ZEEDELYKE GESCHIEDE NISSE O F AANGENAAM WINTER-GROEN. VERVAT IN VERSCHEIDE STICHTELYKE GEDICHTE NT E N VOOR NA A ME LEERSTUKKEN. Waar in gevonden word een zeer ryke voorraad van Bybeljcbe Gevallen, voor alle bedroefde en vrolyke Gemoederen, Leeraars, Predikers,en Geestelyke Perfoonen: als mede voor alle Byzondere Leezers tot een voordeelig Tydverdry f, namelyk 5 om vrolyk te Leven eu Blytnoedig te Sterven. DOOR P- ABRAHAM h St CLARA, Met Platen. EERSTE DEEL. Te AMSTERDAM, By L, GROENE WOUD, in de Korfiesfleeg. MDCCLXXXII   AAN DEN WELMEENEN DEN LEEZER Dat ik aan dit Werkje den\Naam van WINTER-GROEN geeve, daarvoor is geene andere reden, dan gelyk als dat Jelve in zynen wasdom altyd begeert, zig in de Hoogte, te verheffen, en langs de Muuren, Boomen, of Steen-Rotfen opklimt; en zyn Groen even, zoo wel in den onaangenamen Wintertyd, onder de Witte Sneeuw. Vlokken, als in de aangenaamfte Zomer-Dagen, by bet lagchende Aangezicht der Majestueufche Starren-Princes, de Zonne, behoud: zoo ook deefe kleine zamenvoeging, nergens anders toe is aangelegt; als op dat een Chrijilyk Hart, door het Gebruik daarvan, zig van het Aardfche tot het Hemelfche mogt verheffen, in een gelyke inwendige kleeding, zoo wel by de koudbruiffchende Winden der Wederwaardigheden , als by het lieflyk waaijend Luchtje van Geluk en Voorfpoed, in eene onveranderlyke Vireeniging met Godt. Zulke eene kleine bondel nu, even als fo? WINTERGROEN, houdt zig aan de Steen-Rot fe * 2 wel-  welke Ckkis-ivs h\ i Cor. 10: 4. m aan den Het [werkende Boom des Kruiffès: terwyl by by eenvouwdige Spreekwyfen met bywegmge van aangenaame Dicbtflukken zig uit. prt in korte LeJJin, ter Navolging van de Deugden, bet Leven en den Dood van Jesus, in welken wy Leven en ons bewegen, J6t\ 17: 28. Niemant denke hier iets ten Kwaads , maar ten Befte, in welken zin dit Werkje is te zamen gefield geworden. VAAR WEL. HET  (i) HETI. HOOFTSTUK. Die 't goed viel onderhoud, Word van elk een vertrouwd. Toen Godt de Almachtige, na zyn ondoorgrondelyke Barmhertigheid , den Menfch uit Niets, na zyn Evenbeeld had gefchapen, en hy door de Zonde zig de Beveelen van zyn Schepper had ontrokken, zoo was in hem niets overgebleven, dat de verlorene Genade weder konde herftellen, en A hem  (2) hem daar toe eenige boope geven; nademaal door geen Schepzel, de Goddelyke Gerechtigheid konde voldaan worden: Dog eene ongehoorde Raad en Daad, volgde daar op door die Bron van alle Genade en Goedheid , om den Menfcbe niet te verderven, en hem alle tydelyke en eeuwige ftraffen, te doen wedervaaren : Want eene Belofte volgde , dat namelyk,de tweede Perfoon,uit het Ürieëenig Goddelyk Wefen Jesus Christus, in de Vol. beid des Tyds, zynen hoogen Hemel-Throon zoude verlaten, de menfcbelyke Natuure aannemen , en in plaatfe der Uitverkorene Zonda* ren, de töorne Gods dragen, ja zelfs met zyn dood de Goddelyke Majefteit genoeg doen. Zie Rom. i: 5. en Gal. 1: 4. Nadien nu door de doodelyke Overtreeding van één éénig Menfche,het gantfche Menfcbelyk Geflachtm den dood ware gevallen , zop "was van noden, dat de ^eniggeboren Zoone Gods , zig met dé menfchelyke Natuur bekleedde , zoo als de Koningtyke Propheet David, lange te vooren voorzegt had, Pf 40: 8, 9. Ziet ik kome-.inde Rolle des Boeks is van my gefchreven. Ik hebbe lujt, ó myn Godt, om u welbehagen te doen: ende uwe Wet is in 't midden mynes Ingewants. Als wilde Hy zeggen : in den aanvang des Boeks der Eeuwigheid, en alle toekomende Dingen Uwer Voorzienigheid en Wysbeid, (laat gefchreven, dat ik de Menfchelyke Natuure zoude aannemen; zoo ben Ik dan nu ook bereid, inde Wereld te komen, en voorde Zonden van alle Uitverkorene, genoeg te doen. Als zekere Sunamitifcbe Vrouwe haar eeni- gen  M) gen Zoon, het leven met de dood had verwis» feld', vervoegde zy zig terftond tot den grooten Propheet Elifeeum, en viel voor hem neder, weende en fchreyde zeer bitter, klaagde en plaagde den góeden Ouden Man, dat hy eens zyn Dienaar Gebafi met zyn Staf, geliefde aan haar Huis te zenden, alfoo zy in meening was, dathy haaren lieven Zoon weder zoude van den doode opwekken; Maar dewyl dat zulks vergeefs werk ware, is Elifceus zelfs daar heen gereisd, om het Kind weder in 't leven te brengen: Aldaar gekomen'zynde, leide hy zig terftond op het geftorvene Lichaam van den Jongen,- namelyk zynen Mond, O ogen, en Handen, op die van den zeiven, en verwarmde alfoo met zynen Adem en warmte zynes geheelen lichaams, alle Leden van den in de dood geblevene, en fchonk hem alfoo wederom het leven, 2 Reg. 4: 34, 35. Deefe Swnamitifche Vrouwe is dat Menfchelyk Gedacht, haar Zoon onfen Vader Adam, en wy allen» Want nadien deefen Adam en zyne Nakome. lingen, door Overtreding des Goddelyken Gebods moeften fterven , zoo heeft echter het Menfcbelyk Gejlacht, door hun veelvoudig en ernftig Gebed, van G o d t den H e e r e verworven , dat Hy zig over hun erbarmde, en veele zyner Dienaars, Patriarchen, Propbeeten, en Koningen, met beveiliging der Wonderwerken heeft geleert en onderweien, dog alles te vergeefs , en geenzins machtig en bekwaam , om daar door 't verdorven en geftorven Menfchelyk Gejlacht, het leven weder aan te brengen; maar werde vereifcht, dat Godt As zei-  (4) zteïve, door erbarmlyk bidden en fmeeken der" Afenfchen opgewekt, en in gedaante van een' Menfche op de Aarde kwame,- dan het MenfcnelykGeflacht, en alle elendige Nakomelingen Adams; riepen immermeer: Pf. 14"- 1 0 Heen, boord myn Gebed, neygd de oor en tot myne fmeekingen: enz. En wederom: Exod. 4: 13. Ach Heer e,zend dog door de band (des geenen dien") gy zoud zenden. Zoo dra Hy nu in deefe Wereld, daar in den dood lag, was afgekomen, die in de geftalteniffe Gods zynde geenen roof geacht en beeft Gode even gelyk te zyn: maar beeft Hem zeiven vernietigt, de geftaltenijfe eens dienftknecbts aangenomen hebbende, ende is den Menfche gelyk geworden. Hy maakte zig uit Godt tot eenen Menfche uit eenen onfterflyke tot eenen fterflyken, en wierd alfoo het Menfchelyk Gefacht, eene oorzake des Levens. Daarom al by den Propheet Jefaias is uitgeroepen Cap 7: 14. Ziet,een Maagd zal fwanger worden, ende zy zal eenen Zoons baren , ende zyne name Immanükl heeten En Joh. r: 14. Het Woord des Vaders, welk is Vleefch geworden. Dan wy waren alle te gronde gegaan, wanneer niet had willen te grond gaan,den geenen, welke niet te grond gaan kan. O groote Liefde! O lieffelyke Zottigheid! O zoete Barmhertigbeidl dat Goot alfoo liefde Wereld gehad heeft, en zynen eenigen Zoon daar voor gegeven, op dat wy door hem kinderen des levendigen Gods zoudengenaamt worden: Rom. 9: 26. Dan te vooren waren wy gelyk Akker en Ploeg, Water in de Kroeg, Hoeren en Boeven, Speelden en Troeven, Haanen en Hennen, die niet  (5) met wceten nog kennen, en alfoo der Hellen, ■waren wy Gezellen: maar nu hebben wy de Verloffinge door zyn Bloedt. Coll< i: 14. Als Zamfon zig in een mooi Philiftyns Meis • je had verliefd, gaven zig zyne Ouders veel werk, om hem daar van een afwending te maken ; zeggende onder andere tot hém :ls'ergeen Vrouwe onder de Dochteren uwer broederen, en onder al myn volk, dat gy beenen gaat, om eene Vrouwe te nemen van de Pbiliftynen, die mbefnedene? Judicum 14: 3. JHadde hy niet anders tot zyn onfchuld in te brengen, als Hechts alleen , dat hy zoodanig in Liefde jegens haar ontjleken waar, dat hy geene andere konde beminnen , wyl zy in zyne oogen welgevallig ■was geworden ? Een gelyke antwoord, geefc ook onfen hemelfchen Zamfon Christus Jesus: want, nadien Hy by zig zeiven had befloten, het Menfcbelyk Gejlacht te verloflen, verheft Hy zig ook in onfe Philiftynfcbe Natuur, daar over zig de geheele Wereld, met te zamen de guldene Srerren onder het azuure Hemelrond, verwonderden, wanneer zy zeiden : Wat is de Menfcb, dat Gy zyner gedenkt ? ende de Zoone des Menfchen, dat gy hem befoekt. Pf» 8: 5. Hy echter in de Liefde gantfch ontfteken', wifte zig niet anders te verantwoorden , als dat Hy zoodanig in de Menfchelyke Natuur was verliefd, dat Hy geene andere als deefe, met Liefde konde ontfangen. Want zyne vermakingen zyn met der Menfchen kinderen. Prov. %: 31. Een Werk zonder Byvoegzel! Een Vernedering zonder Maat! Eene Genade zonder Verdienfte! Ach allergoedertierenfte Godt! A 3 kan  (ö) kan dan Uwe oneindige Liefde zulks te weeg brengen, dat Uwen eeniggeboren Zoon die fwakheid der Menfchelyke 'Natuur aanneme ? of zig de fterflykheid door zynen aangebodenen dood onderwerpe? waren dan onfe Zfefe» zulks waardig, dat wy anders niet konden verlojt worden, als door vergieting van dat allervrwdigaeRofynverwige Bloed, Uwes geliefden Zoons? Ach Liefderyke Godt, wy ellendige Menfchen! dat wy zulken liefhebbenden Godt, niet uit allen krachten beminnen1 nademaal dog zyne Liefde anders niet begeert, als dat wy Zyne overmatige Liefde, met kleine vonken van Wederliefde bejegenen. Laaten dan ons Gemoed en Gedachten , alleen op deefe hoognodige Plicht geveliigt zyn,en alle ydelheden der Wereld uit onfe Herten gefloten worden ; zoo zullen wy in deefen leven vrywillig, van het tydlyke tot het Eeuwige geraken: Maar, ach helaas ! de natuurlyke MenJche en begrypt niet, de dingen die des Geelles Gods zyn, i Cor. 2: 14. Daarplagren in voorgaande tyden Leermeefiers te zyn, welke om de ftudeerende Jeugd Lufl te maken, en dezelve tot eenen Geeftelyken 'fland aan te moedigen, hun aan zulke Plaatfen te leyden , alwaar de flomme Echo de halve woorden nafpreekt; daar de Leerlingen zig dan inbeelden, als of hun Befchuts-Engel, aan zulken Oord tegenwoordig ware , en hunne vraag als een Oracul beantwoorde , wat zy voor een Religie behoorden te verkiefen. Derhalven tot welke Orden zy dan hunne Bifcipelen ge' neigt zien, laten zy dezelve noemende roepen;  (?) pen; als namelyk:. Üebeo nefieri Jefuita? Servüa, Minorita ? Barnabita V Curmelüa ? en diergelyken; waar op cian de Echo eene wederklank geeft, cn (preekt, ita, Ja: Dus gaat het ook met onfe Zielen , wanneer wy die . naar buiten in de Woeftenye willen laten voeren , zoo bevinden wy ook van een wederroepmdejtemme, wat wy te bearbeiden hebben. Jefaias de Propheet, wyft ons Cap. 40:3. eenen zulken weg aan, daar hy zegt: Een ftemme des roepende in de Woefiyne: üereidet den weg des H keren. Wat men hier door den Weg des Hkeren te bereiden , verltaan moet, leerd ons het volgende 6.vers; dat die Jlemme des roepende, niet anders zoude zyn, als het woordeken Clama'. dit Clama zal ons onderrichten , door ons roepen by die Mondeloofe Redeneer [Ier, van 't geene wy doen moeten, namelyk; dat wy ons zullen bezig houden in de Liefde. Want, wanneer wy de Echo toeroepen Clama., geeft zy op die twee Vocalen Clgma, een aannemelyk Confonant, Toeftemming, en Wederklank: Ama, dat is: Liefd., of gy zult Lieven. Liefde wil gelieft worden, in den Hemel en op Aarden. De Liefde van Je sus is nooit onbeftertdig nog verkort; en liefd men Uemrecbt, zoo liefd Hy ons eeuwig. Daarom zal t'allertyd in onfe Zin en Gemoed, niet anders klinken op de woorden des Propheers, aan bovengemelde Plaats, daar hy zegt : Quid clamabo? als de wederklank amabo? Ik wil Lieven, en zulks ik zal Lieven, zullen wy in ons Werk fteeds moeten vertoonen; dewyl na den H. Gregorio de Proeveder A 4 Lief-  ( 8 ) Liefde, de getuigenis aan het Werk geeft.Pro. baiio Dilectionis, eft exhibitio Operis. Hom. qo. in Evang. Toen de Propheet Jonas van den Allerhooglten Godt, naar de groote zondige StadMnive wierd gezonden, en zig met zekere vlirn, door de onzekere Zee naar de Stad Tbarfis vervoegen wilde, verhefte zig een zoo groot Onweder, op zulken glafen grond, dat alle die in het Scbip waren, in het grootfle Gevaar raakten, en voor Schipbreuk begonden te vreefen. Jonas echter zeide tot hen: neemt my op ende werpt my in de Zee, zoo zal de Zee Jtüle worden van Ulieden: Jona 1:12. De verbodene Vrucht, van onfe Eerfte Ouderen in den Paradyfe gegeten, veroorzaakte in de Zee deefes Jammerdal*, een zoo iterk Onweder, dat het ganrfche Menfchdom, in gevaar eenes algemeene Schipbreuks geraakte; dog zoo dra echter den hemelfchen Jonas, de tweede Perfoon in dat Dneëenig Opperwefen , de Menfchelyke JNatuur had aangenomen, en zig in de Zee van onfe Elende en Jammerftaat, had laten werpen , heeft die Zee van ons afgelaten , en is dat Onweder gefluit. Den H. Auguftinus verhaald L. 21. de civitate Dei, van den Arcadifchen fteen Asbe/tos genaamt, dat, wanneer hy in het Vuur ontftexen word; nooit uit te leflen zy: Alfoo behoorden wy mede gefield te zyn, wanneer wy iets van de Liefde Gods ontfangen. Wy hebben ons niet te vreefen, als of wy'in zulken Lief. devuiiv zouden verbranden ; Neen: maar Godt heeft onfe Herten, als met de eigenfehap van ze-  (9). zeker Indiaan/eb Ertz begaafd , dat in het Vuur meer en meer gezuivert wordt,- alfoo ook onfe herten , hoe meer die ontbranden in het vuur der Liefde Gods, hoe jchoonder, glanfender, en reinder zy worden. En dit is wac Godt, aan Mof es, wegens de Arke bevolen hadde , dat hy haar in- en uitwendig zoude verbulder '->xod. 25: 11. De Liefde is dat Goud , muL welke ons hert als een Arke, daar in dat Goddelyke en hemelfche Manna Christus Jesüs verlangt te ruften, binnen-en buiten overtogen moet worden. Niemant kan met de Goddelyke Zoetigheid verrykt werden, dan dat men hebbe tegen alle aardfche Lieflykbeden een afichouwen, als tegen de Dood zelve. Den geenen echter, kan zeer haaftelykmet het hemelfche Erfgoed begenadigt worden, welkers gedachten van alle het Wereldfche, naar den Hemel gericht zyn. Dog welke daarentegen zynen tyd zonder geeftelyke Nuttigheid verllyt , die verergerd , en voerd Hechts de bloote naam van een Cbriften: ■want, wat een Leger is zonder Tent, wat een Raam is zonder Prent, wat een Vy ver zonder Vifcb, wat zonder fpys een gedekte Difcb, wat een Schipper zonder Zeyl, wat een Koöker zonder Pyl, wat een Hof dog zonder Bloem, wat eèn Krygs-Vorft zonder Roem; ook niet meer is een'Cbriften, die altyd 7onder Deugt is. Ach wy elendigen! dat wy niet alle onfe krachten richten, om Godt te loven en te danken! terwyl wy niet ons zeiven moeten leven, maar Dien alleen, die allerLeVendigen Leven is. Welken, op dat Hy ons A 5 le'  te woonenl en daarom ont ' ?n by ons nauwelyks één éénige re vinden , ^ w eenen Toegang i„ Zy| HerSv^-Sj,?!0! geleerde) beklaagde ; zemend* n ^ I hebben bolen, en 0% Vog2n Tes fiJ!f ^ maar de Zoone des Menfc el en bïf^t ^ 1 hy bet hooft nederleggeTm^ Sol? *Waar ondankbaarheid de?MeSen ' gl'°°te Een jong Vrouwsperfoon, welke de irrM, waren als een M^ol vSbtoSS di! zig door dezelven vertoonden, enfcbeenên zoo bemmnelyk, dat veelen door die oS « , en «g beweegt vonden naar binnen t verefren Tnt?^^^ Ic S V Sevolglyk. zy door de zulke meer rflr S^r Ca" met haar P^ndrank, de henen ren har,<: U^ « b ove- ren. Hare Wangen h^n zig aanzien, als of  («) zy ware eene van witte enroode Roofen fchoongetierde Luftbof, deeden niet min aanzetten, om te wenlchen 7.90 gelukkig te mogen wefen, de zulke op het tedertte te genieten, nadien zy by de Aanzienlyke ook zoodanig ervaren waar, als Volumnia om Ceriolamm te bedwingen; of als een tweede Delila haren Zamfon, in haren Wille over te halen. Haar Hooft waar gecierd, met goudftralende gekrulde Hairlokken, en veel ver wige Strikken van allerhande Banden , waar in veele verlangde hunne Fryheid te verliefen, en daar in gevangen te mogen zyn ; want zy hadde de kracht en het vermogen , als Juditb op Holofcrnem met hare valfche genegenheid te verblinden. Ach, wilde Godt! dat niet veele door zulken Verblinding, inde eeuwige Duifterniflè waren geftort geworden. Wanneer de Liefde Kuis en Eerlyk is, werd zy op eenen Wagen zittende, van vier witte Swaanen voortgetrokken, waar aan men haar kan kennen: ftèekt echter de Liefde vol kwade onordentelyke begeerte, dan zyn aan haren Wagen veel meer voorgefpannen koolfuoarte Raven, die met haar valfcb enverkeert gefchreeuw, een gewhTen dood en ondergang verkondigen. Het is zeker ook niet onbillyk, deefe onreine Liefde, eene zulken ligten Tuyg van diergelyken Verwe voor te fpannen, in betrachting harer Ligtzinnigbeid, die zig zomwylen wel met een Hairtje laat vangen, of die van haar Gevangene gehaat, ter Helle werden vérwefen. Onder andere, was 'er eenen Jongeling , zoo wel begaaft van Z.eden als Adelyk 'Bloed, met name Venerandus, welke zig in deefe  C 12 ) FKSSt^j * ^ d00r in ^r^oS^^ ^ COC vervoeren, om lenen g f° ^ ,aten te Gaan. WfSfh > *eierder WeZ in op, en fpreek ha 11 „SlieSWrn beJ^eft hare Ooren meer veXo/tn P^°g,ZV heeft fpraak, als UhffJVoor h£rP °°r AanDog ongeachte iS'^S&T /* nog niet beroofd • Jn y " ZVlle bo°bewutf was, datz? eene J FuW'1 hem wei en'diergeVk?ed;^ ren, wilde hy zulk* dn™ £te verande- by iVacAf verzoeken • m ^ treflv,c M'^2 by het naafteHuys "anSn MUffelJb was hy «iet alleen de"Zan^T™' °f ^erdhe™ maar daar benevetfnog ZWoren. «» wee-gedreven g ™3hgbaden Stee* o^zWl^é^t " Li6fhebb- zyner InLJtZ * met een treffelyk als de Uning Sa IZ ^nma^n, zoo redenen myn GehemebT£ %m ^n U™ fKrn^to^^ftl™ dan Ho. kere Nacht, als w £a n /?3" Bv de don" en op de ware H^cf d S^s?Dn?CD' Ach.' wy fluiteif Hem' & nlevden:Maar ï=en van onfe herten ™„ S e*rOT niet al" "enenen, ruaar dryven Hem met «at-  ( 13 ) vuiligheid en Steenen van allerhande Lafter van ons, daar wy in dezelve verharden^ Hierom roept ons Mo/es niet onbillyk toe: Zultgy. dit den H e ere vergelden, gy dwaas ende onwys volk? Deutcrn. 32: 6. lemant wierd eens van een vrolyke Potjemaker, met deefe woorden te Ga,'t genodigt:H.y zoude morgen zyn Galt. zyn, zoo by konde. Deefe den Pots niet merkende, beloofde te zullen komen, zoo als hy dan ook dede; dog vond de Deur gefloten. Als nu den genooden Ga[i aanklopte, riep de andere uit een VenHer van boven naar beneden: hebbe ik u niet gezegt, gy zoud myn Caft zyn, wanneer gy konde ? dog dewyl gy nu niet de geflotene Deur konde inkomen, zoo wild dan verder gaan. ', Gelykerwyfe maken wy het Menfchen, met den hoogden en goedertierenften Godt! Wy nodigen Hem ten tyde , wanneer ons eene Aandacht voorkomt, door eenige zuchtingen in onfe herten: maar als Hy komt, vind hy de Deur gefloten door de Zonde, en de Grendel daar op gedaan door den Lafter; alfoo dat Hy gedwongen word zonder in te komen, de te rug reife aan te nemen. Dan wy zyn in zulken verkeerden Stand geraakt,dat wy van Hem afgewend , ons aan den Lafter overgegeven, en in dezelve erbarmlyk in flaap leggen ; daar wy dog geen uur ja geen oogenbhk zeker zyn voor de Pylen des Doods , en daar beneven nog den Menfcb zyn einde niet weet; selyk de Vitfcben die gevangen worden met bet b J iQQ'  C 14) boofe Nette, ende gelyk de Vogelkensi die gevangen worden met den Strikke: gelyk die, Calfoo') worden de kinderen der Menfchen ver[trikt3 ter boofer tyd, wanneer de zelve baaftig over baar valt. Predik. 9: 12. Veele vermeenen de Schepzelen te gebruiken in der Jeugt, maar de Dood komt ook in der Jeugt. Daar fterven zoo veel Jongen als Ouden: men brengt zoo veel Kalf- als Koehuiden ter Markt. Veele gedenken datze de Gelukzalig (Ie n zyn, dog op den klaaren Middag komt "de duiftere Doodt, wanneer zy hem op het minfte hadden verwacht; maar die van de bedriegelyke Meerminne deefer Wereld belooft waren, een lang en vrolyk leven te zullen genieten. Ach [ gelyk met den Sickel, mee welken de onbarmhertige Dood, de rype Airen afihyd, doet hy ook die nauwelyks uitgekomen Bloemen niet verfchoonen. De Dood neemt nog Geld nog Gave. Vorft, Keizer, Koning, Jong en Oud, zyn alle in zyn geweld ; en dit is nog het verfchrikkelykfte, wyl de dood zeker , maar die Tyd onzeker is. Deswegen onfen Verlof, fer en Zaligmaker veelmaal heeft bevoolen , die onzekerheid wel in acht te nemen. Maar waarom dat? Daarom, zegt den H. Augujlinus: Quia ultimus Dies abfeonditus efi, vult Deos, ut omnes bene impendantur. Dat is, Dewyl de laatjte Dag verborgen is, als verlangde Godt, dat alle wel aangewend waren. Ter oorzake deefes, vermaant ons ook dien Leeraar der Heydenen Paulus, af te leggen alle werken der Duifternije, en aandoen deWa- pe-  ( 15 ) penen des Lichts. En , alfoo ook niemant twee Heeren dienen kan, zoo kan ook niemant de Werken der DuiJterniJJe, namelyk, de Zonde, en te gelyk het Goddelyke Licht ontfangen; maar moet zulke verhinderingen, om Godt alleen te dienen, geheel verlaten; op dat het Licht daar door niet verduifterd, en de Genadeftraalen niet uitgeblufcht mogen worden ; terwyl de allerzuiverfte Godt, aan geenen anderen plaats wil inkomen, als in een met allerhanden Deugden vercierd herte. Wanneer wy alfoo Goot in ons waardig willen omfangen , als onfer Zielen befte en aangenaamfte Gaft, zoo moeten wy dat Beddeken onfes herten , met de verliefde Bruid, gantfc'n lieffelyk vercieren: Leclulus nojter jioribus^ als met den Hyacintb des Geloofs; met den hoogopwaflende Keiferskroon der Hoope, met de Roos der brandende Liefde; met de Kruisbloemen van Gedult; met de Meibloem der Reinigheid, met de Violierbloem van Oormoedigheid; met de Zonnebloem van Gehoorzaamheid ; met die dei- Dag en Nacht, des onophoudelyken Gebeds; met die Vergeet myn Niet, der Tegenwoordigheid Gods; met het Hoe langer boe Liever, der Doodinge van den Ouden Menfch;. met de A-nmarantb der Beftendigheid; en eindlyk tont de Duifentfcboonen der ailerbefte Deugden. Want Jesus is geen ondankbaar Gaft, maar betaald een ieder rykelyk en goed; zoo als te zien is byde Bruiloft te Cana in Galileën, daar Hy de Waterkruiken in Wynvaten veranderde. Joh, 2. Als Hy in het Huis van Zacbtei kwam, is is  (IG-) is het zelve een groot Heil toegekomen. Wanneer Hy tot het Huis Maltljcei was ingekomen, wierd dezelve uit een Publicaan en Woekeraar. een Apojlel en Euangelijt. Matth. 9. Als hy zig te Betbania bevond , maakte hy aldaar den afgeftorven Lazarus weder levend^- alfoo dat by Hem waarachtig is: NietT om Niet.. Wie eenen aangenamen Gaft in zyn Huis omfangen wil , en hem eenen tyd verhoopt te herbergen, die doe het Vertrek ofte Kamer, met goede Voorraad van allerlei Lult. en aangenaamheden, aanvullenen vertieren; dog alles moet zoo verkwikkelyk wcfen, als Leliën aan de Waterkant, en gelyk de Wierookboom m de Zomer, zoo als de wyfe KoningZalomon aanpryft. De Leliën, zyn een kenteken van de Maagdelyke zuiverheid, zoo als zulks de GloJJa leert; en de Wierook werd van alle H. Oud-Vaders, als een Zinnebeeld van 't Gebed uitgelegd ; tot welke oorzaak geeft, de hoogvliegende Adelaar, daar zy het Reukwerk der H. Engelen, 't Gebed der Heiligen door verftaan; en door hun klaarlyk werd beweefen, uit Apocal. 8: 4. alwaar gezegt word: Endede rook des Reukwerks , (met) de Gebeden der Heiligen, ging op van de band des Engels, voor Godt. Gelyk nu den reuk des Wierooks zeer krachtig en lieff'elyk riekt, wanneer die in 't P-uur werd geworpen; alfoo is ook het Gebed der Uitverkorene, in tyden van Benauwtbeden en V'.rvolgmgen, waar door zy uit alle TegenSpoeden en Wederwaardigheden kunnen verloft worden. Hoe  C'7) Hoe Liefderyk den reuk deefes Wurtmks zy, heefc bevonden eenen Valerius, de Bruidegom van de H Juffrouw en Martelaveffe Cceciiice, met haar Broeder Tiburtio, toen zy in den kouden Wintertyd , zekere Kamer met biddende Juffrouwen , waar inne de edelde reuk van Leliën en Roofen was; Alzoo dat zy daardoor tot het Cbrijtelyk Geloove bekeert, en dat zelve met haar Bloed beveiligt hebben. Zulke Bloemen behoorden ook te verderen ,dat Bed van onfe Herten, en met zulken Wierook dat zelve berookt; wanneer wy den Geliefde onfes Herten J ie s u s, daar in ontfangen wilden. En gelyk als een Hovenier in de vroege Lente-tyd, wanneer de Zonne door den hemelfchen Dierkring, ons nader by komt, de Boomen befnoeit, de Aarde omfpit, en het Onkruid onderbrengt, op dat het daarin niet meer mogt gevonden worden; alfoo moet den Menfcb ook metgroote neerdigheid, zyn met Onkruid der Zonden verdorven Hof omdelven ,de Boomen, namelyk zyne Zinnen en verdorvene krachten befnoeijen, alle Onkruid van Ongerechtigheden en Lader, met de Wortel uitrukken , en alle verhinderingen uit de weg ruimen^op dat de Zonne der Gerechtigheid, met haren-glans daar in kan draaien, en door hare kracht mede-werken: Want in een geflotene Kamer, de Zonne, hare heilflralende fchyn niet kan in werpen ; ten zy dan dat haar verbindernijjen zyn weggenomen. En dus op gelyke wyfe, gaat het met dat Goddelyke Licht Christus Jesus, van welB ken  ( i8 ) ken den Pfalmift zingt, Pf. 56: ro. Want by uw is de Fonteyn des Levens: in u Licht zien wy het Hebt. Zulk een Genaden-febyn , kan in geen Menfch ingewornen worden ƒ da' met Zonden bedekt is. HET  ( 19) HET II. HOOFTS TUK. Wat Men/eb bid immer goedl Met leugens in 't Gemoed. Eenen Jobannes Monteville verhaald , dat in Ierland Boomen gevonden worden , die eene zoo wonderlyke vrucht dragen, dat, wanneer dezelve ryp zynde, in het naby gelegene Water vallen, daar uit een levendige Vogel ontfpringt; van welkers zachte Vederen en 1 luimen, de voorname Lieden, zig aldaar B 2 be-  ( 20 ) Mdienen. Zie Munjhr defcotia Cap u. Die Vrucht echter, als dezelve op de Aa de val verdervende , verandert in Vuiligheid of Drek De Menfch is een zulken Boom /welk ^ Vruchten draagd van Goede Werken en boofe Sl Aarde nTrïïït™ Z°° als die valIen °P de me7o£en«^ eig-"e Eer' of «ien met geen Oprecfite meening verricht worden die verderven, en zyn maar alleen doode Werken Dog die_ evenwel vallen, door Ootmo d£ Overgeving m het Water der Goddelyke Gé! naden, en met ware Liefde verzinken, in die , onuitputbare Zee der Verdienjien van Iesus Christus dezelven werden levend J- en op zulken ruft de Allerhoogfie Godt?'met groote Vreugden. Deswegen, wie de/S zynes Gods wil genieten, die 'moet aïvoorf Liefde tot de Deugt hebben. Dan gelyk afc het met wel voegt, dat een HoogJiïe&Hen in een uit Stroo en Leem gebouwde Hutte zouVe Gafte gaan; alfoo kan het veel minder fiSE ken dat ae allerzuiverfte G o d t, in een van ferkfeft." ***** Bed> ^«1 *j£Ï$ JugPflims Tratt. IX. in Joh. zegtSit tih domus Deus, efto domus Dei; die zul', lp hun Godt een Huis, en Gy zultWSufs Gopszyn. OfBlyft in Godt, en Godt zal in u Ruften. Wat hebben wy in den He! mei en op Aarden ? Wat konnen wy van Godt begeren, zonder Hem ? Ach! meer als goed is het ons, wanneer wy ons by Godt medeew'ven °P* 5-°0pe °P Bem "«en, 2£ mede wy verkondigen alle zyne Werken, in de  . (21) de Poorten der Dochter en Zions* Waarlyk, plane bonum fi ex omni parte adbcerefis, is het goed, wanneer wy ons volkomentlyk aan Godt houden. Wie zig evenwel geheel aan G o d t en onfen Heiland houden wil, die moet zyn Vleejcb gekruifigt hebben, met alle zyne Lafteren en Begeerten,- qui autemjunt Cbrifli, carnerefuam crucifixerunt cnm vitiis Lü). de getogen jegens Godt, zoo lang Hy I niet zyne Uefderyke MilkdigheidhnJZ Barmbertigbeid beflraald ; mafr zoo dra Hv van ons ontwykt, tot de Duren die de Tondel ïn^fkiï AvmfW™ Donkïhdd £ ïnnerlyke Dmfterms, dan heeft onfeZtó ree ne Kracht nog Schoonheid, tot dat na een foó lang vergotcne Teder en Daauw eeneïünmelyk Be-  ( 25 ) Berouw en volkomene Biecht, de Zonne der Gerechtigheid by ons wederom opgaat, en met hare Genade-Straalen en Liefde-Glanjjen befchynt en verkwikt. Plinius Lib. II. §. 47. fchryft van de Natuur der Winden, dat de Weftewind, welke van den Nedergang der Zonne voorkomt, de dooiden W inter gedoode Planten en Kruiden, wederom hervoort brengt, hen weder krachten byzet, en dezelve in het Leven verwekt. Dit werkt ook de H. Geest, by de zig tot Godt bekeerende Herten: Nademaal hy is als de Wefle Wind, welke met zyn lieflyk aanblaafen, alle goede Werken, die door deVorli der Zonden verkoud zyn, wederom levendig maakt; verwekkende die geftorvene Zielen, zoo als denH. Euangelifi: Joh. Cap. 6.fchryft: Spiritus ejt, qui vivificat, De Geeft is bet die levendig maakt. Waarom dan ook Paulus getuigt : Vivificdbit 6? mortalia corpora veft'ra, propter inhabitantem Spiritum ejus in vobis: Rom. 8: 11. Die uwe fterffelyke Lichamen levendig zal maken, door zynen Geeft, die in uw woont. In de Palmboomen, vind men tweederlei GeJlacht, namelyk Manneken en Wyfken. Deswegen, wanneer men de geene die alfoo te zamen behooren, van den 'anderen verzet, verliefen zy hunne groene Gedaante, en vertoonen zig niet anders, als of zy fterven wilden; maar alfoo dra men dezelve weder byeen voegt, vernieuwen zy haar Ouderdom , verkwikken zig, fpruiten uit, en vergieren zig wederom met hare groene bladeren. Op zulken wyfe is B y 't ge-  ( 2(5) 't gelegen met de Ziele, die afgezondert is, van haren Bruidegom, wiens Name Je sus is, die niet anders doet, dan alle hare fchoone Gedaante at te leggen, dat zy voor het Aangezichte van haren Hemel-Heer, niet anders fchynt,als of zy reeds verwelkt, op het uitgaan ftond, en in den Dood der Zonden is 'geftorven. Evenwel , wanneer zy door waarachtig Berouw en volkomene Boete,zig van de Zonden onthoud en wederom nadert tot haren allergoedertie? renfte Godt, zal zy by wedergebrao-te Tegenwoordigheid dier Liefhebbers , zoo verre verkwikt worden, dat zy niet minder in haar Schoonheid, volkomen erkent word, voor een Ewnbeeld hares HerScbeppers, als Nebucbodonofor Daniël 4. vooreen Menfche, doe hy zyn Offen-Gedaante hadde afgelegt door de Boete Hy ware zeker niet beluft op Loof en Gras ' dog het ware evenwel met hem zoo gelegen' om dat hy 'te vooren zoo vermeeten was, echter nog gelukkig zyne Zonden bekent en geboet heeft. Wel is het gelegen, met den H Patriarch Jacob, toen hy op Aarde bad,en de' Engelen van den Hemel langs een Ladder, open neder zag klimmen. VVel is het gelegen met den Egyptifchen Jongeling Nicetas, toen hy in de zachtfte Pluimen en Vederen, hem zeiye de Tonge heeft afgebeten, en evenwel de Reymgheid heeft behouden. Zie S. Byr. in vita S. Pauli 1. Erem. C. 3. Wel is het gelegen den geene, die als de Verlorene Zoon, welke op Bevel der H. Jongvrouw Eydwina voor zyne zoo veele begaane Zonden, een geheele Nacht in het Bed had ge-  ( 27 ) gewaakt; alwaar hy van goede Gedachten gedreven , zyn Zonden beklaagde, voornam een beter Leven aan te vangen, en voorts voortreffelyke Vruchten der Boete voortbragt. Zie Surius torn. 7. d. 14. April. Wel is het gelegen, van een gantfch aan de Wereld overgegeven Men/eb van welken BenediStus Renatus meld: Want, gelyk hy het Vaften en Waken ongewend was, alzoo liet hy ook in zyn Luft- en Vermaaklykheden, de Slaap niet achter. Op eenen Nacht echter, had hy begrepen, dat hy geenen Rujt konde bekomen, en in welken Onruffc hy door een bedroeft weenen, den Geest Gods, en zyne Werking betrachte, na het Woord Jef. Cap. 33: 14. Quis poteritbabitare de vobis cum igne devorante ? quis babitabit ex vobis cum ardoribus J'empiternis. Dat is, Wie is 'er onder ons, die by een verteerende Vuur woonen kan? Wie is 'er onder ons-, die by eenen eeuwigen Gloed woonen kan? Daar op hy de Wereldberoemde Ciftercienfer-Orden heeft aangenomen. Lib. V. magni fpeculi Ord. Cifterc. daar in Godzalig geleeft, en- op gelyke wyfe geflorven is. Wel is het gelegen, met den Quaatdoender op het Bedde des Kruifles, doe hy door toelating zynes Dieflhüs, het Paradys heeft verkregen. Wel zyn alle deefe gelegen , en Godt in haar, dan zy Hem ook wel gebeden hebben. Maar mifichien zal hier iemant vragen, van waar komen dan die Vederen, om zoo wel te bidden? De H. Auguftinus zegt in Pfalm 4. De  ( 28 ) De Gerechtigheid der Menfchen in deefen Leven is, het Vaften, AalmoeJJen geven, en heGebedt. Wikgy, dat het Gebedt tot Godt opvliege, zoo make uw twee Vleugelen, door Vallen en AalmoelTen te geven.Hoe men evenwel Vederen verkrygen kan, meld zeer fchoon den H. Gregorius, daar hy fpreekt: Wat is het den Rave wel gevoed te maken ? (Zie lob 39.) wat is van den Zuiden Wind, dat zy een ieder Menfch beroert, want het Geblaas en de Wind des H. Geestes, verwarmt. De gewoonte der Oude Bywooningen, de' Oude Gezelfcbappen te verwerpen, en aan te neeme de Gedaante eenes nieuwen Menfche? De oude Pluimen en Vederen te verliefen, is niet anders, als de geoeffende Ondeugden te vermyden, en om nieuwe te ontfangen, is van noden, zig in nieuwe Deugden te oeffenen. Zyn alfoo de goede Werken, de befte Pluimen en Vederen , waar op de Ziele ruft, en Godt m haar: Wie dan met gelyke Vederen zyn Hertens-Bedde vervult heeft, die is niet onnootwendig, met de verliefde Bruid uit te roepen: Judica mihi,quem diligit anima mea, ubi pafcas, ubi cubes in meridie, ne vagari incipiam poft greges fodalium tuorum: Cantica 1: 7. Zegget my aan, (Gy) die myne Ziek lief heeft, waar gy Weidet, waar gy (de Kudde) legert in den Middage: Want waarom zoude ik zyn, als eene die haar bedekt, by de Kudde uwer Medgezellen? Ongeacht, hoede H. Auguftinus fchryft: Lib. 1. ConfeJJ. Cap. 1. Dat ons Hert gantfch onruftig zy, tot het in Godt rufte. Den geliefden Heiland heeft genoeg aan  ( 29 ) aan ons Hert, derhalven zal ons Hert ook genoeg hebben, aan den Liefderyken Jf.sus, Zoo als dan de verliefde Bruid zingt: Fafciculus Myrrbm dileclus meus mihi, inter ubera mea commorabitur. Cantic. i: 13. Myn Liefjte is my een bundelken Myrrhe , (dat) tujjcben myne Borjien vernacht. Zal hy evenwel tusfchen de Borjien blyven , en tulTchen deefe wel leggen, zoo is nodig, dat men Hem geduurig Bidde: men kan Hem wel bidden, als men tot Hem wil komen: Want den H. Jacobus zegt: Appropinquate Deo £3? appropinquabitvobisi Jacob. 4: 8. Naket tot Godt, ende Hy zal tot u genaken. Wy naderen tot Gor>t, wanneer wy ons beneerftigen tot de Deugt, en de Ondeugt haaten,- en hier toe werkt veel het Gebedt, nademaal het Gebed des Rechtvaardigen veel vermag. Jac. 5: 16. En alfoo, dat het alle Kracht en Macht der Natuur overtreft ; want de Natuur kan geen Lichaam zonder fpyfe onderhouden, zoo als het Gebed 40 Dagen en Nachten gedaan heeft. Zie Exod. 14: 18. De Engelen beweegenden Hemel, " maar het Gebed beweegt den Schepper deiHemelen zelve; niet als eene lichamelyke B-weeging, maar door zyne Deugt en Kracht, dewyi dat Hem dryft en beweegt, alfoo, dat Hy ons in onfen nooden helpen, en zig genadig en goedig betuigen wil. De Kracht des Gebeds , heeft de Jlerkte der Engelen overtroffen, den Hemel als onbeweegt gehouden, en die fteeds rennende Paarden van de twee Vorjlen der Planeeten, in haren loop geftuit. Zie Jof. 10. Het Gebed overtreft het vermogen  (30) gen aller Creatuuren. Want wat voor Schepzei heeft ooit de Kracht gehad, eenen Dooden in het Leven te verwekken? dog het Gebed kan zulks doen, zoo als EmsEUs heeft getoont, die door zyn Gebed, den doodverbleekten Zoon eener Weduwe, wederom dat Leven verkreeg • 'tgeen naderhand ontelbare Heiligen in Opwekking der Dooden, hebben nagevolgt. Geen eenige Creatuur is uit te denken, welke in den Schepper verandert worden kan ; maar door het Gebed, gefchied zulks dagelyks, wanneer in het Ampt der H. MiJJe , de Subfiantie des .broods en Wyns, door het Gebed des Priefters, en door de Woorden der H. Conlecratie wonderbaarlykerwyfe , in de Subjtantie des allerkoftbaarften Lichaams en Bloeds Christi Jesu verandert wordt. Want, of fchoon Christus zoo veel Hy een Menfch, eene Creatuur is, zoo is Hy dan nog door dien hy G o d t is, een Herfchepper. Het Gebed des geenen, welke zig verootmoedigt, dringt door de Wolken, Ecclefiaft. 3j: 21. De Vogelen verkrygen zig wel door hare Vleugels de Hoogte, maar met haar Staart richten zy haren Vlugt; en wanneer zy met de Beweegingen harer Vleugels ophielden, zouden zy hare voorgenomene Plaats niet bereiken. Alfoo gaat het ook met het Gebed, of fchoon hef zig al met Paften en Aalmoeïïen, tot in den Hemel verheft, wanneer dat evenwel niet van eene Ootmoedige Behendigheid begeleid werd, verkrygt het van Godt, zeer weinig, Efiher hadde twee Kamer-Juffrouwen, als ook  ( 3i ) ook ter zei ver Tyd de Hoog-Adelyke Dames en een Page by zig, doe zy tot den Koning Abafveros in zyne Kamer ging, en Hem om iets gemgtigs bidden wilde; op de eene leunde zy, en de andere droeg den Sleep van haren Rok na: AJJumJit duasfamulas, £? Juper unam quidem innitebatur, altera autem famularum fequebatur Bominam, defluentia in bumum indumentafuftentans. Dat Gebed is Eftber, door welken wy eene Toevlugt verkrygen tot Godt, den Koning des Hemels ende der Aarden, te fpreken; en op dat het aangenaam mogte omfangen worden, moet het ook twee KamerJuffrouwen, by zig hebben, daar mede het zig op die eene leune, en de ander dèKleedere nadrage, als eene op den Voet volgende Dienarede; en. deefe zyn de Ootmoedigheid- en de Standvaftigheid. Als Xenop'bon eens zyn Goden offerde, en hem de onverhoopte Tyding wierd gebragt, dat zyn Zoon in een Veldjlag 't Leven had verlooren, liet hy daarom niet na te Offeren, maar bleef daar by Stand vaftig , om dat te voleinden. Zie Valerius Lib. II. Cap. 20. Maar wy Chriftenen, laten ons één éénig Woord, een Vloobeet, Geruifch, of Gerucht,* onfe Aandacht en Gebed verhinderen. Maar niet alfoo, door het Bloed Jesu Christi vrygekochte Chriftenen! niet alfoo: maar gelyk als Abraham uit Goddelyk Bevel, eenige Die'ren opofferende, de Vogels die uit de Lucht naar beneden kwamen vliegen, en dat Offer opëeten wilden; yder tyd en zoo lange daar van afdreef, tot het Avond wierde , en hy al-  ( 32 ) alfoo in flaap geraakte. Zie Gen. 15: it i2. Aldus zullen wy ook in het Gebed volharden, tot wy by gewenfchte Avondftond en Ondergang aller Wederwaardigheden , in den ruft der Goddelyke Vertroojlingen en Genaden llaapen, en in dezelve zoetelyk ruften: Ondertullchen zig een ieder beneerftigende, wil hy de Vriendelykfle en Liefderykjle , onder de Menfchen-kinderen, dan in den Hof van zyn Herte innemen; zy zullen zig als dan na genoegen Verluftigen, en met zyne GenadeStraalen befcheenen worden. I. Wie zal my geven Jesu myn Leven, U, ó myn Troojï! myn Toeverlaat! Om u te ontfangen, Is myn verlangen, Op rein verliefde Herten Jlaat Al myn vertrouwen; Op U te bouwen, Zal zyn en blyven fieeds myn zin: Gy zyt bet Leven, Die zig U geven, Gaiïn tot een Schuilplaats veilig in. 2. Laat ons niet ruften, Maar nu met Lujlen Affcbieten een verliefde Pyl; Dat is geen Zonden Nog ooit bevonden. O Jesu, myner Zielen Heil! Daar  C 33 ) Daar gantfcbe hoopen, Naar Hem toe hopen, Om Trooft, en Hulp, in alle nood; En .niet te lyden, Die Zonden myden, L Van U verloft zyn van de DoodJ 3- Een Eind' van fmerten, Gy , mynes Herten, Kom Jesu, van myn Ziel bemind; Ik kom geloopen, En wil nu hoopen, Gy zyt myn Vader, ik uw Kind; En Schaap, Gy Herder, Ja Bruid, en verder, Die my voor Eeuwig beeft verloft: Om eens te woonen, Vercierd met Kroonen, Hier boven, beeft u Bloed gekaft. 4- Thans moet ik wachten, Zeer vol gedachten, O Jesu, allerboogfte Heer! Leert my Üw Wegen, Ik ben genegen, Te zoeken U in Liefde teer. Ey! dog wat reden, Zoo lang geleden, Heb ik Uw Aangezicht gezocht? '1 Is waar misdaaden, My overladen^ Dog Gy, gy hebt my vry gekocht.  ( 34 > y. Myn Hofjlaat open, U wou ik nopen, Myn Lief die zou weer komen \n$ Als van te voor en, En dan daar hooren, Hoe dat ik Hem oprecht bemin. Laat 'i U gevallen, Gy als Corallen, Dootbleeke fcboone Appelboom: Wilt U bier koelen, Zephirus voelen, Aan Beek' en zoete Waterflroom. 6. Flora genegen, Koomt U daar tegen, Met Korfjes, Bloemen veellerhand'; Van Reuk en Verwen, 'k Zal dan verwerven, Van U een fcboone Lentefland. Laat my niet zuchten, Eet van Uw Vruchten, Gy hebt de Boom en Vrucht gemaakt : Ik weet, Gy doet bet, Uw Werk verzoet het, Als Gy maar eens myn Herte raakt. 7- Kom Heer der Heeren\ 'k Wil van U leeren, De Weg des Levens, waar Gy gaat; Laat my niet dwaalen; Schiet op my fir aaien, Fan  ( 35 ) Van Gunft, Genade, want myn ftaat, Is gantfch vervallen, 't Lykt niemendal, en Ah 'k my te regt bedenk en weet; Dat myne Wellen, Zig tegen Jtellen, En nooit niet trouwlyk zyn bejïeedt, 8. Ik wil gedenken, Uw zoet infcbenken, Een Drank van liefdens Eigenfcbapi Komt dan gegangen, Gy, myn verlangen! Beluft op zoete Liefdens-zap. Uw Liefd' erbarmet, En my verwarmet O gantfch ontftoken Liefde-vlam! Uw bloed vergooien, Van elk genoot en, Is Jesüs ons, uit Davids Stam. 9. De Deugt te vinde, Zyt Gy, Beminde ! Myn Heiland! die bet al vermag; Gy kund my geven, Eén beter Leven, Uw Vuur, dat brand vafl alle Dagi Verkoorne Jtammen, Vol, Lief de-Vlammen, Die werpen op U al hun zorg; Terwyl bun fmerten, Die zy van Herten Bekennen, dat <3y zyt hun Borg. C a 10.  10. Niemant zal noemen, Of zig beroemen, Dat by kon op zig zelfs bejlaan; Niemant dan iffer, Die dog gewiffer, •Als op den Heiland aan kan gaan. Die zyn medoogen, En zyn vermogen Ter Herten gaat; Hy zyne Bruid, Daar toe kan dringen, Dat zy mag zingen, Ter Eer des Bruigoms overluid. 11. Komt Gy in boeken, Myn Hof bezoeken, Daar zig vergadert 't Pluimgedierf; Dat U zal loven, De Lucht verdoven, En met baar Stemme 't al pleifiert i Ook heldre Bronnen, Zoo veel zy konnen, Vaft ruiffchen in den Avondbond; Uw Dank bewyfen, En aljoo pryfen, Als wijlen zy 't Gend-Verbond. 12. De Bloem, geladen, Met fchoon cieraden, Voor U, 6 Gy, de Liefde myn! Daar Gy van verren, Ook als de Sterren, Be-  (37) Bewyft nog Uw Genade-fcbynz Aan die zig buigen, . By overtuigen, t Van Wind beroerd, dan bier dan daar: Veel meer in Vreugden, Vermaakt in Deugden, Als ik in U nabybeid waar. 13' Wilt Gy dan Jlaapen, By Uwe Scbaapen, Zoo voer dezelv' dan in Uw' Hof; Of laat zy weiden, In Beemd' of Heiden. De and're Herders hebben ftof, Om daar te waaken, Daar Lamm'ren blaaken, Dat die gefpyft zyn en gevoed? O Gy, myn Leven { Zeer boog verbeven, Geef Licht, geef Troojï, in myn Gemoed. I4- Daarom te beiden, In Hof of Heiden, Daar 't droevig is alleen te zyn\ Kom my daar tegen, Ik ben verlegen, Ach Bruigom! laat my niet in pyn. Verlaat uw Bruid niet, Want 't zeer naar uit ziet, Zoo Gy niet haaftig tot my koomt'. Leer my recht fmeeken, Vergeef Gebreken, Verfchuü niet langer in 't GeboomV. C 3 15.  (38 ) ij- Gy wilt ligt hebben, Dan Vloed, dan Ebben, Dan Zorg, dan'Quaat ,dan Pyn,danSmert', Blyf niet verborgen, Nog laat my zorgen, Gy kent en weet myn angjlig Hert'. ■Ach, Heer der Heer en! Ik zal nu leeren, Hoe dat een Bruid Jïeeds dient vercierd; Wmneer men wachten, Vü van Gedachten Hoe dat men Hemel-Feefien vierd. 16. Daerom myn Leven, Voor my gegeven, Kom, Kom, met Uw!' Genaden-ftraal; Die ik begeer e, Ter uwer Eere, En Wenfch daar na wel duifentmaai; Om U te roemen, En my te noemen, HJW Liefdens-Schat van Eeuwigheid; Dan heeft myn zuchten, Veel goede vruchten, Gantfch lekker voor de Bruid bereid. 17- Laat. my verkwikken, ■ Om my te fcbikken, Naar alles wat U wel behaagt; Want, my is bekend, Myn zonde en elend, En  C 39 ) En boe Gy Lam! myn Zonden draagt: Laat voor myn Jlerven, Ik dog verwerven, De Kroon, U Bruid voor lang belooft; Geen Dood te vreefen, Geen Hel zal weefen Die my, myn Bruigom dan berooft. 18. Nog is myn zorgen, My ook verborgen, Die fcboone en klare Zilver-dag; Dog die zal komen, Voor alle Vroomen, Zoo heerlyk, als nooit Menfcb en zag: Een zoet beminnen, Van Hert en Zinnen, Dat Klopt, dat Bid, noord opgedaan; Wie zou niet branden, Om aan te Landen, En in de Bruid-Zaal in te gaant 19. Ik ondertuffcben, Zal ] e s u s Kujjcben, En gaan op 't Pad des Levens voort; Daar noord bevonden, Tot aller ftonden, Dat alles daar is zoo 't behoort, Dit zyn myn zangen, Kom, myn Verlangen, Ei lefcb l lefch dog myn Liefdes-brand! Laat U gevallen, Myn Hert voor allen, Zeg Ja: en geef daar op ïjiü' Hand, C 4 ao.  (40) 20. Ver dryf myn Plagen, - Stuyd al myn Klagen, Door Uwe groote Kracht en Macht- Laat die benyden, n j. i Enmy befiryden, Vo/t baajt eens onder zyn gebracht: 'k Zal U dan Loven Enpryfen boven, Verheerlyken; daar nooit geen pln Nogjmert, nog vreefen , Maar Gy geprefen, JJaar altoos zonder eind zult zyn. Dat de Kunfl de Natuur navolgt ak PPn Aap de Zeden, of dat de Kunft een 'lp der Natuur is, dat is gemeen; nadien de Kunhf de Natuur in veelen deelen na aapt. Want tlS als de Natuur ordentlyk, en na zekere frappen voortgaat, en van het onvolkomene Tot het volkomene, en dat voortbrengende tot het I cortgebragte gelyk te maken f navol °f al foo neemt de Kunfl niet onorfenSs aan maar werd door zekere Regelen als Geze fchao gehouden, niets zonder de Natuurlyk fstof. finuitte werken Want, alfoo zeTeen ft geljcb Leeraar: Het Werk der Kunfl U Je grond op het Werk der Natuur, Int? We§rk" ïn? w1 ?P.,her Werk der Herfcbeppinl•• ófwel het Werk der Natuur niet ?nn ™it^' als het Werk der JWf^™™ der ^ ?00 volkomenf a]s het VVerk der iWis. Zulks-onaangezien, beJrbeidSdog de  (4i ) de Alcbimijlen een zeker zoort van Goud, trors de Natuur voor den dag re brengen, en te Goudfcbeur in de El/as binnen te komen; maar zy bevinden zeer veel, dat zy te Steekborn in het Turgoufche aanlanden; nadien zy in haren aangevangene Arbeid dikwyls nog tteken blyven; of zoo zy daar iets fchynbaarlyks uitbrengen , kan het dog tegen zommige Edele fieenen, geene Proeve houden, en van zeer weinig nut zyn, terwyl het de Eigenfchap van het ware Goud niet hebben kan. Want het ware Goud het Vuur wederftaat, en zeer Vruchtbaar is in de Geneeskunde, om de Herfenen te versterken; zoo als wyders dien Engelfcbe Leeraar zegt: Qucedam formce fubftantiales funt, quas nullo modo ars producere p'otejl. quiapropria ac' tiva ö* paffiva inveniri non poffunt, j'ed in bis non aliquid fimile facere, ficut Alcbimijice facïunt aliquid fimile auro, quantum ad acciden. tia exteriora, fed tarnen non faciunt verum au* rum, quiaforma fubftantialis auri nonejt, per calorumignis ,fed per calorem folis in loco determinato ,ubiviget virtus mineralis. Deeze Moeder is byna als een Goud Gebergte, daar van de Vader de Zonne is. Het gemaakte Goud heeft dit gebrek, dar wanneer het dikwils gefmolten werd, alles in Rook vervliegt; behalven, dat nog op eenige tyden, door Kunjt en Behulp van boofe Geelten, natuurlyke Werkingen kunnen voortgebragt worden. Zie Augufi. Lib. 3. de Trinit. C 8. Tom. 3. De Goede Werken, zyn ligt te vergelyken by het Goud. De Menfch is als een Aap, en aapt na andere Zeden, veel liever na de Boofe als C 5 de  t42) de Goede; echter is hy nog op zekere Tyden zoodaniggenatureert, het goede na te doen* niet evenwel uit liefde Gods, of der Deugt' maar uit eigen Nut, menfchelyk Aanzien, en meer andere Oorzaken. Dog niet alles wat blinkt is Goud, en bedrogen die zich daar aan Houd. De Alcbimifien, hoewel zyna den uiterlyken fchyn, een Goud voortbrengen, zoo acnt dog den geenen zulks niet hoog, die het echt kent, dewyl hy zyne Onfcbatbaarbeid en verborgen geringheid, ligt kan bemerken. De allerwyfte Godt, een doorzoeker van het innigfte des menfchen Herte , acht niet veel zulk nageaaptDeugdenGoud; wanneer het met uit een rein Herte, als eene. Moeder, en door de Zonne der brandende liefde Gods, als eenen Vader, geboren word. Want zulke Werken wederftaan niet het Vuur der Beproeving, deugen niet tot eenige heilfameyfrï. Jeny en Gezontbeid der Zielen, maar vero-aan door Eigenliefde in Rook en Ydelbeid, of werden door onnutte Gemeenfchap, fchadelyke Dingen. Daarom zulks bevindende, den"iï. Bernbardus uitroept : Acb , dat dog uitterlyk met een Menfcb by my -ware, op dat ik in■nerlyk in myn Herte met Godt fpreken konde. 7Ae Cap. 66- de intern, domeftic. Derhalven moet men de Vertrooftingen en Gefprekken der Menfchen vlieden , op dat wy in hetbinnenfte •van ons Hert Godt mogen omfangen, en Hem aldaar tot eenen Inwoonder hebben. Want zoo lang 't Gemoed vermengt is onder 't Gemeen, kan dat Godt niet opwachten, maar moet daar van afgezondert zyn. Derhalven, Gy Zie-  ( 43 ) Ziele, daar Gy alleen G o dt op te wachten, hebt voorgenomen ; blyft alleen, en vlied de Menfchelyke Gezelfcbappen, vermydende daar beneven alle onruftige Aanfpraak, daar mede gyHem, voor.U alleen behoud, dien gy boven alles hebt uitverkooren. Derhalven zegt zeer wel Blofius ex Taulero: Inftir. Jpicit. append. qta. c. 4. num. jro. Van allen den geenen, welke Godt niet een ware Oorzaak en Begeerte is, zult gy u onttrekken; de klein'te Verlies der nuttigfte tyd, die de ergfte is vlieden: Daarentegen u de Eenzaamheid bevlytigen, in welke men zig vereenigen kan, met den allerzoetften Godt. Ook zoo den Honïngvloeijende Bernbardus zegt: De Ziele kan niet begelukzaligt worden, met de bezoekingen des Heeren, die aan Af'wykingen overgegeven is. Bnpleri vifitationibus Domini anima non poteft, quiz diftra&iombus fubjacet. Zie Serm. 3. Afcenfion. Domini. Zomtyds gebeurt het, dat men bemind, en weet niet wie; verkrygt, en weet niet wat. Daar zou wel eens Iemant denken, zyn Hert ware tweemaal ge¬ wond, en in zulken Verwondings-Smerten zoude hy niet overweegen konnen, of de Liefde een Smert, dan of de Smert eene Liefde zy. Het gantfche menfchelyk Geflacht, is voortgekomen van éénen Menfche , alfoo zullen wy ons allen ook wenden, na éénen Menfche,die Godt is. Christum Jesum, in quo vivimus, movemur &f fimüs» In Hem leven wy, ende beweegen ons, ende zyn wy.Act. 17: 28. HET  (44) HET III. HO OF TS TUK. Wanneer men dikwils vraagd; ■Het Geven niet behaaed. Gelyk als de voprnaamfte onder de Propbeeten al zuchtende uitriep, en uitroepende zuchte: Rorate cceli de/upèr, & vuiorem. jel. 45: 8. Dat is: Druitet He melen van boven af, ende dat dTfV&fiket jen  (45) jen van Gerechtigheid: de Aarde opene baari ende dat allerlei Heil uitwajje. Alfoo is ook eer* ander in Trooftryke •woorden, uitgekomen, daar hy zegt: Exulta filia Sion: Jubila filia Jerufalem: Ecce Rex tuus veniet tibijujtus £? Salvator. Zie Zacch. 9: 9. Verheugd u zeer gy Dochter Zions , juicht gy Dochter Jerufalems, Ziet u Koning zal u komen, recbtveerdig, ende by is een Heiland : Matth. J21: j. en Joh. 12: 15. Vermits de eeniggeborene Zoone Gods, qui cum informa Dei efJèt, non rapinam arbitratus ejl, ejfe Je cequa. lem Deo : femetipfum exinanivit formam fer» vi accipiens, in Jimilitudinem hominum fa£tus É? babitu inventus ut homo. Daar hy in Goddelyk gejlalte ware , het voor geen Roof heeft gehouden, Godt gelyk te zyn, maar heeft zig zeiven vernedert, en is andere Menfchen gelyk geworden , omfangen van eene Maagt, geboren van eene onbevlekte Moeder, & babitavit in nobis, en heeft onder ons gewoont , om de Zondaren Zalig te maken, quorum primus ego fum , onder welke ik de voornaamjle ben. Zie 2 Philip. 2: 6; 7. Joh. 1: 14. en 1 Tim. 1: 15. Want gelyk den H. Auguflinus zegt: Doe Christus had voorgenomen, een Groot Gebouw in zyne Kerke op te richten, heeft Hy tot deefer bevordering gedacht, op den grond der Ootmoedigheid ; daar mede, wanneer Hy het Fundament daar toe had gelegt, Hv des te beter en hoger Gebouw, daar op zetten, het Fundament zelfs had gegraven, in het benedenste na beneden was gegaan j op dat ook alfoo den Gevel van ■ dat  (46) dat Gebouw, na den aart der Ootmoedigheid' opgericht zoude worden. Zie Serm. X. de Ver* bis Domini. Daarom heëft Hy den Zapbir. blaauwen Hemel-Zaal verlaten , en na Kroon en Scepter afgelegt te hebben, in het Jammerdal der Wereld ingetreden, heeft Hy als Godt gemaakte Menfch, en Menfch gemaakte Godt den Zondaar, uit de Vuiligheid der Zonden en Misdaaden, tot de ftaat der Genade verheft Want aldus fpreektHy by den Propheet: Quod perier at, requiram, & quod abjeStum eratfreducam, quod confraóium fuerat altigabo , £p quod mfirmum fuerat, confolidaho. Ezech. 34: 16. Het verlorene zal ik zoeken, en het weggedrevene zal ik wederbrengen, ende het gebroke11e zal ik verbinden, ende bet Kranke zal ikfterken. Non enim veni vocate juftos, fed peccato. res, Ik ben niet gekomen, om te roepen Recht-, vaardige, maar Zondaars, nonegent, qui fani Junt medico, fed qui male habent. Wyl de Kranken, en niet de Gezonden, de Medicyn-Meefter nodig hebben. Zie Mare. 2: 17. Luc. 5= 3*. Gelukzalig is alfoo eene Ziel, die van den üllerhoogftenGoDT, een zulken Medicyn-Meefter verordineert is; welke anders, zoude't leven verlooren hebben, by aldien Hy met den koitlyken Balzem zynes dierbaren Bloeds, niet had geholpen. Ifte confolabitur nos ab operibus éf laboribus manuum noftrarum in terra ; cui maledixit Dominus. Gen. 5: 29. Deefe zal ons trooflen over ons Werk, ende over defmerte 011 > fer banden, van wegen '£ Aardryk dat de Hekre vervloekt beeft. Want, als zoo eene Ziele er-  (47) erkent; de gevaarlykheid harer Krankheid, die zulken voortreiTelyken Medicyn gebruikt; alfoo kan zy zig ook vertrooften, dat haar Krankheid. zoo gevaarlyk niet zy, of zy kan geneefen worden.; vermits zoo een voortreftelyk Konjlenaar, welke de Eeuwige Wyiheid zelve is,de Geneesmiddelen om Niet geeft, en niet nodig heeft, wanneer zy geene Werkingen zouden doen, die voor te fchryven; in quo habemus redemptionem per fanguinem ejus: Coll. i: 14. In den welken wy de VerloJJinge hébben door zyn Bloed, (namelyk') de vergevinge der Zonden. En wel met zulken Liefde, die Hemel nog Aarde heeft konnen begrype?z, wiens Zit* bank den Hemel is, dat Hy gedult nemende , zig arm en bloot, tuilchen den Os en Efel, op Hooy en Strooy, by groote Vorjt, in Doeken gewonden, in eene Kribbe heeft willen leggen. Zie Pf. 60. en Luc. 2: 16. Maar waarom dat? Daarom, dewyl de Jooden niet milder nog barmhertiger waren, tegen Hem in zyne Jeugt, als zy geweeft zyn ,in zyn Ouderdom. Christus Jesus hadde geen Huisvefiing , Herberg , nog Wooning, quia non er at eis locus in diverforio. Zie Vers 7. Want de Jooden wisten beter te multipliceeren als divideeren: Zy willen beter te conjugeren als te fepareeren; Zy willen het hare dapper te zamen te houden, en waren geene Zcicbai, die het halve Deel van zyne Goederen den Armen uit- en mededeelde; Luc* 19: 8. nog veel minder volgden hare Wyven, de H. Martba na, om Ch ri s t 0 m te herbergen. Luc. 10:38. De Vrouw Benigna en Zufter Cbaritas, waren haar te dier tyd nog niet  (48 ) niet bekent; overmits de Kloojler Maagden, ter zeiver tyd zoo zeldzaam geweeft zyn, als de Zonne in de Egyptifcbe DuiJlerniJJe; onaangezien zy de Liefde en Goedwilligheid van hare Voor-ouderen, hadden kunnen leeren, als zy hadden willen. Maar, wanneer men den Hond, na de Jagt moet dragen, zulks geeft een Hechte hitte, werd weinig gevangen, en de Keuken niet zeer voorzien. Met willige Honden, is ligt iets te vangen. Wie loopt die behoeft men niet te trekken. Wie vrywillig geeft, van den geenen zal men niet eiffchen. Een Gierigaart haat Godt, en een blymoedigen Gever beeft Gódt lief. 2 Cor. 0: 7. Wanneer iemant tegen den Armen hardnekkig is, en Gebhardus' genaamt werd, en niet in de Voetflappen treed van den H. Gebbardi, die een byzonder Liefhebber van den Armen geweeft is, en die de jaarlykfche Uitdeeling des Broods, in het Beroemde Godshuis Petersbuifen , des vermaarden Ordens - regel S. Benedittus te Conflans aan den boden Zee, bezorgde, zal niet veel Goeds van Godt omfangen. Wie daarentegen den Beboeftigen helpen , en van l^reugdenberg afkomftig is , en Hilarius genoemt werd, die kan zig zonder Vreefe en Mifflag verzekert houden, dat hy geen gebrek aan trouwe Vrienden zal lyden; alfoo diergelyke Menfchen by Godt in groote waarde zyn. Want Hy in de gedaante eenes Armen, veelmaal tot de zulken is ingekomen, in Legend, vit. SanSt. Wanneer zig Iemant den Armen betoont van Benevent te zyn, en jegens den Behoefcigen Bona- von-  (. 