SUATSCH. DER NEDERt. IETTERK. TE LEIDEN. Catal, bl. Geschenk van Tooneels(ukken, 1841.  TOONEEL-POËZY van HET KUNSTGENOOTSCHAP OEFENING BESCHAAFT DE KUNSTEN, IV. Deel. Te A M S T E L D A M, By I z a a k Du y m. 1764.    VERKLAARING VAN DE TYTELPLAAT, VAN HET B L T S P E L D E ADELYKE LANDMAN. Klakftiens Buurman dat gaet goed, wie et dat van die Tzak kennen denken! Dat hiet Haevekaeterai? die blakftienfe Smous praete vlak Yoor de vuist: Ast altaid zo in zen werk ging dan wierd er zo mienig en boeltje niet verhuist, In den hoevde men de Heere Haevekaaten geen Prefentjes te fchenken. Kaik! deer ftaet PFouter me Buurman, hy wist van de Prins gien kwaet, Ze finyten hun ien Goudbeurs in zen Schuur, en veurt der op nemen ze em gevangen, Die Schurk ! was die Smous die deer ftaet er niet by geweest ze hadden em vast oppehangen Die blakftienfe Prejident, met zyn beniste bakkes en zen Dominees gewaet, Maar de Stadhouwer, dats een braef Kerel dat kan gien Boer noch gien; Mens betwisten, Hy het Tzak beloont en my ook gien klyntje; hy dee al wattie kan Terees liepen de traanen over de oogen, ze zaf blakftienS' moerfe Luikes das nog een eerlyk man Hczai ja Maid, je hebt gelaik, beter ien eer/Me Smous as- ien Valze Christen. MOERSE LUIKE.S-    D E ADELYKE LANDMAN, B L T S P E L. Gevolgd naar het Hoogdditsch. TeAMSTELDAM, By Izaak Duim, op den Cingel, tusfchen de Warmoesgracht en de Drie-Koningftraat. Met Frivikgie. 1779.   AAN DE WELEDELE HEEREN, DEN HEERE MR. JAN JACOB HARTSINCK, CHARTER- EN RE QJJESTMEESTER VAN'T ED. MOG. COLLEGIE TER ADMIRALITEIT TE AMSTERDAM, &c. £ N DEN HEERE ARNOLDUS van RYNEVELD • BEIDEN REGENTEN VAN HET OUDE MANNEN-EN VROUWEN-GASTHUIS, MITSGADERS GECOMMITTEERDENS TOT DE ZAAKEN VAN DEN SCHOUWBURG. Cnen, Ijraaf Karei, dien we in 't kleed eens Landmans u vertoo- Die op den naam van Wouter, met zyn Vrouw, Door 't wederzydsch Geflacht vervolgd om hunne (Trouw, Verr' van der Vaadren Erf een veldhut moest bewoonen; * 2 Graaf  Graaf Karei, valsch betigt van diefftal, uit zyn rust Naar ftad gevoerd en daar geboeid ais fchuldig, Ja ter galei gedoemd, lyd zo veel fmaads geduldig, Opdat zyn kuifche Telg niet eerloos word' gekust; Doch ziet in 't eind, geflaakt en fchande en.ftraf ontkomen, Zyn' waaren ftaat ontdekken, all' zyn' druk Hervormen, eer hy 't gist, in 't hoogstge wenscht geluk, En zyn geliefd Gezin met heil als overftroomen.' De lust beving my om dit Zedentafereel Uit Duitfchen Oorde in Nederland te haaien: Men achtte 't waardig om voor elks gezicht te praaien In onze Waereldftad op 't prachtig Schouwtooneel. Duld,Eedle Heeren! fchoon 't niet is tot lust der oogen Gelyst in 't goud van gladde Poëzy, Dat ik aan 's Amftcls boord het u, ó Hartsinck ! wy', Enu, óRyneveld! Zo gy zulks wilt gedoogen, Dan zal ik des te meer myn jeugd en jonglingfchap, Waarin, toen ons geen zorgen konden krenken, Gy reeds my hebt gekend , met vrolykheid herdenken, «fr Durf, door uw vriendlykheên gemoedigd, deezen flap - l In  Ir. 't b!y vooruitzicht op een heufche ontmoeting waagen. 'k Zie 't geen ik hoopte; ik ben u wellekom. Hoe fireelt het my dat ik, naby den ouderdom, Dees Letterfchildery uw kunstliefde op moog'draaien! 'k Gevoel my als verjongd door zulk een gunstbewys, Waarmeê ge my befchenkt naar myn verwachting. Zo openbaar een blyk van uw verpligtende achting Strekt my niet min tot eer, dan dit Paneel ten pryz'. A. H A RTS E N. Amfterdam, den 14. May 1779. * 3 VOOR-  VOORBERICHT. JJct Hoogduitsch onberymd Blyfpel van den Heere J. G. van Nesselrode te Hügüepoet, waarvan dit Tooneelfiukje een vertaaling is, ■word genoemd de adelyke dacloqneh. Ik meen gegronde redenen te hebben , waarom ik den Held van dit Spel, een gehoor en Graaf zynde, heb verkoren uit zo diep eene laagheid te trekken en te doen voorkomen als een' Landman in een' bekrompen' toefcand. Myn voorganger legt Luik es telkens het woord blikfems of voor den blikfem in den mond, en laat in zyne Foorrede, na van den ftand en aart der andere Perfoonen gefproken te hebben,zich dus over hem uil: In mynen boer Luikes ziet men eenen werkzaamen en hupfchen Jongen: hy fpreekt naar iyne inborst en opvoeding, maar heeft zich de laagheid van gefhdig te vloeken aangewend; zulke menfehen vind men veel, en zelfs onder hen, die van deftige en aanzienlyke gedachten zyn gefprotcn. Na rype overdenking ben ik te rade geworden dien 'eoerfeben Jongeling , in plaats van diergelyke uildrukkingen ,ana'ere vanflaauwer of geene beteekenis, laager van herkomst en niet oneigen aan iosfe en getneene Landliên, te doen gebruiken. Deeze en meer geringe veranderingen, door my gemaakt, als bekortingen vanfommige verbaalen en redewisfelingen, en de  VOORBERICHT. de verwerping van een gantsch tooneel in bei derde Bedryf, Jlrekkende ten bewyze boe men aldaar gewoon was bet Recbt te fcbenden, welk tooneel my overtollig fcheen, terwyl zulks uit redenen, door meer dan één' Per Joon in dit Jtuk gevoerd, en uit de Gefcbiedenis, die daarin verhandeld word , genoegzaam blykt ; die veranderingen , zeg ik s konden, zo my dacht, den inhoud van 't Spelende cara&ers der Jpreekeren geenerlei nadeel toebrengen. De Gecommiteerden tot de zaaken van den Schouwburg hebben, volgens OSroy door de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland , den 5den November, 1772. aan hun verleend, het recht van dceze Privilegie , alleen voor den tegenwoordigen Druk van DE ADELYKE LANDMAN,Blyjpel, vergund aan Izaak Duim. In Am.il/ilam, den 23. January, 1779. PER-  PERSOONEN. K ar e l , geboren Graaf van Monlo, onder den naam van W o ti t e r. Charlotta , Echtgenoot van Karei, onder den naam van Margarhta. Ther e z i a , Dochter der bovengemelden. Lu ik es, een jonge Boer. De Graaf van Edelheim. De President van't Gerechtshof in 'i Oord der Gefcbiedenis. Jan, een oud Bediende van den Graaf van Edelheim. I z a k , een arme Jood en oude - kleêren - kooper. Yzerslag, een Corporaal, Opziender der Galei- roeijers. Koenraad, een Soldaat. Snap, een Cipier. Grypert, een Advokaat. De Graaf van Urselli, de Stadhouder of Gemagtigde des Konings. Hotjveld, een Officier te Land. Een Pag ie. Zwygende. Fier Soldaaten. De Secretaris des Graaven van Urfelli. Het Tooneel der twee eerde Bedryven verbeeld een Bosch met eene armelyke Hulp aan de eene zyde, en daar tegen over een bank; het derde Bedryf word vertoond in een Gevangenis; het vierde in een Binnenkamer van den Prefident, en het vyfde in een ruime Zaal: de drie laatfte Bedryven in een Stad niet verre van eene Zeehaven, en ruim een half uur gaans van het voorgemelde Bosch. D E  DS ADELYKE LANDMAN, B L Y S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Woptfb, liggende onder een' boom te flaapen by zyn byl en zang; Therezia, mei een overdekt mandje aan den arm, naar haaren Vader gaande. WTherezia. at flaapt myn Vader gerust! De vaak hee^t hem h'er in de tchaduw bekropen. Ach! konde ik zyn' arbeid daardoor verligten, 'lc zou door een vuur voor hem loopen. Wat doet hy niet voor my ! 'k Zal zyn lesfen altyd be- waaren in myn hart. Wat verfchüt hy met andre boeren! Hy kent gewis,en ligt tot zyn fmart, De waereld terdegen ; 'k had anders door hem nooit zo veel daarvan vernomen . .. Hit mandje op de bank zettende. 'k Heb hier zyn eet en, en durf hem niet wakker maaken maar 'k zie Moeder komen. TWEEDE TOONEEL. Wouter, Jlaapende; MargARETA, Therezia. hm arg ar eta. oe! Dochter! Biet by uw' Vader? A The.  a DE ADELYKE LANDMAN, Therezia. Stil, Moederlief: hy flaapt. Laat ons hem maar Niet ftooren. Margareta. Slaapt hy > Zy gaat naar Wouter en keert te rug. 't Is 20, Kind: hy flaapt zo zacht. Therezia, ... Zo zoet, Moeder! niet waar? Margareta. Zo zoet kan men flaapen, wanneer men goed is van aart en rein van geweten. Hoe vreedzaam rust op de harde aarde een mensch die zich van zyn' pligt heeft gekweten, Terwyl 't een' booswigt, door knaagingen gefolterd naauwlyks gebeuren mag Op 't zachtfte bed een oog te luiken. The r ezi a. Dat zegt Vader my ook dag op dag. Wouter, droomende. Therezia!. .myn Kind! Therezia, naar Wouter toeloopende. Hier ben ik, Vader: wat is 't ?... maar hy flaapt weder. Te rug komende. Hy roept om my in zyn' droom, die lieve man ! 6 wat bemin ik hem teder! Kom, Moeder! Iaat ons hier wat zitten en vertoeven totdat hy ontwaakt. Margareta. Uw zucht voor hem verheugt my. Hy verdient ook dat gy veel werks van hem maakt. Om meer dan één reden befloot hy in 't kort u een geheim te vertrouwen, Het  S L t S P Ê L. § Het welk hy , opdat gy uw gedrag daarnaar zoud fchikkeu, u zal ontvouwep. Therezia. Een geheim ? Margareta. Ja, een groot geheim, 't welk hy agttien jaaren verborgen heeft, En niemand weet dan hy en ik. Ligt dat hy 't heden u te kennen geeft: Doch, zo dat gebeurt, wees dan voorzichtig om het hier geen' mensen tc doen wceten. Therezia. Als 't maar goed is.... Stil, Vader roert zich.... Hy 's wakker. Wouter, zicb oprichtende. Ha! zyt gy daar gezeten? Ik zal by u komen. Hy zet zich hy zyn Vrouw en Dochter* Ach ! 'k heb gedroomd. Dochter! ik heb van u gedroomd. Wat angdige droom! de Hemel geeve dat die ons nimmer overkoomt! Ik zou 't gewis belterven. Het is Waar ; men moet aan droomen niet gelooven: Maar zulken zyn toch naar. Een gedrogt, zo het fcheen, kwam my van u berooven.... Och! Kind ! daar zyn monfters op aard'. De menfehen ■ zyn de monfters, die ik vrees Maar wat hebt gy te eeten ? Therezia, bet mandje, ontdekt, overgeevende. Witte wortelen, Vader, en wat gerookt vleesch, En dan nog daarby een karnmelks kaasje, zo als ik gewoon ben te maaken. Wouter. Witte wortelen.... A » f*  4 DEADELYKELANDMAN, Tegen Margareta, en al eetende tusfcben 't fpreeken. Een Hechte kost voor u, myn Lief die u niet kan fmaakcn. Gy zaagt ze nooit by uwe ouders, doch ik dank den hemel dat hy ze ons geeft. U voegde een beter lot. Ik beklaag u dat ge om my zo nooddruftig leeft. Ach! hoe dikwils ween ik om u beiden! Gy jammert om my, daar myn handen Reeds aan het werken gewoon zyn: maar, wat ben ik u met, myn dierbre Panden! En meest u, myn Lief, die prachtig zyt opgevoed, Therezia , ter zyde. Wat zegt Vader van pracht! Wouter, ah voor en. Want in uw jeugd had gy alles ruim en overvloedig by uw gellacht, En hebt u getroost zestien jaaren om my in een boeren ftulp te leeven; Wat ben ik u niet verpligt! Hoe kan ik myn dankbaarheid . te kennen geeven > Therezia, ter zyde. Dat is wat nieuws voor my.' Margareta. Manlief! Ik ben met myn lot, hoe 't zy, wel te vreên, Want gy bemint my. Rykdom en pracht hebben by my geen bekoorlykhcên. Den armen mag vaak meer heils in zyn hut, dan een' Vorst in zyn hof weêrvaaren. Wouter , als voor en. Dochter! 't geen ik terftond zeide is nog een raadfel voor u. 'k Zal 't u verklaaren. 't Word tyd. Gy zyt nu zeventien jaaren, en kent nog de waereld niet, Maar  B L T S P E L. s Maar gy zult hiar leeren kennen. Misfchien verfchaft zy u minder verdriet, Dan ze ons deed ontmoeten. Hoor; ik heb u een geheim van belang te ontleeden. Uw Moeder en ik zyn juist nog niet oud ,want wy zyn jong in d'echt getreeden, Doch 't leven is onwis; en uw waare fland wierd nooit door u opgefpoord, Zo wy u onvoorziens ontrukt wierden. Gy zyt geen boerin van geboort'. Wy zyn uit een oud-aadlyk gedacht gefproten, en van afkomst geen boeren. Laat dit u echter nooit tot laage trotschheid of dwaazen hoogmoed vervoeren! De adeldom is in het oog eens wyzen van geen wezenlyke waard y, Dan voor hen, die deugdzaam in hun gedrag zyn. Therezia, zeer verwonderd. Wy van adel, Vader! wy! Wouter, als vooren. Ja; myn Vader, zo hy nog leeft, is van hoogen rang. Hy kon niet verdraaien Dat ik uw Moeder lief had: want onze vaders, die t'laam in proces lagen, Waren doodelyk op elkacr verbitterd. Wy keerden ons nergens aan; Wy volgden flechts onze drift. Gewis hebben wy onvoorzichtig gedaan. In een nabuurig dorp trouwden wy (til; maar onze ouders , om 't zeerst verbolgen, Deeden ons toen van hen zo verre vluchten, dat ze ons niet konden vervolgen. Twee jaaren, nu hier, dan daar, fmeekten wy door brieven om vergiffenis, Doch altyd vergeefs; naardien nooit eenig antwoord van hen gekomen is. A 3 Al  fi DEADELYKELANDMAN, Al de voorraad van geld, dien wy hadden , geraak door den tyd ten end-. ' 5 ^fl^TVT" °nS recds dcu voortmaak van onze volgende elendc, Die zich verdubbelde, wanneer uw Mosder van u in de kraam Deviei. Wy hadden brood gebrek ,Kind;en het bedelen fchaam- de ik my m myn ziel. 'k Verkocht alles om geen fchuldcisfchers te bedriegen voor hun goed vertrouwen ° En vry uit een plaats te gaan, daar wy ons kommerlyk hadden opgehoucn. ; XXT . , Hy febeid uit met eeten. Wy veranderden onze naamen. 'k Nam dien van Wou. ter voor Karei aan, En noemde uw Moeder geen Charjotta meer, om allo nalpoonng te ontgaan, 'k Zocht in een ftad dienst op een comptoir, maar wierd om myn gewaad afgeflagen. Toen zworven we in wanhoop,zonder tc weeten waar- reen, by nachten en dagen. Uw Moeder droeg u op den rug; en ik wierd foldaat: maar kort naderhand Wierd myn Regiment afgedankt; dus vonden we ons weer in benaauwden ftand, En moesten verr' heen reizen,eer 'k wéér in krygsdienst kon worden aangenomen, Want daaiOmtrent lag geen volk. 'k Ben toen eindlvk met uw Moeder hier gekomen. Een oud man nam ons in en heeft ons wat wy noodï» hadden toegevoegd. ° H;er leerde ik «t eerst werken; uw Moeder fpon; ter- wy! leefden wy hier vernoegd: De Boer (Kerf, Cn liet my dees ftulp en zyn Landje na voor ruim vyftien jaaren. m weet ge alles buiten myn Oamnaam, dien 'k u met m tyd zal openbaaren, The*  B L Y S P E L. 1 Therezia. Vader! ik beef 'er van. Hemel 1 hoe veel elende!.. en dat zo lang een tyd!.. Maar, hoe is 't myn pligt u te noemen, nu ik weet dat gy van adel zyt? Wouter. Noem my nooit anders; en wat uw' pligt betreft, die is de deugd te betrachten. Daartoe poogde ik u op te leiden en zag u myn lesfen niet verachten, 'k Gaf u reeds wat licht van de waereld, opdat gy, tot onzen voorgen Haat Eens geraakende, u betaamlyk gedraagen en behoeden zoud voor fmaad. Therezia. Vader! hoe beklaag ik u! vau adel zynde als een boer te moeten leeven! marcareta. Ja, Kind! het is een harde om Handigheid. Therezia. De hemel zal we! uitkorr st geeven ; Dat hoop ik. Lieve Ouders! Gy zult nog gelukkig worden naar allen fchvn; Haar Moeder de band drukkende. Ja, 'k (tel het vast. Margareta. Tel daarop niet: zo dat gebeurt,zullen wy dankbaar zyn. . Zo niet, in deczen onzen ftaat heeft uwe onfchuld met veel gevaars te loopen. In de groote waereld ziet men haar dikwils verleiden, ja zelfs verkoopen. . Dat heet flechts galanterie. Ik weet geen kwaad of t is daar daaglyks te zien: En de Grooten, wier gedrag ten voorbeeld moest verftrekken voor mindre liên, „ a4 zy"  * DE ADELYKE LANDMAN, S^ET"' ^ C;grte e" eerfte'die hu" bedienden* noopen tot wanbedryven. t , Therezia. indien dat zo is,laat ons dan liever altoos hier by elkander olyven. 1 'k™vZ$lh nkrl" degr00te waereId te z>'»> fchoonze my al haar fchnrten bood. Margareta, baar Dochter met opmerking QCL71XÏ SUClQ Hebt ge m 't kort den Graaf van Edelheim niet gezien ?... hoe, Dochter! Gy word rood!., try zwygt! Therezia, befcbroomd. Moeder ; 'k wil 't niet ontkennen. Gisteren ochtend kwam hy hier jaagen, ■tn zei my toen goeden morgen'. Margareia,(!|j vooren. . Maar waarom rood ge» worden op myn vraagen ? iu j Therezia, verlegen. Moeder,... 'k w;st niet.... Margareta, gZj vooren. . Spreek op....ó! Hy heeft u wat homg om den mond gclmeerd, Eo dat Kkt n *k Heb 't lang gemerkt; want dat hy al- tyd h'eromltreeks begeert Te jaageti, zegt zo iets. Therezia, luchtig, • •""'„ °' 'k Slaa geen' acht op vle'ierv of zotte kuuren. J y _ W Otl T F R. Dat 's braaf; maar gv ipnakt hem gistrtn. 't Schynt, hy weet zich te dienen van die uuren, Dat ik werk. Dan Kunt gy uitkyken, niet waar?.... aorg dat ge my niet misleid. The-  B L T S P E L. 9 Therezia. Och! Vader! kyf niet. Hy zei my.... 'k zal 't u zeggen.... Wouter. En wat heefr hy gezeid ? Therezia, verlegen voor zicb ziende. Dat hy my lief had. Wcuïerj bezadigd. Zo; cn wat zon daarvan worden? Therezia, befcbroomd. Niets; 'k zal hem ontwyken. Wouter, ernftig. Doe dat, fchoon ik hem niet mistrouwe en gy geen lichtvaardigheid ooit liet blyken. Maar zoekt hy u te vleijen, dan is hy een guit, dien 't nut is dat ge ontvlied ? Gy moet daarop letten. Therezia, met drift. De Graaf een guit! neen. V ader; neen, dat is hy niet. Wouter. Zeg hem vooral niets van onze afkomst. Therezia. Hy zal van my geen woord daarvan hooren. Maar hy bejegent me altyd op een wyze, als ware ik zyns gelyk geboren. Gistten, toen hy, verhit van 't jaageu , my om een glas water had verzocht, Bad hy verfchooning voor myn moeite, zo als hy't noemde, toen ik 't brogt. Daarop vraagde hy naar u; maar gy waart op 't Bouwland. „ Ik kan niet gelooven, (Zei hy) ,, dat die goede man geboren is om te werken en te flooven. Hy greep me by de hand , en met een foort van vervoering zocht hy een zoen Daarop te drukken, doch ik weigerde zulks en heb 't hem niet laaten doen. A s Wat  ïo DE ADELYKE LANDMAN, Wat wilt gy beginnen, Graaf? (zeide ik) een boeren- dochrer de hand te kusfen ? Ja (fprak hy) die boerendochter moesteen Vorflinzyn. Waarop ondertusfchen Een knecht hem riep, Hy wierp my een lonk toe en melde t bosch in met een' vaart, ö 't Was zo vriendelyk een lonk, die my de goedhe:d deed zien van' zyn' aart! W o o t e r. Vertrouw niet op den opflag uer oogen. Men word dik wils daardoor bedrogen. Menig meisje is door zulke kunstgreepen in haar onge» luk als gevlogen. Maar 'k houd den Graaf voor geen falfaris. Doch, Hel eens dat hy u waarlyk mint, De binderpaalen zyn te groot:'de Prefident is zyn bloedverwant, Kind. Therezia. Ach! Wouter. Welaan; ik zal den Graaf toetfen, en zo 'k zyne oprechtheid kan bemerken, Hem alles melden. Ligt kan hy, zo myn Vader nog leeft, iets goeds bewerken. Margareta. Och! mogten wy voor onze dood, Dochter, u verzorgd zien naar uwen ftaat! Therezia. Gy beiden zyt nog niet oud. Ligt dat de hemel u zulks belecven laat. Ach! fpreekt zo niet. Zo de dood ons moet fcheiden naar des hemels welbehagen, Zal ik, telyk ik hoop, u voorgaan; want dat bid ik by nachten en dagen. Zo 'k hier wensen gelukkig te zyn,is 't,om u in genisten flaat hei iteld 6 En  B L T S P E L. En vernoegd te zien in uw grysheid. 'k Heb 'ermydik- Avils over gekweld, Wanneer ik u zie ploegen, Vader. Wat zeide gy my al wond re zaaken Van dappre Helden en groote mannen die zich beroemd wisten te n.aaken Door hun verltand! Goede Hemel! (denk ik, zo dik- wils als ik dit bevroed) Zy fcbre.it. Kan 't zyn dat een mensen, die een land kan regeeren, zo bitter flooven moet! Wouter. Geen fland onte'ert den braavcu, maar menig den Hand, waarin hy is gezeten. Gaa, breng 't korfje in huis. 'k Zie Luikes: hy wilde in 't bosch my helpen na den eeten. Makgare r a. Die Luikes is recht goed: doch 't is lelyk dat hy fteeds een canailjeus woord Overal tusfchenlapt. Wout er. Te meer omdat hy 't /.ich telkens verwyten hoort, Maar 't helpt niet :en daardoor heeft hy den bynaamvau inoerfen Luikes gekregen. DERDE TOONEEL. Wouter, Margareta, Therezia, Luikes. DLuikes. ag, Buur; dag Margriet, dag Treesje; moers! das lchoon weer. Margareta. Ja, Luikes, wel ter degen. Luikes, op 't mandje wyzende. Treze, geef 't myn. 'k Zei 't wel binnen brengen. The-  12 DE ADELYKE LANDMAN, Therezia, met baar Moeder heengaande. Luikes. Neem die moeite niet. . ' VIERDE TOONEEL. Wouter, Luikes. Tp1 _ L u i k r s, glimlagcbende en ter zyde. -L-'i!... neem die moeite niet! blakftiens J das aertig. Wout e r , tegen Luikes. Kom, eer de tyd ons ontfehiet. Gaan we aan ons werk ! Luikes. Goed ; maer word er niet boos om; nooit komt myn jouw maid te voren, Of 'k heb de maen van 't werken. By me fjan! zy ken me veul meer bekooren As al de deerns van 't Dorp, jae meer as al de mooije maisjes van de ftad Mii heur geverfde tronies. Hoor, Buur: ik heb allang 't veumeemen ehad Van 't heur te zeggen, maar 'k weet niet hoe 't is dat ik me by heur niet durf uiten ; En jk groet de fchoutsdogter zo diep niet as heur, al heit die veul duiten: Maer jouw Dochter is ook veul mooijer en heit zo wat dellecaats, Compeer, En ien paer oogen in de kop!.... 'k Weet in 't dorp zukke zwarte oogen niet meer. Zo zwart!.. zo zwart! as me zwarte kousfen, die 'k anhad op men voogds verjaeren. In nu keel! zy flonkren as.... Wouter,zicb wilLnde omkeeren, om heen te gaan. Nu, Luikes; kom, gaan wy. Lui-  B L T S P E L. 13 LüIKES. Maar hoor; 'k werk wel gaeren. 'k Bin altyd tot jou dienst; maer, verdord! ien ding mot je toeftaen , 'k 7.eg et jou ; Me voogd iel je kommen fpreeken. Wouter, als vooren. Kom dan. Luikes. 'k Mot jouw" Treesje hebben tot vrouw. Kaik ; ik heb ien zoet huisje , en gien mensch ken in 't werken myn de loef ofllryken. Ik ken driemael zo veul klooven asangdren. ÓÜkzouw je maid recht lyke'n. Ze zou 't wel hebben by me; ik bin goedflag. 'k Zei alles doen wat ze begeert. Wat droes! 'k bin immers ien vent as Karden, al heb ik gien fchryven elcerd'; Maer ze zei 't me wel leeren, en ook 't leezen, wangt ze is daer we! in bedreven. Gantsch bloed ! wat bin je geleerd, dat je heur zo veul wysheid hebt kennen gecven! Jy hebt meuglyk by ien fchoolmiester ediend of by nog geleerder man, Wangt angders weet ik niet hoe me zo pront as jy leezen en fchryven kan. 'k Loof dat jy 't kezen van de krangt wel zongderfpel- den zoud kennen begnappen. W o d ter, als vooren. Kom, Luikes: de tyd verloopt. Luikes. Byjo! das waer : maer as ik bin an het mappen , Dan kaekel ik voort; en, praet ik van Treesje, dan gae ik eerst reciit van grond. Dan  H DE ADELYKE LANDMAN, Dan gaet me de tong, as die van me dooie Grootje; • eh de ouwe floof verflond Zich nog beter op 't rammlen as ongze pasfoor, wanneer hy ftaet te preeken. Verzoekender vüyze. Nou ; jy zelt myn ummers jouw Dochter wel geeven, as me voogd jouw komt fpreeken. Verdord! Buur! we zeilen op de bruiloft pret hebben; en 'k zei, om de kool, Blinde Joost mit zen doedelzak, en Mattys de fnyer mït zyn fiool Wouter, als vooren. Dat 's puik 1 Nu kom. Luikes, zkb omkeerende. Alreê man. Wouter, ter zyde. Die goedhals fpreekt naar de eenvouwdigheid zyns harten. Luikss, Wouter tegenhoudende. 