b Ë V % Y H E ï B IEDE1LA1D. verdedïgd in eene dichtkundige REDEVOERING, gehouden voor de Burgerye der Stad AMERSFOORT, Op den $den Odober des Jaars 1784, binnen de Stadsdoelen aldaar; door PIETER PYPERS, Lid honorair van het Wapenoefenend Genoot» fchap voor Stad, Land, en Fryheid, binnen Amersfoort, Te AMSTERDAM, Bï J. VERLEM, Boekverkooper in de War* moesftraat. 1785» S**^-*. t -  *o de VRYHEID Daar li y, in Haerlem, zelfs geen' zuigling wil verfcboonen, Maar, met een helfche vuist, uit dollen overmoed, De moeder en hanr kroost doet zwemmen in het bloed? Zou ik 't fchorTeeren van haar' maagdenrei gedenken , Om edik in een wond, die eeuwig bloed , te fchenken? Zou ik u Leyden in haar' hongersnood doen zien, Den dood aanroepende, met neergezegen k'*n, Om, met één feilen flag, de bnrgren weg te rukken, En dus verlost te zyn van Sparjes onderdrukken, Toenmagre Hongersnood, die menfehen tygers maakt, De bloem der burgery haar vesten had ontfehaakt? Zou ik u d'ouden (tok, de fiere jongelingen, De maagdenfchaaren,en de wiebtjens die ze omringe» Vertoonen, neërgebukt op d'afgeftreden grond, En lekkende het bloed, met een' verbranden mond, Het bloed van krengen, om den heeten dorst te koelen, En dan,(ó yslykheid!) den flag des doods te voelen?... Maar'k voel, myn hart fmelt weg in zó veel ramps en druks; Myn (tem verliest haar kracht in zó veel ongeluks: De traanen die ik fchrei verduisteren myne oogen. Welk edel hart word niet met zó veel rouws bewogen ? Dit alles echter moest de Vryheid ondergaan, Eer zy haar tenten op uw' grond mogt nederflaan ; Eer uwe vyanden u een vry volk verklaarden; Eer gy ontrollen mogt uw vryè' veldlfandaarden; Eer u het roer van 't fchip in handen wierd gefield; Eer gy de Tiranny door moed hadt neêrgeveld, Eer gy een vry gegalm ten Hemel mogt doen klinken; Eer  in NEDERLAND. « ïïer Neêrlands fiere leeuw zyn pylen mogt doen blinken. Die Vryheid, Burgrenfchaar! zó eindloos duur betaald, Die Vryheid, door een pen nooit naar waardy gemaald, Die Vryheid, die God zelf u had tot loon gefcbonken, Die Vryheid, die het hart der Belgen kon ontvonken, Die Vryheid, die het kroost der Batavieren voegt, Die Vryheid, daar zó lang, zó zuur om is gezwoegd, Durf ik, ó Burgery! dien donderdag doen hooren? —— Die Yryheid is voor u , ó Batavier! verloren. Gy fchrikt, en ziet my met verwondrende oogen aan; Durft naamvelyks geloof aan myne woorden daan: Elk uwer vleit zich, nog de Vryheid te genieten, Waarvoor hy, in den nood, zyn' bloedftroom zou vergieten: j[a, elk vraagt my met drift, wanneer en waar toch is't, Dat zulk een waardig pand , dat Vryheid wierd gemist? Jjleeft weer een aartstiran 't ISataafsch gewest gefchonden, En,door zyn wapens,aan zyn'rykstroon vastgebonden? Of heeft een vloekharpy,uit d'afgrond opgeweld, Dit land wéér in de magt van Spanjes vorst gefield? Wie anders kon dit land in flaverny doen zuchten? Wie anders Vryheid uit ons Nederland doen vluchten?... Maar neen: de Vryheid bleef onafgebroken by Den dappren Batavier, na Spanjes heerfchappy. Plukt hy de vrucht thans niet, gezaaid in 't ooreloogen? Berust thans niet by 't volk hetopperfle vermogen, Gelyk de Vryheid, na het vredefluiten, fchonk, Wen zy het hoogst gezag aan 's volks verlangen klonk? Vv'ie mag, in dit gewest, niet onverhinderd fppcken, Tot  j2 de VRYHEID Tot ftaavingvan het recht, tot weering der gebreken? Wie vind geen toevlucht voor het recht, de billykheid, Wanneer de burger üneekt, wanneer de fchaamle fchreit; Wanneer de landzaat eischt de fnoodaarts te verjaagen , Die 't zinkend Nederland misleiden en belaagen ? Wanneer wierd een bevel ooit buiten kracht gefield, Wen 't volk, de Souverain, ter weérwraake aangemeld, «i'Aartsvyanden des lands den ondergang bezwoeren, Cm 't Godvergeeten onrechtvaardig oorlogvoeren? Wanneer wierd Koopvaardy verwaarloosd, nietbefchermd , Zoo dra de koopman zucht, zo dra da zeeman kermt? Wanneer wierd Burgerrecht ooit in dit land vertreeden, Sints Vryheid de rappiers deed roesten in de fcheden ? Elk burger is thans vry, en fmaakt de zoetigheén Der Vryheid, door een reeks van fchier twee eeuwen heen. 6 Vryheidminnend volk ! Ik moet uw' flaat betreuren; Wie is in fteat u uit die dwaaling op te beuren ? Gy fleept een keten, en gevoelt heur zwaarte niet! Ja fchept, zo't fchynt, vermaak, in duldloos hartsverdriet! Hoe zult ge, ó burgrenfchaar! de Vryheid wedervinden, Zo gy haar' glans niet ziet, of rondzoekt als verblinden? Zy had haar' flander naauw' op uwen grond geplant, Of zag haar rechten door verwaanden aangerand, Door grooten, die, door uw vermogen te befnoeijen, Hun eigen heerichappy in Neêriand deeden groeijeti; Die u ontwapenden ten dienst van hunnen dwang, En fusten in den flaap door hunn' Sireenenzang. De grooten zyn altoos gevaarlykst in die ttaaten, Die  in NEDERLAND. r3 Die blootgefteld zyn aan verwaande Aristocraaten; Alwat ze ooit zochten was het zwellen hunner magt. 't Is Grootheid eigen dat zy naar vermeerdring tracht; 's Volks vryheid was altoos deslaverny der vorsten; Uw leeuw moest fluimeren eer zy hem nadren dorsten: Langs hoeveel bochten wierd ge in 't labyrinth geleid , Om n te doeken, ö verblinde majesteit! Om u de krachten van uw' arm te doen vergeeten, Ja, u te kluistren in der grooten flaavenketen! De vorsten vleiden u: gy floegt, helaas! geloof Aan grooten, wier gemoed voor vryheidrede doof, Al te onrechtzinnig was om uw belang te fchraagen, Ten koste des triomfs van hunnen gloriwagen. Geloof me, ó Burgery! die grooten zyn 'er niet, Die't volk beminnen om het volk: *t is, om 't gebied, Dat zy zich met het kleed van burgerliefde omhangen, Om, als een vogelaar zoet fluitende, u te vangen: Zy offren zich in fchyn aan 't bukkende gemeen, Om 't firaffeloozer op den hals te kunnen treén. ó Vader Willem , die den Spaanfchen vorst deed buigen , 'k Roep u, ó gunsteling des Hemels! tot getuigen: Spreek: hebt gy, toen gy dien geweldenaar bevocht, Niet zo veel voor uzelv' als voor het volk gezocht? Had gy,door 's volks verlies, uw fchatten niet verloren? Waart ge ooit, door 's volks verlies, tot Hollands graaf verkoren ? Hoe deugdzaam, burgrenfchaar! het hart der grooten zy, Het helt natuurelyk naar de opperheerlchappy: 't Zal vroeg of laat zichzel v', ondanks z ichzelv', verraaden, Door   Geliefde amersfoortsche burgers» Hoezeer elke inboorling , burger en imt'ooner van ons ondfhangklyl; vry gemeenebest, bevoegd zy, om zyn gevoelen omtrent het openbaar beftier dei lands, (waarvan hy MEDE-EIGENAAR is,) omtrent de middelen tot deszelfs behoud in oorlogstyd, en ter verbetering in tyden van vrede, zynen landgenoot en woordelyk of fchriftelyk mede te deelen ; hoezeer , volgens eene wyze inflelling van den wetgeever S o l o n , hy, die, in eene burgerlyke beroerte en twee dragt, geene party trok, maar zich onzydig hield, voor EERLOOS VERKLAARD zoude worden; ja, hoezeer myn hart, gevoelig getroffen door uhejder verdrukking, in dezelve ook deelen mooge, niet uit beweeging van eenigen fchyn van eigenbelang of baatzucht, maar enkel en alleen omdat het onbekwaam is om koelzinnig het onrecht dat u li eden bejegent aan te zien ; zoude ik echter , uit aanmerking van myn beroep, en van den geringen invloedi welken de woorden of fchtiften van eenen ampteloozenvergeeten medeburger doorgaans in de publicque zaaken hebben , nimmer hebben bejloten tot het opftellen en openbaar uitfpreeken van deeze myne vryheidademende Redevoering, wa~ re het niet dat ik my, door eene fchriftelyke uitnodiging, la vriendelyken aandrang van een aantal uit het midden van u lied er meestgedchte Medeburgeren, daartoe by- * £0H-  zonderlyk bevoegd, ja gerechtigd geoordeeld had. Zulks dan vast bejloten hebbende, heb ik my met moed inoeten