KOENRAAD KIEFER, o r ' AANLEIDING tot een verstandige OPVOEDING van KINDEREN. EEN BOEK VOOR HET VOLK; VAN C G. SALTZMAN. Uit het Hoogduitsch vertaald* te A MSTELD AM, bï de weduwe J. DOLL. mdccxcvh.   VOORBERICHT VAN DEN VERTAALEU Eienige jaar en geleden jchreef de vermaarde saltzman eene Aanleiding tot een' onverHandige opvoeding van Kinderen , die de volmaatkjle goedkeuring van hetPubliek wegdroeg en volgens 'deszelfs getuigenis van zeer veel vut was. Dit fpoorde hem aan , om ook eene Aanleiding tot een verftandige opvoeding vafl Kinderen uittegeeven; een werkje, het welk in alle opzichten verdient geleezen, behartigd en met wysheid gevolgd te worden. De Schry. ver heeft -dit boek aan de Waerela medegedeeld met het oogmerk , 'om zyne medemen- fchen  n VOORBERICHT. ■ fchen te toonen , koe zv verftandiger, Beter, en dus gelukkiger kunnen worden. Deeze Aanleiding, welke ik hier mynen Landgenooten , in een Neder duitschgewaad, aanbiede , heeft in Duitschland verfchillende beöordeeüngen moeten^ondergaan. Door fommigen is dezelve afgekeurd en voor ongerymd verklaard; terwyl integendeel anderen den Schryver hunnen dank daarvoor betuigd en verzekerd hebben, dat zy in de opvoeding van hunne kinderen , volgens deeze Aanleiding te werk gefield, naar wensch faagden. Dat de onpartydige Leezers hier zelf beflisfen. Saltzman verzekert een Huisgezin te kennen, waarin de kinderen even als koe nraad kiefer opgevoed, en by deeze' manier van opvoeding volkomen gezond, verjlandig, bekwaam, oprecht, gehoorzaam , naar/lig en •werkzaam gewordtn zyn. De Vertaaler en Uitgeeffter wenfchen met den Schryver, dat alle de Leezers van dit Boek ]ie 'zelve ten meeste nutte mogen gebruiken , en even zo veel heil en genoegen aan hunne kinderen bekeven. KOEN-  KOENRAAD KIEF ER. EERSTE HOOFDSTUK, INLEIDING. Ik ben geen man van aanzien , en ook niet ryk; en evenwel, al wilde menig ryk en aanzienelyk Heer my alle zyne titels, zyn geld , zyne landgoederen en zyne bedienden geeven, ik zou 'er hem, zoo waar ik een eerlyk man ben, hartelyk voor bedanken. En waarom toch? Daarom, dat de opvoeding van myne kinderen zo wél gelukt, en deeze my vee) meerder geneugten verfchaffen , dan een aanzienelyke rang en groote rykdom. Zy zyn gezond, oprecht, bekwaam, arbeidzaam , en draagen my allen een hartelyke liefde toe. Door middel van hunne , myne eigene en hunner Moeder naarltigheid, heb ik een vry aanzienelyk vermogen verworven. Wanneer 'er nu van myne Kinderen gefproken wordt , dan zeggen de buuren : het is niet te verwonderen dat de Kinderen van kieffr zich  C 2 ) zo wél gedraagen ; want hy heeft geld genoeg, hy kan 'er al vry wat aart beftceden, 't welk wy niet kunnen doen. Daarover hebben ik en myne Huisvrouw al menigmaal hartelyk gelagchen. Doch wanneer ik het wél overleg ; dan behoorde men indedaad over zulke praatjes niet te lagchen , maar veelmeer de menfchen, die zich daarmede bezig houden , te beklaagen. Myne manier van opvoeding iost weinig gelds, en zelfs- de armfte man kan dezelve in de meeste Hukken naarvolgen. Eenigen tyd geleeden is myn oudfte Zoon ïn het huwelyk getreeden. Ieder zeide dat hy een wél opgevoed Jongman was; doch de ' oorzaak , waarom hy zo wélopgevoed was; fchrccven de meesten aan myn vermogen toe. Dit is ook dc reden die my bewogen heeft, de manier, naar welke ik mynen koenraad opgevoed heb , te befchryven en te laatcn drukken , ten einde de menfchen toch zien kunnen, dat eene goede opvoeding volftrekt niet afhangt van geld , maar van geheel iets anders, het welk veele ryke lieden onbreekt, en de arme zowel als de ryke man bezitten kan. TWEE-  C 3 ) TWEEDE HOOFDSTUK. Over verfcheide dingen, welke vóór de geboorte van koenraad kieïer^beurd ?yn. Een kind is geen kooJplant j het heeft echter in veele opzichten met dezelve een-e „elykvormigheid. Wanneer ik goede koojplanten aankweeken wil, dan wordt daartoe goedzaad en eene goede behandeling vereischt. Ontbreekt een van beiden: dan kan ik 'er niets goeds van verwachten. Strooi ik zaad uit.van onvolmaakte planten gewonnen , dan zal * 'er wel planten van zien; maar ik map-ze mesten , begieten en naar myn best vermogen behandelen, zy zullen altoos Hechte en mismaakte gewasfen blyven. Zaai ik integendeel goed zaad, en zie vervolgens naar de plantjes in 't geheel niet om, of behandel dezelven met onverfiand, dan wordt 'er ook al niets van; of de flakken of rupfen eeten ze af, of A 2 asy  C 4 ) zy verdorren en krimpen inè'en. Even Zo is het ook gelegen met de opvoeding der kinderen. Wanneer ik derhaWen de oorzaaken opgeeven zal, waarom ik welgeaarde kinderenheb, dan moet ik het wat meer uit den grond ophaalen. ]k genoot het groote voorrecht^ myn leven te ontvangen van Ouders , die door en door gezond waren , en was dus zelf ook gezond. Zy waren ook verftandig genoeg, om myne gezondheid te bewaaren. Myn Vader wist myn hart zodanig inteneemen , dat ik hem alles zeide , en niets voor hem geheim hield. Daardoor mogt het hem gelukken my te beveiligen tegen vcelc geheime zonden, die ten dien tyde in de fchool in zwang gingen, en zelfs veele van myne fchool - makkers ziek en ellendig maakten. Toen ik grooter wierd, gaf hy my nog veele andere lesfen, hoe ik my , by voorbeeld, in betrekking tot de vrouwclyke fekfe te gedraagen had. Langs deezen weg wederhield hy my van buitenfpoorigheden, en ik wierd vieren twintig jaareh oud, zonder door een losbandig leven myne krachten vcrfpild , of myne fappen bedorven te hebben. Wanneer hy nu eens zypen verjaardag vier- de,  C 5 } 4e, nam hy my mede in het bosch, alwaar wy onder ons beiden alleen waren, en ginomet my ondereenen eikenboom zitten. Kom, zeide hy, vlei u by my neder onder deezen boom, die my van alle boomen ,• welke de aarde draagt, de liefde is.. En weet gy p waarom? — Hoe zou ik zulks kunnen weeten, Vader! was myn antwoord. Welnu, vervolgde hy, ik zal het u zeggen. Hier onder deezen boom gaf uw Moe-, der my haar jawoord. Verfcheiden maaien had ik'er haar om aangezocht, doch zy had my altoos gezegd , dat ik geduld moest hebben. Eindelijk ging ik eens,op den tweeden Pinkfterdag, met haar wandelen , kwam by deezen eikenboom, ging onder denzelven naast haar zitten, drukte haare hand en vraagde; of zy dan in 't geheel niet befluiten kon de myne te worden ? zy wierd rood als fcharlaaken r keerde haar aangezicht van my af, reikte my haare' rechter hand, en zeide: ja; — Lieve Zoon' ik kan u met geen woorden befchryven, wat blydfchap ik daarby ondervond. Ik floot haar in myne armen, kuste haar, en vervolgens (helden wy naar haare én myne Ouders, en 3 zei"  . ( n zelden hen , dat wy voorneemens waren te faamen in het huwelyk te treeden. Ik zeg u, Iaat doezen eikenboom vooral niet omverre hakken. Gy moet my heilig belooven, dat gy uwen kinderen en kindskinderen zulks mede verbieden, dat gy hen , ten minden eenmaal in 'tjaar hier brengen en vernaaien zult , dat hun Stamvader hier van hunne Stammoeder het jawoord gekreegen heeft, opdat zy deezen boom recht lief mogen hebben. Ik gaf'er hem dc hand op. Hierop wreef hy zyn voorhoofd en seide : nu, lieve Zoon! heb ik u nóg iets te zeggen. Ik ben heden vyftig jaaren oud , en wensch hartelyk vóór mynen dood nog Grootvader te worden. Zyt gy niet geneegen, om te trouwen? Ik floeg de oogen neder én zeide : wel , Waarom niet? vader. Kent gy misfehien ook teeds een meisje, datuwhart bekoord heeft. ik. Ik ? vader. Ja, gy. ik. Eén meisje? vA-  C 9 5 vader. Wel ja , een meisje. Waarom bloost gy? Wilt gy voor uwen Vader niet meer oprecht uitkomen? Zeg, kentgy reeds een meisje , dat uw hart bekoord heeft? i k. Ach ja .' vader. En de naam van .dit meisje is ? ik. Mietje, de dochter van onzen Schoolmeester. , i vader. Wel zo ! wel zo! en daarvan heeft het Zoontje my nog geen woord gezegd. i k. Gy hebt 'er my immers nog niet naar gevraagd, Vader lief.' vader. Nu, ik moet u zeggen, dat gy eene zeer goede keus gedaan hebt. Het is een gezond , verftandig, bekwaam en braaf meisje. Maar hebt gy haar dan ook rechthef? ik. Maar alte lief, Vader! Zy komt my dag en nacht niet uit de gedachten. Zints den tyd dat ik haar heb leeren kennen, mag ik geen ander meer aanzien. vader. Deste beter: Want ik moet u zeggen, myn lieve Zoon ! wanneer Echtgenooten zodanige kinderen willen teelen , als gy zyt dan moeten zy elkander ook recht hartelyk lief hebben. Beminnen zy elkander allesnlyk „ om A 4 dat  C 8 ) dat zy daartoe verpligt zyn ; dan brengen zy niet, dan vadzige kinderen voort. Maar met vadzige kindei en kan men niets uitvoeren. Doch nog iets. Weet gy ook, of mietje ujiefheeft ? i k. Ik heb reden van het te gelooven. Althans zy fpreekt my zeer vriendelyk aan, zodikwyls als zy my ontmoet. vader. Wat dunkt u, zou het niet goed weezen, wanneer ik mietje met haar Vader heden by ons ten eeten verzocht ? Ik viel mynen Vader om den hals en zeide: gy zyt toch een recht goede Vader! Wy Honden op en gingen naar ons huis. Eer wy nog t'huis waren verliet myn vader my, en ging naar den Schoolmeester. Na verloop van een uur kwam hy terug , en bragt den Meester en zyne dochter mietje mede. Hoe ik daarby te moê was, kan ik niet befchryven. Wy gingen aan tafel, en myne Moeder, waarmede myn Vader te vooren in 't geheim veel gefprooken had, wees ieder van de gasten zyne plaats aan en «— plaatfte mietje naast my. Ik beefde over het gehecle ligchaam , toen ik naast haar ging zitten, en kon byna geen woord voor den dag brengen. Na den eeten ging myn vader met den Meester  C 9 3 teralleen,kwam echter fchielyk wederom by my, trok my in den hoek van den kamer en fluisterde my in het oor: „ Myn lieve Zoon! uwe „ Moeder en ik neemen genoegen in uw hu„ welyk met mietje. Haar Vader heeft mede „ zyne toeftemming daartoe gegeeven. Dus „ ontbreekt 'er niets , dan dat gy ook van „ mietje het j'awoord krygt. Ga met haar wan„ delen, zet u by haar neder onder den ei„ kenboom , die my zo lief is, en zie hoe „ verre gy het brengen kunt." Ik liet my dit geen tweemaal zeggen; wy gingen allen wandelen , en toen wy aan het ixosch kwamen .verzocht ik mietje, om 'er met ftry in te gaan, en ging onder den eikenboom van mynen Vader naa-t haar zitten. , Daar zaten wy nu beiden, en zagen voor ons nëêr. Vermits ik nu zeer wel begreep , dat 'er by het voor zich neêr zien geen jawoord uitkomen zou, begon ik het volgend gefprek; het is heden aangenaam weer. mietje. Allerliefst weer! ik. Het is my zeer lief, dat myn Vader he* den jaarig is. mietje. Dat geloof ik. ik. Myn Vader is een zeer braaf man. A 5 miet*  mietje. Ja , dat is hy ook. i k. Hy heeft my heden uitfteekend verb Iyd. mietje. Hoe zo ? ik. Hy verbaaldo my, dat myne Moeder hem onder deezen eikenboom het jawoord had gegeeven. mietje. Hier onder deezen eikenboom ? ik. Onder deezen boom. Hij wenschte te gelyk.... mietje. Wat dan? i k. Dat ik hier ook het jawoord krygen mogt. ' mietje. Van wie ? Ik zweeg — eindelijk dacht ik: laat ik het fnaar kort en goed maaken, nam mietje's hand , drukte dezelve, en fluisterde haar in 't oor: van mietje !" Hierop volgde het ééne woord het ander, ik verkreeg het jawoord, en nu Jiep ik met mietje naar haaren Vader en myne Ouders en zeide : ,, ik heb het jawoord !" het welk een algemeene groote blydfchap veroorzaakte. Wy gingen naar huis, aten met eikanderen een lekkeren ham , en myn Vaderliet'er een paar flesfen wyn by haaien, dronk de gezondheid van het jonge Paar, en zeide: dit noem ik nog een verjaardag! Ik heb in myn leven veel. gearbeid en gelloofd , en heb myne kinderen  ren aan de oprechtheid gewend ; heden ontvang" ik 'er het loon voor. Myn.Zoon heeft juist dat Meisje gekoozen, 't welk zyne Ouders voor hem beftemd hadden. Maar nu zal ik ook een? bruiloft geeven_, dat men 'er in het geheele land van fpreeken zal. Doe dat toch vooral niet, zeide mietje's Vader. Waartoe dient die groote overdaad? Het veroorzaakt zwaare kosten, en de jonge lieden hebben 'er geen nut van. Myn Vader lagchte hartelyk , zeggende : gy hebt my niet wel begreepen , myn lieve Meester ! Indien ik aan de bruiloft van myncn Zoon veel wilde befteeden, dan zou ik niets buitengewoons doen. Want men is immers door 't geheele land gewoon, aan de bruiloften zo veel te belleeden, dat de jonge Echtgenooten daarvan wel één of twee jaaren zouden hebben kunnen huishouden. Dit zal ik niet doen ; ik zal weinig of geen onkosten maaken. De jonge lieden zullen een goed zindelyk pak kleederen hebben, het welk zy in 't vervolg vóór een zondags-pak kunnen houden: op de bruiloft zullen wy niemand verzoeken , dan alleen onze naaste Bloedvrienden, en de tafel zal zo voor-  C 12 ) voorzien zyn, dat wy allen ons genoegen eeten en hit mand de maag bederft. Zulks deed hy ook indedaad. Na verloop van wier weeken gaf hy my de bruiloft. Wy hadden twee fchotels eeten meer dan gewoon]yk , en een paar flcsfen wyn , en waren daarby van harte vergenoegd. Na den eeten riep myn Vader my alleen en ? zeide : Zie , myn lieve Zoon) hoe vergenoegd wy zyn! Wy hebben allen ons genoegen gegeeten en gedronken ; en toch maatig. Wy zullen nu ook morgen geen pyn in het hoofd hebben, en het eeten zal ons wederom goed fmaaken. Zo als het met eeten en drinken is, is het ook met andere dingen: men moet alles maatig , en niets genieten vóór men 'er lust toe heeft; in dit geval blyft men gezond en bly te moê, en bederft zich zeiven den lust niet. Hebt gy my begreepen , myn Zoon ? Ik heb u zeer wel begreepen, Vader.' antwoordde ik. Welnu, vervolgde hy, doe dan ook altyd zo. En nu wenschte ik nog wel een grapje te hebben op uwe bruiloft. Gyweet, dat de we"  , C Ï3 ) weduwe schreuder , wegens een fchuld is aangeklaagd, en genoodzaakt geweest haare koe uit den ftal te verkoopen. Terwyl wy hier vrolyk en welgemoed zyn zit die goede vrouw t'huis, en treurt en zorgt. Onze zwarte koe zal in de andere week kalven. Wat dunkt u , wanneer wy eens, als in het dorp alles ter rust is, llilletjes in haaren ftal fluipen, en de koe daar vast binden konden ? Ik was aanftonds gereed, en wy voerden het grapje zo gelukkig uit, dat 'er niemand iets van gemerkt had. Den volgenden morgen ontbeeten wy te faamen. Terwyl wy nu zo by elkander zaten trad de weduwe binnen, en verhaalde met veele blydfchap, dat zy deezen morgen een draagende koe in haaren ftal had gevonden. Myn Vader wenschte haar geluk met deeze koe., Maar, zeide zy, myn lieve Buurman kiefer ! hoe moet ik dat begrypen; het is immers uwe koe ? vader. Niets van dat alles '. Ik ben heden reeds in myne ftallen geweest en heb gezien , dat'ef alle myne koeijen nog waren. wed. Het is evenwel uwe koe, ik ken ze zeer goed. va-  C 14 ) vader. Gy vergist u, vrouwtje lief.' Kortom , ik heb alle myne koeijen. Ga naar huis, pas. uwe koe goed op, en denk dat dezelve u van God gefchonken is. Nu rolden deeze goede vrouw de traanen langs de wangen, zy drukte mynen Vader de handen en zeide : Buurman kiefer ! de lieve God zal het uwen kinderen en kindskinderen laaten welgaan, en dezelven nimmer in hunnen nood verlaaten, omdat gy andere menfchen zo gaarne uit den nood helpt. Dit trof mij zodanig , dat ik de kamer moest uitgaan. Vervolgens deeden wy een wandeling, en myn Vader bragt my en myne jonge Vrouw wederom onder zynen eikenboom. Kinderen t zeide hy , hoe heeft u dit grapje op uwen bruiloftsdag gefmaakt ? Vader! antwoordde myne Vrouw , gy zyt een allerbraafst man. Gy hebt het geheele gezelfchap het grootfte vermaak aangedaan ; allen liepen de traaneu van blydfchap langs de wangen. ; Ik heb zulks, hernam myn Vader, om uwentwil gedaan, lieve kinderen ! ten einde gy begrypen zult, welk een genoegen de men.sch zich  C 15 ) zich en anderen verfchanen kan , wanneer hy met verftand gebruik maakt van het vermogen 't welk hy bezit. Had ik een bruiloft willen geeven, gelyk men in ons land gewoon is te doen, het zou my wel drie- of vierhonderd guldens gekost hebben. En waartoe zou zulks dienen ? Wy zouden zo vergenoegd niet geweest zyn, als wy gisteren waren ; heden zouden wy pyn in het hoofd gehad hebben , en wie was dan met al dat geld gehulpen geweest. Myn grapje kost my op zyn best een groote dertig guldens, het geheel gezelfchap heeft 'er zich over verheugd, en de goede weduwe is uit haar verlegenheid gehulpen. Merkt dit op, lieve kinderen'! en doet ook zo: dan zult gy in uw huwelyk veel vreugde genieten , en de lieve God zal het u laaten welgaan. De bruiloft geëindigd zynde, begon ik met myne Vrouw myne huishouding, en leefde met haar zeer gelukkig. Kwam 'er fomtyds een rakje in 't zeil, dan raadpleegde ik met mynen Vader, en die gaf my altoos middelen aan de hand , om alle twist en verdriet voortekomen. Na verloop van drie maanden bemerkte ik dat myne vrouw zwanger was. Ik liep naar  C 16 ) myne Ouders en vertelde hen met blydfchap dit nieuws , en vraagde of het niet goed zou weezen , een arts te haaien, om myne vrouw geneesmiddelen te geeven? Myne Moeder lagchte hartelyk, en zeide : gy praat als een onnoozel kind. Ga heen, en laat uw vrouw by my komen : ik zal haar alles zeggen, hoe zij zich moet gedraagen. Myne vrouw kwam dan by myne Moeder, en deeze gaf haar de volgende les: Kindlief! ik ben zeer blyde over de goede tyding , welke myn Zoon myvan u gebragtheeft. Wees maar niet verlegen! Het kinderbaaren is verre weg zo fchrikkelyk niet, als veele menfchen wel zeggen. Ik heb zes gezonde kinderen „ter waereld gebragt, en de lieve God heeft 'er my altoos gelukkig door gehulpen. Gy zyt een jonge , gezonde en frislche Vrouw, met u zal het ook goed afloopen. Gy moet maar niet aan het dokteren en kwakzalven gaan. Hoor! wanneer het eerst in het dorp zal bekend worden, dan zullen alle de buurvrouwen en vriendinnen by u komen, en u huismiddeltjes aanraaden. Maar laat alles het een oor in, en het ander wederom uitgaan, en gebruik 'er niets van. Ga in Gods naam voort in uwe bezigheden.  C \7 ~S derli Hoe vlugger eene'vrouw op de beenen (s ' deste gemakkelyker zal haar het baarcn vallen. Onthoud u Hechts van fpringen enzwaare lasten te tillen of te torsfen. Welke fpyzen moet ik dan gebruiken , vraagde myne vrouw al verder? Wat u goed fmaakt, was het antwoord. De fpyzen, die uit haaren aart ongezond zyn , dienen zekerlyk voor zwangere vrouwen niet. Gy moet u derhalvenwachten voor alte veel fcherp en gezouten voedzel. De fcherpte gaat over in het bloed van het kind , en daaruit ontdaan naderhand allerlei ongemakken. Ik moet u echter nog iets zeggen , Kind lief! 't welk ik u verzoek wel in het oog te houden. By eenige oplettendheid op u zeiven zult gy welligt ontdekken , dat gy thans veel driftiger zyt, dan anders; dat gy u meermaalen moeilyk maakt, wanneer u iets- tegenloopt; dat gy over alle kleinigheden fchrikt, en. op veele fpyzen zeer belust zyt; op eenen anderen tyd zult gy neêrflagtig zyn, enuallerleije zwaarigheden in het hoofd brengen. In zodanige gevallen heb ik my altoos wél bevonden, wanneer ik my alle morgen een goeden tekst uit denBybel,of een opwekkend versje uit een gezang , in het geheugen^rentte: ' B kwam  C 18 ) kwam my dan iets voor, het welk my aandeed: dan herdacht ik den tekst of het versje, en ziet, alles fchikte zich goed en wel. Wanneer wy vrouwtjes zwanger zyn , dan zyn wy altpos tederer en aandoenelyker, dan op andere tyden , dus moeten wy trachten ons te verftcrkcn; en wat kan meer verfterken dan goede gedachten? Gelukkig was het indedaad, dat myn' Moeder deeze lesfen aan myne Vrouw gegeeven had : want nu kreeg zy bezoek van veele jonge en oude wyven , die uuren lang over zwangerheid en kinderbaaren met haar praatten , veelcrleï huismiddelen aan de hand gaven , en van zo veele ongelukkige bevallingen van vrouwen fpraken, dat myne goede vrouw daarby beangst en benaauwd wierd. Ik herinnerde haar dan dat o-eene, het welk haare Schoonmoeder haar gezegd had, en door dit middel wierd zij wel ras wederom gerust gefield: -want myn' Vrouw had gezond verftand ; en wanneer dit ontbreekt, wanneer een vrouw, gelyk een onnoozel kind, alles gelooft en alles doet, wat andere vrouwen haar voorpraaten, dan is alles verlooren. Toen de tyd der bevalling van myn' vrouw naderde, kwam de vroedvrouw van onze plaats haa-  C i9 ) haare dienften aanbieden. Doch myne Moeder gaf haar te kennen, dat zy een' ander in het oog had, waarin zy meerder vertrouwen ftelde. Dit verdroot de Vroedvrouw geweldig, en deeze deed myne Moeder daarover de bitterfie verwytingen. Is het welbillyk, vrouwkiefer! zeide zy, dat gy my met zo veel verachting behandelt ? Heb ik my niet altoos als een eerlyke en braave vrouw gedraagen? ■ Myne Moeder, kort van Hof zynde, antwoordde haar: dat gy eene eerlyke en braave vrouw zyt, weet ik zeer wel; doch tot een goede Vroedvrouw wordt nog meer dan dit verèischt. Deeze moet ook in den grond verfiaan , hoe men eene baarende vrouw en haare vrucht moet behandelen , opdat het kind niet verlooren ga, en de Moeder vooral haar leven ongelukkig worde. En in deezen opzichte vertrouw ik meer op grietje. Zy moest dus afdeinzen, en grietje wierd aangenomen. Deeze nu was een allerbest wyfje , en verltond haar werk volkomen, Zy fprak myne vrouw altoos moed in het lyf, vraagde zeer naauwkeurig naar alle omftandigheden , en was zy in 't geval , dat zy zich niet wist_ te helpen: dan raadpleegde zy den B 2 Ge-  C 20 ) Geneesheer, die in ons land als Vroedifieester was aangefteld , by wien zy altyd eenen goeden raad vond. Den dag vóór dat myn vrouw beviel ^bezocht myn Broeder my, die een Geneesheer is. Hy wenschte niy gelük met het genoegen dat ik binnen kortfinaaken zoude, en vraagde: wel Broeder! zult gy uw kind de navelfbreng ook laaten afbinden. ik. Dit fpreekt van zelven. Indien ik de navelftreng niet liet afbinden, dan zou het kind immers dood moeten bloeden. broeder. Ha ! ha! laat gy dan uwe lammere» en kalveren de navelftreng ook afbinden? ik. Wel neen , ik. broed, Bloeden die dan ook dood ? ik. Nooit. broed. Daaruit kunt gy immers zien, dat de lieve God het reeds zodanig heeft ingericht, dat by eerstgebooren jongen het bloed, dat de navelftreng uiloopt, zich van zelven ftilt. Het moet echter afloopen. Wanneer zulks door het afbinden belet wordt : dan treed immers het bloed, 't welk had moeten afloopen, in het ligchaam te rug. Door de aflooping wordt eene zuivering bewerkt; en door het afbinden belet-  letten wy deeze zuivering — kan dit we? gezond weezen? ik. Maar -waarom wordt dan by kinderen de navelftreng afgebonden ? broed. Waarom fterven veele menfchen aan de kinderpokken ? i k. Hoe vervalt gy op deeze vraag ? br. Dit zal ik u zeggen. Ik heb mynen Leeraar eens hooren zeggen, dat de kinderpokken door het bloed, 't welk uit de navelftreng in 's kindsligchaamterug liep, gevaarlykwierden gemaakt. Kort daarna gebeurde het, dat ik geroepen wierd by een vrouw, die met zeer veel moeite baarde. Nadat zy verlost was , viel zy in een flaauwte; de Vroedvrouw en ik deeden alle moeite, om haar wederom te herftellen, en vergaten in den angst de navelftrenovan het kind aftebinden. Éérst nadat de Moeder bygekomen was, dacht'er de Vroedvrouw aan — en ziet de navelftreng loosde geen bloed meer, doch nu bond zy de navelftreng af.. Ik ging heen en dacht bymy zelven : nu zal ik 'er evenwel eens op Ietten, hoe de pokken by dit kind komen zullen. De Moeder baarde naderhand nog vier kinderen, en daarop kwamen'er de pokken in huis. Ik moet bekennen, dat alB 3 le  C 22 ) le de vyf kinderen door de pokken wicrdcn aangetast ; doch het oudfte had over het geheele ligchaam niet boven de zestig pokken, en bevond 'er zich zo wél by, dat het weinig of niet te bed lag. Daarentegen wierden de overigen overal zo vol van pokken, dat hen de oogen toczwooren, en ik dezelve ter naauwcr nood behouden kon. Hm ! dacht ik by my - zelven, het uitbloeden der navelftreng moet evenwel van rlut weezen. Van deezen tyd af heb ik getracht, alle vrouwen, die my lieten roepen, om haarby hetbaaren hulp toetebrengen, te overrecden, dat zy toch by haare kinderen de navelftreng niet mogten laaten afbinden; doch tot nu toe heeft my nog geen één' willen volgen. Myn Leermeester heeft by agt kinderen de proef genomen : hy liet de navelftreng eerst uitbloeden, draaide dezelve een weinig om, en liet 'er vervolgens den zogenaamden navelband over heen leggen. Geen één is 'er van geftorven , en ik geloof vast, dat, zo wanneer zy door de kinderziekten mogten aangetast worden, zy toch veel minder zullen te lyden hebben dan anderen. i k. Neem my niet kwaalyk , Broeder! de Doftor claser heeft ook zodanige proeven , reeds  C 23 ) reeds genomen : doch het is uit de gevolgen geblecken, dat dezelven van geen nut zyn geweest. De kinderen , by welke hy deeze proeven genomen heeft, hebben de kinderpokken even zo -wel gehad , als anderen ;eenigcn zyn 'er ook aan geftorven. b r. Dit weet ik alles zeer wel. Doch Doctor claser heeft de kinderen anders behandeld, dan ik ze wil behandeld hebben. Hy heeft de navelftreng niet langzaamerhand van zelve laaten uitbloeden , maar uitdrukken , met zout wryven en vervolgens afbinden. Genoeg, Broeder! ik zeg u niets anders, dan ik met zekerheid weet. Dit weet ik zeker, dat, wanneer jonge kinderen zodanig behandeld worden , als ik u gezegd heb , zy 'er niet van fterven. Dit weet ik zeker, dat een kind, by 't welk men de navelftreng liet uitbloeden, 011gelyk minder pokken heeft gehad, dandcszelfs zusters of broeders, by welke de navelftreng naar gewoonte wierd afgebonden. En ik geloof zeer zeker , dat het voor de kinderen onmogelyk goed kan weezen, wanneer het bloed , dat volgens de wyze fchikking van God moest afloopen , op eene onnatuurlyke wyze in het ligchaam terug gedreeven wordt. Ik B 4 raad  C 24 ) raadu derhalven aan Broeder! dat gy de navelftreng van uw kind niet Iaat afbinden. Zult gy het doen? 1 k. Voor my alleen kan ik zulks niet doen ; ik moet'er eerst met myne vrouw overfpreeken. Ik fprak 'er ook over zowel met haar , als met de Vroedvrouw. Doch geen van beiden hadden 'er zin in, en ik kon niets meer verkrygen, dan dat zy my beloofden, de navelftreng eerst te laaten uitbloeden, voor zy dezelve zouden afbinden. DERDE HOOFDSTUK. Geboorte en Doop vankoenraad kiefer. H et uur van baaren was nu gekomen , en de lieve God holp 'er myne Vrouw zo gelukkig door, dat, na een benaauwd halfuurtje , alles afgedaan was, en myn lieve koenraad ter waereld kwam. Hoe groot was de blijdfehap daarover voor my en myne vrouw, voor myne Ouders en Schoonvader! In dit geval ondervond ik ten ftcrkften, dat de geneugten van braave famïliëh veel hooger te fchatten zyn, dan alle de geneugten, die men voor geld koopt. My-  C 25 ) Myne Moeder viel myne vrouw om den hals, fchreide van blydfchap en zeide: zie, myn. lieve Dochter ! daar gy mynen goeden raad gevolgd zyt, u met geen kwalzalveryënopgehouden , en uwe bezigheden, als een braave Huismoeder, onvermoeid waargenomen hebt, heeft de lieve God u ook in den baareqsnood zyne onwaardeerbaare hulp verleend. Ga nu vervolgens voort,. Kind lief; myne goeden raad te volgen, zeide myne Moeder, drink geen koffy, geen wyn , geen zwaar bier y—- alle deeze dranken zyn vergif voor een kraamvrouw. En, voegde myn Broeder daarby, vooral ook geen Brandewyn ofGenever. Wel, zeide myne Moeder, wat denkt gy toch van myne Schoondochter ? Zy drinkt geen fterken drank in gezonde dagen, veel min zal zy zulks in "het kraambed doen. O, zeide de Vroedvrouw, ik begryp zeer wel, waarop de Doftor doelt: veele Vroedvrouwen hebben de zotte gewoonte, dat zy de Kraamvrouwen terftond na de verlosfing een glas brandewyn of genever geeven. Zulke behandelingen hebt gy van my niet te vreezen, Do£tor.' Deste beter, antwoordde myn Broeder; doch ik dacht dat een goede les nimmer kwaad is, B S Daar-  C 26 ) Daarop riep hy my alleen , en vraagde my: wanneer zult gy uw kind laaten doopen ? Ik denk morgen , antwoordde ik. Morgen reeds, hernam myn Broeder: was het niet beter, dat gy den doop zo lang uitftelde , tot dat uw vrouw haaren Kerkgang doet? Het is immers indedaad zeer ftichtelyk, wanneer een Moeder het kind , 't welk zy met veele imarten ter waereld heeft gebragt, zelve aan den lieven God kan opdraagen. By het bezorgen van den doop en den daarmede gepaarde maaltyd, word de Hoofdperfoon, naamelyk de Kraamvrouw, dikwyls verwaarloosd, en ik weet veele voorbeelden , dat Kraamvrouwen het leven daarby hebben ingefchooten. Doch gy gelooft misfehien, dat uw kind, zo lang als het ongedoopt blyft, inde magt des duivels is? Zo onnoozel ben ik nu juist niet, was myn antwoord ; maar ik geloof niet, dat onze Predikant het uitftel van den doop zal mogen toelaaten. Ik zal evenwel zien, hoe verre ik het by hem brengen kan. ' Ik ging dan by hem, en Helde hem alle de redenen voor, waarom ik het goed oordeelde, dat het kind eerst na verloop van vier weeken  C 27 ) gedoopt wierd. Hy hoorde my al meesmuilende aan, en gaf my tot antwoord : Gy hebt misfchien geen ongelyk, myn lieve kieferï en indien het van my afhing, ik zou den doop gaarne uitftellen. Doch zulks ftrydt tegen onze kerkelyke wetten , en deeze mag ik niet te buiten gaan. II? liet dêrhalven myn kind den volgenden dag •doopen, doch zonder eenen maaltyd te geeven. Hetzelfde heb ik ook by alle myne overige kinderen gedaan ; en in de plaats van kooken, braaden en bakken, droeg ik zorg , dat Moeder en kind behoorlyk wierden opgepast. VIERDE HOOFDSTUK. Over de eerfte behandeling van koew raad kiefer. Myne vrouw kon haar kind zoogen, zonder aan haare borfien de fmarten te lyden, waarmede de meeste Kraamvrouwen gekweld zyn. Zulks had zy almede aan myne Moeder te danken, die haar drie maanden vóór haare bevalling eenige galnooten had gegeeven, dies mid-  C 28 ) midden doorgefneeden , uitgehold, en boven van een gaatje voorzien waren, die zy in brandewyn moest weel en, vervolgens op de tepels binc'e 1, en droog geworden zynde afneemen , en 'er andere versch - geweckten opleggen. Daardoor waren de tepels uitgehaald , en min of meet hard geworden. Éénmaal ontdekte zich evenwel een verharding in de ééne borst; maar myne Moeder holp 'er haar fchielyk af. Zy gaf haar naamelyk een vel van een' witte wezel — mogelyk zou het vel van een' bruine den zelf- ■den dienst gedaan hebben waarmede zy de borst dikwyls ftryken, en hetzelve 'er op draagen moest. Door dit eenvoudige middel verdween de verharding binnen weinige dagen. Myn Broeder was van oordeel, dat, byaldien men geen vel van een wezel had , zacht vlas, wel gezuiverd en geheekeld , van de zelfde uitwerking zou weezen. Toen myn Broeder vertrekken wilde, vraag*de ik hem nog , of hy my niet nog eenige voorflagen doen konde, betrekkelyk tot de opvoeding van myncn koenraad. De voorflagen , antwoordde hy, weike ik u doen kan, zyn in 't kort deeze : volgeersten voornaamelyk altoos het gezond verlhnd: dit zal ik u wel zeg-  C 29 ) zeggen, wat gy te doen en te laatenhebt; en onderfteld eens, het geval wilde, dat gyuin 't geheel niet wist te helpen: zie dan ten tweeden, hoe andere lieden doen, en —■ doe dan het tegendeel, gy zult 'er u byna altoos wel by bevinden. Het tegendeel zou ik doen van 't geen andere eerlyke menfchen doen ; gy hebt u voorzeker niet wel uitgedrukt. Ik weet zeer wel wat ntwoordde hy; de meeste Ouder» behandelen .. kinderen zo verkeerd , dat men gcirüfclyi een veel veiliger weg ioflaar, traineer men 'er het tegendeel van doe.-, dai Wanneer Dien hun voorbeeld volgt. Ik geloof, dat myn Broeder de zaak zeer wel begreep. Want by het volgend verhaal van de manier, hoe ikmynen koenraad heb opgevoed , zal men ontwaaren, dat ik in de meeste gevallen'het tegendeel deed , van't geen men in andere huizen gewoon was te doen. Hy kreeg, by voorbeeld, na verloop van de eerfte vier weeken, geen muts op het hoofd, hoe zeer ook moei en nicht en buurvrouw daarover fchreeuwden en zeiden, dat ik myn kind moedwillig om hals bragt. Hoe meer, zeide myn Broe-  C 30 ) Broeder, het hoofd aan de frisfche lucht gewoon wordt , deste minder heeft men voor hoofd- tand- en oor-pyn, uitflag cndiergclyke ongemakken te vreezen. Gezwachteld mogt hy ook niet worden. De arme jongen, dacht ik , is in moeders ligchaam lang genoeg te famen geperst, hy zal nu, terwyl de lieve God ?er hem zo gelukkig heeft uitgeholpen, ook zyne vryheid hebben. Hierom deed ik hem Hechts een linnen doek los om hetlyf leggen, maar armen en voeten waren vry, en hy dampte en fchermde met beiden, dat het een lust was te zien. Myne vrouw had hem geduurende haare zwangerheid , eenige paaren kousfen gebreid, en was in haar hart vergenoegd, toen zy hem het eerde paar aantrok. Doch den volgenden dag begreep ik zeer wel, dat ze nog niet goed voor hem waren; zy waren doornat. Zie eens , Vrouwtje lief; zeide ik, boe nat die kousfen zyn; dit kan voor het kind immers onmogc3yk goed weezen. Het best zou , dunkt my, zyn; dat gy de kousfen maar weg deed en's kinds voeten naakt liet, zo als de lieve God ze gefchaapen heeft , dan zouden zy ten minden droog blyven. My-  C 31 ) Myne vrouw, dietoch een weinig hoofdig was, gelyk ik wel heb hooren zeggen, dat alle vrouwtjes zyn, zeide watdrifiig : zo? duszou ik te vergeefs vier weeken aan het breijen van de kousfen befteed hebben ? Ik zal hem een paar droogen kousfen aantrekken, en daarmede afgedaan. Zy deed het, doch zy had het naauwlijks verricht, en het kind wederom aan de borst gelegd, of k oe nr a a d liet het zodanig loopen, dat zelfs de Moeder door en. door bevogtigd wierd. Zy beet op de tanden en trachtte het te verbergen, maar ik ging aan het bèd en zeide : aha! daar is voorzeker wederom wat gebeurd; geef koenraad eens hier! Ik onderzocht en vond, dat de kousfen doornat waren. Oogenblikkelyk bragt ik haar het derde paar kousfen, die zy hem moest aantrekken. Na verloop van eenige uuren deed ik wederom onderzoek, en ontdekte , dat de kousfen even zo nat waren, als de voorigen. Zij trok hem het vierde paar aan, en ik was 'er vooraf reeds over verblyd, dat deeze al mede zoude nat worden; omdat ik wist, dat myne vrouw niet meer dan vier paar gebreid had. Ik ging vervolgens in de ftallen, om te zien, of de dienstboden het vee wei bezorgd had-  C 32 )' hadden, deed my de melk, die gemolken was, brengen en meeten, en liep fehielyk wederom binnen en onderzocht, hoe hetmetKo enraa'd gefield was. En ik vond , 't geen ik verwacht had, naamelyk, dat de kousfen nat waren. De kousfen, zeide ik, zijn al wederom nat, lieve Vrouw ! Hebt gy niet nog anderen? vrouw. Ik heb geen kousfen meer. i k. Wel nu , dan moet het kind immers wel zonder kousfen liggen ; want deeze natte kousfen kan ik hem volftrekt niet aan de beenen 1'aaten. vr. Ik zal nog tien paar voor hembreijen. i k. Ja, dit is nu alles wel; doch de kousfen , die gy breijen zult, zyn 'er nu nog niet. En om kort te gaan, waarom zyt gy 'er toch zo zeer op geteld, dat het kind kousfen draagen zal? v r. Omdat alle kinderen kousfen draagen. ik. En zulks moet ik hooren van Vrouw* kiefer, die in het geheele dorp voor een verftandige vrouw te boek flaat? Wy moeten dan het kind ook zwachtelen, omdat alle kinderen in het dorp gezwachteld worde». vr. Dit is een andere zaak. ik. 't is net het zelfde. Wees zo goed , He-  C 33 ) KevéVrouw! en geef my (lechts een gegróri» de reden op, waarom gy de kousfen voor het kind niet geiieft wegtelaaten. v r. Omdat het zonder kouifen zyne voet* jes verkouden zal. j k. Zo! waarom verkouden dan de handjes en het neusje niet? Moeten wij ook geen bandfehoenen en neusfehoenen voor koenraad haten maaken ? Vr. Ik ondervind nu ,'t geen ik zo dikwyls heb hooren zeggen, datnaamelykde kiefers verbaazend hoofdig zyn. Welnu, wanneer gy 'er op gefield zyt, en het zo weezen moet* dat het kind geen kousfen draagen mag: dan zal ik uwen zin doen ; neem ze in Gods naam weg! Maar — maar, zo 'er het kind ongemak van krygt, dan hebt gy het te verantwoorden. Dit eenige heb ik maar te zeggen. i k. Ik wil het zeer gaarne verantwoorden. Gelukkig waren nu de kousfen weg, en myn koenraad had 'er het nut van, dat zyna voeten droog bleeven,en aan de vrije lucht gewend wierden. Myn Broeder had my aangeraaden, het kind alle dagen in koud water te dompelen ; ik moet echter bekennen, dat ik 'er niet toe konoverc 'gaan.  C 34 ^ gaan* Het kind , dacht ik bymy zelven, heeft vóór zyne geboorte altoos in de warmte gezeeten ; wanneer het nu zo eensklaps in het koude water komt, kan zulks onmogelyk goed zyn. Ik liet het derhalven in de eerfle weeken met laauw water wasfchen , en bragt het langzaamerhand zo verre, dat het geheel en al met koud water gewasfchen en 'eringedompeld wierd. Wat aangaat het voedfel, 't welk het kind gegeven wierd, ftcmde ik met myne vrouw volkomen overeen, waartoe myne Moeder zeer veel had medegewerkt. Vóór dat koenraad nog in de waereld kwam, predikte zy haar geduurig voor, dat kleine kinderen volftrekt geen meelpap moesten eeten, omdat de maag der kinderen die niet wel kon verteeren. Zy had , zeide zy, van veele verftandige menfchengehoord.dat de meelpap meestal dc oorzaak was, dat de kinderen dikke buiken, kromme boenen en de zogenaamdeEngelfche ziekte kreegen. Ook was de groote portie boter, die men gemeenlyk in de meelpap deed, fchadelyk; zulks was voor volwasfchen menfchen, en nog veelmeer voor kinderen ongezond ; veele menfchen ftonden in de verbeelding, dat zy hunne kinde-  C & 3 deren wonderwel onthaalden, wanneer zy de.? pap zo vet maakten , dat dezelve als in de boter dreef, doch de maag wierd daardoor bedorven ; het gezondfte voedfel voor een jong kind was dunne pap , van gewreeven oudbakken tarwenbrood, gemengd met melk en wat water , en met weinig fuiker beftrooid. Myne vrouw had dit opgemerkt, en maakte de pap voor het kind juist zo, als myne Moeder haar had aangeraaden. Ik kwam eenmaal binnen , juist toen zy het kind pap gaf te eeten. Zy bediende zich van een eijer-lepel, om het kind de fpys te geeveu. De eerfte tien lepels vol nam het kind zeer goed in, maar nu wilde het niets meer neemen ; doch myne vrouw wilde het dwingen, om nog meer te nuttigen, en gaf het kind weder in wat hetzelve had'overgegeeven, en bragt ik 'er iets tegen in, dan dacht haar , dat het kind nog maar een paar lepels vol gegeeten had, en het evenwel zyne behoorlyke portie hebben moest. Maar toen ik haar aan 'f verftand wilde brengen, dat de eetlust van het kind de beste maat was, naar welke men de portie het best kon afmeeten ; antwoordde zy my: gy hebt 'er in 't geheel geen verftand C 2 van  C 36 ) van. Dit was al vry veel gezegd. Maar wat zou ik doen ? Ik floop ftilletjes de deur uit, ging in den tuin en fnoeide de boomen, tot dat ik merkte , dat het bloed wat bedaard was; want het hoofd was my indedaad min of meer warm geworden, omdat zy my ronduit gezegd had, dat ik het niet verftond. Doch ik bragt het na dien tyd door goede woorden zo verre, dat het kind niets meer ingeftopt wierd, dannoodig was, en dat het ophield te eeten, wanneer het geen lust meer daartoe toonde. Byna zou ik vergeeten hebben te zeggen , hoe het bed van 't kind ingericht was. Sints het begin, van onze jaartelling was 'ervoorzeker zulk een bed in ons dorp niet geweest. Het Avas o-een wieg : omdat myn Broeder verzekerde , dat het wiegen de kinderen duizelig maakte; zy waren of geneegen om teflaapen, of niet; in het eerfte geval zouden zy van zelven in flaap vallen, en in het laatfte geval zoude het fchadelyk voor hen weezen, om ze in den flaap te brengen. Het bed was een langwerpige mand, welken men gemakkelyk van de ééne plaats naar de andere draagen kon. In deeze mand lag een kusfen met — ftro, bene-  C 37 ) nevens een zacht hoofd-kusfen met paarden-hair gevuld, en daarover een' h'gten linnen deeken, met katoen doorgenaaid. Op deeze legerftede, die zo weinig gelds kostte, fliep myn koenraad zacht, en wanneer hy wakker Wierd, dan kon men 'er hem uitneemen, en met hem in de vryë lucht gaan , zonder te vreezen, dat het zweet misfehien door de lucht zou terug gedreeven worden. Op dit bed waas-t femde hy wel uit, maar hy zweette niet. VYFDE HOOFDSTUK. Eerfte zorg voor koenraad's zie/. JL oen koenraad agt weeken oud was, huilde hy eens in zyn bed ; ik nam 'er hen» uk, omdat de Moeder niet in de kamer was, en dacht by my- zelven: gy draagt alleenlyfc .zorg voor 's kinds ligchaam, voor de ziel doet gy in 't geheel nog niets, en deeze is evenwel het voortreffelykue deel van den mensch. Wist ik toch maar, wat ik in deezen opzichte aan het kind moest doen ! Terwyl ik zo dacht, wat ik met mynen koeij- ^ C 3 RAAD  ( 3» 5 s a ad doen moest, befchoude ik het kind met aandoening , en zeide : myn koenraad! zonder te wecten , waarom ik het zeide. En wat gebeurde? koenraad lagchte. O hemel ! wat blydfchap verwekte dit by my! Het doortrok alle myne leden. Koenra ad ! zeide ik, ik geloof, dat gy my kent,, dat gy vader kent, die u zo lief heeft. Ja, vader heeft u lief. Wanneer gy een goede koenraad zyt — dan ben ik ook een goede vader — een recht goede vader. Zo ging ik voort met praaten. Hoe meer ik praatte , deste meer lagchte het kind en beweegde handen en voeten. Van dit uur af bemoeide ik my meer met het kind, praatte het voor, even alsof het my begreep, en hoe meer ik praatte, deste.meer lagchte en bcwecgde het zich. Destyds heb ik een geheel byzonderc aanmerking gemaakt, die ik den Leezcr toch zal medcdeclen. Het is bekend, dat elk dier een byzondcr geluid geeft, wanneer het jongen lokt, en dat de jongen dit geluid kennen. By de menfchen fchynt het anders te weezen. Ik heb vaders gekend, die de Hem niet veranderden , of zy tegens het kind zeiden; wilt gy  C 39 3 gy drinken? of tegens den knecht, hebt gy de paarden hooi gegeeven? Het is evenwel zo net. De mensch heeft zowel als de dieren, z/neVader- en Moeder-Item , die voor de kinderen verftaanbaar is. Hy moet Hechts met zyne geheele ziel by het kind weczen, en hetzelve zo hartclyk liefhebben, alseenfchaaphctlam, en als de oude mosch de jongen : danzal deeze ftem voorzeker ten-voorfchyn komen. Maar neemt men het kind op den arm, en heeft zyne gedachten -elders, denkt misfehien aan de klaver, die gemaaid, of aan de intrest, die betaald moet worden: dan kan de natuur deeze ftem zekeriyk niet voortbrengen. Dat'er voor de Kinderen aan Vader en Moeder byzonder eigene geluidgeevingen zyn, heb ik by deeze gelegenheid geleerd. Gelyk een Schaap , dat voor dc eerfte maal een lam ter waereld brengt, het Boe, 't welk het lam roept, beantwoord met een Baa, 't welk het te vooreu in zyn geheel leven niet geblaat had : zo veranderde ook myn geheel geluid, en ik fprak met een ongewoone ftem, zodra koen ra ADmytoelagchtc, en ik my daarover hartelyk verblydde. Myne vrouw lagchte menigmaal hartelyk, wanneer zy de gefprekken hoorde, die wy met C 4 el-  C 4° ) elkander hielden. Voor de grap zal ik'ermyncn Leezcren toch één van opdisfehen. Kent gymy? ik ben uw Vader, hebt gy my niet lief? ja! koenra a d heeft Vader lief, rechthef—ik heb u ook lief. Ach, ■watvreugce zal het weezen, wanneer wy elkander cent recht zullen leerenkennen! DanneemikjcoE iw raad op den arm, op den arm neem ik hem — en wy gaan by de hoenders — klok ! klok ! klok! roepen — daar komen alle de hoenders loopen. Koenraad werpt dan brood voor de hoendes —• pik! pik! pik! zo eeten de hoenders het brood op, de haan komt 'er ook by — kikrikiki — zo doet de haan — dan lagcht koenraad. Wanneer menig geleerd man myne gefprekken had aangehoord ; zou hy mogelyk wel denken, dat het my in de bovenfte verdieping fchorten moest; wat zottekuuren , zou hy misfehien zeggen , zyn dat van dien man ? Het kind verftaat immers niets van alles, wat hy hetzelve voorpraat. Doch ik ben geen geleerd man, en heb derhalven myne eigene denkbeelden. Dat het kind de woorden niet verftond, weet ik zeer wel; maar het verftond echter den toon , het begreep toch»  C 4i ) ' . 