GESCHENK VAN JAMS DE FREMERY. 1890.  EDELAART E N ELEÖNORE. EEN ©ORSPRONKLIJK NEDERDUITSCHE R O M A N, IN BRIEVEN, te leïdeu, sij KAREL DELFOS en zoom, mdccxciii,  NEDERL. LETTEBK. LEIDEN.  VOORBERICHT. tiet zal niet noodig zijn, zoo ik mij verbeelde> ent den Leezer te berichten, dat de inhoud der vtlgende bladen eene verjierde gefchiedenis behelst. —« Ik zal dus hiervan niet anders zeggen, dan dat deeze , door mij ontworpen, gefchiedenis op* gefield is, om, ware het mogeljk, daarin eenige karakters te fchetfen , welke in hunne volle werking zijn. —— In hoe verre mij dit nu gelukt is, zulks Jiaat mij niet vrij te beöordeelen ; dus laat ik dit aan dm Leezer over; ——. en niets zal mij meer genoegen geeven, dan dat mijn werk met bejcheiéénheid beiordeeld worde. VtT'  V OOR BERICHT. Verder verfchoone men mij, indien op het volgende aanmerkingen mogten gemaakt worden, namelijk, dat ik den Held en Heldin van mijn jïuk (als ik mij eens zoo mag uitdrukken") niet op het einde van mijn werkje, in den fmaak van de thans heerfckende mode, heb doen Jlerven; juist op het tijd/lip zoo als zij de vrugten hunner zuivere liefde meenden te plukken. Ik zegge, men vergeeve mij dit, alzoo ik (tegen deeze genosmde heerfchende mode aan) meen overtuigd te zijn, dat de A'goedheid de deugd, of wel degeenen , welke deeze Hemelfche Schoonheid najlreeven, niet altijd op aarde doet lijden. Zie daar hit weinige dat ik van dit Jlukjt vooraf te zeggen hebbe : —— en waarmede ik den Leezer heil toebidde. EDEL-  EDELAART E N i ELEÖNORE. EERSTE BRIEF. Jan aan elizabbth, -A^ank zij den Hemel, welke mijn bede eiri. «lelijk verhoord beeft, om mij het geluk te do»n genieten, van mij zoo lang op ééne plaats.te doen foi m, van waar jk u een ^ derd letteren naar het hoofd kan fmijten ! Dat eeuwig rosfen en hosfebosfen, het wélk w« nu omtrent vijf dagen na elkander gedaan hebben, heeft mij ondraagelijk verveeld; hoewel dit meest voordkwam omdat ik rw bijA zijn  g ÏDELAARÏ aijn miste: en nog veel meer omdat mija Heer, door zijn al te groote drift, om zijne reis in een' zeer korten tijd af te doen, zich zelven, en dus nog veel minder mij, geen' tijd gunde om een behoorlijke nachtrust te neemen , ik laat ftaan om u te verzekeren dat ik nog uw zelfde liefhebbende Jan ben. Dan , in deezen nacht wordt, door een ongeluk, dit gelukkig oogenblik geboren. Ja, lieve Lijs je! een ongeluk bragt mij tot deeze zoo lang gewenschte gelegenheid! 1 Mij dunkt ik zie uwe tintelende oogjens reeds door mijne letteren heen waaren, om te weeten welk ongeluk ons bejegend is en hierom mag ik het niet voor u virzwijgen: en waarom zoude ik zulks ook doen ? Onze reis mag er een dag langer om duuren, en dit zal (hoewel dit zekerlijk een zeer groote zaak is) het doch al wezen. Weet dan, mijn Schatjen ! dat wij heden nacht om twaalf uur, vrij moe" en mat, en niet minder nat, te * * * aankwamen, —— Al wat leven ontvangen had was reeds in eene diepe rust en had onze voerman niet beter den weg geweeten, om onder het dak te komen, dan wij, Jan en zijn Heer fcaddea wel 200 lang onder den blooten Hemel  ÊNELEÖNORE. s utIlnreflijfmoeten houden-' ******* uu zich zeiven ontwaakte; maar onze voer»». «o al. ik a reeds gezegd hebbe, hier fto L T bekCnd Zijnde' heeft «• »«* «1 fpoed g onder het dak geholpen. lk ÓJ u verzekeren, mijn Engel! dat ik 200dan ^ ^nger had, dat ik, bijna, mij .elven™ gegeeten hebben; maar mijn Heer's m°* fcheen geheel gefloten te zijn, want hij fpra£ van eeten noch drinken; maar haastte Lh flechts om te vraagen 0f de Kastelein ook een» voerma» wist, die hem ten fpoedigften, al, eer.anderen verder ^ yJ ' ■ o ze osrepis met van 2ullc eenen ^ 2V myn Heer, z;jnde, gaf hem jen. ten antwoord: dat hij hem morgen och. tendwel nader daar over zou fpreekfn, ons, »« een, van het hoofd tot de voeten, met dé uiterfte verwondering, bekijkende; waarna hij ons den toekeerde> duurde J ter met lang, of een foort van eene DienstW fde geiend te 2ijn > en hierop begon Heer, tot groot geluk voor mijn maag, te be. 8r,per■ dat het noodig ware het een of ander, tot ververfching, te gebruiken ; ja, was het mogelijk, ookeenigerust te neemen, dewijl A 2 wij  4 EDE LAAR T wij toch op het oogenblik niet verder konden voordreizen; want gij moet weeten dat wij tot dus verre altijd onze nachtrust op den wagen hebben moeten neemen: (nu, dit tusfchen beide). Hij beval dan aan dit meubel, het welk ons gevraagd had, wat wij begeerden te gebruiken, om iets te brengen , dat ons tot eenige verfrisfching kon dienen; het geen ons dan ook zoo goed en kwaad, zoo krom en fcheef als het was, ter hand gefield werd. Na dat wij hier een weinig van gebruikt hadden , zou ik zeer gaarne een uiltjen gevangen hebben; maar ziende dat mijn Heer zijn fchrijfgereedfchap voor den dag kreeg , begreep ik wel haast, dat zulks voor een brief naar huis zou ,zijn, waarom ik dan niet lang in beraad ftond om deezen te vervaerdigen, wel weetende dat hij mij niet zou weigeren, om denzelven bij dien van hem intefluiten. Gij kunt dus, mijn waardfte Lijsje! uit de bovenftaandc letteren opmaaken, dat wij belde nog frisch en gezond zijn en den uiterften fpoed betrachten om weder tot uwent te zijn: en dat het ongeluk, welk ons, tot dusverre, bejegend heeft, hier in beftond, dat wij van nacht, zoo als wij hier aankwamen, niet daadlijk weer voord konden hosfen, Bijzon*  ENELEÖNORE. g sonde-heden, zog van mijn Heer als van onze reis, kan ik n, tegenwoordig, nog niet melden; want mijn Heer, die heel wat gaauwer met de pen is, of zijn' brief heel wat korter maakt dan ik den mijnen doe , vraagt mij reeds of ik klaar ben, om hem intefluiten? — En gij weet wanneer hij fpreekt dien ik gereed te zijn; te meer in deeze tegenwoordige omftandigheid, waarin hij veel driftiger is dan te vooren ; dus ben ik in de noodzaakelijkheid van te moeten afbreeken .... daar luidt die drommelfche bel alwéér — . ik ben en blijf dus, na u alles goeds gewenscht £s hebben, Uw altijd Ihfliebbende JAN. A 3 , TWEE-  6 £ D EL AA R T TWEEDE BRIEF. EDELAAR.T aan EÏ.EÖNOXK. Heden nacht ben ik in goeden welltand te *** aangekomen: en dewijl ik hier eenige nuren vertoeven moet, zoo maak ik van dezelven gebruik , om u, door deeze letteren, mijne aankomst alhier bekend te maaken. Ik ten, van het oogenblik dat ik van u afging, nacht en dag doorgereisd , opdat ik daar door mijne reis korter zou kunnen maaken , en uw, voor mij fchier onontbeerlijk, bijzijn, des te fpoediger weer te genieten. Ach! hoe genoeglijk, en met welk eene vreugde zou ik de reis, waartoe de nöodzaakelijkheid mij verpligtte, niet doen, indien dezelve in uw bijzijn mogt volbragt worden. Hoe ligt zouden als dan mij de ongemakken vallen, welke aan dezelve verknocht «ijn! —— Maar wat baat ons  E N E h E ö* N O R E. y ons het wenfchen om dingen, welken, menschlijker wijze, voor ons,geheel onmogelijk te bekomen zijn ? Niets, dan om den geest te pijnigen, en de kwaal, welke ons beheerscht, nog grooter te maaken, terwijl wij daar door, ons zeiven afmartelen, en niet zelden ten laatften door de wanhoop aangegreepen worden. Ik moet mij dus mijn lot getroosten, mijn Waardfte! en den Hemel dankende toejuichen, voor de goede gezondheid welke ik, dus verre, geniet; terwijl ik Hem bidde, dat Hij mijne reize voorfpoedig maake om u haast weder in perfoon van mijne IX vere liefdevlam , tot u, te verzekeren; terwijl ik deezen inmiddels fluite, onder oprechte betuiging dat ik altijd xijn zal Uw teierminnend* EDELAAR T. * 4 D I R-  EDELAAR T DERDE BRIEF. eleönorb aan elize. Ja, waardige Elize ! mijn Edelaart is voor eenige dagen de reis, welke wij beide hadden gehoopt dat hij niet zon hebben behoeven te doen, echter, door dat ef geen andere weg op was, indien hij te * * * * niet alles wilde verliezen, gaan doen. Ach! hoe treffend was het affcheid het welk hij van mij nam! —r— Tot in het diepst der ziel aangedaan , omhelsde hij mij: kuschte mij vaarwel ! en fcheurde zich als uit mijne armen! — Gij begrijpt ligt, hoe mijn hart, bij deeze gelegenheid, gefteld was! — In traanen wegfmeltende, begaf ik mij naar mijne kamer en poogd» mijne droefheid, door mijne geliefde uitfpanning, de Muzijk, te verdrijven. Ik zettede mij dus wel haast voor het Klavier en ipeel-  E N E L E O N O R E. £ fpeelde eenigen mijner geliefdfte Aria's. Dan, daar de Muzijk even zoo zeer gefchikt is om' de droefheid in gevoelige zielen aantekweeken, als om dezelven tot dertelheid aantefpooren, werkte deeze bij mij wel dra het eerfte. Ik moest dus, tegen mijn' wil, deeze uitfpanning ftaaken, en ging, om mijne droefheid voor mijne Ouders te verbergen, (gij weet welke ongevoelige menfchen zij zijn) eenigen tijd op de kamer van mijne Kamenier, daar ik bleef tot het avondeeten gereed, was. Onder het eeten werd er weinig gefproken. Mama fcheen toen ook Jaangedaan en ik fpoedde mij naar mijne kamer; ik ontkleedde mij en begaf mij ter rust. Dan, in plaats van hier eenen zachten flaap te genieten, diende mij het bed Hechts tot eene treurige eenzaamheid, daar allerlei bedroevende denkbeelden , omtrent mijnen Ediliart, in mij opkwamen. Echter had ik het geluk van zooveel vermogen op mijn' gefolterden geest te hebben, dat ik de rede begon plaats tegeeven; mij klaar voor oogen Hellende , dat door mijne droefheid de reis van mijnen Minnaar noch ligter noch korter zou worden. Ik wendde mij dus tot den Almagtigen, en bad zijnen zegen over mijn' dierbaaren Vriend af, terwijl mij eindelijk As de  iö EDELAART de zoete flaap beving, en door zijne betove» iende kracht, al zachtjens de oogen floot. De rust, welke ik dien nacht genoot, had mij des morgens ongemeen verkwikt: en ik meende zelfs, dat ik mijne droefheid, over het vertrek van het Voorwerp mijner min, geheel te boven was ; ja dat ik zijne terugkomst met geduld en ftilheid zou kunnen afwachten. Dan, hoe dikwijls bedriegt zich de fterveling niet, wanneer hij zich verbeeldt zijn leed geheel te hebben overwonnen ! Hoe menig- werf vleijen wij ons niet in de haven onzer begeerte te zullen inloopen, terwijl de hulk, welke ons aardsch geluk moet voeren, door een gansch onvoorzien opgekomen onweder, op de nimmer wijkende rotfen, tot ons ongeluk befchooren, te berfte ftoot! Het verwondere u dus niet, mijne dierbaare EliZe! dat op de weinige kalmte, welke mijne bedroefde ziel dien morgen genoot, een vreeslijk onweêr volgde. Ik begon wel haast, in mijne eenzaamheid zittende, te overweegen welke verre, welke moeijelijke, aakelige en onveilige wegen mijn dierbaare E delaart doen moet, eer hij ter plaatfe zijner beftemming is: en hoe hij deeze gevaaren nog eens aal moeten tarten, wanneer hij van daar terug  EN ELEÖNORE. rug most komen, eer ik zijne omhelzingen genieten zal! Dk vergif, het welk voor mijne bedroefde ziel zoo doodlijk is, mijne waardfte Vriendin! zwelg ik met volle teugen in en vinde zelfs een geliefd vermaak in zulks te doen. —. Zij, die niet weeten wat gevoelig, wat edel, wat waarlijk zuiver beminnen is, zouden, op het zien van deeze letteren, zich niet ontzien, om, fchaterende van lagchen, uit te roepen : welk een dwaaze fchreef deezen! ', wijl zulkeri er zich een eer in ftellen ongevoelig te zijn; daar zij zich zeiven al zeer dikwijls, door fnoode, en van elk verachte lichtmisfen, door hunne toomlooze drift, welke zij, onder een valsch blanketfel, voor de waereld poogden te verbergen, in de fchrikbaarend- fte jammerpoelen zien nederftorten. Dan , daar ik weet, dat gij met mij ook deeze armzalige nietsbeduidende wanfchepfeltjens, die, op hunne wijs, ook eenig figuur in de waereld willen maaken, veracht en uwe zieleen waar gevoel der menschheid heeft, zoo fchrciome ik niet, u den ftaat van mijn hart, in deeze mijne omftandigheid, te ontdekken; het geen ik nader hoop te doen, wanneer ik het geluk zal hebben, om u aan mijnen boezem te drukken. yeN  ia edelaart Vertoef derhalven niette lang, mijne Vsien-' din ! maar fnel tot mij, terwijl uw bijzijn zeker de droefheid zal verligten van uwe ELEONORE. P. S. Ik heb u nog vergeeten te melden, dat de jonge Jufvrouw W. voorleeden week, uit haar ouders huis is weggeloopen. —— JWat er eigenlijk reden toe gegeeven heeft, weet men nog niet; maar zeker is het, dat zij alles medegenomen heeft, wat zij maar eenigzins heeft kunnen bij éin pakken. Haare ouders zijn in- tusfchen ontroostbaar ; en hebben, welke navorfching zij tot dus verre gedaan hebben, nog geen naricht van haar verblijf kunnen bekomen. ' Mogelijk zal ik u per naafte er wel iets meer van kunnen berichten, wijl er thans naar alle oorden bodens uitgezonden zijn. ■ . yaarwei, lieve frietidin ! VIER-  EN ELEONORE. 1$ VIERDK BRIEF. jan aan elizabeth. tt el mag men zeggen, daar onze lieve Heer een Koopman ftuurt, daar ftuurt de Nikker een' Makelaar! Ja, mijn Schatjen ! dat zulks waarheid zij, heb ik, kort na dat ik u gefchreven heb nog moeten ondervinden. —— Dan, eer wij verder gaan, ik en mijn Heer zijn beide nog frisch en gezond, dus vrees voor ons niet. • - Dit zal genoeg zijn , zoo ik meen, om alle vrees, welke gij voor ons leven of gezondheid, op het zien van deezen brief, mogt opvatten, van u te doen afmarcheeren. Nu gaa ife over om u de hiftorie te verhaalen. — Laatst fchrcef ik u uit * * *, dat wij aldaar waren aangekomen / en uit welken brief gij hebt kunnen veronderftellen, dat Wij den volgenden morgen onze reis verder hoopten voord-  14 ËDELAART voordtezetten. Dit is ook gefchied; echter zoo vlot niet als wij ons wel hadden voorgefteld. Neen, mijn Lijsje lief! want na dat wij den nacht, half flaapende en halfwaakende, hadden doorgebragt, had ik niet weinig moeite, toen het dag geworden was, om onzen zoogenaamden Kastelein uit zijnen vlooijenbak te krijgen. Deeze vent Hiep of hij nimmer weer meende wakker te worden: en toen ik het eindelijk zoo ver had , dat hij zijne kalfsoogen openfpefde, was de knaap veel gramftooriger dan het knorrigfee oud wijf (gij weet, mijn lieve Lijsje ! welk een liefhebber ik van oude wijven ben). Evenwel de man kwam eindelijk op de proppen, en vroeg ons, zonder veel complimenten te maaken, na dat hij ons een geruimen tijd bekeeken had, even gelijk hij in den voorigen nacht gedaan had, of wij hier of daar op buit waren uit geweest, dat wij zoo een haast maakten? —- Mijn Heer was, op deeze onbefchofte vraag. niet weinig verftoord, terwijl ik er ook niet al te bestig over in mijn fchik was; want het is juist niet zeer honorabel om voor een ftruikroover te worden aangezien ; dan hoe zeer wij onze onvergenoegdkeid ook toonden, mijn Heer de Kastelein fcoorde zich hier weinig aan, en gaf zelfs met  Étï ELEONORE. 15 met ronde woorden aan ons te kennen, dat hij ons niet wel zou kunnen laaten vertrekken, voor dat hij aan den Schout kennis van onze aankomst, te ***, gegeeven had. Hoe hoonende ook deeze wijze van handelenvoor mijn Heer en mij was, zoo fcheen mijn Heer echter fpoedig te begrijpen . welk een' langen nafleep dit werk zou kunnen hebben, indien de fchurkfche Kastelein, bij wien wij onzen intrek genomen hadden; zijn daaden naar zijne woorden richttede. Ook kwam hem, zoo hij mj naderhand verhaalde, wel haast voor den geest, welk een verflindend Infeft een magere en altijd naar geld haakende Schout, op een vette goudbeurs of eene bezitting van veel waerde, is. Mijn Heer nam dus daadlijkhet befiult, om, ware het mogelijk , ^ den onredelijken Robbedarus van een Hospis, in vriendelijke termen, welke door eenige ducaaten vergezeld gingen, te beduiden, dat hij en zijn knecht, alles behalven ftruikroovers waren; maar dat hij een Koopman was, Weike, 0m zijn negotie, deeze reis moest doen en echter niet lang van huit kon zijn, waarom hij, hoe zeer hij voor het fcherpst onderzoek, omtrent zijn perfoon, niet verlegen was, hem, om bovengemelde redenen.  Ifj E DELAART nen, allervriendelijkst verzocht, om ons rijdtuig" te bezorgen, ten einde onze reis te kunnen voordzetten. Het zij nu, dat het hart van onzen teêrgevoeligen Kastelein den glans der ducaaten niet kon verdraagen; het zij dat deeze deugniet het er op toegelegd had, om dus met ons te handelen en daardoor een fteekpenning ^te bekomen, althans hij fcheen , na dat hij de ducaaten in zijne grijpende weêrhaaken had , ik herzeg, hij fcheen zich toen te laaten overtuigen, dat mijn Heer een eerlijk man was; waarop hij zich bij een' nog onbefchofter rekel, als hij was, vervoegde, om ons, door middel van zijn armhartig rijdtuig, onze reis te doen vervorderen. ■ Na nog een half nur vertoefd te hebben, kwam deeze lompert eindelijk voor ons Logement, terwijl ik nog al in de geduurige vrees was, dat die fchurk van een Hospis ons echter nog bij den Schout, als een paar gaauwdieven mogt doen voorkomen ; maar het zij dat hij bevreesd was, om als dan de ducaaten, welke hij van mijn Heer gekree. gen had, weêr terftond te zullen verliezen , en verzekerd was, van bij den Schout, met ons aantebrengen , niet zoo veel te zullen verdienen ; hetzij om andere redenen, ik raakte hier  te nF LEoNORE. j? hier met den fchrik vrij en wij beklommen, na dat onze voerman zich, ten kosten van mijn Heer, byna fmoordronken gezoopen had, het gemeenfte rijdtuig op WelJc ik ook had. Hoe gering dit fpul ook ware, was ik ech< ter blyde, dat wij ons van den gaauwdieffchen Hospi, omflagen zagen ; het welk ik aan mijn Heer ook méénde te kunile„ befpeuren • terwyl ik hoopte, dat onze volgende pleifterPlaats wat fchikkelijkermogt zijn. Dan, ons noodlot fchê*n gezind te zijn, om'ons nog meer parten tej fpeelen ; want naauwlijks hadden wy twee u'nrén ver gereeden. of onze voerman reed ons rijdtuig. door zijne dronkenfehap. omver; bij welk ongeluk wij echter met bezeerd werden. Wij poogden dus, met den dronkaart, die door den fchrik eenigzins fcheen ,bekomen te zijn, het rijdtuig wede* optebeuren ; maar wij bevonden al heel fpoedigdateen der asfen gebroken was; het geen wy mgt konden repareeren. Gelukkig intusfchen vocr ons, dat wij digt bij een, zogenaamd, Dorp waren, alwaar wij eenigzins redelyker Wezens aantroffen; ten minften zij bragten ons, om mijn Heer's geld, of om onze perfoons wille, hoewel ik geloof dat het .B om  tê ÉDELAART om 't eerfte was, alle hulp toe welke zij ond fcheenen te kunnen toebrengen, waar voor zij ook rijklijk beloond werden. Wij moeften dus in dit armzalige Dorp weer eenigen tijd vertoeven, tot men ons eene andere kar , era ons te vervoeren, in gereedheid had gebragt, hoewel wij daar geene bijzonderheden zagen , als dat de menfehen en varkens er uit eene fchotel aten; nu, de eerilen hadden op de laatften ook weinig voor, als dat zij van een ander maakfel waren, op hun manier praaten konden en over hen den baas fpeeldefl. Deeze pasfagie , mijn Lie- vertje ! zal u mogelijk wel eenigzins vreemd voorkomen; doch als ik u de toedragt der zaaken gemeld heb, zal deeze verwondering bij u wel rasch ophouden. —— Zie hier hoe men daar leeft. De Bewooners van dit Dorp hebben geen of weinig honden over den vloer j maar om dit gebrek te vergoeden en om evenWel een fchepfel over huis te hebben, waar over zij den ijveren fcepter kunnen zwaaijen; hebben zij jonge varkens, welke zij van den afval der tafel (die hier zeer brillant was) groot en vet maaken, waarna men ze den hals affnijdt en in de kuip pakt, of in den rook hangt; waar door het hier dan al zeer dik-  dikwijls gebeurt, a!s de brij opgedept is en het varken zijn kans fchoon £, £ £ ^ eerst een goed gedeelte van opflobbert, eer ze op tafel gebragt wordt. Weet nu nog dat ik deezen in ** fchriff daar wij heden morgen zijn aangekomen: en dat wy voorneemens zijn om even na den m ddagWe erte n myn Heer - . Ik flnit dus deezen ben, na groete, uw liefhebbende J A N. P.S. Mijn Heer vraagt mij, 0f mijn brief Waar is. lk ga hem denzelyen dns brengen. NB. Mij is geboden niets te melden van het breeken van den as van ons rijdtuig, dus daarvan — mondjen toe! _ Vaarwel, mijn Schatjen', B 3 VIJF-  EDELAART VIJFDE BRIEF. EDELAART aan ELEONORE. J~ïeden morgen zijn wij, in den volmaakften welftand, te * * aangekomen. , Och ! dat ïk het geluk hadde u dit mondeling te zeggen t . Dan waartoe ' iets gewenscht 'dat onmogelijk is? ■ Evenwel zoo' is de mensch. Hoe onverkrijgbaarer de zaak zij» hoe meer men er naar wenfchen zal. ——Maar het zij hoe 't zij, het kan tot geen oneer gereekend worden , wanneer men het Voorwerp zijner tederfte liefde wenscht bij zich te hebben, al ware men zelfs dan ook een jaar reizens van elkander. Dus fchaame ik mij deezen mijnen wensch niet; maar ben er veel eer grootsch op ! - Bijzonderheden van mijne reis kan ik u niet melden, alzoo ik niet reise ter befchouwing va»  EN ELEÖNORï. 41 van dat geen, waar ik voorbij of doortrek • maar Hechts om voorwaard te komen . ! Nog Hechts één uur en dan zal het' rijdtuie gereed zijn, het welk mij verder op zal voeren. 6'Hoe verlang ik om te **** te zijn. dewijl er dan gelegenheid voor mij is om van uwe hand ook eenige letteren te ontvan gen, welke mij van uwen .welftand kunnen verzekeren 6 Hoe welkom, hoe aangenaam zullen deezen zijn ' At zal de nevel. welke mijne ziel nu bedwelmd houdt, weder eenigzins opklaaren , wijl ik dan.^or een gedeelte, uit mijne onzekerheid Groet uw Vader en Moeder hartlijk van mM en wees verzekerd, dat ik altijd zijn zal, Uw onveranderlijke EDELAART. B3 ZES'  «X EDELAART ZESDE BRIEF. katharina aan petronella. D ubbele reden hebt gij, om onvergenoegd op mij te zijn, wijl ik n reeds voor twee maanden moest gefchreven hebben , dan, wanneer ïk u de drukte, welke ik federt een geruimen tijd gehad heb, bekend maake, dan weet ik dat mijn lang wachten met u te fchrijven, bij n ook wel verfchooning zal vinden. Ik ga derhalven een begin maaken om m de wederwaardigheden, welke mij, federt eenigen tijd, bejegend hebben, te verhaalen. Toen gij laatst bij ons waart zeide gij tegen mij, dat ge daeht, dat Edelaart wel wat zin in onze Eleönore had. Nu, Vrouw! dat is net zoo uitgekomen. Het is waarlijk of gij eene halve Waarzegfter zijt. — Het kan gebeuren, dat ik er te vooren zoo niet op go  JS-N ELEONORE. 33 gelet hebbe; maar die duikerfche jongen was, van dien tijd af, of hij bezeten was. Hij was aan ons huis, of hij zou er komen: en dan, zoo als ge wel kunt denken, hoe nader bij* onze dochter, hoe liever Gij kunt wel begrijpen, dat ik met mijn' Man daar eens over fprak; want kijk, het is mijn kind, en daarom ik moet er voor zorgen; de Vaders loopen over die dingen, zoo als de vrijerij enz. al eens wat los heen; en één moet toch de wijste wezen. . Daarteboven zoo weet gij welk een Wonderlijk pot nat mijn Man is. Hij breekt bijna nergens zijn hoofd meé, dan met zijn Kantoor en met de Negotie, dus hij had daar nog niet eens' acht op geflagen. Evenwel toen het mij verveelde, greep ik hem toch bij de larven en vroeg hem, wat hij er van dacht, dat Edelaar t zoo druk bij onze Eleönore kwam? „ Komt die zoo druk bij onze „ Eleönore"? vroeg hij mij . (kijkzoo veel acht geeft hij op de dingen!) Wel ja! zei ik, die loopt wel zeer druk bij ons kind. — „ Wel nu, laat hem loopen», was zijn antwoord, ,, ais 'them en haar verveelt, dan ,. zullen ze er wel weer uitfcheiden; of wilt „ gÜ 't niet hebben; verbiedt hem dan uw i, huis, en daarmede afgedaan. - Gij weet B 4 „ wel  94 EDELAART „ wd dat ik mij met die knungelderij niet be-. ,, moeijin kan", n— Zie, Vrienden! zulk een antwoord kreeg ik van mijn' Man. Ik was toen nog net zoo wijs als te vooren en y wisf in het, geheel niet, waar ik het werk zou aanvatten ; want> Edelaart ons huis te verbieden, dat kon mij ook van mijn hart niet; hij is toch altijd een goede jongen geweest ; Wij kenden zijn Vader en Moeder reeds voor jaaren en hij bleef, na zijn ouders dood, die kennis altijd bij ons aanhouden , en bejegende mij, boven al, altijd met den grootften eerbied. Ik kon dus niet wel befluiten om den knappen jongen ons huis te verbieden; (want gij weet, hoe veel' werks ik maak van lieden welke aan mij éene verfchuldigde achting "betoonen ) echter ik had er verbaasde pijn aan , dat hij het telkens zoo druk met onze Eleönore hadde , en dat , zonder dat ik q'oit één woord kon te weeten komen, van het geene dat zij met elkaèr verhandelde. - Gpede raad was duur; maar ik bedacht een list, en deeze gelukte mij; en zie hier hoe ik het aanlei. Na dat de drukte, met onze dochter en Edelaart eenigen tijd geduurd had, nam ik haar eens op een' morgen waar, ?n vroeg haar, pf ze met hem vrijdde? Dana  EN ELEÖNORE, &s Dan, die kleuter hield zich, op deeze vraag zoo onnozel als of zij van daag „f gisteren eerst m de waereld was gekomen. — HèV fchaap wist van geen vrijen met Edelaart — niet met al - 6 neen! Maar ik dacht ik zal u het vuur wel wat nader aan de f hee' nen leggen, mijn kind! en zei toen : wel nu dochter! als ge dan te famen njets uitftaande hebt, dan moet ge van daag, als Edelaart bij u komt, tegen hem zeggen, dat uw Vader hem veizoekt, dat hij zijne bezoeken hier aan huis, voordaan wat verminderen zal . Maar toen moest ge eens gezien hebben, hoe het lipjen. van mijne dochter Hing. m één oogenblik kwamen de waterlanders bij mijn kind voor den dag, eveneens of' zij Vader of Moeder verlooren had Hoe mijn kind! zeide ik, fchreit gij, omda; iiJJELAART zijn bezoeken hier wat moet ver, minderen? Gij hebt inmers ^ m hem uitflaande, zegje? Kijkj zoo igaa(. het als men voor zijn eigen Moeder iets wil verborgen houden Waart ge nu nog recht voor uwe zaak uitgekomen, dan zou ik gezienhebben, wat ik voor u bij uw'Vader gedaan had. Ik dacht:> nu wl er wd ^ komen; maar de kleuter, het zij «it DevreesdB 5 - heid,  g5 EDELAART heid, offchaamte, dat zulk een jong ding al aan het vrijen is, zweeg echter ftil en floop maar haar kamer, en begaf zich aan het klavier, daar zij, zoo als ge weet, dan toch aartig op fpeelen kan. Des avonds kwam Edelaart, opzijn gewoon uur weder; want hij fcheen er zich nu al een wet van gemaakt te hebben, om alle dagen eenige uuren aan ons huis, en, ware het mogelijk, ingezelfchap van Eleönore door te brengen. Het geval wilde dat ik juist aan de deur was toen hij aankwam en hem inliet. Hij was, volgens zijn oude gewoonte, buitengemeen beleefd: vroeg na den welftand van mijn Man, mijne Dochter, en diergelijke praatjens meer; maar ik hield mij, met voordacht, buitengemeen koel tegens hem, liet hem in de zijkamer gaan, daar Eleönore was en eenigen tijd met haar alleen, om eens te zien wat er van dit werk komen zou. Ik ging in de kamer achter de zijkamer, om hun gefprek te beluifteren; dan , of zij zulks gemerkt hadden, dit weet ik niet, maar zij fpraken althans zoo zacht met elkander, dat ik hen niet verdaan kon; echter ik hoorde ze, zoo mij dacht, elkander kusfchen —— en toen, dacht  EN ELEONORE. £*> dacht mij, werd het mijn tijd , om er bij te wezen. Ik fnelde als een pijl uit een boog, mag ik, dus zeggen, naar de zijkamer; dan ik kon, daar gekomen zijnde, evenwel aan geen van beide hun kleur, of zoo iets, zien, d'at ereenige ongeregeldheid gepleegd was; zelfs zaten zij, zeer bedeesd, over elkander aan de tafel- —— 2°o als ik inkwam , bood Edelaart mij de plaats aan, waar hij zat; hij nam een ander en toen wij dus een oogenblik gezeten hadden, maakte mijne dochter een boodfchapje en begaf zich de zijkamer uit. . ik 2at een geruimen tijd, met mijn dochters Minnaar alleen, eer een van beide een woord fprak. Ik zag wel aan de beweeging, die hij telkens maakte, dat hij iets aan mij vraagen wilde; maar telkens werd hij als tegengehouden en er kwam nu en dan Hechts een enkel woord uit, over onverfcheelige zaaken. - u Terwijl wij dus zaten , en ik druk aan mijn breiwerk bezig was, hoorde ik iemand in de kamer achter de zijkamer en bemerkte daadlijk dat het Eleönore was: ik begreep toen al zeer wel, om welke reden zij zich daar ophield ; Het duurde dan toen ook niet zeer lang, of mijn Heer Edelaart, na dan een?  25 EDELAART eens rood en dan eens bleek geworden- te zijn, deed mij belijdenis, dat hij mijne dochter vuurig beminde, en verzekerde mij, dat hem niets van meerder waerde zou zijn, dan te verneemen, dat zijne liefde tot Eleönore de goedkeuring van mijn' Man en mij wegdroeg. Nu , Maat! — dacht ik , nu heb ik je juist daar ik je hebben moet; want, tusfchen ons gezegd, ik wilde dien weg maar op, hij is, zoo het mij voorkomt, zulk een goed portuur voor onze Eleönore als zij krijgen kan, wijl hij vooral niet minder dan eene ton of drie gouds bezit. > ■ Evenwel, hoe aangenaam mij zijn voorftel ook ware, gij, mijne Vriendin 1 kunt zeer wel begrijpen , dat ik niet zoo maar . aanltonds klaar was, om daar over mijne goedkeuring te toonen; maar, dat ik mijn gezach, als Moeder, bij die gelegenheid, wel deegelijk toonde. ■ ■' Ik gaf hem dan , in de eerfie plaats , te kennen: dat ik dit voorftel of deeze verklaaring van hem niet gewacht had, uit hoofde dat hij van zich zelf wel kon begrijpen , dat mijne dochter, als zijnde nog maar zeventien jaaren oud, veel te jong was om aan het huwelijk te denken. (Kijk! men moet toch zoo iets zegg«n ; hoe afkeeriger men zich houdt,  EN ELEÖNORE. ap houdt, hoe meer eer men er van heeft.) Ten tweedent betuigde ik hem mijne verwondering , dat hij mij het eerfte daar over onderhield ; (hoewel ik u openhartig betuig dat het mij bijzonder ftreelde, dat ik die eer voor mijnen Man genoot) dat ik meende, dat hij, over eene zaak van dien aart, of de Vader eerst, of de Vaderen Moeder te gelijk fpreeken moest. Waarop hij mij antwoordde : dat, wat mijn eerfte tegenwerping betrof, hij bij Eleönore zoo veel verfrand en beleid meende aangetroffen te hebben, als men, te vergeefsch, bij verfcheidene Jufvrouwen, van heel wat meer jaaren zou zoeken.- (Nu, dit is waar, onze 'Eleönore is eene fchrandere meid; maar men moet zulks die jonge kleuters niet wijs maaken; want dan worden zij er maar hovaexdig 0p.) ook dat hij zeer gaarne nog wat wilde wachten eer men tot het Huwelijk over8 ng : en dat, wat mijne tweede tegenwerping "anging, hij zelve wel begreep, dat hij hier- 4 omtrent eenigzins, aangaande mijn Man, te- ' gen de regels van welleevendheid gezondigd f3d; maar dat hij dit gedaan hadde, omdat, joe veel eerbied hij ook voor mijn'Man had, y jreesae, dat hij buiten mijne voorfpraak, raisfchien niet zou flaagen , Zoo.'  «50 EDELAART Zoo! zeide ik tegen hem, dan fchijnt ge Wel zoo veel vertrouwen in mijne bekwaamheid te (tellen als mijne dochter. Nu ik zal mij er eens op bedenken, en u dan wel nader over die zaak fpreeken; houd u intusfchen maar voor mijn' Man of er niets gepasfeerd was. < Op dit gunftig antwoord , daar ik echter nog niets in zijn voordeel gezegd had, zou hij mij de handen wel gekuscht hebben ; terwijl mijne dochter inmiddels weer binnen kwam, en aan welker gelaat ik wel merken kon, dat zij verftaan had, wat er tusfchen mij en Edelaart verhandeld was. Ik moet heden de pen nederleggen, alzoo mijne huislijke bezigheden mij thans roepen; op morgen zullen wij deezen zien te fluiten. ——— * * **• Zoo dra als Edelaart vertrokken was, haalde ik mijne dochter, over haare achterhoudendheid, eens helder door, dan ik bemerkte toch , dat zulks, meestal, uit een moederlijk ontzach gefchied ware; waarom ik voornam, om bij haaren Vader, ingevalle dee-  EN ELEÖNORE. -gt deeze er iets tegen mogt hebben, dat zij met Edelaart zich, door den Echt zoude verbinden, alle» in 'twerk te ftellen, wat in mijn vermogen was. Ten dien einde potte ik mijn Man, den volgenden morgen , onder het ontbijt, hoe hij over een Huwelijk van ons kind, met Edelaart dacht. In het eerst kon ik, daaromtrent, weinigvan hem verneemen, daar hij voorgaf, dat hijzulks zien zoude, ingeval Edelaart hem over dit ftuk eens een voorflag deed, maar dat het nu nog geen tijd was om daar zijn hoofd meê te breeken Dan ik was niet lui, om toen aantemerken, dat, als Edelaart aan hem zulk een voorftel deed, het dan wat mal zou ft'aan, indien ik alsdan niet wist wat ik antwoorden zou ; want dat ik, in zoo een geval, maar in 't geheel niet als een O, in 't cijffer, meende te liaan, al zou ik mij dan geheel tegenftrijdig met zijne gevoelens verklaaren ; maar als hij nu opening aan mij wilde geeven , dat ik mij dan wel naar zijnen zin wilde fchikken. Hierop fcheen het, of hij wat ooren begon te krijgen, om mij gehoor te geeven. Wel nu, Zeide hij toen, als dat eens zoo gebeurde, dan geloof ik, dat ik hem maar  3^ EDELAART maar fiat zou geeven; hij was altijd een lcriap* j»e jongen, en heeft een mooije Huiver geld. —Wel hou! zei ik, al waart ge dat eens voor* neemens, dan behoefde gij dat zoo op het oogenblik nog niet te zeggen. -— En — waar voor zou dat dienen, dat men hem tusfchen hoop en vrees hield? hernam hij daar op, als men zijn plan gemaakt heeft, dan moet het maar ter uitvoer gebragt worden; als mij een goede Koopmanfchap aangebooden wordt, dan fia ik den koop maar toe, zoo dra ik maar zie dat het negotie voor mij is. ,. Wel! zei ik, het Huwelijk van Eleönore is in alle geval geen negotie! . Wel ja! wat is het, bij de meeiten, tegenwoordig toch ar.ders? riep hij! Als men eene dochter of een zoon zal uithuwelijken , dan kijkt men immers, meestal, of de jongen of de meid geld heeft? — Nu, dat is ook de hoofdzaak, waarom het ook zeer noodig is die in het oog te houden. ■ Hiermede was dit gefprek ten einde; want mijn Man had juist op dat tijdftip ontbeeten en begaf zich naar zijn Kantoor, daar ik hem, zoo als gij weet, voor geen geld zou durven in tegengaan, terwijl ik aan Eleönore zei, dat haar' Minnaar het nu maar eens waa-  inbleSnore. 33 waagen moest, om ons beide over deeze zaai te fpreeken. * Den volgenden avond gaf Mejufvrouw, mijne dochter , hier van fpoedig bericht aan haar' Minnaar; die den volgenden.morgen toen pleg** belet by ons liet vraagen en ons ,\es avonds , «in voorrtel deed; daar mij* man hem maardaadlijk flat op gaf; terwijl ik toen wel volgen moest. Echter ik heb m toch delJ lof ^n myne dochter en Edelaart, dat ik Zi:2TiS - -an.beNu was he£ bJj Edelaart en dochter in volle vreugde; dan het duurde juist met lang. Een 0om van den ;ve;rlE?