacht te ont- eeren en de Goden te vertoornen doch de braave Selico is der dochter des opperpriesters dubbeld waardig. farulho, haar met verontwaardiging aanziende. Berisfa ! be-  S E L I C O. 39 BERISSA. Verfchoon ! mijn vader , indien ik u be* ïeedige —— de waarheid de liefde . . . f a r u l ii o. Ja gij belcedigt mij en overlaadt mijnen ouden kop met fchande. Foei! gij behoordet u te ichaamen — de oudfte wetten en gebruiken leereu immers, dat bet geflacht der Priesters liet heiligde en aanzienlijkfle is onder alle onze gedachten? —. zelden vermengden zij zich metanderen — en gij — gij wilt deeze oude wetten breeken , welke door de Goden zelve zijn ingeltcld. BE R I S S A. De Priesters zijn zeker de aanzienlijkften onder het volk dit bekenne ik dan of zij wel altijd de deugdzaam (ten en bcminnenswaardigfteu zijn ó Indien zij allen u gekeken! maar helaas ! farulho, hevig. Hoe ! gij ontziet zelfs niet de gewijde Priesterfchaar aantetasten. Ga , verberg u voor mijn gezicht weg — weg ! gij ont¬ heiligt den Tempel en vertoornt de Goden met zulke gelprekken. (Berisfa vertrekt weenende.) Ca ZES-  'p SELICO» ZESDE TONEEL. farulho, alleen. Hij ziet Berisfa naa. (ring zij daar niet weenende van mij? — heete traanen rolden van haare wangen tot op het koude marmer deezes tempels . de fteenen gevoelden het niet — doch zij branden op mijn hart ■ ja, ik gevoel toch dat ik vader ben. Ach! hoe fmert het mij , als ik haar zie lijden zelden deed ik haar traanen Horten maar nu — ja ! zij verdiende het; zoude ik laag genoeg zijn, om zulk eene keus toeteftaan, eene keus zo ongelijk als onbezonnen? neen! — dit duld de eere van mijn gedacht niet. 't is waar, Selico is van een onberispelijk gedrag ■ zijn gedacht , otfchoon Hechts arme landlieden , is om zijne deugden bij elk een geacht hier van ben ik overtuigd , en ik wenschte wel .... Doch mijne waardigheid als opperpriester — zoude ik die ontluisteren ? — zoude ik mij met het gros des volks vermengen? — neen Farulho ! —• neen , uwe eer moeten dierbaarer zijn , dan uw leven. (Eenige oogenblikkenpeinzende.) Lastige eerzuchr ! moet ik dan aan u het geluk van mijn kind , en misfchien de rust van mij zeiven opofferen ? — Ach ! de geringde daaf heeft Hechts éénen meester , doch , helaas ! door hoe veelen wordt de eerzuchtige niet geregeerd en gedin- gerd. ■ lk weet het, wij behoorden de deugd boven alle vooröordeelcn en gewoontens te waar- deeren. Ja ! Berisfa mijn hart pleit voor u -—- maar ach! is de mensen wel in Haat om  SELICO. 4i 001 zich boven allevooröordeelen te verheffen? —■ wat zoude de waereld van mij zeggen ? de grooten zouden mij verachten en het volk, dat gemeenlijk de grooten blindelings bewondert en naavolgt, zoude mij befpotten en mij belagchen langs de ftraaten van Sabée. ( Hij peinst eenige ogenblikken en keert zich flaatig na het altaar.) O gij! die wijzer zijt, dan alle ftervelingeu, leer. mij in deezen mijnen plicht. ZEVENDE TONEEL. GUHERI, SELICO , FARULHO. Guheri en Selico knielen op het zien des Opperpriesters: Farulho ftaat op, zij naderen hem. G U 15 E R I. Gewijde Feticheïr! eerde dienaar der Goden ! vergun mij voor hun aangezicht eenige woorden met u te fpreeken. FARULHO. Het zij u vergund fpreck. B V B E R I. _ Mijn broederlijke plicht, de zorg voor het welzijn van uwe dochter en mijn broeder , en het aangenaam vooruitzicht van een deugdzaam paar menfehen vergenoegd en gelukkig te zullen zien , dreef mij herwaards. ■ De lange taal eens vlerers heb ik nimmer geleerd — als mijn mond fpreekt, voert hij de taal van het hart; u houde ik ook voor gecuen huichelaar , maar voor eenen C 5 deugd-  4- SELICO. deugdzaamen en acbtingwaardigen man ; wij wit]eu dus met u fpreeken, zo als het eerlijke lieden betaamt , dat is : rondborftig en oprecht .... (tegen Selico.) Nu uwe beurt, broeder! Hechts kort en duidlijk : hij, die zich niet te verwijten heeft , behoeft zich den blik des eerlijken mans niet te fchaamcn. Wat hebt gij nu ts zeggen ? . selico, tegen Farulho. Ik bemin Berisfa. farulho, verwonderd. Mijne dochter ! selico. Haar zelve gij verwondert u ! farulho. Neen ! daar gij volkomen vertrouwen in mij fteldet , wil ik u niet misleiden. Berisfa gaf mij reeds haare neiging te kennen zij bemint u — en ik geloof, dat gij haar waardig zoudt zijn doch de afftand , die 'er is tus- fchen dè dochter des Opperpriesters van Sabée en u , is eene zwaarigheid , die niet ligt is weg te ruimen. o u b e r i. Dit zeide uw hart niet , achtbaare Grijsaart ! hier fprak het trotsch vooroordeel. De na¬ tuur (lelde alle menfehen volkomen gelijk , de trotschheid en heerschzucht alleen verhieven den eenen boven den anderen door het recht der geboorte ; de wijze veracht deeze herfenfehim, hij waardeert den fterveling niet naar het noodlot , dat den eenen vorst en "den anderen Haaf maakt, maar  SELICO. 