'k Weet ook ien Lierman in öeé: das zukken baes dat hy ien orgel zou tarten..... Wouter, verdrietig. Kom toch Luikes, als vooren. Ik heb daer ook nog ien kennis, die op de dwarsfluit blaest. In 't heengaan Wouter op de fchouder kloppende. Die Man Mot er by, Buur. Hy fpeult zo moers mooi dat me zen waeter niet houén kan. Einde des Eerfien Bedryfs. TWEE-  B L T S P E L. 15 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Graaf van Edelheim, jan; beidein jagtgewaad. HE d e l h r 1 m , Jan ontmoetende. ebt gy den Prefident niet gezien ? Jan. Hy zat een hart na, en van zyn honden Was 'er een weg. Hy vloekte, Mynheer, dat my de hairen te berge (tonden. 'k Wou niet dat ik zyn knecht was. Ik kan 't niet harden , als my te binnen fchiet Dat hy uw voogd is. Van familiezaaken te fpreeken voegt my wel niet, Al droeg ik u dikwiis op myne armen; maar 't Haat zo 'k hoor, flecht met zyn zaaken, En hy is een ondeugend heer.... doch 't is best daarvan geen gewag te maaken. Edelheim. Spreek vry uit. Jan. Men zegt dat een' mensch om te brengen hem zo min gaat aan 't hart Als my het fchieten van een' haas: daarom, Jonker, ben ik om u benard. Edelheim. Uw zorg behaagt my, Jan. 'k Zag uw trouw van jongs - af, en heb u al myn leven Meer voor myn' vriend dan knecht aangezien. DieNeef is tot myn fmart my gegeeven £n  16 DE ADELYKE LANDMAN, En tot myn* voogd gefield, toen myn Vader zonder • testament overleed. Om 't geen men van hem zegt fchaam ik my zyn neef te zyn, en dat elk zulks weet. Doch wat kan ik doenP'k Moet geduld hebben: binnen 't jaar zal ik mondig weezen. Jan. Wat ik u bidden mag, wees toch voorzichtig met fpys en drank Gy moogt vreezen. Wie weet of hy niet... ? Edelheim. Uw goed hart maakt u al te angftig: dat loopt geen gevaar. Hy wil my uittrouwen. Jan. En aan wie? uittrouwen,zegt gy! Edelheim. Ja; 't is wel waar; Aan een vrouw van zyne haatlyke inborst, aan de Gravin van Wilgendooren. Jan. U aan haar! och! myn lieve Jonker! Nu haat ik hem nog meer dan te vooren. Zy en hy, zegt men... Edelheim. 'k Weet het; en daarom zal ze, al had zy tienmaal meer geld, Nooit myn vrouw zyn : maar wat denkt ge, als ik u myn' vertrouwden maak, en u meld Dat ik reeds een ander bemin ? Jan. En wie? Edelheim. Hier digt-by woont myn Uitgeleezen, Raad eens. Jan.  B L T S P E L. i7 Jan. Dat kan ik niet. Hier digt by ? Zou het ook 't meisje van Wouter weezen ? 't Is wel een aartig ding; doch . .. Edelheim. Dat meisje is 't; maar 't is deugdzaam , zedig en kuisch. Onder dat dak woont die bevallige meid in die armoedige kluis Wat is zy bekoorlyk! Wat heeft ze een' braaven Vader ! Wie dacht van zyn leven Dat een boer bekwaamheid heeft om een dochter zulk eene opvoeding te geeven ? En dat kan ook niet zyn. Jan. Gy fpreekt, als woud gy haar maaken tot een Mevrouw; Maar 'k denk niet dat gy 't emftig meent. Gy wilt Hechts de proef neemen van myn trouw, En zoekt misfcbien wat tydverdryf by 't meisje: ik merk nu wat reednen u porden, En waar 't uit fpru t dat ge op een Itel en fprong zo groot een jaager zyt geworden, 't Is waar; zy is lief, maar kan uw vrouw niet zyn. 'k Bid dat gy haar niet verleid. Edelheim, Therezia. die hem niet ziet, in 't oog krygende. Ik zal niet....maar 'k zie haar. Gaa. Jan. Och! Mynheer; ik fmeek u voor die zoete meid. B T W E E-  18 DE ADELYKE LANDMAN, TWEEDE TOONEEL. Graaf van Edelheim, Therezia. Therezia, op 'f weggaan van Jan omziende en den Graaf ontdekkende. Xy hier, Heer Graaf! Heeft uwe Edelheid van daag 't wat wel getroffen met jaagen ? Edelheim. Ja, myn Engel! want niets kan me op de jagt meer dan u te ontmoeten, behaagen. Hoe is 't met uwe Ouders? Therezia. Moeder fpint; Vader werkt in 't bosch. Wat zyt gy goed, Dat gy zo om ons denkt! Edelheim. 'k Denk dikwils om hen, die u hebben opgevoed, Maar meer om u , Therezia; en ik wensch dan fomtyds een boer te weezen. Therezia. Een Boer! en waarom toch ? Edelheim. Dan kon ik u trouwen en had niemand te vreezen. Therezia. Mynheer, uw goedheid voor my gaat te verr'. Ter zyde. 'k Moet hem beproeven. Overluid. 't Voegt uw' ftaat Dat ge een Gravin trouwt. Tegen my zyt ge al te beleefd als gy met me praat, 't Is altyd u; waarom niet jouw ? Edel-  B L T S F E L. 19 Edelheim. Om u van andre Dochters te ondcrfcheiden. Uw Vader is zekerlyk niet geboren om, als hy doet, te arrebeidcn. Men kan wel vroom zyn in een fiulp, maar uwe opvoeding , en die dan zo braaf, Kan van geen' ruuwen Landbouwer komen. Therezia. Het is toch niet anders, heer Graaf. Ter zyde* Och! mogt ik 't hem zeggen l Edelheim, baar by de band vattende. Wat hy ook zy, ik acht, ja ik moet hem beminnen. Therezia, baar band te rag haaiende. Mynheer! Ik moet terltond naar myn Moeder toe. Zy zit gantsch alleen te fpinnen. Zy weet niet dat ik hier ben. 'k Zou kyven krygen. Edelheim. Och! myn Schat! Gaa nog niet. 'k Heb myn volk heengezonden om u te fpreeken en niet te zyn befpied, Therezia. Wat zou dat fpreeken baatenf 't Is gekheid: wy zyn voor elkaêr niet geboren. Edelheim. Maar 'k zal u altyd beminnen, myn Hart, want gy alleen kunt my bekooren. Therezia. Dan moet ik u niet meer te woord ftaan, heer Graaf, en zelfs u altyd ontvliên. Edelheim. My ontvliên! ach! om de uwe te zyn zal 'k alleswaagen. niemand ontzien. 6 B 2 Gy  2o DE ADELYKE LANDMAN, Gy moet myne egaê worden, en verdient, al zyt gy 't niet, aadlyk te weezen. 'k Staa nog fchier een jaar onder myn' Voogd, maar daarna heb ik niemand te vreezen. Bemint ge my ?... of zou een ander Hy vat haar band en knielt. Ach! maak my niet wanhoopig, myn Schat! DERDE TOONEEL. Graaf van Edelheim, Therezia, Luikes, uit het boscb komende. Luikes, achter op het tooneel en daar Bblyvende, lakftiens! Wat zie ik ? ien Heer op de kniejen veur Treze! Wat droes is dat! Therezia, haar hand losrukkende. Rys op, Mynheer...'k hoor iemand. Vaarwel! In 't beengaan omziende naar den Graaf. Ligt tot morgen. Zy gaat de flulpdeur in en Luikes treed met een verachtende trotschbeid nader en beziet den Graaf met veel opmerking. Edelheim. Myn Vrind! mag ik 't vraagen ? Zaagt gy myn volk niet ? Luikes, eerst ter zyde mompelende en vervolgens tegen den Graaf, met een verfmaadende houding, en op een' gemelyken toon. "Zyn volk!.. Wat veur volk of hy heit!... .'k Zag er ien an 't jaagen. Hy lag op de loer: vermoerd! hy lag op de kniejea veur 't wild. Edel-  B L T S P E L. M Edelheim, ter zyde. Hy 's niet zot. Luikes, gramjlorig. Seldrement! dat ftond men al hiel niet an. Dat wildbraed behoort in myn pot. Edelheim, eerst ter zyde. 'k Moet hem fusfen Vergeef het my, Vrind; het zal niet weer gebeuren nadeezen. Luikes, graauwende. Dat most et ook maer niet: iens is al genoeg. Edelheim. Maar gy fchynt moeilyk te weezen? Luikes. Dat bin ik ook. Wat zou jy wel zeggen as men jouw bruid iens kaepen wouw ? 't Is myn maid, vatje 't? en, gantsch bloed! zeis gien fpek veur je bek, verflaeje 't nou ? Edelheim. Wat! uw Bruid ? Luikes. Jae omtrent. Ik zei het heur Vaeder al zongder farmonyen. Edelh eim. Maar denkt gy dat zy u neemen wil ? Luikes. Jae ;bylo! ze mag me hiel wel ly'en: Ze lagcht me toe as ik heur gen dag zeg; en dat zou zy ummers niet doen, As ze myn niet liefhad: en dan lagcht ze zo preuts as ien vrouw van fasfoen. Edelheim, eerst ter zyde. Hy beeld zich wat in.... Hoe heet gy ? Luikes, ter zyde. 't Is raer; die ftee- lui durven alles vraegen. B 3 Te-  22 DEADELYKELANDMAN, t . Tegen den Graaf. 'k Hietfimpel Luikes-maer 't volk hier noemt me moer- le Luikes om my te plaegen, Doch Treze zeit altyd vrind Luikes,en das een bewys gelykje ziet, 1 Dat ze myn hebben wil. Hy lagcht en fchurkt. Zonder dat zou 't maer Luikes weezen en acrs niet. Edelheim. En waar zo heen, Luikes r Luikes. ,TT , Nae vrouw Margriet. Ik help Wouter, heur man, in't klooven. Ik kom drinken haaien. Wy hebben dorst. Jy, Groot- hansfen, kent niet gelooven Hoe zwaer 't werken valt. Jylui leeft heerlik en de boer mot veur jou de kost Deur zuuren arbeid verdienen. Jy houd zuipen en fmul- len veur jouw post, En loopt maer platvoeten, en telt er niet op, wat dacr- mee al gaet verloren ; En dan zoek je nog op de Jagt ien wildbraed op twie bienen nae te Ipooren! Elakltiens! dat is ook zo mooy niet. Nou, 'k gae heen. Edelheim, alleen. de waarheid gezeid. ^ Hoeveelen verkwisten den tyd in woeste vreugd, wel- lust en dartelheid, Terwyl de arme boer door 't werk om 't fober kostje zyn lendenen voelt kraaken, En van de winst zyn' Heer betaalen moet.... Maar 'k zie den Prelident geuaaktn. VIER-  B L Y S P E L. 23 VIERDE TOONEEL. De President, Graaf van Edelheim. HPre sident. a! zyt gy daar, Neef? Ik heb myn honden verloren; hebt gy ze ook gezien ? Zy zaten een hart naj 'k ben het fpoor kwyt. Snel is opgevangen misfchien. Wist ik wie my dat bakte, ik zou hem terftond een kogel door de pens jaagen. „,.,,, Ik gloei als vuur; ik ben byna verlmacht: ik kan den dorst niet meer verdraagen.... Maar, ik heb daar een grap gehad.... gy zult er om lage en.... Hy lagcht. 't Heeft my vermaakt, 'k Zag, van een heuvel, een' haas; ik fchoot: en wat meent gy dat ik heb geraakt ? Edelheim. Lipt een Kat. President. Neen; 't had niet meer dan twee loopers. Edelheim. Hoe! wat? geen' mensch wil ik hoopen. President. Neen; 't was maar een boer. Edelheim. Gy fpot 'er meê. President, lagebende. Neen, waarlyk! een boer, die daar kwam loopen, Een dikke vierkante boer. B4 Edel.  H DE ADELYKE LANDMAN, Edelheim. Mynheer! verheugt u dat zo! Ter zyde. Ach! welk een aart! President. Waarom niet? Wat is datr Zyn poot is maar ftufekend: is dat beklaaeens waard ? 't Was by geval: de haas liep langs een hek; daar ach- ter was de boer aan 't ploegen. Daar trof ik hem, maar hy fchreeuwde als een varken. Hy lagcht dat hy fchatert. Edelheim. dat zo vergenoegen, U Dat ge 'er nog zo om lagcht ? Ter zyde. Foei! dat dat inoniter myn neef is' President. wat is dat? Wel! Wat prevelt gy ? gaa je 'er om huilen ? Edelheim. , i i , v Waar hebt gy dat ongeluk gehad ? b' o , , , lR.ES,DENT. fcbertfende. Ongeluk! Welnu; als 't zo dan heeten moet, di« by het dorp; 'k heb bevolen b Hem by een' barbier te brengen en gaf twee pistoolen. Edelheim. Hoe'. twee pistoolen! " " Hy mogt 'er wel vyftig hebben : want voor twee kanhy niet geneezen zyn ; 1 En nu kan hy de kost niet winnen; 'k zwyg nog van Yergoeding voor de pyn. 5 Pre-  B L T S P E L, 2j President. Pat is zyn laak, Waarom ploegt die Uil juist, daar ik een' haas heb fch;ete:i willen ? Neen, neefje! de pistoolen zyn te goed om ze zo on- nut te verfpillen. VYFDE TOONEEL. De President, Graaf van Edelheim, Jan. WPresident, segen Jan. at is 'er ? Jan, tegen den Graaf. Ik kwam hooren of Mynheer iets te belasten had, Edelheim. Ja, Jan. Hy gaat met Jan aan een zyde fpreeken. President, ben begluurende. Wat zal dat ? Hy geeft Jan zyn beurs.... Ha! ik denk dat ik het wel raaden kan. Tegen den Graaf, die hem nadert ,nadat Jan van bet Tooneel is gegaan. Wat zal Jan doen? u een mooi meisje bezorgen? 6! die kwant zal 't wel laaten. Ik ken hem: hy is naauw van confcientie. Gy zult hem nooit daartoe bepraaten. Edelheim. Mynheer ;'k zeg 't niet tot een verwyt: maar zo 'k uw voorbeeld wil neemen in acht, Zal 'k ook een brak houden die 't wild voor my opjaagt, en brengt daar ik 't verwacht. Doch men kan 't geld beter befteeden. pueside nt. Waartoe hebt gy dan 't uwe uitgegeeven ? B 5 Edel-  26 DE ADELYKE LANDMAN, Edelheim. Terwyl gy 't vraagt, Mynheer, 'k heb, door deernis met den gekwetflen man gedreven, Hem de twintig pistoolen gezonden, my gistren tot zak- geld betaald. President. Bravo! barmhertig Heer. Nu kunt ge een maand lang bedenken waar ge andren haalt; Althans niet van my. Edelheim. 'k Heb niets van doen. Myn volk zal zyn verfchot wel bekomen. Gy moet het toch van 't myne betaaien: en ik, voor my, heb niet te fchroomen. Ik kan my wel een maand behelpen. President. Maar; daar gy zo me- dedoogend zyt, Hoe (lelt gy 't nu als ge een' armen kennis ontmoet, want gy zyt alles kwyt? Edelheim, Dan dag en raad. ZESDE TOONEEL. Ldikes, met een kruik in de hand; Therezia, beiden uit de boerenflttlp komende; de President, Graaf van Edelheim. Therezia met Luikes naar het boscb willende gaan, neigt in 't voorbygaan tegen den Graaf, die baar groet en toeknikt. President, tegen den Graaf. W ien knikt gy toe f Om-  B L T S P E L. 27 Omziende. Ha! dacht ik het niet! Hy volst en weder boud Tberezia. Gy moet eens hier komen, Zusje! ik moet u eens zien. Ter zyde. Ze is fchoon. Tegen Luikes. 'k Heb dorst. Wat hebt gy ? geef; fiaa niet te droomen. Luikes, weigerachtig. 'k Zou 't men buur in 't bosch brengen :'t is maer waeter, Menheer, wangt zen bier is zuur. President, de kruik Luikes ontneemende. Geef hier. Hy drinkt uit de kruik. Ha! dat is recht een Jagersteug. Hy zet de kruik neder, en grypt, terwyl Luikes die opvat, Therezia by de band. Eén zoen, mynzoetert! Therezia, hem afvoeerende. Wat een kuur! Mynheer, laat (laan, bid ik. Dat past n'et. President, haar willende kus/en. Een goed weiman laat zyn wild niet vaaren. Luikes, een vuist zettende. Verdord! 'k wou Therezia, zich den Prefident willende ontworstelen met een afgewend aangezicht. Laat los; laat my gaan! Vader wacht Help, heer Graaf! Edelheim, den Prefident te rug haaiende. Denk om uw jaaren. President. Jaaren! Jaaren! wel,'k ben nog jong genoeg voor een boerin. Edel-  23 DE ADELYKE LANDMAN, Edelheim. Wat fpoorloosheid! Lüikes, tegen den Prefident. Blakftïens! dat is Janhagelsch brittael, op weg met geweld ien jonge meid Te zoenen. Zo waer as ik Luikes hiet, Menheer de britteur, 'k wil 't niet veelen. President. Weet gy, wie 'k ben, Schoft! dat gy zo flout zyt van hier den baas te willen fpeelen ? Theres ia i wegloopende naar 't boscb. Wat mensch is dat ? Luikes, tegen den Prefident. Wie jy bint! dat raekt me, by me fjan! niet. Laet ons maer gaen. Of jy ien Heer bint of niet; ien maid zo te knufflen is brittael gedaen. President. Schurk! als gy nog één woord fpreekt, zal 'k door ftokflagen u den mond laaten Hoppen. Luikes, de kruik nederzettende. Dat is, bylo ! a!P wat jy Heeren dreigt: 'k zei je door myn volk doen afkloppen. Maer in de kroeg most je 't myn niet twiemael zeggen, of, vermoerd! 'k zou je fchoon Mit me vuisten toetaeklen. Edelheim, den Prefident tegenhoudende. Ik bid u, Mynheer! Gy fielt u- zelv' ten toon. 't Is een mensch, al is 't maar een boer. Luikes. Braef! gantsch bloed! das nog de eerfte van de Heeren, Die ien boer veur meer as zen vee houd. Tegen den Graaf. Nou, Menheer, nou laet ik het pasfeeren Dat  B L Y S P E L. 25> Dat je Treze myn ontvryen woud. President. En wie is Treze? Luikes. Die zelve meid, Die jy woud zoenen. President, tegen den Graaf. Zo! is dat uw fchoone ? Vandaar dan haar viunigheid ? Om haar gaat gy dan op de jagt? Ter zyde. 'k Is een lief ding; 'k zal dien buit hem ontfchaaken. Edelheim. Gaan wy, Mynheer! Luikes, de kruik weder opvattende. Nou, gen dag. President, ter zyde 'k Moet trachten dien lompert tot myn' vrind te maaken. Tegen Luikes. Hoor eens, Vrind, 'k Vergeef u uw lompheid. Hoe heetTrezes Vader? zeg my dat. Luikes. Dat ken die Heer jouw wel zeggen; die weet het ook: wangt ik kwam juist op 't mat, Dat hy veur er knielde en dat ftiet men vermoerd! President. Knielen! zo! dat 's uitgeleezen L Tegen den Graaf. Fynbaard! is zy dan tegen u ook zo bits? Luikes, tegen den Prefident. Teugen hem ? dat ken wel weezen; Maer niet teugen myn, wangt van daeg lagchtte ze nog teugen myn; maer ze word Men bruid in korten taid. Pre»  30 DE ADELYKE LANDMAN, President. Uw bruid? Luikes. Jae; ik bin ook heur partuur wel; verdord! Al is ze wyzer as ik. President. Hebtgy 't jawoord? is alles klaarom te trouwen? Luikes. Neen; 'k heb er nog niet om durven vraegen, wangt ze ken zich zo deftig houên, Dat ik 't niet durf waegen, maer zy heit er de fnof wel van. Nou, ik gae heen. President, ter zyde. Die Kinkel is een hals... Luikes; ik hebje nog wat te zeggen. Luikes, achterwaarts. Neen ; neen. President. *k Ben niet meer verltoord. Kom hier. Luikes nadert. Daar is een halve Kroon; daar kunt gy voor eeten En drinken op myn gezondheid. Laat ons als Vrinden de kwestie vergeeten, Luikes. Neen; hou jy je geld. 'k Bin niet haatdraegend. Waer- om prefenteer jy me geld? Jy betaelt me as ik werk. Om 't veur niet te krygen, bin ik niet op efleld. Veur gien hongderd Kroonen zou 'k ooit mit groote Heeren vrindfchop willen maeken. 2e doen dat mit gien boer zongder oogmerk: 't is nooit goed emiend by die fnaeken. Vrindfchop mit Heeren! weg! weg! Gelyk mit gelyk is 't best. Nou, leef gezond, Z E-  B L Y S P E L. st ZEVENDE TOONEEL. De President, Graaf van Edelheim. T\/T Edelheim. IVl ynheer! de boer is wel plomp , maar zyn gedachten zyn juist niet ongegrond. De waarheid.... President. Nu wilt gy 't v\cér by my een' vlaag van zedelesjes doen reegnen. Gy hebt al 't verftand alléén, niet waar? 't Voegdeu my met eerbied te bejeeguen. Wacht maar; 'k ben nog uw Voogd en gy moet my nog ontzien, al is 't zeker dat Zulks haast afloopt; maar betaal de moeite eerst, die 'k in myn Voogdy heb gehad. Terwyl by uw' Vader tienduizend pistoolen flechtefchul- den nableeven, Heb ik onder die maandelykfche twintig het meest van 't rnyne u gegeeven, Op dat ge u naar myn' ftaat kleedde. Ik zal myn verfchot inhouden dat gy 't weet. Edelheim. 'k Heb u niets afgetrogcheld en zal alles afwachten, 't zy lief of leed. Gy zult, hoop ik ,voor 't Gerecht my reekening doen, en dan zal men ontdekken Of 'k iets bezit, dan of uw zorg my tot een' beedlaar heeft op willen trekken. President. 'k Wilde u ryk maaken door een braave Weêuw, die gewis uw' ftaat had herfteld, Maar gy kiest een boerin, en knielt voor een deern, die men kan krygen voor geld. Zo  32 DE ADELYKE LANDMAN. Zo ge uw' zin had, zuud gy haar ligt trouwen, en 'er geen zwaaiigheid van maaken Uw familie die fchande aan te doen. Edelheim. Zy is fchoon, ja deugdzaam; en die zaaken Vergoeden 't geen aan haar geboorte ontbreekt. President. Deugdzaam! deugdzaam, ó losfe jeugd!.. 'k Word m'slyk van dat woord Wat noemt gy deugdzaam ? Kunt gy leeven van de deugd? Of brood 'er voor koopen? Edelheim. Dat de waereld zo boos is, is zeer te beklaagen. President. Nu; 'k zie al wat ge in den fchild voert: gy zyt van zins haar uw trouw op te draagen. Maar zie toe, ik zal 't beletten. Edelheim. Ik heb haar deswegens nog niets gemeld. Ter zyde. Ik moet hem zien te paaijen, opdat dat lieve meisje het niet ontgeld. President Weg dat vee! Gy zult ons gedacht niet ontëeren ; dat zou my eeuwig fpyten. Dat nimfje moet naar het tuchthuis, en ik zal den vaër in de boeijen fmyten Of uitbannen. Wacht maar; gy zult het zien. Edelheim, den Prefident, die weg wil gaan, tegenhoudende, Mynheer! wat ik u bidden mag! Wees  B L T S P E L. 33 Wees op die onnoozlen niet vergramd! President, binnensgaande. Volg my niet, of vrees voor myn gezag. Edelheim, alken. Die fnoode! zou hy die onfchuld'gen zo wreedaartig kunnen vervolgen ? Wie weet wat hy zoekt? maar 'k zal hem voorkomen, al wierd hy nog zo verbolgeu. AGTSTE TOONEEL. Wouter, Therezia, beide uit het boscb komende, De Graaf van Edelheim. HEdelheim. o!myn Vrind ! 'k ben bly u te zien. Hoegaathet? Won ter. Als 't met myns gelyken gaat. Heer Graaf! maar ik heb echter reden tot vergenoeging in mynen Haat. Therezia. Wat woest mensch was dat, Mynheer! 'k wierd bang voor hem. Wat zette hy een paar oogen! Die Wildeman weet van de waare eer niet. Edelheim, Die is by hem van geen vermogen. Ik fchaam my dat hy myn Neef en Voogd is. Therezia. Uw Neef! Wouter. Was het de Prefident? Edelheim, tegen Wouter. Ja. Tegen Therezia, En hy is uw vrind niet. G The-  34 DE ADELYKE LANDMAN, Therezia. Heb ik hem dan beledigd? Edelheim. 't Is hem bekend Dat ik u lief heb. Tegen Wouter. Ja, Vader! ik min uw Dochter, 'k Wil *t niet meer ontveinzen. Als gy 't beftemt zal ze myn Vrouw zyn. Wouter. Heer Graaf! waarheen zwerven uw gepeinzen? Gy ttoort de rust, die 'k zestien jaar genoot. Zy zal in d'echt met u niet trecn. Uw Neef haat ons en gy wilt my tot uwe onberaden keuze overreên. Neen, ik ftem dat nooit. Edelheim. Vrees niet, 'k ftaa voor alles in: laat my uw ftem verwerven. Tegen Therezia. Geloof my, myn tweede ziel! ik zal nooit van u afzien dan met myn fterven. Och! Vader!.. .ik erken u daarvoor. Wouter. Maar bedenk, Mynheer... Edelheim. Gy moet het zyn. Wouter. Gy fpreekt, heer Graaf, als was ik uws gelyk: de jeugd is los. Naar allen fchyn... Edelheim. 't Is geen losheid : 'k weet wel wat ik zeg. De zucht voor uw Dochter en myne achting Voor u bellieren myne tong. Ach! Verheug myn ziel met blyde verwachting! N E-  B L T S P E L. 3? NEGENDE TOONEEL. De Graaf van Edelheim, Wouter, Margareta, komende uit de ftulp , Therezia. KEdelheim,Margareta te gemoet hopende. om,Moeder. Gy zyt toch myn moeder,uu'kuw' man tot myn' vader verkies, 'k Min uw dochter, 't Is geen geheim meer. Ik wil nooit trouwen, zo 'k haar verlies. Haar vader is hard, hy llaat my af. Braave Vrouw! och! dat ik u verwinne! Help my hem fmeeken!.... Therezia! bemint ge my ? Therezia, befchroomd. Of ik u beminne ?... Margareta. Wat hoor ik ? hebt gy haar lief? Gy zond u door die trouw verlaagen, Mynheer. Edelheim, Verr' van daar. 't Kan my niet verlaagen, dat ik de Deugd zelv' ten echt begeer'. Voor Therezia knielende. Ach ! myn Lief! ik llaa niet op voordat gy belooft met my te willen leeven. Daar hangt al myn heil aan. Therezia. Rys op; ik bid.... Edelheim. Zo dra ge my gehoor wilt geeven. De waereld is groot, 'k Wil met u naar elders gaan, en in zulk een geval Myn' rang vergeeten en een Landman worden; want het vernoegen is 't al. C 2 Wou-  36 DE ADELYKE LANDMAN, Wouter, ter zyde. 'k Dacht ook 7.0 in myn jeugd. Tegen den Graaf , en hem oprichtende. Mynheer! rys op 'kWil uw eerlykheid niet mistrouwen Ik zie dat gy 't oprecht meent, maar ik vrees, 't zou haar of ons misfehien berouwen. Ed k lh ei m. Vrees niets. Ik zou 't bederven, zo haar of u het minde leed wierd gedaan. Heden komt 's Konings Gemagtigde om verfcheiden vonnisfen na te gaan. Hy is een deugdzaam Heer; 'k zal hem van uw verdiende en myn liefde onderrichten. Nu, Vader! Wat heb ik dan te hoopen? Wouter. Wat zal ik zeggen? 