49 ) vontura genoemt werd , die de Armen zeer welkom zyn , en daar beneven zyn Zak en Hand voor haar opent, die zal den allergoedertierenften Godt, in eene Vreugdvolle Hemels-Zaal , tot de eeuwige Rulle doen ingaan. Wanneer Iemant tegens den Vreemden en ■Nootlydende wil zyn Armogaftus, ik wil zeggen, den Armen Gaftgever, die heeft te hoopen , dat zyn Keuken en Kelder nooit ledig zal worden. Maakt u zeiven Vrienden uit den Onrecbtvdardigen Mammon , fpreekt Chriftus, Luc. 16: 9. Facite vobis amicos de Mammonct ïniquitatis. Hieronymus zegt, het woordeken Mammon, beduid den Rykdom. Comment. in C. 9. Mattb. L. ï. Deefe Rykdom werd Rykdom der Ongerechtigheid genaamt, de wyl zy gemeeniykdoor onrechte Middelen werd verkregen, of dat zy den Menfchen, tot de Ongerechtigheid, ■Gierigheid, en Wellufien beweegt. Zoo evenwel zulken Rykdom tot AalmoeJJen werd aangewend, dan doet zy den Uitdeelergroote voordeden , gelyk als Daniël de Koning Nebucadnezar raade; zeggende: Peccata tua elee» mofynis redime. Dan. 4: 27. Breekt u-we Zonden af door Gerechtigheid. Als David zyn Teftament maakte, begeerde hy van Saioram,dathy de Zoon van5erzei/afdes Galaditers, altyd aan zynen Koninglyken Tafel zoude eeten laten, om dat hy David in zyne nooden, als hy voor Abfolom vlugte, had bygeftaan, en met Spyfe en Drank voorzien. Iliis Berzellai Galaaditis reddes gratiam, erruntque comedentes in menfa tua; occurrerunt enim mi'bi quando fugiebam a fafiie Abfalon Fratris tui. Christus Jesus, is ook tegenwoordig D ia  C 50) in de Perfoon aller Armen verdreven, en va'a de Bezitting der tydelyke Goederen berooft; Hem zullen wy daarom , als deeftn Galadittr tegen gaan, en Hem met zyn gantfche arme Krygs-ftetr Spys en I '.rank mededeelen ; daarmede wy eeuwig aan de Tafel (ksuChhisti, des Zoons Davids, ons verkwikken konnen Maar onaangezien , dat Christus zelfs belooft-, Matth, 19: 29. ntfks in de Wereld, behalven de hemelfche Se/uowj?,hondcrtvoud , te vergelden, geeft het weinig dier^elyke Gtillbouders. Onaangezien , dat bet Aalmoeien geyen is als een gouden Sleutel, met welken wy de Schatkamer Gods openen, wil dog niemant de hand_daar aan leggen Onaangezien , dan het Aümoejjen geven, is als een Gieter, door welken wy uit die onuirputtelyke Zee der Barmlertigbeid Gods mogen putten ; wil dog niemand in die Genade-Zee baden. Onaangezien, dat het Aalmoe (jen geven is, als eene Roede Mofes, met welke wy den toornigen Godt, als eenen narden steenrots vermurwen konnen, en voordringend maken zyne Genade- Welle, op de Dorheid onftr Zielen, wil dog niemand dit Middel verkiefen Deefe is te arm, geene drukt de Kinder■-Ziaarm; deefe is in Nood, g-ene heeft in Huis geen Brood; deefe is in groote Aco'Oden, geene moet zig zelfs dulden, ah een tweede Smalbans. Maar daarentegen, 'of men lchoon tot het Aalmoes geven, van eene arme Staat is, zoo is men dog tot de Vermakelykheden van Licbtenauw. -Of men fchoon iegens den Armen iets mede te deelen tim-Mam* lenbwg [s. zoo is met) do„ om dg Hand ^ geile Smots en Vodde te vullen, van Glukjtad. Of  ( 5i ) Of men fchoon den Nooddrufrigen met een Stukje Brood te begunftigen , van liedelsgarjlen is., zoo is.men dog in de Kroeg -te gaan, van Geef huif en, en geeft daar zoo veel in uit, dat Wyf en Kinderen in Huis niet hebben een Duit; onaangezien de Wyven in de Keuken zitten,, en meften haar Buik met Wyn en Sprits-gebak. Dus. het vceltyds gebeurt: Is de Man nol, zoo is het Wyf dol. Is, de Man in 't Waards-Huis, gaat het W,yf in 't SchenkHuis; Smult de Man by dm Ploeg, dan zit het Wyf in de Kroeg; Gaat de Man na 't Roode Cruys, het Wyf is ook haaft buitens Huis ; Is de Man. in de Groene Crans, het Wyf, gaat meê dra ten Dans; Teerd de Mftn, in de Gulde Sterre, het. Wyf is van daar ook niet verre; gelyke Kern, gelyke Scbaalgn, de een raakt door den aar aan 't dwaalen. De twee Verfpieders, die van Jofua ware» uitgezonden, om Jericb.o te verfpieden, in het Huis Rachahs gekomen zynde, wierd dat Huis, b,y de Overwinning der Stadverfehoond, en deefe Verfpieders door Racbab, .onder de VlasJtoppelen verborgen,,om alfoo voor'het Verderf bevryd tezyn-.Jof. 2: 6. Operuiteos flipulalini. Deefe Vlasftoppelen, zyn de Overvloed der Gmderen, daar door wy vermaant werden,dat die geene, welke het Levender Armpn. van het V'enderf willen behouden , het Ge-vaar van hun afwenden, en hun uit den Overvloed hater Rykdvm, onderhouden , en gaarne Aalmoeffen geven, Uitverkoren en Zalig zullen worden, wanneer dat algemeene Verderf van dat Jericbo der gantfche Wereld zal zyn. Want de H. D 2 Au-  Augujlinus zegt: Libro 50. Homil. 39. Voor de Poort der Helle, flaat de Barmbertigbeid, en Iaat niemant daar in Gevangenis fluiten • namelyk van de geenen, die ook Barmbertièbeid getoont hebben. Dog diergelyken werden weinig gevonden, die zulks wel behertigen en wanneer hen dog al eene Aandacht aankomt, door een Aalmoes harer Ziele wel te laten gefchieden; zoo zyn zy daar mede zoo onbekrompen, als den ryken Vrek, welken Goot meteenen verkvviïlenden Zoon begelukzuligt, zoo als het dan 'veeltyds gefchied dat een Oude Servatius, eenen jonden Bonifacius de Wereld achter laar. Deefe hoorde eens, hoe zyne Stroo-Goederen met zyne Gezellen, Mes Goeds beftellen; voor het Studeeren,lrappuleeren; voor LeeJen en Scbrnen, de lydverdryven; met Teerling en Kaarten , op veelerle. Aarten; dan Danjjen, dan Springen nu >yci«j, dan Zingen; ook Speelen met Fj^en, haaft na de Wyn grypen • en Waaren vermeten t ^Drinken en Èeten; gezocden, genraaden, zoo veel den Buik kon laaden Onderwylen kwam den Oude uit zyn Muife-Hol voor den Dag,en fprak tegen zyn Hofmeelter: ±.1! terwyl myn Zoon zoo mild is, zal ik my mede wat goeds doen; daarom neemt deefen Lreutzer, en laat my een Salaade voorzetten ik wil ook dapper /ira/Zra. Wel lullig, dat Godt erbarm! Even alfoo maken het ook veele, wanneer zy andere zien, hare Zielen ten nutte, een Aalmoes geven, vermeenen zy ook daar door den Hemel te koopen; zoeken een ongangbaar flukjeGeld op, 't zy een kope- re  (53) re Heller of Penning, en beelden zig daar by in, wat zy voor wat Goeds dan gewerkt hebben. Maar ach! met eene zoo gerfnge Gave, verkrygt een Gierigaart den Hemel niet, dan zoo eenen geeft meer om de Oogen der Menfchen te behagen, dan om zyne Ziele het eeuwig? Leven, te doen beërven. Als de Duive wederom in de Arke was ger komen, Gen. 8. hadde zy in haar Bek ee« Takje met groene bladeren van een Olyfboom ; beduidende, dat, wanneer wy in de Arke der hemelfche Heerlykbeid, begeeren in te komen, wy in ons Hert en Mond ook hebben moeten, dat groene Takje der Barmbertigbeid. Daarom heeft miflchien ook Zaiomon, de Deur desbin. nenften Tempels met louter Olyfboomen Hout, betimmeren laten: Overmits de Olyfboom is een Zinnebeeld der Barmbertigbeid, door welke de Olyfboomen-Deur ons indachtig maakt, dat men door de Barmbertigbeid, in dat he~ Hielfcbe Jerufalem kan binnen komen, 't Welk dan ook zeer fchoon de PI. Hieronymus Epifiola ad Nepoti medeitemd; zeggende: Ik gedenke niet geleefen te hebben, dat ooit Iemant, die de Werken der Liefde zeer gaarn geoefend beeft, een kwade Dood geftorven is; want de zulke beeft veel Voorbidders; en 't is onmogelyk, dat bet Gebed van veele niet verboord zoude worden. Gelyk ook Christus zegt: Biddet, en u zal gegeven worden. Luc. 11:9. petite £ƒ éabitur vobis. Zoo lang zekere arme Weduwe haar Oly in de ledige Pot had ingegoten , is die meer en meer wonderbaarlykerwyfe toegenomen; maar doe zy ophield tegiefeK.,heeftde Olyvloejing ook opgeD 3 hou-  ( 5+ ) houden tewajjen: i Kon. 4: 6, Alfoo ook,zOó lang wy de ledige Put der Armen, mee de Oly der Barmhartigheid aanvullen, zoo nemen onië Goederen ükydtoe, en hoe meer wy onsbevlytigen den Armen te helpen , hoe meer wy ons verryken. Want hoe meer het Bronwater gefchept werd, hoe meer e'n overvloediger het opwelt; alfoo zyn de Rykdommen Bronnen, uit welken hou meer en meer daar uit voor den Armen getrokken werd, hoe meer zy toenemen en vermeerderen. Hierentegen alwaar geene Aalmoeien uicvloeijen, daar plagt ook geen Overvhet voorhanden te zyn. Beide leert de Ervarenheid. Zeker Spanjaard , welke al zyn Geld aan Kleederen te kofle leide, vertoonde zig alfoo als een Heer van een groote lieeifcbappy: Wanneer het echter tyd óm te Eetcn ware, vergenoegde ;hy zig met wat Roggenbrood en een dronk filter. Toen hem evenwel dit van Iemant verweten wierd , zeide hy , dat hem meer aan Reputatie, ais aan lekker Reten en Drinken was gelegen: Ook is de Wereld alfoo gefield , dat ze meer de 'fcboone enpracbtige Kleedeven, als Weetenfcbap en 't V'erft,and Ecren. Wilde Godt ! dat onder de 'Duitfeben waren, deefe zoo Spaanfcbe herten , welke haar Eeten en Drinken, met fchoone Kleederen te bedekken, en re Markt wiften te brengén! Maar om tot ons voorneemen te komen, melde ik nu, dat onfe Herten meer de Reputatie eenerReimgheiddev Ziele, behoorde laten gelegen zyn, als ra te denken de Witte- en Geele Aarde, van het Zilmer en Goud, De fchoonfte Hoogachting voor ons is, wanneer de Ziel  (55 ) Zi'el gecierd werd met koftelyke Kliederen van allerhande Deugden, en het Lichaam ganfcfi fp-anrzmn verzorgt met Eeten en Drinken, daar mede het zig den Geest onderwerpe. Abjicite Devs.^alienos, &? mundammï: Sur* gite éf Lifcenéamus in Betb-El, ut faciamus ibi altare Deo. Gen. 3;,: 2, 3. Sprak Vader Jacob tol de Zynen, en alle die by bem waren; Doet weg de Vreemde Goden, die in 't midden vans zyn, ende reynigt u, ende verandert uwe Kleederen. Laat ons dan toezien, en naar ÜetbEl trekken, op dat wy den Heese ook een Altaar bouwen. De overvloedige Rykdommen zyn vreemde "Goden, die de GÏerigen meer vereeren, als den Schepper aller Dingen, welke is een eenige Godt, en geen andere. Zie Deut. 6: 4. Deefe Rykdommen zullen wy uitwerpen onder de Arvien , daar wy ons keeren van de Afgoden, tot den ware en levendigen Godt, en alfoo gereinigt worden, van alle onfe Zonden. 1 TefE ï: Q; Wy moeten heen optrekken naar Bet'hEl, cm te bezoeken de Armen', dewyl BetbEl zoo veel zegt, als een Huis Gods, dat zyn de Behoeftigen, quod eflis Vos ; aldaar moéten wy opbouwen een Altaar der Barmhertigbeid den He ere, en Opofferen een rein Offer onfer befte Meening, in mèdedeeling aan de Behoefdgen. Wat nut doen de Rykdommen in Kaften en Kiften, 'by zulke Phantaiïyken, daar zy ter Tyd wanneer zy deefe Wereld moeren verlaten, niets mededragen , dan alleenlyk hunne Goede of Kwade Werken. Wanneer de Moeras- en Vyver-Watsren ftille- ftaan, en niet vlieten, zoo trekken D 4 zy  (56) zy vuiligheid en Jlym aan zig; daarentegen de te vendjge of vhetende zyn louter, zuiver en ry* van ViJJcben; gelyk ook de Rykdommen en Go4r«i, wanneer zy fteeds in het duiftere verborgen leggen en met tot AalmoeJJen uitvlieten, lyn zy gantfch met nuttig nog vruchtbaar. Gelyk als ook riet AToom in de Schuuren niet waft , maar in óe Aarde moet geworpen worden,om Vrucht te dragen; alfoo ook het Geld, brengt zoo lang dat nog in de Beurs is, geen voordeel aan, tot dat het onder de Armen werd geworpen Dit heeft zeer wel ondervonden zekereVoorjlanderejfe op het Swariewald Ord. S. Auguft. Can. Regul. Welke haren Heiland door zulken billyken Woeker, zoo lieffelyk heeft weeten te Kujjen, dat het gantïche Hemelfche Heir-leger, daarover verheugt is geweeft, ü Groote Heeren, welke in een ander Land willen reilen, zendendaar toe de nodige middelen vooruit, die zy dan navolgen. Alfoo zullen wv ook vooruit zenden. onfen Rykdom door de Armen in den Hemel, alwaar wy die eeuwig kunnen bezuren en genieten: want al wat wy Godt in Liefde den Armen fchenken, werd dan eerft ons eigen, na dat wy het weg hebben gefchonken. 6 Jobannes Ludovieus, Graaf van Sultz, Landgraaf in klegau Zal. Ged. was zoo mild jegens den Armen, dat hy niet alleen zyne Onderdanen veel goeds deed, maar ook vreemde en arme Kloofterenrykelyk begiftigde, Kerken en Altaren vercierde,ja geheeleweuwe opgericht ifrLT a^anTn0£ k% kan blyken, aan de Capel vanO.L. V. te Loretto, daar zy.  (s?) Eyne Milddadigheid rykelyk aan te kofte g& legt is; waar door hy by G odt zoo veel heeft' verkregen, dat hy op de Wereld geprefen, en in den Hemel voor een rechtmatigen Bezitter zyner Goederen, die hy door zyn Milddadigheid daar heen, en voorafhad gezonden, is erkent geworden. Want Zalig zyn de Barmhertige, Matth. 5: 7. en anders, mJJèricordia volo, Ik verlange en wil de Barmhertigheid. Johannes Graaf van Montfort, had zulke milddadige handen jegens den Armen, dat hy geenen in den Naam zyns H. Patroons ontmoette , die wat van hem begeerde, van zig liet gaan: hy droeg doorgaans een byzonder Sakje by zig, om den Behoeftigen wat mede te deelen, waarom hy in zyn Leven niet onbillyk wierd bemind; en na zyn dood is beweent geworden. Eenen in zyn Leven>FIoogvorftelyk'Perfoon, had deefe gewoonte, dat zoo veelmaal hy tot een Kaarteufpel op Zondagen, of Marice Vigilium, wierd genodigt, en zulks niet afflaan kunnende, alles wat hy dan plagt te winnen, onder den Armen Met uitdeden. Daarom zy tweemaal gewinnen, als een Geil voor den Armen, en haar zelve een Schat in den Hemel. Dit is het wat Jacob zeide, als hy zig met zyn broeder Ejau hoopte te verzoenen: Mitto legationem ad Dominum meum, ut inveniam gratiam in confpscia tuo. Gen. 32:5. Want een zulke Afzending in de Hemelen, tot den rechtvaardigen Richter, is eene waare Oorzaak , daar mede ook die geenen , die zulke afzenden ,• by hare Aankomft genade vinD 5 da»,  (58 ) de?» e" e*n Genadigen Heer verkregen. Maar, mnTchien werpt gy te«en ™ mn van Goed en p* van Bhed; SokuweKinl deren Huyen te Mulbuifen, diens Monden g» duung wdlen maaien Brood, en gy zelve lïeekt m Aforf Hooft hief den H. Petmm Damum lom I L L. Epifi. rj. ad Alexand. 2. fontif. welke van eenen armen Daeltmer verhaald, die met de ftffeftftg eenes geringen £WM»o*j, die dog zyn geheel jfottttf waar, tot groore Mrfto is gekomen.. Waarom dan ook den Vroomen Ouden fiU», zulks ook wel heeft bemerkt doe hy aan zyn Zoon dit Bevel gat: Ex jubjlantia tm fac Èleemohnam* & nok avertere fnaem au uit* pantere:* ha emmt liet, ut nee d te averiatur facies Dvmni CT 1 ob. 4: 7. Vim tm Gotd geef Aalmoe/ren , en verbergt uw Aangezicht niet voor den Ar. men; zoo zal Goot zyra Aangezicht ook niet van u wenden, Miflchien voert gy een Recbtshandel, of begeert eene bevordering tot een hooier Ampti derhalven gaat veel van uw Hooftzom af en kund daarom zoo veel niet aan den Armen po. Ven ? Ei! zoo behertig het geene, dat den H. Uregono M.igno is wedervaaren; Want dewyl hy den Armen na vermogen mededee'lde U hy tot een Stadhouder Cbrifti verkoren «* worden, en heeft alfoo die Hoogfte Eere verkregen. Zie in Vita L. 2. n. 23 Eene arme Vrouw daarentegen', aai-de Aal. moeffen overgegeven, raoefte den Rechter het Recht uit goddelvk Bevel, tegen zynen wille uulprekeu. Daarom geeft, ende u zal gegeven wor.  ( 59 ) worden; Duc. 6: 38. Want , met de Maat daar gy m»a% Meet, zal u gemeeten worden, iïoe meer men geeft, hoe ryker men wortk Verlangt gy evenwel zeerry£ en verhoogt te worden, zoo konnen u de Armen , tot de Graven, Forjlen, en Hertoglyken Stand ver'heffen. Wanneer gy Laa'ttw werd van Gierig*heid, en niet ais de Heidenen, zelve, het Goud voor uw Godt houd , Pf. 113- 4- milddadiger a betoont jegens den Armen, zoo zyt gy «en Hertog van Saxen-Laatiwenburg Wanneer gy by■fpringt den Beboeftigen en Huis-Armen, met mildryke Vrygevigbeid, dat zy in haar Huis* houding niet zoo groeten Gebre£ lyden; zoö zyt gy een Hertog van Wirtenberg, dan deefte is de befte Huhhouding, alwaö men zig vaft de Schulden der Zonden ledig maakt. Dit evenwel doet dat Aalmoeflen geven, Eleemojyiia ah omni peccato liberat, Tob. 4: 11. Zfit gyk een Hoog Ampt, en kund den Noodiydende mét een Hvoftgeld of Steur te gemoet komen , a'te zeker Koning by den H. Euangelift Matih. Cap. 18: 07- Mifertus autem Bominus fir-Vi. f/iïüj, dtófc £? dèbitum demifit ei, en doet het: zoo zyt gy een Hertog van mark. W53Ï gy u beneerftigen , om te Vaten zien , wat de Huipeloofen afgaat in de Armenhwifen en Hospüaalen, of a!s een fcherpziènde door navorffing, ziet de Nooddruftigheid dér ü'ciloorenc Khfleren, Eleemofym tua fit in abfiondito, Ibid. C, 6: 4- en ipringt haar by; zoo zyt gy een Hertog van Luxemburg. Zyt gV Grootmoedig, en deelt uw GTVervlwdigf-Önnoodwendig niet benodigt G onder  ( 6o ) de Armen, Hoogbenodigde, Nietshebbendeuit* zoo zyt gy een Groothertog Tan Florence-Mer ces tua magna nimis: Gen. i5: ,. Want ind> toekomende Werelt is Godt uw groten Loon, m deefe zal u Goed nu meer flor eer en en waflèn. Zyt gy evenwel OotmoSjel begeert geene groote Eere; deswegen gv te vrede zyt, met een /^r//«. ofte CraSw Jï„* zoo ftrekt uwe hand uirjegens den Veriatenen *Is dan zyt gy Vorft van U«/&fi door omflumng uwesZa^, en aanbieding u wesGWrfr cpent gyuzelfs, a!s een waren Diedrtk den Hemel. Eleemofyna facit nl'Se mifericordiam & vitam hernam, Tob Vermits;het AalmoeJJen geven, ons doe ve?-' krygen het eeuwige Leven. Zyt BarmberligL gens den Nietshebbende, /,awm7 Jen Kromme v00r de Cfiri/?^ (\vaar gek we tljearme Soldaten; dan zyt gy een jVrfl ™„ nadien uwe Sffi^J&'S Genegenheid tot den Arnien , in den Hemel de dai/Zere A^k. Zie Ecclefiaft. „- n ' £ leemofynas illius enarrabit omnis Eccleka torum. Zyne AalmoeJJen zullen de "n iche Gemeente der Heiligen pryfen. Zyt w£y\ leg^mn?febeurden> Gelapten, en Slecht gekleedde Weduwen en Wee/en; zoo zytgyeen Markgraaf vanBaaien, hate EleemLfaS exe omina munda funt vobis. Luc r i- l nZ geeft tot Aalmoejjen het geene. daar in is ende ziet, alles u u rem. Want alfoo bet Water bezfuur uublufeht, alfoo ook de AalmTeZ ét Zonden. En is dit dat voortrefFelykTE,* waar  ( 6-1 ) waar in deZonden afgewfllTchen worden. Ignem ardentem extinguit aqua 6P Eleemofyna refijlit ptccutis. Trek een weinig in uw gefpannen Boog, van verkwiliende onnutte Uitgaven en Speelen, en fchiecze af jegens zulke Onnodigheden , op de Armen, als na de Scbyven waar na gy met zulke van Godt, u gegeveneGoed u oogen veftigd; zoo zyt gy een Graaf van Zeil. Verlangt gy eindlyk te zyn een Graaf van Hei' ligenberg ] Waardenburg, of Palm , zoo geef den Armen met een milddadig Gemoed, fi multam tibi fuerit-, abundanter tribue; fi exiguum tibi fuerit, etiam txiguum libenter impertiri ftude. Tob. 4: 9. Daar mede gy Heilig leeft, Goot waardig zyt, en den Palmtak der eeuwige Zaligheid móogt verkrygen. Want gelyk de Wyfe Man zegt, Prov. 21: 2.1. Die Rechtvaardigheid, ende Weldadigheid najaagt, zal bet Leven, Rechtvaardigheid , ende Eere vinden. Qjd fequitur Jujtitiam {jp mifericordiam , invenit Jufiitiam, vitam £f gloriam. Quod uni ex minimis méts fratribus feciftis, mibi fecifiis. Matth. 25: 40. Foor zoo veel gy (di'0 een van deefe myneminfte Broeders gedaan hebt, zoo hebt gy (daf) my gedaan: fpreektden Heiland. Zyn Apoftel tot de Hebreeuwen fchryvende, zegt ook: Beneficientice autem O* communionis nolite oblivifci: talibus enim bofiiis promeretur Deus. Hebr. 13: 16. Vergeet de Weldadigheid ende der Mededeelzaamheid niet: want aan zoodanige Offerbanden heeft Godt een welbehagen. Daarom zegt zeer fchoon en billyk den H. Cbryfoftomus, Homil. 27. in Gene/. Benefacere bamini efi beneficium magnum apud  i 62 ) apud Deum deponerc. Ken Menfche goed te doen, is eene grootc Weldaad by Godt afleggen» Maar, 'hoe kan men merken, dat, den Menfche goed te doen Godt zoo aangenaam */.y? dewyl men daar door verdient, te zyn een Kind des Alkrboogfien Gods. Want alfoo onderwyit ons die eeuwige Waarheid zelve. Diligite inimicos vejiros, benefacite bis, qui oderunt vos fif ut fitis filii patns vejlri, qui in cceUs tfb. Matth. 5: 44, 45. Hebt uwe Vyanden Lef, zegentze die u vervloeken, doet wel den geenen die u haaien, ende bid voor de geene die u geweld doen, ende die u vervolgen. Op dat gy meugt Kinderen zyn uwes Vaders, die in de Hemelen is. Deswegen ook de H. Gregorius Nyfjtnus de Weldadigheid, op de volgende wy}ë met een Lojfpreuk vercierd, daar hy in zyn Orationede paiip. Amand, zig aldus laat hooren : Ueneficentiu efi omnium virtutum Laudaturum praiftantijjima, bcec efi felicitatis Comis, hac ajftdet De o, £f magna efi cum ip. Jo nec Hatid-vooT hem hebbe. Daarom zegt zeerwel, den H. Bombar dus, Sera. 14,, in Cautie, Credis in Chrijlum, fac Qbrifti opera, &viva8 fiées tua; Dat is: Gelooft gy in Cbrijlum, zo» doet ook zyne Werken, daar mede u geloove leve. Ik behbe grooten lujï in zyne febaduwe, ende %itter (onder:) ende zyne Vrucht is myn Gehemelte zoete: Dus fpreekr de Bruid: Hoogel.2, 3. Door de Schaduwe verdaan alhier de Clarevallifche Leeraars, het geloove in Chris* tum, echter deefe Schaduwe moeit, zyn onder den groenen Boom der Liefde, op dat hy eene lieffelykc Verkwikking veroorzake. Wanr, als den Apoftel zegt, Gal. 5: 6. Maar bet Geloove, door de Liefde werkende. Daar mede dan ons Geloove vruchtbaar fchyne, moet hec Swanger zyn met de Werken der Liefde, de Schaduwe Ch 111 st 1 moet hy alleenig begeeren, welke ons voor de Hitte der Lajler kan befchutten, en ons met Luji en Vreugt der Deugden, kan vervullen. Daarom zegt de Propheet: In umbra tua vivemus, Tren. 4: 20. Jn uwen Schaduw wy leven. Ja waarlyk leven wy onder zyne Schaduwe, wanneer ons Geloove gepaart gaat met Goede Werken; wyl anders zonder de Werken het Geloove dood is. Jac. 2: 17. Onfe goede Wil moet vooraf gaan» de Goede Werken, zoo als vooraf gaan de Bloemen voor de Vruchten eenes Booms. Maar , gelyk als het nootwendig is, dat de Bloeizern uitkome tot de Vrucht, alfoo is hei ook billyk,dat de goede Wil zigdoezien, in deGoede Werken. Wanneer echter het Vermogen by u toe  ( 64 ) fót Góede Werken ontbreekt, zoo brengt ten minften voort, de Bloemen des Goeden Willens» Derhalven noemt den H- AuguJUnns, de Liefde ook een Goeden Wille. Godt begeert van niemant meer, als dat hy hem inwendig heeft verleent. De Goede Wil. is een Scbdt der Armen, in welke Schat de zoetfteRufl en Waarachrigfte Zekerheid is. Houd gy eenen Goeden 'Wil tot Godt en uwen Naaflen, zoo zit gy onder de Boom der Liefde, onder den Schaduw van Je sus, welkers Vrucht uw Gehemelte zoet zal zyn. Wie geproeft heeft de Vrucht der ware Liefde, die heeft ook gefmaakt, hoe zoet de Heer e zy. Weshalven vigilate, Jlate in fide, viriliter agite ö3 confortamini, i Cor.'ió-'13, 14. Waakt, jlaat in het. Geloove, boud u Manlyk, zyt fierk. Dat alle uwe dingen in der Liefde gefclneden. Want zonder de Liefde is Godt geene Deugt aangenaam. Die Liefde en Goede Wille, moet alle onfe Goede Werken verzeilen , zullen die Godt behagen. Het is wel niet vreemt , dat de Deugt veelen hard voor komt; maar even daarom zegt den H. Gregorius Homil.37. in Evang. Men kan niet tot groote Belooning geraken, zonder groote Moeite en Arbeid. Op groote Moeite, paft een Goeden Dronk ; en zulken Dronk zal ons Godt geven, na deefen Leven; wanneer hy ons wil eieren, en wy zullen vieren, in zyn Wynkelder; om ons te Laven, met zyne Gaven, en Genade, in alle Eeuwigheid. Zie Cant. 2. HET  (ÖJ) HET IV. HOOFTSTÜK. . Ligt komt een bloem, Üm baren roem. Doe de Kinderen Ifraels, zig in de Babylonifche Gevangenis en Elende bevonden , waren zy in de grootfte Treurigheid, zoo als zy genoegzaam te kennen gaven, wanneer zy zeiden: Aan de rivieren van Babel, daar zaten wy , ook weenden wy, als wy gedachten aan Zion. Wy bebben onfe Harpen gehangen E aan  ( 66 ) aan de Wilgen die daar inne zyn. Als aldaar die ons gevangen bielden, de woorden eenes Lieds van ons begeerden: ende zy die ons overhoop geworpen hadden, vreugt: (zeggende, > Zingt ons (een) van de Liederen Zions.M. i»7: X, 2,3. Maar die arme Gevangenen gaven tor amwnnrH' n,mn,»jn .li-?. *?. 7^ '■"■'"Mimus canticuvi Bomim in terra ahena vers 4. Hoe zouden wy Ü?n f/R^N zi"Sen in esn vreemt Landt ? Den H, Auguftinuszegt: Pf. 113- o Oui non babent charitatem cantare non po trant VVeï. ke met Lieven konnen zig in >{Zingen niet oeftenen; maar die het we! gaat kan ligt zin. ?ƒ."• Cantabo Domino , ?a» *oBa tribuit mihi: Z-ie FI. 12: 6. Maar, wanneer het £/ad zie wend, en de Welftand zig end, dan heet het terftond met den anderzins geduldigen 7oèFereaï to, in aaa natusfun, fc, nok, in qua diSlumeft: conceptus eft bomo: Job 3: 3. De dag verga daar in ik geboren ben: ende de nacht (daar in) men zeide; een Knecht ken is omfangen. ün verdriet ons met Rehecca terftond langer te leven: Zie Gen. 27: 46. Taaet wze wf* mets, wanneer ons de Wederwaardige*» ergeren', de Lfe/de verfterft in Droefheid zeer ligt ; zoo dat wy wel met Pm/o uitroe*en mochten . Ouis meliberabh de corpore mortis bujiu. Rom. 7: 24. Wie zal my verloiïen uit t Lichaam deefes doods? Eu waarlvk, dewylbet befte onfes Levens niet anders is, ais moeite en verdriet, zoo is Hernam daar in'te verdenken, dat hy na Verhang mz zvn Etende en Tegenfpoeden verian?d. De iWo, wanneer hy zyne iwïe» beziet., zoo laat hy zyne »it-  (67) uitgefpanrjen Pronkvederen der Staart terfton4 vallen. Wanneer wy ook ons armoedig leven betrachten , hebben wy mede geen Oorzaak ons te verhoogmoedigen; want Als een Vogel door zyn vliegen, Als een Pyl In der Tl, Kan des Menfchen Oog bedriegen mp AIfoo fnel den Menfche gaat In zyn Treden, tot den Staat Der Dooden, ja dat kan niet liegen. Dies nofiri quafi umbra fuper terram,& nulla ejt mora. i Ghron. 29: ! 5. Onfe dagen op Aarden, zyn als een Schaduwe, en daar en is geen verwacbtinge: En dan nog zyn 'erveelen, die als Daglooners voor anderen arbeidenden zelfs voor zig niets hebben, en buiten de Barmhartigheid van andere Perfoonen, niet beftaan konnen. Zy zyn geduurig in Angften, geduurig met Vreefe omringd , en zoo weinig zeker, als de geenen, die aan een gevaarlyk Oord van eenen Hoogen Berg of Klip liaan. Dog alles kan in een Oogenblik veranderen; het eene Ongemak dryft het andere uit de Weg, en neemt ook veelmaal een Vrolyk begin,maar een droevig einde. Zie Gen. 3:19. Pulvis es, £ƒ in pulverein reverteris. Een kleine Wind, verwaait gefwind, een grooten hoop AJJche. Damades of Democles, zoo als hem Sidonius Appollinaris noemt, als hem de Tyran Dionyfius een bloot, en aan een kleinen Zyden Draad gehangen Zweerd, over zyn Hooft liet hanE 2 gen,  (6*8 ) gen, heeft hy van de gantfche Hem toebereide Koningiyke Tafel eriMaaltyd, niet gebYuik'en willen , ook zelfs niet de * we».-  ( 69 ) wenden het ook geheel af, als om niets werkende zinnen. , Paucitatem dierum meorum nuntia mihi: Pf 102; 24, Myne dagen beeft my verkortet, fpreekt David: Zoo lange wy op deefe Aarde zyn, zyn wy aardfch, en arme Kluifenaars en ReiJende Lieden op deefen Aardbodem , welkers Dagen vol Smerten en Droefheid is. Ounfti dies ejus Doloribus cjf cerumnis pleni funt, nee per noEtum meute quiefcit: Wy brengen niets in de Wereld, en wy zullen daar van niets weer uit dragen, zoo als Job klaagt en zegt: Job 1: 21. Naakt ben ik uit myn Moeders buk gekomen, ende naakt zal ik daar beenen wederkeeren. Nudus egrejjus fum de utero ma-tuis mem, £j? nudus -revertar illuc. Het welke ons de Wyfe Man nog beter te betrachten geeft, daar hy fchryft: Alle Dingen gaan voorby gelyk een Schaduw, en als een Looper voor gaat , en als een Schip dat de Golven doorjnyd; dog men ziet daar by niet, waar die been zyn gegaan. Even alfoo zyn wy ook, zoo dra wy geboren worden; houden wy op te zyn, en 'laten geen Teken onfer Deugden na, maar komen alzoo in onfe Boosheid en Verderf om. Ons Leven is als een Nacht die tegenwoordig is: Onfe Dagen zyn weinigen moeijelyk, werden geëindigt in korten tyd , en zyn, als waren zy Niets. De Gedachtenis des Menfchen, verd wynt als een Rook, Pf. 102:4. de Rechtvaardige alleen blyft in ware gedachtenis, en welke niet flerft in eeuwisheid, maar vereenigt met Godt. Een Menfcr?, «iet Vernuft begaaft , zal. dan begeeren te E 3 woo-  i '70) woonen, en verlangen te zyn, aan zulken Oord, die met alle Moeijdykheid is vervult. Welker Verftand zou zyn Rttjt zoeken by de Onruft. Zyn Vergenoegen by de allergrootlte Zorgen; Zyn Waicbdom by het dagelyks afnemen, en zyne Gelukzaligheid in de herberging der Ptaatfen van Verandering; vermits alle Vreugden en Blydfchap in een Oogenblik vergaat. Non babemus bic manentem Clvitatem. Hebr. 13:14. Wy hebben bier geen blyvende Stad. Het verdriet ons zeer veelmaal te leven, nademaal wy aan allen zyden, met veele Moeijelykbeden omringd en als belegert werden; maar het kwaat Gewijje vreefl: te fterven, de wyl het niets heeft, om voor al haar Werk eene Rekening te maken. Vmient in cogitatione peccatorum fuorttm timide, &? traducent ütoi ex adverjb iniquitates eorum. Sipient. 4: 20. Vcelen is wel dit Leven te lang, maar zulk een ingebeelde lan^te, veroorzaakt veel Moeijelykheid en Elende; dewyl eene met Wederwaardigheden fwangergaand Herte, de tyd altyd te lange valt, terwyl hy dog die te korte tyd niet verkorten kan. Tot Saguntbe was een jonge Knaap, die zoo dra hy op de Wereld geboren was, weder in zyns Moeders Lyf ingegaan zoude zyn. Deefe moet al zeerhaaft, de Vcrdrietelykhedcn deefer Wereld Vaar Wel gezegt hebben. Niets des te minder , heeft de Eeniggeborene Zoone Go os, zig alfoo in onfe Natuur verheft, dat Ily zig niet gefchaamt heeft, de zulke aan te nemen , en in de zulke geboren te worden, en ook alle onfe aangeborene Elende en Zonden op  (71 ) »p zig te nemen, en die te dragen en uit te daan. Maar, Ach myn j es n! moed dan ons Heil in de Lentetyd Uwer eerde Dagen Uw zulk een groot Ongemak veroorzaken ? dat Gy rerdond doe Uwe Lippen nauwelyks verzoet waren van de Melk der Maagdelyke Borften, die moed verwiffelen , voorde biltere Aloë'! Ja, alwaar de Bruid is , daar wil ook de Bruidegom zyn; en waar de Bruidegom is, daar heen zal zig de Bruid ook voegen. Zy moet zyn, als een Heliotropium, of Zonne Apollonis. Deefe Bloem, welke het Aangezicht hares Apollinis niet nuffen kan, keert en wend zig al tyd na den loop der Zonne, en over hare hoogden Weg, zoo als die aan den Hemel ftaat. Wanneer'de Ziel zig deefè loop in aandacht voordek ; kan zy veronderftcllen, dat zulks een goed Teken is,omdatmen zig van de Opgaande Zonne kan' verzekeren, wanneer de klaare MorgenSterre benevens de purper ver wige Straalen des morgen rood zig aan den Circul des Hemels laat zien". Onaangezien ook veelmaal de Guldene Morgen-Glans, door eene donkei e Wolke word bedektEen ieder Ding komt daarom voort, dat het wederom ten einde loopcn en verderven zou. Den Hemel zelve, met alle zyne Sterren, hoe recht hunne Beweegingen ook zyn, hebben hare Op- en Ondergang. Een Bloem, die te vroeg hare Knop opdoet, kan niet anders verwachten als -te verwelken, en met de aankomd des Uags,ten einde hare Schoonheid te komen. En gedeld, dat wy wat met groo« te Zorgen verkrygen, zoo komt dog de Dood, die ons lagchende van ter zyde aanziet, en zomtyds in onfe Vreugden een groot Gat maakt, É 4 en  ( 7* ) Sn eindigt haar met groore Nood, Spot, en Smerten. Homo natus de mullere, brevi vi'vens tempore, repletur multis miferiis, qui qua fi flos ègreditur rjr* conterüur. Job 14:1,2. De Menfche van een Vrouwe geboren, is kort van dagen ende zat van Onrufte. Hy komt voort als een Bloeme, ende word afgefneden: Ook vlugt by als een Schaduwe; ende en bejlaat niet. Hy gaat wel ter regter tyd,doorveranderlykeloop van het Geluk open , als een Bloem, in Rykdom, Eere , en Roem ; maar gefwind , een kleine {Vind, der Wederwaardigheden , waaid haar omver, en maakt bekend, haar Vreugden End. Mam heeft geleeft 930 Jaar, Setb 902, Enos oor, Cainan 910, Muhaleel 895, Jared 962, Henocb 365, Metbufalem 069, Lamecb 777-, Noacb 950, Tbare 207, Abraham 175-, Ifadc 180, en Jacob 147. Zie Gen. 4: 4, 8, li-, 14- i?« 20, 23, 07. en op andereplaatfen. Wat voor Vreugde, Vrolykheid , Zoetigheid , en Trooft, hebben zy in haar Leven omfangen? Adam is uit de allerluftiglte Oord der ganrfehe Wereld, het Paradys geftooten. Setb moed de Straffe zyner ongehoorfame Moeder helpen dragen. Ènos wierd gedwongen , de Vloek zynès Grootvaders onderworpen te zyn. Cainan , hadde alle Moeijelykbeden uit re (laan. Mehalaleel en Jared, hebben meer zuur als zoet gefmaakt, Noacb moeft de aliergevaarlykfte Watervloet uitfban. Abraham, als een Landverwefene, moed: zyn Vaderland verlaten. Ifadc, zoude als een Dier geflacht worden, en Jacob moeite om een Wyf 14 Jaa-  (73) " Taaien in Siveet en Arbeid zig afmatten. Alle deefer' waren met veele Moeite omgeven ; alle hare' Dagen, en zoo als die ons voorkomen", waren zy weinig en kwant. Gen. 47: 9. parvi fc? ma/i Hun Levensloop, met alle hunne Nakomelingen, waren niet ongelyk een Uurwerk , in welke het eene Gebrek het andere veroorzaakt; endoor één Rad hoe gering dat ook is, het geheele Uurwerk verderven kan. Dit zy nu zoo als 't wil; het in 't Vleefcb gekomen Woord, wil met ons gedult hebben, of fchoon in een Stal geboren: Nepenitus pereat quiabje&us e]l, op dat wy wederom de Genade der Goddelyke Majejleit mogten verkrygen. Ach! konde ik nu wenfchen, en myn wenfchen het Werk vervullen, dan zoude ik begeeren, zoo als ik verlange, dat myn Lichaam ware bereid in zynen Stal, en myn Hert aldaar was geweeft de Kribbe; of dat my in ftede der onvernuftige Dieren, ware begunftigt aeworden te zyn aan Uwe zyde; daar mede ik doorvlammende Zuchten, die Uwe brandende Liefde in my aangeftoken heeft, ü gantfch zitterende van Koude en Vorft, verwarmen, of anders vereeren móchte. Hoe Iroojlryk, Hertlavend, en Verkwikkend, zoude dat my zyn, wanneer ik hadde kunnen medeftemmen, een lieflyk klinkend Gezang, 't welk die Hemelfche" Geeften by uw' Geboorte en Komft in de Wereld gezongen hebben; Luc. 1: 14. Gloria in altiffimis Deo: Eere zy Godt in de Hoogfte Hemelen. Dewyl nu evenwel nog zulks niet zyn .kan , zoo zal ik my dog als eene van Zonden wilde Steen-Leewerik , tot Hem E 5 ver-  ( 74 ) vervoegen, en zyn Dood na vermogen oohePFen; daar meede zy uit melding myner Begeerte Uwe Hooge Waardigheid gedachtig,fn Uw' Heilltraalende Klaarheid, des Te meer wrfrifcht werde met alle Opmerkzaamheid Uwen Lof uitbreide: Gelyk nu als eene liefiyk zingende Nachtegaal aangerifcht werd, van een éénzaam i A-Wyr Z Üene a,angename Melodie te flaan, en die fchaduwryke Wouden, met te zamen Bloem- en Grasgecierde Velden met hareftem. me te vervullen. Daarom I. Ach fchoonfle Zoon] uit Davids iïam Onnozele onbevlekte Lam, ' Myn Troofi, myn Heil, myn Leven: iioe geef ik dankbaar U den Lof Ik, die maar ben elendig StofDog Gy kund alles geven. ' a. Ik, die miar ben een Stof en Aard", Voor U myn Godt, geen ftof}e waard, Gy hebt een Niets verhoren: Ik heb in Zonden my misgaan, Ik^kan niet op my zelfs bejlaan, Ik moet dan zyn berbooren. 3* Gy wilt dan zyn, 6 Hoogfle Goor! Myn Hulp, myn Deel, en eeuwig Lot; Daar door ik niet Uyffieken, In Kruis, en groote Zielen-fmert, Maar  ( 75 ) Maar kom Heer Jesu in myn Hert, Uw Liefde geef daar Teken. 4- Kom dan, Gy fcboone Vreugden-Oord, En Uitverkoren Scbat, verftoord Het al wat my is tegen; Kom,-laat my Uwe Kribbe zyn, Kom, Acb\ 'ik ben U, en Gy myn Schenk my Uw Geeft en Zegen. Acbl kom dan Jesu tot my in, Maak met een Liefde-Kus begin, En wih die aan my Jcbenken; Myn-Zin, en Moed, Gedichten, Hert, Dan door deez' Kus gemoedigt werd, Uw Liefde te gedenken. 6- Daar zoude ik in zoete Stand, Vereer en- Uw liefryke Hand, En zelfs wat veel betrachten; My zouden myne Lippen Vzaam, Steeds Loven Uwen Gr ooi en Naam, En daar niet lang mei wachten. 7' Ik zou in zulk een warme Bad, My baaden, zonder Moê of Mat Te warden; 6 zulk Baaden'. Veel duifent Kuffen onder dies, J Daar  ( 76) Daar leed nooit iemant by verlies NogGy, myn Jesu fcbaaden. ' 8. Myn Hert, dat Bekken-Bad moet j,tb. Wanneer 't belieft U J esu myn, U daar in zoet te zetten; Daarmee bet, ó myn Liefdes fchatl Dat aangename Vreugden-Bad, Uw Geeft niet mag beletten. 9- Hoe veelmaal zouie ik U met lull Als U myn Herte beeft gekaft, ' Ach, fcboonjle J e s ü drukken! Waar door myn Ziel- en Herten pyn, Met veel van Uw Genaden fcbyri My duurzaam mogt gelukken. ic. Hoe veelmaal zoude ik by Nacbï Steeds houden by U goede Wacht, Als Zalomon zyn Helden; Schoon Zejtig in getal en flerk, /'oor 't Bedde van dien Vorft baar P^k Hun waakzaam Leven fielden. " * 11. Ik wil een mgte Argus zyn • Voor U, o allerfcboonjle myn Gantfch Zorgzaam U htwaaren: Dat niet een onverhoopte leed, ' U,  ( 77 ) U, ö Gy, ruyner Zielen Vreedt MiJJcbien mogt wedervaaren. 12. Dan ik moejl fa regt dwaaslyk zyn, Wanneer ik dy AllerliefJle myn, Niet waakzaam zou bewaar en; Ach, gy zyt my veel meer plaifier, En liever als een Juwelier, Met all" zyn Schat en Waaren. Wyl Gy zyt die onfchatbre Schat,. Die nu is van myn Hert omvat, My aangenaam verborgen; Zöu ik dan niet by jlille Nacht, Als Vroome 'Zielen houden Wacht, Genoegzaam voor Hem Zorgen, 14. Wilde ook d"Aards-Engel van Aquïn, Hem houden voor zyn grootjV Gewin, En anders niet begeeren; Als nu de Lief(le Jesu ryn, Waar mede hy kon waardig zyn, En Hem alfoo vereeren, IJ- Wie eenen Schat is g Openbaart, En dien behoedzaam niet bewaart» Die wil Hem niet genieten; Wyl by voor zgó'n goudryken Staat,.  (7«) De Wereld met haar glans verlaat Die zal geen Moeit' verdrieten. 16. Hier toon ik ieder myne Scbat , Hoedanig my die 't Hert bevat. Dies wil ik onverdrooten; Hem houden eeuwig in myn Hert, En daar in altoos zonder fmert, Bewaart zyn en bejlooten. Kom dan; myn Jesu, Ei kom nou, Beantwoord dog eens myne Trouw, Die jegens U, ik drage; Ach, dat ik U, ó Wonder-Kind; Niet ahyd in myn He) te vind. Dat is 't, dat ik U klage. iS. Hoe zoude ik niet vol Vreugden zyn, Als een Verliefde zonder pyn, U met myn Liefd' omvangen; Dan U alleen te Lieven is, De boogfie Wysbeid: En gewis Daar in ftaat myn verlangen. 19. Ja, ik ben vol van Vreugden zoet, Zoo dat ik ook wat fcbenken moet, En wil geen Trouwe breken; Myn Hert, Gedacbtnis, Moed, en Zin, Leer  i 79 ) Leert pty, ifai is myn beft gewin, Myn Liefd'' werd meer mtfteken. 30. Wyl Gy ten T-lemel zyt de Poort; Des Vaders Raad, en Eeuwig Woort De Waarheid, en bet Leven: Vervullen kund Gy allen Deel, Wat my ontbreekt nog in 't geheel: WH nu dat Ja-Woord geven. Zeer billyk zoude het zyn, ons Gemoedt'atlertyd vernedert te houden, in den Allerzoetften Jksum , en onfe Gedachten te verbergen in zyne jegens ons gedragene ondoorgrondelyke Lief «ie.Maar, ach Helaas! Wy willen maaralleen met den H. Petro Matth. 17. op den Berg Tba» lor de Vreugde genieten, en die overfchoone Klaarheid , eer en re vooren wy aanvangen die Lieflykheid der Menfchwordinge Christi, tot onfen Nutte te gebruiken; dog anders verlangde den Engelfcben Leer aar'. Want hy wilde liever by de Kribbe, als op eenen Berg zyn, doe hy uitriep: Gy, welke tegenwoordig zyt in de Schoot des Vaders, die zr-l geven, dat Gy Menfch en deelachtig onfe Natuur, myn Broe* der gena&mt werd; op dat ik U door een Openbaar Gezichte aanfchouwe, alfoo ik be.dengebeel en ai -door den Geloove begeere, welke voor my geboren-is. Zie hier over, Cantic. Cap. 8. Hoe wy evenwél uit Godt zuilen géboren worden, verhaald den hoogverlichten Eccar* ius. Centime Nwtivit. Domini. Zeggende: Dat zidkt  (So) zulks zou gefchieden, door een waar Berouw over alle Zonden, door onnuitblujfcbelykeVuurvlammende Begeerten, Ootmoedige Overgave zynes Zelfs, in de Tegenwoordigheid Gods, en door de Liefde dryvende Vereeniging met Hem. De Geejl zoude alleen daar heen trachten, daar mede hy die eenige Hemelfche1 Schoonheden megte aanzien. Het Verftand zig vei wonderen over de Wonderwerken des Scheppers van alle Dingen. De Wil eenig en alleen, daarmede bezig zyn, hoe hy Godt Eeren, Lieven, en Dienen konde. Het Geheugen indachtig maken, en zig ophouden , in de Mildigheid zyner Gaven en 'Genaden. Zyne Oogen om te mogen zien en te aanfehouwen al dat voortreffelyke en wonderbaare Werk, der met goude Sterre bezette Firmament, en den geheelen Aard-Kloot, waar mede het Gemoed , zig over des Werkmeesters en Scheppers allerwaardigfte Lof, door de gantfche Wereld kan verkondigen , de Kniën daar voor te buigen en daar op"neder te vallen, de allergoedertierenfte Godt aan te roepen , en ook de Handen te zamen te vouwen , om alfoo de Goddelyke Barmbertigbeid over de Zonden te verkrygen. De Mond en de Lippen, zullen zig nooit openen, als om den Uilverkorenfte onder veele Duifenden te pryfen, en zyn Lof uit te breiden. Cantic. 5: 10. en vervolgens. Het Herte evenwel moet men gebruiken, Godt volkomen getrouw, en in den Geloove op wel gegronde Liefde , boven alle Dingen waard en achtbaar te fchat- ten,  ( 8i ) ten, en alfoo den gantfchen Menfch,- boven alle Dingen zig Hem onderwerpen, en ook alle Eere en Ootmoedige Dienjlen bewyfe. Daarom veelwaarde Herten, gaat dog in u zeiven, verlaat eens den Weg, op welken gy niet anders, als het wilde Fee, tot de helfche Slachtbank gevoerd werd. Wykt uit de Slibberige Straaten der Allerrampzaligfte, daar gy nu eenen onzekeren Oogenblik'des vliedenden Levens, van de Verdoemenijje zyt; erbarmt u dog over uw Zeiven, en over uwe eigene Zielen, welke de Getrouwe Herder, door Diftelen en Doornen, door zyn bloedig Sweet, zoo trouwbertig verloft heeft, om Zalig te maken. Staat af yan uwe Misdaden, opdat Gy door ware Boete, door den geenen moogt Wedergeboren, worden, die voor uw uit God Tj is Menfch, geboren enz. F HET  ( 82 ) HET V. HOOFTSTUK. Al wat wel Stut, Is Goed en Nut. De Dag begint veelmaal fchoon aan te breken, en het Morgenroot , dat klein Geftemte, met haren Glans te bedekken; alfoo dat de Zonne haar te vooren komt, om alle Zaken hare natuurlyke Schoonheid en Ver* y Dog in Beeldnis en niet meer,. Acb,  ( "O Ach, wat Smertel Ach, wat keerl Wyl my dat, zoo zoet te handelen, Heugd, en niet vergeten mag, Toen ik U in 't Herte zag. 14. Oogen, als der Duiven oogen, Die aan Water-Beeken zyn, En met Melk gewaffchen ryn; 'k Moet Hem daar by nog verhoogen, Zeggen, dat uit Elpenbeen, Zy zyn Buik, en Edele Steen. Zyne Handen Goud, en Ringen, Met Turkoifen omgeboord, Van Keele zoete, als 't behoord, Zuilen-Voeten: 6, wat Dingenl Wangen als de Bloemen fchoon. En in Hoven is gewoon. 16. Jkstjs, Jesus, ij zyn Name, J e s u s, Jesus, is myn Schat, Die alleen myn Hert omvat; Laten wy ons weer te zame Voegen, door de Liefde-Band, Vajt gezet in Vreugden Stand. 17. Hy wil aan myn Herte geven, Voor geleden Treurigheidi Vreug-  ( "3 ) Vreugden-Oly, Vrolykbeid; Alfoo, dat by Hem myn Leven , Vind een zoete zachte Ruft, Eindeloos in volle luft. 18. Hy, myn Trooft in allen lyden, Laaft my met zyn dierbaar Bloed, En verkwikt myn Hert en Moed; Helpt my om den Hemel ftryden: Ziel en Lichaam is verheugt, In Hem, Vader van de Deugt, 19* Na Hem beb ik fteeds verlangen, Dat ik Hem bebagen zou, En met ware Liefdes-Trouw, Kan gantfch bertelyk omvangen: Dan zyn zoete byzynis, Myne Luft en Vreugd gewis. sio. Niets zal my van Hem meer fcbeiden, Hy zal zyn de Lieffte myn, Als ik hoop by hem te zyn: Dan zal tiy, my doen verbreiden, Altoos zynen Lof en Eer, Jesus noemen mynen Heer. Dar. men onvoorzichtig niets verliefe, daar toe zyn die Voorbereidingen noodwendig; namelyk, de Dapperheid, de Geftrengheid, en de Zachtmoedigheid, die de Wapenen zyn, met H wel-  ( "4 ) welke de Ziel ten allen Tyden moet gewapent zyn, om allen Lafter ter neder te werpen, en de Deugt te planten. Door de Dapperheid, werd de Ziel van de Slaapzucht en Nalatigheid opgewekt, om volkomener Verrichting der Goede Werken te doen. Wie Waakzaam is, op de Huishouding zyner Ziele, zal niet ligt verliezen. Zie Gerard. Zutpb. de afcenf. Spir. C. 10. Door de Geftrengbeid, behouden wy een Wederzegging van alle Beweegingen der Begeerlykbeid, en daarentegen eene Liefde tot Boet-Werken, en Zelfsverlochening. Wie zig zelve veracht, meer naar den Hemel tracht. Door de Zachtmoedigheid, werd de Ziel in haar Lyden en BefwaarniJJen, vrolyk gemaakt, dat zy zulks met een goed Gemoed kan verdragen. Wie Gedult in al zyn Lyden heeft, die zal niet weinig gewinnen, en deefe drie Deugden zyn een drievoudige Knoop, zeer befwaarlyk te breken. Wie zig deefe drie Deugden bevlytigt, by dien zal geenen Lafter te vinden zyn, en by welke hy niets kan verliefen; maar aan deefe Deugden gedurig gedenkende, en daar by gröote neerftigheid plegende, zal hy nog meer andere Deugden daar by vergaderen. HET  ( 115 ) HET VII. HOOFTSTU K. Wie toelegt om te Stroopen, Die moet den Jlryd Onthopen. Wie Slaapt goed, die geen Kmaaat en doet. De Slaap is eene aangenaarne Zaak! Door deefe werden de Gelederen verkwikt, de Krachten verfterkt, her Gemoed verzacht, de onrustige Gedachten aan een zyde gelegt. eri de Veelvuldige Zorgen vergeten. Ja, zonder de Slaap, kan den Menfch niet lange zyn Gezond H 2 beid  ( "ö ) beid behouden ; daarom zommige eertyds meenden, dat des Menfchen grootfte Vreugde en hoogfte Goed, beltond in het Slaapen. Want, wanneer den Menfch ilaapt, zeiden zy, zoo bekommert hy zig nergens om. Hy bevind geene Smerten des Lichaams, geene Aanvechting des Geeftés, geene Onrufl der Bezigheden, en geene Verwarring in 't Gemoed. Daarom wil den Leeraar der Heidenen niet dat wy Slaapen , maar veel meer Waken zullen, daar hy fpreekt: Kom. 13: ia. Laat ons dan afleggen de Werken der Duifterniffe, en aandoen de Wapenen des Lichts. Dewyl ons Leven niet anders is, als een gevaarlyke Reife en Wandeling, onder welke geen tyd van Slaapen, maar men zig tegen allerhande Gevaarlykheden, wel voorzichtig mag zyn, om niet in den Slaap over» vallen, en als een andere Holofernus, omgebragt te worden. Zie Juditb 13. Ach, door den dood J Esu,vrygekochté Zielen! Wanneer gy ter Herten neemt, en in uw Gemoed overweegt, hoeveel Kwaat de Slaap veroorzaakt, gy zoud niet zoo zeer daar aan overgegeven zyn. Als Noach fliep, waar hy van zyn fchaamte ontbloot, en van zyn eigen Zoon befpot, Gen. 9: 2i. Als Loth in zoete Slaap ruftte, heeft hyzig in Bloedfchande met zyne Dochters, te buiten gegaan, Gen. 19: 33 en 35. Als de Egyptenaars wel in de Slaap waren, wierden alle hare Eerftgeborenen omgebragt. Exod. 12: 29. Doe Zamfon in de Schoot eener ontrouwe Delila waar ingeflaapen, is hy van de Pbiliflynen gevangen , en omgebragt geworden, Judic. 16: 21 en 30. Isbofetb, leide zig  ( i»7) gig verhit zynde in 't Bedde, en verloor in de Slaap zyn Leven, i Reg. 4: 7. Tobias, de Vader van den Jongen, wierd in zyn Slaapruft van het Gezicht beroofd, Tobi 2: 11. By de Slaap des Heeren Jrsu, op de woedende Zee, wilde het Schip te gronde gaan, Matth. 8: 24. en als de Menfchen aan de Slaap waren overgegeven , kwam de Vyand , en zaaide zyn Onkruid, onder het Goede Zaad, Matth. 13: 25. Derhalven is ten hoogften noodzakelyk, dat wy fteeds tegen onfen Vyand, de Zonden fterk gewapent zyn, als Hannibal tegen Scipionem te Veld leggen , en alle flaap uit de Oogen verdry ven. Want, wanneer den Menfch onderlegt, en zynen Vyand, de Lafter, de Overhand neemt, ach, dan verderft de Ziel! Vermits, wanneer de Zonden den Menfche onder haar Geweld brengt, Joh. 8: 34. en Rom. 6: sy. zoo valthy zonder twyffel ten laatften, in eene onuitfprekelyke Elende, en eeuwige VerdoemeniJJe; als hy niet door een veilige Vlugt ontvlied, hare zoo fware Dienftbaarbeid afwerpt, ten hoogften haat, en vervloekt, 2 Petr. 2: 19. Vlieden wy niet zulken Dienftbaarbeid , dan vlied van ons de Liefdenrykfte Godt; nadien het onmogelyk is, dat Godt en de Zonden te gelyk, het menfchelyk Hert kunnen bezitten; alfoo min is het onmogelyk, dat den Menfch met Zonden beladen, Godt te gelyk kan genieten: Daarom vlied de Brui', degom, wanneer den Menfch door de Lafter, zig meer neigd tot de Creatuuren, als der Creatuuren Oorzaak. Terwyl zulken Hert met zyne Liefde, eenen anderen aanhangd, H 3 en  ( «8 ) en den Geliefde aan een zyde zet. En is geheel niet van nooden, dat wy met de verliefde Bruid roepen; Sage dilecte mibi, Cantic. 8: 14. maar het gefchied geheel niet te vroeg. De. Bruidegom vlied, wanneer des Menfchen Opmerking, meer daar heen held, dat hy aan-. nemelyk aangezien werde , in zyne fterffelyke Oogen, als in den Hemel;dat zig meer in Hem zyn Gejlacht verliefd. als in den allerliefdenrykften Godt. Derhalven de Zonden, als zy by onfe Zielen inkeerd, moet zy die houden als een Gaft, en maken dat die haaltelyk weder afr i(t, en niet als een Inwo-mder daar blyfr. Zit Cbrvfojl Hom. XII. in EpiJi. 1. Corinth. De Bruidegom vlied, wanneer men zig in de ftrikken van Toorn, Nyd, en Wraakgierigheid , en allerhande Moorder-y der Ziele, inlaaten. Ja , wy verdryven Hem zeer veel, tot onfe grootte fchade, en onaangezien , dat wy al bevinden de Straffe van onfe Boos* JSiid; dog niets te minder, veranderen wy di geiMO/iite niet van te Zondigen. O homo Dei hcec fuge, I Tim 6: ie. Alleen zulke gewoonte moeten wy vlieden. Ons Leven zucht onder de Smarten, evenwel willen wy nog niet betreden, den Weg der Deugden. Wanneer de Bleckioornige Richter , zyne Hand uitftrekt om te (laan, dan belooven wy goudene Bergen. Wanneer Hy daarentegen, zynen GeesJel te rug trekt, ■ zoo heeft men de zekere Be' loften van ophouden. Wanneer hy Jlraft, zoo bidden wy om Genade. Wanneer wy al in Genade werden aangenomen , zoo vergen wy Hem dog met onfe Zonden, tot de Straf. Wan-  ( "9 ) Wanneer Hy zig tot ons wil naderen*, zoo verdryven wy Hem door onfen Lafter op de Vlugt. Wanneer Hy zig betoont als het HoogJle Goed, dan keeren wy ons door de ydele Welluften, tot het allerhoogfte Kwaat en Verderf. Want de Welluft, dien wy zoo begeerig najagen, zyn de gevaarlyke Syreenen, wiens zoetigheid ons tot hare Dienften, en van de Weg der Deugd, tot het Verderf lyden, Zy Schenken ons, daar mede zy ons naderhand verdrukken en als verwurgen. Daarom moeten my wel acht geven, daar omtrent door Nalatigheid niets te verzuimen, maar in de befte ruft met de verliefde Bruid te konnen zeggen: Ego dorniio, & cor meum vigilat, Cantic. 5:2. Ik Sliep, maar myn Herte waakte. En, gelyk den H. Auguftinus zegt in Pf. 62. vets 2. Daarom beeft Godt de Slaap aan bet Lichaamgefcbonken, ten einde zy de Wakende 'Ziel, zoude verdragen en behouden. Dit is wel te verhoeden , dat de Ziele niet inüaape, wyl de Slaap de Ziele zeer fchadelyk is. Een regtmatigeu Slaap, behoord tot het Lichaam, door welke de Gezontbeid in ftaat gefteld cn onderhouden word. De kwaatfle Slaap is die der Zielen, wanneer dat men den Allerboogften vergeet. De Zee-Kreeften, plagten met Luft het vleefch der Paarl- Moffelen te eeten; en, de wyl zy in hare Scbaalen dermaten geflooten zyn, dat hy dezelve niet openen kan, zoo wacht hy, dat zy by warmer dagen hare Scbaalen afwerpt, en zig door de Zonne, die hare Paarlen voed, en grooter maakt, laat befchynen; alsdan werpt hy ongemerkt een Steentje in de Mond der ScbaaH 4 len,  t 120 ) len, daar mede zy zoo haaft niet toevallen kan, kruipt alfoo verzekert naar binnen, en eet na genoegen. Wanneer de Menfch door Nalatigheid zig overgeeft en zyn Gemoed by Verfchyning der Aarijche Gelukzaligbeden de Welluften opdoet, dan werpen daar na die Helfcbs Geeften, alle onbetamelyke Gedachten naar binnen. DieGedachten brengen hem tot onbehoorlyke Begeerten , en die Begeerten tot Ontuchtige Daaden en Zonden; welke zoo dra zy in hem niet gekomen zyn, dat zy hem alfoo haaft opeeten, en hee^wyfen naar den eeuwigen Doodt. Want, Novifli'iia ejus ducent ad moriem. Spreekt de Wyfe Man, Prov. 16: 23. De groore Licbtvrouw der Wereld, de Zonne, kan na de meening der Philofopben, niet verduijlert worden; dewyl zy 80 maal grooter is als de Aarde; en gelyk als de Sterren aan het Firmament geene Verduiftering lyden, nademaal zy te wyt van de Aarde ftaari, en derzeiver Schaduwe haar niet bereikt. Maar de Zonden, verduifterd ons de Zonne der Gerechtigheid ChristumJesum; en verdonkerd ons die klaarglanfende Hemel -Toort'Jen aller Heiligen en Uitverkorene G o d s. 6 Jammerlyke Elende! zig wegens eene fnelvoorbyvlietende Vreugd, de Eeuwige Zaligbeid möetwïlligerwyfe te berooven. Betracht dan, door dar duure Bloed Christi Jesu gekochte Zielen, wat het zy, van het fchoone Aangezicht Gods, zig af te zonderen; en te vervreemden van de Gemeenfcbap aller Heiligen; en daarentegen zig zoo ligt- veer-  (121) veerdig inftorten, in het helfche Gezel/cbap der Duivelen! in dat brandende Bedde en onfterffelyke Vlamme , in die onophoudelyke Pynen en Martelifatie. ö Smert! ö oneindelyke Droefheid! Wat is die Smert, die van geen einde weet? Wat, dat eeuwig Verderf, daar dat Vuur altyd brand, en nooit uitge. hlufcbt word; want zulken dood is bitterderals alle Dood. Steeds fterven Menfchen, die nimmer kunne^ fterven! Steeds branden zy, die nimmer kunnen verbranden'. Geen Dood is zoo verfcbriklyk, als waar de Dood nooit fterft. Dan nog heeft het grootfte Deel van Aldams-Kinderen,deeïb Gebreken aangenomen, dat zy Chiu st u m, de Bron der ware Gelukzaligheid, aan een zyde zetten, en Bakken bakken, die geen Water houden, Zie 5. Augujt. L. 6. de Civitate Dei. Cap. 12. Overmits zy hunne Gelukzaligheid zoeken, alwaar die niet te vinden is. Nog het armzaligften is het, dat wy ons volgende Ongeluk niet zien; en het Vergif, dat onder de Wyn gemengt is geworden, dat is ons aangenaam, om dronken te maken, wegens zyne ingebeelde lieflykbeid, die men in het Drinken bevind. Derhalven heeft men zig wel te voorzien, dat men niet met den Wyn, de Dood ïnflokr. Door Artzeny kan men de Onzinnigheid geneefen, maar de Welluften, die veel woedender zyn, als de Dolheid zelve, verderven het GemoedóevMenfchen , tot eene hooggevaarlyke en byna onherftelbare Krankheid. Hoe is evenwel zoo een Gevaar te ontgaan, en deefe Krankheid te geneefen ? In NederH 5 Hon-  ( 122 ) Hongaryen, niet verre van Stoel-WeiJJeriburg is een Oord, dar Anderen werd genoemt. Wie daarheen vlugt, die kan ligt van dit vergiftig Onheil verloft worden. Ik wil zeggen: Wie jtyn Leven beterd en Verandert, zig van de Welluften der Wereld afzondert, en beneerftigt tot de Deugt, die heeft zig voor deefe meer als Peftüentiale Lucht niets te vreefen : Of eenen zulken vervoege zig tot de Drievoudige Doorftrooming des Rhyns, in de BodenZee , zonder Vermenging deszelven , daar in zig te Wajfchen, zoo is hy bevryd; als namelyk in de drie Deelen der Boete. Want deefe drie Deelen, maken, dat den Menfch zig met het Zee-Water der Tdelbeden niet verontreinigt, nog dat zy de groene Verwe der Hoope, tot de Zaligheid verliefen: Maar gelyk als de Olyfboom, in de Zee geworpen, in Steen werd verandert; alfoo ook die Zielen als teere Planten in de Boete , daar dat Bloed en Verdienfte ChristiJesu word geverwt, ingeworpen, in Steen en Klippen der Sterkte en Standvafligbeid verandert worden. Na dat de Natuurkundige meenen, verdryft de Diamant de Werking des Magneets en het Tfer; wanneer hy in het midden rufichen den eenen en den anderen gehouden word. Wie eenige Luft en Neiging tot de Zonden, in zig bevind, die zet zig tuffchen den eenen en anderen Chiis tum j es u m, zoo zal hy bevinden, dat hy niet de minfte Gedachten, in zyn Herte zal befpeuren, die zyne Schuldigheid tegen loopt. Want het kan niet wel zyn, dat kmant zyn Hert verdeele, zoo lange hy den gee-  ( 1*3 ) geenen voor Oogen heeft , dien hy de gantfche Bezitting van zyn Herte toevertrouwt. En waarlyk daarom heeft ons de Merhoogfte Godt niet gefchapen, dat wy de Tdelbeden deefer Wereld, als onfe hoogfte Bezittinge zouden najagen. Niet daarom heeft de Eeniggeborene Zoone Gods, uit zyn Hemelfche Vaderland de vlugt genomen, en zig in de Elende begeven, dat wy begeeren zoude, in de boog/te Elende te verblyven. Niet daarom heeft ons de H. Geest ingegooten, zyn meer als Serapynfcbe Vuur der Goddelyke Liefde , dat wy zulks aan eene onverdiende plaats leggen,daar het niet brandt; maar dat wy ons van de Creatuuren zulten afwenden, terwyl Op de gantfche Wereld geen Schepzel is, welke Iemant tot een beter Leven , niet verhinderlyk kan zyn. Wat in de Liefde 'Gods niet beveiligd werd, kan niet lang beftaan , nademaal aldaar de Grondveften afgaan. Deswegen de H. Bernbardus. Serm. i. Qaadr. zegt: Merk wel op, wat gy Liefd, wat gy Vreefi, wat u verheugd, en wat u bedroeft: Want uit deefe vier Neigingen, werkt het Hert alles. Zoo als dan dit te verftaan is: Convertimini ad me ex toto corde veftro, Joel 2: 12. Bekeert u tot my met u gantfche Herte. Uwe Liefde zal zig daar heen wenden, daar meede gy niets Liefd, als alleen Hem, of zekerlyk van wegen Hem. Uwe Vrees zal zig na Hem keeren, wyl alle Vrees verkeert is, door welken gy iets vreesde buiten Hem, of uit Beweeging jegens Hem. Alfoo zal ook uwe Vreugde en Treurigheid, gelykerwyfe na Hem doelen, en zig  ( 124 ) zig neigen; 't welk zal gefchieden , wanneer gy u wegens niets,als wegens Zyner zult bedroeven en verheugen. Hucufque Bernhardus. Wy lagcben over dzHond van Efopus, welke , als hy met een ftuk Vleefch door een Water zoude fwemmen, en de fcbaduwe van dat Vleefch in het Water fcheen , heeft hy geftadig naar het Vleefch happende, 't zelve verlooren. • Ach, waardigfte Herten! Ach! Ach! Ach! ziet, dat gy als met vernuft begaafde Menfchen, niet na de Schaduwe der Eeuwige Goederen, in het vlietende Water deefer verloopene Wereld te begeerig zyt, en de eeuwige Gelukzaligheid verheft; uw Leven te veranderen , zoo moet gy alle Winkels uwer Ziele met vlyt nauwkeurig doorzien en doorzoeken, of gy miffchien iets daar in vind; het welke gy met onordentelyke Luft bezeten hebt, of nog bezit. Bevind gy iets, zoo moet gy zulks uit-' delgen, zoo veel dat van nooden is; kond gy dat niet verdryven, zoo vlied dat; want de Vlugt in de Zonden, is de Zegen. Daarom eenen tot een Jongvrouw zeide , die haar Kransje aan hem prefenteerde: Ga weg, zoo blyft gy Vroom. Zulks heeft ook zeer wel in agt genomen, een in 't bloed , Rykdom, en Deugt Adelyke Jongeling; daar na Wurtsburg- en Bambergfche Biflchop , Jobannes Godefridus , in wiens Aangezicht, de Geftalte en Tucht gantfch lieflyk met malkander Speelden, en zeker alfoo; dat ieder een zyne Oogen met het Gemoed, in zyne Schoonheid en Kuisheid verkwikken  ( 125 ) ken mogte. Dit zoo voortreffelyk Cieraad wilde die begeerige Deugden-Roover, met deefe byzondere Lijt gewinnen. Eenigen uit de voornaamfte Jonge Juffrouwen, uit onbetamelyke Liefde tegen hem ontdoken , onder fchyn van Eer, nooden hem te Gaft. Gode* fridus, die eene Hoffelyke Vriendelykheidwas aangeboren , verfcheen, dog niet alleen, maar verzeld van zyn Hofmeefter. Na Hoffelyke Ontfangft, gaat men ter Tafel, van de Tafel tot het Spel, van het Spel tot eenen Dronk ; waar door den Hofmeefter, door de Kandelbergfche glafen Kogels , zoodanig in de Kop wierd getroffen, dat hy zig krachteloos bevond, om te gaan of te ftaan; 't welk dan het eerfte inzicht was, dat hy aldaar te blyven wierde gedwongen, en ware alfoo de eerfte waar by dit Klucbt-fpel fcheen een einde ^te zullen nemen. By de ftille Nacht, wierd Godefridus insgelyks genootzaakt , aldaar eene onruftige Ruft te nemen; en derhalven niets kwaats vermoedende , heeft hy zig mede, in een voor hem toegeruft Bedde laten voeren; dog deefe OnkuiJJche Jongvrouwen in de Kamer ingekomen, bemoeiden zig zoo door Geheerden als Woorden , den kuiffchen Jongeling tot de Onkuisheid aan te voeren. Hy ontwaakte by die gelegentheid zeer ras, meer ver» fchrikkende, alsïvoor een Helfcb gefpook, en fpringende uit het Bedde, ftaat hy zig door die Dames heen, en ontvlied alfoo in het naafte Huis; alwaar hy Godt voor de verkregen Zegen, en ongemeene Krachten , de overige Tyd der Nacht heeft Dank