4 3 maai naar zijne innerlijke waarde naar zijn deugdzaam hart. Ja! naar de deugd, naaide deugd alleen*, behoort men den mensen te rangfchikken; immers naar deeze rangfehikking beöordeelen ons de Goden , waar van gij een gewijd dienaar zijt. FARULHO. Uwe redenen zijn niet ten èenemaal ongegrond, dan , 'er zijn vooröordeelcn , ja, laat ik zeggen, dwaasheden in de waereld , welke wij niet wel te boven kunnen komen , zonder onze belangen met voeten te treeden. Helaas ! wij moeten dezelve volgen , om niet bijzonder te fchïjnen , om de maatfehappij niet te ontrusten , of om zich den fchimp en fpot der waereld niet op den hals te haaien. G U B E R I. In onverfchillige dingen kan men zulks doen , doch als vader , als eerde voorllander der deugd en der gerechtigheid , behoordet gij over het lot van llerisfa als een zaak van het uiterfte gewicht te denken; in zulke zaaken behoort de'eerlijke man de verwijtingen van zijn hart en niet die der waereld te vreezen. AGT-  41 SELICO* A G T S T E TONEEL. berissa. De Voorigen. selico , Berisfa te gemoet gaande. O ! mijne Berisfa ! berissa, tegen Fandho. Vergun mij , waarde vader ! nog eenmaal met Selico te mogen fpreeken. farulho. Spreek vrij , mijne dochter ! berissa, op eenen teder en toon. Selico! ik befchouwde u reeds lang, als den beminnelijkften der llervelingen en geloofde met u gelukkig te zullen zijn ! doch 'er zijn rede¬ nen , die mij niet toelaaten deeze drift te volgen zonder misdadig te zijn. s e l 1 c o. Hoe ! wat zegt gij ? —— gij bemint mij niet meer ! Berisfa ! berissa. Ja ! ik zeide het u éénmaal en vreeze niet om het voor de laatftemaal te herhaalen: ■ ik bemin u teder , ik bemin u volkomen , dit is den Goden bekend , voor wie ik deeze plechtige bekentenis durf doen , zonder in het minfte te bloozen. se-  SELICO. 45 SELICO. Wat lieb ik u dan gedaan , dat gij mij voor altoos wilt ongelukkig maaken ? BERISSA. Niets ! dan gij ziet deezen Grijsaart, Selico ! aan hem ben ik mijn leven , ja ! wat meer is , de vorming van mijn hart , door zijne wijze en dcugdzaame lesfen, naast de Goden verfchul- digd. De natuur leerde mij beminnen, ja ! die tedere liefdevonk lag reeds in mijnen boezem beflotcn , bij het aanfchouwen der cerfte lichtftraal. — Leiaas ! gij waart het, die dit vonkje voor de eerftemaal öntftaakt — thans is het een vuur geworden — eene hevige gloed — ach Selico ! — eeuwig dierbaare Selico ! — waarom zijn wij zo gelukkig niet van deeze zoere infpraak der natuur te kunnen volgen . maar helaas ! ik kan niet — de natuur en de deugd leerden mij teffens de ouderliefde en gehoorzaamheid als de heiligfte plichten te achten, de liefde tot u zoude dezelve bijna hebben doen wankelen. Doch neen ! hoe veel mijn hart hier bij ook lijde — ik moet u vaarwel zeggen — mijn kinderplicht weegt het zwaarfte. —- Ach Selico ! gij wilt mij immers niet misdaadig maaken — verlaat dan eene ongelukkige , die het wreede noodlot u misgunde — laat mij alleen in deezen fombcren tempel omzwerven , nooit wil ik dien meer verbaten — neen ! 't Heelal is mij onverfchillig na u gemis — ach ! wees gelukkiger dan Berisfa, die eens geheel de uwe was — daaglijks zal ik dit altaar met mijne traanen bevochtigen; 'smorgens, als de eerfte llraal der zon mij herinnert , dat ik nog onder 'de levenden bchoore , en 'savonds, als ik, afgemat  46 SELICO. mat van klaagen, ter aarde nederzijge, zullen zij de offers zijn , die ik den Goden voor uw welzijn toebrengë — en de ftreelende hoop , dat gij nog eens gelukkig zult zijn, zal de eenige troost zijn , voor welke mijn kwijnende boezem vatbaar is. (Selico weent.) Doch 't is reeds te lang, dat ik mij met u bezig houde, mijn befluit is genomen. — (Zij treedt aan het altaar.) En thans zweer ik bij de heilige Slang en bi j alle onze Fetiches, alles aan mijnen plicht opteöfferen en mijnen vader nimmer ongehoorzaam te zullen zijn , door mij tegen zijnen wil te verbinden. selico, verfchrikt. Helpt Goden - wat doet gij ? — eenen eed ! — ( Farulho en Guheri zijn zeer aangedaan.) berissa. Hij is gedaan en hij is heilig. selico , werpt zich voor de voeten van Farulho, dees ziet hem medelijdend aan , doch keert zich om. Hij doet zich geweld aan. Om 's Hemels wille ! ontferm u. berissa , treed Jlandvastig na hem toe. Sta op Selico ! hoe! —- zoudt gij eer dan eene zwakke vrouw bezwijken? — kom hier — en hoor . . . (Selico [iaat op.) Gij zult mij , hoop ik, den laatften en gewichtigften dienst niet weigeren, dien ik van u vordeie. selico. Kunt gij hier aan twijffelen, is 'er iets in mijne macht, het welke ik voor Berisfa niet doen zoude. be-  SELICO. 