2 E^i-I E IN DE WILDERNIS' TWEEDE DEEL.   ZELIE IN DE VILDEHJflS. II. DEEi. Te L.EXDEN, T)y MEERBURG en PLUYGERS. MDCCLXXXVIII.  MBUOTHF' K VAN DE MAATSCH. Dj •: NPpERL. LETTERKUNDE TE LEiDEW  Z E L I E I N DE WILDERNIS. EERSTE BRIEF. lieve Mama! ik heb niets dan goed aan U te fchryven; de Vader zendeling heeft dezen middag met ons gegeeten. Wy waren zeer vrolyk aen tafel; men heeft zich ten koste des Konings zeer verheugd. De Heer SrrKG, de Zoon, heeft ons zeer veele aertige vertellingen gedaen , over de vooroordeelen van het Hof. Hy heeft eene geestige en bevallige wyze van verhaelen. Hy is een Jon. geling, groot en welgemaekt, heeft fchoone trekken en een aeer bevallig gelaet: hy heeft II. Deel. A den  2 Z E L I E den gantfchen dag in huis doorgebragt, het welk veel vermaek aan de Moeder, die veel werks van hem maekt, gegeevtn heeft. Na het eeten ben ik voor de eerfte maal in een vertrek geweest, het welk men- de Zael noemt. Ik was ten hoogden .verwonderd van my geheel van het hoofd tot de voeten, in een glas te zien afgebeeld. Vermits ik my zelve nooit, dan in uw klein kap-rpiegeltjen gezien had, zo gaf ik eenen fchraeuw, en trad eenen ftap of twee te rug, het geen het gezelfchap deedt verwonderd ftaen. Ik zeide daarop: dat ik nooit een zo groot glas gezien hadde, om dat ik in een afgezonderd verblyf ware opgevoed geworden, waar men niet, dan kleine fpiegeltjens vonde. „ Voor 't overige," zeide ik tegens Mevrouw Sping : ,, ik heb U reeds .,, van myne onkunde gewaerfchuwd: zie hier „ dan een nieuw bewys daar van. Doch Gy zult 'er wel meer van ondervinden. ■—., Zp veel te beter^ zo veel te beter," antwoordde zy my;'„ ik heb 'er U nog te liever „ om. Ten gelyken tyde hoorde ik haeren Zoon tegen djszelfs .Zuster zeggen: dat men, volgens my:ie ongemaektheid, en de bevalligheden, welken ik in myne manieren betoonde,  IN DE WILDERNIS. 3 de , zoude moeten gelooven , dat ik in de groote waereld ware opgebragt geworden. Ik melde U hier deze loftuitingen , myne lieve Mama! om dat, zo dezelven waar zyn, het alleen uw werk is, het welk men pryst. Wij hebben een, bezoek gehad , van het, welk, zo als men my heeft willen wys mae-' ken , ik de beweegoorzaek was:.het was Assan Effendi , dezelfde , welken ik op den eerften dag van myne aenkomst alhier gezien hebbe. Deze is een jong Heer , en fchynt zeer zagt van aart en heusch te zyn 5 maar ik durf hem niet aanzien , zo zeer ftaat my zync leelyke huid tegen. De jonge Heer Sping heeft my met hem fterk geplaagd: hy geeft v£or, dat ik den zei ven beminnen zal, als ik hem flechts beter zal kennen, en dat hy reeds in myne oogen heeft kunnen leezen , dat ik hem met weerzin heb zien vertrekken. Zo hy beter badde toegezin, zoude hy het te gendeel wel gemerkt hebben : want ik kan hem waarlyk niet dulden. Doch de Heer Sping kortswylt zonder twyffel: hy heeft my ook willen wys rnaaken, dat die leelyke Zwarte verliefd op my is; en op dat ftuk hoeft hy my de geestigfte dingen geA 2 zegd  4 Z E L I E zegd met de grootfte bevalligheid der waereld. Ik vind, dat hy in zyne manieren veel gelykt aen den Heer van Ermancour: hy heeft , éven als dezelve, -iets teders en naeugezets in zyne wyze van uitdrukken. Doch het is reeds zeer laet. Vaarwel Mama ! TWEEDE BRIEF. Ach Mama 1 hoe lief zoudt Gy Mevrouw Sping hebben , zo Gy alles zaegt , wat zy voor my doet: zy is dezen morgen in myne kamer gekomen met eene Naeister , welke my twee volle ftellen klederen bragt, de fraeiften van de gantfche waereld ,- en volkomen naer myn Iyf gemaekt. Men hadt 'er my niets van gezegd, en flechts tot een model hetlCorsjet van de kleine Sophia, (dit is de naem der jongfte Dochter van Mevrouw Spins ,) gegeeven. Het ééne is een kleed van Roozen-verwig taf, het andere van zeer fraey Perfiesch Lynwaed: beiden zyn naer den Engelfchen fmaek gemaekt,' volgens het gebruik des Lailds: alles, wat tot cieraed daer aen behoort, is geheel in order; de kousfen , de fchoenen, de hoeden , de mutfen, op de franfche wyze opgemaekt, ja zelfs  IN DE WILDERNIS. 5 zelfs tot de waeyers en handfchoenen toe; dit alles is reeds gekocht. Het is de jonge Heer Sping die zich met dien aankoop belast heeft gehad: hy was naer de ftad gegaen, om den werklieden te bevelen zich te haesten, en de aenhoorige zaeken compleet temaeken; men zegt, dat hy nog veel meer gedaen heeft, als zyne Moeder hem bevolen hadde. De reden , waerom men alle die klederen met zo veel haest heeft laeten maeken, is, om dat Mevrouw Sping my morgen met haere gantfche Familie na de Stad wil brengen , om by eenen anderen Oom, die zeer ryk en hoog van Jaerén , en van wien de oude Heer Sping de naeste Erfgenaem is, des middags te gaen eeten. Ik zoude over alle die giften geheel opgetogen zyn , zo 'er niet iets waie, het geen my daer in moeite doet, en verlegen maekt; te wceten, ik heb gezien , zonder dat Mevrouw Spino zulks is gewaer geworden , dat zy veele gouden en zilveren ftukken aen de Naeister gaf; voor den aankoop en het opmaeken myncr klederen. Ik heb ook vervolgens Mejuffrouw Mirza daer over ondervraegd, die my zeide': dat dezelven veel gelds hadden gekost. Zy weet dit zo veel te beter, A 3 om  6 Z E L I E om dat zy voor alle haere byzondere uitgaeven haere eigene beurs heeft; ook heeft zy my verteld, dat men hier niets zonder geld kan bekomen; dat de menfehen , welken dit niet hebben , of door hunnen arbeid en vernuft niet weetcn te bekomen , zeer ellendig zyn. ■ ,, Helaes!" zeide ik toen, „ ik „ zoude dan ook ellendig zyn, zo ik geene ,, Mevrouw Sping gevonden hadde. Maer „ zo Gy myne Mama niet gevonden haddet," antwoordde my dat edelmoedig Meisjen, ,, zo ,, zoude êene andere U geholpen hebben : ', want ieder een zoude vermaek genomen „ hebben , om U in Uw ongeluk byteftaen. „ Ik zelve, ik wilde wel van gantfeher harte „ met U alles, wat ik bezit, deelen." Ik omhelsde haer, myne innige dankbaerheid te gelyk aan haar betuigende. Doch federt dit gefprek, heb ik veele vernederende aanmerkingen over myn noodlot by my zelve gemaekt: „ hoe zal ik," dagt ik, „ ooit aan „ die braeve lieden kunnen vergelden , wat „ zy voor my doen. Niet alleen bezit ik „ voor het tegenwoordige niets, maer zelfs heb ik geene hoop daarop voor het toeko„ mende. Dus moet ik leeren werken , om my „ geld  INDE WILDERNIS. 7 „ geld te verfchaffen: ik weet, dat bierMees„ ters zyn, welken de jonge lieden onderwy„ zen; en ik zal zien te ontdekken , hoe ik „ myne toevlucht tot hen moet neemen." Deze aanmerkingen maekten my een.weinig ernftig onder het middagmael. De jonge Heer Sping, die dit gcwaer werdt, deedt dit ook aan zyne Moeder opmerken, en fmeektehaer, my naer de reden daer van te vraegen. Zy ondervroeg my dan ook of> dit ftuk met de grootftc befcheidenheid. Evenwel heb ikduidelyk kunnen bemerken, dat Mirza haer van ons gefprek hadde bericht gegeeven. „ Me,, juffrouw Ninette!" zeide my Mevrouw Sping (want ik had haer mynen naem bekend gemaekt, en ook gezegd, dat ik ongetrouwd ware, het ge/n maekte, dat men my niet meer Mevrouw noemde,) „ waerom toch hebt Gy „ heden een ernftiger gelaet als naer gewoon,» te1? ^yt Gy misfebien fchroomachtig , om „ morgen na de Stad te gaen ? Of zoude ik „ ook mooglyk uwe naeuwgezetheid dezen „ morgen beledigd hebben , door Udieklenig„ heden aen te bieden, welken Gy de goedheid gehad hebt, om wel te willen aannee- men? Ach Mevrouw!" antwoordde A 4 ik,  s Z E L I E ik, my in haere armen werpende: „ Gyzel. „ ve zyt al te frefcheiden, om ooit iemand te „ kunnen beledigen : ik ben van Uwe goed„ beid geheel overtuigd ; maer vergeef toch „ die kleine infpanningen van gedachten , „ welken het belang , het welk Gy in my ' „ neemt, ü doen ontwaer worden. Befchul„ dig flegts myne ongelukkige omftandigheid „ daar mede, welke my doet vreezen, van U „ myne erkentenis, gelyk ik wel wenschte, ,, niet , en mogelyk nooit, genoeg te kunnen „ betoonen. —- Uwe vrees beledigt de „ Vriendfchap," hernam de goede Mevrouw Sping; „ maer ik vergeef U dit, tot dat Gy •„ my beter kennen zult: ondertusfchen moest ,, Gy my belooven, dat Gy U aen deze ge„ dachten niet meer zult over geeven; en laet ,, ons nu het gezelfchap vrolyk gaen opzoc. , ken , om mynen Zoon gerust te ftellen : „ want ik wil U niet ontveinzen , dat hy de eerfte geweest is, die Uw peinzend en ern„, ftig gelaet opgemerkt heeft. Hy was zeer ,, mismoedig daer over. — Hoe!" riep ik uit, ,, Uw Zoon is dan ook zo goed, om be,, lang In my te ftellen?" Pit zeggende, zag ffc hem in de Zael tree- dei}.  INDE WILDERNIS. den. Hy fcheen in 'f. eerst myne laetfte gezegden niet opgemerkt te hebben , fchoon hy dezelven zeer wel hadt verftaen; maer eenigen tyd daer na, wanneer iedér een zich ergens mede bezig hieldt, de één met fpeelen, de ander met praeten , kwam hy naest my op een Vengfterbank zitten , alwaer ik druk bezig was aen het borduuren, het welk Mejuffrouw Mirza my dien voormiddag geleerd hadt. Hy begon zyn gefprek over onverfchillige zaeken; vervolgens vroeg hy my de uit. legging van zekere gezegden, welken hy van my, toen hy de zael binnen tradt, gehoord hadde. „ Zo ik aen den uitroep, welke den„ zei ven is voorgegaen ,eenige uitlegging moet „ geeven, MejufFer! " zeide hy, ,, zo moet „ ik denken, dat gy zeer verwonderd waert „ over het belang, het welk ik in alles, wat „ U betreft, Helle; Waerom toch die ver„ wondering ? Denkt gy dan , dat men U kan „ zien , en onverfchillig blyven ? " Ik antwoordde hier niet op, floeg myne oogen op myn werk neder, en was zeer aengedaen : een roode blos , welken ik op myn aengezicht .voelde, vermeerderde myne verwarring. Gelukkig voor my kwam Mejuffrouw Mirza A 5 naest  io Z E L I E naest ons zitten , entoen, om den fta;t, waerin ik my bevond , te verbergen , zeide ik haer: dat ik verkeerd gewerkt hadde, en ongeduldig daer over wierde. „ Laet ons „ zitn! laet ons zien.'" zeide de Heer Sping , en wilde het borduur-werk neemen; het welk Ik hem niet geeven wilde, uitvreeze, dathy myne kleine bedriegcry zoude gewaer worden. Geduurende dien ftryd hadt hy myne handen in de zynen , en drukte ze zeer tederlyk in weerwil myner pogingen, om dezelven los te krygen. Ten laetften ging hy van ons af, om dat men den Heer London , eenen jongen Engelschman van zyne kennis, kwam aendienen. Op eenen anderen tyd zal ik U van dien Engelschman nader onderhouden:'het is heden daer toe te laet: ik zal my te bedde begeeven. DERDE BRIEF. Hoe zal ik U best eene fchets geeven van myne verwonderingen opgetogenheid, toen ik my heden in de Stad bevond, waer na toe wy gegaen waren, en hoe zal ik U best kunnen affehilderen die groote ftraeten, vol van men-  IN DE WILDERNIS. n ••men(enen , welken my zo fterk aenkeeken, dat ik 'er befchaemd over wierd? Men hadt verkoozen , om te voet te gaen , om.my die Stad beter te kunnen laeten zien ; men heeft my langs den Haven geleid , waer ik ten hoogden verwonderd was over het groot getal van menfehen , en over de geduurige beweeging der fcheepen , welken aenkwaemen of vertrokken. Het gefchreeuw, en het geloop fchyn ik my nog te hooren en te zien ; doch myne denkbeelden zyn voor als nog te zeer verward , om U van alles , wat ik gezien hebbe, een omftandig verflag te geeven. Het is by my nog een mengelmoes, 't welk ik niet van een kan fcheiden , en van dien zo rufigen dag blyft my thans niets overig, dan vermoeidheid en eene zwaere pyri in het hoofd. Ik ben in het huis, waer wy gegeeten heb-> ben , niet met rust gelaeten. 'Er zyn byna' zo veele lieden in gekomen , als 'er op de ftraeten gevonden werden. Ik vroeg, waerom de Heer van Tura'of (aldus heet de Oom van den Heer .'-ping) zo veeie menfehen in zyn huis liete komen V Men zeide my daerop: dat dit altijd zo niet 'ware, en dat dat groot Se-  12 Z E K I E jietal van lieden aldaer flehts gekomen ware, cm my te zien... ,, Gy fchertst waerfchyn„ Iyk," zeide ik aen den jongen Heer Sping, die my dit volgende antwoordde : ,, Hoe ! twyffelt gy daer nog aen? Mcjuffer? Ach! „ Gy zyt al te zedig : ik ■ verzeker U , dat „ indien eene dergelyke zaek aen de meesten „ van onze Vrouwen overkwame , zy meer, „ als twyffelen zouden. Matr van Vrou- wen gefprooken " zeide ik, ,, Mejuffrouw Mirza heeft my eene van uwe kennis aen„ geweezen , welke my zeer fchoon en be- „ minnelyk voorkwam. Dat kan we! „ zyn," hernam hy, „ ik ken 'er veelen; „ doch heden heb ik 'er flegts ééne gezien, „ en deeze was niet , die geene, welke gy „ my zo looslyk hebt afgeteekenJ." 'Er kwam op dien oogenblik Volk in , waer door ons gefprek werdt afgebrooken ; onder anderen ook die jonge Engelschman , van, welken ik u gefchreeven hebbe. Ik ben te weeten gekomen, dat deze een Mir.naer van IiÏirza is ; doch 'er is nog niets van een Huwlyk vastgefteld. Die Heer wilde met ons naer huis gaen; doch Mevrouw Sping heeft dit tegengehouden, w.:crover de arme Mii-.za eenig-  IN' DE WILDERNIS. 13 «enigzins gemelyk was. Men fprak des avonds aen Tafel over de Menfehen , welken my waren komen zien. Ik beklaegde my, daer over ten hoogften , en waerlyk het was ook de maet te buiten gegaen De oude Heer Sping was verzeekerd, dat myne onvertvagte verfchyning by den Berg der kwaede geesten, een gerucht gemaekt hadde aen het Hof, groot genoeg, om de nieuwsgierigheid der Stedelingen tot zo eene hoogte te bren» gen, als wy dezelve gezien hadden. Doch ik ben moede. Vaer wel Mama! Helaes! Gy hoort my niet en kunt ook geenszins weeten, hoe en hoe dikwyls ik aen U denke,: en" hóe zeer ik verlang, om TJ weder te zien: doch de hoop ondevfteünt my. jfï,{. ' .- ".wraiteaiagU idsd Jiyleool os «i V IE R D E BRIEF, ."•i AooidsgiE 3b/!3W 5i»iqH>g Bd^ ,?&'!■ ;f. Ik leer thans tekenen , Mama'. Dezen morgen heb ik reeds eene les gekreegen van den Meester der Juffrouwen SriNG: hy komtdriemaelen in de Week hier ae'h huis". ;Doeh ik moet U vertellen, wat my zo fchielyk tot dat foort van oeffening heeft doert overgaen. Ik heb dezen morgen op myne kaptafel eene beurs met vyf-  14 Z E L I E vyftig gouden ftukken gelds gevonden: ik dagt, dat iemand by geval dezelven aldaer hadde laet.en liggen, en ben terltond, naer de kamer van Mirza geloopen , om haer te vraegen, of zy niet wiste ac-n wien dezelven toebehoorden ? Zy heeft zich eerst zeer verwonderd gehouden : vervolgens begon zy te kortswylen over mynen yver, om die Beurs te rug te geeveD; en eindelyk raedde zy my, om dezelve te houden. „ Hoe Mejuffer!" zeide ik haer, „ Gy hebt zekerlyk denraed, welken „ Gy my geeft, niet overdagtI VVaerom wilt „ Gy dat ik eene Goudbeurs onder my hou- „ de , welke my niet toekomt? Vergeef „ my!" antwoordde zy, „ zy komt U we! „ toe. Ik ben 't, die dezelve heb nederge„ legd, waer Gy ze hebt gevonden. My„ ne Moeder weet 'er niets van. Dat geld „ behoort my toe, en ik bidde U allervrien,, delykst, dat Gy het zelve gelieft te hou„ den , tot dat Gy in ftaet zyt, om my zulks ,, weder te geeven." Ik betuigde haer toen myne dankbaerheid vóór haere edelmoedige Vriendfchap, en ten gelyken tyde^bad ik haer, om haere beurs weder teneemen, Welke al te wel voorzien ware. voor  IN DE WILDERNIS. 15 voor myne benodigdheden, en voor de zwakke hoop , welke ik hadde, om haer ooit te kunnen wedergeeven , het geen zy my wel wildé leencn. Ik zeide haer eindelyk , om haer niet te vcrftoorcn , dat ik één van de vyftig (tukken uit die beurs zoude aenneemen; dat dit genoeg voor my ware, en dat ik niets meer begeerde re hebben. Toen ik zag, lat zy die beurs niet wilde te rug ontvangen , lcide ik dezelve op haere tafel neder, en ging naer myn vertrek. Vermits ik myne deur open had laeten ftaen , zag ik den jongen Heer Sping by zyne Zuster ingaen; en eenen oogtnblik daer na kwam deze my de beurs wederom brengen. Dit heeft my doen denken, dat het veeleerder de Broeder, dan de Zuster is geweest, welke my deze gift deede. Om die reden heb ik my tegen het aenzöek van Mirza, om my dat geld te doen aenneemen, nog te meer aengekant. Ten laetften , toen zy zag, dat ik vast beflooten hadde, om dezelve r.iet aenteneemcn , namzy dezelve te rug: en die beurs andcrmael haer .overgevende , liet ik , zonder datzy dir gewaer weidt, dat ééne gouden ft uk, het welk ik daer uit genomen had, nog daer by inglyden'. Toen  16 Z E L I E Toen zy vertrokken was, zond ik aenftonds iemand naer den Heer Suple , met verzoek, om by my te willen komen, om dat ik iets aen hem te berichten hadde. Die goede zendeling hadt my reeds zo dikwyls goeden raed gegeeven : hy hadt my onderricht van de zeden en gewoonten van het Land: hy hadt my boven al aenbevolen, om tenftipften agtopmyn eigen gedrag te geeven : hy hadt my ook gezegd, dat men Hechts zeer weinig nodig hadde , om den goeden naem van een jong Meisjen te bezwalken , en dat ik zo veel te omzichtiger moeste zyn, om dat ik onbekend ware in het Land, en men my dus ftrenger zoude beoordcelen. Hy hadt my daerenboven verzekerd, dat ik by braeve en agtingwaerdige Lieden ware, doch dat ik op myne hoede moeste zyn tegens den jongen Heer Sping. Deze fcheen, volgens zyne gedachten zeer verliefd op myne bevalligheden te zyn , en hadt geheel afgezien , om fteedewaerds te gaen, na dat ik by zyne Ouders in huis was gekomen. Men verbeeldde zich te vooren , dat hy aldaer eene Minnaeresfe hadde, dat is te zeggen, dat hy eene Juffer beminde. „ Ik geloof wel niet, " voegde de oude Priester daer by, „ dat Gy „ be-  IN DE WILDERNIS. 17 „ behoeft te vreezen, om, gelyk de anderen, „ van hem verheten te worden ; doch men „ moet daerom niet minder op zyne hoede „ zyn : want , vooronderfteld , gelyk ik „ wensch, dat Gy naer TJ.ye Ouders terug „ keerdet, zo zullen dezen Ü zonder twyfFel ,, eenen Echtgenoot , naer hu me. keuze , „ geeven. . Gy zoudt dan zeer ongelukkig ,, weezen , zo Gy U door eenen anderen hadt „ laeten inneemen. Want men moet nooit „ vergeeten , dat eene eerly;;.e Vrouw nie„ mand anders,, dan haeren Man moet bemin„. nen.'^-jj, tu^ibtjfló Ml u-b mt> .r»vtf »?.,v ■■ Gy weet, Mama! dat myne onkunde in dezen laestgemelden plicht ons haest duur is komen te ilaen. Maer thans, nu.ik daer van onderricht ben, behoeft Gy niet te duchten, dat ik daer aen in gebreke zal blyyjn. O neen ! ik zal nooit iemand anders, dan mynen Man beminnen, en daerom zal ik waarfchynlyk nooit iemand beminnen ; ik ben niet gebooren, om eenen Echtgenoot te hebben , om dat men goederen moet bezitten , pm te kunnen trouwe» , en die heb ik niet. De Heer Suple -beeft daer nog by gevoegd, dat de jonge Heer Sping ryk k> en dat hy II. Deel. B "cene  18 Z E L I E eene Vrouw wil hebben, welke dit ook is. Dit is zo het gebruik. Wel nu 't is goedl maer alle deze omftandigheden hadden my leeds doen befluiten , oin my aen den Heer Suple bekend te maeken , ten einde hy der gantfche Familie, by die ik thans t'huis ben, en welke my zo heusch bejegent, daer van onderrichting zoude geeven. „ Ik wil niet heb„ ben," heb ik aen dien goeden Vader gezegd , datzy denken, dat ik ryk en van eene groo„ te afkomst ben." Ik heb hem vervolgens myne gevallen, en de Uwen ook, Mama! verteld, met uitzondering van die omftandigheden , welken my overgehaeld hebben, om U te begeeven. Ik heb hem doen gelooven, dat ik, alleen in het Bosch wandelende ben verdwaeld geraekt , en, naer het pad zoekende, het welk naer Uwe wooning liep, een recht tegen overgefleld pad hadde ingeflaegen ; dat ik xlus, hoe verder ik gong , my zo veel te verder van de plaets, waer na toe ik wilde gaen, verwyderd hadde ; en dat ik ten laetften, na twee dagen gegaen te hebben , aen de ftulp ware gekomen, van waer hy de goedheid gehad hadde, my hier na toe te vervoeren. Ik heb hm  IN DE WILDERNIS. 19 hem daerenboven verklaerd, myne Ouders niet te kennen ; dat Gy my alleenlyk van myne Moeder hadt gefprooken , welke met U hadde Schipbreuk geleeden: en dat deze, na bevalling van my, ware overleeden , eenige maenden na Uwe aenkomst op dit Eiland. Hy heeft met zeer veel aendacht naer myn verhael geluisterd , en zich zeer verwonderd over het verbjyf uws huisgezins, en de goede order, welke daer in heerscht. Hy heeft my ook te kennen gegeeven, dat Uw Huwlyk niet wettig ware , en dat in de bewoonde Landftreeken Uwe Kinderen niet voorecht zouden erkend worden Hy is vervolgens zeer diep in gedachten geweest, zonder my te zeggen , waer over, en eindigde met my te zeggen , dat hy .van myn vertrouwen geen misbruik zoude maeken, dat ik hier van gerust konde verzekerd zyn. Doch dat hy oordeelde, dat men zich niet üroest verhaesten, om alle die omftandigheden aen de Familie van Sping bekend te maeken; en dat hy ondertusfchen zoude* trachten , om volgens mynen wensch , eenig eerlyk beftaen voor my op te zoeken; het geen my in ftaet zoude B 2 kun-  2o Z E L I E kunnen ftellen, om niet altyd aen myne Vrienden tot last te zyn. Zo'verre was ik met den Heer Suple in verftandhouding , toen ik hem dien ugtend liet verzoeken, by my te komen, om hem het verhael van de Goudbeurs te doen. Hydagt, gelyk ik, dat het zelve eene gift van den jongen Heer Sping ware. „ Dit verwondert my „ niet," zeide my die goede Vader, na mynen lof, over dc heufche wyze, waer op de jonge Heer Sping getracht hadde, om my die gift te doen aenneemen, aengehoord te hebben, ,, en ik ben verzekerd, dat het hem leed ,, zal doen, zo hy verftaet, dat Gy hem daer „ van verdagt houdt: hy is een zeeredelmoe„ dig en mildaedig Jorigeling." Ik was ten hoogden in mynen fchik, dat hy even eens, als ik, dagt, ten aenzien van den Heer' Spinc. Offchoon ik hem niet meer bemin, dan eenen anderen, zo doe ik hem evenwel gaerne zo veel recht, als hy verdient. Het is zeker, dat, niet ééns gefprooken over zynen perfoon , welke zeer bevallig is , hy veele agtingwaerdige hoedanigheden bezit. Ik _vroeg vervolgens aen dien goeden Vader, »f hy reeds aen ons laetfte gefprek gedacht had-  I,N DE WILDERNIS. 21 hadde, en of ik eenige hoop konde hebben, om my door zyne uitvinding uit den noodlottigen ftaet, waer in ik my bevond, te redden? „ Hclaes ! myn Heer," zeide ik hem, ',, ik ,, heb al het gewicht van deze uitdrukking ,, niet doorgrond, dan federt, dat ik alhier ,, geweest ben. Ik had tot dien tyd toe niet „ dan zeer in 't wilde hooren fpeéeken van „ Armen en Ryken. Nooit heb ik eenigen „ uitleg van die onderfcheidingen, zo gewich„ tig voor hen, welken in de groote waereld „ leeven, gevraegd. Aen hoe veele gevae„ ren heb ik my, in myne onweet^ndheid al„ hier aenkomende, niet bloot gefteld! Ikhad „ eenen yverigen en eerlyken Befchermer no ,, dig: in U heb ik denzelven gevonden. Gy ,, hebt my met de grootfte goedheid van den „ eerftcn oogenblik af ontvangen. Gy hebt „ my een zeker en betaemlyk verblyf bezorgd. „ Gy hebt my onderricht van het geen ik aen ,, anderen en aen my zelve verfchuldigd ben. „ Leer my nu , myn waerde Vriend ! wat „ ik doen moet , om my uwer goedhc- ,, den waerdig te maeken! Ach Mejuf- „ fer!" ïiep hy uit, zyne handen te Samen vouwende, en.my met eene Vadcrlykc tedur.B 3 heid  22 Z E L i E heid aenziende: „ God zal Uwe edele wyze >, van denken zegenen; hy zaI U befcher- men; hy zal zorgen, dat Gy dat geluk ge- niet,' het welk Gy verdient; hy zal zyn „ werk voltooien : want twyffel geenszins, „ of Hy is 't, die zich van myne zwakke hulp bediend heeft, om U dien byïrand te gee„ ven, welken Gy al te erkentelyk betuigt, „ van my te hebben ontvangen. „ Doch laeten wy tot ons onderwerp wé„ derkeeren! Gy vraegt my Mejuffrouw ! of ik wel aen ons laetfte gef-rek gedagt heb,, bc? Gy zult zelve oordeelen, of ik 'er my 5, mede bezig gehouden hebbe , of niet. Na ,; langen tyd gepeinsd te hebben op hetgeen, „ ik konde doen, 'om U eene kundigheid, ,, welke U dïenftig kan zyn-, te doen verkry„ gen, zo heb ik my bepaeld tot de Schüder„ kunst: ik heb te gelyk bedacht, dat ik in „ het Handwerkhuis eene Juffer van kennis „ hadde , die my in dit ontwerp konde be„ hulpzaem zyn. Ik ben by haer geweest. ,, Zy is eene Vrouw, welke zeer goed in „ Miniatuur fchildert , en de Juffrouwen ,, van het Klooster in het teekenen onder„ wyst, en daer mede voor weinige jaeren ,, wil-  IN DE WILDERNIS. *3 „ wilde uitfcheiden. Zy heeft my beloofd, om haere plaets, welke zeer fatzoenlyk is, ,, en veel winst geeft, zo lang te blyven be. „ kleeden, tot dat Gy in ftaet zyt, om dezel,, ve waer te neemen : zy biedt zich aen, om „ U zulks in den grond te leeren, wanneer „ Gy flechts één jaer onderwys van den Mees„ ter, welke hier drie mael in de week voor ,, de Juffrouwen Sping komt, genooten hebt. „ Dus, Mejuffer! kunt Gy van heden af aen ,, les beginnen te neemen : ik heb den Te'„ ken-meester reeds daer van verwittigd. ,, Doch Gy dient de toeftemming van Me,, vrouw Sping daer toe te verzoeken. Zy zal „ U buiten twyffel gaerne dat genoegen gee,, ven; evenwel moet Gy haer niet zeggen, „ welk gebruik Gy van het teekenen wilt ,, maeken." Vaerwel ! myne goede , en hoog-geagre Mama! Bemint Gy my nog? Zult Gy my altyd blyven beminnen ? Ja , dit vertrouw ik, om dat ik zulks wensch. Ik zal myn uiterfte best doen, om dit te verdienen, en U nog eens in perfoon daer van komen verzekeren. Ik leef niet dan in die hoop. B 4 VYF-  H Z E L I E VYFDE BRIEF. Ik ben drie dagen geweest zonder U te fchryven, ik heb geheel mynen tyd aen de beoeffening der Tekenkunde gegeeven. Ach! zo gy wist Mama! hoe grooten lust ik hebbe om te leeren; thans wilde ik wel niets anders doen , dan teekenen. Hoe veel papier, heb ik niet al vermorst! Dit is alles, wat ik nog doen kan : want ik fla niet veel geloof aen de Complimenten, welken de jonge Heer Sping my daer over rnaekt; doch ieder een zegt, dat ik eene groote gefchiktheid daer toe hebbe. Geduurende deze dagen hebben wy veel volk aen huis gehad ; onder anderen den Heer Lonhon, den Minnaer van Mejuffrouw Mirza , met nog eenen Engelschman van zyne Vrienden. Ik hoor die Heeren veele verwytingen aen den jongen Spi>g doen, om dat men hem niet meer in de ftad ziet. Hy verfchoont zich daer over zeer befcheiden , zeggende: dat zyne Moeder gaerne wilde zien, dat hy zich wat meer met de Piantagien en andere zaeken, waer mede hy binnen kort ftaet belast te worden, bezig hielde. Die Heeren hebben daerop geglimlacht. Ik zie wel, dat 8 • ■ . i ' r H! > ; .1. ■/ „ Heer  28 Z E L I E „ Heer London. Maer de verlichte Liefde, „ des voorwcrps, het welk men vuurig' be'„ mint, waerdig, deze is de waere Liefde; „ deze is "t, welke ik ken, en welke even„ wel niet' gelukkiger voor iemand is, wan» necr hy ecne gdyke liefde niet inboezemt." Ik antwoordde hier niets op. Ik ontwyk al den gefprckken van dien aert. Ik mag den Heer Sping niet beminnen , om dat- ik todh met hem niet trouwen kan. Dit zeg ik my zelve wel twintig maelen op éénen dag, en by gevolg vermyde ik alles, wat hem zoude kunnen beweegen , om my eenige onbeftendige gevoelens te ontdekken, welken de gelegenheid en myne tegenwoordige omftandigheden hem misfehien zullen hebben ingeboezemd. Ik maekte daerom een einde aen dat gefnrek, met tegen de kleine SornrA te fpreeken, welke niet verre van my af was. De Heer Sping fchecn zeer fterk geraekt te zyn, over deze myne wyze van handelen. Ik zag hem van couleur veranderen , en oogenbükkelyk uit de kamer gaen. Dit fpeet my ten hoogden, en ik beken, d it ik nooit zo veel ongcdulds gehad hebbe, om hem weder in de zael te zien komen, waer het gcheele gez^lfchap toen by  IN DE WILDERNIS. 29 elkander 'was. „ 't Is nu de tyd niet," zeide ik in my ~elve, de uuren van^yn afzyn tellen, de, „ om de Plantagien te gaen bezichtigen, „■ Waer kan hy toch weezen ? zo hy naer de „ Stad ware gegaen', zouden zyne Ouders dit ,,' weeten, en ik zoude 'er van hebben hooren „ fpreeken." Ik was eenigzins gemelyk, dat niemand- zich aen zyn afzyn liet gelegen liggen; en ik weet niet, wat my belettede, oin het ftilzwygen , het geen niemand van het gezelfchap afbrak, te ftooren met naer iets te verneemenhet welkmy van veel belang was i om te weeten. Ten laetften evenwel werdt deze ftilzwygenheid afgebroóken. 'Er kwam een Engelschman ,' welken ik reeds dikwyls aen het huis gezien had , binnen ; hy vroeg aenllonds naer den jongen Heer Sping. ,, Myn Zoon?"' zeide de Moeder met een* houding, welke deedt blyken, 'dat deeze vraeg haer het afzyn haers Zoons eerst deedt'ontwaer worden : „ ik weet niet, waer hy is; maer hy zal bui,, ten twyffel welhaest weder binnen komen, „• want hy is niet uitgegaen ... Zet U neder," y, myn Heer! " voegde zy daer by; en merr' 'fprgk vervolgens over onverfchilli^e zaeke>\ De  3o Z E L I E" De Heer George Hartüre, (dit is denaem van dien Engelschman,) nam eenen oogenblik ftilzwygens waer , om nader by my te komen, en tevraegen, of het reeds lang geleeden ware, dat de Heer Sping uit de Zael ware gegaen: ik was gek genoeg, om te bloozen tot aen myne oogen toe, en antwoordde, dat ik 'er niets van wiste: ten gelyken tyde ging ik voort met werken, zonder hem aen te zien. „ Maer myne fchoone Juffer ! " zeide hy toen , ,, fta my toe U te zeggen, dat „ dit antwoord zeer onzeker is. Het ,, is evenwel waer, myn Heer!" antwoord- de ik zonder myne oogen op te flaen. - „ Ik geloof dit," - hernam hy, „ om dat Gy „ my dit zegt; want waerlyk waerom zoudt ,, Gy my toch willen misleiden ? Evenwel „ blyven 'er my nog eenige twyffelingen „ over, welken ik beter zoude kunnen op„ helderen, zo Gy niet altyd Uwe fchoone „ oogen op Uw werk geflaegen hieldt." Ik floeg dezelven toen op, en zeide hem met een zeer ernftig, en misnoegd gelaet, dat zyne vraegen my verveelden, en dat ik hem verzochte, van gefprek te willen véranderen. Hy fcheen hier over een weinig ontzet te zyn, en  IN DE WILDERNIS. 3* en na my veele verfchooningen gemaekt te hebben , begon hy een ander gefprek over onverfchillige zaeken , waer in ik zeer ongedwongen deelde, zelfs hem als gewoonlyk, op myne beurt, eenige vraegen doende. Mejuffrouw Mirza, die ons hadt aengehoord, zeide my dezen uchtend, dat hy haer verzocht hadde, om my zyne verfchooningen te herhaelen, en haer best te willen doen, om by my zyne vergiffenis te bewerken, Zy heeft my verzekerd, dat hy een innig lèedweézen hadde , my mishaegd te hebben. „ Dit is my „ zeer onverfchillig, "■ zeide ik haer, „ ik ,, behoude nooit eenige verbittering tegen ,, iemand, welke my onverfchillig is. O! „ dat heet eerst recht geraektzyn!" antwoordde zy; ,, ik bedank 'er U voor, myne waer,, de Vriendin ! want die Heer Harturb ,, is de dwarsdryvendfte fterveling van den „ geheelen aerdbodem. Hy plaegt my nog „ wel meer; maer ik zie wel , dat hy dat „ doet, om dat ik te goed ben : ik zal in het „ vervolg het zelfde doen , als Gy. Deze ,, behandeling is vooitrefFelyk: myn Broeder ,, heeft dezelve ook zeer goed gekeurd, eu „ fterk daerom gelagchen. Hoe'."riep ik . '\ '•' uit,  32 Z E L I E uit, „ Gy hebt hem dit dan verteld! „ Wel! waerom niet'"antwoordde zy; „ hy „ neemt zo veel belang in alles, wat U be„ treft , dat ik wel zeker was van .het ver„ maek, het welk ik hem daermede doen „ zoude. Daerenboven hadt hy nodig, om „ wat vervrolykt te worden. Ik vind hem ,, federt gister by uit (lek peinzende , en hy „ heeft zyne gewoone vrolykheid niet. Ik „ weet niet, wat hem fcheelt, en heb hem „ dit gevraegd, om dat ik vreesde, dat hy „ niet wel ware. Doch by heeft my verze„ kerd, dat hy wel vaerendc is." Vaer wel ! Mama ! het is reeds zeer zeei liet. ?I&D10W3S 06799833 9lfiw <3WO*}' 13tlF ^l nvs sgjiavo j' 100V ZEVENDE BRIEF. Ik ben hier reeds langen tyd geweest. Sedert veertien dagen zyn wy niet uit het huis .geweest, dan om eenige wandelingen hier omftreeks te doen : dus zal ik U niets nieuws te verhaelen hebban. Ik zal L7 alleenlyk melden , dat 'er ccne groote verandering in het levensgedrag van den jongen Heer Spinq te zien is. Hy gaet federt het Huwjyk zyner Zuster dagelyks naer de Stad toe. Wy zien hem niet, dau aen tafel: hy. eet zelfs geduuiig met grootcn haest , om weder te gaen , van waer hy gekomen is. Ik kan niet begrypen, waer hy liet overige van den dag doorbrengt. \ , Het ge.cn my verwondert", is de gerustheid van de Moeder, die zich te voren altyd verlegen ïnaekte , over zyn geduurig gaen na de-Stad. My dunkt, dit doet hy meer dan ooit,  IN DE WILDERNIS. 37 ©oit, en zy zegt 'er niets van. Waerfchynlyk is de reden, waerom zy zich daerin gerust ftelt, dat zy gelooft, dat hy by zyne Zuster is: doch het is my niet ligtelyk wys te maeken, dat hy ~DT^-Tulil3D j3£1 I9SXA .nsgflSIO 93, ISOV'i,... nergens anders gaet. Voor 't overige zyn dit myne zaeken niet. Ik neem 'er ook geen ander belang in dan om het deel , het welk ik neem in de gantfche braeve Familie , aen weike ik zo veel ver^ plichting hebbe , en waer aen ikmy van dag tot •dag meer en meer verknocht voel. Mevrouw Sping boven al behandeltmy, als of ik waerlyk haer eigen kind ware. Zy geeft "er my zelfs den naem van federt het Huwlyk van Mirza. Zy noemt my haere oudfte dochter. Van myne zyde doe ik alles, wat my moge'yk is, om dien ftreeïenden naem te verdienen, en aen haere goedheden te beantwoorden. Maer van dien naem gefprooken ! Ik kom wederom op den jongen Heer Sping. Ik weet niet, waerqm hy zo vergenoegd is, als hy zyne Moeder my Dochter hooit noemen. Ik moet hem immers geheel onverfchillig zyn , óffchoon hy my dikwyls van het tegendeel heeft gezogt te overtuigen. Doch hy heeft misfehien zyne oogmerken , om by my zyn hof te rn.se-  3S Z E L I £ ken , en te wenfchen , 'dat ik in een goed blaedjen by zyne Moeder fta. Zie hier , wat ik daer van denk! Zo hy trouwt, en zich, gelyk zyne Zuster in de Stad gaet neder zetten , zo zal hy buiten twyffel zeer bly zyn, dat hy by zyne Moeder, van welke hyzeer veel werks maekt, eene Vriendin laet , om haer te vertroosten , en, ten minften voor een . gedeelte, te vergoeden het gemis van haere kinderen. Aldus leg ik die levendige ' blyfehap uit , welke ik in zyne oogen kan bemerken , wanneer hy my door Mevrouw Sping Dochter hoort noemen. Wat 'er ook van zyn moge, ik ben zeer bly, niet alles geloofd te hebben, wat hy my heeft willen wysmaekc-n , door zyne loftuitingen, en zynen yver , om op eene behendige wyze my te overtuigen , dat hy zyn eenigfte geluk ftelde , in my te béhaegenDe Heer Suple is daer door ook bedrogen geworden; want deeze heeft my gezegd, te denken, dat de jonge Heer Sping zeer verliefd op my ware. Ik verzeeker U, Mama! dat alle deze aenmerkingen hem aen mynen geest in geen voordecüg daglicht ftellen. Waerom toch zo vee! geveinsdheid? Ware  IN DE WILDERNIS. jf re 't niet beter geweest, dat by my gezegd hadde: „ verbind U aen myne Moeder: het „ geheele huisgezin zal U daer voor dankwy„ ten. Wy allen zullen U beminnen 1" Dit' denkbeeld maekt my gemelyk. Daerenboven maek ik zulke fpoedige vorderingen in de Teeken-kunde niet , als ik wenschte. Zelfs heb ik dezelve federt eenige dagen fterk verwaerloosd : ook heb ik my tot ftervens toe verveeld; ik heb geene bezigheid meer, wel-, ke my behaegt, en bygevoig voorzie ik geen hulpmiddel hoegenaemd, om in 't vervolg niemand tot last te zyn. Ik zie my in myne eerfte ellende wederom ter neder geftort: ik ben nog te ongelukkiger, om dat ik beter gehoopt heb; doch dit is myne eigene fchuld, Mama ! Zo gy my niet moogt beklaegen, dan moet ik daer over niet morren : ik hadde U niet behooren te veriaeten ! Nooit moest ik U begeeven hebben ! Ach ! zo ik my eens wederom by U mogte bevinden , niets in de waereld zoude dan in ftaet zyn, om my van U te doen verwyderen ! Vaerwel! myne tedere , myne goede Mama '. alle deze aenmerkingen over myn noodlot bedroeven my: wanneer ik ophoude met aen U te fchryven, zal ik my weC 4 der  40 Z E L I E der alleen bevinden. Ik weet 't niet maer! my dunkt,- dat alles my ontbreekt, a'lcs is my onverfchillig in het geheel-al ik heb nergens lust in: ik wilde gaerne dood zyn. Ach! wat doe ik toch op de waereld? en wat heb ik daer in gedaen? —- Myne Vrienden bedroefd door eene zinnelooze behandehng. Ach Mama! ikbefproey dit papier met myne traenen; mogelyk zult Gy het zelve nimmer te zien krygen. Ik wanhoop daer aen, federt dat ik niet meer vorder in die kunst , waerin ik my verbeeldde eene Meesteresfe te zullen worden. Op dit hulpmiddel hadde ik gehoopt , om daer door Geld te bekomen; en met dat Geld zoude ik- wel iemand hebben kunnen' vinden , welke gewaegd zoude hebben, om U tyding van my te gaen brengen. Ik zoude hem, zo goed ik konde , omtrent denzelfden weg hebben kunnen beduiden, welken ik gehouden hebbe, om alhier te komen. Mogelyk zoude ik ook wel mede zyn gegaen. Doch die geheele hoop is verdwëenen. Vaerwel Mama! Vaerwel! Beklaeg my. ; ■■■ ACHT-  IN DE WILDERNIS. 4* ACHTSTE BRIEF. Ik was gister, toen ik aen U fchreef, zee? treurig Mama! Ik heb in 't geheel niet geflaepen , en ben den gantlchen voormiddag ziek geweest : doch het vriendelyk belang , het welk ieder een in myne ongefteldheid genomen heeft, heeft my zo levendig getroffen, dat ik welhaest niets anders gevoeld hebbe, dan het vermaek, van door die gantfche eerwaerdige Familie bemind , waerlyk bemind te worden. Gaerne wenschte ik, dat Gy ook oogetuige daer van waert geweest. Zy waren allen ongerust, en alleryverigst, om my alle zorgen te betoonen ,. welken ik nodig had. Men heeft my in 't geheel niet alleen gelaeten ; ieder één heeft den gantfchen voormiddag in myne flaepkamer doorgebragt; de jonge Heer Sping is 'er zo min, als alle de anderen, uitgegaen. Men heeft my tot den middag toe het bedde laeten houden : vervolgens begaf zich het geheele gezelfchap in een vertrek daer naest, om my den tyd te geeven van te kunnen opicacn. De Heer Sping .is. met Sophia het eerfte by my binnen gekomen. Terwyl de laetfte zich aen het Vengfter C s be-  4* Z ,E L I E bezig hieldt, kwam hy naest myne zyde zitten : hy hadt de houding van iemand , welke het tederfte belang in my wilde ftellen : hy nam eene myner handen , drukte dezelve in de zynen , en betuigde my, dat ik hem dien morgen zeer verlegen gemaekt hadde; dat hy federt eenige dagen eene kleine verandering in myn humeur bemerkte, en dat hy zulks aen myne ongefteldheid hadde to^gefchreeven. Ik kon my toen niet bedwingen, om hem te zeggen , dat ik my verwonderde \ dat hy deze aenmerking gemaekt hadde, hy, wiens gedachten zo verftrooid waren, geweest, en die zich zo weinig in huis hadde laeten zien. „ Ach!" antwoordde hy, „ dat „ tydverdryf heeft my niet van U verwyderd „ gehad.; in tegendeel, myne afwezigheid heeft „ my nog dichter by U gebragt. Dit is „ een raedfel," zeide ik, „ het welk ik niet » 2al zoeken optelosfen. Gy kunt my het „ zelve uitleggen , wanneer dit U gelegen „ komt ; doch onder het inwagten van die „ gedienftigheid van uwe zyde, zult Gy my „ vermaek doen , my eenige tyding van Me- „ vrouw London te willen mede deelen. . „ Tyding van myne Zuster?" riep hy uit : „ ik  IN DE WILDERNIS. 43 „ ik weet geene andere, dan Gy zelve. Ik „ heb haer federt de gehoudene Feesten niet „ gezien. — Dit is al wederom.een raed„ fel," zeide ik, „ waer van ik niets begrype. ,, Maer myn Heer! Gy zyt Meester van uwe „ eigene geheimen. Ik zal geen werk mae„ ken, om dezelven uit te vorfchen." Offchoon ik hem dit antwoord op eenen zeer droogen toon deed, zo zag hy my evenwel met een zo vergenoegd gelaet aen, dat ik my daer over verwonderde. Hetfcheen, als of hy uit myne oogen wilde ontdekken, het geen ik op dien oogenblik in myn hart gevoelde: en oogenbhkkelyk daer na zeide hy zuchtende tot my: ,, Ach ! welk eene vreug„ de zoude het voor my zyn, om'U dat ge„ heim te openbaeren , het welk ik in het ,, binnenfte van myn hart nog beflooten hou„ de; doch dit zoude kwaelyk opgenomen „ worden, om dat Gy het zelve pog niet ge- „ raeden hebt. Wel nu !" zeide ik fchert- zende, ,, ik zal dan aen het raeden gaen , „ zonder U evenwel tot eene bekentenis te „ noodzaeken: Uw geheim beftaet in zeker „ Huwlyk; dit. houdt U zo veel te meer be,, zig, om dat Gy op het punt ftaet, van het •> zei-  44- 2 e l i E „ zelve te voltrekken. Is 't dit niet, hetgeen „ U federt eenigen tyd eene peinzende hou„ ding heeft doen aenneemen, en waerom Gy „ 'dagelyks naer de Stad gaet ? Neen; „ dit gelooft Gy zelve niet, bekoorlyke Nt„ nette!" antwoordde hy, my ftcrk en teder aenziende, „ of ik ben zeer onhandig ge„ weest , door U denkbeelden te hebben in,, geboezemd, geheel ftrydigaen myne manier „ van denken." De kleine Sophie kwam hier op by ons, en ■de Vader en Moeder traden op denzelfdcn oogenblik ook binnen. Wat wil hy toch zeggen met dat geheim, het welk ik hadde behooren te raeden, en dat geen niet is, het welk ik my verbeeld hebbe. Dit heeft my den geheelen dag daer op doen peinzen. Ik heb bemerkt , dat hy eene ongeruste en verlegene houding hadde. Onder het afwagten van de uitlegging van alle die raedfels, ga ik my, minder treurig, dan gister avond, te bedde begeeven. Ik ben ook veel betejfMsvno aqvra njgV^JSiB. Vaerwel! myne goede Mama ! .Ik omheke V ÊBUOtyH.dMfad s'wuci iWi nsó ft»» gfjTBtf f ;'jï£<ï afc iavo hagoójiav 9$2o& ne.  IN DE WILDERNIS. 45 NEGENDE BRIEF. De Heer Süple is dezen morgen in myne kamer gekomen , onder voorwendfel van naer "myne gezondheid te komen verneémen; maer eigehlyk, om my het voorftel van een Huwlyk te doen, waer over ik my ten hoogden verwondere. Zoudt Gy wel kunnen denken, dat het de Heer Haüture is, welke hem heeft belast gehad, om my op die wönderlyke voordellen te polsfen? In waerheid ik kan van myne verwondering niet te rug komen. Hy denkt ongetwyffeld, dat ik ryk, en van eene hooge afkomst ben : zonder dat zoude hy zich niet verwaerdigd hebben, zyne oogen op my te flaen. Ik heb U reeds gezegd , Mama! dat hy hier dikwyls gekomen is, misfchien om te zien, welke uitwerking het kostbaer feest, het welk hy gegeeven heeft, óp my maekte. Ik weetniet, hoe hy daer over heeft geoordeeld, na my gezien te hebben; maer dit weet ik zeer wel, dat dat Feest niets van myne onverfchilligheid voor hem vermindert. Dit heb ik zeer openhartig aen den Heer Suple bekend. Hy heeft my eenige vertoogen over de parthy, welke ik  46 2 E L I E ik verwierp , gedaen ; ik liep daer, volgens zyne gedachten, wat al te ligt óver heen. „ Maer!" zeide ik hem, „ kent hy my » wel? hy, die my de eer aandoet, van my u tot Echtgenoote te willen verkiezen ? Vraegt „ hy wel, of ik hem beminne? neen; dit alles is hem onverfchillig.... Waerfchynlyk „ is hy ryk enlaetdunkend genoeg , om te „ vertrouwen, dat hy flechts behoeft te willen , om van zyne Vrouw bemind te wor„ den. Neen myn Heer Suple ! neen; de Heer Harture zal nooit myn Man wor„ den." Dit beflisfend gelaet deedt den Ambasfadeur ghmlachen; en hy gafmy vervolgens groot gelyk. „ Ik heb mynen last volvoerd," zeide hy; „ thans kan ikU zeggen, hoe ik daer „ over denke: de oogmerken van den Heer „ Harture komen my zo eerlyk niet voor, „ als hy my wel wilde doen gelooven. Hy „ heeft aen het Huwlyk, het welk hy voor„ ftelt, eenige bedingen gehecht, welken ik * ™z^d ben , dat Gy nooit zoudt aen„neemen. Hy begeerde, dat Gy voor eeni„ gen tyd in de Stad kwaemt woonen in een „ fatzoenlyk huis, alwaer hy de vryheidzou- >, ds  IN DE WILDERNIS. „ de hebben, van U te komen opwachten : „ ook zoude hy U dan beter kunnen leeren „ kennen, alvoorens U door onverbreekbae- ,, re banden aan zig te verbinden. Deze „ voorzichtigheid is zeer verftandig ," antwoordde ik: ,, maer vermits ik zo veele voor„ zorgen, om tot een befluit te komen, niet „ nodig-shebbe, zo kunt Gy hem zeggen, dat „ ik zyn voorftel volftrektelyk affla, en dat ,. ik hem verzoeke, daer aen niet meer te „ willen denken." Ik begeerde vervolgens, dat de Heer Suple my eens een uitleg gave van deze wyze, om eene Jufter ten huwlyk te verzoeken. Deze eerlyke Man hadt veel moeite, om daer in toeteftemmen , en waerlyk hy hadt wel gelyk. Want in weerwil van alle omzichtigheid en betaemelykheid, met welken hy my dien uitleg deedt, zo heb ik menigmaelen daer over gebloosd , en hem dikwyls ingevallen , om hem myne verontwaerdiging te toonen. Hy hadt my goed zeggen, dat de Heer Harture mogelyk die misdaedige oogmerken niet hadde, als zyne voorftelling fcheene aenteduiden; dat hy my zeker meer dan eens gefprooken hadde over de bedorvene zeden van fommige jonge- lin-  48 Z E L I E lingen in de Stad; doch dat dezelven niet algemeen waren. „ Indien men," zeide de Heer Suple verder,,, dit ook aen hem konde ten las„ te leggen , zo zoude hy fpoedig uit het huis „ van den Heer Sping uitgefloten worden. Hy „ is een jong Officier, welke in zynenftaetgoe„ den opgang maekt,. en alhier zeer rykelyk „ leeft. Zyne Ouders zyn ryk , en laeten „ hem geen gebrek aen geld hebben. Men „ kan hem tot hier toe nergens anders in lae», ken, als alleen daer in, dat hy , als jong „ zynde, zich aen eenige losheden heeft over„ gegeeven,welken men al te gemakkelyk on„ der Lieden van zyne geboorte, door devin„ geren ziet. Zy agten zich, door die toe„ geefFelykheid, gerechtigd te zyn, om flechts „ als een fpel aen te zien, het verleiden van „ jonge en onnozele Meisjens, en zich dan on„ der eikanderen daer op te beroemen. Derf ze manier van leeven doet hen dikwyls hun„ ne plichten verwaerloozen , en brengt hen „ menigmaelen tot de grootfïe misdaeden. „ En," vroeg ik aen den Heer Suple, „ wat wordt 'er dan van die jonge Meisjens, welken „ zy aen hunne vermaeken hebben opgeof„ ferd? ê— Zy worden ellendige fchepfels," ant-  IN DE WILDERNIS. A9 antwoordde hy, „ wanneer zy veriaeten wors, den: zulkcn , welken nog voor de fchande „ gevoelig zyn, flyten haer leven in het bc„ treuren van heure fouten , en trachten dezel5, ven te doen vergeeten door een beter ge- „ drag. Ach welk eene afgryzelykheid 1" riep ik uit, ,, hoe .' deedelfte gemoedsneiging, „ de wensch? der gantfche natuur, wordt dan ,, aldus veracbtelyk gemaekt, en ontheiligd? „ Ach ! myn Heer Suple ! bewaer my toch ,, voor die onwaerdïge Verleiders ! Breng my in dat huis , waer van Gy my gefprooken ,, hebt, waer men de jonge lieden van myne ,, kunne opvoedt , geheel afgefeheiden van Mansperfconen en hunne laegen. Ach ! „bezorg my toch die eerlyke fchuilplaets! „ dit fmeek ik U ! of zo Gy door eene nog „ grooter goedheid , my middelen kondet ,, verfchaffen, om na myne wildernis te rug te keeeëfc .U'Xj Hy viel my hier in , zeggende,.dat ik, het geene hy my van dcMansperfoonen : gezegd, hadde, al te driftig en te algemeen..hadde opgenomen; dat zy allen zo kwaelyk niet dachten, dat men genoeg eerlyken hadde, welken de deugd eerbiedigden, en eerden. -Wensch niet," zeide my die II. Deel. D eer-  50 Z E L I E eerlyke Grysaert, „ om van verblyf te veran„ deren! Gedraeg U altyd , gelyk gy thans „ doet, en maek U nergens ongerust over! „ God befchermt U, hy bewaert IJ door my,, ns oogen. Ik zal den Heer Herture een ,, antwoord brengen, zo als zulks behoort. „ Ik was reeds, voor dat ik U gefprooken „ hebbe, zeker van het befluit, het welk Gy „ neemen zoudt; maer ik-diende U van zyne „ voornemens te onderrichten ; om U te vooren in ftaet te ftellen, om met omzich,, tigheid alles te kunnen vermyden, het welk „• U in de wacgfchael zoude kunnen ftellen." Hy vertrok , my üneekende, om my over myn noodlot niet ongerust te maeken, om dat ik van Vrienden omringd ware „ Ach! ,, daer twyffel ik niet aen," zeide ik, hem, hoe ongaerne ook, van my ziende weg gaen: het fpeet my , dat hy my van het vermaek beroofde, om hem myne erkentenis te betuigen. Myn hart was zo vervuld van zyne goedheid , en zo aengedaen , dat hy myne traenen zoude kunnen gezien hebben, zo hy zyne oogen op my nog te rug hadde geflaegen. Welke droevige aenmerkingen heb ik vervolgens niet gemaekt over den zwaeren mis- flag.  