'k Moet wel zwichten, Edelmoedig Heer! ik wil dan ook niet dat gy langer orsweetend zyt Van een groot geheim, zo ge uw woord geeft dat gy 't niet zult melden voor den tyd. Edelheim. Dat zweer ik u. Wouter. Weet dan dat myn vrouw en ik uit aad- lyk bloed zyn gefproten. Noodzaaklykheid dwong ons onze afkomst fchuil te houden voor kleinen en grooten. 'k Verzwyg nog myn' damnaam. Was ik een boer, gy had me uw voordel af zien daan. 'k Wilde eerst zien hoe verre uwe oprechtheid en liefde tot myn dochter zou gaan. Denk niet dat ik pogche om dus myn Therezia tot een Gravin te maaken. 't Kan zyn dat myn Vader nog leeft. Gy zult, tot uw verlichting in myn zaaken, (Want  B L T S P E L. 37 (Want 'k zal uw' echt rnet haar niet eer toeftaan) fchryven naar myn Geboorteftad. 'k Zal u dan myn' Vader noemen, die een' haat tegen my heeft opgevat; En fchoon ik reeds lang als een verworpen zoon leefde wensch ik voor myn fterven Hem te voet te vallen. Ligt zoud ge onze bevrediging konnen verwerven. E,delheim, tegen Wouter. 'k Vergiste my dan niet!... Wat heil! zo ik zulks kon bewerken. Tegen Therezia. Welk een vreugd! Therezia!.. gy aadlyk!.... Gy zyt van adel zo door 't bloed als door deugd ! Myn wensch is vervuld.... Gy van adel!... Ras zult gy naar uw' ftaat kunnen leeven. Maar hebt ge my wel lief? Therezia, vei legen hem de hand geevende. Heer Graaf!.... nu Vader zyn toeftemming heeft gegeeven TIENDE TOONEEL. De President, Graaf van Edel* heim, Wouter, Margareta, Therez i a. President, achter op het Tooneel, tegen Hden Graaf, a! zo betrapt men u. Margareta. Ach! President, toetreedende. 't Is mooi, niet waar?zo word een Tongkman vervoerd. c 3  33 DE ADELYKE LANDMAN, Gy dacht niet dat ik naby was, en gy uit dat kreupel bosch wierd beloerd. Ik zag alles en hoe men hier handjes gaf. 't Is fchoon ; dat moet ik bekennen. Uw dartelheden, Dametje ! zal 'k in het tuchthuis u afkeren wennen, Tegen Wouter. En gy, looze Kopplaar! zult in de kruiwagen. Therezia. Ach! Edelheim, tegen Tberezia. Wees maar wel te moê: Ik blyf uw borg. Margareta. ó Hemel! Edelheim, tegen den Prefident. Mynheer! draag hen, bid ik u, meer achting toe. President. Ja toch. 't Zou my wel (laan dat Nimfje myn dienflen met eerbied aan te bieden. Edelheim. Indien gy bewust waart met wie gy fpreekt en alles wist van deeze lieden.... Wouter, ter zyde tegen den Graaf. Graaf, gedenk aan uw woord van eer. President, tegen den Graaf. 'k Zal u leeren wat weg men in moet flaan Met zulk Janhagel. Wouter, vergramd. Wat taal is dat, Mynheer? Gy tast in myne eer my aan, En die is all' wat ik heb. Ik ben wel maar een boer, doch onder myn kleeren Kan  B L Y S P E L. 39 Kan een edel hart huisvesten. President. Gy zyt een fchurk. Wodter, als vooren. Ik laat my niet ontè'eren. 't ls geen kunst een' ongewapenden te fchelden. President. Vermeet- le!... 't ftaat u fchoon Gy zoud dan durven waagcn.... Wouter. Ja, Mynheer! 'k durf alles , opdat ik u toon' Dat ik eere bezit, fchoon ik hier uit nood als een landbouwer moet leeven. M argar eta. Kom , Manlief! kom ; gaan wy. Therezia, angjtig; tegen den Prefident. 6 Mynheer! wy hebben niets tegen u misdreven. President, tegen Wouter. Weet gy dat ik de Prefident ben en de magt heb?... W o ut er. Gy de Prefident! En dus onreedlyk Edelheim, driftig tegen den Prefident. Hoor , Mynheer ; zy zal myn Vrouw zyn, fchoon gy haar niet kent, En haare afkomst doch daarvan nader. Tegen Therezia, ter zyde. Ik vlieg heen om alles klaar te maaken. Vrees niet. Morgen zult gy hem in deftiger geftalte kunnen genaaken. C 4 THE-  40 DEADELYKELANDMAN, Therezia. Vaarwel!... ligt voor eeuwig. Edelheim, heengaande. Ducht dat niet; de hemel is rechtvaardig en goed. Wouter, tegen Margareta. Kom; gaan wy binnen. P « e s id e n t , ter zyde. Die trotfche! Edelheim, te mg keerende tegen Therezia ter zyde. Laat hem vry alleen. Mar g areta. Dochter: fchep moed. f ELFDE TOONEEL. De President, Wouter, MarcaREta, Therezia. President, de anderen aan hun deur weder\T houdende. , V ertoeft: 'k Heb nog wat te zeggen. Wouter. r ,. Ligt om my met meer vertmaadmg te plaagen. President. Neen; verwacht zulks niet. Ik heb om myns Neefs wille my zo moeten gedraagen. 'k Was niet vergramd op u', en meen 't beter met u dan ge u verbeelden kunt. Hy wyst op Therezia De Graaf kan haar niet gelukkig maaken:'t fortuin heeft hem te min gegund. Geef haar my voor zestig Pistoolen 's jaars, dan benoeft gy met meer te Hoeven, £n  EL T S P E L. 41 En kunt gerust zyn; want ik, als Prefident,... ïhereziAj ter zyde. Wat ik hoor! Wie zou't'gclooven ? Wouter, tegen de Vrouwen ter zyde. Gaan wy, hy is een booswigt. Tegen den Prefident. Al liaan wy, 'k beken't, voor uwe woede bloot, 'k Zal alles afwachten, want de hemel red de zynenuit allen nood. Ik ben een eerlyk man; en dus durf ik, fchoon een boer, u rechtüit ontdekken Dat wy u verachten. Komt, kinders! al genoeg van hem. Laat ons vertrekken. Margaketa, in 't beengaan. Welk een mensch is dat! President, alleen. Die boer is beter dan ik dacht. Maar wat nu gedaan ? Had ik hier Hechts iemand van myn volk; maar 'k ben alleen. Wat vang ik best aan? Ha! daar is Jan. TWAALFDE TOONEEL. De President, Jan. President. W aar bleeft gy zo lang? Jan. Mynheer! 'k heb me in 't dorp wat opgehoucn. Ik keek daar naar de Wervers van 't volk voor Amerika, 't Was raar te aanfchouwen, G 5 Hoe  4z DE ADELYKE LANDMAN, Hoe zy, omdat zy met de Galeiroeijers op morgen moeten naar boord, Zich nog eens regt vol zoopen. 'k Heb van myn dagen zulk getier niet gehoord. Zy wilden me ook werven, maar 'k floop weg. Zy zullen daadlyk hier voorby komen. President. Gaa maar vooruit naar hu's; ik volg, Hy vervolgt, nadat 'Jan binnen is gegaan. 'k Heb in lang geen gewenschter nieuws vernomen. Hy haalt een goudbeurs uit. 'k Wil deeze beurs in des kinkels Hulp gooijen door het een of 't ander gat, En op hunne komst my houden, alsof de boer my die ontiiolen had; Hem dan laaten vatten en morgen met het tranfport aan boord doen geraaken. De Stadhouder komt eerst van avond; en 'k ben hier nog in 't bellier der zaaken, Totdat ik myn ampt neerleg, 't welk juist niet llraks na zyne aankomst zal gefchiên. Dus kan ik hem laaten zetten en vonnisfen,...Kom ; laat ons maar eens zien. DERTIENDE TOONEEL. De President, deJlulp van Wouter bespiedende. Izak. AIZAK. way! de Prefident.... President, mompelende. Hier is een gat, puik! Izak,  B L T S P E L. 43 Izak, den Prefident begluurende. Y fteekt een beers deur de gaatje! 'k Loop doch weg. Zag y me, ik kreeg ligt pompes. Y maakt altyd kak, de papaatje. President, na 't weggaan van Izak voorwaarts treedende. Dat is gedaan. Niemand heeft het gemerkt.... Daar hoor ik 't volk ter goeder uur. VEERTIENDE TOONEEL. De President, Yzerslag, Koenraad, en vier Soldaaten. TT" K o e n r a a d , in 't opkomen tegen Tzerflag. XVorporaal! het pintje was wel agt Huivers en de wyn as eek zo zuur. Y 7. e p s l a g. Die waard is als andrc: best en flecht, alles komt uit één vat. President. Wel zo, vrinden : Gy komt van pas: ik Hiep by dien boom en men heeft zich durven onderwinden Myn beurs te rollen, 'k Wierd wakker en zag den dief eer hy zich bergen kon: Gaa, zoek binnen; gy zult hem vinden, 'k Ben di Prefident. Yzerslag, zynen hoed afneemende. 'k Bid om pardon. President. Breng hem ftadwaatts in de boeijen. Yzerslag. In dat huisje, Mynheer !,. Wie heeft zyn leven.... De  44 DE ADELYKE LANDMAN, De Drommel ! wy zeilen hem wel krygen als ge ons maar wat drinkgeld wilt geeven. President. Daar hebt gy drie kroonen. Als gy hem hebt krygtgy morgen van my nog meer. Yzerslag. Daarvoor zou ik d'eerften den besten opbrengen wien ^gy maar wilt, Mynheer. Komt, Mannen. President, ter zyde, en binnengaande. 't Gaat goed. 'fc Wil my verbergen en beloeren hoe 't af zal loopen. VYFTIENDE TOONEEL. Yzerslag, Koenraad. vier foldaaten vóóren Wouter, Margareta, £n Ther e z i a , binnen de ftulp. Yzerslag, gerucht aan de deur gemaakt hebbende ♦ Ztegen Koenraad, na een poosje toevens. y houên 'er of ze doof waren. Hy bonst met kracht op de deur. Doe de deur open, zeg ik, maak open. Wouter, van binnen. Wie is daar ? YzERSLAC. De Wacht. Wouter, opendoende en met zyn Vrouw en Dochter uitkomende. Wat belieft u ? Yzerslag. Gy moet meé". Wou-  B L Y S P E L. 45 W outer j tervoyl Koenraad binnen gaat. Ik? Wat heb ik gedaan ? Margareta. Hoe., .ach! Manlief! Wie of ons dien trek fpeelt? Therezia, Wouter by de band vattende. Neen, Vader; 'k Iaat u zo niet gaan. Hemel ' erberm u. K 0|e n r a a d tegen Yzerflag, in bet treeden uit de JtulpDaar is de beurs. Hy had die by dc deur laaten leggen. Wouter. Een goudbeurs! Dat is vast een lchelmftuk. Hoe komt ze daar ? Koenraad, Wil ik je wat zeggen, Korporaal ? Laat ons de beurs verduistren en ontkennen dat zy 'er was. Yzerslag. Maar ze is juist van den Prefident,ergo komt dat loopje nu niet te pas. W o u t e r. Van den Prefident! •.. och! 'k oen verloren, Yzerslag. Voort maar zonder omftandigheden. Margareta, baar deur fluitende. Helaas! Waar moet hy heen ? Yzerslag Naar ftad maar; in 't gat by de dieven. "Therezia, tegen Yzerflag. Hoor naar reden. Hy is geen dief, geen fchelm, maar een eerlyk man. Zy  4<5 DE ADELYKE LANDMAN, Zy bliek met baar Moeder. Heb deernis met onze fmart. Margareta. Ik lterf van droefheid. Therezia. Och! Mynheer, geloof my. Yzerslag, ter zyde. Dat meisje raakt my aan 't hart. Ze is, by me keel, lief: doch ik moet myn' last vol* brengen of ik mogt wel fchroomen. Hy wil met Wouter voortgaan. Kom.... De Vrouwen ryzen op en fchieten fcbielyk naar Wouter toe. Wouter, zyn Dochter en Vrouw omhelzende. Myn Dochter!..myn Vrouw! beurt u op; de waarheid zal wel ten voorfchyn komen. Tegen Tzerjlag. 'k Volg u van Honden aan. Tegen zyn Vrouw en Dochter. Vaart wel, lieve zielen! de Hemel ftaa u by ? Yzerslag, met zyn volk en Wouter beengaande. Kom voort. Therezia, ben naroepende en febynende te willen volgen. Die wreede!.. . myn Vader!... och! Moeder! Margareta, baar Dochter by de band vattende. Wat flag! kom, kind; volgen wy. ZES-  B L T S P E L. 47 ZESTIENDE TOONEEL. De President, uit zyn' fchuilhoek komen- Bde, alleen. ravo! weg zyn ze: 't loopt naar wensch. Graafje! uw trotschheid zal my nier weer verftooren. 'k Was nooit blyder. Wat zult ge naar uw' ftaart om* fpringen, als gy 't komt te hooren ! 't Zal nu wel gaan. Zo niet, dan moet de vaêr op de Galei (dat 's myn befluit) En 't viesneusje met de moêr naar 't tuchthuis. Daarmee' is de Comedie uit. Einde des Tweeden Bedryfs. DER-  W DE ADELYKE LANDMAN, DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. WoDTER,Z^«»ie op een bos flroo met zyne eene hand onder 't hoofd, in een gevangenis, waar men een tafeltje en een' flechten ZJloel ziet. o verr' ging dan de fnoodheid des Prefidents!... ach!.. Kan de hemel gehengen Dat die booswigt een' onfchuldigen in de uiterfte fchande zoekt te brengen ? Hy ftaat op, Doch 's hemels bellier is ondoorgrondlyk en ik onderwerp my daaraan. Hy fchreit. Maar, helaas! myn Vrouw en Dochter doen my wee- nen.... Hoe zal 't met haar vergaan! Ach Vader! nooit fneed my uw ftrafheid gevoeliger dan nu door het harte!.... peinzende. Zo ik eens aan hem fchreef.... ligt dat het hem roerde en hy deelde in myne fmarte... Maar neen., .want nu ik voor een' dief gaa, is de eer van ons geflacht reeds verkort, 'k Zal 't einde afwachten en nooit myn' naam openbaa- reu, zo 'k gevonnisd word. Ach! hoe deerlyk.... TWEEDE TOONEEL. Wouter, Snap. Snap. "Wel, hoe gaat het ? 't was een flecht bed, niet waar? maar wat kan 't fcheelen? Zo  B L r S P E L. 49 Zo loopt het,.... Wouter. Welk een frnaad! Snap, Daar moest men om denken , eer men begint te fteelen. Wouter. Ik heb nooit geftolen. Snap. Ja, dat zeggen ze allen. Geen die zich niet beklaagt. Het gantfche kot is vol fchelmen en guiten; en als men hen de oorzaak vraagt, Zyn ze zo onnozel als lammren. Wouter. Myn Vrind! zal men my in 't kort verhooren ? Snap. Daar weet ik niet van; maar jouw fameljaire uitdrukking klinkt me vreemd, in de ooren. Myn jouw Vrind te hieten! Denkje dat ik de vrindfchop van dieven begeer ? De droes mag jouw vrind zyn!... 't Was jouw ook geen fchande myn te noemen: Menheer. 'k Hiet Snap, hoor je 't? Al de boeven zeggen, Menheer Snap, als ze iets vraagen willen, En dat past ook ; want ik meen dat wy met malkandren geen kleentje verfchillen: Ik heb een deftig ampt:ik ben beëedigde Cipier vandeeze ftad. Wouter. 'k Had u myn' vrind nooit genoemd, Mynheer Snap, zo ik wist dat ge 'er tegen had. 'k Zag u aan voor een' mensch, en daarom verftouteüc my u myn' vrind te heeten! D Snap.  5o DE ADELYKE LANDMAN, Snap. Zo hiel jy myn voor een' mensch!... Wat zou ik anders zyn ? dat wou 'k wel reis weeten. Lyk ik ligt na een kalf? Ter zyde. Hy droomt, denk ik. Wouter, ter zyde. Zulk een man kan my niet verdaan. Snap. Wat pruttelje?... dat ik jouw vrind niet weezen wil? daar kreun ik my niet aan. Hoor: ik wil geen galgebrok tot myn' vrind hebben; neen: daar zei ik voor.waaken.. Wouter. Welk een verneedring! ach! Vrouw !... Dochter!... Snap. Gy hoeft je om heur niet beangst te maaken. Als, najouw vonnis, miester Hans mit jouw een klein fpeulreisje heeft gaan doen, ....... Zal men heur wel bezorgen. In 't tuchthuis is plaats voor lui van heur fatfoen, .... En jy zit hier wel. Voor myn magje, zo goed als je kent, jouw tyd verdryven. 't Zal toch, denk ik, kort duuren, dat men jouw onder myn dak zal laaien.blyveu. Binnen willende gaan ontmoet by den Graaf van Edelbeim in de deur,, en neemt fcbielyk den boed af. Ha, ha! zyne Excellentie! uw Dienaar. DER-  B L T S P E L. 51 DERDE TOONEEL. Graaf van Edelheim, Wouter, Snap* Edelheim, binnentreedende, tegen Snap. W aar is uw gevangene, Snap? Snap. Daar, Mynheer! Edelheim, tegen Wouter. Myn Vrind! Wat nootlot treft u! Snap, ter zyde, Jcbimpende. Vrind I Ta fchoon: doch 't is om de grap. Wouter. Hetzelfde, Heer Graaf, dat me altyd vervolgde. Edelheim. Men beticht u onrechtvaardig: . Ik kan aan uw fchuld geen geloof (laan: neen', ik houd u nog myn achting waardig. Zoud gy , vyftien jaar voor duorëerlyk bekend,tot misdaaden overflaan ? Wouter. De hemel weet of ik ooit van 't fpoor derreinfteeerlykheid ben afgegaan. Edelheim. Maar waarmeê befchuldigt men u? men hoort zo verfchillig daarvan gewagen. Snap. Hy ftal, heer Graaf. Edelheim, gemelyk tegen Snap , dien by een teeken geeft van binnen te gaan. Raakt het u?als ik uw antwoord begeer,*alikuvraagen. ' y j£j^  52 DE ADELYKE LANDMAN, VIERDE TOONEEL. Graaf van Edelheim, Wouter. MW o o t e r. en vond in myn huisje aan de deur een goudbeurs, die met overleg gewis Door een gaatje, 't welk ik bedenk dat in onze deur was, geltoken is. Gy waart pas weg. De wacht overviel me en zeide, onkundig van zulk een loosheid, Dat het de goudbeurs van den Prefident was. Edelheim. Wat vermoeden! welk een boosheid! Ik merk uwe onfchuld klaar. Maak nu van uw' waaren Hand geen geheimuis meer. 't is noodig dat ge uwe afkomst my nu doet weeten. Wouter. Wat vergt ge my, Mynheer? Gy zult die weeten, als ik in ftaat ben myne onfchuld aan den dag te leggen, Maar eerder niet. ik bid u, zeg niets daarvan. Edelheim. Neen; ik wil 'er elk van zeggen, Ieder opmaaken,en den Stadhouder fmeeken. Morgen, daar is myn hand, Zult gy uit dit fchandlyk kot zyn: maar, myn Vrind, het verltrekt u tot geen fchand. Deugd en onfchuld verfpreijen in den diepften kerker haar lieflyke draaien. Doch gy zult het hier misfehien flecht hebben en aan geld zal 't u gewis faalen. Hy  B L T S P E L. 53 Hy bied Womer een goudbeurs aan. Daar hebt gy vyftig pistoolen. bedien 'er u van in nood» wendigheên. ' Wouter. Behoud uw geld, Heer Graaf. Gy maakt mybefchaamd. Edelheim. Hoe! gy krygt het flechts ter leen. Als gy met uw' Vaier verzoend zyt, ontfang ik't weer zoauer tegenzeggen. W oute r. Welk een goedheid!.. Neen , Mynheer.... tDtLHtlM, de biurs op de tajel leggende. 'i Neem 'y niet weer. Lnat het op de tafel maar leggen, Opdat de C;pier 'i zie. Dat volk, geld zienue, word 'er veel beleefd, r door. 'k Wil niet dat hy u voor behoeftig houd. Hy roept aan de deur. Holla ! hei! is 'er geen gehoor ? VYFDE TOONEEL. Graaf van Edelheim, Wouter, Snap. WSn ap. at is 'er, Graaf? (ter zyde.") Ei! geld op tafel! Edelheim. Pas dien man wei op, of gy moogt vreezen. H}' Ital niet en is van adel Wouter. Och! zwyg, Mynheer. Edelheim, tegen Snap Gy kunt verzekerd weezen D 3 Dat,  54 DE ADELYKË LANDMAN, Dat, zo ge uw' pligt vergeet en hem in 't minst beledigt, ' fchoon 't maar Kortswil fchyn.... Sn APj telkens naar de beurs ziende. 't Is gantsch myn gewoonte niet, Heer Graaf, fchots tegen myn gevangens te zyn. Ik gaa met heur altyd heusch om, Ter zyde, en naar de beurs ziende. Dat is wel een beurs van zestig pistoolen. Wouter, tegen den Graaf. Ik bid, fteek 't geld weer op. Snap, tegen den Graaf. 'k Zal 't bewaaten en hem 't geen door hem word bevolen Voor een' billyken prys bezorgen. Edelheim, ter zyde. Wie of al meê van bil» lykheid fpreekt.' Tegen Snap. *k Belastte u reeds te zwygen. Laat ons alleen en zorg dat hem niets ontbreekt. Snap, in 't been gaan, ter zyde. Daar fteekt wat achter. De hamer! zestig pistoolen! Wouter. Heer Graaf! 'k ben vol fchroomen Voor myn Vrouw en Dochter. Edelheim. Vrees daar niet voor, ik zal....maar daar zie ik ze komen. ZES-  B L Y S P E L. J5 ZESDE TOONEEL. Graaf van Edelheim, Wouter, Margareta, Therezia. Margareta, haar' man in ds armen vliegende. jVlvn waarde!...ó Hemel! Therezia, haar V'aders.hmé kusfende. . Och ! lieve Vader!...» welk een naare omftan'digheid ! Wouter. _ . Weest beiden getroost! Vertrouwt op den hemel. Stelt v^ri^ te vergunnen. , _ r Therezia, «gen Graa/. Gy hier, Mynheer! Vergeef 't my i£k zag u niet. He- fpeld waar', hebben geloofd ? ■ Help! ach! help ons! Vlieg naar den Prefident. kom. 'k Wil meegaan, en ook myn Moeder! Edelheim. _ _ Neen myn Schat! Gy moet by hem niet gaan. k^ai by de Weêuw van myn Vaders Broeder U brengen en naar den Stadhouder gaan. Tegen Wouter. .... ë Hy ftond gistren niemand te woord, W«.»yta-!*WMTE1U  DE ADELYKE LANDMAN, Edelheim. De Graaf van Urfelli. Wouter. 'k Heb dien naam meer gehoord. Therezia. Kom, Graaf! laat ons dan naar hem toevliegen: kom, icnielyk. ' Edelheim. Naar myn overleggen, Is 't beter dat ik vooruit gaa, en het u, als gy komen moet, laat zeggen. ZEVENDE TOONEEL. Gra-af van Edelheim, Wouter, Margareta, Therezia, Luikes, Snap. Luikes, by 't indringendoor Snap wederhouden %y wordende. VJeldrement! ik wil em zien, 't is me buur. Snap, moyzende op den Graaf. n , Daadlyk als die Heer heenen gaat. D, , „. Luikes, zuchtende. JJiakmens! daar is hy ! Hy vat met zyn twee een van Wouters handen. ,. Myn goeije Wouter! brogten ze jou hier, kameraed! Dat is ilecht, vermoerd flecht: maar hoe heb jy 't? Wouter. t ., . , Och L-uikes.' dat kunt gy wel gisfen. Luikes, terwyl de Graaf Snap wenkt omheen te gaan. 51apperloot! 'k Wil hier veur jou zitten, al zou ik er me Koenen om rnisfen l£n  B L T S P E L. 57 En me twie geiten, die ik op ftal hou.... ik bid, Treze, huil toch zo niet... Hy veegt zyne oogen af. Maer ik mot er, by me f jan ! zelfs om graeijen. Hy ziet Margareta aan. Hy zei 'er uit, Vrouw Margriet, Al zou.... maer de Graef ook hier ? Die zei 't wel redden. Laet et hem maer bevolen. Tegen den Graaf. Och, Menheer! doe et toch! Me buur is een braef kaerel en heit nooit eftolen. Jy zelt em wel laeten gaen, is 't zo niet? Zie, 'k Heb Treesje allang liefehad, Maer, as je Wouter loslaet, flap ik er of, dat doe ik; verfheje dat? En, zo 'k heur ontmoet en ze lagcht, dan zei ik voort ien aêren weg gaen loopen, Allien opdat ik niet op nieuws van die henkerfche liefde word bekropen. Het valt me wel vermemd bitter, doch eerlykheid gaet ummers boven all'. Al bin ik maer ien boer, 'k mot toch elk zien te helpen uit zen ongeval. Edelheim. Gy zyt een voorbeeld van deugd en getrouwheid, en verdient te zyn geprezen. Luikes. Hoehiet je op Treesje bint, jy kent, bylo! niet hicter as ik op heur wezen: En evenwel, mits dat je em gaen laet, zie ik er van of, maer 't is mit fmart. Wouter. Luikes! ge ontroert my en befchaamt veel Grootcn; gy hebt een meêlydend hart, Daar zy 't fchier nooit bezitten. D s Edel-  58 DE ADELYKE LANDMAN, Edelheim, tegen Wouter. Nu, waarde man, 'k vlieg heen om u te doen flaaken. Tegen de Vrouwen. Komt, gaat meê naar myn Tante: ik zal u in't kort blyder nieuws deelachtig maaken. Luikes blyft hier; denk ik. Luikes. Vast; ik gae van me buur niet: en de eerfte, verdord • Die hem antast, zei van me vuisten proeven. Edelheim, tegen de Vrouwen. Haasten we ons; de tyd is kort. Margareta, Wonter omhelzende. Vaar wel dan, lieve Man! Therezia, haar en Vader kusfende. Schep moed, Vaderlief!'k hoop u haast te zien ontflagen. Wouter, bedrukt, eerst tegen zyne Vrouw, en dan tegen zyne Dochter. Vaar wel!... Vaar wel! Therezia. Wat ben ik ontroerd! Edelheim, de Vrouwen als meéjleepende. Komt; laat ons ons ontwerp niet vertraagen. AGTSTE TOONEEL. Wouter, Luikes. \\T Luikes. 'k W il nou wel wedden, Buur, dat je gaauw vry zelt weezen. Schep moed; hou je braaf. Hy ziet de beurs leggen. Maer, dc droes! ien goudbeurs op taefel! Wou.  B L r S P E L. 59 WOU TE ft, DÉ Graaf drong ze my op. Luikes. Wie? de Graat? Nou; die Heer is toch vermoerd goed. Zou hy daer- door ligt iouw viydom erlangen? Men krygt'alle ding deur geld. Nog onlangs wierd er ien moordenaer e\ angen; . . j Elk zei; hy most op 't rad: maar men vulde de handen van de Prefldérit: Uit brak hy. Toen w'erd ien prokkereur en ien arme hals van hier omtrent Gelyk eplakt. De bloed wierd opgeknoopt, omdat hy zich niet los kon koopen, Hoewel hy maer zes gulden etaekt had; en de prokkereur liet men loopen, Schoon die guit veffohèiden Ichélmftikkênedaen had. Hy Hal duizeudmael meer; Maer zen Vrouw brogt de Prefident ien goudbeurs. Llak- ftiens! dat is hem gien eer 't Was toch vermoerd raer dat hy lest me in den mond liep, toen hy Treesje wou zoenen. Ik kon hem niet, en had em haest anefeld om em de huid deeg te boenen. Had ik em maer enekt, daer was niet an verbeurd en dan zat jy hier niet. Hy houd ien Avekaet nae, die veur zen linkerman dient - en Grypert hiet, Die 't rechte krom en't krommerechtmaekt;trouwens! dat kennen ze allen: maer echter Gien ien zo as hy. Elk gebruikt hem, die ien flechte zaek brengt veur de Rechter. f Hy is zo wat indeboeijen, maer ik weet niet hoe t hiet.... Genog daarvan; Hy houd veul van geld...zacht...daer komt hy met Snao.... wys em nou je goudbeurs an, N E-  6o DE ADELYKE LANDMAN, NEGENDE TOONEEL. Grypert, Snap, Wouter, Luikes. Snap, ter zyde tegen Grypert, waarna by Dteiftond binnen gaat. aar zit hy, Mynheer! Spreek bedaard met hem ; hy is ruim by kas: hy kan dokken. Grypert, tegen Wouter, die van den ftnel opffaat. Zyt gy die Wouter, die dief, die om een goudbeurs voor 't Gerecht is getrokken ? W O V t e r. 