gezegt; hebbende  ( t26 ) alfoo door de Vlugt zegeryke Eer behaald. Zie Hieron. Drexelius in Niceta. Alleen het gefchied veel, dat wy het maken, als zeker Boer en arge Loer, welke, daarhy zynen Buurman zyne Boomen had zien befnoeijen, dezelve met 'Wortel en al uit de grond hééft getrokken. Een ander, als hy in een Herberg was ingegaan, de Kelder-Knecht niet alles wel verrichtende, heeft den Waard uit Ongedult, een Teljoor het Venfter uit geworpen. Den Gaft daar op, grypt alles 't geen op de Tafel ftond te zamen, en fmyt dat het Teljoor achter na. Als nu den Waard vraagde, wat zulks beduidde? Antwoordde den Gaft: Hy hadde gemeent, zy zouden op de Straaten eeten. Alfoo maken wy het ook veel; zien wy Iemant eene Misdaad begaan, of ons daar toe aan te leiden, ontwyken wy de zulke alleen niet, maar zetten de Voeten te fpoediger voort, en loopen tot de zulke, tot de Ooren toe daar in. Tegen zig zeiven te ftryden, is een fwaare Kryg; maar zig zei ven en de Lafter te vlieden, valt niet ligter; want de Schaduwe volgt op den Voet. Als Carolus de V. met de Athtnienfers Kryg voerde, en een Bevelhebber hem vraagde, hoellerk de Vyand zyn mogte? zeide hy tot hem: Een dappere Soldaat moet niet onderzoeken , hoe fterk de Vyand zy, maar waar hy heli; aan te treffen is. Want het eene is een Teken der Vlugt, en het andere eene Begeerte om te vechten. Zie Ant Qjte. in Epift. De Heldenmoedige Bias, als hy met Tphicrates Koning te Atbenen Oorloogde, en hy onvoorzichtiger wyfe , onder de Vyand ge-  ( i27 } geraakte, ook bereids overwonnen was,-Vraagde Hem zyn Soldaten, wat men doen zoude ? Waar op hy antwoordde: zegt den Levendigen, dat ik fterve in Kampen en Srryden; ik echter wil den Dooden verkondigen, hoe gy en andere daar van zyt gevloden. Niet weinige willen ook veel liever Jlerven , als gevangen te leven. En hebben het voor eene groote Eere gerekent, door de fcherpte des Zabels , dat Leven te verliefen, als dat door de Vlucht te behouden. Het is roemwaardiger Eerlyk te llerven, als- fchandelyk te vlugten ; wyl men door zulken Dood, leeft in de Gedacbtenijje, na den Dood. Maar, wie fterft in de Zonden , is aan 't Verderf gebonden; verwerft een flech • te Name, verheft Lyf en Ziel te zamen, en zulks voor Eeuwig; en alfoo is hier veel nuttiger de Vlugt, en zekerder. Daarom roept de Propheet: Fugite, falvate animas veftras, Jer. 48: 6. Vlugtet, reddet Ulieder Ziele. Gelyk ook den Apoftel toeroept: Fugite ab ldolorum cultura, 1 Cor. 10: 14. Vlied van den Afgodendienji. Vlied alle Zonden en Lafter, Ê? fugiet mors Apoc. 9: 6. Zoo vlied ook de Doodt. Want wie vlied in't Jïryden, Roofd en Plonderd beidtn. Wie vlied de Zonden,. heeft "Zegen* gèWftdm, HET  ( 128 ) HET VUL HOOFTSTÜK. Wie levend bier ter Helle daalt, Voor Eeuwig in den Hemel paalt, Wanneer ik Iemand een Plaats wilde aanwyze, alwaar hy Eeuwig moeite opgefloten blyven, dan ware mynen Raad kwalyk te volgen. Dat Orefies de Nympben tot in den Afgrond der Helle heeft nagevolgt; JEneas zyn Vader daar heeft gezocht; en de voortreffelyken Luitflager Orpbeus van daar heeft  ( "9 ) heeft uitgehaalt, Hercules de Poorten der HeiTe verbroken; en dat den Reus de Helhond Cerberum aan den Mthna heeft vaftgeklonken , zyn Verdichtzels der oude Poëeten. Dan, wanneer den Menfch eenmaal die Helfcbe Hooien , is ingetreden, zoo moet hy immer en eeuwig in dezelve volharden, de wyl uit de Helle geene VerloJJïnge is. Niet te min wil de Koninglyke Harpflnger Pf. 55: 16. dat wy zullen heen vlieden, in den Afgrond des diepften Accbarons, en tot de grouwfaamfte Pynen der Helle; overmits geen beter Middel is, om van Zonden aftelaten, als de Gedachtenis der Helle. Een zeer nuttig Werk is het, wanneer men by zyn Leven, in de Helle vlied , op dat men niet na den Dood, daar in geraake; door dien alfoo kan betracht worden, die groote Pynen en Smerten, die de Verdoemden aldaar uitftaan en lyden, van wegen hare begaane Zonden en Misdaden. Wie van Fryburg in 't Brisgawwfcbe, begeert naar Heydelberg te reifen, die'moet zynen Weg door de twee Stedekens Engen en Ach nemen. Die begeert op den heiligen en hemelfchen Berg Sion, alwaar alle Heiligen en Uitverkorene Gods, in onuitfbrekelyke Vreugden Eeuwig Ruften , te komen, die komt over Engen en Ach, zeer ligt heen: Wanneer hy namelyk , met zyn Gemoed en Gedachten, dat Enge hellen Gat befchouwt, daar zoo veel Verdoemde Zielen,als hetKruid in een Tobbe te zamen gedrukt wordt; en alwaar men wegens de ongehoorde Smerten t aiet anders hoord, als dat erbarmelykfte Ach, I in  ( 13° ) in alle Eeuwigheid. Daarom, waardigfte Ge. moed, daar gy te vooren dan gantfch vry, zonder vrees in de Zonden u hebt omgewenteld, en in allen Lajleren omgegaan, behertige, hoe in zulken Plaats de Hovaardige vernedert, de Lutje en Traage, gefpoort, de Vreeters en Zuipers uitgehongert, en met Vuurftinkenden Swavel gedrenkt, de Vleefchelyke Lujlen verteerd , en de Toornige verootmoedigt worden ; zoo zal u deefe Engen Ach- volle Dal, op den Berg der eeuwige en hoogfte Gelukzaligheid helpen. Een Spoor-Hond of Brak, als hy van het Wild niet riekt, kan aan een kleine Strik ligt geleid, en zonder moeite gehouden worden, maar als hy op het Spoor komt, Spad hy uit en zet het Wild achter na. Alfoo is het ook met ons Menfchen, zoo lange wy de Verdienften der Deugden, of de ftraf der Misdaad niet rieken , zoo zyn wy langzaam tot het Goede; en laten ons door een kleine Strik der Tdelbeid op- en tegenhouden, alleen dat Goede te rieken, is voor onfe Neus zeer bezwaarlyk. Waarom evenwel? Pelagius verhaald, Lib. 7. n. £8. dat een Jong Geeftelyk Perfoon, tot den Abt Acbillam komende, deefe Klagte voorgebragt hebbe; Myn lieve Vader! wat zal ik doen"? want zoo ik in de Celle alleenig zitte; [loot my de Traagheid en het Verdriet boven maaten aan; wat hebbe ik nodig de zulke te wederftaan ? Waarop den Ouden antwoorde: Dit ontftaat daar uit, dewyl gy de Pynen, die wy vreefen, nog niet bebt gezien. Wanneer gy door Gemoedsbeweeging, dezelve gemaakt had, zoud gy alle Verdriet ligt te bo-  ( i3i ) boven komen ; onaangezien gy ook ftaan zoud, tot aan den Hals, onder die levendige Wormen; zoo veel vermogen hebben de Gedachten , levendig te vlieden in de Helle. Deswegen betracht, aandachtige Ziele zoo veel vervlogen Dagen, waar in gy de Tdelbéden nagegaan, en de vlugtige Tyd, van het Goede afgekeert, onnuttelyk hebt doorgebragt. De Vlugt der Tyd is oneindelyk, welke die geene beft kennen, die hare Oogen op de •voorgaanden wenden, en zy bedriegen haar, die op de Tegenwoordige acht geven. Het is maar een Pun£t, die wy leven, en zoo weinig deefe is, kan men het eenvoudige Wefen, begrypen. De Kindsheid, de Manbaarheid, en den Ouderdom zyn te ruim, in welke ons Leven verdeelt werd, alfoo dat, 't geene wy in onfe Kindsheid niet vlieden, dat hangd ons aan in de Manbaarheid, en blyft onsby in den Ouderdom. Het allerfchandelykfte is, datter eenige gevonden werden, die voor de Deugden vliedende, het meeftendeel der Vlugtende Tyd, met onnutte Zaken toebrengen. Men bemoeit zig met Gezelfcbap, daar mede de Tyd mag verdreven worden, die tyd namelyk, die ons tot Naflreeving, Gebruik, en Aanwending der Tyd gegeven is, die Edelfte; Duur[le, en Waardfie Tydt. Ieder een verlangt Vrolyk te zyn: Deefe begeert te woonen tot Gefpasbuifen; geene te Poppeftein; een andere te SpieU berg. Geene verkiefenhare woonfteden te Scberzingen, en deefe te Vreugdendaal; daar mede men altyd zy by goede Dingen.Daar dagelykfché Spellen, Gaftéryen \ en Gezelfehappen gefchieI 2 den,  (132 ) den, waar mede men de Tyd tracht te verdryven ; onderwylen denkt niemant, hoe zulke Vermakelykbeden geftraft werden. Het Exempel van den Ryken Brajjer, Luc. 16. is genoeg bekent; Daarom zegt den H. Petrus, Sobrii ejlote 8* vigilate, i Petr. 5; 8. Zyt nucbteren (jen) Waakt. Want, de Dronkaarts zullen bet Ryke Gods niet beërven, 1 Cor. 5: 11. Dit alles werd zeer fchoon beveiligt door, de H. Kerken-Leeraar Auguftinus, daar hy zegt: -Door Dronkenfcbap, werd de Ziel verlooren, den Menfch tot Gods Vyand, en fchuldig aan 't Jong/Ie Gericht, Zie Sermone 231. de Tempore. En niet alleen , nevens zulk een eeuwige Straf, veroorzaakt de Overvloet des Wyns, allerlei Ongemak, Smerten, en Krankheden; gelyk dat de Wyfe Eubulus den Onwaarachtigen Cosbi, hem met zyn Gezellen op de volgende wyfe aanftrekende, genoegzaam te verftaan heeft gegeven. r. cosbt. Ei, dorflige Broeders ! zet u eens by elkand'ren, Befpot en veracht dog, allen met den and'ren, De Duivel, Dood en Hel die me u in 't gezigt Zo ftoutlyk voorhoud in dit Paaps Gedigt. Q. Suipen en Vreeten, met allen goed te leven, Heeft my myn Vader ten Huwelyk gegeven; 1 Daar nevens een Meisje, met Geld en met Goed , En intujfcben preekt de Paap van hels gebroed. 3-  ( 133 ) 3* Inluftigen Tyden, denkt men niet m Paapen Die ons noemen Sotten en bouden voor Apen; Heel anders van Sinnen voos Machiavel, Die droomde zeer weinig van Hemel of Hel. 4- Zoo lang ons een Penning in de zak zal blyven, Zoo laat ons met Suipen de Tydflecbts verdryven; Den Hemel verliefen, dat beeft dog geen Nood, Daar geen Vreugde is te boopen na onfe Dood. 5- Eubulus. Ach, myn Broer! daar 's niet te hopen. Nu gy bebt zo lang gezoopen, En een Tyd Barvoets geloopen Als een Jlecbten dood te koopen! Merk bier wel op myn befte vriend Want die alleen de Wereld diend, Komt zo nimmer in den Hemel, Maar in de Hel, en zyn gewemel. 6. C o S bi. Niet alfoo myn Broeder, niet alfoo waarachtig, Want anders wierd gy my, in Vriendfcbap verdacbtig; Zet u bier neder, en neemt met my een Wbrjl, En ook dit Glas, ledig bet, en lefl uw Dorjt. 13 7.  ( 134 ) 7- EUBÜLUï. Hoe zal dan te lejjcben we/en, Dorft, dus uit de bel gereefen; Want de Hel die is te vreefen, Is en blyft nog als voor deefen. Maak geen Potfen meer op Aarden, Clotho komt met zyne Paarden, Brengt u in de Hel naar waarden, Daar by de zulken meer vergaarden, 8. Cosbi. Beter te Rotten, als voeg te kopen, Als '£ moet Rotten, is 't beter gezoopen, En heb ik gezoopen, Venus in top, Men loopt ter- Helle op een galop. 9- E ubulus. Godt, laat zig zo niet befpotten, Niemant kan zyn Oog bedotten, Die bun Vreugt niet willen knotten, Maar de Luften laten vlotten En fieeds hopen in de Kotten, Als veel geile Hoeren Zotten: En zoo Zonde op Zonde potten. Kan in Eeuwigheid niet botten. lo.  ( 135) 10. COSBI. Metugefwets, zal ik myn Hooft niet breken, Wyl niemant van d1 Hemel word eeuwig verft eken; Want Zalig worden Godt van alle verlangt , Daarom Hy geftorven, aan bet Kruife hangt. il. Eunutos. Die zig de Wereld overgeven, Zonder Wet nog Kennis leven. Spreken altyd zulker wys'; Maar gy die van jonger Jeugden Opgetrokken zyt tot Deugden, En tot God es Eer en Prys. Moejt meer aen uw Godt gedenken, En uw Harten aan hem fcbenken, En uw Wenfcben op Hem wend : Zoo kojï gy gewislyk hoopen, Dat u was den Hemel oopen, Als dit Leven nam een End 12. COSBI. Myn Jeugd nog beden op 'i befte aan bet hloeijen, Zou, ik dan van Vreeten en Zuipen befnoeijen, Want krank zyn en Sterven, beeft dus nog geen Nood, Men ziet niet,nog kent niet,de grimmige Dood. I 4 13«  ( «3<5 ) EuBULUS. Ach! wilt uw niet zeker acbte, Maar veel meerder dog betrachte Uwe Naakte Nietigheid; En boe dat gy in gevaaren, U geftort heb meenig jaaren, Boor uw" dolle Bronkenheid. 14. COSBI. Gy /preekt van gevaaren, zo nu als voor deefen, Eer in my ware deefe Volheid verweefen ? Ik deede tourneer en, ja als een dood Schaap, Ben ik dan zo dronken,zoo leg my ter Slaap. EüBULOS. Waarom wilt gy niet gelooven, Ei! neem 't aan,{'k fpreek voor geenTiooven) Myn zeggen; wat voor Angft en Nood, Kommer, Spot, Elende en Dood, Komen 'er van zoo veele drank; Ei wilt dit zelfs doch erkennen, En zo van 't Gevaar ontwennen, Wyl uw Hooft is altyd KtanL 16. COSBI. Wanneer ik dan deefe Wyn-Beker aangrype, Daar tegen zegt men, Sing op, Speel op, of Pyppe, Al  ( 137 ) Al wat u hebaagt, en dat gy wel beproef.7; Maar verlangt geenzins na't geen dat ubear oeft. 17- eubulus. Alles mag luftig en vrolyk ook wefsn. Zoo lang 't gejcbiede wGoüi te vreefen; Behaagt u dat niet, zoo als gy gelooft, Zoo fronfel de Neus, en plooi uw Voorhooft. 18. Wanneer zonder Maat veelmaal is gedronken, Is men in Zonden en Schande gezonken; Wie zoude daar van niet bebben een fchrik, Wyl Dronkaarts zyn Zondaars alle oogenblik. ig. Wie zig tot Smullen en Smeer en wil geven, En daaglyks by Bacchus en Cerus wü leven, Die Leere ten laatjten wat dat is dat kruis, Als Kiften en Kaften zyn ledig in buis. 20. Duizelig, Onmachtig, gantfch Tdel van Zinnen, Dry ft men de zulken als de Beeflen naar binnen, En rold en wenteld die gelyk als een Swyn, Om Vlegel, Vuilik, of Groviaan te zyn. 21. Houwen, Steeken, Slaan, en Maagden bekruipen, Komt altyd, dat 's wis, van 't onmatig zuipen; Ij Angftv  ( 138 ) Angjl, Smerten, Wee-klagen, Verlamming, en Grys, Kwade Oogen, en Jicht op allerlei wys\ 22. Hooftpynen, korte Adem, wat zal ik meer zeggen? Zoo gaat bét, die zig op bet zuipen toeleggen, Podagrammifch, Contraótifch, maakt de ed'le Wyn, Geeft Beroerdheid en Steen, Graveel, en Buikpyn. By zulke Kwaaien en fmertelyke Plagen, Moet men dan nog gefcbeurde Kleedéren dragen; Veel fchryft men met Kryt; de zidke aan de Wand, En dikwils de Waardin den Mantel te Pand. 24. Veracht, en befpot, wil niemant hein vertrouwen , Baar bet Geld ontbreekt, wil niemant hem aan- fcbouwen, *f Is alles verkoren, Verftand en de Zin, En blyft hem dan eigen den Nar ten Gewin. En waarlyk, daar kan geen grooter Zotheid zyn, als tot verkryging van zoo veele Smerten en Plagen, die onfchatbre Schat der onwederroepelyke Tyd, zoo onbedachtlyk te verkwisten. Alleen, dewyl wy niet weeten, wat die Tyd is, zoo achten wy dezelve niet zeer hoog. Want het is daar mede als Auguftinus zegt: Quid eft tempus ? fi nemo qucerat a me fcio: fi qucerenti explicare velim nefcio. II, ConfeJJ. Cap. 14. Wat is ds Tyd'i Wanneer bet niemant  C139 ) mant van my begeert te weeten, zoo is bet my bewuft; maar als ik dat den Vragende wil beantwoorden , weet ik bet niet : Vermits, of wel de Tyd ons door eene duiftere Kennis bekent is , wyl wy geduurig in dezelve bandelen en wandelen; zoo kan zy dog nauwelyks bemerkt worden , wegens haar geftadig vlieden, en geringfte zyn. Deswegen heeft Eufebius zeer wel eene Platonifcbe Reden gelooft, door welke hy zeide: Duo effe, quorum alterum femper eft, &? nunquam fit, fcilicet Deus; alterum nunquamejt ,fed femper fit, fcilicet tempus. Lib. II. de prceparat. Evangel. Cap. 8. Daar zyn 'er Twee, welkers eene altyd is, en nooit word, namelyk Godt; de andere is nooit, en word altyd, namelyk, de Tyd. Dewyl dat Wefen en Zyn, geene Zaak toebehoord, als de Tegenwoordige. Derhalven, wyl niets eigentlyk tegenwoordig is, van het Wefen der Tyd, als van haar gezegt werd; dat zy nooit zy, en ongeacht, dat zy nooit is , zoo vervolgt zy ons dog ter Dood; dat Leven loopt daar heen , en ook in ftede dat wy leeren zouden, de Ondeugd of de Dood te ontvlieden, en de Deugt of het Leven ons niet ontgaan te laten, zoeken wy, hoe wy de Tyd zullen verkorrswylen, en van haar vry komen mogen. Pluviarum guttceparvcs funt ,fed flumina implent cif arbores cum radicibus tollunt. S. Augufi. Sermon. 244. de Tempore. De Regendroppen die zyn wel klein, maar zy vermeerderen in een groote Vloed, en voeren met zig Room en Wortel. Alfoo ook de Tyd , hoe klein zy ons ook fchynt, die wy verzuimen , zoo verliefen wy daar in zeer veel Goede Werken,  ( 140 ) ken, en hoopen alle onfe Zonden op één.Wy behoorden te behertigen, dat de Gelukzaligheid des Levens, niet in de lengte der Jaaren , maar in haar regte gebruik gelegen is: Cum metu tremor e Jalutcm nojïram operemur, Met Vreefen en Beven, zullen wy ons Heil bewerken, en zoekende hoopen. Qui enim fperat 6f non timet, negligens ejl, qui autem timet £f non fperat, deprejjus efi, £ƒ dijcendit inprofundum quafi lapis, S. Auguft. Serm. 15. ad Fratres in Éremo. Want wie boopt, en niet vreefd, die is Nalatig; wie echter niet vreefd en niet hoopt, die werd onderdrukt, en valt als een Steen in de Diepte, Iemant die lang geleeft heeft, heeft meenigmaal het kortjle geleeft; want men leeft alleen die Tyd, die wel aangelegd en tot onzer Leering aangewend word. Wie altyd gedenkt dathy flerflykis, en de Helle wel befchouwt, heeft een dorjlig en boopend Herte, tot de hemelfche en eeuwige Vreugde, welke Godt zelve is: Neque enim aliquid fperandum ejl ab ipfo Deo, quam ipfemet Deus, S. Tbom. 2. 2. q. \j.art. 2. Nademaalniet iets minder van GoDTte hoopen is, als Hy zei ven. De Lajldragers , zoo veelmaal zy om te dragen geroepen werden, belchouwen deLaJl te vooren zeer wel , en onderzoeken , of zy Krachten genoeg hebben, die te dragen. En wy armzalige Menfchen, die aan de Zonden overgegeven zyn , betrachten niet, dat wy voor een oogenblikkelyke Welluji, ons bukken en drukken, onderden Laft der eeuwig, blyvendePynen. Want, wanneer wygeen goede Boete werken, vallen wy in de Hand des Hee-  ( Hl ) Heeren, en niet in de Handen der Mentenen, wiens ftraf maar Tydeiyk, dog de ftraffe Gods eeuwig is. Ecclef. a: 2a. Welke eeuwige Straffe geen ander End heeft, als de Eeuwigbeid Gods, die zonder alle End is. Welke onder u, zal dan by eene eeuwige Gloed woonen konnen ? Wiens Schouderen zouden alfoo Keideen bard zyn, die zulken Swaarte, zoo langen Tyd konde verdragen ? Welke Tyd zoo wyt uitftrekt, dat, wanneer Iemand uit de Verdoemden, Hechts alle duizent Jaar, één éénig Dropje Speekzei, die de Aarde, dog terftond inflokt, zoude vergieten moeten, zo zoude nog zulken Droppen veel eerder alles, dat buiten den Hemel is, vervullen, als zulken Tyd ten Einde loopen ; en in Overweeging deefes, wanneer alle de Pynen der Helle niets anders waren , als flechts een Naaldenfteek, zoo zoude die genoeg zyn, om de Menfchen tot Beterfcbap te beweegen, ten aanzien der Eeuwigheid; daar de Rechtveerdige Godt, zyne Oogen tegen de Boofen zet, en niet tegen de Goeden. Ponum oculos meos fuper eos in malum cjj5 non in bonum. Zie Amos 9: 4. enz. Jer. 44: 11. Deswegen laat ons heden in de Helle vlieden door Betrachting; op dat wy niet mede komen tot de Eeuwige Verdoemenis. Laat ons by tyds daar in vlieden, dewyl wy nog konnen te rug keeren, op dat wy niet hierna daar in getrokken worden, en eeuwig daar in blyven. Want de Heere is een Wreeker, een Wreeker is de He ure, ende zeer grimmig: een Wreeker is de He ere , aan zyne Wederparty der s, ende hy behoud (den Toorn)  ( H2 ) Toorn) zyner Vyanden. Nahum n 6. Zyn Toorn is uitgegtten als Vuur, en de Rotsjleenen worden van Hem vermorfelt. Zulken Toorn te ontgaan, daar geeft de Propheet Micba Cap. 6: 8. goede raad toe, daar hy zegt: Indicabo tibio bomo, quit fit bonum, {•? qüid Dominus requirat a te; utique facere Judicum £? diligere mifericordiam & follicitum ambulare cum Deo tuo: Hy beeft u bekent gemaakt, O Menfche, wat goed is : ende wat eifcbt de Hïere van u, als recht te doen, ende Weldadigheid lief te hebben, ende ootmoediglyk te wandelen, met uwen Godt. Ariflippus de Philofooph wierde eens gevraagd , van waar hy was. Waar op hy ten antwoord gaf, wyfende met de Vinger naar den Geflemden Hemelboog, zeggende: Deefe is myn Vaderland, deefe is myn Erf deel, deefe neeme ik in Acht, en niet wat op de Aarde is. Eene regt Cbriftelyke Leer voor een Heiden, en in 't byzonder daar den Apoftel fpreekt, Hebr. U: 14. Wy hebben bier geen Uyvende Stad, maar wy zoeken de toekomende. Deswegen laaten wy ons indachtig maken de Voorfielling ,van onfen Vriendelykften Bruidegom te dienen, daar door wy dan zekerlyk, ons Vaderland bekomende, de Helle vlieden. Ik evenwel in deefen, wil zyne Vlugt in Egypten , om onfe Zonden en Misdaaden, met klagelyke Itemme aldus betreuren. 1. Houd in myn Jesu uwen Vlucht, Houd in Üw' ylend wyken; Wilt  Ci43) Wilt dog voor my en myn gezucht 1 Niet ras voorby gaan firyken? Acbl niet zoo Jhel, Uw vlugt aanflel, Uw Liefd' laat op my fcbieten En langer U genieten. 2. Waar wilt Gy been, neem aan myn raad Wilt myner dog verfcboonen; Kom met Uw Liefde my te baat. Ln wilt myn' meening honen. Ach! blyf by my, Wyk niet ter zy, Want, wilt Gy van my trekken? Wie zal.my dan bedekken? 3- Eil laat U dog niet. vallen fwaar. Langer by my te blyven, Een Dag die fcbynt my duifent Jaar; Wat doet U van my dryven? Myn Zonden niet. Bat Gy zoo vlied, Als ik maar na u trachten, Zult Gy geen Bruid verachten. 4. Neemt Gy de Vlugt, trek my U na. Laat my zoo bard nkt ' Want ziet, boe Krank ik gd of M, Zo zou ik zo. verderven. O Gy myn Heer! Ach!  ( *44 ) Acbi vlugt niet weer, Neem uit (lel met Uw vlugten, Zoo blyf'ik buiten zuchten. '. i» U if Z>e£e«ï, dat zonder U, Geen Men/eb op Aard' kan leven; Waarom wilt Gy zoo fnel dan nu, Van my U weg begeven? O Gy, myn Heil! Een klein Verweil, Ach\ wilt my niet verlaten, En nog veel minder Haaten. 6. Want ik ben Krank uit zuivre Min, Uit lout're Liefde ik lyde; _ Daarom myn Scbat, Jlel uit u zin, En wilt uw Vlugt vermyde: Wagt beefre tyd, Gelegentheid Om fpoedig weer te komen, Daar na u reis genomen. 7. Gy zyt nog klein, en kond niet gaan, Waar been wilt Gy 't dan wagen? Blyf langer hier my by te Jlaan, Daar na wil ik U dragen, Aan ieder Oord, En verder voort, Waar been Gy zult gebieden; En waar gy heen wilt vlieden.  { 145 ) 8. Want uwe Voeten zyn te fwak, Een verre Weg te loopen; Waar is 'er iets tot u gemak, Op deefe Aard te boopen: Hoe wilt Gy dan, Nu treden an, Den Weg naar vreemde Straaten, Uw Vaderland verlaten. 9. Gy konde ligt aan eenen Steen, Uw teedre Voeten Jtooten; Maak liever my met u als een, Dan blyf ik onverdrooten: Neem my tot U, Zoo volg ik nu, Wilt U niet veel vertrouwen, Om vreemden te befcbouwen. io. Waar Sarnion in zyn Vaderland, Nog langer Tyd gebleven; Had Hy in zoo'n bedroefde Stand, Geen Handmoolen gedreven: Zyn Oogen wis, Met groot gemis, Daar by zyn jonge Leven x Heeft moeten overgeven. ' li. Veel ligt werd Gy eens Overmand Als IJ'rael, a]at Nypte, K Tom  ( H6" ) Toen zy in 't woefte en vreemde Land, Met name in Egypte; Een Jwaare Lajl, Den Vreemden Gaft, Ras wierde opgedragen, En Gy wilt U nog wagen! 12, Weet gy niet wat te Babyion, Aan drie gevangen Mannen Uit Ifraël, gebeurt is? Kon Men die wel felder bannen? Dan in bet Vuur, Te werpen duur, Met fmaatbeid en verachten: Breng dat eens in gedachten. ■3- Geen vreemde Gaft is aangenaam, Nog kan geen Eer ontfangen, Inzonderheid ah men te zaam, Na bem beeft geen verlangen: Want zoo zeer ook Den Jlechten Rook, De Winden ras Verdryven, En baar niet doen verblyven. 14. Schoon dat een Wind zig eens verheft, Maar nauwlyks is verheven, Of Eures bem op 't felfte treft, En komt bem wederftreven; Ter-  ( 147) Terjiond verjaagt, Tot Vlugten flaagt, Wanneer by komt verfchynen; Zoo moeten zy verdwynen. 15- Nephfunus ook in zynen Schoot, Niets vreemds en wil verdragen' Als Winden hem beroeren bloot ' Geeft hy de Golven flagen; ' Zoo ras by Suifl, En woedend brui ft, Zyn Gajl niet wel genegen; Vit vreemde Land' en Wegen. 16. Niet minder ook een kleine Spin, Als zy een Mug? komt vinden. En tot baar Webb' gevlogen in, Gaat zy die fluks omwinden; Zy die verfirikt, Dat zy verflikt, En moet baar Leven laaten-,, In Lugtgebouwde gaaten. ■7- By eenen Wolf durft nooit een Schaap ' Gerufte Slaap genieten; En een Verliefde zou den Slaap Zonder zyn Lief, verdrieten. Gy zyt een Lam, Uit Davids Stam, K 2 Ont-  cc 148) Onthoud U van de Dieren; Wilt my met Deugt verderen. 18. Ei, liejle Schat, Ei, blyf by my, Gd nooit in geen Gevaaren, Dan blyven wy dus beide vry Ik ben ook in befwaaren:, Blyft Gy in my, Zo ben ik bly. Waar gy zyt wil ik wefen, Dan ben ik buiten vreefen. 19. Wyl ik fteeds legge in Uw Hert, Verlief'derwys verborgen; Als Gy bevindet, groote Smert, E11 hebt veel Kruis en Zorgen: Denk dan aan my, En maak my bly, Doordring tot in myn Herte, En neem eens weg myn Smerte. 20. Daar Gy dog weet myn /wakke {laat, En ik niet lang zal Leven; Daarom kom my gantfch /nel te baat, En 'wilt my nooit begeeven : Ach gy myn Licht, Tot u Gericht, Wilt my doch nooit Verlaten Nog om myn /wakheid H&aten, Daar  ( 149") Daar mede echter een Menfch in zulke Verlating en Droef 'beid, niet terftond van Haatenburg zy, als hy in zyn Welftand meende, een ingeboome van Leeuwendaal te zyn: Of doe hy in Vreugde geloofde , hy ware van Viftenburg , maar in eene Wederwaardigheid wel wilde van Loopenburg zyn, om meer te ontvlieden de Voorzienigheid des AllerboogJten, als eenen van Recbberg ofte Hirfebfeld; zoo moet hy weeten, dat zulks gefchied tot zynen Nutte, want hy draagt een Gewin daar van, zoo wel van zynen Toegang, als van zynen te ruggang. Hy komt tot Troojl, dog keert zig tot de Behoedzaamheid, op dat niet de Grootheid des Troojtes, den Menfche verheffe. Hy komt, op dat Hy hem zyn Genade fchenke, en wend zig echter weder, op dat hy niet uit geftadige Bywooning veracht, en gering gefcbat zoude worden: Hy ontrekt zig maar uitterlyk, dog innerlyk blyft hy volfiandig, en flaat achter de Wand, ziet door de Vmfteren,blinkende uit de Traliën, Zie Cantic. 2. Want veelmaal is Godt aldaar met" zyn Genade, alwaar Hy het minfle bemerkt werd; en ook veeltyds is de Bitterheid en Ongemak des Herten , den Menfche nuttiger , als de mtgegotene Volheid der Zoetigheid. Want dan erkent hy zyn eigen onmagt, ziende dat hy uit zyn zelve Niets vermag, ook wordt hy by l yden niet verhoord, de wyl zulks niet tot zyn Nutte dient: gelyk zeer fchoon den H. Kerken-Leeraar Auguftinus, Lui. Blo: Inft. Spir. Lap. 7. fchryft; Non exaudit & ad voluntaK 3 tem,  ( 150) tem, ut exaudiat ad falutem, pete ab ipfo falutem, & falus tua ipfe erit. Godt verhoort ons niet na onfen Willen, maar op dat wy verhoord werden tot ons Heil, begeeren wy van Hem Heil, zulks zal by zelve zyn. Zie Pf. 85: 5. Geene mag hem ook deefe aardfcbe Gedachten maken, als of zulken Verlatenheid hem niet goed, of een groot Kwaat tot zyn Verderf ware. Neen , maar hv zal gedenken aar. deefes: Kind, gedenkt, dat gy u Gelyk als het Vuur het Goud beproeft, alfoo doen ook de Aanvechtingen den MenfchenOvermits hy door de zulken werd gereynigt en Onderwefen, alfoo dat eenen anderePaulus uu hem worden kan, gelyk hy zelve zegt: ld enim  C 159 ) enim quod, ejl in prcefenti momentmeum 6? leve tribulationis nojlrce, J'upra modurn in fublimitate ceternum glories pondus operatur in nobis. 2 Cor. 4: 17. Want onfe ligte Verdrukking*, die zeer baaft voorby (gaat,) werkt ons een gantfeb zeer uitnement eeuwig gewigte der beerlykbeid. Is iemant iets onbeboorlyk ingevallen, die late het wederom uitvallen, wende zyn Hert tot Godt, en zie geene boofe Ingevingen aan, maar keere zyn Gemoed en Gedachten van die af. Zeker Heilige, vergeleek de Verzoeking by een Watervloed. Zie S. Cyrill. Epifc. Jerol. Catecb. 5. myjtag. 9. Wanneer wy verzocht worden, dan fwemmen wy, wanneer wy de Verzoeking inwilligen, dan gaan wy te gronde. Zoude het evenwel zyn, dat men te fterk aangevochten wierde, men bidde: Leid ons niet in Verzoeking?; en volge de Harten Dieren na; want het Hart, wanneer dat bemerkt, dat de Honden hem voorkomen, en aan hem hangen willen blyven, zoo fleept hy haar in den Loop mede tot eenen Boom, vryft zig daaraan, en ontlaft zig alfoo van haar; op dat hy zyri loop vervolgen kan op Gelykewyfe zal een Menfch, wanneer hem de Honden der Verzoekingen , te na komen, en hy zig van haar niet bevryden kan, tot den Boom desH.Kruisfes loopen, daar hy hun gewis zal vermorzelen, overwinnen, en in zyn Herte vrede zal verkrygen. Fidelis Deus, qui non patietur vos tentari, fupra id quod poteftis, 1 Cor. 10: 13- Godt is getrouw, welke u niet zal l» • ten verzocht worden, boven bet geene gy vermengt  ( iób ) CTêMgï. Wie zyne Toevlugt tot Godt heeft, die kan geen Kwaat fchaden, overmits Geen Kwaat zoo groot, of 't baard nog altyd eenig Goea, Het Kruis plaagt wel bet Lyf, maar beterd dog 't Gemoed; Des Werelds Jhood Bedrog, der Blinden doods bedryven, Der Valfcbe Spotters Haat, der Nyders magre Lyven, Der Helfcbe Grouzaambeid, ja al des Zatans Lilt, Heeft tegen Godt, zyn Volk, altyd en nog gemijt. Pytirion een Abt en Leerling des H. Antbonii, plagt te zeggen: wie den Duivel begeert te verjagen , die verdryft te vooren zyne kwade Neigingen, dan zal het andere ligt volgen. Zie Palladius in caufiaca 47. De Derde Verzoeking, ïs een al te groot Mistrouwen tegen zig zeiven. Zie Pf. 52. Zulk Mistrouwen ontftaat uit eene Onbeftendigheid in het aangevangen verbeterde Lpven, nadien den Menfch veeltyds vreeft voor Zaken, waar voor dog niet te vreefen is. Dit Mistrouwen, ftort de Ziel in allerhande Kwaat en Elende, want het is eene Swakheid der Ziele: nadien, zoo lang de Ziele met deefe bebebt is, is zy nooit in goeden Jtaat; maar bevind zig altyd gevaarlyker in "t Onderleggen, nadien zy onbekwaam word om te Stryden. Het is eene Bt-  (Itfl) Befwaarnis der Ziele, door welke zy verhlfl*' dert word, op den Weg des Hemels voort te gaan, verbant alle Hemelfche Gedachten, ver-r derft alle heylige en zuyvre Aanmoedigingen , en Overreed den Menfch, dat hy tot veele Werken niet bekwaam is , die hy dog met weinig moeite en. vlyt, had verrichten konnen. Daarom zegt de H. Auguftinus, Lib. de N:it. £? grat. 43. Doet wat gy kunt, en wat gy niet te doen vermoogt, bid Godt om byftand, en Hy zal u 'helpen. Fly, welke zig van de Vrees dier Befwaarnijfen laat innemen, kan nooit eenigen Voortgang in de Deugt maaken, vermits het noodig is, dat men lyde. Zulke Wantrouwigen vergelykt Christus by een Riet, dat zig laat buygen, en dat van alle Winden herwaarts en derwaarts gedreven wordt. Zie Matth. 11, Waarom ook de H. Paulus de .Galatiers dit verwyt geeft: Sic Jlulti eftis, ut cum fpiritu aeperitis, nunc carme confummertdni. Gal. 3: 3. Zyt gy zoo uitzinnig? daar gy met den Geejl begonnen hebt, voleyndigt gy nu met het Vleefch? En dit is eene oogfchynlyke .Verzoeking, een wel aangevangen Goed Werk te laaten vaaren; dewyl het begin niet werd gekroont, maar die volhard tot aan bet Eynde, ■die zal Zalig worden: Apocal. 7. Want zonder zulke Kloekmoedige Bejlendigbeid, en zonder zulke beitendige Sterkte ,• verdient de Menfch geene Eere,en de Deugt geene Kroon, gelyk als zonder haar, de Strydende niet Zegepraalend is, en de Zegepraalende den Palmtak niet verkrygt. Deswegen zegt de KoningL ' Iy'ke  ( 162 ) ïyke Propheet David: Zyt Jlerk, en Hy zal ulieder Herte verjlerken. Pf. 31: ay. Want men vermag veeltyds veel meer, als men meent. Mannelyk geftreeden, is half gewonnen. Viriliter agite Êf confortamini; nolite timere. Wel gewaagt, onverzaagt, en zonder Vrees geftreden; zonder Schuld, met Geduld, geene Moeite geleden. De Hoop, zal niemant hier bedriegen. Alfoo gedroegen zig die drie H» Vrouwen, by het Graf Christi, Mare. 16. Onaangezien zy te vooren zagen , met wat voor groote Moeite de Steen, van de Opening des Grafs ware af te wentelen, zy gingen echter in een goed vertrouwen voort, vervullende de Vermaaning van den Pfalmift, Pfalm 31: 15. Zyt Jlerk, ende Hy zal Ulieder Herte verjlerken. De Mistrouwende, zyn Kleynmoedig, en niet vlytig genoeg, wyl zy ten aanzien van de moeite, welke zy 0111 het hemelfche Jerufalem te veroveren , uitftaan moeten , een (legt vertrouwen hebben. Propter frigus piger arare noluit. Waarom zy van het Goede afftaan, en de eeuwige Zaligheid niet met Ernfl: najagen: wordende ook alfoo verdrietig tot betrachting van het Goede, terwyl zy in 't begin geen Tegenltand doen, zy nemen meer en meer af: Qui fpernit modica, paulatim decidet, Ecclef, 19' f. tot zy eyndlyk geheel in Kleynmoedigheid en Mistrouwen omtrent Godt geftort worden. Zulke nu hebben niet anders te Verwachten, als den brandenden Toorn en Straffe Gods, zoo als den Apoflel zegt: Venit ira Dei in film  ( J*S ) Hos diffidentice, Eph. y: ö. Om deefe dingen, komt de toorne Gods, over de kinderen der Ongehoorzaamheid. Gelykerwys nu de helfcbe Vyand met drie Verzoekingen den Menfch beangft maakt; zo laat ook Godt om driederley Oorzaken toe, dat hy verzocht werde; en wel tot zyn Nutte. Het eerfte Oogmerk, Eynde, en Oorzaak is, op dat desfelfs Trouw beproeft werde. Dewyl allen den geenen, die tot de Dood getrouw bly ven , dé Kroone des Levens belooft is, Matth. 10: 22. Jac. 1: 12. Weshalven de H. Auguflinus zeer wel zegt over Pf. 69: 4. die niet Verzocht word, die' word niet beproeft', en wie niet beproeft word, die neemt in de Deugt niet toe , overmits de Deugden met Stryden en Overwinnen, verkreegen, en vermeerderd worden. Door de Deugt, groeit het Voordeel der Ziele. Ja, daar is geen Verdienfte, als uit het Zegenpraalen , over de 'verzoekende ondeugd. Want daarom word de Deugt geoeffent; op dat de Ondeugt zoude overwonnen worden. By de Overwinning der Ondeugt blinkt de Deügt heerlyk uit en Triumpheert. Die Overwint, zal alles beërven, Apoc. 21: 7. De Overwinnaar, krygi de Kroon tot Belooning, wyl niemant gekroont word als die Overwint; en niemant Overwint, dan die Stryd: Niemant echter kan Stryden , als die een Vyand en Verzoeking heeft; of fchoon 'er onder Vrienden veeltyds ook de argfie Stryd •is. Zie S. Augujtinus over Pf. 6: vers 3. De andere Oorzaak is zulk eene toegefchikie Verzoeking, ten einde de Menfch werd geL 2 bragt, -  ( ïö4 ) b^gt» geoeffend, en gehouden in de -Ootmoedigheid, wyl die noodzakelyk is tot onsHeyl, zoo ais gezegt werd, Tobise 12: 13. NeceJJe fuit, ut tentatio probaret te. Want ons Leven, kan in deeiè Pelgrimagie, zonder Verzoeking niet zyn; nadien onfe Voortgang, door de Verzoeking zig verflerkt, en niemant komt tot de regte kennis van zig zeiven , zonder Verzoeking. Door deefe Kennis van zig zeiven, klimt de Menfch als naar beneden tot Ootmoedigheid, die hem met Godt verzoent, 'zyne Goddelyke Genade verwerft, en hem een Plaats bereyd in den Hemel. Waarom de H. Gregorius fchryft Lib. 31. moral. c. 3T. dat door de Ootmoedigheid de Menfchen wederom heen gaan, waar uit de Helfche Geeften, door de Hovaardy gevallen zyn. Zonder Ootmoedigheid is 'er geene ware Boete, geene Verzoening met Godt, geene Hoope van Vergiffenis, en geene Vertroojiing des Eeuwigen Levens. De Ootmoedigheid alleen brengt Godt tot ons, en ons tot Godt; De Ootmoedige heeft altyd den vryen Toegang tot Godt.De Liefde heeft wel den Eeniggeboren Zoone Gods, op de Wereld gebragt, om ons te verloffen; maar in het lighaam der OverengelJcbe Jongvrouw, ten einde hy Menfch wierd, heeft Hem getogen de Ootmoedigheid vau Maria. Waarom zeer wel de Honingvlietende Leeraar Homil. I. juper miff. aanmerkt; dat wel de Maagdelyke Moeder Go de behaagt hebbe, van wegen haren Maagdelyken fiaat, maar ontfangen hebbe van wegen haar Ootmoedigheid. Alfoo ook een reyn Hart is Gode aan-  ( 1*5)- aangenaam; dog een Ootmoedig Hart ontfangt in zig den Allerhoog/ten, en in kracht zyne Genade , door de Ootmoedigheid ; weshalven de H. Paus Leo Epift. ad Diofcorid. billyk de Dif* cipline eener Chriftelyke Wysbeid eene Vrywillige Ootmoedigheid noemt. Want de Oot1 moedigheid is een Grondveft, uit welke opklimt ons Voordeel en Voortgang; maar, ten einde de Ziel door de Ootmoedigheid niet afneme, zy verfterkt en onderhoud de Oeffenen\de en Opwekkende Verzoeking en Droefheid. Het Derde Oogmerk en Eynde is, op dat door Ootmoedigheid, ontflaande uit de Ver» \zoekiiig, ook andere Gebreken in ons verbeterd, onderdrukt of verdelgt worden. Want (alfoo word gezegent de Man , die den Heere I weeft, en Gelukzalig is de Man, die de Ver\zoekingen verdraagt, dewyl, als hy zal beproeft zyn , hy de Kroone des Levens beeft te hoopen, welke Godt belooft beeft den geenen die Hem {Liefhebben. Jac. r. n. Op onervarene en onderzochte Lieden , vertrouwt niemant veel. (jvlaar wat my aangaat, wie niet verzocht is, I wat weet hy, of wat heeft hy ondervonden? \Qui tentatusnoneft,qualia feit. Ecclef.34:11. \De Verzoeking bewyft, wat de Menfch vermag. (Deswegen ook den H. Augaftinus Sermon. 72. \de tempore, zeer fraay zegt: De Menfch kent \zig niet, wanneer by 'het niet in deK Verzoekin\gè leert. De Verzoeking is nodig, op dat wy 'eenen goeden Kamp Stryden, den Loop vol-. eynden , Trouw en Geloove behouden. Wan» Ineer wy zulks doen, dan word voor ons wegIgelegt de Kroone der Rechtvaardigheid, welke L 3 ons  ( 166) ons de Heere de Rechtvaardige Richter, indien dag geven zal: 2 Tim. 4: 8. welke een voortreffelyke Arts is; wiens Artfenyen zyn de Droefheden, door welke Hy de Menfchen tot een beter Leven leyd: Vulnerat 6P medetur. Job 5: 18. Hy doet Smerte aan, ende Hy verbind: Hy doorwond, en zyne banden beelen. Hy heelt, als de H. Gregorius Lib. 26, moral. c. 15. zegt, en verdryft het vergift der Zonden, met het Tfer der Wederwaardigheden en Verzoekingen. En zo als de Apoftel meld: Flagellat omnem filium qnem recipit. Hebr. ia; 6. uien de Heere lief beeft, kajlyd Hy s ende Hy geejjeld een jegelyk Zoone, dien Hy aanneemt: ten einde wanneer hy ergens in zal geleden hebben en beproeft, zyn, .hy hem waardig make,tot de Hemelfche Glorie en.algemccne Vreugde der Uitverkorenen. HET  HET X. HOOFTSTUK. Op Godt vertrouwt, Is wel gebouwt. Tfrojus Pompejus fchryft op veele plaatfeir, dat de heerlykfte Overwinning, welke de Romeinen verkregen, niet zy gekomen ofte veroorzaakt door Gevoelt , en Veelheid des Volks; maar dat zy altyd met goede Véld-Overjten en Bevelhebbers waren voorzien. Want wy ook dagelyks bevinden, dat die gelukkige L 4 Toe-  ( **8 ) Toevallen, niet zoo zeer aan de gemeene Sol* daten, die geltreden hebben, worden toegefchreven, als wel aan de Bevelhebbers,die rum gecommandeert hebben. 'legen den Duyvel te fixyden, is ons ook van nooden een voortreffelyk Hooftman en goede Behoeder, die ons Verdedige tegen alle Verzoekingen deflelven , namelyk die geen , naar welken wy Chriitenen genoemt wo den, Ik mecne .jEscs Christus, welke is een Eejcbermer van alle de geenen, die op Hem lioupen. Protector omnium fperantiut» in fe. Pf r : sr. Want, wanneur wy ons by zyne Zegeryke Kruys-Vaanen laaten vinden , en onder zynen over ons uitgerekten Arm Stryden en Vechten, dan hebben wy niet minder de Overwinninge te hoopen, alsof wy de Victorie aireede 'verkregen hadden. Qui fperat in Domino, beatus efi, Prov. 16: 20. Ja, wy mogen ons verzekeren, dat ons niet minder als het Veld te ruy'men, zal miflèn, als de dappere Alcibiades dat heeft behouden; want wanneer deefe beroemde Krygs-Vorfi hoorde, dat zyn Volk in 't Leger fchreeuwde : Alarm, Alarm, wy zyn reeds in de Hand onfer Vyanden; riep hy: Neen, Neen, myne Broeders, zyt Manlyk en Vreeit niet; want wy zyn niet in hare, maar zy in onfe Handen gevallen. Wie zynen Toe vlugt tot J>.s u m neemt. qui falvat fperantes infe, die valt door de Verzoeking, niet in de band des Duyvels, maar hy in de zynen, wanneer hy maar anders wil, efi feu* turn omnium fperantium in fe. Want Godt is geirouw,welke u niet zal laten verzocht worden,  ( 169 ) den, boven het geene gy vermengt, maar zal met de Verzoekinge ook de uitkomfl geven, op dat gyfe konnet verdragen, i Cor. 10:13. Daarom zegt de Wyfe Man, Gelooft en Vertrouwt op Godt, zoo zal Hy u uithelpen, EecleH g: 6. Wie onder de Hand des AUèrbo^gjtên, en onder de Befcherminge van den Ahnachtigen Godt des Hemels blyft, die fpreekt tot den Heere: Myn Toeverzicbt en Behouder zyt Gy myn Godt, op U wil ik hoopen. Want Hy zal my redden van de Strikken des Jagers, ik zal gezeten zyn in de Schuilplaats des Allerhoogften; wie zyne gantfche hoopc op Godt zettet, die kan dan ook met den Apofiel zeggen: Godt zy,Dank, die ons de Ovenvinninge geeft, door onfen HeBreJesum Christüm, door welken wy alles verinogen, en die ons jterkt. Philip. 4: 13. Ik vermag alle dingen door Chris tum, die my kracht geeft. De Rechtvaardigen moeten wel veel lyden, dog uit allen deefen reddet haar de Heere. Hy verloft de 'Aiele zyner Knechten, en alle die op Hem hoopen, zullen niet Zondigen. Hy doet den Wille der geenen die Hem vreefen, en verhoord haar bidden, en helpt haar. Hy behoed allen, die Hem liefhebben, en zal verdelgen alle Godlonfen. De Heere is goed den geenen die op Hem booptn, en de Zielen die Hem zoeken. Daarom vermaant de H. Auguflinus een ieder, wanneer hy zegt: Zoekt Hem welke nooit Afwezend zyn kan; zoekt Hem met Aanroeping, Begeerte en I'Jetde , en Hy zal u altyd zyne Hulp mildelyk mededeelen, in fpem vitte ceternce. Want Hy L 5 maakt  ( i7o) maakt Zalig die op Hem, en in Hem hoopen. Salvos facitfperantes in fe. Barjidas, welke tegen de Thraciers Kryg voerde, nam van zynen Vyand eene Vejting met Geweld in, befchutte haar ook zodanig, als het eenen dapperen Krygsman pafte :rnaar, wanneer hy van zyn Tegenparty ge vraagt wierd, waarom hy zulk eene Plaats zoo tot het uiterfte verdedigde? Gaf hy tot Antwoord: Men zal weeten, dat my deefe Vefiing is aanbetrouwt geworden, niet daarom, datzymy, maardat ik haar hefcbermen zoude. Wanneer ten deefen Tyden, ons Duitfcbland zulke Eerzuchtige Soldaten gehad hadde, zouder 'er niet zoo veele Plaatfen in eene vreemde magt geraakt zyn. Ons is ook aanbetrouwt eene Pejlmg, nainelyk de Ziel. welke met den Wal desLz'o baams omgeven, van ons tegen den belfcben P'yand moet befchermt worden; alfoo dat wy als Cbrijlelyke Soldaten eerder het Leven, als zy verliefen moeten: Byzonderlyk daar Christus onfe Verloffer, als de voornaamfte en ervarenfte Krygs-Held, met byzondere Neiging zyner Liefde, ons byfpringt. Hy heeft Medelyden met ons, want Hy is onfe Broeder en ons Vleefcb. Hy is onfe Helper in allen Nood, en een trouw Befcbut-Heer in alle Gevaaren. Zyn Lichaam, dat Hy den Jlaanden heeft gegeven, verbcraverunt me, Prov. aj: 35, heeft Hy gemaakt tot onfe Toevlucht enBefcbutting, zoo als Hy zelf van die geenen, die hunne Zekerheid by Hem genomen hebben.vermeld, Cantic. 2; 14. Myne Duive zynde in de Klo. vin der Steenrotfèn. Waar zyn die Kloven? Ia  ( i7i) In het gewonde Lichaam Christi Jesu. 't Welk zeer fraay bevejligt, met zyne Ho: ningvlietende Penne Bernbardus, wanneer hy fchryft: De Kloven der Steenrotfen, zyn de Wonden Christi. Petra autemerat Christus : i Cor. ie: 4. Ende de Steenrotje was Christus. In defe heeft de Mofebeen Huis gevonden, en de Tortel-Duive haarNefi,daar zy hare Jongen heeft heen gelegt. In dezelve is de Duitse wel verzekert, en kan den rond om vliegende Sperwer, onverfchrikt aanzien. Want hoe zekerder zy aldaar is hoe fterkeren machtiger. Hy is, om haar te verdedigen. Daarom waardigfte Hert l in allen uwen Nood, bereid ü te nemen uwen Toevlugt, in deefe Klooven , in deefe Steenrotfe en Wonden Jesu;zoo zult gy befebut en zeker zyn. Zie Sermone 61. in Qmtic. Vermits by den He er en is BarmbêT' tigbeid, en veele Verlojfmgen, Pf. 130: 7. Op deefe Steenrotfe zult gy verhoogt en beveiligt worden, tot eenen lieer van eene Hoogen rots. Keifer Augujius plagt te zeggen: Wanneer een Kryg gelukkig zoude gevoert worden, dat het nodig was, de Goden dien te vooren aan te beveelen , en door de Bevelhebbers dien te doep voeren. Tot zulk eene vermaant ons de H. Petrus, tegen den Duivel, daar hy zegt: Humiliamini fub potenti manu Dei, ut vos exaltet in tempore vifitationis: OmneTn follici' tudinem voflram projicientes in eum, quonmm ipfi cara ejl de vobis, 1 Petr. 5- 6,7. Vernedert u onder de krachtige band Gods; op dat by u verbooge tot zyner tyd. Werpt alle uwe be~ kommemijfe op Hem, want by zorgt voor u%. Wyl  C 172 ) Wyl zulk een aangevochten Gemoed, het Anker zyner Hoope met het grootfle Vertrouwen zal werpen in de onmeetelyke Barmbertigbeid Gods, die van zig zeiven 'zegt: In me omnis Jpes vitte, Ecclef. 24: 25. In my is alle Hoope des Levens. Gelyk die geenen, welke op de booge Zee in gevaar zyn, haar Anker diep in den Afgrond laten vallen. Want zyne 011doorgrondelyke Barmbertigbeid zal niemant verlaten, maar een ieder byftaan, vermits Hy zelve fpreekt: Ezecb. 33: 14 , 16. Als ik tut den Godloofen zegge, Uy zult den Dood Jler. ven : ende by zig van zyne Zonden bekeert,ende recht ende gerechtigheid doel: Alle zyne zonden, die by gezondigt heeft, en zullen bem niet gedacht voorden: hy heeft recht ende gerechtigheid gedaan, by zal zekerlyk leven. Welke woorden ons billyk behoorden aan te zetten, al ons Vertrouwen alleen op Godt te ftellen,in fpe frudtus percipiendi, in hoope van alles te verkrygen, wat wy begeeren. 1 Gorinth 9: 10 Vvant Hy zal ons zyn tegen de Verzoekingen, een Diataante Schild, en in den Overlaft deiZonden onfe VerlolTer, welke voor niemant zyne onuitputtelyke Genaden-Kamer toefluit. Wanneer wy met een vaft vertrouwen op Hem ons Hert naar boven heffen. Spes non confundit, Rom. 5: t. Dan befebaamt de Hoope niet. Godt zal de Menfchen nooit verlaten, welke op Hem hoopen, maar veel meer Herken, en haare Verzoeking en Wedenvaardigheid, in Vreugde \ eranderen. Of fchoon G o d t zomtyds toelaat, dat de Zynen verzocht en bedroeft worden, zoo geichied zulks egter uit geene an-  ( m ) andere oorzaak als tot hare Volmakitige , en Welvaart der Zielen. Daarom zegt de ti. Auguflinus in Epijt. S. Pauli ad Hebr., zeer wel: Die geen, welke de Vylen heeft verordineert tot het Tfer, en het Vuur tot het Goud, ook den Vlegel tot het Koom; dezelfde, heeft den Menfchen, de Droefheid en Aanvechting geordineert. De Vyle beneemt het ïyèr den roeft, het Vuur het Goud den Schuym, den Vlegel het Koom het Stroo; alfoo maakt de Verzoeking en Wederwaardigheid de Menfchen Vroom en Heilig, wanneer zy met een waar Gedult, en onbeweeglyke Hoope op Godt verzeld gaat. Zo als dan de Apoftel ons vermaant, dat wy met Lydzaamheid moeten loopen de loopbaan, die ons voorgefteld is, en zien op den Voleinder onfes Geloof'sJksum, en alle onfe Hope op Hem zetten, om alfoo daar door gefterktte worden. Zie Auguftinus over Hebr. 12:1, 2. In igne probatür aurum fif argentum, homines vero receptibiles in camino bumiliationis. Ecclef. ii: 7. Onderwerpt u Ootmoedig aan de Goddelyke Tuchtiging, welke gantfch Vaderhk is, en gy zultzekerlyk bevinden, dat zy zeer lieflyk is. Wanneer gy waarachtig lief hebt, en in waarheid hoopt dan zult gy u zeiven tot Lydzaamheid vermaanen en. Opwekken; zeggende met den Pfalmift; Deo fuhjetla ejh anima mea; quoniam ab ipfopatientia mea. Gy,ö myne Ziele, zwyg Gode; want van Hem is myne Verwagtinge. Pf. 62; 6. In U is myne Hope, Deum rner,io vidit unquam, niemand heeft ooit Godt gezien. Joan. 1: 18.Maar, indien wy hoopen het geene wy niet zien, zoo verwachten  ( m) ten wy bet met Lydzaambeid. Rom. 8i 25. Heï Goud glinftert in den Oven eenes Goud/mits niet, maar na 't bewerken en het vuur, waar in het gelouterd is. Zie Auguftinus over Pf. 61. De Wereld is de Oven, de Rechtvaardige het Goud, de Droefheid het Vuur , en Go dt de Goudfmü. Van Hem komt deSmer* te, maar ook te gelyk de Ruft; van Hem komen de Droefbeden, maar ook te gelyk de zuiveringe. Daarom is het goed Godt aan te kleven, cn op Hem alle Hoope te zetten, Pf. 7a. nademaal Hy den Menfche uit alle Droef* beid en Treurigheid verloft, en hem Kracht en Sterkte verleent; alfoo dat hy alles vermag; zoo als den Apoftel zegt, Phil. 4: 13. Omnia pojjum in eo , qui me confortat. Deswegen fchryft de Honingvloeijende Leeraar Serm. 85. in Canlic. Deus m fe fperantes quafi omnipo* tentes facit, dat Godt, die op Hem hoopen gelyk als Almachtig maakt. Maar hoe dat? Cuviipfofumin tribulatione, Vermits Godt met den zulken is, die Hy geroepen heeft in Christo Jesu, tot zyne eeuwige Glorie, Vreugde, en Gelukzaligheid. Zie Pf 90: 15. en 1 Petri 5: 10. Swart fraay te zyn , is niet fchandelyk; zoo als de verliefde Bruid uitriep: Nigra fum, fed formofa, Cantic. i:y. Ik ben fwart .doglieflyk. Waar van is dog de Bruid fwart ? Het is van buiten, door de uiterlyke Ootmoedigheid en Treurigheid. dogfraay door de innerlyke Kracht cn Deugt der Ootmoedigheid en Lydzaamheid. Derhalven Paulus 2 Cor. 12: 9. zegt: Ik wil veel liever roemen in myne fwakheden} op dat de  C *7s) de Kracbt Christi-in my woone. Waar medé zeer lieffelyk overeenftemt, die Claravalli/cbe Zon, daar hy in Cantic. Serm. 25. fchryft: Op* tanda infirmitas, qua Chrifti virtute compenfatur. Het is te wenfcben eene zulke Jwakheid, die door de kraebv Christi vergoed word. Een aangename Smaak is het Kruis den geenen, welke den Gekruifigden niet ondankbaar is. Het is eene Swartheid, maar daar en boven te gelyk ook eene Gedaante en Gelykheid des He er en. Qui confolatur nos in omni tribulatione noftra, welke ons Trooft in alle onfe Droeffeniflèn, en wel zoo,dat, wanneer wy met Hem geleden hebben, ook met Hem verheerlykt zullen worden. Niet wyt van den Rbyn, daar zig de Zee, met deefen vereenigt, is een Stove of Kamer, in welke 14. Kagchels zyn te vinden; en hoe zeer de zulke in den Winter geftookc worden, geen Menfch nogtans kan in den kouden Winter, zig midden in dezelve Kamer verwarmen: Non ejt operimentum, job 24; 7. Hoe zeer daarentegen die Ongarifcbe' Kagchel-Ovens, Veele warm gemaakt heeft, weeten die geene zeer wel, welke byna hun gantfche leven daar voor ge/weet hebben, Niets zonder moeite, en dan nog, waar het vertrouwen op Godt niet is, is de moeite niet zeer vruchtbaar. Ah fit ut Cbriftianus in fcipfo vel confidat vel glorietur, ê? non in Domino, cujus tanta eft erga omnes bomines bonitas, ut eorum velü effe merita,qua Junt ipfius dona. Zie Concil. Trident. StjJ. 6. Cap. 16. Deswegen moet niemant zyn vertrouwen op Godt vaaren laten, wiens Goedheid  C ) beid zoo groot is, dat Hy begeert te zyn .onfê Verdienjle, welke dog zyn gantfch onverdiende Genaden en Giften van Hem zeiven. De Perfiaanfche Koning Cyrus , willende zyne Krygslieden een Hert onder den Riem fleken, om de Vyanden dapper te beftryden, heeft haar op deefe wyfe aangemoedigt: Hy voerde haar in een zeer groot Bofcb, beveelende haar, dat zy alle Boomen om verre bakken, en zoo dat Bofch, met de Aarde zouden gelyk maken. Lcetetur de labore fuo, Ecclef. 5: 18. Het welke ook met byzonderen arbeid en moeite gefchiedde. Den volgende Dag, liet hy haar op het heerlykfte fpyfen, en daar na reed Cyrus door het gantfche Leger, en fprak: Gy, myne lieve Broeders, welken Dag heeft u 'beter behaagt, die van gifteren, of van heden? zy antwoorden zoo veel is die van beden beter, als die van gijleren Hechter geweeft is: Re&c judicujli, Luc. 7: 43. Daar'op Cyrus haar zeide. Gelyk als gy van wegen de arbeid cn moeite, op den Dag van gijleren uitgeftaan, het heerlyke Maal op heden verdient hebt, even alfoo kond gy geenzins Gelukzalig gefchat werden, zoo gy niet te vooren de Meders, uwe Vyanden, hebt overwonnen. Deefe GefchiedenifTcn geeftelyker wyfe te verftaan, zegge ik: Labara ficut bonus miles: o Tim. 2: 5. Indien ook iemant Stryd, die en word niet gekraont,zoo by niet wettelyk enbeeft gejlreden. In zoo verre wy de overwinning over den Duivel, onfen Vyand, behouden willen, en de Rujl der eeuwige Vreugden bezitten; wy moeten de Verzoeking of Aanvechting,  ( 177 ) ting, Lydzaamheid en Standvafiigheid verdragen , hoopende odGodt, bonum efi confidere in Domino: Op Godt vertrouwt, is wel gebouwt. De Allerhoogften laar zomtyds zulke Verzoekingen toe, ten einde wy zien, hoe goed en bereid Hy zy, om ons te helpen; wanneer wy anders in den Nood Hem Aanroepen, Bidden, en in zyne Hulp ons vertrooften; na de Vermaaning: Confide in Deo. Vertrouwt denHitERE.Ecclefiaft. 11:21.Daarom fpreekt de Propheet Pf. 119. Ik hebbe geroepen tot den Heere in mynen Nood, en Hy heeft my verboort. Al wat in de Wateren, in de Zeën , ende in de Rivieren Vinnen en Schubben heeft, die zult gy eeten zegt Godt. Levit. mg. Het welk de H. Gregorius, lib. 5. moral. cap. 6. op de volgende wyfe geeftelyk uitlegt, daar hy zegt: Schubben beduiden manlyke en ernfiige Zeden, en eenen goeden uitterlyke Wandel , midden onder de Wereld-Kinderen; maar de Vinnen, verheve geeftelyke Gedachten. Zoo als nu de VilTchen door hare Vinnen zomtyds fprongen over het Water doen; alfoo verhef* fen zig waare Cbrifienen in het Water van allerhande Droefheden deefer Wereld, door hemelfche Betrachting en Hoope tot Godt in de Hoogte , en door een Streng en als Schubbig leven zyn zy gewapent, tegen alle onordentlyke Begeerten. Zie Mlian.L. 2. Hifi. de Animal. c. 13. De allergrootfte VhTchen in de Zee , worden van kleyne Viffchen, van eene Witte kleur en lange Koppen vergezeld , en van de ééne plaats tot de andere geleid; alfoo M ook  ( 17» ) ook kleine Verzoekingen baanen den Weg voor grootere Moeijelykbeden. Ook gelyk als een kleine Vifch van maar eene Spanne lang, van zulk eene groote kracht en fterkte is, dat hy een groot Schip, wanneer hy niet bytyds afgewefen word, in vollen Loop op en ftil houden kan : Alfoo ook eene kleine Verzoeking, die niet bytyds wederflaan werd, ftild en houd op den Loop ofte Voortgang, eenes volmaakten Levens. In zulk een geval nu moeten wy all' ons vertrouwen op Christum den Gekruiften,met den H. Auguftinus zetten, daar hy in Libro de Virgin, zegt: Infpice vulnera pendentis, fanguinem morientis , pretium redimentis, cicatrices refurgentis. Dat is; Ziet aan de Wonden des Hangenden, het Bloed des Stervenden, de Waarde des Verlojjenden, en de Wondtekenen des Verrezenen, Hy heeft een o-e:iegen Hooft, om te Kujjen;eengeopentHert, om lief te hebben, uitgeftrekre Armen, om re Omhel/en; en het gantfche Lichaam, om te Verloften; Hem aanfchouwen, Hem vertrouwen: Op deefe wyfe zal alles Goed worden, non ejl confufio confidentibus; Hy houd voor niemant zyn Genaden-Kamer gefloten. Betracht dit mede, waardigfte Hart, en laat flcgts anderen zoeken, quce fua funt, wat zy willen en believen; maar gy werp u volkomentlyk, in die liefdenryke Armen der Goddelyke Voorzienigheid, met geheel u vertrouwen. AH' het andere Hoopen is Vruchteloos, 't welke niet gegrond is op jesum , zo als de Godzalige Fhornas a Kempis Lib. 3. de Imit. Chrifti c. s. n. 3. zegt: Qida totum infirmum é? 'inftabile in-  C «79 ) invenio, qiddquid extra te confpicio. Alles is vrugteloos, Vreugde, Liefde, en Gunfi, waar Jesus niet by is. Wanneer de Hoope ergens anders heen doelt als op Godt, word men met zulk Hoopen ligt ten Spot, Daarom wil ik Hem al myne zaaken beveelen, en voor het voorledene met den Propheet, Hem met een dankbaar Gemoed toeroepen: Benediïïus es Domine, quoniam tu adjuvifti me confolatus es me, Pf. 85. v. uit. Zyt gezegent O Heere, dewyl Gy my geholpen hebt, en getrooft. Voor het toekomende echter, wil ik met all'myn betrouwen, my in zyne Genadenryke Armen werpen, ja behalven myne Krachteloosheid, in alle Voorvallen, Hem in alle Ootmoedigheid klaaglyk voordragen: I. Wyl niets anders is myn Leven, Als een fteeds Gemoeds-Gevecbt, Waar arglijlig my omgeven, Des Plutonis Oorlogs-Knecht; In den ftryd zeer wel ervaaren, Komend met geveinsde Schaaren; Waarom ik verlies altyd, In zulk eenen /waren Stryd. 2. Hoe verdrietig is dat Krygen, Wyl ik niets van bem en al was 't ook, dat hy een Swaard mogt voeren, zoo groot als dat van Degenfeld, niet wyt van Creytslingen, hy zal den Degen en het Veld verliefen : een klein  ( 187 ) klein Kruis met Lydzaamheid met Ootmoedigheid verdragen, maakt hem te fchanden ; vermits hy gebonden is, en niets vermag. Apoc. 20: 2. 1 Pet. j: 8. Hy brult als een briejjcbende Leeuw, en zonder Trouw of Schouw, fpalkt hy zyne kaaken verder op, als een Woud-Efel in zynen loop;dog kan nie. mand verflinden. Hy fcbuifeld wel als eene Slang, en maakt Angft. en Bang, maar vermag niet te vergiften ; hy blaaft wel gelyk een Waterhond, te fmyten veelen op den grond; dog vermag niet te byten. Hy roept wel door zYn Jager-Hoorn, en blaafl; daar door zyn Zonden-Gift; dog vermag niemand te dwingen. Hy komt uit de Hel, en als een valfch Gezel, wil met den Menfch verzeilen, om hem. gevaarlyk na te Jiellen, kan niemand dog vervoeren ; dan, of wel hy uit Triand kwam , daar hy door zyn Hoogmoed het Engeland verwildert; evenwel vervoert hy niemand zonder eene byzondere toelatinge Gods, en des Menfchen agteloosheid. Deswegen moet men hem maar dapper wederftaan, en geene Verzoeking inwilligen. Men moet zyn als een Steenrots; ftooten daar zoo veele Winden te. gen aan , zoo gefchied zulks tot meerdere Verzekering. Slaan daar de Baaren tegen aan , hy word daar door te zuiverder. De Regen maakt wel een Kleed nat, maar het Harte niet. Wie recht doet, acht het niet, hoe ook de Zatan hem aanfpreekt: Gevochten ofte verdorven , geleden , of geftorven. Houd het voor loutere Vreugde, als gy in meeni- ger-  ( '88 ) gerlei Verzoekingen valt. De Menfch verheft net plagen, den Bal dry ven de Jlagen; derhalven zyt als een Bal, laat u van de Aanvechtingen geflagen werden , tot in de hoogte des Hemels, zy met den H. Paulus met Trooft vervult, en vol van Vreugden in alle uwe wederwaardigheden , zoo zult gy na de Overwinning der Verzoekingen, en een kort Lyden, eeuwig in Vreugden Leven. HET  ( i89 ) HET XI. HOOFTS T ü K. In Hongers - Nood, li beft het Brood. Ten tyde doe de gelukzalige ZondareiTe Magdalena, by de Maaltyd eenes Pharifeërs de heilige voeten van Christus Jesus, heeft gewaflchen, Mare. 14. verhefte zig in het verraderlyk Gemoed van Judas,een dooiende Gedachten, aangaande die Liefde, welke Jesus wierd bewefen. Hoe aangenaam  ( '90 ) raam egtcr zulk een Werk den Liefderyken Heiland heeft behaagt, bewyft Hy by dat Werk zelve. Want hy maakte een'groot Avondmaal, Joh. 13. namelyk , de Genieting des Paafch-lams en inftellinge des Hoog-heiligen Sacrament* des Altaars, na deefen Verrichting opgeftaan zynde, zyne Klederen afgelegt, en zig met een Schortekleed omgord hebbende, heeft hy zyne Apofielen de Voeten gewalïchen. Wanneer wy dit alles wel overwegen, vinden wy onderfcheidelyke Deugden, die Christus hierin geoeffend, en ons te oeffenen heeft nagelaten ; byzonderlyk de twee Su/leren, de Liefde en Ootmoedigheid, welke de grond zyn van alle Goede Werken. De Liefde betreffende , zoo is zy eene Deugt, welke ons met Godt vereenigt, en door welke wy Hem wegens zyn zeiven Lief hebben,en den Naajlen van wegen Hem. Deefe Deugt is ons zeer hoog aanbevoolen. Want alfoo heeft Christus dien Leer aar der Wet, welke Hem verzoekende vroeg: Welk is bet grootfte Gebod in de Wet? geantwoord: Gy zult liefhebben den Heere uwen Godt, met geheel uw Herte, ende met geheel uwe Ziele, en met geheel uw Verftand. Dit is 't eerfte en ,t groot Gebodt. Ende bet tweede deefen gelyk ^is:') Gy zult uwen Naaften liefhebben als u zeiven. Aan deefe twee Geboden hangt de gantfche Wet ende de Propheten. Matth. 