IN DE WILDERNIS. 51 flag, welken ik gehad hebbe, 'met U te veriaeten! Verre van U heb ik alles verlooren, myne tedere Moeder! Gy alleen zoudt my hebben kunnen onderwyzen , my doorkundig maeken, en myne voetftappen op den weg der Deugd geleiden, welke Gy zo wel kent! Ik heb U die gehoorzaemheid , welke Gy zo bülyk verdiendet , niet betoond. Ik heb my van eene zo eerbiedwaerdige Familie afgefcheiden, welke my als een geliefd kind aengenomen, en behandeld heeft. Ja; ik werd bemind van alle die Vrienden , welken ik veriaeten hebbe , om naer een vreemd Land te gaen, waer in ik aen allen, welken hetzelve bewoonen, geheel onbekend ben! Zoude ik niet ten prooy aen alles geftaen hebben, en reogelyk in de uiterfte ellende zyn geraekt, zonder dat gelukkig geval, het welk my eerIyke en edelmoedige zielen heeft doen aentreffen , die my met goedheid ontvangen hebben , en met agtirig behandelen? Ach ! hoe befchanmd en vernederd zoude ik zyn over de voorftelling van den Heer Harture , zo ik my niet onder de befcherming van die eerwaerdige Familie bevonde? Doch deze -ftélt my in zekerheid tegen de D 2 mis-  Si Z E L I E inisdaedige vervolgingen, waer onder een jong Meisjen zonder wantrouwen zeer ligtelyk kan bezwyken. Vaerwel! vaerwel! myne goede, myne lieve Mama! TIENDE BRIEF. Hoe onbillyk ben ik geweest, Mama ! toeri ik den jongen Heer Sping befchuldigde, van dagelyks na de Stad te gaen ! Ach '. Gy weet nog niet, waer aen hy bezig was op den zelfden tyd , toen ik my verbeeldde,dat hy op een Huwlyk dagte. Hy beyverde zich , om my de fierkfte blyken van eene tedere belang-ftelling in my te geeven. • Die verlaetenc en half vervallene Stulp , waer in ik my by myne aenkomst alhier hebbe opgehouden, is, volgens zyn zeggen , aen eene zo belangryke omftandigheid voor hem verbonden, d,at hy de gedachtenis daer van heeft willen vereeuwigen , door het in ftaet houden van de overblyffels van die Stulp. Men heeft my hier mede de aengenaemfte verrasfing befpaerd. ik beken, dat ik daer over zeer gevoelig ben geweest. Sedert eenige da-  IN DE WILDERNIS. 53 dagen heeft men my tot deze plaizier-parthy. voorbereid gehad; men zeide my, dat de Heer Sping een klein Huis op het Land hadde gekocht, waer wy zouden gaen eeten, zo dra hetzelve in ftaet ware, om ons te ontvangen. Men hadt ook den Heer en Mevrouw London , den ouden Oom, eene Nicht, welke by dezen federt eenigen tyd gelogeerd heeft, vyf. of zes Vrienden van den Heer en Mevrouw Sping, en dien jongen zwarten Hoveling, welke my met zo veel heuschheid heeft bygeftaen, toen ik in die Stulp in ommacht was gevallen , daer by genodigd. Dit geheele Gezelfchap was reeds op de beftemde plaets aengekomen , voor ons: nooit kan ik U myne verwondering , en de blyfchap, welke ik gevoelde, toen ik deze eenzacme fchuilplaets herkende, waer ik my geheel alleen, en Hechts aen my zelve overgè'laeten, bevonden had, genoegzaem affchih deren. Welk een onderfcheid tusfehen dien hernieuwden tyd, en den tegenwoordigen, nu ik my omringd en geëerd zie door een groot aental van Vrienden , welken in de volkotnene blyfchap , my door hen aengedaen , fchynen te (jeelen '. Ik heb Mevrouw SnNa omhelsd,  Sf 1 E L I E om haer myne dankbaerheid te betoonen : ea kan dezelve niet, dan door myne eraenen uitdrukken. Zy'heeft my met dezelfde aendoenlykheid beantwoord, en my in haere armen gedrukt. Een zucht ontfnapte mynen boezem : hy was voor U Mama! Ach .' wanneer zult gy my dezelfde blyken van uwe genegenheid geeven? Waerom hebt Gy heden in dat feest niet kunnen deelen? Uwe tegenwoordigheid zoude het zelve in myn oog nog merkelyk verfraeid , en van veel meer waerde aen myn hart gemaekt hebben : dit zeide ik ieder oogenblik in my zelve, geduurendedien geheelen dag , welken men met de grootfte vreugde gevierd heeft. Doch laet ik U een omftandiger verhael daer van geeven. Het v-?s gister de dag, welken men hadt uitgekozen, om aldaer te gaen ectcn. Men was over een gekomen, dat ik my met het zelfde gewaed, waer in ik by 'myne aenkomst alhier geweest was, zoude kleeden ; dat is, in myn Pelgrims-gewaef, met myn mandjen aen mynen'gordel, en myne Tortelduif op de hand , of in den zr.,k van mynen Voorfchoot: in deze kleeding ben ik dan met den Heet en Mevrouw Sping in deze af-  IJST DE WILDERNIS. SS gezonderde piaets aengekomen. Eene bekoorlyke Muflek, welke ik op eenigen afftand • hoorde, bereidde reeds te vooren myn hart tot de aengenaeme voorwerpen , welken ik, nader by komende^ moest vinden. Ten laetften zag en herkende ik, de bouwvallige overblyffelen van die geringe Stulp. Zy waren thans vastgehecht aen een prachtig gebouw, waer in men my onder het gejuich van het gantfche gezelfchap heeft laeten binnen treedon. Men zong eenige gezangen, op myne aenkomst aldaer, en op den dag, welken men vierde, toepasfelyk. Verbeeld U myne verlegenheid en erkentenis! Het was toen, dat ik Mevrouw Sping omhelsde. Na eenen aendoenlyken oogenblik , welken myne ontroering in haer verwekte , zeide zy my, dat het haer Zoon en haer Man waren, welken my dezen kleinen trek gefpeeld hadden; dat zy daer in niet anders gedeeld hadde, dan door het geheim, het welk zy daer van gemaekt hadde. Men liet my vervolgens een opfchrift met gouden letters boven de deur leezen. Dithieldt in, het geen ik hier voor reeds gemeld hebbe ,' dat, namelyk , myne aenkomst op die D 4 plaet  S* Z- E L I 2 piaets een zo aendoenlyk en belangryk tydperk voor myne Vrienden ware geweest, dat men befloten hadde dit gedenkftuk op te richten, ten einde de gedachtenis daer van te vereen, wigeifcob. q0 las .;/ ■Mtv.t lom hi-jaéi&t Ik heb my tegen den levendigen indruk, welken ik gevoelde, niet kunnen kanten. Ik wierp my aen de voeten van die waerde Vrienden , hen fmeekende , om .my (och te willen verfchoonen , cn in agt te neemen, dat ik die uitzonderende blyken van hunne goedheid niet verdiende. Zy allen hebben my opgebeurd , en met traenen in de oogen omhelsd. Ik zeg allen: want ik heb den jongen Heer Sping ook hanelyk gekuscht i ik heb zyne traenen over myne wangen voelen vloeijen Ach Mama! nimmer heb ik eéne zo zagte aendoening gevoeld, dan. die, welke de zo nadrukkelyke gevoeligheid van dien bevallïgen Mansperfoon in my heeft verwekt. Dit gedenkteken van zyne tederheid zal nooit uit myn hsrt gewischt worden. Doch luister nog verder naer het verhael van het geen op dien verrukkelyken dag is voorgevallen. De goede Vader Snya heeft my de hand gegeeven, om my te doen zitten. op  IN DE WILDERNIS. 57 op een Canapé, boven het welk ik myn afbeeldfel, tot de voeten uit, in dezelfde Meeding, als waer in ik aldaer was aengekomen, gefchilderd zag. Ik was als eene Pelgrim verbeeld , met mynen Vogel op de hand. Mén heeft mv vervolgens in een zeer fraey ycrtrekjen geleid , het welk met zeer veel fmaek vercierd was :■ het zelve hadt een uitzicht op een bloemftuk , waer in alle de foorten der bloemen van het Land en van dat gedeelte van het jaer, te zien waren : eene zeer aengenaeme mufiek vervrolykte het middagmael, van het welk men begeerde, dat ik de eer zoude waerneemen. Ik heb my daer van zo minfiecht , als. ik konde, gekweeten. Ik was voor't overige in grooter verlegenheid, om die loftuitingen, met welken men my overlaedde, te beantwoorden , dan om den post, met welken ik belast was, tc volvoeren : en waerUjtk ik was befchaemd , over de vleieryen , - welken het geheele Gezelfchap my geduurig toevoegde. Doch men befpaerde my nog de grootfie verwondering voor den agter-middags' b naiylajl^in.rjv < rarb cjo nss-g )iyd ' o-w Ik heb U nog niet verhacld, dat, den Heer. Suple ia het gezelfchap niet vcrneemende, ik D 5 de  58 Z E L I E de reden daer van aen Mevrouw Sping gevraegd hadde. Zy gaf my daer op te verftaen, dat wy hem niet dan na het eeten zouden zien. En waerlyk hy kwam ook, toen wy van tafel opftonden. Hy was vergezeld van alle die Zwarten, welken ik aen de deur der Stulp gezien had op den dag myner aenkomst, en die my -zo veel vrees veroorzaekc hadden. Ik kan U het verraaek, het welk ik gevoelde , toen ik hen in deze omftandigheid weder te zien kreeg , niet uitdrukken. Zy hebben my allen met de duidelykfte teekenen der levendigfte blyfchap gegroet. Men heeft hen aen dezelfde tafel, van welke wy opgeftaen waren, vol op te eeten gegeeven ; en ik werd vervolgens verzocht, om aen ieder hunner twee zilveren ftukken gelds uittedeelen. Zy hebben dit met vervoeringen van vreugde, in welken ik hartelyk deelde, aengenomen. Ten laetften dronken zy, om my te bedanken, op de gezondheid der fchoone Juffrouw van den Berg: aldus, noemen zy my onder zich. Ik heb getracht, om, door myn wyzen op de Familie van Sping , hen ta doen begrypen , dat zy hunne erkentenis alleen aen dezelve verfchuldigd waren, dat ik niet  IN DE WILDERNIS. 59 niet anders , dan de Tolk van haere goedheid en mildaedigheid ware. Ik bad den Heer Süple , dat hy aen hen geliefde te zeggen, wat ik niet dan door teekencn aeh hen kan te verftaen geeven. Allen hebben daer óp , hunne dankbetuigingen aen die eerwacrdige Familie , welke hen , ik zeg niet menfcheiyk , 'maer met de grootfte vriendelykheid , behandelt, 'afgelegd. De Heer Suple , die hun tot Taelman verftrekt , en hun Biechtvader is, heeft my verhaeld, hoedanig dat ongelukkig foort van menfehen te beklaegen is, wanneer zy het geluk niet hebben, om aen goede en weldaedige Meesters, gelyk dezen, toe te behooren. Die o,nmenfchelyke en fchraepzuchtige Meesters overlaeden hen met arbeid, en om de minde' fouten, doen zy hen de wreedfte en hoonendfte ftraffen ondergaen. De Vrouwen zelfs en de Kinderen worden, hardelyk en zonder medeIyden behandeld. Deze uitlegging heeft myne bewondering over die edelmoedige Familie, welke zich zo wel door haere weldaedigheid en braeve handelingen van anderen onderfcheidt, nog vermeerderd. Het -was een verrukkel'yk' ver- maek.  59 Z E L I E maek voor my op het zwarte gelaet van die goede Lieden de Ievendigfte dankbaerheid te zien uitgedrukt, toen zy zich aen den Heer en Mevrouw Spins vervoegden, welken met ongeduld fcheenen aentehooren die dankbetuigingen , welken zy naer myne gedachten zo wel verdienden. Mevrouw London en de kleineSoPHiA werden niet vergeeten : maer toen zy by den jongen Heer Sping kwamen, hebben zy hunne gelukwenfchingen verdubbeld , en hem byna op hunne knieën verzogt, om zyne hand te mogen kusfehen. Hy gaf hun dezelve met de grootfte bevalligheid der waereld, en nam van ieder een ook de hand in de zyne, drukte dezelve op de vriendclykfte wyze, en fprak hen in hunne tael op het minzaemfte toe. Ik merkte, dat een dier Zwarten een meer geestig gelaet hadde , dan de anderen. De jonge Heer Sping fcheen hem ook eene meer byzondere agting toe te draegen; hy is een jongeling, van eene groote geftalte, wel gemaekt,' cn liet eene groote vlugheid en vrolykheid' blyken. Ik oordeelde, dat hy over my fprake, door de tekenen, welken ik hein zag doen neemende de hand van den Heer Sping,  li? DÉ WILDERNIS. Sptng, welke hy in de zynen hieldt, deZelve naer my toereikende. Het geheele gezelfchap juichte hem toe, met uitzondering van zynen jongen Meester, welke "hem met eeri agtbaar gelaet, vergezeld evenwel met eenen bevalligen glimlach , het ftilzwygen aenbeval. Ik heb fterk gebloosd, zonder evenwei te weetcn waerom? Mevrouw Lokdon we'ke myne verlegenheid gewaer werdt, nam my onder den arm om my in den thuiu te geleiden. De Broeder kwam fchielyk by ons , het welk my nog meer onthutste: want om de w?.erhei'd te zeggen, ik kon de groote erkentenis, welke ik hem verschuldigd was niet ontveinzen. Gy zult my mogelyk tegenwerpen , waerom eene zo groote verlegenheid voor eene zo natuurlyke neiging ?Helaes, Mama! het is myne gevoeligheid, welke ik vrees te doen blyken: vermits ik den Heer Sping niet beminnen moet , zo moet ik ook voor hem verbergen , dat hy de eenigfte Man in de waereld is, aen welken myn hart den voorrang geeft: hy moet niet gewaer worden, dat ik noch vreugd, noch geluk, dan doorhem hebbe. Ik weet, dn hy.voor eene andere gefchikt is: het is üechts onder dit beding, dat  62 Z E L I . Ë dat de groote goederen van zynen Oom aen hem zullen komen. Dit heeft Mevrouw London my dezen ugtend gezegd; en ik, even of ik het tegendeel wenschte, heb my niet. kunnen bedwingen, om nadat zy van my weg was gegaen, tracnen te Horten. Waerom, en wacrover ben ik dan toch zo bedroefd ? In watrhcid ik weet dit niet; ik begryp de onzinnigheid van myn hart niet: ik moest vrolyk en vergenoegd zyn. Ik heb hier al les naer mynen wensch; niets ontbreekt my. Ik wenschte geld te hebben zonder zulks aen iemand te danken te hebben. Wel nu! ik win dit reeds door myn werk. Ik maek kleine teekeningen van bloemen , waermede de Heer Suple zich beiast om in de ftad te verkoopen. Thans kan ik de dienfren , welken my de huis-bedienden doen , zelve betaalen. Ik kan my heel zindelyk onderhouden. Het is te verwonderen, hoe die kleinigheden alhier gezogt zyn. Thans ga ik my alleen bezig houden , om U tyding van my te doen toekomen. Ach! welk een aengenaem oogenblik zal het zyn , als ik tyding van U mag ontvangen ! Vaarwel Mama ! ELF ,  IN DE WILDERNIS. 6j ELFDE BRIEF. Mevrouw London heeft alhier acht dagen döorgebragt , en ik ben geduurende dien geheelen tyd byna niet van haar af geweest. Zy kwam zelfs in myne kamer, om met my te praeten, als ieder een zich reeds naer bedde begeven hadt. Dit is het geen my verhinderd heeft, om U te fchryven , en daarom heb ik heden zo veel te meer aan U te verhaelen. Ik moet beginnen met U te onderrichten, dat de Heer Suple twee lieden gevonden heeft, welken aengenomen hebben, om Uw verblyf te gaen opzoeken, volgens de aenduiding welke ik hun zo naby mogelyk opgeven zal, van den weg, welken ik gehouden heb, om hier aen te komen. Ik zoude my intusfchen wel aan al die vreugd overgeeven, welke my de hoop geeft van welhaest tyding van U te zullen bekomen, zo ik niet daer in door andere omftandigheden tegengehouden wierde; omftandigheden,-welken my beurtelings ten goeden en ten kwaeden ontrusten en aendoen. Zie hier dezelven Mevrouw London, de besteen vriendelykfleder Vrou-  *'4 E E L I E Vrouwen , houdt zeer veel van praeten, eh niet alleen de geheimen, welken men haar toevertrouwt te openbaeren; maar ook die, welken men haer verzwygt , en welken zy denkt te kunnen gisfen. Zy vertrouwt voor eerst, dat haer Broeder my meer bemint, dan hy ooit eenige Vrouw bemind heeft, zelfs die, welke hem is toegefchikt, en welke hy federt zyne kindsheid af, gekend heeft. ,, Hy heeft haar, om dewacr,, hcid te zeggen," zeide zy my , „ federt „ dien tyd in het geheel niet gezien ; doch „ niet kunnen vergeefen; vermits de Ouders „ zeer oplettend geweest zyn , om hem dik„ wyls der beloften, welken zy wederzyds ■„ gedaan hadden, om deze beide perfoonen ,, door den echt te vereenigen, wanneer zy „ tot huwbaere jaeren zouden gekomen „ zyn , te herinneren : deze Juffrouw is „ thans by den ouden Oom. Deze verlangt, j, om de voltrekking van het Huwlyk nog voor zynen dood te zien; maer myn Broe„ der verfchuift dit zo .lang hy kan. Zelfs „ veronagtzaemt hy ten hoogden dat jonge j „ Meisjen. De Oom beklaegü zich daer over, „ en het antwoord myner Ouders is dan: dat zy  IN DE WILDERNIS. 65 s, zy nooit de genegenheid van hunnen Zoon „ zullen dwingen, en dat men zich frroetheis. „ inncren, dat dit eene der voorwaerden is. „ Zy vocrei dan nog daer by, dat zy nooit „ deze manier van denken zullen veranderen; ,, dat zy'altyd naer dit Huwlyk ter bevorde„ ring van het geluk* huns Zoons gewenscht „ hebben , en nog wenfchen; doch dat hy ,, geheel vry is , om het zelve af te fUen. „ Zie daar, hoe thans de zaeken ftaen!" zeide my Mevrouw London. „ Ik zoude wel ,, willen wedden," voegde zy daer by, „ dat „ myn Broeder nooit met Mejuffrouw Tur„ nof" (dit is de naem van die Nicht") „ in „ den echt zal trecden. Zy is dezelfde, die ,, ook op het Feest in de Tent by den berg, „ met dien lieven Oom geweest is." Zo ik ?.Uc die omftan ligheden toen gewetten hadde, zoude ik U thans beter eene be • fchryving van haere perfoon kunnen geeven; doch ik heb geefiê groote agt op hier g ffag-."t. Ik herinner my flegts, datzv'jo'ig en mooy is. Mevrouw LoNDofc, om my te toonen , dat haar inborst niet met haer gefêet n geftalte overeenkomt, heeft my iets v u ha r verteld , het welk op ons'laatfte Feest aen II. Deel. , E den  66 Z E L I E den Berg is voorgevallen, en waer op ik niet gelet had. „ Gy herinnert U nog wel," zeide zy my, „ het Compliment van den Ne,; ger aen mynen Broeder, en ook deszelfs „ gedaene teekenen , welken volmaektelyk , aenduidden, dat men U beiden aen elkan- i deren moest verbinden? De toejuichingen ,-, welken daer op volgden , ontroerden myne ,, Nicht, in zo verre, dat ik haer van cou,, leur zag veranderen. Zy luisterde ten ge„ lyken tyd, zich naer haeren Oom wenden,-, de, hem half overluid in:" waerlyk zy is als willens uit den Hemel komen vallen ! ,, en den gantfchen avond is zy knorrig en „ lomp geweest. „.Dit bewyst nog niets," antwoordde ik haer; „ zy heeft zich getroffen en gehoond. ,, gereekend, van een vreemd Meisjen onver,, dicnd, al te heusch ontvangen en meer ge^ „ eerd te zien, dan zig zelve." In waerheid, zy heeft geen ongelyk Mama ! Ik kan niet begrypen, hoe de Heer en Mevrouw Sping hebben kunnen verdraegen, dat hun Zoon haer zodaenige kwelling heeft aengedaen. Ik zoude nimmer daer in toegeftemd hebben, indien men my geraadpleegd hadde. Die  IN DE WILDE RN S. 67 Die arme Juffer moet my vervloeken. Zie daer mogelyk alles wat my van dien grooteri dag overig zal blyven. Want waerlyk, wat kan ik hopen van dien voorrang, welken de Heer Sping my boven haer fchynt te willen geeven? Hy zal my niet trouwen, vermits hy eene ryke Vrouw hebben moet , en ik heb niets. Zo hy eenige verwydering voor zyne Nicht heeft, zal hy eene andere Vrouw opzoeken , welke keus hy mogeljk reeds in zyn hart gedaen heeft. Deze aenmerkingen , aen welken ik my ieder oogenblik, federt het gefprek met Mevrouw London, overleever, bedroeven my hooglyk, en doen my befluiteh, om ernftiger, dan ooit, te trachten, die piaets, welke de Hee: Suple my in het jonge JuffrouwenKlooster zo goed als toegezegd heeft, te bekomen. Helaes! gaerne wilde ik aldaer reeds zyn , en een gelyken tyd vrees ik voor den oogenblik, op welken ik my van die Familie, aen de welke ik zo veele erkentenis verfchuldigdben, zal moeten affcheiden. Men geeft my dagelyks de oprechtite blyken der tederfte genegenheid, en ik ben aen deze myne weldoeners zodanig verknocht, dat ik hen niet, E 2 dan  6! Z E K I E dan met de grootfte moeite, zal kunnen ver-, laeten : evenwel dit moet zo zyn. Ja ik moet my van hen verwyderen. Het geen my naU, Mama! het lieffte in de waereld is, moet ik begeeven. Gy zelve zoudt my dit aenraeden , zo Gy alles wist, wat in myn hart omgaet, zo Gy wist hoedaenig ik onophoudelyk tegen my zelve worftel, om Hechts eene onverfchilligheid te toonen aen dien geene, welke my het lieffte op den aerdbodem zoude zyn, zo ik Ach! waerom heb ik geene fchatten, geene kroon zelfs, om hem aen te bieden? Ik zoude alles voor zyne voeten nederleggen , en dan nog zoude ik denken, niet genoeg gedaen te hebben, om een zo edel en teder hart re bezitten. Zo Gy wist, Mama! alles, wat hy voor my doet; Gy zoudt" van dezelfde gedachten zyn. Hy is met niets, als het geen my behaegen kan, bezig. Hy fchynt om niets anders te denken, en te leeven, dan om my. Het vervolg van het gefprek met Mevrouw London , heeft my eenige agterdocht gegeeven, dat het geld, het welk ik voor myne teekeningen ontvang, flechts eene eerlykebedriegery is, welke hy verzonnen heeft, om my  IN DE WILDERNIS. 60 «17 omtrent myne dankbaerheid wat gemakkelyk te maeken en gerust te ftellen. Zo dit aldus is, waer aen ik byna niet meer twyffelen kan, zo deelt de Heer Suple in die eerlyke bedriegery. Maer hoe zal ik daer best agter komen? Dit is onmogelyk zonder Mevrouw Londost te vcrraeden, aen welke ik beloofd hebbe, om die geheimen, welken zy my toevertrouwt, heilig onder my te houden. Ik ben dus genoodzaekt, om my te houden , alsof ik nergens van wist. Deze agtcrhoudendheid valt my zwaer. Ik ben befchaemd, gedwongen te zyn, om myne erkentenis te ontveinzen. Deze is eene omfiandigheid, nog veel vernederender dan die, welker ik wilde ontwyken. Doch ik kan niet meer fchryvcn: myne oogen vallen tegen mynen wil toe , Vaerwel, vaerwel Mama 1 Ik wil U evenwel .berichten dat de Heer Sping, de Vader, binnen drie of vier dagen naer Batavia zal vertrekken, alwaer hy nog eenige Bloedverwanten heeft. Mevrouw Lonbon zegt my , dat hy daer na toe gaet, om met dezelven eenige Familie-zaeken aftedoen. E 3 TWAELF-  7» Z E L I £ TWAELFDE BRIEF. Mama.' Gister zyn die twee lieden na TJ vertrokken. Ik benonophoudelyk bezig, met te wenfchen, dat zy die eenvouwige en eerizaeme woonplaets, welke bet geen ik het waerdfte op de waereld hebbe, in zich befluit, mogen vinden. Ik heb hun myne brieven medegegeeven. De Heer Sping heeft daer ook eenen brief van hem aen U by ge'daen. Ik wilde met die Lieden medegaen; maer ieder een heeft zich daer tegen aengekant. Men heeft my de gevaeren zo vreeslyk voorgefteld, aen dewelken ik my reeds hadde gewaegd , dat ik ten laetftcn toegeftemd hebbe, dat zy zonder my zouden vertrekken. Ik ga de uuren tellen , gelyk Mevrouw Sping. de dagen , federt het vertrek van haeren Man. Ieder een verlangt naer zyne te. rugkomst: het is een huisgezin, gelyk het uwe, Mama! Wat hunne manier van denken betreft; zy zyn goede Ouders, trouwe Vrienden , en eerlyke Burgers. Welk geluk zoude aen het myne gelyk zyn, zo ik U nog eens ten eeriigen tyd aen die Fa-  IN DE WILDERNIS. 71 Familie verbonden zage, of ten minden eene wederzydfche kennis tusfchen U en hen konde bewerken. Gy zoudt Mevrouw Sping hartelyk beminnen, en de Heer van Ermancour zoude welhaest de Vriend van het geheele Huisgezin zyn. Ik fpreek hun dikwyls over U, en over myne wenfchen in dat opzicht. Sedert dat ik hen üwe levensgevallen verhaeld hebbe , zo fchept de jonge Sping een groot vermaek, om my Uwe wyze van leven, cn de myne, toen ik nog by U was, te doen vertellen: hy eindigt altyd met te zeggen, dat hy het lot van den Heer van Ermancour bcnydt. Hy is volkomen overtuigd, dat het geluk overal gefmaekt wordt, zomen fiechts met die geene, welke men bemint, leeft. „ Zo myne hoop zich niet bedriegt,"zeide hy my voor eenige dagen , „ zo ik gelukkig „ genoeg ben , om het hart van die ééne, „ welke ik aenbid , voor my gevoelig te „ kunnen doen zy^ , zo zal ik het lot van „ de Grootden der aerde niet benyden. „ Met Haer zullen, alle de plaetzen, welken „ zy heeft uitgekoozen, of het noodlot haer „ noodzaeken mogte , om te bewoonen , aen„ genaem voor my zyn.,, Eene dulp zal my E 4 fchoo-  n Z E L I E „ fchooner toerchynen , dan de prachtigfte Pa„ leizen, zo ik in dezen verhinderd mogte » worden om haer te zien. , Dit zoude zeer wel gedacht zyn," antwoordde ik, „ zo Gy gebooren waert, om in „ een Bosch te leeveri; maer de gewoonten „ en de betaemlykheden van het Land , het „ welk Gy bewoont; de ondergefchiktheid, „ welke Gy aen Uw Ouders verfchuldigd „ zyt, welken waerfchynlyk wel eeneVrouW „ voor U zullen uitkiezen Neen," viel hy my in, „ myne Ouders zullen nooit eenige „ hertelling over myn hart hebben : dat hart „ heb ik reeds weg gegeeven." Hier hieldt hy op met fpreeken, en zag my öe'fk aen, even als of hy in myne oogen de uitwerking wilde ontdekken , welke zyne gezegden op my gedacn hadden. Zyne gezegden en zyn fterk aenzien maekten my zeer verlegen , ik bloosde en floeg myne oogen neder... ,, Ja, bevallige Ni„ ^ette!" hernam hy, ,, ik heb myn hart „ gegeeven aen de fchoonfte der Vrouwen, „ zonder haere toeftemming, zonder té wee„ ten, of zy déze myne ftoutheid zal goeds1 keuren, zonder eenige hoop, en zelfs zou- '„ de |  5N DE WILDERNIS. 73 „ ds ik kunnen zeggen, zonder eenige waer,, fchynlykheid, van haer hart getroffen te „ hebben." Hy hieldt hier wederom op, en zag my op nieu v fterk aen. Ik had toen myne oogen na hem toegekeerd. Ik zag de zynen vervuld met traenen: zy drongen tot myn hart door : ik dagt, dat hy in het voorwerp zyner liefde ongelukkig ware. „ Hoe ,, beklaeg ik U 1" zeide ik hem met de grootfte oprechtheid der waereld : „ hoe doet my „ Uwe droefheid aen! wat heb ik U tot he,, den toe verkeerd beoordeeld! Ik dagt U ,, den gelukkigften memchtezyn, gelyk Gy „ waerlyk verdient te weezen 1 Ach! „ zo Gy dit denkt, aenbiddelyke Niette!" riep hy uit, „ ftel dan dat fchroomachtige ,, hart gerust, het welk beducht is, U Hechts ,, eene onverfchilligheid te hebben ingeboe,', zemd .... Doch ik bedwing my te fterk," voegde hy daer by, zich op zyne knieën werpende, ,, Gy, Gy alleen zyt het, welke „ ik aenbid, en die flechts met een enkel „ woord myn geluk kan verzekeren, of my „■den ongelukkiglten der menfehen maeken. — Wat hoor ik, myn Heer Sping?" zeide ik, „ hebt gy wel bedacht , het geen e 5  74 Z E L I E „ Gy zegt? Hoe ! ben ik de beflister van Uw „ Noodlot? Ik , welke Gy niet kent , die ,, niets is, die niets in het gantfchc Heel-al „ bezit, die Hechts daer in leeft, en zich on„ derhoudt door de goedheid en edelmoedig„ heid-van. . . . Houd op! "antwoordde hy my in de reden vallende, „ ik ken die over„ maet van zedigheid, welke U doetminag. „ ten , hei geen de natuur als het volmackfte „ en edeifte bezit. Gy zyt gebooren, om te „ heerfchen over dat geheel-al, in het welk „ Gy U als niets agt. Myne waerde, myne „ aenbiddelyke Ni nette ! verwerp de aen„ bidding van een hart niet, het welk Gy „ geheel bezit! Doe het zelve niet wanho„ pen door Uwe al te groote onverfchillig„ heid ! Laet my vertrouwen , dat Gy niet al„ tyd ongevoelig zult blyven! Spreek , fchoon„ fte der Vrouwen! zegmy, dat Gy my toe„ ftaet te hopen Ach ! ik heb eens éénen „ oogenblik van vreugde genooten. Ik kan „ my niet, dan met vervoering , dien ftree„ lenden oogenblik herinneren , waer „ op ik geloofde , Uw hart gevoelig voor „ my te zien; waer op ik dagt, dit op v dien bekoorlyken mond te voelen , wiens .. frisch-  IN DE WILDERNIS. 75 „ frischheid en luister ik vreesde te verwel„ ken door myne brandende lippen. Ach! „ bloos niet; heb geen berouw bevallige Ni„ nette ! dat Gy my éénen oogenblik geluk„ kig gemaakt hebt! „ Het zal my nimmer berouwen ," antwoord„ de ik, ,, U myne levendige dankbaarheid „ betoond te hebben: ik zoude my zelve ver,, agten, indien ik al'es, wat'ik TJ en uwer , Familie , verfchuldigd ben , vergate, of im- ,, mers dagte, te kunnen vergeeten. Al- „ tyd van die dankbaerheid ! " viel hy my in met een ongeduldig gelaet. „ Wat is die ge„ moedsneiging koud, vergeleeken by die , „ welke, Gy my hebt ingeboezemd ! Hoe, „ de tederfte en eerbiedigfte Liefde, defterk„ fte verknochtheid , de overgifte van een „ hart, het welk' U geheel onderdaenig is, „ en U aenbidt,"zullen dan by ü niets, dan „ dankbaerheid, verwekken? Ach! dat hart, „ het welk ik éénen oogenblik voor my ge„ voelig gezien hebbe, zoude het zelve my ,, dan bedrogen hebben? Zoude ik my zeiven „ verkeerdelyk gevleid hebben , wanneer ik, „ nu en dan in die fchoone oogen, eene neiging voor my, gunftiger, dan de dankbaer- u heid.  76 Z E L I E „ hcid, dagt ontdekt te hebben? Hoe! gy „ ftort traenen ? myne tedere Vriendin ! „ Ach ! mogte het de Liefde zyn, welke U „ dezel ven doet ftorten! Die hand, welke ,, Gy in de mynen laet, verzekert my dit. „ Kom myne acnbiddelyke Minnaeres, kom „ in myne armen !" Helaes Mama ! wat zult Gy zeggen, wat zult Gy van my denken, wanneer Gy dit gefch.ift zult leezen? Zie daer uw Kind overgegecven aen de goede trouw van iemand , welken Gy niet kent, maer ftel U gerust , waarde Mama! Die verleidende Man, welke myn hartsgeheim ontdekt heeft, heeft myne deugd geëerbiedigd.. Myne ontroering, myontftelteais zelfs, welke ik niet heb kunnen ontveinzen, toen ik my in zyne armen gedrukt voelde, hebben wclhaest zyne driften, door de bekentenis van myn hart opgewekt, gematigd. Hy verwyderde zich eenige fchreeden van my af, en fmeekte my op zyne knieën , van my te willen bedacren, en hem aentehooren. ,, Sta op 1" zeide ik hem, ,, in „ Gods' naem, fta op: [k wil niets verders ,, hooren. Ik wil hier van daen :" en ik ging ook met grooten haest weg. Ik  IN DE WILDERNIS. 77 Ik ging na myne kamer, waer ik tot het middagmael toe gebleeven ben! Myne traenen, myne aenmerkingen , beurtelings troostryk en treurig, hebben myn hart tot geen badaeren kunnen brengen. Ik was befchaemd, vernederd, en zelfs ecnigzins gebeetcn op den Heer Sping, om dat hy myn geheim ontdekt heeft. ,, Waerom toch 'die halsftarrigheid ,, om my te willen doen zeggen, dat ik hém ,, beminne? Wat begeert hy? wat hoopt hy „ van eene bekentenis, welke hy niet vanmy „ gevorderd behoorde te hebben, dan na de „ toeftemming van zyne Ouders, en in hun„ ne tegenwoordigheid ? Denkt hy dan, dat het , genoeg is, my myn hart ontrukt te hebben , „ om my der deugd te doen vergeeten? „ Ach! vertrouw dit niet: neen! dat hart, het welk U zonder omwegen bekend heeft, U. te beminnen, zal nimmer in 'deszeifs fchan„ de inftemmen Doch ben ik niet on- „ billyk in mynen argwaen. Welk een ftreng „ onderzoek? Hoe! die eerlyke Man, zo „ groot, zo deugdzaem, die zich, federt dat „ ik alhier geweest ben, geenen oogenblik veroche nd heeft, die my zo veele blyken van „ de tederfte verknochtheid betoond heeft ^ ,, dio  78 Z E L I E „ die zyne hebbelykheden, zyne vermaeken, „ allen, waer aen hy zich voor myne aen' „ komst hadt overgegeeven, aen my heeft „ opgeofferd; hy is 't, welken ik beleedige i » hec is aen dc» bevalligften der Mannen , „ aen welken ik ongelyk wil doen. Ach! ik » ben befchaemd over myne onrecht vaerdfg„ heid. Vergeef waerd voorwerp myner ,, liefde, vergeef een wantrouwen, hetwelk „ myn hart niet kent! Neen, Gy wik myn be„ derf niet! Gy zoekt my niet te vernede- „ ren ! Maer is 't wel in Uwe macht, al- „ le die ftreelende naemen, met welken Gy „ in uwe vervoeringen my overlaeden hebt, „ te bewaerheden? Gy hebt my Uwe Vrien' „ din, uwe Eclugenoote, uwe waerde Gezel„ linne genoemd. Ach ! kan ik wel immer „ hopen, om ooit die zo waerde naemen te„ verdienen? Hoe! ik zoude de Echtgenoote „ van dien beminnelyken Man, zo gewenscht „ van alle de Vrouwen van Achem , wee- „ zen? En die zo fchoone Nicht, die U „ eenen zo ryken bruidfehat moet aenbren- „ gen? Gy zoudt my alle die opofferin- „ gen doen? Ach.! ik behoorde my daer te„ gen te ftellen, zo ik zo belangeloos als '»Gy,  IN DE WILDERNIS. 79 „ Gy, ware: ik moest my van hier verwyde„ ren. Dit behoorde ik ook te doen, om „ genoegen aen uwe Ouders te geeven: de„ zen zuilen zich mogelyk nog eens verwy„ ten, my zo wel ontvangen te hebben. ,, Doch nooit zal ik dat barbaersch voor,, neemen kunnen Werkftellig maeken. De „ banden , welken my aen U verbinden , zyn ,, fterker, dan de reden. Ik ken die held,, haftige grootheid van Ziel, welke eene in,, geheelde eer inboezemt, niet meer, zelfs „ vervloek ik dezelve: ik zal niet grootmoe„ dig zyn, maar wel eerlyken deugdzaem. Ik ,, zal iïi|t vluchten!" Neen; dat hulpmiddel, het welk ik by de hand genomen hebbe, om U te veriaeten, Mama! heeft my te veel traenen en hartzeer gekost. 1/k zal voor den tweeden keer het huis myner Befchermers , myner Vrienden, niet veriaeten, zonder hun zulks voor af te zeggen, zonder hen om raed en die hulp , welke ik nodig hebbe, gevraegd te hebben, zo ik genoodzaekt mogte worden, om tot dat befluit te komen Vaerwel, vaerwel! ik ben geheel afgemat. Ik zal U welhaest het vervolg van dezebelangrykegebeurtenis geeven. DER-  to Z E L I E DERTIENDE BRIEF. De Heer Spint , van my afgaande , hadt zich in zyn vertrek begeeven, waer uit hy niet ten voorfchyn kwam, dan toen men hein des avonds kwam zeggen, dat bet eeten op tafel ftonde. Wy ontmoetten' eikanderen in den ingang der zael: hy boodt my de band, om my daer in te leiden, en hadt de behendigheid, om in de myne een brief jen te laeten glyden, het welk ik maer even den tyd had om in mynen zak te fteeken , voor dat ik by het gezelfchap kwam. Ongelukkiglyk was hetzelve zeer talryk: ik zeg ongelukkiglyk, om dat men ons geen van beiden federt hec middagmael gezien hadt, en men dus konde gelooven, ons te famen ziende inkomen , 'da: wy altyd by eikanderen waren geweest. Dit fpeetmy nog te meer , omdat de Heer Harturs aldaar ook was.' Ik heb U reeds over dien jongen losbol onderhouden; hy is dezelfde-, die my dat Feest op het fchtp heeft gegeeven, en zulke fraeije voordellen, waar van ik U ook bereids gefchreeven heb, aen my gedaen heeft: hy is ook-dezelfde, die my door zyns fpotacbtige aanmerkingen, over het afgezon- der-  IN DE WILDERNIS. 81 derde leven van den Heer Sping, federt ik by zyne Ouders my onthouden hadde, reeds zo ongeduldig gemaekt heeft. Voeg hier by het gefprek onder vier oogen met den jongen Heer Sping., het welk myn hart my verweet, den brief, Welken ik kwam te ontvangen; en Gy zult myner belemmering ligtelyk kunnen nagaen. Gelukkiglyk hielp my Mevrouw LonnoN daer uit, door my naest haer te doen zitten. Men was aen tafel zeet vrolyk: de jonge Heer Sping hieldt als Gastheer de eer daer van op, en hadt een zo vergenoegd gelaet, dat hy aen het gantfche Gezelfchap daer door de Blyfchap mededeelde. Ach Mama ! ik heb U beloofd, U zelfs myne geheimfte gedachten mede te deelen: ik zal U dan niet ontveinzen, dat ik als verrukt was, de vreugde van dat hart waer in ik alleen heerschte, te zien, en daer in te deelen : nooit had ik dien bevalligen Man zo volkomen vergenoegd gezien: ik kon my de oorzaek van die over-maetige blyfchap in hem niet ontveinzen ; en zo ik daer nog aen getwyffeld hadde, zo zouden zyne oogen , in welken zyne ziel itondt afgebeeld, en welken my ieder oogen ne'Jt Gy niets anders kunnen doen, als het „ geen Gy gedaen.hebt., om hem van U te „ verwyderen, en hem geene de minfte hoop overtelaeten , om U te bchacgen. „ Gy bemerkt nu wel," vervolgde zy, ziende de verwondering , welke haere woorden my veroorzaekten , „ dat ik beter onderricht „ ben, dan Gy wel gemeend hebt; Ik weet ,, alles; denkt Gy dan, dat ik uw gedragniet „ hebbe nagegaen, toen ik zag, dat myn Zoon „ U beminde? .Niets is my on:fnapt. en Gy ,, hebt  ÏN- DE' WILDËRNIS. 113 ■„ hebt den uitflag van myne opmerkingen ge- 5J zien. Ach'Mevrouw!" antwoordde ik, „ indien Gy tot binnen in myn hart kondct ,, doordringen , zo zoudt Gy ondervinden , „ dat hetzelve het gewicht uwer goedheden „ zeer wel kent, cn hartelyk wenscht , om ,, dezelven te kunnen verdienen. ■—■ Ik ken „ Uw hart,"zeide Mevrouw Sping : „ betzel„ ve is zodanig, dat ik my dagelyks geluk wensch over de overwinst, welke wy daer ,', van gemaekt hebben; Ik zegen den dag van uwe aenkomst alhier. Gy weet nog niet, ,-, myn lief Kind! het goede, het welk Gy aen „ ons gedaen hebt, door eenen Zoon , welken ,, myn Man, zo wel als ik, hartelyk liefheb,, ben , te behouden. Helaes ! wy hebben hem op het punt gezien, om on? te begee,, ven. Gy zyt'het, die ons denzelven hebt „ te rug gegeeven;' Gy zyt het, die hem tot „ zynen plicht'gcbr'agt hebt; het was om U „ te behaegen, om U te verdienen , dat hy }, eenydel en gevaerlyk gczelfchap , het welk hem ongevoelig verre van ons aftrok, ver„ laeten heeft.''- Dit zeggende, k wam de Heer London meteen vergenoegd gelset binnnen, het welk ons aenII. Deel. II ftonds  IU Z E L I E ftonds die Goede tyding, welke hy ons kwam brengen , voor af deedt zien. ,, Ik ben belast," zeide hy, „ om U beiden ,, uit naem van den zieke, welke welhaest zo „ gezond, als ik, zal zyn, te omhelzen." Hy gaf ons vervolgens een zeer omftandig en voldoend verflag van,den ftaet van den Heer Sping; en eindigde met ons te verzeekeren , dat die tedere Minnaer binnen drie of vier dagen zoude kunnen uitgaen, zo de wond van den Heer Harture in de geneezing zo voorfpoedig bleeve voortgaen, als dezelve thans deede. Hy gaf my eenen brief, en eenen anderen aen de goede Moeder: Zy nam toen aenftonds haeren Schoonzoon onder den arm , zeggende , dat men my myne vryheid moest laeten. Zy" gingen beiden heen, èn ik, zettede my met grooten yver en de levendigfte blyfchap aen het leezen van den volgenden brief. Brief van den Heer Spino de Zoon. „ Hoe zal ik U , myne tedere Minnaeres I het vermaek, het welk uwe brief my veroorzaekt heeft, genoegzaem afbeelden' ? Ach : hy ligt  IN DE WILDERNIS. ligt op myn hart* die bekoorlyke brief, in denwelken Gy my zo veele blyken van uwe tederheid en liefde geeft: ik neem hem van myn hart niet af, dan om dcnzelven tekusfen en te leezen: hy maekt mynen wellust , en troost uit. Hoe aenbiddelyk zyt Gy, Wanneer Gy, myne lieve Vriendin luw hart laet fpreeken 1 Ach! dwing het zelve nimmer! het drukt zich zo fchoon uit! Het is de Liefde zelve, welke U dien aendoenlyken brief heeft ingegeeven, dezelve fchildert met zo veel waerheid den ftaet van uwe ontroerde ziel af, door de tedere en te gelyk treurige gevoelens. Hoe zeer heeft London my bedroefd, toen hy my tyding bragt van de zwyming, waèr in. hy ü gevonden heeft! Ik beef 'er nog van! Het is om my, dat uwe gevoelige en zagte ziel die fmarten heeft ondergaen, welken nog . wreeder zyn, dan de dood, wiens flagtoffer Gy dagt, dat ik geworden ware. Dien noodlottigen oogenblik heb ik voorzien gehad ; doch niet kunnen ontwyken: zelfs heb ik U niet eens daer toe kunnen voorbereiden, met ü het zelve aentekondigen. Ach! nooit zult Gy kunnen weeten, hoe veel het my gekost H 2 beeft»  116 t E L I E heeft, my uit uwe armen te rukken, om naer die noodlottige piaets van ons twee gevecht te gaen! Doch laet ons dit aendenken van ons verwy-' deren! Uw byzyn zal hetzelve geheel doen verdwynen: flegts eene lonk, een woord uit uwen mond zal voor altyd dien wreeden indruk, welken ik gevoeld hebbe, toen ik U vaerwel zeide, uitwisfchen. Hoe verlang ik, om aen uwe knieën te zyn, myne tedere Minnaeresfe ! om U voor mynen fout verfchooning te vraegen. Ik hoop op die goedheid van uwe zyde; doch ■ ik wilde dezelve wel hooren uiten door dien Goddelyken mond, welke my eenen kus moet geeven. Is 't wel waer? myne bevallige Vriendin I zyt Gy 't wel, die my dien bekoorlyken kus beloofd heeft ? Onthoud die belofte van uwe liefde toch wel op dien gelukkigen oogenblik , wanneer ik U weder zal zien : bewaer my die tedere gevoelens, welken Gy zo wel hebt uitgedrukt. Verwaerdig U nog, om my te fchryven , voor den oogenblik, waerop ik vryheid zal hebben, om U myne ' erkentenis daer voor te komen betoonen, door de verrukking der tcderfte Liefde, My-  IN DE WILDERNIS. fff Mynen brief beginnende , .wilde ik U ter. ftond over den ftaet myner gezondheid be, richt geeven, en ik heb nergens anders, dan van die Liefde, welke Gy my ingeboezemd hebt, gefchreeven: London zal U daer over gerust'kunnen ftellen. ■ Ik ben wel; doch ik bemin U nog beter. Vaer wel , myne Vriendin'. myne Bruid'. men naest my, om te eindigen, en ik wilde veelliever voortgaen , om my met U te onderhouden : ik zoude wanhopig zyn, zo ik uwen brief niet hadde, deze vertroost my. . Vaer wel 1 myne bevallige, myne aenbiddeJyke Ninette1" Ik heb flegts in twee Regels dien, aenmy zo aengenaemen , brief beantwoord. De Heer London was genoodzaekt om fpoedig weder te vertrekken, ook was ik niet bedroefd daer over. Myn geest was toen niet opgehelderd genoeg, om lang te fchryven; Gy zult daer over oordeelen Mama! met uwe gewoonlyke toegeeflykheid voor uwe arme Ninette. Gy zoudt U de omftandigheden , waerin ik my heden bevinde , niet kunnen verbeelden, Zy ■ vereisfchen mogelyk meer kunst , en meer omzichtigheid in myn gedrag met den Heer H 3 SriNs.  ïiS K E L 1 E Sping. Ik zoude voor hem misfchien die gevoelens , welken hy my ingeboezemd heeft, moeten verhooien gehouden hebben; of ten minften dezelven niet hebben laeten blyken, voor den dag van onzen Echt: ik zoude hem niet hebben moeten fchryven, zo ik aen die gevallen, welke men my verteld heeft, en die, welke ik federt ik alhier geweest ben, geleezen hebbe, geloof fla. Dikwyls bloos ik, wanneer ik myn vonnis hoore uiten door achtingwaerdige Vrouwen, ' welken die jonge Meisjes ten hoogften veroordeelen, welken de zwakheid hebben, om haere Liefde te bekennen aen dien Man, welken zy verkoozen hebben; ten minften zo haere Vader of Moeder hen daer toe geen verlof geeft: Nimmer, zeggen zy, moet eene wel opgevoede Dochter aan een Man fchryven, zonder de toeftemming haerer Ouders.. „ Helaes!" zeg ik dan aen my zelve, „ ik „ heb geene Ouders! doch ik ben van Vrien„ den afgegaen , welken' by my die piaets „ waernamen, cn my in dat alles zouden on„ derricht hebben, zo ik by hen gebleeven 3. was " Vergeef my, Mama! maer onder het maeken van die aenmerkingen, onder het > ge-  IN DE WILDERNIS. "? -voelen van fpyt over uw afzyn, .onder het leed, hetwelk ik .hebbe, van U te hebben veriaeten , zo zegen ik evenwel den oogenblik, waer.op ikbefloten hebbe, om hier na toe te gaen. Het is de Hemel, het is myn goede gelei Engel, welken my vergezeld en geleid hebben. Ach 1 nooit zal ik eenig berouw daer over hebben: neen! de Heer Sping zal my nooit verwyten, hem zonder omweegen of veinzery myne tedere gevoelens voor hem tehebben doen blyken: dit zal hem nooit tot eene reden om my te verachten verftrekken, zelfs dan niet, -zo hy mogte ophouden my te beminnen. Maer waertoe deze aenmcrkingen, welken myn hart doen treuren, en my traenen doen Horten? waertoe die ongegronde vrees, en dat onbillyk wantrouwen , het welk ik my fchaem aen my zelve te ontdekken? Ach Mama ! ik zal 't U zeggen : het is de uitwerking van het geen ik dezen nacht geleezeu hebbe; de uitwerking van het levensverhaal eener arme Dochter, verraeden door haeren Minnaer, een eerlyk en bevallig Meisjen , wel opgevoed, aen wie men niets anders te verwyten hadt, dan haere te groote Liefde voor H 4 eenen  120 z f. l i e eenen onJankbaeren. Deze was lafhartig genoeg, om haer te verlaetcn. Zyne Ouders deeden hem beiluitcn om eene andere, beter gcfchikt voor zynen ftaet en omftandigheid, te trouwen i het noodlot van die ongelukkige heeft my zo veel te fterker getroffen, om dat het zelve eenige overeenkomst met het myne heeft: zy was even als ik zonder Ouders „ Even als ik!" zeg ik. Ach! het is niet; dan na die noodlottige leezing, dat ik den vcrachtelyken ftaet, waer in ik gebooren ben, kenne; tot dien tyd toe heb ik nooit gedagt, dat ik my ooit zoude behoeven te fchaemen over eenen misflag, welken ik niet begaen hebbe , en ook niet hebbe kunnen ontwyken. Doch zo dit een vlak, een fchandvlek voor dat ongelukkig weezen, het welk daer van hefoffer is geworden, is, zo behoorde ik dan in het diepfte der bosfehen te blyven. Helaes! ik behoorde misfehien nog daer na toe te rug te keeren. Maer! waer naer toe gegaen? zoude ik voor U durven verfchynen ? Zoude ik my voor iets in uw eerlyk huisgezin durven aenzien-! Ach! nooit zal ik aen die ongcrymde harsfrafchim geloof flaen. Neen ! nooit zal ik my een. verachtelyk voorwerp denken te zyn,  IN DE WILDERNIS. 12% zyn, zo lang ik voor my zelve niet behoefte bloozen. De zuiverheid van myn hart, en de eerlykheid myner gemoedsneigingen, zullen myne tytels zyn: ik ken geene anderen. Maer 1 hoe is 't mogelyk, dat de Heer Sping, vooral zyne Ouders, zo ligt over eene zaek, welke men in de waereld met zo veel ftrengheid behandelt heeft, kannen heen loopen? zouden zy my ook verkeerd begreepen hebben, toen ik hen zeide, dat ik geene Ouders hadde , zouden zy zich ook verbeeld hebben, dat de dood alleen, my daer van beroofd hadde? Deze aenmerking verfterkt zich zo veel te meer in mynen geest, door dien ik zelve in dat denkbeeld geweest ben, tot dat Gy my te kennen hebt gegeeven, dat myne Moeder nimmer eenen Echtgenoot gehad hadde. Het geen Gy my toevertrouwdet, maekte als toen geenen indruk hoe genaemd op my. Ik had geen het minftc denkbeeld van het onbillyke vooroordeel der menfehen ten opzichte van de onwettige geboorte. Gy hebt my nooit daer over gefprooken , Mama ! waerfchynlyk uit befcheidenheid en goedheid voormy. Ik dank U daer vr/or, fchoon myne onkunde my mogelyk eenigzins fchuklig maekt aen die perH 5  m z e l r e (bonen, welken ik eerbiedige: dit zoude my nog wel veele traenen -kunnen kosten. Ach! hoe zal ik my gedraegen, om dit kwalyk verftaen uitteleggen ? Ik kan dit niet doen , zonder my te vernederen in de oogen van die agtingwaerdige Vrouw , welke my in haere armen ontvangen, my haere Dochter genoemd, haeren zoon heeft doen omhelzen, hem mynen Echtgenoot noemende Ach! ik wil geen misbruik van hunne onweetendheid over mynen ftaet maeken.... Neen! zy zullen my kennen : zy zullen my gelooven , wanneer ik in de eenvouwigheid van myn hart zal bekennen, dat ik my zelve niet kende, toen ik myne toeftemming gegeeven hebbe , om in hunne Familie te treeden, dat ik niet wist, dat ik met my in myn bloed de fchande myner ongelukkige Moeder omdraege. Ach! hoe gelukkig is deze, van door haeren dood bevryd te ?yn van de algemeene berisping, van de oneer èn het hartzeer, aen het welk myne geboortehacr zoude bloot gefield hebben! Doch waerom heeft zy my niet met haer in het graf medegefleept? waerom ben ik alleen in de waereld gcbleeven ? Helaes! om boete te doen voor de misdaed eens wreeden Vaders , die haer ver-  IN DE WILDERNIS. 