ÖN°NE' te binaen kort overleeden, heeft hem erfgenaam gemaakt; maar hy ontving, bij deeze tijding, 00fe * vens bericht, dat als hij niet maakte fpoedig er byte zyn, deeze ganfche erfenis dan wef gaande maat en den flrij.flok zou blijven In dit geval moest men zich fpoedig beraa" ■ had juist niet veel zin om zulk eene verre reis te te doen > en vooral niet, om zoo lane van v r „ •• ï a m; • onore af te zijn; J*. hy zei tegen haar> dat hJj lieyer de ' C le  «.4 EDELAART le erfenis ( die evenwel, vooral niet minde? dan op een tonne gouds gefchat wordt) wilde Xaaten vaaren , dan zoo lang van haar af te zijn ; maar na dat hij met mijn man, daarover geraadpleegt had, was deeze van gedachten, dat hij vooral niet moest nalaaten, om deeze reis te doen, daar hij begreep, dat honderd duizend gulden de moeite wel waerdig was, om er eene reis om te doen, al was dezelve dan al wat ver: en tegen dit vonnis was niet te protefteeren, wanneer hij de gunst van Eleönore's vader wilde behouden. Hij moest dus beüuiten, om die reis te onderneemen , hoe zeer hem dit ook en mijne dochter tegen ftond: en omdat hij van alle tegendribbelingen, die men op zijn perfoon zou kunnen maaken , af zou wezen , zoo heeft mijn man bezorgt dat hj zich mondig gekocht heeft , en verder alle fpoed gemaakt om Edelaart reïsvaerdig te doen worden, het welk dan ook eergisteren gelukt is. Gij kunt zeer ligt begrijpen, dat er ftorm genoeg geweest is, eer de jonge lieden affcheid van elkander genomen hebben, echter het is gefchieden onze Eleönore hield zich klotker dan ik wel gedacht had; dan, ik geloof evenwel dat zulks veelal toekwam, door dat het af-  E N É t E ft N o R E. 3S aBcheid neemen in de tegenwoordigheid van mij en haar' Vader gefchiedde. Nu, Edelaart ü dus op reis , om zich nog eene ton' rijker te maaken dan hij heden is; zoö dat onze Eleönore een vvelbeftommelde knaap tot haar| man zal hebben, waarmee- zij, aIs eeii vorfhnne zal kunnen leeven. — - Gij ziet dus , uit dit alles , Vrienden! dat ik het binnen kort niet weinig volhandig gehad heb, met alle deeze hiftorien, daar gij zelfweet hoe druk het, buiten dat, in mijne huishouding is , en om welke reden ik zeker vertrouw, verfchooning bij u te vinden, voor mijn lang vertoeven met aan u te fchrijven 5 te meer, daar ik. u heden zulk een langen brief zende — in welk vertrouwen ik deezen fluite, terwijl ik altijd .zijn zal Uive gpréchfe Vriendin K A T H A R I N A,  EDELAART ZEVENDE BRIEF. J \ N «an ELIZA.BET». TPhans kan ik n met vreugde fchrijven, lieve Lijsje! dat wij de helft van onze reis volbragt hebben ; dat is te zeggen: wij zijn gelukkig te * * * * aangekomen. Deeze zal heel kort zijn ; want mijn Heer heeft mij gezegd dat ik mij moest haasten; vermits hij vernomen heeft dat de post over een half uur vertrekt, en dus maar eenige regels aan uw Jufvrouw zal fchrijven , om haar bekend te maaken, dat wij. frisch en gezond zijn aangekomen, ter plaatfe , daar wij de rinkels denken van daan te haaien. Vaar dus wel ! mijn Schatjen! en zijt verzekerd dat ik ben Uw litfhebbends J A N. AGT-  SN E U 5 N O i ï, 37 AGTSTE BRIEF. EDELAART a«tt eleönore. T hans' miJ'ne futiel kan ik u melden, «t ik heden, benevens mijn' knecht Jan in «en besten welftand te ♦*** ben aangekomen. — jje Hemel geeve dat deeze u, benevens uwe waerdige ouders, insgelijks ontmoete! Ik bedroeve mij aan den eenen kant, zoo verre van u verwijderd te zijn, dan ik verblijde nnj aan den anderen kant, dewijl het toch zoo wezen moest, dat ik reeds hier ben, daar ik vast de uuren ga tellen, welken ik nog zonder uw bijzijn zal moeten doorbrengen. , . Vere«fmij, dierbaare Eleönore.' dat de «hond van deezen zoo weinig behelst; want ik kan voor het tegenwoordige niet breedvoeriger zyn, daar de post binnen een half uur Aaat te vertrekken, en ik wilde n echter door c i deeze  g$ EDELAART deeze weinige regelen doen weeten, dat ik ter plaatfe mijner beftemming ben aangekomen. De nood breekt dus wet. Groet uwe lieve ouders hartlijk: en wees verzekerd, mijn Waardfte ! dat ik altijd, onveranderlijk, zijn zal Uw oprechte Minnaar EDELAART. P. S. Verwacht, met de volgende post, weder fchrijvens van mij — en als dan ook mijn Adres. — Valé 1 N E-  (en eleönore. ^9 NEGENDE BRIEF. elize aan eleönore. I ï JL JLoe zeer uwe geëerde letteren mij ook ten hoogften aangenaam waren, zoo heb ik echter niet kunnen nalaaten dezelven met mijne traanen te bevochtigen. —— Ja, mijne Vriendin'! eene gevoelige ziel , maakt het fchepfel wel voortreflijk en, misfehien, ook deugdzaamer; maar hoe veel meer lijdt zij, of hij, niet, die met zulk een edel gefchenk begaafd is , boven hem, of haar, die het beklaaglijkfte voorwerp van medelijden , zelfs met een koel gelaat, befchouwen kan ? — Veel — ja zeer veel! — Dan , laat ons echter den Hemel danken , dat Hij ons eene gevoelige ziel gefchonken heeft; want, zijn de ongevoeligen niet vatbaar voor droefheid, zij hebben ook nimmer eenig waar gevoel van vreugde; hun ijskoud hart is, in aïc 4 Ie  HO EDELAART le gevallen , altijd eveneens en doet hert, die zulk een', bijna dooden ,, vleeschklomp omdraagen, door dat hij hun geen afwisfelende toneelen verfchaffeH kan , zich zeiven verveelen , zonder dat zij dikwijls weeten waarom. Hoe gelukkig is het dus, mijne Vriendin! een gevoelig hart te bezitten! —— Wij lijden, daar door , dikwijls , wel ongemeen veel; ja dit doen wij maar welk eene vreugde genieten wij ook integendeel, boven de ©ngevoeligen ! ——— Hoe dikwijls verblijden wij ons, door de gevoeligheid onzer zielen, bij uitneemendheid . in hetbefchouwen der Natuur in de wonderwerken, door de altijd goeddoende hand des Almagtigen gefchapen ! • Kart eene befpiegeling, over de op- of ondergaande zon, ons niet bijna tot de ónfterfelijkheid doen opklimmen? Ja, mijne Waardfte ! dit kan zij: en ik zeg nogmaals: van dit alles weet, noch kent de ongevoelige niets! ■ Met recht verachten wij dus die ellendige weetnieten , die windmaakftertjens van meisjens, welke haare uiterfte poogingen aanwenden , om alles, wat eene gevoelige ziel aandoet, te verachten : die het zich tot een eer reekenen , wanneer z'■], overal waar zij zich bevinden 3  IN E L E N O R E. den , door een zwerm van laffe en verwijfde petit Maitres omringd worden , welke haar bij tusfchenpoozing, van luidkeels te lagchen \ fluiten, of het zingen van vuile , aanltootelijke' en zelfs nog verminkte Franfche Aria's, eenige armhartige fprookjens, die zij uit deezen of geenen Roman hebben overgenomen, ofeenige ongebondene, en aan kuïsfehe ooren kwetfende vleitaal voorfnappen. —: Dan, de voorbeelden , welken wij daarvan hebben, zijn zco meenigvuldig en betreurenswaerdig, dat het flechts tijd verfpillen zou zijn, om hier over uitteweiden.- . wij willen dus veel liever voor dit droevig tooneel het gordijn laaten vallen, en kwellen ons zoo min met de bom*, gefchetfte fchepfelen, als of zij nimmer op het tooneel der waereld verfcheenen waren. Evenwel, mijne Vriendin;! wij moeten ons zeiven ook zoo gevoelig niet aanftellen, dat wij daar. door in eene gevaarlijke mijmering vervallen. . Neen ! zoo dra als wij het zooverre trekken, dan worden wij even zulke onnutte ja belagchelijke fchepfelen in de Maatfchappij, ais die, waarvan wij boven éene ruuwe fchets maakten. _ Wij moeten ons nooit vergaapen aan dat fentimenteele , dat fommige dweepzieke fchrijver* ons voor pTedjC S ken. —  4* EDELAART ken. ' - Schrijvers, welken 'er zich op toe leggen, om de deugd, of de zulken welken het trachten te doen, altijd lijdende en nimmer zegepraalende te voorfchijn te doen komen. —— o Neen ! want deeze zijn even zoo fcha- delijk , als die verregaande en dikwijls vuige gefchriften, welke men thans in zulk eene mee-' nigte aantreft, wijl zij beide , fchoon elk op eene bijzondere wijze, de jonge harten bederven : —— en welk een fteik voedfel geeft zulk eene dweepende manier van fchrijven, niet aan het ongeloof en de wanhoop ? « Weesv dus wel gevoelig over het vertrek van nwen dierbaaren Edelaart ; maar toon ook tevens dat ge zoo veel verftand bezit, dat ge kimt redenen ; dat ge de zaak uit dat oogpunt kunt befchouwen daar zij waarlijk uit befchouwd moet worden en gij zult veel geruster, veel genoeggelijkeruuren iTjten, dan gij, tot dusverre, in het afzijn van uwen Edelaart nog gedaan hebt; echter moet ge niet begrijpen, mijne waardfte Vriendin! als of ik de omftandigheid, waarin gij u thans bevindt, niet zoo treffend befchouw, als zij waarlijk voor nwe gevoelige ziel is. Neen ! mijn Beste ! Ik weet Zeer wel wat het kost , te fcheiden van het dierbaarfte dat m?n in de waeield heeft (gij weet  EN. ELEÖNORE, „43 Weet dat ik dit in den hoogden graad gefmaakt heb ). Echter het maakt onderfcheid of men het zelve voor altijd, voor eenen langen, of voor eenen korten tijd moet misfen. Dit verfcheelt zeer veel, lieve Vriendin! en in het laatfte., en dat, zoo als gij zelf wel Weet, het beste geval is, bevindt gij u; want nog een' korten tijd, en gij drukt uwen Edelaart weder in uwe armen , met dat genoegen, met die vreugde , zoo als gij nog nooit gedaan kunt hebben ; alzoo men de waarde van een goed, dat men bezit, niet beter kan waardeeren, dan wanneer men het zelve weder ontvangt , na dat men het reeds , of ten minden gedeeltelijk, voor verlooren gehouden had. - . Deeze week gebeurde hier een allerdroevigst ongeluk, hoewel het in de gevolgen nog wel afliep, en het welk ik, eer ik deezen fluite, ' niet kan nalaaten u te melden. — De jonge Jufvrouw S . . . een allerliefst meisjen, ftaat op het fteigertje voorde buitenplaats, met den hengel te visfchen, terwijl haar* Minnaar, den Heer W ... alleronverwachtst, uit kortswijl, haar om de middel vat, en doet of hij haar in het water wilde dooten, waar door het lieve meisjen fchrikt, hem uit de handen , en wel tot in de helft der vaart fchiet. — Hij  44 EDELAART Hij was wanhoopend; — gilde; — liep als een raazend mensch heen en weder — en fprong ten laatften zoo verre in 't water als hem mogelijk was. Maar vermits hij niet zwemmen kon , werd het ongeluk, door deezen wanhoopenden ftap, des te grooter; want nu moeften er twee , in plaats van een gered Worden; daar de jonge Jufvrouw reeds naar den grond zonk. —— De ganfche buurt raakte dus in beweeging : het kermen en handen wringen was algemeen; doch met dat al, dit bragt geene hulp tóe. — Dan, gelukkig kwamen er twee boerenknechts aanfnellen, welke beide zwemmen konden; deeze fprongen terftond in het water , koozen elk hun deel en welken hen ook gelukkig aan" wal bragten;hoewel Jufvrouw S . . . reeds zoo ver naar den grond gezonken was, dat de knaap, welke haar reddede, haar bij heur lang hair, dat nog op het water dreef, naar boven haalde. Heden zijn zij beide echter weêr geheel frisch, en hebben mij deezen middag een bezoek gegeeven. — De Hemel geeve dat het hun niet te eeniger tijd opbreeke ! — Met een innig gevoel van meedelijden, heb ik hetgedrag van Mejufvrouw W. vernomen. Och! hoe beklaage ik haar en haare, nu ongeluk-  ÏNILEÖNORE. ^ lukkige, ouders ! Zij was ook eene van die galante meisjens, van welke ik boven ge- fproken heb. Mogt zij zoo gelukkig zijn dat zij zich weer haast, en niet al te zeer van let pad der deugd gedwaald, in de armen haarer ouderen wierp, en dit haar berispelijk gedrag, dooreen beter, uitwischte ! ik ben zeer begeerig te weeten of men haar $1 ontdekt heeft, dus vergeet niet om mij in een volgenden er dat geene van te melden, het welk gij er van vernomen hebt. Ware het mogelijk geweest, ik was met de •rootfte blijdrchap der waereld, in plaats van dsezen Letterboode, bij u gekomen ; dan onze huislijke bezigheden dulden zulks thans niet; doch in minder dan veertien dagen hoop ik dat er gelegenheid zal zijn , om u mondeling te verzekeren , dat ik nimmer zal ophouden te zijn Uwe Jlandvastige Vriendin E L I 2 E, TIEN-  $6 EDELAART TIENDE BRIEF, fetronella aan katharina. N u hebt gij gezien , Vriendin ! dat, hoe doorzichtig uw fcherpziende oog ook zij , ik het echter in de ontdekking der vrijerij, van Eleösjore met Edelaart, u nog heb afgewonnen. Welk eene zegepraal voor mij, u daarin overtroffen te hebben: ——- Maar dit ter zijde gefield ; gij hebt u , in de ontknooping van dat ftuk, meefterlijk gekweeten: en de jonge lui , zoo het mij voorkomt , niet Weinig dienst gedaan , wijl ze nu van zelf gelegenheid gekreegen hebben, om hunne liefde voor elkander , aan u , benevens uw' Man, kenbaar te maaken; daar zij anders , misfchien, nog lang over geaarzeld zouden hebben : ik heb mij ook niet weinig gediverteerd, toen ik zag op welk eene flimme wijs gij mijn Heer uw Man  EN ELEÖNORE. 47 Man hebt weeten te polfen, hoe hij over een huwelijk met Edelaart en uwe Dochter dacht, en hoe gij uwe maatregelen daar naar hebt genomen. Laaten de mannen , de vrouwen vrij met een oog van minachting, omtrent haar verftand , befchouwen , wij zijn toch de katjens die de kaas eeten. Dan, het komt mij zeer vreemd voor , dat ge u fchijnt te verwonderen, dat ge het uit uw Dochter niet hebt konnen krijgen , dat ze met Edelaart aan het vrijen was. Lieve tijd, nog toe ! dit zoudt gij of ik immers ook niet gedaan hebben , toen wij in de jaaren van Eleönore waren? Immers waren wij toen ook even beneepen met onze vrijertjens die wij zoo nu en dan aan de hand hadden^ als uwe Dochter thans zijn kan ? Gij zult mij , waarfchijnlijk, hierop wel tegenwerpen , dat wij dit reeds lang vergeeten zijn en wel vergeeten willen wezen ; ook dat onze kinderen daar niet mede van doen hebben enz. Dit is zoo; maar als wij zoo onder elkander eens fchrijven , of praaten, dan komt er dat zoo niet op aan; ja, ik kan er mij over verheugen , als ik bij mij zelf de gevallen mij«er jeugd nog zoo eens overdenk, of, tegen «ene goede Vriendin er eens, onder vier oogen, over  43 EDELAART over fpreek. Nu ik feliciteer u, benevens mijn Heer uw Man, met uwen aan- ftaande Zoon ! Jongens, nog toe! wat zal« het een vreugde voor Moeder.zijn, als zij eens na de jonge vrouw'gaat zien, wanneer er eens wat jongs is! Gij moogt zeggen : dit is nog lang! —— Dat is het ook , Vriendin! maar als men zich in voorraad verheugt, dan verheugt men zich tweemaal, namelijk, te vooren, en als de zaak zelf aanwezig is; wel te verdaan, als alles wel uitvalt. —— Ik ben al brandend nieuwsgierig, tegen dat Edelaart van zijne reis te rug komt, om te weeten , wanneer of er getrouwd zal worden ; want dan zullen wij immers een vrolijken dag hebben ? Kijk ik ben nog zoo wat naar den ouden ftijl; want als er geen bruiloft gehouden wordt, dan is het eveneens, of er niet getrouwd is. ■ • Dan hier van nader ■ ik wacht nu wat fpoediger fchrijvens van u, dan ik van u gehad heb, in welke verwachting ik blijve Uw x PETRONSLLA. ELFDE  EN ELEÖNORE. 49 ELFDE BRIEF. Jan aan elizabeth. D C" V00r hec eerst. in een dag of veer««. dat ik mijn achterkwartier eens Jru c kan neerzetten . om een letter of wat, voor u en Aarde! wat het moeilijk, als men met SeSs^r^^ een'zekeren^or^^r ten nu van ons zeiven fpreeken . 0T inde s" jchr^zoojewilt.is , nietwaar Schat den ' ^ 8ij m°et U I,iet inbeel¬ den, dat ik u onbedenkelijk veel te vertellen weet; neen- Zoo veel als ik. geduur d de een dag of veertien . in de lucht geweest ben zoo veel Zit ik nu in huis; eerst, zoo weet ik hier den weg niet en D ■ ten  j-c. EDELAART ten tweeden, zoo begeert ook mijn Heer dae ik te huis zal blijven —<- hij zelf gaat ook zeer weinig uit ; maar krijgt nu en dan wel eens iemand bij zich. Ik heb dus niet veel meer te doen dan te eeten, te drinken en te liaapen, en verveel mij zeiven dus doodlijk. Dui- zendmaalen op één' dag vervloek ik de naauwgezetheid , waarmede het menschdom leeft; waarmee het zich pijnigt, en een zee van vermaakeüjk- en genoeglijkheden ontbeert; want als men zoo naauwgezet niet leefde, dan kon uw Jufvrouw Eleünore immers de reis met mijn Heer gedaan hebben en dan waart gij , mijn Lievertjen ! voorzeker ook meegegaan. welk een zoet en aangenaam ge- zelfehap zouden wij , met ons vieren, dan niet hebben uitgemaakt! — Evenwel alles in eer en deugd, mijn Schatjen ! Büjr,-. dat verftaat zich zelf. Dan, omdat mijn Heer nou juist niet met je Jufvrouw getrouwd is , daarom moge dit niet gefchieden. Daarom moet mijn Heer en zijn knecht, hij van uw Jufvrouw , en ik van haar gefuikerd kameniertjen , gefcheiden zijn, en eene aller- mizerabelfte verdrietige reizedoen. Ik zeg dus nog eens': vervoerde naauwgezetheid gij berokkent mij thans een verdrietig leven. —— Zie  ÉN ELEÖNORE. 51 Zie daar, meisjen lief! eene redevoering van uwen jan , over de fchadelijkheid der naauwgezetheid ; lees en herlees dezelve als gij er eemg nut of vermaak in kunt vinden ; zoo ■niet, fmijt zi op 't vuur, en hier meê is de kerk uit.... Daar gaat de fchel! — Ik moet eens hooren wat mijn Heer mij te zeggen heeft. .—- Dit werk is weder afgedaan. — Nu ga ik deezen fluiten, wijl ik u niets meer te vertellen weet; echter wil ik u nog melden, wat ik daar bij mijn Heer moest doen ; wantik weet, . mijn gefuikerde Lijsjen, dat ge wat nieuwsgierig valt; (nu dit is iets het welk anders bij het vrouwlijk geflacht zeer zeldzaam is) maar de zaak is allereenvouwigst. Mijn Heer kreeg daar de Baron (ten minfren zoo noemt hij zich) een vent , met wien hij, zoo dra hij hier kwam, kennis kreeg. Hij is met dien klant, of deeze met hem , alzoo gemeenzaam, even of zij broers waren. . Het kan gebeuren dat ik een zeer Hechte gelaatkundige ben; maar ik heb in het uitzicht van dien mijn Heer Baron maar in het geheel geen zin. Dan D 2 ijc  EDELAART ilc ben mijn Heer's knecht maar, en das heb ik niets 'te zeggen ; het zou nu maar wezen: lialt fmnal fots ! Maar was ik opzichter over mijn Heer, ik zou mijn Heer de Baron het vierkante gat wijzen , daar kunt ge op aan Lijs jen! , Doch nu heb ik je nog niet gezegd, wat ik daar'bij mijn Heer doen meest; dat is ook waar. Ja dat komt er van als men tusfchenredens maakt; dan ik herzeg, de zaak is zeer eenvouwig , het was flechts om eene fchoöne pijp aan mijn Heer den Baron te geeven zie daar het ganfche geheim, mijn Hartlapjen! Nu verwacht ik ook, zoodra mogelijk, een lettertjen van u, mijn Lijsje.n ! terug. ———• Gij zult zekerlijk bij uw Jufvrouw influiten. anders mijn Adres is : op de markt in de Leeuw. Dat is een wreed dier ook?•——■ Evenwel men is hier niet vreeslijk in huis- o neen — Vrouw, Dochter, Meisjens, elk in 't bijzonder, is hier zoo mak als een fchaap; echter gij behoeft daarom niet jaloersch te worden! Neen toch niet Meisjen! Hoe aantrekkelijk zij ook mogen zijn, zij hebben op verre na die magnetifche kracht niet die gij bezit. Daarom heb hieromtrent, geen de minde verlegenheid. 1 ■ Al-  EN ELEÖNORE. 53 Alvoorens ik fluite, ga ik u nog een heldendaad van mij en mijn Heer vernaaien (want wij doen deeze ook, al is mijn Heer geen Don Quichot en ik geen Sanche Panche.) Een paar uuren van * * * moeften bosch pasfeeren, het welk aan den gemeenen weg zijn' ingang had. Wij hoorden eenige naare gillen in het zeiven geeven en werden dus meuwsgierig om te weeten, waar door «niks veroorzaakt werd. wij traden uit ons riJdtmg en gingen boschwaard, met onze geladen poolen in de handen, terwijl wij *»« lang gezoeht hebbende , een allerdeerüjkst fchouwfpel zagen. Een vervloekte fcnoft van een kaerel, was doende met een allerliefste jonge Jufvrouw aan een boom op te knoo Pen ; doch zoo dra zag ons de fchurk niet of hij zettede het, als te viervoet, op een looP^; wij redden het lieve mensen, en namen haar mede nsarons rijdtuig, daar wij haar echter nog niet bij hadden, of zij viel van vermoeidheid en uitgeftaanen angst in eene flaauwte; waarvan wij haar, door een weinig reukWater, echter weder deeden bekomen. Toen wij van haar vernomen hadden dat zij Zelfden Weg moest' wiJ"r ziJ' te . t huis hoorde , namen wij haar in 3 ons  54 ED/ELAART ons rijdtuig, en toen verhaalde zij, hoe zij in dit ongeval gekomen was: zie hier'hoe het zich hadde toegedraagen: Haar Man krank liggende (want fchoon zij maar tweeëntwintig jaaren'oud was, was zij reeds vijf jaaren getrouwd geweest) en eene zaak van het uiterfte aanbelang te ** *. voor haar te verrichten'sijude, had zij het manmoedig befluit genomen om in perfoon naar * * *. te rei' zen, alv/aar zij ook gelukkig aangekomen en haar zaaken verricht had. w Zij had dus de terugreize weer aangenomen, en de fchoft , dien wij in "t bosch bij haar gevonden hebben, was de voerman , welke haar weder t' huiswaard zou rijden. Dan, zoo dra de fchurk voor het zoo evengemelde bosch kwam, reed hij het zelve, fchoon van den weg af, in, en maakte de Jufvrouw, welke zich daar tegen verzettede , in 't eerst wijs, dat er een bijweg in 't bosch lag, welke veel nader toeliep en dat hij deezen zou inrijden; maar hij lag zijn godloos voorneemen wel haast bloot; want zoo dra hij een eind wegs in het bosch gereeden was, deed hij haar terftond een voorflag , welke eene braave vrouw' of meisje onmogelijk kan aanneemen, waarop de fchurk, >iende dat hij, op zijn fchandelijk voorftel, in zijn  EN ELEÖNORE, 55 zijn helsch voorneemen niet'fla~en kon, haar met geweid uit den wagen rukte , haar dus _meenen.de te overmeesteren, en aan zijn vervloekte lust te voldoen. Zij was hem ech. ter te fterk en had zelfs een gemimen tijd met hem gewcMeld, toen de eerlooze deugniet haar een iïrop om den hals wierp, en haar daaraan dreigde optehangen, indien zij niet aan zijnen wü voldeed : en aaar zij dit vclftandig bleef weigeren, zoo was de fchurk daarmede bezig, op het oogenblik toen wij haar gelukkig ontzetteden ; terwijl wij ons met den fielt, die daaolijk de vlugt gekoozen had , niet verder bemoeid hebben. - ' Hij onze aankomst te ****** daar het gemelde bosch maar twee uuuren 'van daan Ugt, werden wij door haar Man , die nu zoo verre van zijne ziekte gebeterd was, dat hij nu en dan op de been was , allervriendelijkst ontvangen , en toen hij een gedeelte van h :t geval vernomen had wilde hij ons maar in het geheel met laaten vertrekken, maar ons eenigen tijd bij zich houden, daar de Jufvrouw ook fterk op aandrong. Echter wij hebben er maar een nacht vertoefd , onder belofte , dat wij er zullen aankomen als wij terug reizen . Evenwel heeft deeze historie mij in het geD 4 heel  50 EDELAART heel geen windeijeren gelegd ; ik heb er een goede winterteering uitgehaald ; maar gij moet van het geval aan uw Jufvrouw niets laaten blijken; want mijn Heer wil er niets van gemeld hebben , omdat het niet fchijnen,zou of hij zich op reis in eenig gevaar mengde. Gij weet dus uwe zaak Meisjen ! ■ Zie daar , en nog eens zie daar, u, mijn L'ijsjen ! weder eenen langen brief gefchreven ; maar mijn papier is nu ook zoo vol, dat er volftrekt geen letter meer op kan, dus moet ik afbreeken en deezen fluiten , onder betuiging, dat ik altijd zijn zal. ' Uw Jleeds getrouwe JAN. TWAALF-  EN ELEÖNORE. 57 TWAALFDE BRIEF. EDELAART 'aan ELEÖNORE. Niets dan uw dierbaar bijzijn ontbreekt mij thans, mijn Waardtie! ik ben hier', zoo als ik u , in mijn' laatften, gemeld heb * in den besten welftand aangekomen en heb mijne zaaken op verre na zoo verward.niet gevonden als men mij gefchreven heeft, en waarom ik hoop, dat alles in zeer korten tijd zal afgedaan zijn ■ . ik de terug reize zal kannen aanneemen en mij in uwe liefdearmen' bevinden. ———■— Kort na mijne aankomst alhier, heb ik kennis gekreegen met zekeren Baron, een Heer van ongemeen veel kunde, en, zoo het mij toefchijnt, van een allerbraafst karakter. • — Deeze Heer heeft mij een' ongemeenen dienst bewezen, met deeze en geene voor mij op te D s fpoo-  53 EDELAAART fpooren, welke ik in mijne zaak hier noodïg heb; het geene hij te gemakkelijker doen kan, alzoo hij hier bekend is en zich met ter woon heeft nedergezet. ■ Welke kennismaaking mij nog meer te pasfe komt, alzoo mijn eenigfte bek.nde dien ik hier had , en welke mij gefchreven heeft, dat ik hier moest komen, Wildé ik mijne erfenis in handen krijgen, even voor mijne aankomst alhier , genoodzaakt is geworden, eene re ze te gaan doen, die wel een jaar duuren zal. Ik ben hier, bijna, nog niet uitgeweest, omdat de lieden , daar ik hier mede te doen heb, mij het genoegen gee /en om bij mij te komen , dus ftaak ik het uitgaan voor als nog; te meer, daar ik hier niet bekend ben. In een volgenden hoop ik u meer te zullen fchrijven van mijne verrichtingen a'hier; dan, ik vleije mij intusfchen eenige letteren van u, mijn Beste! te zullen ontvangen, waaruit ik uwen welftand mag verneemen. Mijn Adres gaat hier nevens, en men zegt, dat mijn Logement, als zijnde een van de voomaamften, hier zeer bekend is; waaruit ik mag vertrouwen , dat uwe letteren zeker zullen te regt komen, aan hem, die u thans in zijne gedachten  EN ELEÖNORE. 59 ten teder omhelst, en u, benevens uwe ouders, hartelijk groet, onder betuiging, dat hij altijd zijn zal. Uw onveranderlijke EDELAART, Adres. Monjieur l. Boe ze op d* groote Markt te * * * *t DER-  ÓO EDELAART DERTIENDE BRIEF. eleönore aan elize. g op dag zie ik naar u, mijne waarde Elize! reikhalzende uit; maar dag op dag zie ik mij ook in mijne hoope , om u bij mij te zien, bedrogen. Wat mag toch de reden zijn, mijn beste Vriendin ! van dit uw, voor mij zoo fmartelijk, vertoeven ? Mijne moeder, anders eene vrouw, welke op diergelijke dingen vrij onoplettend is, fprak mij zelfs.gisteren aan, vraagende, of ik wist wad de reden was, dat ge nog niet tot onzent waart gekomen? Uwe genegenheid , te mijwaard, is mij te wel bekend, dan dat ik twijfelen zou, dat gij ook niet verlangende zijt, om bij mij te zijn; maar anders. .... aoch laat ik zulke haatelijkheden niet aan het papier Vertrouwen —— wij kennen elkander te wel, dan  EN ELEÖNORE. fjl dan dat ifc n zou verdenken, om mij niet als de waardfte uwer Vriendinnen te befchouwen. «— Laat mij dus niet langer in die ongerustheid , . in welke ik thans over u ben ; maar fchrijf mij, zoo fpoedig mogelijk, de reden van uw uitblijven of wees gij den brief zelf! Ik heb reeds drie brieven van mijnen Edelaart ontvangen, in welken laatften hij mij zijn behouden aankomst te ****-. méldt; als ook , dat hem op de rei?e niets onaangenaams ontmoet is, -—het is dus bij hem alles wel — echter, ik kan maar ih het geheel niet uit mijne gedachten krijgen, dat hem. niet iets zal overkomen. Ach ! hoe zou mij uw mon¬ delinge wijze raadgeeving, in deeze mijne zwakkeuuren, te pasfe komen! —— Meer dan tien maaien heb ik uwenlaatflen lieven brief geleezen, en telkens mij naar uw voorfchrift , in denzi lven , willen gedraagen; doch telkens zag ik mijn voorneemen ook bezwijken , hoe zeer ik al mijne vermogens trachtte te hulp te roepen , om hetzelve ftaande te houden. Ach ! hoe zwak zijn wij! Hoe krachteloos , wanneer wij aan ons zeiven overgelaaten wor- Heden middag gaf ik,• met Mama, een bezoek aan de oudV Jufvrouw Maria. -— ó Dit  Ca ÉDEL-AART" Dit is toch eene braave vrouw! —"• Ik geloof niet dat haare omftandigheden al te gunftig zijn, echter zij is in alles getroost, » Zij fukkelt thans aan eene borst- kwaal, welke haar deerlijk afmat; evenwel was zij zoo welgemoed , of zij den besten ftaat van gezondheid genoot. ——— Hoe gelukkig is deeze lieve vrouw dus niet, mijne waarde Elize! . Zij heeft in haar leven veele wederwaardigheden gehad : en welke haar van het grootfte gedeelte haarer goederen beroofd hebben ; anders, zij was voor deezen eene vrouw die er deftig in zat. Bij het naar huis gaan gaf Mama aan mij te kennen, als of Jufvrouw Maria zich thans wel in wat gunftiger omftandigheden kon bevinden , indien zij met wat meer beleid, in deeze en geene"gevallen, welke haar zijn overgekomen , had te werk gegaan. - Maar praaten zoo niet altijd die lieden , dien het altijd heeft voor den wind gegaan, zonder dat zij er bijna iets aan hebben toegebragt, dan de overvloed, welke de fortuin haar toe wierp, naar zich te neemen ? Evenwel zoo meenen deeze menfchen , dat zulks alles, enkel bij hunne wijsheid is toegekomen. ——— o Hoe gelukkig zouden deezen zijn , indien zij  EN ELEÖNORE. 63 zij eens regt begreepen, dat men noch fchoon, noch verftandig behoeft te zijn , om in deeze Waerelc gelukkig te wezen ! Ten min- ften naar den uiterlijken fchijn; want ik kan mij, voor als nog, niet inbeelden, dat men, door veel geld en goed te bezitten, gelukkig; kan zijn..— Wie weet, hoe veele naakte Kalisfen men niet ontmoeten zou in zulke peifoonen, welken nu zeer Wel gegoed zijn, wanneer deeze hun rijkdom door hun verftand en goed beleid hadden moeten verk.ijjen ? . jjj denk zeer veele; ja, misféhien meer dan men zich nu nog wel verbeeldt. . Nog deezen middag, even voor dat ik met Mama uitging, zag ik hier van een tr.ffend bewijs een ijverig, maar ongelukkig burgerman , in onze buurt, werd, om eene kleine fchuld, ftreng vervolgd en men was reeds in zijn huis om er zoo veel goed uit te haaien als de fchuld bedroeg. Hij verzocht nog een weinig uititel, liep naar zijnen welbegoeden broeder, en bad hem de fom , waar voor men gewis, zijn geheel armoedjen zou hebben medegenomen , te willen leenèn. Dan hoe zeer de welbegoede broeder in ftaat was om zijnen broeder uit zijnen rampfpoed te redden, zoo vond hij echter goed om hem aftezetten, met te  *4 EDELAART. te zeggen: dat hij altijd niet geévenkon; waar bij hij eene meenigte zoogenaamde zedelesfen voegde , welke hoofdzaakelijk daarop uitkwa. men, „ dat hij zich door zijne oplettendheid „ en wijsheid altijd had weeten ftaande te hon„ den " enz. Hier mede koji de goede man heen gaan, zonder geholpen te worden; terwijl hij daarteboven'van zijn' broeder, die misfchien op zijn best half zoo braaf en half zoo wijs als hij, maar blind gelukkig is, nog een vrij fchamper verwijt, over zijne omftandigheid had moeten verduuren. Er was intusfchen eenig volk om het huis vergaderd; ik zond er Elizabeth naar toe, om . te verneemen wat er van de zaak was, en zij bragt mij het bovenftaande bericht terug, als mede dat de geheele fchuld llechts agt ducaaten beliep. Ik haastte mij dus om dit weinige geld aan Elizabeth te geeven en het den man ter hand te laaten ftellen, en hiermede was hij gered. Ik zou mij fchaamen om u te melden, welk eene ongemeene dankbaarheid mij de ongelukkige man, daar heden avond voor betoond heeft , waarom ik u ook hier niets van melden zaU Gister avond is Jufvrouw. W ... weder te huis gekomen; maar in eene droevige omftan- dig-  *»EtE5NÖRf; tig digheid. ik heb nn de ooizi&k vw haar<; vlagt vernomen en deeze komé hoofdzakelijk nier op uit: • Een jongman van Zeer fatfdenlijke geboorte, Heeft onlangs haar ten huwelijk verzocht, en dit was zeer met genoegen van Kaare ouders. Het heeft altijd gefcheenen , of zij zich dit öok liet welgevallen; echter heeft men van achteren vernomen, dat zij zich, tegen deeze en geene wel heeft laaten ontvallen , dat zij dien (lijve* lorden, namelijk haar' Minnaar, nimmer tothaar man zou neemen. Intusfchen heeft zij net met zeker befaamd lichtemis in ftilte aangelegd, en eindelijk het beiluit genomen, om «et deezen te ontvlugten ; het welk zij dart eindelijk ter uitvoer gebragt hebben. - Haarvader heeft haar nu te * * * jn een niet zeer honorabele herberg , en bijna van alles ontbloot, gevonden; want na dat de lichtemis, met welke zij doorgegaan is, eenige dagen aldaar met haar had doorgebragt, heeft hij dei morgens vroeg, alles wat maar van eenige waarde was, bij een gepakt, en zich ftil weggemaakt hebbende hij tevens nog de onbefchaamdheid ge.' had om aan haare ouders een brief te zenden" waarinhijmeldt:,,^/,^,^^^^^^ Ur was doorgegaan, hij echter hedtn van haaf  <§6 , ï B E t 4 A R t -1 afzag: en zij dus, indien zij haar weêr thuis geliefden te hebben, haar te * * * konden weder' vinden.^ - Gij kunt begrijpen hoe dit alles haare ouders, welken altijd veel werk van haar gemaakt, doch heel wat veel met haar doorgebragt hebben, fmaaken moet. Mijn ongeduld, om u deezen te doen toekomen , belet mij u heden meer te fchrijven, dus zal ik de pen thans nederleggen, in vaste hoope, dat gij wel haast voldoen zult aan het verlangen van Uwe Vriendin ELEÖNORE. VIER-*  VEERTIENDE BRIEF. HlEÖaoRE aan edelaart. Mee het innigfte zielsgenoegen heb ik uit uwen Iaatften vernomen , dat gij te **** ia een goeden welftand zijc aangekomen , daar het my ook niet weinig vreugde verfchafte, om *P verneemen, dat gij aldaar uwe zaaken in zulk eene netelige omftandigheid niet gevonden hebt, gelijk men u had opgegeeven ; Niet, mijne Waarde! omdat gij u Jaar door,; met eene aanmerkelijke ibmme gelds zult verrijkt zien ; neen! gij zeive weet, hoe ik daar' met u over gedacht heb! Het is dus dit met , waarom ik mij verblijde; maar alleen omdat ik, daar door, hoop hebbe, om u haast Weder m veiligheid bij ons te zullen zien.—= Dat ge u aldaar, zoo weinig mogelijk iSi nu begeeft, kan mij niet dan ten hoogden aan^  EDËLAAR.* genaam zijn, whjl men in een vreemd land ïra Hechte handen kan vallen; maar, lieve Edelaart! geeft gij wel genoeg acht op dien verpliatenden Baron, welken u zoo dikwijls komt bezoeken ? ■ Deeze Heer moet, of een buitengemeen goed karakter bezitten , of een zeer flecht mensch zijn ; want aan een vreemdeling, zoo als gij aan elkander zijt, zulke dienHen te bewijzen , zulks moet uit eene overmaat van braafheid en goedhartigheid voordkomen, of het komt dat deeze op zijn luimen ligt, om u een trek te fpeelen. Gij begrijpt zeer ligt, mijn Waarde ! dat ik mij niet vermeet , om dien Heer , bij mij onbekend, te veroordeelen; maar dat het geene , 't welke ik over den Baron, uw Vriend, u fchrijve, enkel voordkomt uit verlegenheid, dat ge fomtijds, door deeze of geene in eenig gevaar mogt komen te meer , daar er thans zulk een menigte gelukzoekers zijn. —- Dan, ik verlaat mij te gelijk ook weder op uw goed toe. verzicht, daar ik geheel niet aan zou twijfelen , indien ik niet wist, dat gij ieder, dien gij ontmoet, van zijne beste zijde befchouwt; ook is mijne hoope ten fterkfte op Hem gevestigd, die het Geheelal gemaakt en onder zijn Seftier heeft, dat deeze u in zijn veilige hoede zal  E N ELEÖNORE. #4 zal neemen, en niet zal toelaaten dat men u eenig ongeval berokkene. ■ . Wij zijn hier allen in den besten welftand; maar, hoe groot dit gefchenk , ons door de' goedheid van den almagtigen Vader medegedeeld, ook wezen moog, het zelve verfchaft die vreugde aan mij niet, welke het geeven zoude , indien gij bij ons tegenwoordig waart. , Neen, mijn Waarde! zulks beken ik u volmondig —- dus uw wederkomst wordt met het uiterfte verlangen te gemoete gezien, door uwe Altljdmtunenda ELEÖNORE. E 3 VIJF-  fQ EDELAART VIJFTIENDE BRIEF. elizabeth tiatl jan. Eindelijk is dan de tijd geboren geworden, dat ik u ook eenige letteren kan toezenden, welke ik hoope dat u in zulk een goeden welftand' zullen aantreffen als gij waait, toen gij mij uwen laatften toezondt; want hoe zeer gij mij vertelt, dat gij u zelf doodlijk verveelt, met dus te leeven, zoo moet gij het evenwel nog al tamelijk goed hebben , dewijl gij zelve bekent, dat gij niets te doen hebt dan te flaa- pen, te eeten en te drinken. Sapperloot, Jan! mij dunkt, het is een renteniers leven dat ge tegenwoordig hebt; een leven dat ge, zoo 't mij voorkomt, nog wel wat kunt uithouden; want gij zijt immers van zulk een' werkzaamen aart niet, of gij kunt, na zulk eene lange reize als gij gedaan hebt, uw  EN ïlïotfOkj, ^ «wr gemak wel wat honden ? Maar mis- fchien zal er wat anders aan ontbreeken • JL Laat mij eens raaden ï — Mogelijk zoudt ge gaarne gehad hebben > ^ ^ ^ ^ ^ ■ • was aangekomen , hij den volgenden dag daadlijk- een Minnares had gezocht welke een fraai Kameniertje in haar dienst had • en dat mijn Heer Jan daar met een dan zijn hof bij had kunnen maaken He !— Wat bliefje — wat zegje er van Vriend? . Heb Jfc den fpijker op zijn' kop geflagen, of niet? . Of vallen de meisjes aldaar nietin uw'fmaak?— Kijk, dit zou er mogelijk veel aan helpen, om u van het bovengemelde terug te houden. —— Wat nu uwe Redenvoering , over de nauwgezetheid, aangaat, deeze ftaat mij maar pasfelijk aan, jan ! wijl gij van het eene uiterfte tot het andere vervalt ; evenwel zal ik uw' brief niet verbranden; neen toch niet: — zoo naaiiw opr.ot Ken —1 ■ _ . . voorneemens, om eene verzameling van uwe brieven te maaken. - M Zie daar, Jantje! uw laatflen hoofdzaakehjk beantwoord; want over-den voorigen hoop ik wel eens mondeling met u te fpreeken; gij zult mij dan nog wel wat meer van de reis weeten te vertellen. . Ik ga dus nu over, E 4 om  EDELAART om u wat van ons huishouden te verhaa» Jep. —— Sedert het afzijn van uwen Heer , heerscht hier in huis eene verbaasde naargeestigheid ; want gij weet, dat al de vreugd en levendigheid , die hier in huis was, er enkel door Jufvrouw Eleönore ingebragt werd ; doch na het vertrek van mijn Heer Edelaart is dit fchepfeltje de droefheid zelve. Gij kunt dus zeer gemakkelijk begrijpen , welk een leven dat men hier in huis thans heeft; want haar moeder is nog dezelfde malloot, als voorheen , terwijl het al heel mooi weer moet zijn , als haar vader zich verwaardigt om mij, of iemand van de dienstbooden, op een redelijke wijs toe te fpreeken. ■ r Ik blijf dus hier enkel woonen om Jufvrouw Eleönore; ■—— want hoe zeer er thans geen de minfte vrolijkheid bij haar is, zij is toch een lieve meid , de beste jonge Jufvrouw welke ik in mijn leven aantrof. Zij i^ altijd verbaasd nieuwsgierig naar de brieven Welken ik van u krijg, dan zulks komt echter maar voord, uit eene begeerte, om nog het een en ander van de omftandigheid van haaren Minnaar te weeten; maar ik zorg wel dat ik |iaar denzelven in de eerfte plaats niet laat lee> 1 zeH*  EN ELEÖNORE. 