wapenen, om noch vriend noch vyand te vreezen, en alle hinderpaalen over te flappen; vast voorziende dat dit myn bejluit en deszelfs uitvoering van haat en afgunst achtervolgd ftonden te worden , alzo de toegeeflykheid vrienden, de waarheid haat verwekt. (*) Myn vooruitzicht in deezen is niet dan te veel bewaarheid geworden: men heeft door aterlingen in ons lieve vaderland , door onkundige of belanghebbende aankleeveren van het Vloekverbondlingfchap, E V R Y H E I D I N NEDERLAND, VERDEDIGD IN EENE DICHTKUNDIGE REDEVOERING. G rootmoedig heldenvolk, omringd door gryze muuren; Befchermers van uw fchip, als wakkre Palinuuren; Gy, die den fcepter zwaait aan d'Eem , die bochtig vloeit; Gy, die, door't edelst vuur der fiere Vryheid, gloeit; Wier harten kloppen als de harten uwer vadren; Die 't oud Bataaffche bloed voelt ftroomen door uwe adrenj ó Majesteit aan d'Eem, daar gy uw' zetel vest, Als rechtehand van 't Sticht, in een gemeenebest Dit geen tirannen duld,noch heerschzieke opperheeren; Laat my, ó Majesteit! tot u myn zangen keeren ; Myn zangen,meer door 't hart, dan door den mond, geloosd; Myn zangen, die, aan u en uw deugdminnend kroost, Een fpreekend kenmerk van myn' yver moogen ftrekken, Om, in uw harten, zucht tot Vryheid op te wekken; Om u, wier heldenvuur myne yvervlam ontftak, A Diré  si be VRYHEID Dus blaakend door uw vlam, tor aan het flarrendak, Vervuld van Vryheid-liefde, al zingende op te haaien; Ja uwe roem verdient dat die; in de opperzaalen Des Hemels word' verbreid, op flaatlyk veldgefchal, Daar God de deugd bekroont, door eeuwen zonder tal! Gedoog, ó majesteit des volks ! dat zich myn yver Ontvonke aan uwen moed; fpan zelf myn fnaaren fiyver Op myne Vryheid-lier, zy moet een heldentoon Doen klinken doordeeszaal!Maarach!verfchoon,verfchoon Zo myne kracht ontbreekt, het zwak van myn gezangen; Laat uw toegeevend oor myn heldentoonen vangen, Terwyl Gy rustig op uw' zegenzetel rust, En fiere Vryheid in omftrenglende armen kuscht. Welaan, Gy lonkt my toe; ik zal geen onheil fchroomen. In zwaare zaaken word de wil voor daad genomen. ó Gy, die aan het roer der kiel van de Eembruid ftaat, Die, met een waakend oog, de klippen gadeflaat, Opdat het dobbrend fchip der Vryheid niet moog'rtranden In rampörkaanen, die verwaande dwingelanden Verwekken, op de zee van 't vry gemeenebest; Gy, die de Vryheid vast op haaren rykstroon vest, Die deezen troon befchermt met blinkende geweeren, Opdat geen vyand, wie hy zy, haar mooge deeren; Gy, die uzelv' vergeet, om burgren by te ftaan; Die nimmer waart bezield door fcbandelyken waan, Dat Neérlands volk om u, (ó dwaaüngT) is gefchapen; Gy, die het volk befchermt door uw ontzachlyk wapen; Die voor vrouw Themis knielt, haar uwen wierook brandt, Die  Uk NEDERLAND. Die door Rechtvaardigheid de Dwinglandy verbant j En't fchittrend (lagzvvaard zwaait otn eeuwig haar te vellen} Die op de heirbaan draaft des hemelfchen capellen ; Ontfangt hier, uit myn' mond, des volks erkentenis; Des volks, dat, fchoon 't regeere, al te edelmoedig is Om hen, die 't heilig Recht, in hunnen naam -, befchermen , Niet aan te bidden in hun vr-yheidkoestrende armen, Waarin zy u, ó vreugd! omvlechten tegen 't hart, Dat hart, dat fchier bezweek door overmaat van fmart^ Dat hart, dat traanen doet langs gloönde wangen vloeijen, Om uwe borst, die voor hen yvert, te befproeijen. Grootmoedigen, treedt toe! fmaakt hier een zuivre vreugd» Het loon des Hemels voor uwe onbevlekte deügd; Een vreugd die 't hart ontvlucht van trotfche dwingelanden, Ziet al dees harten eens in heldenyver branden, Ora, zo de Dwinglandy aan u de hand wou (laan, U, met hun goed en bloed, trouwhartig by te liaan*, Stort dan een' traanenvloed van blydfchap op uw wangen s 't Getraan der Burgery wekt meei, dan myn gezangen. Maar gy, die't heilig Recht, om uw belang, vertreedt, Gy, die een yzren juk voor vryë halzen fmeedt, Die Billykheïd vertrapt met fchaamtelooze voeten; Die, om den wellust van uw heerfchappy te boeten, Der eedle burgery uw trotfche nekken keert, En haaren wierook, als uw eigendom , begeert; Gy, die zelf jukken torscht van vuige dwingelanden, En daarom Vryheid dreigt met opgeheven handen; *. Die, met een nydig ®og, den wapenhandel aiet, 3  4 be VRYHEID En, alt fpionnen, dit gewapend heir befpiedt; Die, om aan uwe zy', de burgers te doen knielen, Als een verworpen hoop van laaggeboren zielen; Der Vryheid frikken fpant, de Rechten niet befchermt, Waarom de burger fmeekt, waarom de Vryheid kermt; Die Rechten, die gy aan den burger hebt bezworen Ter dood getrouw te zyn; die door u gaan verloren; Gy, laage fchepfel», die geen vaderlandsch gemoed Bezit, noch vryë lucht inademt in uw bloed; Wyktuitmyneoogen: gy, gy zoudtmyuzangenhindren: Ik zing voor u niet, neen; ik zing voor Vryheid-kindren. Myn zangheldin ziet u met dreigende oogen aan.... Neen, wil haare oogen liefst met affchrik nederlkan; Om u niet aan te zien: zy wil u flechts verachten. Van wien op de aard' kunt gy eerbiedigheid verwachten? Tot U, die 't AL' beftiert op d'eeuwigfteilen top Des Hemels, Hemelheer! flaan wy onze oogen op; TotU, die,uit het puin van'twreedverdrukkend Spanje, Door medewerking van toen vaderlandsch Oranje, Het zuchtend Nederland fchiept tot een wingewest, Alöm gevreesd, geëerd als een gemeenebest, Wiens roem wierd uitgegalmd door duizenden van monden; Waaraan zich, als om ftryd, de koningen verbonden. Gy, die de Vryheid, als een Goddelyke gaaf, Afzond naar dit gewest, opdat geen vuige flaaf Al biddende UWEN troon, op deezen grond, zounadren; Die daarom 't heldenvuur ontvlamde in onze vadren; Zoud Gy gedoogen, dat die fchoone wierd vertreêrt Door  in NEDERLAND. Door (haven, die het juk bloóhartig zoeken? Neen! Hebt Gy 't verdrukte volk aan Spanjes magc onttogen, Opdat het bukken zou voor 't dwingende vermogen Van hen, die kluisters om de vrye handen (laan? Neen! Eer zal Nederland in Nederland vergaan; Eer zal het zinken, door het zinken zyner dyken, Eer Gy gedoogen kunt dat Vryheid moet bezwyken. Gy hebt een heldenhart in Neêrlands volk gelegd, Een leeuwenhart, gehard tot eindeloos gevecht, Een hart, gantich onbekwaam om 't flaavenjuk te draagen; Een hart,dat, als een hert, de vryheid na kan jaagen, Een hart, dat, door UW hand, zó groot, zó eêl gevormd, De fnoode Tiranny acht eeuwen heeft beftormd In deezevest; een hart, dat, fchoon't voordwingelande» Moest bukken, zich altoos in yver voelde branden, Ora 't yzren flaavenjus te fchudden van den hals; Een juk, door Tiranny, ons te onvergeeflyk valsch, Langs flinkfche wejien, op de fchouderen gewrongen, Wanneer zy ftrafloos in dees vest was doorgedrongen. Maar Gy, ó Ryksmonarch! die alles perkt en fchikt, Die alles in de fchaal der Wysheid weegt en wikt, Gy hebt de Tiranny daarin te ligt bevonden, En Eemlands yzren arm weldaadig losgebonden, Om met het heldenftaal te pronken , in deez' wal, Waarvoor deeze arm reeds vecht, ja, altoos vechten zal, Zo Gy, ó Hemelheer! door Goddelyk vermogen, Den burger waaken doet met nimmerfluimrende oogen. ó Vryheid! die myn ziel ontvonkt door uwen geest; A 3 Gy, 3  p i VRYHEID Gy, die myn zangnimf bad om, op dit burgerfeest, In 't moedig Amersfoort , een' heldenzang te zingen\ Laai al uw yver thans myne aderen doordringen. Gy weet, dat myne jeugd alreê niet duklen kon, Dat trotfche Dwinglandy myne Eemflad overwon; Dat ik met yzing zag den burger onderdrukken, Door wulpfche grooten, zelf belaén met flaaffche jukken: 'k Beweende u, Eemlands bruid! in uwe flaverny: Gy laagt my naauw aan 't hart, aan't wimpelvoerend Y» (De liefde voor zyn ftad is ieder aangeboren.) Ja, de Araftelftroom heeft lang myn zuchten kunnen hooren. Dan, 't zuchten is, dit uur, verkeerd in feestgefchal. Gy roept me, 6 Vryheid! in deez' langverdrukten wal; Gy eischt van my, dat ik dees vrye Batavieren Zal onderfteunen, in dit burgerfeest te vieren. Ach! myn vermogen is voor zulk een' last te kleen. Verfterk my, fiere maagd! ten nutt' van 't algemeen. Mogt ik deez' ftoel van eer niet vruchteloos bekleedenJ Mogt myne Hem het recht der burgery ontleeden! Mogt ieder burger, reeds ontvlamd door heldenmoed. Hier leeren wie hy zy, en wie hy weezen moet! Wist ieder, op myn ftem, zyn rechten door te zetten» Om fnoo.de Tiranny voor eeuwig te verpletten! 