123 verleid en misfchien veriaeten heeft 1 welk een ■droevig lot! groote God ! Ach! vergeef waerde fchim myner Moeder \, vergeef de klachten uwer deerniswaerdige Dochter 1 De verfcheuring van haer halt maekt haer mogelyk onrechtvacrdig en misdaedig tegens haere Ouders. Mevrouw Sping laet my thans verzoeken, om terftond by haer te willen komen. Ach'groote God! geef my in, wat ik haer zeggen moet! Maer 1 zy zelve, wat wil zy! zoude zy ook eenige verlegenheid voor haeren .Zoon hebben. Ik heb U nog vergeeten te fchryven, Mama! dat de Vader van den Heer Harture dezen morgen zerzagt hadde, om den Heer London te fpreeken, toen deze met zo veel naest van ons is vertrokken. Men zegt, dat hy een zeer heusch Man. is; dit fielt my gerust : want hy moet dan in ftaet zyn , om den Heer Spino recht te doen, en zynen Zoon i:i het ongelyk te ftellen, wanneer hy van de zaek onderricht zal zyn. Ik beklaeg dien goeden en wacrdigen Vader. Men heeft hem by zyne aenkomst binnen Achem bericht gegeeven van den gevaerlyken ftaet, waer in zyn  m Z E L I E zyn Zoon federt twee dagen geweest is; men zegt, dat hy van London gekomen is, alleen om zynen Zoon tot een huwlyk te doen befluiten, het welk hy gaerne zoude zicta gelukken. Ik vlieg, om te zien, waer over men my fpreeken wil. Ik zal nog niets van het geen my rackt zeggen , om dat ik nog geen vast 'befluit genomen hebbe, wat ik zeggen zal, en aen wie ik my zal ontdekken. Mogelyk zal ik de te rugkomst van den Heer Sping afwagten , ik wil zeggen van den jongen Heer Sping: misfehien zal het aen hem zyn, dat ik my nader verklaere: ik zal hem eenen brief fchryven , als ik weer in myn vertrek ben: zo ik moeds genoeg hebbe,-om zeker ontwerp, het welk ik fineede., uiitevoeren, zal myn dood de vrucht van myne wreede opoffering zyn. VEERTIENDE BRIEF. Het is reeds twee dagen geleeden , dat ik U niet gefchreeven hebbe , Mama! federt langen tyd weet ik niet meer van de dagteckening myner papieren; doch ik zal U evenwel  IN DË WILDERNIS, itt wel niet'minder reekenfchap geeven van alles , wat my overkomt. Toen ik mynen laetften brief aen ü eindigde, ben ik gekomen, tot dat ik by Mevrouw SriNo verzogt was te komen. Zy wagtte my dan op met haere twee Dochters, Mevrouw Lokdon en de kleine Sophia. De eerfte, my ziende inkomen, fprong om mynen hals, en zeide, dat men my goede tyding te boodfchappen hadde; Sophta wierp zich ook in myne armen , en de goede Moeder ontvong my in de haeren... „ kom,. „ myn waerde Kind!" zeide my die tedere Moeder, „ kom in de blyfchap eener Familie deelen, welke zich vereerd vindt met U onder haer te tellen, en wier harten Gy ge,j heel ingenomen hebt." - Begryp eens, Mama! welke uitwerking die ftrcclende uitdrukkingen hebben moeten maeken op myne ziel, verneederd cn verwelkt door het aendenken aen myne fchandelyke geboorte. Helaes! ik wist niet te antwoordden. Ik boog zeer nederig myn hoofd, zonder myne oogen te durven flaen op die agtingwaerdige Vrouwen, welken ik my verweet, bedroogen te hebben. „ Daer  Ï25 1 E L I E „ Daer is een brief," zeide my Mevrouw Sping, ,, welke my doetboopen, dat wy wet„ haest het plaifier zullen hebben, om mynen ^, Zoon by ons te zien ; hy zal zich zonder „ eenigen fchroom overal durven vertoonen." Zy las ons vervolgens voor, het geen hier volgt. Brief van den Heer London. In perfoon niet by U kunnende komen, Mevrouw ! om U rekenfehap te geeven van den uitflag des bezoeks van den Lord Harture , zo heb ik de eer, U daer van in het korte eenig verflag te geeven , onder belofte van een omftandiger verhael daer van in 't vervolg te zullen doen. 'Er is niets zoheusch, als de behandeling van dien Mylord. By mynen Zwager binnen komende, reikte hy dezen zyne hand toe, en zeide , dat hy voor zynen Zoon vergiffenis kwame vraegen, welke vergiffenis hy hoopte, dat deszelfs goedheid en hunne wederzydfche oudeVriendfehap zoude gemakkelyk maeken... „ Hy heeft ongelyk gehad," voegde hy daer by, zonder nog eenig antwoord van mynen Zwager aftewagten , „ ik heb hem op zyn en- „ keld  IN DE WILDER NIS. 127 „ keld verhael veroordeeld, ik heb zelfs meer „ gedaen, ik heb hem van zynen misflag over„ tuigd; hy heeft berouw over zyne losheid, ,, en vooral over zyne belediging der jonge „ Juffer , welke de oorzaek des yerfchils is „ geweest, aengedaen. „ Ditis genoeg," antwoordde de Heer Sping den Lord omhelzende, „ breng die blyk myncr Vriendfchap aen hem over; ontvang de , verzeckeringen myner' eerbiedige hoog-achting, en van myn oprechte leedweezen over „ het hartzeer, het welk dit ongelukkig ge„ val U moet veroorzaekt hebben."- Hy vroeg vervolgens met zeer veel belangneeming naer den welftand van den jongen Harture; en zeide, dat hy den volgenden dag hem een bezoek zoude gaen geeven, zo hy vryheid hadde, om te mogen uitgaen. „ Niets „ zal U daer in beletten," antwoordde hem Mylord; „ uw tweegevecht is niet ruchtbaer „ geworden: de Onderkoning, welken ik de,, zen morgen gefprooken hebbe , was daer van nog niet onderricht. Ik ben hem voor„ gekomen, en heb hem eenig bericht daer „ van gegeeven, op dat hy in ftaet, zoude „ zyri., om die gecnsn, welken hem daer over „ mog-  128 Z Ë L i E ,, mogten fpreeken, te kunnen beantwoorden. „ Hy is een zeer welleevend man; hy ziet dit „ geval aen, gelyk zulks behoort, te weeten ,, als eene jeugdige onbezonnenheid : ik raedc ,, U," voegde M'jlord daer by, „ om by hem ,, een bezoek te gaen afleggen, zo dra uwe „ gezondheid U toelaet, om uittegaen. Myn ,, Zoon is reedelyk wel, en zal binnen eenige „ dagen wel in ftaet zyn, ora.U zyne verfchooningcn zelf te komen maeken , en van ,, zyne genegenheid voor U, en uwe ganfche ,v Familie te komen verzeekeren: het belang ,, het welk hy daer in fielt, en het goede, my ,, van dezelve door hem verhaeld, doen my ,, verlangen, om die Familie te kennen; Ik .„ verzoek U daerom, dat Gy my, by uwen „ eerften uitgang, ten uwen huize gelieft te „ geleiden. Daerenboven ben ik ten hoogden „ nieuwsgierig, om die Franfche Juffer, wier ,, fehoonheid men zo hoog roemt, te zien." Zie daer byna woordelyk het gefprek van den Lord, en het Hot van den Brief van den Heer Lokdon, die ons allen verzoekt, om in het geheel geene ongerustheid meer te hebben. Ik heb al, wat in myn vermogen \vas, gedaen, om my valyk te v;rtoonen: ik ben ten hoog-  IN "DE" WILDERNIS. 125) boogften vergenoegd over den gelukkigen uitflag dezer zaek; doch ik gevoel in het^binnenfte van myn hart die. levendige en zuivere blyfchap niet , welke'ik behoorde te fmaeken. Hbe! op het punt van dien bevalligcn Man, welken ik aenbid, .weder te zien, van hem de verzekeringen der tederft'e Liefde te hooren doen, zo vloeyen myne traenen nog over myne wangen! Hoe! ik ben treurig, en myne Vrienden in blyfchap! Ach! wreedheid van myn noodlot! fmartelyke vooroordSelen, welken ik vervloek, waer leidt Gy my heen? Moet ik my dan volgens-die harsfehfehimmige eer , welke ik niet doorgronden kan, gedraegen? afftand doen van alles, het geen my aen. het leeven kan verbinden? myne Vrienden bedroeven, door hen te veriaeten ! het hart van den tederften Minnaer, den edelmoedigften, den mild'aedigiien der Mannen , verfcheure« ? ... Neen ! nooit zal ik dien wreeden* helden-moed, in welken ik voor my geen het minfte belang ftelle, kunnen navolgen. Maer! wat zal ik doen ? wat zal 'er van my worden ! hoe zal ik het gezicht van eenen Minnaer , gewoon, om in myne oogen myne geheimfte gedachten te leezen , kunnen uit- II. Deel. I ftaen ?  t3o Z E L I E itaen? Zal ik hem myne droefheid kunnen verbergen ? zal ik niet noodwendig eene gedvvongene en verlegene houding in zyne tegenwoordigheid hebben? wat zal hy denken, zo ik hem ontwyke? zal hy geen recht hebben, om myn hart vanonverfchilligheid te verdenken! Ach! dat hy my dan kenne en beoordeele ! het is in zynen boezem, dat ik dat geheim, het welk zo zwaer op myn hart weegt, moet uitftorten. Ik heb geenen beeteren, geenen oprechteren Vriend, het is aen hem, aen hem alleen , dat ik myne vertrouwelykheid geheel verfchuldigd ben. Hy zal my voor myne oprechtheid bedanken: hy zal my beklaegen, zo die hinderpaelen , welken zich tegen onze vereeniging opdoen, onoverkomelyk zyn. Hy zal beter als iemand weeten den lütflag, welken de ontdekking van myn ongelukkig noodlot op zyne Ouders zal hebben, welken ik daer van moet onderrichten : hy zal mynen ftaet verzachten, zo hy my zyne agting en vriendfehap flechts geeft. Dit zal van nu af aen myn eenigst verlangen, de eenigfte wensch van myn hart zyn. Vaer wel Mama! Beklaeg uwe arme Ninette, welke tot overmaet van fmarten , nog gee-  IN DE WILDERNIS. 131 geene tyding van U, nog van haere afzendeJingen, naer U, ontvangen heeft: Zy hoort ook nog minder van den Heer SuPts. Helaes'. alles ontbreekt my in myne kommerlyke omftandigheid! Vaer wel, Vaer wel! Ik zal U morgen de gevolgen van alle die aenmerkingen mededeelen, wanneer ik den befchikker van myn noodlot zal gezien hebben. Hy zal altyd , wat 'er ook gebeuren moge , de Vriend van myn hart zyn. VYFTIENDE BIEF. Ik heb hem gezien, Mama! dien, waerdigen en tederen- Vriend! hy is dezen morgen tegen elf uuren t' huis gekomen , die fterveling, zo bemind van zyne Ouders. Ik was toen in den Thuin, waer in ik na het ontbyt gegaen was, om wat lucht te fcheppen, en de ontroering myner ziel te bcdacren : ik peinsde zeer treurig onder dezelfde wandeldreef, wae ik eenige dagen te vooren de heilige betuigingen eener tederfte Liefde ontvangen had. „ He,, laes !" zeide ik in my zelve , ,, ik moet ,, daer van afftand doen , en dit aen mynen Minnaer, wiens geluk ik moest uitmaeken . Ia „ ver-  i3i Z E L I E „ 'verklaeren. Met welk eene ftreelende hoor» ,, ftaet hy niet voor myne oogen te verfchy- nen ? hy genoot tegenswoordig niets dan ,, vreugde om my weder te zien , na de vrees; ,, welke hy gehad heeft, om my te verliezen; „ hy komt met vertrouwelykheid den prys der ,, opoffering van een leeven, zo Waerd aen ,, zyne Vrienden, en het welk hy voor my „ heeft bloot gefield, in myne armen ontvan„ gen. Ach! welk eene bclooning, welk eehe „ noodlottige fchadeloosftelling , welke ik „ hem veerbereide. Hoe! hy zal, my ontmoe,, tende, myne oogen met traenen bevochtigd „ zien ! hy zal myn hart met fmarten vervuld „ vinden! dat hart, het welk hem acnbidt, „ en zo gelukkig zoude zyn, met aen hemtoe„ tebehooren, is zyner niet meer waerdig!" Maer welke is die barbaerfche wet, welke dat wreede vonnis wyst? de eer, zegt men, welke de kinderen der Liefde en der Natuur uit de menfehelyke famenleeving verbant Ach! die eer, hoedaenige dezelve ook zyn moge, kan myne ziel niet doen veranderen. Ik was aldus gefield , toen ik Mevrouw London naer my zag komen toeloopen: die goede en waerdige Vrouw, die flegts voor het ge-  IN DE WILDERNIS. 133 geluk haerer Vrienden leeft, kwam my het. myne aenkondigen. „ Myn Broeder is geko„ men," zeide zy, ,, ik komU detydingdaer ,, van brengen, - hy fcheen wat verlegen te „ zyn; toen hy U by ons in de zael niet vondt: „ hy vroeg aenftonds naer tyding van U. „ Hoe bevindt hy zich ?'.' vroeg ik. ■ ,, Zeer „ wel," antwoordde zy , „ maer ik ben vcr,, zekerd, dat hy nog beter zal zyn , wanneer ,, hy U zal gezien hebben. Kom ! waerde ,, Vriendin! kom metmy, om hem volkomen ,, gelukkig te maeken: Ach ! gy moest eens f, .gezien hebben, hoe iedereen zich gehaest „ heeft, om na hem toeteloopen , toen hy „ aenkwam! tot zelfs de minfteDienstbo: ,, de toe, allen kwamen hem de blyken hun„ ner toegenegenheid toonen, hy heeft hun ,, allen bedankt met eene hcuschheid, met „ eene goedheid Ach! waerde Vrien- „ din !" viel ik haer in; „ Gy doet my wel „ ter deeg berouw heebben , dat ik my nietby ,, die eerfte en belangryke ontmoeting hebbe „ laeten vinden; ik zoude ook de laetfte van ' „ hen, welken hy gezien heeft, niet geweest ,, zyn, zo een zeker punt van eer, aen wel-, 1 „ ken ik evenwel buiten twyffel geen geloof I 3 » fla.  134 Z E L I E „ fla, doch het welk ondertusfchen my mis„ fchien onwaerdig aen U, aen uwe Familie, „ aen mynen Minnaer eindelyk zal maeken, „ my niet tegengehouden hadde." Hier fmolt ik in traenen. „ Wat hoor ik! myne „ waerde Vriendin !" riep die^ beminnelyke Vrouw uit, my in haere armen drukkende, „ Gy, myns Broeders 'onwaerdig'." Hy kwam op dien oogenblik zelf by ons; oordeel eens over zyne verwondering, toen hy my in traenen zag zwemmen in de armen van Mevrouw London , welker laetfte woorden hy verftaen hadt. „ Wat zie ik," riep hy uit, my fterk aenziende, „ traenen!... „ Ach! myne Zuster! leg my toch dit ont„ hael, het welk my doet beeven, uit!.. .. „ Hoe ! Ninette zoude my bedrogen hebben!" Ik fioeg toen myne oogen op hem, en met eene door myne fnikken half afgebrooken ftem, fmeekteikhem om my niet te veroordeelen.voor dat hy my hadde aengehoord — „' Ach ! my „ ne tedere Vriendin!" zeide hy, ,, zo Gy my ,, nogbemint,zo zytGy niet fchuldig. — Daer „ kunt Gy niet aen twyffelen, myn waerde „ Vriend!" antwoordde ik, „ Neen! nooit „ zult Gy daer aen kunnen twyffelen : ik ben ,, on-  IN DE WILDERNIS. 135 „ ongelukkig genoeg , zonder die verfchrik„ kelyke onrechtvaerdigheid: Heb raedelyden „ met my , troost my, ik heb geene hoop , „ dan in U." Hy nam my toen in zyne armen, en verzogt my duizendmaelen om vergiffenis: ik drukte hem tederlyk in de mynen, en verzeekerde hem, dat ik geenen oogenblik hadde opgehouden met hem te aenbidden: dat de ftaet van wanhoop, waer in hy my gevonden hadde, geenen anderen oorfprong hadde, dan nieuwe ontdekkingen over myn noodlot... ,, Myne ,, lieve Vriendin 1" zeide hy, „ uw noodlot „ brengt mede, om de myne te zyn. Vol„ hardt Gy in het woord, het welk Gy my „ bezwooren hebt ? Zie daer alle de ophelde„ ringen, in welken te weeten ik belang'ftel. „ Zeg! myne tedere Minnaeres! hebt Gy my „ uwe hand niet beloofd ? heb ik U de myne ,, niet gegeeven? zyn wy door onverbreek„ baere banden- niet aen eikanderen verbon„ den? en zo die verbintenis nog niet aenge„ gaen ware, zoudt Gy dan heden dezelve „ weigeren? hoe ! Gy twyffelt, om te ant- „ woorden I Ach ! waerde en wreede Ni- „ nette ! wilt Gy my dan wanhopig maeken? I 4 „ moest  Ï35 Z E L I E „ moestik dezekoelheid wagten na de brieven, „ welken Gy my gefchreeven hebt? wie heeft „ dan U hart verandert?... Ach! antwoordde ik, ,, zo het zelve veranderd is, dan is „ zulks flechts, om U heden nog meer dan „ ooit te beminnen; luister naer my, bedaer „ TJ, en val niet in myne reden ! fta my toe, „ dat ik U zegge, wat de eer my verplicht ü „ te verklacren. Myne geboorte maekt my „ uwer onwaerdig Weet, dat ik het „ ongelukkig pand eener misdaedige en fchan„ delyke verbintenis ben. Hclaes! ik kende „ de wetten en de vooroördeelcn, weikeu „ my aen de minagting en het ongeluk ver„ oordeelen.nog niet, toen ik uwe hand heb„ be ontvangen, en toegeftemd, om U de „ myne te geeven." Ik wilde voortgaen ; doch hy nam my met „ verrukking in zyne armen. „ Ach !" riep hy uit, „ het is dan eene gift der Liefde , „ welke my nog waerder is I Houd op met U „ in myne oogen te willen verneederen, my. „ ne bevallige Bruid! fta toe, dat ik U dezen „ naem , welke my eer aendoet , en myn „ geluk uiimaekt, geeve, tot dat Gy my dit v aen hetAutaer nader bevestigt! Beloof my, „ dat  INDE WILD EU NIS. 13.7 ,, dat Gy acn uwe geboorte niet meer zult ,, denken, en daer van nimmer fpreeken, als ,, alleen om den. Hemel en uwe Ouders daer„ om te zeegenen: ik bemin dezelven , ja eer„ biedig hen in U. Ik vertrouw, dat zy. bo„ ven de algemeene ftervelingen zyn verhee„ ven, en ik agt hen hoog , waer zy ook zyn „ mogen. ' 1 ' ' ■ '': ,, Is dit dan de oorzaek van die traenem, ,, welken myn hart verfcheurd hebben ? en ,, de uitlegging van dat verfchrikkelyk woord, „ het welk de wanhoop in myne ziel zoude „ geftort hebben, zo ik in uwe oogen'en in ,, uwe trekken het merk der zuiverfte deugd „ niet gezien hadde? Ga! Gy zult altyd.een ,, eerwaerdig voorwerp voor het gantfclie „ Heel al zyn!"" Ik wilde hem antwoorden, toen ik Sophia zag aenkomen, welke haeren broeder .bericht gaf, van de aenkomst van .Mylord Harture. Deze had des morgens reeds een bezoek aen Mevrouw Sping afgelegd , en kwam toen,, om het middagmael met ons te houden. Vaerwel, Mama! ik zal U morgen'bericht geeven vari het geen geduurende het middagmael zal voorgevallen zyn. I 5 ZES-  138 Z E L I E ZESTIENDE BRIEF. Ik heb TJ gister niet gefchreeven, zo als ik U beloofd hadde, Mama! doch Gy zult 'er Biets by verliezen; ik zal den draed van myn verhael wederom opvatten, waer ik denzelven gelaeten hebbe. Ik heb dien Engelfchen Lord gezien, en ik verzeeker U,. dat hy my ook gezien heeft: want hy heeft geduurende den Maeltyd niet opgehouden , met my aentekyken. Hy vroeg my ook verfcheidene maelen , of ik niet in fommige fteden van Frankryk, welke hy my opnoemde, geweest ware? zeggende, dat het hem voorkwame my ergens gezien te hebben , en dat ik hem in 't geheel niet onbekend ware. „ Ik geloof niet Mylord! " antwoordde ik, „ dat Gy my ooit gezien hebt; want Gy zyt „ zeker nooit in onze Wildernis geweest. „ Maer Mejuffer!" zeide hy daerop, „ fta „ toe, dat ik twyffelen moge, of Gy wel al„ tyd in eene Wildernis geleeft hebt; men „ verkrygt daer die bevalligheden niet, wel. „ ken Gy bezit; herinner Ude fteden inFWmfc„ ryk eens, waer door Gy gereisd moet heb„ ben. Het is onmogclyk," voegde hy daer  IN DE WILDERNIS. 135 by, zyne hand op zyn voorhoofd leggende, „ dat ik U nooit zoude gezien hebben." Die halftarrigheid , om my volftrekt te willen herkennen, heeft ons aen tafel veel vrolykheid aengebragt. Voor 't overige isdieMylord een zeer beminnelyk Man : hy is groot, welgemaekt, zeer bevallig, en welfpreekend: en hy heeft een zeerbehaeglyk voorkomen ,.fchoone trekken, eindelyk iets aentrekkelyks in zynen perfoon , het welk aen alles, wat hy zegt, eene aengenaemheid geeft, en hem doet beminnen : zyn Zoon wordt hoe langer hoe beter: men denkt, dat hy in de aenftaende week in ftaet zal zyn , om uitte gaen. De Heer Sping zal hem gaen zien , als hy zynen arm niet meer in eenen fluijer zal hebben. Ik heb U nog niet gezegd, Mama! dat de tekenen van het ongelukkig voorval , waer van ik oorzaekben, nog zeer zichtbaer zyn: ik kan U nooit genoeg het teder belang, het welk hy my ingeboezemd heeft, genoegzaem uitdrukken : als ik zyn gelaet een weinig verbleekt, en zynen arm, in een lap van zwart taf gewikkeld , aenzie, dan voel ik telkens de traenen in myne oogen koomen. Hy is zo zagt van aert, en zo goed, dat hy zelfs de on-  I4o Z E L I E onverfchilligften belang in hem zoude doen ftellen; en ik, die aen hem zo fterk verplicht ben, die hy zo teder bemint, ik zoude hem kunnen veriaeten l Ach! ik verliete eerder myn eigen leven. . Doch laet ik het verhael van het geen het gefprek, het welk wy te famen in den thuih gehad hebben , gevolgd heeft, wederom opr vatten. Gy weet Mama! dat ik hem niet konde antwoorden op al dat aengenaeme, het welk hy my zeide, om dat Sophia ons kwam ftooren. Wy bragten den dag onder ons huisgenooten door, met uitzondering van den' middagmaeltyd, toen de Lord Harture by ons was ; doch welke kort daer na vertrok. Ach Mama ! Gy zoudt zonder vertedering geene ooggetuige kunnen geweest zyn, toen de Heer Sping, in het midden van zyne waerde bloedverwanten zich zeiven geluk wenschte , wederom by hen te zyn. Gy zoudt opgetogen geweest zyn , van hem aen zyne Moeder op de eerbiedigfte en tederfte wyze zyn leedweezen te hooren betuigen , over het hartzeer, het welk hy haer hadde acngedaen. ,, ik heb," zeide hy tot haer , ,, uwe trae„ nen met die myner waerde Zusters vermengd  IN DE WILDERNIS. 141 j, gezien: wees verzeekerd, dat die traenen, ,, welken ik heb doen vloeyen, dikwyls zwaer op myn hart gewoogen hebben." Sophia , die op dien oogenblik digt by hem was, wierp zich toen weenende in zyne armen: „ myne lieve kleine!" riep hy uit, „ ik „ ben verrukt over de goedheid van uw hart: „ ga voort, myne goede Vriendin! om met uwe bevallige onnozelheid myne vergiffe„ nis aen onze goede Moeder op de knieën „ voor my aftefmeeken: beloof haer van my„ ncnt-wege, dat dit het laetfte hartzeer zal „ zyn, het welk ik haer, zo lang ik leef, „ zal aendoen." Zy ging op ftaende voet hier aen voldoen; doch zy was de eerfte niet in de armen haerer Moeder: Mevrouw Lokdon , die digter by haer zat, was haer daer in voorgekomen. Op dien zelfden oogenblik zeide my die braeve Zoon , die tedere Minnaer , my zyne hand aenbiedende, om my naer zyne Moeder te leiden , dat hy wel wenschte, om zyne vergiffenis door zyne drie Zusters te mogen erlangen , Ik ben dier verwantfchap onwaer- ,, dig," zeide ik, terwyl ik de Moeder naderde , welke my haere derde Dochter noemde,  ï4« Z E L I Ë de, „ het is voor my zelve, dat ik vergiffe„ nis affmeeke, Mevrouw! ik zoude U be„ driegen , zo ik U langer in de dwaeling „ liete. Neen! ik verdien den eernaem niet, „ welken Gy my geeven wilt. Ik moet van „ het geluk, qra aen U toetebehooren, af„ ftand doen ; doch nooit zal ik van uwe „ hoogagting en Vriendfchap afftaen. .. „ Hoe !" zeide de Moeder , haeren Zoon nenziende, ,, wat hebt Gy dan aen dat lieve „ Kind geiten, om haer zo verre te brengen , „ dat zy onze verbintenisfen geheel afbreekt? ,, Ik verklaer U ," zeide de Heer Sping, „ dat ik , na het gefprek, het welk ik heden ,, morgen met Mejuffrouw gehad heb, geens^ zins eene zo volftrekte weigering verwach- tende was." En waerlyk hy fcheen ook zeer verwonderd te zyn. Zyn voorneemen was, om myne geboorte niet, dan na de te rugkomst zyns Vaders, aen zyne Ouders te ontdekken: ondertusfehen dagt hy Mevrouw Sping te winnen. Ik wist zyn oogmerk niet: en hy meende my daer in te doen toefcemmen in het eerite gefprek, het welk wy te famen zouden hebben; doch ik zoude in deze ontveinzing nooit inge- ftemd  IN DE WILDERNIS. 143 fterad hebben. Zyne misnoegde houding, en het verwyt, het welk hy my deedt, kwetsten de grootsheid myner ziel „ Ach! myn Heer „ Sping !" zeide ik , „ befchuldig my niet, van flechts zeer zwakkelyk uwe edelmoe„ digheid gevoeld te hebben: ik zoude des „ levens onwaerdig zyn , indien ik my dat „ verwyt konde doen. „ En Gy Mevrouw I" vervolgde ik, „ on„ derfteun my, om my zelve uwer en uws „ Zoons waerdig te doen zyn, door de wei„ gering van hem aen myn noodlot te ver„ binden. Ik heb voor het tegenwoordige ,, geen ander middel, om U myne dankbaer„ heid te toonen , als door die verbintenis > „ welke uwe goedheid met my wel heeft ge„ lieven aentegaen, te vernietigen: ik kende „ my zelve toen nog niet: ik wist niet, dat „ ik by myne geboorte eene volgens de wet„ ten fchandelyken vlek met my gebragt had„ de: ik wist niet, dat een fchepfel, uiteen „ onwettig Huwlyk gebooren, verworpen en ,, veracht word: ik ben ongelukkiglyk één „ van die ilagtoffers van het algemeen voor„ oordeel: ik hadde my nimmer in het open„ haer behooren te vertoonen." De  144 2 " Ë L I E ( De Heer Sping konde my niet verder aenhooren; hy ging heen,-en zyne Zusters volgden hem; zyne Moedér, welke door myne bekentenis als bcweeglcos van verwondering bleef ftaen, ontveinsde my niet, dat het geen ikhaer hadde doen verftaen, haer ten hoogften fmartte; doch zy hoopte, voegde zy daerby, dat dit geen onoveikoaielyke hinderpael aen onze vcreenigihg zoude zyn,.,.. „Ach! die hinderpael is niet weg te neemen," zeide ik, „ zo' Gy en myn Heer uw Man al zo goed „ waert, om dat vooroordeel om mynentwil,-, Ij voor niets te agtcn, in dat geval zo zou,-, de ik zelve dit niet moeten'duiden : ik zou-, „.de alles, wat Gy voor my gedaen hebt, ge?. „ heel onwaerdig zyn, zo ik toellonde, om ,, aen dit huis fchande en oneer toetebren„ gen. Ach ! verberg my liever voor het „ gantfche Heelal , Mevrouw! bezorg my „ eene eerlyk-e verb'yfplaets, welke my van „ de Waereld afzondert, zonder my evenwel „ van U geheel te verwyderen, alwaer ik mag ,, hoopen, om van tyd tot' tyd U en inve „ beminnelyke Kinderen te mogen zien: help „ my om uwen Zoon allcngskens tot-onze „ fchciding te gewennen; dat hy geduurende „ eeni-  IN DE WILDERNIS. 14? doenlyken Jongeling den doodfteek zoude geeven , en het ongeluk van de gantfche Familie veroorzaeken. Welk, een oogenblik, om eenen perfoon, welken ik ter naeuwer nood kende, te gaen zien,'en gczelfchap te houden ! konde ik my wel met fchik in den ftaet, waer in ik was, aen hem vertoonen ? Ik ondernam zulks ■ evenwel: in gong tot aen de deur van dezael zonder te weeten, waer ik gong; doch myn moed, en myne krachten konden my niet ver•der brengen : ik viel op myne knieën tegens de deur, -welke niet geflooten was , en lag welhaest zo lang als ik was op den grond in den ingang derZael.... „ O God! Mejuffer!" zeide Lord Harture,. terwyl hy naer my toevloog ; „ hebt Gy ü niet bezeerd ?" Hy hielp my met groote gedienftigheid op de been, •deedt my in eenen armftoel nederzitten, riep om de dienstbodens, en fchelde zonder eenig gehoor te krygen, ten laetften ging hy zelf een glas water voor my haelen. » ■ Ik kreeg allengskens zo veele krachten wederom, ,om hem verfchooning te kunnen verzoeken , en myne dankzeggingen aen dien bcufchen Lord te doen. Hy boodt my zynen K 2 arm  143 Z E L I E arm aen , om my naer myne kamer te geleiden, „ daer zult Gy beter zyn," zeide hy, ,, en ,, vryheid hebben, om U te bedde te begec„ ven, zo Gy dit nodig agt." Ik volgde zynen raed, en gong met behulp van zynen arm wederom naer myne kamer. Toen Mylord van myn flaepvertrck afging, ontmoette hy Sophia, die hem de reden te kennen gaf, waerom haere Moeder en Zuster hem geen gezejfchap konden houden : zy zeide hem, dat zy beiden druk bezig waren, om haeren Broeder, , welke zeer langen tyd van zich zei ven hadde gelegen, byte ftaen; dat zyne wond wederom open gefcheurd ware,en hy veel bloeds hadde verloeren, het geen haer allen ten hoogften verlegen hadde gemaekt, „/Toen Myiord aen Sophia het belang, het welk hy in dat ongelukkig voorval ftelde , betuigd hadt, vertelde hy haer ook, op zyne beurt, het geen my in zyne tegenwoordigheid was overgekomen. Hy zeide haer, dat' hy zich niet meer verwonderde over myne droefheid, en de traenen, welken hy my hadde zien ftortcn. Hy verzeekerde haer, dat myne val my geen letfel gedaen hadde. De kleine zeide hem daerop, dat het voorval van hae-  IN DE WILDERNIS. H0 haeren Broeder my niet hadde doen wcènen, om dat ik niets daer van wiste, dat men oplettend genoeg ware geweest, om dit voor my te verbergen, en dat men haer zelfs verboden hadde, om 'er my iets van te zeggen; doch zy voegde daer by, dat ik eene andere porzaék van hartzeer hadde, veel grootet dan de ziekte van haeren Broeder. „ Goed!" zeide de Lord, „ op haere jae„ ren kent men geen hartzeer, dan dat, het welk de Liefde veroorzaekt: binnen eenige iacren zult Gy dit ook ondervinden ! myne „ fchoone Juffer ! hoe oud zyt Gy thans reeds ? t-er Twaelf jacren ," antwoordde ,?„. M Wel nu!" hernam Mylord, „ binnen drie jaeren zult Gy daer o©k van wee„ ten te fpreeken, en als ik U dan zie weei, nen, zo zal ik zeggen, dat .het uw Minnaer is, welke die traenen veroorzaekt. — „ Ach! zo Gy dat zegt," zeide zy, „ dan „ zult Gy groot ongelyk hebben : want ik bc„ loof U, dat ik nooit eenen minnaer hebben za'. Wel!" vroeg de Lord, „ waerom die afkeer voor eenen Minnaer ? weet Gy „ wel wat dit is ? Ik weet dit maer al te „ wel," antwoordde zy op eene:: deftigen en , yazeekereijden toon. „ Zie ik dan niet da• K 3 ge-  t$a Z E L i 2 „ gclyks de ontroering, welke daer door in „ een huis gebragt wordt? ., Zie, Mylord!" vervolgde zy, ,, ik zoude dit aen geenen anderen zeggen; het fpyc >» my ten hoogften , dat myn Broeder de Min„ naer van ' Mejuffrouw Ninette geworden „ is. Wel I waerom?" vroeg Mylord, „ bemint Gy haer dan niet? geheel het ,. tegendeel," antwoordde zy, „ het is, om „ dat ik haer bemin, dat ik wel wenschte, „ dat zy geenen Minnaer hadde : zy was , ,, toen zy eerst alhier aenkwam, geheel ver,-,, genoegd, en wy ook: Zy was vrolyk en „ aengenaem.\tegenswoordig zie ik haer al,, tyd weeneb. Myne Kindermeid zegt my, dat zyde oorzaek geweest is, waerom myn „ Broeder met myn Heer uwen Zoon,gevoch- „ ten heeft. Hoe kan zy toch oorzaek van dat gevecht zyn 'geweest?" vroeg My'ord aen haer, —^- „ Wel weet Gy dat dan nog ,, niet!" antwoordde zy, „ het is, om dat ,, myn Heer uw Zoen met Mejuffrouw Ni,, nette wilde trouwen, en dat myn Broeder ,,'dit niet wilde dulden. ,, Maer thans," vervolgde zy, „ is 'ï.nóg „ veel erger, myn Broeder kan haer ook niet „ trouwen : en nog veel minder zoude hy „ wil-  IN DE WILDERNIS. 15* „ willes zien , dat zy met eenen anderen „ trouwde : dit is 't , het welk hem ziek „ maekt-, en Mejuffrouw Ninette ieder „ oogenblik doet weenen: dit geeft zeer veel • hartzeer aen Mama en aen ieder een. • Ha! ha! dit is een gansch andere zaek," zeide de Lord, „ het is dan uw Papa, welke zich „ tegen dat huwlyk ftelt? Neen !" zeide de kleine. „ Is 'tdan uwe Mama?" vroeg Mylord „ Neen 1 het is myne Mama ook „ niet," autwoordde zy. „ Wel'.';' zeide Mylord, „ ik kan dan niet begrypen, wat dat huwlyk tegenhoudt, vermits de gelieven „ eikanderen beminnen , en daer na wenfehen: „ ik geloof Mejuffer! dat Gy verkeerd onder„ recht zyt; want het geen Gy my zegt, is „ geheel ongelooflyk. Het geen ik U „ daer zeg, Mylord," antwoordde zy,* is „ niet dan al te waer. Maer!" vroeg de Lord, „ waerom kunnen zy toch niet met el„ kanderen trouwen, zo zich niets daer te- „ gen ftelt? Ha!" hernam zy, „ dit is „ iets, het geen ik U niet zeggen mag, om „ dat myne Kindermeid my dit volftrckt vcr„ boden heeft, om te zeggen. ; Als dit zo is Mejuffer!" zeide Mylord, „ dan zal ik K 4 » u l  152 Z E L I E U niet verder daer over ondervracgen; en „ ik prys U ten hoogften, dat Gy op uwe „ jaeren een geheim zo wel bewaeren kunt. „ Doch fta my toe," voegde hy daer by, „ dat ik U nog eene vraeg doe: ik heb hoo„ ren zeggen , dar Mejuffrouw Ninette noch „ Vader noch Moeder heeft : dus zyn het ,, haere Ouders niet, welken dit Huwelyk bc- „ letten. Ha! dit is eigenlyk het geheim!" riep de onnozele Sophia uit. „ Ik zie wel, „ dat Gy hetzelve reeds weet ; maer men „ heeft U meer gezegd, als 'er aen is; want ,, zy heeft eene Moeder gehad, die zichNiNA „ noemde, en het is waer , dat zy geenen „ Vader heeft. Wel nu ! Mejuffer !" zeide Mylord, dit is zo als ik zegge: zy heeft ,, noch Vader noch Moeder meer : dezen zyn ,, beiden dood. —- Wel neen !" antwoordde Sophia, doch hield zich verder in. „ Op' myn woord," zeide de Lord, „ nu „ begryp ik'er niets meer van j misfchien is dit „ myn eigen fchukl: want Gy fprcekt zeer „ klaer Mejuffer! Gy ftemt toe, dat zy eene „ Móeder gehad heeft, welke Nina genaemd ,, wierd, is dit niet waer? Maer! van ,, dien naem gefprooken," zeide Mylord fobie* lyk  ïN DE WILDERNIS. H3 ,, eenigen tyd van myne zwaere opoffering ,' aen zynen roem onkundig zy : laet ons tragten eenigermaëtc te verzagten, het geenik in zyne 'tegenwoordigheid al te ftellig gezegd hebbe; ik heb hem daer door ten fterk'| ften getroffen gezien, toen hy uit dit Ver" trek ging: ik verwyt my zelve, myne al te ' groote ongeveinsdheid : lk vrees dat ik hem „ bedroefd gemaekt hebbe , mogelyk al te be„ droefd in den ftaet, waer in hy zich bevindt; '' ik ben niet in ftaet, om hem iets trooste, lyks toetevoegen : het is 'op ü, dat ik myli ne hoop bouwe , tedere en edelmoedige (" Moeder'. troost dien waerden Zoon! ftel A hem gerust, bedrieg hem eenigen tyd.... " Hem bedriegen!.... O groote God ! " " Een vloed van traenen belettede my meer te zeggen: Sophia kwam op dien oogenblik in de kamer , en ik nam deze gelegenheid waer, om naer de myne te gaen. Ik gaf my toen aen de verfchrikkelykfte wanhoop over: de droefheid, waer in ik den Heer Sping gezien had, verfcheurde myn hart. „ Helaes'." zeide ik in my zelve zuchtende, „ ik ben 't, „ die hem ongelukkig maek, en ik zal nooit, „ wat 'er ook gebeuren moge, die vryheid U. Dml. K » asn  ï-4« Z e l I e „ aen zyn hart kunnen wedergeeven,, welke ik „ hem ontroofd hebbe: hy zal my altyd be„ minnen: hyzalom my treuren, hier ben ik „ verzekerd van: hy zal langen tyd om myn „ verlies bedroefd zyn langen tyd ! » ° G°dl ik zal dan een einde aen zy- » ne liefde zien! hy zal my vergeeten! hy zal » mY met onverfchilligheid'aenzien! hy zal „ door eene andere, als my, gelukkig wee't zen! Groote God!" riep ik uit, myne bogen vol traenen naer den Hemel wendende, „ Iaèt ïl* toch geene ooggetuige van » die wreede verandering zyn , wier denk„ beeld alleen myn hart vaneen fcheurt: fnyd „ voor dien tyd den draed myns ongelukkiger! ,, levens af!" Ik had even deze woorden gefprooken, toen 'men my kwam zeggen, dat Mevrouw Spijjg my verzocht, om den Lord Harture, welke in de Zaelwarc, gezelfchap te willen gaen houden, tot dat zy zelve beneeden konde komen. „ Wat is dan aen den Heer SriNo overgeko„ men?" zeide ik aenftonds by my zelve: ik durfde daer niet naer vraegen: myne verbeelding gaf my allerhande akelige gisfingen in : my dagt, dat ik zeer zeker aen dien al te aen- doen-  IN DE WILDERNIS. 159 j, dan U te vraegen, welk antwoord Gy bej, geert, dat ik hem zal brengen : want hy „ heeft my gezegd, dat hy van uwe toege,, vendheid eenige régels fchrifi niet durfde „ hoopen hoe!" riep ik uit, „ de Heer „ Sping kent my dan nog'zo weinig, om te „ kunnen denken, dat ik my.verheug over „ den hinderpael, welke my van hem verwyj, dert ? Ach! ik zoude deze onbillykheid „ kunnen verdraegen , zonder eenige klach„ ten ? maer ! wat komt 't 'er op aen, zo hy „ flechts gerust gefield worde, vermits 'er '„ toch zyn leven van afhangt? „ Kunt Gy eenen oogenblik wagten mytt „ Heer?" vroeg ik daer op, „ en zoudt gy „ U dan wel willen belasten met een brief jen, ,, het welk ik ga fchryven ? Wonderlyk „ wel!" antwoordde de Heer London, „ ik „ vraeg niets beters: en zal het zelve met ,, groot vermaek volgens het opfehrift bezor» ,, gen:" ik ging toen in myn kapkamertjen, en fchreef het geen hier volgt. De Heer London heeft myne dagen verlengd, door my te verzeekeren, dat Gy leeft. Draeg zorg voor U zei ven , om my te kunnen beminnen., gelyk ik U bemin, en om my recht  ioa Z E L I E recht te doen. Ik vergeef U uwen wreeden , achterdocht; en ik beloof U eene volkomens bereidvaerdigheid aen alles, het geen Gy van my zult verderen: ik zal Mevroutv Sping op myne knieën verzoeken , om haer te mogen vergezellen, wanneer zy dezen namiddag iJaer uwe kamer gaet: ik heb dezen troost nodig, om myn hart gerust te ftellen, en my doormy zelve te overtuigen, dat Gy beter zyt. Vaerwel! al te waerde en al te onbillyke Vriend 1" De Heer London vertrok met dat briefjen; hy vondt in het vertrek niest dat van den zieke eenen Knecht, welke hem zeide , door zynen Meester bekst te zyn, om niemandbe, halven zynen Schoonbroeder te Iaeten binnen komen, om dat hy begeerde alleen te zyn. „ Welke tyding brengt Gy my ?" vroeg de Heer Sping met eene zwakke en ontroerde Item: „ hebt Gy haer gezien ? is zy nog ,, hier? Waer zoude zy toch anders wee- „ zen," antwoordde de Keer London, „ be. „ daer U, en luister naer rny! Maer „ myn waerde Vriend! ' riep de Heer Sping uit, „ zeg my eerst, of ik nog bemind ben, „ en of ik nog boopenmag? Hoop alles," ant-  IN.DE WILDERNIS. 153 Iyk hier op. ,, Waer was die Nina van „ daen? Wel '"antwoordde SomiA , „ zy „ was in eene Wildernis met zekere Juffrouw „ Zelie, toen zy Mejuffrouw Ninette ter „ waereld heeft gebragt, en aldaer is zy ook „ overleeden. „ Mejuffrouw Zelie , en Mejuffrouw Nina I" . riep Mylord, diep in gepeinzen en met groote fchreeden in de zael heen cn weder wandelende, uit, „ Hoe! zoude die Nina! ....! ,, Ach !" vervolgde hy , ,, het zyn haere ,, bevallige trekken, welken ik op het gelaet ,, van die belangryke Ninette ontwaer ge„ worden ben : zy heeft dezelfde ftem-val, „ dezelfde bevalligheden in haeren omgang!... ,, Zoude het mogelyk weezen? Doch! „ laet ik dit, voor iny gewigtig iluk, wat „ nader trachten optehelderen ! „ Mejuffer!" ging hy verder voort, „ zou„ de ik onder uwe vleugelen en in uw by„ zyn wel eer.ige oogenblikken met Mejuf,, frouw Ninette kunnen fpreeken. Zoudt „ gy wel eens willen gaen zien , of ik haer ,, geen belet in haer vertrek zoude aendoen? — „ Maer Mylord!" zeide Sophia , ., het is reeds „ zo lang, dat ik met U gepraet hebbe : ik K 5 moe:  154 ZELIE „ moet nu eens gaen verneemen , hoe myn „ Broeder is, en daer en boven heb ik my „ wat te verwyten over dat lange geiprek: „ ik heb mogelyk al te veel gezegd. . ,, Neen ! Mejuffer ! antwoordde Mylord: ,, wees daer voor niet verleegen: ik geef U „ myn woord, dat gy, over het geen gy my gezegd hebt, niet gelaekt zult worden. ■ „ Och I-ik bid Ü Mylord! zeide zy, laet „ niemand toch iets daer van weeten.' . „ Dit beloof ik U," antwoordde haer de Lord. „ Voor 't overige," vervolgde hy, „hebtgy „ my niets verteld: ik wist byna alles, wat „ gy my verheeld, hebt. Ondertusfchen „ Mylord!" antwoordde zy, heb ikeene groo„ te aendoening op uw gelaet bemerkt, toen „ gy de naemen van Zelie en Nina herhael,, dei: zoudt gy haer ook by geval kennen ?... „ Myne Kindermeid, welke eene Franfche is, „ heeft van dcrzelvcr gevallen in haere Pro„ vintie hooren fprceken. —- Van welke „■ Provintie is zy ?" vroeg Mylord. „ Ik ge- „ loof," berichtte zy, ,, dat zy van Normandie „ is. Waerlyk ! ja 1 dit is juist!" riep Mylord uit,, met zyn hoofd knikkende, ,, en „ weet gy ook doch! verfchóon my „ Me-  IN DE WILDERNIS. 155 „ "Mejuffer I" vervolgde hy,dat ikU zovce„ le vraegen doe; maer kent uwe Kindermeid ook den Familie-naem van Mejuffrouw „ Nina? — Zy heeft my denzel-ven genoemd," antwoordde Soppha , ,, doch hy is my ont- „ fchootên. Van welk Land is zy?" vroeg hy verder. „ Myne Kindermeid ? Zy is ,, van Alenpon," zeide zy. ,, Ik wenschte haer wel eens te fpreeken, ,, Mejuffrouw!" hervattede eindelyk de Lord: ,, Zóudt gy my by haer kunnen brengen? ,, Zcergaerne Mylord!"antwoordde zy,,, kom „ met my mede , ik zal U in haere kamer ,, brengen; en dan zal ik vervolgens mynen ,, Broeder gaen zien." Doch laet ik thans tot my zelve wederkceren. Mylord was niet uit myn Slaepvertrek gegaen , of het ongeduld, om tyding van den Heer Sping te hebben , deed my ook uit het zelve treeden: Naer den kant 'van de Keuken gaende, hoorde ik van eenen Dienstbode zeggen : „ hy is nog even hetzelfde, men kan ,, hem niet weder tot zich zeiven krygen." Vermits ik op dit zeggen voelde, dat ik op het punt fiond van in zwym te vallen, had ik even.tyd , om weder in myne Kamer te gaen,  r.56" Z E L I E gaen , en my zelve op- het bedde neder te werpen.: ik bleef byna een geheel uur lang in dezelfde geftalte, en overkropt van de allerimartclykfte denkbeelden, toen ik aen myne Kamerdeur hoorde kloppen • naeuwlyks had ik de macht, om overeinde te komen, en de deur open te doen: het was de Keer Londom. Ik ontvong hem onder het ftorten van eenen Vloed van traencn, en het aenhooren van veele troostryke redenen , welken hy zich haesttede, om my toe te voegen/" Myn hart was zo overkropt, ik had eenen zo geruimen tyd in die beklemdheid doorgebragt, myne ziel was over myn ongelukkig noodlot zo fterk aengedaen, dat ik geflikt zoude hebben , zo ik gepoogd hadde, om my in te houden. Ik omhelsde dien waerden Broeder, wanneer ik wat meer bedaerd was, ik liet hem het geen hy my reeds zo dikwyls gezegd hadt, herhaelen , te weetcn , dat de Heer Sping leefde, dat hy niet begreepe, waerom ik daer over in twyflFeling ware, en my verbeeld hadde den Man dood te zyn, welke zich beter, dan ik zelve bevond : „ zyn wond" voegde hy daer by „ is open gegae-n, toen hy eenen „ an-  IN DE WILDERNIS. 157 „ anderen Rok wilde aentrekken : hy heeft „ een weinig bloeds verlooren: en dit heeft ,, het gantfche huisgezin in rep en roer ge- „ bragt doch thans nu gy naer my luis- „ teren kunt, Mejuffrouw ! wees zo goed, „ om dit dan te doen , en te hooren, naer „ het geen ik van wegen mynen zwager belast „ ben , U te zeggen. Gy maekt hem wan„ hopig, zo gy eenig befluit neemt, het welk „ U van hem verwydert: nooit zal hy, wat „ 'er ook gebeuren moge, van het woord, „ het welk gy hem gegeeven hebt, om de „ zyne te worden, afftand doen: hy hoopt, „ in weerwil van het geen gy aen zyne Moe„ der gezegd hebt, zyne Ouders in dat Hu„ welyk te doen toeftemmen." „ Hy heeft my daerenboven gezegd, dat, „ zo hy hen al niet konde overhaalcn, hy „ volftrekt, beflooten heeft , om van alles „ eerder afteftaen , dan van het geluk, om „ U te bezitten. Hy fmeekt U op het aller„ plechtigfte, om teü minften de wederkomst „ der Lieden, welken gy naer de Wildernis gezonden hebt, aftewagten, alvoorens tot „ een befluit te komen : ook heeft hy my ,, verzogt, om U te zeggen, dat de Heer „ Sa-  ÏS8 Z E L I E „ Suple rnsgdyfcS met die Lieden is mede„ gegaen; dat zyne Moeder hem medegezon„ den hadde, om nog nadere onderrichting; „ over het geen U betreft, te bekomen. ,, -Bedenk U mj , Mejuffrouw ! over het „ antwoord , het welk gy begeert, dat ik „ hem brengen zal: denk, dat Gy hem wan,,'bopig gemaekt hebt, met aen zyne Moeder „ een al te omftandig verflag van uwe ge„ boorte te geeven! Ily heeft in uwe wyze „ van handelen, en op uw gelaet gedacht te ,, hebben kunnen bemerken eene zekere ver„ genocging, welke hem terftond heeft doen „ denken, dat Gy verblyd waert, eene zo,,' daenige gelegenheid , om uwe yerbintenis „ te broeken, gevonden te hebben: Zie daer „ de reden, waerom hy met eene zo groote „ verhaesting het vertrek is uitgegacn,' het „ welk hem haest het leven gekost heeft." „ Ach! myn Heer London!" riep ik uit, luister op uwe beurt naermy, en beoordeel „ my dan ! „ Ik wil niets hooren ," antwoordde hy, ik weet maer al te veel , fta toe, dat ik ,, alleen de boodfehap, met welke ik belast >: ben, doe : thans heb ik niets meer te doen, „ dan  IN DE WILDERNIS. iöi antwoordde hy, „ yan dat bevallig Meisjen, „ het welk U aenbidt, Gy zoudt aen haer „ hart en aen haere Liefde voor U, niettwyf„ felen , zo Gy zo wel als ik, den wanhopi„ gen ftaet, waer in ik haer gevonden hebbe, „ op de enkele verbeelding van hst ongeval, „ het welk U over gekomen is, gezien had- „ det. Ach! groote God!" riep hy uit, „ zy bemint my, én wil my veriaeten I „ Doch," vervolgde hy, ,, (temt zytoe, „ om hier te blyven? "De Heer London viel hem hier in dc reden, om hemmynbrief- jen overtegeeven Ach i " riep de Heer Sping toen uit, ,, Gy zegt my niet eens, dat „ zy de goedheid gehad heeft, van aen my te „ fchryven , wreede Vriend! " voegde hy den Heer London toe, den brief, welken hy met vervoering opende, van hem aenneemende. „ Welk eene goedheid ! 'v zeide hy na dat briefjen geleezen te hebben , „ zy „ belooft my, alles te doen, wat ik van ., haer vorderen za]: ik ben te vreden : ik „ heb hoop om met uwe hulp , myn waer„ de Vriend! myne Moeder te zullen win„ nen : ik zal dan gelukkig zyn! ik zal U „ meer , dan het Leven Verplicht weezen. II. Ds£L.- L „ Voeg  162 Z E L I Ë ,, Voeg nog by uwe gedienftigheid voor my „ een omftandig verflag van den ftaet, waer „ in Gy haer gevonden hebt, en van alles, „ wat zy U gezegd heeft!" Doch laet ons nu tot Mevrouw Sping wederkeeren ! Zy was uit het vertrek van haeren Zoon komende, in dat van haere Dochter gegaen: Zy hadt aldaer de Kindermeid aengetroffen, welke haer verhaelde alles, wat Mylord Harture haer gezegd hadde : in dien tusfchèntyd was Mevrouw London by my gekomen. Ik was opgetogen haer te zien^ want ik vreesde dat dè kennis aen myn droevig noodlot haer ten mynen opzichte verflaeuwd hadde. Men is al tyd agferdochtig, als men in ongeluk is; en voor alles bedugt, wanneer men zich zonder hulpmiddel bevindt. En waerlyk, konde ik my wel vleien, dat Mevrouw London , welke flegts even de waereld begon te kennen , edelmoedig genoeg zoude zyn, om de vooroordeelen van dezelve te verachten, voornamelyk op die jaeren, wanneer men op dezelven naeukeuriger acht flaet, dan op de wetten der tedere Vrieirifchap! wat had ik toch gedaen, om te verdienen, dat die jonge Vrouw zich aen eenig on. ge-  IN DE WILDERNIS. i<53 gelyk bloot Helde, en waegde om zich mogelyk veele onaengenaemheeden op den hals te haelen in eene waereld, bedorven genoeg, om haere'achting aen niemand toe te ftaen, dan naer maete van het fortuin en de eerambten van den zo.laenige? Die waerdige Vrouw kende ik nog niet genoeg : zy heeft my meet dan eens, over myn onbillyk wantrouwen doen bloozen, door haere goedhartige behandelingen ten mynen opzichte. Gy zult hier over kunnen oordeelen Mama! Gy die zo wel in die goedhartige behandelingen ervaeren zyt. Binnen treedende omhelsde zy my met dezelfde goedheid, en dezelfde betuigingen van Vriendfchap, als naer gewoonte : Zy noemde my haere lieve kleine Zuster : traenen van dankbaerheid waren myn antwoord. Ik gevoelde zo levendig alle haere verdienden; ik was zo getroffen, over de vriendelyke woorden, welken zy my toevoegde, zo verwonderd, en befchaemd, van my in het oordeel, het welk ik van haer hadde, bedrogen te hebben, dat ik haer mynen onbillyken argwaen bekende: ik ftrafte aldus my zelve, over jrer vormen van zodaenige denkbeelden. „ Ik zal het my zelve nooit 'L2 „ ver-  i6+ ZELIE „ vergeeven ," zeide ik, „ eene Vriendin, „ gelyk Gy, zo kwalyk gekend te hebben,na „ die blyken van Vriendfchap , welken in 't „ geheel niet dubbelzinnig zyn, en Gy niet „ opgehouden hebt, my te geeven." Ik ben in myne eigene oogen zeer gering geworden, Mama! wanneer ik die edelmoedige ziel by my vergelyke. Mevrouw London heeft zich niet vergenoegd gehad, met my van haere Vriendfchap verzekeringen te geeven, maer, zonder my daer van te fpreeken, heeft zy haeren Man verplicht, om ten mynen voordeele by haere Ouders aentehouden : Zy wil, heeft zy my gezegd, alle haere vermogens op den geest van Mevrouw Sping aenwenden , om haer te doen befluiten, het geluk van haeren Zoon, en de blyfchap van de gantfche Familie te voltooijen. „ Waerde Ninette!" zeide zy my, „ ftel „ U niet tegen onzen tederen yver! laet ons „ flechts werken, zonder ons door uwe al te „ groote naeuwgezetheid tegen te fpreeken: ., ik weet, dat Gy het ontwerp gevormd hebt, „ om ons te veriaeten. Myne Moeder be„ wondert en bemint U als haere eigene Dochter, in weerwil van de Hinderpaelen, „ wel-  INDE WILDERNIS. I6S „ welken zy vreest,, gefteld te zullen zien, „ tegens uwe vereenigmg met haeren Zoon. „ Zy heeft, zich uwer eerlyke handelwyze, "„ zonder vertedering, niet kunnen herinne„ ren: Zy heeft my alles verteld , wat Gy haer in myn afzyn gezegd hebt: ik heb'er „ mynen Broeder verflag van gegeeven : by „ vindt zich door zyne verbintenis met U „ vereerd - en hy verklaert met grooter onwau" kelbaerheicl, als ooit, dat hy alles zal op'„ offeren aen het geluk, van U te bezitten. Overhaest U dus niet, myne waerde Vricn"„ din ! in deze hachelyke omftandigheden I " Vrees om dien fterveling, den waerdigften , , om Uw Echtgenoot te worden , tot wan" hoop, Ja mogelyk tot het laetfte uiterfte te "„ brengen! De Hemel, welke U voor elkanl deren gefchapen heeft , zal ons helpen , " om eene zaek, in welke zo veele deugdzaeme harten belang neemen , tot een goed „ einde te brengen. Waerde Vriendin'» antwoordde ik haer, „ hoe zeer beurt Gy myne ziel, verflagen en verneederd door myne - geboorte, op! ik gevoel, dat myne manier van denken my uwer, en aen alles, wat \ Gy voor my doen wilt, waerdig maekt : L 3 n m^  ,, mvn hart opent 7ich voordevlenendelnop, „ welke Gy in het verfchiet aen myn oog' „ vertoont; doch een geheime ftem roept my „ tot mynen plicht ; hy verklaert my , het „ geen de eer en de dankbaerheid van my „ afvorderen. Nooit zal ik de Echtgenoote „ van uwen beminnelyken Broeder zyn." Een vloed van traenen , welken ik niet konde inhouden, deedt myne zwakheid blyken, en toonde, dat het niet, dan met de grootfte moeite was, dat ik tot die opoffering befloot. Mevrouw London ftelde alles in het werk. om my afteraeden , myne naeuwgezetheid té verre te trekken : ik zeide daer op , dat ik niets anders deede, dan beantwoorden aen hetgeen men my betoonde, door alles voor my te willen opofferen. „ Gy dwaelt, myne waerde Ninette!" zeide zy vervolgens, „ uwe opoffering is zae„ kelyk, en de onze een harsfenfchim; Wy „ verachten een gedrochtelyk vooroordeel, „ het welk tegen de reden flrydt , en Gy \ „ myne waerde Vriendin! zie flegts eens m't „ wat Gy doet , zo Gy U geheel toegeeft „ aen de inblaezing van uwe eerlyke ziel : „ Gy bewerkt het ongeluk van iemand, die U » aen-  IN DE WILDERNIS. 