449 D27 / KERKELY'KE REDEVOERING ter DANKBAARS GEDAGTENISSE van de ge denkwaardige verlossinge aan de MAASSLUISCHE ZEE-LIED EN, uit 'sVYANDS HANDEN, en ANDERE GEVAAREN, DOOR DE HAND DES aLLERHOOG S T EN op BYZONDERE wyzkn GESCHONKEN: Uitgefprooken op den 13. Maart 1781, in dg Groots Kerk Te MAASSLUIS, door KORNELIS van ¥AENEN; Predikant aldaar. T E' ■ M A A S S L U I S, By NIK OL AAS van den BURGHj Boekverkooper op de Hoogftraat, 1781.  Uitgegeeven volgens Kerken-orde, na voorgaande Vifitatie en Approbatie van de Wel-Eerw. Claffis van Delft, en Delfsland,  aan de GEMEENTE van JESUS KRISTUS t e MAASSLUIS, word deeze KERKELYKE REDEVOERING uit liefde, E N onder toewensching van allerlei? zegeningen OPGEDRAAGEN van haaren heilzoekenden dienaar in jesus kristus, KORNELIS van W A E N E N. O F   OP DE KERKELIJKE REDEVOERING, Ter DANKBARE NAÜEDACHTENISS E van de GEDENKWAARDIGE VERLOSSINGE der MAAS SLUIS CHE ZEE-LIEDEN, Uit VYANDELYKE en andere GEVAREN; enz. Uitgcfproken in de grooteKerk te Maasjluis,opden 13. Maart 1781: DOOR DEN WEL-EERWAARDIG EN EN ZEER-GELEERZ) E N HEER KORNELIS van VAENEN; Predikant aldaar. Over PSALM XVIII. vers 4: 17: 18. en 47. 'J3^edt gij uw ruime tempelchoren, Korts dreunen van uw dankbaar lied, Voor 't heil U door Gods gunst befchoren, Die U verloste uit bang verdriet; Maasfluizers! toen ge uw Vreugdegalmen, Zondt naar het hooge Hemelhof, Daar gij, met godgewijde Psalmen, Verhieft des Allerhoogflen lof, Terwijl ge uw' Herder, Gods getrouwen Knecht, Va n Wa enen, Door zijn geleide, U zaagt den waren heilweg banen. * Met  Met recht heeft U 's Mans preek gefïicht,. Getroffen, ja, in 't hart gefiagen. Een preek die, op Uw bede, in 't licht Verfchenen, U wordt opgedragen. Gezegdens éénmaal flechts gehoord, Zijn dikwerf al te ras vergeten. Welaan: lees nu 't gefproken woord , En doe uw Nageflachten weten j Hoe wonderlijk 't beloop van Gods Voorzienigheid U, tegen's Vijands woên, een'bijitand heeft bereid. Hier vindt ge, in achtbre klem van reden, Betoogd, hoe, op uw fmeekgebed, De Godheid haar barmhartigheden Heeft aan uw Vloot, in 't licht gezet; Daar al uw Zeevolk op de baren Onkundig was van 't krijgsgeweld; Terwijl 't, in vrêe nog uitgevaren, Thans was in 't grootüV gevaar gefield: Hoe de onvermoeide vlijt hier 's nachts noch daags kon rusten Voor ze U berichten zond van Vaderlandfche Kusten. Hier  Hier ziet gij hoe uw Nagebuur, De !ooze en booze Brit, zijn Schepen Gewapend afzendt uur op uur, Om weerloosheid in 't nest te flepen; En hoe zijn roofzucht, nooit voldaan, Gelijk een Hydra, klaauw en tanden Tracht in uw goed en bloed te flaan, En uwe Vrijheid aan te randen; Ten blijk' dat hij 't gezag zich eigent op de Zee, En, door zijn overmagt, het al voert naar zijn rêe. Hier leest gij hoe de jammerkiagten En fmeekingen, in 's Heeren Huis, Zijn uitgellort, en, hoe, bij nachten, Het hikken, fnikken, en't geruis . Da weening' 'tbed, en, hoe, bij dagen, Het naar en akelig gerucht Alom de ftraten, deedt gewagen Door al het kermen en gezucht; Dat, in de wisfding van vreezen en van hopen, Vol angften, ijier een deed uit den Huize loopen. * 2 I Hoe  Hoe toen de Hemelmajefteit, Die 't gansch Heelal naar wijze Wetten Regeert; U heeft een gunst bereid, Hoogstwaardig om 'er op te letten. God zelf gebood den Oosten wind Om met een felle kou te blazen; Hij kwam, op 't hoog bevel, gezwind Al ftormende en den Brit verbazen; Terwijl Gods zichtbre hand van 's Vijands magt en list U dikwerf redde op Zee, door hagel, fneeuw, of mist. Wel aan, dat we uit 's Mans lesfen leeren Den plicht die ons verbindt, voor 't heil Ons toegefchikt, den Heer der Heeren,. Wiens goedheid palen kent noch peil, Niet flechts met femme, en losfe klanken,. Maar ook hartgrondig, al den tijd Des levens, met gedrag te danken, Geheel aan zijnen dienst gewijd; Zoo zal 't genadeloon, door Christus, ons verworven, Ook zijn ons deel hier na., wanneer wij zijn geftorven.. Dit  Dit was van Waenens grootedoel Toen hij Held Davids dankgebeden, Door dezen Vorst, na 't fel gevoel Van Sauls haat en wrevelheden, Voor zijne redding uit gevaar Ten hoogen hemel opgezonden y Ons voorgefteld heeft kort en klaar,* Op dat we 'er deze leer in vonden: God, de Merhoogfte, geeft, zelf als men 't minfle waehry Een heuchlijke uitkomst door zijn onwêerltaanbre magt. Komt dan, mijn waarde Dorpelingen l Herkaauwt, als't rein gedierte, 't woord'. Dat wij uit 's Leeraars mond ontvingen , En met veel aandacht is gehoord. Erkent met mij 's Mans dierbre gaven y Zijn Godvrucht, zijn rondhartigheid^ Die 't hart verwint van alle Braven, Daar ze in zijn' wandel zich verlpreidt j En hij uw geestlijk heil, is 't mooglijk, wil vergrooten^ En fiert de fchoone Trits van waardige Amptgenooten l * 3 Mem  Men fchenk' dan een rechtdankbaar hart Deez'Lceraar, voor zijn wenfchen, bidden, En Ijver, die alle ijver tart; Men fmeeke dat hij lang, in 't midden Van Néerlands Kerke, als Speelgenoot Van Jezus Kerkbruid moog' verkeeren ; Dat God, die hem zijn' bijftand bood, Alle onheil van zijn' huiz' wilF weren; En loone zijne vlijt, hier, en in eeuwigheid, Met onwaardeerbaar goed, Gods Knechten toebereid. WILLEM van der JAGT. MaasflwYden 3often van Lentemaand MDCCLXXXI. AAN  AAN DE KRISTELYKE GEMEENTE VAN MAASSLUIS. z ie daar, G. Gemeente , deeze Leerreden op uio aanhoudend en dringend -verzoek in bet Hebt gegeeven , in die hoop en billyke verwachtinge, dat Gy een behoorïyk gebruik van dezelve maaken, en door herbaalde leezingen de gedenkwaardige Ferlosfingen , die de Aller hoog ftcn zoo zichtbaar aan uwe Zeelieden beweezen heeft, niet alleen in den zin der gedachten uwes harten bewaaren, maar ook van dezelve dikwils tot uwe Kinderen fpreeken zult, op dat des Heeren Goedertierenheid in de befcherminge, en bezvaaringe hunner Vaderen, hunne tedere harten van der Jeugd aan met Freeze en Etrbied voor het geducht en roemwaardig Opperweezen vervulle, en Gy alzoo en uw Zaad na u de plichten, in bet einde van deeze Leerreden XT voergefchreeven, met allen yver, en in waarheid betrachten moogt tot Eere van den God onzes Heils, en tot bevoorderinge van uwe tydelyke en eeuwige Zaligheid, waar toe ik God bidde dat Hy U den Zegen en het Leven gebieden wil tot in eeuwigheid. '/ Zy zoo ! A AAN  AAN DEN L E E Z E R. By gelegenheid, dat het grootfte deel van onze Maas - Sluifche Zeelieden , voor welke men met reden zeer beducht was , dat zy in 's Vyands handen zouden gevallen zyn, behouden aankwaamen (*), werd ik, met myne waardige Ambtgenoot en, door verfcheidene Reeders en Boekhouders verzocht, om den Heere voor zyne Goedertierenheid in deeze openlyk te danken , en de Gemeente door eene byzondcre Leerreden daar toe optewekken. Wy vonden dit verzoek zoo bil' lyk, dat wy geen oogenblik met onze toeftemminge draalden, en dewyl elk nnzer zich tot dit werk bereidwillig toonde, bcfnoten wy door het lot te bejlijfen, wie dat werk verrichten zoude , cn het behaagde de Voorzienigheid het lot op my te doen vallen. De uitvoering hier van my dus opgelegd zynde, oordeelde ik het noodig van onze Stuurlieden, die, met hunne Manfchap, in eeniggevaar geweejl, en daar uit door des Heer en hand gelukkig gered waren, een naauwkeurïg bericht te nemen, aangaande de byzondere omjlandigheeden, die hunne gedenkwaardige verhsfingen vergezeld hadden. Zoo draa ik hier in myn oogmerk bereikt had, heb ik zonder eenig uitftel deeze Leerreden f zaamgejfeld, en dezelve op eenen daar toe af- (*) Van de fi?. Schepen, die in Zee waren, zyn 'er 62. behouden aan> geland, en 3. in 's Vyands handen gevallen.  Aan ben LEEZER. 