GESCHIEDENIS DER MIDDEL-EEUW. door ËOBALD T O Z Es uitgegeeven door KAREL EREDERIK VOIGT, Uit het Hoogduitsch vertaald. I. DEEL. Handelende van de groote en algemeeiie Volksverhuizing tot op den dood van Lotharius den II. Te UTRECHT, Bij B. WILD en J. ALTHEER, 17 9 2'   ÏIJ VOORREDE VAN DEN HOOGDUITSCHEN UITGEEVER. JQe vertrouwelijke en gemeenzaame omgang, die ik met mijnen thans vereeuwigden vriend en begunftiger, den Heer Justitie Raad en Profesfor Toze onderhield, en de bewijzen zijner welwillendheid en zijner vriendfchappelijke genegenheid te mij waards, waar van ook de bij zijnen uiterften wil aan mij opgedraagenen last, kan getuigen, verfchaffen mij de beste aanleiding om voor het geleerd publiek te verfchijnen; en de wijze waar op ik voor de eerftemaal voor het zelve te voorfchijn treede, is voor mij ongemeen roemrijk. Ik verfchijn als uitgeever van den geleerden arbeid eenes fchrijvers, die bij alle beminnaars van grondige geleerdheid geacht was, namelijk, van den zaligen Toze; en ik overhandige hun bij * s dse-  tl VOORREDE. deezen het eerfte deel van zijne Gefchiedenis der Middel-eeuw, dat met den zelfden geest, als de overige voortreflijke werken van deezen waardigen geleerden gefchreven is. Misfchien zullen veele leezers vermeenen, dat eene Gefchiedenis der Middel • eeuw niet dat aanloklijke bezitte, het welk eene hedendaagfche gefchiedenis in zich bevat; en in den eerflen opdag fchijnt dit denkbeeld ook niet geheel ongegrond te zijn. De raenfchelijke geest is dog algemeen van die geaartheid, dat, al het geen denzei ven van nabij omgeeft, ook het kragtigfte op hem werkt. Hoe nader eene gebeurtenis aan onzen leeftijd is, des te meer vermag zij op onze zinnen, en des te meer neemen wij deel aan dezelve; daar en tegen zal de gefchiedenis die in een ver van ons verwijderden oord is voorgevallen, het gros des menschdoms in lange na zo belangrijk niet voorkomen. Dit zelfde, ja in een nog fterkeren graad, geld ook van zodanige gebeurtenisfen die, een lange reeks van jaaren geleeden, voorgevallen zijn. De meeste menfchen zullen liever verhaalen leezen van tegenswoordige oorlogen, van den in de gefchiedenis voor altoos merk-  VOORREDE. V merkwaardiger! zevenjaarigen krijg, die de meesten onzer vaderen beleefden, en waar van veelen der thans nog in leeven zijnde de rampen ondervonden, als meede van andere nader aan onzen leeftijd komende voorvallen; dan wel van de vermaarde krijgstogten der Asfijtiërs, van de ter bewaaring hunner vrijheid tegens de overmagt van Perftè'n zo kloekmoedig ftrijdende Grieken*, van de in deezen oorlog verrichte meenigvuldige roemrijke bedrijven, en van de verfcheidene voor het menschdom zo weldaadige ontdekkingen en onderneemingen van veele volkeren der oude waereld. Het geen ik tot hier toe van de oude gefchiedenis gezegt heb, fchijnt ook, op eene gefchiedenis der middel-eeuw, bijzonder omtrent de eerfte eeuwen van dezelve, in vergelijking van de gefchiedenis der laatere tijden, betreklijk te zijn. Het Romeinfche Rijk was tot zulk eene grootte en uitgeftrektheid gekomen, dat het zelve onder zijne eigene zwaarte begon te wankelen , en eindelijk te bezwijken. De buitenlandfche veroveringen hadden onmeetelijke rijkdommen naar Rome gebragt; en hier door was de * 3 weel-  VI Voorrede. weelde, en met haar het verderf der zeden ten hoogften top gefleegen. -De oude Romeinfehe deugden waaren geheel en al verdweenen, en reeds ten tijde van Cicero zag men geene Romemen meer. De ontaarte Romeinen gaven hunne vrijheid, voor welkers bewaaring hunne Voorvaderen fteeds alles gewaagt hadden, gewillig ten besten, en gehoorzaamden éénen Heer. Onder deezen wierden 'er in een tijdvak van verfcheidene eeuwen maar weinigen gevonden , die den throon waardig waaren, er» begeerte of genegenheid hadden, om iets in het gering/reten nutte van hunne landen en volkeren te bewerken. De meesten waaren of wreede en bloeddorftige tijrannen, of in de grootfte zorgeloosheid verzonkene wellustigen, en roeenigwerf menfchen van geringe afkomst, die van de plichten eenes beftierders in het minfte geene begrippen hadden. Daar bij kwam nog de onzekerheid der duurzaamheid van hunne heer< fchappij. De meesten hunner baanden zich door een oproer of door andere geweldige middelen den weg tot den throon, en de wijze op welke zij daar wederom van beroofd wierden, was gewoonlijk zeer overeenkomftig met die, waar  VOORRED S« Vil waar op zij den zeiven beklommen hadden. De verdeeling van het Rijk vermeerderde des" zelfs onvermogen, en maakte het den vijanden nog gemaklijker den ondergang van het zelve te bevorderen. Dit gebeurde dan ook weldra, wanneer de volkeren een fterke aandrift bezielde om hunne onbebouwde landen met de fchoone en vrugtbaare landfchappen van het Romeinfche Rijk te verwisfelen. Het eene land na het andere ging verlooren, en eindelijk maakten zij een einde aan het geheele westlijke Romeinfche Rijk. Met de kunsten en wetenfchappen ging het niet beter. Door den toeneemenden bloei van het Romeinfche Rijk waaren de Romeinen tot eene zodanige volkomenheid in dezelven geraakt, dat zij ons nog tegenswoordig daar ia tot voorbeelden kunnen verftrekken. Dog met het verval des Rijks verminderde ook de zugt voor kunsten en wetenfchappen, en dat geene het welk van dezelven nog in ftand was gebleeven, ging eindelijk geheel verlooren, wanneer de woeste en barbaarfche volkeren de Romeinfche landfchappen' overftroomden. De voorheen zo verlichte Romeinen wierden toen zelfs barbaaren, even als hunne overwinnaars. Dit * 4 ver-  VU* VOORRE D E, verval, waar in de wetenfchappen geraakten,' duurde een geruimen tijd voort, en wierd zo aanmerklijk, dat het ten laatften voor iets ongemeens, en vooreen onderfcheidingsteken van een geleerden gehouden wierd, indien men konde fchrijven. De geeftelijken waaren de eenigflen, bij wien dit armzalig overblijfzel van geleerdheid te vinden was. Dat de gefchiedkunde geen beter lot gehad heeft, kan men gemaklijk opmaaken. De tijden, waar in een Liviust Tacitus en andere voortreflijke mannen in het voordraagen der gefchiedenis geleeft hadden, waaren Jang voorbij, en men zag maar weinigen, en dan nog meerendeels zeer middelmaatige Historiefchrijvers te voorfchijn komen. Ja zelfs wierd het in laater dagen ook in dit vak van geleerdheid nog duifterder. De eenigfte geleerden van deezen]tijd waaren de geeftelijken, en bijgevolg ook de eenigfte gefchiedfchrijvers! Dan, door de geringe maate van kennis, en de Overal ingewortelde bedorven finaak in de wetenfchappen zijn de meeste gefchiedfchrijvers met anders dan jammerlijke Chronijkverhaalers, die in plaats van wezentlijke merkwaardige ge^eurtenisfen te vernaaien,,Jons {alleen met be- drij-  VOORREDE. drijven van heilige mannen van geene waarde, dog die zij echter als wonderwerken befchouwden, bezig houden, of ons registers van bloedige veldflagen en rooverijen opleeveren. Maar zeldzaam verfchijnt "er een fchrander man, die met het eigentlijk oogmerk der gefchiedenis bekent, ons wezentlijke merkwaardige gebeurte. nisfen voorftelt. En bij den geringen trap van oeffening in deeze tijden, kon het ook bijna niet anders zijn. Deeze bedenkingen fchijnen wel de gefchiedenis der middel-eeuw tot geene buitengemeene aanbeveeling te verftrekken. Dan, mijns bedunkens, mangelt het ook aan de andere zijde niet aan gronden en overweegingen, welke de nuttigheid en noodzaaklijkheid van dit meestal eenigzints verwaarloosde deel der gefchiedenis bewijzen, waar van ik 'er hier eenigen zo kort mooglijk zal opgeeven. Reeds fchijnt deeze bedenking, dat tot eene volledige kennis deE gefchiedenis, ook die der middel - eeuw behoord, en dus dezelve niet kan veronachtzaamt worden, de beoefFening van dit vak der geleerdheid min of meer aanteprijzen; dewijl dog zeker een ieder na eene zo veel mogelijk uit* 5 ge-  X VOORREDE. gebreide en volkomene kennis eener wetenfchap zal tragten. Echter zijn 'er nog veel gewichtiger gronden die het beoeffenen der gefchiedenis van de middel-eeuw aanbeveelen. Wanneer in de vijfde eeuw der Christelijke tijdrekening, de met den gewoonen, offchoon niet in allen opzichten gevoegelijken, naam van volksverhuizing beftempelde gebeurtenis voorviel, en het westelijke Romeinfche Rijk eindelijk door deeze Barbaaren geheel te gronde gebragt wierd, ontftonden er in de tot hier toe aan de Romeinen onderworpen geweest zijnde landfchappen nieuwe Staaten, die gedeeltelijk door anderen even zulke woeste volkeren fpoedig onder het juk gebragt en verwoest wierden : terwijl door alle deeze omwentelingen de nog thans in ons waerelddeel bloeijende Rijken en Staaten zijn voortgefprooten. Ook ontftonden in dit tijdvak de door deeze verfchillende Natiën, nog tegenswoordig gefprooken wordende taaien, welke men de leevende pleeg te noemen; en die door eene trapsgewijze befchaaving tot dien trap van volkomenheid gebragt zijn, waar in dezelven zich nog bevinden. Dan tot den tijdkring, welke de gefchiedenis der mid-  VOORREDE. Xt middel - eeuw in zich bevat, behoord niet alleen de grondvesting en opkomst der thans bloeijende Rijken, maar ook de meesten van dezelven verkreegen ook reeds in dit tijdperk derzelver nog thans in werking zijnde Staatsgefteltenis; ten minften laat zich deeze, dewijl zij haaren grond in de voorgaande had, niet genoegzaam beoordeelen en verftaan, wanneer men niet met geene, en de daar in van tijd tot tijd voorgevallene veranderingen bekent is, die echter alleen door de gefchiedenis van dien tijd kan geleerd worden. Ook nog in onze tijden mangelt het niet aan voorbeelden, die de juistheid deezer aanmerking, bewijzen: en het zij mij geoorloofd, maar één derzei ven alhier bijtebrengen. De onlangs ontftaane en nog niet bijgelegde twist tusfchen den Koning der beide Siciliën en den Paus over de leenroerigheid van deeze Rijken, zal men niet kunnen bevatten, wanneer men zich niet de trapsgewijze opkomst van deeze Rijken in de middeleeuw, en de in de elfde eeuw door den Paus gedaane leenverlijding van deeze landen aan de Normannen herinnert. Ook is den oorlprong der aanzienlijke voorrechten, die deezen Koning ins-  XII VOORREDE. insgelijks in het geestelijke bezit, al meede in dit tijdvak te zoeken. De oorfprong van het Engelsch parlement, de vergunning van het groot Charter, het welk nog tegenswoordig de voornaamlïe Rijksgrondwet van Engeland en in één woord, de grond van de hedendaagfche Engelfche regeeringsform uitmaakt, is in den omtrek der middel-eeuw te vinden. Men zou nog een aantal van diergelijke voorbeelden kunnen bijbrengen; dan, men zal de bevestiging van het door mij gezegde in het werk zelve vinden, en dierhalven zou eene verdere uitbreiding deswegens even zo onnodig als overtollig zijn. Eene gefchiedenis dus, die de vestiging en de opkomst van de hedendaagfche bloeijende Rijken en Landen, als mede den oorfprong hunner regeeringsform aanwijst, zonder kennis van welken veele in dezelven nog heden ten dage voorvallende gebeurtenisfen niet kunnen begreepen worden, moet voorzeker onze aandagt verdienen. Bovendien is ook de gefchiedenis der middel • eeuw niet zo ontbloot van groote en merkwaardige gebeurtenisfen, als men gemeenlijk gelooft. Dit bewijst reeds de boven aangevoerde verdelging van het Romeinfche  VOORREDE. XIII fche Rijk, en de daar op gevestigde gronding der nog thans in weezen zijnde Landen en Staaten. Men ziet beftierders, den throon waardig, zodanige befchikkingen maaken, waar door hunne, tot dien tijd toe weinig geachte en onderdrukte, Natiën tot eenen aanzienlijken trap van magt, van aanzien en invloed op de beflisfing der waereldgebeurtenisfen van dien tijd verheven wierden. Men ziet ontwerpen vormen , waar door veele ten nadeele van het menschdom ingefloopene wanorders weggenomen , of ten minsten verminderd wierden; en ontdekkingen doen, die op het welzijn van het menfchelijk geflagt merkelijken invloed hadden. Het is waar, dat de woestheid en onweetendheid tot eene aanmerkelijke hoogte gefteegen was, dog door dit alles heen word men echter een fchrander en vernuftig man gewaar , die ook eene opgeklaarde eeuw niet tot fchande zou verftrekt hebben, die door de hem omgeevende duisternis zogt heen te breeken, en door het weldaadige licht der wetenfchappen, gelukzaligheid onder zijne meedemenfchen tragtte te verbreiden, Bijzonder ontdekt men op het einde der middel-eeuw, hoe de met  XIV VOORREDE. met de gelukkigfte gevolgen verzelde gebeurtenisfen tot de verdrijving der groote woestheid, en herftelling der wetenfchappen hebben meedegewerkt. De verovering van Konfianti. nopolen door de Turken dreef veele griekfche vlugtelingen naar Iialiën, die als toen de beoeffening der klasfieke fchrijvers wederom aan den gang bragten, en daar door den eerften grond lagen tot de herftelling der zo lang verloorene wetenfchappen. Deeze voordeden wierden door de omtrent ter zeiver tijd uitgevondene Boekdrukkunst nog vermeerderd, en toen begon het menfchelijk veriïand, zich van de boeijen der onweetendheid en barbaarschheid, waar onder het zo lang gezugt had, fpoedig te ontdoen. Aan eenen anderen kant onderging de tot hier toe in gebruik zijnde krijgskunde eene gcheele verandering door het uitvinden van het buskruid; ook wierd daar door de inwendige gefteldheid der Staaten aanmerkelijk veranderd; gelijk meede in den koophandel, en de door den zei ven daar gefielde verkeering en verbintenis onder de volkeren, door de uitvinding van eenen. nieuwen weg naar Oostindiën langs de Kaap de goede Hoop, en door  VOORREDE.' XX door de ontdekking van een nieuw waerelddeel, tot eene buitengewoone groote omwending van zaaken aanleiding wierd gegeeven. Alles is zo wel in de Staatkundige als ui de natuurlijke waereld aan wisfeling en verandering onderhevig. Groote en magtige Staaten zijn afgenomen en in verval geraakt, en andere hebben zich daar en tegen tot eene aanzienlijke maate van gezag en aanzien weten te verheffen. Wij zien, hoe eerst deeze, naderhand geene mogendheid de eerfte in Europa geworden, en dan wederom door in het oog vallende gebreken, door misbruiken en door eene te fterke beproeving haarer kragten, of door dezelven te boven gaande onderneemingen, van het toppunt haarer hoogheid ter nedergeftort is; en wederom andere uit haar voormaalige zwakheid tot een verwonderingswaardig vermogen geraaken. Tot meerder diergelijke overweegingen zal ons het tijdperk, dat de gefchiedenis der middel-eeuw bevat, meenigvuldige gelegenheden verfchaffen. Nu nog het een en ander over den oorfprong van dit Boek. Om de geheele gefchiedenis der waereld van het begin des menfchelijken Ge- flagts  XVI VOORREDE, flagts tot op onze tijden, in halfjaarige Akfr demifche voorleezingen te voleinden, is eene volftrekte onmooglijkheid. Men pleeg dezelve om die reden te verdeden, en in één half jaar de oude gefchiedenis tot op den ondergang van het Romeinfche westerfche Rijk voortedraagen, en vervolgens in een bijzonder Kollegie de nieuwe gefchiedenis, of zo als dezelve gewoonlijk genaamd word, de gefchiedenis der hedendaagfche Europeefche Staaten te verklaa* ren. Hier bij is het bijzonder om de kennis der nieuwe waereldgebeurtenisfen te doen, en dewijl deeze met den voortgang des tijds geduurig meer en meer ophoopen, zo pleeg men de merkwaardige gebeurtenisfen van de middel-eeuw, die in de onderfcheidene Landen van ons waerelddeel zijn voorgevallen, maar kortelijk aantefiippen. Nogthans verdient, volgens de door mij opgegeevene redenen, dit tijdvak der gefchiedenis insgelijks een bijzondere opmerkzaamheid. Hier bij komt nog, dat de, bij de verklaaring der Europeefche Staatsgefchiedenis, gewoonlijk tot een grond gelegd wordende Leerboeken in verre na niet alle Staaten betreffen, die aan de merkwaardige gebeur-  VOORREDE tVlT beurtenisfen deel genomen, en- op de beflisfing van dezelven invloed gehad hebben, en die dus ten deezen opzichten gebreklijk zijn; ook is de gefchiedenis der middel-eeuw toe hier toe nog door niemand afzonderlijk bearbeid geworden. Op de Hooge fchoolen word ook maar zeldzaam de gefchiedenis der middeleeuw uitvoerig voorgedraagen. Om deeze redenen dan heeft den zaligen fchrijver door dit werk, ook aan hun eenen wezentlijken dienst gedaan, die, met de verklaaring der gebeurtenisfen van de middel-eeuw, zo als die bij gelegenheid van het voordraagen der nieuwe Europeefche Staats gefchiedenisfen behandeld worden, en die volgens de inrichting en het oogmerk deezer voorleezingen niet omftandig genoeg zijn kunnen, zich niet Iaaten vergenoegen, maar begeerig zijn om mee dezelve nader bekend te worden. De fchrijver heeft alles uit de beste bronnen en fchrijvers gehaald, en met aanwijzing van beiden geftaafd; zo dat men hem op zijn anders niet geheel onwaardig woord behoeft te gelöoven, maar alles zelfs onderzoeken kan. . Volgens zijn voorneemen, het geen hij verfcheiden maaien aan mij  *viii VOORREDE mij geuit heeft, was dit boek beftemd, om het zelve te voegen bij de Gründrkz einer gefcbicbteder merkzuaerdigften Welthandel neuerer zeit, dat is: Schets eener gefchiedenis vande merk* waardigfle laaereidgebeurtenisfen der laatjie tijden van den beroemden Heer Profesfor Bnscn, waar over den zaligen Toze voorleezingen pleeg te houden. Of hij echter dit werk tot voorleezingen over de gefchiedenis der middel-eeuw, terwijl men iecs diergelijks algemeen ingevoerd mag wenfchen te zien, gefchikt had, kan ik met geene zekerheid zeggen ; echter fchijnt het mij daar toe eenigzints te uitgebreid te zijn. Het is veel meer voor eigen overdenking en verdere, beoeffening van dit deel der gefchiedenis beftemd. De fchrijfwijze is gelijk als men dezelve van deezen zo fchranderen navorfcher der gefchiedenis verwachten kan en ook gewoon is, zonder gezogte, en deswegens meenigmaal kwalijk voegende, cieraadien, dog echter ook niet ftijf of fiordig, maar geheel en al in den fmaak van het boven gemelde voorbeeld in den voordragt van het gefchiedkundige, door wiens vlijtige beoeffening den zaligen fchrijver zich gevormd heeft  VOORREDE. heeft. Even zo gelukkig is ock de order en plaatzing der gebeurtenisfen. De gewoonlijke, dog ongefchikte vernaaien van de nieuwe gefchiedenis na order van de tegenswoordige Europeefche Staaten is meenigmaal hinderlijk in het overzien van den zaamenhang in de gebeurtenisfen, en geeft tot veelvuldige herhaalingen aanleiding, vermits de voorgevallene zaaken in het eene Rijk, dikwerf op gebeurtenisfen, die zich in een ander Rijk opdoen , gegrond zijn, en zonder eene naauwkeurige kennis en uitvoerige verklaaring van dezelven niet wel begrepen kunnen worden. Die heeft den zaligen fchrijver gelukkig vermijd. De overgang der gefchiedenis van een Land tot die van een ander is meestal zo natuurlijk en zo treffend gefchilderd, dat men onder het leezen fpoedig bemerkt, hoe men van het eene land in het andere verplaatst word. Hier door word den leezer met den geest der gebeurtenisfen meer gemeenzaam; het verhaal eener merkwaardige gefchiedenis, waar aan meer dan één Rijk deel gehad heeft, is gemaklijker te overzien, word niet telkens afgebroken, en de langwijlige herhaalingen worden vermijd. * * 4 Het  XX VOORREDE." Het Publiek heeft tot hier toe den geleerden arbeid van den vereeuwigden fchrijver ,eene ongemeene goedkeuring, die denzelven ook verdiend toegezwaaid. Waarom zoude dan ook dit werk niet op een gelijk onthaal kunnen hoopen ? Butzow. Augustus 1750. KAREL FREDERIK VOÏGT.  GESCHIEDENIS DER MIDDEL-EEUW EERSTE BOEK. Van de Groote volksverhuizing tot op het eindigen des m e r o vin gis h e n sta ms. Zedert de vijfde Eeuw tot den Jaare 755. (Een tijdvak van omtrent 350 Jaarcn). EERSTE BOEK. t Ouder de oude volken, die door den krijg etl veroveringen groote en magtige Rijken getocht nebben, munten voornaamelijk de Romeinen uit. De geheele gefchiedenis van het memchelijke geflagt leevert niets op, dat in voortreflijkheid en luister bij Rome kan vergeleeken worden. Deszelfs eerfte Bewooners, offchoon alleen uit eenen zaamgeA fchoofc  a GESCHIEDENIS DER fchoolden hoop (i") beftaande, waaren reeds overwinnaars hunner nabuuren. Derzelver afftammelin. gen verhieven zich tot Opperheeren van halten, en door hunne altoos zegerijke wapenen, overweldig, den zij een aanzienlijk deel van het als toen bekende aardrijk. Uit deeze geduurige en welgeflaagde veroveringen, in den loop van eenige eeuwen verkreegen, ontftond een wandrogtelijk geheel, eene Romeinfche waereld, met welke geenen ftaat, zo in vroegere als in laatere tijden, kan in vergelijking gefteld worden. Con/lantinus de Groote deelde het Roomfche Rijk in vier algeméene Stadhouderfchappen (a), welkers uitgeftrektheid zich in den wijden om- C i) Uit dien hoofde doet Iuvenalis Sat. 8. v. 237. de met hunne vooroudirs praaiende Romeinen dit bitfebe verwijt. Ab infami gentem deduc1s asijlo. Maiorum primus quisquis fuit ille tuorum, aut pastor fuit , aut illud , quod dicere nolo. Ca) Praefecturae praetorio, aldus genaamd na den Praefecti praetorio, dewelke de Opperfte Staats-en Krijgsamptenaaren der oude Roomfche Keizers waaren. Om derzelver al te groot gezag te verminderen, benoemde Conftantinus 'er vier, daar 'er te vooren gewoonlijk maar één of twee geweest waaren, ontnam hen het Opperbevel over het Krijgsleger, en liet hen alleen het toeverzicht over de Burgerlijke zaaken. VlD. notitia orientis & occidentis. et in eam Guidi Panciroli commentar. Cap. V. Fol. 6, j. Die vier Praefecturae waaren 1. O-  middel-eeuw. § omtrek als een Colosfus vertoont, die met de eene hand aan de Zwarte en Caspifche Zeeën, en met de andere aan den Atlantifchen Oceaan reikt. Het be- i. Orientis, 2. Tllijrici, 3. Italiae, 4. Galliarum. Jedere Praefectura was in verfcheidene bijzondere Rechtgebieden (dioeceses) , en deeze wederom in Landfchap. pen afgedeeld. De Praefectura orientis was de grootfte. Onder dezelve behoorden 5 Diocefen.- 1. Oriens, 2. Aegijptus, 3. Asiana , 4. Pontica, 5. Thracia; en onder de eerfte 15 Landfchappen, onder de tweede 6, onder de derde 10, onder de vierde 11, en onder de vijfde 6 Landfchappen. De Praefectura Illijrici beftond uit 2 Diocefen: i Macedonia, 2. Dacia; de eerfte uit 6, en de tweede uit 5 Landfchappen. De Praefectura Itauae bevatte 3. Diocefen , 1. Italia, 2. IixijkicuM Occidentale, 3. Africa; en de eerfte 17, de tweede 6, en de derde 7 Landfchap^. pen. De Praefectura Galliarum had meede 3 Diocefen: i. Hijpania, 2. Gallia, 3. Qrittatmia; en de eerfte 7, de tweede 17, en de derde 5 Landfchappen. Over ieder Diocefe was een Vicarius (een Amptenaar van den Praefectus) gefteld, over ieder Landfchap een traeses, of anders een Amptenaar onder den naam van 2, 6". 40&  14 GESCHIEDENIS DER nen togt en tijdverlies in Epirus. Op den raad van Stilico beloofde de Keizer hem 4000 ponden goud: Dog door den intusfchen voorgevallene dood van denzelven, wilde hij'het verdrag niet geftand doen (13 ). Alarik hier door verbitterd, belegerde Rome en noodzaakte deeze Hoofdftad door het affnijden van den toevoer, welhaast om de haar voorgefchreevene voorwaarden aanteneemen, en hem 5000 ponden goud en 3C000 ponden zilver, behalven eenige andere kostbaarheden te betaalen (14}. Eene hier op aangevangene vredes onderhandeling tusfchen Honorius en Alarik eindigde vrugteloos, uit hoofde de laatfte te veel vorderde, en de eerfte te weinig inwilligde. Het gevolg hier van was, dat Rome andermaal door Alarik belegerd wierd. _ De hongersnood bewerkte fpoedig wederom een vergelijk, uitkragtvan het welk, door den Senaat, de Bevelhebber der Stad (f) Attalus in plaats van Honorius tot Keizer wierd verklaard. Dan de nieuwe Keizer betoonde in zijn beftier zo weinig beleid, dat Alarik hem noodzaakte om de waardigheid die hij onbekwaam was te bekleeden, opentlijk afteftaan (15). Als toen wierd de onderhandeling op nieuws met den Keizer hervat, die echter even als de (13) Zozimus, Hift.nou. Lib. V. p. pp, 100. (14) ld. 1. c. p. 105-107. Barbeirac, Hilï. des anc. Traii. P. II. n. 85. p. 70. (t) Praefeétus Urbis. (15) Zozimus, Lib. V.p. 110. Lib. VUp. 113-115.  MIDDEL'EÏ UW. 15 de voorige zonder gevolg was. Alarik belegerde dus Rome voor de derdemaal, en dewijl de Gothen, met geweld de Stad overmeesterden, wierd zij geplunderd en een gedeelte van dezelve verbrand: hoewel echter Alarih gemaatigdheid hier in nog geroemd word, vermits hij bevolen had om de Kerken en die daar in gevlugt waaren te verfchoonen. Zelfs verhaalt men dat de Stad door deezen brand minder geleeden had , dan van het vuur het welk te vooren Nero uit loutere moedwil daar in had doen ontfteeken (16) Deeze Beheerfcheres der waereld onderging toen de wedervergelding voor dat geene, het welk zo veele Steden, Landen en Volken ten tijde haares voormaalig aanzien en gezag van haar geleeden hadden, en de geduurende duizend jaaren, door de roofzugt der Romeinen uit de drie als toen bekende gedeeltens van het aardrijk verkreegene en opgehoopte Schatten en Rijkdommen, wierden ten roof der van hen zo verachte Barbaaren. V il I. Na weinig dagen veTliet Alarik Rome, en vestigde zijne uitzichten op Sicilien en Afrika, van waar Rome en Italien met graan verzorgd wierden. Dog hij ftierf kort daar aan in de landftreek van Rhegium, De Westgothen benoemden zijnes Gemaalin 's Broeder Ataulf, een zo wegens deszelfs Êe- •00 Orofius, Lib. VII. c. 39. 410. ï4.Aug,  TÖ GESCHIEDENIS DER 411. 412. 413. 4X4- 415* 416. geftalte als hoedanigheden zeer voortreflijk vorst* tot Koning Ci7> Hij vervolgde het ontwerp van zijnen voorganger niet, mogelijk, om dat hem de uitvoering daar van te moeijelijk fcheen, dog hij ging uit halten naar Gaïïien, alwaar alles in de uiterftc verwarring was, terwijl Conftantin en Jovius aldaar den Keizerlijken tijtel voerden. Honorius had tegens hen een bekwaam en dapper veldheer Conflantius genaamd , zijnde . een Pannonnier van geboorte, gefteld, die ook met Ataulf over een vergelijk, hoewel te vergeefsch, handelde, dewijl hij volftrekt op de uitleevering der door de Gothen in Rome gevangen genomen Vrmcts. Placidia, des Keizers Suster, liaan bleef. Dog hij had zich toen reeds het Keizerrijk, als eene belooning voor zijne groote dienden, en Placidia tot zijne gemaalin, voorgefteld. Ataulf was op haar fmoorlijk verliefd, en voorneemens om zich met haar in den echtte verbinden ; het welk hij ook welhaast te Narbonne* volgens de Romeinfche gebruikelijkheden, werklijk ter uitvoer bragt. Conjlantius zette daarom den krijg tegens hem voort, en wel met zodanig een goeden uicflag, dat de WestgotUn uit Gallien naar Spanjen de wijk namen, alwaar de Koning Ataulf te Barcelona van de zijnen vermoord wierd; en zijn opvolger Siegerik wedervoer na zeven dagen, een gelijk lot. De daar op volgende Koning JVallia maak- (17) Jomandes de reb. Ce tic. Cap. 30, 31. in Hug, Grotii Hifi. Gotb. Fandal. Longobard, p. 65a.  M I D D E L-E E U W* I? maakte eindelijk vreede met de Romeinen, welke nu aan geene zulke groote hinderpaalen dan wel te vooren onderhevig was, dewijl het voornaamfte beding, dat Con/lantiin immer verlangd had, namelijk de vrijlaating van Placidia kon vervuld worden , en 'er ook werkelijk aan voldaan wierd. De Westgothen bekwamen daar en tegen een meenigte graan en een (treek Iands in Gallien* Wallia floot ook eem verbintenis met Honorius tegens de Alaanen, en tegens de andere vreemde volkeren in Spanjen die hij ingevolge van dit verdrag beoorloogde (18). Hij overwon de Silingiers in Batica, en de Alaanen wierden in Lufitanien bijna geheel uitgeroeid. De weinigen die overbleeven begaven zieh onder de befcherming van den Wandaalfchen Koning Gunderik, en zelfs is hunnen naam zedert verlooren geraakt. Wallia nam daarna bezit van de Provintie Aquitania Secunda en van eenige andere door den Keizer aan hem afgeftaane Steeden, en ftigtte zijnen Koninglijken zetel in Touloufe. Deeze landftreek heeftom die reden den naam Gothia bekomen, en even als het naderhand zo genaamde Catalonien onder de hetrfchappij der Westgothen behoord (19). IX (18) Men zie Barbeirac Hifi. des dnc. Trait. P. IL Arr. 91 & 92. p. 74, 75. (19) Omtrent deeze hier kort te zaamen getrokken gebeurtenisfen kan men inzien Mascovs gefchicble der Teutfcben. B. VIII. Cap. 29, 35 - 42, alwaar men de bewijzen vind. B 4i7 418 419  l8 GESCHIEDENIS DER I X. Tusfchen de andere twee volkeren, die na de verdelging der Alaanen, nog een gedeelte van Spanjen in bezit hadden, verwekte de onderlinge naiever meenigvuldige oorlogen, dewijl ieder alleen de 431. opperheerfchappij wilde voeren; en misfchien zouden de Wandaalen dezelve verkreegen hebben, indien zij door de Romeinen niet aangevallen waaren geworden , voor welken zij uit Gallicien naar de Provintie Batica wijken moesten. Dog wanneer de Romeinen hen ook daar beoorloogden, ondergingen 423, die eene zwaare nederlaag, waar door de IFandaalen een groot aanzien verkreegen en tot nieuwe onderneemingen aangevuurd wierden. Dan terwijl hunne zaaken in Spanjen tamelijk voordeelig fton429. den, verlieten zij hunne-woonplaatzen, en dat geheele volk begaf zich naar Afrika (20). Daar toe gaf den toenmaaligen Romeinfchen Stadhouder Bonifac'ms aanleiding. Deeze wierd door zijnen hei. melijken vijand, den anderszints zo beroemden Aetius\ aan het Keizerlijke Hof te Rome valfchelijk aangeklaagd, als iemand, die gevaarlijke aanflaagen tegens het Rijk fmeedde, en ook uit dien hoofde te rug geroepen; terw:jl hij van denzelven te vooren gewaarfchuwd was, dat zijne komst ook zijn ongeluk na zich zoude fleepen. Door deezen, aan hem (20) Idatius ad a. 25, 28. Honorii, £? ad a.K%. F*lentim'ani, p. 15, 16, 17, 18.  MID DÏL*EEÜW. fjj hem onder den fchijn van vriendfchap gëgeevené valfche en boosaartige raad misleid, geraakte Bomfacius op het denkbeeld , om zich in zijne Provintie tegens des Keizers wil en dank ftaande tè houden, het welk hij, met de hulp der uit Spanjen geroepene Wandaalen hoopte werkilellig te maa^ ken. Intusfchen was hij van het bedrog onderricht geworden, en zogt toen, eerst door redenen hen tot den terugtogt te overreeden, en op derzelver weis gering, hen met de wapenen daar toe te noodzaaken. Dit gaf aanleiding tot een veldflag, waar in hij de neêrlaag bekwam. De Koning der Wandaalen, Ganferik of' Genferik genaamd, een Staatkundig» krijgszugtig, onderneemend vorst, en één dergrootfte mannen van zijnen tijd, ftigtte een magtig Koningrijk in het Romeinfche Afrika, het welk hij ipoedig met de Eilanden Sicilien, Sardinien, Corfica, Majorka en Minorka vergrootte (ai), Na dat de Wandaalen uit Spanjen vertrokken waaren, .konden de Sweven derzelver gebied ongehinderd uitbreiden; en onder hunnen Koning Rechila ge* raakte Lujitanien, Baticaen het Landfchap der Car. thaginenfers onder derzelver heerfchappij (22), % (21) Procopii Hifi. Vandal. Lib. 1. in Gro:ii Hifi. Coth. Vandal. Longob. p. 11, 12. Viétor Vitens. de perfecut. Vandal. Lib. 1. c. 4. in Mascovs Gefcbicbte der Teutfcben. B. IX. C. i3. n. 4. (22) Idatius ad a. 15. & ijr4 Valeniin. p. 4a, »j Vid» etiam Mariana. Lib. V c. 3, B 2 139-  449 20 GESCHIEDENIS DER. • X. Het verlies , het welk de Romeinen tot hier toe in Spanjen en Gaïïien geleeden hadden, wierd nog door dat van Brittannien vermeerderd. Uit dit landfchap hadden zij , bij gelegenheid van den eerften inval der vreemde volkeren in de westelijke landfchappen van het Rijk, alle de krijgsbenden weg genoomen, en de Britten aan hun noodlot en de zorg voor hunne eige verdediging overgelaaten. Dog daar zij onder de Romeinfche Heerfchappij het gebruik der wapenen ontwend en verwijft geworden waaren, zo bevonden zij zich hier toe zo ongefchikt, dat, dewijl zij van hunne noordelijke nabuuren , de Schotten en de PiBen, door menigvuldige invallen benaauwd wierden, zij, bij de toenmaals aan den mond van de Elbe woonende Saxen hulp zogten, dewelken aan hen door derzelver voorige Landingen en Rooverijen genoegzaam bekend waaren C23> Dit was eenen in der daad gevaarlijken ftap! Door den tegenswoordigen nood alleen wierd het aanftaande gevaar niet in acht , genoomen. De Saxen kwamen, en vogten met even -zo veel geluk als kloekmoedigheid tegens de noordelijke vijanden der Britten. Dog de vrugtbaarheid des Lands , welke zij bij deeze gelegenheid leerden kennen, verwekte in hen eene fterke be- geer- (23) Venerab. Bet!a in Hift. eccles. Genlis Anglor. Lib. 1. c. 13, 14.  MIDDEL-EEUW. fll geert e om daar in te blijven. Zij ontbooden dierhalven een grooter aantal van hunne I,andsgenooten, en daar onder ook de Angh-Saxen, met derzelver nabuuren de Jutten, naar Brittannien. Hier door verfterkt wendden de Saxen hunne wapenen tegens hun , tot welkers befcherming zij geroepen waaren (24}. Na alle aangewende tegenweer van welke de Britten gebruik konden maaken, zagen zij zich genoodzaakt, om hun Vaderland, dat door de woede en gepleegde wreedheden der Barbaaren verwoest was, voor het grootfte gedeelte te verlaaten. Veelen zogten zich in het bergachtige CamIrien, naderhand Walles genaamd, te redden. Anderen trokken naar Gaïïien, en vestigden zich in Armorica, welk Landfchap van hen deszelfs naam ontleend, en ook behouden heeft (25). Na dat de Saxen dus het Britfche volk verdelgd, onder het juk gebragt of verdreeven hadden; zo voerden zij daar naar maate dat zij van het land meester wierden, derzelver Regeeringsvorm in. Hier uit ontftonden zeven kleine Staaten: als Kent, Sus/ex, Esfex, West/ex, Northumberland, Oost - anglo en Mercia, welkers Opperhoofden zich den tijtel van Koningen aanmaatigden. Niettègenftaande deeze deeling, bleeven zij in ééne gemeenfchap, en hielden (24) Cbronic. Saxen. edit. ab Edm. Gibfon ad ai 449- (25) Z. Humes Hifi. of Engel. vol. 1. p. 14, 15. B3  427- 450. 23 GESCHIEDENIS DER den algemeene Vergaderingen, waar in de belangen van het geheele Volk overwogen en beflist wierden (26}. . XL Met de Westgothen hadden de Romeinen eenige jaaren in eene vriendfchappelijke verbintenis geftaan: dog welhaast ontftonden tusfchen hen wederom nieuwe Oorlogen in Ga Uien, die echter docr nieuwe vreedens verdragen geëindigd zijn geworden ; ook fchijnen daar door de wederzijdfche bezittingen geene gewigtige veranderingen ondergaan te hebben (27). Zij vereenigden zich tegens hunnen gemeenen vijand Attila der Hunnen Koning, die langen tijd den fchrik van het Roomfche Rijk, ja van Europa geweest is. Hij kwam met eenen woesten hoop Barbaaren naar Gallien. Een , hem door de Princes Honoria, Suster van den Keizer Valentinianus III. aangeboden huwelijk , dog het welk door haaren broeder belet wierd, en, de aanhitfing van den Wandaalfchen Koning Genferikf die de wraak van den door hem, in zijne dogter ten uiterfte beledigden Koning der Westgothen Theo- ( a.6) Z. Rapins Hifi. of Englqnd translate J by Tiudal Vol. 1. p. 156. ( 37 ) Z. Barbeirac Hifi des anc. Tr. P. 11. Art. p5« 195- p. ;8, 85.  M I D D E L-E E U W. 23 Theodorik vreesde, worden als de beweegoorzaaken van dien krijg opgegeeven (28). De Romeinfche Veldheer Aetius en de Koning Theodorik rukten met derzelver vereenigde magt tegens Attüa aan, die bij Orkans ftond. Hij week te rug , en legerde zich in eene vlakte , het Catalaanfche Veld (f) genaamd, het welk voor de plaats bij Chalons ftir Murne gehouden word. Hier overwonnen zij hem in eenen bloedigen veldflag, waar in de Koning Theodorik het leeven verloor. Attila die daar op zijne wapenen tegens Italien wendde, vond daar minder tegenftand. Hij vernielde Aquileja, en na-veele andere fchrikkelijke verwoestingen bedreigde hij Rome zelfs. In de algemeene verflagenheid en nood, waar in men zich daar bevond, zogt men door een gezantfchap aan welkers hoofd de Roomfche Bisfchop Leo was , de vreede van hem aftefmeeken; en Attila wierd door Leo dermaaten gedwee gemaakt, dat hij Italien verliet, hoewel onder bedreiging van eenen nieuwen inval, indien hem de Piinces Honoria met haaren Bruidfchat, niet geleevert wierde (29). Volgens eene ou- (38) Het getuigenis der oude gefchiedfcbrijvers kan men deswegens vinden in MascovsGefcbicbte der Teutfcben. B. IX. c. 24. n. 2, 3. (t) Campi Catalaunii. (29) Jornandes de reb Get. Cap. Z7 — tf> Prosper in Cbron. in Sirmondi notis ad Apollinaris Sidonii Lib. 1. B 4 Epist. 45r.  &4 GESCHIEDENIS DER oude overleevering, waar inde Historie-Schrijvers overeenftemmen, zijn veele menlchen, uit fchrik voor de Hunnen, van het vaste.land naar de naast bij gelegene Eilanden van de Adriatifche Zee gevlooden, onder welken de vlugtelingen uit Padua het Eiland Rialto aangebouwd hebben ; dog volgens anderen zou dit reeds ten tijde van den voorigen inval der Gothen gefchied zijn (30). Hier uit is de groote, rijke en magtige Stad Venetien gebooren, die in volgende tijden, een voormuur voor Italien, tegens de Turken geworden is. X I I, De vreede met Attila had Rome aan eene nieu* we verwoefting onttrokken: dog niet lang daar na brak een ander onweer over deeze Hoofdftad los, en wel van eene zijde, van waar men hetzelve niet verwacht had. De Keizer Valentinianus III. argwaan opgevat hebbende tegens den Patriciër en Veldheer Aetius, eenen door zijn aanzien en eerzugt gevaarlijk, dog door zijne kloekmoedigheid en verftand tevens een zeer nuttig man voor den ftaat, had het befluit genomen, om, zich van zijnen on- rus.- Epist. o, p. 19. Barbeirac Hifi. des anc. Tr. Part. 1». Art. \\6, p. 94, • (3e) Dehy Origine di Venetia. Lib. IV. p. 84, Lilj, Yï P- 101.  m I d r> e l'-e e u w, 25 rustigen aart door deszelfs omhalsbrenging te ontdoen ; waar voor hij, door twee vrienden van den vermoorden insgelijks om het leeven gebragt wierd. De Patriciër, Maximus Petronius, door wiens opruijing, Jetius zo wel als Valentinianus gedood waaren, wierp zich tot Keizer op (31). Hij dwong Eudoxia de weduwe van Valentinianus om zich met hem in den echt te begeeven, en openbaarde haar des nagts in vertrouwen, dat, het geen hij gedaan had, alleen uit liefde voor haar gefchied was. Zij die hem buiten dien eenen doodelijken haat toedroeg, wierd des te meer tegens hem verbitterd, dewijl hij haar tot eene oorzaak van den affchuwelijken moord wilde maaken. Door de hevigfte hegeerte naar wraak aangefpoord, fchreefzij aan Gen/erik, Koning der Wandaalen, en fpoorde hem aan/ om haare verdrukking en den dood van Valentinianus te wreeken. Uitgelokt door het vooruitzicht van buit te zullen behaalen kwam hij welhaast met eene magtige vloot naar Italien. In Rome was geene de minfte aanftalte tot verdeediging gemaakt. Alles vlood, en de Keizer Maximus wierd, terwijl hij met anderen vlugten wilde , in de vierde maand zijner Regeering door de bedienden van de Keizerin in Hukken gehouwen, en in den Tijber geworpen. De Stad wierd door de Wandaalen ge plunderd , en zij roofden alles wat de Gothen \l voo- C30 Idatius»'» Cbton. p. 30, 31. Procop. ffiji, Vm< fal. Lib. 1. p. 15 , 16, $3 454 455-  449' 453- 456. SÖ GESCHIEDENIS DER vooren overgelaaten hadden. De Paus Leo , die den Koning Genferik te gemoet gegaan was, had niet anders kunnen bedingen dan de verfchooning van het vuur en het zwaard (32). XIII. Intusfchen, dat Rome dit fchrikkelijk tooneel opleeverde ging het in de provintien, en bijzonder in Spanjen, niet voordeeliger. Een gedeelte van dit land was tot hiertoe onder de Romeinfche Heerfchappij gebleeven, en van het overige waaren de Siveven en Westgothen in bezit. Met de laatften onderhielden de Romeinen reeds zedert eenige jaaren eene goede verftandhouding, en ftonden met hun in een verbond, dewijl zij met derzelver bijHand Spanjen weder hoopten te veroveren; en de Westgothifche Koning Wallia had ook uit kragte van deeze verbintenis voormaals de Wandaalen en Alaanen beoorloogd. Dog de, na den aftogt der Wandaalen, zeermagtig gewordene Sneven (33), waaren nu op de verovering van geheel Spanjen bedagt, en derzelver Koning Rechiar II. pleegde vijandelijkheden in het Romeinfche gebied. Een vergelijk bragt wel wederom de vreede aan (34)5 doS wei- (34) Idatius 1. c. Procop. 1. c. Prosper in Cbron. in Mascovs Gefchicbte der Teutfcben. B. X. C. 3. n. 3« (33) Zie hier boven VIII. IX. (34^) Idatius Cbron. p. 26. 29.  MIDDEL-EEUW. Zij herftelden zich echter na eenig tijdverloop, en bekwamen hunne eige Koningen weder, die in GalHcienva Lu/ïtanicn regetrden. Daar en tegen verlooren de Romeinen kort hier na dat geene, wat zij nog in Spanjen bezaten. Koning Euriek, den opvolger, en zo eenigen verhaalen, tevens den moordenaar van zijnen broeder Theodorik II. vormde een ontwerp om de Romeinen'm den verwarden toeftand van het Rijk, geheel uit Spanjen te verdrijven, het welk hij ook binnen weinig tijds uitvoerde. Insgelijks ontnam hij hen veel in Gallien, en breidde zijn gebied van de Loire tot aan de Rhone uit C 3Ö>- Hij handhaafde zich ook in het bezit van dat alles, en Eurich is dus de ftigter van het Westgothifche Rijk in Spanjen, als meedé dewetgeever van zijn volk geweest, en had zijnen zoon Alarik II tot opvolger, wiens regeering echter niet zo gelukkig was. XIV. (35) U. p. 33 _ 35 Jornandes de reb. Get. c. 44.^ Grot. p. 678. Ifidori Cbron. Era 491. ap. Grot p. 718. ^36) Ifidori Cbron. Era. 504. p. 719, 465. 47 r. 472. 473- 4S4.  474- 475 476*. (37) Cluverius. Lib. III. c. 35< »• ' > 4- 28 GESCHIEDENISDER X I V. Toen naderde het Westerfche Keizerrijk tot deszelfs ondergang. Niets was thans zo onzeker, als het bezit der anderzints over alles verhevene Keizerlijke waardigheid. In eenen tijdkring van twintig jaaren hebben agt Keizers geregeerd. Dan zo dra 'er eenen op den throon verheven was, maakten anderen reeds aanflaagen om hem te doen vallen, en zijne kortftondige Heerfchappij eindigde door een oproer of moord. Eindelijk, dewijl de magt en Hoogheid des Rijks reeds lang verlooren was, hield ook ten opzichte van het geen nog was overgebleeven, den naam en den tijtel op. Julius Nepos, die door den Oosterfchen Keizer Leo tot den tijtel verheven was, wierd van den Patriciër Orestes naar . Dalmatien verjaagd; en deeze liet zijnen onmondigen zoon Romulus tot Keizer uitroepen, onder wiens naam hij meende te regeeren. Dog in weinig tijds zag hij dit door eenen opftand verkreegen geluk wederom door een ander oproer te gronde gaan. Eenige in opper Italien ftaande Duitfche hulpbenden, namelijk de Rugiers en Heruliers (37) riepen Odoacer, die misfchien hun bevelhebber zal geweest zijn, tot Koning uit. Zijne eerfte bezigheid was het voeren van den krijg tegens Orestes, die hij in eenen veldflag bij Placentia overwon en doodde. Romulus fchonk hij wegens zijne jongheid en onichuld het  M ï D D Ë L-E E U W. üfl het leeven, en vergenoegde zich met hem in eene vesting optefluiten (38). In korten tijd was hij Heer van Italien en Rome. En dewijl omtrent deezen tijd ook de Keizer Julius Nepos vermoord wierd, heeft ook naderhand niemand in het Westerfche Rijk den Keizerlijken tijtel gevoerd (39;. Qdoacer regeerde intusfchen in Italien en Rome, met geen minder geweld als de voorige Keizers, Dog deeze nieuwe Heerfchappij was ook van geen langen duur, en gelijk dezelve door een overmaatig gezag opgericht was, zo wierd die ook wederom door eene andere magt omvergeworpen. Dit gefchiedde door de Oost gothen, welken, bij den inval en de uitbreiding der Hunnen in Europa, door deeze zeer benaauwd, ja zelfs onder hunne heerfchappij gebragt waaren. Na den dood van den magtigen Koning Attila ftelden zij zich in vrijheid, drongen in de Romeinfche Landfchappen, en vestigden zich ten laatften in Moefien. Derzelver Koning Theodorik had zich bij den toenmaaligen Keizer Zctio, die aan hem de wederverkrijging van zijne in een oproer verloorene waardigheid, verfchuldigd was, zeer verdienstelijk gemaakt, en op zijne aanraading en goedkeuring vormde hij het ontwerp om het (38) Marcellin. Com. Cbron. Zenon. Aug.W. Cons. p. 38, 39. Jornand. de reb. Get. c. 45. in Grotii Hifi. Gotb. Pand. p. 679. Casfiodor. cbron. Bafilisc.