'k Ben Wouter, maar geen dief. Grypert. Dat 's de vraag niet. De beurs ziende, ter zyde. Ei! ei! Luikes. Jouw Die- naer, Avekaet. Help em uit dit gat; hy zei 't betaelen en is onfchuldig, inderdaed! Zo waer as ik Luikes hiet. Grypert, tegen Luikes. 'k Moet niet hem alleen zyn, om des te bekwaamer Hem over zyn defcl te ondervraagen. Gaa zo lang by Snap in zyn kamer. Luikes. 'k Zei dan heengnen. Buurman, hou moed. Menheer, help er hem roch vleugelsvlugt uit: 'k Zei dan drie jaeren jouw tuin bewerken, al geef je myn gien kopie duit. TIEN-  B L T S P E L. 61 TIENDE TOONEEL. Grypert, Wouter. OGrypert, nu en dan naar de beurs ziende. m kort te gaan, Wouter. Men zal, zo gy myn' raad volgt, uw misdaad bedekken; Zo niet, moet ge voor Galeiroejer vandaag naar America vertrekken. Ter zyde. Hoe komt hy aan dat geld? WoUl ER. Mynheer, daar is niets, waar- toe 'k niet zon overgaan Om myn onfchuld te to men, zo 't met myn gewisfe en eer flechts kan beflaan. Maar kan ik. zonder verhooring, gevonnisd en naar boord worden gezonden ? G r y p e R t. Wat holp dat? Gy zyt overtuigd : 'tgeflolen goud is in uw fchuur gevonden Hy legt zyn band op de beurs. Maar, van waar die beuis? Wouter. Zy behoort den Graaf van Edelheim in eigendom. Hy drong ze my op Grypert. Loopjes; loopjes; ik laat my zo niet doeken: kom, kom; Jy weet den weg wel om beurzen te krygen, gelyk gis- tren is gebleken ; Maar dat een, die crimineel zit, geld heeft, daar heb ik nooit van höorcn fpreeken. Hy  62 DE ADELYKE LANDMAN, Hy legt weder zyn band op de beurs. Doch om voort te gaan, en myn' voorilag te doen...* Ter zyde, terwyl hy de beurs in de band neemt om baar zwaarte te voelen. De dekfel! ze is wel gefpekt. Tegen Wouter. Om dan myn' voorflag te doen.... Ter zyde, terwyl hy de beurs beziet en neerlegt. 't Is alles goud! Tegen Wouter. Dient dat u eerst word ontdekt, Dat de Prefident zin heeft in uw Dochter, en haar gelukkig wil maaken "In alle eer en deugd door een geheim huwlyk. Men hoort meer van zulke zaaken. Ras; befluit en ontbied uw Dochter. Ter zyde, en ziende naar de beurs. Dat fchoone geld! Tegen Wouter. Nu, fpreek; ja of neen. Wouter. Verachtlyk mensch! kruipende flaaf van een' fnooden Rechter' laat my alleen. Voort vanhier! Stuur my, onfchuldig, naar boord; flaa me vry in banden of ketens! 'k Zal die draagen tot redding van de eer myner Dochter en rust myns gewetens. Zeg uw' Heer dat ik liever wil fterven, dan leev^en met laster en fchand. Grypert, vergramd. Gy fcheld nog!'t zal uw beurt worden. Gymoetheen, wyst gy myn' raad van de hand. Doch 'k zie uw Dochter. E L F-  B L T S P E L. 63. ELFDE TOONEEL. Grypert, Woüter, Therezia. Therezia. Och Vader ! 'k had geen duur, ik kon u niet"alleen laaten. Grypert. 't Is goed dat gy komt: gy kunt hem verlosfen,en niets anders kan hem baaten. Gy hebt hem lief: niet waar? Therezia, Wouter de band kusfcnde. Ik... .och Vader!. .zou iku niet ?... maar wat ik hoor ? Kan ik u verlosfen? toe, zeg my ten eerlten, Vader: waarmee? waardoor? Grypert. De Prefident zal u in ftilte leeren hoe ge uw' Vader kunt bevryden. Wouter,tegen Therezia,,mvyzende op Grypert» Hy is een fnoode!... Grypert. My nog te fchelden! Wat moeteen Advokaat al lyden 1 En welk een geduld oefnen! Therezia, peinzende. Wat wil men ?.... 6 ! Ik merk al wat men begeert. Ik zal myn' Vader moeten verliezen, of dulden dat men my outé'ert. Wat kies ik?...Hemel! Wouter. Gy moogt niet kiezen , kind! dan 't geen eer en deugd gehengen.  6i DE ADELYKÈ LANDMAN, Grypert, fchimpende. Vast; want die eer zal u op de Galei, en die deugd haar in 't tuchthuis brengen. Therezia. Vader, wat zal ik?.... Wouter, Volg 's Hemels raad. 't Voegt ons nooit kwaad te doen om iet goeds. Therezia. Maar de Graaf is immers naar den Stadhouder; 'k hoop nog: ik heb nog wat moeds. Grypert. Denkt gy dat de Stadhouder om den Graaf den Prefident voor 't hoofd zal (looten? De ravens pikken elkaêr nooit naar de oogen, kind. Zo is 't ook by de Grooten. 't Raakt ook dien heer niet; want vddr zyn komst zat uw Vader reeds in hechtenis, Dien men gelyk een' dief kan vonnisfen,terwyl'tbewys volledig is.... Maar waartoe met u te hasplen? 'k Wil hem tot zyn reize doen vaardig maaken. Therezia, Grypert, die been vuil gaan, ophoudende. Eén oogenblik. Zy treed op zyde in een peinzende houding. Grypert, eerst ter zyde, en na een poos toevens voorts tegen Therezia. Zy bedenkt zich.... Wel nu ? THERtZIA. Zal Vader,als ik 't zeg, vry raaken? Grypert. Zo dra gy mcêgaat. Wouter. Wat vraagt gy, kind? The.  S L T S P E L, 65 T h e Ft E z i a. Och ! de Graaf blyft weg. Gsïpeiit. Nu, taim niet meer; Anders moet uw Vader flraks naar boord. Therezia. Zal ik hem in vryheid zien , Mynheer, Eer ik u volg ? Grypert. Ja. Wouter, tegen Therezia. Hoe nu! Zoud ge u cn uwe Ouders met fchande bevlekken ? Therezia, tegen Grypert, met een diepe zucht. Stel Vader dan in vryheid; ik zal met u naar den Prefident vertrekken. Wouter, verfchrikt en toornig te rug treedende- Hemel! is het myn kind dat zo fpreekt...?Neen; ik zie u niet meer daarvoor aan. Ik vervloek uw geboorte! Therezia, aan Wouters voeten vallende. Och Vader! och lieve Vader! Laat my begaan. Vervloek myn geboorte niet! Hoor my, eer gy mymet uw' vloek wilt belaaden. Ik zocht u te bevryden. Wouter. Hoe! onbefchaamde ! door uwe eer te verfmaaden! Therezia, hem een mesje vertoonende. Dit mesje had my gered.... maar ach! uw vloek doet my fiddren. E Gry-  ♦56 DE ADELYKE LANDMAN, GhïpfhTj ter zyde. Wat zal dit ?... Wout e r. Dat mesje, zegt gy!... Wat woud gy daarmeê doeu? Spreek, Dochter. Wat was uw wit ? Therezia. Welaan! ik zal,"ik moet het zeggen om uw' vloek niet mede in 't graf te draagen. Daardoor hoopte ik u te redden en van den Galeidienst te zien ontflagen. 't Was uit vrees dat de Graaf, om zyn' Neef, niets mogt verwerven, dat ik befloot Zy vayst op Grypert. Met deezen verleider te gaan, mits dat ge, vooraf, uw vryheid genoot. Dan dacht ik den Prefident te voet te vallen, of ik hem kon verzachten; En zo dat all' niet holp. dan had ik.... Wouter. Hemel! wat waren dan uw gedachten ? 1 herezia. Dit mes my in 't hart geltooten. G r v p e r t. Zy raaskalt; de meid is niet wel by 't hoofd. Wouter, Therezia tederlyk aanziende. Gy zyt dan nog die dochter, waarvan ik my altyd veel vreugd heb beloofd! Leef, Voorbeeld van vaderliefde! 't Is 't grootftekwaad zich 't leven te verkorten. Vertrouw op 's Hemels voorzorg. Therezia. Vader! ach! uwen vloek op my uit te Horten! Wou-  B L Y S P E L. 67 Woüteh, baar opheffende. Verr' van daar, myn Kind. Wacht myn'zegen, mits dat gy dat voornee-men verbant. Geeft my 't mes. Grypert, terwyl Jberezia bet mes aan Wouter geeft. Geweer past geen' gevangen. Hier dat mes! dat mes aan een' kant. Wouter, 'tmes wegwerpende, waarna Grypert bet opneemt en by zich fteekt, Snoode! gy moest.... maar leef tot uw llraf.... fchep moed, myn Kind! Laat de hoop u (Ireelen! De Graaf..... Therezia. Och! 'k ben raadloos. Grypert. Hollal hei! TWAALFDE TOONEEL. Grypert, Wouter, Therezia, Snap, Snap. ]\ïynhccr! wat is 'er van uw bevelen ? Grypert, tegen Snap, die daar'óp been gaat. Roep den Korporaal der Galeiroeijers. Therezia. Ach! Waartoe? och! wat gaat my aan! Grypert. Om de gevangens meê te neemen. Ook zal uw Vader toe moeten liaan Dat men hem, om niet te ontvliên, een' keten om 't been Haat als die andre boeven, E 2 Die,  DE ADELYKE LANDMAN, Die, tot den roeibank verwezen, aan de haven tot op zyn komst vertoeven Therezia. En dat zo fchielyk ? Ter zyde. Waar of de Graaf blyft! Tegen Grypert. Dat kan niet gaan met zulk een' fpoed. DERTIENDE TOONEEL. Grypert, Wouter, Therizia, Yzerslag. \\T Yzerslag. VV at wil Mynheer? Grypert. Die man moet meé. Laat hem den keten voort aan 't been doen. Yzerslag, binnengaande. Goed. Therezia. Hoe! Vader geboeid ! Ter zyde. Helaas! waar toeft de Graaf? Zou hy ons misfchien vergecten? Ligt kwam de Prefident hem vddr: dan zal hy geen middel tot redding weeten. Tegen Yzerflag, die,met een' keten opkomende en naar Wouter toegaande, door haar noord te~ gengebouden. Weg, ontmenschte! Wouter, Wees bedaard , Dochter. De Hemel zal ons ter rechter tyd Een*  B L T S P E L. 69 Een' redder zenden. Grypert, /pottende. Dien moogt gy wachten als gy in Amerika zyt. Wees dan maar te vrcden. W o oter. Spot vry, Mynheer ; en vermaak u in my te kwellen. Uw tyd genaakt; de flraf volgt op 't kwaad, fchoon de hemel die fchynt uit te ftellen. Therezia. Maar kan men hier nu een vonnis ftryken, zonder dat de Stadhouder 't weet ? G StYPERT. Het vonnis over uw' Vader en andren was vddr zyn komst al gereed. De Prefident regeert hier nog en heeft nog 't gezag niet overgedraagen: Dat gefchied morgen. Therezia, zeer mismoedig. Rampzalige ik! wat kan ik doen dan fchreijen en klaagenr" VEERTIENDE TOONEEL. Grypert5 Wouter, Therezia,Yzerslag, Snap, in de deur, Luikes. Luikes, binnenftuivende, na Snap in de deur CA voorby gedrongen te zyn. Xantsch bloed ! hoe zei 't hier ofloopen ? Therezia, naar Luikes toefebietende. Luikes! loop toch, zo dra als 't mooglyk is, Naar den Stadhouder toe; by hem,zult gy den Graaf vinden ; dat is gewis. Men wil myn' Vader terftond wegbrengen: ik durf hem waarlyk niet verlaaten: E 3 Ik  7o DE ADELYKE LANDMAN, Ik volg hem tot aan 't eind van de waereld. Vlieg, Luikes! ras of 't kan niets baaten. *K Weet niet hoe 't hier gaat. Men pleegt hier geweld. Zy zyn tygers in menfchenfchyn. L o t k e s. Moers! Ik wou wel rais zien w ie me buur andorst, zo lang as ik hier zei zyn. Yzekslag, infcbyn dreigende. Hou je flil or ik neem je ook meê. Luikes, vergramd. Myn, zegje? Veul eer zou de droes je haelen. Verdord! Korperael! kyk: al was je korperael van al de korperaelen: '& Vrees niet, al Üongden jouw knevels nog zo bars, en al keek jy nog zo fel. Ik bin zo eerlyk as me buur,en die is onfchuldig ;dat weet ik wel. Guypert, tegen Yzerflag en op Wouter voyzende. Pak hem aan. Luikes,zicb voor Wouter flellendeen fcbreeuwende. Moord! brand! ik zei 't niet veelen. Wouter, tegen Luikes. Vrind; men moet voor de overmagt zwichten. Therezia. Gaa toch heen, Luikes! uw welmecnendheid kan hier voor ons niets nuts verrichten.... Of wilt gy myn verzoek niet voldoen ? Luikes, 'k Wou wel veur jou fïerven; ik vlieg heen. Maer, as ik die vermoerde vent mit zen knevels iens ong- der kryg, ik meen Dat et em hengen zei, Hy loopt met een' vaart de deur uit, Snap voorby'/(butende, die binnen komt, V Y F-  B L T S P E L. 71 VYF TIENDE TOONEEL. Grypert, Wouter, Therezia, Yzer. slag, nog met den keten in de band, Snap. Grypert, tegen Snap. Haal hem weêrom. Snap, na even binnen geweest te zyn. Hy is voort en niet in te haaien. Yzerslag, ter zyde. Die Julfes fmaakt me: hy is goedhartig. Grypert. De tyd verloopt: laat ons niet draalen. Therezia, Grypert te voet vallende. Ach! Kende ge ons gcllachr... ... Wouter, tegen Therezia, baar opheffende. Wat zou 't baaten ? en deernis!.... daar weet men niet van. Het is zekerlyk met me omgekomen, zo de Graaf my niet redden kan. Yzerslag, tegen Grypert. Mynheer! 'k Geloof dat de man geen fchuld heeft: althans 'k zou zulks van hem betrouwen. Snap, tegen Grypert. "Zie daar leit nog een beurs, Mynheer. Grypert, de beurs neemende en by zicb fteekende. Goed; ik zal die a depofito houên. Ter zyde. Dat 's item zo veel; dat is afval. E 4 Over*  7* DEADELYKELANDMAN, Overluid tegen Yzerflag. Waar wacht gy na ? gaa voort met nw zaak. Yzerslag. 'i Is wel. Therezia , de eene band van Wouter kusfende, terwyl Yzerflag aan de andere en't eene been hem den kelen vast maakt. Myn lieve Vader! Wouter, haar omhelzende. Ach! Dochter! Grypert, tegen Yzerflag. Zorg dat hy geen beweeging maak ; En als hy fchreeuwen wil, fieek hem dan ten' doek in den mond. Wouter. Ik zal wel zwygen; 'k Zal myn lot afwachten.* legen Therezia. Gaa by uw Moeder, eer zy die tyding kan krygen. Therezia. Vader! ze is by een Tante van den Graaf, en op zyn' raad gaf zy haar item Om daar te bly ven, maar 'k vloog hier heen. ..Wist zy wat hier gebeurt!..... 'Grypert, tegen Yzerflag. Voort met hem. Yzerslag, binnengaande. Ik zal een' foldaat roepen. Wouter, Therezia by de band vattende. Vaar wel! Bedaardheid kan best den druk verzachten. Groet uw Moeder; blyf deugdzaam,Dochter,en vertroost u Iteeds met die gedachten, Pat wy ,zo ik u en diedietuaare Vrouw voor altoos verlasten moet, tl-  B L T S P E L. 73 Elkaêr in beter ftaat Therezia, Wouter om den hals vallende. Ik kan 't niet uitftaan! Wouter, haar in zyn armen drukkende. Ween niet, Kind; hervat uw' moed: 'k Had nooit den mynen zo noodig, als nu 'k zie hoe myne elenden u drukken In dit afgryslyk oogenblik , waarin men ons van elkander zal rukken. Therezia. Och! 'k zal 't bederven zo 'k u misfen moet. ZESTIENDE TOONEEL. Wouter en Therezia, in elkanders armen; Grypert, Snap, Yzerslag, Koenraad, in 't geweer. Grypert, Tzerjlag en Koenraad ziende. X)aar zyn ze: gaat voort met hem heen. Won t e r , zyne Dochter kusfende. De hemel zegcne u, gelyk uw Vader fteeds voor u in zyn gebeên Grypert, toornig tegen Tzerjlag en Koenraad, Nog eens; vertrekt met hem. Hoe zal 't hier lukken? Zy rukken Wouter uit de armen van Therezia. Wouter, in't beengaan. Vaar wel, Dochter! troost uw Moeder. Laat u niet verleiden. Gy verftaatmy. Vaar wel! * Therezia, hem willende volgen en dcor Snap tegengehouden. Myn Vader! mvn behoeder! E s &  74 DE ADELYKE LANDMAN, Ik verlaat u niet, neen: ik wil met u gaan, al bekocht ik 't met de dood. Grypert, door eene andere deur binnengaande, tegen Snap. Houd haar op, ZEVENTIENDE TOONEEL. Therezia, Snap. Therezia, al voorftelend door Snap tegengehouden , totdat zy op den Jioel in zvoym valt. 'k 13 id, laat my!.... ach ! 't is of ik fterf. Snap, na een' korten poos haar in koelen moede met een' fchamperen lagch te hebben aangezien. Ho! ho! zy heeft nog geen' nood. sk Docht dat ze ftorf: ze is maar flaauw. Ik ken die vrouwenloopjes, die me'sjeskuuren. Ik zie er van of. Ik mag hier me wyf mit heur doosje duvclsdrek fluuren. Einde des Derden Bedryfs. VIER.  B L T S P E L. 75 VIERDE BEDRYF, EERSTE TOONEEL. De President, in zyn binnenkamer op een' Ileuning/loei gezeten en in't zwart gekleed. k verlang al te verneemen hoe het met dien ftuggert boer is vergaan. Zyn Dochter, hoopte ik, zou ten minlien me eens komen fmeeken om hem te ontflaan , Maar neen, zy blyft weg. Had zy myn' wensch tocge- ftemd, dan waar' hy losgelaaten ; Want zyn bewilliging, had zy dat maar gedaan, kon my fchaaden noch baateu. In 't bereiken van myn oogmerk waar' myn' Neef de zwaarlte flug toebei eid. Maar 'k wil nu my op haar wreeken, zo zy nog blyft by die hardnekkigheid, Door den vacr m.ar zee te zenden: anders had ik zyn kwaad befcheid vergeeven, En uit den grap, om den Graaf te tergen, die meid tot myn maitres verheven.... Hy (laat op. Waar of de Advokaat blyft ? Ik ben benieuwd of hy naar myn' wensch flaagen kon. 't Is goed dat dit gantsch geval zo ipocc;g zal alloopen als het begon. 't Kon my anders by den Stadhouder nadeel doen. Ij de kaerel vertrokken, Dan kan ik my redden.... maar.... wat of my fcheelt ? ik was nimmer zo verfchrokken. 't Hart klopt my... Men klaagt, hoor ik, over my ; en vrinden heb ik lang gemist Doch wat zegt dat ?.... Heb ik geen vrinden onder 't volk, ik heb die in myn kist, Die veel vermoogen, en op wier hulp ik my betrouw : n.anr 'k xic Grypert komen, TWEE-  ?6 DE ADELYKE LANDMAN, TWEEDE TOONEEL. De President, Grypert. WPresident. el; hoe is 't ? kan ik 't meisje wachten ? of heeft de vaêr de reize aangenomen ? Grypert. Hy is al weg; hy wilde niets hooren; hy dreigde en fchold, door toorn vervoerd. De Dochter (loof binnen, en door haar fchreijen maak • te ze my fchier ontroerd; Ja zo ik my niet gewend had de deugd als een harsfen- fchim te verzaaken, Zy had haar misfchien in my werkzaam en mymededoo- gend kunnen maaken. President. Zo verkoos zy dan liever haar' Vader te verliezen ? Grypert. Om hem te ontflaan Bedacht ze een list, en fcheen zich te willen fchikken : zo Helde zy zich aan. Maar toen Wouter 't oud liedje van deugd en eerlyk- heid begon op te zingen, Zei ze, dat ze zich vermoord zou hebben, zo gy haar had zoeken te dwingen. Zy trok het mes uit haar zak : hier is 't. President. Dat meisje fchort het vast in de bol. Gy had haar moeten doen opfluiten, want nu brengt zy al de ftad op hol. Grypert. Toen men haar' Vader wegbragt,liet ik haar wcerhouên; doch zo gy mogt vreezen Dat  B L T S P E L. 77 Dat zy hem is gevolgd, verjaag die zorg vry. Hy moe' nu al in 't fchip weezen. 't Is een voordewind en al het v0lk reeds aan boord. Ik zorgde nog altyd Dat de Stadhouder op uw Neefs raad Wouter mogt ver- hooren tot uw' fpyt; Maar nu, fchoon hy daarop toelei, word vergeefs ons hoofd daarmede gebroken. Want wie zou den boer kunnen weerhaalen, wanneer hy in zee is geftoken ? President. 'k Weet niet wat my fchort; ik ben verlegen en niet alleen om dit geval: Daar's over my geklaagd,'t welk de Stadhouder zekcr- lyk navorfchen zal. Grypert. Over u! Mynheer, dat 's onmooglyk. Wie 's zo ftout van over u te klaasen? President. 't Is evenwel zo. De Magiftraat heeft hem een groot gefchrift opgedraagen Tegen ons beiden. Ik word befchuldigd van onrecht, kneevlary, geweld En ik weet niet wat al meer; maar gy, dat ge u fteeds liet omkoopen door geld, Myn vertrouwling waart, en onder fchyn van recht my de beurs van 't volk hielpt ftroopen. Grypert, fchertscicbtig. Ik ? liet ik me omkoopen ? Wat heet men toch omkoopen ? Is het dan omkoopen, Als men van zyn party een paar doezyn pistoolen krygt tot een prefeut ? Wie zou dat weigren? en doet men 't, men dringt daar op zo fterk, dat men 't in 't end Wel moet aanneemcn, als: laatst nog bragt een van myner Cliënten partyen My  p DE ADELYKE LANDMAN, My een rolletje met geld, opdat ik de zaak wat glad mogt laaten giyên, En hy 't proces won. Schoon ik 't weigerde en het pakje niet aanneemen wou, De man Hond 'er op, en bad fterk dat ik het ten minden losmaaken zou. Hy zei: Het is geen zilver, Mynheer! het is goud: ei! voldoe myn verlangen. *k Wist lang dat de heeren Advokaaten liever goud dan zilver ontfangen. Ik opende 't om hem niet boos te maaken, en hoor wat ik 'er in vond. Vier douzyn dukaatcn, waarvan op elk een geharnast mannetje dond. Ik fchrikte, en myn vast befluit om hem af te wyzen wierd terdond verdreven. „ Hoe! (dacht ik) kan ik acht en veertig mannen in het harnas wederdreeven ? „ Neen ; dat waar' roekloos. Men terg' 't gevaar niet en zwichte by tyds voor 't geweld", 'k Nam ze alzo met eerbied in huis: heet dat zich laaten omkoopen door geld ? President. Gy zyt nog grappig: maar ik vrees, men zal ons haast een ander boekje leezen. Wy hebben vyanden, Vrind. Grypert, verwonderd. Mynheer! Waarvoor kunt gy toch bekommerd weezen? Deed gy iets dat geene andren doen ? Men zegt: daar is1 onrecht door u gefchied. Wie kan dat bewyzen ? en, 't was eens zo, hebt gy 't recht van defenfie niet ? Hoe! leeft de Advokaat Grypert niet nog? Myn trouw is u dagelyks gebleken. Ik kan immers ligt het Corpus Jutis tot ons beider voordeel doen fpreeken. Gy  B L T S P E L. 79 Gy hebt geld afgeperst, zegt men. Ligt dat gy wel eens iets kreegt by geval, Om een zaak rasaftedoen. Gekheid !'t is om te lagchen; 't zegt nietmeta'1. Gy zyt de eenige niet. Hoe meent gy dat andere Rechters zich gedraagen ? Dat zy nimmer iets krygen ? 6 ! Sommigen, die de Kechtbank onderfchraagen, Ontfangen geen gefchenk; zelfs doen zy de menfchen die durven onderdaan ' Hen iets aan te bieden, menigmaal wel met de rotting om de ooren daan; Maar hun Vrouwen Zyn beter te fpreeken, mits niets daarvan hen komt ter ooren. En zo is 't met u. Trachtte iemand u wel ooit door een gefchenk te bekooren ? Ik kreeg het of uw Kamerdienaar: en ais braave liên hebben we altyd Het u ter hand gedeld. Onnoodig dan dat gy daarom bekommerd zyt. Wy zullen 't niemand zeggen; en ik, wat my aangaat, weet my wel te redden: Ook heb ik in de Rechtbank Vrinden, op wier trouw ik niet zou durven wedden. President, ter zyde. Hy is welgemoed; doch 't is my onmooglyk zo bedaard te zyn als hy. DERDE TOONEEL. De President, Grypert, Jan. TVT Jan, tegen den Prefident. J-^-S-ynheer! een Jood, die Izak heet, verzoekt u te ipreeken, zo 't mooglyk zy. Pre-  So DE ADELYKE LANDMAN, President, tegen Grypert. Een Jood !..t wat of die? Gr ype rt. . , Hy heeft een proces, maar is t kwyt, en verdient geen gratie. President, tegen Jan, die daarop been gaat. I|iat hy komen. Tegen Grypert. Wie is 't ? Grypert. ten naakte zwaluw, Mynheer, als doorgaands zyn natie; Een canaille, die met oude kleéren loopt by de boeren op het land. President. Hy komt nu zeer te onpas. • Grypert. Wat raakt u ook een kalis? Wys hem van de hand. VIERDE TOONEEL. De President, Grypert, Izak. WPresident, gemelyk tegen hak. at komt gy hier doen ? Izak, verlegen. Ai! Menheer! Neem et niet kwalik! ' President. Wat heb je te zeggen ? Izak. Awai! wat ik 'eb, Menheer! dat wil ik jou tisfehen vier hogen uitleggen: Jau, tisfehen vier hogen. By 't leben van de Natie, 't ftik is van gewigt. Pre-  8 L Y S P E L. u President, tegen Grypert, die daarop binnen gaat. Mynheer! Laat ons alleen. Tegen Izak. Nu, wat is het ? Izak. Oor, Mynheer! 'k bin goed bai gezicht. Kyk; ik ftae 't jou te zeggen, 'k Liep gistren van 'uis, deur 't bosch, mit me negotie Verby Wouters fchier: nou, daer zag ik,.... daer zag ik bakklein hal de commotie. President, ter zyde. Zou hy 't gemerkt hebben! Izak. 'k Zag jou daer met de groene klied. Jy waert et vast. President. Wat heb je meer te vertellen ? Wat wil je daarmee1 zeggen, Hangebast? Izak. Ai wat! laet me fnakken. 