3 af gezonder dm Dag vooreen aanzienlyk aantal van Toehoorders uitgefproeken. Na afloop van dit werk werd ik van zeer veelen, zoo in als buiten myne Gemeente, verzocht, om deeze Leerreden in het licht te geven j een verzoek, dat my onverwacht voorkwam, en waar voor ik geene andere reden vinden kan , dan alleen , op dat de wonderen des Alhrhoogflen in de verlojftnge onzer Zeelieden zoo heerlyk ten toon gefpreid, en in deze Leerreden vermeld , in levendige gedagtenijfe zouden bewaard blyven; althans dit is de eenige reden, die my Iewoogen heeft, dat verzoek in te willigen. Lees derhalven deeze Leerreden met bet zelve gunftig oordeel, waar mede ze is aangehoord, en verfchoon de gebreken, die Gy daar in ontdekken zult. Maaken de grootmachtige Daaden Gods eenigen indruk op uw gemoed, geef ''er Gode de Eere van, en maak den Heere met my groot, op dat wy te zaamen zynen Naam verhoo' gen. Zyt voorts Gode en den woorden zyner genaade bevoolen, en vaar wel! As VOOR-  VOORAFSPRAAK. I. r~7 oo onveranderlyk de Allerhoogfte is, die boven den kloot A-J der aarde woont, zoo wiflelvallig zyn alle ondermaanfebe dingen in het gemeen, en de nootlotten der menfehen kinderen in het byzonder. A. Na een vroolyk licht volgt eene droevige duifternis, na een donkere regenvlaag heldere zonneiTraalen. De ruwe Winter wordt vervangen door eene aangenaame Lente, en een vruchtbaare zoomer door een' wrangen Herfft. Nu blaazen de Vreedesengelen tot elks vreugde de bazuinen, dan jaagt het Oorlogsondier met zyne verflindende tanden elk fchrik en vreeze aan, en een ftille kalmte wordt geftoord door bulderende onruft. B. Het rad zelve van 's menfehen Fortuin keert zich geftaadig om. Nu 'ziet men hem ten toppunt van geluk gefteegen', dan gezonken in den afgrond van allerley onheilen. Nu moet hy van benaauwdheid en droeffeniffen in traanen wegfmelten, dan wederom baadt hy zich geruft en wel te moê in de beekskens van blydfchap en vrolykheid. Nu vindt hy reden om zich in zak en aiTche te vernederen, dan weder om zyn hoofd te zalven , en zyn aangezicht te was» fchen. Nu eindelyk wordt hy befprongen door een' vloed van tegenlpoeden, dan uit dezelven gered door de hand des Allerhoogften. II. Zoo handelt de Alwyze Hemel - Heer met den menich ; zoo verwiiïèlt Hy geftaadig zyne noodlotten, op dat hy aan de eene zyde tot geene buitenfpoorige dartelheid, en aan de andere zyde tot geene troofteloosheid en wanhoop vervallen zoude. A. Dit ondervond David , zoo meenigmaalen geduurende zynen Levensloop, waarom hy dan eens op zyne harp doffe toonen flaat en klaagliederen aanheft, dan weder vreugdegalmen doet hooren ; nu uit den angft zyns harten den Heere om hulpe fmeekt, dan weder den Heere looft voor zyne verlofïing. B. Dit ondervond ook de Joodfche Kerk in den zoo even voorgezongen 124. Pfalm, waar in zy niet alleen meldt, hoe een Zee  VOORAFSPRAAK r II. B. ' 5 Zee van rampen haar gedreigd had te overftroomen, maar ook den Heere vroolyk juicht over zyne genooten hulp en redding uit alle haare benaauwdheid, C. Dit ondervonden ook wy, Geliefde Toehoorders! die nog onlangs reden hadden om onze harpen aan de wilh'gen te hangen, en te roepen behoud ons, Heer! wy vergaan; maar nu, Gode zy dank! wegens de verloffing aan onzeZee'lieden vroolyke Halelujahs ten hemel mogen zenden, en juichende uitroepen, Looft den Heere ! Wel aan dan Geliefden» laat ons den Heere vroolyk zingen; laat ons juichende» RotslteenonzesHeils, en dankende zeggen, enz. enz. T E X T PSALM XVIII. vs. 4, i7, ig, 4?. Ik aanriep den HEERE die te pryzen is , ende werd vsrloft van myne vyanden. Hy zond van der hoogte, hy nam my; hy trok my op uit groote wateren. Hy verlofle my van mynen fterken vyand, ende van myne-. haaters, om dat ze machtiger waren dan ik. De HEERE leeft, ende geloofd zy myn rots [leen: ende verhoogd zy de God myns heils l l' A- TYezeLPfaIm, waar van David de Maaker is, bevat in JL/ zich eene hartelyke dankzegging , die hy aan den Heere zynen God betuigt voor deszelfs gunftige en wonderdaadige befchermmg tegen de kagen en vervolden van zyne Vyanden j byzonder van Said en zyne Hoovclingen. J B. Want fchoon ik ten volle toeftem , dat de woorden en fpreekwyzen van dit Lied in eeneir verheevener en eeefte lyken zin op den Meffias, Davids doorluchtig Tegenbeeld, de betrekking hebben,^ het opfchrift evenwel toont - r ^3 dui-  | KERKELYKE REDEVOERING. L B. daidelyk genoeg aan, dat het zelve in den letterryken zin van David zelve te verftaan zy. C. Men vind dit Lied nog eenmaal in de H. Schrift, a Sant. XXII. naaar met zulk eene merkwaardige verfcheidenheid van woorden en fpreekwyzen, dat die met geene moogelykheid voor verfchillende leezingen, door het affchryvenT veroorzaakt, kunnen gehouden worden, maar ons overtuigen, dat David zelve deezen Pfalm tweemaalen in het licht gegeeven heeft. Eerfl, zoo ais dezelve voorkomt 2 Sant. XX{I. in het begin van zyne Koninglyke Regeeringe ; en daar na met eenige veranderingen, zoo als dezelve geleeZen wordt in deezen XVIII. Pfalm, toen hy dit Lied ten dienlle des Heiligdonas aan den Opperzangmeefter overgaf, D. Na het opfchrift vs. ï. geeft hy &.Eerft zyn voorneemen of oogmerk van den geheelen Pfalm op, te woeien, om den Heere wegens zyne veriosfmg uit de hand zyncr Vyanden te verheerlyken. vs. 2-4. 2. Ten tweede befchryft hy zeer nadrukkelyk de angften en gevaaren, waar in hy door de vervolgingen van Saul en zyne aanhangelingen geweeft was. vs. 5, 6. «3. Ten derde vermeldt hy met eenen Poëtifchen zwier van woorden naar den Oofterfchen fmaak zyne wonderdaadige verloffing , die de hooge Hemel-Heer, op wiens wenken bevel de afgronden, vuur en hagel, fneeuw en damp en Itormwind tot dienft en hulpe der zynen geleed ftaan, hem op zyn geroep, ten dage als hem bange -was, beweezen had. vs. 7- 20. "t.Ten vierde toont hy de redenen aan, waarom God hem niet had overgegeeven in de handen zyner Vyanden, die hy afleidt, deels van Gods onverdiende gunft, deels van zyne onfchuld en reinheid; te weeten van die misdaad, welke hem door Saul en zyne hpovelingen ten lafte gelegd werd , als hadde hy de kroon van Saul gefchonden, en den ondergang van zyn ryk gezocht, van welke misdaad zyn geweeten hem vry fpra.k. vs. 21 - 29, vergel. Pf. VII. vs. 4-6. En hier op laat hy rtt Ter*  KERKELYKE REDEVOERING. 7 I. D. 1*1. Ten vyfde volgen eene wydluftige befchryving van zyne overige overwinningen , die hy , met Gods hulpe, van zyne nabuurige Vyanden behaald had, en waar dooi? hy als Israëls Koning op den throon beveiligd was. vs. 30-46. terwyl hy "R Eindelyk dit Lied befluit met herhaalde dankzeggingen: tot- en verheerlykinge van zynen God voor de genootene verloffing en voor alle de weldaaden zoo onverdiend aars hem beweezen. E. Uit dit beleid zal een kundig hoorder ligt begrypen T dat onze textverzen, fchoonze niet onmiddelyk in dit Lied op eikanderen volgen, echter in een aeer naauw verband ftaan.. Immers in 't \ic vs. 't geen den zaakelyken inhoud van deir geheelen Pfalm bevat, toont David in 't gemeen aan, hoe de pryzenswaardige Jehova, hem op zyn gebed uit de hand zyner Vyanden gered had -T en- in het 17. en I&-V& wyft hy meer in het byzonder deeze zyne redding, en de wyze^, hoe dezelve gefchiedde y aan; daar hy in 'f47. vs. den Heere hier voor looft en pryft : terwyl de overige of tulTchen: inkoomende verzen eene naadere opheldering of uitbreiding behelzen van het geen in onzen text vermeld wordc F. Ziet hier dan een korte fchets van het gantfche Lied, daar wy u met weinige tot een grondfiag voor ons tegenwoordig doel toonen zullen , hoe David zyne grootmachtige verlölïihg uit de fchroomelykfte gevaaren, waar in hy door Saul en zyne aanhangelingen was gebragt geweeft , alleen toefchryft aan het lofwaardig Opperwezen , en te gelyk zyne vroolyke dankzegging; die hy den God zyner hulpe. toebrengt. G. Och! of wy allen in 't gemeen, en Gy Zeelieden in 't byzonder y. die ook de vervolgingen des- Vyands op uw geroep ten dage als u bange was, ontkoomen,. en door des; Heeren hand , die Hy, als uit de hoogte, tot uwe befcherming uitllak, uit de groote wateren in eene veilige haveni gebragt zyt , door het voorbeeld van David opgewekt wierden, om den" Heere, die te pryzen is, voor deeze onverdiende weldaad met dankbaars harten, monden en daa- dens  ■S KERKELYKE REDEVOERING. L G. den groot te maaken en Hem, als den waaren rotsfteen, den God onzes heils, te verheerlyken! De Heer zelve ontfteeke daar toe onze Dankofferen •door een heilig Hemelvuur , op dat ze Hem een aangenaam en welriekend reukwerk mogen zyn, en fchenke my, zynen Knegt, dien Hy, door het aanbiddelyk lot, tot een gewichtig werk geroepen heeft, de noodige krachten en bekwaamheid! Amen. H. In de korte ophelderinge van myne Textwoorden zal ik H.Eerft van de verlolfinge fpreeken, die David op zyn gebed uit de hand zyner Vyanden van den Heere genooten had vs. 4, 17, ib'. -l.Ten andere zyne dankzegging met weinigen inzien vs. 47. II. A. Wat zyne verdoffing betreft, ziet hier ü. Eerfl zyne erkentenis daar van in 't gemeen aldus voor- gedraagen: Ik aanriep den Heere , die te pryzenis , en werd verlojl van myne Vyanden. vs. 4. «. 