22.^6, 37, 38, 39j 40- Welk Gebod der liefde, Christus niet aileen heeft geleert, maar ook in het Werk by het laatfte Geheimnisvolle Avondmaal, den Verrader Judas, en zyne Uit-  ( r9r ) Uitverkorene Apojlelsn beweefen , ten einde hy te gelyk vervulde, wat Hy by zyn AartsCanfelier Matthceus heeft bevoolen: Hebt uwe Vyanden lief, zegentze die u vervloeken, doet wel den geenen die u baaten, en bid voor aegeene die u geweld doen, ende die u vervolgen. Op dat gy meugt Kinderen zyn uwes Vaders die in de Himelen is, Matth, 5: 44, 4T. Die nu zynen broeder met lief heeft, blyft in de Doodt 1 Joan. 3: 14. By de Wereldfcbe Menfchen gefchied het Veelmaal, dat, wanneer 'er twee die elkander zeer liefhebben, en van éénfcheiden, deen d'ander zyn Beeltenis vereerd , om zomtyds door die Afbeelding, de tegenwoordigheid van den Af wezenden, te gedenken, en een ontftoken Liefde niet te vergeten. Een veel grooter Kenteken zyner Liefd»'' heeft ons Christus, toen de Tyd zynes bitteren Lydcns voor handen waar, nagelaten • nadien Hy ons niet alleen zyne Afbeelding \ tot een goed Affcbeid vereerd heeft, maar Wejentlyk zyn Lyf en Bloed in het H, Sacrament des Ataars, waar van den H. Sacraments-dag mgefteld is, op dat wy hem alle tyd voor oogen hebben, 't welke ons nooit uit de gedagte moet gaan. En dit is dat groote Avondmaal en banquet, tot het welke veele zvn troepen. " b Dat eerfte Banquet, zoo als het in dit Tammeraal gefchied is, was dat geene, dat de B00le Vyand voor Adam en Eva toebereid hadwant zulks gefchiede in den Hof: Uit zulks is gcvolgt, de Ongehoorzaamheid tegen Godt, het  ( '92 ) het bedrog van Eva, de Verleiding Adams, en het Verderf van het gantfche Menfcbelyk Gejlacbt: alfoo dat Adam en Eva, zig door het eeten der Vrucht vergafl, en ons allen den Dood aangedaan hebben. Een zuure Beet. Rebecca hadde voor Ifadc eene Maaltyd aangeregt, door welke Efau om zyn Erfdeel is gekomen, maar Jacob het Eerltgeboorte Recht verkreeg. Zie Gen. 27. Alfoo dat Ifadc den Zegen gaf, dien hy niet meende, en Efau ver* loor moeite en arbeid by de Jagt. Abfolon hadde alle zyne Broeders een Gafttnaal toegericht, door 't welke zyn Broeder Amman verflagen, zyn Zulter Tbamar gefchonden, David haar Vader daar over bedroeft, en het gantfche Land daar door is geërgert geworden, 2 Sam. 13. Job hadde zeven Zoonen en drie Dochters, welke eene vrolyke Maaltyd in haar Oudfte Broeders Pluis hadden , dog deefe viel zeer Jlecbt uit; alfoo dat alle tien Broeders en Zusters het Leven verlooren, eerzy van de Maaltyd opltonden. Wel lujlig, dat Godt erbarm. Koning Belzafav, hield alle zyne Ecbte- en Byvoyvcn een trefTelyk Banquet, waar by de Goudene en Zilvere Vaten, waar mede hy gedient wierde, en uit den Tempel te Jerufalem, door zyn v/ader Nebucadnefar gerooft, en weggevoert waren, voor den dag moeiten komen. Dog daar op is gevolgt, dat zoo wel de Koning als zyne Wyven, nog dien zei ven Nacht, om 'tleven gekomen zyn, Dan. 5. Abafveros; hield eene Statelyke Maaltyd, maar  C 193 ) maar deefe heeft veroorzaakt, dat de Kbnïn. ginne Vaflhi wierd afgezet, veel Edele in de Stad Sufan verworgt, én Haman aan de GjI» wierd gehangen. Zulk een Gajhnaal duurde gewoonlyk 180 Dagen. Eflher 1. Deefe alle zyn groote Gaftmaaïen, maar een veel grooter heeft gegeven onlèn Jesus;dan het wasgrooï, nadien Hy van den Grooteu Godt; met Groote Liefde is voorgefteld; terwyl het voortgebragt is met groote Wonderwerken , door 't welke Hy gemaakt heeft een Gedachtenis, van alle zyne wonderbaarlyke Werken, in welke begrepen waren, alle Schatten des Hemels en der Aarde. Daar is alfoo niets meer overig, als dat wy met groote Zorg, Geloof, Hoop en Liefde, ons daar toe voegen, want het is nies genoeg dezelve zonder Deugt niet alleen te genieten , maar men moet het door de innerlyke Ontfanging meer beproeven, als, door de uiterlyke Genieting. Zulk een inwendige beproevinge nu werken die gemelde Deugaen, benevens de groote Zorg. Die Zorg belangende , dezelve beftaat in Vlytigheid, tot Navorfching des Geweetens , en Reiniging der Zielen. Zulk eene Reiniging wederom vordert eene ware Biecht, en volkomen Berouw. Dog het volkomen Berouw is eene Befcherming, welke zyn Oorfprong daar uit heeft, dewyl bet hem, den Menfch uit regte Liefde en Trouw jegens zynen Godt, in zyn Hart leet is, dat hy zynen goedertierenften en barmhartigften Vader, als Godt vertoornt en beledigt heeft, met voornemen ■ van zig te heter en. Zie Concil. Trid. feff. 14. N Cu  ( m) Cl. En wanneer tegen Hemel en Hel hem. dan nog leet is , dat hy geduurig tegen zyn Schepper , als het hoogfte Goed , gezondigt heeft. Zie S. Thomas 3. p. q. 85. a. 1, a, 3. Daar zyn 'er wel veelen, die zig zonder nalaten Zondaars noemen, en hebben echter Luft te zondigen. Dit is wel eene Bekentenis, maar geene Verbetering. De Ziel word befchuldigt, maar niet geheiligt. Zie S. Auguftinus Serm. q. de Tempor e. Een waar Berouw, vordert éenen niet geringen Haat tegen de begaans Zonden, een opzettelyk Voornemen, zig voor allen Ondeugden te hoeden, en zulk uit Liefde jegens Godt van gantfcher Harte. Een zulk Hartenleet alleen doorbrand als Vuur, alle inwendige Ondaaden , en zoo veel het kwaat vind, alles uitwifcht, ja gantfch verteert. Zie & Cbryf. I.' 2. de compurit: cor dis. Gelyk dan ook de Propheet al voor lange voorzegt heeft: Cum averterit fe impius ab impietate fua, ipfe animam Juam vivificabit. Ezech. 18: 27. Als de Godloofen zig bekeert van zyne Godloosheid, die by gedaan heeft, ende doet recht ende gerechtigheid, die zal zyn Ziele in bet Leven be':bouden. Zulk een Berouw is Godt een aangenaam Offer, een gebroken en verflagen Hart 'verachtHy niet. Pf. 51:19. Daarom noemthct de H. Epbrem, een tleyl der Zielen, eene Verlichting des Gemoeds, en Verwerving van vergiffeniffe aller Zonden. Lib. de die judicii, Cap. y. Zoo nu dan een waar Berouw, in het Hart gevat is ,dan foo volgt daar op de Biecht; welke •is eene Bekentenïfle, waardoor elke verborgene Krankheid der Ziele aangewefen word,met H.qq- I Ié  CC m) Hoope der Nalating en Vergevinge;namelyk: wanneer den Menfch alles bekent, daar in hy fcbuldig is: Ook niets weetens- en willens verfwygt, en de opgelegde Boete in den Stand der Genade verrichtende, zyne fchuld met den Openbaren Zondaar bekent, Luc 13. Deefe is als een warme Borltlap, der in Liefde jegens GoDTverkoude '/delen > wanneer men door waar Berouw vermengd , met ontdoken Liefdes-Vuur jegens zynen Schepper, op de Borjl flaat , als wanneer het lighaam omfwacbteli wierd met eene gantfchen Baal Boom-(Volle. Daarom zegt de H. Bemhardus Serm. 16. in Cantic. kort en wel: Biecht alles wat uGeweeten knaagt, Ootmoedig, Zuiver, Volkomen, en Oprecht; of wel Godt geenen Menfche op den doel zittende opwacht, zoo laat- Hy echter zyne Ongenade zeer ligt, als voor deKniën afbreken; wanneer men voor Hem opdeifratëa nedervalt, en om Vergeving bidt; zoo als dac grooten Kerken - Licht Augujtinus Bomil. 12. I.50. zegt: Onfe Godt, alfoo hy Genadip en Barmhertig is, wil, dat wy onfe Zonden hier in der iyd Biechten, ten einde wy in het toekomende, om haar ent wille niet te fchanden worden. Want de Boete is als de Jlinger Davids , welke met de drie Steenen der Rouwe , Biecht, en Boete gewapent is en de Zonden volkomen doodet. Zie 1 Sam. 17. Zy is als de Ladder Jacobs, Gen. a8. waar op de Chrid-geloovige Zielen, als de Engelen ten Hemel klimmen. Zy is als de Jorüaan, die Na'aman van zyne Melaatsheid reynigde, 2 Koning. 5: 10. Zy is dat Badwater, het welke allerhande Gebreken eh Krankheden geneed. N 2 joan.  ( IPO Joan.5. Zy is die weefenlyke groote Walvifcb, die in de Zee deefes jammerdals omfwemt, en den armzaligen Jonas, aan den Oever fris en gezonc uitwierp. Jona 2. Eindlyk is zy de Staf van Mofes, welke de Slangen der Egyptenaar? verflind, namelyk onfe Gebrekenen Zonden, Exod. 7: 12. Daarom heeft Christus bevoolen, allen Volken te Prediken de Boete, tot Vergevinge der Zonden, Luc. 24: 47. Nademaal Hy begeert, dat allen Zalig worden, wanneer wy ons flegts tot Hem bekeeren, en Hem zoeken van gantfcber Hart, zoo als Mofes zegt: Cum qucejïeris Dominum Deum tuum, invenies eum,Ji tarnen toto cor de qucefieris c? tota tribulatione animce tuce , Deut. 4: 29 en 30: 10. Wanneer gy de Stemme des Hekren uwes Godts zult gehoorzaam zyn, houdende zyne geboden ende zyne infettingen die in dit Wetboek gefcbreven zyn, wanneer gy u zult bekeren tot den Heere uwen Godt , met uw gantfche Herte, ende met uw gantfche Ziele. Gelyk als ook Godt zelve door zynen Propheet betuigt: Qjiceritis me, £ƒ invenietis, cum qucefieritis me in toto corde veftro. Jerem: 29: 13, Gy zult my zoeken,ende vinden, wanneer gy na My zullet vragen, met uw gantfche herte. Endejoël 2: 12. Bekeert u tot my met u gantfche berte: ende dat, met Viften en met Geween, ende met Rouwklage.Kn door den Propheet Malachiam, heeft Hy ook zyne Genade laten bekent maken , Malach. 3: 7. Keert weder tot My, ende ik zal tot u wederkeer en'. Revertimini ad me, &? revertar ad vos. Het begin nu van onfe Bekeering is, wanneer wy vreefen Den Geenen , dis Ziel en Lighaam kan verderven in de Hel-  C 197 ) Helle, en ook te gelyk Hem Lief hebben. 7?mor Dei initium dileëtionis ejus , Ecclef. a?: 16. De Vreefe des Heeren, is den Aanvang zyner Liefde* Waarom ook de H Auguftinus Tra6l. 9. in Epift Job. zegt: De Vrees dryft u, maar Vrees niet, de Liefde zal voel volgen ; die zal beelen, dat de Vreefe beeft verwond. Vrees is de Medicyne, Liefde is de Gezontbeid; zoo als zulks David wel heeft ondervonden, daar hy zegt: Diii , confitebor adverfum me injuftitia?n meam Domino, £f tu remififti impietatem peccati mei. Pf 32: 5. Myne' Zonden maak ik U bekent, en myne Ongerechtigheid en bedek' ik niet; Ik zeide : ik zal belydeniffe van myne Overtredingen doen voor den Heere; ende Gy vergaapt de Ongerechtigheid myner Zonde. Tot vergevinge der Zonden nu dienen yoornamelyk, die drie goddelyke Deugden, welke daarom Goddelyk worden genoemt, wyl zy haar eerfte Opzicht op Godt, en hare voortreftelykheid daar in beftaat, dat zy voor eerft op Godt doelen, niet zo zeer als een Deel der Boete, maar als een Grondveft der Chriftelyke Religie, die allen verftandige Ouders noodig is. Aangaande het Geloof, dat zelve is een vafte grond der Dingen die men hoopt, Qen) een bevoys der Zaken die men niet en ziet. Hebi\ 1; 1. Diesvolgens moet het Geloove en defTclfs zekerheid gegrond zyn op het getuigenüTe Gods, die niet kan werden bedrogen, en niet bedriegen kan; ja ook niet iets openbaren, als dat ▼olftrekt waarachtig is. Want wanneer Godt iets dat Valfcb was openbaarde , zoo nneft iN 3 zulks  ( 198 ) ztiks of vit Onweetenbeid, of uit eene Boor* beid gefchieden. Geen van beiden nu kan waar zyn, nadien zyne oneindige Wysheid, en onuitfpreekelyke Goedheid zulks niet toelaten. Deswegen moet het ons genoeg 'zyn, te verkrvgen de Verdienjle deefer Goddelyke Deugd die Godt belooft heeft; Hoe eji corpus meum , Dat is myn Lichaam, Matth. 26. Mare. 24. Lucx 22. 1 Cor. 11. zonder dat wy verlangen te weeten den Oorfprong. de Oorzaak, en Ver* klaring, hoe, en op wat voor eene wyfe dit gelchiede. Want , gelyk de H. Gregorius zegt: Dat het Geloove geen Verdienjlen heeft, alwaar bet Menfcbelyk Vernuft zulke eene Ondervinding beeft, dat zy bet met de Hand grypt; dog Zalig zynze die niet gezien, en nogthans zullen gelooft hebben. Joh. 20: 29 Wy moeten dan waarachtig gelooven, dat Christus Jasos met Godt en Menfcbheid ,in het Hoogheilig Avondmaal, dat hy tot een Sacrament heeft ingefteld, tegenwoordig zy met Ziel en Lichaam, Vleefch en Bloed, als zyne Maagdelyke Moeaer Hem op haare Armen gedragen heeft, ja zo ais Hy in den Hemel tegenwoordig is, in volkomen Klaarheid en Glorie: gantfch in eene geheele Hoftie, en gantfch in een yder Deel derzelve Gelyk als een gantfeb Huis in eenen geheelen Spiegel word gezien: Wanneer egter zulk een Spiegel mogr gebroken worden, nogtans in yder Deel deffelven, het geheele Huis ook te zien is. Niet minder als de Zon zig in een Glas vol Water volkomen vertoont; ffiaar, wanneer 'er meer zulke vaten in de Zon gezet worden, zoo zal des niettegenftaande in een  (199 ) een yder Glas dezelfde Zon , volkomen gezien worden, alfoo wel als in één alken. Zo mede de Zon der Gerechtigheid Christus Iesus , in yder der geconfacreerde Hoftien, volkomen te ontfangen is, en in veele dezelfde, die Hy is in Eene, en wat Hy is in Eene, dar is Hy ook in Allen; en zulks noemt de H. Auguftinus, Lib. III. de Trin. c. 4. Sacramenturn corporis &f fanguinis Christi. Een Sacrament des Lichaams en Bloeds Christi. Welke geloovige Ziele, by zig zelve onver anderlyk gelooft, dat en hoe in dit Hoogheilige Sacrament, Christus, Menfch en Godt tegenwoordig is, dewelke met zyne Goddelyke Tegenwoordigheid haar geven en mededeelc-n wil alles, wat zy van Hem bidt, dat tot haar Nut kan dienen, daar mede zal zy zeer dikwils met een trooftelyk Toeverzicht, en met inwendige Ruft des Harte, overgooten worden. Want zulk een levendig Geloof werkt in de Menfchen, dat hare Zonden ligter vergeven werden, van de Smetten en Vlekken der gebreken gereinigt, en hare Harten bereid worden, door het Geloove Christi, tot .een aangenaam Ruft-beddeken. Wanneer de Menfch nu dit met waren Gemoede gelooft, dat de Bron aller Genaden, onder de Gedaante van Brood en Wyn is verborgen, zoo dorffc hy na Hem, en fcbreeuwt als een Hart na de Waterftroomen, Pf. 42: 2. Hellende alle zyae hoope op Hem. Gelykerwys dan de H. Kerken-Leeraar Auguftinus fchryft: Ipfum defiderium Jitis eft anima; als of hy zeide: dat bet Verlangen der Ziele, de dorft dejfelven zyn. N 4 De  ( 200 ) Ut Hoope is die andere Goddelyke Deugt, die den Wille des Menfchen heenen brengt en gewoon maakt, om op, of in Godt te hoopen, als op zyn Eigendom en Hoogfle Goed, en dat zelve, door middel der Genade en Goede We^en te verkrygen. De Menfchelyke Wille nu richt zig op Godt, door tweederlei wyfe van Liefde, namelyk door de Liefde der Vriendjchap, wanneer de Menfch Godt alleen liefheeft, om Gods wille: tervvyl het Geloove den Allerhoogft.cn Go d t, alshetVolmaakfte Goed voorfteid. En dan nog door de Liefde der Begeerlykheid ; wanneer de Menfchelyke Wille , zig na Godt verheft en wend, in dit opzicht, dat Hy hem Goed is, dien hy begeert te genieten. Deelë Liefde behoort tot de Hoope;dan hy,de Menfch hoopt, m het H Sacrament te omfangen Godt, als dac lichaamlyke Pand, waar door de Ziel verloft w rd van alle Banden harer Zonden. Hy hoopt op Hem als een Verteerend Vuur, Deut 4- 24 dat door zyne Tegenwoordigheid, alle Dille', len en Doornen der Zielen verteerd, welke zvn de Gebreken en Ondeugden. Hy hoopt op Mem, als een ware Angelica-VJone\ tegen alle Aanvechtingen; als een wezenlyk EngelenBrood, tegen óe/wakheid der Zielen, drinkt, verfterkt, en vereenigt zig met haar. Daarom Hy zig aan ons heeft gegeven, in de Gedaante vwJpys, en heeft dezelve aangenomen. op dat Hy door zig zeiven den Menfchen geeflly. kerwyje verkwikte, en van alle Gebreken 'reymgde. Zanguis Chrifii enumdabit cenfeientiarn nojtram ab operibus mortuis. Hebr. 9; 14. Hoe. veel  C 201 ) veel te meer zal het Bloed Christi, die door den eeuwigen Geeft bem zeiven Gode onflraffg. lyk opgeofferd beeft, uwe Confcientien reynigen van dooie werken, om den levendigen Godt te dienen. Ja, zo als de H. Damafcenus Lib. IV. c. 4. met meer anderen zegt: zoo brengt de H. Communie der Menfchen zelfs de Lichamelyke Gezontheid, wanneer hy uiodruklyk zegt: de H. Communie ftrekt Lichaam en ZJele ten Nutte en befcberming: want de innerlyke gloed der Zonde, of de gloejende overmoed van de hittige Begeerlykbeden word fterk gelefcht en gedempt door het gebruiken van zulk een heilzaam medicyn. Waar uit volgt, dat de Menfch by het Ontfar/gen daarvan, Velfs naar het Lichaam, juift daarom een beter Temperament en Lichaams geftel, bevind, ja ook wel de Gezontheid zelve verkrygt. Daarom zegt de H. Bonaventura in Compendia Tbeol. veritat l. 6. c 15. Serm. de Ccena Dept. Dat het eene Artzeny voor de Kranken, een Weg voor de Rei/enden, en een fterkte voor de Swakken is: En de H. Cyprianus noemt het, Medicamentum fimul 6? bolocauftum ad fanandas infirmitates. Twee Oorzaken zyn 'er , welke de Menfchen, tot de lighaamelyke Spyfen dryven en aanzetten; de eerfte en voornaamfte is dcWellujt, welke de Menfch daarby bevind. De Oorzaak daarvan is veelal zo, als by deEpicureërs, die zig te zamen in de Kerke vervoegden , en hare Goden baden, dat zy hun wilden lange Kraanbalfen bezorgen , op dat de Spyfen langer in de Keel mogten blyven, en zy N 5 daar  ( 202 ) daar door meer vrolykbeid omringen; want zy meenden, dat niet alleen de ftrot van Menfchen, maar ook van eenige Dieren veel te kort was. De Welluft in het Eeten is niet alleen een gevaarlyk Kwaat in het Geweeten, en fcbadelyk voor het Lichaam; maar is ook een alverteerende Worm in de Beurs. Een Lult is het, wanneer hy met Honger eet, maar eene Onlujt is het, wanneer men zoo dikwils na Buydelburg varen moet. Want, offchoon eene goede Beete aangenaam in de Maage naar beneden daalt, zoo wil dog het Geld, of het fchoon den Buydel verlaat, ongaarn van het Hart wyken. Onaangezien het by veelen gefchied, wyl zy op éénmaal zig meer verltoutèn, te verteeren , als zy in eene geheele Maand verdienen ; zoo dat zy gedwongen worden, hare Kleynodien en zilver Servies, by de Jooden te moeten Verpanden, en Hebreeuws te leeren ,• onaangezien by zulk eene Buydel-ontlediging, het Lichaam opgevult werd met Krankheden, en de Ziel bezoedelt Word met Ondeugden. Cleopatra, hield haren lieven Antbonius eene Maaltyd, zoo als Majolus Colloq. lQ.gent.dierum, verhaald; waarby twee Juweelen die 250000 Kroonen waardig waren, ver/pilt en verteerd wierden: maar in het Hoog-heilige Avondmaal worden opgezet die twee kofteïykfte en onfchatbaarftè Kleinodiën, namelyk de Godheid en Menfibbeid Christi. De Roomfche Burgermeefter Antbonius Geia, hield een Banquet, na de Letteren van het AU  ( 203 ) Alphdbeth van Vleefch en Vifch: foo dat hy beval, even zoo veel Spyfen op te diïïchen, als 'er Letteten in het Alpbabeth zyn: ja hy een yder Letter alle Spyfe van Vleefch en Vi%~ fcben, die 'er te krygen waren , welke met zulke Letteren begonnen. Om dit A, B, C. te leeren; zouden die Vreetachtige Smulbroeders, veel begecriger zyn, als de in de Schoolgaande Jeugt, om te leeren Spellen. Garzonius in den Titul van het veel Eeten, fchryft; dat iemant zoo verkwiftend is geweeft, om wat lekkers en veel te eeten, dat hy zyn Wyf in het Bed heeft opgevreeten. Wanneer voor tegenwoordig diergeiyke Slokkers wat veel in de Wereld waren , mogten de Wyven wel wat behoedzamer worden, in Byflaapen; alhoewel 'er by Ontuchtige en geile zamenkemften, van Scbravffen en DanJJen geen einde is. Wie van Kandel, eene Rivier in hetBerner Gebied, naar Zug in Svoitferland reizen wil, die neemt zynen Weg over Onterfeijen , eene Stad in dat zelve Land. Wie van Kandel naar fterken teugen haakt, die komt zeer dikwils onder de Varkens, en word erger als een Sivyn. Want zulk een Dier, hoe Wild of Tam dat ook is, is en blyft een Dier: alleen de Menfch weet menigmaal niet, of hy Wyf of Man is, en wenteld zig zomtyds meer in de Zonden om als een Swyn in de vuiligheid; waarom hem ook niet onbillyk nuchteren zeldzame Beeren aangebonden worden. De andere rede, welke den Menfche aan. dryft tot de lichamelyke Spyfe, is de Nood-. druf-  ( 204 ) 'druftigheid der Natuur, ten einde hy niet fierve. De Natuur nu is dermaaten matig, dat zy zig niet alleen in den Nooddruft vergenoegt maar ook den Overvloet niet en acht. Wie zi» een Menfche erkent te zyn; die moet zyne Vrybeid niet verpanden; vermits het alfoo zyn Zinnelykbeid begeert, maar wyl het de Billykleidrzzdr. Want de Menfch leeft niet om te eeten, maar Eet om te leeven; alhoewel 'er meer menfchen verfuipen in het Wynglas, en verllikken in de Vreetpotten, dan dat zy' eenen natuurlyken Dood fterven. Wanneer nu de Menfch de Wellufl en Beboefiigbeid, in de lichamelyke Spyfen zoekt hy zal ze veel meer vinden in het Hoogheilig Sacrament des Altaars: De Wellufl betreffende, zy word in de gantfche H. Scbrft niet zoeter geleefen, buiten hetHemelbrood, als in den Honing, die veelmaal by deefe Zielen* fpys vergeleken wcrdt. Dan als Zamfon den Honingraat, in den Leeuw gevonden had, riep hy uit: De eomedente exivit cibus, & de^forti tgrcjj^ efi dulcedo. Judicum 14: 14, 18. Spyfe ging uit van den Ester. ende zoetigheid ging uit van den Sterken. En kort daar op volgt: quid dulcius n.elleï wat is zoeter als Honing? Deefe Figuur kan zeer wel tot een Schaduwe en Voorbeeld dienen van het H Sacrament; vermits zulks ook uit den Mond des Waren Leeuws, uit het Geflacht van Juda Christi Jesu, in het laatlie Avondmaal uitgegaan is, wanneer Hy zelf gefegt heeft: Hoe efi Corpus meum,. 1 Cor. 11: 24. Dat is myn Lichaam. Zuik eene Zoetigheid nu kan niemant na waarde  ( 205 ) de uitfpreken, in wélken die geeflelyke'Zoetig'oeid, door Ondeugden overtogen werd. Want gelyk den H, Cyprianus Senn. in Ca na Dom, zegt: Dat dit Brood overtreffeden Smaak van alle vleejjcbelyke Spyfen en Wellujien aller Zoetigheid. Die zulke Zoetigheid niet bevind, dien is de Schuld zeiven alleen te geeven, dewyle hy zulks niet betamelyker voyje geniet. Wie iets bitters in de Mond heeft, die is ook Zuiker en Honing onaangenaam : Derhalven kan niemant deefe Spys zoet zyn, die in zyn Hart de bittere Galle van Toorn , Nyd en Haat, overdaad en gulzigheid, met meer andere ondeugden omdraagt. Want waar men op Zondag van Vreeten en Zuipen meer brand als de Middag-Zon: waar men op Maandag voller is, als de Volie-Maan : waar men op Dingsdag Baccbus en Venus meer dient, als de vlytigfte Dienft-boode: waar men op Woensdag legt, midden in allerhande Zonden en Ondeugden z waar men op Donderdag, veel meer dondert met Vloeken en Schelden, als in dat met Donder en Blixem aangevulde Tuighuis van Jupiter : waar men op Vry lag, daar onfen Verlojjer en Zaligmaker, voor ons aan het hout des H. Kruijjes is geftorven, zig vry en zonder vrees ftort, in die verfchrikkelyke Ondeugden , en dat vergoten Bloed J s s u als met voeten treed: waar men op Zaterdag te zamen komt , en te zamen met Speelen en Licbtmiffen afwacht: waar alle Dagen een Vatnacbts-Dag, en altyd, den Difcb bereid: yder Jlond de Mond vol is: waar het fteeds onophoudelyk moet heeten, maakt het Drinken en  ( 2CÖ ) en Eeten klaar, loop, draag op, dit en dat; hebt Glajen, fchenk in, Wyn en Bier, met pleyfier; ut, re, mi, fa , Jol, alles gantfch vol- Dezulken zullen weinig, aan deefe Goddelyke Maaltyd, en hare Zoetigheid deel hebben. Want wie op zulken Wyfe voor Godt de Zappen vergiet, die heeft geen beter Tractement te wachten. Kruid voor de Narren: maar wat voor een Kruid? Ach, wanneer dat Duifent Gulden Kruid der meer als Guldene en Goddelyke Genade zoo menigmaal is verboert en verfcherjt geworden, dan behoordt niet anders voor haar, als Tfer en Befemkrwd, her Svoaard en de Roede der Goddelyke ftraffen: Horde- en Duivelskruid, daar haar na zoo veel Lepelkruid door een rechtvaardig Oordeel Gods, de hemelfche Vreugde word geweigerd, en worden heen gezonden rot den Duivel, om eeuwig van hem geplaagt te worden. Nog veel minder moet iemant een Burger zyn van V lekkenflein, alfoo de Ziel veel te fterk met Gebreken bevlekt is: of een Invooonder te Svoartenrots, daar hy harder als een Steenrots in de Zonden verhard. en zoo fwart bevonden werd , dat hy in ftede van eene Kook gebruikt konde worden : maar hy moet zyn van Wittenburg, namelyk, gantfch rein en wit aan de Ziele; wanr de Allerhoog, fte Godt, by geenen zulke fwarte KooienIr ander febe Harten, of Vkkkefleenfcbe Harten inkomen wil. ! )e Behoeftigheid der Natuur , dryft den Menfche vervolgens mede tot deefe Spys, ten einde zyne Ziel 'niet fterv*: want, zo' als de H.  '( 207 ) H. Cyprianus Alexandr. Lib. 3. in Joann. c, 37. zegt: zy maakt het lichaam levendig' en brengt het tot de Onverftoorlykheid door dé Genieting; wyl zy niet is eenes anders Lighaam, maar het Leven zelfs van Christus, en behoud de Kracht des Woords, dat Vleefcb is gewerden Joh. 1. vol deflèlven Kragt,doöt welken alle Dingen Leven en Zyn. Dan gelyk als het lichaamelyke Brood het Harte' des Menfchen fterkt, en de Wyn dat zelve verheugt ; alfoo dat Lichaam en Bloed Christi onder deefe gedaante verkwikt de Ziel: waarom het genaamt word het Heil onfer Zielen I Petr. 1. Wie echter tot dit Hoogheilig Sacrament wil gaan, die wende alle vlyt aan , dat te ontfangen met zuiverheid des Lichaam ende der Ziele, met vuurige Aandacht en Befcbouwmg der Liefde, des Lévens;, en Doods Christi Jesu ; met eene bereidvaardigen Wille tot alle Deugden, en met eane Ootmoedige Onderwerping van zynen eigen Wille aan het welbehagen Gods; het Hert rein behoudende van alle zondelyke Begeerte, maar vervult met allerhande Deugden en Oefeningen der Liefde en wel zonder Maate, en zonder Gefellen. Want de Oorzaak, waarom de Ziel Godt moet liefhebben, is Godt zelf; maar de manier en wyfe, boe zy Hem lief hebben moet, is zonder Maate; vermits Godt een oneindig Goed is, zoo dat zyne Goedheid niet kan gemeeten of doorgrond werden: daarom betaamt het eene Vernuftige Ziele, Godt te beminnen zonder Maate. Ja  ( 203 ) Ja maar, zegt mogelyk iemant: Ik geloove, dat Godt een Oneindelyk Goed is, maar juift daarom, wyl Hy oneindelyk en onmeetelyk is, hoe zal of kan eene Ziele, die eindlyk en onmachtig is, zulk een oneindlyk en onafmettlyk Goed, zonder Maat en oneinde* lykerwyfe lief hebben? Ik begrype deefe Tegenwerping, en geef daarop tot antwoord; wanneer 'er te vinden ■ware eene oneindelyke diepte, die ge vult moeste worden, daar toe was van noode eene oweindelyke Zake. Nu Godt heeft onfe Zielen zo gefchapen, dat zy om haare Begeerten als eenen oneindelyken Afgrond hebben, die anders niet kan gevult worden, als met zulken oneindlyk Goed, het welke oneindlyk is. Derhalven , hoe meer eene Ziele Godt begeert, hoe meer zy een Verlangen na Hem kan" hebben , en hoe meer Liefde' zy Hem toedraagt; zoo veel te meer kan zy Hem met Liefde ontfangen. Daarom zegt de H, Paulus: Dit bidde ik (Godt) dat uwe Liefde nog meer, en meer overvloedig worde, Philip, i. 9. 1. Hoe oro, ut cbaritas, veflra magis abundet. Zy moet Hem dan ook' Lief bebben zonder d3ar van iets mede te deelen aan anderen; alfoo dat zy geene Creatuuren in dien Graai der Liefde laat komen, in welken graad zy haren Bruidegom liefheeft; maar zy moet alle Creatuuren niet anders als om Godt tot Godt, en in G o d t lief hebben; Alfoo dat zy alles in Godt, en Godt te vooren met zyn gantfche Harte in alles lief hebbe. Dan, hoe kan een Bruidegom zig inbeelden , dat zyne  ( sop 3 zyne Bruid hem volkomen lief heeft, wanneer hy moet gewaar worden , dat zy hare Liefde aan anderen meer bewyfe, of laat blyken, als jegens hem: Wyl nu Jesus verlangt, de LiefJfte van zyne Bruid te zyn, zoo wil Hy niet hebben, dat zy hare Liefde eenen anderen zal rhededeelen, maar wil haar Alles zyn in Allen. Daarom, haar meer aan te moedigen, tot eene ware Weder liefde, hy geeft zig aan haar tot eene Spyfe: op dat zy nadien de Spyfe tot behoudenifle des Levens het allernoodwendigfte is, wanneer zy daar van eeten mogt, blyft in Hem en Hy in Haar. Zie joh. 6. Want, ficut fi quis ceram igne liquefatlam alice ceré fimüiler, UquefaSttS ita mijcuerit ,ut unumquid ex utrifque faétum videatur: fic communieatione Corpori é? fanguinis Ch risti ipfe in nobis élt, 6f nos inipfo: Zie S. Cyrill. Alex.1. ióa. in Joan. 8: 13. Gelyk als twee ftukken Wafcb > door het Vuur gantfch week worden: zoo kunnen onder malkander bewerkt werden, dat 'er flegts één éénig van fchynt te wezen; zo ook door de Genieting des Licbaams en Eloeds Christi, is Hy in ons, en wy in Hem. Een ieder Liefde heeft hare Kracht en Werking , en de Liefde kan in dé Harten van dëri Verliefden niet ledig zyn; maar is noodwendig, dat zy ergens heen voer en léide. Maar om te weeten, wat het voor eene Liefde zy, zoo is 'er wel aan te merken, waar heenen zy leidende zy. Want, gelyk den H. Auguftinus zegt: Non enim monemus, ut nihil ametis: fed monemus, ne mundum ametis, ut eum , qui fe* cit mundum. Mb'ere ametis. Dat is: Wy begeeO reH  ( 210 ) ren van niemant, dat niets geliefd voerde,maar wy verlangen, dat men aan de Wereld niet zoo zeer overgegeven is , op dat die geen, welke de Wereld gemaakt beeft, des te vryer gelieft werde. Want eene Ziele verftrikt in de aardfebe Lief'de, is als met Vogel-Lym beftreken; waarom zy zig niet in de hoogte kan opheffen: Daarentegen zoo zy ontbloot is van alle fchandelyke Neigingen der Wereld, dan zal zy als met uitgebreide Wieken en Luchtflaande vrye Vleugelen, der twee Geboden, der Goddelyke en des Naaflens Liefde, zig om hoog verheffen. En hoe zou zy niet in de boogte klimmen met vliegen, wanneer zy zig verhoogt met Liefde; hoe het de Bruid in het Hoage-Lied gegaan is, blykt uit haareeige woorden: Qjda amore langueo, Cantic. 7. zegt zy: Ik ben Krank van Liefde. Waarom is zy Krank van Liefde ? De 70 Overfetters leefen voor deefe woorden: Amore langueo, Charitate vulnerata fum , nademaal zy door de Liefde verwond is. Godt verwond zyn verliefde Bruid, met den Pyl zyner Liefde, wanneer Hy haar tot de Liefde aandryft, ten einde Hy weder van haar, met eene Wederliefdes-wonde geklieft werde. Gelyk Hy dan in zulke wonden haar bezonderlyk roemt: Vulnerajli cor meum , Cantic. 4: y. Gy hebt my het Herte genomen. Maar waarmede, of waaraan? Inuno oculorum tuorum, ln één uwer Oogen, te weeten in dat oog, waarmede zy hare gantfche Neiging en Meening harer Liefde heen gericht heeft: Die Ziele, welke hare volkomene Liefde in Godt fielt, fchiet Godt mee eenen Pyl, en alfoo door-  ( a« ) doorfchooten, maakt zy Hem zig elgeri. Godt, de Liefde zelfs, word als verftrikt , door de Liefde, en wel zeer gaarne,- want Hy doet te vooren verwonden, ten einde Hy te klieven is. Hy daagt de Ziel tot de Liefde uit, Hy heeft Lief, op dat Hy geliefd werde: Hy wil geliefd zyn, ten einde Hy wederom lieven kan, en met zyne Liefde verwon* den; wyl Hy verlangt, dat de Ziel geltort werde in eene heilige en lieflyke Swakbeid; in welke Swakheid haar geen Liefde beliefd, of Troojl haar trooft , als de Zyne alleen. Het welke dan ook zeer fraay bekrachtigt is dooiden H. Gregorius Homil. XV. in Ezecbiel. wanneer hy zegt: Mens talis nullam prcefentis feculi recipit conjolationem, fed ad illam quam düigit, medullitus ad, fpirate vilis fit ipfi ipfat falus corporis fut, qida transfixa efi vulnere amoris. Een zulk Gemoed behoud zig niets van deefe Wereld vooruit, maar zucht ernltig tot dat geene dat het lief heeft: Ja, het eenige Heil zynes Lichaams, word by het zelve verachtelyk, wyl het verwond is met de Wonden der Liefde. Niemant echter moet zig inbeelden, dat, wanneer hy van de Liefde verwond is, fchootvry zy: Neen, maar wie de Liefde heeft, die heeft alles , en zonder de Liefde Niets. Door de Liefde loopt men tot Godt, in den Hemel als de H. Auguftinus in Pf. 33* ad v.ó.Pedes tui Cbaritas tua eft: Uwe Voeten zyn de Liefde, bevlytigd dan u te hebben twee Voeten, en zyt met deefe niet hinkende. Welke zyn nu die twee voeten? Da twee Geboden der Liefde tot Godt ende den Naaften;haalt O 2 ii  ( 212 ) ömet deefe Voeten en loopt tot Godt, zoo zal u befiraalen de Zonne der Gerechtigheid, met hare Genadeftraalen, en zal verdeden al le Smetten en Vlekken uwes Harte, op dat, wanneer de Heer k de Zynen zal toeroepen Gy onder de geenen geteld werd, tot welke Hy iVJatth, 25: 34. zegt: Komt gy gezegende J «»-«*rx: Waarheen ? P%^raJit Tol fpeElu meo menfam zingt ftmYZ, Pf. 77. - n„ melyktotdie'iyd, welke toegericbt is ' om aldaar te eeten het Brood des Levens, wélke die daar van eet, leeft in alle eeuwigheid, Toh' 6: 48, 59- Daarom alle gy die hongerig zyt, haalt u tot deefe ongemeen gezegende Spyfe op dat gy levet. Want, hoe zal iemand nev fterven, wiens Spyfe het Leven is Ieder werkt om middelen, om het tydelyke"Leven tebewaaren, maar waarom ook niet dat Eeii«*«.? Zie S. Ambrof. in Pf. n8. Serm £ Alles zoekt zyn onderhoud: want zulks brengt de Aoïbm- mede, dat zig niet alleen de Menfchen bemoeijen de Spyfe te verkrygen, wyl het de Behoeftigheid vordert; maar ook de onvernuftige Dieren, wyl zy zonder die nietLeven konnen 1. Dan befcbouwen, Hoe zig bouwen, Al bet IVolle- en Veder-Vee ■ In de Velden, Zig verzelden, En ook in de Wouden mee- Om tefpyfen, Als  ( 213 ) Als komt ryfen Phsebus aan de Oofter-trans\ Daar men tien kan, Hoe elk Dier dan, Houd zyn leven in Balans. i. Zoo aan Heiden, Zig gaat weiden, Op 't begroende Veld een Lam; Als te Morgen, Zonder zorgen, Daar geniet de Kruidenfiam: Zoo dat Kleenen, Zullen meenen, Hare Spys moet d'eerfte zyn; Als zy Jpringen, Voor all' Dingen, Vroeg de Melk inzuigen rein. 3- Zoo ons Leven, Werd omgeven, Met veel Ongelegentbeid; Echter ryf'en, Alle Spyfen, Uit der Aard' in korten Tyd; Om verkwikken, Cluk befebikken, Zelfs voor d'arme Wandelaar: Die om fterken, Zonder werken, Qok zyn Spys heeft hier en daar, O 3 4-  ( 2H ) 4- Met verblyen, By de Reyen, Doet ook mee' den Oorlogs-Knecbt; Want om laven, Is zyn draven, Na gehouden hart Gevecht: Door de fsaaren, Heen te vaaren, En den Schipper beeft gemikt; Op de Haven, Daar bem 't Laven, Meer dan eenmaal beeft verkwikt, 5- Ik een Krygsman, Ik een Schipman, Vecht en Voer al langen tyd; Zonder m\jfcben, Om verfrijjcben, Is my altoos Spys bereid: Dog veel Ryfen, Zonder Spyfen, Werd met moeite toegebragt: En met Zorgen, Tot den Morgen, Zonder Slaap den gantfchen NacbK 6. Wyl dan Spyfen, In de Ryfen, Ook Elias is ontmoet 1 Hy zyn Leven, Wild*  ( 215 ) Wild' opgeven, Dat bem anders waar zeer zoet. Dog de Raven, Hem toen gaven, Volop Spys van Hemel-Brood; Op dat fcbikken, Kwam verkwikken En vêrlojjen uit den Nood. 7- Ook "niet minder, d'Oude Kinder Ifraël een Hemel-Brood; JSTa verlangen , Dra ontfahgen, Als zy waren in den Nood: Dus als deefen, Is geweefen, Die Gusmaanfche Lucifer Wyl geworden Is zyn Orden, Brood verkreeg van d'Hemel her. 8. Ik verlegen, Op de wegen , Alzins mat, van kragt ontbloot; Ben gelegen, Onderwegen, Op de eerfte Moeder-feboot: My te wekken, Heen te trekken Moeft'' ik zonder voedfel gaaffi O 4 Tot  Tot gevonden, Na veel ftonden, ■ W sPys tn Drank my laaf, 9. Hy doet nooden, Door zyn Booden, Ons tot 't heilig Avondmaal- Te verfchynen, By de Zynen, Uitverkooren meenigmaali Tot veel zaken, Om vermaken, Onder witten Floor-gebloemti Bat op Aarden, Is van waarden, Dog niet altyd werd geroemu 10. Wie zig toonen, En daar woonen, Als een ware Vriend w>I zyn Verf van fcbaden, * In genade, Dien nood by op Brood en Wyn* Ons te laven, * Met zyn Gaven, Als de befle Schat en VreugdHeeft verlangen, " Hoord Gezangen, Die daar melden van zyn Deugd, ii. Op bet eeten  ( UZ ) Dezer beeten, Vlugt ras alle Bitterheidy Op bet drinken In ons zinken Komt de grootjie Zoetigheid: Dat doet geven, Dood en Leven, Leven, dien die 't bruikt in Nood', Die vermeten Het wil weeten, Die geniet der Ziele Doodt. 12. De Liefde maakt het, De Liefde bragt het, De Liefd' dat bereiden doet; Zig te laven, Met die Gaven. Maar zulk een voortref'lyk goed, Te verachten, En niet te achten, Door Afluerus toebereid: Door zyn Vorflen, Die niet dorften, Dan naar enk'le Tdelbsid, Groot te weefen, Uitgelefen, Was wel daar een Gaflery; Dog daar tegen Op gewegen, Niet dan enkel Beed'lary; O J * Wat  ( 2i8 ) Wat dog was bet, Men gy vat bet, Als Cleopotra den Wyn Eens liet Drinken, Daar in blinken, Steen of Paarlen, in Azyn ? 14. Het doet vlieten, En uitgieten, VanRobynen een Kleinood; 't Zal niet klein zyn, Maar wel rein zyn, Goed voor allen Angfl en Noodt Ongehindert, Onvermindert, Ieder werd het voor gefield: Wilt dan loopen, En dat Koopen, Dog elk Koop dat zonder Geld. ïj- Wilt uw Leden Wel belleden, Tot zoo zoeten Drank u voeg; Wilt betrachten, En wel achten, En geeft allen fleeds genoegt Ook wilt 't Eeten, Niet vergeeten, Want 't is meer als Eng'ltn-Brood: Door bet Smaaken Zult gy raaken Vry  ( 219 ) Vry van barden Hongert - Nood. 10. Om verkwikken, Wilt u fcbikken, Wyl gy komt tot deefe Spys j £72 die genieten, Die niet komt vlieten, Als uit 't Hemelfcb Paradys. Het boud zyn jtand, Dat dierbaar Pand, Brood en Wyn, dat is gewis, Want daar onder, O groot wonder! Godt en Menfch verborgen is, 17. Zoo te laven, Met deef* Gaven, En te proeven 't beerlyk Goed, Die begeer en, Dus te leeren, Hoe de Ziele word behoed: Want genucbten, Ceres Vruchten, En 't geen zy beeft voortgebragt, Op te zetten, Op te letten, Zyn maar uiterlyke pragt. 18. Bacchus Druiven, Af te kluiven,^ Men  ( 223 ) Men daar boud in zyne Kas • Schoon ook Hoven, ' V',el belooven, Meer als eerftmaal daar in de, wat hy beval, het was alles te vergeefs. Vermits hy dan hare wederwaardige Neiging', »> moe-  ( 258 ) moede wierd, en zyn Wille altyd met kwacTe Woorden bejegend wierdt, hy kocht eene groote Sakpyp, waar op hy by gelegentheid van haar tegenbabbelen zoo onaangenaam opfpeelde, dat zy moejelyk wordende van zoo bard' nekkig te zyn, een tyd lang van haare Kwaadwilligheid afliet. Nademaal echter de Wyven hunne fierheid weinig is af te leeren, zo begon zy wel haaft weer op haren ouden Toon nors voort te zingen; alleen den Man niet traag; dewvl hy in Huis Heer wilde zyn, beval eene groote wieg te laaten maaken, waarin hy haar, 'met behulp van anderen, zoo lang inbond en wiegde, dat zy beroofde zynen Wille in alles te zullen nakomen. Christus Jesus, een Heer des Hemels ende der Aarden, maakt het ook zoo met ons Menfchen. Wanneer wy zyne Geboden niet houden willen, fpeeld voor ons op, door veele Wederwaardigheden: wanneer dat niet genoeg is, dan werpt Hy ons door eene Krankheid, in de Wieg des Beds , tot wy belooven, genodigt door de Smerten , zynen Will' te doen. Albertus M. Tracl. de Virtus c. de Amicitia, meld: De ware Vriendfchap blyve altoos, zy bloeije immer, zy zy altyd inwendig warm, en beminne zoo wel ten Deele de Treurigheid als de Vreugde. Een ware Vriend is als een Lauwrierboorn, welke des Winters en Zomers groen is en die zyne Bladeren en Frisheid ten geener tyde verheft ; maar gelyk als onfterflyk is; Waarom Tbeophrajlus in vita Phil, c.68- zegt: Het zy biilyk, dat de Friendfcbap Onfterflyk  ( 259 ) zy, maar daar toe is van nooden een Onflerflv. ke Vriend. Eenen Onfterflyke Vriend hebben wy aan den Allerhoogften Godt, wanneer wy ons beylytigen den geenen na te volg-n, die gezegt heeft; Defcendi de ccelo , non ut fanam yoluntatem meam. fed voluntatem eins. qui mifitme Putris, Joh. 6: gg. Want ik ben uit den Hemel nedergedaalt, niet opdat ik mynen wille zoude doen, maar den wille des seenen die my gezonden heeft. Wie zulks in lyn ^ ondervinden wil, die moet zig Godt gantfchelyk overgeven, en met Christus zeggen : Vader niet gelyk ik wil, maat gelyk gy wi t; Uwe Wille gefcbieden. Mare. 14I i. Jk wil met David mynen wil Godt vry willis opofferen want Hy is Goed; ook zulks uit den grond des Harte, ten allen tyde, met waren Mond, en dit navolgende bekrachtigen: 1. Een Liefdes-Paar door Liefd' en Trouw, Llkander zyn verbonden; Als Roofen, die den Honing-douw Genieten Vallen flonden: De Bruid in grooten Vreugden ftand, Leeft 111 een zoet genoegen; Wyl door zoo kuiffchen Liefdes-Band, Zy baar te zamen voegen: En dat daarom, en zonder Pyn Wyl beider Wil flegts een moet zyn. 2. In Vreugden alles immer/weeft, Waar men in Liefde ftrikken; En in de Liefde-firikken keft, R 2 Tot  ( 2fjO ) Tot wcderzyds verkwikken: Als Liefde en Trouw te zamen jïaat, Te zamen zig omarmen; Fortuna onbeweeglyk gaat, Geen Ong'luk doet erbarmen: En dat daarom, en zonder Pyn, Wyl beider Wil Jlegts één moet zyn. 3- Jk heb op mynen Godt vertrouwt, 'k Zal my Hem overgeven; Hy my nu voor zyn Bruid ook houdt, En ik Hem voor myn Leven '• Jk op Hem als van nieuws weêr bouw, (Zyn Toorn is nu geweken;) Met ware Liefde en teer berouw, Jn Liefde zynde ontjleken: En dat deswegens, en alleen, Bewyl ik niemand anders meen'. 4- Want met zoo groote Liefdes-Vlam, Is thans myn Hart ontjtoken, Tot bem, die is uit Davids flam, Baar veel van word gefproken: Van Hem myn Leven eer(l begon, Hoor Hem zal dat ook Enden; Li Hem het altyd Jweeven kon , Van wien 't ook niet zal wenden: En dat deswegens en alleen, Bewyl ik geenen and'ren meen. s- Met zyne Luit, en Woud en Steen, Or-  ( *6l ) Orpheus kon na zig trekken; Zoo dat by Dieren zeer gemeen. Tot booren kon verwekken: Alfoo wel ras, wanneer een Woord Van Jesus word gefproken; Dan ook terftond myn Hart bet boord. Door Berg en Dal gebroken: En dat daarom en zonder Pyn, Dewyl zyn Wil is ook de Myn'. 6. Orpheus luit klonk toen wel fcboon, Dat zelfs de Wilde Dieren; Hem Oor en leenden aan dien Toon, En zamen Vreugde-vieren: Ik, ik ben niet zo wild als 't Vee, Maar met Verftand gefchapen Dus volg ik Jesus billyk meê, Voorzien met Kruis en Wapen, En dat deswegens, en alleen, Wyl Hy door my word aangébeen, 7- Gelyk de glinjlrende Avond Ster, Plagt immer na te hekken Appollini; en zig van verr' Te volgen doet opwekken; Hy volgt bem na door 's Hemels Trans. Na hem zyn ftand moet voegen; Dus ook myn Hart in Zyn Balans Met reden neemt genoegen: En dat deswegens, zonder Pyn, Dewyl zyn Wil is ook de Myn'. R 3 8,  ( 2ó3 ) H ê. ■ • > J^an rfe« Magneet word tok beroert, De Y/re Naald teil Noorden; Door krUtbl verbórgen omgevoert, Als bly kt aan allé öötdefti Gelyk düs ook de Zonne Wena"", Komt na de Zon te kieren; Jesu myn Kaft volgt zonder End, Met Liefd' en Lóf te Etrtn: En dat deswegens, en alleen, Dewyl ik geenen and'ren meen. 9. Want wat Hy wil, dat wil ik ook, Zyn Wil kan niet bedriegen; Myn eigen wil die moet als Rook, Steeds in de Lucht vervliegen: Wat Hy verlangt is alles.goed, Niets beters is te vinden; Naar zynen Wil myn Hert en Moed, Te zamen zig verbinden: En daarom aal en zonder Pyn, Nadien zyn wil is ook de Myn. 10. Als over my een Vimr, of Brand, Na zynen wil zig febikken; Jk zal, hoe naar ook zy dien ftand, Pal jiaande zelfs niet wrikken: Als ook een Krygs-Heir met my fpot, My altyxl wil verachten $ Als of myn Helper niet waar Godt, Myn Ziel %rA dit niet achten: En dat deswegens, cn alleen, Dewyl ik geenen and'ren meen.  e 263) 11. Al mogt dit blaauvoe Wolken-Hond, Zig onverwagt bewegen, En \t geen men op deeze aarde vond, Dit maakt my niet verlegen: Al was 't zelfs eenen Blixems-ftand , My dreigen mogt te fchieten-, My zal die fterke Wolken-brand, : Hoe hevig nooit verdrieten: En daarom dat, en maar alleen. Dewyl ik U 6 Jesus meen. 12. Cf wel een fterke Storm en Wind, Je zamen wilden hruilfen; Verecnigd met all' 't Lucbt-Gezind', Na hare krachten fuyffen: -Als of zy wilden in.'de Lucht, My met baar mede voeren; Daar over ben ik niet beducht, En 't kan my niet beroeren: En daarom dat, en zonder Pyn, Wyl Jesus wil is ook de Myn. Al waar 't, dat zig verbef ten daar, Peel Wat'ren van Tempeeflm; -Ln dreigden fcbriklyk groot gevaar Aan troofteloofe Geeften: Al wilde my de gantfche'Zee Zig woedende vertoonen; lkfcbatte dat voor Eer al meê Genade zal 't dog honen: ' En daarom daten maar alleen, Wyl J e s u en myn wil is één. ■ - R4 14,  ( 264 ) Zelfs zo een glafen Welle-grond Zig Ontrouw mocht gedragen; En ook Geloof en vajte Bond Wierd, als het Glas verflagen; En dan de Opgefpalkte Keel Eens Walvifcb my mogt flikken; Jk blyf als Jonas dog geheel, Wyl 't Godt zoo zal befcbikken: En daarom dat, en maar alleen, Wyl J k s u s en myn wil is één. 15- Al wilde my in baren fcboot, De Aarde zelve delve; Als of ik waar van Hulp ontbloot, Zoo Jleunend op my zelve: Zoo zou dat ook al zyn een zaak Van aangenaam genoegen; Daar ik my als met zoet vermaak Ook mede na zou voegen: En daarom dat, en zonder Pyn, Wyl Jesus wil ook is de Myn'. 16. Als Clotho zelve ook eenig Deel Btgeert van my te halen; Eenfcherpe Pyl, waarvan 'er veel, Op 't Hart mogt zegepralen: Jk nogtans ben verrukt, verheugd, Op dat beminlyk fchieten Als ik na zulk een Doodsgeneugt' Myn Heiland zal genieten: J En  ( 26-J ) En daarom dat, en maar alleen, Wyl J esu s en myn wil is één. Als Cerberus, dien Helfchen-Hond, Met alle zyn Gezellen Met opgefpalkte Kaak en Mond, 'Zig tegens my wil Jtelkn; Als Charon bad zyn Boot bereid, Om my 'er in te zetten Te voeren in de Eeuwigheid, Dit zou my niet verpletten: En dat deswegens, en alleen, Wyl myn en J e s u s wil is één. 18. Zoude ik in 't diepe Acharoon, Ook Eeuwig zitten moeten: Tot myner Zonden egten Loon Myne Euveldaaden boeten; O G o d t ! dat ware mede niet Myn zuiv'ren Will' bederven; Als ik maar uwe Hulp geniet, 'k Zal alles dan verwerven: En dal juift daarom, en alleen, Dewyl uw Wil en myn is één. 19. Wat U behaagt, 6 Groote Godt** Vm my ook ooit te maken; Het zy in Vreugde, Nyd, of Spot. Of veel meer and're Zaken; Maak' bet met my zoo 't U gevalt U wil gefcbiede in allen; ' Rj In  ( 266 ) In wat voor Vorm of Ongeftalt', Hei zal my nooit misvallen: Dat daarom juift en voel alleen, Dewyl Uw en myn Wil is één. 20. Gy zyt myn Trooft, myn Toeverlaat, Myn Hoope, myn borcbt en Leven Wat Gy niet wilt, of wilt, verlaat Ik gaarne, of wil 'i Ugeeven: Wat Gy dan wilt, ik meê dat zal In Leven en in Sterven; Zoo ik flegts in dit Tranendal Dees' Bede mag verwerven; Die is: dat Üvo Wil, en alleen De myne zyn mag ook met één. Nu mochte miiTchien Iemant vraagen, waar in die ware Vriendfcbnp beftaat? zulks zalPytbagoras voor my beantwoorden in vita Pbilos. Cap 27. Daarhy zegt: De ware VHendfcbap eenes Vriends is, als men uil veelen onderfcbeidene Menfchen één Hart maakt. De ware Vrienden, zullen in allerlei Zaken, eenerlei zyn; één Hart, ééne Ziele, en van éénen Will' en niet willen Daarom zegt de Gkjja interlinearis in Cap. 6. Ecclef De rechte Vrienden moeten zig zoo jegens elkander gedragen, dat 'er uit twee Gemoederen maar één werde, op het welke gy zoo goed durft vertrouwen, als u zeiven, en in 't welke gy geenen Twyffel kund hebben. Quintilianus Lib. 8. de Amicitia, fchryft: Ik vinde in de gantfche Wereld niets, dat 'de Na-  ( 267) Natuur heter bedacht en verordineert heeft als de Vriendfchap; deswegens moet men eenen Vriend hooger jchatten, dan alle Dingen op Aarde.Een goede Vriend is een fterke Schermdie zulk eenen vindt, verkrygc eenen trouwen Schat. Geen grooter Vermaak is 'er in eene Gemeente als de Eenigbeid der Gemoederen en Gelykbeid der Zeden, gepaart met de uitvoeringen van 't Bevel der Overheid; Ach, wat ^Zlril\ rC VO°r Zoeti^d, 'en wa voor £We zal dan, eene ware Overgave den Menfchen veroorzaken ! welke invoert de Vnendjchap van den Allerhoogften GodtAch, dat wy het erkenden, een ieder zoudê zig met genoeg daar toe kunnen beneerftigen, om ze te verkrygen, door welke de Ziel veel wezenlyker met Godt vereenigd word, en Dr JluTkKT inGoDT verandert; als een Droppel Water, wanneer die in een groot Vat Wyn gegoten wierd, in Wyn word lerandert; of als de Ziel vereenigd word met haar Lig' te!kmeC het We,Ike zv een Weren en eenen Menfche veroorzaakt. Het Vuur, wanneer dat in het Hout werkt verteert daar m alle Vochtigheid, Baft, en Groenheid van 't Hout, en maakt het wmer en heeter, en ook vafter en sZker met het Vuur. Hoe gelyker nu het Et" met het Vuur word, hoe meer en meer 3a het alle Ongel vkheid verheft ; zoo d he Vuur m korten Tyd, de gantfche Materie Tel Houts verteert, alfoo dat het Hout ook tot Vuur word, en niet meer Hout maar Vuur te «oemen is. Op dezelfde wyfe is het met den Men-  ( 26"8 ) Menfchelyken Will', welke, wanneer die zig werpt, in den Liefdenvlammenden WiW des Allerhoogften Gods , zoo word hy terftond ontftoken, verlicht en gelouterd van alles,'t welke hem als eene Natheid en zwaare Vochtigheid belet in den Voortgang tot de Deugt: wyl de Goddelyke Hitte door het Vuur der Liefde en Vereeniging van beider Willen, aanftonds verteerd alle Ongelykheid in eene Eenigbeid tot het Goddelyke Willen ; alfoo dat de Menfchelyke WH niet meer genoemt word een Will' des Menfchen, maar een Willen Gods ; want de Menfchelyke Wil word zoo verandert in de Goddelyken , dat het ilegts een Wil fchynt te zyn. En dit is het, dat deH. Schrift meld : Ambulavit cum Deo &? non apparuit, quia tulit eum Deus, Gen. 5: 24. Hy wan~ delde met Godt: ende by en was niet (meer;) want Godt nam bem weg. Waarom nu word een zulk Menfch niet meer.gezien? Als de Rechtvaardige Godt de Laftervolle Wereld, met de Zondvloet dachte te Straffen, heeft zig Noacb in de Arke begeven, 6? inclufit eum Deus deforis. en de Heere beiloot hem van buiten. Wie door de onvervalfchte Overgave zig in de Arke van den Goddelyken WiW begeeft, den zulken omvat de goede Heiland met zyne overvloedige Gaven en Genaden zodanig, dat hy door de zelve ten eenemaal weggefloten, ruft in het Harte van de Allerhoogfte Majefteit van Godt. EINDE van 't EERSTE DEEL.  ZEEDELYKE GESCHIEDENIS SE O F AANGENAAM WINTER-GROEN VERVAT IN VERSCHEIDE STICHTELYKE. GEDICHTEN E N VOORNaame leerstukken Gemoederen, Lee ïJrspïdiS °efren Vr°'vke Ferfoone,,.. als mede voor a le BvZSTJ1^ «J.« een.voordee,* T ÏK^ iyk,om vrolyk re^Leven en BlJmoe2 te S:erven. 6 DOOR P- ABRAHAM aS, CLARA, ^« Platen. TWEEDE DEEL. Te AMSTERDAM ByL.GROENEWOüD,in de kürj M D C C L X X X I J. g   f3) HET XIII. HOOFTSTÜK4. Als men in VrvhpiA x. Enbeejt t befte en voornaamfte goed. S^S^ - =1 s SS A 2 fing  (4) fing Jofepb met grootere Liefde, als zyne andere Kinderen. Genef. 37: 3. Maar die bemind word, heeft doorgaande veel vervolgers. By voorbeeld, Jofepb, als hy verfcheidene Droomen had gedroomt, die als voorboden waren, dat hem zyne Broeders metter tyd als eenen Koning zouden eeren, verwekte zulks eenen baat tegen hem, dat zy befloten ,hem uit deefe na de andere Wereld te zenden. Genef. 37. Juda echter zyn Broeder, welke de handen niet in zyn Broeder Jofepbs bloed wilde wasfchen, verkocht hem aan de Midianitifcbe Kooplieden, Vers 47. Meliuseft, ut venundetur Ifmaêlitis. De Jooden, welke naar het Vleefcb, broeders waren van onfen Zaligmaker Chiustus Jesus, konden Hem, al bewefen hem veelen eene ongewoone Eer, van wegen zyn heilig Leven niet meer dulden; maar trachten Hem gantfch woedende, uit het getal der Levenden, onder de Dooden te helpen. Judas Jfcariotb, hoe getrouw hy zynen Godt en Heere geweeft is, bewyft dit, in den duisteren Nacht, nademaalhy, toen de Jooden tegen Jesum, even als de Zoonen Jacobs tegen den onfchuldigen Jofepb, en Abfalom met Achitopbel tegen David hadden raadgeflagen, door aanporringe des Duivels na hun toeging, en aanbood, Jesus over te leveren, niette, genftaande hy zoo veele genade en weldaaden van Hem had genoten. Luc o.i\ 3. Zulks heeft de Ondankbaarheid als een eigen aart aan zig, dat zy het Goede met Kwaat beloont. Ouid vullis mibi dare, ego eum vobis ~ tra-  (5) tradam! Wat wilt gy my geven, zegt hv, en ikzal Hem uw overleveren? ó ftrafwaardïge vermetelbeiazulke reden; heeft u daarom uw Meefter en Leeraar onderwefen,de Rykdommen te verachten ? O ongehoorde wreedheid! O yerfchrikkelyke Daad 1 O bloeddorftige Verrader! daar gy dus dat onfchuldige Lam overgeeft, aan de wreedfte Wolven ! ó Judas' Wat is dat? Wat is dat? Is u niet bekent, dat één eenige droppeltje zynes bloeds van eenen Onfchatbaren prys is? Zyt gy zoo gantfch Bloeden Geldgierig dat gy het anders niet kundbekomen, als door deftelfs Verkooping'} Ei' ver* koop my dan Jesus, en ikzal Hem met all' myn Goed en Bloed betalen. Maar ach ' Zv belooven hem dertig Zilverlingen, Matth' 26' ij. Jesus word verkocht, de tyd des Verraadt bepaald, en Judas ontfangt het Geld Na dat hy nu alles had verricht, neemt hy by' duifteren Nacbt, ivelke aan moedige Menfchen, aan Moorddadige en Bloeddorftige Gemoederen hulp en raad tot boofe daaden geeft een hoop Godvergetene nydige Jooden me! zig, aan die Plaats daar hy J esus meende te vinden, namelyk m den Hof van Getbfemane; Mare. 14: 43. dog, dewyl hy bezorgt was, nadien Jobannes in geftake aan Jesu niet zeer ongelyk was, dat men den eerftgenoemde in plaats van de laatften mogt vangen JiV eeeft Kennen, zeggende : guemcumque Ofculatus fnero tpje eft , tenete eum: Welken ik zal Kuiïen dezelve u 't grypt Hem. Matth. 2(5: 48. Aldus veranderde hy het Teken des Vreedes en der Vriendfcbap in een Waar-Teken van een GodA 3 looi  (6) loos Verraad. Wat doet gy Judasl Verraadt gy des Menfchen Zoon met een Kus ? Wat doet gy Judas ? Met het Teken des Vredens brengt gy eene wonde roe. Wat begaat gy Judas ? Met het Werk der Vriendfcbap vergiet gy Bloed, en met het Werktuig der Liefde verwond gy tot aan den Doodt. Waar zyt gy toe gekomen? daar gy als een Difcipel Christi veel meer de Wereld had kunnen verlichten , als Lucifer aan 't geftarnde Firmament. Waar zyt gy toe vervallen? Ach! van het Apofteljcbap tot de vervloekte Daad: van het Gezelfchap der Engelen tot de Bende der Helfcbe Bengelen: Van de voornaamfte Vrienden Gods tot zyne Vyanden en Scbaaren des Doods: Van den Tbroon der Genaden in het eeuwige oneindige verderf: Van de Genieting des Allerhoogften Goeds tot de Verachtinge des allerkoftbaarften Bloeds. Meliora funt vulnera diligentis, quam fraudulenta ofcula odientis, zegd Salomón Prov. 27: 6. Dat is: De Wonden des Liefhebbers zyn getrouwe: maar de Kuffingen des Haaters zyn .af te bidden. Ach!hoe veelmaal zyn onder Vriendenjlukken groote Scbelmftukken verborgen; Hoe veel Kwaat ziet men fteeken onder eene goede Deeken ! Hoe dikwils onder valfcb Lief'koofen zyn veel Doornen zonder Roofenl Men meent veeltyds, dat men den beften Vriend heeft, wanneer men goede Woorden van hem hoord; Maar Ach! Onder zulke Roofen zyn zeer veel Doornen , en onder de vergulde Pil. len veel Bitterheid gemengt; byzonderlyk te deefer tyd vind men diergelyken zeer veele, wejke zig uiterlyk gantfch Goudryk in Vriend- fcbap  (?) fcbap verwonen, maar inwendig zyn zy als de Appelen in zeker Land, die van buiten Goud lchynen, dog van binnen verrot zyn. Ik wil zeggen, zy ftellen zig wel Vriendelyk aan, maar in hun hart zyn zy valfch: en zulke Judas-Kinderen zyn 'er zeer veel, welke anders /preken en anders doen. Diergelyken, moec ook ten zynen tyde reeds bevonden hebbende Harpenaar David, wanneer hy zig aldus fprekende beklaagd: Myn Vriend, op vüien ik vertrouwde , die myn broot at, beeft de Verfenen grootelyks tegen my verbeven. Pf. 41: 10. Zulke Vrienden zyn by Honden te vergelyken; want des Honds eigenfcbap is, dat, wanneer hy ziet, dat iemant een Been of Brood in de hand heeft, dat hy hem geven wil; dan roert hy zynen Staart heen en weer, ftreelt en liefkoosd hem op 't allerfcboonjle: maar wanneer iemand niets meer in de hand heeft om te geven , dan begind de Hond te blaf en, te knorren , en te hyten, wanneer hy anders kan. Even zoo doen diergelyke Vrienden; zoo lang zy zien, dat iemant het Brood der Keren, Rykdom, en Aanzien in de hand heeft, dan zyn zy vleijende en Pluimjtrykende Vrienden; maar wanneer Macbt, Geld, en Goed weg is, dan Blaffen, Morren, en Knorren zy als de Honden, fnyden hem hier en daar zyne Eer af, en een ieder wil dan als op hem Houthakken : zoo dat zulke Gezellen diergelyke Vrienden zyn, als de Wolfby het Schaap; de Vos by de Hoenders, de Gier by den Roof, de Kat by het Smeer, het Spek in eene VaW, en een Neuten-Kern in een Springbuisje, welke op A 4 den  ( 8 ) Volle en Gevangenis gericht zyn. Zulk een Neuten-kern was voor den fterken Samfon die valfche Vriendfchap van Delila, Judicum 16. en Joab zulk een Vos voor Amafm i Reg. 20, alfoo ook wierde Judas voor een Vriend van Christus aangezien, nogtans was hy defielfs grootfte Vyand, aangedaan met een Scbaapskleed, maar een regte Wolf; en des niettegenstaande noemt hem de Heere Christus zynen Vriend: Matth. 