73 Zen, en er haar in de tweede Plaats niet meer uit vertel dan z j weeten mag. ; Evenwel ik heb mij verpligt __ gevonden, om haar iets te' Zeggen, van het wantrouwen dat gij in dien mijn Heer Baron hebt, welke zoo dikwijls bij uwen Heer komt: en daar uw Heer haar zelf gefchreven heeft, dat hij zeer gemeenzaam met zekeren Baron omgaat, zoo geloof ik dat zij hem in haaren brief nu een kleene waarf huwing tegen deezen knaap doen zal; zonder dat Edelaart, in het minst, of geringst zal kunnen merken., dat gij over, dit Capittel één woord aan mij gefchreven hebt; nu gij weet dat zij daaromtrent fchrander genoeg is ; gij kunt deeze zaak dus gerust laaten rondftaan, indien hij al eenige gedachten mogt maaken, dat gij daarvan iets zoudt gemeld hebben , Verder is hier niets van belang voorgevallen. Jufvrouw Eleönore had reeds voor eenige dagen, haare Vriendin Elize al bij Zich gewacht, opdat deeze eenige weeken bij haar zou doorbrengen, dan, dus verre is deeze nog met komen opdaagen; het geen haar oH. gemeen fpijt en mij niet minder; 'want dit is ook eene levendige Dame, welke tevens van f en zeer gemeenzaamen omgang is. • . Nu de tijd zal alles weêr verder leeren. —  74 EDELAART Ik wacht, zoo dra er weer fchrijvens van uwen Heer komt, ook eenen brief van u , hoe gij •het te****, al maakt; terwijl ik niet zal ophouden te zijn Uwe liefhebbende Vriendin ELIZABETH. P.S. Zoo het geval wilde, dat, ge mij eens moest, of verkoost te fchrijven , buiten weeten van uw' Heer en mijne Jufvrouw , zend mij deeze brieven dan maar onder Adres van onze Vriendin Cornelia, dan zullen dezelven rmj wel in handen komen. Vaarwel! ZES..  EN ELEÖNORE. 7$ ZESTIENDE BRIEF. katharina aan petronella. TT X J-oe zeer ik wel wist, dat ge nog al gaarne geprezen wordt ', en over het algemeen begrijpt, dat ge gansch niet misgedeeld van verftand zijt, zoo had ik echter niet gedachc, Vriendin! dat ge u zelve er op verhovaardigd zoudt hebben; omdat ge een uur of wat vroeger dan ik gezien hebt, dat Edelaart zin in mijne dochter had Mijn tijd nog toe! waar kan een mensch zich toch niet al wat op laaten voortaan ! . Kijk , Vriendin ! gij moet niet begrijpen, dat ik op u verftoord ben , al fchrijf ik u dit voor de vuist. . Neen toch niet maar ik vinde mij ver- pligt u dit, als eene Vriendin, onder 'toog te brengen; want het is den mensch nut, dat hem ïk/ne feilen en gebreken worden aangewezen. Ook  76 EDELAART Ook (ik zeg u nogmaals, dat zulks u niet tot Verwijt gezegd wordt) zoo komt het mij vreemd voor , dat gij de achterhoudendheid van mijne dochter, omtrent haare vrijerij met Edelaart, fchijnt te willen rechtvaerdigen , en dat nog 'Wel door eene haatelijke reflexie op mijn gedrag , als vrijfter, te maaken. Ik wou wel eens weeten, met wien ik vrijerijtjes aan de hand heb gehad, welke mijne Moeder niet mogt weeten ? —i —— Neen , kind! wat ik deed mogt mijne Moeder zeer wel weeten; ja ik ging, van dien aart, niets aan, of ik Taadpleegde haar zelfs daar eerst over. — En hebt gij, in uw jongen tijd, iets van die natuur bij dér hand gehad, daar uw Ouders niet van mogten weeten, past zulks dan op u alleen , maar niet op mij en u toe. ■ E-e- grijpje? Evenwel, ik wil u den lof niet onthouden, daar gij den zeiven verdient, dewijl gij bijzonder Wel hebt aangemerkt, de voorzichtigheid en het goed beleid , welk ik gebruikt heb, om met alle zekerheid zoo haast achter het geheim te komen, dat Edelaart en Eleqnore van hunne vrijerij maakten , als ook, hoe of mijn man daar over dacht. ■ Zie , hierin moet ik u recht doen! ■ Echter  ÏN UIÓSOU. 7j gij moet niet kwalijk neemen dat ik uwen brief nu daadlijk uit de voeten ga maaken. ■ > Men kan niet weeten, bij ziek of zucht, of fterfgeval, hoe of zulk een brief in handen van mijnen man, of kind zou kannen komen, en wat zouden deezen, zulk een brief leezende, dan wel van mij denken? Vooral niet minder, dan dat ik in mijn jongen tijd eene ligtekooi geweest was; daar ik, den Hemel zij gedankt! weet, dat mij niemand daaromtrent' het kleinfte fmettjen kan aanwijzen. - Wat nu de bruiloft van Eleönore aangaat, g,j begrijpt zeer ligt dat zulks nog wel eenen langen tijd zal aanloopen, eer daar iets van inftaat ; want hoe zeer ik, dus verre, geen ander man,voor mijne dochter,als EdeiJ aart, begeeren zou, zoo kan dit huwelijk, al komt hij al eens fpoedig van zijne reize t' huis, toch voor eerst nog niet voordgaan; neen', neen ! die jonge kleuters moeten zoo fpoedig niet onder de vleugelen van haare moeders van daan zijn: en wel vooral, wanneer zij moeders hebben, die hetverftand bezitten om haaf wat te kunnen leeren, zoo als mijne dochter, God dank! heeft; want er kan weinig goedsvan komen, wanneer zij zoo jong zelfs voos vrouw fpeelen. . . ,„ Hief  f$ Ê ü E L A A R T Hieruit kunt ge dus begrijpen, dat het geen, waar van ge iets hooger, in uwen brief, gelieft te fpreeken, voorzeker nog wel wat duuren zal 5 wijl dit een ganfchen tijd achter aan behoort.te komen; want, jongens nog toe! ik trok de hairen uit mijn hoofd , wanneer er , maar ik mag daar aan niet denken, en waarom ik er ook niets van op 't papier zal brengen. — Zie daar , Vriendin! u mijne gedachten, op bwen brief, rondborftig, opengelegd; terwijl ik niet twijfel , of gij zult dezelven billijken —* in welke verzekering ik mij teekene Uwé Vriendin KATHARINA.  en E L E 5 N O R ï, ^ ZEVENTIENDE BRIEF. elize aan eleönore. INT iet minder, mijne waafdfte Vriendin! yeflang ik naar uw bijzijn, als gij naar het mij- Dan -—. de mensch maakt Zijn bejluit, doch God voert het uit! ' ■ Mijn goed ftaat, reeds verfcheiden dagen, ingepakt, het welk ik denk mede te neemen] wanneer ik tot u ga en de dag van mijn vertrek, van hier, om tot u te komen was reeds bepaald; dan eene fchielijke onpasfelijkheid van mijne lieve Moeder, heeft mijn ganfche ontwerp in duigen geworpen. De goede vrouw kreeg des avonds, zoo als ik den volgenden dag op reis méénde te gaan, een zeer zwaare koorts, welke haar den ganfchen nacht door fchiikkelijk. afmattede. 1. Gij begrijpt, mijn  *<» EÖELAAR.T mijn Beste ! dat er dus' geene mogelijkheid was* om te vertrekken ; want waar zoude ik rust of duur hebben, ingeval mijne lieve Moeder niet wel ware, en ik mij niet bij haar bevond?—— ö Neen ' mijne waarde Vriendin '. Hoe dierbaar ge mij óók zijt, ik zou ats dari, ook bij u, geen waare rust kunnen vinden. Na dat wij deezen kommervollen nacht doorgebragt hadden, heb ik des morgens den Doctor doen kernen, (want hij, welke Moeder altijd bedient, gaat des avonds nooit uit) en deeze betuigde mij, tot mijne groote blijdfchap, dat er, voor als nog, geen gevaar was5 maar dat de koorts nog wel wat kon aanhouden, welk laar.de hij volmaakt geraaden heeft, wijl dezelve haar, om den anderen dag, be*> ftendig bijblijft; — echter zij verergert niet. ■ ' Gij ziet dus de reden van mijn terug blijven rf lieve Vriendin! terwijl ge tevens met mij, zoo ik vertrouw', ook wel zult begrijpen , dat ik uwe omhelzingen nog zoo lang zal moeten misfen , tot mijne dierbaare Moeder weder herfield zij. ■■ ö Hoe gelukkig zoude ik thans wezen, indien tw Ouders niet zulk een onverzettelijk voorfieemen hadden om u nimmer van huis të laa- «er*  E N E L E O N O R E. gj ten gaan, en gij, daar het mij belet is, tot ute komen, mij eenige weeken gezelfchap mogt houden! ^ Hoe geöoeg]ijk zou. den wij dan ibmmige nuren doorbrengan » i* Hoe heilrijk zou de troost zijn, welken wij elkander dan over en wéér konden geeven' Dan , daar ik het onverzettelijk befluit uwer Ouderen weet, om u nimmer, bij wien ook, voor eenige dagen van huis te laaten gaan, zoo moetik deezeaangenaame gedachten, als fleches IJdelheid Zijnde, laaten vaaren. ■ Met leedwezen heb ik de omflandigheid van Jufvrouw W.. vernomen: dan, toen ge mij fchreeft, dat zij gevlugt was, heb ik wel voor iets diergelijks gevreesd ; echter ik ben blijde dat zij weder bij haafe ouders is De Hemel geeve dat haare onbezonnenheid van geene gevolgen vergezeld zal zijn! . . Nu wil ik nog een woord over uwe eige omflandigheid fchrijven , Vriendin ! d Hoe fmert het mij, uit uwen brief te zien, dat ge n nog geftadig blijft afmatten , met uzelven bedroefd te'maaken, over enkele akelige gedachten over zaaken die niet aanwezig zijn, en die wij den Hemel bidden, nooit-aanwezig' te willen laaten worden Geloof mij Vriendin! Gij denkt, en zelfs buiten uw weeF ten,  ja EDELAART ten, veel te romanesk. Uw vlugge geest fchildert u tooneelen die er niet eens zijn, en wel de zulken, welkers vertooningen veele ijslijkheden doen zien; hoewel dezelven nog minder zijn dan eene fchaduw. ■ Gij betuigt mij immers zelve, dat al de brieven, welke gij van uwen Edelaart ontvangen hebt, niet dan van den besten welftand fpreeken: en echter hebt gij de zwakheid nog, om u ongerust te maaken. Neen , Vriendin ! dus moet men zich zeiven niet pijnigen. Het menschlijk leven brengt, dag aan dag, wezenlijke zwaarigheden genoeg ter baane , waarover wij ons billijk mogen bekommeren , zonder dat wij er nog eenige verdichten behoeven bij te voegen. 1 Laat ons dus de poel der rampen, waarin het fchepfel, op deeze waereld, bijna als verzinkt , niet zoeken te vergrooten, met fchrikbaarende ongelukken, welke wij ons Hechts voor den geest gefchilderd hebben; maar veel eer op de goedheid van den Almagtigen hoopen, en, terwijl wij als redelijke wezens medewerken, in Hem berusten, daar cén wenk van Hem, in éen oogenblik, onzen zwaarften rampfpoed kan doen ophouden. ■■■ Het doet mij ten uiterilen leed, te moeten ver-  en eleönore. 83 verneemen, dat onze Vriendin, Maria, zich thans in zulke zorgelijke onhandigheden bevindt: ö hoe fmart mij haar lijden) - Gij moet niet nalaaten die beste vrouw dikwijls te bezoeken. Met welk eene hartelijkheid ontving zij ons altijd, wanneer wij haar een bezoek gaven ! —— Ik ben het volmaakt met u eens, mijn Beste ! dat uwe Moeder juist niet al te liefderijk over de omflandigheid van onze Vriendin, M a- Ria, geoordeeld heeft maar het is, zoo als gij wel hebt aangemerkt, zij, die nimmer eenigen tegenfpoed gehad hebben , óordeelen altijd Hechts naar die omftandigheden waarin zij zich bevinden. Terwijl er ook lieden gevonden worden, welken voor niemand dan voor zichztlven zorgen, die milddaadigheid, verkwisting en medelijden , zotheid noemen; ja, die de fchreijende armoede met een koel gelaat kunnen aanzien , zonder dat zij één penning, tot haare verkwikking, aan haar toereiken ! De Broeder van den ongelukki- gen man, welke uwe menschlievendheid gered heeft, leverde hier een treffend bewijs van °P' Dan, laaten deeze al eens wat bij elkander vergaaren; laat hun zich eeni¬ gen tijd aan deeze, niets beduidende, fchatten F 2 ver*  84 ' EDELAART vergaapen! het kan hun toch geen waare vergenoeging geeven ; terwijl zij, die integendeel een waar gevoel van medelijden hebben, een onuitfpreekelijk vergenoegen fmaaken , wanneer zij deeze of geene noodlijdende eenige hulp kunnen toebrengen. Zie daar, mijn Beste! u een brief gefchreven, in een tijdftip dat alles, rondsom mij, in eene diepe rust ligt, dewijl de huislijke bezigheden , met de ongefteldheid van mijne lieve Moeder, alleen op mij aankomen, en ik dus bij den dag den tijd niet kan uitbreeken, om eenige letteren voor u gereed te maaken. — Ik fluit dus deezen hiermede, onder verzekering dat ik altijd zijn zal Uwe oprecfite Vriendin ELIZE. P. S. Schrijf mij zoo fpoedig en zoo dikwijls als gij kunt; gij weet hoe dierbaar mij uwe letteren zijn. Ik zal u van mijn kant ook zoo veel bericht geeven als mogelijk is Vaarwel! AST-  EN ELEÖNORE. 85 AGTTIENDE BRIEF. petronella aan katharina. Ik haaste mij, Vriendin! om uwe letteren te beantwoorden , om, ware het mogelijk , daar door de breuk te heelen, welke ik, met mijn laatfte fchrijvens , in onze vriendfchap fchijn gemaakt te hebben. 1 - Hemel nog toe ! Ik merk zeer duidfijk uit uwe letteren dat gij op mij verfioord zijt: — Ach-' had ik geweeten dat ik hiermede misdoen zou , ik had de pen wel van het papier gehouden. Maar lieve tijd.' wie had durven denken^, dat ge dit zoo euvel zoudt opneemen ; want al wat ik gedaan heb, is Hechts uit kortswijl gefchied; maargansch niet om daar door iets, hoe gering ook, aan uwe eer of goeden naam te kort te doen. Neen toch niet. —, ,—, Ei, ik weet immers dat ge alF 3 tijd  85 EDELAART tijd een meisje en eene vrouw geweest zijt, daar geen fmetjen, niet zoo groot, dat men er een punt van een fpeld op zetten kon, aan was. — Mogelijk zult gij gedacht hebben , of rnisfchien nog denken , dat ik in mijn' brief, het vrijerijtjen, dat gij eens met den Jongen Heer B. . . gehad hebt, het geen tegen den zin van uwe Ouders was, op het oog gehad heb ? ■ Dan dit is ook door en door eerlijk van u behandeld. , Ook kan ik u betuigen dat ik daar niet eens om gedacht heb , veel minder dat ik zulks op het oog zou gehad hebben. . Neen, mijn beste Vriendin ! zulks v/as in het geheel mijne bedoeling niet; ja! heel mijn fchrijven diende Hechts om u eens te doen lagchen. ■■ Met dit weinige hoop ik dns dat ik mij bij u zal gerechtvaerdigd hebben : en dat de breuk welke onze vriendfchap, door mijne onbezonnenheid , mogt gekreegen hebben, zal geheeld zijn. —i—. Temeer, daar ik uop mijn woord verzekeren kan, dat er geen de minfte begeerte, om u te heekelen, of om uwe eer te kwetfen, bij mij heeft plaats gehad. —— In welke verwachting ik mij , na u, uw Man en Dochter hartelijk gegroet te hebben , op het nede-  EN ELEÖNORE. 87 nederigst, in uwe gunst aanbeveele en met verfchuldigden eerbied teekene Uwe oprechte Vriendin petronella; p.S. Zoo dra het de omftandigheid van uw huishouden toelaat, dat ik eenige da» gen bij u kan komen logeeren, wees dan zoo goed om hét mij te melden; ik zal dan gelegenheid maaken om tot u te komen; opdat wij dan in de mogelijkheid geraaken om onze vriendfchap te vernieuwen, -  38 EDELAART NEGENTIENDE BRIEF. elize aan mar ia. M et het innigfte gevoel over uwen rampfpoed , heb ik, uit eenen brief van mijne Vriendin , eleön ore , vernomen, dat gij thans door eene borstziekte gefolterd wordt, ■" Ach! beste Vriendin! hoe fmart mij dit uw ongeval I ■ Zoudt ge mij, die gij weet dat zoo veel belang in u ftelt, dan zulks niet eens gemeld hebben? ■ . Hier aan doet ge niet wel. Verfchoon mij dat ik u, dit rondborftig zegge ! Ik had gehoopt reeds bij u te zijn ; maar de ongefteldheid van mijne lieve Moeder, welke thans aan eene anderendaagfche koorts fukkelt, heeft mij hier van teruggehouden, en zal mij misfchien nog wel eenigen tijd van dat, ver-:  EN ELEONORE. 8 lk heb weder eenen brief van mijnen Edelaar t ontvangen , en deeze getuigt andermaal van zijnen besten welftand, als ook, dat zijne zaaken daar beter Haan , dan men er hem van gefchreven heeft. Gij zult zekerlijk zeggen : wel nu, wat wilt gij meer ? Alles ftaat immers dus zoo fchoon als het kan? — Dit is zoo, Vriendin! Evenwel, ik moet het n • fchrij-  Er* ELEÖNORE. 93 fchrijven: ik blijf mij echter voordellen, dat er daar nog een angel in het gras ligt. Gij zult al verder zeggen: dit zijn maar gis- llngen. — Dit zijn het ook, Vriendin! dan ik heb evenwel eenigen grond voor dezelve. —■ Mijn Edelaart heeft mij in zijn' laatften brief gefchreven , dat hij thans zeer gemeenzaam met zekeren Baron omgaat, en dat deeze hem veele verpligtende dienden doet. Jan, de knecht van Edelaart, en minnaar van mijne kamenier, fchrijft haar ook, dat Edelaart zeer gemeenzaam omgaat, met ze' ker Heerfchap, welke zich Baron noemt; maar dat hij in deezen Sinjeur maar in het geheel geen zin heeft. Ik ben derhalven ten uiter- ften bevreesd, dat dit een gewaande Baron is: en deeze flechts op zijneduimen ligt, om mijn waarde Edelaart een part te fpeelen; gij zelve, mijne Waard fee! weet, hoe veel gelukzoekers er thans hier en daar omzwerven. —— Ik heb dus ook niet nagelaaten , om mijnen Edelaart eenigzins mijne vrees te kennen te geeven, om hem, daardoor, op de gangen van dien Baron wat naauwkeuriger acht te doen geeven ; want hoe zeer hij fchranderheid en menfchenkennis genoeg bezit, zoo doet zijn goed hart hem echter nog zeer dikwijls, aan een'  54 EDELAART een' deugniet, de beste loffpraak geeven! ——*• Hij beoordeelt de menfchen altijd naar zich zeiven: en dewijl hij zich altijd toelegt, om een ander wel te doen , zoo verbeeldt hij zich, dat een ander, omtrent hem, ook altijd zoo handelt; het welk zeer gevaarlijk voor hem is, vooral in zulk een vreemd land als hij zich thans bevindt , daar hij misfchien geen één goed, ten minfte geen één waar vriend heeft. • Wat Zegt ge nu, Vriendin ? — Moet mij dit geen grond tot nadenken en vrees voor het lot van mijnen Edelaart geeven? ■ Echter ik doe al wat in mijn vermogen is, om mij die akelige denkbeelden , welken mij fomtijdG als beltonnen , uit het hoofd te ftel* len doch, de Hemel weet, hoe ongeluk»» kig ik, meestal, daarin (laag. - Och! dat de Algoedheid gave, dat uwe lie- ■ ve Moeder, in een korten tijd, weder den besten welftand genoot, en gij mij fpoedig, voor een' poos, door uw waardig bijzijn , den last mijner droefheid hielpt draagen! ■ o Hoe veel ligter zou mijne fmart, dan tegenwoordig, zijn! Of, mogt ik zoo gelukkig zijn, om mij tot u te mogen vervoegen, hoe fpoedig zouden wij elkander als dan omhel-  EN ELEONORE. 95 heizen 1 —— Maat gij zelve, mijne beste Vriendin ! hebt reeds aangemerkt , dat hier toe geene gelegenheid is. Evenwel, ik zal nog eens onderneemen, of er iets aan te doen is, al ware het dan ook dat Moeder eens meê ging. Ik weet toch wel dat gij of uwe Mama hier niet tegen zoudt hebben. —— Onze Vriendin Maria, welker kwaaleenigzins fchijnt te beteren , doet u hartelijk groeten. • Ik heb gisteren den namiddag bij haar doorgebragt, en zij heeft mij niet weinig troost gegeeven. Groet uwe lieve Moe¬ der hartlijk van mij, en wees verzekerd dat ik altijd zijn zal uw beider Heilwenfchende Vriendin ELEÖNORE. EEN-  06 EDELAART ÉÉNENTWINTIGSTE BRIEF. T egenwoordig, mijne Waardfte ! geloof ik het toppunt van ons geluk bereikt te hebben. —-—<• Ik heb u in mijn' laatften gemeld , dat ik mij hier voor een' Baron heb uitgegeeven, en voorwenden zou, als of ik hier mijn wooning wilde houden , welk plan ik dan ook gevolgd heb. ■ Ik heb hier eenige kamers, en een knecht gehuurd : mij in alles gedragen of ik waarlijk een man van geboorte was , om, wa* re het mogelijk, daar door, deeze of geene te verfchalken. Dan , welk een tafreel ik mij zeiven daarvan ook gefchïlderd had, zulks is echter verkeerd uitgevallen ; wat moeite en koste ik daar toe ook hebbe aangewend. —— Ik heb, om mijn oogmerk te bereiken, verfcheiden Mijnen aangelegd, welken echter allen, en fom- iarel aan laura.  EN ELEÖNORE. jj) fommigen zelfs zeer gevaarlijk voor mij gefprongen zijn; waar door ik op het punt itond, om met eene ftille trom , deeze ftad te verlaaten,' dewijl ik wanhoopende was, om hier in mijn voorneemen te flaagen , en alreeds niet weinig fchulden gemaakt heb in deeze nood> lottige oogenblikken voor mij , valt onverwacht mij eensklaps een vogel op het net, zonder dat ik zulks in .het minfte had kunnen voorzien, en dat wel een vogel welken ongemeen dik in de veeren zit. Zeer toevallig ben ik met een' jong Heer welke hier geheel vreemd aankwam, om een' erfen.s, van een goede tonne gouds, vanhier te haaien, in kennis geraakt, en welk geld ik waarfchijnlijk in mijn kluiven zal krijgen. Het zelve berust hier onder twee oude bokken van kaerels, welken hem geen de minfte vriendfchap bewijzen, en waar door hij, dewijl hij hier geheel vreemd is, bijzonder in zijn fchik is, van mij hier aangetroffen te hebben en zelfs niets onderneemt zonder mij alvoorens te raadpleegen. In 't kort , hij is een bolle jongen , welke zöö veel vertrouwen in mij fielt, als of wij broeders waren. - . Hier door ben ik reeds even zoo gemeenzaam met hen , van wien hij het geld ontvanG gen  j| EDELAART gen moet (waar voor hij goede papieren zat krijgen) geworden, als hij zelve ; ja hij heeft mij, in hun bijzijn , zelfs verzocht, om hem in *t een en ander behulpzaam te zijn. —— Binnen weinig dagen Zal hij afreekening krijgen, en dan zal ik mij, denkelijk in zeer korten tijd , met den buit, bij u bevinden. ■ Laat hem dan voor de rest loopen waar hij zulks goed vindt. ■ Op het oogenblik ga ik weder naar hem toe; want ik zorg dat hij hier met geen mensch omgaat; ja hij komt hier bijna niet onder mijn oogen van daan , het welk ik moet volhouden, tot ik mijn oogmerk bereikt heb. Ik fluit dus deezen, in de zekere hoop e, om u, binnen zeer korten tijd , als de gelukkigftealler mannen te omhelzen, terwijl ik onveranderlijk blijve Uw liefhebbende K A R E L. TWEE-  EN ELEÖNORE. 99 TWEEËNTWINTIGSTE BRIEF. M XtX et een ormitfpreekelijk genoegen zijn mij uwe dierbéare letteren ter hand gekomen, waaruit ik , met de gevoelig/te aandoening van vreugde en blijdfchap, den welftand van u, mijne Waardfte ! en die uwer Ouderen vernomen heb. . ö Hoe dikwijls heb ik deezen brief van u geleezen en herleezen! Hoe duidlijk zie ik daarin, hoe dierbaar ik aan u, mijne lieve Eleönore ben! — Hoe uwe gevoelige ziel fteeds voor mijn' welftand werkt! — ó* Hoe gelukkig zal ik zijn, wanneer ik de vrugten van zulk een Zuivere min ongeftoord mag plukken ! — Ik geniet hier den besten welftand: — en wat mijne zaaken alhier betreffen, deeze zijn edelaart aan eleönore. G 2 thans  100 EDELAART thans ia de beste orde , en wel zoo, dat ik denk dezelven , binnen zeer weinig dagen , geheel afgedaan zullen zijn : en dan zal mij niets weêrhouden , om mij , met die zelfde fnelheid, waarmede ik mij naar * * * * byaf, weder naar u te begeeven. • ■ Ach! met welk een uitgerekt verlangen, zie ik dat gelukkig tijdftip te gemoete ! Wees, intusfdien, in 't minst niet bevreesd, mijne dierbaare Eleönore! voor mijn'vriend, den Baron. Deeue is een waarlijk gevoelig , oprecht, met één woord, een allerbraafst mensch. Een man , welke het zich tot vermaak en eene eer reekent, om hem, die hij maar eenigzins van dienst kan zijn, met zijne hulp te, onderileunen. Geloof mij, ik heb niet nagelaaten , om zijn gedrag, op allerlei wijzen, te beproeven; dan ik heb fteeds den eerlijkften, den besten man in hem gevonden. En hoe meer ik alles naga, hoe meer ik bemerk, van welk een ongemeenen dienst hij mij, in het verrichten mijner zaaken alhier, geweest is, en nog is. Ik ben dus maar het meeste bekommerd, welk eene vergelding ik hem doen zal, welke eenigzins aan zijne goede dienften, mij bewezen, geëvenredigd is: en ben nog meer be-  EN ELEÖNORE. loi bevreesd, dat hij weigeren zal, daar voor iets aanteneemen; daar h:j zoo edelmóedig is , dat hij nimmer van mij wil hooren, dat hij mij, door zijne uitmuntende dienden, ten hoogden aan hem verpligt. Dan ik zal echter doen wat mijn pligtmij gebiedt; ten minden ik hoop zoo gelukkig te zijn van daarin te zullen flaagen. Verwacht nog één' brief van mij, vanhier, en deeze zal u dan waarfchijnlijk melden, de afdoeding mijner zaaken alhier : en mogelijk onderhaal ik deezen dan nog wel, om u, nog eerder dan hij, mondeling, te betuigen, dat ik nooit zal ophouden te zijn Uw onveranderlijke Minnaar'. EDELAART. G 3 DRIE-  1c2 EDELAART DRIEËNTWINTIGSTE BRIEF. jan aan elizabeth. Sapperloot, LvsjElief! (neem niet kwa^ lijk, mijn Hartlapje! dat ik hier een woordje uit uwen brief aanvoer) wat was ik verblijd, toen ik uwe lieve lekkere letteren in handen kreeg. ■ In één fprong wipte ik mij ten minften zeven voeten van den grond op; doch zulks bekwam mij maar pasfelijk wel; want door dien de verdieping niet al te hoog was, zoo kwam ik, met deeze kabriool te maaken , zoo gevoelig met mijn knol tegen den zolder, dat ik op dat tijdftip niet anders, dacht, of mijn knikker was boven op zoo plat als de vlakfte fijngefleepenfte plaat, welke erin uw Jufvrouws huis is; dan bij nadere vizitatie heb ik echter beyonden , dat ik mij dit Hechts maar had in-  EN ELEÖNORE. 103 gebeeld, en dat mijn bol nog zijn oude fatiben behouden had; echter hoe zeer ik van zins was, om, van blijdfchap, zeven zulke fprongen achter elkander te doen, zoo heb ik, hoe best de eerfte ook was afgeloopen, de zes overigen tot nader gelegenheid uitgefteld: en mij, met allen fpoed, aan het leezen van uwen gefuikerden brief begeeven. Ei, wat heb ik niet al lieve, lekkere woordjens in dien brief geleezen ! . Maar, Meisjen lief! wat fchort er aan ? wel foei! benje jaloersch? « Kijk , dat had ik nu niet van je gedacht! Nu, als je me ge- looven wilt, dan kan je er op aan, dat je geen nood hebt, dat ze mij van je ontvrijen zullen ; want buiten en behalven dat ik, omtrent u , zoo trouw als goud ben , zoo behaagt mij, buiten dat, het vrouwvolk niet, dat ik, tot dus verre, hier ontmoet heb : — dus wees daaromtrent gerust, even zoo goed, als of wij nacht en dag bij elkander Waren, i Wat nu het gemakkelijk leven aangaat, dat ik hier heb, ja, Lysje! ik kan dat heel wel uithouden ; maar gij weet wel, Meisjen! dat ik er geen liefhebber van ben om geheel werkeloos te zitten. Ik moet bezig zijn, al zou ik dan ook kwaad doen. ——. G 4 Gij  104 EDELAART Gij hebt zeer wel gedaan van uwe Jufvrouw, omtrent den zoogenaamden baron , waarmede mijn Heer thans , nog ruim zoo fterk dan te vooren, verkeert, te waarfchuuwen; want hoe meer of ik dien klant bekijk, hoe meer of ik aan zjne eerlijkheid begin te twijfelen. ■ Evenwel gij hebt zeer wel gedaan , van haar te beduiden , dat z;j niet aan mijn' Heer moest fchrijven, als of die berichten , omtrent mijn Heer den Baron , van mij kwamen. • Nu, Meisjen lief! mijn Heer flatteert zich en belooft mij, dat we binnen weinig dagen van hier vertrekken zullen , alzoo hij meent dat zijn zaaken zoo goed als in.orde en omtrent afgedaan zijn ; het zal zich dus met er haast openbaaren , wat er van mijn Heer den Baron zij. ■ Evenwel, flatteer u hiermede niet te fterk; want ik vreeze dat alles zoo vlot niet gaan Zal, als mijn Heer zich wel verbeeldt; ik heb een geheel ander voorgevoel: en kan ik dat helpen ? ik mag zulks voor mijn Heer ontveinzen , omdat hij te zeer met dien knaap ingenomen is; maar voor u veins ik niet. — Nu de tijd leert alles. Ik zal voor het tegenwoordige , geen redenvoering van mijn' brief maaken; maar dee-» zen  EN ELEÖNORE. 105 zen hiermede fluiten , in hoope dat wij elkander haast weer mondeling zullen kunnen berichten, dat geen, waartoe wij nu pen , papier, inkt en lak noodig hebben; onder betuiging dat ik altijd zijn zal Uw Vief hebbend* JAN. P. S. Wij zullen dus , volgens de veronderftelling van mijn' Heer, het adres van onze Vriendin CoRNELiAniet noodig hebben; evenwel gij hebt welgedaan, dat gij in tïjds gezorgd hebt; een mensch kan nooit weeten, waartoe hij een ding bij ziek of zucht noodig kan hebben. .. Vaarwel, Meisjen.'. G 5 VIER-  o6 EDELAART ^VIERENTWINTIGSTE BRIEF. maria aan elize. "Voor lang zoude ik u, mijne beste Vriendin ! reeds gefchreven hebben , ware ik door de ongefteldheid, waarmede ik eenigen tijd geworfteld heb , daarin niet verhinderd geworden: ook wist ik, wanneer ik u daarvan melding maakte, dat ge over mijn'Haat voorzeker aangedaan zoudt zijn: en zou ik zelve het middel zijn om u te bedroeven ? Neen, lieve Vriendin! zulks kon ik niet op mij zeiven verkrijgen. Het fmart mij ten fterkften van u te moeten verneemen dat uwe dierbaare Moeder thans door de koorts gekweld wordt; terwijl uwe Vriendin Eleönore, daar bijna ontrooslijk over is> Dit lief Meisjen had zich zeer gevleid, in uwe omhelzingen haare droefheid, over  EN ELEÖNORE. over het afzijn van haaren Edelaart , eenigzins te verzachten; maar ach! die ilreelende hoop ziet zij, door de ziekte uwer waardige Moeder, nu geheel vervloogen. —. Ach ! ik heb medelijden , mijne Vriendin!, met de lieve Eleönore. - Zij is een allerliefst jong mensch ; maar haar vader en moeder (het fmart mij dit te moeten zeggen) zijn zeer ongefchikte lieden ; die , indien zij door het leezen van goede boeken geen goeden fmaak gekreegen had, haar eene bedroefde opvoeding zouden gegeeven hebben. De Heer Ernst, haarvader, een man, welke zich bijna met niets bemoeit, dan zijn Comtoir waar te neemen, geld te winnen en 's avonds zijn Collegie te gaan bezoeken, of liever zijn fles te gaan drinken, heeft zich, mag men zeggen, nog nooit met zijne dochter bemoeid, als om haar te dwingen, dat ze bijna nimmer een voet de deur uiczet, als om naar de kerk te gaan. Haar moeder, aan de andere zijde, heeft, altijd zeer veel over haar te bedillen gehad; echter zij heeft zeer weinig uitgerecht, dat tot den welftand van haare dochter bevoorderlijk kan zijn. —— Het Meisjen kan en weet, voor haar j aaren, veel; doch zulks heeft zij veelal aan  I08 EDELAART aan haar eïgene genie te danken; warrt om alles hier bij zijn' regten naam te noemen , haar moeder is eene vrouw die geen het minfte verftand heeft. 't Is waar, zij is buiten gemeen met haare denkbeelden ingenomen, en vleit zich niet zelden , dat elk, wie zij om. zich ziet, het in verftand, op verre na, bij haar niet kan haaien • maar is zulks niet een duidelijk blijk van haare onkunde? ■ Toont dit niet aan dat eene verregaande verwaandheid haar beheerscht en dat zij dus' de onge- lukkigfte aller ftervelingen is? ■ Zij legt er zich dus altijd op toe, om met lieden te verkeeren, welken zij veronderftelt dat, of uit hoofden van ouderdom, rang of vermogen , uit welleevendheid , de vlag voor haar moeten ftrijken : en misdoen deezen in haar oog dan maar het geringfte, 6 ! hoe weet zij den ijzeren fcepter dan over de zulken te zwaaijen! Geen fouvereine Vorftin kan als dan fterker op haar point (Phonneur ftaan , als Mejufvrouw Katharina; ja, zij zal de verworpeling dan niet weder opheffen, voor dat hij de diepfte vernedering ondergaan heeft. — Het is er dus zeer verre af, mijne Elize! dat ik de beste vriendin van Mejufvrouw Katharina zou wezen. Neen, mijne Waard-  en eleönore. iqq Waardfte! op verre na niet; want hoe zeer ik wel bekennen wil, in vermogen van geld en goed ongelijk vjsel beneden Mejufvrouw K atharin a te zijn : en niet verwaand genoeg ben, om te veronderftellen , dat mijne daaden onberispelijk zijn, zoo kan ik mij zeiven echter in zoo verre niet vernederen, om mij in alles aan de grilligheid van deeze, bijna verftandelooze, vrouw te onderwerpen: en altijd goed te noemen 'c geen zij goed , en kwaad, het geene zij kwaad heet. Wanneer ik als vriendin met iemand omga , dan ftaan wij gelijk : en dit zoo zijnde , dan behoeft de eene van de andere geene laagheid aftewachten. — Zie, Vriendin ! dit is mijne Helling, daaromtrent; eene ftelling , welke ik vertrouw, die bij alle redelijke menfehen , zoodanigen welken voor waare vriendfehap vatbaar zijn, vast doorgaat. , Immers als vrienden, of vriendinnen, tegen elkander niet vrij uit de borst mogen fpreeken, hoe kan er dan tusfehen de zoodanigen eene waare vriendfehap zijn? . Neen, Vriendin! de waare vriendfehap duldt geen veinzerij, en dus, ik kan de vriendin van Katharina niet zijn ; daar zij, wil men uiterlijk vriendfchappelijk met haar omgaan, volltrekt geveinsd moet behandeld worden. — Ik  Ud EDELAART Ik weet zeer wel, dat zij tegen deeze eti geene zich heeft laaten ontvallen, ,, dat als „ ik mijne zaaken voorheen met wat meer be„ leid beftuurd had, ik mij thans wel in wat „ beter omftandigheid zon bevinden." ——» Maar wat deert mij deeze ijdele klap? —— Immers niets. - Het is waar dat ik mij van een goed gedeelte van mijn kapitaal ontdaan, en het zelve in handen van iemand gegeeven heb, welke het zeer fchandelijk heeft doorgebragt; doch wat deert haar dit ? Ik heb getracht om hem, dien ik voor mijn' vriend hield, te helpen; hoewel het van achteren blijkt, dat hij niet wilde geholpen zijn. Is zulks nu mijn fchuld ? —— Hij is mij, in alle omftandigheden, altijd als een eerlijk man voorgekomen en waarom zou ik dan veronderfteld hebben, dat hij een deugniet was? —— Zou ik zulks enkel en alleen gedaan hebben, omdat hij ongelukkig was en mijne hulp begeerde? * Neen, waarde Elize! ik ben, dank zij de Algoedheid ! in zoo verre nog niet van de menschheid ontaart. Neen • ik heb altijd getracht om mijn medemensch, voor zoo verre het in mijn vermogen was, wel te doen: en het zij verre, dat ik daar van be- rouw  EN ELEONORE. 11, rouw zou hebben. —- Wat ik gaf, heb U aan den mensch en niet aan zijne gebreken gegeeven. 1 Dan, hoe zeer ik mij, door het los gedrag van mijnen vriend, van een groot gedeelte mijner middelen beroofd zie, de Hemel heeft echter gezorgd , dat ik nog zoo veel van de zeiven onder mij behouden heb, dat ik, indien mij geene merkelijke tegenfpoeden omringen, daarmede mijn einde in vrede wel zal kunnen bereiken. ■■ Het is waar, had men mij dus niet gehandeld, ik zou meer vertooning in de waereld hebben kunnen blijven maaken ; maar is aan het vertoonen van waereldfche grootheid ons geluk dan verbonden? 