47 berissa. Wel aan dan , ten teken dat gij mij opregt beïrrifldet, moet gij mede bij de Goden zweeren , mij na dit oogenblik voor altijd te zullen vermijden en alles trachten te doen wat in uw vermogen is, om eene hartstocht te verbannen, die, hoe zuiver ook, thans ichuldig zoude zijn : zweer dit. selico. Dit kan — dit zal ik nimmer doen. berissa. Zo gij hier in niet gehoorzaamt , hebt gij mij ook nimmer bemind. selico. Ik moet dan van u afzien? (Hij weent.) b e r 1 s s a. Zij weent ook , doch houd zich ftandvastig. G;j moet. selico, zich naar het altaar keerende, in hevige aandoening. Wel aan dan — ik zvveere u te gehoorzaamen. berissa, ter zijde. Deeze oogenblikken hebben mij veel gekost. (Zij zucht.) Thans is onze taak'afgedaan , .Selico ; — nu zijn wij weder geheel vrij van elkander; de Goden zullen u zeker zegenen; — wij betrachten onzen plicht en offeren1 hun ons hart. ( Zij reikt hem de hand zonder hem aantezien.) Vaarwel Selico ! se-  4 8 SELICO, selico, in de grootfie gemoedsbeweeging. Vaarwel Berisfa ! deeze droevige oogen- blikken zal ik niet lang overleeven. Vaarwel ! ( Hij weent, ) r> kris s a. Zij ziet hem teder aan , doch herfielt zich terftond en rukt zich los. Denk aan uwen plicht Selico — vertrek. (Zij zinkt aan eene der colommen des tempels neder.) selico, ligt op zijne kniïn en onderfieunt haar. G u r. E r i , werpt zich aan de voeten van Farulho, welke fpraakloos en als buiten zich zeiven ftaat. Nimmer voerde vleierij of eigenbelang mij aan de voeten der grooten , nimmer was ik laag genoeg om , kruipende, gunften van hun aftefmecken , dan , uit plicht als mensen , en uit gevoel als broeder , werp ik mij voor u neder. . Zelden Hortten mijne oogen traanen, doch dit aandoenlijk toneel doet mij dezelve vergieten. —■Zij deeden hunnen plicht en zwoeren u te ge- hoorzaamen betracht gij nu ook den uwen, met hun te ontflaan van dien eed , zo gij beu beiden niet wilt ongelukkig maaken. (Geduurende dit gefprek ziet Farulho beurt li ngs het beeld der Slange, zijne dochter en Selico aan. Hij richt Guheri op.) berissa, bekomt eenigzins en, ziende zich in de armen van Selico, geeft zij eenen gil en loopt in die van Farulho. farulho weent en tracht zijne traAuen te verbergen, (ter zijde.) Nu kan ik niet meer ! GÜ-  SELICO. 49 G "U B B R I. Verberg deeze traanen niet, waardige Griisaart! zij ftrekken u volkomen tot eer, ja! bet offer van eenen traan is den Goden dikwijls aangenaamer , dan alle de reukwerken , die in deezen Tempel geofferd worden. farulho, gevoelig getroffen. Wel aan ! ik ontfjaa u, kinderen zonder uwen vader ongehoorzaam te zijn, kunt gij malkander voor eeuwig beminnen. berissa en selico vliegen in elkanders armen. (te gelijk.) Voor eeuwig ! guberi , buigt zich eerbiedig voor Farulho. Voorbeeld der Priesteren — fpiegel der vaderen. farulho. De Goden zegenen deeze oogenblikken. (Hij neemt Berisfa en Selico bij de hand.) Komt, mijne kinderen , laat ons nu van hier gaan , om ons van deeze ontroering te berftellen. ( Zij vertrekken.) Einde van het tweede Bedrijf. D DER-  50 SELICO» DERDE BEDRIJF. Het toneel verbeeld een woest Bosch , in V verfchict eenige Rot/en. 