26: 50. Amice ad quid venifti! Vriend, waar toe zyt gy bier ? ■ O aangenaamste woorden ■ in de Ooren des Zondaars! O Liefderykfte Zacbtmoedigbeit! O Hoogfte Deugt l Zekerlyk was deefe Stemme hartverkwikkende, wanneer zy van Judas aangenomen geweeft was: want Christus, die gekomen was, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was, Luc. 19. wilde hem niets anders dan hem door zulke woorden zyne Valsheid voorftellen, cn hem tot Bekeering vermaanen. Redt in integrum, dementia invitat, falus pulfat, ad vitam te vita revocat: zegt de H. Leo. Serm. 7. de pajj. Niet echter daarom noemt hem de Heere eenen Vriend, alsof Hy van Judas bemind wierde; maar om dat Christus Jesus die getrouw en regtvaardig is, en onze Zonden, zoo wy ze bely den,vergeeft, en ons reinigt van alle Ongerecbtigbeit, 1 Joh. 1: 7. Judas nog beminde, niettegenftaande deze Hem verraden had, op dat Hy niet mogt aangezien worden, als of Hy hem om zyn Verraad verachte, maar hem metter daad en waarbeid lief hadde, 1 Joh. 3: 18. Ten blyk hier van, weigerde Hy hem den Kus niet. Waar  (9 ) Waar zyt gy nu, gy Ongeduldige, Bloedfv Wraakgierige Óemoedefen? Waar dooréén éénigen feaarf tot ^aró,door eene weT/en%' t^l ^« ■ hoe de Liefderyke Jesus zoo beminnelvkzv^ «en ^ya*d bejegend; zelfsgeene afkShefi rangen, hem Vnendlyk aan te fpreken en eenen Vriend te noemen. Komt hierïL? TZrlVS'Hm^die «y -e,K:f: mz vooroy gaat, en uit eene inwendige BÏc7£itZ\ ^V^ten IS dat ^ £ mecin-btoel, beioofde Vergifeniffe ? Is Har ^z.de,r^oemng met den Naaflen?h niet Cam m de diepte van Wanhoop gerankt om du woedde611 enyhen °/cïBroeder J woedde, en hem dootfloeg? Gen a 7vn met de Broederen van Jofepl, weikê hem uit loutere vervolgden, naderhand^ zyne band gevallen pn in h 'ducrna?ü in worpen? da/zoo S L 3 £ hy zulks niet erkende, en verLh7u.ll- " to, * geen al reeds'van deitnetfdS' vel was ingenomen en bezet H»• ™ • meer met ?en Sc^^nS^ ^ v"If een openbare verfcheurende ondefdï fchynvan Vreede begon hv zvn L " f-a gmwelftuk op dat de^nd^nS^tó purende W.^, het wSvttrdf wach-  ( 12 ) wachten, maar ging hen zelfs tegen , om zig tot eene Offerband* en een Slacbt-Offer, voor ons over te geven, Godt zynen Vader, tot eenen lieffelyken Reuk, Eph. 5. op dat vervult wierd, het geene by den Propheet gefchreven is: Oblatus ejl, quia ipfe voluit : Hy is opgeofferd , zoo als Hy zelfs gewilt: heeft. Alfoo zegt ook de H. Paus Leo Serm. 8. de Pajj. Zy vangen, die verlangde gevangen te worden, zy trokken, die begeerde getrokken te worden. En op dezelfde wyze zegt ook Christus zelf- ik ftelle myn Leven voor myne Schapen. Toh 10. Niemant neemt baar van my, maar ik zeel haar van my zeiven: dit hebbe ik van myn Vader omfangen: dan na den gegeven Kus vielen zy Hem aan als een Lam, dat naar de Slachtbank gebragt wordt. Jef. 53. Maar, waarom dit Liefderyke Jesus, waarom dit? dat gy zonder den allermmften leeenltand alfoo jammerlyk en erbarmelyk Gevamen word? Wanneer Gy een Godt der Heirfcbaren zyt, zoo als Gy waarlyk bent; Tob c"-vol^ens de dood zal ^U^u^lZ terdrag met de Helle zal niet beJlalZ^. Ach, hoe trooftryk zoude het my zvn O allerzoetfte Jesu, dat ?v vnnr m„ y ' U en voor myne drtiïE^g|^S»J SÏS uachdieT fip br •^'SSÏSÏ ten zien moet. 2>m/M fs het nryf ?frtt' dat Gy door uw Gevtmsenit 1 1 I' l*njtba*b«d des DuivSt^bt veZft. " de Ach! hoe het my da• Jk n 5 maar veel moec zien f,^ * J?e»«™ zegende Lichaam knellen. Trw/W ;7S^ my zeker, dat Gy U de G«2&"hebt Onderworpen, jamaar, wannee/Z St een *r*r ware, in welken Gy oo7Ge^a" gen  ( h) gin mogt zyn: Ja maar, wanneer alle myne" %ieren %n Aderen Zydene ofGuldene Koorden waren, om U in het innigfte myner Ziefe te bergen; Maar Ach! dat Gy geraakt zyt onder de wreedfte Wolven, dit doet myn Hart bre- ^In de geheele Wereld is 'er geen Rykdom zoo groot, die by de Vryheid te vergelyken is • in tegendeel is 'er ook niets zoo gevaarlyk, als de Vryheid , wanneer men die niet regtgebruikt, Niemant is vry, welke in de Vryheid leeft, maar in de Vryheid fterf*' en dan dat Belle verwerft. Wanneer wy onfe Begeertens den vryen leupel laten, en niet regt weeten in te houden, hebben wy over Dag veel te vertellen , en des Nachts veel te beweenen. Men vind veele Menfchen, welke het Kwade nalaten, wyl zy dat niet willen; daarentegen zyn er met weinigen, welke dat verfuimen, wyl zy dat Tiet konnen doen. Men behoeft met minder Verfiand, om in Vryheid te leven, als Dapperheid om dezelve te bedwingen De^ryheid als zynde een onvergely^elyken Schat en aardfche Gelukzaligheid, te verliefen, is eene befwaarlyke Zaak , zo dat men zomtyds liever (lerven wilde, als een Lyfeigen of Gevangen te zvn. Het Paard werpt gaarne den Toom at, ae \eugd de Tucht, en de Ouderdom de J)ienjlhaarbeid. Menigmaal is men m de Gevane'nis opsefloten , maar het Geweten is zomwylen v?yer, als'by hun, welken de zorg over den Kerker is aanbevoolen; en, of fchoon de Banden verdrietig vallen, zy brengen dog  C 15) de Ziele onvergelykelvk Nut i\/r „ die godloofe Koning weS Mamüe* dere'gedachten hadf'alTdtezSS SmÏ ren der ff«&8«ï n'a te vvandelen ^ i"ie* Godt aan den Vorlr LI Jïrr ■ ' toen hem de, hebben hem StfS^fc?™1^ Kerker geworpen n ! den daar in? De fi^fc vL?Cd tfw «keren zynes God* ,r„n ,\ aan, ende vernederde L zeer voor Zfflyk zicbte des Gods zyner GadelenwJ/^i' & Cyprianus zeer-fraai t.^1? de Mogt hec nogtans gebeuren dat t^m™, eene onverdiende wyfe fa 3- V e -°-P is. Daartoe ons dan ookte^'p^0^ Daarom, O gy Wreede' fil wi^ 5 Cor-6* Nydvolle ^Tfe0^0^'°» ' /««te»; houd inuwenNyl/Lud^uwe: Toorn,  ( 16 ) Toorn , tegen den Onfchuldigen J k s ü s: Ik, ik hebgezondigt: Ik, ik heb de Schuld gemaakt: Ik, ik heb het verdient; neemt my gevangen, neemt my gebonden, fleept my tot de Straffe. Als ik nu zulks met luider Stemme beklaagde , verhief zig een gantfch Bad van Traanen , uit'het innigfte myner Oogen; uit welken, als uit een Spiegel veel klaarder verfcheen , de Bron en oorfprong myner Treurigheid , dan vut de gevoerde Klagten myner Woorden, zo dat ik in zulken vlietenden Traanen ■ Bron , de Treurigheid mynes Harte by de Voorftelhng der uiterlykc gedaante meer zag, als Mmerva hare uiterlyke wangeflalte , waarin door het meenigvuldig fpeelen op de Fluit hare Schoonheid kwam. Deswegens ben ik te gelyk, m zulk een geweld van traanen en zugten uitgeborften, dat zelfs de Steenklippen uit Medelyden zig daar over hadden mogen laten bewegen, alfoo dat ik niet ilegts geheel onder myne Traanen en Zucbtingen ben verdronken en verflikt geworden; maar na dat ik myne halt ontvlode Levens-Geeften, weer terug geroepen, en vergaderd had, waren myne eerfte Gedachten en hoogfte begeerte, my tot J esum te wenden; Maar Ach! Ach 1 i. Jesus was uit 't Oog gekomen, Door'die groote Traanenftroomen, Jesus konde ik nu niet zien; Dus geen Oogen te betrouwen, Liefde doet Hem heft behouwen,  TT ( V ) Maar, O Jesus, wyn verlangen' Hoor, ei boor, myn Treurgezangen. 2. Tlmns doorloop ik alle boeken. Om myn Bruidegom te zoeken, Of ik Hm, ook elders vind; Bojfcben, Bergen, Heiden, Hoven Zegt my 't, wilt gy u doen lovenl Wamfik ben tot Hem gezind: Z,oetJte Jssu, myn verlangen, Leid en fimrt my na Uw gangen. 3» O gy groen gebloemde Heiden' Waar dat Jesus plagt te weiden Zyn geliefde Schapen teer; ' Hebt gy Hem daar niet vernomen, By de Kudde, 'k zal daar komen, Ln Hem dienen als myn Heer: Acb\ waar is dog myn Verlangen, Zou Hy ook wel zyn gevangen? 4- Gaa ik in de Wouden vragen Na myn Lieffle en Ziels behagen, Jesus, daar myn bart na tracht; Ik dacht Hsm aldaar te vinden By de Beuken of by Linden, ' Maar miffchien Hy elders wacbt, ■ Om te letten op myn gangen, Tot ik vind myn Ziels verlangen. II. Deel. b 5.  5- Mogt ik maar eens van Hem boor en, Ik, die ben zyn Uitverkooren Van der Wereld aanbegin; Heeft Hy zig een voyl verborgen, En laat my in duifent zorgen, Jksüs ik dog eeuwig Min'. Vind ik'Hem weer, myn Verlangen, 'k Zal Hem Eer en met Gezangen. 6. Maan en Sterren helpt my loven, Help my van den Hemel boven, En daal neder op myn wenfch; \ 'k Heb myn Schat nog niet gevonden, Ligt verfcbuilt hy voor myn zonden, Tot ik wordt een ander Menfch: Daarom Jesus, myn Verlangen, Leer my dog uw Wyfe gangen. 7- En ook gy verborgen fpleeten In de boogfle Rots gezeeten Hoort gy van myn Jesus niet ? J)ie de ware Levens Steen is, Die zeer lieflyk en gemeen is, Ja, wiens oog my zeker ziet: Ach, waar been is myn Verlangen? Hoort gy niet myn Treurgezangen! . 8. , Ligt is door te felle ftrootnen  ('9) Eenig kwaad u overkomen, En te Wreedlyk ingejlokt; Of ook wel door Thetis Wagen Aan een and'ren Oord gedragen En zoo over Zee gelokt: g ' Acb myn Jesus, myn Verlangen, Houd my langer niet gevangen. 9. Als die neder is gekomen, * Vm de Blaauw-gejtemde Poort; io. Wfgyniet gy Hemel-Geefien UP dat ik dog vinde Hem-, B a 'kZal  ( ao) Z.al my daar na toe begeven, 't Zy op 't Land, of in de Staat t Ik wil vragen met Verlangen, Waar Hy beenen Jluurt zyn gangen. li. Jesu, Jesu, myn Verlangen, Waar ftuurd Gy dog heen uw gangen"? Ach, myn Jesu! fpreek een Woord', Anders moet ik baqfi opgeven Zelfs myn Treur- en Smertlyk Leven, Daar nu elk zeer veel van boord: Ach, myn Jesu, myn Verlangen, Laaf myn Hart U baaft ontfangen. *3- Ach\ 't Jlaat flecbt met my gefchapen, Liefde zonder eenig Wapen; Wie zegt, waar ik loepen zal? Mynen Jesus, op verboopen Aan te treffen, 'k ben geloopen Door veel üojjeben, Berg en Dal: Dog myn Liefjte myn Verlangen, Mogt ik nogtans niet omvangen. 14. Wanneer zult gy u erbarmen, En my vatten in Uw Armen, ]esu, AllerliefJle myn? Ach! de Liefde doet my branden, En komt 't matte Hart aanranden Met een zoete Liefdens Pyn: Ah  (ar ) Ais ik U, O myn Verlangen I Niet zal komen baaft Omvangen. . 15. Reine Liefde beeft te beopen, Die al in myn Jeugt was nopen. En toen droeg al groote fmari • Want ik hadde ras verlaten, ' Veel verkeerde Moeder Straten, doen ontjtak in Liefd' myn HartEn ik wenfcbte, myn Verlangen' Aan uw' bals te blyven hangen. 16. Zal myn Hart in leet verfmacbten, Als ik U recht meet betrachten, Myn geliefde Levens-Licht; My den Adem zal verkorten, Denkend', boe ik zoo moet flirten in Gevaar van Uw Gericht: Daarom Jesu, myn Verlangen Wanneer zal M U omvangen. ' 17. Ik zal Jtadig zuchten fchieten, En myn Traanen beet doen vlieten, Vaare U met myn Scbeepken nat Mag dan Waaijen, Vloeijen, Ebben, Ik zal U, en Gy my hebben, Maar kom Jesu, kom dog draWyl ik dog, O myn Verlangen, u, myn Jesu, hoop t''omvangen. B 3 18.  ( 2 a ), 18. ■Nauwlyks vind ik elders Wegen, Nauwlyks Straten, boe gelegen, Nauwlyks eene Plaats of Stad; Waar ik niet met groote zorgen, Van den Avond tot den Morgen, Altoos zoek myn' waarde Scbat: Maar nog bebb' ik myn Verlangen Niet gevonden, om te Omvangen. 19. Ach, boe zoude ik my verkwikken, Als ik my met Liefde Strikken Zag gebonden voor altyd, En zoo U maar mogt genieten! Wilde Gy de flraalen fchieten Van Genade, 'kwas kevryd Van de Smart: 6 myn Verlangen'. Laat my U dog eens Omvangen. . v 20. Al myn Smeeken wilt opmerken, En myn fwakke Ziel verjlerken, 'k Laat U nimmer, nimmer los; Schoon de Wereld, Duivel., Zonden, My mogt houden als gebonden, En myn baaters zyn in 't Gros: Gy bly ft dog myn Hoop, Verlangen, Die 'k voor zeker zal omvangen. Wyl ik nu nog niet vinden kan, den geenen, die myn Hart begeerd, zoo zal ik met de  C 23 ) de verliefde Bruid opftaan; doorzoekende de SthCauZ \>\'ïï d1 myne Z^ W feejt. cantic. 3. a. Ik zal my opmaken en Ik klopte aan de iW« des fttffe. rocp^ beeft? Cantic. 3. Alleen, ik kwam veel £ zongen, ging Jesus naar den vol gens zyn gewoonte,- ik begaf my wel terftond daarheen, maar, ach! &* bebbl Zm dog met gevonden, Cantic. - » i ' ookniet/van Hem, als e nig bloed „Stvr van eene Steenrotfe op de Aafde uSèftorr Jk zag om, van Angfl fthier ftom 7„ 1™ • met onthouden, ■&een X^fëfeg geroep uit te berften, byzonderlyï doe v in Gedachten kwamen zyne woorden % over den" og, *-f %^<*f za»g op re heften: fe ^eur-Ge- B4  ( H) i. Moet dan droefheid altoos reg'nen Over myn bedroefde Ziel; Wyl my nergens wil bejeg'nen, Jesus, die my (leeds geviel: Kan ik dan geen Vreugd genieten. Moeten dan myne oogen vlieten Voor -zoo grooten Leet en Wee* In een volle Kommer-Zee? 2. Hoe lang zol ik dan nog moeten Leven , in een valfch Geluk ? Daar geen Dag my komt begroeten, Of myn Hart legt in den Druk: Altyd is myn treurig Leven Met een' Traanen-vloed omgeven, Ik ben nauwelyks een Dag Zonder eenig fwaar Geklag. 3- Zuchten, Weenen, Kermen, Klagen, Treurigheid, Melancholy; Zjn geftadig Harten-plagen, En een bitter Veld-gefcbrey: Nooit zo zitten Tortel-Duiven Als wel ik bedroeft te kluiven In een jteenrots, wyl ik van Jesus niet vernemen kan. 4- My, myn Lieffle wierd ontnomen, Hem  C 25 ) Hem dien ik niet vinden kan; Waar ik ook ooit heen mag komen, Niemant weet bier ergens1 van: Hy is de Oorzaak myner fmarte, Die ik word gewaar in 't barte, Want fchoon Hy my is belooft, Hy beeft dog myn Hart gerooft. J. Jk ging op bet. Veld fpanceeren, Daar Hy veel zyn Schapen voed; En als Herder baar wil leeren,. En haar is bet Hoogjle Goed: Maar, boe ik wierd omgedreeven, Hy de Bron van 't waare Leven, Zig Onzichtbaar hield aldaar, Wyl Hy niet te vinden waar. '6. Wyl ik dan op zulke Heyden Hem niet konde vinden, Ach'. Jk. zogt waar Hy plagt te weyden Op den een" of and'ren Dag: Egter moejl ik fcbreyend klagen Mynes Harten Jware plagen; Dat men zelfs in Woejieny Hooren kon' myn Treur-gefchrey. 7- Toen ik bad gedaan met fchreyen Dal bet klonk de Dalen door, ' Kwamen uit de Woeflenyen Tegen my veel Jlemmen voor B 5 By  («.■) By zo veele Water-Grotten, Of men wilde met my /potten; Die my tegenfpraken voort, Met een half gebrooken Woord. 8. OndertuJJchen ging ik meenen, Dat 't miffcbien een Nimph mogt zyn; Zo als 'f my dan beeft gefcbenen In haar Kamer, fraay en ryn; Maar dit beeft my ook bedrogen, Wyl elk woord flegts kwam gevlogen Vit een Huis van Dennenhout, Naafl gelegen aan een Woudt. 9. Straks ook dacht my, zou ,t wel wefen Pan, die Boksvoet, die zoo ftout, Uit het Bqfch is opgerefen, Welken niemant veel vertrouwt: Die op Syiïnk 't oog liet zinken, En in Thetis fchoot verdrinken; Dit bedroefde dus ook my; Maar ik Jtelde 't aan een zy. 10. Wyl die Woorden zyn gevlogen, 'lot my, die ging door een Dal Dagt ik, die bad aangetogen Echo,'met een luid Oefebal; Die myn klagten wou verkeren En my in een Jleen verkeerem Wyl  ( *7 ) Wyl zy haare (tem bragt by, Op mynjtadig klaag-gèjchry. ii. Waarom ik baar al myn klagen, Openbaarde Jierk en veel; Op dat haar van myne Plagen, Iets mogt voorden ook ten Deel: Ik Jprak: Wilt gy my antwoorden Echo, myn Treurvolle woorden; Zeg my? Lief JU Nemia! Ras zy my antwoorde: Ja. 12. - U wil ik wat aanvertrouwen, En in boogjle Heimlykbeid; Scboonfle Echo op u bouwen, Ploe myn Zaak gelegen leid: AU' myn Schat wierd my ontdragen Ach! wie zal ik hier na vragen, * Ook waar beenen ik my fcbik? Echo's antwoord was voort, Ik. Als gy my dan wilt behagen, Zoo vertoef dog niet te lang; Stilt myn droevig Harte Plagen, En den Jlerken Liefdes-Dwang • Zeg my, Echo, of myn Leven, Dat ik zoek, zig beeft begeven In het duiftre woud alleen? Echo zegt my voort, van Neen. • 14.  ( 2§ ) 14. Zeg my dan; of myn Verlangen In bel Veld ook is verdwaalt'; Laat my niet in twyfel hangen, Eer de Zon in 't Weflen daalt? Zal ik gaan in alle Hoven, Daar Hem all" die leven, Loven, Eer dat ik van Smert vergd? Echo antwoord my voort, Ga. IJ. Welken Weg wilde 'k meê weeten, Schoon ik liever bier verblyf; Dog de Liefde en fmerte-keeten Onbekwaam maakt Ziel en Lyf: Ik Wil in den bof wat wagten, Om de pyn wat te verzaglen; Moog'lyk vinde ik daar myn Heil, Echo antwoord my voort, Yl. 16. Acb, dat ik dan konde fpoeden Mynen Litfften te gevmt. Ik zou my voor Jlil Jlaan boeden. Wyl my dryft een minnegloed: Dog belaas.' 'k voel in myn Harte, Veel te groote Liefdensfmarte, En niet minder Dagb aan Dagb, Echo zegt daarop voort, Ach! 17- Acb, een Woord dat veele fmarten, Of zomtyds wel Vreugde baart; Acb  C 29) Ach! een Woord dat veel de Harten En in Leet en vreugde paart: Wat brengt gy van myn' Beminden, Dien ik'thans nog niet kan vinden, Echo, zeg: is 't Vreugde of Leet? Echo, roept my voort toe, Leet. »y is. O die fmerten zyn my Gaven, Schoon niyn Hert zeer is verwondt, Ja byna geheel doorgraven, Toen bet opgefpleeten flondt. Maar wat doet bet dog verblyden? Is het om dat ik moet Lyden? My van angfi en pyn bevryd; Echo, antwoord my voorts Nyd. 19. Acb des Nydsï beeft dan ook moeten Hy, die heilig was en rein, 'Zonder Schuld de Schulden boeten, Voor my lyden zulke pyn? Wie word daar geleid, gevangen, 't Is miffcbien myn Ziels verlangen, Zeg my Echo, wie is hy? Echo zeg my voort, 't is Hy. 20. Ach', is dan myn Scbat gevangen, Myn Hartsliefjle Bruidegom; JVa wien elk een moefl verlangen, O gy Lam! hy 't fcbeeren Jïom: Acb! waar is Hy dog myn Leven; Den  ( 3o ) Den bloeddorfligen gegeven, Als een Schaap en Wollig Dier? Geef my antwoord, Echo; Hier. 2 r. Wyl dan nu myn Ziels verlangen; Jesus, 't Lam Gods, voljlrekt rein, Allerfmertlykjl is gevangen, Wil ik meè gevangen zyn. 'k Wil my na die plaats begeven, Waar gevangen is myn Leven; Op dat Hy Gevangen zy Zo voor allen als voor my. 20. Eeuwig zal Hy zyn gefloten, ln bet midden van myn Hart; Van Hem is myn Liefde ontfproten, Hy kan neemen myne Smart: Tot Hem zzl ik my fleeds neigen, En myn Ziel bly ft zyn Lyf-eigen: Want ik geef Hem Ziel en Lyf, Op dat ik Hem Eeuwig blyf. Een gevangen Christi nu kan op twee* derlei wyfe gevangen zyn; namelyk, Inwendig en Uitwendig. De Inwendige Gevangenis is naar de befte en opperfte krachten, als het Gemoed gantfch op Godt gefteld word, en met Hem foo verhonden is, dat het zich wegens geene Zaken van Hem in het geringfte afwend: maar de Uitwendige Gevangenis is, wanneer de uitterlyken Menfch aangegrepen word  € 3i ) word- niet onderfcheidelyke Wederwaardigheden én Verzoekingen; als by voorbeeld: wanneer Iemant ^211 het Zyne fchade leid, als aan Goederen, Eere .-en goeden . Naam. Wanneer hy berooftvan allen ïroo/i, iïa/p en Byjtand van zyne anders goede Vrienden; dan legt de Menfch gevangen in de Gevangenis des Allerboogften, welke een ieder ftraft dien Hy lief heeft, met onderfcheidelyke rampen, Apoc. 3. die de Menfch naar het Voorbeeld zynes Heilands, meteen geruft Gemoed, verdragen moet, wanneer hy anders ook met Christus wil genieten de gelukzaligfte Vry* beid in Eeuwigheid : Nademaal men zi<* by zulken Gelegenheid met geenen anderen * gelyk Daniël in den Leewwenkuyl, als met zynen Godt heeft te vertrooften, by welken men alleen Trooft genieten kan. Want Godt is van niemant zoo wyt af, dat mei: Denzelven niet met geftadig Zuchten zouds kunnen navliegen; vermits in eenen zulken Kerker ♦ niemant zoo fterk gevangen legt en gebonden* dat hy niet met zyne Gemoeds-Neigimen, wyt in den Hemel, moge uit Spanceeren. Ook is geene Gevangenis zoo duyfter, welte, wanneer men van den Nood eene Deugt maakt niet als eene klaare Hemel verfchynt, alwaar door het Gedult, Godt en de Heylige Engelen , by woonende zyn. HET  ( 320 HET XIV. HOOFTSTUK. Ligt llaagt men tegen dien altyd, Die recht de Waarheid heeft gezeyd. HEt is een gemeen Spreekwoord : die de Waarheid fpeeld, en 't geen wat waar is zingt, op dien maakt men dat zulk Speel' Tuyg als op het Hooft aan Jlukken fpringt j en zulks heeft Chri st v s J esüs, de Vorft dei Vredes, Jef. 9: 5. ook in Waarheid zelf ge« uoeg bevonden. W*nt na dat Hy op eene fchrik-  (33 ) fchrikkelyke wyfe gevangen, erbarmelyk «. bonden, en als een Kwaatdoender mét veile flrikken vaft gemaakt, voortgefleept wierd moeft Hy zig ten eerften by den Over (tender Schrift-Wetgeleerden laate vinden , ^ 0^ fchuldig aanhooren, wat Hem valfchelyk Te- S„W°'Pen-WiCrd; Lin?>mW«xnonalat veritatem, ]a zig onderwerpen den geenen wien* Richter en Koning Hy zelf was.S Niettlg n ftaande dit vraagt Hem de Hoogeprieffna. verfehe.de Zaken. DögJBSüs, ten einde zv ne Leere en .Eere, by dlêfen niet in den mb ften argwaan mogt komen, antwoorde iSs in t kort, en zeide : R hebbe vry uit ken, ondervraagt de geenen die 't gehoor t hebben, wat ik gefproken bebbe; Siet, deef Zeten wat ikgezegt bebbe, Joh. i8: 20 Ti n! der dit Volkje, dat denHEEa ï ESüs"e'vangen opgebragt hadden, en voor den «S. gepnefter geïleld, was 'er één van de £ ftaande Dienaars, die uit ligtvaardige PluZJlrykeryom zyne Heeren te'behageS, S hoewel gantfch Onfcbuldig, eenen verfS' kebyken Kimebakflag gaf. WSSc S O onzinnige waanwyze Menfch*! wilt W Kr^SV^ KJnMM de Genade eenS Menfchen behouden ; op dat gy de Genade uwes GoDs verlieft. Wilt gy uwen Heer m kwaataartige Pluymftrykery behagen? op dat gy den geenen mishaagt, welken uw Heer zvn. n '!/S' Zyn a!Ier^ringfte Knecht te ZbaTen WC\e ^' *" Ws GoDT bebageiu O al te groote en onbefchryflyke 11. wel, C Blind-  ( 34 ) Blindheid! Dit hebben wy Menfchen ook in onfe Tyden, dat wy veelmaal onfen Goeden Heiland vertoornen, bomines placentes, zie Coll. 3: 22. Om Menfchen te behagen. Ach, hoe menigmaal zoeken wy de Genade der Knechten, en verzuymen de Genade van onfe Heere en Allerzoetften Jesus. Hoe meenigmaal beneerftigt zig de Jeugt, haare party te behagen, en verdryven dus de Neyging van den Lieffelykften Bruydegom hunner Zielen; dog by hen heet het, Erravinus d via veritatis, Sapient. 5. Alles is te fwaar voor Godt, Ja, zomwylen laat men ook niet influypen zelfs maar eene Gedachte, die van verre de Eere Gods en DeiTelfs Welbehagen konde voortbrengen; maar om en voor de liefde van fnoode Schepfelen, wat lyd mee* mg een niet? Wat belooft hy niet ? VN at Verdicht hy niet? op dat hy zyne beminde het Hart moge fteelen : Ut placeat uxori; die is zyn Schat, die 't Hart bevat: Een ander zyne Godin, die uit den Hemel als eene Diana is gevallen; die hy dagelyks zyne heete Traanen opoffert, in plaats van Wierook ; zyn Hart voor een Reukvat, zyne bedroefde Ziel voor een Offer, en zyne Vleyeryen voor Gebeden. Daar vreeft hy nog voor Hitte nog Vorjl, nog Honger nog Dorft, Sneeuw nog Regen, Wind nog Wegen , Dag nog Nacht , {tonden nog Wacht ; befwaart zig niet in Lyden nog Nyden, ja vraagt niet na Geweld nog Wraak. Daar is hem niets zoo zoet, of hy wil dat nog zo, er maken, en niets zoo zuur, of hy wil dat verdragen , als hy maar haare Gunft mag win-  (35) Winnen Daar ruft hy nooit; want de gevleugelde Cupido, trekt hem zelfs uit de zacV te> Plwymen by den duyfteren Nacht voor güandum düuculo, Ecclef. qo- 6 Daar f. hem geen Noorden-Wind te kout,' die hem zyne brandende Liefde en ontftoken r**r zv~ nes Harte kan matigen: ja of hy fchoon ter Z.^ van Godt, voor eenige 7\d wilde zyne Beminde ten gevalle, in den fterkften Liedekens hooren; voegende daar zelfs by hoe de Starren het Geluk van Zyne getrouwe X-tf/de verkondigen. Ja, al mogt hy ook met zekere verliefde Nachtloopfler, "den, KL p of Ratelwachten; zeggende hvenerunt mevigi/«, Cautie 3: 3. ten Derf werden, die hfm dan de Huyd zoodanig met hunne ftokken kittelen, dat hy eenige Dagen te Bedde moet jHinÊ en,fSffl een ^eeten, zoo wil en Wyfe zulk een echter aan zyn Hart hangen . ut invemat gratiam, op dat hy flegts haare Uunft en blaauwen Damp van haren A dem moge verkrygen, die al boertende vergaat ƒ?««* fcf vana, als de Rook eener Kaartte' dm ee„en kwaden^* nalaat. Zie hier op lZ .3™ f;^^^^""^6 ft* *oo ^o™,, . Lt- I - 6 uimuen ocouiier zoodanig verblind, en ,W met zynen de a-.. gcuimuooeicc, dat zy ali ,vn Ongemak voor groote Vreugde houd; maar d* 1 VU Om (ïnir»T ra U^U _ _ 7 _ _—„j. ^ ui-na^cii, voor eene tyd «he al te lang valt. Niettegenftaande zulk Hul- ^ ~ aen  C3Ö ) den koft dikwils veel Gulden, en al dat Hantaften zuyvert de Kaften, en alP haar LiefkooJen, zyn Doornen zonder Roofen; ja, wanneer men niet fleets geeft en fcbenkt, en haar met mooije Prefenten bedenkt, worden dog zulke onbefchaamde Beelden wilder in Weelden; tot dat diergelyken Losbol ontvallen Kisten en Zakken. Want zulk Vrouwvolk zyn niet ongelyk een Egel of Bloedzuiger, welke niet weet, wat wy in 't Lichaam hebben, en evenwel ons het Bloed daar uit zuygt; of wel zyn begaaft met de Deugden der Want-Luyfen, welke zoo lang zy leven, byten, en wanneer zy flerven ftinken. Maar, om mede op het Aandachtige Vrouwelyk Gejlacht te komen , hoe dikwerf ziet men het tot twee ja drie uuren lang voor den fpiegel ftaan, om haar op te pronken; om eenen Hinkenden Aardworm re behagen, en verzuimt eene gantfche Week, om flechts een Quartier uur tè belleden, de Gunft van haren Gekruiifigden Jesus te erlangen, quafi una de ftultis mulieribus, Job 2: 10. Hoe meenigmaal bemoeit zig dat Tegen-Geflacht, om uit een Kraam of Apothekers - Winkel wat in te koopen, zelfs tot eenen duuren prys, om de Lippen en Wangen daar mede te fmeeren, en de Gebreken der Natuur, zoo veel mogelyk is te verbeteren, en de Oogen der Menfchen te be agen: Daarentegen met befparing van een weynig de Ziel Koolpwart laat leggen in de vuyligheid der Toonden en Ondeugden, tot groot mishagen van Christus Jesus. Hoe meenigmaal maakt men overvloedige On-  ( 3? ) Onkojlen, om het Lichaam met Fluè'el en Zyde op te fchikken ; alleen ten einde daar door eene ydele Eer by de Menfchen te verwerven. Daarentegen verfuymt men, den Armen een Aalmoes te geven, op dat men de Liefde des Allerboogjten mogte gewinnen. Hoe meenigmaal gaat men daar heen , in overvloedige Kleederen alsgeperfl, of wel half ontbloot; lydende de grootfte koude, en dat alleen daarom, op dat men als reyn en teer, zoude aangezien worden, daar ondertuflchen de Ziel bedekt Word, met eene grof en ruuw Vel van Ondeugden , als eene Ofjenbuyd; daar ftaat op den Kop een gantfch hoge wilde Kuyf ,7.00 als de Hennen dragen, en op het Voorhoofd zyn 'er geheele torens van koftbare Kanten, dog in het Hooft, dat zoo vercierd is, daar in zyn zeer weynig Herffenen. Geene moeite en arbeyd verfuymt men , om de Vriendfchap van groote Gezelfcbappen te bewaaren ; dog de minfte Beweeging tot de Liefde en Eere Gods valt veel te fwaar: Ook wil men zig liever tot Ledigheid overgeven, als Godt te dienen. Waaruit dan ontftaat, zo als Cato, Epift. ad Demetr. zegt: Dat de Menfchen by den Lediggang allerley Ondeugden en Kwaad leeren. Zulks bekrachtigt de Wyfe Man, Ecclef. 33. De Ledigheid beeft veel Boosheid geleert. De Ledigheid brengt geene goede Vruchten voort, maar altyd het grootfte Verlies. En gelyk als door eene verborge Reet of Spleet, door Zorgeloosheid en Onachtzaamheid der Schiplieden, het water een Schip in groot Gevaar brengt; alfoo ook door Ledigheid en. C 3 Traag-  ( 38 ) Traagheid , kan het Scheepje onfes Harte ineenigmaal in groot Gevaar doen komen, en in de Zonden doen vergaan, ja als een Water' dat geen doortocht heeft , in de Grond ver' vuylt; op dezelfde wyze bederft de Ziel door Nalatigheid en Onzuiverheid insgelyks: Waarom dan ook de H. Hieronymus Èpift. ad Euli zeer fraay hier op doelt, als hy fchryft: Een goed Voornemen is niets zoo zeer tegen, als de Ledigheid; nademaal men niets daar mede verwerft , maar ook verteert, dat geene, 't welk aireede gewonnen is. Wesbalven Pythagoras ook deefe Leffe heeft gegeven: men moet de Onweetenbeid uit bet Gemoed, den Overvloei uit den Buyk, de Oneenigheid uit de Stad, en de Ledigheid uit bet Lichaam verbannen. Paritius meld van de Indiaanen, dat zy de Jeugt, wier Tucht hen bevoolen was, niet lieten eeten, voor dat zy hadden getoont, wat zy dien Dag geleert en nutgedaan hadden! Va. lenus Maximus Lib. i. de Infiit. Scholak. fchryft; dat by de Athenienfers de geenen di° Ledig wierden gevonden , op een Openbare Plaats aan de Kaak gefield wierden. Wanneer tegenwoordig veele Lieden zulk een Plaats moeften betreden, die zig aan de Ledigheid hebben overgegeven, daar zouden 'er weynige zonder eenen Yferen Halsband te vinden zyn O groote Dwaasheid', terwyl wy meeni^maaï zoo verblind zyn, dat wy meer achtin Aoor de Doornen als voor de Roofen hebben f meer voor H Kwade, als 't Goede , meer voor de Tdelbeid als het Eeuwige; meer voor de Wereld als den Hemel; meer voor de Ondeugd als de  ( 39 ) de Deugt; en gevolglyk meer voor de Dienfi. baarheid als voor de Vryheid. Want door de Zonden worden wy Dienaars en Dienareffèn des Duyvels, na de woorden des Apoflels, daar hy zegt: A quo enim quis fuperatus eft, hitjus é? fervus ejt, i Petri s>: 19. Belooven* de baar Vryheid , daar zy zelve Uienfiknechten zyn der Verdorventbeid: Want van wien Iemant overwonnen is, dien is by ook tot een dienftknecht gemaakt. Ja , door de Zonden word de Menfch niet alleen een Lyf-eygen Dienaar des Zatans, maar word ook daar be-nevens geworpen in de eeuwige Gevangenis des Doods. De allerfterkfte Vyand, dien niemant ontgaan kan, is de Dood, dog niet zoo zeer te vreefen als de Zonde. Want, wanneer hy ons wel bereyd wegneemt, zoo zyn wy be« vryd van alle Valftrikken der Wereld, en verkrygen het Eeuwige Goed in het Ryke Gods. Zie Pf. 33: 20. Alleen, de Dood des Zondaars is de allerkwaadde, mors peccatorum pejjima, Ezech, 18: 4. en 10. De Ziele die Zondigt, die zal flerven. Maar zoo als de H. Augiiftinus zegt: De Menfch beeft tweederley Leven, één des Licbaams, en één der Ziele. Gelyk nu het Leven des Lichaams de Ziele is, alfoo is het Leven der Ziele , Godt; Maar wanneer de Ziel het Lichaam verlaat, dan is het Lichaam dood; alfoo , als Godt van de Ziele wykt, dan heeft ook de Ziele geen Leven meer. Des niettegenflaande vallen wy nog zoo ineenigmaal in de Zonden, zonder te overdenken, wat wy voor een Uitgang uit deefe Wereld zullen hebben. C 4 Van  ( 40) Van Diogenes word verhaalt, dat Iemant als dezelven in het Veld eenige kruyden om eeten verzamelde, tot hem zeide: SgyZ t detDionyfms vleyen, dan behoefden niet zul. keflecbte Kruyden te eeten: Maar DioZes ^r hem tot Entwoord -.Wanneer gy met deefe lech te en geringe Kruyden vergtlegtZtndan' bad gy niet nodig Dionyfius te vleyen Wam het is voor een grooter Geluk te houden dat men met Kruyden zig weet te fpyfen, d"n da men by groote Heeren een Huycbela™ en Pluymftryker zy. Godt heeft den Dood nS gemaakt, zvd Salomon, die anders alles heef gefchapen Wie dan ? De Vleyery is eene Oorzaak des Doods; van het Wy/heJt dl Zonde haaren aanvang, en om haW wilï moeten wy allen fterïen; het Wyf™ vvYe a Dn Gen. 3: 4, 5. daar hy haar diets maakte, dat zy als Godt zoude zyn. He gebeurt veelmaale, dat een Pluimflryker meer gehoort en bemind word, van wegenTvn Uade Daaden en Valfcbe'Werken , \ een IW-, welke veele Jaaren getrouw d gedtent; alfoo dat des éénen >aUbHd vee aangenamer is, als des anderen eetrJumTdie„ff l «1 overal vind men dergelyken, di^t S Zoetigheid om den /fmeeren, en de ^7 pen draanen. Maar dat is het regtê LolaaT daar mede men de Gekken vangt ' JEhanus de Animal. Lib 6 r ? van, de> Wolven, dat zy zifin hare /Cmet helf"' tCn zy beërft haar^" Jpoor met heen en weer te gaan zoodanig heb-  (41 ) ben vertreden, dat men haar fpoor niet kan merken, en haar nazetten. Op zulk eene wyfe doen ook de Pluimftrykers en Huichelaars, die hunne Boofe Werken, welke zyn als zoo veele voetpaden, alfoo bedekken , dat men haar Bedrog niet ligtelyk kan merken, zie S. Cregorius lib. 2. Mor. c. 25. De Roomfche Keifer Stgismundus kon geene Huichelaars en Pluimftrykers, die hem door Vleyery meenden te behagen,lyden; want op zekeren tyd heeft hy eens zoo een Pluimftry. ker een oorvyg gegeven, en gevraagt zynde, waarom by zulks gedaan had? gaf hy tot antwoord : Om dat by my beeft gebeeten. Want naar de opgave van den gemelden Heyligen Kerken-Leer aar lib. 1. over Exöd. c. 9 fangen en aangeboden wordt, Matth. 5: 39. Zoo wie u op de rechte JVange flaat, keert bem ook de andere toe. Dit is die heerlyke .overwinning , van welk de H. Coryfojlomus, Hom. 85. in Mattb. meld: Wanneer wy nietskwaats doen, en dan nog Kwaat met Gedult verdraageni Want Godt heeft ons zoo veele Krachten gegeven dat wy niet met vuiftrecht,maar met Gedult konnen winnen. Zeker Oud Man geeft  ( 43 ) geeft ons hier een fchoon Exempel van, welke als hy op zekeren Tyd in een Huis kwam, om zyn Brood te zoeken, waarin hy een Bezeten Oud ^y/ontmoette, die hem een KinnebakJlag gaf. De goede Oude keerde daarop terftond, met de grootfte Ootmoedigheid, zyne andere IVange ook toe,'op welke de Duivel zeer luid begon te fchrceuwen; O wat hebben de Geboden van Christus eene groote kracht.'Jesus dryft my hier van daan - en zo heeft deefen Heilige Vader, met- zyn Ootmoedig Ontfangen van dien flag den Duivel overwonnen en uitgedreven. In vitis Patrum. . De Leeuw hadde eens byzondere Grillen in den Kop, en om daar aan te voldoen zocht hy gelegentheid, hoe hy een Dier by dl Ooren mogt vatten, en zyn Toorn daar op uitlaten. Ten dien einde nodigde hy te Gaft den Herken Efel en liftigen Vos. Deefe twee kwamen na malkanderen, dog de arme Efel eerft Welken, als hy in zyn EJelfche Graviteit, in de Kamer van den Leeuw was gekomen waar in hy den reuk van verfcheide gedoode Dieten, Huiden en Beenen, zo wel rook als verbrande Vygen. De Leeuw vroeg , hoe hem dat behaagde? De eenvoudige Efel antwoorde voort daar op: Het ftinkt hier zeer vuil van wegen de doode Dieren. Wacht, grove Nar, ?ey de Leeuw , ik zal u leeren met meer Eerbied en Refpedt, hier zo vermetel te lpreken, en fcheurde daar op den Efel in veele ftukken. De Vos, die voor de Deur ftond zulks hoorende, was gaarne terug geweken ' doghy zig bedenkende, klopte aan, en werd Mn-  (44) binnen gelaten. De Leeuw vroeg hem insgelyks, hoe het hem daar aanftond? en of hy den Stank niet merkte? de liftige Vos, de Waarheid te zeggen, vertrouwde zig niet, en zulks te pryfen, konde hy niet. Daarom hy' aldus fprak: Genadigfte Koning: Ik bidde, uwe Majefteit wil my voor ditmaal vergeven , dan ik hebbe de Verkoutheid en het 1/loeyen der Neus zoodanig, dat ik gantfch niet rieken kan. Dezen verfchafte de Leeuw eene heerlyke Maaltyd, en liet den Vos gaan. Zo gaat het overal, dat, die de Waarheid fpreekt, werd gehaat : Wie liegt , die werd geacht; wie altyd kan, als een liftig Man; en weet zig in alles te wagen, met aan beide zyden Water te dragen; zig buigen en neigen ; zig gezellen en ftellen; als of hy niets kon merken van boofe Werken; die is aan 't Hofbekwaam, en overal aangenaam. Nu hoore my aan, hoe behaag ik u ? Op een Leugen paft een Muilpeer. Maar ik zal u de Waarheid zeggen. Komt hier gy Richters, Advocaten en Procureurs; Hoort aan, wat de H. Propheet Jefaias Cap. i: 33. zegt: Dit zyn zyne Woorden: Uwe F'orjlen zyn Afvallige, en Metgezellen der Dieven, een ieder van ben heeft de Gefcbenken lief, ende zy jagen de Vtrgeldinge na: den Weefen en doen zy geen recht, ende de Twiflzake der Weduwen en komt voor ben niet. Waarmede overeenftemmen de Woorden des H. Ifidori, lib. de fummo bono, daar hy zegt: Wanneer de Arme niets meer beeft te geven, zoo werd by niet alleen in de Verbooring verfuimt, maar ook tegen alle Bil-  ( 45 ) Bïllykheid en Recht onderdrukt. Een fchoone Lof! zoo als zy dan mede in het Boek der Wysbeid de Waarheid tamelyk moeten hooren Cap. 6. daar de H. Geeft hier zegt: Leert gy Richters op Aarden, ende, neemt ter Ooren die daar over veelen beer [ebt, en u verheft boven veele Volkeren, gy zyt zynes Ryks Amptlieden; maar gy voert uw Ampt niet wel uit tn boudet geen Recht; doende niet na dat, wat de Heere geordonneert beeft. Hy zal eens zeer grouwelyk over u komen , en een feberp Gerichte zal gaan over die Overheden, en die Geweldhebbers zullen eens geweldig gejtraft worden. De Romeinen hadden een Wet, Lex Cinthia, genaamt, in welke wierd verboden , dat niemant eenige Bezoldinge aannemen ofte afvorderen mogte : Tegenwoordig is het zoo verr'gekomen, dat, wanneer men diergelyke Heeren, niet na begeeren, de handen zalft,zy met wel kunnen beredeneert worden, de Zaken te onderzoeken. Het heet by hen fteedsNon apparebis in confpeëtu meo vacuus , Gy zult niet ledig voor myn aangezichte verfchynen. Wie zyn Recht Vol-einden en Goed-einden wil, die moet van Smima zyn, en den Wagen weïfmeeren; niet wel met een Wagen-Zalf, maar met de geele Aarde des Gouds. Niettegenftaande de Gerechtigheid door het Goud verfwakt word, gelyk dan Godt zelve tot Mofes gezegt heeft: Non accipies munera,qu cn te ligt; alles is vol Jlreeken en Valsheid. Waarom ook meenigmaal gantfche Landen met Duurte werden befwaart, de Waaren fteigeren, wanneer men ze meed noodig heefr. Met het Gewigt weeten zy ook haar Voordeel te doen, werpen Kruiden en andere Dingen in de Scbaalen , dat het Gewigt over den Evenaar gaat, en flux worden de Waaren daar uit genomen: Ook meenen zommige, dat zy eenen goeden Uitflag hebben; dog naar Huys gekomen zynde, werd bevonden , dat men geen kleinigheid minder heeft,als men betaald heeft. De zulke behoorden wel te overdenken de Woorden des Apofieis: Die Ryk willen worden, vallen in Verzoekingen, en in deflrikken des Duivels: Ik fwyge, dat zomtyds ook Menfcbe-Vleefcb mede word gewoogen ; en mogt men alles na Huis dragen, dat het Gewigt heeft aangewefen , dan zouden veelen geen Vingers meer aan de handen hebben : de verlegen, bedorven Waaren weeten zommigen ook met zoete en bedriegelyke Woorden, uit te flyten, ten einde zy des te grootere Voordeelen mogen hebben. Waarom Horatius niet kwalyk daar van fchryft: Op veel belooven niet vertrouw, Gy word zoo ras bedrogen; Op Koopmans woord niet altyd bouw, Het meefie is dog gelogen: Geloof niet alle Wcord terftond, . Want veel Ge/nap beeft Leugens grond. JLMon efi in ort eorum veritas, Pf. 5: 10. In ba-  (40 ) baren mond is niet rechts, haar hinnènfie is enkel verdervinge, baar keele is een open graf, met bare tonge vleijen zy. Anders zyn zy ook wel ervaren, de Gebreken hunner Waaren te verbergen en te verfwygen. Zy vervloeken en fweeren dat de Waaren uit Nieuw-Ooflindien zyn, daar zy dog alleen van Altderf in Zwitfetiand beter mogte genoerat worden. Straks is deefe {toffe van Hartfort uit Engeland, ziet hlen ze by 'c licht, men zal dra bevinden, dat het van Lockeren by Holland is. Andere Dingen komen uit Turkyen , daar zy dog van Virdun uit Champage zyn , en zomtyds zoo dun, verteerd, verfcbeurd en verbeten van de Muifen, dat het veeleer van Meijjen uit Sixen konde zyn, als van zulken verafgelegen Oordt. Ook gebeurt het meenigmaal dat zominnen hunne Wooning te Weeldenburg verkiefen,die door haar Ongebonden Leven Fallit worden, en gelyk zy anderen in benaumheid hebben gebragt, zig zei ven in groote Droef beden {teken , ik mag niet zeggen zonder klagen, dat 'er meenigmaal veele Verfpieders en Verraders onder loopen, die een gantfch Land, ja haateigen Vaderland zelve den Vyand onderftaan te verkoopen: Maar, wee u, die al zulk Bedrog zult moeten verantwoorden voor den Geenen, die niet kan bedrogen worden. Zie Luc. 6: 24. En zulks kunnen alle Kooplieden overweegeri, Winkeliers en Kramers, als me. de die Dienjlboden, welke zomwylen dat geene, wat zy ingekocht hebben , haar' Heerfcbap veel duurder aanrekenen, en dat Geld te rug houden. Alleen Spatiofa via ejt, qua ducit D ad  (5°) ad perditionem , 6? multi funt, qui intrant peream, Matth. 7: 13. Wyt is de Pootte en breed is de Weg, die tot bet Verderf leyd, en veele zynder, die door dezelve ingaan. Dewyl zulk ontvreemd Geld, den Toorn Gotjs veroorzaakt en na zig trekt; en gevolglyk,als zy dat niet wederom geven, de Eeuwige Ongelukzaligheid: Adducit iram &'-perditionem, Ecclef Q.V 21. Hoort my aan; hoe behaag ik u ? Den Waard zyn Kunft beftaat voornamelyk, om goedkoop in te koopen, en daar van een duur gelagb te maken. Ik geef het hun om niet, zo zy hec • maar gelieven, met een genegen Wil aan te nemen. De laatfte Tyding, ons van Waarburg ter hand gekomen, meld; dat er onder de Waarden veele bedriegelyke Knapen gevonden worden, welken billyk van een ieder eenen Hechten Lofverdienen; als die zoo wel Oogen als Handen ,niet op Liefde, Eer, Vnendehkbeid, en Nooddruft der Gaften , maar alleen om die te fnyden, in hunne Beurs te ryden en op eigen Voordeel gericht hebben. Geen Trouw nog Geloof geldt byhun meer, die met vreefen zeer meenigmaal in eenen dag zig te vervloeken en te verfweeren, zoo is die grove Beleefthcid | en ongevoederde Vriendelykheid, by veelen te vereeren; byzonderlyk dat Azyw 'zuure Aangezicht, van de Vrouw Waardin, déStokviffche Deftigheid van den Heer Waard, met de plompe V riendelykheid van de Huisknechts. Dit ware echter nog wel te overkomen , alleen hët Water te veel in de Kelder loopt, en de Wyn word te veel gedoopt; het \ r Vleefch  ( 5i ) Vleefch word te veel in de Schotelenrnwar*/. vermits men zig erbarmt dat het die vuyle Keu* ksn-Meyd, zoo meenigmaal zoude door de Hand gaan; hec Oude Gebraad, waarvan de Ratten en Mui/en aireede lang gevreeten hebben , worden op nieuw met Jpek gelardeert • ten einde de Gallen worden gefpyjt en ver-kwikt , niettegenflaande dezelve meenigmaal Opgezet zyn geworden. De Palteyen zyn gevult met Hinkend Gevogelte , of van VildersPaarden - Vleefch, als eene aangenaam Wildbraad, daar men dan by 't Eeten den Neusvoor moet fluiten. De Eyeren zyn reeds met Bloed of met jonge Kuikens ge vult, zoo, dat men wel zeggen konde, als zeker Swaab tegen een Pyroler, wien ook in eene Herberg zoo een vers Ey werd voorgezet, zeggendeNaufcat Juper cibo ejto leviffimo, Num? 21: 5* Gejwmd. en ftil; Eet voort, anders moet py dat Jong ook betalen. Meenig een krygt eene Ziekte van zulke Onfmakelyke en vuyle Spy. Jen, zonder de Oorzaak daar van te weeten JaL ^'V eindelyk Stalen, zoo is alles met duhbeld Kryt aangefchreven; het welk ik egter haar wil laten verantwoorden, wanneer zy van hun Ontrouw Waardfcbap den rechtvaardigen G o d t rekenfchap zullen moeten geven. Zie Rom. 14: 12. 1 Petr. 4: j. Wil zig evenwel Iemant beklagen over hare Grof-en Plompoeid, zoo gebeurt het meenigmaal, dathyno* benevens zyn verteerde Geld, met verward* en uitgetrokken Hair en Baard gaat been druypen, en zyne Huid voor eene ledige Beurs met fware Jtokflagen is gebeukt eit opgevult; D 2 en  C 52 ) etl men dus niet veel beleefder met hem omgaat, als de Jooden met den Heere Christus, die daar Hy de Waarheid zeide, met eenen Kinnebakflag daar voor wierd beantwoord. Ach, hoe wonderbaarlyk en verborgen zyn de Oordeelen Gods! dat niet deefe Onzinnige Knecht, na den gegeven flag , door het Vuur is verteerd, of van de Aarde ingeflokt; nadien dog Cham, die maar alleen de fehaamte zynes Vader gezien hadde, daar over is geitraft, Gen. 9: 25: Core, Datban,en Abiram zyn levendig ter Helle gevaren , om dat zy haar Bewilliging en Toejlemming aan Mofes en Aaron niet wilden geven. Acbitopbel hadde alleenig met zynen Raad gezondigt, en is in deefe Zonden geflorven; maar deefe woedende Leeuw had niet alleen gezondigt met Raad, maar zelfs in der Daad, en gaat ongeftraft heen. Dog lang geborgt en is niet kwyt gefcbolden. De Maat zyner Zonden was nog niet vol. Want de H. Gregorius 23. Moral. Cap. 8. zegt : Uit een rechtvaardig Oordeel Gods word zomtyds toegelaten, dat de Schuld noord vermeerdert, en alfoo ook de flraffe vergroot. Verwondert u deswegens niet, waardfte Harten, dat zulke ftraffe van den allergoedertierendften Godt is uitgefteld geworden. Verwondert u niet, dan de uure komt, in welke alle die in de Graven zyn, zyne Stemme zullen hoor en; ende zullen uitgaan, die bet goede gedaan hebben tot de Opftandinge des Levens: ende die 't Kwade gedaan hebben, tot de Opftandinge der VerdoemeniJJe. Joh. 5: 28 , 29. Want de Zoone des Menfchen zal komen, in de beer-  (53 ) heerlykheid 'zyns Vaders, met zyne Engelen, ende als dan zal by een iegelyk vergelden na zyn doen, Matth. 16: 27. Dus zal de verdiende Straffe niet achte-blyven, Joh. 5. Dan de Vader heeft den Zoone Macht gegeven, om Gerichte te houden en het Oordeel te vellen over een jegelyken naar zyne Werken. Zie' Apoc. 20. Zopbyrus, ten einde hy zynen Koning mogt behagen, om de Stad Hahylon te kunnen veroveren, liet zig zeiven den Neus affhyden,en aan zyn gantfche Lichaam verwonden ; hoe veel meer behoorden wy ons te beneerftigen den hoogften Koning in de Oeffening van allerhande Deugden, zonder eenige belediging te behagen, terwyl de Vriendfchap God s^beftendiger is, als des Menfchen. Pompejus is van zynen vertrouwden Vriend Ptolomeus onthooft. Lucius Seneca wierd van zynen Difcipel Nero omgebracht. Cicero is van Julius Cccfar aan Marais ter dood overgegeven; dezelve Julius Ccefar wierd van zynbefte Vrienden Brutus en Cuffius vermoort. Daar uit af te neemen is, war het zy Menfchen te 'behagen, daar men meenigmaal veel veiliger leeft, onder openbare Vyanden, als by «rèvevnsdè Vrienden, Hoord my aan, hoe behaag ik U? Si veritatem dico vobis, quare non creditis, Joh. 8: 46. Indien ik u de Waarheid zegge, waarom gelooft gy myniet? Onder Doornen /yn veeltyds de fchoonfte Roofen. Ofwel miffchien myne Woorden in uwe Haren Doornen zyn en Smerten; zoo hoope ik dog, dat zy meer zullen D 3 dra-  ( 54) dragen Roofen, als alP het Liefkoofen. Gy beneerftigt u uwe Party te behagen, op het allerhoogfte , O Valfch Wyven - Gejlacht, dog op gene regtmaatige wyze : vermits men zig laat zien aan de Deurenom de dertele Jeugt na te /peuren; en aan het Venfter leggen Waken, om te zien hoe de Nachtfpooken het maken. Daar wyft men Handen, om zig te Verpanden; daar wenkt men met de Oogen, die meelt, tot Ontucht doogen; wenfcht ieder een eene goede nagtruft, Lacht, Smeekt, en Bid, dat men by haar mag inkomen, den Tyd verdryve; op dat Godt zoo voor de Harte-Deur blyve. Daar ontbreekt het dan aan geen Welkom binnen, voldoet hier zynen Luft en Zinnen; wy hebben, zegt men, Wyn en Bier, voor u pleyfier ; dog dewyl zv altyd van Honger en Zuypen ftinken, en lelyke Vodden drinken; zoo dat zy haar moeten /meeren, om haatMinnaars met vuyl blanketzel te vereeren; en zulks alles om Menfchen te behagen. En komt 'er meenigmaal een duurte in den Wynfteen. en ongeleften Kalk , zoo dat zy maar goede Loog hebben, om zig fris en root te maken ; of fchoon het voor hen veel beter ware een Traanen Loog te maken, waar mede zy hare Zonden beweenden. Daar heeft men de bede en fchoonfte Spiegels, om zig achter en voor te bezien; niettegenftaandc het veel zekerder ware, wanneer zulke Vrouwen minder zouden mi ff en, als zy zig befchouwden in haar Gewiffen. Daar gebruikt men ook een koftelyk en welriekend Water, om het ftinkende Lichaam eenen aangenamen reuk te  ( 55 ) geven; maar ondertuiïchen flinke de Ziel van alle Ondeugden, als een verrot Aas: Alleen men moet de Luifen niet in de Pels zetten, want zy groeijen'er genoeg van zeiven in. Een jongvrouw, die nog eene Maagd is, moet zig niet alleen voor dit alles wachten, maar moet ook wel agtgeven, dat zy nooit met een Mans■perjoon alleen, of Openclyk converfere zonder merkelyke Behoedzaamheid. Tbamar was een eeriyke Juffrouw, en had zig gantfch niet ingebeeld, dat haar Broeder Ammon, Onbetamelykheid met haar plegen zoude: Maar de Gelegentheid maakt Dieven. Daarom zegt de Apoftel Paulus: Bonum efi homini, muiierem non tangereo: Het is eenen menjcb goed geen wyf aan te raaken. i Cor. 7: 1. Conjiantinus M. fchatte de Jonge Maagden zoo hoog, dat hy meende, hoe alle Eerbied van de gantfche Wereld, uitgenomen de Aanbidding , die alleen Godt toekomt, haar behoorde bewejen te worden. Zie Eujebius l. 4. de vita Conftant. Miiïcnien is dit ook de reden geweeft, waarom de Ouden de Maagd onder de twaalf Hemeltekenen in den Dierkring geplaatft hebben; zoo als den H. Hieronymus lib. L.ïi. contra Jovinum,gedenkt: Waarom dit klaarftraalende Kerkenlicbt, niet wyt van de aangehaalde plaats meld: De geene die zig in Huwelyk begeven,vervullen bet Aardryk,maar de Maagden bet Paradys. Met hét welke ook zeer fraaye overeenftemt dit van den Honingvloeijenden Leeraar, Epift. 42. ad Henr. Archi-Ep. Senon. zeggende: Wat is dog Jcboonder als de Kuisheid ? Welke die van onreyn D 4 Zaad  ( 5° ) Zaad ontfangen, reyn, uit Vyandcn, Vrienden, en uit Menfchen, Engelen maakt? En Heldebertus van Cenoman Epift. 36. fchryft: De Maagdelyke ftaat is eene Jlilte 'der Zorgen, een Vreede des VleeJJcbes, eene VerloJJing van gebreken, eene Qpper-Heerfcberes der Deugden, begaaft met den Reuk van de Gemeenfcbap der Engelen; welke een nieuw Gezang zingen, een gelukzalig Gezang , een Gezang dat niemant zingen kan; als alleen die geenen, welke van de Wyven niet bevlekt zyn. Ziet Apoc 14: 4. Deefe zyn bet die met Vrouwen niet bevlekt zyn, want zy zyn Maagden. Want de Maagden zyn ten allen Tyden by Godt zeer aangenaam geweeft, alfoo dat Hy in het Oule Teflament, heeft bevoolen, haar te verfcho nen. Zie Num 31: 18. Wanneer dan Godt in den Maagdenftaat zulk een groot behagen heeft boven alle andere ftaaten, waarom zouden zy zig dan niet beneerjtigen, Hem boven alles te behagen ? Wanneer my myn geheugen niet bedriegt, zoo verhaalt Plinius, dat de Scorpioen de Eygenfchap hebbe, dat hy de Ware Maagden veel fcherper fteekt, als die geene rechte Maagden zyn. Alfoo doet ook den Helfche Scorpioen met zyne Verzoekingen. Eene Slak, wanneer ze aangeroert word, trekt zig na binnen in zyn Huysje. De Hoenders, wanneer zy den Hoenderen Dief zien , loopen in haar Hok. üe Duyven, wanneer de Sperwer komt, verbergen zig terftond in haar Kot. De Caftanien, die ongefneden in het Vuur worden geworpen, geven een fterke Knap, of fpringen uit het Vuur,  ( 57 ) Vuur , dat de gefnedene niet doet • Alfoo moet ook eene Maagd, welke met eene volmaakte zuiverheid wil verrykt wefen, alle en eene jegelyke Reden, die niet tot een goed einde worden gefproken, vlieden, en niemant eenig gehoor geven: want daar door zal zv hare zuyverheid onfeylbaar behouden: Daarom zegt Paulmj i Cor. T. 34i De Ongetrouwde bekommert baar met de Dingen des Heer en, op dat zy heylig zy aan Lichaam ende aan Geelt \ oor weinige Jaaren zochten de Jongman* de Vry fiers te hebben; maar voor tegenwoordig is het daar mede verkeert; nu loopen de Vryjters de Jongmans na. Ach, waardigfle Hart! betracht dog hier uit de volgende Zonden en ondeugden, als mede haaren Loon, dien gy in de Eeuwigheid zult te verwachten hebben zoo zult gy „ meer beneerftigen, Godt te behagen, als de Menfchen. Ik heb zelfs een Vrouwsperfoon gekent, misfchien eefc zy nog, wier Aangezicht zoo teer was, als eene bereide Ojjenhuyd; de Neus zoo volkomen en groot, dat, als een Prielier haar eens communiceer-en wilde, hvhaar Mond met konde zien: de Tanden waren zoo fneeuwit, als verrotte Tuinftaaken: het Voorhooft was zoo glad, als de Broek van eenen Swit'. zerfcben Boer; en welke nauvvelyks Brood had om te Eeten, dog die evenwel als eene van Mei wilde voor den Dag komen. Niettegenftaande dit alles Choe hoog hec Vrouwvolk zig ook moge fchatten,) had deefe Een en Veertigjarige vuyle Smots, eenen Spiegel voor o. Daalders gekocht, waarin zy zig dagelyks D y gant.  (f?> gantfche Uuren bezag; daar zy 'er nogtans zoo fcbandelyk uitzag, dat alle Duyvels voor haar mogtën vlugten; cn zulken vind men nog veel. Hoe hatelyk zy ook mogen zyn, zy beelden zig evenwel veel in: VVantzy meenen, wanneer zy haar zelve behagen, dat andere haar niet baaten kunnen; maar zy bedriegen zig zeer; terwyl zy dit by haar zelve gelooven, wyft de gantfche Buurt haar na met Vingeren: Ecce muiier, qua er at in civitate peccatrix, Luc. 7: 37. Ziet, hoe zy daar heen gaat, als een Geyt aan den Band: Haar Kop isBeftrikt, als of zy te Faflenavond wilde gaan: Zy treed met bloote Borjten, als eene Beenhakfler die Verlen-Vleefch te koop had. Zy is befchilderr, als een oud Huys, dat dreigt alle dagen in te ftorten, en draagt meenigmaal zulke veelverwige Kleederen, als de Narren op een Theater, van onderfcheide Lappen aan malkanderen genaait. Zeg my nu, hoe behaage ik U ? zonder twyffel Hécht; maar gy hebt gelyk:eerwaardig Vrouwvolk blyft in 'beft refpeü. Het is tegenwoordig een gemeen woord: U Dienaar Myn Heer: ''Myn Heer, Uw Dienaar: of, lk beveel my in uwe gunft: Wie zyn wy dog meer verplicht te dienen, als den allerhoogften Godt? Waarom zien wy dan niet toe, dat wy in zyne Gunfte bly ven P De H. Paulus zegt: Ji bominibus placerem, fervus Dei non ejjem, Gal. 1: 10. Indien ik nog Menfchen behaagde, zoo en ware ik geen dienjlknecbt Christi. Hoe konnen wy alfoo Godt jegens ons in Liefde ontfteken, wanneer wy alleen begeeren te winnen het Believen der Menfchen. Een  ( 59 ) Een Knegt, die zynen Loon verbeteren kan, verlaat zynen Heer, en zoekt eenen anderen. Onfen Loon kunnen wy niet hooger brengen, als wanneer wy onfen Liefderyken Heiland , tot eenen Heere verlangen te hebben, welke zelfs den allerminften Dienft duifentvoudig beloont. Godt is onfen Schuldenaar geworden, zeid den H. Auguftinus, Serm. 16. de verb. Ap. niet- om dat Hy van ons wat beeft omfangen maar het na zyn Welbehagen belooft heeft. En Bernhardus Libro de Gr at. & lib. arbitrio in fine : De Belofte Gods is uit Barmbertigbeid, de Belooning is uit Gerechtig? held. Ja, niet alleen vergeld Hy alle onfe Werken, maar, daar wy in.de Straffe der Zonden zyn gevallen, Hy neemt de zulke op zig; en. derhalven word Hy in zyn teder Aangezicht geflagen, naar de Voorzegging van den Pro■pheet Jef. 53: 4 , 5. Om onze Overtredingen is hy van G odt gefiagen. Waarom zouden wy ons dan niet bevlyrigen, Hem te behagen, welke ons met zoo veel Genade heeft overgootcn ? Deswegens laat ons om Hem te behagen niets verluymen , cp dat wy niet ten .eenigen tyde hooren mogen, wat Hy by zynen Propheet zegt: daarom zal ik nog met u lieden twiften , Jerem. 2: 9. Laat ons zyne Liefde jegens ons gewinnen, op dat ons Deel niet werde deefe Spreuke: Joh. 10:-26, 27. Gy zyt niet van myne Schapen, want myne Schapen hooren myne Stemme. Derhalven, Gaat weg van my gy vervloekte in bet eeuwige Vuur, Matth. 25: 41. Wanneer Iemant denkt te verreyfen, en met  Cie Jesus otoïï beminnen; Bemoei U zeer, <^ Gy era M«V Traanen houd na binnen: Zyn teere Inlees wierd zonder vrees Hel van een' Knecht ge/lagen; Maar wyl dat Hy geduldig zy, ' Heeft dat uit liefd' verdragen. i. Hy heeft zyn Hart, tot Pyn en Smart ■ Gantfch willig willen flellln; * Wen Hy niet week, voor zulken flreeki Gedult Hem moeft verzeilenAlle uwefchuld Hy met Gedult Hy tot u Nut wil boeten; Daarom en Acb! een goed gedrach m Liefde zal 't verzoeten. 3- Een Traanen-Vloet, in Ziels ootmoed J^aat gaanfteeds uit uwe Oogenboetvaardigheid moet bier altyd Zyn  ( 62 ) Zyn 't eerfte en Matfte pogen: De Liefd' verdrinkt, ja gants verzinkt Niet; zy zal u behoeden Een Traanen-Dam de Liefde-vlam Aanhoudende kan voeden. t,tt»V VV . ' '.4' ; - • ...i V,«.V»> 'ielt J)it is gewis, 't Geloof niet mis, Want anders, van veel klagen} Had moeten ik, ellendiglik, Voor lang al, Acb'. verzagen: Alleen die brand, in heet en ftand, Die Traanen haaft verteeren; En op dat Glas, na 't Water-plas, Zy ylende zig keeren. 5' Dit Treur Gezang, die Traanen-Gang Zal u meer Nut toebringen Als alle Vreugd' en all' 't geneugt Van veelgeliefde Dingen: Acb! ween al voort,maar /preekt een Woord, Om Hem u leet te klagen; Gelyk of 't waar van bem, die waar Vermeld de droeve Dagen. 6. Acb, ziet! hoe 'k nu ootmoedig U En bidde en fmeek met klagen; Dat,komt om V, waar van ik nu in 't harte ben ver/lagen: Laat hopen ftaan, en toond nu aan. Wat in U is verborgen; ^  (63 ) En doet dit dan, voor jeder Man '■ Van d'Avond tot den Morgen. * 7- Gd na die Bron, uw' Levens Zon, Wil alleen op Hem doelen; Gd fteeds tot Hem, en hoor zyn Jlem* Dan zult gy leven voelen: Met Watervloed van Traanen boet Uw Zonden; wilt zo blyven, Tot ieder Oog een Traanen-Loog Van droefheid uit u dryven. Een Hart als Jleen is zeer gemeen; En H laat geen traanen vlieten; ' Een Marmer Hart dat lyd geen/mart En kan geen Traan vergieten: ' Hy egter veel nog word ten Deel Voor Hem die hevig /weeten ; Deez zyn 't, die dan voor ieder Man Voor Jesus buigzaam heeten. 9. Een groote /mart neemt in myn Hart Als in dit overwegen, Ja immermeer maakt Jesus Leer, Dat ik, die zondig, werd verlegen: Nogtans ter/lond myn Traan dan vond Een plaats, om weg te vlieten; Acb l dat die Vrucht van myn Gezucht Hy gaarne mogt genieten.'. IQV  ( 64 ) io. Hy met Gedult draagt alle Schuld Der Wereld, en der Zonden; Hy krachtig ftyft, en elk een' bly ft Den Heyland {leeds verbonden: Hy Mat en Krank na de Jlachtbank Zig waagt, wil Vreugd verwachten Hoe fpot en Hoon, den Dood ten loon, T hart treffen en Gedachten. 11. Lichtvaardigheid heeft op dien Tyd, Onmenfcbelyk vaft doen pikken Ven Heiland teer met Banden zeer, Om ons dus te verkwikken: Zy denkt al voort niet uit als Woora Zy weet van geen ontfermen; En niemand laat in zulke daadt, 'T bewys zien van erbarmen. \l. Hoe ook ge/art, zo wild en hart Een Tygerdier mag wezen Met zynen Roof; ik niet geloof, Zulk wreed beflaan mogt leefen: Zelfs geen Luipaart, zoo wild van Aarti JMy ooit wierd afgefcbildert; Als hier verfcbeen, bet Joodfcb Gemeen Uit Haat en Nyd verwildert. 13«  •3- My voor ons boet, als of Hy moet Een Offer zyn tot Jlacbten *, Z>e Jood gewis zyn Vyand is: Veel KwaatsHy moejt verwachten. Dat valfche Rot den grootften fpot ■Aan Jesus doen bewyfen • Dien anders dog, en voortaan nog, Ver Eng len-Scbaaren pryfen. 14. Het. Valsheid waar, dat zulke Schaar yan Jooden deed voortbringen; rJ-,b,et $e,recbt > ontaart en Jlecbt, mi t Volk Hem 't kwaad opdringen 'i Met luider Jlem, oordeelen Hem, (Die is dier Menfchen Leven) !™zy Verwoed, r Onnofel Bloed ler Doodftrafovergeven. ij. Wilt Gy dan nog, myn Jesu doei U Leven zoo afleggen; Wilt Gy, 6 pynl die geene zyn, Van welke men kan zeggen-. Hy heeft de Schuld, by 't wreeft tumuli, Geduldiglyk verdragen-, ■ En is onrecht, van-eenen Knecht In t Aangezicht geflagen? 16. Steeds Wil ik U, voortaan en nu,  ( 66) Met Liefdens-Arm omvangen; Nooit ga* Uw Min my mt den Zin, Aan uw" hals hlyf ik hangen. O Levens-Licht \ Zyt by my dicht, Wit in myn Harte blyven ; Myi boogfle Roeml ik u fteeds noem, En vil dat orderJchryven. 