'k Mot et zeggen al wierd er myn de 'als om gebroken. Ik zag dat jy in Wouters 'uis een beers met geld deur de deer 'ebt gedoken. Jau doch, deur de gaatje in de deur. Te 'uis was et dat Rachel me Vrouw me zei, Dat Wouter, die heerlikke man,as een dief gedierd was naer de Galei, Omdat 'y jou de beers kaapte: ik liep as een 'aas,diezc zoeken te droppen, Zo 'ard 'ier, dat 'et zwiet, mit hoorlof,my by de pokkei 'et neergeloopen. Jau „ al zou ik nooit gelik hebben, ik mot doch zeggen van wat ik zag. Al de volk is degoê man nageloopen: 'y is by elk in beklag, F • By  82 DE ADELYKE LANDMAN, By Juden en Kristen. Menheer, laet hum doch los ai! word niet ongedildig ! 'Y is pas buiten: zend hum te paard na: Begotje! de man is onfchildig. Anders gae ik by de Stad'ouwer, want ik kan hum fpreeken mit fasfoen, En 'y wil hieder 'ooren. President, ter zyde. Dit verzet al myn bakens! Wat zal ik doen ? Hy bedenkt zicb, baalt een goudbeurs uiten vervolgt. Daar zyn vyftig pistoolen, en zo gy zwygen kunt zult gy nog meer krygen. Ter zyde. Die gannif! Izak. Na, na! om gien geld! Menheer, de man mot los of 'k wil niet zwygen. President, ter zyde. 't Is hem te min. Tegen Izak na een' -poos bedenken:. Hoor; ik geef'er u vyf honderd, eergy hier gaat vandaan, Mits dat gy 't flil houd....en fchoon gy 't zeide, niemand zou 'er geloof aan liaan. Ter zyde. Zo hy het niet doet, dan laat ik hem mollen, dat 'er geen haan naar zal kraaijen. Izak, ter zyde. Nau; 't is doch viel—Ik bin een harme bloed, maer ik laet me deur geld niet paaijen, Al 'eb ik zeuveu kinders, die myn om 't lyf loopen en roepen om brood. Tegen den Prefident. Vyf'onderd pistoolen, zegje! Die zouwen me redden uit al men nood. Maer  B L T S P E L. 83 Maer wat zou dat? de heerlikke man zou dan in 't hon- gelik blyven leggen. Na; na! 'aal hum voort weerom of ik ftae et an de Stad'ouwer te zeggen. President, ter zyde. Hoe red ik dit ? Hy fcbelt; Jan komt binnen, tegen voien by vervolgt. Roep den Advokaat. Izak, als Jan is heengegaan. 'Oor, Menheer; be* denk wat je wilt: maer 'k Mag lyén dat ik Hom word, zo ik 't niet aan den Stad'ouwer openbaer. VYFDE TOONEEL. De President, Grypert, Izak. MG r y p e r t. ynheer! wat is 'er van uw' dienst ? President, ter zyde tegen Grypert. Ik ben zeer verlegen» Hoe zal ik 't ftellen? Die rotzak moet aanftonds om een luchtje: die vagebond komt me vertellen ZESDE TOONEEL. De President, Grypert, Houveld, Izak. DHou veld, tegen den Prefident. e Stadhouder, de Graaf van Urfelli, beveelt Myn* heer van Honden aan, Fa En  84 DE ADELYKE LANDMAN, En u ook, Heer Grypert! ('t is goed dat gy hier zyt) met my naar hem te gaan. Izak, ter zyde. A wai! daer 'ebje 't. President, tegen Houveld. By den Stadhouder ? Waarom ?Kwam u zulks niet ter ooren ? Houveld. Niet recht; maar men heeft een' gevangen gevonnisd zonder hem te verhooren, En zyne Excellentie wil zulks doen gefchiên in zyn tegenwoordigheid. Luikes ,een boer, drong door de wacht tot in de kamer en heeft daar gezeid (Anders wist men 't nog niet) dat Mynheer den man reeds naar boord had durven ftuuren : Want wie kan zich verbeelden, dat men iemand in den tyd van weinige uuren Vangen en veröordeelen zou ? Izak. Puik! kiai! 'y is 'er vast meê gekild. De hemel is doch rechtvaardig! President, ter zyde tegen Grypert. Wat nu ! 't loopt hier voor ons droevig in 't wild. Grypert, ter zyde tegen den Prefident. Zo men ons wil veröordeelen, kunnen we aan hooger Rechtbank appelleeren. Houveld. Mynheeren, laat ons gaan. President. 'k Ben gereed. Ter zyde tegen hak. Izak , zo ge iets ïegt, wil ik u zweeren Dat  B L Y S P E L. 85 Dat gy morgen een lyk zyt. Izak, alleen zynde. Jau dan; ik was doch liever dood has een guit. Maer 'k gae de Stad'ouwer ftaen te zeggen wat ik zag en breng halles uit..... Die vyf'onderd pistoolen 'adden me doch van de leege beers geneezen Na! beter een harm en heerlik IzrelÜet als een ryke fchelm te weezen. Einde des Vierden Bedryfs. F 3 VYF.  go" DE ADELYKE LANDMAN, VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. De Secretaris des Graaven van Urfelli zit in een groote Gehoorzaal ter zyde van bet tooneel aan een tafel, waarop fcbryftuig, een fchel en verfcbeiden papieren worden gezien : van deeze fchikt by eenigen, op wier rug by ietsjchryft, die by vervolgens in de hand houd, de overige by malkander leggende : na een' korten poos vertoonen zich De Graaven van Urselliêk Edelheim. UrsellIjtegen zyn'Secretaris, die op deszelfs Dkomst is opgeftaan. oe al de Collegien waarfchuuwen: de Böo wacht de lyst: hy 's gereed, 'k Wil zelf de Requesten doorzien. De Secretaris vertrekt, zeer eerbiedig groetende. Tegen Edelheim. 't Is flecht dat iemand, die myn ampt bekleed , De moeite ontziet ('t geen dik wils gebeurt, Heer Graaf) om de Requesten te leezen. Een Secretaris loopt ze maar door, en zo hy iemand gunftig moog' weezen, Plooit hy zyn bericht en verzend wel de antwoorden, die hy (lelde in 't verbaal En zyn loome Heer fomtyds blindlings onderteekent, waaruit menigmaal De grootfte onrechtvaardigheên fpruiten, die goede wetten en lieden krenken. Van  B L T S P E L. 87 Van myn' Secretaris heb ik geen reden hem deswegens te verdenken; Maar liever doe ik zelf alles, opdat myn consciëntie my niets verwyt'. Edelheim. Uw Excellenties denktrant flerkt myn hoop dat, hoe de list hier wrokke en wryt', Gy u over Wouter ontfermen zult. U RSELLI. Zö hy onfchuldig word bevonden Zal ik hem helpen: maar waarom of hy, onverhoord, naar boord wierd gezonden ? Edelheim. Gewis om zyn onfchuld. Hy heeft niet verr' van de ftad zestien jaar gewoond. Elk kent hem voor iemand, wiens gantsch gedrag nooit iet oneerlyks heeft getoond. Als gy hem ziet zult gy ftraks merken dat hy van geen boeren is gefproten. 'k Zeide u dat ik iets weet 6 welk eene opvoeding heeft zyn Dochter genoten! Zy is zeer bevallig. Gy zult haar zien en beklaagen. Hy is gewis Een man van geboorte... Wat fmaad dat hy tot de Galei gevonnisd is! Ur selli. Van geboorte! en hier een boer! Edelheim. ó Ja, zyne Excellentiel veel tegenheden Dwongen hem zich dus te verduistren. Dat, en meer niet, heeft hy my beleden. Ik beloofde te zwygen, maar't is nu noodig dat het u word' gezegd. Om kort te gaan; ik bemin zyn Dochter en verzoent haar van hem ten echt. F 4 Hy  88 DE ADEL7KE LANDMAN, Hy deinde dat eindlyk toe,en fprak:,,*k Zoumy nooit daartoe laaten beleezen, „ Maar wy zyn uws gelyken; en eer zulks u blykt,zal zy uw Vrouw nooit weezen". Ik juichte van vreugd: de Prefident overviel ons; ik beefde als een blad. 'k Ging heen; 't was gistren middag: 's avonds hooide ik dat Wouter in hechtnis zat. Uwe Excellentie verfcboon' myne achterdocht; maar 'k moet tot myn hartzeer zeggen Dat myn Neef in ftaat is om den man een valfche misdaad ten last te leggen. Urselli, zich hy den tafel zettende. Hy is een flecht mensch. Tcrdond op myne aankomst kreeg ik een gefchrift, Mynheer, Dat ik met fchrik heb doorleezen. Al 't Didiicï is tegen hem in de weer. Hy heeft hier geheerscht als een Tiran en fchier alle wetten overtrecden. De Jultitie is hier gantsch verwaarloosd: maar daar 't hoofd kwynt, treuren de leden ! 't Hoofd der Jullitie deugt hier niet, en dan is de Raad ook zo; foort zoekt foort. De Koning zond me om dit te herdellen, 'k Deed zulks reeds aan een ander oord, Als zyn Stadhouder; en ik wierd, fchier afgeleefd,hier met dat ampt behaden, Maar ik moest gehoorzaamen: myn Doctors hadden me ook een reisje aangeraaden Om myn fukklen en een zwaarmoedigheid, die my jaaren lang heeft gekweld. Schrei]'ende. Ach ! Graaf! 'k had voorheen een' waarden Vrind..,. Schoon my zyn dood nog niet is gemeld, 'k Geloof die echter 'k Heb hem verloren.... en door myn eigen fchuld verloren. Edei>  B L r S P E L. 89 Edelheim. Zo hy nog keft, zal ik alles gaarne voor u doen om hem op te fpooren. Urselli. Ik dnrf't niet hoopen; maar zo 't den hemel behaagde dat zulks mogt gefchiên.... TWEEDE TOONEEL. De G r a a v e n van Urselli en Edelheim, een P a g i e. "JC** Pagie, tegen Urfelli. JL/cn boeren meisje, als een Engel, verzoekt om zyne Excellentie te zien Urselli. Laat haar komen. Edelheim, nadat de Pagie is ik zal u beloonen. Izak, ter zyde tegen den Prefident. Wat helft dat? "k Geef 'ét niet om. Wat zou ik 'er meê doen? Ik bin maer ien Jood, Tegen Urfelli. Maer ik bin doch heerlik. Ai! zen Hekfellentie! he!f Wouter uit zen nood. Ik zag, jau gïstrCn middag heb ik 'et mit men eigen hoogen gekeken, Dat de Préfindent in 'et 'uis van Wouter een beers mit geld 'et geiteeken; Jau; *y 'et ze er gedeeken, zelfs mit zen handen, in de deer deur ien gat. By me Ieben ! 'k zag 'et klaar: 'k 'eb 't gezien mit bai men hoogen. Jau; veur wat! 'k Was 'er by, toen 'y ze dak deur de gaatje in de deer. 'k Zou 'er niet hom liegen : En, zo zen Hekfellentie denkt dat de harme Izak jou ftaat te bedriegen, Zo laat de Rabbi kommen; 'k wil 'er op zwceren dat 'y 't zelfs 'et gedaan, En van hochtend vyf'onderd pistoolen bood, als ik 't jau niet deed verdaan ; Maer na! 't is beter harm as ryk te weezen deur ien fchelmftik an te leggen. Luikes. Blakdiens! Buurman! dat gaet goed. Margareta. ö Braave Jood! Urselli, tegen den Prefident. Wat wee; gy daarop te zeggen ? President. Dat de fmous een guit is. G 2 Izak,  ioo DE ADELYKE LANDMAN, Izak, tegen den Prefident. Ien guit, Menheer ? Ik bin ien heerlyk Izrelliet. President, tegen Urfelli. Een man als ik verdient meer geloof dan die fchoft. Men moest dien deugeniet De ftad uitgeesfelen. Izak, tegen Urfelli. A way! zen Genade! ik flae doch waarhaid te fpreeken. Edelheim. Vrees niet, vroome Izak. President. Bedrog en logens, bedacht om zich op my te wreeken. Ik zal 't 'er niet by laaten. Die fchurk is daartoe omgekocht, dat is vast. Edelheim, tegen Urfelli. Nu ziet uwe Excellentie dat men Wouter onverdiend heeft aangetast. Gistten by vieren heeft de Prefident met my nog by deil man ftaan praaten. 't Is een half uur van hier, en vddr vyven heeft hy hem reeds opbrengen laaten. Een poos na myn vertrek belastte hy myn'knecht voorüit naar huis te gaan, Zeggende hem terltond te zullen volgen,omdat de Jagt was gedaan. 't Is onwaatfchynlyk dat de Prefident zich daarop tot flaapen begeeven. En Wouter zonder den minften verloop van tyd den diefftal heeft bedreven. Bewyt dit niet genoeg, zo kan u 't bericht van deezen Jood daaromtrent Van alle twyfling ontheffen. Ur-  B L T S P E L. 101 U bsel li. Nu ; wat zegt gy d;aiöp, Heer Prefident ? President. Niets; want men heeft hier voorgenomen my door list ' en geweld te onderdrukken. Luikes. 't Is toch ien moers werk dat groote Heeren ook knut. leien mit boevenltukkcn. Therezia. Och! Moeder! och! Vader! hoe gelukkig komt alles uit! 6 Blyde ftond! Urselli, tegen den Prefident. Ik zie het al te klaar, Mynheer. De klagten tegen uzyn welgegrond. Gy kunt voortaan aan 't hoofd van een Juftitie Collegie niet meer fungeeren. 'k Ontflaa u niet Hechts daarvan in 's Konings naam, maar moet u ook arrestecren, Totdat alles is onderzocht. Uw Neef heeft onder uw voogdy gedaan: Ik eisch daarvan rekening, die ik met alle uw papieren na zal gaan. Gy beloofde aan Izak vyfhonderd pistooleu als hy de zaak bedekte: Hy doeg die af, om een' onfchuldigen te redden, wiens eer gy bevlekte. Die vyfhonderd pistoolen zullen tot zyn loon hem van uw eigen geld ('k Zou meer eisfchen, zo ik 't om uw' Neef niet liet) heden worden toegeteld. Izak, Vyf'onderd pistoolen veur myn! zen Hekfellentie! vyf- 'onderd pistoolen! 't Is te viel. 'k Dee doch maer myn pügt, want, die heerlikke man ad niet gedolen. G 3 Pre-  102 DE ADELYKE LANDMAN, President, ter zyde. 'tls om raazend te worden! Urselli. Tegen u , Advokaat, zyn van allen kant Meê zeer zwaare klagten ingebragt: en ik weet zo veel van goederhand, Dat gy voor al uw leven Wouters plaats op de galeien zult bekleeden. Hy fchelt; de Pagie verfchynt, tegen wien hy vervolgt. De Officier en de Korporaal. De Pagie vertrekt. Grypert, Urfelli te voet vallende. Ach! uwe Excellentie! hoor myn gebeden. Edelheim, tegen Grypert. Waar is de beurs, die 'k in de boeijen by Wouter liet tot uitgave in nood ? Grypert, hem de beurs overgeevende. Ziedaar, Heer Graaf! Daar is ze zo als zy was. Edelheim, Izak naar zich toegewenkt hebbende. Ze is voor u, oprechte Jood! Ten blyk van dankbaarheid. A wai! wat komt men over! wat zei ik doch zeggen ? Zo viel goud! jouw Hekfellentie is tegoed! kiai! i!c ken 't niet weci leggen. Sjolim mot jy 'ebben as honze voorvaders.... 'k loop tepost na me wyf. Edelheim, Izak naroepende. Waar woont gy ? Izak, aan de deur. Vraag doch naar Izak in nommer zestien in 't Jooden verblyf. DER-  B L T S P E L. 103 DERTIENDE TOONEEL. De Graaven van Urselt. i era Edelheim, De President, Grypert, geknield, VVooter , Margareta, Therezia, Luikes, HouvELD.woraai! inde Zaal, Yzerslag. Yzerslag, Urjelli naderende. ^Lyyne Excellentie?.... Urselli, noyzende op Grypert. Neem hem mee. Yzerslag, ter zyde. De Droes! een Advokaat ! en om te roeijen! Grypert, geknield, tegen Urfelli. Is 'er geen genaê te erlangen ? Yzerslag, betn by de arm optrekkende. Voort maar, want wy mogen ons wel wat fpoejen. Grypert, tegen den Prefident. Vervloekt moet gy zyn, om wien ik my tot fnoode praétyken heb gekeerd! En vervloekt het oogenblik, toen ik tot Advokaat ben gepromoveerd! Urselli, tegen Tzerjlag. Voort met hem ! fluit hem op een der Galeien aan de roeibank in den keten: Maar beveel eerst dat men by trommelflag al de ftad ter- flond moet doen wceten Dat Wouter valsch beticht is. G4 VEER-  104 DE ADELYKE LANDMAN, VEERTIENDE TOONEEL. De Graaven van Ur selli«tzEdelheim, De President, Wouter, Margareta, Therezia, Luikes, Houveld. Urselli, vervolgende tegen Wouter. ■LWaardien gy in het openbaar zyt gehoond, Moet uwe onfchuld billykerwyze ook in het openbaar worden getoond. W out er. Ik dank uwe Excellentie. Margareta. Welk een blydfchap voor ons na de felfte fmarte! Therezia, Urfelli te voet vallende. Laat my uw kniên Urselli, opftaande en haar opheffende. Rys op: uw eerbied, uwe erkentenis treft my aan.'t harte. Tegen den Prefident, terwyl hy voorwaarts treed. Men heeft u hier niet meer noodig. Tegen Houveld. Geleid den Prefident; verlaat hem niet; Verzegel alles in zyn huis. Houveld. Ik zal zorgen dat uw bevel gefchied'. President. Ik vertoefde flechts om te zien hoe het hier gaan zou , en naar ik bemerkte, Zoekt elk m'ynen val, en het is myn Pupil, die myn' ondergang bewerkte, Di§  B L Y S P E L. ios Die fmaad gaat alles te boven: en zou ik die wraakeloos dulden ? neen , 'k Was liever nooit geboren; ja ik vervloek myn geboorte-uur niet alleen, - Maar bovenal dat tydftip, waarop ik tot Prefident h:er ben verkoren. In myn jeugd beminde ik goede zeden, totdat my dit ampt wierd befchoren: Toen fpatte ik uit.... 'k Word dol!... 'k Wil fterven.... maar uit fpyt wil ik nog iets beftaan. Tegen Edelheim, Want, eer ik den geest geef, fnoode Verrader! zult gy den dood niet ontgaan. Hy febiet op Edelheim toe met een pook, docb word door Houveld, Wouter en Luikes wederhouden en ontwapend, Margareta, Hemel! Therezia, Ik beef. Urselli, tegen Houveld. Breng hem weg. President, tegen Edelheim. Vervloekte! OchÖf ik u maar de rest mogt geeven! Wat fpyt!.. .Nu moet ik zonder wraak fterven, maar zal myn fchand niet overleeven: En myn rustelooze geest, zo men aan de onfterfiykhcid gelooven moet, Zal u allen zo lang vervolgen, totdat ik myn wraaklust heb geboet. Ter zyde, terwyl Houveld hem voorttrekt. 'k Zal my met vergift aooden. Urselli, tegen Houveld. Gy moet hem geen oogen» blik alleen vertrouwen. G s V Y F«  ioS DE ADELYXE LANDMAN, VYFTIENDE EN LAATSTE TOONEEL. De Graaven van UrsellictEdelheim, Wouter, Margareta, Therezia, Luikes. WT Therezia. V \ elk een mensch is dat! Luikes. By me fjan! ik heb em altyd veur ien guit 'ehou'en. Edelheim, Therezia naderende. Zo flraft de hemel de fnooden. Therezia, tegen Edelheim. Ach ! Heer Graaf! welk een' angst heb ik gclecn? Urselli. Wouter, kom wat nader by fpreek vry uit: zyt gy met myn vonnis te vreên ? Wo ut er. Te vrecn^zyne Excellentie? zo groot een geluk ken ik my fchier onwaardig, Al konde ik roemen op myne onfchuld. Uw gevoelens waren fteeds rechtvaardig, Dat hoorde ik reeds; doch de eer van u te mogen fpreeken had ik niet verwacht. Urselli. Hoe meer ik u.... Ter zyde. Hoe klopt my 't harte! Tegen Wouter. Gy zyt, zegt men, van aadlyk geflacht. Wouter, tegen Edelheim. Gy verried my dan, Graaf? Edelheim. Ja, Vrind: 'k hield niets voor zy-  B L T S P EL. ic7 zyne Excellentie verholen. Men boort van verre trommelen. Therezia, tegen Margareta. Moeder! Daar word getrommeld. Nu verneemt elk dat Vader 'n noS g°^e . , Carolina. Weinig, myn Kind! zeer weinig. Charlotte. nietkwalyk, Mevrouw' Neem '* my Weinigen kennen uw ongeluk, en niemand heeft dat ooit ten vollen vernomen, lk zelf, ik wist wel dat wy hier ter verzoenin» van een' vergramden Vader zyn gekomen; ö m rr^f by U Seen' ^dom. Maar zulk een verDatt ™ ^ gebre"! •' • * (WeeS niet verftoord Ï3 my' o^pwen toeftand naar eisch te fchilderen bediene van dit woord.) «Jiuaeren, móés1"116 behoeftiSheid had * "ooit kunnen verTi i_ l Carolina. Ien verhoSen *° het my "^S1^ ^are, wil- Dat  B L T S r E L. 3 Dat de rampfpoed, dien ik moet lyden, van niemand Iktvoe? weS; eene verachting hy voor ons in de oneen der meeste menfehen verwedt, la 20 't mooglyk waar', hield ik dien nog verborgen. J ' Charlotte. Ik heb 'er niets tegen. Ondertusfchen ben ik blyde dat gy zulks voor my niet J^ZTyf\ gelegenheid u te toonen dat Lotje mede onder het getal "der goede menfehen behoort. Mooglyk houd"^Cvoo'r een geheel behoeftig Meisje? ° Carolina. Charlotte! vaar niet voort. G%°ztSllt aan haar werk, en vervolgt: J Hoe vaart myn Francisca ? Charlotte. Zeer voorfpoe- dig. Ik hoop dat zy volkomen herflcld zal zyn binnen twee dagen. Carolina. Ze is immers by onze Buurvrouw wel ? Charlotte. Zeer wel. Zv vervolgt op een' bedeesden toon. 6 r Maar... Zo myne. vrypostigheid u niet mogt mishaagen.... ■ "" C a r ol i n a , eenigzins te onvreden. Zwyg^ Chadotte! Zwyg! Ik verftaa geen onnutte praat. * Charlotte begint te wanen. Gy fchreit!... Waarom Az Chör-  4 HET VERKEERD VERTROUWEN, Charlotte, bewogen. Waarom ? Zou 't my niet imarten, daar gy my dus verfmaad? Carolina. Ik u verfmaaden ? neen, myn Kind. Uw voortreflyk hart heeft my ingenomen ; Ik waardeer het. Stel u gerust. Wy zullen welhaast ons verdriet te boven komen; DERDE TOONEEL. Hendrik, gevolgd van Dormin, Carolina, Charlotte. HCarolina, tegen Hendrik. endrik! Waar is uw Heer ? Hendrik. Hy volgt my op de trappen. Maar.... * CAnOLINA. Schielyk, Lotje! neem licht.... Charlotte gaat Dormin met de kaars te gemoet, die zeer gramfloorig boven komt en zicb, zonder /pree* ken, terjlond op een' ftoel werpt. Carolina, hem willende naderen. . ... Ach, myn Dormin!... wat is dit? wat fcheelt u?... in welk eene omllan' digheid word ik u gewaar ? Gy doet my fchrikken. Wat is 'er gebeurd?... Dormin! Dormin. Die vervloekte menfehen! Carolina. „ , . Verklaar u nader. Ik beef. m Dormin, wend zich naar Carolina, drukt haar hand in de zyne en vervolgt met wat meer bezadigdheid. Myn  B L T S P E L. f Myn lieve Carolina , vergeef my myne oploopendheid. Die Verrader Heeft my raazend gemaakt. Carolina. Wie? Dormin. Frodenwal. Week aan week deed hy my beloften: dag aan dag heeft hy my met hoop gevleid. Ik otterde al 't overfchot van myn vermogen aan dien ontmenschten op. Eindelyk kreeg ik dit befcheid: Ik beklaag u; gy moet geduld hebben; het ampt is reeds begeeven. „ Dit was al myn troost. Die Verrader!... Hy mag beeven! Ca rolina. Wat zegt ge? Dormin, baar weemoedig aanziende. Arme, ongelukkige Vrouw! Na een weinig jtilzwygens. De Hospes is ook boven geweest? Carolina. Ja.... eenige oogenblikken geleen ... Dormin. En dreigde? Carolina. Dat zegt niets. Gy kent hem; ook was hy nu zo onbefcheiden niet als voorheen. Dormin. Waarlvk\.. Zyne befcheidenheid heb ik zo even nog ondervonden; het was zyn geluk dat hy my wist te ontlooDen. ■ . Nadat by eenigen tyd in gedachten beeft gezeten. Ja; dit is 'teenigst middel; geen andere weg ftaat my °pen- A 3 By  6 HET VERKEERD VERTROUWEN, Hy ftaat fcbielyk op en wil vertrekken.' xxt i ^ Carolina. Waar heen, Dormin? Dormin, verftrooid. Ik kom iiraks wéér. Carolina. 