6 Vryheid! fchenk my moed, en kracht, en wys beleid; Gy weet dat ik voor u, voor deeze rechtbank, pleit; Dat ik, voor u, myn bloed blyhartig laat vergieten, Zo flechts myn ftad daarvan de vruchten moog' genieten, Gy weet dat ydle roem myn' boezem niet bewoont, Wan-  in NEDERLAND. Wanneer die voor u blaakt, en u zyn* yver toont; Maar dat myn hart, vervuld van weedom om uw lyden, Niets wenscht, dan alles wat u aangrimt te beftryden. INfadat de flaverny van Spanje was vertreên In Nederland, dat llreed door zo veel jaaren heen, En vorst Filippus magt vergruisd lag onder 't vechten Van Neêrlands- legers met zyn woedende oorlogsknechten, Sprong Vryheid juichende op in deeze vrye lucht; Het vreugdgegalm vervong het jammerlyk gezucht; Men zag de grysheid naast de jongelingen knielen; Elk dankte 's Hemels gunst na 't ysfelyk vernielen; Elk fprak:al flaatGods hand, zy balzemt toch de wond; Elk juichte, en loofde God in't hart, en door den mond; De lieve blydfchap ftont op elks gelaat te leezen; Elk wist toen wat het zy, eerst flaaf, ddn vry te weezen. Gelyk een moedig ros dat fchuimbekt op 't gebit, En hinnikt, rugwaarts fpringt en voorwaarts, en verhit Door 't breidlen van den bek, fteeds poogt den dwang te ontduiken; In 't eind' zyn' vrydom krygt, en dan, langs haagen, flruike» En weiden zich vergast, en huppelt zonder toom; Dan zich verlustigt langs een' groenen waterzoom, En fchuddende den kop en losgevlochten hairen, Al tripplende zich drenkt in gladgekernde baaren; Dus fprong toen Neêrlands volk in't vrygevochtenland : De Vryheid danste in't veld met Blydfchap hand aan hand; Pe Hemel fshonk tot loon zyn' opgevulden horen, A 4 Vo!  v t>E VRYHEID Vol goud en paerelen en wyn en voedzaam koren; Elk zat toen onder't loof van zynen vygenboom, En trapte met den voet den afgefchudden toom; Elk burger was toen vry; de Dwinglandy moest beevenj Elk burger wierd bevoegd de wet te helpen geeven: De fcepter wierd de Haf van 't vry gemeenebest, En 't volk bleef meester in 't verloste wingewest; Elk had de rampen van den oorlog helpen draagen, Elk moest dus van de vrucht der duure Vreê gewaagen ; Elk had het zyne tot de Vryheid toegebragt, Elk had'dus recht, dat hem het loon wierJ toegedacht; Elk was bevoegd om meê bevelen voor te fchfyven, Waardoor de zegen op den landzaat zou beklyven. Gelyk een maatfchappy een fchip ten tocht bevracht, En zich in 't fchip begeeft, om , naar gelang van kracht, Van geestgefteltenis, opvoeding of vermogen, Te zorgen voor de kiel, met fcherptoezichtige oogen, Opdat het fchip niet flxande , of in een' ftorm vergaa, Maar ieder fchepeling omzichtig gadeflaa , Dat hy, wien wysbeleid tot ftuurman heeft verkoren, Het fchip, naar eisch, beftier' langs woeste watervoren} Aldus heeft Neêrlands volk, na duizend tegenfpoên, Het vryheid fchip bevracht, om 't famen te behoên Voor kaapery op zee , voor 't loeijen van de baaren, Voor onderlirtge twist, voor allerlei gevaaren. Dat fchip had veel gekost; het kostte burgerbloed: Elk moest dus toezien of het wyslyk wierd behoed: se Was een te dierbaar pand om 't vreemden te vertrouwen, Of  in NEDERLAND. 9 Of 't roer in handen van één hoofd te laaten houén. Dus was, en moest ook zyn, de ilaatsgefteltenis Van Nederland, waar elk een lid des ligcbaams is, Dat ftrekken moet tot hulp der andre ledemaaten, Wier onderling belang, in onderfcheiden (taaien, Beftaat, in zich weêrzyds getrouwe hulp te biên, En naar des anders fmart en komm.r om te zien. Het hoofd mag't ligchaam nietbeheerfchen, wél bellieren; Het hart de dryfveêr zyn van aderen en fpieren; De handen het geweld te keer gaan in den nood; De voeten vluchten voor de fchichten van den dood; Doch elk der leden,die het ligchaam famenüellen, Moet tot het waar belang van allen overhellen. Dit, burgers, is de fchets van uw gemeenebest, Dat, op ttandvastigheid onwrikbaar fcheen gevest; Dit wierd , doorftroomen van uw burgerbloed , verkregen; Dit was, na zó veel ramps, de wenfchelyklte zegen; Dit onwaardeerlyk pand heeft eindloos veel gekost, Door tachtig jaaren heen, eer Neerland was verlost; Men heeft om deezen fchat alleen, alleen, gevochten, En moedig aangezien de Spaanfche moordgedrochten, Wier woeden ik gedenk met fiddering en fchrik, Doch liefst vergeet, in dit gezegend oogenblik. Ik fchuif dan een gordyn voor wreede moordtooneelen, Waarop ons Nederland de hel haar' rol zag fpcelen; Ik fpreek van Haerlem of het lydend Leyden niet; Uw hart kromp weg van fchrik enmartlendzielsverdriet; Zou ik u Alvaas zoon al moordende venoonen, A 5 Daar  i4 de V R Y R É I ö Door redeneeringen of onbefuisde daaden. 6 Zaalge Willem! die zo veel hebt toegebragt Tot vryheid vati den Staat, door uw beleid en magt; Wiens deugd ten voetfpoor aan uw' naneef moest veüftrekken; Wiens daaden in elks hart erkentnis kunnen wekken; ö Eerde Willem! moest zelfs G Y een voorbeeld zyn, DatGrootheid eeuwig zwelt,doorheerschziekmoordfenyn, Dat in haar' boezem brand, en de allerbeste vorsten ONEINDIG doet naar magt en grooter grootheid dorsten; Hoe hoogstgevaarlyk zyn dan zulke prinfen niet, Wier harten van uw deugd geen zweem zelfs overfchiet, Die alles voor zichzelv', niets voor den landzaat zoeken; Ja, die den bloei des volks,als hun vemedring,vloeken! ó Belgen! fchoon ik thans geen dwingelanden noem» Maar vredeshalvn hunn' gehaaten naam verbloem; ó Belgen! kunt gyzelf myn doelwit niet bezeffen? ó Ja, ik zie u reeds 't befchoten oogmerk treffen; Gy ziet thans op één ry, dat telgental gefchaard , Door wie het drukken van uw rampen is verzwaard. Ik fiddsr, ó myn Stad! —maar'k mag het niet verzwygen.— Wien,wien is toch de moord uws GRYSAARTS aan te tygen ? Wie was vervolger van uw* nooitvolprezen held? Wie was de beul toch van uw'OLDENBARNEVELD ? Was 't wreede Maurltsniet, die,fchoon meteedledaaden En gunsten, door de hand diens Grysaarts overi(|fcden; Schoo»  in NEDERLAND. » Schoon hy hem hulde deed als Hollands Generaal, Leicesters doel ten fpyt, tot Neêrlands zegepraal, (.Dat dus zich voor den klaauw diens booswichts, diens fchynheilgen, Die niets dan oproer zocht, krachtdandig kon beveilgen ;) Met een ondankbaar hart, vervuld van ydlen waan , Dien Goddelyken man 't hoofd deed van't ligchaam liaan ? 