& Armat.Cosf.p. 136Ö. (39) Marcellin. Com. in cbron. Bafilisc. Conf. p. 40.  489. 490. 493' 3D GESCHIEDENIS ÖE*. het geluk in Italien te beproeven (40). Moge3 lijk oordeelde Zeno het voor zijn belang dienftig* eenen zodanigen nabuur, die hem wel van nut geweest was, dog ook voor hem ligtelijk nadeelig kon worden, elders bezigheid te verfchafFen. Misfchien kan ook Theodoriks krijgshaftigen geest en begeerte naar roem hem tot die groote onderneeming aangefpoord hebben. Wat hier ook van zij, hij toog met het geheele volk , met vrouwen en kinderen naar llalien. Odoaccr ftelde zich met al het Krijgsvolk het geen hij bij een kon verzamelen daar tegen. Dog hij wierd reeds in den aanvang, in twee Veldflagen, en daar na in eenderde overwonnen. Hem bleef toen geen ander middel van redding over dan zich in Ravenna optefluiten. Na eene bijna driejaarige belegering floot den toenmaaligen Bisfchop tusfchen Theodorik en Odoacer een verdrag, volgens het welk zij beiden met eene gelijke magt in Ravenna regeerden zouden. Dan de zeer onderfcheidene betrekkingen , waar in zich deezen jegens hem die alles gewonnen, en geenen jegens die, welke alles verlooren had, bevond, vervulden beiden met wantrouwen en agterdogt, dewijl zij het uiterfte van elkander vreesden. De uitwerking dcezerwederzijdfche gemoedsneigingen was, dat Theodorik, zo eenige melden , op een bekomen bericht van Odoacers gelegde laagen, hem aan zijne ei- f40) Proc-op. Gotb. Hift. LU» 1 ap. Gror» p. 14». Jomand de rei. Get. c. 57. ibid p. 6$6. 0  RIIDDEL-EELT VV. 3T eigene zekerheid opofferde, en zich door zijnen dood, als meede die van alle de zijnen, van deszelfs onrustigen geest bevrijdde (41). Op deeze wijze geraakte Rome en Italien onder de Heerfchappij der Oostgatben. Theodorik vergenoegde zich met den Koninglijken tijtel, en fchreef zich Koning zonder eenig bijvoegzel (42). Aan de Keizers in Confiantinopolen bewees hij eene groote eerbiedigheid, even als aan zijne opperheeren (43), hoewel zonder daarom van hen zeer afhangelijk te zijn. Nadien hij zich van alle kanten in zijne veroveringen bevestigd had, begaf hij zich naar Rome, bekragtigde de voorrechten der Romeinen, en regeerde zo wel met hunne als des Keizers goedkeuring. Hij was een Vorst van uitfteekende hoeda* nigheden, en wierd van alle zijne onderdaanen, Gothen en Romeinen even zo zeer geliefd, als van buitenlanders en vijanden gevreesd (44). (4 O Casfiodor. Cbron. p. 1367. Procop. 1. c. p. 141. (42) Tbtodoricus Rex. Fid. eius tpillol. in Casfiodori tperibus, (43) In een brief fpreekt hij den Keizer Anastafius aan: Clementisfime Imperator. Fid. Casfiodor Fariar. Lib. 1 p. 7. (44) Casfiodor. Cbronol. I. c. Procop. 1. c. p. 14a X V. 500.  ga GESCHIEDENIS DES. X V. Offchoon met het verlies van Italien en de Hoofd ftad Rome, het Westerfche Keizerrijk opgehouden had, zo erkende echter nog een aanmerkelijk ge. deelte van Gallien de Romeinfche Heerfchappij. Dog thans geraakte alles wat daar van nog overig was geheel verlooren. Wanneer de Wandaalen, Szveven en Alaanen, Gallien overftroomden, kwamen met hen, te gelijk derwaards de Burgondiers ( 45 ) een van deberoemdfte Duitfche Volken, en vestigden zich aan de Gallifche zijde van den OpperRhijn (46). Dog in het vervolg hebben zij zich veel verder omftreeks de Rhone uitgebreid, en een magtig Koningrijk geftigt, waarvan in het vervolg breeder. Bijna ter Igelijker tijd; namen de Westgothen een gedeelte van Aquitanien in C47)> en ver" volgens kwamen de door de Saxen en Anglo-Saxen verdreevene Britten naar Armorica over (48) en richtten daar eenen Staat op. Twee andere voornaame Duitfche Volkeren, de Allemannen (49), en de Franken (50) hadden reeds in de derde eeuws ee- fj.5) Men zie HertÜ Notit. vet. Germ. popul. P. II. C. 2 § 7. & P. UI. c. 6. § 3. (46) Casfiodor. in Cbron. Luciano Cos. p. 1362. (47) Aquitattia- Secunda. Zie boven § VIII. (48) Z. bier boven § X. (49) Hert. 1. c. P. III. c. 1. § 2, 3. (50) Men zie Leibniiii de Orig. Francor. Diatr. § 9-17,  M I D D E L-E E U W. 33 eeneh toeleg op Gallien gemaakt, dog zonder gevolg. Wanneer het Roomfche Rijk na den dood van Keizer Theodofiusin verval geraakt was, waaren de onderrieemingen der Franken gelukkiger, en derzelver Koningen Clodio,-Meroveusen Chitderik maaktenveroveringeninhet Belgisch Gallien. Dog de voleinding van dit werk, namelijk de vernietiging van de Romeinfche Heerfchappij in Gallien, was voor den zoon des laatften, dén Koning Clovis bewaard. Een veldfiag tegens den Roomfchen Veldheer Syagrius bij Soisfons befliste het lot van dit land. Clovis zegepraalde, en Syagrius nam zijne toevlugt tot den Westgothifchen Koning Alarik II., die hem echter op de bedreigingen van Clovis uitleverde; en deeze was wreed genoeg om den ongelukkigen met het zwaard te doen dooden (51). Eene handelwijze, die flegts door de toenmaalige woestheid der volkeren en zeden verontfchuldigt kan worden! Op deeze wijze geraakte dat geene, het welk tot hier toe nog het Romeinfche Gallien was genaamd geworden, onder Clovis heerfchappij, en met hein nam dus, het daar na zo groot en magtig gewordene Frankifche Rijk eenen aanvang, het welk geheel Gallien, Duïtsch> land en Italien onder zijn gezag vereenigd had. Clovis zelfvergrootte het door nieuwe oorlogen, en wel in den beginnen door.die tegens deOliemannen gevoerd, dewelken hij aan zijnen Scepter onderwierp, . Bp^SPK's-"' .r*.-. "81. (5i) Gregor. Turon. Eist. Lib. tl C. ij'. in Freheri Corp. Eist. Fra»e. P. j. C 486"4 $6  34 GESCHIEDENIS DER. na eene volkomene overwinning op hen behaald te hebben. Na men verhaald, zo is deeze zege bij hem eene beweegoorzaak geweest tot het aanneemen van het Christelijk geloof. Zijn voorbeeld wierd door het Koninglijk geilagt en het geheele Volk gevolgt (52), en hij erlangde dit voordeel door zijne bekeering, dat de Galliërs, welke reeds alle Christenen waaren, zich te gewilliger aan de nieuwe Heerfchappij onderwierpen. X V L, De ondergang van het Westerfche Keizerrijk bragt veele en aanmerkelijke veranderingen te weeg. Op deszelfs puinhoopen wierden nieuwe Koningrijken gevestigd, dewelken de Siueven in Spanjen. de Wandaalen in Afrika, de Westgothen in Spanjen en Gallien, de Saxen en Anglo - Saxen in het zuiden van Brittannien, de Bourgondiërs en Franken in Gallien t en de Oost ■ Gothen in Italien, ftigtten; en met dezelven ontftondetfnieuwe Wetten en Regeeringsformen, andere Zeden en Taaien. De Romeinfche Heerfchappij was harden drukkende, en door de zwaare fchattingen en geld afpersfingen der Stadhouderen in eene ondraagelijke dwingelandij ontaart. De vreemde volkeren bragten de Vrijheid met zich, dewijl derzelver Vorsten geen willekeurig gezag bezaten, maar tot het uitoeffenen der voor- (52) ld. Lib. II. c. 29-31. 1. c p.  M I D D E L-E E V W. 35 voornaamfte Heerfchappelijke rechten, de toeltemwiing des Volks noodig hadden. Echter hadden de overwonnen Volkeren van de Romeinen eene weldaad ontfangen, namelijk, de opklaaring der verftandelijke vermoogens door de wetenfchappen, en de nuttige beoeffening der kunsten, welken zij onder hen uitgebreid hadden. En dit kon hen eem'germaaten voor de verloorene vrijheid fchaadeloos ftellen. Die landfchappen waaren door de Romeinen voortreflijk bebouwd, met veele aanzienlijke Steeden vervuld, en deeze met de prachtigrte kunstflukken der Bouwkunde vercierd geworden. De Romeinen hadden ook derzelver wetten, zeden en taal aldaar ingevoerd, en dit alles als een middel gebruikt, om de Inwooners des te gemaklijker aan de Romeinfche Heerfchappij en wijze van denken te gewennen. Dan door den inval der woeste Volkeren keerde alles tot de diepfle onkunde te rug . dewijl zij eene verftandige en wetenfchaplijke kennisfe niet alleen minachtten, maar ook, de beoeffening daar van als wanvoegelijk voor vrije en edele mannen befchouwden. De Wapenen en den Krijg hielden zij alleen roemwaardig, en daarom verfchoonden zij Ook geene gedenktekens der Romeinfche kunst en pracht. In deeze algemeene Overheerfching wierden veele van de oude Inwooners door het vijandelijke zwaard, of door andere Oorlogsrampen vernield, en de overigen onder denieuwaangekomene vermengd. Daar uit ontftonden in C 2 het  %6 GESCHIEDENIS DER het vervolg nieuwe Volkeren met andere Lighaanjs» en Gemoedsneigingen, deugden en ondeugden. XVII. Deeze vermenging had ook invloed op de in de Pro vintien gebruikelijke Romeinfche taal- Door veele in dezelve overgeplante vreemde woorden, uit de Ipraak der Overwinnaars , onderging die ee«' ne aanmerkelijke verandering, waar aan de Spaan* fche-,. Italiaanfche en Franfche taaien, "derzelver oorfprong verfchuldigt zijn. De Latijnfche hield met der tijd op eene leevendige Taal te weezen:, dog echter geraakte zij niet geheel verlooren. Zij ileef de taal des Roomfchen Godsdienst, der PausfeJiikeKanfclarij, en der Wetten, van alle Staats-ea Gerichtshandelingen, van alle gewigtige verdragen en echte befcheiden, en ook van de Geleerden. Alle gefchiiften betrekkelijk de Wetenfchappen, alle Gefchiedverhaalen en Jaaiboeken wierden in de Latijnfche taal gefchreeven, doginzulkeenwanftaltelijk Latijn, dat men geene de minde trekken, van deszelfs ooribrongelijk fchoon daar in erkennen kon. Daar én tegen bleeven de oude of nieuwe gevormde Landstaalen zodanig in verachting , dat zij al. leen in de dagelijkfche verkeering, en in het geheel niet-jn zaaken die het algemeen betroffen gebruikt wierden. Dit is dan. ook de oorzaak van derzelver geheel verwaarloosde befchaaving, welke  M I D D E E -E E U W» 37 Ice voor laatere en als toen nog ver verwijderde tijden voorbehouden was. i .Ja zelfs na deeze allengskens voortgebragte verbetering, behield de Latijnfche Taal echter nog het voorrecht, dat zij tot; alle verdragen, verbonden, vi-eedens traélaaten cn andere Staatsfchriften onder-de Europeifche .Mogendheden gebruikt wierd... X V I I I. Wanneer de vreemde Volkeren in de Romeinfche Provintien indrongen,, waaren de meesten van dezelven, als de Szueyen . Alawicn, Bourgondiërs, Saxen en Franken nog Heidenen. De JFandqalen, Oost-en West - Gothen beleeden wel den Christeüjken. Godsdienst, dog na het Leerftelzcl derArriaa* nen. Van Genferik Koning der Wandaalen word gemeld, dat hij van het Katholijk Geloof tot de Arriaanfche Dwaalleer afgevallen zij (53)* dewelke ook door zijne Opvolgers aangekleefd wierd: De Bourgondiërs.waaren reeds in Gallien, .wanneet zij Christenen, en wel waar geloovigen Christenen wierden. Naderhand zijn zij echter An-iaanen geworden. De. Swfveft, wierpen ook eerst in Spanjen leeden van de .Christelijke Kerk. Hunnen Koning Rechila was nog als een Heiden geftorven. Zijnen Zoon en Opvolger Rechiar wierd een Katholijk Christen: hoewel daar na, onderden Koning Remismond, de Arri- aan- (53) Idatius ad. a. 4. Falerttinian p. 17. C3  5°?- 3' GESCHIEDENIS DER aanfche Seéte de overhand bekwam, aan welke ook eenigen der volgende Koningen toegedaan bleeven (54 )♦ Zeer bittere klagten der waare geloovigen leest men over de vervolgingen die zij van de Ariaanen geleeden hadden. Dog zij vergolden het hun rijkelijk, wanneer zij naderhand de overhand bekwamen. Clovis Koning der Franken was een Katholi;k waargeloovig Christen geworden, en dewijl toenmaals alle anderen Christen Koningen Ariaanen waaren, zo wierd hij voor den eersten Christen Koning gehouden. Zijne Opvolgers bekwamen ook menigwerf in de Pauslijke Bullen en Brevetten den tijtel van Allercbristelijk.fi en Koning, en van Eerstgebooren Zoon der Kerke. En dit alles lagen zij tot den grond, om den voorrang boven alle andere Koningen te vorderen, en zich daar in te handhaaven. X I X. Koning Clovis bezat ook reeds de kunst, om zich van den Godsdienst als eenen dekmantel tot heerschzugtige ontwerpen te bedienen, en onder dat voorwendzel de Ketters te beltrijden, en door de verovering van hunne landen zijn gezag uittebreiden. Met dit oogmerk beoorloogde hij den Westgothifchen Ko- (54) ld. ad. a. 24. Valentinian. p. 25. £f ad. a. 4. Sever. p. 43. Ifidor. in Cbron. Suev. Era. 505. ap. Grot. p. 739.  M I D D E E-E E U W. 39 Koning Alarik II. Gregorius, Bisfchopvan Tours, die de gefchiedenisfen van deezen tijd befchreeven heeft, brengt daar van geene andere oorzaak te berde, dan dat Clovis gezegt had: „ Het verdriet „ mij zeer, dat deeze Arriaanen een gedeelte van „ Gallien bezitten. Wel aan! laat ons met Gods „ bijftand heen gaan , en wanneer wij ze over. „ wonnen zullen hebben, hun land onder onze ge„ hoörzaamheid brengen". Bij Boclade (55) kwam het tot een gevegt, het welk Alarik, benevens zijn keven op de vlugt verloor. Hier door geraakte het grootfte gedeelte van het Gothisch Gallien onder d» Frankifche Heerfchappij (56), waartoe den Godsdienst ook meede werkte, dewijl de Katholijke Galliërs liever onder het bellier van de waargeloovige Franken, dan onder dat van de Ketterfche Gothen wenschten te leeven. De Westgothen behielden alleen de Provintie van Narbonne, welke thans Languedok uitmaakt. Zij zouden mogelijk alles verlooren hebben, indien niet de magtige Oost* gothifchen Koning Theodorik, Schoonvader van Alarik, hun ter hulpe gekomen was ( 57 ). Aan eene diergelijke zugt naar magt, als door welke Clovis deezen Oorlog ondernomen had, heeft hij ook ver- fchei- (55) Waar voor Sougli of Bouillê in Poitou gehouden word. (56) Gregor. Turonen?. Hift. Lib. II. c 37. (57) Men zie Mascovs Gefcb. der Teutfcben. B. XI. c. 16. C4  4°' GESCHIEDENIS DER fcheiden zijner naastbeftaanden, die over een gedeelte der Frankifche landen het bewind voerden, opgeofferd, en die doen ombrengen of zelf omge. bragt; onder welken met naame genoemd worden Sigebert Koning der Ripuariers, te Keulen, en zijnen Zoon Cloderik; Cararik Koning van de Morifihrs met zijnen Zoon; Ragnachar Koning van Cane-, rijk en deszelfs Zoon Richter (58;. Waaruit blijkt, dat Clovis alleen den naam van een Chris» ften gedraagen, en niet" met den Geest des Chris, tendoms is bezield geweest, maar'zijne heerschzugt en bloeddorftigen aart altoos behouden heeft. Na zo veele deels groote, deels booze daaden ver* richt te hebben, ftierf hij in den bloei zijnes leevens. niet meer dan 'vijf en veertig Jaareiroud, als den ftigtër van een aanzienlijk Rijk, het welk hij aan zijne''vier Zoonen, met-een volkomen Erfrecht agterliet; en hel-geen.zedert m'AuJlrafien en Neüflrien is verdeeld gewórden. Onder .Auftrajien was het Oostelijk gedeelte begreepen , namelijk, het tegenswoordige Champagne en alles wat tot aan den Rhijn en aan geene zijde van dien ftraoin de Frankifche heerfchappij erkende; Neujirien bevatte al dat'geen wat westwaards van .de Maas af. tot aan de Loire gelegen was. Aquitanien rekende men niet daar toe te hehaoren. De oudfte Zoon Theodorik, die buiten den echt gëbooren was \ bekwam Augr aften, waar in Rheims en. Mets als de Hoofdfiee- ' . . 1 .' PM (58) Gregor. Turon. Lib. II c. 40 - 42.  M I . D D E L-E E. U w. den genoemd'worden, benevens Aquitanien en Au~ vergne; de drie jongere Zoonen verdeelden zich in Neuftrien. De Hoofdftad van den tweeden, Zoon Clodomir was Orleans, die van den.,derden. CMI-. dibert genaamd was Parijs, en die van den vierden dataris was Soisfons (59). Zij voerden alle vier den Koninglijken tijtel, het welk in die oude tijden even als- de. verdeelingen gebruikelijk was. Eens Konings Zoon moest ook op zijn beurt Koning worden, , r . H ••' : -X x. ^v.. "Jm ■ '; "f* -Door den dood van Koning Alarik geraakte het Westerfche Keizerrijk in de uiterfle ongelegenheid» Zijnen Zoon Amalrik . die hij bij zijne Gemalin Theudigoth, dogter -van den OosigqtJ.fi/ehen Koning Theodorik verwekt had, was te jong, om liet bo: ftier in den toenmaa-ligen verwarden toeftand var; zaaken te kunnen aanvaarden. Om die reden verklaarden eenige. grooten des Rijks Alariks natuurlijken Zoon, Gefalius die ouder was, tot Koning. De Koning Theodorik verdedigde de rechten van zijnen -Neef, en Gefalius vond in zijne. Koninglijke waardigheid niet dan ongeluk, en eindelijk zijn verderf. (59) Ziet over deeze deeling Mascovs B. XI C. 20. en Duhos Hifi. crit. de retabhsfemt\:t,:d.ela Monarchie francoije dans les Gaules, Tom UI. L. 6. Ch. 5. c5  526. 42 GESCHIEDENIS DER derf. Theodorik nam zelf in de hoedanigheid als voogd de regeering in handen, welke hij door fladhouders bellieren liet, en hij behield dezelve vijftien Jjaaren lang wanneer hij ftierf (60); om welke reden hem dan ook eenige fchrijvers in den rei der Westgothifchen Koningen plaatzen. De Koning Amalrik liet den Oostgothifchen Koning At haler ik, den Neef en opvolger van Theodorik in het bezit van de ftreek lands'aan de Middellandfche Zee tusfehen de Alpen en ;de Rhone gelegen , welke Theodofius reeds voor zijnen gegeevenen bijlland in bezit genomen had (61). Voor het overige fcheen hij meest al tot rampfpoed beftemd te zijn. Hij meende de vriendfehap en de vreede met de Franken door zijn Huwelijk met Clotilde Dogter van Clovis te bevestigen. Dog de verfchillende Godsdienllige gevoelens Hoorden de eendragt der Echtgenoten. Hij was een hevig voorftander van het Arrianismus, en zij eene ieverige belijdfter van het Catholijk geloof. Om haar te bekeeren maakte hij van gewelddaadigemiddelen gebruik. Zij deed deswegens haar beklag bij haaren Broeder Childebert Koning van Parijs, en deeze vond daar in oorzaak om hem te beoorlogen, in welken Amalrik het zij door eene vijandelijke hand, (60) Ifidor. Cbron. Ftfigttb. Era 521 en 549. ap. Grot. p. 720. 721. (61) Z. Barbeirac Hifi. des anc. Tr. P. II Art. 165. p. 148.  W I D D E L-É E U W. 43 hand, of door eene van de zijnen het leeven»Verloor. (62}. XXI. Niettegenftaande de gemaakte deeling van het Frankifche Rijk onder de vier zoonen van Clovis, leefden zij echter in broederlijke eensgezindheid; welke ter bevestiging van de nieuwe heerfchappij noodig,.en daarna ter uitbreiding van dezelve nuttig was. De drie jongde Broeders, de Koningen Clodomirvan Orkans, Childebert Van Parijs, en Clotaris van Soisfens beoorloogden Sigismund Koning van Bourgondien , op aanhitzing van hunne j Moeder Clotilde, eene dogter van den voormaaligen Bourgon* difchen Koning Chilperik, die benevens zijne Gemaalin, op bevel van Gundebald, de Vader van Sigismund, gedood waaren. Zij wilde hier door den dood haarer Ouderen wreeken. Sigismund geraakte na een verlooren Veldflag gevangen in handen van Koning Clodomir, die, hoe zeer een Christen, hem benevens zijne twee zoonen, met eene onchriftelijke wreedheid deed ter dood brengen. Hier op viel Clodo* • mir op Sigismund*?, Broeder Godomarus aan, die toen ter tijd in Bourgondien regeerde. Dog deezen onrechtvaardig aangevangen Oorlog eindigde voor hem ongelukkig, dewijl hij in den flagbij Vien- (63) Ifidor. Era 566. p. 721. Gregor. Turon. Lib. lil c. 10. 53'. J24.  42È 44 G-E SC II I» EDE NIS DER Ficnne gedood werd (63)... Hier door wierd Bour* gondien voor ditmaal gered. XXII • Weinig tijds daar aan kreeg de oudfte Broeder Theodorik , Koning van Auftraficn, gelegenheid om zijn Koningrijk met Thuringen-xo. vergrooten. Hier regeerden te gelijker tijd drie Broeders, Hermanfried, Baldertkan Wer.ther genaamd. De oudiïe, die door Heerschzugt .gedreeven alles.al!een voor zich begeerde, liet den jongtlca op eene listige wijze uit den weg ruimen. Dog de middelde had zich tot tegenweer voorbereid. Hermanfricd .zogt dierhalven bijl-land bij den .Koning Theodorik , welke deezen hem ook gaf, en Balder ik wierd in eenen veldflag verflaagen. Voor de hulp was hem..een gedeelte van het overwonnen Land toegezegt. Dan Hermanfried'weigerde het loon der ongerechtigheid, gelijk doorgaans het gevolg van diergelijke verbintenisfen is. Dit veroorzaakte. tusfchen hen. eenen nieuwen oorlog, en Hermanfried wierd in den flag bij Runenburg aan de Uns trut overwonnen .(64). Hij redde wel door de vl.ugt, zjjne vrijheid en leeven, doghij liet zich echter daar na door Theodorik op eene listige wij (63) Gregor. Tuton. Lib, III c. 6. (64) J° Gottlob Boehmii Prolufio da Runibergo ubi vktus a Francis efi Hermanfridm Tkuringarum ultimus Rex. Lips. 1773- 4'  M I D B E L-E Ê Ü W. 4^ wijze overhaalen, om hem in Zolpich te bezoeken; en hier vond hij door onvoorzigtigheid den dood, dien hij in den veldflag ontkomen was (65). Het fchijnt ook dat de Beyerfchen onder Koning Theodorik aan de Frankifche Heerfchappij zijn onderworpen geworden. (66). XXIII. De andere Frankifche Koningen Childebert en Clotarius hadden nog altoos het oog op Bourgondien gevestigd, en zij beiden, benevens Tbeodebert zoon en opvolger van den intusfchen geftorvene Auftraflfchen Koning Theodorik beoorloogden, den Koning Godomaras op nieuw. Hij had het ongeluk van gellaagen en gevangen genomen te worden, en is in deezen toeftand geftorven (67). Indiervoegen wierd het Koningrijk Bourgondien met het Frankifche Rijk vereenigt. Het bevatte het naderhand ontftaane Hertogdom en Graaffchap Bourgondien. Dauphiné , Savoijen , Lion met deszelfs gebied, een gedeelte van Provence en van Szuilzerland, benevens het Walliferland (68). Dit ondergegaane Ko- (65) Gregorius Turon. Lib. III. c. 4. 7 & 9. (66) Z. Mascovs Cefcb. der Teutfcben. Th. II. B. XII. c. 42 n. 1 4 und Anmerk XXXV. (67) Mariiis in Cbron. bij Mascov B. XII. c. 2. no. 1. (68) Dit laat zich opraaaken uit het aanzienlijk aantal der in den jaare 509 op eene Kerkvergadering zich be- vin?  46 GESCHIEDENIS DER 5^3. Koningrijk zullen wij na drie eeuwen wederom zien verrijzen. XXIV. Omtrent ter deezer tijd trof het zelfde noodlot, het welk het Koningrijk van Bourgondien wedervaaren was 3 ook het Wandaalfche in Afrika. De mannelijke afkomelingen van den ftigter deezes Koningrijks , den grooten Koning Genferik, waaren in het bezit van het zelve gebleeven, en in gevolge de van hem vastgefteldc bijzondere bepaaling, dat altoos de oudfte regeeren zoude, elkander opgevolgt. Volgens deeze wet was Ililderik, Neef van Genferik, door zijnen oudften zoon Huntrik op den Throon verheeven, zijnde een goed zagtmoedig Vorst, die een vijand van den Oorlog was, en de waare geloovigen niet vervolgde, gelijk zijne voorvaders gedaan hadden. Dog deeze hoedanigheden maakten hem bij de zijnen gehaat, en hier kwam nog de befchuldiging bij, dat hij het Koningrijk aan den Keizer Jujliniaan wilde geeven, met wien hij, bij zijn voormaa•ig verblijf in Conftantinopolen , echter voor dat die tot de Keizerlijke waardigheid verheeven was, eene naauwe Vriendfchap onderhouden had. De Prins Gelimer, aan wien het naaste recht tot de Throons- op- vindende Bourgondifche Bisfchoppen. Fid. Anton. Pagi Crit. Annal. Baronii 7b»!. II ad. a. 509. n. 21. und Mascov. vierte Anmerkung bei f. 15.  MIDDEL-EEUW. 4'/ opvolging Ha Hilderik toe kwam, van eenen onrustiger) en eerzugtigen aart, verkreeg bij deeze gefteldheid der gemoederen gemaklijk eenen aanhang, met welkers hulp hij zich van de regeering meester maakte, en den Koning Hilderik in de gevangenis deed werpen, en hem daarna liet ter dood brengen. Hier uit nam de Keizer Juftiniaan, die bo. vendien reeds met het ontwerp zwanger ging, om de landfchappen, welken te vooren tot het VVesterfche Keizerrijk behoord hadden, wederom met het Rijk te vereenigen, een voorwendzel om Gelimer te beoorlogen. Belifarius de grootfte Veldheer van zijnen tijd, kwam flegts met eene geringe magt, namelijk 10,000 man te voet en 5000 te paard, naar Afrika, en na twee behaalde overwinningen over Gelimer, noodzaakte hij hem om zich gevangen te geeven. Hij wierd in Conjlantinopolen in zegepraal omgevoerd, en met hem nam het Koningrijk der Wandaalen een einde C69), na dat het 106 jaaren geftaan had. XXV. Als toen kwam de beurt aan de Oostgothen. Derzelver vermaarde Koning Theodorik, had zijnen Neef Athalarik tot opvolger, die uit het huwelijk van zijne dogter Amalasvimh met Eutharik, welke aan het (69) Procop. Hifi. Vandal. Lib. I. ap. Grot. p. 24, 2?, 28 etc. 530- J34.' 526.  534- ö'E schiedênis der het Koninglijke Oostgothifche huis was verrhaag^ fchapt, verwekt was. Door zijne jongheid, zijnde hij omtrent tien jaaren oud, had zijne moeder, als Voogdesfe, het'• voornaamfte aandeel aan het bellier. De jonge Koning (lierf fpoedig. Amalasvhuh, eenmaal aan de regeering gewend, en daar toe ook zeer gefchikt zijnde , dagt op een middel, om zich daar in te handhaaven; eri eindelijk fcheen haar daar toe het- g'efchiktfte te zijn, dat zij haares Vaders Susters Zoon Theodehat tot meede regeerder van het Rijk' aannam', in de hoop, dat hij zich met de eere vergenoegen, en het bellier derzaaken in haare handen zou laaten. Z\\ liet hem bij eede belooven* dat hij flegts den Koninglijken tijtel voeren , en zonder haare tcellemming niets verrichten zou. Dan hier in had zij merkelijk misgetast. Zij had hem reeds als een baatzugtig en onrechtvaardig man leeren kennen, en welhaast had zij reden om berouw wegens haare onvoorzigtigheid te hebben. Hij bemagtigde niet alleen, met hulp van eene onvergenoegde partij, de regeering, maar liet ook zijne weldoenfter, na dat hij haar in de ellende gedompeld had, vermoorden (70). De Keizer Juftiniaitti, die onlangs den Wandaalfchen Oorlog gelukkig geëindigd had, merkte dit als eene ter regter tijd geboorene gelegenheid aan, om halten en Rome onder zijne Heerfchappij te brengen. Onder het voorwendzel van den dood der Koningin Jma- las- (70) Procop. Bijl. Goib, Lib. I ap. Grot.p. 143—150.  MIE D E E - E E U W. 4tp lasvinth te wreeken, beoorloogde hij den Koning Theodehat, die uit vrees reeds in het geheim den afft and van Italien aangebooden had. De Gothen zelfs bemerkten dit eenigermaate en verlooren alle Vertrouwen op hem; zij verklaarden hem zijner waardigheid onwaardig, en riepen hunnen Veldheer Vitiges tot Koning uit, door wiens Soldaaten Theodelat op de vlugt geflagen wierd (71). Vitiges zogt toen door een gezantfchap de herftelling van de vreede bij den Keizer te verkrijgen, dewijl de oorzaak van den krijg weggenomen, en de dood der Koningin Amalasvinth door den dood van den Koning Theodehat gewrooken was; en om zich van de vriendfchap der Frankifche Koningen te verzekeren, die hem ook met den oorlog dreigden, om reden dat Amalasvinth hun's Vaders Zusters Dogter was, gaf hij hen de landftreek tusfchen de Rho7ie en de Alpen aan de Middellanfche zee gelegen, welke de Koning Theodorik, voor den aan de Westgothen gegevenen bijftand in den oorlog met de Franken , aan zich had doen afftaan ; als meede Rhatien, het welk insgelijks eene Oostgothifche Provintie was (72). Bij de laatften bereikte hij zijn oogmerk, zonder daar echter veel door te gewinnen, dog niet bij deneerften, die den oorlog, door Eelifarius den overwinnaar van Afrika met een ge- eofi ,q . < . , ■ . ljJk C70 ld ./. c. ap. Grot. p. 151 — 172. (72) Casfiodor. Fariar. Lib. X, p. 6; 4 Procop. /. e. Lib. Lap, Grot. p. 180. D 535. 53<5.  538 540. 54L 54i. 54«- i / £0 GESCHIEDENIS DER lijk geluk als daar voortzette. Binnen weinig tijds wierd Vitiges door de wapenen , en eindelijk door list in Ravenna krijgsgevangen gemaakt, en Belifarim voerde hem benevens een aantal Gothen mar Confiantinopolen, alwaar hij zich in plaats van de Koninglijke waardigheid met den tijtel van Patriciër, die Justiniaan hem toegedaan had, vergenoegen moest (73")- Echter was de krijg hier meede niet geëindigd. Ildebad een dapper en ervaaren krijgsman wierd Veldoverfte van de Gothen. Dog eene bij overijling gepleegde en onrechtvaardige daad, haalde hem eenen zodanigen haat op den hals, dat hij deswegens vermoord, en zijn's Broeders Zoon Totilas tot Koning verkooren wierd (74> Deeze voerde den Krijg nog ettelijke jaaren met ongelijken uitflag: ook kon Belifarius die na Italien te rug gekomen was, op het fortuin des Oorlogs niet meer rekenen, dewijl Iufliniaan hem niet ter regter tijd met geld en volk onderfteunde. Hij wierd op zijne eige begeerte terug geroepen (75). De krijg rustte nu eenigen tijd, dewijl de Keizer deels door andere oorlogen, deels door Kerkgefchillen, waar in hij zich, als een geleerd Vorst diep in begeeven had, in eene meenigte bezigheden gewikkeld was. Dog zijne vijandelijke geneigdheid (73) Procop. 1. c. Lib. II. ap. Grot. p. 299 — 303. Jomandes de reb. Get. c. 60. ap. Grot. p. 701. (74) Procop. /. c. Lib. IU. ap. Grot. p. 308 - 310, (75) Ib. ibid. p. 379 - 392.  M I D D E E-B E U W. 51 heid tegens de Gothen, die hij geheel verdelgen wilde, vermogt zo veel op hem, dat hij van de Per/en eenen ftilftand van Wapenen voor vijf Jaawn kogt (76). Hier op zond hij zijnen Opperkanierheer Nar/es, eengefneedenen, naar Italien, alwaar hij reeds te vooren onder Belifarius gediend had Deeze verfloeg de Gothen in een bloedigen , "veldflag, waar in de Koning Totilas doodlijk ge- ' wond wierd. Te/as een man van de uitneemendfte fterkteen dapperheid volgde hem op, die in een gevegt bij Cuma, het welk Nar/es belegerd had * en hij ontzetten wilde, de zege door zijneperfoon' " hjke tegenweer lang tegenhield, tot dat hij eindedeiijk en met hem het Koningrijk der Gothen viel (77). Van dit tijdftfp af aan waaren zij tot eenen verderen wederfhnd buiten ftaat. De eindelijk hen ter hulpe gekomene Franken en Allemannen overwon Nar/es insgelijks in een veldflag, en een hoop van ?oco Gothen, die zich nog in de wapenen bevonden , gaf zich gevangen.", en wierd naar Lonfiannnopohn gezonden (78). Van de overigen 55 blee- (76) Barbeirac. Hifi. des anc. Tr. P. II. Art. i9< D 183. v' (77) Procop. Lib IV. ap. Grot. p. 473 - 5o8> J0^ (78) Excerpt: ex Agathia ap. Grot. p. 562 - 557' 57, 5*2. Barbeirac. Hifi. des anc. Tr. P. II Art. 204. v' m. *: " D 2 53- 4-  53 GESCHIEDENIS D £ & " bleeven veelen in Italien onder Keizerlijke Heerï fchappij, en zijn onder de andere Inwoonders verfmolten. Eenigen trokken over de Alpen naar Rha-. tien en in Noricum, en na deeze verflrooijing is ook derzelver naam verlooren geraakt, boattaft. wv«*\&%tt. T3Dfto ajipov sj ö5w|r'fl"iw* XXVI. Justiniaan behandelde Italien als een overwonnen landfchap, en als een onderhoorig gebied van hetOosterfcheKeizerrijk; ook liet hij het dooreenen Stadhouder , onder den tijtel van Exarckus die zijn verblijf te Ravenna hield, bellieren. Rome verloor nu geheel en al, wat haer nog van haar voormaalig aanzien'en Heerlijkheid;, dvergeblee ven was. Het Romeinfche Burgermeesterfchap het welkdcat Hoofdllad, zelfs onder de Heerfchappij der Oostgothifche Koningen behouden, en daar door de Majclteit van het Rijk niet Conftantinopolen gedeeld had, wierd nu vernietigd. In den bijna twinligjaarigen oorlog is Rome van de Oostgothcn en Romciricn zesmaal veroverd, en ter deezer tijd zijn voornaamlij!; de prachtige gebouwen, en de alles Overtreffende gedenkteekens der oudheid verwoest, geworden. Daar en tegen fchijnt, bij de Oostgothen eene' nieuwe Bouworder opgekomen te zijn, welke de Gothifche genaamd, en bijzonder tot het opbouwen der kerken "is gebruikt geworden. Om deeze niet aan de Heidenfche Tempels gelijk ta doen  MIDDEL-EEUW. 53 doen zijn, gaf men aan dezelven eene geheel andere gedaante en andere Cieradien, waar meede ze van buiten als overlaaden wierden. Deeze Gothifche Bouworde wierd door geheel Europa algemeen, zo als nog alle oude Kerkgeftigten daar van tot getuigen (trekken. Dewijl de eerfte Christenen derzelver bijeenkomften in verborgene onderaardfche plaatzen des nagts gehouden hadden; zo moesten ook, om daar van ter gedagtenis te kunnen ftrekken, de kerken duister zijn, en het licht en de lampen zouden, zo men meende, zowel ter herinnering van de voorige nagt - bijeenkomften , als ter opwekking van eenen vuurigen aandagt dienen (79). \ XXVII. Even zo als het den Keizer Justiniaan gelukt was om Rome en Italien met het Oosterfche Rijk te vereenigen, zo bekwam hij ook de hoop om Spanjen, of wel een gedeelte daar van, wederom tot een onderhoorig Landfchap te maaken. Met Koning Amalrik was het van Theodorik I. afftammend Koninglijk Huis in de mannelijke nakomelingen uitgeftorven; enzedert dien tijd verkooren de Westgothen hunne Koningen. Dog meenigwerf baande ook oproer en zamenzweeringen den weg tot den Throon; en (79) Mea zie Maicovs Qefchicbte der Teutfcbe» B. X. C. 41. D3  549- 54 GESCHIEDENIS DER en op deeze wijze verkreegAgiladenzélven, nadat de Koning Theudifol vermoord was, tegens welken echter door eene andere partij, eenen anderen Koning, Athanagild genaamd, gefteld wierd. Deeze zogt, dewijl hij zich tegens Agila te zwak bevond, hulpe bij den Keker Justiniaan, die dezelve, dewijl hij raeefter van Afrika was, des te gemaklijker geeven konde, Hij zond ook den Patriciër Liberius met een aantal krijgsbenden mar Spanjen, en Athanagild, die zich door deezen bijiiand op den Thoon ftaande hield , gaf hem daar tegens de zeefteeden , van de zee-engte af tot aan Valencia toe, in bezit. Dog dewijl de Keizerfchen, of hun gebied zogten uittebreiden, of dat de West. gothen hen de afgeftaane plaatzen wederom ontnee men wilden ; zo ontftonden hier gefchillen uit, die nog onder eenige volgende regeeringen voortgeduurd hebben (8o> De Keizerlijken bleeven nogtans vooreerst in het bezit. XXVIII. Dog de veel gewichtiger verovering van Italien ging welhaast na den dood van Justiniaan verlooren. Narfes, den Overwinnaar der Oostgothen word befchuldigd, daar van de oorzaak geweest te zijn. Hij was als Stadhouder in Rome gebleeven, en fSo) Ifidor. Cbron. Gotb. Era 596. ap. Grot. p. 714» Conf. Mariaua Lib. V. c. 9.  M I D D E L-E E ü Vf, g$ én op de klagten der Romeinen, die hij hard fchijnt behandeld te hebben, van den Keizer justiniaan II. terug geroepen. Uit ongenoegen hier óver zou hij de Longobarden , een oud Duitsch volk, dat na veel omzwervens naar Patmonien gekomen was (81), naar Italien geroepen hebben. Het verhaal is twijffelachtig, dan het zij waar of valsch, dit volk toog onder geleide van deszelfs Koning Alboin derwaarts. En dewijl van de Romeinfche zijde geene de minde verdediging in het werk was gefteld; zo bemagtigde hij ligtelijk het opperde en het middelde gedeelte van Italien (82), en digtte een nieuw Koningrijk, dat naderhand aan de Keizerlijke Exarchen en aan de Stad Rome zeer gevaarlijk geworden is. XXIX. Het Frankifche Rijk, het welk Clovis vier Zoonen Theodorik , Clodomir , Childebert en Clotaris onder zich verdeeld hadden, was door den natuurlijken of geweldigen dood der nakomelingfchap van de drie oudden, wederom in den Perfoon des jong Hen Clotaris vereenigd geworden. Dog na zijnen dood (81) Z. Hert. Notit: vet Germ.pop. p. ii. c. 2 § 22. (8ï) Procop. Hifi. Goth. Lib. iii ap. Grot. p. 387. Warnefiïd. de gest. Longobard L. I. c. 22 L. ii c 5- 9. »4, 15. sqq. ap. Grot. p. 761, 777-7*** 784. 785. D4 5<58. 555561.  5^6. 575» 584. GESCHIEDENISDER dood volgde weder eene gelijke deeling onder zijne vier Zoonen. De eerfte Charibert, wierd Koning van Parijs, de tweede Guntcbram, van Orlans, de derde Siegbert, van Aujlr aften, en de vierde Chilperik van Soisfons. De eerfte ftierf vroegtijdig zonder erfgenaamen. De drie laatften leefden bijna in eenen gedurigen ftrijd, waaraan de Gemalinnen van Chilperik , de Koninginnen Brunefchild, Siegberta en Vredegond, die zo uit hoofde van derzelver wreedheid als door andere ondeugden in de gefchiedenis zeer berugt zijn , geen gering aandeel hadden; gelijk ook door toedoen van de laatfte de Koning Siegbert (83), en eindelijk volgens het getuigenis van eenige Gefchiedfchrijvers, haar eigen gemaal, de Koning Chilperik vermoord geworden is (84). De tweede van de vier Broeders, Koning Guntcbram overleefde hun allen, en zelfs zijne drie Zoonen , die voor hem geftorven waaren. XXX. De tweedragt, dewelke in het Frankifche Rijk .de (83) Gesta Reg Franc, epitom. Cap. 71. in Freheri Corp. Hifi.-Franc. P. I. p. 113. Gregor. Turon. Lib. IV. c. 46. (843 Aimoin. de Ge/l. Franc. Lib. lil. c. 57. ap. Freher. P. II. p. 27.  M I D D E E-E E V W. 57 de Koninglijke Broeders tegens elkander in de Wapenen gebragt had , ontftak ook in Spanjen den Fakkel van eenen inwendigen oorlog, welks oorzaak, namelijk de Godsdienst endeszelfs gevolgen, toevalliger wijze , eene aanmerkelijke vergrooting van de Westgothifche Heerfchappij voortbragt. Des Konings Lewigild oudfte Zoon Hcrmenegild, had zich van. zijne Gemalin Ingunde, eene Frankifche Princes en Dogter van Koning Sigebert van Aufirafien, tot de Katholijke Kerk laaten overhaalen; en daar door zijnen Vader, die even als zijne voorzaaten het Arrianismus toegedaan was , ten uiterften vertoornd. Beide wierden door eenen gelijken iever, de Vader voor deszelfs oud, en de Zoon voor zijn nieuw geloof gedreeven. Deeze had de oude Inwoonders van Spanjen, die alle Katholijk waaren, en niets meer dan een Katholijken Koning verlangden; en met hen den Swevifchen Koning Miro, op zijne zijde. Eenen zodanigen bijttand gaf hem zo wel moed als vermogen , om zich met de Wapenen in de hand tegens zijnen Vader te .verzetten. Dog de uitflag was voor hem zo ongelukkig, dat hij in plaats van den Throon te beklimmen, zo als zijn voorneemen was, in de Gevangenis zijne dagen eindigde. De Koning der Sneven was door den Koning Lewigild, reeds in het begin van deezen twist aangevallen en gedwongen., niet alleen om de partij zijnes Zoons te verlaaten, maar ook in een zeker opzicht zijn Oppergezag te D5 er- >83.  £84. 585- 58 GESCHIEDENIS DEK erkennen (85). Na den kort daar op gevolgden dood van Miro regeerde zijn Zoon Eborik. Dog hij wierd door Andeka een Swevifch edelman in eenen opftand genoodzaakt om een Monnik te worden. Hier in vond Lewigild een voorwendzel om hem te beoorlogen. Hij veroordeelde hem insgelijks tot het Kloosterleeven , en onderwierp de Sweven aan zijne Heerfchappij, waar door dus derzelver Rijk , na dat het 177 Jaaren geftaan had, een einde nam (86). Hoe zeer Koning Lewigild in dit geval voor de Arriaanfche leer geleverd had, zo verliet echter na zijn dood, zijn tweede Zoon en Thronsopvolger Reccared dezelve, en de Katholijke Kerk wierd zedert de heerfchende in Spanjen. XXXI. Wij hebben dus in een tijdvak van 40 jaaren vier, der door de vreemde volkeren in de Romeinfche Landfchappen opgerichte koningrijken, zien te gronde gaan. Alleen twee derzelver, naamelijk het Wandaalfche in Afrika, en het Oostgothifche in Italien zijn wederom met het Romeinfche Rijk vereenigd ge- (85) Ifidor. Cbrtn. Cotb. Era 606. ap. Grot* p. 725. Mariana Lib. V. c. 13. (86) Ifidor. Chrtn. Suev. ap. Grot. p. 740. Mariana 1. c.  MIDDEi-EEüW. 55 geworden» Het Bourgondifche geraakte onder de Frankifche, en het Swevifche onder de Westgothifche Heerfchappij. De ondergang van deeze vier Ko^ ningrijken was de zegepraal der Katholijke Kerk. De vier volkeren, Wandaalen, Bourgondiërs, Oostgothen en Sweven die Arriaanen waaren, moesten nu waare geloovigen worden, en de triumph was volkomen, wanneer ook de M^estgothen zich daar bij voegden. De zo wijd uitgebreide en gehaatte Arriaanfche Sefte wierd geheel en al onderdrukt, het geen te gemaklijker gefchieden kon, dewijl de Katholijke geestlijkheid in derzelver bekeeringswerk de onderfteuning van den waereldlijken arm genoot. XXXII. Echter bleeven de Spaanfche en Franfche Kerken vrij, en van de Romeinfche onaf hangelijk. Dog het van deezen tijd af aan in Europa wijd uitgebreider Christendom gaf gelegenheid, dat zowel denieuwgeftigte als de oude Kerken van de Romeinfche afhangelijk wierden. Rome, de voormaalige Hoofdftad van het Aardrijk, had, met den onderdergang van het Westerfche Keizerrijk, deszelfs Heerfchappij, magt en grootte verlooren. Van haar nog overig gebleeven aanzien was zij door den Keizer Juflini* aan, na de vernietiging van het Oost gothifche Koningrijk, geheel beroofd geworden, en zij, benevens Italien tot een landfchap van het Oosterfche Keizer-  ÓO GESCHIEDENIS DER zerrijk gemaakt ( 87). Dog in deezen toeftand van haare vernedering plaatfte zich daar in ongemerkt en in de ftilte, eene nieuwe Heerfchappij van eenen gantsch anderen aart, die zich allengskens over alles, wat magtig en aanzienlijk in de waereld was, verhief, en alles aan haare wetten onderwierp. Dit is in der daad de grootite en zonderlingfte gebeurtenis in de Gefchiedenis der Middel - Eeuw, en het opkomen van dit nieuwe Rijk verwekt eene des te meerdere verwondering, dewijl het niet door de gewoonlijke middelen van Oorlog en Overwinningen is geftigt, maar op Leerftellingen, meeningen en woorden gegrond is, welke voornaamentlijk hier op nederkomen, dat Petrus door Christus tot een Vorst der Apostelen, en door mededeeling van het gezag om te hinden en te ontbinden , tot zijnen plaatsbekleeder op de Aarde gejleld is; dat Petrus de eerjle Bisfchop in Rome geweest, en dat zijne Opvolgers op den Bisfchoppelijken zetel in zijne rechten getreeden zijn. Dat alles, offchoon het deels zeer twijffelachtig en deels geheel ongegrond was, wierd inden tijd van de algemeen heerfchende woestheid en onwetendheid als zeker en waarachtig aangenoomen. En op deezen grond rust het wanftaltelijke gebouw derPausfelijke Heerfchap. pij en Gezag. (87) Z. hier beven § XXVI. XXXIII.  M I D D E L* E E Ü W. 6$ XXXIII. -«A.vA -ut. Vjjaw'iL v.tt »i:ïrt3bqr ai'^nt^ti^ji ofi[is De Paus Gregorius I. de groote bijgenaamd, die door voorheen bekleede aanzienlijke Staatsampten, in het behandelen van zaaken ervaaren, en ongemeen werkzaam was, ondernam het eerste om dat aan., zienlijk gezag offchoon hij het zelve niet in al deszelfs uitgeftrektheid konde doen ,1 uitteoeffenen. Reeds vroeg had de zugtnaeer, en de naiever, verfchülen over den voorrang onder de Bisfchoppen' verwekt. Na dat Conflantimts zich voor een Christen verklaard had, was de rang der Bisfchoppen in het Roomfche Ri]k geregeld, na den rang der Steeden, Waar in zij hunnen zetel hadden. De Bisfchoppen van Rome beweerden dierhalven* dat, dewijl hunnen zetel in de Hoofdltad'des Rijks gevestigd was, aan hun niet alleen den-voorrang boven:; alle andere Bisfchoppen, maar ook het opzicht eii het regtsge-' bied over dezelve' toebehoorden. Dog de Patriarch Johanneixo Conflantinopolen\ zijnde toen de Hóófd, itad des Rijks na den ondergang van het Westerfche' Keizerrijk, maakte aimlpraafc op eerierigelijken voorrang, en nam den tijtel van Algemeenen of opperbisfchop aan. De Paus Gregorius verzette zich daar tegens met al zijn vermogen, als meede met den gewoonlijkcn iever aan zaaken van die natuur eigen, eh vorderde, dat hij zich van dien weidfchen tijtel onthouden zoude, dog konde zulks1 niet bereiken, dewijl de Patriarch den Keizer Mauritius op zijpe zijde had. Gregorius nqemde zich derhalven uit ' oot-  596. 