'toch, dat Jk let wel ïret hem meende, gelyk het lam zulks bemerkt, wanneer het fchaap roept: Baa! koenraad leerde welhaast myne ftem kennen , en begon my lief te hebben. Wanneer hy vervolgens aan de borst van zyn Moeder lag, en fmulde ook nog zo goed, en ik trad de kamer in en begon te fpreeken — oogenblikkelyk liet hy de borst los, zag naar my en lagchte , vatte de borst weder, reikte my de hand en meesmuilde ; liet ik de hand los, dan draaide hy zich weder naar my om, lagchte en reikte ze my wederom toe. Ging ik de deur .uit, dan zag hy my na en weende. Ontmoetingen van dien aart zyn voor een Vader geene kleinighedcri. Ik moet hier nog iets aanmerken. Wanneer koenraad fomtyds gemelyk was; dan nam de Moeder wel eens een bosch fleutels, klonk hem daarmede voor de ooren, opdat het kind zwygen zou, en het kind zweeg niet. Dit is , dacht ik , toch de rechte manier niet om een weenend kind te doen bedaaren, en hiervan wierd ik nog meer overtuigd, terwyl ik bemerkte , dat het kind fterker fchreeuwde naar maate hem voorgeklonken wierd. Ik-gaf bet myne vrouw te kennen, nam de neutels, C ö klonk  C 42 ) klonk haar voor de ooren, en vraagde haar: hoe behaagt u deeze muzyk ? Zy behaagt my zeker niet, zeide zy, en ik begryp zeer wel, dat 'er het kind ook geen behaagen in fcheppen kan. Maar zeg my toch, wat ik aan het kind doen moet, wanneer het Tchreeuwt, gclyknu? Daar ftond ik nu, gelyk men zegt, met den mond vol tanden, en wist niet, wat ik antwoorden zoude. Dit was nu water op myne vrouw haar moolen, zy lagchte overluid en zeide: ó, mynhecr kieper ! gy wilt immers altoos zo veel vernand bezitten , zeg my nu ,toch, hoe moet ik het kind behandelen, om hetzelve tot bedaaren te brengen? Dit verveelde my, en ik floop de deur uit. Ik had ,tusfchen beiden gezegd, voorlang reeds de gewoonte gehad , dat ik, wanneer my het hoofd warm was, alleen ging en begon te zingen. Gemeenlyk zong ik de melody van het liedje: Hoe zoet is daarde vriendfehap woont enz. Ik begon dus nu ook te zingen , en leunde tegen een kersfenboom. Eensklaps fchoot my de gedachte door het hoofd, dat 'koenraad dit. zingen misfehien liever zou willen hooren, dan het klinken met de neutels. Wat had ik  C 43 > ik te doen? ik ging wederom In de kamer-?* en koenraad fchrceuwde nog. Ik verzocht myne vrouw, om my het kind te geeven, nam het op den arm en begon te zingen. En het kind zweeg aanftonds. Het begon nog wel eens wcêr te huilen ; doch daar ik voortging met zingen , zweeg het geheel, lagchte eindelyk, en bcweegde handen en voeten. Haf ha ! ha! lagchte ik, gaf het kind over aan de Moeder en zeide: vrouw kiefer! wie de laatfte beurt heeft van lagchen, die heeft de beste! Zy floeg my op de fchouder en zeide: loop! gy moet toch altoos gelyk hebben. Van deezen tyd af bezigde myne Vrouw het zingen ook, en bragt het kind, wanneer het fchrceuwde, meestentyds tot bedaaren. Meestentyds, zegg' ik, want altoos baatte het zingen zekerlyk niet. Zy kwam, by voorbeeld, eensbymyinden tuin , en zeide : zie eens, lieve Man ! hoe het 'kind fchreit; ik heb gezongen, ik heb gedaan wat ik by mogelykheid kon doen ~ alles is vruchteloos. Ik nam het terftond op den arm, zong, maar alles kon niets helpen. Nu, zeide ik, lieve Vrouw! weetik geen raad >  C 44 5 raad; zou het niet goed weezen , dat gy myne Moeder verzocht hier te komen ? Mogelyk Weet zy raad te geeven. Goed , zeide zy, en ging heen. Doch zy had naauwlyks eenige flappen gedaan , of bleef ftaan, keerde terug en zeide : vóór ik by Moeder ga, zal ik nog iets beproeven. Wees zo goed en ga met my in de kamer, ik zal het kind ontkleeden en onderzoeken, of het ook iets aan zich heeft, dat pyn veroorzaakt. Zo gezegd, zo gedaan; zy ontkleedde het kind, en naauwlyks was hcthembdje uitgetrokken , of myne Vrouw riep: ik bid u, Man.' zie eens hier.' en ik zag, dat het kind een fpeld in de rugge had zitten. Ik trok ze uit, het kind wierd wederom gekleed, myne Vrouw zong het iets voor, lei het vervolgens aan de borst, en het kind kwam tot bedaaren. Ik ging op eenen ftoel zitten, en overdacht het geval. Eindclyk zeide ik : lieve Vrouw l heden hebben wy beiden veel geleeden, maar ook veel geleerd. Wanneer een klein kind zo fchreeuwt, dat het hoegenaamd doorniets tot bedaaren kan gebragt worden, dan moet het voorzeker pyn hebben. Wanneer wy volwasfchen meofchen pyn lyden , dan geeven wy zulks met een  C 45 } een paar woorden te kennen: maar vermits eetl klein kind nog niet fpreeken kan, kan het niets anders doen, dan fchreeuwen en daardoor hulp zoeken. In dit geval zyn wy verpligt, onderzoek te doen , of wy niet ontdekken kunnen , wat het kind hapert. Kunnen wy zulks niet vindén, dan moeten wy toevlucht neemen tot een bekwaam Geneesheer. ZESDE HOOFDSTUK. Eén goede raad van de Moei, die echter niet gevolgd wordt. Eens fchreeuwde koenraad wederom zodanig, dat wy hem niet tot bedaaren konden brengen.1 Wy ontkleedden hem, vonden, echter niets aan hem; en hy hield niet op met fchreeuwen. Juist kwam een oude Moei van myne Vrouw ons bezoeken , en toen zy het kind zo hoorde fchreeuwen, en zag, dat wy zo verlegen waren ; zeide zy: het kind heeft voorzeker het één of ander ongemak gekreegen, ik ga aanftonds de vroedvrouw roepen. ... Dee-  c & ) Deeze ligt het kind op den buik, trekt detl rechter voet naar de linker hand, en den linker voet naar de rechter hand, beftrykt vervolgens met beide duimen het kind van den navel tot aan de ruggegraad , driemaal met vet van Althéa, dan is het kind volkomen wederom herfteld. Zy verliet ons. Toen zy weg was, leide ik het hoofd een paar minuten lang in de hand, en dacht over haar gezegde. Daarop zeide ik tegens myne vrouw: lieve vrouw.' wy hebben ons daarin verëenigd, dat wy geen kwakzalvery aan koenraad zullen verrichten; en dit fchynt my indedaad kwakzalvery te weezen. Doe my het genoegen , en roep myneMoeder;misfchien weet ■deeze wel raad. Ik zal het kind zo lang neemen. Goed, lieve Man! zeide zy , en liep heen. Myne Moeder kwam oogenblikkelyk , en zo als zy de kamer in trad, zeide zy: ei wat zotheid, het kind heeft geen ongemak. Ik heb zo veele kinderen opgevoed, en geen één heeft ooit een ongemak gehad. De kinderen van andere vrouwen hadden alle agt dagen een ongemak , wierden op de bovengemelde wyze van de Vroedvrouw behandeld , en \ erfeheiden van  c 47 i van dezelven zyn geftorven. En van mynen kinderen ftierf geen één. De ongemakken der kinderen zyn niet anders, dan een gek gebabbel ; en de Vroedvrouwen hebben dit kunstje uitgevondeu, om 'er een ftuivertje mede te verdienen. Het kind heeft waarfchynelyk beiiooten winden. In plaats van hetzelve met vet van Ajthea te beftryken, beftrykt u liever zelven met geduld. Zy nam het kind vervolgens op den arm, hield het omhoog, en .zong het wat voor. Doch dit ' hielp niet, het fchreeuwde zonder ophouden. Daarop zeide zy: 'er is volftrekt geen.kwaad by ; doorhetfchreeuwen maakt zichhetkind een beweeging , en de beweeging dryft de beüooten winden weg. Het duurde ook niet lang, of het gezegde van myne Moeder wierd bewaarheid; het kind loosde de beflooten winden, en. nadat dit gebeurd was, kwam de oude Moei met de Vroedvrouw binnen, die echter terftond wederom wierd weggezonden, nadat myne Moeder haar een paar dubbeltjes in de hand had geftopt. Z E-  C 4» > ZEVENDE HOOFDSTUK. Koenraad krygt zyn'en eerften tand Toen koenraad byna een half jaar oud was, bemerkte ik, dat hem zeer veel kwyl uit den mond liep, en dat hy altoos een hand m den mond ftak en daarop kaauwde. Ik. fprak 'er met myne vrouw over, en wy waren bei-den van gedachten, dat zulks daardoor veroorzaakt wierd, dat het kind tanden zoude krygcn. Wy raadpleegden met myne Moeder, en deeze was-van het zelfde gevoelen. Veele kinderen fterven aan het tanden krygen, zeide zy; doch God zy dank! ik heb 'er geen één aan verlooren. Ik zal u zeggen, wat ik in dit geval gedaan heb. Eén kind, dat tanden krygt, heeft altoos de handjes in den mond. Daardoor geeft het de Ouders te kennen, datheticts begeert , waarop het kaauwen kan, opdat het, tandvleexch doorgewreeven wordt, en de tanden doorbreeken kunnen. Tot dat einde geeven de "Moeders de kinderen gemccnlyk een neutel , wolfs-tanden, of iets van dien aart in de hand, opdat zy 'er op kaauwen zullen. Van al-  C 49 ) alle deeze dingen heb ik geen gebruik willen maaken. !k gaf myn kinderen, wanneer zy tanden zouden krygen een kersje brood in de hand, zy kaauwden 'er op, en alles liep oelukkig af. , Vervolgens nam zy my by de hand, trok my ter zyde, en zeide? myn lieve Zoon! ik moet u iets zeggen — wanneer de kinderen tanden zullen krygen, dan worden zy fomtyds door ftuipen overvallen. Maar gy moet daarvoor niet fchrikken. Wel is waar, hetisvreesfelyk te zien; doch daar uw kind een gezonde natuur heeft, hoop ik ook , dat het zulks zal kunnen doorftaan. Maak u vooral niet te benaau wd, als het kind dit ongemak zou overkomen, en neem geen kwakzalvery te baat; maar laat de natuur alleen werken. Gy,myn Zoon! hebt dit toeval in uwe jeugd ook eenige maaien gehad, en het heeft u geen nadeel toegebragt. Zo de ftuiptrekkingen al te lang aanhouden: dan kneus een uyen, en houd die het kind onder de neus: het zal daardoor wel bedaaren. Dit was nu wel geen aangenaam vooruitzicht voor my; ondertusfehen deed ik 't geen ' myne Moeder my had aangeraaden. Ik gaf het kind geduurig een korsje brood Ln de hand , om  C 50 3 om 'er op te kaauwen en te zuigen. De kwy] liep zo fterk den mond uit, dat de kleederen altoos nat waren, en de Moeder hetzelve drie of vier maal 's daags een droog doekje aan dc borst moest fpelden. Daarby was het zeer onrustig , weende dikwyls, en het zingen der Ouders kon niet helpen. Wy fpraken elkander daarby moed in, en zeiden: zo veel zorg en moeite hebben wy onze Ouders ook veröoorzaakt, en zy hebben geduld met ons gehad, het is derhalven onze pligt, dat wy het zelfde met ons kind doen. Op zekeren tyd gaf myne vrouw het kind pap , maar zy hoorde dat de lepel, terwyl zy denzelven uit den mond trok ratelde. Zy zag het kind in den mond en ontdekte dat 'er een tand was doorgebrooken. - Man! riep zy, weet gy wat nieuws? Uw koenraad heeft eenen tand. Dit was een overgroote blydfchap, en wy vergaten alle de bekommering , en de flaaplooze nachten, die wy met het kind hadden doorgeftaan. Zodanig is het met de opvoeding der kinderen geleegen. Men heeft 'er niet altoos vreugde by te wachten; 'er komen ook droevige en benaauwde dagen ; doch zo men flechts niet on-  C 51 ) ©nverduldig wordt, en zynen pligt betracht, dan loopen zy ook al voorby, en wisfelen af' met geneugten, waarby wy alle doorgeftaane ongemakken fchielyk vergeeten. Ik en myne vrouw waren althans den geheelen dag zo vergenoegd , als de kinderen, wanneer de goede St. Nikolaas gereeden heeft. De overige voorfte tanden kwamen van tyd tot tyd al mede te voorfchyn, en eer wy het verwachten, had koenraad den geheelen mond vol tanden. AGTSTE HOOFDSTUK. . Koenraad word de Leermeester van zynen Vader. | ■*-k had thand's het uitftekend genoegen van te' bemerken, dat het kind van tyd tot tyd oplettender wierd, wanneer ik met hetzelve fprak, en daardoor wierd ik aangemoedigd , zeer veel met hem te praaten. Maar waarover ? Eene vraag, die ik niet wist te beantwoorden. „ Dan koenraad zelfheeft het my ge» ,v leerd.'' D » Ik  C 52 ) Ik moet hierby eene aanmerking maaken_ Zonder my-zelven te pryzen moet ik bekennen, dat ik den naam had , alsöfik de kinderen goed wist optevoeden. Myne kinderen waren gezond, verftandig, bekwaam, eerlyk, gehoorzaamde my op het eerfte woord -—■ de menfchen vraagde my dikwyls: Zeg my toch, myn goede kieffr! waar gy de kunst geleerd ' hebt, de kinderen zo goed optevoeden ? Myn antwoord was altoos: van myne kinderen. En dit is indedaad ook zo. Wanneer men het met de kinderen recht meent, en onderzoekt waf goed voor hen is, waarmede men dezelveu ouderhoud'en en beftuuren kan , dan leert zich alles van zelven. Zie hiervan een voorbeeld. Ik moest eens in den paardenftal weezen, en terwyl ik het kind juist op mynen arm droeg , nam ik het mede. Maar wat zette het voor ecu paar oogen op , toen het de paarden zag. Ik kon duidclyk zien, dat het kind zich daarin verheugde. Nu wist ik genoeg ik be¬ gon een gefprek met koenraad. Zietgy, zeide ik, dit is het paard! Zie wat grooteoogen., hoe het ftampt! ik ftampte ook met den voet op den grond , ten einde het kind wee-  C 53 ) weeten mogt, wat ftampen was. Nu eet het; luister' eens, hoe het met de tanden knarst! Ik wees daarby met myncn vinger op de tanden. Zo onderhield ik het wel een kwartieruurs. Toen ik nu den ftal wilde uitgaan , draaide het zieh naar de paarden om , en ftrckte de armen daarnaar int. Ik ging wederom terug en begon op nieuws met hem te kouten.' Daar ik nu zag, dat het kind zo veel genoegen in de dieren vond: bragt ik het 'er alle dagen eenige maaien by. ' Nu eens ging ik met hem-in de koeftal, dan by de hoenders, dan op den duiven - zolder, dan by de verkens, dan by de fchaapen, en wekte zyne oplettendheid op de bewcegingen en ftemmen der dieren — ving ik een muis, mol, viseh, kikvorsch of vlieg: het wierd altoos by koenraad gebragt, en ik leide hem alles daarby uit. Van deeze gefprekken befpeurde ik welhaast zeer veel nut. 1 Vooreerst bemerkte ik, dat het kind zeer verftandig wierd , en lette op alles, wat rondom hetzelve gebeurde. Nooit bleek dit duidelyker , dan wanneer fomtyds een paar vriendinnen van myn' vrouw haar bezochten en haare kinderen medebragten, die zo oud waren als D 3 koen-  C 54 ) ■koenraad. By deeze kinderen ftondcn de «ogen recht uit, en de tong hing hen over de lippen. Daarentegen liepenkoenr aad's oogcn altojs in het hoofd rond en hy zag naar alles wat 'er in 't vertrek omging. Ten tweeden, had het kind my daarom zeer lief. Zodra trad ik niet in den kamer, of het fchoof alles wat het voor zich had leggen , weg, en ftrekte de armen naar my uit. Nam ik het op den arm, dan wees het op de deur, en gaf my te kennen , dat het 'er uit wilde. Gaan wy by de koe? vraagde ik dan, en hef lagchte en ftampte met de beenen. Ten derden vond ik daarin ook een zeer goed middel, om het kind te doen bedaaren , wanneer het fomtyds onrustig was. Andere menfchen ftellen daartoe andere middelen te werk; eenige hebben kleine rateltjes, waarmede zy de kinderen voor de oören ratelen; anderen bezigen de roede ; nog anderen kyven met de kinderen, en geeven hen allerlei fcheldnaamen. Alle deeze middelen kunnen nu wel goed weezen; behalven dat zy één gebrek hebben , naamelyk, dat zy — niets baatcn. Wanneer koenraad fomtyds huilde: dan deed ik, toen hy wat verftandiger was, zo met hem : ik  C 55 D ik nam eenftukbrood, fneedhetln kleine (tukjes en zeide: gaat koenraad mede by de hoenders? Ik had zulks zodra niet gezegd , of gemeenlyk veranderde het huilen in lagchen ; hy ftrekte de armen naar my uit, en wy voederden de hoenders ; of ik had altoos een dier in o-ereedheid, 't welk ik hem toonde. Eéns was het met hem niet uittehouden; ik ging ongemerkt de deur' uit, raapte een kikvorsch op, kwam de kamer in, zong , en liet de kikkert op de vloer rondhuppelen. O wat maakte het kind oogen! Het huilen was als weg geblaazen, hy ftrekte de hand naar my uit , ik móest hem op den arm neemen en van ae kikkert voortpraaten. - , Eens ftond ik ook met hem by de duiven , en fprak 'er met hem over, hoe zy de hokken in - en uitvloogen ,, zich pluisden en wat dies meer is, en leide hem dat alles uit. Onverwachts riep iemand achter my: goeden morgen, kief er! ik keerde my om en zag dat het onze Domine was. Nu , zeide hy, ik ben verheugd hier een verftandig Vader te zien. Hoe zo ? vraagde ik. Want ik wist indedaad niet, hoe het kwam, dat ik zo gepreezen wierd. Hy verzekerde my, dat ik den rechD 4 ten  C 56 ) ten weg was ingcflaagen, om met de opvoeding der kinderen een begin te maaken. Dit behaagde my zo, dat ik hem verzocht in de kamer te gaan. Hier ging hy zitten, en hield een lange preek . over de opvoeding der kinderen. Ik zal 'er toch iets van opdLfchen, zo goed als ik hot onthouden heb. Byna alle de Ouders, zeide hy, hebben het beste voorneemen , om hunne kinderen wél optevoeden; alleenlyk ontbreekt hen ééne zaak, en deeze is, dat zy niet weeten , hoe zy het zullen aanleggen. Het eerfte, 't Avelk zy hen leeren is de groote A. Met al uw leeren .' Is 'er dan anders niets gewigtigs voor de kinderen te leeren, dan juist de groote A? Omdat het kind vóór het vierde of vyfde jaar nog te onnoozcl is om letters te kunnen leeren , zo leeren zy in 't geheel niets. En evenwel moet een kind in de eerfte vyfjaaren het meeste leeren. i k. Dit begryp ik niet. predik. Dan zal ik het u aan 't verftand brengen. Vanwaar toch weet gy , dat de runderen hairen en geen veêren hebben ? IK. Omdat ik het gezien heb. pred.  C 57 3 pred. Hoe weet gydan, dat'eree:i land is, 't welk ylmtrika genoemd wordt? Hebt gy dit ook gezien? ik. Ik heb het wel niet gezien, maar ik heb het van hooren zeggen. pred. Recht zo ! Alles wat wy weeten, hebben wy door Jbnze zintuigen, het gehoor, of hetgez'cht, ofhet gevoel, ofdcreuk, of den fhiaak ondervonden. — „ Het eerde derhal„ ven, 't -welk men by het ondcrwys van een „ kind te doen heeft, ,is dat men zyne zintui„ gen oefent." .— En vermits het gehoor en het gezicht deszclfs voornaamde zintuigen zyn; moeten deeze ook bovenal geoefend worden. Kunt gy u wel voordellen, hoe een Pipa uitziet ? i k. Neen.' , pred. Kunt gy u dan voordellen, hoe een pad uitziet? ik. Wel, dat zou flecht weezen, zo ik dit niet kon. pred. Wat is dan de reden , dat gy u wel een pad, maar geen Pipa kunt voordellen ? ik. Ja'. padden heb ik in myn leven genoeg gezien, doch nog nooit een Pipa. pred. Recht zo! Maar wanneer ik nu zegD 5 dl  C 58 3 de Pipa is een dier, 't welk in het water- en op het land leeven kan ; dan zult gy u immers wel een Pipa kunnen voordellen ? 1 K. Neen, ook dan nog niet. pred. Stel u toch een Pipa voor; hoe denkt gy , dat zy uitziet. ik. Een Pipa? Ik weet waarlyk niet, hoe ik my dezelve moet voordellen. Doch wanneer ik u myne gedachten in alle oprechtheid zeggen zal, dan ftcl ik my dezelve voor als een tabaks-pyp. Ik ben meermaalen in het land van Luneburg geweest , om paarden tc koopen , alwaar dc Boeren een tabakspyp een Piep noemden. Dit is immers geen groot onderfeheid van Pipa. pred. Ha! ha! ha! NuhebikjciEFER.' waar ik hem hebben wil. Pipa is een foort van groote Padden. Wanneer gy nu , een verftandig man zyndé , van de Pipa een geheel verkeerd denkbeeld vormt: hoe zal het de arme onnoozcle kinderen gaan, wanneer zy eerst woorden moeten leeren vóór zy de zaaken kennen, die daardoor aangetoond worden ? Wanneer de kinderen zouden zeggen , wat zy denken by de woorden, die zy moeten leeren: dan zou men ontdekken , datzy vec!" é 1 ' al  C 59 3 al daarvan even zulke valfche en verkeerde denkbeelden vormen, als gy van de Pipa, Neen, eerst moeten de kinderen zaaken leeren kennen, en dan moet men hen onderrechten, hoe deeze zaaken genoemd worden. Wanneer zy vervolgens de woorden hooren, ftelleii zy zich te gelyk ook de zaaken voor, die daardoor aangetoond worden. Maar wat toch is de reden, myn lieve kief er! dat gy de oplettendheid van uw kind op de dieren deed vestigen, ei^ niet op de heining, op den byl of op den flypftèen enz ? ik. Ik weet indedaad niet ,' wat de reden is , dat het kind zich over niets zo zeer verblydt, als over de dieren. pred. Uwe waarnecming, myn goede kieper! is juist. De zaaken, die het gaarne eet en drinkt, uitgezonderd: zal het zich over niets zo zeer verblyden , dan over de dieren, zelfs zal het zo veel genoegen niet vinden aan menfchen. Neem 'er eens de proef van, en kom by uwen koenraad, met een kind in deneenen., en met een jong hondje of met een lam in den anderen arm : ik verwed 'er onder wat gy wilt, dat koenraad niet op het kind, maar op het hondje of op het lam zien zal. Waar dit  C 60 ) dit van daan komt, zullen wy thans nietonderzoeken. Evenwel is het de waarheid. Dus toont de lieve God immers zo klaar als mogelyk is, dat wy de kinderen vooral op de dieren moeten doen letten. Tot nu toe was koenraad , op myne knieën zittende zeer flil geweest ; doch eensklaps maakte hy flerke beweegingen, rees op, en wees met de hand naar het venfter en riep_: ho .' ho ! ho ! Wat wil toch nu het kind? vgpeg de Predikant. Ik begryp het al, antwoordde ik; aan het venfter kruipt een groote vlieg, die ikhetkind toonen , en 'er hem een uitlegging van geeven zal. Kom koenraadje! gaan wy by de vlieg ; zie hoe £y daar kruipt.' (ik krabde daarby zachtjes op zyne handen) daar vliegt zy heen! zie eens, hoe zij daar rond vliegt — ror ror ror! — zo bromt de vlieg. Voortreffelyk ! zeide de Dominé : ik ben wel verzekerd , dat honderd kinderen van dien ouderdom de vlieg niet eens zouden bemerkt hebben. Dus ziet gy , hoe nuttig het is, wanjaeer men de kinderen vroegtydig met de dieren bekend maakt, zij keren zien en opmerken.  C 6t 3 ken. Worden zy vervolgens grooter, dan heeft men niet noodig, om alle oogenblikken tegens hen te zeggen : iet toch' op! en by elke zaak, die hen voorkomt , hen - als 't ware met de neus daarop te duuwen. Zy zyn van zelven oplettend , bemerken alles, wat onder het bereik van hun gezicht is , en maaken hetzelve tot een onderwerp van hunne befpicgclingcn. Met zulke kinderen kan men ook vroeger fprceken. De meeste Ouders weeten niet , Wat zy met hunne kinderen, wanneer zy zo oud zyn, als uw ko e n r a a d j e , beginnen zullen: hierom valt hen de tyd lang in hun gezelfchap ; zy geeven hen ratels, poppen en andere vodderyën, om 'er zich mede te vermaaken. Helpt dit niet meer; dan trachten zy dezelven in flaap te fusfen, en maaken hen door den ontydigen flaap , het hoofd maar duizelig. Maar wanneer men het kind dikwerf dieren toont r en 'er met hetzelve over gefprooken heeft, dan kan men hen naderhand ook iets van de dieren vertellen. Het kind zal 'er naar luisteren , en ten minften het meeste daarvan begrypen. En omdat het.kind nu ietsverftaat,heeft men het ook gaarne by zich. Van deezen tyd af bemoeide ik my nu nog meer  ( 62 ) meer met k o e n r a a d , en leerde van tyd tot tyd meer van hem. NEGENDE HOOFDSTUK. Koenraad kïefer tracht den meester' over zyne Ouders te fpeelen, en hoe hem zulks gelukt is. Terwyl koenraad nu een allervriendelykst en liefkind was, deeden wy alles, wat hy maar fcheen te verlangen. Wanneer hy zyne handjes naar het één of anderuitftak , kreeg hy het voorzeker; en al wierd hem fomtyds iets geweigerd , dan fchrceuwde hy maar, en alles wierd hem gegeeven, wat hy hebben wilde. Dit is immers, dacht ik bymy- zelven, de verkeerde waereld. Weleer was het mode , dat de kinderen de ouders moesten gehoorzaamen; en hier is het geval omgekeerd , de Ouders gehoorzaamen het kind; indien dit zo voortgaat en het kind grooter wordt,. dan moet alles,"op zynen wenk vliegen. Ik wenschte wel, dat alle Ouders de hevivige begeerten der kinderen vroegtydig mogten in 't oog houden; zy zouden ongetwijfeld be-  C 63 3 beter kinderen hebben. Doch gemeenlyk • tasten zy in deezen opzichte mis. Hetftamelen van het kleine kind is voor Vader en Moeder iets nieuws; het is zo aangenaam, enzyfeheppen daarin het grootfle genoegen. Zo dikWyls als het een nieuw woord , hoe gebrekkig ook, uitbrengen kan, is men blyde en lagcht daarover. Begeert het in zyne gebrekkige taal iets , men kan het hem niet weigeren. Spreekt het ook zotte dingen, men lagcht 'er om; en begeert het iets onbetamelyks, men weigert het zulks evenwel niet. Dit is nu van dat gevolg, dat de kinderen allengs gewoon worden, dat zy in" alles hun zin willen hebben , en dat alle hunne ongereegeldheden goed gekeurd worden. Worden zy nu grooter; dan begrypt men wel, dat zy zich daarvan moeten ontwennen; doch het wil niet gelukken. Die geeft de Ouders aanleiding, dat zy ftrenge middelen te werk ftcllen; daardoor wordt het kind kwaadaardig cn dwingt; de liefde der Ouders vermindert, en eer men het verwacht is'er krakkeel en verdriet, en men klaagt over de ontaardheid der kinderen ; men bedenkt echter niet , dat men zelf door zyne toege- ' vend-  C 64 ) vcndheid de oorzaak is geweest, dat zy ontaard geworden zyn. Dit alles begreep ik nu zeerwel; doch hoe ik het verbeteren zou , wist ik niet. Eens lag 'er een fchaar op de tafel, het kind ftak de handen uit, en wilde ze hebben. Neen koenraad! zeide ik, gy moet niet in alles uwen zin hebben, gy zult de fchaar niet krygen. Dit zeggende, leidc ik de fchaar wat fterk op de tafel. Wat had k 0 e n r a ad te doen ? hy fchrecuwde wat hij fchreeuwen kon. Het hoofd wierd my ook warm , en ik gaf het kind een paar goede klappen op de handen. Had het kind nu niet gefchreeuwd, dan fehreemvde het nu nog meer, en ftiet met de handen en voeten van zich , zo dat ik niet wist, wat ik met hem beginnen zoude. Het was indedaad goed , dat de Moeder niet t'huis was, anders zouden 'er nog wel onaangenaamheden voorgevallen zyn , en zy had misfehien zelfs nog wel de party van het kind genomen. Terwyl ik niet wist wat ik doen moest, en ten eenemaal radeloos was, legde ik het kind op.den vloer neder, liet het fchreeuwen, en ging c> fc>  C 65 ) ging aan het venfter. Nadat hetzich moede gefchreeuwd had, nam ik het op, bragt het by de Moeder en liep het veld in, om andere gedachten te krygen. Ik wil wel bekennen, dat alle myne leden beefden; eensdeels omdat ik medelyden met het kind had, en anderdeels dewyl ik kwaad op my-zelven was, dat ik niet verftond , hoe men zulk een klein kind meester kan worden. In een diep gepeins ging ik naar myn tarwen-veld. Ik was 'er kort by, toen ik een patrys met zyne jongen zag. Zodra hymy in'toog kreeg, liep hy in de tarwe , lokte ——■ aanftonds waren de jongen by hem en geen één bleef terug. Hm! dacht ik by my - zelven , is het niet eene wonderbaarlyke waereld ? De patrys, die geen verftand heeft, in geen fchool gegaan , en niet uit de katechismus gevraagd is, deeze patrys verftaat het, hoe hy zyne jongen moet regeren; en de mensch, die zo verftandig is, en zo veel leert, heeft geen doorzicht genoeg, om zyn kind naar zynen wil te beftuuren. En dit moet evenwel kunnen ge febieden. Wanneer de lieve God my het vermoE gen  C 66 ) gen gegceven heeft, om een kind te teelen, dan heeft hy my voorzeker ook het vermogen gefchonkcn, om hetzelve optevoeden. Met deeze gedachten ging ik wederom naar huis, en dacht 'er over, of ik niet een middel zou kunnen vinden, myn kind tot andere gedachten te brengen, ingevalle het iets mogt begceren, 't welk ik hem met een goed geweeten niet geeven kon. Dan, ik kon maar niets uitvinden. Ik nam koenraad wederom op den arm, doch ik had hem naauwlyks een paar minuuten gehad , of hy wilde wederom by zyn Moeder "weezen, en de Moeder kon hem volftrekt niet neemen, omdat zy allerlei huisfelyke bezigheden te verrichten had. Nu wierd ik zeer bcnaauwd: dewyl ik wel voorzag, dat 'er andermaal een gefchreeuw zou plaats hebben, even als te voren. By geluk kwam myn knecht, en met hem myn hond binnen. Ik deed koenra ad daarop letten. En nu zag koenraad niet meer naar zyn Moeder, maar op den hond en was bedaard. Myne Vrouw gaf ik een wenk, dat zy de kamer zou uitgaan; zy deed het, en alles was goed. Haha! dacht ik kan ik koen ra ad zokrygemdan zal  C 67 ) Zal het m 't vervolg van tyd wel beter gaan. En het ging Jndedaad ook beter. Ik had van deezen tyd af altoos iets in gereedheid, wat het kind gaarne zag, by voorbeeld, een prent of een dier; wanneer het nu volftrekt op iets gefteld was, om het te hebben, daar ik het hem evenwel niet geeven kon: dan haalde ik iets en toonde het hem. Hierdoor vergat hy 't geen hy hebben wilde, en verblyddde zich over dat geene , 't welk ik hem toonde. Aldus leerde ik de groote kunst, om de hevige begeerten van een klein onverftandig kind meester te worden. Zy beftaat daarin , dat men hetzelve terftond iets anders toont, waarover het zich verheugt. Het vergeet daarby dat geene , wat het begeerde , én is te vreden. Doch het toonen alleen is geenszins voldoende. Men moet 'er .gebaarden by maaken en een ftem aanneemen, die het kind doen gelooven, dat men hetzelve iets aanmerklyks toonen zal. Had ik alleénlyk gezegd: daar is Lord ! het kind zou misfchien met fchreeuwen niet opgehouden hebben. Maar ik maakte het anders. Lagchende zeide ik : „ Wel Lord ! „ waar komt gy van daan ? Moet gy by E 2 „ koen-  C 63 } „ koenraad je weezen ? Zie , hierisKOEN-* „ raadje." En nu was alles wel. TIENDE HOOFDSTUK. Koenraad jaagt zyne Ouders een groots ft fchrik aan. jL oen koenraad omtrend negen maanden oud was, begon hy eens des morgens droevig te huilen. Ik nam hem op, en trachtte hem te doen bedaaren, ging met hem in den paardenftal, by het duivenhok, en bezigde alle kunst-en vliegwerk, omhemaanhetlagchente helpen; doch alles was vergeefs. Het kind hield niet op metfchreijen , zyne -wangen gloeiden , de kwyl liep, hem den mond uit, hy trok nu en dan met de armen , en flak altoos de handen in den mond. Ik* merkte nu wel, dat de kiezen wilde doorbreeken; maar ik wist niet wat ik daarby doen moest. Ik liet het kind derhalven over aan de goede Natuur, en verzocht de Moeder, dat zy 'er geduld mede zou hebben, 't welk zy dan ook getrouwelyk deed. Des  C 09 ) Des nademïddags lelde zy het op het bed ,, omdat het fcheen te willen flaapen; dan het had naauwlyks een half uur geleegen , of myn vrouw kwam hevig fchreyende by my en zei- r de: het kind ligt in ftuipen. Men begrypt ligtelyk, dat ik mede zeer verfchrikte, niet over het kind alleen, maar ook over de Moeder, die door den fchrik zodanig wierdt aangetast, dat ik vreesde dat zy 'er eene ziekte van zou krygen. Ik bad haar derhalven, daar te blyven, ging alleen by het kind in de kamer, en floot de deur achter my • toe. Dit gezicht was indedaad voor my fchrikkelyk. Het kind trok met handen en voeten, het geheele wezen wierd ontfteld, en de fchuim fiond voor den mond. Nadat ik dit jammer een kwartier uurs had aangezien hield ik hem een gekneusde ajuin onder den neus, waarna het bedaarde, en na verloop van eenige dagen waren 'er twee kiezen doorgebrooken. Ik was met dit alles zeer beangst; want alle de kiezen waren 'er nog niet, en ook nog geen oogtand, Hoe zal het afloopen, dacht ik by my-zelven, wanneer het kind, altoos, zo E 3 dik-  C 70 > dikwyls als 'er een tand ftaat doortebreeken, zo veel uitflaan moet ? Dit kan immers voor het hoofd onmoogelyk goed weezen. Wat had ik te doen ? Ik nam toevlucht tot mynen Broeder, en verzocht hem my in dit geval een goeden raad te geeven. Hy gaf my twaalf roode poedertjes, die hy bewaar-poedertjes noemde, waarvan ik telkens één met melk vermengen en het kind ingeeven moest, zo dikwyls ik merkte, dat zulk een fchrikkelyk toeval wederom op weg was. Dit is nu altoos van een goede uitwerking geweest. Noch koenraad , noch één van myne overige kinderen is ooit wederom met ftuipen gekweld geweest, federt ik dit poeder in huis heb gehad. Jammer is 't, dat myn Broeder my niet gezegd heeft, waarvan en hoe hetzelve gemaakt wordt, anders zou ik het hier gaarne willen mededeelen. In de Apotheeken kan men het niet krygen , en ik weet niet, dat men het ergens anders kan bekomen , dan by dr. vognetz te Waltershaujen% by Goiha. ELF-  c 71 y ELFDE HOOFDSTUK. Koenraad ontvangt een St. Niklaas-gefchenk , en zyn Vader geeft 'er hem een verklaaring van. K^ort daarna viel de dag van St. Niklaasin, en voor koenraad "wierd een gefchenk gereed gemaakt. Grootmoeder had een boompje, en beide Grootvaders, Moeder en Vader hadden iets voor koenraadje in gereedheid, 'zonder dat de één den ander zeide, wat hy hem had toegedacht. Den dag vóór St.Niklaas, des avonds ten agt uuren wierden de gefchenken byëen gebragt. Grootmoeder plaatfte op de tafel een denneboompje , waaraan rozynen, amandelen, appels en nooten hingen; myn Vader bragt een lleedje , dat zo ingericht was, dat'erhetkind gemakkelyk in zitten kon ; myn Schoonvader kwam met een loopwagen en leiband ; myn vrouw bragt een linnen kleedje, waartoe zy zelven het garen gefponnen had, en ik voegde daarby een printeboek, waarin paarden , runderen, ;fchaapen, wilde harten, duiven, E 4 hoen-  C 72 ) hoenders, patryzen enz. afgebeeld waren. Nadat nu alles gereed was gelegd, haalde ik koenraadj e daarby, opende dedeurlangzaamerhand, liet hem in de verlichte kamer kyken, en nu omringden de oude lieden hem en toonden hem alle de mooijë dingen, diezy voor hem hadden daargefteld. En wat deed koenraad? met opgefpalkte oogen zag hy alle deeze fraayigheden aan , als een boerenjongen, die voor de eerfle maal in de Had komt, de groote huizen aangaapt. Doch veel blydfchap over dit alles kon men niet by hem befpeuren. Men kan gemakkelyk nagaan , wat hiervan de oorzaak was. 'Er was te. veelerlei op éénmaal ; hy kon alles niet naauwkeurig befchouwen, en 'er zich derhalven ook niet over verblyden. De oude lieden wilden hem daarvan een uitlegging doen ; de één riep: koenraadje! zie eens, deeze fraaije fleede ! de ander: kyk toch eens dien iraaijën loopwagen; de derde, verblydt gy n niet over het nieuwe kleedje ? doch dit alles kon niets baaten. Koenraad was als bedwelmd, en fcheen niet te zien noch te hooren. Nu, zeide ik, hebben de Ouden hun vermaak  C 73 ) hiaak gehad, het kind fchept 'er geen groot genoegen in, omdat het nog nietbegrypt, Waartoe alle deeze fraaiheden dienen. My dunkt, wy moesten de kaarsfen maar uitblusfchen,.en het kind te bed bréngen. Dit wierd ook goed gevonden, en ieder wenschte, dat koenraadje nog veele St, Niklaas-dagen mogt beleeven. Den volgenden dag toonde ik hem deeze dingen ieder afzonderlyk , en zocht hem 'er eene uitlegging van te geeven, dan hy verheugde zich meest over 't geen hy in den mond kon fteeken en over — het printeboek. Toen ik dit boekje opende ; o hoe lagchte hy, en verblydde zich. Ik toonde hem nu elk beeld afzonderlyk, en verklaarde het, terwyl ik hem door de ftem en door gebaarden de dingen zocht aan 't verftand te brengen. Ik zal toch eens beproeven, of ik de verklaaringen recht begrypelyk maaken kan. Wat is hier toch? hét zyn immers duifjes! zie eens hoe zy eeten! pik! pik! (met den vinger op de tafel tikkkende) daar pikken zy de garst op. Zie daar wederom een paar duiven ! Roekoe! Roekoe! zo doen de duiven. Én wat komt daar ? Dit is de gier. Hy vliegt E 5 daar  C 74 J daar boven rond aanhoudend vliegt hy daar rond (de hand in de lucht beweegende) daar kykt hy neêr op de duifjes , daar zyn zyne klaauwen dan fchiet de gier naar beneden met de klaauwen wop! daar heeft hy een duifje weg ; vervolgens hakt hy 'er met zynen bek in, en eet het op. (By het woord Wop ! omvatte ik zyne hand met myne vingeren en het hakken van den gier, drukte ik daardoor uit, dat ik met den vinger op 's kinds hand tikte.) Nu was koenraad recht inzynfehik. Dan 't geen my meest verwonderde, was, dat het kind de beelden van alle de dieren kende, welke het indedaad gezien had , niettegenfiaande de beelden zeer klein, en niet eens gekleurd waren. Ik ontdekte zulks terftond. Want nadat ik een paar beelden uitgelegd had, en een ander opzocht, }eide ik het hem niet uit; maar vraagde ? waar. is het paard ? waar is de hond ? waar is de koe ? en telkens wees het kind met den vinger net op het beeld , waarnaar ik gevraagd had. Nadat ik nu eenige beelden duidelyk genoeg had verklaard ; gaf ik ook een uitleg ging over den  C 75 ) den leiband, doch niet voor koenraad, maar voor myn Wyfje. Vrouwtje lief! zeide ik , doe my een pleiner : leg den leiband in uw laadje , en zet den loopwagen op de zolder. Beiden dienen tot niets anders, dan dat koenraad daardoor verwend wordt. Wanneer hy begint te loopen : dan verlaat hy zich. op den loopwagen en den leiband , en —> wanneer hy naderhand zonder deeze dingen loopen zal; dan moet hy van nieuws weer beginnen, en zal dikwyls vallen. Onze Lord heeft immers ook geen loopwagen noch leiband gebruikt, en heeft evenwel goed leeren loopen. vrouw. Ja , maar dit is ook iets anders. Lord heeft vier beenen, enKOENRAADflechtstwce. •ik. Ja, zo! daar heb ik ook waarelyk niet aan gedacht. Doch, weet gy, vrouwtje lief.' wat wy doen zullen? koenraad zal eerstop alle vier leeren gaan, vóór hy op twee beenen gaat. ' ■ Zy wilde hiertegen nog iets inbrengen ; maar by geluk trad onze Domine binnen. Dominé! zeide ik, gy komt, alsof gy geroepen waart. Ik heb daar een klein verfchil met  i 76 J met myn vrouw. Niemand kan dit beter beflisfen, dan gy. Ik ftelde hem het verfchil voor, en hy gaf my in allen deele gelyk. En nu, zeide hy ten laatften, moet ik 'er het gewigtigfte nog byvoegen. Hebt gy, vrouw kiefer! niet wel veele kinderen met krommen beenen gezien? Dit ongemak [word veeltyds door de loopwagens en leibanden veroorzaakt. Wil ikuzeggen, hoe zulks toegaat ? Wanneer ik een kind zyne vryheid laat, dan treedt het niet vroeger op de beenen, dan tothetzich krachtig genoeg daartoe voelt, en gaat zitten , wanneer het moede is. Wanneer men zich ingendeel van .deeze vodderyën bedient, dan zet men een kind al meenigmaal op de beenen vóór het genoegzaame krachten heeft, en dwingt hetzelve om te flaan, daar het toch liever zou willen zitten. Daardoor worden de zwakke leden boven vermogen aangezet, en langs deezen weg mismaakt en krom. • Wat hebt gy hier tegen intebrengen, vrouw kiefer? Niets, antwoordde zy. Niets Dominé: maar ik zal u en mynen lieven Man volgen. TWAALF-  C 77 ) TWAALFDE HOOFDSTUK. Koenraa d's Vader doet mede ah zyn Zoontje. 