't Is zeer [omber. EERSTE TONEEL. selico Meen. Hij is bezig aan eene hut te maaken , die reeds half gebouwd is. ^V7"at zorgt gij nog voor de behoeften van dit walgelijk leven , ó ongelukkige Selico! wat zal die hut ? —• met wie zult gij ze bewoonen ? — Berisfa immers is niet meer ! (Hij ftaakt zijn Werk en geeft alle tekenen van wanhoop. ) Berisfa is niet meer ! fchriklijke waarheid ! (Het dondert van verre.) De gantfehe natuur betreurt haar verlies de lucht is zwart en als in diepen rouw gedompeld en ik was dan hier zonder haar! — wat kan ik hoopen ? — waar wagt ik wie houdt mij hier in eene waereld, daar alles voor mij ledig is (zich eenige oogenblikkeit bedenkende) maar mijne moeder immers leeft nogwel aan ! ik zal voor haar mijnen laatften kinderlijken plicht vervullen , voor haar deeze hut voltooijen doch dan is mijn werk hier ook afgedaan — ja dan ga ik mijne Berisfa verzeilen — immers gaf de Opperpriester ons zijnen zegen — en wat weêrhoudt mij dan ! (Hij loopt verwilderd op en neder, en ziet om zich heen als zag hij iets.) Ha daar l onder die rotfen in het  SELICO. hol van gintfche zwarte fpelonk, waar de allesverkwikkende zon nimmer met eene eenige llaauwe Hraal doordringt, ■ daar ga ik een graf del- ven _ daar dwaalt de fchim van mijne Berisfa onder duizend bleeke naare fpooken — ik zal mij onder hen mengen, en wraak — eeuwige wraak , met eene fchorre Item uitknarfen , tegen alle wreede en heerschzuchtige Grooten , die aan hunne vervloekte trotscheid en eigenbelang zo veele 011gelukkigen opofferden,- oude zwakke weduwen zullen om hunne echtgenooten , onnozele hulplooze weezen om hunne ouders, en ongelukkige minnaars om hunne miunaresfen roepen ; de rotfen zullen van onze woedende Hemmen fidderen , en de echo zal ze doen doordringen tot in de flaap- zaalen des tijrans daar zullen zij hem als het gekraak des donders in de ooren dringen, zij zullen hem in den fchoot der wellust van killen angst doen beeven ja ! zijne jongfte oogenblikken zullen zij vergiftigen en hem met de fchriklijkite zelfvervloekingen in het lot van alle ftervelingen doen deelen. ( Hij leunt afgemat tegen eenen boom.) Ach Berisfa! mijne Berisfa ! (Het weêrlicht en men hoort eenen donder/lag.) Ja! «** ik hoor u, gij roept mij reeds ■ ik kom - - mijn graf zal fchielijk gereed zijn - voor middernacht ben ik bij u! (Het dondert fterker) een oogenblik , vreeslijke Goden ! ik zal mij op den rand dcs grafs nederzetten, treft mij daar met uwen blixem en Hort mij in de armen van Berisfa. . Ach ! waarom ben ik niet met haar onder de puinhoopen des Tempels begraa- vcn! houd moed, Selico! ja zelfs'uwe asch zal nog eens met de haare vercerligd zijn. —. De Goden, moede van alle willekeurige wreed heD 2 den  5- SELICO. den der tijrannen , zullen hen non; eens doof een allesverwoestende aardbeeving onder hunne prachtige gewelven verpletteren , dan zullen de pninhoopen van Sabée, waar mijn Bensfa begraaven ligt, met deeze rotfen vermengt worden — ja dan zullen onze bolle bekkeneelen nog eens tegen eikanderen ftooten en onze afgeknaagde geraamten zich vast in een fluiten ! (ƒ//'/ zie-t Guheri aankomen en gaat weder aan het werk.) TWEEDE TONEEL. GUBERI, SELICO. G U B E R I. We, nu Selico ! wat vernaamt gij in de hoofdltad ? SELICO. Niets dan droefheid en ongelukken , . . GUBERI. Heeft het woeden des oorlogs' dan nog geen einde ? SELICO. Ach neen ! Trura Audati, Koning der vijanden , is reeds tot binnen de muuren van Sabée doorgedrongen. GUBERI. Tot binnen de muuren! — en Berisfa . . . , ? SE-  SELICO. 51 SELICO. Helaas ! men heeft mij verzekerd dat zij en haar vader omgekomen zijn vreeslijk noodlot ! GUBERI, aangedaan. Gij verfchrikt mij !...„. SELICO. De heilige Tempel ligt verwoest , de Fettches zijn ter aarde geworpen naast de verbrijzelde Al- taaren de ftraaten ftroomen van bloed en de wegen zijn bezaaid met lijken te vergeefschr trachtte ik die dierbaare overblijflels onder de puinhoopen optefpooren ik zocht onder honder¬ den van dooden, veelen waren zo mishandeld en piet wonden bedekt, dat men ze naauwlijks kon kennen, ik hefte ze echter op en waschte de (tof van hunne aangezichten , met het warme bloed r dat als eene rivier voor mijne voeten droomde; ik belcnouwde den gaapenden mond en de half geflooten oogen van veelen, dan ach! het lijk van mijne Bensla kon ik niet vinden , om het no» eenmaal te omhelzen. a GUBERI. En men liet u onverhinderd gaan ?• selico. Een der vijanden , die mij daar bezig vondt . denkende dat ik de gefucuvelden plunderde, dreiff! de mij met eene werpfpiets te dooriteeken — ik boodt hem mijne borst aan , maar de wreedaart weigerde mij toen dien dienst te bewijzen , hij keerde zich om en het mij daan. J D 3 gu-  54 SELICO. guberi. Het gantfche land is dan in hunne handen —— wat wil de tijran nog meer ? selico. Nu ! men zegt ook dat de vreede op handen is doch wat kan mij dat baateu ? mij is, naa het verlies van Berisfa, vreede en oorlog, dood en leven onvcrfchillig .... guberi. Uwe oude moeder is u dan ook onverfchillig, Selico ? selico. Neen dat is zij niet! ( Hij weent.) guberi. En gij wilt fterven , terwijl zij uwen dienst en troost thans zo nodig heeft ? . . . . selico, bedenkt zich. Neen , ik zal leeven ik zal mijnen plicht voldoen ik alleen wil lijden ! guberi. Wel aan dan , ga bij onze moeder , de plaats daar wij ons thans verborgen houden , is niet zeker genoeg — ik zal intusfehen de hut gereed maaken. selico. Ik ga! ach wat is het leven lastig, als men niets meer te hojpen of te vreezen heeft. (Hij vertrekt.) DER-  SELICO. 