02 GESCHIEDENIS DER. ootmoed, of welligt om met de verwaandheid van zijne tegenpartij te fpotten, een Knegt der Knegten Gods (88), en zijne opvolgers hebben hem hier in tot op den huidigen dag nagevolgd. Het fchijnt zonderling, dat zij niet op eene, met de uitgeftrektheid van hun gezag, en het fchitterende hunner waardigheid meer overeenkomende, benaaming zijn bedagt geweest. Zij hadden zich zeker naar de wijze der Oosterfche Koningen, eenen grootfchen, en den verhevenen perfoon dien zij verbeelden, meer gevoeglijken tijtel konnen geeven. Mogelijk oordeelden zij het verftandiger, om dat geene wat zij zijn wilden , onder den dekmantel van nedrigheid te weezen , dan door eene opentlijke praal, de naiever der Vorften als te zeer aanteprikkelen. En zohandelde Gregorius zelfs, die door zijnen nedrigen tijtel zijne aangemaatigde rechten gecnzints weggaf. Hij oefFende in alle gevallen zijn regtsgebied over de Bisfchoppen uit, ftelde plechtigheden in, maakte Kerkelijke wetten, befliste over tegen elkander flrijdende Geloofsleeringen, en gedroeg zich in allen opzichte als den Opperbisfchop der Christenheid. XXXIV. Uit iever voor de uitbreiding van het Christendom, en van zijn eigen gezag, zond hij, den Op- zich- (88) Franc. Pagi Breviar. Pentif, Ront, Xtf»;.i.p.36o«  M I D TJ E t-E E ü W. CJ aichter van een door hem zelfs te Rome geftigt Kloofter, Auguflinus , nevens veele Benedictijner Monniken naar Brittannien, om de Overwinnaars deezer landen de Saxen en de Anglo Saxen die tot hier toe Heidenen gebleeven waaren, tot het Christendom overtehaalen. Deeze onderneeming was van zulk een gelukkig gevolg, dat niet alleen Ethelred Koning vati Kent bekeerd wierd, maar ; ook dat kort hier na op Kersdag, meer als tien duizend Saxen den doop ontfingen. Auguftinus wierd deswegens tot Aarstbisfchop van Canterburij verheven en tot zijnen opperften Amptenaar benoemd (89). In de volgende jaaren geraakte het geheele Anglofaxifchevolk allengskens indenfchoot der Kerke. Dog Auguftinus had nog eenen anderen last, welks uitvoering hem niet minder dan de bekeering der Saxen aan het harte lag. In Brittannien was het Christendom reeds vroeg, onder de1 Romeinfche Heerfchappij geplant, en de Kerkenordening door de eerfte Leeraars gemaakt geworden , dewelke de Britten altoos behouden hadden. Auguflinus prees hen onophoudelijk de gelijk vormigheid met de Roomfche Kerke, en vandeGodsdienftige gebruiken aan, alsmeedede erkenning van het Pausfelijk gezag, Dog hier van wilden de Britfche Bisfchoppen, die van den Bisfchop van Rome geen hoo- (89) Baronii Annal. eccles. Tom. VIII. ad. a. 596. p. *a - 14. Franc, Pagi Breviar, Pmif. Rom. Tm. 1. p. 3^4 > 3<»5. Ï97«  593. 596. 64 G'E SC Hl EDE NIS DER hooger denkbeeld als van eenen anderen hadden, niets hooren, en Auguftinus zag zijne ieverige en bij herhaaling aangewende poogingen te vergeefsch veifpild (90): hoewel de Britten zich echter in het vervolg even als de nieuwbekeerde Saxen aan de Geestelijke Roomfche Heerfchappij hebben moeten onderwerpen. XXXV. Het Frankifche Rijk bleef nog geftadig door de inwendige Oorlogen der Koninglijke Broeders en Neeven, in verwarring. Na het vermoorden van de Koningen Siegbertüs en Chilperik, had Childelert zoon van den eerften Aujiraften, en Clotaris II. zoon van den laatften Soisfons geërfd, en na den dood van hunnes Vaders broeder, Guntchram Koning van Orleans waaren ook deeze landen Childebert toegevallen. Hij ftierf kort na deze vergrooting van zijn Rijk, met agterlaating van het zelve aan zijne twee Zoonen, Theodebert en Theodorik onder de voogdijfchap van derzelver Grootmoeder Erunefchild, de ftigtiter van alle de rampen, wélke hun getroffen hebben. Na eene ónder hen gemaakte verdeeling voerde den eerften dén Koninglijken tijtel van Auflraft* en, en den ander van Bourgondien. Even als of een boos noodlot dit geflagt tot deszelfs eigen verderf .- > . ... ; • • • be- (90) man- zie desttegens Rapin. de Thoiras Hifi. of Englatid translated bij Tindal. Vol. 1 p. 233. fqq.  middel-eeuw. 65 beftemd had, beoorloogden beide de broeders eerst hunnen Neef Clotaris, Koning van Soisfons, endaar na zich onderling. De oudfte, die na een verlooren veldflag de gevangene van den jongden geworden was, wierd op bevel van deezen gedood, en hij zelf ftierf in eenen nieuwen veldtogt tegens Koning Clotaris. Deezen bemagtigde hier op, de aan de beide broeders toebehoorende landen, met uitfluiting van de agter gelaatene zoonen des jongften , en hij liet de Koningin Brunichilde eenen fmaadelijken dood derven. Hij vereenigde dus voor de tweede reis het geheele Rijk, en had daar in zijnen oudften zoon Dagobert I. tot opvolger. De jongfte, Charibert wierd met een gedeelte van Aquitanien verlijd. Dagoberts twee zoonen Siegbertus II. en Clovis II. maakten, na zijn afflerven, eene nieuwe Deeling. Geenen bekwam dat gedeelte, wat onder den naam van Auftrafien, en deezen, al wat onder die van Neuftrien begreepen was (91). XXXVI. Clotaris II. was de tweede ftamvadervanhetKoninglijk Merovingisch geflagt, dog hij had eene zeer ongelukkige Nakomelingfchap, dewijl zij de re- (9 O Gesta Francor. epitom. c. 37 — 40, 42, 43 in Frsheri Corp. Hifl. Fr (ine. P. I. p. 78 - 8|. e 5oo, 612. 613, 5a8. 541,  66 GESCHIEDENIS DER regeering met al het Koninglijk gezag verloor, en niets anders dan den blooten tijtel behield. Onder de hooge Staatsdienaaren van het Frankifche rijk was 'er één, die in de oude Latijnfche Chronijken en gefchiedverhaalen Major Domus, of ook G«btrnator, Magister en Pmfeêtus Palatii genaamd Wierd. Hij was eigentlijk , het geen men in laatere tijden in Frankrijk, Grand Maitre de la mai* fon du Roi, en in Duitfchland, Opperhofmeester genaamd heeft. Zekere toevallige omftandigheden in de Perfoonen der Koningen, hunne minderjaarigheid, en fomtijds derzelver geringe bekwaamheid en geestvermogens waaren de eerzugt deezer Hofbedienden gunftig, en maakten het hun gemakkelijk, om de grenzen van het aan derzelver ampt verbonden gezag te overfchrijden. Zij trokken allengskens de gewichtigfte zaaken, de begeeving der Ampten, de befliering der Inkomsten van den ftaat, de gerichtsoeffening, het opperbevel over het krijgsleger, en indiervoegen de geheele Regeering aan zich. Ja zelfs maakten zij eindelijk hunne waardigheid, die in den beginne alleen perfoonelijk, en van de Koninglijke genade afhangelijk was, erflijk. De Koningen behandelden zij als hunne onderhoorigen ; zij plaatften dezelven in een Paleis of Landhuis , alwaar zij niet veel beter als gevangen waaren ; en daarom vertoonden deeze ongelukkige Vorften zich zelden opentlijk, behalven op de Ryksdagen, alwaar zij als Beelden verfcheenen, welkers ge-  M I D D E L-E E U W. 67 geheele beweeging van den wenk en wil hunner Staatsbedienden afhing, die, van dit tijdperk af, derzelver Opperheeren geworden waaren ( 92.) XXXVII. Hoe ver de heerschzugtige koenheid deezer magtige Staatsdienaars fomwijlen gegaan is, daar van leeverde Auflr-aften, na den dood van Koning Sieglertus II. een zeer ergerlijk voorbeeld op. Deszelfs opvolger was zijn eenige Zoon Dagobert. Dog zijn Opperhofmeester Grimoald zond hem naar Ierland in een Klooster, en plaatfte zijn eigen Zoon Childebert op den Throon. Dog deeze onrechtmaatige regeering was van geenen duur. De Auftraftersbewerkten eenen opftand tegens den Vader en den Zoon; en deeze gaf den Koning Clovis II. gele^ .genheid, Au/lraften met Neufirien en gevolglijk het geheele Rijk wederom te vereenigen. Dog na zijnen dood kwam het tot eene nieuwe verdeeling tusfehen zijne beide oudfte Zoonen Clotaris III. en Childerik II. Na doode van den eerften regeerde den laatften wederom alleen, dan hij wierd drie jaaren daar na vermoord, en zijn Zoon Daniël'va. een klooster geftooken. Clotaris derde Zoon Theodorik ■ (92) Pauli Warneftidi de gest. Longolard. L. VI. c. 16 ap. Grot. p. 903. Vid. Franc. Hotomanni Franco Galüa. Cap. 15. Gauiier de Sibert Fariatiom d'/f Monarchif Francoife. Tom. I. p. 198. £ ft 656. 562. ^73-  6-76. 678. 687. 6or. 695. 711. 68 denis niet zo zeer, de lotgevallen en daaden der Koningen, als wel die van hunne Opperhofmeesters; onder welken die van Armilf aftlammen, die het eerst deeze plaats bij den Koning Dagobert I. bekleedde, daarna Bisfchop van Mets, en eindelijk een kluizenaar en Heilige geworden was , de grootfte Staats-en krijgsmannen van hunnen tijd geweest zijn. Zijnen Neef was den evengemelde Pepin van Her ft al, die na het overlijden van Theodorik III. \ onder zijne Zoonen Clovis lil. en Childebert III. en éindelijk onder Dagobert III. het geheele Frankifche Rijk beftierde , en deeze Koningen niets anders dan den Koninglijken tijtel, zonder eenige magt overliet (93) ; dog daar en tegen verdedigde hij met (93) Cesta Francor. epitom. c. 44 — 46, 48 — 51. ap. Freher. P. I. p. 81 - 84.;  M ï D T> E L-E E U W, Ö9 met groot beleid en moed het Rijk tot aan zijnen dood. XXXVIII. Onder de Westgothifche Koningen, die in Spanjen, na den Katholijk gewordene Reccared geregeerd hebben, heeft Giesbert zich daar door beroemd gemaakt, dat hij de Romeinen, de ftreek lands aan de zeekusten, welke zij zeden het bellier van Athanagild in bezit hadden, tot op Algarbien na, wederom ontnomen heeft (94)- Ee^ nige Iaatere gefchiedfchrijvers willen hem ook de verovering van de Afrikaanfche Provincie Maurita* nia Tingitana toefchrijven. Onder den volgenden Koning Stv'inthila zijn eindelijk de Romeinen ook uit Algar'uien verdreeven geworden, en hij is dus de eerfte beheerfcher van geheel Spanjen geweest (95). Echter verloor deezen Koning, in een opftand die Sifenand tegens hem berokkende, de kroon. Dewijl dezelve niet erflijk was, zo pleegen die Koningen fomwijlen één van hunne Zoonen tot meede bertierders van het Rijk aanteneemen. Volgens dat gebruik verklaarde ook Szuinthila zijnen Zoon Rechimer tot meede-regent, het welk de Groo- (94) Ifidor. Cbron Gotb. Era 650. ap. Grot. p. 728. Cotif. Mariana Lib. VI. c. 3. <95) Ifidor. /. c. Era 659. ap. Grot. p. 729. Cosf. Mariana Lib. VI, c. 7. £3 714. 614. 616. 618. 624.  633- 6$6. 687. yó GESCHIEDENIS DER Grooten van het rijk mishaagde, die het als een inbreuk op derzelver verkiezingsrecht aanzagen. Deeze keus, benevens zijne harde regeering, en het drukken van het volk door zwaare belastingen, word als de oorzaak opgegeeven, waarom hij afgezet, en Sifenand in zijne plaats verkooren is geworden. SwiMhila wierd vervolgens nevens alle de zijnen in den Kerkdijken ban gedaan, en daardoor alle Eer en waardigheid verbeurd verklaard. Dan dewijl de Katholijke Kerk de heerfchende in het Westgothifche Rijk geworden! was, zo bekwamen de Bisfchoppen eenen aanmerkelijken invloed in de regeering , en op de ter deezer tijd zo meenigvuldig gehoudene Conciliën wierden niet alleen Godsdienftige, maar ook Staatszaaken verhandeld, en deswegens befluiten genomen. Eene zodanige vastftelling was ook die, tot welke op de kerkvergadering te Toledo beflooten wierd, naamlijk dat de Koning door de Grooten des Rijks en de Bisfchoppen zou verkooren worden. Om die reden hebben eenige Koningen door de Conciliën hunne verkiezing laaten bevestigen, Sifenand fmeekte ootmoedig en al knielende om deeze Bevestiging (96) ; en zijne Opvolgers Chintila en Ervoik hebben dezelve ook verzogt en bekomen. De Koningen durfden dus de geestelijkheid niet meer verbitteren, dewijl deeze zich op meer dan eene wijs wist te wreeken. Zijkor.de oproeren tegens hun verwekken. Zij konde (5)5) Vtd. Mariana Lib. VI. c. 4.  M I D D E L-E E Ü W. 71 de de naamen der Koningen een onuitwischbaaren vlek aanwrijven, dewijl Chronijken en Jaarboeken bijna alleen het werk hunner handen waaren. Van daar komt het mogelijk, dat de Koning Witiza, met zulke zwarte koleuren, als de affchuwelijkfte dwingeland en] de grootfte wellusteling gefchilderd is geworden (97), en dat hij in een opftand, of door eenen geweldigen, of door eenen natuurlijken dood omgekomen is. Zijn opvolger Roderik word ons in geene mindere haatelijke gedaante voorgefteld, en zijn lot was nog ongelukkiger, dewijl met hem het groote Westgothifche Rijk te gronde gegaan is. XXXIX. Italien wierd door de Longobarden en de Oosterfche Keizers beheerscht. Geene bezaten het opperde, en deeze het beneden gedeelte, en in het midden hadden zich de eerften zodanig uitgebreid, dat de laatften daar in weinig meer als Rome en Ravenna met deszelfs gebied overgebleeven was. Dewijl de toenmaalige .verwarde toeftand van het Oos. (97) Men zie Don Gregorio Maijans y Siscar Vertheidigung des Konings Witiza, aus dem Spanifcben uberfent, von M. Carl. Christoph. Pluer, in Bufchings Magasin fur die mue Hiftorie und Geogtapbie Tb. I. & 379. ff. E4 700. 71c.  73 GESCHIEDENIS D E 8. Oofterfche Keizerrijk het moeijelijk 'maakte , om Italien met nadruk te befchermen, zo namen de Bisfchoppen van Rome deeze zaak ter harte, en zorgden in het bijzonder voor de zekerheid deezer Stad, die anders in groot gevaar ftond om eene verovering der Longoharden te worden. Hier door Jagen zij den grond tot derzelver naderhand verkreegen waereldlijk gezag. X L. Dooi- de verhuizing der Wandaalen, Swevtn% Longoharden, Herukrs en zo veele andere Duitfche Volkeren naar de Romeinfche Provinciën, waaren de door hen te vooren bewoonde Landen ontvolkt geworden. En dit fchijnt vreemde volkeren , de Wenden, en de Selaven aanleiding gegeeven te hebben, om nieuwe woonplaatfen in Duttschland te zoeken, alwaar de eerfte zich inde noordelijke, en de andere in de zuid • oostelijke ftreeken uitgebreid hebben. De ooriprongelijke Duitfche Hoofdvolkeren waaren toen de Alkmannen , die 21'cb met de Sneven vermengden, zo dat daar door met der tijd den naam van de eersten verdweenen is, benevens de Thuringers , de Bcijcrfchen, de Friefen , en de Saxen. De drie eerften waaren treeds onder de Heerfchappij der Franken; en de anderen geraakten ook in het vervolg onder dezelve. De Noordfche Volkeren, in Deenemarken^ Zweden en Noor-wegen, waaren tot hier toe weinig  MIDDEL-EEïJW. 7$ n:g bekend, behalven dat onder Theodorik L een hoop Deenen in Gelderland het land verwoest had (98): Dog in de kort daar op volgende tijden begonnen zij zich door hunne Zeetogten en Rooverijen op de kusten van het Frankifche Rijk gevreesd te maaken. XLI. Dus waaren de voornaamfte Europeefche Mogendheden , de Westgothen in Spanjen, de Franken in Gallien en de Longoharden in Italien. De Oosterfche Keizers kwamen, wegens geduurige binnenlandfche onlusten en daaruit ontftaane verzwakking, weinig, dog de Roomfche Bisfchoppen, die voortaan aan de waereldfche zaaken deel begonnen te neemen, des te meer in aanmerking. Tegens dat de Merovlngifche ftam in Frankrijk een einde nam , begon men aldaar de Jaarrekening van de Geboorte van Christus te tellen, na de gemaakte Berekeningvan den Roomfchen Monnik Dionyfius den kleinen ( 99). In Engeland was dit reeds voorheen, op den voorflag van den Anglo-Saxifchen Apostel Attgustinm geichied. In de (98) Grerror. Turon. Lib. IV. Cap. 2. in FreherI 'Corp. Hift. Franc. P. II. p 53. (99) Ant. Pagi Git. Annal. Earonii ad ann. 527. n Viil. et ad ann. 604. ». XI. E5  74 GESCHIEDENIS DER de andere Koningrijken wierd deeze Jaarrekening met het Christendom ingevoerd. Dog in Spanjen en Portugal maakte men van eene bijzondere Jaarrekening, Era Hispanica genaamd, tot in de veertiende en vijftiende Eeuw gebruik. GE*  GESCHIEDENIS' DER. MIDDEL-EEUW TWEEDE BOEK. ZEDERT HET EINDIGEN DES MEROVINGISCHEN STAM TOT DEN VELDSLAG BY FONTENAY, DIE TOTHET VERVAL DES FItAN" KISCHEN 8ÏKS AANLEIDING GAF. jLJ)e verovering van Spanjen door de Saraceenen is eene dier buiten gewoone gebeurtenisfen, die men met des te grootere verwondering befchouwt, uit hoofde dezelve zo ipoedig, en in zo een korten tijd is voltooid geworden. De oorzaaken der gantfche omverwerping van een zo magtig Rijk, het welk door een krijgszugtig en dapper volk bewoond wierd, moet dus van een bijzonderen en zeer bedrijvenden aart, zo wel ten opzichten van de o- Van het Jaar 752 tot 841. (89 Jaaren.) I. vïr-  7 I I I. Na deeze nederlaag nam Tarik, Sevilien, Cordova en de andere Steeden van dndalufien in. Dit alle verwachting te boven gaande geluk, bewoog den Stadhouder Muza, zelf naar Spanjen te kom;n en de verovering te voleinden. Hij bragt meer dan 100,000 man met zich, en verdeelde die in drie hoopen , dewelken het geheele land over. droomden. Wanneer zij voor groote en derke deden kwamen, boden zij de Inwooners, de vrije oeffening van hunnen Godsdienst, de behoudenis hunner wetten en gewoontens, de rechtsoeffening door hunne eige overheden en meer andere voor- dee- (5) Zo word deeze hier ter plaatze kort zaamgetrokken gefchiedenis, In oude dog thans zeer onvolkome jaarboeken opgegeeven, als bij Mariana L, VI. C. lp, 31-35. en Ferreras D. II. bL 498^511.  M I D D E L-E E U W. 8ï deelen aan. Veele Steeden gaven zich op diergelijke voorwaarden over: Dog dezelve wierden dikwils gefchonden. Die welke wederltand booden, ondervonden alle de woede en barbaarschheid van woefte overwinnaars , ja fomwijlen eene geheele verdelging (6). Een zodanig gedrag verfpreidde alom vrees en fchrik, en maakte de verovering van een zo groot Koningrijk gemaklijk. Spanjen fcheen ■van oude tijden af beflemd te zijn om een vreemd juk te draagen. Eerst wierd het door de Carthaginenfers, vervolgens door de Romeinen, en daarna door de Westgothen overheerscht. Alle drie hadden hetzelve door langduurige oorloogen overwonnen, en de laatflen waaren eerst na verloop van twee honderd jaaren in het volle bezit geraakt. Nu viel het na één hoofdtreffen, en in twee jaaren tijds onder het bewind der Mooren (7). Dog alles liep hier te zamen, om eenen zo ongemeenen uitflag voorttebrengen. Na den verlooren Veldflag bij Xeres de la Frontera, was de Koning Roderik verdweenen, en niemand deed zich op om zijne plaats te bekleeden, nog om het verftrooide leger weder bij ee» te (6) Men zie Mariana en Ferreras op de aangehaalde plaatfen. (7) De veroveraars van Spanjen waaren eigentlijk Sara* ceenen of Arabieren. Dog dewijl zij naderhand hun verblijf in het oude Mauritanien hielden, zo wierden zij door de Spaanfche fchrijvers In het Latijn Mauri en in her Spaanfche los Moros genaamd. F  7-19' 8l GESCHIEDENIS DER, te verzamelen. Ook kon men in de algemeene vlugt even zo min aan eene verkiezing tot de Koninglijke waardigheid, als aan andere noodige maatregelen tot redding van het Rijk denken. Daar en boven fcheenen de Gothen den ouden krijgshaftigen aart van hunne voorouderen verlooren te hebben, en in vadzigheid, wellust, en in andere ziel en lig— haam verzwakkende ondeugden gezonken te zijn (8}. Dus hield met éénen verlooren veldflag alle verde* re verdediging op. Veelen, en daar onder eenige edele Westgothen vlugtten in de woeste Asturifche en Biscaaijfche gebergten, om de woede der vijanden te ontgaan. Deeze vervolgden zij ook niet, dewijl den honger en nood van zelfs hoop op hunne overgaaf gaf. Zij achtten ook dit geringe overfchot deezer vlugtelingen zoo weinig, dat zij na de verovering van Spanjen koen genoeg waaren, om ook hunne heerfchappij over het Gothisch Gallien uittebreiden. Het gelukte hen hier even eens als in Spanjen. Zij begonnen met Rousjtllon, alwaar , derzelver aangerichte verwoestingen met vuur en zwaard (8) Z. Befchreibmg der waren Urfacben von Ur.ter* gange des Gotbifcben Rekbs in Spanien. De Schrijver (Nordenkranz) verdedigt de Westgothen als zijne oude landslieden, en derzelver Koningen Witiza en Roderik, tegens de hun, door de gefchiedfchrijvers aangetijgde verwijtingen, en fchrijft de oorzaaken deezer rampen aan de Bisfchoppen , Priesters en Monniken, en derzelveï Heersch-en Hebzugt, en andere ondeugden toe.  M I D D É L-E E ü W. 83 zwaard, alles der maate voor hun deed fidderen, dat het Gothisch Landfchap zich bijna zonder tegenftand onderwierp (9). De Franken zagen dit aan; offchoon de nabuurfchap van een vreemd, onchristelijk en Krijgszugtig volk hen niet onverfchillig kon zijn. Dog derzelver binnenlandfche tweefpalten Oorlog verhinderden, dat zij zich niet tegens de onderneemingen der overwinnaars van Spanjen konden verzetten. I V. Deeze onlusten ontftonden na den dood van Koning Dagobert III. Zijn Zoon Theodorik wierd wegens zijne jongheid van de Erfopvolging uitgefloo- ' ten, en Daniël, de Zoon van ChilderiklU die tot hier toe in een Klooster was verborgen geweest, onder den naam van Chilperik II. door de Neustrl ers op den Throon gezet. Dog de Auftrafiers^ verklaarden Pipin van Her/lal's jongden Zoon Karei, die naderhand den bijnaam van Martel bekomen heeft, onder den tijtel van Hertog der Franken tot hunnen Opperheer. -De Koning Chilperik en zijnen, hemdoordeNeustriers gegeevenen Opperhofmeester Raginfritd, beoorloogden Karei als eenen 7 onrechtmaatigen bezitter; dog het geluk befliste denltrijd in zijn voordeel, door eene volkomene zege, (9) Ifidor. Pal. bij Ferreras D. II. bl. 523. Men zie ook Abregé de Wist. de Languedoc. Tom. 1. p. 416. F2 7ar. 725. 16.  717. 719. 730 84 GESCHIEDENIS DER ge, die hij over hun in eenen bloedigen veldflag bij Kamerijk behaalde. Karei deed toen één Vorst van het Koninglijke huis, tot Koning uitroepen, die Clotaris IV. genaamd wierd. Chilperik zogt daar en tegen hulp bij Eudes, Hertog van Aquitanien, die hem ook met krijgsbenden onderfteunde. Dog het verlies van eenen veldflag noodzaakte hun beide om naar Aquitanien te vlugten. De dood van Koning Clotaris gaf intusfchen aanleiding tot een vergelijk, uit kragte van hetwelk Chilperik, na dat deeze door-Ewdsjuitgeleeverd was, door Karei als Koning erkend wierd , en geenen hem tot zijnen Opperhofmeester in Neuflrien benoemde. Kort daar op overleed Chilperik, en van toen af aan bekleedde Theodorik IV. Zoon van Dagobert III. den Koninglijken tijtel, en Karei de Regeering Q10). V. De gelukkige voortgang , die de Wapenen der Sar aceenen in het Cothifch Gallien gehad hadden, Ichijnt hen op het denkbeeld gebragt te hebben, om Gallien even als Spanjen te veroveren. Dit grootfche ontwerp meende de thans regeerende Spaanfche Stadhouder Abderrama uittevoeien. Hij drong door Navarre in Aquitanien, en veroverde Bourdeaux. De Hertog Eudes, die tegens hem op» trok 9 (10) Fredegar. Cbron. C. 105 — 107. in Freheri Corp, Hift. Franc. P. 1. p 156", 157.  M I D D E L-E £ V W. 85 trok, leed eene zwaare nederlaag, welke aan Ab~ derrama, het geheeleland ten prooij gaf. Hij trok vervolgens, na dat hij ook feitiers ingenoomen had, tegens Tours aan. Dog toen verfcheen Karei, die door Eudes ter hulpe geroepen was, met de Frankifche magt, en legerde zich bij Poitiers. Hier kwam het tot een veldflag, die van zeer nadeelige gevolgen voor de Franken zou hebben konnen zijn, dewijl het verlies van denzelven het verlies van Gallien, en mogelijk van een gedeelte van Europa na zich zou gefleept hebben. De derkte van het Saraceenfche leger word in de oude gefchied verhaaien op 400,000 man begroot, hoewel dit getal klaarblijkelijk vergroot is. Echter wierden, na een bloedig gevegt, waar in Abderrama zelf gedood wierd, de ligt gewapende Sar aceenen door de zwaar toegeruste Franken, met groot verlies geflaagen. Des niet tegenftaande gaven de eerden hunne uitzichten op de verovering van Gallien niet op. Zij kwamen weinige jaaren daar na terug, bezetten de Steeden Avignon en Ar les, die hun door eenige onvergenoegde Frankifche Grooten overgeleeverd" waaren, en trokken tot Lions voort. Karei die juist met eenen Veldtogt tegens de Saxen bezig was, begaf zich in aller ijl naar deeze in nood zijnde Landen, nam Avignon dormenderhand in, belegerde daar na Narbonne, de derkde vesting in deeze dreek, en verdoeg de tot ontzet aanrukkende Saraceenfche Krijgsbenden. Llij zou zich mogelijk van het gantfche land meester gemaakt hebben, inF 3 dien 736. 737.  06 GESCHIEDENIS DER dien den intusfchen voorgevallen dood van den Koning Theodorik, zijne terugkomst ten Hove nietnoodzaaklijk gemaakt had. Daarom brak hij ook het beleg van Narhonneop, welkers verovering en de geheele verdrijving der Saraceenen uit Gallien aan zijnen Zoon voorbehouden was (ir). De Beijerfchen en de Friefeti, die de Frankifche Heerfchappij, onder welke hij de laatften het eerst gebragt had, met grooten weerzin verdroegen, en dezelve getragt hadden aftewerpen, hield hij door de wapenen in gehoorzaamheid; en deeze en andere gelukkig gevoerde oorlogen vermeerderden Kareis gezag, en zijnen Roem. Tot hier toe had hij in Theodoriks naam geregeerd. Na het overlijden van deezen beftierde hij het Rijk in zijn eigen naam; en de Frankifche Throon bleef zo lang hij leefde, onvervuld. V I. De Krijgstogten der Saraceenen in Gallien, waaren den Westgothen, die in de Asturifche en Biscaaijfche Gebergtens de vlugt genomen hadden, zeer voordeelig. Zij gewonnen daar door tijd om zich in ftaat van verdediging te Hellen. Het e.erile wat zij deeden was de verkiezing van een Legeren) Fredegar. Scholast, C. 108, 109, ap ud Freher. F. 1. p. 157. 158. Conf. Abregè de fUift. de Languedte Tom. I. p. 421 — 426, 429 - 435.  MIDDEL-EEUW. 87 gerhoofd, of zo de oude Jaarboeken zeggen, van een Koning, onder wiens bevelen zij hunne vijanden tegenlrand konden bieden. Don Pelaijo of Pelagius wierd eenpaarig tot deeze waardigheid verheven. Dit waaren de Saraceenen niet wachtende. In den beginne hadden zij het niet der moeite waardig geoordeeld om deeze vlugtelingen in de fteile Steenrotfen en Klippen optezoeken. Nu verzamelde zich echter een talrijk leger om van het nieuwe Konigrijk een fpoedig einde te maaken. Pelagius, die tot alles toebereid was, verwachtte den vijand op een post, welks natuurlijke gelegenheid den aanval zeer gevaarlijk maakte. Deeze wierd ook, bij het onderneemen van denzelven met groot verlies te rug gedreeven, en onderging in het vlugten, waar in Pelagius hen vervolgde, eene volkomene nederlaag. Uit verflaagenheid hier over verliet de Mcorfche bezetting de Stad Gijon , en wierd door de hen vervolgende Westgothen met hunnen Bevelhebber nedergemaakt. Pelagius bleef ook, zo lang hij leefde, in bezit van zijne woeste Steenrotfen, zonder daar in verontrust te worden (12). En dit was het geringe begin van één nieuw Koningrijk, het welk uit de puinhoopen van het magtige West gothifche Rijk verreezen zijnde, zich zeer langzaam in bijna agt honderd Jaaren tot Volkomenheid gevormd heeft, en het geen naderhand een Ci 2) Fid. Mariana Lib. VIII. c. 1. 3. Ferrtrat D. H. bl. 523. F4 718. 719. r*37-  726. 88 GESCHIEDENIS DER een der grootfte in Europa geworden, en een geruimen tijd het voornaamfte is geweest. V I I. Ter zelfder tijd, dat het Westgothifche Rijk in Spanjen, door eene zo plotfelijke omkeering ter neder viel, verhief zich het Longobardifche in ha* Hen, door eene aanmerkelyke vergrooting. De Koning Luitprand, een door veele voortreflijke eigenfchappen beroemd, ftaatkundig en onderneemend Vorst, verflond bijzonder de kunst, om zich van de gelegenheid en de tijdsomftandigheden tot zijn voordeel te bedienen. Hij maakte daar van gebruik, wanneer eene verfchillende denkwijze over de vereering der Beelden, een heftigen twist, tusfchen den Keizer Leo den Ifaurier, die daar van den openbaaren vijand, en den Paus Gregorius II., die een ieverig verdediger van dien dienst was, verwekte : Rome en bijna geheel Italien was op 's Paufen zijde, en zelfs wierden de Soldaaten oproerig tegens den Keizer. Daar deeze dierhalven zijne in Italien nog overgebleevene landen niet befchermen kon, zo wierd Ravenna en een aanzienlijk gedeelte van het zo genoemde Exarchaat, door Luitprand veroverd; hoewel Ravenna hem naderhand weder afgenomen wierd (13). Rome zelfs zou voor hem hebCis) Paul. Warnefrid. de gest. Longebard. Lib. VI. C 49» 54» 58. apud Grot. p. 923, 926 fqq.  M I D D E L-E E U W. 89 hebben moeten bukken, indien de Paus Gregorius II. de Stad niet door zijne wellpreekendheid, en fchrandere onderhandelingen gered had. VIII. Het Oosterfche, of zo het in het algemeen genoemd word, het Griekfche Keizerrijk, wasgeduurig in die verwarring gebleeven, waar in het zich, zedert de verdeeling von het Roomfche Rijk, bevonden had: 'er gefchiedde bijna geene verandering in den perfoon des Keizers zonder oproer, geweldenarijen, moord en bloedvergieting. De oorzaaken van deeze fchriklijke tooneelen waaren niet altoos eer-en heerschzugt, maar ook meenigwerf het twisten over geloofsleeringen. De Griekfche Geestelijken bragten derzelver fpitsvondige wijsgeerigebegrippen in de leerfiellingen van den Godsdienst, en verwarden denzelven door dubbelzinnige vraagen , die nog door de Reede , nog door de Heilige Schrift beflisfend konden beantwoord worden. Van dien aart was bij voorbeeld de vraag: Of in Jefus Christus twee Natuuren, en twee willen in één perfoon ; of twee perfoonen en ééne wil; of ééne wil en één perfoon vereenigd waaren ? Diergelijke twisten verwekten partijen, die de eene de andere verketterde, vervolgde en verdoemde. De gemeene man, die van diergelijketwistvraagenniets verftond, nam niettemin deel daar aan, en was op de zijde dier Geestelijken, welken zich vdór, of tegens eene gedagte verklaarden, waar van men geE 5 loof-  {p GESCHIEDENIS DER. loofde, dat zij de waarheid op hunne zijde hadden. Het grootfte kwaad beflond hier in, dat de Keizers zelfs, wanneer zij geleerd waaren, of zich voor geleerd hielden, zich in diergelijke twisten mengden. De partij, met welke zij het hielden, bekwam daar door fumwijlen een groot overwigt; en als dan hadden de aanhangers der anderen alles te vreezen. De zo fchriklijke Banvloek, veroordeeling tot ballingfchap, gevangenis, ja zelfs den dood waaren hunne ftraffen. Somwijlen gebeurde het, dat de Throonsopvolger van eenen Keizer , de te* genovergeftelde gedagte voor de waare hield. Dit was als dan eene overwinning voor de tot dien tijd toe vervolgde partij, die dan het hoofd opftak , en deszelfs vervolgers rijkelijk vergold , wat zij van hun geleeden hadden. In het begin der agtfte Eeuw wierd in de Christenheid hier over geftree, den: Of de Beelden der Heiligen vereerd en aangebeden zouden worden? In de eerfte drie Eeuwen hadden de Christenen nog Tempels of zogenaamde Kerken, nog Beelden. Dog wanneer zij, na dat de Christelijke Godsdienst de heerfchende in het Romeinfche Rijk geworden was, in het bezit van pragtige Tempels geraakten, wierden de Beelden van den Verlosfer, van de Maagd Maria, van de Apostelen en Martglaaren, overal, zo wel in de Westerfche als Oosterfche Kerken , tot cieraad en tot opbouwing van de Geloovigen ten toon gefteld. Door een misbruik baden eenvoudige lieden deeze beelden aan, bijzonder de nieuwbekeerdeo uit het Hei.  MIDDEL» EED W. Heidendom, die daar in eene overeenkomst met derzelver voormaalige Godheden vonden. Deeze aanbidding wierpen de Joden en Mahomedaanen aan de Christenen als eene Afgoderij voor. De Keizer Leo den Ifaurier liet daarom een verbod daar tegens uitgaan. Dit veroorzaakte groote beweegingen. Het gemeene volk, dat op de geleerde verfchillen over duillere Godsdiendige leerltellingen , altoos opmerkzaam en bedrijvig geweest was, bemoeide zich nu des te meer daar meede, dewijl de twist, zaaken betrof die in de uiterlijke zinnen vielen, en waar aan men gewoon was, en dewelken befchouwd wierden, als of men hetzelve de zichtbaare voorwerpen vandeszelfsaandagtontrooven wilde. In Griekenland ontltond hieruit eenen dadelijken Opftand. De .grootfie ieveraars voor den Beeldendienst aldaar, verfcheeoen met eene vloot voorCo*ftaminopolen en wilden den Keizer afzetten, dog wierden echter gelukkig terug geflaagen. Kn hier op gaf Leo, op nieuw bevel om de Beelden op te ruimen, en liet in zijn eigen Paleis een begin met het wegneemen van een Kruisbeeld maaken. Daar en tegen verdedigde de Paus Gregorius II. den Beelden, dendienst als een oud Kerkgebruik , en verzette zich tegens de door den Keizer bevoolene wegrui. ming der Beelden. Rome en geheel haken verwekten een Oproer, en om zich aan den Keizer, als een vijand van de Beelden te wreeken, wierden zijne afbeeldzels ter neder geworpen en met voeten getreeden. Ook hield de twist met 's Paufen dood T. niet  732. 74i. 737. 74i. 92 GESCHIEDENIS DER niet op, maar zijn navolger Gregorius III zette denzelven met geenen minderen iever voort. Hij hield eene Kerkvergadering te Rome, door welke, alle die geenen, die de heilige Beelden van derzelver plaats wegnamen, dezelve verbraken , ontheiligden, of daar van met verachting fpraken, inden Kerken - ban gedaan wierden. De deswegens vergramde Keizer liet daar en tegen in de aan hem onderworpen Landen, de Pauslijke Inkomlten, welke eene jaarlijkfche fom van drie en een half talenten gouds uitmaakten , inhouden. De Keizer en de Paus ftierven in één jaar, kort na elkander (14). De twist duurde echter onder de wederzijdfche opvolgers nog een geruimen tijd, en had ook eenen niet geringen invloed in waereldlijke zaaken. I X. In het Frankifche Rijk was, zedert den dood van Theodorik IV geen Koning geweest; en Karei Martel had als Hertog in Aujlrafien, en Opperhofmeefter in Neuflrïen, met een volflaagen Koninglijk gezag geregeerd. Hoe aanzienlijk het zelve geweest zij, bleek daar uit, dat hij, met goedkeuring van de Rijksftanden, voor zijnen dood, de Regeering onder zijne twee oudfte Zoonen Carloman en Pipin gedeeld, en aan geenen Juftrafien, Jlleman- nien (14) Men zie Fleuri LM. eicles. Tom. IX. Liv. 41 Ch. 1, 3. 4» 6 - 9. 17» 37-  M I D D E L-E E U W. 93 en Thuringen, en aan deezen Neuftrien, Bourgondien en Provencc gegeeven heeft (15). Voor zijnen derden Zoon Grifo beftemde hij ook wel een Erfdeel: Dog hij wierd door de beide oudften uitgeflooten. Karei had door zijne uitmuntende Staats en Krijgskundige bekwaamheden, aanzien en ontzag verworven, dog zijn geluk en geweldige regeering, die men niet ten onrechte als onrechtmaatig befchouwde, te gelijk wangunst en nijd tegens hem verwekt. Hij had echter alles in onderdaanigheid weeten te houden. In de nieuwe en nog niet gevestigde Regeering van zijne Zoonen, waagden het eenige magtige Vorsten, een verzoek te doen om zich in vrijheid te frellen. Dit fchijnt Carloman en Pipin bewoogente hebben, om den Franken, inden Perfoon van Childerik III., waarfchijnlijk een Zoon van Chilperik II., wederom eenen Koning te geeven, en in zijn naam, met des te meerder zekerheid te regeeren. De Hertogen van Aquitanien, Beijeren en van Allemannien die in eene naauwe verbintenis waaren, ftonden tegens de nieuwe beheerfchers op. Dog de beide Broeders greepen den een na den ander aan, en bragten ze alle in eenige veldtogten wederom tot gehoorzaamheid (16"}. (15) Fredegar. Cbron. c 110 apud Freher. P. 1. p. -59- (iS) Ilid. p. 159, 160. 742. 743744745-  94 GESCHIEDENIS DER X. De Regeering van Karei Martel en van zijne Zoonen, had zich ook door het in Duitschland uitgebreide Christendom gedenkwaardig gemaakt. In de Landen aan den Rhijn en aan den Donau, welke Romeinfche Provintien geweest waaren', was de Christelijke Godsdienst wel reeds vroegtijdig geplant geworden, en de Frankifche Koningen hadden deszelfs verdere uitbreiding in Austraften bevorderd. Dog het middelde gedeelte van Duitschland lag nog in de diepfle heidenfche duisternis begraaven, die thans gedeeltelijk door verfcheidene Predikers van het geloof opgeklaard wierd. Dit waaren grootendeels Monniken uit Brittannien die van Anglo - Saxifche afkomst waaren. Z\) predikten eerst bij de Briefen; en de Anglo*Saxifche fpraak, die met de Friefche zeer na vermaagfchapt was, maakte hen daar toe buitengemeen gefchikt. Onder deeze bevond zich ook Winfried, een Benedictijner Monnik uit Westfex, die den Apostel der 27mringers, Ilesfen en van andere Volkeren geworden is: hoewel hij fomtijds van de handelwijze der Apostelen afweek, en wanneer zijne Predikingen geen invloed hadden, den fterken arm van Karei Martel te hulp nam, en de afgoden dienst door Soldaaten verfloorde. De Paus Gregorius II. veranderde de naam van Winfried in Bonifacius en wijdde hem tot Eisfchop. Gregorius II. verhief hem tot Aartsbisfchop , en tot zijnen plaatsbekleeder in  MIDDEL-EEUW. g£ in Duitschland, echter zonder eenig Geestelijk gebied , het welk hij eerst daar na als Aartsbisfchop van Maints bekomen heeft (17). Hij was den ieverigften en onderdaanigften vereerder van den Room' fcben ftoel, en had al wat in zijn vermogen was, tot vermeerdering van het Pausfelijk aanzien en gezag bijgedragen. Hij onderwierp de Duitfche Kerk aan den Paus , en door zijn bedrijf wierden de Frankifche Aartsbisfchoppen gedwongen, om den gewijden Mantel, of het, algemeen, zoogenaamde Pallium, van den Paus, ten teken dat zij derzelver waardigheid aan |zijne genaade te danken hadden, te ontfangen (18); het welk in het vervolg eene rijke bron van zeer aanzienlijke inkomften voor de Pausfelijke kamer geworden is CIQ> Ronifacius ftond in groot aanzien ten Hove, was een zeer belangrijk Perfoon in het Frankifche Rijk, en had ook een aanmerklijk deel, in de na verloop van eenige jaaren voorgevallene verandering, waar door het Koninglijk geflagt der Merovingiers van den Throon geftooten wierd. Een voorafgegaan onverwacht voorval baande tot deeze groote verandering (17) Men zie omtrent deezen Mascovs Gefcb. der TeutfcbenB. XVI. C. 5, 6, i3, 26, 37. Ci 8) Fid. Petr. de Marca de Coticord. Sacetdot & lmper. Lib. VI. Cap. 7. § 4. Pensen de Pallio arebiepiscopali Cap. VI. § 11. p. 101. Cap. Vit § 18. p. 140» I41. O 9) Pertsch /. c. Cap. X. § ai. p. 141. fq. 749*  747 $6 GESCHIEDENIS DER ring den weg, en hielp niet weinig om denzei ven gemaklijk te maken. X I. Carhman, de oudfte der twee broederen die het Frankifche Rijk regeerden, nam op eenmaal het befluit, om de heerfchappij afteftaan en zich van de waereld aftezonderen. Hij gaf zijn deel van het Rijk, aan zijnen Broeder Pipin, en beval hem zijnen Zoon Drogo. Daar na ging hij naar Rome , en na dat hij de inzegening van den Paus ontfangen had, begaf hij zich in het Kloofter op den berg Casfino (20). Om eene ooi-zaak van eene zo zeld» zaame en ongewoone handelwijze te geeven, verhaaien de oude Chronyken, één, door Eucherius Bisfchop van Orleans , die Karei Martel tot ballingfchap verweezen had , uitgevonden , en door den heiligen Bonifacius en Fullrad Abt van S. Denis , met meerdere omfiandigheden opgecierd iprookje, dat Carlomans Vader, Karei Martel, tot de eeuwige ftraf der Helle veroordeeld was, om reden dat hij wegens zijne geduurige Oorlogen, de Kerkelijke tienden aan leeken gegeeven had, en dat Carloman, dewijl hij aan dezelve zonde fchuldig was geweest, om eene diergelijke ftraffe te ontgaan, (20) Fredegar. in Cbron. apud Freher. P. 1. p. 160. Incert. Auclor. Annal. in Petr. Pithoei Hifi. Franc. Scriptor coëtan. XII P. I. fol. 3. b.  M I D D E L-E E U W. 97 gaan , deswegens in het Kloofter boete heeft willen doen (21). Dit luid wel zonderling, dog het is evenwel niet ongeloofbaar. De tegenftrijdige bedrijven, zijn meenigvuldig in den mensch, en daar behoort ook toe, dat dweepzugt en bijgeloof gezellinnen van een doordringend verftand konnen zijn. X I I. Pipin regeerde in het vervolg alleen, en zijne eerzugt was zo groot, dat hij den Koning Cbilderik zelfs niet in het bezit van den iedelen Koninglijken tijtel wilde laaten, maar denzelven met het Koninglijk gezag, dat reeds voor lang in zijne handen was, vereenigde. De eerfte aanleg tot uitvoering van dit voorneemen wierd in Rome gemaakt, en de toeftemming van den Paus gezogt. Zo groot was ter deezer tijd reeds in de Christenheid het denkbeeld , dat men van het gezag des Opvolgers van den Heiligen Petrus op den Bisfchoplijken zetel voedde, dat zelfs vermogende Vorsten zijne bewilliging niet alleen voor hunne onderneemingen van belang noodig hielden , maar ook geloofden , of anderen wilden doen gelooven, dat door zijne toeftemming blijkbaare flegte en onrechtvaardige handelingen, braaf en regelmaatig wierden. Na het verhaal van een (2 O Magnum Cbron. Belg. Pistorii Script. Rer.Germ. 7om. 111. p. 34, G  98 GESCHIEDENIS DER een oud Chronijkfchrijver, „ liet Pipin den Paus „ Zacharias door een gezantfchap ééne vraag voor„ flellen, betrekkelijk de uit het oud geflagt der „ Merovingiers afdammende Koningen der Franv> ken; die wel Koningen genaamd wierden, dog ,, welkers geheel e Koninglijk gezag bij de Opper5, hofmeesters berustte, behalven dat de Oorkonden „ en voorrechten in naame van den Koning uitge,, vaardigd wierden , en de zogenaamde Koning j, zich jaarlijks eens op den Rijksdag, op eenen ,, met Osfen befpannen wagen, aan het volk ver,, toonde, de hem plegtig aangebragte gefchenken „ ontfing, en den tegenwoordigen Opperhofmees„ ter dat geene, wat in dat jaar gefchieden zou, „ aan het volk voordroeg, waar op den Koning ,, naar huis trok, en de Opperhofmeester de 0„ verige regeerings zaaken verrichtte. Pipin ver» ,, zogt dierhalven eene beflisfmg, wie van beiden „ van rechtswegen Koning zou genaamd worden, „ en ook in der daad weezen zoude, hij, die ge» „ rust te huis zat, of hij, die de zorge der geheele ,, regeering en den last der zaaken torschte? De Paus „ beval, uit kragte van het gezag van den heiligen „ Apostel Petrus, aan het Frankifche Volk, dat „ Pipin, die het Koninglijk gezag had , ook den „ Koninglijken tijtel voeren zoude (22)". Hij had gewigtige reden tot eene diergelijke beflisfing. De twist (22) Annal. incer/i Autor. in?. Phhoei Hift. Franc. Scriptorib. coëtan. XII. P L fol. 4. a. b.  M I D D E E-E E V W. 99 twist met het Keizerlijke Hof te ConftanFmopoIen over de Aanbidding der Beelden duurde nog; en boven dien wierd hij zeer door de Longoharden benaauwd. Tegens beiden kon hij van niemand als van Pipin, eenen kragtigen en dadelijken bijftand hoopen. En dit was voor hem genoeg, om de uitfpraak ten voordeden van deezen magtigen Vorst te doen, en eene onrechtvaardige handelwijze voor billijk te verklaaren , dewijl zij hem van nut konde 2Ïjn. Na dat deeze voorloopige onderhandeling in Rome gelukkig geëindigd was, bragt Bonifacius de zaak, die hij aldaar ieverig bevorderd had, op den Rijksdag te Soisfons, alwaar hij als Aartsbisfchop van Maints, en door het gerugt van zijne heiligheid, eene aanzienlijke vertooning maakte, tot vol komenheid. Pipin wierd tot Koning verkooren, en Childerik III. moest van den throon in het klooster gaan. Bonifacius zalfde den nieuwen Koning met gewijde Olie (23). Mogelijk wierd deeze bij de Franken tot hier toe ongewoone plegtigheid noodig geoordeeld, om zijnen Perfoon des te eerwaardiger en heiliger te doen zijn. In dier voege gefchiedde deeze groote verandering zonder onrust en zonder bloedvergieten, even gelijk in een Schouwfpel, den een, die zijne rol geëindigd heeft, het toneel verlaat, terwijl den ander die de zijne begint , op het zelve te voorfchijn treed. XIII. (23) Adelrai Franc. Reg. Anndl. ad. a. 750 in Freteil Corp. Hist. Franc. P. II. p. 383. G 3  753754- 100 GESCHIEDENIS DER. XIII. De Roomfche Bisfchop, die aan de verheffing van Pipin op den throon, zoo een merkelijk aandeel had, zag zich ook in de hoop op bijftand, die hij in zijne benaauwdheid van hem verwachtte, geenzints bedrogen. Aiftulph Koning der Longoharden had Ravenna en al wat onder den naam van het Exarchaat begreepen was veroverd, en bedreigde zelfs de Stad Rome. De Opvolger van den intusfehen geftorvenen Paus Zacharias , Stephanus III. zogt de in Conftantinopolen uit onvermogen geweigerde hulp bij Pipin. Hij deed deswegens in perfoon eene reize naar Frankrijk, alwaar hij van den Koning, zijne Gemaalin en Zoonen met ongemeene eerbewijzingen ontfangen wierd. Pipin liet zich nog eens van hem zalven: mogelijk dewijl hij deeze herhaalde plegtigheid, daar die door den eerften Bisfchop der Christenheid verricht wierd, als iets uitmuntends, en tot bevestiging der nieuwe Heerfchappij noodig oordeelde. De beide Koninglijke Prinfen Karei en Carloman wierden op gelijke wijs tot Koningen ingewijd. Te gelijker tijd verklaarde den Paus, de Vader en de Zoonen tot Roomfche Patriciërs , welken tijtel thans het recht van verdediging over Rome, enden pauslijken ftoel betekende. Pipin, die hier door zijne verpligting tegens den Paus te grooier achtte, trok kort daaraan in den herfst, met een magtig Leger over de Alpen, belegerde Atjlulph in Pavia, en noodzaakte hem  MlDDEL*EEüïv". hem om te belooven van Ravenna en de andere ingenoomene Steden te rug te zullen geeven. Dan dewijl Pipin en zijne krijgsmagt wederom naar Frankrijk te rug gekeerd waaren, en dus het gevaar voorbij was, hield hij zo weinig zijn woord, dat hij veel eer Rome op nieuw aangreep en belegerde. Op de klagten en het fmeeken van den Paus, deed Koning Pipin den tweeden togt naar Italien ; En toen wierd Aiftulph gedwongen om Ravenna en het geheele Exarchaat te rug te geeven. Dit alles wierd door Pipin aan den heiligen Petrus ' en aan den Paus als zijnen plaats bekleeder gefchonken (24). Waarlijk een zeer onrechtvaardig gefchenk! Dan hij deed het niet van zijn eigendom, maar van dat van een ander, namelijk van den Oosterfchen Keizer. Dog dit baarde den Koning zo min als den Paus eenige de minfte bekommering. Deezen verkreeg , zonder dat het hem iets kostte, een aanzienlijk Land, en lag daar door den grond, van zijn naderhand telkens meer uitgebreid waereldlijk gezag. Zo gelukkig den Overwinnaar der Longoharden in C24) Adelmus I. c. p. 383 , 384. Meerdere omftandigheden van deeze gebeurtenis kan men vinden in Barbeijrac Hist. des anc. Traites P. II. n. 3.2 , 323. p 294-299. X I V. G 3 755- 101  759768. 