'Reeds lang had ik myne vrouw overreed , dat zy koenraad dikwyls op de vloer neder zette , en allerlei fpeelgoed rondom hem Ieide, by voorbeeld , ballen , printen enz. In den beginne rolde hy welëens om; doch hy viel niet hard, omdat 'er altoos een mantel onder hem gefpreid lag. Hy wierd ook oogenblikkelyk. wederom opgebeurd , omdat 'er altoos iemand by hem moest weezen, terwyl ik onderftel , dat zulk een klein kind nimmer al-' leen mag gelaaten worden. Nadat hy één en andermaal omgerold was, leerde hy langzaamerhand ; van zelven wederom opteftaan. Het gebeurde weieens, dat de bal wat verre van hem was gerold , of dat hy zyn fpeelgoed wat verre van zich had geworpen; maar zulks zette hem aan, om voort te kruipen, en de zaaken weer te haaien. Het was myn grootfte vermaak, wanneer ik hem zo zag kruipen. Van andere Vaders heb ik wel gezien, dat  C 78 ) zy het kind aan de hand namen en rond leidden, opdat het door dit middel zou leeren loopen. Ik heb het nooit kunnen goedkeuren , wanneer ik zag, dat Ouders hunne kinderen rond leidden, om hen te leeren loopen. Wie toch leidt de kleine hondjes rond ? en evenwel leeren zy lóopen. Zou dan de mensch alleen zo ftomp weezen, dat hy het gaan niet van zelven zou kunnen leeren ? Daarenboven is het altoos te vreezen , dat men een kind fterker aanzet dan zyne krachten toelaaten, wanneer het rond Wordt geleid , zonder lust daartoe te hebben. Ik liet dus myn koenraadje geduuriomaar kruipen , en zulks behaagde my zo wél, dat ik fomtyds, wanneer ik wel gehumeurd was, zelf met hem op handen en voeten rond kroop. Dit viel recht in den fmaak van koenraad, hy lagchte en kroop nog eens zo fchielyk. Onze Predikant verraschte my eens, terwyl wy zo met elkander in de kamer rond kroopen. Hy lagchte en zeide: nu, ik moet bekennen, dat is recht met de kinderen mee doen. Wie zyne kinderen wél opvoeden wil, die moet noodzaakelyk zulks kunnen doen , hy mag hen het loopen, of iets anders willen lee-  C 79 ) leeren ; dan hebben de kinderen hem hef, zy verheugen zich , wanneer hy de kamer intreedt , en zullen zyn onderwys ook gemakkelyk begr'ypen. Maar wil men met de kinderen nietmêe doen; begeert men van hen, dat zy, om zo tc fpreeken, tot ons opklimmen zullen; dan worden zy van ons afkeerig, leeren met tegenzin en bygevolg zeer langzaam. Onze Heiland zegt! „ is 't, dat gy niet omkeert, „ en wordt, geiyk de kinderen, kunt gy niet „ in het hemelryk komen." Men zou ook kunnen zeggen: is 't, dat gy niet wordt gelyk de kinderen, dat gy niet leert met hen mee doen : kunt gy ze ook niet opvoeden. DERTIENDE HOOFDSTUK. Koenraadje hert loopen, en bejpeart in zich opwellingen van de Erfzonde. JNTadat koenraad geduurende eenige weeken had rond gekroopen, trachtte hy aan de ftyl van een ftocl opteftaan , en dit gelukte. Hy ging om den ftoel heen, en vcmd 'er veel vermaak in. Na verloop van eenige weeken leer-  C 80 ) leerde hy ftaan , zonder zich ergens aan vast te houden, en verloor hy al eens het evenwigt, dan viel hy niet, maar ging terftond op zyn achterile zitten. Op deeze wyze leerde hy gebruik maaken van alle zyne leden, en zich, wanneer hy vallen zou, zo te helpen, dat hy 'er geen nadeel van had. Dit was in 't vervolg zeer nuttig voor hem. Eens had ik eenen zeer blyden dag. Ik zat aan myn tafel, fchreef op , wat ik die week ontvangen en uitgegeeven had — en koenraadje kroop naast my op den vloer rond, ftond ook weieens op. Eénsklaps zag ik, dat hy eenige flappen voortging, zich nederzette, wederom opflond en voortging en eindelykovcr de geheele kamer liep. Ik liep fchielyk naar myne vrouw in de keuken, riep haar, en zeide , dat ik haar iets zoude toonen, dat zy 'er echter geen woord by fpreeken moest. Want had zy 'er veel by gepraat, of zelfs overluid gelagchen dan zou zulks het kind maar verbyfterd of in verlegenheid gebragthebben. Toen zy nu de kamer intrad , en deed, alsof zy 't kind in 't geheel niet zag: liep hetzelve heen en weer , en wy Ouders verheugden 'er ons in, gelyk de musfehen , wan-  tyanneér hunne jongen voor de eerfte maal vaii het ééne dak op het ander vliegen. Van deezen tyd af wierd myn koenraad-j e van dag tot dag bekwaamer in het loopen , zodat hy, toen wy zynen eerften verjaardag vierden , zonder zich het minfte te ftooten loopen kon, en vreemden, die hem zagen , niet gelooven konden , dat hy niet meer dan » één jaar oud was. Het kind van myne Nicht christine, fehoon het reeds twee jaaren oud was i kon zo goed nog niet loopen; het waggelde als een eend > en ftruikelde over elk fteentje. En evenwel had hetzelve geheele uuren in de loopwagen moeten gaan, en was lang aan den lei - band geleid ; wat toch zou daarvan wel de oorzaak zyn? Eens was onze Nicht met haar krisje by my. Ik fpeelde volgens gewoonte met koe nraad, ging op eenen ftoel zitten, vatte zyne handen in de mynen , liet hem op mynen voet treeden, hief hem op en neder, en Zong 'er by. Dit behaagde krisje zo wel , dat zy de armen naar my uicflak, en daardoor te kennen gaf, dat zy ook wenschte op mynen voeÉ te ftaan. Ik liet kqenraa© af- en haar optreeden, F bit  C 82 ) • Dit was koenraad in 't geheel niet naar den zin; hy trok krisje aan den rok , en wilde haar wegrukken. Daarby fchreeuwde hy zodanig, dat hy rood in zyn gezicht wierd. Het fniartte my zeer, en ik wist niet hoe ik my daarby gedraagen moert. Ik liep in den angst in een ander vertrek, ging aan de tafel zitten en leide het hoofd in de hand. Tot nu toe hebt gy, dacht ik by my-zelven, veel vreugde aan koenraad beleefd, omdat hy zo gezond en verftandig was. Dan wat baat dit alles, wanneer hy wangunftigis, en moeijelyk wordt, als zyne medemenfchcn verblyd zyn ? Op deeze wyze kan hy nimmer een wczenlyk genoegen fmaaken. Wat nu te doen ? kasty' ik hem , dan krygt hy eon tegenzin in my; neem ik , in weêrwil van zyn gefchreeuw,KRis je op den voet, dan wordt hy nog kwaadaartiger. Ik fprong op van den ftoel, ging de kamer op en neer, en kreeg eindelyk eenen inval, die onder broeders duizend guldens waard is. Ik liep oogenblikkelyk in de voorige kamer, om mynen inval uirtevoeren. Zingende zette ik my neder op den ftoel, ,hief den voet op en neder, en koenraad kwam  c 83 y kwam terftond en ging 'er op fiaan"; 'maaf kRisjE Hond bedroefd te kyker. Het arme krisje! zeide ik op eenen aandoeniyken toon ; het wil gaarne medcfpeeleu. Koenraad! za! krisje niet ook eens op mynen voet dansfen ? koenraad trad af,' en krisje op. Nadat ik haar eenige maaien op en neêr had Iaaten dansfen , liet ik haar Weêr af- en koenraad optreeden. Naauwlyks had ik mynen voet twee maal met hem op en neêr bewoogen : of byfprong 'eraf, weesopkRisj e , vervolgens op mynen voet, en zeide : da ! da! terftond liet ik krisje wederom op, en eenige oogen blikken daarna aftreeden ; en koenraad moest haare plaats vervangen. Hoe groot nu ook tot hiertoe het vermaak van het kind was geweest, walmeer ik hem op mynen voet liet dansfen: het vermaakte zich thans nog veel meer, wanneer hy zag, dat Krisje vrolyk was. Hy trad terftond wedeiöm af, wees op den voet en zeide: da! da! en ik liet krisje optreeden. Dit hield ik Wel eefi halfuurtje vol, en was blyde, datik de wangunst by myn kind "in het eerfte beginiel gefmoord had. Van deezen tyd af* moest krisje dagelyks by my aan huis komen, en met F 2 kokn»  C 84 ) koïnraad fpeeleii. Schreeuwde koenraadnu fomtyds , wanneer krisje iets van zyn fpeelgoed in de hand nam ; dan zeide ik altoos op eenen aandoenelyken toon: het arme krisj e ! dan was zulks, zo niet altoos, doch meestal van dit gevolg, dat koenraad haar zyn fpeelgoed terug gaf. Over dit denkbeeld kao ik my zelfs thans nog verblyden; omdat ik met zekerheid weet, dat ik mynenK oenraad daardoor geleerd heb, zich in het genoegen van zynen evenmensen te verheugen , en 'er deel aan te neemen. Langs deezen weg bragt ik hem van tyd tot tyd al verder, en had meenigmaal het genoegen van te zien, dat hy zyn boterham met krisje deelde, wanneer zy geen had, en ik tegens haar zeide, arme krisje! hebt gy geen boterham gekreegen? Ik zag echter altoos toe , dat krisje niets onbillyks van hem vergde, en dat zy nu cn dan van haare boterham en fpeelgoed aan hem iets mededeelde. Ik verhaalde deeze myne handelwyze eens aan onzenPredikant,die 'er zeer veel genoegen in vond, en zeide, waarde vriend k 1 efer! gy hebt de zaak zeer wel behandeld. Indien gy u-  uwen zoon niet fpoedig had geneezen, hy zoude een wangunftig en boosaartig kind geworden zyn, waaraan gy zeer veel hartzeer zoudt beleefd hebben. In dit geval zoudt gy bitterlyk over hem geklaagd hebben, en de oorzaak van zyne ftyfhoofdigheid en onverdraagzaamheid zelfs wel aan de erfzonde toegefchreven hebben. Zou dit wel recht geweest zyn ? Begrypt gy nu niet, dat de grond van koenrad's eigenzinnigheid had moeten gezocht worden in u-zelven en in uwe onkunde, om de kinderen naar behooren te behandelen? Myn lieve kief er! 'er is wel erfzonde, eene neiging ten kwaade en een afkeer van het goede, welke de kinderen van hunne Ouders verkrygen; maar-dezelve wordt de kinderen niet zo zeer aaugebooren, als wel door de opvoeding ingeboezemd. .... VEERTIENDE HOOFDSTUK. Behelzende een gefprek tusfehen-koenraad' €n zynen Vader. 1*V o e n r a a d was nu één en een halfjaar oud , en was zo gezond, zo verftandig, kon zo goed F 3 loo-  C 86 > loopen, dat ieder hem met vermaak aanfehouwde ; doch met het fpreeken wilde het nog niet recht vlotten. Hy kon nog niets zeggen , behalven dat hy de ftem der dieren naarbootfte. Moe! was by hem een koe, Bae! een fchaap, han! han! een hond, miauw! een kat, kiki! een haan, oekoe! een duif. Myne vrouw was 'cr fomtyds genielyk over, en zeide: de jongen zal in zyn geheel leven niet leeren fpreeken. Ik antwoorde haar echter altoos: heb maar geduld; hy zal even zo leeren fpreken, als hy heeft leeren loopen. Wanneer hy eerst begint, dan gaat het deste fpoediger. Eéns reisde ik naar een paardenmarkt, om een rypaard vcor my te koopen, en bleef drie dagen uit. Toen ik wederom t'huis kwam en de kamer intrad , Was het kind zo hartelyk blyde, dat het my te gemoet liep en riep : Vade ! Vade! dit zou zo veel zyn als Vader. Wy waren 'er ook blyde over. Ik nam mynen koenraad op den armen kustchem, en de Moeder kon zelfs met kusfen niet uitfeheiden. Van dit oogenbük af noemde hy de eene zaak vóór en de andere na by haaren rechten naam; evenwel was alles nog onduidelyk. Bood was in zyne taal brood , od was onze houd Lord, ' ca  ( «7 ) es was een mes, enz. Dit klonk nu zo kluch* tig, dat de Moeder hem altoos Wel honderdmaal kuste , zo dikwerf hy een nieuw woord voortbragt. En om de waarheid te zeggen , ik gaf hem ook menigen kus. Het kwam my toch voor , dat dit misfehicn niet wel gedaan was, en onze Dominé vond het mede niet goed. Op zekeren dag, dat hy by ons at, had myne vrouw het kind op den fchoot, en lagchte en kuste hetzelve altoos, zo dikwyls hy een woord ftamelde. Vrouw kieper! vróuw kief er! zeide de Dominé , gy doet niet wel. Heden wordt alles bewonderd, wat het kind fpreekt en doet, het word daarvoor geftreeld en gekust. Het kind wordthier door gewoon, om altyd verwondering en geftreel te verwachten, zo dikwyls als het iets gedaan heeft, en indien zulks in 't vervolg niet gefchied, dan wordt hetzelve nors en gemelyk. Hierom geef ik aan alle Ouders den goeden raad, dat zy hunne kinderen niet te veel moeten vleijen of bewonderen. Van deezen tyd af verminderden wy het ftreelen en kusfen. Geheel en al konden wy het evenwel niet laaten. Ik denk ook niet, dat dit noodig is* De F 4 nei*  C 88 ) neiging der Ouders, om een kind, wanneep het zich goed en wel gedraagt, te kusfen, is een natuurlykc neiging , die gelyk alle natuurlyke neigingen onfchuldlg is, en dan eerst nadeelig wordt, wanneer men dezelve onmaa-i tig bevreedigt. Alhoewel nu koenraad Hechts enkele woorden , en die zelfs zeer onduidelyk, uitfprak, zo dat niemand, buiten zyne Ouders, dezelven verftaan kon: was ik evenwel reeds in ftaat, om een gefprek met hem te houden, en verblydde my hartelyk, wanneer ik merkte , dat hy my begreep, en dat hy my zyne gedachten ook kon medcdeelen. Veele menfchen lagchten 'er over, wanneer zy ons hoorden kouten, en oordeelden dat het kinderachtig en niets dan zotterny ware; ik integendeel heb duidelyk kunnen befpeuren, dat zodanige gefprekken van zeer veel nut waren. Zie hier daarvan een voorbeeld : Koenraad had de gewoonte, dat hy des avonds, terftond nadat hy zyn boterham had gegeeten , ging flaapen. Naar myn gering oordeel meende ik dat ik hem daarvan niet moest terughouden , dewylhet my voorkwam, alsof de natuur dan den flaap eischte; en ik liet hem  C 89 5 hem flaapen. Doch nu gebeurde het menigmaal , dat koenraad wakker wierd, wanneer zyne Ouders wildcnte bed gaan, tierde , woelde , het bed uit en wederom daarin klom, zo dat wy geen oog konden toedoen. Nu was goede raad duur. Ik noch myne vrouw wisten , wat ons te doen ftond. Ik zweeg dood ftil, en dacht 'er over, hoe wy de zaak moes-. ten aanleggen. Maar myne vrouw bezigde de' middeltjes, die de Moeders gemeenlykgewoon zyn te bezigen, wanneer zy dc kinderen in flaap willen brengen. Eerst nam zy koenraadje in den arm, floeg hem zachtjes met de hand , en zeide: bs.' bs! doch het hielp niet; koenraad trachte zich uit de armen der Moeder los te rukken, en ——« daar zy zulks niet wilde toelaaten: begon hy t» fchreeuwen. Nu wierd de Moeder eindelyk ook verdrietig, en zeide: koenraad! ga liggen en flaap, of gy krygt flagen! Nu oordeelde ik hei tyd te weezen van tusfchcn beiden te komen. Ik fiond tot dat einde op en zeide : Vrouwtje lief! wanneer gy eens -niet kon flaapen, hoe zou het u fmaaken, als men u 'flagen wilde geeven ? Geef het kind hier, ik zal zien, wat ik met hem doen moet. F 5 Zy  C 90O Zy gaf my het kind over, en ik — ik wist indedaad nog niet, wat ik met hem beginnen zou. Eerst was ik van voorneemen, om het printeboek te haaien, en het hem uitteleggen maar naderhand viel my in de gedachten, dat, zo wanneer ik dit eens begon, hy altoos printen zou willen zien , wanneer andere menfchen willen flaapen; en dus doende zou ik my-zelven van myne nachtrust berooven. Gelukkig viel my in de gedachten wat ik doen moest. Koenraad.' zeide ik, zal ik u iets vertellen? — Tellen, was zyn antwoord. — Kom dan, hernam ik, mede in't bed, ik zal u wat vertellen. Ik nam hem in myn bed, en hield het volgende gefprek met hem : - ik. Alles flaapt nu , de haan flaapt, de hoenders flaapen , de duiven flaapen. koenr. Vakke. 1 k. De varkens flaapen, Lord flaapt. koenr- Moede. 1 k. Moederflaapt ook,en nu flaapt koenraadje ook, en Vader. Maar morgen ochtend zeg ik : koenraadje! gaat gy mcdeop de plaats? koenr. Paats aan. tic. Ja, dan gaan wy op de plaats by de ho.er.ders. i koenr.  C 91 ) 1 koenr- Teve. 1 k. Wy zoeken dan kevers en brengen ze dan— koenr. Aan. ik. Ja , de haan ! die komt dan en doet zo : klok! klok ! klok ! dan komen alle de hoenders' en eeten de kevers, koenr. Duif. ik. Ook by de duiven zullen wy gaan. koenr. Gast. 1 k. Ja! garst zullen wy mede neemen in een mandje; koen raad ftrooit dit uit, en dê, duiven komen dan vliegen en eèten de garst. koenr. Oekoe! ik. Roekoe ! zo doen de duiven. koenr. Od. 1 k. Onze Lord! 6 die zal bly weezen, als hy ons ziet! En hoe zal hy fpringen! koenr. Hau ! Hau ! - ik. Blaffen zal hy ook. — , koenr. Bood. ik. Ja, het fpreekt van zelven, gy zu'.t hem een flukje broöd geeven. koenr. Moede, ik. Moeder zal ons brood geeven, enkoenraad geeft het brood aan Lord, en Lord is'er bly over en zal kwispelftaarten.  C «52 ) Aldus keuvelde ik met hem , al zachter en zachter, tot hy my niet meer antwoordde en hem de oogen toevielen. Ik drukte nog een kus op zyne bloozende koontjes, en wyfliepen beiden gerust in. Zo deed ik altoos, wanneer hy geen lust had om-te flaapen, cn het mislukte my nimmer: ikondervondderhalven.dat het nuttig was, wanneer men. met kleine kinderen leert praaten. Wat denkt gy nu van myne manier van kinderen in flaap te helpen, Vroeg ik aan myne. vrouw ? Ik vind dezelve zeer goed, was het antwoord; ik dank 'er u voor, dat gy my 's avonds, wanneer ik flaapen wil, rustverfchaft. Ik wenschte nu ook wel, dat gy my een middel kondet aan de hand geeven, waardoor ik het kind zo verre kon brengen, dat het zich behoorlyk liet wasfehen en baaden. Sedert eenige weeken word- ik recht van hem geplaagd. Ik kom zodra niet met koud water , óf hy fchreeuwt als een mager varken. Op dit oogenblik, zeide ik vrouwtje lief! komt my niets in de gedachten. Dan ik zal de zaak verder overweegen vmogelyk vind ik 'er nog wei een middel op. „y... ; VYF-  C 93 ) V YF TIEN D E HOOFDSTUK, ' Van een goed Voorbeeld. verloop van eenige dagen vofod ik 'er Jrfdedaad een middel op. Reeds fints langen tyd liad ik de gewoonte van my te baaden. Ik liet naamelyk alle weeken een paar maal vóór ik 'aan tafel ging,een kuip volkoudwateropmyn 'kamer brengen, floot de deur toe , ontkleedde my vervolgens geheel en al, wiesch my met een groote fpons, eerst hethoofd , dan de 'nek en de borst, en eindelyk over het geheele ligchaam. De eerfte maal dat ik my nu wederom wilde baaden, nam ik myn koenraadje! 'ruede en liet hem dit aanzien. Nadat ik gedaan had, zeide ik: nu heb ik my gebaad'; Wilt gy u ook baaden, koenraad?, Baade , was het antwoord. Goed, zeide ik, koenraad zal zich baaden, trok hem zyne kleederen uit, en wiesch hem even als ik my had gewasfchen. Toen het werk verricht was, trok ik hem zyne kleederen wederom aan, nam hem op den arm en zei»  ( 94 ) zeide: nu zullen wy by Moeder gaart en haar Vertellen, hoe wy ons gebaad hebben. Moeder! zeide ik, daar breng ik u koenjiAADjEjhy heeft zich gebaad met Vader. Baade! Baade ! zeide hy; en de Moeder omhelsde hem, en zeide hebt gy u gebaad ? dat is braaf! Toen ik my vervolgens wederom wilde baaden, zeide ik: koenraad! «uilen wij ons baaden? Oogcnblikkelyk wierp hy zyn fpeelgoed weg, ftak de armen naar myuit, lagchte en zeide : Baade ! Baade ! Al Jagchende gingen wij naar het bad. Nadat het verricht was, kletste hy nog met de banden in het water, floeg het eene been over de kuip, zag my vriendelyk aan, en ter•tyy] ik daarby meesmuilde , klom. hy in het Water , en vermaakte zich recht hartciyk. Vermits het kind eens vermaak i n het baaden gevonden had , fchuuwdc hy het koude water in 't geheel niet, en baadde zich zelfs, toen hy wat grooter was, in de vyver. Aan dit dikwerf herhaalde baaden meen ik het voornaamlyk te mogen toefchryven, dat hy zo gezond en fterk geworden is; Want wanneer de mensch zich dikwyls met koud water wascht en'er in baadt, da»  C 95 ) da» blyft het ligchaatn zindelyker, de fp'ereïï worden fterk, en wanneer dan de lieve God ons eens met eenen goeden ftortregen baadt, het kan voor het ligchaam n'et nadcelig zyn r omdat het 'er eens aan gewoon is. Deeze grap verhaalde ik onzen Dominé , die my zeide, dat ik zeer wel had gedaan. De hoofdzaak by de opvoeding, voegde hy 'er nog by, is, dat de Ouders den kinderen voordoen, wat zy van hen willen gedaan hebben. Wie dit wel verftaat, die kan van de kinderen maaken wat hy maar wil. ,, Voor„ beelden kunnen meer uitwerken, dan alle ,, vermaaningen."' In 't vervolg van tyd heb ik dit meermaalen ondervonden. By voorbeeld: koenraad was twee jaaren oud , toen hy klaagde over hoofdpyn; hy wreef de oogen, 'die als in water dreven. Dewyl nu in onze nabuurfchap de mazelen regeerden , merkte ik aanftonds wel „ dat hy ook door de mazelen zou aann getast worden. Ik ontbood den Geneesmeester, die al mede verzekerde dat de mazelen op weg waren; — fprak my echter moed in en zeide : de mazelen zyn in 't geheel niet gevaarlyk, zo men de kinderen Hechts voor de fris- fche  c m 3 fthe lucht bewaart. De frische lucht Is êenfr yoortreffelyke zaak, doch niet voor kinderen t die de mazelen of de purperkoorts hebben; Zy moeten, niet alleen zo lang als de ziekte duurt, maar ook naderhand, wanneer de ziekte over is, tot zo lang, dat zy drie maal een purgeer-middel hebben gebruikt, aan de frisfche lucht onttrokken worden. Vervolgens gaf hy ons nog verfcheide voorfchriften, welke wy allen fb'ptelyk volgden. Zulks had ik van mynen Vader geleerd, dié my altoos plag te zeggen: wanneer my, of iemand van de mynen iets fchort, dan raadpleeg ik eenen Geneesmeester, of ik raadpleeg hem niet; in hef laatfte geval volg ik myn eigen hoofd; maar in het eerfte geval doe ik volkomen alles, wat hy my voorfchryft* Koenraad was fpoedig wederom herteld t .en de mazelen droogden fpoedig op. En nu .zond de Geneesmeester een purgeer-poedcr. Ik mengde dit poeder, volgens zyn voorfchrift, in een lepel met water , cn wilde koenraad hetzelve ingeeven , dan toen ik met den ïepel aan den mond kwam, keerde hy het Jioofd weg, en zeide : neen ! 'neen ! Ik gaf ïjern de beste woorden van de waereid ; doch  c 97 y doch hy bleef by zyne weigering en zeide j neen! neen! Ik beloofde hem het groote prin» teboek te zullen haaien , en het hem uitteleggen, zodra hy het poeder zou ingenomen hebben; maar alles was vergeefs. Het hoofd wierd my warm , en ik wilde hem met geweld dwingen; doch by geluk begreep ik nog vroeg genoeg, dat dit verkeerd was. Wilt gy niet inneemen, zeide ik, laat het dan ; en goot de purgatie het venfter uit. Daarop nam ik mynen hoed en ging naar den Geneesmeester, om een andere purgatie te haaien , en hem tevens om raad te vraagen, hoe ik het kind dezelve op de beste Wyze, Zou kunnen ingeeven. Dan eer ik nog aan zyn huis kwam, fchoot my wederom te binnen 't geen onze Dominé gezegd had, naamelyk, dat voorbeelden meerder by kinderen uitwerken , dan alle vermaaningen. Misfchien , dacht ik by my-zelven , kunt gy thans ook meer met een voorbeeld, dan met vermaaningen en dwang uitvoeren. Zo gedacht, zo gedaan! Den volgenden dag deed ik KRisjEbymy komen , en nam met myne vrouw afïpraak , hoe wy de zaak zouden behandelen. De thae wierd gebragt, enikzeide , zodatKoenkaa» G hef  C 98 ) het hooren kon: „ heden zal ik eens wat in,, neemen." Ik goot vervolgens wat water in eenen lepel ,- mengde daarin een weinig zuivere fuiker, welken ik tevooren reeds in een papiertje gedaan had, nam het in, en dronk 'er een kopje thee boven op. Myne vrouw deed hetzelve. Nu kwam de beurt aanKRisje , die 't geen in den lepel was gul inflikte. Doch zy had de thee nog niet geheel uitgedronken , of koenraadje kwam ook, en zeide : inneeme! Daarop gaf ik hem zyne purgatie , die hy frisch influrpte , en 'er zich over •verblydde. Zo heb ik door voorbeelden nog in veele andere dingen myn oogmerk by hem bereikt. Hy was reeds agttien maanden oud, en deed zyn behoef altoos nog daar, waar hy ftond. Dit was nu indedaad zeer onaangenaam. Meenigmaal, ■ wanneer ik met zyne Jvloeder ontbeet, en hy by ons ftond , hinderde dit ons zodanig , dat wy allen eetlust verboren. Myne Moeder by wie dit ook eenmaal gebeurde , wierd 'er zo kwaad over, dat zy zeide: foei! fchaamt gy u niet, morsfigejongen ! kunt gy niet op het kakftoeltje gaan zitten? ja zy ligtte reeds haar hand op , om hem een  C 99 3 een paar klappen te geeven. Dan toen ik haar wenkte, deed zy zulks evenwel niet. Het kind huilde bitter, en het jammerde my zeer. Ik zou het gaarne verfchoond hebben, zo myn hart my niet had gezegd , dat het dwaas was, de misdagen van een kind in deszelfs byzyn te verfchoonen. Doch zo ras myne Moeder de kamer uitging , volgde ik haar, en zeide : het kind is ónfchuldig, want ik heb het hem nog niet verbooden , zyn behoef in de kamer te doen. Maar, myn lieve Zoon! zeide zij, gij behoort immers meer verftand te hebben en het kind Moeder lief! viel ik haar in de reden, laat my toch maar begaan. Als het kind meer verftand heeft, zal het deezen misflagwelhaast van zelven afwennen. Wel, zeide zy, gy moet hem met de roede kastijden , dan zal hy welhaast zindelyker worden. De roede? Móeder lief! waarom zal ik toch het kind flaan ? Het doet immers geen kwaad 5 maar alleenlyk dat geene, waartoe het door de Natuur gedreeven wordt. Myne Moeder wilde nog al verder met my G 2 dis-  ( 100 ) disputceren, doch ik brak het gefprek af, en ging met haar in den ftal, alwaar zo op het oogenblik een koe gelukkig gekalfd had. Ondertusfchen liep het my toch in het hoofd rond, of Moeder niet wel gelyk had. Ten einde met zekerheid te weeten, wat 'er van was, ging ik bij onzen Dominé, en ftelde hem het geval voor. Hy meesmuilde en zeide: ik verheug my, myn lieve kiefer! dat gy ook hier den rechten weg zyt ingeflaagen. Ik houd ook niet veel van de roede en van flaan by de opvoeding der kinderen. Tusfchen de opvoeding van een jagthond en die van een kind, moet noodzaakelyk een groot onderfcheid gemaakt worden. De jagthond wordt door flagen opgevoed, maar een mensch door voorbeelden, liefde en verftandige vermaaningen. Jcfus Syrach zegt wel: „ Buig hem den hals, terwijl hij nog jong is ; fla hem wakker op den rug , terwyl hy nog klein is;" maar Syrach, dien ik in myn hart een groote hoogachting toedraag' , heeft geleefd in zodanige tyden , waarin men met de opvoeding der kinderen nog zo verre' niet gevorderd was, als in onze dagen, waarin dc nieuwe Opvoeders weinig of niets  C tor > nïets meer van de roede en van Hagen'willen weeten. Wanneer men Hechts zyne gedachten infpant, vindt men voorzeker menigvuldige middelen, om van de kinderen te verkrygen, wat men van hen begeert, zonder hen als honden te behandelen. Trots en hardnekkigheid zyn het alleen, die by kleine kinderen fomtyds kastydingen noodzaakelyk maaken. Is men nu in 't geval, dat men zich daartoe genoodzaakt vind , moet men 'er ook wakker op Haan, opdat het kind 'er recht gevoel van heeft. Maar wie altoos klopt, die geeft daardoor te kennen, dat hy niet weet hoe een kind moet behandeld worden. He.t is wel waar dat men een kind door Hagen veel verder kan brengen, dan met zachtheid. Gy behoeft uwen koenraad Hechts een paar maal helder te geesfelen; ik 'verzeeker u , dat hy binnen weinige dagen zindelyker zal worden. Wil een kind niet leeren, niet werken, Haat 'er maar braaf op, het zal welhaast naarftiger Worden. Ik kan het derhalven zekere Ouders en Schoolleeraaren juist niet kwaalyk neemen , wanneer zy zo veel veel van Haan houden , en byna nimmer onder kinderen kunnen weeG 3 zen.  C 102 ) zen, of zy moeten ftok of roede in de hand hebben. Maar — maar — 't geen zy aan den éénen kant goed maaken, bederven zy aan den anderen kant. Toen ik nog Proponent was, onderwees ik twee jongens, martyn en cerrit, die beiden, ik weet niet door wat toeval , door de fchurft aangetast wierden. De Vader nam eenen Geneesmeester aan , die hen tot geduld vermaande , en waarfchouwde , dat zy toch van geen kwakzalverijen gebruik zouden maaken. Hy gaf hun dan geneesmidde» Ien. Zy gebruikten dezelven agt dagen lang — doch vruchteloos .—■ nog agt dagen, en zy vonden 'er geen baat by. De Dokter, zeide de oude Dienstmaagd, moet eerst nog beter leeren, hoe man iemand van de fchurft kan geneezen. Indien de jonge Heeren my maar wilden volgen: binnen vier- en twintig uuren zouden zy van hunne plaag bevryd zyn. Ik waarfchouwde de kinderen, toch vooral niets van de Dienstmaagd te neemen. Martyn volgde my; doch gerrit fineerde zich met een zalf, welke de Dienstmaagd hem gegeevcn had*t en was den volgenden dag geneezen.  C 103 3 zen. Dan *— de kwaade floflfe was hem op de borst gevallen, en hy was tot ftikkens toe benaauwd. Lang moest hy den Dokter gebruiken , en hy heeft geheele flesfen vol geneesdranken gebruikt, en evenwel —r- hy is altoos nog aêmborftig, hygt als een vette gans, en fnakt naar de lucht, wanneer hy een hoogte beklimmen zal. Martyn integendeel gebruik-, te de van den Geneesmeester voorgefchreevene middelen. Deeze werkten langzaam , maar goed. JMa verioop van drie maanden was hy volkomen van zyn ongemak geneezen. Gelyk het nu met de fchurft is, zo is het ook geleegen met de ondeugden der kinderen. Door flagen kan men dezelven ras verdryven , maar —. zy vestigen haaren zetel in het hart. De kinderen krygen eenen afkeer van den Tuchtmeester, worden boosaartig , leeren- liegen , veinzen enz. en zodanige innerlyke ondeugden zyn in myne oogen veel grooter en gevaarlyker , dan de uiterlyken. Wanneer men de liefde en het vertrouwen van zyn kind eens verboren heeft, — dan is het reeds half bedorven. Ik ging derhalven naar huis en overdacht de les, die myn Dominé my had gegeeven. G 4 Ito  C 104 ) Na verloop van een paar dagen vond ik ook het middel, om koenraadje tot de zindelykheid opteleiden , waarover men hartelyk lagchen moest. Ik liet naamelyk twee kakftoeltjes maaken en plaatsfte dezelve op de beste kamer. Op zekeren dag 's morgens , als wanneer de natuur zich by myn kind gemeenlyk ontlastte, liet ik krisje by my roepen, en onderrichten haar, wat zy doen moest. Vervolgens zeide myne vrouw: krisje! ik heb nieuwe kakftoeltjes, wilt gy 'er eens in zitten ? Ja wel, zeide zy. Myne vrouw nam haar aan de hand, en koenraad volgde haar. Krisje ging terftond op een van de ftoeltjes zitten , en drukte ; koenraad deed het zelfde, en 20 was voor deeze maal de zaak afgedaan, Myne vrouw nam gedurende eenige dagen de moeite, dat zy hem altoos op het ftoeltje zette, zo dikwyls zy bemerkte , dathetnoodig was; dan zeide zy maar: koenraad! ga op het ftoeltje zitten, krisje zal dit ook doen; zo Ibhikte zich alles langzaamerhand van zelven, Zonder dat ik noodig had, het kind te Haan. ZES-  C 105 3 ZESTIENDE HOOFDSTUK. Koenraad word mei de roede gekastyd. Ik had vast voorgenomen', hem zonderflagen optevoeden; maar ik had my bedroogen , en het ging zo niet, als ik wel gewenscht had. Jk vond my welhaast genoodzaakt, ommyvan de roede te bedienen. Krisje bezocht ons eens, en bra°;t een pop mede, die koenraad zodra niet gezien had , of hy-wilde ze ookhebben. Ik verzocht krisje, om ze hem te geeven, 't welk zy ook deed. Nadat koenraad de popeenigentyd had gehad, vraagde kris je dezelve terug, maar koenraad wilde ze niet geeven. Wat zou ik doen ? Als ik hem het printeboek gehaald , en gezegd had , dat hy de pop aan krisje zou terug geeven; zou hyhetzondec kyf gedaan hebben. Maar dit kwam my nu juist niet in de gedachten, en al ware dit ook het geval geweest, weet ik evenwel niet, of ik het wel eens zou gedaan hebben. Ik oordeelde het nu tyd te weezen, dat het kind zich gewennen moest, zyn Vader te geG 5 hoor-  C 106 ) hoorzaamen. Ik zeide derhalven :koenraab zult gy de pop niet aan krisje weêröm geeven ? Neen ! antwoorde hy driftig. Maar het arme kris je heeft immers geen pop; Neen ! antwoordde hy andermaal, huilde , drukte de pop vast aan zyne borst, en keerde my den rug toe. Nu zeide ik tegens hem op eenen ernftigen toon, koenraad! gy moet de pop oogenblikkelyk aan krisje terug geeven, ik verfta het. En wat deed koenraad ? Hy wierpKRisj e de pop voor de voeten. Goede God ! hoe fchrikte ik, toen ik dit zao-! Ik geloof, al was myne beste koe in den ftal geftorven, ik zou zo niet gefchrikt hebben. Krisje wilde de pop opraapen ; doch ik ftond het niet toe. Koenraad! zeide ik , aanftonds neem de pop op , en geef ze aan krisje. Neen! neen ! fchreeuwde koenraad. Nu haalde ik de roede, die ik reeds fints agt dagen gemaakt had, toonde hem dezelve en zeide: neem de pop op, of gy krygt Hagen met de roede. Doch hy bleef hardnekkig ea fchrceuwde: neen! neen! Ik  " C '07 ) Ik hief de roede op, en wilde hem naam Maar daar ontftond een nieuw bedryf. De Moeder riep : lieve Man ! ik bid u om Gods wille. — Nu bevond ik my tusfchen twee vuuren. Doch ik nam kort en goed een befluit, vatte pop en roede ,; nam het kind dp den arm , fprong de kamer uit in een ander vertrek, floot de deur achter my toe, opdat de Moeder niet volgen kon, wierp de pop op den grond en zeide : neem de pop op, of ik fla u met de roede ! Doch myn koenraad bleef by zyn neen. Nu ging het flik ! flik! flik! Wilt gy nu de pop opneemen ? vraagde ik. Neen! was het antwoord. Ik floeg hem nog fterker, en zeide nog eens : oogenblikkelyk neem de pop op ! Hy nam ze dan eindelyk op, ik vatte hem by de hand, bragt hem in de andere kamer en zeide: geef de pop aan krisje! Hy gaf ze haar. Nu liep hy overluid fchreeuwende naarzyn Moeder, en wilde zyn hoofd in haare fchoot leggen. Deeze was echter verftandig genoeg, hem  ( io8 ) hem van zich afteweeren en te zeggen : ga ! gy zyt geen goede koenraad. Zekerlyk rolde haar de traanen langs de wangen , toen zy het zeide. Ik bemerkte dit, en verzocht haar de kamer uit te gaan. Nadat dit gefchied was fchreeuwde koenraad nog omtrent een kwatier - uurs, en bedaarde. Ik wil wel bekennen, dat myn hart door dit geval zeer was getroffen: eensdeels omdat het my wegens het kind leed deed, anderdeels omdat ik over zyne hardnekkigheid bedroefd was. Aan tafel zittende kon ik niet eeten ; ik ftond van de tafel op en ging by den Dominé, om myn hart voor hem te ontlasten. Ook nu vond ik by hem troost. Gy hebt zeer wel gedaan, myn lieve kieper! zeide hy tegens my. Wanneer de netel nog jongis , kan men dezelve gemakkelyk uitwieden ; doch laat men ze lang ftaan, dan valt het moeijelyk om ze uittetrekken; want de wortelen groeij en , en wil men ze dan uitnaaien, blyven de wortelen fteeken. Even zo is het geleegen met de ontaardheden der kinderen. Hoe langer men toegecvendheid byhen gebruikt, deste moeije-  C roo ) lyker valt het naderhand om ze ultteroefjen. Dat gy den kleinen ftyfkop helder gekastyd.,hebt, is ook zeer wel gedaan. Hy zal het in een halfjaar niet vergeeten. Had gy bem:maar zachtjes getikt, zou dit niet alleen voor deeze keer niet geholpen hebben; maar gy zoudt. hem geduurig hebben moeten flaan,en.het knaapje zou zodanig aan Hagen gewend zyn, dat hy 'er eindelyk weinig meer van zou ge weeten hebben. Hiervan is het, dat de kinderen gemeenlyk zo weinig om de Hagen der.Moeders geeven , omdat deeze geen moedsgenoeg hebben , om 'er dapper op te Haan; dit is al mede de reden , waarom men kinderen vindt , die zo verlinkt zyn, dat men door de fterkfte Hagen niet meer op hen verwinnen kan. Ik zal het met een voorbeeld ophelderen. Is het niet de waarheid, dat gy, na eenen geheelen lepel vol Rhabarber ingenomen te hebben , dikwyls moet afgaan? Dit komt daar van daan, dat gy ze zelden inneemt. Indien gy nu eens de proef naamt, eene week lang dagelyks zo veelteneemen, als op eenpum.van een mes liggen kan, de volgende week nog,, dé helft meer, en zo de portie van week tot week vermeerderde ; dan zoudt. gy eijl(le_. lyk  C ho ) ]yk zo hardlyvig worden , dat gy zelfs we eenen geheele lepel vol zoudt kunnen noemen, zonder dat het van eenige uitwerking by u zou weezen. Zo is het ook geleegen met de flagen. Geeft men het kind heden een klapje , en overmorgen al wederom een klapje, en flaat 'er van tyd tot tyd al fterker op, dan wordt het kind eindelyk zo hardvogtig, dat het om een helder pak flagen even zo weinig geeft, als te vooren om een zacht klapje. Daar nu de flagen by uwen koenraad nog in een versch geheugen zyn , raade ik u zeer aan, om daarvan thans een nuttig gebruik te maaken. Wanneer gy t'huis komt, beveel hem dikwyls het één of het ander. Laat hy u de laarsfen, fchoenen, pyp enz. brengen , en wederom weg leggen; laat hem fteenen van de ééne plaats naar de ander draagen. Hy zal alles doen, en zo doende aan de gehoorzaamheid gewoon worden. Ik beval nu het kind, gelyk de Dominé my had aangeraaden, en zulks was van zeer veel nut. Wanneer ik hem in 't vervolg van tyd iets belastte, kwam het hem niet eens in de gedachten, om het te weigeren ; hy geloofde het moest zo weezen, dat hy gehoorzaamde. ZE-  C ui > ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Koensaad's Winter - vermaaken. Het was nu winter, en ik wist fomtyds niet, wat ik met het kind doen zou. Hem altyd in de kamer te laaten, was immers niet goed ; Want dan zou hy te zwak en te teder géworden zyn; en droeg ik hem naar buiten , dan wierden hem de handen koud, en hy huilde. Ik moest derhalven op middelen denken, om hem aan de koude lucht te gewennen. Nu en dan ging ik met hem in den ftal by de beesten, vooral wanneer dezelve voeder kreegen. Hier kon hy het meenig halfuur uithouden en zien, dat zy aten. Wierden dan zyne handen koud j dan zette hy een droevige tronie, zag my aan, en zeide: Moede aan ! (ik wil by Moeder gaan.). Ik ging dan wederom met hem in de kamer. Vervolgens haalde ik de flede voor den dag, welken hy den voorigen St. Niklaas avond ten gefchenk had gekreegen. Ten einde hem daaröp belust te maaken, gingen wy op eenen fchoonen dag met elkander naar een plaats, alwaar de jonge knaapen met Heden ree*  C H2 ) reeden. Deeze juichten en waren vrolyk, en het kind vermaakte zich daarby zeer. Wilien wy ook eens met de flede ryden, zeide ik tegens hem ? Hy lagchte en zyn antwoord was : lede vaan. Ik haalde de flede, zette hem 'er in, en reed zo lang met hem rond , tot hy zeide : Moede aan. In de kamer gaf ik hem allerhande bezigheden, ert ik ontdekte , dat hy ftil en blyde was, zo lang als hy iets te doen had ; doch dat hy gemelyk en misnoegd was, zodra hy niet wist wat hy verrichten zou. Ik geloof, dat hy, die de kunst wel verftaat , om den kinderen altoos bezigheden te verfchaffen, welke voor hen gepast zyn, weinig of geen onaangenaamheden van hen hebben zal. Ik zal hier toch het een en ander opgeeven , van 't geen ik met hem ondernam. Ik leide voof hem, by voorbeeld , het printeboek uit, 't Welk ik voor hem gekogt had. Wanneer ik dit deed , was hy hartelyk vergenoegd. Het lastigfte daarby was, dat ik voor my niets doen kon , zo lang ik het printeboek uitleide. Wat had ik nu te doen ? Ik gaf hem het boek, oni het zelf door te zien. Dan ik voerde daarmede weinig uit. Want vooreerst duurde het niet lang,  C 113 ) lang , of hy had het verfcheurd , daarenboven kwam hy alle oogenblikken by den perfoon, die in de kamer was, en begeerde, dat die hem de printen zou uitleggen; en als die nu geen tyd had , dan wierd hy gemélyk. My kwam iets anders in de gedachten. Koenraad! zeide ik eens, wil ik u eenen Lord tekenen ? Hy lagchte en zeide : Od! Od! Ik nam hem op myne knieën, lei een ftuk papier op den tafel, en maakte 'er een ding öp, dat zo wat naar eenen hond geleek. Nu was hy van blydfchap als buiten zich - zelven , en nam , gelyk ik wel voorzag, de pen r- krabde daarmede iets op het papier, en toonde het aan ieder, die in de kamer was, en gaf te kennen, dat dit de hond Lord Was. Doch met dit grapje had ik my een grooten last op den hals gehaald. Want hy plaagde my geduurig om pen en inkt, om Lord te tekenen ; gaf ik het hem niet , dan huilde hy ; maar gaf ik het hem: dan bemorste hy met den inkt handen en kleederen zodanig, dat zyne Moeder my niet vriendelyk aanzag. Ik ondervond derhalven met nadeel, dat men een kind geen fpel moet leeren, het welk men hem in 't vervolg niet wil toeftaan. H On-  C 114 3> Ondertusfchen verbeterde ik deezen . misflag weldra,- gaf hem een dik potlood en pa'picr, en liet hem zo veele'Lords tekenen, als hv zelf goed vond. Vervolgens kogt ik hem een ftelkegels, die ' flechts zo lang waren, als een vinger, en dewyl de houten ballen te veel geraas in de kamer maakten, gaf myn vrouw hem een lederen bal, waarmede hy de kegels kon omverr' werpen. Met dit fpel kon hy zich halve dagen "vermaaken. Daarenboven verfchafte myne Vrouw hem nog een menigte andere fpellen, waarin hy eene tydkorting vond, by voorbeeld, cenftokpaardje met een kleine zweep, een wagentje , fneed hem bokjes van geele wortelen enz. -Wanneer een Vader of Moeder ilechts eenig overleg hebben , zullen zy voorzeker nog Veel kunnen uitvinden , waarmede zy een kind ■feézigheid kunnen verfchaffen. ■ Kinderen zyn zekcrlyk zeer veranderlyk , en hunne fpellen en bezigheden verveelenhcn fchielyk, zy werpen alles onder eikander , wor"dèn verdrietig en huilen 'er ook wel eens by; in dit geval moet men hen het oude fpeelgoed , 'i welk hun-'verveelde, niet terftond weder- ■ gee-  e M5- >> geeven, of hen trachten te overreeden, dat~ zy het aanneemèn moeten. -Een en andermaal heb ik zulks ook met mynen koenraad gedaan. Maar toen ik zag, dat dit niet helpen kon, bragt ik hem iets anders, waarin hy ver»: maak fchepte. »rn ■Dit kon fomtyds ook al niet isaaten. Hy nam, by voorbeeld, den bal, welken ik hem gaf, met misnoegen in de hand, wierp denzelven aan den grond, wreef de oogen en geeuwde. Ik bemerkte nu wel, dat hyflaperig was, en leide hem op zyn bed. Het gebeurde echter ook wel, dar hy zich van de ééne zyde op de andere wierp, en begon te huilen. Wat nu te doen ? Ik nam zyn ftokpaardje , en zeide : k o e n r a a d ! het ftokpaardjo heeft vaak, legg' het toch in 't bed en laathet flaapen! dan meesmuilde hy, nam het in den arm, ging daarmede te bed en fliep in. Zodanige kluchtjes had ik dikwyls, flelde ' • het kind daarmede te vreden, en'meende my Wonder wel uitgeflbofd te hebben. Maar eenmaal ; ontving ik een bezoek van mynen Neef, den Heer grill, en die verydèlde' alle myne blydfchap. Terwyl ik het grapje met het ftokpaardje te werk fteldc, tikte hy my op dc fehouH 2 ders  dcrs en zeide: Wel! wel! myn goede Neef' gy doe: daar iets, 't welk niet goed is. Een Vader moet volftrekt het vertrouwen van zyn kind hebben, en zo hy dit hebben wil, dan mag ny nimmer onwaarheid zeggen. Maar is het niet onwaar, wanneer gy zegt, dat het ftokpaardje vaak heeft? komt nu een kind tot meerder verftand, en begrypt, dat gy hetzelve leugens op de mouw hebt gefpcld, hoe kan het dan vertrouwen in u ftelle.i? Daar ftond ik nu met den mond vol tanden, en wist niet, wat ik zeggen zou. Ik gingby mynen Dominé, en vraagde hem wat hy van deeze zaak dacht. Hy glimplagchte, fchudde zyn hoofd en zeide : de Heer grill heeft wel hooren luiden , maar weet niet waar de klok hangt. Het is wel zo, dat mei met kinderen altoos de waarheid moet fpreeken. Men moet echter ook befeften , waarom zulks m iet gefchieden. Naamelyk , opdat zy het vertrouwen jegens ons niet mogen verliezen. Uit dien hoofde moet men noodzaakelyk tegen een kind, hetwek zyn'verftand begint te oebruiken, de (trengftc waarheid fpreeken, en het liever in 't geheel niets zeggen, als men zwaarigheid maakt, hetzelve de waarheid te  ( H7 5 te zeggen. Wanneer, by voorbeeld , een kind van zcj jaaren , 't welk eenen broeder of een zuster gekreegen heeft, my mogt vraagen, waar het kleine kind van daan kwam? en ik vond niet goed, om hem de waarheid te zeggen ; dan zou ik veel liever antwoorden: heden kan ik u dit niet uitleggen, doch het zal nietlang duuren , of gy zult het weeten; dan dat ik •tegen het kind zeide: de oyevaar heeft het broertje of zusje gebragt. Aan kleine kinderen, van derdehalf jaaren, gelyk uw koenraadje, die nog niet tot het gebruik van. hun verftand gekomen zyn , mag men ook geen onwaarheid zeggen , waardoor zy met fchrik en vrees bevangen worden; want zo iets blyft hun gemeenlyk lang by. Ik kan het derhalven volftrekt niet dulden, wanneer men, om huilende kinderen te doen bedaaren, op de deur klopt en zegt, de zwarte man is buiten; of als men een kind, dat een muis aantast, in drift toeroept: raak ze niet aan, zy is vergiftig. Doch een klein kind , dat zyn verftand nog niet gebruiken kan, eens een onwaarheid te zeggen, die geen Ichriknoch vrees verwekt, om hetzelve tot bedaaren te brengen, is naar myn gedachten zeer wel geoorloofd. Gy kunt, H 3 by  C "8 ) by voorbeeld, uwen koenraad gerustzeggen , dat het (lokpaardje vaak heeft. Tegen dat hy zyn verftand gebruikt, heeft hy het reeds lang vergeeten. Indien men kleine kinderen in het geheel geen onwaarheid wilde zeggen: zouden zy ook niet mogen fpeelcn; uw koenraadje mogt ook op een ftokpaardje nietryden , hy zou het