167, „ atJbidt, en wien Gy bemint, Gy ftrooit de „ oneenigheid en de wanhoop in eene Farai„ He, welke Gy hoogagt, en aen welke Gy „ meent eenige dankbaerheid verfchuldigd te „ zyn, voeg by dit duistere fchilderynog, het „ droevig leven, het welk Gy voor U bereidt. „ Bedenk U met bedaerde zin ;en daer over: „ ik laet U alleen , om mynen Broeder te „ gaen vinden: en ik ben zeer bedroefd, hem „ niets troostelyks te kunnen melden." Na die woorden ftondt zy op, om heen te gaen : ik hield haer by haer kleed tegen , en bezwoer haer met traenen in de oogen, va» my niet in den wanhoopigen ftaet, waer in zy my zag, alleen te laeten: ik fmeekte haerhae-^ re bereidwilligheid voor my by haeren Broeder af, ik gaf haer kennis van den brief, welken ik hem gefchreeven hadde ter zyner gerustftellinge „En om hem te bedrie- „ gen," voegde zy daer by, „ vermits Gy in „ uw ontwerp blyft volharden ; doch denk „ niet, dat ik Ltin uwe famenfpanning dienen „ zal." Dit laetfte gezegde droogde myne traenen op, en drong tot in myn hart door: ik konde dit niet aenhooren zonder eene inwendï"L 4 £e  TöS ZELIE ge ontroering ,. welke my het gebruik der woorden, en byna dat der zinnen , geheel benam. Men kwam ons op dien oogenblik zeggen , dat het middagmael ware opgedischt. Mevrouw London die geen agt geflagen hadt, op het harde woord, het welk haer ontflipt was, was zeer verwonderd, van myeensklaps in flaeuwte te zien vallen. „ Wat fcheelt 'er aen, waerde Vriendin!" zeide zy my, „ wat komt U over? — Het „ grootfte der ongelukken," antwoordde ik, my pynigende, om deze woorden , welken ik met moeite al ftamclende konde uitbrengen, te fpreeken, „ men befchuldigt my van eene „ famenfpanning? .... Ach! groote God! in „ U ftel ik myne hoop ! Gy alleen kunt my recht doen !" en te gelyk begon ik weder te weenen. Die aendoenlyke Vriendin, welke niet dart goede oogmerken met my hadt, en volmaektelyk de eetjykheid van myn hart kende, ftelde my fchielyk gerust, over dat woord, het welk ik verkeerd had uitgelegd: zy verzogt my duizendmaelen verfchooning, voor.haeren te groeten yver, welke haer zomtyds verder ver*  IN DE WILDERNIS. 169 vervoerde, dan zy wilde, wanneer het haere bereidvaerdigheid , om haeren vrienden te dienen, troffe. Ik verzogthaer op myne beurt verfchooning, over myne al te groote aendoenlykheid, en wy gingen te famen naer de zael, om te gaen eeten. Men was reeds aen tafel i en ik niet weinig verwonderd, Mylord Harture , welken ik dagt, in de ftad te zyn, aldaer ook te vinden. Hy hadt, zeide hy my in het inkomen, eene piaets voor my naest hem bewaerd, ik zettede my daer neder , na Mevrouw Sping zeer beleefd gegroet te hebben „ welke my als naer gewoonte ontvong. Doch het verflag van dat aengenaem middagmael met de gevolgen daer van befpaer ik tot morgen Vaerwel! waerde Mama! Gy zult, volgens het geen ik U dan zal verhaelen , kunnen oordeelen , hoe veel het my kost , om het plaifier , het welk ik ftel in U dat te berichten, optefchorten. Doch ik ben omringd van Volk: men komt my roepen: ik zal U alles vertellen. Verheug U ondertusfchen over het geluk vanuwwaerd Kind. L 5 ZZ~  17© ZELIE ZEVENTIENDE BRIEF. Ach Mama! hoe onbegrypelyk zyn de befluiten van het noodlot! konde ik my ooit inbeelden, het geen het geval, en de wonderlykfte omftandigheden, alhier voor mybewaerd hebben ? Luister toe, Mama! naer myne bewonderingwaerdige gevalle»: ik weet niet, waer te beginnen : alles, wat ik U mede te deelen hebbe, is zo belangryk, dat ik U wel alles mee een enkel woord zoude willen melden. Ik moet U van alles, het geen my tot het geluk, het welk ik heden geniet, gebragt heeft, bericht geeven. . Daer toe is het nodig, dat ik wederom fpree» ke van het middagmael, waer van ik U reeds iets gezegd hebbe. Gy weet dan, dat ik aen de Tafel geplaetst was naest Mylord Harture. en regt over Mevrouw Sping, op wie ik myne oogen niet durfde flaen, uit vreeze van den haere te ontmoeten. Ik was beducht in dezelven die verwytingen te ontdekken, welken ik dagt, van haer verdiend te hebben, uit hoofde van de onrust, welke ik in dat Huis gebragt hadde; doch haer openhartig en in- nee-  IN DE WILDERNIS. 17* Heemend gelaet ftelde my wel ras gerust: Zy werdt myne verleegenheid , en den dwang , welken ik my zelve aendeed, om te eeten, van het geen zy my voordiende , gewaer. Doch zonder iets direct tegen my te zeggen,, bragt zy het evenwel zo verre, dat zy mysen moed opbeurde. „ Myne Dochter!" zeide zy tegens Mevrouw London , ,, uw Broeder is veel beter, „ federt dat wy van hem zyn afgegaen: hy „ heeft my zeer aengenaem verrast, toen ik „ andermael in zyne kamer kwam. Ik heb „ hem op de been, en volkomen wel gevon„ den , en hy kwam my zelfs te gemoet.toen „ ik binnen trad; hy omhelsde my met een zo „ vergenoegd gelaet, dat ik dit haest voor „ een wonderwerk aenzag. Ik geloof zelfs, „ zohy my verlof hadde durven vraegen,om „ met -ons te komen eeten, dat hy krachten „ genoeg zoude gehad hebben, om beneden „ te komen : God zy gelooft! hy is nu bui„ ten alle gevaer. Zyn Vader zal binnen acht ,, dagen wederom hier zyn , en dan hoop ik, „ dat deze hem in eenen zo goeden welftand ,, zal aen treffen . als hy hem by zyn vertrek „ gelaeten heeft; „ Laet  I7* ZELIE „ Laet ons op die aengenaeme tyding eens „ drinken!" zeide Mylord hier op. „ En >, op de gelukkige wederkomst van den eer„ waerdigen Vader," voegde ik daer by, myn wynglas aen Mevrouw SrrNG , welke de wyn- fles by haer had ftaen, aenbiedende, .. „ Kom! myn waerde kind !"zeidezy totmy, ,v ik bedank U wel hartelyk, dat Gy mynen „ Man niet vergeet : hy is ook ten fterkften „ met U ingenomen. Ach nooit!" antwoordde ik, ,, nooit zal ik zyner noch uwer „ goedheeden vergeeten, Mevrouw! „ Maer! ik heb ook veel verplichting aen „ hem, Mejuffrouw!" zeide Mylord my aenziende. „ Is hy 't niet' geweest, die U het „ eerst alhier ontvangen heeft, waer Gy als „ uit de wolken neder gevallen waert?.... „ Wel nu!"voegde hy meteen doordringend gelaet daer by: „ Is dit nu iets , om over te „ bloozen? Kom! kom! ik zal niets meer „ zeggen; doch evenwel zal het met moeite ,, zyn, dat ik ftilzwyge: want ik heb groo„ ten lust, om te praeten." Om eenige afleiding te maeken, zeide de Heer London, dat het de Heer Suple ware ge .veest, dij my het eerst gezien hadde „ Van  IN DE WILDERNIS. 173 , Van den Heer Suple gefprooken ," zeide ons de Moeder : „ Wy zullen hem mor- „ gen zien. Is hy dan te rug gekomen?" riep ik haestiglyk uit, en zag den Heer London toen aen: Hy gaf my een teken, ommy, te verftaen te geeven, dat ik my onkundig moest houden, van waer hy gekomen ware. Ik nam toen eenen bedaerderen toon aen, en zeide, dat het my zeer aengenaem zoude weezen, hem weder te zien. Ten laetften ftondt men van Tafel op, om zich in de zael te begeeven. Onder het gaen daer na toe hoorde ik, dat Mylord tegen Mevrouw Sping zeide : „ Vermits uw Zoon zo wel is, wat waegen „ wy dan , om aen onze jonge Lieden te „ verklaeren, het geen ik brandend verlange, „ om hen te zeggen ? waerom gewagt 'tot, „ morgen. Ik hou niet veel van die zo van „ te vooren gereegelde zaeken. Ik zoude „ aen tafel reeds tien maelen daer van ge„ fprooken hebben , zo ik niet gevreest had,, de, U te mishaegen." Men tradt toen binnen, zonder dat ik het antwoord heb kunnen verftaen ; en om wat op myn gemak over alle die zaeken, aen wel-  174 ZELIE welken ik geen denkbeeld konde hechten , te peinzen, zo ging ik naer myne kamer. De wederkomst van den Heer Suple , welken ik wist naer U toegegaen te zyn, deedt my aenftonds denken , of Gy ook mogelyk met hem weder gekomen waert; doch waerom dan een geheim daer van by my gemaekt? De woorden van Mylord, en het goed onthael, het welk Mevrouw Sping my aengedaen hadt: het nieuws, het geen men aen de jonge Lieden te melden hadt. dit alles woelde my geftadig door het hoofd , zonder dat ik"evenwel iets daer van begrypen konde; alleenlyk vertrouwde ik, dat ik niets onaengenaems te vreezen hadde; want Mylord Har. ture zoude anders zo veel verlangen, om te fpreeken , niet getoond hebben. Na deze overdenkingen, vond ik my bedaerd genoeg, om weder naer de zae'I te gaen: myne begeerte naer eenen uitleg van dat alles , deed my fchielyk het gezelfchap, het welkikaldacr gelaeten had opzoeken ; doch ik was niet weinig verwonderd, aldaer niemand, dan MyJard aentetreften, welke bezig was , met in een papier te leezen. Hy leide het zelveaenftonds naest hem neder , my verzoekende, om  INDE WILDERNIS. 175 om my aen zyne zyde neder te zetten, ten einde aentehooren, wat hy my te zeggen hadde. Met eenige verlegenheid ging ik wat verre van hem afzitten... ,, Kom '. wat digter by! „ kom wat digter by, waerde Juffrouw !"zeide hy, „ vrees nergens voor! ik ben de besté uwer Vrienden: ik wil U tot een Vader „1 verftrekken Ach ! ben ik dit dan niet „ in waerheid ? zyt Gy de Dochter niet van „ Mejuffrouw Nina van Lizadie ? en al ont„ kendet Gy dit: zo zoude ik niet minder „ zeker daer van zyn Laet ik dat fchoon „ gelaet flechts zien ! het zyn haere trekken , „ maer nog fchooner! Die arme Vrouw!.. . „ zy was een allerbevalligst fchepfel: Ook „ zoude ik haer getrouwd hebben , zo myne Ouders zich daer tegen niet hadden aenge- „ kant. Wat zegt Gy my, Mylord!" riep ik uit, „ wat toch laet Gymy tegemoet zien?" voegde ik daer by, terwyl myn kloppend hart my byna het gebruik van myne ftcm benam. „ Hoe! zyt Gy?... Uw Vader," ant¬ woordde hy met eene ontroerde ftem, telkens afgebrooken door de traenen, welkenhytftchtte te verbergen, rriet'zich naer den kant van het papier te wenden, het welk ik hem in de han-  716" ZELIE handen had zien hebben „ Daer!"zeid£ hy, my het zelve overgeevende, „ zie daei „ het bewys daer van!" Vervolgens loosde hy eenige diepe zuchten , en fprak, terwyl ik bezig was met te leezen , byzich zei ven, zeggende: „ waerde en tede„ re Nika! waerom zyt Gy nu niet alhier, „ om in myne blyfchap te deelen, en in hei „ geluk van ons beminnelyk Kind!" Zie hier Mama ! den inhoud van dat papier, het welk Gy in uwe handen gehad hebt; Gy hebt nooit geweetcn , wat in het zelve gefchrecven ware: Mylord heeft het zelve zeer wel toegezeegeld, en met de traenen myner arme Moeder daer op gevloeid, ontvangen.... Lees! lees! „ Ik Sir George Harture , Bar onnet de Ko„ nisbcrg, getuige en verklaere, dat ik aen „ Mejuffrouw Nina de Lizadie myn woord „ van eer gegeeven hebbe, om met haer in „ den echt te treeden, en dat eenige omftan„ digheden, voor my niet te voorzien, my „ zulks belet hebbende, ik beloofd hebbe, en nog beloove onder den plechtigften en onverbreekbaerften eed, om het kind, het welk zy tegenswoordig onder haer hart „ draegt,  IN DE WILDERNIS. 177 4 ,, draegt, als het myne te zullen erkennen, „ en voor het zelva te zullen zorgen." (gcteekcnd) Sm George Harture, Baronnet de Konisberg. Deze is de naem, welken hy in zyne Jeugd voerde. Zie hier nog, wat myne ongelukkige Moeder aen hrt einde van datgefchnft gevoegd heeft, toen zy zich op-het punt van te fterven bevondt. „ Ik getuige de waerheid van het geen dit „ Gefchrift inhoudt, en verklaer, datNinet„ te, welke ik in eene Wildernis: agterlaet „ onder de befcherminge van Mejuffrouw Ze„ i.ie, de Dochter van Sir George Harture „ de Konisberg is. Ik vergeef hem alle de „ fmartep , welken hy my veroorzaekt heeft," (geteekend). - ■.- ■■■ . ■ Nina de -Lizadie. . II. Deel. M Oqi*  178 Z E ,L I E Oordeel nu eens, Mama! over den ftaet, waer in ik my bevond, na deze zo echte ver, klaering van myn gelukkig noodlot geleezen te hebben. ïk wierp my in de armen van dien tederen Vader: Hy drukte my tegens zynen boezem, terwyl hy my zyne Dochter, zyn lief kind noemde... „ Het is de Hemel," zeide hy, zyne traenen met de mynen vermengende, „ welke haer bewaerd heeft, om myne dagen „ gelukkig te doen zyn! Ik gevoel thans de :, levendigfte Vreugde; en Gy! myne waerde ,, Vriendin ! gevoelt Gy ook het geluk in het „ weder vinden van eenen Vader die U bemint, „ en die zyn heil ftelt, om aen U al het on> j> gelyk, het welk hy uwer arme Moeder heeft „ aengedaen, te vergoeden?" Myn hart was zodaenig overftelpt, ik was zo ontroerd en zo fterk aengedaen , dat ik nog geen woord had kunnen fpreeken „ Ach! myn Vader!" zeide ik ten laetftenmy voor zyne knieën nederwerpende: ,, ontvang „ de eerbiedige hulde van een ongelukkig „ Kind, het welk uwe goédheid met eer en „ roem gaet overheden : verfchoon de zwak„ heid myner uitdrukkingen ! ik ken geene „ genoegzaemen, welken U , het geen my „ uwe  IN DE WILDERNIS. 179 y, uwe tederheid inboezemt', kunnen uitdruk„ ken : Zo de Hemel my de vryheid gegeeven „ hadde, om eenen Vader te'kunnen uitkie„ zen, zo zoude myn hart U genoemd heb„ ben. „ Bevallig Schepte!!" zeide hy, my opbeurende, „■ Gy zoudt ook reeds myne Dochter ,, geweest zyn, zo ik zelfs op deneerftendag, „ waerop ik U gezien hebbe, vryheid hadde „ gehad , om my ■ uwen Vader te noemen , „ uwe trekken hebben my aen die uwer Moe,, der herinnerd , zonder evenwel toen op „ haer te denken , en by gevolg zonder my te „ kunnen verbeelden , dat Gy my zo na „ beftondt; Doch ! myn lief kind ! laeten ,, wy ons niet nog fterkere aendoeningen „ geeven: bedaer U, en geef my den tyd, om ,, my ook wat te bedaeren, voor dat hier ie„ mand by ons komt! Het is zeer lang ge„ leeden, dat ik myn hart zo aengenaem ont- rocrd hebbe gevoeld. ■ Maer waerde „ Vader!" zeide ik, „ zoudt Gy my nog wel ,, willen toeftaen, U eenige vraegen te doen, „ voor dat ik U alleen laet! hoe hebt Gytoch „ dat papier, het welk alleenlyk uit de Wil- dernis kan gekomen zyn, in uwe handen ■ M 2 „ ge-.  J3o z e ■ l i e „ gekreegen ? De Heer Suple ," ant¬ woordde hy , „ heeft my het zelve overge- » geeven. Dan heeft hy myne goede Ma- „ ma gezien !" riep ik uit, „ en waerom toch „ heb ik dien goeden Heer Suple nog niet „ aenfchouwd? Ach! ik vrees, dat hy my „ niets goeds zal te melden hebben. Groote „ God ? zoude ik ongelukkig genoeg zyn I " en teven9. begon ik te weenen. „ Waerom „ die traenen.? myn liefkind," antwoordde myn Vader, „ daer alles U fchynt mede te „ loopen: ik zie niet gaerne, dat men zich „ zonder reden bedroeft. Bedaer U, en hoor „ naer my: ik zal U niet bedriegen waerde „ Dochter! neen! nooit! Gy zult my haest „ kennen, en altyd den zelfden zien." Hy vertelde my toen alles, wat ik verlangde te weeten, en hy hadt een zo natuurlyk en ongeveinsd gelaet, dat hy my van dien oogenblik af de grootfte vertrouwlykheid ingeboezemd heeft. ,, Het is de kleine Sophia," zeide hy , „ welke my het eerfte denkbeeld heeft inge„ ftort, van het geen ik anders in geene hon,, derd jaeren my zoude kunnen verbeeld-heb„ ben: Zy is zeer geestig en ik houd veel van „ haer:  ÏN DE WILDERNIS. xSï „ haer: het is een fraey kind. Waerlyk! wie „ zou ooit hebben kunnen denken aen het „ geen my heden overkomt in een Land, zo verre af van dat, alwaer ik myne waerde „ Nina gekend hebbe. „ Ik neem het befluit ," vervolgde hy, ,, om hier te komen, om mynen Zoon overte„ haelen tot een Huwlyk, het welk ik denk „ goed voor hem te zullen zyn : ik,vind hem „ te bedde, gevaerlyk gekwetst , en door „ wien? door den beminnelykften Man van „ dit gantfche Oord: dit zult Gy my niet on,', kennen Mejuffer ! hier ben ik verzeekerd van " Hy vervolgde zonder den blos, welken myn gelaet overdekte', te bemerken. ,, Ik hoor, 'dat myn Zoon ongelyk heeft. Ik „ dagt,. dat het toen myn eerfte werk moest „ zyn , om den Man, welken hy beleedigd ,, hadde, te gaen opzoeken; dit alles is nog „ zeer eenvouwig; doch het gevolg van die „ gebeurtenis is volftrekt het tegendeel. Ik „ vind myn Dochter in het voorwerp, waer„ om het gevecht van mynen Zoon gefchied is. „ Begryp eens," 'ging hy Voort , ,, de ver, wondering van dien armen jongeling, wan', neer ik hem zal te verftaen geeven, dat Gy m 3 .. zy--  w* ZELIE „ zyne Zuster zyt! Ik verheug my reeds te „ vooren over zyne verwondering. Voor 't „ overige, ken ik hem genoeg, om verzee„ kerd te zyn, dat deze gebeurtenis , welke zyne aenfpraek op myne nalaetenfchap zal m docn verminderen, hem niet, dan genoe„ gen zal geeven. Myn zoon heeft eer en „ eerlyke gevoelens; ik ken in hem geene arj, „ dere fouten, dat die van zyne jaeren en van „ zynen ftaet. Eenige jaeren verder zal hy zich » wel gebeeterd hebben: het Huwlyk met dc „ waerdigite Vrouw van Engeland, het welk ik „ hem kom voordellen, zoude alleen wel in „ ftaet zyn, om hem te betoomen en tot zyne „ plichten te doen wederkeeren ; doch hy geeft „ zich nog niet aen myne redenen over. On„ dertusfehen wanhoop ik evenwel niet om „ hem te winnen. „ Doch laet ik weder op het ftuk komen, \vaer in Gy belang ftelt," voegde hy nog daer by, „ Mevrouw van Ermancour is volmaekt „ gezond : ik verheug my zeiven daer over : „ want ik bemin die braeve Mama harteiyk, „ om dat zy myne waerde Ninette zo wel „ heeft opgevoed: ik zoude volkomen verge„ noegd zyn, indien ik nog ten eenigen tyd „ de  IN DE W.ILDERNIS. ï8J „ de erkentenis, welke Gy en ik aen haer verfehuldigd zyn , aen haer konde' betoonen. „ Ik wilde wel gaerne aen haeren Zoon be„ wyzen, het geen zy aen myne Dochter ge„ daen heeft." Hy berichtte my vervolgens , dat Gy met den Heer Suple zoudt mede gekomen zyn , zo de Heer van Ermakcour in ftaet ware geweest , om die reis te doen; dat deze laetfte uit eene zwaere ziekte ware gekomen, waer' van hy nog niet volkomen herfteld ware; en' dat uwe kinderen welvaerende waren. Ik vroeg hem toen, of Gy niet de goedheid gehad hadde om my eenige letteren te fchryven; waerop hy my antwoordde dat 'er een gansch Paquet met papieren, aen my geaddresfeerd, -vare; doch dat dit alles ware aengekomen op den tyd, dat de Heer Sping niet wel , en zyne Moeder by hem ware, en dat zy daerom den Heer Suple verzogt hadde , om zyn bezoek tot morgen uitteftellen, hem tevens biddende, om te willen beletten, dat myne afzendeling naer U niet voor hem by ïny kwame. „ Ik voor my," zeide Mylord, „ door So„ fhia en de Kindermeid onderricht zynde , ,, konde myn verlangen, om myne twyffelinm 4 j» §en  m „ Z E L r E " gen °Pgehelderd te zien, met langer uit, /tellen; weshalven ik gegaen ben naer den » Heer Suple ; doch vond hem in een vastbe» fluit, om my niets te zeggen, danintegens„ woordigheid van Mevrouw Sping. ïk heb >, my toen hier aen moeten onderwerpen en » ben weder hier gekomen , met oogmetf „ om alle-myne pogingen aentewenden ten " ei"de de Moeder te beweegen, om met my » naer dien goeden Priester te gaen, welke my toch niets hadde willen zeggen, van het „ geen ik verlangde te weeten. De Heer Sping " VOndt zich gelukkiglyk zo wel , dat men hem op zyn eigen verzoek alleen konde " Iaeten: De Moeder toen benedengekomen " z?fide' Aneekte ik haer, om my by den Heer » Suple te verzeilen; als toen heefc hy ons » aües verteld, het geen ik U zo even gezegd " hebbe' en "°S veele andere zaeken, wel" ken °y van hem hooren zult: ik' voor my „ ik bemoeide my met hun beider gefprek niet „ meer, toen ik een Paquet aen myn adres, ' „ met het wapen uwer Moeder verzegeld ' » gewaer was geworden: ik herkende haer " fchrift ^nftonds. Mevrouw van Ermancoor zondt het zelve aen Mevrouw Sping „ te  ÏN DE WILDERN4S.. 158 te gelyk met eenen brief, waer in zy meldt, " dat zy , voor het tegenwoordige zelve in " perfoon niet kunnende mede komen, om de „ verzochte ophelderingen ten opzichte van „ haere waerde Ninette te geeven, haer een „Pakjen met papieren toezondt, het welk „ haer eenigen dier ophelderingen zoude kun,', nen opleeveren. Zy verzoekt in dien zelf"„ den brief, om my dat Paquet in Engeland te doen toekomen; Zy betuigt ook, dat het „ de Moeder van Ninette is geweest, wel„ ke haer , des daegs voor haeren dood het „ zelve heeft overgegeeven, met beede, van „ -het zelve aen het adres te willen bezorgen , 'zo gelukkiger omftandigheden haer daer toe „ gelegenheid gaven. Mejuffrouw de Liza„ die is overleeden," voegt zy in dien brief daerby, „ haer kind aen myne zorgen aen„ beveelende. Ik heb het zelve van dien oogenblik af aen als myne eigene Dochter „ afngezien , en ik bemin haer nog even zo: „ niets ter waereld konde my aengenacmer zyn, dan te verftaèn, dat z-y in een huis is, „ het welk haer niet, dan tot eer kan zyn, en „ my niet vergeeten heeft." Geduurende dat gantfche verhael zwom ik M 5X iQ  tS6 ZELIE in myne traenen; doch dat laetfte gezegde, het welk my mynen misflag fcheen te verwyten, deedt myne traenen verdubbelen. Mylord Ha.uturs hieldt toen op, en mynen ftaet bemerkende , nam hy my in zyne armen : ik liet myn hoofd op zyne borst hangen, en bleef alzo weenen, tot dat ik ten laetften begreep, welk een moeite ik aen dien goeden en tederen Vader veroorzaekte ,• ik ontwikkelde my dus zagtjens uit zyne armen, en vroeg hem duizendmaelen verfchoouing, over het geen ik hem hadde doen lyden. „ Vergeef my! vergeef my ! waerde Vader!" zeide ik, hem nog geheel ontroerd ziende, over de bedroefde omftandigheid, waer in ik my bevonden had; „ ik heb dier Vrouw veel „ ongelyks aengedaen , en heb, zonder my „ myne ondankbacrheid omtrent haer te ver„ wyten, haer met zo veel goedheid over my niet kunnen hooren fchryven: ik zoude my „ zelve nooit kunnen vcrgeeven, haerverlae„ ten te hebben, zo myne vlucht, welke de „ Hemel my fchynt ingegeeven te hebben , s, my mynen Vader niet hadde doen weder- vinden. „ In waerheid!" antwoordde hy my, „ ik „ zou-  IN DE WILDERNIS. 187 " zoude U in de wildernis niet hebben kunV " „en gaen opzoeken. Gy moest uit dezelve "„ komen , om eikanderen te kunnen ontmoe" ten:- de Goddelyke Voorzienigheid heeft " zich daer mede moeten bemoeijcn. «Zyis't, " myn waerd Kind! welke alles befchiktheeft: ", fmaek nu uw geluk zonder eenigen kommer. ' Ben ik de eerfte oorzaek niet van den misl flag, met welken Gy U befchuldigt, en van "„ alle de onaengenaemheden uwes levens ? " Vergeet dezelven, om my het geheugen daer aen ook te beneemen! Kom aen! waerd Kind!" vervolgde hy, „ kom aen ! laetmy zien, dat Gy my dit alles vergeeft, door my niets dan blyfchap te " toonen: ik zal niets verzuimen, om U zo " gelukkig te maeken, als Gy te vooren on- gelukkig geweest zyt. Myn leven is aen "„ U, waerde Vader!" antwoordde ik, „ ik " zal van het zelve gebruik maeken , om uwe " goedheden te verdienen ," en ten gelyken tyd kuste ik tedcrlyk eene zyner handen. „ Gy zult my geheel vergenoegd maeken, dit zie ik reeds voor uit, myn waerde Kind 1" hernam hy, „ doch laet ons nu bedaerdelyk , over onze zaeken fpreeken : want dezen „ zul-  m Z .E L I - B zullen nu gemeen onder ons worden: denkt ,» Gy nu, dat ik ü alhier zal laeten blyven? ,, Ik verlang reeds vuuriglyk, om U by my in „ het beste vertrek gehuisvest te zien. . „ By üjfin Engeland?" vroeg ik met overhaes. 1 ti"g. ■ Hy begon hier op te glimlachen, en zagmy cemge oogcnblikken zonder fpreeken aen „ Neen! niet by my in Engeland,", antwoordde hy ten laetften; want zyne ftilzwygenheid deedt my veel lyden, „ neen! neen! waerde „ Juffer! ik zal U voor het tegenswoordige „ zo verre hier van daen niet brengen, het „ is te Achem, waer ik rj morgen wilde gelei» den, zo Gy toefte-r.t, om my te vergezellen." Ik antwoordde hier op, dat ik overal zoude gaen, waer naer toe hy my beval te volgen. „ Zelfs in Engeland?" vroeg hy , myipotachtig aenziende : „ overal, waerde Vader!'antwoordde ik, „ allcenlyk wilde ik gaerne „ verlof hebben , om eenige aenmerkingen „ hier op te maeken : Gy weet, dat ik vricn„ den hebbe, aen welken ik zeer veel vcr„ fchuldigd ben , en eenige onaengenaemheid „ aen dezen acntcdoen, zoude my zeer hard „ val-  JN DE WILDERNIS. 189 "„ vallen. Mevrouw Sping heeft voor my ', eene Moederlyke zorg gehad; haere kinderen hebben my, als eene geliefde Zusterbe. „ handeld; zo ik haer dan nu zo haestiglyk' '„ verliete, denkt Gy dan, dat zy geen recht „ zouden hebben, om my van óndankbaerheid '„ te befchuldigen? Ach! het minfte verwyt daer van te verdienen, zoude my harder, „ dan de dood vallen. „ Maer ! myn waerde 'Kind!'" antwoordde hy, „ denkt Gy dan , dat Mevrouw Spins „ zoude afkeuren, dat ik myne Dochter ten „ mynen huize brenge, na haer daer toe ver„ lof gevraegd te hebben? (wel te verftaen, alleen welftaenshalven : want ik dien mees„ ter vim myn eigen Kind te zyn) doch wees niet bevreesd , dat ik uwe Vrienden on, heusch zal behandelen. Nooit zal ik den „. dienst, welken zy U betoond hebben, door „ U onder hunne befcherming te neemen, en „ uw lot te verzagten , vergeeten; ik zal zo lang ik leeve niet ophouden , hun myne ,, dankbaerheid daer voor te betoonen. „ Maer '. waerde Juffer!" vervolgde hy , „ laet ons zien , of Gy ook misfchien nog „ eenige andere aenmerkingen aen my hebt „ voor  loo ZELIE „ voor te ftellen; vertrouw my alles, wat U „ mishaegt, toe! Ik heb U reeds gezegd, „ waerde Vader!" antwoordde ik , „ ik ben „ aen U, geheel aen U, niet alleen door de „ banden van het bloed; maer ook door de „ agting en den eerbied, welken Gy my van „ den eersten dag af, waer op ik U gezien „ hebbe, hebt ingeboezemd. Uwe edelmoe„ dige handelwyze heeft myn hart ingenomen „ voor dat Gy my verklaerd hebt, dat ik het „ geluk hadde, om U toe te behooren ; het „ zyn uwe eertytels niet Mylord! nog ook „ niet uwe fchatten , welken my vlei:en ; het „ zyn alleen uwe denkbeelden : zie daer wat „ Jk in U eerbiedige! Zie daer het geen my„ nen roem zal uitmaeken, wanneer ik uwen „ naem zal voeren, en U openlyk mynen Va„ der noemen kan : uw pcrfoon is 't, welken „ ik bemin, welken ik eerbiedig, en welke my „ de groQtfte vertrotiwclykheid inboezemt. „ Die waerde en geheiligde naem van Va„ der, welken ik met zo veel genoegen noeme, „ bezielt my met een zo teder gevoel , dat „ zich thans myne ziel, eenen zo geruimen tyd „ verflaegen en verneederd door myne droe„ vige geboorte, geheel opgebeurd voelt: die ,, naem,  IN DE WILDERNIS. 191 ', naem , die vereerende en vleijende tytel . " werkt nog meer uit, dezelve maekt my des ,', voorwerp*, het welk myn hart heeft uitge- koozen, waerdig. Voltooi dan myn geluk, , door myne keuze goed te keuren. Ik durf ,', TJ verzeekeren , Mylord '. " voegde ik daer met eene bevreesde, en door de kloppingen van myn hart ontroerde ftem by, „ dat het , voorwerp, voor 't welk ik uwetoeftemming „ affmeeke , verdient , om ook de uwe ge"„ noemd te worden door zyne denkenswyze „ en de edelheid zyner ziel!" Dit zeggende , hoorde ik de deur openen, en my omkeerende, werd ik Mevrouw Spins gewaer: Zy boodt my een pak met brieven aen, en zeide, dat het zelve van myne goede Vrienden uit de Wildernis ware gekomen; en dat zy het yermaek, om my eene zo goede tyding te breqgen , voor zich zelve befpaerd hadde. Gy kunt ligtelyk -begrypen, Mama', hoe dat waerde pak met papieren door my ontvangen wierd: ik heb het zelve verfcheidene maelen gekust, alvoorens het zelve in mynen zak te fteeken: want ik moest het leezen.daer van wel uitftellen, om de gelukwenfchingen van Me-  *5>* ZELIE Mevrouw .Sping te beantwoorden. Mylord boodt my-, als zyne Dochter aen die Vrouw aen: Zy was reeds van alles onderricht, doch wy hadden eikanderen nog niet gezien' federt die gelukkige verandering van myn noodlot. Zy haestte zich, om my haere gelukwenfchingen te doen , en voegde daer by, na zich by ons nedergezet, en my aengezien te hebben. Ik kan my over deze gebeurte„ nis niet_ verblyden ; dezelve zal my veel „ hartzeer, en mogelyk den dood van myn „ Zoon kosten; Ach! Mylord!" zeide zy, zich naer hem toekeerende, „ welk eenen vloed „ van traenen zult Gy ons doen ftorten ! my„ ne Dochters zyn in de grootfte droefheid, „ en ik heb twee uuren by mynen Zoon door„ gebragt, zonder hem over zyne vrees te kunnen gerust ftellen. 1 „ Wel hoe! wat vreest hy, myne waerde „ Mevrouw Sping!" hernam myn Vader, haer met de tederfte deelneeming by de hand vatten- de- » Hy vreest,"antwoordde zy, „ het „ geen ons ftaet over te komen, Mylord! wy „ begrypen zeer wel, dat Gy dat waerde kind, ,, het welk wy zo hartelyk beminnen, en het „ geluk van ons huisgezin zoude uitgemaekt ., heb-  IN DE WILDERNIS. 103 „ hebben, van ons zult afneemen. Ik zal „ het niet van U afneemen Mevrouw!" zeide myn Vader, ,r Gy blyft nog Meesteresfe, om „ over haer lot te befchikken : fteluwen waer- „ digen Zoon in zyne vreeze gerust! ■ „ Hoe Mylórd!" riep de Moeder uit. ' „ Al ware ik een Vorst, Mevrouw!" antwoordde hy, „ zo zoude ik nog mynen roem „ ftellen , om de deugd te eeren ; en ik zoude „ dan nog oordeelen, dat ik my zeiven eer „ aendeede, met, myne Dochter aen uwen Zoon te geeven." Ik nam daerop zyne hand; ik kuste en befproeide dezelve met myne traenen, zonder een enkel woord te kunnen uitbrengen; Mevrouw Spiitg deedt even eens. „ Ik begryp U, ik begryp U, Mejuffer!" zeide toen die goede Vader aen my, „ heb „ ik niet wel den man geraeden, welken Gy „ my niet hebt willen noemen? Wat zegt Gy ,, daerop, myn lief Kind?" In piaets van te antwoorden, omhelsde ik hem „'Wat wilt gy doen, Mevrouw!" — zeide hy vervolgens, zyne hand uit die van Mevrouw Sping te rug trekkende. „ Ik „ weet niet, Mylord!" antwoordde zy, „ hoe II. Deel. N „ ik  194 Z E L I É „ ik U myne dankbaerheid genoeg zal betoo- ,, nen. Dankbaerheid Mevrouw!" riep hy uit, „ ik ben 't, die dankbaerheid verfchul,, digd ben, voor alle de zorgen en dienften, „ welken Gy aen myne Dochter beweezen „ hebt. Gy zyt het, en uw cerwaerdige „ Echtgenoot," voegde ik op myne beurt daer by , „ welken my dat geluk, het welk ik thans „ geniet, verfchaft hebben." Dit zeggende vloog ik in haere armen; Zy drukte my tederlyk in de haaren, en noemde my haere Dochter, haere waerde Dochter. ,„ Ik verlang, om dien goeden en eerlyken „ Heer Sping te zien aenkomen," zeide Mylord. „ Binnen acht dagen zal hy in onze „ blyfchap komen deelen," antwoordde Mevrouw Sping: „ ik zal U intusfehen' zyne „ gevoelens voor ons geliefde kind ontdek„ ken , ik heb eenen brief in mynen zak , „ welke haer alleen raekt, zie daer is dezel„ vc. En hierop las zy het geen hier volgt. „ Ik ben opgetogen, myne waerde Vriendin ! over de goede tyding , welke Gy my van uwen welftand geeft; en myn vergenoegen is niets verminderd, door het geen onze bevallige Ninette ü verklaerd heeft raekende haere  IN DE WILDERNIS. I9S ïe geboorte. Ik bewonder even gelyk Gy, haere openhartigheid, en de eerlykheidhaerer gevoelens: dezen maeken my haer nog waerder; en zy verdient daer door nog te meer, om het geluk en den roem van'mynen Zoon uittemaeken. ' Zo zy geenen Vader heeft, zo zal ik die piaets bekleeden; alles, wat my fpyt, is alleen van haer in het befluit te zien, om die verbintenis, welke zy met ons aengegaen heeft te verbreeken. Ik ken in haer flechts eene fout, en deze is, dat zy haere naeuwgezethcid al te verre trekt. Ik hoop, dat wy haer van die vervoering, welke haer doet denken, dat zy zich zelve voor de eer haerer Vrienden moet opofferen, zullen te rug doen komen. Ik zal haer bewyzen, dat die beoogde eer flechts een harsfenfehim is; welke ik veracht, en welke ons algemeen geluk niet behoort te vernietigen. Stel onze kinderen gerust; zy allen hebben my gefchreeven, (ik zeg allen, vermits myn Schoonzoon my ook eenen brief daer over toegezonden heeft:) dm my'hunne vreeze te kennen te geeven, en te gelyk ook hun hartzeer , zo zy zich moesten verwyderd zien.van eene Zuster, aen welke zy zo hartelyk door N 2 de  196 ZELIE de Vriendfchap verbonden waren, als of zulks door de banden van het bloed ware. Myn Zoon, welke aen dat bevallig Meisjen door nog fterker banden gehecht is, komt my zeer aengedaen voor. Ik ken het aendoenlyke van zyn hart, en ben daerom voor' zyne gezond,heid beducht. Ik fmeek de mededoogenheid van het voorwerp zyner Liefde voor hem af; dat zy hem toch zynen hoop niet beneemen 1 Hael dat waerde Kind toch over, om U haer woord te geeven, van niets, tegen onze wenfchen ftrydende, aentevangen voor myne terugkomst , welke op het langst binnen acht dagen zal zyn. Ik zal zeer bly zyn, my wederom ónder myn huisgezin te zien : myn geluk beftaet flechts in het midden myner Familie; Gy, myne waerde Vriendin.' maekt het voornaemfte cieraed daer van uit, gelyk ook het geluk van myn hart." Na het Ieezen van dien brief, konde ik niet genoegzaem de verhevenheid myner Vrienden boven my, en hunne goedheden ten mynen opzichte uitdrukken, dan alleen door de bekentenis van de onmogelykheid, waer in ik ware, om ooit aen -myne verplichting tegen hen  IN DE WILDERNIS. ï$$ hen te kumSen' voldoen, ik fmeekte daer toe de hulp des Hemels af, en bad het Opperweezen , om toch zyne zegeningen over zo veele deugdzaeme harten uitteftorten. Mylord, aen wien men flegts een gedeelte myner Levensgevallen verhaeldhadt, wist niet, waerom Mevrouw Sping Zeide, dat ik myne vetbintenisfen-met hen hadde willen verbreeken Hy vroeg daerom den uitleg van dat gedeelte des briefs, hetwelk hy niet begreep: de goede Moeder deedt dit, en ik nam dien oogenblik waer , om in vryheid uwe brieven te gaen leezen. Ach Mama! ik werp my voor uwe voeten neder, om U te bedanken voor al.het vlcijende, hét welk Gy de goedheid gehad hebt aen uwe waerde kleine vluchteling te zeggen : deze is de naem, welken Gy my aen het hoofd uwes briefs geeft. Doch Gy vergeet welhaest myner vlucht, om U alleen bezig te houden met het vermaek, van my wedergevonden te hebben. De hoop , welken Gy my geeft, om ü binnen eenige dagen te zullen zien, maekt myn geluk volkomen. Ik fmeek vuuriglyk, de herftelling van den Heer van Ermancour, die ook van de reis zal zyn. En N 3 uwo  t bragt. En ik ben onbillyk genoeg ge- * weest riep hy uit my rn de reden vallende „ Ach! vergeef, vergeef my ! „ waerde Minnaeres'. maek toch myn geluk „ volkomen, door my te verzeekeren, dat Gy my vergiffenis fchenkt! „ Ik heb ook verfchooning aen myne tedere „ Zusters te vraegen," zeide hy, „ ik heb haer „ in myne wanhoop veel hartzeer gegeeven." " Hierop Hepen zy toe, en wierpen zich weenende in zyne armen : geduurende dit alles hield ik den neusdoek voor myne oogeri, om eenen vloed van traenen, welken ik op myne wangen voelde vloeijen , tegen te hou■ den. In dien zelfden oogenblik nam de bevaUige'SoPHiA myne hand, en bragt dezelve op den mond haers Broeders: hy kuste dezelve tederlyk: ik liet myn hoofd op zynen hals neder vallen, en., ónzer beider traenen mengden wy onder één. O 4 Ik  2J6 ZELIE Ik fprak hem vervolgens over zyne wond; „ ik zal uwer nieuwsgierierigheid ten dien „ opzichte voldoen ;" zeide my Mevrouw London : „ men moet mynen Broeder heden „ daer mede niet bezig.houden: hei heeft hem/ U maer al te veel leed gedaen , gelegenheid „ gegeeven te hebben, tot het nieuwe voor. „ val, het welk hy ondergaen heeft. - Waer„ om waerde Zuster!" zeide hy hier op, „ Wilt gy myne eigen-liefde fpaeren voor het „ oog van die toegeeflyke Juffer ? Moet zy • „ niet den Man, welken zy verkiest, vol„ maektelyk kennen? neen! ik zal niet bloo„ zen, over het bekennen myner fouten aen „ de waerdigfte der Vrouwen : zy zal van my '„ zeiven de oploopendheid van mynen inborst „ leeren kennen. Om de waerheid te zeggen, „ die oploopendheid heeft zich in my nog „ niet ontdekt gehad , voor den oogenblik, » waer °P ik vreesde , eene Minnaeres zo „ noodzaekelyk voor het geluk myns levens, „ te zullen verliezen. „ Ja! waerde Minnaeres!" vervolgde hy,« my aenziende, „ uwe zo befltsfende weige„ ring om ooit aen my tc willen zyn, heeft » mY tot de grootfte wanhoop gebragt. Jk „ zogt  IN DE WILDERNIS. 217 „ zogt te fterven , door de wond in mynen „ arm, welke begon te geneezen , open te rukken, en het bloed daer uit te tappen. Ik heb door deze daed Van geweld het gant„ fche Huisgezin in rep en roer gebragt. Gy „ zelve, waerde Minnaeres! wat hebuGyniet ,', al seleeden door de uitwerking van mynen " beroerden geest? moest ik op deze wy„ ze een deugdzaem hart, aen het welk ik " niets anders, dan eene al te groote naeuw„ gezetheid, te verwyten had, wederom naer " my trachten te doen wederkeeren ? Ik ben „ befchaemd , over my zeiven , wanneer ik „ aen dat tydftip van myn leven denke; doch , de zachte en bedaerde inborst van haer, die „ haer lot wel aen het myne wil vereenigen, zal myne handelwyze kunnen reegelen, en zeer gemakkelyk de hevigfte driften myner „ ziel intoomen. Wanneer men den moed heeft, om zyne „ misdagen te erkennen," zeide ik hier op, Mevrouw London aenziende, „ denkt Gy „ dan ook niet, waerde Vriendin! dat dezel'„ ven dan veel kleiner worden? wie onzer '„ kan zich ooit vleijen, ->:enc misflagen aen „ zich zei ven te verwyten te hebben? doch O 5 >. »oe  2I3 Z E L I F „ hoe zeldzaeiri is 't, dat men eene zo groote ziel heeft, in ftaet, om zyne fouten te ken„ nen, en dezelven openlyk te bclyden !" Deze laetfte woorden fpreekende, zag ik den Heer Sping aen: de Heer London kwam op dien oogenblik binnen: deze was de eenige van het gantfche Huisgezin , welken ik nog niet gezien had, na de verandering van mynen ftaet. Hoe groote verplichting had ik «iet aen dien goeden Vriend? „ Gy ontbraektn«g „ alleen aen ons allen," zeide ik, opftaende. om hem te groeten. „ ik wensch my zel- „ ven geluk, Mejuffer !" antwoordde hy , >, onder het getal van uw Maegfchap te zyn : „ Gy zult door uwe verbintenis het geluk en „ den roem daer van uitmaeken." Dit zeggende, boog hy zich voor over, om myne hand te kusten; doch ik trok dezelve weg, en omhelsde hem. Gy weet, dat de Heer London de verplichtendfte Man der waereld is, ook is hy de eerlykite: voor zyn Huwlyk heb il-hem kwah/k beoordeeld, na de voltrekking van hetzelve, dat is, na dat wy hem van nader by lecren kennen, en meer -.tegenheid hebben , omzyrun inborst te doorsronden, zo verheugt zich de  IN DE WILDERNIS. 219 de geheele Familie, aen de crnftige aenhouding zyner Vrouw toegegceven te hebben: Zekerlyk kende zy hem beter,- dan iemandanders , en zy hadt hem zeer wel beoordeeld. Zy'n perfoon heeft niets uitfteekends: hy heeft eene ernilige en eenigzins gedwongene houding: hy is middelmactig van lengte, zyn Erfgelsch gelaet, dat is te zeggen, wat zwaerrnoedig , maekt geenen voordeeligen indruk op iemand. Men moet hem vry, en onge. dwongen in een gezeffchap van goede Vrienden zien , om hem te leeren kennen: dan is •teerst, dat zyn gelaet zich ontrimpelt, en dat men in zyn aengezicht en oogen veel vrolykheid en verftand ontdekt. Niemand kan beter oP zynen tyd en met meer geest fpreeken, dan hy.' Tegenwoordig Mama! kent Gy alle de Vrienden , met welken uwe Ninette haere gelukkige dagen gact doorbrengen: men moet hier ook den Zoon van Mylord Harture , welken ik welhaest mynen Broeder zal noemen, onder tellen. Men noemt hem tegenwoordig Sir George , om hem van zynen Vader te onderfcheiden. De Heer Sping is verzekerd, dat ik welhaest van de flechte indrukfelen, welken  220 ZELIE ken ik ten zynen opzichte i„ my zelve gewaer geworden ben, zal terugkomen. Hy zeide my op zekeren dag ten dien opzichte, dat de losheid, en de begeerte om in de oogen eener fchoone Vrouw uittemunten , zeer dikwvis den besten aért bedorfj doch dat S» g.o/gz " ftaet ware, om van zich zei ven het nadeel te bemerken, het welk hy zich zoudeaendoen door in die belachlykemanieren te volharden' welken hy van een gezellchap van jonge lieden uit de Stad hadde overgenomen; en dat hy zich fpoedig zoude beteren door de zodaemgen niet meer te zien; „ en door ü na te V'0lgen'" zeide ik' ronder te denken, dat ik hem daer door befchaemd konde maeken want ik gaf daer door niet onduideiyk te kennen dat ik iets van die kleine misilagen zyner jeugd wiste. Hy bloosde, en zag my met eene zeer verwonderde houding aen: ik voelde ook eenen blos op myn gelaet komen, wanneer ik myne onbefcheidenheid bemerkte: wy bleeven eeni gen tyd zonder fpreeken : doch eindelyk hadt hy medelyden met myne verlegenheid: hy vroeg my niets over dat ftuk, het welk ik al te teder dage te zyn, om onder vier oogen met  IN DE WILDERNIS. 221 met hem te behandelen. Ik had ook geen recht, om hem eenige verwydngen te doen, over de wyze van zyn gedrag in eenen tyd, waer op ik 'geene de minfte hoop had, om met hem in den echt te zullen treeden. Doch laet ons tot den Heer London weder* keeren : hy gaf ons bericht, dat de Heer Suple by Mevrouw Sping ware, en dat dezebeflooten hadde, om hem op dien oogenblik by ons te brengen. En waerlyk hy kwam ook eenige oogenblikken daer na: ik ging hem met opene armen te gemoet : hem mynen Vader, mynen Befchermer noemende, Ik zoude hem omhelsd hebben, zo hy die blyk van dankbaerheid niet geweigerd hadde. Hy groette my zeer eerbiediglyk : de geheele Familie ontvong hem even als eenen eerwaerdigen Vriend, welke eenige dagen afweezig is geweest: de Heer Sping, even als ik, begeerig zynde, om hem te ondervraegen, badt hem, om piaets te neemen, en het verhael van zyne Reis, welke hy, om ons te verplichten, ondernomen hadde, niet te verfchuiven; ook zeide hy hem , dat wy nimmer den dienst, welken hy ons beweezen hadde, zouden vergeeten. „ Ik  222 ZELIE Ik fta U borg voor die waerde Juffer," voegde hy daer by, my naest dien goeden Vader doende zitten... Ik betuigde ook nog myne hartelyke dankbaerheid aen den Heer Suple door de levendigfte uitdrukkingen. Deze keerde zich toen naer den Heer Sping, hem gelukwenfchende over de goede keuze, .welke zyn hart gedaen hadde ; vervolgens haelde hy uit zynen zak een papier, het welk hy my ae.nbood, zeggende aen den Heer Spijsg, dat' het zelve een dagverhael zyner Reize wa- re >. Gy zult daer in ," voegde hy daer by, „ het vcrfljg van alles, wat ik gezien „ hebbe, vinden; doch ik heb het heufche „ onthael van de Vrienden van Mejuffrouw „ Ninette niet genoeg naer mynen wensch „ daer in kunnen uitdrukken." Ik doorliep alreeds die papieren; doch de Heer Sping, my herhaelende, het geen de goede Vader hem gezegd hadde, verzogt my, hem te willen toeftaen , om dat belangryk vcrhael aen het gantfche gezelfchap overluid te mogen voorleezen : hy las dus het geen hier volgt. Dag-  'TN DE WILDERNIS. 223 Dag-vcrhacl der Reize van den Heer Suple. „ lk ben met den Afzendeling van Mejuffrouw Ninette , en wel onderricht nopens den weg, welken ik moest volgen, om ter plaetze onzer beftemminge aentekomen, van stckem vertrokken. Ik was nog daerenboven vergezeld" van twee Zwarten, welken de Heer Sping de voorzichtigheid heeft gehad, ommy mede te geeven : dezen droegen onzen Voorraed voor de reis, en eenige gereedfchappen, om by noodzaekelykheid daer van gebruik te kunnen maeken. Na omtrent op een vierde van de hoogte des Roodenrbergs gekomen te zyn, hebben wy de opening in het Hol, door welke Mejuffrouw Ninette heen gedrongen is, ontdekt; doch oordeelende, dat dezelve niet groot genoeg voor ons ware, hebben de Zwarten door haeren arbeid dezelve wyder gemaekt: Zy verbryzelden den fteen aen wederzyde van die opening, en bezorgden ons daer dooreenen zeer gemakkelyken doortocht: dit onderaerdsch hol beflaet de gantfche breedte van den Berg. Wy gingen voort tot het Beekjen, op de kacrt onzer Reis aengeweezen. Wy hielden ons  **4 ZELIE ons aldaer op, om eenige ververfchingen te gebruiken, en de Zwarten aftewagten, welken bezig waren om eenige takken van boomen links en rechts aftekappen , ten einde daer door den weg te kunnen onthouden, welken wy gegaen waren. Na wat gegeeten en van het heldere water uit die Beek gedronken te hebben, zyn wy rechts af verder opgegaen, om de woonplaets, welke wy zogten, te vinden ; maer hoe zeer wy ons ook gelpoed hadder., zo hebben wy aldaer niet kunnen aenkomen, dan in den nacht: de Maeri, welke ons onzen weg hadt doen zien, gingonder : alles was toen in eene volmaekte Kilte: om deze niet teftooren, namen wy het befluit, om ook wat te nisten , en alzo den dag ultewagten." Wy waren met het kezen zo verre gevorderd, wanneer men ons Mylord Harture en zynen Zoon kwam aenmelden. De Vader hadt de befcheidenheid om alleen binnen te komen, ten einde my voor af kennis te geeven van dat bezoek, waer toe ik my niet hadde voorbereid. :.. „ Ik kom ," zeide hy aen Mevrouw Spijvg, ,, om my dezen avond by U ten eeten „ te vraegen, en te gelyk verlof, om U my„ öen zoon te mogen aenbieden. Ik verzoek „ ver-  IN" DE WILDERNIS. iif „ vergiffenis voor hem, in aenmerking vair ,, den aengenaemen band, welke ons aen el„ kanderen ftaet te verbinden; en Gy, myn ,-, aenftaende Schoonzoon!" voegde hy daer by, „ ik maek ftaet op uwe vóorige Vriendfchap „ met hem." Hy keerde zich vervolgens naer my, ën na my tederlyk omhelsd te hebben, zeide hy , dat hy eenen Broeder by my bragt, die veel leedweezen betoonde, over allé zyne voorige dwaesheden, en hartelyk 'verlangde ,"om myte zien. Sir George kwam op dien oogenblik binnen met een zo zedig gelaet, en eene zo heufche houding, dat ik hem byna niet zoude hebben kunnen kennen, zo men hem niet aengediend hadde. „ Waerde juffer!" zeide hy', my naderende, ,, ik kom U op myne knieën vergiffenis, ,, en uwe Vriendfchap verzoeken." Ik opende myne armen om hem te omhelzen ; doch hy week te rug, zeggende, dat hy dezer gunst niet waerdig ware, dat hy alvoorens dezelve wilde verdienen door een gedrag, het welk in ftaet ware, om het ongelyk my aengedaen, te herftellen. Hy durfde my zyne Zuster niet noemen, en zonder myn antwoordaftewagten, II. Deel. P groet-  E E fc I JS groette hy het overige gezelfchap, en eindigde met den Heer Sping vyf of zesmaelcn te omhelzen. Zy hebben zich wederzydsch geluk gewenscht, over het voorgevallene, het v/elk hen wederonrvereenigde, en, gelyk zy hoopten, hunne vöorige Vriendfchap duurzaem zoude maeken Vervolgeas vroegen zy wederkeerig naer hunnen welftand. 