102 GESCHIEDENISDER. in deezen Oorlog was, even zo was hij het ook ia eenen anderen, die hij deels buiten, deels binnen de grenzen van het Koningrijk voerde. Hij verdreef de Saraceenen geheel uit die landftreek, welke zij, zedert den Oorlog met Karei Martel, nog in Frankrijk bezaten, dewijl de, door zijne krijgsbenden lang ingeflootene, hoofdftad Narbonne zich overgegeeven had Ca5)- De overige Jaaren zijnes leevens bragt Pipin in eenen anderen Oorlog door, tegens zijnen onrustigen Leenman den Hertog Waifar van Aquitanien. Deeze geraakte eindelijk door de hand eenes Moordenaars om het leeven, en zijn land onder de onmiddelijke Koninglijke Heerfchappij. Pipin overleed kort na hem (26), en liet den roem na van den Grootften Vorst en Veldheer van zijnen tijd geweest te zijn, die wel de Kroon niet met recht gedraagen, dog door zijne Koninglijke hoedanigheden zich dezelve waardig gemaakt had. X V. Na de gewoonte deezer tijden deelden zijne Zoonen Karei en Carlomsn het Rijk. De eerfte verkreeg dat gedeelte, dat zijn Vader Pipin eerst be- zee- (25) Z. Abregè de 1'Hist. de Languedoc. Tom. I, p. 450 - 454. (WS) Amal. ine. Aucl, in P. Pithoei. Hist. Front, Scriptorib. XII. P. I. fol. 5. b. 6. a  M ï D D E L-E E ü W. I03 ïeeten, en de tweeden dat geenen, waar over zijn Vaders Broeder Carloman geregeerd had. Dog de tweedragt ftoorde de Vriendfchap en. het vertrouwen onder de Broeders, zo dat een oorlog tusfchen hen gevreesd wierd, indien niet den dood van Carloman het uitbreeken van denzelven verhinderd had. Zijne agtergelaatene Zoonen Pipin en Syagrius kwamen bij de Erfopvolging niet in aanmerking, en Karelwierd alleen als Koning erkend Ziine Regeering is eene aaneenfchakeling van Oorloogen en veroveringen, waar door hij het Frankifche Rijk meer als iemand zijner Voorvaderen vergroot heeft. De gewigtigfte en langduurigfte deezer Oorloogen was die met de Saxen, een der voornaamfte en magtigffe Volkeren, die onder de naamen van Oostphalen, Enger en en Westphaalen, het noorder gedeelte van Duitschland tusfchen den Rhijn, de El'oe en de Noordzee bewoonden. Zij hadden zedert de derde en vierde Eeuw de Britfche en Gallifche Kusten ontrust, en bemagtigden daar na het zuidelijke Drlttannien. ~De\Franken die hun al voor lang het juk hadden willen opleggen, hadden zij telkens eenen kloekmoedigen tegenftand gebooden. Een gedeelte van het zelve was van Koning Clotaris II., van den Hertog Karei Martel, en daar na, van zijnen Zoon Carloman ent Pipin, wel tot het betaalen eener Jaarlijkfche.fchat- ting (-7) Eginharti Vita Caroli M. in Freheri'CV/». Hist. Fmnc. P. II. p. 434, G 4 771.  77= 773- 104 GESCHIEDENIS DER ting gedwongen (28), dog echter het geheele • Volk niet overweldigd geworden. Dit ondernam Koning Karei en zogt hen, als een woest en ontembaar volk , het welk de Frankifche Grenzen door menigvuldige invallen verontrustte, onder zijne heerfchappij te brengen; dewijl zij anderszints behoeftig in derzelver land waaren. De Godsdienst was te gelijk eene der oorzaaken en het voorwendzel, dewijl zij, zo als een oude gefchiedfchrijver zegt, vereerders van den Duivel waaren, die men tot Christenen en daar door tot gehoorzaame Onderdaanen wilde maaken (29). Deezen oorlog heeft meer dan 30 Jaaren geduurd , wanneer men de itilftanden van Wapenen meede rekent, die door den Koning van tijd tot tijd met de Saxen gemaakt wierden, wanneer zijne belangens of nieuwe oorlogen hem ergens elders riepen. XVI. • Dus had hij terftond na het begin van deezen oorlog eenen togt naar Italien, tegens den Longolardifchcn Koning De/tderius ondernoomen. Tot deezen hadden de Zoonen van Koning Carloman , die van het Vaderlijk Erfdeel uitgellooten waaren, hunnen toevlugt genomen. Defi- de- (28) Men zie Barheijrac Eist. des anc. Tr. P. ll.Art. 264, 30.1, 316. p. 252, 281, 291. (29) Eginhart. ap. Freher. 1. c. p. 435.  M I D D E E-E E U W. IOJ derius, die niet ten onrechte tegens Karei zeer verbitterd was, zogt den Paus te beweegen, dat hij deeze Vorsten tot Koningen wilde zalven, in het vooruitzicht, om door hen in het Frankifche Ryk onrust te verwekken. En wanneer de Paus, die Karei voor zijnen Befchermer hield, dit, zo als zeer natuurlijk was, weigerde, nam Defiderius verfcheidene fteden van het Exarchaat weg, die Pipin aan den Roomfchen Stoel gefchonken had. De Paus zogt dierhalven bij Koning Karei hw^p, die ook zonder verwijl met eene aanzienlijke Krijgsmagt naar Italien kwam. Defiderius verzette zich vrugteloos tegens hem in het veld, en floot zich met zijn Gezin in Pavia op, alwaar Karei hem, geduurende den gantfchen winter, belegerde. De eindlijk gevolgde overgaaf deezer Stad maakte aan de regeering des Konings, en te gelijk aan het Longobardifcbe Koningrijk een einde. Defiderius wierd, met zijne Gemaalin en Dogter, naar Frankrijk gevoerd , en aan Agilfried Bisfchop van Luttich in bewaaring gegeeven. Alleen ontkwam het zijn Zoon Adalgis door de vlugt naar Confiantinopolen, alwaar hij van den bijftand des daar zijnde Hof, de gelegenheid tot een beter geluk afwachtte (3°)» Geduurende het langwijlig beleg deed Koning Karel eene reize naar Rome , alwaar hij het Paasch. feest hield. Op verzoek van den Paus bevestigde hij (30) Fid. Strav. Corp. Hist. Qerm, p. i Van deezen tijd af aan ondertekende zich Karei, Koning der Franken en Longoharden en Patricius der Ro. meinen C32). XVII. De veldtogt tegens de Longohardenhad Karei eene gewigtige verovering in Italien verfchaft, en weldra bood het geluk hem eene andere in Spanjen aan. Onder de aldaar gezag voerende Mooren waaren binnenlandfche onlusten en oorloogen ontfiaan, waar door derzelver magt niet weinig verzwakt wierd. Dit wisten de Opvolgers van Koning Pelagius'vtx Afturien zich op eene verflandige wijze ten nutte te maaken. De toenmaalige Koning Alfonfus I. die na den vroegtijdigen dood van den Koning Favila een zoon van Pelagius, tot deKoninglijke waardigheid door verkiezing verheeven was, vergrootte het in de woeste Afturifche gebergtens gevestigde kleine Koningrijk, doorgeduu- rige (31) Omtrent de verfchillende betekenis van dit woord zie Struv. Corp. Hist. Germ. p. 165. n. 50. C3-) Dit alles word uit oude gefchiedfehrijvers zeer «mftandig verhaald in Barbeijrac Hist. des anc. Tr. P. II. Art. 338, 33P-.P. 3°P-S12.  M I D D E L-ï E U W. 107 rige oorloogen tegens de Mooren. Hij nam geheele Landftreeken weg, als in Gallicien, Oud en Nieuw Cast Uien, Leon en Portugal, en daar in de Steden Lu go, Afiorga, Leon, Segovia, Avila, Salamanca benevens veele anderen (33)' Deeze niet onaanmerkelijke uitbreiding van \ dien kleinen ftaat zoude zeer moeilijk geweest zijn , indien niet de tweedragt der beheerfchers van Spanjen dezelve begunftigd had. Eene ter deezer tijd voorgevallene verandering in het Califaat te Damafcus deed deeze tweedragt langer voortduuren. Een nieuw geflagt, namelijk dat der Abasfiden was door een oplïand op den Throon gekomen, en vervolgde het oude, dat van de Ommiaden (door de Spanjaarden Humeyas genaamd) afftamde, tot der dood toe. Een van dat geflagt Abderrama genaamd, ontging het lot, dat veelen van de zijnen reeds getroffen had, door eene gelukkige vlugt naar Afrika. Hier vormde hij het ontwerp om zich in Spanjen te vestigen, en aldaar één van het Califaat onafhangelijk Koningrijk te ftigten. Hij verkreeg door zijne zendelingen daar fpoedig aanhang, en wierd van dezelve na dat hij zelfs uit Afrika overgekomen was, in het openbaar tot koning van Spanjen uitgeroepen. Hij nam zijn verblijf in Cordbva en bragt alles, wat de Mahometaanfche Godsdienst in Spanjen beleed, onder zijne Heerfchappij. Hij meende vervolgens ook (33) Mariana Lib. VII. c. 4. Ferreras D. II. op de te vooren aangehaalde Jaaren. 746. 747- 75<5.  777778. 108 GESCHIEDENIS DER ook de Christenen van dat land onder zijne gehoorzaamheid te brengen, en zond tot dat einde een groot Leger naar Gallicien, het welk echter door Froila, den Opvolger van Koning Alfonfus met een aanmerkelijk verlies gellaagen wierd (34). XVIII. Deeze ongelukkigen flag was voor den Koning Abderrama van rampfpoedige gevolgen. Dezelve verwekte bij de Moorfche Stadhouders in Granada, Murcia, Valencia, Saragosfa en anderen, de ftoutheid, om zich na zijn voorbeeld ook onaf bangelijk te maaken. Twee derzelven Ibcn Alarabi en Abiatur, waar van den eerften in Saragosfe en den laatften in Huesca regeerde, oordeelden het echter, uit een verftandig mistrouwen op hunne kragten, noodzaakelijk, om buitenlandfchen bijftand te zoeken, en vervoegden zich tot dat einde in perfoon aan den magtigen Koning der Franken, diejuist te Paderbom eenen Rijksdag hield. Zij zwoeren hem den eed van trouwe, en hij beloofde hun in het aanftaande jaar ter hulpe te zullen komen. Deeze belofte vervulde hij ook met twee Legers. Het eene, het welk hij zelf aanvoerde, trok over de Pijreneefche Gebergten , veroverde Pampehna en toog daar na tot Saragosfa voort, alwaar de beide Stad- C34) Marton* Lib. VIL c. 4, 6. Ferreras D. II. op ie Jaaren 756, 760.  M I D D E L-E E U W. 10$) Stadhouders aan hem derzelver Steden in handen fielden. Hier vereenigde hij zich met het ander Leger, dat door Catalonien ingedrongen was, en Girona en Barcelona veroverd had. De geheele Land* i ftreek, van den voet der Fijreneën af tot aan den Ebro toe, geraakte dus onder Kareis Heerfchappij. Dog op den terugtogt leed de agterhoede van zijn le- i: ger in het dal Ronceval, door de Fasconiers, die over de aangerichtte verwoestingen der Franken zeer .| verbitterd waaren, eene zwaare nederlaag, waarin verfcheidene Frankifche Legerhoofden, en daar onder Rutland of Roland, gedood wierden (35"). De Fabel heeft;hem tot een Reus, en zijnen naam Arifto 1 door de verhevende en gedrogtelijkfte werken der digterlijke vinding onfterffelijk gemaakt. X I X. Karei zette daar na den Oorlog tegens de Saxen voort, dog moest in weinig tijds zijne Wapenen, te* : gens de oproerige Brittanniers, welke de gewoonlijke Schatting weigerden, en tegens den Beijerfchen Hertog Tasfilo wenden , die reeds lang het ontwerp gefmeed had , om zich der Frankifche Opperheerfchappij te onttrekken. De eerften wier- b den fpoedig tot gehoorzaamheid gebragt, en den laatften met het verlies van zijn Hertogdom ge- ftraft. (35) Adelm. ad. a. 777, 77S. «7/>.Freher. P. II. p. 1 39-, 3S>3. 786. 788.  79-. 799- HO GESCHIEDENIS DER ftraft. Dewijl hij met de Hunnen of Avaren irt verbond Hond, en deeze in Beijeren invallen deeden , zo beoorloogde Karei hen in derzelver eigen land, met zulk eenen gelukkigen uitflag, dat zij» en hunne Vorften zijne Heerfchappij erkenden , en het Geloof der Christenen aanneemen moesten (36> X X. Karei vertoont zich geduurende zijn geheele Ieeven als iemand die tot een ongemeen geluk beftemd was, en wij moeten daar in één hem zonderling gunstig lot bewonderen, dat uit geheel toevallige en verfchillende gebeurtenisfen, zeer dikwils oorzaaken tot uitbreiding van zijne magt, heerfchappij en roem heeft doen gebooren worden. Een zodanig voorval was ook dat geenen, hetwelk in Rome bij eenen Geestelijken optogt, die de Paus Leo III. hield , gebeurde. Hij wierd door twee, hem zijne waardigheid misgunnende, bloedverwanten van den voorigen Paus Hadrianus I., Pafchalis en Campulus ( 37) met de hulp van een hoop gemeen van het paard gefleurd en fchriklijk mishandeld. Zij rukten hem, zo eenige oude Chro- nijken (36) ld. ibid. ad. a. 780", 788, 792. p. 39Ö — 399. S/ruv. p. 167. § 28 — 30. (37) Zij waaren aanzienlijke Geestelijken; de eerden wierd Primicerius, en den ander Saceliarius genaamd.  MIDDEL-EEUW, IIÏ pijken verhaalen, de oogen uit, fheeden hem de tong af, en wierpen hem in de gevangenis, waar in hij, zo als de Legende vertelt, door een wonderwerk het gezigt en de fpraak wederom bekomen zou hebben (38> Een genoegzaam bewijs, dat hij zo wel zijne oogen als zijne tong behouden had! Hij had echter het geluk, zijne vijanden teontvlugten, en reisde naar Paderborn bij Koning Karei, ten einde bij hem befcherming en recht te zoeken. Karel zond hem met eere overlaaden te rug, en kwam naderhand in perfoon naar Rome. Hij lietdefchuldigen taffen , na dat de Paus zich te vooren van de hem aangetijgde misdaadèn plegtig door eenen eed gezuiverd had. Mogelijk zette [de Paus, om zijne dankbaarheid aan zijnen befchermer te betoonen, den Koning, wanneer hij op Kersdag in de S: Rieten - Kerk ter Misfe gekomen was, eene kroon, op, en riep hem (39), met toeftemming van het volk van Rome tot Roomfchen Keizer uit (40). Volgens Kareis eigen opgaaf, zou dit zonder zijne (38) Baronius Antial. eccles. Tem IX. ad. a. 799. n. 1-5- (39) Met deeze woorden : Carolo Augusto. a Deo Coronato, Magno £? Pacifico Imferatori Romanorum Vita & Ftcloriai (40) Adelm. ad. a. 799. & 801. ap. Freher. P. II. p. 403, 405. Eginhart. vit. Careli M. ibid. f. 442. Barbeirac P. II. Art. 377. p. 342 - 344. Joa  lia GESCHIEDENIS DER ne voorkennis gefchied zijn (41). Dog volgens het geloofwaardig getuigenis van eenen gelijktijdigen Schrijver, was de zaak reeds te vooren tusfchen Karei en Leo te Paderborn afgefproken , en aan den eerften door den laatlten beloofd geworden „ van hem met de Keizerlijke Kroon te zullen kroo„ nen, indien hij hem tegens zijne vijanden befcher„ men wilde (42)". En Kareis Eer en Heersch. zugt maakt dit zeer waarfchijnlijk. XXI. De Keizerlijke waardigheid bezorgde' Karei ontegenzeggelijk de opperheerfchappij over de Stad Rome en deszelfs onderhoorig gebied. Dog dewijl de Oosierfche Keizers daar op eene zeer gegronde aanfpraak hadden, zo wilden en konden zij zijnen Keizerlijken Tijtel nier erkennen. Karei was daarom bedagt om het gefchil door een Huwelijk met de toenmaals regeerende Keizerin Irene te eindigen, en in diervoegen beide Keizerrijken te vereenigen. Zij was daar toe niet ongenegen: Dog den Grieken mishaagde deeze vereeniging, en de Keizerin wierd deswegens, eer zij haar voorneemen uitvoeren (4 O Eginhan. T. c. (42) Men zie Meufels Gefcbichte von Frankreich Tb. 1. S. 209. Hij heeft dit uit Muiatorii Script, rer. hal. Tom. II. p. 1038. beweezen.  MIDDELZEE UW. tij ren kon, in een opftand van den Throon geftooten (43). Karei heeft naderhand door gezanten over de erkenning van zijne nieuwe waardigheid te Gonftantinopolen laaten handelen : dog het is niet volkomen zeker, of hij zijn voorneemen bereikt heeft (44). Dog na zijnen dood is den Keizerlijken tijtel van zijne Opvolgers, zo wel, door het Keizerlijk Hof te Confiantinopolen^ als door de andere Vorften en Volkeren in Europa erkend geworden. De wijd uitgeftrekte Heerfchappij der oude Roomfche Keizers, de Majefteit en het groot Aanzien, dat zij in de waereld bezaten, vervulde de Volkeren met zulke hooge denkbeelden van de Keizerlijke waardigheid , dat zij dezelve als ver boven de Koninglijke verheven, befchouwden, en aan Koning Karei en zijne Opvolgers niet alleen deezen tijtel, maar ook daarbij eene uitneemende voortreflijkheid toeftonden. Onder deeze is bijzonder den Voorrang boven alle Koningen in Europa begreepen, in welkers bezit de Roomfche Keizers, tot op deirhuidigen dag, zonder tegenfpraak ge* bleeven zijn. (43) Zonaras Anna!. Tom. UI. tol. 141. b. in Corp, Hifi. Byzant. fVLii zie ook Barbeyrac Hifi. des anc. Tr, P. II. art. 379. p. 345. (44) Vief. Puetteri Specim 1 ?. & gent. med. aeni, C 1. § 4. (3) H XXII,  782. 114 GESCHIEDENIS DER XXII, Na 's Keizers terugkomst van Rome was zijne voornaamfte bezigheid om aan den Saxifchen Oor* log een einde te maaken, die doof zijne elders begonnen onderneemingen zo meenigwerf afgebroken was. Gedumende zo veele Jaaren had Oorlog en Vreede bijna elkander afgewisfeld. Wanneer de Saxen eene aanmerkelijke nederlaag geleeden hadden , (en dit was bijna altoos hun lot O zo fmeekten zij om vreede, beloofden gehoorzaamheid, en zich te zullen laaten doopen, gelijk ook veelen den doop ontfingen, en gaven Gijzelaars. Op diergelijken voet had Karei wel zevenmaal een verdrag met hen gemaakt (45). Dog deeze wielden niet gehouden, want zo dra hij zich met zijne krijgsbenden verwijderd had, namen zij op nieuw de Wapenen op; en daar voor liet hij hun ook fomtijds zijne bitterfte wraak ondervinden. Derzelver aanvoerder Wittekind nam, wanneer hem het ongeluk vervolgde of de nood drong, zijne toevlugt bij de Deenen. Als het gevaar voor bij, en de vreede gemaakt was, kwam hij te rug, en begon op nieuw den Oorlog. Karei zond eenige krijgsbenden tegens hem , die zich onvoorzichtig in een gevegt inlieten, en bijna allen verflaagen wierden. De hier over tot ver- woed- (45) Men zie Barbeyrac Hi/l. des anc. Tr. P. II. Art. 335, 34°. 341» 345. 354» 357» 364- P- 3°. nitii Seriptorib. rer. Brunsvic. T. I. p. 142 fqq. men zie ook Hahns Teutfcbe Reichs-und Kaijser Hifi. Tb. 1. bl. 31 - 3. ap. Freher. 1. c. p 399, 408. Siruv. p. 171. § 3r. (52) Adelm. ad a. 810, 811. ap Freher. 1. c. p. 411 — 413 Barbeytac. P. 11 are. 390, 396. p. 356, 359. H'4 606. 810. 3ii. Bia.  -20 GESCHIEDENIS DER 814, XXIV. Zodanig had Keizer A'^rf/zijne zes en veertig jaarige Regeering in een bellendigen oorlog doorgebragt, en daar door het Frankifche Rijk bijna dubbeld vergroot. Het ftrekte zich uit van den Ebro tot aan de Drazoe, ter plaatze waar zij in den Donau valt, van de Elbe tot aan de Weichfel, en van de Eider tot ver over den Tij her in Calabrien. Hij heerschte over Frankrijk, Duitschland, Rome en Italien, behalven een klein gedeelte dat in Calabrien aan de Griekfche Keizers verbleeven was, over Pannonien, Bosnien, Dalmatien, en over een gedeelte van Spanjen, het welk Arragonien en Catalonien met de Balearifche Eilanden in zich bevatte (53)- Hij was dus, volgens zijnen Keizerlijken tijtel, een Wezentlijke Vermeerderaar des Rijks, meer als iemand zijner Opvolgers, en hij zou het nog meer geworden zijn, indien niet ziekte en dood tusfchen beide gekomen waaren. De nakomelingfchap heeft hem den naam van den Grooten gegeeven, en hij heeft denzelven in meer dan één opzicht, door de uitneemendheid van zijne lighaams»en geest-vermogens, en verrichte daaden, als meede als Wetgeever verdient. Zijne voornaamfie hartstogten waaren (53) EglnWft. ap Freher. P. 11 p. 438. Lieblé Me* txaire fur les Limites de i''Empire de Charlemagne p. 104 — 108.  MIDDEL-EEUW. I2f ren Eer-Heersch-enVeroverings-zugt; en hier uit onftond den trek tot de onophoudelijke, voor hem wel roem-en zegerijke, dog voor zijn Volk ten uiterfte verderflijke Oorloogen (54), die hij in perfoon voerde, en waar in hij, zo als in alle zijne onderneemingen, ongemeen werkzaam en ftandvastig, dog ook dikwils onrechtvaardig was. Zijnen iever voor den Christelijken Godsdienst en zijne vroomheid waaren niet weinig van bijgeloovige dweeperij b'efmet, waar van de Geestelijken, jbijzonder de Paus, de Kerken en Kloosters geene geringe voordeden trokken. Op de begeerte van den Keizer Frederik 1., heeft hem de Paus Pafchalis II f. in het jaar 1165. eene plaats onder de Heiligen aangeweezen. Zijn leeven is wel in veelerlei opzichten geenzints dat van een Heilig geweest: dog de gegeevene magtige bijftand aan den Roomfchen ftoel, wanneer die zich in nood bevond, en de milddaadigheid aan denzelven beweezen, was een zo verdienftelijk werk, dat de plegtigheid der Heilig verklaaring, niet voor eene te groote vergelding kon aangemerkt worden. XXV. Karei de Groote had , volgens het toenmaalig gebruik , eenige jaaren voor zijnen dood, het Frankifche (5+) Men zie M. J. Schmidt Gefcbichtc der Teutfcben. U. h B, 3 Kap. 3. f 433- ff. H§ 806.  8i3. 817. laa GESCHIEDENIS DER kifche Rijk onder zijne drie zoonen Karei, Pipin en Lodewijk verdeeld. Dog hij overleefde de beide eerften. Hij nam dierhalven den derden tot Meede-Rijksbeftierder aan, en deezen erfde dus het gantfche Rijk, uitgenomen dat Bernhard, de zoon van Pipin, het Koningrijk Italien bekwam, dewijl het reeds voor zijnen vader beftemd geweest was. Dog Lodewijk had, en dit was zijn ongeluk, met zijn's Vaders Rijk , niet te gelijk zijnen Geest geërfd. Hij bezat nog zijne Krijgshaftige kloekmoedigheid, nog zijn altoos werkzaam verftand. En daar uit ontftonden de meenigvuldige misdagen zijner regeering. Reeds in den aanvang van dezelve maakte hij eene vroegtijdige en onoverlegde dee. ling onder zijne zoonen, welke hem zijn geheele leeven bitter maakte. Den eerften, Lotharius verklaarde hij tot Keizer, en tot zijnen Rijksmeedebeftierder; aan den tweeden, Pipin gaf hij Aquitanien', en aan den derden, Lodewijk genaamd, Beijeren, beide met den Koninglijken tijtel. Over deeze deeling was Bernhard Koning van Italien in den beginnen onvergenoegd, dewijl hij, uit hoofde dat zijn Vader Pipin die een ouder zoon van Karei den Grooten als Keizer Lodewijk geweest was, een nader recht op de Keizerlijke waardigheid dan Lotharius meende te hebben ; en dit wilde hij met de Wapenen handhaaven. Dog de zaaken vielen voor hem zo ongelukkig uit, dat hij zijne roekeloosheid met het verlies zijner vrijheid, van zijne oogen, en daar na zelfs van zijn leeven boeten moest. Kort na  MIDDEL'EEO W. I3J na de verdeeling ftierf 'sKeizers Gemaalin Innengard, de Moeder van de drie voorgemelde Vorften, en hij trad fpoedig wederom in het Huwelijk met de fchoone Judith of Jutte, eene dogter van den Beyerfchen Graaf Welf. Dit Huwelijk ftond de drie zoonen uit den eerften echt zeer tegens de borst, het geen nog vermeerderde, wanneer de Keizerin een zoon, die den naam van Karei bekwam, ter waereld bragt. Uit eene tedere liefde voor beiden, wilde Lodewijk aan den laatften ook een Erfdeel geeven, en dit zou Allemannien, Rhaticn en een deel van Bourgondien zijn. Dit deed het misnoegen van de drie oudfte zoonen opentlijk uitbreeken, en zij verkreegen fpoedig onder de Grooten en Bisfchoppen eenen fterken aanhang. Ook was een ieder over de Regeering te onvreeden, die de Keizer door Bernhard Hertog van Septimankn liet uitvoeren, een man van moed en werkzaamheid, dog te gelijk ook van eenen oploopenden en geweldigen aart, die door deeze hoedanigheden aan het Hof en bij een ieder zo gehaat, als bij zijnen Heer, die een zodanigen Dienaar toen noodig had, lief en waard was. In deezen toeftand, bemagtigde de oudfte zoon Lotharius het gezag. De Keizerin Judith zond hij in een Kloofter, en den Keizer nevens zijnen jongden zoon Karei liet hij als gevangenen bewaaren. Aan den eerften gaf hij Monniken tot gezelfchap, die hem in de pligten van het Kloofter leeVen onderrichten, en hem het zelve aanprijzen moesten. Deeze onbetaamlijke en harde behandeling 818. 819. 833» 8a9.  83L 124 GESCHIEDENIS DER ling des Keizers verwekte een algemeen meedèlijden, dat gewoonlijk de gezellin van het ongeluk is. Zelfs namen de twee jongere zoonen Pipin en Lodewijk, aan wie men onder de hand, eene aanzienlijke vermeerdering hunner landen toegezegd had, de partij hunnes Vaders, en noodzaakten Lotbarius om hem de vrijheid en de regeering te rug te geeven. Die geenen, welken zijne zijde gehouden hadden , wierden geftraft, en hij zelf ondervond daar in 'sVaders rechtvaardig misnoegen, dat die hem van de Keizerlijke waardigheid beroofde, en zijn erfdeel alleen tot Italien bepaalde (55). XXVI. Als toen regeerde de Keizerin Judith, en de twee oudfte zoonen Pipin en Lodewijk zagen zich van het bellier der zaaken uitgeflooten, waar over bijzonder den eerften eene groote gevoeligheid betoonde, die tot eene opentlijke wederfpannigheid tegens den Vader overftoeg. Deeze ftrafte hem deswegens.met het verlies van zijn Koningrijk Aquitanien en gaf het aan Karei. Zulk eene ftrenge handelwijze bragt de drie (55) Adelm ad a.\ 817 — 819. ap, Freher. P. 11. p. 417 — 420. Thegan, de gestis Ludovici Pii C. 21 - 2(5, 35 — 37- ff P- Pithoei Hifi. Franc. Scriptor, coëtan. XII. P. 11. p. 115, 116, 120, 121. Niihard. Hifi. disfins. fiiior. Ludovici Pii Lib. i._ap. Pithoeum 1. c. p. 30e — 301.  M I D D E L-E E U W. 1*5 drie oudfte zoonen op nieuws in de wapenen, en Lotharius had, nevens veele Bisfchoppen, ook den Paus Gregorius IV op zijne zijde, die onder den tijtel van bemiddelaar zelf naar Duitschland kwam, dog die in der daad de oneenigheid meer en meer cntftak en vermeerderde. Vader en zoon trokken vervuld van verbittering in den Elzas tegens elkander te veld. Dog den laatften wist het Krijgsvolk van den eerften overtehaalen, dat het grootfte gedeelte zich aan zijne zijde voegde, en ;den Keizer bleef geen ander middel overig, dan zich met zijnen zoon Karei gevangen te geeven. Deeze wierd in het Kloofter Prum en zijne Moeder naar Tortona in Italien gezonden. Lotharius nam de Regeering wederom in handen , en voerde zijn vader naar SoUfons en verder naar Compiegne , alwaar de Bisfchoppen, na dat hij geweigerd had een Monnik te worden , hem in de Kerk van den heiligen Medard zijne wapenen en kleeding ontriamen, een boetkleed aantrokken, eene lange lijst van zonden deedenafleezen.entot opentlijke kerkenboete veroordeelden, en vervolgens hem van de regeering ontzetten, welke zij aan Lotharius overdroegen, die hem allerflegtst behandelde, en zelfs, zo eenige melden, hem doo. den wilde. Dog het meedelijden geraakte wederom bij de jongere zoonen Pipin en Lodewijk gaande, en zij bezorgden hem gewapenderhand de Vrijheid. Echter wilde hij de regeering niet eerder overneemen , voor en aleer dat de Bisfchoppen hem plegtig vrijgefprooken, en zijne wapenen en klee- 833-  837- 326 GESCHIEDENIS DER. kleeding wederom aangegord hadden, het welk te St. Denis gefchiedde. Lotharius onderwierp zich aan zijn Vader, en wierd in genade aangenomen, echter onder deeze voorwaarden, dat hij zonder verlof niet buiten de grenzen van Italien zoude komen (56). x x v i 1. Dewijl de vrede, na deezen tweeden Oorlog, tusfchen Vader en zoonen wederom herfteld was, zo belïemde hij, op aanzetten van zijne gemaalin, een aanzienlijk gedeelte des Rijks voor zijnen zoon Karei. Daar echter deeze fchikking aan de anderen zeer nadcelig was, zo wierden Lotharius en Lodewijk wederom onvergenoegd, en den laatllen nam zelfs de wapenen op, dog met een ongelukkigen uitfiag. De Keizerin vreesde intusfchen, dat bij het overlijden van haaren reeds bejaarden gemaal, de haat der oudere Broeders zich tegens haaren geliefden zoon Karei vereenigen zoude. Zij oordeelde het dus noodig, Lotharius te gewinnen, ten einde hij, na 's Keizers dood, Kareis hulp en befchermer mogt zijn. Uit dien hoofde wierd hem niet alleen de Keizerlijke waardigheid benevens Italien, maar ook eene gelijke deeling van alle de overige Lande» des Frankifchen Rijks tus- (56) Niihard. Lib. 1. ap. Puboeum p. 303 - 30». Struv. p. 189. § 12., 13.  M I O D E E^E E Ü W. Ï2f tusfchen hem en Karei aangebooden, alleen Beieren uitgezonderd , het welk Lodewijk behouden zoude. Lotharius nam deeze voor hem voordeelige voorflagen aan, en de Keizer maakte te Worms eene nieuwe verdeeling, uit kragte van welke Lotharius, de van de Maas Oostwaards leggende Landen , en Karei de Westwaards gelegene bekwam. Intusfchen ftierf Pipin, en Lodewijk gaf zijn Koningrijk Aquitanien ook aan Karei, met uitfluiting van Pi* pins nagelaaten Zoon. De Koning Lodewijk, die met dit alles zeer te onvreeden was, vernieuwde wel den oorlog tegens den Vader: dog het geluk was hem daar in, even als in den voorigen tegen. De Keizer, die in pe'foon tegens hem te veld getrokken was, ftierf op den terugtogt, op een eiland in den Rhijn bij Maints; en daar meede nam die vyandfchap een einde (57). XXVIII. De Keizer Lodewijk heeft in de Gefchiedverhaalenden naam van den Vroomen; denwelken hij verkreegen fchijnt te hebben, deels door zijn veel bidden en zingen, deels door zijne meenigvuldige geestelijke ftichtingen, deels ook door zijne veelvuldige verordeningen, waar in hij de Godsdienftige PerCs;) Nithard. Lib. i. 1. c. p. 308 — 314. Hahns Kaiper-en Reicbs Hijlor. Tb. I. 132,— 134. 838. 839. 840. 18 Juni.  Ü>8 GESCHIEDENIS DER Perfoonen en Kloosterlingen dezelver pligten en Ieevensregelen ftiptelijk voorgefchreeven had. Misfchien zou hij dien naam nog meer verdiend hebben, wanneer hij zijn voorneemen, om de zeden der geestelijken te verbeteren had kunnen uitvoeren. Reeds in den aanvang zijner Regeering, moesten de Bisfchoppen derzelver met goud en edel gefteentens bezette gordels en mesfen, pragtige kleederen en fpooren afleggen , dewijl diergelijke waereldlijke pragt den Geestelijken niet voegde ( 58 ). Dog hier door maakte hij zich dezelve tot onverzoenlijke vijanden. Om die reden waaren zij in den ftrijd met zijne zoonen altijd op de zijde der laatften, en de hoofdwerktuigen zijner zo fchampere afzetting. Hij was niet Oorlogzugtig , en echter wilde zijn ongelukkig lot, dat hij tegens zijne Zoonen moest oorloogen. Deeze voor hem zo treurige noodzaaklijkheid is een bewijs, dat hij zijn gezin niet wist te beftieren, en dat hij dus nog minder in ftaat is geweest om zo een groot Rijk te regeeren. Zijne vroomheid was eigentlijk zwakheid van geest, dweepzugt en goedaartigheid, het welk hem fomtijds niet hinderde, om onrechtvaardig, ja zelfs wreed te zijn; waar van de handelwijze tegens zijnen BroedersZoon , den Koning Bernhard, getuigen kan. Met hem begon het Frankifche Rijk, dat zich, onder zijnen Vader zo hoog verheven had, reeds aan het zin. (58) Vita Ludov. Pii ap Pithoeum P. II. p. 202."/?f.  kiböEL-EÉÜW» 139 zinken te raaken, en de Karolingifche ftara verviel tiog fpoediger als de Merovingifche. De Keizerin Judith meende wel haaren geliefden Zoon Karei zijn belangrijk erfdeel door de verbindtenis met Lotharius genoegzaam verzekerd te hebben, dog hier in vond zij zich zeer bedroogen. Deezen, achtede zich als den oudften zoon, en als Keizer, tot de opperheerfchappij des geheelen Rijks gerechtigd, en hij meende zijne Broeders, den een naden ander te overweldigen. Hij vleide eerst Ko*ning Karei, ten einde hem door geveinsde Vriendfchapsbetuigingen gerust te Hellen, en trok midlerwijl over den Rhijn , om den anderen Broeder, Lodewijk, aantegrijpem Wanneer hij die echter bij Frankfort bereid vond om hem wel te ontfangen, zo maakte hij zwaarigheid om een (lag te waagen, en bepaalde met hem eene andere te zaamenkomst, om daar in hunnen twist, of in der minne te vergelijken, of door de Wapenen te beflisfchen. Hier op wendde hij zich wederom tegens zijnen Broeder Karei en drong in Frankrijk tot over de Seinc. Daar en boveh had hij verfcheidene West* frankifche Grooten door beloften en bedreigingen op zijne zijde getrokken. In deeze verlegenheid maakte Karei met hem een voorloopig vergelijk , w»ar in hij zich alleen een gedeelte zijnes Koningrijks zo lang voorbehield, tot dat zij in eene in I de  84r. 25. Jun. 130 GESCHIEDENIS DER de volgende Maymaand vastgeftelde'bijeenkomst, een volkomen vreedensverdrag fluiten konden. Toen nam Lotharius den weg op nieuw naar Duitschland en overviel Koning Lodewijk zo onverhoeds bij Worms, dat hij naar Beijeren te rug moest wijken. De beiden Koningen Lodewijk en Karei ontdekten uit dit alles Lotharius booze voorneemens duidelijk genoeg. Zij verbonden zich dus tegens hem , en Lodewijk, die intusfchen wederom krijgsbenden te zaamen-gebragt had, floeg een gedeelte van Lot harius leger bij Renfe. Vervolgens rukte hij, Karei ter hulpe, Frankrijk in, en beiden deeden Lotharius vreedens voorflaagen , die hij echter niet aannam. Alle drie de Broeders kwamen evenwel naderhand bij Fontenai in Bourgondien bij den anderen , om op nieuw over een vergelijk te handelen. Dog dewijl de vorderingen van den eenen, en de aanbiedingen van den anderen kant niet overeen konden gebragt worden, zo beflooten zij de zaak, aan het Goddelijk gericht ter beflisfing overtelaaten, en het zelve door den degen uittemaaken. Hier op volgde den flag bij Fontenai, waarin, na veel vergooien Frankisch bloed, Lodewijk en Karel zegepraalden (59)* XXIX. (59) Nithard. Lib. II. ap. PIthoeum P. II. p. 315. 339- Atmal. Francor. Fulder.s. ad a. 840 — 844. in Freheri Scriptor, rer. Cerman. Tom. r. p. 24, 25.  tti-bbEL-ÉBüWi Ï3* De overwinnaars waaren hier over meer aahgedaarï dan verheugd» Zij vervolgden ook hunne overwinning niet, dog hielden , op raad van de Bisfchoppen , met hun volk een driedaagfche vasten oni Voor de in den flag gedooden de vergeeving hunner zonden van God aftebidden. Hier door gewon Lotharius tijd, om wederom Krijgsvolk te verzaamelen. Hij dreigde dan den eenen, dan den anderen broeder, en zogt hen ook door Vreedensvoorflaagen, die hij aan Karei in het bijzonder deed, te verdeelen, het welk echter niet gelukken wilde; Lodewijk en Karei verkoozen liever hunne verbindtenis plegtig te Straatsburg in tegenwoordigheid Van hun leger door eepen eed te vernieuwen; de eerfte zwoer in de Romeinfche, dat is in die fpraak welke uit de gemengde Latijnfche en Frankifche ontftaan was, en den ander in de Duitfche j, teh einde de wederzijdfche Volkeren het verftaan mogten. Deeze zwoeren naderhand ook ieder in zijné fpraak4 dat, wanneer een der Broederen zijnen s, eed niet hield, zij den een tegens den ander niet bijrtaan wilden (00)". De beide broeders lié- teri (60) Nithard. Lib4 Ut. ap. Pithoéüm P. It. pi 340* 345 — 348» 353 » 354- Het Formulier van deeze Eeden heeft Nithard op de zo even aangehaalde plaatferi opgeteekend* Eene naauwkeurige verklaarin* van déI a ié.  843- IJ2 GESCHIEDENIS DER ten intusfchen Lotharius op nieuw de vreede aanbieden. En dewijl hij daar toe nog geene genegenheid betoonde, zo beflooten zij in eene bijeenkomst te Aaken , na ingenomen raad der Bisfchoppen, het Rijk onder zich, met uitfluiting van Lotharius , te verdeden, en deeden het ook Werkelijk. Wanneer deeze zag dat het ernst was, zo gaf hij zijn verlangen tot vreede aan zijne Broederen te kennen. Zij hielden naderhand onderling deswegens een gefprek, en derzelver Gevolmagtigden bragten na langduurige en moeijelijke onderhandelingen , het Vreedens verdrag te Verdun tot (land. Bij hetzelve wierd het Frankifche Rijk tusfchen de drie Broeders verdeeld. Lotharius bekwam Italien, Rome en de Keizerlijke waardigheid, en daar en boven eene' groote ftreek lands tusfchen Duitfchland en Frankrijk, van de Middelandfche tot aan de Noordzee, waar onder alles, wat tusfchen de Rhone, Saone, Maas, en Schelde, en aan de west» zijde van den Rhijn lag, uitgezonderd de drie Steden Maints, Worms en Speijer, begreepen was. Lodewijk behield alles wat aan de Oostelijke zijde des Rhijns in Duitfchland onder Frankifche Heerfchappij behoorde, en aan de Westzijde des Rhijns de voorgemelde drie Steden. Karei verkreeg on- zelven vind m«n in Leibnitii Colleftan. etymo/og. P. I. p. 181. En in Meufels Gefcbichte von Frankr. Th. I. S. »93 — a°5- Zij zijn de oudfte Gedenkftukken der Franfche, en een der oudfle van de Duitfche taal.  M IDSEL-EE UW. I33 onder den naam van Frankrijk het tusfchen de zee, de Rhone, Saone, Maas en Schelde gelegen land, benevens de Spaanfche Mark, Catalonien genaamd, en andere in Spanjen gemaakte veroveringen (<5i). XXXI. Indien het door de veroveringen van Karei den Grooten , en door de in zijn Perfoon wederom herftelde Westerfche Keizerlijke waardigheid, zo zeer vergroote Frankifche Rijk onverdeeld gebleeven, en zijne uitmuntende geestvermogens ook op zijne navolgers overgegaan waaren, zo zou het zelve waarfchijnlijk tot het aanzien van het oude Romeinfche Rijk gefteegen, en deszelfs Heerfchappij over het beste gedeelte van Europa uitgebreid zijn geworden. Dan de grondwet, door de eerfte Merovingiers reeds aangenomen, dat een Konings Zoon noodwendig ook Koning moest worden, was door Keizer Karei meede behouden. En dus gingen de verdeelingen onder zijne nakomelingen beftendig voort. Door die, welke de Zoonen van Lodewijk den V'roomen onder zich maakten, ontftonden dus drie nieuwe in waardigheid gelijke Koningrijken, Duitfchland, Frankrijk en Italien, (zijnde het 0. verige van Lotharius Rijk binnen weinig tijds gedeel- (61) Nhhard. Lib IV. ap. Pithoeum p. 11. p. 359, 360. Hahns Kayser-und Reicbs Hift. Tb. 1, S 161 163. s 7. is  134 GESCHIEDENIS DER deeltelijk aan. Frankrijk en gedeeltelijk aan Duitfchland gekomen,) die van elkander onaf hangelijk waren, verdeeldbleeven, en ook niet door eene duurzaame yereeniging verbonden zyn geworden. XXXII, Ter zeiver tijd, dat het groote Frankifche Rijk door Lodewijk den Vroomexx , en de verdeelingen van zijne Zoonen, gefchokt en verfcheurd wierd, vereenigden zich de zeven kleine Anglo-Saxifche Koningrijken in Brittannien. Dewijl zij alle nabuuren en van elkander onafhangelijk waaren , had derzelver ligging en toeftand dikwijls twisten en oorloogen onder hen veroorzaakt. Daar door was het gebeurd, dat de Merciers, welke de magtigilen waaren, de Qost-Angliers aan zich onderworpen , en de Koningen in Kent en Es/ex cijnsbaar gemaakt hadden. Zij vielen ook toen de West-Sa~ xen aan, ■ dog vonden echter in derzelver Koning Eghert, die buitenslands, inde oorloogen van Karei den Grooten, bekwaamheid en ondervinding verkreegen had, eenen tegens hen opgewasfen tegenflander. Hij overwon niet alleen de Merciers, maar bragt die ook benevens de van hun afhangende Koningrijken Kent en Es/ex, en vervolgens Northumberland onder de WestSaxifche Heerfchappij, het welk reeds van verlang aan het Koningrijk Sus/ex onderworpen was geweest. Alle deeze Koningrijken bleeven ze- dett  M I D D E E-E E U W. 135 dert onder den algemeenen naam van Engeland vereenigd (62); en deezen nieuwen ftaat is, na veele wisfelvalligheden, eene der magtigfte in Europa, ja door de fterkte van deszelfs zeemagt de eerfte geworden. XXXIII. Het Westerfche Keizerrijk verloor intusfehen meer en meer deszelfs magt en aanzien. Het van de Longoharden veroverde en van de Franken wedergenomene Exarchaat was, door de gift van Koning Pipin, een eigendom van den Roomfchen ftoel geworden, en de door denzelven gedaane verheffing van Karei den Grooten tot de waardigheid van Roomsch Keizer, had het Oppergezag over Rome met zich aangebragt. De twist over den Eerdienst der Beelden, die te Conjlantinopolen zo ftreng verboden, en te Rome zo ieverig verdeedigd wierd, en zeer lang de oorzaak van eene heftige vijandfehap tusfchen die beide geweest had , was eindelijk door de beftisfehing van twee vrouwen opgehouden. Eerst verklaarde zich de Keizerin Ire. ; ne, wanneer zij de Regeering voor haaren minüerjaarigen Zoon Con/lantinus VI. Porphijrogenitus waarnam, en uit heerschzugtige oogmerken zich eene partij onder de geestelijken, en den grootften hoop (62) Cbronic. Saxon ad a 823, 827. Hutnes" Hift. ffEngl. Vol. 1. p. 41, 42. -4 87.  Ï36 GESCHIEDENISDER hoop van het Volk zogt te verkrijgen, voor de aanbidding der Beelden. Naderhand herftelde de Kei. zerin Theodora, Weduwe van Theophilus III. die ook als Voogdesfe over haaren Zoon Michacl III regeerde , de Beelden, in eene Kerkvergadering, vol-» koomen in de aan dezelve afgenomen rechten, welken zij naderhand behouden hebben (63), Dit verfchil had nu, wel een einde genomen, dog 'er ontftond gedeeltelijk een nieuw over het Uitgaan des heiligen Geest van den Vader, of van den Vader en den Zoon; waar van men de eerfte Helling te Conftantinopokn, en de laatfte te Rome verdedigde (64) ; en gedeeltelijk had 'er nog een oude twist plaats, die zijnen ooriprong in de opgeblazenheid en trotsheid der Bisfchoppen van deezè twee Hoofdlieden had. De eerfte wilde niemand boven zich, en den ander niemand nevens zich gedoogen, En dit was de hoofdoorzaak der fcheuring, of de gantfchelijke verdeeling van de Griekfche en La{ijnfche Kerk, die zedert deezen tijd ontftaan is, XXXIV. Dog midden onder deeze twisten van den Bisfchop van Rome, met het IJof en den Bisfchop van Coriflantinopolen, is het aanzien en gezag van den ter-» (^3) Men zie Fleurij Hifl. eceks. Tom IX. Liv. 44., § 2.  *55- 144 geschiedenis der aanzienelijke goederen gefchonken en uïtgeftrekte Rechten gegeeven. Het kon dus niet anders zijn, of, hoe hooger hier door hun aanzien klom, ook het gezag van hunne Heeren des te gemaklijker moest vervallen. i i. * 4» De Keizer Lotharius was, in eene vlaag van zwaarmoedigheid, de waereld en de Heerfchappij * waarom hij zo veele oorlogen gevoerd en zo veel bloed vergoot en had, moede geworden, en had zich in het Kloofter Prum in het Ardenner woud doen Ordenen, dewijl hij na de heerfchende begrippen van zijnen tijd meende, der beledigde Godheid voor alle zijne misdrijven in een Monniks gewaad te kunnen bevreedigen. Voor dat hij den throon verliet, waar op fpoedig zijnen dood volgde, maakte hij eene verdeeling onder zijne drie Zoonen. Aan den oudllen Lodewijk genaamd, gaf hij Italien met de Keizerlijke waardigheid; den tweeden, Lotharius, verkreeg de van de Noordzee af aan, tusfchen den Rhijn, de Schelde, Maas, en Moefel, tot aan de vereeniging van de Saone met de Rhone gelegene Landen , die naderhand den naam van Lotharingen bekomen hebben; en den derden, Karei, bekwam Provence benevens de landen tusfchen de Rhone en Saone (4). Lotharius en Karei voerden beiden (4) R'egino a. 855. ap. Schard. fol. 36. Sttuv. p. aoo. §. 5.  M I D t) É L-E E U W. 145 den den Koninglijken tijtel. Dog de geheele mannelijke Nakomelingfchap van Keizer Lotharius ftierf binnen weinig Jaaren uit. De Jongde Zoon Ka~ rel ftierf het eerst zondererven, en zijne Broeders deelden zijne Landen. De tweede Lotharius overleed weinig tijds na hem. Hij liet wel eenen zoon Hugo genaamd na; dog wegens het twijffelachtige van zijne wettige geboorte wierd hij van de Erfopvolging uitgeflooten. De Keizer Lodewijk II zou nu van rechtswege deszelfs Koningrijk hebben moeten erven; dog zijn Vaders Broeder Karei, Koning van Frankrijk, bemagtigde alle de daar toe behoorende Landen; het welk de Keizer, die, ter zelfder tijd met de Saraceenen in het beneden gedeelte van Italien Oorlog voerde, niet verhinderen kon. Echter wierd Karei, door Lodewijk Koning van Duitschland uitgenodigd om Lottharingen met hem te deelen, en ftond naderhand zijn deel aan Keizer Lodewijk af (5). Karei was tot eene gelijke billijkheid niet te beweegen. Dan de kort daar op gevolgden dood des Keizers veranderde op nieuws den ftaat der zaaken tusfchen de beide Koningen van Duitschland en Frankrijk. I I I. De drie voorige Keizers, Karei den Grooten, Lo- (S) Struv. p. 314. 