niets te eeten mogen voorhouden enz. omdat het onwaar is, dathetftokpaardje loopt en eet. AGTTIENDE HOOFDSTUK. Koenraad vermaakt zich uitermaaterf wel in de lieve Natuur. I-mm fsfftW» $!B??affêSf 'éd&tö^iï** 3Eïoewel ik nu gedurende den winter het kind werk had verfchaft, ging het echter in de lente nog veel beter. Ik en zyne Moeder waren byna den geheelen dag op het veld of in den tuin, en wy hadden het kind, zo veelmogelyk, by ons. Daar het op de Natuuur oplettend was gemaakt, Vond- het bezigheden genoeg. Nu befchouwde hy een raaf, die van den  C 119 ) den boom-"zyn..rab.' rab ! riep; dan vestigde' hy zyne oogen op een bye, die boven een bloem zweefde; of ook op een vlinder -, die in' de lucht wapperde; dan weder vervolgde hy een kever of kikvorsch. En als hy iets dier-gelyks ontdekt had, dan riep hy my altoos luidkeels,.en toonde het my. - Eens keerde ik in zyn byzyn eenen grooteu' {teen om , en zeide: let nu wél op.' O hoe bly' was koenraad, toen-hy eenige kevers', ■mieren en regenwormen daaronder ontdekte,.!! Van dit oogenblik af ging hy nimmer eenen ileen voorby-, of hy keerde denzelven om-, en zag, wat 'er onder was. ! Doch by deeze gelegenheid nam hy ook een .gewoonte aan, die my maar in 't geheel niet :!aan(tond ,—j hy nam de kevers in de hand:, , drukte ze , zonder acht te flaan op hun gekriel, en wierp ze:einde!yk of dood of verminkt op den grond. . ■ ■ . Vermits ik nu \ altoos van gevoelen ben geweest, dat een kind geen dier mag kwellen, maar veelmeer door de dieren te koestereji, leeren moet,, .zyne medefchepfelen te verbjy■den, opdat het naderhand geneegen zyn-mo■ ge , ook zynen •cvenmciisch. wél te doen,: H 4 wierd  C 120 ) wierd ik droevig , en ik had 'er fpyt van, dat ik het kind dit omkeeren der fleenen geleerd en hem daardoor aanleiding gegeeven had , zyne medefchepfelen te mishandelen. Ik zeide wel één en andermaal: de arme kever ! het doet hem zeer —— doch hy fchccn het niet te begrypen. Toen ik nu eens weer, hoewel met tegenzin , het omkeeren der ftcencn aanzag, viel riem een daarvan op de vingers; hy huilde en zeide: Moede aan. Aha! dacht ik, nu heb ik reeds begreepen, hoe men n het martelen der dieren kan afwennen. Ik bragt hem by zyn Moeder, en toen hy na verloop van een paar uuren terug kwam en een kever ving, zeide ik: koenraad.' laat de kever loopen, hy Wil naar zyne Moeder gaan. Hy lagchte, gaf aan het arme dier de vryheid weder, zag hoe het liep, en zeide; Moede aan. Door dit grapje behield ik het leven van alle kleine dieren, die in zyne handen geraakten. Het was gelukkig, dat myn Neef grixl dit niet hoorde, hy zou voorzeker wederom wat tc berispen gevonden hebben. Als ik nu fomtyds met oplettendheid zag , hoe vergenoegd het kind inde Natuur was, hoe  C 121 ) hoe aangenaam het den tyd kon [doorbrengen, hoe vrolyk hy was, wanneer hy iets byzonders ontdekte, en welk een goede gezondheid hy daarby genoot; dan dacht ik welèens by my zelven: zyn. de groote Heeren niet zot, dat zy groote Heden bouwen , en de menfchen zodanig op elkander pakken, dat zy zich in den weg loopen, en hunne kinderen geen frisfche lucht, geen plaats verfchaffen om tefpeelcn ; datzy van de'Natuur geheel afgefcheiden zyn ? W.anneer iemand een vyver aanleide , waarin ongezond water was , en 'er visfchen in plaatfle, die 'er ongezond en lelyk in moesten worden: zou men dan niet zeggen, dat de man in ''t geheel geen verftand van de zaak had? Doch als menfchen tusfchenmuuren opgcflooten worden, waar de minften gezond blyven , en meestal geen plaatsje hebben , waar de kinderen zich verblyden en met de Natuur bekend kunnen worden , dan noemt men zulks wysheid. Eéns was ik in den tuin, en plantte boonen , terwyl 'er een zwaar onweder opkwam. De blikfems fchooten heen en weêr, enmenhoonde het van verre donderen. Nu riep koenraad: Vade! Vade! vu! vu! (de R kon hy H S nog  c 122 h r nog niet uitfpreeken) en gaf my daardoor ge->légenheid, om hem met den donder bekend té maaken, en' hem tegen de vrees voor het on«' weer te beveiligen. Ik nam hem tot dat einde aan de harid , toonde hem de biikfems, en zeide: zie", het blikfemt! en als de donder volgde, zeide ik: hoor! het dondert! dan ftond hy met den mond open , én zeide altoos, zik dikwyls als het blikfemde en donderde: bikfem donne! Van de weldaadige uitwerkingen van 'het onweder zeide ik hem weinig1. En waarom ? dewyl hy 'er toch zeer weinig 'Van zou verftaan. -Evenwel leerde-hy in deeze Weinige óogenblikken zeer veel van my. Terwyl ik by het onweder geen blyken van vrees gaf: vreesde hy ook niet, en gaf ook in 't vervolg van tyd by een onweder niet de min1fle blyken van vrees. De Dominé zeide , dat ik zeer wel gedaan had. -Indien ik eenige benaauwheidhad'laaten blyken, zou het kind voorzeker ook voor het onweder gevreesd hebben; en was de vrees eens daar , dan kostte het veel moeite om ze uitteroeijen. iMj&iaf , ijijqjsjr iffA aas la* 4* **H i i NE-  C 123 ) NEGENTIENDE HOOFDSTUK, Koenraad komt in gezel]chap met een Duivel en met een Engel. I*Vort daarna bezocht myn Schoonbroeder my met zynen Zoon, en zag het genoegen,•'t Welk ik aan het kind had. Doch in plaats van zich met my te verheugen , wierd hy gemelyk, liet het hoofd -hangen en zag uit biet venfter. ' s *» Waarom zyt gy toch zo. gemelyk, Broeder vraagde ik hem. Zou ik niet gemelyk zyn anwoordde hy. Ik zie daar een lief, gezond, blygeestig èn verftandig kind. Ik gunn' het u van harte. Maar — als,ik 'er aan denk', welke ellendige kinderen en kwaadaardige fchepfels ik heb : dan zou ik wel van fpyt vergaan. Van het hoofdzeer zyn zy het geheele jaar niet vry ; één daarvan is „gemeenlyk ziek; . wanneer dit opflaat en wederom herfteld is , dan gaat 'er een ander liggen. Het verveelt . my by hen te weezen: want kom ik in de kamer, dan is 'er niet dan krakkeel en gehuil. Dik-  C 124 ) Dikwyls plukhaïren zy en kloppen elkander.' Zeg ik, dat een van hen my dit of dat brengen zal; dan is het antwoord genieenlyk: ik wil niet. Zyn zy op de plaats, om te fpcelen, en zy zien my maar van verre, dan loopen zy, of zy gejaagd worden. Het zyn niet da:i ellendige fchepfels. Ik weet niet, waarmede ik het by den lieven God verdiend heb , dat hy my zulke ontaarde kinderen gegeeven heeft. Ik dacht 'er het myne by, en oordeelde dat myn goede Schoonbroeder zelf wel de oorzaak zyn kon, dat hy zulke zieke en ontaarde kinderen had. Ondertusfchen dorst ik toch myne gedachten daarover niet zeggen, dewyl ik vreesde , dat hy het kwaalyk zou necmen , ik zweeg derhalven flil, maar verzocht den anderen d^g onzen Predikant ten eeten. Nadat wy gegeeten hadden, bragt ik het gefprek op de kinderen van mynen Schoonbroeder , en deeze boezemde andermaal dezelfde klagten uit, die ik reeds had moeten hooren. Dominé luisterde met veel oplettendheid, haalde de fchouders op, en zeide : dat is droevig' Vervolgens bragt hy het gefprek op den oorlog, die destyds met de Turken gevoerd wierd , en na-  C 135 ) nadat dit gefprek geëindigd was, 2ag hynaar de kast, welke ik eenigeweeken geleeden , had laaten maaken , bewonderde dezelve, en vraagde wie 'er de maaker van was? Ik noemde hein den man. Welnu, zeide hy, hier wordt het fpreekwoord wel degelyk bewaarheid: „ het werk prijst den meester." Ik heb eenen kastenmaaker gekend , die altoos over zyn eigen werk klaagde. Wanneer ik zie, zeide hy, wat andere kastenmaakers gemaakt hebben : dan maak ik my altyd mocije- lyk. Alles is zo net, zo zuiver ; wanneer ik daarentegen myn eigen werk bezie, dan zou ik het wel willen aanfpuuwen. Wat oordeelt gy van dien kastenmaaker, Mynheer ahorn? (dit was de naam van mynen Schoonbroeder.) Als ik myne waare meening zal zeggen , antwoordde myn Schoonbroeder; dan geloof ik, dat deeze kastenmaaker zyn ambacht niet heeft verftaan. Wanneer een kastenmaaker my zelf zegt: dekast, die ik gemaakt heb, deugt niet ; dan moet ik immers denken, dat de man niet yerftaat, hoe men een goede kast maaken moet. Zo denk ik ook, zeide Dominé. Maar het komt  (-ia» ) komt my voor, alsof het met kinderen evenzo geleegen is, als met de kast.. Wanneer een Vader of een Schoolmeester zoveel klaagt, dat zyne kinderen zeerontaarde fchcpfels zyn : dan denk ik altoos, dat hy niet verftaat, hoe men een kind moet opvoeden. Het ééne kind is zekerlyk van natuur beter, dan het ander; maar. gclyk een kastenmaaker , die zyn werk wel verftaat , zelfs de flechtlte plank nog tot iets kan gebruiken: zo kan ook een. verftandig Vader of Schoolmeester ook door de opvoeding ieder kind toch nog wel eenigzins goed vormen. Het is waar, dat 'er by de opvoeding der kinderen menig moeijelykftukvoorkomt, waarby zelfs de verftandigfte Vader niet zo op het oogenblik weet, wat hem te doen of te laaten ftaat. Het ééne kind, by voorbeeld, wordt dooreenligchaamelyk ongemak aangetast, waarvan men den grond niet terftond kan ontdekken ; een ander vervalt tot een flechte gewoonte , en men kan niet begrypen, wat 'er de oorzaak van is. Wie nu zyn gemak zoekt, die laat het maar loopen, zo als het wil, en fchuift de fchuld van alle ziekten en ondeugden der kinderen, op de kinderen zelven, en zegt:  ,X '27 5 ^egt: dit kind-is van natuur zwak, -het andesj is een guit enz. .Doch wie belang ftelt in de opvoeding van zyne kinderen, denkt 'er zo lang over, totdat hy denwaaren grond ontdekt en een middel uitgevonden heeft, om het kwaad uitteroeijen. En dit is byna. altoos; van een goed. gevolg. Byna , zeg ik ; want men kan voorzeker niet ontkennen , dat meenig kind zwak en ziekelyk gebooren wordt, en-4at anderen zeer dom , of traag, of driftig zyn ; zo dat de.grootfte moeite, die men aan dezelven befteedt, niets is, dan lapwerk» Dan dit zyn flechts uitzonderingen. De meeste kinderen komen; toch gezond ter waereld , eij hebben goede vermogens. Ik geef derhalven aan alle de Ouders, die my klaagen, dat hunne kinderen ziek of ondeugend zyn, den raad, dat zy terftond onderzoeken , of zy niet misfehien by. de opvoeding hebben misgetast. Zy, die my volgen* danken my voor mynen goeden raad; maar de geenen, die de oorzaak, waarom hunne kinr deren ontaarden, aan de kinderen zelven toefchryven , zullen ze ook niet tot goede kindejen kunnen vormen. , Wilt gy -my niet gelooven: lees dan maar het boek, 't welkten.xytsl voert;  C 128- ) voert: Aanleiding, hoe men de kinderen verkeerd moet opvoeden : (*) dan zullen u de oogen welhaast geopend worden. Proponent zynde .onderwees ik eenige jonge knaapen in het fchryven. Wanneer ik nu hun fchrift overzag , en hen de fouten toonde , die zy gemaakt hadden : namen de meesten dit met dank aan, en trachtten het in de volgende les beter te maaken: doch een van hen, naamelyk crispyn, fprak my altoos tegen , en fchoof de fchuld van zyn flecht fchrift nu op het papier, dan op den inkt, of op den pen, of op dien, die naast hem had gezeeten ; in 't kort, hy gaf de fchuld daarvan aan alles, alleenlyk niet aan zich - zelven. Maar wat gebeurde? Alle myne Leerlingen leerden eene goede hand fchryven, behalven crispyn, die een broddelaar was, en een broddelaar bleef. Op de zelfde wyze leeren ook die Ouders hunne kinderen van tyd tot tyd beter opvoe • den, die met befcheidenheid goede lesfen aanneemen, en den grond van de ondeugden, waartoe de kinderen vervallen, eerst in zich - zel- (*) Dit boek, door den Heer saltzman uitgegecven, is meest bekend ender den mamvstnfCrelsbiiclileiiiQ'erf.}  Zelven zoeken ; anderen daarentegen, die nooit de fchuld willen hebben, zullen ook geene goede kinderen vormen. Voor het overige blyft 'het altoos waarheid, dat het onberaden is, over de gebreken en ondeugden der kinderen te klaagtn. Hiermede is het even zo gelegen , alsöf een kastenmaaker wilde klaagen, dat zyn -werk niet deugde ; een horologiemaaker, dat zyne horo/ogies flecht; en, een hovenier, dat zyn kool, felle,xy , raapen en erweten onfmaakelyk waren. Verftandige menfchen , die zulks hooren, vervallen terftond op de gedachte, dat de geenen , die deeze klagten uitboezemen, hun werk niet goed verftaan. Myn Schoonbroeder zweeg flil, en floop fchielyk naar huis. Eer hy ons nog verliet, kwam myn Neef sleutel, en hoorde zelfs nog een gedeelte van het gefprek. Naauwlyks was myn Schoonbroeder verdweenen, of hy zeide : ik ben volkomen in uw gevoelen, Dominé: wanneer kinderen niet wel geaard zyn, dan ligt de fchuld altoos aan de Ouders of aan de Leermeesters. . Altoos ? Dit zou ik nu juist niet willen zeg1 gen,  s m y maar1-» * byna aft'ööj dacht*''de DSmirië.- - - • - ' " - - ., r.' l 'Over myne 'kinderen vervolgde myn Neef, h£b ik in 't geheel "geen redeffvan klaagen, Het zyn voortreffeiyke kinderen. Daar zit myn p""erdinand *—s-o- wanneer gy eeris hoorde wat het kind al w"eet, gy zoudt 'er verbaasd over ftaan- Dén geheelen dag zit hy by dö" boeken en leest; hy:órithdudt-ook -'t geen hy1 géleezen heeft. - Hy fpeelt zy¥i klavier,'zyn viool. Hoor. ééns hier ferdinand ! laat toch eens zien, wat gy al geleerd hebt ! ";Nu begon hét examen, én het kind wis* indedaad gewéldig" veel. Terwyl nu myn Neef zynen Zoon ondervraagdè, ihë'öd de Dominé' brood aan dobbclfteeneri, 'reikte--dezelvenVervolgens -ferdinand op een berd toe, en'zef-i dé: Welnu, mynlieveFERDiNA'nd f gyhcbf genoeg -geantwoord, zie daar , neem dit bor& mét brood efr geef dit aan de- hoenders! Ferdinand wierd als bloed zo rood-,. 'zagêërst zynen Vader' cn dan myn-aan , als&f hy zich zeer vcröngclykt vond , "da£ de' Dominé hem vergde zirik ene laage' bezigheid- te ver* richten.-.. Maar daar ik Jei- 'ge'éii ^vooVd -op -fio h. zei-  C 131 ) zeide, en Neef s c'e u t e ê niet dorst fpreekenij floop hy ;be,rcïaamd weg naar de hoenders én — kwam niet weêröm. Dit was'het nu eigenlyk 't geen de Dominé wenschte : want naauwlyks was ferdinand de deur uitgegaan , of Dominé begon met Neef sleutel het volgend gefprek. Ik moet zeggen, myn lieve sleutel.' uw kind we~e£ zéér veel voor zyne jaaren. sleut. Veel! zeer veel! alle menfchen verWonderen zich daarover. pred. Maar -wanneer hy nu nog meer wist „ én fchoot 'er zyne gezondheid by in, zoudt gy zulks wel gaarne zien? sleut. Zekerlyk zou ik dit niet gaarne Mén.' ' ;- - fep»*» '': ' " « gast! " "pred. Ik wil hét zeer wel gelooven. Een gezónde boer'leeft gelukkiger, dan eén zieke Geleerde , en doet gêmeenlyk ook veel meerder nut 'dan "deeze. Dan men heeft tweeërlei'gezondheidte weeten ccne gezondheid des ligchaams, é'n eéne der ziel. De gezondheidder ziel loopt By uwen ferdinand groot 'gevaar. '' ° ™ ' ':' ■. il " 1 " ' sleut. llóezb? Hed. Ütvluïd'lbopt g"-oor geVasai- vantrotsóh -SÜi'W * 2 en1  ( 132 5 en hoogmoedig te worden. En trots en hoogmoed zyn zeer gevaarlyke en Ieelyke ziekten der ziel. Gelyk men niet gaarne in de nabyheid is van iemand , die uit de keel riekt; zo verwydert men zieh ook van een mensch, die met trots en hoogmoed behebt is. Gelyk een ziekelyk mensch zich kwaalyk bevindt in ieder gezelfchap, en dikwerf na het genot der onfchadelykfle fpyzen, met pyn in de maag gekweld word ; zo vindt een hoogmoedig mensch overal oorzaak van misnoegd te weezen. Komt hy in gezelfchap : dan begeert hy, dat ieder zyne oogen op hem vestigen, hem bewonderen en pryzen zal. Gefchiedt zulks niet: dan wordt hy gemelyk, verlaat het gezelfchap, gaat naar huis en maakt zich moeijelyk. Wat is daarvan de oorzaak ? Niets anders, dan zyn hoogmoed. Hebt gy by uwen ferdinand niet wel zo iets van dien aart befpeurd ? Daar ik op zyn examen geen acht floeg, en hem niet prees, wierd hy moeijelyk; toen ik hem vergde, dat hy brood aan de hoenders zou geeven, 't welk zulk een jong knaapje zeer wel past, wierd hy misnoegd, en blyft nu zelfs geheel weg. Myn goede Man! het is met uw kind reeds zeer kwaalyk gefield. sleut-  C 133 ) sleut. Maar wat moet ik dan doen? zal ik den jongen in 't geheel niéts laaten leeren? pred. Met het leeren is het even zo geleegem, als met het eeten. Eeten moet de mensch , zo hy leeven , en leeren moet hy, zohy eerlang bekwaam en werkzaam worden zal. Maar Syrach zegt: „ Veelen hebben "zich dood gegeeten;" en men zou ook zeer wel kunnen "zeggen: veelen zyn door het leeren zot geworden. Als ik nu eenen Vader , wiens kind een vraat is, wilde waarfehouwen, en hy 'my vraagde : mag dan myn kind in 't geheel niets eeten? dan zou my zulks even zo vóórkomen als uwe vraag: mag myn kind dan in *t geheel niets leeren/" Leeren moet het, doch niet onmaatig. Want wanneer het zo onmaatig veel leert, dat het den geheelen dag niét van de boeken komt, dan moet het immers noodzaakelyk weldra zo vcne komen, dat alle zyne mede - leerlingen in vergelyking met hem , zeer onkundig zyn. Moet hét dus niet in de verbeelding ftaan , dat het veel meer is, dan zy? Moet het niet hoogmoedig worden ? als men daarenboven den hoogmoed nog voedt, gelyk gy doet * I 3 sèicrpf  É 134 > • sleut. Ik? Ik zou den hoogmoed van het kind voeden? Dominé! hoe zult gy my dit kunnen waar maaken? pred. Dit valt my zeer gemakkelyk. Gy pryst het kind immers — gy pryst hetin deszelfs byzyn ; is dit niet een kind hoogmoedig: maaken? Zelf» heeft een volwasfen mensch reden, op zyne hoede te weezen, dat hy niet hoogmoedig worde , wanneer hy geduurig ge-j preezen en geroemd ■wordt ; hoe veel meer nog een onverftandig kind. Neef sleutel feheen in dit gefprek niet veel finaak te vinden. Hy verliet ons, onder hétvoorwenafel, dat hy veel te doen had, en ging met zynen ferdinand naar huis. De Dominé fprak nu nog veel over de misdagen , die by de opvoeding der kinderen begaan worden. Eenige Ouders, zcidchy, beknorren cn berispen hunne kinderen onöphoudelyk ; zeggen, dat zy booswichten, domooien zyn. Wanneer men-nu alle dagen tegens een mensch zegt, - dat hy een booswicht, een domoor is-, dan wordt hy het ook. Andere Ouders daarentegen pryzen hunne kinderen altoos, en bren-gen hun zo doende in het denkbeeld , alsof zy verftandiger en beter waren^-datf-andere liehaaiï " . den.  « -ïJ5 ) dtTöï 'Gcfehiódt zulks ïiualtedikwyls',"dan gei loeven dé kindéren het ooky eh worden noog* rfröédig. De ïmddélwég;-, de infddëlweg ^ mvn1'féve k i e f -e r1 is ih alle opzichten dë beste oök by de' opvéeding der kinderen. Merk dit vooral öp! ,:' : : ."■ >i : ",'tA •''-'Ik. maakte nu.'dë toepasfrag van dat 'geene ,i hetwelk de Dominé gezégd'- had, op my en, myn kind, en begreep,' dat'ik ook meenigen; misflag had bë'gaah, terwyl' ik de bekwaamd hbid van mynen koenraad by-ëlke gelegen*: hëM°toondë, en hem zyne kunftenin de te*? gehwoordigbeiü vari :andere menfchen liet maa-' ken. Wél is' waar , ik prëes'herri daarover* niét , maar andere menfchen deeden het toéh.# en kuschten hém wegens zyne aartige gezegden: en antwoorden'; en ik bemérktê'Jaltópff, dat' hy het hoofd wat hoogcr droeg ,' dan andetrs^s wanneer hy zo gevleid was géworden,- ffflJSfl - W» ^TWINTIGSTE .HO Ö.FD S T U K. jj Waarin rekëtifchap wbrdt afgelegd van*£< Vgeett KO:ïjfitiA'AD tot hiertoe' geleerd , ' " en wat hy niet geleerd had. Tebwussirba M tip MiüÜ* vri 'isv/ «gfc J-k leerde koenraad tot zyn vierde jaar toe I 4 voor  voornaamelyk vier zaaken: opmerken , gehoorzaam , verdraagzaam zyn en zyne begeerten beteugelen. Het eerfte ftelde ik te werk door aanhoudende hem allerlei dieren , bloemen en andere merkwaardigheden der Natuur, te toonen ; het tweede, door hem, zo dikwyls hy by my was, dikwerf iets naar mynen zin te laaten doen ; het derde, door fomtyd eenige kinderen by hem te verzoeken, en met hem te laaten fpeelen , waarby ik altoos tegenwoordig was, en zo mcenigmaal als 'er krakkeel ontftond , naauwkeurig onderzocht, wie'erde aanlegger van was, en den twistzoeker eenen tyd lang van het fpel verwyderde; het vierde leerde ik hem, terwyl ikhem dikwyls weigerde wat hy zeer heftig begeerde. Zo had ik eens honig uitgenomen, en bragt een groote fchootel vol in de kamer. Honig.' honig ( riep hy verheugd, Vader! geef my honig , trok den ftoel aan de tafel, ging 'er op zitten , en verwachtte dat ik hem een befchuit met honig befmeerd, geeven zou. Ik deed dit echter niet, zette den honig voor hem neêr, en zeide: nóg eeten wy geen honig, maar gaan eerst in den tuin, en planten erwten; wanneer dit  ■ C 137 > dit gedaan'Is, zullen wy famen befchuit met honig eeten. Hy zag eerstop my, en vervolgens op den honig, en ging evenwel met my in den tuin. Op zynen vierden verjaardag fchonk zyne Peetemoei hem een ABC boek, en vermaande hem, dat hy 'er naarflig in leeren zou. My vraagde zy, of ik myn kind nog geen fchriftuurplaatfen en vaersjes uit gezangen liet leeren? Het groeit nu toch op, zeide zy, en men moet zorg draagen, dat hetzelve in het Christendom onderweezen wordt. Welke vaersjes en welke fchriftuurplaatfen, vraagde ik , moet ik het kind dan laaten leeren ? Wy hebben immers , was het antwoord van Peetemoei, in ons gezangboek vaersjes genoeg , by voorbeeld: Door Christus bloed en zyn gerechtigheid » Is my een eerekleed bereid, Waarmee ik kan ,voor God beftaan, En tot den hemel in zal gaan. enz. Het is wel een fraai Taersje , zeide ik ; I s maar,  C 13SO maar het'Is voor koenraad niet; hy verflaat 'er immers geen woord vam Hy weet nog niet eens wat fieraad eneere-kleed is. Hy heeft tot hiertoe altoos riog in zyn kièl gegaan , zonder dat het hem of my in de gedachten is gekomen, hem een fieraad ofeerei kleed tc koopen. zy. Daar is'immers niets aan geleegen, of het kind't verftaat, of niet; genoeg, wanneer ftet- kind het vaersje maar leert. ■ ik. Dit'kan ik u niet toeftemmen. Onze; D&Jniné zegt, dat het met het leeren even'zo geleegen is, als met het 'eeten. Ik-laat -myd kind niets eeten, of het moet 't kunnen ver^ draagen: want wat nut zou het kind 'er van hébben , zo dé maag het niet kon verteeren 9 Men weet imkers, dat alle zwaare fpijzeri del maag bederven. Leert men iets 't geen men niet verflaat, dan is Zulks niet alleen vangeenb rftlt, maar 't kan ook het verftand in de wfefc hdpe&aA A>-n3P$ *■ gf? jMW©S n'sv'i z y. Men moet evenwel naar zyn geweetenS handelen, én Zyne kinderen tot Christenen! jk. Wel dat fpreektvan zelven, ditzaloofcl 21  4 m) gefèhïeden; maar-moet men hen dan-vaersjes.laaten leeren-, die zy niet vcrfiaan?- zy. Ja, wat zullen zy dan leeren? ik. Lieten de Heiland en zyne.Apostelen de'kinderen dan ook vaersjes leeren ? z y. Wie zal dit kunnen zeggen ? Ik leidde nu het gefprek op. de boter, en vraagde haar, hoe veel zy in de week kotr inflaan. Daar nu boter karnen haare aangenaamfie bezigheid was, fprak zy wel een uur lang over' dit onderwerp, en ik was blyde, dat ik op déeze wyze een gefchil over den Godsdienst, ontweeken was. Den volgenden dag fprak ik 'er met onzcii Dominé over, die 'er hartelyk om lagchte, terwyl hy my vraagde : wat hebt gy uw kind tot hiertoe geleerd? Niets anders, -was myn antwoord, dan opmerken , gehoorzaamheid .verdraagzaamheid en zyne begeerten te beteugelen. Voortreffelyk! zeide de Dominé; gy hebt dus reeds een begin gemaakt, niet het onderwys in den Godsdienst. Dit alles eischt immers de Godsdienst van ons, en het is beter, dat de kinderen doen Wat de Godsdienst eischt , dan  C '14° ) dan dat zy 't alleen met den mond leeren opzeggen. Dat toch de menfchen alles beter Mallen weeten, en. alles beter willen maaken , dan onze Heiland. Hy heeft zynen toehoorers noch fpreuken uit den Bybel, noch vaersjes laaten leeren, maar dezelven opgeleid ter befchouwing van de Natuur: hy bepaalde hunne oplettendheid tot de vogelen des hemels, tot de bloemen des velds, tot den wynflok, de vygenboomen, en verhaalde hen vervolgens gefchiedenisfen, by voorbeeld , van den onrechtvaardigen Rentmenfler enz. Tot hier toe' hebt gy uw kind naar den zin van Jefus onderweezen door hetzelve met de Natuur bekend te maaken; blyf daarby, en verhaal hem fomwylen iets goeds. • Gy zult zelf wei begrypen, wat gy hem al 'of niet moogt vertellen. Niets van fpooken en hekfen en diergelyken; niets van zodanige dingen, die het niet verflaat ofkanverftaan — niets van dien aart , waardoor kwaade begeerten by hem zouden kunnen verwekt worden ; maar louter zodanige gefchiedenisfen , die hem lust én neiging ten goede kun-  C Mi 3 ..kunnen inboezemen. . Dit -alles moet trapsr wyze gefchieden. Gelyk uw koenraad eerst kruipen, vervolgens gaan, en eindelyk .loopen en fpringen, maar niet eerst fpringen en naderhand' kruipen leerde ; zo moet hem eerst lust en genegenheid ingeboezemd worden , om dat goede te doen, 't welk in zyn ZAvak vermogen te. Vóór gy hem nog iets zegt van den dood voor het Vaderland, van .getrouwheid in het beftuur van toevertrouwde penningen , van de voorbereiding tot een zalig einde: moet gy hem eerst leeren zyne Ouders volgen en gehoorzaamen , verdraag.zaam jegens zyne fpeelmakkers , barmhartig jegens de dieren, zindelyk met opzicht tot zyn ligchaam zyn , enz. En evenals gy, mynlieveKiEFER.' terwyl gy uw koenraadje by de dieren bragt, en .hem de printen verklaarde, u geheel naar hem voegde , en 't geen gy hem met woorden niet kon verklaaren , door ftem en gebaarden trachtte uittedrukken; moet gy zulks ook by het vertellen doen. Ik zal eens in uw byzyn de proef neemen met mynen kleinen frerik. Hyriep f r erik, nam hem op zyne knieën , en begon hem  i 142 5 hem het volgende te vernaaien: Vader! zeide' ëens de kléine flip, buiten is het zo lief -, de koekkoek roept, de vink zingt, en alles, alles is.vol bloemen; wik gy my niet vergunnen in onzen tuin te gaan? en myook , Vader lief! zeide wiliem? En wat zult gy daar doen ? vraagde de Vader.Yv y zullen, zeide flip, de vogels hooren zingen, en fchulpjes in het zand zoeken. Wel nu, antwoordde de- Vader, gaat dan heen. Gy zyt hedén goede-kinderen geweest, en goede kinderen vergun ik gaarne eenig genoegen, Wie was -blyder, dan flip en■ wilxert? zy namen elkander aan de hand, fncldeii naar de Moeder, en riepen: Moeder! weet gy wat nieuws ? Vader heeft ons vergund in den tuin te gaan. - - : :: ( O , hoe lief was het daar! koekkoek! koekkoek ! riep: de koekkoek. Ti ti ti ti ti ti ti ft tiria zong de vink ; pink ! pink ! pink ! floot het mecsjen, dat op de takken van een wilgeboom rond huppelde ; en in de kom, die midden in den tuin was, fpeelden kleine goud* visehje-.iK. -U : Flip vleide zich neder by de waterkom, en zag  Zag hoe de vischjens daarin fpeelden; maar Willem gingjangs de haag e:i zoeht rupfen. Öp cenemaal ftond hy ffil, fpalkte de mond op , en maakte [groote oogen -»» dfar^waseen nest met jonge vogels, die nog geen veêren-,8fiar'rflêéhtsvftom]ïjes hadden. De Moeder föl&ikté , töcn zy 1 bemerkte, dat willek Mare jongen ont-dekthad , hüppelde'benaauwd vM£tdën éénen -tak op den anderen en riep -: tèf\ tlri-rtiïi! alsof -zy- zeggenr Wilde: lieve fcjat$!''döe tocht-myne jongen -geeif.kwaad , ik bid u! ik bid u! doch w illem-aehtede niet e^ode> klagten van den armen vogel, en-tastte föe ,-nam de jongen met het nest weg,:wond Sfêf>mzyne neusdoek, liep heen en riep.-; p e i p!, f'l i' p -! ■ he £ daar heb ik een geheel nest vol vogels. Wat ? riep flip, hebt gy vogels? errlliep-'hem'"tegemoet, om te. zien., Wïlêèm ontwond zyn neusdoek j en a toonde zë hein1.-' De arme dieren! >—zy riepen met benaauwdheid om de Moeder, en:(balktendë bekjes op , dat 'zy 'er hen iets inozou fteekeii Flip beklaagde de arme diertjgpxj en zeide': ach! Waarom hebt gy ze niervhy hunne ri ! tiri! Dit wekte het medelyden van flif nog meer; hy liep naar zynen Vaderen zeide: Vader! zie eens, wat willem voor boevenftukken bedryft! Hy heeft een geheel nest vol jonge vogels uitgehaald ; de Moeder riep zonder ophouden tiri! 1 tiri! en wilde ze gaarne weêröm hebben. O had gy het gehoord ; gy zoudt voorzeker medelyden met deeze arme fchepfeltjes gehad hebben. Ondertusfchen floop willem met zyne vogels weg, deed ze in een kouw, en voerde ze met wittebrood en melk. Zyn Vader ontbood hem by zich. Willem! zeide hy, wat moet ik van u hooren ? Neemt gy de arme vogels hunne jongen weg, die hun geheel genoegen uitmaakten? Hoe veele jongen waren 'er toch in het nest?Vyf, antwoordde willem. Zeven onnoozele diertjens zuchten dan over u. De twee ouden, denwelken gy hunne vreugde ontnomen, en vyf jongen, die gy van hunne Ouders beroofd hebt. Wie is 'er toch, die zeggen kan , dat gy hem heden eenige geneugte veroorzaakt hebt ? Ga, kwaade jongen! en kom my deezen dag niet meer op myne kamer. Wil-  C i45 } - Willem ging heen, en fchreide. Den Volgenden morgen liep willem fchielyk naar zyne vogels en wilde ze voeder geeven. Doch eensklaps begon hy wederom luidkeels te huilen, hoe! hoe! zo dat men het door het geheele huis kon hooren. Flip kwam fchielyk. loopen , en vraagde , wat fchort 'er aan , willem? Ach, zoide hy, myne vogels Zyn dood — alle alle — dood. ,Van hartzeer liep hy het huis uit in den tuin. Zodra de oude vogels hem zagen , vloogen zy rondom hem heen , en riepen ; tiri ! tiri! tiri, alsöf zy hunne jongen terug eischten. Hy huilde nu nog veel meer, liep terug in het huis, ontmoette zynen Vader , drukte hem de hand en zeide al fnikkende : Vader lief! nooit, zal ik in 't vervolg een nest wederom uitnaaien: de jongen 'zyn dood , en de ouden — roepen — aanhoudend — tiri ! — tiri — en willen — hunne — jongen — weder — hebben — en — ik — kan — ze hun — niet — wedergeeven. — (Hierby fnikte de Dominé, aiscf hy fchreide, enfrerik 'huilde in ernst mede.) Heb ik het u niet gezegd, antwoordde de Vader, dat gy zeven K ón-  onnoozelé dieren over u deed Zuchten ? Boe nvy' nooit zo iets weer! .. Vaderlief! zeide willem, geloof my, in rhyn geheele Jeyen zal ik het niet weêr doen. Hy hield ook zyn woord, en deed het nimmer weder. Na verloop van - een paar dagen ging f l i p in den tuin, en vond 6 watbiydfchap! een nest vol jonge vogeltjes. Hy klopte in de handen , befchouwde ze een paar minuuten — vervolgens zag hy de Moeder, die benaauwd Rond vloog. Wat deed flip? hy trad oogenbfikkelyk eenige ftappen terug. En ziet, de .Moeder kwam en voerde haare jongen, eri fup genoot .een ongemeen groot genoegen , toen hy .zulks zag. Vervolgens Hoop hy alle --dagen in den tuin, ert zag hoe de jonge .fchepfeltjes gevoerd wierden. .De .volgende week kwam.hy.wederom, in den tuin, — . ëri ziet, de jongen waren uitgcvloogen, er) .flodderde om. hunne ouden heen,, die hen yan den ééhen tak op den anderen lokten. Ó, hoe verheugde hy zich in dit aantezicn! _ Fchielyk liep hy naar zynen Vader en zeilde; : Vader J wil ik u wat mnyfs zeggen' ? 2* ' 3 ' Eé-  € 14 ? ') Eénige dagen geleeden vond ik een geheel nest val jonge vogels. Maar ik heb ze nier" uitgehaald ; ik heb maar van verre gezien*,' hoe' zy door de- ouden gevoerd wierden ; nu zyn zy uitgevloogen, en huppelen rondom hunne ouden heen. De Vader omhelsde flip, kustte hem, en zeide : gy zyt een braave jongen; gy zult u ook altoos verheugen , zo dikwyls gy de jonge vogels in den tuin ziet. Zeg my nu eens, f re rik , wie behaagt u het meest, flip of willem? Ach, zeide frerik, die F l i p is toch een recht goede jongen geweest. My behaagt hy ook beter, zeide de Dominé , gaf fr erik een zoen, en het hem gaan. En tegens my zeide hy: de kinderen op deeze « * . * ■".. ■ f, Wyze onderrichten is voorzeker — dezelven naar den zin van Jefus onderrichten.  C 148 > -EEN-EN-T WINTIGSTE HOOFDSTUK. Onderwys naar den zin van jesus. Ik merkte dit wel degelyk op. De Dominé leende my eenige boeken , waarin gefchiedenisfen voor kinderen Honden. Hiervan zocht ik altoos zodanigen uit, die voor mynen koenra a d gepast en verftaanbaar waren, Wanneer ik dan nu een kwartier - uurs vry had: dan nam' ik hem op myne knieën en verhaalde ze hem. O men had eens moeten zien , hoe oplettend hy was, en hoe hy my als 't ware ieder woord wilde uit den mond haaien. Nu zag ik recht duidelyk, dat het onderwys door vertellingen het best voor den aart der kinderen gepast is , ook bemerkte ik dat myn koenr a a d daardoor verbeterd wierd. Wanneer ik hem een kleine gefchiedenis vèrhaald had van een kind, dat de armen iets mededeelde ; dan vraagde ik, ofhy niet ook een arm kind kende ? En terftond noemde hy my één, nam iets van zyn klein eigendom, en gaf het aan dit kind tot een gefchenk. Langs deezen weg kon ik alles van hem verkrygcn, wan-  C 149 ) wanneer ik hem eerst eene gëfchiédenis verhaalde van een kind, 't welk het zelfde gedaan en zich daarby zeer wei bevonden had. Hoe veel men by een kind met vertellingen' uitvoeren kan, zag ik nooit duidelyker, dai toen hy door de kinderpokken wierd aangetast. < Zy hcerschten destyds in onze plaats byna algemeen, en de meeste ouders hadden de grootfte moeite met de kinderen, om te beletten, dat zy zich niet krabben zouden. Eénige bonden de kinderen, ten einde zulks te beletten, de handen. Doch de kinderen namen de famengebonden handen en wreeven het gezicht daarmede zodanig , dat het als gevild uitzag. Nadat nu deeze kinderen wederom herfleld waren geworden, waren zy door de lidteekens, die Zy in het aangezicht hadden, geheel mismaakt. Koenraad krabde zich niet, en wierd 'er dus ook in 't geheel niet van gefchonden. , En dit bewerkte ik meestal door myne vertellingen. Ik verdichte naameJyk zelf eene gefchiedenis van twee broeders, frans en christiaan , die beiden de kinderziekte kreegen. Frans krabde zich, en zyn gezicht wierd niet alleen zeer gefchonden ; maar zp neus Hond ook fchuiu. Ch r i s- K 3 tiaan  C W> > Ti aan daarentegen was geduldig, krabde .zich niet ,, en behield zyn rond gezicht, zyne gladde huid , en zyne neus fiond recht. Ik maakte het verhaal zeer aandcenc.yk , en bootfle alle de gezegdens van de kinderen zo natuurlyk na, als ik kon. .By voorbeeld , toen Frans zich de eerfte maal in den fpiegel zag hoe fchrikte hy over zyn leclyk gelaat ; hy huilde , hep naar den Vader en zeide: Vader! Vader! kent g.y.my nog? Ik zie immers verbaazend leelyk uit ! Het geheele gezicht is my gefchonden. Vader! help my ioch! Ach, Vader lief) help my) help my ! geef my toch myn .blank gezicht weder ! Den Vader liepen de traanen langs de wangen , en hy zeide : ik wilde u immers helpen , toen ik u vermaande, dat gy geduldig zyn.en u niet krabben, zoudt. Doch gy hebt my .niet willen volgen , maar u gekrabd. Nu kan ik u ook niet helpen. Kan de Doctor my dan niet helpen ? vraagde FRANS. . - Die kan u ook niet helpen, antwoordde - de .Vader;. im „.>, ^ I3S , .,• Ach Vader ! wanneer-gy hem eens honderd guldens wilde geevenJ.Doe het toch ., Vader lief!  C 151 ) Jief! ik bid u, gy hebt my'immers altpos zo lief gehad. ... i En al wilde ik- hem myn geheel 'vermogen geeven, kan hy u evenwel niet helpen. . Frans begon droevig te huilen: ach>wat bpn ik zot geweest! Door één ongeduldig uur heb ik myn gezicht voor mynen geheelen leeftyd bedorven. Het fpreëkr van zelven, -dat ik by het verhaal, als of ik f ra n-s deed fpreeken ,' zodanig fprak, alsof ik van droefheid fchreide. . >| . " e - ' :. t TWEE- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Over kinderpokken, Complimenten en ander re onderwerpen. '* D aar ik nu van de kinderpokken fpreek , zal ik by deeze gelegenheid toonen, hoe ik myn kind in deezen toefland behandeld heb. Myn Broeder gaf my den raad , dat ik, zodra hy door de kinderpokken wierd aangetast, eenen Geneesmeestermoesthaalen;'twelk ik deed. ■• Ik verkoos eenen Geneesmeester , die de pokken niet door het kind te broeyentrachtte tegenee- 'y. -A 09; • K 4," j ' "'- zen.  C 152 3 gen. Deeze gaf hem terftond een purgatie in, als mede andere geneesmiddelen, waarvan ik geen befchryving zal geeven, omdat iemand jny welligt verkeerd begrypen , en dus zyne kinderen daardoor benadeelen konde, Alleenlyk zal ik hier aanmerken, dat ik het kind flechts een ligte deken geeven, en geen groote hitte' in de kamer toelaaten mogt. Vermits de oogen , de neus en de hals by de pokken het meest gevaar loopen , trachtte de Geneesheer dezelve door de volgende middelen te bcveifgen. Om den hals en over de oog. braauwen bond hy een lapje, waarin Camfer genaaid was, en de neus bedekte hy met een melotenpleister, waarin insgelyks Camfer gemengd was. Op die wyze bleeven deeze deelen geheel van de kinderpokken bevryd. Ik deed echter nog meer: ik fneed , met toeftemming van den Geneesheer, de pokken , zodra zy ryp waren, met een klein fcherp fc'iaartje open, opdat 'er de etter kon uitloopen. Hy trok zekedyk altoos met zyne leden , zo menigmaal ik een pok or en knipte; n:aar wanneer ik zeide: de kleine christiaan heeft zich de pokken ook laaten open fnyden: dan was hy geduldig en ftil. Schreeuwde CK&IS-  C 153 ) christiaan dan in 't geheel met? vraagde hy. Neen, die fchreeuwde niet. Nj , zeide hy, dan zal ik ook niet fchreeuwen. Langs deezen weg kwam hy 'er gelukkig door, en het gezicht van myn kind bleef zo glad, dat 't hem geen mensch aanzien kan , dat hy de pokken gehad heeft. De Geneesmeester wensen» te my geluk, en zeide: indien alle Ouders hunne kinderen dus behandelden, 'er zouden weinige kinderen aan de pokken (terven. Als 'er honderd kinderen aan fterven , dan zyn "er voorzeker maar tien onder, die door de pokken zelven den dood vinden; maar de overige negentig worden door de onkunde der Ouders , en ook wel door die der Geneesmeesters opgeofferd. Gave God! dat zy eens geheel mogten uitgeroeid worden! Niet lang daarna ontving ik een bezoek van den Broeder van mynen Schoonvader, een Predikant, vergezeld van zyn kleinen Zoon, die juist zo oud was, als myn koenraad. Zodra hy my zyn Compliment had gemaakt, fprak hy zynen Zoon aan, en zeide : Wel, Godfried! fpreekt gy niet? Daarop maakte de kleine jongen een diep Compliment en zeide : uw onderdaanige dienaar, Neef! het is my K S zeer  C 154 9 geer Kef, dat ik de ,eer heb u wel te zien . neem niet kwaalyk, dat ik de vryheid neem u ongelegenheid aantedoen. Gekje! zeide ik, laat de'Complimenten maar gerust weg, die zyn by my in geen gebruik. Wilt gy een ftuk koek hebben ? Uw onderdaanige dienaar, Neef! zoakgy beveelt, was zyn antwoord. Jsladat ik hem een flukje koek had gegeeVen, trad myn koenraad ook binnen, cri Zeide niet: uw onderdaanige dienaar-! noch; het is ■ my lief, dat ik de eer heb u wél te z[en 1 — maar: Vader! ik heb honger ^ Vlfilt gy my ook wel een ftukje koek geeven ? " Myn oom eh ik koeken elkander aan, en-*zeiden geen woord. Doch in 't hart dachten wy beiden het onze daarvan. Ik moest by my ■ zelven lagchen over den kleinen Godfried, die gewoon was, gelyk een exter, woorden optezeggen, waarby hy niets dacht. En oom fp^tte daarentegen in zyn hart over de onbeleefdheid van koenraad, die niet eens zeide : uw. onderdaanige dienaar. Ik liet da twee kinderen hun koek opëeten , en gaf hun vervolgens kleine kegels, waarmede zy zich vermaakten.; ik fprak met mynen oom van den £ JU  C 155 ) haringvangst. Tegens den. avond fcheidden wy van elkander. Na verloop van eenige dagen fprak ik myn Dominé, ik vroeg hem: wiens gedrag zyne meeste goedkeuring wegdroeg : dat van sopf,rie,p, -of zyn Vader hem dan vraagde, wat 'er aan ichortte: dan zeide hy: ik heb honger, of:  ik heb dorsr, öf: ik wil Ét iïeft ruin gaart; Wanneer integendeel ppetndri'k iets begeerde ; dan huilde hy niet , maar Zeide : Vader! mag ik wat ee'teïï, of: mag ik wat drinken, öf: mag ik een half uurtje'n in dén tuin gaan ? Welk kind behaagt' u nu betër, koenraad? Hendrik:." was het antwoord. My ook. Hendrik kreeg byna altoos 't geen hy begeerde , het zy eeten , of drinken ; gemeenlyk watf het antwoord: ziedaar, hendrik! hebt gy het. Verzocht hy eens in den tuin te gaan, dan ftond zyn Vader hem het verzoek toe , Zo hy geen byzondere oorzaaken had, om hem zulks te weigeren. Doch thomas kreeg nimmer 'f geenhy begeerde, wanneer hy daarby huilde. Ik heb honger ! fchreeuwde hy fomtyds; maar zyn Vader antwoordde : zo lang gy huilt, krygt gy niets. Deed de Vader toen ook niet wel? koenraad! Ja , antwoordde hy , en wierd zo rood als bloed. Eenige dagen daarna huilde koenraad Weder, en zeide : ik heb honger. Gy wilt immers geen thomas worden? Vraagde ik hem. Hy zag my aan , fnikte en zei.