'T is bekend uit de lotgevallen van David, hoe hy door Saul en zyne Hovelingen, als ook door die geenen, die hunne onrechtvaardigfte wraakluft ten dienfte ftonden, menigmaalen in de hachelykfte gevaaxen geweeft is, die hy vs. 5 en 6. vergelykt, deels by wilde golven en onftuimige baaren, die door eenen geweldigen ftormbewoogen, hem op het onvoorzienft aangevallen, en door haare woede in ievensgevaaren gebragt hadden ; deels by fterk in een gedraaide banden en doodelyke ftrikken, die hem van alle kanten omringd, en de hoop van te ontvluchten byna benoomen hadden ; wanneer hy volgens den nadruk der Hebreeuwfche woorden zich aldaar dus laat hooren : Banden of liever gelyk men by 2 Sam. XXII. leeft, baaren des doods waren op my opgehoopt, en fnelle of geweldige firoomen , die my van eene verzekerde plaatje, van eene veilige haven afzonderden, hadden my op het onverwachtjl aangevallen j Jierk in een gedraaide banden d-er belle om- ring!  KERKELYKE REDEVOERING. 9 II.A.R *. ringden my, ftrikken des doods hadden my met geweld omgeeven. •|3. In zulke kommerlyke omftandigheid had hy zyn vertrouwen niet geveftigd op eigene kragten , noch vleefch tot zynen arm gefield, maar alleen zyne toevlucht genoomen tot den Heere, dien hy, wegens zyne zoo dikwils beproefde hulp in gevaaren, onder verfcheidene leenfpreuken in het 3. vs. befchryft als zyn Jleenrots , zyn borcht, zyn uithelper, zyn God, zyn rots , zyn fchihl, den hoorn zyns heils ende zyn hoog vertrek. Op deezen Jehova was alleen zyn vertrouwen , van Hem alleen zyne verwachting geweeft. a. Ik aanriep, zegt hy, den Heere, die te pryfen is. 1. De verfchillende gedachten der Uitleggeren over deze nadere omfchryving van den Heere, en derzelver rangfehikking in den Hebreeuwfchen Text, ga ik, als niet tot myn oogmerk dienende, met ftilzwygen voorby , en zegge alleen, dat het grondwoord eigenlyk beteekend eenen , die blinkend, günfterend en fchitterend geworden ■is, zoo door eigene daaden, als door den lof van anderen , en alzoo den Heere befchryft als een' Held, die zich door luiflerryke daaden vermaard gemaakt had, en hierom waardig was, dat zyne roemruchtige deugden van anderen gepreezen en verheerlykt wierden. Tot deezen Jehova had hy zyne toevlucht genoomen ten dage zyner benaauwdheid. 2,.Ik aanriep, zegt hy, den Heere die te pryzen is. -Schoon het aanroepen van God fomtyds de geheele Godsdienftoeffening uitdrukt, moet men het doch hier volgens het 7. vs. in eenen meer bepaalden zin neemen voor eene fmeekinge om hulp en redding uit oogenfchynelyk gevaar, waar in hy geweeft was; en denken om zyne vuurige gebeden en zuchtingen, die hy uit zyn beklemd B harte  to KERKELYKE REDEVOERING. II. A. tf. 0. a. 2. harte tot den Heere zynenGod had opgezonden-, toen hy van zyne Vyanden vervolgd werd, en hy als in duizend vreezen wasr dat zyne haters hem grypen zouden. b.Een aanroepen, dat ook niet vruchteloos was voor David. Ik werd, zegt hy, verlojl van myne vyanden. De goedertierene Jehova had zyne benaauwdheid aangezien, zyne ftemme volgens het 7. vs. gehoord uit zyn paleis, en zyne ooren geneigd naar zyne fmeekingen; Hy had de lillen en lagen zyner vyanden verydeld , de ftrikken , die zy hem' gefpannen hadden , verbrooken, en hem aan hun niet overgegeeven tot eenen roof, maar hem in de ruimte gelleld en bevryd van hunne hittige vervolgingen. De Heer was-hem een hoog vertrek geweeft T en eene toevlucht ten dage als hem bange was. Pfalm LIX. vs. 9. Trouwens dit toont hy 3. Meer in het byzonder aan vs. 17 en 18. Waar hy <*. Eerft zinnebeeldig van zyne verloflinge fpreekt vs. 17. Hy zond van der hoogte , hy nam my; Hy trok my opuit groote wateren. a. Niets is gemeener by gewyde en ongewyde Schryvers, dan dat zy zwaare benaauwdheeden, levensgevaaren en vervolgingen onder het zinnebeeld van groote of diepe en wyde wateren , die geweldige baaren en bruiflchende golven opwerpen, voorftellen. Men zie by voorb. Job XXII. ir. Pf. LXIX. 3. XCIII. 4. en CXXIV. 4, 5. Men denke dan ook hier aan alle die angften, doodsgevaaren en aanhoudende vervolgingen van Saai en de zyncn, waar in David, als in diepe wateren, gezonken was.. Dan, met hoe groot geweld deeze wateren op hem aanvielen, h. De Heer in de hoogte had getoond, dat Hy geweldiger was dan het bruijfchcn van groote wateren, dan de geweldige baaren der zee. Pf. XCIII. 4. ï, Hy zond van der hoogte, te weten zyne handr zojj.  KERKELYKE REDEVOERING; ïr II. A. H. «• b. i. zoo als uit Pf. CXLIV. 7. waar men de volle fpreekwys vindt, blyken kan; waar door derhalven amgeweezen wordt, hoe de Heer, die de zee klieft, dat haare golven bruijfchen, zich gereed en bereidvaardig getoond had, om hem te bedekken onder de fchaduuw van zyne hand tegen de vervolgingen zyner vyanden. 2. Hy nam hem, dat is, hy bewees hem daadelyk zynen byfland en nam hem onder de vleugelen zyner magtige befcherminge: wat meer is, 3.7/3' trok hem op uit groote wateren, Hy reddede hem uit die wateren van benaauwdheid, Hy ftelde hem in de ruimte, en voerde hem in eene veilige plaats; zoo dat de fioute wateren over zyne ziel niet gegaan waren, -e. Dan , dit is 't niet al, 't welk in deeze woorden ligt opgeflooten, want als wy gaade flaan, hoe de Dichter van het vs. 8- 16. den hoogen HemelHeer, met eene Oofterfche hoogdraavendheid, op eene zinnebeeldige wys had voorgelleld als een God der wraake voor zyne vyanden , die door aardbevingen, donderen, blixemen, duifternis en donkerheid , hagel en ftormwind , die de golven der zee beroerden, en wat dergelyke geduchte tekenen meer zyn, hunne raadflagen verydeld, en alle hunne vervolgingen te leur gefield had, zoo dunkt my , dat de Dichter, als hy daar op onmiddelyk laat volgen: Hy zond of Jlak (zyne hand) uit de hoogte, dat is van den Hemel, Hy nam my, en trok my op uit groote wateren , daar mede niet duifter te kennen geeft,dat de Heer, in zyne reddinge,de duidelykfte tekenen van zyn Gcddelyk alvermoogen ten toon gefpreid, ja zelve de gefchaapene natuur, door zyne alregeerende Voorzienigheid, ter zyner hulpe gebruikt had , en hem alzoo ten dage zyner bènaauwdheid tot eene verberginge en toevlucht geweell was; maar zynen Yvanden in te3S 2 gen»  U KERKELYKE REDEVOERING. U. A. % ». c. gendeel, door die zelve tekenen, de klaarftebewyzen van zynen toorn over, en afkeer van hunnen onrechtvaardigen handel had doen in de oogen {traalen. Dit zinnebeeldig vooritel nu |8. Verklaart de Dichter nader met ronde woorden vs. 18. zeggende: Hy verlojie my van mynen f erken vyandr en van myne hateren, om dat, of anders, daar zy mag' tiger waren dan ik. a. Deeze woorden hebben niet veel opheldering noodig : nit het reeds gezegde blykt , dat David door dien fterken Vyand, Saul, en door zyne magtige haters, de Hovelingen van Saul bedoeld; zyne Minifters, en alle die hunnen boozen toeleg begunftigden, of uitvoerden. Alleenlyk wil ik maar opgemerkt hebben, dat het grondwoord ?7 niet alleen eenen f erken, maar ook eenen wreeden, eenen norfchen en wraakznchtigen, die alle medelyden heeft idtgefchud, en ah een tyran handelt , betekent : men zie tot bewys Jef XIX. 4. en XXV. 3. daar het ander woord door magtig zyn vertaald, ook gebruikt word van zulke, die geweld eejfcnen. Dus David met deeze twee woorden zyne