5. 3. Hahn Th. I. S. 232, 333. $• 6. K 863. 868, 870. 872, 875.  875. (6) Struv. p. 215. $. 4. 146 GESCHIEDENIS DER Lodewijk deu Vroomcn, en Lotharius hadden derzelver opvolgers benoemd, en Lodewijk den II. die geene zoonen naliet, had volgens fommige verhaaien , den oudften zoon van zijnes Vaders Broeder Lodewijk, Koning van Duitschland, Karlomann genaamd, daar toe verklaard. En offchoon zulks ook niet gebeurd waare, zo moest echter de Keizerlijke waardigheid volgens het recht van eerstgeboorte op gemelden Lodewijk vervallen. Dog zijn Broeder Karei Koning van Frankrijk kwam hem voor. Hij ihelüe naar Italien en Rome, en hij bewoog door aanzienlijke gefchenken Paus Johannes VIII. om hem tot Keizer te kroonen. De Grooten van Lombardtjen erkenden hem ook voor hunnen Koning (6). Tot zijn geluk ftierf zijn Broeder, de Koning Lodezvijk van Duitschland, die hem de Keizerlijke waardigheid met de wapenen in de hand betwist had. Reeds eenige jaaren voor zijnen dood, had hij even als zijnen Broeder , de Keizer Lotharius, eene deeling onder zijne drie zoonen gemaakt, welke zij na zijn 'overlijden dus volbragten, dat de eerfte Karloman, Beyeren, Pannonien, Karinthien, benevens de Slavonifche Koningrijken Bohemen en Moravien i de tweede Lodewijk, Oost Frankenland, Thuringen, Saxen, Friesland, benevens een gedeelte van Lottharingen; en de derde Karei, Allemannien en eenige Lottharingfche fteden bekwam. De oudite Karloman, be-  M I D D E L-E E U W. i4f begaf zich meteengedugt leger naar Italien, om zijn recht op dit Koningrijk en het Roomfche Keizerrijk te doen gelden. Keizer Karei, die even te vooren zijne Gemaalin Rechilda door den Paus te Pavia had doen kroonen, nam, op de tijding van Karlomans aantogt, aanftonds den terug weg naar Frankrijk, en ftierf op denzelven. Hij wierd den Kaaien genaamt, dewijl het de gewoonte van den toenmaaligen tijd was, om ook de Koningen en Vorsten volgens derzelver lighaams-of zielsgebreeken bijnaamen te geeven, zo als zijn zoon Lode•wijk, den Stamelaar; zijn Neef Karei, den Eenvoudigen; zijn Broeders zoon Karei, den Eikken is genaamd geworden. Karloman zond krijgsvolk naar Rome, en liet den wederfpannigen Paus Jo- \ hvnnès den VIII. gevangen neemen. Dog hij ontfnapte en vlugtte naar Frankrijk, alwaar hij Ko^ ning Lodewijk den Stamelaar tot Keizer kroonde, die echter door eenen vroegtijdigen dood van deezen iedelen tijtel wederom beroofd wierd. Hij £ liet twee zoonen na, Lodewijk en Karloman genaamd, die Frankrijk onder zich verdeelden, en na zijnen dood wierd hem nog eenen derden, Ka. rel den Eenvoudiger, gebooren. Karloman, die wel in het bezit van het Keizerrijk dog echter niet gekroond was , ftierf ook kort daar na , en had in 8! zijne Erflanden, zijnen Broeder Lodewijk tot opvolger, uitgezonderd in het Hertogdom Karinthien, het welk voor zijnen natuurlijken Zoon Arnolfus beftemd was. De Koning Lodewijk verliet ook bin g£ K a nen 79!o. 2.  87Q. I48 GESCHIEDENIS DER nen weinig *tijds. zonder mannelijke nakomelingen het toneel des waerelds. Dus bekwam de derde Broeder Karei den Dikken, die reeds naar Karlotnans dood in het bezit van het Roomfche Keizerrijk en van het Koningrijk Italien was, de Heerchappij over geheel Duitschland (7). * IV. De beide West-Frankifche Koningen Lodewijk en Karloman leefden in Broederlijke eensgezindheid , dog tevens onder den invloed van een weerbarstig noodlot, het welk hunne regeering ongelukkig deed zijn. De Noormannen die zich, reeds ten tijde van Karei den Kaaien in een gedeelte van Neujlrien genesteld hadden, breidden van daar derzelver rooverijen en overheerfchingen door het geheele Koningrijk uit. Lodewijk den Jongen Koning van de Oost - Franken , dwong hen het Westelijk gedeelte van Lottharingen af, het welk zijn Grootvader Karei den Kaaien inde verdeeling met zijnen Broeder Lodewijk, na den dood van Koning Lotharius gemaaktbehouden had ; en dus geraakte nu geheel Lottharingen onder de Opperheerfchappij der Duitfchers (8). Op eenen anderen tijd leeden zij een nog grooter verlies door de koene (7) Recino ad a 875 • S77. ap. Schard. p. 43. a. b, Struv. p. 219, 222, 229, 230, 232. (8) Regino ad a 879.1. c. p. 44. b. Struv. p. 231.  M I D D E E-E E V W. 149 ne en oproenge onderneeming van den Graaf Bofo. Eene toevallige oorzaak van dezelve was des Keizers Kareis zwakheid, en Bofo"s bekwaamheid om zich die ten nutte te maaken. Karei was op Bofö's fchoone Zuster llecbilde verheft geworden, en met haar in een tweede Huwelijk getreeden. Daar door wierd Bofo zijn zwager en te gelijk zijn gunsteling. Karei ftond insgelijks toe, dat Irmengard dogter van Keizer Lodewijk den II. die door Bofo gefchaakt was, zijne Gemaalin mogt worden. Bij eene vermaagfchapping zo na in den bloede aan het Keizeren Koninglijke Huis, was zijne begeerte om ook eene kroon te draagen zeer natuurlijk, en Karei verklaarde hem tot Koning van Provence. Dog binnen weinig tijds verfchafte hij zich een veel aanzienlijker Koningrijk, het welk behalven Provence, ook Daupbiné, Lion met deszelfs gebied, en een gedeelte van het Graaffchap Bougondien in zich bevatte. Hij had zich onder de Bisfchoppen eenen aanhang gemaakt. Deeze verkooren hem, op eene gehoudene bijeenkomst te Manta (Mantaille) in het Dauphineefche, tot Koning, en de Aartsbifchop van Lijons, Aureliams kroonde hem in deeze Stad (9). De beide Koningen Lodewijk en Karloman, moesten dit gedoogen , dewijl zij zich en hunne Lan« den niet tegens de Noormannen verdedigen konden, (9) Regino ad a 877, 879. in Schardii Germ, rer. Cbronograpb. quatuor fol. 44. a. b. Hahn Tb, I. S. 216 &c. K 3  883. 884. 885. J59 GESCHIEDENIS DER den, en mogelijk was deeze zwakheid eene der o'orzaaken , waar door aan den opftand van Bofo eenen zo gemaklijken voortgang gegeeven wierd. Het nieuwe Koningrijk verkreeg den naam . van Bourgondien of Provence. V. Die twee ongelukkige Koningen overleefden hun treurig noodlot niet lange . Lodewijk eindigde zijne dagen het eerst, en kort daar aan ftierf ook Karloman, beide zonder nakomelingen. Hun jongsten broeder Karei was een kind van niet meer dan vijf jaaren. Dog de ongelukkige tijdsomftandigheden, en de nog altoos voortduurende ftrooperijen en veroveringen der Noormannen vereifchten eenen werkzaamen en krijgshaftigen Vorst aan het roer van ftaat. Dierhalven verkooren de West^ Frankifche Rijksftanden Keizer Karei den Dikken tot Koning. Hier door wierd onder hem het gantfche Frankifche Rijk, zo als Karei den Grooten her'zelve bezeten had, wederom vereenigt, alleen het nieuwe Koningrijk Bourgondien , en de Spaanfche Mark, welke de Saraceenen grootendeels wederom veroverd hadden, uitgezonderd. Dog Karel voldeed niet aan de van hem opgevatte verwachting. Meerdere begaafdheden en grootere geestvermogens als waar meede hij bedeeld was, waaren tot de Regeering van een zo wijd uitgeftrekt Rijk benoodigd. Het gemis van dezelven maakte hera,  MIDDEL-EEUW. 151 hem ongelukkig. De Noormannen waaren zo magtig, dat zij zich de verovering van het Koningrijk als de hoofdzaak hunner onderneemingen fcheenen voorgeiielt te hebben. Zij belegerden geduurende twee jaaren Parijs; en de uitmuntende dapperheid van den Graaf O do, van Parijs was alleen in ftaat om de Stad te redden. Keizer Karei rukte wel met eene groote krijgsmagt tot ontzet aau. Dog in plaats van den vijand aantegrijpen, kogt hij voor zeven honderd pond zilver de vreede van hem. Hier door maakte hij zich in Frankrijk en in Duitschland.vencht. Na zijne terug komst van deezen fchandelijken veldtogt volgde wel dra hetgrootfte kwaad dat hem als man en Koning overkomen konde. Luitward Bisfchop van Vercelli, die zijn Kanfelier en vertrouwden Staatsdienaar geweest, dog die, uithoofde van eene befchuldigingvan al te vertrouwelijken omgang met de Keizerin Richardis gehouden te hebben, in ongenade vervallen was, zette Arnolfus Hertog van Karinthien, natuurlijke zoon van des Keizers broeder Karloman, tot eenen opdand aan, om zich daar door aan zijnen te vooren zo goedwilligen Heer te wreeken. Hij kwam met eenig krijgsvolk naar Tribur, al. waar Keizer Karei zich ophield en eenen Rijksdag wilde houden. De Duitfche Grooten verlieten hem niet alleen , maar verkooren ook Arnol. fus tot Koning, en den Keizer wierden alleen eenige geringe inkomsten in Allemannien tot zijn leeK 4 vens- 887.  15$ GESCHIEDENIS DER 888. 12. Jann. vens-onderhoud toegeweezen (io). Dit was het treurige einde der regeering van Karei den Dikken. Zo fpoedig en onbekrompen als het geluk hem zo veele Rijken en kroonen had toegeworpen, waar op hij als de jongde zoon zijnes Vaders in den beginne niet kon hoopen; even zo onverwacht beroofde het hem in een oogenblik van alles, en liet hem verachtelijk en in armoede fterven. Ook was dit fchier de eenigfte gunst die hij van hetzelve ontfing, namelijk dat hij zijne groote wederwaardigheden niet lange overleefde. V I. Na de ontthrooming en het overlijden van Karei den Dikken, verviel het Frankifche Rijk wederom in deszelfs voorige verdeelingen ja zelfs in nog meerdere kleine ftukken, die daar van afgefcheurd wierden. Rudolph , zoon van Coenraad, die eenigen een Graaf van Parijs , en anderen Hertog van Bourgondien noemen, ftigtte een nieuw Koningrijk, dat uit Savoi/en en het Westelijke gedeelte van Szuitferland beftond. Hij noemde zich Koning van Bourgondien, en dit was dus het tweede nieuwe Koningrijk van die naam (i i). In Duitschland (10) Regino ad a 884 , 887. ap. Schard. fol. 46, 47. Haiin. Th. I. f. 268, 260. (11) Regino ad a 888*. ap. Schard. fol. 47. b. Hahn, fki 1. 5, 388. §. 8,  MIDDEL-EEUW. I53 land wierd Arnolfus overal als Koning erkend, gelijk ook 'vaLottharingen , waar meede hij echter met toeftemming der Rijksftanden zijnen natuurlijken zoon Zwentibold' verleidde. Hij verkreeg naderhand ook gelegenheid om de Heerfchappij zijner voorvaderen in Italien en Rome wederom te herftellen. Thans was dezelve in handen van twee magtige Hertogen Eerengar van Frioul en Guido van Spoleto. De eerste had zich tot Koning van Italien doen verkiezen en den anderen zich tot Roomsch Keizer laaten kroonen. Dewijl zij echter oneenig en in Oorlogen gewikkelt wierden, riep Berengarus, die daar in ongelukkig was, als meede de Paus Formofus, welke door Keizer Guido gekwelt wierd , den Koning Arnolfus ter hulpe. Intusfchen ftierf Guido, en zijn zoon Lambert die de Vader reeds tot meedebeftierder van het Rijk aangenomen had, voerde den Keizerlijken tijtel. Dog Arnolfus maakte zich in weinig tijds meester van Opper Italien en veroverde naderhand Rome, alwaar hij van den Paus de Keizerlijke Kroon ontfing. Dog eene zwaare ziekte noodzaakte hem tot den terugtogt naar Duitschland, en Lambert gedroeg zich toen wederom als Keizer, welke aangemaatigde waardigheid echter met zijnen kort daar op gevolgden dood ophield. De Keizer Arnolfus overleefde hem niet lang, en door zijnen dood geraakte Italien in nieuwe en nog grootere verwarringen (12). VII. CJl?) Luitprand Hist. Lib. I. c. 5-^12 in Reubesi K 5 vts 895. 894. 395. 896. 898. 899.  9oo. *54 GESCHIEDENIS DE* V l I. De Duitfchers oordeelden zich gerechtigt om na Arnolfus dood eenen Koning te verkiezen, op dezelfde wijze als zij hem verkooren hadden. Dog de oude gewoonte der Franken, volgens welken de opvolging van den zoon na de Vader vastgefleld was, vermogt evenwel zo veel, dat zij Arnolfus zoon, Lodewijk, offchoon hij maar zeven jaaren oud was, en uit dien hoofde het Kind bijgenaamd wierd, op den vaderlijken Throon plaatften. Hatto, Aartsbisfchap van Maints, en Otto de Groote, Hertog van Saxen, waaren beide zijne voogden, en bekleedden de Regeering, waar van de meeste jaaren, wanneer men de op den dood van den Koning Zwentibold gevolgde wedervereeniging van Lottharingen met het Duitfche Rijk uitzonderd, door zeer rampfpoedige en ongelukkige gebeurtenisfen gekentekent zijn. Even gelijk tot nu toe Frankrijk en Lottharingen door de invallen, roo» verijen, en wreedheden der Noormannen verwoest waaren, zo bekwam Duitschland, aan eenen ande* ren kant, diergelijke en nog fchrikkelijker vijanden aan de Hongaar en , die in de oude Jaarboeken dikwijls Hunnen genaamt worden; dewijl men in voorige tijden gewoon was, alles wat woest, gevreesd en wreedaartig onder het menschdom was, of zulk een veter. Scriptor p. 94. fqq, Le Bret. Gefcb. von Italien Tb. I. S. 342. ff.  MID DEL.EEUW. I55 een voorkomen had, met die naam te bestempelen. Zij overheerden, door telkens herhaalde invallen, Beijeren, Swahen, Saxen en Thuringen, en ftroopten tot aan de West-Frankifche en Lottharingfchc Grenzen. De Duitfchers wierden ten laatften tot eene jaarlijkfcbe fchatting genoodzaakt. In zulke treurige tijdsomftandigheden, die door inwendige onluftennog rampfpoediger wierden, ftierf Koning Lodewijk in den ouderdom van agttien jaaren (13), en met hem eindigde de Duitfche tak van de Karolingifche ftam, en dus bleef nog alieen de WestFrankifche in den perzoon van Karei den Eenvoudigen over, die zich echter in groot gevaar bevond om de Kroon te verliezen, en die dezelve ten laatften ook werkelijk verloor. VIII, Na de afzetting van Karei den Dikken, wierd den dapperen verdediger van Parijs, Graaf O do, den Throon waardig gekeurd en tot Koning verkooren. Eenige jaaren daar na verbond zich wel eene magtige partij voor Karei den Eenvoudigen, die na het overlijden van zijnen Broeder Karloman wegens zijne jongheid voorbij gegaan was, en die zij nu, dewijl hij veertien jaaren bereikt had, op den throon wilde verheffen. Dog wanneer het deswegens (13) Regino ad a 900, S0/-911. ap. Schard fo!. SU ita Alfredi, in Camdeni. Anglic. Hibernic. p. 2, 9- Ï4i> HuMES Hist' of Eng1, Vo'" % P. 54- &c-  u i d ö e l-è i t t, jgi de van het Karolingifche geflagt nog overgebleevene WestFrahkifche Koning Karei den Eenvoudigen in Duitschland in het geheel niet in aanmerking* Eenige Hoofden der Duitfche volken mogen misfchien eene rterke begeerte gehad hebben, om zich van het Rijk aftefcheuren, gelijk als niet lang te vooren de Stigters der twee Botirgondifche Koningrijken gedaan hadden. Dan de vrees voor de Hongaaren, de naiever der magtigfte Vorsten tegens elkander, en de ieverige aandrang der hooge Geestelijkheid, die derzelver verkreegene uit» fteekende voorrechten en aanzien, beter onder de Regeering van eenen Koning, als onder veelen zich onderling benijdende Vorsten, meenden te kunnen bewaaren,-bewerkte eindelijk het befluitom eenen Koning te verkiezen; en de Hertog van Saxen, Otto de Groote zou daartoe verkooren zijn geworden. Dan hij weigerde die Eer, en'op zijne aan- ! beveeling viel de keus op Coenraad Graaf van Frankenland. Zijne edele begaaftheden en deugden, maakten hem de kroon waardig, dog veele wederwaardigheden zijne Regeering ongelukkig. Hij zogt Lottharingen, het welk na den dood van Koning Lodewijk, zich aan den Koning van Frankrijk onderworpen'had, onder de Duitfche Heerfchappij terug te brengen; dog hij voerde in twee der- < waarts gedaane Veldtogten niets uit. De Hongaa. ren gingen voort om Duitschland allerwegen te Vuur < en te zwaard te verwoesten, en dit meest al onge- c ftraft. Het was moeijelijk deeze Barhaaren tegenin flaHd 113, 17.  9i &\ 919. 923 IÓ2 GESCHIEDENIS DER ftand te bieden, dewijl 'sKonings voorzorge door inwendige Oorlogen verdeeld wierden, die hij ter bewaaring van zijn Koninglijk gezag, tegens de zich daar tegens verzettende Hertogen Arnolfus van Beijeren en Hendrik van Saxen voeren moest. Ook hier in was hem het geluk niet gunstig. Koenraad ftierf dus zonder het bedrijven van fchitterende krijgsdaaden. Hij gedroeg zich met eene edele grootmoedigheid tegens zijnen geweezenen vijand Hendrik, dewijl hij hem, voor zijnen dood, met voorbijgang van zijn eigen Broeder Eberhard Hertog van Frankenland, de regeerende Vorften tot zijnen Opvolger aanbeval (18). Ingevolge deezen voorflag wierd Hendrik verkooren, en zijne Regeering was voor hem roemrijk, en voor Duitschland gelukkig. Hij bediende zich van de toenmaalige inwendige Onlusten in Frankrijk, alwaar zich tegens Karei den Eenvoudigen twee meede-Koningen opgeworpen hadden, namelijk eerst Robert en naderhand Rudolph, en vond daar in gelegenheid, om het Koningrijk Lottharingen, dat na het overlijden van Lodewijk het /^Wonderde Wesi-Frankifche Heerfchappij gekomen was, wederom met . het Duitfche Rijk te vereenigen (19). Het wierd naderhand door eenen Hertog geregeert. Tegens de (1?.) Regino ad. a. 911-919. ap. Schard. fol. 5?> Hahn Tb. II. S. 2.f. (19) Sigebert. Gemvlac. ad a. 913. apud Schard./»/. 115. b. Struv, p. 261. § 6.  M I D D Ê L-È E U W. lé*3 de Hsngaaren, die het grootfte gedeelte van Duitsehland op nieuws afliepen en verwoestten, wilde het hem in den beginne niet wel flaagen: dog ten allen gelukken bekwamen de zijnen één van hunne Vorften gevangen, voor welken zij een groot losgeld aanboden. De Koning gaf hem de vrijheid zonder geld , en bedong daar voor eene negenjaarige fchattingvrije ftilftandj het welk een groot voordeel was, dewijl hij daar door tijd bekwam om betere fchikkingen tot verdediging, voor het toekomende te maaken. Op eenen anderen kant deeden de Noormannen of Deenen landingen in Friesland. ! Hendrik bediende zich tegens hen van een middel, dat tot hier toe nog niet gebruikt was. Hij beoorloogde ze in hun eigen land, en zette daar door de grenzen van Duitschland over de Eider m.Schlees•wijk uit, alwaar hij eene Saxifche volkplanting ftigtte, en een Markgraaf plaatfte (20). Behalven deeze en andere Oorlogen met de Wendifche en Slavonifche Volkeren ging de zorg des Konings voornaamlijk over die, welke hij met de Hongaaren, na het eindigen van den Wapenftilftand vooruitzag. Hunne bijzondere kunst van veg' ten had hen tot hier toe de Duitfchers in magt doen overtreffen. Van nabij lieten zij zich in geen gevegt in ,• dog van verre wisten zij bogen en pijlen zeer handig te gebruiken. Somwijlen renden (2°) Cbronograpb. Saxo ad a 931. h, Leibnitü Aceesf. Hist. Tom. L p. 153. Struv. p. 268. § 13. L a 924*  933 ÏÖ4 GESCHIEDENIS DER den zij met hunne ligte paarden onverhoeds op den vijand aan; vervolgens weeken zij te rug, en veinsden te vlugten. Dadelijk wendden zij zich wederom, en deeden eenen nieuwen aanval. Dit was den Duitfchers even zo ongewoon als moeijelijk. Zij droegen zwaareharnasfen, hadden zwaare paarden, lansfen en degens, die alleen van nabij, en niet tegens zulke zwervende vijanden te gebruiken waaren (2i> De Koning liet daarom zijne Ruiterij , op welke het voornaamelijk aankwam, dewijl de Hongaar en alle te paard vogten, door regelmaatige en gefchikte krijgsoeffeningen africhten; en om het platte land tegens hunne ftrooperijen te beter te beveiligen, deed hij Steden bouwen, en die met muuren omgeeven, dewijl 'er ter dier tijd in het noordelijke Duitschland weinig Steden gevonden wierden. De nuttigheid van deeze voorzorgen bleek, wanneer de Hongaaren, na den geeindigden ftilftand van Wapenen, met twee magtige legers in Saxen en Westphaalen indrongen. Beide de Legers ondergingen zulk eene nederlaag, dat Duitschland eenige jaaren van derzelver invallen bevrijd bleef (22). Na alIe deeze voorfpoedig geëindigde Oorlogen was Hendrik op eenen togt naar Italien en Rome bedagt, ten einde de daar zijnde Koninglijke en Keizerlijke kroon met de (ai) Regino ad a. 889. ap. Schard. fol. 48. b. (22) Witichindi Annai. Lib. I. in Meibomii rer. Gerna. Tom. I. p. 638. fqq. Struv. p. 269- §  li I D D E E-E E U W. I65 de Duitfche op zijn hoofd te vereenigen. Dog dit voorneemen wierd door zijnen kort daar op gevolgden dood veriedeld (23), en bleef aan zijnen Zoon Otto voorbehouden, X I L Geduurende de Regeering van de Koningen Lodewijk en Coenraaü, was Italien-, waar aan zij zich niet hadden kunnen laaten gelegen liggen, aan deszelfs noodlot overgelaaten geworden. Na den dood van Lambert en Arnolfus, die beide den Keizerlijken tijtel gevoerd hadden, was Berenger als Koning van Italien erkent, dan ook maar zo lange het geluk hem diende. Dog door eenen verlooren veldflag tegens de Hongaaren die omtrent deezen tijd aldaar ingevallen waaren, waar door het geheele landvoor dezelver overheerfchingopen ftond, verloor hij al zijn gezag, en de Italiaanfche Bisfchoppen en Grooten verklaarden Lodewijk Koning van Provence of Bourgondien, die zijnen Vader Bofo in dit Koningrijk opgevolgt was, tot hunnen Koning. Dij kwam derwaarts, en wierd door Paus Benedi&us den IV. ook tot Keizer gekroont, echter was hij fpoedig genoodzaakt om bij eededaar van aftezien en naar Bourgondien te rug te keeren , vermits de magtigften van zijnen aanhang zijue zijde verlieten. Berengar geraakte nu op nieuw in (33) WmcHJND. L c. p. 641. Struv. p. 371. S 936. 900. 901. 902.  995- l66 GESCHIEDENIS DER in het bezit van het Koningrijk Italien. Keizer Lodewijk, die zijn verlooren gezag zo gemaklijk niet wilde laaten vaaren, kwam nogthans wederom naar Italien, dog tot zijn ongeluk. Berengar overviel hem in Verona, deed hem de oogen uhftee» ken, en zond hem blind te rug naar Bourgondien. Hij noemde zich zedert wel Keizer: dog in Rome was hij in het geheel niet in achting. Hier was ter deezer tijd, door den wonderlijkften loop van zaaken, de Heerfchappij; of ten minften een groot gezag in handen van twee Romeinfche Vrouwen, Theodora de Moeder, en Marozia de Dogter ge-; raakt, die beide door derzelver ontugtig en ergerlijk leeven, in de gefchiedenis genoeg berucht zijn. Dog even dit gedrag was het middel, waar door zij alles wat zij goedvonden konden doordrijven. Pausfen wierden door haar aangefteld en uit haar gebooren. De eerfte bragt haaren minnaar, en de andere haaren bij eenen Paus verwekten Zoon op den pausfelijken zetel (24!). Berengar hield zich intusfchen in de Koninglijke waardigheid ftaande, en de verdrukkingen welke het Romeinfche gebied, 33 Rome zelfs, van de Saraceenen moeften uitftaan, die zich in het benedenfte gedeelte van Italien vastgenefteld hadden, gaf aanleiding, dat hem de Paus (24) Luitprand. Lib. II. c. ia, IC, 13, ïn Reuberi veter Scriptor, p. 108-111. Le Bret, Gefcb. von Ito'den Th. ]. S. 356. ff. Men zie ook Valent. Ernst Lachers fiist, d?r siittl. Zeiten S. fyj.  MIDDEL-E EÜW. I67 Johannes den X, de Keizerlijke kroon opzette, ten einde daar door de Stad befcherming te verkenen. Dog na verloop van weinig jaaren verloor hij zo wel deeze als de Italiaanfche kroon. De Grooten in Italien, bij welken het thans tot eene gewoonte fcheen geworden te zijn, om twee Koningen te hebben, en geen van dezelven te gehoorzaanien, flooten een verbintenis tegens hem met Rudolph den II Koning van Bourgondien (het tweede Koningrijk van dien naam) welken zij naai' Italien riepen en tot Koning verkooren. Berengar wierd, na eenen verlooren veldflag tegens Rudolph, in eene nieuwe zamenzweering vermoord (25). En zedert hem , heeft in bijna vertig jaaren, niemand den Keizerlijken tijtel gevoerd. Rudolpb bleef toen wel in bezit van het Koningrijk Italien: dog het duurde niet lang of de Italiaanen Honden volgens gewoonte tegens hem op, en verklaarden den Giaaf Eugo van Arles, die de voogdij over den minderjaarigen Karei Conftantinus, zoon van den blinden Keizer en Koning Lodewijk bekleedde, tot hunnen Koning. Om die nieuwe waardigheid in zijn huis te bevestigen, nam hij zijnen Zoon Lotharius tot meede regeerder aan, die ook , met goedkeuring der Grooten, gekroond wierd. Hugo verkreeg door zijn Huwelijk met de beruchte Marozia ook deel aan haar gezag in Rome; dog (55) Luitprand. Lib. II. c. 12, 16, 18. apud Reuber. p. 110, 113, 114. Le Bret Th. I. S. 364. ff. L 4 916. 922. 924. 926. 93 r.  934- ï6Q GESCHIEDENIS DER dog dit verloor hij in een oproer, en niet lang daar na veroorzaakte zijne onrechtvaardige en dwingelandfche regeering eenen anderen opftand, waar in hij gevaar liep, ook het Koningrijk Italien te verliezen. Zijn arglistig en te gelijk gewelddaadig gedrag had hem veele en aanzienlijke vijanden verwekt, die den geweezenen Koning Rudolph aanzogten om wederom naar Italien te komen. Om dit voortekomen,-, ftond Hugo hem het grootfte gedeelte van het Koningrijk Provence af, offchoon het hem niet toebehoorde. Rudolph zag daar en tegen van zijne rechten op Italien af, en verloofde zijne Dogter Edelheid, met den jongen Koning Lotharius, zoon van Hugo (2ö> Door dit ver? gelijk wierden dus beide de Bourgondifche Koningrijken vereenigt. En dit was het voornaamfte gevolg van dezen twist over het Italiaanfche Koning? rijk. XIII. In Spanjen was in de Pijreneefche Gebergtens, in het door de Vasconiers bewoonde land, (zijnde dit één in de oude Franfche en Spaanfche Gefchiqdenisfen beroemd volk), een nieuw koningrijk ontftaan, het welke eerst van Pampelona, en naderhand van Navarre deszelfs naam ontleent heeft. De (*S) Luitbrand. Lib. III. e. 3» 4» I3« 1. c P» Il8 s Lï Bret. Th, i, $.. 3<5°« \ ■ -  m i d d e l-e e u w. 169 De Fasconïers waaren, even als het overige Spanjen, onder de Moorfche , en naderhand door de wapenen van Karei den Grooten onder de Frankifche Heerfchappij gekomen; vervolgens was dat Land bij het Koningrijk Aquitanien gevoegd, het welk onder deezen tijtel eerst door Lodewijk den Vrcomen, en daar na door zijnen tweeden zoon Pt' pü-i geregeerd was geworden, en eindlijk was het door de gemaakte deeling onder de zoonen van Keizer Lodewijk den Vroomen, aan Karei den Kaaien Koning van Frankrijk te beurt gevallen. Onder zijne regeering zijn de Aquitaniers als meede de Vasconiers dikwijls opgeitaan. De laatften onttrokken zich geheel aan de Frankifche Opperheerfchappij. Deeze gebeurdtenis is zeker, dog de omftandigheden daar van.'zijn onbekend. Zo veel weet men alleen, dat de Graaf of tlertog Garjias hun Opperhoofd geweest zij. Zijn Zoon die dezelfde naam voerde wierd in oude oirkonden reeds een Koning genaamd, en heeft zijnen Zoon Fortunius tot opvolger gehad (27). Het gebied van deeze nieuwe Koningen was in den beginnen van eene zeer geringe uitgeftrektheid: dog zij hebben het telkens door veroveringen van de Saraceenen vergroot, en in (27) Men zie Ferreras Bd. II. S. £72 ■ (f74. en de Voorrede van den Franfchen Overzetter voor het derde Deel bl. 27. ff. Jo. Dan. Schoepflin Diatr. de Orig. Fat. fuccesf. Regni Navarrae c. 1. p. 8, 9. L5 831. 853. 857. 880..  842. 9H' 170 GESCHIEDENIS DER in een tijdvak van honderd Jaaren, daar van eenen aanmerkelijken ftaat gevormd. Intusfchen hadden de Oorlogen der Koningen van Asturien tegens de Saraceenen fteeds voortgeduurt: dog de Koning Abderrama maakte met hun van tijd tot tijd vreedensverdraagen ,! dewijl hij met de oproerige moorfche Stadhouders, die even als hij onafhangelijk" zijn wilden, genoeg te ftrijden had. De Afturiers behielden midlerwijl niet alleen hunne veroveringen, maar breidden dezelven ook geduurig verder uit, wanneer het tot eenen nieuwen oorlog kwam. Dit gebeurde inzonderheid onder de Regeering van Koning Alphonfus den III. of den Grooten , wiens Staaten op het einde van de negende eeuw, uit Asturien , Gallicien, Leon, en een gedeelte van Oud - Castilien en van Portugal beftonden. De eerfte Koningen, van Pelagius af, hadden zich Koningen van Aflurien genaamd. Ramirus den I, onderfchreef zich Koning vmOvïedo, en Ordonius den II. nam den Koning» lijken tijtel van Leon aan, die naderhand beftendig gebleeven is. X I V. De Duitfche Koning Hendrik had zijnen oudften wettigen Zoon Otto tot zijnen Opvolger benoemd, of liever hem daar toe aanbevoolen; en hij wierd daar na door de gezamentlijke Duitfche volkeren verkooren. De meefte jaaren zijner Regeering heeft hij  M IDDEL.EEUW. 171 hij in binnen - en biritenlandfche oorlogen doorgebragt, en door zijn eigen toedoen , bijna de meesten tegens zijne Leenmannen, zijne naaste Bloedverwanten , Zwager , Schoonzoon , Broeder , ja tegens zijne eigene Kinderen gevoerd. Meenigwerf had hij daar toe , deels door een willekeurig gebruik van zijn Koninglijk gezag, deels uit eigenzinnigheid, en deels door openbaare ongerechtigheden aanleiding gegeeven; terwijl een zodanig gedrag noodwendig misnoegen moest ver* wekken. En daar uit ontftonden verbintenisfeii en zamenzweeringen, waar van de gevolgen binnenlandfche Oorlogen waaren. Dog Duo's bijzonder geluk deed die allen tot zijn voordeel, en met de onderdrukking of vernedering Van zijne tegenftanders eindigen. I k v. Eenen zo oorlogzugtigen Vorst als Otto kon het niet ligt aan oorzaaken en gelegenheden ontbreeken, om deeze neiging bot te vieren. Al in den aanvang zijner Regeering vond hij reeds eenen oorlog tegens den heidenfchen Hertog van Boheemen, Bokslaus, voorbereid, die Koning Hendrik in de Duitfche Afgezanten beledigd, en naderhand zijn eigen Broeder Wenzel, welke een Christen was, had laaten vermoorden. De kloekmoedige en in het eerst niet ongelukkige tegenweer van deezen vijand verlengde den krijg tot den jaare 950, — wanneer hy eindelijk 936.  93793».944- 954955- 948. 1-72 GESCHIEDENIS DER. lijk genoodzaakt was zich te onderwerpen, en de Duitfche Opperheerfchappij , zo als reeds door zijne Voorvaderen gefchied was, te erkennen. Ter zelfder tijd dat den Boheemfchen oorlog begon, ftroopten de Hongaar en wederom door Duitschland tot in Frankrijk, deeden invallen in Saxen, en verwoestten naderhand Beijeren, Swaben en de Landen aan den Rhijn, offchoon zij, wanneer het tot een Veldflag kwam altoos geflaagen wierden. De laatfte proef namen zij in Swaben, alwaar zij Augsburg belegerden. Dog hier leeden zij onder Konings Otto's eigene aanvoering, eene zodanige nederlaag, dat zij zedert niet wederom gekomen zijn (28). XVI. Midlerwijl zag Otto zich genoodzaakt, zijne wapenen ook, wederom tegens de Deenen te wenden. Zij hadden de, door Koning Hendrik zijnen Vader te Schleeswijk aangelegde, Saxifche Volkplanting verdreeven, de Markgraaf met de bezetting verflaagen, en de Afgezanten van Otto vermoord. Hij drong met eene groote krijgsmagt in Jutland in. Dog op den terugtogt kwam hem Koning Harald tegen trekken, en leeverde hem bij Schleeswijk flag, waar in de Deenen verflaagen wierden. Hierop volgde de C28) Men zie deswegens Struv. p 583, 384. § 15, 16,  MIDDEL-EEUW. 173 de vreede, van welkers voorwaarde men 'niets anders geboekt vind, dan dat Harald „ zich aan „ Koning Otto onderwierp, het Koningrijk van ,, hem ter leen zou ontfangen , en beloofde den „ Christelijken Godsdienst te zullen aannee» „ men (29)." XVII. Dog de merkwaardigfte en de gewichtigfte van alle de door Otto gevoerde Oorlogen was den Italiaanfchen, dewijl denzelven belangrijke en duurzaame ge- vol- (29) Adam. Bremens. Hist. Eccles. Lib. II. c. 2. in Lindenbrog. Scriptor, rer. Septentr. p. 16. Het eigenlijk jaar van deezenkrijgstogt is onzeker. Adam van Breemen, de oudfte gefchied -fchrijver die iets daar van vermeld, en wien de andere oude Chronijk-Schrijvers uitgeCchreeven hebben, heeft geen jaartal. De Cbronographus Saxo in Leibnitii actesponib. bistor. Tom. I. p. 161. fpreekt van deezen oorlog onder het Jaar 952, Albert. StADENS. in Schilteri Scriptor, rer. Germ. p. 215. op het jaar 948, In dit Jaar word denzelven ook door de meeste nieuwere Gefchiedfchtijvers geplaatst, dog door anderen veel Iaater in het jaar 972. Dan dit fchijnt ook twijfelachtig, dewijl Keizer Otto eerst in den Jaare 972 in de maand Augustus, zo als eenige aanmerken, uit Italien terug gekomen, en het geenzints waarfchijnlijk is, dat hij aan het einde van den Zomer deezen togt zal ondernomen hebben.  950- 174 GESCHIEDENIS DER. volgen gehad heeft. Hugo van Arhs en zijnen tot meederegeerder aangenomen Zoon Lotharius was in het bezit van het Koningrijk Italien. Dan Berengar, Markgraaf van lvrea, kleinzoon van Moeders zijde van den voormaaligen Keizer Berengar, maakte zich van het Koninglijk gezag meester, en Hugo trok naar Provence te rug. Zijn Zoon Lotharius, die hij in Italien agter liet, was op de naam na Koning. Hij ftierf, zo men meent, aan vergift, het welk Berengar hem had doen toedienen. Berengar meende, zijne weduwe Adelheid, eene Vrouw van uitfteekende fchoonheid en andere voortreflijke hoedanigheden , met zijnen zoon Adelbert te doen huuwen, ten einde daar door, de aan haaren Schoonvader en Gemaal toegedaane partij op zijne zijde te trekken, en zijn recht opdat Koningrijk des temeer te bevestigen. Dog zij verwierp den voorflag, uit natuurlijken haat tegens Vader en Zoon, die haaien Schoonvader en Gemaal van het Rijk, en het leeven beroofd hadden, en Berengar deed haar, om haar tot. het Huwelijk te dwingen, in het flot Garda opfluiten. Door de behendigheid van haaren Kapellaan Martin ontkwam zij doordevlugt naar Canosfa, een Kafteel van den Graaf Otto of Azzo. Hier wierdzij door Berengar belegerd. Zij deed daar en tegen Koning Oito om bijftand aanzoeken, en hem te kennen geeven, dat hij benevens haar perfoon, ook het Koningrijk Italien verkrijgen kon; waar o mtrent hij echter nog uithoofde van haaren gemaal, nog van haaren vader Rudolph haar recht wilde erkennen. Ot-  MIDDIL*EEÜW. 175 Otto achtte zich buiten dien als een opvolger van Karel den Dikken en van Arnolfus daar toe gerechtigt. Dewijl hij door den dood van zijne eerfte Gemaalin Edgida, reeds zedert eenige jaaren weduwenaar was, zo begaf hij zich in aller ijl naar Italien, verloste de Koningin, trouwde met haar te Padua, en wierd, dewijl Berengar intusfchen de vlugt geno/ men had, door de Italiaanen als Koning erkent. Hij was ookvoorneemens de Keizerlijke waardigheid uit Rome te haaien: dog ditmaal was men daar op zijne komst niet gefield. Wanneer hij naar Duitschland te rug keerde liet hij zijnen fchoonzoon Coenraad Hertog van Lottharingen, met de regeering van Italien belast. Deeze haalde Berengar over, om zich aan Koning Otto te onderwerpen, het geen hij ook te Augsburg in eene aanzienelijke bijeenkomst deed, en hem voor zijnen Leenheer erkende. Hij bleef dus Koning van Italien dog onder Duitfche Opperheerfchappij (30). Wanneer hij echter omtrent de Bisfchoppen en andere Grooten, die hemtevooren tegen geweest waren, eeneftrenge wraake uitoeffende, zond Otto, op derzelver klagten, zijn zoon Lu- 1 dolf met eenige Krijgsbenden naar Italien, die aan i deeze tirannij een einde maakte, en Berengar verjaagde. Dog deezen en zijn zoon Adelbert gingen, I na Ludolfs kort daar op gevolgden dood, met even zo veel (30) Luitprand. Lib. IV. Cap. 1, 4, 6. Lib. V. c 14. Lib. VI, c. i.ap. Reuber, p. 128, 129, 131, 149,' 150. Stbuv. p. 288. §. 20. 95r. 952. >585.  8:5. 933- 2CÖ GESCHIEDENISDER ven gehad hebben (6o), is met de Deenfche en Zweedfche van gelijken ouderdom. Dit land was in vroegere tijden in veele kleine Landfchappen verdeeld, welkers bezitters zich Koningen noemden. Harala Haarfager een zoon van Halfdans den Zwarten, Koning van Agder en Half Westfolden, die een afftammeling van de oude Zweedfche Koningftam der Tnghnger was, maakte zich alle deeze kleine Koningen onderdaanig, en wierd de eerste algemeene Koning in Noorwegen. Hi| bragt ook de Schetlandfche, Orcadifche en Hebridifche .Eilanden, benevens het Eiland Man onder zijne heerfchappij. Onder zijne regeering wierd Tsland toevallig ontdekt en bevolkt (6i), hetwelk in het vervolg gelegenheid gegeeven heeft, dat van daar ook Groenland is ontdekt geworden, en dat zo wel het een als het ander onder de Noorweegfche heerfchappij gekomen is. Koning Harald liet veele zoonen na onder welke hij het land verdeelde, zij waaren boosaartige menfchen die zich onderling met openbaar geweld of heimelijke belagingen, vervolgden en vermoordden; en derzelver af- ftam- olf of Rollo, die van den Koning van Frankrijk , Karei den Eenvoudigen, Nermandijen ter leen ontfangen had en naderhand Robert is genaamd geworden, was de zoon van den Noorweegfchen Jarls Ragewalds, en wegens zijne rooverijen op de Noorweegfche kusten uit het Land gebnnnen geworden. Snorro Sturles. P. I. (6i) Commentar. de Regib. vet, Norveg. Cap. 1-3.  MIDDEL-EEUW. 207 I (lammelingen waaren van gelijke hoedanigheden, i Zijn agter kleinzoon Olof Trijggtfon, die na verI fcheidene lotgevallen op den throon kwam, heeft I den roem dat hij een Christen geworden is, en zij1 ne onderdaanen tot Christenen gemaakt heeft, dat J is te zeggen, dat hij dezelven heeft laaten doopen, I waartoe hij nogthans, zo als het in deeze tijden I gehruiklijk was, zich van geweldige middelen be« I diende. Men leest niet zonder ontzetting, dat hij I een voornaam man een gloeijend vuurbekken op het bloote lijf gezet heeft, en eenen anderen in den, met een ftuk hout opgefperden , mond flangen liet inlocI pen, om deeze mannen daar door tot den doop te noodzaaken (62). Deezen, door zijnen ijver voor het Christelijk geloof, het welk ook door zijne voorzorg in Tsland en in Groenland is verkondigd geworden, met de uitnemendfie loffpraaken verhevenen Koning, geraakte eindelijk in eenen ongelukkigen oorlog met de Koningen van Deenemarken en Zweeden, Suen Tiugestag en Olof 'Skotkonung, in v/elke hij zijn leven in een zeedag verloor. Het Koningrijk Noorweegen verdeelden de overwinnaars met hunnen Bondgenoot, den Noorweegfchen Graaf Erik, eenen afftammeling van het Koninglijke Huis (63), in welken toeftand het echter niet lang geI bleeven is. Dewijl het ganifche Noorden in dege- meen- (62) Suen Lagerbring Suea Rikes Historia Del. I. p. 204. (53) Commentar. deRegib. vet.Norveg. Cap. 7-14. 995.  So8 GESCHIEDENIS DES. taeenfchap der Kerk gekomen was; zo fchonk deö Paus deeze nieuwe verovering aan den Aartsbisfchop van Hamburg, wiens zetel naderhand naaf Bremen is verlegd geworden. Het geeflelijke gebied van denzelven was dus van een grooten omtrek. Het bevatte behalven de drie Koningrijken Deenemarken, Zweeden en Noorweegen 0;>k Tsland en Groenland. Het in de drie Noordfche Ko. ningrijken ingevoerde Christendom, heeft daarenboven dit gelukkig gevolg gehad, dat de zeetogterl en rooverijen der Noormannen allengskens opgehouden hebben, dewijl daar door hunne ruwe en woeste zeden verzagt geworden zijn. XXXI. Engeland had intusfchen het langduurigfle van hen geleeden. Na de dood van Koning Al/red. die zijn volk en land eindelijk gelukkig tegens hen verdedigd had, verfcheenen zij op nieuw met on* telbaare hoopen, vestigden zich hier en daar in het Koningrijk, en niets bleef voor hunne rooverij en overheerfching verfchoond. De voorheen zo kloekmoedige en krijgszugtige Angel- Saxen fcheenen thans kragten moed verlooren te hebben. De Deenen wreekten nu aan de Kinderen wat de Va. ders aan de Britten fchuldig waaren gebleeven Geen ander middel bleef hun overig dan dat geene, waar van de Koningen van Frankrijk gebruik hadden gemaakt. Zij kogten de vreede, of liever eenen wapen- ftil-  M I b b E t-E Ê tl W1. 2Öj) rtilltand, welke deeze roofzugtlge vijanden niét lah> ger hielden, dan het hun Welgeviel. Van tijd tot tijd deeden zij nieuwe en grooter vorderingen, die eindelijk tot in het oneindige liepen. Door zo veele afpersfingen vergramd en verbitterd , bediende zich Koning Ethelred Van eeh gruwzaam én alleen aan de Staatkunde van bloohartige Vorsten voegend middel, om zich vah zijne Verdrukkers te bevrijden. Hij liet op éénen beftemdeh dag alle de Deenen in Engeland om hals brengeri. Om deezen moord te wreeken kwam de Deenlche Koning Suen met eene aanzienlijke magt naar Engeland, ett . maakte zich van het geheele Koningrijk me«ster4 terwijl in tusfchen Ethelred de vlugt naar Normdn* dyen bij zijnen behuwd Broeder, den Hertog Ri- \ cbard den II nam. Na Suens fpoedig hier op ge- ] volgden dood riepen hem zijne onderdaanen terug. Dog hij vond aan Suens zoon en opvolger Canut eenen niet minder gevaarlijken vijand, die hem, wanneer hij niet zo fpoedig geftorven was, ten j tweeden maale in ballingfchap zou hebben gezonden. Zijn zoon Edmund, een grootmoedigen dapper Vorst deed alles wat mogelijk was, om zijn recht en het Koningrijk te verdedigen, dog door de trouwloosheid van veelen der zijnen wierd hij, om niet alles te verliezen, genoodzaakt Engeland met Canut te verdeden, en fpoedig daarop viel hij door de belagingen van eenen verraader, en door de hand van den door denzelven bedelden O moof- rooa4 23. 003. 013. 014. 2l6.  210 GESCHIEDENIS DER IOI7. 1002. moordenaar; en Canut wierd als Koning van gantsch Engeland erkend (64). XXXII. Midlerwijl, fat Engeland sa. het noord-en oostelijke Europa zulke aanmerkelijke veranderingen ondergaan had, was door de Duitfchers na de dood van den ongehuwden en zonder Erfgenaamcn geftorvenen Keizer Otto deu III. Hendrik , Hertog van Beyercn, tot Koning verkooren geworden. Er waaren wel meer Vorsten die na de Kroon (tonden : Oog zijne vermaa^fchapping met het Koninglijke Huis gaf hem den voorrang. Zijn vader was de Beyerfche Hertog Hendrik den twistzieken, en zijn, Grootvader van denzelfden naam een Broeder van Keizer Otto den I Echter maakte zijne verkiezing eenige onvergenoegde Vorsten, welken zelfs de wapenen opnamen. Het geluk alleen befliste den ftrijd tot Hendriks voordeel. Boleslaus, Hertog van Boheemen, en de Poolfche Hertog van denzelfden naam, namen deel aan deezen tweefpalt, en de Koning heeft verfcheiden jaaren tegens den laatften, na menigvuldige met hem geflotene en weder (6\) Chronic.Saxon. ada. 1002, 1003, 1013, 1014, 1016, 1017. p. 132, 133, 142 — 145» '47 — I5°« Th. WAÏ,siNgöam Hypod. Neustr. in Camdeni Anglic. p. 427 fqq. IIumes Hist. ofEngl.Vol. Ë p. 99 — I05*  middel-eeuw. aii der verbrokene verbonden, oorlog moeten voeren. XXXIII. halten gaf echter de meeste bezigheid aan Koning Hendrik. Dadelijk na den dood van Otto den III. verkoozen de onbeftendige en de Duitfche Opperheerlchappij haatende Italiaanen, den Markgraaf van Ivrea, Arduin tot hunnen Koning. Dog weldra waaren zij over hem te onvreeden, bijzonder de Bisfchoppen, die hij niet zo als zij wel verlangden behandeld had. Volgens oud gebruik zogten zij dus in Duitschland'hulp. Hendrik zond eenige Krijgsbenden mar-Italien die Arduin met verlies terug dreef. Hendrik befloot daarom tot eenen Krijgstogt in perfoon derwaards eh bekwam fpoedig de overhand. De Italiaanen erkenden hem voor hunnen Koning, en Arduin zag zich geheel : en al verlaaten. Dog wanneer de Boheemfche en Poolfche zaaken Hendrik uit Italien terug riepen , zo fpeelde Arduin weder den meester. Dit bewoog : Hendrik tot eenen tweeden togt naar halten. Arduin wiens tegenftander hem te magtig was.; bood aan om tegens afftand van één Graaffchap van het Koningrijk aftezien. Dog dewijl dit verworpen wierd, zo zogt hij zich door de wapenen in het bezit van het zelve te handhaaven. Het geluk, het welk hem eerst fcheen te begunltigeii, verijdelde echter ten laatlten zijne onderneemingen. Door ongemak O 2 cn 1002. [004, ■OO5. tor 3.  