55 DERDE TONEEL. guberi, alleen. ( Hij dekt de hut met takken en bladeren. } — Welk een toneel van verwoesting regt het oorlog niet aan ! wij leefden voorheen vergenoegd en vrij, hadden eene digte en fterke hut "en land genoeg om het nodige te kunnen teelen ook vleide ik mij reeds met het aanftaande geluk van mijnen broeder Selico. Eensklaps worden alle deeze zoete droomen veriedeld ; de vijand valt in het koningrijk , richt de vreesiijklte verwoestingen aan en verdrijft ons uit onze bezittingen. ó! Hoe rampzalig zwerven wij nu in deeze bosfchen om en, helaas! ik vrees dat ons eerlang voedfel zal ontbreeken en wat dan (hevig) vervloekt wat recht hebben de tijrannen toch, om onze vrijheid en bezittingen te neemen ? Immers geen, dan het recht des Herken tegen den zwakken ; wij beklaagen ons daaglijks , dat het roofgedierte ons fchaade toebrengt en wij menfehen, die broeders zijn van eene foort, wij kunnen malkander niet eens verdraagen. Ach ! wanneer zal de waereld eens wijzer en beter worden ! D4. VIER-  5 wie weet SELICO. Neen ! dat was hij niet ! — dit zweer ik : —- doch hij was langen tijd mijn beste vriend; aan hem had ik mijne misdaad ontdekt; — met verontwaardiging hoorde hij mij aan ; — hij wilde mij helpen, doch daar de plicht tot zijnen Koning zwaarer woog dan mijne vriendfehap , kun hij zulks niet doen , hij moest mijne misdaad vcrfoeijen en alles wat hij voor mij doen konde, was mij te beklaagen ; echter kon hij niet bedui- ten , om mij zelve aan uwe Majedeit over te leveren ; hier toe was hij te gevoelig ; ■—— hij befloot dan om zich dat verdriet te befpaaren en evenwel zijnen plicht te doen , door mij aan deezen Slavenhandelaar te verkoopen. DE  SELICO. 93 DE KONING. Hij fcbaamde zich dan met recht om zelve voor mij te verfchijnen ; echter kon hij niet van zich verkrijgen om u zijne hulp te bicden, ■ niet uit gevoel van plicht, maar uit een laage begeerte na het goud. SELICO. tlij heeft uit liefde tot de deugd nimmer zijnen plicht vergeeten , zo lang ik hem gekend heb , pleegde hij nimmer bedrog: — Neen! nooit liet hij zich door laage baatzucht vervoeren ; — doch hier dwong hem de nood ; ik kon toch niet verborgen blijven , uwe wachten zelfs zouden mij herkend hebben , ook heeft hij de tweehonderd oneen gouds niet dan met geweld willen aannee- meu ; ik noodzaakte 'er hem toe ach! hïi was arm en hadt geld noodig. Straf mij dan , ó Vorst ! ik alleen ben fchuldig , doch verdenk den braaven man niet, aan wien ik door de tederfte banden verbonden was —— en dien ik nog altijd zal blijven beminnen. Ach ! indien gij gezien hadt , hoe vreeslijk hij door droefheid gefolterd wierd, toen hij mij voor het laatst omhelsde ; indien gij de heetc traanen gezien hadt , welke hij fchreide , en de bange zuchten gehoord hadt, welke het laatfie vaarwel! fn zijnen boezem verfmoorden! DE KONING. Gij wierdt door uwen vriend verraaden en nog pleit gij voor dien onwaardigen. ( Tegen Juan.) En gij ! — zeg mij — kent gij den geenen, van wien gij deezen Haaf kogt , waar is zijne wooning V JUAN»  94- SELICO. j u a n. Waarlijk -- uwe Majefteit — ik ken bem in het geheel niet, veel minder is mij zijne woonplaats bewust ; — ik heb deezen alleen van hem gekocht , om aan de hooge orders van uwe Majefteit te gehoorzaamen. de koning, tegen Selico. 