'k Bezweek, indien ik dit tafreel moest voor uhangen: Wie kon het aanzien, dan mettraanen op de wangen? Wie kon dien gryzen man, die op zyn ftokje leunt, En zich door de armen van zyn' dienaar onderfteunt Op'tfiddrend moordfchavot, zyn dood zien tegentrecden , Of voelde een fiddring door zyn fty.fgefchrikte leden? Wie kon hem aanzien, als hy, met zyn bleeke hand, Zyn muts voorde oogen fchuift,en knielt voor't aaklig zand; Daarna, God biddende met blaauwgekleurde lippen, Zyne onbevlekte ziel langs 't moordftaa! Iaat ontglippen' Langs 't moordftaal van een' beul, die, met éénzelfden fla", Ontaart van menfchenliefde en kristelyk ontzag, Het hoofd flaat van den romp, de vingers van de handen Diens gadeloozen helds, den fchrik der dwingelanden ; Of voelde fïraks den ftroom zyns bloeds tot kii!i- ys Bevriezen ? ja zeeg neêr by 'r rollend hoofd, dat grys En bloedeloos nog roept: myn lieve ftadgenooten' Ik heb voor 't Vaderland myn fchuldloos bloed vergotei Myn God! Geloof toch niet, geliefde burgery! Hoedanig' uw begrip omtrent den Godsdienst zy, Dat Ohknbarmveld om heeft het land verraadeu, Oi  x6* di VRYHEID Of zyne ziel bevlekt met fioode gruweldaadcff. • Hy was onfchuldig, ja, zo waarjEHovAH leeftt Hy was onfchuldig, dien uw ftad gefchonken heeft Aan 't zuchtend Nederland, dat, door de looze ftreeke* Van 't nydig Albion, reeds toen zou zyn bezweken , Indien zyn fchrander brein dien val niet had belet, En 't roofziek Engeland in 't heerfchen perk gezet. Hy was het werktuig in Gods zegenende handen, Dat Neêrlands fchip weérhield vanopeenklipteftranden , In rampörkaanen die Leicester deed ontftaan: Van buiten vielen ons de wreede Spanjaards aanj Van binnen hadden ivy met Engeland te ftryden: Utv Grysaart redde ons uit die moeijelyketyden; Verhief prins Maurits, en in hem, d'Oranjeftam, Wiens luister uit de zorg diens helds zyn'oorfprongnam. Wat was het loon dat hy daarvoor heeft weggedraagen? Dat hem de gryze kop van 't ligchaam wierd geflaagen! Myn God! indien dit in een' vryen ftaat gefchied, Waarin het volk alleen, niet eenig vorst,gebied, Wat moet dan op den grond des Muzulmans gebeuren? Dees mag dan ftrafloos zyn' natuurgenoot verfcheuren En martelen, tot aan den Iaatften levensfnik Maar ben ik niet, op dit onzaglyk oogenblik, In zulk een wreed gewest?.... Wie fleept men langs de ftraaten Van 't vorstlyk 's Gravenhaage, als fpoorlooze onverlaaten ? Wie fcheurt men 't bloedend hart nog lillendeuithetlyf, En plet het met den voet? Wat toomeloos bedryf, Wat  in NEDERLAND. 17 Wat woestheid , wat getier ontftelt myn bloed in de adren? God! \ is de moord gepleegd aan twee getrouwe vadren Myns Vaderlands! liet zyn de wiTTENdiemenflagt!!! Gefchiednisfchryvers! laat een eeuwigdonkre nacht Dat gruwelyk bedryf zorgvuldig overdekken! Laat deeze ontmenschte daad uw veders niet bevlekken. Myn lippen, zwygt een ftuk, dat elk de hairen doet Te bergen ryzcn, en den dood omjaagt door 't bloed. Laat nimmer toch diens naam den Nederlandrenhooren, Vït wiens bedorven hart die gruuwlen zyn geboren. Weent, ftadgenooten ! weent met een verbryzeldhart; Legt vreugdgewaaden af; omhangt, met aaklig zwart, De fchitterende kruin van uw verheven wonder, Weleer het fpeeltuig van den ratelenden donder. Viert, burgers! fchreiënde, de nagedachtenis Uws O'denbarnevelds, die thans gehemeld is; Gy zyt uw traanen aan dien medeburger fchuldig. Hy was de fteunpilaar uws lands; hy nam zorgvuldig Des volks belang ter harte , en flierf voor 't vaderland. Gy, Eemflad! hebt dien eik in Neêrlands hof geplant; Zoud gy dan traanen aan dien grysaart weigren kunnen ? Laat ons hem fchreiënde deeze offerhande gunnen. Aanhoor, ó heilige asch ! ó asch van Barneveld! Hoe, in uw moederftad, uw deugd nog heden geld. Hoor Amersfoort uw dood beweenen; hoor het zuchten Om uwe marteling, uw foltrende ongenuchten. ó Zaal- CJ De toren van Amersfoort. B  ïJ de VRYHEID ó Zaalge ziel! kom, zweef in dees vergadering: Schenk haar, fchenk uwe ftad die volle zegening, Die gy fteeds zwoegende bedoeld hebt; vaderlander! Befcherm, door uwe deugd , den dierbren vryhsidftander: Dan zullen wy uw graf befproeijen met getraan; Wy zullen, diep in rouw, daarby ter beêvaart gaan, Ja, liever op uw graf, als vrye burgers fneeven, Dan voor tirannen, die ons recht vertrappen, leeven. Uw bloed heeft ons geleerd wat Dwinglandy vermag. Wy zullen eeuwig, met het allerdiepst ontzag, Naar 't roepen van uw bloed , naar uw vermaaning hooren; Ja, onze harten eer door dolken laaten booren, Eer wy vergeeten dat we in waarheid, niet in fchyn , Een vrygebooren volk, geen vuige (haven zyn. En gy, 6 overfchot der Witten! fteeds gezegend By hem, wien liefde voor het vaderland bejegent, Aanhoor het treurgegalm dat Eemlands volk u wyd: Het denkt erkentlyk aan uw vaderlandfche vlyt; Het ziet met affchrik u nog martlen; ja uw wonden Zien wy zelfs bloeden, op dees vreugdgewyde (tonden. En gy van Houten', gy ó Saab! wier ftroomendbloed Om wraake roept, en ons van gramfchap zieden doet; Gy hebt dat edel bloed uw burgren willen fchenken. Dees dag moet ook uw deugd, uwmarteldoodgedenken. Uw hoofden rolden op het Amersfoortfch fchavot! Gy ondergingt, door Dwang, dit deerniswaardigst lot; Herleeft! ziet ons al *t geen uw hart gezocht heeft, zoeken: Hoort ons de tiranny, zo gy die vloekte, vloeken. Aan-  in NEDERLAND. i^, Aanhoor, ó vyftal! faam' het treuren, het geklag Van Eemftads burgrenfchaar; zy wyd u deezen dag; Ja zal, ó heldenrei! al haare levensdagen, Uw folteringen, met een fnikkend hart, beklaagen. Ter deezer plaatze wierd, ter gedacht enisfe aier vyf omgebragte vadcrlanderen , eene treurmuziek gefpeeld; waarna men aldus vervolgde. e kan met ons niet zien, getrouwe burgery,' Hoe ver de Vryheid van uw' grond geweken zy, Door 't fpoorloos wangedrag der zulken, die vermetel Den fcepter zwaaiden, als monarchen op hunn' zetel; Die fteeds vergaten, en vergeeten, dat ze alleen Verkoren zyn, tot nut en dienst van 't algemeen; Niet, om het algemeen aan hun belang te fnoeren, Of't in triomf, gelyk hun flaaven, rond te voeren? Wy zyn, helaas! tot die vernedring thans gebragt, Door ons verblinde en ver-misleide voorgeflagt, Dat wy dezulken in ons Neerland moeten dulden,' Die zich met onzen glans verfieren en vergulden; Die zó veel tonnen fchats verkwisten en onnut Verfpillen, zonder dat ons Staatsgebouw ooit ftuc Of rusting vinden kan, op zulke fteunpilaaren, Die hunne kracht voor zich , niet voor 't gebouw bewaaren; Die t zich niet kreunen of't gebouw neérpiolfe offtaa, Zo hunne onwrikbaarheid in Neerland niet vergaaNiet om ons Staatsgewelf krachtdaadig te onderftèunen, Maar buKenlandfche magt dasiröp te laaten leunen, 33 * He-  50 de VRYHEID Helaas! ö Burgery; de ervaarnis deed ons zien , Wat, door hunn' invloed, al in Neerland kon gefchiêrf. Zou ik u al 't gebeurde in vroeger dagen fchetzen? Dit waare uw taai geduld en kundigheden kwetzen. Bepaalen we ons in 't kleen by zo veel gruweldaên, Waaraan het nageflagt fchier geen geloof zal (laan, Maar die wy , zonder dat 'er ooit wierd wraak genomen , Om trotfche Boosheid in haar woeden in te toornen, Gebeuren zagen, voor het oog vanINeêrlandsch maagd , Terwyl zy ketenen van dwingelanden draagt. Men zag dien menfchenvriend,dien moedigen capellen, Gelyk onnut voor 'tvolk ,ja fchaadlyk, werkloos (tellen; Hem weeren van 't bewind en dryven uit den raad, Offchoon een manuren zuil, een noordftar voor den (laat; Die, fchoon de zeisf' des doods zyn' draad hebbe afgefneden, In aller harten leeft, door Vryheid aangebeden; Wiens roem in Nederland zal onbeweeglyk (taan, Zo lang de zon van 't oost' naar 't west' zal nedergaan. Ta,Braave! als Neêrlands volk de marmren grafgebouwen Der dwingelanden met verlichting zal aanfchouwen, Dan zal het, u ter eere, op Godgewyden grond, Een grafnaald (lichten, die, de gantfche waereld rond, De deugden, die uw hart verfierden, zal verkonden, Zo lang 'er liefde voor de Vryheid word gevonden. Uw tombe van albast zal pronken in Gods huis, Wen die der boozen reeds gemaald zal zyn tot gruis. Men zag eenlandpest,thans gedoemd doorvryè' Staaten, Be.  in NEDERLAND. zl Befchermen, fchoon hem al de Nederlanders haatten; Een landpest, die het hart des prinsf' verfchalkte, en hem, Naar Heerschzucht luiftren deed , en naar't gevlei derftem Van 't eerloos Albion, den roofgier onzer fchatten; Ja, hem in daaden die 'k bewimpel, uit deed fpatten. 