JOÏ4. i 212 GESCHIEDENIS DER en ziekte verzwakt, verzaakte hij dus niet alleen de Koninglijke waardigheid, maar ook tevens de waereld, en eindigde als een Monnik in het Klooster zijn leeven (65). XXXIV. Intusfchen had zich Koning Hendrik, om de Keizerlijke kroon te ontfangen, naar Rome begeeven. Voor zijne intreede in de St Pieters Kerk, moest hij aan den Paus Benedi&us den VIII. als een Hoofdvoorwaarde belooven. „ dat hij een getrouw voor* „ ftander en verdeediger der Kerk, en hem en zij,, ne opvolgers, in alles, volkomen getrouw zijn „ wilde." En hierop wierd hij met zijne Gemaalin Kunigunde gekroond (66). De Paus overreikte den Keizer eenen met kostbaare edele gefteentens bezette gouden appel, waar op van boven een kruis ingezet was, ten zinnebeeld van de Aardbol, en de daarover, onder den ftandaard des Kruices, te voerene Heerfchappij. Vervolgens ontwierp de Paus ook deeze wet, dat geen Vorst zich de Keizerlijke waardigheid zou aanmaatigen, wanneer ie Paus hem niet, als daartoe gefchikt, verkoo" :en, en hem de Kroon gegeeven had. Dus maak- te (65) Ditmar. Merseb. Lib. IV. VI. in Leibnitii Scriper. rer. Brumv. Tom. I. p. 359, 377, 378. Hahn Th. I. S. 193. no. o) p). (65j Ditmar. Lib. VIL ap. Leibnit. Tom. Lp. 400  M I D D E E-E E ü W. 213 te de Paus de Keizerlijke waardigheid van zijne goedkeuring afhanglijk (67). Hendrik den II had zich volgens deeze inftelling vóór dat dezelve gemaakt was, reeds eeniger maate daar na gedraagen, dewijl hij vöör de pausfelijke krooning zich Roomsc/j Koning (t), en na dezelve zich eerst Roomsch Keizer genoemd heeft; het welk zedert in de Keizerlijke kanfelarij, tot den tijd van Maximiliaan den I in gebruik gebleeven is. XXXV. Het Duitfche Rijk heeft aan Keizer Hendrik den II. eene gewigtige vergrooting te danken. Zijne Moeder Gizela was de oudlïe zuster van den laatften en zonder Erfgenaamen geftorvene Bourgondi" fche Koning, Rudolph den III; en uit hcofde van deeze vermaaglchapping had hij de Keizer, op eene bijeenkomst in Straasburg, tot zijnen opvolger verklaard; het welk twee jaaren daar na, met bewilliging der Bourgondifche Grooten bekragtigd is geworden (68). Voorts had Hendrik den II, e- ven (67) Rodui.f. Glaber. C. 5. in P. Pithoei Scriptor, h'st. Franc. XI. p. 9. Putte»s Teutfche Reichsgesch. in ïhrem Hauptfaden. S. 165. (f) Rex Romanorum. (68) WippoN. vita Conradi Salici in Pistorii Scriptor, rer. German. Tom. III. p. 431. Annalista faxoada. 1016, 1018. inEccARDiCorp. Hist.med. aevi Tom. I. p. 438 ,439. 03 IOIÖ. 1018.  4*4 GESCHIEDENIS DER ven als zijne voorvaderen, de drie Otto's, door zijne milddadigheid tegens de Kerk en de Geeftelijken, bijzonder door het ftigten van het met groote voorrechten voorziene en rijkelijk begiftigde Bisdom Bamlwrg, zich eene gezegende nagedagtenis verworven; en deeze en andere goede werJtén, hebben hem een plaats onder de Heiligen doen verdienen. Hij is dus de tweede Keizer die de Kerk tot de hoogfte eer, welke zij geeven kan, verheven heeft. XXXVI. Na de verdeeling van het Frankifche Rijk was, onder de daar uit voortgefprootene nieuwe Koningrijken, Duitschland het voornaamfte en het magtigfte geworden. Otto den I had met het zelve niet alleen het Koningrijk Italien, maar ook het Ilocmfche Keizerrijk verbonden, en zo eenige verhaalen, ook de Poolen cijnsbaar gemaakt. Na de Duitfchers waaren de Deenen, onder hunne Koningen Suen en Canut, de veroveraars van Engeland, ter deezer tijd meest vermaard en gevreesd. In Spanjen regeerden de Koningen van Leon en Navarre de Noordelijke, en de Mooren de Zuidelijke helft, terwijl de eerste geduurig meer land aanwonnen, en de laatften , zulks verlooren. Frankrijk was onder de zwakke Regeering van de'laatfte Carolingifche Koningen, van het toppunt zijner voorige grootheid zeer ter neder gezonken, Even als de laa>  M I 1 D B E L-E E U W. 215 laatfle Merovitigiers door de ftoutmoedigfieid en de eerzugt van hunne Oppe'hofmeesters alle Konirglijk gezag verlooren hadden, zo verlooren or>k' de laatfteCarolïngiers httgthceXe Koningrijk, door de magt van derzelver leenlüiden, die alle de Land' fchappen van het zelve na zich genoomen en aan de Koningen niets anders dan den blooten tijtel overig gelaaten hadden. Dit waaren de gevolgen van het in Europa trapsgewijs ingevoerd leenltelzel, door het welk dé fterkte van den Staat vernietigd, de Regeerirg kragteloos gemaakt, en aan het oppergezag eene dor goede order geheel wederftreevende regeeringloosheid tegens over gefteld wierd. XXXVII. Wanneer de Duitfche en Noordfche volkeren-de Romeinfche landfchappen innamen, éigenden zij zich een gedeelte der landerijen, dewelken zij de oude inwoonders ontnamen en onder zich verdeelden (69). Hier uit ontftont eene Inftelling, welke dienen zoude om de nieuwe verovering tegens de oude inwoonders, en tegens de buitenlandfche vijanden te verdedigen. JBehalven die landerijen, die de (69) Men vind aangetekend, dat de Wandaalen in Afrjf ca, de Westgothen in Spanje, en de Bourgondiërs in GalHen zich twee derde gedeelte van het land toegeëigend, hadden. Z. Mascovs Gesch. der Teutfchen Th: I.S. 417. . 11. S. 272. und die 3te Anmerk. S. II. O 4  3*0 GESCHIEDENIS DER de Koning tot goedmaaking der kosten bekwam, welke tot onderhoud van zijn hof en van zijne waardigheid noodig waren, wierden de overigen onder zijne hopluiden, die aan de verovering deel hadden,, verdeeld, en deeze maakten weder nieuwe verdeelingen onder hunne fpusbroeders, die in de hoop van derzelver geJuk te bevorderen hun gevolgd waaren. De op deeze wijze ve;deelde landerijen en landgoederen wjerden Leenen, zij die dezel Hertogdommen, Graaffchappen en Heerlijkheden gevonden wierden, en in alle deeze had de Koning niets te beveelen, Om die reden waren aan den laatften Caro. lm- (7°) Z. Hüme 's Hist. of Engl, Vol I. Append. s, p 398 fijtc. Roeertsqn 's Hist, of the reign qf Charles. V* Vol I p. 13-17, 213 224. os  2lS GESCHIEDE N I S D E R. lingier Lodezvijk den V alieen de fteden Rheims en Laon overgebleeven CO- In 'Duitschlanden Italien heeft dit leenftelzel naderhand ingelijks de overhand bekomen , en de zelfde gevolgen gehad. De Keizers en Koningen behielden ten laatften niet het minste van hunne aanzienlijke Domainen, die zij te vooren bezeeten hadden. XXXVIII. Intusfchen dat door de leenroerigheid, het Koninglijk gezag zo diep vervallen was, had zich het Pausfelijke des te hooger verheven; en listige vindingen en kunftenaarijen hielpen veel tot deszelfs vergrooting. Reeds öp het einde van de agtlte eeuw had een bedrieger, onder den naam van lfidorus Mercator eene verzameling van Refluiten der eerste Conciliën en Pausfelijke decreeten van Clemens den I af tot op Silvestcr den I toe, bij den anderen geraapt. Het oogmerk was om aan de Pausfen bewijzen te bezorgen, dat reeds in deeze vroege tijden hunne geestelijke heerfchappij overal erkend geworden, en dat ook de geheele Christenheid door, kerkelijke zaaken, en geeftelijkerechtsplegingen, door het hooger beroep van dezelve aan den Roomfchen ftoel ter beflisfing gebragt waaien, als meede dat de Bisfchoppen door hen alleen kon- (?t) Z. Montesquieude 1'espritdes loix. Liv. XXXI. Ch. 31.  M I D D E E-E E U W. 2I9 konden geoordeeld worden. Deeze leugentaal is geduurende 3oo Jaaren voor-echt gehouden, en als zodanige door geheel Europa in de tiende eeuw uitgevent geworden (72). Men heeft eindelijk wel het bedrog dog te laat ontdekt, dewijl het kwaade dat daar door te weeg kon gebragt worden , reeds verfpreid was. Onder de Romeinfche Bisfchoppen in dit tijdvak die hunne gecftelijkc waardigheid, luister en aanzien bijgezet'hebben, verdient Ni. colaas den I de eerste plaats, een man van uitmuntende geestvermogens, kloekhartig in zijne beflisfingen} cn van eene onbuigzaame flandvastigheid, om dat geen bet welk hij beflooten had door te zetten. De Abt Regino verheft hem met deeze deftige lóffpraak: „ dat na Gregorius den Groo. ten, geen Romeinsch Bisfchop met hem kan vergeleeken worden, dat God in hem eenen an„ deren Elïas heeft doen opfiaan, en dat hij over ,-, de Koningen en Tijrannen als Heer der Aarde „ geheerscht heeft (73)." Echter heeft zijn opvolger Johannes den VIII, in de zugt naar gezag hem niet toegegeeven , en'aan Koningen en Vorsten op eenen zo gebiedenden toon gefchreeven, als of zij zijne onderdaanen geweest waaren (74> De Ker* 72) Fleurij Hist. eccles. Tom IX. Liv. 44. Ch. 22. Gerh. von Mastricht Hist..Jur. canon. Cap. 220 223, 230-233. (73) Regino Lib II. ad a. 868. ap.Schard. fol. 40a; (74) Men zie Schmidts Gefch. der Teutich. Th. ï. E, 3- Kap, 16. S. 624 %  220 GESCHIEDENISDER Kerkdijken ban was het dwangmiddel, waardoor de Pausfen alles wat zij begeerden konden uitvoeren, die even als een donderflag de Volkeren bedwelmde, en zelfs de Koninglijke throonen deed waggelen. Dit gevreesde middel, wierd bijzonder in de Huwlijkszaaken van de Koningen en Vorsten gebruikt, dewijl dezelve voor den Geeftelijken Richterftoel getrokken wierden. Hier in oeffenden de Pausfen voornaamlijk hun gezag uit van te ontbinden en te binden, en Nicolaas den I noodzaakte Koning Lotharius om zijne Gemaalin Thietberg wederom aan te neemen, die door eene uitfpraak der Bisfchoppen van hem gefcheiden was, en om de andere Waldrade te verftooten. Zo moest insgelijks Robert Koning van Frankrijk van zijne Gemaalin Bertha, uit hoofde van geestelijke bloedverwantfchap, fcheiden, dewijl Gregorius den V hem ia den Kerkdijken ban gedaan had; de uitfpraaken der Pausfen wierden voor wetten gehouden, die niemand ongeftraft durfde overtreeden, offchoon fomwijlen hun ergerlijk leven tegens alle Goddelijke en Menfchelijke wetten aanliep. Ook heeft de Roomfche kerk, bijzonder in de tiende Eeuw verfcheiden zeer booze en ondeugende Opperhoofden gehad, namelijk Sergius den III, Johannes den X, Johannes den XI, en Johannes den XII; waar van de eerste met de beruchte Marozia boeleerde, de tweede zich aan het zelfde euvel fchuldig maakte, met haare niet minder beruchte Moeder Theodora, terwijl de derde, een zoon van Ma- ra-  MIDDEL-EEUW. 221 rozia was, die zij bij Scrgius verwekt had, en de vierde, haar kleinzoon is geweest. Men zal zich mogelijk verwonderen, dat het gebouw van dit Geedelijk oppergezag, daar door niet aan het waggelen geraakt, of geheel en al is ingeftort. Dog hetzelve was te fterk gevestigd; en zij, die na dit hoogde toppunt van Geedelijke waardigheid dreefden, waaren zeer menigvuldig, en arbeidden ook allen aan de indandhouding en voortduuring van dezelve. Men haatte en verachtte wel eenen Hechten en ondeugenden Paus: dog men eerbiedigde zijne waardigheid. Deeze wierd voor heilig gehouden , offchoon de perfoon ook nog zo affchuwelijk was. G E-  GESCHIEDENIS D ER MIDDEL-EEUW VIERDE BOEK. Zedert het uitsterven der mannelijke saxische keizerlijke en koninglijke stam in duitschland, tot op den dood van keizer lotha* rius den II. Van het Jaar 1024 tot 1137 (113 Jaaren.") L ][VIet Keizer Hendrik den II dié met zijne Gemaalin Kunigunde in eenen onthoudenden echt geleefd had, was de mannelijke Saxifche - Keizer en ' Koninglijke ftam geëindigd, dewijl zijne beide jonger broeders, Bruno en Arnoldtax den geeftelijken ftaat waaren overgegaan. De Franken, die zich zelven als het voornaamfte volk, onder de Duitfchers aanmerkten, hadden niet zonder wangunst, de  M I D D E L»E E U W. 233 de heerfchappij in handen van de Saxen gezien. Thans fcheen hier in verandering te zullen komen. In de, na eene tusfchenregeering van agt weeken, daar op gevolgde verkiezing kwamen twee Frankifche Vorsten Coenraad den oudjlen en Coenraad dsa Jonglicn voornamelijk in aanmerking. Zij waaren broeders zoons, en flamden bei Jen, van vrouwelijke zijde, van Otto den I af, wiens dogter Luitgard, gehuwd aan Coenraad Graaf van Worms en naderhand Hertog van Lottharingen, hunne overgrootmoeder was. Aan den eersten gaf zijne deugd en oprechtheid, en aan den anderen deszelfs magt, dewijl hij Hertog in Franken was, den voorrang. Beide waaien zij onderling overeengekomen, dat voor hem, die de meeste Hemmen zou hebben, den anderen zou wijken. De meesten , ja bijna alle de ftemmen vielen op Coenraad den oudjlen (i), die door de oude gefchiedfchrijvers, algemeen den 'Sajier genaamd word; mogelijk om dat hij een Frank was, dewijl onder dezelven de Saliers eertijds als de voornaamfte ftaa» aangemerkt wierd. ..II. _ ^ / j Na dat hij de Duitfche Kroon ontfangen had, zogt hij ook de Italiaanfche en de Romeinfche te ver- 0) Wippo in Vita Conradi Salici ap. Pistor Tom. III p. 425, 45Ö. 1024. Sept.  tö&§. I < ÖESCHIËÖËNÏS DER verkrijgen. De Italiaanfche Geefteli jke en waereld lijke grooten, hadden zeer onderfcheidene gevoelens. De laatften, aan welke de heerfchappij der Duitfchers altoos haatelijk geweest was, booden de Kroon aan Robert Koning van Frankrijk aan i en dewijl hij die, zo wel voor zich zelve, als naderhand voor zijnen zoon Hugo van de hand wees, aan deh Hertog tVillém van Aquitanien , die daar toe wel niet ongenegen Was, dog wegens hunne oneenigheid en Onbeftendigheid, de zaak te bedenkelijk vond. De Geeftelijken begeerden liever eenen Duitfchen Koning, dewijl zijondef zijne regeering de aan hun doör de voorige Keizers en Koningen gefchonkene, en van de aanzieneh'jken hun. misgunde bezittingen, gemakkelijker vermeenden te zullen kunnen behouden. De Aartsbisfchop van Milaan, Herilert genaamd , begaf zich benevens mdere grooten naar Conftans bij Koning Coenraad, zwoer hem den eed van trouwe, en noodigde hem 3m van Italien bezit te neemen (2). III. Voor en aleer Coenraad hier echter toe befloot, :ogt hi] eerst, eenen tusfchen hem en Rudolf den [II. Koning van Bourgondien, ontftaanen oorlog te ïindigen. Deeze wilde het te vooren met Keizer 'lenarik den II, als de zoon van zijne oudfte zuster (a) Wippo 1. c. p, 430.  M I 15 D E L - E E ü W. 325 ter Gifsla geflootene erfverdrag (3) niet nakomen, dewijl hij de verbintenis van hetzelve met den dood des Keizers als opgehouden befchouwde. Maar Coenraad, als Hendriks opvolger in het Rijk, meende zich ook tot de erfopvolging in Bourgondien gerechtigd , en nam, om Rudolf tot nakoming van het verdrag te noodzaaken, de ftad Bazel weg. Dog Coenraads Gemaalin Gifela, eene door haar verftand en fchranderheid in de oude gefchiedboeken zeer beroemde vrouw, die een zusters dogter van den BourgondifchenKoning was, (namelijk van zijne derde zuster Gerberg), bemiddelde een vergelijk uit kragte van het welk Rudolf naderhand het erfverdrag bevestigde (4). 1 I V. Vervolgens ondernam Coenraad den togt naar Italien. De Aartsbisschop .Heribert zette hem te Milaan, de Italiaanfche, en de Paus Johannes den XIX te Rome de Keizerlijke Kroon op. De Ro- 1 msinen gaaven ook bij deeze gelegenheid blijken van hunnen ouden haat tegen de Duitfchers, met welken zij om eene geringe oorzaak twist zogten, waar uit een gevecht ontftond. Dog dit eindigde niet alleen tot hun nadeel, maar ook tot hunne vernedering en befchimping, dewijl zij met koorden (3) Zie hier voor B. III § XXXV. (4) Wippo 1. c. p. 431. P I027. 1026. 1027. 26 tfaart.  tlS GESCHIEDENIS DER den om den hals om vergiffenis moesten fmeeken. Van Rome toog de Keizer naar Apulïèn, dat gedeeltelijk nog de Griekfche, en gedeeltelijk de Duitfche opperheerfèhappij erkende. Hij bragt Benevento, Capua en dc andere fteden van het land, of door geweld, of door haare vrijwillige overgaaf tot onderwerping (5). Ter deezer tijd vestigden zich ook de Normannen in Apuliën, die voor eenige jaaren bij toeval derwaards gekomen waaren. Uit Normandijen wierden verfcheiden bedevaarten, het zij uit Godsvrucht of bijgeloof, naar Jerufalem ondernoomen. Bij de uit en thuis reis, pleegen deeze bedevaartgangers, in het Beneden Italien den berg Gargano of die van Casfino te bezoeken, en wel den eerften, wegens de verfchijning van den Aartsengel Michael, waarom denzelven ook naderhand Monte di S. Angelo genaamd is geworden, en den anderen, uit hoofde der aldaar door den heiligen BenediEtus verrichte wonderwerken. In het begin van de elfde eeuw was een hoop van 40, of zo anderen zeggen, van 100 Normannen naar Jerufalem getrokken. Op de terugreis kwamen zij te Salemo, alwaar zij door den Prins Guimar den III wel ontfangen wierden. Dit Vorstendom was ter deezer tijd door verfcheidene invallen der Saracenen uit Afrika en uit het door hen veroverde Eiland Sicilien, fchrikkelijk verwoest. Geduurende het verblijf van de Normannen (5) ld 1. c. p. 433.  MIDDEL-ËBÜW. 22? toén in Salerno verfcheenen de Saracenen voor de ftad, en vorderden, onder bedreiging van dezelve te zullen verwoesten, eene aanzienelijke brandfchatting. Ondertusfchen terwijl de Sakrners dezelve zogten bij den ander te brengen, overvielen de Normannen, de zich zeker waanende Saracenen, floegen hen op de vlugt, en jaagden ze naar derzelver fchepen terug. Deeze kloekmoedige daad verwekte bewondering, en de Prins Guimar wilde zulks dappere luiden in het land behouden. Dog zij weezen het voorftel van de hand; echter met belofte van of zelfs weder te zullen komen, of andere hunner landsluiden te zullen zenden. Deeze kwamen ook, en wierden van tijd tot tijd door meer anderen gevolgd. Wanneer naderhand de Keizer Hendrik den II, tegens de Grieken in Apuliën krijg voerde, wierden hem de Normannen door hunne uitneemende dapperheid bekend, en zij beweezen hem aanmerkelijke diensten. Zij zetteden zich tusfchen Napels en Capua neder, en bouwden hier de ftad Averfa (ó). Coenraad den II vergunde hun aldaar te woonen, en nam hen onder de Rijksleenluiden aan. Hij beloofde zich van hen aanzienelijke voordeelen, en meende hen tot verdediging der grenzen, tegens de Grieken te gebruiken (7). Ge- (6) Gumnone fstoria del Regno di Napoli. Tom. IL Lib IX. princ. et Cap. I. (7) Wippo. 1. c. p. 433. P 2  2a8 GESCHIEDENIS DER V. Geheel Italien was nu bevredigd: dog de Keizer vond bij zijne terugkomst Duitschland vervuld met gevaarlijke tweefpalt, waarvan zijn ftiefzoon Ernest Hertog van Swaben (f) den aanftooker was. Hij hield de Bourgondifche erfopvolging voor een van zijne moeder afkomftig recht, het welk dierhalven aan hem als haaren oudften zoon, in het bijzonder toekwam, en hij had om hetzelve in allen opzichten met geweld te handhaaven, zich met andere Vorsten verbonden. Dan deeze onderneeming haalde hem eerst het verlies der vrijheid en naderhand dat van zijn Hertogdom op den hals. Hij wierd aan Majesteits fchennis fchuldig verklaard , en door de Bisfchoppen in den kerkdijken ban gedaan, dewijl het ter deezer tijd gebruiklijk was, om het waereldlijk gezag door het Geestelijke meerder kracht en nadruk bijtezetten. Van zijne waardigheid beroofd, en uit de burgerlijke en kerkelijke maatfchappij verftooten, hield Ernest zich met vechten, rooven,en plunderen bezig, en vond eindelijk in deeze fchandelijke bedrijven ook eenen fchandelijken dood (8). Ter Q) De Keizerin Cifela was te vooren met den Hertog Ernst van Swaben gehuwd geweest, en uit deezen echt, was den geraelden Ernest geboorcn. (8) Wippo 1. c. p. 434 — 438.  M I D D E L-E E U VV. 229 V I. Ter zelfder tijd, dat de beteugeling der oproeren in het Duitfche Rijk aan den Keizer zo veel werks verfchafte, wierd hij ook in buitenlandfche onlusten gewikkeld. De Poolen hadden zedert den dood van Otto den I de Duitfche opperheerfchappij erkend, en eene Jaarlijkfche fchatting betaald. Zij wierden door Hertogen geregeerd. Dan de Hertog Boleslaus had na den dood van Keizer Hendrik den II zich Koning genoemd, en na zijn fpoedig daar opgevolgd overlijden, had zijn zoon Mifeco, die in de Poolfche Jaarboeken onder den naam van Miecislaus bekend is, deezen tijtel blijven voeren. Als Koning wilde hij onafhanglijk en vrij van fchatting zijn. Zelfs deed hij verfcheide invallen in de oostelijke Saxifche Provinciën, die hij deerlijk verwoestte. Na eenen met afwisfelend geluk gevoerden oorlog, en na zeer rarapfpoedige lotgevallen door hem zelfs ondervonden, moest hij zich echter eindelijk aan den Keizer onderwerpen, en zijn oppergezag even als te vooren erkennen (9). VII. Het vernieuwde verdrag met Rudolph den III, Ko- CsO Wippo 1. c. p. 438. Haiin Teutfche Kaijfer-und Reichs Hist. Th. II. S, 141. not. ra. * 3 1024. 1028. 4 1031.  1035. 23° GESCHIEDENIS DER. Koning van Bourgondien, wegens de erfopvolging in dit Koningrijk wierd eindelijk door zijnen dood vervuld. Weinig tijds te vooren had hij aan den Keizer de Kroon met de andere Rijkscieraadien, waaronder ook de voorgewende lans van den heiligen Mdiirïis, toegezonden. Het geen de Keizerin-het Rijk door die erffenis aanwon, betïond in het op* pergezag en de leenheerfchappij over Provence, Dauphind, het Graaffchap Bourgondien, Lions, Savoijen, en een gedeelte van Switferland, namelijk Freiburg, Solothum, Bazel, en een deel van Bern. Dog de meeste deezer Landfchappen hadden derzelver bijzondere landsheeren, onder den tijtel van Graaven, die Bourgondifche leenmannen waaren. Tegenswoordig is aan het Duitfche Rijk daarvan niets overig gebleeven als Savoijen en het Bisdom Bazel. De Bourgondifche Landfchappen waaren te vooren van het West-Frankifche Rijk afgefcheurd, en zijn ook van tijd tot tijd wederom met het zelve vereenigd geworden. De Keizer Coe?iraad den II geraakte ondertusfehen niet dadelijk in het bezit van dit Koningrijk. Hij moest daarover eerst met Otto Graaf van Champagne eenen oorlog voeren, die uit hoofde van zijne Moeder Bert ha, de tweede zuster van Koning Rudolpb, daarop aanfpraak maakte, en een gedeelte daar van in bezit genoomen had. Dog Coenraad wierd door de Bourgondifche Rijksgrooten en door het volk als Koning erkend, en met den dood van den einde-  [m i d d e e- e e u w. 331 del ijk in deezen oorlog verflagenen Graaf Otto, hield den twist geheel op (10). VIII. Nieuwe onlusten riepen den Keizer naar Italiën, alwaar de Leenlüiden tegens hunne Leenheeren de wapenen opgenomen hadden. De eerften beklaagden zich over de geleedene onderdrukkingen van de laatften. Deeze befchuldigden Hertfort Aartsbisfchop van Milaan als den aanftooker van deezen twist; waarom de Keizer hem gevangen liet zetten. Dewijl cok de Paus BenediSlus den IX, door de Romeinen uit de ftad verjaagd was, zo plaatfte Coenraad hem weder op zijnen zetel. Van Rome toog hij naar Apuliën, en noodzaakte Pandolfus Hertog van Capua, die de bezittingen van het Klooster op den berg Casfino verwoest had, tot vergoeding. Bij deeze gelegenheid maakte hij Raimilfus, den aanvoerder der Normannen, tot Graaf van Averfa, en gaf hem hetzelve ter leen (ii). En dit was het geringe begin van de Heerfchappij der Normannen in Italiën, waaruit de twee Koningrijken Napels, en Sicilien ontftaan zijn. De Keizer geraakte intusfchen nog in moei- je- (ro) Wippo' 1. c. p. 438*441. Cor.f. Struv. Corp Hist. Cerm. p. 341, 342. § VIII. ibique alleg. /iuctores. (11) Wippo 1. c. p. 440. Conf. Struv. p. 34°- $♦ VI. ibique alleg. Scriptor.Giannone Tom II. L. LX.Cl. P 4 1037.' rc.36. 1037.  233 GESCHIEDENIS DE jelijke omftandigheden in het opperfte gedeelte van haiiên. De Aartsbisfchop van Milaan was uit de bewaaring ontvlugt, waarin hij bij Poppo Patriarch van Aquilea geweest was, en had zelfs de ftad Milaan tot eenen opftand gebragt. De Keizer kon die, uit hoofde van zijn, door eene aanfteekende ziekte, zeer verzwakt leger, niet bedwingen. Deeze ziekte rukte ook eenige naverwanten van den Keizer uit de waereld, en daar onder Kunigunde, Gemaalin van zijnen zoon Hendrik, en dogter van Canut den Grooten, Koning van Deenemarken en Engeland. Het is bekend, dat de Keizer Coenraad den II, het door Koning Hendrik den I geftigte Markgraaffchap Sleeswijk aan den Koning van Deenemarken afgeftaan had. Mogelijk is zulks bijgelegenheid van dit, in het jaar 1036 geflootene, huwelijk gefchied. Eenige gefchiedfchrijvers ten minften bepaalen deezen afftand ter dier tijd (12). Zedert is de^r wederom de grensfcheiding tusfchen Duitschland en Deenemarken geworden en gebleeven. IX. I Uit Italièn begaf de Keizer zich naar Bourgon. dien, alwaar hij zijnen zoon Hendrik, die reeds voor (12) Wippo 1. c. p. 441. Adam Brem. Lib. II. Cap. S>3. in Lwderbrog. Script, rer. Germ. p. a7. Fid. Cqhum de Finib. lmp, Germ. c. 14.  MIDDEL-EEUW, 233 voor eenige jaaren (1025, 1028.) tot zijnen Opvolger verklaard en gekroond was, ook tot Koning van Bourgondien te Solothurn kroonen liet. Een algemeen kwaad had ter deezer tijd in Duitschland , Frankrijk, en andere Landen plaats, namelijk het verderffelijke Recht, van zich door de wapenen zelfs recht te verfchaffen, waardoor rooven, moorden, branden en alle daaden van geweld, fchier geoorloofde bedrijven wierden. Men hield het voor onmogelijk om dit kwaad geheel te verdelgen , en daarom was men alleen bedagt om hetzelve te verminderen. Deswegens wierd op de bijeenkomst te Solothurn de bepaaling gemaakt, dat, van des woensdags avonds tot maandag morgen vroeg, niemand zijne naasten berooven, nog zich aan hem wreeken, of eenig ander geweld tegens hem pleegen zoude, en dit alles op fhaffe van den Kerkdijken ban. Dit wierd de Vreede Gods Cf) genaamd. In Frankrijk was deeze fchikking reeds eenige jaaren vroeger ingevoerd geworden (13); en men heeft hetzelve naderhand ook in andere Landen aangenoomen. De eerbied voor de dagen, waarin Christus gevangen, gekruist, gekorven en opgedaan was, fchijnt het in acht neemen van deeze vastltellin^ het meeste bevorderd te (t) Treuga Dei, Treuga Domini. (13) Glaber Rodulph. Lib. V. c. L in Pithoei/fo/. Franc. Scriptor. XI. p. 55, Mascov. de reb. Imp. fub. Conr. II, § 24. ?5 1038.  I039- 4 Juny X. 104a. 234 GESCHIEDENISDER te hebben. De Keizer Coenraad den II, die, volgens de gewoonte van dien tijd, uit het eene Landfchap naar het andere trok, ging uit Bour~ gondiên naar Saxen en vervolgens naar Friesland. Hij ftierf te Utrecht, aan eene ziekte die hij uit Italien meedegebragt had. Hij was een Vorst, die met even zo een uitfteekend aanzien als fchranderheid geregeerd had; offchoon hij geene door oeffening verkreegene kundigheden bezat. Zijn natuurlijk verftand vervulde dit gebrek. Zijnen reeds lang te vooren tot zijnen opvolger benoemde Zoon, Hendrik den III, volgde hem, zonder op nieuw verkoozen te worden, in de Regeering, welke meest al zeer bedrijvig was, Reeds in den beginne moest hij, ter verdediging van zijne heerfchappelijke Rechten, tot het uiterfte middel , namelijk de wapenen, in Boheemen en Bourgondien toevlugt neemen. In het eerst weigerde de Hertog Bretislaus de door zijne Voorvaderen betaalde Jaarlijkfche fchatting, en ftreefde na de aan het Menschdom zo aangenaame onafhanglijk. heid. Hij wierd echter, niettegenftaandezijne hardhekkige tegenweer, genoodzaakt om zo wel 'van het Rijk afhanglijk, als aan hetzelve;cijnsbaar te blijven. In Bourgondien waaren de Graaven Réginald van Bourgondien en Gerold van Vienne onvergenoegd en wederfpannig. Dan dewijl den eers> ten  M I D D E E.-E E IJ W. 535 ten in eenen veldflag geflaagen was, onderwierpen zij zich beiden. Hiertoe werkte ook Hendriks huwelijk met Agnes, dogter van Willem den IV, Hertog van Aquitanien, eenigzints meede, die van Moeders zijde met het Graaflijke Bourgondifche Huis vermaagfchapt was (14). Deeze nieuwe verzwagering wierd tevens een middel, om de onderhoorigen in eene goede gezindheid- tegens de Opperheeren te houden. X I. Ter deezer tijd was eenen twist over de Koningsverkiezing in Hangar ij en, eene toeval Jige oorzaak, dat Hendrik aan deezen oorlog deel nam. Na het overlijden van Koning Stephanus verkoos een deel der Hongaar en zijn zusters zoon Picter, en het ander zijn zusters gemaal Obo. Deeze, die de fterkfte was, verjaagde zijn mededinger, die hier op hulp bij onzen Koning Hendrik zogt en ook verkreeg. Dit veroorzaakte een oorlog tusfchen Hendrik en Obo, die met de wederherftelling van Koning Pieter, en mét het vermoorden van Obo eindigde. Uit dien hoofde nam Pieter zijn Koningrijk van Hendrik ter leen, en deed aan hem benevens de Hongarifche grooten den eed van trouwe. Dan deeze Leenheerfchappij was van geenen duur, dewijl Koning Pieter binnen weinig tijds in (14) Vid. JVÏAscoy, de reb. Imp. fub Henr. III. §31, t04ï. 1042. 1044. 1045.  Ï046. I047. 23<5 GESCHIEDENIS DER in een oproer eerst van zijne oogen, en naderhand van zijn leeven beroofd wierd (15). Om den dood van Pieter te wreeken, beoorloogde Hendrik den door de Hongaaren nieuw verkozen Koning Andreas wel, dog zonder veel voordeel, en zonder deezen oorlog tot zodanig een einde te brengen als hij wel wenschte. Andere gebeurtenisfen verhinderden hem hierin. X I I. Juist ter deezer tijd moest hij zijn geheelen aandagt naar Romen wenden. Hier waaren bi] de Pausfelijke verkiezingen, die tegens de oude gewoonte , zedert Hendrik den II, zonder Keizerlijke goedkeuring en bekragtiging gefchiedde, zodanige wanorders ingefloopen, dat er thans drie Pausfen te gelijk waaren, namelijk BenediBus den IX, Silvester den III en Gregorius den VI. Zij hadden onderling de Pausfelijke waardigheid en inkomften gedeeld; de eerfte was in bezit van het Lateraanfehe Paleis, de tweede van de St Pieters, en de derde van de groote St Maria Kerk. Hendrik, om aan deeze ergernis een einde te maaken, beriep eene Kerkvergadering te Sutri, welke de beide eerste Pausfen afzette, en de derde bewoog om (15) Hermann. Contract, ad a. 1044, 1045, 1046. ap. Pistorium. Tom. I. p. 138, 139. Fid. Struv. p. 348, 349. §. III. ibique alleg. Script.  MIDDEL.EEUW. 23? om het Pausfchap neerteleggen. Hendrik toog hierop naar Romen, alwaar, in eene doorhem aangelegde verkiezing, Suidgar, Bisfchop van Ramberg, verkooren wierd, die den naam van Clement den II aannam. Van hem liet Hendrik zich tot Keizer, als mede zijne Gemaalin Agnes tot Keizerin krooneti. Bij deeze gelegenheid wierd het verdrag vernieuwd, dat geen Paus, zonder Keizerlijke goedkeuring verkooren zou worden (16). Dit wierd ook, zo lang Hendrik leefde, zo wel nagekomen, dat nog drie Duitfche Bisfchoppen, op zijne beuoeming, of voorflag de Pausfelijke waardigheid verkreegen hebben: namelijk in het jaar 1048. Poppo van Brixen, naderhand Damafus den II; 1049 Bruno van Toul, naderhand Leo den IX; en in 1055. Gerhard van E-chftadt, naderhand Victor den II genaamd. Van Romen deed de Keizer eene reis naar Apuliën, alwaar de Normannen zich fterk uitgebreid, en den Grieken veel ontnomen hadden; het welk men van 's Keizer's wege niet ongaarne zag. Wanneer de Opperhoofden der Normannen, Drogo Graaf van Apulicn en Reinulf Graaf van Averfa, zich bij den Keizer mst gefchenken vervoegden, bekragtigde hij derzelver bezittingen, en beleende hen daar meede. Dog voor de Pausfen was den zo gevvel- di- (16) Otto Frising. Lib. VI. c. 32. in Urstisii Script, rer. Germ. Tom. I. p. 135. Conf. Struv. p. 350. §. IV. n. 24.) 1047.  338 GESCHIEDENIS DER digen aanwas van het Normanfche gezag, die ook de Kerkelijke goederen niet verfchoonden, een doorn in het oog. De Paus Leo den IX reisde deswegens naar Duitschland, om bij den Keizer daartegens hulp te zoeken, die hij echter niet verkreeg. Intusfchen, dewijl hij eenige Duitfche Krijgsbenden met zich gebragt had, verfterkte hij die met andere Italiaanfche, en beoorloogde de Normannen, dog met een zo ongelukkig gevolg, dat Ii'j geflaagen en zelfs gevangen genoomen wierd. Echter bejegenden zij hem met grooten eerbied, en fchonken hem de vrijheid zonder eenige voorwaarde (17). De volgende tijden maakten eene zodanige verandering in de omftandigheden en gezindheid der Normannen, dat zij de ieverigfte vrienden en verdedigers der Pausfen, en de heftigfte vijanden en tegenftreevers der Keizers wierden. XIII. Hendrik vond, na zijne terugkomst uit Italien, fpoedig nieuwe bezigheden in Lotharingen. Hij had het Hertogdom Opper - Lotharingen aan Edelhert van El/as gegeeven, na het welk Godfried de Gehaarde, Hertog in Neder-Lotharinge ook geftaan had, ten einde beide Hertogdommen in zijnen perfoon te vereenigen, en deswegens Adel- hert (17) Giannone Tom. II. L. 9. C. 3. p.58. &  middel-eeuw. 239 bert beoorloogd. Deeze was in dien oorlog omgekomen, en uit dien hoofde zijn Broeders zoon Gerhard van El/as, (de Stamvader van alle de volgende Hertogen van Opper - Lotharingen) in zijne plaats benoemd, dog Godfried, wegens zijne wederfpannigheid van dé Hertoglijke waardigheid in Neder • Lotharingen ontzet geworden. Dit bragt hem op nieuw in de wapenen: dan ook weldra zodanig in de engte, dat hij genoodzaakt wierd genade bij den Keizer te zoeken, die hij ook door de bemiddeling van den Paus Leo den IX verkreeg (18). Godfried begaf zich daarop naar JtaJiên. In het eerst was het den Keizer niet onaangenaam, eenen zo woelzieken Vorst uit het Duitfche Rijk verwijderd te zien. Dog wanneer Godfried zich met de Markgraavin Beatrix, nagelatene weduwe van Bonifacius, Markgraaf yan Tuscïén, de magtigrte onder alle de Italiaanfche Vorsten , in het huwelijk begaf, zo vreesde Hendrik uit deeze verbintenis gevolgen, die hem nadeelig zouden kunnen worden. Ten einde die voortekomen deed hij eene reis naar Italiè'n. Godfried verdedigde even zo wel als Beatrix hun huwelijk met goede redenen: dan des niettegenftaande verbrak hij die Echtverbintenis, onder het voorwendzel, dat dezelve zonder zijne bewilliging ge- floo- (18) Mascov. de reb. lmp. fub Henu III. §. 35, ,41. 1048. 1049. 1054. I°55-  Cio48.) 1056. 440 GESCHIEDENIS DER flooten was geworden, en Beatrix moest hem naar Duitschland volgen (19). X I V. De Keizer had eenige Jaaren geleeden met Hendrik den I Koning van Frankrijk te Metz een vriendfchappelijk mondgefprek gehouden: dog eene andere bijeenkomst te Ipsch (Ivois) in het Aartsftift Trier was niet met zo veel vriendelijkheid geëindigd. Volgens het verhaal van eenen Duitfchen Gefchiedfchrijver, zoude de Koning aan den Keizer heftige en zijne eer beledigende verwijtingen gedaan, en deezen daarop aan geenen een tweegevegt aangeboden hebben, die echter des nagts heimelijk van daar vertrokken was (20). Dog, het geen hier van in de Franfche jaarboeken vermeld word, luid eenigzints anders. De Keizer, word daar in gezegd, had den wederfpannigen Graaf van Champagne, Thibaut, in zijne befcherming genomen, en de Koning, op de hier over ingebragte bezwaaren, geene voldoening bekomen. Dewijl hij nu verraderlijke aanflagen tegens zijn perfoon vreesde, was hij des nagts van daar gereist (21), Ten opzichte van deeze laatfte omflan- dig- (19) . Lambert. Schafnab. ad a. 1055. ap. Pistor. T. I p. 165. (20) . Id. bid. (21) Mezerajj Abr. Chrono!. T. 1, p. 327.  M I D D £ L-E E U W. 341 digheid leest men elders, dat, na eene tusfchen beiden voorgevallene woordenwisfeling, de Koning den Keizer uitdaagde, even als Francois den 1, Karei den V uiteischte (22). Dit was dus misfchien het eerste voorbeeld van eene uitdaaging tot een tweegevegt tusfchen gekroonde Hoofden. X V. Weinig fijds na dit mondgefprek ftierf Hendrik de. III, die ook de zwarten en de Vroome genaamt wierd. Hij maakte van zijne Keizerlijke en Koninglijke waardigheid alle mogelijk gebruik ter vergrooting van zijn gezag, en ten voordeele van zijn Huis. Hij regeerde uit dien hoofde ook zeer willekeurig. Hij gaf en nam Hertogdommen na zijn goedvinden. In Beijeren zette hij, de door hem zelfs aangeftelden, Hertog Coenraad, binnen weinig tijds wederom af, dewijl hij een huwelijk met 'sKeizers dogter geweigerd had, en verklaarde zijnen zoon Coenraad, die nog maar een kind was, tot Hertog. Na het vroegtijdig overlijden van deezen, fchonk hij Beijeren aan zijn Gemaalin, even als of dat Rijk zijn eigendom was. Het Hertogdom Frankenland behield hij beftendig voor zich zelfs. Insgelijks maatigde hij zich (32) Vellij Hist. de France. Tom. 11, p. 370. Q  342 GESCHIEDENIS DER zich buitenfpoorige rechten over de perfoonen dep Vorsten aan, waar van de geweldige en onrechtvaardige echtfcheiding der Markgravin Beatrix , van Godfried geweezen Hertog van Lottharingen, een ergerlijk voorbeeld is, dewijl het in Duitsch. land niet gebruikelijk was, dat de Rijksleenmannen de bewilliging van den Leenheer tot hunne Huwelijken verzoeken moesten. Hij liet zijnen zoon Hendrik, eer hij nog gedoopt was, (1050.) door de Vorsten, als zijnen opvolger hulde zweeren, en, eer hij vier jaaren oud was, kroonen, In alles wat hij ondernam, betoonde hij eene onbezweekene en ftandvastige kloekmoedigheid, en verbond daar meede, het geen zonderling fchijnt, eene bijgeloovige vroomheid, of mogelijk fchijnheiligheid. Het was ter dier tijd de gewoonte, dat Keizers en Koningen op zekere feestdagen met de Kroon op het hoofd verfcheenen. Hendrik den III zette die nooit op, dan na dat hij te vooren in het geheim gebiegt, en van den priester daar toe verlof bekomen had. Ook geesfelde hij zich bij die gelegenheid, en liet zich door anderen geesfelen (23). Diergelijke daaden deeden zijne verdienden bij de Geeftelijken zeer rijzen, en verwierven hem derzelver goedkeuring en loflpraaken: hoe zeer echter ten laatften aanzienlijken en geringen over hem onvergenoegd waaren, en over zijne (23) Men zie M. J. Schmids gefchichte der Demfchenj Th. 11. S. 241.  M I I» D E Ï.-E E ü W. £243 zijne allengskens verergerende Regeering klaag, den (f24). XVI. Intusfchen, dat in Duitschland een nieuw geflagt op den Throon verheven was, had Koning Robert in Frankrijk, de van zijnen Vader Hugo Ca. pet geërfde Kroon gelukkig bevestigt, en, om die ook aan zijne nakomelingfchap te verzekeren, zijnen oudften zoon Hugo, en na diens vroegtijdigen dood, de tweede Hendrik, tot Meedebeftierder' aangenomen, en na gewoonte laaten Kroonen. Des niettegenftaande wilde, na zijn overlijden, zijne weduwe, de Koningin Conjlantia, haaren jongften Zoon Robert, uit moederlijke tederheid, tot den Throon bevorderen, en had hier in de Graaven van Champagne en Vlaanderen tot meedehelpers. Dog Hendrik behield, met hulp van den Hertog Robert den II van Normandijen, de overhand, en eindigde den twist door een vergelijk, uit kragte van het welk hij zijnen broeder Robert het kort te vooren ontruimde Hertogdom Bourgondien gaf, het welk zijne mannelijke nakomelingen over de 300 Jaaren bezeten hebben. Het word als iets bijzonders aangemerkt, dat Hendriks tweede Gemaalin Anna, eene Rusfifche Prin- (24) Herm. Contract, ad. a. 1053.ap Pistor. Tom, I. p. 145. 1031.  244 GESCHIEDENIS DEK Princes, en een dogter van den Grootvorst Jaroslaw was. Hier van word als oorzaak opgegeeven, dat, dewijl ter dier tijd de huwelijken tot in den zevenden graad van namaagfchap verboden waaren, hij niet gemaklijk, zonder met den Paus overhoop te raaken, eene Gemaalin zou gevonden hebben. Hij zogt 'er dierhalven liever eene aan het uiterfte einde van Europa, en bij een volk, dat in het geheel geene verkeering nog gemeenfchap met de overige Europeefche Mogendheden had (25). XVII. De Christelijke Spanjaarden zetteden hunne 'oorlogen tegens de Mooren geduurig en met een goed gevolg voort, bijzonder de Koningen van Navarre. Uit dit Koningrijk was nog eenen anderen Christelijken ftaat in Spanjen ontdaan. Eenige rijke en aanzienlijke Gotthifche Edellieden, in de aan Leon, Asturien en Biscaijen grenzende landen, verdedigden zich in den beginne tegens hunne onchristelijke vijanden, en verdreeven hen vervolgens van de eene plaats naar de andere. Zij bouwden de ftad Burgos, en noemden zich Graaven van Cajlilien; waarfchijnlijk in de toenmaalige betekenis des woords, waar door een amptenaar O5) Men zie Mezeraij Ah. de 1'Hist. de France, T. 1. p. 328. en Vellij Tom. 11. p. 384.  MIDDEL-EEUW. 245 naar of Stadhouder verdaan wierd. Ten mïnften fchijnen zij van de Koningen van Oviedo afhangelijk geweest te zijn, dewijl zij deeze in den oorlog met manfchappcn gediend hebben, als meede op hunne landdagen verfcheenen zijn (26). Dog dcor den tijd hebben zij zich erflijk, en van derzelver opperheerfchappij losgemaakt. Zij regeerden dus in hunne landen als vrije Graaven, waar van de mannelijke ftam eindelijk met den Graaf ■uden heeft. Zijne oudfte Zuster Ntma was met da Koning van Navarre, Sancbo den Grooten gehuwt, en hij nam ook uit dien hoofde Cast Uien in bezit, dog flond het echter naderhand zijnen tweeden zoon Ferdinand met den Koninglijken tijtel af. Kort daarop deelde hij ook zijne overige landen onder zijne drie andere zoonen. Aan den eerften Garfias gaf hij Navarre benevens Biscaijen en Rioja; den derden Gonfalez, Sobrarbia en Ribagorga, en den vierden Ramir, die onecht was, Aragonien. De beide laatften noemden zich ook Koningen. Dus ontftonden uit deeze deeling drie nieuwe Spaanfche Christelijke Koningrijken Castilien, Sobrarbia en Aragonien. Dog dewijl Gonfalez Koning van Sobrarbia kort daar aan vermoord wierd, zo werden zijne Landen met Aragonien vereenigt. Het (26) Maiuana Lib. VIII. c. 2. Q3 1028. 1033* 1034.  34 10Ö2. 35<5 GESCHIEDENIS DER vulde Rijk door den dood ontruimde. De Keizerin Agnes, zijne Moeder, nam de Voogdijfchap en de Regeering op zich, even als geduurende de minderjaarigheid van Otto den III, zijne Moeder Theophania, en na haaren dood, zijne grootmoeder Adelheid Voogdesfe en Regentesfe geweest waaren. Agncs maakte den Bisfchop van Augs» burg tot haaren vertrouwden Raadsman. Dog wangunst en haat, de gewoonlijke gezellinnen van het geluk, vervolgden hem uit hoofde van het aanzienlijk gezag, het geen hem de gunst der Keizerin in handen Helde, of wel om het misbruiken van het zelve; en beiden wierden zij door het algemeen gerucht van eene onbetaamlijke vertrouwelijkheid befchuldigd. Andere Geeftelijke en waereldlijke Vorsten, die niet minder heerschzuchtig waaren, vormden om die reden ontwerpen, om de Keizerin de regeering te ontrukken C33)' erl Hanno, Aartsbisfchop van Keulen, vond gelegenheid zulks te bewerkftelligen, wanneer het Hof zich in Keizerswaart ophield. Ter gelegenheid van een met den jongen Koning aangelegde fpeelvaart op den Rhijn, voer hij met hem ijlings naar Keulen. Met zijn perfoon geraakte ook de regeering en-zijne opvoeding, over welks verwaarloozing reeds te vooren geklaagd was, in handen van den Aartsbisfchop. De van haaren zoon (33) Lambert Schafnab. ad. a 1062. ap. Pistor. Tom. 1, p. 162.  MIDDEL-EEUW. 55! zoon gefcheiden, en van de Voogdijfchap beroof, de Keizerin Agnes begaf zich in een Klooster, en eindelijk naar Rome, alwaar zij haare dagen geeindigt heeft. Dog de naiever, die te vooren den Augsburgfchen Bisfchop had doen vallen, ontwaakte ook nu tegens Hanno. Hij had eenen Herken meededinger aan Adelbert, Aartsbisfchop van Bremen, die zich zeer in de gunst van den jongen Koning wist in te dringen. Hij bekwam wel dra de eerfte plaats in zijne genegenheid, en bevestigde zich daar in, wanneer Hanno uit hoofde van eene betwiste Pausfelijke verkiezing, naar taliën gereist was. Hanno en Adelbert waaren daar en boven in derzelver Staatkundige grondbeginzelen zeer onderfcheiden. De eerfte ieverde voor de rechten der Vorsten, en den ander voor het gezag des Konings. Geenen hield den Koning onder een zeer naauw en geftreng opzicht, terwijl deezen meer toegevendheid omtrent de buitenfpcorigheden zijner jeugd uitoelfende. Zelfs zegt men dat hij hem deeze korte leevensregel zou voorgefchreeven hebben: Doé alles, wat uwe ziel gelust: en draag alleen zorg, dat gij op den dag uwes doods in het waare geloof gevonden •word (34). Inmiddels wierd ook al het booze, dat aan het Koninglijk Hof voorviel, op Adel- berts (34) Bruno de bello Saxon. ap. Freher. Tom. 1. p. 16. Annalista Saxo ad a. 1068. in Eccardi Corp. Hist. wed. aeui Tom. 1. p. 499.  