-  zeide: neen! ik wil geen thomas worden. Hy deed vervolgens moeite, om het huilen te onderdrukken ; en terwyl hy zag, dat hy 'er nooit iets mede won,.geraakte hy 'er eindelyk geheel en al af. Ik raad' derhalvenallenOuderenwelmeehend , dat zy', als hunne kinderen huilen , 'vöóral niet terftond moeten gelooven, dat de Oorzaak, die., zy vóórwenden, altoos gegrond is. Anders kunnen Zy, ongemerkt, de kinderen aan het liegen gewennen. Ik heb een kind gekend, het wélk fomwylen pyn in 't lyfhad, én hieróm door de ouders beklaagd wierd. Dit wierd fchielyk doör het kind opgemerkt, èn als het naderhand uit hoofdigheid huilde, en dè Ouders hem vraagden , wat 'er aaa fehortte ? zeide het aliyd: ik heb pyn in het lyf. Een ander kind had. zyn Grootvader door den dood vèrloorén, en het huilde over hem. Dit behaagde de Ouders zeer, en zeiden: het kind heeft zyn Grootvader toch zeer lief gehad. Zo dikwyls, als het nu in 't vervolg Mildé, en de Ouders hem vraagde, waaröra huilt gy ? zeide hy altoos: ik huil' om GrootVader! VIER-  ( 160 3 VIER-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Over Tweedragt en Krakkeel. T ot nu had ik met myn lieve Vrouw nog geen twist en krakkeel gehad; doch nu gebeurde het eens, dat wy zeer hard tegen elkander uitvoeren. Ik had de tarwe in fchooven laaten binden, entoen ik deeze wel onderzocht, was !er brand in. Daarover wierd ik verdrietig. i'Huis komende was het middagmaal nog niet gereed: dit maakte myne drift nog meer gaande. Myne vrouw had middelerwyl met de dienstmaagd eenig gefchil gehad, en was dus ook knorrig. In die zielsgefteldheid gingen wy met elkander aan tafel. Het is toch onver'antwoordelyk, zeide ik , dat gy geen beter zorg draagt voor uwen man. Ik heb den halven dag gearbeid, en het is my zuur gevallen , en nu, daar ik t'.huis kom en eeten wil, vind ik niet eens een lepel vol foep. Ohe ! wat kwam 'er een zwaar onweêropj Het was, alsof ik in een wespennest gewoeld had. Myne vrouw fchold my uit voor een tiran, die  C 161 ) die 'er niet om gaf*, of zij zy zich dood werkte ; die haar ook nog wel in het graf helpen zou. Daardoor wierd myn drift nog meer gaande , en ik fchold ook op myn vrouw en zy my Wederom. Koenraad hoorde dit alles aan. Tot hiertoe had hy by zyne Ouders niets gezien , dan liefde en eendragt, en thans hoorde hy, hoe zy elkander befehimpten en fenolden. Eerst zette hy een droevige tronie op , en naderhand • begon hy overluid te huiien. Was ons verfiand meester over onze driften geweest: Wy zouden beiden den mond toe gehouden hebben, zoras wy zagen dat het kind daardoor geërgerd wierd. Dan wy befeften by al ons gekyf niet, dat wy moesten zwygen, om het onnozei kind. Wy wierden van oogenblik tot oogenblik driftiger , en ieder deed moeite om zyne onfchuld te bewyzen, en den ander met befchuldigingen te overlaaden , ten einde het kind medeJyden met hem hebben mogt. Eindelyk bereikte de Moeder haar oogmerk, zy begon te fchreijen, en zeide: ik arme ongelukkige vrouw I mogt de lieve God zich toch over my ontfermen eh my uit de waereld neemen! koenraad voegde zich by haar, leide zyn hoofd L in  C 162 ) in haaren fchoot, enfnikte : Moeder! Moeder! lieve Moeder! . Nu zocht ik het haazenpad , liep wat ik loepen kon naar myn tarwen - veld. Tegens den avond t'huis komende, huppelde koenbaad my niet te gemoet, gelyk hy anders gewoon was te doen ; hy mydde my.veelmeer, en hield zich alleen by zyn Moeder. De fmart , welke ik daarby ondervond, kan ik ohmogelyk befchryven. Doch ik verkropte myn hartzeer, orberde myn avondbrood in ftilte, zonder een woord te fpreeken, dewyl ik vreesde dat het onweder andermaal mogt losberften, gelyk des middags gefchied was, en ging bedaard te bed. Den volgenden morgen kon ik wederöm een verftandig woord met myne vrouw fpreeken. Ik drukte haare hand en hield het volgend gefprek met haar : vrouwtje lief! hoe zytgy tot hiertoe over onzen koenraad voldaan geweest ? zy. Waarom Vraagt gy dit? koenraad is een beste jongen. Mogten alle menfchen maar zo goed weezen! 1 k. Wien toch moet gy het dank wceten dat hy zulk een beste jongen «?  c W) z y. Wien ik het dank moet weeten ? Wei nu, ik wil wel bekennen , dat hy m veel té danken heeft. ik. Ik geloof het ook. Maar zeg mytoehj. 'wyfje lief! zoudt gy denken, datk o enraad in hét vervolg zo goed blyven zal, als hy zyn,; Vader niet meer lief heeft ? z y. Als de Vader zich zo gedraagt, dat hy ■ hem lief hebben kan; dan zal hy hem altoos lief hebben. i k. Dit geloof ik niet. Wanneer de Vaderde braaffle man is van de waercld , en de-Moe- , der zegt, dat hy een tiran is, dan gelooft het kind de Moeder , en krygt een tegenzin tegen den Vader. zy. Wanneer de Vader echter een tiran is? (By dit gezegde meesmuilde zy.) i k. Ik wenschte , dat alle Vrouwen zodanige tirannen tot mannen mogten hebben, als gy 'hebt. Kort en göed , lieve Vrouw ! wy hebben heiden misdaan. Indien het meermaalen gebeurd, dat vcy in byzyn van onzen k'oenIraad elkander zo bekyven , dan wordt 'er niets goeds'van hem : wy boezemen hem daardoor eenen'afkeer van ons beiden in, en hy zal ons niet'meer willen gehoórzaamen. Ik L 2 oor"  C -iö-4 > ©ordcel derhalven , dat wy wel 'zullen doen, dat wy nooit wederom krakkeelen. zy. Ik zal het voorzeker niet-meer doen. ik. Dat beloof ik u van mynen kant ook. Het komt 'er nu maar op aan, dat wy onze wederzydfche beloften ook naarkomen. Indien wy dit altoos niet kunnen doen, en noodzaakelyk nu en dan moeten krakkeelen: dan denk ik, dat wy het best zullen doen, onzen koenraad alvorens te verwyderen, opdat hy het niet hoort, en een tegenzin tegen ons opvatWy beloofden elkander dit te zullen doen, enwy hielden ons Woord. Bekroop ons naderhand eens de lust tot krakkeelen, dan zonden wy " o e n r a a d eerst weg, en was hy weg, dan ■ begreepen wy het gemeenlyk anders en krak* keelden niet. ■ ""'Mogten toch alle Ouders het in dit Huk eens zyn, en iri" het" byzyn van hunne kinderen niet krakkeelen; dan zouden deeze voorzeker veel beter worden. Een kind moet zyne Ouders immers gelooven. Als nu de Moeder den Vader een tiran , en de Vader de Moeder een flechte vrouw noemt: dan gelooft het kind of den een of de ander, of misfcliien beiden, en begint den één ofdê aïlder, of mogelyk beiden •te verachten,  C iöV ) VYF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK." Koenraad wordt door den Predikant o'n- derweezen, en wat hy by denzehèn ge■ - leerd heeft. ■' v , w sr oov v ij ■Myn.ro enra ad wasnu vyf jaaren oud , en -ik oordeelde dat het tyd was , hem ter fchoel te zenden. De Zoon van mynen buurman kon 'reeds fpellen , enkoenr a ad kende de groote 'A nog niet eens. Dit was my onaangenaam. "Dan ik vervoegde my by onzen Predikant, en vraagde hem, of hy het niet goed oordeelde-, 'dat ik mynen Zoon ter fchool zond, om het ABC fpellen en leezen te leeren ? De Dominé meesmuilde en zeide : ik laat myne kinderen voor hun zesde jaar de groote A niet ' leeren. Kinderen moeten eerst gewend worden ' zieh uit de Natuur te onderwyzen, eer men hen boeken in de handen geeft. Doch zulks gefchied in dé gewoone ichoolen niet, ook niet in de onze. Want zo ik de kinderen in de School met de Natuur zoude laaten bekend maaken , eer zy de vraagen uit de Catechismus leerden: zou men uitllrooijen, dat ik een ;- Naturalist was. Dit beweegt my, in den beL 3 gin-  C i<5<5 5 gïnne myne kinderen zeive teonderwyzen , en vermits ik een jonge ïtje heb, dat even zo oud is, als uw koenraad, zal het de beste weg weezen, dat gy hem by my zendt, om onderwys van my te ontvangen. Ik nam deeze aanbieding gaarne aan, en het dnderwys was van het beste gevolg. Het was byna zo ingericht, als in Amcnka, volgens de befchryvmg van co n stans, Dagelyks wierd 'er iets ut de Natuur vertoond, befchouwd , en beredeneerd; nu een dier, dan een plant, dan ©en fteen. Na verloop van een korten tyd was 'ér in onze geheele landilreek byna geen plant, noch dier, noch fteen, of koenraad wist dezelven te noemen, en wist 'er \QU van te vertellen. Daarby had hy oogen als een valk, en Zag dingen, die honderd menfchen niet opmerk-, ten. Voor de verandering gaf Dominé ook onderwys over prenten , waardoor de ziel al me* de tot werkzaamheid wierd aangezet, Tot een proeve zal ik eens zulk een gefprek mededeeJeh , waarvan ik oorgetuige was. Dominé had een prent, die een veld verbeeldde, alwaar, geoogst wierd. Hierover hield hy het volgend gefprek met . mynen koenraad : " *. pre-  predik. Wat doen deeze menfchen hier? koenr. Zy maaijen rogge. • pred. Het' is dan misfchien wihter ? koenr. Wel neen! toch niet: het is zomer.. pred. Waaraan ziet gy dan, dat het zomer is? ' koenr- Omdat de rogge , die hier ftaat, zo lang is, én de boomen loof hebben. pred. Waarmede maaijen de menfchen de. rogge ? koenr. Met de feis. pred. Waarom befleeden de menfchen toch zo veele moeite aan de rogge ? koenr. Dit weet ik zeer wel! zy maaken 'er brood van. pred. Welnu, zo dit waar is, dan hebben wy wel oorzaak van zo veel moeite aan de rogge te doen. Maar maaken zy dan brood van de geheele halmen ? koenr. Ha! ha ! ha! ik geloof het ook, uit de geheele halmen.' zy maaken alleen brood uit de korentjes, die hier boven ih de airen zitten. pred. Wanneer zy niets anders gebruiken, dan de korentjes: dan zouden zy immers veel beter doen, dat zy de airen boven affneeden. Het bukken moet hen immers geweldig lastig vallen. Koenr. Ja , maar zy hebben ook ftro nodig. L 4 PRED.  C 168 ) pred. Waartoe dan? koenr. We! ! zy gebruiken het tot voedfel voor het vee, en itrooijen het daarmede. pred. Staat 'er dan rogge op alle de akkers, die gy hier ziet ? koenr. Neen, hier zyn veele ledige alvers. pred. Wat is 'er de oorzaak van, dat niet op alle deeze akkers rófgge groei:5 koenr. Dat de menfche i i:iet op alle de akkers rogge gezaaid hebben. pred. Moet mendatgeere, 't welk op eenen akker groeijen zal, eerst daarop zaaijen. koenr. Wel zekerlyk. pred. Wat ziet gy dan op deezen akker, koenraad! is dit ook rogge? koenr. Wel neen! dit zyn di,telen. pred. Hebben de menfchen de distelen hier ook gezaaid? koenr. Dat geloof ik niet. pred. Ja, maar hoe komen ze dan hier? koenr. Zy zyn ran zelven gegroeid. pred. Waaruit groeit de rogge ? koenr. Uit zaad. pred. De disrelen ontflaan dan misfchien uit fteentjes of uit aarde ? koenr. Dat kan ik niet denken. Ik geloof, dat Zy al mede uit zaad ontdaan. PREDj  C i69 ) , " • Jrj. J ",■ :•■ ' ■ ■ ' pred. Ik geloof ook , dat de distelen uit zaad ontdaan. Maar hoe of dit zaad op den akker mag gekomen zyn? koenr. Ik denk, dat het uitgevallen is. pred. Dit zou wel kunnen plaats hebben. Dus is het toch niet waar, dat alles wat op den akker groeit, daarop moet gezaaid worden? Van dien aart waren omtrent de gefprekken, welke Dominé met de kinderen hield. Ditzyn, zeide hy, de eerfte oeffeningen in het nadenken. De kinderen worden daardoor gewend, om van ieder zaak het oogmerk en de oorzaak optezoeken ; en van deeze oeffening hebben zy meerder nut, dan wanneer ik hen metdeverborgendheden van den Godsdienst wilde bekend maaken , die zy immers .niet verftaan. ZES- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUEi Koenraad leert op een zeldzaame wyze kezen. ^ïa verloop van een jaar begon eindelyk de Dominé de kinderen tot het leezen voortebèreiden. Doch deeze voorbereiding was zeer zeldzaam. De kinderen kreegén daarby geen L 5 boek  C 170 ) boek in de .hand, noch een letter onder de oogen. Dominé ging hier op de volgende wyze te werk. Hy toonde hen verfcheiden dingen, en fpelde hen dezelven voor. By voorbeeld : dit is een M-a-n Man; dit is een V-r-o-u-w Vrouw ; dit is een S-t-e-e-n Steen; hier is een M-e-s Mes. Nadat hy dit eenige weeken gedaan had , nam hy 'er een van zyne grooter kinderen by, deed aan hetzelve verfcheiden vraagen , terwyl het de antwoorden moest fpellen. By voorbeeld: Wat is dat? — B-r-o-o-d brood; en wat is dat? — G-e-l-d geld. Koenraad en freerik hoorde diteenige dagen mede aan, daarna begonnen zy vanzelven de antwoorden te fpellen. Het duurde niet lang, of de kinderen konden voor de vuist weg fpellen, en — kenden nog geen één letter. Zulks kwam my en alle de nabuuren vry .-zeldzaam voor. Ik kon het niet uitftellen, ging by den Dominé, en zeide tegens hem:zou het evénwel niet béter weezen, dat de kinderen eerst de letters kenden, en vervolgens leerden fpellen? Dominé .meesmuilde en zeide : als ik my» gevoelen s zeggen , zal , wedke ■ van beide deeze leerwyzen de. beste, is; dan zie ik altoos | J °P  op die, welke van het beste gevolg- Is. Deeze nu is, naar myn oordeel, de beste. Als 'er, by voorbeeld, over geredeneerd wordt, of het beter is de haver onder te ploegen, of onder te eggen: dan praat ik daar niet veel over , maar in den zaay - tyd ga ik. met mynen knecht jan op het veld, en zeg tegens hem: j a n ! op deeze helft van den akker moet gy de ha-; ver onderploegen, en op de andere helft onderëggen. Wanneer nu de oogst-tyd komt, vervoeg ik my by myn akker, en onderzoek', welke van deeze twee manieren de beste is. En weet gy, waaraan ik dit zie? Ik denk aan de vruchten, antwoordde ik. Die manier, om de haver in de aarde te brengen , welke de meeste fchooven en korentjes uitleevert, is voorzeker de beste. Laaten wy 'er nu eens de toepasfing van maaken. Tot dus verre is het in gebruik geweest»' dat de kinderen eerst de letters en daarna het fpellen moesten leeren : ik heb het omgekeerd. Zeg my nu eens, myn lieve kie,fer! openhartig : hebben onze kindereu fpoedigeroflang- ' zaamer het fpellen geleerd, dan andere kinderen , die naar de oude manier onderweczen wierden? Ze-  C 172 ) Zekerlyk hebben onze kinderen dit fpoedi-i ger geleerd, dan andere kinderen , was myrf antwoord. Doch zy kennen het A BC nog niet. Welnu, vervolgde de Dominé , morgen zullen zy beginnen het ABC te leeren. Het begin wierd gemaakt; maar hoe vreemd kwam hét my voor, dat 'er nog geen boek was. In plaats van het boek bragt de Dominé gedrukte letters, die allen op bordpapier geplakt waren. Nu vraagde hyicoE nr a a d : wat as dit: B-r-o-o-d brood , antwoordde hy. Let nu wel op, kinderen vervolgde hy; gy hebt my tot hier toe de letters wel genoemd , maar nog geen een gezien. Thans zal ik u deeze knaapen leeren kennen. Ziet hier is de B , hier is de R, en daar de O en de D. Daar ftaan zy naast elkander gefchaard gelyk de Soldaaten. Wanneer ik nu deeze letters te faamen wil uitfpreeken , hoe zeg ik dan? Brood antwoordden de kinderen. Aldus deed hy met nog eenige woorden. Vervolgens hield hy de letters, de één na de ander, omhoog, leide ze daarna op de tafel en zeide: dit is de A, deeze is de X , de R enz. Dit deed hy eenige maaien achtereen. Nu , seide hy, zullen wy eens een grap hebben, glimp-  C '73 ) glimplagchte, haalde langzaamerhandiets uit zyn zak, maakte de kinderen zo nieuwsgierig, dat zy by hem kwamen , naar zyn zak bukten , en, terwyl het uithaalen alte lang duurde, eindelyk toegreepen, Dominé's arm vasthielden , en hem dat geene, waarnaar hy hen zo nieuwsgierig gemaakt had , uit de hand rukten. Het waren .printjes ! zy lagchten daarover, huppelde daarmede de kamer rond ; en —— Dominé jagchte mede. t Eén anderzou zich daardoor beleedigd geacht en geoordeeld hebben , dat dit gedrag der kinderen aanliep tegen de achting, welke zy aan hem verfchuldigd waren, zou hen wel voor ondeugende fchoften gefcholden, en , was hyeen recht ouderwetsch man geweest, hen door een -paar klappen om deooren, hunnenpligt geleerd hebben. Doch, zo als ik zeg, onze Dominé lagchte hartelyk mede. Eénige oogenblikken met hen gelagchen hebbende , zeide hy: wilt gy nu -de printjes ook hebben? koenr. Ja ! ja! ca pred. Wat hebt gy nu liever, datgyzemy ontrooft, of dat ik ze u geef? 1 koenr. Dat gy ze ons geeft, nss pred. ; Zal . ik ze u fchenkenj-ofzullen wy'er ■iBHvfpeelen? koenr  ( «74 ) . koênr. O ja I rn^oen wy 'er oen fpeefen. ■ Gaat dan zitten, ik Zai u het fpel lecren. Lft op.' Hier zyn alle dc letters. By beurten zoekt gy 'er de letter u:r, die ik zeg; wie hy hei ilot dc meesten heeft, die krygt ccn pronte. Nu begon hy : k o j:\ r a ad ! Zoek de R, en freerik! de T. koenr aad de C. f rè-er i k de X enz. Thans waren alle de letters gezocht, f re ERiK had de mèesten, en kreeg, een printje. Dit fpel wierd nog eens hervat , en nu vroeg Dominé : zullen wy'er uitlcheiden ? O neen! zeiden de kinderen, laaten wy nog eens fpeclcn! Zo als gy wilt-, geide hy; doch nu zal ik een ander fpel beginnen, dat ons hartelyk zal doen lagchem Ziet alle de letters nog eens over; nu zal ik de ééne letter, dan de ander in de gedachten houden -, wie dezelve raadè'n kan, neemt ze weg, en wie by hetflot dë meesten heeft, die krygt een printje. Freerik! gy raadt eerst, dan koenraad, en zo beurteling nu de één , dan de ander. freerik. fs 't de K? pred. Neen! koenr. De R ? pred. Geen R, free»  (. m > fkeër» De ¥? j>red. Ook de Y nier. koenr. De O? pred. Ja! dé O is't, z'e daar, hebt gy de Ö t Op deeze wyze wierd 'er geraaden , tot dat alle de letters opgenomen warén, en de kindérén hadden zo doende het A BC twintigmaal opgezegd, zonder dat zy het wisten. Na verloop'van twee "dagen kenden zy het door én door. Dominé dééd hu niets meer, dan dat hy deeze oeffening met verfcheiden foorten van letters, groote, kleine, Iatynfche , ook gefchreeven letters, herhaalde. ' Nadat nu'de kinderen de letters volkomen hadden leeren kennen , het fpellen uit het hoofd reeds geleerd hadden : viel het hun gemakkelyk, om ook uit het boek te fpellen. En vermits het leezen van zelven volgt, nadat men alvoorens heeft leeren fpellen : hadden zy dit ook fpoedig weg. Zoras de kinderen zeer goed konden leezen, ontbood de Dominé my eens byhem, de kinderen moesten my wat voorleezen, en zulks gedaan zynde , vraagde hymy : welke manier van kinderen ■ fpellen en leezen téleé'ren , komt « nu beter voor, myn lieve kief er ! 'de myne | of de oude ? De uwe , Dominé ! antwoordde  C i7ö ) de Ik. A's ïk bedenk , hoe veel moeite een leeraar by ce oude manier moet aanwenden, hoe verdrietig de kinderen daarby worden, hoe dikwerf zy daarby moeten beftraft worden , hoe veel tyds zy 'er aan moeten beüeeden : kan men het immers met handen tasten en voelen, dat uwe manier de voorkeur verdient. Terwyl wy hier over nog fpraken, ontving Domir.é een bezoek van eennabuurigPredikant, die zyn zoontje by zich had, 't welk omtrent zo oud was als onze kinderen. Hoe doet gy met uwe kinderen, Collega! zeide de Predikant, gy jaat hen immers niet fpellen? Wel zeker, laat ik ze fpellen, was het antwoord. Dit verwondert my zeer. Gy zyt anders een zo verlicht man ; hoe kuntgy dan nog bly ven by een gewoonte, die door alle nieuwe Opvoeders verworpen wordt? dom. Myn lieve Collega! by de behandeling van myne kinderen, door' ik my noch aan de oude , noch aan de nieuwe Opvoeders; maar ik doe 't geen ik het best oordeel. pred. Hoe toch kunt gy het fpellen goedkeuren? Oordeel' eens 'zelf, hoe belagchelyk het isj wanneer het kind fpeldt : R-0-0 roo z-e-n  c 177 i j!-e-ri zen Roozen W-a-awaa RoozenWaa T-e~r ter Roozenwaater. Is het niet yeel verftandiger, wanneer het kind aangezet wordt, delettergreepen terftond geheel na elkander optezeggen, zonder die zo dikwyls te herhaalen ? dom. Waarde Collega .' ik ben geen vriend van disputeeren. Uw Zoontje heeft het leezen' misfchien geleerd zonder te fpellen ? -pred. Wel zekerlyk! Het kind , 't welk geen fpellen geleerd had , moest leezen.en las zeer flecht. Nu moest het buiten (laan, en freerik werd binnen gefoepen. Deeze moest dezelfde plaats leezen, en las veel beter en radder. Dominé zond hem naar buiten en Vroeg nu zynen vriend, wie van deeze twee knaapen het best kon leezen ? Ik moet bekennen,- was het antwoord, uWfreerik leest beter. Ik geloof het ook, zeide onze Dominé. Ik heb veele kinderen gekend, diezonderfpellen hadden leeren leezen, en altoos flecht lazen, en in 't fchryven de woorden altyd verkeerd afdeelden, by voorbeeld , roos-en, hon-ig, enz. kinderen integendeel, die eerst zeer goed fpellen, en vervolgens leezen leerden , lazen altoos onverbeterlyk, en deelden in 't fchryven de woorden recht af. Zie, waarde Collega ! dit zyn M de'  C 178 ) t de gronden , waarom ik het fpellen noodzaa» kelyk oordeel. ZEVEN-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Koenraad wordt, in plaats van den Catechismus te leeren ; aangezet, om duiven te plukken. Dat myn koenraad fchielyk had leeren leezen , wierd nu wyd en zyd bekend. Myn nicht had dit zodra niet vernomen : of zy bragthem eenen fraai- gebonden Catechismus, en vermaande hem , om 'er naarftig in te leezen. Dejongen verblydde zich daarover ongemeen, opende het boek? en las overluid: ,, Hoe luidt het „ zesde gebod? Antwoord ; Gy zult geen averij fpel doen. Vader zeide hy wat is dat: Overfpel doen? Ik weet het niet, antwoordde ik, vraag het uw Nicht. Nicht, vroeg hy, weet gy het ook? wat is dat: Overfpel doen ? • Het antwoord was: gy zyt nog veel te jong , om alles te weeten. Over dit antwoord niet voldaan, vervoegde . hy zich by zyne Moeder en verzocht haar, hem uitteleggen, wat overfpel doen was : hy werd  C i79 ) werd- echter hier ook met een kort antwoord afgeweezen. Daarop begon hy te huilen, en zeide: waartoe toch zal dat boek my dienen, wanneer ik het niet verfta? Mogt ik het toch maar weeten , wat overfpel doen is! ■ Ik befpeurde nu duidelyk , dat dc Catechismus geen gevoeglyk leesboek voor zulke kleine kinderen was. Wat ftondt my nu te doen ? Niets j dan hem den Catechismus wederom uit de handen te krygen. Ik had myne vrouw beloofd, haar eenige jonge duiven in de keuken te leeveren. Hier van. maakte ik gebruik, en fluisterde koenraad in het oor: willen wy jonge duiven uithaalen ? Ja, antwoordde k o e n r a a d : bly te moê, wierp' hy den Catechismus op de tafel, vatte my by de hand, en ging met my naar het duivenhok. Eer wy echter daar kwamen, liep ik terug naar myn vrouw ,en verzocht haar den Catechismus fchielyk in haare kast te bergen. Nu ging ik met hem in het duivenhok, O, hoe verheugde de Jongen zich, toen hy .binnen trad, en hier een duif op eijëren , daar een andere , die haare jonge voerde, en daar een paar mooijeJonge duiven zag! Ik haalde een paar jonge duiven uit het nest, en zeide fiitt M 2 te-  tegens hem : zie daar, Jongen ! neem die duiven , en breng ze uw Moeder! Maar ik zeide. geheel anders, naamelyk : koenraad! zult gy deeze duiven aan Moeder brengen ? Ja ! ja! zeide hy, nam de duiven en ging 'er mede heen. Terwyl hy nu de duiven aan zyn Moeder brengt, zal ik één aanmerking maaken. Ik heb opgemerkt, dat de mensch , hy zy groot of klein,altoos liever zynen eigenen wil,dan den wil < vaneen ander doet, en dat die geenen anderen al- | toos het best naar hunnen wil kunnen leiden, dié hen juist niet ronduit beveelen, maar trachten , hen daartoe te bre igen , dat zy uit zich-zelven doen, 't geen men van hen begeert. By de opvoeding heb ik dit zeer duidelykbefpeurd. . Gebood ik mynen koenraad, dan gehoorzaamde hy my wel; maar evenwel hy liet by ^ dit gehoorzaamen geen rechte blymoedigheid blyken. Vraagde ik hem : wilt gy dit of dat doen ? dan antwoordde hy altoos blymoedig: ja, Vader lief! Koenraad kwam nu terug en vroeg: moet ik "Moeder nog meer duiven brengen ? Ja, zeide ik,engaf hem nog twee paar; ik nam ook twee paar , en zo gingen wy naar myn vrouw. Zy nam de duiven en een mes, en ging in " ' - ' de  ( i8i )•* 'dVkeuken , om ze te dooden. Kor%- ra a"d liep haar na. Dit griefde my. Want my vloog Be gedachte door het hóófd : zon de Jongen bok wreed worden, 'als'hy de onnoozele duiven ziet flachten en met den dood worftelen ? Genoeg , ik kon van my niet verkrygen , hem mede in de keuken te laaten gaan ; maar trachtte zyn verlangen tot- iets anders te bepaalen.. Kort daarna kwam myn vrouw terug, en vraagt êe hem: koenraad! wilt gy duiven plukken ? Ja, zeide hy , en liep fchielyk naar de" bak , waarin de gefiachté 'duiven lagen. By het e plukken deed hy aan my en zyne Moeder verfóheiden vraagen , betrekkelyk de duiven en derzelvef levenswyze. Onder anderen deed hy nVy de onverwachte vraag: is het wel goed, vader dat gy de duiven dood maakt? Zy hebben u immers niets gedaan, en de oude duiven zyn bedroefd, dat haare jongen dood zyn. Deeze vraag maakte Hiy geheel verward , en ik wist niet, wat ik zou antwoorden. Ik giiig onder * een voorwendfel de kamer uit. De Dominé had my der'les-gegeeven, dat men op de vraagen van een kind liever in 't geheel niet moestantwoorden , ingev'aJlé men zich niet in ftaat vond, om 'er iets verftandigs op te antwoorden. " M 3 Maar  C 1*2 ) Maar naauwlyks had ik eenige minuten in den tuin doorgebragt, of my fchoot in de gedachten, wat ik hem antwoorden moest, en ging wederom in de kamer. Koenraad ! zeide ik, weet gy wat de duiven eeten? koenr. O ja! zy eeten garst, haver , tarwe , erweten en boonen. ik. En van waar bekomen zy dit alles? koenr. Zy haaien het van het veld. i k. Hoe komt dit op het veld ? koenr. Het groeit 'er op. i k. Groeit het van zelven ? koenr. Neen! de boeren hebben het 'er op gezaaid. ik. Bygevolg behoort de garst, haver, tarwe,erweten en boonen, welke de duiven eeten, eigenlyk de boeren toe. De duiven zyn dan toch olyke vogels, dat zy opé'eten't geen niet hun, maar den boeren toekomt. Weet gy wel, hoe veel jongen- één paar duiven gemeenlyk uitbroeit ? koenr. Neen , Vader! dit weetik niet. ik. Ik zal het u zeggen. Gemeenlyk broeit één paar oude duivenjaarlyks vierpaarjongen uit. koenr. Jaarlyks? i k.  C 183 ) • ii k. Jaarlyks. - -; koenr. Wel'dat- is veel. ik. Zekerlyk is het veel. Als ik nu alle deeze jongen laat leeven : dan heb ik in het volgent de jaar in plaats van vyftigpaar, die wy thans bezitten, twee honderd en vyftig paar. Onderfield nu , dat 'er vyftigpaar vanfterven , of door de roofvogels vernield worden: dan b'yven'er evenwel nog tweehonderd over. Het volgende jaar heb ik zeshonderd, en het daarop volr gende drie duizend paar duiven. I koenr. Ohe! Vader! Als gy eens drie duizend paai- duiven had! ik. Maar als nu de duiven by andere boeren pok zo vermeerderden, en alle deeze duizenden paar duiven vielen op het veld : dan zouden : zy alle de veldvruchten opècten, en wat zou 'er dan voor de menfchen overblyven? koenr. Maar, Vaderléén duif eet toch niet veel? ik. Zy eet zekerlyk niet veel op éénen dag, maar het geheele jaar door eet zy al vry veel. ' En hoe veel eeten dan niet drieduizend paar! Ziet gy nu wel, myn lieve ko e ft raad! waarom ik duiven laat flachten ? Of ik moet myne veldvruchten door dc duiven laaten opéeten, óf ik moet een gedeelte daaivan flachten-en zelM 4 vea  C 184 5 yen eeten. Indien ik deeze diertjes alleen uit baldaadigheid drodde,'danzou ik voorzeker.een wreed mensch weczen ; doch daar ik ze laat flachten , opdat zy my niet zullen befchadigen, cn omdat zy my eenen goed e maaltyd verfchaffen: doe ik dan wel kwalyk? koenr. Neen! maar het doet de arme duiven toch zeer, wanneer zy gedacht worden. ik Dat is waar; maar zy moeten toch nerven. En zy mogen vroeg of laat flerven , het veroorzaakt hun toch altoos pyn. Naderhand vraagde ik den Dominé, ofik wel gedaan had met koenraad niet toeteftaan , om by het dachten der duiven tegenwoordig te zyn? En Dominé keurde zulks goed. Zolang, zeide hy, een kind nog niet onderrecht is , waarom , en in welke gevallen het geoorloofd is, de dieren te dooden, laat ik hen het flachten der dieren niet mede aanzien. Of het doet 't geene, waartoe zyn hart hem aanfpoort, het beklaagt de dieren, en krygt kwaade gedachten van de geenen , die hun bloed vergieten ; of het fmoort zyn medelyden , cn wordt daardoor wreed en onbarmhartig. Doch als een kind verftand genoeg heeft, om te begrypen, dat het dooden der dieren, onder zekere om-  C 185 •) ftandigheden, noodzaakelyk is: dan zaPthem -niet zo ligt nadeèf doen , al is het ook , dat hy fomtyds den doodsangst van een dier mede -aanziet. Hy keurde insgelyks goed, dat ik k o e n r a a d den Catechismus had onthouden , en gaf my een ander bock in de plaats, waarin ik hem zou laaten leezen. In dit boek waren korte befchryvingen van natuurlyke voorwerpen, weike het, kind meestal reeds gezien had.by voorbeeld, van de koe, van het paard,van de hoenders,van de duiven, zwaluwen, karpers, fnoek, kikvörfchen, rupfèn , regenwormen en diergelyke. Vervolgens behelsde het kleine gefchiedenisfen van goede kinderen. In dit boek, zeide de Dominé, zul het kind gaarne leezen , omdat het alles verflaat , wat het leest. AGT-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Koe n r a ad wordt onderweezen in 'tJckryvm N u begon onze Dominé de kinderen aanleg ding te geeven, om hunne gedachten fchriftelyk opteflellen. Zy hadden echter nog geen fchryven geleerd. Den dag vóór dat hy met deeze M 5 pe-  C 185 ) oefening een begin maakte , gaf hy 'er my kennis van. Ik moest 'er hartelyk om lagchen. Hy had hen leeren fpellen, eer zy nog een letter kenden ; nu zouden zy opgeleid worden, om hunne gedachten fchriftelyk uittedrukken, en zy konden evenwel nog niet ééne letter fchryven. Ondertusfchen was ik zeer nieuwsgierig , hoe die zaak zou afloopen. Tot dat einde ging ik by den Dominé. Het onderwerp, waarover hy voor deeze maal een les gaf, was — een luis. Het kwam my belagchelyk voor, dat hy over zulk een walgelyk fchepfcl een les wilde geeven. En evenwel wist hy alles zodanig interichten, dat ik zyn onderwys met genoegen hoorde, en veel nog leerde , 't welk ik niet geweeten had. Nadat de les geëindigd was, vraagde hy den kinderen : wie wii my nu in de pen geeven , wat ik over de luis gezegd heb? Ik antwoordden ze beiden. Nu, zeide hy, beiden kunt gy dit tegelyk niet doen. Eén is genoeg. Hy zal het doen , die my zeggen kan , welk dier de meeste gelykheid heeft met de fchaapeluis? De kinderen raadden al heen en,weer, nu dit en dan dat, eindelyk riep k oenr aad : nu weet ik het, Dominé ! ik weet het zeker —• de ïa&merluis! Recli  C 187 ) Recht zo! zeide dc Dominé. Koenraad! gy zult my .opgeeven. Poe uwe zaaken nu goed , opdat uw Vader zulks met genoegenbooren kan. Koenraad gaf dan iets inde pen , 't welk .Dominé opfchreef; voor de grap heb ik het bewaard, het luidde aldus: „ De luis is een Infekt zonder vlerken, heeft „ zes voeten cn een fnuit, om bloed te zui„ gen. Zy plant zich voort door eyeren, we 1„ ke neeten genoemd worden, enaandehai,, ren gelegd worden. De mensch heeft hoofd„ luizen , en klederluizen. Andere dieren heb„ ben ook luizen, by voorbeeld; de gans, de „ hen.de koe.het varken enz. Als men voor luizen „ wil bewaard, blyven, moet men zich dik„ wyls wasfchen , dikwyls fchoon linnegoed „ aantrekken, vooral het kammen niet verzui„ men, en het hoofd niet bedekken." Ik fchepte 'er zeer veel vermaak in. NEGEN-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De aan/telling van eenen nieuwen Vaorzanger en Schoolleer aar. lang daarna verviel onze Voorzanger en Se.fool-  Schoolleeraar in de teering-. Daar nu de Dóniné voorzag, dat de herftelling onmogelyk was; zorgde hy in 't geheim voor eenen tei kwaamcn opvolger. Hy had den jongen l i ndeboom leeren kennen, en zeer veel genoegen in denzelven gevonden, omdat hy veel bekwaamheid had, en de kinderen zeer goed wist te behandelen. Hy lloeg deezen t.in d eboom1 by den Edelman voor, en verzocht hem, deezen Jongeling naar Rekahn by den Domheer' van socHOwte zenden , ten einde in de voortreffelyke landfchool, door den Domheer aangelegd, te leeren, hoe kinderen moeten onderweezen en hun hart gevormd moet worden. De Edelman , die veel achting voorde gemeente had, was 'er aanftonds toe geneegen; en de jonge lindeboom wierd van den Heer van rochow zowel, als ook van Dominé Rtdolf en van den Schoolleeraar bruns zeer i liefderyk ontvangen , en met de leerwyzc , •welke men aldaar beoefent, bekend gemaakt. Ondertusfchcn overleed onze Voorzanger , de jonge lindeboom wierd beroependen by ons tot Voorzanger en Schoolleeraar aangefield. ■* .. sa .. .. - ■ te* ■ ' ; .Toen onze Domme het nieuw Ampt aan hem op-  C 189 ) epdrceg , deed hy, in byzyn van de Voorflandere der kerk , de volgende aanfpraak aan hem , welke ik hier zal mededeelen. , ,, Ik draag heden, myn waarde linde„.boom! een zeer gewigtig ampt aan uop ; ,i een ampt, het welk wel niet veel eer voor M de waereld , maar deste meerder eer voor'. ,^ God geeft. Gy zult het ampt bekleeden, ,f om jonge menfchen tot gezonde, verftandi»» ge> blymoedige, braave, werkzaame wae,f reldburgers te vormen. Het zyn Hechts Boe„. renkinderen, die gy moet vormen; zy zyn ,, echter van een groote waarde. De Boeren„ -Hand is een van de allernuttigfte ftanden, de„ijWylhy de overigen voedt, en wanneer de „-Boeren verlicht worden , dan heerscht in het ,.;geheele land overvloed. ■it Niets wensch ik vuuriger dan dat gy in „ jiw nieuw ampt met zeer veel zegen moogt „ arbeiden. Aan deezen zegen zal het u „ voorzeker niet ontbreeken, zo gy altoos bly„ moedig, in het vertrouwen op God uw werk „ verricht, en alles daarby wél overlegt. „ Men heeft tot dus verre altoos gezegd , ,, dat het fchoolleeraars - ampt een zeer moei„ jelyk ampt was; en in veele gevallen is dit aüK »> ook  C 19° ) „ oek zo. I Dan wanneer ik fomtyds :opgclet >, heb , hoe menig Schoolleeraar zyn ampt waarneemt, heb ik niet zelden ontdekt, dat zy ,, het zich zelven moeilyk maaken. Uit dien „ hoofde reken ik my verpligt, om u demisflagen voor den geest te brengen , waardoor de Schoolleeraars menigmaal hun ampt ver„ zwaaren. „ De eerfte misflag, welken zy begaan, is „ deeze , dat zy de oorzaak , waarom hunne „ kinderen: niets leeren, in de domheid der „ kinderen zoeken. Wel is waar, dat niet al„ le kinderen evengelykc vermogens hebben, „ Ook is het waar, dat in eene fchool zich ge„ meenlyk de één of ander in de zelfde fchool „ bevindt, die indedaad dom is; nogthansligt ,, de fchuld, waarom de kinderen niets leeren, ,, in de meeste gevallen aan denLecraar; ge„ lyk de fchuld, dat de akkers van veele men„ fchen niets opleeveren , aan de menfchen „ zelven , en juist niet rechtftreeks aan de ak„ kers moet toegefchreeven worden. ,. Ik geef u derhalven den goeden , wel„ mcencndenraad,datgy, zo dikwyis de kinderen niet zogoedlcerenslsgywelwenscht, „ de  ( 191 ) „ de fchuld daarvan niet aan de kinderen , maar aan u-zelven toefehryft, en overdenkt, Waar „ gy hebt misgetast, en hoe gy in 't vervolg „ deezen misflag verbeteren kunt. Zo dik„ wyls gy het onderwys begint , moet gy „ vooral zorg draagen, om de kinderen lust ,, tot leeren inteboezemen. Zo weinig de fpy„ zen van nut zyn, die men zonder eetlust ,, nuttigt i zo weinig kan ook een onderwys ,, eenig nut aanbrengen-, het welk men zon,, der lust bywoont. Wanneer men met een „ gemelyke tronie de fchool intreedt, en het ,, onderwys begint met de woorden: Kinde,, ren! gaat op uwe plaats zitten en weest ftil ; de eerfte, die moedwil bedryft, zal ,, met flagen beloond worden : kan daardoor „ den kinderen wel lust tot leeren ingeboezemd worden? ,, Een verftandig Schoolleeraar begint zyn „ onderwys omtrent op de volgende wyze ; ,, lieve 'kinderen ! Ik heb u heden wederom „ veel goeds te zeggen; zo gy oplettend zyt, „ kunt gy veele nuttige dingen leeren, Weest ,t ftil en bedaard , opdat ik niet verdrietig word', „ en u misfchien onaangenaamheden zeggen „ moet, Hy , die dé meeste oplettendheid „ toont,  C 152 ) «, toont, zal op een byzonder bewys van my,, ne liefde (laat kunnen maaken. ,, Gcduurende het onderwys moet men nim„ mer vergeeten, dat men tegcns kinderen „ fpreekt, en zich derhalven wachten, dat men „ niet alte ernftig word, maar altoos dooreen ,, boert, door eene verandering van onderwerp „ en wat dies meer is , de kinderen wederom ,-, zoeken te vervrolyken. Een Leeraar, die „ de konst verftaat, om zynen Leerlingen lust „ tot leeren inteboezemen, zal voorzeker al-, ,, toos met'vermaak onderwyzen , en 'er niet „ ligt over klagen, dat de fchooldienst hem te ,, lastig valt. „ De tweede misflag, -waaraan de School,, leeraars zich menigmaal fchuldig maaken, is ,, deeze: dat zy de fchuld van de ongehoor„ zaamheid der kinderen, volmondig aan de „ kinderen, en niet ook aan zich-zelven toe„ fchrijven. Daardoor moet hun ampt hen ,, noodzaakelyk zeer moeijeüjk vallen. Want , hoe is hei mogelijk, dat een Leeraar met „ vermaak in de fchool arbeiden kan, wan,, neer hij zijne Leerlingen als een rot van ,, bposVvichtep befchouwt? Lieve Man ! geloof .. mij als een man die veele kinderen heeft „ op-  C 193 ) „ opgevoed, dat de kinderen van natuur gee;i „ booswichten zyn: maar de Schepper heeft „ ze allen goed gefchaapen. Veel van 'f geen „ ongehoorzaamheid , hoofdigheid en boosheid „ fchynt te weezen, is, wanneer men het ,, nader onderzoekt , niets ,dan moedwil en „ .ligtvaardigheid, die de jeugd eigen zyn, ,, en waarover een verftandig Leeraar zich „ nooit moeijelyk maakt. Wanneer echter de „ kinderen indedaad ongehoorzaam en boos„ aardig zyn: moet men de oorzaak daarvan „ altoos zoeken in de manier, hoe zy van be„ jaarden behandeld worden. Dat de kinderen „ dikwerf bedorven in de fchool geb'ragt ,, worden; dat het in dit geval voorden Leer„ aar zeer bezwaarlyk wordt, zodanige kin„ deren gehoorzaamheid te leeren ; dat dee„ zen door hunne hardnekkigheid dikwerf ver,, oorzaaken dat hij zijn ampt met zuchten en „ niet met genoegen waarneemt , zulks is „ overbekend. Dan, veeltyds zyn de Leer,, aars zelven oorzaak, dat de kinderen on„ gehoorzaam en hardnekkig zijn. Als debe,, velen , die zy geeven onöverlegd zyn: dan „ verzet zich de menfehelyke natuur daarte■„'gen , en" de mensch, hy mag groot• of 0 1 • N " :^-" „ klein, D19W  c m ) „ klein, oud of jong zyn, weigert, dwaaze ,, bevelen te gehoorzaamen. Vandaar niet „ zelden de ongehoorzaamheid. Zo belastte ,, zeker Schoolleeraar den kinderen , dat zij uit ,, de School komende nooit loopen , maar al„ toos bedaard hunnen gang gaan zouden. „ Wat gebeurt 'er? De kinderen gingen be„ daard , zo lang zij in de ftraat waren, die ,, de Leeraar overzien kon ; doch zoras waren „ zij niet den hoek om, of zy fprongen als ,, toomelooze paarden. De goede Leeraar ver„ nam zulks, ergerde zich, en rostte de kin„ deren, het één zowel als het ander, ter dee„ gen af. Dit verbitterde de kinderen , zy „ kreegen eenen afkeer van den Leeraar, fpron,, gen na als voor, en veroorzaakten den Leer,, aar opzettelyk veel hartzeer. ,, Hierover maakte de goede man zich zo ,, moeijelijk, dat hij door een galkoorts wierd „ aangetast, en 'er bijna het leven by inge„ gefchooten had. Hy verhaalde my het geyal, en zeide , dat de kinderen van zyn dorp ,, recht godlooze en booze kinderen waren , „ en begreep niet, dat hy ze zelf, met do „ beste oogmerken, bedorven had. „ Springen en loopen is den kinderen na- ,, tuur-  C 195 ) „ tuorlyk eigen , maar onnatuurlyk is het » ,, hen zulks ronduit te verbieden. De natuur „ der kinderen verzet 'er zjch tegen; Vervol„ gens was het. onberaaden, dat de School„ leeraar een bevel gaf, 't weik hy niet kon „ handhaaven. Het was immers niet doenjyk, ,, dat hy de kinderen naloopen en zien kon , „ hoe zy zyn bevel gehoorzaamden. En ten „ derden misgreep zich de goede man daar>, door, dat hy de kinderen afrostte , omdat ,, zy iets gedaan hadden 'twelkeigenlykgeen „ kwaad was. „ Het zekerfte middel, „ „ om een mensch verftokt en boosaardig te „ maaken , is: dat men hem veröngelykt." ,, Myn waarde ljnpeboOM.' de mensch », heeft een natuurlyk.en af keer van alle beye0 len en voorfchriften, vermits echter een ge„ reegelde orde verëischt, dat hy bevelen aan„ neemen en gehoorzaamen moet,ishetnood„ zaakelyk, dat men zyne bevelen en voor1» fchrifren altoqs zodanig inricht, dat hy , die ï> deeze bevelen ontvangt , ,eerst overtuigd „ wordt, dat zy goed zijn, en gelooft, dat „ hy ze yrywillig gehoorzaamt. „ Wy moeten een onderfcheid maaken tus„ fchen bevelen, we;ke voor het tegenM'oor- n 2 „ dig  ,', dig oogenblik gegeeven worden , en tusfchen ,, dezulken, die geduurende eenen langen tyd ,, in (land moeten blyven. Beiden moet men „ al het ruuwc trachten te ontueemen. Een „ verftandig Schoolleeraar kan zyne bevelen , „ voor het tegenwoordig oogenblik, in de ,, meeste gevallen zodanig inrichten, dat zy in 't geheel niet als bevelei, maar als een „ vraag kunnen aangemerkt worden. Gy be,, geert, by voorbeeld, dat 'er een boek of ,, iets diergelyks zal weg gebragt worden : dan kunt gy met ronde woorden zeggen: ste,, ven! of hendrik! breng dit boek daar „ of elders heen; en het is wel goed , wan„ neer zulks fomwylen ook gefchiedt. Doch „ gy zult gemeenlyk zeggen : wie wil dit „ boek voor my weg brengen ? Dan roept „ meestal dc geheele fchool: ik ! en gy geeft , het over aan hem, wiens gedrag gy tot dus ver,, re het meest zyt voldaan geweest, ten bly„ ke van uw genoegen. Deeze huppelt van „ blydfchap en volbrengt het bevel met veel „ meerder geneugte , dan wanneer hem zo „ met dröoge woorden gezegd was: breng „ het boek weg ! „ Geeft een Schoolleeraar bevelen, die voor ' „ eeni-  C Ï97 3 ,, eenigen'tyd in ftand 'moeren bly ven dSn ,, wacht hy zich zorgvuldiger van ronduit' te ,, bevelen; hy tracht veelmeer alvoorens 'de „ kinderen te overtuigen , dat'de liefde jegens ,, hen dit bevel noodzaakelyk maakt. Ik zal u dit met" een voorbeeld ophelderen. Ge,, nomen eens', dat de Leeraar het bevel wü,, de geeven, dat de kinderen, zo dikwyls „ hy de fchöol intrad, voor hem opftaan en ,, zich voor h'em buigen zouden : dan zou hy „ dit eerst op deeze wyze .kunnen doen ; „ Kinderen! ik. b'elast u , dat'gy voortaan al;, tyd, zo dikwyls ik de fchool intreed', voor ,,' my opftaan , en u voor my buigen zult ; „ houdt dit in de gedachten , ik wil u wel,, meenend waarfchouvven; wantgy moet weeten , dat ik uw Leeraar ben, en dat gy my„ ne Leerlingen zyt. Wat oordeelt gy, lie,, ve Man! dat dit bevel uitwerken zal ? Voor,, zeker niets anders, dan eenen afkeer van ,, den Leeraar. De kinderen zullen hem als „ een hoogmoedig man befchouwen, die dit „ bevel allcenlyk geeft, om maar meerder „ eer te genieten. Het zou ook op de volgen„ de wyze kunnen gefchieden: Stel eens dat de „ Leeraar een vriendelyke nanfpraak deed.asn N 3 „ ,, hen dit bevel noodzaakelyk maakt. Ik zal  C 198 -) „ de kinderen , en zaakelyk het volgende „ zeide : Lieve kinderen f ik wensch harte„ lyk , dat alle menfchen een zeer gunftig denkbeeld van u mogen koesteren. Het zou my ,, aangenaam weezen, dat myne lieve Leer,, Iingén den roem mogten hebben, datzyde ,, beste en welleeveuditen in onze geheele „ landflreek waren. Gy wenscht zulks gewis„ felyk mede. Zou het tot dat einde niet „ goed weezen, dat wy ons gezamentlyk in de welleevendheid oefenden ? Wanneer ik „ binnen treed , wensch ik u eenen goeden „ morgen, of goeden dag , en gy zyt dan „ zo beleefd en ftaat op en buigt u voor my. „ Om mynentwil hebt gy zulks niet noodig. ,, Ik blyf die ik ben, gy moogt opftaan of zitten bly ven ; het gefchiedt alleen om uwentwil. Wanneer gy u gewent beleefd jegens „ my te zyn: dan zyt gy 't voorzeker ookje„ gens anderert, en zulks zal u by ieder be„ mind maaken , en u tot eer verflrekken." Dunkt u niet, dat de kinderen uit bevel „ met genoegen zullen gehoorzaamen ? zo „ moeten alle bevelen ingericht zyn. Nim„ mcr moét men bevelen, of men moet eerst „ de kinderen overtuigen, dat hetzelve tot'hun 11 best  C 199 ) ,, best gefchiedt. Is deeze overtuiging eerst. „ bewerkt, dan volgt de gehoorzaamheid van ,, zelven. ,, Men moet zich echter daarbij zorgvuldig „ wachten, dat men niet tot onwaarheden toe-, vlucht neemt, en den kinderen iets wildoen „ gelooven, 't welk onwaar is. ,, Wanneer, by voorbeeld , een Leeraar zy„ ne Leerlingen daardoor wilde bcweegen , ,, ftil in de fchool te weezen, dat hy hun met ,, de ftraffen van God dreigde, en hen van ,5 zynen toorn en zyne ftraffen een vrcesfely,, ke befchryving gaf: dan zou.hy de waar,f heid niet fpreeken. Want hoe zou men van „ het goedertierendfte Wezen kunnen onder, j ftellen , dat hetzelve zich , gelyk een kwaa,, de Schoolmeester, over den jeugdigen moed,, wil moeijelyk maaken, en denzelven opeen „ fchrikkelykc wyze ftraffen zoude ? Een ver„ ftandig Schoollecraar heeft altoos waare gron„ den genoeg, waardoor hy zyne Leerlingen ,j overtuigen kan , dat zyne verordeningen „ goed zyn. „ Gnderfteld eens, hy wilde eene verörde,-, ning maaken, die ten doel had , om de kinderen, geduurende het onacrwys, van N 4 „ het  C 200 ) „ het praaien te wederhouden; dan zou hy dit op „ de volgende wyze doe mkidcren zou hy zeg,, gen,weet gy ook.waaröm gy in de fchool gaat? „ Ongetwyfeld zouden de kinderen ant,, woorden: dat wy wat leeren zullen. ,; Welnu, zou een braaf Leeraar verder „ zeggen : dan moet gy in de fchool ook niet „ praaten. Want wie praat, die luistert niet „ toe; en wanneer hy niet oplettend is, kan ,, hv ook niet leeren 't geen 'er gezegd is. Gy zult immers ook wel gaarne zien, datik „ altoos vriendelyk ben, en fomtyd i een grapje voortbreng. Dit zal u immers aangenaamer „ zyn , dan dat ik onverduldig word en u harde „ woorden geef. Wanneer gy dit nu wenscht, „ dan moogt gy vooral niet praaten: want dit ,, maakt my verdrietig en ongeduldig ; daar „ ik integendeel,'wanneer myne Leerlingen „ altoos ftil en vriendelyk zyn , altoos ook ver„ genoegd en vriendelyk ben. Indien wy „ derhalven in de fchool iets leeren , en verge- noegd by elkander zyn willen, dan moeten wy niet praaten , maar ftil en bedaard wee- zen. Ik heb u lief, kinderen ! dat weet gy ; „ hierom moet ik het bevel geeven, dat 'er „ voortaan, geduurendc myn onderwys, niet >> ge*  C 201 ") j» gepraat mag worden. Wie nu praat, die; „ ftoort ons genoegen , hy verdient uitgèftoq ■ „ ten te worde i, en alleen op dat bankje „ te zitten. ,, In 't kort, het wérk van een Schoolleeraar. ,, is niet zo zeer, om bevelen te geeven eii t, verordeningen te maaken , als wel, om de „ kinderen te overtuigen, dat zy het een of „ ander otn hun eigen best moeten nalaaten. ,, Deeze manier van opvoeden is volkomen ,, overèenkomfh'g met den zin,van Christus , „ die niet door vrees en bedreigingen, maar ,, door overtuiging en liefde, de menfchen tot „ het volbrengen van zynen wil trachtte te „ beweegen. In de tyden van Mofes was het ,, misfchien goed, dat men tegen dc menfchen zeide: gy moet dit doen, gy moet ditfaa,, ten , en door de fchrikkelykfte bedreigingen „ de menfchen ter gehoorzaamheid jegens dec„ ze wetten trachtte te beweegen : want des„ tyds waren de menfchen nog niet genoeg ,, verlicht: maar federt Jefus, die zich met de ,, verlichting heeft bezig gehouden, de men- fchen c^nderweezen en van de wet verlost „ heeft, komt deeze manier in 't geheel niet „ meer te pas, doch het minst voor de geenen , N 5 ^ „ die  ,( 202 ) ,, die beroepen zyn , om het Euangclie of de. „ liefde-ademende leer vanjcfus den menfchen „ tc verkondigen. Vooral voegt hetgeduurig „ bevelen en belasten niet voor de tegenwoor„ dige tyden , waarin wy leeven, waarin ie„ der van vryheid fpreekt, en over elke harde „ wet overluid roept. Hoe! zyn dan de kin„ deren niet zowel menfchen als wy ? Zyn wy „ aan hen niet dezelfde infehikkelykheid ver, ,, fchuldigd , welke wy van anderen begeeren ? „ Nog iets moet ik u zeggen , myn Vriend { ,, over de ftraffen. Straffe moet 'er weezen ! ,, zegt men wel eens, en het is ook zo. Dewyl „ de kinderen nog veel te los zyn, dan dat ,, zy van de droevige gevolgen, welke traag,, heid, ongeregeldheid, ongehoorzaamheid, „ onoprechtheid , over 't algemeen elke on„ deugd , na zich fleept, eenig denkbeeld „ hebben,en zich daardoor tot verbetering laaten „ opleiden : moet men hen door ftraffen daar., van; een voorfmaak geeven. Doch, myn ,, goede man.' tot het ftraffen der kinderen , „ zo het van een goede uitwerking zal wce„ zen, wordt veel, zeer veel voorzichtigheid ,, vereischt. „ De hoofdzaak by het ftraffen is deeze: dat „ men  C 203 ) „ men zodanig flraffe , dat de kinderen ffeèfSfeej j, nier kwaad worden ; datzy , na de omvangen „ flraffe,! unnen Leeraar niet alleen niet minder, ,, maar misfchien nog meer dan te vooren bemin-. ,, nen. Wie de kinderen door ftraffen verbittert, ,, ohderftélt ook, dat hy hén daardoor van hun-. ,, hé ontaartheden zou terugbrengen , doethen ,, daardoormeerdernadeel dan voordcel;hy kom: ,, my voor, als ëeri Genéesmeester,die zyne zie,, ken zulke fterke braakmiddelen ingeeft.dat de. „ maag daardoor wel van alle onzuiverheid ,, bevryd,maar ooktégelykde aderen gefcheurd „ worden, zo dat hy vervolgens bloed fpuuwt. ,, Ik zal u zeggen , myn lieve liwde„ boom! hoe men ftraffen moet, dat de kin-. „ déren daarover niet kwaad worden. „ Vooreerst moet men zich zorgvuldig ,, -wachten van willekeurig te ftraffen , den „ kinderen niet de eerftè de beste 'ftraffe op-. „ teleggen, -welke de.toornehkwaadeluimen ,, ingeeven. Willekeurige ftraffen verbitteren ,, altoos. Wanneer gy dit niet wilt gelooven , ,, myn lieve man! verbeeld u dan eens, dat ,, gy leeft in een land, alwaar willekeurige „ ftraffen in gebruik waren; alwaar men u, „ zo gy dit of dat bevel der Overheid niet « ft'P*  C 204 ) „ ftiptelyk opgevolgd had, terftond voor een ,, half jaar in uw ampt fchortlte , of u eene „ geldboete-van veertig of vyftig gulden* op„ lei: wat zoudt gy daarvan zeggen? Zoudt „ gy niet over onrechtvaardigheid en dwing„ landy klaagen ? En de kinderen hebben inde„ daad een even zo fyn, ja nog fyner^gevoel dan „ wij. Het grieft hen ten fterkften, wanneer zij altoos den toornen de kwaade luimen van den „ Leeraar moeten ondervinden. Zy durven „ zekerlyk niet luid daaröver roepen , maar.— „ zy doen iets, het welk nog veel erger is, ,, zy klaagen elkander hunnen nood, hebben ,, mcdelyden niet elkander, en verèenigen zich „ tegen oen Leeraar. 'Als gy hoort fpreeken ,, van fchoolen, waarin ' dè kinderen hun,, nen Leeraaren opzettélyk verdriet aan„ doen, onderzoek dan maar eens, hoe men ,, dc kinderen daar behandelt, gy zult voor„ zeker ontdekken , dat men in zodanige „ fchoolen willekeurige ftraffen oefent. Zy „ klaagen 'er vervolgens over by hunne Ou„ ders, die 'er ook door in toorn ontffooken „ worden, en menig hevig woord in hunne ,, drift uitfprceken, waardoor.het gezag van „ den Leeraa, by de kinderen hoe langs zo ,, meer vermindert., „ Ten  C 205 3 ,, Ten tweeden: zo de kinderen over de ftraf,f fen niet kwaad zullen worden; moet men ,, bet zo verre • weeten te brengen, dat'er voor ,,".elkc ondeugd , by voorbeeld, ongehoorzaamheid, luiheid, praaten geduurende het onder,, wys, en diergelyke, zekere flraffe bepaald „ worde. By deeze ■ bepaaling moet men al .„ mede niet naar zyn eigen zin te werk gaan, „ anders worden de ftraffen wederom wille„ keurig; maar men moet als 't ware met "de ,, kinderen raadpleegen. In dit geval zou een „ verftandig Leeraar, als hy, by voorbeeld, „ wilde verhinderen,/ dat het ééne kind het ander floeg , dit op de volgende wyze aan„ leggen: hy doet aan zyne kinderen eene har„ telyke aanfpraak. Kinderen! zegthyikheb „ u allen van harten lief, ditweet gy. Uwe „ Ouders hebben u aan my toevertrouwd , .„ ook dit is u bekend. Bedenkt nu eens, hoe „ fchrikkelyk het voor my zoude weezen, zo „ één van u eens het ongeluk had, dat hem „ een oog uit het hoofd geflaagen, of de neus „ verpletterd, of een gat in het hoofd geftooten „ wierd. Zulk een ongeluk moet ik trachten „ te verhoeden, .zo ik uw vriend zyn, en het „ venrouwen, 't welk uwe lieve Ouders in »i my  C 205 } „ my (tellen, verdienen wil. Ik maghetder* „ halven niet dulden, dat het ééne kind het ,, ander (laat of gooit. Of meent gy mis„ fchien, dat gy 'er u beter by zoudt bevinden, wanneer gy elkander (laan, ftooten of „ de hairen uit het hoofd trekken mogt'Ant„ woordt my , lieve kinderen! oprechtelijk! „ De kinderen zullen voorzeker eenpaarig „ antwoorden : Neen ! „ Gy zytderhalven overtuigd , dat de geene ,, geftraft moet worden , die den ander floot „ of fmyt. Ik (Iel dan nu eens vooral vast, ,, dat ieder, die den ander (laat, floot of gooit, „ geduurende een geheele week in dat uur, ,, waarin zulks is gefchied, niet zitten, maar ,, voor dc tafel ftaan zal. Stemt gy allen zulks ,. toe? De kindereu zullen ongetwyfeld ant,, woorden: ja! Doch onderficid eens, datcen „ ftyf kop mogt antwoorden : neen! hy zou wel„ ras tot andere gedachten gebragt worden , ,, als men tegen hem zeide : goed! zogy'er ,, niet mede wilt inftemmeu, dan zal het ieder „ vry ftaan, u te Haan, te ftooten en te gooi„ jen. Verlangt gy dit ? Hy zal voorzeker ,, antwoorden : neen! cn dan kan de Leeraar zeg„ gen;,', eluu.gy moetdustoeftemmen.datdeeze „ ftraf-  C 20? ) ,, flraffe billyk is. Als nu de Leerlingen inde „ flraffe bewilligd hebben , kan men dezelve oenenen , zo dikwerf als het noodig is; men „ behoeft hen Hechts hunne toeftemming in,, dachtig te maaken, en zy zullen 'er voor„ zeker niet kwaad over worden. Ik begryp ,, zeer wel, dat onèrvaaren Schoolleeraars het „ volgende tegen mynen goeden raad zullen „ inbrengen: men moet den kinderen den teu„ gel niet alte veel vieren, men moet hen „ ontzag inboezemen; dan het beste middel, ,, om de kinderen ontzag inteboezemen, en ,, hen niet te veel toeteftaan , is voorzeker dit, „ dat men hen met verftand behandelt, en ,, hen niet eerder een flraffe opl igt, tot men „ hen overtuigd heeft v dat zy dezelve verdiend „ hebben. Ik heb Leeraars gekend , die hun. „ ne Leerlingen bond en blaauw floegen, om „ zekere oogmerken te bereiken, en ande,, ren, die hunne Schoolkinderen op die wy„ ze behandelden, als ik heb voorgeflaagen, „ en die met eenige woorden oogenblikkelyk „ bereikten, 't geen de eerstgenoemden met „ alle hunne flagen nimmer, nimmer konden „ bereiken. \Vie menfchen beftuuren wil, myn „ heve lijidfboom , hy. zy. Keizer, Ko- », ning  C 208 ) „ ning of SchooJleeraar, die moet hen weten te overtuigen. „ Nog moét ik 11 iets zeggen, myn vriend ! „ het welk de werktuigen der ftraJoefemng „ betreft. Het gewoone in de fchool is , „ gelyk gy weet, de ftok. Dit is een „ zeer hard middel, waarvan zich niemand „ behoorde te bedienen , dan de geenen , die „ honden of paarden opvoeden. Een opvoe„ der van menfchen moet trachten zynen toorn ,, meer en meer meester te worden, en juist „ om die reden moet hy zoeken te vermyden, „ dat hy de kinderen niet Haat. Want is men „ ecnigszins oplettend opzich-zelven: dan zal „ men ontwaaren, dat de toorn doorhetilaan „ nog meer wordt aangezet. Wanneer de ,, eerfte flag gedaan is: dan kookt het bloed „ nog fterker, en 'er volgen gewisfelyk nog „ tien flagen, die telkens fterker zyn. Is het „ flaan geëindigd, en het bloed verkoeld, dan ,, befeft men gemeenlyk, dat men te driftig ,, geweest is, en het kind te veel fmarten ,,- veroorzaakt heeft; men wil dc zaakwedc,, rüm goed maaken, ziet menige ondeugd „ door cie vingeren , en vermindert daardoor ; „ zyn gezag: Vervolgens worden de kindc- ren  C 209 ) „ ren verbitterd , krygen eenetj afkeer van „ hunnen meester, en fluiten hun hart voor „ hem toe. „ Ik begryp zeer wel, dat kinderen., zo „ lang zy in het huis hunner Ouderen gefla„ gen worden, ook niet wel zonder flagen in „ de fchool kunnen opgevoed worden. Zy .„ zyn, gelyk men zegt, verhard geworden, „ flaan weinig acht op vermaaningen , vrien„ delyke woorden en berispingen, en volgen j, den wil van hunnen meester niet voor dat deeze „ hen door eenige flagen zyne overmagt doet »t gevoelen. Ondertusfchen moet ieder braave „ Schoolleeraar alle zyne poogingen aanwen„ den, om.de flagen langzaamerhand in zyne „ fchool aftefchaffen. Zulks valt wel zeer be- bezwaarlyk, Ijet is echter mogelyk; en ik „ heb zelf twee Schoolleeraars gekend, die ;„ dezelven geheellyk uit hunne fchoolenge„ bannen hadden, ,, Doch hiertoe behoort een zeer goed ver= ftand, eene recht kalme en bedaarde ziel, ,, die zich door geringe onaangenaame voorval.,, len niet ligt in drift laat brengen. ,, Toen ik den éénen Leeraar vraagde hoe „ hy het had aangelegd, dat de kinderen he.m O „ zon»  C 210 ) „ zonder flagen gehoorzaamden ? begon hy „ te meesmuilen-, en zeide: ik tracht myne „ Leerlingen door myn geheele gedrag te over„ tuigen, dat ik het goed met hen voor heb , „ en toon hen door voorbeelden en gelykenis„ fen, dat het hun eigen nadeel is, -wanneer „ zy my niet gehoorzaamen. Vervolgens be,. loon ik den dienstvaardigflen, den gehoor,, zaamften en naarftigften daardoor, dat hyin „ de uuren van onderwys boven de overigen „ bevoorrecht wordt; ik vraag hem het meest, ,, ik vergun hem zyn opftel openlyk te mogen „ voorleezcn, ik laat hem op tde hangende ta,, fel fchryven, 't geen 'er op moetgefchree„ ven worden. Daardoor boezem' ik den ,, kinderen eenen naaryver in , zo dat ie„ der gaarne uitmunten , en boven anderen „ bevoorrecht worden wil. Wanneer nu ie- mand van hen ftrafle verdiend heeft, dan „ gaa ik hem in de uuren van onderwys voorby, ik vraag hem niet, ik laathemnietsvoorlee„ zen, ik gedraag my, alsöfhy'er in't geheel niet. „ was. Zulks fmart de kinderen gemeenlyk „ zodanig , dat de geftrafte bittere traanen „ ftorten; en is 'er al fomtyds één onder hen , „ die zich door zulke zachte middelen niet „ tot  C 211 ) „ tot zynen pligt wil laaten terug brengen, , „ dan moet ik hem zekerlyk Haan. Doch ik „ maak tot het voltrekken van deeze ftr-affg „ zulke toebereidfelen , die hem gevoeliger „ treffen, dan de flagen zelven. Ik fla hem, „ niet in het oogenblik, dat hy de flraffe yfrs „ diend heeft; maar ik ftel het uit tot dgn „ volgenden , of ook wel tot den derden dag. Dit leevert my ee:i dubbel voordeel pp; „ vooreerst wordt myn bloed middelerwyl be? ,, koeld, en ik heb tyds genoeg om te over? ,, leggen, hoe ik de zaak met verftand behan= „ delen kan ; vervolgens voelt ook de kleine ,, ftraffchuldige de flraffe tien dubbel, niet „ alleen op den rug, maar ook door geduurig „ aan dezelve te denken. „ Is nu de dag der ftrafóeffening verfchee? „ nen, dan doe ik terftond na het morgent „ gebed, een aandoenelyke aanfpraak aan alle „ de kinderen , en zeg' hen , dat ik heden „ eenen zeer treurigen dag heb , terwyl ik ,, my doof de ongehoorzaamheid van een my7 „ nor lieve Leerlingen, in de noodzaakelyk^ „ heid gefleld zie , hem te flaan. Dan wor.,, den 'er reeds veele traanen ggftort, niet al? „ leert van hem, die gekastyd ïa} worden?  c 212 i „•maar ook van zyne medeleerlingen. Deeze aanfpraak geëindigd hebbende, laat ik de ,, kinderen zich nederzetten, cn begin myne les. Niet vóór dat den fchooltyd is afgcloopen laat ,, ik den kleinen zondaar te voorfchyn treeden, maak hem zyn vornis bekend , en vraag ,, hem, of hy. wel vreet, waarmede hy zulks ,, verdiend heeft? Is deeze vraag behoorlyk ,, door hem beantwoord: dan tel .ik hem, in „ byzyn van alle dc Schoolkinderen , zyne „ flagen toe, keer my dan tot de overige ,, en zeg, dat ik.hartelyk wensehte dat dit ,, de laatfte maal moge geweest zyn, dat ik „ my genoodzaakt heb gevonden, om een ,, kind te flaan. ,, Op deeze en foortgelyke wyze , myn ,, waarde man! moet gy de kinderen behan„. delen. Uw ampt zal u dan ook niet be„■ .zwaarlyk vallen; gy zult het met vreugde ,, en niet met zuchten, waarueemen;. gy zult „ u verblyden .wanneer de fchooltyd begint; „ uwe Leerlingen zullen u als een Vader be,, minnen; gy zult het groote genoegen heb„ ben van te zien, dat uwe Leerlingen van „ tyd tot tyd aanleeren,, en van tyd tot tyd „ kundiger en verftaudiger worden. En hoe zult  C 213 ) „ zult gy u verheugen, wanneer gyuwe Leer„ Hngen uit den fchool ontflaat, en deezé nu „ braave , 'naarftige , gelukkige leden der „' Maatfchappy worden ; wanneer gy u - zel„ ven kunt befehouwen'als den man, die het „ geheele dorp, door de verbetering van uwe „ fchool, hervormd hebt! Zo gelukkig kunt „ gy worden,zo gy 'eruHechts met ernst op ,, toelegt." Na het eindigen van deeze redevoering wierd de Voorzanger en Schoolleeraar aan de kinderen voorgefteld; zy wierden tot gehoorzaamheid jegens hem, .tot naarftigheid en oplettendheid vermaand , en elk kind moest den nieuwen Schoolleeraar by handtasting belooven, dat het deeze vermaaning wilde opvolgen. DERTIGSTE HOOFDSTUK. Hoe de Schoolleer aar lindeboom zyn 'ampt t aanvaard heeft. De week daaraan volgende begon de Leeraar zyn onderwys , en ' voldeed zodanig ,aan de verwachting, dat ieder hetgrootfte genoeo-e daarin vond. Terftond in het eerfte feh.o.ol- • O 3 - '•' «ur  C 214 ) ti'ür fprak hy zyne Leerlingen op de volgende wyze aan : Lieve kinderen! ik ben by u geroepen, i, om u tot verftandige en goede menfchen te ,, vormen. Zulks wil ik nu gaarne doen. Doch „ daarmede is de zaak nog niet voldongen, Ziet, lieve kinderen! tot eene goede op•„ voeding worden twee zaken verëischt , ,, vooreerst een perfoon, die opvoedt, ten ,, anderen perfoonen , die zich laaten opvoeden, y, Ik zal moeite doen, om u goed optevoeden ; y, wilt gy u dan ook wel laaten opvoeden?" Alle de kinderen riepen: ja! ja ! ,, Welnu, het is my lief, antwoordde de v. Leeraar lindeboom. Wanneer gy u nu wilt » laaten opvoeden ," dan moet gy my ook vol•„ gen , cn doen wat ik hebben wil. Ik zal u -,, ook zeggen , waaröm daarom dewyl ,, ik weet wat voor u goed, en wat voor u •„ niet goed is. Ik heb zulks ook ahyd niet geweeten , want ik was een even zulk een y, kind , als gy thans zyt. Ik herinner n:y y, nog zeer wel, hoe onverftandig ik destyds y, 'was-, hoe weinig ik begreep, wat het leeYt ren en het ftilzitten in de fchool toch baatcn , y, èn wat nadeel het doen kon , wanneer men ,» niet  C 215 ) „ met ongewasfchen handen ter fchool kwam. „ Maar ik had eenen verftandigen Vader en „ een verftandig Leeraar. Deeze bragtcn my „ dit alles aan het verftand, en ik dank'er hen „ nu nog voor. Ook gy zult my eerlang dan„ ken, lieve kinderen! wanneer gy ouderen „ verftandiger zult geworden zyn, ik ben'er „ vast van verzekerd. ,, Gemeenlyk worden de kinderen met flagen „ opgevoed. Dan ik moet u zeggen, lieve ,, kinderen ! dat ik geen vriend benvanflaan, „ en dat ik de kinderen veel liever met liefde „ behandel. Indien gy het zo goed mogt „ kunnen vinden , zou ik de flagen liever geheel aflchaften , en u met liefde opvoe„ den. Geeft gy daartoe uwe toeftemming? Allen riepen wederom: ja! jal „ Het is nu zeer wel, dat' gy zo roept ; „ maar ik moet toch ook weeten , dat dit de „ wil van allen is. Misfchien is 'er nog de één of ander onder u , die een vriend is van „ flagen, en die moet ik evenwel ook wee-' „ ten. Staat nu allen op. Wie nu met flagen „ wil geregeerd worden , die blyft ftaan , maar „ wie zich met liefde wil laaten regeeren , „ die ga zitten." O 4 Zï  ( ai5 } Zy gingen allen zitten, en lagchten recht hartelyk , dat 'er niemand onder hen was, die ftaan bleef. Nu vervolgde de Leeraar: ,, Ik zie nu wel, „ dat wy zeer goed met elkander zullen over„ eenkcmcn ; want ik fla niet gaarne , en gy „ laat u niet gaarne flaan. Wanneer wy el„ kander eerst beter zullen leeren kennen, ,, zullen wy bevinden, dat wy in meerder ftukken zeer goed met elkander overëenftem,, men. Gy begeert , by voorbeeld , geen ,, kwaaden Leeraar, en ik ben geen kwaade ,, Leeraar; gy wilt gaarne vergenoegd zyn , „ en ik wil ook, dat gy altoos vergenoegd „ zult weezen. „ Om nu wederom op de flagen te komen : „ gy hebt my wel gezegd, dat gy u liever „ met liefde, dan met flagen wilt laaten op„ ' voeden. Het 'zou evenwel kunnen zyn, dat ,, de één of de ander berouw daarvan mogt , hebben, en dat hy zich niet meer metlief, de wilde laaten opvoeden, en my daardoor , te kennen gaf, dat ik hem flaan moest. Dee-. , ze zal nu zyn zin ook hebben; want ik zal , zo veel mogelyk mynen Leerlingen alles naar , den zin doen. Ik zal derhalvcn deezen „ ftok,  C 217 ) „ Rok, die voor- als nog overtollig fchynt te „ weezen, nog niet aan ftukken-breeken , „ maar denzelven hier aan deezen fpykerhan„ gen voor de geenen, die zich niet meer „ met liefde willen laaten behandelen. „ Ten einde ik nu deeze van de overigen „ onderkennen kan, is het wel noodzaakelyk, ,, dat ik die van de overigen afzonder', en ze „ alleen plaatfe. Hier, dit bankje zal voor hen „ weezen. Geeft gy alle daartoe uwe toefteu* „ ming? Ja! riepen alle kinderen. ,, Zeer wel, zeide de Leeraar , en opdat „ wy zulks niet vergeeten: zal ik terftond met „ kryt boven dit bankje fchryven: voor leerlingen , die met den stok wil- ■ len geregeerd worden. De kinderen fluisterden elkander in de oorcn : wilt gy op dit bankje ? En ieder antwoorde : neen! neen! ik niet op dit bankje. Door deeze behandeling bragt de Leeraar lindeboom het zo verre, dat de flagen bynageheel afgefchaft wierden. Gedroeg een kind zich fomtyds zo flecht, dathy hetzelve moest flaan: dan maakte dit zodanigea indruk op alle 0 5 de  C ai« ) dc dorpelingen, dat men 'er wel een geheele week van tprak. EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Koenraad wordt ter fchool gezonden, en wat hy daar geleerd heeft. De Do miné raadde my aan, mynen koenraad thans ook naar de fchool te zenden. Eer dit echter gefchiedde, moest ik hem daartoe voorbereiden. Veele Ouders, zeide hy, zenden hunne kinderen naar de fchool zonder alle voorbereiding, gelyk de boeren hunne kalveren in de weide zenden. Komen zy 'er nu in, dan gebeurt het welëens, dat 'er juist een ftrafóeffening voorvalt, en een paar kinderen geflaagen worden. Wat moet het kind hiervan denken ? Het zal zekerlyk gelooven naar de fchool gezonden te zyn, om geDagen te worden , en zal 'er dus tegenzin in hebben. En wanneer een kind met tegenzin in de fchool gaat, wat zal 'er dan van worden ? Ik begon derhalven de voorbereiding zoals onze Dominé my geleerd had, Toen ik eens van het veid t'huis kwam, huppelde koenraad  C 219 5 Raad my te gemoet cn bragt my een bord met kersfen , welke zyne Moeder hem voor my gegceven had. Want het. was onderons afgefprooken , dat, zo als de één van ons den anderen iets geeven of fchenken wilde, dat aangenaam was, dit altoos door k o en ra ad zou gefchieden , opdat hy 'er langzaamerhand aan gewoon mogt worden, dienstvaardig jegens andere menfchen te zyn, en hen te verbiyden. Ik glimplagchte, toen hy ze my bragt, en drukte een hartelyke kusch op zyne wang. Vader! zeide hy: wilt gy my niet wel iets vernaaien? Deeze gelegenheid nam ik waar, om myne voorbereiding te beginnen. Ga dan by my zitten, zeide ik, ik zal u een zeer aangenaame gefchiedenis vernaaien. ,, In zeker dorp woonden twee Broeders, ,, de ééiiMiCHiELcn de ander barend ge„ naamd. En hoewel zy Broeders waren, ge„ leeken zy nogthans in 't geheel niet naar elkander. M i c h i e l had een rechten, maar barend een krommen neus. Michiel had wit, maar barend zwarthair. Mic„ hiel liet zyne kinderen den geheelen dag „ langs den weg loopen, b a re NDZond zyne kir/deren alle dagen naar de School; de kin- „ dc-  C 220 ) „ deren van michiel , omdat zy niemand had„ den d''e hen onderwees, wierden flcchte ,, menfchen ; konden zy iemand benadeelen , „ zy deeden het; zy vernielden alle vogel,, nesten , klommen dc heiningen over in de „ tuinen, waarin ryp ooft te vinden was en ,, namen het weg; had iemand hen belec„ digd: dan floegen zy hem by nacht de gla„ zen in. Zy itonden derhalven by alle men„ fchen als kwaade jongens te boek, en vyan,, neer in het dorp een guiteftuk. bedreeven was, zeide ieder: dit hebben voorzeker dc „ kinderen van michiel gedaan. Daarby leerden zy in 't geheel niets. De oudftc zoon pieter had reeds eenen baard, en kon fchryven noch leezen, van het cyfferenver„ ftond hy in 't geheel niets. ,, De kinderen van barend waren geheel ,, andere menfchen. Daarzy naarftig ter fchool „ gingen, hoorden zy veel goeds en wierdèn ,, ook goed. Zy groetten ieder, die henont,, moette , en zo zy iemand eenen dienst ,, konden, doen , deeden zy het gaarne. ,, Hieröm, hadden alle menfchen hen ook lief ,, en zeiden: het zyn'toch dooren door goede „ kinderen. Daarby leerden zy ookfehryven, m eyf-  C 221 ) „ cyfferen en meer andere nuttige dingen' Na verloop van ecnigen tyd kwamen beide Broeders te derven. Barend, merkende dat zyn dood naby was, liet de kinderen voor zyn bed komen, en zeide: lieve , kinderen! ik zal u nu weldra moeten ver„ laaten, om dat God my tot zich roept. Ik „ hoop echter, dat het u zal wélgaan. Ikheb „ u behoorlyk ter fchool gezonden: daar heht gy goede lesfen ontvangen, hebt leezen, ;, fchryven, cyfferen en andere nuttige dingen „ geleerd. Ik hoop, dat gy u-zelven wel , zult kunnen helpen. De kinderen weenden, „ vielen den Vader om den hals, en zeiden: „ hebt duizend maal dank, beste Vader, dat „ gy ons ter fchool hebt gezonden, wy be„ iooven u, ons te zullen gedraagen naar de „ goede lesfen, die ons daar gegeeven zyn. „ De kinderen van michiel wierdcnallen „ ongelukkig. Hun Vader had hun niets nagelaaten; geleerd hadden zy niets, cn ar„ beiden wilden zy niet. De één ging onder ., de foldaaten en wierd gehangen, omdat hy „ gefloolen had. De ander ging onder eene ,, bende roovers , en wierd onthalsd ; en „ de dochter ging beedelen , en wierd in 3» « " * „ ee-  „ eene.i winter dood gevonden , omdat zy te „ diep tri de fneeuw geraakt was. Geheel „ anders was het geleegen met de twee zoo„ nen van barend. Hun Vader Kei hen ook „ weinig na ; maar het ging hen wel. H e n„ drik kwam by een Edelman in dienst, en „ om dat hy een eerlyk man was, en goed „ fchryven en cyfferen kon , rtelde zyn Patroon „ hem aan tot zynen Rentmeester; hy wierd „ een ryk man, Frans wierd by eene re„ cruteering , foldaat, gedroeg zich als een „ braaf man, en dewyl hy iets geleerd had, „ wierd hy na verloop van eenige jaaren Ma„ joor. Dit gafhem veel genoegen , en hy dacht ,, inmiddels by z'ch zelven: welaan! laat Ik „ mynen Broeder hendrik eens bezoeken. ,, Op zekeren zondag dat hendrik met „ zyne vrouw cn kinderen aan tafel zat — „ hoorde hy trap! trap! ziet daar kwam ie„ mand dc plaats opryden. De kinderen lie„ pen aan het venfter. Vader! zeide zy, daar ,, is een Heer met een hoed met een goude ., rand! De Vader wilde hem te gemoetgaan. „ Doch vóórdat hy eenen anderen rok kon aan„ trekken, was dc Heer reeds op de kamer. ,, liet geheel gezelfchap fïondop, en èoog „ Zich  C 223 ) zich voor hem. Maar hendrik vroeg: .,, met wien heb ik de eer te fpreeken? „ De Officier (fond ean paar minuuten „ ftil , zag hendrik meesmuilende in de „ oogen ; eindelyk zeide hy : wel Broeder ,, hendrik! kent gy uwen Broeder frans „ niet meer ? Nu viel hy hem om den hals, „ kustte hem hartelyk, en moeder en kinde„ ren waren blyde. — Broeder frans moest ,. oogenblikkelyk mede aan de tafel gaan zitten . ,, en van de gebraaden haas eeten. De twee „ Broeders herinnerden elkander de voorige „ tyden, en verhaalden hoe goed zy het thans „ hadden. Eindelyk zeide de Majoor: dit al,, les moeten wy onzen goeden Vader dank ,, weeten. Had hy ons in het wilde laaten op.,, groeijen , gelyk zyn Broeder zyne kinderen „ gedaan heeft; 'er zou van ons beiden niets „ goeds geworden zyn, daar hy ons echter „ behoorlyk fchool heeft laaten gaan, hebben ,, wy ook iets geleerd, en genieten thans bei,, den eer en brood." Koenraad was by dit verhaal zo oplettend dat hy vergat zyn kersfen te eeten , en vraagde eindelyk: zult gy my ook niet laaten fchool gaan Vader ? Dit was nu eigenlyk 't geen ik hoe-  C 224 ) hooren wilde. Ja , antwoordde ik , zo gy my belooft, dat gy naarftig in het leeren wilt zyn, kan dit wel gefehieden. Dit beloofde hy my. Ik liet hem eenen nieuwen rok maaken , kogthem eenen nieuwen hoed, den volgenden maandag liet ik een paar dikke koeken bakken, vcrzo.'ht eenige goede vrienden by my ten eeten, cn zeide, dat ik thans het genoegen had, dat myn koenraad een Leerling van den Voorganger en Schoolleeraar lindeboom zou worden. Het gezelfchap wenschte my geluk. Vervolgens nam ik koenraad bydehand , bragt hem in de School, en deed aan zyn leeraar een kleine aanfpraak, waarin ik hem den kleinen koenraad aanbeval. Niemand was blyder, datiKoenraad. Als de klok floeg, die hem naar de fchool riep, dan kon niemand hem terug houden. Hy liep wat hy loopen kon, naar zyn fchool. Hier leerde hy nu -eerst fchryven en cyfferen. By het fchryven ging de Leeraar zo te werk, dat hy hem eerst de grondtrekken, vervolgens de ge-makkelyke, en dan de meer moeijelyke letters "ooifchreef. Nadat hy deeze fchryven kon , ■gaf hy hem eerst gemakkelyke, en vervolgens zwaare woorden op. Zo ging hy, van tyd tot  C 225 ) tyd voort, tot dat hy hem zo verre bragt, dat hy geheele regels fchryven kon. By het cyfferen volgde hy ook een byzondere manier,die hy te Rekahn geleerd had. Eer hy de kinderen nog cyffers deed fchryven , leerde hy ze eerst tellen. By voorbeeld, in den beginne met 1. Eén, twee, drie tot honderd toe ; dan terug van honderd tot één. Hierop moesten zy met 2 tellen: 1 en 2 is 3 enz. tot 100 toe. Dit wel gevat hebbende, moesten zy met a terug tellen van 100 tot 0. 2 van ico maakt 98, 2 van 98 maakt 96 enz. Op de zelfde wyze wierden zy al verder opgeleid , om met 3,4,5><5,7,8,9,io,ii, 12 , 13 , 14, 15 , 16 enz. voorwaards enterug te tellen. Hierin genoeg geöcffend zynde moesten zy de cyffers leeren fchryven. Nu volgde een nieuwe taak. De Leeraar toonde hen eenen duit en een dubbeltje, en zeide: hoe veele duiten behooren tot een dubbeltje ? Vervolgens vraagde hy: hoe veele duiten maaken 2 dubbeltjes? hoe veele 3? hoe veele 4? hoe veele 5 enz. uit. Dan weer vraagde hy : hoe veele dubbeltjes zyn 72 duiten? en hoe veele dubbeltjes zyn 96 duiten ? enz: zodra zy ditvolkomen begreepen, dan wierden zy geöeffend, de P (lui-  C 226 ) duivers tot guldens, de guldens tot duivers, en deeze wederöm tot guldens' te maaken. Nu leerde hy hen dukaatcn , geheele en halve ryders , ryksdaalders , dukatons kennen, en maakte hen het onderfcheid tusfchen Bank- en Kasgeld bcgrypclyk. Daarop vroeg hy : een koopman moet betaalen 25Ó' guldens, hoeveel beloopt zulks aan bank-hoe veel aan kas-geld? Een ander koopt een huis voor 211 dukaatcn, hoe veel is dit aan bank- en hoe veel aan kasgeld ? Verder vroeg hy: wanneer ik 213 guldens courant in drie - guldens betaalen moet, hoe veel drie - guldens moet ik dan hebben ? Ik ben 900 guldens in kasgeld fchuldfg, en moet deeze fchuld in dukaatcn betaalen; hoe veele •dukaaten moet ik dan hebben? Even zo leerde hy hen de gewigten en maatcn kennen , en ocffendc henzo goed, dat zy op een hairwistcn te.zeggen, hoe veele ponden 3266 loot bcdraagen , en hoe veel loot 159 ponden uitmaaken. Nadat zy alle deeze oefleningen doorgeloopcn waren : konden de kinderen cyfferen. Zy hadden geen papier, noch inkt, noch pennen gebruikt, en konden evenwel goed cyfferen. Wanneer de Leeraar hen een Exempel uit den Regel van drieën, het welk zy in hun le-   C 244 ) daaraan geen deel kan laaten neemen. Ieder vult hunne handen met koek en andere fpyzen, zo dat zy gemeenlyk de maag overlaaden en den volgenden dag ziek zyn ; daarenboven zyn dc tafel-gefprekken en grappen, die daarby voorvallen, gemeenlyk ook van dien aart, dat ze voor kinderen niet zeer ftigtelyk zyn. Daar myn Schoonbroeder mynen koenraad reeds mecrmaalen verzocht had , flond ik toe, dat hy geduurende de bruiloft by hem mogt blyven, en ik en myne huisvrouw maakten ons een paar dagen vrolyk. Zodra de vermaaklykheden geëindigd waren , keerden wy wederom naar huis, en gingen by myn Schoonbroeder aan, om koenraad mede te neemen. Dan, hier had ik een fraaïje ontmoeting, die ik in myn geheele leven niet vergeeten zal. Het eerde woord , 't welk myn Schoonbroeder mv by de intreede in zyn huis toeduuwde , was dit: God zy dank dat gy wederom hier zyt, zwager.' en uwen koenr a ad mede terug neemt. Wat God- en eer vergeeten jongen is dat! nooit, nooit heb ik zulk een knaap gezien; ik had gedacht, dat hy een uitfleekend goed kind was, en ziet, hy is een —. galgenbrok. Geloof my, de jongen heeft my in die  c 145) die twee dagen zo veel moeijelykheid veroorzaakt, dat ik my byna dood zou geërgerd heben. • Wat? riep myne vrouw', onze koenraad zou een God- en eer vergeeten jongen weezen ? Dat zegt geen braaf man, wy hebben ons kind wel opgevoed , dat zeg ik u .' Vader.' zeide koenraad, gelooft het niet, dat ik een kwaade jongen ben, Oom liegt het. Hoor toch eens, zeide myn Schoonbroeder, wat godlocze jongen hy is; hy noemt zynen eigenen Oom een leugenaar. Nu ontbrak 'er 'niets meer, dan dat ik ook be?on te raazen en te tieren : dan hadden wy aan het plukhaken kunnen komen, en ons kind een ftigtelyk voorbeeld geeven. Maar by geluk bleef ik bedaard. Eerst zeide ik tegens koenraad: Kind! gaa gy terftond in den tuin, en wacht tot ik u roep ; vervolgens overreedde ik myne vrouw, dat zy ook voor eenige oogenblikken naar buiten ging. Nu nam ik mynen fchoonbroeder by de hand, en zeide : wy zyn nu onder vier oogen , lieve broeder ! verhaal my nu kort en goed, wat myn koenraad, gedaan heeft. Is hy baldaadig geweest, dan zal hy geftraft worden. Hy zal en moet ook geftraft worden, ditO 3 eisch  C 246 ) é'lsch ik f want hy is een godlooze jongen. Nu, dit heb ik reeds gehoord. Jk wil nu maar weeten,waarin zyne boevenflukken beftaam zwager. Hy is een Godlooze jongen; ik zeg het nog eens. Hy heeft by den Edelman een glas ingegooid; hy heeft den jonker geflagen, dat het bloed hem neus en mond uitliep; hy heeft my voor een leugenaar uitgemaakt; hy heeft my het mes voor de voeten geworpen. 1 k. Is het anders niet ? z w. Ik weet indedaad niet, zwager ! wat ik van u denken moet; is dit dan niet reeds genoeg? Indien ik zulk een jongen had, ik zou my alle hairen uit het hoofd trekken. ik. En als gy dan uwe hairen had uitgetrokken , zou het dan beter weezen f lk wil u wel Verzekeren , dat ik my geen één hafr uit het hoofd zal trekken, maar myn zoon mede terug neemcn, hem ondervraagen, en naar bevinding van zaaken , ftraffen. Ik nam vervolgens affcheid, riep mynen koenr aad , en wandelde met hem en myne vrouw naar huis. Zoras wy op weg waren, moest koenraad vooruit loopen, en ik verzocht myne vrouw dat zy toch maar geheel gerust zyn, en dc zaak  C 247 ) zaak aan my en Dominé zou overlaaten. Zy had 'er zekerlyk, naar.den aart der Vrouwen, veel tegen intebrcngen. Doch zy gaf my eindelyk op myn aanhoudend verzoek haai- woord, cn ik leidde het gefprek zo, dat zy met my overlei , wat gebruik wy zouden maaken van de boomvruchten, waarmede dc lieve God ons dit jaar zo rykelyk had gezeegend. Naby ons huiskomende, liet ik myne Vrouw vooruit gaan, en bad haar zeer, dat zy met koenraad over het geval.toch in 't geheel niet fpreeken, maar alles aan my overlaaten zou. Ondertusfchen ging ik in Uil te by onzen Dominé, deed hem verflag van de geheele zaak, verzocht hem om zynen goeden raad, welken hy my ook gewillig gaf. Ik ging t'huis aan de tafel zitten en fprak met koenraad geen woord, maar met myne vrouw over de aardappelen, die wy den volgenden dag wilden laaten uithaalen. Koenraad vraagde my: Vader lief! mag ik ook mede aardappelen uithaalen? Zo gy het verdiend hebt, was myn kort antwoord. Dit griefde hem zodanig , dat hem de traaQ 4 nen  C 243 ) nen langs de wangen liepen. Hy ging vervolgens flaapen. Den volgenden morgen nam ik hem in 't verhoor. Ik plaatfte my in mynen leuningfloel, nam een deftig gelaat aan, en deed koenraad binnen komen. Koenraad! zeide ik, gy zyt altoos een zogoede koenraad geweest, dat ik myn grootfie vermaak in u gevonden heb. Nu zyt gy naauwlyks een paar dagen uit mynen oogen geweest, en ik moet hooren, dat gy een Goden eer vergeeten jongen, een galgenbrok geworden zyt. Koenraad begon bitterlyk te fchreijcn , en zeide : Vader.' lieve Vader! geen één woord is 'er van waar ; ik ben nog uw lieve koenraad. Hy viel my om den hals , en maakte myne wangen zo nat met zynetraanen, dat ik byna met hem gefchreid had. Doch ik bedacht my fchielyk, rukte hem van mynen hals los, en zeide : op traanen en kermen fla ik geen acht; ga daar flaan en antwoordt my. Maar ik waarfchouw u , lieg niet! Myn koenraad heeft nimmer geloogen. Dit kunnen alleen Goden eer vergeeten kinderen cn galgenbrokken doen. koenr.  C 249 ) koenr. Vader! ik lieg niet. 1K. Goed ! antwoordt my dan. Hebt gy by den Edelman de glazen ingegooid ? koenr. Ja, Vader! 1 k. Heeft de Edelman u dan iets kwaads gedaan. koenr. Neen Vader! 1 k. Waarom hem dan in de glazen geworpen.. koenr. Boven de glazen zat een musch. i k. En omdat 'er boven de glazen een musch zat, moest gy hem in de glazen werpen ? koenr. Ik wilde naar de musch gooijen , toen vloog de fteen in het venfter. 1 k. Waarom hebt gy naar de musch ge worpen? koenr. Hy had iets in den bek dat ik gaarne z-ien wilde wat het was. Ik dacht hy zou het laaten vallen. ik. Hoe veel glazen hebt gy daarmede gebrooken ? koenr. Een enkele ruit Vader! 1 k. Zyt gy dan niet oogenblikkelyk by den Edelman gegaan , en hebt hem dit alles gezegd ? - koenr. Neen! ik. En waarom niet? koenr. Ik was bevreesd. ik. Gy had dit moeten doen. Gy had by Q 5 den  C 250 ) den Edelman moeten gaan en zeggen: mynheer! ik wilde naar een musch werpen , en de fteen vloog in uwe glazen en brak een ruit. Neem het my toch niet kwaalyk ; ik zal het nooit meer doen; ik zal het mynen Vader zeggen, die zal de ruit betaalen. Dan zou de Edelman tegens u gezegd hebben: ga, Schelmpje ! en wees in 't vervolg voorzichtiger! Wilt gy naar de musfehen werpen, doet het, wanneer zy op boomen, maar niet, wanneer zy boven myne glazen zitten. Heeft de Edelman dit dan niet gedaan? koenr. O neen, Vader! hy liet aan Oom zeggen, dat ik in zyn glazen had geworpen. 1 k. Ziet gy nu wel. Had gy den Edelman terftond uwen misflag beleeden, dan zou hy dit niet gedaan hebben. En wat deed uw Oom, toen hem deeze boodfehap gebragt wierd ? koenr. Hy nam eenen ftok en gaf my vyf Hagen. ik. En wat zeide gy toen ? koenir. Ik fchreide en zeide: het is onwaar dat ik den Edelman de glazen ingegooid heb. ik. De glazen had gy wel niet ingeworpen , maar evenwel een ruit. Gy had zulks openhartig moeten belyden. Maar terwyl gy zei-  C 251 3 zeide, dat het onwaar was , Wat deed toen uw Oom ? koenr. Hy nam den ftok weer op , en zeide : gy galgenbrok; gy wilt my heeten liegen ? Wacht, ik zal u krygen , en floeg my «og erger. 1 k. Dit alles komt daar van daan , dat gy uwen misflag niet terftond hebt bekend. Maar is 't dan ook waar, dat gy den Jonker geflagenhebt?koenr. Dit is ook onwaar. ik. Koenraad! ontken dit niet ronduit, want gy zoudt anders een leugenaar worden , en een leugenaar is een verfoeijelyk mensch. 'Er moet toch iets aan weezen, want anders zou uw Oom het niet gezegd hebben. koenr. Ik heb niets anders gedaan, dan dat ik hem een paar muilpeeren gegeeven heb. ik. En noemt gy dit niets? Waarom hebt gy zulks dan gedaan ? koenr. Ik zal u alles zeggen , Vader lief! Toen ik den volgenden dag achter onzen tuin Was, kwam de Jonker by my en vroeg: hebben de flagen goed gefmaakt ? Dit fmartte my geweldig, en ik zeide : uw Vader had het ook wel kunnen laaten, dat hy my onnodig flagen ver-  veroorzaakt heeft — hy lagchte fpyti'g en zeide : daar is wel wat aan geleegen, dat zulk een kinkel als gy zyt, eens afgerost wordt. Wie, vroeg ik, is een kinkel ? Gy, antwoordde hy , en in hetzelfde oogenblik greep hy my by het hair, fchudde my heen en weer, en wilde het toen op een loopen zetten. Doch den bloed had naauwlyks vyf flappen gedaan , ofikhad hem by de kraag i drukte hem tegen den tuinmuur, en gaf hem een paar muilpeeren. ik. Verweerde hy zich dan niet? koenr. Neen! hy huilde. i k. Is dat dan nu goed, dat gy hem °eflagen hebt? koenr. Neen! i k. Waarom hebt gy 't dan gedaan ? koenr. Hy had my zo kwaad gemaakt, dat ik myne drift niet meer meester was. ik Had de Edelman dit nu eens gezien , hoe dan? koenr. Hy heeft het gezien. ik. Heeft hy het gezien? En wat deed hy? koenr. Hy kwam op ons af, en... i k. Roste u braaf af? koenr. Neen! hy vroeg den Jonker: hebben de  C 253 ) de muilpeeren goed gefmaakt? en wilde nog iets zeggen; doch ik liep, alsof my het hoofd brandde , en maakte , dat ik in huis kwam. ik. Het was uw geluk, dat de Edelman zulk een goed man was. Was hy boos geweest , hy zou u voorzeker een pak flagen gegeeven hebben. koenr. Dit kreeg ik evenwel van Oom. i k. En hoe ? koenr. Des avonds zat ik , goedsmoeds een peer te eeten. Daar kwam Oom met eenen dikken ftok binnen , ging op my los en zeide: gy galgenbrok ! hebt gy den Jonker niet geflagen? En zonder my;te hooren, roste hy my helder af. ik. En wat zeide gy? koenr. Ik wierd zo kwaad, dat ik het mes, t welk ik in de hand had, op de vloer neer gooide. i k. Welnu, dan zal uw Oom misfchien weêr goed geworden zyn? koenr. O neen! hy geraakte nog meer in drift, en floegmy nog fterker. i k. Gy hebt dus by uw bezoek niet veel vermaak genooten. Maar wie is nu de_ oorzaak van al dit verdriet? koenr. Oom ! IK,  ( 254 ) ik. Zo? En was evenwel zo vriendelyk , toen gy daar kwam , hy kuste u, en gaf u een (luk koek (Koenra ad liet het hoofd hangen.) i k. Waar kwam het dan toch van daan , dat uw Oom naderhand zyn gedrag jegens u geheel veranderde , en u in plaats van koek flagen gaf. koenr. Omdatik byjdenEdelman een ruit brak! ik. Dit alleen was de reden niet; maar dat gy dit verzweeg, en niet terftond by den Edelman , of ten minnen by uw Oom kwam en uwen misflag bekende. Men ziet het gaarn over het hoofd, wanneer een kind fomtyds iets misdoet; maar het moet zynen misflag niet verzwygen, noch zelfs ontkennen of verdeedigen. Dit is onvcrfchoonclyk, en een kind, 't welk dit ,doet, maakt andere menfchen daardoor kwaad en toornig , en als zy het kind naderhand met drift hard behandelen, moet het ditkwaadaan zich-zelven wyten. koenr. Het was evenwel niet goed dat Oom zo verbaazend driftig wierd. ik. Nog minder was het goed , dat gy hem zo driftig maakte; gy hebt nu gevoeld , hoe het fmaakt, wanneer men in de handen van eet}  C 255 D een driftig man valt. Laat dit geval nu voor u een les weezen •, en wacht u, door uw gedrag niemand wederom dr.ftig te maaken. Uw Oom had u tevooren zo lief, en nu hebt gy zyne liefde verbeurd. koenr. (Schreide.) i k. Nu zal hy u ook nooitwederömaanzyn huis verzoeken — hy zal u nimmer wederom uwen lieven koenraad noemen. koenr. O had hy my toch maar wederom lief! ik. Ik zal u eenen goeden raad geeven, Sehryf eenen brief aan hem, waarin gy hem om vergiffenis verzoekt., dat gy hem beleedigd hebt. Koenraad fchreef een briefje, zo goed hy kon, ik zond het aan mynen Schoonbroeder, en deeze, die nu ook wederom tot het gebruik van zyn verftand gekomen was, antwoordde hem zo, als ik hem had voorgefteld. Daarmede was de zaak afgedaan. Ik verhaalde den Dominé alles., die my eerst eenen goeden raad had gegeeven , en'er thans nog breedvoerig met my over fprak. Gy ziet nu, myn lieve kiéf er! zeide hy , vanwaar de boosheid der kinderen, waarover zo  C 256 ) zoveel in de waereld geklaagd wordt, haaren oorfprong heeft — byna altoos van de.behandeling der me ifche 1, die gee.i kinderen meer zyn. Ló; , onberaade 1 , ongerege d , traag tot veele bezigheden, zyn de kinderen wei; doch boosaartig zyn zy niet, zo men hen fkc'its niet boosaartig maakt. Wie derhalven kinderen wil opvoeden, die moet het verdriet, 't welk. zy hem nu en dan veröorzaaken , niet aan de boosheid , maar altoos aan losheid , traagheid en aan diergelyke jeugdige misdagen toefchryven , en deneerften grond van den begaanen misflag naauwkeurig onderzoeken. Hy, die dit niet doet, die van ieder kind, dat zich aan de een of ander zotte daad fchuldig maakt, onderftelt, dathetdituit boosheid of met het oogmerk gedaan heeft, om anderen verdriet aantedoen, bederft de kinderen , in plaats van ze te verbeteren. Moet het niet een kind , 't welk zich van geen kwaade oogmerken bewust is, geweldig grieven , wanneer men hetzelve van boosheid befchuldigt? En wanneer men het zo hard behandelt, alsof het een booswicht was, moet het daardoor niet ten uiterflen verbitterd worden ? En Waartoe is een kind, dat verbitterd is, niet in ftaat ?  