6 Neen, mijne Elize! De waereldfche grootheid verblind wel der llervelingen oogen; maar het is er wel zeer verre van af, dat zij in ftaat zou zijn dezelven een waar geluk aan te brengen • daar zulks alleen op verftand en deugd gevestigd kan zijn. ——— Maar dus fpreeken en denken zij niet, welke in het gevoelen van Mejufvrouw Katharina ftaan; deezen veronderltellen zeer ver Handig te handelen, wanneer zij alleen voo • zich zeiven zorgen; . wanneer zij onge voelig genoeg zijn kunnen, om zich aan niets te  EDELAART te bekommeren, al yiel ieder, als zij maar Haan bleeven. - Onze Vriendin Eleönore, welke een waar gevoel van deagd en menfchenliefde heeft, is dus niet zeer gelukkig, zoo lang zij onder de vleugelen van zulk een paar ongevoelige menfchen, als haare ouders toonen te zijn, moet fchuilen. — Het is dus te wenfchen , dat zij haaren Minnaar, Edelaart, eerlang als haaren waardigen Echtgenoot zal mogen omhelzen ; daar zij, zoo als gij zelve zeer wel hebt opgemerkt, naar alle waarfchijnlijkheid , het gelukkigtte Paar onder alle ftervelingen zullen zijn. Ik tracht haar , zoo veel mij mogelijk is, over hetafzijn van dien dierbaaren Jongeling, wel te troosten, en zij fchijnt daar door ook eenigzins opgebeurd te worden ; maar er blijft sltijd eene zekere droefgeestigheid bij haar over. Welke ik dus verre niet van haar heb kunnen verwijderen. De Hemel geeve dat zulks geen kwaad voorteeken zij ! ■ Hoe zou dit lieve Meifjen te troosten zijn , wanneer haaren Edelaart eenig ongeval op zijne reize ontmoete! ■ Hieraan kan ik niet dan met ontroering denken. —— Echter fchijnt zij, als 't ware, daarvoor eene heime-  kDelaart ïïj melijke vrees te voeden. . . Och! dat de Hemel hem gade fla op zijnen weg!' Zie daar, Vriendin! u Wel een.zeer langen brief gefchreven. Wat ntx mijne omftan_ Handigheid betreft, lieve El,ze! mijne kwaal is, federt eenige dagen, zoo het fchijnt, wat beter geworden : en hoe zeer ik door uwe grootmoedige aanbieding getroffen ben , zoo heb ik voor het tegenwoordige nog niets vanu te verzoeken, dan uwe altijdduurende vriendfchap; terwijl u, benevens uwe lieve Moeder alle heil wordt toegewenscht, van Uwe Vriendin MARIA. V1JÏ-  114 EBELiftRf VIJFENTWINTIGSTE BRIEF. katharina aan petronella. I~Ioe zeer 'gij in uwen laatteen betuigt, dat ge de breuk, welke gij in onze Vriendfchaj» gemaakt hebt, door uw laatfte fchrijvens, weder wilt heelen; zoo komt het mij echter voor dat daarin verfcheiden aanftootelijkheden zijn, welke gij er zeer wel hadt kunnen uitlaaten; want ik ben van gedachten dat, als men een vriendfehapsbreuk wil heelen, men tegelijk geen fteenen des aanftoots in den weg moet leggen , waar over de Vriendfehap volftrekt ftruikelen , moet. "- Het kan zeer gemakkelijk gebeuren, dat gij op het leezen van deeze bovengaande regelen, vrij benieuwd opziet; daar gij u volftrekt zult inbeelden, dat ge de ganfche zaak gerepareerd Jaebt. Dan, indien dit zoo mogt gebeu¬ ren»  K f* KtïSROllï; tt£ ten, weet dan, dat het mij maar in het geheel niet behaagt, dat ge mij meldt, „ öienhoonen. „ den brief, enkel om met mij te kortswijlen, „ gefchreven te hebben". zie, gij behoorde te weeten, dat eene vrouw, van mijne kwaliteit en jaaren, metzich niet laat kortswij- len- Men moet teri. minften, als men verftandig wil handelen , in het oog houden, dat er altijd eene zekere tusfchenruimte in den rang van de eene en de andere burgeres is. —— Nog minder behaagt het mij, dat ge de zoogenaamde vrijerij van den jongen Heer B..., met mij, hier nog weer voor den dag brengt; dit zijn zaaken die lang uit de waereld zijn , en daar gij in het geheel niet mede te doen hebt; ja, daar ik zelf niet meê te doen gehad heb; want wat kon ik het het helpen, dat deeze kwibus mij telkens brieven fchreefen mij overal opwachtte, daar hij wist dat ik komen of pasfeeren moest, en dat ik ééns, bij die gelegenheid, en dat wel zeer toevallig, met hem, omtrent één uur, in een wafelhuis geweest ben ? . zie', dat zijn zaaken, daar ik zoo onfchuldig aankwam als een eerstgeboren kind. ——- En zoudt ge mij deezen dan H a nog  116 EDELAART' nog als een verwijt toevoegen ? — Foei! — datlijkt nergens naar! --— Dan , daar gedaane dingen geen keer neemen, zoo zullen wij het hier nu bij laaten,,ik zou anders zeer gemakkelijk het Rijmpjen van Aagt op u kunnen toepasfen; maar ik wil en dit weet gij , nimmer haatelijk zijn ; noch kwaad met kwaad vergelden; dus er moet, na deezen, van de ganfche zaak niet meer geiproken worden — en hiermede zal alles uit de voeten zijn, 1 Wanneer het mij zal gelegen komen, om u eens tot mijnent te wachten , zulks kan ik w, voor het tegenwoordige , nog niet bepaalen, daar het thans in onze huishouding nog te druk is, om u te logeeren. Op het Kantoor is het ook zeer volhandig , en dan ftaat het hoofd van den Baas altijd kroes"; ook verwacht mijne dochter, aan welke , federd het vertrek van haaren Vrijer, maar in het geheel geen raar is , alle dagen haare Vriendin Elize, en gij weet het loopt dan bij mij al fpoedig over de hand; want ik heb van mij zeiven een druk huishouden , hoe zeer wij ook maar met ons drieën zijn: en mijn Man moet als een Koning gediend worden. —— Gij begrijpt daar;is wat aas  aan vast Dns hietQvet eene gelegenheid. . Mijne dochter heeft reeds verfcheiden brieven van Edelaart ontvangen; M «reeds gelukkig te **** aangekomen en zijn zaaken ftaan daar ook vrij beter dan hem be«cht is; ja, hij vleit zich, dat dezelven in zeer korten tijd zullen afgedaan zijn, waarna gy zeer wel kunt begrijpen, dat hij geen gras onder zijne voeten zal laaten groeijen, om zich wear naar ons te begeeven. , Als wij iets naders van zijne verrichtingen hooren, dan zal ik niet nalaaten u daar van bericht te geeven ; terwijl ik toch wel begrijp dat ge ook , daaromtrent, nieuwsgierig zijt Blijve intnsfchen hiermede Uwe Vriendin KATHARI^A. H 3 £ES«  ut ; ZESENTWINTIGSTE BRIEF. elizs aan eleönore. IVÏoet ik dan altijd' op u knorren , lieve Vriendin? Nu had ik, voor 't minst, verwacht om geene klaagtoonen in uwen brief te «uilen vinden : maar laat ik mij thans niet vermoeijen om u te beftraffen, over een gebrek dat u eigen fchijnt te zijn; te meer, daar ik aan uw fchrijven zie, dat ge zelve fchijnt te gevoelen, dat gij wat verdient. —■ Ik zal dus deeze hiftorie geheel onaangeroerd laaten; maar u zeggen, dat ik mij ten hoogften verblij, met te verneemen, dat uw lieve Edelaart zich in alles zoo wel bevindt. Ik kan u ook met het uiterfte genoegen melden, dat mijne lieve Moeder, federt eenige dagen, ongemeen veel gebeterd is. De koorts heeft haar zoo goed als geheel verlaaten; echter  St N " E L E o N Ö R E." fjte Cét de goede vrouw is er daanig door afge, mat, en dus zeer in haare krachten verminderd; waarom ik voor eerst nog geen ftaat kan maaken, om mij naar u, mijne beste Vriendin ! te begeeven. - Het gevalt mij dus bij uitneemendheid, dat ge een kans wilt waagen, of er iets aan te doen was, dat ge tot onzent kwaamt. o Mijne lieve eleönore! is daar mogelijkheid toe, breng dan vrij uw Moeder, Vader, ja uwe ge- heele huishouding mede. — Al wat met u mede komt, is hier welkom. Zie, dit is niet eigener autoriteit; maar op last van mijne Moeder. ■ Tegenwoordig zou het regt de tijd zijn om tot ons te komen ; de lieve Lente lokt ieder thans naar buiten, wijl daar alles juicht om des Scheppers grootheid telooven. oHoe genoegelijk begroeten wij reeds des morgens, nu en dan , de alverkwikkende opgaande zon! . Haast u dus, mijne Vriendinne! indien er eenige mogelijkheid is, om ons een'bezoek te geeven; om de aangenaamheden te fmaaken, welke wij hier thans genieten. , Dan, kan en mag zulks niet zijn , verkiezen uwe Ouderen niet, dat ge tot mij komt , H 4 Wel-  !>£v2 BDBLAART Welaan, dan zal mijne lieve Moeder niet bete*zijn , of ik zal al de aangenaamheden, welke ik thans op het Land geniet, verlaaten, en tot u komen, om uwe omhelzingen te genieten. —— Voor een dag of agt geleeden is de jonge Heer Goed aart weder bij zijn' Oom komen logeeren, en deeze vereert, ons zeer dikwijls met.een bezoek. Hij is, zoo als gij weet, een verftandig Jongman; maar geheel verfcheelende van de hedendaagfche jonge Heeren. ■ Hij mist dus al dat winderige , al dat ongebondene, al dat listige, met één woord al die laffe fraaiheden , waar de meefte jonge Lieden zich thans zoo veel airs op geeven. - Zijn bijzijn is echter zeer aangenaam; want hoe zeer Lij al die gemanierdheden mist, waar men thans zeer veel mede op heeft, zoo wordt dit rijkelijk vergoed, door zijn gezond verftand, Zijne kundigheid en deugden , welken hij in eene ruime maate bezit. 1 Hij heeft mij een Ode aan de Lente vereerd, van Rabener, welke hij in het Nederduitsch vertaald en aartige muzijk op dezelve , voor het Klavier , gemaakt heeft. • Ik heb dit zangftukjen , dat mij zeer behaagt, voor u afgefchreven , en zal het zelve in deezen fluiten. Ik  EN ELËoNORB, Ui Ik heb korts geleeden ook een brief van onze Vriendin Maria ontvangen, welke mij merkelijk , omtrent haaren flaat gerust gefteld heeft o Hoe moedig is de Deugd, zelfs 'in 't midden eener menigte treffende rampen Onze goede Vriendin verhaalt mij openhartig, hoe een gedeelte van haar kapitaal, doordek [ Hechtheid van dien geen, welke^zij vertrouwde een eerlijk man te zijn, verloeren is geraakt • en dat zulks het middel is geweest, waardoor zij haar' ftaat heeft moeten verminderen Echter is het er verre af, dat zij zich hierover bekommert. Ja, mijne Vriendin ! zij is geheel over dien flag getroost: en bidt alleen dat haar geen meer diergelijke rampen mogen treffen. , Evenwel, moet het zoo zijn, zij Helt zich alweder geheel en al in de hand des Almagtigen. o Hoe verre is deeze deugdzaame Vrouw verheven , boven die fchraapzieke waereldlingen, welke hun hart alleen op de fchatten deezer waereld gefteld en het goud zich tot hunnen Afgod gekoozen hebben ? . Zeerverre Vriendin! want zij heeft zich een' fchat verkoozen, welken noch door mot noch door roest verderven, maar haar een eeuwig heil zal aanbrengen. — H 5 Ik  tl» I B I l A i R T.' Ik raade u nogmaals, mijn Beste! om haaf dikwijls te bezoeken; want heur bijzijn is voor uwen tegenwoordigen ftaat zeer heilzaam. Intusfchen zal ik deezen hier fluiten, terwijl ik u betuïge, dat eenig bericht van u, met het uitgerektst verlangen te gemoete gezien wordt na Uwe onveranderlijke Vriendin ELIZE. ODE  Sn eleGnore» 123 ODE aan DE L E N T E. [btj den voor gaanden ingejloten."] Welkom , a godlijke Lent'! gij Dochter bij de getijden, Gij die weldaadiglijk de aarde bezoekt, Kom toch; u wachten met fraart de zoo lang trenrige beemden , Kom toch; om u wenscht het eenzaame woud. —— Gij komt!--metluchtigen voetijltgijal«de westlijkewindjes Over de velden die gij thans bezielt. — Onder uw' luchtigen voet zien wij de vioolen ontfpruiten,. Moeder der bloemen! zij lagchen 11 toe. — Gij kom t.' en met uwokomstde zangsn dervrolijke wouden^ Ook met u komt de bevallige Mei, De vrolijke Dochter van 't jaar die haar bloeijende flaapen Des hoofds met kleurige bloemen bekranst. Va» 't ganfche woud toegejuicht daalt met weldaadige treeden, Van het gebergte de morgenftond af; f den , Vriendlijk begroet hij het veld, en vriendlijk de rijzende zaa» Die ge voor 't fnijmes der maaijeren voedt. — (len, Tüw middagzon fchiet nog op ons geen alles blaakende ftraa- Ook fcaeurt haaren gloed onze airdeaojniet.— n»j  Ï2A EDELAART Nu wacht te Treeden het Rund de zoetverkwikkend«fch»dnvr, 't Bulkt nu wellustig in 't klaverrijk gras. —n Voelt, o magtige Lent'! de als verjongende kudde, Dartel en huppelend zoekt zij de beek. (fneller Beeken ook voelen uw kracht, zij ruifchen en kabblenveel In uwe dalen belchaduwd door 't loof. o Voelt de vrugtbaare beemd : de trotfclie Narcislus gevoelt u, En 't edel koninglijk Tulpen gedacht,' Zij tuimlen,magtige Lent'! entuimleudkusfenze elkander; Want gij, o Lente! gij fchiept hen verliefd. — Met eene moedige vlugt ftijgt nu de vlijtige Leeuwrik, En zingt den Landman te vrecdcnheid toe:fmenfchen, Hij zingt en toont nog geen vrees voor list of llrikken van Die hij door geene gezangen verzoent. —» Dichterlijk wordt ook door u de Philomeel aangeblaazen, Luistrende wonden liaan bij haar verftomd; Haar honderdvoudig Lied dringt in gevoelige harten, En laat daar binnen de liefde terug. Van 't ltreelend westelijk windjen gewiegd op teedre takjes, Streelt zij door haaren betovr enden zang Minnende kweelt zij en zingt de zoete klagten der liefde, Een ieder Jongling verftaat wat zii zingt. .Op Maagdenwangen, bevallig met vrolijke Iagjcns gewapend, Stelt gij de jeugd in gevaarlijken bloei. (heid, 'tHart van deSchoonegevoelt de vrolijke wenfehen derjong- En leert de minzieke zuchtjens verdaan. (mogen, Nufchieteen ftrijdbaar zwart oog, zeeghaftiger om haar verZijn doodlijk fchersfende blikken in 't rond; 'tKwijnendblaauw oogjen verrukt en zoekt alleen te behaagen, En magtig wint het zijn vreeslijkerblik.— lkvoele u, met vreugde, o Lent'! met haar geheel vermogen .Veelt mijne moedige zie! u alleen; Z<1  EN ELEÖNORE. Eoo vaak ik verr'van de ftad en haar geruchtmaakende dwaazes Op uwe heilige beemden u zie. — Ik zie u, o Leute! ja 'k zie rijen van hupplende lagjens, 'kZie Venus cn haareu dartelen Zoon, En Nynifjes die door het gras met naakte bevalligheên dansfen, En 't minnegoodjen dan lokken dan vliên. — Daaglijks wil ik u thans zien; gelegen onder de dakea Van herrebergende Linden u zien; (liefde Tot uit den boezem der beek mij een droom der gelukkige Met zijn betovrende wiekeu omhelst. — ( velden Gij, waare kenners van lust, gij, die het vermaak van de Gaarne koopt voor de vermaaken van 't Hof, o Komt; devlugtige Lent' zal niet lang op de aarde vertoeven, Snel fpoedt haar Ureelende fchoonheid voorbij.— En gij, o Schoonen! komt ook, komt ia befchaduwde dreeven, Waar menig zuchtend Jong'ling u zoekt, Laat uwe roozen de pracht der ganiche Lente befchaaiaen, Es fchenkt veroverde harten geluk J Z E-  Ï2Ó EDELAART ZEVENENTWINTIGSTE B RIEP. Het fchijnt dan , lieve Karei! of de Fortnifj ons beide, op een tijdftip wil hegunltigen; wijl ik ook, even als gij, eenen vetten vogel in de knip heb gekreegen. , Een jong Heerfchapjen, eenkindjen van weelde, welke zijn ouders pappot verlaaten heeft, om de groote waereld te zien, is hier, voor omtrent een maand, aangekomen, hoewel hij niet voorneemens was zich hier lang op te houden. Maar zoo dra als de onnozele flok- kert mij in zeker gezelfchap ontmoet had, is hij daadlljk van keuze veranderd , en heeft zijn best gedaan om zich met mij bekend te maaken ; hetwelk ik hem dan eindelijk, na dat er eenige omwegen gebruikt, waren , heb laaten gelukken, •—— laura aan karel. Bi)  EN ELEÖNORE. Ï2> Hij heeft das nu een beflait"genomen, om hier nog eenigen tijd te blijven, in hoope dac hij mij zal bepraaten van met hem, onder den naam van zijne vrouw, verder voord te reizenmaar gij kunt ligt begrijpen, hoe hij hierin flaagen zal. ——. Ik heb hem reeds menig goeden veer uit den Haart getrokken, zonder dat hij daar voor iets genooten heeft, waarmede ik meen voord te gaan, tot dat er uit die bron niet meer te fcheppenvalt; wanneer hij met allen fpoed van mij zijn paspoort zal hebben. . - Gij weet dat het mij, van zulk foort van vogels, niet om den vogel, maar om deszelfs veêren te doen is. . . Met dit weinige zal ik deezen befluiten , wijl ik op het oogenblik mijn' Galant verwacht en de Post mij niet toelaat om deezen tot morgen optehouden; terwijl ik mij zelve vleije, dat ik haast het geluk zal hebben, om u,in mijne armen drukkende, mondeling te betuigen, dat ik altijd, bij uitneemendheid, zijn zal Uwe tedermtnnend» LAURA. AGT'  \2i EDELAART AGTENTWINTIGSTE BRIEF, ^CVÏet een ongemeen genoegen, heb ik uit uwe waardige letteren vernomen , dat de kwaal, waar aan gij eenigen tijd onderworpen zijt geweest, eenigzins fchijntte verminderen. —— Mijne lieve Moeder begint, federt eenige dagen , ook ongemeen te beteren , het welk mij een bijzonder genoegen geeft. ■ Gisteren heb ik fchrijvens van mijne lieve Vriendinne Eleönore gekreegen , het welk al weer met bezwaaren gevuld is; doch waarin zij mij eenigzins hoop geeft, als of ze mij een bezoek zou komen geeven. —— Och !mogt ik, indien zulks gebeurde, dan zoo gelukkig zijn, van u in haar gezelfchap te zien ! — welk eene vreugde zoude zulks voor mij en mijne Moeder zijn! —— elize aan maria. Het  EN ELEÖNORE* ,tQ Het verwondert mij das niet , beste Vriendm S dat zulk eene vrouw , welke aan zoo vee* gebreken onderhevig is, en zieh tevens ve ! beeld die geheel niet te bezitten , maar hoogst VerHandig te zijn, niet wel kan dalden da ™en haar de waarheid, hoe zagt ook.zegge L D ondervinding ,eert ons dagelijks, dafzi , teven, ' te '«wijl het teven genoeg bekend is dat de beste Huurlieden altijd aan land zijn. - Mijn hartewensch ftemt dus volkomen met „ caann over een, om Eleönore, zoo fpoedig mogelijk zij, in de armen van haaren EnELAART, als zijne Eehtgenoote te zien • opdat zij ais dan de vrugten van een gelukkig' leven mogen plukken Ë * Verder was het mij en mijne Moeder hoogst aangenaam te verneemen, dat uwe omftandt ;iet 200 ^merlijk is, als men wel . h et voorgegeeven, (het beige u niet, y-Jn indi' n ' r°ndb0rftig met U -ht r indien u iets mogt ontbreeken, wees dan zoo goed om ons zoo eelnkkio- t* . , " o uiaaA.cn van u In den tatita, Maf, Mtel % Mn onic Vrien-  jgO EDELAART Vriendin Eleönore ontvangen heb , meld ze mij, dat zij u dikwijls een bezoek geeft, en veel troost van u ontvangt. —— Och! mogt gij, door uw beleid , haare zwaarmoedigheid geheel en al van haar verdrijven! Hoe gerust zou ik dan , omtrent den ftaat mijner lieve Vriendinne zijn! Dan ik kan niet an ders van uw verftand en deugd, waar voor ik weet dat zij zeer vatbaar is , voor haar, dan het beste hoopen, en waarom ik mijnen geest, daaromtrent, geheel gerustftelle; terwijl ik niet zal ophouden te zijn Uw» heilwenfckende yr'iendin ELIZE, N E-  EN ELEÖNORE, 131 NEGENENTWINTIGSTE BRIEF. eleönore aan elize. ■MLwf ik dan altijd op u knorren? Dus begint uw laatfte. Ja, lieve Elizh, Knor vrij op uwe Vriendin Eleönore;want zij is in fommige zaaken té zwaarhoofdig Echter niet in allen. Het is waar dat ik tot nog toe niets dan alles goeds van mijnen Edelaart vernomen heb; maar kan ik het nu helpen, dat ik een kwaad voorgevoel van een, voor hem naderend, ongeval hebbe? Gij zult zeggen: voorzeker ja! . Gij moest u zelve dit uit het hoofdftellen; temeer daar gij niet dan goede ja zeer goede berichten van hem ontvangt. Oppervlakkig fchijnt gij volkomen gelijk te hebben ; maar, lieve Vriendin ! gij weet toch ook wel, dat I 1 h&£  Ij4 EDELAART het veel gemaküjker is te troosten, dan getroost te worden! ■ Ach! hoe dikwijls heb ik getracht, om al die zwaarmoedige denkbeelden, .welken mijne bedroefde ziel zoo deerlijk folteren, geheel en al van mij te weeren ! Maar helaas! hoe fterker mijne poogingen daaromtrent waren ,hoe minder ik daarbij gewonnen heb! —— Knor dus vrij op uwe Vriendin Eleönore!-Nooit zult gij er haar door verbitteren ; daar ik weet dat het geen bedillen van u, maar Hechts zucht tot mijn welzijn is. —— Dan, hoe zeer ik u moet toeftaan, dat ik, in fommige gevallen , vrij zwaarhoofdig ben, zoo kunt gij, mijn Beste! niet ontkennen, dat mij ook alles tegen loopt. Hoe vast meende Edelaart niet verzekerd te zijn, dat hij de reize, welke hij nu werkelijk doet, niet zou'hebbenbehoeven te doen?—Hoe zeker meende'ik, vervolgens, te zijn, dat wij een geruimen tijd, in elkanders bijzijn zouden mogen Bijten: en dat wij reeds in elkanders omhelzingen, ons leed, grootendeels, zouden kunnen vergeeten? Echter zijn al deeze ftreelende denkbeelden deeze aange- naamehoop, geheel en al in rook verdweenen; daar mijn dierbaare Edelaart, hoe ze-  IN ELEÖNORE. 133 zeker hij ook meende te zijn van bij mij te blijven, zich echter van mij heeft moeten verwijderen; daar gij, mijne Waarde! door de ziekte uwer dierbre Moeder, terug gehouden, zijt: terwijl mijne Ouders mij niet begeeren toe te ftaan, om mij tot u te vervoegen. Ik berichtte u, in mijn' laatften, dat ik eene pooging zou aanwenden, om van mijne Ouders vrijheid te verkrijgen, om voor eenigen tijd tot u te gaan; het welk ik ook werkelijk ter uitvoer gebragt heb; dan ik ben, daaromtrent, in 't geheel maar niet geflaagt. Zie hier ons gefprek, omtrent dit ontwerp: Ik. Het is thans fchoon weer, Mamalief! Mama. Dat is het, Ele önore ! Wij hebben een gezegend voorjaar. —— I x. Dat hebben wij wel, Mama lief! —— o Hoe aangenaam moet het thans bij onze Vriendin elize zijn! Hoe veel gele¬ genheid heeft deeze lieve Vriendin van ons nu, om de goedheid des Allerhoogften, in de menigte wonderwerken, door zijne altijd goeddoende hand, tot der fchepfelen heil, gewrocht, van nabij te befchouwen ! ■ En welke bekoorlijke tooneelen •—- welke hartverkwikkende geuren zullen de, rijk met bloemen gefloffeerde velden, thans niet opleveren! ■ I 3 Ma-  jj^ EDELAART Mam a. Voor de geenen welken het kunnen bijwoonen is het zeker niet onaangenaam, om in een fchoon voorjaar buiten te zijn ; echter, men heeft in de ftad ook menigvuldige gelegenheden, om des Hemels goedheid te bewonderen , en er zich in te verlustigen. ; I K. Hierin hebt gij volkomen gelijk , lieve Mama! maar ik geloof toch, dat men, br.ïten het vermaak, hetwelk men op een Landgoed geniet, in het zien te voorfchijn komen van zoo veele ontelbaare kruiden, planten en bloemen, zich ongemeen verfrischt, en zijne gezondheid zeer bevordert, wanneer men aldaar in de Lente eenigen tijd doorbrengt. Mama. Kind ! dit is al naar men gewoon is. Zij die het ftadsleven gewoon zijn, leeven al zoo gezond in de ftad als buiten. > Ik. Dan zou Mama er geen vermaak in hebben, om de Lente, op een aangenaam Buitengoed doortebrengen ? Mama. Jawel, dochter! indien mijne huishouding zulks toeliet dan zou ik hier toe wel genegenheid hebben; maar dewijl 'ik zeer wel weet, dat uw Vader mijne tegenwoordigheid hier volftrekt in huis niet kan ontbeeren, zoo behoef ik daar niet aan te denken, > Ik.  EN ELEÖNORE. 135 Ik. Zijne dochter zou hij toch wel voor een poos van huis kannen laaten gaan. . Mama. Ja, dochter! maar zulks zou Mama dan nog niet kunnen inwilligen. - _ Gij weet wel, dat ik en uw Vader, voor altijd, een beüuit genomen hebben, om u nimmer alleen van huis te laaten gaan. Een jong Meisjen kan men aan zich zelf niet toevertrouwen. —— I k. Het maakt doch een groot onderfcheid. Mama lief! waar een jong meisjen thuis is, als zij onder de oogen van haare ouders van daan is Bij voorbeeld , ik was eens eenige weeken bij mijne Vriendin Elize; - daar zou ik immers geen het minfte' gevaar loopen? ] Mama. Ja — daar zoudt gij nu niet kunnen zijn; want terwijl de ziekte van de Moeder uwer Vriendin nog blijft aanhouden, zoo zoudt ge thans daar niet zeer welkom zijn. Ik. Neen! neen! lieve Mama! dit zou geen hinderpaal voor mij, bij mijne Vriendinne , of haare Moeder zijn; ik weet zeer zeker dat gij en ik daar altijd welkom zijn. Mama. Zulks kan zijn, mijn dochter; maar dewijl wij beide niet van huis kunnen, en ons voorneemen, om u niet alleen van I 4 huis  igö EDELAART huis te laaten gaan ,tot nog toe blijft Mand honden, zoo is het vergeefsch hier over te redenkavelen Hiermede aapte Mama van [dit]gefprek af, en begon van iets anders te praaten. —— Gij zult derhalven met mij wel begrijpen, dat er dus niet aan te doen zal zijn. ■ Het wachten is dan alleen op u, mijn Beste! ( hoe gelukkig zijt gij, dat uwe dierbaare Moeder de reden plaats geeft) en waarom ik, met het uitgerektst geduld, ja, ik mag wel zeggen ongeduld, de herftelling van deeze beste Vrouw, uwe lieve Moeder, te gemoete zie. Onze Vriendin Maria heeft mij ook gezegd, aan u gefchreven te hebben, en prijst nw goed karakter ongemeen. —— Nu zij is eene vrouw welke iemands waarde op prijs weet te fchatten; befchouw dit niet als een compliment; maar als iets dat in de daad zoo ïs; doch wat behoef ik dit hier te zeggen ? — Gij, Vriendinne ! kent het hart van uwe Eleönore. ■ Ik fluit dus deezen, lieve Elize! na u en uwe Moeder hartlijk gegroet te hebben, in de vleijende hoope, dat gij wel haast, het ftadsgewoel ,voor het aangenaame buitenleven zult ver-  EN E L E 8 N O R E. " 137 Verwisfelea ; om daar door het bijzijn te genieten , van uwe altijd beftendige Vriendin. ELEÖNORE. P. S. Mijn dierbaare Edelaart fchrijft mij in zijn laatften dat alles met hem in den besten ftaat is, en dat hij' toen, binnen weinig dagen, zijn zaaken in orde meende te zullen hebben, en vervolgens de terugreize dacht aanteneemen. Vaarwel! ï J DER»  DERTIGSTE BRIEF. kakel aan laura. Daar ik thans de gelegenheid heb, om u deezen zeker te doen toekomen , kan ik niet afzijn u mijne blijdfchap te betuigen, over het goed fortuin , 't welk gij hebt aangetroffen: — als mede om u te berichten, dat ik , naar alle waarfchijnlijkheid, op morgen den buit, welken ik hier beloer , in handen zal hebben ; daar ik mij voorzeker, deezen avond , van den knaap, welke de eigenaar is, ontflaan zal.— De fnaaren zijn daar toe reeds zoodanig gefpannen, dat er volftrekt geen twijfel aan is, of alles moet volmaakt gelukken. ■ Verwacht mij dus eerdaags biju, met dat geen waar wij zoo lang naar gezocht hebben, en waar naar gij nu alles kunt inrichten; want gij, mijn Waardfte! begrijpt, dat wij dan op  EN ELEÖNORE. IQ de plaats niet zullen kunnen blijven, waar gij thans uw verblijf houdt, alzoo ik vrees dat wij aldaar niet volftrekt veilig zullen zijn. Wij zullen dan wel beraamen waarheen. Gij kunt hierop intusfchen uw ftaat maaken, en zoo veel pakken als u mogelijk is, opdat wij dan te gelijk vaerdig mogen zijn. —r— In welke verwachting ik mij teekene, Uwen liefhebbenden K A R E L. P. S. Zoo even krijg ik zeker bericht, datop morgen de dag onzer verlosflng zal zijn; ik omhelze u dus reeds in mijne gedachten , in de zekere verwachting dat wij zulks in zeer weinig dagen in perfoon zullen doen. —— Valél EEN-  na EDELAART EENENDERTIGSTE BRIEF. laura aan karel. Het fpreekwoord zegt: hoe hooger men klimt, hoe laager men kan vallen en ongelukkig wordt znlks heden aan mij bewaarheid. —— Ik heb u, mijn dierbaare Karei! in mijn voorigen, gemeld, dat ik een ze'er vetten vogel iri de knip had gekreegen, het welk ook werkelijk zoo was, en niet nagelaaten heb deezen van de beste zijner vederen te berooven; — dan hoe weinig kan men op de Fortuin ftaat maaken! ■ Gisteren middag verwachtte ik mijn teder Beminde, (hoewel ik de genegendheid, welke ik voor hem betuigde te hebben, nog niet dan door geringe en flaauwe omhelzingen getoond heb, gij weet dat de meisjens altijd uitvlug- ten  EN ELEÖNORE. m ten genoeg hebben om tijd te winnen.) dan in plaats van mijn Minnaar te ontvangen, kreeg ik bericht, van een mijner vertrouwden, welke zulks echter zeer toevallig ontdekt had, dat zijn ouders er achter gekomen waren, dat hij zich te ***, bij mij ophield; waarop zij daadlijk het befiuit genomen hadden, om hem op te zoeken, 't welk hun ook volmaakt gelukt was; alzoo de fpionnen, welke hem en mij verraaden hebben, zich op alles geinformeerd hadden. —— Men berichtte mij ook tevens, dat men zich bij het Gerecht vervoegd hadde, om, ware het mogelijk, mijn perfoon in verzekering te doen neemen ; waaromtrent men mij verzekerde dat zij zouden ilaagen, vermits ik daar als een Verleidfter van den jongen Heer, die een grootPerfonagieis, was aangeklaagd. . Er fchoot dus voor mij niets over, dan mijne kleinnodien bij een te pakken, en hals over kop de vlugt te neemen; ten welken einde ik mij ook daadlijk een rijtuig liet bezorgen .waarmede ik mij tot den kruisweg van * * heb laa« ten brengen, en vervolgens te voet naar die plaats gegaan ben , om des te minder ontdekt te worden. — Deeze wijze van handelen is ongemeen geluk-  144 EDELAART lukkig voor mij uitgevallen; want ïn den donker te ** aangekomen zijnde,heeft mij aldaar niemand bemerkt, dan mijne Vriendin , bij wie ik mijn intrek genomen heb, door welke manier van doen ik de handen mijner vervolgers, dus verre, ontfnapt bén, het welk mij anders niet zou hebben mogen gebeuren; want heden krijg ik bericht dat men, fiat om mijn Perfoon te vatten verkreegen hebbende, zoo dra niet bemerkt had dat ik ontfnapt was, of men had mij terftond vervolgd , en zelfs te * * geweest, om mij aldaar te zoeken, hoewel er niemand van mij eenig naricht had weeten te geeven. Ik beloonde dus deezen Berichtgeever voor zijne moeite, hem tevens wijs maakende.dat ik echter te ** meende te blijven; hoewel er heden een rijtuig gereed ftaat , waarmede ik mij weder op den kruisweg, welke bij **** ligt, meen te laaten brengen, alwaar ik dan ook weder te voet naar toe zal gaan, en daar bij mijne Vriendinne, welke u bekend is, mijn intrek denk te neemen waar ik dan uw Perfoon , of uw fchiijvens hoop te ontvangen. — terwijl ik altijd zijn zal, Uwe liefhebbende LAURA. TWEE-  EN ELEÖNORE. I43 TWEEËNDERTIGSTE BRIEF. Daar mij thans eenige auren , van mijne menigvuldige bezigheden, overfchieten , zoo grijp ik deeze gelegendheid bij het hair, om u eenige letteren van mijne hand te doen toekomen. Wat heeft een mensch niet al wederwaardigheden , in deeze waereld! . . Altijd in drukke bezigheid , betreffende de huishouding , te zijn en dan nog dikwijls van zijnmin- der, wanneer men daar, zelfs met het beste oogmerk, naar toe is gegaan, fmaadheden te moeten lijden ! Dit gaat te ver ! - Gij zult u op het leezen van deeze bovenftaande regelen waarfchijnelijk verwonderen. en zeggen : waar moet dit heen? ■ . u;t hoofde dat ik u beloofd heb, dat ons verfchil ge- KATHARINA aan PETRONEtLA.'  S44 EDELAART geheel uit de voeten zou zijn. ■■ Nn ——» ja, Vriendin! dat is ook zoo; maar zulk eene hiftorie heb ik daar bij mijne Vriendin Maria gehad. ■ Ik ging dan, gisteren na den middag, naar die Vrouw, welker hart vrij hoog geplaatst is, toe, om haar eene vizite te geeven, en met een eenige ververfching voor haar te brengen; want waarlijk ik geloof, dat haare omftandigheid gansch niet gunftig is. 1 Zij ontving mij, dit moet ik zeggen, met alle vriendelijkheid; maar, Vriendin! als men weet, dat men meerder in rang is, dan de geene bij welke men komt, of welke men bij zich krijgt, aan wil men nog wel een weinigjen meer dan vriende. lijkheid hebben. —— Is 't niet zoo? — De vriendelijkheid is, op zich zeiven , zeer prijfelijk; maar er dient ook nog wel een weinigjen eerbied bij te komen; want enkele vriendelijkheid is zeer goed, wanneer men gelijk in middelen is; maar als de een boven den ander daarin uittleekt , dan dient de mindere dit in aanmerking te neemen, en de meerdere in dien rang of itand te plaatfen, welke haar de meerderheid haarer middelen natuurlijk toekent. • Dan van dit alles , hoe Techtmaatig zulks ook  fc N' E t E 8 N O R b. »ok zij ftaat er bij onze Maria niets van in; h« welk gy u.t het gefprek, dat ik met haar gehad heb, en hier , eenige kleinigheden uit, gezonderd, woordelijk zal laaten volgen, zien «nlfc - Dus was het zelve, na dat de eerfte Pligtpleegingen, van, hoe vaart gij ? e„ zoo voords, geëindigd waren. Ik. Hoe wel zou het'u thans te ftade ge. komen zyn, wanneer gij die middelen , welke n het Opperwezen, weleer ter hand heeft gefteld, nog allen bij elkander hadt? - Maria. Ja _ ik zou misfchien deeze en geene noodlijdende, daatmede, te hulp kunnen komen. —_ Ik. Neeni* ik meen niet om er een ander mede te helpen ; maar voor u zet ven. . Maria. De Hemel geeft ons nimmer ziiné gaaven om deezen alleen voor zich zeiven t* honden. Zie hier ovef Qg dengrootften Leermeester.Matth.XlX : a, Ik Ja - maar men moet zoo liberaal niet Sijn, van er zich zelf door te benadeelen Maria. Dit kan er naar komen Als men zijn liefderijkheid aan iemand betoont, ' Welke het waardig is, dan doet men daar^ |an»ch geen kwaad, m9ar in tegendeel zeer K veel  ïa6 edelaart veel goeds aan ; echter ik kan mij op zul"» eene liefderijkheid, omtrent mijn' evennaasten , das verre, niet beroemen. ■ 1 re. Gij hebt, door uwe malle bermhartigheid , het echter zoo verre gebragt, dat gij uwen (iaat, in verfcheiden opzichten , hebt moeten verminderen : —— en gij weet immers wel, dat die zelfde Leermeester zegt: „ en geeft het heilige den honden niet, noch en „ werpt geene Paerlen voor de zwijnen."—. (Gij ziet, Vriendin 1 dat ik haar niets fchuldig bleef. ) Maria. Malle bermhartigheid heb ik, dat ik weet, nooit uitgeöeffend. ——.ik weet wel, dat ik mij , door beloften, van een gedeelte mijner middelen heb laaten berooven, doch zulks kwam uit geene malle bermhartigheid Voord ; maar wel uit eene genegenheid, om mijn medemensch, welke ik dacht dat, buiten zijn fchuld , ongelukkig geworden was, weder uit die laagte te helpen verheffen, waarin hij , door zijn ongeluk, gevallen was. —— Ik ftrooide dus , voor zoo verre ik weet, geen Paerlen voor de zwijnep. Ik. Nu —— gij moogt het dan neemenzoo gij wilt, het is evenwel zeker, dat gij daar door uwen ftaat vrij wat hebt moeten verminderen. —— . Ma-  Maria. Dewijl het er zeer verre af is, dat grootheid en aanzien van deeze waereld in ftaat «ouden zijn, om ons een waar zielsgenoegen aan te brengen, zoo heb ik daar zoo weinig mede op, dat ik zelfs blijde ben van mijne uiterlijke grootheid verminderd te zien. . - Ik. Dat is zeer goed gezegd, als men dan maar in ftaat blijft om zich te redden. Maria. Dit heb ik, Gode zij dank! dus Verre, in dien zin als gij het hier gelieft aapte- voeren, nog kunnen doen. ft weet niet dat ik, daaromtrent, nog iemand heb aan^efproken. — ö Ik. De trotschheid belet zulks wel eens: — welke trotschheid men dan met den naam van eergierigheid bedekt; maar diergelijke zaaken heeft men veelal van die lieden te wachten, welke zich verbeelden zoo geleerd en verftandig te ziinj daar zij die, als ik en anderen, er maar flecht en regt over heen loopen , veelal het veld behouden, en zich nog Wel kunnen beroemen, dat zij iets in de waereld hebben overgewonnen, of ten minften hebben helpen overwinnen. . Maria. Als ik u voor.de vuist behandelen moet, zoo als ik altijd hoop te doen , dan moet ik u zeggen, dat gij in dit ganfche raizonnement, het welk gij zeer, gaarne op mij K a zoude  zoudt toepasfen , den bal deerlijk misflaat; Ja, dat gij een allerbehaaglijkst voorwerp zijt. • (FVat dunkt u van zulke uitdrukkingen „ Vriendin ? ) I k. En waarom ben ik een allerbehaaglijkst voorwerp? *— Maria. Om dat ge u veel te veel laat voorftaan, op een weinigjen geld en goed, dat n door de blinde fortuin als toegeworpen is. (hier werd ik woedend van kwaadheid) Och!mogt ge eens indachtig worden, dat gij dit in één oogenblik kunt verliezen; alzoo es niets onder de zon is dat beftendig is! -— Ik. (Nagemaakt.) En mogt gij eens begrijpen dat ge aan uw meerder een eerbiedige? gedrag verfchuldigd zijt; zulks zou uwel eens zoo fraai ftaan! ■ 'r Maria. Ik weet niet dat hier het meerdere of mindere te pasfe komt. Ik be- fchouw u als mijne Vriendin, het welk ik hoop dat ge mij ook doet, en derhalven zoo begrijp ik dat wij gelijk ftaan. Ik. (Terwijl ik haare grootschharttgheid niet langer verdraagen kon, zoo dacht ik: ik zal mij waar Spoedig van u af maaken.) En daarom verkiest gij dan niet dat iemand u raad geevef * MiS1>  i w ele8nore» J49 Maria, o Ja! —— Dit heb ik zelfs gaarne; maar niet dat men mij bedille of onfchuldig hekele; aan zulk eene willekeurige handelwijze zal ik mij nimmer onderwerpen. ■ — Ik. Het zou evenwel kunnen gebeuren, dat de nood u daar toe dwong. . Maria Dat geloof ik niet. ., Ik. Niet? ■ ——— Maria. Neen toch niet! —— Niet dat ik het buiten de mogelijkheid ftel, van door de nijpende armoede aangegreepen te kunnen worden. Dit is mijne meening niet; de Hemel bewaare mij voor zulk eene verwaandheid ! maar als dit zoo verre moet komen, dan geeve God, die voor de noodlijdende altijd zorgt, dat er dan nog zulken gevonden zullen worden , welke mijne noodlijdendheid te hulpe willen komen, zonder te gelijk den ijzeren fcepter over mij te zwaaijen, en mij als eene ganfche onderwerpelijke ilavin- ne te willen behandelen! • I k. Zoo-, dan zoudt gij misfchien geholpen willen worden, en tevens over uw helpfter of helper den baas willen fpelen ——— niet waar? Maria. Ik weet niet , dat mij iemand kan «ar.toonen dat ik immer, voor het geringfte K. g blijk  f ija EDELAART blijk van vriendfehap onerkennelijk ben geweest; dus men verwachte zulk eene verregaande onredelijkheid niet van mij. {Op deeze grootfpraak voelde ik dat ik zeer moeilijk werd , waarom ik het gefprek ongevoelig over iets anders wendde, en mijn vizite vervolgens zoo kort maakte als mogelijk ware; want ik kan zulke grootschhartige menfehen niet verdrttagen.) Wat zegt gij na van zulk eene behandeling, Vriendin ? ■ Is deeze niet alieronrede- lijkst? Immers ja! —- Ik ga er met het beste hart van de waereld naar toe, en op zulk eene wijze, als ik u boven gefchetst heb, ontvangt men mij. Dus ik moet zulks klaa- gen, al zou ik het ook flechts aan de muuren van mijne kamer doen. ——— Zulk eene behandeling nagaande, is het geen wonder meer, dat men op het laatst ongevoelig wordt en alle aandoening vaaren laat, zelfs omtrent die geene welke verdienen, dat men zich over hun ontferme. Ik zal dus voordaan wel zorgen , dat mijne dochter haar hof zoo fterk niet meer bij Jufvrouw (ik mogt wel zeggen Mevrouw) M aria , maakt; want een jong hart is zeer ligt te verleiden , en het zou, door zulk eene converza- tie.  