6 Willem ! had gy naar dien booswicht niet gehoord, Maar alle heerschzucht in uw zwellend hart gefmoord, Dan fchonk de heilzon u geruste levensdagen; Dan had het vrye volk u op de hand gedraagen; Daar 't nu, ('t is ysfelyk maar waarheid.) u veracht, En de oorzaak zynes ramps in u te vinden tracht; In u, dien wy, gelyk ons eigen hart, beminden; In u, in wien ons land zyn' wellust dacht te vinden. Men zag den Souverain befpotten, door een pest, Die loos verhindren kon't gevraagd convooi naar Brest, Om u, ó Lelivorst! ó Schutsheer onzer Staaten! ó Vader van uw rykgezegende onderzaaten ! Te toonen, hoe ons hart u eeuwig dankbaar zy, Schoon 't vastgekluifterd ligt aan Englandsheerfchappy, Wiens invloed in ons land te zonneklaar gebleken Bewyst, dat HY alleen den hartaêr afwil fteeken Aan ryke Koopvaardy, de fchutsvrouw van ons land; IIY, die vermaagfchapt is, door een' gevloekten band. Aan 't roofziek Albion; om , zo de Nederlander Schier moedeloos bezweek, dan zyn' tirannenftander Te planten op de kruin van 't wagglend ftaatsgebouw, Dat reeds in traanen dryft van burgren, die, in rouwB 3 En  22 de VRYHEID En-treurgewaad gekleed, de vlerken haten hangen, Terwyl het ziltig vocht neêrbiggelt langs hun wangen. Men zag de Koopvaardy verwaarloosd, ja verdrukt, En onder d'yzren ftaf van vorften neêrgebukt, Die met een ftaalen vuist haar geesfelden en floegen, En onverzetlyk haar een nydig harte droegen. Hoe veel miljoenen zyn verzonken in de zee, Of achterna gefleept naar die verwenschte reê Van hen, die zich, (o fmaad D geloofsgenooten noemen , Om by onnozlen hun verwoedheid te verbloemen ; Van hen, die wreeder dan Barbaarfche rovers zyn; Die, om te plundren, in ons land éénzelfde lyn Met die verraaders, die »t fchavot verdienen, trekken. En onder 't vreedzaam volk getier en oproer wekken. Men zag de wilden van Europa, woest en fnood, Den teugel vieren aan den nimmerzatten dood, Die maaijend weiden liep op vlottende kasteelen, Om onder zich den buit der Belgen uit te deelen. Spreek, zuchtend eiland! Spreek, verwoest Euftatiusi Hoe 't hart u klopte, toen gy met een' valfchen kus Dier roovers wierd begroet, als waaren ze uwe vrinden, Alleen om uwen fchat roofzuchtig te verflinden. Gelooft ge , ó eiland! wel, dat om uw hartenleed, Uw traanen, uw geklag, uw' feilen jammerkreet, Hier, in uw vaderland, gejuicht wierd door barbaaren, Wier harten, om dat gy vernield waart, vrolyk waaren ? Geloofd ge, ó zeeheld! wel, dat, als gy wierd geflagt, Door Nederlandren zelfs uw fneuvlen wierd belacht; Dat  in NEDERLAND. 53 Dit boosheid zich verblydde, om dat zy u zag treuren? Dit alles zagen wy nogthans by ons gebeuren! Men zag de helden, op dien zegeryken dag, Die Neetland luister fchonk door een' gewonnen flag, Min' naar de Dogserbank, dan naar deflagtbankfleepen, Op een gering getal van halfvermolmde fchepen: Maar God, die 't AL befüert, heeft daYtreen perk gefield Aan Boosheid, door den moed van dien vergoden held, Wiens dapperheid, wiens roem op yders tong zal zweeven, Zo lang de dyken 't woên der golven tegenfireeven. Ja, ZOUTMANS naam zal nooit in Nederland vergaan» Maar eeuwig 's dwinglands hart met koude fiddring (laan: De Judas-kus, dien hy dien Scipio dorst drukken Op 't heldenaangezigt, zal éénmaal hem doen bukken, CZo zyn gemoed ontwaakt,) voor de infpraak van deDeugd, Die 't menschlyk hart alleen vervullen kan met vreugd . Mogt éénmaal zyne ziel heur dwaalingen verlaaten, Hoe juichte dan het hart van Vryheids onderzaaten ! ——. ó Stervling! bouw toch nooit op uw' geflepen geest; Wanneer die 't meeste u vleit, misleid hy u het meest'. Hoe overkunflig was die toeleg niet verzonnen, Om onze vloot, eer nog een zeedag was begonnen, Te levren aan 't geweld van Parkers overmagt! Maar God, die om 't beleid der ftervelingen lacht, Schonk moed en dapperheid aan Nederlandfche leeuwen, (Wier roem afrollen zal langs nimmereindende eeuwen.) Om de Engelfche overmagt te teistren door 't kanon, Dat ons de zege fchonk, ten fpyt van Albion, B 4 Tea  •4 de VRYHEID Ten fpyt van 't vloekgefpan dier heillooze aterlingen, Die over Neêrlands ramp victori durven zingen. Achitofels vernuft, moog' blinken als de zon, Die zon word uitgebluscht in DIE N onpeilbren bron, Die alles wegvoert als een niet; die al de koningen Des aardboöms medefleept, en al hunpraalvertooningen. By God zyn Catoos zelfs geen wyzen in den raad; De grootfte Hannibals vernielers van den fhat; HY, HY alléén kent al de fchakels van die keten, Waaraan een fterveling moet fmeeden, buiten weeten. De Doggerbankfche flag die Vryheid neêr moest (laan , Indien het naar den wensch der Boosheid waar'gegaan, Heeft u, myn vaderland ! verlicht in uwe plaagen, Doch u, Heerschzuchtigheid! ten pletteren geflaagen. De Boosheid delfde een graf voor Vryheid, in den grond Dier golven, op wier rug zy haar verheerlykt vond; En heeft, door fchandelyk tot haar verderf te flaaven, Zichzelve, in 't diepst' der zee, een grondloos grafgegraaven. Men zag.... maar, ó myn God! wat zag men niet gefchiên, Om fiere Vryheid, met gebogen flaavenknièn, Op 't outer eens tirans, haar' wierook te doen branden! Ja, om den moorddolk, in haar Godlyke ingewanden, Tot aan het goud gevest, te drukken; op dat zy Geen daglicht weêr zou zien, wen fnoode Tiranny Haar voeten op het hart des vryën volks mogt zetten, En alle burgerrecht voor eeuwig zou verpletten! Myn  in NEDERLAND. 25 Myn ziel, ó heldenfchaar! (mok weg in heet getraan, Zo menigwerf zy zag het Recht met roeden flann, Door zulken , die het land verkochten en verrieden, Om aan Heerschzuchtigheid behulpzaamheid te bieden; Doch edle gramfchap deed haar glocijen, toen myn ftad, (In myne vroegfte jeugd myn wieg en bakermat; In myne jonglingfchap de fteile tempelkooren, Waarin Minerva my haar lesfen deed aanhooren , Waarin zy my haar' ftoel al fiddrend deed betreen, Eer zy my wegzond naar het Nederlandsch Atheen;) Toen't werkzaam Amersfoort moest deelen in dierampen, Waarmede eene overmagt gantsch Neerland heeft doen kampen. De vorstlyke armen zyn lang uitgerekt tot kwaad, Doch ingekrompen voor het weldoen aan den ftaar. Gy , Eemftad ! moest te lang haar geesfelilagen lyden ; Gy, Eemftad! moest te fel de Dwinglandy beftryden. Aan welke ketens wierd ge, ó braave! niet gelegd, Door 's vorften voorfshrift (f) , dat uw raadzaal heefc gehecht Aan 't ooggewenk van tirC, die 'sprinfen plaats vervulde, Met hoe veel affchriks dit uw Magistraat ook duldde. De vorstwasmeester,— toen; — de meester was zyn flaaf; Die dienaar van den Staat gaf u, (ó wreede gaaf!') Een' andren dienaar, om zyn meesters te beheeren, En Eemftads achtbren Raad goeddunklyk te regeeren, Waaraf) II't Reglement van 1750; gemeukt door Willem II'. B 5  z6 de VRYHEID Waardoor die werkloos, en als kwynend nederviel. »Ë TIRANNY weerstreeft de werking onzer ziel. Dus deed ge, ö Spaanfche vorsti weleer den landzaas zuchten, Toen gy Granvelle zond tot aller ongenuchten, D'e alles op zyn' duim deed draaijen , en al 't land Neêrdompelde in verdriet en duldelooze fchand': Dat; , even als de moed der Edlen wierd verheven, Waardoor dees burgrenplaag het land wierd uitgedreven » Dus hebt ge, ö burgery! het hoofd ook opgebeurd, En *s verft en voorfehrift met een vrye hand verfcheurd; De Harden hier en daar verflrooid, ten prooi der winden, In wederwil van HEN, die 't kruipen zó beminden, Dat ZY, fchoon Vryheid HEN den hoed en fcepterbied. Met ongedekte kruin, den dienaar in 't verfcbiet Slechts nadren ziende, dien al beevende genaaken, Om, fchoon zy meesters zyn, een' knechthaa hof te maaken » Ja , niet te vrede met die laage fpoorloosheên, Gramftoorig woeden op de burgren in 't gemeen , Omdat die niet als ZY, ZY, laaggevormde zielen, Voor eenen opperheer hen opgedrongen knielen; Maar hem,ea H EN met recht VER ACHTEN, JA, ALTYD VERACHTEN ZULLEN,(*; in het aanzien van denNyd, Die O De VERACHTING,waar meede de vryheidlievende Atnersfoor'fchs burrgory, nevens ons op alle verdrukkers der Rechten, t» kruipers