to66. i»52 GESCHIEDENISDER lerts rekening geftelt, en hij daar door zeer gehaat. Om die reden vereenigden zich de Aartsbisfchop Siegfried van Maints en andere Vorsten met den Aartsbisfchop Hanno, en vorderden van den Koning, dat hij, of de Bisfchop Adelbert van zich verwijderen zoude, of van het Rijk afftand doen. Om dus het laatfte te vermijden, befloot hij tot het eerste (35). Dewijl den Aartsbisfchop met de Saxen in een geduurige tweefpalt leefde, zo had hij de vijandfchap, waar meede hij tegens hen bezield was, ook den Koning ingeboezemd, en eenige gebeurtenisfen bragten dezelve binnen weinig tijds tot eene openbaare uitberfting. XXI. De Duitfche Koningen hadden ter deezer tijd geen vasten en beftendigen zetel, maar trokken uit het eene Landfchap naar het andere. Na de wegvoering van den jongen Hendrik uit Keizersvoeerd was door den Aartsbisfchop Hanno eene wet gemaakt, namelijk dat ieder Bisfchop, in wiens Kerfpel de Koning zich zou ophouden, ook de Regeeringszaaken zou beftieren. Adelbert behield hem, om het gezag, dat hij ten Hove had, niet te verliezen, verfcheiden Jaaren in Saxen. Deswegens was een ieder zeer te onvreden uithoofde van (35) Lambert. Scuafn. ada. 1066. ap Pistor. Tom. 1. p. 175.  MIDDEL-EEUW. 253 van de leveringen en vroondiensten die men de ingezetenen afvorderde. Zij weigerden dezelven eindelijk, en verlangden dat de Koning ook eens hun Land verlaaten mogt (36). Deeze en andere oorzaaken vermeerderden het ongenoegen des Konings tegens de Saxen, en van de Saxen jegens den Koning. Zij verontrustten zich inzonderheid daarover, dat hun doodvijand, de Aartsbisfchop AdeU bert, niet alleen wederom ten Hovegekomen was, maar ook in grooter aanzien dan te vooren ftond. Hij ftierf wel binnen weinig tijds (37)? dog zijne vijandige gevoelens tegens de Saxen herleefden in den Koning, die, om dit hahlerrige volk des te gemaklijker te beteugelen, op alle bergen en heuvelen kafteelen deed ftichten. Tevens wierden onder toelaating des Konings veele geweldadigheden bedreeven, levensmiddelen even als door eenen vijand uitgefchreeven, vroondienften afgedwongen, en contributië'n afgeperst. De Thuringers leeden uit eene andere oorzaak niet minder. Zij waaren tot hiertoe van de Geeftelijke tienden bevrijd ge. bleeven, die anders overal in Duitschland ingevoerd waaren. Siegfried Aartsbisfchop van Mentz, onder wiens Geeftelijk gebied Thuringen behoor, de, vernieuwde thans zijne deswegens reeds meermaalen gemaakte vorderingen, en de Koning be- loof- (36) Lambert. Schafn, ad a. 1062. et 1066. 1. c. p. 167, 175. (37) Idem, ad a. 1072. 1. c. p. 187. 1073.'  IC73- 254 GESCHIEDENIS DER loofde hem zijnen bijftand, onder voorwaarde van een gedeelte deezer belading. Alstoen ging het in Saxen en Tburingen fcherp toe, alwaar de bezettingen der Koninglijke floten alle buitenfpo. righeden bedreeven, die den moedwil en de wreedheid aan woeste en onbefchaafde krijgsknechten konden inboezemen. De algemeene nood bewerkte een verbond tusfchen de beide volkeren, en de vertwijfeling bragt hun tot weerfpannigheid, dewijl hunne aan den Koning voorgedraagen klagten op eenen fpottenden toon waaren afgeweezen. Hij fpoorde veel meer alle de Vorllen tot eenen Krijgstogt tegens hen aan, en het algemeen gerucht was, dat hij de Saxen geheel en al verdelgen, en dat land met bewoonders uit Swaben bevolken wilde. De Saxifche Vorllen hielden, wanneer het gevaar hun dreigde, geheime bijeenkomften , en verbonden zich eenpaarig tot verdediging hunner vrijheid. De voornaamfte bewerkers van dit verbond waaren Bucco Bisfchop van Halberftad, Otto Graaf van Nordheim, geweezen Herlog van Btijtren, die zich onrechtvaardig rekende afgezet te zijn, en Herman broeder van Orduif den onlangs geftorvenen Hertog van Saxen. De andere zaamverbondenen waaren de Aartsbisfchop van Maagdeburg, de Bisfchoppen van HiU Llesleim, Merzelurg, Minden, Paderborn, Munfier cu Meisfen, de Markgraaven van Noord- faxen Meisfen en Tburingen, de Saxifche Paltsgraaf en verfcheiden andere Graaven. Van de ingezetenen fton-  M I D D E L»E E V W. 255 llonden zestig duizend man gereed om zich zelfs en hun Vaderland te verdedigen (38), XXII. De zaamverbcndenen zonden hierop een gezant» fchap aan den Koning, die zich ter dier tijd in Goslar bevond, met de vordering dat hij zijae floten zou laaten flegten; aan de Saxifche Vorsten wegens derzelver, zonder rechtmaatig onderzoek, geroofde goederen, voldoening geeven; behalven Saxen ook de andere Rijks Landfchappen bezoeken; flegte luiden die hij in zijnen Raad toeliet van zich verwijderen; de Regeering door Vorllen, die daar recht op hadden, laaten bellieren; de menigvuldige bijzitten affchaffen, en die fchanddaaden, waarmeede hij in zijne jeugd de Koninglijke waardigheid onteert had, in rijpere jaaren en verltand vermijden. En in geval van weigering zouden zij hem, als eenen barbaarfchen vijand , tot den laatften droppel bloeds toe bevegten. Dit gezantfchap bragt de Koning in groote verlegenheid. Dog dewijl zijnen Raad van oordeel was, dat deeze eerfte hitte fpoedig voorbij zou gaan, zond hij de gezanten met verachting en zonder een bepaald antwoord van zich weg. Dit verbitterde de Saxen zodanig, dat zij zich voor (38) Lambert. Schafkab. ad a. 1073. 1. c. p. i8p193.  A5Ó GESCHIEDENIS DER voor Goslar nedcrfloegen, met voorneemen om hem daar te belegeren. Hij verliet in allerijl de Stad, en begaf zich op het flot Hartsburg; zij volgden hem ook derwaards, en meenden hem intefluiten. Hij ontkwam echter gelukkig naar Hersveld. Hier wachte hij zijn leger af, dat ook allengskens opkwam. Hij klaagde den Vorllen alles wat hem van de Saxen wedervaaren was. De meeflen waaren van oordeel, dat tegen de Saxen, als zijnde een woest en Krijgshaftig Volk, eene aanzienlijker magt nodig zou zijn, en de veldtogt wierd uit dien hoofde tot na Michaè'lis uitgellelt. Dit uitllel maakten de Saxen zich ten nutte. Zij vielen op de Koninglijke floten aan, en wierpen veelen van dezelven ter neder (39). De Koning ging de verwoeiïing van zijne floten, waar door hij de Saxen had willen bedwingen, zeer ter harte, en hij gaf den Aartsbisfchop van Mentz volmagt, om een vergelijk te bemiddelen. Er wierd eene bijeenkomst te Gershingen op de grenzen van Tburingen en Hes/en vastgeftelt, alwaar de Saxilche Vorllen met 14000 Mannen, en van Koningswege de Aartsbisfchoppen van Mentz en Keulen met eenige andere Bisfchoppen benevens de Hertogen Godfried van Lotharingen, Rudolf van Swaben, en Berthold van Zeringen verfcheenen. De Saxen gaven hier eene zo be- klaag- (39} Lambert. Schafn. ad a. 1073. 1. c. p. 193 — IP7-  M I D D E L-E E u W. &$9 klaaglijke en fchrikbaarende afbeelding van hunne geleedene onderdrukkingen, dat de Vorften zelfs tot medelijden bewogen wierden. Zij zeiden: „ De i, Saxen waaren niette laaken, dat zij voor hunne „ vrijheid de wapenen aangegreepen hadden, maar j, wel dat zij zodanige onverdraaglijke beledigin„ gen zo lange met een verwijfd geduld verdraa„ gen hadden." Zij kwamen gezamentlijk overeen om den Koning aftezetten, en eenen anderen te verkiezen. Dog dit wierd geheim gehouden, en daarentegen, openlijk voorgegeeven, duit Saxen aan den Koning, wegens hunne bedreevene mishandelingen, onder voorwaarde van vergiffenis, voldoening zouden geeven. Hij bewilligde hierin, in de hoop van zijne nog overige floten, inzonderheid Hartsburg, te behouden; het welk hij echter niet verkrijgen kon, vermits de bezetting door derzelver uitvallen en rooverijen de nabuuren zeer lastig viel (40). Hij was dus genoodzaakt, dewijl hij van de opgeroepene Vorsten verhaten wierd, met de Saxen vreede te maaken, en in het flegten der floten, waar onder ook dat van Hartsburg te bewilligen, echter zo, dat de bij deeze laatfte gevonden wordende gebouwen en de Kerk zouden blijven ftaan. Dog het Saxifche gemeen haalden ook deeze omver, en lieten geenen fteen op den anderen. De Saxifche Vorsten die deswegens zeer verlegen waaren, ftraften de daadersmet (40) ld, ad a. 1073. L c. p. 197.301* R,  258 GESCHIEDENIS DER alle geftrengheid, en lieten door een gezantfchap bij den Koning zich ontfchuldigen, en hem betuigen dat zij aan dien wrevel geen deel haddeu. Hendrik vormde echter een zonderling befluit. Hij verklaagde de Saxen bij den Paus als Kerkenfchenders. Een zeer onberaadenen Hap, waardoor hij aan deezen gelegenheid gaf, om zich in die zaak als Rechter optewerpen! zonder echter de werking van de Pausfelijke wapenen aftewagten, was hij op niets meer bedagt, dan zich door zijne eigene te wreeken. Hier toe fpaarde hij nog vleijerij, nog beloften en gefchenken, om de Duitfche Vorsten te gewinnen, en hij bezat ook behendigheid genoeg om hen tot bijftand ter uitoeffening van zijne wraak te beweegen, waartoe ook de in ieders oogen affchuwlijke verwoesting der Kerken eri haare heiligdommen, als meede den iever voor den Godsdienst grootendeels zullen hebben meede gewerkt. Een voortreffelijk en talrijk leger, zo als Duitschland in lange niet gezien had, verfcheen in het veld. De Saxen waaren zeer verflagen. Zij booden eene zodanige volkomene voldoening aan als de Vorsten billijk zouden vinden. Dan zij wierden niet gehoord, dewijl bij den Koning hun verderf en geheele onderwerping beflooren was. In deezen nood bleef hun niets overig dan hunne Vrijheid, die door de wapenen zou vernietigd worden, ook door de wapenen llaandé te houden. Hunne krijgsmagt was niet gering. Dog Hendrik greep hun zo fpoedig en onverwacht bij  1 IINIJI.pi i II MIDDEL» EEUW. 259 bij Langen/als aan den Unstrut aan, dat zij, in de wanorder waarin zij zich bevonden, eene zwaare nederlaag leeden. Hij kon echter niet ver in Saxen indringen, uit hoofde van gebrek aan leevensmiddelen. Om die reden deed hij laat in het najaar nog eenen veldtogt derwaards, dog zonder dat het tot een veldflag kwam. Dan de Duitfche Vorllen bewoogen door derzelver aanzoek de Saxen om zich aan den Koning te onderwerpen, onder verzekering van hunne Vrijheid, eer en goederen te zullen behouden. De Koning bewilligde ook in deeze voorwaarden, en bezwoer dezelven. Des. niettegenftaande liet hij alle Geeftelijke en waereldlijke Vorsten gevangen neemen, en zond hen naar Swaben, Beijeren, Lotharingen, 1 taliën en Bourgondien, alwaar zij aan eenige Bisfchoppen en andere Grooten in bewaaring gegeeven wierden. Hij behandelde de Saxen als een vertoornd overwinnaar, die zich alles geoorloofd achtte. Inzonderheid dwong hij hen om zijne nedergeworpene floten opeige kosten weder op te bouwen (41). Dusdanig had hij zijn wraak tegens hen bevredigd. Hij meende nu tegens eenige andere Vorsten, wiens trouw hem verdagt was op dezelfde wijs te handelen, ten einde de willekeurige heerfchappij, naar welke hij llreefde, des te vaster te vestigen. Hierin zou hij ook waarfchijnelijk geflaagd heb- (41) Lambert. Schafnab. ad a. 1075. 1. c. p. 213, feq. R 2  ■ 1 11 1 10571058. 2ÖO GËSCHïEDENlSDËIt hebben, bij aldien niet een onvermoede trek van Rome zulke veriedeld had. XXIII. In de laatfte jaaren der Regeering van Hendrik den III waaren vier Duitfche Bisfchoppen den een na den ander, op zijnen .voorflag of benoeming, tot den Pausfelijken ftoel verheven geworden, namelijk Clement den II, Darrtdjus den II, Leo den IX, en Viclor den II, waardoor de Keizer dus zijn gezag bij de Pausfelijke verkiezingen volkomen uitgeoeffènd had (42). Dog na het overlijden van den laatften, en van zijnen opvolger Stephanus den IX, wierd zonder voorweeten van het Keizerlijke Hof, BenediStus den X verkoozen, dog ook om die reden zijne verkiezing vernietigd, en met bewilliging van de Keizerin Agnes, die ter dier tijd als Voogdesfe regeerde, de Bisfchop van Florence, Gerhard, onder de naam van Nicolaas den II verkoozen. Deeze maakte eene wet, waarbij het Recht om den Paus te verkiezen alleen, aan de door de Kerken binnen en in den omtrek van Rome, aangeftelde voornaamfte Geeftelijken, die men Cardimalen noemde, wierd toegekent, en aan de overige Geeftelijken en het Volk alleen de goedkeuring voorbehouden, terwijl de Regten des Keizers ook in zeer algemeene bewoordingen vervat (42) Zie hier boven § XII.  MIDDEL-EEUW. 2ÖI vat waaren, en zodanig befchreeven, als of die maar alleen den perfoon betroffen, en van de gunst van den Paus afhingen (43). Wanneer Nicolaas den II geftorven was, geraakte Anfelmus, Bisfchop van Lucca, onder den naam van Alexander den II tot de Pausfelijke waardigheid, en wel zonder goedkeuring der Keizerin. Zij tiet om die reden ter bewaaring van de Keizerlijke Rechten, op eene Kerkvergadering van de Bisfchoppen te Bazel, de Bisfchop van Parma, Cadalaus, naderhand Honorius den II genaamd, op nieuw verkiezen , die echter in Rome niet erkend wierd. Ten einde die fcheuring wegteneemen, kwam Hanno Aartsbisfchop van Keulen, die de Keizerin Agnes uit de regeering geftooten had, als Koninglijke gevolraag» tigde naar Rome, dog erkende echter, op een naderhand te Mantua gehouden fijnode, met verwaarloozing van de Keizerlijke rechten, Alexander voor den' te recht verkoozen en. Deeze verkreeg Hildebrand Cardinaal-Aartsdiaken, diej den naam van Gregorius den VII aannam, tot zijnen opvolger. Hij was een loos, koen, trotsch, heerschzugtig, en woelziek man, zelfs tot eene ftou- te (43) Salüo debito bonore et reuerentia diletli filii nestri Henrici qui inprafentiarum Rex babetur et futurus Imperator , Deo concedente, fperatur, ficut tam fibi concesfimus et fuccesforibus iltius, qui ab bac apostolica [ede ferfonaliter boe jus impetrauerunt. Deer. DistinÜ, XXIII. c. I. R3 ic6r. 1064. 1067.  • fl6a GESCHIEDENIS DER. te roekeloosheid toe, die zich door niets van zijn voorneemen liet affchrikken, en alle zwaarigbeden trotfeerde. Hij was zonder de goedkeuring van het Keizerlijke Hof verkooren geworden, dog wist echter door list de bekragtiging te bekomen. Hildebrand vormde groote ontwerpen, volgens welke hij niet alleen alle de geeftelijken, bisfchoppen en abten, maar ook alle waereldlijken, zelfs Keizers en Koningen aan zijn gezag wilde onderwerpen, en zich dus tot Opperheer der geheeïe Christenheid maaken. XXIV. Onder voorwendzel van de in de Kerk ingefloopene misbruiken te verbeteren, maakte hij geftrenge wetten tegens het verkoopen der geeftelijke bedieningen, waar aan, geduuiende de minderjaarig-. heid van Hendrik den IV, veele Duitfche Bisfchoppen zich fchuldig gemaakt hadden, als meede omtrent de door Alexander den II en andere Pausfen reeds verbodene huwelijken der Priesters, ten einde die des te meer buiten alle verbintenis met den waereldlijken ftand te plaatfen. En dewijl de Bisfchoppen, die voorheen door de Geeftelijken en het volk verkooren wierden, thans gewoonlijk door Koningen en Vorsten benoemd, en door het overhandigen van een ring en ftaf, met hun ampt verlijd wierden, zo verbood hij, op ftrafte van den Kerkdijken ban, aan de eersten m  M I D D E L-E E U W. £63 om hun ampt op zodanige wijs aanteneemen, en aan de laatften om het op dien voet te geeven (44) - ten einde dus de Geeftelijken alleen van zijn, en niet meer van het waereldlijk gezag, afhanglijk zouden zijn. Naderhand ftrekte hij zijne geeftelijke heerfchappij insgelijks over alle Vorsten, Keizers en Koningen uit, en niet alleen over hunne perfoonen, maar ook over hunne Koningrijken en Landen, namelijk Frankrijk, Spanje, Engeland, Deenemarken, Hongarijen, Poolen en meer anderen, van welken hij ook ten deele verkreeg, dat zij aan den Roomichen ftoel cijnsbaar waaren. Over het Roomfche Keizerrijk in het bijzonder fchreef hij zich de leenheerfchappij toe (45). De onrustige toeftand waarin zich het Duitfche Rijk bevond, • was hem zeer gunftig, om eene gelukkige proef te neemen van zijne aangemaatigde opperheerfchappij over gekroonde hoofden. Dewijl de Saxen, op de door den Koning bij den Paus tegens hen ingebragte klagten <46), ook eene tegenklagt gedaan hadden, zo riep hij den Koning, op ftraffe van ' den ban, voor zijnen Rechterftoel ter veranwoortding. Op deeze ongehoorde handelwijs üoegHen- drik (44) Hugo Flaviniacens. Chron. Verdun, ada. 1074. ap. Struv. p. 376. n. 14. (45) Vid. Just. Christ. Ditmar in Vita Gregorii VN, p. 79. fqq. M. I. Schmidt Gefch. der Deutfchen Th. II. S. 272, 273. (46) Zie bovea $ XXIII. °75> 076.  264 GESCHIEDENIS DErf drik des te minder acht, dewijl die buiten voorbeeld was. Hij riep de Duitfche Bisfchoppen te Wbrms zaamen, welken de Paus voor eenen onrechtmaatigen bezitter van den heiligen doel verklaarden, erj hem de gehoorzaamheid opzeiden. Gregorius, zónder zich hier door in het geringde vervaard te laaten maaken, deed eenen nog dotteren ftap. Hij deed niet alleen den Koning in den gedreigden ban, maar onthefte ook alle de Christenen van de verbintenis der aan hem afgelegden eed. Dit had eene zeer nadeelige uitwerking t en veele Vorsten waaren over zijne Regeering te onvreeden. De Pausfelijke banvloek ilrekte hun benevens de Saxen, die hij nog telkens met de wederopbouwing zijner floten plaagde, tot een voorwendzei om een verbintenis 'tegens hein te maaken, en deed hen befluiten om eenen anderen Koning te verkiezen. Zelfs verlieten hem de weinige vrienden die hij nog onder de Bisfchoppen had , en op eene bijeenkomst te Oppenheim, wierd hem aangekondigd , dat men zijne zaak aan de uitfpraak van den Paus wilde overlaaten, die men tot dat einde, verzoeken zoude, om eerstkomende Lichtmisfe naar Augsburg te komen, en dat hij zich tot dien tijd toe van alje Koninglijk gezag onthouden moest. Ook wierd hem aldaar, voorgefchreeven*. dat hij zich binnen den tijd van een jaar van den ban moest zoeken te ontdaan, of gedoogen dat men penen nieuwen Koning verkoor (47). (47) Lambert Schafnab.*/. a, 1076.1. c.p. 2.35 fa'g.  M I D D E L-E E V W. 26§ XXV. Hendrik bevond zich nu in eenen toeftand, die hem ichrikkelijk verontrustte. Aan den eenen kant liep hij gevaar de kroon te verliezen, wanneer hij de vrijfpraak niet binnen den bepaalden tijd bekomen konde; en aan de andere zijde was de vernedering, waaraan hij zich onderwerpen moest, om de vrijfpraak te verkrijgen als te groot en te fmaadelijk; ook leed in beide gevallen zijne eer. Ondertusfchen hield hij van deeze beide kwaaden het laatfte echter voor het geringfte, en beiloot in het geftrengfte van den winter tot de met veele ongemakken verzelde reize naar Italien. De Paus was reeds op weg naar Augsburg, vervuld met eene trotfche blijdfchap, om zich als Rechter van den eersten Vorst der Christenheid te zien. Hendriks aankomst, welke de over den Paus onvergenoegde Italiaanen reeds voor lang, hoewel op eene andere wijze, gewenscht hadden, bragt hem eenigzints in verlegenheid. Tot zekerheid zijnes per- ] foons begaf hij zich naar het fterke Kafteel Canosfa van de Markgraavin Machtilda, die na het overlijden van haar Moeder Beatrix zich in het bezit bevond van alle de ftaaten haares vaders Botiifacius (48). Zij was met den zoon van haaren ftiefyader, Godefritd met den lult, gehuwd geweest, en (4.8) Zie boven %. XIII. *• 077-  2f56 GESCHIEDENIS DER en na zijn overlijden weduwe gebleeven. Zij had zich geheel aan het geeftelijk bellier van den Paus overgegeeven, op wiens zijde zij zich beftendig hield. Hij Mond haar met zijnen raad en zij hem met de haare: eh haare magt bij. Hendrik poogde de vooripraak deezer Vorstin,zijne bloedverwante, te verkrijgen, die hem echter weinig fchijnt geholpen te hebben. Gregorius wilde in den beginne hem in het geheel niet hooren. Eindelijk Hond hij toe dat hij geheel alleen in het buitenlle voor. plein van het Kalteel wierd ingelaaten. Hier liet hij hem drie dagen in een boetkleed en blootsvoets liaan, en eerst op den vierden dag fprak hij hem vrij van den ban, dog onder zwaare voorwaarden, waaronder deezen waaren, dat hij op den dag en plaats die de Paus bellemmen zoude, in de bijeenkomst der Duitfche Vorsten zich zou laaten vinden, en zijne uitfpraak afwachten, ook zoude hij zich midlerwijl van de Regeering onthouden, en wanneer hij Koning bleef aan den Paus in alles onderdanig zijn. Deeze rampfpoed, en de trotschheid van den Paus zo kittelende, dog de eerlievendheid van den Koning zo vernederende, uitkomst, had echter geheel andere gevolgen als den eersten daarvan verwachtede. De Italiaanfche Vorsten waaren over de door den Koning verzogte vrijfpraak bij den Paus, dien zij liever afgezet gezien hadden, zeer te onvreden. Hij ontfchuldigde zich met de hem door de Duitfche Vorllen opgelegden nooddwang, en gaf tevens te verftaan, dat hij niet voor-  M I J> D E E-E E U W. 2ö"j» voorneemens was van de hem, door den Paus afgedwongene voorwaarden zo juist natekomen. Hierdoor won hij de Italiaanen, die zich dagelijks in grooter aantal bij hem vervoegden, en hij hoopte met hunnen bijltand de Paus in het naauw te brengen. Dog dewijl hij uit dien hoofde niet op de bijeenkomst te Augsburg verfchijnen konde, zo verkoozen de Duitfche Vorsten met goedkeuring der Pausfelijke gezanten, op eene andere bijeenkomst te Forchhetm in Frankenland., den Hertog Rudolph van Swaben tot Koning (49). Deeze nieuwe verandering van zaaken noodzaakte Hendrik om Italien en de voordeelige uitzigten die hij aldaar bekomen had, te verJaaten. XXVI. Toen was hij genoodzaakt zijne Kroon met den degen tegens zijne tegenltanders te verdedigen. De hier uit ontftaanen Oorlog, waarin hij voornaamelijk de tegens hem zeer verbitterde Saxen tot vijanden had, eindigde echter gelukkig genoeg voor hem, vermits den nieuwverkoozenen Koning in den laatften veldflag aan den El/Ier, eerst de rechte ( hand en naderhand het leeven verloor, Gregorius deed Hendrik op nieuw in den Kerkdijken ban. Daarentegen beriep deeze een Concilie te Mentz en (49) Lambert. Schafnab. ad a. 1076 et 1077 1. c. p. £45, 246. 250. 1078. 1080. Oft.  a68 GESCHIEDENIS DER ïo8i. Ï083 en naderhand te Brixen. Hier wierd de Paus door de Duitfche en Italiaanfche Bisfchoppen afgezet, als eenen aan veele misdrijven fchuldigen Ketter en duivelskonftenaar, en zij verkoozen in zijne plaats den ook onder den ban zijnde Aartsbisfchop van Ravenna, Wigbert, die zich Clemens den III noem. de. Hendrik trok hierop, om zich aan de oorzaak van alle zijne rampen, namelijk Gregorius te wreeken, met een leger naar haliên. Dan er verliepen drie Jaaren eer hij van Rome meefter kon« de worden. Gregorius floot zich in den! Engelenburg op, alwaar hem de Romeinen zelfs belegerden , en Hendrik liet zich van den nieuwen Paus tot Keizer kroonen (50). De nog voortduurende tweefpalt in Duitschland noodzaakte hem derwaards terug te keeren. Hij hoopte dat de Romeinen intusfehen den afgezetten Paus tot de overgaaf zouden dwingen. Dan in deezen nood vond hij bij de Normannen eenen in allen gevallen reeds voorbereide hulp. XXVII. Het'is boven reeds aangemerkt geworden, op welk eene wijs de Normannen zich in het beneden Italien gevestigd, en hoe of de Pausfen hen daar (50) Sigebert. Gemblac. ad a. 1078, 1080, 1084. »p. Pistor. Tom. II. p. 603-#05.  MIDDEL «EEUW. 2ÓVJ daar ongaarne gezien hadden C51)- Leo den IX had hen beoorloogd, en zijn opvolger Stepbams den IX, was met het zelfde voorneemen bezield, waar in hij echter door den dood verhinderd wierd* De Normannen breideden zich intusfchen al verder en verder uit. Zij veroverden Calabrien en Capua, en hunnen bevelhebber Robert Guiscard nam den tijtel aan van Hertog van Apuliën en Calabrien. Hij geraakte met den Paus Nicolaas den II overhoop wegens de Stad Troja in het Landfchap Capitanuta, die dezelve van hem als een eigendom van de Roomfche Kerk eischte, hoewel het recht daarop onbekend was. Vermits Robert zulks weigerde , wilde Nicolaas hem daartoe noodzaaken , door den tegens hem en alle de Normannen uitgefprookene Kerkdijken ban. Dit had wel geene uitwerking op Robert, dog hij wenschte zich echter met den Paus te verdraagen, en deeze was van de zelfde gedagten. De twist wierd derhalven te Melfi op de volgende wijze bijgelegd. Nicolaas den II die de Normannen van den ban ontheven had, verlijde Hertog Robert met Apuliën en Calabrien , en met al dat geen wat hij de Grieken en de Saraceenen in Steilten zoude ontneemen. (52). Op gelijke wijze gaf hij aan Richard, Broeder van Robert (51) Zie boven § IV en XII. (52) In den Leeneed voert Robert deezen tijtel: Dei gratia et S. Petti Dux Apulia et Calabria atque utroque fubueniente futurus Sicilia. Giannone Lib. X. p. 83.  üfO GESCHIEDENIS DER bert, het door hem veroverde Capua ter leen. De beide broeders deeden daarentegen den eed van trouw als leenmannen aan den Paus; en Robert beloofde aan de Roomfche Kerk eene jaarlijkfche fchatting van 12 Denarien voor ieder jok osfen. Of beide de overeenkomende partijen recht op de landen hadden die de eene ter leen gaf en de andere ontfing, kwam bij dezelve in het minst niet in bedenking. De Paus rekende zich daartoe als den Stadhouder van God op aarde gerechtigd, en het viel hem des te gemakkelijker, dewijl hij iets dat hem niets gekost had, en Ook niets van het zijne wegfchonk. De Normannen vonden ook daarbij hunne rekening, vermits zij de pausfelijke heerfehappij verdraaglijker en minder gevaarlijk dan de Keizerlijke hielden. De zedert dien tijd plaats gehad hebbende goede verftandhouding tusfchen den Roomfchen ftoel en de Normannen wierd geftoord, wanneer de Hertogen Robert en Richard het eigendom der Kerke in Campagnd di Roma en in de Mark Ancona verontrustten. Gregorius den Vli deed hun beide en hunne aanhangers in den Kerkdijken ban, en gebruikte, benevens deeze geestelijke ook de waereldlijke wapenen tegens hen. Hij verzoende zich echter weldra met hen en hief den banvloek op: waartegens Robert, die het Vorstendom Benovento veroverd had, aan hem de Stad van dien naam afftond. Wanneer naderhand de Keizer Hendrik den IV Rome ingenoomen, en de Paus in den Engelenburg ingeflooten had, kwam, op  it I D D E L-E E U W. 27i óp het bij herhaaling gedaane aanzoek van den laatften, Rokeri hem ter hulpe, ontzette hem, en nam hem , dewijl hij zich in Romemet veilig ach» iede, met zich naar Salerno. Gregorius vernieuwde uit dankbaarheid de aan hem door zijne voorzaaten Nicolaas den II en Alexander gedaane leenverlijding, en Robert beloofde in zijnen leen-eed den pausfelijken ftoel te zullen bijftaan, en de rechten en landen van den Heiligen Petrus tegens alle vijanden te verdedigen (53)-. XXVIII. Verdriet en hartzeer over zijn laatst rampfpoedig lot deed den heerschzuchtigen en trotlchen Paus ten graave daalen , en de Keizer had het genoegen , om zijnen heftigften en gevaarlijkften vijand in ballingfchap te zien fterven. Dog de twisten in Duitschland hielden daar niet meede op. De Saxen en de andere onvergenoegden hadden na het overlijden van Rudolf, den Graaf Herman van Luxemburg tot Koning verkooren, die den oorlog tegens de Keizer met afwisfelend geluk had voortgezet. Dan door de zwaarigheden die hij in het handhaaven van de Kroon ontmoette afgefchrikt, ftond hij van dezelve af. Egbert Markgraaf van Tburingen tragtte wel hem optevolgen: dog zijne poogingen eindigden wel dra door zijne omhals- bren- (53) Giannone Lib. IX. C. 4, 5. Lib. X. C. 1-5. 1084. 1085. (1081.} 1087. [090.  Cio86.) 1091. 1092. 37» GESCHIEDENIS D Ë ft brenging. Wanneer hier door in het Dnitfche Rijk de rust eeniger raaate herftelt was, zogt Hendrik zijne Rechten en gezag in Italien en Rome ftaan- \ de te houden. Dan, hier was door de Hildebrandfche partij eerst ViEtor den III en na hem Urbanus den II op den ftoel van Petrus verheven geworden, en beiden hadden den Kerkelij. ken ban tegens den Keizer vernieuwt. De Markgraayin Machtilda was thans de beichermfter van Urbanus, even als te vooren van den trotfchen Gregorius. Hendrik deed haar om die reden den oorlog aan, en belegerde het aan hem zo gehaatte Canosfa, dog kon het echter niet bemagtigen. Nieu- I we beweegingen der onvergenoegden in Duitschland noodzaakten hem, derwaarts te rug te gaan, en zijnen oudften zoon Coenraad, die reeds tot zijnen opvolger benoemd en gekroond was, tot voortzetting van den oorlog agter te laaten. Deeze ging, door verleiding van Machtilda en andere Pausgezinden tot haar partij over (54), en liet zich (54) Een oude Cronijkfchrljver geeft hier van nog eene bijzondere oorzaak op, die den Keizer, indien ze waar is, zeer tot oneer verftrekt: Conradus filius Henriet Imperatoris patri bac de caufa rebellauit. Henricus Rex Adelbeidam Reginam, quam duxerat uxorem, odia coet>it babere, ideo incarcerauit eant, et conccsjit ut ple. rique vim ei inferrent, immo filiam instar.s ut eam fub- \ wgitaret. Qjto recufante patris pollucrc ftratum, turn Ren  MIDDE L"-E E Ü W. 273 zich tot Koning van Italien kroonen. Hier doos veranderden de zaaken op nieuw tot Hendriks nadeel , en hij kon dezelven, offchoon hij wederom naar Italiën kwam , niet weder herflellen. Om intusfchen deezen verraderlijken zoon te ftraffen, die ook eenige jaaren daar (nor) na, van zijne eigene partij veracht, te Florence geftorven is, bewerkte hij bij de Duitfche Vorsten, dat zijn andere zoon Hendrik tot zijn opvolger verkooren en gekroont wierd. De voorzichtigheid welke hij gebruikte om hem bij eede te doen belooven van zich zo lange de vader leefde, met geene regeeringszaken te bemoeijen, was tevens een voorgevoel van het toekomende. Want deezen zijnen zoon liet zich naderhand door de onvergenoegde Duitfche Vorsten en de aanhangers van den Paus ook tot ontrouw verleiden , en drong de vader met list en geweld de regeering af, onder voorwendzel om de vreede in de kerk en in het rijk te herltellen. De hem op« gelegden Eed achtede hij niet, dewijl den Kerkdijken ban, waar in hij door vier Pausfen, namelijk Gregorius den Vil, ViStor den III, Urbanus den II, Pafcbahs den II, (in het jaar 1098 verkooren), gedaan was, zodanigen Eed onverbindende maakte. De van ieder een veriatenen Keizer overleefde zijn ongelukkig lot niet lang. Hij eindig- Rex non fuum fedperegrini fiüum esfe adfirmauii. Dodechini Append. ad Mar. Scoti Cbronic. ap. Pjstor. T. i. p. 461. 1097. II05.  274 GESCHIEDENIS DER. IlOÖ. Aug. digde zijn leeven en ook zijn lijden in groote f ehoeftigheid en in ballingfchap te Luttich, en wierd eerst, dewijl hij in den ban geftorven was, vijf jaaren daar na te Speijer begraaven. XXIX. Dus eindigde de vijftig jaarige Regeering van Hendrik den IV die voor hein en het Duitfche Rijk zo ongelukkig, als eenige andere geweest is. Met eene in zijne kindsheid niet ten onder gebragte eigenzinnigheid opgewasfen, en daar in door het onderwijs en de gronddellingen van den Breemfchen Aartsbisfchop gefterkt, deed hij alles wat hem gelustte, zonder in aanmerking te neemen, of het rechtvaardig dan onrechtvaardig, betaamlijk danonbetaamlijk was. Eerst in wellustige buitenfpoorigheden en de ondeugden der jeugd verzonken, en naderhand willekeurig en geftrcng in het bellier van den Staat, wierd hij veracht en gehaat. Hij was eerzuchtig, dog zogt de waare eer alleen in de bevreediging van zijne begeertens en luimen. Had hij niet eenen, even zo of nog ftijfzinniger, Hildelrand tegens zich gehad, zou hij de Duitfche Staatsgefteldheid, volgens het ontwerp van zijnen vader en grootvader, en volgens zijne heerfchende neigingen, geheel omgekeert hebben, Een der grootlle misflagen waar van hij befchuldigd wierd, was het fchenden van zijn woord, ja zelfs van zijaen Eed. Deswegens ftelde men geen ver-  M 1 » D E E-E E U W. 27£ vertrouwen in hem. Alle deeze gebreeken wierden door geene bijzondere deugden opgewoogen. De gceden aanleg die hij van de natuur verkreegen had, namelijk zijn verftand, zijne fchrander. heid en kloekmoedigheid waaren, tot zijn ongeluk, door de verwaarloosde ontwikkeling van dezelven, of door zijne onbuigzaame eigenzinnigheid werkeloos gehouden of verkeerd aangewend geworden. En dit is alles wat tot verfchooning van zijne mis. Hagen kan worden bijgebragt. De twist over de leenverlijding met ring en itaf hield met de afzetting en dood van Hendrik den IV niet op. Zijn zoon Hendrik den V vergunde aan de ftiften wel de Vrije verkiezing van hunne Bisfchoppen, dog voor het overige was hij geheel in zijns Vaders voetipoor; en zo onderdanig en gehoorzaam als hij zich te vooren tegens den Paua gedraagen had, zo ftandvastig was hij thans in het verdedigen van zijne Rechten. Dewijl hij de vrienden zijnes Vaders gedeeltelijk vergiffenis gefchonken, deels zich aan dezelven gewrooken, en de rust in het Rijk eenigerrnaate herftelt had, zo zogt hij den voorgemelden langduurigen twist, op de eene of andere wijze, met goedkeuring van de Duitfche Vorsten te eindigen, en deed tot dat einde den Paus naar Duitschland noodigen. Deezen begaf zich ook op reis, dog nam, misfchien S a de-  no8. ti op. uro. ifó GESCHIEDENIS DER dewijl hij van Hendriks voorneemens onderricht was, den weg naar Frankrijk, ten einde de Franfche Geeftelijkheid te gewinnen, en beriep eene Kerkvergadering te Troijes, Hier wierd de uitlpraak van Gregorius den VII tegens de leenverlijiingder Geeftelijken, door waereldiijke Vorsten , bekragtigt. Dog Hendrik liet daar tegens den Paus voordraagen, dat hij zijne Koninglijke Rechten niet in een vreemd land, en voor vreemde Bisfchoppen kon laaten beflisfen, en dat zulte op eene algemeene Kerkvergadering te Rome gefchieden moest, warwaards hij zelfs komen zoude. Echter wierd hij hier in voor eerst door den oorlóg in Hongarijen en Poolen verhinderd. Intusfchen had Pafcbalis opeen fijnode te Benevento, zowel tegens de Geeftelijken, die van de waereldlijken de leenverlijding zouden aanneemen, als tegens hen, die dezelve zouden uitoeffenen, den banvloek uitgefprooken •, en die naderhand door een in het Lateraan gehouden Concilie laaten bekragtigen. XXXI. Om hem tot andere gedagten te brengen, trok Hendrik met twee legers naar Italien. Zijne aankomst met eene zo aanzienlijke magt verbaasde den Paus, en bewoog hem deezen voorflag tot een vergelijk te doen: „ dat de Koning van de leen„ verlijding met ring en ftaf zoude afzien, en de Bisfchoppen daar en tegen de Regalien, namelijk  MIDDEL-EEUW. «7/ „ lijk hunne landerijen en goederen teruggeevcn, „ en zich met de tienden en vi ij willige giften ver„ genoegen zouden." Hendrik, die wat hij in eer en uiterlijke praal verloor, door dadelijke voordeden rijklijk vergoed zag, liet zich zulks welgevallen, en voegde daar alleen de voorwaarde bij: •wanneer de Duitfche en Italiaanfche prelaat en daar meede te vreeden waaren (55). Hij ging hier op naar Rome, om het vergelijk te voltrekken, en de Keizerlijke kroon te ontfangen. Dog als toen kon de Paus het bedongene niet nakomen , vermits alle de Bisfchoppen zich daar volltxekt tegens verklaarden. Hun verlies ging niet alleen hen ter harte, maar de waereldlijke Vorsten waaren daar over ook niet onverfchillig, dewijl zij daar in eene al te aanzienlijke vermeerdering van 's Konings gezag zagen en vreesden. In dee-.en toeftand van zaaken weigerde de Koning om zijne rechten overtegeeven, en de Paus de krooning. Deswegens wierd deezen met de tegenswoordig zijnde Cardinaalen, op raad van den Koninglijke Kanfelier Adalbert gevangen genomen. Deeze geweldaadige ftap veroorzaakte wel eene groote beweeging in de St. Pieterskerk , alwaar dit alles voorgevallen was, maar echter bewerkte die ook een nieuw vergelijk, waar bij de Koning beloofde, de vrije verkiezing deiBis* r (55) dnnalista Saxo ai a. 1107, 1110, 1111. in Eccardi Corp. Hist. tned. anti. T. I. p. 618, 623 fqf. Conf. Struv. p. 403, 404. §. IV, V. S3  «ia (56) Zie Schmidts Gefch. der Teutfch. Th. M, S, 34+ 078 GESCHIEDENIS DER Bisfchoppen en Abten toeteftaan, en het recht behield om de verkoozenen nog voor de wijding met ring en ftaf te verlijden. Dit vergelijk wierd van rvegens den Paus door 13 Cardinaalen, en van Keizers wege door 13 Vorsten bezwooren; en beiden bekiagtigden zulks den volgenden dag nog plech» tiger door het gebruiken des Avondmaals, het welk de Paus den Koning toediende, en de gewijde Hostie met hem deelde. Daar na werd Hendrik door hem tot Keizer gekroond, en hij verliet Rome en Italien zeer vergenoegd over het eindigen deezer zaak. Dan de Paus was des te onvergenoegder. Men deed hem fchampere verwijtingen, als eenen verraader der Kerke en van haare Rechten. Men vond echter ook wel dra middel om het gehaatte verdrag te vernietigen. In eene bijeenkomst , van meer dan honderd Bisfchoppen wierd het kragteloos verklaard. En vermits de Keizer, als of hi^ een voorgevoel gehad had van het geen gebeuren zoude, door de Paus had doen belooven, dat hij zich wegens het voorgevallene niet zou wreeken, nog hem in den ban doen, zo wierd de banvloek over het verdrag zelfs uitgefprooken (56). Hetgeen de Paus bedenkelijk oordeelde zelfs te verrichten, deeden anderen, en in het bijzonder zijn Legaat Guido, Aartsbisfchop van Vienne, op eene aldaar gehoudene Kerkvergadering. Dan alle de Bisfchoppen  MIDDEL-EEUW. 579 pen waaren het met den Paus eens, en verlangden van het waereldlijk gezag onafhangelijk te zijn (57). Deezen plechtig afgekondigden kerkdijken ban maakte in het Rijk een zeer nadeeligen indruk voor den Keizer. Zelfs Adalbert, Aartsbisfchop van Maints, zijnen voormaaligen Kancelier, die hij tot deeze aanzienlijke waardigheid had verheeven, welke voorheen in deeze zaak met hem op gelijke wijze gedagt had, en op wiens raad hij de Paus gevangen had doen neemen, hield het met de andere Bisfchoppen, als hunnen toen eensdenkenden mee debroeder, en even als zij, des Keizers tegenftreever geworden. Hier bij kwamen andere gefchillen, die door den dood des Graaven Ulrich van Weimar verwekt wierden. De Keizer wilde zijn land, als een opengevallen leen in beflag neemen. Dog Siegfried, Paltsgraaf aan den Rhijn, maakte uit hoofde van zijne moeder Adelheid, eene geboorne Graavin van Weimar, daar op aanfpraak. Zijn zwager, de Hertog Lotharius van Saxen, en veele andere Saxifche Vorsten namen zijne partij. Hier uit ontftont eenen oorlog, die wel in den beginne voor den Keizer voordeelig was, dog eindelijk ongelukkig voor hem uitviel (58). xxxir. (57) Annalist'a Saxo ad a. 11 n, 1112. in Eccardi Hist. wed. aui p. 626. fqq. Vid. Struv. p. 405. 40$. %. V. VI. (58) Annalist. Sax, ad a. 1112-1114, 1. c. p. 623. ffl. S 4 tl 13, li 14.  200 GESCHIEDENIS DER III5. II16. 0°770 (1102.) 3117. uiS. li19. : XXXII. Deeze onlusten duurden nog, wanneer de beroemde Markgra*vin Machtilda ftierf. De Keizer ging naar Italien, om de rijke erffenis, die uit het Hertogdom Spoleto, het Markgraaffchap Thuscien, de Graaffchappen Panna, Mantua, Ferrara, Ca. nosfa en andere goederen beftont, deels als Leenheer, en deels als bloedverwant in bezit te neemen : dan zij had haar geheele bezitting reeds aari haare vrienden en Geeftelijken beftierder, de Paus Gregorius den VII en de Roomfche Kerk gefchonken, en deeze gift was door Paus Pafchalis den II op nieuw bekragtigt. Hendrik floeg hier geen acht op, en eigende zich alles. Met begeerte om den twist met de Paus in -het minnelijke te vereffenen, begaf hij zich naar Rome, dog zonder ge/plg. Hij deed na het overlijden van Paus PafchaUs bij zijnen opvolger Gelafius den II eene andere pooging, dog ook te vergeefsch. Hier op liet hij, zelfs op de begeerte van de Romeinen, eene nieuwe pausfelijke verkiezing aanleggen, waar door hij Mauritius Burdin, Aartsbisfchop van Braga in Portugal, een Franschman van geboorte, op den Roomfchen ftoel bevorderde. Hij noemde zich Gregorius den VIII, en Gelafius vlugtte naar Frank'ijk, alwaar hij binnen weinig tijds ftierf De CarSinaalen, die hem verzeld hadden, verkoozen daar op den door zijnen iever tegens den Keizer reeds  M I D D E E-E E U W. feSl bekenden Aartsbisfchop van Vienne, Guido, naderhand Calixtus den II genaamd, voor wien Gregorius den VIII fpoedig wijken moest (59). XXXIII. In het Duitfche Rijk waaren intusfehen de onlusten, door de kunftenarijen van Adalbert Aartsbisfchop van Maints, toegenomen, en de wereldlijken waaren zo wel als de Geeftelijken Vorsten des Keizers vijanden. In deezen toertand van zaaken beriep de Paus een Concilie naar Kheims, het welk den twist over de leenverlijding der Bisfchoppen ten zijnen voordeele befliste, en hij zelfs deed zo wel de Keizer als den tegen Paus in den Kerkdijken ban. Hij benoemde ook den Aartsbisfchop Adalbert, op wien de Keizer zo fel gebeeten en die voor hem zo gehaat was, tot zijnen Legaat, door wiens opftookerijen de Saxifche Vorsten, en voornamelijk de Geestelijken oproerig waaren geworden. Met de waereldlijke verzoende Hendrik zich, dan de Geeftelijken konde hij niet gewinnen. In Saxen wierden de Bisfchoppen verkooren en ingewijd , zonder zich van den Keizer te laaten verlijden. Alles dreigde dus eenen nieuwen oorlog, welke alleen door de toegevendheid van den Keizer afgewend, en daar door aanleiding tot eene bij- (59) Annalist. Saxo ad a. 1116-1119. 1. c. p. 634; fqq. Struv. p. 407 fqq. § VIL VIII. S5 1120,  nai. 1122. 3 a§2 GESCHIEDENIS DER bijeenkomst te Wurtsburg gegeeven wierd, op welke eene Landvreede tot ftand gebragt, en te gelijk afgefprooken wierd om den twist met de Paus in het minnelijke te vereffenen. Dit gefchiedde ook fpoedig hier na te Worms, werwaards Calixtut drie Cardinaalen zond. Ingevolge van dit verdrag flond de Keizer van de leenverlijding met ring « en ftaf af, en vergunde de vrije verkiezing en .i inwijding der Bisfchoppen. De Paus bewilligde »•> daar en tegen, dat de verkiezingen der Bisfchop-> pen en Abten van het Duitfche Rijk, in des Kei-5 zers tegenwoordigheid gefchieden zouden, en s» dat hij bij een ontftaan verfchil, volgens den »» raad en de beoordeeling van den Aartsbisfchop, « en van de Provinciaale Bisfchoppen, het beste » gedeelte toevallen en bijftand kon geeven. Ech>, ter zou de verkoozene de Regalien van den Kei„ zer door den Scepter ter leen ontfangen, en 5, al dat geene wat van rechtswege betaamelijk was „ aan hem betoonen (60)." De door dit vergelijk gemaakte verandering, befïond dus daar in, dat de Keizer, in plaats, dat hij te vooren de Bisfchoppen door ring en ftaf met hunne Geeftelijke Ampten verlijd had, hij ze nu door den Scepter met hunne landerijen en goederen verlijdde, het welk echter zedert den tijd van Karei den V op. ge- (60) Annalist. Saxo ad a. 1119-1129. 1. c. p. 624. fqq. Leibnitji Cod. Jur. Gent. diplom. N. u. p. 3. 3u Mont Corp. Diplom. N. CXIX. p. 66.  