17- O Onverftandl vermeet'le Handrl Hoe grouwzaam doet gy Jlagen, Weg, weg met Hem, was uwe ftem , Künd Gy ah zo verdragen ï Art taly Gedult'. die buiten Schuld OP aarde (leeds mogt leven Dien word daar Acb\ een felle flag Op zyne wang gegeven. Acb' AcW hoe dan, men dat zien kan, , Va'wilt dit Werk beklagen: hntfang een Slag, vry alle Dag, Om Uwe fchuld te boeten; Voor welken Goot veel Smaad en Spot Heeft bier dus uitftaan moeten. 19. Vw Zonden-Roet, tot zulke Boet Hem Oorzaak heeft gegeven; Wyl gy met fcband, in ailerhand , Misdaadig leidt u leven: ^  C 67) Uw zuchten fcbiet en Traanen giet. Wil alle Vreugd vergeten; Vang aan by Hem met kragt en klem. Die ócbuld u toe te meeten, 20. . Gy, Gy moefl zyn, in zulke Pyn, Gy hebt bet kwaadt bedreeven, Voor welken Godt, lydt zulken Spot, Zelfs het zyn dierbaar Leven: Gy hebt de Schuld, Hy met Gedult Wil alles dog betaalen; Hoewel die Kwaal in 's Hemels Zaal Hem beeft doen Zegepraalen. De Liefde kent men uic het Lyden, welke Eieide ons aanwyft die voortreffelyke Liefhebber onzer Ziele in deefe zyne Smerten die zyn Goddelyk Aangezicht door den Kinnebakflag heeft bevonden. Daarom moet op dezelfde wyze de Godlievende Ziele ontfteken ^•1T!flL0/jegensdenGeene^ we^en haar bemind heeft en nog bemind; zy moet ook teffcns toonen de m haar verborgene Pyl der Liefde m het Herte, dat zy niet minder verwond is jegens haar. Want wat kan Trooft. ryker zyn,als; verwond te worden van de Liefde, welke Godt is. Deus cbaritas efi, 1 Joh. 4: 8. Godt is Liefde. En zoo als tl F°, 1 fTlm zc&: Deus Pacis & tileStioT e/it vobifcum, 2 Cor. i3f n. Di gjs - ^ Liefde ende des Vredes zal met u zyn. Als wilden hy zeggen: Noemen andere Godt E 2 een  (68) een Almachtige, een Sterke , een Tveraar 9 een Groot en Vtffcbrïklyk, en een Godt van alle Landen; zoo zeggen wy, Hy is Liefde. Noemen Hem anderen flegts eenen Almagtigen Godt, eenen Heere der Heirjcharen, een Koning der Koningen; en eenen Godt alles Lands. Zoo zeggen wy: Hy is Liefde: noemen Hem nog wederom andere eenen Godt, die alles weet; eenen Heere der Heeren, een Verloffer en Troofer van allen den geenen, die Hem Eeren en Aanroepen ; of wel eenen Richter der gantfche aarde; zoo zeggen wy, Godt is Liefde, en wel die Liefde, in welken al wie 'er in blyft, die bly ft in Godt, en Godt in hem, 1 Joh. 4: 16. Ach, eene voortreffelyke Wonde ï Een zoete Wonder. Jlrydl door welke het Leven na binnendringt, en Hem zelf door die Verdeeling eenen Weg opent. Van onfen Eerften Vader Adam hebben wy •ïeleert de Ongehoorzaamheid, en van Moeder Eva de Gulzigheid, Gen. 3. Van Cain den Doodflag, Gen. 4.. Van de Hebreeuwen de Afgodery. Exod. 32. Van Koning David de Echtbreuk, 2 Sam. U. Van Senacberib het Godlafteren, Ezaj. ^6 En van PetrushetWeenen, Matth. 26. Maar van Jesus leeren wy het Liefhebben , waardoor Hy zig tot eenen Menfche gemaakt , en ons daarentegen tot Godt brengt, geevende zyn allerfchoonfte Aangezicht vnn de Kinnebakflagen. Toen David op de Vlugt voor Saul, in de ■Wildernilfe gantfch afgemat waar, zond hy tot Nabal, een Kyk Man in dat Land , om eeni-  ( 69 ) «enige Spyfe te halen; vermits hy zyne Herders en Scbaapen tot een Befcbutsbeer geweeft was. Dog Nabal was .'oo Dwaas en ondankbaar, dat hy niet alleen niets liet volgen,maar die van David uitgezondene Baaden.met harde Woorden afwees , en hen zeide: Wat? Zoude ik dan myn Brood ende myn Water, ende myn gejlacbtet QVleefcb) nemen , dal ik voor myne Scheerders gejlacbtet bebbe, ende zoude ik bet den Mannen geven, die ik niet en weet van waar zy zyn? i Sam. 25: 11. Tollam ergo panes meos, aquas meas i$ carnes pecorum, £? dabo viris , quos nefcio, unde fint. Abigail echter, toen zy zulks vernomen had, heeft zig zonder weeten bares Mans , met genoegïar me Levensmiddelen; beftuande in 200Brooden, 2 Ledere Zakken met Wyn, 5 Scbaapen, 5 Maaten geroojl Koorn, 100 Jiukken Rofynen, en 200 Klompen Vygen Vers 18. tot David begeven; met welken Voorraad zy David verzoende, en na den dood hares dwaafen Mans, hem ter Vrouwe is geworden. Het Lichaam en de Ziele zyn als Nabal en Abigail; Van deefen Nabal, het Lichaam, begeert de Allerhoogften Godt zomtyds eene kleine Verkwikking: Delicice mem ejje cumfiliis bominum, en begeert niet anders dan alleen het Hart : Prcebe mihi cor tuum, dat zig door kwade Neygingen uitgiet, in Vermaak en Dartelheid. Dog dat dwaafe Lichaam, gantfch verdronken in de Wellujlen deefer Wereld, fpreekt als Iemant die van deze Aarde is, en flaat zulks ten eenemaal afiUöz thejaurustuus, ibi & cor tuum, niet overwegende, dat alles E 3 den  ( 70 ) den Schepper eenig en alleen toebehoort; alfoo dat Godt, nies te Onrecht, tot rechtvaardigen Toorn bewogen wordt. Zulks echter bemerkende behoorde de Ziel, als een voorzichtige Abigail, den vertoornden Goddelyke David Christus Jesus, die in de Woejlyne deefer Wereld, haar en het Haare zoo taeénigmaal Befcbut, en met zyn Bloed heeft gekogt, in Ootmoedige Liefde tegen te gaan, voor Hem met waar Berouw en Boetvaardigheid te voet te vallen, en om Vergevinge te bidden» Aufer iniquüatem famulet tua, i Sam. 25: 28. Aliöo zal het gefchieden, dat zy Hem niet alleen verzoent, maar Hy zal haar wederom in Genade aannemen, en naden tydelyken Dood des Lichaams Hem in eeuwige Gelukzaligheid genieten. Derhalven ware het te wenfchen, dat wy Hem eerde als een Heeue, lief hadden als eenen Vader, omhelzen als eenen Bruydegom, vreesden als eenen Richter, en aanbidden als eenen waaren Godt, met alle Hemelfche Geeften, HET  (70 H Ê T XV. HOOFTSTUK. Het Jteelen dat men doet, Is meejt om 'i befte Goed. i De Goddelyke Schrift Joh. 18: 24. meld ons, dat Je sus gebonden van Annas tot Cajapbas den Hooge - Priefter wierd gezonden. De twede Hoogepriefter nu en den gantTchen Raad der Jooden, zochten tegen Hem valfche Getuigeniffen. De Onfchuld word gedrukt 3 maax niet onderdrukt; en hoe wel het E 4 lom»  ( 72 ) zomtyds fchynt, als of hec alziende Oo» Gons m onfe Wederwaardigheden toegefloten zy gelyk Christus fliep in hec Scbeepken zvner Dijcipelen, onder de ruifende en bruifende Golven der Zee; zoo gefchied dog zulks alleen daarom, op dar de.OnJcbuld ce klaarder blin- kwi zouue. net is zeker beter, dat men lyd om wat Goeds, als dat men wat Kwaats ge. daan hebbe: Want de Straffe voM op de bcgaane Misdaadt; Echter kan zy °niemant tot Eere. roetrprpkpnr wor.-lov. j„„ j... . „„Mt_Uj UcU1 ucn aeenen die dezelve met Gedult verdragen. Ms Said tot Koning over lfraël was verkoren, zeiden de Kinderen Belials: Num falvare nos poterit Tl1 l S*m\ 1 ?: Wat zmde ons deele Verloj/en ? En hebben hem alfoo veracht Maar Saul achte dat niet: Me vero diffimulabat Ie audire: De Waarheid openbaart zig fcbielyk of langzaam. Ündertuüchen maakt zy de geene beroemt., die onbillyke Smaatredenen en nf. . weid heldhattig kunnen verdragen, en uitftaan Die foo van ons Kwalyk Jpreken, zyn niet van de geenen welke ons meefl befchadigen. Wy zyn het, die wyonfe ergfte Vyanden zeive zyn. Het is beter, dat men kwalyk van ons /preekt, als dat wy kwaat doen. Het is beter den Naam eenes ©nfchuldigen te verliefen,. als ooit nalaten Onfchuldig te zyn. De Eer zal door even dat zelve waar door men Jemant denkt Swart te maken, op nieuw weder doen groeyen en bloeyen;een Hare, dat met Deugt groent engroeyt, kan van de fcherpte welke het Swaard der Tonge verzeld, nietgèkwejl worden. Niet-  ( 73 ) Niettegenftaande dit alles ziet men dog zeer weynige, die met dien fchandelyke Lafter van Eerfcèèndirig, niet heftnec zyn. Weshalven de II. Cbryfojlomus L. i. de Comp. cordis, fchryft: Van de Lajleringe eenes onbeboorlyken Oordeels en Eerberooving zal men niet ras een Menfch bevryd vinden, zoo wel van den geenen, die hun leven in den Geeftelyken Staat door brengen, als die het in de Wereld verteeren; makende alfoo te zamen een luflig Banquet voor den lifiigen Duyvel uit. Derhalven Bernbardus Serm. 24. in Cantic. ook zegt: Wanneer gy te zamen komt, zoo boud gy niet dat Goddelyke Avondmaal; maar veel meer drinkt gy den Kelk des Zatans, daar gy malkander toebrengt bet Vergift der Eerberooving, 't welke door de Ooren der Aanhoorders tot de Herten gevoerd wordt. Niet alleen nu bevlekt zig de geene , die zulk eene ondeugd begaat; maar ook hy, welke ze met Welgevallen aanhoort, of ze niet verhindert, die nogtans Plicbtsbalven, dezelve fchuldig is te beletten. De Eerfcbending gefchied niet Hechts daar, wanneer Iemant de Eere op eene Valfcbe Wyfe benomen word, maar ook wanneer eene Lajtering van eenig Perfoon ontdekt word, welke nog niet openbaar is, ja ze ook niet weet te verbeteren, of fchuldig is: En, of fchoon deefe Ongerechtigheid mèt den Diefftal hier in overeenkomt,dat het ontnomene weder te rug moet gegeven worden, zy is dog veel grootere zonde als de Dief {lal; wyl de Eer en goede Naam de grootften Rykdom verre overtreft , na Salomons Spreekwoorden, Prov. 22: 1. De Naam is uitgeleeE 5 fi-  Jener , dan grooten Rykdom. Niette*enftaar, de du alles ziet men zoo veele aan dïezTd'e overgegeven, dat zy befwaarlyk daar toe te brengen zyn, dat zy de geroofde Eere weder terug geven; terwyl dog zulks na de Leereder Toeten gefchieden0 moet, om de eeuwl ge btniffe te vermyden. ^rijtoteles Lib. 2. de ^„.-OT. zegt. Dat d SttrrTs tegen aiie andere 2 gebeelen Licbnams, een kleyn en gering Dinr zy; welke de Natuur alfoo kleyn te zamen beeJt gezet en in den Mond Lborgln; om Zr ut de te kennen te geven, dat men die zelden zoude 0?ïi,ta , en uit zyn Legpkats £ _5wf die één van de zeven Wyfen van Griekenland g,weefl is. plagt te «J*,. ™ KM1 toton. Gelykerwys egter eene in if v eïèrr'T" Zy,by dC Pe0'tra niet "3 is verzekert, alfoo ook aan geen Deel de* Lichaam» Leven en Dood gevaarlyker alt in den Mond en de ^ Want wyl zy' bevde i«w daar uitgaan, zonder eenige Reden en Defweltf £*t* ^S^luyd tTmïem vreeft g^ " d,C -ee" ' welke -Do** vreeft, en gaarne lang wilde leven , aoede achting op zyne Tonge nemen: want het kan anders gebeuren dat hy niet wift te lev „ ""nog DoofkoZ^' Waar Van ^an hem™f Dood kome; Daarom zegt de Wyfe Man, Prov.  ( 75 ) Prov. 13: 3. Die zynen Mond bewaart, heboud zyne Ziele. Plato in Libr. de Legibüs, fchryft van de Egyptenaar en, dat zy in hunne Scboole eene 'l"ong gefchildert hadden, welke niet een Mes in twee Deelen gedtelt was, waar mede zy' wilden te kennen geven, dat de Menfchen hec overtollige en noodwendige Ge/nap en Geklap rnoeften befhoeijen, en 'er aig voor hoeden.' Ken my welbekende Geeftelyke zat op ee' nen zekeren Tyd by een vcortrcffelyke Gaftmaal, en als hy de gantfche Maaltyd door, geen een Woord gefproken had , wierde hy 'van eenen zyner Nabuur en gevraagt, waarom hy y.00 ftille jweeg ? heeft geantwoord: Dat de Natuur wel den Menfchen de Reden bad gegeven, dog dat de Verkiefing des Tyds, wanneer en wat men fpreeken zoude, van een gezond Verftand komt. Verftandig moet men altyd fpreken, byzonderlyk voor 't Gemeens Volk, dat als een blind Dier is, 't welke zig ligtelyk, waar heen dat men wil, op het Woord laat leyden, en zig eene Zake, die van kwade Na-reden uitgebtagt, en voor Waar is ingeblafen geworden, befwaarlyk uit het Gemoed en van de Tonge laat trekken. Malus obedit linguce iniquee; & fallax obtemperat labiis mendacibus, Prov. 17: 4. De Boosdoender merkt op de ongerechtige Lippe; een Leugenaar neygt de Oore tot verkeerde Tonge. Tot vreemde Zonde en Ongerechtigheden hebben wy Oogen zoo feberp als een Arend; maar om onfe eygene Zonden te zien zyn wy als een Mol. De Onbefchaamdheid kan zig daar niet tegen zet-  (76) zetten, want die is als een Vloei, welke de Steenrotfen der Deugt die tegen zyne OngeJtuymigbeid gezet zyn , zelfs vermorfelt en met zig trekt. Deswegens nolite multipLcare fublimia gloriantes, recedant vetera de ore vestro, i Sam. i: 3. En maakte niet veel dat gy te booge zoudet fpreken, dat iets hards uit uwen Monde zoude gaan. Wat reeds gefchied is, moet uit geenen Mond uitgaan, want het zeer fchandelyk is, zig door Openbaringe van zynes Naaften Ondeugden en Gebreken te roemen; veel meer moeten de oude Dingen van den Mond zo afwyken, dat zy niet meer geboort worden. Wie niet weet zonder Eerfcbending en verftandig te redeneeren, die beneerftigt zig Ootmoedig en met Schaamte te fwygen, na de Leerc van Salomon, Prov. 17:28. Een Dwaas die jwygt, zalwys geacht worden. Een kwaad Eerroovtnd Menfch is als eene Spin, vermits even als de Spinnen het goede Zap in Vergift veranderen; alfoo geeft hy aan de Goede Werken eene kwaade gedaante, en maakt door zyne valfcbe Uitlegging , dat zy voor kwaad gehouden worden. Dog zomtyds gefchied het ook, dat eene kwade Tong eenen anderen waarfchouwt , zoo als gedaan heeft Fhilippus Koning in Macedonien, fpreekende van Nicanor. Want als men hem zeide, hoe JSIicanor zoo fcbimpig en kwalyk van hemfprak; gaf hy tot antwoord: Nicanor meent bet zoo kwaat niet, maar wil my op zulke wyfe vermaanen, boe ik my moet gedragen; niettegenftaande zulk een wel konde betrachten wat Seneca Lib. de moribus, zegt: De Reden is een Beeld •  ( 17 ) Beeld des Menfchen: zoo de Man is, alfoo it ook zyne Reden. Zoo betuigt ook de ff. Auguftinus Lib. 16. de civitat. Dei. Dat 'er een Volk zy, welke met geen Mond begaaft is, maar den Adem door de Neusgaten trekt, en op zulk eene wyfe het Leven behoudt. Gelukzalig ware by zulke Volken te woonen, wanneer zy in onfe Landen gevonden wierden, op dat men de vaifcbe Tongen en kwade A'luylen ontgaan konde; die men zoo veel van het Begin der Wereld aan heeft gevonden, dat men 'er meer als te veel, daar van heeft aangetroffen; onder welke zoo geruft is te zitten, als onder Mieren-Hoopen: En zulks heeft Christus , de Onfchuld zelve, bevonden en moeten aanhooren; wanneer 'er tegen Hem vaifcbe Getuigen zyn opgeftaan, maar de Waarheid heeft haar zelve gelogen. Zie Matth. 26: Pf. 6. Ondertuffchen wilden zy dan nog Hem. op allerhande wyfe, onder den Scbyn des Gerechts, in 't Verderf doen ftorten, Infidias fuas tribunalis febemate pallidntes. Zie ViSt. Antioc. in Cap. 14. Mare, O Hellen woedende Wrevell O Lafterlyke Boosheid'. De ff. Marcus Cap. 15: 25. zegt: Men hebbe Christum gekruift om drie uuren; enden ff. Mattheus Cap. 27: 4T. meldt; Hy zy om zes uuren aan het Kruis genagelt geworden : Deefe onderfcheidene uuren dei Dags, zyn naar myne gedachten alzoo te verftaan; dat de Jooden den Geliefden Heiland van Pilatus om drie uuren begeerden te KruiJigen; dog evenwel zulks eeift om zes uuren is  is voltrokken; alfoo dat zy Hem in het tem uur hebben gekruijïgt met hunne Tongen, en in de andere zesde uur met de Werken'. Met de Tong , hebben zy veele valfche getuigen voortgebragt, met de Tonge hebben zy zyne Leere veracht; en met de Tong hebben zy zyn Hart verwond ; zoo dat alfoo Hgtelyk af te nemen is, dat wy ons meer hebben-te vreefen, voor de Tongen der Boofen, als voor het Geweld en het Swaard der Vroomen. Ach, wilde Godt! dat men te deefer tyd Ook niet diergelyk ten Gerecht befpeuren moeit! Alleen, helaas.' het is te beklagen, wyl de Wereld in zulke Boosheid geraakt is, dat men niet veel meer Achting voor de Gerechtigheid heeft, maar veelmeer de Per/bonen aanziet zonder Recht: Waarom zekere Brillcma. ker zeer wel zeide, als hy gevraagt wierd, Waarom hy Beedelen ging? antwoorde: Wyl het Brillen maken niet meer geld, want de lieden zien nu meer door de Vingeren, dan door de Brillen, maaralleen, welken men wil: Niettegenftaande het dog hoog verboden is, nadien de Hoogfle Wetgever heeft bevoelen: ,, Gy j, zult geen onrecht Oordeel vellen; Gy zult de ,■, Perfoon des Armen niet aanzien, nog Eeren „ het Aangezicht des Geweldigen ; Geef u,, wen Naaften een rechtveerdig Oordeel"* Wat doet gy alfoo O Cyapbas, dat gy die bekende valfche Getuigen laat voorkomen en compareeren, en dezelve aanboort1? Hebt gy dan*de Weegfcbaal en het Swaard der Gerechtigheid verlooren, dat gy niet kund wegen de Onfchuld voor de Ongerechtigheid, of de Valsheid  (79) beid van de Waarheid weet te onderfcheiden? heeft dan dat aangeroaame Deugden-beeld van juftitie het Vleefch of den Sluijer zynes aangezigts u verlaten ? dat gy meer aanziet de Jooden als der Jooden Koning ? of is uw ver» ftand daarin zo verwikkelt, dat gy het niet meer om hoog kunt verheffen , gelyk met gelyk verzelt zig gaarne. Cajapbas was niet beter als de Jooden, de Rechter niet Vroomcr als de Aanklagers ,de Schriftgeleerde niet -waarachtiger ais de valfche Getuigen; want de Vogels kent men aan haaren Zang, en de Klokken aan haar Geklank. Maar wie kan reyn gemaakt worden van eenen onreynen? Wie kan voor Waarachtig honden, dat van een Leugenaar 'gefproken wordt? Daarom, wyl Cajapbas bemerkte, dat de Getuigeniflèn niet overeenjiemden, en ook Christus zig daar over niet verantwoorden wilde, zoo flond Hy op, en fprak met eene toornige jlem ; antwoord Gy niet op bet geene deefe tegen U Getuygen? Mur. 14. O onverltandige Schriftgeleerden! is hec nietflegrs te veel , dat gy toelaat zulke valfche Getuygen, zonder dat gy zelve met haar mede* ftemt'1 Weet gy niet wat de Schrift zegt:Myn Zoon, wandelt niet met hen, houd uwen Voet te rug van bare Wegen -y want hare Voeten hopen ten Verderve, en zy baajien zig om Bloed te vergieten. Maar de Menfch, .toen hy neg in Eere was, heeft dat niet verftaan, hy heefc zig gehouden als een Onvernuftig Dier, en is daar mede gelyk geworden; niettegenftaande een Os , Jesum voor zynen Bezitter, en een Efel voor zynen Heer in de Kribbe heeft erkent,  ( So) ként. Dan evenwel de geliefde Heiland1. wyl hy zyn Onverftand bemerkte, gaf hem geen antwoord; maar was hem als een Doove, die niet hoort en zynen Mond niet opdoet, om ons te onderwyfen, hoe wy gantfch Grootmoedig die Eer-af jhyaingen verdragen zullen. Hynu is Grootmoedig en Edel, welke felyk de groote Dieren hec Blcffe der kleyne londen niet acht. Job moeit van zyne Vrienden veel Smaatwuorden aanhooren, dog hy acbte dat niets, maar zeide alleen: Zietl myn Getuyge is in den Hemel. Zeer wel: dan wie geluygenis van zyn leven in den Hemel heeft, die zal de Oordeelen der Menfchen op Aarde niet achten; dewyl wie zig op Leugens verlaat, den Wind benadert. Zie Prov. ic. Een Richter, die de Gerechtigheid oelfend^ en een Dienaar derzelve zyn wil, die oeffene de Gerechtigheid over zig zeiven: Non valde attendas, quid homo faciat, fed quid, cum facit, afpiciat. Zie S. Auguftinus in Pfalm 31. Want een goed Rechter zal met den regtvaardigen Haf zynes Levens het gemeene Weefen meetcn, ja die by de Menfchen beftaan wil als een Rechtvaardige, en by Godt als een Volmaakte, die zy in zyn Ampt niet vermeetel; het Ampt nu van eenen Rechtvaardigen Rechter is, dat hy verdedige het gemeene Nut zoo voor de Onfcbuldigen, dat hy Verdraage de Onwyfen; helpt den Armen, wederltaat den Giengen; bedwinge den Ongeboorzamen; als een ieder geve wat hem toekomt; De fructibus eorum cognofcetis eos. Matth: 7: 20. Gy zult dezelve aan bare vruchten kennen. Alleen, men  ( U ) men hoord veelen, die zig roemen, dat zy'er veelen hebben laten Hangen, Onthoofden, Vierendeelen, Verbranden, op 't Rad zetten, ja Spitten: 'c Is Recht, dat de Misdaaden geItraft worden; maar waar zyn de geenen, welke in Waarheid kunnen zeggen; hoe veele Gevangenen zy hebben verloft; en hoe veel WeeJen zy hebben uitgehuwlykt; of hoe veel Armen zy hebben geholpen. Een fchoone Figuur field ons vóór de H. Schrift aan den fterken Zimfon. Want als zyne ergfte Vyanden , de Pbiiijtynen, door de Verradery van Delila, hem gevankelyk wegvoerden, hebben zy hem de Hairen afgefneden, de Oogen verblind, en aan den Hand-Meulen geftelt; naderhand in het Huys Dagons hares Gods gefleept, alwaar hy voor de Pbiiijtynen moeite fpeelen, Jud. ió": 21. Maar wat voor een Mufyk fpeelde Zimfon? Men meldt van onderfcheiden fpeelen; als, Ridderfpel,Vreugdenfpel, Treurfpel,SpotI en Kwelfpel, Dobbeljteenen, Bord- en Snarenvfpel, e" diergelyken veel andere meer; want I meenig Spel is voor de Ziende gemaakt, en I meenig een voor de Blinden. Nadien nu tegenwoordig van veele Spellen | gemeld word, zoo mogte ik wel weeten, wat i in zulke Spellen voor eenKortswyl is? Ikmerkebygeen Spel eenig Gewin of Nuttigheid; I uitgenomen het Kaartenfpel. Want in het I Tournoy en Ridderfpel hebben zeer veelen zo | gefpeeld, dat zyhun Paard of eenig Maan haar I eygen Lichaam hebben verlooren, en Ridder te | Viet naar Huis zyn gekomen, of de Spooren i in den Kop hebben gedragen. In VreugdenII. Deel. F fpet,  (80 fpel, hebben zig veele zoo vermaakt, dat zy haar Ziel en Lichaam in het grootfte Gevaar hebben gezet, en na eene kleyne Vreugd, een fwaar leet hebben verworven. In Treurfpeelen kan men geene Vreugde zien, nadien alles daar treurig moet wefen, of ten minften daar na moet gelyken. In Kwel- en Spot /pellen is men meenigmaal in het harnas en tot Ernjl gekomen , en daarby met weynig Vreugde ingenomen. In het Teerling/pel is de Nuttigheid ■iet veel; byzonderlyk, wanneer men op de Trommel zyn Leven verfpeelt. In het Bordfpel is ook weynig te halen, alfoo ook Vorften en Graven, daar door tot Schoenmakers en Snyders worden. In het Snaren/pel zou wel eenige Verkwikking konnen zyn, maar zelfs by den beften Dans blyft niet eene Snaar heel: Alleen de Kaarten brengen Nut aan. Maar welke zyn die Kaarten ? Miflchien een negende , die gy kund voor alle gebruiken? Neen, want wat tot alles kan gebruikt worden, houd men in geringe Eer. Miflchien een Swyn ? Ook niet; want veel met Verkens en Swynen omgaan, doet ook niet zuyver beftaan. Miflchien een Cbeval? ook niet: Want veel met Paarden gevallen, heeft meenig een den Hals gebroken. Miflchien een Koning ? Dit ging nog heen, wanneer hy niet een Gewin, of Koninglyke Schenking met zig bragt; dog de Schenker is geftorven. Miflchien een Klokluijer? Die ook niet; want de Schellen en Bellen ras Iemant verraden. Van welken Aarten zyn dan die Kaarten? Ik zegge het kort; de Kruis-  r Os) Kruisknecbt en Kruys-Dame, die winnen alles te zamen. Ik wil zeggen: Die geenen zyn de befte Speelden en grootfte Winners, het zy dan Mans- of Vrouwsperfoon, die met het Kruys, 't welke hen G o p t toefchikt, geduldig verdragende, alfoo weeten te fpeelen, dat zy den Schat der hemelfche Vreugden winnen. De Bellen behooren de Narren, de Schop en reep tot de Karren; de Eykels voor het Verkende Hoekfteen om het Huis te fterken,het Hert voor de Soldaaten, de Lof voor groote Daaden. Maar het Kruys behoort een jegelyk Cbriften, waar van zig niemant mag ontdaan, wyl dat geen flecht Gewin voortbrengt, maar de hoogfte Zaligheid. Wat Zimfon voor een Spel heeft gefpeeld, is ligt te weeten; een blind Man is een arm Man; alzoo meenen eenige, dat, wyl Zimfon van zyne Oogen waar berooft geworden, hem de Pbüiftynen na de wyfe der Blinden, aan de Wand en Zuylen geftooten , en ook op veelerleywyfege/Zage» en befpot hebben. Christus Jesus, [èe ware Zimfon, na dat hy gevangen en gebonden weg-gevoert was, moeft veel meer Schande, Spot, en Smaadwoorden uitftaan; want of zy Hem fchoon van zyne Oogen niet beroofden, zy hebben Hertt dog met eenen fchandelyken Doek bedekt; zy ftieten Hem wel niet aan de Wand, maar evenwel floégen zy hem met veele GeeJJels en Stokken ; zy hebben Hem wel de Hairen niet afge-fnèden, maar evenwel hebben zy Hem, met groote Smerten van zynen Baard berooft, zyri Aangezicht met ftinkende Jooden-fpeekfel beF 2 zoe-  (84) zoedelt, en zyne Ziele met allerhande Gods* lajleringe befwaarr. Waarom evenwel Godt zyn zoo vriendlyk Aangezicht niet heeft laten verbinden , daar van mogt miffchien de Oorzaak wel zyn de Welftand des Menfchelyken Levens,by vriendelyke blyken des Goddelyken Aangezichts; gelyk als eene fchoone Bloem, by klaare Zonnefchyn groent en opgaat, als den Koninglyken Harpenaarzingt: Latificabis eum cumgaudio in vultu tuo , Pf. 21: 7. Gy vervrolykt bem door vreugde met U Aangezicht. Oftende fa* ciem tuam &f falvi erimus. Laat ons Uw Aangezicht verfchynen, zoo zullen -wy geneefen, en Zalig worden. Waar uit blykt, dat de Gelukzaligheid des Menfchen aan de Beftraling des Goddelyken Aangezicbts toegefchreeven ■werde, die van haar, even als het Licht van de Zon ontftaat. Wanneer wy evenwel Zondigen , en door de Zonden ons van Godt afwenden, zoo wend Godt zyn Aangezicht ook van ons, en wy werden met allerhande Droefbeden overladen. Want, wanneer het Ongeluk met ons den baas lbeeld, is het even 200 veel, als of Godt zyn Aangezicht voor ons bedekte, zoo als zulks Job betuigt, Cap. 33. . Curfaciem tuam abfcondis, & arbitraris me inimicum tuum ? Waarom verbergt gy, O Heer, Uw Aangezicht, en boud my voor liwen Vyand? Uit welke Woorden blykt, dat Job de Oorzaak zynes Ongeluks en zyner Moeijelykbeden daar toe bepaalde, wyl Godt zyn Aangezicht voor hem verborgen en als met eenen Sluijer bedekt had. PK*  (85) Plinius Lib. 7. Nat, Hifi. verhaalt: dat 'er In Africa eenige Gejïachten gevonden worden welke de andere Menfchen, met haar Stem en Tong betoveren; dat namelyk, wanneer zy eenen Boom van wegen zyne Schoonheid, de Vrucht op den Akker, een Paard of ook een ander Dier, ja een Menfch loven, zoo fterven zy aanftonds, of beginnen te verdroogen, of worden doodlyk krank. Niet ongelyk waren de Tongen der Jooden, welke door haar vergiftig uitïpouwen van Onwaarbeden, niet alleen zochten het Verderf, maar ook den Dood van Christus. De Safferaan, zoo als ook denzei ven Plinius meld, groeit veel fterker, wanneer hy met Voeten word getreden ; de Roofen glinfteren in verwonderlyke Schoonheid, midden onder de Doornen; de verdroogde Velden en de van den Hemel verbrande Aarde, in de heete Zomerdagen, werden door eenen vochtigen Regen wederom vervrolykt en verkwikt. Alfoo eene Menfchelyke Ziel, die door de Misdaaden geheel verdroogt, werd door de Regenvlaag der Smaad- en Lafterwoorden verfrifcht; fchynt als eene bekoorlyke door het Purper der Sefcbaamtbeid; en by de Verklaaring van Onfcbuld, glansryker uit de Doornen der Verlochening; en hoe meer zy onderdrukt word, hoe meer zy zig na,boven verheft. Menig Menfch denkt, wanneer maar andere Lieden niet weten, wat hy voor een Schelm zy, en wat voor fchoonc Jtukken hy in zyn leven uitgevoert hebbe, dat het genoeg is. Het is te deefer Tyd de mode van de Wereld, dat F 3 men  C 86) men meenigmaal de allerergfte Schelmen voor de Eerlykfie Mannen moec refpecleeren; of zy als een Brand-Merk in hun Ge* ) 12. Want na dezen Hem geweezen, Merk boe by regt gaan moet voort, Schrik en Kwellen, Hem verzeilen; Des zoo zoekt Hy vaften Oordt. Ja by tyden Laat zig leyden, Door een Hondje, zeer gemeen, Wyt Hy voortgaat, En niet flil flaat, Gaande, dog niet weet, waar heen. 13- Van de Knechten, En Gerechten, Leed Hy ook veel/pot en /maat; Dog te wreeken, 1 ('t Is gebleken) Zag men niet bet minfte Kwaat: Daar beneven, Zag men geven, Hem veel /lagen, floot en flreek; Die ont/angen, Ras de Wangen, , En de Rugge blaauw en bleek. Dog te dulden, Als door Schulden, Men van de Oogen werd berooft; En  (93) En te zien dan, Nog te gaan dan, Hem Gena niet word belooft: Maar te lyden, Zonder myden, Waar men deel aan beeft noch fchuldi ln dees' Nooden, Is geboden Bat men neem een taai Gedult. »* Met wat fmarte Zynes Harte Zal dan niet myn Jesus zyn Aangevullet ? Daar ver hullet, Werd zyn Aangezicht, gantfch reyn% En daar neven, Hem gegeven, Slag op flag, en flreek op flreek, Bat van Smarte Zynes Harte, Hy wel na een Lyk geleek* 16. Acb, vermeten Eervergeten Joodendom, zo vuyl Gezind! Zult gy Hoonen, En zo kroonen Go des Eengeboren Kind? Baar voor fwicbten, Al de Lichten, Aan  (94) Aan de blaauwe Hemel-Zaa\% Niet gelyken Zy maar wyken, Hem infcboonheid altemaaï. 17. Hoe onzuyveh En verduyvelt, Gaat gy om met uwen Gor>t? Hoe zoo gruwlyk En affcbuwlyk, Vangt gy Hem met groeten fpot ? Acb, Onvriendlyk, En afziendlyk, Hem de Oogen niet verblind Gy zyt waarlyk Zeer gevaarlyk, Ja zelfs meer als de Uylen blind» 18. O die fmarte Uwe Harte, Uw befwacbteld Aangezicht, Jesu Waarde! Veel befwaarde; Nogtans was die Lafi U ligt Om ons Blinden,i Te verbinden In der oogen Duijlerheid' Wen wy Gaften Swaare Lajten Zelfs ons hadden toebereid. 19.  (95 ) 19- Niets dan Liefde Uw Hart griefde, Om te komen op deze Aard' Hem van boven, Zal 'k gelooven, Trok de Liefde, Gode waard: Hem gezonden, En omwonden Liefde beeft zyn Aangezicht' Om der Zonden Vuile wonden Te geneezen zig verpligt. 20. O ons Blinden, Aards-gezinde, O, die fwaare Duijlernisl Die ons Menfchen, Welken wenfcben Na 't licht, brengt in Kommernis: Laat onze Oogen 1 Zyn bewoogen Tot Dien, die ons roept met kragt-, Om te merken Zyne werken Die Hy voor ons beeft volbragt. Het is te beklagen, dat wy Menfchen Inoifc fe Begeertens en aanmoediging, in ons Willen en niet Willen, in ons Doen en Laaten, niét zelden zoo onvoorzichtig of vermeeteq zyn ' dat wy Beminnen, wat wy behoorden te Had* ten,  (90 ten, en Haaten, dat wy moeften Beminnenj dat wy Begeer en, wat wy moeften Laten, en iaiew., wat wy zouden Begeeren; dat wy Zoeken, wat wy behoorden te Verwerpen, en Verwerpen, wat wy moeften Zoeken; nadien wy namelyk Zaken haaten, verlaten en verwerpen, waar uit ons grootfte Heyl metter Tyd voortkomen zoude; daarentegen dat geene beminnen, begeeren, en zoeken , dat ons eyndelyk tot ons hoogfte Verderf kan brengen. Het is te beklagen, zegge ik, dat wy Adams-Kinderen, niet willen verftaan, wat tot ons Nut en Bevordering van onfer Zielen Zaligheid, of tot eyge Eer en goeden Naam nodig is; daar dog meenigmaal die Eervergetene Gedachten onfe Oneer lokkende Aanvechtingen beftryden. Een Onvernuftig Dier, wanneer dat aan zyn Plaats merkt, dat zyns gelyken geflagen of gevangen is, of ftaat te werden, begeeft 'er zig van daan: Wie zynen. fterkeren Vyand weet aan te treften, en zig voor hem niethoedet, die geraakt ligtelyk in Gevaar. Wy nu weeten, dat de Oogen onfe grootfte Vyanden zyn, die ons meenig. maal in het grootfte Verderf doen ftorten ; niettemin laten wy hen dan nog alle Vryheid. Zie Gen. 3: 6. Hadde Eva den Appel niet gezien, zoo zoude zy niet verlangt hebben, hem te proeven. Hoe veele zyn 'er, welke door het Gezicht en Aanfchouwen zyn bedrogen geworden;? of door het Oog in het Hart verwondt? De Toveraars kunnen de Menfchen, zelfs met haar Gezicht befchadigen, als de GloJJa ov«r  (97) «ver de Woorden van den H. Paulus aan de Galatiers Cap. 3: 1. betuigt, daar hy aan hen fchryft: O gy uitzinnigen Galaten, wie beeft u betoverd, dat gy de Waarheid niet en zoud gehoorzaam zyn. Nadien gemelde Gloffa zegt: Dat 'er eenige Menfchen gevonden worden, welken de Oogen alfoo ontfteken zyn, dat zy zelfs in een Oogenblik andere befcbadigen kunnen, 't Welk men dan niet voor zeldzaam en ongelooffelyk moet houden; vermits men by Ondervinding weet, zoo als Arijloteles zegt; dat eene Vrouw, die haaren gewoonen Tyd heeft, een nieuw gepoleert Spiegel, wanneer zy daar in ziet, bevlekt: Ja, men houd het ook daar voor, wanneer Iemant, die een gebrekkig Oog heefc, fterk in een gezont Oog zie, dat het zelve ook dit aanfteke. Ja, niet alleen befchadigt een ongezont Oog een ander, maar ook Lichaam en Ziele. Waarom Christus zegt: Si oculus tuus nequam fuerit, etiam corpus tuum tenebrofum erit. Luc. 11: 34.. De Kaarffe des Licbaams is de Oige. Maar zoo zy boos is, zoo is ook uw (geheel) Lichaam duyster. Dina; eene Dochter van Vader Jacob, ging uit om te zien de Vrouwen des zei ven Lands, maar met wat voor Nuttigheid ? Pas deed zy daar haar Oogen op, Om 't Vrouwvolk te befcbouwen; Of Sichem brand van Min daarop, Zy Swanger wierd gebouwen. Want Sicbemhid haar Lief gekregen, tot zig II. Deel* G ge-  (98 ) getrokken, en haaren Maagdelyken flaat fcharfdelyk ontëert; waar door zy dat koftelykfte en fchoonfte Edelgefteente had verlooren , dat zy niet weder konde vinden. Zie Gen. 34. So gaat het, wanneer men zig niet wacht voor het fchieten van den blinden Pyl, der Liefde; vermits 'er niets bedriegelyker en ligter aan de Verandering onderworpen is, als de Maagdelyken Staat. Want, wanneer Amor den Band van zyne Oogen wegneemt en eenen anderen Sluyer omflaat, kan hy Iemant ligt verleyden; behalven dat men frijfcbe Bloemen gaarne plukt, en, wanneer een Schaapje by de Hegg' komt, het ontfangt ongemerkt een Doorn. De Oogen zyn niets anders als een Diflilleer-Infl.rument, waar door het Hert weent; en een Deur, die open ftaat voor het Gezicht en den Doodt, Zulks wift ook zeer wel de H. Lucia van de H. Predik-Orden. Deefe, als zy hadde verftaan , dat een Dapper en Hoog-Adelyk Jongeling, door hare Oogenftraalen, zodanig verblind was geworden, dat zy vreesde, zyne Ziel mogt daar door doodelyk verwond worden, dewyl hy zyne groote Liefde in zulke Oogen gezet had ; zy heeft haarr beyde Oogen uit doen rukken , en zond ze hem in eene fcbotel waardoor zy zynenLiefdebrand niet alleen heeft gedempt, maar ook door eene byzondere goedheid Gods, haar voorig Gezicht heeft weder gekregen: Zoo als anderen aan deefe H. Maagt en Martelareffe toefchryven, dog ongegrond. Zie P. Steil in vita ejus. Wat voor kwaat de Oogen aan David hebben toegebragt, is bekent uit de Goddelyke Schrift.  ( 99 ) Schrift, Zie 2 Sam.; n:, 27. Want als- hy het Wyf van Uria op eene onbehoorlyke wyfe had aangezien, kreeg,hy,haai; Lttf,en door zulke Liefde wierd zyne Ziele tweevoudig gekwetst, met Echtbreuk en Doodjlag. Derhalven door eigene fchade overtuigt, fprak hy tot G odt zynen l] 5ere: Averte ocuiosmeos, ne videant vanit'atem. Dat is: Wend myne, Oogen af, dat ze geene Tdelheid zien. Pf. 119: 37. Alfoo laat zig Iemant ligt branden, wanneer hy zig niet onthoud van een Licht; welkers Glans hem niet minder fchadelyk is, als de jiraalen van een Comeet. De allerfterkfte Zimfon, toen hy afkwam in het Land der Philiftynen, zag aldaar Delila, jegens welke hy van Liefde-Vuur wierd ontftoken, fliep in haaren fchoot, en wierd daar door aan zyne Vyanden overgegeven. Zie Judic. 16. Alibo gebeurt het wanneer men te vee} vertrouwen op de Vrouwen zet. Een boos Wyf een erg Kruid, wie van een loos Wyf word gebruyd, die is bedrogen in zyn Htiyd. Waarom Paulinus Epift. 4. ad Sever. opfchreeuwt: O, dat hy ware zoo voorzichtig ge,wee/l, zig voor, een, Wyf te wachten, als hy jlerk genoeg was, eenen Leeuw te dooden: Nadien het hem beter ware geweeft, dat hy van den Leeuw tegen de Aarde was geworpen geworden , als dat hy met zyne Oogen gevallen is. Daarom de H. llernhardus, ter deefer Oorzaak zegt: ,, Ik vermaane u, dat gy een Virbond wil maken , met uwe Oogen; op „ dat gy niet onbehoedzaam zyt, en ziet, wat 3, gj niet zien moet. Want of het fchoon geG 2 „ fcbie-  ( *oo ) „ fcbieden kan, dat de geen, die aanfcbouwt, s> zig Jlerk en ftandvaftig boude zoo is echter te „ verhoeden, dat by niet valle ". Zie Serm, 23, de modo bene vivendi. By aldien die twee oude Boeven de Oogen van de kuiflehe Sufanna hadde afgewend , zouden zy niet gejleenigt zyn geworden; Dog op zulk een Oog, behoorde zulk een Loog. De H. Auguftinus meld van eene Bron in Epiro, dat deefe de in haar geftoke Fakkels konde aanfteken en de brandende weder uitlelTchen. By zulk eene Bron kunnen zeer wel vergeleken werden de Menfchelyke Oogen ; want in haar is een zeer beet Water, door 't welke de Harten met Venus-Vuur aan gelloken zyn, en een ander, in 't welke zulke Vtnus-Vlammen uitgedooft worden, namelyk;de bittere Traanen van Berouw en Boete; En deefe zyn de Bronnen des Hofs , en eene Spring - Ader der levendige Wateren, welke met eene groote kracht naar beneden vallen, van den Berg Libanon: Zie Cantic. 4: 15. Ik wil zeggen, over de Wangen eener Boetvaardige Ziele. In waarheid zal de Deugden-Hof, by eene zulke Ziele, van deefe Oogenbakjes en Traanen-Bronnekens veel fehoonder toenemen, als het Paradys zelf met alle zyne Gewasfen, van die beroemde Rivier welke haaren Loop daar midden door gehad heeft. Anders zegt men: Niets is goed voor de Oogen. Een zulk Niets-poeder, wanneer wy voor de Oogen onfes Gemoeds, een Kaarffe wilden gebruyken, zoo is te begrypen, dat het befte Middel zy, haar in hare Helderheid te  ( ioi ) te houden. Wanneer, namelyk gy, Waardigfte Hart, niet Jcbadelyk en onkuyfcb vangefchilderde of levendige Beelden der Cyptiefche Koningin aan te zien u beneerftigt; ten einde de kleyne befluijerde pyl, u niet kwetzen moge; want zyne Pylen zonder te merken verwonden. Zoude het evenwel by u niets uitwerken , zoo gebruikt den Raad van den AartsEngel Rapbael, welken hy den jongen Tobias verordineerde, om voor zynen Vader te gebruyken, namelyk; de Lever uit dien Vifcb, dien hy op de Reyfe uit de Rivier Tigris had getrokken, Tob. 6. Ik verfta de Lever van Jesus Christus , die door de drie en dertig Jaaren, in de Vloed Tigris, deefe meer als Tygerdieren de wilde Wereld , heeft omgefvvommen, en by 't gebruik van zulke Lever, als in medelydende Betrachting van zyne voor uwe Geylbeid uitgeftaane Pynen, zal u voor zeker, alle Onkuysbeid uit de Oogen gedreven worden. Ach, gedenk, ö Menfch! hoe gy na een kort aanzien van een u behaaglyk Beeld, dat voor Godt haatelyken wild is, miflchien eeuvoiglyk de fchandelykfle Duyvels moet voor Oogen hebben, in de Helle zult begraven leggen; do* dog tegenwoordig uwe Oogen regc op, en ontloop zulk een kwaat, op dat, wanneer u de Dood eens de Oogen zal toefluiten, niet eeuwig moet boeten die genote kleyne Vreugt met het allergrootfte Leet: Maar veel meer met Job zeggen kund: Poft tenebrasJpero lucem, Cap. 17. Na de Duifternifl'e, hoope ik op bet Licht. Gelyk als de geene welG 3 ke  C I°2 ) ke zig nader aan hec Licht voegt, daar door te lichter word^ alfoo ook de Ziel, welkemet verachting des Aanziens eener Creatuur, door Liefde nadert tot die eeuwige Schoonheid Gods, werd ook fchooner; daarom zegt de Propheet: Accedite £f illuminamini Pf. 33. De lichamelyke Schoonheid, welke van dewereldt zo hoog gefchat word is eene gebrekkelyke en onvolkomene Schoonheid, en werkt anders niets, dan dat zy de Oogen een weynig vermaakt; maar gelukzalig is hy, die geen andere Oogen heeft, dan alleen om te zien de Schoonheid G ö d f. Hebt gy veel Oogen , zoo zyt gy blind; en wie 'er één heeft, die zietregt, "dat, Dat is: wie veel Oogen heeft, om de Creatuuren te bezien , die is blind; dog wie maar één éénig Oog heeft, om Godt te zien, die heeft een Jcherp Gezicht. Ik wenfch van Harte, dat de Spiegel onzer Oogen wierden veranderd in Brand-Spiegels waar door Jesus, die eeuwige Z.onne der Gerechtigheid , zyne Genade Jlraalen op onze Harten afkaatfe, en dezelve ten deele in Rouw-Traanen doen vlieten, ten deele met Hemelfche Lief* des-Vlammen aanfteekt. Eén éénige van zulke Droppelen zoude genoeg zyn, onfe Zielen op te voeren tot diePaarl-reyn-fpringefide Bron■ne der Goddelyke Genade, en dat Water van 't welke Christos tot de Samaritaanfche Vrouwe zeide: Het fpringt tot in bet eeuwige Leven. Joh. 4. 14. HET  C 103) HET XVI. HOOFTSTUK. Men houd dit zeker en Gewis, Wat Goud fcbynt, juijl geen Goud en is. Men vind eene zoort van Spaafrre Vygeboomen, waarvan de ééne heerlyke, fchoo ne , en welfinakende Vruchten voortbrengt; maar de andere onaangename en zeer geringe. De Vruchten des goeden Booms kunnen niet tot haar volkomenheid komen, ten zy G 4 dan,  ( 104 ) dan, dat van den anderen Boom iets op hem gelegt, of geworpen werde; waar uit dan, als het verrot, Vliegen en Muggen voortkomen, en op dié goede Vruchten gaan zitten, en dan terflond als ryp maken. Eene wonderbaare Eigenfcbap deefer Boomen! welke wanneer wy die verftandig betrachten zoo kunnen wy ze ligt by de Kerk en Synagoge vergelyken. Dan Godt de Allerhoog/ie zet deefen eerden Boom der Synagoge, door de gegeven Wet aan Mo/es. Dewyl echter zulk een Boom door allerhande Zonden enMisdaaden des Volks Hinkende Vruchten begon voort te brengen, zo wierd zyn AllerlieJ"fte Zoon, als een hooo-verftandig Hovenier van het Hemelfche Paradysge. zonden, om eenen anderen Boom, die zeer fmakelyke en koftelyke Vruchten dragen , en mede zoude brengen, te zetten en te planten. Daar op wilde Hy zulks in het Midden der Aarde ondernemen , en in 't Werk {tellen. Daarom begon Hy ook dien fchoonen Vruchtbaren Boom zyner Leere te planten, en door zorgvuldige Moeite en Arbeid voort te brengen. Maar de Vruchten zulker heilzame Leere hadden haare volkome Werkingen niet, tot dat van dien vuilen Boom der Synagoge iets daar op gelegt en geworpen wierd: Ik wil zeggen , tot dat de Hoogepriefler en Schriftgeleerden zyne Leere, door allerhande Verachtingen en Lafterwoorden, befchimpten , en niet alleen met Haat en Nyd tegen Hem aanbruisden; maar daar moeften ook nog Muggen voortkomen, namelyk die Koninglyke Soldaten , welke Jesus , (nadien de Jooden op het Feeft  ( *>s) Feeft geen Dood(lag dorften begaan,) tot den Dood verwyfen , en alfoo deefe Rypmaking helpen bevorderen. Dat ook Christus, by wyze van vergelyking, een Boom kan genoemt worden, probeert Origenes Homil. 3. in Cantic. daar hy zegt: „ Gelyk de Effcbeboom onder de andere „ Boomen des Wouds is , alfoo is de Bruidegom „ onder de Zoonen; hebbende eene zulke Vnicht, welke niet alleen alle anderen in Smaak „ overtreft , maar ook in Reuk : Want Hy l, verkwikt twee Zinnen der Ziele, namelyk ,', den Smaak en den Reuk; en in deele Genieting , zal niet alleen de Keel hare Zoetigheid " bevinden, maar ook de Buik verzadigen, en wel zonder Verdriet". Zie Bernbard in Cantic. Daarom de Verliefde Bruid deefen zeer hooglyk en afzonderlyk roemt, daar zy zegt: Ik bebbe groote luft in zynefcbaduwe, ende zitter {onder') ende zyne Vrucht is myn gehemelte zoete. Cantic. 2: 3. Gelyk als nu de Vygen voor hare Rypheid gantfch groen, dog wanneer zy tot rypte zyn gekomen, inwendig root zyn: Alfoo heeft Christus beyde zulke Verwen aan zig gehad; want Hy groende in he: Woud onfèr Natuur , door zyn Vleefch, en geleek de roode Verwe, door zyn Bloed. Of fchoon evenwel de goede Vygenboom Vruchten draagt, die aangenaam zyn, zoo hebben zy dog niet de Verkwikking des Levens, en ook niet de Vrucht der Zaligheid. Dan Hy is enkelyk een Oorzaak des Levens, " een Middelaar Gods ende der Menfchen , die alleen de geene is, welken niet alleen ver" G 5 „ kwikt  ( I06-) „ kwikt en befchut voor de Hitte der Misdaa. „ den, als een fcbaduwryke Boom; maar Hy ,, vervult ook, als eene aangename Vrucht, „ met Verlujliging der Beugden , welke niet „ alleen den Mond en de Lippen zoet maken, maar „ ook door- den binnenfte Slokdarm gaande, nog „ bare zoetigheid behouden: Zie S. Bèmbard. bard. Serm. 43. in Cantic. Waarom de II Ambrofius zege: Wat voor eene Vrucht was zoet, als de Prediking van des Heeren Lyden : Wie fchoone Vrucbten verkrygc , deek die ook gaarne mede aan zyne goede Vrienden: Alzoo zond ook Cajapbas deefe gebenedyden Vrucht van hec onbevlekte Lichaam V2i; 'Maria , Christum Jesum , aan Pilatus om te proeven; namelyk in dat Roomfcbe Rechtbuys, om te verhooren; in 't welke dog dc Jooden niec mogten ingaan, om niec Qnreyn te worden, maar het Paafcb-Lam mogten eecen. Zie Joh. 18. Wanc zy hielden het voor eene'ürareynigbeid, in het Huis van eenen Heyden en Onbefnedenen in te gaan. Zie Levit. 22. Niettegenitaande zy Onreyn genoeg waren , terwyl zy dat Onfchuldig Bloed begeerden te vergieten : Alfoo meenen ook veelen den Nevel te ontwyken,dog vallen in den Sneeuw: Veele willen eenige Regendroppen ontvlieden , maar ftorten in een groote Water-Bak: Meenig een gedenkt de Roede te ontgaan, dog ver vale onder de flokken. Gelyk de Jooden: hier eenen kleynen Kuyl wilden misgaan, ftortezy m een diepe Groeve; want het is immersftrafwaardiger den Wetgever om 't Leven te brengen, als de Wet flèchts te overtreden. Al-  "( io7 ) Alleen het is te beklagen, dat ook de Cbrijtenen, deefe meer als "Hellewaardige poden zi» daar in gelyk maken; die na het uiterlyken'aanzien, Tempelen des H. Geeftes fchyhen, maar in hunne Harten niet anders zyn als bendes Duyvels; van buiten Engelen, van binnen Bengelen; van buiten reyn, vanbinnen een Swyn; van buiten een OnJcbuldig Kind, van binnen tot Zonden gezind; van buiten als Geeftryk van binnen de Zatan gelyk; vol Haat én Wraak, als een giftige Draak; daarin louter Vergift is; volgende zekere Tovereffe, welke door haare Hoffelyke manieren UlyJJem, met alle zyn Gezellen tot zig had getrokken ; dog die met deefe hare Vriendelykbeid, haar alle in Onvernuftige Dieren deed veranderen. Gelyk als ook Verdicht word van de Syreenen, welke door haar lieffelyk zingen, de Schiplieden alfoo innemen, dat fzy als ten eenemaal verrukt, onbekwaam werden het Schip te voeren, tot en zoo lang zy dat zelve te grond ■laten gaan: Ook niet ongelyk den Crocodil, -welke door zyn klaaglyk buylen, de Menfchen enkelyk daarom tot zig lokt, om haar te verteeren : Alfoo dat meenigmaal gelooft werd, dat diergelyke Syreenen, rechte Mey-Kinderen 'der Volmaaktheid ,ofvan een Deugtryken wandel zyn; dog zy zyn veel Valfcher als 't Aprilïche Weêr, by 't welke zig een fchoone Helderheid, dra in 'Swartbeid verandert; en daar de Zon nu een weynigt lacht, giet zig terftond daar op uit een fwaare Regenbak van ■eenen nedervallende Regen; wat nut doet dan zulke uitterlyken febyn van Vroomigbeid? De J bleet  ( io8 ) bleektoomige Richter, zal niet richten na den uitterlyken fcbyn, maar na dat Hy de MenIchen vind in haar Geweeten, en na hunner Harten gefleltenis. Wat doet gy dan, O valfche Schriftgeleerden? meent gy reyn en zeker ts zyn in uwe Zielen , wanneer gy uw Lichaam reyn behoud ? Neen , een Lintworm verheft daarom niet zyn Gift, of hy zig al ophoud aan eene reyne Plaats. Alfoo ook, wanneer gy al niet wilt gaan in het Roomfcbe iRicbtbuys, gy draagt dog de Zonden in uwe Harten, als zekere Bloem welke haren Oorfprong zou hebben van het fcbuym der Offen die Hercules met zig uit Spanjen in Italië hadde overgebragt, die van buiten geheel reyn en wit, en inwendig vol Gift waren; zoo dat wie maar een weynig daar aan riekt, door dien vergiftigen Reuk zyn Leven daar by verloor. Gy bedriegt de Menfchen wel onder den fcbyn eener Oprechtigheid; dog Godt, die alles ziet, en een Beproever is der Herten, word op geenerley wyfe bedrogen. Waarlyk een Volk zonder Raad, Weetenfcbap en Verffand, die hare Koppen in het Kot der Zonden infteken, gelyk een Entvogel tot aan den Hals, om hare eige Begeerlykbeid op te volgen: want eene boofe verkeerde Ziel, aan het"Tydelyke overgegeven , en in aardfche Wellujlen verzonken, verbergt haar zelve voor de navolgende verkeerd , wyl zy de Toekomende niet wil voorzien, welke de Tegenwoordige Vreugden pleegen te verftooren: „ En terwyl zy „ zig zelve in de Verlufliging des Tydelyken „ Levens toegeeft, wat doet zy anders,als dat  ( ï°9 ) „ zy met toegejlotene Oogen, na bet Vuur toe„ gaat". Zie S. Gregor. bom. 3Q.X Als de Heere Jesus naby de Stad Jerufalem kwam, zag Hy dezelve aan, en Weende over haar, Luc. 19. Die Stad, daar over Jesus weende, kan zeer ligt verflaan worden , dat zy een Wereldlyk Hart, of eenen deefer Wereld overgegevenen Menfch, gelyk zy dan billyk te beweenen zyn, en kunnen ook nimmermeer genoegzaam beweent werden ; om dat deefe Menfchen niet willen merken den Dag hunner Bezoekinge. Vers 42., Het kan ook niet J'merteiyk genoeg beweent werden, wyl zy niet weeten nog erkennen willen, dat de Heere gelproken heeft: Ja, wanneer gy dat mogt erkennen, zoo zoud gy ook Weenen; vermits de Traanen zyn eene Spyfe der Ziele, eene fterkte der Zinnen, eene Vryfpraak der Zonden , eene Verkwikking der Gemoederen, een Welbehagen der Zaligen , eene Vreugde der Engelen, en eene Overwinning des Onoverwinnelyken Gods. Daarom, noemt Christus zulke Menfchen Zalig, dewyl zy zullen vertroojl morden, Matth. 5. O Veelvermogende Traanen! O Veelwaarde Traanen! O Veelvruchtdragende Regen! Waarom beweent gy dan niet. Ach, waardigfte Hert!Uw aan. ftaand Ongeluk; daar zulks beweent de allergoedigfte Heiland? Ach, wend uwe drooge Oogen na die Waterryke, en van Traanen overvloeijende Oogen van Jesus; miflchien zal zulk een Aanzien voordeelig zyn, om zoo met een kleyn Traantje, ten minfle nogtans een Hart treurig, Ach, en eenen met Berouwden Boe-  ( 1*0» Boete gepaard gaanden zucht te veroorzaaken; wyl hét ons als aangeboren is, by de Befchouwing van een treurig voorwerp, tot gelyke Treurigheid verwekt te werden. Wy Leefen by den hoogvliegende Adelaar Jobannes, dat alles wat in de Wereld is, is begeerlykheid des Vkeffchss , begeeriykbeid der Oogen, en Grootheid des Levens. i Joan. 2: 16. Ach, Waardigft Gemoed.' veroorzaaken deefe Woorden niet een gantfehen beek van Traanen? Ach, Erkent, Erkent inzonderheid, in deefen uwen Dag, wat tot uwen Vrede dient, en tot verkryging der Genaden. .De H. Lucas meld wyders op de aangehaalde Plaats. dat Christus heeft gefproken: Myn Huys zal een Huys des Gebeds genaamt voorden , Gy hebt eenen Moordkuyl daar uit gemaakt. Welke is de Tempel of Codes huys, dat tot eenen Moordkuyl gemaakt is? Waarlyk niets anders, als des Menfchen Ziel en Lichaam; welke veel eygentlyker Gods Huys en Tempel zyn , als alle Kerken, van Hout en Steen gebouwr. Zulks leert deApojïel, daar hy zegt: 'Templum enim Dei fan£tum eft, quod eftis vos. 1 Cor. 6: 19. De Tempel Gods is Heylig, en die zyt gy. Wanneer nu Christus in deefen Tempel wil gaan, zoo vind hy, dat ze in eene Moordkuyl verandert is, en vol geveynsbeid fteekt. Hoe Gehaat nu den hoogften Godt een Geveynsde zy, is uit de Swaanen af te nemen, welke de goeddoende Schepper aller Creatuuren verboden heeft, Hem te Offeren, Levit. 11. & Deut. 14. Vermits hy aan Vederen zorgt te weien. Dog hoor hier hare Aanklagte: Deefe, zeggen zy, hebben wy gevonden, dat Hy ons Volk zoekt te verleyden, en verbied den Keyfer Scbattinge te geven, ja zegt; Hy zy Christus , een Koning. Een fchoone Aanklagte! Wat ? fchaamt gy u niet O onbefchaamde Jooden, zulke valfche en vol Leugens bedachte Reden voort te brengen? Heeft Hy dan niet zelf gezegt: Ik ben niet gekomen om de Wet te ontbinden, maar te vervullen1? Heeft Hy niet gezegt: Geeft den Keifer dat des Keifers is, ende Tol die gy Tolfchuldig zyt; heefc Hy niet voor Petrus en zig zelfs betaald? en gy zegt; Hy verbied den Tribuit te geven? Is Hy niet als gy, Hem tot Ko-  (11%) Koning wilde maken van u geweeken, en Gy verklaart Hem, als of Hy zig dat wilde toeeigenen? Ja Recht hebt gy gezegt; want waarachtig is Hy een Koning, en wèl een Koning des Hemels en der Aarde. Waarom Hy ook, als Pilatus hem ondervraagde, of Hy een Koning was ? antwoordde : Myn Ryk is niet van deefe Wereld, dog ware myn Ryk van deefe Wereld, zoo zouden myne Dienaars voor my ge(Ireeden hebben, dat ik den Jooden niet ware overgelevert geworden. Gelyk dit zo de Evangelilten eenparig verhalen. De PbUofopben hebben een verfchillend gevoelen aangaande de Wereld. Democritus en Epicurus willen, datter veele en ontelbare Werelden zyn, welke Methrodorus haar Difcipel navolgt en zegt: De Werelden zyn Ontelbaar, vermits bare Scheppers ook ontelbaar zyn; en 't zoude derhalven eene ongerymde Zaak zyn , wanneer men zeyde: Daar zy in bet Geheel, maar êéne Waereld, als of men zeide: Daar is maar éêne Air op den gantfcben Akker. Anaxagoras ■was Oorzaak, dat de groote Alexander weende , als hy hem van meer andere Werelden melde ; dewyl hy nog nauwlyks ééne van dezelve, onder zyn Geweld had gebragt. Clemens Alexandrinus meende evenwel, dat deefe voorgenoemde Wereld - Wyfen , niet zoo onverftandig zoude zyn geweeft, dat hy gelooft hebbe, datter verfcbeydene Werelden waren; maar dat hy door deefe onderfcheydene en veele Werelden hebben begrepen de verre afgelegene en onbekende Eilanden; en datze in zulk eenen zin van veele Werelden geiproken heb-  ( "3 ) hebben: Anderen geloofden ook, dat 'er niët alleen veele Werelden zyn, maar dewyl zy Biet konden begrypen, wat het Eerfte zy geweeft, het Ey ofte de Vogel, dan of een Vogel zonder Ey konde geboren worden ,• zoo hebben zy zig ten laatften diets gemaakt, dat de Wereld, haar Aanvang, en het Eynde aller Dingen, door eene geftadige Omwenteling niet anders dan Eeuwig zyn. Het zy nu hier mede als 't wil, Godt en de Natuur doetzig niet te karig in het noodwendige, nog te onbekrompen in het Overvloedige betuigen. En zoo het al mogt fchynen, als of aan het eenen wat was onttrokken , zoo word het dog in het anderen vergoed ; want even als de Natuur het Onvolkomene vlied , zoo is zy ook metweynig te vreden; daarom volgt, dat zy niet te veel of te weynig mededeelt, en gevolglyk dat 'er maar ééne Wereld zy. Want, wanneer 'er meer Werelden waren, dan had zig de Natuur uitgegoten in het Overvloedige. Na dat 'er nu tot Cieraat van 't Geheelal één éénige Wereld volftrekt genoeg is; zoo is de Vraag, waar dan dat Ryk van Christus zy ? Wyl 'er maar eene Wereld is, zoo volgt, dat het Ryk Christi niet van dit Aardfche en elendige Jammerdal, maar van een Uitgelee/en Oord is,, welke van alle Duifternis, Valsheid, Bedrog en Misdaaden bevryd is, namelyk; den He-, mei; daar niemant ingaat, ten zy dan dat hy reyn is, en daar niemant woonen mag,ten zy, dat hy zonder Vlek is. Ach, wie geeft my dan, dat ik zulk een Ryk verkryge ? Ik hadde wel van nooden eenen hemelfchen Columbus, II. Deel. H die  / ( "4 ) die my den Weg daar heen zocht, even als deefe na de nieuwe Wereld. Ach, uitverkorene Harten, waarom dreven wy nier meer na zulk een Ryk? Waarom hebben wy na Hem niet meer Verlangen? Waarom is ons Hart niet met eene brandende Begeerte jegens Hem ontfteken? nademaal zonder dat,de Hemel ons niet toebehoord. Hy is voor ons gefchapen, de Wooningen en Belooningen zyn in denzelven, voor ons reyn toebereid; en hebben in dezelve allen, die maar willen , eenen vryen en lichten Toe- en Ingang Daar heen word onfe Liefde en Verlangen geroepen , als mede onfe Gemoederen, wanneer wy zelfs daar niet Tegenftreven, setrokken : En niet anders als de geenen welke hunne Veiblyfpiaats aan den Oever hebben alle de zodanigen, die over de Zee te vaaren lult hebben, noodigen. Alfoo roept ons ook Godt , als de hoogde en ervarende Schipper ; ja dwingt ons als tot zig, zoals 6y den H. Euangelid Lucas te zien is. Conpelle intrare, & impleatur domus mea; ten einde Hy ons, na die gelukzalige haven van het hemelfche Jerufalem veilig moge overvoeren. In voorgaande tyden zag de Propheet Ezeebiel eenen grooten en heerlyken Tempel, in welken onderfcheidelyke Wonderen waren; en acht Trappen aan den Ingang. Oftogradus e* rant, quibus afcendebatur, Ezech. 40:31. Deefe Tempel is dat hemelfche Jerufalem ; de acht Trappen, zyn de acht Zaligheden; als de Geedelyke Armoede, de Ootmoedigheid des Geejles, de Treurigheid en Weening over de Zon-  ( "5 ) Zonden, de Begeerte en het Verlangen na de 'Gerechtigheid , de Barmbertigbeid jegens den Armen, de Zachtmoedigheid en Lief ykbeid der Zeaen, de Zachtmoedigheid, en het Gedult in de Vervolgingen. Zie Matth. j. Door deefe acht Trappen, gaat de Menfch zoo ligt na den Hemel, aisdiegevl -ugeldeGee/ïe» op de Ladder Jacobs, Gen. 28:12. en zyn zonder Twyffel de geenen van welken Jefaias 6c: 7. 8. fpreekt: Qjdfunt ifti, qui ut nubes volant ? Wie zyn deze, die daar komen gevlogen als eene Wolke ? Vermits zy toe de Befchouwing der Hemelfche Dingen, zig na de hoogte fwenkehde, van het aardfche vry, door H. Infpraken in de Hoogte der Lucht gevoert worden; zoo dat zy van de Aarde niets begeeren te zien, en niets wyders in de Wereld verlangen,; maar worden gelyk aan den geenen, die met gelyken Tver ontfteken , en een brandend Hart zeide: Noflra converfatio in ccelis ejl; Philip. 3:20. Onfe Wandel ij in de Hemelen: als mede gelyk de Wolken, die eene tweevoudige Beweeging hebben, als eene van de Zon, die de Wolken uit de voorde Diepte der Aarde in de Hoogte tot zig trekt; na de Woorden van den Pfalmifl: Educans nubês ab extremo terrce, Pf. 134: 7, Hy doet de Dampen opklimmen van 't eynde der Aarde: En de andere Beweeging van de Winden , door welke zy heen en weder gedreven worden : Alfoo ook zulke Herten van de Diepte der Aarden, en van den ftand deefer Wereld worden in de Hoogte, ter Befchouwing van hemelfche Dingen , van de Zonne der Gerechtigheid CüatsTo Jesu opgetrokken, en van H 2 des  C "O den Wind des H. Geejles op den Weg der Zaligheid gedreven, zoo als David betuigt: Spiritus tuus bonus deducet me in terram rcStam-, Pf. 142: i!. Uvo' goede Geeft geleyde my in een effen Landt: Jn een Land, vloeijende van Melk en Honing, en van de Aarde in dat hemelfche Land; alwaar een machtig groot Slot is, daar in de Spyskamers ontelbaar veele zyn, daar in de eene de andere in overvloei te boven gaaf, alwaar eene Stad is, die aan alle plaatfen met Goud en Zilver verfierd is; alwaar een Huys der Vreugden is, daar Godt haar Drenkt uit de Beeke zyner Welluften; en alwaar een Oord is van alle hemelfche Vermakelykbeden, daar gehoort word eene Stemme der Vreugden en des Heyls in de Hutten der Rechtvaardigen; en Zalig zynze, die in dezelve woonen. Demades. alshyzvn Koning begeerig wilde maken, om de fchoone Stad Alheen te bemachtigen, heeft hy ze hem op eenen Tichelfteen afgetekent ; en alfoo den-Koning daartoe overgebaalt, dat hy niet naliet; alle middelen in 't Werk te ftellen. om haar in zyn Macht te krygen. Op defelfde wyfe heeft Godt dat hemelfche Jerufalem op een Tichel-fteen deefer Wereld afgetekent en gefcbaduwt. Behaagt ons nu de fcbaduwe der Wereld zoo "wel, dat wy ons aan haar geheel overgeven; Ey! laat ons veelmeer na het Lichaam der Waarheid ze]ve Haan; miflchien , wanneer wy erkennen haren Rykdom, hare Schoonheid , hare Heer. lykheid en Vreugden, mogt in ons wel eene Begeerte opkomen, met volle Krachten onfer * • - - .. Zie-  C nT;) Zielen haar. aan te hangen. Ach! wanneer wy behartigden, wat voor een groote Schat ons in dat hemelfche Geweft belooft is, zoo zoude ons alles op Aarden te gering zyn; want daar is een Eeuwig en Zalig Leven, een vafte Zekerheideen veilige Ruft, een gerufte Welluft, eene Gelukzalige Eeuwigheid, en eene Eeuwige Gelukzaligheid. Deswegens zeyde Christus tot zyne Difcipelen: Gaudete & exultate. quomam merces veftra copiofa ejl in ccelis, Matth. 