uit ftaatzuebt, nederzict, is te bekend, dm dat wy 'tr  in NEDERLAN D. t7 Die do ingewanden knaagt van veinsaarts, huichelaaren Die de arme burgery kwanswys voor ramp bewaaren, Maar 'er hier eene befchryving van behoeven te boek te ftellen. Kan ook een oprecht vaderlandsch hart deeze VERACHTELYKEN vel anders dan met verontwaardiging aanfehouwen? liet trede ons dan niet zo ZY, die in zulk eene diepe VERACHTING nedergezonken zyn, dat geene eeuwen HEN daaruit zullen kunnen oprechten, ons of de onzen VERACHTEN, BESCHIMPEN, of lasterzick ten toon (Uilen. Dit is toch de eenigfle toevlucht die aan verraadershunner medeburgeren, en aterlingen onzesVaderlands overblyfe. Dan deeze pyl zal niet minder op onze geharnaste vadeilandlche boezems affluiten, en gebroken voor onze voelen nedervallen dan duizend anderen, die, in plaats van ons te kwetzen, niet anders dan onzen moed verdubbeld hebben. Stooren wy ons dan niet, Vaderlandfehe zielen! aan VERACIITELYKS fchryvers, die, geiyk, het toch altyd de gewoonte van penvoerende huurlingen der Tirannen is, perfuonen aanvallen, om zaaien te verdraaijen. Stooren wy ons aan die UITVAAGSELS der letterkunde en der burgery niet, welken wy ter dcezer plaatze, op onze beurt, ten toon -ouden kunnen /lellen, indien onze veder tor eene laagheid bekwaam was, welke alleen het kenmerk is van EERLOOZE BOOSWICHTEN, die,om AKHBjfnoodeoogmerke.i te bcreiken,God-eii.menscb-tergende lasteringen tegen hunne natuuren-fladgenooten uitbraaken; indien, zeggen wy, onze veder bekwaam was om perfoonen aan te randen, ten einde daar door de goede zaak te bevorderen. Neen, burgers! de waarheid behoeft zich met diergelyke draaijeryen niet te behelpen, om den glans haarer ftia.ilen in onze begrippen te doen flonkeren. De yalschhtid alléén moet  a3 de VRYHEID Maar, in wier hart, hoe zeer 't haar' toegenegen fchyn', 't Verlangen huisvest, om mede opperheer te zyn. Gy zaagt uwe ampten u meédoogénloos ontwringen > Ten nutte van verachte en flaaffche vreemdelingen, Die, voor een hand vol gelds, elk dienen die heu loont; In wier gemoed geen zweem van vryheidliefde woont: Ja die, wanneer zy met uw burgerampten pronken, In vadfe ledigheid en luiheid neergezonken, U , burgers ! bovendien verachten, fchoon tav hand Hen fpyst in uwe ftad; wyl ze, in hun eigen land De voetwisch nauwlyks zyn van trotfche lïervelingen, En dddr ('t is elk bewust;) van honger fchier vergingen; Die fchepfels zaagt gy hier verheven op uw' troon, Elk' braaven tot verdriet en duldeloozen hoon. Gy zaagt door Edelliên u drukken en verachten; Door Edellieden, die op uw genade wachten, Om niet van weedom en elende te vergaan: Die, om u meer en meer te hoonen, te verfmaên, Den wuften vreemdeling ver boven u verhieven, Wyl deeze 's ridders zucht tot heerfchen kon believen, Meer dan een burgerhart in Nederland geteeld, In wiens veriideld bloed geen laffe kruiplust fpeelt. Weet moet daartoe haare toevlucht neemen, om met een' glimp van waarheid te voorfchyn te kunnen trceden. Dan, haar valfche fchyn kan de oogen der toczichtige Nederlanderen voor cenigentyd wél bedwelmen, nooit verblinden. Uwe oogen, 6 burgers 1 liaan thans open: waakt dan, en ziet toe.  in NEDERLAND. 29 Weet gy, ö burgers! wie den zetel onderfchraagen Van trotfche Tiranny?wie trekken aan heur' wagen? 't Zyn juist die edellicn, die ridders, die ons land Verderven, wyl hun hart van dolle heerschzucht brand; Die zich bekcersfchers van dit vrye land beroemen , Zich haljfcheids fouverain, geboren heeren noemen , Die niemant dan aar, God afreekning fchuldig zyn; Ja, die onvatbaar voor den aïïcrminften fchyn Van burgeriyke deugd, (\vyl Armoe hen bewaakte Byhun vergulde wieg; en jong reeds flaaven maakte: Aan hunne, moeders borst, niet anders leerden, dan Biepkruipende te zyn voor eencn aartstiran, Die hen , ten koste van 's volks vryheid en vermogen, Kon redden uit hunri ramp, waarin zy neergebogen Bezweken, door V gewigt der dwaaze fpoirlooshecn , Van hun voorouderen , door wie wy zyn vertreên; Boor wier verwaandheid, weelde, en ondeugd, zy, gezonken , Alleen uit laagheid aan een' dwingland zyn geklonken. Gy zaagt uw fmeekgefchrift veracht, gehoond, verfmaad Door zulke leden, die, in een' geduchten Raad, Den ftoel van vaderen bekleeden, doch Hechts beulen Van uwe rechten zyn ; ja, die met riddren heulen, Om u te geesfelen met roeden van Bedwang; Die u misleiden door een kinderlyk gezang, Waardoor ze u trachten in een' diepen flaap te wiegen, Om , zo gy jluimren mogt, u looslyk te bedriegen. 3\Ten doeg geen' acht op uw BEZWAAREN; uw geween Klonk van hun hart te rugge, als de echo van een"fleer. Gj  3o de VRYHEID Gy hebt geen' acht meer op ONWAARDIGENgoflaagen, Maar, die verdrukkers uw VERACIlTiNG toegedraagen; Gy hebt betoond dat Gy, ó volk! hun heeren zyt, In 't vrygevochten land door uwer vadren vlyt; Dat Nederland noch prins, noch heerfchers kan gedoogen, Maar dat de burgeren alléén regeeren moogen. In eenen burgerllaat, die door zichzelv' regeert, En alle dwinglandy den felften oorlog zweert, Is elke WEIGRING van gehoor aan burgerklagten, En fmeekingen des volks om rampen te verzachten, Een daad van opentlyk geweld en tiranny. In ons gemeenebest heeft r.iemant heerfchappy, Of mag, als Sonverain, den burgeren gebieden: De wetten zyn de vorst van vrygeboren lieden; Die wetten, door het volk gemaakt-en ingefteld, Tot fhaving van het recht, tot weering van 't geweld. Hy, wien men het bellier dier wetten heeft gegeeven, Moet allerminst voor zich , meest voor den burger leeven; Ily is verpügt om, alwat hem de meerderheid, Een groot getal, ja zelfs één lid der Majefteit, (Des volks,) van hem verzoekt by monde, of by gefchriften, Na grondig onderzoek, recktvaardiglyk te fchiften, Elk' burger in zyn recht krachtdaadig te bchoên, En uitfpraak, naar den eisch van 't heilig Recht, te doen; Eene uitfpraak, die juist ftrook' met d'inhoud van die wetten, Wier heil de burgers ter bewaaringe overzetten Aan  in NEDERLAND. 35 ■Aan hunne Magiftraat. Eén daad die dis ontwykt Is opentlyk geweld , waarvoor het recht bezwykt. •Indien zich eenig lid des Raads mogt fcfauldig maaken Aan zulk eene euveldaad, die ieder mensch moet wraakca; Dan heeft de Maatfchappy het onweêrfpreeklyk RecJtt, Om hem de waardigheén aan zyne plaats gehecht Te ontncemen, en terftond zyn' doel te doen bekleeden Doorandren, beter waard' die hooge waardigheden. 'Er is geen magt op aard', die dit met recht betwist Aan 't vrygeboren volk : ja zelfs, de Godheid is 't, Die van haar' Hemeltroon dien lastbrief heeft gezonden, En die, ó burgery! in Neérlaöd is gevonden. (*) De mensch is vry, geen.Haaf, dan door het wreed Geweld. N> (*) Gelukkig voor de onderdrukkers yan's volksrechten, dat de beledigde u o r ge r y, die h e e r i s, en geeneÉeeren heeft,hun. nen ondergang niet zoekt , maar alleen met verontwaardiging of hen NEDER ziet. Waar zoude het met deeze onwaardige* heen indien de goede burgery gebruik wilde maaken van hun oncegenfpreeklyk recht,door God zelf haar verleend ,en (verdrukkers) de openbaar e firatfe, welke zy verdienen, deed ondergaan ? yeracbten wy flechts, 6 burgers! die Ir.slcrzuehtige, verwande, en in Se daad NIETS beduidende Volksvertegenwoordigers , die het Volk verachten en verdrukken; doch haten wy geene wraak over hen tiecmen, maar deeze aan God, welken dezelve alleen toekomt, overlaaten. Al treed de Wraake Gods in loode fvhecnen aan, Zal ze ienmattVl SNOOD GESPAN met yzren vuisten ƒ<  32 de VRYHEID Natuur heeft hem gantsch vry opd'aardboóinneêrgcfteld: Dus, hy die d'eeveninensch tot flaaven tracht te vormen , Wecrftreeft Natuur ,en tracht Gods fchikking te beftormen. Hy beeve, zo die mensch, wien hy thans knelt en boeit, Wars van