't Is dan zeker dat gij fchuldig zijt ? selico. Ik ben ten hoogden fchuldig. de koning, tegen zijn Gevolg. Gaat , geeft hem het beloofde goud en laat hem vertrekken , doch onderzoek wie hij is en waar hij woont, ingeval wij hein nog mogtcn noodig hebben. juan, buigt zich en vertrekt met eenigen van het gevolg. de koning, legen zijne Wachten. Men fla den gevangenen in kluisters ! (Eenige Wachten voeren Selico heen.) ELF-  SELICO. ' 95 ELFDE TONEEL. de koning, zijn Gevolg en Lijfwachten. de koning tegen zijne Ministers. De zaak is zonderling zijn vriend verkogt hein en verliet hem met zeer veel aandoening zelfs fchijnt de gevangene het gedrag van zijnen verraader goed te keuren ; ja ! hij pleitte nog voor dien valfcheu vriend : zou deeze misfchien ook wel fchuldig zijn en hij hem zoeken te lpaaren ? wat dunkt ulicdcn ? een der ministers. Het blijkt niet dat hij, die hem verkogt heeft, fchuldig zij ; immers bekenden uwe VVachten , dat zij maar éénen Neger gezien hebben ; uwe vrouwen wceten 'er ook niets van : die flaavin alleen, welke gij hier in uw Serail naamt, is fchuldig , zij bekent het zelve — en zweert , dat de overige vrouwen 'er geen deel aan hebben ; ook zwoer de gevangene , dat hij alleen maar fchuldig was. Straf hem dan — roemruchtig Vorst ! dat uwe rechtvaerdige wraak den nietswaardigen verdelge ; een wenk flecius en uwe dienaars vliegen tot verdediging van uwe beleedigde eer — doch beveelt uwe Majefteit , dat wij ook onderzoek doen na hem , die deezen (laaf verkogt heeft, wij zullen alles in het werk ftellen om hem te ontdekken. de koning. Ja ik wil hem zien. (Een der Ministers vertrekt. ) En zo de gevangene fchuldig is, daar ik vol-  96 SELICO. volgens zijne eigene bekentenis niet aan kan twijfelen , moet ik hem beklaagen : ■ vertrouwde hij niet zijn geheim aan zijnen vriend ! -— en 't was door dien vriend dat hij verraaden wierdt. — Ach! dat ook de vriendfehap zelfs niet beftaanbaar is tegen de magt van het goud. EEN MINISTER. Wanneer het op de eer des grooten Konings van Dahomai aankomt , moeten uwe nederige llaaven geene vriedfehap, moeten zij niets, hoe genaamt, zo hoog achten , dat zij voor dezelve niet gaerne zouden opofferen. En zo gij, ó grootlle der Koningen ! deeze misdaad ongeftraft liet wat zou dan van uwe Ministers worden ? ■ hunne vrouwen zouden minder veilig in den Harem zijn , dan op de openlijke ilraaten. ■ Neen Vorst ! de misdaad roept om wraak ; gij moet ftraffen , of gij fielt uwe eer in de weegfchaal. DE KONING. Ik zal ftrafièn doch ik verfoei den valfchen vriend veel meer, dan den befchuldigden. EEN MINISTER. Uwe Majeffeit heeft altijd in genade en zachtheid uitgeblonken ; dan in dit geval kan dezelve geen verzachting fchenken : Immers wierdt uw Serail ontheiligd en uw bed bevlekt ? — en deeze fchenddaad vordert ontegenzeglijk den dood. DE KONING. Het is zo ! Ach ! altijd benijdde ik mij¬ nen onderdaanen het aangenaamfte , dat wij hier op aarde fmaaken kunnen , de tedere vriendfehap , welke  SELICO. 9? welke den Vorften , helaas ! zo weinig fmaaken. Gaerne had ik mijnen fchepter en kroon voor eenen vriend geruild ; dan thans acht ik mij gelukkiger nooit eenen vriend gekend te hebben , dan door hem , voor wien ik mijnen boezem open leide verraaden te worden, ö ! Zulk een flag moet gevoelig treffen. Neen: groote Goden! laat mij liever zonder vrienden - ik begeer er geenen. de ministers, te gelijk. Zijn wij dan niet allen uwer Majefteits getrouwe vrienden ? de koning, glimlagchende. Gijlieden mijne getrouwe vrienden ! ja zo lang de voorfpoed mij omringt en mijne grootheid op ulieden afdruipt ; zo lang gij met mijne zwakheeden uw voordeel kunt doen , — zo lang ook zult gij mij vleijen en mijne vrienden zijn: — dit vordert uw belang. ( Tegen zijne Wachten. } Men brenge den gevangenen voor mij. (Eenige Wachten vertrekken.) een der. ministers. Wij hebben u altijd met den grootften ijver gediend , 6 Vorst ! en gij twijfelt aan onze getrouwheid. een ander. Ach ! waarlijk gij miskent ons ! een derde. Wij beminnen u als eenen Vader beste der Koningen. G r>E  98 SELICO. de koning.' Zwijgt ! die aan uwe vleierij gehoor gee- ven zijn als de vaazen , die zich 'bij de ooren laaten aanvatten ; ik weet u naar waarde te tollatten en als Vorst heb ik u noodig . doch als mensch maar daar is de gevangene, ik zal hem ondervraagen en recht doen. TWAALFDE TONEEL Eenige Wachten brengen Selico gekluisterd voor den Koning. De Voorigcn. de koning, tegen Selico. Vermetele flaaf! hoe durfdet gij u verflouten in mijn Serail te dringen en uwen overwinnaar te vertoornen , door zijne vrouwen te fchenden. selico. ó Vorst ! waar toe befloot de liefde niet! de koning. Wat zijn u dan de heilige wetten tegen het overfpel , en wel voornaamlijk tegen de ontheiliging van des Konings Serail, geheel en al onbekend ? selico. Dezelve waren mij zo wel bekend , als mijne kinderlijke plicht. de koning. Gij kendet de wetten ! en vreesdet niet dezelven te overtreeden. se-  SELICO. 