ÏM' ïtEÜNORï, f$g tie, misfchien wel aan de gehoorzaamheid van zijne ouderen onttrokken kunnen worden: — en daar voor moet ik waaken. Hier nevens een prezentjen; iets het welk ik Maria had toegedacht, (gij hadt dan wat anders gekreegen) waaruit ge kunt afmeeten of ik het wel met haar voor had. ——. Nu de rnenfchen moeten toch leeren met fchaê of met fchande, dit zie ik nu duidlijk in M a r i a, . Ik wacht fpoedig antwoord van u, en daarbij uwe gedachten over het onthaal, 't welke ik bij Maria gehad hebbe. Terwijl ik blij ve, Uwe Vriendin KATHARINA. P. S. Zoo dra er maar de minfte gelegenheid is om u bij mij te logeeren, zal ik u zulks daadlijk melden; want wij moeten eens bij elkander zijn , om over een en ander famen te kunnen fpreeken. —— Vaarwel! K4 DRIE.  «DE t AART DRIEËNDERTIGSTE BRIEF. eleönore aan elize. r is u iets overgekomen, dat gij voor mij wilt verbergen, of gij hebt thans buitengemeene drukke bezigheden aan de hand ; anders zoudt gij zoo lang niet kunnen wachten met aan uwe Vriendin te fchrijven, en waarom ik dan nu de pen opvatte, zonder uw antwoord op mijn laatflen aftewachten. Gij zult echter moeten gedoogen , lieve Vriendin ! dat ik thans weder eenen klaagtoon aanheffe. ■ ■ ■ Och! mogt ik u nog eenmaal fchrijven , dat ik daar toe geen reden had! —, Gisteren middag is Mama naar onze Vriendin Maria geweest; dan zij is zeer geemlijk van daar terug gekomen, 1 Ik vroeg haar na de omftandigheid van onze Vriendin; maar het antwoord was; haare omftandigheid is, ten  EN ELEÖNORE. T£j: ten miriften zoo zij zelve zegt, zeer goed. Ik vroeg vervolgens of er hoop was dat zij van haare borstkwaal herfteld zou kunnen worden? — Dan, Mama antwoordde: dat geloof ik niet ——- echter deeze is nog zoo erg niet, of ik geloof, dat haare flnantie-kwaal, haar wel haast meer dan haare borstkwaal zal piaa. gen. ■ Ik wilde vervolgens het een en ander, omwent Jufvrouw Maria nog vraagen; maar het antwoord was toen : vraag mij niet meer" na dit trotfche mensch, dochter ! en zoo ge mij plaizieren wilt, menageert dan uwe bezoeken bij haar zoo veel als mogelijk is; want zij, welke aan de moeders geen behoorlijken eerbied toedraagen, daar behoeven de dochters dan haar hof niet te maaken. , Verder durfde ik toen niet vraagen ; want gï Vriendinne weet, welk eene behandeling ik, in diergelijke gevallen, van mijne Moeder te wachten zou hebben. ——. Ik geeve u dus in bedenking, of ik ook reden heb om te klaagen, daar mij nu mijne eenigfle Vriendin, in deeze ftad, met wie ik in gemoede fpreeken kon , ontnomen is ; want zeer fpaarzaam zal het wezen, dat ik nu een be?°ek aan Jufvrouw Maria zal durven geeven.£ 5 , Mee?  Jg4V EDELAART t Meer zal ik er thans hier niet van zeggen ;. maar n er zelve over laaten oordeelen; ik weet toch, dat ge niet hard op uwe Vriendinne Eleönore zijn kunt. ■ Tot nog toe heb ik geen verder naricht van mijnen Ede la art bekomen, federt den brief,, Van welken ik in het postfcriptum , van mijnen laatften melding maakte; hoe zeer ik zulks met alle billijkheid had kunnen verwachten; — dan ik vleije mij aan den anderen kant weder , dat hij de brief zelve «al zijn, en waarom ik het niet durfwaagen, om hem te fchrijven. —, Ik ben dus aan alle kanten in het onzekere, en waarom ik u ten fterkfte verzoeke, om van u, zoo fpoedig mogelijk, bericht te ontvangen, hoe het bij u gefteld is, terwijl; ik onveranderlijk blijve ■ Uwe oprechte Vriendin , ELEÖNORE. VIER-  I N ELEÖNORE* 155 VIERENDERTIGSTE BRIEF. petronella aan katharina. Ik haaste mij, om mijne dankbaarheid aan u te betuigen, voor de weldaadigheid welke gij aan mij bewezen hebt. ■ Dan, waar zal ik woorden vinden om zulks overeenkomftig uwe goedheid te doen? ■— Deeze zal ik nimmer vinden kunnen , en dus alleen, waardfte Vriendin ! laat het u genoeg zijn, dat iku uit den grond mijnes harte, als met één woord, voor uwe weldaaden hartelijk dank zegge. ——• Met verwondering en niet zonder verontwaardiging , heb ik de behandeling, welke gij, mijne waardfte Vriendin! bij Mejuffrouw Maria, ondergaan hebt, in uwe, voor mij zoo aangenaame letteren geleezen. . Het is waarlijk te verwonderen, en men kan het zich bijna niet voorHellen , dat er men- fchen.  J$6 EDELAART fchen zijn, die, om hunne trotschheid Volkomen den teugel te vieren, zelfs hunne weldoeners met verachting behandelen. Echter men ziet het gebeuren ■ - en wie moet zulks dan niet gelooven ? -■ > Dan hoe gelukkig is het niet, dat er ook thans nog lieden zijn, welke een waar gevoel van hunne grootheid hebben, en daar door hunne waarde kennen; waar door zij niet nalaaten, om zulke fchepfelen , als Jufvrouw Maria zijn, te ftraffen; gelijk gij , in het geval van haar billijk getoond hebt. Gij hebt, ftilzwijgende , de triumf op haar behaald, terwijl haare eigene hoogmoed haar1 geftraft heeft; want zij had in u haar Befchermengel gevonden, 'indien zij zich gedragen had gelijk haar pligt ware. 1 Bekommer ü dus over zulk een voorwerp niet, Vriendin ! dewijl gij uit de hoogte op haar kunt nederzien, en er volftrekt geen twijfel aan is, of zij zelve zal u nog, op het nederigst, om verfchooning vraagen, over haare ftoutheid; want ik geloof met u , dat haar Finantiewezen zich juist tegenwoordig in geen al te bestige omftandigheid bevindt; daar het aeer zeker gaat, dat de nood leert bidden. ■ Zie daar, Vriendin! mijne gedachten over de han-  E K 1 L I 8 N O R £. Xgf handelwijze van Mejufvrouw Maria, welke ik niet twijfele, of zij zullen u gevallen, wijl zij niets dan de zuivere waarheid behelzen; te meer, daar ik weet dat gij er opgezet zijt, om voor de vuist behandeld te worden. — — Terwijl ik , na u nogmaals voor uw milde goedheid dank gezegd te hebben, de vrijheid neeme, om mij te teekenen Uwe bejiendig dankbaar» Vriendin PETRONELLA.  'tS% «ÖBLAARf' VIJFENDERTIGSTE BRIEF. elize aan eleönore. Ik beken, met u, volmondig, mijn Waarfte, dat u veele zaaken tegen vallen , en dat wel de zoodanigen, waar van gij n eene geheele andere uitkomst beloofd hadt. ■ Het is ontegenzeglijk, dat .zulks u ongemeene fmart moet veroorzaaken; dit gaat zeer zeker. ^— Evenwel, lieve Vriendin! doet ons dit niet ten. klaarden zien, dat wij ons zoo geheel vast niet aan de dingen deezer waereld moeten hechten, en ons, vooral, zulke vleijende uitzichten van een en andere gevallen niet moeten voordellen , naardien de waereldfche zaaken zoo wisfelvallig zijn? Echter ben ik het volmaakt met u eens, waarde Eleönore! dat het beter te trooften Ij,, dan getroost te worden; evenwel, het is ook  ia u e 6 u o „ b; 15$ ook tevens mijn pligt, om u, in uwe zwaarmoedigheid, niet te verfterken ; maar wel tegen te gaan ; want gij weet, mijn Waard/ie! dat zulks alleen gefchiedt, om u, ware het mogelijk , tegen de rampen en wisfelvalligheden, welke aan dit leven verknocht zijn, te harden. - Het fmart mij ten uiterrten van u te moeten verneemen, .dat gij, in uwe pooging om een reisjen herwaard te doen, bij uwe Ouderen zoo flecht geflaagd zijt. Het is allerbehaaglijkst , dat er zulke dwangzieke Ouderen zijn, welken aan de beste kinderen een geoorloofde vrijheid betwisten. - Ach! hoe meenig braaf kind, zoekende door fiuipwegen deeze vrijheid te verkrijgen, is daar door geheel en al bedorven geraakt; daar het nooit aan zulke monfters ontbreekt, welken zich op den val, van diergelijke al te kort gehouden jonge menfchen , toeleggen , en ook dikwijls zeer gemakkelijk hun oogmerk bereiken, wijl de menschlijke natuur veelal naar dat geene haakt dat het moeilijkst voor haar te verkrijgen is. Dan, waarde Eleonoxe! het zijn uwe Ouders; zoo lang zij niet onmenschlijk met vf handelen , zijt gij verpligt hun te gehoorzaa- nien.-,  kèt> RDET. AART men; want zij zoeken niét* dan uw welzijn i het is flechts ongelukkig voor u, dat zij zulks op eene, voor u vrij harde wijze doen.. * Aan den anderen kant, zoo is het vooruitzicht voor u, om eerlang als vrouw zelve te ageeren , volgens het Postfcriptum van uwen brief, geheel niet ongunflig. - . ■ Het is vrij zeker dat gij, binnen een zeer korten tijd, den besten aller Minnaaren weder in uwe armen drukken zult: en welke beletfelen zouden er dan kunnen zijn, door welken gij genoodzaakt zoude Worden uwe huwelijksverbindtenis uitteftel- len ? Geene , mijn Waarde! Slechts nog eene korte poos, en wij befchouwen u „ met uwen Edelaart, als het gelukkigst paar! 1 Mijne lieve Moeder is, tot mijne onuitfpreekelijke vreugde, nu van de koorts geheel bevrijd ; echter nog zeer zwak en wel zoo. dat ik mij niet zou durven vermeeten om van huis te gaan, hoe zeer ik naar uw, voor mij zoo dierbaar, bijzijn verlange ; want hoe zou het ooit voor mij te verantwoorden zijn , indien haar in mijn afzijn, daar zij zoo buitengemeen Zwak is, iets ongevalligs overkwam ? i ^ooit zou ik zulks kunnen doen, mijn Bestel en dus, ik moet, hoe zeer mij zulks ook fsnart.,  en eleönore. i61 fmart, uw waardig bijzijn nog eenigen tijd misfen J ..— Dus verre was ik met de beantwoording van uwen voorigen brief gevorderd . lieve eleönore.' toen mij uw laatfte ter hand kwam ( *) Toen ik deezen ontving dacht ik : dit zal gewis een blijde tijding zijn Maar helaas' ik vond mij wel dra in mijne meening bedrogen. ■ — Weik een treffend bewijs voor de bedrieglijkheid onzer denkbeelden, wanneer wij ons een te vleijend vooruitzicht vormen! i . Daarom, mijne Waardfte ! laat u deeze flag ook niet ter nederflaa'n! . . Hij . die het goede beloont en het kwaade ftraft, leeft- daar zijne magt niet verkort is. - Vertrouw dus fteeds op Hem: . en eenmaal zal Hij u uit alle uwe zwaarigheden redden Welk een zoete troost, welk eene vaste hoope geeft zulks niet, aan den bedrukten, aan den lijden- C) Zit Brief XXXIII, l  I02 EDELAART denden ftefveling, mijn Beste ! • Welk een onwaardeerbaar geluk is het voor die geenen welken eenig recht hebbfen, om opduik , een' vasten , ja onwrikbaaren Rotsfteen te bouwen! Wapen u dus vroegtijdig tegen de onheilen deezer waereld, waardfte Eleönore! Treed vol moeds het ftrijdperp in en gij zult zeer waarfchijnlijk zegevieren ; —— want .even als de hoop ons de vermaaken deézer Vaereldveelfraaijeraffchildert, dan zij bij de bevinding waarlijk zijn ; 'zoo maalt de vrees ons derzelver rampen ook veel verfchriklijker af, dan zij in der daad ooit wezen kunnen: en waarom het allernoodzakelijkst is, om tegen deeze beide driften in tijds de wapens aantegorden. - Ik bedanke u zeer voor het vleijend compliment, het welk gij, mijne beste Vriendin! mij, van wegens onze Vriendin M a ri a maakt; het zij dat ge zulks aan mij , van haaren wege , of uit uzelve doet; dit is mij geheel om 't even; dewijl gij beide mijne Vriendinnen zijt , en ik verzekerd ben, dat gij mij, geen van beide geveinsd zult behandelen. — Zie daar, Vriendin! uw beide brieven beantwoord. De Hemel voldoe aan ons ver- lan-  EN ELEÖNORE. Ifjj langen en herftelle fpoedig mijne lieve Moeder, welke n hartlijk doet groeten, waarna er dan eene zekere hoope zal zijn voor dé overkomst van Uwe onveranderlijke Vriendin ELIZE. P. S. Gij doet zeer wijslijk, van aan uwen dierbaaren Edelaart thans niet te " fchrijven, alz.jo h t mij O'.k zek.-r toefchijnt, dat hij reeds op de terugreize zal zijn. . Vaarwel, beste Vriendin!  EDELAART ZESENDERTIGSTE BRIEF. \ maria aan elize. Met hartlijke blijdfchap vernam ik uit uwe geëerde Jetteren , de betering der kwaal van uwe Moeder, terwijl ik mij zelve levend voor den geest fchilderde , welk een dankbaar vergenoegen zulks aan eene dochter moet geeven , welke haare Moeder, naar derzelver waarde , op prijs ftelt. ■ Ik zie ook in deezen zelfden brief van u, dat onze jonge Vriendinne Eleönore u doet hoopen, dat zij binnen kort u een bezoek zal komen geeven; dan hierop , mijne waardfte Vriendin ! moet gij in het geheel geen ftaat maaken ; ten zij de hekken bij haare Moeder merkelijk verhangen wierden; echter geloof ik niet dat zulks plaats zal hebben: • en zoo zij al bij u kwam, verwacht mij dan niet  EN E L E ö ,N O R E. 1(5$ niet met haar; want ik ben, mijn' hachlijken ftaat daar buiten gefteld , heden op verre na de yriendinne niet van haar Moeder ; ja het is tegenwoordig zoo verre gevorderd, dat Eleönore een bevel van haar Mama heeft ontvangen , om, zoo niet geheel van mij af te blijven, ten minften zeer fpaarzaam bij mij te komen; waartoe de volgende historie aanleiding heeft gegeeven ! In de voorleeden week ontving ik een bezoek van Mejufvrouw Katharina, en ik geloof waarlijk dat de goede vrouw voorneemens was, mij een aalmoes te komen brengen, ten minften uit den toon , waarop zij fprak, begreep ik zulks, (nu, indien zij begrijpt, dat ik mij in zulke zorgelijke omftandigheden bevinde, dat zulks noodig zij, dan was dit zeer prijslijk van haar gedaan , en zij zou, in zulk een geval, geen reden hebben, om zich over mij te beklaagen.) Bij haare komst was zij gemaakt vriendelijk, en had in alles de houding eener Meesteres. Zij vroeg mij naar mijnen welftand, en vond, of zocht, mag ik wel zeggen, wel dra gelegenheid , om mij over het beftier, welk ik over mijne middelen gehouden heb , op eene vrij onbeleefde [wijze te hekelen. In den L 3 be-  ,6(5 IDE t AART beginne was mijn voorneemen, om haar, door andere gefprekken, daar van af te leiden deWijlik daadlik in aanmerking nam, dat deeze , verwijtihgen , mij door Katharina gedaan werden. ■ ™"T~ . , Dan daar zij aanhoudend bleef voordgaan , met mij dus geweldig aan te rallen, zoo gaf * haar te verftaan: d,t ik, het geene dat ik ve£ looren had, nimmer verkwist, maar dat ik daarmede mijnen evenmensen had getracht te fcevorderen , en in het geheel niet had kunnen voorzien dat men voorneemens ware mij te bedriegen. —— ' Hierop zag ik dat zij geemlijk werd; (want Zij duldt volftrekt geen tegenfpraak; terwij zij mij al meer en meer begon aantevallen; Waarop ik, ziende dat de redelijkheid bij haar volftrekt geen ingang kon vinden, genoodzaakt Werd om haar niet onduidelijk te kennen te geeven dat ik haare hulp niet benoodigd hadde ook nimmer hoopte te hebben, en dus geen bedil van haar behoefde aftewachten. — Hoe trotsch zij ook ware , deeze verklaaring van mij maakte haar echter bedeesd , hoewel ik tevens wel kon beme.ken, dat zij echter inwendig zeer kwaad was; het welk ik nog nntwaar werd, toen zij kort daarna, 4 een  EN ELEÖNORE. 167 een zeer koel affcheid van mij nam. . Zie, Vriendin! dus is het voorgevallene, welke ik met Mejufvrouw Katharina gehad heb ; waaruit gij kunt afmeeten, hoe zeer ik tegenwoordig in haare gunst zal ftaan. ■ ■ Eenige dagen na dit voorval, heb ik een bezoek van de Kamenier van Eleönore gehad, die, hoe zeer zij maar een gering burgertneisjen is , vrij wat meer gezond oordeel dan Mejufvrouw Katharina bezit. — Deeze verhaalde mij, dat zij, door de Moeder van haare Jufvrouw tot den rang van haare Vertrouwde verheven was, en bij die gelegenheid vernomen had, dat zij ongemeen op mij verftoord was, en het prezent, 't welk zij mij had toegedacht, aan haare Vriendinne Petronella gezonden had, terwijl zij aan deeze de ganfche historie, welke ik met Mejufvrouw Katharina gehad heb, in zijn geheel, met alles wat daar toe betrekkelijk was , gefchreven had, om deeze haare gedachten daar «ver te hooren. Deeze Petronella, zeide mi} het meisjen , is een allerfchandelijkfte vleifter, eene kruipende flavinne van Katharina — een mensch, die zij nog onlangs op zulk eene verregaande Jaage wijze behandeld heeft, L 4 dat  i68 EDELAART dat het noodlijdendfte fchepfel zulks niet zou hebben kunnen dulden. 1 Evenwel deeze Petronella, verzwelgt gewillig deeze bittere dranken, met de grootfte onderwerping, enkel en alleen om daar door de dwaaze Katharina ten Vriendinne te houden en nu en dan eenige verfmaade brokken van haar te ontvangen; het welk des te fchandelijker voor Petronella is, omdat zij eene vrouw is, welke zeer wel, buiten deeze frrraadelijke giften , beftaan kan ; want Katharina doet nimmer giften om noodlijdende te onderfteunen ; maar wel om daar door haare grootheid en vermogen aan den dag te leggen. 1 Dan, welke dwaaze en Hechte daaden doet de vrekheid het fchepfel niet begaan! > Zij, die de bron is waaruit alle kwaad opwelt, is dus ook in ftaat om den mensch de alleryernederendfte rol te doen fpelen; ja doet hem. zich zeiven zeer dikwijls zoo verre vernederen , dat hij niet meer waardig is om in den rang der menlchen gefteld te worden. Laat Katharina zich dus vrij zulke Vriendinnen verkiezen , laat zij aan de zulken haare weldaadigheid, of laat ik liever zeggen, haare grootheid of verwaandheid toonen ■ « Ma-  EN ELEÖNORE. 169 Maria' zal de zoodanigen nimmer in den Weg zijn. • Echter, hoe wéinig ilc ook met Katharina op heb , zoo betuig ik u uit den grond mijns harte , dat het mij ongemeen aandoet, dat zij haare dochter zoo goed als verboden heeft, om mij te komen bezoeken. . Dan, wat zullen wij hier tegen inbrengen? — Eleönore is haar kind, en zij heeft het recht om haar die plaatfen te verbieden, waar zij hebben wil dat zij van daan zal blijven : en waarom ik haar, door haare Kamenier, allerernftigst heb doen verzoeken, dat zij, omtrent dit bevel, den wil van haare Moeder, in den volftrekften zin , zou opvolgen ; alzoo ik niet twijfele , of zij zal, binnen zeer korten tijd, van de willekeurige handelwijze haarer Moeder, door middel v"an een huwelijk met haaren Edelaart, wel ontflagen zijn; 't welk het meisjen mij ook beloofde, Eleönore tc zullen voorhouden. Wat nu mijne borstziekte aangaat, lieve Elize! deeze blijft mij nog beftendig bij , fomwijlen fchijnt zij eenigzints te beteren, dan, den volgenden óp.g vervliegt deeze hoop meestentijds weder, zulks is de aart van deeze kwaal; mogelijk zal dit het middel zijn om E 5 mij  l^O IDE LAAR - mij uit deeze waereld in de eeuwigheid te doen overgaan • dan al wat mijn Schepper daaromtrent wil! —— —— Groet uwe lieve Moeder van mij: — wensch Ti-aar van mijnenwege eene fpoedige herftellirig, en wees verzekerd dat ik altijd zijn zal, Uw* hetlwenfchemle Vriendin MARIA. Z E-  EN ELEÖNORE. J71 ZEVENENDERTIGSTE BRIEF. kar.kl aan laura, TPhans kan ik u met vreugde melden, lieve Laura ! dat ik den buit, op welken ik zoo lang geloerd heb , nu geheel in handen heb. —— Ik heb, door eene zonderlinge list, den knaap , aan wien die toebehoorde, van de hand weeten te krijgen ; terwijl hij mij volkomen volmafgt gegeeven heeft, om alles naar mijn' wil te befchikken. Duidelijker bericht kan ik u, voor het tegenwoordige , nog niet geeven; want men kan alles aan het papier niet teebetrouwen. — Laat het u dus voor ditmaal genoeg gezegd zijn, dat ik morgen ochtend een deel der papieren in handen krijg, waarmede ik met allen fpoed tot u zal komen; in vertrouwen dat gij dan  17S- EDELAART dan alles in gereedheid zult hebben, om daadlijk verder met mij op reis te gaan. —— De weinige tijd, die mij, voor dat de post vertrekt, over blijft, is te kort om hier meer te zeggen, ook zou het, zoo als ik boven reeds aangemerkt heb, misfchien fchadelijk zijn, ——< Dus voor ditmaal niet breeder. Ik ben intusfchen Uw Jieeds minnende Vriend D. G. K. AGT-  E N ELEÖNORE. I7S AGTENDERTIGSTE BRIEF. laura aan kakel, : aar zal ik mij thans wenden daar mij de w " aar zal ik mij thans wenden daar mij de rampfpoed niet treffe ! Ach! lieve Karel! ik ben geheel wanhoopend! ja, voor altijd bedorven! Geheel verlooren, indien uwe getrouwheid,uwe liefde voor mij , mij thans niet van den rand eenes gaapenden afgronds terug trekt! Ach ! hoe listig, hoe verraaderlijk heeft men mij thans bedrogen ! ■ . Dan ter zaake. . Ik heb u in mijn twee laatfle brieven gemeld, hoe ik mij door eene verhaaste vlugt, uit de handen mijner vervolgeren heb moeten redden, hoewel ik toen vergeeten heb u te fchrijven, dat eene dienstmaagd, welke ik in mijnen dienst hadde, en mij de getrouwheid zei-  174 EDELAART zelve fcheen te zijn, mij daarin ongemeen behulpzaam geweest was; het welk mij een onbepaald vertrouwen op haar had doen vestigen. 't Is waar, ik moest zulks meer bepaaldelijk gedaan hebben; maar wie is altijd in ftaat, om de booze flang, wanneer zij onder het lieflijkfte kruid verfchoolen ligt, te ontdekken, voor dat men reeds van haar gekwetst is? Zelfs de oplettendften , de fcherpzinnigften zijn hierdoor bedrogen geworden , terwijl zij geheel veilig waanden te zijn.— Het verwondere u dus niet, mijn lieve Karel ! dat ik op mijne dienstmaagd, welke mij , in zoo veele gevallen, eene uitneemende getrouwheid getoond heeft, een onbepaald vertrouwen gefteld hari; het welk deeze deugniet in zoo verre misbruikt- heeft, dat zij deezen nacht, bijna al wat ik in de waereld heb bijeengepakt en —— hel-as ! zi h maar al te wel met de vlugt heeft weeten te redden. v Gelukkig voor mij, dat ik bij een mijner beste Vriendinnen thuis ben, die ik weet dat mij zoo haast niet verftooten zal, en welke eenige lieden voor mij heefc opgezocht, om mijne diefachtige dienstmaagd, was het mogelijk , nog té achterhaalen ; hoewei deeze hoop zeer flaauw is; want gij, mijn Getrouwe ! begrijpt • met  EN ELEÖNORE. Ï75 met mij, dat ik geen het minfte gerucht kan maaken, zonder gevaar te loopen van zelve ontdekt te worden. • — Gaarne had ik dit mijn ongeluk voor u verborgen gehouden, tot ik u het zelve mondeling had kunnen verhaalen; maar ik ben er te vol van, om u zulks niet terftond te klaagen; te meer , daar ik weet dat mijne rampen, in uwe liefde 'voor mij, geen de minfte verandering zullen maaken ;, daar het ongeluk van mij, ook tevens in ftaat is, om u in alles op uw hoede te doen zijn. — Met het uitgeftrektst verlangen verwacht ik fthrijvens van u; maar zacht! — — Daar ontvange ik uwen , voor mij zoo lieven en bemoedigenden brief! Dank zij der goede Fortuin, welke u zoo wonderbaar in de hand werkt! Neem u maar in alles in acht, en wees verzekerd dat gij met de vuurigfte tederheid te gemoete gezien wordt, van Uwe alt'tjdm'mnende LAURA. P. S.  176 EDELAART P. S. Indien deezen te****nog mogt aantreffen, zoo ontvangt gij hem uit de hand van den Vriend mijner Vriendinne, welken zij ook heeft uitgezonden , om , ware het mogelijk, mijne verraaderlijke dienstmaagd, in haare • vlugt te achterhaalen. — Gij kuht u dus, evenwel gij weet in hoe verre, veilig op hem vertrouwen, om hem over het een of andtr te onderhouden. Vaarwel'. N E-  Ü» ELEÖNORE. lil Negenendertigste brief, EDELAART aan ELËÖNOREi H XXoe zeer ik mij gevleid had, mijne WaardHe ! om heden reeds op mijne terugreize té ajn, zoo zie ik mij echter, in deeze vleijende hoope, nog voor eenige dagen te leur gefield Ach! hoe fmart mij zulks! > Dan, wie kan zijn noodlot ontworftelen ? — _ Morgen ochtend zouden mijp zaaken hier geheel afgedaan kunnen worden ; dan, eer zulks gefchied, moet ik nog eerst eenen Heer, eenige uuren van hier woonende, gaan fpreeken ' en met hem eenige kleinigheden uit den'weg ruimen, waarmede voorzeker nog eenige dagen fcullen gemoeid zijn. - indien ik zulks had kunnen voorzien zoude ik deeze reis vroeger aanvaard hebben; maar alzoo xk daar niets van geweeten heb , zoo M büjfÉ •  j^g EDELAART blijft mij geen andere weg over, dan mij, zoo fpoedig mogelijk, op reis te begeeven, het welk ik dan ook oogenblikkelijk döen zal. De kortheid des tijds, eer ik op reis gaa, laat mij niet toe om thans meerder letteren, aanu, mijn dierbaare eleö n ore ! op het'papier te zetten , weshalven ik deezen , na u duizend maaien in mijne gedachten omarmt te hebben, fluite , onder verzekering, dat ik eeuwig zijn zal»' Uwe tederminnende EDELAART, VEER-  VEERTIGSTE BRIEF. jan aan elizabeth. 7 ' : daar. Meisjen! nu meenden wij een twee drie op reis te gaan en met een fnap b'J u , mijn Schatjen ! £e zijn — maar die vervoerde Nikker fteekt met een weSr een fpeek; in het wiel. —_. ^ Ik 2eg wJj meen^ den een twee drie tot u te komen ; maar zie nu moet mijn Heer nog deeze of geene vreemde huisbraker. wie weet hoe veel uuren Iner van daan, gaan fpreeken en N. B. nog eenige zaaken met hem vereffenen. \ Dus wij moeten alweer maar vort! vort! — op reis maar weêr, Meisjen ! He! wat zouden wij een pret hebben, indien gij bij mijWaart! ~ Dan, laat ik van geene onmogelijke dingen fpreeken. 6 Naauwgezetheid! , M a ' ver-  verv. . ". • te naauwgezetheid ! wat baart gij mij een pijn ! < Maar voor het tegenwoordige geen redenvoering. 1—■ Nu, lieve Lys! er is thans geen tijd om meer te fchrijven; want wij moeten daadlijl: op reis, —>— Bij gelegenheid nader. Ik ben inmiddels, Uw onveranderlijke EEN-  EN ELEÖNORE. l8l EENENVEERTIGSTE BRIEF. elize aan Maria; Hoe dierbaar mij uwe laatfté letteren ook ; zijn, waarde Maria! het flot van uwen, waarlijk vertrouwlijken, brief heeft mij veele traanen gekost! Ach! zal ik dan nimmer zoo gelukkig zijn, van u in onze eenvouwige Wooning te ontvangen ? . ö Droevige gedachten, hoe foltert gij mijne ziele! ■■ Och! waarom uwe kwaal voor mij zoo lang verborgen gehouden ? Wie weet maar laat ik mij dit akelige thans niet voor den geest haaien; mogelijk zal de goede Hemel u ons nog wel eenigen tijd laaten behouden ! . De onaangenaame ontmoeting, welke gij met Mejufvrouw Katharina gehad hebt, had ik leeds in een'brief van mijne dierbaare VriendinM 3 ne  jgt EDELAART ne eleönore, vernomen; echter zoo breed, voerig niet als uit den uwen ; want het lieve meisjen deelt niet zeer in het vertrouwen van haar moeder. Gelukkig dat zij er met veel bij verliest. • Ach! hoe ongelukkig zijn zulke trotfche fchepfels, gelijk Mejufvrouw Katharina is! Altijd te onvreeden bij zich zelve , en opgeblaazen van trotschheid, misfen zij al dat zoet, het welk aan de famenleeving verknocht 1S'ö Hoe gelukkig konden deezen zijn, indien Sij waare vriendfehap wisten te waardee-, "llan, hunne dwaasheid doet haar deeze verwerpen , enlaage vleizucht in derzelver plaats omhelzen. —— Deeze vijandin van alle waarheid, verkropt gewillig het leed, het welk zij van de dwaaze rijken verduuren moet; bazuint hunne ondeugden als de grootfte deugden uit, en noemt de verfmaading, welke zij van hun lijden moet, weldaaden. ■ Gelukkig voor u, mijne Vriendin! dat gij niet van zulk een opgeblaazen fchepfel, als Mejufvrouw Katharina is, afhangelijk zijt, Wijt gij te veel gevoel hebt, en te groot van ziel  EN ELEÖNORE. igj siel zijt, om voor zulk eene dwaaze vrouw , als eene flavin, in het ftof te kruipen. ja ik zeg nogmaals, Vriendin! gij zijt van dien* kant gelukkig ! en moet het zijn, dat de nood u mogt dringen, wend u dan nimmer naar eene Katharina, voor dat gij zulks aan uwe Elize hebt te. kennen gegeeven. ■—- Dan, hoe loflijk gij u in 't geval met de moeder onzer Vriendinne Ele önore gekweeten hebt, fmart het mij ongemeen, dat dit lieve meisjen den weg tot uwe vriendichappelijke verkeering , daar door nu geheel is afgefnee- den. . Och ! welk een medelijden heb ik met deeze lieve Vriendin van ons! Waarlijk zij lijdt veel, en draagt eenen te zwaaren last, voor haare nog zeer zwakke krachten.—. Nimmer fpreekt de hoogmoedige Katharina van haar lief kind, of zij beftempelt hee met den naam van Kleuter, —— Is zulk een verftandig, zulk een gevoelig, zulk een fchoon aanminnig meisjen, geen andere naam waardig dan die van Kleuter? ■ . . - Welk een onverftand! Welk eene ver¬ foeilijke handelwijze van eene moeder, omtrent zulk eene verftandige en waarlijk lieve dochter ! - Dan , hoe weinig baat het M 4 ons.  J§4 EDELAART1 ons , wanneer wij een dwaas met reden willen overtuigen! Evenwel, hoe veel dit lieve meisjen verkroppen moet, men is altijd nog verpligt, om haat gelukkig te noemen , wanneer men aan haar fchrijft; want indien men haar gevoelige ziel meerder inzicht gaf van de onaangenaamheden, welke zij van haare Moeder lijdt, dan zou men die fchoone bloem wel haast zien . verwelken, wijl haare krachten te zwak zijn, om meerder last te torsfchen! ■ Och! mogt zij zoo gelukkig zijn , om haaien dierbaare n Edelaart binnen kort weder te zien , en dan , zoo fpoedig mogelijk, als haaren Echtgenoot te omhelzen ; opdat zij nog bij tijds van de verregaande "willekeurige handelwijze haarer dwaaze Moeder ontflagen worde! ■ ■—- Nu nog een woordjen van mijne overkomst.'—i Mijne waarde Moeder welke , buiten haare zwakheid, nu van haare ziekte weder volkomen herfteld is , heeft mij daar toe reeds aangemaand, om daar door de fmarte' van mijne Vriendin Eleönore, ware het mogelijk, iets te verzachten ; maar lieve, Vriendin ! ik mag haar nog niet verlaaten , hoe zeer ik naar h.et bijzijn van n en Eleqnore' verlange; ech>  EN ELEÖNORE. 185 echter nu ik bemerk dat uw ftaat ook zorgelijk is, zoo zal ik mij binnen weinig dagen, reisvaardig maaken, om, kan het zijn , den druk mijner jonge Vriendinne daar door eenigzins te leenigen , en om mijne Vriendinne Maria, ten minden nog eenmaal in dit leven te zien , indien haar einde nabij mogt zijn; om haar dan nogmaals aan mijnen boezem te betuigen , hoe waardig zij altijd was, aan haai re hartlijk minnende Vriendin. ELIZE, M 5 TWEE*  lS6 EDELAART BRIEF (*). jan aan elizabeth. D at het een kunst is,om in een kwaadfpel een goed gelaat te vertoonen , dit heeft uw Jan, lieve Lysje! toen hij u zijn' laatften brief fehreef, ondervonden. . o Met welk eene belabberde ziel'fehreef ik u deezen, in fchijn van eene vrolijke luim ! ■ Geheel gereed waren wij , om de reis naar huis aan te neemen, en zie daar valt op eenmaal ons gansch ontwerp in duigen. ■ Welk een fmart voor een vuurig minnaar! —— Dan, (*) Deeze brief was onder Adres van Cor.rei.ia verzonden , zie het P. S. van den XVden Brief, doch Was bij deszelfs aankomst verlegd, en kwam niet, dra eenige weekendaarna ia haudea van Eiizabeih, TWEEËNVEERTIGSTE  EN ELEÖNORE. I87 Dan, mogelijk zult gij, bij het leezen van deeze bovenftaande regelen , denken , zulks meldet gij mij reeds in uwen voorigen. Ja, Schatjen lief! zulks deed ik ook ; maar ik verhaalde u toen de zaak op verre na niet zoo als zij zich toedroeg; want ik fehreef u dien brief op last van mijn' Heer, welke mij er den inhoud van opgaf, en waar door ik in de onmogelijkheid raakte , om u het geval naar waarheid te melden, het welk ik nu ruiterlijk voor de vuist doen zal. • Zie hier hoe 't ons op dien avond , toen ik u het laatst fehreef, gegaan is. ■ Den volgenden morgen van dien gemelden avond, was het bepaald, dat mijn Heer geheel zou afrekenen , en het voorneemen was, om dan den volgenden dag op reis te gaan. Tegen den avond kwam de Baron, die Kaerel! welken ik altijd met zulk een kwaad oog heb aangezien , en floeg mijn Heer voor, om den avond in een zoet gezelfchap door te brengen. —— Mijn Heer, die nu reed meende dat zijn karretjen op een' zandweg reed , was dien avond ongemeen luchtig, en floeg dit voorflel, hoe zeer hij altijd tegen hier of daar te gaan, in deeze ftad, geweest ware, niet af; maar nam het zelve aan, onder beding, dat  lS3 EDELAART dat ik hem vergezellen moest; (want, Meisjen lief! gij moet weeten, dat mijn Heer mij, zoo lang wij op reis geweest zijn, wel te verftaan als hij niemand bij zich hadde. als zijn vriend behandeld heeft, en mij geen Liverei heeft laaten draagen,) Het voordel om mij mede te neemen, geviel mijn Heer de Baron, naar ik hooren kon , in 't eerst maar pasfelijk; echter toen hij zag dat' mijn Heer er opftond, geliet hij zich of hem zulks dan ook geviel. — Het was ruim negen uur, toen wij met ons drieën de deur van ons Logement uitflapten; de Baron deed ons eenige ftraaten rond wandelen , en wij kwamen aan een vrij aanzienlijk huis , alwaar hij ons deed binnen treeden. ■ In huis gekomen zijnde bevond ik wel haast dat wij op eene plaats van den ligten trant waren ; want ik zag aldaar verfcheiden Heeren en Dames welke eikanderen geheel vreemd fcheenen te zijn, en welke echter vrij gemeenzaam met elkaar waren; ook werd er aan fommige tafels met de kaart gefpeeld. t Na dat wij hier eenigen tijd het haardjen hadden rondgezien , fprak mijn Heer tegen mij van heen gaan, net op het oogenblik dat een Dametje, welke er niet onbevallig uit zag, zich met  È N ELEÖNORE. X%$ met mijn Heer in gefprek wikkelde , dat echter maar over algemeene onderwerpen, als, waai of mijn Heer van daan was enz, liep. . Naauwlijks had dit gefprek epnige minuuten geduurd, of een foort van eenen raszenden Ridder, kwam met zijn ontbloot zijdgeweer, op mijn Heer af K hem luidkeels fcheldende voor een verleider van zijne Minnaaresfe, en diergelijke fcheldnaamen meer. Mijn Heer had gelukkig een houwer op zijde , en was genoodzaakt van leer te trekken , omzijn leven te verdedigen, wijl deeze dolleman hem anders ongetwijfeld overhoop zou geftoken hebben ; maar terwijl zulks voorviel, werden , eer ik in ftaat was om hier tusfchen beide te komen, eensklaps al de kaarfen in het vertrek , waarin wij ons bevonden, uitgedaan ; waarop het er zoo donker werd, dat ik niets Zien kon. Ik hoorde toen de klingen nog eenige keeren op elkander flaan, en vervolgens iets vallen, waarop ik iemand de deur meende te zien open doen, en er uitloopen, welken ik daadlijk volgde, en wien ik, tot mijns overgroote vreugde , bevond mijn Heer te aijn. — Wij waren reeds eenige ftraaten doorgepasfeerd, eer mijn Heer mij bemerkt had, die nog  XQ° EDËLAART nog met zijn ontbloot zijdgeweer in de hand liep ; maar ik, nog wel zoo prezent als hij zijnde , bemerkte zulks weldra en bragt hem onder het oog, hoe gevaarlijk het voor hem ware , dusdanig over ftraat te gaan; waardoor hij als uit eenen diepen llaap ontwaakte, zijn zijdgeweer opftak en mij daadlijk vroeg, hoe ik bij hem gekomen was : als ook of ik niet wist hoe of het met den Baron vergaan Was. ■ lk verhaalde hem hierop, hoe ik hem, uit dit vervoerde huis, op de hielen gevolgd was, en dat ik van den Baron niets wist; maar dat ik zeker veronderftelde , dat hem deeze trek door den Baron gefpeeld was, wijl deeze anders daadlijk tot zijne hulp moest toegefchoo- ' ten zijn : . en dat men, indien hetgeen beftoken.werk ware geweest, niet op eenmaal al de kaarfen zou hebben uitgeblaazen; dan zulks wilde er voor ditmaal bij mijn Heer niet in -"de Baron, dacht hem, was een eerlijk man : en een eerlijk man was onbekwaam tot zulk een verregaand fchelmlïuk. —— Ik moest dus nog mooi praaten, om mijn Heer overtehaalen, dat hij van mijn gefprek niet het een of ander aan den Baron zou laaten blijken, - Ge-  EN ELEONORE. IQÏ Gelukkig intusfchen, dat ik zoo oplettend op den weg, welken wij gegaan waren, geweest was , dat wij weder met cns beide aan ons Logement konden komen; want zoo dit gemankeerd hadde, dan zou het er nog veel erger hebben uitgezien ; dan zulks viel toen mede, en wij raakten zonder zoeken weder te regt. ■ Daar gekomen zijnde, was mijn Heer geheel beflaiteloos, en wist niet wat te doen; maar het duurde niet lang of de Baron kwam in de kamer ftuiven, en vertelde met eene groote confternatie, dat mijn Heer zijn partij ter neêr geveld hadde; dat het hoog noodzaake- lijk ware, dat mijn Heer daadlijk zijn Logement en de ftad verliet, en naar eene Vrijplaats vlugte; dat hij , wanneer mijn Heer daar was , wel gelegenheid zou vinden , om de zaak nog voor een fomme gelds uit de waereld te maaken 5 maar als de Juftitie nu mijn Heer in handen kreeg, dat de zaak . dan onherftelbaar verlooren was: en dat men hem dan als een moordenaar zou behandelen. - Verder floeg hij aan mijn Heer voor, om hem te volmagtigen, om den volgenden morgen de erfenis van mijn Heer te kunnen ontvangen , opdat het Gerecht die niet in beflag zoude  ïpa EDELAART zoude neemen, het welk mijn Heer zeer goed voorkwam. Waarop de Kastelein boven geroepen, naar de reekening gevraagd, en die gegeeven zijnde, betaald werd: en wij vervolgens daadlijk naar het huis van den Baron gingen; terwijl ik zoo veel van onze Equipagie mede nam als 'ik draagen kon ; zorgende ik vooral dat ik het mijne hadde , daar de Baron aannam , om het geene wij in het Logement achterlieten , den volgenden dag van daar te zullen haaien, en ons na te zenden. ■ Aan het Logement van den Baron, dat in een Burger huis was, gekomen zijnde , werd er wel haas't een Notariaale volmagt opgefteld, welke mijn Heer teekende , terwijl er inmiddels een rijdtuig voor de deur gereed ftond om ons te vervoeren, waarna mijn Heer den Baron , én de Baron mijn Heer omhelsde , vervolgens op het rijdtuig flapte en naar de Vryplaats ***** reeden, even of wij door den wind Werden weggevoerd. ■ Des morgens waren wij reeds verre buiten het grondgebied van * * * * en des avonds kwamen wij behouden in de bovengemelde Vrijftad aan, daar wij daadlijk in een Logement onzen intrek namen, en mijn Heer zich verVolgens zijn Burgerrecht deed bezorgen, » Zoo  IS E L E 5 N O R I. 2oo dat hij hiet nu geheel veilig is. Het zal er dus nu maar op aan komen, of de Baron een eerlijk man is, hetwelk zich nu voorzeker fpoedig ontdekken moet; want als hij nu niet fchielijk met de doccumenteu, en het goed, dat mijn Heer in het Logement te * * * * achtergelaaten heeft, komt opdaagen, dan is het zeer zeker, dat al de goede vriendfehap , welke de Baron aan mijn Heer betoond heeft, Hechts gemaakte mouwen zijn geweest, om hem optetillen; ja! het zou mij niet veiwonderen, dat de hiftorie, welke wij op dien noodlottigen avond in dat verv .... te huis gehad hebben, ons door den .Baron berokkend is; want waarom is hij mijn Heer niet daadlijk te hulp gekomen? hij was daar bekend, terwijl mijn Heer er vreemd was. Ook komt het mij voor, dat het eene zeer wonderlijke hiftorie was, dat, zoo als mijn Heer aangevallen werd , daadlijk al de kaarfen in het Vertrek uitgedaan werden. ■ ik kan mij op al de waereld niet begrijpen , waarom zulks gefchiedde, indien er geen fchclmerij heeft plaats gehad. Dan, het zij hoe het zij, ik ben in het denkbeeld,, dat wij nu in 't kort den knoop wel zullen êien ontwarren; ten minften dat wij fpoedig weetcn zullen, of de N Baros  JO^ EÖEtAARÏ" Baron een eerlijk man of een fchelm Js. *'"1 Zie daarLvsjE lief! u een ampel verhaal a van onze omftandigheid gegeeven, echter gij moet vooral zorgen dat ge aan uw Jufvrouw, of aan iemand hoe genaamd van dit alles niet het minfte laat blijken; want mijn Heer hoopt deeze hiftorie uit den weg te ruimen, zonder dat er iemand iets van te weeten zal komen.