C 257 ) ftaat? Eén log kind laat zich misfchien wel veröngelyken ; maar een kind, dat eerlievend is, dat prys fielt op de liefde en het vertrouwen Van de geenen , die over hetzelve gefield zyn, wordt daardoor altoos tot drift vervoerd, indien men het volftrekt van boosheid befchuldigt. Vandaar is het, dat menigmaal de fchranderften de grootfle booswichten worden, als men hen in de jeugd onverftandig behandelt, en eiken moedwil, elke onbedachtzaamheid, die zy begaan , tot een boevenfluk maakt. Ondertusfchen hebt gy zeer wél gedaan , dat gy koenraad niet ronduit gelyk gegeeven hebt. Ik heb die dingen al meer beleefd. Kinderen kwamen by my en befchuldigden den Schoolmeester, dat hy hen te hard behandeld had ; ik begreep wel, dat zy recht hadden, en de Schoolmeester ongelyk; ik liet hun zulks echter niet merken ;* maar gaf hun den raad, dat zy zich in 't vervolg zouden wachten van den Schoolmeester in het harnas te jaagen; want dat zy nu wel gevoeld hadden, hoe nadeel ig het voor hen geweest was, hem driftig te hebben gemaakt. R VYF-  C 258 ) VYF-EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van koenraad kiefer's drift, en hoe hy dezelve heeft leeren beteugelen. onaangenaam geval van mynen koen* raad was nu gelukkig afgeloopen. Dan 't was niet het laatfte. Koenraad was uit zynen aart driftig , en 'er verliep byna geen week, dat hy niet met zyne fchoolmakkers plukhairde. Als ik hem daarover onderhield, en onderzocht waarom hy het gedaan had ; dan zeide hy altoos, dat de geenen, -waarmede hy had gevochten, hem befpot hadden. Moet gy 'er dan aanflonds op flaan ? vroeg ik dan. Doch omdat ik niet wist, hoe ik my daarby gedraagen moest, liet ik het 'er altyd by. Deezen raad had Dominé my gegeeven. Myn lieve kiefer! zeide hy eens tegens my, wanneer uw k oen ra ad eens een zotte daad mogt bedryven, en gy geen gepaste flraffe kunt vinden : ftraf hem dan liever in 't geheel niet; maar ftel het zo lang uit, tot dat gy een gepaste flraffe hebt uitgedacht! Het is altoos beter, in 't geheel niet te ftraffen,  ( 259 $ ffen, dan een flraffe te verkiezen, die origévoeglyk is, Na lang en breed daarover gedacht te heb-' ben, kwam my eindelyk te binnen, wat ik doen moest. Ik ging met hem wandelen, en Zette my met hem neder op een plaats, alwaar ik de zon kon zien ondergaan. De dag heeft nu wederom een einde genomen, zeide ik, toen de Zon uit onze oogen verdweenen was; ik wensch, dat de lieve God allen menfchen, die zich thans ter rust begeeven, eenen recht goeden nacht moge verleenen. Hy zal hen denzelven fchenken : want hy is een goede God. Mogten toch de menfchen zich-zelven geen kwaade nachten en dagen berokkenen! Wat baat het hen , by voorbeeld , dat de lieve God hen eeten en drinken, bed en rust verleent, zozy-zelven geen rust bewaaren,. maar onder geduurig twisten leven , en elkander flaan. Goede hemel! hoe veele menfchen zullen zich thans, terwyl de lieve God hen tot de rust uitnoodigt, en hen als 't ware, een goeden nacht wenscht, twisten en krakkeelen! — Nu zweeg ik eenige minuuten. Waren de menfchen toch maar verflandig , vervolgde ik; dan zou alle twist en tweedragt R a een  C 250 ) een einde neemèn. Doch hieraan hapert het altoos. Eenigen tyd geleeden was ik te Naumburg , en zag een zeer lieven Jongen over de ftraat gaan. Een baldaadige ftraatjongen ontmoette hem, en de goede Jongen had het ongeluk hem op den voet te trappen. Kwaade Jongen! riep hy, fchobbejak! liep hem na, en gaf hem zo veele verfoeijelyke naamen, die ik niet eens in mynen mond neemenwil. Veele menfchen liepen op de ftraat by een, hoorden het fchelden, en alle deeze menfchen wierden kwaad op één van deeze tweejongens. Raadt eens op wien ? Op den Straatjongen , zeide koenraad, Gy hebt wel geraaden , myn lieve koenraad! antwoordde ik ; allen zeiden : dat is een godlooze Jongen! Doch het duurde niet lang , of de goede Jongen geraakte in drift, keerde zich om, en gaf den j ftraatjongen een fterke klap aan het hoofd. Deeze verweerde zich, viel hem in het hair, en pof! daar lagen zy beiden in de modder , wentelden zich daarin, de menfchen liepen byéen, en zeiden: dat zyn immers een paar flechte knaapen ! Men trok ze van elkander af. de één was zo vol modder als dei ander, fle één had zowel hairen verboren als  C 2ÓI ) als de ander, de één was even befchimpt alsde ander. De goeden Jongen wierd nu als een even zo baldaadige befchouwd , als die wilde knaap. Gy zegt altoos , dat anderen u befpotten — als gy daarby zwygt, dan oordeelt men, dat gy verftandig, en hy, die u befpot, onverftandig is.' Wanneer hy zegt, dat gy dom zyt, wordt gy daarom dan dom ? Voorzeker niet. Maar de eerfte wordt voor een dommen jongen gehouden : want hy heeft u niet, maar zich-zelven befpot. Doch zodra gy met hem gaat vechten, fcheert men u en hem over éénenkam ; men houdt u beiden voor kwaade Jongens. Merk dit wel op, koenraad! Maar, zeide koenraad! ik kan het niet laaten. Goed, antwoordde ik hem, dan zullen wy het met elkander uitmaaken. Wie den ander befpot, die moet geflagen worden. Als gy derhalven anderen flaat; dan befpot gy uzelven : want alle menfchen zullen zeggen : kiefer moet toch een ontaard kind weezén, omdat hy gelyk een ftraatjongen van zich ftoot en flaat. Weet gy dan nu, wat ik met u doen moet ? Koenraad liet het hoofd hangen. Gy wilt', dat ieder, die ubefpot,moetgeR 3 fla-  ( 20*2 ) flagen worden. Wanneer gy nu anderen flaat; dan befpot gy u-zelven. Wat moet ik nu in dit geval met u doen ? koenraad. (binncns- monds) My flaan. ik. Wel zekerlyk zal ik u moeten flaan. Begeert gy dit ? koenr. Neen, Vader lief! i k. Ik wil het zeer wel gelooven. Ik heb ook geen lust, om u te flaan, omdat ik ulief heb. Doch als gy het zelf zo hebben wilt , dan ben ik immers genoodzaakt, om het te doen. Ga heen cn haal my van die hazelnooteboom een ftok, omtrent zo dik als uwe duim, koenr. Ach, Vader lief! fla my toch nicn' Nooit, zo lang als ik leef, zal ik iemand wederom flaan. ik. Zeer goed. Zo gy geen anderen meer flaat, hebt gy ook van my geen flagen te vreezen. Thans ga oogenblikkelyk heen en haal my den ftok. Hy ging fchreijendc heen, en haalde den ftok, maar gaf my denzelven met becvende handen. Ik maakte 'ereen bindtouw aan vast, en hing hem boven de deur. Hyging bedroefd heen , en treurde den geheelen volgenden dag. Tegens den avond viel hy my om den hals , fchreide en zeide : Vader lief ! nooit  C 263 > nooit, nooit zal ik iemand wederom flaan; wees nu ook zo goed en neem den ftok daar van daan ? ik. Den ftok kunt gy hier zeer wel laaten hangen. Zo, gy anderen niet meer flaat, hebt gy niets van dcnzelven te vreezen. koenr. Maar andere menfchen, die binnen komen , en den ftok daar zien hangen , zullen gelooven, dat koenraad daarmede geflagen wordt. ik. Zo gy dit denkt; dan zal ik den ftok onder de bedftede liggen ; maar — maar wacht u vooral, dat ik hem niet voor den dag moet haaien. Door dit middel had ik koenraad indedaad zo ver gebragt, dat hy vast voornam, om nooit iemand te flaan. En evenwel had hy in 't vervolg wederom eenen andermaalgefchil. Daar ik echter den Meester kennis had gegeeven van 't geen ik aan k o e n r a a d gezegd had : bragt deZelvehem dit altoos , zo dikwerf als hy driftig wierd, in de gedachten: koenraad! koenraad! befpot u-zelvenniet;gy weet wel, welke flraffe uw Vader daarop gefield heeft. Daardoor gewende hy zich van tyd tot tyd, zyne drift meester te worden. Dit R 4 , doet  ( 254 ) doet hem nog tot heden deezen dag toe, goed. Het gebeurde menigmaal, dat anderen, die hem wegens de goede omftandigheden, waarin hy zich bevond , benydden, hem befpotceden en fchimpten ; anderen weder ftookten hem op, en zeiden, dat hy dit niet moest verdraagen, maar de befpotters moest aanklaagen en voldoening eifchen. Doch hy lagchte altoos, en zeide: het zou de moeite welwaard weezen, om een woord twist en krakkeel te beginnen. Laat anderen my voor een zot, of fchurk , of voor wat zy willen, fchelden. Dit kan my niet deercn, zo ik het maar nietbem ZES-EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Behelzende een breedvoerig bericht, hoe koenraad kiefer heeft leeren huishouden, H et duurde niet lang, ofer kwam al wederom iets op , 't geen zeer onaangenaam was. Als hy 's morgens naar de School zou gaan , dan miste hy nti een boek , dan een febryfboek, dan een pen, dan de inktkooker. Hierover was hy altoos verdrietig ; want kwam hy in de fchool, en  C 2<55 > én had niet alles wat hy hebben moest, wiërd hy altoos als een achteloos Scholier behandeld en beftraft, en kwam derhalven droevig t'huis. Als hy my dit eens klaagde, gafik hem tot antwoord: myn lieve kind! ik kan u niet helpen, waarom bergtgy uwe zaaken niet beter ? Vader lief! zeide hy, wat baat hetmy , dat ik myn goed berg , zo het niet blyft, waar ik het neêrgelegd heb ? Ik kom niet uit de fchool, of ik leg alles daar op die bank : en kom ik wederom , dan is alles weg. Nu eens haalt myn klein Broertje, dan myne Zuster het een of ander weg. Dikwerf befmeeren zy myne boeken. Zie eens wat de kleine gerrit in dit boek gekrabbeld heeft! En de Meester befchuldigt my dat ik het gedaan heb. Dan wilt gy immers we! gaarne een plaatsje hebben , vroeg ik , waar niemand by kan komen ? Hy meesmuilde , maar ik opende de deur van de kamer, toonde hem een nieuwe kast, die ik voor hem had laaten maaken, en zeide: hier, lieve koenraad! is de plaats, alwaar gy in 't vervolg uwe zaaken bergen kunt. Hier is de fleutel. Wanneer gy de fleutel bewaart, en de kast altoos toefluit, zal niemand 'er aankoomeu. ït 5 I«  C 266 ) Is deeze kast voor my, Vader lief! vroeg hy my met fchitterende oogen. . Vooru, myn lieve koen raad .'antwoordde ik. Gelyk een pyl vloog hy naar zyne Moeder; Moeder! riep hy , Vader heeft my een kast gegeeven, een nieuwe kast! kom Moeder bezie ze. Myn vrouw glimplagchte , liet zich de kast toonen , en vroeg hem, hoe hy zyne zaaken daarin zoude vcrdeelen. Hier en daar gaf zy hem eenen goeden raad. Nu wierd'er een half uurtje aan beftecd, om alles wat hy bezat, uit alle hoeken bycen te zoeken, en in de kast te plaatfen. Door dit middel deed ik hem ondervinden , hoe wél de mensch zich daarby bevindt, dat hy zyne zaaken in een goede orde houdt; en ten einde hy dit niet mogt vergeeten, nam ik de zaaken, die hy nietbehoorlykgeborgen had, zelf weg, en liet 'er hem weieens een paar dagen naar zoeken. De Dominé, dien ik dit alles verhaalde , nam 'er zeer veel genoegen in, en zeide: uw koe nora ad heeft nu de waardy van een eigendom leeren kennen : hiervan moeten wy gebruik maaken, en hem middelen aan de hand geeven , op wat wyze hy hetzelve verder uitbreiden  C 267 ) den en vermeerderen kan; langs deezen weg kan hy zich veele kundigheden en bekwaamheid verfchaffen, die in 't vervolg van tyd zeer nuttig voor hem zyn. Ieder mensch heefteen begeerte, om het één of ander in eigendom te bezitten. Indien van deeze begeerte op een verftandige wyze gebruik gemaakt, en een ie* gelyk mensch aanleiding gegeeven wierd , om zyn eigendom zodanig te vermeerderen, dat anderen daardoor niet wierden benadeeld; de menfchen zouden indedaad veel bekwaamcr , beter en blygeestiger worden, dan zy thans zyn. Doch men doet dit niet. Zo lang de menfchen kinderen zyn, wordt hun alles gefchonken. Daardoor blyven zy traag en aan het wenfchen gewoon. De begeerte naar een eigendom blyft hen by, maar zy hebben geen lust , om zich hetzelve door naarftigheid en overleg te verwerven. Als kleine kinderen vallen zy de Ouders geduurig lastig met .bidden om gefchenken, en als groote kinderen fchreeuwen zy om bezolding , pennoenen , liefdegiften, en leggen hun geld in de lotery. Tot zodanige dwaasheden'zal een mensch nimmer vervallen, die vroeg geleerd heeft, dat de kracht, om zich een vermogen te verwerven,  C sfi8 ) ven, nergers beter gevonden wordt, dan -—~ in den mensch zelven. Heeft uw koenraad welé'ens iets ten gefcbenke gekreegen? Ja, was myn antwoord, hy heeft vyf enkele Daalders in zyn fpaarpot, die zyne Naastbeflaanden hem van tyd tot tyd gefchonken hebben. Zeer goed! vervolgde de Dominé, dit zal de aanleg van zyn toekomend vermogen worden. Zo hy dit geldwelbefteedt,kanhylangzaamerhand een aanzienelyke fom byëen brengen. En de fom, welke hy op deeze wyzë verwerft, is het minfte. Het beste, dathy'er mede wint, zyn naarftigheid, overleg, en een gercegelde inrichting van zyn uitgaaven. Maar, zeide ik, zou het kind op deeze wyze niet geneegen worden tot gierigheid ? Daarvoor, antwoordde de Dominé, laat my zorgen. Dominé gaf my nog veel onderrichting, hoe ik de zaak moest aanleggen , en ik ftelde dezelven te werk. Den volgenden dag fneed myn Vrouw lange pruimen, en haalde 'er de fteenenuit, om 'er moes van te kooken; koenraad holp ook me-  C 2ö9 ) ir.ede. Ik kwam 'er by , en haalde ook eeni* ge fteenen uit, en toen ik den emmer, die hier ftond, vol pitten zag, zeide ik: in ieder van deeze pitten fteekt een boom. Jammer is het, dat zy niet geplant worden! Welk een menigte van lange pruimen zouden wy na verloop van .twintig jaaren kunnen /laaten fchudden! Vader! zeide koenraad , ik zal ze planten. Ik ftond het hem toe , en beloofde hem te gelyk, dat alle boomen, die hy zoude aankweeken , zyn eigendom zyn , dat hy ze verkoopen, en het geld daarvan in zyn fpaarpot leggen zoude. Dit was voor hem een groote blvdfchap. Nu was 'er nog een kleine zwaarigheid over, naamelyk om een plaats te vin» den, waar hy de pitten planten kon. In myn moestuin? Dit kon niet zyn, omdat ik de groentens, die ik daarin verbouwde , zeer nodig had. In den boomgaard ? Die was reeds met boomen bezet; op het veld ? Daar zouden de haazen de jonge boompjes afgegeeten hebben. Na de zaak rypelyk overwoogen te hebben , Wierden wy eindelyk te raade, dat hy den tuin van onzen buurman, die denzelven wegens zyne hooge jaaren niet meer bewerken kon, zou.  C 270 ) zoude huuren. Wy gingen by hem , en vraagde hem, ofhy'er toe geneegen was? Hyzei* dc : ja ! en eischte Zes guldens in 't jaar aan pacht. Koenraad nam dit terftond aan. Koenraad! zeide ik, wees niet te fchie* lyk ; wat gy belooft, moet gy ook houden , crt ik weetniet, of gy het wel houden kunt. Goede nacht, Buurman! wy zullen de zaak overleggen , en u morgen befcheid zeggen. Onder het wandelen vroeg ik hem: waar hy de zes guldens pacht van daan zou haaien? Uit myne kas, was zyn antwoord, ik heb 'erimmersvyf enkele Daalders in Ik bragt daartegen in , dat hy daarvan wel één jaar de pacht zou kunnen betaalen; maar dat 'er dan Zo veel niet overbleef, waarmede hy het volgende jaar zou kunnen voldoen. En hy moest evenwel verfcheiden jaaren de pacht geeven. In tien jaaren bedroeg het reeds zestig guldens. Waar hy dit geld toch zou van daan haaien ? Hy meende deeze zwaarigheid daardoor Wegteneemen, dat hy middelerwyl wel gelds genoeg van zyne boomen zou kunnen maaken. Doch toen ik hem aan 't verftand bragt, dat de boomen verfcheiden jaaren groeijen moesten , eer hy 'er één  C 271 3 één van zou kunnen verkoopen: wierd hy ten eenemaal moedeloos, en wist 'er niets op te antwoorden. Ik maakte nu met hem överflag , hoe veel hy, zo hy eenigszins gelukkig was, in den tyd van tien jaaren winnen kon; en vermits wy vonden , dat deeze winst Veel meer bedroeg, dan 60 guldens: raadde ikhemaan, dat hy den tuin maar pachten moest. Maar , voegde ik 'er by, gy moet my eerst toonen, van waar gy alle jaaren de 6 guldens zult neemen. Want zodra de vervaldag daar is, moet het geld betaald worden : — Hyoverleidezaak zo goed hy kon; eindelyk dacht het hem de beste en kortfte weg te weezen, dat ik hem het geld tot de pacht maar fchenken moest. Koenraad! zeide ik, zie my eens iri de oogen! Hy zag my vrymoedig in de oogen, en ik was 'er zeer blyde over. Zo lang , zeide de Dominé eens, de kinderen den Vader in de oogen kunnen zien, en met hem fpreekende de oogen niet nederflaan , ook het hoofd noch op de rechter, noch linker zydë laaten hangen , kan men altoos vertrouwen in hen Hellen. Daar hy my nu zo hartelyk in de oogen zag, nam ik zyne hand en vroeg: koenraad ! zyt gy myn zoon ?  C 272 ) Ja, Vader! was zyn antwoord.. Goed ! vervolgde ik, toon dan ook, dat gy myn Zoon zyt, en doe netzo, als uw Vader altoos gedaan heeft. Uw Vader heeft nooit om gefchenken gebeedeld, en zo gy myn Zoon zyt , moet gy dit ook niet doen. Aan de oude CHRisTiNE geef ik alle weeken een gefchenk , omdat zy blind ; aan hans, omdat hy lam is; aan myn buurman kees, omdat hy in eenen veldflag den rechter arm verboren heeft; en aan het oude grietje, omdat zy wegens haare hooge jaaren niet meer werken kan. Maar waarom zou ik u gefchenken geeven ? Gy hebt uwe oogen nog, uw beenen zyn gezoud, gy kunt beide armen nog gebruiken, en tot den arbeid zyt gy ook nog jong genoeg 5 waarom begeert gy dan, dat ikuietsfchenken zal ? Ja, Vader.' dit is alles zeer goed; maar ik kan immers nog niets verdienen. 1 k. Nog niets verdienen ? Zoude gy dan wel iets -willen verdienen? koenr. O ja, Vader! ik. Welnu, zo gy gereegen zyt, om iets te willen verdienen, zal ik u wat te verdienen geeven. koenr. En wat dan Vader ? ik.  C 273 0 ik. Dit zult gy op zyn tyd wel te weete krygen. Thans zal ik maar eerst een begin metu maaken, tot een proeve. Van deezert dag afdraag ik het ampt aan u op om de Ié$ jeren uit dc nesten optehaalen. Voor elke 50 eijeren, die gy my leevert, zal iku twee ftuivers geeven. Als gy au de ééne week door de andere gereekend , weeklyksch vyftig eijeren brengt, hoe veel ontvangt gy dan van my in 't jaar? koenr. Dan ontvang ik in 't jaar van u twee en vyftig dubbeltjes. ik. En waarvoor ontvangt gy deeze tweeen vyftig dubbeltjes? koenr. Voor het opnaaien van de eijeren. ik. Merk dit wePop, koenraad! Gy ontvangt dit geld niet daarvoor, dat de hoenderen de eijeren leggen; maar daarvoor, da gy ze ophaalt en ze my brengt. Wat moetgy dan nu doen , wanneer gy geld by my verdienen wilt ? koenr. Ik moet de eijeren opnaaien en ze u brengen. ik. Recht zo! wanneer gy'nu'daarmede in 't jaar twee en vyftig dubbeltjes verdient, hoe veele guldens zyn dit? S koenr.  •C 274 ) koenr. Op het oogenblik zal ik hctu. zeggen 5 guldens en 4 Huivers. 1 k. Hoe veel komt gy dan nog te kort aan' de 6 guldens? koenr. Zestien Huivers. 1 k. Wel nu, deeze zestien Huivers zult gy immers ook nog wel gemakkelyk kunnen verdienen. En wanneer gy nu het geld tot uwe boom - kweekery zelven verdiend hebt, en de boomen worden groot, en gy kunt ze verkoopen, en het geld daarvoor ontvangen, dan zal u dit voorzeker meer tot genoegen verflrekken , dan wanneer ik u het geld daartoe gefchonken had. Op deeze wyze gelukte het my", mynen Zoon de neiging inteboezemen , om zich door zyne eigene naarfligheid een eigendom te verfchaffen. De uitkomst beantwoordde ook volkomen aan de verwachting. Hy was nu zo naauwkeurig in het opnaaien der eijeren dat 'er niet ligt een ei verlooren raakte, en dat hy my het dubbeltje , 't welk ik hem voorieder 50 eijeren gaf, ruim wederom vergoedde. Naar maate hy ouder wierd , droeg ik ook gewigtiger bezigheden aan hem op, die ik hem altoos zeer goed betaalde. Ditleeverde my zeer vee-  C 275 ) veele en gewigtlge voordeden op. Vooreerst gewende myn koenraad zich aan den arbeid, -waarvan de mensch toch eigenlykleeven moet. Ten tweede leerde hy het geld kennen, en hetzelve wél te befteeden. Dit is indodaad geen kleinigheid. Het geval is nu toch zo, dat men geld moet hebben , zo men in de waereld iets beginnen wil. Is het dan nu niet goed, dat de kinderen vroegtydig met het geld leeren omgaan ? Wanneer zy altoos onder de voogdyfchap der Ouders ftaan , en geen geld onder handen krygen vóórdat zy hunne eigene huishouding beginnen: kan het ook niemand vreemd voorkomen , wanneer zy 'er een verkeerd gebruik van maaken, en hetzelve óf verkwisten , óf in de kast laaten befchimmelen. Ten derden had ik nu ook gelegenheid van waarteneemen, of myn koenraad eerlykwasof niet ? of hy ook misfciiien kromme wegen inIloeg, om geld te bekomen? Want zo de kinderen geen gelegenheid hebben, gdd te verkrygen, hoe zal men dan kunnen weeten, of zy by de verwerving van hetzelve eerlyk te werk gaan? Ten vierden had myn Zoonnuook geegenheid van weldaadig te zyn, en een arm mensch fomtyds uit zyne kas te verkwikken. S 2 Be-  C 276 ) 'Belagchelyk is het, wanneer kinderen aan arme menfchen goed doen uit de beurs van hun'ne Ouders. In dit geval geeven immers niet de kinderen, maar de Ouders. Ten vyfdcn vond ik by deeze fehikking ook nog het voordeel, dat myn zoon 'er zich niet aangewende zyn' Vader geld aftepersfen. Volgens de inrichting, die in de meeste huizen plaatsheeft, zou een eerlyk man eenen afkeer verkrygen van kinderen te teelen. Zo lang zy klein zyn, heeft "hy van hen niets dan zorg en moeite, en wan"neer zy groot worden , en hunne eigene huis'houding beginnen , dan begint ook eerst de groote plaag. In plaats dat zy nu de Ouders zouden-onderfteunen, plaagen zy dezelvenby aanhoudendheid om geld, en persfen hen dat geene af, 't welk de Ouders met veel moeite Verworven hebben. Dit deed myn koenraad hooit. Zoras hy-zelf iets winnen kon, begeerde hy van my geen penning meer, cn heeft thans het genoegen , dat hy van zyn doorhemzelvcn verworven vermogen, zyne eigene huishouding beginnen kan. Ikfla 'er borg voor,dat hy my nimmer om geld plaagen zal. Hy heeft geleerd öm zich-zelven te helpen, en heeft te veel ge-  C 277 ) gevoel van eer, dan dat hy den ouden Vader' met klagten lastig zou vallen. Over dit onderwerp las de Dominé my eens de volgende plaats uit karel van k a r e l s- b e r g voor : „ Indien wy altoos den weg infioegen , wel,, ken de Natuur ons toont; dan moest elk kind „ ten mintlen van het agttiende of twintigfle „ jaar af, voor zich zelven de kost winnen,„ en de oude Vader zou dan onder ^ynekin„ deren en kindskinderen kunnen zitten en zich , verblyden , gelyk men zich verblydt in den ' ooost. En wanneer hy magteloos wierd kon „ zyn familie hem onderfteunen. Maar nu ,i " wanneer een eerlyk man des daags last en. " hitte gedraagen heeft, eeten zyne kinderen. " hem op, gelyk zulks by verfchillende wilde, " Natiën in gebruik is; alleenlyk met dit onderfcheid, dat de Wilde zyne Ouders eerst " na den dood, maar onze befchaafde jeugd \, haare Ouders by derzelver leven, opeet." " Byna zou ik vergeeten hebben gewag te maaken van een zesde voordeel, 'twelk deeze inrichting my verfchafte. Dit beftond daarin , dat ik nu een nieuw middel had, om mynen koenraad te beftraffen, wanneer hyin S 3 het  C 278 ) liet één of ander geval te achteloos was, of eenen misflag beging. Hy moest my naamelyk eenen halve ftuiver, een dubbeltje , of ook wel twee of vier dubbeltjes als een geldboete geeven, naar maate de misflag gering of groot was. Zo lang dc mensch nog jong is, blyft hy altoos los en achteloos, en veroorzaakt daardoor den geenen, die meerder jaaren hebben , veel nadeel en onaangenaamheden. Wat moet men dan nu doen ? Moet men zwygen ? Daardoor zal hy voorzeker niet bedachtzaamer worden. Moet men hem altoos bekyven ? dan wordt men veeltydsdriftig, en beezigt harder woorden , dan men behoorde te doen. Welk een opfchudding ontflaat 'er niet in veele huizen, wanneer een kind een glas of ruit gebrooken, of een vlak in den nieuwen rok gemaakt heeft ! Door al het aanhoudend geknor en gekyf worden zy van Jangzaamerhand hardnekkig , en 'er zodanig aan gewoon , dat het in 't geheel geen indruk meer op hen maakt. Of moet men hen zelfs flaan ? Wie flaan wil, die moge het doen , ik ben 'er geen vriend van. Mynen hond en myn veulen breng ik op met flagen ; doch de mensch moet met verftand opgevoed worden, en zeer zeldzaam, niet dan in  C 279 ) in buïtèngewoone gevallen / zyn flagen geoorloofd. In 't kort: ik handelde dus met mynen koenraad: wanneer hy eene bezigheid vergeeten , of flecht uitgevoerd had, dan moest hy een geldboete betaalen. Dit fmartte hem , en hy wierd door dit middel van tyd tot tyd voorzichtiger en bcdachtzaamer. Maar zouden deeze geldboetens wel iets hebben kunnen baaien , zo ik hem het geld daartoe gefchonken had ? Koenraad had ook nog de leelyke fout, dat hy het eigendom van andere menfchen niet ontzag. Alshy bloemen zocht, dan ontzag hy niet de beemden en bezaaide landen door te wandelen, en gras en zaad te vertrappen; als hy aalbeziën , kersfen , erweten enz. ontmoette, was afteplukken eene zaak, waarvan hy zich geen geweeten maakte. Ik had hem wel eenige gefchicdenisfen verhaald , waarin het verfoeijelyke van deeze fout gefchetst wierd , het had ook geholpen ; doch fomtyds vergat hy dit weer, en verviel weder tot de oude zonde. Dan fints den tyd dat hy eene boomkweekeryhad, en eenige van zyne jonge boomen door baldaadige kinderen waren befchaadigd geworden, en hy nu ondervonden S 4 ' had,  C 280 ) had, hoe bitter het was, -wanneer het eigendom befchaadigd wordt: veranderde hy geheel, en wachtte zich zorgvuldig om andere menfchen te benadeelen. Myne vrienden zagen nu de menigvuldige goede uitwerkingen, die ik daardoor behaalde , dat koen raad opgeleid wierd , om door zyne eigene naarftigheid iets te winnen, en verwonderden zich daarover. Veelen vonden het echter zeer bedenkelyk. Vooral meende de Heer grill, dat ik my omtrent het kind in myne verwachting zou bedroogen vinden : terwyl hy voorzeker eerlang een oude vrek zou worden, daar hy in de jeugd het geld reeds zo lief had. Doch , ik kende koenraad altewel, dan dat ik dit van hem behoefde te vreezen, en liet ook niet na om hem gulhartigheid inteboezemen. Als in onze landitreek brand ontftond ; dan ging onze Dominé gemeeniyk rond, om eene Collecte voor de ongelukkigen te doen. Ik liet dan ook in myn familie een bord rondgaan , waarop ieder leggen kon zo veel hy goed vond. Koenraad lei 'cr altoos vier of ook wel agt Zestehalven op, zonder dat ik hem daartoe aanfpoorde, of hem deswegens prees.  prees. Op het hoogst zeide ik welëens ■:■ ziet gy nu wel, koenraad! hoe aangenaam het is, als men zelf iets verdient? Men heeft dan altoos iets, om noodlydenden te onderfteunen. Ook gaf hy fomtyds aan eenen daglooner, die in mynen dienst blind was geworden, en aan andere gebrekkelyke menfchen , iet uit zyne kas. ZEVEN- EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waaruit blykt, dat een braave Boer gelukkiger leeft, en meerder nut duet, dan een onbekwaam Geleerde. Vermits ik nu bemerkte, dat myn Zoon by elke gelegenheid toonde zeer goede vermogens te hebben, viel ik op de gedachten om hem te laaten ftudeeren. Ik fprak 'er met myne lieve Vrouw over, die 'er zich hartelyk over verblydde. O, zeide zy,. Man lief! doe het toch, ik zal 'er alles aan befteedenwatikmaar kan. Ons vergenoegen is naderhand ook des te grooter. Bedenk eens, wat genoegen en hoe veel eer zouden wy genieten, als onze koenraad eens op den kanfel ftond "en — ■: S 5 Pre-  C 282 ) predikte. Zy fchreide van blydfchap, enwilxJc het koenraad terftond gaan zeggen. Doch ik hield haar tegen, en verzocht dat zy het nog zou uitftellen, totdat ik de zaak met onzen Dominé overlegd had. Ik deed dit reeds den eerstkomenden zondag. Dominé hoorde my aan, en toen ik uitgefprooken had, zeide hy: het is zeer goed, dat de Ouders vroegtydig daarover hunne gedachten laaten gaan , wat hunne kinderen worden , en welke bezigheden zy in 't vervolg van tyd verrichten zullen. Als Ouders my in deeze zaak om raad vraagen, dan geef ik hen altoos deeze les : let wél op , waartoe uwe kinderen voornaamelyk lust en bekwaamheid hebben! en dit is het, 't Welk gy hen moet laaten leeren. Hebt gy dit nu gedaan, myn lieve kief er! Hebt gy niet bemerkt, waarmede uw Zoon zich liefst bezig houdt? Wanneer ik de waarheid zeggen zal, was myn antwoord, dan houdt hy zich liefst bezig met den landbouw. Hy vindt zyn grootfte vermaak inde paarden te voederen , het boomen planten, enten en oculeeren. pred. En gy wilt hem evenwel laaten ftudeeren ? ik. Het is zo genoeglyk , eenen Zoon te heb-  C 283 ) hebben, die geftudeerd heeft, die zyne Ouders in hunnen Ouderdom bJydfchap en eer verfchaft. pred. Zekerlyk is het zeer genoeglyk. Maar verfchaft een braaf, naarflig en bekwaam Landman den Ouders niet ook in hunnen ouderdom genoegen en eer? Hebt gy dit ook niet uwe Ouders gedaan? Ik wist hierop niets te antwoorden ; want het was waar, dat ik myne Ouders eer en genoegen verfchaft had. En, vervolgde Dominé, verfchaffen wel alle gefludeerde perfoonen hunne Ouders dat genoegen ? Zyn 'er niet genoeg onder hen , waaraan de Ouders niets dan fchande en verdriet beleeven? Ook dit moest ik hem toeftemmen. Wy zullen, zeide de Dominé , met dit alles de zaak verftandig met elkander overleggen. Als uw Zoon by den Landbouw blyft, dan hebt gy hem altoos by u t'huis, en kan u by uwe bezigheden onderfteunen; maar zal hy ftudeeren, dan moet gy hem van huis op een fchool, en vervolgens op een Akademie zenden. t'Huis blyvende kost hy u byna niets; maar buitens huis zal hy u veel gelds kosten» t'Huis  C 284 ) 1 t'Huis hebt gy hem altoos onder uwe oógen , en: kunt hem .op den rechten weg brengen, zo hyal eens op bywegen mogt geraaken. Dit laatfie hebt gy niet ligt te vreezen, omdathy in het huis van zyne Ouders niet dan goede voorbeelden ziet. Op de fchoolen en Akademién is hy aan veel verleiding bloot gefield, en de Vader kan hem daartegen niet beveiligen , omdat hy niet by hem is. Meenigjong mensch, die als een onfchuldige Jongeling naar de Akademie gezonden wierd, kwam als een dcugdniet terug. Wanneer uw koenraad by den Landbouw blyft, dan heeft hy in zyn ■vier- cn twintigfle jaar zyn brood, en kan in 't huwelyk treeden, wanneer hy het goed vindt. Maar is dit ook zo geleegen met jonge Geleerden ? Zyn deezen, wanneer zy van de Akademie wederkceren , niet menigmaal tot last van de Ouders ? Moeten zy niet om een ampt fmeeken en bidden , en niet zelden tien of twaalf jaaren wachten , eer zy eene bediening verkrygen ? En bckoomen zy dan eindelyk eens een ampt, is dit immers dikwyls zo ellendig, dat de Géleerde daarby honger en gebrek moet lyden. Blyft uw Zoon by het beroep , van zynen Vader, dan heeft hy niet veel noodig; hy cn  C 285 ) en zyn huisvrouw kleeden zich, gelyk de Ouders, goed en eenvoudig, behelpen zich met huisraaad, dat weinig geld kost, en zyn vergenoegd , als zy dagelyks hun brood, groentens, vleesch en een goed glas bier hebben. Hoe veel daarentegen heeft de Geleerde niet noodig! Hy wil zich beter kleeden, beter eetert en drinken, gemakkelyker woonen, dan de Boer. Hy wil gezelfchappen houden , hy moet een Bibliotheek hebben ; de Vrouw wil in haare kleeding voor, andere Vrouwen van haaren Hand niet onder doen — enz. — Dit is de reden , dat men in den Hand der Geleerden het meeste gebrek vindt. Wanneer derhalven de Zoon van den Boer en van den Ambachtsman niet een buitengewoon fchrander verftand heeft ; wanneer hy niet ongelyk meer lust heeft tot nadenken, dan tot den arbeid der handen ; dan is en blyft myn raad deeze: laat hem het beroep van zynen Vader omhelzen. Met dit alles, zeide ik, kan een geleerd man zo veel goeds bewerken. - Als hy, vervolgde de Dominé, naarftig en bekwaam is. Doch in het tegengefteld geval doet een naarftig en verftandig Landman voorzeker veel meerder nut, dan een onbekwaam Gé-  C 28Ö ) Geleerde. De eerfte kevert toch graanen , groentens , vleesch, melk, boter en kaas. Maar wat leevert de laatfte? Niets. Hy verteert Hechts 't geen anderen geleeverd hebben. —. Van dit oogenblik af overreede ik myne Vrouw, dat wy oozen Zoon niet zouden laaten ftudeeren. AGT-EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Jioe koe nraad kiefer de verjaardagen van zynen Ouders gevierd heeft. ^liet lang daarna viel myn verjaardag in. Des morgens ontwaakenue, dankte ik den lieven God voor all' het goede , 't welk hy my tot hier toe beweezen nad ; en belloot, zo lang ik leefde , als een braaf man myn beroep waarteneemen , voor myn huisgezin te zorgen, en , zo veel mogelyk, voor anderen nuttig te zyn. Vervolgens ging ik in myn kamer — maar wat blydfchap voor my, toen ik binnen trad! Ik vond daar een fchootel vol honig, en naast de fchootel een brief aan my. De hand , die denzelven gefchreeven had, kende ik terftond —. het was koenraad's hand. Ik ontzegelde den brief en las; Lie-  C 287 > Lieve, goede Vader! Heden is uw Verjaardag. Ik verheug my, dat gy denzelven beleefd hebt, en nog frisco, eri gezond zyt. Ik dank u ook voor all' het goede , 't welk gy aan my gedaan hebt, fints ik op de waereld geweest ben. O , wat zyt gy toch een goede Vader! Mogten toch alle kinderen zodanig een goede Vader hebben ! Dat ik zo gezond en fterk ben, moet ik u dank weeten. Want van myne geboorte af hebt gy my gehard , zo dat my niet ligt iets kan befchadigen. Gy hebt my dieren en boomen leeren kennen, en my vervolgens by den Dominé gezonden, van wien ik nog meer geleerd heb. Hierover verblyde ik my altoos, als ik het veld doorwandel, en overal zaaken vind , die my bekend zyn. Gy hebt my leezen, fchryven en cyfferen , aardryksbefchryving , gefchiedenis en Godsdienst laaten leeren. Gy hebt my nu dertien jaaren gevoed en gekleed. U heb ik het te danken, dat ik een goed mensch geworden ben: omdat gy my altoos goede lesfen gegeeven, en zo veel goeds verhaald hebt, U heb ik het ook te danken, dat ik een boom-  C 288 ) boomkweekery, byën , eenige kalvereu > en zo veel geld in myne kas heb. Lieve Vader! ik kan u niet vergelden,'t geen gy aan my gedaan hebt. Neem deeze fchootel met honig , als een gering gefchenk aan. Doch ik zal u nog meerder geneugte door myn goed gedrag veröorzaaken. 