99 selico. Ik beminde eene uwer vrouwen en wilde baar fchaaken ; — ik heb kwaad gedaan en onderwerp mij daarom ook gewillig aan de zwaarfte ftraf. de koning. Hoe ! gij vreest mijne rechtvaardige wraak — gij vreest den fmertlijklten dood niet? selico. Waaröm zoude ik vreezen — ik trachtte u Hechts eene uwer vrouwen te ontrooven — en gij ! — gij beroofdet ons ongeltraft van ons gantfche land; van alles, wat ons dierbaar was. de koning, toornig. Hardnekkige! gij durft mij nog in 't aanzicht hoonen. Mijne Wachten ! rukt hem uit mijne oogen. ( Selico wordt weder weggevoerd.) DERTIENDE TONEEL. de koning en zijn Gevolg. de koning. Gijlieden hebt den gevangenen gehoord en kent de wetten, tegen welke hij gezondigd heeft. eenige ministers. Wij vinden hem ten hoogden ftraffchuldig. de koning. Gaat dan heen en laat alle noodige toebereidfels maaken ter uitvoering van zijne ftraf. G 2 EEN  loc. 5 E L I C O. EEN MINISTER. En de misdadige Slaavin ? DE KONING. De wetten veröordeelen haar mede. EEN MINISTER. _ Wij zullen dan op de groote plaats voor dit koninglijk paleis twee brandftapels doen oprichten , een voor den gevangenen Slaaf en een voor de fchul•r'lj S1,aavin? welke ongelukkig genoeg was om de Jierde haares grooten overwinnaars te verfmaaden. EEN ANDERE. Beiden moeten zij daar op met klein vuur verbrand worden - indien gij het zo beveelt, Vorst! DE KONING. Men kondige dit mijn bevel af in de ftraaten van Sabée. ( De Koning ftaat op.) DE HOVELINGEN TE GELIJK. Zo wordt de beleedigde eer des grooten Konings van Dahomaï gewroken. ( De Mufikanten fpeeien; de Koning vertrekt met zijn gevolg.) Einde van het Vierde Bedrijf. VIJF-  SELICO. »r V IJ F D E B E D R IJ F. Het toneel verbeeld eene ruime plaats voor het koninglijk Paleis ; twee brand/lapels ftaa» ter wederzijde. EERSTE TONEEL. juan del aionte, alleen. Kijk — kijk ! bij St. ChristofTel ! daar Maan dc brandftapels al klaar ; de manier van proce- deeren is bier waarachtig zeer kort ; maar waarom juist twee paaien, zouden 'er meer dan één aan dien grap deel hebben ? Wie weet i nu de arme drommel zal 'er toch Hecht afkomen — zo maar levendig verbrand te worden. Ai — ai — ai ! als ik het toch recht inzie , kan bet 'er maar half door iemand zo maar onfchuldig te laaten verbranden. Nu ! wat doet "men ook al nier om tweehonderd oneen gouds te verdienen; ook beloof ïk'er een goed gefchenk van te doen aan het klooster der Eerwaarde Paters Capucijnen , indien mijn befchetm-engel mij weder behouden in mijn vaderland geleidt. ( Eene kleine ftilte. ) Maar ook , als ik het wel overweeg , wat lie:t 'er aan gelegen : kom — kom ! ik moet mij maar ver- beelchn dat het ecu Auto da Fé is! — en wat anders ? Hoe dikwils heb ik niet in mijn va- G 3 der-  102 SELICO. delfland Jooden , Heidenen en zelfs Christenen zien verbranden , als een werk van groote verdiende, door de heilige Inquifitie ! hebben onze Ridders en Geestlijken geene kruisvaarten gedaan tegen de Turken en Saraceeneu , om dat ketters ras uitteroeijen , ter eere Gods en tot behoud van de heilige Kerk ! en ik zoude hier geenen enkelen zwarten Heiden mogen laaten verbranden ? weg — weg ! met al die zwaa- righeid ! mijn teder geweten ontrust zich ook om niets. Waarlijk ik ben al te naauw gezet, en ik durf zelfs wTel wedden , dat mijn biegtvader'er mij de abfolutie op geeven.zal; (hij kijkt 'rondom zich.) Doch zij blijven zo lang weg ik wenschte dat zij al kwamen ; ■ ik maak mij ongerust , als men den rechten daa- der maar niet ontdekt heeft! Ai — ai — ai ! dan mogt mij de heilige engel Gabriël , met alle engelen en aarts-engelen, wel bijfpringen. — God zij bij ons. ( Hij maakt zich een kruis ) lk moet mij voortpakken ; neen ! bij St. Antonio del Padua ! 't is hier niet veilig. ( Hij wil vertrekken.) TWEEDE TONEEL. frans , komt driftig den hoek om hem te gemoet loepen. He Voorige. frans. Hei ! — zeg Mijnheer ! hebt gij mijnen Meester bier niet gezien ? juan.  SELICO. 