5: 12. Verblyd ende Verheugt iu) , want uwen Loon is groot in de Hemelen En zeker, welke meer gearbeyd hebben, zullen eenen grooteren Loon omfangen. Alleen onle arbeid is zomtyds zeer kleyn; wy laten ons de Oogen van 'c Verftand, en van den Wil, meenigmaal met den Sluijer der Begeerhkbeid te veel ophullen. Maar , dewyl het ons is aangeboren , dat wy ons veel Werk geven om onfe Begeerte te verkrygen ; zoo volgt daaruit, dat om Doen en Laaten ook blind zy, wanneer ons Gemoed door de Begeerlykheid is verblind geworden. Pondus nojlrum amor ejt, ab illo trabimur, quocumque trabimur, zegt Auguftinus Lib. II. de civitat. Cap. £28. Lib. ^.Confejf. Ons Gewigt is de Liefde: van deefe worden wy getrokken , na dat gene waar onze liefde 't meeft toe overhelt. Wy worden getrokken na de Aarde dewyl onfe liefd* daar heen neygt. Maar, op dat in u, waardig. Ite Harten ! eene Luft verwekt moge worden . zoo hoort wat de H. Paulus zegt, die zoo meenigmaal heeft gezucht, na dat hy door den waarin Eenigbeid, Liefde en Tucht tezamen woonen. In zulk een aardfcben Hemel, achtede zy weynig het Wereldfcben gewoel, en was haar de guldene Eenzaamheid de grootfte Vrolykbeid; zy bragt daar baar Leven door, in \ eene geduurzame Vrede en Ruft; zy wift van geen Danjjen nog Scbranffen ; Stryden nog 1 Buyt winnen, Klagen nog Jagen, woelen nog Boelen; als alleen van eenen Dans met den HeereJesus; van eenen Stryd, om zig te bewaareu tegen de Zonden; van eenen Stryd, hoe te Stryden tegen het Vleefch; van eenen Buyt, hoe men de Deugt moet inhalen; van ! eene Klagte , hoe te beklagen den verkoren Tyd; van eene Jagt , hoe te verdryven dat helfche Wilde Verken; van eene School, hoe te leeren zig zelve te kennen; van eene Boelering, hoe verheft te zyn in den gekruifigden : Heiland. Maar eindlyk door het verdoemlyk Gefwets van eene andere, wier Gemoed tusfehen de Muuren belloten, vry in de Wereld om.  ( 133 ) omT\veefde,nangeritzeld , vraagde zy na onderfcheydene Kortsvoylen, verluftigde haar d2ar in, en, dewyl haar de Uitgang uit het Klooster , door de Verbintenis der Gelofte verboden was, en zy over de Kloofter-Muuren niet na genoegen uitzien konde, klom zy tot onder het Dak, dak door eene gebroken pan haren Vinger na buyten, en wilde aan de zelve, als een Leim Roedje, de Wellurten der Wereld opvangen; waarom zy die kort daar op te rug trok, en aflikkende, fprak: O Wereld!hoe zyt gy zoo Lief en Zoet\ Wie is nu deefe Kioofter Maagd? Ach, Menfch'! u zelve nu befcbomv, zoo zult gy zien, hoe gy meenigmaal het Goede nalaat, en, u te veel aan het wereldfche JVelluftig leven overgeeft. Maar laat de Wereld Wereld zyn, £f non concupifcas ex rebus ipftus aliquid i Koning. 15: 3. Als de Egyptifche tleopatra, uit Heydenfche Eerzucht, hare eygene Moordereffe wilde worden, en de Wagters, die van den Keyfer Augufto verordineert waren, verfcbalken wilde, moeft haar de getrouwde Kamer-Juffer, een Schotel vol van de belle Vygen brengen, waar onder eene kleyne zeer vergiftige Slang verborgen lag, van zulken Aart en Natuur, dat zy met een zacht gevoelen de Menfchen van 't Leven berooft: Deefe Slang heeft zy aan hare Borft gezet, en zig daar door in den Eeuwigen Dood geflort. Eene zulke Slang is de Wereld-Liefde, of veel meer harer Zielenmoorddaadige Werking, die de helfche Vyand met de zoete Vygen van allerhande Welluflen boud bedekt; ten einde onfe Begeerten, door I 3 eenen  (m) eenen zoo zeldzamen Smaak, gaande gemaakt werde, zig zeiven te verdoelt en te verderven. Diofcorides en Nicanor apud Mattbiolum L. 6. fchryven van der Slangen doodelyk Vergif, dat wanneer de Slangen jêmand byten, daaruit de volgende kwaaien ontflaan; de Wonden vloeijen van Etter en Vuyligheid, de Mond verdroogt, de Oogen duyfelen en draaijen , het Gehoor vervalt, en behalven Buyk-krimpingen, en hooftpyn; word den Menfch, door een vergiftige Koorts van het Verftand berooft. Dit doet ook het Vergif der Wereld-Liefde; want uit haare Wonden komt voort den ooriprong van andere Zonden; de Mond word droog, orageestelyk te fpreeken, de Oogen worden verdonkert dat zy haar gevaar niet zien. De Ooren zyn verftopt voor het Goede, en inwendig knaagt de Krimpingen van het Geweeten, tot dat het door de Jwaarte der Zonden ten eenemaal in Wanhoop en eindelyk in de Eeuwigen Doodt vervald. Want een iegelyk word verzocht, (ils by van zyn eygene Begeerlykbeid afgetrokken, ende verlokt word. Daar na de Begeerlykbeid ontfangen hebbende baart Zonde: ende de Zonde voleyndigt zynde, baart de Doodt. Jac. i: 14, 15. Mezentius, is zulk een Wreed-aart geweeft, dat hy niet te vreden was, de Menfchen met het Swaard, met de Koorde, of met Vuur te doen ombrengen; maar ook door flank; Vermits hy doode Lichamen, en die aan het verrotten waren , den levende Menfchen liet aanbinden; ten eynde zy door den Stank der Dooden elendig mogten omkomen: en Diomedes, heeft  ( 135 ) zyne Gaften zelfs aan de Paarden te eeten gegeven. Zie Virgilius l. 3. JEneid. De Wereld bind de Menfchen niet aan een dood Lichaam, maar aan den affchouwelykften en ftinkenden Duyvel, door haarydelheid en Vreugi den, en als de Menfchen meenen, dat zy veylig genoeg zyn, zoo werpt de Wereld de zulken voor die Helfcbe en Plutonifcbe Paarden, om haar in Eeuwigheid ;te verfcbeuren. Want i. Niemant raakt in de Hel, Als door zyn boofe Draden, Gedaan op 's Werelds Paden, In aller Zonden fpel: Niemand behoeft te denken, Van Goot veracht te zyn. Zyn Zonden fnqod bem krenken, ■ En brengen hem in pyn, 1. De Zonden door baar Pracht, Veel duyfent arme Zielen, In Eeuwigheid vernielen, En in de Helle bracht: Wel dodelyken fprongen Van Vreugde en Vrolykheid; Daar zy ten laatflen wrongen Haar banden Jjv 't gekryt. 3« Ja menig in dit Jluk, Heeft zelf zig dus verfioten Qiu in de Hel gefloten) I 4 Van  ( 13* \ Van 't allerhoogft Geluk: Een ieder zal ze aanlagcben; Toont Roofen zonder Doorn; Maar ondertujjcben, acb\ en Is 't kaf Jlegts, en geen Koom. Vaak iemant noord verftrikt In 't zoete Welluft-Gaaren; Tot by in zyne jaaren De Zonden beeft verflikt; En dan na zyn verzaaden Valt in de grootfte Pyn; Wyl elk voor boofe Daaden Geplaagt zal Eeuwig zyn. 5- Veeltyds legt men met magt Als met den ftrik omgeven, In 't grootft Gevaar van 't Leven; De Ziel verlieft baar kragt. Eer men zelfs om mag kyken, Of 'er Gevaar mogt zyn; Dat de uitkomft 'dan zal bly ken, En niet Jlechis in den fcbyn. 6. By baar. is 't al Bedrog, Men meent in Vreugd te Leven; Daar werd een Net geweeven, Dit is en blyft als nog ■ Een Trek, om te bedriegen, Door Valsheid, Lift, en Strik; Om  (13?) Om elk in Jlaap te wiegen, Op ieder Qogenblik. 7. Als op den groenen grond, Als in een huis omvangen', Een Vogelaar zyn Verlangen De Vogels.vangt terftond: Hy fpeeld daar op zyn Pypen, De Spys werpt hy daar uit, Tot hy baar aan kan grypen, En maaken ze tot buit. ' De Wereld is bereid Veel Spyfen op te Diffchen, Die veele Menfchen miffen, Gulhartig in der tyd; Maar, heeft men dan genoten Die ingebeelde Vreugt 'T gevolg zal zyn, verftoten, In pyn, die Eeuwig heugt. liEen Kuyl word mee gemaakt Voor haare holle Boogen, Met Groen fraay «vertogen, Na 't welk een ieder haakt: Wanneer by zulke groeven Verwaant wilde iemand gaan, Die zou met 't Lyf beproeven, Dat by bier was verraên. I 5 ïo.  ( 138 ) 10. De Wereld ook zoo Groen Van buyten zig 6. Toon Möo\ met uw Gezellen, Toon Hier uwe groote Macht; Daar gy kund ter neder vellen, Wat gebouwd is met veel Pracht: Gy den vroomen Job gevaarlyk Hebt bezocht, ja zeer befwaarlyk; Maar nu, nu Godt word belacht, Toont gy niet die groote Macht. Plant, Diana, bier uw Jlandert Daar g' Aéteon, door uw reên, Voort bebt in een Hert verandert; Doe geweld op 't Joodfcb Gemeen, Dat bet als van eygen Honden, Of van and'ren werd verflonden; Wyl bet Godt als niet geacht, Spottend zelfs beeft uitgelacbt. 8. Of als Penteus verfcbeurt is, Eertyds eens voor Angaë; Waarom het dan ook gebeurt is, Dat bem Charon bragt op Zee; Waar Hy moeft zyn Leven laten Naderhand op Helle-flraaten, Tot bet Rad van Ixion; 't Loon, dat een Verrader won. 9. Maar, wanneer ,wy recht betrachten, L 2 Waar  ( *°4) Waar van komt zoo groote fpot ? Zullen 7 ) Dewyl wy nu door veele Verdrukkingen moeten ingaan, in bet Koningryke Gods, Act. 14: 22. En de Heere der Heerlykheid zoo groote fmerten uit zuyvre Liefde jegens ons uitgeftaan heeft; zoo is billyk, dat wy, die Zyne vertrouwden Vrienden willen zyn , gantfch geduldig lyden, wat Hy over ons befchikt en doet komen, tot het welke ons dan den H. Apoftel Petrus vermaant, daar hy zegt: Dewyl dan Cbriftus voor ons in 't vleefcb geleden beeft, zo wapent gy u met dezelve gedachten ; (namelyk) dat wie in 't Vleefcb geleden beeft, die beeft opgehouden van de Zonde, 1 Petr. 4: 1. Gelykerwys ook den H. Paulus ons opwekt met deefe woorden : Laat ons afleggen alle laft, ende de Zonde die (ons) ligtelyk omringt, ende laat ons met Lydzaambeid loopen, de Loophaane die ons voorgefteld is: ziende op den overften Leydsman, en Voleyn' der des Geloofs Jesum , dewelke voor de Vreugt die Hem voorgefteld was, bet Kruiffe heeft gedragen, ende fchande veracht. Hebr. 12. 1, 2. Niemant kan Zalig worden: niemant kan een Burger van het hemelfche Jerufalem zyn, die niet geduldig bevonden word in de Vervdgingen, Angfter^, Droefheden, en Bekommerniffen deefer Wereld. Zie 2 Cor. 5: 4. en Vervolgens. Het Gedult is dat geene,'t welke alle Wederwaardige Zaaken overwint, niet door Stryden, maar door Lydzaambeid; niet door Onwilligheid, maar in eene goede Bereyding; niet door Morren en Knorren, maar in Godt te Loven en te Danken, Hec is een N 3 Schip,  •(•198 ) Schip, dat -alle Godlievende Zielen na de gewenfchte Haven overvoert: het is een Slot j door 't welke de Helle gefloten en de Hemel seöpent word voor allen den geenen, die het Omvangen en Lief hebhen. Dan nog is het die Deugt zonder welke geen Menfch kan gerechtvaardigt worden. Zie Hebr. 10: 36. , In de Oude Wet plagt men alles met eene gelykmatige Straf te vergelden; als Hand voor Hand, Oog voor Oog , Vinger voor Vinger, Leven voor Leven, Zie Exod. 21. Maar in de Evangelifcbe Wet worden wy onderwefen, dat wy het Gedidt zullen gebruiken; onaangezien zulks ons aan ons Goed, tydelyke Welvaart, ofte ook andere Zaken fcbadelyk zy. Wat is 't dan, waardigfte Hart, dat u zoo kan ontftellen. Ziet aan uwen Heyland , en betrachte , of uw Lyden het Zyne te boven gaat ? Ach, gy zult zien, dat uw Lyden jegens het zyne als maar eene Tydkorting en een Kortswyl is. Is u in eene Zaak onrecht gefchied, zoo gedenkt wat Smaat, Spot-Reden en valfche Lafteringen Christus heeft moeten aanhooren. Hebr, 12: 3. Hebt gy by niemant eenigen Trooft, zyt gy by andere onfchuldiger wyfe gebaat. Zo overwege, hoe de Jooden Christum met groote Haat^_ hebben vervolgt. Joh. 15: 8. Indien u de Wereld Haat, zoo weet, dat zy Mm eer dan u gebaat beeft. Zyt gy miflchien berooft geworden en verarmt, dat gy kwalyk gekleed , en derhalven fchier naakt voor den Da^komt? zoo behartige Christum, hoe Ply "by zyn boogfte lyden van zyne Kleederen ontbloot, is ge-  ( w) geworden. Zyt gy van . de Uw,en , veracht en verlaten? zoo gedenkt, hoe Christus van het Hooft der Apoftelen, Petrus ,, verlo* chent, en yan Judas, is verraden geworden. Zie Matth. 25. Zyt gy van Godt met Krankbeid en byzóndere Smerten bezocht, zoo ziet op Christum , eenen Man van Smerten; in welken van de Voetzooien af tot op zynen HooftSchedel, geene Gezontheid was te vinden Jef. 53. ja ziet op uwe Smerten. Met Toe-eygening deefer gedachten, dat gy nog niet tot den Bloede hebt geftreden. Deswegens neem de toegefchikte en van Godt toegezonden fmerten, gewillig aan; draag die met een geruft en bereid Gemoed, en vereenigd dezelve met de fmerten van Jesus. NT HET  ( 200 ) HET XIX. HOOFTSTUK.' Die altoos oogt, op Roofen, Moet Doornen, ook lief koof en* Dat de Kroonen, ten allen Tyde, den JTryferen, Koningen en Triumpbeerende opgezet wierden, is in 't gemeen bekentj waar. om de Heydenen voor hare Goden , die zy wilden vereeren, ook Kroonen hebben gemaakt, zoo als een ieder in 't byzonder de zyne wierd toege-eygent; als namelyk, de Godin-  ( 201 ) dinne Juno eene Kroon van Wynftok-Ranken; 'I Vernis , daarentegen wierd geciert met eene | van Mirtben; Hercules met eene van PopulieIren; Jupiter met eene van Eyken-bladeren; | Apollo met eene van Laurier bladeren; Baccbus l | met eene van Eyloof of Wintergroen; en zoo voort: Ja, niet alleen den Goden, maar ook den Heroen en dapperen Helden wierden Kroonen opgezet, na hunne heerlyke Verrichtingen en Staat. Waarom by die van Rome, onder» fcheyde Kroonen gevonden wierden: Als de Kroon der Triumpber enden, de Kroon der Burgeren, de Kroon der Belegerden, de Kroon der Muuren, en de Kroon der op het Water Jïry1 dende en Zegepralenden. De Triumpbeerende Kroon, wierd den Zege verkregen hebbende tot Vereering opgezet; gevlochten van Laurier-Takken, zoo als nog te deefer Tyd, aan de BeeldteniJJen der Keyferen te zien is, welke kort daar na tot grooter Cieraad van Goud gemaakt zyn gevvor* :i den. Zie Garzonius de Lnventione Coronar. ] De Kroon der Burgeren wierd te Rome den j geenen gegeven, die iemand in den Oorlogvm | het Gevaar des Doods gered had, en welke de Herculifche Held, Cicinius Dentatus, veerI tienmaal op onderfcheydene Tyden heeft ver; kregen. De Muur-Kroon is van Goud bearbeid geweeft , Coronas retïe aureas babent,Buil ruch 6: 9. en wierd den geene met groote J Eeren vereert, welke in Belegering en VeroI wering eener Stad, de Eerfte op nes Vyands Muuren was geklommen; had ook derhalven de Vorm van het Oppcrfte der Stads-Muuren. N s De  ( 202 ) ' 'De Eerfte die zulke Kroon heeft ontfangen', ^vas Manlius Capitolinus. De Kroon der Belegerden wierd den geenen gegeven , welke eene Bezetting of Vefling, belegerd zynde, uit het Gevaar had gered. De Eerfte , die met de zulke is befchonken geworden, is geweeft Quintus Fabius Maximus. De Kroon, Waar mede men de Overwinnaars te Water, plagt te vereeren, was uit Goud gemaakt, gelykende na het voorfte deel van een Schip; en die geene wierd daar mede befchonken, die in een Zee-gevecht de Eerfte was op een Vyand' Iyk Schip: De Eerfte deefer Kroone heeft verkregen eene Marcus Agrippa. Billyk zyn deefe, die diergelyke Kroonen Ontfangen, alle Lofwaardig, en een ieder is te Kroonen na Verdienflen. Wie nu durft zig verftouten, om zulke Kroonen in 't algemeen te verdienen? Niemand is 'er te vinden, die deefe zoo door Verdienflen heeft verkregen, uitgenomen Christus Jesus , welke zy alle te gelyk toekomen, waarom)de 24 Ouderlingen hunne Kroonen leiden voor Zynen Throon, en Hem alle andere Kroonen waardig achten* Dignus es Domine, Deus nojler, accipere gk' riam £? bonorem £? virtutem. Apoc. 4. Dan de Kroon der geene, die op het Water ftryden, heeft Hy verdient, daar mede verciert re werden, als Hy zyne Difcipelen in dien fterken Wind op de Zee te hulp is gekomen; dnar dan de Winden op zyne beflraffinge haar Waai jen inhielden, en de bulderende Golven zig als gevangen gaven. Zie Matth. 8. De Kroon der Belegerden betaamde Hem, vermits Hy  ( (203 ) [My zoo veele Menfchen, als Steden Gods,. In welken de H. Geeft zyne Wooning had, Hvan zoo veele Vyanden, de Duivelen, heeft bkrerloft. Luc. n. en Mare. 7. De MuurWroon heeft Hy veroverd, toen Hy de Eerfte Is geweeft op de Muuren des Tempels, om , tiaar uit de Koopers en Verkoopers , die Vyan|Ben des Allerhoogften Gods waren, te veritiryven. Matth. ai: ia. De Kroone der Burfeeren behoorde Hem niet alleen, dewyl Hy 'er veelen by het Leven heeft behouden, maar jHewyl hyde Afgefiorvenen, zelfs tot het Leven heeft opgewekt. Zie Mare. 6. Matth. 9. Luc.7. loh. 11. De Kroon der Triumpberende heeft 'Hy ontfangen, als hy dat helfche Monfier 'c [welke Hem verzoeken wilde, heeft befreien, fen overwonnen. Matth. 4. j. Zoo dat derhalve door alle zulke Werken de {Geliefde Heiland waardig is, om met eeneIjbyzondere Kroon vercierd te worden. Niet j als de groote Alexander , na dat hy Indien pndcr zyn Geweld had gebragt met Èyloofo? ^Wintergroen , en Laurier. Takken gekroond,' Wie Steden en Landen doorgetrokken is: Niet ijmet eene zulke Kroon, als de Lacedemo. ftiers plagten te zamen te vlechten, en het jBeeld Juno op te zetten; waar mede zy wil* tóen te kennen geven en betuigen, dat zy van maar, als ééne der voornaamfte Godinnen der Jhigt, fchoon en bekwaam Weer verhoopten, piet met eene zulke Kroon, als de Poeëten hran Prometbeo verdichten, dat hy allereerftde UCroonen heeft gebruikt, toen hy van zynep: Wanden, met welken hy op den Berg Cauca-., fut  C 204) Jus geboeit geweeft was, maar van Jupiter verloft is; dewyl hy denzelven voorlpelde, dat de Zoon van Tbetis, door een zonderling Beftier der Levens-Godinne grooter zoude worden, als zyn Vader; waarop hy tot getuigeniftè zyner overwinninge, waar door hy zyne Straffe, die hem van de Goden was opgelegt, uitgeftaan en overwonnen had eenen Krans ofte eene Kroon te zamen heeft gevlogten, en dezelve op zyn Hooft gezet. Neen, met geene diergelyken; maar met eenen van Roojen, inarcejfibilem glorice coronam, 1 Petr. y. 4. Eene onverwelkelyke kroone der Heer. lykbeid; zoo ais zulk een an Roofen Anacreon heeft gedragen. Want de Roofen beduyden niets anders als de Deugden, ten blyke, dat, gelyk als de Roofen met Doornen zyn omvangen, de Deugt nooit zonder Gevaar, moeite en Arbeid is te vinden, en ook te verkrygen. Wie is nu Deugdzamer, Beminnely. ker, als de Maagt Maria haar Zoon Jesus, om dien met Roofen te kroonen ? Alleen, gelyk als men ten allen tyden meer Doornen als Roojen vind, en het Goede met het Kwade word beloont; alfoo werd ook de allerfchoonfte Jesus, in plaats van met Roofen met Doornen gekroont. Zie Joh. 19: 1. Matth. 27: 29. Hier is de Kroon al, en nu word zy Hem opgezet: Ja niet alleen opgezet, maar alfoo in zyn allerheyligfte Hoofd ingedrukt, dat hec j zelve tot op de Herffenen toe , doorboord ' wierd, en reykte deefe Doorne-Takken den beminnelyken Heiland in zyn Godlyk Aangezicht zoo wyt na beneden,dat hynaauwlyks de !  ( 205 ) de Ooglede?i konden verheffen, zonder zig aart de kanten daarvan te floeren. Mum in capüe vulneraverant. Ach , die onlydelyke fmer> ten! Ach, die al te groote Martelifatie! Ach, erbarmelyk fpeftaeul'. Data- eft ei corona (f exivit. Apoc. 6: a. Eene aandachtige Kloofter Jonkvrouw van 5. Dominicus Orden, was ontfteken met eene brandende begeerte, Christum Jesum te zien, hoe Hy in zyn tederfte Kindsheid is geweeft, uitroepende met de verliefde Bruid: Wie geeft my, dat ik mynen Broeder, die Gy mynes moeders. Borften zuygt, daar buyten vinden en kuffen moge, dat my voortaan niemant verachte. Wanneer zy nu eens met een hartelyk Verlangen zulks in haare Aandacht begeerde, verfcheen haar Christus als een kleyn Kind, in eene bundel van ftekendeDoornen , als in doeken gewonden , zoo dat zy Hem niet krygen konde, maar greep met Ernft in de Doornen. Na dat zy weder tot zig zelve was gekomen, bekende zy, dat wie dit Kind hebben wilde, die moeft zig tot allerhande Verdrukkingen bereid houden. Vervloekt zy de Aarde in uwen Arbeyd, Doornen en Difielen zal zy u dragen; fpreekt Godt tot Adam, na dat hy gezondigt hadde. Gen. 3. Over welke woorden de H. Cyprianus glojjeert, dat Godt tot Adam zeide: De Aarde zal Doornen en Diftelen dragen, zulks beduid, dat ons Vleefch niet anders voortbrengen zoude, als Zonde en Straf, welke als fcherpe Doornen ons Geweeten zouden fteken, en onze Zielen bloedig maken. Ja eene vervloekte Aafde is ons Vleefch, dat  ( 2o6» dat niet anders draagt als doornen van een kwaad Geweeten , Dijtelender Vermetelheid en Netelen der Boosheid ; en of fchoon men het beneemt het Zaad der Hovaardy, zoo draagt he t dog doornen van Nyd; en, of men fchoon verdelgt het Zaad der Gierigheid, zoo brengt het egter voort difielen van Toorns overmoed en doornen van Geylbeid, welke Christus veel fmertelyker zyn, als de Doorne-Kroon. Want de Doorne-Kroon fmertede Hem flegts éénen Dag maar onfe Zonden beledigen Hem alle Dagen; en zoo veel Zonden als wy dagelyks begaan, zoo veele doornen vlechten wy in de Kroon onfes Heilands , die Hem veel grooter fmerten veroorzaken, als de Kroon van Pilatus; vermits de zulke niet dieper inging, als in het Hooft Christi, maar de Zonden doordringen de Ziele: Quoniam vulnerata efi anima ejus. Ecclef 27: 22. Als op eenen Tyd Christus aan de H. H. Maagt Catbarina van Senis, in eene welriekende Bloem uit den Lufi-Hof des hoogheyligen Patriarchs Dominici verfcheen, dragende in Zyne Handen twee Kroonen, ééne van het zuiverfte Goud,bezet met de koftelykfte Edelgefteentens, de andere gemaakt van de allerfcherplte doornen ; houdende deefe haar voor 't Oog, welke zy daar van voor de Befie zoude verkiefen. Niemant zal twyffelen, of zy heeft hare Haaden uitgeflrekt na zulk een koftbaar Gefcbenk der goude Kroon, om die op haar Hooft te zetten. Maar Catbarina, om zig haren Bruydegom gelykvormiger te maken , begeerde veelmeer de kroon van Doornen, ais dat  ( 207 ) Zyn, dm mydct ond„ d, Ulül tot dat Z tic. 2 16, 17. Over welke r,rkn d- hn mngyheiende Leeraar WardJ7^ 6,' Hem K W,,, of Hem lo&i^^S re I«/ daar hy zingt: Euntes ibant, & ftebant mittentes femina fua, venientes au-' tem vement cum exultatione, portantes manipulosjuos. Pf. 126: 6. Als wilde hy zeggen:„ Dat, die zig ter Deugt bevlytigen, zyn *i heen gegaan, weenende, en haar Zaad uit^ „ werpende ; in 't wederkomen , zullen ko-, men metgejuyeb, en dragen hare Schoven"; Want zy zaaijen het Zaad van Goede Wer-, ken , in veele Moeiten en Ootmoedige Harten, maar zy zullen zig verheugen in Eeuwigheid , van wegen hare geledene Smarten^ l)at door den Pfalmift elders word bekrachtigt : Labores manuum tuarum manducabis» beatus es, cjf bene tibi erit. Gy zult in bet kweet uwes Aangezicbts eeten den arbeid u. wer handen; welgelukzalig zult g.y zyn en bet zal u wel gaan; Pf. 128: 2. Zalig zult en hier nan5aals in uw Werk zelve , alwaar gy niet meer zult eeten het Brood der Smarten, waar in de grootfte Vreugde uwes Harte; mant Godt W alle traanen als dan opdroogen. Zie Apoc 7-17 Laat des wegens uwe Ziele .hier een weynig O 2 tyds  ( 212 ) Tyds bedroeft zyn,op dat zyna eenen tyd vair ramp, Godt behage, en zig in Eeuwigheid verheuge. Want alfoo belooft het de Eeuwige Wysheid zelve , Joh. ia: 25. Die zyne Ziele haat in deefe Wereld, zal het zelve bewaren tot bet Eeuwige Leven. Niemant nu kan het Eeuwige Leven verkrygen, die eenig Gebrek heeft, daarom moet hy beproeft worden door de Wederwaardigheden, naar de Woorden des wyfen Mans: Vafa figuli probat fomax, Éf bomines jufios tentatio tribulationei Ecclei. 27: 6. De Oven bewaard de Vaten des Pottebakkers , maar de Verzoekingen en Droefbeden de rechtvaardige Menfchen. En gelyk als een Pottebakker aan zyne Vaten klopt, om te onderzoeken of zy goed zyn; alfoo klopt ook de Milddadigfte Godt, door de Verdrukkingen, aan de Menfchen, om te bevinden hunne Lydzaambeid en Standvaftigbeid. Wat nu zulk' een kloppen voor Nuttigbeyd verwekt, verklaaren ons de Woorden Davidsz Secundum multitudinem dolorum meorum, lati' ficaverunt confolationes tuce animam meam; Pf» 94: 19. Als myne gedagten binnen in my vermenigvuldigt wierden, hebben uwe vertrooflingen myne Ziele verfcbrikt. Daarom zegt zeer fraay de ff. Auguftinus over deefe Plaats des Pfalms: Mulli doïores, fed mul'ce confolationes, amara vulnera, fed fuavia medicamenta. Daar zyn wel veele fmarten, maar ook Vrolykheid des Harten; bitter zyn de Klooven,var\ Wonden, maar veel heil en Zoetigheid word in de Artzeny bevonden; vermits de Hoope der toekomende Verkwikkings-Volheid, veroorzaakt in  ( 213 ) in de Droef beden niet weynig Troojl; en die zulken Trooft verhoopen, die kunnen met Paulus zeggen, Rom. j: 3. Wy roemen ook jn d Verdrukkingen. üe H. Hyerglofter zegt elders uit het Boek : vers 6 Ik beb gezien allerhande Vogels, die m den Hof op de Hegge zaten. Deefe Veeels zyn niet anders als de Verzoekingen, die wv lyden, ende Verdrukkingen, die wy moeten uitjtaan. Alleen wy moeten ons door zulke Vogels en Heggen niet verfchrikken laten: vermits de Zoon Gods zig heeft laten Kroonen met Heggen en Doornen. Wie de Kroon van Christus begeert deelachtig te worden,die begeeven zig tot eenen Doornenflruyk en Hesge eenes geftrengen Levens, en zy Geduldig; in Verdrukkingen , zoo zal hy niet ongelyk worden dien Doornbofcb, welke gezien heere, dat hy èrawde en niec verteerde, Exod 3: 2. Hoe gefchied zulks echter? hoor hier den Seraphifcben Vader, Bonaventuram, daar hyoyer de aangetogene P/aaïx alfoo vraagt: JFfc u deefe Doornbofcb anders,dan de Menlcb met veele Droefheden en Wederwaardigheden omgeven* bet Vuur is de Lydzaambeid, wélke bet Hart ontfteekt, dog niet verbrand; maar veelmeer veroorzaakt, dat, die bet in zie beeft van geene Verdrukkingen ontjleld, ook van zynen Geliefden geenzins kan afgefebeiden worden. Zozomenus lib. 6. Hifi. Tripart. fchryft,dat als op eenen zekeren Tyd Julianus Apollata zyne Heydenfche Goden Offerde, die geenen, welken dac Offer bezichtigden in het 0 3 In-  ( 214 ) Ingewand een Kruys vonden, boven 'c welke eene Kroon ltond, waar over zy verfcbrikten en Vourzeyden; dat zulks niets anders beduyde, als de Kracht, dé Overwinning, en de Eeuwigheid des Chriftelyken Geloofs. Op het welke, dan, ook ziet de Koninglyke Propheet, daar hy zegt: Óp zyn Hoofd zettet Gy eene Kroone van fyne goude, Pf, 21: 4. Dat niet an Iers. te vevftaan is, als van de Kroon en het ■ eeuwige Koningryk van Jesus; want,gelyk de Ecuwigheyd zonder begin en eynde is, zulks is aan eene Kroon even zoo weynig te vinden. Waarom ook Bacchus i om zyne Liefde jegens zyne Echtgenoot te vereeuwigen, hare Kroon onder de Starren van den Hemel geplaatst heeft: Wyl by de Ouden de Kroonen waren een bewys der Liefde, zo als Clearchus Lib. i. de rebus amator: meld, en haar de Minnaars plagten te dragen; als wilden zy te kennen geven , dat zy onder de zigtbaare en gevoelige ■ Schoons, de hoogfte en onbegrypelyke Schoonheyd aanbaden. Anders brengt ons in gedachten Alexius en Hyppifco eene Kroon van Takken van Vygen en Roofen gevlochten, terwyl, vermids de Roofen de Moeijelykheid eenes deugtzamen Wandels, en de Vygen de Zoetigheid en Ruft beduyden; deefe Kroon wyftaan, dat op een deugtzaam Leven, en het verdragen veeier Verdrukkingen, eene Ruft volgt en een vreugtvone aeuwige iyai. daarentegen hebben eenigen onder de Oude Koningen I hare Kroonen in de Gedaante van een Schip laten maken , op dat de hier in afgebeelde Erinnering van dit weynige Metaals, óat zy op hun  ( 215 ) hun Hooft zettede , 't welke vol Onbefiendigbeid, Onruft, en Gevaar was, altyd door hare Gedachten fweefde, en het zonder ophouden de Waarfcbouwingen als indrukt, dat de Regeering eene bedriegelyke en onzekere Zee zy , waarop de Stuurman niet te veel vertrouwen kan ; maar wylfelyk bedugt zyn moet, dat de thans zo ftille Wind, en Zee, in korten Tyd, door onbefchryffelyke veele als op malkanderen geftapelde Golven, Stormen, en Dvoarrel-Wïnden verontruft kan worden, als de Propheet voorzegt: Corona coronabit de tribulatione- Ezaj. 22: 18. Wanneer Iemant aan het Hooft eenige Wonden ontfangt, zoo lyd hy daar veel grootere Pynen en Smarten, als wanneer die aan een ander Lid des Licbaams waren ; na het gemeene Spreekwoord: Wie pyn in 't Hooft, in de HerJJenen, en in de Gedachten lyd, die is eene arme kranke Bloed, en beeft geene hulp ligt te voagten. Voorwaar, een zeer grootefmart was het, toen het Hooft Christi met Doornen wierd gekroont, want dewyl wy eenen Doorn fmertelyk gevoelen, wanneer wy met eene harde Voet-Zoole daar in treden; hoe veel fmartelyker is het dan Christus geweeft, toen men Hem zulke eene Doorne-kroon heeft opgezet, en alfoo in zyn allerheyligft Hoofd ingedrukt, dat alle de opperfte tieelen root zyn geworden, van dat Rofynverwige Bloed des Lams; terwyl de uitterfte deelen deefer Doorn in de tederfte Huyd zynes Hoofds inftaken. Wat moet het dan niet voor eene groote Smarten geweeft zyn, welke de geO 4 lief-  ( 2ïö ) liefde Heiland gevoelt heeft door zoo veeï Wonden, die hem de Doorne Kroon veroorzaakte. Een grooter medelyden bewees den hemelfchen Vader jegens Abrahams Zoon Ifadc ; want als Abraham bevolen was , deefen zynen eenigen Zoon aan Godt , tot een Brandoffer op te Offeren, en zulks voltrekken wilde: Ziet, de Engel des Heeren, riep tot bem van den Hemel, ende zeyde: Abraham, Abraham: ende by zeyde: Ziet (bier) ben ik: Doe zeyde Hy: En Jïrekt uwe band niet uit aan den Jongen, ende en doet bem niet: want nu weete. Ik, dat gy Goivreefende zyt, ende uwenZoone uwen eenigen, van my niet en hebt onthouden. Boe bief Abraham zyne Oogen op, ende zag om; ende ziet, achter was een Ram in de verwarde flruyken vaft met zyne Hoornen: ende Abraham ging, ende nam dien Ram, ende Offerde bem ten Brand-Offer in zyns Zoons fleede. Gen. ai: li; 12, 13. Wilde Godt! dat hier ook tegenwoordig ware zulke Ram, die daar hinge tuflchen de Doornen dier Kroon, welke omvangt en doorfteekt het allerheyligfte Hoofd van den Eenig-geboren Zoon des Hemelfchen Vaders; of deeden zulke Doorns zoo weynig fteken, als niet verbrand en niet ver. teerd is die Bqfcb, welke Mofes gezien heeft. Exod. 3: 2. Maar, Ach! deefe grouwzaame Doornen, doorbooren Huyd en Beenen, doorfleken alle Voegen en Naadcn, en ook alle plaatfen, daar anders de Aardfche Keyfers en Koningen haare Kroonen dragen ; (teken zy den Hoogften Koning dóór en dóór. Ach.' Koning-  ( 217 ) ninglyke Krooning! by welken de Vreugde- en Lofgezangen niets anders zyn, als Godslafterlyke Reden, de Scepter een hol Riet , de Kroon een Doornjiruyk, het Kleed een yerfcheurt Purper, de Zalf-Olie een (tinkend Speekzei, de Eerbied, Slagen , de Tbrpon een onbehouwen Boomftam , de Trouwanten , de Beuls-knecbien, de Hof - Bedienden, de Godloofe Synagoge, maar de Koning de EeniggeborenZoon van Godt, Christus Jesus; in wiens verfcbyninge wy de onverwelkelyke Kroone der Heerlykbeid zullen behalen , i Petr. 4: j. Want Hy zal ten Geenen Dage den overgeblevenen van zyn Volk tot eene heerlyke Kroon en tot een cierlyke Krans zyn, Efaj. 28: 5, De kleyne Vogelkens, op dat zy hare Eyeren veilig uitbroeden, ja de Jongen beboedza* mer voor de Roof-Vogelen bewaren en befchermen mogen; maken hare Neflkens liefft in de Doornen-flruyken: Alfoo ook voor ons Menfchen , wanneer wy begeeren, onfe Zielen voor den Helfchen Roofvalk veilig te houden, is het raadzaamfte, dat wy ons heen wenden tot het Goddelyke maar verwonde Hoofd van Christus, onder die Doorne Kroon; vermits aldaar de waarachtigfte Zekerheid is, de zekerfte Vryheid en vryfte Toevlucht, alwaar de Menfch geenen Schaden, nog Gevaar zal lyden, zonder zyn zelfs eige Schuld. Maar,' Helaas! wy zyn zomtyds, als zekere BoerenMeyd, waarop een Ruyter verheft was; en om deefe af te halen beftemde hy eenen zekeren Tyd, wanneer zy ook beloofde in Huys te blyven. Als, het uur voorhanden was, O 5 ver=.  (2ik) vervoegde zich de Meyd in een Vat en ver* ftak zig daarin, en meende alfoo haren Maag. delyken-ftaat wel bewaard te hebben. Ondertuffchen komt de Ruyter voor dat Huys., klopt aan, zoekt haar, en, wyl hy haar niet 'konde innden, nog voor, noch achter, nog onder, nog hoven, en verder waar hy ook mogt vermoeden, begon daarop van toorn en fpyt te woeden ; waarom hy meenende bedrogen te zyn, daarop weder te Paard zettede, voor« nemens, zynde om weg te ryden ; maar de Meyd zulks ziende, riep door het Sponde-Gat driemaal luidkeels uit: Koekoek, Koekoek, Koekoek, en verrade alfoo zig zei ven. Alfoo gaat het ook veeltyds met onss Menfchen , wyl wy na te Hechten tegenftand de Zonde inwilligen. De Koekoek legt zyne Eyeren in anderer Vogelen Neften, om die daar uit te broeden ; op dezelfde wyze maakt het die rondgaande Duyvel, welke zyne Verzoekingen in onfe Herten werpt; op dat wy die door de Bewilliging dadelyk uitbroede. Daarom is het zeer Goed, wanneer wy onfe Harten verher-en onder de Doorne-kroon Christi Jesu, alwaar geen Toegang heeft die Helfche, Ben'gelfcbe, Stinkenden, Blinkende Koekoek, de Satan. Wat voor Smarten een in het Vleefch ontfangen Doorn veroorzaakt, geven zelfs te kennen de Wilde Dieren; want als Iemant eenen Leeuw, uit zynen Voet eenen fcherpen Doom had getrokken, deefe Leeuw, na dat hy gevangen was,en de geene, die hem zulkeGoedheyd had bewefen , mede in Hechtenis genomen, en  ( 219 ) en de Wilde Dieren wierd voorgeworpen*, die wreede Lee uw., zeg ik, erkende het uittrekken van dien Doorn jegens zynen Weldoender zoodanig, dat, toen hy wierd losgelaten om hem te verfcheuren, hem niet alleen geen Kwaat dede, maar hem in tegendeel de Voeten lekte,- toonende alfoo zyne dankbaarheid voor de ontfange Goeddadigbeyd. Wanneer de Goeddadigbeyd in verachting des Smarten, die één éénige Doorn den Leeuw had toegevóegt, met zulken Dank van een onvernuftig Dier betaald is; wat zoude dan niet de milddadigfte Godt, die de Goedheid zelve is, voor Genade uit zyne overvloedige Scbat-kamer' mededeelen , wanneer wy zulke Pyn met een bezadigt Gemoed, zullen behartigen en overdenken. Wilde Godt! dat wy het recht erkenden, zoo zouden wy ons meer bevlytigen, ten einde ons Binnenjle niet door eenige uiterlyke Dingen bedrogen,wierd;maar dat wy ons zeiven wel in acht namen , 'om met Lydzaambeid en Dankbaarheid alle Smarten te verdragen, verlangende onder de geenen te zyn, die zig verheugen voor Christus wat te lyden, en Verdrukkingen te ontfangen. Ik ondertuflchen heb reden genoeg, om over mynen alfoo met Doornen gekroonden Jesum een Treur-Gezang op te heffen. Ii Ach Smarten', waar zyn dan De Vreugden been verdweenen , Die eertyds ons verfcbeenen, In  ( 220 ) In 't zien wan Jesu, man? Zoo fchoon was zyn Gezicht Als men ooit kon betrachten ' Meer als der Starren krachten, Ja Phsbus met zyn Licbt. s. Hoe men ook eertyds las Van zwierige Hairlokken, Goud fir aaiende Hair-Vlokken, Als Abfalons bair was; Hoe ver dit ook mag gaan, Al 't Hair moet daar voor wykenw Zyn bair, niet te vergHyken, ' Was goudgeel aangedaan. 3- Acb, I.ieffle !. ik weet klaar, Hat Uw Gezicht, geprefen, Zou fchoon en uitgekcfen, Veel meer is als dat Hair; Want ik verzekert werd, Hut geen fcboon is gekomen, (Hy alleen uitgenomen,) In eenes Menfchen bert. 4. Die Oogen wiren fcboon, Niet ongelyk aan Ouyven, En vol, gelyk de Druyven, Van Enga i ten toon; He Wangen waren root, Met wit ronaom omvangen, Die  C 22Ï ) Die dan nog Reuk ontvangen. Van Myrrben OU groot. 5. Den uitverkoren Glans Kan men niet meer befcbouwen; Geen kleur voil nu meer bouwen, Op die verheve fcbans: 'T Voorboofd, wel gefield, Waar fcbaamte had gefiagen Haar Leger, dat moet wagen, Zig in bet oopen Veld. 6. De bitfre fmerten, acbl My hebben ingenomen; Heeft my de Vreugt benomen; Daar eertyds my in zagt Want in dit fcboone Veld Zyn niet dan doorne-baaken, Dat anders deed vermaaken Het Starren Dak vermeld. 7- En wat ik al meer klaag; Hy is ook met veel koorden, Met Schande en Lajler-woorden, Geplaagt dus alle Daag: Helaas! Hy moeft vol pyn By 't Wezen te veranderen, Door Slagen op malkander en, Onfchuldig, Jchuldig zyn.  ( 222 ) 8. Want, zyn zoo teeder Hooft Had eene kroon omgeven, Uit fcberpe Doorns geweven, Van alle Truoft berooft: De groote fmert en ftryd, Door fcberpe Doorne fleken , Is ook aan Hein gebleken, In groote Bitterbeyt. 9' Is dat eene Eeren-Loon, Die paft voor eiken Braaven, Voor zyne Liefde en Gaven? O, doorneryke kroon! Is dat geen vremd gebruyk, Den Koning zoo te 'kroonen: En fcbandelyk te hoonen, Met eene Doorne-Jlruik! io. O wilde Doorne-Jlruik'. Waarom doet men niet vinden, Een Vuur, dat u verjlinde In zynen brand en buyk: Want. Gy door zulke Pyn, Hebt reen genoeg gegeven, Om door ie vlam te Jheeveni Wil dan baar voed/el zyn. li. In groote Smerten-Lafi Doet  ( ) Doet gy myn Jesüm bringen; Daar gy, door heftig dwingen, Doet, 'i geene u nooit en paft: Wel is, zulk eene /mart, Om kwaaden te doen ftraffen; Maar gy doet die 'verfchaffen Aan een onfchuldig Hart. 12» Men met een Riet zelfs flaat De Kroon, o wond're. dingen! Tot doornen 't Hooft doordringen En 't Bloed uit wonden gaat: De Oogleden naauwlyks dan Een weynig zig bewegen'. Wie zonder Oogen-regen Kon aanzien zulken Man? O, nooit geboorde Smart! O , nooit geboorde Plagen! O,fcbouwfpel van die Dagen! O, zulk onfchuldig Hartt Acbl Acb! ik billyk ween By al die bitt're rampen, Die 't hoofd en Ziele aanklampen. En dringen door de Leêni 14. Acb, deed men op zidk Hooft, In plaats van doorn en Heggen, Naar myn begeerte leggen Een  ( 224 ) Een Lauwer, fris gelooft; Of voor zulk eenen Boom, Van my daar toe gebeden, Mogt deffelfs plaats bekleeden, Een zachte Veder-Jlroom. Helaas! fcherp Doorn-gevlecbt! Acb , fcberpe doorn van Heggen 1 Dien men op 't Hoofd gaat leggen! Acb, bitter Joodfch Gerecht! Is u dan niet bekent, Dat gy, en uwe Magen Uit de Aarde moefl opdagen, Tot Vloek, die God haar zendt? 16. Wat mag bet echter zyn,' i)ie bem die kroon laat voeren, Gevlochten met veel fnoeren, Geftoken gantfch onreyn? 'T is zuyvre Liefde-gloed, Die Jesus hield gevangen, Om ons te doen erlangen Zyn heil, bet befte Goed. 17. Dan; dit de Liefde fteef, Dat zy gantfch onbefcbeyden, Hem van des Hemels-Heyden In deze Elende dreef; En dat zulk waardig Goed Met  ( 225 ) Met ongehoorde Plagen, Moeji op zyn Hoofd toen dragen Dien Doorn gevlogten Hoed.. 18. Hoe kund gy dat misbruyk, Myn Jesu! langer didden, Daar Gy zyt zonder Schulden, Zoo barden Doornen-firuyk? Acb, in des Zondaars fit, Wien Straffe moeji ontmoeten, Wilt Gy de Schulden hoeten En lyden Harte-wee! 19. O wonder lieflyk Hart! Gy geeft zoo veel te roemen , Wie kan bet al op noemen; Niet anders is Uw fmart; Als die gy, om wier Zond! Uw Toorn niet wilde keeren, Maar bebt bun, Heer. der Heereu Gefiraft, ter allen ftond. 20. Ey, lieve Jesu ! maak, Dat ik voor zulke fmarte U minnen moge in 't Harte, En bidde durve een Zaakl Dees zal myn Bede zyn, Dat ik my mag verfleken In zulke Doorne Jïeken, Daar 't veylig is voor myn. 11. Deei* P Want  ( 226 ) 21. Want gy weet bet vooraf, Dat Gy aan my, onrynen, Ziet de oorzaak uwer Pynen, En de oorzaak uwer ftraf: Vergun my, dat ik mag Hier myne Zonden boeten, En werpen voor Uw voeten', Zoo eindigt myn Geklag. De Godzalige Thomas è Kempis , in zyn eerfte Boek van de Navolging Christi, fchryft, dat zoo lang wy in deze Wereld leven, wy zonder Verzoekingen en Droefheden niet zyn kunnen. Daarom is in het Boek Jobs gefchreven: Het Leven der Menfchen, is eene Jtryd op Aarden. Job. 7: i. En zulks verklaart ook de H. Geeft in Salomons HoogeLied Cap. 2. daar die hier van fpreekt: Als de Leliën onder Doornen: alfoo is myne Vrindinne onder de Dccbteren. Hoogl. 2: 2. Welke Woorden de H. Bernbardus aldus uitlegt: Zoo lange de Ziele in bet Vleefcb is, bevind zy zig onder de Doornen, en 't kan anders niet zyn, dan dat zy van de Verzoekingen en Verdrukkingen; ontrufi werde. Want "Godt plagt om twee Oorzaken zulke fcherpe Doornen der Verdrukkingen te zenden; de eene , op dat Hy ons door de zulke Oeffene, en de andere, ten einde wy geene grootere uitftaan; of op dat ons niet onfe Deugden, door verfcheidene Begeertens benomen werden. Want ge' lyk als men goede Vruchtdragende Boomen, zom-  ( 227 ) zomtyds met Doornen omwind, op dat hare /^racitf nierte haaftig gerooft werde. Alfoo ook Jesus, ten einde ons de Verdienden,door eigen Welgevallen,niet ontweemt werde, omvangt ons met eenen zulken Doorne-Struyk. Wie deefe met Lydzaambeid verdraagt, die zal zig niet befwaaren over de Verdrukkingen ; byzonder, wanneer hy gedenkt, dat de üoofen onder de Doornen het fcboonjle bloeijen, en dat het ons ook de grootfte Spot ware, onder eenen met Doornen gekroont Hoofd, tedere Leden te zyn. HET  ( 228 ) HET XX. HOOFTSTUK. Die zig zeiven hier wel kent, ls gelukkig by zyn Endt. Niets beweegt de Menfchen meer tot Medelyden, als eene Smertelyke en Medelyden veroorzakende Gedaante , waar mede Iemant aangetajl is: Waarom die geenen, die op de Straaten en Wegen leggen, Verwonde, Lamme, en Kromme den Voorbygaanden hare beijbadigde Leden vertoonen, om haar te be- •  ( 229 )' wegen, dat haar een ieder te eerder een Aalmoes zoude geven. Niemant is 'er, die niet eenhartelyk Medelyden betoone, ten opzigt van zulke Bedrukten, wanneer anders zyn Gemoed niet wilder is, als een Tyger. Voorzeker moet een Hart, 't welke een Medelyden dan weygert, harder zyn als een Steen; terwyl veele fware Lucht- en Onweer-builen zig milder vertoonen: Vermits men haar veelmaal ziet door eene verborgen Eygenfchap, als medelydende Traanen uitftorten. Want, hoe kan men zonder Erbarming aanhooren, wat zulke bedrukte Lieden voor klagende Woorden om hare Smerten te verklaren, uitjtamelen\ en het Gemoed meer als de Oogen voorftellen: Welke die uit de diepte harer Zielen, gelyk als Getuygen zulker Droefheid, en hertensbiddende hartbrekende Zuchten verzeilen. Het geduldige en vrome Hart van job, wiens Geeft geweeft is een geduurig Werk van Gedult, en wiens gantfche Lichaam vervult was met allerhande Smerten, alfoo dat van het Hoofd tot aan de Voetzoolen, niets gezonds aan hem was, is een genoegzaam Exempel. Zie Job 2. Hoewel hy ook Godt den Allerhoogften zoo aangenaam is geweeft, dat zyns Gelyken op Aardeniet te vinden ware, die zynen Wille in onveranderlyke oprechtigheid alfoo jegens Godt heeft gehouden. 'Nogtans heeft zyne Tong zoo veel kracht gehad, dat zy zyne groote Elende beklaagde, om zyne Vrienden'en Bloedverwanten daar door tot Medelyden te beweegen ; vermits hy alfoo hec Geweld des woedenden Duyvels onderworpen was, dat hy P 3 air  ( 230 ) alles aan hem vermocht, wat hy begeerde; alleen zyn Verlangen durfde hy niet aan zyne Ziele te werk ftellen: Ecce in manu tua ejt, verum tarnen animam illius ferva , Job a: 6. Ziet by zy in uwe band; alleen verfcboont zyn Leven. Christus Jesus was ook overgegeven aan den Wille en 'c Geweld niet van den Duyvel, maar evenwel aan deffeifs leden, om alle hare Boosheid aan Hem te oeffenen; welke zy ook aan hem grouwelyk voltrokken, zo dat 'er niets gezonds aan zyn gantfche Lichaam te zien was; En wel zoo verfcbriklyk, dat ook den heidenfche Landvoogt Pilatus , tot Medelyden werd bewoogen. Zie S. Gregor. bom. 16. in Evang Ja om Hem van grootere Pynen en Smerten te bevr\ den, en het woeden des Volks te flillen, heeft hy Hem met deefe Woorden voorgefteld: Ecce Homo: Ziet den Menfcb! O dat treurig Scbouwfpel! O dat erbarmelyk Gezicht'. O die jammerlyke Vergruyjing '. Ecce Homo! Jesus, ziet op trouwe Menfchen, Christum Jesum, waren Godt; Christus zelfs een Man vol fmarten, Ey wat leed die niet voor Spot ? Helpt Hem dragen door u wenfcben, O gy alle boort, en leert; Maakt bier by dat uwe Harten! OnopboudHyk Hem vereert. Waar zyt gy alle medelydende Gemoederen? Waar zyt gy J esum lievende Harten? nadert hier  ( 231 ) hier, Ach, waardigfte Harten', tot Je'u, vol van grootfte Smarten'. Ach, Jesu 1 Ach! door het duure en dierbare Bloed Jesu Christi gekochte Zielen! Ach, ontaartfte Jooden'. Waar heen zal ik nu myne Penne den Loop laten? Of wat voor eene Harte - aandoening zal ik in eenen Chriftilievende Ziel verwekken ? Willen wy met een hartelyk Medelyden beklagen den beminnelykften onder allen Menfchen Kinderen, maar nu gelyk eenen Melaatfchen ? En de nog niet vergotene Traanen, met zyn onfchuldig vergoten Bloed vereenigen en vermengen? Maar, Ach.' Deefe verbaasde Gedaante zal zig door de Vochtigheid der Zilververwe Water-Bronnen, niet laten zuiveren! Zal ik met eenen rechtmatigen Toom en weibevoegden Onlufi, over de Godloofen Jooden Menfchelyke Wreedheid uitbreken? Of melden , dat hare Vaders zyn geweeft die woedende Leeuwen, en hare Moeders die verfchrikkelyke Tygers ? Hare Wooningen het woefte Afiatifche Gebergte, en niet het heyligeLand der Landftreek van Jerufalem ? Maar, wat wil ik my met eenen regtmatigen Toorn ontruften! Of zal ik my tot u medelydende Harten wenden ? Ja tot u wil ik my keeren, en 'er te gelyk by zetten, deefe beklaaglyke Gedaante Jesu! Ecce Homo! Een Lam is Hy, Hy wil dragen Kruys, en Lyden, Smert, en Pyn; Christus zal bet Lyden wagen, En wil niet daar buyten zyn: Handen, Voeten zyn vol Wonden, 'P 4 Ook  ( 232 ) Ook de Huyd van 't Vleefcb ontbloot; Men beeft Hem aldus gefcbonden, O wat Smerten, al te groot! My dunkt, ik hoore van veelen, by wien terftond die lieffelyke Onjtuymigheyd, der wegens Medelyden veroorzaakte Smerten, zig te veel uitgiet, in welken, als in zoo veele bruyflende Baar en, haar Hart Schipbreuk lydt. My dunkt, ik merk reeds veelen by wien de fchoon gekrulde Hair-Lokken, door het onedel gedrag van de uitrukkende hand hare gewoone plaats moeten verlaaten: en dit ware goed, wanneer deefe uitgetrokke Vlokken zoo wel als het Hair van die heylige Boetvaardige konde afwalTchen het in de Wonden geronnen Bloed, en te gelyk wegnemen allen fmerten. My dunkt, ik zie 'er veelen, welke haare tedere Borjl aanbieden, aan die ongenadige vuilTflagen, met den H. Hieronymus in vita 6f Rom. Br. Zo dat het Bloed daarvan afliep: en zulks ware goed, wanneer daar door de beminnelykfte en Liefderykften J e s rj s zyne fchoone Gedaante weder gegeven mogt werden , zoo als zy Hem door die grouwzame flagen , is benomen geworden. My dunkt ik verneme veelen, van welken uit hoofde van loutere Smerten en Treurigheid niet anders gehoort word , als eenen zachtwellenden Traan-Regen , die een weynig meer is, als de Traanen van zagt klinkende Zuchten; ja niet onbillyk, wanneer door zulke ftomme Reden, die meer als Marmer en Keyfteê ■ nen de harde Harten der woedende Jooden tot na«  ( 233 ) nalaating Van haar Raafen en Tieren konden bewogen worden. Maar, Ach! door zulken Wind , word meer het Vuur harer onmenfchelyke Tyranny ontfteken, en wel foo, dat zy uit den eenmaal opgevatten Nyd, nu voortaan uicbarften in Toorn, van de Toorn in Grimmigheid, van de Grimmigheid in Onftuy. migheid, van de Onfiuymigbeid in Woeden en Raafen', vermits men niet anders hoord, als Kruyjt Hem, Kruyfi Hem, Joh. 19: 6". Een gepurpert Kleed Hem kleedt, Carmojynroot is zyn Jtaat; Groote Pyn, Hy daar in leedt En voor ons ter Dood heen gaat'. Swaar is Hy met Leet omgeven, Ook wil daar de Smerte zyn; En zoo zinkt zyn fwakke Leven, En zyn Kracht door groote Pyn. Ecce Homo : Ziet de Menfch ! Ach , de Menfch! die voor de flerffelyke Menfchen, alfo Hy de Onjlerffelyke Godt was, is geworden tot eenen Menfche, heeft zig zei ven vernietigt, de Gedaante eenes Menfchen aangenomen hebbende, en is andere Menfchen gelyk geworden. Zie Philip. 2:7. Dog heeft thans de Gedaante eenes Menfche op eenmaal verlooren Ach, komt hier gy waardigfte Harten .' en ziet met de Oogen uwes Gemoeds eenen Menfche, in welken geene Menfchelyke Gedaante is.' Ziet hoe zyne Liefderyke Kleur, door die verfchrikkelykfte en grouwfaamfte P 5 ver-  ( 234 ) vergruyfing gantfch geweken is , ziet zyn zo droevig toegefteld Aangezicht! Ziet, zyne in het Bloed verdronkene Oogen! Ach, Ach, ziet het aan.' en verdrinkt uwe Oogen in eene Zee van Traanen. Ja, niet alleen verdrinkt' iu, maar verandert u zelfs met Nerei en Socidis Dochteren in eene Traanen-Beek; of herfchept u met dien Herders-Knaap, den wel-.gemaakten Acis, in een Bron van Traanen, op dat ieder een in u, als in eenen klaren Spiegel van Medelyden zie , door uwe zoo heete Traanen, de groote Smerten des Licfderykften Liefhebbers uwer Zielen, welke u meer bemind heeft, en nog liever heeft, als alle uwe getrouwfte Vrienden. Want, wanneer gy Melaats geweeft of bevonden waart, zoo zouden uwe befte Vrienden geen Bloed-Bad maken van haar eygen Bloed, op dat gy mogt gereynigt en gezont gemaakt worden: maar Jesus, de beminnelykfte Heiland, is om uwe Zonden, uit Liefde jegens U , op de Wereld gekomen, heeft uit Liefde tot u willen Jlerven, en heeft u met zyn Bloed gewaflchen; ja, op dat Hy u nooit zoude vergeten, Hy heeft U, uit zuivre Liefde, in alle zyne Leden fchryven laten, en dat Papier was zyn tederfte Vel; De Inkt zyn allerkoftbaarfte Bloed; De Penne de Geeffel, Doorn, Nagel en Speer: de Letteren de Wonden; de Schryver de Jooden; welke Hem vermeerderden zyne Wonden, naar het getal onfer Zonden, om welke weg te neemen, Hem de Liefde op de Wereld heeft gedreven. Ey  ( 235 ) Ey, zie dog boe Hy door Liefde Kruys en Pynen op zig nam; Kriiys, boe wel 't de ziele griefde, Nogtans, door de Liefde kwam: Hy gewillig droeg 't met Vreugden; (O wat groote Liefde-Brandl ) Maakend zig, door 't hoofd der Deugden, Ook een Offer in dien ftand. Ecce Homo! Ziet de menfch! ach een beklagelyk en droevig gezicht! bezienswaardig, op welk gezicht de oogen geen ander werk meer hebben, dan dat zy onophoudelyk de witte paarlen van traanen ltorten. Ach Haat ons met den Propheet uitroepen: Ocb! dat myn hoofd water ware, en myn oog een Sprinkader van traanen! zo zoud' ik dag en nacht weenen. Jerem. o: i. Ach! giet u uit gy vloed! Komt gy Nimphen, verfchyn Neptunus met al uwen Stoet, en giet uw water op onze harten, op dat wy onzen Jesus, zo verwond, zoo onteert,zo vergruift,genoegzaam bewenen. Ach! deed thans "het hoofd van Medufa ons herfcheppen, niet in eenen fteen, maar in eene levendige water-rots, ten einde zig de rykfte bronader van traanen door alle onfe aderen uitgoot ! Ach! wie geeft ons niet flegts gewenfchte bronwellen van Oogen, maar van alle Leden, niec van Water, maar van Bloeddroppelen, om met bloedige traanen den met zyn eigen Bloed ten eenemaal overgoten jesus te beweenen! Ach ! glorie-waardigfte Martelaars, vergunt, ach! vergunt ons dog al uw Bloed! door de Martelingen uitgeperft in onfe  C 236) fe harten, om het als in eene Spongie in te drukken, ten einde wy het met al het Water vermengt, tot heldre paarlen en roode Robynen in het hart maaken, en het aan Jesus voor zyn voor ons vergoten bloed, mogen opofferen: daarom Eilt, 0 gy getrouwe harten! Tot u J e s u s , ziet dien man Christum, eenen man van Smarten; Elk een, die aanfcbouwen kan: Houdt dog open, niet gefloten, Open houdt uw Traanen-buys, Maakt daarin zo veele Goten Op de Wangen, by zyn kruis. Ecce Homo: ziet de Menfch*. wiens Lyden in de Stal te Bethlehem begon. Hy wierd van de gemeene Herbergen uitgefloten ; Hy was op het Hooy in de Kribbe gelegt; en heeft koude en andere Ongelegentheden uitgeflaan van welke de H. Bafilius getuygt, dat, even als Hy zyne Quderen gehoorzaam is geweeft, alfoo ook met haar alle Elende en groote Moeijelykbeden verdragen heefc: En zoo als zyne Ouderen arm en nooddruftig waren, zoo heefc Hy als een Heer des Hemels ende der Aarde, met haar, om Lichaams nooddruft te hebben, gearbeid, op dat hy het Brood met hun mogt helpen winnen; vermits Hy van den Hemel is nedergekomen , op dat wy zouden Zalig worden. Hy heeft deze zyne armoede niet uit Nood, maar uit Liefde voor ons op zig genomen; op dat wy Lydzaambeid zouden lee- ren,  ( 237 ) ren, en de tydelyke Elende gewillig verdra» gen. Wanc Hy heefc nooit gezondigt, en evenwel heefc Hy onze Zonden op zyne Schouderen gedragen. Hy heeft zyne Hoogheid en Majefteit aan eene zyde gezet, en ons Vleefcb aangenomen Philip. 2. Hy is op eene onfchuldige wyfe verwond geworden, op dat Hy onfe Schuld betalen, en ons Zalig maken konde. Hy, als de Heer heeft zyne Knechten met Water gewaflchen, en, ten einde Hy dezelve zoude Verlojjen , Hy heeft zig niet gefchaatnt, met zyn eygen Bloed overgoten te worden. Veertig Dagen heeft Hy gevaji Matth. 4. Op dat Hy de Hongerigen en Dorftigen, met de Geeflelyke Spys en Drank der Goddelyke Genade zoude verkwikken. Eilt dan bier, om af te tappen, Cor aal-r oode Druyven-Vocht; Christus, vol van vruchtVre fappent Druyven die de Wynflok brocht: Hy fchiet hier uit zyne Ranken, Opwaarts houdend ,t ooge teer Meenig zuyvre Liefde-Dranken, O Hy fpaart, geen Dropje meer! Ecce Homo: Ziet de Menfch! Maar wat voor een Menfch ? Hoort den Koninglyken Harpzanger, wat hy van dien geenen in zynen Pfalm zegt: Wat is den Menfch, dat gy zyner gedenkt ? ende de Zoone des Menfchen, dat gy bem bezoekt. Ende hebt bem een weynig minder gemaakt dan de Engelen, ende bebt bem met Eere ende Heerlykbeid gekroont; Gy bebt alles onder zy-  (^) zyne Voeten gezet, Pf. 8: 5, 6, 7. Nu is hy geringer als de Menfchen, en die met alle Eer gekroont was, is omhangen met een verfcheurt Purper; dragende op zyn Hooft eene tot de Herftènen ingedrukte Doome Kroon, ais mede in zyne Hand tot eenen Scepter eenen holle Rietflok. Effen loopt zoo van Hem eenen Coraal-rooden Bloede-drank, Kroon van Doorn is Hem verfcbeenen, En die draagt Hy tegen Dank ! Heeft een Riet in zyne Handen , Ongetroofi Hy aldaar flaat; Menfch! doe Liefde tot hem branden, O veel Trooft van Hem uitgaat! By de Theologanten word deze Vraag gedaan : Wie van beyde Edeler zy; de Kennis, of de Liefde? Tot Verklaring daaromtrent, laat ik Verftandigen aan hare Plaats difputeeren. Edog één Ding is noodig, als Christus zeid Luc 10: 42. Maar, wat voor één Ding? De Kennis, namelyk dat wy erkennen, dat de Nietigbeyd ons eygen zy. Wie zig bemoeit deefe te verkrygen, heeft met Maria bet befte Deel, ja het allerbefte verkofen. Zeer fraay zegt den H. Bernbardus Comment. in Luc. 10. Gedenkt van waar Gy komt, enfcbaamt U: Gedenkt , waar gy zyt, en Zucht: Gedenkt waar gy been gaat, en verfcbrikt: Aan eene andere Plaats zegt hy aldus: Daar zyn veele Weetenfcbappen der Menfchen, alleen geene is heter, als deefe, door welke de Menfch zig Zeiven  ( 239 ) ven leert kennen. Daarom waardfte Gemoed.' zoo u de Hovaardye kittelt, zoo menigmaal moet gy zonder eenig Uitfiel, in u zelfs eyge Erkentenis en Nietigheid, na binnen keeren ; ziet u zei ven aan, watgyzyf, wat gy vermoogt, en van waar. gy uwen Oorfprong hebt; namelyk van eenen Onreine en Vuyle Materie, welke niet alleen in haar zelve, maar ook in allen Menfchen affchouwelyk is. Nu, wat zyt gy geworden? insgelyks een onreyn Vat, vol boofen Stank. Daar komt geene zoo reyne en koftelyke Spys en Drank in u, welke niet in en van u eenen onverdragelyken Stank na zig-neemt. Wat verheft gy u, gy Aarde en Affche dan? Ecclef 10. Ach, gedenk wie gy zyn zult, wanneer gy na Verloop van den Tyd u wes Levens, van den geenen, welke hun, die zoo trots, daar heen treden verootmoedigen kan, aanhooren moet: Houwt dien Boom af, ende kapt zyne Takken af, ftroopt zyn Loof af, verjlrooit zyne Vruchten, dat de Dieren van onder bem weg fwerven, ende de Vogelen van zyne Takken, Dan. 4: 14. Namelyk, wanneer de grimmige Dood, zynen Zikkel in de hand neemt, en daar mede den Draad uwes fnelloopenden Levens affnyd, Erkenne u alfoo, en overdenke , Wat u dan ook gefebiede, Als gy eens Sterven moet, Niemand den Dood ontvliede, Die komt zoo onverboed: Gedendt den edlen Tyd, O wee die Bitterheid! Die  ( 24ö ) Die dus in uwe Zonden Nog bezig word bevonden. Ach! Ach, hoede u, O door den Dood van Jesus van den Duyvel verlofle Ziel, die gy wederom in het vuil der Zonden verzinkt, verflikt, en daar in vervuylt. Houd u verzekert, wanneer gy uw Leven niet betert, en geen einde maakt van uwen onbandigen Moet. wil om te Zondigen, zoo zal dat vervloekte weefzel uwer Misdaaden, met uw Leven afgefneden worden, en het eynde van uw Ondeugend Leven een Aanvang des Eeuwigen Doods zyn, en in Overdenking daarvan fchaam u gy elendige en vergankelyke Creatuuren, dat gy zo dikwils op tydelyke Eer en Hovaardye gedacht hebt. Buigt uwen Hals onder de Doorne Kroon der Verdrukkingen, neem in de Hand het Riet uwer Nietigheid en Zelfskennis, wanc de Dag zal aanbreken, op welken Godt ftrenge Rekenjcbap zyner Gaven zal afvorderen, die Hy tegenwoordig zoo Rykelyk; onder de Menfchen uitftort, welke zy nogtans zoo Slaapzuchtig gebruyken, zonder eenige Vreefe, Hy echter ondertuflchen lydt tot in den Dood; op dat in Hem het volmaakte Lyden ge-ëindigt werde. Daarom zegt de H. Paulus tot de Hebreeuwen Cap. 12: 3. Aanmerkt deefen, die zoodanig een tegenfpreeken van de Zondaaren, tegen bem beeft verdragen, op dat gy niet en verflaauwt ende befwykt in uwe Zielen. Maar ftyf en mannelyk alle Verdrukkingen verdraagt. Daarom Elk  (241 ) , Elk verwacht Hy fteeds metfmerten, Christus zy uw Deel en al; , Christüs vraagt na uwe Herten, Elk en alle, 't zyne zal; Heyl en Trooft voor u erlangen, Ook in Leven en in Doodt! Maak, de Dropkcns op te vangen Op dat- Marmer leggend roodt. Ecce Homo: Ziet de Menfch! die wil een Scbóuwfpel zyn van den Hemel en de Aarde, hoewel Hy alleen toe nu toe een affchrapfel was. Zie i Cor. 4: 13. Hy bad geene Gedaante nog Heerlykbeid: als wy Hem aanzagen, zoo en was 'er geen"Geftalte, dat wy Hem zouden begeert hebben, Jef. 53:2. Welke tot dit doel en Eynde is gekomen, op dat Hy ons in het badwater zynes Bloeds verberge, en ons alfoo van alle Krankheden der Ziele geneefe; en in behartiginge daarvan befchouw u zeiven, zeggende met Job tot het Graf: Gy zyt myn Vader: tot bet Gewormte,myne Moeder ende myne Zuster, Job. 17: 14. Byzonderlyk, wanneer uw Lichaam zal nedervallen, en van de Motten gegeten zal worden, gy een Overbedde zulc hebben van de Wormen. Zie Jef. 14: 1 \, Ja in uwe laatfte Krankheid zult gy alfo* veracht en verworpen zyn, dat gy billyk kendet, wanneer de Smerten u zoo veel zullen toelaten , met dien Zieken by het Badwater te Bethfaida leggendeuit roepen : Ik heb niet een Menfche Joan. 5: 7. Als het Voorhooft zal ftaan vol koude en bedroefde Droppen van Doods-'en Angftfweet: De Oogen vol DoodsII. Deel. ' q ■ ■ trm.  ( 242 ) traanen'. Eu de Neut vol Hinkende materie zoo dat men u als niet meer voor een Menfch kennen kan; en wanneer gy ézafterft, zoo erftgy Slangen, Dieren en Wormen; daar gy u tegenwoordig zoo hoogmoedig betoont? Ach, waardigfte Ziel! Let deg op u zelfs 6 fnooden! Christum, Godes eigen Zoon; Chris t u m wilt dog niet meer dooden Eer gy fir af krygt tot uw Loon: Heete Bronnen door de Roeden, Of door Geeffels zonder Tal, Maken Jesum hevig bloeden, Onder 'j fmerflyk Lot-Geval. Waar zyt gy Hoog-adelyke Dames en Jonkvrouwen? fteld u voor deefen Spiegel, en befchouwt u daar in een weynig, of gy zoo veel Tyd in de Overdenking deefer groote Smerten doorbrengt, en u moeite geeft, om uwe Ziele in zyne Navolging te onderrichten; als gy in eenen gemaakten Spiegel leert, met heeteTfers uw Hair te krullen. Zet een kleyn weynig tyds op uw Hoofd Zyne Doorne-Kroon, en overweegt , hoe duur en zuur zy Hem geweeft is. Gy wild hebben, dat gy glinftert van Gbudj Zilver en Edelgefteenten; hier vind gy eenen gantfchen overvloet van de fchoonfte Robynen zyner Wonden; neemt deefe, en vercierd daar mede uwe Ziel: Gy begeert te pronken en te praaien, in Fluweel en Zyde, hier vindt gy een fchoon Purper-kleed, om uwe meer als half ontbloots Borft te bedekken. Gy begeert, 'dat  ( 243 ) dat uwe Wangen rood verfchynelï, met een vart Zee-Slekken gepurpért rood: Deefe vind gy genoeg in het Aangezicht Christi, van h"et Rófynverwigé Bloed,om'uwe door de Zonden tot den Dood verbleekte Ziel daarmede te jlryken; waar door gy zult verkrygen eene Schoonheid, welke niet afgaat; maar veel meer van uwen Bruydegom zult aanhooren: Gy zyt fcboone, myne Vriendinne, ende daar en is geen Gebrek aan u. Cantic. 4: 7. Want de Schoonheid der Ziele is de allerfcboonfle fchoonheid: maar eene fcbandelyke Zaak is het, zegt de ff. Clemens L. 1. pad. Cap. 2. dat die geènen , welke gefchapen zyn ««Gods Beeld en gelykèniffe, een uiterlyk Cieraad willen 'aanftryken , en de boofe Menfchelyke Kunfl, het Werk God 3 willen doen overtreffen. Veel beter ware het, wanneer wy ons bevlytigden,de Ziel meer op te eieren als het Lichaam, zoo als ons ook: vermaant de H. Schrift, daar zy zegt: Wat zult gy dan doen, gy Verwoeflede, Al kleedet gy u met Scharlaken, al vercierdet gy u met gouden Cieraat, al fierdet gy uwe Öogeh (net Bla?iketzel, zoo zoudet gy u (dog) te vergeefs oppronken, Jer. 4: 30. Al wafchte gy U niet Zalpeter, ende naamï u veel Zeepe, zoo is (dog) uwe ongerechtigheid voor myn Aangezicht getekeht, fpreekt de Heere Jerem. 2:21. Wafibt u, reynigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor myne oogen weg: Ezaj. t: 16. Betrachte , Ach, betrachte Waardjgfïe Gemoed! hoe met veel Pylen getroffen, hoe «lét veel Wonden verfcheurt is, hoe met veel doodelyke fteèkén g'ékwetft zy- uw ongelukkige Q 2 Zien  K M\ ) Ziele \ Wee / en nog eens Wee ! Wanneetf komen z;ü de Dag des Toorns, de Dag des Gericbts, de Dag der Onzaligheid en Elende j de Dag des Woedens, en de Dag der Verfchrikkinge, wanneer alle de Boeken der Confcieniien zullen geöpenc worden. Zie Apoc. 6. Sap. i. Job. 14. Ezech. 6. Daar zal gezegt worden, Ecce Homo; Ziel den Men/eb, en zyne Werken! Aldaar zal de Koningen,. niet baaten hareKroon en Scepter: wanneer de Heere verliaan zal de Koningen in den Dag zynes Toorns. Geen Krygs-Held zal zig vry veebten met zyn Geweer. Het zal een' Godgeweyd Perjoon zyn Geeftelyk Kleed niet helpen, dat hy zonder Geeftelyke Werken heeft gedragen; nog eenen Tbedlogus zyn kloek Verfiand van Godt , om te dijputeeren, welken hy zeer Jlecbt gebruikt heeft. Eenen Wereld-Wyfen en Pbilofopbus niet te weeten of'er iets ledigs kan zyn, ofte gegeven worden, daar hy gantfch ledig en arm van Heugden verfchynt. Niets zal vervangen Galeni Anzeny-Kunlt den Artfen en Medicis , daar Hemel en Aarde aan hare Zielen-Krankheid wanhoopt: Nog den jfurifien haar kwr.lykluidende Spreekwoord: fi fecifii nega, dat is: Wanneer gy bet gedaan bebt, zoo ontken het. Vermits aldaar zal waar worden; Niets is zoo kleyn ge/ponnen, of 't komt wel aan de Zonne. Daar helpt niets: maar welk regt de ftrenge Richter geven zal; zulks zal in een Oogenbïik voltrokken worden. „ Zoo als de Heere, „ wanneer Hy Iemant zal vinden, wanneer „ Hy roept, zoo zal Hy hem ook richten." Het  .. ' (245 ) Het zal alles aan den Dag komen. Alhoewel veele Venus-Kinder en, haare Spelen by Nacbt bedreeven hebben, zy zullen dog veel klaar, der gezien worden van de gantfche Wereld als by de klaarlten Zonnefcbyn. Daarom fprak de Propheet Natban tot David: Gy bebt bet in 't verborgen gedaan: maar Ik zal deefe zake doen voor gantfch Ifraël, ende voor de Zonne , aSam. 12: 12. Daar zal de Woekeraars niet baaten haar Goud, den Gierigen haar Zilver, den Bedriegeren haare liften en Jtreeken, no^ den Kooplieden haare te korte Ellemaat, en te b>c gewigt;-daaromtrent zullen veel tekort komen. Zondig deswegens een ieder zoo veel hy wil, vlied een ieder het Licht en de Getuygen, zo veel hec hem belieft, zyn Leven en Bedryf zal dog aan den Dag komen. Want alfoo ze<*t de Propheet: Ik QwW) aan u, [preekt de Heere der Heyrfcbaaren, ende ik zul uwe Zoomen ontdekken, boven uw Aangezicbte, ende ik zal den Heyderten uwe Naaktheid, ende den Koningryken uwe fchande wy/èn, Nah. 3: 5. Als de fchaamteloofe Cbam de fchaamte z'ynes dronken Vaders Noacb ontbloot, en hem te gelyk befpot hadde, ontwaakte Noacb, cn hem vervloekende fprak hy: Vervloekt zy Canada: een Knecht der Knechten zy hy zynen Broederen. Genef. 9: 25. Ach , gy ondankbare Kinderen, en verftokte Zondaren ! Tegenwoordig flaapt wel Christus in het Bed der Barmbertigbeid op het blaauwe Gewed: door de Liefde, jegens u ingedronken; maar Ach! Gy ontbloot Hem door uwe Zonden, en befpot'Hem-door allerhande Ondewden. Q3 AI-  ( 246 ) .Alleen ten geenen Dage des Gericbts zal Hy als een fterke ontwaken , Pf. 77. Die als van den Wyn dronken is geweeft, en zynen Vloek tegen uw uitfpreken, en u van zyn Gezelfcbap feerooven Eeuwiglyk. Ite meledicli in ignem ceternum ; Gaat fte Zamfon, was ook met veele Vyanden orn> ringd; maar evenwel nam Hy de Deuren der' PoorteQk wil zeggen, die twee Houten des' Kru^jjes,) die de rechte Poorte is, tot hét' Hemelfche Paleis, en droeg die op den Berg-. Calmria. Zie Matth. 27. en Joh. 19. , De H. Auguftinus Meditat. Cap. 39. in Overdenking van het fmertelyke Kruisdragen ^ roept uit: Ziet O Heere! myne Misdaaden zyn over myn Hoofd gegaan, als eene fware Laft zynze my te fwaar geworden; en zoo Gy t met, wiens. Eigenfchap is, altyd zig te ontfermen en te verjchoonen, de Hand uwer Majefteit 'er onderlegt, zoo werd ik gedrongen erbarmelyk nedergedrukt te worden. O, myn'jV sü ! zekerlyk gaan wy verlooren , als gy niet helpt; maar uwe Barmbertigbeid laat zulks niet toe, na dien Gy U al vosr zoo veele Eeuwen hebt voorgefteld, om ons te redden, en uwe Hand onder ons te leggen. Ja , niet alleen bebt Gy uwe Hand 'er onder gelegt; maar ook het gantfche Lichaam aangeboden. Wie zal zig dan niet van gantfcher Harten voegen tot een gering Kruys, wanneer Hy zig daar door met U geheel-en-al vereenigt? De Zalige Amandus of Henricus Sufo Dialog. Cap. q: leert: met welken Godt in het Harte, of met welken Hy zo innerlyk vereenigt is, dat het Kruys hem ligt te dragen voorKomt, die heeft geen Oorzaak van klagen Niemant ontfangt uit Hem meer ongewoone' Zoetigheid, als alleen die geene, welke met deszelfs, onaangenaamfte Bitterheid verzadigt is Want die geen klaagt 't meefte, over de Bitter-  ( 25+ ) tirbeid der fcbaalen, dien de Zoetigheid van 't Pit verborgen is, ende de /maak nog niet heefc' bevonden. Daar ipreken wel zeer veelen in den vooripoed van het Kruis, maar de werkelyke tegenwoordigheid daarvan veroorzaakt finerte, ja' die verzochte Menfchen geraaken zömtydsvan Angft zoo verre, dat zy meenen dat God t baar geheel heeft vergeten, en dat zy al hét Kruis alleen dragen: Maar, Ach! waardfte Gemoederen ! Befchouwt uwen Heiland, en heft uwe Oogen op, na uwen onder het Kruys gebogenen Jesum; en bedenkt, of gy een gelyke Elende, Lyden, en Vernedering aan uw zeiven hebt uitgeftaan. Overweegt, of'er eene Pyn en finerte zy, als die geene, welke Hy lydt. Zie Thren. i. verf: 12. En uit aanmerkinge daarvan, die Hem alfoo met den Laft des Kruijjes befwaart in zyn Hart en Gemoed aanziet, kan zig niet beklagen; maar zal zig veel meer, onder alle hem overkomende Verdrukkingen, met een verheugt Gemoed weg werpen, en de zulke met geringe fmerte verdragen. Een ieder meent wel, dat' zyn Kruis het fwaarjte , bardjie, en onverdragelykfte zy ; maar Hy houde zulks alleen tegen dat geene, 't welke de geliefde Jesus op zyne zo tedere Schouderen heefc gedragen , en hy zal bevinden, dat het nog zeer zoet zy. * Miflchien werpt gy tegen en zegt; wanneet zulk een Kruis u, ichuldigen, ware opgelegt geworden , dan zoud gy'dat gaarne dragen. Maar hoor : Zyt gy onfcbuldiger als de onfchuldigfte Jesus ? Gy begeert te weetén, wat voor  ( 255) VQOr een Misdaad, Zonde of Ondeugd u doof eene Krankheid op hét Z?edde heeft geworpen? Zeg my wat voor eene Mishandeling heeft Jesum gebragt onder den Lafl des Kruyffes? Zyt gymiffchién zonder Zonden, als Üy? wel* ke is het onfcbuldigfte Lam, i Petr. i: 19. Gy beklaagt u fezeer, over de On-Eer,met welken men uw goed Gedrag bevlekt. Is niet Christus als een Verleyder des /^o^r, én een Duyvels-Kunftenaar, aangeklaagt geworden ? Gy hebt misfchien geenen Trooft van de Aarde? maar draagt evenwel alles metGedult, en zulk een gebrek zal u de Hemel Vergoeden. Want zulk een, Efi difcipulüs ille, quem diligebat Jesus, is die Difcipèl, welken Jes u s lief hadde, Joh. ai: 15, 16, i7. Daar had eens Iemant zyn Wyf, van wegen hare ongemeen groote Luybèid gefla^en, waar ten evenwel met den Blinden aan den weg. daar van los zyn, en roepen alzins: Jesu, gy Zoone Davids , ontfermt u myner, Luc. 18: 38. Ach, waardigfte Gemoed! weet gy niet, dat dien de Heere lief beeft ,Hy Kajiyd , Hebr. 12: 6. ten einde hem geen grooter Kwaat bejegene. Zoo als dit dan ook met eene byzondere Vreugde getuygt de Koninglyke Propheet, daar hy zingt: De Heere beeft my wel bard gekajlyd, maar Hy en beeft my ter dood niet overgegeven, Pf. 118: 18. Welken hy wel verdient hadde. Ik ftaa wel toe, dat gy veel goeds verricht, en Oeffend ; maar bedenkt, hoe veel Tyds verloopt, dien gy met Lediggang, en allerlerhande Tydkortingen doorbrengt en verflyt. Daarom doet u de Mildrykfte Heiland met diergelyke wederwaardigheden aanfpooren, om vlytiger te zyn, en meer Deugden te vergaderen, niettegenltaande van zulke Ongelegentheid veelmaalen de Zonde de Oorzaak is. • Als Joab de ftad Abel belegerde, van wegen den Rebel Zeba, en voorfs zig toeruftede om op dezelve te jlormen; toen riep daar een wyze Vrouw uit de Stad: waarom wilt gy de Stad omkeeren, die eene Moeder is in 1/raèl verderven? waarom foudet gy bet erfdeel des 'Heeren verflinden? Joab antwoordde, en zeide: Het zy verre, bet zy verre van my; dat ik zoude verflinden en dat ik zoude verderven. De Zaak is niet alfoo, maar een Man van het geJbergte Epbraims, wiens naam is Zeba de Zoone .van Bicbri heeft zyne band opgeheven tegen den Koning tegen David; levert bem alleen, zoo ■ zal  ( 2^7 ) ïai ik van defe Stad aftrekken. 2 Sam. 20: i<5" 19-21. Desgelyks doet ook de rechtvaardige Godt, wanneer de Zonde in de Menfchen na binnen Jluypt, als de erg^e Vyand Gods; dan belegert Hy de zulken met veelerïey Kruys en Lyden: Hy werpt op, onderfcheydelyke 5otaerken en, Batteryen der Gejwellen; Hy zet zulke eene Plaats in het Water van allerley Vochtigheden en Waterzucht: Hy maakt verfcheyde Loop-Graaven, Mynen, door den vreetenden Kanker: Hy befcbiet de zulken , met memgerley Kunjl - Vuuren van den warmen en kouden Brand: Hy werpt de Muuren hares Vleefcbes ter neder, door de Verpakkingen der Ledematen. Maar, waarom is de allergoedigfte Heiland zoo fcherp tegen de Menfchen, welke dog niet wil den tiood des Zondaars, maar dat hy zig bekeere en leve, Ezech. 33: 11. De Oorzaak is alleen, Ach, waardigfte Hart! wyl gy de Zonde inlaat! werpt, die na buiten over de Wal uwer Lippen, door een Berouwvolle Biecht , zoo zult gy van alle zulke Elende verloft worden. Eene bedroefde en zeer aangevochte Ziel llelde, op eenen Tyd, haar Kruys voor, aan den met het Kruys beladenen Jesus; by de hartelyke Overdenking van deffelfs zoo zwaar Kruys,en hare Swakbeid, hoorde zy als eene ftemme in het binnenfte hares Harte: Draagt zulks met Liefde ± myne Dochter, want ik wil, d it gy de Bitterheid mynes Kruyffes beproeft; ten einde gy aan my alleen door Liefde verbonden blyft: Ik wil, dat gy de bitterheid van myn 11. Deel. R ^ruys  ( 253 ) Kruys fmaakt, op dat gy als dan ook de Zoetig* beid myner Vreugden meer moogt erkennen. Ik wil dat gy veracht zyt, en gedrukt met Kruys en Lyden, op dat gy myn Vriendinne zyt, in de Eeuwige Vreugde. Zie Joan. Taul. in Concio: Wanneer een Schip in Gevaar is, van Schipbreuk en Ondergang , en alfoo van de Winden op de Zee herwaards en derwaards word gedreven ; echter het Scheepsvolk daar van ziet, dat een ander Schip het Land of de Haven bereykt, word het Volk van dat eerfte Schip met Hoope gefterkt, om ook op gelyke wyfe het Land veilig te bereyken: gelyk ook een Soldaat, wanneer hy bemerkt , dat zyn Kapitein met vliegende Vaandel des Vyands Muuren beklimt, een Hart als onder de Riem word geftoken, om hem na te volgen, en de Stad te veroveren: Alfoo is de Wereld eene onftuymige Zee , in welken wy dagelyks veele Gevaaren en Moeijelykbeden onderworpen zyn; dewyl wy nu weeten, dat zoo veele Uitver. korenen de Haven des Heyls bereykt, en als met vliegende Vaanen , in het dragen des Kruyffes , over alle Scbanffen en Bolwerken des Hemels klimmen ; wy moeten manmoedig wezen, om ook daar heen te geraken, en de Wapenen des kruyffes ridderlyk voeren; want bet Koningryk der Hemelen word Geweld aangedaan, en de Geweldigers nemen 't zelve met geweld. Matth. n: 12. In de Boeken der Koningen 2 Reg. 6. leeft men, dat de Kinderen Ifraè'ls ten tyde van Eli/a, Hout hieuwen by de rivier de Jordane; waar by het gebeurde, dat Iemant een Hout vel-  (259 ) afviel6" wrr T/rr ? ^ in het ^* ««■ viel £/i/a fneed daar op een /fotó af, en wierp het in >t ^r/en deed he boven fwemmen. Tot ons Voornemen dient zeer fraay het geene de H. Hierommts zegt: Hier is Elifa, om met het Hout l zoeken de ^ die in liet ^«ter ï ze na boven heeft doen fwemmen. Want, het £fto/f' Ff"*'*"*** het verbodcne iloat tot in de diepte der ffcZ/e js gevallen is wederom door het Hout van Christus Kmy en den Doop des in het ParadysZ £r, ,ee"e Zee, op welke de Menfch als een onervaren Zeeman, rond Snrf-ffder^ ^uftinus SoUloq.C "5. uit, O CArtflo JES ui ees^e # p ^ ^ fcbeHjn Gejlacbts, wiens Licht van verre onder de dikke en duiftre Nevelen, op de On' ö7eT„fe te™or/cbyn komt ,'vekcL onfe wFmU nu GlmS ter Zf*-St£rre, op dit •ay tot U, als eene, zekere Stad, geleid werden.■ Regeere en fiuur ons Schip met Uwe ™nd, en met het [iuur-roer Uwes Kruyiïesl ten einde wy niet verzinken in de Baar el-op der/Zi 0nfiu}™gbeid des Waters niet onderdrukken, en de Diepte ons niet ver/linde • maar trek ons met het Hakken en HouTn t's^yfes uit deze Zee, tot U, onfen eenigln Ph2?.\- % Wy mer blir'hnde als de Tooren de aanl êyPte^ ^ om ™acht™- ae, aan de Haven des Hemelfchen Vaderlands nauwelyks niet weenende oogin aanfcZuwel Dit Hout des KruyJJes, van 't welk de H. R 2 Au-  ( 26b ) Augujtinus fpreekt, en dat Christus op zyne Schouderen heefc gedragen, is dat EereTeken, in 't welke de Leeraar der Heidenen roemt; zeggende: Het zy verre van my, dat ik zoude roemen anders, dan in het Kruyjje on- . zes Heeren Jesu Christi, door welke de Wereld my gekruyjjigt is, en ik der Wereld. Gal. 6: 14. Waar uit men kan afnemen de ware Navolging, door welke de Menfch begeert zynen Liefhebbenden Jesus na te volgen: want niemant een Navolger Christi kan zyn, als die alleen, welke alle Kruys en Verdrukkingen , met Lydzaamheid verdraagt; Daarom ook C11 r i s t u s zegt: Wie zyn Kruys met en draagt, ende my na en volgt, die en kan myn Difcipel niet zyn, Luc. 14:27. Niettegenftaande die geen welke meent en zig bemoeit , het Kruys en aile fwarigheden , om Christus na te volgen, te .ontgaan, die valt onder een ander Kruys , dat hem veel bitterder zal worden. Want, dewyl hy het zachte Jok Christi niet dragen wil, zal hy door de befchikking der Goddelyke Gerechtigheid, met veele en fwaare Lajlen beladen worden , onder welken hy Vermoeid leggen zal* Elk een van Jesus toegezonden Kruys is een tot het Hart gezonden Liefde-Boode, en alle Verdrukkingen zyn koftelyke Genade-Tekenen zyner Honigvlietende Liefde. Die nu deeze haren Genaden-Penning, met de grootfte Blydfcbap omdragen, en op het vlytigfte bewaaren; zullen alfoo alle Wederwaardigheden , Angft en Nood, met Gedult verdragen , en in hunne Harten, als koftbare Juwee- len  ( 2<5l ) len influyten , ten einde zy door Ongeduldhen met ontnomen worden. Want, niets fcbooners. kojtelyker, aangenamer en gewenfcbter kan 'er voor eene verliefde Ziele zyn, als het Krui te dragen en Verdrukkingen uit te ftatnwant, by aldien 'er in deefe Wereld iets geweeft was dat edeler, kojtelyker, en den Menfche nuttiger geweeft was als de Verdrukking Godt dan zulks zynen Eenig-gebore Zoone had gegeven: Maar, dewyl 'er niets Edeler en A ojt baar der voorhanden was, zoo heefc Godt willen hebben , dat Hy meerheeft moeten Lyden en Uitftaan , dan alle Menfchenwant des Lydens Loon, is eene drievoudige Kroon. Daarom is a i. Zalig ja Zalig die zig zelfs kan geneeren. Het Lyden te dragen, en fmerten en ftrydlerwyl ze na deez Vergankelykbeid leeren,' steeds met zig te voeren, dat eeuwig verblydZalig, die alles geduldig wil dulden, Vermits zy den Hemel wil dubbel verfcbuldmEen ieder tot Lyden zig daarom bereyd. Tydelyke Smerten en rampen te lyden ' Scbyntnuwel onmoog'lyk by veelen te zyn; ■ Maaralle verdrukking brengt eeuwig verblyden. Eene Eeuwige Vreugde voor eeuwige Pyn: Het tydelyk Lyden beeft immers een Ende, mZSn °m, deEeuwige ^eugd' voor zal zende, me wil er dan zonder bet lyden ooit zyn? R 3 3 J  ( 262 ) 3- In H Tydelyk Lyden zyn fmerten te vinden; Dog bet tydlyk 'lyden vergaat ook als Jneeuw; Verdwynende ras als verdwynende Winden: Op tydlyke Welluft volgt wee van alle Eeuw: DeJmerten der Helle zyn zonder een Ende; In tydlyke fmerten, wanneer God ze u zende; Zyt moedig en dapper en Jlryd als een Leeuw. 4- Alle eindige Plagen zyn ligtlyk te dragen, Wanneer men ze ziet by eene eeuwige kwaal; De Tyd'lyke Smerten en Plagen ons jagen Tot de eeuwige blydfcbap in's Hemelfcb-Zaal: De Tydlyke pynen en bittere fmarten. Gevoelen wel zeker vereenigde barten; Maar blydfcbap die vergoed bet te eenemaal. 5. De BruiJJchende Baar en de Rotfen wel knellen; Zy flaan in de Woede zeer fuijjend na baar ; Maar diepe Steen Rotfen, die rmjjcbende Wellen jftiet agten, jlaan pal byzulk woedend misbaar; Dewyl zulk een bruijfcbend en woedend fel kraa~ ken Haar flegts zo veel fcbooner en zuiverer maaken: En zo is 'er ook by bet Kruis geen gevaar. 6. Indien goede Vruchten zal dragen onze Aarde , Van moet zy bearbeid en wel zyn bebouwt; Waarop zy na 't ploegen eerfi krygt haare waarde, Ter*  C 263) Terwyl men baar anders niets veel toebetrouwt: Met 'f fcberpe Ploeg-Tfer moet men baar verfcbeuren, Zo wakker als nodig, waarop zal gebeuren, Dat zy bare Vrucht brengt meer als honderdvouwt. 7. Zo nodig als ooit, moet een tuin dan afwachten Den Tuinman, met Spaden, enRyven en Lyn, Zal by zyne Bloemen voortbrengen in krachten, Van zo veele kleuren, die aangenaam zyn; Zo moet ook elk Menfche, die niets is als Aarde, Vjak, omgekeerd worden , om vrugten van waarde Te dragen, die blyven, in lyden en pyn. 3. Wanneer men uit eene blok wilde formeer en, Naar t oogmerk een beerlyk en welgemaakt Beeldt Dat ieders oogftreelde, en ieder moeft eer en, Zo is 't flegts, dat dit blok de ftoffe meedeelt; Maar hamer en bytélmoet dan nog befnoeijen, Hem van zyne takken die ftonden te groeijen, En alles, het geen den Beeldbouwer verveelt'. 9. De Potaarde worden bewerkt en gekneeden; Zy word van den Werker zeer leenig gemaakt, Bevochtigt, gedrukt, en met voeten getreden , Zo lang de begeerte van hem daarna haakt; Zo wil Godt ook menigwerfmet ons bier leven, Wanneer ons de pynen en fmerten doenbeeven, R 4 Want  ( 264 ) Want Hy tot ons befte zo over ons waakt. 10. Gelyk in den Moolen het Koom word gemaalen Tot 'een zo wit zuiver als koftelyk Meel En men bet door Jleenen in Zakken ziet daalen; Zo gaat bet ook, 'vaak met den Menfche geheel % Christus zal op dat zyn Graan moge blyven, Hen door de Kruys jleenen dryven en wryvens Op dat zy niet werde der Helle ten deel. ii. He Ballen de [lagen in hoogte doen jagen, Hè Hamer brengt 't Zilver, ook eenigen Cier; He Boomen en Planten meer Vrucbten Jïeeds dragen, Wanneer baar bewerken een' goed Hovenier i. De Wynftok brengt numet de Druyven behangen, Waar na niet dan allen zo kragtig verlangen, En die men ziet grypen met zo veel pleifier. li. Ontfangt men een Wonde, m' is nog niet gefcbon' den, Om dat bier geleden, geftreden moet zyn.^ Geen Buit zonder ftryden, wierd immer gevonden, Het ftryden en lyden brengt buit aan niet klein: Wie dan begeert voor zig. een fcbat te vergaaren, Die moet bi§r ook lyden ontelbaar Bejwaren; Het perffen der Druiven maakt eindelyk Wyn. 13- Hoe fterker een Bal wierd op Aarde geftagen^  ( 2t% ) Jloe meerder en Jlerker hy over zig fpringt', Hoe dieper een Boompje zyn Wortel wil wagen Hoe hooger het vocht zig na boven toe dringt: * Hoe dieper de Baar en in d''Afgrond als vallen, Hoe hooger zy maaken als zoo veele wallen; Met 't drukken der Jnaaren den toon men als dwingt. 14. De bittere fmerten bet Hart wel aanranden; Verdrukkingen zyn 't wel, die bitter ons flaan. Maar alle nogtans zyn veele kaarffen, die branden, Die alle verlichten de Hemelfche baan: Niemant moet tegen dit Lyden dan fcbelden; Wyl zulks in den Hemel ons zeer veel doet gelden. Zo wy maar in Godsvrugt manmoedig voortgaan. 15- Verdrukking in deze tyd is als niets te achten, Tegen die eeuwige en vreeflyke pyn; Jiyzonderlyk, als wy voljtandig betrachten, De Hemelfche blydfcbap, om daar in te zyn: Want allen op J e s d s verlievende Harten Is niets aangenamer als deefes tyds fmarten, Bemin gy dan Jas dm, zoo. word gy reyne 16. De Tyd'lyke Pynen zyn zo veele fmarten, Dewelke verkrygen den cierlykflen krans; Dewelke befcbutten voor Zonden de Harten, Als eene zeer jïerke gemaakte fcbans: Wanneer zig by Avond de Zon beeft verborgen, Is zy voor de Mmfchen den volgende Morgen, R 5 Veel  ( 266 ) Veel fcbooner en liever in Jtraalende Glans. 17. Wanneer zig den Dag beeft bekleed met bet Duister , En zig beeft bedekt met een treurig Gewaat; Scbynt my de Karbonkel in grooteren Luifter, En werpt zyne Jtraalen voor ieder te baat: Zo ook eene Ziel, met fmerten omgeven , Door Kruys en door Lyden in 't Duif er gebleven, Scbynt bier na te klaarder in Zaligen Jtaat. 18- Hoe flerker dan blaafen de Stormen en Winden, Op den breede groenbruiffcbende Waterplas; Hoefnelder een Scheepken de haven zal vinden, Verdeelende vaardig zulk vertreeklyk Glas : Zo ook Kruys, Pynen, en Smerten, en Lyden, Wanneer wy van deefe Waereld dan fcbeyden, Die maken ons open ten Hemel een' Pas. 19. O Heilig dan Lyden, wie zoude u ooit myden? Zulk myden is fcbeyden en wyken vanGoor; GeenMenfcb zal ooit myden, zo koflbaar een Lyden, Zo by niet wil worden bier Namaals ten fpot; Het Lyden zul zeker in Vreugden verkeeren , Ja 't Lyden zal zeker de Vreugde vermeeren, Op Lyden volgt zeker bet Zalige lot. . 20. Wie't Lyden dan lief beeft, die leeft ook in Vreugim, Wyl  C267) Wyl cil bet beminde bet Harte verkwikt' Mn 't Lyden leyd ons op tot alle Deugden Als men bet bezadigt recbt weegt en bet wikt: Bemin dan Pyn, neem in de fmerten genoegen, Dank Godt, die het alles tenBefte wil voegen. Mn lyd zo geduldig wat Hy u befcbikt. Nu mogte mogelyk Iemant tegenwerpen, wanneer het Kruys en Lyden zoo nuttig, heuglyk, en hoog geacht werd; waarom is het dan zo befwaarlyk en moeijelyk te dragen ? Ik bemerke hier driederley Oorzaken. Eerftelyk, van wegen te kleyne Liefde, die wy tot Christus onzen Verlolïer hebben; ten anderen, dewyl wyzoo weynig aan die groote Nuttigheid, welke ons uit de Verdrukkingen omftean, overdenken; ten derden, wyl wy zoo weynig betrachten , het heylige Lyden en Sterven, het welke Christus onzen Hi iland, om ons elendige Menfchen , heeft geleden; derhalven zegt de H. Gregorius; In gevalle het Lyden Christi onzes Heeren, ons recht in het Gemoed wierd gebragt, zoo zoude ons geen Ding zoo bart, droevig, en bitter zyn, dat wy niet met Lydzaambeid onfes Harte, zoude willen verdragen. Godt bewyft geene geringe Genade en Eer aan den geenen, welke in deefe Wereld met Verdrukkingen aangevochten wordt. Maar, Hy maakt de zulken Hem zeiven gelyk, en deeld met hen zvneuitgeftaane Angft , Moeite, Verdrukking, en Vervolging. Het is wel zo, dat zulk Verdragen van Wederwaardigheden fmerten veroorzaakt, want daar door word zyn Naam verdedigt; dog het Kruys brengt .maar eene korte en  ( 268 V en kleyne Pyn, en daar na eene eeuwige Vreugi de. Dien alleen valt her ook flegts'befwaarlyk en verdrietelyk, wien het tegen flaat; maar welke het Lief heeft, is het zeer aangenaam, na de Wereld wel verachtelyk, maar by Godt in groote Eere; vermits het Kruys den Toorne Gods veel eerder uitblufcht, als gene geheele Traanen-Zee. Het Kruys veroorzaakt den Menfch den Goddelyken GenadeVloed en de Vriendfcbap, en maakt van eenen Aardfchen een Hmelfchen Inwoonder. Het Kruys vercierd den Menfche met veellerhande Deugden, trekt hem van de Wereld af, en leid bem tot de Goddelyke Eeuwige Gemeenfchap; want het Kruys is de zekerfte en kortfte weg daar heen. Het Kruys heeft eene zoo groote Nuttigbeid by zig verborgen, dat die geenen, welke het regt kennen, het niet anders zullen aanmerken , als een onfchatbaar Gefcbenk van de Hand Gods; Ja, den mildrykften Godt dag en nacht, onophoudelyk, Bidden, om de Genade, van eenig Kruys te mogen ontfangen; Om kort te zyn; het Kruys is niet ongelyk het Duifent-Gulden-Kruid, dat den Menfche behoed voor eenen gevaarlyken Val, en de Ziel in Ootmoedigheid behoud. Veroorzaakt Zelfs* kennis, leert de Wysbeid, befchut de Kuisheid, en brengt de 'Kroone der Eeuwige Zaligheid. Maar hoe veelen zyn 'er, welke gevaarlyIcer en nader ann haar Verderf waren', als een verzinken tuflchen Scyllis en Charybdes, die echter nog door het Kruys zyn gered geworden? Hoe veelen zyn 'er, welke als Wilde onvernuftige Dieren hebben geleeft, en zig fchan.'  ( 2 ö"9 3 fehandelyker wyfe in het vuil der Zonden, a!ó Swynen, hebben omgewenteld, maar door hec Kruys op den rechten Weg zyn geraakt? Hoa veelen zyn 'er, welke aan de Lieflykbeid harer Zielen,gantfch verwelkt fcheenen , endoor het Kruys , als eene Lieffelyke Roofe , van den Dauw van de groenen May, bevochtige zyn geworden ? Wat heefc Nebucadnezar, Dan. 4. na zyn Zondig Leven, weder tot de Boete gedreeven, als alleen het Kruys? Wat heeft Manajfe, toen hy de Afgoden Offerde en Vereerde, wederom op den Waaren Weg gebragt,als het Kruys? Want na datbemzyne Vyanden gevangen hadden weg-gëvoert,en hy met Berouw over zyne Zonden was aangedaan* hy is in zig zeiven gegaan, en heeft zyn Leven gebeterd. Zie 1 Chron. 33. Wat heeft den Moordenaar aan het Kruys, deefe goede Woorden te wege gebragt: Heden zult gy met myn in het Paradys zyn, wanneer hy Jk sum heeft gebeden, gedenk myner als Gy in uw Koningryk zult gekomen zyn, als alleen het Kruys? Zie Luc. 23: 42, 43. Nademaal het Kruys maakt van eenen van Schlensburg eenen VryHeer van Debetman, waar door men moet en als gedwongen word tot het Goede. Dus is dan het Kruys die Magneet, welke den Menfche tot Godt trekt, hy wil, of hy wil niet. Het Kruys is als een zoete Balfem Reuk, voor het Aangezichte der Goddelyke Majefteit, waar over zig het gantfche Hemelfche Jerufalem verwondert. Het Kruys bekleedt de Ziele met een bovenmaten fchoon Kleed, bekroont dezelve met welriekende Roojen,'en begaafc haar  ( 2?o ) haar mee eenen zeer fchoonen Scepter, vaii den allergroenften Palmboom, Wac beeft de Martelaar en verlterkt, om zoo veele Pynen te lyden, als zulke Eigenjchap des Kruyffes ? "Wat is de Oorzaak geweelt, dat zy met een verheugt Gemoed, zig alle Tormenten hebben onderworpen, als zulke Eigenfchap des Kruysfes? l aar meld een zeker DoBor by Job.Gerfon j L. de trib. Conc. 4. dat, of fchoon een Mensch zo Rechtvaardig en Heilig konde zyn, dat hy gantfen reyn en onbevlekt van alle zonden ware ; ja, dat hy zelfs waardig wierd gemaakt, om met de Engelen te fpreken , (in vita ejus) 200 als een zekere heilige Boetvaardige gebeurt is; zoo zoude dezelve dog, zooveel niet verdienen, als die geen, welke maar éénen éénigen Ramp met ware Lydzaambeid in deeze Werelt om Christus heefc verdragen, in eene waare Liefde, om Hem na te volgen. Wie geeft my dan het Kruys van Christus, ten einde ik het drage, en Hem navolge. Ach, zoetfte Jesu.' geef my, dat ik U lief hebbe, en uit begeerte tot U aflegge allen lafi van vleeffcbelyke Neigingen, en de allerfwaarfte Lallen der Aardfcbe JVellufien, welke myne arme Ziel beftryden enbefwaren: legt my dan Uvo Kruys op, op dat ik U navolge, en met Uwen Apojlel my moge beroemen, een Na» volger van uw Lyden te zyn. Zie Gal. 6. Zoude dan een onvernuftige Efel, dien de Natuur een Kruis op zyn Rug heeft afgebeeld, beter zyn als ik, die na het Evenbeeld Gods, en tot eenen Navolger Christi, ben gefchapen ? Neen,  lm) Neen j neen; maar, O myn Godt ! druk my ooïé in, eene Afbeelding des Kruyffes, op dat den Laft wel op myn Lichaam, maar de Zoetigheid in myne Ziele rufte. Dog ik bid te gelyk ook om Gedult en Lydzaambeid, om U te kunnen Navolgen; O myn Jesu! onderden aangenamen Reuk Uwer Zalven, Cantic. i: 3. Ondertusfchen wil ik ter iVauoZgmg,noodigen alle Harten, met welken Gy uw vermaak hebt, op dat, wanneer ik Jlaap, myn Hart nogtans wake, en met haar te gelyk begeere, 'U ondes den Laft des Kruyffes te verzeilen. I. Komt, gy Lieffie, u wilt bereyden U vergiet in Traanen ryk; Mynen Jesum, wilt geleyden, Ey, kom hier, en loop gelyk: Voegt u bier, blyf niet lang ftaande. Want myn Jesus is bier gaande, Met zyn Kruys beladen fwaar; Kom dan allen met malkadr. 1. Hoe veel ftaan moet Hy verdragen 3 Onder fwaar en laft gedrukt; Niemant kan genoeg bier klagen; Hem beweenen; daar gebukt Hy geduldig zynen Rugge Voor den laft niet Meld te rugge", Haar Hy dezen zwaar en laft Houd, nogtans, geduldig vaft.  ( 272 ) 3- Hercules wil men berichten W'S van eenen Jlerken ftand, Dragend, als Poeëten Dichten, Zelfs den Hemel op zyn hand; Hy gebruikte dog de Zynen, Die dan ook daar by verfcbynen, Mjjchien aan Vermoeitheid va[t; Draagt Hy zoo dien fvoaren laft. 4. David heeft weleer verflagen Goliath tot zyne ftraf, Hebbend flechts by zig gedragen Eenen fwakken Herders-Staf: Maar de Slagen, vol van waarde,Aan den Vyand van deze Aarden En den Hemel niemand gaf, Dan flegts Cbriftus Herders-Stafi Samfon nam voel beide Poorten, Droeg die ligt, en onverzaagt; Maar ziet Jesus andre foor ten En veel fwaar der Poften draagt: Nooit iets fwaar der is gevonden, Dan alleenig onfe Zonden; Jesus was voor zulke alleen Slegts een Drager, anders geen. 6. 'Als ik verder noch betrachte, Hoe  ( 273 ) Hoe Gy, O myn hoogfte Godt/ My de Vreugd en Wellufl bracbte, Voor de Wereld gantfch ten fpot: Dan mag ik my niet beroemen, Nog ook my gelukkig noemen, Of 'k moejï zyn, en zo alleen. Harder als metaal of fteen. Als ik voor 't Gemoed en Harte, Breng zoo groote Qjiaal en Pyn; Is terflond van groote fmarte, Gantfch ontroert het Harte Myn: Het moefl my geheel ontzinken, Wyl Gy gaat myn Kruiskelk drinken En verwond word door 't gefpuis, Dat u klinkt aan 't booge Kruys. 8, Daarom, hoe zou'het zigfchikken, Als ik zonder Kruys zou zyn? Wil my door uw Kruys verkwikken, En wegnemen myne Pyn? Neen, Neen, dit zal niet gefchieden, Wyl ik voor geen Kruys wil vlieden s Dragend zelfs myn Kruys tot U; Zoo als my betaamt op nu. 9. Wyl gy dan het Kruys wilt dragen, Voor my, met zoo fwaar e Pyn; Ik zal niet van 't Kruys ontflagen Ooit, en zonder Pynen zyn: II. Deel. S Zal  ( 27+ ) Zal ik immer u gelieven, Dan moet my uw Kruys wel blieven. En genieten groote Vreugd;- Van Uwe allerboogfte Deugd, 10. Wyl Gy zyt de waare Liefde Die altyd bet Kruys geleid; Die U tot bet Kruyjje griefde, Maak my tot bet Kruys bèreyd: 'k Min de Doornen meer als Roofen, Die myn Lieffte beeft verkoofen; Op dat door den Doornen-ftruik, Ook de Roos voor my ontluik. ii. Want, ik kan bet Kruys niet fabelden, Wyl bet my by Uwen Tbroon; Onuitfpreeklyk veel doet gelden, En brengt een' gewenfcbten Loom Hebt Gy niet ook veel geleden, En tot op bet Bloed geftreden? Waarom zoude ik zonder pyn, Zonder Kruys en Lyden zyn? > 12. Daarom wil ik gaarne dragen, Wat my fcbikt de lieve Godt; 't Kruys my altyd zal behagen, Met de Pynen, Smert, en Spot: Wil met Vreugden zulks nooit baten, Nooit en nimmermeer verletten, Jesus volgen en den baati- Hy  ( 275 ) Hy droeg fchande, fmart, en fmaadt. i3- Kon ik mynen Arm verand'ren, In eerf fterk geboeiden Band ; En die Banden met malkand'ren Doen aan de eene en and're Hand: Acb, hoe zoude ik niet heen loopen, Zulken Band voor my te koopen, My te binden aan dat Kruys; Dat ik bad Jïeeds in myn Huys. 14. Acb, boe zou ik het omvangen, Als een Vriend de Bruid omvangt; Want na Hem is myn Verlangen,En na Hem myn Hart verlangt: Niets ik liever wilde erkennen, Om my aan Hem te gewennen, Liever als O Kruys! zeer zoet, U te hebben in 't Gemoedt. 15- Want Gy zyt die gulde fchaale, Daar in legt verborgen wys; Dat, waardoor men 's Hemels Zaale, Open doet, bet Paradys: Zonder U, alle Eeren-Tyken Moeten immer van, my wyken; Gy zyt my de Liefjle Gaaf, En, ik zonder U een Slaaf, S 2 lf>.  ( 27Ö ) 16. Een' Liefde-Boode 'k U noeme; Want Gy my de Lieffte zyt, Waar op ik altoos zal roeme, Wat myn hart verborgen lyd: Wanneer dat Gy 't Hart doet oopen, Kan ik alles van U hoopen, Daarom, ik U in myn Huys; Lief beb, O Eerwaardig Kruys l 17- Wyl Gy op de Ziel doet fpreiden, Zulk een beerlyk Bruiloft-kleed, Waar door men na 't korte lyden, Leeft in alle Vreugde en Vreed'i Kan een Zeilfteen ooit zoo trekken? Gy wilt my tot vreugd verwekken i Daarom Gy myn boogfte gaaf Zyt, betj bid ik, die my laaf! 18. Gy wilt dog de Ziel bekroonen, Gieren met een goude Kroon; En baar eeuwiglyk beloonenAls zy u dient, Godes Zoom Ja Gy blusfcber haar er Zonden, Houdt baar vaft aan U Verbonden, Meer als ooit een Heer zyn Slaaf, Door de zoetfle Kruyffes Gaaf! 19. O Gy Zaligfte der rampen,. Die  C 2?7 ) Die gy met gewenfchten Dwang, Veelen hebt aan willen klampen, En gericht bebt bunnen Gang: Van des Werelds woeji gewemel, Op den rechten Weg ten Hemel; Daarom ik U in myn Huys Lief heb, O gy waardfte Kruys! 2.0* Ey, zoo kom dan Pyn en Kwaaien, En wat nog al meer daar by; . Dog mei Uw Genade-Str aaien, Jesu, kom bejlraal ook my; Op dat ik na Kruys en Lyden Niet van U meer moge fcbeyden, Maar na Kruys en zuiv're deugd Eeuwig zy met U in Vreugd. Ja wel: wanneer wy de verborge Zoetigheid kenden, welke in de Verdrukkingen legt; dan zouden wy de Zeylen onfer Begeerten veel wyder uitfpannen, tegens derzelver bruyflchende Winden, als tegens de lief kooiende Luchten der Goddelyke Vertroofingen; terwyl wy ons met eenen zeer grooten Scbat van Droefbeden kunnen verryken; waar tegen wy groote Verantwoording van wegen de Vertroojïin*. gen hebben. Ach ! waar waren . 'er tegenwoordig veelen, als zy de Scheepvaart hares Levens richten , na de Noordftar van haare Neygingen. wanneer haar Godt niet in den Weg had gellaan , door het toegezonden Kruys? Ontelbaar waren zy reeds gedragen .geworden S 3 door  ( 278 ) door de Wind der Dertelbeden, in de wilde Woeftenye der Tdelbeid. Zoo is dan het Kruys een gelukzalig Onweder , dat veelerley loopende Begeertens afwend,zo dat zy gedwongen worden, te zeilen in de zekere Haven der Goddelyke Liefde en Vreefe ,'daar zy anders op een Bed zouden zyn geftorven, alwaar de Dieven haar Leven eindigen zonder Krankheid; en niet ongevoeglyk:want voor zulke Guyten behoort eene zulken oneerlyke Rufiplaats. Het is een gewenfchte Dwang, welke veel meer aanfpoort tot het Goede, als het Tuchthuis te Amfier dam; en niet te Onrecht, want op zulke Boeven paft gelyke Tuchtiging, en voor zulke Vogels eene niet ongelyke Kevie. Het is een zoet Geweld, 't welke veelen meer gedreven heeft, buyten haar toedoen tot de Deugd, als de Roeden van Hercules: en waailyk niet onbillyk, want tot zulk een Stokvifcb-beuken behooren zulke Hamers , en tot eenen zulken Dans vereifcht men een gelyken Hakkebordfiager. Het is een Gelukkig Lyden, welke den Menfch eenen onwaardeerbaaren Schat der Hemelfche Ver dienfien geeft; en nietteonregt; want voor zulke Armen behoort eene zulke Aalmoeffe, uit welke hy, die ze ontfangt. de Liefde en Genegenheid des geenen kennén kan, die ze fchenkt. Het is wel zo , dat alle. Tuchtiging, die zoo lang.duurt, ons niet Vrolyk vóórkomt.,mm. als iets treurig; want alle Kaftydinge, als die tegenwoordig is, en fchyntgeen(zake) van Vreugde^^.mdar van Droefbeid te zyn: dog: daar nct.\ geejtzz&mn baar eene vreedzame Vrucht der Getoob . recij. I  ( 279 ) recbtigheid, den geene die door dezelve geoeffent zyn Hebr. ia: n. Want dien de Heere lief heeft, kaftydhy, ende Hy geejjelt eenen jegehken Zoone, dien Hy aanneemt, Vers 6. Wanneer nu Godt den Zoone geefjelt, zegt de H. Augujlinus in Pf. 9: 14. dan verzorgt en heelt Hy bem onder de Hand des Vaders, die Hemgeeffelt; vermits, als Hy hem geeffelt, om zyn Erfdeel aan teneemen, hy hem onderricht van de Erfenis ; en Jluyt Hem van dezelve niet uit terwyl Hy Hem Jtraft, maar daarom Tuchtigt ~Hy bem, op dat Hy de Erfenis zoude ontfan°m. Want gelyk als Goud en Zilver in het Vuur werd gezidvert, alfoo worden de Menfchen , die Godt behagen, in den Oven der Verdrukkingen bewaart; daarom moeten wy roemen in de Verdrukkingen, weetende dat de Verdrukkingen Lydzaambeid werkt ; ende de Lydzaambeid bevindinge , ende de Bevindinge hoope; ende de Hoope en befcbaamt niet, om dat de Liefde-Gods in onfe Herten ïs] uitgejlort, door den H, Geeft die ons is gegeven, Rom, 5: o, 4,5. Inzonderheid, wyl wy daar toe Geroepen zyn; vermits ook Christus voor ons geleden heeft, ons een Exempel nalatende, op dat wy zyne Voetftappen zouden navolgen , 1 Petri 2: 21. Hoe wy nu Denzelven moeten navolgen, leert zeer fraay de H. Ambrofius in Pf. 37-- daar hy zegt: De Rechtvaardige begeert zyn Leven aan te ftellen,- -na de Gehkheid zynes Geliefden; hy fwygt op de Aanklagte,beledigtzynde, laatbydejchuU vaaren; en acht de Befpottinge niet, .ten einde, by Denzelven navolge, welke als een Lam tot, de S 4 Slacht'  ( s8o ) ^ Slachtbank geleyd, zynen Mond niet opgedaan beeft; want by weet zeer wel, dat de Heere naby den geenen is, die verflagen van Geefle zyn, en helpt dien, die nedrig van Harte zyn. Zie Pf. 37. Waarom ook David zingt: Al ging ik ook in een Dal der Schaduwe des Doods, ik en zoude geen kwaad vreefen, want gy zyt met my. Pf; 23: 4. Hoe bemerken wy nn, dat Godt by ons in de Droef beden en Verdrukkinge is ? daar kan ons de H. Bernbardus op antwoorden in Pf. go: 16. daar hy zegt: Als wy met Verdrukkingen bezocht zyn zo laat ons op Godt hoopen, want wie zoude de allerminfte wederwaardigheden zonder Hem kunnen uitfiaan ? zonder zyne Tegenwoordigheid, zouden wy zyn in de Verdrukkingen als een roerloos Schip by bruyffende Winden, onder de onjluymige Baar en. Als David verhaalde, wat voor koftelyke Zaken in de Schatkamer der Goddelyke Majefteit gevonden worden, noemt hy voornamelyk de Wind, en Onfluimigbeid der Wederwaardigheden. Qui producit ventos de Thefaurusfuis, Pf. 135: 7. Hy brengt de Wind uit zyne Scbatkameren voort. Alle Oud-Vaders verftaan deefe Plaats van de Wederwaardigheden. Daarom, als de Bruid haren Geliefden in alles begeerde te behagen , als mede om hem tot hare Liefde aan te zerten, bereyde zy voor Hem eenen Hof; plantte allerhande Boo. men daar in, verkwikte en verfrifchte dien , met.levendige Bronnen, en vervulde hem mee de fchoonfte Bloemen, met eene nodiging van den onftuimigfle Wind: Surge Aquilo&'Veni Au-  ( *8i ) Aufter, Cantic. 4: 16. Ontwaakt NoordenWind, ende komt gy Zuyden-Wïnd, doorwaait mynen Hof, dat zyne Speceryen uitvloeiden. De Zielen der Uitverkoornen zyn de Bruyd Gods , en een Lufthof, in welke de Boomen der Deugden, de Bronnen der Genaden, de Bloemen der goede en heilzame Begeerten. en de Vruchten der Verdienften geplant zyn; die alles nu kan niet waffen, nog zig in de hoogte verheffen, by aldien de Wederwaardigheden des Noorden- en Zuyden Winds zig niet verheffen , en hem doorvoaaiien: maar bv Dnnr- waaijing deefer Winden kan eene zulke Ziele zeggen Als een Palmboom ben ik verhoogt ge* worden, Ecclef. 7. Want hoe meer de Palm* boom gedrukt en bef waart word, hoe meer hy in de hoogte watt: Alfoo ook eene Ziel, hoe meer zy door Wederwaardigheden en Verdruk-' o diugcvutmeu wora, noe meer zv eten tiemei nadert. Ss HET,  ( 282 ) HET XXII, HOOFTSTUK. Wie flryd tot op de laatjle Man, Zig billyk dau-beroemen-kan. Als Ifadc zynen Zoone Jacob beval, uit zyn Vaderland te gaan, en zig in Mefopotamien te begeven, ten Huyfe van Betbue'l zynes Moeder Vader, om zig in Huwelyk te begeven met eene der Dochteren Labans, zyner Moeder Broeder; zoo volgde hy 't Bevel zyns Vaders, en vertrok van Berfeba: Maar, na  ( 233 ) na dat hy aan eene Plaatfe was gekomen,daar hy na den Ondergang der Zonne ruften, en flaapen wilde, nam hy eenen van de Steenen, die daar lagen, leyde die onder zyn Hoofd, en Hiep aan dezelve Plaats. In den Slaap zag hy eene Ladder, die op de Aarde ftond, welker Top aan den Hemel reykte ,• ook zag hy de Engelen Gods op dezelve, op en nederklimmen, en de Heere zig op die leunen. Gen. 28. Een niet veel ongelyker Ladder ftrekt zig ook van de Aarde tot aan den Hémd, en die word ons ter betrachtinge alhier voorgeftelt, namelyk het heylige Kruys; op welke niet alleen leunt de goedertierenfte Heiland, maar is ook zelfs aan dezelve gehecht; ten einde Hy niet wykende van voor de Oogen onfes Gemoeds tegenwoordig blyve , gelyk als een ware Noord-Star, na welke ons Hart zig met rechte Wending, zonder eenige Dooling neygenmoge. Want, dewyl de Wereld niet anders is, als eene groote voyde Zee, op welke de arme Menfch van de Baaren der Weder, waardigheden omgedreven word; zoo is het heylige Kruys, een aan den Oever vaftgewortelde Boon_i, aan wiens Stam, wy het Scheepken onfes Gemoeds, dat van verfcheydene Beweegingen been en weder-geworpen word,vaft kunnen maaken. Want de Wereld anders niets is, als het Doolhof van Dedalus, in welken de helfche Minotaurus, de Menfchen na de Ziel flaat, zoo is het. heylige Kruys, als eene behulpzame Draad van Ariadne , door welke hy .werd uitgeholpen; wanneer de Wereld  ( 284 ) feta anders niet is, als eene gelykEgyptifcbe, door de Zonden als taftelyke Duyfternis; Zoo is het heylige Kruys, die fchitterende Tooren Pharos, aan welken men uitgeftoken zien kan het helder ftraalende Licht Jesus Chris« tus. Wanneer de Wereld anders niets is, als een vreemd Land, door 't welke de Nakomelingen van Adam, na het ware Vaderland moeten reyfen: Zoo is het heylige Kruys hen by de groote Hitte der buytenlpoorige Minnevlammen, een gewenïchte Schaduw brengende Boom, onder welken de Menfch zig kan verkwikken. Daarom, wanneer ik zulks aanfchouw, zoo dunkt my, ik zie den Boom des Levens, die midden in het Paradys geplant was, Gen. 2: 9. of de Staf van Mofes, die de Slangen der Egyptenaars verflonden, en het. Water te Mara zoet gemaakt heeft, Exod. 7 en ij. Wanneer ik myne Oogen na het zelve richte,zoo dunkt my,ik ziedenThroon van Salomon die op Leeuwen ftond, 1 Reg. 10. Den Tabernakel des Verbonds, die met Vleugelen der Cherubynen bedekt is, Exod. *t. Of wel den fleutel Davids, die de Eeuwige Deur opfluyt; den Staf Jacobs, met welken wy door de Jordane deefer Wereld gaan, Gen. 32. Den Slinger Davids, met welken wy den helfchen Reus ter neder vellen, 1 Sam, 17. en de Ladder Jacobs, op welke wy ten Hemel klimmen , Gen. 28. De geliefde Hailand zegt van zig zeiven; Ego/urn Paflor Bonus, Joh. 10: 11. Ik ben de goede Herder. Nu, wanneer een goede Herder ziet, dat zyne Schapen hier en daar verftrooit zyn, zoo Plagt  ( 285 ) plagt hy zomtyds op eene hoogte of Heuvel te klimmen, ten eynde hy van haar te betermogt geboort, en hy aldaar ook zelf mogte gezien -worden. Christus Jesus, de ware Herder, als Hy in deefe Wereld gekomen is, en heeft waargenomen, dat de Meenigte des Menfchelyken Gejlachts, als verftrooide Schapen waren, en door de Zonden verdorven; Zoo is Hy op den Berg Calvarie geklommen, ja zelfs tot den top des Kruyffes, en heeft Zevenmaal met eene fterke Stemme, zyne Schapen toegeroepen, dat Hy ten laatfte Hees wierd, 6? clamans voce magna exjuravit, Luc. 23: 46, en Hemde Stem met de Ziele ontvlogen is: In het Philippynfcbe Eyland Manilla, word een wonderzeldzame Boom gevonden, welke den Inwoonderen, zoo wel als de WaterBoom in Canarien, voor eene levendige Bron dient, en eene groote menigte met overvloedig Water voorziet; dog niet op gelyke wyfe: vermits deefe gemeenlyk met eenen Nevel of eene Wolke ftaat bedekt, en laat zyn Water van de Bladeren naar beneden druypen; maar de andere groeit aan eenen dorren Oord, uit welken, wanneer hy aan den Stam o?Tak een weynig gefcheurt werd, een lieflyk zoet Water_ voortfpringt. Een hooge en ruuwe Oord is de Berg Calvaria, op welken een zulke Boom van krachtige Verkwikking te zien is; namelyk, het heylige Kruys, dat niet minder aan zyne Takken en Stam van den daaraan uitgeflrekten Voeten, Handen en Harte van Jesu verwend, eenen meer als lieflyken zoeten Drank ons geeft, en zig uicbreyd tot eene aan- ge-  ( 286 ) geriatrie Schaduwe, waar onder zachtelyk is te ruften, want niets aangenamer kan 'er zyn, als by heete Zonnefcbyn de fchaduwe is. Waarom ook de Propheet Jonas zig zeer verheugde over den Wonderboom, toen die hem, eene Schaduwe veroorzaakte, Jon. 4: 16, Natbana'èl verkwikte zig ook onder de Schaduwe ee. nes Vygenbooms, Joh. 1: 49. Gelyk ook die geen niet minder verlangde, welke fprak: Ik 'hoope onder de Schaduwe der Vleugelen des Heeren te ruften. Daarom zegt niet ongevoegelyk Origenes Homil. 3. in Cantic. die door Liefde gewond zyn, zoeken baren Troojl onder de Boomen. Weshalven de verliefde Bruid zig verheugende, ook uitriep: Ik bebbe groote luft in zyne Schaduwe, Cantic. 2: 3. van dien ik begeere; namelyk de verliefde Bruyd of uit' verkoorne Ziel, onder de Schaduwe Christi Jesu; vermits Hy zyne Hand heefc uitgeftrekt, op dat Hy de gantfche Wereld zoude overfebaduwen. Want, zo als de H. Ambroftus zegt: Zyn wy niet in de Schaduwe, daar wy door de bedekking zynes Kruyffes, -van Hem befebermt worden ? daar op Hy geleunt heeft, op dat Hy onfe Zonden op zig neme, daar wy door de Hittè onfer Misdaden en Overtredingen afgemat zyn. Daarom, O waardigfte Hart! bedwing uwe Oogen opwaards te zien, naden geenen, die daar aan hangt. Zie aan zyne onichuldige Geflalte; Zie aan, Zyne Lelie-witte Borft i "die overal verwond, en met Bloed befprengt is. Betrachte, hoe het Cryjtal zyner Oogen in de Schaduwe des Doods is verduystert, en het Coraal zyner Lippen verbleekt is! Brengt  C 287 ) Brengt u te Binnen, hoe zyn allertederfte en uitgemergelde Led-en verdorren! Neem ter Harten, hoe uit zyne geopende Zyde, doorboorde Voeten en Handen, fpringen de aangenaamfte Beekjes van zyn allerheyligfte Bloed! Overweeg, hoe zyn Koninglyk Aangezicht bevlekt door Speekzei, Slagen , en de DoorneKroon is vervallen! Zyne uitgebreide Armen verftyven, en zyn anders met alle Schoonheid begaaft (Lichaam niet anders bedekt zy, als met purperverwige Wonden [ waar Hy zig heen wend, daar werd Hy met bittere Angften omgeven ; want Hy alleen de Perffe heeft getreden, en heeft den bitteren Kelk voor alle Menfchen Smaaken en Drinken moeten. Zie Jef. 63: 3, Ja; zo fchriklyk was zyne Martelifatie, dat veel eerder de welsprekendheid aller Redenaars zouden verftommen , en de Vloed, aller harer Woorden opdrogen, wanneer zy zig verftouten wilden, zulken droevig Treur/pel, met gelyke droevige Verwen af te maaien. Dan, wie kan genoegzame Klaagwoorden vinden, om te befchryven die zeer groote Pynen en Smerten, die Doodelyke Zuchten, dien Vloed der Traanen, welke met Bloed gernengt, over het geheele Lichaam nedervloeiden ; alfoo dat het fcheen, (zoo als het ook was) of alle fmerten te zamen in den gekruifigden Jssus waren byëen vergadert. Welk Gemoed zal zig kunnen onthouden van -bittere Traanen te vergieten, in Overweging, wat de geliefden Jesus aan het Kruys 'heefc uitgeftaan? Waaflyk het moeft een Doof en Ongevoelig Steeiiklippig Hm-zya,dat in Over- den-  ( 288 ) denking deefer Pynen en Smerten zig niet Hert beweegen. De Liefde jegens den gekruifigden Jesus moet daar wel zeer koui zyn, welke niet kan uitperjfen eenige Traanen jegens hem die voor ons al zyn Bloed heeft uitgegoten. Ach, allen! gy die van een oprecht Hart zyt, Ach! word dog bewoogen door dat purpere Bloed, dat uit zyne Wonden voortvloeide! Allen, zoo veelen gy eenige Harte Droef beden lydet, merkt open ziet,hoe geene fmerten tevergelyken zyn, by den geenen, die alle onfe Smerten draagt. Het ware niet te verwonderen, wanneer in Overweeging deefes , onfe Herten berftede, en wy van wegen groot Medelyden machteloos daar heen zonken; nadien by zyn Lyden zelfs de Steen-Rotfen fcheurden, de Aarde beefde, de Zon met een bedekt Aangezicht, zig in een fwart Rouwkleed kleedde, en hare Straalen introk, ten einde zy haren Schepper een Medelyden bewees. Zie Matth. 0.7: 51. Wanneer dit Ongevoelige Schepfelen hebben gedaan, hoe veel te meer paft dat ons? wyl Hagar, als zy haren Zoon Ifmaè'l in de Woeftyne Berfeba had verlaten, en het Kind grooten Dorft zag leiden, te rugge is gegaan, ja hem niet langer aanzien mogt; maar zeyde uit een bedroeft Harte: Non videbo morientem puerum, Gen. ai: 16. Op dat ik het Kind niet en zie fterven. Hoe veel meer Medelyden zullen wy dan hebben met Christo Jesu, welke uit lomere Dorft jegens onfe Zielen fterft? Ach, waardigfte Hert! hoe is hetmogelyk, dat gy ook niet fterft, wanneer gy hoort, daruw Godt den Dood isgeftorven? Het  f 289 ) tist gantfche Joodfcbe- Land beklaagde deii Dood van den dapperen Krygsman, Judas Machabceus, en beweende hem met deefe Woorden: Qjiomodo cecidit potens, qui falvum facie, bat populum Ifra'éll t Mach. q: 21. Hoe is dn Grootmachtige gevallen, die Ifraèï zoo veel verloft beeft ? Waarom wilt gy dan ook alfoo niec doen, dewyl gy ziet en hoort, dar Christus Jesos, om uwe Ziel te verloflen, in den ftryd en flag is omgekomen ? David, als hy had vernomen den dood van zynen Zoon Abfolom, riep hy uit: Abfolom, myn Zoone! Myn Zoone Abfolom! Och, dat ik, voor u geftorven ware Abfolom, myn Zoone, myn Zoonel 2 Sam. 18: 33. Ach myn Jesu! wie geeft my, dat ik voor u fterve! daar Gy den Dood uit zuyvre Liefde voor my uitftaat; dat ik uit Jegen-Liefde ook voor U fterve. Geene Verdrukking, Vervolging, Pynen nog Smerten zyn 'er té vinden, welke my verhinderen zouden, met eenen Laft U na te volgen , door veelerley Verachting, Spot en Smaat, tot in den Dood. Onderwylen is my de grootfte Smerte, dat ik zonder Verlangen des Levens, nog Leven, en niet veel meer met U fterven. Want het Leven is my een Dood, en myn rechte Leven ware wanneer ik uit Liefde tot Ü mogte fterven; wyl ik anders niet vermagte fterven. Alleen Zoet ontfteekt myn Hart tot .lieven $ Goddelyke Liefdes-Brand] 1L Dssl. v Daar  ( 290 ) Daar meê kan ik my gerieven. Zuchtend1 in dien Liefde-Jland, Ach', ik leef, en dog niet leve, Wyl ik flegts in Hoope fweve, Die alleen daar been zig richt, Dat ik flerf uit Liefde-Plicht. 2. Zoete Hoope, met zoet Lyden, Hoope, vol van Kruys en Pyn'. De Vertroofting in 't Verblyden, In myn leven; zoetfie Myn! Ik in Vrees en Hoope leve, Zoo lang ik op Aarde fweve; En alleen my dat verdriet, Dat ik Jlervend fterve niet. 3- Als twee Harten zyn gefcbeyden Van eikanderen voat ver; Zoo lang zyn zy in bet lyden, En fchynt geen Vreugtvolle Ster: Zoo ook wanneer ik moet lyden, Zyn van Jesu bier gefcbeyden; Die aan 't Kruys zyn IHoed uitgiet, Dan fterf ik, en fterf dog niet. 4- Jesum aan het Kruys gehangen, Houd de zoete Liefde-Brand-; Doet myn Hart daar na verlangen In gewenfchten Vrybeids-fland: Maar, Helaas! ik ging te gronde, Wyl  ( 291 ) Wyl ik aan U niet bad gevonde, Jesum, dat zo Godlyk Licht, Daar ik ftervend my na richt, 5- Acb! boe is het zoo verdrietig, In de Elende zyn zoo lang; Die ik acbte dog gantfch nietig, Daar ik leef in Liefde-Dwang 1 O gy Kerker myner Leden! Schenk my U en Uwen Vreden; Waar zyt Gy ? geef my nu iet, Eer ik fterve van verdriet. 6. Abfolom, als die moeft miffen, Zynes Davids Aangezicht, Stierf ook (regt in 't gewiffe,) _ En verliet, naar 't hart, het Licht: Hoe zal ik dan langer leven, En verbannen beenen fweven Van dat beerlykjie Aangezicht? Ach, ik fterf l dog fterf in 't licht. 7- Zig zoo wyt de Elenden [trekken, Dat myn Leen 'er Krank van zyn, 'k Kan my met geen' trooft bedekken IVog verdragen zulke Pyn: Acb! myn Hart breekt van het waaken, Smerten zyn 't, die 't als doorftaaken; Wyl zoo lang bet Godt niet ziet, Sterf ik, dog en fterve niet, V 2  ( 292 ) 8. Waar men Godt niet kan genietent Is bet Leven als een Gal; Ja, dat Wachten doet verdrieten; Derf ik Hem, ik derf bet al. Acb, myn Jesu! doet my leven, Om U myne Ziel te geven, Aan dat Kruys-Hout dat Gy bied, Wyl ik ftervend, fterve niet. 9. Word ik van dén Dood bekroopen, Dan Leeve ik in Hoope nog; En my zeker maakt myn Hoopen, Dat ik fterve, en leve dog: Acb\ boe lang zult gy uitblyven, Om Bitter-zoet my te ontlyven', O Dood! die my gunfte bied; Wyl ik ftervend fterve niet. 10. Niets tal my van Jesus fcbeyden. Geen Verdrukking, Angft en Nood; Geene Smerten Kruys en Lyden, Ja zelfs niet de felle Dood: Wyl dit is myn grootft Verlangen, Om met Hem aan 't Kruys te bangen, Want zo lang men dit niet ziet, Sterf ik, dog en fterve niet. ii. Zag ik van den loog gevlogen, Dood,  ( 293 ) Dood, in deze zelfde ftond, Eenen pyl, uit mededoogen, Waardoor ik myn fterven vond! Jk verwachtte U met Verlangen; Wanneer zal ik dog erlangen, Dat gy uwen boog affcbiet; Wyl ik ftervend fterve niet. 12. Leven I laat my bier niet fvoerven, Sterk Acb! is de Liefde-Kracht; Leven! laat my Uflegts derven, 't Kruys is my en zoet en zacht: Leven! 'k wil u gaarn verlaten, Dood! wil myne Vreugde baaten,' Uwen Pyl op my affcbiet; Wyl ik ftervend fterve niett Zoet is ,t fterven, en verwerven, Wat men wenfcbt zoo meenigmaal; Gy myn Leven! myn Verderven, Ach, Verderven! zoete Kwaal! Leven! waar uit is ontfprooten, Dat Gy houdt zoo lang geftooten Leven! 'k bid u, van my vlied, Wyl ik ftervend fterve niet. 14» Ach, myn Godt! Gy zyt myn Leven,, Wat zou my meer waardig zyn, Als dat ik tot U verbeven, V 3 Nu  ( 294 ) Nu verlies he>t Leven myn? Doodt! doe myne Leen verftyven, Om by mynen God te bly ven l Ik zyn Liefde niet geniet; Wyl ik ftervend fterf nog niet. 15. Al moet ik dan zyn gefcbeyden Van myn' allerzoetften Godt! Ja, zoo lang ik Hem moet myden, Is myn leven Dood, ja fpot: Acb dat ik niet kan verwerven, Met U aan bet Kruys te fterven; Jesu! O.' dog op my ziet, Wyl ik fterf en fterf dog niet. 16. Ik in groote Elende fweve, Die my overal doet Kwaad; Stervend' ik myn Hart Hem geve, Wyl ik fterf, en 't Leven haat: Waarom zoude ik my Vermeeten? Waarom van geen Kruys bezeten? Van dat Kruys dat ik niet vlied, Daar ik ftervend, fterve niet. 17. Waar zyt gy, O Doodt \ te vinden, Met den Boog en Pees en Pyl; Om van 't Leven my te ontbinden? Gy vertoeft te lange wyl, Om my langzaam te verwonden, Laat  ( 295 ) Laat een pyl my zyn gezonden; My beroof van 't Levens-Licht, Om u zo te zyn verplicht. 18. Als ik zie myn Godt verborgen, Onder 't witte Bloemen-Veld; Hoopt zig myne hoop met zorgen; Alles myne Ziele kweld: Hoope maakt my veel Verdriet, en Wyl ik, om haar te genieten, Ben berooft, dog van my vlied; Wyl ik fterf, en fterf dog niet. 19. On» in Hoop Hem aan te fchouweni Is myn Hart zeer aangedaan; Om op baar nogtans te bouwen, