HANDLEIDING tot de NATUURLYKE OPVOEDING o f ROBINSON CRUSOË, geschikt TEN DIENSTE DER JEUGD. Gevolgd naar het Hoogduitfche VAN DEN HEER J. H. CAMP E, tweede deel. Te AMSTERDAM, By ANTHONY MENS jansz., MDCCLXXXL  f MME8CH. > KBDEEL, LETTERK. v LEIDEN, y  TWAALFDE AVOND. „ Vaderlief, wat wiltge ons nu vertellen»J* vroeg charlotta, toen het geheele gezelfchap wederom onder den Appelboom by een gekomen was, en de Vader zich hield, als of by voor zyne kleine huisgenooten wederom eene vertelling gereed had, (Het ge_ heele gezelfchap was in dien tusfchentyd onderwezen in het mandemaaken, waarmede Zy zich juist op dien tyd bezig hielden.) „ Van robinson! antwoordde de Va„ der, en het geheele gezelfchap ftond met „ verbaasdheid te kyken." charlotte. Ei, Vader, die is immers dood! jan. Houwje toch ftil, charlotte! het kan immers weczen, dat hy wederom levendig geworden is; weet jy wei, dat wy alreeds een keer gedacht hebben, dat hy al dood was, en evenwel leefde hy toen immers nog. vader, robinson, gelyk wy laatst gehoord hebben, kreeg ftuiptrekkingen; legde zyn hoofd neder, en geraakte geheel buiA ten  C 2 ) ten kennis.Of hy werkelyk dood, of fiechts in eene fterke onmagt gevallen was, dat was nog niet zeker. Langer dan een groot half wr bleef hy iri deezcn toeftand leggen , geheelenal verftoken van het gebruik zyner 'zinnen. Ten laatfte — wie had het durven denken; —. kwam hy weder by zyne kennis. allen. O ! dat is goed, dat is goed , dat hy nog niet dood is! vader. Na het loozen van een' diepen zucht, begon hy weder op de gewoone wyze adem te haaien. Daarna opende hy zyne oogen en liet die overal rond gaan, als wilde hy zien, waar hy was? Want trouwens in dat zelfde oogenblik flond hy nog in twyfel, of zyne ziel het lichaam al verlaten bad, of niet? Eindelyk wierd hy van het laatfte overtuigd en wel tot zyn groot leedwezen, dewyl de dood hem thans wenfchelyker fcheen dan het leven. Hy gevoelde zich zeer zwak, nogthans zonder groote pyn. In plaats van de drooge brandende nette, die hem te vooren benaauwd had, begon thans een wcldaadig zweet met groote druppels uit allen zyne leden uit te breeken. Om hetzelve te onderhouden, dekte  C 3 $ fö hy zich met nog meer Lama- vellen, en' «aauwlyks had hy een half uur dus doorgeBragt, of hy begon groote verligiing te gevoelen. Nu begon hem de dorst op de gevoeligfte wyze te kwellen. Het water dat hy nog over had, was niet meer te drinken; by geluk dacht hy om de Citroenen. Met groote moei' te beet hy ter laatlte in eene derzeive, en door derzelver fap, wierd hy grootelyks ver. kwikt. Daarna viel hy, terwyl het zweeten nog al bleef aanhouden, in eene zachte fluimering, waaruit hy eerst met zonnen-opgang ontwaakte. O! wat was zyn hart thans ügter dan de voorige dag. -De woede der ziekte was volftrekt bedaard, en zyne gantfche tegenwoordige kwaal was enkel en alleen krachteloosheid. Zelfs had hy reeds wederom eenigen trek tot eeten, en at een' vande gebraden aardappelen , waarop hy het fap eener citroen 'uitdrukte , om den ftnaak deszelveir verfrisfchender te maaken. De twee voorgaande dagen had hy in 't geheel niet om zyne Lama's gedacht; doch nu was het een aandoenelyk gezicht voor hem y dezelven aan zyne voeten te zien A 2 legl  C 4 ) legeren, en eenigen van hen op hem te zien fiaroogen, als of zy wilden verneemen, of hy nog niet beter was?By geluk kunnen deeze beesten, gelyk de kameelen, veele dagen zonder drinken doorbrengen: anders had het thans Hecht met hen geftaan; omdat zy nu al in twee dagen nier gedronken hadden , en robinson ook nog veel te zwak was , om te kunnen opftaan en water voor hen te haaien. Het oude Wyfjes - lama zo na by hem komende, dat hy het bereiken kon; zo fpande hy alle zyne krachten in , om wat melk uit de uijers van 't zelve te melken, opdat die niet verdroogde. Het moet weezen dat het nuttigen van deeze verfche melk aan zyn ziek lichaam ook veel dienst deed, want die bekwam hem zeer wel. Daarna viel hy op nieuw in een' verkwikkelyken flanp, waarvan hy eerst met zonnen ondergang ontwaakte. En nu had hy al veel fterkeren honger. Hy at derhalven wederom eenige aardappelen met het fap van eene citroen en ging nog eens leggen flapen. Dceze aanhoudénde verkwikkelyke flaap en zyne fterk lichaamsgellel werkten zo voorfpoedig ter herfielling van zyne krachten, dat hy den volgenden morgen reeds wederom op-  C 5 ) opftaan, en _ hoewel met zwakke, en beevende voeten, _ beproeven kon om eeni. ge treden te doen. Hy ging met wankelende fchreden uit zyn hol naar zyne voorplaats. Hier doeg by zyne oogen naar den hemel; eene zacht verwarmende ftraal der morgenzon trof door de boomen zyn aangezicht, en hy was als of by op nieuw' geboren wierd. „ O eeuwige bron des le„ vens, riep hy, op zyne kniën vallende; „ God .« God ! u zy dank , dat gy my nog eens „ uwe fchoone zon laat aanfchouwen, dat gy » my nog eensin haar licht de wonderen uwer „ fcheppende almagt laat zien! U zy dank! „ dat gy my niet verlaten hebt in myn' nood • „ dat gy my nog eens in het leven hebt terug „ geroepen, op dat ik nog meer tyd zoude „ hebben om my te beteren! Geef, dat ik toch eiken dag van myn nog overig leven daartoe „ bezige, opdat ik ten allen tyde bereid moo„ ge gevonden wórden, om over te gaan naar „ de plaats van onze eeuwige beftemmJng, „ daar wy het loon voor onze werken, het „ zy deugdzaame of ondeugende zullen ont„ fangen. Dit kort doch hartelyk gebed gedaan hebbende verlustigde hy zyne oogen nu eens met A 3 het  ( 6 ) het aanfchouwen van bet groote blaauwe hemelrond , dan weder met het gezicht van de boomen en gewasfen, dié in vcrsch groen gekleed en met daauw bepareld hem zo bevallig' toelachten, dan met zyne getrouwe Lama's, die blyde en om ftryd naar hem roe liepen , om hem te ftreelen. Hy was te moede even als iemand die van eene verre reis tot de zyn en wedergekeerd is , zyn hart was vol, en ontlastte zich in zoete traanen van blydfebap. Het inademen van de verfche lucht, het gebruik van het versch water, dat hy met melk temperde, en de bedaarde gerustheid zyner ziel werkten niet weinig mede om hem zyne -volkomene gezondheid weder te geevcn. Binnen weinige dagen waren alle zyne krachten herfleld, en hy gevoelde zich wederom in fiaat, om tot zyn werk weder te keeren. Het eerlte, dat hy deed, was eens te zien, wat van zyne potten mogt geworden zyn. Hy opende den oven en zie daar! al zyn vaatwerk was zo fchoon met glas van binnen overdekt, als of het door een' van onzen pottebakkers gemaakt was. In de vreugd over deezen goeden uitflag zyner poogingen vergat hy voor eenen tyd, dat hy van dit welgelukt werk  C 7 > werk zyner handen thans.geen' dierst kon hebben, omdat zyn vuur uitgegaan was. Deeze omftandigheid hem ten laatfte te binnen komende, ging hy flaan met een hangend hoofd, floeg zyne oogen dan op de potten en pannen , dan op de haardlïede in zyne keuken, en iiet een' diepen zucht. Nogthans zyne droefheid bleef deeze keer binnen de paaien der gemaatigdheid. Want hy dacht: dezelfde goedertierene Voorzienigheid, die u onlangs vuur bezorgde, kan u immers langs denzelfden, of eenen anderen weg, ook voor de tweede keer daaraan helpen , als zy het goedvind. Boven dat wist hy nu al, dat hy voor geenen winter hier behoefde te vreezen; en fchoon hy van zyne jeugd af aan gewoon was vieesch te eeten: nogthans hoopte hy ook buiten hetzelve, alleen van vruchten en van de melk zyner Lama's te kunnen belïaan. charlotte. Hee, hy kon immers ook rookvleesch eeten; dat behoeft men immers niet eerst te kooken'! vader. Dat is waar; maar waarmede zou hy dan zyn vieesch rooken ? charlotte. Ja, dat is wat anders; daaraan heb ik niet gedacht. A 4 va-  C 8 ) vader. Ondertusfchen had hy geen berouw, dat hy de potten gemaakt had: want hy kon die evenwel gebruiken om zyne melk daarin te bewaaicn. Den grootften had hy tot een byzonder gebruik beltcmd. jan, Eilieve! waartoe? vader. Hy dacht, dat zyne aardappelen hem nog beter zouden fmaakcn, als hy die met wat boter kon eeten. willem. Dat wil ik wel gelooven! vader. Maar eene houten boterkarn te maaken, daartoe zag hy geene kans. Hy wilde derhalven beproeven, of de bootcr mooglyü ook in een' grooten pot zich liet karnen. Hy vergaderde derhalven zoveel room, als hy geloofde van doen te hebben. Daarna maakte hy een klein houten bord met een gat in het midden, waarin hy eenen fteel ftak. Met dat gereedfehap ftiet hy in den pot met room zolang op en neder, tot dat de boter van de karnemelk gefcheiden was; en dit gedaan zyn. de, ging hy dezelve in water wasfehen en wat zout 'er onder mengen. Dus had hy ook decze ondernceming gelukkig uitgevoerd : maar toen hy nu de vruchten van zyne werkzaamheid wilde genieten, kwam hem eerst te binnen, dat hy ook geene aard-  C 9 ) aardappelen meer kon braaden, dewyl hy geen vuur had, waaraan hy in de drift van zyn werk wederom in 't geheel niet gedacht had. Daar ftond nu de fchoone boter, die nooit zou gegeten worden, en robinson flond 'er naast met een bedroefd gelaat. Hy bevond zich nu eensklaps wederom in den armoedigen(laat,waarin hy inden beginne was. Oesters, melk , kokosnooten en raauw vieesch, waren thans wederom zyn eenigst voedfel, en het liond te bezien , of hy decze altyd zou kunnen krygen? Het flimfte van de zaak was , dat hy in 't geheel geene kans zag, hoe hy zyncn toeftand konde verbeteren. Wat zou hy nu doen ? Al wat hy met zy. ne handen alleen kon uitvoeren , dat was reeds gedaan. Daar fcneen dus niets meer voor hem over te fchieten,a|s zynen tyd met Icegloopen en met flaapen door te brengen. De vreeslykiïe en naarlte toeftand , waarvan hy zich een denkbeeld kon maaken. Want het werken was hem tegenwoordig reeds zodanig tot eene gewoonte geworden, dat hy niet meer kon leeven, zonder met den een' of anderen nutten arbeid zynen tyd te flyten; en hy was gewoon naderhand veelmaals te zeggen, dat hy de verbetering van zyn hart A 5 voor»  C 10 ) vooral daarvan moest dank weeten, dat hy in den beginne van zyn eenzaam verblyf op Jt eiland van alle hulp verfloken zynde , genoodzaakt wierd zich met geduurigen arbeid bezig te houden. De werkzaamheid , voegde hy 'er by, de werkzaamheid, lieve menfehen, is de moeder van veele deugden; gelyk de luiheid het bcginfcl van alle ondeugden is. jan. Daar heeft hy ook wel gelyk aan! Als men niets te doen heeft, dan krygt men niets dan malligheden in 't hoofd. vader. Welgezegd! juist daarom gaf hy naderhand aan alle jonge luiden den welmeenenden raad, om zich toch van jongs aan te gewennen, om altoos met eenig werk zich bezig te houden. Want, zeide hy , zo als iemand zich gewent in zyne jeugd , zo blyft hy meestal in zyn' gantfehen leeftyd , lui of naarftig, bekwaam of onbekwaam, goed of ondeugend. klaas. Dat zullen wy wel onthouden! vader. Doet dat, kinderen, en gedraagt u 'er naar,en gy zult Jer nimmer berouw van hebben. Onze arme robinson dacht dus langen tyd over en weder, wat arbeid hy nu wel zou kunnen by de hand neemen, om niet Ie-  Jedig te weezen ; en wat denkt gy wel dat het werk was waarop hy op het laatst viel ? j a n. Ik weet wel wat ik zou gedaan hebben. vader. Wel nu, laat eens hooren! Jan. Ik zou de huiden van de Lama's getouwd en bereid hebben , om niet genoodzaakt te weezen, dezelve zo raauw en onbereid aan het lyf' te draagen. Dat moest immers zeer ongemakkelyk zyn in zodanig een heet land. vader. En hoe zoud gy dat gedaan hebben ? jan. O ik weet wel , hoe de Looijers doen ! Wy hebben het immers gezien! vader. Nu, zeg op dan. jan. Eerst leggen zy de ruwe huiden eenrge dagen in 't water, om die dóór en dóór te laaten weeken. Daarna brengen zy die op den fchaafboom, en wryven met het Jchrcapyzer 'er over, om het water, dat de huiden ingezogen hebben, weder 'er uit te krygen. Daarna zouten zy de huiden , en dekken die toe,opdat 'er geene verfche lucht by kotne. Dat noemen zylieden de huiden in de zweetjioof brengen, want dan beginnen .dezelve daadelyk te zweeten, als een mensen, die  ( 12 ) die hard werkt. Alsdan kunnen zy dc bairen met het fchraapyzer affchraapen. Dat gefchied zynde , leggen zy de huiden in een zeker mengfel , dat gemaakt word van de bast van berkenboomen, van zuurdeeg en van eene zuure loog van run (dat is gemalen eiken bast.) Ten laatfle worden deeze huiden gelegd in de looiput , en 'er ,word eene loog overgegoten , die van run gemaakt is ; en daarmede worden de huiden volkomen getouwd en leêr daarvan bereid. vader. Heel wel, jan! maar heugt u ook nog, welke foort van leêr dat eigentlyk is, dat de Looijer op deeze wyze bereid. ja iv. Ja, zulke foort van leêr, als men tot fchoenen, laarzen , en tot paardetuigen gebruikt? vader. Dus leêr, dat niet behoeft zó zacht en gedwee te zyn, als hetgeen wy bezigen tot broeken, tot handfchoencn en din. gen van dien aart? jan. Neen. vader. En wie bereid dan dat leêr? jan. Dat doet de Zeembereider; maar diens werkplaats hebben wy itnmers nog niet gezien. vader. Dus was het ook met robinson  C 13 5 son gefield ; hy had de werkplaats noch van den Looijer noch van den Zeembereider ooit gezien; en daarom kon hy, nóch den een' noch den anderen nadoen. OER RIT. Eilieve! hoe doet de Zeembereider ? vader. In den beginne eveneens als de Looijer, behalve dat hy de huiden niet laat byten door run of kalk, (want deezen gebruiken de Looijers ook,) maar door warm water, gemengd met tarwezemelen en zuurdeeg, en daarna door loog van asch gemaakt. Wy zullen in 'c kort eens by denzelven gaan. Jan. Maar al had robinson ook geweten, hoe de Zeembereiders doen: hy had evenwel het niet kunnen nadoen, omdat hy geene tarwezemelen en geen' zuurdeeg had. vader. Zie je wel ? Dus moest deeze lust hem wel vergaan. klaas. Nu wat deed hy dan? vader. Dag en nacht maalde het hem in 't hoofd , of het hem niet moogelyk waare, een klein fchuitje te timmeren. Jan. Eilieve! wat wilde hy met het fchuitje doen ? vader. Wat hy 'er mede wilde doen = Hy wilde eens zien, of hy daarmede uit zyne  C 14 ) ae eenzaamheid, die door het gemis van het vuur wederom zó naar voor hem was geworden, niet veclligt zich kon verlosfen en wederom tot menfchen komen. Hy had reden om te deuken, dat het vaste land van Amerika niet heel verre kon af'wcezen ; en hy had befloten , als hy maar een klein fchuitje had , zich door geene gevaaren te Iaaten al'fchrikken, om, indien het mooglyk was naar dit vaste land tc komen. Ingenomen met dit denkbeeld, liep hy op eenen dag, om eenen boom te zoeken , waarvan hy, door denzelven uit te hollen, een klein fchuitje kon maaken. Met dat oogmerk ecnige (treeken van het eiland doorkruisfende, daar hy tot nogtoe nog niet was gekomen : vond hy nog menig hem onbekend veldgewas , waarmede hy beiloot allerleije proeven te neemen , om te ontdekken , of het hem niet to» voedfel kon dienen ? Onder anderen vond hy eenige planten van Indisch koren , dat by ons gewoonlyk Twkfche tarw genoemd word. klaas. Oho! waarvan ik ook in mynen tuin heb ? v a d e k. Dat zelfde! Hy ftond verwonderd over de groote aairen, dewyl hy aan él-.  C is $ elke aair meer dan tweehonderd korrels telde, die als koraalen aan eikanderen geregen waren. Hy twyfelde geenzins of men kon 'er meel van maaken en brood 'er van bakken: maar hoe zou hy de korrels maaien? Hoe zou hy het meel builen en van de zemelen afzonderen ? Eindelyfc hoe zou hy brood ef iets anders 'er van bakken, daar hy niet eens vuur had ? Desniettegenftaande nam hy eenige aairen 'er van mede , om de korrels te planten. Want, dacht hy, wie weet, of ik met den tyd niet een nut gebruik 'er van leer maaken ? Wyders vond hy eenen vruchtboom, dien hy insgelyks nog nooit gezien had. Hy zag groote kokers 'er aan hangen, en toen hy een' daarvan opende, vond hy 'er wel zestig boonen in. In den finaak van deeze boonen had hy geen' grooten zin. Ondertusfchen (tak hy ook van deeze eene rype vrucht in zyne weitasch. jan. Wat voor eene vrucht mogt dat wel weezen i va der. Het waren Kakaoboonen, waarvan de Chokolade gemaakt word. jan. Heer! nu kan hy voortaan Chokolaat drinken! va-  vader. Wel, zo fchielyk nog niet; want vooreerst kent hy de kakaoboonen nog niet; en wat meer is.zy moeten ook eerst op het vuur gebrand, daarna klein gellampt en met zuiker gemengd worden; en wy weeten immers dat hy noch vuur noch zuiker had. Ook doet men gewoonlyk nog verfcheidene foorten van kruid daarby, gelyk cardamom, banille en kruidnagelen, dingen die hy mede niet had. Doch den chocolaat had hy ook zeer wel kunnen misfen, als hy Hechts had geweten, hoe hy wederom vuur zou kunnen krygen. Ten laatfte vond hy een' grooten Kokosboom , die door lengte van tyd reeds op eene Zyde iets hol was geworden, en die hem zeer bekwaam fcheen, om 'er een klein fchuitje van temaken , indien hy flechts denzelven kappen en geheelenal uithollen kon. Maar dacht hy, zou ik zó nuttig eenen boom bederven in de onzekerheid, of het my wel ooit zal gelukken om een fchuitje 'er van te maaken? Hy ontltelde door die gedachte, en wist langen tyd niet, wat hy doen zou. Ondertusfchen bemerkte hy de plaats, waar de boom ftond, en ging naar huis zondereen vast befluit daar omtrent genomen te hebben. Op  C »7 3 Op den weg naar zyne woOnig vond hy eindelyk, het geen hy al lang had gewenscht te vinden, een papegaaijenest met vlugge jongen. Zeer groot was zyne blydfchap daarover. Maar toen hy 'er naar toeging, óm de jongen uit het nest te neemen, vloogen Zy allen weg, behalve één, dat hy by geluk greep. Hy was daarmede vergenoegd, en ging, zonder zich verder op te houden, blyde naar huis. gerkit. Maar wat kon hem een Papegaai baaten? vader. Hy wilde dien leeren eenige woorden uitfpreeken , om het vermaak te hebben van eens wederom eene Hem te hooren, die naar eens menfchen flem geleek. Trouwens ons, die midden in het menfchelyk gezelfchap leeven , en die alle dagen het geluk genieten van menfchen te zien, menfchen te hooren, met menfchen te fpreeken en met hem te verkeeren, ons fchynt het vermaak, dat robinson zich beloofde van het geklap der Papegaaijen, juist niet van groot belang te zyn. Doch zo wy ons kunnen in zyne plaats (tellen: dan zullen wy begrypen , dat hetgeen ons eene kleinigheid van weinig waarde fchynt te zyn, voor hem B eene  C 18 3 eene aanmerkelyke vermeerdering van daadeJyke gelukzaligheid moest weezen. Hy keerde dus blyde naar huis, maakte nog, zo goed hy kon, eene kooi, ftelde dezelve met zyn' nieuwen vriend by zyne bedftede, en ging flaapen. DER-  C 19 ) DERTIENDE AVOND. Den volgenden avond liet de Vader zyne kleine huisgenooten wat vroeger by een komen, omdat hy, naar zyn zeggen', eerts eenen raad met hen moest beleggen, éér hy zyn verhaal kon vervolgen. Waarover zullen wy dan raadpleegen ? riepen de kleine luiden, rondom hem vergaderende. vader. Over eene zaak, die de gantfche nacht onzen robinson in 't hoofd gemaald heeft, en hem geen oog heeft laatett toedoen. allen. Wat was dat ? vader. Dat was de vraag, of by detl ouden Kokosboom , dien hy gisteren gezien had, in de onzekere verwachting, dat hy een fchuitje 'er van zou kunnen maaken, moest kappen of laaten ftaan. jan. Jk zou denzei ven wel degelyk hebben laaten ftaan. gerrit. En ik zou dien gekapt hebbem vader. Zie daar twee lirydige gevoelens; de een wil den boom kappen, de anC a de»  ( 20 ) derewil denzelven laaten ftaan.Laat toch eens hooren, wat gy overigen van de zaak zegt ? willem. Ik ben het met jan eens. charlotte. Ik ook , Vader-lief! De boom moet blyven (laan. coo tje.Neen hy moet gekapt worden, opdat de arme robinson een fchuitje kryge. klaas. Dat zeg ik ook. vader. Welaan fielt u lieden in twee partyen ; en dan zullen wy eens hooren, welke gronden elk voor zyn gevoelen heeft. — Goed! Welaan, j a n , begin jy ; waarom most de boom blyven ftaan? 3 a n. Wel, omdat hy zó fchoone vruchten draagt, en omdat deeze foort van hoornen zo weinig op het eiland gevonden word! gerrit. O! het is al een oude boom; die zal evenwel niet lang meer vruchten draagen'. jan. Hoe weet jy dat? Immers hy is flechts eerst een weinig hol ; en hoeveel hollen boomen zyn 'er niet, die nog veele jaaren vruchten draagen ? klaas. Robinson had immers al andere boomen geënt; nu zal hy haast kokosboomen in menigte hebben ? willem. Dat is alles goed, maar zyn die  C 21 ) die dan zo aanflonds gi'oot? Daar kunnen we! vier jaaren verloopen, eer die beginnen vruchten te draagen. cootje. Maar is 't niet beter, dat hy een fchuitje krygt, en wederom naar menfchen vaart, dan dat hy voor altoos op zyn eiland blyft zitten en kokosnooten eet? j a n. Dat was goed , als het fchuitje maarzo aanftonds klaar was! Zeg my eens, waarmede zal hy toch den boom kappen, en waarmede zal hy denzelven uithollen-, hy heeft immers maar eene byl van freen ? gerrit. O, als hy maar lang genoeg daaraan hakt en niet ongeduldig word, dan zal hy wel daarmede klaar komen! willem. Maar dan heeft hy immers ook nog geen zeil! Wat zal hy toch met het fchutje alleen doen? klaas. O, hy moet zich met riemen behelpen! charlotte. Ja, dat zal fchoou gaan! Heugt u niet meer, toen wy by de Helder een eindweegs het Marsdiep in waren geroeid en de riem van den eenen Matroos brak, wat droefs*) Het gezelfchap had al voor eenigen tyd dit beloofde plaizier reisje gedaan. B 3  ( 22 ) droevig ongeluk ons byna was overgekomen? Immers Vader zeide, als de gebroken riem niet nog by geluk bad kunnen gebruikt worden; dan had de andere Matroos aileen ons niet wederom aan wai kunnen brengen. Gerrit. Maar dat was ook eene groote boot, en daar waren immers agt-tien menfchen in. Als robinson zich een. klein, fchuitje en twee riemen maakt, dan zal hy hetzelve wel aileen kunnen regeeren. vader. Nu, kinderen, gy ziet, het is vry inoeijelyk om deeze zaak te beflisfen. Alles, dat gy thans gezegt hebt , lag ook den gantfehen nacht den goeden robinson in 't hoofd ; en dat noemt men eene zaak overweegen, als men by zichzelven nagaat, of het beter is, dezelve te doen, of te laaten. Zcdert dat robinson de droevige gevolgen van zyn onbezonnen bcfluit om do waereld te gaan bezien, ondervonden had, had by het zich tot eene vaste wet gemaakt, om nooit wederom iets te doen, zonder te vooren eerst in eene rype en bedaarde overweeging daarover getreden te zyn, dat deed hy dus ook tegenwoordig. De zaak een' geruimen, tyd rypelyk overwogei: hebbende, vond hy, dat alles uitkwam op de vraag: of het wel gedaan was, een klein, doch zeker voordeel weg te gse-  C 23 ) geeven, om daardoor een grooter, doch not? onzeker voordeel te verkregen ? Daar fcboot hem nu voorts te binnen het vcrreifel van den hond, die het Huk vieesch, dat hy in den bek hield, liet vallen, om te grypen naar de fchaduwe van 't zelve in het water, en dus doende by flot van rekening nietmetal had. Maar welhaast herinnerde hy zich ook tevens wat de akkerlieden doen ; te wecten , zy ftrooijen een gedeelte van het koren, dat zy reeds hebben, op de aarde in de verwachting, van nog veel meer daardoor te winnen. Iedereen noemt het gedrag des honds onverftandig en dwaas, maar het gedrag des akkermans verjlandig en wys: „waarin zou „ wel, dacht robinson, hier het verfchü gelegen weezen ?" Hy overdacht deeze zaak nog eene poos en zeide alsdan by zichzelven: „ goed , goed, „ zo is het! De hond deed onverflandig, „ omdat hy fiechts zyne drift volgde, zon' „ der te overweegen, of hy hetgeen hy wilde „ grypen , ook daadelyk kon verkrygen. i, Maar de akkerman doet verflandig, om„ dat hy met groote waarfchynlykheid kan „ hoopen, meer koren wederom te zullen „ krygen, dan hy op de aarde ftrooit," B 4 „ Wel-  C 24 ) „ Welaan, zeide hy verder , ben ik niet „ in hetzelfde geval? Is het immers niet „ waarfchynelyk , dat door aanhoudende „ vlyt en yver het myeindelykgelukken zal, „ van den ouden boom een fchuitje te maa„ ken? En als my dat gelukte, mag ik my „ alsdan niet vleijen met de zoete hoop, van „ daardoor in ftaat te weezen my uit deèze „ naare eenzaamheid te verlosftm ?" Het denkbeeld zyner verlosfing vvierd op dat oogenblik in zyne ziel zó levendig, dat hy eensklaps oprees, zyne fleenen byl nam, en ylings naar den boom liep, om terftond de handen aan dat groote werk te flaan. Had hy nog ooit een moeijelyk en langduurig werk ondernomen , dan was het dit hetwelk hy thans aanvaardde! Duizend andere menfchen zouden, na den eerften flag met de byl gedaan te hebben , den arm moedeloos wederom hebben laaten vallen, en de zaak voor ondoenlyk gehouden hebben. Iviaar robinson had zich nu eens en voor altoos , gelyk wy weeten, eene wet gemaakt, door geene zwaarigheid zich van eenig redelyk voorneemen te laaten aftrekken ; en dus bleef hy ook deeze keer met groote ftandvastigheid volhar-den by  C 25 ) by zyn eens genomen befhiir, al kostte hem de uitvoering van hetzelve nog zoveel tyd en nog zoveel moeite! Nadat hy van zonnenopgang tot omtrent middag byna zonder ophouden gewerkt had, was het gat, dat hy door duizend flagen met de byl in den (lam gemaakt had, nog niet eens zó groot, dat hy zyne hand 'er in kon leggen. Daaruit kunt gylieden van te vooren opmaaken, hoeveel tyds hy zal noodig hebben , om den gantfchen vry dikken boom geheel en al te vellen, en 'er een fchuitje van te maaken. Hy begreep thans zeer wel, dat zulks een werk van veele jaaren zou weezen; en hy vond daarom raadzaam en noodig eene ordentelvk verdeeling zyner uuren te maaken, om voor elk uur een zeker werk te hebben : Want hy had nu al door de ondervinding geleerd, dat by een onledig leven niets beter dient om onze werkzaamheid aan te wakkeren en gemakkelyk te maaken, dan orde en regelmaatige verdeeling der uuren van den dag. Zie daar een aantekening, waaruit ulieden zal blyken, tot wat werk hy elk uur gefchikt had. Zoras de dag aanbrak, ftond hy op, eii B 5 liep  C ad ) liep naar de beek om hoofd, handen, borst en voeten te wasfchen. Geen' handdoek hebbende, was hy genoodzaakt zich door de lucht te laaten droogen, waartoe hy zeerveel bydróeg met telkens op eenen ren naar zyne wooning terug te loopen. Dan kleedde hy zich geheelenal aan. Dit gedaan] hebbende klom hy op den heuvel boven zyn hol, daar hy een ruim gezicht had, wierp zich aldaar neder op de kniën en deed een vuurig morgengebed , waarby hy niet vergat, telkens God om zegeningen voor zyne beminde ouders te fmecken. Daarna melkte hy zyne Lama's, waarvan hy allengs eene kleine kudde aangefokt had. Een gedeelte der melk, die hy telkens verkreeg, bragt hy naar zynen kelder om die daar te bewaaren, het overige nam hy voor zyn ontbyt. Daarmede was dan omtrent een uur verlopen. Vervolgens trok hy allen de flukken aan, die tot zyne wapenrusting behoorden, en begaf zich op den weg, ofjaanftonds naar de plaats, daar de boom Mond, of zo het de tyd van ebbe was, eerst naar het flrand, Om eenige oesters op te raapen tot zyn middagmaal. Zyne Lama's liepen alsdan gevvoonlyk allen hem achterna en  ( 27 ) pn weidden rondom hem , terwyl hy zelf met het kappen van den boom bezig was. Omtrent tien uur was de nette gemeenlyk reeds zó fterk.dat hy genoodzaakt was zynen arbeid te fiaaken. Dan ging hy nog eens naar het ftrand, eensdeels om oesters te zoeken, ais hy 's morgens geene gevonden had, anderdeels om zich te baaden, hetgeen by gewoonefyk alle dagen tweemaal deed. Omtrent elf uur was hy en zyn geheel gezelfchap wederom te huis. Alsdan melkte hy nog eens de Lama's, die melk gaven; maakte kaas van de geftremde melk, en dischte zyn gering middagmaal op, dat meestal beftond in melk met verf/ene kaas gemengd, in eenige oesters en in eene halve kokosnoot, Daarby kwam hem nu zeer wel te pas, dat men in deeze heete Iandftreeken niet de helft van den honger heeft, dien men in kouder landen gevoelt. Desniettemin verlangde hy zeer fierk om vieesch te eeten , en befloot daarom ten laatfte wederom zyne toevlucht te neemen tot het middel, in den beginne door hem uitgevonden , naamelyk om door beuken het vieesch zo malsch te maaken dat hy het kon nuttigen. Ga,  C 23 ) Geduurende het middagmaal onderhield hy zich met zynen papegaai, dien hy allerlei, dingen voorzeide, om hem eenige woorden te leeren fpreeken. c o o t j e. Maar wat gaf hy dien te eeten ? vader. De papegaaijen, wanneer zy nog in 't wilde vliegen, zyn gewoon hun voedfel te zoeken, meestal van kokosnooten, eikels en het zaad van kalbasfen ; mak zynde, eeten zy by na» alle kost, die de menfchen eeten. Robinson gaf zyn papegaai kokosnooten en "kaas. Na het middagmaal ging hy een uur in de fchaduw of in zyn hol rusten, en nam den papegaai en de Lama's by zich. Daar kon hy fomwylen zitten en tegen de beesten praaten eveneens als een klein kind, dat met zyne pop praat, en zich verbeeld, dat de pop het hoort en verftaat. Het verlangen van zyn hart, om aan eenig levendig fchepfei zyne gedachten en zyne aandoeningen mede te deelen,, was zó dringend, dat zulks hem me"iiigmaal deed vergeeten, dat hy tegen redelooze beesten fprak. En als zyn papegaai, dien hy Lorre noemde, nu en dan een verftaanlyk woord hem nafprak; wie was dan geluKkiger dan hy! Hy geloofde dan eene men-  C 29 ) menfchelyke Item te hooren ; hy vergat ei. land, lama's en papegaai , en bevond zich in zyne verbeelding midden in Europa. Doch deeze zoete droom duurde meestal flechts eene minuut; alsdan zat hy wederom met het gantfche bezef van zyn bitter kluizenaarsleven en zeide met een' diepen zucht: Arme robinson! Omtrent twee uur na den middag. klaas. Ja maar hoe kon hy dan altyd weeten, hoeveel de klok geflagen had ? vader. Inden beginne deed hy flechts, als de boeren gewoonlyk doen; hy bemerkte de plaats, waar de zon ftond en maakte daaruit op, wat uur van den dag het telkens was. Ten laat/Ie kreeg hy zelfs den inval, eene foort van zonnewyzer te maken, jan. Wel Heer, wat zal die niet al uitvoeren ! vader. Trouwens zulk eenen niet, als men by ons kan maaken, want waar zou hy de daartoe vereischte bekwaamheid erj ge. reedfchappen en de verdere toebehooren vandaan gehaald hebben ? Maar het was nogthans een zonnewyzer, waarop hy ten minfte kon zien, wanneer het telkens middag was. j a n,  ( 3° ) jan. Zelfs deezen zou ik vast niet eens Weeten te maaken! ' vader. En nogthans, is niets gemakkelyker, dan dat! — Hy ilak naamelyk flechts eenen ftok lynrecht in de aarde. Hoe verder het nu naar den middag liep, hoe korter de fchaduw van de flok wierd. Hy bemerkte derhalven de plaats , daar de fchaduw van den ftok viel, als hy het kortfie was, maakte daar eene ftreep , die hy de middaglyn noemde, en telkens wanneer de fchaduw van den ftok wederom op deeze middaglyn viel, wist hy, dat het juist middag was. — Maar by merkte daarby eene byzonderheid op, die in Europa nooit gezien word. jan. Eilieve! welke? Vader. Deeze, dat in eenen tyd van 't jaar de fchaduw van den ftok, gelyk by ons gefchied , op den middag naar den Noordpool, maar in een' anderen tyd van 't jaar vlak omgekeerd, naamelyk naar den Zuidpool, viel. Zelfs , dat hem nog meer verwondering baarde , fomwylen wierp de ftok op den middag iu 't geheel geene fchaduwè. gerrit. Jd, dat geloof ik we!; het eiland, waarop hy was, iag immers tusfcheii de twee keerkringen. va-  C 3i ) Vader. Wel getroffen! — Gy, die nor» jonger zyt, kunt dat nog niet begrypen. Maar nebt geduld; over vier weeken zal ik ook met u de Ceographie beginnen; dan zult gy, 1-eden dit en nog veel meer merkwaardige dingen lecren. Maar om weder te keeren tot de dagelykfche bezigheden van onzen robinson; hy was gewoon omtrent twee uur >s namiddags z.eh wederom tot zyn febeepstimmeren « begeeven. Met deeZen daadelyk zwaaren arbeid bragt hy „„ teJkens wederom twee volflagen uuren door. Deeze verfïreken Zy„de . llCP hy Wcderom ■»« «»t flrand, eensdeels om zich voor de tweede keer re baaden an< derendeels om nog eens oesters te gaan oP «apen. Den overigen tyd van den namiddag befieedde hy tot allerhande hovenierswerk Dan plantte hy Turkfehc tarw , of aardappel Jen in hoop van met den tyd wederom vuur te krygéh , om deeze vruchten te kunnen mutigen; dan entte by takken van kokosboomen op nog meer jonge Mammen ; dan begoot hy de jong. Hammen, die by reeds geënt had; dan maakte hy baagen, ow 2vn ■mesland af tc fluiten; en oan, fnoeide hy de boomen, die hy voor zyn-h0, gepiant had, om  132) om de takken zodanig te fchikken, dat zy met den tyd door eikanderen groeiden en een groot prieel formeerden. Tot groot leedweezen van robinson, duurde de langfte dag op het eiland , op zyn best dertien uuren, dus dat in 't midden van den zomer 's avonds te zeven uuren het reeds donker wierd. Hy diende derhalven al het werk, waarby hy licht van nooden had, nog vóór deezen tyd af te maaken. — Dan omtrent zes uuren, als hy geen werk van grooter belang nog te doen had, vei richtte hy meestal nog eenige ridderlyke oeffemngen van het lichaam. willem. Wat wil dat zeggen? vader. Hy oeffende zich in het fchieten met den boog en in het werpen met de werppyl, om, in gevalle van nood, zich te kunnen befchermen tegen een' aanval der Wilden, waarvoor hyby aanhoudendheid nog bang was. In beide ftukken kwam hy allengs tot üó hoog een' trap van bedrevenheid, dat hy een doel, hetwelk niet grooter was dan een gulden, zeer zelden miste. Zodra het fchemeravond wierd ging hy nog eens zyne Lama's melken en deed daarop een  t 33 ) een boersch en fober avondmaal, waarby heni de flarren of de maan voorlichtten. Hetlaatfle uur van den avond, befleedde hy tot overdenking van zyn eigen beflaan. Te weeten, hy ging zitten ofop den top ^ bergs, daar hy het geheel met rtarren bezaaid hemelrond boven zich had, of hy ging ook wel eene enkele keer in de koelte van den avond eene wandeling doen naar het ftrand Alsdan was hy gewoon zichzel ven in zyne gedachten de volgende vraagen te doen :"„ Hoe „ hebt gy deezen dag wederom doorgebragt? >, Hebt gy by het genieten van de gaaven » Gods, die heden ai wederom uw deel zyn » geworden, ook telkens aan derzei ver groo„ ten Geever gedacht? Heeft uw hart ook „ tevens aandoeningen van liefde en dank„ baarheid jegens hem gevoeld? Hebt gy op „ hem vertrouwd, wanneer het u tegenliep „ en hebt gy hem niet vergeten, als gv u' * verblydde? Hebt gy elke kwaade gedachte, d.e by u opkwam, elke ongeregelde » begeerte, die by u gaande wierdf telkens » terftond gefmoord ? En zyt gy dus heden „ daadelyk gevorderd in het goede?» Zo menigmaal nu zyn hart op deeze en dergelyke vragen een verblyd ja! kon antwoorG den.  C 34 D den, hoe wel was hy alsdan te vreeden ! En niet welke vuurige aandacht zong hy alsdan een' lofzang ter eere van den grootc-n God, wiens zegenryke byfiand hem in (laat gefield had om het goede te doen! Maar zo menigmaal hy rede vond, om over zichzelven niet volkomen te vreeden re zyn; hoe bedroefd was hy alsdan, dat hy eenen dag van zyn leven verloren had! Want hy merkte eiken dag aan cis verloren, waarop hy iets gedacht of gedaan had, hetgeen hy des avonds van dien dag moest afkeuren. Ter zyde van de flreep, waarmede hy zulk eenen dag aantekende op den boom, die hem tot een' almanak diende, was hy gewoon een kruisje te fnyden, om telkens op het zien van dit teken zyne fchuld indachtig te worden , en zich in het toekomende des te beter daarvoor te wachten. Zie daar, lieve kinderen, zo deed robinson, om alle dagen beter en vroomer te worden. Indien nu uw ernflig voorneemen is , om uw hart te verbeteren; dan raad ik u lieden, hem daarin na te volgen. Repaalt mede , gelyk hy deed , een avonduur, om uw gedrag van den geëindigden dag in ftiltete overdenken;en blykt het, dat gylieden iets gedacht, gefproken of gedaan  C 35 ) daan hebt, hetgeen gy voor God en uw eigen geweeten niet kunt goedkeuren: zo tekent zulks aan in een boekje, om u hetzelve van tyd tot tyd indachtig te maaken, en voor altoos te wachten van denzelfden misflag nog eens te begaan. Dus doende zult gylieden,, gelyk hy, van dag tot dag beter, en by ge! volg ook van dag tot dag vergenoegder en gelukkiger worden. Deeze woorden uitgefproken hebbende ftond de Vader op ; en elk lid van het gezelfchap ging alleen naar eene byzonder laan van' den tuin, om den goeden raad des Vaders zonder uitftel, daadelyk ten uitvoer te brenl gen. 6k FEEM.  C 36 ) VEERTIENDE AVOND. Zie daar, kinderen, — dus voer de Vaderden volgenden avond voort, — op dezelfde wyze, als ik u gifteren verteld heb , bragt onze robinson, de eenen dag als den anderen, drie geheele jaaren door. Geduurende deezen tyd ging hy met het timmeren van zyn fchuitje zonder ophouden voort; en en hoe verre denkt gylieden wel, dat hy in dien langen tyd met deezen zynen arbeid gevorderd was? — Helaas! de Ham was nog niet eens ten halve uitgehold, en het fcheen als nog zeer onzeker, of hy, al bleef hy ook yverig voortwerken, in drie of vier andere jaaren het geheele werk zoude gedaan krygen! Nogthans volhardde hy onvermoeid in zynen arbeid: want wat zou hy anders uitvoeren? en iets uitvoeren wilde hy toch eens voor al, want hy kon niet meer zonder werk duuren! — Doch op eenen tyd fchoot hem eens te binnen, dat hy op dit eiland nu al zó langen tyd gewoond, en echter flechts het kleinfte gedeelte van hetzelve gezien had. Dat  C 37 ) Dat is niet wel van my gedaan, dacht hy,' dat ik my door myne vrees zó langen tyd hebt laaten tegenhouden van eenen togt te doen door het geheele eiland, van den eenen hoek tot'den anderen. Wie weet, wat ik in andere lïreeken van hetzelve nog al had kunnen ontdekken, dat my van dienst kon weezen. Deeze gedachte wierd zó levedig by hem, dat hy op ftaande voet befloot, de reis met het aankomen van den volgenden dag daadelyk aan te neemen. klaas. Maar hoe groot was wel het ei. land? vader. Omtrent zó groot als de Zeeuwfche eilanden Schouwen en Duiveland te zaamen ; — bykans vier duitfche mylen lang en twaalf in den omtrek. Nog dien zelfden dag maakte hy alles klaar en gereed tot zyn vertrek. Den volgenden morgen pakte hy levensmiddelen voor vier dagen te zaamen en legde die op een van zyne Lama's, trok zyne geheele wapenrusting aan, beval zich in de Goddelyke hoede, en begaf zich gerust' op weg. Maar zyn voornemen was, om, zoveel doenlyk, zich langs het ftrand te houden, omdat hy, uit C 3 vrees  C 38 ) ■vrees voor de wilde dieren , het nog niet durfde waagen door de dikke bosfchen te trekken. Op deezen eerden dag van zynen togt, bejegende hem niets dat der moeite waardig was om aangemerkt te worden. Hy trok dien dag omtrent vyf uuren gaans voort, en hoe verder hy kwam, hoe meer hy overtuigd wierd, dat hy zyn verblyf juist in de onvruchtbaarfte flreek van 't geheele eiland genomen had. Op vecle plaatfen vond hy vruchtboomen, die hy nog nooit had gezien, maar die hy te recht dacht,dat hem een gezond en welfmaakend voedfel zouden verfchaffen. In 't vervolg leerde hy met hun eigentlyk nut en gebruik , ook tevens hunne naamen kennen. Onder dezelve was de Bananas- of Broodboom, draagende groote vruchten , welke de Indiaanen op verfcheidene wyze weeten klaar te maaken, om die in de plaats van brood te eeten: voorts een zekere Moerbezieboom, van wiens bast de Japanners een fraai papier, en de Bewooners van het eiland Otaheite eene fraaije ftof tot kleeding maaken, waarvan ik u naderhand een Haaltje zal laaten zien, dat my uit Engeland overgezonden is. Uit  C 39 ) Uit vrees voor de wilde dieren, bragt robinson den nacht op eenen boom door; en met het aanbreeken van den dag, vervolgde hy zynen togt. Niet verre gegaan zynde, kwam hy reeds by den zuidelyken hoek van het eiland. Hier was de grond op eenige plaaifen wat zandig. Naar den uiterften hoek van het land willende gaan; bleef hy eensklaps, als of hy door den blikfem geraakt was, op eene plek ftaan, wierd bleek als wit linnen, en beefde door allen zyne leden. jan. Heer! 'waarom toch ? vader. Hy zag, dat hy nooit gedacht had hier te zullen zien, — de voetftappen. van een' of meer menfchen in het zand. klaas. En deed dat hem zodanig ontItellen ? Dat moest hem immers lief weezen! vader. De rede van zyne ontfteltenis was deeze: hy verbeeldde zich op dat oogenblik den mensen, wiens voetftappen hy zag, geenzins a.ls een wezen dat aan hem vermaagfehapt was en hem liefde toedroeg, gereed om hem by te ftaan en dienst te doen, hoe en wanneer daartoe gelegenheid was: maar als een wreed fchepfel, een' vyand der menfchen, waarvan hy niets and#rs verwachtc 4 te,  C 40 ) te, dan dat het hem verwoed zou aanvallen,, hem doodflaan en opeeten. Met één woord : hy vormde zich by deezen voerfiap geenzints het denkbeeld van een' befchaafden Europeer; maar dat van een' wilden, menfchen - eeten den Kanibaal, waarvan, gelyk gy reeds weet, men zegt dat 'er toen ter tyd op de Karibijche Eilanden geweest zyn. willem. Ja, dat geloof ik ; dan kon het ook niet anders weezen of hy moest ontflellen. vader. Nogthans, hy had verftandiger en beter gedaan , als hy zich van jongs af gewend had, om van geen gevaar, al was het nog zó groot, dusdanig te ontftellen, dat hy alle bezef kwyt raakte. En zoverre, myne lieve kinderen, kunnen wy allen het brengen, als wy flechts vroegtydig moeite genoeg doen, om naar lichaam en ziel gezond en fterk te worden. jan. Ja, maar hoe kan men dat worden? vader. Daardoor, lieve Jan, dat men door eene werkzaame, gemaatigde en zoveel mooglyk met de natuur overeenkomstige Ieefwyze zyn lichaam zoekt fterk en hard te maaken, en door onbevlekte deugd en godvreezendheid zyn gemoed zoekt te verheffen bc>  C 41 ) boven alle omwentelingen en veranderingen van het noodlot en zichzelven tegen elk ongeval te vooren zoekt te wapenen. Daarom zo gylieden, naar ons voorbeeld, leert met een ■ maatig gebruik van gezonde, eenvoudige en door kunst niet gewrochte fpyzen u te vergenoegen, en het zoet vergif der lekkernyen al meer en meer te verachten zo gy het ledig gaan fchuwt als eene pest des lichaams en det ziel, en zoveel het maar mooglyk is, dan met arbeid des hoofds, . met leezen en overdenken — dan met arbeid der handen; u onledig houd; zo gy dikwyls vrywilliglyk u oefent, om u van eenig groot vermaak, dat gy gaarne zoud willen, en ook kunnen genieten , uit eigene beweeging te onthouden, en eenig groot verdriet, dat u zeer tegen ftaat en dat gy ook konde ontwyken, met voordacht te ondergaan; zo gy zo weinig als het maar kan gefchieden, gebruik maakt van de hulp van andere menfchen, en veeleer door uw eigen verftand en oordeel, en door uwe eigene lichaamsvermogens telkens in uwe noodwendigheden zoekt te voorzien , uzelven te helpen en uit zwaarigheden te redden ;eindelyk, zo gy alle uwe krachten aanwend om geduurende uwen gantfeben Ieefc 5 tyd  C 42 ) tyd den onwaardeerJyken fcbat van een goed geweeten te bewaarcn, waardoor gy vasten ftaat kunt maaken op het welbehaagen en de liefde van onzen almagtigen en algoeden hemelfchen Vader; alsdan , waardflc Kinderen, zult gyüeden gezond en fterk zyn, naar lichaam en ziel; alsdan zult gyüeden gerust blyven by elke verandering van het noodlot, overtuigd zynde, dat ulieden niets kan overkomen , dan hetgeen door een' wyzen en liefderyken God tot uw waar welzyn over u befchikt word. — Onze robinson was, naar wy zien, in deeze op godsvrucht gegronde ftandvastigheid nog niet zoverre gevorderd , als tot zyne rust en gelukzaligheid noodig waare geweest. Trouwens de oorzaak daarvan was buiten twyfel deeze, dat by al eenige jaaren een geheel gerust en van alle gevaaren en ongevallen bevryd leven geleid had. Al te groote rust en zekerheid bederven den mensen, doen hem verwyfd en vreesachtig worden; en daarom is het wel degelyk eene weldaad van God, dat hy ons fomwylen eenige tegenfpoeden doet overkomen, om onze lichaams- en zielsvermogens daardoor werkzaam te maaken  ( 43 ) I fcen en onze kloekmoedigheid door oefening re verfterken. robinson. Naar wy gehoord hebben , fiond op het zien van de voetfiap eens menfchen als of hy door den blikfem getroffen was. Befchroomd liet hy zyne oogen overal rondgaan, luisterde met groote angstvalligheid op elk klein geruisch der bladen, en Wist van ontfleltenis langen tyd niet, wat hy doen zoude. Ten laatfte maakte hy zich op, ging aan het loopen als een, die vervolgd word, en was zó bang, dat hy niet eens eene enkele keer durfde omzien. Maar piotfelyk deed hem iets flilflaan, en deed zyne vrees overgaan tot afgryzen en bangen fciirik. Hy zag —i maakt u gereed, Kinderen om een vrecslyk fchouwfpel te verdraagen, en den ysfelyken fiaat te zien, waartoe menfchen kunnen vervallen, die zonder opvoeding en onderwyzing opwasfen en aan zichzelven blyven overgelaten! — Hy zag eene plaats, waar een ronde kom in de aarde gegraven was, en in het midden ontdekte hy eene geweezene haardflede. Rondom deeze plaats Jagen — ik ys terwyl ik het moet verhaalen — bekkeneelen, handen, voeten en an- de-  C 44 ) dere gebeenten van menfchelyke lichaamen , waarvan het vieesch afgeknaagd was. allen. Door wien ? door wien ? vader. Door — menfchen ; maar neen, flechts door fchepfelen naar menfchen gelykende, die zó dom en beestachtig groot geworden waren, dat zy, als wilde dieren, door afkeer noch door ontfermende menfchenliefde wierden tegengehouden , om het vieesch van hunne geflachte evenmenfchen op te eeten. Daar woonden toen ter tyd, naar ik , zo ik het wel heb, reeds verhaald heb, op de Karibijche Eilanden Wilden, die men Karaïben, Kanibaalen of Menjcheneeters noemde, omdat zy zich overgegeven hadden aan het verfoeijelyk gebruik, van alle hunne vyanden, die zy in den oorlog levendig gevangen namen, te flachten, onder zang en dans te braaden, en alsdan met eene onmenfchelyke greetigheid op te eeten. charlotte. Foei! die afgryzelyke menfchen ! vader. Laaten wy,lieve charlotte, hunne onmenfchelyke zeden verfoeijen, maar geenzins die arme menfchen zelve, die immers niet kunnen helpen, dat men hen niet behoorlyk onderwezen en opgevoed heeft. Had  C 45") Had gy het ongeluk gehad van onder zulke arme Wilden geboren te worden: gy zoude even als zy, naakt, wild en dom door de bosfchen zwerven, gy zoude uw aangezicht en uw Iyf met roodaarde befchilderen, men zou u gaten door de ooren en de neus geboord hebben, en gy zoud wel heel grootsch 'er op weezen, om vederen, fchulpen en anderen dingen daarin te draagen, en by de onmenfchelyke gastmaalen uweronbefchaafde en wilde ouderen en landgenooten zoud gy even gereed, even blyde deel genomen hebben, als gy tegenwoordig by onze beste fpyzen doet. Verheugt u derhalven, lieve Kinderen, en dankt God, dat hy ulieden heeft laaten geboren worden van befchaafde, redelyke en menschlievende ouders, die het ulieden zo gemakkelyk maaken, om mede befchaafde, redelyke en menschlievende menfchen te worden, en beklaagt het lot van onze arme evenmenfchen, die nog tegenwoordig in den ongelukkigen ftaat eener redenlooze wildheid leeven! cootje. Zyn 'er nu nog wel van die menfchen ? jan. Ja, maar verre, heel verre van hier cootje, op een eiland, dat men Nieuw- Zee-  C 4ö) Zeeland noemd. Vader heeft het ons voorle1den winter uit eene reisbefchryving voorgeleezen. Daar zyn, naar men zegt, de menfchen r.og zó wild, onbefchaafu en onmenfchelyk dat zy het vieesch van menfchen eeten. Maar de Èngelfchen >iie hen ontdekt hebben, zullen hen wei befehaafu maaken. cootje. Daar ben ik blyd om ! vader. Laaten wy thans wederkeeren tot onzen robinson. — Hy keerde zyn gezicht van dit yslyk fchouwfpcl af, hy wierd kwalyk, en zou voorzeker flaauw ge. worden zyn, had de natuur zich niet door eene fterke braaking gered. Zo haast hy weder een weinig bedaard was , liep hy met de grootfle fnelheid van die plaats weg. Naauwlyks kon zyn getrouw Lama hem volgen. Nogthans het liep hem achteraan. Maar de vrees had het verftand van onzen armen robinson zodanig beneveld, dat hy op zyne vlucht het geheele beest, dat hem volgde, vergat, de Happen van hetzelve hield voor de flappen van een' hem vervolgenden Kanibaal, en daarom met de grootfle benaauwdheid alle zyne krachten frifpande om hem te ontloopen. Dat was nog niet genoeg; ook zyne wapenrusting, zyne fpies»,  C 47 > fpies, zyne boog, zelfs zyne fteene byl die hy thans boven alles in waarde had be. hooren te houden — wierp hy weg, alzo dezelve hem in 't loopen hinderden. Daarenboven nam hy zo weinig acht op den weg, dat hy, dan hier, dan daar, ter zyde afweek en ten laatlte, in 't geheel niet meer weetende, waar hy was, volkomen in eenen kring rond liep en na verloop van bykans een uur wederom op dezelfde yslyke plaats zich bevond, daar hy zynen loop hegonnen had. Nieuwe ontfleitenis! nieuwe ontroering! want hy bemerkte niet, dat deeze dezelfde plaats was, die hy al eens gezien had; maar hy hield dezelve voor een tweede gedenkteken der onmenfcbciyk-e wreedheid van hen , die hy zocht te ontvluchten. Hy liep derhalven zó fehielyfc als de wind van deeze plaats weg , en hield niet eer op met loopen-, tot dat hy vermoeid, flaauw, en zonder kennis ter aarde nederviel. Geduurende dat hy dus buiten kennis lag , kwam zyn Lama wederom by hem en ging by zyne voeten leggen. Gevallig was deeze juist dezelfde plaats, daar hy te vooren zyne wapenen weggeworpen had Dus na verloop van eenigen tyd de oogen wedeiom openende vond  C 48 ) vond hy al zyn gereedfcbap by hem in het gras leggen. Deeze omftandigheid en al hetgeen te vooren gebeurd was kwam hem tegenwoordig als een droom voor ; \ hy wist niet, hoe hy zelf, of hoe alle deeze dingen hier gekomen waren, zodanig had hy door de vrees alle bezef verloren ! Hy ftond op nieuws op- doch de heftigheid der drift middelerwyl eenigzins bedaard zynde, was hy thans met meer zorg daarop bedacht, om zyne wapenen , het eenigfte middel ter verdeediging, dat hy had, te behouden , en nam dezelve mede. Doch hy ge. voelde zich zodanig vermoeid, dat het hem niet mooglyk was, verder te loopen met dezelfde fnelheid, als hy te vooren gedaan had , hoe fterk ook de vrees hem daartoe aanzette. De honger was by hem overgegaan voor den geheelen dag.cn flecht eene enkele keer brak hy zoveel tyds uit, om zynen dorst by eene beek te lesfehen. Hy hoopte zyn kasteel nog te bereiken; d0Ch zulks was hem onmooglyk. Wanneer het al nacht geworden was, bevond hy zich nog ruim een half uur gaans van zyne woOning af op eene plaats, die hy gewoon was, zyn Zomerpaleis te noemen. Deeze beftond in  C 40 ) ia een ptiëe!, en in eene vry groote omftéftii de plaats, waarin hy een gedeelte van zyne kudde opgedoten hield, dewyl daar veel beter gras groeide, dan in de ftreek, daar zyne dage.'ykfche wooning was. Hy had hier in het voorige jaar eenige zomernachten doorgebragt, omdat daar minder Muskito's waren; én om deeze rede had hy aan dit prieel den gemelden naam gegeven. Zyne krachten waren gantsch uitgeput en het was hem onmooglyk verder te gaan, fchoon het hem ten uiterfte gevaarlyk fcheeri in een open prieel te flaapen. Hy beOoot derhalven daar te blyven. Maar naauwlyks had hy zich op den grond nedergelegd, geheel afgemat, het hoofd vol zwaarmoedige gedachten, en meer droomende dan wakker zynde.als hem een nieuwe fchrik overkwam, die hem haast de dood veroorzaakt had. jan. Goede hemel; wat komt hem niet al over! k l a a s. Eilieve! wat was het toch ? vader. Hy hoorde eene fiem , als van den hemel afkomende, die hem met zeer verftaanbaare woorden toeriep: Róbinfin, ar. me Robinfm, waar zyt gy geweest? hoe komt ei D wil»-  ( So ) willem. Wel heden! Wat mogt dat toch weezen? vader. Robinson, verfcbrikt , fprong op , beefde als of hy de koorts had , en wist niet, of hy zou wegloopen , of blyven. Op dat zelfde oogenblik hoorde hy de zelfde woorden nog eens uitfpreeken , en zyne oogen flaande naar de plaats, van waar het geluid kwam; vond hy — wat denkt gyüeden ? allen. Ja, wie kan dat weeten! vader. -— vond hy, hetgeen een vreesachtig mensen bykans telkens vinden zou , als hy flechts den tyd nam om het geval na te gaan, dat hy in 't minfte geene oorzaak had van te ontfiellen. Want de Item kwam niet dit den hemel, maar van eenen tak in zyn prieel, waarop — zyn geliefde papegaai zat. allen. Heer! vader. Waarfchynlyk was deezen de tyd in huis te lang gevallen , en reeds eenige keeren zynen meester naar het zomerprieel verzeld hebbende; kwam hy deezen hier opzoeken. Robinson had hem de woorden die hy thans fprak, meer dan ééns voorgezegd, en dusdoende had hy die onthouden. Hoe blyd was robinson, dat hy de oor-  C éi 5 oorzaak van zyne tweede ontfieltenis ontdekt had! Hy Hak zyne hand uit, riep Lorre! eri ftraks kwam het mak en aardig beest van den tak op zynen vinger zitten , legde den bek tegen zyne wangen, en voer voort met praaten: Robinfon, arme Robinfon, waar zyt gy geweest. Byna den gantfchen nacht kon robinson van vrees en angstvallige gedachten, geen oog toedoen. Telkens vertoonde zich voor zyne oogen de yslyke plaats, die hy gezien had , en alle poogingen om zyné verbeelding daarvan af te trekken, waren vruchteloos. Helaas! tot welke d.-.aaze en fchadelyke befiuiten gaat de mensen over, Wanneer de hartstogten eens zyn verfland beneveld hebben! Robinson maakte tot zyne redding honderd ontwerpen, waarvan het een telkens uitfpooriger was dan het andere. Onder anderen — kunt gyüeden het gelooven? nam hy voor, om, zo ras het dag geworden was, alles te vernielen, wat hy tot hiertoe met zó zuuren arbeid en met'zoveel zweets gemaakt had. Hy wilde het prieel, waarin hy tegenwoordig lag, en de heining rondom hetzelve uitroeijen, en zyne Lama's laaten loopen, waar zy wilden; D 2 Het-  C 52 ) Hetzelfde wilde hy ook met zyne dagelyfcfche wooning doen en de fraaije fchutiing van boomen uitroeijen, dien by voor dezelve gemaakt had. Eindelyk nam hy ook nog voor , om zyne moestuinen en plantagiën gantfchelyk te verwoesten , opdat 'er op het ge*heele eiland niet de minde blyk van eenig werk, door menfchen handen gemaakt, overbleef. jan. Waartoe dat toch? vader. Opdat de Wilden, wanneer zy eens in deeze ftreek mogten komen, niét zouden kunnen zien, dat een mensen zich daar ophield. - Laaten wy vcor tegenwoordig hem aan zyne ontroerende gedachten overlaaten , dewyl wy hem toch niet kunnen heipen ; en ons gerust nederleggen op ons eigen veilig bed, en tevens onze biyde dankzeggingen opdraagen aan den goedertierenen God, die ons deed geboren worden in een land, daar wv leeven onder befchaafde, ons beminnende en ons byfland biedende menfchen, en daar wy niets van woeste barbaaren te vreezen hebben. allen. Goede nacht, Vader! duizendmaal dank voor het fchoone verhaal! FT F-  c 53 ) V TFT IE N D E AVOND. ÏJü Vader ging voort met zyne vertelling. Kinderen, liet is een waar fpreekwoord: Goede raad komt morgen. Dat kunnen wy lee* ren door het voorbeeld van robinson. Gylieden weet , welke dwaaze voorneemens zyne buitenfpoorige vrees hem gisteren ingaf. Het was gelukkig voor hem, dat hy derzelve uitvoering tot op den volgenden dag moest uitftellen: want nog naauwlyks had hetlieflyk dachlicht de fchaduw der nacht doen wyken, of hy befchouwde de dingen van eene geheel andere zyde. Dat hy gisteren voor goed , verfiandig en noodzaakelyk hield , fcheen hem tegenwoordig kwaad , buitenfpoorig en onnoodig. Met één woord, hy verwierp alle de voorbaarige ontwerpen , die hem zyne vrees had ingegeven, en maakte anderen, die door de rede goedgekeurd wierden. Leert door zyn voorbeeld , lieve Kinderen, dat gylieden in zaaken, die eenig uitflel kunnen veelen, nooit van het cerfte ontwerp onmiddelyk overgaat tot de uitvoering, maar D 3 veel-  C 54 ) veeleer, indien het weezen kan , dezelve uitftelt tot den volgenden dag. robinson vond thans, dat zyne vrees van gisteren buiten fpoorig geweest was. „ Ik ben al zo lang hier, dus redeneerde hy by zichzelven, en nog nooit heeft zich een „ Wilde omfireeks myne wooning laaten „ zien. Daaruit blykt genoegzaam, dat 'er v op het eiland zelf zich geenen ophouden. Naar alle waarfchynlykbeid komen der- halven flechts by enkele keeren 'er eenige „ van een ander eiland op dit over, om hier „ hunne feesten wegens behaalde overwin„ ningen te vieren, en hunne onmenfchely- ke gastmaalen te houden; en naar allen ,, fchyn landen deezen altoos by den zuide- lyken hoek van het eiland, en vaaren we. ,, derom af, zonder hetzelve verder rond te „ gaan. Het is derhalven al wederom eene „ doorflaande blyk van de goedertierenheid „ der Goddelyke Voorzienigheid , dat ik „ juist moest geworpen worden op deezen „ onvruchtbaaren hoek van het eiland, die het veiligfte voor my was. Hoe zou ik dan „ niet moogen vertrouwen, dat die ook ver„ der my zal befchermen en voor gevaaren ^, behoeden, naarclien haare wyze en goe-  C Ss ) dertieron wegen tot hiertoe zó klaar ge* bleken zyn ! " Hier deed hy zichzelven de fcherpfie verwytingen , dat hy by zyne buitenfpoorige vrees van gisteren zo weinig vertrouwen op God getoond had ; hy viel vol berouw op zyne kniën neder en bad om vergiffenis van deeze misdaad, waaraan hy zich op nieuw fchuldig gemaakt had. Daarna floeg hy, opgebeurd en op nieuw geflerkt, den weg in naar zyne wooning, om uit te voeren, hetgeen hy thans beraamd had. jan. Eilieven ! wat wilde hy nu doen ? vader. Hy wilde flechts nog eenige fchikkingen maaken tot zyne meerdere veiligheid; en daaraan deed hy zeer verfiandig. Want fchoon wy behooren te vertrouwen, dat de Goddelyke Voorzienigheid, indien wy onsbevlytigen om naar haaren heiligen wil ons te gedraagen, ons in nood of tegenfpoed nooit begeeven zal; nogthans behooren wy ook van onzen kant niets te verzuimen, dat tot onze veiligheid en geluk kan medewerken. Want de goedertieren God beeft ons de rede en alle de andere vermogens van onze ziel en van ons lichaam gegeven, opdat wy dezelven D 4 • £011*  C 56 ) zouden gebruiken tot bevordering van ons geluk. Heteerfte, dat hy deed, was, dat hy op een' kleinen afltand van de fcbutting die zyne wooning omfingelde, een dik bosch plantte, om daardoor te beletten, dat zyne wooning van verre niet kon gezien worden, Met dat oogmerk plantte hy allengs by de twee duizend takken van een' boom, die naar onze wilgenboom geleek, dewyl hem nu al by ondervinding was gebleken, dat die gemakkelyk wortels fchoot en fchielyk groeide. Doch hy plantte de boomen niet in ryè'n, maar met opzet onregelmaatig door eikanderen , opdat het geheel een natuurlyk gegroeid, en niet door menfchenhanden geplant bosch mogt fchynen te weezen. Voorts befloot hy van het binnenfte van zyn hol een' onderaarfchen doorgang te graaven, tot de andere zyde des bergs, om in gevalle va noodzaaklykheid .wanneer zyn kafteel door de vyanden beklommen wierd, door deezen uitgang zich te kunnen bergen. Maar dit was al weder een moeijelyk en langduurig werk, en gylieden begrypt vanzelf, dat wegens dit werk het timmeren van een fchuitje tot gelegener tyd moest geftaakt worden. Hy  C 57 ) Hy ging by het graaven van deezen onderaardfchen gang te werk op dezelfde wyze, als de bergwerkers by het maaken van de Waterleidingen. willem. Wat zyn dat waterleidingen ? j a n. Weet gy dat niet meer ? De bergwerkers graaven immers eerst lynrccht in de aarde als of zy een' put wilden graaven, dat noemen zy een' mynput; en daarna, als zy reeds wat diep gegraven hebben; dan maaken zy eerst dwarsgangen ter zyde, en deeze noemen zy Waterleidingen. Daarna graaven zy weder èen' mynput en alsdan weder eene waterleiding, tot dat zy by de plaatfen komen , daar de bergflof legt. vader. Wel verklaard! Nu, ziet gylieden, wanneer zy dus ter zyde'(men heet dat horizontaal') een' gang graaven: zou de aarde van boven op hun hoofd nedervallen, by aldien zy niet zochten dezelve vast te doen houden. Daarom moeten zy, wanneer zy verder willen graaven, eerst deeze aarde door paaien en dwarshouten (timen, om die vast te doen leggen; en juist op dezelfde wyze deed ook robinson. Alle de aarde, die hy uitgroef, wierp hy tegen de fchutting van boomen, en trapte die' D 5 vast»  C 58 ) vast, dus dat daardoor allengs een aarden wal geformeerd wierd, die by de agt voet dik en ten minfte tien voet hoog was. Op verfcbeide plaaifen bad hy kleine openingen , als fcbietgaten, gelaten, om 'er door te kunnen zien. Tevens bad hy eenige trappen gemaakt, om met gemak op en af te kunnen komen, en zyn kafteel, als eens de nood bet vereischte, van den wal af te kunnen verdeed igen- Thans fcheen hy genoegzaam gedekt te zyn tegen een' onverwachten aanval. Maar als ee vyanden eens den inval kreegen, hem geheel en al te belegeren, wat dan gedaan? De zaak fcheen hem niet onmooglyk; hy oordeelde het derhalven raadzaam en noodzaakelyk te zyn, zich ook daarvoor gereed te houden, om niet door honger en dorst genoodzaakt te worden zich over te geeven. Met dat oogmerk befloot hy ten minfie één Lama, dat melk gaf, altyd op zyne voorplaats te laaten loopen en tot voeder voor hetzelve een'' hooiberg, waarvan hy flechts, wanneer de nood hem daartoe dwong , zou gebruik maaken, altoos gereed te hebben; ■voorts zoveel kaas, als hy maar kon bezuinigen, te bewaaren, en ten laatfle eenen voor-  ( 59 ) voorraad van vruchten en oesters van dag tot dag zolang over te houden, als zy maar kou. den goed blyven. Hy had nog een' anderen inval, doch was genoodzaakt van deszelfs uitvoer af te zien, omdat hy voorzag, dat deeze hem al te veel tyd kosten zou. Naamelyk hy wenschte, de bron, die niet verre van zyne wooning ontfprong en eene kleine beek uitmaakte, door zyne voorplaats te kunnen leiden, om in geval van eene belegering geen gebrek aan water te hebben. Maar om dit te doen had hy een' vry grooten heuvel moeten door fteeken, dat door één' mensch alleen zonder veel tyd te verliezen niet kon gefchieden. Hy oordeelde daarom raadzaamer te zyn, van dit ontwerp tot gelegener tyd af te zien, en zich wederom aan het timmeren van een fchuitje te begeeven.- Dus verliepen wederom eenige jaaren, geduurende welke niets voorviel, dat waardig is om verhaald te worden. Ik flap daarom over tot eene van de gewigtigfte gebeurtenisfen, die op de lotgevallen van onzen vriend een'grooteren invloed hadden dan alles, dat tot nogtoe op zyn eiland hem wedervaren was. Het  C 60 ) Het gebeurde op een' fchoonen warmen ochtend, dat robinson, met zyn gewoon, lyk werk, het timmeren van een fchuitje» reeds bezig zynde, op een' zekeren affiand van hem onverwacht een' dikken rook zag opgaan. De eerde aandoening, welke dit gezicht hem veroorzaakte, was ontdeltenis, de tweede was nieuwsgierigheid; en beiden dreeven hem aan, om zo fcbielyk hy kon naar den berg achter zyne wooning te loopen, om van daar te zien, wat de oorzaak daarvan kon weezen. Nog naauwlyks was hy tot op den top van den berg geklommen of hy zag, hetgeen hem nog veel meer deed ontdellen, ten minde vyf kanoos, of kleine fchuitjes die van den Cam eens booms gemaakt zyn, op het firand, en by een groot vuur zag hy ten minde dertig Wilden, die niet barbaarfche houding en vreugdegebaar tten' rondedans dansten. Schoon nu robinson al zederteen' geruimen tyd voorbereid was tot het zien van zulk eene vertooning, fcheelde het echter niet veel, of hy had nog eens van angst en ontdeltenis alle bezef verloren. Nogthans deeze keer hervatte hy fpoediger zynen moed en zyn vertrouweu op God , klom met 'er haast den berg af,  < 6i ) af, om ztch in den noodigen fiaat van regenweer te (lellen; fchoot zyne gantfche wapenrusting aan en nam, in bet vertrouwen op God, het manmoedig befluit, van zyn leven, zo lang hy kon, te verdedigen. Nog naauwlyks had hy dit befluit genomen en door een kort gebed zich daarin verflerkt, of zyn hart wierd zo verligt, dat hy moeds genoeg had , om langs de touwladder wederom naar boven te klimmen, om de beweegingen der vyanden van den top des bergs gade te flaan. Doch wat klopte zyn hart van verontwaardiging en ontdeltenis, wanneer hy vry dui. delyk twee ongelukkige menfchen zag, die uit de boomfchuirjes gehaald en naar de plaats, daar het vuur was, gefleepc .wierden | Hy twyfelde geenzins, of het voorneemen was, om hen ter flacbtbank te brengen, en op hetzelfde oogenblik wierd zyne gedachte op de ysfelykfle wyze bewaarheid. Eenige dier barbaaren naamelyk flocgen den eenen der krygsgevangenen , dat hy ter aarde nederviel, en anderen vielen op hem aan, waarfchynelyk om hem het lyf op te Ihyden en voor hun afgryzelyk gastmaal klaar te maaken. Middelerwyl ftond do andere gevangen 'er  C W ) 'er naast dit onmenfchelyk fchouwfpel aan te zien, tot het zyne beurt wierd. Doch eensklaps, nam deeze arme hals, bemerkende dat zy allen by zyn' -gedachten metgezel aan het werk waren en juist niet veel acht op hem Uoegen, in de hoop van zyn leven te bergen, de vlucht, en liep met ongelooflyke fnelheid vlak naar den kant daar de wooning van robinson was. Blydfchap , hoop , vrees en ontroering maakten zich thans te gelyk meester van het hart van robinson, en verwden zyne wangen by beurte met hoogrood, en doodelyke bleekheid; blydfchap en hoop, omdat hy zag, dat de vluchteling veel fiieller kon loopen dan zy, die hem vervolgden ; maar vrees en ontroering, omdat de vluchteling en zy, die hem zochten te achterhaalen, hunnen weg naamen vlak naar den kant van zyn kafteel. Nogthans was 'er tusfehen het kafleel en hem nog een kleine inham , dien de ongelukkige diende over te zwemmen, wilde hy zich niet gevangen geeven. Doch naauwlyks was hy 'er by gekomen, of hy fprong, zonder zich een oogenblik te bedenken, 'erin, en zwom naar de overzyde met dezelfde fnelheid, die hy in 't loopen,getoond had. , Twee  C 63 ) Twee van hen, die denzelven vervolgden en die de voorden waren, zwommen hem achteraan, de overigen keerden terug naar Bun gruwelyk gastmaal. Met een innig se «oegen bemerkte 6c„NS0N, dat beiden ook in het zwemmen den eerden op verre na niet geiyk waren. Deeze liep reeds mar de wooning van robinson toe, toen de anderen den intern nog niet eens ten halven wege overgezwommen waren. Jndat oogenblik vond zich onze robinson bezield door eenen moed , dien hy nog noo.t zó groot en zó brandende gevoeld had Zyne oogen fchooten vuurige ftraalen; zyn hart noopte hem, om den ongelukkige» te helpen; hy vatte zyne fries' in de hand en zonder zich een oogenblik langer te beden ken, liep hy den berg af, en in een o,™ was hy.tusfchen den vluchteling en hen, die hem vervolgden. Staal riep hy den toe met eene luide, donderende dem uit het bosch eensklaps te voorfchyn komend,; Haal De arme vluchteling keek om en op het 2>en van r o » 1 nson , die geheel cn al met vellen bedekt was, en dien hy waarfchynlyk voor een bovenmenschlyk weezen hield, onthelde hy zodanig, dat hy niet wist, of hy zich  C 64 ) zich voor denzelven nederwerpen of ontvluchten zou. robinson wenkte hem met de hand* gaf hem te verdaan, dat hy gekomen was om hem te befchermen, en naderde tevens met langzaame fchreden, de twee andere Wilden. Thans was hy zoverre gekomen, dat hy den eerden met zvne'fpies bereiken kon. Hy greep moed, en bragt denzelven zó forsch eenen floot toe in het naakte lyf, dat hy ter aarde nederviel. De andere, die nog omtrent honderd treeden-van hen afwas, bleef eensklaps flil daan ; nam daarop eenen pyl en fchoot dien af tegen robinson, juist toen deeze pereed dond hem aan te vallen. De pyl raakte vlak voor het hart, — doch gelukkig maar zó zwak, dat hy van het harde kamizool, van buiden gemaakt, als van een harnas terug (tuitte, zonder robinson in het minde te bezecren. Onze dappere dryder liet aan den vyand den tyd niet, cm een' tweeden pyl at te fchieten ; hy liep naar denzelven toe, en velde hem neder in het zand, toen dezelve juist bezig was den boog nog eens te (pannen. En nu zag hy naar hem, dien hy bevryd had. De  C 95 ) De arme vluchteling flond, ttotëhen vrees en hoop, „og op dezelfde plaats, daarhy was toen robinson hem had toegeroepen en hy was in de onzekerheid, of hetgeen'gebeurde, ter zyne verlosfing gefchiedde, dan of het nu zyne beurt zou worden. De over Winnaar riep denzelven „0g eens toe en wenkte, dat hy by hem zou komen. Hy ge hoorzaamde: doch bleef ftraks wederom lil «aan, naderde nogmaals een weinig, bleef op nieuw flU ftaan>en we, zic(uimre tekenen van angstvalligheid en met de houding van een' fmeekenden man. Robinson gaf hem alle bedenkelyke blyken van vriend fchap en minzaamheid* en wenkte hem nog maals, dat hy nader komen zou. Hy deed zulks; nogthans knielde hy om de tien of twaalf treden met de ootmoedigfte houding neder, als wilde hy robinson dankzegen en tevens hulde doen. ' robinson nam voort zyn masker af, om denzelven een menschfyfc en minzaam gelaat tetoonen; waarop de verloste Wilde zonder te aarzelen naderde, voor hem nederknielde, de aarde kuste, zich plat op de aarde neder! legde, den voet van robinson nam en *« op zynen nek zette, waarfchynlyk ten B, biy-  ( 66 ) blyke, dat hy deszelfs flaaf wilde weezen. Onze Held, die meer naar eenen vriend dan naar eenen flaaf verlangde, beurde hem minzaam op, en zocht hem op allo mooglyke Wyze te overtuigen, dat hy niet dan goede en vriendelyke bejegeningen van hem te wachten had. Maar daar ftond nog meer te doen. Een der nedergevelden, den fteek flechts in het onderlyf gekregen hebbende en waarfchynlyk niet doodelyk gekwetst zynde, begon wederom by te komen, en flopte een weinig gras in de wond om het bloed te flelpen. Robinson deed zynen Wilde zulks opmerken, en deeze antwoordde hem in zyne landtaal eenige woorden, welke fchoon robinson die niet verftond, nogthans als keurlyk muziek in zyne ooren klonken, omdat het de eerfte menschlyke fiem was, welke hy na verloop van zoveel jaaren hoorde. Daarop wees de Indiaan eerst op robinson's fteenen byl, dan^op zich* zeiven, en gaf te kennen, dat hy wenschte zynen vyand daarmede af te maaken. Onze Held, dien het zeer tegen de borst was menfchenbloed te plengen, en die evenwel de noodzaakelykheidvan den gekwetsten tedoo. den,  C 67 ) den, begreep, gaf de byl aan zynen niéuwenmakker, en wendde zyne oogen af. Deeze liep voort been, en kloofde mei één' fljg de kruin van den gekwetsten tot op de fchouders. Dit gedaan hebbende keerde hy lachende terug, en legde met veele wonderlyke gebaarden de pyl en het 'bekkeneel van den verflagenen, als een zegeteken, voor de voeten van robinson neder. Deeze gaf hem door tekenen te vcrftaan, dat hy de boogen en pylen der gefneuvelden neemcn en hem volgen moest. Doch de Wilde gaf hem te kennen, dat hy eerts de doode lichaamen in het zand begraaven wilde, opdat hunne makkers, byaldien zy volgden, dezelve niet vinden zouden. Robinson toonde hem zyn genoegen over deeze voorzichtigheid, en toen ging deeze met zyne handen zó yverig aan 'r. werk, dat hy in minder dan een kwartier uurs de twee lyken al begraven had. Daarna floegen zy beiden den weg in naar de wooning van robinson, en klommen op den berg. charlotte. Maar Vader, nu was immers robinson een moordenaar geworden. cootje. Kom, kom, het waren maar E a Wil.  ( 68 ) Wilden, die hy gedood had; daaraan is niet gelegen! charlotte. Ja maar het waren evenwel menfchen! vader. Vast en zeker waren zy dar, cootje, en wild of befchaafd maakt hier geen verfchil. De vraag is alleen, of by het recht had om deeze ongelukkigen te dooden? Wat dunkt u, Jan? jan. Ik geloof, dat hy wel deed. vader. En waarom? j a n. Omdat zy zodanige barbaaren waren , en omdat zy, had hy het niet gedaan, den anderen armen Wilden hadden om hals gebragt, die nogthans hen mooglyk niet eens eenig leed gedaan had. vader. Maar hoe kon robinson dat wceten ? Mooglyk had deeze den dood verdiend ? Mooglyk waren zy, die hem vervolgden, gerechtsdienaars, die van hun Opperhoofd last hadden om zulks te doen. En voorts, wie heeft robinson gefield tot rechter over hen ? klaas. Ja dat is alles wel; maar als hy hen niet gedood had, dan hadden zy zyn kafteel gezien, en dan hadden zy het aan de anderen verhaald. —■ wim-  C óp ) ■Willem. En dan zouden zy met den geheelen hoop gekomen zyn en den armen robinson zeiven om hals gebragt hebben. cootje. En nog daarenboven opgegeten ! vader. Thans hebt gylieden het aan het rechte eind; tot zyne eigene veiligheid moest hy het doen, zeer wel. Maar heeft men wel het recht, eenen anderen om hals te brengen tot behoudenis van zyn eigen leven ? allen. Vast! vader. Waarom ?u jan. Omdat God wil, dat wy ons leven zullen behouden, zolang wy maar kunnen. Daarom als iemand ons pin hals wil brengen, moet het immers geoorloofd weezen, hem eerst om hals te brengen, opdat wy hem dus beletten van het ons te doen. vader. Buiten twyfel, lieve kinderen, is zulk eene zelfsverdeediging naar menschlyke en goddelyke wetten geoorloofd, maar wel verftaande — flechts dan, wanneer in 't geheel geen ander middel hoegenaamd overfchiet, om onszelvente behouden. Maar zo wy gelegenheid hebben om te ontvluchten, of door anderen befchermd te worden, of onzen vyand buiten ftaat te Hellen van ons kwaad te doen: E 3 dan  ( 70 ) dan is een aanval op zyn leven een daadelyke moord, en word ook door den rechter als een moord gellraft. Vergeet niet, lieve Kinderen, God te danken . dat wy leeven in een land, waarin de Overheid zó goede fchikkingen gemaakt heeft ter veiligheid van ons allen, dat van honderd duizend menfchen zeer zelden één enkele tot de droevige noodzaakelykheid kan gebragt worden, dat hy van het recht der zelfsverdeediging moet gebruik maaken. Genoeg voor deezen dag! ZES  C 7i ) ZESTIENDE AVOND. Nadat het gezelfchap den volgenden avond wedrom vergaderd was, en het gewoon lyk| geroep ,, van Robinfon! Vader! van Ro,, binfon!" zich van alle kanten had doen hooren, vervolgde de Vader zyn merkwaardig verhaal in dier voege: Het lot van onzen robinson, lieve Kinderen, dat ons allen zo zeer ter harte gaat, is nog niet beflist. Hy klom, naar wy gehoord hebben, met zyn' verlosten Wilden op den berg achter zyne wooning; en daar hebben wy hem gisteren gelaten, in de onzekerheid , vijat van hen beiden verder worden zou ? Zyn toeftand was thans nog zeer hachelyk: want wat kon men waarfchynlyker denken, dan dat de Wilden, terftond na hun onmenschlyk gastmaal geëindigt te hebben, hunne achtergeblevene twee makkers zouden volgen en den ontvluchten gevangen' zouden gaan opzoeken ? En als zy dat deeden , flond alsdan niet zeer te vreezen, dat zy de wooning van robinson ontdekken, dezelve met geweld vermeesteren en hem met zynen E 4 niea -  C 72 ) nieuwen makker tevens om hals brengen en opeeten zouden. robinson beefde op dat denkbeeld , terwyl hy op den top van den berg achter eenen boom fiaande, het afgryslyk vreugdgebaar en het danfen der woeste Barbaaren van verre aanzag. Hy overwoog fchielyk, wat beter was, zich met de vlucht te bergen, of naar zyn kafleel te gaan ? Eene gedachte aan God , den voorflaander der onnozelheid, gaf hem krachten en moed om het laatste te kiezen. Derhalven kroop hy om niet gezien te worden achter eenige laage (huiken voort tot zyne touwladder, en beduidde zynen metgezel door ickenen, dat hy het zelfde doen moest. En dus klommen zy beiden af. Hoe Mond de Wilde te kyken, toen hy de gemak kelyke en nette fchikking dei wooning van zyi en verlosferzag.dewyl hy zulke fraaije dingen in zyn leven nog nooit gezien had. Hy was in dit geval byna eveneens te moede als een boer, die nog nooit buiten den omtrek van zyn dorp gekomen is, en voor de eerfie keer in een paleis gebragt -word. robinson deed hem door tekenen verbaan , wat hy van zyne wreede Landgenoo- ten  C 73 ) ten voor zichzelven en voor hem vreesde, en gaf tevens te kennen, dat zyn voorneemen was, zyn leven, zolang nog een druppel bloeds in zyne aderen» was, te verdeedigen. De Wilde begreep hem, toonde een norsch gelaat, zwaaide de byl, die hy nog in zyne hand had, eenige keeren over het hoofd, en keerde zich daarop met eene trotfche houding dreigen.ie naar den kant, daar zyne vyanden waren, als daagde hy dezelven uit ten ftryde, om door dat alles zynen befchermer te doen zien, dat hem mede de moed niet ontbrak om zich dapperlyk tegen dezelven te weer te Hellen. Robinson prees zynen moed, gaf hem eenen boog en eene van zyne fpiesfen (want hy had 'er met 'er tyd meer gemaakt) in de hand, en plaatste hem, als fchildwacht, by eene kleine opening, die hy met voordacht in de fchutting van boomen gelaten had, om door dezelve de kleine ruimte te kunnen overzien, die Jer was tusfchen de fchutting van boomen en het bosch dat hy rondom geplant had. Hy zelf plaatste zich uitgedost met zyne gantfche wapenrusting, tegen den anderen hoek der fchutting, daar hy ook eene gelyke opening gelaten had. E 5 Jn  ( 74 ) In deeze houding hadden zy bykans een uur doorgebragt, wanneer zy eensklaps verfchnkten door een woest, echter nog vry verre gercep van veele Hemmen. Beiden maakten zich gereed ten ftryde, en wenkten eikanderen toe om zich onderling aan te moedigen. Het wierd wederom ftil; vervolgens liet zich nog eens een dergelyk geroep hooren, en zelfs al iets nader, hetwelk op nieuw door eene akelige ftilte gevolgd wierd. Thans .—- charlotte. O Vader, ik loop heen, als zy komen! cootje. Foei! wie zou zó laf willen weezen! willem. Laat hen maar begaan, l o t j e ! robinson zal zich vast verweeren; daar ben ik niet bang voor. charlotte. Nu, gy zult zien, zy zullen hem vast om hals brengen. jan» Stil toch! vader. Thans liet zich vry dicht by eene enkele ruwe Hem hooren, die op eene vervaarlyke wyze in het bosch fchreeuwde, en door de Echo van den berg wederomgekaatst wierd. Onze wakkere flryders (tonden al gereed ; ieder had al zynen boog gefpannen, om den eerflen, die zich liet zien, eenen pyl  , C 75 ) ■pyl in het lyf te fchieten. Hunne oogen gloeiden van ongeduldige verwachting en ftaarden op dien kant van het bosch, van waar het geluid gekomen was — Hier hield de Vader eensklaps op , en allen zweegen eene poos, vol verwachting. Doch daar kwam geen enkel woord uit zynen mond. Allen vraagden hem ten laatste eenpaarig: waarom hy zyn verhaal niet vervolgde? En de Vader antwoordde: Om ulieden wederom gelegenheid te geeven van uwe begeerten te leeren bedwingen'. Naar alle waarfchynlykhcid zyt gylieden tegenwoordig allen zeer begeerig , de uitkomst te weeten van het verfchrikkelyk gevecht, dat onzen robinson, naar het fchynt, ftaat te wachten; ik ben ook, zo gylieden wilt, aanftonds gereed, ulieden deeze uitkomst te verhaalen. Maar — als gylieden eens vrywillig daarvan afftond ? uwe nieuwsgierigheid tegen gingt, en het tot morgen uitftelde, om aan dezelve te voldoen. Gylieden kunt echter vryëlyk kiezen; wilt gylieden? of wilt gy niet? Wy willen; wy willen! was het algemeen antwoord, en dusdoende wierd het ver-  C 76 ) vervolg van het verhaal uitgefteld tot den volgenden avond. (*) Elk een ging middelerwyl, tot dat de eetensklok geluid wierd, onder het houden van leerryke zaamenfpraaken, met zyn gewoonlyk werk voort. Sommigen maakten manden, anderen breidden netten, en nog anderen maakten tekeningen van eene kleine vesting, die men eerstdaags op de groote voorplaats dacht op te werpen ; en den volgenden avond zette de Vader het afgebroken verhaal dus voort: robinson en zyn wakkere Bondgenoot bleeven in dié heldhaftige houding, waarin wy hen gifleren gelaten hebben, tot den avond ftaan, zonder verder het minfle te zien of te hooren. Ten laatfte kwam het hen beiden zeer waarfchynlyk voor,-dat de Wilden het vruchteloos zoeken naar hunne mak- • f») On'cu jonge Leezers dienen te weeten, dat allen deeze Kinderen zedert een' zekeren tyd zo me. nigmaal zich geoefend hadden in de zelfverlochening, dat het hen in 't geheel niet meer hard viel, zelfs vnn hunne geliefdfte vermaaken, als het weezeu noest, gereedelyk af te ftaan; en zy zullen niet kwaad deen, ds zy deeze Kinderen, die zich zeer wel daarby bevonden , zoeken na te volgen.  C 77 ) makkers en naar den ontvluchten vast gefiaakt, en met hunne boomfchuirjes zich wederom naar de plaats van hun verblyf begeven hadden. Zy legden daarom hunne wapenen neder, en robinson haalde iets vanzynen voorraad voor hunnen avondmaaltyd. Deeze merkwaardige dag, die in de gefchiedenis van onzen vriend boven veele anderen zich voornaamelyk doet opmerken, toevallig een vrydag zynde: befloot hy, zynen verlosten Wilden den naam van deezen dag te geeven en noemde denzelven dus. vrydag. robinson had nu eerst den tyd, om. denzelven wat naauwkeuriger te bezien. Hy was een welgemaakt jongman van omtrent twintig jaaren. De kleur van zyn vel was donkerbruin en glinsterende; zyn haair was zwart, echter niet kroes, gelyk het haair der Negers, maar lang; zyn neus was kort, echter niet plat; zyne lippen waren klein en zyne tanden wit als yvoor. In beide de ooren droeg hy allerlei fchelpen en veêren, waarop hy niet weinig grootsch fcheen te zyn. Voor het overige was hy naakt van het hoofd tot 4q voeten. Eene der voornaamfte deugden van onzen 8 o.  C 78 ) robinson was de Jcltaamte. Derhalven hoe groot zyn honger was, nam hy evenwel eerst den tyd, om voor zyn' naakten huisgenoot van eene oude huid een voorfchoot te fnyden, en hetzelve met eene koord om zyn Ivf vast te maaken. Daarna beduidde hy denzelven, dat hy naast hem moest gaan zitten, om de avondmaaltyd met hem te houden. Vry dag (want dus zullen wy hem in 't vervolg noemen) naderde tot hem met alle bedenkelyke tekenen van eerbiedigheid en dankbaarheid, knielde daarna voor hem neder, legde zyn hoofd nog eens plat op den grond, nam, geiyk hy de eerde keer ook gedaan had, den voet zyns befcliermers, en zerte denZeï'ven op zynen nek. Het hart van robinson, dat de blydfchap over eenen makker-en vriend, naar welken hy al zo langen tyd verlangd had, naauwlyks verbergen kon , had liever door liefkoozingen en tedere omhelzingen zich willen uitftorten ; doch de gedachte, dat het voor zyne eigene veiligheid dienstig was, den nieuwen gast, wiens inborst hy nog niet kende, eenen tyd tang binnen de paaien eener eerbiedige onderdaanigheid te houden, bewoog hem, deszelfs onderwerping aan te nee-  C 79 5 neemen als eene zaak, die hem wettigtyfc toekwam, en eenen tydlang voor komag fpeelen. Hy gaf denzelven des door tekenen en door zyn gelaat te verflaan, dat by hem , wel is waar , in zyne befcherming genomen had, maar nogthans Hechts onder voorwaarde van eene flipte gehoorzaamheid: dat hy derhalven moest belooven te d >en of te laaten al 't geen zyn Meester en Kol ing zou goedvinden hem te beveelen óf te verbieden. Hy gebruikte daarby het woord Katfchike, waarmede de Wilden, naar hy eens gehoord had, gewoon zyn hunne Opperhoofden te noemen, hetwelk hem thans ge Jukkig te binnen fchoot. Meer door het uitfpreeken van dit woord dan door de tekenen, die hetzelve verzelden begreep vtïDAC de meening van ^ Meester en toonde zyn genoegen 'er over door by herhaalde keeren het woord Katfchike mt te fpreeken, tevens op eo8inson wy_ zende en zich op nieuws voor zyne voeten nederwerpende. Zelfs om te toonen, dat hy zeer wel wist, wat het koninglyk gezag * w.lde zeggen, nam hy de fpies, gaf dezelver zynen Meester in de hand, en zette derzeive punt op zyne eigene borst, waarfcbynlyk om daar-  „„rdoor te kennen te geeven.dat zyn lyf d leven in zyns Meesters raagt was. robinson ftak hem daarop met de deftigheid v,n een' Vorst , echter minzaamlyk , de hand toe, ten blyke van zyne koninglyke gunst, en beval hem nog eens, te gaan zitten om den avondmaaltyd met hem te houden' Vhdag gehoorzaamde; nogthans zodanig, dat hy by zyne voeten op den grond ging zitten, terwyl robinson op eene bank van zooden zat. Ziedaar, Kinderen, op deeze of dergelyke wyze zyn de eerfle Koningen in de waereld gekomen. Eetwaren mannen, die m wysheid,in dapperheid,en mfterktedes lichaams andere menfchen te boven gingen- Derhalven kwamen deezen by dezelven óm hen te verzoeken , dat zy hen zouden befehermen tegen Wilde beesten, die 'er in den beginne m grootere menigte warem, dan tegenwoordig, en tegen de menfeh« • "ie hen ongelyk wilden aandoen. - Baarentegen .Wocfr den zy, hen in alle dingen onderdanig te WeeS en hen van hunne kudden en van hu i e ewonnene vruchten jaarlyks .ets te geeven opdat zy zeiven niet zouden genoodzaakt weezen, voor hun onderhoud te zorgen  c »o maar zich énkel en alleen rflèt de zorg voof Jet welzyn hunner onderzaaten bezig houden Deeze jaarJykfche giften, welke de onde zaaten beloofden aan hunnen koning te bren*" gen noemde men M****, of de jaarl fc fche belastingen. Dusdoende j. het koninglyk gezag i„ de waereid gekomen 5 dusdoende de Phcht der gehoorzaamheid en der ouderda mgheid jegens één' of meer menfchen, by welkenmen befcherminggezocht en gevonden kobinsow was tegenwoordig daadelyk een Koning, flechts met die bepaaiing, dat zyne heerfchappy zich „iet verder uitlekte dan over één' enkelen onderzaat eenfee Lama si en den papegaai. Het behaagde mtusfchen zyne Majesteit met zynen FaLl zo gemeenzaam te verkeeren, als het zyne waardigheid maar wilde gedoogen cootje. Eilieve; wat is dat,'een Jaal ? vader.' Dat wil zoveel zeggen als onoerzaat, cootje lief! Nadat de tafel afgenomen was, behaagde ge Ichikkmgen te maaken en bevélen te gee- F ven  C 8a ) ven aangaande de flaapplaatfen. Zyne Majesteit vond goed, zynen onderzaat — die thans tevens ook zyn eerde Staatsdienaar en zyn Kamerdienaar,zyn Generaal en zyn Krygsllger, zyn Edelman van 't Hof, Hof maarjchalk en Kastelein was, vooreerst nog niet in zyn eigen hol, maar in zynen kelder, te laaten flaapen, omdat zyne Majesteit het geenzins raadzaam vond, zyn leven en het geheim van den verborgenen uitgang uit het hol te vertrouwen aan eenen vreemdeling, wiens getrouwheid hy nog niet onderzocht en dus nog niet beproefd gevonden had. Vry dag kreeg daarom last, wat hooi in den kelder te brengen, om een bed voor zich 'er van te maaien, terwyl zyne Majesteit zelf, tot grootere veiligheid, allen de wapenen in zyne eigene llaapkamer droeg. Daarna behaagde het zyne Majeste.t, om voor het oog van allen zyne onderzaaten een voorbeeld van nedrigheid en ootmoedigheid te geeven, dat mooglyk het eeniglte in zyne foort is. Gylieden zult 'er verbaasd over ftaan, en gy zult het voor eene ongeloofbaare Zaak houden, indien ik u niet verzekerde, dat het in de jaarboeken der regeenng van onzen robxnSON i«et klaare woorden ge-  C 83 ) boekt Haat, endoor dezelve al lang waereld kund.g geworden is. Kunt gylieden het ge Jooven:i robinson, de Alleenheerfcher" Robinson, de onbepaalde Koning en Heer van het geheele eiland , robinson de Heer over het leven en den dood van alle zyne on derzaaten, deed voor het oog van vrydag het werk van eene boeremeid, en melkte mes eigene koninglyke handen de Lama's die op de voorplaats liepen, om aan zynèn eerflen Staatsdienaar, door welken hy dit werk voortaan dacht te laaten waarneemen, te toonen, hoe hy doen moest! Hier hield de Vader op, om tyd te geeven tot een algemeen gelach, dat deeze boertige vertelling verwekt had. Daarna hetvatte hy zyn verhaal in dier voege: vrydag wist nog niet wat dat geen wilde zeggen hetwelk hy zynen Meester zag doen want zyn gering verffand,en dat zyner land' genomen had in 't minrte geen denkbeeld daarvan, dat de melk der beesten een voed zaam en gezond voedfel kon weezen. Noz nooit in zyn leven had hy melk geproefd, en was derhalven geheel als opgetogen over den aangenaamen fmaak van dezelve, toen ro siNsoNhem daarvan te drinken gaf F 2 Na  C 84 ) Na al hetgeen zy beiden op deezen dag hadden overgebragt, verlangden zy thans ook naar rust. Robinson beval derhalven aan zynen onderzaat naar bed te gaan; hy zelf deed ook zo. Nogthans hy vergat niet, eer hy flaapen ging, God hartelyk dank te zeggen voor dat hy de gevaaren van deezen dag afgeweerd en hem een menschlyk fchepiel tot" zynen byftand en gezelfchap toegevoegd had, ZEE-  C 85 ) ZEVENTIENDE AVOND. jan. Nu ben ik evenwel zeer begeeerig te hooren wat robinson met zynen vrydag zal uitvoeren! gerrit. O nu zal hy veel meer kunnen doen als te vooren, nu hy eene hulp heeft! vader. Gy zult al meer en meer zien, Kinderen, welke groote voordeden door de zaamenleeving den mensch toegebragt worden, en welke groote rede wy derhalven hebben, om God te danken, dat hy de neiging tot verkeering en vriendfchap met andere menfchen zó diep in ons hart geprent heeft! Het eerde, dat robinson met zynen vrydag den volgenden morgen deed, was eene wandeling naar de plaats, daar de Wilden den voorgaanden dag hunnen ontmenschten maal tyd gehouden hadden. Daarnaar toe gaande kwaamen zy by de plaats, daar de twee Wilden, die robinson ter neder geveld had, begraven waren. Vrydag toonP 3 de  C 86 ) de zynen Meester de plaats, en liet vry duidelyk blykèn, dat hy Must had, de doodö liohaamen wederom uit te graaven, om zyn' maaltyd daarmede te doen. Doch robinson toonde hem een vreeslyk gelaat, waar in verontwaardiging en afgryzen uitgedrukt Honden , ligtte zyne fpies dreigende op, en gaf hem te kennen, dat hy hem op de plaats zelve zou dood fteeken, zo hy ooit wederom lust kreeg, om menfchenvleesch te eeten. Vrydag begreep de dreiging, en onderwierp zich in ootmoedigheid aan den wil zyns Meeflers, fchoon hy niet begrypen kon » welke redenen deeze kon hebben, om hem een vermaak te verbieden, waarvan hy in 't geheel geen denkbeeld had, dat het zo verfoeijelyk was. Thans waren zy gekomen by de plaats, daar het vuur was geweest. Welk een gezicht! Hier lagen beenderen, daar half opgegetene Hukken vieesch van menfchen, en op verfcheidene plaatfen was de aarde met bloed geverwd. Robinson moest zyne oogen daarvan afwenden. Hy beval vrydag alles op eenen hoop by eikanderen te werpen, daarna een gat in de aarde te graaven, en de droevige overblyf'felen van de on- mensf'-'-  C 87 ) menschlykheid zyner Landgenooten daarin te begraaven; cn vrydag deed gelyk zyn Meester bevolen had. robinson zoch t m iddelerwyl met groote zorgvuldigheid in de asch, of 'er niet mooglyk een vonkje vuur overgebleven was ? Maar te vergeefs! Alles was uit, geheelenal uit. Dat was nu zeer ongelukkig voor hem; want nu de hemel hem eenen makker toegevoegd had, bleef tegenwoordig bykans niets voor hem te wenfchen over, dan vuur. Ter- wyl hy dus met een nederhangend hoofd Hond, en met droevige oogen de doode asch aanzag, gaf vrydag, (die hem eenen tydlang met veel opmerkzaamheid had zien zoeken en daarna ftaan kyken,) hem eenige onverftaanbaare tekenen, nam daarop fchielyk de byl, liep, wat hy maar loopen kon naar het bosch, en liet robinson, die deszelfs oogmerk niet begreep, ftaan, geheel verwonderd over dit fchielyk heenloopen. „ Wat is dat?" dacht hy,vol verbaasdheid vrydag met de oogen volgende. „ Zou ,, de ondankbaare my willen verlaaten, my „ zelfs myne byl willen ontrooven ? Zou hy „ zó wreed zyn, van zich van myne woo. „ ning te willen meester maaken, my met F 4 „ ge-  C 88 ) geweld daaruit willen flooten , of zelfs „ my in de handen van zyne onmehschlyke Landgenooten willen overleveren?" — „ Schandelyk! fchandelyk!" riep hy, en nam, ontdoken van gramfchap over zulk eene gruwelyke ondankbaarheid, de fpies, om den verraader na te loopen en hém te beletten zyn' fnooden toeleg ten uitvoer te brengen. Hy' had al met haastige fchreeden zich op weg begeven, toen hy eensklaps vrydag, uit alle magt loopende, terug zag komen. Robinson bleef verzet daan, en zag met verwondering, dat zyn gewaande verraader in het loopen eene handvol dor. gras om hoog hield, waaruit rook kwam. Op dat oogenblik raakte het geheel in brand en vlamde; vrydag wierp hetzelve op den grond, legde voorts nog meer dor gras en wat rys 'er op en robinson zag tot zyne aangenaarce verbaasdheid op dat zelfde oogenblik een helder, luchtif; vuur branden. Terdond begreep hy wat het fchielyke wegloopen van vrydag wilde zeggen; en verrukt van vreugd vloog hy hem om den hals, drukte en kuste hem hartelyk, verzocht hem in zyne gedachten duizendmaal vergiffenis, dat hy zó ongegrond een vermoeden tegen hem opgevat had. klaas,  C 89 } klaas. Maar hoe mag vrydag toch het ■vuur gekregen hebben ? vader. Hy was met de byl naar het bosch geloopen, om van een' dorren boom twee (tukken hout te kappen. Deezen had hy zó gaauw en zó behendig weeten op elkanderen te wryven, dat zy in brand raakten. Daarop had hy fchielyk het fmeulend "hout in wat hooi gewikkeld, en was, met dit hooi in de hand, zó gaauw ais hy maar kon, heen geioopen. Door de fchielyke beweeging raakte het glimmend hooi in vlam. vriend R. Daar heeft onze vriend robinson my wederom in 't geheel niet behaagt! jan. Waarom'niet? i vriend R. Omdat hy , zonder kfaare blyken van de trouwloosheid van vrydag, terflond een zó kwaad vermoeden tegen den. zeiven opvatte. Foei! wie zou zó argwaanig willen weezen. jan. Maar het was immers mooglyk, dat, hetgeen hy vreesde, waar geweest was; en in dat geval diende hy zich evenwel voor denzelven te wachten. vriend R. Bcgryp my wel, lieve jan! dat de gedachte van de mooglyke trouwloosF 5 heid  ' ( 90 ) heid van vrydag by hem opkwam, dat neem ik hem niet kwaiyk; ook dat neem ik hem niet kwalyk, dat hy denzelven naliep, om hem te keer te gaan, byaldien hy iets tegen hem in den fchild voerde: want trouens deeze omzichtigheid met betrekking tot een nog onbekend mensen was noodig en goed. Maar dat neem ik hem kwalyk, dat hy dit vermoeden aanstonds voor getrrond hield , dat hy zich van de drift liet overmeesteren, en, van gramfchap ontftooken, niet eens dacht, dat vrydag misfehien ook onfchuldig kon weezen. Neen! zoverre moet ons wantrouwen omtrent andere menfchen nooit gaan, indien wy niet de zekerfte blyken van hunne trouwloosheid in handen hebben. By twyfelachtige zaaken behoort men van anderen aliyd het beste, nooit het kwaadfti te denken. vader. Eene goede zedeles! Onthoud die Kinderen, en tiedraagt u daarnaar. — Nu onze robinson was, naar ik gezegd heb, verrukt van vreugd, toen hy zag, dat zyn kwaad vermoeden ongegrond en hy nu mei één wederom in hei bezit van vuur was, dat hy zolangen tyd gemist en naar welk hy zo zeer verlangd had. Lang verlustigde hy zich  C 91 ) zich met het zien naar de opgaande vlam en kon zich niet verzadigen met dat gezicht. Ten laajfte nam hy een brandend hout en liep met hetzelve, verzeld door vrydag, naar zyne wooning. Daar gekomen zynde fiookte hy terltond een helder vuur in zyne keuken, legde eenige aardappelen daarin en liep, wat hy maar loopen kon, naar zyne kudde om een jong Lama te haaien. Dit wierd terfbnd geflacht, het vel afgeftroopt, het beest in Hukken gehakt en een vierendeel daarvan aan het fpit gedoken. Vrydag wied gelast het fpit te draaijen. Middelerwyl dat deeze zynen post waarnam fneed robinson een fluk van de borst, en hetzelve wel afgewasfchen hebbende, deed hy het in eenen pot. Daarna fchilde hy eenige aardappelen, wreef een handvol turkfche tarw tusfchen fieenen tot meel, deed beiden in den pot by het vieesch en goot zoveel water 'er by, als hy dacht noodig te weezen. Tevens vergat hy niet wat zout 'er by te doen, en toen zette hy deezen pot mede op het vuur. charlotte. Ik weet,,al, wat hy 'er van wilde maaken! Soup! va-  ( 92 ) vader. Heel wel! — eene kost, waarvan hy nu ten minfte al agt jaaren niets geproefd had! Gylieden kunt u nu verbeelden hoe fterk hy naar dezelve watertandde! vrydag keek by deeze toebereidfelen geheel nieuw op , niet kunnende begrypen, waartoe dat alles dienen moest ? Van kooken had hy nooit iets gehoord of gezien; hy wist daarom ook in 't geheel niet te bedenken, wat het water in den pot by het vuur doen moest? robinson nu voor eenige oogenblikken naar zyn hol gegaan zynde en het water in den pot beginnende te kooken : Hond vrydag zeer verwonderd te kyken , dewyl hy niet bevatten kon , wat toch dat kon weezen , waardoor het water eensklaps in beweeging geraakte? Maar toen hetzelve geheel en al opkookte en van alle kanten begon over te loopen, verviel hy op de dwaaze gedachte, dat tnisfchien een levendig beest 'er in was, dat deeze onverwachte beweeging veroorzaakte, en om aan dat beest te beletten, al het water uit den pot te ftorten; flak *iy ylings zyne hand 'er in om het beest te vangen Maar op dat zelfde oogenblik begon ïiy zó yslyk te fchreeuwen en te huilen, dat de fteenrots van het hol 'er van dreunde. Angst  C 93 ) Angst en fchrik overvielen onzen armen robinson , toen hy dit vreeslik gehuil hoorde, kunnende hy in het eerfte oogenblik niet anders denken, als dat de Wilden 'er waren en zynen vrydag al beet hadden. Vrees en zelfsliefde rieden hem, door zyn' geheimen onderaardfchen gang te vluchten, om zyn eigen leven te bergen. Doch hy verwierp deeze gedachte terftond wederom, dewyl hy het voor eene fchandelyke zaak hield zyn' nieuwen huisgenoot en vriend in den nood te verlaaten. Derhaiven zonder zicli langer te bedenken (loof hy het hoi uit, met het vaste voorneemen, zyn bloed en leven te waagen om vrydag nog eens'uit de handen der Barbaar-en te verlosfen. vriend B. Zo doende behaagt gy my, Vriend robinson! vader. Hy ftoof derhalven het hol uit met de byl in de hand i doch— wat Hond hy wonderlyk te kyken, toen hy vrydag geheel alleen, als een zinneloos mensen, zonder ophouden huilende , zag heen en weer huppelen en de zonderlingfte gebaarden maaken. Langen tyd ftond hy als bedeesd, en wist niet, wat hy hier van denken moest? Ten laatfte kwamen zy tot onderzoekingen , en  C 9-\ 2 en toen vernam hy door tekenen, dat hei geheel ongeval flechts daarop uitliep, dat vrydag zyne hand gebrand had. Het kostte hem niet weinig moeite om denzelven tot bedaaren te brengen. Om ulieden te doen begrypen, hetgeen robinson eerst een jaar daarna begreep, (toen vr y da g met hem fpreeken kon) wat de rede was, dat deeze , wegens zulk eene beuzeling, zó vreeslyk een geraas en wonderlyke zich gebaarden maakte: zo dien ik ulieden eerst te zeggen, wat onweetende menfchen, die in hunne jeugd geen onderwys genoten hebben, gewoon zyn te denken, als hen iets overkomt, waarvan zy de oorzaak niet kunnen bezeffen. Deeze arme onnozele menfchen vervallen alsdan bykans altyd tot het denkbeeld, dat eenig onzichtbaar weezen, een geest, de oorzaak is van hetgeen zy niet kunnen begrypen ; en zy denken, dat deeze geest zulke dingen uitwerkt op het bevel van den een' of anderen mensch, dien hy dienstbaar geworden is. Zulk een mensch, die, naar zy gelooven, de heerfehippy over eenen of meer geesten heeft, noemen zy eenen tove- mar  C 95 ) raar of zwartekunstenaar, en als het eene vrouw is, eene toveres of heks. By voorbeeld wanneer elders (helaas! in onze Nederlanden zyn 'er ook enkele plaatfen, daar dit dom bygeloof nog in zwang gaat;) wanneer zeg ik, een paard of eene koe van een' onnozelen onweetenden huisman onverwacht ziek word, en de oorzaak deezer ziekte hem onbekend is; dan vervalt hy ligtelyk tot de dwaasheid van te denken, dat 'er eenige toveraar of toveres in het dorp is , die zyn paard of zyne koe betoverd, dat is te zeggen, door den byftand van een' onzichtbaaren boozen geest ziek gemaakt heeft. Veeltyds, ja meestal is Jer tevens de een of andere listige en fnoode bedrieger, die met de onweetendheid en met het bygeloof van deeze arme balzen zyn voordeel doet, om hen de beurs te ligten. Zulk een bedrieger ftyft hen in hun bygeloof; weet zich een veel beduidend aanzien te geeven; zegt, dat het beest inderdaad betoverd is;doch dat hy, als zy hem eenen zekeren Huiver geld wilden geeven, in fiaat is, het beest wederom te mttoveren, of den toveraar en den boozen geest te noodzaaken om het beest in rust te laaten. Dat doen deeze onnozele bloeden, en de duü  C 96 ) duivelbanner (dus noemen zy den bedrieger) pleegt voor het genoten geld allerlei gekke gochelaaryën. Als het nu gebeurt, dat de beesten by geval gezond worden ; dan zouden die onnozele bloeden het met een' eed willen bevestigen, dat dezelve inderdaad betoverd geweest, doch door den duivelbanner van de tovery wederom genezen zyn. Maar fierven de beesten evenwel; zo heeft de bedrieger duizenden van uitvluchten, waardoor hy aan het volk weet de rede te beduiden, waarom zyne bezweering buiten zyne fchuld niets uitgewerkt heeft. Hoe dommer en onnozeler de menfchen zyn, hoe meer zy dit fchadelyk bygeloof aankleeven. Gylieden kunt derhalven vanzelf opmaaken, dat hetzelve vooral onder den Wilden moet heerfchen. Alles dat deezen met hun onnozel verftand niet kunnen begrypen, gelooven zy eene werking van boofe geesten te zyn, en dit was juist het geval, waarin onze vrydag thans was. Nooit had hy gehoord of gezien, dat men water heet maaken kan; nooit had hy ook gevoeld, wat het is zyne handen in kookend water te ftecken : hy kon daarom ook volfirekt niet begrypen, waarvandaan de zo fmartelyke pyn  C97 ) pyn voortkwam, die hy eensklaps gevoelde, zo dra het kook end water zyne hand raakte. Hy geloofde dus vast en zeker, dat 'er tovery mede gemoeid was, en dat zyn Meester een toveraar was. Welaan, Kinderen, — weest daarvan verzekerd , en op uwe hoede,— gylieden zult in 't vervolg van uw leven ook weieens het een of het ander ontmoeten, waarvan gylieden de rede niet zult kunnen bezeffen. Gylieden zult gochelaars zien, die verwonderlyke kunsten kunnen doen, die, by voorbeeld, naar het fchynt, eenen vogel in eene muis kunnen veranderen, eenen vogel, dien zy den kop afgefneden hebben, wederom kunnen levendig maaken enz. en gylieden, al geeft gy nog zo naauwkeurig acht,zult evenwel niet in ftaat zyn, de gochelaary te ontdekken : indien alsdan misfchien ook by ulieden de gedachte opkwam: dat gaat niet natuurlyktoe; dat moet een toveraar weezen', gedenkt dan aan onzen v r y d a g , en weest verzekerd, dat het ulieden gaat, als hem, naamelyk dat gylieden door onweetendheid als bovennatuurlyk aanmerkt iets, dat in den grond zeer natuurlyk toegaat. Om ulieden nog meer daarop voor te bereiden, zal ik u G by  (98 > by gelegenheid eenige van dergelyke gocbelaaryën verklaaren, opdat gylieden door deeze van anderen oordeelen kunt. Het kostte, naar gezegd is, veel moeite, den armen vrydag tot bedaaren te brengen, en hem over te baaien, om wederom by het gebraad te gaan zitten en het fpit te draaijen. Hy deed' zulks wel ten laatfte, maar den pot zag hynog telkens met vrees, en zynen Meester, dien by thans voor een bovenmenschlyk weezen hield, met eerbiedig ontzag aan. In deezen waan wierd hy gellerkt. door de Eutopeacmjihe blanke kleur van deszelfs aangezicht en door den langen baard , welke beiden hem een geheel ander aanzien gaven-, als vrydag en zyne zwartbruine en ongebaardc ianugenooten hadden. klaas. Eilieve! hebben de Wilden in America geenen baard ? vader. "Neen! daarom was byna het algemeene gevoelen, dat de Natuur den mannen in America den baard geweigerd had: doch men heeft, naar men zegt, tegenwoordig ontdekt, dat zy alleenlyk daarom geenen baard hebben, omdat zy gewoon zyn, de haairen van de kin, zodra zy voor den dag komen, zorgvuldig uit te trekken. Thans  C 99 ) Thans waren foup, aardappelen en gebraad klaar. Geene lepels hebbende, goot robinson twee deelen foup in twee andere potten, om daar uit te drinken. Maar vrydag kon volfïrekt niet overgehaald worden, om eene portie te neemen, dewyl hy de foup voor een' betoveruen drank hield; en hy y&de, toen hy robinson den pot zag naar den mond brengen en den betoverde foup uitdrinken. Maar van het gebraad en van de aardappelen at hy ook met veel fmaak. Dat het nuttigen van warme en voedzaame fpyzen onzen robinson uittermate verkwikte, kunt gylieden u gemakkelyk verbeelden. Hy vergat daardoor alle de doorgeftaane moeiten en cienden der verloopen kommerlyke jaa.ei , hy vergat, dat hy nog op zyn eiland was, en dacht in ee - ander land, ja midden in Europa te zyn. Dus weet degoedertierene Voorzienigheid de wonden van ons hart, die zy tot ons eigen welzy.n floeg, en die wy in het gevoel der fmart voor ongeneeslyk hielden, veeltyds in een enkel oogenblik weder te geneezen door den balfem van onverwachte geneugten! Voor het overige zal het, denk ik, niet noodig zyn u te zeggen, dat r o b i n s o n , by het genieten van G 2 dee-  C ioo ) deeze nieuwe gaaven Gods, tevens aan derzelver geever met liefde en dandbaarheid indachtig geweest is. Na het eeten ging hy in zynen fludeerhock leggen, om de gelukkige verandering van zyn' toefiand rypelyk en bedaard te overdenden. Alles had nu eene andere en veel aangenaamer gedaante voor hem gekregen. Zyn leven was niet meer eenzaam; hy had eenen makker, met wien hy, wel is waar, voor tegenwoordig nog niet fpreeken kon, doch wiens gezelfchap alleen hem nogthans nu reeds ten troost en ten hulp verflrekte; hy had wederom vuur en eenen overvloed van welfmaakende en gezonde fpyzen, om de nooddruft der keel en der maag naar genoegen te kunnen voldoen. ,, Wat kan my tegen„ woordig, dacht hy, nog verhinderen, ver„ genoegd en zonder zorg te leeven ? Laat ik „ derhalven de menigvuldige weldaaden „ des Hemels genieten, eeten en drinken van „ myne kudde en van de vruchten des lands, ,r (ik heb immers overvloed van alles") en „ laat ik tegenwoordig door rust en goed „ eeten en drinken, de doorgefhane moeiten ,, en elenden en het gebrek der afgelopene ,, jaaren zoeken te vergoeden, vrydag kan  C ioi D kan voor my werken ; hy is jong en fterk „ en ik hebt hem immers zó groote dien„ (ten gedaan dat het zeer billyk is, dat hy „ my als knecht diene." Hier bleeven zyne gedachten fiaan , want eene andere overdenking kwam eensklaps derzelver loop fluiten. Maar wat dan? dacht hy, als myn „gantsch tegenwoordig geluk eens wederom „ in rook verdween? Als vrydag flierf? ,, Als myn vuur nog eens uitging ?"Hy kreeg op dat denkbeeld eene yskoude rilling door allen zyne leden. ,, En," dus dacht hy verder, ,, als ik door „ een lui en wellustig leven my alsdan eens „ zodanig had verwend, dat het my on,, mooglyk was, weder te keeren tot myne „ voorgaande harde en armelyke levenswy„ ze? En als ik evenwel genoodzaakt wierd, „ tot dezelve weder te keeren.?" Hier liet hy een' diepen zucht. Daarna dacht hy verder: ,, Aan wien be„ hoor ik het vooral dank te weeten, dat ik „ met Gods hulp menige zwakheid en on,, deugd heb veria,en, die my te vooren aan„ kleefden ? Is 't niet enkel en alleen aan de „ arbeidzaame en fobere levenswyze, die ik tot G i „hier t  C 102 ) „ biertoe genoodzaakt was te hóuden ? En „ zou ik nu door ledigheid en door een wel„ lustig leven my willen blootftelien aan „ het gevaar van de gezondheid van myn „ lichaam en van myne ziel , (gezegen„ de vruchten der foberheid en arbeidzaam„ heid,) wederom te verliezen ? God verhoes, de dat!" dacht hy, rees fchielyk op, en wandelde met haastige fchreden zyne voorplaats op en neder. FViiddelerwyl bragt vr y da g de overgeblevene fpyzen naar den kelder, en ging, op het bevel van r o b i n s o n , de Lama's melken. robinson voer met zyne overdenkingen voort: ,, En," dacht hy, „als ik van nu ,, af een zorgeloos en weelderig leven leid„ de, hoe lang zou het dan aanloopen, dat ,, alle doorgeftaane elenden en 'de vaderlyke hulp, door den goedertieren' God my tot „ hiertoe betoond, my zouden vergeten wee„ zen? Hoe fchielyk zou ik verwaand, ho„ vaardig , en ongodsdienstig worden ? Vrees„ lyk! vreeslyk!" riep hy en wierp zich op zyne kbiè'n neder, om God te fmeeken, dat hy hein toch bovenal voor deeze gruwelyke bndankbaarheid wilde bevvaaren. Hy bleef nog eenige minuuten in eene diepe  C 103 ) pe peinzing (laan ; daarna nam hy in zyn gemoed het volgend manmoedig en heilzaam befluit: „ Ik zal," dus dacht hy, „op nieuw de god„ delyfce weldaaden genieten; doch telkens „ met de grootfte maatigheid. De ecnvou„ digfle fpyzen zullen ook voortaan myn „ vocdfel zyn, hoe groot en menigvuldig ,, myn voorraad ooit mooge weezen. Ik zal „ met myne bezigheden even onvermoeid, „ even geliadig voortgaan, als ik tot hiertoe „ gedaan heb , fchoon dezelve nu niet meer „ zó noodzaakelyk zullen weezen. Eenen ,, dag in de week, en dit zal de Zaturdag ,, weezen, zal myne kost beftaan in dezelf, de raauwe fpyzen, 'die my tothiertoe tot „ voedfel verflrekt hebben, en den Iaatften „ dag van elke maand zal ik zó eenzaam ,, doorbrengen, als ik den geheelen afgelo„ pen' tyd van myn verblyf op dit eiland heb ,, moeten doorbrengen. Vrydag zal als„ dan telkens eenen dag en nacht my verlaa„ ten, en zolang in myn zomerpaleis zyn ver,, blyf neemen." Hy gevoelfle, nadat hy tot deeze deugdzaame voorneemens overgegaan was , dat zuiver en fcemelsch genoegen, waarmede elke pooging G 4 naar  C 104 ) «aar grootere volmaaktheid altyd verzeld gaat. Zyn voorhoofd gloeide, zyn hart fmaakte reeds vooraf de heilzaame gevolgen van deeze wy willige offerhanden en klopte van blydfchap, flerker; het vergenoegen was uit zyne oogen te Jeezen. Doch de wispelturigheid van den menschlyken aart was hein nu al bekend, en hy voorzag dus, hoe ligt het zou kunnen gebeuren, dat hy deeze zyne goede voorneemens wederom vergat. Hy oordeelde het derhalven niet ondienftig te weezen, eenig gedenkteken te maaken, hetwelk door het dagelyksch gezicht hem dezelven wederom kon indachtig maaken. Met dat oogmerk nam hy zyne byl, en hieuw in de fleenrots boven den ingang van zyn hol de twee woorden. Arbeidzaamheid en Maatigheid. Welaan, Kinderen, ik geef ulieden tyd tot morgen, om deeze leerzaame omfrandigheid van het leven onzes vriends te overdenken, of'er misfehien iets in is, dar gylieden ten uwen beste kunt navolgen. Als wy wederom by eikanderen komen, zulf gylieden my uwe gedachten daaromtrent mededeelen, gelyk ik ulieden de myne zeggen zal. AGT.  C 105 ) AGTTIENDE AVOND. 's Anderen daags was 'er zulle een gemompel en zulK een beweeging onder het kleine volk, dat men wel zien kon, dat 'er de eene of andere gewigtige zaak onder hen op het tapyt was. Nogthans kon men niet te weeten komen, wat het eigentlyk was, voor dat de klok het uur, dat gewoonlyk tot de vertelling van robinson bepaald was, geflagen had. Maar toen had men ook moeten zien, hoezy naar den Vader liepen en rondom hem drongen, zodat hy zich op eene bank van groene zoden moest bergen, om niet plat gedrukt te worden. vader. Nu , wat is 'er, wat is 'er toch ? allen. Een verzoek! Vader lief! een verzoek | vader. En wat zou dat weezen? allen te geiyk. Och ! ik wenschte wel och ik wilde gaarne— och en ik vader., Stil! Dan kan ik geen enkel woord verdaan, als gylieden allen te gelyk wilt fpreeken. De een moet na den anderen fpreeken! gerrit, begin gy! G 5 ger-  C io5 ) ge rR it. Ik en klaas en jan hebben een verzoek, of het ons geoorlofd mogtzyn, morgen middag niet te eeten. willem. En ik, en cootje en charlotte hebben een verzoek, dat wy morgen tot ontbyt flechts een flukje droog brood en 's avonds in 't geheel niets moogen t eten. vader. En waartoe dat? jan. Wel, wy willen ook gaarne onszelven leeren overwinnen. klaas. En wy willen leeren, een weinig honger te vcrdraagcn, opdat het ons niet moeijelyk valle, als wy eens moeten honger lyden. willem. ja, en dan wilden wy Vader ook nog verzoeken, dat het ons geoorlofd mooge weezen, morgen-avond niet naar bed te gaan en den gantfchen nacht eens te waaken. vader. En waartoe toch dat? willem. Wel, opdat als het eens mogt gebeuren, dat wy waaken moeten, zulks alsdan ons niet te zwaar val Ie. vader. Ik verheug my, lieve Kinderen, dat gylieden de noodzaaklykheid bezcft, van zich bywylen van eenig vermaak met opzet te onthouden,om hetzelve,als het zyn moet, zon-  C 107 ) zonder groot ongenoegen te kunnen ontbee- ren. Dat maakt ons fterk naar het lichaam en naar de ziel. Derhalven ftaa ik uw verzoek toe, nogthans onder die voorwaarde, dat gylieden het zeer gaarne doet, dat gylieden dit doende, vergenoegd zyt, en dat gylieden het onbefchroomd en voor de vuist zegt, als het u te zwaar mogt vallen. allen, o , Wees maar gerust, het heeft geen' nood dat het ons te zwaar zal vallen. vriend R. Ik zal uw voorbeeld volgen, kinderen, en morgen-avond ook vasten. vriend B. En ik zal het Uwe volgen, gy Oudflen; wy zullen met eikanderen mor. gen middag vasten, en dien nacht zal ik ook met ulieden waaken. vader. Braaf! braaf! — Wel nu, ik zal niet de eenige weezen, die terug blyft op den weg der deugd? — Hoort, wat ik voor'genomen heb! G)lieden weet, dat ik vry weelderig ben opgebragt. Men heeft my toegelaten, dat ik, nog een jongeling zynde, my het fnuiven en rooken heb aangewend. Deeze dingen nu verzwakken het lichaam , en vermenigvul- di-  C 108 ) dïgen onze behoeften zodanig, dat ieder oogenblik ons iets ontbreekt, en wy zyn onvergenoegd, wanneer wy hetzelve niet kunnen verkrygen. Jk heb dikwyls hoofdpyn ; waarfchynlyk zou ik daarmede niet geplaagd zyn, als ik niet van jongs af gewend was aan het a! te fferk (huiven; deeze rede en het voorbeeld van onzen robinson hebben my doen befl ui ten , voortaan daarvan af te Haan. Derhalven zal ik van deezen dagj af niet meer rooken of fnuiven. Het zal my in het begin zwaar vallen , deeze gelofte te volbrengen, omdat ik reeds zo langen tyd aan deeze gewoonte verflaafd,en reeds zo oud ben. Doch wat doet dat! des te grooter zal ook naderhand nn ne vreugd weezen, als jk deeze gelofte evenwel zal volbragt hebben. De menfchen zu len ook veel daar tegen weeten in te brengen ; de een zal zeggen: „ Deeze hangt den zonderlingen man uit, hy „ wil DiogenesX.*) nagapen!" de andere zal zeggen: „De man is zwaarmoedig, en fielt „ zyn genoegen in zichzelven te plaageni" Dus C) Diogcnes was een man, die zich van alles onthield,dat tot onderhoud van het leven niet volftiokt noodig was.  C rog 3 Dus* zullen de menfchen zeggen ; maar, lieve Kinderen, ais men iets doen wil ,dat by God en ons eigen geweeten rechtmaatig en goed is, dan behoort men nooit te vraagcn: Wat zullen de menfchen 'er van zeggen ? Men moet veeleer de menfchen laaten zeggen, wat zy goedvinden , en zelf doen, wat men bevonden heeft recbtmaatig te weezen. Zelfs de Geneesheeren zullen het hoofd fchudden en my laaken; zy zullen ik weet niet wat al voor ziekten my vooifpellen, omdat ik wil ophouden ziek te zyn tevens van lichaam en ziel: maar lieve Kinderen; als men moed genoeg heeft, naar den weg, dien de Natuur ons voorfchryft, terug te keeren, dan dient men de Geneesheeren niet om raad te vraagen, die zeiven deezen weg veilaten hebben. . Ik heb het dienstig geoordeeld, ulieden alle deeze bedenkingen te vooren te zeggen, opdat gylieden door myn voorbeeld leeren zoud, dat men veel kan uitvoeren, als men veel vil uitvoeren, en dat geene kwaade gewoonte zo vast is, of wy kunnen dezelve met Gods hulp. overwinnen., als het ons Hechts waare ernst is zulks te doen. Wel-  C iiö) Welaan, Kinderen, deeze oefeningen in de maatigheid en zelfverwinning, die wy thans beraamd hebben, zuilen tot een begin al genoeg zyn- Als wy deeze gelukkig volbragt hebben, zal elke volgende oefening ons teikens gemakkelyker vallen. Derhalven — Haat het vast, dat elkeen zal doen, hetgeen hy vrywillig aangenomen heeft te doen; en laaten wy nu wederkeeren naar onzen robinson. Zyn toeftand was tegenwoordig gelukkiger, dan die, zedert zyne komst op dit eiland, ooit geweest was. De eenigfle groote zorg, die hem tegenwoordig nog kwelde, was de vrees, dat de Wilden misfehien fchielyk zouden wederkomen, om hunne achter, gebleven makkers op te zoeken, en dat in dat geval ligtelyk tusfchen hem en dezelven wederom een bloedig gevecht voorvallen kon, Hy beefde voor het denkbeeld , dat hy nog eens zoude genoodzaakt worden menfchenbloed te vergieten, en zyn eigen onzeker noodlot veroorzaakte hem geene kleine bekommering. By deeze omftandigheden vereischte dc plicht der zelf behoudenis, dat .hy op zyne ei-  C in ) eigene veiligheid, zoveel mooglyk, acht gaf. Reeds lang had hy gewenscht, zyn kafteel tot eene ordentlyke kleine vesting te kunnen maaken: zolang hy nog alleen was, fcheen hem de uitvoering van dit voorneemen ondoenlyk te zyn. Maar tegenwoordig, twee armen ryker zynde, durfde hy wel zo iets beftaan. Hy ging derhalven op den top des bergs ftaan , waarvandaan hy de geheele plaats kon overzien, om het plan daarvan te maaken. Dit was ook fchielyk ontworpen. Hy behoefde flechts buiten de fchutting van boomen rondom zyn kafteel eene taamelyk breede en diepe graft te graaven, en derzeiver bin. nenfle kant metJlormpaalen te bezetten? cootje. Wat zyn dat, ftormpaalen? j a n. Och ! jy vergeet de dingen aanflonds weder! Weet jy niet meer de fpitfe ftaaken, die Vader rondom de eene halve maan van onze kleine vesting zo vlak naast eikanderen gezet heeft,— wel nul dat zyn ftormpaalen. cootje, Ja, ja! — Nu, Vader, verder. vader. In deeze graft befloot hy de kleine beek te leiden, die niet verre van zyne woo-  C 112 ) Tvooning ontfprong, en we! in dier voege, dat een gedeelte der beek midden door zyne voorplaats vloeide, opdat by, in geval van eene belegering, geen gebrek van water hebben zoude. Het was voor hem een moeijelyk werk, alle deeze dingen aan vrydag door tekenen begrypelyk te maaken. Ondertusfchen Haagde hy evenwel daarin; en vrydag liep voort naar het ftrand, om allerleije gereedfchappen te zoeken tot graaven en fpitten, naamelyk groote fchulpen en platte fcherpe fleenen. Daarop gingen zy beiden aan het werk. Gylieden kunt ligtelyk denken, dat dit wederom geen gemakkelyk werk was. De graft, ais zy iets helpen zou, diende ten minfte agt voeten breed te weezen. En derzelver lengte moest wel tagtig of honderd treden bedraagen. En tot zulk een werk geene yzeren gereedfehappen hoegenaamd, geen houweel, geene fpade, geene fchop-te hebben! Begrypt eens, wat dat zeggen wil! ftormpaalen dienden 'er byna vierhonderd ftuks te weezen ; en deeze alleen met eene enkele fteenenbyl te willen bedisfelen en te pun-  C 113 ) punten, was voorwaar geene kleine onderneeming! En voorts moest ook nog van de beek tot deeze graft eene waterleiding van bykans dezelfde diepte gegraven worden, om bet water daarnaartoe te leiden; en daarenboven was 'er tusfchen de beek en de wooning nog eene hoogte, die doorgegraven, moest worden. Doch alle deeze zwaarigbeden konden onzen wakkeren vriend van zyn voorneemen niet affchrikken. Door een maatig en geduurig arbeidzaam leven was tevens zyn moed tot elke gewigtige onderneeming veel grooter geworden, dan dezelve gewoonlyk is by weekelyke en in ledigheid en een weelderig leven groot gebragte menfchen. Met God: hulp en met goeden moed! dit was de zinfpreuk, waarmede hy elke gewigtig werk begon; en wy weeten al, dat hy alsdan niet afliet,vóór dat het werk voltooid was. Dus deed hy thans ook. Beiden, hy en vrydag, werkten daa'gelyks van den vroegen morgen tot den laaten avond met lust en yver, en het was daarom verbaazend, hoe fterk zy, niettegenflaande hunne gebrekkige gereedfchappen, dagelyks met dat werk vorH der-  C H4 ) derden. Gelukkiglyk waaide twee maanden achtereenvolgende een wind, die het voor de Wilden volfirekt onmooglyk maakte, op het eiland van robinson een landing te doen. Derhalven had hy ook geduurendeden arbeid, voor geenen overval van hen te vreezen. Terwyl robinson dus aan het werk was, deed hy tevens alle moeite, om zynen makker allengs zoveel van de Nederduitfche taal te leeren, dat dezelve hem kon verflaan, als hy met hem fprak; en dezelve was zó leerzaam, dat hy binnen korten tyd reeds zeer veel daarvan begrepen had. Robinson deed daaromtrent eveneens als wy met ulieden gewoonlyk doen , als wy u latyn of fransen leeren; hy wees hem telkens de zaak, waarvan hy fprak, en alsdan fprak hy derzelver naam overluid en duidelyk uit. Maar wanneer hy van dingen fprak, die hy hem niet kon wyzen, dan wist hy, hetgeen hy zeggen wilde, door zyn gelaat en zyne gebaarden zo verftaanbaar uit te drukken, dat vrydag hem evenwel begrypen kon. Dusdoende leerde nog eer een halfjaar verliep zoveel Nederduitse!) , dat zy beiden hunne gedachten elkanderen vry wel mededeelen konden, Dit  C 115 ) Dit was eene nieuwe vermeerdering varf den gelukftaat van onzen robinson! Tot nogtoehad vrydag hem flechts tot een'Hommen medehelper verfirekt; maar tegenwoordig was hy in ftaat zyn wezentlyke metgezel en zyn vriend te worden. Hoe weinig dacht hy thans by deeze vreugd aan het minder genoegen , dat het ydel geklap van den papegaai hem te vooren gegeven had! vrydag toonde zich hoe langer hoe meer als een' goedaartigen, getrouwen jongman, wiens hart zonder erg was; en hy fcheen zynen Heer en Meester met de oprechtfle liefde toegedaan te weezen, Dit maakte ook dat deeze van dag tot dag meer genegenheid voor hem gevoele, en na verloop van eenigen tyd in 't minfle geene zwaarigheid maakte, om denzelven by zich in zyn eigen hol te laaten flaapen. In minder dan twee maanden was de graft voltooid, en nu konden zy alle aanvallen der Wilden vry gerust afwachten. Want éér een derzelven over de graft komen en over de ftormpaalen klimmen kon; was het hen gemakkelyk denzelven met pylen te doorfchieteny of met de langen fpiesfen dood te fteeH a ken.  C n 6 ) • ken. En dus was voor hunne veiligheid nu genoegzaame zorg gedragen. Op eenen tyd, dat robinson en vrydag op eene hoogte digt by het ftrand geklommen waren, waarvandaan zy verre in de zee konden zien, keek vrydag zeer feberp naar die (treek, daar men, of fchoon zeer flaauwelyk , eenige verre eilanden zag leggen. Eensklaps begon hy van vreugd te huppelen en op te fpringen, en allerleije wonderlyke gebaarden te maaken. Toen robinson hem vroeg: Wat hem overkwam? riep hy blyde en nog (leeds dansfende: hei fa! hei fa! gints is myn vaderland! gints woont myne natie! Uit het brandend gezicht en de fonkelende oogen , waarmede hy deeze woorden uitlprak, flraalde eene zeer groote liefde tot zyn vaderland en eene vuurige begeerte om wederom daar naar roe te keeren. Zyn Meester dat bemerkende fchepte daarin in 't minfle geen behaagen, fchoon het zeer pryslyk in vrydag was, dat hy zyn vaderland meer beminde dan andere landen, en voor zyne achtergeblevene vrienden en maagen eene hartelyker liefde gevoelde dan voor eenig' ander mensch. Robinson, dien zulks deed vreezen, dat vr y d agwanneer 'er gelegen-  C 117 ) genheid daartoe was, uit liefde tot zyne Landgenoten, hem wel door den tyd zou kunnen verlaaten , nam voor hem daaromtrent uit te hooren. Hy begon derhalven de volgende zaamenfpraak met denzelven, waaruit gylieden het deugdzaaam gemoed van vrydag nog beter zult leeren kennen. robinson. Zoud gy wel lust hebben om wederom met uwe Landgenoten te Ieeven ? vrydag. Wel vast; ik zou zeer blyd weezen, als ik wederom by hen was. robinson. Gy zoud dan misfchien wederom menfchenvleesch met hen eeten ? vrydag.(Met een ernstig wezen.) Neen! ik zou hen leeren, dat zy niet meer zo wild moesten leeven, dat zy vieesch van beesten en melk, maar geene menfchen meer moesten eeten. robinson. Maar als zy u zeiven opaaten? vrydag. Dat zullen zy niet doen ! robinson. Maar zy eeten immers menfchenvleesch ? vrydag. Dat is waar, maar dat is flechts het vieesch van hunne verflagene vyanden. H 3 ro-  C fi8 ) robinson. Zoud gy wel een fchuitje kunnen maaken, waarmede men naar hen kon .overftecken ? VRïDAfi. O ja! robinson. Welaan, maak 'er een, en fteek dan maar naar hen over. Hier floeg. vrydag eensklaps met een geheel ernstig en bedroefd gelaat de oogen neder. robinson. Nu, wat fcteclt u? wat maakt u zo bedroefd ? vrydag. Ik ben bedroefd , dat myn lieve Meester boos op my is. robinson. Boos? Hoezo? vrydag. Ja,omdat hy my van zich weg wil zenden.. robinson. Gy wenschte immers in uw vaderland te weezen! vrydag. Dat is waar; maar als myn Meester niet daar is, wenscht vrydag ook niet daar te weezen. robinson. Uwe natie zou my voor eenen vyand houden en my opeeten; vertrek gy daarom maar alleen. vrydag fcheurde by deeze woorden zyne Meester de byl van de zyde,gaf dezelve hem in de hand, en Hak zyn hoofd naar hem toe, op-  opdat robinson hetzelve met de.byl klooven zou. robinson. Wat moet ik doen ? vrydag. My doodflaan! Beter doodgeflagen, dan weggezonden! De traanen ftroomden, toen hy dit zeide uit zyne oogen. Robinson wierd getroffen , vatte hem in de armen en zeide:,, Wees „ gerust, myn lieve vrydag! Ik wensch „ nooit van u te fcheiden : want ik heb u „ hartelyk lief. Wat ik gezegd heb, zeide ,, ik flechts om ii op de proef te Hellen, en „ te hooren, of ik u reeds even waard ben, „ als gy my zyt." Hy omhelsde hem daarop nog eens, en wischte zichzelven eene traan af, die hem uit het oog gerold was. Het zeggen van vrydag, dat hy wel een fchuitje kon maaken, had onzen robinson, toen hy het hoorde, zeer verblyd. Hy vatte hem by de hand, en bragt hem naar de plaats, daar hy zelf nu reeds federt eenige jaaren bezig was treweest met een fchuitje te maaken. Hier toonde hy hem den flam, die nog niet eens voor een derde gedeelte uitgegehold was en zeide hem, hoeveel tyd hy reeds daartoe gebezigd had. vrydag fchudde het hoofd en glimlachte. H 4 » Ro-  ( 120 ) Robinson vroeg beml wat Iiy daaraan niet goed vond? en hy antwoordde; dat men zulk eenen flam veel beter en zelfs in minder tyd door middel van vuur uithollen kon. Wie was blyder over dit befchcid dan robinson! Reeds dacht hy het fchuitje voltooid; reeds zag* hy zich in zyne verbeelding op zee, en reeds landde hy na eenen voorfpoedigen togt in eene flreek van het vaste land, daar Ettropekanen waren! Hoe klopte zyn hart van vreugd by het denkbeeld van eene zo naby zynde verlosfing! — Zy ftelden vast, het werk voort met het aanbreeken van den vol. ger.den dag te beginnen. willem. Onuzal onze vreugd haast gedaan weezen! vader. Hoedat? willem. Wel, als hy eens een fchip beeft, dan zal hy haast onder zeil gaan; en als hy eens wederom in Europa is, dan kan Vader immers ons niet meer van hem vertellen. vader. En zoud gy niet gaarne afflaan van dat vermaak, als gy daardoor de verlosfing van den armenr ob in sonkoopen kond? willem O ja, dat is ook waar! Daar had ik niet om gedacht. VA-  C 121 5 vader. Nogthans, wie weet, wat 'er wederom kan tu fchenvallen"", dat het maaken van een fchuitje, of het vertrek van robinson nog kan vertraagen? Het toekomende is altoos onzeker, en valt dikwyls geheel anders uit, dan wy gedacht hadden. Onze hoop, al fchynt zy ook nog zo gegrond te zyn, word niet zelden verydeld; en men doet derhalven zeer verftandig, dat men zich telkens van te vooren daaitoe bereid. > robinson, die deeze waarheid nu al zo menigmaal door ondervinding geleerd had , ging thans , verzeld door vrydag, naar huis met het godvruchtig voorneemen om de vervulling van zynen vuurigflen wensch, over te laaten aan de al wyze en algoede Voorzienigheid, naardien deeze beter wist dan hy zelf, wat voor hem het best was. En dit, myne lieve Kinderen, moeten wy in gelyke omflandigheden ook doen. H S NE-  C 122 ) NEGENTIENDE AVOND. T oen het gezelfchap den volgenden avond wederom by eikanderen kwam, waren de vastgelielde oefeningen der ■ maatigbeid ten deele reeds ten uitvoer gebragt. Zy waren \ allen vrolyk en weigemoed ; en de Vader be_ gon de zaamenfpraak met de volgende woorden : Nu, Kinderen, hoe bevalt u het vasten? allen. O zeer wel, zeer wel! vader. Gylieden ziet, dat ik zelf ook nog leef, al heb ik heden niet gerookt of fnuif gebruikt. klaas. Als het moest weezen, zou ik ,wel nog langer kunnen vasten! allen. O ik ook! Ik ook! dat is immers zoveel als niets! vader. Langer te vasten is niet noodig; het kon ook nadeelig worden voor uwe gezondheid; maar zo gy wilt, zal ik u wel eens andere oefeningen voordellen , die voor ulieden even dienstig zullen weezen. allen. O ja! O ja, lieve Vaderl vader. Voor deezen dag heeft elkeen on-  ( 123 ) onzer genoeg gedaan, vooral omdat 'er deeze nacht nog gewaakt zal worden. Doch, zo gy in der daad begeerig zyt om braave menfchen te worden, die gezond en fterk van lichaam en ziel zyn, en dus in ftaat om ter volmaaking van het geluk hunner medemenfchen, zeer veel toe te brengen; hoort dan, wat wy zullen doen ! Ik zal, ter bevordering van uw onderwys, u de boeken der oude Wysgeeren voorleezen, die de leermeesters waren ' van de groote en beminnelyke mannen, waarin gylieden, toen ik u de oude gefchicdenisfen verhaalde, zo veel behaagen gefchept hebt. In deeze boeken zyn de lesfen vervar, die de gemelde wyze mannen aan hunne leerlingen gaven, en door welker betrachting deeze hunne leerlingen zo groot en zo deugdzaam geworden zyn. Alle weeken zal ik eene deezer lesfen op een raam, met papier overplakt, fchryven en dezelve ulieden verklaaren. Jly deeze verklaaring zal ik u telkens zéggen, welke oefeningen gy in den loop van die week in 't werk ftellen moet om de betrachting van zulk eene les voor ulieden tot eene gemakkelyke en aangenaame gewoonte te maaken. Doch dat zal u nog vry wat moeir  C 124 ) moeite kosten; gy zult dikwyls dienen vrywilliglyk te befluiien, van een zeer geliefd vermaak af te zien, en fomwykn iets, dat zeer onaangenaam is te verdraagen, om u daardoor allengs in Haat te ftellen ter verkryging van die flerkte des gemoeds, welke ons bekwaam maakt, om elke ongeöorlofde begeerte in ons te belïryden, en elk verlies, elke behoefte mer eene wyze Itandvastigheid des gemoeds te verdraagen. Het Jpreekt vanzelf, dat wy volwasfen lieden u in alle deeze oefeningen zullen voorgaan en ulieden niets vergen, dan hetgeen wy zeiven durven doen. Wilt gylieden dien voorflag aanneemen ? Zy gaven allen hunne toeftemming te kennen door een luidruchtig Ja! en door een vrolyk handgeklap. Dus wierd van dat oogenblik af eene Jchool der wysheid onder hen aangelegd, welke van alle de andere fchoolen vooral daardoor onderfeheiden was, dat 'er in de week flechts één half uur les gegeven, en hetgeen daarin geleerd was ten minlte agt dagen na eikanderen naar den volfirekt-eigentJyken zin ten uitvoer gebragt wierd. Moogjyk zullen wy met den tyd onze jonge Leezers een verflag van deeze oefeningen'en van der-  C 125 ; derzelver heuglyke gevolgen geeven, om hen ook te leeren wat de middelen zyn, waardoor men een by uitlïek goed, algemeen nuttig en gelukkig mensch kan worden. Maar laaten wy thans wederkceren naar onzen robinson! — Nadat de gemelde affpraak genomen was, voer de Vader aldus voort. Kinderen, hetgeen ik gisteren-avond by het eindigen van myn verhaal zeide, dat mooglyk was,is ook daadelyk gebeurd. allen. Eilieve, wat? wat toch ? vader. Ik zeide.dat in den loop van het menschlyk leven onze zekerde verwachtingen veeltyds plotfelyk te leur gefield worden ; en dat derhalven ook robinson, fchoon zyne verlosfing zich zeer waarfchynlyk en als zeer naby liet aanzien, nogthans ligt eene onvoorziene zwaarigheid ontmoeten kon, die hem zou noodzaaken, nog langer op zyn eiland te blyven. En deeze zwaarigheid, verfcheen reeds den volgenden dag. Gylieden moet weeten, dat met deezen dag wederom de gewoone regentyd begon, en robinson wist nu reeds door eene ondervinding van verfcheiden jaaren, dat dezelve jaarlyks tweemaal, en gewoonlyk op dien  dien tyd inviel, dat dag en nacht gelyk waren. Geduurende deezen regentyd , die meestal een of twee maanden aanhield, was het onmooglyk, eenig werk in de opene lucht te doen ; dewyl het dan fterk en onophoudelyk regende. Ook had robinson bevonden, dat in die luchtftreek het uitgaan en nat worden in dat faifoen ten uiterfte nadeelig Was voor de gezondheid. Wat zouden zy derhalven doen ? Het timmeren van een fchuitje moest gefïaakt.en de tyd met huislyke bezigheden doorgebragt worden. Het was een nieuw geluk voor onzen robinson in deeze regenachtige dagen en in de lange donkere avond-uuren, dat hy wederom vuur, en een nog grooter geluk, dat hy eenen makker, eenen vriend had, met wien hy by onderlinge huislyke bezigheden den tyd met gemeenzaame gefprekken flyten kon! Voordeezen had hy deeze naare avonden alleen, zonder eenig werk of bezigheid en in het donker moeten doorbrengen : thans zat hy met vry dag by het licht van eene lamp of niet verre van het vuur in zyne keuken, werkte en praatte, en had nu geene nood, dat hem de tyd verveelde, hetwelk anders een zeer drukkend ongemak is. • vry-  C 127 ) vrydag leerde hem alderhande kleine kunsten, waardoor de Wilden hunnen ftaat weeten te vebeteren ; en voorts leerde robinson aan vrydag wederom andere dingen , waarvan de Wilden geen denkbeeld hebben. Dusdoende namen zy beiden toe in kundigheden en bekwaamheden, en vervaardigden door vereenigde naarfiigheid en werkzaamheid eene menigte van kleine kunstige werken, die een van hen beiden, geheel alleen zynde, nooit zoude hebben kunnen maaken. Ieder van hen ondervond thans ook zeer krachtig, hoe goed het is, dat de menfchen door de banden der gezelligheid en vriend-' fchap met eikanderen vereenigd worden, en niet, gelyk de wilde beesten, ieder op zichzeiven, over den aardbodem rondzwerven! Onder anderen was vrydag ervaren in de kunst om van den bast der boomen matten te vervaardigen, die hy zó fyn en zó digt wist te vlechten, dat zy gevoeglyk tot kleederen konden gebruikt worden. Robinson leerde deeze kunst van hem ; en toen vervaardigden zy beiden zo groot eenen voorraad van matten, als noodig was, om voor elkeen' eene gantfche kleeding daarvan te maaken. Hoe blyd was robinson, dat hy de ongemakkelyke klec-  C 128 ) kleeding van lïyve onbereide huiden nu eindelyk eens kon afleggen. Wyders verftond vrydag de kunst, om van de vezelen, die 'er rondom de kokosnooten zyn, en van verfcbeidene andere vlasachtige plantgewasfen garen en touw te maaken, dat oneindig beter was dan dat, hetwelk robinson tot hiertoe gemaakt had. Van dit garen wist hy vischnetten te breiden , eene bezigheid , die hen menigen avond eene aangenaame tydkorting verfchafte. Geduurende deeze huislyke bezigheden deed robinson vooral zyn uiterfte best, om het verfland van zyn' armen wilden vriend een weinig te verlichten, en hem allengs eenige waarachtige en betaamelyke denkbeelden van de Godheid te geeven. Hoe gering en verkeerd de kennis van vrydag was, met betrekking tot God en zynen dienst, zal ulieden blyken nit de volgende zaamenfpraak tusfchen hem en zynen Meester. robinson. Zeg my eens, vriend vrydag, weet gy wel, wie de zee, de aarde, de beesten en u zei ven gefchapen heeft? vrydag. Wel ja! Dat heeft Toupan gedaan '. robinson. Eilieve! wie is Toupan! try-  C *2d } Vrydag. Wel, de Donderaar! robinson. Maar wie is dan de Donderaar ? vrydag. Ditt is een oude' man, die langer leeft, dan alle dingen, en die den donder maakt. Hy is veel ouder dan zon, maan en darren; en alle dingen zeggen O tegen hem. (Hier mede wilde hy zoveel betékenen, als: Alle aanbidden hem.) robinson. Maar gaart de menfchen in uw land ook ergens heen als zy derven? vrydag. Vast doen zy dat; zy gaart naar Toupan. robinson. Maar waar woont die? vrydag. Die woont op hooge bergen. robinson. Maar heeft iemand hem daar ooit gezien ? vrydag. Daar komt niemand by hem boven, als de Owokakee's; (deeze naam zou Zoveel als priesters betekenen.) Deze zeggen O tegen hem, en verbaalen ons vervolgens, wat hy gezegd heeft. robinson. Maar hebben hét de menfchen , als zy na hun overlyden by hem komen , goed by hem ? vrydag. Vast en zeker, als Zy hier op I aar-  ( 130 ) aarden zeer veel vyanden verflagen en opgegeten hebben. robinson fchrikte van deeze droevige dwaaling, en begon van dat oogenblik af aan vrydag betere denkbeelden van God en van het toekomend leven in te boezemen. Hy leerde denzelven, dat God een onzichtbaar allervermogendst, alwys en goedertieren wezen is; dat hy alles, wat 'er is, gefchapen heeft, én dat hy ook alles onderhoud ; maar dat hy zelf nooit een begin gehad heeft; dat hy alomtegenwoordig is, en alles weet, wat wy denken, fpreeken en doen; dat hy een welbehaagen heeft in het goede en eentn afkeer van alle kwaad; en dat hy zo hier op aarde, als in het eeuwige leven, flechts die geenen gelukkig maaken kan,die van gantfehen harte getracht hebben, goed en deugdzaam te worden. vrydag hoorde deeze verhevene en troostelyke leer met eerbiedige aandacht aan, en prentte die diep in zyn geheugen. Hy wilde telkens meer daarvan weeten , en naardien ro 31 n so n even begeerig was, om hem te onderwyzen , als hy om te leeren, kreeg hy in korten tyd een denkbeeld van de voornaamfle godsdienstige waarheden, zó dui- de-  C 131 ) delyk en overtuigende, als zyn Leermeester hem dezelve ontvouwen kon. Van dien tyd af achtte hy zich ten hoogfte gelukkig , dat hy uit zyn vaderland geraakt, en naar dit eiland gebragt was, hy merkte zelf aan dat de goede God het tot zyn best gedaan had, dat dezelven hem in de handen zyner vyanden had laaten vervallen,. naardien hy anders nooit kennis aan robinson zoude gekregen hebben.,, En dan" voegde hy'er by, ,,zou ik „ deezen goeden God in dit leven mooglyk „ nooit hebben leeren kennen 1" Van toen afdeed robinson zyn gebed telkens in tegenwoordigheid van vrydag, en het was een zeer aandoenlyke fchouwfpel, de blyde aandacht te zien, waarmede deeze zyn' Meester nabad. Nu leefden zy beiden zó vergenoegd en gelukkig , als twee, van alle ander gezelfchapafgefcheidene menfchen ooit kunnen leeven. Dusdoende fleeten zy ongevoelig den tyd van den aanhoudende regen. Het weêr begon wederom op te helderen; de flormen bedaarden , en de zwaare regenwolken waren voorby getrokken. Robinson en zyn trouwe metgezel ademden wederom eene zuivere, zachte en verwarmende lentelucht^ I 3 zy  C 132 ) zy gevoelden beiden nieuwe krachten en fioegen derhalven met grooten lust de handen aan het gewigtig werk, dat zy, vóór den • regentyd beraamd hadden. vrydag, als de baas in den fcbeepsbouw begon den boom met vuur uit te branden en hol te maaken. Dit ging zó fchielyk en zó voorfpoedig, dat robinson zich niet wederhouden kon, zichzelven eenen domoor te heeten, om dat hem dit middel niet mede was te binnen gefchoten. Nogthans, voegde hy, om zich te troosten, daarby, al was het my ook te binnen gefchoten , ik had het immers evenwel niet in 't werk kunnen Hellen, omdat ik geen vuur had. Gylieden zult my, hoop ik, ontdaan van de moeite om u van ftuk tot duk te verhaalen, hoe het werk eiken dag vorderde, naardien dit verhaal noch aangenaam, noch leerzaam zoude weezen. Ik zal derhalven ajleenlyk zeggen, dat het fchuitje, waarmede robinson alleen, mooglyk nooit, ten minde in veele jaaren niet, klaar zoude gekomen zyn, thans door hunne vereende poogingen in den tyd van twee maanden geheel voltooid wierd. Nu ontbrak 'er flechts een zeil  C i33 > zeilen riemen. Het eerfie nam vrydag, en het laatsten robinson op zich. willem. Maar hoe kon hy een zeil maaken ? Daartoe moet men immers linnen hebben! vader. Linnen te maaken verftond hy niet, hy had ook geen weefgetouw daartoe; maar hy kon, gelyk ik u reeds verhaald heb, fyne matten van den bast van boomen maaken, en deeze gebruiken de Wilden in de plaats van linnen tot zeilen. Beiden hadden zy byna ten gelyken tyd gedaan, robinson met de riemen, en vrydag met het zeil; en nu bleef 'er niets meer over, dan het voltooide fchuitje van den ftapel te laaten loopen. cootje. Stapel! wat is dat? vader. Hebt gy nog nooit gezien, als zy een nieuw gebouwd fchip van den wal in het water laaten loopen ? cootje. O ja! dat heb ik al gezien. vader. Nu luister; dan zult gy gezien hebben, dat het fchip fiaat op eene fmalle itellaa'dje van balken, die fchuin leggen. Deeze balken worden de ftapel genoemd. Nu zodra men het hout , waardoor het fchip tegengehouden word, wegneemt, zo glyd I 3 het-  C ï34 ) hetzelve met groote fnelheid langs die balken naar beneden in het water, en dat noemt men van ftapel laaten loopen. Ongelukkiglyk was de plaats, daar zy het fchuitje getimmerd hadden, eenige duizend fchreeden van het frrand af, en derhalven was nu de vraag: hoe zy zouden doen, om hetzelve zoverre voort te krygen? Dat naar het ftrand te draagen, of te fchuiven, ofte wentelen, fcheen onmooglyk: want hiertoe was het veel te zwaar. Hoe zouden zy nu doen ? oer rit. Heer! robinson had immers maar wederom zulke hef boomen Kunnen maaken , als hy onlangs gebruikte, toen hy de twee groote ftukken fteenrots, geheel alleen, uit zyn hol wentelde! vader. Hy had de nuttigheid van dit eenvoudig werktuig niet vergeten; hy gebruikte het derhalven tegenwoordig ook, doch het voortwentelen vorderde des niet te min zó langzaam, dat hy zeer wel kon zien, dat zy eene volle maand daartoe zouden moeten bezigen. Gelukkig herinnerde hy zich ten laatfte een ander even eenvoudig middel, hetwelk de timmerlieden en andere ambachtslieden in Europa gewoon zyn te gebruiken, om  C 135 } om zwaare lasten voort te wentelen. Zy neemen, naamelyk, daartoe de rollen. cootje; Wat zyn dat rollen ? vader. Ronde langwerpige houten, die juist omdat zy rond zyn, met weinig moeite kunnen voortgewenteld worden, Deeze worden door hen gelegd onder den last, dien zy naar eene andere plaats willen brengen, en als zy dusdoende den last Hechts met middelmaatige kracht voortduwen; zo rolt die met de rollen vanzelf voort. robinson had naauwlyks de proef hiervan genomen, of hy zag met blydfchap, hoe gemakkelyk en hoe fchielyk dezelve het fchuitje deeden voortrollen! In twee dagen lag het al in het water, en het gaf beiden een groot vermaak, te zien, dat hetzelve volmaakt van dienst zoude weezen. Dus fchoot 'er nu niets meer over, dan de noodige fchikkingen en toebereidfelen te maaken tot hun vertrek ; het fchuitje met zoveel voorraad te voorzien, als 'er in kon geladen worden, en alsdan de reis, waarnaar zy beiden zo zeer haakten, aan te neemen. Maar waarheene nu eigentlyk ? De wenfch van v r y d aG haakte naar het eiland , daar hy geboren was; maar robinson wilde gaarne naar het vaste I 4 land  C 136 ) land van Amerika ovcrtteeken,daar hySpmjaarr den of andere Europeaanen hoopte te vinden Het vaderland van vrydag was flechts omtrent vier duitfche mylen, doch het vaste land meer dan twaalf of vyftien n;ylen vaa hen afgelegen. Wilden zy eerst naar het eerstgemelde vaaren, zo raakten zy eenige mylen verder van het laatfle af, en de togt wierd dus ook zoveel gevaarlyker. Maar aan den anderen kant kende vrydag flechts het vaarwater tusfchcn het eiland en zyn vaderland; en de eigentlyke vaart naar het vaste land was hem volfirekt onbekend. Robinson kon nog minder eenige kennis daarvan hebben, dewyl hy op deeze zee nog nooit gevaren had. Thans was dus goede raad wederom duur. Eindelyk behield robinsons vuurig verlangen , om wederom by befchaafde menfchen te komen, de overhand op alle de zwaarigheden en op alle de tegenwerpingen van zyn metgezel. Daar wierd vastgefleld, dat zy daadelyk den volgenden dag alles tot hun vertrek zouden gereed maaken, en voorts met den eerften goeden Wind en met Gods hulp zouden overfleekcn naar  C 137 ) naar die ftreek, diar, volgens de gisfing van vrydag, de naaste kunst van het vaste land gelegen was. En dat zal genoeg weczen voor deezen dag: want het is tyd, dar, wy zeiven toebereidfelen maaken tot ons beraamd nachtwaaken. — Zy vergaderden daarop in eene kamer, daar de moeder reeds allerhande huislyk werk gereed had, dat voor de waakenden dien nacht ten tydverdryf moest dienen. Twee wierden telkens als 1'chikiwachten in de verfle hoeken van den tuin gezet, na verloop van een kwartier uurs met trommelllag en het geluid van veldpypen door de gantfche wacht afgelost, en door twee anderen vervangen. Na verloop van ieder uur aten zy wat vruchten om zich te ververfchen. Het was eene allerfchoonfle zomernacht. Aan het oostelyk gedeelte des hemels, vertoonde zig de halve maan, en zeer verre in het westen zag men een' zwaaren donderbui, waaruit het zonder ophouden weerlichtte! Daarenboven was de lucht lieflyk warm zonder zoel te zyn, en de gantfche Natuur lag als 't I 5 waa-  C 138 ) waren in eene bekooriyke fluimering. Allen zeiden zy den volgenden ochtend eenpaarig, dat zy nooit eenen dag, veel minder eenen nacht,met meer vermaak doorgebragt hadden, dan deezen nacht. TIVIN-  C 139 ) TWINTIGSTE AVOND, vader. Welaan, Kinderen, robinson en vrydag hebben geladen, en de wind is gunstig. Maakt ulieden derhalven gereed, hen voor altoos vaarwel te zeggen: want wie weet, of wy ooit wederom van hen iets zullen zien, of hooren! allen. (Ontfteld en bedroefd.) Och! Vader! vader. Dus is het met de dingen deezcr waereld gelegen! Men kan niet altyd by zvne goede vrienden weezen; de bitterheid van het affcheid kan men niet ontgaan; men dient derhalven toe te zien om zich ook daartoe reeds te vooren te bereiden. robinson zyn kafteel verlaten hebbende bleef op den kleinen berg achter hetzelve peinzende ftaan, en zeide tegen zynen reisgenoot dat hy een weinig vooruit zou gaan. Toen overdacht hy nog eens alle de overgebragte lotgevallen van zyn eenzaam leven op deeze plaats, en wierd tot in het binnenfle van zyn hart getroffen door de wonderbaare be-  C Ho ) befiiering des hemels, die tot hiertoe z<5 zichtbaarij'k over hem befchikt had. Een vloed van darkbaare vreugdetraanen ftroomde uit zyne oogen. Daarna hief hy zyne uitgelïrekte armen op ten hemel en bad met vuurige aandacht : ,, O gy, lieve, heraclfche Vader, hoe zal „ ik u danken voor alle de weldaadigheid ,, die gy my tot hiertoe bewezen hebt? „ Hier leg ik (op zyne kniè'n vallende) „ voor uw alziend oog in het ftof, niet in ,, fiaat.om de innigfle gewaarwordingen van ,, myn hart door woorden nit te drukken! „ Doch gy ziet dit hart, gy ziet de on„ uitfpreeklyke aandoeningen der dank„ baarheid , waarvan hetzelve geheelenal, ,, doordrongen is. Dit door u verbeterd, u bovenal liefhebbend hart, dit zo menig„ maal door rampfpoeden gebroken, zo me„ nigmaal door u genezen hart, is alles, dat ,, ik u, myn goedertieren Vader, voor alle ,, uwe ontallyke weldaaden kan geeven. „ Ontfang hetzelve, myn Vader, ontfang „ hetzelve geheel, en volmaak het werk „ der bekeering , dat gy daarin begon- nen hebt ! Ik werp my opnieuw in „ uwe vaderlyke armen! Doe gy met my „ naar  C 140 „ naar uw welbehagen. Alleen fmeek ik tt, ,, dat gy my wilt behoeden, op dat ik nitn„ mor wederom het pad der deugd moogever,, laaten, waarop uwe barmhartigheid my af- gedwaalden terug gebragt heeft. Dit al„ leen, myn Vader, begeer ik van u'. Laat „ my voor het overige wedervaaren, wat uw „ wyze raad befloten heeft. Ik gaa, waar gy ,, my zult geleiden;ik gaa,op u vertrouwen. „ de, elk nieuw gevaar, dat my misfehieu te wachten ftaat, onverfchrokken tegemoet. „ Geleid my,myn God;waak voor myneon„ fterflyke ziel met uwe onzichtbaare hoede „ by elke verzoeking tot kleinhartigheid , ,, tot ongeduld, en tot ondankbaarheid tegen „ u tegen u, o eeuwige hemelfche Lief- ,, de,myn Schepper, myn Vader, myn Godi „ God!" — Hier wierden zyne aandoeningen zó fterk, dat hy niet meer in ftaat was duidelyke en bepaalde denkbeelden te vormen- Hy wierp zich met het gezicht ter aarde, om zyne traanen eenen vryen loop te laaten. Daarna ftond hy op , opgebeurd door goddelyken troost, en liet zyne oogen nog eens gaan over het land , dat hem tegenwoordig zó waard was, en dat hy thans zou verlaaten. Hy was  C 142 3 te moede als een die zyn vaderland gaat veflaaten en geene hoop heeft, hetzelve ooit weder te zuilen zien. Zyne natte oogen vestigden zich vol liefde en aandoening op eiken boom, wiens fchaduw hem eertyds verkwikt had, op elk werk zyner handen, dat hy in het zweet zynes aanfchyns gemaakt had. Het was eveneens, als of hy van zoveel vrienden fcheiden moest. En toen hy nog daarenboven zyne~langs den voet des bergs graazende Lama's zag, was hy genoodzaakt zyne oogen van dezelve af te wenden, om in zyn voorneemen van te vertrekken niet te wankelen. Eindelyk hield zyn zelfflryd op. Hy fehepte moed, flak zyne armen uit naar her' gantfche eiland, als of hy alles, dat daar op was, wilde omhelzen en riep met luide Item : Vaart wel, gy waarde getuigen van myne doorgejiaane rampen! Vaart wel! wel! wel! — Het laatfie wel wierd afgebroken door mikkende zuchten. Thans floeg hy zyne oogen nog eens naar den hemel, en begaf zich, onwankelbaar in zyn voorneemen, op den weg naar het flrand. Weggaande zag hy zyn' lieven Lorre, die naast hem van boom tot boom vloog. Hy kort  C 143 ) kon het verlangen om denzelven mede té neemen niet overwinnen ; derhalven ftals hy zyne hand naar denzelven uit, riep: Lorre! Lorre! en Lorretje vloog fluks af, klauterde al dartelende van de hand zyns Meesters op zyn' fchouder en bleef daar zitten. Dus kwam robinson by zynen getrouwen vrydag, die met ongeduld naar hem wachtte, en zy gingen beiden te fcheep. Het was den dertigfle November 's morgens ten 8 uuren, in het negende jaar van het verblyf onzes vriends op dit eenzaam eiland, dat zy by volmaakt fchoon weer met eene frisfche voordeelige koelte van den wal afftaken. Zy waren naauwlyks eenige honderd roeden voortgezeild, of zy kwamen by een rif van fteenklippen. — charlotte. Eilieve!zeg ons toch eerst, wat is een rif. vader. Dus noemen de zeelieden eene reeks van fleenrotfen, die onder water leggen , anders genoemd blinde klippen , of van rotfen ,die hier en daar uitfieeken. Dit rif, of deeze reeks van fleenrotfen liep van eene kaap des eilands meer dan twee duitfche mylen verre fchuins in de zee. Daarover heen te zeilen oordeelden zy beiden gevaarlyk te zyn ;  C i44 ) zyn; derhalven wendden zy het zeil, om langs eenen omweg deeze reeks van ftcenklippen te vermyden. klaas. Maar hoe kodden zy weeten, hoe verre het rif in de zee liep, als het water 'er over heen ftroomde? vader. Dat konden zy zien uit de branding der zee of het geklots der baaren, die op plaatfen , daar verborgen fleenrotfen zyn, al bruisfehende hooger ryzen en tevens fchuinien, omdat zy door de fleenrotfen, die onder het water leggen, tegengehouden en gebroken worden. Nog naauwlyk waren zy tot den uiterflen hoek van het rif gekomen, of hun fchuitje wierd eensklaps met zulk eene fnelheid weggevoerd , alsof zy twintig zeilen daarop hadden en den fterkften ftormwind achter hen. Beiden ontflelden zy, en ftreeken fchielyk het zeil, denkende, dat een plotfelyke rukwind de oorzaak daarvan was. Doch dat hielp niet; het fchuitje fchoot integendeel door het water even foei „fis te vooren, en nu zagen zy, hetgeen hen zeer deed ontltellen, dat zy midden op een' feilen Jiroom vervallen waren. COOTJE.-  ( 145 ) cootje. Heer! zyn 'er in de zee ook ftroomen ? vader. Vast en zeker, cootje! Omdat de grond der zee zo oneffen is, als de oppervlakte van het vaste land ; omdat daar gelyk op het land, bergen, heuvelen en dalen zyn; zo krygt het water een' fier keren afloop naar die plaatfën, die laager zyn, en daarvandaan komen midden in de zee ftroomen, eveneens en zó groot als onze Maas, en deeze zyn meest zeer fel. Nu is het dikwyls zeer gevaarlyk voor de fehepen, inzonderheid voor de kleine op zulk eenen Aroom in de zee te vervallen; naardien zy niet in ftaat zyn, daar weder af te raaken, en veeltyds wel vyftig en meer mylen verre in de openbaare zee geworpen worden. willem. Och arme, arme robinson, hoe zal het nu met u gaan. charlotte. Was hy in vrede maar op zyn eiland gebleven! Ik dacht wel, dat 'er wederom wat van zou komen! vader. Deeze keer was het geenzins voorbaarigheid, geenzins'önbezonnenheid, die hem tot deeze reis aanzette. Hy was veeleer door de verftandigfle beweegredenen daartoe Overgehaald. Derhalven mag hy alles, dat K hem'  ( 146 ) hem thans overkomt, vryë/yk als eene goddelyke fchikking aanmerken; en in deeze heeft hy immers berust. Beiden fpanden zy alle hunne krachten in, om, waare het mooglyk, het fchuitje door roeijen uit den ftroom te krygen; doch te vergeefs ! Eene onwederfiaanbaare kracht rukte hetzelve voort met de fnelheid van eenen pyl, en zy waren al zo verre weggedreven , dat zy het vlakke land van hun eiland uit het gezicht verlooren. Hun bederf fcheen thans onvermydelyk te weezen,- want het kon uiterlyk flechts nog een half uur aanloopen, dan waren ook zelfs de hoogfte toppen der bergen uit hun gezicht; en al verfiaauwde ook alsdan het geweld des ftrooms zo was het hen nogthans onmooglyk den weg te vinden om naar hun eiland terug te keeren , omdat zy geen compas hadden. cootje, Geen? — vader. Geen compas, zeg ik. Klaas, die een Zee-Kapitein wil worden, zal u zeggen, wat dat is. klaas, (lachende.) Als ik maar al het overige, dat'er toe vereischt word., reeds zo goed  C 147 ) goéd wist, ais dit! — Dat is eene magneetnaald in eene kleine ronde doos cootje. Dat is wel, maar wat is eene magneetnaald ? klaas. Dat is eene naald van ftaal; die men ftrykt op een', zekeren fteen , welke de magneet of zeïlfteen genoemd word. Daardoor krygt de naald het wonderbaar vermogen , dat zy altoos met de punt naar het Noorden — gints over den boomgaard — wyst. Nu naar deeze naald gaan de zeelieden te werk, als zy niet dan lucht en water kunnen zien, want anders zouden zy op de groote zee wel haast verdooien, en in 't geheel niet weeten naar welke ftreek zy zeilden, en waar zy eindelyk zouden belanden. ■' , ' vadeh. Hebt gy het nu begreepen, cootje? cootje. Ja ; Vader vertel nu maar voort. vader. Dewyl robinson, zoals gezegd is, zulk een compas niet bad; was het hem niet mooglyk, den weg om naar het eiland terug te keeren te vinden, zodra hy hetzelve geheel uit het gezicht verloren had. Eu wat akelige welland was alsdan voor K 2 hém  C 143 ) Bern te verwachten? Gevoerd te worden midden op de groote zee, in eene kleine aan veele gevaaren blootgeftelde fchuit.en flechts voor weinig dagen met levensmiddelen voorzien te weezen. Kan men zich wel iets akeliger verbeelden? Dan hier bleek zeer zichtbaarlyk, welk een onuitfpreekelyke groote fchat eene waare godvruchtigheid en een goed geweeten in nood en tegenfpoeden zyn. Had robinson deezen niet gehad: hoe had hy den prangenden last deezer nieuwe rampen kunnen draagen ? Hy zou tot wanhoop vervallen zyn en zyne rampzalige dagen verkort hebben, om den langzaamen en akeligen dood van, van honger te fterven, te ontgaan. Zyn reisgenoot, wiens godvruchtigheid nog niet zó vast gegrond, en nog niet door zo veele en zó langduurige tegenfpoeden beproefd was, als de godvreezendheid zyns Meesters, Hond daadelyk op het punt 0111 tot wanhoop te vervallen. Niet in ftaat zynde, om nog langer te arbeiden en volfirekt moedeloos , legde hy den riem neder, zag zynen Meester met een naar gelaat aan, en vroeg: of zy niet liever over boord wilden fpringen, om allen den jammer, die hen Hond te wachten,  C 149 ) ten, in eenen keer door middel van den dood te ontgaan ? Robinson fprak vrydag in 't eerst minzaam aan en zocht door zyne redenen hem moed te geeven; daarna beftrafte hy hem met zachte woorden over zyn gering vertrouwen op de allesbeftierende Goddelyke Voorzienigheid, en maakte hem indachtig hetgeen hy hem desaangaande geleerd had. „ Zyn wy, voegde hy daarby, ,, dan Hechts op het land in de hand des h Almagtigen? Is hy immers niet ook de „ Heer des Oceaans, en kan hy, als het „ hem behaagt, niet ook deeze wilde vloeden gebieden, dat zy ons wederom op „ eene veilige plaats brengen moeten ? Of „ waant gy, dat gy u aan zyne oppermagt „ onttrekken kunt, als gy in de zee fpringt? „ Weet vermetele jongeling, dat uwe on„ fterflyke ziel altyd en eeuwig een onder„ daan blyft in Gods oneindig groot en on„ meetelyk ryksgebied, en dat het haar on„ mooglyk hier namaals wel kan. gaan, zo „ zy, als eene oproerige tegen God, uit dit „ leven vlucht, en niet wacht tot dat haar ,, Schepper haar roept!" vrydag wierd door de waarheid deezer vermaaningen tot in het binnenite van zyn K 3 hart  ( 150 ) hart getroffen en fchaamde zich over zyne kleinhartigheid. Aangemoedigd door robinson nam hy den riem weder in de hand en beiden voeren zy voort zonder ophouden te arbeiden met rocijen, fchoon 'er niet de minfie hoop was, dat het iets baaien zoude. „ Dit," i zeide robinson, ,, is onze plicht. Zolang 'er nog een vonkje leven in ons is, moe- ten wy al wat ons mooglyk is, doen om ,, hetzelve te behouden. Alsdan kunnen wy, „ als het weezen moet, fterven met de „ troostelyke bewustheid , dat God -het dus gewild heeft. En zyn wil, lieve v r y d a g , „ dus voer hy met verhevener fiem voort, „ zyn wil is altyd goed, altyd goed en wys, „ zelfs dan als wy nietige aardwormen zulks ,, niet kunnen bezeffen 1" De geweldige vloed ftroomde intusfchen onophoudelyk voort; met denzelven dreef de fehuit weg, en van het verre eiland Haken thans nog flechts de kruinen van eenige bergen boven de kim uit. Nu konden zy nog flechts den top van een' enkelen berg zien, die de hoogfle op het eiland was; en nu was het met alle hoop van eene nog mooglyke redding gedaan! ' Maar als alle menschlyke of aardfche hulp ons  c m ) ons begeeft, als de nood van ongelukkige menfchen den hoogften top beeft bereikt, en nergens, nergens meer een middel ter redding fchynt overgebleven te zyn; alsdan, lieve Kinderen, alsdan is de hand der Goddelyke Voorzienigheid gewoon zich het zichtbaarlykst te toonen, en ons te redden door middelen, die wy in 't geheel niet voorzien hadden. Dus gebeurde het ook hier. Terwyl robinson zelf alle hoop van levensbehoudenis nu als reeds geheel verloren aanmerkte, en van vermoeidheid niet meer kon roeijen, maar hetzelve ftaaken moest, bemerkte hy eensklaps, dat de fnelheid, waarmede het fchuitje weggevoerd wierd , eenigzins verminderde. Hy zag naar het water en vond het minder troubel, dan het te vooren geweest was. Zyne oogen voor de tweede maal op de oppervlakte des water flaande zag hy zeer duidelyk, dat de ftroom zich hier verdeeld had, en dat de flerkfte arm des Itrooms naar het Noorden liep, terwyl de andere arm, minder fnel ftroomende op welken hunne fchuit thans voortdreef, zynen loop met eene bogt naar het Zuiden nam. Met onuitfpreeklyke vreugd riep hy zynen reeds half dooden metgezel toe: „ Lustig K 4 vry-  C 152 ) „vrydag! God wil, dat wy het leven „ zullen behouden!" Daarop toonde hy hem den oogfchynlyken grond van zyne verwachting ; en uitfchreeuwende van vreugd , vatten zy beiden fchielyk de riemen wederom op, die zy, naardien hunne krachten gantfchelyk uitgeput waren , reeds nedergelegd hadden. Opgebeurd door de onverwachte zoete hoop des levens, werkten zy met onbefchryflyke infpanning van hunne vernieuwde krachten tegen den llroom op, en zagen met opgetogene blydfchap, dat deeze keer hunne pogingen niet vruchteloos waren. Robinson , wiens geest door eene langen reeks van tegenfpoeden geleerd had, zyne oplettendheid over elke byzondere omflandigheid te laaten gaan, zag, dat hen tegenwoordig ook de wind te flade komen zoude. Terflond haalde hy het zeil op; de wind blies met eene frisfche koelte in hetzelve, en beiden daarbeneven met de riemen helpende, hadden zy in korten tyd de onbefchryflyke vreugd van zich buiten den loop des flrooms en op de gladde vlakte der ftille zee te zien. vrydag fchreide van vreugd , fprong op,en wilde zynen Meester om den hals vallen. Doch deeze verzocht hem, zyne aandoe-  c is3 b doeningen voor tegenwoordig in te houden', dewyl'ernogeen goed gedeelte werk voor hen overbleef, éér zy zich geheel als behouden konden aanmerken. Te weeten, zy waren al zo verre weggedreven, dat zy van het gantfche eiland niet dan eene kleine zwarte plek aan den verften horizon zagen. cootje. Aan den horizon? Eilieve! wat is dat? vader. Cootje, als gy buiten op hét open veld zyt, komt het u alsdan niet voor, dat de hemel rondom, als een groot gewelf, tot op de aarde reikt? Cootje. Ja! vader. Luister nu; de kring rondom, daar de aarde fchynt te eindigen en de hemel te beginnen, die kring word de horizon of gezichteinder genoemd. Haast zult gy 'er meer van hooren. Onze wakkere fchippers roeiden zó onvermoeid , en het waaide eene zó frisfche koelte naar den oostelyken hoek des eiiands, naar welken zy thans zeilden, dat zy in korten tyd reeds wederom bergen zagen uitfteeken. „ Lustig!" riep robinson zynen metgezel ,, toe, die op de voorfleven zittende dus met „ den rug naar het eiland gekeerd was;" lustig, K 5 vry-  te tot in die fireek der zee, daar hy voor heen fchipbreuk geleden had, en dat het derhalven dezelfde bank was , waarop het fchip toen Jlrande. cootje. Wat wil dat zeggen dranden ? willem. Och! gy ftoort Vader ook altyd in zyne vertelling! vader. Nadat is immers wel van hem gedaan, dat hy gaarne wil onderwezen zyn! Maar het is niet zo wel van u gedaan, willem, dat gy daarom knorrig word! Wacht u in 't toekomende daarvoor! Stranden, lieve cootje, dat is, als een fchip op zulk eene zandbank, of op eene fteenklip floot, en niet weder daarvan af kan komen. cootje. Goed dat zal ik onthouden. vader. Eindelyk kwamen zy weder in een gewoonlyk vaarwater, en roeiden nu met alle magt naar het eiland, dat zy thans weder geheel konden zien. Zy bereikten eindelyk het ftrand, juist toen de zon haare laatfte flraalen op de toppen der bergen fchoot, en flapten gantfchelyk vermoeid, doch onuitfpreeklyk verheugd over hunne gelukkige behoudenis , aan land. Beiden hadden zy den gantfchen dag niet het minde geproefd. Het- was hen daarom on-  ( 158 5 onmooglyk zo lang te wachten, tot dat zy wederom in het kafteel gekomen waren; zy gingen terlïond op het ftrand nederzinen, om van den voorraad, dien zy met hen fcbeep genomen hadden, eerst een' goeden maaltyd te doen. Daarna trokken zy de fchuit in eene kleine kreek — gylieden weet immers wat dat is ? jan. O jai als het water in het land wat in loopt. Het is immers byna het zelfde dat een zeeboezem is, vader. Slechts met dat onderfcheid, dat een zeeboezem, anders baai genoemd, grooter is Zy trokken, zeg ik het fchuitje in eene kreek, en gingen, beladen met hetgeen dat zy in de fchuit gehad hadden, naar huis. — klaas. Het is immers nog niet gedaan? vader. Robinson en vrydag hebben zich al ter rust begeven, en de laatfle legt al in een' diepen llaap, terwyl de eerfte nog een vuurig dankgebed voor zyne herhaalde verlos. fing uit het doodsgevaar, aan God opoffert. Wy konden derhalven ook zo doen ; maar het is nog vroeg, doorom zal ik de nacht overflappen en thans nog vertellen, wat den volgenden dag gebeurde. U Wel-  C 155 ) „ Welaan, vrydag, vroeg robinson „ by hetontbyt, hebt gy lust, uw lyf nog eens te waagen met my, zo als gisteren? vrydag. Daar bewaare my God voor! robinson. Dus befluit gy, dan uw leven hier op dit eiland met my door te brengen ? vrydag. Alsmaar myn Vader ook hier Was! robinson. Zo hebt gy dan nog eenen Vader ? / vrydag. Ja als by intusfehen niet geftorven is. Hier legde hy den aardappel, dien hy in de hand had,neder, en eenige groote traancn rolden hem over de wangen, Robinson dacht om zyne eigen ouders, en moest insgelyks zyne oogen afwisfehen. Beiden bewaarden eenen tyd lang eene aandoenlyke ftilzwygendheid. robinson. Hou moed, vrydag! Uw vader zal nog leven, en als God wil, zullen wy in 't kort naar uw land overfleeken en denzelven by ons haaien. Dat was te veel vreugd voor den armen vrydag! Overluid fchreijende fprong hy 'van zyne zitplaats op, wierp zich op de knie van  C idb ) van robinson, doeg zyne armen vast om dezelve, en kpn van fnikken geen enkel woord voortbrengen. „ Kinderen, riep hier de Moeder, welk „ een voorbeeld van liefde tot zyne ouders „ by eenen Wilde! By eenen Wilde, die „ zynen vader geene opvoeding, geen on„ derwys, Hechts het leven alleen, en daar„ by nog een zeer armelyk leven te danken „ had!" Zo vast en zeker is het, voegde de Vader daarby, dat God de liefde en dankbaarheid jegens de ouders allen menfchen in het hart geprent heeft! En welk een monfter van ondeugd zoude derhalven die geen weezen indien 'er onder ons befchaafde menfchen zulk een was — die deeze ingefchapene neiging in zyn hart fmooren, en omtrent zyne ouders onverfchillig worden, ja dat meer is hen zelfs moeite en verdriet aandoen kon! Zo gylieden ooit zulk een onmenschlyk fchepfel mogt ontmoeten: blyft dan, ik bid u, niet onder één dak met hem woonen; fchuwt hem, als eene pest der maatfchappy, als eenen mensch, die tevens in ftaat is alle andere onmenschlykheden te bedryven, en dien  CC ï6i ) dien de ftraffende oordeelen Gods op de hu> len volgen! — vrydag eenigermaate bedaard