'byflcrfng neemt n in? Wdk een ver' De nacht genaakt. Waar zoud gy gaan? Wat wilt sy vermar ? heb toch medelyden met uw ongeluk? , , , Dormin. Mede yden! ;k, mecielyden? Hebben anderen my wel eemg blyk van medelyden gegeeven > Y Laat my begaan, Carolina!... Ik moet u gelukkig zien, offneeven. gciuwtig r» „ r Hy zicb mn haar los en vertrekt. Neen neen° A' T Wulende "gouden. een' neen • • • ■ Charlotte, help my ! Dormin ! Zy volgt hem. Lharlotte. Carolina, terugkomende. r t • ,, Wat gMt my aan ! Vï, nr°k?en;Jhy wierP 7-ich v™ ^ trappen zonder dat tk hem köóde weérhonden. ... aan een ongetrouwen, een' verkwister..... Carolin a. Baron! betoom u. Welk een taal! Wat beweegt u dus te fpreeken ? Baron. Vergeef 't my ... de yver voor uwe welvaart,.. het js ook nog niet ten klaarften gebleken. Veel-  I* HET VERKEERD VERTROUWEN, Veelligtis 't lastertaal; mooglyk is hy onze achting nog waardig. .. Waarom is hy 't niet ? Vitlaatfie zegt by half ter zyde af, en zuchtende, als wilde by dat bet niet zoude geboord worden waarna hy zich herbaalt en op een' ontroerden toon tegen Carolina vervolgt: Mevrouw, myn ontroerd, myn oprecht hart is zo teder als 't uwe. Ik deel in uw verdriet. ' De vriendschap bedekt by my zyn misdaad gelyk de Jicfde by u. ° ' VYFDE TOONEEL. Pips, net twee brandende kaarfen, gevolgd van dkn Graaf van Olborn,™ reisgewaad en Coenraad en Steven met een'' keffer.' De Baron, Carolina, Ch a r lotte. *7 Pips, tegen den Graaf. , y,n Excellentie gelieve my maar te volgen Ptps geleid den Uraaf in eene der zyvertrekken ; de Graaf maakt tegen den Baron en Carolina in 't voorbygaan eene kleine buiging; Coenraad en Steven volgen den Graaf en Pips met den koffer. ZESDE TOONEEL. De Baron, Carolina, Charlotte, Baron. w ïïtv,» j . j- t7 f at's dat voor gekheid? W at doet die Vieemdling in uwe kamer ? Char-  B L Y S P E L. 13 Charlotte. Die kamer behoort ons niet. Baron. Is 'er dan geen andre weg die hem naar dat vertrek leid ? Ch ar lotte. Neen, het is een enkele trap: deeze Zaal is een gemeen vertrek. ZEVENDE TOONEEL. De Ba ron, Carolina. Charlotte, Pips. MBaron. onfieur Pips! waarom brengt gy dien Vreemdeling in deeze kamers ? Pips. Hoor, Mynheer de Baron! dit moet ik u zeggen: ik ben niet gek. Niemand moet my hier bedillen; ik ben meester in myn huis. Weet je dat niet? Charlotte. ó Ja; wy hebben 't zelfs in al zyn kracht vernomen. Pips. Hoor, Juffertje! met zulke fpitsvinnigheid moet jy me niet langer aan boord komen; Want.... ik moet myn geld hebben; dit zeg.ik umaar alléén... Charlotte. Al weêr die oude zang. Ter zyde tegen Pips. ,, Gy zult het ook hebben: ftel u tot morgen Hechts te vreén. Pips. Weg, weg; ik heb lang genoeg geduld gehad. B a-  14 HET VERKEERD VERTROUWEN, B a a o n. Wat meer befcheidenheid, monfieur Hospes! weet ge met met wien gy te doen hebt? Ut is het u vergeeteu? Pips. hebben We£2en ^ ; 'k m°£t myn &eld AGTSTE TOONEEL. De Baron, Carolina, Charlotte, Pips, Steven. Pips, tegen Steven. w * v aar blyfje? lustig' maak dat die vreemde Heer wat krygt te eeten. Hy had ook wel vroeger kunnen komen. Juist zo laat in den avond. Steven. Hy wil niet eeten. Pips. Niet ? Met een grove ftem. Dan mag hy 't laaten. Eenigzins zachter. , . Schryf evenwel 't eeten op zvn rekening. v ' Charlotte. Dat is billyk. Pips. «,«,. u- y. i. . Hoor> Meisje, het raakt u niet wat hier gefchied. Hy vervolgt zachtjes legen Steven. En dan ook twee flesfchen'wyn voor de Postillons. Ste-  B L Y S P E L. ij Steven. Die hebben geen' wyn gedronken. Pips. Dat is 't zelfde; zy hadden ze immers kunnen drinken. En dan... Hier verheft by zyne Jtem. Ja dan... fluit dan het huis. Baron, tegen Pips. Zyt gy befchonken? Ik moet 'er immers nog uit. Pips. Smoordronken zelfs, ö Ja. Maar dat behoorde ik evenwel ook te weeten. Steven! Steven! waar ben je ? Gaa! En kom niet voordat ik u geroepen heb, we5r binnen. NEGENDE TOONEEL. De Baron, Carolina, Charlotte. Pips. HPips, tegen Charlotte. oor eens, Vryster! zulke potfen moet jy me niet weer beginnen. Verftaa je me wel ? Heb ik gedronken, dan is 't van myn' wyn geweest; dat gaat u niet aan. Kort en goed, Dametje! ik moet myn geld hebben, en daarmede afgedaan. Ik wil nou in 't geheel niet langer wachten. Uw Madam zal my wel verftaan kunnen, zou ik gelooven. Carolina opftaande, vanwaar zy geduurende de drie voorige tooneelen, in eene peinzende geftalte, beeft gezeten. Earbaarfche Man ! gy moogt my vry van myn leven berooven. ■ Dit,  16 HET VERKEERD VERTROUWEN/ Dit, en deeze weinige arbeid myner handen, is alles wat ik u geeven kan. Pips. Barbaarsch vo'dr, Barbaarsch na; ondertusfchen komt nergens wat van. Dat beetje naaiwerk kan my niet voldoen. Kort en goed- ik wil myn geld hebben. Baron. Ik word geheel onverduldig. Tegen Pips. ö Hoeveel beloopt uwe vordering ? Pips. Hoeveel zy me fchuldig... ? Mynheer de Baron! dat raakt u niet; verflaa je dat? Baron. Gy zyt een vlegel, Monfieur Hospes! hebt gy dat ook wel gevat ? Pips. Wat ?.... ik een vlegel ? ik ? Baron. Kom, kom; genoeg hiervan. Gy kunt morgen uwe rekening geeven, ik zal u betaalen. Pips. Jy my betaalen ? jy ? Baron. Ja; geen verdere om Handigheden: morgen kunt gy uw geld by my haaien. Pips. Morgen? Baron. Ja, morgen. Pips. Zo, zo. Dat is wat anders. Carolina, verlegen. Baron!...." Ba-  B L T S P E E. 17 Baron. Mevrouw, ftel u gerust; ik doe zulks met v^™^ Ta ia dat weet ik dök wel. Ik ben meê van fteen noch J £l Ik dien gaarne iedereen. Maar'tisook myn zaak Voo nyn geld te zorgen; dat moet ,k hebben. Charlotte, lagebende. Zekerlyk. Pips. < Hoor, Meis- U.'raai'tfara-* geton„?CHARLoTTt GdjkjT*. pi?j Ei, ei. Te "en Carolina. Maar ik meende, zo Mynheer had ZrST'verteeren, dat zulks in myn huis zo goed als op een andere plaats kon geltacn. Steven, hei! Steven! TIENDE TOONEEL. De Baron, Carolina, Charlotte, Pivs, Steven. Steven, balj Jlaafende. Wat is'er te doen? B ÏIVS'  18 HET VERKEERD VERTROUWEN, Pips. doen? Wat is 'er te doen? Jon fa^U 1'^ naauwlyks uit zyne oogen meer zien. y K-om, ik zal u die wel openmaaken. Hy Jcbud hem been en -weder. 'er op alles-wel acht word gedagen.^ Z°' Z°rg dat De Heer van Dormin is nog niet t'huis. Steven, heengaande. rips, hem te rug haaiende. gen ! groet je niet ? Ik wil dat je by vreemlTden'u fatzoenlyk zult gedraagen, y Vreemde 1,eden a Maak d^"?" ™Uea'™<™* «oren kermis houden. IVJaak dat ge u naar beneden begeeft ras wel op. Steven buigt zicb, voryft zyne oogen, en gaat been. 5 ' ELFDE TOONEEL. De Baron, Carolina, Charlotte Pips. F) PlPS- ii , j- at 's myn Zoon; maar een ontaarde lyfïeef, " drUpPd bI°ed Va" 2>'"' ^ ^ 't VT w Tegen Carolina. Nu, Mevrouw! daar zal wel niets meer aan my te beveelen weezen ? y Maar heeft die vreemde Heer zyn kamer wel gefloten? ■tiy gaat naar de kamerdeur van Olborn en gluurt door 't Sleutelgat. Gy hebt zynentwegen nuts te vreezen. J* Wd* Hy  B L T S P E L. 19 Hv flaapt in het tweede en zyn Bediende in 't voorde vertrek, voor zo ver ik word gewaar. ■Goedennacht, Mevrouw! goeden nacht, Mynheer Baron! Tegen den Baron. Nou, morgen dan ? Baron. Ja, ja. Verder ter zyde tegen Pips„ Morgen vroeg fpreeken wy malkaer. TWAALFDE TOONEEL. De Baron, Carolina, Charlotte. MBar on, op zyn borolcgie ziende. evrouw, 't word óók tyd... Carolina. Dormin komt nog niet. Baron. _ , Ik zal morgen het genoegen hebben weder by u te komen. 6 Carolina. Ach, Mynheer! gy laat my in eene ongerustheid in een' angst.... Baron. Verban dat fchroomen. 7oek zo veel 't mooglyk zy, die kwellende gedach^'van u te weeren/ Veelligt is 't enkle las.er , GyMheTwaarlyk genoeg aan uw tegenwoordig lyden te draagen. Half ter zyde. Gedompeld in den wreedflen rouw . Arm, verW, verraaden.... die Wreedaard " cTrolina, bemflerk aanziende enfcbielyk.^ gy begeert voor geen' onwaardig vriend van myn' Man te worden gehouên; B 2 A  20 HET VERKEERD VERTROUWEN, Niet waar?... maar gv zyt echtereen flreng rechter. Baron, bezadigd en ontroerdfcbynende. , Waarde Vriendin! zo gy den grond van myn hart kost beichouwen....'t Is genoeg. Wanneer myn Vriend komt, zo betuig hem dat ik, ondanks het flecht gedrag dat hy . Maar neen. Verzwyg hem liever myn ongenoegen- ttel hem zyn wangedrag niet voor oogen. Want of hv fchuldig of onlchuidig zy, 1 Eene onbedachte overbrenging zou ligtelyk eene onverzoenelyke vyandlchap tu^fchen ons kunnen verüorzaaken, en my voor altoos van 't genoegen berooven Hem in 't vervolg van dienst te zyn Zeg hem alléén dat ik deel neeme aan zyne welvaart; dat hy zulks voorzeker kan gelooven; Dat ik deezen avond hier ben geweest om deswegens met hem raad te pleegen maar ik moet gaan. Hy geeft Cbarlolte een teeken -van mede te zwanen Lotje! Ja Tegen Carolina. Mevrouw, ik wensch u goeden nacht. Hy volgt Cbarlolte, die bem met bet licbt'tot aan de trapdeur geleid. DERTIENDE TOONEEL. Carolina, Charlotte. Carolina. TPV •«-dormin! zoud gy my zo eerloos kunnen verraén ? My? Neen; nooit 't is kwaadaartigheid ; lastertaal.... Tegen Cbarlotte, die te rug komt, Charlotte, kau Dormin trouwloos weezen ? Charlotte. Ik hoop neen, Mevrouw ! maar, ondanks dit alles,... de  B L T S P E L. 21 de befchuldiging van zyn' vriend.... een edelmoedig, een braaf man. Car olin a. Dan heeft men hem door bedrog wee- ten te beleewn ; Dorrni„ !... waar Dofhy is? rch!gmogelyk heeft zyn razerny hem reeds t/ï wVCrt,fVaÖ' gy gy ** de oorzaak van. HJa;YwfonvIfo";iyfe'£ h/eft ons deezen afgrond bereid' Charlotte. Waar dwaalt gy heen? Carolina, in diep gepeins. Arm, ongelukkig Kind! gy, dok gy, zult den vloek, dien uwe ouders op zich haalden. moeten draagen. ■> Wie zal zich uwer ontfermen wanneer de dood een einde gemaakt heeft van onze plaagen ? Maar ftil ™ . Charlotte'. wierd daar met geklopt? Charlotte, nadat zy aan de deur is eeweest om te luisteren. ö Neen, Mevrouw. 'Carolina. ^. in diepe rust; 't is nacht.... ^ Charlotte. Maak u toch zo verlegen niet. Herinner u dat gy Mynheer menigmaal veel laater, dan't nu is, hebt opgewacht. Carolina. Maar nooit verliet hy my zo troostloos. Gy kent "em. Ach'zyn laatfte woorden, toen hy van my vluchtte, fomen telkens voor myne f*^*~* u „ Laat my begaan, Carolina'. (nep hy.) ik moet u gelukkig zien, of fileeven. T ntir ach'.... zo hy niet meer leefde? LoIJC' aaiz^ seraakt in eene korte duizeling. ^ 6 g 3 Char-  22 HET VERKEERD VERTROUWEN, Ch arlotte, „ , „ Hoe!... Wat 's dit? tiy doet my fchrikfeeri. Wat deert u, Mevrouw? Carolina, weder bykomende. Niets, myn kind! 't is reeds weêr over. Nadat zy een weinig Jlil beeft gezeten. Charlotte! ik begeer dat men my myne Dochter niet langer onthouw'; Vergeet niet haar weêr te haaien. De Vrouw, die haar oppast, moet, zo wel als wy, met de bitterfte armoede ltryden; Haar goed hart zoekt ons eenige verlichting toe te brengen, maar ondertusfehen moet zyzelve gebrek lyden. Dormin! om dit lieve kind, behoorde gy uw leven te ipaaren.... ja, gy zyt daartoe verpligt. Ik voel dat myn kracht meer en meer voor de overmaat myner rampen zwicht; Ik zal hen niet lang meer draagen. Charlotte aanziende. Teerhartig Meisje! gt weent? J bl Na een weinig gepeins. Gy bemint myne Francisca, niet waar ? Charlotte. Zekerlyk, Carolina. ■XT Hoor myne reden! Myn waarde Charlotte! wanneer haar Vader, wanneer Dormin mogt zyn overleden, En gy myne ftervende oogen geloken hebt, beveel ik dat onnoozel Weesje in uwe handen. Ontferm u dan over 't lieve Wicht. Zy begint bitter te weenen. Het brenge, zo dik wils als gy 't befchouwt, haare rampzalige Moeder u voor 't gezicht, Die-, als eene vriendin, u beminde; die u gelukkig zoude ge.  B L T S P E L. 23 gemaakt hebben, zo zyzelve tot geluk had mogen perdaken. Chas lotte. Mevrouw !.... wat zegt ge ? Carolina. ..... .l Trouwhartig Meisje! ik wensch dat gy meerder fortuin dan ik op deeze waereld moogt maaken. Hoor mv. Gy kent dien verharden Man, myn wreeden Vader, den Graaf van Walingen? Hy gaf zyne Dochter den vloek. Wanneer ik dood beu, zyn wensch vervuld is, geet hem dan ten fpoedigrte een bezoek. Zee hem, dat het voorwerp van zyn haat, zyn verftootene en onterfde Carolina, niet meer is in leven; Dat vv echter tot op haar laatfte oogenbtik met opgehouden heeft hem te beminnen, en voor hem te bee ven. Vertoon hem myne Francisca; bericht hem dat zy het éénige kind van zyne ongelukkige Dochter is, zyn M^afAo°hy;t van zich ftoot.... ach!... Lotje ! hoort gy my wel? Zo hy 't van zich ftoot, natuur verzaakt, en even hevig woed, Dan moet gy dien ontmenschten Vader verbaten en myne Francisca altoos by u houén, Haar opvoeden, aan uw borst drukken en haar als uwe eigen Dochter befchouwen. Charlotte. Neen Mevrouw i gy moet keven.... Carolina. Die hoop is vruchteloos, myn Charlotte; myn ongeluk... myn ou„ dergang is gewis. Op baare borst Jlcande. Dit angftig, dit Hoppend hart.... B 4 Char*  24 HET VERKEERD VERTROUWEN, Charlotte. , lk hoor iemand op de trappen; mooglyk dat het de Heer van Dormin zeifis. Caroline Schielyk! Neem licht; vlieg hem te gemoet. Charlotte gaat met de kaars naar de trapdeur alwaar Pips haar te^en komt. ' Charlotte. . i. r Onze Hospes' wat heeft die nog te zeggen ? ' VEERTIENDE TOONEEL. Pips, in zyne onderkleêren en met eenJlaatmuts op zyn hoofd, gevolgd van Hendrnt Caroli na, Charlotte. ' Wf Pips, buiten adem. u °] n0l^, heb ik '£ nfet ^ieid- Dood! dood» alles dood! Carolina, opgeflaan zynde om haaien man te ont moeten, valt, op >t zun en 't gefcbreeuw van Pips, op een' anderen Jloel, in ommagt. Charlotte, tegen Pips. Hoe!.... wie? Pips. \Vie> Uw Heer Daar komt Hendrik die 't ook gezien heeft, en u alles zal kunnen uitleggen. Charlotte, naar Carolina omziende Ach, wat zie ik! Mevrouw !... Mevrouw '' PinS • heipmy! * t ' Pips. Hier valt wat fchoons te helpen; ja! Charloxte. Ontmenschte kaerel! Pips.  B L Y S P E L. 2j Pips. Hoor, Juffertje! ik zeg je nog eens dat ik zulke taal in myn huis niet verttaa. Charlotte. Och' myn arme Mevrouw! ik fterf van fchrik. Hendrik! Pips. Nou, wacht wat; ik zal fchielyk een glas koud water haaien. VYFTIENDE TOONEEL. Carolina, Charlotte, Hendrik. DCarolina, by baarzelve komende. ormin!... ach ! , Tegen Hendrik, dien zy gewaar word. Is hy dood ? Hendrik. Mevrouw! gy zaagt dat ik hem volgde. Eindlyk vond ik hem niet verre van Wolners Coffyhuis in eenzaamheid dwaalen. Wat wilt gy? (riep hy,) gaa! zeg aan myne Vrouw dat ik hier heen ben gegaan Om met Frodenwal wegens onze zaaken te fpreeken. Maar, Mynheer!.-. zeide ik. Hy weder: Ongelukkige! pak u hier vandaan, Dus fpreekende (liet hy my woedende te rug en trok te gelyk zyn' degen. Om zyne razerny niet aan te zetten, die my ten mierden maakte verlegen, , Verwyderde ik my; doch zo, dat ik hem m t oog hield. Hy bleef aldaar; " . Wandelde voor 't huis heen en weder. Emdelyk wierd » iemand, die buiten kwam enhem naderde,gewaar. Ha! Frodenwal! riep Dormin; ftraks is hy woedende op hein toegevlogen. B 5 ft  26 HET VERKEERD VERTROUWEN, Ik haastte my om toe te fchieten; maar het ongeluk was gebeurd: jk zag myn' Heer neêrzygen voor mvue oogen. 1 Op de laatfle woorden van Hendrik valt Carolina in eene fterke flaauwte. Charlotte. Zy fterft. Wat zal ik beginnen? Hendrik! help my, opdat ik haar breng' te bed. Hendrik, terwyl by Carolina naar baar kamer belpt brengen. Voor haar is nog hulp te vinden; maar myn arme Heer kon onmogelyk worden gered. Ik wilde hem helpen, maar wierd met geweld te rug gedreven. ZESTIENDE TOONEEL. Pips, met een glas water in de eene en een glas brandewyn in de andere hand. Hendrik. HPips. ter ben ik ; daar is water en brandewyn. Holla hei Kameniertje! Hendrik ! waar ben jelui gebleven ? ' Tegen Hendrik die te rug komt. Wel nou, hoe is 't? Houdaar, daar heb je brandewyn. Hendrik. Die kaercl is dol. Pips. Het is levensbalfem en voor alle foorten van overvallen goed. Hendrik, wéér te rug koomende. Loop naar de galg. Pips. Monfieurtje, ik zeg je dat je my zo onbefchoft niet bejegenen moet! "Wil je den brandewyn hiet hebben ? wel nou? ik zal 'er my njet om beroovcn van 't leven. Hy drinkt. Veel  .s B L Y S P E L. 27 Veel liever drink ik ze op. Och, dat zal my recht goed doen. 't Water zal ik evenwel binnen geeven; Zy mogt in den nagt iets noodig hebben. y Hy roept aan de deur van Carohnaas kamen ■ J r Hendrik! hei, Hendrik 1 r.-mm„„ Hendrik, van binnen.^ Wat is 'er nu weêr te doen? Pips. Daar is een glas versch water. Hendrik. Geef hier. Hv komt even buiten de kamer, neemt bet glas met water aan en wil fcbielyk vertrekken. Pips, hem te rug trekkende. Hoor nog eens! Ik zal deeze deur toe en de zydeur open fluiten, opdat die vreemde Heer niet ontrust word' door uw gefer. Hendrik, heengaande. Goed, goed. , Pips, hem wederom roepende. Hendrik'. Hendrik! Hendrik. Wat duivel heb je nou nog te zeggen? Nou, nou, fatfoenlyk! je hebt het naaituig hier op de tafel laaten leggen. Neem dat ook naar binnen. _ Hendrik rukt hem 't naaiwerk uit de banden en loopt fcbielyk naar binnen. Pips terwyl by de deur van Carolinaas kamer op ' 't nacbtflot fluit en de pelen aan een kant fchikt. Dormin dood... zy Weduw.. • dut is waarachtig ccn gev. enscht bericht.  28 HET VERKEERD VERTROUWEN, Hy ÜTüikelt. Hy ftuikelt weder. Hou! hou! Wat henker! nog eens? Het begint my daar, op eenmaal, zo te fchemeren voor 't gezicht Dat is toch wonderlyk. Holla hei! Ben ik dan dronken ? Och ! 't is of ik ook in flaauwte zal vallen: ik doe niets dan gaapen. Ik moet fchielyk nog een glaasje van myn' levensbalfem neemen, om gerust te kunnen flaapen. Einde des Eerften Bedryfs. TWEE.  B L T S P E L. 29 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. De Baron, Pips. Pips vooruit boven komende, vervoegt zicb aan de eene zyde van den voor grond des Tooneeis. WBaron, rondom ziende. aar bleef hy ? Hy ging immers vddr my naar boven. Ik zie hem echter niet. Pips, den Baron naderende. Hier ben ik. Baron. Is 'er dan in uw huis naauwlyks één plaatsje te vinden, waar 't Volk ons niet befpïed? Pips. Dat is wel goed: waar 't volk is, is de neering. Baron. Een paar woorden. Zyn wy hier veilig? Pips, Daarvoor behoeft gy niet te zorgen. Die vreemde Heer flaapt nog. Wyzende op de kamer van Dormin. Het vogelkouwetje is op 't nachtflot. Ook is 't nog vroeg in den morgen. Tree. maar een weinig naar deeze zyde. Zie zo! vooreerst wensch ik u geluk. Baron. Waarmee ? Pips. Waarmee? Wel jemeny, wat houd ge u fyn l Weetje 't dan niet ? Dat was deezen nacht hier een gekrioel! B a«  30 HET VERKEERD VERTROUWEN, Baron. . , Wat heeft daar¬ van de oorzaak mogen iyn> Pips. Wat? vermits Dormin naar den duivel is. Baron. ** r r>- i . . Gy hedriegt u, Moniïeur Pips! Dormin is nog in leven. Pips. Ik vraag wel excuus, Mynheer Baron! zyn knecht heeft ons gistren avond bericht gegeeven.... Baron. Zyn Bediende kon niet anders denken dan dat zyn Heer dood was. Dormin viel. Frodenwal, die hem meende door/loken te hebben, en de Wacht zag toefchieten, nam de vlucht. De Wacht fleepte Dormin voort; dreef het toegefchoten volk weg, en verhinderde het dus de waarheid te onderzoeken. Pips. 6 ! Dan was het maar een valsch gerucht? Ei! ei! Nou, ten minrte zit hy toch gevangen? Baron. Dat kan my niets baaten. Ik kom zo aanftonds van den Gouverneur, by wien ik bewerkt heb dat Dormin zal worden vrygelaaten. Binnen 't uur zal hy hier zyn. Pips. „ Hoe !Gyzelf bewerkte zyne vryheid? Gy ? Baron. 6 Ja. Pips. Waarom ? Ba-  B L T S P E L. 31 Ba ron. Opdat my deeze daad by Carolina van voordeel zy. Want bleef Dormin, uit hoofde van dit duël,in handen van 't gerecht, dan ftond my met recht te vreezen Dat men ontdekkingen mogt doen, die myn geheel plan zouden verraaden; die my zelfs fchadelyk kouden weezen. Lagchende. Neen; binnen een paar uuren laat de Graaf van Werlingen hem ligten; dat is beter.... Pips. Hoe! is 't den Graaf dan bewust Dat hy by my logeert? Baron. Neen. Ik heb hem alléén gezegd dat Dormin zich in deeze ftad ophoud. Stel u gerust. De Graaf vertrouwt zich in dit geval geheel op my. Ik heb myne maatregelen ook zo wel genomen Dat noch gy , noch ik, voortaan het minlle ongeval hebben te fchroomen. Pips. Dat laat zich hooren. Maar luister! ik heb gisteren onze zaak nog eens nagedacht, en overwogen, ddór en dddr, Maar om u de waarheid te zeggen: ze komt me een beetje al te omflagtig vddr. Indien ge myn' raad wilde volgen..... Baron. Wel nu; wat zoude uw raad dan zyn ? laat hooren. Pips. Ik ging regelrecht naar den Graaf en zeide hem dat zyne Dochter my kon bekooren. Dormin wierd üraks voor den duivel gejaagd; ik trouwde het Wyf en daarmee was de historie gedaan. Ba-  32 HET VERKEERD VERTROUWEN, Baron. Gy ziet de zaak niet wel in. Carolina zou my als een' bedrieger, die haar' Man vervolgt, en zoekt te vertaên, Met reden haaten. Ja, wat meer is: hieruit zou by den Vaderen de Dochter eenigeachterdocht voortfpt uiten, waarvoor ik zorg moet draagen , Totdat ik my van Carolinaas hart verzekerd en myuen vyand ten eenemaal heb verflagen; Totdat ik myne wraak en liefde bevrediVd zie Pips. Nou, dat zyn eerst kunstjes; wie hoorde ooit daarvan ? Maar, hoor! ik zit ook niet ledig, maar doe van myu' kant, waarachtig, alles wat ik kan. Ik laster, ik _ dreig, ik raas, dat het een lust is om te hooren ; niets word by my vergeeten: Gisteren avond, eer gy hier kwaamt, maakte ik het die vrouwlui zo heet dat ze van angst hebben zitten z weeten. Baron. Dat is wel. Maar in 't vervolg moet gy wat befcheidener te werk gaan. Gy moet u in haar gunst zoeken te dringen, en boven all' Jalouzy verwekken. Pips. Jalouzy! Ha! ha! ha! Baron. Waarom lagchtge? Pips. j... uit t~\ dei,k niet dat Mevrouw van Dormin ooit op my verheven zal. Baron. Gy begryptmy niet. Een achterhoudende toon, eene neerflagtige houding, waarby gy nu en dan het woord van ontrouw op uwe lippen laat fmooren.... Met  B L T S P E L. 33 Met één woord: gy moet dat geen wat gy begonnen hebt trachten uit te voeren naar behooreo. Ja; nou verftaa ik u. Heeft dan myn nieuwe uitvinding van een Matres reeds wortel gefchotcn? Baron. Volkomen. Ik heb ze zelfs alreeds aan 't uitbotten gebragt. Pips. Ei ei- dan is 't ook maar best dat de jonge Heer we ; naar zyne gevangenis keere: daar kan hy zich niet verdedigen, en wy raaken b, Laat my 'er nu maar meê omfpnngen. De Knecht en Kamenier zouden zieh voor hun volk laaten dood- flaan; zy doen niets dan jammeren en weenen. Deezen moet ik eerst door leugens, alsof ze gedrukt waren, in myn belang krygen; zy zyn ae katten die my hunne pooten moeten leenen. Ik ben de Aap: ik. zal drukken en knypcn. Dat is zo recht myn zaak. Bar on. Dat moogt ge ook vry doen. _ Maar vooral moet gy, ten opzichte van Dormin, by den Knecht en de Kamenier wantrouwen, en m t harte zyner Vrouwe jalouzy, zoeken te voen. D'nr laaten zich reeds eenige vonken zien, die wy ,zonder verzuim, in volle vlam moeten doen geraaken. De herinnering der rampen waarïri hy haar gebragt heett, en van ieder onbezonnen daad door hem bedreven, bevordert myne zaaken; . , u Maakt haar onverfchülig. Voeg dan, al zyn t ook maar waarfchynlyke verdichtfels, nog eentge buitenfpoorigheden, als door hem begaan, daarby ; De veele en zwaare fchulden waarin hy haar laat zitten , het edelmoedig gedrag van my. Dit alles, bekwaam om, onder het masker van medelyden, minnenyd te verwekken, ^  34 HET VERKEERD VERTROUWEN, Zal wel aangelegd zynde, eerlang myne overwinning voltrekken. ° Maar gy moet vooral niet laaten blyken dat u van hair afkomst iets is bekend. r Dit heeft zyne reden. Pips. . . Ei> wat . Och!... ial dat vraagen dan nog langer duuren ? Hy roept aan zyn oor. Ik zeg u dat ik welleevend ben. Coenraad, glimlagchende. De Hemel behoê my. Pips.  B L Y S P & I» 3? Pips. Hoor eens; wanneer uw Heer ryden wil, zou hy wel een koets van my kunnen huuren. Coenraad. Goed. Dan behoef ik 'er geen te heitellen. Maar, zeg: wie is uw Heer ? Coenraad. Een Vreemdeling. Pips. ,. Gantsch bloed! Alweer gekfeheeren. Ik wil weeten hoe zyn naam is. Coenraad. Waarom ? Pips. Waarom?... omdat ik 't weeten moet. Omdat men veeltyds niet weet of men zyne gasten te veel ofte weinig eer betoont. COENRA a d. Nou, voor eene tc overvloedige eerbetooning Behoeven wy niet bang te weezen. Hy wil heengaan , maar komt nog eens weder 6 Ik kom nog eens weer. Kunt gy my ook beduiden waar de wooning Van den Graaf van Werlingen is ? Pips De Graaf van Werlingen? wat zou die?... Coenraad. Dat is eene andere zaak. Ik vraag u waar hy woont. C 3 PïPS'  33 HET VERKEERD VERIR OUWEN, Pips. Wd hei! fchreeuw 7.0 niet. p£[swoont 61 ver vap hier: op dc St' Pieters- Coenraad. geraakNU "0°P * dat * eiudc'yk eens tc recht Pips. HZfrby S?5™ UW Heer ^ dien Graaf Iets ^ doen nee t, ot hem een verzoek vóór te leggen, Dan katl lk hem v00r w en de zaam weezen. T Coenraad. Hoe zo? Pips. een woordje te zeggen. ^ ^ ^ °°k Waarlyk? g^enra ad, lagcbende. Pips, Wanneer men betaald word. Tegen Cbarlolte. de Heer Mende, is zo even^f^1?