'Cerwyl zy met eikanderen in gcfprck waren, betuigde ik aen mynen Vader de blyfchap', welke ik gevoelde, over de verandering en de manieren van zynen Zoon „ Waerde Vader!" zeide ik hem, „ verzeker „ hem van myne oprechte genegenheid, en „ verzoek hem , my zyne Vriendfchap en „ broederlyke tederheid te willen geeven." Myn Vader herhaeldc overluid het geen ik hein in het oor geluisterd had, en deedt zynen Zoon naderen, zeggende, dat hy wenschte, zyne beide kinderen clkanderen te zien omhelzen. „ Ach ! myn Vader!" riep Sir George uit, ,, die waerde Juffer is van uw bloed „ ik erken haer uit die edelmoedige goed„ heid." Hy kwam vervolgens naer my toe, 'wy omhelsden eikanderen, ons Broeder en Zuster noemende, De goede Vader nam het groot-  IN DE WILDERNIS. S27 grootfte genoegen daer in, het geen hy ons betuigde door ons beiden in zyne armen te drukken. Hy werdt vervolgens gewaer, dat • de Heer Sping een papier in zyne hand hadde het'welk hy ichcen te willen leezen ; hy vroeg daerom, wat d r.en te ontftelIen,'tot bedaerdheid gebragt te hebben. Ik ontwaekte toen , 't zy door eenig gerucht , het welk tot myne ooren kwam, 't zy door de Zon , welke begon te fchynen. Ik werd by het openen myner oogen eenen Man van eene fchoone geftalte gewaer : hy kwam naer my toe met een edel en vriendelyk gelaet: ik ftond aenftonds op, om hem te gemoet te treeden ; en op dien zelfden oogenblik zag ik hem naer den kant van het huis te rug te keeren : na eenige fchreeden voortgegaen te zyn, zeide hy aen eene Mevrouw, welke aen de voordeu» was blyven ftaen : „ Ga binnen ! myne waerde Vriendin I ik bid U, volg my niet! ga binnen, en „ bewaer uwe Kinderen!" vervolgens keerde hy weder naer my toe , en vermits ik ciïgt genoeg by hem was, om my te kunnen toefpreeken , vroeg hy, my zeer beleefdclyk groetende, wat ik in dat oort kwame doen? ,, Ik geloof , tegen den Heer van Erman„ cour te fpreeken," zeide ik hem, waerop hy my antwoordde, dat ik my nietbedrooge , maer dat hy zich verwonderde, dat ik hem kende: hy vroeg my tevens, wat my eigenP 3 lyk  23a ZELIE lyk in die Wildernis hadde doen komen met die Lieden van myn gevolg, naer rtiyne nog flaepende Reisgezellen v/yzende. „ Alleen „ het vermaek, om U te verplichten, myn Heer!" antwoordde ik, „ het is van wegen „ Mejuffrouw Ninette , dat ik hier ben ge- „ komen. ,, Hoe !" riep hy uit, „ dat „ waerde Kind !.... Ach!edelmoedige Vreem,, delingen ! Komt! komt, het geluk en de bly„ fchap brengen aen de waerdigfte der Vrou„ wen! < Dit zeggende, nam hy my by de hand, en namy verzocht te hebben, om hem te volgen, liep hy het eerst voor uit, om zyne Vrouw van myne komst te verwittigen. - Ik vond die heufche en eerwaerdige Vrouw, zittende, en haere Kinderen ftaende voor haer: de Fleer van Ermancour verzogt haer, pm moed te 1'cheppen en ons aentehooren. Na eenige fchreeden in die kamer gedaen te hebben , bleef ik ftaen , dat zo belangrykc Tafereel met groote bewondering aenziende, „ Ach! waerde Vriend!" zeide de Mevrouw, „ hoe ongerust hebt Gy my gemaekt! ik heb ,, U uw leven niet kunnen zien in gevaer ftellen, zonder eenen doodel-yken fchrik te ». ge-  IN DE WILDERNIS. agi „ gevoelen. Helaes I" voegde zy daer by , zich in zyne armen .werpende , „ ik heb niet dan voor U en voor myne kinderen ge- vreesd. Ik wist niet, of ik naderen zoude of niet, maer het Zoontjen my gewaer wordende, gaf eenen luiden gil, en verbergde zyn acngezicht op de knieën zyner Moeder. Ik nam toen het .befluit, om het huis uittegaen, en hun den tyd te laeten, om zich te bedacren. ïk vond alle myne Reisgezellen wakker, enHiEkotïimus in gefprek met den afzendeling, welke, gelyk Gy weet, zeer goed Fransen fprcekt. Ik verzogt hen toen, om zich wat fohuil te houden, en berichtte hun van de ontfteltenis welke onze onverwagte verfchyning in het' huis veroorzaekt hadde. Vervolgens keerde ik te rug, en ging op eene bank buiten de voordeur zitten, om aldaer de beveelen van den Heer van Ermancour aftewagten. Doch naeuwlyks was ik nedergezeeten, of hy kwam by my met zyne waerde Gezellinne... ,, Verfchoon my ! edelmoedige Vreemdeling I" zeide zy, my naderende, „ .beoordeel my niet „ naer het onvriendelyk onthael , het wélk ?, ikU aengedaen hebbe'. Is 't waer, hebt gy P 4 „de  532 Z E L i E » de goedheid, om ons tyding van ons lief kind te komen brengen ? Zy is dan niet „ dood , die waerde Ninette ? Waer is zy >, toch, myn Heer? zal ik haer nog eens we„ derzien? wanneer toch zal ik haer in myne armen kunnen drukken? Almachtige God voegde zy daer by, haere oogen naer den Hemel fiaende, „ zo ik haer wederzie fta ,, dan ook toe, dat ik haer, myns harts waer- '» dig, moge weder vinden!. Twyffel daer „ niet aen, Mevrouw !"antwoordde ik haer » zy is de deugd zelve; zy is al uwer tedere „ gevoelens voor haer, welken zyUingeboe„ zemd heeft, waerdig: daerenboven," voegde ik daer by, den brief van Mevrouw Sping uit mynen zak haelende, „ zie daer een papier, het welk u daervan zal overtuigen ! Zy las daerop den brief, denzelven met haere traenen befproeijende,... „ Edelmoedige Vrouw!" zeide zy , na geëindigd te hebben met leezen , „ hoe zal dat waerde „ Kind ooit zo veele weldaeden kunnen er„ kennen! en Gy, myn-Heer! haere eerfte „ helper ! haere Befchermer! haere Vader ' „ nooit kunnen wy TJ onze dankbaerheid ge" noeSza™ bewyzen!... Zie, myn waerde „ Vriend J"  IN DE WILDERNIS. 233 Vriend 1" zeide zy aen den Heer van Ermancour, welke by haer ftondt, „ lees de„ zen brief van de achtingwaerdigfte der Vrou„ wen ! Zie eens , wat zy al voor onze Ni„ nette gedaen heeft, en nog voorneemens „ is te doen: Zy fpreekt van haer haeren „ Zoon tot Echtgenoot te geeven! Ik „ weet, dat dit haer oogmerk is," antwoordde ik, „ en ook de wensch van de gantfche „ Familie. De Heer Sping is haerer waerdig „ Mevrouw 1 ik kom U daer van verzeekering „ geeven. Gelukkig kind!" riep zy uit, „ het is de Hemel, welke U naer Achem ge,, leid heeft'." „ Ach! myne tedere Moeder!" riep ik uit, „ Gykent nog al het geluk niet hetwelkuwe „ waerde Ninette geniet! Gy weet nognict, „ dat zy haeren Vader gevonden heeft! „ Ach! myn Heer Suple !" vervólgde ik , „ hoe zal ik U ooit alles, wat ik U verfchul„ digd ben, kunnen betuigen? en Gy, Me, vrouw!" my in de armen van Mevrouw Sping werpende, „ myne Mama heeft groot „ gelyk: nooit zal ik my van myne verplich„ ting jegens U kunnen kwyten !" De Heqr Sping konde eene zo acndoenlyke P 5 ver-  234 ZELIE vertooning niet langer uitftaen-: hy ging buiten het vertrek, en men kwam op dien oogenblik zeggen, dat het ayondmael opgedischt ware. „ Ik ben over dezeftooring niet te onvree„ den," zeide Mylord, zynê oogen afveegcnde, „ kom aen ! kom aen ! men zal het leezen „ tot na het eeten uitftellen." De Heer Suple, welke des avonds nooit uit eeten bly ft , vroeg flechts een oogenblik gehoor voor zyn vertrek. „ Ik meende," zeide hy , haelende een Doosjen het welk hy op eene tafel hadt nedergezet, „ dit Doosjen „ aen Mejuffrouw niet over te geeven; dan „ wanneer wy op die piaets van myn dagver„ hael gekomen waren, aiwaer daer van ge„ fprooken wordt; maer vermits ik genood„ zaekt ben, om van hier te gaen , zo zal ik „ my ten eerften van die boodfehap kwy„ ten. Zie daer dan Mejuffer! een Doosjen, „ het welk ik belast ben aen U zelve overte„ geeven uit naem van Mevrouw van Erma. cour." Vervolgens vertrok de Heer Suple. Ik haestte my, om dat Doosjen open te doen, na- daer toe aen den Heer Spingcu aen mynen Vader verlof gevraegd te hebben. Ik vond  IN DE WILDERNIS- 23.3 vond in het zelve een klein pakjen, wel ver-, zeegeld, en op den etnftag deze woorden , met de hand myner Moeder gefchreeven. „ Deze Doos bevat het afbeeldfel van Mylord Baron van Konisberg , Vader van „ het Kind, het welk ik dervende aen Me„ juffrouw Zelie agterlaét. Zo myne Doch. „ ter gelukkig genoeg is, om haeren V^der ,, te vinden, zo fmeek ik hen beiden om „ aen dit af heeldfel, het welk ik met myne ,, traencn befproei , eenen kus , en eene ,, traen te weiden!" ik ontzegelde met overhaasting het afbeeldfel, kuste het zelve m'eenigmaelen , myne traenen over het zelve laetende vlocijen. Mylord ontrukte het zelve aen myne handen , cn nam my in zyne armen.... ,, Kom! mynwaer„ de Kind!" zeide hy, „ kom uwen Vader „ troosten , en uwe droefheid by de myne ,, voegen! Laet ons beiden de beste en on„ gehikkigfte der Vrouwen beweenen! —- * „ Ach! myne arme Moeder!" riep ik uit, „ konde ik ü flechts in myne.armen drukken ,, op den boezem van den tederfren Vader!" De Meer Sritfa kwam op dien oogenblik wederom binnen. Hy zag my in die gefteld- hcid,  Z E L I E beid,-en hadt de laetfte uitdrukkingen myner tederheid acngehoord... „ Ach Mylord /"riep by uit, myne hand grypende, om my uit de armen van mynen Vader te ontwikkelen, „ ik „ bid U , fpaer toch een al te aendoenlyk „ hart.' —- ik geef haer aen U over," zeide Mylord, opftaende , „ troost haer, myn 5, waerde Vriend ! én tragt haer tot bedaeren „ te brengen !" Terftond ging hy zelf uit het vertrek, om zyne ziel wederom tot eenige kalmte te brengen. Ieder een ging toen naer de Eetkamer: ik nam Mevrouw London onder den arm, om te famen daer na'toe te gaen. Ik ging volgens gewoonte naest Mevrouw SriNo nederzitten , en wilde Mevrouw London aen myne linker zyde plaetzen gelyk wy gewoonlyk zaten „ Neen ! waerde Vriendin!" zeide zy my , „ zie daer de piaets, welke de Heer Martig„ ni my aengeweezen heeft," en ten gelyken tyd maekte zy eene diepe neiging: deze is de meestgeliefde Bediende van den Heer Sping. Deze laetfte kwam binnen , wanneer men o,ver deze boertery lachte : na aen mynen Vader verfchooning gevraegd te hebben, over zyn nachtgewaed, kwam hy de ledige piaets, welke  Ifï DÉ WILDERNIS. 237 kè naest my was, vervullen : men begon op nieuw te lagchen,maer met meerbedaerdheid, Martigni aenziende, die een zeer vergenoegd gelaet hadt door zo gcflaegd te zyn. De Heer Sping vroeg toen, waerom men lachte? om dan ook mede te kunnen doen; Mevrouw London, die van verlangen brandde , om hem dit te doen verftaen, vervrolykte deze daed nog meer, door eenige ftekelige aenmerkingen daer nog by te voegen, welken den Heer Sping niet mishaegden: want na dat verhael zag hy Martigni met een minzaem gelaet aen, welke evenwel daerom niet minder zyne deftige en ernftige houding bewaerde. „ Myne Zuster!" zeide hy vervolgens, „ ik Vraeg U verfchoonirig voor dien armen Man; „ maer ik kan hem niet beknorren. Ik „ heb hem ook niet beknord," antwoordde zy, „ vraeg hem zelfs maer, of ik niet het , tegendeel gedaen hebbe, te weeten eene diepe neiging, om hem te bedanken. • „ Neen:" zeide myn Vader, „ hy is ook niet te beknorren;" en by nadere owerweeging voegde hy half inluisterende daer by. „ Die „ fnaeken doorgronden ons beter, dan wy ., denken." Ge-  «SS 't Ë L £ E Geduurende die famenfpraek wist ik niet, hoe ik. my hemden zoude , ik durfde myne oogen niet opfiacn,'de blos, welken ik op myn gelaet voelde, vermeerderde myne verlegenheid: de Heer Sping werdt zulks gewaer, en vroeg my , hoe veele kinderen myne Mama uit de Wildernis hadde? „ Ik verlang ten öerkftén," zeide de Heer London, „ om haer te gaen zien, zo zy zei- „ ve niet hacst hier komt. Waerde Vriend!" zeide Sir George , „ ik zal U vergezellen, „ als Gy maer wilt; ik heb geen minder ver- langen, als Gy om die braeve Familie tc zien. De Heer Sping liet geene de minfte begeerte blyken, om dien tocht met hen te doen; doch ik was daer niet verwonderd over, vermits ik wist, dat hy toefiel maekte', om U te gaen zien, wanneer men den weg bruikbaer genoeg gemaekt hadde, om met gemakkelyke Rytuigen te kunnen gebruikt worden; het overige van den avondmr.cltyd bragten wy door, met over u te fpreeken. Van Tafel opftaende zeide Mevrouw Sping, dat het te laet ware, om het leezen van het dagverhacl van den Heer Suple ten einde tc bren-  IN DE WILDERNIS. 239 bïcngen : Mylord wa< van dezelfde gedachten, en zeide, dat men dit moest uitftellen , tot den anderen dag by het ontbyt; dat hy dan met zynen Zoon zoude komen, onder voorwaerde, dat wy dan vervolgens allen by hem des middags zouden komen eeten. Ieder een nam dit aen : -Mevrouw Sping zelfs zeide, dat zy dit gaerne wilde doen, zo haer Zoon in ftaet ware, om zich aen te kleeden. Ik hoop," antwoordde de Heer Sping , ,, eene zo aengenaeme Parthy niet te zullen „ breeken." De Heer en Mevrouw London vertrokken daerop met Mylord en zynen Zoon naer de ftad; ieder een ging zich ter rust begeeven ; 'en dit zal ik thans óok gaen doen, Mama! moTgen zal ik U bericht geeven van het geen zal voorgevallen zyn. NEGENTIENDE BRIEF. Ik dagt gister niet, Mama! dat het by Mylord Harture zoude weezen, dat ik U van de omftandigheeden, welken Gy leezen zult, bericht zoude geeven. Ik had eenen zeer genisten en aengenaemen nacht  24° ZELIE nacht doorgebragt , wanneer de Kamenier , welke my bedient, kwam zeggen, dat Mevrouw Sping my liete weeten , dat een gedeelte van het gezelfchap reeds om te ontbytem ware aen 1 gekomen. Ik ftond derhal ven fehielyk op, en kleedde my aen: terwyl men my kapte, kwam Martigni uit naem zyns Meefters naer myne gezondheid vraegen. Ik voelde eenen blos op myne kieken komen; toen ik dien knecht zag, welke zynen Meester zo wel doorgronden konde: ik vroeg, of de Heer Sping den nacht ook wel hadde doorgebragt. „ Ik weet niet," antwoordde hy, „ of hywcl „ geflaepen heeft , Mejuffrouw ! maer hy „ fchynt heden in eenen zeer goeden welftand „ te zyn: ik heb hem in langen tyd zo vrolyk ,, niet gezien. Hy heeft willen beproeven, „ of zyn gekwetste arm toe zoude laeten, om ,', zynen Rok aen te trekken, en alles is zeer „ wel gefchikt. Daer ben ik zeer ver- „ heugd over, myn waerde Vriend!"zeide ik, „ zeg aen uwen Mééster, dat ik ook zeer wel„ vaerende ben; en hem bedank voor zyne ,, oplettendheid." Hy ging toen heen, en Mevrouw London kwam eenige m'inuuten daer na in: wy begaven  • IN DE WILDERNIS. 241 ven ons te famen naer de zael. Alle de genodigden waeren daer reeds by één, uitgezonderd den Heer Sping : deze kwam welhaest ook met „„„„IJ .-„„..„„ 1 1. 1 .rj„„„l„a nan C t n George , hem verzoekende, om haer aen my te geeven. „ Neen zeeker niet, myn waer- „ de Vriend'. " zeide myn Broeder, „ want ,, ik zoude vreezen , dat de frischheid daer „ van zoude verwelken, zo ik myne vingers „ daer aen bragte; om dan aen dit voorteko,, men , zo is 't nodig, dat de beminnelykfte „ der Mannen die Roos zelf geeve aen de be„ valligfte der Vrouwen." Dit zeggende, zo bragt hy de hand, welke de Roos vasthieldt, naer my toe. Ik nam dezelve aen, en bedankte hun beiden met eene neiging. De geestige Sophia was geduurende dien tyd bezig om Thee te fchenken; en zeide, zich naer my keerende, „ de Roos moet op de ,, Roos zyn geplaetst," het geheele gezelfchap juichte aen dit gezegde toe, en haer Broeder omhelsde haer. Na het ontbyt fprak mén , om de leezing van het dagverhael, naer het welk ik zeer begeerig was , te vervolgen. De Heer- Sping verzogt, dat men hem wilde verfehoonen , II. Deel. Q om  2x2 ZELIE om het zelve voorteleezen, en Sir George boo*dt zich in zyne piaets daer toe aen. Men gaf hem dus de papieren over, en hy vong het verhael van den Heer Suple op die piaets aen , waer wy gister gebleeven waren. De Heer London' ontbrak alleen aen het gezelfchap; zyne bezigheden hadden hem verhinderd, om zich aldaer te laeten vinden. Vervolg van het Dag-verhael der Reize van den Heer Suple ,, Mevrouw van Ermancour , vroeg my , waerom haere waerde Ninette haer niet ge- fchreeven hadde. ,, Ik wagtte uwe beve- „ Ien af, Mevrouw."' antwoordde ik haer, „ om den Zendeling, belast, om U de brie,, ven en papieren ter hand te ftellen, tevoor,, fchyn te doen komen. Gy zult daer by een „ dagverhael van alles, wat Mejuffrouw Ni„ nette is overgekomen, (federt zy U ver- „ laeten heeft, vinden. Laet hem toch „ hier komen, Myn Heer! ik fmeek U daer„ om," antwoordde zy. Dit zeggende ftondt zy op, en ging eenige fchreeden. vooruit, toen zy hem gewaer werdt  IN DE WILDERNIS. 243 Werdt. „ Kom myn waerde Vriend!" zeide zy, „ voldoe aen myn ongeduld! geefmy toch fchielyk de papieren van myn liefkind n 0Ver! -T— Gy zult my wel willen toeftaen ,, Mevrouw!" antwoordde die Bode , „ om „ ftiptelyk de bevelen van die bevallige per„ foon, welke my naer U gezonden heeft, „ op te volgen ; ik moet U de papieren niet, „ dan op myne knieën aenbieden. Die Juf„ frouw wilde zelve daer wel by zyn, om „ uwe toegeeeflykheid en goedheid aftefmee- si ken. Sta op ! myn waerde Vriend!'' riep zy uit, „ ik zegen den Hemel en denBo" „ de, welke my zulke goede tydingen brengt. Zy begaf zich hier op" een weinig ter zyde, om het pak met papieren te openen. Zy trok eenen brief daer uit, en las denzei ven, terwyl zy dikwyls daer mede moest ophouden , om te fchreien. Vervolgens wierp zy zich op haere knieën, de oogen naer den Hemel llaende, ën zeide. „ Ik danke U , almachtige „ God ! Gy hebt alle myne wenfchen ver„ vuld. Zy kwam daer na met een bedaerd en vergenoegd gelaet by ons, en badt my, om in huis te komen, terwyl zy den brief , welken Q 2 zy  244 ZELIE zy reeds geleezen hadt, aen den Heer van Erju ancour overgaf. ,, Gy zyt Priefter , myn Heer Suple," zeide zy my vervolgens, wanneer wy by eikanderen waren gezeeten : „ myne Dochter heeft „ my uwen naem, en uw Ambt bekend ge„ maekt: dit Ambt doet ons eene bron van „ weldaeden vooruitzien, van welken wy fe„ dertlangen tyd zyn verftooken geweest: Gy „ kunt de wenfchen van twee ongelukkige Echtgenooten , welken dikwyls over het „ lot hunner Kinderen zuchten , vervullen,. De Heer van Ermancour was nog buiten het huis gebleeven, om den brief van Mejuffrouw Ninette. te leezen. Op dien oogenblik kwam hy ook binnen, en, dien brief aen zyne beminnelyke Gezellinne te rug geevende, zeide hy: „ Welk een geluk laet ons dat waer„ de Kind, in haeren brief niet voor uit „ zien? Gy! myn Heer! Gy zult het geluk „ van dit geheele huisgezin uitmaeken : dit „ vooruitzicht is bereids eene belooning voor „ een hart, zo edel, als het uwe. Myne „ waerde Vriendin ! laet onze kinderen ko„ men! dat zy dien goeden Vader zien en , eeren! dat zy de plichten van hunne on- „ fchul-  IN DE WILDERNIS. fchuldige harten aen hem voldoen, onder „ afwachtinge van dien tyd, dat zy den „ grooten dienst, welken hy hen doen kan , „ kurinen voelen en erkennen ! "Mevrouw van Ermancour ftondt terftond op, om haere Kinderen te gaen haelen. „ Gy weet reeds een gedeelte van myne le„ vensgevallen," zeide my de Heer van Ermancour, toen zyne Gezellinne vertrokken was; ,, men heeft U, ook de ongelukken van ,, deze waerdige Vrouw verhaeld. Ik heb de „ gantfche bewoonde waereld om haer ver., laeten ; doch niemand kan U , zo wel als ik, „ de deugdzaeme hoedaenigheden haerer ziel „ leeren kennen. Dat dan onze naeuw ver„ knochte verbintenis U ten ^adeele van haer „ gedrag niet doe oordeelen ! Zy heeft zich „ niets te verwyten: zo ik zo deugdzaem, „ als zy , ware geweest, zoude haere roem „ zonder eenige vlek zyn : doch de Hemel ,, kent de zuiverheid van haere ziel, en moet „ die vlek van haer leven afwisfchen, op dat , zv in die waereld, waer in wy zullen gaen „ leeven, niets dan haere fchoone hoedaenig- heedén vertoone. Zy zal , waer ik ook „ met haer leeven moge, myn geluk uitmaeQ 3 ,, ken;  2*6 Z E L I E „ Ken; ik zal üovaerdig op myne Echtgenoo„ te zyn; myne Kinderen op hunne Moeder. „ Haere Vrienden zullen haer eerbiedigen , ,, en allen., welken haer zullen kennen, zul„ len gedicht zyn , over de naeuwkeurigheid, „ in het voldoen aen haere plichten ; Gy zelf, „ myn Vader! zult haer, even als ik, beoor„ deelen; Gy zult haer eerbiedigen; Gy zult ,, haer beminnen. Op dien oogenblik kwam zy weder binnen, hebbende haere beide bevallige Kinderen by de hand: Zy wierpen zich aen myne voeten op haere knieën, my myne hand vraegende , om te kusfen: ik nam beiden in myne armen, en drukte hen tegens mynen borst. De kleine Zelinette was nog beevende van ontdel. tenis; evenwel toen ik haer naer haere Moeder wilde brengen , zeide zy my. „ O neen ! „ myn Heer! Gy moet my eerst zegenen voor „ dat ik naer Mama te rugkeere: zy bid U, „ dat Gy my uwe zegening geeft,". en aen • ftonds daer op leide zy één haer kleine handicns op haer hoofd, en haer Broeder deedt even eéns. „ Bevallige kleine Schepzeltjens!" zeide ik met eene door aendoening half afgebroóken ftem;  IN DE WILDERNIS. 217 ftcm; „ Dat de Hemel U, volgens mynewenfchen,en uwe verdienden , zegene: weest," voegde ik hen opbeurende daer by, „ beiden „ tot vreugd van uwe waerde Ouders! Vervolgens keerden zy naer haere tedere Moeder te rug, welke zy geheel in traenen vonden. „ Waerom weent Gy, Mama?" vroeg dc kleine haer lief koozcnde , „ Wy zyn ge„ zegend geworden; dit begeerdet Gy immer „ zo? ik ben ook zeker niet kinderachtig ge„ weest: Mama! ik heb niet gebeefd ! — ■„ Hy is ook niet ondeugend," zeide het Jongetje, „ waerom.zouden wy dan bang zyn ge„ weest ? hy heeft ons immers geen leed ge„ dacn, Zuster? -— O neen!" antwoordde zy; „ ik ben niet meer verlegen, om hem te „ zien; die Man is zeer goed. „ Helaes ! myne waerde Kinderen!" antwoordde de Moeder, hen in haere armen drukkende , „ Gy kent nog zyne gantfche goed.-„ heid niet; Gy moet hem beminnen , en eerbiedïgen; hy is de Vriend van uwe Ouders. ,, Hy kent en bemint ook uwe goede Ninet„ te; hy is 't, myne Kinderen! die hier ge,, komen is, alleen om tyding van haer te brengen, Ha! dit is eene goede tyding,''' Q 4 riep  248 ZELIE riep het Zoontjen uit: „ ik moet hem daer „ voor bedanken, want ik bemin myne goede „ Peet wel hartelyk. „ Myn Heer!" zeide hy daer op, naer my toekomende, „ Mejuffrouw Ninette is myne „ Peet, en ook myne goede Vriendin; waer„ om hebt Gy haer niet met U mede gebragt? „ Mama heeft zeer veel gefchreid na dat zy ,, ons veriaeten heeft; maer! waer is zy nu? „ wat doet zy toch alleen in het Bosch? , „ Zy is niet in het Bosch, myn lief Kind! " zeide zyn Vader, „ zy is vee! beter: zy is „ gelukkig en vergenoegd; zy zal ons allen „ ook gelukkig maeken; en wel met affpraek „ van dien goeden Vader," voegde hy daer by , my aenziende, „ en van ajle haere goede „ Vrienden , welken haer befchermd hebben.'' Op deze piaets werdt onze leezing afgebrooken, Mama ! door dien men aen Mevrouw Sping kwam zeggen,' dat men haer verzogt, om eenen oogenblik in haer vertrek te komen. De Heer London kwam een kwartier uurs, na dat zy uit de Zael was gegacn, binnen. „ Zyn'de fcheepen, welken men gister avond ontdekt heeft, aengekomen ?" vroeg hem Sm George. „ Zy liggen op anker," antwoord-  INDE WILDERNIS. 249 woordde hy , „ en een gedeelte van het Scheepsvolk is reeds aen land." Op dit antwoord ging de Jonge Lórd aenftonds heen . . „ Heeft men ook tyding van „ mynen Vader," vroeg de Heer Sptng, ■ „ Hy is aengekomcn," antwoordde de Heer London: „ ik heb hem ontvangen: zie daer „ de reden, waerom ik my by het ontbyt Biet ,„ hebbe laeten vinden , myne Kinderen 1" voegde hy-daer by, zyner Vrouwen Soph-a toefpreekende. Beiden vloogen hem om den hals, om hem voor die goede tyding te bedanken , en gingen zeer fchielyk de Zael uit, om haeren Vader te gaen omhelzen : haer broeder was haer reeds voor uitgegaen: ik wilde ook hem te gemoet loopen ; doch de Heer London raedde my, zo wel als Mylord, welke hartelyk verlangde', om den befchermcr van zyn Kind te zien. om te blyven. „ Ik brand van verlangen, om hem te kennen , en te bedanken," zeide Myord; „ is ,, hem ons geval reeds bewust, myn Heer „ London? —— Hy is byna van alles onder„ richt," antwoordde deze; ,, hy is verrukt „ over uwe goedheid, en zo dra hy wat uit- Q 5 „ es-  •25o Z E L I E „ gerust zal zyn, zo zal hy U met het groot„ fte vermaek zyne erkentenis komen betui„ gen." De Heer London zeide ons vervolgens , waerom men van de aenkomst der Scheepen, welken men gister avond van verre ondekt hadde, voor ons een geheim hadde gemaekt^ vermits de wind niet voordeelig was, vreesde men, dat de aenkomst niet gemakkelyk zoude zyn; en het was dus, om ons veele ongerustheden te fpaeren , dat men dit nieuws verzweegen hadt, tot dat de Heer Sping de Vader ontfeheept zoude zyn. De goede Vader kwam op dien oogenblik ook in de Zael; ik wierp my aenftonds in zyne armen : hy drukte my in de zynen , en wenschte zich zeiven geluk met rr.y naest zyne Dochter te zullen kunnen noemen. „ Zie daer mynen Borg!" zeide ik, hem Mylord aenbiedende, ,, hy is 't, die my den „ tytel,. welken Gy de edelmoedigheid gehad ,, hebt, om my in eenen voorigen tyd toete- „ ftaen, waerdig maekt. Ten allen tyde, waerde JufferI"antwoordde hy, „ hebt gy de „ hulde van alle deugdzaeme harten verdiend: „ bied my nu aen," voegde hy daer by, Mylord  IN DE WILDERNIS. 251 lord naderende, „ en bid dien eerwaerdigen Vader , dat hy den Vriend van zyne bemin„ nelyke Dochter in zyne armen gelieve te „ ontvangen." Zy omhelsden toen eikanderen, en wenschten zich zeiven wederkeeriglyk geluk, over de gelukkige gebeurtenisten, .welken hen vereenigden , en eene onkreukbaere Vriendfchap onder hen deeden verzegelen. Begryp eens, Mama! de Vreugde van uw Kind, dat eerwaerdig paer Lieden gelukkig te zien door my, en door de vereeniging, welke ftaet te gefchieden met hem, welken myn hart heeft uitgekoozen ! myne oogen zogten-dien tederen Minnaer. om hem myn vergenoegen mede te deelen; doch hy was by deze belangryke ontmoeting niet tegenwoordig: hy hadde dit evenwel moeten voorzien, en met my dat genoegen komen deelen; dit is eene aenmerking-, welke ik ten eerften by my zelve maekte , en zeker ik was een weinig misnoegd daer over op hem. Doch Gy zult zien , Mama! dat ik 't ben die altyd ongelyk heb, wanneer ik iemands gedrag wil beftaen.te berispen. Toen ik het gantfehc Gezelfchap by elkander  SS'- ZELIE der en gereed zag, om te vertrekken, teneinde het middagmael by mynen Vader te gaen houden, vroeg ik aen Mevrouw London , waer toch haer Broeder ware ? Zy zag den Ouden Heer Sping aen zonder my te antwoorden. Dit deedt my aenftonds ontfteHen, doch de oude Heer Sping ftelde my welhaest weder gerust, door my te verftaen te geeven het geen ik nooit zoude hebben kunnen raeden. „ Ik gaf zo op een oogenblik aen Mylo Ss  26o ZELIE „ ge verhindering te zullen ontmoeten, gelyk „ ik de eerftemael, toen ik van LT te laeten „ doopen, fprak, ondervonden hebbe. Men „ wilde de Vrienden uit de Wildernis afwag„ ten: dit ftaet my in 'I geheel niet aen. Ik „ verlang te fterk, om U by my te zien, ver„ klaerd , en erkend voor myne wettige Doch„ ter. Ook wilde ik U niet in myn huis bren„ gen, dan onder dien naem." De Plechtigheid duurde niet lang, en dezelfde ftoet geleidde my vervolgens naer het huis van mynen Vader, onder'het fpeelen op verfcheidene fpeeltuigen, onder het gebulder van het Kanon, en in het midden der vreugdegalmen van het volk. Ik hoorde met vermaek mynen Vader geluk wenfehen over het wedervinden van zyn Kind , en hem veele loftuitingen toezwaeijen. Hy prees my ook zo hoog, dat ik verzeekerd ben zulks in lange niet te verdienen. Ik vond aen de voordeur van het huis alle de bedienden van Mylord en van zynen Zoon. „ Myne Kinderen!" zeide die goede Vader tegens hen, my by de hand neemende, „ zie „ hier myne Dochter; ik verzoek ü haer te „ beminnen, en te bedienen, met zo groote „ ge-  IN DE WILDERNIS. 2. Hy  272 ZELIE „ Hy is Vader, en is reeds vergeten, Min„ naer geweest te zyn. Hy twyffelt zelfs niet -„ eens aen het hartzeer, het welk hy my ver„ oorzaekt: hy fchept, wat meer is, genoe., gen, in my bedroogen te hebben. Ik heb „ hem heden zeer verwonderd gezien , omdat, „ ik met hem daer over niet konde lagchen. „ Ach! hoe wreed heb ik dien zo tederen „ Vader op dien oogenblik gevonden ! Hy „ ichertste met my op eene onmenfchelykewy.. „ ze over myn ernftig en droevig gelaet. Ik „ geloof, dat ik hem zoude gehaet hebben, „ zo hy de Vader myner bevallige Ninette ,, niet ware." Ik glimlachte over die uitdrukking; doch het Gezelfchap kwam by ons, en ik had geenen tyd, om hem iets anders te zeggen, dan dat ik hoopte, voor dat wy des avonds vaneikanderen zouden fcheiden, nog eenen oogenblik te zullen kunnen uitkippen, om ons gefprek te vervolgen. Evenwel hebben wy bet overige van den dag, en zelfs een gedeelte van den nacht, eikanderen niet^ dan eenige weinige woorden in vryheid, kunnen toefpreeken; en nog werden wy ieder oogenblik geftoord door de groote meenigte van menfehen, wel-  IN DE WILDERNIS. ' 273 welken Mylord ten mynen aenzien kwamen geluk wenfehen. Hoe veel gelukwenfchingen hebben wy niet al ontvangen l O groote God ! hoe veele Vrienden zouden wy niet hebben , indien alle' die Lieden waerheid fpraeken I Ik heb verfcheidene maelen die aenmerking gemaekt, terwyl ik dat blyfpel aenzag. By myne eerfte aenkomst uit de Wildernis, zoude ik daer door misleid • zyn geworden. Deze valschheid , welke men gebruik en welvoegelykheid noemt % duit my tegen de borst: ik weet niet, of ik my wel ooit zal kunnen gewennen, aen het geen men hier goeden fmaek en goed gezelfchap noemt. In alle gevallen zullen myne waerde Vrienden myne gedwongenheid by de onverfchilligen vergoeden. Ik ben genoodzaekt hier te eindigen, Mama ! men komt my berichten , dat Mylord my by hem wagt, om te ontbyten. By myne te rug komst van daer, zal ik U melden, wat aen de ontbyt tafel is voor gevallen. Ik ga my nu voor den eerden keer by eenen kleinen Familie kring bevinden. Waer ik weet, dat Sir George akyd met zynen Vader ontbyt* II. deel. , S EEN  274 ZELIE EEN EN TWINTIGSTE BRIEF. Zie my hier reeds wederom, Mama! veel vergenoegder, dan ik gister was, toen ik van het Bal kwam. Raed eens , Mama! wie ik gevonden hebbe, toen ik in het vertrek van Mylord kwam ? Doch Gy kunt dit niet raeden; Gy zult zelfs dit niet eens kunnen begrypen, wanneer ik het U zegge. De eerfte Perfoon, welken ik binnen treedende gewaer werd, was de Heer Sping. Hy' kwam met het allervrolykfte gelaet naer my toe, en nam my by de hand , om my aen eenen vreemdeling, welke naest Mylord zat, aen te bieden. Na hem te hebben gegroet, omhelsde ik mynen Vader. Hy hadt de goedheid, om my te vraegen, of ik in myn nieuw bed wel gefiaepen hadde? Doch vermits ik der kunst van veinzen nog niet geheel 'machtig ben , zo antwoordde ik bloozende, dat ik wel gefiaepen hadde, en zag te gelyk den Heer Sping aen, even als of ik hem wilde zeggen, dat dit niet waer ware. Deze opflag van myn oog, ontflipte aenSiR George niet: hy maekte my zeer verlegen, door  IN DE WILDERNIS. 275 door my te kennen te geeven, dat hy my begreepen hadde; om my uit die verlegenheid te redden, zettede ik my neder, om thee te fchenken. Ik was ten hoogden verlangende, , om te weeten, wie die Vreemdeling ware, Welke my nog niet genoemd was, en ooknog geen woord gefproQken hadt. Ik wilde daer na vraegen ; doch op het eerde woord, het welk hy fprak, dacht (ik de dem myner goede Mama uit de Wildernis te hooien. Ik zag hem toen zeer opmerkzaem aen, zonder te antwoorden op het geen hy zeide, al fchoon zulks zeer vleijende voor my was: ik dagt aendonds eenige gelykheid in zyne trekken met de uwen te bemerken. Ik voelde tben eene ontroering en aendoening, in welken het gantfche gezelfchap een groot belang nam. i Ier een zag my aen , en 'glimlachte vervolgens. Dit alles by eikanderen genomen', hadde myne twyffeling bebooren weg te neemen; maer ik was zo vast in de verbeelding, dat Batavia al te ver van Achem aflag, om te kunnen denken, dat de Heer van Maksfeld in drie dagen tyds van daer alhier konde aenkomen: want het was flechts S 2 zes  276 ZELIE zes of zeven' dagen geleeden, dat de Heef de Lizadie den Man veriaeten hadt, welke aen den Heer van Marsfeld eenige tyding van zyne Dochter hadde kunnen geeven. Deze verkeerde inbeelding belettede my, om in dien Vreemdeling uwen waerdigen en agtbaeren Vader, gelyk hy waerlyk was, te herkennen. O ! hoe fchielyk heb ik my, toen ik hem hoorde zeggen, dat Gy zyne Dochter waert, in zyne armen geworpen ! Hoe heeft hy my in de zynen gedrukt, met eene, door de aendoening van zyn hart half afgebrooken ftem zeggende, dat hy zeer wel begreepe, hoe ik de troost van zyne ongelukkige Dochter ware geweest! „ Ach! ik ben haer Kind," zeide ik, myne-lief kozingen verdubbelende, ,, ik ben haer. meer dan myn leven verfchuldigd. „ Ja, ja," zeide Mylord , de traencn van zyne oogen afveegende, ,, het is uwe bevalli„ ge Dochter, die de myne behouden heeft. — Maer," antwoordde de jonge Heer Sping daerop met een teder gelaet, „ helMS ook die ,, bevallige Juffer, die haer aen haeren eer„ waerdigen Vader zal weder geeven. „ Ach!" vroeg ik, my naer den Heer Sping kee-  IN DE WILDERNIS. 277 keeren , „ wanneer zal ik die deugdzaeme ,, Vrouw in de armen van dien Vader, wiens „ verlies zy zo lang betreurd beeft, mogen ,, zien? Ik wilde ten minften wel, datzywis., te, dat hy leeft, alhier is, en dat wy allen „ het vermaek hebben , om hem te zien. Zo ,, zy daer van bericht bekwame, zo zoude zy „ fpoedig te Achem weezen. Waerom vlie„ gen wy niet heen , om haer tehaelen ? Waer„ om uitgefteld,' om haer eene zo gelukkige „ tyding te gaen brengen ? ,, Ach I myn Heer Sping!" vervolgde ik, ' ,, hebt gy den tyd ook verwaerloost om tc ,, laeten werken ! Neen , neen , myne ,, Dochter !" antwoordde Mylord, „ hy heeft „ niets verzuimd. Indien dit zo is,"hernam ik, „ dau is de weg ook bruikbaer. „ Nog niet geheel," antwoordds~de Heer Sping, ,, ten minften voor heden. En morgen ,, dan ?" riep ik met drift uit. „ Morgen ," »>vas zyn antwoord, ,, hoop ik, dat Gy veel s, gemakkelyker dan tóen Gy hier aenkwaemt, ,, dien weg zult kunnen gebruiken. ,, Ja, ja, lieve Zuster !" zeide Sir George, morgen zullen wy allen naer de Wildernis gaen. Ik openbaer U dit geheim, het welk S 3 „ men  2?S ZELIE „ men voor U tot op den oogenblik van ons „ vertrek, wilde verborgen houden." Ik zag toen den jongen Sping aen , en wilde hem verwyten, voor my een geheim gerrrackt te hebben van zo een alleraengenaemst 'qntwerp, Doch zyn Vriend begreep my weder; federt hun gevecht heeft deze geene eene gelegenheid laeten v .orhygaen , om hem zyne Vriendfchap te tppnen; hy haestte zich dus, om zynen Vriend te rechtvaerdigen, en verzekerde my, dat ik den Heer Sping niet kwalyk moest risemen, dat hy dat ftilzwygeji be, waerd hadde: „ want," voegde hy daerby, „ hy is daer toe genoodzaekt geworden door „ bevelen, aen welken Gy zo wel als hy zoudt „ gehoorzaemd hebben." Ik floeg toen de oogen op -Mylord. Hy bekende , dat het zyn fchuld* ware geweest; doch ik was zo vergenoegd door my op het punt te zien, van U wederom te zullen mogen aenfchouwen, dat ik my met niets anders bezig hield. Honderde vraegen deed ik , om my te verzekeren, datjonze reis waerlykpiaets 'zoude hebben. * Doch ik hoor d.e Hem van Mevrouw London. Vaer wel Mama ! Ik zal myn verhael we-  IN DE WILDERNIS. 270 weder vervolgen, wanneer zy vertrokken zal zyn. TWEEËN TWINTIGSTE BRIEF. Nu ga ik my weer met U bezig houden, Mama ! myn hart is zo vol van aengenaeme en belangryke zaeken voor U en voor my, dat ik waerlyk niet weet, of ik U dezelven wel klaer genoeg zal kunnen melden. Offchoon ik wel weet, dat ik U zien zal, voor dat Gy deze laetfte brieven zult kunnen leezen, zo zal ik evenwel niet nalaeten, om uwe en myne gebeurtenisfen te vervolgen. Het zoude my leed doen, dat ik niet eindigde, het geen Gy begonnen hebt. Daerenboven de gewoonte, welker ik zo langen tyd gevolgd hebbe, om, wanneer ik alleen beu, my met U bezig te houden , is een vermaek , waer van ik my niet gaerne zoude verfteeken. Ik kan ook met die briefwisfeling niet anders dan winnen: zy zalmyaltyd oplettend doen zyn op alles , het geen my van de begiufelen, welken ik van U ontvangen hebbe, zoude kunnen afleiden. Het is daerom, fchoon ik zeker ben, van U morS 4 gen  23o Z e l I e gen te zullen zien„ en dat het nu reeds elf uuren Inden avond is, dat ik U, voor ikmyte bedde begeeve , wil mede deelen , het geen Mevrouw London my federt het outbyt verteld heeft. Gy zult nu reeds den Vader van die goede Vriendinne gezien hebben: vermits hy met den Heer Suple U de gelukkige tvding van* dat foort van wederopftanding uws Vaders is gaen brengen. Gy weet thans reeds, dat de Heer vanMaksfeld flegts in eene Iangduurige zwymeling was, toen men hem voor dood ^n zag, en hem op een Schip bragt, ten einde hem op Batavia volgens zynen Iaetften wil, te-laeten begraeven ; waer ik weet niet of men tj zal gezegd hebben, datdeMatroozen zich daer niet mede wilden belasten, dat dezen hem in Zee zouden hebben geworpen zonder uwe goede Masteique , die zich gelukkiglyk op dat Schip ook bevondt, en dat deze goede Vrouw .hem het leven behouden heeft, door te verzoeken, om hem nog eenen oogenblik te mogen zien, alvorens een eeuwig affcheid van hem te neemen. Waerfchynlyk hebben de flaegen der golven, welken hy in de floep moest gevoelen, veel toegebragc, om zyne levensgeesten, welken toen  IN DE WILDERNIS. 2b'r toen flechts in fluimering waren, wederom te doen werken : want hy opende zyneoogen.zo dra Juffrouw Mastrique digt genoeg by hem was, om haere klachten en hartzeer over hem uittefiorten. De verwonderingen bly-fchap van iiwe goede Gouvernante zyn gemakkelyk te begrypcn door de vervoering, waermede zy nog daer over fprcekt. , Ik heb die goede Vrouw gezien. Heeft men U ook gezegd, dat zy alhier is,'en hoe zy verlangt, om by U te zyn? Ik ben verzekerd, dat Gy niet minder begeerig zyt, om haer te zien. Zy kan gerust op uwe tedere erkentenis ftaet maeken. Ik -heb ook de twee knechts van den Heer van Marsfeld gezien : Zy zyn dezelfden , aen wien de Heer van Ermancour bevolen hadt, het ligchaem van hunnen Meester niet te veriaeten, voordat hetzelve op Batavia begraven zoude zyn. Zy vertellen hunne verrasfïng en vreugde ook op de'aendoenlykfte wyze. Het is een wonderwerk, zeggen zy, enwenfchen zich" zei ven geluk, zo eenen goeden Meester wedergevonden te hebben. Alle die gebeurtenisfen zyn zo onbegrypelyk, dat ik twyffel, of Gy aen dezelven wel eenig geloof zult flaen. Gy zult van de waerheid niet S 5 eer-  s82 Z E L . I E eerder overtuigd zyn, dan wanneer Gy dien goeden Vader, dien Gy zo zeer betreurd hebt, in uwe armen zult drukken. Gy zult hem zeer weinig veranderd vinden, zo als my de goede Mastrique gezegd heeft. Hy ziet 'er nog zeer wel uit voor eenen Man van zyne jaeren; doch buiten en belialven zyn edel gelaet en zyne waerdigheid , door welken iemand voor hem ingenomen wordt, zo maeken zyne ongelukkige gevallen hem nogbelangryker, zelfs voor de onverfchilligfte Lieden. Ik breek hier mynen brief af, om te verneemen , wat dat geweld van Paerden beduide, welken ik aen de voordeur van ons huis hoor ftilhouden, wat kan dit toch weezen, zo laet in den avond? myn hart klopt: ik voel my geheel bewogen. Ik vlieg, om te zien, wat dit is. Ik ben in myne hoop bedrogen, Mama ! en zeer bedroefd, om dat Gy niet wel zyt. Waerlyk! hoe zoude dit ook anders kunnen weezen? Hoe! met eene ziel, zo aendoenlyk als de uwe, hoe zoudt Gy, zonder de hevigfte ontroering te ondergaen , eene zo onbegrypelyke tyding, als de wederkomst van uwen ongelukkigcn Vader, kunnen verftaen? In weer-  IN DE WILDERNIS. 283 weerwil van alle de oraweegen , welken de Heer Suple zal in achtgenomen hebben, konde hy U ohmogelyk zo ongevoelig leiden, om die tyding met bedaerdheid aen te hooren. Zie hier, wat de Heer Suple en Sping my daer van gezegd hebben. ,, In de Wildernis gekomen zynde, hielden zy zich in het Bosch wat op, alvoorens by het Huis te naderen , om te Tarnen middelen te beraemen, gefchikt, om de aendoenlykheid der Dochter van den Heer van Marsfeld zo weinig mogelyk gaende te maeken. Vermits de Heer Suple de Bewooners der Wildernis kende, zo dagten zy beiden, dat zyne aenkomst aldaer niet buiten gewoon zoude voorkomen; en dat het best zoude zyn, aen hen te zeggen , dat hy tyding van hen verlangde te hebben, en gaerne van hen wilde weeten, wanneer zy in ftaet zouden zyn, om zeiven naer de ftad te vertrekken; dat daer toe de weg bruikbaer ware gemaekt, en men naer niets, dan hunne bevelen wagtende ware, om hen te komen afhac-Ien. Dit ^gelukte naer wensch. „ Gy kunt U ,-, geen denkbeeld vormen Mevrouw!" zeide de Heer Suple aen Mejuffrouw Zelie, „ van ,, het  28* ZELIE „ het verlangen uwer Vrienden. Hetmy- „ ne is ook zeer groot," antwoordde die deugdzaeme Vrouw, bloozende haere oogen nederflaende, ,, maer myn Heer Suple !" voegde zy daer by, op haere kinderen wyzende, ,, ik kan niet in het openbaer verfchynen, dan „ na eene onverzuimelyke plechtigheid. „ Aen deze plechtigheid," beantwoordde de Heer Suple, ,, zullen wy voldoen, Mevrouw! ,, alle uwe Vrienden begeeren daer by te zyn. ,, Voornamelyk," voegde hy daer by, ,, is „ daer iemand onder, welken Gy zeer ver„ wonderd zult zyn, aldaer mede te zien ver,; fchynen. „ Hoe!" zeide de Heer van Ermancour met veel ontroering,- „ zoude dit ook iemand ,, van onze kennis zyn? Hy iseenBloed- ,, verwant van Mevrouw," antwoordde de Heer Suple ,, één myner Bloedverwan- ,, ten!" riep die braeve Vrouw uit, ,, waar „ is hy dan? Hebt gy hem ook met u hier „ gebragt ? Laet hem toch binnen komen, zo „ hy hier is Eén myner Bloedverwan- ,, ten?" herhaelde zy, haeren Man aenziende, „ Hoe is zyn naem?" vroeg de Heer van Ermancour met veel levendigheid en  IN DE WILDERNIS. 285 en aendoening, ,,ik bid u, antwoord my!" —' De Heer Suple nog niet ten eerften daer op antwoordende, vroeg de Heer van Ermancour verder; „ Is by ook de Heer vanThea- don? ■— Neen! myn Heer!" antwoordde de Heer Suple, „ hy voert denzelfden naem ,, van Mevrouw. Hoe!" riep die goede Vrouw uit, akyd haeren Echtgenoot aenziende, „ zoude het dan myn Oom zyn ? Hy is ,, uw Oom niet, Mevrouw! hy beftaet Unog ,, veel nader," antwoordde de-Heer Suple.— ,, Nader Bloedverwant, dan de broeder van ,, myïï Vader!" zeide zy daerop, ,, Ik heb ,, niemand nader; men heeft U misleid, myn ,, Heer Suple ! „ Doch," vervolgde zy, „waer is die „ Man, welken Gy zwaerigheid maekt, my ,, te noemen ? — Hy is te Achem, Mevrouw!" was zyn antwoord, „ik zal hem TJ noemen , ,, zo Gy my flechts wilt belooven, my zon„ der ontroering, en zonder U te fterk aen,, tcdoen, het verhael, het welk ik de eer „ zal hebbeh , U te geeven, aen te hooren.— ,, En waerom toch die vrees, myn Heer Su„ ple," vroeg zy weder , ,, Is 't dan kwaed „ nieuws, het welk Gy my komt brengen ? — „ Neen  285 ZELIE „Neen Mevrouw!" antwoordde, hy; „in „ tegendeel, de tyding, welke ik U zal me„ dedeelen, is alleraengenaemst. — Welnu!" zeide zy, „ flel dan uwe opheldering nietlan„ ger uit, ik beloof U, dat ik de grootfte „ oplettendheid op uw verhael zal geeven. „ Gy zult U buiten twyffel wel herinneren," zeide toen de Heer Suple, het woord tegen den Heer van Ermancour voerende, „ dien ,, ongelukkigen oogenblik, waer op Gydagt, „ den Heer van Marsfeld voor altyd ver„ looren te hebhen. Gy zult ook niet vcr„ geeten hebben, dat de zekerheid, waar in „ Gy waert, omtrend zynen dood, U deedt „ befluiten, om gebruik te maeken van een „ Schip, het welk naer Batavia fteevende; „ dat gy hem dus aenllonds op dat Schip „ deedt overbrengen door middel van eene ,, Sloep. ,, Ach! welk een aengenaem vooruitzicht „ geeft gy my!" riep de Heer van Ekmancour uit. „ Hoe! zoude het mogelyk zyn ? „ zoude hy misfchien uit dat foort van dood, „ waer in % hem gezien hebbe, weder beko-' „ men zyn? — Hy leeft, en in goeden' wel„ ftand," zeide de Heer Suple." -— „Myn „Va-  IN DE WILDERNIS. 287 „ Vader!" riep de tedere en aendoenlyke Dochter uit, „ hoe! ik zal mynen Vader wederzien!" En te gelyk viel zy zonder kennis in de armen van haeren Echtgenoot, onder het herhaelen van die woorden: de Heer van Ermancour dagt toen op niets anders, dan zyne waerde Gezellinne byteftaen. De Heer Suple verwyderde zich wat, toen hy zag, dat haere levensgeesten wederom begonnen werkzaem te worden; en liet hen een weinig alleen, om zich zei ven te bedaeren. Hy vondt haer te bed, wanneer hy weder binnen trad; haer Man zat by haer, en hield ééne zyner handen, welke hy met zyne traenen bevochtigde. „ Kom nader!" zeide die beminnelyke Vrouw, toen zy hem zag binnen komen, „ kom ons geluk, het welk gy aengekondigd „ hebt, nog nader verzeekeren ! Is 't wel ,, waer, dat ik mynen Vader zal wederzien? ,, Hebt gy hem ook gezien; myn Heer Suple? „ Zyt Gy wel zeker, dat hy 't zelve is? ,, Maek my eerst een. befchryving van zyn „ Perfoon ! Zeg my, hoe hy aen dien oogen„ fchynlyken dood, waerdoor de Heer van „ Er-  288 ZELIE „ Ermancour , en allen , welken hem op dien „ oogenblik omringden, bcdroogen zyn ge„ worden, onttrokken is? Doe my verftaen „ door welk wonderwerk de Hemel hem aen „ myne wenfchen wedergeeft! Plet is wei „ zeker een wonderwerk," zeide de goede Priester: zich digter by het bedde begeevende, waer op die belangryke Zieke lag. Hy verhaelde toen die wonderbaerlykcbpftanciing, in dier voege, als ik hier voor gedaen hebbe, op eene zekere omftandigheid na, welke hy vergecten hadt, dat is den naem van de goede Mastkique te melden, welke by niet anders affchetfte, dan flechts als eene dienstmaegd van den Heer van Marsfeld, toen hy verhaelde, dat zy bemerkte, dat de Vader van Zelie nog eenige teekenen van leven gave. Doch daerentegcn maekte hy gewag van eene andere omftandigheid , welke den Heer van Ermaxcour veel vermaek deedt. Ily fprak namenlyk over de voorzorgen, welken deze laetlte ;rehad hadde, en van alle de hulpmiddelen, welken hy Jiadde aengewend, om zich van den dood van den Heer van Marsfeld te verzekeren, voor hem op het Schip te  IN DE WILDERXIS. 289 te laeten overbrengen. Op het eerfte woord, het welk de Heer Suple op dit ftuk uitte, vroeg hem de Heer van Ermancour, welke tot dus verre zich met veel droefheid aen eenig denkbeeld , het welk hem fterk aendeed, fcheen overtegeeven, met veel aendoening, of men hem in deze zaek ook recht gedaen hadde? „Twyffel daer niet aen, myn ,, Heer! „ antwoordde hein de Heer Suple , ,, ik heb uwe rechtvaerdiging aengehoord ,, uit den mond zeiven van den Heer van ,, Marsfeld, en van de Dienstboden, wel„ ken getuigen zyn geweest, van alle de „ voorzorgen, welken Gy genomen hebt, ,," voor dat Gy hem liet wegvoeren, hy draegt „ de teekenen daer van nog met zich. ,, „ Ik heb verfcheidene lidteekenen op „ „ myn ligchaam, „ heeft ons de Heer van ,, „ Marsfeld gezegd, „welken bewyzen, „ ,, dat de Heer van Ermancour, of liever „ ,, de Heelmeester, aen welken hy die zorg ,, „ aenbevoolen heeft gehad, my niet ge,, ,, fpaerd heeft, om van mynen dood zeker „ ,, te zyn, voor my aen de genaede van ,, ,, myn Volk over te geeven." " Deze verklaering bragt de blyfchap weder II. Deel. T * in  2 go Z E L I E in het hart van den Heer van Ermancour en zyne bevallige Gezellinne. „Gyziet nu wel," zeide zy met een bevallige glimlach, ,, dat Gy „ alleen U eet Ken tracht fchuldig te hou„ dar. — Schuldig? en waer aen?" vroeg toen de Heer Sutle? „Van hctligchaem „ van mynen Vriend niet langer by my gebou,, den te hebben ," antwoordde de Heer van ,, Ermancour: ,,ik verwyt my zeiven, dat ik ,, hem aen te veel gevaeren bloot gefteld ,, hebbe, door hem aen de wrecde Matroozen „ in handen te geeven , ik heb hun barbaersch „ oogmerk niet zonder vrees en affchrik kun,, nen aenhooren. ,, Do„h vervolg uw verhael 1 " hernam hy, zich naer den Heer Sutle wendende, „geef „ ons toch te kennen, hoe wy van dien eer,, waerdigen Vader, welken ik even als den ,, mynen befchouw, zullen ontvangen wor„ den , weet hy, dat ik alhier met zyne „ Dochter ben?" Hier hieldt hy eenen oogenblik ftil, en vervolgens vroeg hy weder., doch met eene zagtcre ftcm : ,. TIjlR „ meri hem van onze kinderen gefproo„ ken? Hy hadt nog van niemand an- ders, dan van Mevrouw hooren gewaepen, „toen  IN DE WILDERNIS. 291 ,, toen ik uit Achem vertrokken ben," antwoordde de Heer Suple. Myne goede Vrienden zagen eikanderen toen zuchtende aen, en myne goede Mama ■ ftortte eenige traenen : zy tragtte dezelven te verbergen , door haer gelaet af te wenden. De Heer Suple nam dien oogenblik waer, om aen den Heer van Ermancour te doen verftaen, dat hy aldaer niet alleen gekomen ware, dat hy den ouden Heer Sping in. het Bosch gelaeten hadde , en dat deze hunne bevelen aldaer afwagtte , om zich te vertoonen. „ De Heer SpiNg!" riep myne goede. Mama aenftonds uit, haere oogen afveegende, „ de Befchermer, de Vader myner Ninette! „ laet hem, binnen komen, myn Heer Suple! ,-, dat hy in het geluk, het welk hy ons ver ,, fchaft, kome deelen ! Toen de Heer Suple dit ging verrichten, riepen myne goede Vrienden ondertusfchen hunne kinderen. Dezen waeren met Hieronimus in het vertrek daer naest. Hieronimus , die zich verbeeldde de onverwachte wederkomst van den Heer van Marsfeld verftaen te hebben , brandde van verlangen, T 2 om  292 ZELIE om van eene zo buitengewoone zaek eenig meerder licht te ontvangen, en trad toen met gevouwen handen binnen, met veel yver vraegende, om een uitleg van het geen hy gehoord hadde. . . „ Zoude het mogelyk „ zyn," vroeg hy, dat wy den Heer van Marsfeld weder zagen? — „ Niets is zeke„ rer," antwoordde hem zyn Meester , „ hy „ is by onze Vrienden te Achem. Ik dank „ den Hemel en der Goddelyke Voorzienig„ hcid ! " riep hy uit, „doch ik moet hem „ zien, alvoorens geloof daer aen te flaen. — „ Wel nu'. myn Vriend!" antwoordde myne goede Mama, „ Gy zult hem haeft zien, en „ myne Kinderen zullen eenen tweeden Vader „ in hem wedervinden, „ Ach! alle myne wenfchen zullen vervuld ,, zyn," vervolgde zy, „zo ik hen in zyne „ armen mag zien. Myn Vriend!" zeide zy vervolgens aen den Heer van Ermancour, „ omhels onze Kinderen, en wensch hun ge,, luk, over het geen zy haeft zullen ondervinden: welk een aengenaem vooruitzicht „ heb ik thans v oor hen en voor ons! Dit zeggende, lag zy geboogen op de, zyde vanhaer bed, om den Vader en de Kinderen be-  IN DE WILDERNIS. 293 beter in haer bereik te hebben, zy drukte deze drie panden te gelyk op haeren boezem. „ Hy zal hen voor de zynen erkennen," hernam zy, ziende haaren Echtgenoot eenen vloed van traenen ftorten : ,, hy zal ons ver,, giffenis fchenken." De Heeren Suple en Sping kwamen op dien oogenblik binnen, en zagen die aendoenlyke Groep. Op het gerucht, hetwelk zy , inkomende , maekten, ontwikkelde de Heer van Ermancour zich zagtelyk uit de armen zyner Echtgenoote; en zonder zich om te keeren , ging hy in het naeste vertrek, om zich een weinig tot bedaeren te brengen, en zyne traenen te doen opdroogcn. Dit foort van vlucht maekte, dat de Heeren Suple en Spiivg in beraed bleeven ftaen : zy durfden noch binnen komen , noch te rug treeden; doch myne goede Mama hen gewaer wordende, verzocht hen door een teken met haere hand, om te naderen; Zy konde zich op dien oogenblik van geene andere uitdrukking bedienen , vermits zy te fterk getroffen was, over de vreeze en droefheid van den Heer van Ermancour : Zy vergat zelfs haere eiT 3 ge-  294 ZELIE gene ongerustheid, om zich alleen met die van dien waerdigen Vriend bezig te houden; en hy van zyne zyde was voor de verwytingen, ja mogelyk voor de gramfchap van den Heer van Marsfeld, niet beducht, dan alleen uit, hoofde van zyne waerde Gezellinne. „ Vergeef my, myne Heeren l" zeide zy eindelyk, ,„ zo ik U myne dankbaerheid „ niet genoegzaem kan uitdrukken 1 Gy zyt „ het, myn Heer Shng! die myne waerde „ Ninette behouden hebt; Gy zyt oorzaek, ,, dat ik mynen Vader wedervinde. Zo veele ,,, weldaeden kan ik nooit genoeg erkennen : „ en evenwel durf ik U nog eene beede ,, doen; en deze is, uwe voorfpraek by my„ nen Vader voor mynen Echtgenoot en voor „ my af te fmeeken. Kom hem voor, myne „ waerde Vrienden! dat hy door U de om„ Handigheden weete, waer in ik my bevin,, de, voor dat ik my aen hem vertoone; dat „ hy voor al den Heer van Ermancour ver„ giffenis fehenke. Ik vrees niet, dan voor „ hem; ik zoude zyne verwytingen, zonder ,, eenige klachten te doen, kunnen verdrae,, gen, zo de Vader van myne Kinderen flechts „ vergiffenis erlangt. De  IN DE WILDERNIS. 29.5 De Heer Sping had geenen tyd, om te antwoorden, doordien de Heer v;n Ermancour zelf terftond binnen tradt. Beiden kwamen zy naer eikanderen.toe, en ontmoetten de een den anderen als twee goede Vrienden. Zy gingen vervolgens in het nacste vertrek; vermits de Heer van Ermancour verlangde, om den Heer Sping over verfcheidene tedere omftandigheden te onderhouden , en hy hoopte , dat deze vryer zoude uitfpreeken, wanneer zy alleen waren. ,, Ik zal U ongeveinsd verhaelen," antwoordde de Heer Sping op de eerfte vraege van den Heer van Ermancour, „alles, wat „ ik weet van de manier van denken van den „' Heer van Marsfeld ten uwen opzichte. •„ Hy is met het brandendst verlangen, om „ zyne Dochter te omhelzen, te Achem aen„ gekomen, zonder te-weeten, dat Gy by „ haer waert. Hy is by zynen Landgenoot „en Academie-vriend.My/or^ Harture. Ik ,, heb vervolgens door mynen Zoon , eenige „ uuren voor myn vertrek van Achem, ge„ boord , dat de Heer van Marsfeld zyne ,, Dienstboden en die van Mylord Hartube „ te famen heeft hooren fpreeken over de T 4 „ ver-  206" Z E L I E „ verwondering, welke hy zelf zoude heb,, ben, door in de Wildernis zyne Familie „ vermeerderd te zien, Terftond daer op is „ hy naer Mylord geloopen, om zyne agter„ docht, door dat gefprek veroorzaekt, op „ te helderen. Myn Zoon was daer ook „ juist: en beiden zogten eene bekwaeme ge,, legenheid, om hem de ontdekking daer van „ te doen j doch de vraeg van den Heer van „ Marsfeld, by zyne inkomst in het vertrek, „ gedaen, gaf hen terftond daer toe het mid„ del aen de hand. „ „ Leg my toch eens uit," zeide hy, „ „ het geen ik by geval gehoord hebbe, toen „ „ ik naer myn vertrek gong : zo ik uwe „ „ Dienstboden én den mynen gelooven ,, „ moet, zo zal ik morgen in de Wildernis „ „ groote en kleine Kinderen vinden. ,, ,, Wel nu!"" antwoordde Mylord, „ „ zo ,, ,, dit zo al eens ware, zoudt gy dit dan zo „ „ ongelukkig vinden? -— Neen!" " antwoordde hy weder, „ „ maer het Publiek „ „ zoude dit alzo niet opneemen, en ik zou„ ., de niet gaeme zien', dat myne Dochter ,, „ zich zelve dat verwyt konde doen. ■ „ „ Zy heeft zich zelve niets te verwyten,' „ „ myn  IN DE WILDERNIS. 297 „ rnyn Vriend!" " zeide Mylord, „ „ oor,, ,, deel niet te ftreng over uwe "deugdzaame ,, ,, Dochter! Zie haere omftandigheid in, ,, ,, en die van den eerlyken Man, aen wien „ „ Gy zelf haere hand hebt toegezegd! Stel ,, „ U zeiven in hunne piaets! Ik ben „ ,, niet ftreng, Mylord !" " was zyn antwoord, ,, ,, maer myne Dochter moest geene reden ,, ,, hébben, om tebloozen, wanneer zy we„ ,, derom in een bevolkt Land komt. Ik „ ,, kan het verneederend denkbeeld , van ,, ,, haer te Batavia acht dagen na haer huw,, ... lyk en te gelyk omringd van haere Kin„ ,, deren, te vertoonen, niet verdraegen. — „ ,, Maer ! myn waerde Vriend!"" zeide Mylord hier op, ,, ,1 wat wilt Gy dan doen? ,, ,, wilt Gy die onnozele fchepfeltjens clan ge,, ,, heel veriaeten? Ik ben verzeekerd, dat „ ,, Gy hen beminnen zult, wanneer zy zich ,, ,, aen U vertoonen. Ik wilde, zo dit ,, „ mogelyk ware, " " antwoordde hy weder, ,, ,, hen liever itj-'t geheel niet zien; doch ik „ „ voorzie wel, dat dit zo niet weezen zal. „ „ Zy moeten by de plechtigheid des Huw„ ,, lyks tegenwoordig zyn .... Doch wy „ „ zullen hen na die plechtigheid'verzenT 5 „ ,, den;  spS ZELIE „ ,, den; 7y kunnen naer Frankryk gevoerd „ „ worden; en na verloop van eenige jaeren ,, ,, kunnen hun Vader, hunne Moeder en ik „ „ naer hen toe gaen. Zie daer myn ont,, ,, vverp, Mylord ! " " ,, Hy verzocht vervolgens aen mynen Zoon, ,, my van zyn voorneemen kennisfe te gee,, ven , op dat ik U daer van een voorloopig „ bericht zoude kunnen doen. „ Het doet my leed," zeide de Heer van Ekmancöur aen den Heer Sping, ,, dat de „ Heer van Marsfeld zulke voorwaerden „ ftelt, zo volftrekt tegen bet geluk, het „■ welk hy ons toezegt, aenloopende? Waer,, om wil hy ons van het vermaek, om onze „ Kinderen digt by ons te hebben , berooven? „ Waerom wil hy aen het hart zyner Dochter ,, de gevoeligfte fmarten aendoen, door haer „ eene zo groote opoffering te vergen? ,, Doch," vervolgde hy, ,, laet ons haer „ zelve op dit ft uk hooren, men moet haer. „ van alles, het geen gy my komt te verftaen „ tc geeven, onderrichten, voor dat zy hae„ ren Vader ziet." Mevrouw van Ermancour was niet meer in haer bed, toen zy binnen traden, zy was het  IN DE WILDERNIS. 299 het huis uitgegaen, en de Heer Suple, welken zy in den Thuin zagen, zeide hen, dat zy eene Wandel-dreef, aen de rechte zyde van het huis ware ingegaen. met haere Kinderen aen de hand, en veel fpoed gemaekt hadde. „ Ik begryp reeds, waer zy is," zeide de Heer van Ermancour, ,, komt met my!" Zy gingen daer op het Bosch in, en aen den ingang des Capels gekomen zynde, zagen zy de tedcrhartigfte vertooning. Mevrouw van Ermancour lag op haere knien aen den voet van het Autaer; zy hadt aen haere beide zyden haere beide Kinders: deze kleine fchepfeltjens hadden de handen tc famen gevouwen, en de oogen op hunne Moeder geflagen : Zy wagttcn geduldiglyk af, dat zy hen toeftond, om van geftalte te verandereu. „ Myne kinderen ! " zeide zy opftaende, tot hen, ,, herhael nu nog eens het gebed, „ het welk Gy, hier gekomen zynde, aen den ,, Heere hebt opgedraegen!" Hier op fpraeken zy overluid, hunne kleine armtjens naer den Hemel opheffende, aldus. „ Almagtige „ God ! ontvang onze zwakke hulde, en de ,, dankbetuigingen van onze önfchuldigé har- » ten,  5oo ZELIE ,, ten, voor de nieuwe weldaed, welke Gy „ ons hebt toegeftaen ! Befcherm ons verder, „ en doe den Vader onzer Moeder gunftig „ over ons denken! Laet ons door uwegoed„ heid in ftaet zyn, om zyn hart te beweegen, „ en van hem zyne vergiffenis voor onze ,, waerde Ouders te verkrygen ! „ Wel nu ! " zeide de Heer van Ermancour , zyne Vrienden naer eenen anderen kant leidende, ten einde aen zyne Echtgenoote den tyd te geeven, om naer huis te rug te keeren, zonder te weeten, dat men haer was nagegaen, „gelooft Gy nu, dat die tedere „ Moeder ooit zoude kunnen toeftaen, om „ zich van haere Kinderen te verwyderen! — „ Dit geloof ik niet," antwoordde de Heer Sping , „ en ik hoop, dat men haer dit nooit „ zal voordellen : laet flechts de Heer van „ Marsfeld komen : hy zal de tedere indruk„ felen der Natuur- geenen langen tegenftaud „ kunnen doen. Ik twyffel geenszins," voegde de Heer Suple daer by, „ aen de „ macht, welke die bevallige Kinderen op de ,, ziel van den Heer van Marsfeld zullen „ hebben: men moest daerom Mevrouw van „ dat ontwerp, het welk in haest, en in den „ eer-  INDE WILDERNIS. » 301 „ eerften oogenblik van verwondering ge„ maekt is, nog geene kennis geeven. Zy werden in dat gefprek geftoord door het gerucht van den zweepflag eenes Postillons : en ten gelykér tyd zagen zy twee Heeren te paerd op eenen vollen galop aenkomen: de Heer Suple liep fehielyk vooruit, en gaf hen een teken van ftil te houden. Die Heeren waren de Capitein de Lizadie, en de jonge Heer Sping. Zy fprongen aenftonds van hunne Paérden af, en wagtten tot dat de Heer Suple, die haer hen toeliep, by hen was gekomen. De Heer van Ermancour wist nog niets van de aenkomst van eenen zyner Bloedverwanten te Achem. Men hadt hem wel gezegd, dat het een Zee-Cap'itein ware geweest, welke veel toegebragt hadde , om aen den Heer Sping te ontdekken, dat de Heer van Marsfeld nog leefde; doch men hadt den naem van den Heer de Lizadie nog niet genoemd; men wilde daer toe eenen oogenblik afwagten, dat onze Vrienden wat meer bedaerd waren. De Heeren Sping en Suple waren dus zeer verwonderd om de Heeren Sping den Zoon, cn de Lizadie te zien : Zy verwagtten hen niet,  302 ZELIE niet, in tegendeel wisten zy, dat zy te Achem moesten blyven tot hunne te rug komst aldaer. Zie hier de reden, waerom de jonge Heer Sping en de Capitein de Lizadie befloten hadden, om van die affpraek af te gaen. Men hadt my niets gezegd, van de reize der Heeren Suple en Spn.g, den Vader, noch van de harde voorwaerden, welken zy belast waren aen myne Vrienden voortehouden ten opzichte hunner Kinderen. Uoch der goede Mastrique was daer van iets ter ooren gekomen door den Heer van Marsfeld zelvcn in zyne cerfte oploopendheid: zy kwam my met een bedroefd gelaet over dit rampzalig befluit van haeren Meester fpreeken : zy vertelde my, hoe gevallig zy ontdekt hadde , het geen men voor haer wilde verborgen houden tot op den dag van het Huwlyk myner Vrienden. ,, De ,, Heer van Marsfeld , verwondert my ,*' voegde' zy daer by; ,, ik heb hem nog nooit ,, zo moeilyk gezien: hy wil niets tot recht,, vaerdiging zyner Dochter hooren, en heb ,, hem gel.aeten in zyne kamer, in welke hy ,, met groote flappen heen en weder wandelt, „ mymerende, en in zich zei ven van tyd tot „ tyd  IN DE WILDERNIS. 3 -'3 „ tyd mompelende. Hoe hebben zy elkande„ ren toch kunnen vinden?" zeide hy, „ en ,, waerom heeft men my tot hier toe een ge ,, hcim daer van gemaekt, het is om myne ,, fchande tot op den laetften oogenblik te „ verbergen..... Ach Mylord! Gy hebt my zo ,, dikwyls beklaegd, over het verlies myner ,, Dochter. Gy hebt my zo zeer geluk ge,, wenschtin haer te hebben wedergevonden: „ Gy hebt met zo veel iever my doen beloo,, ven, om U haere hand te geeven, zo Gy „ haer hart voor U gevoelig kont doen zyn... ,, Nu zult gy geenen lust meer hebben, om „ daer naer te ftaen, wanneer Gy haer omringd ,, zult zien van verfcheidene kinderen, wel,, ken zy zonder bloozen voor de haere niet „ zal durven erkennen." Hier hieldt hy eenige oogenblikken ftil , ,, Doch," vervoigde hy verder, ,, zoude het „ wel mogelyk zyn , dat Zelie , die zo deugd„ zaemc Dochter ? Ach! het is maer al tc waer , ik zoude daer nog aen twy.Te- ,, len, zo Mylord Harture my daer van gce,, ne verzcekcring hadde gedaen." „ Zie daer waerde Juffer! het gefprek van ., mynen Meester ! Ik ben als wanhopig, over „ die  304 ZELIE „ die voomeemens tegens myne arme Mees„ teresfe. Ik ken haer. Zy zal de veragting van haeren Vader niet kunnen uitftaen, „ noch ook de verwydering van haere arme ,, kinderen. Zy zal daer onder bezwyken ,, Groote God!" voegde zy daer by, ,, hoe „ veranderen de zaeken in éénen oogenblik „ van gedaente , hoe gelukkig waren wy al„ len 1 en nu !.... ,, Vergeef my, waerde Juffer!" hernam zy, „ zo ik U droevig maeke. Ik doe uwe trae„ nen vloeijen; maer ik heb geen berouw, „ dat ik U bericht gegeeven hebbe van het on„ geluk , het welk uvver Vriendin boven het „ hoofd hangt. Mogciyk kunt gynog eenmid. „ del vinden , om het zelve te verzagten." Ik was zo aengedaen over dat wreede verhael, dat ik eenigen tyd was, zonder dier goede Vrouw te kunnen antwoorden, en haer te betuigen, hoe zeer haer vertrouwen in my, en de genegenheid voor haere jonge Meesteresfe, my vermaek deede. Ik bedaerde eindclyk eeii weinig, en namy van mynen plicht aen Juffrouw Mastrique gekweeten te h-.bben , nam ikaenftonds het befluit, om by den Vader myner Vriendin te gaen , en zyne zagtmoedigheid en „ goed-  IN DE WILDERNIS. 30S goedheid voor zyne Dochter aftefmeeken. Hy kende' haere deugden niet. ,, Hoe zoude hy dezelven kennen ? " zeide ik, „ hy heeft haer flechts eenen oogenblik gezien; hy heeft zo wel, als ik, over de „ eerlykheid h'aerer ziel niet kunnen oor„ deelen. Hoe! die Vrouw, wier gemoedsnei„ gingen zo zuiver zyn, zoude bloozen, om ,, zich aen de oogen haerer Bloedverwanten » te vertoonen ! Ik bloos zelve over de behan„ deling, welke men haer wil aendoen. „ Kom! myne Waerde!" zeide ik aen Juffrouw Mastrique , „ Geleid my by dien toor„ nigen Vader! dat hy my aen zyne voeten „ zie, en zyne onrèchtvaerdigheid, zo wel „ als de ftrenghëid van zyn befluit gevoeic!" En waerlyk, ik wilde dit gaen uitvoeren; d,och myn Vader kwam in myne kamer, ommy hetgefprek, het welk hy met den Heer van Marsfeld ten opzichte van Mevrouw van Ermancour gehouden hadt, te doen verftaên. „ Ik weet reeds alles," antwoordde ik op het eerfte woord, het welk hy my daer over zeide, „ wie kan toch op de agting der menfehen „ tellen, zo deagtbaerfte der Vrouwen dezelve „ niet kan winnen ? Hoe! 'de Heer vanMarsII. Deel, y „ mn  306 ZELIE „ feld vreest, om zyne Dochter in de was,, reld te vertoonen ! hy wil haer niet zien „ noch erkennen, dan onder de vernederend„ fte voorwaerden I Ach! ik heb niet dan al te veel over dat vooroordeel geleeden, het „ welk het ongeluk myner Vriendin zal uit„ maeken! zonder U , Papa! zoude my dat „ zelfde vooroordeel in den laegften ftaet ge„ bragt hebben. Ik kan zonder beeven de „ Kinderen myner goede Mama niet bedreigd „ zien met het zelfde lot, "als ik zoude onder„ gaen hebben." Mylord, welke de zagtzinnigfte en beste der Vaders is, hoorde my met geduld aen. Ik fmeekte hem zyne hulp voor myne Vriendin en haere arme kinderen af. „ Gedenk," zeide ik tot hem, „ den wree„ den ftaet, waer uit Gy my getrokken hebt! laet dit uwen yveï voor onze Vrienden ver„ meerderen! dat zy inümeer toegceflykheid „ vinden, dan zy tot hier toe gevonden heb„ ben in het hart van hunnen Vader ! wees hun „ fteun en befchermer tegen de onrechtvaer„ digheden, met welken men hen bedreigt! „ Myne waerde Vriendin !" zeide Mylord tot my, „ bedaer Ü en luister naer my! Ik n ben  IN DE WILDERNIS. 307 >, ben geenszins verwonderd over den indruk, „ welken de handelwyze van den Heer van „ Marsfeld tegen zyne Kinderen op U maekt. „ Gy behoort zekerlyk als dit zeer ftreng aen te zien, om hen te veriaeten, na zo veel liefde s, voor zyne Dochter, en zoveel yver om haer „ weder te vinden, te hebben doen blyken; „ maer ik, myn lieve Kind ! die de menfehen „ en hunne vooroordeelen ken, ik heb die „ verandering wel voorzien; ik hoopte dezel„ ve te zullen kunnen vermyden, door aen „ den Heer van Marsfeld over zyne klein„ kinderen niet te fpreeken , dan op den „ oogenblik van de voltrekking des Huwlyks „ van hunnen Vader en hunne Moeder. Ik dagt, „ dat, door die oufchuldige kleinen niet te „ doen verfchynen , dan op den oogenblik „ waer op zy nodig hadden om hunne rech„ ten aftevorderen , dat dan de Heer van ,, Marsfeld door hunne tegenwoordigheid j, en door de onderwerping zyner Dochter en „ van zynen Schoonzoon, welken zich aen zyne „ voeten, zouden geworpen hebben, bewo„ gen zoude zyn geworden; dat hy hen al„ lenin zyne armen zoude ontvangen hebben; s,, en dat zyn hart, ontroerd door deze 'verV 3 7, tOQ»  308 Z E L 1 E tooning, niet zoude hebben kunnen weige,, ren, om hen te erkennen; zelfs dagt ik, dat „ hy dan zoude wenfchen, om hen byhem te ,, houden, en nimmer van dezelven te fchei„ den: dit was myn oogmerk; het welk door niets anders, dan door de onbefcheidenheid „ van eenige Dienstboden te leur gclteld is ,, geworden. ,, Ik wanhoop evenwel niet, om onzen ,, Vriend van zyne dwaeling terug te brengen, „ en hem zyn opzet, het welk hy in den eer,, ften oogenblik van zyne verwondering ge„ nomen heeft, tc doen opgeeven. Geeven ,, wy hem flechts den tyd, om zich te bedae,, ren, en in koelen bloede te kunnen oor- deelen , over de omftandigheid , waer in ,, zyne Dochter zich gevonden heeft meteenen „ Minnaer, welken zy hartelyk beminde, en ,, hy zelf aen haer tot eenen Echtgenoot had., de toegezegd. De groote zaek is, dat hy „ volftandig blyve in het oogmerk, van die ,, tedere gelieven te famen te verbinden, en „ dus hunne Kinderen te wettigen; men moet ,, voor het tegenwoordige 'geene andere zaek „ van hem vorderen. Ik heb daerom toege. „ ftaen, dat de Heeren Suple en Sping, wel- „ ken  IN DE WILDERNIS. 30c; ,, ken naer de Wildernis vertrokken zyn, om „ onzer Vrienden bericht te geeven van de „ wederkomst van haeren Vader, hen ook te ,, gelyker tyd kennis zouden geeven van des,, zelfs vöorncemcns. ,, Zie daer juist ."antwoordde ik, „ hetgeen ,, my bedroefd maekt over myne tedere Vrien* ,, din. Ik ken haer. Nooit zal zy deze har„ de voorwaerde toeftaen: Zy denkt met den „ Heer van Ermancour getrouwd te zyn, en „ dat zo wettig, als zy voor haere eer, en de ,, zekerheid van gewisfe weezen kan. Ach I „ zo de Heer van Marsfeld de zuiverheid ,, der denkbeelden van zyne Dochter konde ,, kennen, toen zy voor God aen eikanderen ,, verbonden werden! Zo hy, zo wel als ik, .,, getuige ware geweest , van den eerbied , „ met welken die deugdzaeme Vrouw die ge„ heiligde woorden , welken haer zo naeuw „ aen haeren Echtgenoot verbonden , uitfprak; ,, zo zoude hy die heilige vereeniging niet ,, vermengen met die, welke door de zonde „ en wellust bewerkt worden. „ Dat alles is zeer goed," zeide myn Vader, ,, om den deugdzaemen inborst uwer Vriendin „ aen tc toonen. De Heer van Marsfeld V 3 „ zal  3ro Z E L ï E „ zal ook hier aen niet twyffelen, als hy da „ levensgevallen zyner Dochter zal weeten; „ doch hy ziet tegenswoordig op niets anders, „ dan de onaengenaemheid, om haer in het „ openbaer te doen verfchynen na een gedrag, „ het welk hy fchandelyk voor haer en hem „ zeiven denkt te zyn. ;—■ Wel nu!" antwoordde ik met een zoort van gemelykheïd, „ dat men haer dan in de Wildernis laete! In ,, haere piaets zynde , zoude ik dan liever „ verkiezen , om aldaer te blyven. Zy „ kan thans niet tot dat befluit komen," antwoordde hy , ,, vermits zy thans in haere „ macht heeft, om haer Huwlyk te doen wet- tigen, en haere kinderen eenen ftaet te bc„ zorgen. Zy zoude als dan van alle haere „ Vrienden mispreezen worden, zo zy van alle ,, die voordeden, door eene verkeerde naeuw„ gezetheid, afftand deed. Men moet niet „ denken, myn liefkind! dat het blyven inde „ Wildernis een middel zoude zyn, om haer van de algemeene berisping te ontheffen : in „ tegendeel zoude dit haere misflag merkelyk „ vergrooten. Daerom moetGyU, wanneer „ Gy haer zult zien, by alle haere Vrienden „ voegen, om haer over te haelen, ten einde » aen  IN DE WILDERNIS. 3» „ aen den omftandigheden toetegceven, cn „ zich naer den wil van haeren Vader te „ fchikken. ,, Ik ken de ontwerpen en voorneemens van ,, den Heer van Marsfeld," vervolgde hy, „ ik kan dezelven niet laeken. Ik weet, dat zyne zaeken vorderen , om nog eenige jae„ ren te Batavia door te brengen : hy denkt ,, vervolgens naer Parys te gaen, zich aldaer ,, ncdertezetten , en zyne dagen aldaer te cin- digen. Zodanig waren zyne Voorneemens, ,, zelfs voor dat hy zyne Dochter wederge„ vonden heeft. De onaengenaemheden, wcl,, ken hy in Engeland ondergaen heeft, heb- ben hem een afkeer gegeeven, om weder „ daer naer toe te gaen. Zyn oogmerk, om ,, zich in Frankryk neder te zetten, moet zeer „ veel genoegen aen den Heer van Ehman„ cour geeven. Deze zal zekerlyk gaerneby „ zyne Ouders willen leeven, of ten minften „ hen dikwyls zien. „ Van zyne Ouders gefprooken," zeide ik, „ weethy ook al, dat zyn Schoonbroeder hier „ ook is? Neen!" antwoordde myn Vader, „ men heeft hem daer van nog geen bericht „ kunnen- geeven: de wegen, om by uwe V 4 „ Vrien-  3i2 ZELIE », Vrienden-te komen, zyn niet, dan federf *, eenige dagen bruikbaer gemaekt; en federt „ dien tyd hebben wy zo veele buitengewoo„ ne zaeken aen hen te doen weeten gehad, „ dat het bezoek van den Heer de Lizadie ,, tot heden toe nog is uitgefteld gewor,, den.". Ik bevond my na dezen uitleg een weinig geruster; evenw.el was ik niet buiten vreeze ten opzichte van het onthael , het welk de Heer van Marsfeld zyner Dochter meende aen tc doen, noch ook van de voorftellingen , welken men haer van zyne zyde was gaen doen. ,, Waerom ga ik zelve haer daer niet van on,, derrichtcn?" dagt ik toen, „ vermits men ,, thans zo gemakkclyk naer de Wildernis kan ,, gaen?" Ik deelde deze aenmerking aen mynen Vader niet mede, dan na hem wel ondervraegd te hebben' over den ftaet des Bergs, cn de opening in het Hol, door welke ik alhier gekomen was. Ik wilde weeten, of men met rytuig daer door konde ryden. Het was niet, dan na dat hy my volftrekt verzekerd hadde, , rens alhier by U binnen te treeden, ont„ moet. Zy wagtte my af, om te verzoeken „ van mede van de reis te mogen zyn : nietal„ leen heb ik daer in toegeftemd. gehad; maer „ haer ook eene piaets in myn Rytuig aenge„ boden, welke zy met veele erkentelykheid „ heeft aengenomen. En waerlyk, Mejuffrouw! „ niets kan by het vermaek, het welk ik haer „ daer door aendeed, vergeleeken worden, „ dan alleen dat, het welk ik genieten/zal, met ,, haer aen haere Meesteresfe acn te bieden. „ Zy is aenftonds naer den Heer van Maksfeld ,, toegevlogen , om hem- zyne bevelen aen zyne „ Dochter af te vraegen. Zyne bevelen !" riep ik uit, ,, Ach! wat zal hy haer zeggen? „ Zy moet volftrektniet vertrekken, voor dat „ik haer gefprookcn hebbe. Het is van het „ uiterfte belang, haer te beletten, iets aen »£©n-  INDE WILDERNIS. 321 j, onze Vrienden te zeggen, het welk hen zou- de kunnen bedroeven. „ Wy zullen haer wel onderrichten ," zeide de Heer Sping, „ ftel U gerust, waerde Juf„ fer! en denk, dat Gy nog eenen brief te „ fchryven hebt;'myne. Moeder denkt, als „ zy by U is, om niets anders, dan het ver„ mack van zo lang te blyven , als mogelyk „ is : ook vergeet zy, dat zy nog eenige „ klaerigheden tot onze reis te maeken „ heeft. , Mevrouw Sping beloofde my in het heengaen , dat zy by haere te rug komst aenftonds tyding uit de Wildernis zoude komen bren■gen. Ik had toen niet gedagt, dat ik my met den Heer Sping alleen ftond te bevinden, (want Mylord was ook uitgegaen) ik geleidde dan zyne Moeder zo ver, als ik konde, en was zeer verlegen, toen ik wederom na hem te rug keerde: gelukkig had ik de ftem van Sir George gehoord, toen ik het vertrek niyner Dienstmeiden voorby ging. .„ Wat doet gy daer," zeide ik, hem roepende; eene der Meiden antwoordde my daer op, „ Mevrouw! hy fpreekt ons tegen „ wel nu!" zeide Sir George, „laet haer ■ U' D££L- X )>aaQX  322 Z E L I E j, maer praeten, zy willen wel wat geplaegd „ worden. Maer!" zeide ik hem, „zo ,, zy niet boos daer over worden, zo zal ik „ dit haest weezen. „ Kom ! kom ! waerde Zuster ! " antwoordde hymy, „wees niet kinderachtig. Hy floeg daerop zynen eenen arm om myn Jyf, en droeg my fchielyk tot byna iu de armen van den Heer Sping. „ Daer Vriend !" zeide hy, „beftraf dat lieve kind eens wat!" en met een was hy voort. In piaets van hem te beknorren, over die gekheid, zo dagt ik flechts, om hem agter na te loopen en wederom te roepen. De Heer Sping volgde my, en na my met eenige gemelykheid gezegd te hebben, dat ik ftout was, en hem van een geluk wilde berooven , het welk het geval alleen hem aen de hand gave, zo ftelde hy my een papier ter hand. Ik haestte my om het zelve in mynen zak te fteeken ; en hier op ging ik naer mynen Broeder, hem verzoekende, om den Heer Sping gezelfchap te willen houden. Ik ging vervolgens in myn kleedkamertjen, waer ik-den brief, welken ik kwam te ontvangen , las, voor dat ik eens dagt aen dien, we.U  IN DE WILDERNIS. 323 •welken ik aen myne Vriendin' moest fchryven, Zie hier den inhoud: Brief van den Heer Spino aen Mejuffrouw H'ak,tuhj5. Gevoelt Gy, even als ik, waerde Juffrouw! die onaengenaemheid, welke ik onderga, met niet meer het zelfde huis,, als Gy, te bewoomen ? Dat van mynen Vader ftaet my geheel tegen , federt Gy het zelve veriaeten hebt. Alles herinnert my vermaeken, welken ik vrees, nooit meer te zullen genieten in het midden van den overvloed en. de grootheid, welken U thans omringen. Ik zoek overal de tedere en bevallige Ninette , ik had zo veel genoegen in haer nu en dan in den Thuin te ontmoeten, of haer ten minften door dc horrctjens haerer vengtters heen te zien! Het denkbeeld, alleen van digt by haer te zyn, haere flem te hooren, en haer des ugtends aen de Thee-tafel te zien, maekte myn geluk uit. U uit het oog verliezende, waerde Ninette !' zo zag ik ook te gelyk myne levendige cn ftreelende blyfchap , welke ik aenü ver-  324 ZELIE fchuldigd was, van my verdwyncn. De Doch> ter van Mylord zal my dezelve mogelyk nooit weder geeven. Wat zeg ik daer! waerde Juffer, vergeef my! denk niet, dat ik voor de verandering van uw hart ten mynen aenzien bevreesd ben. Ik ben flechts in angst voor den dwang, onaffcheidelyk van uwen nieuwen ftaet. Het is my thans niet vergund, U eenen oogenblik zonder getuigen te onderhouden federt onze fcheiding: het is deze verfchrikkelyke pyniging, welke my wanhopig maekt. Ik zie telkens den oogenblik, waer op men myne liefde zal bekroonen, verfchuiven ,• cn het geen nog wel het wreedfte voor my is, is, dat ik my daer over nietdurve,of ook niet mogebeklaegen. Ach! mogte ik my uitdrukken, gelyk ik denk. ,, Behoud uwe eerambten ! " zoude ik zeggen , ,, en den tytel, waer mede Gy my 5, wilt vereerell! ik haek flechts naer dien, „ welke alleen het geluk myns levens kan „ uitmaeken." Doch de Echtgenoot van Mejuffrouw Harture moet boven anderen uitfteeken. Hy, die naer haere hand tracht, moet eenen naem, 'eenen ftaet hebben. Uw Vader en de myno wer-  IN DE WILDERNIS. 3*5 v/erken uit dien hoofde te famen, om my eenen tytel te bezorgen, waer door de Dochter van Mylord' zich niet zal behoeven te fchaemen, om my haeren Echtgenoot te noemen. Heeft men U, waerde Juffer! van deze omftandigheden , welken men tot hier toe voor my geheim heeft gehouden, eenig bericht gegeeven ? Heeft men U ook gezegd j dat ik genoodzaekt zal zyn , om nner Frankryk te reizen, ten einde van den Koning eenen eer-tytel" te bekomen, zo nodig voor ons Huwlyk? Zo men U van die harde voorwaerden onderricht heeft, zeg my dan niet, dat Gy daer in zonder hartzeer hebt toegeftemü , laet my uit medelyden voor my zei ven niet gelooven, datGy my gcrustelyk van U zult zien verwyderen'. Stel my gerust waerde Juffer I door een briefje van uwe hand; en zo men U nog een geheim gemaekt heeft van het geen ik U hier gemeld hebbe , zo houd u nog onkundig daer van. Vaerwel, bevallige Minnaeres ! Ik zal my onderwerpen aen alles, wat men van my zal afvorderen , zo Gy' my verzekering geeft, dat dit een middel is, om uw hart voor my t iJü m ityV *"-x 3- - te  325" Z Ë L ï E te behouden, en uw Echtgenoot te worden; doch altyd zal ik myne aenbiddelyke Ninettb betreuren. Deze klachten, deze verwytingen, en deze fcheiding, waer van ik geen het minfte denkbeeld hadde , persten my de traenen uit de oogen. „ Ach Mylordl " riep ikih de eerfte vervoering van myn hart uit: „ Zult gy my „ nog noodzaeken, om mynen eerften ftaet „ te betreuren ? " Doch dit wreede denkbeeld maekte haeft piaets voor gematigder gevoelens. Ik zag in de handelwyze van Mylord niets anders meer, dan het werk van eenen tederen Vader, welke zich met het duurzaem welzyn zyner Kinderen bezig hieldt. Zo deze Iaetfte aenmerking niet geheel voldoende voor myn hart was, zo was dezelve ten minften dienltig, om my in zo verre tot bedaerdheid te brengen, dat ik den beloofden brief aen Mevrouw Sping konde gereed maeken. Toen ik in de Zael kwam, had zy reeds verfcheidene maelen aen haeren Zoon laeten zeggen, dat men naer hem alleen wagtte om te vertrekken. Ondanks al de voorzorgen, welken ik gebruikt had, om te beletten, dat men niet gewaer  INDE WILDERNï-S. jpaer wierd, dat ik geweend hadde, zo bemerkte dit evenwel Sm George, welke my daer over eenige verwytingen deedt. Ik vergaf hem deze opmerking, toen ik zag, dat hy de oorzaek myner traenen niet geraeden hadt; hy fchreef dezelven geheel aen myne gevoeligheid over de fmarten myner Vriendin, toe-; waer van hy door den Heer van Marsfeld zeiven onderricht was geworden. ,, Ik kwam van hem van daen," zeide hy my, „ toen gy my in het vertrek van uwe „ Dienstmeiden gevonden hebt. Ik heb by den Heer van Marsfeld eenen jongen Mylord gevonden, welken ik niet ken, en „ een groot Vriend van hem fchynt te zyn. Toen bragt ik my aenftonds den Engelschman tc binnen, van welken Juffrouw Mastriqus my gefproken hadt, en ik twyffeldé niet, of het was die Lord, aen welken de Heer van Marsfeld had doen hoopen, om met zyne Dochter te trouwen. De aenkomst van dezen, kwam ons als een nieuwe hinderpael tegen het geluk van onze goede Vrienden uit de Wildernis, voor; ik verzogt den Heer Sfing, om hen daer van te verwittigen; „ik hoop," zeide ik, „dat X 4 .  328 ZELIE „ deze nieuwe omftandigheid myne goede „ Mama nog eerder zal doen befluiten, om '„ ons de befchryving haerer levensgevallen „ toe te vertrouwen: ik verzoek haer in de„ zen brief ten allerfterkften daer om. Te gelyk gaf ik hem mynen brief over met nog een briefjen voor hem. Sir George, in weerwil van zyne gewoone doordringendheid, werdt niets van dit briefjen gewaer: zy vertrokken, en ik bleef alleen, my treurig nederzettende , om. den brief van den Heer Sping te herleezen, en myne aenmerkingen daer op te maeken: ik zag in denzei ven niet, dan voorwerpen van droefheid voor het tegenswoordige, en van vreeze voor het toekomende. Die wreede fcheiding konde ik niet vergeetxn%r>m vs ss:->. ,, Toen men hem na verloop van zeventien ,, of achttien Jaeren berichtte , dat zyne „ Doclner in leven was, heeft hy geen an,, der vermaek gevoeld, dan dat, van een ,, geliefd kind weder te zullen zien : hy dagt „ haer vry, en gereed, om aen zyne fchik,, kingen tc voldoen, te vinden : hy is dacr„ om van Batavia vertrokken, en heeft zich ,, hier naer toe begeeven, zonder eens te ,, denken op de aenweezigheid van den fleer „ van Ermancour." Ik hoorde dien goeden Vader met veel genoegen aen; doch men kwam ons toen zeggen , dat het middagmael opgedischt ware. Het mael was meer luidruchtig, dan aengenaem voor my ; behalven den Heer van Marsfeld en zynen Neef, waren 'er nog verfcheidene Zee-Officieren, van de kennis van Sir George, aen tafel. Maer geen van deze Heeren kwam my zo onverdraeglyk voor, als de jonge Mylord van Marsfeld was door zyne vervelende complimenten over | II. Deel; Y my-  338 ZELIE myne perfoon, en ook over myn verftand, het welk hy evenwel niet konde kennen , vermits ik geene vier woorden gefprooken hadt. Het fcheen, of hy flechts aldaar ware gekomen, om my op allerhande wyzen op te vyzelen. Ik hoorde hem zelfs menigmaelen aen de andere Heeren, welken waerfchynlyk met hem over my gefprooken hadden, verwyten, dat al het bevallige, het welk men hem over my gezegd hadde, nog niets ware in vergclyking van het geen hy nu zelve zag. Hy voegde daer nog by, dat ik aenbiddelyk, Goddelyk ware, en hy zeide nog wel duizend andere dingen over my, welken even kwalyk gepl'aetst waren, en ik niet herhaele, dan om den Man, welken men aen myne Vriendin toegefchikt hadt, te leeren kennen. Zo dra men het Defert opgedischt had, Hond ik op , en ging met Sophia naer myne kamer, na daer toe van mynen Vader verlof gekreegen te hebben ; hy zeide aen my en ook aen myne Gezellinne , dat hy met ons tegens den avond naer den kant van den Rooden l?erg zoude gaen wandelen. Sophia vertelde my toen alle de veranderingen , welken men aldaer gemaekt hadde, om den  IN DE WILDERNIS. 339 den weg naer de Wildernis 'gemakkelyk te maeken , gelyk ook de fraeije verbeteringen aen vcrfcheidene ftukken van het opgeflagen gebouw aen den Berg. Ik wist hier nog niets van, en was daer over zeer verwonderd. Wat wilde men toch met dat gebouw doen? waerom wilde Mylord my naer dien kant brengen , zonder my te voren iets daer van gezegd te hebben ? „ Waerfchynlyk wil men," zeide ik, ,, my aengenaem vcrrasfen door eenig Feest, ,, het welk men in dat gebouw zal geeven by „ de cerfte byeenkomst myner goede Vrienden „ met hunnen Vader; maer waerom wil men „ my heden d'e toebereidfelen laeten zien?" Ik deelde niets van die aenmerkingen aen Sophia mede. Ik wilde haer zelfs niet eens over myne twyffelingen onderhouden, uit vreeze van haer in verlegenheid te brengen, zo zy in het geheim was, of haer eenige verwytingen op den hals te haelen, door haer meer te doen zeggen, dan zy gaerne zoude willen : vermits ik in dat alles niets zag, het welk my eenige ongerustheid voor my, of myne Vrienden , konde geeven, zo wagtte ik geduldig af, tot men my daer van iets wilde zeggen. Wy gingen dan, Sophia en ik'in het zelfde Y 2 Ry-  34» ZELIE Rytuig als Mylord naer die wandeling toe. Ik was opgetoogen over het denkbeeld, van die plaetzen , welken ik niet gezien had, federt ik bet huis van den Heer Sping veriaeten had , weder te aenfcbouwen; en de hoop van onzen Reizigers naer de Wildernis te kunnen ontmoeten , boezemde my by myn vertrek reeds de levendigfte blyfchap in. In die verrukking omhelsde ik mynen Vader: ik bedankte hem voor het vermaek, het welk hy myverfchafte, en bekende , dat hy mynen wenfehen ware voorgekomen, door dat reisjen voor te flacn. ,, Ik heb niet getwyffeld, myn Kind V' zeide hy, „ aen het vermaek, het welk ik U. ,, ging acndoen, en zo myne hoop nietbedro„ gen wordt, zo zult gy nog meer vergenoegd „ zyn, als Gy U verbeeldt. „ Ach !" antwoordde ik met een aengedaen gelaet, „ ik durf my aen de hoop, welke ,, Gy my fchynt te willen doen vooruitzien, ,, niet overgeeven." Dit zeggende, zag ik de Heeren Sping den Vader, en Suple op een vollen galop aenkomen : het Rytuig hieldt op , toen zy by ons waren. „ Goede tyding!" riepen zy ons toe, te gelyk naer ons toekomende; deHeerSuPLE gaf  IN DE WILDERNIS. 341 gaf my toen een verzegeld Paquet over. Ik had langen tyd werk, om hetzelve te openen, zo ontroerd en beevende was ik. Ik haelde eindelyk-de papieren , welken de levensgevalJen myner Vriendin inhielden, met eenen brief voor my daer uit. Die tedere Vrouw verzegt my , om van dezelven gebruik te maeken, zo als ik oordeelde, dat de omftandigheden zulks vereischten : en in geval, dat ik dezelven aen haeren Vader noodzaekelyk mQest laeten zien, zo verzogt zy my, det ik dezelven niet, dan in zyne eigene handen zoude overgeeven. Na dit gedeelte van mynen ontvangen brief overluid geleezen te hebben, zag ik mynen Vader aen, „ Wy moeten aenftonds naer mynent ,, te rug keeren," zeide hy totmy, en ingevolge daer van gaf hy daer toe zyne bevelen. Te Achem te rug gekomen zynde, ging hy in het vertrek van den Heer van Marsfeld. Hy vondthem in gefprek met Sir George* en deszelfs Neef, en zeide hem, dat ik iets aen hem te zeggen hadde, by het welk geene getuigen behoorden te zyn. Hier op kwam myn Vader my aenftonds haelen, en bragt my in een klein vertrekje, waer de Vader myner Vriendinne my afwagtte. Y 3 , Zo  342 ZELIE Zo als ik by hem kwam, wierp ik, my aen de voeten van den Heer van Marsfeld. Ik hield den brief myner Vriendinnc open in myne ééne hand , _ en in de andere de papieren, welken zy my toevertrouwd hadt. „ Ik kom, ,, myn Heer!" zeide ik, „ uwe goedheid voor, „ en de wergiffenis aen ü.we deugdzaeme Doch„ ter affmeeken; zy heeft niets tegen haer , „ dan bedriegelyke waerfchynlykheden. Wat doet Gy, waerde Juffer!" riep hy uit, my haestelyk opbeurende, „ zyt Gy 't, die ,, de misflagen der fchuldigen komt zuiveren ; daer zy zeiven zich niet verwaerdigen... — „ Ach! myn Heer!"antwoordde ik , met drift hem in de reden vallende; ,, Gy zoudt hen ,, zeer fchielyk aen uwe voeten zien, zo zy s, zich durfden vertoonen. ' „ Maer koor uwe Dochter zelve," vervolgde ik, my gereedmaekende, om hem eenige articulen uit den brief voor te leezen. Hy fcheen zich daer mede weinig te bekreunen. „ Hoor haer!" herhaclde ik nog eens, waer op ik naest hem ging zitten, en het volgende voorlas. 'Brief  INDE WILDERNIS. . 343 ' Brief van Mevrouw van Ermancour aen Mejuffrouw Harture. ,, Ik zal uwen raed, en dien onzer Vrienden opvolgen, ik zal met my aen mynen Vader te vertoonen, wagten, tot dat hy my verlof geeve, om my aen zyne voeten te werpen,zyne goedertierenheid voor my, en zyne goedheid voor myne Kinderen en den Heer van Ermancour, aftefmeeken. Ach', waerom ben jk by mynen Vader die geliefde Dochter niet meer, welke hy zo dikwyls vermaek fchepte, om in zyne armen te drukken ? waerom kan ik hem niet met de mynen omarmen na hem zo lang betreurd te hebben ? Doch hy leeft! dit vertroostend denkbeeld droogt myne traenen op: 'ik weet, dat hy by U, en onze Vrienden gelukkigen vergenoegd is» Ik verheug my over zyne aenwezigheid, en om de bitterheid van myn noodlot eenigzins te verzagten roep ik dikwyls by my zelve uit; Hy leeft»! Vaer wel! beklaeg en bemin altyd uwe ongelukkige Vriendin!" De Heer van Marsfeld hadt in weerwil van zyne vooringenomenheid, dien brief niét Y 4 on-  344- Z E L I E onverfchillig aengehoord : dikwyls bediende hy zich van zynen zakdoek om zyne traenen aftewisfchen. Ik nam dien oogenblik van vertedering waer, om hem te vraegen, of hy de moeite wilde neemen, om het verhael der levensgevallen zyner ongelukkige Dochter te leezen „ Buiten twyffet- is zy ongélukkig," zeide hy, de papieren, welken ik hem aenbood , aenneemende. „ Doch wat zei my dat „ verhael leeren ? Weet ik reeds niet alles ? „ Neen .' myn waerde Vriend'. neen! Gy „ weet alles niet," zeide Mylord tot hem, „ Gy kent de deugdzaeme hoedaenigheden niet „ van uwe eerbiedwaerdige Dochter, welke „ gy thans fchynt te verachten. Hoor haer „ zelve in haere gefchriften, U haer verftan„ dig en wel beredeneerd gedrag, en alle de ,, ongelukkige en tedere omftandigheden, waer „ in zy zich bevonden heeft, voor oogen ftel„ len; als dan zult Gy haer kunnen beoordee„ len, en over het lot van haer en haere kin,, deren bcflisfen." ■ Toen lieten wy hem alleen. Hy hieldt' de papieren in zyne hand , en begon dezelven door te loopen , toen wy heengingen, om den Heer Spjng op te zoeken, die ons met zyne Doch-  IN DE WILDERNIS. 345 Dochter in myn vertrek afivagtte. Wy gaven hem bericht van het geen wy oordeelden gunstig te- zyn tot eene verzoening van onze Vrienden met hunnen Vader. x De Heer Sping , na ons zyne ontmoeting met die eerwaerdige Familie, van welke hy als opgctoogen was, verhaéld te hebben, deelde ons het verhael van de aenkomst zyns Zoons cn van den Heer .de Lizadie in de Wildernis mede. ,, De Heer van Ermancour ," zeide hy , „ herkende zynen Schoonbroeder , voor dat „ men hem denzelven noemde. Wat zie ik! ,, bedriegen my myne oogen niet?" riep hy uit, „ en hier hield hy zich nog eenen oogen,, blik ftil, even of hy nog twyffelde, of „ het geen hy zage, niet mogelyk eene loüte- „ re inbeelding ware. Op dien zefden tyd liep de Heer de Lizadie toe, en wierp zich in „ zyne armen: beiden omarmden elkandercn „ wcderkeeriglyk , zonder een woord uit tc „ te brengen. Zy zagen eikanderen vervol,, gens fterk ae'n, om zich zei ven door hunne „ oogen te overtuigen, dat zy zich niet be„ drogen. „ Eindelyk was het niet, dan met fchroom Y 5 „en  346 ZELIE „ en beëvende, dat de Heer van Ermancour ,, hem naer tyding van zyne Ouders vroeg, „ zo zeer was hy beducht eenekwaede tyding „ te zullen ontvangen. Doch toen zynSchoon,, broeder hem gezegd hadt, dat zy allen in „ leven en in goede gezondheid waren , zo ,, omhelsde hy hem nogmaels, eu dankte den ,, Hemel daer voor: hy wenschte zich zelvcn „ geluk over een zo groot heil, en wist zyne „ blyfchap en dankbaerheid • aen den Heer ,, de Lizadie, welke met hem in alles deelde, „ niet genoegzaem uit te drukken. „ Na die tederhartige ontmoeting, nam ik „ de eerite gelegenheid, wanneer ik bemerkte, „ dat de Heer van Ermancour mynen Zoon „ aenzag, waer, om denzelven hem aen te bieden: hy naderde hem terftond, en om,, helsde hem, hem veele aengenaeme. dingen ,, zeggende. Vervolgens geleidde hy ons al„ len met een vrolyk gelaet naer zyne beval„ ligc. Gezellinne: en zy betoonde aen mynen ;, Zoon en den Heer de Lizadie> het aller „ vriendelykst onthael. „ En waerlyk , waerde Juffer !" zeide my de Heer Sping, zyn verhael afbreckende , f, in weerwil van alles, wat Gy my van uwe Vricn-  IN DE WILDERNIS. 347 ,, Vrienden, en van hunne woonplaets gemeld hebt, zo is het geen- ik gezien hebbe ,, myner verwachting verre te boven gegaen. ',, Alles vertoont in dien kleinen itreck Lands „ de fchoonheid der Natuur, onderhouden en „ vercierd door de handen der wysheid: de ,, gereegcldheid, welke in dat aengenaem ver„ blyf heerscht, is alleen in ftaet, om een ,, voordeelig denkbeeld van hen , welken het ,, zelve bewöonen , in te boezemen. Ten „ minften, ik zoude dit 'in my. gevoeld heb, ,, ben, al ware 't, dat ik nooit van hen,welken het zelve aengelegd hebben, hadde hoo,, ren fpreeken. Zy hebben waerlyk myne ge„ dachten omtrent hen zeer wel gebillykt. „ Ik voor my," zeide Sophia, haeren Vader aenziende, „ ik heb niet nodig, om hen „ of hunne wooning te zien , óm over hen te „ oordeelen: ik heb eene zo groote verbed„ ding van hunne perfoonen door het verhael „ van hunnen levensloop bekomen , dat ik „ een groot belang in hen neem, en zy my „ als volmaekt voorkomen. Ik brand van vcr„ langen, om hen vergenoegd te zien. Wans, neer zullen zy toch hier komen, Papa? Gy „ hebt ons nog niets daer van gezegd , noch ook „ niet *  348 ZELIE niet van de aenkomst van Mama by hen, ,, en van de arme Juffer Masteique ; ik ver,, lang om te weeten, of haere Meesteresfe „ haer herkend heeft. „Een weinig geduld, myn lieve Kind!" antwoordde die goede Vader. „ Ik heb nog „ niets van uwe Moeder gemeld, om dat zy „ wat laeter dan de Heeren te paerd, welken 11 in vollen galop voor uit gereeden waren , „ om haere aenkomst te melden, aengekomen „ is; maer nacuwlyks hebben zy den tyd ge„ had, om aen onze Vrienden het nieuwe be„ zoek, het welk zy Honden te ontvangen' „ te melden; of men hoorde byna op dien „ zelfden oogenblik het Rytuig voor het huis „ ftilhouden. „ De Heer van Ermancour haestte zich „ om zyne hand aen myne Vrouw aen te bie„ den. Zy hadt de voorzichtigheid gehad , ,, om Mejuffrouw Mastirque in het Bosch op „ eenigeii afftand van het huis uit het Rytuig ., te laeten gaen; als willende Mevrouw van „ Ekm.