zynde, vroeg hem robinson, of hy de vaart naar zyn land wel zo volflagen wist te vinden, dat zy niet wederom voor een dergelyk ongeval, als dat van gisteren behoefden te vreezen? en vrydag verzekerde hem, dat hy het vaarwater naar hetzelve zo weKkende, dat hy zelfs durfde waagen by nacht 'er naartoe te vaaren, dewyl hy menigmaal daarby geweest was, als zyne landgenoten naar dit eiland overftaken, om hier hunne barbaarfche feesten wegens behaalde overwinningen te vieren. robinson. Dienvolgens zyt gy dikwyls mede daarby tegenwoordig geweest, als 'er menfchen geflacht wierden ? vrydag. Jawel. robinson. En hebt gy die mede helpen opeeten ? vrydag. Helaas ja! Ik wist immers nog niet, dat zulks kwaad was! robinson. By welken hoek van ons eiland plagt gylieden dan te landen? vrydag. Altyd op de zuidelyke kust, omdat deeze voor ons de naafte was, en omdat da u* veel kokosboomen zyn. L a-9*  C '6a 0 robinson zag daar uit nog duidelyker welke groote rede hy had, om God te danken, die-alles dus beftierd had, dat hy by den noordelyken hoek des eilands, en niet by den zuidelyken fchipbreuk leed, omdat hy in het laatfte geval vast en zeker in korten tyd den Wilden ten prooi zoude geworden zyn. Hy herhaalde daarop de voor vrïdag zó aangenaame belofte, dat hy in 't kort met hem wilde overfleeken, om zynen vader ie haaien. Voor het tegenwoordige was het nog niet raadzaam zulks te doen, vermits het werk in de moestuinen, waarvan het thans de rechte tyd was, hunne tegenwoordigheid vereischte. Dienvolgens floegen zy terllond de handen aan het werk. Robinson en vrydag /pitten om ftryd, en in den fchofttyd waren zy bedacht om telkens betere geseedft)happen voor hen te maaken. Robinson, Wiens vindings kracht en geduld even onuit- > puttelyk en onvermoeid waren, gelukte het zelfs eenen hark te maaken, fchoon hy de gaten voor de tanden met een1 puntigen Heen — gylieden kunt denken hoe langzaam ! booren moest. Wat vrydag betreft deeze fneed allengs met een fteenen mes twee fpadeu van zo-  C iö3 ) zodanig hard hout, dat die hen byna dezelfde diensten deeden, als of die van yzer Waren geweest. Nu was robinson niet enkel meer daarmede te vreden, dat by alleen voor de noodzaaklykfte behoefte zorgde; maar hy begon ook allengs te denken om zyn verblyf te verfraaien. En dus, Kinderen, is het altyd in de waereld geweest. Zolang de menfchen nog genoodzaakt waren alleen te denken,om voor hun onderhoud en voor de veiligheid van hun leven te zorgen , zo kwam het hen in 't geheel niet in de gedachte, om zich toe te leggen op die kunsten , die flechts dienen, om de voorwerpen rondom ons te verfraaijen, en aan onzen geest edeler vermaaken te verfchaffen, dan de flechts dierlykc vermaaken der zinnen zyn. Maar naauwlyks was voor voedfel en voor veiligheid genoegzaam gezorgd, of zy wilden ook, het fehoone met het nutte, het aangenaame met het noodzaakelyke paaren. Dusdoende ontllonden de bouwkunde, de fchilderkunst.de beeldhouwkunst, de muziek en alle overige kundigheden, die onder den naam van den fraaije kunsten begrepen worden. robinson maakte een begin met zyne L 2 tui»  C 1-54 ) tuinen te verbeteren en te verfraaijen. Hy verdeelde dezelven naar een ordentiyk ontwerp in regelmaatige perken, doorfbecd deezen met {ynrecbte paaden, plantte levendige heggen, priëelen en laanen; fchikte de eene plaats tot eenen bloemtuin, de andere tot eenen moestuin en eene derde tot eenen boomgaard. In deezen laatflen verplantte hy alle jonge citroenboomen, die hy op het eiland kon vinden, daarenboven eene menigte van andere jonge boomen; op welke hy loten van kokosBoomen entte. By dit laatfle werk keek vrydag vooral zeer nieuw op, omdat hy in 't geheel niet kon begrypen, waartoe dat dit dienen moest, tot dat robinson hem een denkbeeld daarvan gaf. Thans pootten zy aardappelen en turkfehe' tarw in menigte en daar deeze akker mooglyk van de fchepping der waereld af braak gelegen had, zo fchoot betgeen zy gepoot hadden welhaast tot eenen zeer ryken oogst op. Tusfchen beiden gingen zy ook uit visfchen want vrydag, naar ik verhaald heb, had in den tyd van den laatflen regen de netten daartoe gebreid. Zy vingen telkens veel meer, dan zy noodig hadden; hielden daarom  C iSs ) om flechts zo veel als zy gebruiken konden "en wierpen het overfchot weder in de zee. By deeze gelegenheid waren zy den meesteu tyd gewoon zich ook te gaan baaden; en alsdan moest robinson zich verwonderen over de zeer groote behendigheid, die vrydag in het zwemmen en duiken toonde. Hy koos opzettelyk eenen rotsachtigen oever, daar dc gebrokene baaren eene vreeslyke branding veroorzaakten. In deeze fprong hy al dartelende van boven af, bleef eenige minuuten onder water, zo dat robinson menigmaal bang wierd, en voor zyn Jeven vreesde, vervolgens kwam hy wederom op, ging op den rug op het water leggen om zich door de baaren te laaten fchommelen, en maakte allerhande kunsten, die als zy omftandelyk verhaald en befchreven wierden byna geen geloof vinden zouden. Robinson moest by deeze gelegenheid zich verwonderen over de verbaazende begaafdheden der menschlyke natuur, die bekwaam is tot alles, waarin zy van jongs af geoefend word. Op andere dagen vermaakten zy zich met de jagt, vermits vrydag insgelyks een uitgeleerde baas was zo in het vervaardigen, als jn het gebruik van boog en pylen. Zy fchooL 3 ten  C 166 ) ten vogels en jonge Lama's, doch nooit meer, dan zy telkens konden nuttigen omdat robinson het te recht voor eene zonde hield, een beest, wat voor een het ook mooge wee' zen, enkel tot termaak, of voor niet te plaagen én te doodcn- Hoe verre voor 't overige robinson den goeden vrydag te boven ging in ver/land en veele bekwaamheden ; verltond deeze laatlie nogthans ook daarentegen veele kleine kunsten, waarvan zyn Meester te vooren niets geweten had, en die hen evenwel thans verwonderlyk Wel te pas kwamen. Hy wist zich allerieije gereedfehappen te maaken van beenderen, fleenen, fchulpen en anderé dingen, mot welke hy veele zaaken zó goed kon bearbeiden, als of hy gereedfehappen van yzer had gehad. Dus maakte hy, by voorbeeld van de armpyp eens mans, die hy by geval vond, eenen beitel; eene rasp van koraalen; een mes van fchelpen ; eene vyl van de harde en fcherpe huid van eenen visch. Daarmede vervaardigde hy allerlei klein huisraad, waardoor bet gemak en het genoegen van hun leven zeerveel vergroot wierd. Voorts leerde robinson. van vrydag ket gebruik der pitten van den kakao, die hy eeni-  C 167 > eerrigen tyd geleden op eene wandeling door zyn eiland ontdekt en eenige daarvan op avontuur mede naar huis genomen had. Te weeten, hy legde die by het vuur cm teroosten. Alsdan verflrekten dezelve tot eene gantsch niet onf.naafcelyke en daarenboven zeer voedzaame en gezonde kosf. robinson, die gaarne nieuwe proeven nam, (tampte eenige daarvan, geroost zynde, tusfchen twee fleenen, deed het kleine gedampte poeijer in eenen pot met Lamamelk en zette denzelven by het vuur, Hoe dond hy te kyken, en hoe groot was zyne blydfchap , toen hy het afgekookte nat proevende, bevond, dat bet goede cbokolaade was. cootje. Heer! chokolade? vader. ]a, met dat onderfcheid alleen, dat 'er geen kruid of zuiker by Was. — Dus vermenigvuldigden allengs de verfchillende foorten van voedfel van den goeden Robinson én de bronnen van zyn genoegen. Doch ik moet tot zyne eer zeggen , dat by desniettemin by zyn laatde voorneemen volhardde, en voortvoer met even fober en eenvoudig te leeven, als hy begonnen had. Beiden deeden thans meer en grootere L 4 wan-  C i(5S J wandelingen door het gantfche eiland,inzonderheid op die dagen, dat een wind waaide * die den Wilden tegen was; en zy ontdekten op deeze wandelingen nog veele dingen, die hen van dienst konden weezen. Eindelyk was het werk in den tuin gedaan en dezelve volkomen bebouwd, en nu wierd 'er een dag gefield, op welken zy naar het land van v r y d a g zouden overfleeken en zynen vader afhaalen. Doch hoe meer de tyd van het vertrek naderde, hoe meer bet gemoed van robinson ontrust wierd dooide volgende gedachte. „ Hoe?" dacht hy »» a,s de landgenooten van vrydag my „ evenwel eens als eenen vyand handelden ? „ Als zy zich niet ftoorden aan de voorfpraafc „ van vrydag, en ik een ftaebfoffer van „ hunnen afgryzelyken trek naar menfehenvieesch moest worden?" Hy kon zich niet wederhouden , deeze vreeze aan zynen vriend te openbaaren. Maar vrydag verzekerde hem op zyne trouw, dat hy niets te vreezen had; „ Ik ken," zeide vrydag, „myne „ landgenoten al te wel, en weet daarom met „ volkomene zekerheid , dat zy niemand „ eenig leed doen, die hunne vyand niet is." . Ro-  C 169 •) Robinson was overtuigd; dat vrt dag dit niet zou zeggen, als het de waarheid niet was. Hy verbande derhalven allen bevreesdheid , vertrouwde op de oprechtheid van zynen vriend, en bcfloot, om den volgenden, morgen in .Gods naam met denzelven te vertrekken. Met dat oogmerk hadden zy de fchuit, die zy, tot dus verre, op her ftrand gehaald hadden, wederom in het water gebragt, en aan eenen paal in den grond vastgemaakt. Den avond befteedden zy om aardappelen te braaden en andere fpyzen gereed te maaken, die zy wilden mede neemen, om zich ten rninfte voor agt dagen van kost te voorzien. Vrydag toonde by deeze gelegenheid, dat hy ook £0 gantfchelyk onbedreven niet was in het kooken, en leerde zynen Meester, een jong Lama, dat zy gefchoten hadden, geheel en in korteren tyd veel malfcher te braaden, als men het aan het fpit kon doen. Dit deed hy aldus. Hy maakte een gat, omtrent twee voeten diep, in den grond, en vulde hetzelve met laagen van droog hout en platte fleenen. Dit hout ftak hy in brand. Daarop hield hy het jonge Lama boven het vuur , om de haairen L 5 af  C 170 ) af te branden, en dit gefcbied zynde,fchraapte hy hetzelven met eene fchcip zo fchoon, als of het met heet water gebroeid was. Met dezelfde fchelp fneed hy het beest den buik op, om de ingewanden 'er uit te haaien. Intusfehen was het hout tot kooien verbrand ; het gat was dóór en dóór heet, en de fteeHen waren gloeijende geworden. Hy wierp daarop niet de grootlte vaardigheid de fteenen en de kooien uit het gat; legde vervolgens eenige van de heete fteenen op den grond van het gat en bedekte dezelve met groene bladen van den kokosboom. Op deeze legde hy het Lama, bedekte hetzelve wederom met bladen, en legde de overige heete fteenen 'er boven op. Dit gedaan hebbende gooide hy het gat vol narde. Na verloop van eenigen tyd wierd het gat wederom geopend en het Lama daar uit gehaald. Robinson een ftukje daarvan proevende, moest bekennen, dat het veel malfcher, fappiger en veel fmaakelyker was, dan als het aan het fpit gebraden was, en hy beiloot daarom , in het toekomende altoos zo te doen. jan, De Otahiters doen immers eveneens, als zy hunne honden braaden ? va-  C 170 vader. Dat doen zy ook. willem. Hunne honden? Eeten zy dan bondenvleesch ? ,jan. Ja! wy hebben het immers voorleden winter gelezen ; en de Engelfchen, die ook daarvan proefden, bekenden, dat het zeer wel fmaakte. e enigen. Foei. / vader. Gylieden dient te weeten, dat de honden van dat land op eene geheel andere wyze .leeven, als onze honden. Zy eeten geen vieesch , vruchten zyn hun eenigfle voedfel. Dies is het zeer waarfchynlyk, dat hun vieesch een' geheel anderen fmaak heeft, als het vieesch van onze honden zoude hebben. Welaan , Kinderen, allen toebereidfelen tof de vastgeflelde reis waren thans gemaakt. Wy zullen derhalven onzen beide reizigers eerst laaten llaapen.en alsdan zien,wat 'er morgen gebeuren zal. TWEE-  C 17* ) TWEE-EN. TWINTIGSTE AVOND. vader. Robinson en vrydac waren nnauwlyks omtrent een uur in flaap geweest, of de eerfte wierd door een Jievig onweêr, dat intusfchen opgekomen was, eensklaps wederom uit den flaap wakker gemaakt. De ftormwind huilde vreesïyk, en de donder bulderde, dat de aarde 'er van daverde. „ Hoort gy dat wel, vrydag? vroeg robinson, zynen metgezel aanflootende." ö Hemel! ,,ant„ woordde deeze," als ons dat eens op zee geiroffen had! „ Naauwlyks had hy deeze „ woorden uitgefprokcn , of zy hoorden eens„ klaps eenen flag, die geleek naar een' ka,, nonfchoot van verre." vrydag dacht, dat het de donder was; maar robinson geloofde vast en zeker, dat hy eenen kanonfehoot gehoord had, en dit deed hem ontfiellen van blydfchap. Hy fprong ylings van zyn bed op , liep naar de keuken en beval vrydag, hem te volgen. Hier nam hy een brandend hout, en klom daar- me-  C i73 ) mede de touwladder op. Vrydag deed hetzelfde, zonder te weeten wat het oogmerk van zynen Meester was. Op den top van den berg maakte robinson, zó fchielyk hy maar kon, een< groot •vuur , om de menfchen, die in gevaar waren , een teken te geeven, dat zy hier by hem eene veilige fchuilplaats konden vinden. Hy dacht naamelyk, dat ergens een fchip digt by was, dat in gevaar was, en daarom eenen noodfchoot gedaan had. Doch naauwlyks ging de vlam op, of daar viel een zo ontzaglyke flortregen, dar het vuur in dat zelfde oogenblik wederom uitgebluscht wierd. Robinson en vrydag waren genoodzaakt, zich naar het hol te bergen, om niet weggefpoeld te worden. Nu raasde de ftorm, nu kletterde de plasregen, nu bulderde de donder met onbefchryflyke hevigheid. Daar volgde flag op flag, en fchoon robinson zich verbeeldde, tusfehen beiden van tyd tot tyd nog meer kanonfehooten te hooren: was hy nogthans ten laatfte onzeker, of het niet veelligt alleen de donder geweest was? Desniettemin hield hy zich de gantfche nacht bezig met de ftreelende gedachte , dat een fqhip  C 174,3 fchip ter zyne verlosfing naby was; dat hetzelve bet gevaar, waarin bet tegenwoordig was, misfchen gelukkig omkomen, en hem, en tevens zynen getrouwen vrydag, naar Europa overvoeren zoude. Wel tienmaal ondernam hy een nieuw vuur aan te maaken, doch de onophoudelyke regen bluschte hetzehe telkens wederom uit. Dies fchoot voor hem niet over, dan voor de ongelukkigen te bidden; en dat deed hy met de innigfle aandacht. willem. Is hy nu niet meer ze» bang voor het onweer, als voor deezen was. vader. Gy ziet, dat hy van deeze dwaaze vrees tegenwoordig ook geheel genezen is; en wat zou daar wel de oorzaak van weezen ? jaiv. Dat hy thans geen kwaad geweeten meer heelt. vad-kr. We! getroffen! en dan mag ook nog wel de ooizaak daarvan weezen, dat hy tegeuwoordig volkomen overtuigd is dat God een God van liefde is, en dat dienvolgens degeenen, die deugdzaam c-n godvruchtig zyn, niets kan overkomen, dat op het einde niet waarjyk medewerkt ten hltflflen beste. —• Eerst met het opkomen van den dag be. daar-  c m) daarde het onweer; en robinson liep-* verzeld door vrydag, al vreezende en hoopende, naar het ftrand, om te zien of hy wel ' gehoord had, dan niet ? Maar het eerst, dat zich aldaar voor hun gezicht opdeed, was voor beiden een zeer droevig ongeval, inzonderheid voor den armen vrydag. Te wee^ ten de norm had hunne kleine fchuit losgerukt en verre in de zee weg geilingerd. Het was .akelig om te zien, hoe vrydag zich geliet, toen hy zag, dat de vleijende hoop, van zynen Vader welhaast wederom by zich ■te hebben, dus in eens in rook verdwenen was! Hy wierd doodelyk bleek, ftond eene poos geheelenal fpraakloos, zyne 'harende oogen onbeweeglyk op den grond gevestigd, en hy fcheen met alle zyne gedachten afweezig te zyn. Daarop barste hy uit in eenen vloed van traanen, wrong de handen, floeg op zyne borst, en trok zyne haairen uit zyn :hoofd. robinson, door eigen rampen geleerd hebbende, door het ongeluk van een' ander mede aangedaan te worden, was zeer begaan ■ met zyne droefheid, en zocht door zachte en vricndelyfce beweegredenen en vertoogen denzelven wederom tot rede te brengen. „Wie ..weet,  C 17G 3 ,, weet, zeide hy onderapdere, wie weet, :, waartoe het ons goed kan weezen, dat de' „ fchuit verloren geraakt is ? Wie weet, wel„ ke groote diensten de fiorm, die oorzaak „ van dat verlies is, ons en andere men- „ Ichen kan gedaan hebben?" „ Fraaije „ diensten! antwoordde vrydag op een! „ eenigzins gemelyken toon, hy heeft dé „ fchuit' ons ontrukt; dat is het alles!" „ Gy denkt dan, hernam robinson, om„ dar gy en ik met onze kortziende oogen „ geen verder uitwerkfei des ftorms kunnen „ ontdekken , dan alleen het wegvoeren van „ 't fchuitje, dat de Alwyze God, ook gee„ nc andere beweegrede gehad heeft om den„ zeiven te doen ontftaan ? Dwaas, hoe „ durft gy befiaan, om over de oogmer„ ken van den groocen God te wilien oor- ,, deelen ;" „ Dat is wel, maar eilieve! wat nut zou „ de ftorm ons wel gedaan hebben?" vroeg vrydag. „ Vraagt gy dat aan my ? ant„ woordde robinson. Ben ik alweetend „ cm de oogmerken van den Regeerder der .„■ waereld te kunnen ontdekken en begrypen. „ Wel is waar, ik kan naar het een of naar „ het ander gisfen; maar wie verzekert my, »,dot  C i77 ) „ dat ik het geraden heb. Veelligt hadden „ op ons eiland zo veele ongezonde dampen „ zich vergaderd, dat 'er een ftormwind „ noodig was, om dien uit eikanderen te " dryven en te verftrooijen, of wy beiden liepen gevaar, van ziek te worden, en „ zelfs van te fterven ! Veelligt had de fchuit „ als wy die behouden hadden, onzen ondergang veroorzaakt. Misfchien — Maar „ waartoe dienen alle deeze gisfmgen, wat„ dien het ons genoeg moet zyn, te weeten, „ dat God degeene is, die over den ftorm. „ wind gebied, en dat deeze God een wys „ en goedertieren Vader van allen zynen „ fchepfelen is?" vrydag kwam tot inkeer; hy had berouw over zyne dwaasheid, en berustte in de fchikking der Voorzienigheid. Middelerwyl liet robinson zyne oogen rondom gaan over de wyduitgefirekte vlakte des Oce'aans, of hy niet mooglyk ergens een fchip ontdekte? Dan te vergeefs! Nergens wierd hy 'er een gewaar. Hy zag dus, dat hy zich bedrogen had, en dat het door hem by herhaalde reizen gehoord geluid, dat hy voor kanonfehooten gehouden had, niet anders, dan de donder, kon geweest zyn. MismoeM dig  ( 17» ) dig over de te leur/telling van eene zó vlei- jende hoop, keerde hy naar huis. Doch te huis gekomen zynde had hy noch rust noch duur, omdat hy telkens een fchip voor zyne oogen had, dat voor zyn eiland ten anker iag. Hy kiom daarom weder op den berg, waarvandaan hy de westkust kou overzien: maar ook van dien kant kon hy datgeen niet ontdekken, waarmede de verbeelding hem fireelde. Zelfs daarmede nog niet voldaan, en neg al geene rust hebben, de, liep hy naar een' anderen berg, die veel hooger was dan deeze, om vandaar naar de Oostkust van 't eiland te zien. Jn een oogen. blik was hy op den berg geklommen; en nu boven zynde en naar het oosten kykende Hemel f welk eene blyde ontroering nam, toen eensklaps zyne gantfche ziel in, daar hy zag — dat hy evenwel zich niet bedrogen had! allen. Heer! vader. Hy zag een fchip, en wel ondanks den verren af/land, zag hy het zó klaar, dat hy in 't geheel niet meer kon twyfelen, of het was daadelyk een fchip, en wel een vry groot fchip. Ik zoude vergeefiche moeite doen, Kinderen* als ik ulieden zy-  syne blydfchap, zyne onüitfpreeklyks opgetogenheid wilde befcbryven, Ademloos liep hy terug naar zyn kafteel; nam zyne wapenen in de hand en was niet in Itaat om tegen vrydag, die vol verwondering op hem ftaaroogde, meer te zeggen dan: zy zyn daar! fchielyk ! fchielyk! en toen klom hy.als de wind, wederom de touwladder op en liep als of hy vliegen kon. vryda g oordeelde uit de ontroering, uit de haast en uit de gebroken woorden van zynen Meester, dat 'er de Wilden waren. Derhalven nam hy ook zyne wapenen, en liep met geen' minderen fpoed hem achterna. Zy moesten meer dan twee groote mylen loopen, eer zy by dien hoek van het ftrand kwamen waar tegenover het fchip fcheen ten anker te leggen. En hier vernam vrydag eerst recht, wat'er 'eigentlyk te doen was. Robinson toonde hem van verre het fchip, waarover hy zeer verbaasd ftond te kyken, dewyl hy, ondanks den verren afftand, zeer wel kon zien, dat hst w-al honderdmaal grooter was dan het grootfto,dat hy ooit gezien had. robinson wist niet wat hy'van vreugd zoude doen. Dan fprong hy, dan juichte hy M 2 van  C 180 ) van blydfchap, dan viel hy zynen vrydas in de armen, en bad hem met traanen in de oogen, dat hy zich toch ook verblyden zou! Nu gingen zy naar Europa', nu naar Rotterdam'. Daar zou hy eerst zien, hoe men te Rotterdam leefde! Welke huizen de menfchen daar konden bouwen! Hoe gemakke!yk,hoe gerust, hoe aangenaam men aldaar zyn leven fleet! — De vloed zyner woorden nam geen eind; ik geloof, dat by zonder tusfchenpoozing tot den volgenden dag zou voortgevaren hebben met fpreeken, als hy niet eensklaps bedacht had, dat het eene dwaasheid was, den tyd met onnutte woorden té flyten, en dat hy vóór alle dingen diende te zien om aan het volk van 't fchip kennis van zich te geeven Maar hoe dat te doen ? dat was de zaak. Hy beproefde om hen zyne ftem te laaten Jiooren; dan hy merkte haast, dat zulks vergeeffche moeite was, fchoon de wind geduurende het onweêr reeds gedraaid was en nu van het eiland naar het fchip. toe waaide. Hy gelastte daarom zynen vriend, om, zo fchielyk als mooglyk, een vuur aan te maaken, dat van het fchip kon gezien worden. Deeze volvoerde zulks ook llraks, en nu maak-  C 181 ) maakte robinson eene vlam , die zo hoog als een boom opging. Zyne oogen waren daarna onbeweeglyk op het fchip gevestigd, alzo hy ieder oogenblik in de verwachting ftond, dat een boot affteeken en naar hen toe komen zou. Doch daar kwam geen boot opdagen. Ten laatfle na dat het vuur reeds een uur te vergeefs gebrand had, Helde vrydag voor, dat hy, al was het ook nog zo verre, 'er naar toe wilde zwemmen en de menfchen zeggen, dat zy moesten komen. Robinson omhelsde hem uit dankbaarheid, en bad hem, dat hy toch vooral by de uitvoering van dat ontwerp zoude bedacht weezen op x3e behoudenis van zyn leven. Vrydag gooide daarop zyne kleederen van matten van het lyf, brak een' groenen tak af, die hy in den mond nam, en fprong vol moeds in het water. Robinsons hartelykfte zegenwenfchen verzelden hem op zyne ondernee, . ming. charlotte. Maar wat wilde hy met den groenen tak doen ? vader. Een groene tak is by de Wilden een teken van vrede; en die met hetzelve tot hen komt, dien doen zy gewoonlyk geen M 3 leed.  C 182 ) leed. Hy nam derhalven dien tak mede tot zyne veiligheid. vrydag kwam gelukkig by het fchip, zwom eenige reizen rondom hetzelve, en nep: Hei d^r! doch 'er was niemand, die hem antwoordde. Ten laatfïe zag hy den trap, d,e op zyde van 't fchip hing; hy „aderde denzelven, en klom daar op den groenen tak in de hand houdende. Toen hy nu zo hoog geklommen was, dat hy op het dek kon zien, ontfielde hy door het gezicht van een beest, dat hem gantfche, lyk onbekend was. Het was zwart en ruig van haairen; cn op het oogenblik, dat M vrydag gewaar wierd, verhefte het eene ftem, welke hy nog nooit gehoord had. Kort daarna hield het beest weder op, en toonde zich zó vriendlyk, dat vrydag de vrees, die hy in den beginne voor hetzelve opgevat' had, wederom uit zyn hart verbande Het -kwam in de nedrigfre houding naar hem toe kruipen, kwispelde met den Jïaart, en huilde zo beWoeglyk, dat vrydag wel zag dat het befchermlng by hem kwam zoeken! Hy vatte derhalven, toen bet beest tot voor v zyne voeten gekropen zynde zo veel moeds, dat  { I«3 ) .dat hy hetzelve met de hand ftreelde, en het beest fcheen uitgelaten van vreugd te zyn. vrydag wandelde nu rond op het dek en ging voort met luide Item te roepen: Hei daar' maar daar liet zich geen mensch hoegenaamd zien. Hy ftond nu ftH, ftaaroogde op allen de verwonderlyke dingen, die hy op het dek zag, en was met zynen rug gekeerd naar den trap, die van het dek naar het hol van 't fchip gaat; wanneer hy eenskl?ps een' zó gevoeligen cn Herken floot van achteren kreeg, dat hy, zo lang hy was, op den grond viel. Ten uiterfle ontfleld, ftond hy weder op, zag rond, en was byna van fchrik dood gebleven, toen hy een vry groot beest zag met groote kromme hoorns, en met een' langen baard, dat op dat oogenblik zich nog eens in eene dreigende houding op zyne achterpooten ftelde, om hem voor den tweeden keer te verwelkomen. Vrydag gaf een' luiden gil cn fprong, zonder zich een oogenblik te bedenken , overboord in de ZCHet voorgemelde zwarte beest, dat gylieden door de befèhryving waarfchynlyk wel zult herkend hebben. — jan. O dat is vast een krulhond! M 4 VA-  C 184 ) vader. Wel geraden!— Deeze truibond, zeg ik, volgde het voorbeeld van vrydag en fprong insgelyks overboord, om hem met zwemmen te volgen. Vrydag, het geklois van het beest achter zich hoorende, dacht dat het andere monster met de groote hoorns hem achterna gcfprongen was, en hy verviel daardoor in zó groot eenen angst, dat hy genoegzaam onbekwaam wierd om te zwemmen en byna te grond gegaan zou zyn. Wederom een voorbeeld, hoe fchadelyk de bevreesheid is, en dat zy ons telkens bloot (lelt aan gcvaaren, die wy zeer wel konden vcrmyden, als wy ons door dezelven niet lieten overmeesteren. Hy durfde het niet waagen om te zien en zwom, na zyne krachten eerst weuer een weinig herfield te hebben, zó fchielyk voort, dat, de hond hem naauwlyks kon volgen. Eindelyk haalde hy het (trand , enzeeg fpraak^ loos en buiten kennis voor de voeten van robinson neder. De krulhond bereikte kort daarna mede den wal. robinson poogde op alle mooglyke wyze den getrouwen metgezel van zyn eenzaam leven wederom tot zichzelven te brengen. Hy kustte, hy ftreelde, hy fchudde hem , en riep'  C 185 ) riep hem overluid hy zynen naam. Doch 'er verliepen nog eenige minuuteri, éér hy het vermaak 'had, dat vrydag de oogen wederom opende, en tekenen gaf, dat hy nog leefde. Eindelyk was hy weder in ftaat 0111 te fpreeken, en toen verhaalde hy aan robinson, wat yslyk geval hem-overgekomen was; dat het fchip fcheen een groote houten berg te zyn, uit welken drie hooge boomen (hy fprak van de masten) waren opgegroeid ; dat het zwarte beest zó vriendlyk: tegen hem geweest was, en dat het monster met de hoorns en den baard hem daarop had willen doodcn; en ten laatfle dat hy dacht, dat dit monster de Heer en meester was van den zwemmenden houten berg, alzo hy geen enkel mensch daarop gezien had. ■■ robinson hoorde- zyn verhaal met veel verwondering. Hy merkte uit de befchryvitv, dat het monster met de hoorns niets anders was dan eene geit; en uit alle de overige omftandigheden maakte hy op, dat het fchip geftrand was, en dat het fcheepsvolk met de booten en floepen zich geborgen, en het fchip verlaten had. Maar wat van deeze menfchen geworden was, wist hy niet te bedenken. Indien zy zich op zyn M 5 ei-  C 186 ) «landgeborgen hadden, dan zouden zy immers, naar alle waarfchyn/ykheid , geland weezen op de zelfde plaats, daar hy met vrydag thans zelf was; en echter vernam hy niets hoegenaamd van hen. Indien zy met de booten vergaan waren ; dan zouden hunne lyken en de booten op het flrand zyn komen aandryven. Ten laatfte kwam hem wederom te binnen, dat de wind geduurende het onweêr eensklaps gedraaid en oostlyk geworden was, daar dezelve in den beginne westlyk was geweest. Dit fcheen hem toe de fleute] van het gantsch geheim te weezen. Het volk, dacht hy, is vast toen het in de booten gefprongen was, door den fchielyk opgekomenen oostenwind verhinderd geworden, onze kust te bereiken. De ftorm heeft hen naar 't westen gevoerd, en dan zyn zy ofop<3e zee vergaan— (mooglyk zyn zy op eenen ftroom vervallen) 0f zy zyn naar het een of ander westlyk eiland gedre. ven en daar geland. Gave God dat het laat. üe waar was: zeide hy met eenen zucht; en ontdekte aan vrydag zyne meening,'die dezelve insgelyks waarfchynlyk vond. Wat nu te doen? vroeg robinson. Laat het volk dood of nog in leven en Hechts wegge-  C 187 ) gedreven weezen; wy kunnen in beide gevallen niet beter doen, dan dat wy uit beP fchip zoveel zoeken te bergen als ons maar mooglyk zal weezen. Maar hoe zullen wy dit doen ? nu wy onze fchuit niet meer hebben ! Hier trof hem zeiven het verlies van de fchuit byna even gevoelig als het te vooren v r y d a g aangedaan had. Hy wreef zyn voorhoofd om een middel te bedenken, waardoor zy het verlies van de fchuit konden goed maaken; maar hy ftond eene geheele poos zonder iets te kunnen uitvinden. Eene andere fchuit te maaken, dat zou te veel tyds weggenomen hebben. Daar naar toe te zwemmen durfde hy niet onderneemen , alzo het veel te verre was; en daarenboven, Wat zou hy zwemmende veel hebben kunnen t»edeneemen ? jan. Ik weet wel, wat ik zou gedaan hebben. vader. Nu laat eens hooren ? jan. Ik zou een vlot gemaakt hebben. vader. Dat zelfde kwam onzenrobik son ten laatfte ook in de gedachten. Een vlot, dacht hy, zullen wy nog wel het fchielykst kunnen maaken — cootje. Wat is een vlot? jan»  C 188 ) Jan. Heb jy niet gezien , toen wy laatst ons naar den postindie-vaarder lieten roeijen dat 'er toen op de Maas by het Nieuw Hoofd eene menigte van dergel.yfea vloïten ,agen cootje. O! zo eene menigte balken, 4e aan eikanderen zodanig vast gemaakt zyn, dat men geheelenal 'er op kan ftaan envaaren, ais of het een fchip was vA dek. Zeer welgezegd - Nu zulk een vlotwtlde Ró3INSON maaken om daarmede naar het groote fchip te vaaren en zo veele «aken daaruit te bergen, als zy maar konoen. Hy nam daarop affpraak met vrydag dat een van hen beiden naar huis zou loopen «n eeten te gaan haaien voor den gantfchen oag, musgaders al het. klaar gemaakte touwwerken alle de gereedfehappen, die zy hadden; en dewyl vrydag het vlugst ter been was; wierd hy naar huis gezonden, cn r 0BtNsoN bleef,om middelerwyl eenige boomen voor het vlot te kappen. Herwas omtrent av0J]d, éér vrydag te mg kwam rob.nson vermaakte zich mid oeterwyl grootelyks met den krulhond, die als een Europeaansch landgenoot, hem zeer hef en waard was. Zelfs de krulhond fcheen over hem verblyd te weezen, en maakte voor  C 189 3 voor hem uit eigene beweeging, allerhande kunsten, die hy geleerd had.' Robinson gaf hem, toen vrydag wederkwam, van het medegebragte eeten de eerfle portie, fchoon hy zelf den gantfchen dag niets genuttigd had. Vermits het by geluk deeze nacht helder maanlicht was; zo werkten zy beiden zonder ophouden voort, tot na middernacht. Maar toen overviel hen de flaap zó fterk, dat zy met geene mooglykheid in ftaat waren dien langer te wederftaan. klaas. Dat wil ik wel gelooven, zy hadden ook de gantfche voorgaande nacht gewaakt ! gek.rit. En hadden van daag zó gelopen, voornamelykl vrydag ! \ vader. Zy gingen derhalven op het gras leggen, en lieten den krulhond by hen waa. ken. De hond ging aan hunne voeten leggen, en dus genooten zy een' zachten verkwikkelyken flaap, tot dat de morgenfehemering aanbrak. DRIE-  C ipo j DRIE-, EN- TWINTIGSTE AVQNLX De opgaande zon begon nog maar mauwlyks de hoog/te toppen der bergen te vergulden, toen de wakkere robinson zynen metgezel opwekte, om bet werk te voltooijen, dat zy den voorigen dag begonnen hadden. Zy werkten geduurende deezen gantfchen dag zó yverig, dat zy nog vóór den avond hun vlot gereed hadden. Zy hadden eene dubbele Jaag balken gedeeltelyk met touwen eh gedeeltelyk met buigzaame en taaije teenen van Indiaanfcbe wilgenboomen, zó vast op en aan eikanderen gehecht, dat die een vaartuig uitmaakten, waarop zy zich volkomen betrouwen konden, en hetgeen twintig voeten lang, en byna van' dezelfde breedte was. Zy hadden ook daarby de voorzichtigheid gehad van hetzelve digt aan het flrand op rollen te bouwen, om het zonder veel verlies van tyd, en met weinig moeite in zee te kunnen brengen. Tot hun geluk, viel met het aanbreeken van den dag juist de tyd der ebbe in. Om die re-  C 191 ) rede maakten zy allen mooglyken fpoed om het vlot van het ftrand af te werken, om met het water, dal thans van den wal af zeewaarts in vloeide, voor ftroom naar bet geftrande fchip te kunnen afdryven. Dit gedaan hebbepde gingen zy op reis, en binnen een half uur waren zy reeds op de plaats hunner begeerte. Hoe klopte robinson het hart, toen hy het groote Europeaanfche fchip zo naby befchoude! Het fcheelde niet veel, of hy zou van blydfchap het boord gekust hebben, zo trof hem de gedachte, dat het uit zyne luchtflreek gekomen, van Europeaanen gebouwd, en door Europeaanen herwaarts gevoerd was! Maar, helaas ! dacht hy tevens deeze my zo waarde Europeaanen zyn verdwenen! Mïsfchien zyn zy allen verongelukt! Hoe verfcheurde deeze droevige gedachte het hart van den armen robinson, die wel gaarne de helft van zynen overigen leeftyd zou hebben willen afftaan, indien by daar door het verdwenen fcheepsvolk weder aan boord had kunnen krygen, en met hen naar Europa moogen zeilen! Doch, dit was volltrekt onmooglyk; daar bleef dus niets meer voorhem over, dan zoveel van de laading te bergen als  C 192 ) als hy zou kunnen doen, en die tot zyn meeste nut aan te wenden. wtL-lem. Hoe, mogt hy dan goederen neemen, die hem niet toekwamen ? vader. Wat dunkt u, jan? Mag hy dat doen ? Jan. Ja, hy mogt die wei uit het fchip, en mede naar den wal neemen; maar, wanneer de eigenaars weder te recht kwamen dan moest hy hen die weder terug geeven vader. Gy hebt gelyk; want ais hyde goederen niet uit het fchip nam, dan moesten «üe door den tyd voorzeker door de golven verllonden worden. Om die rede mogt hy ook met een gerust gemoed zich datgeen daarvan toeè'igenen, dat voor hem het allerrocdzaaklykst was, en hetzelve de eigenaars, zo zy,ooit weder te recht kwamen , aanrekenen als eene belooning voor de moeite en arbeid, die by tot berging van het overig gedeelte der laading had aangewend. Wat nu de geftrande fchepen in het algemeen betreft; hieromtrent zyn de menfchen in fommige befchaafde landen met elkanderen overeengekomen , dat de geborgen goederen in drie gelyke deelen moeten verdeeld worcen. Een derie deel word aan de eigenaars te-  C 193 ) terug gegeven, wanneer die nog in leven zyn, of anders aan hunne erfgenaamen; het tweede word toegekend aan hen, die de ge. melde goederen geborgen hebben , en het derde vervalt aan hetGemeene Land. klaas. Aan het Gemeene Land! Waarom krygt het Gemeene Land een gedeelte daarvan ? vader. Dat is eene vraag, die ik u nog niet volkomen' beantwoorden kan. Echter kan ik u iets daarvan zeggen,dat gy nu reeds zult kunnen begrypen. Hoort, Kinderen, de Regeering onderhoud op de zeekusten zekere lieden, die zorg moeten draagen, dat 'er van een geftrand fchip niets geroofd word, maar, dat, integendeel,, alles, dat geborgen kan worden, op eene veilige plaats worde gebragt. Indien dit niet gedaan wierd, dan zou de koopman, aan wien de laading toebehoort, zeer zelden iets daarvan wederkrygen, dewyl de, goederen, of, bederven zouden, of, geftolen worden. Nu begrypt gy immers wel, dat het aan het Gemeene Land geld kost, de lieden, welken daarop pasfen moeten, te onderhouden. Dus is het niet meer dan billyk , dat deeze onkosten weder vergoed worden door degeenen, die uit deeze nuttige inftel-  (194 ) ling hun voordeel trekken. Om die rede heeft men vastgefteld, dat het derde deel der geborgen goederen , aan het Gemeene Land moet te beurt vallen. En deeze voor altoos bepaalde wet noemt men het Strandrecht. Uit hoofde van dit recht, flond het robinson vry, om zich, van alle goederen, die hy uit het fchip redden kon, aanftonds twee derde deelen toe te eigenen, j a n. Hoe! Twee derde deelen ? vader. Ja, het eene voor zyne moeite en arbeid, en het andere als wettig Heer van het Eiland, by hetwelk de fchipbreuk was voorgevallen. gerrit. Maar, wie had hem tot Heer van het Eiland gemaakt ? vader. Het recht der Natuur zelf; een ftuk'land, dat nog nooit een'Heer gehad heeft, behoort natuurlyker wyze aan dengeenen, die hetzelve eerst in bezit neemt. En dat was immers hier het geval. . De eerste wensch, die in het gemoed van robinson opkwam, nadat hy van de aandoening der blydfchap, welke op het gezicht van een Europeaansch fchip in hem ontltaan was, zich een weinig herfteld had, was, dat het  C i95 O het fchip nog onbefchadigd mogt zyn, en wederom vlot worden. Indien dit gebeurde nam hy voor om met vrydag. op hetzelve over te gaan, en zo al niet naar Europa, ten minde naar de eene of andere Europeefehe Volkplanting in America te zeilen; hoe ge. vaarlyk het ook zyn mogt, zieh, met een groot en onbemand fchip, zonder de noodige kennis van de zeevaart te hebben, in volle zee te begceven. Hy voer dus op zyn vlot rondom bet fchip om de diepte te peilen; en tfien bevond hy, tot zyne groote droefheid, dat het onmooglyk was het fchip ooit weder vlot te krygen. De rede hiervan was, dat de ftorm het fchip juist tusfchen twee rotfen in geworpen had, tusfchen welke het zó vast beklemd zat, dat het noch voor, noch achterwaarts kon bewogen worden. Dus moest het daar zo. lang blyven zitten, totdat het door den flag van het water geheel in Hukken wierd geflagen. Toen nu robinson gezien had, dat deeze zyne hoop geheel ydel was, begaf hy zich ylings aan boord, om te zien waarin de laading mogt beftaan, en of dezelve nog onbefchadigd was. Doch de fchrik voor het gebaarde monster met hoorns lag vrydag N 2 nog  ( 196 ) nog zó levendig in het geheugen, dat hy byna niet befluiten kon zyn' Heer op het dek van het fchip te volgen. Hy deed het echter, fchoon niet zonder beeven, te meer, dewyl het gemelde monster het eerfte voorwerp was, dat zich aan zyn gezicht vertoonde. Dit monster was echter niet meer zo moedig als te vooren. Het lag integendeel genoegzaam krachteloos op den grond, naardien het zedert twee dagen zyn gewoonlyk voedfel had moeten misfen, Robinson, die de oorzaak van deeze krachteloosheid bemerkte , maakte terlïond zyn werk om iets op te zoeken, dat hy aan het uitgehongerd beest te eeten kon geeven. Naardien het inwendig geitel van een fchip hem volkomen bekend was; vond hy ook welhaast hetgeen hy zocht, en had het 'vermaak van te zien hoe greetig de geit met het voorgeworpen voêr haaren honger ftilde. Vrydag had intusfchen genoeg te doen met zich over de voor hem onbekende gedaante van het dier te verwonderen. Thans begon robinson een naauwkeurig onderzoek te doen. Eerst doorzocht hy allen de vertrekken van het achterfchip, vervolgens het eerfte en tweede dek, en vond overal eene  C i97 ) eene menigte dingen, die in Europa weinig geacht, maar thans voor hem van eene onfchatbaare waerdy waren. Hy vond verfcheiden tonnen'met fcheepsbrood', ryst, meel, gort, wyn, buskruid, kogels en hagel; ook vond hy kanonnen , fnaphaanen , piftoolen , degens en houwers; verders bylen, zaagen, beitels, booren, vylen, fchaaven, hamers, ftaaven yzer, fpykers, mesfen, fchaaren, en naalden, daar waren ook kommen, fchotels, borden , lepels , vuurtangen , blaasbalgen , nappen, en ander houtwerk, voor het overige allerhande yzeren, tinnen en koperen keukengereedfchap; eindelyk vond hy ook nog geheele kisten vol kleederen, linnengoed, koufen, fchoenen , laarzen, en honderd andere dingen, waarvoor de verheugde robinson gaarne zyn' lang vergeten' klomp gouds zou hebben willen geeven, indien men hem daarvoor het een of ander 'van deeze dingen had willen verkoopen. vrydag ftond op het gezicht van dit alles als verdomd, dewyl hy nooit iets dergelyks gezien had, en niet begrypen kon waartoe het grootde gedeelte deezer dingen dienen moest. Robinson daarentegen was verrukt van blydfchap. Hy greep, even als N 3 een  C 198 g ,een klein kind, alles aan; en wierp het telkens weder weg, zonaast zyne oogen op een ander voorwerp vielen, dat hem van nog meer waardy fcheen té zyn. Eindelyk wilde hy ook het onderfte hol van het fchip doorzoeken, maar hy bevond, dat het geheel vo! water was, doordien he: fchip een zwaar lek had gekregen. Nu begon hy by zichzelven te overleggen wat hy voor deezen keer zou medeneemen • en ftond hierover lang in bedenking. Dan fcheen hem het een, en dan weder het ander allernoodzaaklykst te zyn, en om die rede verwierp hy menigmaal weder hetgeen hy een oogenblik te vooren had uitgekozen, om m deszelfs plaats iets anders mede te nee. men. Ten laatfte zocht hy, om voor ditmaal mede te neemen, de volgende dingen als de noodzaaklykfte uit. Vooreerst , een vaatje buskruid, en een vaatje hagel; ten tweede, twee fnaphaanen, twee paar piftoolen, twee degens, en twee houwers; ten derde twee pakken kleederen, een voor zichzelven, en een voor vrydag; ten vierde twee dozynen hemden; ten vyfde, twee bylen, twee zaagen, twee bytels, twee fchaaven,'twee ftaa. yen yzer, twee hamers, benevens eenige an-  C 199 ) andere gereedfehappen; ten zesde, eenige boeken, eenig fcbryfpapier, pennen en ,nkt. te zevende, een vuurftaa., tonderdoos, en Snigevuurfteenen^enagtfte.een vat vol Seepsbrood; ten negende, eenig zeüdoek, en ten tiende de geit. coot,e. 6 Die geit had hy immers met van doen! vader. Dat is waar, cootje, maar de geit had hem van doen, en robinson J d veel te veel medelyden met alle levende fchepfelen, dan dat hy dit arm dier sou ach, Swelügt een nieuwopkomende ftorm het fchip geheel zou verbryzelen, te meer, deWY1 het noodzaaklykfte nog plaats genoeg oP zy„ vlot had. Om die rede nam hy de geit ook met zich. Daarentegen liet hy iets leggen, naar hetwelk de meeste Europeaanen allereerst zouden gegrepen hebben, te wceten, een geheel vaatje vol ftofgoud, en een kistje vol metkostbaare diamanten, dat hy .n de taaier van den Kapitein gevonden had. Het kwam hem in het geheel niet in de gedachten deeze kostbaarheden mede te neemen; deN4 wvl  ( 200 ) wyl hy daarvan in het geheel geen gebruik vvisr te maaken. Met het doorzoeken, openen, ontpakken, «nk.ezen, en overbrengen van aiien deeze d-ngen was zóveel tyd verlopen, dat zy nog flechts een uur over hadden éér de vloed zou beg.nnen te gaan, en deezen moesten zy afwachten, omdat zy anders met he£ Jt kwaalyk aan den wal ZOuden hebben kunnen komen. Dit uur beffeedde rob,wson om eens een' recht Europeaanfchen maaityd te houden. Om dit te doen nam hy een ftuk gerookt vieesch een paar haringen, eenig fcbeepsbrood, boter, en kaas, benevens eene flesch Wyii. zette dit alles op de tafel in de kamer van den Kapitein, en ging met vrydag op de daarbyftaando ftoelen zitten. Zelfs dit dat het hem eenmaa! gebeuren mogt aan eenê gewoonlyke tafel, op een' gewoonlyken ftoel gezeten, van een gewooniyk bord, en met vork e„mes te eeten, verfchafte hem meer blytllchap, dan ik in ftaat ben ulieden te be fchryven. En dan nog de fpyZe„ zei ven, en voornaamelyk het brood, naar hetwelk hy zo menigmaal verlangd had,.... 