vyanden befchryft, deels als ftuurfchen en 011harmhartigen, deels als geweldigen, voor wier magtige woede en geweldige dwingelandy hy voorzeker zoude hebben moeten bukken, zoo niet de Heer zyn gunflig oog op hem gefiaagen, en hem, gelyk hy betuigt, b. Verlof had van zynen fterken vyand, en van zyne hateren, die magtiger waren dan hy ; geevende hier mede te kennen , dat hy zyne verlofling en behoudenis niet toefchreef aan zyne eigene wysheid of vermoogen, maar alleen aan den Jehova, die hem, daar hy voor zyne haters niet beltand, ja weerloos in zich zeiven was, tegen de magt en het geweld zyner vyanden had bygeftaan, en  KERKELYKE REDEVOERING. ÏI. A. 1. ƒ3-b. getoond, dat dezelve zonder zynen wille niets vermogten. Deeze mogten met geweld op hem aanvallen , maar de Heer was hem tot een fteunfel geweeft, zoo dat hy onder dien lalt van zwaarigheeden niet bezweeken, maar daar van gelukkig verloft en in de ruimte gefield was, volgens het io en 20. vs. Saul en zyne Hovelingen mogten hem befchuldigen als eenen , die de kroon van Saul beleedigd, en zyneMajefleit gefehonden had r maar de Heer kende David daar van vry, verdeedigdezyneonfchuld, en was hem, naar denrykdom zyner goedertierenheid, tot eenen Befchermer geweeft, gelyk hy toont van 21 tot het 29 vs. Geen wonder dan, dat David, die uit de hand van Saul en de zynen, ja, gelyk hy van het 30. tot het 46. vs. aanwyft, van alle zyne vyanden doar 's Heeren onverdiende hulp verloft was, en over hun de zeegepraal behaald had, nu ook zich zeiven opgewekt vond, om den Heer alleen te ftellen tot het voorwerp van zynen lof, roem en verheerlykinge ; gelyk hy doet B. In het 47. vs. zeggende: de HE ERE leeft, en geloofd zy myn rotsfteen, en verhoogd zyde God myns heils! tf.Zegt hy de HEERE leeft, of liever, by wyzevan toejuichinge, de HE E R E leeve! *. Hy erkent daar mede, dat Jehova alleen de eeuwigleevende God was, die in zyne verloflinge de levendigfte bewyzen gegeeven had, dat Hy eenen arm had met magt, dat zyne hand fterk, zyne rechterhand hooge was; ^. Wenfchende daar by vuuriglyk, dat Hy, als de waare en eeuwiglevende God en Koning der gantfche aarde, van alle volken mogt geëerbiedigd en verheerlykt worden. En 3. Voegt hy daar by: gezegend of geloofd zy myn rotsfteen ! #. Hy roemt daar mede den Heere, als dien, die hem , van den vyand gejaagd zynde, tot eene toevlucht era B 3 be>  KERKELYKE REDEVOERING. ïl b. a. *. befcherminge geweeft was, op wien hy in zyne benaauwdheid, als op eenen eeuwigen rotsfteen, zyn vertrouwen geveftigd had, en van wien hy in zyne verwachtinge niet befchaamd gemaakt was. En wenfcht hy dat deeze zyn rotsfteen Geloofd wier de! hy toont alzoo, dat zyn hart geen onvruchtbaare rotsfteen was, maar dat des Heeren befcherming diepe indrukken in het zelve gemaakt had, Ja , dat zyn hart bereid was, om den Heere voor alle zyrae weldaaden te looven, tot zyn beftendig vertrouwen te ftellen, en zich geheel en al aan zynen dienft te wyden, wenfchende daar by hartelyk, dat alle volken met hem den Heere grootmaaken, de volken altemaal Hem looven mogten. j[. En zegt hy eindelyk : verhoogd zy de 'God myns heils 1 *. Hy eerbiedigt hier mede den Heere als zynen BondGod , die hem met genaade en goedertierenheid omringd, met het genot van zyne liefde overftort, met menigvuldige weldaaden overlaaden, en uit zoo veele gevaaren verloft had. En niet alleen dit, Maar de bewuftheid van zoo veele dierbaare gunftbewyzen wekte zyne ziel tevens op, om den God zyns heils de Eere zyns Naams te geeven, en zyne veelvuldige liefdeblyken met dankbaare wederliefde en godvrugtige betrachtinge van zyne gebooden te beantwoorden , begeerende daar by, dat alle anderen met hem den Heere in zyne gaadeloozehoogheid erkennen, den God zyns heils over den ganfchen aardbodem roemen, en Hem toebrengen mogten de grootheid, en de magt, en de heerlykheid, en de overwinninge. en de Majefteit, die Hem toekomt in alle eeuwigheid ! III. Dan, het gezegde zal, zoo ik meen, genoeg zyn tot een' grondflag voor myn tegenwoordig doel. Komt, vernieuwt dan uwe aandagt, en volgt my met uwe gedachten, daar ik, naar aanleidinge van mynen Text, A. Eerft  KERKELYKE REDEVOERING, 15 HI. a. Eerft melden zal het gevaar, waar in onze Zeelieden geweeft zyn. B. Ten tweede zal ik van hunne verlofïingen fpreeken, en toonen hoe de hand des Allerhoogften zichtbaar met hun was. c. Ten derde zal ik met weinige nafpooren de redenen r waarom de Heer zyne hand tot hunne befeherminge uit de hoogte heeft gezonden. ■< D. Ten vierde zal ik U allen in 't gemeen , en U, Zeelieden in het byzonder, tot dankbaarheid aan God voor deeze verlofling trachten op te wekken. Waar na ik E. Ten laatfte, myne redevoering, met korte, doch hartelyke heihvenfchen befluiten zal. De Heer geeve hier toe heil! de Hees geeve hier toe voorfpoed! Amen, a. Was David, gelyk wy hoorden, door de hittige-vervolgingen van zyne wraakzuchtige vyanden, menigmaalen in doodelyke angften en levensgevaaren geweeft, veele- vallenze Zeelieden zyn ook, daar zy door eenen wrevelmoedigen en wraakgieiïgen Vyand aangevallen, gejaagd en vervolgd werden, in het uiterfte gevaar geweeft, van of door 's Vyands wapenen hun bloed en leven te verliezen,. ©f ten minfte van hunne dierbaare vryheid beroofd teworden , en in eene fombere gevangenis, gelyk helaas!' het treurig lot van fommigen werd , hunne lieve levensdagen door te brengen. ïtMaar laat ik de zaak in haar beginfel befchouwen, Voorzeker, als ik nogmaals gedenk aan dien akeligen. dag , op welken wy door de trouweloosheid onzer Britfche Nabuuren op het alleronverwagtft door de Oorlogsmaar verfchrikt werden ; — als ik my voorliet de duifternis die hier door over het ganfche Vaderland in het gemeen, en over ons Alaasfluis in het byzonder zich uitftrekt; — als ik befchouw, hoe 'er op dien tyd 65. van onze Vischfchepen in zee waren, van welke 'er ten zeiven dage, als het Oorlogsgerucht tot onze oorem kwam , voor den middag 8. Vifchhoekers in zee ge- 1qq>-  tg KERKELYKE REDEVOERING. ULA.lt Joopen waren, — als ik my nogmaals verbeelde het fchroomelyk gevaar, waar in onze van den oorlog onkundig :zynde Zeelieden zich bevonden , en yder oogenblik bloot Honden om in 's Vyands handen te vallen; als ik overweeg , hoe wy op dien tyd met reden beducht waren, dat onze ganfche Zeemagt geheel verbrooken, en de zeenuuw van deeze plaatie als in een oogenblik zoude afgefheeden worden ; als ik my herinner de angftige zuchtingen, de bittere klagten, de zilte traanen , die veele uwer wegens de hachelyke omltandigheden , waar in hunne beminde Vaders, lieve Echtgcnooten , onnoozele Kinderen, en waarde Bloedverwanten zich bevonden , hebben uitgeftort; voorzeker dan word myne Ziel nog ontroerd in my, en myn geelt, by na overftelpt van droefheid. Toen gewis was het uitzicht voor ons Maasfluis geheel duifier j wy fcheenen gekoomen aan den oever van ons verderf; baaren des doods hadden ons omvangen; banden der helle knelden ons. Ü. Wel is waar, dat wy door de voorzorg en onvermoeide vlyt van de Heeren Boekhouderen en derzelve Gecommitteerden tot de zaaken der VilTcherye, die ook hierom allen lof en roem waardig zyn, eenige hoop konden fcheppen, dat onze Zeelieden door eenige afgezondene manfchap gewaarfchuwd van den Oorlog, het dreigend gevaar nog in tyds ontvlieden mogten, maar eene hoop, die hoe ftreelend ze ook was, en door de behoudene aankom!! van het eerfle fchip op den 31. December van het voorige jaar nog vermeerderd werd, evenwel vergezeld ging met de grootile vreeze, voor al federt men bericht kreeg, dat de vyandelyke Scheepen niet alleen op onze kullen gezien waren, maar zelve fommige van onze Zeelieden nagejaagd en vervolgd hadden. O hoe veel rufleloofe dagen en flaapeloofe nachten werden er op dien tyd van veele uwer niet doorgebragt, toen gy dagelyks naar de te rug komfl van uwe Vloot reikhalfende uitzaagt, en als in duizend vreezen waart voor  KERKELYKE REDEVOERING.- 17 III. A.