zyn flaverny, door wraaklust éénmaal gloeit. Hy, die weleer het recht zyns naasten niet waardeerde, Verdient, dat niemant ooit hem of zyn rechten eerde ; Hy is by God en mensch meêdoogenheid onwaard', En flechts een geesfel voor den ftervling,op deeze aard'. Een koning, die tot heil zyns volks moest medewerker;, Die al zyn daaden tot dit doelwit moest beperken, Waartoe Voorzienigheid hem fierde met een kroon, Hem haitren fcepter leende, en plaatfte op haar en troon . Om, als een vader voor zyn kindren, .zorg te draagen , Doch 't volk doet kluistren aan zyn' gulden glori wagen ;, Zyn' evenmensch gelyk een Dwingeland beveelt, En nooit in 't lyden van zyne onderdaanen deelt, Maar zich verlustigt in het bloedig zweet dermenfehen, Is, als een pest voor 't land, van ieder te verwenfehen; Verdient dat de onderdaan hem ongehoorzaam zy, En middler. uitdenk' tot bedwang der Dwinglandy. Een koning mag het recht der volken niet verkrachten ; Een koning moet het leed des onderdaans verzachten; Een koning, fchoon hy draag' den diadeem van 't ryk, Wierd door Natuur gevormd den minden flaaf gelyk : Ily moet eerbiedig 't recht des volks ter harte neemen, Wil hy de harten van zyn volken niet vervreemen , Of tot weérfpannigheid in 't eind doen overfiaan, Hj  i» NEDERLAND. 2$ Hy moe: in één gareel met de onderdaanen gaan, Wil hy zyn' troon, zyn ryk behouden endoen bloeijen; Hy moet voor't volk, het volk voor hem, In liefde gloeijen. Had gy, ó tweede Flips! die pligten nagedacht; Had gy uw oor geneigd naar Neêrlands kreet en klagt, Men had u, in dit land , geen' opftand toegezworen; Gy had die parel niet uit uwe kroon verloren. Zo dan eens Konings pligt zó zwaar, zó heilig is, En Haat hy met zyn volk in een verbindtenis, Die hy niet, dan door 't recht te Tellenden, kan vertreeden » Hoe ftreng is dan de pligt van Neêrlands Overheden, Die, flechts vertegenwoordigers der burgery, Uitóefnaars moeten zyn van zulk een wet, die zy, Tot onderlinge rust, zichzelf heeft voorgefchreven, Om, in dit vrye land, als een VRY VOLK te leeven! Hoe onverfchoonlyk is dan zulk een magistraat, Die zich door Zelfbelang of Heerschzucht flingren laat, Om 't heilig Recht des volks te wringen, te verdraaijen ; En, niet de vrucht voor 't volk, maar voor zichzelv* te maaijen! Ja, hoe verachtlyk zyn DIE magistraaten niet, Die, in een vryë ftad van Neêrlands vry gebied, Schoon grondig overtuigd van 't recht der burgrenfehaarefl, Der BILLYKHE1D van haar gebeden, heurBEZWAAREN, Hun harten fluiten voor de ftem dier billykheid, En, willens blind, niet zien dat Themis traanen fchreit; Ja, die Gerechtigheid den blinddoek van haare oogen, C Ont-  54 de VRY II EED Ontrukken, opdat zy te Ugter ry bedrage al Wanneer Gerechtigheid niet Winti is, ais iy rkt, Dan is zy waariyk blind, ess ziewle riet £y niet, Of ziet a! 't geest baar oog fckroomvaüig saoest ontvluchten , Om, in de raadzaal, voor geen zeïfrerraad te ductaa. Zy ziende, ziet weiiigt aet bloedverwantfcfeaji aan; Is dia niet vry van *t oog op Eigenbaat te Saan; Schrikt dan voor 'cdreigend oog vm. trotfche vhekgcr.attia, Die, zo zy recht deed, kaar itt oenen kerker floten, Of eeuwig banden uit huns? £n'«geam*atfchappy , Opdat hun fnood bedaart garetsck onbelemmerd zy. Gerechtigheid moet mets, moet uie&a&t ïtruaer vreezen, Indien Gerechtigheid Gerecktigbeid zal weezen: Zy draagt liet heiiig zwaard, de Hemelfche fjaians; In 't ftraö"en let zy niet op 't aanfchyn eenes naris; Zy raadpleegt Zelf belang, noch bloed, noes eigen lusten' Maar doet beur' evenaar in *t middelpunt berusten, ó Burgemeester. ! wiens geueföe kroost/ misdeeb, a Brums! treuren we om uw foltread karren leed, Wyl Tïtus uwe telg moest voor uwe oogen fierven, Ja zelfs, op uw bevel, het licht des Hemels derven, Omdat hy Rome, alleen uit liefdefmart, verried Aan vorst Tarqainïus, dien Romes volk verftiee. Laat kristenen van u, & heiden* Gddrend leecen, Hoe ysfelyk het zy, in uw plaats, te regeeren. Leer hen, Dan word de Onnozelheid verdrukt, terwyl'men't goué En 't Plecht weegt in uw fchaal^doch 'teerst* het zwaarst* befcliouwt;'. Dan ziet men de euvei'd'aen laaghartig door de vihgrerr, En poogt zyn moordtuig op de Deugd zelf uitte fflngrcD» è Geldzucht >■ tril r gy heba het fhoodfie ft'uk volbragt; Een gruwel die 't heel Al verbande, een jataineridagt Ifcn rotzen afparste,, en de lucht en de aard'deed bee ven j Gy bebt myn' HEILAND zelv' den Heek in \ hart gegeevem Wie haat de VOLGERS' niet eensbooswichs^ esca barbaars, Als hyhunn*naamfiechrs hoort? 't Zyn Gbdverloerïenaars , ©ie, om het eerloo3 goud, het heilig Plecht verjaaden» Zyn zy min' fchuldig aan Godtergende euveldaad'en, Dan hy die 's WAERELDS HEIL uit zelfbelang verried? Is God3 aanbidlyk Recht de Godheid zelve niet? Zult gy de Dwinglandy, ê burgersfnedervellen, ïs 't noodig onder 'tvolk GEMEENSLIENaan-te •ftelfe», Wier invloed in den Raad de bïllykheid en Tt Plecht Sefchermen- moet, en wier tefamenkomst belTeehtr Al wat de Raad befluit, eer 't Hipt werd" nagekonsenv Die Tberais- ftoel bekleen zyn daarom atl* geen' vroomez?» Wy hebben, keldenfchaar'! dit tot ons leed befpeurdi Aan huicbxlaaren, au wiss oudaén Vryheid arearc Bk  is NEDERLAND. Dlc moet U, heiige rei van l'aderen! niet belrcn: Wy weeten dat GY't Recht des volks niet wilt verdelg», Maar dat GY zorgt en waakt, en ploegt, en zwoegt, en mat' Ten dienste van uw ftad een lastig ampt bek heat, Om UWE burgery door liefde aan u te binden. G Y zult, ö V A D E R S ! u ook niet bedrogen vinden Door wispeltuurig volk, dat, veelte los van hoofd. Genoten dienst vergeet, en 't jlechtfte V liefst gelooft. Hun dankbaarheid tracht UW verdienste te evenmens GY zult fteeds leeven in het hart der burgrenfehaaren; Zy zullen U, met hart en ziel, behulpzaam zyn,' Opdat onze Eemftad bloeij', en Dwinglandy verduyn". Zy zullen UWEN last blyhartig ouderfchraagen, Ja U, als Dwang bezwykt, op vryë handen draagen; Hun broeders noemen en hun vaders, die best woei, Wat zorg voor 't huisgezin behoor' te zyn hefteed. Hoe kan een dienaar van denSta^t naar eisch doorgronden, Wien GY, ó volk! verlangt, als Magistraat gezonden Te zien? GY weet het best', door wien en hoe UW Stad Behoor' beftierd te zyn. De Vryheid, onzefchat, Eischt, als iets wezentlyks verknocht aan hanre rechten. Dat GY UW EIGEN ZAAK door mannen moet bedechter! Die GY daartoe verkiest; niet, die een Prins u zend: ö! Zulken zyn weldra naar 's Prinfen hand gewend; 't Zyn paarden, die voor zyn' viftoriwagen rennen, Op 't voelen van 't gebit, en die hy weet te mpnnen, Langs zulke kromten, waar zyn heerschzucht best' verlang' Indien uw vryheid aan die Magistraaten hangt,  44 de VR YHEID Hangt ze aan een' zyden draad, die ligt van één zal breekefiEn dan is ze eeuwig in den afgrond weggeweken. Regent en volk zyn faam' éénzelfde huisgezin. De Liefde, de Eendragt, en een waare broedermin Behooren uwe ziel, uw hart aan één te binden , Om u te vormen tot oprechte boezemvrinden: Ja, de onderlinge rust zy uw voornaamste doel. S;huuwt daarom zorgelyk dat onbefuisd gewoel, Dien dommen woordenftryd omtrent Godsdieaftigheden; Laat elk, naar zyn begrip, den fnellen tyd belleeden , Om God, die aller God, die aller Vader is, Te dienen met het hart, naar welks gefleltenis, Wy allen van dien God ons vonnis zullen hooren. Laat geen geloofsverfchil uw dierbaare Eendragt ffooren. Verdraagzaamheid in '/ ftuk van Godsdienst, is een band, Die flevigst Vryheid hecht aan '/ lieve Vaderland. DeHeerfchzucht heeft zich fteeds met Godsdienst-fchyn omhangen, Om in een' troeblen vloed te henglen, en te vangen: Zy kleed niet zelden zich in 't heiligfchynend zwart, Doch heeft daarom niet min' een zeer bedorven hart. Vraagt Oklenbarneveld wie hem ter dood deed doemen; Vraagt Bartels nacht, een nacht dien de eeuwen fchrikkend noemen, Wie de oorzaak was diens ramps: zy zullen u gewis Getuigen, dat het niet de zuivre Godsdienst is, Die raadsman weezen kon tot zo veel gruweldaaden, Maar dat de Heerfchzucht, in diens blinkende gewaade» De  in NEDERLAND. 