't Geen ik u kan aanzien, dat ik doen moet , zal ik doen , daarop kunt gy flaat maaken. En wanneer gy een oud man zult geworden zyn , en niet meer werken kunt; zal ik voor u , werken. Gy hebt immers ook genoeg voor my gedoofd, terwyl,ik nog klein was. God zal hoop ik geeven , dat gy hooge jaaren moogt bereiken. Ik ben uw goede Zoon Koenraad. De traanen flonden my in de oogen , toen ik den brief las. Ik riep myne Vrouw, en las haar den brief voor. Deeze fchreide haaren geheele zakdoek nat, en zeide : hebben wy niet een goed kind? Ik liet koenraad roepen. Koenraad! zeide ik, hebt gy den brief zelf gefchreeven? koenr,  C 289 ) 1 Köenr. Ja, Vader! ik. Hebt gy dit van u zelven bedacht? koenr. Neen, Vader! Dominé heeft het röy aangeraaden. jk. Koenraad! uW brief is my buitengemeen aangenaam geweest. Als gy wepscht, dat ik een oude Vader zal worden, blyf gy dan ook een goede Zoon'. Welgeaarde kinderen verwekken blydfchap , en verlengen het leven. De Bybel zegt: welgelukzalig is hy, die vreugde aan zyne kinderen beleeft, dan leeft hy dubbeld zo lang. ——— Ik zal ah een goed Vader verder voor u zorgen. Gy kunt 'er vast op vertrouwen. Vermits myne Vrouw ook eenige töeftel gemaakt had ter viering van mynen verjaardag, liet ik den Dominé daarby Verzoeken» By zyne komst trok ik hem terftond ter zyde, en dankte hem voor het genoegen , 't welk hy my door koenr aad's brief bezorgd had. Ik heb, zeide hy, den brieflaaten fchryven „ niet Hechts, om u, myn lieve kiefer! daarmede te verblyden ; maar ook om koenraad liefde en dankbaarheid jegeris zyne goede Ouders inteboezemem De kinderen genieten van goede Ouders zo veel goeds, dat zy van T vreug-  C 290 ) vreugde fcbreijen zouden, zo zy dit behoorlyk konden befeffen. Dan zelden wordt hei door hen overdacht. Dewyl zy het dagelyks, jaar uit jaar in genieten , meencn zy, dat het zo moet wcezen. Zoekt men daarentegen gelegenheid op eenen verjaardag, ofby den afloop van een jaar , om de kinderen aantezetten, de Ouders in eenen brief dank te betuigen voor het goede, 't welk zy tot hier toe van hen genooten hebben , en hen eenige aanleiding te geeven , hetzelve te overdenken : dan doen zy het ook, (laai) mcenigmaal verbaasd over het menigvuldige goede, 't welk zy genooten hebben, en het doet hen leed, dat zy het tot hiertoe niet erkend hebben. Met zodanige brieven is het byna even zo geleegen, ais met het gebed. De mensch geniet van den lieven God dagelyksch zo veel goeds, dat hy traanen van blydfchap florten zoude , wanneer hy zulks recht befefte. Doch hy befeft het niet. Wie toch denkt'er, by voorbeeld , aan, welk een groote weldaad het is, dat zich alles , wat ons omringt v in onze oogen afïchetst, en wy hetzelve zien kunnen. Maar wanneer wy bidden, en den lieven God genoegzaam voorrekenen al het goede , 't welk wy van hem  C 291 ) hem ontvangen: dan moeten wy 'er overdenken , vinden ons genoopt God van harten lief te hebben, én zyn doortrokken van dankbaarheid. — Wy bragten deezen dag zeer genocglyk door. Doch ik dacht bymy-zelven, dat het wel billyk was, dat koenraad ook zodanig een brief aan zyne Moeder fchreef; omdat hy voorzeker zo gezond en zo goed niet zou geworden zyn, als hy een zotte Moeder had gehad. Terwyl nu de verjaardag van myne Vrouw naderde , Helde ik koenraad dien voor, en zeide: koenraad.'op mynen verjaardag hebt gy aan my eenen lieven brief gefchreeven. Na verloop van een paar weekeri Valt de verjaardag van uwe lieve Moeder in. Zult gy niet ook aan haar Zulk eenen brief fchryven? Denkt gy niet, dat zy u ook zeer veel goeds gedaan heeft, en nog doet? Vervolgens bragt ik hem alles voor den geest, Wat zyne Moeder , van zyne geboorte af tot nu toe , voor hem gedaan had. Hy wierd aangedaan en ging heen. Op deezen verjaardag ontving zyne Moeder van hem den volgenden brief: T 2 Lie-  C 292 ) Lieve , beste Moeder! Ik verheug my, dat gy wederom eenen verjaardag beleeft, en dank u voor al het goede, 't welk gy my tot hiertoe beweezcn hebt. O, hoe veel hebt gy aan my gedaan ! Gy hebt my uit uwe borst te drinken gegeeven. En omdat gy altoos geregeld geleefd hebt, heb ik ook gezonde melk en gezond bloed van u gekreegeu. Indien gy geen geregeld leven had geleid , gy zoudt geen goede melk gehad , en ik zou geen gezond bloed gekreegen hebben. Veele nachten hebt gy nietkunnen flaapen, omdat ik, als een klein, onverflandig kind, fchrceuwde en onrustig was. In den tyd, dat ik de kinderpokken had, hebt gy noch dag noch nacht myn bed verlaaten. O, Moeder lief! hoe veel zorg en moeite heb ik u veroorzaakt! Wanneer andere Vrouwen op bruiloften en kermisfen dansfen en fprongen, bleeft gy t'huis en paste my op. Gy gaaft my niet over aan de dienstmaagd, maar gy draagde en koesterde my zelve. Misfchien was ik thans wel kreupel, zo de dienstmaagd my had  C 293 ) had laaten vallen. Lieve Moeder.' ik moet fchreijcn , als ik bedenk wat gy vooreen goede Moeder zyt. En ik heb u veel verdriet veroorzaakt; vergeef hetmy , ik zal het nooit meer doen. Thans nog draagt gy zorg voor my, geeft my eeten en drinken , naait myn hembden, breidt my kousfen, en draagt'er zorg voor, dat ik altoos zindclyk gekleed ben. Nu , Moeder liefl zo lang ik leef, zal ik niet vergeeten, wat gy aan my gedaan hebt. Als ik gelegenheid heb , om ti eenig genoegen te verfchaffen; ik zal het gaarne doen. Onder "het venfter van uwe kamer heb ik twee van myne kersfeboomen laaten planten. Wanneer gy deeze ziet , denk dan aan uwen goeden Koe nraad. Vermits ik aan verfcheiden voornaame familiën in de ftad graanen, ooft, boter enZleever: heb ik ook dikwyls gelegenheid gehad van te zien , hoe de kinderen hunne Ouders tot hunne verjaardagen en met het nieuwe jaar geluk wenschten. Het feheen zeer aanig te weezen. De kinderen M aren als de poppen T 3 op-  C 294 ) opgetooid , in het hair gekapt, en zodanig gebalzcmd, .dat men hen wel tien flappen verre ruiken kon. Hun Iinnegoed was ook konftiger geplooid, en alles of het gedraaid was. Veele gelukwenfchingen waren ook op rym : doch zy veroorzaakten zo veel blydfchap niet als de brieven van mynen koenraad. Als zy hunne wenfchen opgezegd hadden, meesmuilden de Ouders gemeenlyk , en klopten hen op de fchouders; maar toen myn vrouw den brief van koenraad las, liepen de traanen langs haare wangen; en toen zy gedaan had met leezen, viel zy hem op den hals, en zeide: gyhebt gelyk, myn lieven koenraad .' ik heb u als een braave Moeder behandeld , en aan u gedaan wat in myn vermogen was; dit weet de lieve God! Ik zal ook vervolgens nog als een braave Moeder byudoen; koenraad! gy kunt 'er flaat op maaken. Ik heb pok tot hiertoe veel vreugde aan u beleefd , maak dat dit ook nog in 't vervolg gefchiedt. Hoort gy het, koenraad? Koenraad was zeer aangedaan, en ik ook. Maar vanwaar toch kwam het, dat de brief van koenraad meerder indruk maakte, dan de gekunftelde wenCchen der voor- naa-  C 295 ) naame kinderen ? De wenfchen van deeze laatften waren gemeenlyk door den Pedagoog opgefteld; maar de brieven van koenraad kwamen uit zyn hart. In de wenfchen van de eerften wierd veel gebabbeld van zaaken , die bier in 't geheel niet te pas. kwamen, by voorbeeld, van roozen, jasmyn , morgen-daauw, myrthen en laurieren. Maar koenr aad'9 brief behelsden niets, dan gebeurde dingen, weldaaden , die hy indedaad gcnooten had. En dit is altoos waarheid: wat van har ft komt, gaat ook weder ter harte. De menfchen hebben 'er zich altoos over verwonderd, dat. myne kinderen my zo hartelyk lief hebben. Jk zou hiervan verfcheidene redenen kunnen opgeeven, doch éénvan de voornaamften was voorzeker deeze , dat zy fomtyds, en wel vooral by den afloop van ieder jaar, en op de verjaardagen van hunne Ouders, gelegenheid.hadden , over het goedat Zy van hunne Ouders genooten hadden , zelven natedenken, en zulks in eenen brief aan hunne Ouders zelven optezoeken. Veele Ouders willen de liefde daardoor afpersfen, dat zy hunne kinderen dikwerf voorpraaten , hoe veel goed zy aan hen doen. Dan dit baat T 4 wei-  C 206" ) weinig of niets. Geen mensch wil het gaarne hooren , dat hem de weldaaden onder het oog gebragt worden , welke hy geniet; en kinderen zyn ook menfchen. Veel beter is 't, dat hen aanleiding gcgeeven wordt, om zelven het ontvangen goede te overdenken. En in dit geval is het ook goed, dat de Ouders zulks niet zelven doen, maar door iemand anders laaten doen ; of dat ten minften de Moeder de kinderen fomtyds indachtig maakt, welk eenen goeden Vader, en de Vader, welke eene goede Moeder zy hebben. Hiertoe wordt echter nog eene kleine zaak verèischt, die vry gewichtig is, naamelyk Vader en Moeder moeten ook wezenlyk recht goed zyn. Want, zo de Ouders zich niet van hunne pligten kwyten, en men wil ze den kinderen evenwel als goede Ouders aanpryzen, dan gelooven dc kinderen zulks immers niet — 'er worden huichelaars van gemaakt, die veinzen iets te gelooven , 't welk zy indedaad niet gelooven. NE-  C 297 ) NEGEN- EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Koenraad kief er geniet voor de eerfte maal het heilige Avondmaal H et Paaschfeest naderde, en ik befloot mynen koenraad mede tot het heilige Avondmaal te laaten gaan. Ik gaf 'er den Dominé kennis van, en vroeg, of hy hem hiertoe bekwaam oordeelde ? Zonder alle bedenking, myn lieve kief er! was het antwoord, uw Zoon heeft een gezond menfehenverfland , en hy. heeft geleerd wat hy in de fchool leeren kan. Hy ging vervolgens eenige maaien in de week by Dominé , alwaar hy nog meer in den Godsdienst ondenveezen wierd. Eén en andermaal woonde ik het onderwys by, en had 'er myn grootfte vermaak in, Dominé week eenigzins ran het gewoon onderwys af; hy hield zich niet lang op by de verborgenheden, maar deste langer by zaaken, die de kinderen verftonden; hy verklaarde niet breedvoerig de wonderen , die Jefns gedaan heeft ; maar deste meer de voortreffelyke lesfèn, die hy de menfchen gaf, helderde alles op met voorbeelden, T 5 toon-  C 298 ) toonde wat gebruik de kinderen van deeze lesfen in hunnen ftand moe.sten maaken , welke voordeden zy daarvan behaalen konden, en hoe gelukkig zy leeven zouden, als zy deeze goede lesfen altoos volgden. Toen de kinderen openlyk hun belydenis deeden , en tot Ledemaaten aangenomen wierden, hield de Dominé eene voortreffelyke redevoering, waarby alle de geenen, die 'er tegenwoordig waren, traanen Horteden. De geheele redevoering heb ik niet meer in het hoofd , nogthans zal ik verhaaien wat ik 'er nog van weet. Hy zeide , by voorbeeld : het was vooreen Christen niet genoeg, dat hy het Avondmaal genoot, de roekelooste mensch kon zulks ook. Men moest door de lesfen van Jefus te volgen , toonen , dat men zyn Leerling was. Jefus had altoos liefde gepredikt; zo men derhalven een Leerling van Jefus wilde weezen , moest men ook door zynen geheelen wandel liefde bewyzen. Vooreerst, zeide hy, moest men zich-zelven lief hebben, en zyne ziel van tyd tot tyd meer trachten te verbeteren, zo dat zy meer en meer oprecht verflandiger , vergenoegder en werkzaamer wierd ; en zyn ligchaam , waar-  C 299 ) waardoor de ziel Averkte, en het wélk Paulüs eenen tempel des Heiligen Geestes, noemde, hoogachten, zindelyk houden, en zich zorgvuldig wachten, dat men hetzelve niet door onmaatigheid in eeten en drinken , en door onkuischheid verzwakken en bederven mogt. Zo hartelyk als men zich-zelven lief had , moest men ook zynen Evenmensch, doch vooral de perfoonen , die ons de naasten waren , beminnen, en derhalven zyne Ouders onderfteunen , hun voordeel behartigen, onder zyne Zusters enBroeders en naastbeftaanden liefde en eendragt behouden, het best van de Gemeente en van het land onzer inwooning bevorderen; had men gelegenheid, anderen wél te doen, men moest dit vooral niet verzuimen, en daarby niet vraagen , van wat volk of van welken Godsdienst hy was. Dit had onze Heiland ook gedaan. Éérst had hy voor zyne, naastbeftaauden, voor zyne moeder, voor zyne leerlingen , voor zyne landgenooten gezorgd ; maar vervolgens had hy ook aan Samaritaanen en Heidenen goeds gedaan. Hy toonde hem vervolgens, hoe gelukkig een mensch was, die dit alles opvolgde ; hoe gerust hy op de voorleeden dagen terug zien , met welke vrymoedigheid hy aan God  C 300 ) God en het toekomende denken kon. Eindelyk nam hy de kinderen tot Lcdemaaten der Gemeente aan, en bad den goeden God, dat hy hen altoos op goede wegen mogt behouden, VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Koenraad kiefer wordt van de fchool afgenomen, maar leert nog altoos meer. Ik nam nu mynen koenraad van de fchool: Maar opdat hy niet zou heengaan : zonder teruff te zien, hield ik eerst met hem een gefprek over al het goede, 't welk zyne Leeraaren aan hem gedaan hadden. Nadat hyzulks wel begreepen had, vroeg ik hem, of hy niet aan ieder eenen brief fchryven, en hen bedanken zoude voor al het goede, 't welk hy van hen genooten had? Ja, Vader ! was het antwoord, jk zal het doen. Hy voldeed aan zyne belofte, en bragt my den volgenden dag een paar brieven, die zo hartelyk waren, alsdie , welke hy aan zyne Moeder en my gefchreeven had. Hy bragt hen die brieven, en ik gaf hem voor ieder zyner Leeraaren een gefchenk mede. Koenraad! zeide ik, eigen-  C 301 ) genlyk behoorde gy zelf uwen Leeraaren een gefehenk te brengen; daar gy echter nog niet veel hebt om weg te geeven, doe ik zulks in uwe plaats. Als gy verder komt, zult gy , hoop ik, u-zelven dankbaar jegens hen bewyzen. Ja , Vader! zeide hy , dit zal ik voorzeker altoos doen. Nadat hy van de fchool had affcheid genomen, deed ik nog in byzyn van zyne Moeder de volgende aanfpraak aan hen : Lieve koenraad.' gy zyt thans zo groot en verftandig geworden, dat iku van de School heb kunnen neemen: daarover verblyden wy Ouders ons hartelyk. Te vooren waart gy zo groot en zo verftandig niet, konde u - zelven niet onderhouden , en wy onderhielden u, gelyk het onze pligt van ons eischte. Doch nu zyt gy groot en verftandig, en zult, zo de lieve God u gezond laat, van tyd tot tyd grooteren fterker worden. Met uwe Ouders is het aldus niet geleegen ; deeze worden allengs oud, de krachten verminderen, en zy zullen welhaast gebukt gaan. (Hy fchreide toen ik dit zeide.) Zou het nu wel billyk zyn, dat wy u in'tvervolg altoos moesten onderhouden? Neen, Vader l zeide hy, dit was niet billyk ; ik begeer dit ook niet. Ik  C 3®2 ) Ik weet ook , hernam ik, dat gy dit niet begeert. Werkt gy by my, en verricht met alle trouw en oprechtheid wat ik aan u opdraag : dan zult gy dagelyks de kost , en ook een goed loon hebben, waarvan gy uwe kleederen koopen kunt. Hierin nam hy volkomen genoegen , en leerde daarby goed huishouden. Zyn boomkweekery wierd van tyd tot tyd grooter, en hy breidde dezelve uit, terwyl hy telkens meer zaaide. In 't vervolg van tyd verkogt hy 'er alle jaaren wel voor 100 tot 150 guldens uit. Alzo wy zeer goede weilanden hebben, kogt hy jaarlyks een veulen, fokte hetzelve aan , cn won ook daar iets op. Op deeze wyze kostte hy my niets meer, vergaderde eenen goeden Huivergelds, cn , wat het beste was , hy -wierd verftandig en leerde het geld bewaaren; terwyl andere jonge lieden gemeenlyk beter verftaan, hoe zy het geld verkwisten , dan hoe zy het winnen moeten. Den volgenden Zondag, bezocht de Dominé my, en vroeg welke bezigheden ik mynen koenraad gaf? Ik verhaalde hem de inrichting , welke ik gemaakt had, en hy was daarover zeer voldaan. De voornaamfte zorg , zeide hy, die men draagen moet voor jonge lieden,  C 305 ) den, gelyk uw koenraad is, beftaat daarin , dat men hen genoegzaame bezigheden verfchaft. Ledigheid leert niets, dan kwaad. Veel kwaad wordt 'er bedreeven in de waereld van jonge lieden, die niet weeten , waarmede zy zich zullen bezig houden. Daarentegen leert de arbeidzaamheid ook veel goeds; zy maakt den mensch verftandig, vindingryk , fterk, en leert hem geduld. Wie zyne kinderen behoorlyk weet bèzig te houden, die voedt ze daardoor op. Een zaak ontbreekt 'er nu nog — naamelyk dat koenraad nog verder onderwys moet ontvangen. Het is een groote misflag, welken men byna algemeen by ambachtslieden en boeren vindt, dat zy zich verbeelden, alsof de kinderen als zy van de fchool afgenomen zyn, niets meer behoefden te leeren. En in de fchool leeren zy evenwel zo weinig, zo weinig ! Vandaar de verbaazende onkunde, welke men gemeenlyk in deeze ftanden ondekt. Deeze groote onkunde is de oorzaak , waarom zy zich in de meeste gevallen niet weeten te helpen. Van daar hunne zorgen, hunne armoede, en de meeste ziekten , waarvan zy overvallen worden. Vandaar is het ook , dat zy zich hier eu elders zo gewei-  C 304 ) Weldig-verdrukt vinden. Men draage zorg, dat bet verftand verlicht worde : dan zullen zorg en armoede verdwynen, de ziekten zullen zcldzaamcr worden , en de verdrukkingen zullen ophouden. Eénigen tyd °elee-' den had gy 'er Wel zin in , dat uw zoon een geleerd man zoude worden , en ik heb u zulks afgeraaden : doch nimmer heb ikuafgeraaden 'j en zal het ook nooit doen, datgyzorg draagt, dat uw zoon een wys en verftandig man word. Ter bereiking van dit oogmerk raad ik u aan van tyd tot tyd een kleine .'verzameling van goede boeken aanteleggen , opdat koenraad dezclven leezen , en 'er uit leeren moge 't geen hy nog niet weet. fk weer zeer wel, dat 'er veele menfchen zyn, die oordeelen, dat men den Burger en Boer niet alte verftandig moet maaken ; ik weet echter niet, wat zy daarmede zeggen willen. Verftand is in alle ftanden een goede zaak, en niemand kan alte verftandioworden. Hoe verftandi'gcr de mensch wordt, deste toegeevender wordt hy ook ; des te bereidvaardiger is hy, om elke goede zaak te bevorderen. Hoe veele Vorften zyn 'er niet, die gaarne verfcheidene goede inrichtingen in hun land zouden willen maaken, die heteven- wel  C 305 3 wel niet kunnen doorzetten, en wel om dat de Ingezeetenen des lands nog niet verftandig «ïemaakt, nog niet door goede fehriften verlicht zyn. Eén verftandige , verlichte Boer Iaat zyne gedachten over alles gaan, tracht zyn werk van tyd tot tyd te verbeteren , vindt fomtyds wat nieuws uit, vermeerdert zyne inkomften, ontdekt den éénen nieuwen tak van onderhoud na den anderen , betaalt meer aan het landt, voedt zyne kinderen verftandigerop; — in één woord, het gaat met hem in alle opzichten beter. • . Neem my niet kwaalyk, antwoorde ik, dat ik hierby de één of ander tegenbedenkingoppere. Gy kent mynen buurman klaas, die is immers een verftandige Boer? —> Ja zeker, zeide Dominé, ken ik hem, en ik kan wel denken, waaröm gy u op zyn voorbeeld beroept. Hy fchynt zeer verftandig te weezen, en evenwel — doet hy alle zyne dingen verkeerd : zyne akkers zyn de üechtften in de geheele landftreek, en zyne kinderen de baldaadigften in het geheele dorp; altoos leeft hy in ftryd en twist; doch juist dit is een bewys , dat hy niet verftandig is. Wat is een verftandig man ? Hy die verftandig handelt, en zyne V zaa-  C 306 ) zaaken op eene verftandige wyze weet interichten. Uw buurman klaas weet veel, maar hy is niet verftandig. Een mensch kan zeer veel weeten , en desniettemin in zyne verrichtingen zeer onnoozel zyn. Waar komt het van daan, dat klaas zo veel weet, zo verftandig fpreekt, en evenwel zo onverftandig handelt ? Vooreerst omdat hy dat geene , wat hy leest, niet behoorlyk overdenkt. Een mensch, die altoos leest, maar't geen hy geleezen heeft niet behoorlyk overdenkt, cn niet naarfpoort of het wel waar is , komt my voor als een mensch, die altoos eet, en 't geen hygegeeten heeft, niet verteert. Hy zal nimmer krachten bekomen. Hy kan wel eenen dikken buik krygen , dan , wanneer men het onderzoekt, is misfchien in den dikken buik de waterzucht verborgen. En wat leest uw buurman klaas? Boeken, die alles behelzen, behalven dat geene , 't welk tot zyne bezigheden behoort. Hy leest romans, ftaatkundige fehriften en diergelyke. Kan hy hieruit leeren hoe men het aardappelen - land bewerken , zyne kinderen opvoeden, en zyne huishouding verbeteren moet? Zo gy vertrouwen in my fielt, myn lieve kieferJ dan zal ik de boeken vooi-koenraad • - uit-  C 307 ) uitkiezen , en zorg draagen, dat 'er voorzeket geen één onder komt, waardoor hy niet verflandiger en beter gemaakt wordt. Dit, deed Dominé nu, en verzamelde voor mynen koenra ad eenen wel kleinen, maar echter uitgeleezen voorraad van boeken. Voorëerst kwam 'er een boek in, aan de bevordering der aandacht toegewyd, om zich 's morgens en 's avonds daaruit te ftichten, en een boek met Christelyke Leerredenen. Hy gaf deeze boeken in myn byzyn aan koenraad, en zeide : dit is voedzel voor de ziel. Wy neemen dagelyks voedzel voor het ligchaam tot ons, en doen 'er zeer wel aan. Want als wy het lig— «haam niet voeden, zou het welhaast krachteloos en tot zyne bezigheden onbekwaam worden. Met de ziel is het even zo geleegen. In de ziel moeten dagelyks goede denkbeelden en voorneemens opgewekt worden; anders verveelt haar den arbeid, zy wordt ontevrede over haaren toeftand, over haar evenmensen misnoegd , zy laat zich door kwaade voorbeelden mede wegdeepen, en — in plaats van het, verftand te gehoorzaamen , laat zy zich door haare lusten leiden. Lieve koenr a ad ! gy weet wat goed en kwaad is: gy hebtvoorge» V 2. BO>  (■ 308 ) nomen altoos goed te handelen eri het kwaad te myden. Maar — zo gy niet geduuriguwe voorneemens hernieuwt , zult gy dezelve langzaamerhand vergeeten ,■ en eindelyk even zo zonder overleg handelen , gelyk de meeste menfchen gewoon zyn te handelen.—Vervolgens gaf hy hem verfcheidene goede huishoudkundige boeken, waaruit hy leeren kon, hoe men van zvnen akker een beter gebruik maaken , allerlei foortcn van klaver, gras en groentens teelen , de runder- fchaapen- verken- paarden- en byén- teelte verbeteren , hoenders , ganzen cn kalkoenen met voordeel aankweeken kon. ■ In deeze boeken , myn lieve k-oenraad-1 zeide hy, flaat veel, zeer veel goeds ; en wanneer gy dit alles wel begn'pt, en 'er een verftandig gebruik van maakt , kunt gy eerlang een gegoed man worden. Doch met verftand moet gy alles doen, anders kunt gy ook wel by al uw leezen, een arm man worden. In de boeken ftaat zeer veel, dat onwaar is, en menigeen fehryft van vlas en hop , die nimmer vlas en hop gekweekt heeft. Als gy derhalven iets nieuws leest , moet gy 'er over nadenken, of het ook wei waar zon -- • ■ - wee-  C 309 ) weezen , en eerst eene proef daarvan in 't klein neemen : ziet gy, dat het in 't kleine goed gaat , dan kunt gy het altoos verder uitbreiden. Ook gaf hy hem eenige reisbcfchryvingen in vreemde landen. In deeze boeken , zeide hy, kunt gy leczende ondekken, hoe het in andere 'landen toegaat, welke onderfcheiden verrichtingenenlevenswyzen de menfchen bezigen, hoe veclcrlei middelen zy hebben , om zich te onderhouden. Dit zal u verftandig maaken , en van het gevoelen , 't welk veele menfchen koesteren, terug brengen, alsof alles onverflandig was, 't welk niet zo gelyk in hun dorp is , en alsof alle menfchen booswichten waren, die niet gelooven 't geen * in hunne dorpkerk geleerd wordt. Wacht u , 'myn lieve koenraad! ook voor de verbeelding , alsof andere landen een paradys waren , en de gouden eeuw daar regeerde. Veele fchryvers zyn van dien aart, dat zy, wanneer zy in een land goed opgenomen worden, nu alles pryzen, wat in dit land gevonden wordt. Nergens, zeggen zy, vindt men zulke goede-, blygeestige en braave menfchen , nergens zulke goede melk en' boter, groentens en ooft , dan hier; nergens vindt men zulk een zachte V 3 e"  C 310 ) cn wyze regeering, als in dit land; zy beklaagen zich , dat zy niet ook het geluk gehad hebben , in zodanig een aardsch paradys gebooren te worden. Eens vooral, wanneer gy iets d'ergelyks leest , moet gy u daardoor niet laaten blinddoeken. Zekerlyk is het altoos in het ééne land beter te woonen, dan in het ander; maar elk land heeft ook zyne gebreken en onvolmaaktheden. In plaats van altyd aan het geluk van verafgelegen Staatcn en Volken te denken , is het verftandiger , dat men in de plaats, waar men van God beroepen is, zynen pligt doet, en alles rondom zich tracht te verbeteren. EEN- EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Koenraad kiefer's Zondags-bezigheden. Deeze en eenige andere boeken gaf hy mynen koenraad in handen, die 'er veel uit leerde , en daardoor van veel kwaad wederhouden wierd. Des Zondags, wanneer andere jonge lieden in de herberg lagen, met dc kaart fpeelden, zich bezoopen , en allerhande baldaadigheden pleegden, zat myn koenraad in  C 311 ) in de boeken, en leerde 'er veel uit, hetwelk thans voor hem en zyne huishouding van veel nut is. Eéne zaak ftond my niet aan — hy wierd my te ftil; cn daar hy byna met niemand verkeerde, dan niet zyne Ouders, mydde hy altoos de menfchen., en dorst met geen vreemd mensch fpreeken. De Dominé, wien ik dit verhaalde , vond dit ook niet goed. Het deugt niet, zeide hy, dat jonge lieden alte fchuuw : zy durven nie£s bc8'innea' waartoe zy de hulp van andere menfchen noodig hebben, en laaten veel goeds na, aileenlyk omdat zy 'er met andere menfchen over moeten fpreeken. Wy moeten zien, dat wy koenraad gezelfchap verfchaffen. Na verloop van agt dagen kwam hy weder' om by my , en zcidc: myn lieve kief er! ik heb 'er myne gedachten over'laaten gaan , hoe Wy uwen Zoon in gezelfchap willen brengen. Gezelfchap voor een jong mensch te vinden valt ■zeer gemakkclyk, hy behoeft maar in de herberg te gaan , alwaar altoos gezelfchap gevelden wordt ; maar goed gezelfchap- voor hen te zoeken , vak moeijelyker. Ondertusfchen meen ik het toch gevonden te hebben. Dc jonge maarten', gerrit en havs k,str 0 ' , • V 4  C 312 > zyn de beste jonge lieden in ons dorp. Was het nu niet goed eene fchikkhg te maaken , dat deeze jonge Jiede 1 fomtyds eene byëenkomst hadden? Zy kunnen immers iets leezen , en daarover met elkander fpreeken ; wy zouden ook een kegelbaan kunnen gereed maakén , alwaar zy tot hun vermaak konden kegelen ; zy konden ook fomwylen eens naar de nabuurige dorpen reizen, en onderzoeken, hoe de akkers aldaar gebouwd en het vee aangekweekt wierd. By deeze gelegenheid zouden zy altoos iets kunnen leeren; nu eens misgreepen ontdekken, waarvoor zy zich wachten , en dan eens iets goeds zien, 't welk zy volgenkunnen. Wy fielden deeze voorflagen terftond te werk. De jonge lieden kwamen in 't vervolg dikwyls des zondags by:en , lazen dc boeken, die koenraad bezat, en redeneerden daarover. Ook bezochten zy de kegelbaan , die ik op myn voorplein had laaten aanleggen. Gemeenlyk waren de Vaders daarby, cn deelden in het genoegen der jonge lieden. Door dit middel wierd den Zoonen vertrouwen jegens den Vaders ingeboezemd, de Vaders verbiydden zich in dit gezelfchap der jonge lieden, cn had-  C 313 3 hadden gelegenheid, dezelven recht teiecreii kennen. Want wil: men een jong mensch recht leeren kennen , dan moet men hem niet alleen in de kerk, en by de tafel ,-.. maar men moet hem ook by het fpel in het oog ; houden ; Dit deed ik nu ook, en ontdekte by" mynen Koenraad veel, her.welk my niet; behaagde. Het is met een jong mensch byna even zo geleegen, als met moesland. Gelyk' hier niet alleen goede groentens, maar ook" veel onkruid groeit: zo komt ook by een jong mensch niet altoos hèt goede, maar ook menige misdag te voorfchyn. Maar ik hou even-' wel myn moesland zuiver, wanneer ik'er dik-" wyls naar zie , en het onkruid uitroei, zo lang het nog klein is. Op de zelfde wyze kan men ook by jonge 'lieden de misdagen gemakkelyk verbeteren, zo men ze Hechts vroeg genoeg ontdekt, Zo beme-kte ik, by voorbeeld, aan mynen koenraad, dat hy gaarne krakkeelde. Eens floeg hy alle de negen kegels op eenmaal om, de jonge ha verstro wierd als bloed zo rood , en zeide: dit is een gek (luk i Een gek ftuk? zeide ko en r aad. Gymoogt zelf wel gek weezen. Hierover ontftond een V S he-  C 314 ) hevige woordenwisfeling. fkplaatfle my in eenen hoe, om te hooren , waar het heen wilde. Maar terwyl de twist van tyd tot tyd heviger wierd: vattede ik eindelyk het woord op, en vroeg, Koenraad! was het indedaad een gek (luk, dat gy alle de negen kegels op eenmaal hebt omgeflaagen ? Ik kan 'er geen gekheid in zien, was zyn antwoord. Welnu , zeide ik , zo het geen gek (luk is, hoe zou ik dan zo driftigkunnen worden , wanneer een ander zegt, dat het een gek (lukis? Hebt gy reeds vergeeten, wat ik u over het fchimpen gezegd heb ? Dat naamlyk de geene zich-zelven bcfchimpt, die op anderen fchimpt; en kort en goed, wie de verflandigfle vanulieden is, die zwygt oogenblikkelyk. Zy zweegcn beiden, en de een keek naar deezen, en de ander naar eenen anderen hoek. Dit kon my echter nog niet voldoen ; maar ik zeide tcgcns het geheele gezelfchap: zyn wy hier byeen gekomen, om ons te vermaaken, of om te krakkeelen? Ik denk, om ons te vermaaken. Zyt gy dit niet met my eens ? Welnu, dan oordeel' ik het best, dat wy de krakkeelers naar huis zenden. Beiden beloofden nimmer we«  ( 315 ) wederom te zullen krakkeelen, en het geheel gezelfchap bad voor hen. Zy bleevendus voor deeze maal by het gezelfchap: wy maakten evenwel onder elkander de wet, dat in?tvervolg ieder, die twist zogt, naar huis moest gaan. Doch wy zyn nooit -weder in 't geval geweest , om iemand naar huis te moeten zenden. Somtyds reisden deeze jonge lieden ook in onze landftreek rond, en bezochten deomliggende dorpen en goederen, onderzochten hoe hier en daar de akker- en tuinbouw endeveefokkery te werk gefield wierd, en ieder fchreef in een afzonderlyk boekje het nieuwe en merkwaardige, 't welkhy opgedaan had. Koenraad kwam nimmer t'huis , zonder verflandiger geworden te zyn. Nu had hy een nieuw voordeel by het droogen van de klaver, of een nieuwe foort van mest, of een nuttige handgreep by het ftellen van de ploeg geleerd ; dan had hy iets opgemerkt by de runder- en fchaapen- teelt; dan een nieuw voordeel by het aanleggen van boomkweekeryën en moestuinen ontdekt. Als de jonge lieden byëen kwamen , fpraken zy met elkander over ■ dut  . X 316 dat geene , het welk zy gezien cn opgemerkt hadden , en overleidcn te faamen, of het wel goed en der moeite waardig was, dat men het volgde. Op die wyze wierden zy van tyd tot tyd verftandiger, en namen den landbouw waar, als wyze menfchen, die alles overleggen , en aIJcs beter trachten te maaken. . Verre de meeste menfchen gcdraagen zich by het beuuur van hunne huishouding, als de raaven. De raaven bouwen hunne nesten nog even als hun Stamvader, die Noach de ark uitliet, nadat de wateren des zond"loeds verloopen waren. En de meeste Boeren ploegen nog even zo, zy mesten nog even-zo, zy kweeken hun vee nog even zo aan, als hunne Grootouders en Betgrootöuders deeden. Uit dien hoofde winnen zy ook evenzo weinig als de raaven. Koenraad zal, hoop ik , eenen anderen weg inflaan: want hy vestigt zyne aandacht op alle voordeden, en maakt 'er gebruik van. TWEE-  C 317 ) TWEE-EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. In dit Hoofd/luk begint 'er iets gewigtigs optekomen. Op deezen voet leefde hy agt jaaren by my, werkte getrouw, overdacht alles, reisde rond, en ik was over zyn gedrag volkomen voldaan. Omtrent een halfjaar geleeden, merkte ik, dat hy vooral gaarne naar Heideleven. by eeneri, aanzienelyken Pachter ging, en wel gemeenlyk zonder dat hem iemand verzelde. Ik vroeg hem , waarom hy zo dikwyls naar Heideleven reisde ? Om het voederen van het rundvee in de itallen, was zyn antwoord ; in de geheele landftreek verflaat niemand dit zo goed, als deeze Pachter. Daarenboven is hy ook een zeer lief en gedienftig man. Aha ! dacht ik , daar fchuilt iets anders achter. Daar zyn nog meerder menfchen, die deeze kunst zeer goed verftaan — mogelyk is in Heideleven nog meer te zien, dan dit. De Pachter, vraagde ik, is dan een goed, braaf man ? Koenr. Ja , Vader! ik. Hoe veel kinderen heeft hy-? ik.  C 3iS ) koenr. Vyf. ik. Hoe oud is de oudfte Zoon? koenr. Vier- en twintigjaaren. ik. En hoe oud is du oudfte Dochter? koenr. De oudfte Dochter ? de oudfte ? 1 k. Ja , de oudfte. koe>.r. Die zal wel—ja-ja—ja ik geloof, zy zal wel agttien jaaren oud zyn. Hy wierd als bloed zo rood, begon te ftotteren , enfloeg de oogen neer. Nu had ik genoeg. Koenraad! zeide ik, zie my in de oogen. Hy beproefde het, doch het wilde niet gelukken , en anders zag hy my evenwel vry in dc oogen. Koenraad! hernam ik, is het niet zo, dat gy niet zo zeer wegens het voederen der runderen in den ftal, als wel voornaamelyk om de oudfte dcchter van den Pachter, zo dikwyls naar Heideleven wandelt? koenr. Ja Vader! 1 k. Gy hebt haar dan misfchien wel lief? koenr. Ja, Vader ! ik. Hoe is haar naam ? koenr. Mar iet je. ik. Zo marietje! zeg my eens koenraad  Ï.rli9:) raad! zoudt gy wel denken, dat uarie j E ook genegenheid voor u heeft? koenr. O ja ! zodra ik kom , brengt zy alles wat zy maar heeft , om my- te out-, haaien, en is zo vriendelyk met my, 6 zo vriendelyk! ik. Dit is nu alles zeer wel. Maar weet gy wat, koenraad! wy hebben nu zo lang als goede Vrienden met elkander geleefd, ik heb het altoos goed met u gemeend, dit weet gy zeer wel; gy hebt my ook altoos gevolgd, wanneer ik u eenen goeden raad gaf, en als gy mynen raad volgde, dan ging ook alles zeer goed. Wat oordeelt gy, zou het niet goed weezen, wanneer wy verder op deezen voet met elkander leefden? WanneeruwMARiETje een goed, braaf meisje is, het welk voor u gefchikt is, en waarmede gy gelukkig leevcn kunt: zoudt gy dan kunnen gelooven, dat ik u verbieden zal, mèt haar in het huwelyk tetreeden? koenr. Neen, Vader! dat geloof ik niet. i k. Maar zo ik nu eens ontdekte, dat m arietje geen goed, braaf meisje was; dat gy onmogelyk gelukkig met haar zoudt kunnen leeven ; zoudt gy haar dan wel tegen den wil en  ( 3^ö ) 6n den raad van uwen Vader tot een vrouw wlU len neemen ? koenr. Vader ! zy is fndedaad een recht braaf meisje. Zo gy ze maar eens zag, zy zou u voorzeker wel behaagen. ik. WeJ nu dan, ik zal haar eens gaan zien. koenr. O, Vader lief! doe het toch. Ga aanfiaande Zondag met my naar Heideleven. ik. Mogelyk doe ik dit wel. Ik ging ook indedaad naar Heideleven, doch niet op zondag : alzo ik altoos wel gehoord heb, dat men een meisje , wanneer men hetzelve wilde leeren kennen , niet op zondag moest bezoeken , zich ook vooraf niet moest laaten aandienen : maar men moest haar by den arbeid onverwachts venasfehen. Dit deed ik dan ook. Ik verkoos daartoe eenen dag, op welken haar Vader, gelyk ik vernomen had , in de lïad was, ging ongemerkt naar Heide'even, en kwam in het werkhuis , zonder dat my iemand zag. Marietje ftond juist achter het botervaten karnde boter. Ik bekeek haar van het hoofd tot de voeten , en zy behaagde my wel. Zy had een gezond, frisch gelaat, en was van een bevallige geflalte. Fraai opgetooid was zy niet,  C 321 ) niet ,- dit zou my ook niet behaagd hebben; maar zy was toch zindelyk. Linnen, kleedejen, botervat, alles was even zindelyk. Om het hoofd had zy een doek gebonden, waarfchynelyk, opdat'er geen hairen in het botervat vallen zouden, en voor het lyf had zyeen witte boezelaar, om Jiaare klederen niet te bemorsfen. Ik ftond een'paar minuuten • achter haar , zonder van haar bemerkt te worden. Daarna groette ik haar vriendelyk, en vraagde naar haaren Vader. Myn Vader, • zeide zy, is naar de ftad gereeden. ' ' üf.'f! ïSf&èi, Komt hy heden wederom terug? Ach ja! zeide zy. Welnu, zeide ik, ik zal dan wachten tot hy t'huis komt. Ik heb gehoord, dathy een paar veulens heeft ftaan, ik wilde, zien, of ik ze niet van hem koopen kon. Het fpyt my , zeide zy, dat myn Vader niet t'huis is; doch zy liet my niet in de kamer gaan, maar ging haare Moeder roepen. Ook dit viel zeer in myn fmaak. Want wanneer de meisjes jegens ieder vreemdeling alte vriendelyk zyn, en hem terftond mede in de kamer neemen,- daar heb ik geen zin'in. Een X braaf,  C 322 5 braaf, onfchuldig meisje is wel niet memchenfclmuw, maar echter altoos zeer voorzichtig by mansperfoonen. De Moeder kwam en ondervraagde my wat naauwkeuriger; doch ik zeide haar mynen waaren naam niet, ten einde zy niet merken zoude, waarom ik'gekomen was, maar verzocht haar my by dc veulens te brengen. Zy bragt my in den (lal, alwaar ik ook alles in de beste orde vond. Vervolgens moest ik mede in de kamer gaan, en de verfche boter proeven, die marietje gekarnd had. Zy was ongemeen goed van fmaak. De Moeder had nog eenen kleinen jongen op de arm , en terwyl zy buiten geroepen wierd , gaf zy het kind aan marietje over. Dit was my zeer aangenaam: terwyl ik nu ook zien kon, hoe marietje met kinderen omging. Zulks was voor my van'veel belang. Want dewyl een meisje beftemd is, om kinderen te baaren, en optevoeden, moet zy immers ook verdaan. hoe men kinderen behandelen moet, zo zy den naam van een braaf meisje verdienen wil. Toen zy den kleinen willem op den arm nam, fchreeuwde hy en hield zich ilokftyf.' Marietje werd daarover niet kwaad, fchud- de  C 323 3 .de. ook niet met, de fleutels, zong ook niet;. fjok, ijok , paardje, achrer aan het Haartje. Marietje glimplaehte veelmeer, en zeide: wjllempje ! ik geloof, gy zyt boos op my? kom ik zal. Rips roepen? kyk! daar ligt Rips onder de kagchel. Rips! Rips! kom hier by WILlempje. Nu rees de bonte kater langzaam op, rekte zich uit, en fprong op marietje's fchoot. Zie, wil le mp je ! zeide ma r ie t j e , daar is Rips; en willempje zette groote oogen , meesmuilde, zag eerst marietje en dan de kater aan, en ftreelde hem met zyne handjes. Zy praatte hem nog veel voör van Rips.» en willem p j e. wierd vriendelyk , als een engel. Gy zult, dacht ik by my-zelven, eeryang een zeer goede Moederwordend en verkoos haar ook reeds in myne gedachten tot myne Schoondochter. Nu kwam de Vader binnen. Hy kende my terftond , bood my trouwhartig de hand , en. zeide : Wel, daar is vriend kief er ! hoe kom ik tot het geluk van u by my te zien? Ife gaf hem te kennen, dat ik gekomen was, om .te zien, of ik een paar veulens van hem koopen kon.. Daardoor .ontftoud een gefprek , ge— X 2 duu-  C 324 3 duurende hetwelk ik marietje net uft het oog verloor. Deeze den naam van kiefer hoorende , wierd als bloed zorood, floeg de oogen neder, zag my nog eens van ter zyde aan, keerde zich om"; en ging flaan , dat zy alle woorden hooren kon, die ik fprak. ' Nadat de Vader geld voorde veulens1 gcëischt had : zeide ik, dat ik de zaak met mynen Zoon zóudc overleggen', en hem befcheid komen zeggen. Ik nam na afichcid , cn ma rietje knikte" my nog eens zeer befcbaa-md toe. 1 Op de terugreis ging ik by een goed Vriend, die deeze' familie zeer goed kende, en trachtte-nadfer-bericht van hemte bekomen. Deeze vriend gaf 'er de beste getuigenis van. Vader en Moeder zeide hy; zyn zeer verfiartdige , werkzaame en braave menfchen, die overal gepreezen worden. Zy Waren , toen zy met elkander huuwden, beiden arm; doch .door overleg en onvermoeide naarftigheid, hebben zy hunnen ftaat zodanig verbeterd, dat zy thans onder 'de gegoede lieden gereekend worden. Zy hebben hunne kinderen zeer goed opgevoed , en niemand kan met waarheid iets kwaads Van hen zeggen. Vooral flaat de oudfee Dochter  C 325 ) ter by de geveelè "buurt te boek-als een zeer goede Huislnudfter.. Nu wist ik wat ik begeerde te weeten, en ging naar huis met het voorneemen, om koenraad myne toeüemming re geeven, ais hy met marietjeIiuuwen wilde. DRIE- EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De geheele zaak'ontwikkelt zich , en het loopt óp een bruiloft uit. IVabyons dorp komende,zagikKOENRAAD reeds,.die my te gemoet kwam. Waar zyt gy toch geweest, Vaderlief' vroeg hy my. Ik heb een wandeling gedaan , .was het antwoord. - • Gy zyt voorzeker in Heideleven geweest, vervolgde hy, is 't niet zo? Ja .' ja.! gy meesmuilt. Gy zyt 'er voorzeker geweesr. Is 't niet zo : marietje is een goed Meisje? Dat kan wel zyn, zeide ik, doch thans zullen wy 'er niet verder over fpreeken. Zodra ik de zaak met uwe lieve Moeder overlegd heb, zult gy myne gedachten weeten, X 3 Den  C 32<5 ) ■ Den volgenden dag fielde ik myne vrouw de zaak voor. Deeze v as 'er niet zeer over in haar fchik. Zy rimpelde haar vc orhoofd, en zeide: ik had het vai koenraad toch niet gedacht, dat hy op zulke wegen zoude geraak en. ik. Op welke wegen? vrouw. Ja! dat hy de jonge meisjes naloopt! i k. Hy heeft immers niet veele ,'maar flechts één jong meisje — niet nageloopen, maar nagegaan. Had hy dan oude wyven moeten naloopen ? v r. O loop met uwe grapjes! Hy had Immers nog wel wat kunnen wachten ;hy zou nog wel een meisje hebben kunnen vinden, dat beter geweest was, dan marietje. Kort en goed, het kwam aan den dag, dat myne Vrouw reeds een ander meisje voor hem beftemd had. Dit is nu alles zeer wel, zeide ik tegens haar; ik weet op het meisje, dat gy voor hem verkooren hebt, niets te zeggen, en zo koenraad heden by my kwam, en zeide, dat hy met haar wilde trouwen, ik zou myne toeftemming daartoe geeven. Maar dit doet hy immers niet. Zyne liefde heeft zich rtu eenmaal  C 3^.7 ) maal tot marietje bepaald. Was dit nu een Hovaardig en flecht meisje : dan zouden wy, als Ouders .-voorzeker vcrpligt weczen , om hem zuIks afteraaden. Doch dit is zy immers niet; zy wordt overal gepreezen. Ik zou denken, dat wy den besten weg inflaan, .wanneer wy hem onze toeflemming geeven. Uy neemt eene Vrouw niet voor my* ook niet voor u , maar voor zich zelven. Is 't dan niethetbcst, dat hy zyne eigene neiging volgt ? In 't huwelyk vallen , gelyk gy zeer wel weet, veele onaangenaamheden voor, die tot twist en krakkeel gelegenheid geeven. Wanneer dan de liefde de harten niet verbindt, dan kunnen 'er de grootfle onheilen uit ontftaan. Heb ik u ook niet uit liefde genomen ? Kunt gy -wel gelooven, dat ik met eene andere Vrouwr, die ik uit andere oogmerken zou genomen hebben, zo vergenoegd, als met u, zoude geleefd hebben? Hiertegen kon zy niets inbrengen, en gaf terftond haare toeftemming. Vervolgens fprak ik met koenraad, en vroeg hem : Zyt gy nu volkomen geneegen, om met marietje een huwelyk aantegaan ? koenr. Indien ik marietje niet zou mogen hebben: ik zou voorzeker met geen anX 4 'der  C 328 ) der Meisje kunne;: trouwen, omdat ik nirrimer een andere zulk eene liefde zou kunnen toedraagen, als ik jegens haar by my befpeur. ik. Hebt gy dan ook al eens overlegd , waarvan gy eene Vrouw wilt onderhouden ? koenr. Gy weet immers wel. Vader! dat ik heb leuren arbeiden , en dat ik gaarne arbeide ; i/arietje is op de zelfde wyze van haare Ouders tot den arbeid aangezet. Hoe kunt gy dan vraagen, Waarvan ik eene Vrouw onderhouden wil1? ik. Waar wilt gy dan woonen ? koenr. Welnu, daar heb ik reeds op gedacht. Zo gy rer niets tegen hebt, .-?al ik het huis vau 'onzen buurman barthel koopen. jk. Hebt gy dan zo veel geld? ' koenr. Zo veel niet. Maar ik heb gedacht, dat myn lieve Vader my hét overige wel zou willen voorfchieten. ik. Hebt gy dit gedacht? koenr. Ja, Vader! dit heb ik gedacht.—. 1 k. Dm hebt gy recht gedacht. —i God zeegene u , cn gecve , dat gy lang leeven , en u door uwe naarftigheid voeden moogt! Nu v:el ry my om den hals, en zeide: ik heb wel het vertrouwen gehad, dat myn lieve  C 329 3 vé Vader, de hand van my niet -zou aftrekken'. Mag ik marietje nu ten huwe'yk vraage i ? Dit genoegen, antwoordde ik, zal ik zelf hebben. Aanftaanden zondag zal ik wederom naar:Heideleven gaan , en hooren, hoe het daar gefteld is. Ik ging daar heencn. En daar ik geen vriend ben van langen breeduittehaalen, deed ik de zaak zeer kort af.- Zodra ik den Vader alleen kon fpreeken, zeide ik tcgens hem: lieve Vriend! myn Zoön bemint uwe Dochter, en zou gaarne met haar in het huwelyk treeden. Zy is een braaf meisje, en myn wensch is, dat hy ze tot zyne Vrouw mag bekomen. Wilt gy haar wel aan hem geeven ? Welnu, antwoordde hy, ik zal immers wel eenigen bedenktyd mogen neemen ? Waarom niet? Doch waartoe zou zulks dienen? Gy kent. immers mynen zoon wel, die reeds meermaa'en hier is geweest. Hebt- gy geen behaagen in hem? Hy behaagt my wel, zeide by. Maar hoe veel moet ik myne Dochter ten huwelyk-mede geeven ? Ik ben thans niet zeer by- kas. . Myn zoon, antwoordde ik, verlangt uwe Dochter, en niets meer. Zy brengt een oprecht hart,  C 330 5 hart, een gezond ligchaam, liefde voor orde en arbeid en eenen eerlyken naam mede ten huwelyk; e 1 a's een Bruid dit medebrengt , dan kan do Bruidegom wel tevreden zyn. Hy glimplagchte, - ging hee.i en zeide: hy zou het. me: zyne Vrouw overleggen. Binnen den tyd vai een half uur was alles gefchikt. Vader, Moeder cn Dochter gaven my het ja - woord, en in het geheele' huis heerschte vreugde en biydfchap. Zy verzochten my den geheelen dag daar te bly ven, dan myn hart liet dit niet toe , ik moest my haasten om mynen koenraad die blyde boodfehap te brengen. Deeze was van biydfchap buiten zich - zeiyen , en zou gaarne in dit oogenblik naar Heideleven "geloopen zyn, zo ik het hem had toegelaaten. Myne Vrouw en ik verblydden ons ook zeer. Zie, lieve Vrouw! zeide ik tegen haar , thans oogften „wy de vruchten van onze opvoeding,. Hoe menige jonge knaap, die tien maal meerder geld heeft, dan koenraad, loopt wel twee of dr.iemaalen een blaauwtje, eer hy een meisje tot zyne Vrouw krygt. Koenraad kreeg het Ja-woord in hetzelfde uur, waarin ik.'er.om verzocht, Hy moet derhafven  ven immers een braaf Man zyn, terwyl braave Lieden hunne Dochter zonder eenige zwaarigheid te maaken, aan hem toevertrouwen. Den volgenden dag liet hy zich niet langer wederhouden , hy ging naar Heideleven , en kwam zeer vergenoegd terug. De naastvolgende week, verzocht ik de Vrienden aan myn huis, en wy overleiden, hoe wy het huwelyksgoed en'de bruiloft zouden inrichten. Ik was 'er zeer blyde over, dat de aanftaande Schoonouders van mynen zoon even zo dachten als wy. Wy' wierden het welhaast eens, dat wy niets voor den pronk uitgeevcn , geen groote bruiloft aanleggen, maar de nabellaanden ter bruiloft verzoeken, en ijet daardoor bezuinigde geld liever onzen kinderen ter hand ftellen zouden, opdat zy hunne nieuwe huishouding daarmede beginnen konden. Dit heb ik nu beleefd, God zy lof en dank.' Ik heb het beste vooruitzicht, dat het mynen zoon zal welgaan. Hy is gezond, fterk, heeft verftand, bemint den arbeid ; hy zal derhalven niet ligt met zorgen der neering gekweld worden. Ongeluk en verdriet en wederwaardigheden zal hy voorzeker r.og .genoeg moeten, onde;- gaan,  C 332 ) ' gaan; dit blyft niet weg; dit zyn de middelen, waarvan de lieve God zich bedient, om de opvoeding te voltooijen , die de Ouders begonnen hadden. Dan daar hy een braafMan is, vertrouw ik evenwel, dat hy zich niet ligteenig lyden door zyne eigene fchuld zal op denhals' haaien. Hy heeft op God leeren vertrouwen dit zal hem in ftaat ftellen, om by onverdiende rampen gerust te zyn, en zich daaruit te helpen. Thans begrypen toch alle Dorpelingen , hoe goed her is, als men zyne kinderen eene goede opvoeding geeft. Ook zy begrypen dit, die my uftlagchten, toen ik met mynen kleil nen konraad op den grond rondkroop. EINDE.