* voor derzelver behoudenis! Hoe werden uwe harten niet gekneld door angften en benaauwdheden , toen hier de naare tyding kwam, dat een van uwe Vifchhoekers, met nogtweevanonzeFIaardingfche Nabuuren, door den Vyand in zulk eene engte waren gebragt gegeworden, dat 'er van daVIaardingfche Hoekers een op het ftrand te Scheveningcn gejaagd, de andere een prooy des Vyands werd, terwyl onze Maasfliiifclie Stuurman de hittige vervolgingen van den vyandelyken Roover ter naauwer nood ontkwam. Hoe reezen niet de golven en baaren van uwe angftvallige gedachten , wanneer u bericht werd , dat een van onze Vifchhoekers in het gezicht van ter Heide door den Vyand verraaderlyk genoomen was, en dat men de Manfchap, tot de onnooZele kinderkens toe, op 's Vyands fchip hadde zien overvoeren ! Hoe werden uwe zorgen niet verzwaard, wanneer Gy uit den mond der geenen , die hier of elders behouden aankwaamen, vernaamt, dat zy de vyandelyke ftrikken naauwlyks ontvlooden waren. Tydingen, die uwevreeze en bekommernilTen voor hun, die nog op de groote wateren zich bevonden, by eiken vloed deeden aanwaffen, en uwe hoop op derzelver behoudene wederkomft by elke ebbe deeden afneemen. 3. Zoo werden wy, Geliefde Zeelieden! door de golven en baaren van angften en bekommerniffen over uwe behoudenis by dagen en by nachten hier geflingerd ; terwyl Gy, nog onkundig van den Oorlog, op de golven en baaren van den Oceaan gefold werd, en uw beroep zonder vreeze voor eenig onheil geruft en blymoedig waarnaamt. Maar ach! hoe ras werd niet uwe ruft geftoord, uw vroolyk gelaat ontfteld , en alle uwe hoop op eene gezegende vangft, die zich op dien tyd zoo voordeelig liet aanzien, verydeld! wanneer aan veele uwer werd toegeroepen. „ 'T is Oorlog met Engeland, „ gy moet uw viffchen ftaaken, uweMedeviffchers van „ het gevaar waarfchuwen , en op de beft mogelyke „ wys uwe veiligheid in de eene of andere haven zoeC „ ken."  38 KERKELYKE REDEVOERING. III. A. j. „ ken. " Hoe zal niet deeze Oorlogskreet als een onverwachte donderflag uwe harten ontroerd, uwe aangezichten verbleekt, en de banden uwer tongen door ontfleltenis vaft gehouden hebben, terwyl uwe oogen met verbaaftheid op c-lkanderen zagen ! Welk een fchrik zal u niet bevangen hebben, wanneer gy in den donkeren nacht door uwe Staakervuuren (*) eikanderen verwittigde van het onheil dat u boven het hoofd hing ! hoe zal niet uwe vrees voor den Vyand u, op uwe te rugkomft,, als met duizend oogen, van de bergen der hooge zeebaaren, en van de opgetoorende golven, by lichten dage, hebben doen uitzien, of gy ook ergens eenen vyandeiyken Roover ontdekken kondet, terwyl gy des nachts g'efchroomd zult hebben uwe gewoone feinvuuren aan te fteeken , om voor de rookende vuurbranden uwer Vyanden verborgen te blyven! Ja, hoe zal niet uwe angll en fchrik vermeerderd zyn, toen gy op uwe te rugreize door den Vyand daadclyk werd aangevallen , toen zyn donderend gefchut op u losbrandde , en zyne kogels over uwe hoofden en door uwe zeilen vloogen! GewhTelyk toen was 'er een enge band om uwe lendenen ; toen was uw dierbaar leven en uwe gulde vryheid in gevaar ; toen fcheen het oogenblik gebooren , dat. gy voor de dolle woede van uwen Britfcïien en bitfchen Vyand zoudt hebben moeten bukken; om dat uwe norfche en ftuurfche haters magtiger waren dan gy. In zulke omftandigheid zeker was 'er voor u, die weerloos \vaart, geen heilzaamer middel, dan uwe toevlugt te nemen tot den Allerhoogften, en met David uit uwe benaauwdheid tot den Heere te roepen, en te bidden: „ ó Heer der heirfchaaren, die de zee klieft dat haa- „ re (*) Van de Staakervuurtn bedienen zich de Zeelieden in tyd van nood. zy worden gemaakt van touw, dat op een kluwe gewonden, en aan eene yzeren Vork geftooken, in brand geftooken wordt, en met welke een der matroo. zen in de maft klimt, het geen in den donkeren nacht een akelig gezicht geeft.  KERKELYKE REDEVOERING. ip III. A. % „ re golven bruiiTchen , bedek ons onder de fchaduuw van „ uwe hand, en toon, dat gy Heer in de hoogte ge„ weldiger zyt, dan het bruiiTchen van groote wateren, „ dan de geweldige baaren der zee; help ons, O God ,, onzes heils! ter oorzaake van de eere uws Naams; ,, zyt ons eene toevlugt en fterke tooren voor den ,, Vyand; red ons, en doe verzoeninge over onze zon„ den om uws Naams wille; zoo zullen wy, van den „ dood gered, uwen Naame pfalm zingen, en voor uw ,, aangezichte wandelen in het licht der levendigen; zoo „ zullen wy in-uwe tente offeranden des geklanks offe,, ren, en onze geloften betaalen dag by dag." Zulke of dergelyke fmeekingen en geloften, vertrouw ik, dat Gy ook , toen u bange was, tot God zult hebben opgezonden ; althans deeze waren de gebeden, die wy voor uwe behoudenis in het verborgen , en in het openbaar, in 's Heeren heiligdommen, zoo menigmaalen voor den throon des Allerhoogften hebben uitgeftort. En B. Gode zy dank! die ons Gebed niet heeft afgewend: maar onze fmeekingen gehoord uit zyn paleis. Immers de Heere zond ook uit der hoogte, Hy Hak zyne hand uit, en toonde zich bereid om u onder derzelver fchaduw te dekken ; Hy nam u daadelyk in zyne befcherming , en was u tot een fchild tegen de doodelyke waapenen van uwe Vyanden ; Hy trok u op, en voerde u uit de groote en wyde wateren van den Oceaan, en te gelyk uit de wateren der vervolgingen , die, als wilde baaren en golven, op u aanvielen , Hy bragt u in eene veilige haven, waar gy voor de woede van uwen barfchen en bitteren Vyand befchut, en uit het geweld uwer wreede haters, die magtiger waren dan gy, verloft werd; zoo dat gy betuigen moogt: zoo de HEERE niet by ons geweeft was, doe de menfehen tegen ons opftonden, doe zouden zy ons levendig verflonden hebben, als hun toorn tegen ons ontfiak , doe zouden ons de wateren overloopcn hebben, een ftroom zoude over onze ziele gegaan zyn ; doe zouden de foute wateren over onze C 2 ziele  20 KERKELYKE REDEVOERING. III. B. _ ziele gegaan zyn. De HEERE zy geloefd, die om in hunne tanden niet heeft overgcgecvcn tot eenen roof, onze ziele is ontkoomen als een vogel uit den frik des vogelvangers , de frik is gchrooken en wy zyn ontkoomen. Onze hulpe is in den naam des HE EREN, die hemel en aarde gemaakt heeft. Pfalm CXXIV. 2 — 8. *j. Trouwens, aan wien anders dan aan den Heere alleen zoudt gy uwe behoudenis tóefchryven, daar Hy in uwe verloffinge de duidelykfte bewyzen gaf, dat Hy , ja, maar ook Hy alleen, uw Redder en VerlolTer geweeft is. «.Wie toch moet niet erkennen, dat de hand des Heeren met onze Zeelieden was, daar Hy, die het heelal regeert, en ftormbuien, verzeld van fneeuw en hagel, losliet, en, door het geblaas des winds zyner neuze, de vyandelyke Schepen van onze kuften verwyderde , (juift dit verdient onze opmerking!) op dien tyd, wanneer de grootfte magt van onze Schepen de Vaderlandfche boorden naderde ; waar door de meefte van onze Zeelieden den weg, als door den Heer zelf gebaand , vonden, om zoo hier als in Texel, Enkhuifen en Medenblik behouden, aan te landen; daar 'er anders waarfchynelyk een groot aantal derzelve in 's Vyands handen zouden gevallen zyn. O heuchelyke dag! o blyde gebeurtenis! was uw hart, Burgers van Maasfluis, was uw hart aireede gekrenkt door de uitgeftelde hoop ? toen zeker was uwe gekoomene verwachting voor u als een boom des levens, die u de aangenaamfte vruchten van eene zieldoortintelende blydfchap deedt fmaaken , terwyl de dankbaare vroolykheid op uwe aangezichten was te leezen , wanneer uwe oogen zich verluftigen mogten in het verrukkend gezicht van in de 50 Schepen ; die met kronkelende vlaggen en wimpels, tot. een teken van onzer Zeelieden vryheid en blyheid , in fpyt van den zwarten nyd der Vyanden, den zilveren Maasftroom in - en opzeilden. J3. En niet alleen dit, maar was het niet eene gedenk- waas»  KERKELYKE REDEVOERING. tj III. B.1./3. waardige verlofïing, die de goedertieren Jehova bewees aan eenen van onze (*) Stuurlieden, die, met nog twee Vlaardingfche Vifchhoekers op de hoogte van Goerêe gekoomen , door drie Engeifche Kaapers