— Dus als hij er achter kwam, dat ik hier van het minfte of het geringfte had doen uitlekken , was ik voorzeker een bedorven man; daar ik, volgens zijne belofte, en gij weet dat men daarop' aan kan, eene vrij goede vereering te wachten hebbe , indien deeze hiftorie wel afloopt, i - Houd u dus in alles, zoo digt als een pot ,• van tijd tot tijd zal ik u alles fchrijven, wat hier omtrent mijn Heer en mij voorvalt. —— Terwijl ifc niet zal ophouden te zijn, Vt/ lief heibende JAN. DRIE-  i » I l É 8 N 6 i i, ir)j DRIEËNVEERTIGSTE BRIEF. F RITS. {onder den naam van een vjelmeenendVriend) aan den Heer Ernst. TT J-JLoe zeer g.j bij mij geheel onbekend>ijc; 200 kan ik echter niet nalaaten, om u eenige -Anecdotes, aangaande zeker Jongeling, welke zich Edelaart noemt, en zich hier.eenigen tijd heeft opgehouden, te melden; alzoö ik uit zijne gefprekken zeer wel opgemerkt heb, dat gij, of de uwen daar voorzeker belang bij zult hebben. • . Het gedrag van deezen Jongeling, hier gehouden , is verre Van prijzenswaardig te zijn ; hebbende hij zich van den beginne dat hij hier gekomen is, met flecht gezelfchap opgehouden , en daardoor een zeer buitenfpoorig leN a Veh!  3pfi EDELAAUf ven geleid;hetwelk ten laattten zoo verregaande is geworden, dat hij, in een tweegevecht, om zeker oneerlijk vrouwmensen , met een' anderen Ligtmis aangevangen , het ongeluk gehad heeft, van zijn partij ter neer te*.leg. gen. Hij heeft zich hierop daadlijk ge- abfenteerd , met zich neemende een aanzienlykCapitaal, hetwelk hij dienzelfden dag, toen hij dit ongeluk beging, ontvangen had; ook is», volgens het zeggen , het vrouwsperfeop, waarover de twist gekomen is, met hem voordgevlugt. *" Zie daar, mijn Heer! een eenvouwig verhaal , van het gehouden gedrag van den Heer Edelaart te*** *, hetwelk ik noodzaaklijk dacht u te moeten melden, alzoo ik zeker meen geïnformeerd te zijn dat gij er belang bij hebt.— Ik ben inmiddels Uw welmeeuende Vriend, fchoon bij u onbekend. yittr  E » ELEÖNORE. IQjr VIERENVEERTIGSTE BRIEF. F r i t s aan Jansoh, \ Xk kan niet afzijn, waarde Vriend! om u eene bijzondere hiftorie te melden, welke ie* met den Heer Edelaart,met welken gij mij volmagt gegeeven Jiadt om afterekenen, gehad heb. Op dien dag, toen de affpraak gemaakt was, om afcerekenen, kwam hij zelve niet te voorfchijn ; maar de Sinjeur welken wij een en andermaal wel bij hem gezien hebben, een die zich Baron noemt , vervoegde zich by mij met een notariaale Volmagt van den Heer Edelaart, om zijne erfenis te ontvangen. - — De Volmagt was, naar ik kon bemerken, zuiver, echter hij was niet geheel in die forma daar hij, ftrikt genomen, in behoorde te zijn; waarom ik daadlijk weigerde om denzelven voor goed aanteneemen, en eischte dat Edelaart in perfoon moest komen aftekenen. tw N 3 Op  ^05 EDÏtAARf Op deeze mijne verklaaring keek mijn Heelde Baron wonderlijk op zijn neus, en wilde mij beduiden, dat de Volmagt in allen deelen goed was, en dat hij mij allerernftigsts verzocht, om denzelven te refpefteeren , opdat wij elkander, daaromtrent, niet gerechtelijk zouden behoeven te vervolgen. ■ Dan, gij, mijn Vriend .' die weet dat ik zoo ligt niet vervaard ben, kunt wel begrijpen , dat ik mij, door dit dreigement, niet liet verftrikken. • Neen toch niet! Gij weet dat wij reeds lang op dien buit geloerd hebben, en dit vuur begon thans fterkér dan ooit te branden ; —«, maar om het fijne van de hiftorie te hebben, zoo geliet ik mij echter , op het gezegde van den Baron, of ik gereed was om hem de gevraagde afrekening te geeven, en verzocht hem tevens , dat hij mij zou verhaalen bij welke gelegenheid hij toch aan deeze Volmagt gekomen ware ? ■ 1 De Baron, die teen meende dat alles klaar was, was toen dwaas genoeg om mij te verhaaien, dat de Heer E delaart, in een tweegevecht , om zeker Vrouwsperfoon aangevangen , zijn partij had doodgeftoken; dat hij zich dus met eene verhaaste vlugt had moeten redden , en aan hem Heer Baron, bij die gelegenheid ,  EN ELEÖNORE. 10£ Jield, zijne erfenis verkocht had, waar van de Volmagt, welke hij mij toonde, ten bewijze Verftrekte.. Dit verhaal was aan geenen dooven gedaan , en ik liet toen den Baron zien, dat hij den buit, welken wij in handen hebben, niet zeer gemakkelijk van mij zou krijgen. ■ Ik zeide hem van toen af, dat ik nu nog meer zwaarigheid maakte, om zijne Volmagt te refpeöeeren, dan te vooren : en dat ik de erfenis nu, bij nader inzien, niet geeven kon , dan aan Edelaart, of, bij vonnis van den Rechter, aan hem Heer Baron. . Op deeze woorden keek de Heer Baron nog veel vreemder op dan te vooren, en gaf mij te verliaan , dat hij wel tot een accoord wilde komen ; dan zulks was Hechts een middel om mij in mijne denkbeelden te fterken; dat de Baron de man niet was, om ons in rechten te betrekken (want om u de waarheid te zeggen, ik zie hem op zijn best voor een Gelukzoeker aan) en dat het dus veel beter ware om den geheelen buit, dan een mik van den zeiven voor ons te behouden; want hoewel ik niet zeker weet, of Edelaart een neerlaag ge» daan heeft (fchoon ik wel iets daarvan gehoord heb) zoo is het toch zeer zeker dat N 4 deeze  SCO EDELAART deeze uit de voeten is, en zijn recht, op de bif ons berustende erfenis, aarymijnHeer deb Baron heeft afgedaan; zulks heb ik aan de reden van den Baron wel kunnen bemerken: ook ben ik, aan zijn Logement geweest, en heb aldaar vernomen dat Edelaart alleronverwachtst, en hals over kop, van daar was vertrokken; dus zal deeze niet, weder ten voorfchijn komen: en als de Baron nu beletfelen heeft, waarom hij ons niet in rechter! kan vervolgen , zie, dan zijn wij meester van den buit, en er zal nimmer weder een haan na kraaijen. —i Ik heb derhalven den Heer Baron afgefcheept, met te zeggen, dat ik zijn Volmagt niet kon refpedeeren — en of hij lang of kort, mooi of. leelijk praatte, ik hield mij daar bij, en heb hem dus afgewezen. — Om nu vervolgens de zaak geheel zijn beflag te geeven, zoo hebbe ik naar de plaats waar Edelaaat van daan is, aan eenen zekeren Heer Ernst, mee wiens dochter hij, zoo ik gehoord hebbe, iets uitdaande heeft, gefchreven: dat Edelaarï zich hier gedebaucheerd heeft, iemand doodgeftoken, en met een Hecht vrouwsperfoon de vlugt genomen heeft, na dat hij van hier eene aanzienlijke fomme gelds had in handen gekreegen: evenwel gij begrijpt dat deeze brief  en eleönore. aor "brief zonder naam is,en het voorkomen heeft, als of hij enkel tot onderrichting aan den Heer Ernst dient; (dit onder ons, ik. weet dat ik u vertrouwen kan ) welken brief, zoo het mij voorkomt, het effeft moet hebben , dat deeze Heer die misfchien anders zich nog aan hem zou laaten gelegen leggen, op dit bericht wet volkomen van hem zal afzien; waardoor wij nog te meerder gedekt zijn. ■ Dus, mijn Vriend ! ziet gij, dat wij zeer toevallig den buit, waar op wij lang geloerd hebben, in vollen eigendom, in handen hebben gekreegen; ten minften, wij hebben gelegenheid om den zelven er een geruimen tijd in te kunnen houden, en er ons voordeel mede te doen. 11c ben Uw Vriend. F RITS. P. S. Ik heb u nog vergeeten te melden, dat ik den Baron reeds in agt da?en niet gezien heb; haast u dus mét de afdoening uwer zaaken, en kom fpoedig tot mij, om eenige verdere fchikJting over onzen buit te maaken Vmarwei! 'l; ' ' N 5 VIJF-  SS* SDELAARÏ VIJFENVEERTIGSTE BRIEF. ^Zfnnder twijfel zijt gij behouden aangekomen; doch het is noodzaakelijk dat ge u nog eenige dagen aldaar bedekt houdt; wantik doe al in uw voordeel wat ik kan , en houdt ge u uit den kijker, dan zal alles nog wel fchikken. —— Maar Vriend, dit oude Bokken, waarvan gij die erfenis moet ontvangen, daar kan ik niet xnede te regt komen: men wil mij maar volftrekt het geene u toekomt niet laaten volgen; ik zal dus binnen zeer weinig dagen bij u komen , óm eens nader met u daar over te fpree. ken. 1 Houd u intusfchln maar achter het fcherm ; want gij zijt thans wel in eeneVr'tjpIaats; maar men kan niet weeten hoe leelijk de zaaken dikwijls kunnen behandeld worden. — Opk wat behoeft gij u onaoodig bloot te geeven ? —p Ik ben intusfchen kakel aan edelaart. Vw Jlandvastlge Vriend K A R E L. ZES-  jé n eleönore. 203 ZESENVEERTIGSTE BRIEF. j. hans is het geheel uit met de hoop op de wederkomst van mijnen Edelaart! . Ach ! Vriendinne! waar — waar zal ik troost vinden in deeze mijne droevige omftandigheid? — Ach! lieve Elize! heden is mijn kwaad Voorgevoel geheel bewaarheid ! . Ach! nu hebbe ik alles —- alles verlooren! . ——. Ik fcbrijf; maar de Hemel weet hoe! — —— En wie is er die moeds genoeg heeft, om bedaard te redenen, wanneer men alles verlooren heeft ? . Treur dus met mij , mijne dierbaare Vriendinne! want in zulk eenen akeligen ftaat verkeert thans uwe Eleönore! — Dan, ik fchaame mij u dus wanhoopende te fchrijven, terwijl ik echter geen rhoed!s genoeg hebbe om eenen nieuwen brief te beginnen —» eleönore aan elize. maar  EDELAART. maar ik fchijve aan mijne Vriendin aan mijne Vriendin, welke mij hier over geen verwijt zal doen. lk laat dus het gëfchre- vene blijven, en gaa, met de bedroefdfte piel, tot de zaak zelve over. ■ ■ ■- V/eet dan, waarde Vriendin! (verfchoon mijne traanen weiken dit papier befproeijen!) weet dan dat ik voor eenige dagen eenen korten brief (en deeze zal de laatfle wel zijn!) van ' mijnen Edelaart ontvangen heb, waarin hij mij berichtte dat hij tegen zijne verwachting, nog eenige uuren verder dan * * * * moest reizen,-eer hij zijne zaaken aldaar in orde kon krijgen; welke brief met veel haast gefchreven was ; en hét welk ik toen nog aan zijn driftig geftel toefchreef; maar nu helaas-! bevinde ik dat deeze reeds een kwaad voorfpook is geweest, van mijnen aannaderenden rampfpoed; want, lieve Elize! — hoe zal mijne beevende hand u deeze verfehrikkelijke omkeering van zaaken melden! want heden is mijn Vader een Brief uit * * * * ter hand gekomen, waarin mijn Edelaart als het fnoodfte, als het geveinsdfte , als het affchuwelijklte fchepfel der waereld,, ja. wat meer is, als een moordenaar, die thans voor de wreekende rechtvaerdigheid der Juditie vlagt,. met  EN ELEÖNORE. -205 met de fterkfte kleuren wordt afgemaald ! —— 6 Hoe heeft mij deeze Maare getroffen. Ach ! hoe ongelukkig ben ik heden ! — Ik heb, zoo ik meende, den besten Minnaar verlooren, en zit, als eene verlaatene, zonder ^éne waare Vriendin ' en dus geheel zon'. der troost! . . terwijl mijne Moeder, op de allergevoeligfte wijze , mijn lot verzwaart, met mij veele verwijtingen te doen , en mij dan weer wil vertroosten , door mij te verzekeren , dat zij mij wel haast eenen anderen rijken Minnaar zal bezorgen; even of de fehatten deezer waereld alleen mijn doel waren. —> Welk eene rampzalige is uwe Vriendin Eleönore dus niet, o mijne Elize ! — — — Dan mijne krachten bezwijken ! He-* laas ! zulk een last is te zwaar voor mij ! Och ! mogt hij mij geheel verpletten ! dan maakta hij ook te gelijk een einde aan al de rampen Van Uwe ELEÖNORE, z &  206 BbELAARÏ ZEVENENVEERTIGSTE BRIEF. De Heer ernst aan den Kastelein boerc. Cjeïhformeert zijnde, dat, in 't kort, bij ü gelogeerd heeft, zeker jong-Heer , Edelaart genaamd , welk , ter verrichting van eenige affaires, tot uwent, gekomen is, zoo is mijn verzoek, of gij zoo goed wilt zijn s om mij een waar bericht van deszelfs gedrag, te **** gehouden, en wat er, na zijn vertrek, van hem geworden is,te geeven; ten minften voor zoo verre u zulks bekend is; alzoo mij aan deezen opgemelden Jongeling zeer veel gelegen ligt. ■ Gij kunt ftaat maaken, wanneer gij in alles de zuivere waarheid meldt, dat men u, voor uwe aangewende moeite, op eene edelmoedige wijze voldoen zal. Mijn Adres gaat hier nevens. Ik ben in het vast vertrouwen, om van u een Onpartijdig en naar waarheid gefteld bericht te zullen ontvangen. Uw Diënaar Adres. — ERNST. <=r= ERNST Koopman te * * *. AGT-  2 1* ELEONORE aoj> I AGTENVEERTTGSTE BRIEFi Janson aan pr\i ts. TT S^J w fchnjvens is mij zeer wel geworden, en heb deszelfs inhoud mee vreugde geleezen. - . Gij hebt uwe zaaken zeer wel befluurd; echter gij moest aan dien ouden Ernst niet gefchreven hebben. . Deeze had in het fpel niet noodig. ■. Dan zulks is niet te herdoen; dus gij moet het werk, zoo als het is, nu maar op zijn beloop laaten. — m agt dagen ben ik wéér bij u. Ik ben Uw frlêné JANSOJSv , : NS»  AOi KDElAAfcT NÉGENEN VEERTIGSTE, BRIEF. elize aan eleönore. Cjevoelig te zijn wanneer men door een onheil getroffen wordt, en zich in bange omftandigheden bevindt, is prijslijk; maar daar wanhoopende over te weezen, dit duidt eene klein-" moedigheid aan welke zeer laakbaar is. ■■ ■ Ach! lieve Eleönore! hoe fmart het mij , dat gij u in de laatfte omftandigheid bevindt, en dat wel, terwijl er nog maar vrees en geen weezenlijk kwaad is, ten minften voor zoo verre u bekend is. Ach! hoe dikwijls heb ik u niet»geraaden, om tegen de wanhoop, die allerfchadelijkfte drift, op uwe hoede te zijn! — ik voorzag reeds lang, wanneer u een wezenlijke ramp overkwame, dat ge van deeze drift beheerscht zoudt worden; echter ik had nimmer gedacht, dat gij op het eerfte gerucht van  EN ELEÖNORE. 2uy Van eenig naderend leed u zelf, en vooral niet het vertrouwen op de, voor ons altijd zorgende. Voorzienigheid, in zoo verre zoudt vergeeten hebben. — Neen , mijne Waarde ! zoo zwak kon ik nimmer vermoeden dat gij zoudt geweest zijn. - Dit ftrekke u echter tot geen fchamper verWijt, lieve Vriendin ! Neen , mijn Beste ! want hoe zoude ik u met bitsheid kunnen behandelen, daar mijne ziele fteeds om uwen welftand wenscht Neen, waarde Eleönore! nimmer heeft er hekelzucht, omtrent u, in mijn hart gehuisvest; ja zelfs niets dat er naar zweemde ; maar ik meet, als Vriendinne , tot u op den toon der waarheid fpreeken. Het ware allerfchandelijkst voor mij • u te vleijen. _ Ach! hoe kan een enkele brief, en dat wel door eene onbekende hand, aan uwen Vader gefchreven, zulk eenen vreeslijken indruk op uw gemoed maaken? Hoe ligt kan de inhoud van deezen brief verdicht zijn; door oeezen of geenen inoodaart, welke het geluk van u, of uwen Edelaart benijdt Dit is immers zeer mogelijk; want gij hebt geen den minften grond om uwen Edelaart te verdenken, als flechts op dien, van den inhoud O des  EDELAART des naamloozen briefs, aan uwen Vader gefchreven. . ■ Maak u zeiven, wat ik u bidden mag, toch niet rampzalig ; maar ftel. alles in 't werk wat u mogelijk zij, om uw oordeel nog eenigen tijd optefchorten, en ik twijfel niet of gij zult een veel beter tijding ontvangen; < want ik kan, ja ik mag van uwen Edelaart zoo Hecht niet denken, als uwe wanhoop hem, in nwen laatften, afgefchilderd heeft. Dit zij genoeg tot antwoord op uwen bedroefden brief, ik zal u daaromtrent thans niets meer zeggen , alzoo ilt u binnen weinig dagen hoop te omhelzen. De ftaat mijner Moeder is thans zeer gunftig, en de zuster van den Heer G o e d a a r t , welke thans ook bij haaren Oom logeert, zal, in mijn afzijn, bij ons logeeren; deeze is nog eene jonge en zeer lieve weduwe, -welke al meenig goede partij , in haaren wedaweftaat, heeft kunnen doen; echter zij verkiest ongehuuwd te blijven. - Dus kan ik nu gerust van huis gaan , en zal, binnen zeer weinig dagen, zoo God wil. het geluk hebben, om u mondeling, en aan mijn boezem drukkende, te betuigen, dat ik altijd onveranderlijk zijn zal Uwe ongeveinsde Vriendin ELIZE. VIJF-  EN ELEÖNORE. 2H VIJFTIGSTE BRIEF. ka rel aan laura. R XAet fchijnt thans lieve Laura! of het noodlot op ons beide geheel verbolgen is , en ons overal, zelfs in de,zekerlte fchuilhoeken, vervolgen wil. Ik had gedacht geheel veilig te zijn in mijne onderneeming, wijl ik gevolmagtigd ben om naar mijn welgevallen te handelen, en er dus, zoo het mij voorkwam, geen mis op was, cf de buit, van welken ik uin mijnen voorigen gemeld hebbe, moest mij in handen vallen; maar zie de oude fchurken, welke denzelven thans nog in bezit hebben, bemeifct hebbende, dat de Principaal daar van, van de hand is, zijn, geloof ik, nu voorneemens geworden, omdat geene, dat zij in handen hebben, erin te houden j ten minften, zij hebben mij dus verre in O a de  si* EDELAART de uitvoering van mijn zoo vast gemaakt plan te leur gefteld. -—■ o! Wat ben ik dwaas geweest, dat ik de jonge Lobbes den fchat niet heb laaten ontvangen i . Er was dan evenwel gelegenheid genoeg geweest om hem dien afhandig te maa- ^ Dan, daar dit nu te bedenken, niets kan baaten, zoo moeten wij het werk thans fchikken en verfchikken , zoo als wij het best kannen. Ik zal das mijn best doen, om hem nog eens weder bij deeze oude Fielten te brengen, om han den buit, op welken zij vlammen , afhandig te maaken; want gerechtelijk kan ik hen wel noodzaaken; maar het is mijn zaak niet om mij hier zoo ver bloot te geeven; ook is het ubekend, wat er van te regt komt, wanneer men het een 'of ander op zulk eene wijze moet haaien. - Er zit dus voor mij niet anders op, dan een reisje naar de plaats te doen, waar hij zich onthoudt, en hem zoo veel gerustheid ïntefcoezemen, dat hij nog eens met mij, in cognito, naar * * * *, gaat. (want om het u met één woord te zeggen, ik heb hem, door zekeren flingerflag, weeten wijs te maaken , dat hij alhier een neerlaag gedaan heeft, en waardoor , hij  EN ELEÖNORE. £1.3 hij naar de Vrijplaats * * * * *. gevlugt is.) Indien ik hem hier toe kan beweegen, dat ik wel denk , dan is toch alles behouden laat ons dus nog niet geheel hoopeloos zijn! —— Wat uw ongeluk met uwe diefachtige dienstmaagd aangaat, hiervan zal ik niets zeggen, als dat ik u wel meer onder 't oog gebragt heb , van niet zoo vertrouwelijk met die fchepfels om te gaan; gij weet wel dat ge ec meermaaien, hoewel niet op zulk eene verregaande Wijze, door zijt opgetild. Dan dit ligt er nu toe, en het zou al een foort van een mirakel zijn, indien men deeze Feeks achterhaalde; dus wij moeten ons dit maar weder getroosten , en hoopen op den buit, welken ik tochten halven in handen heb. • Zie daar, lieve Laura! u een bericht van I lanS uitblijven gegeeven; het kan niet anders, of gij moet daaromtrent eenigzins on- ' gerust zijn geweest, dan, gy ziet nu dat zulks buiten mijne fchuld is, en waarom ik vertrouw, dat ik, door deezen , bij u, indien gij eenigen argwaan mogt gehad hebben , geheel onfchuldig zal zijn en bij u aangemerkt worden , als uwen fteeds liefhebbenden Vriend, D, G. K. O 3 ÏEiiT-  gI4 EDELAART EEN EN VIJFTIGSTE BRIEF. elize otiti Me;uf:rouw eer rijk Geb. g o e d a a r t. ^f^otider eenig ongemak geleeden te hebben, ben ik , in den besten welftand, bij mijne bedroefde Vriendinne Eleönore aangekomen. Dan, offchoon ik mij niet zeer heb durven vleijen naar in eene gunftige omftandigheid te vinden, betuige ik u , dat, mij haaren ftaat echter zeer is tegengevallen. ö! Hoe droevig is de omftandigheid mijner lieve Vriendinne ! « Bij mijne aankomst, was zij juist in de zijkamer, en zco als de koets, door welke ik mij had laaten brengen, ftil hield, was het even of zij gevoelde dat ik er in was; want ik had het raam met voordacht digt gemaakt, omdat ik haar eens wilde verrasfen. ——— In eens ijlde  EN ELEÖNORE. 21$ ijlde zij naar de voordeur, opende dezelve — vloog in mijne armen kuschte mij - en dat alles zonder één woord te fpreeken, terwijl een vloed van traanen langs haare wangen biggelde. o Hoe ontroerde mijn hart! . . ik weende met haar! Haar ftaat is zeer beklaag- lijk .' ■ Zij is enkel droefheid , en zal het waarfchijnlijk niet lang uithouden , om deezen last te torsfchen; te meer daar zij alle gelegenheden zoekt, om den zeiven te verzwaaren , dat is te zeggen, om haare droefheid meer en meer voedfel te geeven. ■ Zij is echter ongemeen verblijd door mij te zien; ja, ik ben er grootsch op, dat haare kamenier mij in oprechtheid betuigd heeft , dat zij, federt mijn verblijf bij haar, veel kloe- ker geworden is. Het is dus zeer fomber in het huis mijner Vriendinne, want zij zelve fpreekt bijna niet, als van haaren Edelaart; dan voor, dan tegen. Het eene oogenblik roemt zij zijne getrouwheid —— zijne liefde voor haar hemelhoog, terwijl zij op het andere de allerdroevigfte klagten, over zijne ontrouw, uitboezemt : dan kuscht zij zijn Afbeeldfel, met de vuuriglte teerhartigheid —— en op het O 4 zelfde  aio EDELAART zelfde oogenblik befchouwt zij het met een vol gevoel van medelijden < . wendt haare oogen naar den Hemel, en legt het, zuchtende, ter zijde ; welke verrichtingen allen met een* vloed van traanen vergezeld gaan. ■ Met dit alles echter fchijnt haare Moeder , welke altijd voorgegeeven heeft, als of zij zoo buitengemeen veel met haare dochter ophadde , zich o/er haaren droevigen ftaat niet te bekommeren. —— Deeze Vrouw, welke zich inbeeldt, dat ai ons geluk, Hechts in grootheid — aardfche fehatten —■ en ij delen roem beftaat, rammelt het lieve meisjen onophoudelijk aan het hoofd: „ van maar te „ vreden te zijn, dat ze haar in 't kort wel „ weder eenen rijken Minnaar zal Bezorgen; — „ dat Edelaart toch maar een deugeniet is , " en diergelijke brabbeltaal meer; welke de allergrievendfte wonden , in de gevoelige ziel, mijner Vriendinne maakt. Haar Vader, in tegendeel, een mensch, welken ik altijd als een geheel ongevoelig Man heb aangezien , neemt, met al de hartelijkheid van eenen tederminnenden Vader, het grootfte aandeel in den rampftaat zijner dochter : en heeft mij op de allervriendelijkfte wijze verzecht, om haar, zco veel mij mogelijk ware,  EN ELEÖNORE. ai«> ware, op te beuren ,. en haar te verzekeren, dat hij alles , wat in zijn vermogen is, zal aanwenden, om de omftandigheid van Edelaart ten naauwften te onderzoeken, en, is er mogelijkheid, dezelve weder te regt te brengen; hetwelk ik ook bemerkt hebbe dat hij werkelijk doet. ■ Zie hier een gefprek, het welk ik van hem, met zij-e Vrouw, beluifterd heb. —— Mejufv. Katharina. Ik had echter nooit kunnen denken, dat Edelaart zulk een verregaande Guit was, als het ons nu blijkt, dat hij is. .. . De Heer Ernst. Ik weet niet dat ons zulks nog gebleeken is ! Mejufv. Katharina. Niet? —_ De Heer Ernst. Neen toch niet! , Ik heb er, voor mij, nog geen het minfte bewijs van. . . Mejufv. Katharina. Zegt u de brief, welken gij uit * * * *. ontvangen hebt, dat zulks dan nog niet duidelijk genoeg ? ? ■ — De Heer Ernst, ö Ja! ——. deeze zegt Waarlijk meer dan te veel; maar denkt gij, dat ik dwaas genoeg ben, om eenen naamloozen brief te gelooven, zonder onderzocht te hebben , of deszelfs inhoud waarheid , of loO 5 gens  £'l8 EDELAART gens zijn ? —— Neen! dit zit er bij mij niet op ! ■ Mejufv. Katharina. Wel ik weet niet wie of er belang bij zou hebben, om ons zul' ke zaaken als die brief behelst, van Edelaart te fchrijven, daar geen woord waarheid aan zoude zijn? - De Heer Ernst. Ik ook niet. ' Echter het is toch zeer mogelijk, dat mén zulks gedaan heeft. Men kan de oogmerken der menfchen altijd zoo fchielijk niet doorgronden. Ook ik verklaar niemand fchul- dig , voor dat zijn fchuld mij duidelijk gebleeken zij. "■ Mejufv. Katharina. 6 Zulks kan nog lang dUuren. Edelaart is in een vreemd Land, en verre van hier : wie zal u daar van een echt bericht geeven ? De Heer Ernst. Dit zal ik mij wel weeten te verfchaffen; wees daar niet verlegen voor. — Mejufv. Katharina. Ja maa\ door al dat getalm kan men zeer dikwijls eene goede kans verkijken. ■ De Heer Ernst. Ik verfta niet, wat ge daar meê zeggen wilt. ——— Mejufv. Katharina. Nu om klaarder te fpreeken: weet dan dat Mevrouw * ... mij  EN ELEÖNORE. 219 mij reeds acces voor haaren Zoon gevraagd heeft — en dat het mij voorkomt, dat wij die partij, welke ruim zoo voordeelig, als Edelaart is, niet van de hand behoorden te wijzen. ■ De Heer Ernst. Ik ben zeer blijde dat ik een tegengefteld denkbeeld, over deeze zaak heb, wijl ik u, daardoor, gelegenheid zal bezorgen, om u eene vrouw te doen zijn welke haar woord, dat zij eens plegtig gegeeven heeft,'geftand doet. — Maar hoe kon het toch bijkomen, dat Mevrouw *... acces voor haaren Zoon vroeg ? —. Deeze wist immers zeer wel, dat uwe dochter eene verbindtenis had aangegaan ? , Mejufv. Kath a r in a. Het is waar , dat zij zulks wist; maar ik had haar iets van den inhoud des briefs, welken gij uit * * * * gekreegen hebt gezegd : en hier op nam zij daadlijk haaren Dag waar; terwijl zij mij betuigde, dat Edelaart haar Zoon, buiten zijn weeten, den loef had afgewonnen , wijl hij meende dat Edelaart geen de minfte fpeculatie op onze Eleönore had. _ De Heer Ernst, Gij en Mevrouw * . .. zijn dus, beide, veel te voorbaarig geweestwant het voegde u niet, om iets van dien naam-  220 EDELAART naamloozen brief, aan uwe Vriendin te melden, althans niet, of gij aan denzelven geloof floegt; want buiten en behalven, dat deeze brief geheel verdicht kan zijn, zoo moest gij in 't oog gehouden hebben, dat Edelaart uw aanftaande Zoon is , of zoo dit, door de verregaande misdrijven, al "eens niet kon wezen, dat gij dan ten minften nog veel betrekking op hem hadt, om zijne feilen, zoo veel mogelijk ware, voor het oog der waereld, te bedekken; daar gij weet, zoo hij misdrijven gepleegd heeft, waardoor hij uwe dochter niet waardig zou zijn, dat hij deeze flechts door verleiding en niet door een voor lang bedorven hart begaan heeft. •■ Mejufv. Katharina Ja , wie weet wat hij wel, onder den dekmantel van deugd, 1 in ftilte' gepleegd heeft. De Jongmans zijn De Heer Ernst. Daar gij niet van weet, daar kunt gij ook niet van getuigen. " - Ik wacht hier geen befchuldigingen die niet gegrond zijn : en wel vooral dezulken niet, die met een *w* weet vooraf komen. Hoor hier mijn be- fluit: gij weet dat wij beide ons woord aan Edelaart gegeeven hebben, om hem ten fchoonzoon aan te neemen Mejufv.  EN ELEONORE. «21 Mèjtifv. Katharina. Dan moest hij 't zich ook waardig maaken; maar niet De Heer Ernst. Ik weet hier van geen maaren. Ik zeg u nogmaals, dat het mijn befluit is, nu wij Edelaart ten fchoonzoon gekoozen hebben, om hem daar voor te houden , tot zoo lang, dat het ons zeer duidelijk gebleekcn is, dat hij zoodanige daaden begaan heeft, welken geheel niet te herftellen zijn, en hem dus onbevoegd maaken, om onze Eleönore ter vrouwe te hebben. —-En om daar zeker van onderricht te zijn , hoe het hiermede gelegen is, zoo heb ik reeds aan den Kastelein, waarbij hij te * * * *. gelogeerd is geweest, gefchreven, om van deezen te verneemen, hoe het met de zaak Zij: en zoo dit niet helpen mag, dan ga ik er zelf naar toe, en zal dan de zaak wel uitvorfchen, — Hiermede eindigde dit gèfprek : — en ik kan er den ouden Heer wel voor dat hij zijn befluit zal volvoeren. - Gij ziet dus hieruit, lieve Vriendin! hoe veel de denkbeelden van den Heer Ernst, en Mejufvrouw Katharina verfchillcn; terwijl het echter zeer gemakkelijk op te merken is, dat die van den Heer Ernst vrij wat braaver grondbeginzelen hebben, dan die van zijne Huisvrouw. —— lk  aan EDELAART Ik heb, zoo als gij, mijne Vriendinne! kunt begrijpen, niet nagelaaten om dit bovengemelde gefprek aan mijne Vriendinne medetedeelen ; als ook welke verzekering mij haar Vader, omtrent haar." zaak , gegeeven had , hetwelk haar nog al iets heeft opgebeurd: echter blijft zij af en aan beweeren , dat haar E del aart vóórhaar verlooren is. Mijn verlangen is dus, uit al mijn hart, naar tijding uit * * * *. om eenig nader licht in deeze duistere zaak te verkrijgen, en indien het bericht goede tijding aanbrengt, zal zulks veel tot den welftand van Eleönore toebrengen, daar het tegendeel anders doodlijk voor haar zal zijn. Heb de goedheid om den inhoud deezes aan mijhe lieve Moeder voor te leezen, en haar , hartlijk voor mij te kusfchen ; laat ook niet af, om mij ten fpoedigften een bericht van uwenwegen, van haaren ftaat, te doen toekomen; want ik ben zeer verlangende , om iets van haar te weeten. Groet ook uwen Zoon, mijnen Vriend , van mij, en wees verzekerd dat ik onophoudelijk zijn zal, Uwe Vriendin ELIZE. TWEE*  EN ELEÖNORE. 2"3 TWEEËNVIJFTIG STE BRIEF. katharina aan petronella. 7 él-Jie daar,alweer een kinkel in den kabel! — ja, Vriendin! het is eveneens of het bij mij altijd onrast moet wezen. ■ Na dacht ik , dat alles in orde zou geweest zijn, en evenwel ligt alles in duigen. . Wie had dat ooit van dien Edelaart gedacht? — Begrijpeens daaris hij, zoo als ik gefchreven heb, naar * * * *. gegaan , om zijn erfenis te haaien , en vervolgens dan weêr gezwind, als een vogel, terug te komen. — Maar-—jawel is 't koud ! — In plaats van zich daar ordelijk te gedraagen, heeft hij het met hoeren en fnoeren aan gaan leggen, en zoo als hij het geld in handen heeft gekreegen, is hij met zulk een Madelief op gaan duuwen, na dat hij eenen anderen pol van haar doodgeftoken hadde, < ■ Wat  124 EDELAART Wat dunkt u van zulk een hiftorie ? > Is Edelaart geen fraai Heer? Ja, mijn lieve mensch! Die klanten, welken altijd zulke zedelesfen prediken, hebben ze ordinair in den mouw. Evenwel, als mijn Heer, mijn Man, en mijn kleuter van een dochter , er even zoo over dachten als ik, dan lieten zij den kwaaden jongen loopen, en daarmede was de hiftorie afgedaan. ' Te meer daar ik thans een zeer goede partij voor onze Eleönore aan de hand heb, namelijk den eenigen Zoon van Mevrouw * .. . (doch dit onder ons). Het is waar, de jonge is wat wild, en gooit nu en dan wel een kannetje door de glazen; maar dit betert toch als ze getrouwd zijn: en ik heb liever dat ze er voor uitkomen, als dat ze het zoo in het geniep doen. ■ Foei! die geniepers kan ik toch in het geheel maar niet veelen. ' Dan , mijne lieve Vriendin! de concepten van mijn Heer mijn Man , en van mijne dochter, verfcheelen zoo wijd van het mijne , dat ik niet geloof, dat deeze gemakkelijk bij elkander zullen' komen. ■ Ongelukkig is het maar, dat als het om en omkomt, dat wij dan voor het Manvolk de vlag moeten ftrijken; ten minften  EN ELEÖNORE. ften als men een Man heeft, welke ze alle vijf redelijk bij elkander heeft; want met mijn kleuter van een dochter zou ik nog wel weg weeten, als ik deeze alleen tegen had. Doch nu is het anders gefchapen mijn Man is mij geheel tegen en zegt, dat hij zijn woord aan Edelaart gegeeven heeft, om hem tot zijn' fchoonzoon aanteneemen , en zulks nietbreeken wil, voor dat hij met eigen oogen ziet, dat Ede la art een deugniet is.— Is dat nu niec bedroefd gek ? ~— Want hoe zal hij dat zelf,in een Land, dat hier zoo vet van daan is, gaan onderzoeken ? Hij heeft een brief gekreegen, waarin het ilecht gedrag van Edelaart, te ***** gehouden, ren aUerduidelijkften ftaat, als ook zijn vlugt.en dat juist omtrent op denzelfden tijd dat onze Eleönore , van dien Lichtmis , van een E d e laart, een brief kreeg, dat hij, om zekere reden, nog eenige uuren verder op moest reizen, eer hij zijne zaaken te *:* :* *. geheel uit de waereld kon krijgen. • . Dit komt immers precies uit; , want toen hij dien brief gefchreven heeft, toen is hij juist met die fnol op de vlugt gegaan: en als nu het geld ver- ' teerd is, dan zal hij misfchien meenen terug te P ko-  £26 EDELAART omen, en dan nog mijne dochters Man te worden : . maar ik verzeker u , er zal evenwel vrij wat aan vast wezen, eer zulks gefchie- den zal. Wat nu mijne dochter aangaat deeze loopt thans eveneens, of zij een flag van den molen weg heeft. Ja, als het lang duurt dan zal zij, of gek worden, of de teering krijgen. . Zoo gek zijn de meisjens thans naar een jongen ; maar dat komt altemaal door die mooije boeken , welke de jonge lui thans met zulk een' dollen ijver leezen: door die kostelijke fentimenteele Werken — waarin de Minnaar om de Minnares, en de Minnares om den Minnaar zoo maar heen fterft, eveneens of het fterven maar een fpelletje is. — Men zou zeggen wat men ons niet al voor mooi wil opdringen! Maar het moet thans vreemd ■wezen, mijn lieve mensch! al zou men het ook voor een duit koopen. I Gij begrijpt dus uit dit alles, Vrienden, dat 5k tegenwoordig met zulk een ftijf hoofdig Man , en bijna malle dochter, al heel wat te doen heb, en wie weet wat er nog van worden zal! — was het zoo ruzigniet, in mijn huishouding, ik, zou u verzoeken eenigen tijd tot mij te komen,  EN ELEÖNQRE. «>2? men, om mij wat te vertrooften; maar nu kan zulks niet gefchieden; te meer, daar Elize, mijne dochters Vriendinne , ook thans bij ons gelogeerd is, en het hier dus een huis vol volk is, Ik wacht dus in het kort eens fchrijvens van terwijl ik blijve, Uwe Vriendin KATHARINA. P 3 DRIE-  aas EDELAART DRIEÉ'NVIJFTIGSTE BRIEF. de kastelein b o e * é aan den Heer Ernst. Dewijl ik het mij altijd tot een» onvermïjdelijken pligt gerekend hebbe , om mijn medemensch, waar ik kan, van dienst te moeten Zijn , zoo voldoe ik met vermaak aan uwe begeerte , hoewel de berichten, welke ik n daaromtrent geeven kan, zeer bekrompen zijn.— De Heer Edelaart, welke bij mij eenige weeken gelogeerd heeft, en mij toefcheen een zeer goed mensch te zijn, heeft, al dien tijd dat hij onder mijn dak gehuisvest heeft, zoo het mij is voorgekomen, een onberispelijk gedrag gehouden; gaande hij zeer fpaarzaam, en zoo het mij heeft toegefchenen, niet dan ter verrichting zijner zaaken uit, terwijl bij voor het overige op zijne kamer zat te fchrijven. • Hij hield zeer gemeenzaame converfatie met eenen Baron, welke meest altijd bij hem was, hoewel  EN ELEÖNORE. 