103 JUAN. Wie is uw Meester V FRANS. Een raar eigenzinnig mensch, die allerlei vreemde gedachten"in het hooft heeft; zijn naam is Willem Edelhart. JUAN. Willem Edelhart ! ja dan ken ik hem wel, hij heeft mij deezen morgen nog eenen flaaf willen afkoopen. FRANS. Ha ! hadt gij dien flaaf, daar hij zo veel mede op heeft ; nu geloof ik waarachtig dat hij de bosfchen weder is ingeloopen, om aan de Negers , die daar woonen , eenig geld te brengen , uit erkentenis , om dat een hunner ons beide onlangs den hals heeft willen breeken: kijk — ik geloof waarachtig , als hij opgehangen of geradbraakt wierdt, hij zoude den beul in de andere waereld nog bedanken : altijd zegt hij, wees liever de lijder , dan de belediger ; maar kijk ! ik ben het daaromtrent in het geheel niet met hem eens. God weet! waar hij nu weder zit ai ! — als zij hem maar niet vermoorden en op- vreeten met ai zijne grootmoedigheid. He drommel, die Boschncgers deugen niet. JUAN. Wel waarom zijt gij niet mede gegaan, 't was uw plicht bij hem te blijven. FRANS. Ja de weerga ook ! neen — neen ! dat G 4 niet  ÏQ4 S E L E C O. niet meer ; eens ben ik met hem in de bos- fchen verdwaald geweest — wel drie dagen lang, zonder eeten of drinken en toen nog, op bet laatst, kreeg Mijnheer met eenen dier Negers woorden en kijk ! als ik 'er niet bij was geweest, hij was zeker na de andere waereld geraakt; maar kijk ! ik fprong toe en dreigde den Neger den hals te bree- ken ; want gij moet weeten, dat Frans 'er voor geen twee uit den weg gaat, ■ doch daar waren 'er wel meer : Neen ! ik bedank u vnendlijk, op zulke gevaarlijke posten koom ik niet meer laat mede gaan die wil. juan. Ik geloof toch ook , kaerel ! dat gij beter gefchikt zijt om het ipit te draaijen , dan om als wapendraager te dienen bij eenen Malthefer Ridder tegen de ongeloovigen. Maar zeg mij eins , wat zal hier gedaan worden waar toe die twee brandftapels ? frans. Daar zullen 'er twee verbrand worden, die onder des Konings duiven hebben willen fchieten — éénen hebben zij 'er al , en de andere , die hem aangebragt heeft, wordt ook gezocht; men denkt dat hij 'er mede aan daadig is. juan, verfchrikt. Die hem aangebragt heeft! (terzijde.) Heilige Maria ! na mij bij. (tegen Frans.) Nu! ik heb geen tijd meer vaarwel. (Hij vertrekt.) D E II-  SELICO. iod DERDE TONEEL. frans alken. Hij roept hem naa. Hei! — hoor eens hier , ik moet 11 nog wat vraagen : Rijk !. ik geloof waarachtig, dat die Portugeesch geene zuivere confcientie heeft: — hoe vcrfchrikte hij , toen ik zeide , dat men den anderen ook zocht. Daar komt de Wacht al aan ik ga uit den weg die fnaaken verftaan geen kortswijl. ( Hij vertrekt, j VIERDE TONEEL. de koning met zijn Gevolg , Wachten, Priesters , Muftkanten en Folk : eenige flaaven, draagen een verheven Sopha en anderen eenen grooten zonnefcherm hoven het hoofd des Konings. de koning zet zich achterwaards midden op het toneel. Mijne Wachten ! men brenge de beide gevangenen hier op dat ZÜ hunne rechtvaardige ilraf ontvangen. ( Eenige [Vachten vertrekken aan twee bijzondere zijden.) een minister, tegen het volk. 6 Inwooners van Sabée ! —- dit vei fcbriklijk fchouvvfpel ftrekke u tot een voorbeeld : — beeft G 5 voor  jo6 SELICO. voor liet lot van hem, welke zijnen grooten overwinnaar durft beleedigen. een andere. Een ieder ondcnverpe zich met eerbied aan den grooten. Koning van Dahomaï , denkt dat gij alle zijne flaaven zijt en leert hem fuldercnd gehoorzaamen. VIJFDE TONEEL. selico en berissa', worden van onderfcheidene kanten binnen gebragt ; Berisfa is verzeld van eenige vrouwen. De Foorigen. berissa ziet Selico en herkent hem ; met eenen luiden gil uitroepende: Selico ! ( Zij zijgt onmagtig in de armen der vrouwen.) selico, verfchrikt.. Hoe — Berisfa ! moest ik in u die fchuldige vrouw erkennen ! ó ! dit maakt mij deeze ftraf recht pijnlijk. Berisfa ! gij maakte u dus aan dubbeld overfpel fchuldig; mij verlaat gij om den Koning en daar na boeleert gij met zijnen flaaf. Foei — ondankbaare! gij foltert mijne dervende ziel ! ja, door de icherpfte pijlen der min-ijver doorboort gij mijn hart. — Neen! — gij verdiendet dit offer niet. ( Men brengt hem ondertusfchen aan den houtmijt en ketent hem aan de paal: 'er ontftaat onder de omflanders eenig gemompel. ) be-  SELICO. 107 berissa, komt tot zich zelve en ziet woest om zich heen. 6 Ja waarlijk — hij is het zelve. (Tegen de Priesters en vrouwen die haar omringen.) Ach ! waarom veroordeelt gij deezen jongeling! bij al wat heilig is , hij is onfchuldig. een dek priesters.. Hoe ! hij is onfchuldig ? berissa. 6 ! Vergun mij Hechts een oogenblik met den Koning te mogen fpreeken, of gij bezoedelt uwe handen met onfchuldig bloed. een der priesters gaat hij den Koning. de koning. Laat haar naderen. berissa , werpt zich aan zijne voeten. Magtigfte Vorst ! uwe llaavin was fchuldig,