aangevallen, en in zulk eene engte gebragt werd, dat hy zich bynaa genoodzaakt vond, om, of met levensgevaar, zyn Schip op het ftrand te zetten , of zich in de magt van zyne wrevelige haters over te geven ; gelyk dit een en ander het droevig lot werd van die twee Vlaardingfche Stuurlieden. Maar ziet de Heer, God, die den wind fchept, en den dageraad duifternis maakt, zond zyne hand uit de hoogte, en nam onzen Stuurman met zyn Volk, na eene vervolging van anderhalf uur, in zyne befcherming; Hy liet niet alleen den wind ten hunnen voordeele waaijen, maar befchikte ook op het onverwachtft eenen zwaaren dikken nevel, waar door zy voor het oog van de vyanden verborgen werden, en hunne woede ontkwaamen , waar na de Heer , die het licht uit de duifternilfe voortbrengt, de lucht wederom deed ophelderen, en hun gelegenheid gaf om den koers naar Textl te nemen, waar zy behouden zyn aangeland, y. Aanmerkelyk was ook de verloffing, welke (f) drie andere van onZe Stuurlieden met nog eenen Vlaardinger genooten, toen zy, op den 7. January, door eenen Engelfchen Kaaper, zes uuren lang vervolgd , en, in dien tyd, vyftien mylen ver Noordwaards op verjaagd zynde, ten laatfle in de noodzaakelykheid zouden gebragt geweeft zyn, om zich aan den Vyand gevangen overtegeeven , zoo niet de Heer, die de regendroppelen formeert , eenen digten en dyzigem regen gegeeven had, waar door zy het gezicht des Vyands ontkwaamen ; terwyl de Heer hier op den wind (*) Jansz Vallan. (t) Tieter Goedhart. Andrks van Leeuwen, en Willem LeverficiB. C 3  KERKELYKE REDEVOERING. wind ten hunnen voordeele veranderde , waai door zy,van het Noorden, wederom naar Texel konden opzeilen , dat hun eene haven van behoudenis werd. Dezelve befchermende hand van God ondervonden (*) twee anderen van onze Stuurlieden , wanneer zy op dien zeiven dag, beneeden Egmond tot aan het Vaderland genaderd, eenen EngelfchenKaaper ontdekte, die wel Jagt op hen maakte , en pogingen deed. om meer zeilen by te zetten. Doch de Heer, die op de vleugelen des winds wandelt, deed den wind dermaaten opfteeken, dat de Vyand buiten ftaat was meerder zeil te maiken, en alzoo te vergeeffch onze Stuurlieden vyf uuren lang vervolgde , daar zy, wanneer de duifternis van den avondftond viel, 's Vyands gezicht ontweeken, en, in den morgenftond van den volgenden dag, in Texel eene veilige wykplaats vonden. *. Niet minder was des Heeren hand uit de hoogte op eene zichtbaare wyze gereed tot verloffinge van twee anderen onzer Stuurlieden, wien het, op den 8. January, door eenen Engelfchen Kaaper zoo bang gema'akt werd , dat hun alle hoop om te ontvlieden fcheen afgefneeden, nadien de Vyand eenen (f) van hun zoo naby gekoomen was, dat hy verfcheide kogels van den Vyand door zyne zeilen krygende, zich genoodzaakt vond zyn marszeil te ftryken , om voor de magt van zyne haters te bukken, maar de gunftige Voorzienigheid, die de fneeuw als wolle geeft, en den wind uit zyne fchatkameren voortbrengt, verwekte op dat zelfde oogenblik eene zwaare fneeuwbui verzeld van fterken wind, die den Vyand van hem verwyderde , waar door onze Zeelieden, daar die ftrik des Vyands gebrooken was, met nieuwen moed bezield, hun marszeil wederom ophaalden , en hier door 's Vyands hand gelukkig ontvloo- den; (*) Meindert Regpor. Robbrecht de Vos. (f) Dirk Boekhoven.  KERKELYKE REDEVOERING. 2$ III. B. 1. i. den zyn; terwyl de Vyand, dezen zynen zoo hy meende behaalden buit zich ontzeild ziende, vervolgens wel jagt maakte op onzen anderen ( * ) Stuurman, doch voor wien de Heer den wind ook zoo gunftig. lietwaaijen, dat hy mede het gevaar ontkwam.; daar zy beiden behouden de Maas inftevende, £. Zichtbaar bewaarde ook de Heer eenen anderen (**)• van onze Stuurlieden, die, met nog eenen Vlaardinger, by de Maas gekoomen, twee Vyandelyke fcheepen gewaar werd , die zynen Medgezel, welke niet verre van hem was, in zyn gezicht wegnaamen, des. hy, dit befpeurende, den koers van de Maas wendde , en naar Texel nam; waai- hy ook in veiligheid aanlandde. jf. En wie moet niet Gods goedheid erkennen in het befchermen van nog eenen anderen Stuurman (f),. die meede, van den Oorlog onkundig, op den 21. January , door zes Engelfche Kaapers, die twee dagen te vooren eenen van onze Hoekers genoomen hadden,, is heen gezeild, en ongetwyffeld in het grootfte gevaarwas y om ook een prooy van hun te worden, zoo niet de wind zoo fterk op dien tyd gewaaid had , dat de Vyanden hier door genoodzaakt werden hunne zeilen te verminderen en alzoo belet onzen Zeeman te vervolgen, die dit gevaar gelukkig te booven kwam,, en in den Maasftroom zyne zekerheid vond. S. Ja werd niet onze (ff) oudfte Stuurman aanmerkelyk bewaard (voor wien, gelyk nog voor eenen (§)■ anderen men grootelyks beducht was, om dat zy het langft van alle onze Zeelieden op de groote wateren zich bevonden) daar hy, by de Maas genaderd, twee Kaapers ontdekte, die hem zekerlyk niet ongemoeid' (*) Pieter Danielsz. (**) Jacob Verfchoor. (f) Willem Zevenhuizen» Hendrik Erakei. (5) Pieter vanVliet%  a4 KERKELYKE REDEVOERING. IÏI.B.5..S-. moeid zouden gelaaten hebben, indien zy niet ten zeiven tyde een grooter Schip vernoomen hadden, waar door zy, met fchrik en vreeze bevangen, zeewaards vlooden, terwyl onze oude Stuurman, wien de wind daar en boven zeer gunftig was , in de Maas gelukkig binnen kwam. t. En niet alleen dat de Heer zyne hand uit de hoogte zond om onze Zeelieden te befchutten tegen de vervolgingen van den Vyand, maar Hy toonde nog op andere wyzen, dat by Hem uitkomften zyn, wanneer alle hulp van menfehen ydel fchynt. •a. Waren niet (*) drie van onze Stuurlieden met hunne Manfchap en Schepen in het uiterfte gevaar gekoomen, toen zy, een half uur beneden Enkhuizen, van den wal, waar aan hunne Schepen vaft gemaakt waren, door eenen zwaaren ysgang, die de touwen, hoe dik en fterk ook, verbrak, des nachts om drie uuren, en dus op eenen tyd wanneer zy van menfehen hulp verfteeken waren, met geweld losgerukt, en met het ys, na dat het vloeide of ebde , 30. uuren lang heen en weder gevoerd werden, tot dat zy ten laatfte, op den afftand van anderhalve myl, zich van het vafte land zagen gefcheiden. Toen zeker was 'er een enge band om hunne lendenen, men hield hen te Enkhuizen reeds voor verlooren; en waarlyk de vrees, dat zy vergaan zouden, was zeer groot. Maar ziet hoe wonderlyk hunne veriofling was! De Heer, die voormaals de diepte der zee gemaakt heeft tot eenen weg, op dat de verloften daar door gingen, baande ook voor onze uit 's Vyands hand verlofte , Zeelieden, op den volgenden dag na dit ongeval, eenen doortogt, Hy liet eene kloove of fcheure in het ys komen, waar door zy konden heenen zeilen, en, 't geen onze opmerking verdient, juift ter (*) Joris Kouweuhoven, Klaas Leverftein, en Tetmis van Vliet.  KERKELYKE REDEVOERING. 2f HL B. 1a. zeiver plaatze wederom aanlandden, van waar zy door het ys waren losgerukt; na welke wonderdaadige veriofling de geoopende fcheure niet alleen door het ys wederom geflooten werd , maar ook het overige ys dermaaten verfchoof, dat onze Zeelieden met hunne Schepen zonder eenige hindernis naar Medenblik konden heen zeilen , waar zy eene haven van behoudenis vonden, b. En luft het u nog meer wonderen te hooren, veftigt ten laatften uwe aandagt op 't geen de Heer deed met 27. Stuurlieden zoo van Maas/luis , als van Vlaardinge, en Zwartew;ial. Deeze, zoo dra zy de tyding van den Oorlog gekregen hadden, namen wel, nadien de wind in het Zuidwellen en dus niet gunftig was naar het Vaderland, het betruit, om naar het Noorden te vluchten, maar de Heer, God, die *s menfehen gang beftuurt, veranderde die gelegenheid , en liet eenen fterken wind uit het Noordooften waaijen , waar door zy van hun voornemen afzagen, en in weinige mylen het Vlie genaaderd waren. Dan, hier overviel hun eene groote zwaarigheid , 'er waren geene Lootfen buiten , en de branding der zee , door welke zy heen moeften, was toorens hoogte. De vrees echter van door den Vyand overvallen te worden, deed hen het ftout■moedig befluit nemen om het VUefche gat, de een na den anderen, in te zeilen, 't welk evenwel niet zonder groot levensgevaar volbragt werd , daar fommigen van hun die de hoogfte branding der zee aantroffen , met hunne zeilen op het water geworpen werden: maar toch alle met Gods hulpe behouden binnen 't zeiven kwaamen. Hun oogmerk was toen wel om naar Amjieldam den koers te richten , maar het ys, dat van de Zuiderzee kwam afzetten, verhinderde ze daar in , en bragt hen in zorgelyke omftandigheid, doch de Heer, die hun Leidsman tot hier toe geweeft was, D holp  2tf KERKELYKE REDEVOERING. III. B. a.