6Kinderen,gy kunt u geene verbeelding maaken hoe opge- to-  C 20i ) togen van blydfchap hy daarover wasï Men zou, even gelyk hy, negen jaaren lang, van allen deeze levensmiddelen en gemakken ontbloot geweest moeten zyn, om zich een recht denkbeeld te maaken van de verrukking, welke hy thans gevoelde. vrydag had zo weinig kennis van op de Europeefche wyze te eeten, dat hy niet eens wist, hoe hy mes en vork gebruiken moest. Robinson toonde hem dit, maar toen vrydag hem dit wilde nadoen , en een Huk vieesch met de vork aan den mond brengen, flak hy het vieesch naar zyn oor, en bragt, naar oude gewoonte , den fteel van de vork, dien hy in zyne hand had, aan den mond. Van den wyn, dien robinson hem aanbood, wilde hy niet drinken, dewyl zyn gehemelte, dat niets dan water gewoon was, de prikkeling van zulk een krachtig vocht niet verdraagen kon. Het fcheepsbrood fmaakte hem integendeel by uitftek lekker. Eindelyk begon de vloed op te komen; toen klommen zy beiden af naar het vlot, en frieten hetzelve af van het fchip, om met den ftroom weder naar het ftrand te dryven. Welhaast waren zy daar aangeland , en N 5 maak-  C 202 ) maakten allen mooglyken fpoed om de geborgen goederen aan den wal te brengen. vrydag was ten uiterfte begeerig om te weeten, wat allen deeze dingen betekenden, ' welk "ut me" daarmede kon doen Het eerste, dat robinson tot bevreediging van deszelfs nieuwsgierigheid. befloot te doen was, dat hy zich achter een kreupelboschje' ging verbergen , een hemd en volkomene kleeding, benevens een paar fchoenen en koufen aantrok, een' degen op zyne zyde ' ftak, een' gegaloneerden hoed opzette, en zich zo eensklaps aan den verwonderden vrydag vertoonde. Deeze week van verbaasdheid eenige fchreeden terug, dcwyl hy in den beginne in twyfei ftond, of het zyn Heer, of misfehien een ander, veelligt bo vennatuurlyk wezen mogt zyn. Rob insón die niet nalaaten kon over zyne verbaasdheid te glimlachen, reikte hem vriendelyk de hand toe, en verzekerde hem, dat hy nog dezelfde robinson, en zyn vriend was, offchoon zyne kleeding en toeftand veranderd waren. Hierop gaf hy aan vrydag een geheel matroozenpak, toonde hem, hoe hy alles ftuk voor fluk moest aantrekken, en be. val hem toen achter het kreupelboschje te gaan,  C 203 ) gaan, om die kleederen daar aan te trekken. vrydag gehoorzaamde; maar het hield vry lang aan'éér hy met deeze kleeding te recht kon komen ; hy trok, by voorbeeld, in den beginne, het hemd verkeerd aan, dak de beenen door de mouwen, even als of hy eene broek wilde aantrekken Eveneens ging het hem met de broek, die hy het ondcrfte boven wilde aantrekken, cn met het wambuis, dathy op den rug wilde toeknoopen. Langzamerhand bemerkte hy'zyne misdagen en verbeterde die, totdat by ten laatfte na veele vergeeffche poogingen, met de geheele kleeding klaar raakte. Hy fprong van blydfchap als een kind, omdat hy zich zo geheel herfchapen zag, en tevens bemerkte boe nuttig deeze kleeding was, en hoe wel dezelve hem tegen het fteeken der musquito's zou beveiligen. Over de fchoenen alleen was hy niet voldaan, dewyl die hem noodeloos én ongemaklyk voorkwamen. Hy verzocht derhalven, dat hy die weder mogt afleggen, hetwelk robinson aan zyn eigen goedvinden overliet. Vervolgens toonde robinson hem het gebruik der bylen, en andere gereedfehappen,  C 204.) pen, waarover vrydag door blydfchap en verwondering als opgetogen ftond. Zy maakten terftond gebruik daarvan om een' kleinen mast voor hun vlot te vervaardigen ; ten einde zy in het toekomende een zeil zouden kunnen byzetten, en dus niet altyd genoodzaakt zyn om het gety af te wachten. Robinson nam deezen arbeid alleen op zich, en zond vrydag in tusfchen naar hun kafteel' om de Lama's te melken, een werk, dat zy nu reeds in geene twee dagen hadden kunnen waarneemen. Geduurende de afwezigheid van vrydag laadde robinson een'der fnaphaanen, dewyl hy het vermaak wilde hebben van zynen vriend met de wonderbaare uitwerking van het buskruid te verrasfchen. Toen nu deeze terug gekomen was, en verbaasd ftond over de gezwindheid van robinson, die zyn' arbeid reeds voltooid had, zag deeze een' zeearend , die met een' visch in den bek wegvloog. Oogenbliklyk greep hy den fnapliaan; en riep: „ Geef wel acht, vrydag, „ die moet 'er aan gelooven!" Zodra hy dit gezegd had, haalde hy den haan over, en den arend viel uit de lucht dood op 'den grond neder. .. Ver-  C 205 ) Verbeeld u eens den fchrik en de verbaasdheid van den armen vrydag! Hy viel plotfeling neder,even alsof hy ze!f;getroffen was, naardien hem aanftonds zyn oud bygeloof van Toupan den Donderaar, weder in de gedachten kwam, voor wien hy in de eerfte oogen* blikken zyn' Heer zeiven hield. Hy viel gelyk ik gezegd heb op den grond neder; vervolgens ging hy op de kniën leggen, en ftak zyne bevende handen naar robinson uit, even alsof hy hem om genade wilde bidden. Spreeken kon hy niet. robinson was ten uiterfte afkeerig van met iets, dat eenige betrekking tot den Godsdienst kon hebben , den fpot te dry ven. Het was hem dus, zo haast by bet vermoeden van vrydag begon te bemerken, ten uiterfte leed, dat hy hem niet alvoorens onderricht had van hetgeen by voorgenomen had te doen, en hy fpoedde zich om dien misflag weder te herftellen. Hy beurde den beevenden vrydag vriendelyk van den grond op, omhelsde hem, bad hem, dat hy niet zou vreezen, en voegde daarby; dat hy hem ook leeren zou zulk een' blikfem en zulk een' donderflag voort te brengen, en dat dit eene zeer  ( 206 ) zeer natuurlyke zaak was. Hierop toonde hy hem op welk eene wyze de fnaphaan was ingericht, befchreef hem de zaamenHelling en de uitwerking van het buskruid, laadde den fnaphaan voor zyne oogen, en gaf hem dien in de hand om af te fchieten. Maar vrydag, die daartoe nog veel te vreesachtig was, verzocht hem, dat. hy het liever zelf zou doen. Robinson maakte een kenmerk op den afftand van honderd fchreden, beval vrydag naist hem te gaan ftaan, en fchoot den fnaph.an af. Het fcheelde niet veel, of vrydag zou ten tweeden maale op den grond gevallen zyn; zo bovennatuurlyk kwam hem alles, dat hy zag en hoorde, te vooren. Het wit was met veele hagelkoorntjes doorfchoten, die nog daarenboven vry diep in den boom doorgedrongen waren. Robinson deed dit aan vrydag opmerken, en liet hem zeiven daaruit het gevolg trekken , hoeveel veiliger zy, in het toekomende, tegen alle aanvallen der Wilden zouden zyn, nu zy dien door kunst gemaakten donder en blikfem in hunne magt hadden. Vrydag kreeg hierdoor, en door alles, dat hy op het fchip gezien had, zulk een ontzag voor de Europe- aa-  C 207 ) aanen in het algemeen , en voor zyn' Heer iri het byzonder, dat het hem nog veele dagen naderhand onmooglyk was dien met de voorige vertrouwlykheid te bejegenen. Intusfchen begon de nacht te naderen, die aan de bezigheden van deezen voor hem zo blyden dag een einde maakte. VIER.  C 208 ) V1ER-EN- TWINTIGS TÉ AVOND. Den volgenden avond ging de Vader, tot groote blydfchap der Kinderen , zonder eenige vooraffpraak, op de volgenden wys voort. robinson had, gedüurende zyn verblyf op dit eiland, nog nooit zo zacht gerust als nu; want hy had zich, zedert zyne aankomst, nog nooit zo gelukkig gezien als nu. Ook kan nooit een mensch meer hartelyke dankbaarheid en liefde jegens zyn' hemelfchen Weldoender, aan wien hy alles te danken heeft, gevoelen, dan hy toer? gevoelde. Zo dikvfyls hy zich alleen bevond viel hy op de kniën, en dankte den Geever alles goeds voor hetgeen, dat hy hem zo genadiglyk verleend had. Hy trachtte vrydag ook deeze aandoeningen van dankbaarheid in te boezemen. Hy leerde hem ten dien einde een danklied van buiten, en toen hy dit kende hieven zy eiken avond te zaamen hetzelve aan tot lof van hunnen algemeenen Vader De  C 209 3 Den volgenden ochtend ftonden zy vroegs tydig op, bragten allen hunne geborgen goederen in een boschje, en bedekten die, of het misschien mogt beginnen te regenen, met takken en kokosbladen. Vervolgens (teken zy, zodra de ebbe begon, weder in zee om naar het wrak te vaaren. cootje. Wat is een wrak, Vader ? vader. Dus noemt men een fchip, dat geftrand , en reeds gedeeltelyk verbryzeld js. Naardien zy deezen keer een paar goede riemen medegenomen hadden , was hunne togt veel voorfpoediger dan de eerfte maal. Zy kwamen weder behouden aan boord, en het eerfte, dat zy by de hand namen, was, dat zy alle de planken, die zy in het fchip vonden, op hun vlot aflieten, en daarvan een' dichten vloer op hetzelve maakten , opdat de goederen , die zy wilden medeneemen drooger zouden leggen, dan die van den voorigen dag. Thans doorzocht robinson alles op nieuw, om uit de menigte van goederen, die hy niet allen te gelyk kon medeneemen , eene verftandige keus te doen. Voor deezen keer viel hem de keus niet zo moeijelyk, dewyl hy de noodzaaklykfte dingen reeds in zekerO hèid  C 210 ) heid gebragt had. Hy ging echter met dezelfde bedachtzaamheid te werk als de eerfte maal. Onder anderen befloot hy een van de kleine kanonnen mede te neemen, die hy op het fchip vond. j a n. Een kanon ? Daarvoor had hy waarJyk wel iets noodiger kunnen medencemen. vader. Zo fchynt het ons toe, dewyl wy de zaak flechts van verre beöordeelen ; maar robinson integendeel, die zyn' ganrfchen toeftand van naby befchouwde, oordeelde, dat hem dit kanon, ten minfte tot zyne gerustftelling, ten hoogfte noodig was. jan. Hoedat? vader. Die plaats naby het ftrand, daar hy voor als nog de geborgen goederen nederleggen moest, was onbevestigd, en lag ongelukkiglyk in dien oord, daar de Wilden gewoon waren te landen. Nu kon hy zich, wel is waar, vry zeker op zyne fnaphaanen en piftoolen verbaten , ingevalle zy hem mogten aantasten, maar de gedachte, dat hy zich dan weder in de droevige noodzaaklykheid zou bevinden van den een' of anderen van deeze arme Wilden te dooden, deed hem yzen. Nu dacht hy als hy een kanon op het  C mi } hst Grand had, dan kon hy, wanneer zy met hunne fchuirjes het ftrand zouden willen naderen, hen van verre een' kogel over het hoofd fchieten, waarop zy van fchrik waarfchynlyk terug zouden keeren. Ziet gy nu wel, Kinderen, hoe onzeker het is over de handelwys van andere menfchen te willen oordeelen ? Wy kennen zeer zelden alle de beweegredenen, naar welke anderen hun daaden inrichten ; hoe hebben wy dan het recht om ons zeiven tot rechters over dezelve op te werpen? Een verflandig man is zeer langzaam in het oordeelen over zyne medemenfchen; houd zich, over het algemeen genomen , zelden daarmede op, wanneer hy daartoe niet volftrekt verplicht is, dewyl hy over zichzelven en zyne eigene handelingen genoeg te denken en te oordeelen heeft; cn laaten wy in het vervolg ook zo doen. Bebalven het kanon bragten robinson en vrydag deezen keer nog de volgende goederen op hun vlot: Vooreerst, een' zak rog^ ge; een' zak tarw, een' zak garst, en Cen' zak erwten ; ten tweede, eene kist met fpykers en fchroeven; ten derde, een dozyn bylen; ten vierde een vaatje buskruid, eert O 2 Vaat*  C 2M2 ) vaatje kogels, en een vaatje hagel; ten vyfde, een zeil; en ten zesde, een' flypfleen. willem. En waartoe die flypfleen ? vader. Om bylen, mesfen, en andere gereedfehappen weder feherp te maaken , Wanneer zy zouden flomp geworden zyn. willem. Heeft hy dan geene fteenen op zyn eiland ? vader. Steenen in menigte; maar niet éénen flypfleen. Hebt gy niet opgelet, dat die van een' geheel anderen aart, te weeten veel weeker moeten zyn dan andere fteenen ? willem. Ja, vader. Nu, zulke weeke zandachtige fteenen had hy op zyn eiland niet gevonden ; en een flypfleen is voor alle menfchen, die fcherpe gereedfehappen moeten gebruiken, eene ongemeen nuttige en noodige zaak. Hy oordeelde derhalven dien meer zyne keuze waerdig dan het ftofgoud en de diamanten, die hy ook nog ditmaal liet achterblyven. Eer zy weder van het fchip afgingen onderzocht robinson den toefland van hetzelve, en bevond, dat het nog meer water had ingekregen, en dat door den flag van het water, en door het fchuuren tegen de rot-  C 213 } rotfen Teeds verfcheiden planken waren losgeraakt Hy voorzag dus, dat de eerfte opkomende ftorm het geheel wrak zou verbryzelen. Dit fpoorde hem aan om nog meer fpoed te maaken, om dus van de overige goederen zo veel hem mooglyk zou zyn te kunnen bergen. Naardien de wind thans uit zee woei, konden zy met behulp van het zeil en de riemen weder naar den wal vaaren, fchoon de tyd der ebbe nog maar half verftreken was. Onderweg deed robinson zichzelven een verwyt, dat een bewys van zyne braafheid was. g e r r1 t. En waarover toch ? vader. Hierover, dat hy het goud en de diamanten niet had medegenomen. .gerri t. En wat zou hy toch daarmede uitvoeren ? vader. Hy zelf wist daarmede niets uit te voeren ; maar hy dacht dus: Het is toch niet volftrekt onmooglyk, dat de eigenaar van het fchip nog leeft, en weder te voorfchyn komt, om te zien, of hy nog niet iets van zyn goed kan bergen. Wanneer 'er nu eensklaps een ftorm ontftaat, die het fchip verbryzelt, éér ik nog eens weder aan boord O 3 kan  C 214 ) kan vaaren, cn het goud en de. diamanten verloren gaan; zou ik het dan voor (Jen eigenaar derzclven, zou ik het voor God , zou ik het voor myn eigen geweeten kunnen verantwoorden, dat ik alleen die dingen geborgen heb, welken my van nut kunnen zyn, en tevens niet datgeen, waar aan den wettigen eigenaar van dit alles het meest gelegen legt ? Waarvan misfehien zyn geluk, en dat van veele anderen kan afbangen ? Robinson! robinson! voegde hy daarby, terwyl hy zich van misnoegen voor het hoofd floeg hoeveel.ontbreekt 'er nog, éér gy zo braaf zyt als gy wel behoorde te zyn | Hy kon naauwjyks den tyd afwachten, dat zy gelost zouden hebben en weder afvaaren, zo groot was de ongerustheid van zyn geweetan over een' plicht, dien hy metrecht voor geheiligd hield. Zy naderden het land ; maar juist op het oogenblik toen zy het vlot dachten op het ftrand te laaten loopen, raakten zy in groot gevaar van hunne geheele laading in de zee te zien verzinken. Want, naardien de tyd der ebbe nog duurde, raakte het vooreinde van bet vlot eensklaps vast op het (Trand, en Wierd dus veel hooger dan het achtereinde,  C 215 ) gclukkiglyk ftónden robinson en vrydag beiden achterop, en dus konden zy de afglydend'e laading terug houden, zodat die niet in het water viel. Nadat zy alles weder behoorlyk vastgezet hadden , moesten zy zich getroosten tot over de knie* door het water en flib te waaden, om hunne goederen aan land te brengen. Dit deeden zy zó yverig, en zó voorzichtig, dat 'er niets verloren ging, en dat zy nog vóór het opkomen van den vloed weder konden afvaaren. Naauwlyks was robinson weder op het wrak gekomen, of hy fpoedde zich om het vaatje met ftofgoud, en het kistje met diamanten te gaan haaien, en op het vlot te brengen. Toen hy dit gedaan had, viel hem, gelyk men zegt, een' fteen van het hart 5 en nu hy deezen plicht volbragt had, oordeelde hy, dat het hem geoorlofd was, wederom voor zichzelven te zorgen. Voor deezen keer nam hy onder anderen een paar kruiwagens, die hy ook in het fchip vond, mede; benevens een' goeden voorraad van kleederen , linnengoed, werktuigen en gereedfehappen, eene lantaren, en allen de gefchriften, die hy in des Kapiteins O 4 ka-  C 216 ) kamer vond; en daar intusfchen de vloed was opgekomen , gingen zy weder onder zeil, en kwamen voor wind en ftroom, welhaast aan land. Het nog overig gedeelte van den dag befTeedde robinson aan eene bezigheid, welke hem thans allernoodzaaklykst fcheen. Hv was beducht, dat 'er misfchien een zwaare regen zou kunnen opkomen, die zyn' dierbaarlten fchat, het buskruid naamelyk, onbruikbaar zou maaken. Om dit gevaar af te wenden belloot hy, nog dien zelfden dag van een groot ftuk zeildoek dat hy medegebragt bad eene tent te maaken; waaronder • hy deezen zynen grootften rykdom zou kunken bergen. Daar hy thans eene fchaar, naalden, en garen had, ging hem dit werk vlug van de hand, en Vrydag leerde welhaast zoveel van hem, dat hy hem daarin behulpzaam kon zyn. Deeze kon de onfchatbaare uitvin, ding van de naalden en fchaar niet genoeg bewonderen, en moest bekennen, dat hy en zyne landgenooten in vergelyking van de kunstige Europeaanen flechts onnozele halzen waren. Zy haddpn dit werk nog vóór den avond in ge-  C 217 ) gereedheid; en toen wilde robinson nog het vermaak hebben van de verbaazende uitwerking van het kanon aan vry dag te toonen. Hy laadde, ten dien einde, het ftuk met een' kogel, en ftelde het zodanig, dat die de oppervlakte van het water moest raaken, op dat vrydag duidelyk zou kunnen zien hoeverre dezelve kon voortgedreven worden. Hierop brandde hy los, en vrydag, fchoon door de fnaphaanfchooten hiertoe voorbereid, fchrikte echter zodanig van den nog veel heviger' flag van het kanon,dat hem allen de leden begonnen te beeven. De kogel huppelde over de oppervlakte van de zee, en verloor zich in een' onafzienbaaren afftand. Vrïdag verzekerde hem daarop, dat één zodanig fchot genoeg zou zyn om allen zyne landgenooten, fchoon zy ook by duizenden aankwamen, eensklaps op de vlucht te jaagen, dewyl zy hem,, die dezen donder veroorzaakte gewisfelyk voor Toupan zouden houden. Toen het donker geworden was , ftak r'obinson zyne lantaren aan, om de papieren, die hy mede van boord gebragt had, na te zien, en daaruit, zo het mooglyk was, te verneemen, wien dit fchip had toebehoord, O 5 en  C 2IS ) en werwaarts het beflemd was geweest? Maar tot zyn ongeluk waren deeze fchriften, zo wel als de febeepsboeken, die hy medegenomen had, gefchreven in eene taal, die hy niet «erfland» Hoezeer berouwde het hem thans op nieuw, dat hy zich in zyne jeugd niet meer op het leeren der taaien had toegelegd! Maar dit berouw kon hem nu niet baaten. Intusfchen gaf zekere omftandigheid, die hy bemerkte , hem eenig licht nopens den koers van het fchip, en de plaats van deszelfs beftemming. Hy vond een paar brieven, die naar Barbados ingericht waren, een Eiland naby het vaste land van America, en waarop een fierke flaavenhandel gedreven word. cootje Slaavenhandel, wat is dat? va dei;. Ik zal u zeggen wat dat is. In Africa Gy weet immers wel waar dat legt? cootje- Ja wel; daar dien weg heen, over de groene brug en het ganzenveld.... Gaa nu rr.aar voort, Vader. vader. Nu, in Africa, daar de Negers woonen, zyn de meeste menfchen nog zo ruw en onbefchaafd als de redelooze beesten. Hunne Opperhoofden, of Koningen, dieniet veel.  C 219 ) veel Wyze* zyn dan zy zeiven, handelen hesr ook inderdaad alsof zy Hechts beesten waren, Wanneer nu de Europeaanen daar komen, dan bied men hen geheele hoopen zwarte menfchen ten verkoop aan, even gelyk men by ons de koetjefi en paarden ter markt brengt. Veele Vaders brengen zelfs hunne eigen kinderen oP de markt, om voor eene kleinigheid van hen ontflagen te raoken; dan komen daar de Europeaanen, koopen eene groote menigte van deeze meniehen, en voeren die over naar America, daar zy oen zwaarften arbeid moeten verrichten, en zeer armh.rtig onderhouden worden. Zulk een flaaf (zo noemt men die menfchen) is dus zeer ongelukkig, en zou dikwyls veel liever willen flerven, dan langer te leeven. willem.- Dat is toch immers ook niet braaf, dat men zo met de menfchen leeft? vader. Voorzeker is het niet braaf; en het is ook te hoopen , dat deeze verfoeijelykc flaavenhandel door den tyd geheel zal afgefchaf t worden.... Vervolgens vond robinson eene lyst, waaruit hy, ten naaste by, kon opmaaken, dat 'er meer dan honderd flaaven op het fchip geweest waren , welken naar Barbados zouden  C 220 ) den overgevoerd zyn geworden. Hy gaf van dit alles eene befchryving aan vrydag, en voegde ten laatfie daarby: Wie weet, of deeze ongeiukkigen aan deh ftorm, die het fchip op deeze klippen geworpen heeft, niet hunnen veriosfing te danken hebben? Wie weet, ofzy niet misfchien met behulp der booten zich gered, en het een of ander eiland bereikt hebben, daar hunne dwingelanden niets meer over hen te bevoelen hebben, cn daar zy, naar hunne ievenswyze, een recht gelukkig en vergenoegd Jeven kunnen leiden. vrydag vond dit ook gantsch niet onWaarfchynlyk. Welnu, myn goede vrydag, vervolgde robinson, zoud gy dan nu nog uwe onlangs gedaane vraag durven herhaalen? vrydag. Welke vraag? robinson. De vraag: Welk een nut de ftorm, die ons fchuitje wegge/lagen heeft, gedaan kan hebben ? vrydag wierd befchaamd, en floeg treurig de oogen neder. „ ó vrydag!" riep hierop robinson met een' godvrugtigen yver uit , „ erken p, hierin de hand van den almagtigen en al- wy-  ( 221 ) - wyzen God, die hier wederom zo zicht„ baarlyk werkzaam geweest is! Zie eens ',' hoevee! de ftorm ons heeft moeten weder_ geeven voor het weinige, dat God hem " bevolen had ons te ontrukken! Befchouw , eens dien gantfeben voorraad van hulpmiddelen, die dienen kunne om bet gemak ", en geluk van ons leven te bevorderen! — „ Zouden wy dien bezitten, indien deeze , ftorm niet opgekomen was ? Het is zeker,] lyk onaangenaam i dat men zyn eigen ge„ luk aan het ongeluk van andere menfchen „ verfchuldigd is; maar wat zou het zyn* „ indien nu eens de meeste dergeenen, die ,, op het geftrande fchip geweest zyn, thans „ veel gelukkiger waren dan te vooren ? En „ dat dit waarlyk hun lot is, komt my gantsch ,' niet onwaarfchynlyk voor. Wat dunkt u „ nu van de Goddelyke beftiering ?" „ Dat dezelve onbegrypelyk wys en goed „is, en dat ik zeer dwaas gered neerd heb," gaf vrydag ten antwoord , terwyl hy tevens zyne handen tc zaamen legde, en de oogen ten hemel floeg, om God om vergiffenis te fineeken voor de misdaad, waaraan hy zich uit onkunde had fchuldig gemaakt. RO-  C 222 ) s obinson bewaarde al!en deeze fcheen .papieren even zorgvuldig als het goud en de diamanten; om , ingevalle hy ooit weder iu Europa mogt komen, door middel derzelven, bericht te krygen, aan wien hy oceze geborgen fchatten moest terug geeven. ■Nog zes dagen lang voeren zy voort, dagelyks twee- of driemaal naar het wrak te gaan, en alles, dat zy vervoeren konden aan land te brengen. Duizenden-van beuzelingen waren voor hen van groot belang, en wierden ais zaaken van veel gewigt door hen medegenomen , die ons naauwlyks opraapenswaerdig zouden voorkomen , dewy! wy nog nooit aan dezelve gebrek gehad hebben. Een deel derfcheepslaading befïond uit Olyfmtstanden; deezen lieten zy leggen, omdat zy daarvan geen gebruik konden maaken. Hetzelfde deeden zy met eenige vaten Coffyboonen, welke robinson insgelyks niet achtte, dewyi hy niet van voorneemen was, zich ooit weder aan overtollige en fchaadelyke fnoeperyën te gewennen. Daarentegen zochten zy zoveel planken los te broeken en mede te neemen als zy maar krygen konden, dewyl die hen toefcheenen van grooter nut, en dus ook van meer wezeïïtlyke waerdy te zyn. Ook  C 223 ) Ook bragten zy de overige vyf kanonen naaf den wal, en tevens al bet yzerwerk, dat zy maar vinden, of van het fchip losbreeken konden. Nadat zy nu reeds agttien maaien heen en weder gevaren hadden,en telkens met hunne laading behouden waren aangeland ; bemerkten zy, op een' tyd, dat zy zich weder aan boord van het wrak bevonden , dat 'er een onweder begon op te komen. Zy fpoedden zich derhalven, zoveel het in hun vermoogen was, met de aflaading,en zy voeren van boord, in hoop, dat zy, nog vóór het uitbarsten van het onweder, het flrand zouden bereiken. Maar alle hunne poogingen waren vergcefsch. Eer zy nog de helft van hunnen terugtogt afgelegd hadden, ontflond 'er een zo geweldige ftorm , verzeld van donder, blikfem, en regen, dar de baaren welhaast over het vlot heen floegen, en alles, dat daarop was, in den afgrond ftortte. Zy zeiven hielden zich een' tydlang zó wel vast, dan de bruifchende golven hen niet konden wegflaan, of fchoon die hen telkens meer dan eene elle hoog over het hoofd floegen. Maar eindelyk kon het zwak zaamenliel van het vlot de woede der baaren niet langer we-  ( 224 ) wederftaan. De banden, die de balken aaneen gehecht hielden, braken los, cn het geheele vlot viel in Hukken. lotje. 6 Die arme R03i nson ! allen. Stil' ftil! vader. Vrydag zocht zich met zwemmen te redden; doch robinson greep een' balk, met welken hy nu in den afgrond nederltorte, en dan weder hemelhoog opgeworpen wierd. Hy was dus veel meer onder dan boven het water, wierd geheel bedwelmd , en kon niet meer hooren of zien. Eindelyk begaven hem zyne krachten, en met dezelve zyne beflotenheid. Hy gaf nog een' luiden fchreeuw, en verdween toen in eene verfchrikkelyke baar, die hem van den balk losrukte. Tot zyn geluk was de getrouwe vrydag hem fteeds op zyde gebleven, niettegenflaande deeze zich, indien hy gewild had, veel fpoediger had kunnen redden. Toen hy nu zynen Heer voor zyne oogen zag verzinken, bedacht hy zich geen oogenblik, maar dook naar den grond, greep robinson met de linkerhand, en werkte met de rechterhand zich weder op. En nu verdubbelde hy zyne poogingen met eene zo ongehoorde infpan- ning  C 225 ) ning van krachten, dat hy binnen weinig minuuten aan den wal was met het lichaam van zyn' Heer aan de hand. allen, (Met groote verbaasdheid.) Ach! ach! Met het lichaam, Vader? va dek. Ik noem het dus, omdat 'er inderdaad geen vonkje levens meer in hem over fcheen. vrydag droeg den doodbleeken robinson verder op den wal , viel wanhoopig op hem neder , riep hem toe , fchudde hem, wreef hem over zyn geheel lichaam, en drukte verfcheiden maaien zyne eigene lippen op zyn' mond om hem adem in te blaazen. Eindelyk (maakte hy het onuitfpreekelyk genoegen, dat hy weder eenige kentekenen van leven in hem befpeurde; hy voer met zyne wryvingen voort, en robinson begon weder tot zichzelven te komen ,, Waar ben ik?" vroeg hy eindelyk met eene zwakke flem , terwyl hy tevens de oogen weder opende. ,, In myne armen , myn waar,, de Heer!" zeide vrydag, met traaneri van blydfchap in de oogen. Thans ontftond 'er een aandoenlyk fchouwfpei, daar robinson zyn' redder niet genoeg danP ken  C 226 ) k*n kon, en deeze niet wist, wat hy doen zou van blydfchap over zyns Heers terugkeer in het leven. Kinderen, my dunkt, dat wy het verhaal van deezen dag met geen beter geval kunnen eindigen, laat het derhalven voor vandaag genoeg zyn. Pt F.  C 227 ) VfP- EN- TWINTIGSTE AVOND. Daar vielen imusfchen weder verfcheideri verhinderingen voor, die den Vader beletteden zyn verhaal te vervolgen. Geduurende dien tyd wierd het jonge gezelfchap met zes nieuwe leden vertrroot , derzelvcr naamen waren, matthys, fredekik, korne- i, is, hendrik, pieter, en karel. Dat gaf eerst een leven onder de oudlïen, naardien de een vóór den anderen aan de nieuwe vrienden wilde vertellen wat zy van robinson gehoord hadden! De een wist dit, en de andere dat van hem; dan had dé èen dit, en de andere weder wat anders overgeflagen, en dan viel hen een derde in de reden om de overgellagene plaats aan te vullen ' Daar zy dus op het laatst allen te gelyk begonnen te fpreeken, ontflond 'er een zó verward gekakel, dat een ieder naauwlyks zyne eigene Hem meer hooren kon. Hierdoor zag de Vader zich genoodtzaakt, om, indien' hy een einde aan deeze verwarring wilde maaken, het verhaal weder van vooren af aan P 2: re'  C 228 ) te beginnen , en alles te herhaalen tot aan het geval toe, waarby zy laatst gebleven waren. Dit gedaan zynde voer hy, tot grooie blydfchap van allen, dus voort: Nu, kinderen, gy hebt gehoord, dat robinson weder tot zichzelven gekomen was. De flaap, dien hy dien nacht onder zyne tent en op een wezentlyk bed mogt genieten, had hem zó verkwikt, dat hy reeds den volgenden ochtend volkomen herfleld was, en God voor de behoudenis van zyn leven dankte, De ftorm had dien gantfchen nacht blyven •woeden. Hy verwachtte dus met eene angstige nieuwsgierigheid den dag, om te zien, wat 'er van het wrak geworden was. By het opgaan der zon zag hy, tot zyn groot leedweezen, dat het wrak geheel verdwenen was. Ettelyke planken en balken, die waren komen aandryven, beweezen duidelyk, dat des florm hetzelven geheel verbryzeld had. Het ftrekte hem op dit gezicht tot genoegen, by zichzelven bewust te zyn, dat hy geene vh/t gefpaard had, om zoveel van de goederen te redden, als hem eenigzins mooglyk was geweest; en gelukkig is de mensch, wiens geheel gedrag zó wyslyk is ingericht, dat hy by alle onaangenaame ge-  C 229 ) gebeurtenisfen, gelyk thans r o b i n s o n , tot zichzelven kan zeggen : „ Het is buiten myne „ fehuld." Waarlyk, deeze zelfbewustheid kan veele dingen verzachien, die anders voor het menfchelyk hart ondraaglyk fmartelyk zouden vallen. robinson en vrydag fleepten zorgvuldiglyk allen de aangefpoelde overblyffelen van het fchip naar den wal , dewyl zy voorzagen, dat elke plank, en eike lat hen van nut zou kunnen zyn. Zy fmeedden derhalven een gefchikt ontwerp tot hunne aanftaande bezigheden. De geborgen goederen, naamelyk, moesten naar hun kafleel gebragt worden; maar zich telkens by het overvoeren zo verre van dezelven te verwyderen, fcheen hen met recht gevaarlyk. Robinson fchikte het derhalven zodanig, dat zy beiden, by beurten , de een wegkruijen, en de ander daarby de wacht zou houden. Hy laadde zyne kanonnen, en plantte die op het flrand met den mond zeewaarts gericht. Vervolgens wierd 'er een groot vuur aangefloken, dat door dengeenen, die de wacht had, fteeds onderhouden moest worden ; en by het gefchut flond P 3 eene  C 230 ) eene lont gereed, om, wanneer het noodig jnogt zyn, terftond vuur te kunnen geeven. robinson zelf was de eerfte, die een begin maakte met het overvoeren der goederen. Om de beste kleederen te fpaaren had hy ook een matroozenpak aangetrokken; en in de plaats van zyne voorige wapenrusting, droeg hy nu een' houwer, en twee piftoolen in een' lederen gordel. Hy laadde vooreerst eenige vaatjes buskruid op zyn' wagen, benevens eenige andere dingen, die het'noodigst voor nat moesten bewaard worden; en hiermede begon hy zyn' optogt. De krulhond, die hem nimmer verliet, yerzelde hem, fchoon niet als een onnutte reismakker. Robinson had hem een zeel pm de fchoften aangedaan, en dit'met touwen voor aan den wagen vastgemaakt, ten einde de hond hem door het trekken zou kunnen helpen. Daar nu de krulhonden zeer leerzaam zyn; wist deeze zich welhaast zeer goed in zyn nieuw beroep te fchikken , en deed in korten tyd zyne zaaken zó wel, alsof hy al zyn leven eens kruijers hond was geweest. Daarenboven droeg hy nog een pak in zyn' bek, betgeen men hem reeds te vooren geleerd had. ro-  C 231 ) robinson ram, by zyn terugkomst allen zyne tamme, en reeds aan het lastdraagen gewoone Lama's mede, om zich ook daarvan tot het overvoeren der goederen te kunnen bedienen. Daar deezen nu zeven in getal waren , en elk derzelven meer dan honderd- en- vyftig ponden draagen kon, kunt gylieden ligt nagaan, hoeveel deeze geheele menigte te gelyk kon mede.ieemen. Dewyl 'er nu in het hol, en in den kelder van RoaiNSON geene genoegzaame plaats was om allen deeze goederen te bergen, beflooten zy om in alle yl nog eene tweede tent op de voorplaats van het kafieei op te flaan , ■welke, tot nadere gelegenheid, voor eene bergplaats zou kunnen dienen. Binnen den tyd van agt dagen was alles overgebragt, eenige planken alleen uitgezonderd, die zy midden in een digt bosch gebragt hadden, om dezelve vooreerst daar te laaten blyven. lotje. Vader, gy hebt ons nog niets-gezegd van de geit. vader. 6, Dat zou ik byna vergeten hebben. Welnu, die geit namen zy, gelyk gy ligtelyk kunt beprypen, ook mede naar het kafteel, en bragten haar by de tamme P 4 La-  ( 232 ) Lama's, waarmede zy zich zeer wel verdraagen kon. — Nu hadden robinson en vrydag zó veelerhanden aangenaamen arbeid; dar zy in den beginne naauwiyks wisten wat zy eerst zouden aanvangen Maar robinson, die 'er thans zeer opgefleld was, om in alles eene geregelde orde te houden, maakte Welhaast eene fcheiding tusfchen de meer en min noodige bezigheden , en vatte dus terflond de noodigfle by de hand. Eene der voornaamde was het opflaan van eene loos, of kleine fchuur, om de goederen, die in het hol niet konden geplaatst worden, bekwaamer en zekerder te kunnen bewaaren dan zulks onder de tent kon gefchieden. Nu was het dus hunne hoofdzaak zich in de timmermanskunst te oefenen, welke niet een van beiden geleerd had. Muar, wat toch kon thans te zwaar vallen voor de vindingryke arbeidzaamheid van robinson, daarby zich bezitter zag van allen de werktuigen, die hy noodig'had? E>e moeijelyklte en ongewoonte handwerken ftrekren hem thans tot fpel; daar hy zoveel anderen, zonder gereedfehappen en zonder hulp reeds beoefend had. Het nedervellen, en  C 233 !) en wel zal voorkomen; want hy had alle;, dat tot eene fmids hehoorr, in het fchip gevonden. Als daar was een klein tuinbeeld, verfcheidene foorten van tangen, ' een vry groote blaasbalg, zeer veel oud, en nog daarenboven zo veele flaaven nieuw yzer, dat hy naar alle waarfchynlykheid voor geheel zyn leven daaraan genos:; zou hebben. Dit voorneemen wierd dus aanftonds werkftellig gemaakt.- Door  ( 239 ) Door middel van een groot afdak van planken, dat zy boven den ingang van den keuken maakte; wierd deeze zóveel ruimer' dat dezelve tevens voor eene fmids kon dienen , en geduurende den regentyd ook daarin gewerkt kon worden. Zy bragten dus een gedeelte van dien tyd met fmidswerk door, en ook dit moest ben, na eenige vergeetïche poogingen, meesterlyk gelukken. Toen de fpaden gereed waren, ging robinson nog verder, en beproefde of hy nie. een' ploeg zou kunnen maaken, die met hunne krachten overeenkwam? Hy vond dien uit, en zyne blydfchap daarover was onbelchryflyk r;root. Deeze ploeg was inderdaad zeer verfehillende van onze gewoonlyke ploegen ; dezelve beftond uit een' enkelen krommen lak van een' boom, aan welks een einde , dat op den grond rustte, hec pïoegyzer was vastge. maakt, benevens een handboom, waarmede de ploegdryver den ploeg befluuren , en dien naar zyn' zin keeren en wenden kon , aan het voorfte eind zouden osfen of paarden hebben kunnen aangefpannen worden, indien zy die hadden gehad. Maar nu moest telkens een van hen beiden die arbeid ver- rieh-  C 240 ) richten. Met één woord, deeze ploeg had volkonielyk de gedaante van dien , welke de oude Grieken gebruikten, toen zy zich eerst op den landbouw begonnen toe te leggen en ziet hier eene tekening van denzelven. freDerik. Heer! Dat is een wonderlyke ploeg ! kor nel is. Waaren 'er dan geene raden aan ? vader. Neen, gelyk gy ziet. Zo eenvoudig gelyk deeze ploeg zyn in den beginne alle werktuigen geweest. Langzaamerhand ontdekten de menfchen al meer en meer verbeteringen, en bevonden aldus de nuttigheid en de gemak.'ykheid van ieder (tuk; dat zy tot hunnen arbeid noodig hadden. Ondertusfchen had r obinson groote rede om zich over zyne uitvinding te verblyden, te meer, omdat het geheel zyne eigene was, naar-  ( 241 ) naardien hy van zyn leven geen' ploeg, of tekening van een' ploeg gezien had. Daar zyn, gelyk bekend is, na de fchepping der waereld verfcheidene eeuwen verlopen, éér de menfchen op de gedachte kwamen van een zo eenvoudig werktuig als deeze ploeg is te vervaardigen; en de eerde uitvinders zyn van hunne nakomelingen gehouden geworden voor menfchen van zulk een ongemeen verftand, dat men hunne gedachtenis goddelyke eer bewees. Weet gy nog, jan, wien de Egyptenaars voor den uitvinder van den ploeg hielden ? jan. Ja,wel, Vader. Ó/ïw,dien zy om die rede na zyne dood goddelyke eer beweezen. vader. De Pheniciërs fchreeven deeze nuttige uitvinding toe aan zekeren dagon, dien zy deswegens ook voor een bovennatuurlyk wezen hielden, en hem een' Zoon des Hemels noemden. klaas. Maar zou robinson zyne Lavid's niet hebben kunnen gebruiken om den ploeg te trekken ? vader. In den beginne twyfelde hy, of zy daartoe wel zouden kunnen dienen, dewyl hunne gedalte meer gefchikt fcheen te zyn om te draagen dan om te trekken. Hy wilde Q dit  C 242 ) dit evenwel niet onbeproefd laaten; en ziet, de uitkomst ging zyne verwachting te boven. Deeze dieren begonnen langzaamerhand daaraan te gewennen, ten laatfie ging alles zó goed in zyn werk, dat het fcheen, alsof robinson en 'vrydag geboren akkerlieden , en de Lama's osfen of paarden geweest waren. Thans ontbrak hem ter volmaakter bebouwing van zyne landen flechts nog één werktuig, hetwelk zy niet wel konden ontbeeren, en dat zy op het fchip niet gevonden hadden. f r e d e r 1 k. Ik weet al wat dat geweest is. vader. Welnu, wat Meent gy dan ? f r e d e r 1 k. Eene Egge. vader. Wel geraden! Zonder dezelve kan een land niet wel toebereid worden, dewyl men door behulp van dezelve de grooteaardkluiten, die de ploeg opgeworpen heeft, klein maaken moet, opdat het gezaaid koorn in een' molligen grond kome te-leggen, en weder zacht met aarde overdekt worde. robinson fmeedde eerst zoveel yzeren nagels, als hy oordeelde noodig te zullen hebben; vervolgens raakte hy, na eenige vergeef-  C 243 ) -geeffche proeven genomen te hebben, ook met het houten raam klaar, waarin de yzeren nagels moesten vastgemaakt worden ; en laatfteiyk boorde hy in dit geruite raam zoveel gaten als 'er tanden in zyne egge moesten weezen, floeg de gefmeede nagels daarin, en hiermede was zyne egge in gereedheid. Nadat de regentyd geëindigd was, zaaide hy twee fchepels rogge, een fchepel garst, ■en een half fchepel erwten; en had- het genoegen van, na verloop van vyf maanden, twaalfmaal zoveel in te oogflen, te weeten vier- en- twintig fchepels rogge, twaalf fchepels garst, en zes fchepels /erwten; dat veel meer was, dan hy en vrydag in een half jaar konden gebruiken. Maar hy was, als een verflandig huishouder, bedacht, om van alles iets in voorraad te houden; dewyl hy bedacht, dat'er misgewasfen zouden kunnen voorvallen, of dat zyn gezaaide -door ftorm of onweer zou kunnen verdorven worden. Om die rede befloot hy eene behoorlyke koornfehuur aan te leggen, waarin hy altoos van halfjaar tot halfjaar een' voor hen toereikende voorraad kon opleggen , in gevalle,dat zyn oogst mogt verloren gaan. Q 2 Ten .  ( -44 ) Ten dien einde braken zy, toen de regentyd voorby was, het dak van hunne gebouwde voorraadfchuur weder af, om nog eene tweede verdieping daarop te bouwen, welke tot een' koornzolder zou dienen. Dit vereischte inderdaad meer kunst en moeite, dan het opbouwen van de eerfte verdieping gekost had, maar hunne onvermoeide vlyt overwon alle zwaarigheden; en welhaast hadden zy dit werk tot ftand gebragt. In dien tusfchentyd had de geit twee jongen geworpen; zodat nu ook deeze foort van dieren op het eiland konden aangekweekt worden. De krulhond diende hen voor nachtwacht, en Lorre, de papegaai, was hunne metgezel aan de tafel, en by hun werk. De Lama's waren hem thans nog veel waerdiger dan te vooren; omdat zy hem thans niet enkel melk, boter, en kaas verfchaften, maar hem nog daarenboven het land hielpen beploegen. Dus ontbrak 'er nu niets meer om het geluk van robinson te volmaaken, dan — wat denkt gy wel ? willem. Dan dat hy niet by zyne ouders was. vader. En, dat zy flechts met hen beiden op het eiland WEren, en dat een van hen tea  ten,een' of anderen tyd eerst zou fierven, en de bverblyvende alsdan weder een rampzalig eenzaam leven moeten leiden. Maar robinson dacht, dat het zonde zou zyn zich het leven bitter te maaken door voor rampen té vreezen, die in het toekomende eerst konden "mooglyk worden. Die zelfde God, dus dacht hy, die ons tot dus verre geholpen heeft,zal ook nog verder voor ons zorgen. En dus bragt hy zyne dagen door in eene ongeftoorde vergenoegdheid, naardien hy thans naar ziel en lichaam meer en meer gerust begon te worden. En deezen toefland vergunne God ons allen! De Moeder zeide: Amen ! en het gezelfchap feheidde vaneen. Q 3 ZZS-  C f*ty ZE S- EN. TWINTIG S TE AVOND. Vader. Hoort, Kinderen, deezen avond heb ik u zeer veel te vertellen. allen, ó, Dat is goed! dat is goed! vader- Ik weet zelf niet, of ik het deezen avond wel af zal krygen. allen, ö, Wy zullen \ ader niet in de reden vallen, en dan zal bet wel gaan. vader. Welnu, ik zal myn best doen. Maakt u dan gereed tot een nieuw verfcbrikkelyk fchouwfpel, waarvan d? uitkomst nog onzeker is. (De kinderen geeven door flilzwygende gebaarden eikanderen hunne gisfingen te kennen.) Indien ik thans wilde voortgaan met u alles te vernaaien, dat robinson en vrydag, met behulp van hunne gereedfehappen, dagelyks vervaardigden, zou ik uwaarfcbynlyk geen byzonder vermaak aandoen ? jan Ja, wel, Vader; maar wy kunnen dat genoegzaam vanzelf denken. vader. Het zal derhalven genoeg zyn u te zeggen, dat zy Jangzaamerhand alle hand- wcr-  C 347 5 Verleen, als die van Bakker, Smfd, Kleeder-, maaker, Schoenmaaker, Timmerman, Kastenmaker , Wagenmaaker, Pottenbakker , Tuinman, Akkerman, Jaager, Visfcber, enz. zó gelukkiglyk begonnen na te bootfen, dat zy met hen beiden veele dingen vervaardigden, waartoe wy Europeaanfche Ledjggangers de handen van veele menfchen noodig hebben. Hunne krachten namen toe, in evenredigheid dat zy dezelve in het werk fielden; en hunne inborst wierd door geftadige en nuttige bezigheden van tyd tot tyd vrolyker, en beter. Dit is'een kfaar bewys,-dat de algoede God ons voorzeker tot zulk een bezig leven voornaameryk moet gefchapen hebben, dewyl het blykt, dat wy daardoor fleeds gezonder, beter, en gelukkiger xvorden. Daar was nu reeds meer dan een halfjaar met het beoefenen van dergelyke aangenaams bezigheden voorbygegaan, zonder dat vrydag zich had durven verflouten , van de voorgenomene reis naar zyn vaderland re fpreeken; of fchoon hy dikwyls,xna het eindigen van hunnen arbeid, op den berg klom, vanwaar hy naar de ftreek, in welke zyn eiland gelegen was, kon uitzien, cn alsdan, als in diepe verrukking, bleef flilflaan, en treurde : Q4 over  over het ongeluk, dat hy zyn' 'Vader roi*. fchien nooit zou wederzien. Robinson Wilde met voordacht hiervan niet fpreeken, dewyl hy nog niet aan den wensch van zyn' vriend kon voldoen, vóór dat zy de noodige fchikkingen, die hunne nieuwe levenswys vereischte, zouden opgemaakt hebben. Het noodiglfe was eindelyk gedaan, en nu Was r o b 1 n s o n zelf de eerfte , die den voorfiag deed, om weder een vaartuig te bouwen, en den Vader van vrydag te gaan afnaaien. De blydfchap van dien braaven jongeling was thans weder even groot als te vooren, en zyne dankbaarheid jegens robinson was niet minder levendig. Ingevolge van dien gingen zy den volgenden ochtend terfiond aan het werk, en hetzelve ging, gelyk natuurlyk te begrypen is, tienmaal fpoediger, en beter van de hand dan de eerfte maal. Op zekeren ochtend, toen robinson met huislyke zaaken bezig was, zond hy vrydag naar het ftrand, om eene fchildpad te zoeken, dewyl zyvan deeze aangenaamefpys in langen tyd niet geproefd hadden. Vrydag was nog niet lang weg geweest, of hy kwam op het onverwachtst terug, en was van vermoeidheid  C 249 ) Jieid en fchrik zó geheel buiten adem, dat hy niet dan met veel moeite de volgende woorden kon uitftamelen: „ Daar zyn zy! daar zyn zy!" robinson verfchrikte , en vroeg met grooten haast, wie 'er waren? „ ó Myn„ heer, Myn heer! gaf vrydag ten ant„ woord," een, twee, drie.... zes kanoos !'* Hy kon in die eerfte verfchriktheid het getal van zes zo terftond niet vinden. robinson klom, met den uiterften fpoed, zyn' heuvel op, en zag, niet zonder afgryzen, hetgeen vrydag hem gezegd had, Zes fchuiten met Wilden, die op het punt ftonden van te landen. Hy kwam fpoedig wederom naar beneden; fprak den beevenden vrydag moed in, en vroeg hem vervolgens; of hy van zins was hem getrouwelyk by te ftaan, ingevalle het tusfchen hem en de Wilden tot een gevecht mogt komen. ,, Met lyf en leven!" gaf vrydag ten antwoord, nadat hy zich weder herfteld en zyn' krygsmans-moed herroepen had. „Wel,, aan, zeide robinson, dan zullen wy beproeven, of wy die ontmenschten niet „ kunnen beletten hun gruwelyk voorneemen Q g „ten  < 350 3 4, ten uitvoer te brengen. Ik zal „ on^ weg myn voorneemen mededeelen; bet is „ thans geen tyd van te fpreeken, maar van te doen." Na dit gezegd te hebben.rolde hy een van de kleine kanonnen van den wal; en haalde zes met fcherp geladen fnaphaanen, vier pistooien , en twee houwers. Ieder van hen fiak twee pistoolen in den gordel, en hing een' houwer op zyde; nam drie fnaphaanen op de fchouders, en fpanden zich voor het kanon, na zich alvoorens genoegzaam van buskrmd, kogels, en hagel voorzien te heb. ben ; en hiermede nam de krygshaftige optogt een' aanvang. - || Zonaast zy de ophaalbrug over waren,hiel«en zy een oogenblik Ril Robinson beval toen aan v«yDAG, dat hy terug zou keeren om de poort te fluiten, de brug op te haaien cn z.cb, door middel van de touwen ladder t»e nog aan de rots hing, weder by 7yn' ■Veldheer te vervoegen.Robinson gebruikte deeze voorzorg om de vyanden het bemagti «en van zyn kafteel te beletten, ingevalle *yne onderneeming een' ongelukkigen uitflatr ïnogt hebben. Zohaast v k y d a g terug gekeerd was, deelde  € 251 > da robinson hem zyn wel overlegd onf» werp mede. Wy zullen," zeide' hy, „on^ zen optogt neemen, achter den berg om door bet dichtst van hetiosch, opdat de vyanden geene kundfcbap van ons moogen bekomen. Vervolgens zullen wy.door het tweede.bosch, dat zich genoegzaam tot aan het ftrand uitftrekt, zo naby trachten te komen, als ons, zonder van hen gezien te worden, eenigzins mooglyk zal zyn, en, zohaast wy daar zullen post gevat hebben, zullen wy een' kanonko. gel over hunne hoofden heen fchietén. (Hy had ten dien einde eene brandende lont mede genomen.) Waarfchynlyk zullen die wreedaarts daardoor zö verfchrikt worden, dat zy hunne gevangenen achterlaaten, cn zich in aller yl naar hunne fchuiten fpoeden zullen." vrydag vond dit vermoeden zeer waarfchynlyk. - - "• „ En dan," dus vervolgde robinson, „zullen wy het genoegen hebben,van de ongelukkigen , die zy meenden te flachten, te verlosfen, zonder een' droppel bloeds vergoten te hebben. Maar, indien, tegen verwachting, dit ons mogt mislukken ; indien de Kanibaalen, Hout op hunne overmagt, niet willen vluchten, dja zonder eenige uitzondering, volkomene vryheid van Godsdienst zouden genieten, ingevalle zy, na voorafgaande onderreehting $ niet vanzelf .mogten goedvinden, allen hetzelfde geloof aan te neemen. Intusfchen was vrydag terug gekomen, en nu ging het 'er frisch op los met kooken en braaden. Deeze dag, zeide robinson, moet ons een dubbele feestdag zyn, eerftelyk, omdat wy twee van onze medebroedersuit de klaauwen van menfchenlyke tygers verlost hebben, en anderdeels, vrydag < S om-  C 274 ) omdat gy uw' Vader heb xvedergekregen. Daarom zal ook het best, dat wy hebben, vandaag op tafel moeten komen. Het was niet noodig vuïdag tot blydfchap aan te fpooren, nog nooit was hy Zo vrofyk geweekt als nu. Hy hield geen oogenblik op met zingen, danfen,en lachen; maar 'hy deed ook intusfchen alles, dat hy te verrichten had,'met den uitenten fpoed en gefchiktheid; en wanneer men dat in bet oog houd, dan is het geene misdaad vrolyk re zyn. Toen het eeten gereed was 'waren ook de beide gasten ontwaakt. Niettëgenfiaande zy nog eenige pyn gevoelden , waren zy toch zo verkwikt en gefterkt, dat zy zich met hulp van r'o'Bins'o.n en vsïd'ag oprechten en "aan de tafel zetten konden. En thans betoonde de oude Wilde over alles, dat hy zag. dezelfde verwondering als zyn zoon, toen deeze dit voor het eerst'zag. vrydag moest zynen Heer ten tolk firek"ken, terwyl hy met zynen Vader en den Span. jaard fprak. frederik. Verftond vrydag dan as' -, ■--,<■ '■*<■ ' .1 ' aéitue sb ita Spaansch? vader. Neen; maar de Spanjaard, die reeds  ( 2'/5 ) reeds meer dan een halfjaar onder de Wilden gewoond had, verflond iets van vrydag's moedertaal* en kon zich in dezelve redelyk verftaanbaar uitdrukken. De korte inhoud van zyn verhaal luidde als volgt: „ Ons fchip was tot den llaavenhandel uitgerust. Wy kwamen van de kust van Africa; daar wy tegen allerhande Europifche fnuisteryè'n , Stofgoud , yvoor , en Negers hadden ingeruild. Van deeze laatften hadden wy honderd aan boord, die naar Barbados gevoerd, en daar verkocht zouden worden. Twintig van hen waren reeds geflorven, dewyl men hen als haringen opeen gepakt had. Een hevige en langduurige ftorm dreef ons van onzen koers tot op de kust van Brezü; en dewyl ons fchip lek geworden was, durfden wy ons niet weder in volle zee betrouwen, maar biel den het kort by den wal langs. Op het onverwachtst overviel ons een tweede ftorm uit het westen. Deeze dreef ons met geweld van het vaste land af, en wierp ons geduurende den nacht, niet verre van een Eiland, op de klippen. Wy deeden eenige noodfchoten, en bellooten, zolang het mooglyk zou zyn, op het fchip te blyven. Met dit oogmerk ontboeiden wy de Negerflaaven S 2 teij'  ( 276 ) ten einde zy ons zouden helpen het ingekregen water wederon uit te pompen. Maar, zohaast deezen zich in vryheid gelïeld zagen, maakten zy zich gelykerhand meester van onze boot, om daarmede hun leven en hunne vryheid. te behouden. Wat zouden wy daartegen doen ? Hen dwingen konden wy niet; want wy waren niet meer dan vyftien in getal, en zy integendeel tagtig mannen fterk, en veelen van hen hadden zich van onze wapenen meestergemaakt. Zonder boot op het geftrand fchip te blyven was zich aan een onvermydelyk doodsgevaar blootftellen. Wy namen derhalven onze toevlucht tot fmeekingen, en zochten de geenen , die nog kort te vooren onze flaaven geweest waren door traanen en gebeden over te haaien, dat zy aan boord blyven, of ons medeneemen zouden. Ik kan niet nalaaten by deeze gelegenheid , de edelmoedigheid en menschlievendbeid van deeze ongelukkige menfchen te roemen NietteE?enftaande wy hen zeer hard gehandeld hadden, behield bet medelyden echter by hen de overhand, en zy vergunden ons met hen in de boot te gaan, onder beding echter, dat wy geene wapenen zouden medeneemen. Wy beloofden hen dit,  C 277 ) dit, en fprongen in de booten, die daardoor zó zwaar beladen wierden, dat wy elk oogenblik dachten te zullen vergaan. Ondertusfchen wendden wy de uiterfte moeite aan om het na by gelegen eiland te bereiken; doch de wind liep eensklaps om, en dreef ons ih weerwil van alle onze poogingen weder in volle zee. Nu fcheen het, dat onze dood zeker was. Maar, tot onze groote verbaasdheid bleef de zwaarbeladene boot, hoe zeer van de bruifchende golven geflingerd, fteeds gelukkig boven water, totdat wy ten laatfte, op het onverwachtst, zonder een' enkelen man verloren te hebben, aan een ons geheel onbekend Eiland aanlandden , wier armoedige bewooners ons met de uiterfte minzaamheid ontfingen. By deezen hebben wy tot hiertoe gewoond , en ons zo goed beholpen als wy konden; maar inderdaad armoedig genoeg, dewyl die arme Wilden zeiven niets hadden dan visfchen, die zy vingen , en eenige weinige vruchten, die het Eilaud oplevert. Maar desniettegenflaande deelden zy met ons alles, dat zy hadden, en weezen ons eene plaats aan daar wy zeiven konden visfchen. Onze Negers waren Jer het best aan, dewyl zy S 3 gee-  C 278 5 geene andere ievenswyze gewoon, en daar, enboven thans weder vry waïBB. Voor eenige dagen wierd ons Eiland door pen nabuurig volk vyandelyk overvallen. Een iegelyk vatte de wapenen op, en wy oordeeldeu liet onze plicht te zyn, onze her. bergzaame vrienden by te ftaan.' Ik ftreed aan de zyde van deezen goeden ouden man, die even als eene leeuwin, die men haare jongen ontroofd heeft, verwoed fireed, en op den vyand indrong, daar hy de diebtfte drommen zag. Ik zag hem omfingeld, wilde hem te hulp komen, en had het ongeluk van te gelyk met hem gevangen te worden. Twee dagen en twee nachten heb ik in dien droevigen ftaat aan handen en voeten gebonden doorgebragt; en niets gegeten of gedronken. Want zy wierpen ons niets anders voor dan Hinkende visfehen, die de zee opgeworpen had. Deezen ochtend met het aanbreeken van den dag wierden wy naar hunne kano's gefleept, om aan deeze ontmenschten, volgens hunne gruwelyke gewoonte, op eene andere flaats tot fpys te ftrekken. Daarop heeft de Voorzienigheid u, edelmoedige mannen, naar Qps toe gevoerd om ons eene weldaad te be\ wy-  C 279 ) wyzen, welke, wy u nimmer kunnen vergoden.'' Hier eindigde de Spanjaard zyn verbaal, ei; craanen vau verrukking en van dankbaarheid roldeu hem over de wangen. Robinso.n was verheugd, dat by zyn vermoeden zo gelukkiglyk bevestigd zag, en Vrydag bewonderde met hem de wysheid eu goedheid der Goddelyke Voorzienigheid. Op de vraag; wien de laading van het fchip eigentlyk had toebehoord? gaf dfi Spanjaard tem antwoord; dat het fchip door twee kooplieden van Cadix was bevracht geworden ; maar dat Hechts één van hen bevel gegeven had om op de Kust van Africa Negers in te ruilen; maar, dat de andere, een affchrik van deezen handel hebbende, enkel flofgoud voor zyne laading had begeerd. Hierop nam robinson den Spanjaard by de hand, bragt hem in zyn pakhuis en in zyne kelders, en toonde hem , tot zyne groote verbaasdheid, dat het kostbaarst gedeelte der laading daar geborgen was. Hy beval vrydag, dat hy hem verhnalen zou, hoe zy dit alles gered hadden; en de Spanjaard ftond als verftomd van verwoudering. robinson vroeg hem vervolgens nog s 4. voor  C 28o ) voor wiens rekening de diamanten| waren? en aan wien die Officierskleederen hadden toebehoord, die hy op het fchip gevonden had ? en hy kreeg van den Spanjaard ten antwoord, dat die beide zaaken hadden toebehoord aan een' Engelfchen Officier, die zich lang in Oostindiën had opgehouden, en die op zyne terugreis naar Engeland zó ziek geworden was, dat men hem op zyn verzoek op de Kust van Africa aan land had gezet; daar hy ook werkelyk gefiorven was, en eindelyk dat hy aan den Spaanfchcn Kapitein verzocht had, deeze goederen met zich naar Barbados te neemen, om vandaar naar Engeland overgevoerd te worden. robinson liet hem vervolgens allen de papieren zien, die hy uit het fchip geborgen had, waarin de Spanjaard den naam vond van den Koopman, aan wien het flofgoud toebehoorde , alsmede den naam van de Weduwe des Engelfchen Officiers, aan welke de diamanten, en de nagelaten kleederen van haaren overledenen man moesten gezonden worden. Van dit oogenblik af aan bewaarde robinson het flofgoud, de diamanten, en de fcheepspapieren als een heiligdom. Intusfchen was het avond geworden, en de VU-  ( 281 ) uitgeftaane vermoeijingen, en gevaaren van dien dag hadden hunne krachten zó zeer uitgeput, dat zy de verkwikking van den flaap vroeger dan naar gewoonte noodig hadden. Zy begaven zich dan ter rust, gelyk wy ook zullen doen, nadat wy God behoorlyk zullen gedankt hebben voor de weldaaden, die hy ons heden bewezen heeft. S s AGT.  C 28.2 ) AGT-EN-T WIN TIG S TE AVOND, Va der. Den voigenden ochtend riep robinson vroegtydig allen zyne onderdaanenbyé'en, om met vereende krachten eene zaak ten uitvoer te brengen, die geen uititel leed. Hendrik. En wat was dat ? vader. De lykcu der verflagenen lagen »og op het ilagveld, en het ftond te vreezen , dat 'er door derzei ver uitwaafeming eene fchadelyke befmetting mogt onflaan. Zy voorzagen zich derhalven allên van byleu, en begaven zich naar die akelige plaats. fr e der ik. En waarom van bylen ? vader. Omdat zy niet voorneemens waren graven te maaken, (want dan zouden zy fchoppen en fpaden medegenomen hebben) maar boomen te kappen, cn eene houtmyt oj. te richten, waarop zy allen de lyken op eenmaal wilden verbranden. jan. Even gelyk de Romeinen met hunne dooden deeden ? •  C 283 ) vader. Ja, en ook nog andere oude volken. Robinson wilde volftrekt de kwaade gewoonte van zyne, in dit geval zeer onverftandige landgenooten niet navolgen, die toen nog onveriïandig genoeg waren, om de lyken van hunne verftorvenen midden in ,de Heden, ja zelfs in de kerken te begraaven, daar dezelven niet dan befmetting en dood voor de leevenden uitdampen. matthys. Wel, dat doen zy immers nog ? vader. Helaas, ja! En laat dit u op nieuw ten voorbeeld firekken, hoe moeijelyk het valt kwaade gewoonten af te fchaffen. Dit is de rede, waarom ik u zo menigmaal aanraad, dat gy u zult beviytigen om vroegtydig wys eu deugdzaam te worden. Want wanneer men dwaaze en fiecfote gewoonten eens heeft aangenomen, 05 die by ongeluk in algemeen gebruik zyn geraakt; dan valt het moeijelyk, ja zelfs zeer moeijelyk, dezelve weder af te leggen, hoe klaar men ook de fchadelykheid daarvan ondervind. Een ieder weet thans, hoe gevaarlyk de uitwaafeming der doode lyken voor de levendige menfchen is; en gaat men evenwel tot heden toe niet voort met dezelven op kerk- ho-  C 284 ) hoven binnen de (leden, ja zelfs in grafkelders der kerken te begraaven, daar zy niet eenS met aarde overdekt zyn. Misfcbien zal 'er nog wel eene geheele eeuw verloopen, éér de menfchen op de gedachte komen, om de affchaffing van dit gevaarlyk misbruik met ernst door te zetten. hendrik. Ik wilde maar, dat ik iets te zeggen had; dan zou het niet lang meer duuren. vader1- Dat, myn lieve hendrik, is juist eene van de grootfle beweegredenen, welke u en andere jonge lieden moet aanIpooren om zeer veele en groote verdiensten te verkrygen; naamelyk: Dat alsdan veelen van uwe medemenfchen groot vertrouwen in u flellen zullen, en u in zodanige ampten plaatfen, die u het recht geeven om veele fchadelyke misIruiken af te fchaffen, en veele nuttige gebruiken in te voeren. De Hemel fchynt u allen beitemd te hebben , om zulke veelvermoogende menfchen te worden, die een zegen voor allen hunne medeburgers kunnen zyn; want de Goddelyke Voorzienigheid heeft u alles gefchonken, dat daartoe medewerken kan. Zy heeft u van goede'en braave ouderen laaten geboren worden; zy heeft u een gezond lichaam ,  C 285 ) haam, en nog niet verwaarloosde zielsvermogens gegeven; en zy vergunt u nog daarenboven eene opvoeding, die flechts weinig menfchen tot dus verre hebben moogen genieten. Dus fchenkt zy u alles, dat noodig is om uitmuntende en veelvermoogende mannen te worden; en, fchande ruste op het hoofd van dengeenen, die daarvan geen nuttig gebruik wil maaken! Maar, dit behoef ik van niemand onder ulieden te vreezen. Nu dan, wanneer gy, gelyk ik .onder Gods zegen hoop, eenmaal uwe beftemming zult bereikt hebben; wanneer gy zulke veelvermogende mannen znlt geworden zyn, die invloed hebben op het geluk van duizenden hnnner medemenfehen ; ■ bedient u dan toch, bid ik u, van dat ver- ! mogen, om het kwaad hoe langer hoe meer ' uit te roejjen, en het goed te helpen bevorderen, en om' vergenoegdheid en geluk on-r der uwe medebroeders te doen. heerfchen! Herinnert u dan het geval, dat my.heden tot deeze vaderlyke vermaaning aanleiding gegeven beeft, en tracht, indien bet u mooglyk is. uwe medeburgers te overreeden , ,om hunne lyken te begraaven op zulke. plaatfen, daar hun-  ( 286 ) hunne uitwaafem'ing geene pest onder de lc- ventiigen kan veroorzaaken. klaas. Zohaast ik weder in 'de ftad kom» dan zal ik het aan myn'Grootvader,en aan myn' Oom zeggen ; en die zullen dat wel weeten te bewerken. vader. Ja, doe dat, Klaasje-lief! Robinson, en zyne metgezellen hadden nu hunne Iyken verbrand , en keerden weder naar huis. Vrydag had intusfchen zyn'Va. der onderrecht, dat het aan befchaafde lieden niet voegt menfchenvleesch te eeten. Deeze kon dit in den beginne niet begrypen; maar vrydag ging geduurig voort met hem alles te vernaaien, dat hy van zyn' Heer geleerd had, en deed hem daardoor binnenkort een afgryzen krygen van deeze affchuwelyke gewoonte. Robinson gaf aan deezen ouden man, uit hoofde dat hy eerder in de waereld was geweest dan vrydag, den naam van donderdag; en by dien naam zullen wy hein in het vervólg altoos noemen. Thans beriep robinson weder op nieuw eene algemeene Raadsvergadering, waarin vrydag hem-wederom ten tolk moets verftrekken. Hy zelf opende, als hoofd der an- de-  C 2$7 ) deren, deeze zitting met de volgendèn aarifpraak: ,, Myne waarde Vrienden! Wy allen, die hier thans vergaderd zyn, zien ons tegenwoordig in het bezit geffeld van alle die zaaken, welke tot een gerust en vergenoegd leven vereischt worden. Maar, wat my be'treft, ik zal deezen zegen nimmer met een gerust gemoed kunnen genieten, zolang 'er 'menfchen gevönden worden , die daarop grooter recht hebben dan ik , eh die desniet"fegenfhande onder gebrek én elende moeten zuchten. Hierdoor , myn Europeaanfche Vriend, vérftaa fkuwè fandgenooten, de on'cler dc Wildé?) gebleven Spanjaarden. DerhalVen is myne e'rnfiigé begeerte, dat een ieder van u my zyn geVóelen zal verklaafen, op 'wélk ee'ne w'y'zé wy'h'cst deeze elèndigen met öhs zullen vei-eenigen?" "Hier zWeeg 'hy, eh een ieder gaf zyn gevoelen te -kennen. De Spanjaard bood hem aan, dat haalteen ineen 'der veroverde fcfiuitjes zou heenvaaren om hen a"f te haaien. Donderdag was insgelyks 'bereid "óm hetzell'de 'te doen. Vrydag was integendeel van gevoelen, dat zyn oudé Vader' liever 'tribest thuis blyVen, en dat het hem zeiven mogt  C 288 ) mogt vergund worden den Spanjaard te verzeilen. Toen nu hierover een edelmoedige woordenfiryd ontftond, dewyl de een nog liever dan de andere zyn leven wilde wagen, zag robinson zich eindelyk genoodzaakt, eene beflisfende uitfpraak te doen, waaraan de anderen zich , gelyk behoorlyk was, met genoegen onderwierpen. En deeze uitfpraak kwam hierop uit,dat donderdag met den Spanjaard zou vertrekken, en vrydag by hem thuis zou blyven. ka rel. Waarom zond hy niet liever vrydag met den Spanjaard ? vader. Eensdeels uit genegenheid voor vrydag, dien hy onmooglykzonder zelf te beeven aan eenig gevaar kon blootftellen, waarby hy zelf niet tegenwoordig was; anderdeels, dewyl de oude man nog beter met de zee en met de fcheepvaart bekend fcheen te zyn dan de zoon. En de Spanjaard moest noodzaakelyk medegaan, dewyl zyne landslieden het anders misfchien niet zouden hebben durven waagen op robinson's uitnodiging over te komen. Daar wierd dus befloten, dat de beide voorgemelden, de reis eerstdaags zouden onderneemen. Maar eerst moest men zorg draa-  (289) draa'gen, dat'er een' akker, die teri minfté tienmaal grooter dan hunne tegenwoordige was, omgeploegd wierd ; dewyl de vergfooting der volkplanting noodzaakelyk eene vergrooting der behoeften,en een' grooter' voorraad van levensmiddelen zou vereifchen. Zy begaven zich, om die rede, allen vöör eenige weeken aan den akkerbouw; en,daar het een' ieder' van hen recht ernst was, ging het werk ook fpoedig voort; zodat, na verloop van ruim veertien dagen, alles afgedaan was, en zy toebereidfelen tot de voorgenomene reis begonnen te maaken. Eér deeze reis werkftellig gemaakt wierd; gaf de Spanjaard eene blyk van zyne eerlykheid en van zyne dankbaare vriendfchap jegens robinson, die tevens ten bewys van zyne voorzichtigheid ftrekte. Hy zeide; dat zyne landslieden, die zich op het ander eiland bevonden * even gelyk hy flechts gemeene matroozen waren geweest, en dus menfchen zonder eenige opvoeding; dat hy heil niet genoeg van naby kende om voor hunne goede geaartheid te kunnen btfrg ftaan. Zyrt raad was derhalven, dat robinson, als Heer van het Eiland, eerst zekere voorwaarden moest opftellen, volgens welke hy hen T wil-  C 290 ) wilde aanneemen, en dat men vervolgens niemand zou medeneemen, die zich aan dezelve niet wilde onderwerpen. robinson verblydde zich over de getrouwheid van zyn' nieuwen onderdaan , en deed, dat hy hem geraden had. De voorwaarden, die hy opfielde, waren van den volgenden inhoud : „ Alwie op Robin/ons-Eiland wil komen Woonen, en deel hebben, aan de goederen en voorrechten van hetzelve, moet zich verbinde, I- Het bevel van den wettigen Opperheer in alle opzichten na te komen, en zich vrywillig te onderwerpen aan alle de inftellingen en fchikkingen, die Hy ten beste van het algemeen noodig en nuttig zal achten. H- Een ieder zal verplicht zyn een arbeidzaam, maatig, en deugdzaam leven te leiden; dewyl geen ledigganger, geen flemper, en in het algemeen geen ondeugend mensch op dit Eiland geduld zal worden. III. Zal een ieder zich moeten onthouden van twist en vechtery, en nooit, ingevaiJe van eenige beleediging, Zyn eigen rechter moogen zyn, maar zyne klagten moeten brengen voor den Heer van het Eiland, of voor  C 291 ) voor degeenen, aan welken hy het Reehtefampt zal willen opdraagen. IV. Alles, dat ten beste van het algemeen, zal moeten uitgevoerd worden, zal door een' ieder vrywilliglyk en zonder tegenmorren moeten worden volbragt; en, wanneer de nood zulks vereischt, zal een ieder verplicht zyn den Heer van het Eiland met lyf en leven by te ftaan. V. Zal hy verplicht zyn om gemeenfchappelyk met allen de anderen dengeenen te keer te gaan, die zich ooit zal durven verftouten, het een of ander van deeze billyke geboden te overtreeden, ten einde zodanig eenen' weder tot gehoorzaamheid te helpen brengen, of, zo dit onmooglyk mogt zyn, voor eeuwig van het Eiland te verbannen. Een ieder word vermaand deeze artikelen eerst rypelyk te overweegen, en dezelven niet éér met zyn' naam, die hem voor een' eed zal toegerekend worden, te ondertekenen , dan wanneer hy vastelyk voorgenomen heeft, zich in alle opzichten daarnaar te gedraagen. ROBINSON." De Spanjaard wierd hierop gelast, om, met T a hulp  C 29* > hulp van vrydag, deeze Artikelen in zyne moedertaal over te zetten, en pennen en inkt mede te neemen, om die, vóór hunne terugkomst, van zyne landgenooten te laaten ondertekenen. Dit gedaan zynde zochten zy de beste van de twee kanoo's uit, en maakten zich gereed tot de reis. kor ne lis. Konden zydan allen die Spanjaards in die eene kanoo bergen ? vader. Neen; maar zy hadden die flechts tot hunne uitreis noodig. Op de terugreis konden zy zich bedienen van de groote boot van het geflrand fchip, die, gelyk de Spanjaard verzekerde, nog in een' goeden Haat was. Toen nu genoegzaame levensmiddelen aan boord van de kanoo waren gebragt, en een gunstige wind begon te waaijen, namen de twee reizigers een teder affcheid van robinson en vrydag, en gingen onder zeil. Vrydag was geheel troosteloos van droefheid, omdat hy wederom van zyn' Vader gefcheiden wierd. Reeds des avonds vóór het vertrek, had hy veele uuren lang gefchreid, en van droefheid niets kunnen eeten. Maar nu, daar de fcheiding werkelyk moest plaats  C 293 ) plaats hebben, was hy volftrekt ontroostbaar. Ieder oogenblik viel hy zyn' Vader op nieuw om den hals, en befproeide deszelfs aangezicht met zyne traanen. De oude man was eindelyk genoodzaakt zich met geweld uit zyne armen los te rukken; maar toen hy fcheep gegaan was, en zy het fchuitje reeds van den wal hadden afgefloten , fprong vrydag hen na, en zwom naar hem toe, om hem nog eenmaal te kusfen, en hem nog eenmaal al fnikkende vaarwel te zeggen. Toen keerde hy terug naar het flrand, zette zich neder op eene hoogte, en zag het wegzeilend fchuitje met veele zuchten en traanen zo lang na, tot dat het geheel uit zyn gezicht verdwenen was. robinson, die de gedachten van vrydag van dit voorwerp zocht af te trekken, befteedde het grootst gedeelte van den dag tot de jagt, en tot eene wandeling door de bosfchen Zy waren nog niet verre gegaan, of de krulhond, die met hen gelopen was, tot aan den voet van eene met kreupelhout begroeide rots bleef ftaan, en begon zonder ophouden te blaffen. Zy traden naar hem toe, en vonden een hol in de rots, dat flechts zo T 3 groot  C 294 } groot was,dat men daarin kon kruipen,maar niet overeind gaan. robinson, die niet gaarne iets, dat eenmaal zyne aandacht tot zich getrokken had, ondoorzocht liet, beval zynen metgezel, dat hy eens zou beproeven, of by niet jn het hol zou kunnen kruipen , en vrydag gehoorzaamde. Maar hy had nog naauwlyks het hoofd daarin gcltoken, of by trok hetzelve meteen' naaren kreet terug, en liep, zonder naar het geroep van robinson te hooren, daarvandaan. Eindelyk haalde robinson hem in, en vroeg hem naar de rede van zyne verbaasdheid en vlucht. Ach ! myn waarde Heer,, gaf vrydag tot antwoord, terwyl hy van fchrik naauwlyksfpreeken kon, laaten wy vanhier vluchten, zo fpoedig als ons mooglyk is; daar in dat hol zit een affchuwlyk monster met groote gloeijende oogen, en met een' bek, waarmede hy ons beiden wel te gelyk kan opflokken. Wel zo, dat zou al een groote bek moeten weezen, gaf robinson ten antwoord; maar ik wil dat monster toch ook zien. Ach! riep vrydag uit, voor hem op-de kniën vallende, ach! doe dat toch om Godswil niet! Het zou u gewisfelyk verflinden, en  C 295 ) en dan had de arme vrydag geen' Meester meer! Robinson vroeg hem daarop met een' vriendelyk glimlachje, of het hem dan ook opgegeten had ? En toen hy hierop Uilzweeg, beval hy hem, dat hy.fchielyk naar huis zou loopen om de lantaarn te haaien. Hy zelf ging weder terug naar het hol, om intus'fchen met een' geladen' fnaphaan voor hetzelve de wacht te houden. Wat op de waereld, dus dacht hy, mag toch dit verfchrikkelyk monster zyn, dat vrydag zich verbeeld gezien te hebben? Zou het een verfcheurend dier zyn? Een leeuw, een tyger, een luipaard, of iets dergelyks ? Als dit zo was, zou het eene dwaaze vermetelheid zyn, in het hol te gaan kruipen. Maar, indien 'er zodanige dieren op dit Eiland gevonden wierden, dan zou ik dit reeds voorlang bemerkt hebben. En dan . zou vrydag ook niet onbefchadigd uit het hol terug gekropen zyn! Neen, neen! dit kan onmooglyk waar weezen; zyne vreezaehtigheid heeft hem voorzeker misleid, en hem in verbeelding iets doen zien, dat inderdaad niet zo is. Ik wil het derhalven zelf onderzoeken, om dien goeden hals van deeze kinderachtige zwakheid te geneeaen. T4 In-  C 296 ) Intusfchen kwam vrydag met de branT dende lantaarn aanloopen; en poogde nogmaals met traanen in de oogen zyn' Heer te beweegen, dat hy zich niet in zulk een oogr fchynlyk gevaar zou begeeven, dewyl hy voorzeker het leven daarby zou verliezen. Maar robinson vreesde niets, Wanneer hy eens eene zaak met vcrftand overwogen had ; en liet zich dus niet van zyn voorneemen aftrekken. Hy verzocht integendeel vrydag, dat hy goedsmoeds zou zyn, nam de brandende lantaarn in de linker- en een met fcherp geladen pifiool in de rechterband, en trad dus het verfchrikkelyk avontuur kloekmoedig te gemoet. Nog naauwlyks had hy het hoofd in het hol gefloken, toen hy by het flaauw licht van de lantaarn inderdaad iets ontdekte, dat hemzelven deed yzen. Doch hy wilde toch daarom niet vluchten, maar fiak de hand, waarin hy de lantaarn had, vooruit, om het onbekend monster een weinig meer van naby te bcfchouwen. Dit gedaan hebbende zag hy zeer duidelyk, dat het niets anders was dan een oud Lama, dat door ouderdpm, en verval van krachten lag te fterven. Nadat hy nu naauwkeurig rondgezien, en niets anders dan dit  -( 297 } djt weerloos dier befpeurd had, kroop hy geheel in het hol, en riep vrydag toe, dat hy hem volgen zou. vrydag ftond te beeven als een blad; maar hy kon echter niet van zich verkrygen, zyn'goeden Heer in verlegenheid te laaten. Hy verftoutte zich derhalven, met eene edele beflotenheid, hem na te kruipen, en zag tot zyne groote verwondering, hoezeer hy zich in de grootte van de oogen, en van den bek van het dier vergist had. Ziet gy nu, vrydag, riep robinson hem met eene vriendelyke ftem toe, wat de vrees op ons kan uitwerken ? Waar zyn nu die groote brandende oogen ? Waar is nu die bek, welke ons beiden te gelyk kon opdokken , en welken gy u verbeeld gezien te hebben? vrydag. Het kwam my toch waarlyk zo voor; ik zou 'er wel op hebben willen zweeren. robinson. Ik wil zeer wel gelooven, dat het u dus is voorgekomen; maar gy had behooren te bedenken, dat de vrees eene bedriegfter is, die ons verfchyningen vertoont, waaraan niets waar is. Hoor, vrydag; daaruit zyn allen die oude-wy ven- fprookjes T 5 van  C 298 ) van fpooken en verfcbyningen, e„ ffc Weet j. met wat voor zotte harfenfehimmen ontdaan. De eerfte uitvinders van dergelyke nietswaerd,ge fabeltjes waren fchrikachtige oude wyvent of foortgelyke bloodaarts van mannen ; die, even gelyk gy, zich verbeeldden iets tè zien, dat inderdaad niet beftond , en die na derband, ook gelyk gy, verzekerden.dat zy waarlyk iets gezien hadden. Gedraag u als een' man, vrydag; zie in het toekomende Lever recht bedaard, en verban alle vrouw. achtige bevreesdheid uit uw hart. vrydag beloofde, dat hy hiertoe zyn best zou doen. Geduurende dit gefprek was het oud lama geftorven, en robinson deed met behulp van vrydag, zyn best, om Hetzelve uit het hol te werken, en te begraaven. Toen dit gedaan was befchouwden Zl met °PJe»endheid de plaats, daar zy het dier gevonden hadden, en bevonden, dat het de runnfte en aangenaamftè grot was, welke zy tot nog toe ontdekt hadden, en waarvan zy m het vervolg een allervoordeeligst ge brmk zouden kunnen maaken. Dezelve was eveneens alsof zy uitgehouwen was .ongemeen droog en koel, en de wanden, die van eene foort van kristal fchee„en te zyn, kaatsten het  ( 299 ) het licht van de lantaarn zo levendig en helder terug alsof het enkel fpiegels waren geweest. robinson befloot op lïaande voet deeze aangenaame grot te verkiezen tot eene verkwikkingplaats by heete dagen, en tevens tot eene bewaarplaats voor die dingen, welken geene al te groote hene kunnen lyden. By geluk was dezelve naauwlyks een kwartier verre van zyn kafteel afgelegen. Hy beval aan vrydag,. dat hy terftond naar huis zou loopen om de noodige gereedfehappen te haaien. Zodra deeze terug gekomen was, begonnen zj* beiden aan het werk te gaan om den ingang te vergrooten, ten einde naderhand eene behoorlyke deur daarvoor te kunnen maaken. En deeze arbeid verfchafte hen, terwyl hunne twee metgezellen afweezig waren , eene aangenaame bezigheid. NE.  C 300 ) NE GEN-EN-TfVINTIG S TE AVOND. IV l a a s. Nu word ik altoos bang ais Vader zal beginnen te vertellen. vader. En waarom dat, klaas? klaas. Omdat ik my dan verbeeld, dat de Historie van r ob ins on nu gaauw uit zal zyn. willem. Als ik in Vaders plaats was, dan zou ik die zó lang maaken; ó zó lang! Zó lang, dat 'er nooit een einde aan kwam. vader. Kinderen, allen onze vermaaken op deeze waereld moeten een einde neemen, en dus ook deeze Historie. Derhalven zult gy wel doen zo gy u daartoe in tyds voorbereid. Doch voor het tegenwoordige begint 'er weder een onweder aan robinson's gelukshemel tegroeijen, waarvan de uitflag nog onzeker is. Weest derhalven op uwe hoeden — Agt dagen waren 'er reeds verlopen, en nog waren de Afgezanten niet terug gekeerd. Robinson en vrydag begonnnen reeds daarover bekommerd te worden. Vrydag liep wel  ( 301 ) wei twintig maaien daags naar den berg of naar het ftrand.en keek zich de oogen byna blind, zon der iets te kunnen ontdekken. Eindelyk kwam hy.op zekeren ochtend, terwyl robinson nog in huis bezig was, zingende en fpringende van den berg terug, en riep zyn' Heer reeds van verre toe: Zy komen! zy komen! robinson, die over deeze blyde tyding ten uiterfte verblyd was, nam den verrekyker, en klom naar den top van de rots. Vandaar zag hy, op eenigen afftand , inderdaad eene groote boot; die op het eiland afkwam; maar, zonaast hy den verrekyker gebruikt « had, fchudde hy het hoofd, en zeide: Vrydag, vrydag, ik vrees, dat de zaak niet in order is! Vrydag wierd ontfteld. robinson zag andermaal door den verrekyker, en wierd nog meer verlegen. Ten laatfte kon hy aan de waarheid van hetgeen hy meende te zien in het geheel niet meer twyfelen, en gaf dus aan den verbaasden vrydag kennis van hetgeen by ontdekte: Vrydag, zeide hy, dat zyn niet onze Spanjaards met uw'Vader; het is eene groote Engelfche floep, en de lieden, die daarin zitten, zyn gewapende Engelfchen.Vrydag begon van het hoofd tot de voeten te beeven. Kom  C 302 ) Kom met my, vervolgde robinson; en dit zeggende begaf hy zich terfiond naar eene andere hoogte, vanwaar hy de noordelvke kust van Eiland beter kon overzien. Nog naauwlyks waren zy daar gekomen, en naauwlyks hadden zy hunne oogen naar da zee gewend, of zy bleeven beiden verftomd en roerloos ft aan. De rede hiervan was, dat zy, op den afftand van omtrent twee uuren, een groot Engelsch fchip zagen voor anker leggen. Verwondering, vrees, en blydfchap vermeesterden beurtelings het gemoed van robinson. Blydfchap over her gezicht van een fchip, dat misfchien tot zyne verlosfing zou kunnen ftrekken; en verwondering en vrees over het eigentlyk oogmerk van deszelfs komst aldaar. Door ftorm kon het onmooglyk naar deeze kust gedreven zyn ; want het had in langen tyd niet geftormd. De rechte koers van het fchip kon het ook niet zyn , want, wat toch zou een' Engelfchen fcheepskapitein kunnen beweegen, om zyne koers te houden naar eene kust, daar zyne landgenooten geene bezittingen, en dus ook geenen omgang hadden ? Deeze bedenkingen deeden hem  C 303 ) hem vreezen, dat het welligt Zeeroovers zouden zyn. cootje. Wat zyn dat voor menfchen? vader. Men vind, hierendaar, en voornaamelyk buiten Europa, nog eenige menfchen; die in hunne jeugd zulk eene Hechte opvoeding genoten hebben , dat zy niet eens weeten, dat fteelen eene groote misdaad is. Deeze ongelukkigen maaken dus geene zwaarigheid andere lieden heimelyk of met geweld van hunne goederen te berooven, en zich dezelven toe te eigenen. Wanneer dit nu te land gefchied, dan noemt men zulke lieden, Dieven, of Struikroovers; en gefchied het op zee, dan noemt men hen Zeeroovers. pietje. Maar deeze menfchen waren immers Engelfchen ? vader. Zy fcheenen dit wel te zyn, maar robin son 'dacht, wie weet, of die deugnieten dat fchip niet veroverd, en daarna de kleederen der Engelfchen aangetrokken hebben. — Hy zou het in de eerfte jaaren van zyne aankomst, toen hy nog geheel alleen en hulploos was, voor een groot geluk gerekend hebben, van eenige Zeeroovers ontdekt en als een flaaf gevangen weggevoerd te worden, om maar Weder onder de menfehelyke zaa-  ( 304 ) zaamenleeving te moogen zyn. Maar than.f; daar zyn toeftand veel gelukkiger was, ysde hy voor het gevaar van in de handen van zulk een gefbuis te vervallen. Hy gaf aan vrydag deeze zyne bezorgdheid te kennen, en ging met hem van den heuvel af, om van nader by te befchouwen, wat het voorneemen mogt zyn van de lieden, die met hunne floep het ftrand thans fterk begonnen te naderen. Zy plaatften zich op eene met hooge boomen en kreupelhout begroeide hoogte, vanwaar zy alles, dat 'er ftond te gebeuren, konden befpieden, zonder zei ven gezien te worden. Vandaar zagen zy, dat de floep, waarin zich elf mannen bevonden, omtrent een half uur van hen af, op een vlak ftrand landde. Het volk flapte aan land. Agt van hen waren gewapend, maar de drie overigen niet. De laatflen, die geboeid waren geweest, wierden ontboeid zohaast zy aan den wal gebragt waren. Robinson en zyn metgezel konden aan de droevige gebaarden van een' der ongewapenden duidelyk zien, dat hy de gewapenden om eenige gunst fmeekte, dewyl hy zich in eene biddende geftalte voor hen op de kniën wierp. De twee  C 305 ) twee anderen hieven van tyd tot tyd de hari» den op, alsof zy den Hemel om byfland wilden fmeeken. robinson raakte op dit gezicht ais geheel buiten zichzelven vervoerd, en wist niet wat hy daarvan denken zou. Vrydag kwam intusfchen met eene zegenpraalende houding naar hem toe, en zeide: Ziet gy wel, Mynheer, dat uwe landslieden hunne gevangenen ook opeeten' Loop heen, gaf robinson hem min of meer gemelyk ten antwoord, dat zullen zy niet doeri. Dit gezegd hebbende begon hy op nieuw door zyn' ■ verrekyker te zien. Hy zag niet zonder innig afgryzen, dat eenigen der gewapenden tot verfcheiden maaien toe het zwaard opligtten tegen den eenen gevangen, die voor hen op de kniën lag. Eindelyk zag hy, dat de drie gevangenen alleen gelaten wierden, en dat de anderen boschwaarts gingen. Zy zetten' zich toen alle drie droevig by eikanderen neder, en fcheenen geheel wanhoopig te zyn. Dit bragt robinson den dag te binnen, toen hy voor het eerst hier aanlandde,en hy befloot deeze ongelukkiger!, in gevalle zy zulks waerdig waren, byftand V te  ( 306 ) te verkenen, het mogt dan kosten wat het wilde. vrydag kreeg daarop bevel om zoveel fnaphaanen , piftoolen, houwers, en ammunitie te gaan haaien als hy maar draagen kon. lotje. Wat is dat, ammunitie, Vader? vader. Buskruid en kogels, lotje robinson zelf vond het noodzaakelyk op de plaats te blyven, om te zien, wat'er verder gebeuren zou. Nadat vrydag al het nóodige had aangebragt, en