ïncour van dat bezoek kennisfe gee,, ven, voor dat die gqede Juffer voor Jiaere „ oogen verfcheen. Zy hadt die affpraek met „ mynen Zoon genomen , en hy hadt daerom „ niets  IN DE WILDERNIS. > 34Q „ niets van Juffer Mastrique gemeld, toen ,, hy van het bezoek zyner Moeder kennisfe „ gaf. „ Het is hier, waerde Juffer!" zeide de Heer Sping, ,, dat uwe Vriendin het leven„ digfle belang betoond heeft in U te neemen ,, door het onthael , het welk zy aen myne ,, Vrouw gedaen heeft. Doch die vriendelyke' ,, begroetingen dier twee Vrouwen werden „ welhaest afgebrooken door de aenkomst der „ goede Juffrouw Mastrique. Het ongeduld • ,, hadt haer niet toegelaeten, om te wagten , „ tot dat men haer kwam roepen. Men zag „ haer welhaest op eenigen afftand van hetge„ zelfchap bezig met zich uit de armen van „ een van ons Volk, welke haer wilde tegen„ houden, te ontworftelen. Zy liep zo fchie„ lyk, als zy konde, naer ons toe, roepende ,, dat zy haere waerde Meesteresfe wilde zien. ,, Mevrouw van Ermancour herkende haer „ terftond, en gaf eenen gil. Juffrouw Mas* ,, trique wierp zich voor haere voeten met „ de groo'tfte tekenen van blyfchap. Ach! „ myne waerde Vriendin!" zeide Mevrouw. van Ermancour tot haer, „ Zyt Gy 't wel, „ welke ik wederzie , en in myne armen „ druk-  350 ZELIE „ drukke? door welk wonderwerk zyt Gy den ,, Schipbreuk ontkomen, welke ons allen van „ een gefcheiden heeft ? en mynen Vader , „ hebt Gy hem ook gezien na uwe weder,, komst? „ Ik kan uit uwe vraegen zeer ligtelyk bc, grypen," antwoordde Juffrouw Mastrique , ,, dat men U nog geen verhael myner gebeur„ tenisfen gedaen heeft; doch ik zal U'dezel„ ven vertellen, wanneer Gy wat meer tyd „ hebt: fta my thans toe , Mevrouw ! om „ acn den Heer van Ermancour myne bly„ fchap te gaen betuigen, in hem met U al„ hier te vinden. „ Zy liep toen naer hem toe, cn hy beyver„ de zich , om aen haer zyne toegenegenheid ,, te doen blyken. Die goede Juffrouw vroeg „ vervolgens , om de Kinderen van haere „ waerde Meesteresfe te mogen zien ; Mevrouw „ van Ermancour gaf haer bloozende een te„ ken met de hand, ten einde haer te doen ,, zwygen, en haer verlangen te maetigen. De ,, goede Juffrouw begreer> dit zeerwel; doch ,, de Heer van Ermancour, de verlegenheid „ zyner Echtgenoote gewaer wordende, gaf „ aenftonds bevel, om zyne Kinderen te doen „ na-  IN DE WILDERNIS. 351 „ naderen , en ging zelf naer zyne Vrouw „ toe. 1 „ Myne waerde Vriendin!" zeide hy haer met veel zagtzinnigheid en eene haerer handen in de zynen neemende, ,, uwe verlegenheid „ beledigt my; waerom fchaemt Gy U, uwe' ,, Kinderen te erkennen? zyn zy niet de my'„ nen? .Is de Hemel niet getuige geweest van „ onze heilige verbintenis? Hebt Gy my voor het Aataer niet uwe hand gegeeven, en uwe „ trouw beloofd? Hebt Gy dan berouw, my ,, uwen Echtgenoot genoemd te hebben? . ,, Ach! dit weet Gy zelf beter," antwoordde die deugdzaeme Vrouw, zich in de armen van den Heer van Ermancour werpende. ,, Die blyk van uwe tederheid," hernam hy, zyne traen'en met die van zyne Echtgenoot vermengende, „ is een nieuwbewysvan „ die bekentenis, om welke ik U verzogt. „ Toen Mevrouw van Ermancour haere ,, Kinderen zag aenkomqn , werdt zy meer „ opgebeurd. Zy boodt hen aen hetgezclfchp „ aen, zeggende, dat deze de kostbaere ban„ den waren, welken haer aen den Heer van ,, Ermancour verbonden. Zy wendde zich ver„ volgens naer hem toe, en Yerzogt hem met ', „ eene  352 ZELIE eene edele zedigheid , om haer die kleine „ oógenblikken van zwakheid , welke eene „ verkeerd geplaetfte fchaemte veroorzaekte, ,, :e willen vergeevcn. ,, Ach! myne waerde en getrouwe Gezellin„ ne!" antwoordde de Heer van Ermjncour, haer- andermael in zyne armen neemende , ,, vergeef zelve aen my een verwyt,- aen het „ welk myn hart geen deel heeft gehad! „ Het gantfche Gezelfchap beyvcrde zich „ als om ftryd, om die lieve Kinderen te lief,, koozen. Ieder een wenschte den Vader en der Moeder geluk over hunne deugdzaemc ,, hoedacnigheden." Dit belaugryk verhael konde ik nietaenhooren zonder in traenen uit te barfteri. De Heer Sping hièldt daerom eenen oogenblik op met vertellen, en haelde een papier uit zynen zak, gefchreeven door de eigene hand van den Heer van Ermancour; het zelve moest hy ingeval van noodzaekelykheid aen den Heer van Mars-, feld medcdeelen. „ Zie hier van woord tot woord," vervolgde de Heer Sping, ,, het geen de Heer „ van Ermancour in de uitftorting van zyn „ hart , na dat de Vrouwen en Kinderen • i >, zich  IN DE WILDERNIS. 353 ,, zich elders begeeven hadden, ons gezegd p, heeft. „ Gy ziet wel, myne waerde Vrienden ! uit „ het geen thans voor uwe eigene oogen ,, gebeurd is, dat ik my met Mejuffrouw van „ Marsfeld oordeel wettig getrouwd te zyn. „ 'Ik zal my evenwel aen alles , wat men van „ my zal eifchen , om ons Huwlyk, gelyk ook „ onze Kinderen nog -meer te wettigen, on„ derwerpen, mits dat men niets doe , het ,, geen myner Echtgenoote tot minachting kan „ ftrekken. Ik wil niet, dat zy te bloozen „ hebbe, wanneer zy zich aen haeren Vader „ vertoont; ik Zal ook niet dulden, dat.hy „ haer eenig verneederend verwyt over haer „ gedrag doe. Zy verdient niets , dan de „ loftuitingen der deugdzaemlre menfehen. „ Men kent de hoedaenigheden dier engelach„ tige Vrouw niet. De Heer van Marsfeld „ kent ook noch zyne Dochter noch my, zo „ hy denkt, dat wy zullen toeftemmen, om ,, ons van onze Kinderen te verwyderen : De,, .zen zullen van ons' niet gaen, voordat zy „ eenen gefchikten ftaet hebben. . De Heer ,, van Marsfeld'heeft ons zyne voorneemens „ doen bekend maeken; zie daer dan ook de II. deel. ■ Z „ my-  354 ZELIE „ mynen , en die myner Echtgenoote. Wy „ zullen uit deze Wildernis ook niet vertrek,, ken, voor dat ons Huwelyk in dezelfde Ca„ pel , waer wy onze eerfte verbintenisfen ,, hebben aengegaen, gewettigd zy. ,, Zo de Heer van Marsfeld de verbinte* „ nis niet vergeeten is, welke hy met my wet ,, heeft willen aengaen, voor den ons allen ,, overgekomen ,-ampfpoed; zo het hem nog ,, geheugt, my de hand zyner Dochter toege„ zegd te hebben, en zo hy nog in hetzelfde ,, voorneemen is, om my dezelve te geeven , „ zonder die ftrenge voorwaerden, welken hy „ thans opgeeft, zo zal ik my aen zyne voe„ ten gaen werpen, om hem myne dankbaer„ heid te betuigen, en verzekering te geeven „ van myne bereidvaerdigheid aen zynen wil; „ doch zo hy volftrekt blyft ftaen, om myne „ Kinderen Van my te willeH verwyderen, zo „ zal ik moeten zeggen, en op goeden grond „ gelooven , dat hy ook den Vader en de „ Moeder niet by zich wil hebben. Ik zal „ als dan van alle de voordeden , welken ,, zyne goedkeuring ons zoude kunnen gee,. ven, afftand doen; doch ik zal niet min„ der de Echtgenoot myner cerbicdwaerdi ■ » ge  IN DE WILDERNIS. 355 ge Vriendin , en de Vader myner Kinderen ,, blyven." De Heer Sping, na ons dit,alles voorgeleezen te hebben, ging van ons af, en zeide, dat hy pns in het gebouw by den Berg, waer wy allen des avonds moesten gaen eeten, zoude gaen afwagten. Doch alvoorens wy daer na toe vertrokken, ontvingen wy het bezoek van den jongen Heer Sping, die reeds uit de Wildernis was te rug gekomen. „ Gy wagt zulke goede tyding niet, als ik „ U thans kom brengen ," zeide hy, my nade•rende. „ Nooit kunt Gy de ontmoeting, wel,, ke ik gehad hebbê, en wat het gevolg daer „ van geweest is, raeden. ]k heb reeds aen ,, Mylord een gedeelte van het geen ik U ga. ,, verhaelen, medegedeeld. ,, Ik liet," vervolgde hy, ,, myne Moeder „ en den Heer de Lizadie nergens anders ,, om voor uit ryden, toen wy de Wildernis „ verlieten , dan om het vermaek te hebben, „ van het hol in den Berg, en de omliggende ,, ftreeken van de Beek, al waer Gy U wat ,', uitgerust hebt gehad , toen Gy op uwen „ tocht waert, om naer onze Landftrcek te Z 2 „ ko-  356 ZELIE n komen, te bcfchouwen. Toen ik my het ,, meest aen die gevoelens, welken die plact,, zen my inboezemden, overgaf, werd ik ,, een Rytuig gewaer, het welk met grooten „ fpoed naer mv' toe kwam ryden: Myne ver,, wondering was allerfterkst , wanneer ik ,, den Heer van Marsfeld en zynen Neef, ,, Welken ik nog niet kende, maer my door ,, den eerffen aengeboden werdt, in dat Ry,, tuig zag. Hy feheen de verlegenheid, wel,, ke deze ontmoeting my veroorzaekte, niet ,, te willen opmerken , vroeg my met veel ,, yver, waer zyne Kinderen waren, en ver,, zogt my , om met,hem weder naer deWil,, dernis te willen te rug keeren. ,, Ik wagtte my wel, om dit te. weigeren. ,, Zelfs oordeelde ik het nodig , om onze ,, Vrienden vooraf van dat bezoek, hetwelk ,, zy volftrekt niet verwagtende waren , te ,, verwittigen. Wy gingen een eind wegs te ,, Voet, en de Heer van Marsfeld zcidemy ,, toen, wat hem zo fchielyk hadde doen be,, fluiten, om =cyne Kinderen te gaen opzoe,, ken. Hy hadde namenlyk de levensgeval„ len zyner Dochter niet zonder aendoening ,. kunnen leezen. Het wys en ingetogen ge- „ drag  IN DE WILDERNIS. 357 ,, drag, het welk zy met haeren Minnaer ge„ houden haddè , hadde hem ten fterkften ,, aengedaen. De onderwerping van den Heer ,, van' Ermancour, en zyn eerbied voor die . „ Dochter , welke hy aenbadt, hadden den „ Heer van Marsfeld allenskens zq verre „ gebragt, dat hy hen alles vergaf. Hy hadt * ,, ook 'zonder bewondering de heilige plech„ tigheid, met welke zy' hunne verbintenis ,, hadden aengegaen , niet kunnen leezen , . „ noch zich bedwingen , om hunne deugd,, zaeme.gemoedsneigingen te pryzen. Daer„ enboven hadt de Neef, welke andere in,, zichten daer omtrent by zich verbergt, zy „ hen Oom aengezet, om de wenfchen van ■ ,, den Heer van Ermancour te bekroonen. • „ Ik verzocht toen aen den Heer van ,, Marsfeld verlof, om te paerd te mogen „ ftygen , ten einde zyne Doehter van zyne „ aenkomst te gaen verwittigen: en ik reed „ voor uit, zonder te luisteren naer het geen „ hy my zeide, om te beletten, dat ik hem . „ niet voor zoude zyn. Ik wist te wel de }, uitwerking , welke dit onverwagt bezoek ,, moest voortbrengen op het aendoenelyk „ hart van Mejuffrouw van Marsfeld. Z 3 „ Doch  358 ZELIE Doch ondanks myner voorzorgen , zo heb ,, ik den eerften oogenblik van vreeze én ,, ontroering, welken zy moest doorftaen, ,, toen zy zich op het punt zag, om voor de ,, oogen haers Vrdu s te verfchyncn, welken zy nog o > haer vertoornd dagt te zyn, niet ,, kunnen voorkomen. Ik deed alles, wat Ik ,, konde , om haer gerust te ftellen ; en de ,, Heer vam E-rwamcohr bragt het zo verre, „ dat zy byna geheel was gerust gefield. „ Doch het viel hem zo gemakkelyk niet, ,, om haer te beletten ,' haeren Vader te ge„ moet te loopen , welken zy zo tederlyk be,, minde , en eenen zo geruimcn tyd gedagt ,„ hadt, nimmer te zullen wederzien. Ten ,, laetfteu evenwel ftondt zy toe, om den ,, Heer van Ermancour alleen te laeten gaen. „ Voor dat deze varr- haer afging, vorderde „ hy de belofte van haer af, van met haere ,, Kinderen te blyven, tot dat hy zelve haer ,, kwame afhaelen. ,, Ik zal niet dulden, myne waerde Vrien„ din! " zeide hy, „dat Gy onder de oogen „ van den Heer van Marsfeld verfchynt, ,, voor dat ik verzekerd ben van het onthael, „ het welk hy U denkt te doen. Ik heb uit „ hoof-  IN DE WILDERNIS. 359 „ hoofde van den yver, waer mede hy ons ,, komt opzoeken, zeer voordeelige gedach„ ten daer van; doch evenwel begeer ik hem, ,, voor U, te zien. ,, Op dat zeggen vertrok hy aenftonds met „ my. Wy hadden geene honderd fchreeden „ in het Bosch gedaen, toen wy den Heer ,, van Marsfeld en zynen Neef naer ons toe ,, zagen komen. Ik zag den Heer van Er„ mancour aen. Ach! myn waerde Vriend ! " zeide hy tot my, „wat zoude ik niet wel wil„ len geeven, dat die Man, welken ik bemin „ en eerbiedig, aen zyne Dochter dat recht „ deede, het welk zy verdient! Ja, hy is 't „ zelf. Ik herken hem volkomen. „ De Heer van Marsfeld in tegendeel ,, herkende zynen Schoonzoon niet: want by „ ons komende, vroeg hy, waer zyne Kinde„ ren waren ? „ Den fchuldigften van hen ziet Gy thans „ aen uwe voeten," antwoordde terftond de Heer van Ermancour , op zyne eene knie vallende, ,,ik durf uwe goedheid voor uwe „ Dochter affmecken, zy is uwer waerdig, .„ myn lL:er! vergeeft Gy haer, voor de „ trouwite liefde gewecken te hebben? Z 4 „De  36o ZELIE „ De Heer van Marveld antwoordde „ niets; doch beurde hem op, en drukte „ hem in zyne armen. De traenen, welken „ ik toen langs de wangen van dien eerwaer„ digen Gryfaert' zag vloeijen, deeden het ,, hart van onzen Vriend zo fterk aen, dat hy ,, zich andermael aen de voeten van den Va„ der zyner waerde Gezellinne nederwierp. ,, Ach! Gy zyt myn Vader!" riep hy met verrukking uit; ,, Gy zyt myn Vader, en Gy ,, zult ook die myner Kinderen zyn. Gy zult ,, uwe tedere liefde aen uwe Dochter weder„ geeven. I-k ben 't, die haer belet hebbe, „ zich nog voor uwe oogen te vertoonen. Ik ,, ben 't, die aen het verlangen van haer hart, ,, het welk haer in uwe armen zoude hebben „ doen vliegen , paelen gefteld hebbe. Ver„ geefmy, myn Heer! vergeef my dit onbil,, lyk wantrouwen! Ik was beducht, om uwe ,, aendoenlyke Dochter aen uwe cerfte ont,, moeting bloot te ftellen : zy wagt naer my: „ ik vlieg, om haer gerust te ftellen, en.met „ blyfchap te overheden, door haer haer „ eigen en myn geluk te melden. De He6r van Marsfeld hieldt hem daer op tegen: „Ik zelf wil haer die gerustftel- . ». 'ing  IN DE WILDERNIS. 361 „ ling geeven, "• zeide hy, „ ik kan niette „ veel doen, om haer dat hartzeer, het welk ,, ik haer veroorzaekt hebbe, te vergoeden. ,, De Heer van Ermancour ging hem even- wel voor uit; doch hy vond zyne Gezel„ linne niet in huis. Hy begreep toen zeer ,, wej, waer zy ware, en geleidde zynen Va,, der daer naer toe. Zy werden Mevrouw ,, vak Ermancour gewaer in de kleine Capel „ met haere twee Kinderen: zy fmeekte al- daer de goedertierenheid des Hemels af, „ dat myn Vader ons vergiffenis fchenke I ,, zeide zy. „ Het gerucht, het welk zy maekten by „ het naderen van de deur der Capel, deed „ die waerdige Vrouw,- op haere kniën lig„ gende, zich, altyd knielende , naer ons „ toekeercn. Zy gaf een gil van verwonde„ ring , haeren Vader noemende. „ Ach! vergeef, vergeef my !" riep zy uit, haere armen naer den Hemel uitftrekkende, „ Ach! myn Vader ! ben ik nog uwe Doch„ ter? „ Verbeeld U waerde Juffer ! " zeide de Heer Sping tot my, „ dit tafereel van Kinderlyke „ tederheid en liefde. Befchouw dien waer Z 5 „ di-  362 ZELIE digen Vader in de armen zyner Dochter, „ haer met de tederfte liefkozingen overlae„ dende, en haeren Echtgenoot naest haer, „ haeren moed trachtende te verleevendigen: ,,„ De Heer van Marsfeld , " ztidehytot haer, ,, ,,-is de beste der Vaders , ik kan vol„„ ftrcktdaer aen niet twyffelen : hyzal onze „ „ Kinderen beminnen," ten gelyken tyd'liet „ hydeezen ook naderen, en zeide hen, datzy „ zich aen de voeten van den Heer van ,, Marsfeld zouden weipen. Die eerwaer„ dige Gryfaert was zo zeer aengedaen en „ ontroerd, dat hy zich fchielyk uit de Capel „ begaf, na die beminnelyke kleine Kinderen „ in zyne armen gedrukt te hebben. „„ Mama! Mama!" zeiden die onfchuldige „ Schepfeltjens , beiden te gelyk fpreekende, „,, hy heeft ons zyne Kinderen genoemd! wy „ „ hebben dan eenen tweeden Vader gevon„ „ den f „ Die gelukkige Familie werd toen ook ge„ waer, dat de jonge Mylord van Marsfeld „ en ik, aldaer ook waren. Ik merkte, dat „ de Heer van Ermancour den Neef van zy„ nen Schoonvader aenzag, en daerom maek„ te ik denzeiven aen hem bekend: de Heer » van  IN DE WILDERNIS. 6.3 „ van Ermancour , na den Neef van zyne „ waerde Zelie omhelsd te hebben, bood „ hem acn haer aen : en wederkeerig betuig„ den zy beiden het vermaek, het welk zy „ hadden, om eikanderen te zien. „ De goede Vader van Marsfeld kwam „ toen binnen, om te zeggen, dat hy begeerj, de, dat hun Huwlyk gewettigd wierdc, in ,, dezelfde Capel, waer in zy zo Godsdien„ ftiglyk hunne ecrfte verbintenisfen hadden. „ aengegaen, en verzogt my, van hen eenen „ Priester toetezenden, zo dra ik weder in ,, de Stad zoude gekomen zyn : ik voor my," voegde hy daer by, ,, ik wil myne Kinderen j, niet meer veriaeten. ,, Gy begrypt zeer ligt , waerde Juffer!', vervolgde de Heer Sping , „ hoe zy die bly,, ken van goedheid hebben opgenomen; zy ,, plaetften zich allen rondom hem, tot zelfs ,, den kleinen Charlot, cn de kleine Zeli,, nette, welken hunnen Vader en Moeder „ navolgden, en hem duizende liefkoozingen „ aendeeden: zy herhaelden dezelfde liefde,, ryke en erkentelyke woorden, zonder te ,, weeten , wat dezelven beteekenden. „ Zy allen- gingen zeer vergenoegd daer „ van  364 ZELIE „ van daeh, om zich naer huis te begeeven; „ de goede Vader voor uit, houdende, zyne ., beide Kleinkinderen, by de hand ; hunne ,, Moeder gaf haeren arm aen haeren Neef. ,, Die bevallige Vrouw zag van tyd tot tyd „ haeren Echtgenoot aen, na haere verge„ noegde oogen op haeren Vader en haere „ Kinderen geflageri te'hebben. Het was niet „ meer met de houding van een onfchuldig „ en bevreesd offer, dat zy op dien oogen„ blik voorkwam : haere blyfchap verleeven„ digde de trekken van haer gelaet , en1 ,, mackte haer nog fchoonder en belangryker, ,, dan in de oogenblikken van haere zwaere „ ongerustheden. Haere fchoone oogen, wel,, ken ik haer nog niet hadt zien openen, dan „ om aen haere Vrienden het doodelyk hart,, zeer van haere ziel uit te drukken, ver„ toonden thans niets anders, dan de edele „ en zedige blyfchap van de bekroonde en ,, vergenoegde Deugd." De Heer Sping zyn verhael eindigende, gaf my'het volgende briefjen over. . Aen  IN DE WILDERNIS. 365 Aen Mejuffrouw Ninette , 'thans* Mejuffrouw Harture. „ Dc Heer Sping , die U dit briefjen zal ,, ter hand ftellen , zal U , myne bevallige „ Vriendin ! verhaelen , hoe vergenoegd en „ gelukkig ik ben ,• doch niemand kan U ge,, rioeg affchetzen', en ik zelf kan U niet dan ,, flaeWelyk uitdrukken, de levendige dank„ baerheid, welke wy allen U verfchuldigd zyn. ,, Het is 'door U, myn lief kind! dat wy „ gelukkig zyn. Ik ken IJ- genoeg , om tc „ kunnen vertrouwen, dat dit denkbeeld uw „ hart met vergenoegen zal vervullen; doch het myne zal dien gelukltaet niet volkomen „ genieten,-dan wanneer ik denzelven met Ü „ zal deelen. - „ Kom dan, myne tedere Vriendin! Kom „ myn geluk door uwe tegenwoordigheid vol,, komen maeken! Ik werp my aen de voe„ ten van Mylord, om hem te fmeeken, my „ myne waerde Ninette voor eenen oogen. ,, blik te willen wedergeeven. Ik hoop het ,, vermaek te hebben, van hem morgen met ,, haer en alle onze goede Vrienden te zien „ acnkomen. „Ach!  366 ZELIE „ Ach! myn lief kind ! hoe belang-en „ roem-ryk zal die dag voor my zyn ! Ik zie „ geenen anderen , welke met denzelven in ,, vergeiyking kan komen, dan alleen dien, „ waer op ik U \joor het Autaer het geluk „ van dien bevalligen Jongeling, die U aen„ bidt, zal zien verzeekeren. Hy wil ver„ trekken; Vaerwel, waerde NirfsTTj, tot „ morgen! welk eene ftreelende hoop! Ik zal „ ü morgen zién ! Ik zal U in myne armen „ drukken! Ik zal in de uwen zyn! hoe veel „' genoegens in eens ? Myn hart is daer mede ,, vervuld; dat van mynen waerdigen Echt„ genoot zwemt in vreugde. Myne Kinderen „ zyn gelukkiger, dan zy nog kunnen vee„ ten. Zy reikhalzen naer U, even gelyk ,, hun Vader." Men zal zeer ligtelyk myne opgetoogenheid, na het leezen van dit briefjen, en na het aen my gedaen verhael, kunnen bevroeden. Wy vertrokken dan eindelyk, om ons naer het aengenaem Gebouw by den Berg , te begeeven. Men had het zelve ii'tgekoozen, om onze Vrienden uit de Wildernis aldaer te ontvangen, en den dag van hun geluk, en hunner ver-  IN DE WILDERNIS. 367 verlosfing aldaer piechtiglyk te vieren. Men had daerom het zelve met allerhande ryke Indiefche fraeiheden vercierd. Ons avondmael was zo vrolyk , dat niemand onzer fprak van naer bed te gaen, om aldus den oogenblik van ons vertrek naer de Wildernis aftewagten. Wy hadden dat vertrek bepaeld by het eerst aenkomend licht van den dageraed; de vreugd fchitterde op elks gelaet, toen men het aengenaeme fchynfel begon te zien : ieder zonderde zich toen af, om zich tot het vertrek gereed te maeken. Men hoorde welhaest niets anders, dan het gerucht der Ry• tuigen, en der Lieden, welken dezelven gereed maekten : Verfcheidene wagens reeden vooruit, om het geen, waerom myne Vrienden my hadden laeten verzoeken , daer naer toe te vervoeren. De 'Koks waren reeds des avonds te vooren vertrokken met de mondbehoeften. De oude Heer Sp'NG cn Mylord hadden een gedeelte van den nacht doorgebragt , om een genoegzaem getal van Tenten, en huisraed naer de Wildernis te laeten vervoeren , ten einde alle de geenen, welken tot die  368 ZELIE. die plechtigheid genodigd waren, naer behooren te kunnen afwagten. Men vertrok dan eindelyk tot myn groot genoegen, de minfte tegenfpoed, de algeringfte vertraeging, maekte my ongeduldig: ik was met mynen Vader, benevens den Heer en Mevrouw Spino, aen het hoofd van een douzyn zo Draegftoelen, als Rosbaeren. De jonge Heer Sping en Sir George reeden ons te paerd vooruit met verfcheidene jonge Heeren van hunne Vrienden. Het Zee-KrygsMufiek ging voor hen uit, het welk in het Bosch eene aengenaeme uitwerking deedt. Welk eene verrukking en ontroering gevoelde ik niet, toen ik de Wildernis naderde '. ik had die eenzaeme verbtyfplaets veriaeten met een hart, van een gereeten door het wreede denkbeeld, van nooit die plaetzcn. waer ik gebooren was , nog die waerdige Vrienden, welken eenebovennatuurlyke kracht my noodzaekte te veriaeten, weder te zullen zien. '■ ... Ik was van daer vertrokken in myne eenzaemheid, wanhopig, alleen dwaelen le in . dat donkere Bosch, myn geest vervuld met nae-  IN DE WILDERNIS. 369 naere* denkbeelden , zonder hulp , zonder troost, zidderende op het minfte gerucht, het welk my ongewoon was, altyd voorwaerds gaeude , zonder te weetan waer na toe, en zonder die gevaeren, aen welken ik my bloot Helde , te voorzien. Ik beefde in die oogenblikken van vreugde nog daer over. Ik herinnerde my de ongelukkige omftandigheden myns levens niet, dan om zo veel te aehgenaemer het tegenovergeftelde van myne tegenwoordige omftandigheid, te proeven. Myne terugkomst aldaer was zo luifterryk en aengenaem, als myn vertrek vernederende en fmartelyk geweest ware. Ik kwam als in zegenprael, omringd van Bloedverwanten en Vrienden, aen; alle de plaetzen, welken ik doortrok, waren verfracid: het donkere Hol, waer uit ik nimmer levende dagt te zullen uitkomen, was nu door de zorgen van den Heer Spiag, eene gemakkelyke en aengenaeme verblyfplaets geworden. Die tedere Minnaer had vermaek gefchept, om het Beekjen, by het wélk ik my met myne Tortelduif had nedergezet, om te rusten, te verderen. In ééns, alles fcheen toegericht te II. D££l. Aa zyn,  37o ZELIE zyn, om myn hart van liefde en blyfchap dronken te maeken. Ik was in eene ftreelende verrukking: ik antwoordde byna niet op het geen myn Vader en Vrienden my zeiden. Zodanig was de ftaet myner ziel, toen ik de Mufikanten, te gelyk met de Heeren te paerd, van hunne paerden zag afftygen, en zich in twee reyen op den weg in het Bosch plaetzen, om doortocht te geeven aen het Gezelfchap, het welk naer ons toekwam. Ik gaf eenen fchreeuw van blyfchap , en richtte my met overhaefting over einde, toen ik myne goede en tedere Mama tusfchen haeren Vader en Echtgenoot gewaer werd. Men hield aenftonds met het Rytuig ftil , en ik bevond my in de armen myner Vriendin , zonder dat ik in ftaet ben, te kunnen zeggen , hoe ik in dezelven gekomen was. Traenen en zuchten , vermengd met eenige half afgebrookene woorden, waren geduurende eenige oogenblikken, de eenige uitdrukkingen onzer tederheid. „ Ik heb dan myn kind wedergevonden!" zeide Mevrouw van Ermancour tot my, „ ik ben gelukkig door en met haer! —p - „Ach!  IN DE WILDERNIS. 37* ,, Ach! waerde Mama!" riep ik uit, ,, Gy „ zyt het, het is uwe deugd, welke de He„ mei bekroont: het is de opvoeding, wel„ ke ik van U bekomen hebbe, en de zorg, „ welke Gy voor myne kindsheid genomen ,, hebt, welken my naer dat geluk geleid „ hebben, het welk ik met U kom deelen, „ Zouden wy zonder de hulp des Hemels, „ eene zo gelukkige uitkomst hebben kun„ nen verwagten ?" Eikanderen nog onophoudelyk omarmende, wenschten wy de eene der andere wederkeeriglyk geluk. De kinderen van Zelie herkenden my; zy drongen tusfchcn ons in, en deeden my duizend liefkoozingen aen. De Heer van Ermancour , welken ik nog niet onder allen, welken rondom my gedrongen waren, opgemerkt had, kwam op dien oogenblik by my. Ik omhelsde hem zo hartelyk als zyne gantfche Familie. Ik was hem myn geluk en mynen roem verfchuldigd. Toen was het, dat ik in zyne oogen die levendige en zuivere blyfchap eener gevoelige, doch kiefche ziel, welke zich zonder vreeze en knaegingen aen de gevoelens, welken zy in zich befluit, overgeeft, zag uitblinken. Aa 2 ,, B&-  372 ZELIE „ Bevallige Juffer.'" zeide hy tot my, met eene ftem , welke zyne ontroering blykbaer maekte, ,, zo de Hemel myne wenfchen ver,, hoort, zo zal hy U welhaeft zo geluk„ kig maeken, als wy allen door TJ thans „ zyn." Het geheele Gezelfchap wederom tot die kalmte, en ftilheid geraekt zynde, als dienstig was voor die achtbaere plechtigheid, welke men ftondt te vieren, zo begaf zich ieder een in orden naer de Capel. Ik gevoelde eenen diepen indruk in my op den oogenblik, toen ik die twee deugdzaeme Echtgenooten met hunne Kinderen onder het verhemelte zag (a) , het welk door den Heer van Marsfeld en den Zee-Capitein de Lizadie gedragen werdt. „ Welk een onder„ fcheidV" zeide ik by my zelve, die' geluk, kige Familie tederlyk aenziende, ,, zy is thans „ omringd van eenen talryken ftoet; ik her- „ in- 00 Van zodaenig verhemelte bediende men zich eertyds, om de Kinderen, voor het Huwlyk gebooren wanneer hun Vader en Moeder te famen wfttig trouwen , daer onder met hunne Ouders te plactzen; het welk men ren dien tyde noemd», tnder den Huik muwen. QFirtHelsr)  IN DE WILDERNIS. 373 „ inner my thans den tyd, wanneer ik dat „ eerwaerdige Paer alleen hebbe gezien, vie,, rende eene evengelyke plechtigheid , over „ welke myne Vriendin veele traenen geftort „ heeft. Zy zyn nu geene. eenzaeme en van „ den gantfchen aerdbodem verlaetene Wee,, zens meer. Zie hen nu aen hunne Bloed„ verwanten en Vrienden wedergegeeven! ,, Zy gaen in alle de voordeden der Maet„ fchappy deelen, en de eertytels, overeen„ komftig aen hunnen ftaet, aen hunne Kin,, deren doen geworden." Met deze denkbeelden was ik by de tweede Huwlyks-plechtigheid myner Vrienden aenweezig. Na de voltrekking daer van, omhelsde ik hèn op de hartelykfte wyze_ Ieder één deedt het zelfde, en men begaf zich vervolgens op het geluid der Trompetten na het fraeije Plein, waer ieder één alles gereed vondt om naer zynen fmaek het ontbyt te neemen, Na dit kleine onthael, waer by de gulle vrolykheid heerschte , verfpreidde zich het Gezelfchap in het Bosch, om zich met wandelen te vermaeken tot den tyd van het middagmael toe. Mylord, myn goede Vader, begeerde een Aa 3 ge-  37+ ZELIE gefprek onder vier oogen met myne goedé Vriendin te houden. Ik gaf myn verlangen te kennen, om by hen te blyven, doch zy verzochten my , hen alleen te willen laeten. Zie hier het onderwerp van deze Samenfpraek. Mylord, gekomen zynde in die piaets, welke de kostbaere overblyffelen myner ongelukkige Moeder in zich befloot, hadt de wonden van zyn hart zich wederom voelen openen : zyne fmarten vermeerderden toen hy het huis zag, het welk zy bewoond hadde, en de plaetzen, waer zy mogelyk zeer dikwyls het wreede en onrechtvaerdig lot, het welk haer van haeren Minnaer hadt afgefcheurd,. betreurd hadde. Zyne zie! was toen door die droevige denkbeelden als overkropt, en hy kon niet langer uitftellen, om dezelven aen dé hartsvriendinne myner Moeder mede te deelen. ,, Zult Gy my wel willen verfchoonen, „ Mevrouw!" zeicte hy tot haer, „ zo ik U, op dezen dag van vreugde, durve onder„ -houden, over myne klachten en hartzeer? ,, Zult Gy wel zo goed willen zyn, om my „ eenen oogenblik U te hooren herinneren „ de  IN DE WILDERNIS. 375 de gedachtenis van die arme Nina , de ge,, liefde Meesteresfe van myn hart, de Moe,, der myner Ninette ? Helaes ! misfchien ,, zoude zy thans nog leeven, en myneEcht„ genoote zyn, zo myne Ouders zich daer „ niet tegen gekant hadden ! — Ach, My,, lord '. " antwoordde myne Vriendin , ,, hoe ,, billyk is uw hartzeer, en hoe waerdig het „ voorwerp, hetwelk hetzelve veroorzaekt ,, heeft. Ik deel hartelyk daer in, en ik ,, gevoel, zo wel als Gy, wat wy op dezen „ dag, welken zy door haere tegenwoordig„ heid nog aengenaemer zoude gemaekt heb„ ben, aen die aendoenèlyke Vriendin mis„ fen ! Zy zoude ons geluk, het welk zy ,, zelve zo wel zoude gevoeld hebben, mer„ kelyk hebben vergroot. Ach ! waerom ?" voegde zy daer by, ziende de traenen van dien goeden Vader vloeijen, „ is die tedere Vrien„ din niet, gelyk als ik, getuige van die on„ fchatbaere blyk uwerr liefde? Ach 1 zo zy ,, uit den hoogen Hemel, waer ik vertrouw. ,, dat zy haere eeuwige woonplaets heeft, ,, ons kan zien en hooien, zo is haere aen„ doenlyke en zuivere ziel voorzeker thans „ by ons nedergedaeld. Vertrouwen wy dit A a 4 „ tot  376 ZELIE „ tot onzen troost waerde Mylord ! laet „ ons haer thans aenfchouwen, als zich „ verheugende en met ons deelende in ons ,, geluk !" Dusdanig zogt die Godvruchtige Vrouw haer hartzeer en dat van haeren Vriend te verzagtcn; doch de Heer van Ermancour, ongerust, van zyne Echtgenoot niet by het Gezejfchap tczien, kwam dat gefprek ftooren. Mylord wagtte hem niet af, maer wendde zyne fchreeden naer eenen anderen kant, en ging het graf zyner Minnaeresfe, het welk Mevrouw van Ermancoub hem had aengeweezen, opzoeken. ïerwyl hy zich aen zyne treurigheid op dat koude en ziellooze graf overgaf, vervoegden zich de beide jonge Echtgenooten by het vrolyke en luisterryke Gezelfchap, het welk naer hen wagtte. Ik liep , zo dra ik hpn zag aenkomen, haer hen toe, om te vragen, waer zy mynen Vader gelaeten hadden. Een oogwenk myner Vriendin, gaf my genoeg te kennen, waer ik hem zoeken moest; en de poogingen welken zy vervolgens deeden, om my tegen te houden , waren vruchteloos. De Heer Sping , welke altyd op myne minfte daeden opmerk zaem  IN DE WILDERNIS. 377 zaem was, begreep door eenige woorden, welken hy verftondt, de reden, welke my het gezelfchap deedt veriaeten. Hy volgde en vergezelde my tot aen het graf myner Moeder. Wy vonden zynen tederen Vriend aldaer in diep gepeins over het droevig voorwerp, het welk hy voor zyne oogen hadt, zo dat wy reeds digt by hem waren , zonder dat hy ons nog was gewaer geworden. Op die aendoenlyke vertooning , fmolt ik in traenen. ,, Ach! myn kind!" riep hy, my gewaer wordende, uit, ,, kom uwe traenen met de „ mynen mengen! Kom de ongelukkigfte der „ Moeders betreuren ! Kom haer doen hoo„ ren de droevige Rouw klachten van uw „ hart, en fmeek haer de vergiffenis van „ uwen Vader af! Ik ben 't, het is myne ver„ metelc en al te vnurige liefde, welke haer „ in, dit graf gevoerd heeft! " Hy zag toen den Heer Sping acnkomen, welke uit eerbied voor onze droefheid niet durfde 'naderen ,• doch niet minder daer in deelde; myn Vader gaf hem eenen wenk, om te naderen. Vol van den eerbied, welken hem die piaets inboezemde, kwam de Heer Sping met eene treurige houding en Aa 5 zon-  378 ZELIE zonder één woord te fpreeken, na ons toe. Wy vielen met ons drieën toen op de kniën neder voor den fteen , welke het geliefde voorwerp van zyne rouwklachten agter zich befloot. Na een diep ftilzwygen ftondt Mylord het eerst op: vervolgens deedt hy ons insgelyks opftaen, en, ons beiden in zyne armen neemende, vernieuwde hy overluid den eed, van ons door de banden des Huwlyks aen eikanderen te zullen verbinden, ook fmeckte hy zyne ongelukkige Bruid hem te willen aenhooren , en ons Huwlyk te willen goedkeuren. Wy verlieten toen dat akelig verblyf zonder te fpreeken, noch de treurige aendoeningen, welken wy gevoelden , aen eikanderen mede te deelen; doch deze droevigeindrukfelen verminderden allengskens, toen wy eene andere vertooning zagen, welke ons, om zo te fpreeken, onzes ondanks, uit dep ftaet, waer in wy ons bevonden, geheel trok. Ik zeg, onzes ondanks: want men ontdoet zich niet gemakkelyk van eenen heevigen indruk, hoe lastig en onaengenaem dezelve ook zyn moge; het is niet dan trapsgewyze en door ver-  IN DE WILDERNIS. 379 verloop van tyd , dat eene Ieevendige acndoe'ning voor eene andere piaets maekt. Schoon wy ons zeiven fcheenen toe te geeven aen de vreugde onzer Vrienden, en daer in te deelen, zo zag men evenwel aen onze houding in die eerfte oogenblikken, hoe fterk onze zielen aengedaen waren; doch het gantfche Gczelfchap wist de reden daer van, en eerbiedigde onze droefheid. Ieder een beyverde zich , om dezelve te verlTrooijen , en men vermydde zorgvuldiglyk, om te fpreeken over iets, het geen dezelve konde vernieuwen. Die kiefche oplettendheden , welken een aendoenlyk hart beter kent , dan uitdrukt, deeden van tyd tot tyd, eenige traenen uit myne oogen vloeijen, welken ik met groote zorg zogt te verbergen. Myne aendoening was eigenlyk niets anders meer dan eene levendige uitdrukking myner dankbaerheid voor het deel, het welk myne Vrienden in my naemen; en myne ziel werdt langzamerhand wederom gefchikt, om aengenaemer en zagter indrukfelen te ontvangen. De Heer Sping was niet droefgeestig, dan om dat ik alzo was. Toen hy dan zag, dat my-  380 ZELIE myne treurige aendoeningen verminderden-, nam hy welhaest zyne gewoone vrolykheid aen; doch de wonden van mynen Vader waren dieper, en zyn hartzeer meer gevestigd-, dan by my. Hy behieldt langen tyd die droevige gevoelens, welken het graf myner Moeder hem hadden ingeboezemd: en ik, ik had haer niet gekend: ik had tot den tyd toe dat ik de Wildernis verliet, geleefd, zonder te weeten, dat ik eene andere Moeder dan Mevrouw van Ermakcoür gehad hadde: ik had niemand dan haer en my zelve in de geheele waereld gezien. Welk eenen afkeer liet ik toen niet wel blyken , om eene andere aenteneemen, wanneer myne Vriendin, denkende op haer fterfbedde te liggen , my van haer fprak, welke my waerlyk het leven gegeeven hadde. Het is niet, dan door langduurigheid van tyd geweest, dat myne denkbeelden, zich uitbreidende door de .kennis, welke ik van de waereld naderhand kreeg, en myne opmerkingen, my mynen ftaet hebben leeren kennen, te gelyk met het verlies, het welk ik door den dood myner eigene Moeder geleeden hadde. Doch myn hartzeer was evenwel niet ge. lyk  IN DE WILDERNIS, 38i lyk aen dat van Mylord, vermits dit veroorzaekt werdt door zyne volmaekte kennisfe aen alle de hoedaenigheden zyner Hartvriendinne; en door zyne naeuwe verbintenis met haer. Daerentegen kende ik haer perfoonen volmaekheden niet dan door het verhael van anderen ; evenwel hield 'ik zeer veel , van met myne Vrienden over haer te fpreeken. Ik eerbiedigde haere gedachtenis; doch myne ziel was over haer zo fterk niet aengedaen, als die myns Vaders: hy betreurde de vermaeken, welken hy met haer geproefd hadt, en gevoelde wel, dat die getrouwe Vriendin aen zyn geluk, en den roem zyner Dochter ontbrak, en dat wel in eenen tyd, waerop by door den dood zyner echte Vrouw vryheid hadde, om zich voor altyd aen haer te verbinden. Deze fmartelyke denkbeelden, welken de piaets, waer wy waeren, hem telkens herinnerde , gaven eenen fterkeren fchok, dan ik gedacht hadde, aen zynen vrolyken, en byna onbekommerden inborst. Na het middagmael kwam eene zekere perfoon in de Wildernis aen, welke zeer belangryk voor onze Vrienden was. Wy waren allen op het Plein by eikanderen en dansten aldaer, oudertusfchen v/erdt men een jong In-  382 ZELIE Indiaensch Meisjcn gewaer, 't welk met fommigen onzer Bedienden in gefchil was , en zeer begeerig fcheen, om naer ons toe te komen. De Heer van Ermancour ging daer na toe, om te vemeemen , wat dit ware, doch hy was welhaest zeer verwonderd, om haer voor de goede en eenvoudige Maria, dezelfde, die myne goede Vriendin, op de Rots zittende, was gewaer geworden, toen zy met haere Ouders in eene floep voor by voer, te herkennen. Zy was 't, die aen den Heer van Ermancour de piaets hadt aengeweezen, waer hy zyne Echtgenoote, welke by wanhoopte, van ooit wedei te zien, konde wedervinden. Men kan ligt begrypen, welken aengenaemen indruk hy gevoelde, toen hy dat goede Meisjen zag. Hy was haer groote erkentenis verfchuldigd , en het hadt hem reeds zeer veel leed gedaen , haer dezelve niet te hebben kunnen betoonen. Maria verwydeide zich, toen zy den Heer van Ermancour zag aenkomen, om dat de Knechts , om zich wat te vermaeken, haer hadden wysgemaekt, dat die Heer, welken zy naer haer toe zag komen, de meester van het  IN DE WILDERNIS. 323 het Huis ware, en haer voorzeker kwam wegjaegen. Schoon dat arme Meisjen hem aenftonds herkend hadt, zo verbergde zy zich evenwel niet te min tusfchen de menigte van ' het Volk in , toen zy hem zag naderen. De Heer van Ermancour vondt dan by zyne aenkomst het verfchil geëindigd; doch toen hy naer de oorzaek daer van vernam, kwam Hieronimus van de andere zyde aen. Hy herkende aenftonds, dat goede IndiaenfcheMeisjen , en liep na haer toe , haer by haeren naem noemende: na haer tot groote verwondering van de andere Bedienden, welken haer zo kwalyk ontvangen hadden , omhelsd te hebben, zo boodt hy haer aen zynen Meester aen, hem de oorzaek des gefchils bekend maeken de. De Heer van Ermancour betuigde aen de arme Maria het groot genoegen, het welk hy hadde, van haer aldaer weder te zien. Hy nam haer by de hand, bragt haer by het gezelfchap, en plaetste haer in het midden van den kring. Hy vroeg haer vervolgens, of die geene welke zy op de Rots gezien hadde , ook onder alle die Vrouwen ware. Naeuwlyks hadt hy deze vraeg gedaen, of Maria her-  584 Z E L I Ë herkende aenftonds Mevrouw van ErmaNcour , en wees haer met de grootfte teekenen van blyfchap met den vinger aen. De Heer van Ermancour geleidde haer vervolgens naer den Heer van Marsfeld , en zeide hem, dat zy het ware, welke hem zyne Dochter hadde wedergegeeven. Mevrouw van Ermancour , hoorende waer over men fprake , naderde. Dat goede Indiaenfche Meisjen, omhelsde haer, en zeide, even of zy haer konde verftaen , dat zy opgetoogen ware van haer te zien. „ Zie daer, myne waerde Vriendin!" zeide de Heer van Ermancour toen tegen zyne Vrouw, „ zie daer die goede Boodfchapfter, „ die my aengekondigd heeft,' dat ik nog gc„ lukkig konde worden! Zy is 't, die my de „ piaets van uw verblyf aengeweezen heeft." Hy vroeg vervolgens fof'er onder het gevolg niet bygeval een Zwarte ware, welke de tael van dat goede Meisjen verltonde. De jonge Heer Sping hadt 'er eenen, en liet hem-roepen. Deze was juist dezelfde, van welken ik in-het verhael van myne aenkomst te Achem gefprooken hebbe. Die jongeling kende Maria. Zy waren beiden  IN DE WILDERNIS. 385 den van den zelfden Landftreek, en hy was in-zyne eerfte jeugd haer Minnaer geweest: hy fcheen als opgetogen te zyn, toen hy haer in een zo goed gezelfchap wedervondt. Zy fpraken eenigen tyd te zamen in hunne tael, en EvEiLté (deze was de naem van den Zwarte) vertolkte vervolgens hun gefprek aen zynen Meester. „ Ik wist wel," zeide de Heer Sping aen ons, ,, dat die eerlyke jongman in eene ftulp, „ eenige mylen van Achem afgeleegen, geboo- ren is; doch ik wist de omftandigheden nog „ niet, welken hy my nu in 't kort verhaeld „ heeft. Hy hadt my verteld, dat de barbaerfch,, heid cn wreedheid van zynen Vader, hem „ gedwongen hadden, om de placts zyner ge„ boorte te veriaeten; maer hy hadt my nog „ niet gezegd , dat hy by zyn vertrek het „ voorwerp zyner liefde agtergelaeten hadde, „ het welk hem geduurende den eerften tyd „ van zyne aenkomst te Achem ongelukkig ,, gemaekt heeft. Hy heeft my nu eindelyk ,, bekend, dat hy de artne Maria, zyn ge,, weezen Buur-meisjen altyd betreurd heeft, „ en zy heeft hem de ware reden van haere ,, aenkomst in deze Wildernis mede gedeeld. II. Deel. Bb „ Zy  385 ZELIE „ Zy heeft het ongeluk gehad, van haeren „ Vader te verliezen, en haer Broeder is g'éi, trouwd in eene Familie, welke zy niet dul„ den kan. Deze twee gebeurtenisfen heb„ ben haer het befluit doen neemen, om naer „ Achem te gaen, in hoop van aldaer haeren „ Vriend EvEiixé aentetreffen. Zy heeft al„ daer veertien dagen doorgebragt zonder ,, eenige tyding van hem te verneemen: en „ was reeds gereed, om weder te rug te kee„ ren, toen zy gister iemand van ons vondt, „ welke haer het huis van den Heer Sping „ hadt aengeweezen. Dezen morgen is zy ,, daer na toe gegaen ; doch niemand van het „ Huisgezin haer hebbende kunnen verftaen, „ zo riep men eenen Zwarte welke in den „ Thuin arbeidde. Deze heeft haer van de „ piaets, waer zy EvEiLLé konde vinden, on„ derrichting gegeeven, en zy is hem alhier „ in goed vertrouwen komen opzoeken. Zy „ heeft, wel is waer, in het eerst alhier een „ flegt onthael gehad; doch zy zegt, geluk,, kig te zyn, vermits zy hem wedergevon. „ den heeft, gëlyk ook dien fchoonen Heer „ en die fchoone Mevrouw, welke zy voor „ het eerst op de Rots heeft gezien." Ie-  IN DE WILDERNIS. 3S7 Ieder een was als opgetogen over het goede geluk van Maria: die in een en dcnzclfden oogenblik „haeren Minnaer en haeren Befchcrmers wederzag; men omringde haer, om haer geluk te wenfehen, terwyl de Heer en Mevrouw van Ermancour de middelen beraemden , om haer te beloonen. Mevrouw van E mancour ftelde aen haeren Echtgenoot voor, om haer met haeren Minnaer te laeten trouwen , en hen beiden neder te zetten in hunne wooning, welke zy welhaest Honden te veriaeten. De Heer van Ermancour keurde dit voorHel ten hoogflen goed; hy riep dan Eveilló by zich, en vroeg hem, of hy zyne Minnaeres nog zo veel beminde, dat hy haer zoude willen trouwen. Die goede jongman antwoordde daerop, dat hy niets beters wenschte , zo Maria daer toe ook genegen ware. Men liet haer' daerop naderen , om dezelfde vraeg voor te Hellen, waerop zy ook even als haer Minnaer antwoordde. Eveilló Helde flechts ééne voorwaerde, aen welke ligtelyk konde voldaen worden, te weeten , hy begeerde, dat zyn jonge Meester daer in toeflemde, alvoorens hy zelf tot iets befloot. De Bb 2 Heer  383 ZELIE Heer Sping gaf zyne goedkeuring zeer gereo dclyk, en beloofde hem nog daerenboven een gefcheak. , De Heer van Ermancour vroeg vervolgens acn beiden , of zy na hun trouwen het Huis in de Wildernis wel zouden willen bewooncn? en zeide hun, dat hy het zelve dan aen hen in vollen eigendom zo,ude geeven met alles , wat daer aen behoorde, en dat men hen daerenboven een jaerlyks inkomen zoude geeven , het welk voldoende zoude zyn, om hen en hunne kinderen, zo zy dezelven mogten bekomen, op hun gemak te doen leeven. De Heer van Marsfeld bekrachtigde deze beloften en gaf eene volle goudbeurs aen Maria. Vermits zy niet wist, wat daer mede tc doen, zo ftelde zy dezelve aen haeren Minnaer ter hand; en zy wierpen zich beiden op de knieën , om hunnen weldoenderen te bedanken , waer onder zy Mylord Harture ook telden : want behalven verfcheidene gouden geld-, ftukken , welken hy hen gaf, zo beloofde hy ook eene'jaerlykfche gift aen de goede Maria , uit hoofde zy zo veel toegebragt hadde, om hem zyne Dochter te doen wedervuiden. Men befloot ten heeften, dat men hen des an-  IN DE WILDERNIS. 380 anderen diegs zoude lacicn trouwen, het welk dan ook in dezelfde Capt.1 gefchiedde, in wel-, ko den voiigen dag hunne Weldoendcrs door den Echt verecnigd waren. Mtviouw nul EaMANCouR den oogenblik ziende naderen , waerop zy haere eenzaeme woonplaetsftondt te veriaeten, gevoelde heviger aendoeningen, dan zy voorzien hadt. De waereld waer in zy zich weder ftondt te begeeven , verfchrikte haer: haere zedigheid , en de finaek voor de afzondering, welken eene lange gewoonte haer hadt ingeboezemd , deeden haer denken, dat zy niet meer gefchikt ware , om in eene groote Mactfchappy te leeven. Zy hadt de gebruiken van dezelve vergeeten; doch de zwaerigheden, voor welken zy. beducht was , verdweenen voor haere oogen , zo dra zy het lot van haere Kinderen in aenmerking nam. „ Het is voor hen , myne waerde Vrien,, din!" zeide zy totmy, „alleenlyk voordien, „ dat ik my van hier begeeve: zy verdienen „ die opoffering , en ik ben dezelve ten hun„ nen behoeve verfchuldigd; doch het weegt „ my evenwel zeer zwaer op myn hart; ik voel „ het zelve als van een gereten, wanneer ik Bb 3 .. denk  39o ZELIE „ denk , deze aengenaeme en geruste een„ zaemheid te moeten verlaaten, om misfchien , nooit alhier weder te keeren. ,, Nooit ! myne waerde Vriendin!" antwoordde ik haer, „ wy zullen morgen alhier „ wederkomen, ja zelfs dagelyks, zo Gy zulks „ begeert." Doch deze bezoeken, welke zy flechts als ter loop konde doen, en waerfchynlyk welhaest geheel onmogelyk zouden gemaekt worden door den verren afftand, waer in zy zich bevinden zoude, na Achem veriaeten tc hebben, waren niet dan een zwakke troost voor haer. Wanneer het uur des vertreks gekomen was, zo badt zy het Gezelfchap, dat men haer, met haeren Echtgenoot en Kinderen in de Wildernis wilde laeten, onder beloften, dat zy het gezelfchap weder zoude komen vinden in het gebouw aen den Berg , wanneer zy aen eenige onvermydelyke plichten voldaca zoude hebben. Ieder een vertrok, dan ook ingevolge van dat verzoek, met uitzondering van Mylord en my, welken zy van het overig Gezelfchap hadt uitgezonderd. „ De-  IN DE WILDERNIS. 39* ■ „ Deze dag," zeide zy aen myrten Vader, wanneer wy alleen in haer vertrek waren , ,, moet een gedenkdag voor onze nakoraeling„ fchap zyn. Ik heb denzelven niet willen „ eindigen, nog deze geliefde piaets verlae,, ten, zonder myne voornemens te openbaren „ aen U, gelyk ook aen dit lieve Kind ."voegde zy daer by, my haere hand toereikende, welke ik hartelyk kuste, „ die voornemens „ zyn de gevolgen van eene heilige belofte, „ v/elke ik gedaen hebbe in de laetfte oogen„ blikken, welken ik met Mejuffrouw deLi„ zadie, onze tedere en waerdige Vriendin, „ doorgebragt hebbe. Ik heb, haeren laet,, ften adem ontvangende, gezwooren, haer ,, nooit te zullen veriaeten. „ Wat 'er ooit gebeuren moge, myne waer„ de Vriendin!" heb ik haer dikwyls gezegd, „ waer naer toe ik my ook begeve, zo het ,, geval my ooit van hier doet gaen, zo twyf„ fel niet, of ik zal weder te rug keeren , „ cm myne dagen alhier te eindigen; het zelf„ de graf zal ons voor altyd tc famen ver,, éénïgen. „ Dezen eed, welken ik in myne wanhoop „ gedaen hebbe , herhael ik myne waerde Bb 4 „ Vrien-  3n Z E L i Ë „ Vrienden! in uwe tegenwoordigheid: keurt „ denzelven goed, en belooft my, dat daer „ aen zal voldaen worden, wanneer ik 'er niet „ meer weezen zai! Helaes! ik heb den troost „ gehad , van die tedere Vriendin gevoelig „ aen die blyk van myne verknochtheid aen „ haer te zien. Dit heeft de bitterheid van ,, haere laetfte oogenblikken verzagt. „ Myne waerde en agtbaere Vriendin!" antwoordde Mylord fnikkende, „ ik zal voor U in dat zelfde graf zyn; ik denk binnen „ kort," voegde hy daer by, „ op diezelfde „ piaets een gcdenkftuk ter gedachtenisfe aen „ de Moeder myner Dochter te laeten oprich„ ten: het zal aldaer zyn , dat ik de kostbae„ re overblyffelen van dat aen myn hart zo ,, geliefde voorwerp zal doen plaetzen, voor „ dat ik zelf eene piaets aen haere zyde bo„ kleedc. Ik zoude U van dat akelig ontwerp, ,, het welk ik, federt ik alhier geweest ben, „ gevormd hebbe, niet hebben gefprooken , „ zo Gy my niet daer toe genoodzaekt had„ det, door my uw ontwerp mede te deelen. „ Keur dit even zo goed Mevrouw ! als ik het j, uwe voor goed keur! „ En Gy, myn lief kindl" zeide hy totmy, zien-  INDE WILDERNIS. 