«. b. holp hen ook uit deezen nood , zy kwamen met veele moeite door het ys, maar waren toen genoodzaakt de wyk naar Enklmizen te nemen, waar zy evenwel niet zonder de magtige hulp des Allerhoogften kwamen. De fterke Noorcooften wind had het water zoo laag doen afloopen , dat 19. Schepen op de bank, die voor Enkhuizen ligt , valt raakten, van welke 'er 16. tien dagen lang in het ys bleven zitten ,. en in het uiterfte gevaar waren van verbryzeld te zuilen worden, gelyk dit ook ten zelve tyde het droevig lot wierd van twee Koopvaardyfchepen , die op het Frouwezand , niet verre van daar vergingen. Eenige van onze Vifchhoekers werden wel met veele moeite en koften over die bank gebragt: maar vier van deeze Schepen (*) bleven nog in het alleruiterfte gevaar., en alle hoop op derzelver behoudenis fcheen afgefneden. Dan, de Heer, wien geen ding te wonderlyk is , zond zyne hand uit de hoogte: Hy deed het water buiten verwachtingzoo hoog vloeijen , dat zy, in het holle van den nacht,met hunne Schepen zonder eenige menfehenhulp door het ys , dat in beweginge raakte, over de bank gezet, en, het geen onze verwondering verdient, fchoon het donkere Maan was , en zy niet wiften werwaards heenen , juift gebragt werden ter plaatze , waar de andere Schepen op den voorigen dag met behulp van Menfehen gekoomen waren. Hier egter waren zy nog niet veilig : de vrees voor de verbryzeling van hunne Schepen door het ys bleef even groot, en de baaren van bekommernifle reezen, toen hun bericht werd , dat 'er nog wel 6. dagen verloopen zouden, eer (*) De Stuurlieden dezer 4. Scheepen waren Ary Poort van Maasfluis, Gtrrit vin Schaagen, Ar*$ Wiiltmjz Struis, beide van Vlaardingi, cn Dingei man van der Sjww, van Lviartsiwnl.  KERKELYKE REDEVOERING. 27 III. B. 3.. 1. b. ' eer men hen met eenige mogelykheid in de Haven zoude kunnen brengen. Maar de Heer, die hen dus verre zoo zonderling bewaard en geholpen had, nam hen, en trok hen op uit deeze wateren van benaauwdheid j Hy deed op den volgenden dag het ys zoo verre, en ook niet verder, van eikanderen fcheuren , dan dat 'er maar een Schip konde doorkoomen, en waar door zy alle, ter elfde uure van dien zeiven dag, in de haven van Enkhuizen aankwaamen. Wat dunkt u nu , myne Toehoorders] moeten alle deeze wonderen en weldaaden Gods u niet overtuigen , dat wy de behoudenis van onze Zeelieden alleen aan den Allerhoogften hebben toe te fchryven? moeten wy hier van niet uitroepen: dit is van den Heere gefchied, en het is wondcrlyk in onze oogen ? C. Maar, zult Gy miflehien vraagen, wat is de reden , dat God aan onze Zeelieden deeze veriofling gefchonken, en hier door de zenuuw en fterkte van onze Plaatfe niet ge-heel heeft afgefneeden? Ik hoop niet, dat iemand uwer zoo vermetel zal zyn, dat hy de oorzaak hier van in eenige eige verdienften of waardigheid zoeken zal. % zyt wel, zoo ik vertrouw, van die misdaad, welke de Hollandfche Natie door den Britfchen Koning en zyne Hovelingen word aangewreeven, onfchuldig , zoo wel als David vry was van die misdaad, die hem door Saul en zyne Hovelingen ten lafte gelegd werd. 3. Zelfs wil ik U gaarne toeftaan, dat de Heer in de veriofling van onze Zeelieden de duidelykfle blyken gegeven heeft, dat Hy een afkeer had van den wraakzuchtigen en trouwloozen handel onzer Vyanden, en zich betoonde eene toevlucht te zyn voor den onfchuldigen, en een redder van hun, die geenen helper hebben. J.Maar meent daarom niet, Burgers van Maasfluisl dat uwe onfchuld in deezen de verdienende ooizaak zy van uwe verloflinge. Gy hebt doch, met alle de Inwoonders D 2 des  *t KERKELYKE REDEVOERING. III. C. J. ' desLands, door uwe menigvuldige zonden en ongerechtigheeden verdient, dat de rechtvaardige Rechter van Hemel en van Aarde zynen toorn over het Vaderland in het gemeen, en over deeze Plaats in het byzonder uitftorte. Dan, ik fchuif thans een gordyn voor dat akelig gezicht van uwe overtreedingen; het oogmerk van onze byeenkomft roept my tot andere zaaken: alleenlyk wil ik, dat Gy uit de verlofïingen uwer Zeelieden het befluit opmaakt, dat de redenen, waarom God alzoo met hun gehandeld heeft, buiten allen twyffel zyn: op dat Hy daar-door den fchitterenden luifter van zyn Goddelyk alvermoogen ten toon fpreiden , en u doen zien zoude, dat by Hem geen ding te wonderlyk is; —. Op dat gy hier uit leeren zoudt uw vertrouwen op Hem te vefligen, en tot Hem alleen in anglten en gevaaren de toevlucht te nemen; — Op dat gy u ook aan Hem als den God uwer hulpe zoudt verbinden, om Hem met afftand van alle ongerechtigheden in waarheid te dienen en te vreezen alle uwe levensdagen; — En eindelyk, op dat gy het alleen aan Jehova's onverdiende Goedertierenheid zoudt toefchryven, dat Hy zynen luft aan U betoond, en deeze Verloffinge U gebooden heeft. En, is dit zoo? D. Welke flerke banden van verplichtinge leggen 'er dan niet op U, om den naam des Heeren groot te maaken, en met Jonas , toen hy uit de wateren verloft was, te zeggen: ik zal u offeren met de ftemme der dankzegginge, dat ik beloofd heb zal ik bet aaien , het heil is des Heeren! of met David in onzen Text, De Heere leeve! en geloofd zy myn rotsfteen, en verhoogd zy de God myns heils! HJT is zoo, 'er hangen donkere wolken over het lieve Vaderland; het uitzicht voor ons Maasjluis, daar de VüTcheryen en Koophandel ftil ftaan, is duifter; en het ongelukkig lot der gevangenis , fommige ( *) van onze Zeelieden overkoomen , is beklaaglyk. Dan , Geliefden! dit alles behoort ons wel te brengen tot ver- (*) De Stuurlieden van de drie genoome Schepen zyn Dirk Janfz, Vtfhnorn,, Jacob Maartensz. van Rofihn en Jacob van der S$ek.  KERKELYKE REDEVOERING. s9 VI. D.K. verootmoediging voor, en bekeeringe tot God, en tevens ons aan te zetten, om God ootmoedig tebidden, dat Hy de onheilen van het Vaderland genaadig afwende; dat Hy de Viflèheryen en Koophandel deezer plaatfe doe herleeven ; en dat Hy onze gevangenen haalf. verlolTe uit hunne benaauwtheid ! maar dit alles moet onze danktoonen voor de Weldaad , die wy thans gedenken niet afbreeken; de Veriofling aan onze Zeelieden zoo zichtbaar door de hand des Allerhoogften gefchonken, is, en blyft eene weldaad, die groot, die onverdiend is ; en ons verplicht tot verheerlyking van Jehova's Naam. 3. Wel dan Burgers van Maasfluis, zoo Land- als Zeelieden! en Gy alle,, die, tot viering van deezen plechtigen Dag , van elders zyt t'zaam gevloeid ! «.Elk brenge hier het zyne toe, om den Heer , die te pryzen is, en die zich, door wonderlyke daaden , onder ons verheerlykt heeft, roem en eere te geeven, Laaten uwe harten dankaltaaren , uwe keelen als orgels zyn , en uwe lippen zynen lof verkondigen: laat de vroolyke dankbaarheid, nu u de zwarte fluier van uwe bekommerniffe ontvallen is, op uwe aangezichte gezien worden; laaten de Verheffingen Gods in uwe keelen zyn, en uwe liefFelyke Lofgalmen üiugeren door het juichende gewelf des Hemels. Zingt vrolyk, heft de item naar boven; Rechtvaardigen, verheft den Heer: Het paft u, Sluifers, God te looven; Zingt zynen grooten naam ter eer; Pryft Hem in uw Pfalmen, Met de fchoonfte galmen; Roept zyn weldaên uit; Laat de keel zich paaren Met den klank der fnaarert Looft Hem met de luit. p.Maar zullen uwe dankofferen Gode een welriekende D 3 leuk;  ■op KERKELYKE REDEVOERING. ni.D.n.jS. reuk zyn , uwe daaden moeten dan ook getuigenis •draagen van de dankbaarheid uwer harten; uw gantfche leven moet een Gode welbehaagelyk offer zyn; Gy moet den ouden menfch der zonden met alle zyne 'beweegingen en begeerlykheeden dagelyks flagten, en door een heilig liefdevuur tot God als tot affche verteeren, terwyl het vet en de nieren van uwe zielsbegeertens aan God en zynen dienft moeten zyn toegewyd. a. Toonde de Heer in de verlofïinge van onze Zeelieden , dat Hy keft : leeft Gy dan ook ter zyner eere; en laat het uw luft en het oogmerk zyn van alle tiwe daaden , dat Hy, als de eeuwiglevende God, door u, en door anderen erkend, gediend en verheerlykt worde, fa. Was Hy onzen Zeelieden tot een rotsf een van veilige toevlucht tegen den Vyand , fielt Hem dan ook tot den rotsfteen van uw harte en uw deel in eeuwigheid , laat uwe liefde , uwe hoop en uw vertrouwen, met afzien van Niet - Goden, op Hem alleen in nood en dood geveftigd zyn. , c. Openbaarde Hy zich aan onze Zeelieden als een God des heils, door hen te verlolTen uit de waateren van benaauwdheid ,• erkent Hem als den geenen, by wien uitkomften zyn tegen den dood ; verhoogt den naam zyner heerlykheid; roemt zyne Majefteit, zyne Almacht, zyne Wysheid , zyne Goedheid, en zyne Getrouwheid, die hy in uwe xeddinge heeft ten toon gefpreid; en fielt Hem tot •het voorwerp van uwe eerbiedige gehoorzaamheid; maar zoekt ook tevens, by aanvang of voortgang, door het oprecht geloof deel te krygen aan het heil, dat God in Kriftus Jefus, de waare Heilfontein , u laat aanbieden , en dat u voor eeuwig behouden kan. d. Met een woord, offert Gode dank en betaalt den -Allerhoogften uwe geloften, die Gy gedaan hebt ten  KERKELYKE REDEVOERING. ** ni.D.i/3.d. J ten dage, als U bange was; onderhoudt het geene Gy den Heere gezwooren hebt; en laat geen ontrouw in deezen by U ooit gevonden worden ; maar gedraagt U als een Volk, dat de getrouwheid bewaart tot in eeuwigheid. y.Gy vooral, Zeelieden! Gy hebt dubbele verplichting, om uwen Veldoffer als den Eeuwiglevenden te pryzen,, als uwen Rotsfteen te looven, en als den God uwe» heils te verhoogen ; Gy hebt overvloedige ftof ons uittefpreken de Heerlykheid der eere zyner Majefteit. en zyne wonderlyke daaden,. want Hy baande door de woefte baaren En breede ftroomen u een pad; Hy wilde u van het onheil fpaaren,. Dat u de Brit beflooten had. Hier fcheen u 't water te overftroomen; Gins dreigde u 't ys, en daar het vuur: Maar God deed u 't gevaar ontkoomen, Verloffend' u ter goeder uur.. a. Wel aan dan, vergcetet nooit des Heeren weldaadigheid, maar laat zyne bewaaring u een fpoor en prikkel zyn voor uwe waarachtige dankbaarheid. Looft God in het uitfpanzel zyner fterkte, looft Hem van wegen zyne mogendheden, looft Hem naar de menigvuldigheid zyner grootheid. O.'dat elk uwer zyn harte hier toe bereid vonde en betuigen konde: Door 's Hoogften arm 't geweld onttoogen, Zal ik, genoopt tot dankbaarheid, Verfchynen voor zyn heilig' oogen,. Met offers aan Hem toegezeid. Ik zal, nu ik mag adem haaien Na zoo veel bangen tegenfpoed r Al myn geloften u betaalen, U, die, in nood, myhebt behoed, b. Staar  gt KERKELYKE REDEVOERING. liI.D.3 y. b.Staat uw beroep thans ftil, en zyt Gy hier door verlteeken van aardfche winften, gebruikt deezen leedigen tyd om winft te doen voor uwe onfterffeJyke Zielen ; neemt de genaademiddelen yverig waar; verzuimt geenen Godsdienft, maat laat de nederige en ongeveinsde Godsvrucht in al uwen wandel uitblinken , op dat het blyke uit uwe daaden, dat de Allerhoogfte zyn genaadehand aan- u gelegd heeft, om u uit de magt van den fterkgewapenden Helvorft te trekken, en te verloflen van alle uwe geeftelyke en magtige haters. Leef als Verloften des Heeren, zyt yverig in de goede werken, en laat Jefus Kriftus, die in alle eeuwigheid leeft, alleen uw leven zyn, op dat uw geloof en hoop op den waaren Rotsfteen gebouwd worde, en Gy u verheugen moogt in den God uws heils. ■c. Erkent ook met dankzegginge en wederliefde , de noefte poogingen , welke de Heeren Boekhouders en derzelve Gecommitteerden tot de zaaken der VifTcherye tot uwe behoudenis hebben aangewend, daar zy geene koften noch moeite ontzagen , en .zich des nachts zoo min als des daags ruft gaven, om het fchroomelyk gevaar dat u dreigde voor te koomen, en zonder wier wyze maatregelen veele, Jigt zeer veele uwer, in 's Vyands handen zouden gevallen zynj zyt hun hier voor dankbaar, gelyk ik ze thans, uit Uwen naam, en uit naam der gantfcheBurgerye, dehartelykftedankzeggingenbetuige. E. En tt. Gelyk het myn hartelyke wenfch en beede tot God is, dat Hy zyne diergekogte Gemeente over de geheele Waereld en byzonder zyne Kerk in Nederland bewaare als het zwart van zynen oogenappel J Dat Hy de donkere wolken, die over het Vaderland hangen, en meer en meer duifter worden, genaadiglyk verdryve; het verflindend Oorlogsvuur uitbluflche; onzen geftoorden Vreede herftellejen het heil tot onze muuren en voorfchanfen maa-  KERKELYKE REDEVOERING. III. E. t*. ÓS maake ! Dat Hy over al wat heerlyk is in den Lande, over de Vaderen des Vaderlands } over zyne Doorluchtige Hoogheid , en het geheele Vorftelyk Huis ; over de Hoog-Edele Hoog - Welgeboorene AmbagtsVrouwe, en Haar Hoog- Adelyk Geflacht, mitsgaders over de Wel-Ed. Agtb. Regeering van deeze Plaatfe eene befchutting gebiede, en alle deeze Edelen des Volks, elk in de betrekking, waarin de God der Goden en de Heer der Heeren hen gefteld heeft, met de Oly van zynen Geeft overftorte, om hunne bedieningen heerlyk te maaken, tot welzyn der geenen die zy regeeren; hunne Eereftoelen beveftige tot in lengte van dagen , en hen met genaade en goedertierenheid omringe tot in alle eeuwigheid ! 3. Zoo bidde ik ook den Allerhoogften, dat Hy Wieden, die door uwe onvermoeide viyt, en door uwe wyze maatregelen, naaftGod, de oorzaak zyt van de behoudenisfe uwer Zeelieden, den arbeid uwer liefde genaadiglykvergelde; alle uwe goede voorneemens voorfpoedig maake; u onder de fchaduuw van zyne hand bedekke; uit de wateren van alle tegenfpoeden u optrekke; de kracht der verloffinge die Jefus Kriftus heeft aangebragt u doe ondervinden; op den Rotsfteen der Zaligheid u grondvelte, en tot uwe Zielen zegge: ik ben uw heil! 1. Burgers! Ingezetenen van Maasfiuis! wie Gy ook zyn moogt! Reders, Boekhouders, Kooplieden, en alle,, die uw beroep aan het Land of op de Wateren hebt! De Heer zy met U op alle uwe wegen, en in alle uwe handelingen, en doe zyne voetftappen over u druipen van vettigheden! Hy hoore het gekerm uwer gevangenen , en ftelle ze haaft in de ruimte! I Iy wcere alle onheilen uit uw midden , en maake het met al 't kwaade zoo , dat het u niet fmartel Hy doe uwe Rederyen, Viflcheryen , Koophandel en Neeringe herleeven, en bloeijen als in uwe gezegendfte tyden; op dat Gy den overvloed der zeën van nieuws moogt zuigen, en het U, en uwen Zaade na U welgaa tot in lengte van daE gen£  *4 KERKELYKE REDEVOERING. III. E. J. gen! Met een woord; de Opperzegenaar doe alle zyne Fonteinen binnen in u zyn, en ftroomen uitwerpen niet alleen van aardfche, maar ook van geeflelyke en hemelfche Zegeningen, die u ryk maaken in Gode.' Hy will' uw offerfpyz' gedenken! De Hemelvlam verteer', Wat g' op het brandaltaar zult fchenken,- Tot 's Allerhoogften eer.' Hy geev' u, naar uw' wenfch, t'ontvangen Geluk in al uw daaden! Zyn gunft beflier', naar uw verlangen, Al wat gy moogt beraaden! *j.Eindelyk, de Heer doe ook U, die van elders zyt opgekomen , om deezen plechtigen Dankdag met ons te vieren! met heil en vreede wederkeeren naar uwe wooningen ; de zegeningen van zyne rechter en flinkerhand in de tenten uwer wooningen beftendig vernachten , en u alles genieten, wat u in den tyd en in de eeuwigheid kan gelukkig maaken! n.Ik fluite myne redevoering met deezen hartelyken wenfch over ons allen, D'Algoede God zy ons genaadig, En zegen' ons met overvloed; Hy zy ons toeverlaat geftaadig, Ons'rots, ons deel, ons eeuwig goed f AMEN! SOLI DEO GLORIA. Is voorgezongen Psalm CXXIV. en na Psalm LXVI. 5, 6.