45 De Tweedragt heeft gezaaid, waaruit Verraad en Moord Ontdaan zyn aan den Rhyn , en blanken Seines boord. Het twisten om 't Geloof doet ons geen' Hemel erven. God zal, ó derveling! na uw aanfnellend derven, U vraagen, als gy voor ZYN' Rechterfloel zult daan, Niet, wat gy hebt geloofd, maat wat gy hebt gedaan. Cjreliefde burgery! het was uw welbehaagen, Om, op deez' blyden dag,den fchoonden myner dagen» My, uwen dadgenoot, die u oprecht bemint, Die aan u blyft verkleefd, gelyk uw boezemvrind, Offchoon ik, Iyder! u moet uit het oog verliezen; Tot uwen redenaar goedhartig uit te kiezen. Myn hart, dat eeuwig voor uw Rechten kloppen zal; Myn hart, dat lyden wil, uw vryheên ten geval; Myn hart, aan 't yvervuur van uwe Deugd ontdoken; Myn hart heeft u, ó myn geliefden! aangefproken. Myn dem deed u verdaan dat Vryheid u ontvlood; Dat Tiranny haar dreigt met een gewisfe dood. 'k Heb midlen tot behoud der Vryheid aangewezen, Om haare krankheên, waar' het doenlyk, te geneezen. Ach ! dat myn voorfchrift u een heilzaam voorfchrift waar'! Hoe juichte dan myn hart, ó Eemdads heldenfchaar! Mogt ik de vruchten eens van mynen arbeid plukken! Hoe zou dit myne ziel, die anders kwynt, verrukken! Gy zyt te ver gegaan, om thans terug te treên Maar, kan uw yvervuur verflaauwen? Immers neen. Wie voelt niet al 't gevaar, zo ge u in flaap Iaat fusfen? Zyt  de VRYHEID. Zyt allen Scipioos, zyt allen Regulusfen Vi.or Stad, voor Staat, en voor ons lieve Vaderland. R :Itt moedig allen aan clkanderen de hand, Eu ZWEERT VOOR GOD, van nooit eikandren te verhaten, Hoezeer een dwingland u ookaangrimme, of moog' haaten e Denkt, zo 11Y triomfeer', dan is 't met ons gedaan. Het zou met ons, gelyk met Saab en Houten gaan; MY zou zyn handen in uw golvend bloedbad wasfchen; Zich baaden in een'vloed van Burgreutraancn plasfen; Kog juich.n om den moord, en, dol van overmoed, Zich dronken drinken aan geheiligd burgerbloed. Laat nimmer toch uw hart misleiden door die fnooden Die anders keren : 't zyn verkochte dwinglands boden, Die hunne gruweldaên vernisfen, door eert fchjn Van Deugd, maar die in V hart verwoede wolven zyn , Om u, met have en vee, roofzuchtig te verflinden, En, voor humt honger, flechts een aas aan u te vinden. God, uwer Vadren God; God, die u Vryheid fchonk; Een Vryheid, die te fchoon in 'toog des Booswichts blonk, Doe u, ö Burgrenfchaar'! dit leevendig bezeffen, Om u, voor goed, van 't juk dat gy nog draagt te ontheffen. Blyft onaffcheurlvk aan uw' heldenmoed verknocht: Hoort naar geen fchryvren, door den dwingland omgekocht; Hoort naar de ftem van hen die u de waarheid leeren, Wier wensch is dat, niet zy, maar burgers triomfeeren. Blyft, blyft ftandvastig by uw mannelyk befluit. Dus keert de Vryheid vveêr, dus vlucht de Heerfchzuchtuic Uw  sn NEDERLAND. 47 Uw gryze meederftad, uwe afge (heden muuren; •Dus v/ordt gy niet geblaakt op helfche mtrteWauKO, Die Dolle Tirarmy voor u doen branden zou, 'Zo eens haar ftander woei van Neêrlands fraatsgebouw; Niets is zo gruuwzaam, of zy kon "t zich onderwinden, Om h , ó HeldenS aan heur ketens vast te binden. WAAKT DAN ó BURGERS ! WAAKT 1 Verguntuselv* geen rust, Eer gy de Vryheid weêr in vollen luister Trascht; Eer gy de vruchten van uw heldendeugd moogt fmaaten; Eer gy kat middelpunt van uwen wensen zult raaken. En Gy, ó Heldenfchsar'« GENOOTSCHAP:! ecdSe kring! 3Me my als broeder in uw iiefdesarm ontfing; <ó Prille Jonglingfchap! Rechtaarte Vryheidzoonetij ü moet byzonderlyk myn hart sya zucht betoonen. \ Is waar, de gantfche drom van Eemflads Burgery Bemint de Vryheid, en verfoeit de Siaverny; Maar Gy,4 BRAAVEN! hebt dit neerlyk uitdoen blinken En Oproer en Bedwang ten afgrond in doen zinken. Gy volgt het roemryk fpoor van UTRECHTS HELDENSCHAAR'.Gy trsdt, geruimen tyd na hen, m 't openhaar; Maar hebt door heldendeugd, in kort, 20 uitgeblonken, öatilTRECfiTaaauw'moed eea'eerprys heeft gefchonken; Cc VRY  4& de VRYHEID Cc VRY UTRECHT, welkers roem langs eeuwen rollen zal.) Dat gy uw' vrouwenrei, uw' yver ten geval, Uw legerbenden zaagt met Kijgstrofeên befchenken,' Een offer, dat wy thans erkentlyk nog gedenken. Uw naam, Hcldinnenfchaar'! zal, in gefchiednisblaén , En in het diepfle van ons hart gefchreven liaan: Wy zullen u ontzag, als aan die braaven toonen, Die onze vest weleer, als ftrydende Amazoonen Verfchroeid aan de eene borst, befchermden voor't geweld, Waarmee Bourgogne voor uw' wal was aangefneld, Doch dat voor eenenftroom van heetenkalk moest wyken, Toen 't vrouwenheir hiermeê den vyand kwambeftryken» 't Aêlöud heldinnenbloed ftroomt door uwe adren nog, è Gy, die, opgevoed door overaadlyk zog Van fiere vrouwen, van Bataaffche gemaalinnen Betoont dat Brit, zo min als Rome, u kan verwinnen; Dat gy en goed en bloed voor de eedle Vryheid waagt, En alles opzet, zo die fchoone word belaagd; Dat gy het voetfpoor drukt van fiere Hasfelaaren, Eu zelfs geen heirfpits vreest van dolle leg rfchaaren. GENOOTSCHAP! welkers roem alreS door Neerland klinkt; Op welks gezicht de moed aan Tiranny ontzinkt; Gy fchildert voor myn oog heldhaftige tafreelen, Die 'k flaauw te volgen tracht met myne dichtpenfeelen; Doch in myn ziel zult GY zo lang gedreven itaan, Tat  i n N E D E 11 L A N D. 40 Tot dat myn fterflyk deel tot asfche zal vergaan: . Ja, myn onflerllyk deel van de aardfche ftofgefcheiden, Zal u nog trachten op dien heirbaan te geleiden, Waar langs men in de poort des gloritempels treed; Myn ziel, deemoedig om uw grievend hartenleed, Zal waaren om uw ftad; zal zuchten om uw zuchten; Zy zal den weergalm van uw fchriende ongenuchten, Is 't mooglyk, klinken doen tot voor den troon van HEM Die uw verdrukking ziet; die hoort naar onze ftem, Zo Wy HEM, naar den eifch van ZYNE wetten, fmeekenHY, IIY alléén zal u, vertrouwt dit, burgers! wreekeif Myn ziel, wanneer zy is ontheven van dit ftof, Zal u nog, hoop ik, uit het zalig Hemelhof, Als gy dees woorden leest, toeroepen : „ Burgrenfchaaren ! „ Wilt lieve Eendragtigheid toeft onder u bewaar en) 5, V Is beter nog, dat gy door Boozen wordt verdrukt, „ Dan dat hun aanjlag ooit door oproer hen gelukt. „ De wraake Gods, vermoeid van onrecht te zien pleegen , „ Zal hen, op hunnen tyd, in haare waagfchaal weegen , Te ligt bevinden, en hen doemen tot de ftraf. „ De Boosheid graaft altoos zichzelve een heilloos graf. Uw Hamans, wier gemoed wy zien van trotscheidzwellen, Zult gy, wen VGod'behaagt, in''teind'ziennedervelten: „ God is Rechtvaardigheid: UT wreeke uw hartenleed! ó Broeders! die de plaats van Claudius bekleedt, Geen fchandelyke daad moete ooit uw' roem bevlekken t Snoode Afgunst juichte dan; zou u met fmaad bedekken. Gy weet, hoe de aterling met Argus oogen waakt; D Hoe  5o de VRYHEID in NEDERLAND* Hoe zyn bedorven ziel door helfche vlammen blaakt, Om u, in zynen fhïk, dien by u fpreid, te vangent' Geliefde Broedrenfchaar! verydel zyn verlangen Laat de onberisplykheid van uw gedrag doen zien Dat Deugd uw leidsvrouw is, en dat gy tracht te' ortvliên Alf wat de fchyn flechts heeft van ruuwe fpoorloosheden, Laat ons, dit fmeek ik u, de meeste vlyt belleeden, lot dit zo heilzaam einde; altoos, doch allermeest Nu God ons zeegnen wil met dit gewenschte feest ' ó Broeders! denkt aan my : myn hart zal aa„ u den. ken; Ja, is het nodig, eer myn bloed aan de Eemftadfchenken, Eer 'k voor het outer van tirannen nederkniel. De vryheid is alleen de VEêit kracht onzer ziet,. EINDE.