393 ziende, dat myn aengezicht geheel met traenen bedekt was, „ vergeef my, dat ik uwe ,, ziel bedroefd hebbe! kom uwe traenen in >, myne armen opdroogen, en myn hart , het „ welk niet meer, dan voor U kloppen wil, ,, bemoedigen l" De Heer van Ermancour, welke nog buitens huis gebleeven was, om eenige bevelen te geeven, kwam op dien oogenblik binnen: zyne Vrouw ging hem te gemoet, wischte haere traenen af, en nam hem met zich mede, om hem de onaengenaemheid niet te geeven, van ons allen te zien weenen. Toen zy zich verwyderd hadden, ftortte ik wederom nieuwe traenen , het welk nog eene aendoenelyker vertooning uitleeverde, dan die, welke even voor by was. ,, Myne waerde Vriendin!" zeide myn Vader tot my, toen wy alleen waren, „ breng „ my in het vertrek, hetwelk uwe Moeder „ bewoond heeft: ik wil hetzelve zien, voor „ ik van hier ga. Ga-I myn Kind!" zeide hy tot my, wanneer ik de deur had aengeweezen, ,, Ga nu naer uwe Vrienden toe, en ,, laet my een oogenblik alleen !" Vermits ik hem niet wilde hinderen , zo Bb 5 ging  SU ZELIE- ging ik het huis uit; doch myne ongerustheid deedt my welhaest te rug keeren... „Ik zal niet binnen gaen," zeide ik by my zelve; „ doch ik wil my by de hand houden , om „ hem te kunnen zien, en te vertroosten , zo „ ik bemerkc, dat hy al te fterk door zyn hart.,, zeer beftreeden wordt." Ik kwam dan digt by de deur, en kon van daer zien en hooren, zonder dat hy my gewaer werdt. Hy ftondt als onbeweeglyk in het midden van het vertrek ; doorliep met zyne oogen op de treuriglle wyze alle de voorwerpen , welken hem omringden. Ik zag hem vervolgens zyn gezicht naer het Bed wenden: eensklaps ylde hy met drift daer na toe, onder rhet uitboezemen van eenen droevigen zucht. ,, Zy lag in dit bed," zeide hy, „ toen zy „ aen het kostbaere pand onzer liefde het leven gaf. Zy dagt aen my, toen zy het „ lot van haer onfchuldig kind beweende. Ik „ zal nimmer het vermaek hellen , om haer „ haeren Vader te zien toelagchen," zeide zy „ Ach.' tedere en eenvaerdige Moe- „ der ! waerom was ik niet hier, om uwe „ traenen af te wisfehen, en U met de vrucht „ on-  IN DE WILDERNIS. 39J V5 onzer liefde op mynen boezem te drukken?" Op dien oogenblik hoorde ik Mevrouw van Ermancour binnen komen. „ Laet my met uwen Vader fpreeken, my,, ne goede Vriendin!" zeide zy tot my, ,, en verwyder U, ik moet met hem alleen „ zyn. De oogenblik , en de piaets, waer ,, hy zich thans bevindt, zyn gunflig, om „ het geen ik bedacht hebbe, wel te doen ,, gelukken. Laet ons eenen oogenblik alleen!'' herhaelde zy, ziende, dat ik gereed ftond, om haer te volgen , „ Gy moetby het gefprek, ,, het welk ik met hem hebben zal, niet te,, genwoordig zyn. ,, Ik zal my daer tegen niet verzetten," antwoordde ik haer, ,, doch , waerde Vrien„ din ! tragt hem toch fchielyk uit dat verstrek te doen gaen, het welk hem zyn hart,, zeer vermeerdert." Ik ging met een benaeuwd hart, en vervuld van ongerustheid van daer. Mevrouw van Ermancour vondt mynen Vader in dezelfde geftalte, waer in ik hem gezien had, liggende op zyne knieën, met het hoofd op het bed, het welk hy met zyne traenen bevochtigde. » Het  396 ZELIE „ Het zyn geene traenen, Mylord! " zeide; zy binnen treedende, tot hem, „welken on„ ze Vriendin van U afeischt , fta op, en „ boor haer door myne ftem fpreeken! ■ „ Myne goede Vriendin !" zoude zy tot my zeggen, zo zy de wenfchen haerer ziel zoude uitdrukken, „vertroost, en ftel dien al te te- deren en te grooten berouw hebbenden „ Vader gerust! dat hy door U weete, dat „ ik hem altyd in myn hart gcrechtvaerdigd hebbe, en dat ik hem, zelfs in de bitterftc „ oogenblikken van myne wanhoop , nooit „ befchuldigd hebbe van eenig bedrog. „ Zeg hem myne waerde Vriendin! dat het „ aengenaemlie, het welk hy thans voor my doen kan, is, gelukkig en vergenoegd met „ ons kind te leeven, en dat ik hem fmeeke, zich zeiven voor haer te fpaeren! " „ Ach Mylord \ geenen oogenblik heeft zy „ opgehouden, U te beminnen. Zy bemint „ U nog, waer zy ook zyn moge; maer hae„ re tedere en aendoenlyke ziel zoude met de „ dringendfte ongerustheden gepynigd wor,, den, zo zy uwe ontwerpen wist, ten op„ zichte uwer beirfinnelyke Dochter; zo zy „ ontdekte, dat eene ingebeelde grootsch- „heid  IN DE WILDERNIS. 307 „ heid U haer Huwlyk deede vertraegen. „ Vrees myn waerde Vriend !" zoude zy zeggen, „ vrees, uw kind bloot te ftellen „ aen dat wreede noodlot, het welk de ,, Staatzucht uwer Ouders my heeft doen „ ondergaen!" „ Welkeen vooruitzicht geeft gymy, Mc„ vrouw!" antwoordde hy, „welk een bit„ ter herdenken ftort gy in myn hart? Hoe! ,, ik zoude my zeiven eenig ongelyk ten aen>> zien myner Dochter te verwyten hebben ! „ Ik zoude haer ongelukkig kunnen maken » door het volgen van een ontwerp , het „ welk ik gevormd hebbe ! Ach ! dat dan dat „ noodlottig ontwerp op dezen oogenblik „ vernietigd zy! Ik had flechts haeren roem „ in het oog; doch, het is waer, het is die „ zelfde valfche roem, welke my ongeluk„ kig heeft gemaekt: hy is 't, welke aen my„ ne Ouders het barbaerfche voornemen heeft „ ingeboezemd , van my voor eeuwig te ,, fcheiden.van haer, welke ik aenbad. Ach! „ nimmer zullen myne kinderen my die ge„ weldenary te verwyten hebben, welke men „ tegen my geoeffend heeft, om my uit de „. armen eener Vrouw te rukken , welke „ ik  3q8 Z Ë l I E ,, ik myn gantfche leveii door betreuren „ zal. „ Het geen Gy my van haere gevoelens voor ,, my , zegt , Mevrouw ! maekt haer nog „ waerdigervoor my. Vermits zy my recht ,, gedaen heeft, zo zal ik vergenoegd fterven. ,, Het was voor my ten hOogften noodzake„ lyk, die troostryke woorden uit den mond „ haerer beste Vriendin te hooren. Wat ben „ ik U voor haer, voor my, en voor ons „ kind, niet al verfchuldigd! Gy hebt haer „ voor myn geluk, en tot roem van haere ,, Kunne bewaerd. Vervolg die goedheden . „ Mevrouw.' Zie haer altyd als uwe Dochter „ aen, en bepael zelve den dag van haeren „ Echt met den Jongeling, welken zy be„ mint." Toen hy bemerkte, dat myne goede Mams in twyffel ftondt, om te antwoorden, zo hernam hy wederom, „zeg myten minften, hoe „ haere Moeder daer in zoude gehandeld „ hebben: Gy.hebt haere manier van denken „ immers zo wel gekend; wat zoude zy in „ myne piaets gedaen hebben? Ik ben „ overtuigd," antwoordde Mevrouw van Ermancour, „dat zy, even gelyk Gy, de „ keu-  IN DE'WILDERNIS. 399 keuze haerer Dochter volkomen goed zou„ de gekeurd hebben ; doch, zo ik U dit „ zeggen mag, Mylord'. zy zoude geene an„ dere hoedanigheden in den Heer Sping ge. „ ivenscht hebben, dan die, welken hem van „ alle de jonge Lieden zyner jaeren onder- „ fcheiden! Wel nu, Mevrouw! ik ver- „ lang ook geene andere meer in hem; doch „ ik vorder van U, dat Gy voor uw vertrek „ van hier, den dag bepaelt, op welken ik „ hem mynen Schoonzoon zal noemen." Deze toegevendheid myns Vaders bragt de blyfchap van Mevrouw van Ermancour ten hoogften top. Zy zag haer ontwerp op het punt van wel te zullen gelukken; doch de dag, welken zy ftondt te noemen, was zo kort op handen , dat zy twyffelde, bf zy Mylord daer toe wel zoude kunnen doen benutten. De jonge Heer Sping hadt haer van alle de goede hoedanigheden myns Vaders wel onderricht, doch ook niet onweetende gelaeten omtrent zyne zucht naer pracht en grootheid. Zich aen haer beklaegd hebbende, over het geen hy geleeden hadde, federt wy niet meer by eikanderen onder een dak woonden, zo hadt hy haer byna overtuigd, dat men Mylord. niet  400 Z E L I E niet dan met zeer veel moeite zoude kunnen doen afzien van een ontwerp, het welk hy gevormd hadde, te..weeten, van zyne Dochter niet, dan over vier of vyf jaeren in den Echt te laeten treeden; vermits hy hoopte, dat die tyd alsdan genoegzaerh zoude zyn , om 'den Heer Sping eenen naem in den Zeedienst, waer in hy hem voordeelig dacht te plaetzen, te doen verkrygen. Ingevolge dezer onderrichtingen , hadt Mevrouw van Ermancour ook haer ontwerp gefmeed. Zy hadt hetzelve aen niemand, dan aen haeren Man medegedeeld, welke haer ten fterkften aenbevolen hadt, om van die omftandigheden, waer in zy zich toen bevonden, en welken aen beiden zeer voordeelig toefcheenen, gebruik te maken. Ook waren dezelven in waerheid nog gunftiger, als men hadde kunnen hopen. Myn Vader vergenoegde zich niet alleen, om van alle zyne ontwerpen af tè zien, maer ftemde daer en boven toe, dat de plechtigheid van onzen Echt des anderen daegs in dezelfde Capel, waer in onze Vrienden den dag te voren te famen verbonden waren geworden, piaets zoude hebben, Men  IN DE WILDERNIS. 401 .Men riep my eindelyk, om my den uitflag van dat gefprek mede te deelen, het welk my waerlyk een weinig ongerust hadt gemaekt. „ Myne Dochter!" zeide myn Vader tegen my, „bedank uwer tweede Moeder, onzer „ fcoede Vriendin ! ronder haer zoude ikmis„ (elften UW ongeluk bewerkt hebben, door „ iry tUaav n/*X uwen roem bezig te houden-. Ik zouie frhuldigcr geweest zyn, dan een „.«nikr, vcr:n-.ts ik Zwiï. uit hoofde van een 11 vijsdi vouroojrvicci, mynen gantfehen le» •••• •••i;.'-' gf.'e^d 1 hebbe. Dat zelfde voor- „ oordeel beeft ba ongeluk uwer Moeder 11 veroorzaekt,,«« nuckt nog heden myne „ Doéb laet ons eene digte gordyn voor „ de^e droevige gebenitenisfeii fchuiven. Ik „ moet niet,dan met eerbied aen hen, welken „ my het leven gegeven hebben, denken; „ laeten wy dus onze gedachten thans alleen „ bezig houden met het geluk, het welk wy „ met onze Vrienden zullen gaen fmaeken ! „ Ik heb myne rechten op U, in de handen „ van Mevrouw overgegeeven; zy heeft U „ tot Moeder verftrekt, en bezit ook ten ,, uwen aenzien alle die Moederiyke' tederhe- II. Deel. Cc „ den.  402 ZELIE „ den. Bekrachtig dan den eed, welken ik ,, haer gedaen hebbe, door haer alleen Mees„ teresfe te laeten in het bepaelen van eenen ,, dag tot uw Huwlyk. Hy nam daer op eene myner handen, leide dezelve in die myner Vriendinne, en drukte beiden op zyn hart. Vervolgens fprak hy met groote vriendelykheid en aendoening tcgens ons, en ging het vertrek uit, ons verzekerende , dat hy ten fpoedigften van daer zoude vertrekken, om den ouden Heer Sriria kennisfe te gaen geeven van het genomen befluit. ,, Ik zal," voegde hy daer by, „ ook „ zynen Zoon bekend maeken, dat myne „ Dochter op morgen zyne wenichen zal ,, vervullen. Verwonderd, en hevig bewogen over alles, het geen ik kwam te hooren, viel ik byna zonder kennisfe in de armen myner waerde Vriendinne. Toen ik eindelyk een weinig bedaerd was, vroeg ik naer den uitflag der laetfte woorden, welken myn Vader by zyn vertrek my hadt toegevoegd. „ Hoe ! zoude het mogelyk zyn," riep ik uit, na het verflag desgefpieks van Mevrouw VAN  IN DE WILDERNIS. 4=3 van Ermancour met hem, verftaen te hebben, ,, hoe! hebt Gy in eenen zo korten tyd ,, de befluiten myns Vaders doen verande- „ ren? Alles is mogelyk aen de tederheid „ eener goede Moeder," antwoordde myne Vriendin0, my omhelzende. „ Ach! .k „ gevoel thans beter dan1 ooit, dat ik uw „ kind ben," zeide ik tot haer, myn aengezicht op haeren boezem verbergende* „Ja, „ Gy zyt voor my de beste der Moeders, Gy „ zult ook dezelfde gevoelens, als Gy my „ betoont, aen den waerdigen Echtgenoot, „ welken ik morgen voor het Autaer 'zal ont„ vangen, toeftaen. Gy zult hem beminnen; ,, Gy zult hem voor uwen Zoon aenneemen, „ zo dra Gy hem kennen zult: hy is het ook „ waerdig door den eerbied, en de hoogach„ ting, welke hy voor U heeft." Wy vertrokken dan ook ten laetften met de Kinderen uit de Wildernis, en kwamen aen het Gebouw by den Berg aen. De Heer Van Ermancour was aldaer reeds met mynen Vader aengekomen. Men kan zich zeer ligtelyk de ontroering en aendoening, welke wy beiden gevoelden, toen wy die piaets naderden, verbeelden: Cc 2 My-  404 ZELIE Myne Vriendin zag die fchuilplaets, waer ik in myne benaeuwdheid was aengekomen, met vermaek aen. Doch de groote meenigte van Menfehen, welke zy aen den voet des Bergs gewaer werdt, en aldaer, alleen om haer te zien, was aengekomen, maekte haere natuurlyke befchroomdheid geweldig gaende. „ Zie daer die fchoone Kluizenaerfter 1" zeide men tegens eikanderen; „ Zy ziet- 'er „ niet als eene Wilde uit," riepen zy allen. „ O! hoe bevallig is zy met haere kleine Fa„ milie!" voegde men. daer by,. tot digt by ons Rytuig naderende. Wy kwamen ten laetften aen den ingang van het Gebouw, waer onze Vrienden ons afwagtten. De Heer van Ermancour nam, zyne Vrouw in de armen. De jonge HeerSriNG wilde my zyne hand geeven; doch ik verzogt hem, zich met de kleine Kinderen te willen belasten. De Heer London gaf my den arm, om my in de Zael te leiden. De gantfebe Adel van Achem was aldaer by één vergaderd. 1 Ik ftond in de eerfte oogenblikken zeer veel. voor myne Vriendin uit, zynde alle de oogen op haer geflagen. Ik beklaegde haer nog meer, toen haer Vader haer by de hand nam,. ' om  IN DE WILDERNIS. 405 om haer aen het gantfche Gezelfchap aen te bieden. Hy zeide dat zy zyne Dochter ware", welke hy in eene Wildernis, alwaer zy zeventien jaeren hadde doorgebragt, hadde wedergevonden. Doch ik ftelde my welhaeft geruft, toen ik haer zonder eenige verlegenheid zag, en op alle de plichtplegingen, welken men haer bewees, met veel bevalligheid hoorde antwoorden. Haeren Man en haere Kinderen werdt op " het vriendelykfte bejegend door het gantfche Gezelfchap, en ik kreeg ook deel aen die beleefdheden-, om dat ik de Gezellinne van onze beminnelyke Kluizenaers geweest was. ■ Na de eerftè vervoeringen, verzogt myne Vriendin my, om haer in dat vertrek te willen brengen, het welk men voor haer gereed gemaekt hadde. Zy was als verrukt en opgewogen door de pracht, welke zy aldaer gewaer werdt; doch zy konde zonder ontroering het tafereel, v/aer in ik afgebeeld was met dezelfde kleederen , welken ik met my uit de Wildernis gebragt had, niet aenzien. Het kleine Tortelduifjen herinnerde haer .dat, het welk ik met my genomen hadde. Toen zy my naer tyding daer van vroeg, zagen wy Cc 3 den  405 ZELIE den jongen Heer Sping met het zelve op de hand by ons komen. Ply boodt hae.r het zelve aen als een zinnebeeld der vriendfchap, welke, zeide hy , hem aen haer voor zyn leven zoude verbinden. Wanneer myne Vriendin hem beantwoord, en het kleine Tortelduifjen geftreeld hadt, vroeg zy aen den Heer Sping, of hy reeds van de nieuwe Ontwerpen van Mylord ten zynen opzichte onderricht ware geworden. Poch hy wist daer nog niets van , hebbende Mylord zich vergenoegd, om daer over flechts met den ouden Heer Sping te fpreeken, en hem de geheimhouding daer van aen te beveelcn. ,, Ik wil aen Mevrouw van Erman,, cour," hadt hy gezegd, „het genoegen „ overlaeten, van dit aen uwen Zoon bekend „ te maeken. ,, Mylord heeft my gezegd, Mevrouw!" antwoordde de Heer Sping, „ dat Gy my iets „ aengenaems hebt mede te deelen, doch ik ,, durf de vryheid niet neemen, van U daer ,, na te vragen. „ Hoe!" zeide myne Vriendin met eene houding van verwondering, tot hem, „ Gy „ weet dan nog niet, dat men U morgen in „ den  IN DE WILDERNIS. 407 „ den Echt zal doen treeden ? — Ach, Me„ vrouw!" riep hy uit, ,, ben ik niet van dat geluk, waer mede men my gevleid heeft, „ nog verder af, dan ooit? Ik fmeek U, „ verzwaer myne fmarten niet. Gy verlee„ vendigt in my die hoop, waer van Mylord „ my beroofd heeft, door ons zyne Dochter „ te ontneemen. ,, Ik kom TJ dezelve wedergeeven," zeide daer op myn Vader, welke binnen meenende te komen, de laetfte woorden van den Heer Sping hadt aengehoord, ,, zy zal, myn waer„ de Vriend! binnen eenige uuren de uwe „ zyn; het was aen Mevrouw, om U dit be ,, kend te maken," voegde hy daer by, op myne Vriendin wyzende; „ Zy is 't, die over „ uw Huwlyk befloten, en den dag op mor„ gen bepaeld heeft; en dit is de reden, „ waerom ik ook begeerde, dat zy het ware, „ die U daer van het eerfte bericht gave. Dat men zich flechts een denkbeeld vorme van de verwondering en vreugde van dien tederen Minnaer, op het hooien eener tyding, zo weinig overeenkomende met de eerfte voornemens van mynen Vader. „ Ach, Mylord \" zeide hy, zich aen zyne Cc 4 voc-  408 ZELIE voeten werpende, ,, vergeef my! zo ik nog „ aen myn geluk twyffele ! Is 't wel waer, ,, dat Gy my uwe Dochter geeft, zonder ,, eenige andere hoedanigheden of eertytels ,, in my te vorderen? Hoe groot dezelven ,, ook mogten zyn, zo zouden zy nog verre' ,, -benedert de verdienften uwer Dochter wee,, zen ! —- Ik begryp U , myn Vriend !" antwoordde myn Vader, ,, en ik agt my door ,, dat verwyt niet heledigd. Ik heb het zelve ,, verdiend; doch wees edelmoedig 1 vergeet ,, het ongelyk, het welk ik tegens U gehad ,, hebbe; en kom in de armen van eenen Va,, der, die banden, welken ons voor altyd ,, te famen zullen verbinden, nog naeuwer „ -toehaelen ! Ik kan geene voldoende woorden vinden, om volmaektelyk af te fchetzen , het geen ik gevoelde, toen ik die twee, aen my zo waerde, Weezens van tederheid en blyfchap zag wecnen. Zy wenfehten elkander over hun wederkeerig heil geluk. Zo ik der neiging van- myn hart gevolgd hadde, zo zoude ik ook in hunne armen gevlogen zyn; doch het was in die myner tedere Vriendinne, dat ik my zelve wierp, en eenen vloed van blyde trae-  IN DE WILDERNIS. 400 traenen ftortte. Mylord maekte een einde van deze aendoenlyke vertooning, door Mevrouw van Ermancour by de band te neemen, en haer in de Zael te leiden, waer men ons wagtte, om aen tafel te gaen. De HeerSp.'ng en ik volgden hun met eene zo ontroerde zie! en een zo overkropt hart, dat wy geen van beiden een woord tegen eikanderen konden fpreeken. Het avondmael was zeer vrolyk, ieder een fcheen in het geluk myner Vriendin en haercr Familie te deelen ; ik zonder hier van evenwel den jongen Lord van Marseeld uit. Deze konne zonder een groot hartzeer van dë hoop, ten aenzien van zyne Nicht, en van dien , welken hy vervolgens ten mynen aenzien gevormd hadt, niet afzien. Hy gevoelde de levendigfte fmart, toen hy verftondt, dat myn Huwlyk met den Heer Sping zeker en bepaeld ware. Hy vertrok , toen men van tafel was opgeftaen, naer Batavia , ondanks der aenzoekingen van den Heer van Marsfeld, die zyne redenen niet kende, en met de grootfte openhartigheid der waereld zeide, dat hy, aen het geen hy acnJMylo'd Harture" verfchuldigd ware, te kort deedc, door by. Ces het  410 ZELIE het vieren des Huwlyks van zyne Dochter niet tegenwoordig te zyn. Zy, die beter onderricht waren, beefden op de gedachten, dat hy aen de verzoeken van zynen Oom gehoor geeven, en door eenige geweldige daed het Feest zoude ftooren; doch gelukkiglyk bleef hy by zyn befluit, en liet ons gerust en vergenoegd. Eindelyk zonderde ieder zich af, om eenige uuren uit te rusten, en den bepaelden tyd aftëwagten, om naer de Wildernis weder te keeren. ' Myn Huwlyk werdt aldaer gevierd met al die pracht, welke myn Vader, en de Ouders van mynen Bruidegom daer aen konden geeven. Het was de goede Heer Suple die het zelve inzegende. Men verbondt ook te gelyk EvEiLLé met het jong Indiaensch Meisjen, en ftelde hen in het bezit van de wooning in de Wildernis. Wy lieten hen aldaer , en keerden des avonds naer Achem te rug. Een prachtig Feest wagtte ons af aen boord van het Schip van den "Heer de Lizadie, mynen Neef, en den Schoonbroeder van den Heer van Ermancour. Ieder een begaf zich «iaer na toe, na my ten huize van den Heer Sping  IN DE WILDERNIS. 411 Sping geleid te hebben. Myn Bruidegom begeerde, dat ik wederom bezit name van het. zelfde vertrek, het welk zyne waerde Ninette, gelyk hy zeide , bewoond hadde, voor den verraederlyken trek , welken men hem gcfpeeld hadde, door haer van hem te om» neemen. Hy wierp zich aen de 'voeten van mynen Vader, terwyl hy die woorden uitfprak, en betuigde hem zyne dankbaerheid door hem het leven te hebben, wedergegeeven, in het overgeeven van zyne beminnelyke Dochter; dusdanig waren zyne uitdrukkingen : hy voegde daer nog by, dat hy hoopte, zich zyner goedheden altyd waerdig te zullen maeken, en dat hy zyn uiterfte best zoude doen, om dien roemryken tytel, welken hy kwam te ontvangen, te verdienen. De Heer Sping heeft zyn woord volmaektelyk gehouden. Hy heeft zich in alle de posten, welken men hem heeft toevertrouwd gehad, by uitftek gekweeten. Hy heeft thans het bevel over de Zeehaven van Achem, enis Direóteur Generaef van alle de bezittingen der Hollandfche Compagnie in de Indien. Hy heeft nog daerenboven het genoegen, van  412 ZELIE van den Vriend en den fteun der gantfche Familie te zyn, wier geluk hy uitmaekt. De Hemel, welke my altyd gunftig geweest is, heeft de wenfchen van mynen Echtgenoot en my vervuld , door ons vyftien' Maenden na onzen Echt eenen Zoon te geeven, en na ' verloop van nog eenige jaaren, twee kleine bevallige Dochters, wier opvoeding de aengenaemfte oogenblikken yan myn leven uitmaekt. Die drie Kinderen zyn gezoogd geworden door de goede MAaiA, uit de Wildernis. Die piaets is thans, nu ik dit fchryve, geheel van gedaente veranderd , fchoon niet van naem. Mylord en myn Echtgenoot hebben aldaer ieder om 't zeerst fchoone huizen doen bouwen, en dezelven met de aengenaemfte Thuinen vercierd. Eenmael "s weeks vergaderen wy aldaer met ,onze Familie, behalven de vaste dagen, voor' onze algemeene byeenkomst bepaeld , gaen myn Echtgenoot en ik zo dikwyls daer naer toe, als wy ons gefchiktelyk van ander gezelfchap kunnen afhouden. . De Heer Suple woont in die eenzaeme piaets, hebbende myn Vader aldaer voor hem eene wooning_ lae-  IN DE WILDERNIS. 4C> keten bouwen, en hem eene Jaerweddetoegefchikt. Alle deze wooningen zullen in 't vervolg uitgebreid worden tot aen de Capel in de Wildernis toe, welke Mylord heeft laeten bouwen op het graf, het welk de overblyffelen myner arme Moeder in zich befluit. Alhier neemt Mevrouw van Ermancour - wederom de pen op. Zo wy eenen Roman gefchreeyen hadden, zo zouden wy een einde gemaekt hebben aen het verhael myner Levensgevallen , en die myner Vrienden op het tydperk van ons beider Huwlyk; maer vermits dit verhael geen verdichtfel is, zo zal ik nog het vervolg daer van geeven, beftaende in myne terugkomst in Frankryk met myne gantfche Familie. Deze gebeurtenis, zo belangryk voor mynen Man en my, zal mogelyk ook nog van eenig belang zyn voor die geenen, welken eenig deel aen onze Ongelukken genomen, en zich bewogen, gevonden hebben , over het lot der eerwaerdige Ouders myns Echtgenoots. Na veertien dagen te Achem doorgebragt. te hebben, zo ging ik met mynen Vader en • my-  414 ZELIE myne gantfche Familie te feheep naer Batavia, ' De Heer van Ermancour, 'die niets meer wenschte, dan om naer Frankryk te rug tc keeren, ten einde zyne Ouders te gaen zien, befloot niet zonder moeite tot dien tocht. Hy verklaerde my zyn verdriet daer over, en te gelyk zyn vast befluit, om zyne eigene zaken op Batavia fpoedig te vereffenen, en zich vervolgens naer zyne Ouders te begeeven. Ikverzeekerde hem, dat ik alles zoude aenwenden, om zynen begeertens te gemoet te komen, en dat ik zelfs tot het befluit zoude komen, om mynen Vader aldaer agter te laeten , zo zyne zaeken hem beletteden, om met Ons naer Frankryk te rug te keeren. Doch gelukkiglyk was ik buiten de noodzaekelykheid om, deze opoffering aen mynen Echtgenoot te doen , vermits de Heer van Marsfeld, om acn de wenfehen van zynen Schoon-zoon te voldoen , zeer fpoedig dat gene ten einde bragt , het welk hem naer Batavia had doen fteevenen. Naeuwlyks hadden wy aldaer zes weeken doorgebragt, of men maekte reeds werk van ons vertrek naer Europa. Wy vertrokken dan met een Schip, het welk  IN DE WILD E.RN 15. 415 welk myn Vader ten zynen koste hadt laten laeden met allerhande foorten van ryke Indiefche Waeren. Onze reis was zeer gelukkig, en wy kwamen in goeden welffand op de Kustenva n Normandie aen. ■ Het was in die fchoone en ryke Provincie, het Vaderland van mynen Echtgenoot, dat de Heer van Ermancour, de Vader van mynen Man, afgezonderd op een zyner Landgoederen met zyne Echtgenoote leefde. Die goede Ouders waren nog in twyffeling op dien tyd, of hunne Zoon nog leefde, fchoon zyde tyding daer van door hunnen Schoonzoon, den Heer de Lizadie, bekomen hadden. De tegenwoordigheid van dien geliefden Zoon was alleen in ftaet, om hen van hun zo onverwagt geluk te overtuigen. Het Landgoed het welk de Marquis en Mar* quifinne van Ermancour bewoonden , was eenige mylen van de ftad Reuaen afgeleegen. Aldaer bekwamen zy eenen brief van haeren Zoon zei ven, waer in hy hen zyn vertrek naer, Batavia bekend maekte, en omtrent den tyd noemde, waerop hy met zyne Familie in Frankryk zoude kunnen aenlanden. Hunne blyfchap was niet te befchryven. Men zou-  4i6 ZELIE zoude haere droefheid hebben moeten voelen , toen zy de tyding van het verlies huns Zoons bekwaemen; men zoude hunne wreede fmarten hebben moeten ondervinden, en hunne aendoenlykheid kennen, om de ureelende aendoening, welke zy toen gewaer werden, zich te kunnen affchetzen. Zy twyffelden nog aen hun geluk, toen zy hunne oogen op het fchrift van hunnen Zoon floegen, het welk zo langen tyd in hunne harten geprent was. „ Het is een brief van mynen Zoon !" zeide eindelyk die goede Vader, het woord tegen zyne Vrouw met eene ontroerde en ftotterende item voerende, ,, het is van zyne eige„ ne hand," hernam hy, zich haestende, om het zegel open te breeken. Doch zyne handen, door ouderdom beevende , en op dien oogenblik ook als beroerd door de aendoening van zyn hart , waren hem volgens zynen wensch van geenen dienst genoeg. „ Van , „ mynen Zoon !" riep de Moeder uit, welke door hartzeer op haer vyftigfte jaer reeds byna was uitgeteerd , ,, Ach! laet my dat gc~ „ liefde fchrift zien! dat ik het zelve kus,, fen moge 1., Ja, myn Vriend!" hernam zy, het papier, het welk zy met haere traenen be- voch-  IN DE WILDERNIS. 417 Vaehtigdë, befchouwende. „ Ja, het is de hand van mynen Zoon, welke die letters ,» gefchreeven heeft, het is dezelfde hand, welke ik zo dikwyls in d» mynen gedrukt, „ en op myn hart gelegd hebbe; Zy is 't, „ welke ons van de aenweezigheid van ons „ waerde kind zal. gaen verzekeren." Haere traenen , en de aendoening ha.crer ziel ftonden haer niet toe , om een enkel woord te kunnen leezen. De Vader nam daerom den brief uit de hand'zyner Vrouw, en las het volgende. Brief van den Heer van Ermancour den Zoon. „ Ik werp my aen uwe voeten, myne waerde en hooggeagte Ouders ! om uwe goedheid , en de vergiffenis van eene fout, welke myn wreede noodlot my heeft doen begaen , aftefmeeken, Ik hoop alles van uwe genegenheid voor eenen Zoon , die nooit eenen oogenblik opgehouden heeft, om U te eeren, en meer geleeden heeft, over de fmarten, welken hy U heeft veroorzaekt, dan over die, welken hy zelf heeft ondervonden,- II. Deel, d d hofj  4i8 Z E L I. E Hoe dikmaels heb ik niet gezucht om uwe wreede ongerustheid over myn noodlot? ,, Ik „ maek het ongeluk van den besten der Va„ ders uit," zeide ik menigmaelen by my zeiven, ,, ik zal mogelyk den doodfteek geeven" „ aen de tederfte der Moeders," riep ik dikwyls uit in die oogenblikken van angst' en wanhoop. Ik zond als dan myne fmeekingcn naer het Opperweezen op, voor het behoud van uw beider levensdagen, Ik bad hem op myne knieën, met gevouwene handen en myne oogen naer den Hemel geflaegen, dat hy U eenigen troost, voldoende, om de plaet.s van een ongelukkig Kind, het welk gy verlooren haddet, te vervangen, wilde verfch'affen 1 Ach! ik was verre af, van eenige hoop te hebben, dat die Zoon welken Gy welhaest aen uwe voeten zult zien, U zoude worden weder gegeeven. Hy durft zich vleijen , dat Gy hem wel in uwe armen zult willen ontvangen." Mevrouw van Ermancour, die naest haeren Man ftondt, haere oogen op den brief gevestigd houdende, om niets van een zo behmgryk ftuk te verliezen, wierp zich op het hoo-  in d.e Wildernis. 4i9 hooren van die woorden in de armen van baeren Echtgenoot, fmeltende in haere traenen. De Priester van het kerfpel kwam op dien oogenblik aen, om by hen in het Kafteel het middagmael te houden; met welk eehe vervoering liepen de Heer en Mevrouw van Ermancour hunnen Priester tegemoet, om hem de oorzaek hunner blyfchap, en van hunne traenen, welken hy hen zag ftorten , te melden. „Wy „ zyn gelukkig," riepen zy beiden te gelyk uit, Wy hebben ons liefkind wedcrgevonden !" Zy konden niets meer uitbrengen; doch de brief, welken de Heer van Ermancour aen den Priester tc leezen gaf, gaf hem een beter onderricht dan de half afgebrookene woorden dier goede Ouders. De Priester den zeiven doorloopen hebbende, gaf aen den Heer en Mevrouw van Ermancour, Welken den brief nog niet geheel ten einde hadden kunnen leezen , te verftaen, dat zy op het punt waren, ' van hunnen Zoon te zien aenkomen. Men las daerom dien waerden brief nog eens over. Men berekende den tyd, welken een Schip nodig hadde, om van Batavia naer Frankryk te ftevenen, en men bevondt dat, zo 'er geene tegenfpocden piaets hadden gehad, het Schip, D d 2 het  42o ZELIE het welk den Heer van Ermancour en zyné Familie zoude overvoeren", binnen weinige dagen in den Zeehaeven van Havre zoude kunnen zyn. De vreugd en vervoering van den Marquis van Ermancour verdubbelden door die hoop. Hy konde zich niet langer inhouden: hy liep met den brief van zynen Zoon in'de hand alle de vertrekken door, om ook aen zyne bediendens die goede tyding mede te deelen; doch hy vondt dezelve niet: hy ging in de keuken en op het voorplein zonder iemand te ontmoeten. De Priester, die voor hem uitgegaen was, was hem daer in voor geweest: niet alleen had deze die tyding aen al het volk van het Kasteel bekend gemaekt; maer hy hadt ook allen met zich naer de kerk genomen , met alle die Lieden , welken hy in het Dorp hadt kunnen byeenzamelen. De Heer van Ermancour verwonderde zich ten hoogden, niémand in het Kasteel te vinden ; doch hy werdt welhaest onderricht van ■ de reden, waerom het zelve zo ledig werdt gelaeten. Het geluy derklokken, en de beweging der Dorpelingen, welken hy naer de kerk zag loopen,. en onderling hunne blyfchap hoor-  IN DE WILDERNIS. 421 hoorde betuigen, over het wedervinden van hunnen jongen Heer, drongen op eene tedere wyze tot in zyn hart door. Hy was opgetoogen over de dankbaerheid van dat aendoenlyk Volk, van het welk hy de Vader was. Terwyl deze aendoenlyke vertooning op-het Kasteel van Ermancour voorviel, zo waren wy te Rouan aengekomen. Myn man oordeelde best, om ons in de eerfte herberg te laeten ingaen, om aldaer met mynen Vader te overleggen, - hoe hy zich gedraegen zoude , Voor op het Landgoed zyner Ouderen te verfchynen. Men kwam eenpaerig over een, dat myn man eenige weinige uuren voor ons uit zoude ryden. Hy vertrok dan alleen metHiERoktmus , zynen Ouden en getrouwen Knecht, welke hem in zyne reizen gevolgd was, en in ■alle zyne rampfpoeden gedeeld hadt. Zy kwamen juist op .den zelfden tyd, waer op het Volk van het Kasteel, en dat van het Dorp nog in de kerk'wa^ren , aldaer aen. Het Kasteel van Ermancour is op eenen Heuvel geleegen. De kerk van het kerfpel ; cn eenige huizen, welken aen oude dienstboden van mynen Schoonvader toebehoorden, ftaen op den zelfden Heuvel; dcch hét D J 3 ■ Dorp  t,i% ZELIE Dorp is in de vlakte, op eenigen afftand van daer. Myn Echtgenoot, de oogen op dat Land, al waer hy gebooren was, flaende, voelde zich door eene zo zagte en aengenaeme blyfchap aengedaen, dat hy de teugels van zyn paerd uit de hand liet vallen , om zich geheel aen die ftreelende peinzing over te geeven. Alles, wat zyne oogen zagen , trof zyne ziel op eene leevendige wyze. Dit veld, het welk hy eertyds met zo veel vermaek doorkruist hadt, herinnerde hemde verfcheidene indrukken, welken hy op die jaeren, waerin alles zich op het fchoonst voordoet, ondervonden hadt. Het opluikende groene gras in hetweyland; de fmalle kronkelende gangpaden , welken naer de Heuvels , bedekt met mos en Wilde tym, liepen; de holen zelfs, waerin hy zich zo dikwyls vermaekt hadt, met de fchoonheden der Natuur te befchouwen; alles kwam aen zyne oogen voor, als »iet eenen nieuwen luister bekleed, en herinnerde aen zyn hart die blyde denkbeelden, welken hem dit alles in zyne jeugd hadt ingeboezemd. Hy .was nog in deze verrukking, toen HieRONiMushem de Torens van het Kasteel zynes Va-  IN DE WILDERNIS. 423 'Vaders deedt opmerken. Die braeve Zoon voelde de traenen in zyne oogen komen, toen hy zyn gezicht op dat vorftelyk gedenkftuk, door zyne adelyke Voorouders gefticht, floeg. Zyn hart, reeds verteederd door de voorwerpen, welken hem omringden, konde niet langer zyne aendoening inhouden. Myn Echtgenoot gaf eenen fchreeuw van blyfchap. Dit wierdt door een jong en fchoon Landmeisjen het welk hem voorbyging, opgemerkt, en gehoord; zy kwam met eene bejaerde Vrouwvan de ftad af. De Heer van Ermancour zag dat jonge Meisjen met opmerking aen. Hy hield eenen oogenblik ftil om haer te befchouwen , en verzogt haer , om naer hem te willen hooren. Het jonge Meisjen naderde hem daer op met veel bevalligheid , en vroeg hem op eene vriendelyke wyze , wat hy haer te zeggen hadde, terwyl Hieronimus, zonder zich op te houden, aen den Heer Marquis van Ermancour de aenkomst van deszelfs Zoon ging aenmelden. „ Myn fchoon Kind ! woont Gy in dat ,, Dorp?" vroeg haer myn Man. —r- „ Ja, „ myn HeerI" antwoordde zy; „ ik woon Dd 4 „ in  4M ZELIE „ in bet Kasteel by den Heer Marquis va» ,, Ermancour. Hoe varen die waerdige „ Heer en zyne geagte Gezellinne?" vroeg myn Man weder. „ Zeer wel; zeer wel! „ myn Heer ! antwoordde zy met een „ vergenoegd gelaet , zo de tyding- welke ,, ik verftaen hebbe , waer is , zo zul- „ len zy nog gezonder worden. Welke „ tyding?" vroeg myn Echtgenoot* — „ Ach! „ myn Heer!" antwoordde zy weder, ,, de „ tydi ng van de wederopfianding van hunnen „ Zoon, welken zy federt langen tyd dagtcn „ overleden te zyn. Men zegt, dat hy zelf „ gefchreeven heeft, van welhaest hier tc „ zullen komen, en dat dit wel binnen drie da„ gen zoude kunnen weezen. Hoort Gy het „ geluy der klokken niet? men zingt thans in de Kerk een Te Deum om den Hemel te dani, ken over zyn behoud. Ach! myn Heer! fta toe, dat ik fchielyk heen loopc, cm in „ het geluk myner goede Meesteresfe te dee„ len, en den Heer Marquis geluk te wen„ fchen! Hy is voorzeker tegenwoordig in „ groote blyfchap; ik verlang, om hen vol„ maakt gelukkig te zien. "" Dit zeggende ging zy voort, en zettede zich  IN DE WILDERNIS. 42S 2ich aen het loopen naer het Kasteel, haer.s byhebbende Vrouw met zich fleepende, welke zeer veel moeite hadt, om haer te volgen. „ Javotte I" zeide toen die Vrouw, wanneer zy een eind wegs geloopen hadde, „ loop zo fchielyk niet, en luister, naer het „ geen ik U te zeggen hebbe! Ik bedrieg my „ fterk, zo die .Vreemdeling, (want zodaenig „ is hy ons voorgekomen,) de Zoon van on„ zen Heer niet .zelf is! hebt gy niet zo wel „ als ik gemerkt, dat hy zeer veel naer den „ Heer Marquis gelykt? Ik heb zyn aen- „ gezicht met geene opmerking befchouwd," antwoordde Javotte; .,, maer zyn Item heeft ,,-my getroffen, en we! zo, dat ik die van „ mynen Meester dagt te hooren , telkens , ,, als hy my iets vroeg. Hy zag my zo fterk „ aen, dat ik myne oogen op hem niet durf„ de flaen, om hem te beantwoorden. ,, Zoude het wel mogelyk weezen," voegde zy daer by, ,, dat hy waerlyk ware , wien „ gy zegt? Ach! de Hemel geeve dit ! ik ,, zoude wel een lief ding willen geeven, dat ., gy dit geraeden haddet. Hy is zo beleefd', ,, en heeft my met zo veel vriendclykhc-i.d „ toegefprooken. Ach ! hóe veel zqude i.k D d 5 „ van  426 ZELIE „ van hem honden, zo hy waerlyk. de Zoon „ van onzen waerden weldoender ware; doch , hy moet eerst over drie dagen aenkomen, », zo als men zegt. Dit is geen reden," zeide de Gezellinnc van Javotte daer op , „ welke my belet, te gelooven, aen hetgeen „ ik denk : men kan zich in de tydrekening „ bedriegen, als de reis zo groot is, en hy „ kan zeer ligtelyk eenige dagen vroeger of ,, laeter aenkomen." ïerwyl zy aldus over dien Vreemdeling in gefprek waren, zo was hy zelf zeer bewoogen , over het geen hy kwam te hooren. Hy kwam dan op den grond van het Kasteel aen , waer hy van verre zynen Vader naer hem zag toekomen. Hier op reedt hy in vollen galop hem te gemoet, en fprong van zyn Paerd af, toen hy op eenen kleinen afftand van dien eerwaerdigen Grysaert af was : hy Wierp zich voor hem op zyne knieën; terwyl die goede Vader hem zyne armen toereikte, en hem zynen Zoon, zynen waerden Zoon noemde... „ Het is de Hemel, welke U be„ waerd heeft; hy is 't, welke U aen myne „ wenfehen weder geeft, myn v/aerde Kind!" zeide hy, hem opbeurende, en tegens zynen boe-  IN DE WILDERNIS. 427 boezem drukkende. Ach, myn Vader! „ uwe tederhetd dringt tot myn hart door. Ik „ ben ten toppunt van myne Vreugde," antwoordde die waerde Zoon met eene door de aendoening zyner ziel ontroerde Item, ,, Gy „ zyt de beste en tederfte der Vaders, vermits ,, Gyde goedheid hebt, myalle de fmarten , wel- ken ik U veroorzaekt hebbe, te vergeeven." Terwyl zy ih elkanders armen hunnen harten lucht gaven , zo kwam de eerwaerdige Moeder, door twee haerer bedienden onder fteund, ook aldaer aen. De Priester volgde haer met eene menigte Dorpelingen, welken uit de Kerk kwaemen. By haeren Zoon komende viel die aendoenlyke Moeder byna buiten kennis in zyne armen, terwyl de ffaet van mynen Echtgenoot zeer weinig van den haeren verfchilde. Hy was vooral zeer ontroerd over de groote verandering, welke hy in de trekken zyner Moeder gewaer werdt. Hy had haer fchoon en jong veriaeten , en vondt haer byna geh'eel uitgeteerd weder. Zy , werd eindelyk wat meer bedaerd , en bevondt zich wat meer opgeruimder in ftaet van te. kunnen fpreeken , toen zy eenen vryen loop aen haere traenen en fnikken, welken hae-  428 ZELIE haere z'.vakke Hem geheel verfmoord hadderiyhadt overgegecven: Zy vroeg «tian, waer haare Dochter en Kleinkinderen waren. Waer op myn Echtgenoot haer antwoordde, dat zy welhaest zyne gantfche Familie in haere armen zoude zien. Vervolgens groette hy den goedeu Priester, hem hartelyk omhelzende, en betuigde zyne erkentenis aen alle de Dorpelingen , welken om ïtryd drongen, om hem van digt by te zien, en hunne blyfchap te betoonen, dat de Hemel (zo als zy zeiden,, hen eenen tweeden Vader hadde wedergegeeven in den Zoon van hunnen eerwaerdigen Heer. Men maekte zich ten laetften gereed , om den weg naer het Kasteel in te flaen , toen men het geluid van ons Rytuig hoorde. Ieder een wendde 'toen zyne fchreeden naer onze zyde. Mevrouw van Ermancour bleef alleen op het gras nederzitten : Javotte en de oude Boerin vertelden haer beiden te gelyk , hoe zy, van de Stad afkomende, hunnen jongen Heer waren ontmoet, wat hy aen haer gezegd hadde, en hoe zy hem gekend hadden, zonder dat hy zynen naem hadde genoemd. Doch die goede Moeder flseg weinig aen- adagt  IN DE WILDERNIS. 429 dagt op het geen zy zeiden; haere oogen en haer hart weflen naer twee kleine Kinderen, welken zy hand aen hand na haer zag toekomen , getrokken. Dezen waren myn . Zoon en myne Dochter: dè eerfte was elf en de kleine Zalinette negen jaeren oud. Ik volgde dezen kort op , en hield den Vader van mynen Echtgenoot , welke met mynen Vader naest ons ging, onder den arm. Toen de Heer va: Ermancour ons digt by zyne Moeder zag, zo naderde hy voorwaerds, om ons aen te bieden ,• „ die Me« vrouw, die gy op het gras ziet zitten, is ,, uwe 'Grootmoeder," zeide hy acn zyne Kinderen ; „ ga U in haere armen werpen, 'en ,, fmeek haer haere , vriendfchap voor U en ,, voor uwe Mama af! " Die goede Moeder zag ons naer haer toekomen, en vondt myne Kinderen zeer bevallig. Zy reikte hun haere armen toe, toen zy digt by haer waren, en noemde hen haere Kinderen. Zy drukte hen beiden op haeren boezem, onder het ilcrtenvan tedei hartige en blyde traeuen. Ik ontving het zelfde onthael: zy wenschte den Heer van Marsfeld geluk, over het genoegen, het welk hy ge- voe-  430 ZELIE voelen moest, door my zyne Dochter te kunnen noemen, en bedankte he» duizendmael, dat hy haeren Zoon gelukkig hadde gemaekt, door hem eene zo volmaekte Vrouw (gelyk zy zich geliefde uit te drukken) toe te ftaen. De Marquis van Ermancour en myn Vader fpraken onderling zeer veel, over hun beider geluk, en genoegen, door hunne voorige vriendfchap thans wederom te kunnen vernieuwen. De gantfche Familie begaf zich toen naer het Kasteel; doch alvoorens verzogt myn Man aen den Priester , om onder zyne gantfche Gemeente eene volle goudbeurs , welke hy hem overgaf, te willen verdeel en, en aen die Lieden te gelyk uit zynen naem te belooven, dat hy voor dat Jaer hunne fchattingen voor hen geheel zoude betaelen. Allen wierpen zich voor mynen Echtgenoot op hunne kniëu, toen zy de blyken dier kleine mildadigheid van hem ontvingen. Allen zegenden hem, tot zelfs de kleine Kinderen op de armen hunner Moeders. Men zal myn volmaekt vergenoegen by die tedere famenkomst beter kunnen begrypen, dan ik het zelve kan uitdrukken. Eindelyk was  IN DE WILDERNIS. 43! Was ik ten toppunt myner wcnfchen gekomen. * Na de eerlte uitboezemingen onzer tederhéid en liefde, vroeg ieder onzer na tyding van die geenen, welken hem waerd waren. Myn Echtgenoot verftondt met veel vermaek, dat zyn Oom nog leefde. Ik was bedugt, zo gelukkig niet te zyn, met te verneemen naer Mevrouw van Theadon. Ik vroeg evenwel naer haer: ,, Sedert kort weet ik door mynen ,, Broeder," zeide my de Marquis van Ermancour , ,, dat zy zich zeer welvaerende be,. vindt, ondanks haer hartzeer over den dood „ van haeren Neef." Ik beklaegde dien ongel ukkigen Jongeling, en ftortte traenen van blyfchap op de gedachten, dat ik myne Grootmoeder zoude wederzien. Ik omhelsde mynen Echtgenoot in verrukking, en zeide hem, dat ik hoopte , dat hy wel zo goed zoude willen zyn, om my na Parys te vergezellen, waer,ik yverig verlangde, om na toe te gaen. En waerlyk wy vertrokken zes dagen ha onze aenkomst op het Kasteel van Ermancour, naer die Iloofdftad. Myn Schoonvader en Vader begeerden, ook van die reize te zyn, en  4?2 ZELIE en ik nam myne beide Kinderen insgelyk^ met my. •• Ik kwam dan iri die groote Stad aen, en doorliep een gedeelte derzei ver , zonder op iets agt te flaen, zodanig was ik ingenomen van het vermaek, om myne goede Grootmoeder weder te zien. Ik was zo ontroerd, toen ik my voor haer huis bevond, dat ik moeite had, om de trappen op te klimmen. Ik moest in het eerde vertrek, waer ik intrad, wat gaen nederzitten, voor dat ik onder haere oogen konde verfchynen. De Heer Marquis van Ermancour en myn Vader traden voor my by haer binnen, om haer van myne aenkomst aldaer- te vooren bericht tc geeven. Men hadt haer reeds door eenen brief van onze wederkomst verwittigd; doch geen antwoord ontvangen hebbende, konden wy niet weeten, welk onthael wy ontvangen zouden. Ik herinnerde my de wreede omdandigheid, waerin ik haer by myn vertrek gelaten had; gelyk ik ook met droefheid gedagt aen het ongelyk, het welk ik haer aengedaen hadde, en daerom vreesde ik, dat -zy my niet zoude willen zien. Ik deelde myne ongerustheid aen mynen  IN DE WILDERNIS. 433 ncn Man mede, welke by my gebleeven was, toen ik de deur van haere kamer zag openen ; ik zag haer zich haelien, om naer my toe te komen, onderfteund wordende door mynen Vader en Schoonvader. Ik wilde my aen haere voeten werpen, doch zy verhinderde dit, en drukte my geduurende eenige oogenblikken tegen haeren boezem zonder één woord te uiten. Welk eenen aengcnaemen en ftreelenden indruk werd ik niet gewaer? „ Ach! „ Gy hebt my reeds uwe vergiffenis gefchon,, ken," zeide ik, myne liefkoozingen verdubbelende; „ Gy zyt altyd myne tedere Moe„ der : ook zult Gy myn geluk ten hoogften ,, top doen ftygeren , zo Gy voor mynen „ Echtgenoot dezelfde goedheid, als voor „ my hebt. Ik zal U niet fcheiden, myne „ Kinderen!" antwoordde zy! ,, Gy zult in ,, myn hart even zo vereenigd blyven, als Gy „ beiden thans in myne armen zyt:" en waerlyk, wy waren beiden in dezelven, en zy drukte ons hartelyk. „ Welk een berouw heb ik „niet gehad," vervolgde zy, „ my tegen uw Huwlyk gefield te hebben ! Hoe dik., wyls heb ik my zelve, federt de tyding-, „ welke ik van uwen ongelukkigen Schip- II. Deel. Ee „breuk  43+ ZELIE „ breuk ontvangen hebbe, niet befchuldigcf, ,, uwen dood te hebben veroorzaekt! Ik heb ,, federt die wreede gebeurtenis geenen enkc„ len oogenblik waer genoegen genoten." Zy begon daer op een verflag te doen van alle de onaengenaemheden, welken zy van haeren Neef ontvangen hadde; toen zy myne Kinderen gewaer werdt, welken ik in eenen hoek van het vertrek gelaeten had. Zy gaf eenen fchreeuw van verwondering en blyfchap, en zag my aen, even of zy vraegen wilde, van wien dezelven waren. „ Dezen zyn uwe „ Klein-klein-kinderen," zeide ik, dezelven haer aenbiedende, „fta hun die zelfde teder„ heid toe, welke Gy altyd voor hunne Moe„ der gehad hebt !" Zy overlacdde hen met liefkoozingen. Zelinette vooral fcheen by haer den voorrang boven haeren Broeder te hebben, om dat zy zo veel naer my geleek. Zy is een volmaekt afbeeldfel van haere Moeder," zeide zy aen haeren Schoonzoon: ,, het is even als toen ik haer uit Engeland „ zag aenkomen. Ach 1 myn waerde Vriend 1" voegde zy daer by, „welke noodlottige gc„ beurtcnisfen hebt Gy en ik federt dien tyd „ niet al ondeigaen ! " Myn Vader, om haer van  INDE WILDERNIS. 435 van die onaengenaeme herdenkingen afteleiden, zeide haer, darmen zich thans alleenlyk met het vermaek, het welk wy allen genuien , in weder-em te famen vereenigd te zyn, na eene zo langduurige afweezigheid f moeste bezig houden; en vermits zy fchcen te vreezen, om van dat genoegen door ons vertrek te fchielyk beroofd te zullen worden, zo drongen myn Schoonvader en Man ten fterkften by haer a«n,'om met ons te komen woonen. Doch de Heer van Marsfeld zeide haer, dat, zo zy bedugt ware, om den Heer Marquis van Ermancour tot last te zullen zyn, hy haer als dan eene andere fchikking zoude voorflaen, welke haer mogelyk beter •zoude fmaakén. ,, Om myne Kinderen niet, ,, te veriaeten," zeide hy, ,,zo ben ik voor,, neemens, om te Rouan een huis te koopen, ,, waer in ik het overige van myn leeven ,, hoop door te brengen ; en ik zoude my ,, zeer gélukkig agten, zo Gy aldaer met ons ,, wildet komen woonen." Myne Grootmoeder, welke toen geene redenen hadt om Parys boven eene andere woonplaats te verkiezen, beloofde ons dit, en hieldt ook haer woord. Tegenwoordig is zy met mynen Vader te £s 2 Rouan  436 ZELIE Ronan gehuisvest. Wy zien eikanderen doorgaands dagelyks, 't zy in de Stad, 't zy buiten , of in onze nieuwe Wildernis. Die nieuwe Wildernis is eene eenzaeme placts van afzondering, welke myn Man in een klein Bosch, digt by het Kasteel van Ermancour heeft laten oprichten. Zy herinnert ons geduurig onzer gevangenis. Het Huis, de Thuin , cn de gantfche omtrek gelyken volmaektelyk naer de waere Wildernis op het Eiland van Sumatra , in welke wy zo eenen geruimen tyd hebben doorgebragt. Alle morgens ga ik naer die Eenzaemheid. Myn Man en myne Kinderen komen my dikwyls aldaer opzoeken; en het tegenbeeld van onze voorige omftandigheid, met die, welke wy tegenwoordig fmaeken , vermeerdert het geluk, het welk wy onophoudelyk genieten in het midden van onze Familie. Einde van het 'tweede cn laetfte Deel.