de geweeren geladen waren, befpeurden zy met groot genoegen, dat de omzwervende matroozen , de een hier en de andere daar, in de fchaduw gingen leggen, om de brandende hitte van de middagzon door te flaapen. Robinson wachtte nog een groot kwartier, en 'toen ging hy vol moed naar de drie ongelukkigen toe, die nog op dezelfde plaats waren blyven zitten. Zy zaten met den rug naar hem toe, en vielen eensklaps, alsof zy door den blikfem getroffen waren, ter neder-, toen robinson hen onverwacht toeriep: „ Wie zyt gy?" Zy fprongen terftond weder op, alsof zy wilden vluchten; maar robinson riep hen in  ( 3°7 ) in het Engelsch toe; dat zy niet voor hem behoefden te vreezen, want, dat hy gekomen was om hen te redden. ,, Dan moet gy „ van God gezonden zyn£' zeide een van hen, eerbiediglyk zyn' hoed afneemende, en hem met verwondering aanziende. Alle hulp komt van God; gaf kobinson ten antwoord ; maar, myne goede vrienden , zegt my fchielyk wat uw geval is, en waarin ik u kan helpen. ,, Ik ben de Kapitein van het fchip, dat „ gintsch voor anker legt, zeide een van „ hen, en deeze is myn fluurman, en de ,, ander een reiziger; myn fcheepsvolk is te- gen my opgedaan, en heeft zich meester gemaakt van'myn fchip. In het eerst wil„ den zy my, en deeze twee braave man* „ bén, omdat die hun gedrag afkeurden , om „ hals brengen; maar eindelyk hebben zy „ zich laaten beweegen om ons het leven te „ fchenken. Maar de barmhartigheid, die j, zy ons bewezen hebben, is nog verfchrik,, kelyker dan de dood zelve. ". Want nu heb„ ben zy befloten, om ons op dit woest Ei,, land te laaten , daar wy van honger en ge- brek zullen moeten omkomen. „ Indien gy in twee voorwaarden wilt toe„ Hemmen," ziede robinson, „ dan zal Va „ik  C 308 ) „ ik voor uwe behoudenis myn leven waa» gen." „ En welke zyn die voorwaarden ,edelmoe „ dige man?" Kroeg de kapitein. ,, Deeze volgende," hernam Robinson; „ vooreerst, dat gy, zo lang gy hier op dit „ Eiland zyt, in alles, myn' wil zult doen; „ en ten tweede, dat gy belooft my, en myn' metgezel naar Engeland over te bren,, gen, wanneer het my gelukt u wederom ;, in het bezit van uw fchip te herftellen." „ Wy, het fchip, en alles, dat daar op „ en in is, zyn tot uwen dienst," zeide de kapitein. „Nu dan," gaf robinson ten antwoord, ,, hier is voor ieder een fnaphaan, en een „ houwer, die ik u ter hand ftel, onder die ,, voorwaarde, dat gy daarvan niet éér ge- bruik zult maaken, dan ik het u gebied. „ Uwe overweldigers leggen hier en daar ver,, ltrooid op den grond te flaapen, komt aan, „ en laaten wy beproeven , of wy hen , zonder ,, bloedvergieten, kunnen overmeesteren." Zy gingen heen, en vrydag moest de touwen medeneemen, waarmede de Kapitein eu zyne metgezellen waren gebonden geweest. Eerst naderden zy den voorfien der mui-  C 309 ) muitelingen, die voorover op zyn aangezicht lag, en zó vast (liep, dat zy hem reeds aan handen en voeten vastgegrepen, en een' zakdoek in den mond geftoken hadden, éér hy recht wakker wierd. Zy bonden hem de handen op den rug, en gebooden hem dus, zonder zich te verroeren, op de plaats te blyven leggen, of dat men hem anders, by de mmfle beweeging, een' kogel door den kop zou jaagen. Zy hadden hem zodanig gewend, dat hy met'het aangezicht naar de zeekant gekeerd lag, en dus niet zien kon, wat 'er met zyne makkers gedaan wierd. Dit gedaan zynde gingen zy naar den tweeden, met wien zy eveneens handelden. Hy wierd op dezelfde wys gebonden, in dezelfde Helling gelegd, en met dezelfde ftraf bedreigd als zyn medemakker. Het geluk, of liever de Goddelyke Voorzienigheid, toonde hier, dat God een befchermer der onfchuld, en een wreeker der ongerechtigheid is. Zy hadden reeds zes van deeze fchelmen op dezelfde wys gebonden, toen de twee overigen eensklaps ontwaakten, opfprongen, en naar hun geweer greepen. „ Deugnieten," riep rob inson hen toe, ziet op uwe metgezellen , geeft acht op onze beflotenheid, en legt V 3 00-  C 3-10 ) oogenbliklyk uw geweer neder! Eén oogenblik van twyfeling kost ti het leven. k /toh- Genade! genade! Mynheer da „ Kapitein!" riepen deeze twee , hunne fuaphaanen en verder geweer wegwerpende, en op hunne kniën vallende Robinson beval hierop, dat men hen insgelyks de handen zou binden; en toen wierden allen de gevargenen naar het laatst ontdekt hol gebragt, onder bedreiging, dat de eerde, die zien verdomen zou eene pooging te doen , om de deur open te breeken, door den fchildwacht, dien men voor dezelve zou plaatfen, zou doodgefeboten worden. Thans begaven robinson en vrydag Zich met hunne nieuwe landgenootcn naar de floep, werkten die, door middel van eenige handfpaaken, geheel op het ftrand ,eu kapten in dei> bodem van dezelve een groot gat, om 'dezelve vooreerst onbruikbaar te maaken. frederik En-waarom deeden zy dat? vader- Zy begreepen reeds van tc vooren, dat men eene tweede boot van het fchip zou afzenden, wanneer de eerde wegbleefen dus deeden zy dit om te beletten, dat het' volk van de tweede boot deeze eerde ook zou medeneemen, Het  C.3" ) Het viel juist zo uit gelyk zy gedacht hadden. Om drie uuren in den namiddag wierd 'er uit het fchip een kanonfchot gedaan, om het volk, dat aan den wal was terug te roepen, en toen dit fein na eene drievoudige herbaaling niet beantwoord wierd, zonden zy werkelyk eene tweede boot naar het Eiland af. Robinson trok hierop met zyne metgezellen naar de hoogte terug, om vandaar te kunnen waarneemen, wat hen verder te doen flond. De boot kwam aan land. Het volk liep terftond naar de eerfte, en flond niet weinig verwonderd van dezelve zo hoog op het ftrand en daarenboven doorboord te vinden. Zy keeken rond, en riepen hunne onzichtbaare makkers by hunne naamen, maar, daar was niemand, die antwoordde. robinson, die van den Kapitein vernomen had, dat 'er onder hunne gevangenen drie eerlyke knaapen waren, die enkel uit vrees voor de anderen in deeze muitery ge., ftemd hadden, zond vrydag met den Stuurman af, om deeze drie, zo fpoedig mooglyk, te gaan haaien. Zy kwamen, en de Kapitein aan wien robinson intusfchen zyn voorneemen ontdekt had, ftelde hen, na V 4 • eeni-  C 312 ) eêeige bedradingen, de volgende vraag voor, of zy hem getrouw wilden zyn, wanneer hy hen vergiffenis fchonk? Tot de dood toe! gaven zy beevende ten antwoord, zich voor hem op de kniè'u werpende. Hierop vervolgde de Kapitein aldus. Jk heb u drie altoos als braave borsten gekend, en daarom Wil ik wel gelooven, dat gy geen deel aan den opdand hebt gehad, en dat gy niet ongenegen zyt om uwen voorigen misdag door eene des te grootefe getrouwheid weder te verbeteren. De drie matroozen fchreiden overluid van blydfchap en dankbaarheid, en kusun met de duidelykde blyken van berouw den Kapiten de hand. Hierop gaf hy hen allen de noodige wapenen, en beval aan hen, dat zy de geboden van hunnen algemeenen bevelhebber rtiptelyk zouden moeten volgen. Het volk van de tweede boot had ondertusfcnen zonder ophouden geroepen en gefchoten , in hoop , dat hunne verflrooide makkers zich zouden laaten hooren. Doch, na tot het vallen van den avond vergeefs gewacht te hebben, fcheenen zy zichzelven niet langer aan den wal te betrouwen; zy gingen dus weder fcheep, roeiden omtrent non  c 313) honderd treden van den wal af, en wierper» daar eene dregge uit. Nu ftond het te vreezen, dat zy binnen kort naar het fchip zouden terug keeren, hunne verloren makkers achterlaaten , en wegzeilen zouden ; eene vrees, die den Kapitein zowel als r o b 1 n s o r» deed beeven. By geluk kreeg de laatfte een' inval, waarvan zy zieh zeer veel goeds beloofden. Hy gaf bevel aan vrydag, om met een1 der matroozen boswaarts in te loopen naar den kant, daar de boot geankerd lag, en vandaar op het gefchreeuw der roependen te antwoorden. Zo haast zy merkten, dat men naar hun antwoord luisterde, en dat zy aan land kwamen om hen op te zoeken, moesten zy zich hoe langer hoe dieper in het bosch begeeven, om het volk van de boot achter zich te lokken, en hen zo verre als mooglyk was van de boot te verwyderen. Dit gedaan zynde moesten zy zich in alle yl weder by robinson en de overigen vervoegen. Deeze welbedachte kryg'slist had een allergewenschtst gevolg. De matroozen, die in de boot waren , hadden naauwlyks eene ftem gehoord, die hen antwoord gaf, of zy roeiden terftond weder naar den wal, en liepen, V s met  C 3H ) met de fnaphaanen in de hand naar dien kant, vanwaar zy de (temmen hooiden. Zy lieten alleenlyk twee van hunne makkers by de boot, om dezelve te bewaaren. vry da oen zyn metgezel voerden hunne zaaken. voortreffelyk wel uit., en lokten degecnen.die hen volgden meer dan eene halve royl boswaart in. Dit gedaan hebbende keerden zy met eene ongelooflyke gezwindheid naar h unne Bevelhebbers terug. Robinson had in dien tusfchentyd zyn geheel ontwerp aan den Kapitein medegedeeld, en dit beilond, even gelyk te vooren, hierin, dat zy hun best zouden doen om de geheele menigte te overmeesteren, zonder een' enkelen droppel bloeds te (torten. Intusfcben was het reeds geheel donker geworden. Robinson en zyne metgezellen trokken zo ftil als mooglyk was naar de boot, en waren dezelve reeds zeer van naby genaderd, éér dat een der wachthebbende matroozen iets daarvan gewaar wierd. Eensklaps fprongen zy toe, onder een ysJyk gefchreeuw, en een fterk geklikklak van hunne wapenen, en dreigden eene onvermydelyke dood aan dengeenen, die de ftoutheid zou hebben van zich te be.yye.egen. De twee ma- troo  ' e 515 > troozen fmeekten om vergiffenis-, en beiden wierden zy aan handen en voeten gebonden. Zohaast dit gefchied was, maakte men allen mooglyken fpoed om deeze tweede boot insgelyks op het ftrand te brengen, cn vervolgens bragt men de twee gevangenen in het nabygelegen bosch , om vandaar de aankomst der overigen te befpieden. Deazen kwamen eindelyk, maar niet allen te gelyk, en daarenboven ten uiterfte vermoeid door het lang fchoon vergeefsch omzwerven. Hunne verbaasdheid, en hun gekerm over het misfen van de boot was onbefchryflyk. Toen Jer vyf van hen by eikanderen gekomen waren , wierd een der drie matroozen naar hen afgezonden om hen af te vraagen; of zy goedwillig het geweer wilden nederleggen en zich overgeeven? Zo niet, dat de Gouverneur van het Eiland geen kwartieruurs daarvandaan eene compagnie van vyftig Soldaaten gereed had om hen allen ter neder te fchieten. Dat hunne booten genomen, en allen hunne makkers gevangen waren, en dat hen dus geene andere keus overbleef dan eene onvermydelyke dood, of eene vrywillige overgaaf. Terwyl dit gebeurde beval kobinson aan zyne metgezellen, dat zy een groot gerucht met  C 3' wikkeling van roeinson's lor met flerke fchreden te naderen. Nog maar eenige weinige uuren, en zyn vonnis is geveld; en dan zal het blyken , of by wederom zonder eenige hoop ©p Zyn Eiland zal moeten blyven, dan of eindelyk eens zyn vatage wensen van eenmaal eens weder by zyne ouderen te komen zal vervuld worden. Dit nu hangt enkel af van de volgende zaak, te weeten; of de Kapitein, met hulp van die matroozen, aan weiken hy vergiffenis gefchonken heeft, het fchip kan herneemen of niet. Indien het eerfte gebeurt, dan hebben de rampen van onzen Vriend een einde; maar, zoniet, dan blyft alles, gelyk het te vooren geweest is, en dan kan hy op geene verlosfing hoegenaamd ook hoopen. De matroozen, aan welken de Kapitein vergiffenis gefchonken had, en die men thans voor het kafleel verzameld had , waren tien in getal. Robinson kondigde hen, uit naam van  van den Gouverneur, aan, dat hunne misdaad hen vergeeven zou worden, indien zy hunnen wettigen Heer wilden helpen om het fchip te herneemen. Toen zy nu hiervan hem op het allerplegtigfte hadden verzekerd voegde robinson nog daarby, dat zy hierdoor niet alleen hun eigen leven, maar ook het leven van hunne gevangene medemakkers konden redden, die, in gevalle dat het fchip niet hernomen wierd, den volgenden ochtend, met het aanbreeken van den dag, allen zouden opgehangen worden. Dit zelfde vonnis wierd den gevangenen insgelyks aangekondigd. Daarna voerde, men de vrygelatenen by de gevangenen, om de eerften door de laatflen in hunne trouw te doen verfterken. Intusfchen moest de fcheepstimmerman , zo fpoedig als' mooglyk was, de doorboorde boot weder digt maaken, en toen dit gedaan was,.wierden de beide booten weder in alle yl te water gebragt. Toen wierd ''er bèfloten , dat de Kapitein over de eene, en de Stuurman over de andere boot 'het bevel zoude hebben., en dat het ontflagen volk onder hen zou verdeeld worden. Men voprzag hen allen van geweer en ammunitie, eri'nadat robinson den Kapitein en Stuurman  C 320 ) man omhelsd, en geluk in hunne ondernee* ming gewenscht had,gingen de beide boenen onder zeil. klaas. Het verwondert my, dat robinson zelf niet medeging! vader. Het was geene vrees, maar een voorzichtig overleg, dat hem terug hield. De gevangenen zouden hebben kunnen uitbreeken, en in zyn afweezen zich meester maaken van het kafteel; en dit alleen zeker en verflerkt verblyf, waarin ook tevens alles vervat was, dat tot zyn tydelyk geluk op het Eiland vereischt wierd, was voor hem van veel te groot gewigt, om het zo ligt in de waagfchaal te Hellen. Om deeze rede had de Kapitein zelf hem geraden, dat hy met vrydag ter befcherming van deeze plaats zou terug blyven. robinson, wiens lot thans op het punt fiond van beflist te zullen worden, kon uit beangstheid en onzekerheid geene blyvende plaats vinden. Dan eens ging hy binnen zitten ; dan klom hy op den wal, dan weder klauterde hy de touwladder op, om van den top der rots in de flilte des nachts te luisteren , of hy niet het een of ander van het fchip kon verneemen. Schoon hy den gantfehen dag  C 321 ) dag niets gebruikt had, was het hem echter niet mooglyk zich den tyd te vergunnen van eenige ververfching te genieten. Zyne ongerustheid nam elk oogenblik toe, te meer, dewyl het afgefproken feta, — drie kanonfchoten, - dat hem van den gelukkigen uitflag der onderneeming moest kondfchap gee. ven, nog niet gehoord wierd, fchoon het reeds na middernacht was. Doch by deezen overdacht hy, dat hy kwaalyk deed met z,ch zo zeer aan de tegenftrydige driften van hoop en vrees over te laaten, en hy herinnerde zich ten rechten tyd de les, welke hy, nog voor korten tyd, aan vrydag gegeven had. Hy had hem naamelyk gezegd, dat hy in twyfelachtige gevallen zich altoos het ergfte moest voordellen. Want, gebeurt dit niet, dan is het des te beter! En, gebeurt het al, dan heeft men zich daartoe voorbereid, en dus kan men door geen onverwacht toeval overftelpt worden. Volgens deeze onderflelling befchouwde KoaiNSON den ongelukkige.! uitflag van deeze onderneeming als eene zekere zaak,en berustte geheelenal in de Goddelyke Voorzienigheid om deezen flag ook met geduld te verdraagen. Hy had reeds alle verdere hoop X ver'  < 322 ) verloren, toen hy op het onverwachtst een kanonfchot hoorde. Hy vloog op, even als iemand, die door een' onverwachten flag uit eene fluimering gewekt word. Pof! hoorde hy nogmaals,en Pof! ten derde maal. Nu kon hy aan de gelukkige herneeming van het fchip niet meer twyfelen, en dus fcheen zyne aanfiaande verlosfing thans zeker te zyn. Geheel verrukt van blydfchap vioog hy de ladder af naar beneden; viel vrydag, die half flaapende op den grond zat, om den hals, drukte hem aan zyne borst, en befproeide deszelfs gezicht met eene menigte van traanen , zonder één enkel woord te kunnen fpreeken. „ Wat is 'er te doen, myn waarde Heer?" vroeg vrydag, zich herHellende, terwyl hy over de ongewoone liefkoozingen welke zyn Heer hem aandeed , ten hoogde verbaasd dond. Robinson kon door overmaat van blydfchap niets meer uitbrengen dan deeze woorden: „ Ach v r y,, da g!" „ God geeve toch myn' armen Heer zyn f, verftand weder!" zeide vrydag by zichzelven, dewyl hem de verbeelding infief, Öaj zyn Heer krankzinnig was'geworden! tf Gaa,  ( 323 ) „ Gaa toch wat flaapen ,myn waarde Heer!" zeide hy,terwyl hy robinson onder de armen vatte, en hem naar binnen wilde brengen. Maar, robinson zag hem met eene onbefchryflyke blydfchap aan, en gaf hem ten antwoord: „ Slaapen, myn waarde vrydag! „ Jk thans Jlaapen, daar de Hemel my my„ nen vuurigflen hartewensch fchenkt! Hebt H gy- die drie kanonfchoten niet gehoord? „ Weet gy nog niet, dat het fchip'herno„ men is?" Thans gingen vrydag de oogen open. Thans begon hy zich insgelyks te verblyden, maar niet zo zeer om zichzelven als ter liefde van zyn'waarden Heer. Want de gedachte, dat hy zyne vaderlandfche Iuchtftreek voor altoos-zou moeten verlaaten, verbitterde in hem het genoegen, dat hy zich voorflelde te zuilen fmaaken, van in het gezelfchap van zyn' Vader, en zyn' Heer naar een land te reizen, waarvan hy reeds zeer veele wonderlyke dingen had gezien, en waarin hy nog veel wonderlyker. dingen hoopte te zullen zien. robinson was door de verrukking der vreugd thans veel onrustiger dan ooit te vooren. Dan eens klauterde hy tegen den heuX a vel  ( 324 ) vel op, en wierp zich daar op zyne kniè'n neder om God voor zyne verlosfing te danken; dan kwam hy wederom beneden, omhelsde vRïDAt, fprak van niets dan van Rotterdam, en begon reeds zyne goederen in te pakken. Dus verliep de gantfche nacht, zonder dat het hem eens in de gedachten kwam zich ter rust te begeeven. Zo haast de dag begon aan tebreekenhield hy zyne oogen onbeweeglyk gevestigd naar dien kant, en verwachtte met ongeduld den helderen dag, om het werktuig zyner verlosfing, te weeten het fchip,met eigen oogen te zien.Dit tydftip kwam eindelyk;maar, Hemel! hoe groot was zyne verbaasdheid, zodra hy met volkomene zekerheid zien moest, .— dat het fchip verdwenen was! Hy gaf een' luiden fchreeuw, en zonk op den grond neder. vrydag fpoedde zich naar hem toe, en kon in den beginne niet ontdekken, wat zyn' Heer eigentlyk was overgekomen. Eindelyk itak deeze zyne beevende hand naar de zee uit, en fprak rnet eene zwakke en gebrokene ftem : ,, Zie daarheen, vr yd a g!" v r yd a g keek uit; en begreep nu, wat zynen Heer fcheelde. (Gn-  C 325 } (Onze jonge lieden waren een* geruimen tyd onzeker, hoe zy zich, op het hooren van dit voorval zouden gedraagen. Gaarne zouden zy zich hebben overgegeven aan de' blydfchap, omdat de Gefchiedcnis *u nog langer zou duuren, maar de aandoening van medelyden over het nieuw ongeluk, dat den armen robinson overkwam, dempte deeze opkomende blydfchap. Dus heerschte onder het geheel gezelfchap een diep ftilzwygen, en de oude man vervolgde zyn verhaal, op de volgende wyze:) robinson geeft ons hier een voorbeeld, hetwelk ons leeren kan, hoe zeer zelfs goede, en veel verbeterde menfchen op hunne hoede moeten zyn, tegen de vervoering van al te flerke aandoeningen. Indien de blydfchap van robinson, niet zo buitenfpoorig geweest was, dan zou zyne droefheid thans ook niet zo buitenfpoorig geweest zyn; en indien deeze droefheid zyn verfland ook niet geheel bedwelmd had, dan zou hy begrepen hebben, dat hy zich ook aan deeze Goddelyke fchikking met gelatenheid had behooren te onderwerpen, hoezeer ook zyne grootfie hoop daardoor verydeld wierd. Dan zou by voornaamelyk overdacht hebben , dat de? X 3 Voötf?  C 326 ) Voorzienigheid nog altoos een middel weet om ons te redden, wanneer wy zeiven geene middelen meer weeten uit te denkeu, en dan zou deeze overdenking hem gerust gefield hebbent Hieruit kunt gy zien, Kinderen, hoe fterk, zelfs goede menfchen zich nog fleeds moeten verbeteren. Terwyl nu robinson nog geheel moedeloos op den grond lag, en vrydag hem zocht te vertroosten, hoorden zy, van den anderen kant des heuvels, een gedruisch, dat zeer veel overeenkomst had ,met den gang ■van verfcheiden menfchen. Zy fprongen op, keeken om, en zagen met eene blyde ver- wondering den Scheepskapitein, die, met eenigen van zyn volk, den heuvel opkwam. Robinson fpiong op, en vloog hem eensklaps in de armen I Terwyl hy zich omkeerue, had hy het fchip op de westelyke .kust in eene kleine baai ten anker zien leggen , en dit gezicht deed in één loogeriblik alle zyne bezorgdheid verdwynen. Want, dit alleen was genoeg om hem te doen begrypen, dat de Kapitein, nog vódr het aanbreeken van den dag, de legplaats van zyn fchip veranderd had, en hetzelve doen ankeren op eene  ( 3P7 ) eene zyde van het Eiland, daar het meer zéker lag. robinson had den Scheepskapitien, die niet minder dan hy zelf veiblyd was, reeds een' geruimen tyd in de armen gehad, éér een van hen beiden in ftaat was zyne blydfchap door gelukwenfchingen en dankzegging gen uit te drukken. Dit gedaan zynde verhaalde hem de Kapitein , hoe het hem gelukt was zich wederom meester te maaken van het fchip, zonder dat één van het volk gedood, of gekwetst was geworden, doordien men in de donkerheid van den nacht hemzelven niet gezien , en geene zwarigheid gemaakt had zyne metgezellen over te neemen. De kwaadaartigften onder de muiters hadden naderhand wel getracht zich te verweeren; maar hunne tegenftand was vruchteloos geweest. De overigen hadden hen overmees-; terd , en gevangen genomen. Na dit'verhaal liet do Kapitein zich uit in de levendigfte aandoeningen van dankbaarheid jegens zynen redder. „ Gy , gy alleen, ö edele man!" zeide hy, terwyl hem de traanen over de wangen rolden, „ gy zytdegeen, aan wiens ,, barmhartigheid eu wysheid ik het behoud van myzelven en van myn fchip te danken X 4 » heb  C 323 ) „ heb. Daar legt het! Het behoort u toe, „ gy kunt over my en over het fchip be„ fchikken zo als het u zal behaagen." Hierop deed hy eenige ververfchingen aanbrengen, die hy uit het fchip had medegenomen, en hiervan namen zy te zaamen een recht verkwikkend morgenontbyt. Geduurende dit ontbyt verhaalde robinson zyne wonderbaare lotgevallen aan den Kapitein, die daarover ten uiterfte verbaasd ftond. Daarna verzocht de Kapitein , dat robinson hem zou opgeeven wat hy voor hem doen moest, en robinson gaf hem ten antwoord: „ Ik moet u, behalven de „ voorwaarden, waaromtrent wy gisteren „ overeengekomen zyn, nog een drievoudig ,, verzoek doen. Vooreerst, dat gy zolang „ op dit Eiland zult gelieven te vertoeven, „ totdat de Vader van vrydag met den ,'; Spanjaard en deszelfs makkers zullen terug ,, gekomen zyn; ten tweede, dat gy, be„ halven my en myne huisgenooten, ook de „ overige Spanjaards zult inneemen , en ,, eerst naar Cadix zeilen, om deezen aan ,; land te zetten ; en eindelyk verzoek ik u, „ dat gy zelfs aan de voornaamfte muite! in„ gen het leven fchenkt, en hen enkel tot „ ftraf  C 329 ) „ ftraf oplegt, dat zy op dit myn Eiland „ zullen moeten blyven woonen; dewyl ik „ my verzekerd houd, dat dit het beste mid„ del is om hen te verbeteren," De Kapitein verzekerde hem, dft alles let* terlyk zou nagekomen worden, gelyk robinson het begeerde; hy deed de gevangenen voorbrengen, zocht de ergften onder hen uit; en kondigde hen dit vonnis aan. Deezen waren over hetzelve zeer wel voldaan, dewyl zy wisten, dat zy, volgens de wet, doodfchuldig waren. De menschlievende robinson toonde hen daarop, op welk eene wyze zy zich alles konden bezorgen, dat tot hun levensonderhoud noodig was, en beloofde hen daarenboven, dat hy hen alle zyne rykdommen, zyne gereedfehappen, zyn' huisraad, en zyn vee zou overlaaten. By deeze gelegenheid fcherpte hy hen nogmaals het vertrouwen op God, de arbeidzaamheid , en de eensgezindheid in, en verzekerde hen, dat deeze deugden hen het verblyf op dit Eiland ten uiterfte aangenaam zouden maaken. Terwyl hy nog bezig was met hen te, fpreeken, kwam vrydag, geheel buiten adem, aanloopen, en bragt de blyde tyding, dat X 5 z?n  C 33= ) zyn Vader, met de Spanjaards het Eiland* naderde, en op het punt flond van te Janden. Op deeze tyding maakte het geheel gezelfchap zich op om hen te gemoet te gaan; maar vrydag vloog allen de anderen voornit, en hing zyn' ouden Vader reeds voorlang aan den hals, éér de overigen nog zo verre gekomen waren. robinson zag met Verwondering, dat by de nieuwlings aangekonienen zich ook twee vrouwen bevonden; en, toen hy den ouden donderdag, de rede hiervan afvroeg, vernam hy van hem, dat deeze de vrouwen waren van twee Spanjaards, die zy zich uit de ingeboren Wilden gekozen hadden. Naauwlyks hadden deeze twee Spanjaards gehoord, dat robinson verirekken zou, en voorgenomen had eenige mairoozen op het Eiland te laaten blyven; of zy verzochten verlof om met hunne vrouwen insgelyks aldaar te moogen blyven , dewyl zy, volgens de befchryving, die hun landsman hen van hetzelve "egeven had, geen beter veiblyf wisten te verkiezen. Robinson verhoorde dit hun verzoek, en gaf met veel genoegen zyne toefiemmi-g daartoe. Het was hem van harte aangenaam, da  ( 33i') dat 'er twee mannen'op het Eiland zouden terug blyven, aan welken alle hunne medemakkers een getuigenis van beproefde eerlykheid gaven; dewyl hy hoopte, dat deeze twee de overige flechte knaapen een gefchikt en vreedzaam leven zouden kunnen doen leiden. Om dit te bewerken, befloot hy, deeze twee tot Opperhoofden over hen aan te (lellen. Hy deed ten dien einde allen voor zich ko. men, om hen zynen wil te doen verdaan. De geheele hoop bedond uit zes Engelfchen, en de twee Spanjaarden met hunne vrouwen. Robinson fprak hen toen op de volgende wyze aan: „ Myne Vrienden! Niemand onder u zal my denkelyk het recht willen betwisten, van met myn eigen goed,— te weeten, dit Eiland, en met alles, dat daarop is,— naar myn eigen goedvinden te handelen. Echter is myn voornaamde wensch', dat het u allen, die hier zult blyven woonen,ten uiterde wel mooge gaan. Hiertoe word eene gefchikte regeering vereischt, en het flaat alleen aan my dezelve op te rechten lk verklaar des by deezen; dat het myn wil is, dat deeze twee Spanjaarden, na myn vertrek, myne plaats  C 332 ) plaats zullen bekleeden, en als myne wettige Opvolgers zullen geëerbiedigd worden. Het is, uit dien hoofde, de plicht van u overigen hen de ftiptlïe gehoorzaamheid te betooncm Zy alleen zullen al het geweer, alle de krygsammunitie, en allen de gereedfehappen in bewaaring hebben; maar zy zullen ook van hunnen kant veiplicht zyn, aan ulieden daarvan alles , dat gy zult noodig hebben, by te zetten,onder voorwaarde, dat gy u vreedzaamlyk, cn in alle opzichten naar behooren zult gedraagen, Wanneer ulieden eenig gevaar zal dreigen, dan zult gy allen eikanderen gezaamentlyk moeten byflaan om hetzelve af te wenden; wanneer 'er gearbeid zal moeten worden, dan zullen allen, zo wel in de boomgaard als op den akker, dien arbeid op zich moeten neemen, en een gelyk aandeel aan den oogst hebben. Misfchien zal ik, ten een' of anderen tyd, gelegenheid' hebben om naar ulieder gedrag te doen verneemen; en misfchien befluit ik nog in. vervolg van tyd, het overige van myne dagen op dit my zo geliefd Eiland te komen doorbrengen. Wee! alsdan voor dengeenen, die deeze myne inftellingen zal verbroken hebben! Hy zal, zonder eenige genade, in een klein  C 333 ) klein fchuitje gezet, en aan de woedende golven ten prooi gegeven worden." Een ieder betuigde volkomen te vreden te zyn met deeze inftelling, en allen beloofden eene allerftiptfte gehoorzaamheid. Toen dit gedaan was, begon robinson eene lyst te maaken van de weinige goederen, welken hy wilde medeneemen, en dee- . zen waren de volgenden: Ten eerfte, zyne kleeding van Lama- vellen, zyn zonnefcherm i en zyn masker, welk alles hy zelf gemaakt had. Ten tweede , zyne eigengemaakte fpies, boog, pylen, en fteenen byl. Ten derde, zyn Lorre, de krulhond, en twee van zyne Lama's. Ten vierde, al het gereedfchap en huisraad, dat hy vervaardigd had, toen hy nog geheel alleen was, en eindelyk; Ten vyfde, het flofgoud, de diamanten, en zyn eigen groote goudklomp. Toen dit alles te fcheep was gebragt, cn er een gnnstige wind begon te waaijen, wierd het vertrek bepaald op den volgenden ochtend. Robinson en vbtdag bereidden daarop een' maaltyd, om aan den Scheepskapitein, en aan de terngblyvende Bewooner= nog een klein feest te geeven. Zy bedienden zich ten dien einde van het best, dat zy had- den,  C 334 ) den, en zy wisten de fpyzen zó Imaakelyk te bereiden, dat de Kapitein over de kookkunst van robinson ten uiterfte verbaasd ftond. Om bet edelmoedig voorbeeld van zyn' gastheer te volgen, en ook iets tot het geluk der tcrugblyvenden toe te brengen, deed de Kapitein eene menigte levensmiddelen, buskruid, yzer, en gereedfehappen uit het fchip haaien, welke,hy aan de nieuwe Volkplanting ten gefchenk gaf. Tegen den avond verzocht robinson, dat men hem de vryheid zou vergunnen van zich voor een' korten tyd van het gezelfchap af te zonderen, dewyl hy, vóór zyn vertrek nog eene gewigtige bezigheid moest verrichten. Zy lieten hem allen alleen; en toen klom hy den heuvel op, om nog eenmaal alle de gebeurtenisfen van zyn verblyf op dit Eiland te overdenken, en geheel zyiï hart in dankbaarheid voor God uit te florten. Ik kan g'eene woorden uitdenken, om de godvruchtige en dankbaare aandoeningen uit te drukken, welke hem op dit tydflip bezielden; maar een ieder, die een hart heeft als dat van robinson, heeft myne befchryving niet noodig; dewyl hy die in zichzelven zal kunnen vinden. Ein-  ' C 335 ) Eindelyk was het oogenblik van hun vertrek gekomen. Robinson vermaande nogmaals, met traanen in de oogen, de terugblyvenden tot eendragtigheid, arbeidzaamheid , en deugdzaamheid, en beval hen daarop, met een recht broederlyk hart, aan de Goddelyke Voorzienigheid, welke hemzelven zo wonderbaarlyk behoed had. Daarna zag hy nog eenmaal rond ; dankte God nogmaals voor zyne wonderbaare onderhouding, en voor zyne daarop gevolgde verlosfing; riep met eene flcm, die door fnikken byna gefmoord wierd, de terugblyvenden het laatst Vaarwel toe, en begaf zich, van den ouden donderdag, en van vrydag verzeld, naar boord. klaas, ö Heer! Nu is het uit! jan. Wacht toch wat! Wie weet, of'er niet weder wat tusfchen beiden komt. vader. De wind woei zó frisch op, en was zó gunstig,dat zy zich verbeeldden.dat het Eiland voor hunne oogen terug week. Zolang het nog gezien kon worden, flond robinson, zonder een woord te fpreeken, treurig op het dek ; zyne oogen waren onbeweeglyk op zyn geliefd Eiland gevestigd, hetwelk hy, uit hoofde van een twaalfjaaiïg yerblyf, en van de veelvuldige daarop uirge/ flaa-  ( 336 ) ftaane moeijelykheden, hem zo lief geworden was als zyn eigen Vaderland. Eindelyk, toen hy den hoogden bergtop uit zyn gezicht verloren had,wendde hy zyne oogen ten hemel, deed by zichzelven eene dankzegging, en begaf zich toen met donderdag cn vrydag naar de Kajuit van den Kapitein, om zyn beklemd hart door een vriendelyk gefprek een weinig op te beuren. Zy hadden eene zeer voorfpoedige reis. Binnen vier cn- twintig dagen hadden zy Cadix bereikt , daar zy de medegenomen Spanjaards aan den wal zetteden. Robinson zelf daptc ook aan land, om te verneemen naar den koopman, wiens dofgoud hy geborgen had. Hy vond hem, en fmaakte het genoegen van te verneemen, dat deeze braave man door hem uit eene zeer groote verlegenheid gered wierd; cn deeze mms, dat het verongelukken van het fchip de oorzaak was geweest, dat hy zich genoodzaakt had gevonden een bankroet te maaken. cootje. Wat is dat, Vader ? vader. Wanneeer iemand meer fchuldig ss dan hy betaalcn kan; dan word hem alles, dat hy nog over heeft, afgenomen, om het te verdeden onder degecnen, waaraan hy geld  C 337 3 geld fchuldig is, en dit noemt men bankroet yj-j 3 3 k G tl • " " Het vaatje met flofgoud bedroeg veel meer dan de fchuld van den koopman. Deeze dankbaare man wilde derhalven het overfchot aan zynen weldoender fchenken, maar deeze weigerde volftrekt heizelve aan te neemen; dewyl hy door de zelfbewustheid van aan een' eerlyk' man dienst gedaan te hebben; zich ten volle betaald rekende. Vandaar gingen zy weder onder zeil om naa Engeland te ftevenen. Maar op deezen togt gebeurde een droevig toeval. De oude donderdag wierd eensklaps ziek, en alle middelen, die men tot zyne behoudenis aanwendde, waren vergeefsch; hy ftierf Gylieden kunt uit het voorgaande ligt begrypen, hoeveel vrydag daardoor leed , en hoezeer hy de dood van een* geliefden Vader befchreide. De twee Lama's konden ook de zee niet verdraaien, en flierven onderweg. lntusfchen kwam |het fchip behouden te Portsmouth, eene bekende haven iu Engeland, aan. Robinson hoopte hier des Kapiteins Weduwe te zullen ontdekken, om haar de geborgen diamanten ter hand te ftellen. Hy vond haar, maar in den allerbeklaaglykften Y toe-  C 338 ) Aftand. Zy was, doordien zy zedert twee jaaren geen' endeend van haar' man " 0««ontfangen had, inde allerbittere elende verzonken. Zy was, even ge!yk al ^eren, nog met eenige oude vodden ^t, en op hun door h ng r" 2 f0mmer Uitgeteerd was , kon men de doodverw getekend Zien » -ot hier andermaal ^ Ul^r ieder braaf mensch gen et M f ***** Goddelyke Voorzieni ;;:;rj^e;.he;^ tan als een werktuig te bed e ' ^ ** -aken. Hy gaf de diamanten ove fj! daarop deeze kwynende vrouw m' h, 6 b^ «^hongerde kinde^.eT;"a b verwelkte planten, die d^,^ zomerregen verkwikt worden b,W dagen weder opluiken, en"n SS ^ ven gehoopt had. Jf> Naardien nu te Portsmuth een fchi ag,datr^ vertrekken;.namROBijvso vriend jsvd.ag affeheid van hunnen gewe -nen.Kapitein, en begaf zich aan boord ln" het  C 339 ) het Rotterdamsch fchip, dat kort daarna hot anker ligtte. Deeze overtogt was insgelyks ten uiterflé vöorfpoedig. Zy zagen reeds de Zeeuwjcht Eilanden. De Kust van Holland, r o B i n s o n's geliefd Vaderland , begon zich reeds van verre te ontdekken; reeds naderden zy den mond van de Maas, toen 'er eensklaps een hevige ftorm, verzeld van donder en blikfem, ontftond, waardoor het fchip met een onwederftaanbaar geweld naar het ftrand gedreven wierd. Men wendde alles aan; dat gefehiktheid en handigheid kan in het werk ftellen, om het fchip te doen wenden, en weder de ruime zee te krygen; maar te vergeefs; een hevige rukwind verydelde alle hunne poogingen , fleepte het fchip méde, en Wierp het met zulk een geweld op eene zandbank , dat deszelfs hol aanftonds begon lek te Worden. De golven floegen insgelyks terftohd zó fterk daarover heen, dat men aan het redden van het fchip niet meer kon denken, eh dat het fcheepsvolk maar even den tyd had om in de boot te fpringen, ën , zo het mooglyk was, hun leven te redden. Dus kwam ró- Y2 BIN*  ( 340 ) binson, andermaal als een arme fchipbreukeling, met veel moeite te Hellevoetjluis aan, zonder van zyn' gantfchen rykdom iets anders geborgen te hebben , dan zyn' getrouwen krulhond, die hem in de boot was nagefprongen, en zyn' Lorre , die op zyn' fchouder zat toen het fchip verging. Na verloop van eenigen tyd vernam hy, dat onder de geborgen goederen van het fchip, niets meer te vinden was, dat hem betrof, dan zyn zonnefcherm , en zyne klceding van Lama - vellen, die hy zelf gemaakt had. Deeze kreeg hy tegen vergoeding der onkosten weder, maar zyn geheele goudklomp was verongelukt. jan. Ach, die arme robinson! vader. Nu is hy juist weder even ryk als toen hy van Rotterdam afvoer. Misfchien heeft de Voorzienigheid hem alles weder doen verliezen, omdat het befchouwen van den rykdom, die hy mede had gebragt, veelligt eenige jonge lieden zou hebben kunnen beweegen, om zyn voorbeeld te volgen, en zo maar, op goed fortuin, de waereld rond te gaan zwerven, om, even gelyk hy, met een gevonden' fchat terug te keeren. Wat hem betreft, hy had zeer weinig aandoening over  ( 341 ) over het verlies van zyne fchatten. Want, dewyl hy voorgenomen had zynen overigen leeftyd in dezelfde onafgebrokene bezigheid, en maatigheid door te brengen, gelyk hy op zyn Eiland gewoon was geweest, kon hy deezeu goudklomp zeer gemakkelyk ontbeeren. Thans begaf hy zich in een vaartuig, dat van Hellevoetjluis naar Rotterdam voer. Toen zy den hoek te boven gezeild waren zag hy de torens van zyne geboorteflad, en kon zich niet wederhouden van uit verrukking van blydfchap traanen te Horten. Nu, ontbrak 'er flechts een korte tyd, éér hy zyn' geliefden Vader om den hals kon vallen. Hy had reeds te Hellevoetjluis gehoord, dat zyne Moeder overleden was, en dezelve hartelyk beweend. Het vaartuig vloog thans voor wind en ftroom de Maas op, en landde welhaast te Rotterdam. Met een fterkkloppend hart fprong hy op den wal, en, indien hy zich voor de omftanders niet had gefchaamd, zou hy gaarne op den grond nedergevallen zyn, om den Vaderlandfchen bodem te kusfen. Hy fpoedde zich, zoveel mooglyk was, uit het gedrang der menigte, en week in het Schippershuis. Y 3 Van-  C 342 ) Vandaar zond hy een' kruijer naar het hui? ■van zyn' Vader, om hem langzaamerhand eenige verwittiging van zyne aankomst te geeven. Deeze man moest eerst aan zyn' Vader zeggen, dat 'er iemand in de Stad gekqmen was, die hem een aangenaame tyding van zyn' Zoon kon mededeelen ; vervjigens, dat zyn Zoon op zyne terugreis naar Rotterdam was, en eindelyk, dat die zekere iemand zyn Zoon zejf was. Indien robinson deeze voorzorg niet gebruikt had, dan zou misfchien de overmaat van vreugd zyn' ouden Vader overweldigd en om het leven gebragt hebben. Nadat deeze man eenigen tyd weg was geweest, ylde robinson door de aan hem nog wel bekende llraaten naar zyns Vaders huis; en viel, zohaast by binnen getreden was, fpraakeloos zynen door blydfchap verrukten Vader in de armen. Myn Vader! Myn Zoon! dit was alles, dat zy beiden konden uitbrengen. Verdomd, rillende, en ademloos bleeven zy beiden eikanderen 3an den hals hangen, rotdat eindelyk een weldaadige traanenvloed hunne harten lucht deed krygen, y r r-  C 343 ) vrydag ftond intusfchen, in eene ftern. me verwondering, verfcheiden vreemdigheden aan te gaapen, die zich aan zyne oogen voordeeden , hy kon niet genoeg kyken, en was den eerften dag als geheel buiten zichr zeiven. Het gerucht van de terugkomst van robinson, en van zyne zeldzaame ontmoetingen vloog intusfchen als een loopend vuur door de Stad. Een ieder had den mond vol van robinson; een ieder wilde hem zien, een ieder wilde zyne lotgevallen uit zyn' eigen' mond hooren. Hierdoor wierd het huis van zyn' Vader welhaast eene byna algemeenc vergaderplaats, en robinson moest, van den ochtend tot den avond, niets doen dan vertellen. Onder deeze vertellingen was hy fteeds gewoon, de Ouders de volgende vermaaning te geeven: Indien gy uwe Kinderen bemint, verzuimt dan niet hen vroegtydig aan een deugdzaam, maatig, en arbeidzaam leven te gewennen', en wanneer zich de kinderen daarby bevonden, dan fchreef hy hen altoos dien gulden' regel voor: Lieve kinderen, weest gehoorzaam aan uwe Ouderen, of Opzienders! Leert toch met vlyt alles, dat Y 4 n  C 344 ) gy keren kunt! Freest God, en wacht u, —6, wacht u toch — voor ledigheid, waaruit niets dan kwaad vooitfpruit! De Yader van robinson was een Makelaar. Hy wenschte, dat zyn Zoon zich in deeze zaak ook mogt oefenen, om na zyne dood in zyne plaats te komen. Maar robinson, die zedert zo veele jaaren aan de vermaakelyke bezigheid van handwerk gewend was, verzocht aan zyn' Vader verlof om het Schrynwerken te moogen leeren ; en deeze Het hem zyn' zin doen. Hy begaf zich dus met vrydag by een Schrynwerker, en eer nog hunne leerjaaren om waren, hadden zy dit handwerk zó wel geleerd , dat zy zeiven baazen konden gemaakt worden. Nadat zy hunne proef gedaan hadden, zetten zy met hen beiden een' winkel op; en bleeven tot hunne dood toe elkanders onaffcheidbaare vrienden,-en medehelper. Naarftigheid en maatigheid waien hen zó eigen geworden, dat het hen onmooglyk was, ook flechts één' halven dag in ledigheid of onmaatigheid door te brengen. Zy fielden één' dag in de week ter overdenking van hun  ( 345 ) hun kluizenaarsleven op het Eiland, en op deezen dag poogden zy, zoveel hen moog" lyk was, hunne voorige levenswys na te volgen. Eendragt, toegeevendheid voor de gebreken van anderen menfchen , dienstvaardigheid , en menschlievendheid waren voor hen zó gewoone deugden geworden, dat zy zich in het geheel niet konden begrypen, hoe iemand leeven kon, zonder dezelven te beoefenen. Boven alles muntten zy uit door eene zuivere, ongeveinsde, en daadelyke godvruchtigheid. Zo dikwyls als zy den naam' van God noemden, ftraalden de blydfchap, liefde, en eerbied hen ten oogen uit; en zy ysden, zo menigmaal als zy dien heiligen naam van anderen onbedachtzaam hoorden uitfpreeken. Ook wierden alle hunne onderneemingen op eene zichbaarlyke wyze door den zegen des hemels bekroond. Zy bereikten in vreede, gezondheid, en aangenaame bezigheid een' hoogen ouderdom , en de nakomelingfchap zal altoos achting toedraagen aan de nagedachtenis van twee mannen, die aan hunne medemenfehen een voorbeeld gegeven hebben, hoe men zich gedraa»en moet, om hier verY 5 ge.  C 345 ) genoegd, en hiernamaals volkomen gelukkig ie leevem Hier eindigde de Vader zyn verhaal, en het jong gezelfchap bleef nog een' tydlang in diepe gedachten zitten, totdat zy ten laatfle allen eenpaariglyk beflooten eveneens te handelen;