219 Wel ik in deezen niet heel veel zin had. . . Twee oude Heeren, welke hier in deeze Stad woonachtig zijn, en bij wien ik mij, na dat ik uwen brief ontvangen had, reeds na den Heer Edelaart geïnformeerd heb, kwamen ook zeer dikwijls bij hem. — Des avonds, van den laatften dag dat de Heer Enklaart bij mij logeerde, ging hij met mijn Heer den Baron, benevens zijn' knecht uit; doch het leed niet zeer lang, dat zij alle drie' weer bij mij in huis kwamen; waarop men mij terftond om de rekening vroeg, welke mij daadlijk voldaan werd, terwijl de Heeren affcheid van mij namen, en benevens den knecht onmiddelijk vertrokken; blijvende er nog eenig goed van den Heer Edelaart bij mij ftaan, hetwelk gezegd werd , dat door den Heer Baron 20u afgehaald worden, hoewel zulks nog niet gefchied is. . Ik heb u boven gezegd, dat ik mij, omtrent den Heer Edelaart, bij de twee opgemelde oude Heeren geïnformeerd heb, hoewel ik van hen geen de minfte opheldering, van dien Heer, heb kunnen krijgen.' « Van den Heer Baron heb ik vervolgens ook niet het minfte, ofgeringfte vernomen; dus ife ' in het geheel niet weet, wat er federt dien p 3 avond,  £3° EDELAART avond, toen de Heer Edelaart affcheid Van mij genomen heeft, van hem geworden is; echter zal ik niet nalaaten, om alles in 't werk te ftellen, wat dienen kan ter naarvorfchingvai den Jongeling, waar voor gij u zoo zeer 'gelieft te interesfeeren. ■ Zie daar, mijn Heer! u een eenvouwig, en naar waarheid ter nedergeteld, antwoord, op uwen brief, gegeeven;het doet mij ten uiterten leed, dat ik u in deeze duistere zaak geen meerder licht kan bijzetten ; hoewel ik u nogmaals beloove, van alles aan te zullen wenden , wat u daaromtrent van dienst kan zijn. Terwijl ik inmiddels de eer hebbe mij te noemen Uw dienstvaardige Dienaar, L. B O E R É. VIER-  EN ELEONORE. 23- VIERENVIJFTIGSTE BRIEF, Mejufvrouw eerrijk, Geb. g oe d a a r t , aan elize. N- •L^ iet zonder innig medelijden , en een waar gevoel van den droevigen ftaat, waarin zich uwe Vriendin Eleönore bevindt, hebben wij uwen brief geleezen. Ocli! mogt zij het geluk hebben van haaren öierbaaren Edelaart, nog eenmaal als haaren oprechten en verdienftelijken minnaar te omhelzen! — ö Hoe gelukkig zoude zij dan zijn! - Wij hebben met blijdfchap uit uwe letteren gezien, dat de Heer Ernst zijne dochters partij trekt, en reeds naar * * * * gefchreven heeft aan den Kastelein, waarbij Edelaart gelogeerd is geweest. Maar, lieve Vrien¬ din; was het niet beter geweest, aan die HeeTen te fchrijven, van wien de Heer Edelaart P 4 zijne  j-jt EDELAART zijne erfenis ontvangen moet? Mij dunkt van deezen zou hij veel ampelder bericht .omtrent het gedrag en de tegenwoordige omftandigheid, van den Minnaar zijner dochter kunnen bekomen. Indien gij zulks goed vindt, brengt dit dien ouden Heer eens'onder't oog! ik denk niet dat de. Kastelein hem veel bijzoniers zal weeten te berichten. Over de tegenwoordige handelwijze , van Mej ufvrouw Katharina, zullen wij hier niets aanmerken; wijl deeze vrouw bij u zoo wel hekend is, dat wij op haar geene aanmerkingen zouden kunnen maaken, welke u nieuw voorkwamen. Maar wij zijn ten uiterften nieuwsgierig , hoe of het met den ftaat uwer Vriendinne gefteld zij , waarom wij u vooral verzoeken, om ons in uwen volgenden daar iets van te mélden. • Uwe waardige Moeder betert van dag tot dag, en zal, dus voordgaande , wel haast haar voo- J rige krachten weder krijgen: —— alleen haar gezicht blijft verbaazend zwak. ■ Gisteren heeft zij met mij, mijn Oom en mijn Broeder, met het Tentjachtjen, een fpeelreisjen gedaan ; hetwelk haar ongemeen wel bekomen is. Wij hebben bij den ouden Landman, dien braaven Vriend van uwe Moeder»  IK ÏUÖNORE, 233 der, gemiddagmaald.-. Deeze goede man was ongemeen vereerd met ons bezoek, en ontving ons met al de teekenen van waare vriendfehap en gastvrijheid. m den eerften opflag was hij eenigzins onvergenoegd, dat gij niet bij het gezelfchap tegenwoordig waart; maar, na dat wij hem de reden van uwe afwezigheid gezegd hadden , zoo was alles wel. . Uwe dierbaare Moeder, mijn Oom en mijn Broeder groeten u hartelijk: en zoo de laatfte, bij uwe afreis van ons; geen bevel hadde gekreegen.om u niet te fchrijven, er" zou voorzeker een lange brief van hem bij zijn ; dan; gij Ziet dat hij hieromtrent uw bevelen ftipteKjk na komt , waaraan gij zijne gehoorzaamheid , omtrent uwen lieven wil, ten duidelijkften zien kunt. — Echter hebbe ik niet kunnen weigeren, om het nevensgaande versjen voor u mtefluiten Terwijl ik altijd zijn ZtZl j Uwe onveranderlijke Vriendin A.EERRrjK, gei. COEDAARX,  234 EDELAART r> a m o n aan filis, .A.ls filis nog bij Damon was, En de allerzoetfte hoop Hem vleide met haar wedermin, Toen ging hem alles mes. Toen fmaakte hij alreeds het zoet, Van eene zaalge min; Ja, 't kleinfte woordjen, dat zij fprak', Was balfem voor zijn fmart. ■ Toen viel hem nimmer last te zwaar, Toen juichte 't alles mee, Wat immer om en bij hem was, Toen was het altijd vreugd. —— Toen fcheen hem zelfs de laagfte hut Een Koninglijk verblijf; ja, 't Boschjen, daar zij bij hem was, Scheen hem een Paradijs. 6, Hoe genoeglijk was de tijd Dien 'k in uw bijzijn fleet, 6 Dierbre filis ! — ijder dag Was Hechts een oogenblik! —— Eik  EN ELEÖNORE. 235 Elk uur vloog als een fchaduw weg, Wen damon bij u was! En de avond, die het fcheiden bragt, Kwam altijd veel te vroeg. . Dan, ach! nu damon' filis mist, Nu valt hem alles bang; Na is de ligtfte last hem zwaar, Elk uur.fchijnt hem een dag! - Nu vindt hij geen de minfte vreugd Waar hij zich wenden moog'. — Zijn droeve ziel treurt t'allen tijd, Hoe zeer hem alles ftreelt. Keer dus, 6 lieve filis.' weer! ■ Ai keer naar 't boomrijk vlek, Daar damon uwe komst verbeidt Met uitgerekt geduld ! —. Daar damon om uw afzijn treurt En nimmer blij zal zijn, Voor dat uw lieve hand en mond Hem weder vreugde geeft! —. Dus roept hij nogmaals : filis keer! Ai breng een harte mei-, Dat dam ons onvervalste min Met wedermin beloont.' — - VIJF-  8^6 EDELAART VIJFENVIJFTIGSTE BRIEF. jak aan elizabeth. Xhans zit ik en mijn Heer, hier als de ergfte misdaad'igers opgefloten, en de Hemel weet wanneer er nog een einde aan komt. —— Die vervloekte Baron! ■■■ Het is zeker dat hij de oorzaak van alle onze rampen is; want behalven dat hij ons dien avond in dat vervoerde huis gebragt heeft, daar mijn Heer dien zot heeft doodgeftoken , zoo twijfel ik thans niet meer, of hij is een fchurk; want wij hooren tegenwoordig taal noch teeken van hem , ' offchoon hij voor een veertien dagen aan mijn Heer gefchreven heeft, dat hij in weinig dagen bij ons zou zijn, om verdere fchikking, om. trent den ontvangst, der erfenis van mijn Heer te maaken , vermits hij deeze niet krijgen kon. Dan als ik mijn hart rechtuit zal fpreeken, lieve Lysje! dan denk ik; dat mijn Heer  EN ELEÖNORE. 23? Heer de Baron de erfenis wel zal ontvangen hebben, en er de hort mee op is. — Wij zitten hier dus als twee uilen in doods nood, en wat nog het ergfte van allen is , mijn Heer zit eveneens, of hij ze alle vijf kwijt is; ja, zoo het nog langer duurt, dan zal ik hem voorzeker hier in een huis moeten zien te bezorgen, waar men een kakftoel met rinkels, voor een volwasfen gek mensch, heeft. . Ik brande van ongeduld , om mijn goeden Heer, die nacht en dag van zijne Eleönore droomt / en haaren ftaat beklaagt, was het mogelijk te helpen; maar wat zal ik onnozele knecht in zulk eene neetelige zaak, een zaak daar mijn Heer zelfs mal van geworden is, aanvangen, om hem te helpen? ■ Dit weet ik waarachtig niet! Evenwel, Schatjen lief! ik geloof dat ik nu een weg gevonden heb , langs welken wij het een en ander zullen kunnen te weeten komen, en zie hier op welk eene wijs. ■ Voor eenige dagen heb ik hier kennis gemaakt met zeker burgerman , welke juist wel niet rijk, maar, voor zoo veel ik merken kan, verftandig is, (nu het zal u niet verwonderen dat deeze twee Qualiteiten, namelijk foberheid en verftand in hem verésntgd zijn,) Deeze Man met  «g8 EDELAART met wien ik, door zekere gelegenheid, nu daaglijks omga, heeft mij dus wel eens gevraagd , wat toch het oogmerk van onze komst, in deeze Vrij ftad was; waarop ik hem eerst, vrij van ter zijde, geantwoord heb; maar nu de fpullen met mijn Heer zoo verward zitten , nu ben ik maar eens recht voor de zaak uitgekomen , en heb hem de hiftorie verhaald, zoo als ze is, en zoo als ik er overdenk; waarop hij daadlijk met mij in een denkbeeld kwam, namelijk dat de Baron een fchobbejak js> Deeze goede man verzocht daarop met mijn Heer Edelaart eens te fpreeken: en na dat ze lang over en weer, omtrent de eerlijkhed van den Baron gedelibereerd hadden, en mijn Heer duizenden van klagten had uitgeftort , over d'e ongerustheid , waarin zyne lieve Eleönore zich zou bevinden, is er goedgevonden en verftaan, dat deeze Man met mij , binnen twee dagen naar * * * * zal gaan, en aldaar aan het huis van den-Baron onderzoek doen, wat ervan deezen Sinjeur geworden is: en zoo de Baron afwezig is ; dan is het mogelijk, te verneemen, hoe het met de zaak van dien manflag, welken de Baron voorgaf, dat mijn Heer hier gedaan heeft, is afgeloopen. ■■' 1 1 Zoo  Etf ELEÖNORE. 239 Zoo dat,Meisjen ! ik ga nu, als Gedeputeerde van mijn' Heer , naar * *. * »s om aldaar de zaaken , mijn Heer aangaande , te onderzoeken. — Welk een eer voor Jan! - Ik heb mijn Heer geraaden, dat hij een brief zou fchrijven aan uw Jufvroaw; want, zeg ik tegen hem, dat lieve fchaap zal wel denken, datje de waereld al uit bent; (kijkl/rsjE! gij hebt nu nog een brief van mij onder adres van Jufvrouw Cornelia gehad; maar je Jufvrouw geen letter) maar denkje dat hij in ftaat ïs om eenen brief in behoorlijke orde te krijgen? Och neen, mijn Schatjen! Meer dan twintig vellen papier heeft hij vermorst, welke eindelijk allen op het vuür moesten , zonder dat er een brief voor den dag gekomen is; wanc hij fchijnt volftrekt niet te kunnen denken. Hij heefc mij dus verzocht, dat ik aan u zou fchrijven, dat hij een kleen ongemak aan zijne hand gekreegen heeft, hetwelk hem echter belettede te fchrijven; maar dat hij anders frisch en gezond was; en dat zijne zaaken wel Honden; en dat hij haar duizend en duizend en nor; reis duizendmaal liet groeten: ■ en dat hij zijn werk eerdaags in orde zou hebben, en vliegende tot haar zou komen; haar boven al biddende, om toch welgemoed te zijn. D.t  2,qa EDELAART Dit is het geene, 't welk door mij, van wegens mijn Heer, aan u, mijn lieve Lysje! verzocht wordt. ' Gij kunt dit nu verrichten naar uw goedvinden; want het zou kunnen gebeuren . dat de omftandigheid bij u zoo was, dat het beter is den geheelen brief voor te leezen, dan er een ftuk of brok uit te vertellen: « dus laat ik dit geheel aan uwe wijsheid over. Zoo dra ik iets weet te fchrijven, hetwelk voor u eenigzins waardig is, dan zal ik u zulks daadlijk melden. Waarmede ik blijve, ' Uw altijdliefhebbende J A N. P. S. Ik zou graag een lettertjen van u terug hebben,- maar mijn Adres mag ik niet geeven, alzoo mij dit ten fterkften verboden is: echter hieruit moet gij geen kwaad opmaaken; want dit is flechts een caprice van mijn' Heer, wijl hij hier volftrekt veilig is, Adieu'. ZES-  E W E L E S N O R E. iAT ZESENVIJFTIGSTE BRIEF. fhtro nella aan Katharina. w ,y el nn zou men al evenwel zekeren ' - Wie had dat ooit van dien Sinjeur e'd elaart bunnen vermoeden? WeI Vjiendin, ik fta waarlijk van uwén brief ver/ie'd < . . Wel mag men zeggen: niemand kent denwaard "J hij gaat er meé om den haard. w ' bekr/ien/DELAART ZO° ^rvlakkig bebouwde . dan zou men immers zeggen tl1/ aIb^ water aan is: en echter g * J daaFmet een een vrouwsperfoon *&V3i een lief meisjen zuten ! . . Wei -.1= ;t dochter was, ik weet niet watÏ L r ee7 sdat; ,aadenjongen^^eed. woordig gek n" ! * ^ melsjens te*e»' fa gen naar de jongens zijn. «. Wat, _ Q heb-  tt4ft EDELAART hebben wij van ons leven zulke zottigheden begaan? wel, dan had men ons wel met vingers nagewezen; maar het is wel met de waereld, zoo als men zegt: hoe ouder hoe boozer.«— En men zon zéggen, hoe komt uw man zoo veel met Edelaart op te heb- ben? . wil hij dan volftrekt hebben, dat zijne dochter een Ligtmis zal trouwen? dan moest hij, dunkt mij, toch zorgen , dat Zij geen moordenaar kreeg ; want dat is nu zoo erg als het kan. Het is wonder, dat uw Man dit niet inziet! Hij laat zich an¬ ders toch zoo gemakkelijk niet bij den neus leiden ; maar wat zal men zeggen, hij heeft oo.< al zijn zwakke, of ik mag wel zeggen, koppige uuren. Echter, Vriendin! zoo komt het mij, met n, voor, dat het verre het beste is, dat uw dóchter Edelaart voor altijd vaarwel! zegge . en dat uw Man aan het verftand ge- bra'gt wordt, dat zulks noodzaakelijk is; ten welken einde ik hier een brief doe nevens gaan, welken ik aan uw' Man geadresfeërd heb, en dien gij, als gij hem goedkeurt, kunttoemaa- ken, en hem doen ter hand ftellen. Ik hoop dat deeze mijn inval uwe goedkeuring zal wegdraagen; doch gevalt hij n niet, wees dan zoo goed I  E N E L E 5 N O R E. 343 goed om dien brief maar te verbranden, of daarmede zoodanig te handelen als gij Mie goedvinden. Mijn wensch is intusfchen, dat gij zoo gelukkig moogt zijn, om over uwe tegenftreevers te zegepraalen; terwijl gij volkomen verzekerd kunt zijn, dat ge altijd op de hulp kunt ftaat maaken, die u met alle mogelijkheid kan toegebragt worden, •fan uwe heüwenfchende Vriendin PETRONELLA. Q a Z E-  M4 EDELAART» ZEVENENVIJFTIGSTE BRIEF. ?etronella aan den. Heer ernst. Daat het gerucht zich alom verfpreidt dat de Heer Edelaart, niet alleen zich als een volflagen Lichtmis te * * * * gedraagen heeft; maar daar te boven, na dat hij een neêrlaag gedaan heeft, van daar, met een flecht vrouwsperfoon, gevlugt is; zoo kan ik niet afzijn u hier van kennis te geeven ; dewijl het zeer gemakkelijk zou kunnen gebeuren , dat gij, door de menigvuldige bezigheden en zaaken, welken gij altijd om handen hebt, van deeze Maare niets vernomen hebt: alzoo ik zeer wel begrijp dat gij geen Lichtmis en een Moordenaar voor uwen fchoonzoon zoudt verkiezen te hebben; zelfs niet dat zulk een den naam van uw dochters Minnaar droeg. lk  fe N ELEÖNORE. ïk neem derhalven de vrijheid, om u onder het oog te brengen, dat er heden zulk een gerucht, als ik u boven gemeld heb, van Edelaart loopt: en dat er alle waarfchijnelijkheid is, dat zulks waarheid zij, waarvan ik u misfchien bewijzen zoü kunnen bijbrengen en waarom ik niet twijfel, of deeze mijne vrijheid aal u aangenaam zijn. , Terwiji ik > me(. alle achting, mij de eer geeve te noemen. Uwe dienstvaardige Dienaresji en Vriendin PETRONELLA- Q 3 AGT-  t<6 EDELAART AGTENYIJFTIGSTE BRIEF. charlotte tXCL tl k a r e L» Daar gij altijd een waar belang in de omftandigbeden van uwe en mijne Vriendin Laura genomen hebt, zoo kan ik niet afzijn, u het ongeluk, hetwelk haar is overgekomen, te melden. - Zie hier hoe het weerbarstig noodlot haar dus verre geteisterd heeft. Gij zult ongetwijfeld vernomen hebben , dat zekere dienstmaagd, in welke zij veel vertrouwen ftelde, en die zij hier met zich gebragt heeft, voor eenige dagen, op het alleronverwachtst. met al haar kleinoodien is voordgegaan, Nu, mijn Heer! het is zeer waarfchijnlyk dat deeze diefegge haare Jufvrouw heeft verraaden en bij haare vervolgers, haare fchuilplaats ontdekt heeft, mogelijk om daardoor te zekerder in haare vlugt te zijn. Althans het is zeer zeker, dat de Vervolgers van onze Vrien-  EN ELEÖNORE. ètf Vriendin, volkomen onderricht waren, werwaard zij zich onthield; daar de Jufti tie ons op het alleronverwachtst heeft overvallen, Mejufvrouw La ura gevangen nam , en eenige unren daarna met een' wagen wegvoerde. - Ik weet tot nog toe niet waarheen men haar gebragt heeft, maar zoo dra als de voerman, welke haar heeft weggevoerd, te rug komt, en ik deezen veilig kan te fpreeken komen, dan zal ik weeten waar deeze haar gebragt heeft, en u daadlijk daarvan bericht geeven, of er misfchien nog mogelijkheid ware om haar noodlot eenigzins te verzachten. —. Ik ben intusfchen Uwe Vriendin CHARLOTTE. Q 4 NE-  24S EDELAART NEGENENVIJFTIGSTE BRIEF. • De Heer ernst aan petronella» D ewijl gij te dom . te baatzuchtig en te eerloos zijt om van één eenige zaak een waar bericht te geeven , zoo is mijn verzoek, dat ge u voordaan onthoudt, om mij met uw gefchrijf lastig te vallen; want ik verzeker u, dat, als ge mij weêr met berichten , ten nadeele van deezen of geenen, plaagt, dat ik u dezelven, in rechten , zal doen bewijzen. Indien gij eene braave vrouw waart, en het op een anders val niet toelaagt, dan zoudt ge mij niet fchrijven: dat het gerucht zich alom verjpreidt, dat Edelaart een yolfiagen Lichtmis enz. enz. is; maar gij zoudt fchrijven: deeze of geene lieden meenen dit te weeten. •• Echter zoo gij in ftaat meent te zjn, om u te verdedigen, ik fluit deezen weg niet voor u; maar uwe verdediging zou op eene geheel an¬ dere  EN ELEÖNORE. ' 24g toe wijze moeten ingericht zijn, ais uw be. richt is: , daar moet man en paerd ce noemd worden, en dan kan men de zaak onoerzoeken. nirï r°Sl hief ^ ' * 2D,t ««de bovenftaande regelen mijne meening wei Ïen.ri!!!!i,Waar 13321 * " kUDt Ik ben. Uw Dienaar, ERNST. Q 5 ZES.  4<0 tDBlAillt ZESTIGSTE BRIEF. elize aan Mejufvrouw eerrijk Gcb. goedraat. I)aar mijne lieve Vriendin thans in de afmen van een' ongerusten flaap eenigen tijd heen fluimerc, zoo neem ik de gelegenheid waar, om voer n en mijne lieve Moeder eenige letteren op het papier te brengen. —— Ach! lieve Vriendin! hoe akelig is de ftaat thans van onze Eleönohe! ——— Heden begin ik volftrekt aan haare herftelling te twijfelen, alzoo zij nu het bed geheel begint te houden , hoe zeer ik in 't eerst gedacht had, dat zij haare droefheid te boven was; dan , Zij heeft dezelve flechts eenigen tijd ingehouden, daar zij nu met te meer geweld uitbarst. —— Geheel verzwakt, en ten uiterften bedroefd, ligr zij haar einde aftewachten, terwijl zij haare bedroefde ziel nog daaglijks, met de akeligfte gedachten, over haaren Edelaart kwelt, ■ Ach.'  EN ELEÖNORE. a.51 Ach! welke droevige gevolgen fleept zelfs de reinfte liefde niet naar zich! Zij die daar¬ van nog onkundig zijn, fpiegelen zich aan mijne Vriendinne aan mijne Eleönore, welke, voor eenige,maanden, nog eene hemelfche fchoonheid was, en nu , helaas'! als eene, door de folteringen der liefde, verflenfte bloem ter neder ligt. Ach! hoe droevig is dit voorbeeld! Gisteren had zij een' bedroefden dag, en wij allen hadden niet gedacht, dat zij denzelven zou. overleefd hebben. Ach! hoe veel heeft mijne ziele, bij deeze haare foltering, geleeden ! ' Zij was des morgens vrij kloek ,. zelfs kloeker dan naar gewoonte, en redeneerde, zoo het mij voorkwam, zelfs vrij koelzinnig , over haare omftandigheid; echter betuigde zij mij, dat zij zich voorftelde , dat de dood wel haast een einde aan haar lijden zou maaken; wijl zij klaar bemerkte , dat haare krachten van dag tot dag afnamen,'en dat zij ock deezen als den wegneemer van haare droefheid , en alle waereldfche fmarten, met vreugde te gemoete zag. — Ik poogde haar, zoo veel mij mogelijk was, van dit gefprek af te brengen, en hetzelve,over een ander onderwerp te doen loopen; doch zulks was  152 EDELAART was vergeefsch. Zij antwoordde dat zij zich vetpligt vond, mij haaren ftaat te ontdekken, opdat haar dood aan mij, die haare dierbaarfte Vriendin was, niet onverwacht zou voorkomen : mij boven alles bevelende, om, wanneer; ik immer haaren Edelaart mögt ontmoeten, in welk een' ftaat of omftandigheid hij dan ook mogt wezen, hem dan, van haaren wegen te betuigen: dat zij hem tot haare laatfte ademIiaaling, getrouw gebleven, en haare jongde zucht voor hem geweest was. ■ Tot hiertoe was alles welgegaan; maar zoo dra zij den naam van Edelaart genoemd had, was al haare kloekheid vervloogen ! —1— Zij had haare fmart, zoo veel haar mogelijk ware, verborgen gehouden , om kloek te zijn, en nu berfte haare droefheid op eens uit. ——. Een vloed van traanen befproeide haare, voorheen roozenkouleurde , maar nu helaas dood bleeke wangen ■ zij floeg haare lieve armen om mijnen hals kuschte mij vuuriglijk, en bezweek aan mijnen boezem, (verfchoon mij , Vriendin ! dat, terwijl ik mij deeze gebeurenis herinner, ik dit papier met mijne traanen befproeije ! ) ■ Ik, hoe prezent ik ook meende te zijn, en mijne traanen dacht te verbergen, raakte,  EN ELEÖNORE. 253 te , 00 dit aandoenlijk oogenblik, zoo buiten mij zeiven , dat ik een' gil gaf, en inet haar, halverlijf, in haar Ledikant viel ; want, lieve Vriendinne ! ik dacht niet anders, of Eleönore had gewis den geest gegeven. ■ ■ ■ ■ ■ Het gerucht dat ik gemaakt hadde , bragt bij. na alles in huis in beweeging; ja, de Vader van Eleönore, welke anders zeer zelden op de kamer van zijne dochter komt, was de eerfte welke bij ons was. Men herftelde mij wel dra van mijne bezwijming ; maar mijne Vriendinne bleef, als geheel levenloos, liggen; terwijl elk met mij dacht, dat zij den laatften adem had uitgeblaazen. Echter, na dat de Doctor was gekomen, en haar eenige hulpmiddelen waren toegediend, bekwam zij weder; doch was zoo afgemat, dat ze bijna geen woord kon uitbrengen, « De Heer Ernst betoonde toen, in alles, dat hij een recht vaderlijk hart bezat, en deed al wat fixekken kon, om zijne dochter te troosten ; verzekerende haar tevens, dat hij een geruimen tijd al bezig was geweest, om zijne zaaken, in zoo verre te bezorgen , dat hij voor eenigen tijd van huis kon gaan, waarmede hij in agt dagen meende klaar te zullen zijn, en als  S54 EDELAART als dan de reis naar * * * * zou aanneemen, en niet terug komen , voor dat hij Edelaart gevonden, of een waar bericht van hem bekomen had. Het welk mijne lieve Vriendinne weder eenigzins fcheen optebeuren; hoewel zij kort daarop weer in eene fiaaawte viel, in Welke zij een geruimen tijd bleef. Dan, zoo zeer haar Vader zich bemoeide met zijne dochter te trooften , zoo onverfchillig fcheen haare Moeder te zijn; daar deeze niet anders deed dan fchelden op Edelaart: en de zotheid (zoo als zij het geliefde te noemen) van haar' Man en dochter te verwenfchen ; terwijl zij niet onduidelijk te kennen gaf, dat het haar rouwde zulk eeu' Man en dochter te hebben. Onder alle deeze omftandigheden kwam Elizabeth de Kamenier van Eleönore, hetwelk een zeer hups meisjen is, en welke, geduurende dit toeval, een boodfchap gedaan had, de kamer inftuiven , en wenkte mij daadlijk om haar te volgen. —— Zoo dra ik met haar alleen was, berichtte zij mij een brief (*) van haaren Minnaar, welken de knecht van Edelaart is, ontvangen-te hebben, waar (•) Zie Efief LV.  EN ELEÖNORE. .255 waarvan een affchrift hier nevens gaat, en waaruit gij zien zult, dat hij haar voor deezen brief, nog eenen anderen gefchreven heeft (doch deeze is, door de onachtzaamheid, van haare Vriendien, aan welke hij g_eadresfee,rd was, verlegd, en tot nog toe niet voor den dag gekomen) toen ik den inhoud van deezen brief geleezen had, begreep ik dat' het noodzaakelïjk ware , om deezen aan den Vader en de Moeder van Eleönore voor te leezen; omdat ik ten minften uit den zeiven kon aantoonen, dat Edelaart met geen Hecht vrouwsperfoon op de vlugt was. ■. Wij fnelden dus te famen naar de kamer, waar men nog doende was, om Eleönore weder bij zich zeiven te brengen, en Melde haar' Vader , wijl alles zoo 'confas was, den brief ter hand. ■ Hij las denzel- ven met veel opmerking, en zoo dra hij deszelfs inhoud gezien had, zeide hij met veel drift tegen zijne Vrouw: „ nu zal ik u eens „ laaten hooren, Jufvrouw ! of Edelaart „ met een Hoer op de vlugt is; hier heb ik „ een' brief van zijn' knecht Jan, welken ik „ voor een braaf Karei ken, met alle eenvon„ wigheid gefchreeven; deeze noemt man en „ paerd, en daar kan men dus wel op aan :" waarop hij een brief met zulk een drift voorlas,  95Ó* EDELAART las ,dat Els önore, hoorende waarfchijnelijfc den naam van Edelaart, en dien van haat met zulk een nadruk^ uitfpreeken, er wel haast , van bij kwam , zich geheel oprichtte , en volitrekt dacht, dat haaren Edelaart zich bij ons in huis bevond ; van welk denkbeeld ik baar echter fpoedig terug bragt, wanneer ik weder met haar alleen was, en haar den brief Van hem voorlas. -— Zij luifterde met veel aandacht: en toen ik den brief geleezen had, vroeg zij mij: of het waarlijk een brief van Jan was? en na dat ik haar verzekering daarvan gegeeven had, riep zij, meteen zuiver gevoel van vreugde en waare bevalligheid uit: „Godlof! mijn Edelaart „ leeft, en is mij getrouw gebleven "! „ Haar ziel was toen, voor eenigen tijd aan. merkelijk opgeruimd; maar federt dat zij bedacht heeft, dat deeze brief ook ftelt, dat haar Edelaart zeer waarfchijnlijk een neerlaag gedaan heeft, en uit dien hoofde voor de vervolging der Juftitie bloot ftaat, zoo is deeze nieuw opgekomen vreugde weêr gansch en al verdweenen,en haare traanen vloeijen daaglijks Weèr als voor deezen. De Heer Ernst heeft Elizabeth belaft om naar haar Vriendin Cornelia te gaan * ten  en eleönore. 557] ten einde deeze te verzoeken , om , het kost wat het kost, den voorigen brief van Jan aan Elizabeth, onder couvert van Cornelia gefchreven, op te zoeken, en denzelven hem' in handen te ftellen; hebbende hij daarvoor aan haar een zeer goede vereering beloofd De Hemel geeve , dat deeze brief ons iets berichten zal, welk ons allen uit onze vertwijfeling zal brengen. . De oude Heer heeft ook reeds een brief van ' den Kastelein te ****, Waar Edelaart gelogeerd is geweest, ontvangen, maar deeze meldt hem niets bijzonders, als dat Edelaart zeer onverwacht van hem vertrokken is; echter, dat bij alles zal aanwenden, om, was het mogelijk , te vemeemen , hoe het verder met hem . vergaan is. . Uwe gedachten, omtrent het fchrijven, aan die Heeren, van wien de Heer Edelaart zijne erfenis te * * * *, ontvangen moest, hebbe ik den ouden Heer voorgedraagen; maar hijheeft mij betuigd , zelfs de naamen van deezen niet te weeten, wijl Edela art, omtrent zijne ■erfenis te ****, alleen bericht had gekreegen , van dien vriend van hem, welke reeds op reis was eer hij te * * * * aankwam dus, de goede man heeft daaromtrent al gedaaan wat hij kan r d8.  a58 EDELAART De ftaat der gezondheid van mijne Vriendinne M aria is ook zeer zorgelijk. Ik heb de goede Vrouw deeze week een bezoek gegeeven, en ben met alle hartlijkheid van haar ontvangen. Echter, ik moet u zeggen , dat ik verfchrikte toen ik haar zag; want het lieve mensch was ongemeen afgevallen, federt ik haar het laatfte gezien heb. Ik geloof dus ook niet, dat zij deeze waereld lang zien zal. 1 Indien mijne Vriendin Eleönore zich in zulk eene akelige omftandigheid niet bevonden had , dan geloof ik zeker, dat de droevige ftaat, waarin mijne oude Vriendinne zich bevindt, mij nog meer zou aangedaan hebben. -— Dan, het fchijnt dat de eene droefheid de andere verdrijft, of dat men aan dezelve gewoon wordt, en dat wij als dan voor derzelver in- drukfelen zoo vatbaar niet zijn. Ook was de goede Vrouw zeer v/el gemoed, en ongemeen blijde, dat ik tothulpe van Eleönore was toegefchooten. ——— Zij had zeer veel medelijden met haare Vriendinne , en hoopte , dat zij nog weder herfteld , en met haaren Edelaart veréénigd mogt worden ; hoewel zij zelfs niet geloofde, dat zij zulks zien zoude; dewijl zij zeide, wel te bemerken, dat haar einde nabij was. — By  SN ELEÖNORE. 259 Bij het aftcheid neerhen van haar, kon ik niet nalaaten hartlijke traanen te ftorten; terwijl er de goedeVrouw ook eenige langs de verbleekte wangen biggelden. . . Met eene ongemeene blijdfchap, hebbe ik uit nwe letteren vernomen, dat mijne lieve Moeder nog daaglijks beter wordt; ö hoe verligtte zulks de fmarte, welke ik geleeden heb, terwijl ik in het onzekere was, in welk een' ftaat deeze, aan mij zoo dierbaare Vrouw, zich bevond. Duizend en duizend maaien heb ik in dien tijd gewenscht, de reis niet aangevangen te hebben • terwijl ik echter, om mijne Vriendin Eleönore, er blijde om was. —— Bedank mijnen lieven Vriend, uwen Broeder, voor het Vaersjen, voor mij in uwen laatftea ïngefloten, en beloof hem, dat ik, bijgelegenheid , er hem op zal antwoorden; indien hij mijn verzoek, aan hem, bij mijn affcheidneemen, gedaan, blijft nakomen. Groet hem verder hartlijk, als ook mijne dierbaare Moeder en kusch haar eens voor mij: ——— groet ook uwen Oom van mij en wees verzekerd, dat ik onaffcheidelijk zijn zal, Uwe onveranderlijke Vriendin ELIZE. Ra P. S.  aob bd-elaarT . V, S. Zoo op hetoogenblikkomt Elizabeth met den brief, welken door Cornelia verleid was en van welken ik boven gefproken heb , buiten adem geloopen , als io huis vliegen. Beeze brief (*)• behelst veele bijzonderheden , omtrent Edelaart, en is zeer omftandig gefchreven ; ja bevestigt mijne gedachten , dat Edelaart geheel onfchuldig is aan alles waarmede hij beticht wordt.— In mijn volgenden zal ik er u een affchrift van zenden; wij ftaan heden nog in beraad, of wij hem Eleönore. zullen voorleezen of niet. Groet nogmaals mijne lieve Moeder. Vaarwel! At Post vertrekt» (•) Zie brief Xh«- EEN-  IN E L E Ö N O' R I. flör EENENZESTIGSTE BRIEF. katharina aan petronella. ^^el dat loopt tegenwoordig hoe langer hoe vreemder , hoe langer hoe raarder! , Nu leg ik hier, daar ik eerst Vrouw en Voogd was, al voor een oortjen t'hais. — Er wordt tegenwoordig niets meer met mijn overleg befloten. ■ Mijn Man, en die haatelijke Mejufvrouw Elize, bediftelen tegenwoordig alles naar hun welgevallen , zonder dat ik er zelfs in gekend worde; terwijl mijn dochter nog geheel mal blijft. — Dat is een leven !! — ■ Lieve Vriendin! wat zijt gij gelukkig, dat gij van geen' Man en eene malle dochter geplaagd wordt! Och! wist ik mij maar van deezen boel te ontdaan; want ik zal er waarlijk'ook nog zot bij worden, als het zoo nog langer duurt, Wijl ik nu geen een mensch in huis heb, daar ik eens vertrouwelijk meë praaten kan. R 3 Die  SÖl EDELAART Die klungel van een Kamenier, van mijn kleuter van een dochter, was nu de eeniglte waar ik mijn vertrouwen op gefteld had, om eens een vrij woord mee te fpreeken ; want wat heeft men toch aan de meiden?) en zie, die flet heeft; mij nu ook al verraaden. Ik heb haar gezegd, dat ik u gefchreven had , dat mijn Man zulk een kostelijken brief, omtrent het braaf gedrag van dien mooijen Sinjeur Edelaart, gekreegen had, en liet haar vervolgens het antwoord leezen, het welk gij mij, daarop, gezonden hebt, benevens den brief, welken gij voor mijn' Man had ingefloten, en dit alles heeft zij weder aan Mejufvrouw Elize overgebriefd; welke dit zeker alles weêr aan mijn Heer, mijn' Man , gecommuniceerd heeft, waarover ik een leeven gehad heb, wat ben je me! - Gij begrijpt, dat ik , zoodra zulks uitkwam, Mejufvrouw de Kamenier haar paspoort wilde geeven; maar mijn Heer, mijn Man, verftond daar niet toe; • ja wat nog het mooifte was,ik moest,hoe zeer ik ten duidelijkfcen zag, dat er gekald was, dit alles echter liegen. Ik weet dus in 't geheel niet, water van uwen brief, welken ik mijn Man in handen gegeeven heb,geworden is;hoewel ik zekerweet, dat  EN ELEÖNORE. St?3 dat mijn Man, welks voorneemen is , om voor dien kostelijken Sinjeur Edelaart naar * * * * te reizen; evenwel ben ik verzekerd, dat hij zulks in de eerfte veertien dagen niet doen zal, alzoo hem het voeteuvel tegenwoordig zelfs op het bed houdt; zoo dat deeze hiftorie denkelijk. wel aan den fpijker zal blijven hangen. — Echter ben ik raazende van fpijt, dat ik mijn plan, om denzoon van Mevrouw *. . . met onze Eleönore te laaten trouwen, er niat door kan krijgen; want, genomen dat alles met Edelaart al eens wel afliep, en dat hij zelfs met den buit t'huis komt, ( daar ik echter in het geheel geen geloof aan 11a) dan is en blijft hij evenwel nog maar een Burger jongen! terwijl de jonge Heer *... een kind van geboorte is. -—- Evenwel ik moet het, ten minften vooreerst, opgeeven! •*> En heb dus reden mij te noemen , Uwe •verdrukte Vriendin KATHARINA K. 4 TWEE-  £04 EDELAART TWEEËNZESTIG STE BRIEF. De Kastelein b o e r é aan den Heer ernst, 'Ik heb daar op het oogenblik eene ontdekking gedaan, welke voor u , mijn' Heer ! zeer waarfchijnelijk , van het grootftegewigtzal zijn, en waarom ik mij haaste om u daarvan eenig bericht te geeven. ■ Ik heb u in mijn' voorigen gemeld, dat de Heer Edelaart, zeer dikwijls, behalven een Heer, welken zich Baron noemde, twee oude Heeren bij zich kreeg: als ook dat ik mij bij een deezer oude Heeren vervoegd had, om eenig bericht van den Heer Edelaart te bekomen: en men toen voorgaf, dat men van den Heer Edelaart verder niets vernomen had. Evenwel, mijn Heer! dit bericht is geheel bezijden de waarheid geweest : n wel mag men zeggen : als de confcientie aan de deur klopt, dan wordt de waarheid zeer fpoedig ingelaaten. ^ ■ * Gis-  EN ELEÖNORE. 265 Gisteren morgen werd ik zeer vroeg bij den Heer F rits (een der, twee oude Heeren, Wdarvan ik boven melding gemaakt heb ) geroepen ; maar er werd bij gezegd, dat ik daadlijk komen moest, alzoo men mij iets van het niterfte aanbelang te zeggen had. ik vervoegde mij dus daadlijk aan het huis van den meergemelden Heer, waar ik terftond in een kamer geleid werd, alwaar hij zelve ten uiterften krank lag, en niet anders dacht, dan alle oogenblikken de eeuwigheid te zullen inftappen; hoewel hij nog vrij prezent was. . Na dat men mij verzocht had plaats te neemen, ging al het volk , hetwelk met mij in de kamer was, er uit, en liet mij met den halffiervenden Srijsaart alleen, waarop deeze mij de volgende bekentenis deed : ,, Ik_was, van jongs af, een woekeraar, „ én heb er mijn zaak van gemaakt, om zoo „ veel geld te winnen als mij mogelijk waar; „ echter , ik weet niet dat ik ooit iemand iets „ ontftolen heb. . . . (Hier zweeg hij eenigen ». tijd, en ik wist waarlijk niet waarop dit ge„ fprek zou uitloopen) maar toen de Heer „ Edelaart van hier heeft moeten vlugten, „ en een' zekeren Baron gevolmagtigd had, om „ eene erfenis, welke ik nog in handen heb, R. 5 „ te  £66" EDELAART te ontvangen, is het mij op de gedachten gekomen, om deezen buit den mijnen „ te maaken; te meer daar ik den Baron voor „ een fchurk aanzag Ik heb den „ Baron dit geld toen ook werkelijk onthouden, „ hoewel het misfchien tot welzijn voor den Heer Edel'a art zal zijn; . ..... .ja, „ ik heb meer gedaan : mijn boosheid „ zettede mij aan , om een brief naar * * * * ■„ te zenden, aan zeker'Heer, met wiens doch„ ter Edelaart verkeering heeft, in welken „ brief ik Edelaart allerhaatelijkst hebbe „ afgemaald, opdat men aldaar de handen van „ hem zou aftrekken, en hij dus uit de voeten ,. zou raaken , waardoor ik het geld behouden „ moest. (Hier zuchtte hij zeer zwaar en „ zweeg weder eenigen tijd.) Dan , dit geld, „ mijn Vriend ! ligt mij thans als een koole „ vuurs op mijn gefolterd hart, en het moet „ den rechten eigenaar ter hand gefteld worden, of mijne ziel zal nimmer rust genie„ ten!" - ,, Och! of gij uwe niterfte pooging wildet ,, aanwenden, om deezen Jongeling optefpoo- „ ren! " „ Ik weet niemand, aan wien ik dit beter „ kan toevertrouwen, dan aan u; wijl gij mij „ laatst  EN ELEÖNORE. 