M ï D D E E-E E U W. £83 gehouden heeft, dewijl naderhand de Bisfchoppen» hunne leenen even als de waereldiijke Vorsten door het Zwaard ontfangen hebben (61). Vervolgens bekwam de Keizer het gewichtige recht, om de betwiste verkiezingen te befiisfen, het welk hem een aanmerkelijken invloed in de verkiezing zelfs gaf. Dan dit recht hebben de Pausfen wel dra den Keizers uit de handen gewrongen en aan zich getrokken, dewijl reeds voor lang en tot op onze tijden, betwiste verkiezingen, door de Pausfen, zonder tegenipraak des Keizers beflist zijn geworden (62). xxxiv. Op deeze wijs eindigde de langduurige bijna vijftigjaarigen oorlog tusfchen het geeltelijk en waereldlijk gezag. Echter wierd Duitschland daar door niet geheel en al bevreedigd. Des Keizers meer willekeurige dan rechtvaardige onderneemingen, maakten nog telkens onvergenoegden, die zich tegens hem verzetten. Dit gefchiedde ook bijzonder van Lotharius Hertog van Saxen, wanneer de Keizer, na het overlijden zonder nakomelingen van den Markgraaf Hendrik van Meisfen, aan zijnen naasten bloedverwant, Coenraad Graaf van Wettin, de (61) BüdeR de Feudis Sceplri Cap. 1. § 16. (62) Zie das papstliche Entfcheidungsrechc in zwiefpaltigen wahlen geistl. Reichsfursten, van J. J. MosEft in feinen neuesten kleinen Staatsfchriften S. 1 ff. 1133,  H35 1124 zl. May. afy GESCHIEDENIS DER ■ de erfopvolging wilde betwisten. De keizer maakte krijgstoerustingen, die tegens den Hertog fcheenen ingericht te weezeu, dog eigentlijk tegens Frank, rijk gericht waaren, deels om zijnen Schoonvader, Hendrik den I. Koning van Engeland in den oorlog tegens Lodewijk den VI bijteftaan, en deels om zich a5n deezen te wreeken, uit hoofde van de verleende befcherming aan Paus Calixtus den H ten opzichte van de kerkvergadering te Kheims. Dan dewijl de Rijkstanden tot deezen oorlog , waarin voor hen geen voordeel te haaien was, weinig lust toonden, zo bleef dezelven agter. Een gelijk lot trof een ander ontwerp des Keizers, volgens het welk hij, ten einde het verlies te vergoeden van de in voorige onrustige tijden in vreemde handen geraakte Koninglijke goederen, het geheele Rijk met geldelijke belastingen wilde bezwaaren. Dan hij leefde niet lang genoeg, om dit voorneemen uittevoeren, en zijnen dood onttrok hem aan de kwaade gevolgen, die het zou kunnen gehad hebben (63). Hendrik den V was de laatfte van de Frankifche keizerlijke mansftam. Hij ftreefde, even als alle zijne voorvaderen, na een onbeperkt gezag. De langduurige twist met den Roomfchen ftoel belette hem even als zijnen vader, om daar toe te geraaken. Hij wierd echter als een Staat- kun* ((53) Annalist. Saxo ad a, 1123-1125 J. c. p. 651. fa. Otto Frising. Lib. VIL c. 16, ap Urstis. Tem, r, p. 141.  M I D D E L'E E V W." SSg kundig, onderneemend en kloekmoedig Vorst, dog tevens als gierig, onrechtvaardig, heerschzuchtig, onbarmhartig en wreed befchreeven. Aan alle deeze euveldaaden had hij zich door zijn gedrag tegens zijnen Vader fchuldig gemaakt, en het was de fchandelijkfte fchijnheiligheid en geveinsdheid, dat hij zijne verfoeijelijke bedrijven met het voorwendzel van Godsdienst wilde bedekken. De waare oorzaak van dezelven was in zijne ontembaare heerschzucht geleegen, die hem de natuurlijke plichten eenes zoons dceden vergeeten. Het fchijnt dierhalven een bijzonder geluk voor hem geweest te zifn, dat hij geen zoon had die hem op gelijke wijze zou hebben kunnen vergelden. XXXV. Geduurende de verfcheidene jaaren dat de tweedragt en binnenlandfche oorlogen Duitschland beroerden, ging het in Frankrijk niet beter. Koning Hendrik den I was door zijn zoon Philippus, die hij volgens gewoonte, voor den Erfgenaam der kroon had doen erkennen en laaten kroonen, op den throon gevolgt. Dewijl hij minderjaarig was, beftierde Balduin Graaf van Vlaanderen,, als zijnen door de vader benoemden voogd, de regeering. Na zijn overlijden nam Philippus in den ouderdom van vijftien jaaren, de teugels zelfs in handen. Het gezag der Koningen van Frankrijk was ter deezer tijd zeer gering. Zij waaren maar Heeren huia- icóo.  I09i. Ï094- (64) Zie Mezeraij. Abr, Chronol, Tom, I. p. 333. 285 -G E S~c HI'RDENISDËH hunner Erfgoederen. Al het overige bezaten hunne Leenlüiden, waar van veelen te wederfpannig waaren om die onder opzicht, en te magtig, om hun in gehoorzaamheid te kunnen houden. Deeze verfchaften hem beftendig werk, en dewijl de magtigfle onder hen, namelijk, milem Hertog van Normandijen, Engeland voroverd had, was hij en Philippus bijna altoos tegens elkander in de wapenen. Deeze verviel ook, dewijl hij zeer jong tot de regeering gekomen was, in misdrijven en buitenfpoorigheden der jeugd, en zijne heerfchap» pij wierd uitermaate drukkend voor de onderdaanen. De Paus Gregorius den VII, die zich tot Heer en Rechter der Koningen opwierp, liet hem deswegens vermaanen, en tevens dreigen, dat indien hij zich niet beterde, hij hem benevens alle zijne onderdaanen, die hem getrouw bleeven, in den kerkelijken ban zoude doen (64). Deeze bedreiging wierd ook eenige jaaren naderhand vervuld, wanneer de Koning zich van zijne gemaalin Bertha, met welke hij lang in den echt geleeft, en kinderen verwekt had, liet fcheiden, en Berihranda de fchoone gemaalin van den Graaf Fulca Rechia van Anjou in haare plaats nam. De Paus Urbanus den II fprak de banvloek tegens hem uit, waar onder hij ook zo lang bleef, tot dat hij eindelijk, na het overlijden van de Koningin Bertha, de vrijfpraak verkreeg. Volgens het voorbeeld zijner  M I D D E E-E E U W. 287 ner voorvaderen verklaarde Philippus zijnen zoon Lodewijk den dtkken tot opvolger en meedebeftierder, die ook tot den dood zijnes vaders, met hem te gelijk geregeert heeft'. XXXVI. Lodetvijk den VI. was even als zijn vader genoodzaakt de wapenen tegens zijne magtige en onrustige leenlüiden te gebruiken. Dan eens maakten zij verbintenisfen tegens hem, dan wederom voerden zij oorlog tegens elkander, en vervulden het geheele Koningrijk met roof, moord en brand. De wetten wierden veracht, en het zwaard van den fterkrten befliste alleen het recht van den zwakften. Deeze wanorders kon de Koning wel niet geheel wegneemen, dog hij verminderde dezelven echter, en door zijne ieverige werkzaamheid verootmoedig • de hij niet alleen de aanzienelijken, maar befchermde ook de geringeren tegens de gewelddaadigheden, die zij dikwils van de eersten ondergaan moesten. Volgens de thans plaats hebbende gewoonte liet hij zijnen oudften zoon Philippus, en na deszefs vroegtijdigen dood, de andere Lodewijk genaamd, tot Koning kroonen. En deeze laatfte wierd onder de naam van Lodewijk den VII zijnen opvolger. XXXVII. Spanjen leverde zedert de door de Mooren gemaakte noa. 1108. 1129. "3-. "37-  288 GESCHIEDENIS DER IO54. IO63. IC64. I055. I070. 1071. te verovering een toneel vangeduurige oorlogen op, welke de Christelijke Koningen deels tegens de Mooren, deels tegens elkander voerden; ook beltont onder de drie broeders, de koningen Garfias van Navarre , Ferdinand van Castilien en Leon, en Ramiro van Aragonien, geene broederlijke eensgezindheid. Zij leefden in beftendige oneenigheden, en beflisten de zeiven door de wapenen. Even als Ferdinand reeds zijnen zwager, de Koning Veremund van Leon, in eenen veldflag gedood had, zo was het ook voor hem befchooren, dat zijne beide broeders Garfias en Ramiro in de oorlogen, die zij met hem voerden, het leeven verlooren. Ferdinand verdeelde, Volgens de gewoonte van die tijden, zijne flaaten onder zijne drie zoonen. Aan den eersten Sancho genaamd gaf hij Castilien, aan den ander Alonfo of Alfonfo, Leon en Asturien, en aan den derden Garfias, Gallicien benevens de veroveringen in Portugal. Hij ftierf zeer geroemd , uit hoofde van zijne milddadigheid tegens kerken en kloosters, het welk ter dier tijd de uitneemendfte aller deugden was. Dog zijne verdeeling was van geen langen duur. Sancho de oudfte der drie broeders, die zich tot de geheele nalaatenfchap gerechtigt oordeelde, ontnam zijnen anderen broeder Alfonfo, Leon, en beroofde den derden Garfias, van Gallicien. Dan hij had geen reden om zich in het bezit van deeze onrechtvaardige veroveringen lange te verheugen , dewijl hij fpoedig hier op, wanneer hij zijne Suster Urraca ook haar lijftogt, de ftad  M I D D É fc-E E Ü W. 289 •Ëamora, wilde ontneemen, in de belegering van dezelve vermoord wierd. Deezen dood bezorgde den tweedeh broeder Alfonfo niet alleen Leon terug, maar hij wierd ock in Castilien als Koning erkent. Dan hij betoonde zich even zo onrechtvaardig, als te vooren Sancho. Hij maakte zich eerst door list van zijnen broeder Garfias meester, en bemagtigde naderhand ook zijn Koningrijk Gallicien. Dog omtrent ter zeiver tijd, dat Alfonfo door deeze trouwloosheid alle Landen, die zijn vader Ferdinand den I. bezeten had, wederom vereenigde , maakte de gewelddaadige Paus Gregorius den VII, die Opperbeheerfcher van de geheele waereld wilde zijn, eenen toeleg om zijne heerfchappij in Spanjen te doen erkennen. Hij fchreef aan de Spaanfche Christelijke Koningen, dat zij zijne leenlüiden waaren, en dat zij zonder zijn bevel , verder geene veroveringen in Spanjen zouden maaken, ten zij, dat zij aan de opvolgers van den heiligen Petrus eenen jaarliikfchen leencijns betaalden. Dog zo geëerd en gevreesd Gregorius ook bij de Spanjaarden zijn mogt, zo vonden zij zijnert eisch echter ongegrond; en zulks had ook geen Verder gevolg (65). X X X V I I I. Alfonfo, die, onder de Koningen van Castilien en (65) Ferreras Bd. 111. S 303. § aöo.2 de afdammende Prins Hendrik, gegeeven zij ? Dan de Gefchiedfchrijvers hebben hier van geene redenen opgegeeven. Vermoedelijk is het de naauwe bloedverwantfchap geweest, dewijl de Koningin Conftantia Moeder van Urraca, de zuster van Prins Hendrik"s vader was. De huwelijken in eenen zo naauwen graad van bloedverwantfchap waaren door de kerkelijke wetten verboden, en de Pausfen noodzaakten Koninglijke en Vorstelijke Echtgenooten, die in dat geval zich bevonden, door den kerkelijken ban, dezelven wederom te niet te doen. ' XXXI X. 1109. Koning Alfonfo den jVI. wierd dus na zijn over30. lijden, door zijne dogter Urraca in Castilien en Juny.j Le- (67) Vid. Mariana Lib. IX. c. 20. (68) ld. ibid.  M I D D E L-E E ü W. 293 Leon opgevolgd. Dan, dewijl haar gemaal, de Koning Alfonfo van Aragonien, ook in Castilien regeeren wilde, gelijk hij ook in de Gefchiedboeken onder de Castiliaanfche Koningen met den naam van Alfonfo den VII vermeld ftaat, zo ontftont daar uit eene groote oneenigheid tusfchen hen, het welk de echtfcheiding ten gevolge had. Hij behield echter een gedeelte van haare landen. Dit veroorzaakte eenen nieuwen twist tusfchen hem en zijnen fliefzoon Alfonfo den VIII Ramon. Men bereidde zich aan weerskanten ten oorloge. Dogeen vergelijk, waar door de Koning van Aragonien dat geene wat hij van Castilien bezat, op een gering gedeelte na, terug gaf, bewaarde de vreede (69). Deezen, die in zijne oorlogen tegen de Mooren zeer gelukkig geweest was, verloor tegens hen eenen veldflag bij Fraga in Valencia. De hevige droefheid deswegens was oorzaak van zijnen kort daar op gevolgden dqod. De onder zijnen vader en hem tot hier toe vereenigt geweest zijnde Koningrijken Aragonien en Navarre, wierden nu, dewijl hij zonder erfgenaamen ftierf, weder van een gefcheurd. De Aragoniers verkooren zijnen broeder Ramiro , die een monnik was, en de Navar reezen de van hunne voorige Koningen afftamrnende Prins Garfias tot Koning. Deeze beiden wierden door Alfonfo, den VIII Koning van Castilien beoorloogd uit hoofde van vorderingen die hij C69) Fid. Mariana Lib. X. c. 8, 12. T3 1122. 1134.  "35. £ Barcelona, waar uit een aanzienlijken ftaat onder den naam van Cata. lonien, ontftaan is, met Aragonien vereenigt geworden , en altoos gebleeven. X L. Portugal bevatte het land tusfchen de Douro en Minho, het welk deszelfs naam van de oude ftad Portucale, bekomen heeft. Koning Alfonfo den VI gaf f» ld. Lib. X. c. 16.  MIDDEL-EEUW. 295 gaf het onder den tijtel van een Graaffchap aan den Prins Hendrik van Bourgondien. Het is twijffelachtig, of het hem in vollen vrijen eigendom, dan als een Leonsch leen is gegeeven geworden. Na zijnen dood erfde zijn tweejaarigen zoon Ah fonfo&tn I den kleinen (laat, die echter, uithoofde van zijne minderjaarigheid, onder de regeering van zijne moeder Therefta, en van haaren tweeden gemaal de Graaf Ferdinand Paez de Irastamara bleef, tot dat Alfonfo, wanneer hij agttien jaaren bereikt had, hun die met geweld ontrukte. Hij was geduurig tegens de Moorcn in de wapenen, en breidde dagelijks zijn gebied ten hunnen kosten uit. Om zijne onderneemingen te fluiten, bragten zij een verbazend groot heir tegens hem te velde , waar over hij echter met eene zeer ongelijke magt, bij Gastro Verde in de vlakte Ouriqite eene aanzienlijke overwinning behaalde Twee dagen voor den flag riep zijn krijgsvolk hem tot Koning uit, en hij nam hier op, dewijl hij zich te vooren Vorst of Hertog van Portugal genoemd had, den Koninglijken tijtel aan (71). Dit natuurlijk en onopgefmukt verhaal was den Portugeefen te eenvoudig, en daarom cierden zij het meteen hemelsch wonder op, volgens het welk Christus aan het kruis des nagts voor den veldflag aan den Koning Alfonfo vericheen, hem de zege aankondigde, de aanneeming des Koninglijken tijtelsaan- be- (71) Mariana Lib X. c. 17. T4 [112. CI28. «39. 25. July.  ■ I0Ö6". i 296 GESCHIEDENIS DER beval, het Koninglijk wapen omgordde, en het toekomftig aanzien en heerlijkheid van het nieuwe Koningrijk voorzegd zou hebben (72). X L I. Terwijl dat de Spaanfche Koningen de Saraoeenen meer en meer land ontnamen, waaren de Engelfchen na het uitfterveri van hunne Deenfche Vorsten, op nieuws onder eene vreemde heerfchappij gekomen. De laatfte Anglo Saxifche Koning, Eduard den Belijder, was zonder erven geftorven, dewijl hij, of uit ingebeelde heiligheid, of uit tegenzin omtrent zijne Gemaalin, die uit een bij hem gehaat geflagt afkomltig was, met haar niet als man geleefd had. En hoewel 'er nog één kleinzoon van zijnen broeder Edmond Ironfide, genaamd Edgar Atheïmg in weezen was, zo kwam hij echter wegens zijne jongheid niet in aanmerking. Uit dien hoofde maatigde de magtige Graaf Harald van Wesfex zich de regeering aan, en wierd door de geheele Natie als Koning erkent. Dan hij rand weldra eenen fterken tegenftander aan milem, Hertog van Normandijen, Het recht van deezen Vorst was zeer onzeker, en was hoofdzaakelijk alleen gegrond op Eduards voorgenomene, dogniet (jt) Faria y sousa in Europa Portug. Tom. ir. P. 1, 1. 3. P, 27-ap. Anton de Sousa Macedo Lu[itan% 'Ibcr*  MIDDEL-EEUW. 297 niet volbragte benoeming van hem tot de Throons opvolging (73). Dan Willem bewees zijn recht met ócooo wel geoeffende en in den ftrijd geharde krijgsknechten, in het vertrouwen, dat deeze, tegens de door eene langduurige vreede, van den oorlog ontwende Engelfchen , genoegzaam opgewasfen zouden zijn, en in dit vertrouwen liet hij het op eenen beflisfenden veldflag aankomen. Ook bekroonde de zege zijne koenheid. De algemeene verflagenheid over het verlies van den flag en de dood van Koning Harald, die daar in omgekomen was, deed de Engelfchen op geene verdere verdediging denken. Alles onderwierp zich aan den overwinnaar, ook zelfs de rechten erfgenaam van den throon Edgar Atheling (74). Dus wierd Willem door een enkelderi veldflag Heer van Engeland, op dezelve wijze als het de Muoren van Spanjen geworden waaren. Met zeer veel verftand liet hij de oude regeeringsform onveranderd, zo dat maar alleen de perfoon des Konings verwisfeld fcheen te weezen. Het recht wierd wel beftiert, en zijne Normandijfche legerbenden Honden onder eene ftrenge krijgstugt. Dan deeze tevreedenheid der Engelfchen met de nieuwe regeering duurde niet lang. Uit voorzigtigheid liet hij de belHering der hooge Staatsampten in handen van de Normandijfche Grooten, het welk zijne nieuwe onderdaanen fmer- (73) Zie Hume vel. 1. p. 127. (74) Zie Hume vel. 1. p. 134, 164. &c, T5 ic66. 14. oaob.  Ï0Ö7. 1087. XLII. 298 GESCHIEDENIS DER fmertelijk viel, en ook wel drukkende zal geweest zijn, vooral in zijne afweezendheid, wanneer hij weinig tijds na de verovering eene reize naar Normandijcn deed. Als toen braken 'er aan verfcheide oorden opftanden uit. Dit verfchafte den Koning een voorwendzel tot eene harder heerfchappij in Engeland. De aanftokers wierden met groote geftrengheid en met verlies van hunne landgoederen geftraft, die hij of naar zich trok, of onder zijne Normandijers uitdeelde. Hij voerde ook bij deeze gelegenheid, het tot hier toe in Engeland ongewoone leenrecht, en zwaare belastingen in. Dit veroorzaakte nieuwe opftanden, en deeze eene nog grootere ftrengheid. Die onlusten duurden eenige jaaren, tot dat de Engelfchen geheel buiten ftaat waaren om tegenftand te bieden. Willem, die als Hertog van Normandijen de Koning van Frankrijk voor zijnen leenheer erkende, was door de verovering van Engeland een zo magtig leenman geworden, dat zijnen leenheer, Koning Philippus den I daar over naieverig moest worden. Hier uit namen van dien tijd af de oorlogen tusfchen Frankrijk en Engeland een begin, die bijna 400 jaaren geduurd hebben. Willem ftierf in den eerften van dezelven: hij was een ftaatkundig kloekmoedig en onderneemend Vorst, dog tevens een onrechtvaardig, gierig en tijranniek beheerfcher, die Engeland met eenen ijzeren Scepter geregeerd heeft.  MIDDEL-EEUW. *99 X L I I. Volgens zijne beftelling volgde hem zijn tweeden zoon Willem, om de kouleur van zijn hair den Rooden genaamd, in de regeering op. De oudfte Robert, moest zich met Normandijen vergenoegen, dewijl hij zich tegens zijn vader verzet, ja zelfs, hoewel onweetend, in een tweegevegt, tegens hem gevogten had. Hij was zelfs in gevaar om ook dit te verliezen; dewijl Willem het zelve met Engeland door de wapenen dagt te vereenigen. Beide de legers ftonden reeds tegens elkander ten ftrijde gereed, wanneer de wederzijdfche Grooten een vergelijk bemiddelden, volgens het welk den Hertog een ftuk van zijn land aan den Koning afftond, en waarin beiden elkander de erfopvolging beloofden, in gevalle den een of den ander zonder wettige nakomelingen kwam te overlijden. Dan dit verdrag is niet tot vervulling gekomen , en het duurde niet lang, of Willem wierd Heer van geheel Normandijen. Het was juist ter deezer tijd, dat de Europeefche Christenen, inzonderheid de Franfcben, zich tot de eerfte kruistogt gereed maakten. Robert, door de hoopgedreeven om roem te verwerven en den hemel te verdienen, had eene hevige begeerte om aan deezen heiligen oorlog deel te neemen; en onfzich het r.oodige geld tot zijne uitrusting te verfchaffen, verpandde, of liever, verkogt hij zijn Hertogdom aan 1090, 1095.  300 geschiedenis der aan den Koning zijnen broeder voor 10, ooomark zilver (?5> De regeering van Willem den II was niet minder hard en tijranniek als die van zijnen vader, en misfchien overtrof hij hem nog in gierigheid en roofzugt. Om die reden, mangelde het niet aan onlusten en zamenzweeringen, in het Itraffen van welken hij de geftrengheid tegens de fchuldigen , fomwijlen tot wreedheid toe dreef (76). X L I I I. Willem den II ftierf door het onvoorzichtig fchot van eenen hem ter jagt verzellenden edelman, ongehuwt. Uit dien hoofde was zijn broeder Robert zo wel volgens het recht van eerstgeboorte, als uit kragte van het met hem gellootene verdrag, zijn ontwijffelbaaren Erfgenaam. Dan dewijl hij nog niet van zijnen kruistogt terug gekomen was, zo had dit het verlies der kroon voor hem ten gevolgen. Zijn broeder Hendrik, de jongde zoon van Willem den Veroveraar, maakte zich in allerijl meester van de fchatkist van den overleedenen Koning, en gebruikte dezelve, om zich onder de Geeftelijkheid en den Adel vrienden 'te verfchaffèn. Deeze milddaadigheid had die uitwerking dat hij weldra als Koning erkent en gekroond wierd; en (75) Cbronic. Saxan ad a. 1091. p. 107. Hume vol, l. p. 206.313. » (76) Zie Hume vol. i. p. 308.  MI DOEL'EEUW. 301 en hij nam het beftier in handen, zonder dat zich daar iemand tegens verzette, dewijl een ieder of door gefchenken was omgekogt, of door de vrees van aile moedige befluiten wierd afgefchrikt. Ten einde de genegenheid van de Engelfchen te gewinnen, gaf hij hun een voorrechtsbrief, waar door veele bezwaaren en onderdrukkingen, waar over onder de regeering van zijnen vader en broeder geklaagd was, zouden worden weggenomen (77)» Dog dit waaren bloote bewoordingen, en van die fraaije beloften wierd niets vervuld. Intusfchen was zijn broeder Robert uit den, voor hem zeer roemrijken en zeer nadeeligen, heiligen oorlog terug gekomen. Hij nam zonder tegenftand bezit van Normandijen, en verfcheen wel dra met eene aanzienelijke Krijgsmagt in Engeland, om zijn recht op die kroon te doen gelden. Dog hij liet zich tot een vergelijk overhaalen, waar door hij zijn recht, tegens een jaargeld van 3000 mark zilver liet vaaren, het welk hij echter binnen weinig tijds genoodzaakt wierd aan zijn broeder kwijttefchelden. Roberts deugden en uitmuntende hoedanigheden fchitterden alleen in den oorlog, dog in vreedens tijd verdoofden dezelven. Zijne zorgeloosheid in het beftier veroorzaakte groote bezwaaren over de roofzugt, en onderdrukkingen zijner Amptenaaren , en de gewelddaadigheden der ontembaare Grooten. Dit (77) Charta libertaiumïknnci I. iu Rapin's Hhtarij efEngland. Translated bij Tindal. vol. 11. p. 299. IIOX. II03.  iïo5. iio(5. II20. II25. H27. 303 GESCHIEDENIS DER Dit ftrekte den Koning Hendrik ten voorwendzel om zich in de Normandijfche zaaken te fteeken, en eindelijk zijnen broeder te beoorlogen. Eenen beflisfenden veldflag bezorgde hem Normandijen, als meede den perfoon zijnes broeders, die hij gevangen bekwam. De ongelukkige Robert wierd op hetflot Cardiff'm Wales opgefloten, ja zelfs, wanneer hij zich zijne vrijheid tragtte te bezorgen, van de oogen berooft (78), en eindigde in deezen bedroefden toeftand, na eene agtentwintig jaarige gevangenis, zijn leeven. Even als Hendrik zich onrechtvaardig in het bezit des throons gedrongen had, zo vreesde hij ook, dat zijne kinderen op gelijke wijze daar van geftooten zouden geworden. Hij liet dus zijnen zoon Willem in Engeland, en naderhand ook in Normandijen als zijnen opvolger erkennen. Dog deeze vorst vond op de terugreize naar Engeland, door een bijzonder noodlot, zijn s;raf in de zee. Des Konings eenigfte wettige dogter Machtilda was met Keizer Hendrik den V gehuwt, die haar bij zijn overlijden, als eene kinderlooze weduwe agterliet. Hendrik huwde haar wederom tan Gottfried oudfte zoon van den Graaf Falco van Anjou, en liet aan haar, als erfgenaame van de kroon, door de Baronnen in Engeland en in Normandijen den eed van trouwe afleggen. Hier door wierd dus de throonsopvolging in de vrouwelij. (78) Matthaeus Paris, in Henr. I ai a, 1107. p. 13-  M I D D E E-E E IJ W. 303 lijke linie vastgeftelt, waar van het gevolg was, dat Engeland naderhand beftendig van vreemde geflagten is beftiert geworden. Wanneer ze eenen zoon ter waereld bragt, die Hendrik genaamd wierd, en die wij als eenen der aanzienlijkften en magtigften onder de Engelfche Koningen op den throon zullen befchouwen, liet haar vader aan haar op nieuw den eed van trouwe afleggen. Hendrik den I. was een ftaatkundig Vorst, zeer arbeidzaam en jtot oorlog en vreede even zeer gefchikt. Dog de gerechtigheid fchitterde niet onder zijne deugden. Aan zijne heb-en heerschzucht offerde hij recht en billijkheid op, ja zelfs wat ook anderszints voor heilig gehouden word. Zijne laatfte zorge beftond hier in, om de kroon die hij zijnen broeder ontweldigd had, aan zijne dogter en haa* re nakomelingen te verzekeren : dan de ontwerpen, die hij daar toe met zo veel voorzichtigheid gevormd had, Haagden niet. X L I V. Machtilda was ten tijde van zijn overlijden afweezend. Deeze omftandigheid maakte Stephanus, Graaf van Blois en Boulogne zoon van zijne fuster Adela zich ten nutte. Hij liet zich door eene fterke partij, die hij in Londen had, als Koning uitroepen, en kreeg de Geeftelijkheid, benevens deszelfs hoofd, den Aartsbisfchop Willem vmCanterlurij op zijne zijde, welke laatfte hem plechtig de "33*  1041. i°43- 304 geschiedenis der de kroon opzette. Hij maakte zich ook van Krji mrsg Hendriks overgelaatenefchatkistmeester, welke een kragtig middel was, om die geenen, die hij ter bereiking zijner oogmerkennoodig had, aan zich te verbinden. De toegenegenheid des Engelfchen Volks zogt hij door het vergunnen van een privilegie te gewinnen, waar in hij aan alle ftanden aanzienlijke rechten toeftont (79). Hij volgde dus in alles het voorbeeld en de konftenaarijen van Koning Hendrik, en daar door gelukte het hem, om de dogter van deezen van de throonsopvolging uittefluiten (80). X L V. De Normandijfche Heerfchappij was voor de Engelfchen nog drukkender, als te vooren de Deenfche, welke zij daarom fchijnen te rug gewenscht te hebben. Zij hebben ten minsten meer als eenmaal hulp bij de Deenen gezogt. Na het overlijden van Koning Hardeknut, die over Engeland en Deenemarken geheerscht heeft, geraakte het laatfte Rijk onder de heerfchappij van Koning Magnus, uit hoofde van een getroffen vergelijk tusfchen hem en Hardeknut (81). Dog als toen kwam Suen Estrid- fen (79) Charta libertatum. Rapin. vol. II. p. 501. (80) Matthaeus Paris. inSteph. ad a. 1135. p. 5ï„ Hume vol. 1. p. 247. (81) Saxo Grammat. Lib. X. p. 202.  M I D D E E-E E U VV. $05 fen met zijne eisfchen op de Deenfche kroon te voorfchijn. Zijn vader was Ulf fprakeleg, uit het Koninglijk Zweedsch geflagt: dog zijn recht ontfproot van zijne moeder Estrid, Suster van Knuts den Grooten. Na eenen langduurig gevoerden dog meestal rampfpoedigen oorlog met Koning Magnus, en na deszelfs dood met Harald zijnen opvolger in Noorwegen, bleef hij eindliik, door den met deezen : geflootene vreede, in het bezit van het Koningrijk Deenemarken, van het welk Noorwegen nu wederom afgefcheiden wierd. De Engelfchen verzogten ; hem om bijlland tegens de dwingelandij van Willem den Veroveraar, en Suen deed zelfs eenen togt naar Engeland, hoewel zonder gevolg. Op hunne herhaalde bede, zond hij naderhand onder zijnen zoon Knut, wederom eenig krijgsvolk derwaards, die echter ook zonder iets uitgevoerd te hebben , terug kwamen (8a) Suen wierd de ftigter van eenen nieuwen Koninglijken itam, en zijne mannelijke nakomelingen hebben 300 jaaren den Deenfchen throon bezeten, waar toe zij door de, zedert zijne regeering in het Koningrijk gebruikelijk gewordene, verkiezing geraakten. Dewijl hij van den Paus en den Aartsbisfchop van Breemen gedwongen wierd, zich van zijne GemaalinGunehild, eene Zweedfche Princes, uit hoofde van de als te naauwe bloedverwantfchap, te fcheiden, zo liet hij, bij (82) Zie Gebhardi Gefch. vou Denemark und Norwegen. Th. I. S. 447. 449. V [047. :o64- .069. .070. [075.  1076. io86, ij 04, 1105. 1115. 1130. 3CÖ GESCHIEDENIS DER. bij zijn affterven geene wettige Erfgenaamen voor de kroon na, dog verfcheide natuurlijke zoonen, van weiken hem vijf, den een na den ander in.de regeering zijn opgevolgd, namelijk Harald den IV, Knut den II, Olof den I, Erik den I en Niels of Nicolaas (83). Knut den II die zijne onderdaanen met zwaare belastingen drukte, en daar en tegen de priesters en Bisfchoppen rijk en magtig maakte, wierd in een oproer te Odenzee in de kerk vermoord , en bekwam deswegens eene plaats onder de 'heiligen. Erik den I bijgenaamd Ejegod, dat is, den goeden, ftigtte met goedkeuring van den Paus Pafchalis den II een Aartsbisdom te Lundin Schoo* nen, welks Aartsbisfchop het geestelijk rechtsgebied over het geheele noorden verkreeg, in bezit van het welke de Aartsbisfchop van Breemen tot hier toe geweest was. Dewijl Koning Erik op eene beedevaarts-reize naar Jerujalem geftorven was, wierd zijn broeder Niels tot Koning verkooren, en zijne drie zoonen Harald, Knut en Erik voorbijgegaan. De twede Knut, wierd echter door Koning Niels tot Hertog van Sleeswijk, en naderhand door Keizer Lotharius tot Koning der Wenden gemaakt. Hij was een Vorst van voortreflijke hoedaanigheden, en uit dien hoofde ook bij de Deenen ge - eerd en gelieft. Magnus, zoon van Koning Niels zag hem deswegens als eenen toekomenden gevaarlijken meededinger na de Kroon aan, en hij, be- ne- (83) Saxo" Grammat. Lib. XI. p. 207, 208.  MIDDEL-EEUW. 307 nevens eenige meedehelpers vermoordden hem in eene vriendfchappelijke bijeenkomst, waar toe hij hem zelf had doen verzoeken. Deeze verraderlijke moord verwekte eenen algemeenen opftand. Koning Niels wierd de kroon onwaaidig, en Erik, broeder van Knut, tot Koning verklaard. In den hier op gevolgden binnelandfchen oorlog fneuvel de Magnus in een veldflag; dog zijn vader, de Koning Niels, wierd door de burgers in Slees-wijk om den dood van Knut te wreeken , dood geflagen^ Erik den II behield dus de kroon. X L V I. In Zweeden had de Koning Olof Skotkoning met het Christelijk geloof ook eerst den tijtel van Koning van Zweeden aangenomen ; zijne voorvaderen noemden zich Koningen van Upfül: dan dit wierd thans niet meer voor welvoegelijk gehouden, dewijl met deezen Konings tijtel ook het Ampt van Opperpriester verbonden was (84). Hem volgde in de regeering eerst zijnen jonger zoon Amund Jacob, en naderhand de ouder, Emund Gammal, dat is, den Oudjlen. Met deezen eindigde de oude Zweedfche Koningsftam, en met Stenkei, ftiefzoon van Emund, geraakte een nieuw geflagt op den throon, het welk denzelven 70 Jaaren bezeten heeft, en (84) Suen Lagerbring Suea Rikes Hist. Dec. 1. p. 203. Va 1131. 1134. 1025. 105L 1061.  1055. 1041. 308 GESCHIEDENIS0EB. en met Ingo de jongere, kleinzoon van Stenkei geeindigt is. Het Chrittendom was ter deezer tijd in Zwaden nog niet geheel gevestigt, en het getal en de magt der heidenen nog zeer aanzienlijk. De haat van beide de partijen tegens elkander maakte de Koninglijke regeering zeer wankelbaar, en de throonsopvolging is uit dien hoofde ook tweemaal door ingedronge Koningen uit andere geflagten, namelijk Haorkan en Elot-Suent, zijnde een heiden, geftoort geworden. X L V I I. Alle Europeefche Staaten, alwaar in deezen tijd het Christendom door Roomfche priesters geplant was, wierden tevens aan de geestelijke heerfchappij van den Bisfchop van Rome onderworpen, die niet zelden ook tot het waereldlijke wierd uitgeftrekt. Poolen leverde thans daar van een zeer merk . waardig bewijs op. De Poolfche Regenten noemden zich in den beginne Hertogen, en waaren aan het Duitfche Rijk cijnsbaar. Dog dewijl Boleslaus den I den Koninglijken tijtel aangenomen had, welke ook zijn opvolger Micislaus bleef voeren, zo weigerde deeze den cijns, en wilde onafhangelijk zijn; waar over hij in eenen zwaaren oorlog met Keizer Coenraad den II ge wikkelt, eneindlijk wederom tot voorige onderwerping gebragt wierd (85). Zijn (85) Zie boven $. VI.  MIDDEL» EEUW. 30Q Zijn zoon Kafimir vergenoegde zich met den naam van Hertog: dog zijn opvolger Boleslaus den II of den Stomen, nam geduurende de onrustige regeering van Keizer Hendrik den IV wederom den Koninglijken tijtel aan, en zette zich zelfs de kroon op (86). Dan hij zelfs wierd oorzaak, dat de Koninglijke waardigheid voor eenen geruimen tijd in Poolen ophield. Hij fabelde den Krakaufchen Bisfchop Statdslaus, die hem wegens zijn ontugtig leeven beftraft had, met eigen handen voor het Altaar ter neder. Deswegens wierd hij door zijne onderdaanen uit den lande gejaagt, door Paus Gregorius den VII in den ban gedaan, en niet alleen aan hem , maar ook aan het Koningrijk de Koninglijke waardigheid ontnomen. Om die reden heeft zijn broeder Vladislaus, die na hem regeerde, zich geen Koning genaamd, dewijl geen Bisfchop, ingevolge een Pausfelijk verbod, hem en zijne opvolgers kroonen wilde (£7), en den tijtel van Koning is door hen in meer dan aoo Jaaren niet gevoerd geworden. De jaarlijkfche cijns, welke de Duitfche Koningen vorderden, en de regeerende Heeren van Poolen weigerden, gaf van tijd tot tijd aanleiding tot twisten, en de Hertog Boleslaus den III. wierd daar toe door Keizer Hendrik den Vmetdewa- pe- f86) La? r» e e-e e u w. 319 zekere waarheid, dat de Bisfchop van Rome, als Gods fteedehouder de magt had, Koningen aanteftellen en aftezetten. Gregorius den VII, was de eerfte die zich deeze magt aanmaatigde en ook uitoeffende. Hij bragt het groote ftaatkundig gebouw, waar aan zijne voorzaaten, zo veele eeuwen onophoudelijk gearbeid hadden, tot volkomenheid. Volgens het eerfte ontwerp moest de Bisfchop van Rome, die in den beginne maar een Prediker des Geloofs en een Leeraar des volks was, een algemeen dat is Opperfle Bisfchop worden. Wanneer dit oogmerk bereikt was, wierd het plan uitgebreider , en volgens het zelve zogt men deezen Opperbisfchop tevens tot Opperheer van alle de VorftenKoningen en Keizers te maaken. Dit nu was het werk van Hildebrand of Gregorius den VU. die zich bov^n alle waereldlijk gezag verhief. Hij gedroeg zich , als den Heer der Heeren en Koning der Koningen , en merkte deeze als zijne onderhoorigen aan, over welken hij tot opziener en tugtmeester geftelt was. En als zodanig een is hij in een fchilderij , dat in de Kerk van den Heiligen Severinus te Napels gevonden word, zeer treffende afgebeeld; in de linkerhand houd hij de Herderlijke ftaf, in de rechter eene vreeslëlijke roede, die hij opligt om daar meede te tugrigen; onder hem liggen Scepters benevens Keizers - en Koningskroonen, die hij met voeten treed, en boven het gelchilderde leest men met groote letters deeze woorden : SANCTUS GREGO- RI-  320 GESCHIEDENIS DER R1TJS VIL (98). Deeze Paus is hier na zijne waare manier van denken voorgeftelt. En hoe zeer hij zich ook niet altoos heeft kunnen doen gelden, heeft het hem echter daar toe niet aan den wil ontbroken. Zedert zijnen tijd is debetrekking tusfchen de Keizers en de Pausfen geheel en al van gedaante veranderd. Te vooren was de Keizer opperheer van den Paus, en deezen had tot de verkiezing de Keizerlijke goedkeuring en bekragtiging noodig. Nu ging het omgekeerr. De Paus eigende zich het recht toe om den Keizer te bekragtigen. Hij vorderde van hem als zijnen leenman den eed van trouwe. Door den langduurigen en eindelijk ten voordeele van den Paus geeindigden twist over de leenverlijding der Bisfchoppen en Abten met ring en ftaf, verlooren de Keizers en alle de waereldlijke Vorsten het voornaamfte gedeelte van hun gezag over de Geestelijken. Dan dit was de eige fchuld der andere Koningen. Wanneer Hendrik den IV en Hendrik den V zich tegens de aanmaatigingen van den Paus verzetteden, waaren zij vreedzaame aanfchouwers, die zich in het geheel niet roerden. Alleen had Hendrik den I Koning van Engeland wel in het eerst zijne rechten ieverig verdedigd, dog ook eindelijk uit vrees toegegeeven (99). LUI. (98) Giannone Lib. X. C. 6. p. 113, 114. (99) Zie Hume 's Hist of Engl. vol. \. p. 236.  At I » » E t-E E U W. 321 L I I L Wanneer de Bisfchoppen van Rome zich bovefl alles, en zo wel over den waereldlijken als geestelijken ftand verheven zagen, begeerden zij ook van alle Christenen, en van perfoonen van den hoogden rang buitengewoone eerbewijzingen. En dit hadden de laatften aan zich zeiven te wijten. Onder ande.. ren leezen wij van den Frankifchen Koning Pepin , dat hij zich voor den Paus Stephanus den III op de aarde nedergeworpen heeft; en anderen, onder de volgende Karolingifehe Koningen en Keizers, hebben zich niet minder voor de Pausfen verootmoedigd. Om die reden moet men zich niet verwonderen, wanneer men onder de magtfpreuken van den trotfchen Gregorius den VII vind, „ dat alle Vorften verfchuldigt zijn om de Paus de voe„ ten te kusfen." Dit wierd weldra eene gewoon» ïijke plechtigheid, en hier bij kwam naderhand nog eene andere, volgens welke, in eene bijeenkomst van den Keizer en den Paus, geenen voor deezen den ftiegbeugel vast moest houden, wanneer hij op, of van het paerd fteeg. Coenraad oudfte zoon van Keizer Hendrik den IV verhaald men dat de eerfte geweest is, die, wanneer hij zich tot muiterij tegens zijnen Vader had laaten verleiden en tot Koning van Italië kroonen, den Paus Urbanus den II deezen dienst van ftalknecht beweezen heeft. Da Keizer Lotharius verrichte naderhand hetzelve zonder weigering. X LIV.  J22 GESCHIEDENIS DER L I V, Het Hof van Rome was boven al zeer opmerkzaam op alles, wat aan het zelve voordeel kon aanbrengen, en bijzonder daar op, dat uit dat geene, het welk maar eenmaal en in het eerst vrijwillig gefchied was, naderhand eene fchuldige verplichting getrokken wierd. Een zodanig geval deed zich op, wanneer Hendrik den V na het voorbeeld van zijnen ouderen broeder, zijn Vader Hendrik den IV beoorloogd en van de regeering beroofd had. Hij zond een plechtig gezandfehap, dat uit twee Aartsbisfehoppen, vier Bisfchoppen, en eenige edele hovelingen beftond, naar Rome, om de Paus Pafckalis den II van zijne gehoorzaamheid, die hij reeds mondeling beloofd had, te verzekeren: hoewel echter deeze gezanten op derzelver rei^e door het gebied van Trente ., door den Graaf jldalbert, die den ongelukkigen Keizer Hendrik den IVtrouw gebleeven was, aangehouden, en in de verrichting van hunne beveelen verhinderd wierden. Waarfchijnlijk is dit het eerfte gezandfehap van dien aart geweest. Van Keizer Lotharius, die altoos eene groote eerbiedigheid tegens den Paus beweezen had, word verhaald, dat hij een gezantfehap naar Rome afgezonden heeft, om de bekragtiging van zijne verkiezing te bekomen. Het Hof van Rome vorderde naderhand dit niet alleen als eene verplichting, maar ook, dat uit dien hoofde, en tot betooning van gehoorzaamheid van iedere nieuwen Koningen Kei/er, aan  M I D D E L-E E V W. 333 aan eiken nieuwen Paus een bijzonder en daatelijk gezantfchap moest afgezonden worden. Zodanige gezanten bedempelde men in Rome met den naam van gehoorzaamheids gezanten (t). Veelen der volgende Keizers hebben zich ook tot in veel laacere tijden daarna gevoegt (ïco). Hetzelfde is door andere Koningen, bijzonder ook die van Frankrijk gefchied (101). Dan deeze voor Koningen en Keizers zo vernederende gewoonte fchijnt in hei vervolg opgehouden te hebben: Ten minden hoort en leest men niets meer van diergelijke gehoorzaamheids gezanten. L V. De ftaatkunde der Pausfen was zeer vindingrijk in middelen en wegen, die dienen konden om hunne aangemaatigde rechten over geestelijken en waereldlijken te doen gelden. Onder anderen gebruikten zij hier toe hunne gezanten, of zogenaamde Le~ gaaten als werktuigen, die zij in alle Landen der Christenheid uitzonden, om zo wel Koningen als Bisfchoppen onder een bedendig opzicht te houden. En tot dat einde waaren die Legaaten van een wijduitgedrekt gezag voorzien. Zij beriepen Conciliën, zij trokken veele geestelijke zaaken voor zich, en verminderden daardoor het bisfchoplijk rechtsgebied; zelfs (f) Legati Obediëntie. (100) Buder de Legationib. Obedientiee Cap. |, (ioij ihid. Cap. tf. X a  (j:s) Giannone Lib X Ch. 8. p. 123. 324 GESCHIEDENIS DER zelfs riepen zij de Bisfdhoppen voor hunnen rechterftoel, en zetten die fomwijlen af. Uit dien hoofde maakte trotschheid en gierigheid deeze Legaaten overal waar zij kwamen, bij geestelijke en waereldlijken, gehaat; en zelfs Koningen, die den Paus in alles toegegeven hadden , waaren zijne Legaaten onverdraagelijk. Eenige bedongen, om die reden, dat zij, of in het geheel geene, of alleen zulke Legaaten die hen aangenaam waaren , behoefden te ontfangen. Van een zonderlingen aart was ook eenen wegens deszelfs gevolgen merkwaardigen twist, tusfchen de Paus Urbanus den II en de Norman-, fche Graaf Roger. Dewijl deezen, Sicilien van de Grieken en Saraceenen veroverd, en daar door dit eiland tot de gemeenfchap der Roomfche Kerk gebragt had, zond de Paus, ter uitoelTening van zijne rechten, eenen met groot gezag voorzienen Legaat derwaards. Dog de Graaf was daar over zeer kwa« lijk te vreeden. Om echter niet met iemand in onmin te raaken, in wiens vriendfchap de Roomfche ftoel veel belang ftelde, benoemde Urbanus den II, Roger zelfs, en alle zijne opvolgers, voor altoos tot zijne Legaaten in Sicilien. Lh'er door verkreeg deezen alle de rechten, die de Paus aldaar uitoeffeien konde, en gevolglijk met het waereldlijk ook het geestelijk gezag. En dit is het, wat men naderhand deSiciliaanfcheMonarchie genoemd heeft (102), ia  M ï D D E L-E E U W. 3»5 in welks bezit de Koningen, niet tegenftaande alle Pausfelijke aanvallen, zich tot op den huldigen dag hebben üaande gehouden, L V I- De Pausfelijke Legaaten fpeelden ook dikwerf eene aanmerklijke rol bij de verkiezingen van de Koningen en Keizers in het Duitfche Rijk. Er lag het Hof van Rome veel aan gelegen, om invloed in dezelven te hebben, en om die rede nam hetzelve bij voorvallende gelegenheden de houding aan van de vrije keus der Rijksftanden gunftig te zijn. Wanneer die den tegenkoning Rudolph van Swaben verkooren, bellooten zij eenpaarig, dat het koninglijk gezag niet als voorheen erflijk zoude wenen, maar dat één zoon des Konings, offchoon hij ook de kroon waardig was, door de verkiezing, en niet door erfrecht Koning moest worden; en in geval de zoon dien post onwaardig was, of het Volk hem niet begeerde, kon hetzelve dien het wilde, Koning maaken. Dit befiuit wierd door den Paus bekragtigt (103) wiens Legaaten zulks waarfchijnlijk voorgefiagen en bevorderd hadden. De Frankifche Keizers volgden den een den ander niet op, zo als te vooren de Saxifche , uit kragte van een volkomen erfrecht. En wan- (103) Bb.uno de bello Saxon. ap. Freher. Tom. 1. pf x3 (IO770  32Ö GESCHIEDENIS DER wanneer zij ook een hunner zoonen tot opvolger verklaarden en kroonen lieten, zo gelchiede zulks echier altijd met goedkeuring der Rijksftamien. Deeze oeffenden dus geen volkomen verkiezingsreeht, het geen eerst in volle kragt, na het uitfterven der koningliji e Mansftam, plaats greep. In Franhryk was zeden dat de ftam van Capet den throon bezat, eene diergelijke gewoonte in gebruik. De eerfte Koningen van dat geflagt namen den oudften zoon tot mederegeerder aan, en lieten hem tot Koning kroonen, om hem des te vaster de throonsopvolging te verzekeren. Deeze was in Duitschland en Frank* ryk alleen tot het mannelijk geflagt bepaald: dog in Engeland en in de Spaanfche Koningrijken konden bij ontftentenis van zooner, ook dogters de kroon erven» L V II, De Europeefche Volkeren wierden ter deezer tijd niet willekeurig beheerscht, vermits het gezag dei Koningen zeer beperkt was. In Frankryk bezaten de aanzienelijke Leenmannen, onder den tijtel van Hertogen en Graaven, het grootfte deel des Koningrijks met alle de rechten van opperheerfchappij. De Duitfche Vorften waaren hun daarin veel ten agteren, vermits zij tot hiertoe maaralleen als koninglijke amptenaars aangemerkt wierden, welken door de Keizers aangefteld en afgezet konden worden; ook begon ter deezer tijd de erflijkheid van de Hertogdommen en Graaffchappen eerst een begin te  MIDD E L * E E U W. $Z? te neemen. Dog de volgende tijden hebben de rijks* gefteldheid in Frankryk en Duitschland geheel en al van gedaante doen veranderen. De Franfche aanzienlijke leenlüiden ftierven van tijd tot tijd uit, waardoor derzelver landen met de kroon vereenigt zijn geworden. Den overigen hoogen adel geraakte met der tijd onder het willekeurig gezag der Koningen; en verloor deszelfs oude rechten. De Duitfche Vorllen daar en tegen, behielden niet alleen de hunne, maar vergrootteden dezelven ook ailengskens tot de volkomene Landvorftelijke hoogheid toe, dewijl bij het uitfterven van één geflagt, en deszelfs aanhoorigen, hunne landen aan anderen wederom gegeven wierden. De oorzaak van deeze 'zo ongelijken uitflag is daar in te zoeken, dat het koninklijk huis van Capet in Frankrykbeftendig in ftand bleef, en het volftrekte erfrecht der kroon verkreeg; daarentegen ftierf in Duitschland het eene koninglijke geflagt naar het andere uit, waardoor het recht van verkiezing in volle werking kwam, hetwelk tevens diende, om de vrijheden en rechten der Rijksftanden te bewaaren en te vermeerderen , dewijl de verongelijkingen van eene voorige regeering, in eene volgende verbeterd konden worden. Indien de zaaken in Frankryk denzelfden loop gehad hadden, dan zoude de Frantche ftaatsgefteltenis ook aan de Duitfche gelijk zijn geworden. Einde van het Eer/Ie Deel.  m