*"5 't uur zal ik 'tgeld bekomen. Y V 8 ^ bmmn ,Tr Carolina. Welk geld? Charlotte, getft Pips MB. weilk gen, t geen door Carolina gemerkt word L daarop vervolgt; wra, aie Zeg> Pips! wat is dat voor geld? Charlotte wenkt voort. Pips. Char.  DL T S P E L. 47 Charlotte. Ja, dat kan ik ook. Jou rechte papegaai! ^ Niet te fchelden, Juffertje! of ik ontdek aanftonds de geheele historie, die jy wilt verzaaken. C harlotte. Hoe langer hoe mooijer. Pips, ter zyde. „ Ei, wat bruid my de Meid! Ik kryg myn geld. Zy mag het daarna met haare Madam goedmaaken. Carolina. Ik bid u, Monfieur Pips! ontdek my toch.... Pips. Wat valt 'er veel te ontdekken ? dat Meisje heeft my een' wisfelbrief gegeven; de wisfelbrief is goed, En ik, ik kryg myn geld. Carolina. Welk geld? Pips. Welk een vraag!... het geld dat ik van u hebben meet. Carolina. Myne fchulden? Mynheer de Baron heeft immers beloofd u te zullen betaalen ? Pips. Ja, ja, dat kan wel weezen, Mevrouw! Het fpreekwoord zeid : wie 't eerst komt zal 't eerst maaien. Mynheer de Baron heeft het beloofd, maar dit lieve Meisje heeft het gedaan. Haar wisfelbrief is zo goed als geld. Ca rol i n a. Charlotte! gy weet immers wat ik n deed verftnan? Hospes ! ik blyf uwe fchuldenaresfe ; geef haar dien wisfelbrief te tug. Pips.  4S HET VERKEERD VERTROUWEN, Pips. tw ».i -r, , , Te/U§? daarvan moetje iwyan, "üiS^^ "maïta.1"' W°'"k * d0Eni B' rao°S'l'«fi>"ienüitTer 23^. verder gaat^ £0Ch h°°ren h°C 'f met die h!stor,'e HlMdma,gf ah'6fJy ^rekt, maar blyft achter op het Tooneel fiaan en hoort bet volgende gefprek, zonder dat zy 'f werfon. ... Carolina. Verlaat my Charlotte! ik zal wel middel vinden u dat geld weer te geeven. Ik bid u dat ge my verlaat. Charlotte. nWeer,aatCn? faa[ gy "iy ^stèren benoemde om de plaats van moeder by uwe Francisca te bekleeden ? „. , , ., Carolina. Uat deed ik;.... maar Charlotte. ZLu ' %engC: ik heb u ™mers "ceds iets K ■ van eene e van niy d:e onlangs is üver- DfverTLtd> Univerfeele erfScnaam bY testament heeft Zie hier den brief dien 'k gisteren omring. Carolina. tl „ . , Ik geloof u wel. waard' ° ' geluk: gy 2y£ het dubbel „ , . , ' Charlotte. pÏh klk.l\Nu ben »'k een Meisje dat een fommetje ge d bez,t; dat gaarne haar klein Capitaaltje op woeker ■ zou willen geeven, f En  B L Y S P E L. 4Q En geen honger intrest daarvoor weet te bekomen dan by u. Geloof me vry. Carolina , emftig. Gy zyt een kind; gy weet niet wat ge daar hebt bedreven. Weemoedig. Gaa heen, Lotje! gaa heen.... breng my niet op 't uiterft'. Charlotte. Maar, myn lieve Mevrouw! hoe menigmaal hebt gy my gezeid Dat gy myn geluk zoud bevorderen indien gy gelukkig waart. En ik.... Waare ik geen ondankbaare meid, Wanneer ik, daar ik nu gelukkig ben, uwe ongelukken niet zou zoeken te verzachten ? Vind gy niet dat ik gelyk heb? Carolina. Charlotte! Zy ziet haar een oogenblik met ontroering aan en vliegt haar vervolgens in de armen. Vriendin! beste, tedere Vriendin! Hoe ondankbaar zoude ik zyn zo ik uwe goedhartigheid wilde verachten ? Myn edelmoedig Lotje, omhels my! maar... niets meer; niets meer.... Pips, geheel ontroerd tenvoorfcbyn komends. Och! Och! myn bloed verftyft door al myn leên. Tegen Charlotte. Gy zyt toch een allerliefst meisje! ja; een aller-allerliefst meisje! C h a rlotte. Hoe, Hospes !gy vermeet u ons te beluisteren? Pips. Neen, 6 neen! D Ik  50 HET VERKEERD VERTROUWEN, Ik kom zo even eerst hier, en heb maar een weinigie vernomen.... Charlotte. Pips! Pips .' Pips. _ _ Nou, nou, wees maar wel te vreden. Het is immers alles weêr te recht gekomen. Mynheer van Dormin mag waarachtig wel van geluk heeftken' ^ hy 'n Zyn' d'enSt ZUlk e£n ryk juffert-ie Charlotte. Monfieur Hospes! gy zyt betaald; nu verzoek ik dat gy ons onze vryheid geeft. ~ . Pips. Och ja, myn Poppetje! wees maar niet boos. Ik wil u gaarne in alles van dienst weezen; daaraan zal niets ontbreeken.... Maar by gelegenheid zoude ik gaarne een paar woordjes in vertrouwen, met u willen fpreeken. ' Charlotte. Ja, ja. Maak maar dat gy weg komt. Pips. , ., , Ik zal, zogaauw als ik kan. ° Eerst moet ik maar eens hooren of die vreemde Heer ook nog iets te belasten heeft. Hy gaat in de kamer van den Graaf. NEGENDE TOONEEL. Hendrik, gevolgd van Dormin, Carolina, Charlotte. Hendrik. t^indelyk hebben wy hem gevonden. Ca-  B L Y S P E L. 5t Carolina, van den ftod opvliegende, waarop zy eeduurende bet laatjle gefprek tusfcben Pips en Charlotte was gaan zitten om thee te drinken. Waar is hy?.... Waar.... Hendrik. Hier is de Man. Dormin komt peinzende boven. Carolina, hem om den bals vliegende. Ach! Dormin! Dormin, emftig. Waarde Caroline!.... ik heb u veel onrust veroorzaakt. Carolina. Dat is voorby ; ik zie u weder. Dormin. _ Dat 's waar. Maar te gelyk zyn met my uwe rampen u wedergegeven. Carolina. 6 Neen! In uw' arm ben ik de gelukkigfte vrouw die 'er op de waereld kan leeven. Dormin. Het ongeluk en ik zyn onfcheidbaar; het volgt my op de hielen als een fchaduw. Gy zoud gelukkig weezen buiten my. Carolina. Buiten u? Neen, Dormin, nooit. Dormin. . Pynig my niet door uwe traanen. De tyd zal haast komen dat wy Voor altoos zullen moeten fcheidcn. Gy moet u bytyds daaraan leeren gewennen. Carolina. , Scheiden?.... wy fcheiden? ach! ongelukkige! zoud gy....? D * DoR'  52 HET VERKEERD VERTROUWEN, Dormin. Uw Vader zal u alles vergeeven; u weder voor zyne Dochter erkennen; Maar ik elendige, ik ftaa aan den rand eens afgronds die my verzwelgen zal.... Hy ziet baar fterk in 't gezicht. Ook u.... ook u; ten zy gy my verlaat. Carolina. Ik u verlaaten, Dormin ? en gy.... gyzeif... Dormin, ongeduldig. Wat kunt gy van my verwachten ? Alle hoop is vergeefs die wy vé'sten op een' gelukkiger ftaat. Zoudgy dwaas genoeg zyn met my te bedelen? Zoud gy van de barmhartigheid vananderenafwillen hangen ? Maar neen: gy zoud u deerlyk misleiden zo ge u ver- beeldde barmhartigheid te zullen erlangen. Gy, uw man, ons kind.... wy allen zouden in het midden van meêdoogenlooze monfters, die in overvloed leeven, vergaan. Carolina. Neen, Dormin, wy zyn zo ongelukkig niet als gy denkt: wy hebben nog vrienden. Dormin. Vrienden ?... bedriegers meent gy, die ons zoeken te verraên. Carolina. o Neen: het is geheel anders. Dit edelmoedig meisje... de Baron... Dormin. De Baron? Is hy uw vriend, of zou hy de myne weezen ? T1 . Carolina. liy is onzer beider vriend. Dor-  S L ar S P E L. 53 Dormin. By gevolg geen huigchelaar? Die verraader mag voor myne gramfchap vreezen. Carolina. Verraader ?... hoe komt gy aan dien argwaan? Dormin. Doordien ik 't zekerlyk geloof. Carolina. Gy zyt mooglyk door eenig verwyt, dat hy u gedaan heefr, in dit kwaad vermoeden Gf'moe^hem zulks vergeeven. Hy is een geftrenge vriend, TIENDE TOONEEL. Dormin, Carolina, Charlotte, Pips, Hendrik. Pips, komende uit de kamer van den Graaf. uw dienaar, Mynheer! veel geluk! Dat hebt gy niet te bestig gemaakt. D ormin. Wat? Pips. Wel he! die vechtparty met Frodenwal. Gy moogt van geluk fpreeken dat ge 'er zo wel zyt afgekomen. Gv had waarachtig daar eene zwaare verantwoording van kunnen hebben, zo de Baron de moeite om u te bevryden niet op zich had genomen. Dormin. Tegen Carolina. Zo heeft de Baron van Thoreck?.... my dan vrygemaakt ? Pips. Wist gy dat niet? d 3 Hy  H HET VERKEERD VERTROUWEN Charlotte. water bove" " ^ Gy ^ een ^ QKt koud Slüctomedeur'op'tnachtflot, en lag u te bed Pips. Meisje j Meisje! „ Dormin. Monfieur Pips.' ?o als ik hoor ^ Dormin. Gy zyt een vlegel! Pips. Wie? Dormin. leeren zal hoe hfZ™™?™** ^ *■ * «* tr„oS . 3 Pips, beevende. H£cï^;Ve beh1a»dele»? Hoor eens, myn bang ben 6 Neir,n! gy ™£t °iet ^^ï^ïïrï —Vrouwen meen. ' U lk dat u wel aride" toonen, zo 'k Dor-  , B L T S P E L. 55 Dormin. Wien, fchurk? my? ' Carolina. Bedaar, Dormin! Pips. , „ Is bet geoorlootd my op zulk eene wyze te beloonen? Mv die 't zo eerlyk met u gemeend heb ; die u altoos 20 veele weldaaden heb willen betoonen ? Ik heb 't wel gezeid: ondankbaarheid is 't loon de waereld. Wy Veeken elkander nader. Heel goed! heel goed • D Q R M x N ^ bm dreigende. Wat zegt ge, Bloodaart ? Pips , Dormin ontweiende. Wat wil je hebben? wat wil je hebben ? ELFDE TOONEEL. Dormin, Carolina, Charlotte, Pips, Ernst, Hendrik. Pips, vlucht naar, de deur en loop Ernst tegen 't lyf. Holla hei! wie is dat, die my daar zo Hf!V°zycSgyTMonfieur Ernst? Wat is 'er van uw begeeren ? _ ° Ernst. Ik kom hooren of hier gisteren avond geen Heer van Londen is komen l°geeren?^ ja, ja; die is hier. Wie zond'u? Waar komt gy vandaan ? „ Ernst. Ik kom van den Graaf van Werlingen. D 4 u  56 HET VERKEERD VERTROUWEN, Dormin, ter zyde tegen Carolina. Van Werlingen! Carolina, geheel verfcbrikt. Myn Vader! Pips, tegen Ernst. . Dan woont gy voortaan Niet meer by uw' ouden Heer? Ernst. c j Neen, voor vyf maanden ben ilc reeds in dienst van den Graaf myn tegeuwoordigen Heer, getreeden. Wilt gy hem aandienen ? Pips. Aandienen? Is hy dan hier? Ernst. Hy wacht in zyne koets beneden. Pips, Op 't oogenblik. Hy gaat in de kamer van den Graaf. TWAALFDE TOONEEL. Dormin, Carolina, Charlotte, Hend rik, Ernst. Carolina. J-Vom, Dormin! gaan we, eer hv ons hier ontmoet. 1 Dormin. Hv h«A ,• u u De gehede hel is teSen ons °P debeen: Hy heeft Zich bezworen om ons te vervolgen Dormin, Carolina, Charlotte en Hendrik vluchten fcbielyk in hunne kamer. Ernst,  E L T S P E L. 57 Ernst, hen naziende. Waar drommel loopen die zo fchieljk heen ? ..... ,, 't Is waarachtig alsof ze een kwaaje confientie hebben. DERTIENDE TOONEEL. Ernst Pips, «ft de kamer van den Graaf te rug komende. Ernst. W at zyn dat voor Lieden ?Zy liepen alsof ze hcintje pik hadden vernomen. Pips. Och, dat is lomp volk. Zy logeeren by my ; maar de moolen loopt zo wat door den vang. Ernst. Zo is 't my ook voorgekomen. ■ „T , . . Ze maakten zulke raare grimmasfen. Wel nu, zal de Graaf gehoor krygen? Pips. ^ Het zal dien Heer aangenaam weezen. ^ VEERTIENDE TOONEEL. Pips, alleen. Of ze de oogen ook opfpalkten? ik moet recht lagchen. Ha! ha!ha! Wacht maar, wacht maar, Nachtlooper! gy zult my dien hoon niet vergeefs hebben toegemeeten. Ten gevalle van den Baron heb * gezwegen. Maar ik zal voortaan geen Pips meer heeten, D s  58 HET VERKEERD VERTROUWEN, Zo onze jonge Heer in 't kort niet weêr in de gevang-n.s z.tten, of, uit disperatie, zich ophangen zal. S by geval lagCh£n' ^ Zy" Sch°°nv*l« hier Ontmoette. Maar hy zal 'er wel zorg voor draagen. VYFTIENDE TOONEEL. De Ghaaf van Wkrlingen, Pips Ernst. ' van Werlingen. n Pips! waar logeert die VreemdelingV^Moi^m Pips. „ v Uwe Excellentie gelieve my maar te volgen. Hy brengt den Graaf in de kamer van Olborn; Ernst nd tS TUg ver'üol&t teèen Is de koetfier weg ? Ernst. wacht. Hier lang te blyven fchynt de Gra&ttó zyn genegen. ._• Pips. Wel nou,kom ondertusfchen beneden; wy zullen t'faaïnen eens lekkertjes ontbyten. Ernst. Daar heb ik niets tegen. Einde des tweeden Bedryfs. DER.  B L T S P E L. 59 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. van Werlingen, van Olborn. •g-x Olborn,» Werlingen uitgeleidende. jL/orst ik nu met u gaan.... Werlingen. Nog een paar uurtjes geduld. Olborn. Ik moet te vreden zyn. Maar.... Werlingen. D'e lieve Zoen! die lieve Zoon! uw hart klopt van ^icht wegeL hem gekregen? Heeft hy u gefchreven? 0lB0RB. 6 Neen. Hv was op reis gegaan toen ik in ongenade • i II- mne« mv op de vlucht begceven , Zonder dat v«Tz'yn'verblyfplaats iets,hoe min ook, ZoTrder'r ik in ftaat was hem te melden waar ik my bevond. Werlingen. Zo dra gyïuwe^eï'herfteld zyt; uw' rang en naam weder hebt aangenomen, Zal hy wel komen opdaagen. Olborn, zuchtende. Zo hy nog leeft! Werlingen. Ei ! waartoe dient toch dat ydel fchroomen? ^  6o HET VERKEERD VERTROUWEN, Wie zou hem omgebragt hebben? Myn lieve Graaf' ik heb reden tot zuchten; ik..,. Olborn. ,, , , Hoe.' gy ? waarover, Mynheer? ' Werlingen. Gy hebt nog hoop uw' Zoon wéér te vinden. Maar ik. ..vergeef 't my; myn hart breekt als ik 'er om «enk.... ik had eene éénige Dochter. Olborn. , . ,' . Uw Dochter ?... hoe! leeft zy met meer? Werlingen. Mooglyk zou 't beter zyn zo zy geftorven ware. Het ts nu byna zes jaaren geleden Dat een vervloekte veinsaart zich in mvn huis drong en myne Dochter wist te overreedcn Om met hem door te gaan. Ik heb haar fints dien tyd u;ct weder gezien. In plaats van vergifnis te vraagen, hebben die ondank- baaien my gehoond, getrotfeerd, bcfchimpt Olborn. Is 't mooglyk! WliRLIN GEN. „ , , My, die gaarne, indien Z.y weder waren gekomen, myn bloed voor hen ten beste had gegeeven. Die booswicht heeft haar geheel ontaart. Gy zoud ver- itommen, zo gy de brieven zaagt die hy my heeft gefchreven. Doch hy zal nu welhaast zyn loon krygen. Olborn. „ ... Weet gy dan op welk eene plaats hy zich bevind ? Werlingen. Eindlyk heb ik 't ontdekt: gisteren vernam ik dat hy zich eenige weeken met myn kind In  B L Y S P E L. 61 In deeze flad denkt op te houden. Ik heb reeds appteheniïe op zyn pertbon. Hy ziet op zyn Horologie. Maar, 't word laat op den mor- Enwypraaten al voort. Adieu, Graaf! ik moet uwe waken voor den eeten nog bezorgen. TWEEDE TOONEEL. De Baron, van Werlingen, van Olborn. De Baron, verlegen wordende, wil te rug treeden. TT Werlingen Ha! daar is myn lieve Neefje. Tree nader! Kom VFy ' ' Tegen Olborn. ; Mynheer! hier ziet gy den Baron van Thoreck, myn Neef dien ik van harte bemin ; Dien ik, in de plaats van myne ondankbaare Dochter, voor myn' Zoon en erfgenaam zal verklaaren. Baron, op een' vleyenden toon. Goedgunflige Neef! 6 ö Olborn. „...,., f Baton! die goedgunflghe-.d belooft u uroote voordeden;ik wenschte u geluk, zo ze met op 't ongeluk van zyne Dochter gegrond waren. r Baron. Mvnheer' ik voel dat heimelyk verwyt. Züb,glurende dat by fpreekt telkens mar ™n Werlingen wendende^ ^ ^ myn leven zo ik daarmede myn' weldoener zyn eenige Dochter kan Wedergeevsn. Wer-  62 HET VERKEERD VERTROUWEN, Werlingen. Maar Neefje lief! Wat doet gy hier? Baron. _ Ik ? ik zoek een' myner vrienden die h:er logeeren moet. Werlingen. Nietophonden. Wel nn, ik zal u dan Tegen Olborn. Vaar wel, Graaf! ik ben op zyn hoogst' m twee uuren weêr by u. Olborn. Met verlangen zal ik u verbeiden. Is 't my geoorloofd, Mynheer! u tot aan de koets te geleiden? Werlingen. Zeer gaarne lieve Neef! gy doet my zelfs dienst: die mensch " 2° &jl e" Z° donker' dat een Daar ligt den hals zou kunnen breeken. Olborn. maar..... Het is ^ leedi Werlingen. Geduld, myn Vriend! morgen krygt ge een Logement naar uw' wensch. VT . Tegen den Baron. Zï» c ifbt gy T1 Sezor8d voor 't logement van myn Schoonzoon? Baron. ge]eden óJa' het 2al g^n uur zyn Werlingen. Heel goed. Vooral op water en brood. Adieu, Graaf! nu, zonder omltandigheden. , O*  B L T S P E L. 63 Olborn. Indien 't u zo behaagt. üv neemt affibeid en gaat tn zyne kamer. Werlingen. Kom, Neefje! DERDE TOONEEL. Charlotte, uit baare kamer komende en rondom ziende. Eindlyk zyn ze 6 tHePTwdk een' doodclyken angst heb ik daar uitgedaan! . Zy luistert aan de trapdeur. Zou de Baron niet weêr komen? Ik zou, om hem te fpreeken , wel een lief ding willen geeven. Wie of toch die Vreemdeling is? Wat of de Graat met hem te doen heeft? Daar is binnen een leven , Waardoor een' mensch hooren en zien vergaat. IK neo weinig of niets van hun gefprek gehoord. De Graaf was uitermaate vriendelyk tegen den baron. Zou hy met deezen ook wel eerlyk handelen? een Maïezach°ïrH;* komt. Nu dien ik al myn verftand in 't werk te Hellen, en op 't feherpfte te (typen. VIERDE TOONEEL. De Baron, Charlotte. Baron. VTy zyt verfchrikt ? nietwaar, Lotje! Charlotte. Wel ter deeg, Mynheer! dat kunt ge ook heel ligt begrypen. ^ ^  64 HET VERKEERD VERTROUWEN, Baron. Ik vreesde dat iemand van u voor A-n a»„ men; dan was alles verbruid geweest" g 8t k°' Charlotte. daarvoor droegen wy wel zorg. Baron. ment voor u zoeken. * Ce" ander IoSe- Charlotte. «■ hfaio bevrce^00''' "' ''"^ 'och' f» DGrS,a" a°S" ïu"cn "erteu- W»< «I * «ch, ja&sJ^*5 *■ "* tt tSaSJr" Mm 'b""!'' *heb «• Charlotte. Ja, zyn gedrag ergert my ook. Gy gelooft niet wrifc een leven hy daar binnen maakt. Y g? ' Wdk XJie arme Vrouw! Baron. Hoe zo ? Charlotte. aan 't woeden geraakt. Nü " hy' uit miuncM, tt Baron. tlit minnenyd? Op wien ? Charlotte, meesmuilende. Wat gy niet al moogt vraagen. xxr r 5 Baron. & Wel nu? Ba-  & L T S P B Li ... dat 's een geheim. Maar, wat is 'er van uw' Heer met wien gy voor agt jaaren op reis zyt gegaan...? Hendrik. Och, Coenraad! coenr aad. Gy weent? ligt is hy dood? Hendrik. Neen: maar, (in vertrouwen gezegd ,) hy is 'er niet veel beter aan. Hy leeft in de uiterlte armoede. Die biaave Heer! F 2 Coen-  84 HET VERKEERD VERTROUWEN, Coenraad. fchielyk! Waar is hy ? daar legt my aanlegen! *? TT, Hendrik. geïïeglof <*™? Heb' » «* "UT^S! m0°et m" ^ * beo C.oen r aad. Hier in huis ? Hendrik. •«= nood uwa,r'bekend....J>" °Ch! 10 °"" * 'loopS JSg" ' » — ^22.7 «SSKi'i .,, Zooo dan nog Coenraad. vl'7egome! ïe °verled£I)e 2 wat moog ie toch 20 van den Overledenen leggen praaten ? h J Hy leeft en is gezond als jy en «?. Hendrik. Hy leeft! Coenraad. Ik woon by hem. Wy hebben federt twel-jatn wei Dat wy dood waren, maar dat gefchiedde om des te vanger te kunnen leeven; want, tot u in vryheid beLaaven ^ ^ °m Wdhaast 20»der K n Degraaven te weezen. Maar de hemel zy gedankt! het gevaar is voorby en we zyn van den dooden verrezen. 1 llderf^- £cheePs,^'ngrnetgeld van een' overleden Neef uit Engeland medegebragt. Hen-  E L Y S P E L. 8f Hendrik. Och, Broertje!... Broêrtje! hou me vast; ik word flaanw en verlies nl myn kracht. Coenraad. Hendrik! Wat drommel fcheelt je? Hendrik. Och, Coenraad! ik kan tot myzelv' niet komen; al myne leden beevén. Is 't mooglyk? Dat zal een blydfchap voor myn volk zyn! kom! wy moeten hen voort bericht daarvan geeven. Coenraad. Hoe eer hoe Üever. By loopt naar de kamer van Olborn en roept aan de deur. Heer Graaf! Heer Graaf! kom toch ! kom toch ! Hendrik, roept aan de deur van Dormins kamer. Mevrouw! Mevrouw! ZESTIENDE TOONEEL. De Graaf van Olborn, Coenraad, Hendrik, en vervolgens Charlotte. Olborn. Wf V V elk een gedruis' Wat is 'er te doen? Coenraad. Victoria! Victoria! Olborn. Word gy dol, Coenraad ? Coenraad. Goede tyding van uw' Zoon l Olborn. Van myn Zoon ? 1 F 3 Coen»  23 HET VERKEERD VERTROUWEN, Coenraad. Hy is hier? hy logeert h:er in huis. Olborn. TT Myn Zoon? Hendrik, toetreedende. Heer Graaf! 6 Jr! Olborn. «cndrik! zyt gy 't? Waar is hy ? Breng my voort hy Hendrik. Hy is uitgegaan; maar Mevrouw is hier bmnen. _ . " T Hy roept aan de kamerdeur. Dotje! Lotje! Olborn. Hoe! is hy getrouwd? H endu ik. , . , ^ Ta , Graaf! hy heeft ook eene Dochter. Hy roept nogmaals. Lotje! Charlotte, komt ter Jluip aan de kameraeur en /preekt ter zyde af tegen Hendrik. 11 Wat drommel wil je beginnen ? „ D;e vreemdeling is immers een Vriend van den Graaf. Hendrik. _ , Dat zeit niets. Goede tyding, Lotje! Dien deezen Heer by Mevrouw vry aan. Olborn. Neen. Ik kan zo lang niet wachten; ik zal zelfby haar gaan. Gaa, myn lieve Hendrik! gaa; haal myu' Zoon. Charlotte, verwonderd. Zyn' Zoon ? Ol.  B L T S P E L. 8? Olborn. Verzuim geen' tyd; myn verlangen kan 't niet gehengen. Maar zeg hem niets; ik wil hem verrasfen. Tegen Charlotte. Gy, Kindlief! moet my ten eerden by myne Dochter brengen. Hy gaat met Charlotte in de kamer van Dormin ; Coenraad en Hendrik hopen fchielyk naar beneden. Einde des Derden Bedryfs. F+ VIER-  88 HET VERKEERD VERTROUWEN , VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Charlotte, uit de kamer van Dormin komende, gaat naar die van den Graaf en roept aan de deur. CZ/oenraad! Coenraad! waaröf hy toch is, ach! ik ben buitenmaaten verheugd. Dat Mynheer van Dormin toch fchielyk kwam! Zy loopt naar de trapdeur en roept naar heneden, Coenraad! TWEEDE TOONEEL. Coenraad, Charlotte. Coenraad, van beneden, TT JTlolla hei! wat is 'er te doen ? Charlotte. Lustig! rep u wat! uw Heer roept u. Coenraad, op de trappen. Ik kom; ik kom. Boven komende. Hemel, dat 's een vreugd. Charlotte. Ja, ja; maak maar dat ge in de kamer komt. Coenraad, voyzende op de kamer van Dormin. Hy is immers nog hier. Charlotte. Ja, zekerly k. Loop maar fchielyk naar binnen, Coenraad gaat in de kamer van Dormin. DER-  B L T S P E L. 89 DERDE TOONEEL. Pips, Charlotte. Pips, Charlotte, dienaar heneden wilde gaan, Dte gemoet komende. aar is myn Poppetje! jemeny! wat is 'er gaans ? je fchynt zo vrolyk te zyn van zinnen. Charlotte. Och, lieve Pips! dat ben ik ook; dat zyn wy altemaal: onze droefheid loopt nu ten end'. De vreemdeling, die in die kamer logeert en onze Heer maar ik heb geen' tyd.... alles word u haast bekend. Ik wilde naar beneden gaan en u zeggen dat die vreemde Heer by ons zal eeten. Pips. Dat is wel, dat is wel. Maar.... waarom zyt ge al. ■ temaal zo vergenoegd ( Dat wilde ik gaarne weeten. Coenraad ookl... ik weet niet waar ik aan vast ben, noch wat ik 'er van denken zal. Charlotte. Kom, kom, gaa jy maar heen. Je zult naderhand alles wel gewaar worden. Zy gaat in de kamer van Dormin. Pips. Dat volk is toch duivels mal, VIERDE TOONEEL. Coenraad, Pips. Pips, tegen Coenraad, die uit de kamer van HDormin komt. é ! dat is eene drokte!... zo driftig, Monfieur Coenraad ? uit wat oorzaak is die haast toch gerezen ? Coenraad. Uit blydfchap; loutere blydfchap, F S Vips.  $0 HET VERKEERD VERTROUWEN, Pips. Uit blydfchap? dat is heer- lyk I vertel my toch.... Coenraad. ö! Daar zou wat te vertellen weezen. Pips, hem tegenhoudende. Waar loop je dan zo fchielyk heen ? Coenraad. Naar den Graaf van Werlingen. Pips. Van Werlingen ? Coenraad. Ja! ja! ja! Pips, op de kamer van Dormin voyzende. Wat had ge toch by die lieden te verrichten ? Coenraad. Ik?... Niets. Myn Heer is daar. Pips. Uw Heer? Coenraad. Laat my toch los, opdat ik gaa. Wat drommel is dit! Hy rukt zich los en loopt fcbielyk voeg. ELFDE TOONEEL. f7 Pips, alleen. £-jy loopen allen alsof ze kwikzilver hebben ingenomen. Dormin en de Vreemdeling ?... De Vreemdeling en de Graaf?... Ik geef het den wysten om daar uit te komen. Wel de Drommel 1 zo Dormin en die Vreemde vrienden waren? Dan kon 'er wel een pastytje gebakken worden dat my en den Baron zwaar Ta  B L T S P E L. oi Tc verdunweu zou weezen. Men dient waarachtig at zyn verftand te flypeu .. Hy blyft diep in gedachten ftaan. ZESDE TOONEEL. De Baron, Pips. Baron, Pips op den fcbouder jlaande. .2^0 in gedachten,Pips? Pips, verfcorikt. Wat 's dat? ha! zyt gy daar? Och! dat 's goed. Dat gaat hier vrolyk toe. Baron. Hoe zo ? Pips. Ik kan 'er nog niet wel achter raaken. Sedert ecu half uur is hier eene fchrikkelyke drok te en blydfctiap, maar niemand geeft my opening van zaaken. Ah ik myne meening zal zeggen: dan is by my die historie een weiuigje verdacht. Ik vrees.... Baron. Ik vrees nu minder dan ooit. Pips. Mogelyk omdat Dormin weder naar de gevangenis is gebragt ? Baron. Dormin is vry. Ik ben veranderd van befluit. Zyn ver- blyf alhier zou my, ondanks al myne voorzorg, ge- vaarlvk kunnen weezen. Ik heb 'hem derhalven het arrest, waarin apprehenfie op zyn' perfoon verkend is, laaten leezen, Om hem te overtuigen van myne vriendfchap, van zyn gevaar en de noodzaakelykheid om zich door eene behendige vlucht daarvan te ontflaan; i ic  es HET VERKEERD VERTROUWEN, Ik beloofde zorg te draagen voor zyne Vrouwen Dochter ; gaf hem het noodige reisgeld en liet hem in ftilte van hier gaan. Nu ben ik van hem ontflagen. Voortaan draagt hy al de fchuld alléén en ik heb niets te fchroomen. Ziedaar... hier is de brief die aan Mevrouw van Dormin den laatften flag moet toebrengen, en dan zal myn zaak welhaast iivorde komen. Gy moet dien ten eerften overgeeven. Pips. Ik ?... Bedenkt gy wel, Mynheer?.... Baron, zich bedenkende. Gy hebt gelyk. Men zou u vraagen hoe gy aan dien brief gekomen zyt. 't Gefchied best door eenen onbekenden. Vaar wel! geef op alles acht; maar let inzonderheid met vlyt Op de uitwerking des briefs. Over een uur, of iets langer, kom ik weêr om u te fpreeken. ZEVENDE TOONEEL. WPips, alleen. aar loop je heen r Hoor, hoor nog eens!.... weg is hy, en ik weet zoveel als niets. Dat zyn verbruste ftreeken! Hy hakt alles onder malkander als huspot. Wat armzalig ambacht is 't toch een bedrieger te zyn ? Wat alkwinkflagen, wat al dwarsfprongen behooren'er niet toe? Welk een deugdzaame fchyn?... Och! Och! Het begint me zo zoel te worden by deeze affaire; ik vrees dat 'er een harde ftorm zal waaijen. Patiëntie! Als 't niet langer kan zal ik de verftaudigire weg kiezen en den mantel naar den wind doen draaijen. Ik verdien gaarne honderd dukaaten. Doch op die wys zou ik ook even ligt Het tuchthuis verdienen kunnen. Maar... kon ik eens ontdekken wat die vreemde daarbinnen toch verricht Dat  E L T S P E L. 93 Dat zou ons veel licht geeven. Wat ben ik ook dom! mooglyk zyn ze in de voorde kamer; ik kan hen immers door 't fleutelgat befpieden. Hy kykt door 't fleutelgat. Wel verbrust! de lleutel (leekt'er in Is 'er geen gat of reet ?.... ja! ja! hier.... neen! dat kan zo niet wel gefchieden. Hy gaat op zyn teenen ftaan om door een gat te kyken. 't Is zo drommels hoog.... Wat nou ? Hou je (lil! ik zal een' (loei neemen. Dat zal beter gaan. Hy klimt op een'Jloel en kykt door 't gat. De zaak is gezond; ze zyn 'er. Nou de ooren gefcherpt, Monlieur Pips! Hy luistert. Ik kan nog niets verdaan. Eerst moet ik eens zien. Hy kykt door 't gat. Hy heeft haar by de hand; zy zoent de zyne; ze droogt haare oogen. Kyk, Lotje! dat kleine fchepfeltje! hoe woelt ze. Armen en beenen worden, bewogen. Die olyke heks! ..ik moet myn oor eens voor 't gat leggen: mooglyk kan ik dan verdaan wat ze zeid. Sus! fus! de oude Heer (preekt: myn Zoon?.... welk eene onvoorzichtigheid! Hoe! zyn Zoon? Zou Dormin veelligt Hy legt fcbielyk zyn oor weer tegen de opening. Ja; 't is wel zo! Nu denk ik dat Monfieur Pips welhaast tot den vyand zal deferteeren. Hy luistert. Stil! Zy fpreeken zo zacht dat men geen woord verdaan kan. Ik zou evenwel gaarne begeeren.... Hy leid zyn oor weder tegen de opening; terwyl by zicb geheel voorover bukt, om naauwkeurig te luisteren , rukt Charlotte de deur open, en loopt tegen hem aan, waardoor by achten ver valt. A G T-  94 HET VERKEERD VERTROUWEN, AGTSTE TOONEEL. Pips, Charlotte,Olborn,Carolina. WP i p s, op den grond liggende. ee! 6 Wee! Charlotte, verfcbrikt. Och! och! help! help! Pips, opjlaande. Hou je {til, Meisje lief! ai my! ai my! Charlotte. Wat drommel doe je daar? Staa je ons te beluisteren? Pips. Och, Meisje lief!... ik ben... ai! ai! ai! ik ben... oei! oei!.... ik wilde alleen maar, (geloof me vry,) Eens zien of die deur.... of die deur wel goedin zyne duimen hangt. O t. b o r n. Waartoe is dat noodig? Dat zyn Hechte ltreeken. Wat vermeet ge u? Pips. Ik ? niets.... niets! oei!... oei! Charlotte. Ik geloof dat gy nog niet zyt weg geweest fints ik hiet met u heb ltaan fpreeken. P i ps. Nou, nou, myn Poppetje 1 ik zal aanuonds gaan. Charlotte. Schielyk! fchielyk! Pips. Ai my! wat heb ik een pyn! N E.  B L T S P E L. 95 NEGENDE TOONEEL. Carolina, Olborn, Pips, Charlotte, Coenraad. MCoenraad, tegen Olborn, ynheer! de Graaf van Werlingen zal op ditoogenblik hier v.yn. Pips, dit boorende loopt fcbielyk weg. Och! och! och! Carolina. . Hy komt? Ach! Graaf! Olborn. Schep moed! gy behoeft nergens voor te beeven. Carolina. Zo hy naar geen vergiffenis wil luisteren ?... Olborn. Hy zal ze- Kerlyk. Ik ftaa voor alles borg. Gy kunt u gerust iu uwe kamer begeeven. Charlotte. Zacht! ik hoor iemand. Zy ziet buiten de trapdeur. Hy is 'c Olborn. Lustig, lustig, hier vandaan , behendig en knap ! Carolina gaat met Charlotte in haare kamer. TIENDE TOONEEL. Werlingen, Olborn, Coenraad. MWerlingen. yu Vriend ! hier ben ik. Alles is klaar. Olborn. Hoe> W e r-  96 HET VERKEERD VERTROUWEN, Werlingen. _ Laat my eerst gaan zitten. Die verbruide trap 1 Ik ben geheel ademloos. Olborn, tegen Coenraad. Geef floelen. Nadat Coenraad Jioelen gebragt beeft. Gaa! Coenraad gaat naar beneden. Werlingen, Olborn zyne band toereikende. Braave Grys* aart, ik wensch u geluk! Nu moogt gy u weêr vertoonen voor elks oogen. Ziedaar, lees! Hy geeft bem een" brief overs op pergament gefcbreven, en met een zegel behangen. Olborn, onder 't leezen van den brief. Is 't mooglyk?... alles verkryg ik weder.... myne bedieningen.... myn vermogen! Werlingen. Zo als gy ziet. Ol born, nadat by den brief beeft doorgeleezen. Waarde Graaf! Wat dankbaarheid zal ik u betuigen..» dit is meer dan ik verwachte; veel meer... Werlingen. Geen Complimenten. Gy zyt den Koning dankbaarheid fchuldig. Ik deed niets dan 't geen de vriendfchap vorderde, Mynheer! Gy hebt my zekerlyk geduurende uwe ballingfchap ver- wenscht als een' van wien gy 't ergftehadte vreczen. Niet waar ? Maar ik moest toen uw' onverzoenlyken vyand fchynen om u des te zekerder van dienst te kunnen weezen. O lborn. Hoe zeer befchaamt ge my!... Wer.  B l f S P E l. 91 Werlinckn. Stel u gerust. Ik zelf waare tn zulke omftandigheden ook ligt in vertwyfeling ge- raakt , . Maar, eer ik 't vergeet: de Koning heeft uwe voorige wooning door inkoop zich eigen gemaakt; Hy wil u die wederfchenken. Nu kunt gy die dagen dat ze ontruimd word, by my logeeren, om uwe zaaken in orde te brengen. Olborn. Maar...» Werlingen. Ei! wat! wat! dat gy langer op dit drommelfche duivenplat zult blyven, zal ik nooit gehengen. , , , Doch.... van iets^anders gefproken : hebt gy ook eemg bericht van uw' Zoon ? Olborn. Ja, Graaf! ik heb bericht van hem ontfangen; maar.... Werlingen. Ik maak ftaat Dat het niet veel byzonders zal weezen ;gy zegt het my met zulk een bedrukt gelaat. Waar onthoud hy zich ? Olborn. In deeze ftad. Hy is in een beklaagelyke omftandigheid: ik heb vernomen Dat myne ballingfchap hem geheel in armoede heeft geftort. Werlingen. Die arme drommel! Waarom by my niet gekomen ? Olborn. , Hoe kon hy dat doen ? Men noemde u immers myn vervolger, en den onverzoenlykften vyand van om huis. q VvïR"  98 HET VERKEERD VERTROUWEN, Werlingen. Gy hebt gelyk. Ik dacht daar niet op. Olborn. Maar 't geen zyn ongeluk op 't hoogst gedreven heeft, is zyn echt meteen beminnenswaardig Meisje, ryk En van eene hooge geboorte, doch wier Vader om dit huwlyk vreeslyk vertoornd is. Werlingen, TT _ . . Welke kuuren! Uw Famielje is immers eene der aanzienlykfte van ons land ?... en uwe ballingfchap.... moet dan de Zoon zyns Vaders ongeluk bezuuren ? Olborn. De waare oorzaak zyns haats is me onbekend; maar dit is zeker dat hy beiden met de uiterfte ttrengheid vervolgt, en zyne Dochter voor altoos verzaakt- Dat zyn wreedheid eindelyk zo verreis gegaan dat'ze, ddor honger en gebrek, byna tot vertwyfeling 2¥n geraakt. ° 3 Werlingen. Dat is een affchuwelyke Vent; een flecht Vader! wie is hy ? Olborn. Graaf! het zal naauwlyks geloof by u vinden, t Is een myner beste vrinden. Werlingen. , ... Een uwer beste vrinden ? De droes haal zulke vrinden! Olborn. En ook van u. Werlingen. Van my ? Hy mag de drommel!... ^nlk eene onrechtvaardigheid!... dit is geen manier van doen. ° Ol-  B L f S P E L. 99 Olborn. Genoeg t hy is uw vriend ; uw getrouwde vriend; gy vermoogt alles op hem, en kunt veel toebrengen dat hy zich met zyne kinderen verzoen'. Werlingen. Ik? Olborn. Ja, Mynheer! het geluk mynsZoons ftaat aan li» Werlingen. Aan my ? Goed ! goed ! dan kan hy van myn hulp verzekerd weezen. Waar is die goede en getrouwfte vriend ? Ik beloof u dat ik hem de metten zal leezen. Waar is hy ? Olborn. Moet ik 't u zeggen , Graaf? Werlingen. Ja! jat Olborn. Gy zyt het zelf Werlingen. Hoe!... ik? Olborn. Myn Vriend! myn waardfte Vriend!... ïodra gy uwe Dochter vergifnis fchenkt, bevestigt gy 't geluk myns Zoons daarby. Werlingen. Hoe!... wat?... myne Dochter vergifnis fchenken ? Neen , Mynheer! nooit... myn befluit blyft ongefchonden. Olborn. Zoud gy dan ?... Werlingen. Wat henker heeft uw Zoon met myne Dochter te doen? G i °^  ioo HET VERKEERD VERTROUWEN, Olborn, Hy?... Hy is door 't huwlyk aan haar verbonden. Werlingen. Dormin ? Olborn. Ja, Graaf! de ongenade van 't hof, die zich over myne geheele famielje had verfpreid, Bewoog hem zyn' naam te veranderen. Werlingen. Ik ftaa verftomd! Olbor n. Hy deed zulks met des te meer waarfchynlykheid , Vermits zyn gelaat, en de trekken zyns aangezichts , fints agt jaaren, (Die hy gedeeltelyk op de Akademiën, gedeeltelyk met reizen, had doorgebragt,) merkelyk veranderd waren. Toevallig kreeg hy 't geluk uwe Dochter in Dresden te leeren kennen. Hy trof haar aldaar by eene van haare bloedverwanten aan. Werlingen. Haast begryp ik u. Die rampzalige!... vergeef 't my, Mynheer! ik kan myne gevoeligheid niet weérftaan. Die Booswicht kwam dan terug om myn Kind, de vreugd van myn hart, zo fchandlyk, zo arglistig, te vervoeren ? Olborn. Gy laat u, in dit oogenblik, door eene al te hevige beweeging ontroeren, Anders.... Werlingen, Neen; neen. Ik zal my bedwingen. Spreek Mynheer! (preek maar rechtuit. Verdedig uwen Zoon indien 't u mooglyk is; verdedig vry dien guit.... Maar, ik moest my betoomen. Lustig, lustig! fpreek! wat hebt gy ter zyner ontfchuldiging voor te draagen ? Ol.  B L T S P E L. ior Olborn. Dat hy meer ongelukkig dan llrafbaar is. Werlin gen. Heerlyk!... Voortreflyk 1 Olborn. Zyn voorneemen was by zyne terugkomst uwe Dochter ten huwlyk te vraagal. Hy kwam; vond de jonge Juffer getrouw; maar in de uiterfle verlegenheid, door een op hand zynde huwlyk met een ander' man, gebragt. Deeze omftandigheid, myn ongeluk, en het algemeen gerucht 't welk u als deszelfs oorzaak, als myn' groot(ten vyand, hield verdacht, Vervoerden die ongelukkigeu tot wanhoop, tiet gevaar was dringende; de trouwdag op handen. In 't kort: de liefde en mooglyk de billyke vrees, die daarby is gekomen, Om voor altoos gefcheiden te worden, golden meerder by hen dan alle overweegingen ; des hebben zy de vlucht genomen,... Werlingen. Die eervergeetene! Olborn. Zy heeft berouw van haare misdaad. Ook durf ik n borg (taan Dat zy nooit opgehouden heeft u te beminnen en te eereu. Werlingen. Ja; zeker! dat toonen die kostelykebrieven wel aan Die Mynheer uw braave Zoon my toezond. Myn goede Man', gy zult ontftelleti wanneer ikzeulaatleezen. Olborn. Maar zyt gy wel overtuigd dat myn Zoon die brieven gefchreven heeft? Werlingen. Van wien toch zouden ze anders weezen ? G 3 Ol-  102 HET VERKEERD VERTROUWEN, Olborn. Wel nu,hy mag zïchzelv',als hy hier komt, verdedigen, Maar uwe Dochter.... Werlingen. Graaf'. Niets van haar! Dat lal niet gefchiên. Olborn. Zoud gy uw vaderlyk hart zo verzaaken kunnen dat ge uw kind niet flechts éénmaal zoud willen zmi ? Werlingen, met een' gedwongen toon. Ja, ja; dat kan ik.... dat wil ik .... volftrekt, volürekt. Olborn. Zy zal, voor uwe voeten , vergiffenis bidden ; haare onfchuld toonen; zich en myn' Zoon vry by u fpreeken. Werling en. Zy kan zich nooit rechtvaardigen. Maar zeg my toch eens: fints wanneer is u dit alles gebleken ? Toen ik deez' morgen by u was, wist gy niets, noch van uw' Zoon, noch van myn Kind, En nu fpreekt gy alsof ge al uw leven by hen waart geweest! Olborn. Dat raadzel kan ik u heel ligt ontwikkelen , myn Vrind! Wyzende op de kamer van Dormin. Hier.... in deeze kamer woont een Vrouw, zo deugd, zaam en ongelukkig als uwe Dochter; de overéénkomst van ramp doet hen als vriendinnen leeven. Deeze heeft my , niet langgeleên, van de akelige om handigheid onzer kinderen naauvvkeurig bericht gegeeven, Werlingen. Ei, ei, Olborn. My dunkt j indien gy uwe Dochter volftrekt niet zien  B L r S P E L. ic3 zien wilt, dat gy echter, zonder den minden misdap te begaan, Haare vriendin zoud kunnen hooren, en t geen ze my verhaald heeft uit haar' eigen mond verdaan. W erlingen. Praatjes! praatjes! Olborn. Neen , Graaf ! de zaak is zo erndig als mooglyk. Het is tot uwe en myne gerustheid, en opdat men de waarheid in haar zuiver licht ftelle , Hoogstnoodig dat niet de lasterzucht maar uw eigen hart het vonnis veile. Ik verzoek, ik fmeek, 'er u om. Nadat by eenige oogenblikken vergeefs naar antwoord beeft gewacbt. Het is genoeg, Mynheer ! Ik ben aan u-alléén de herftelling van myn ' fortuin verpligt. , Maar ik zweer u dat ik veel liever nooit begeer te genieten 't geen gy hierin voor my hebt verricht; _ Dat ik veel liever met myne Kinderen ongelukkig wil weezen dan hen , by myn' voorfpoed, rampfpoedig te zien leeven. Werlingen. Gy zyt een zeldzaam Man. Kunt ge u verbeelden dat ik dat vrouwmensch, een fchepfel, door myne Dochter uitgezonden, geloof zal kunnen geeven? Olborn. . Gy moogt haar gelooven of niet ; hoor haar voor 't minst'. Werlingen. Gy tergt myn geduld. Nu, goed! ik zal haar hooren. Ik moet wel, wil ik heb- ben dat ge my niet langer plaagen zult. Waar is ze ? ~ . G 4 öl-  104 HET VERKEERD VERTROUWEN, Olborn. Zy zal flraks h:er zyn. Hy begeeft zich fcbielyk in de kamer van Dormin. Werlingen. Wat rept hy zich! Myn goede Man , gy bedriegt u! Ik kan, den hemel zy gedankt! nog zien en hooren. ELFDE TOONEEL. Carolina, Olborn, Werlingen. KO l b o r n , in 't uitkomen tegen Carolina. om, myn Kind! fchep moed! de zege is ons zekerlyk befchoren. Carolina , nadert al loevende , en zoekt baar aangezicht te verbergen. Is 't my mooglyk ? Werlingen, terwyl zy nadert. Hoe kruipt zy ! Nader, Vrouwtje! Kom nader! Het fpyt my dat gy aan dien flang, die zich myne Dochter noemt, door vriendfchap verbonden zyt. Carolina. Ach!... my ongelukkige! Werlingen. Ik merk het fpreeken valt u zuur. Ik geloof 't wel: men kan bezwaarlyk veel goeds ter markt brengen als 't geweeten ons aanklaagt en byt. Dit moet ik u vooraf zeggen: uw vriendin is eene logenaarder, Carolina. Ach! Werlingen. Ik zie daarom wel dat uw verhaal my weinig fcal (lichten, Maar  B L Y S P E L. ia; Maar ik wil van de zaak een einde maaken, en, des niet tegenftaande, een goed werk verrichten. Gaa, myn kind! zeg uw allerliefst vriendinnetje: dat ik, ten gevalle van deez' Man, myne toellemming tot haar huwlyk geev'; Alléén ten gevalle van deezen Heer. Maar, zeg haar metéén, dat zy, zo lang ik leef, Zich niet moet onderdaan om ooit onder myne oogen te komen, noch op myne vriendfchap te hoopen. Olborn. Neen, Graaf! zulk eene wreede voorwaarde niet; gy moet uwe kinderen zien. Werlingen. Mynheer, de gal zal by my overloopen. Ik ken myzelv'. Olborn. Ik u nog beter; gy hebt te veel gevoel; gy zyt te tedere Vader om langer vertoornd te bly ven. Wel nu!... Wilt gy hen zien ? Werlingen. Dat is een onwederftaanbaar Man! Olborn. Wel nu?... 6 Ja! doe het toch! Werlingen. Ik zie dat gy 't 'er op toelegt, 't ls wel: het zal dan gefchiên. Maar.... ik ftaa u nergens voor in. Olborn. Ik.... ik zal borg zyn. JJy geeft Carolina een' wenk, die daarop nadert, en baaren Vader te voet valt. Werlingen. Hoe!... Wie?... G j Ol.  jo6 HET VERKEERD VERTROUWEN, Olborn. Uwe Dochter. Carolina. Myn Vader! Olborn. Toon nu dat gy Vader zyt. Werlingen. Ach!... Ondankbaare!... niet nader! Tegen Olborn. Mynheer! wat hebt gy begonnen? Carolina. Myn Vader! Werlingen, keert zicb naar zyne Dochter, ziet baar Jterk aan, en na eenige oogenblikken, waarin by in een' barden tweejlryd van ongenoegen en tederheid Jcbynt te weezen , zegt hy op een' tedere» toon: Myn Dochter!.. .neen : 't ismy onmogelyk!. .ikzwicfy... Olborn. Dapper, Graaf!... natuur moet zegepraalen. Werlingen. Mynheer!... ach! ,.. Wat hebt gy verricht ? Tegen Carolina. ö Wreede !... Zyt gy myne Dochter? Carolina, vallende voor zyne voeten. Myn Vader! Werlingen , ziet haar een poos met tederheid aan, en barst eindelyk met veel aandoening uit: Myn Kind!... myne Dochter!... rys op!... ik heb u elles vergeeven. Ca rolina. Vergeeven!... myn Vader!,., alles!... ik fterf aan uwe voeten. Wer-  B L T S P E L. 107 Werlingen, Myn Dochter! kom, omhels my! Tegen Olborn, nadat by Carolina ombelsd heeft. 6 Mynheer! dit kan ik niet weêrftreeven. Tegen Carolina. Myn Kind! myn Carolina!... Zyt gy 't, myn Caro. lina ?... kost gy my dus beledigen ?... my ? Carolina. Ik u beledigen?... Gy moord my, myn Vader! Werlingen. Laat ons daar niet meer van lpreeken;het gebeurde is nu voorby. Ik vergeef het u ; ik bemin a. Tegen Olborn. Mynheer! zulk eene aandoening, 7.0 hevig, zo vaardig, Gevoelde ik nooit van myn leven. Tegen Carolina. Zie nu welk een' goeden Vader gy hebt. Zyt gy mynetraanen wel waardig? Hy droogt zyne oogen af. Carolina. Lieve Vader ? Werlingen. Ja, Graaf! gy had gelyk. Vergiffenis fchenken , is eene zonderlinge zaak; Vooral aan onze kinderen. Men gevoelt daarby een vermaak; Iets dat men niet begrypen kan.... 't is waarlyk zo ! was zy myne Dochter niet,dan zou ik gaarne mogen lyden Dat al 't kwaad, my van haar verhaald, waarheid was; opdat ik, om my nog meer te verblyden, Haar nog veel meer vergeeven mogt. Olborn. Neen, Graaf! gy gaat  io8 HET VERKEERD VERTROUWEN, gaat te verre; gy behoeft niets meer.... Ja; u blyft i;og iets over. M yn Zoon.... ook hy fmeekt u om vergiffenis, om uwe Vaderlyke liefde, Mynheer! Werlingen. 6, Die Losbol! Hy heeft my 20 veel fmart veroorzaakt dat het fchande is. Carolina. Myn Vader! Werlingen. Nu goed, goed , myn Kind! om uwent wille, om te toonen hoe ik u wil beminnen, Zal ik hem al mede vergiffenis fchenken. Carolina, hem omhelzende. 6 Myn Vader! Olborn, hem mede omhelzende. Myn Vriend! Werlincen. Kinderen!.... gy vervoert my buiten myne zinnen. Ik weet niet meer wat ik zeggen zal.... ja , myne Dochter! ja, myn gryze Vriend! Hy is ook myn Zoon... maar de ftrafdie hy heeft verdiend Laat ik aan u over. TWAALFDE TOONEEL. Carolina, Werlingen, Olborn, een Knecht, met een' brief in de hand. Zo als de Knecht den Granf van Werlingen gewaar •word, wil by terug keer en. Werlingen. WHem naloopende. at wil die Knecht fHolla hei! waarheen wilt ge u bègceveo ? De  B L T S P E L. 109 De Knecht. Ik ?... ik wilde.... Werlingen. Wat wilt ge ? Wat is dat voor een brief? • De Knecht. Hy is aan Mevrouw van Dormin gefchreven. Carolina. Aan my ? Door wien ? De Knecht. Door den Heer van Dormin. Werlingen. Geef hier. De Knecht geeft den brief over en Jluipt, ziende dat niemand op hem let, fcbielyk weg. Olborn. Van myn' Zoon ? Werlingen. Hou daar Myn Dochter! lees! hy zal u zekerlyk bericht geeven van zyne gcvangeunceming. Och, dat de Baron hier waar' Om zyn ontflag te bezorgen ! Dat jong Heertje zal waarlyk die verandering niet kunnen droomen. Nadat Carolina den brief voor zicbzelve beeft gelee, zen, zygt zy op een' Jloel neder in onmagt. Werlingen dit ziende , vliegt naar baar toe en vervolgt : Myn Dochter ! wat komt u over ?... wat fcheelt u? ... Carolina, die den brief laat vallen. Ach! Olborn. ó Hemel! Myn Zoon!... Deeze brief... wat mag ons overkomen ? Hy  ito HET VERKEERD VERTROUWEN, Hy neemt den brief op en leest: Mevrouw 1 „ Het ongeluk boud niet op my te vervolgen.... gy ,, zyt te zwak zulks nevens my te draagen.... ikfcbei „ derbalven myn noodlot van bet uwe".... Werlingen. Hoe!... wat? Olborn verder leezende. „ Verzoen u weder met uwen Vader ; vergeet my, „ zo als ik mede alle moeite zal aanwenden om u te „ vergeet en".... Die ongelukkige! We r l i n g e n. Lees voort, Mynheer , lees voort! Olborn, als vooren. „ Deeze brief behelst myne toeftemming tot eene echt„ fcbeiding, waarnaar gy mooglyk reeds lang gewenscht „ hebt. De Baron van Thoreck is myn vriend; dat „ by de uwe zy: zo gy myne laatfte bede my nog wilt „ vergunnen, fcbenk hem dan eene Ecbtgenoote die ik „ ongelukkig gemaakt heb; van wie ik voor altoos af" „ ftand doe. Hoop niet dat gy my ooit zult weder„ zien. Men dacht my in arrest te neemen, maar ik „ ben 't ontfnapt en vertrek terftond van bier". Vaar wel. Dormin. Werlingen. Welnu, heb ik geen gelyk gehad? Geef my dien brief eens! Ja, ja... 't fchrift is accoord; Ik ken zyn hand. Olborn. Wy moeten hem doen opzoeken, najaagen.... Waar is die knecht ? W erlingen. Ja! die is al voort. Ca-  B L Y S P E L. in Carolina ftaat op, — —— wanhoopig m— wanhoopige 70 — 16 geen nader —.— geen' nader* 104 — 3 den hemel de hemel 120 —■ 10 —— zon — zou 11% — 11 — — bneoerad. —~ benoemd.  De Gecommiteerden tot de zaaken van den Schouivburg hebben, volgens Oétroy door de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland , den 5den November, 1772. aan hun verleend, het recht van deeze Privilegie , alleen voor den tegenwoordigen Druk van HET VERKEERD VERTROUWEN, Blyjpel, vergund aan Izaak Duim. In AafleUim, den ijlen Mey, 1779.