26> „ laatst nog, met zoo veel nadruk, na dien „ jongeling gevraagd hebt." — Ik gaf den woekeraar hierop te verftaan, dat ik tot de volbrenging van deezen last volkómen bereid was ; maar dat ik niet wist waar ik den Heer Edelaart moest gaan opzoeken. Waarop hij mij antwoordde : dat de zoogenaamde Baron hem bericht had, dat hij, uit hoofde van een' begaanen manfiag, naar de Vrijplaats ***** gevlugt was, en dat ik hem daar, waarfchijnlijk, zou kunnen vinden, en vervolgens volmagt van hem vraagen, waarop hij mij dan het geld ter hand zou ftellen. — Dit nam ik aan en verliet hiermede den Grijsaart, nadat hij mij eene handteekening ge-" pasfeerd had, dat er hondercSnvijftig duizend gulden aan den Heere Edelaart toebehoorde, heden onder hem berustende zijnde , en dat deeze fom,op dit handfchrift.door den Heer Edelaart , tegen behoorlijke kwitantie, of door I>. BoERé , mits daar toe door den Heer Edelaart behoorlijk gcvolmagtigd zijnde, kan afgehaald worden. Ik nam dus voor , daadlijk per post naar ***** te gaan, en aldaar den Heer Edelaart op te fpoorcn ; hoewel ik van deeze reize, op eene zeer cinguliere wijze, ontflngen werd;  £0$ EDELAART Werd; want zoo als ik t' huis kwam vond ik aldaar Jan, den knecht van den Heere Edelaart, met nog iemand, die met hem uit de Vrij ftad gekomen was, om alhier informatie te neemen, hoe of het.met de zaak, van wegen den Heer Edelaart, omtrent dien vermeenden manfiag, was afgeloopen. Zij hadden overal na den zoogenaamden Heer Baron , welke hier zoo dikwijls bij den Heer Edelaart kwam ,gezocht; maar niets, omtrent het verblijf van dien Sinjeur, kunnen te weeten komen ; als^ook niets van den vermeenden mandag, welken de Heer Baron den Heer Ede laar t heeft opgedrongen , dien hij zou begaan hebben; terwijl ik voor mij betuigen kan, hier, in geen jaar, van diergelijk geval gehoord te hebben, maar wijl de knecht van den Heer Edelaart mij beduid heeft, in welk huis zulks zoude zijn voorgevallen, zoo beloove ik u, dat ik onderzoek doen zal, hoe of het met die zaak zij. De knecht van den Heer Edelaart, met den man , welke hij uit de Vrijplaats heeft medegebragt, hebben hier deezen middag gegeeten: . en Jan heeft hier nog een brief i gefchreven; welken ik met deezen op de Post l bezorgen zal, Zij  EN ELEÖNORE» lOJfc Zij reisden op het oogenblik welr naar ***** terug, om den Heer Edelaart de blijde tijding, welke hij hier vernomen had, te brengen; terwijl ik aangenomen heb, om, binnen weinig dagen, te melden, wat er van dien vermeenden neerlaag zij, waarna de Heer Edelaart zich dan reguleeren kan. ■ Zie daar , mijn Heer! u een eenvouwig Verhaal gedaan , van eene, voor u en den Heere Edelaart gewigtige ontdekking;' Welke echter niet door menschlijke wijsheid, maar door de wijze en goede fchikking der Voorzienigheid dus beftuurd is. Zoodra zich de zaak meer gevorderd , of ontwikkeld vertoont, zal ik niet nalaaten u, van het voorgevallene, een getrouw verhaal te doen. —— Terwijl ik mij inmiddels de eer geeve te noemen Vw dienstvaardige Dienaar L. BOERÉ. P.S. Ik heb n vergeeten te melden, dat de Heer F rits mij nog berichtte : dat hij vernomen had, dat zijn Vriend Janson, welke benevens hem aan-  *7 EDELAART aangefteld was,om den Heer Edelaart zijn erfenis te doen geworden, terwijl hij op reis was, om eenige zijner zaaken te verrichten, zeer fchielijk over* leeden was. — Zoo dat wij thans maar alleen met den Heer F rits te doen hebben. ■ Vaarwel f DRIE-  Efc ELEÖNORE. DRIE ËNZESTIGSTE BRIEF. jan aan elizabeth. Ï^ris gewaagd is half gewonnen J zegt de Ham» burger: en het is, te duiker haalt, ook waar» lieve Lysje! —— Want had ik en mijn Heer, als een paar uilen in doods nood, te ***♦*, blijven zitten, dan hadden wij er ook nog wel zoo gezeten. —— Maar ter zaak; want ik heb haast. ■ Ik heb u, in mijn' laatften, gemeld , dat ik, als Gedeputeerde van mijn' Heer , geadfifteerrj. door mijn' braaven Vriend , naar * * * * zoude gaan. Nu meisjen ! dat hebben wij gis¬ teren beginnen te onderneemen , en ik fchrijf deezen zelfs in ons oude Logement, bij den Kastelein Boerö. zoo dat gij begrijpen kunt dat wij aldaar veilig en wel zijn aangekomen. — I '- Ons  *?a EDELAART Ons eerfte werk dat wij verricht hebben, was naar mijn' Heer den Baron te verneemen ; maar deeze is even zoo onzichtbaar, als of hij door de Nikkers was weggevoerd. Er is dus geen twijfel aan of die hondsvot heeft mijn Heer verraaden. En daar men hier in de ganfche Stad geen zweem van een' manfiag vernomen heeft, zoo begin ik geheel en al in het eonfept te komen, dat deeze geheele omftandigheid door den Baron verzonnen is. ö Mogt ik eens zoo gelukkig zijn, om dien' ecrloozen bedrieger in handen te krijgen, wat zou ik mijn hart aan hem ophaalen! - De Hiftorie, welke de Kastelein Boeré met den ouden gaauwdief F rits gehad heeft, zal de eerstgemelde aan den Heer Ernst wel fchrijven : en deeze" goede oude Heer zal u dit nieuws wel eens mededeelen ; want ik heb geen tijd om u thans meer te fchrijven; alzoo ik, en mijn mede Gedeputeerde, op het oogenblik we ér, per Post, naar de Vrijplaats * * * * * terug reizen, om mijn' Heer etne blijde bood- fchap te brengen. Zoodra tij deezen ontvangen hebt, moet "ge mij een' brief van uwe hand toezenden, waarin gij mij alles moet melden, wat er bij u is voorgevallen; want ik ben tot berstens toe nieuws-  EN ELEÖNOR E. Q73 nieuwsgierig, hoe óf de boel bij uzit.-— Ook zou het zeer goed zijn, dat uw Jufvrouw de pen eens in haare lieve poezele pootjens nam, en mijn Heer eenige letteren toezond; dit zou hem misfchien nog weêr uit zijn' mallen molen helpen maar er moet vooral niets inllaan van het geene ik aan u gefchreven heb; want dan was het ganfche werk verbrod. —'— Gij moet denzelven maar onder adres van den Kas* telein Boe Ré afzenden; dan zal hij ons wel in handen komen. —— < Ik ben intusfchen , met vliegenden haast. Uw altijd getrouwe JAN. - P. S. Daar is verdort ons Rijdtuig al voor de deur ! Ik geef deezen een kuschjen voor u mee: neem hem dien weêr af, zoo dra gij hem in handen krijgt; wij kunnen het nu toch mond aan mond niet doen. Vaarwel, Lievert! S VIER-  3?4 EDELAART VIERENZESTIGSTE BRIEF. , PETRONELLA aan KATHARINA. harte fchreit mij, als ik de behandeling, welke gij , mijne lieve Vriendinne ! thans van uwen Man moet ondergaan, nadenke. —— ê Welk een norsch mensch is deeze ! Ik zelve, die niets deed, dan hem mijn' goeden raad aan,te bieden, en dat nog wel onder aprobatie van u, dreigt hij om voor het Gerecht te fleepen, indien ik weêr iets diergelijks durf onderneemen; dan ik zal hier niets meer van zeggen, de'Brief (*) welken hij mij gezonden heeft, gaat hier nevens, en deze kan n zulks getuigen. • Ik was tot den dood ontfteld, toen ik deszelfs inhoud eerst las; dan ik herftelde mij echter, toen ik begreep, dat ik, wanneeer er iets van kwam, in u een duchtige Befchermfter zou vinden. — ■ Het C*) Zit Brief LIX.  EN ELEÖNORE. 275 Het moeit mij ongemeen, dat gij door uw dochters Kamenier dus fchandelijk misleid zijt. ■ Die ondankbaare! —— Moest deeze ook al de rol van verraaderes fpeelen? Het moest haar eene eer geweest zijn, dat monfter .' dat zij het geluk genoot, dat gij haar met uw vertrouwen , op haar , verwaardigde. Dan wat zal men zeggen , de goede trouw, en oprechte vriendfehap wordt thans maar bij zeer weinigen gevonden, mijn lieve Vriendin! — Het bezorgt u intusfehen eene groote fatisfaaie, Vriendin ! dat de boosheid van uwen Man, in zoo verre niet kan triumfeeren , dat hij op reis kan gaan, om Edelaart op te fpooren; terwijl het waarfchijnlijk is, dat hij, wanneer hij van het voeteuvel geneezen is, Edelaart niet eens meer zal vinden, al was hij dan al dwaas genoeg, om de reis te willen onderneemen. Waaruit ik dan verder voorzie, Vrienden! dat gij nog wel Moeder van den jongen Heer * . . . zult worden; ten zij dat het gebeurde, dat uwe dochter geheel gek wierd, of ten plaiziere van den Lichtmis Edelaart ging fterven ; zie dit zou een ganfche kinkel in de kabel geeven; maar daar heb ik geen gedachten van. Als S a die  &7Ö EDELAART die eerfte ftorm zoo wat over is, dan zal die kalverliefde - ziekte ook wel bedaaren, en : zij zal dan al blij wezen, dat ze den zoon van Mevrouw * ... tot haar' Man krijgt. — Dus wees maar wel gemoed Vriendin ! —— tijd gewonnen is veel gewonnen! Wat men door geweld niet kan verkrijgen, daar moet men zich door list meefter van zien te maaken. ■ Vertrouw intusfchen dat ik altijd zijn zal Uwe Vriendin PETRONELLA. VIJF-  EN ELEONORE. 277 VIJFENZESTIGSTE BRIEF. Mejufvrouw ooedaart, Ceb. e e r r ij k, aan elize. JVtet eene innerlijk treurige aandoening, en een vol gevoel over den rampftaat uwer Vriendinne, hebben wij uwe, aan ons zoo waardige, létteren geleezen. Och! of wij binnen kort eene betere tijding van u mogten ontvangen! ■ , #> Uwe Moeder, welke zich, uitgezonderd haar gezicht, thans in den beften welftand bevindt, en u hartlijk doet groeten , is ook ten uiterilen aangedaan over den ftaat uwer Vriendinne, en niet weinig verontwaardigd over het gedrag van haare Moeder: „och!" riep zij, bij het leezen van uwen treurigen brief, uit: „ welk „ eene wreede vrouw is Mejufvrouw Katha„ rina, omtrent haar eenig kind"! — Zij verzoekt u dus, u niet te verhaaften, met uS 3 we  EDELAART we terugkomst, maar uwe Vriendin te blijven bijftaan, zoo lang zulks mogelijk zij; hoewel uw Vriend, mijn Broeder, met het uitgerektst geduld naar uwe wederkomst verlangt. • Gij hebt hem ongemeen geftreeld, mijn Beste! met hem uwen lieven Vriend te noemen; hoewel hij ook kort daarop, al zuchtende 'uitriep: „Ach! waarom heeft zij ook niet „ bevolen aan mij een kuschje te geeven? hier „ mede immers verpligte zij zich tot niets "? — Ach! lieve Elize! ik moet thans weder voor hem pleiten, en u afvraagen: „ wanneer zult gij toch zijne vuurige min, tot u, eensbe- loonen " ? . Ach! gij zijt toch immers niet geheel ongevoelig voor zijne zuchten? Dit weet ik , lieve Vriendin ! —— Laat zijne ziele dus niet langer tusfchen hoop en vreeze geflingerd worden; maar fpoed u om dat bekoorelijke, dat bij hem zoo hoog gewaardeerde woord, waardoor gij op eenmaal alle zijne fmerten kunt wegneemen, van uwe lippen te doen vloeijen ; opdat hij de gelukkigfte aller ftervelingen worde. Dan, tot den inhoud uwer laatfte letteren terug gekeerd (verfchoon deezen mijnen uitflap!) Het  EN. ELEÖNORE. Het komt ons voor dat de zaaken van den Heer Edelaart, op verre na, nog niet hoopeloos ftaan; want zelfs zijn knecht twijfelt er immers aan, of zijn Heer niet maar enkel door den Baron bedrogen is? En zoo dit waar zij, dan geloof ik dat die geheele mandag flechts een gnichelfpel is, hetwelk alleen op verzoek van den Baron is gefpeeld; terwijl dan geene van de Acteurs, van dit fpel, zoo gek zullen geweest zijn, om zich, ten plaiziere van den Heer Baron, ter neder te laaten leg gen. Dan wij vertrouwen ook, dat gij dit uwe Vriendinne wel onder 't oog zult gebragt hebben. —■ Verder verzoekt uwe Moeder, dat gij den ftaat van uwe Vriendinne Mak ia naauwkeurig zult onderzoeken, en zoo gij kunt bemerken, dat haar iets, 't welk tot haare hulp dienen kan, ontbreekt, dan maar eveneens te befchikken, of uwe Moeder er bij ware; alzoo het haar ten uiterften leed zou doen, indien deeze goede Vrouw aan iets gebrek leed. ■ uwe dierbaare Moeder doet u hartlijk groeten en wenscht u fterkte in de omftandigheid waarin gij heden verkeert! hetwelk u ook van ganfcher harte gewejischt wordt, van uwefteeds heilwenfchende Vriendinne A. EERRIJK geb. GOEDAAüT. S 4 ZES-  £80 EDELAART ZESENZESTIGSTE BRIEF. De Heer ernst aan den Kastelein BOERe*. Ik heb, met een onuitfpreekelijk genoegen, uit uw laatfte letteren gezien, dat de zaaken van den Heer Edelaart, gansch niet van dien aart zijn , zoo als die godlooze brief, welken de deugniet van een fchagcheraar gefchreven heeft, mij van dezelve heeft opgegeeven. Gij zult mij ongemeen plaizier doen, indien gij dien ouden fchurk, als hij weder van zijn krankbed , waaraan hij -heden gebonden ligt, geneezen wordt, over zijne valfiteit in handen der Juftitie doet komen; ten minften aanklaagt; want zulk een oud ondier is zulks dubbel waardig. 1 Doe verder al wat gij kunt, om den Heer Edelaaxt, in het beridderen zijner zaaken, behulpzaam te zijn; ik zie dat ge een eerlijk man zijt, en daarom heb ik mijn vertrouwen op  EN ELEÖNORE. 28l op u gefteld ; terwijl pij verzekerd kunt zijn , dat ik ii, voor de hulp, welke gij aan dien braaven Jongeling bewijst, naar waarde zal be» loonen. — lk zou reeds al op reis geweest zijn, om mondeling met u te fpreeken; maar dewijl ik tegenwoordig allerverfchrikkelijkst met het voeteuvel gekweld ben , zoo moet ik zulks nog eenigen tijd uitftellen. lk ben inmiddels Uw Dienaar en Vriend ERNST., S 5 Z E-  aS2' ZEVENENZESTIGSTE BRIEF. elizabeth aan jan. Blijde ben i!c dat ik aan u eens kan fchrijven ! Och! Jan lief! wat heb ik federt uwe afreis alhier een bedroefd en verdrietig leven gehad! ■■ Ja, het fcheen of het noodlot belloten had, om mij nimmer weder een vermaakelijk oogenblik te laaten genieten. —— Van dien tijd af, dat uw Heer affcheid van mijne Jufvrouw genomen heeft, is zij daadlijk, geheel en al de droefheid zelve geweest; echter het was nog draaglijk met haar, maar federt dat die valfche brief, waarvan de Kastelein BoERé den Maaker, den godloozen Frits, gevonden heeft, tot haar kennis gekomen is , is het geheel met haar gedaan geweest. Ja, het is zoo verre met haar ge- ko- EDELAART  EN ELEÖNORE. 2?3 komen , dat zij reeds een' geruimen tijd het bed heeft gehouden. Gelukkig voor mij, dat haare Vriendin, Mejufvrouwe Elize, voor eenigen tijd, bij ons is komen logeeren ; want buiten die was het voor mij niet uittehouden geweest. Ik heb u, in een' mijner voorigen , gemeld, dat ik de vertrouwde van Mejufvrouw's Moeder geworden was; maar alzoo ik de verregaande dwaasheid , ongeitadigheid ; ja valschheid, tegen haar' eigen manen dochter, van dit malle wijf, niet langer verduuren kon , zoo heb ik het gewaagd om zulks aan haar' man te ontdekken ; welke mij daar voor bedankte , en eene goede vereering gegeeven heeft. Dan, zoo dra zulks uitkwam, berfte al de haat van Mejufvrouw Katharina met de uiterfte woede op mij los, en ik had gewis mijn paspoort gekreegen , indien mijn Heer haar man niet tusfchen beide ware gekomen. Gij hebt mij gefchreven om een brief van mijn Jufvrouw voor uwen Heer te hebben; maar hier toe is in 't geheel geen gelegenheid ,• wijl zij thans zoo zwak is, dat zij de pen niet in de hand houden kan, ik laat ftaan dat zij fchrijven zou ; echter, zij is federt dat de blief, welke de Kastelein BoERé gefchreven heeft, en  S84 EDELAART en in haare handen gekomen is-, ongeirieen veel gebeterd, ja, de DoQor zeide zelfs heden morgen, dat er veel hoop was, dat zij, binnen weinige weeken, weder geheel herfteld zon zijn, indien er geene nieuwe toevallen kwamen. ■ God geeve dus , dat de tijdingen, welke wij na van n zullen krijgen, allen voorfpoedig mogen zijn , en dat mijne Jufvrouw met allen fpoed een' brief van uwen Heer mag krijgen ; want deeze zal haar meerder geneezing toebrengen, dan al de geneesmiddelen, Welke erin de gan. fche Apotheek zijn! De eerfte brief welken gij uit de Vrij ftad ***** gefchreven hebt, was door onze Vriendin Co rn el ia verlegd, en deeze achteloosheid van haar is oorzaak geweest, dat ik omtrent zes weeken in de doodelijkfte ongerust, heid geleefd heb. — Het kuschjen , welk gij aan uwen brief gegeeven hebt, heb ik hem weer afgenomen ; maar het heeft op verre na dien fmaak niet', welke er in is , als ik het van uwen mond' krijg. (Gij houdt deezen brief toch voor u??—.) Nu men moet zich fchikken naar de omftandigheid waarin men is ten minden dan valt ons lot ons het draaglijkst. - ln-  EN ELEÖNORE. 285 Indien gij het goedvindt, zegt dan aan uwen Heer den ftaat van mijne Jufvrouw, en maant hem toch aan dat hij haar fchrijft; want buiten dat zal het nooit met haar te regt-komen.—— Uw Heer moet zich ook niet laaten verfchrikken , indien hij eens eene valfche tijding van hier kreeg, als of hij bij den Vader van mijne Jufvrouw in ongunst ware gevallen ; want ik heb daarvan reeds iets ontdekt, dat zulks wel gebeuren kon. — Eene zoogenaamde Vriendin van Jufvrouw Katharina, eea allerllechtst fchepfel, heeft reeds een brief aan mijn' Heer gefchreven , welke niet al te zeer ten voordeele van uwen Heer was; maar deeze Mijn is verkeerd voor haar gefprongen en zij is er zelfs flecht afgekomen; want gij moet weeten, dat Mejufvrouw's Moeder haaf dochter thans weder gaerne aan eenen jongen Lichtmis , welke hier nog maar drie eenvouwige jonge meisjens bedorven heeft, wilde uittrouwen : en dat grootendeels , omdat zijn Moeder zich Mevrouw laat noemen; en een groote flikflooifter van haar is. — Dus begrijptge zeer ligt dat Jufvrouw Katharina thans de Vriendin van uwen Heer niet meer is; dan , laat hij zich daaraan niet ftooren. —— Eleönore en haar  £85 EDELAART haar Vader zijn geheel op zijne zijde en dat is genoeg. . Zoo dra mogelijk wacht ik weder tijding van u, die welligt eenigen troost in dit treurig huisgezin zal aanbrengen; althans ik voor mij ftelmij nu gerust, en vertrouw dat alles wel zal afloopen. Wees intusfchen verzekerd dat ik onveranderlijk zijn zal Uwe liefhebbende ELIZABETH. AGT-  EN ELEÖNORE. 287 AGTENZESTIGSTE BRIEF. elize ain Mejufvrouw eerryk, geh. coedaart. Ik haaste mij om u eene blijde, hoewel met droefheid gemengde, tijding te geeven. ■ De Heer Ernst heeft deeze week een brief van den Kastelein BoERé ontvangen; terwijl de knecht van Edelaart er ook eenen aan Elizabeth gezonden heeft, waar van de affchriften hier nevens gaan, en uit welken gij zien zult, dat deéze twee brieven (*) elkander bevestigen. ■ Deeze brieven hebben ongemeen veel tot de beteifchap van mijne Vriendinne toegebragt; ja zij is , federt een dag of drie, reeds in zoo verre gevorderd, dat zij nu en dan eenige uuren bij C*.) Zie brief LX1I. tn LXIII.  £§8 EDELAART bij mij opzit; daar de Doctor nu eene volko- menehoope, op haare herftelling geeft. Dan, welk eene blïjdfchap deeze voorfpoed ook aan ^mijne, reeds zoo lang bedroefde, ziele geeft , die vreugde wordt echter zeer veel verminderd, door eenen nieuwen ramp, veroorzaakt door het onverwacht overlijden onzer beste Vriendinne ! Ach ! mijne Waardfte! onze Vriendinne Maria is niet meer ! Zij heeft, op het alleronverwachtst , deeze waereld verlaaten ! Het heeft mij ook niet mogen gebeuren daarbij tegenwoordig te zijn ; dan , haare oude en getrouwe dienstmaagd heeft er mij een treffend bericht van gegeeven ; het welk aantoont, dat een waar Kristen-den dood niet vreest; maar de eeuwigheid zelfs met vreugde te gemoet Kort voor haar dood zeide zij tegen haare getrouwe bediende: dat zij gevoelde dat haar einde naderde, en gaf vervolgens deeze te kennen , wat zij in acht te neemen had, wanneer haare Vrouwe overleeden zoude zijn. Dit goede mensch was op dit bericht ten uiterften aangedaan : en, in haare traanen als wegfmeltende, vroeg zij aan haare Jufvrouw : of zij deeze en gccne van haare goede Vrienden en Vrien-  ï» É L E O N O R E. 2gQ Vriendinnen niet nog eenmaal begeerde te fpreeken ?— Dan, haar antwoord was: „ o Neen ! „ ontrust deezen niet; wantik heb haar reeds ,, allen vaarwel gekuscht, en hocjpe haar in ,, de eeuwigheid weder te vinden. En „ gij, mijne Anna! ■ treur niet! „ droog uwe traanen af, en zie mij met vieug„ de derven ; want mijne ftandverwüfeling zal mijn geluk volmaaken! " Hiermede lag zij het hoofd ter neder, en een weinig daarna blies zij den laatften adem vrolijk uit! — Gij kunt dus zeer wel begrijpen, waarde Vriendinne ! dat de vreugde , over de beterfchap van mijne Vriendin eleönore, aanmerkelijk , door dat bovengemelde derfgevat, gemaatigd is; hoewel de wijze , waarop mijne Vriendin Maria deeze waereld verlaaten heeft, mij weder eenen ongemeenen troost heeft aangebragt. ■■ Ik heb getracht, om dit derfgeval, voor mijne Vriendinne Eleönore, verborgen te houden; dan , hoe zeker ik, hieromtrent, mijne maatregelen meende genomen te hebben, heeft mij echter zulks niet mogen gebeuren : evenwel hebbe ik, bij dit geval, hoe fterk zij ook was aangedaan , het geluk gehad om haar eenigzins T te.  jjtjS SSÏLAART te troosten: daar ik de wijze, op welke onze Vriendinne geftorvenis, ten grondflag van mijne troosttaal leide; hebbende ik, bij die gelegenheid, ook het inleggende versjen, in eenige vlugge oogenblikken voor haar vervaer- digd. • Met een ongemeen genoegen heb ik 'de beterfchap mijner lieve Moeder vernomen ; als ook haare tevreedenheid over mijn afzijn. —— En wat uw pleit voor mijn' Vriend, uwen Broeder aangaat, hierop zal ik u voor tegenwoordig niet veel zeggen, lieve Vrienden ! — Ik zal u alleen maar verzoeken, dat ge zoo goed wilt zijn, om u zelve eens te onderzoeken , of gij in llaat zoudt geweest zijn, om uwe hand, zoo kort na den dood van uwen Eens, aan eenen anderen Minnaar te fchenken, als ik mijnen Trouwhart nu Hechts van mij zie weggerukt? —-— Ik weet voorzeker dat ge zulks met neen zult beantwoorden t , En hoe zeer gij hier zoudt kunnen aanmerken, dat onze trouw nog niet voor het oog der waereld bevestigd was, zoo was onze liefde echter volmaakt, mijn Beste! ten minften voor zoo verre' men de volmaaktheid hier bereiken kan. Ja zoo lang ik adem haale, zal ik hem, wiens trouw, voor mij, niet dan door den  EN ELEÖNORE. fijt den dood, verbreekelijk was, nimmer vergeeten. —■ Zoo echter mijn befluit weder mogt vallen, om mij andermaal eenen Echtgenoot te verkiezen , wees dan verzekerd, mijne Vriendinne! dat uwen Broeder eenen aanmerkelijken voorrang, boven mijne andere opwachters, 1 j mij hebben zal; want ik betm'ge u nogmaals oprechtelijk , dat hij aan mij, op verre na, niet ongevallig is : en hadde ik nimmer bemind, en thans zulk een .droevig voorwerp der min niet voor mijne oogen, mogelijk had ik mijne hand, en tevens mijn hart reeds aan hem gefchonken. ——. Dan, wat behoeve ik u hier Zulks te verzekeren ? gij kent mijn ge¬ voelen daaromtrent, en weet dat ik eene vijandin van veinzerij ben. ■■» Zie daar, lieve Goedaart! het geene ik u tegenwoordig te fchrijven hebbe. Groet mijne lieve Moeder, en kusch haar eens hartJijk voor mij, alsook uwen Broeder, mijn lieven Vriend; want ik wil'hem geen tort aan doen, te meer als ik hem, met zulk een kleine gunst te fchenken, eenig genoegen verfchaflen kan. i Terwijl gij, benevens uw Oom, ook hartlijk gegroet wordt, door uwe onaffcheidelijke Vriendinne E L I Z E, Ta aai*  Spa EDELAART AAN MIJNE VRIENDINNE ELEÖNORE. Bij hei over lijden onzer vriendinne M A R I A. Staak, Vriendinne! ftaakuw klagten, Matig toch uw bang gezucht; Wil Maria niet betreuren, Die nu leeft in ruimer lucht. —— Zij ontvlood dees nietige aarde! Deelt nu in een ruimer lot, Zij leeft zalig in den Hemel, v In het bijzijn van haar' God! < Daar  EN ELEÖNORE. 293 Daar geniet zij een genoegen, Dat haar op deeze aarde ontbrak; —— Daar geniet zij nu die vreugde, Waar van zij zoo dikwijls fprak! —— Daar geniet zij liefdeftraalen, Liefdeftraalen van Gods Zoon; Daar zingt zij , met blijde klanken , Halelujahs voor zijn' Troon. -—— Kunt gij dus wel treurig wezen, Daar Maria van een' post. Vol gevaar en tegenheden, Door haar' Schepper is verlost? Neen ! —— Gij moet u onderwerpen, Aan den wil van d'Opperheer, Die ons alles toe laat komen Ons tot heil .— en Hem tot eer! Ti NS-  3EDELAART NEGENENZESTIGSTE BRIEF. TTriumf, Meisjen! Triamf! h* Ja nog eensTriumf! —— want wij zegepraalen over onze vijanden ! -—over onze valscharisfen —— ja, — Tirannen ! — Die verdoemde Baron! — — heb ik het niet gezeid, dat die kaerel een verVloekte fchurk was? — — ja, dat moest ik fcien kunnen! —— Maarterzaak. — Ik heb u in mijn' voorigen gemeld, dat wij, - dat is te zeggen, ik en mijn Medegedeputeerde, weêr per post naar de Vrijplaats *****. zouden rijden, om mijn Heer een blijdeboodfchap te brengen; maar weinig wist ik toen, dat ik op die reis onze geheele hiftorie ontwikkeld zou zien ; evenwel wij hadden het geluk dat zulks gebeurde, en aie hier hoe dit alles bijkwam. ——— Jam aait elizabeth. Ruim  IN ELEÖNORE. 395 Ruim een paar uuren buiten * * * * gekomen zijnde, kreegen wij een kleen ongemak aan ons rijdtuig, het welk oorzaak was, dat wij, in het naast bij gelegen Dorp , eenigen tijd moesten vertoeven, en aldaar in eert Herberg gaan , om er intusfchen iets te gebruiken. Wij hadden hier heel niet lang geweest, of een knecht, welke ik voorheen wel bij mijn Heer den Baron gezien had, kwam ten voorfchijn, en vroeg mij daadlijk, hoe ik het had, en in welk oord van de waereld ik mij thans ophield ? ■ Maar daar ik niet wist of.ik op deezen wel veel ftaat kon maaken , zóo gaf ik hem niet heel veel uitleg van onze Zaaken; maar vroeg hem daadlijk, waar zijn Heer was en hoe of hij het hadde ? Waarop hij mij een al- lerbeklaaglijkst bericht van deeZeh Sinjeur gaf. —-— Hij verhaalde mij dat zijn Heer, reeds vier weeken aan een beenbreuk in dat huis gelegen had; zijnde het rijdtuig, waarmede hij voorneemens was geweest om naar mijn Heer te komen, en deezen totaal te rinneweeren, omgevallen, waarbij mijn Heer de Baron zijn eenen loopftok in twee Hukken was geraakt, (welk een geluk voor mijn' Heer!) Men had daarop daadtijk naar ***' *. om T 4 sea  £06 EDELAART een Chirurgijn gezonden , en deeze was ook gekomen, om des Baron's fchinkel te repareeren, het welk hij ook in zoo verre had gedaan gekreegen , dat hij de brokken weder tegen een zette, en toen zijn Baronnelijke Majefteit aan beval, om zich eenigen tijd zeer ml te houden , alzoo de tijd, benevens eene goede oppasfing, den boel nu verder in orde moest brengen. ■ Kan, niet tegenftaande alle goede voorzorg, ■welke men omtrent'den Heer Baron genomen had, zoo was hij echter in de allerbeklaagelijkfte omftandigheid vervallen, wijl hij, kort daarna, van zijne zinnen was geraakt, welken hij nu , federt een paar dagen, eerst hadde weêrgekreegen. . Hij had,geduurende zijne ijlhoofdigheid, zeer dikwijls mijn Heer's naam genoemd, fchoon zijn knecht niet wist wat zulks beduide; doch federt dat hij weêr bij zijn kennis gekomen was, had hij zich zeer ftil gehouden. . — Zoo dra ik dit bericht van hem ontvangen had, vroeg ik hem, of er gelegenheid was om Zijn Heer eens te fpreeken ? het welk hij daadlijk ging vraagen en waarop ik werd binnen gelaaten. .. Naauwlijks had mijn Heer de Baron mij ge, zien,  EN ELEÖNORE. 297 Kien , of hij vroeg mij : hoe vaart uw Heer, Jan? — Ik. Zeer wel., mijn Heer de Baron ! — . Hij. Is hij nog in de Vrijftad *.***»? — — lk. Ja, mijn Heer de Baron ! maar ik ga hem na haaien, om naar * * * * te rug te keeren! — Hij. Hoe ! — — naar * * * * te rag ? Ik. Ja toch , mijn Heer de Baron ! ■ — want het verveelt mijn Heer in de Vrijtad : —en om die reden gaat hij weêr naar ***-*, om zijne zaaken geheel af te doen, en dan naar huis te keeren. —— Hij. En als de Juftitie hem dan verVolgt? Ik. Ja! dan, is dan geen ellende voor den tijd —.— mijn Heer de Baron! (ik glimlachte.) Hij. Hoe.! — lacht gij er om? — lk. Zou ik niet, mijn Heer de Baron! —. Geloof toch niet dat wij zoo onkundig meer zijn gelijk voor eenige weeken. ■ Hij. (Zichtbaar ontfield.) En welke kundigheid hebt gij. lieden dan nu gekreegen? ■ lk. Dat mijn Heer de Baron, omtrent dien zoogenaamden manfiag, welke mijn Heer zou T S ge-  EDELAART gedaan hebben , bedrogen is cf dat hij mijn Heer bedrogen heeft. ——_ Hij. (Gemaakt driftig. ) Hoe ! Ik zou uw Keer bedrogen hebben? Schelmfche kaerel ! . wie maakt u zoo Hout ? ■ Ik. (Half lagchende ; want ik waagde er de loei maar eens aan , om achter de waarheid te komen.) Maak u niet driftig, mijn Heer de Baron! -—. want wij weeten alles. .'Mijn Meer ;sal u wel nader fpreeken. Eieir maakte ik de mine, als of ik met drift Wilde heenen gaan, hoewel ik niets beoogde dan om achter het geheim te komen, het welk van een gewenscht gevolg was ; want naauwlijks was ik twee voetftappen voordgetreeden, of mijn Heer de Baron riep mij weerom, en was zoo confus, dat hij mij bij de hand greep, en verzocht, dat ik alles bij mijn Heer zou aanwenden, wat mogelijk ware, dat mijn Heer hem niet zou vervolgen ; het welk ik aannam, op voorwaarde, dat hij mij het geval , met al zijn bijzonderheden, verhaalen zou; want, mijn lieve Lvsje! ik werd nu ftout, wijl ik thans duidlijk zag, dat de vent een bedrieger was. - Hij. Wel gij zegt immers datge alles weet; —■ Wat zal ik u dan meer zeggen ? ,,  EN ELEÖNORE. 299 Ik. Dat is zoo, mijn Heer de Baron ! —■ maar mijn Heer begeert dat ge het zelfs aan mij vernaaien zult. Hij. Ik geloof dat ge mij zoekt bang te maaken ; maar geloof mij, dan hebt gij den man er hier niet na. lk. Ik niet, mijn Heer de Baron! —~—— Want ik doe Hechts mijn boodfchap dus als mijn Heer de Baron het mij niet zeggen wil, hij kan het laaten' — ik zal er mijn Heer raport van doen. (Hier keek mijn Heer de Baron eer.igzins op zijn neus.) Hij. Gij zijt vrij brutaal, Mantje ! maar ik zal het met uw' Heer wel vinden, Bood- fchapt hem Hechts dat hij mij, zonder het minfte gevaar, hier veilig kan fpreeken. Hier mede nam ik mijn affcheid van den zoogenaamden Baron , en reed met mijn Medegedeputeerden (welke geduurende het gefprek, dat ik met den Baron had, ook in z;jivkamer Hond, fchoon hij niet van hem gezien werd) al wat wij rijden konden naar de Vrijplaats ** •'.* *. Daar gekomen zijnde liet ik deeze aan mijn Heer alles verhaalen, wat wij te * * *' * en bij den Baron gehoord en gezien hadden, » Na dat deeze zijn verhaal geëindigd hadde, kwam  i°° SDELAA.RT kwam mijn Heer eensklaps uït zijne mijme«Dg , waarin hij zoo lang geloopen had en kees zoo wonder vreemd op , of hij voor 't eerst in deeze waereld keek, en vraaagdemijof dit alles de waarheid was? het welk ik niet anders dan met ja beantwoorden kon ' . ' Dan , toen moest gij mijn Heer eens gezien hebben ! — Hemel nog toe I Hij was waarachtig niet dan enkel woede en zwoer, cat hij den Baron zou ftraffen, of dat hij zijn* naam zou vergeeten zijn Hij wilde daad- lijk uit de Vrijplaats vertrekken, en had reeds met den Kastelein, waar wij thuis geweest zijn, afgerekend, toen -*nen hem berichtte dat hij voor den volgenden morgen geen rijdtuig kon krijgen em van daar te vertrekken • (Begrijp dat het toen middernacht was.) Wij bleeven dus dien nacht nog te * en mijn Medegedeputeerde geleide ons toen' naar de Herberg, waar mijn Heer de Baron was • terwijl wij mijn Heer magtig ter neêr gezet'hadden in zyn voorneemen, het welk hij omtrent den Baron genomen had; hebbende wij hem gelaaden, om wel te dreigen, doch niet toe te tasten; alzoo hij dan het meeste zou te weeten komen , en geen nood had om weder in nieuwe zwaarigheden te komen ; wijl mijn goe-  EN ELEÖNORE. Jol goede Heer niets minder voorgenomen had, dan om den Baron voor zijn bedrog ter neder te ftooten. ■—■ Hij was dan ook merkelijk bedaarder, toen wij aan de Herberg, waar de Baron logeerde, kwamen; maar toen hij in deszelfs kamer kwam, en hem in het gezicht kreeg , gaf hij hem de verachtelijkfte naamen, welke ik ooit • aan iemand heb hooren geeven : en toen de Baron hem hier over iets wilde zeggen, ftoof hij ter kamer uit, en zwoer dat hij zich daadlijk te *'** *,: aan het Gerecht over hem beklagen zou. ■ De knecht van den Baron , die voorzeker ook een fchurk, en deelgenoot van zijn Heer -is , bad mijn Heer echter aller* beweegelijkst, dat hij zulks toch niet doen , maar nog eenmaal met zijn Heer fpreeken zou ; waarbij wij onze bede ook voegden, en waar door mijn Heer zich liet beweegen, om weder bij den deugniet te gaan; van welken hij toen het volgende vernam: namelijk: „ dat „ de gewaande Baron niets dan een gelukzoe,, ker was, en hij mijn Heer flechts in dat „ noodlottig huis, waar wij meenden dat mijn „ Heer een neerlaag gedaan had, gebragt had, „ om hem, door de omftandigheid , waarin „ men hem daarbragt, te doen gelooven, dat » bij  304 EDELAART. „ hij iemand ter neder gelegd had; hem das „ vm de hand te krijgen en zich vervolgens „ meester van zijne erfenis te maaken: — „ als ook dat de fnaaren, hier toe, te vooren „ reeds allen gefpannen geweest waren , en „ het Dametje , waarmede mijn Heer dien „ avond gefproken heeft, expres naar hem toe » was gekomen, en zich met hem in gefprek ,, gewikkeld had, om daar dcor gelegenheid te „ hebben van hem in eene aftie te krijgen : . „ dat men ook, om hem te doen geloov.en, „ dat hij zijn partij ter neèr gelegd had, de „ kaersf.n had uitgedaan, wijl men hem dan „ kon wijs maaken wat men wilde. ■ . „ Dan, dat dit plan, welke zekere maatrege„ len men ook meende genomen te hebben, „ echter geheel in duigen gevallen was; door* „ dien de gaauwdief F rits geweigerd hadde „ de volmagt te erkennen, welke mijn Heer „ aan den Baron gegeeven had; dat de Ba- „ ron daarop naar de Vrijplaats had willen „ rijden , en zijn been gebroken had." ■ _ De Gelukzoeker had naauwlijks zijne reden geëindigd, of hij gaf, de aan hem gegeeven volmagt weder over, en bad mijn Heer op de allernedrigfte wijze : „ dat hij nu zijn vijand „ niet zou zijn; want dat hij reeds genoeg » ge-  EN ELEÖNORE. 30J „ geftraft ware , en hij nimmer zulk eene ,, valschheid zou begnan hebben , indien hij ,, zulks niet gedaan hadde ten gevalle van ze„ ker vrouwsperfoon , waarop hij verllingerd „ was, en welke hem niet tot haar' man wil„ de hebben , ten zij hij haar in eenen ruimen ftaat kon onderhouden ; doch dat deeze, om haar flecht gedrag, reeds in hechtenis zat, „ en het hem berouwde van het ooit met haar „ aangelegd te hebben; want dat hij wel van geen Adelijk Geflacht, echter van eene def> „ tige Burgerafkomst was, en door haar alleen „ op den dwaalweg gekomen was." Had hij dit laatfte er-niet bijgevoegd, ik ge« loof voorzeker dat hij van. een Hechte reis zoa zijn gekomen; want ik zag dat mijn Heer zeer dik was; maar deeze bekentenis fcheen mijn Heer eenigzins te bevredigen; wijl hij, na dat hij de fchobbtjak gevraagd had: of hij fin op dit alles aan kon , en deeze hem van ja geantwoord en vervolgens iets tot onderfteuning gebeden had, hem ernftig onder het oog bragt, hoe dat de Hemel, door hem dus te doen lijden, in het uitvoeren zijner verdere gruwelen verhinderd, en daar door uit eene poel van rampen gered hadde, welke natuurlijk cp het pleegen der boosheid moeten volgen: —• dat  304 EDELAART dat hij hoopte dat de Baron zulks altijd onder het oog zou houden enz. waarna hij hem een beurs met dukaaten toewierp en den rug toe keerde. , — Wij Jiielden ons vervolgens niet Zeer larig in deeze Herberg op , maar reeden , weder met ons drieën, naar ***♦, waar wij, zonder eenige ontmoeting gehad te hebben, in den besten ftaat aankwamen en onzen intrek weder bij den braaven Boerc namen. ■ Heden morgen is mijn Heer, met den braaven Kastelein , naar den ouden Sehagcheraar Frits gegaan, alwaar hij eene volmaakte afrekening gekreegen heeft. — Hij heeft mijn Vriend uit de Vrijftad eene genereuze belooning voor zijnen goeden raad en hulp gegeeven; ja meer dan deeze hebben wilde; dan mijn Heer dwong hem, om het aan te neemen; waarop de goede man, na met de zuiverfte dankerkentenis, een hartelijk affcheid van ons genomen te hebben, reeds weêr naar zijn huis vertrokken is. . Zie daar, Meisjen lief! een getrouw verhaal van mijn wedervaaren, federt dat ik u 't laatst gefchreven heb ; doch van dit alles weet mijn Heer niets en verbeeldt zich, dat gij lieden geheel onkundig zijt van alles wat hem bier is over-  EN ELEÖNORE. 305 overgekomen, het welk ook voor hem verborgen moet gehouden worden, tot hij zich weder inde poezele armtjens van zijne Eleönore bevindt. Ons vertrek van hier is op overmorgen bepaald ; want wij kunnen niet eer aan goed rijdtuig komen, en dan kunt gij verzekerd zijn, dat wij alle zeilen zullen bijzetten, om tot u,mijn Schatjen ! te komen ; wijl wij beide ongemeen verlangende naar onze hartlapjens zijn. Uw laatfte brief , welke bij mij buitengemeen welkom was, en waar naar ik mij nog al wat gereguleerd heb, beantwoord ik thans niet maar gaa wat flaapen; want het is reeds middernacht. ———— Terwijl ik onveranderlijk blijVe, Uw altijd lief hebbende JAN. 5f. ZEVEN-  $0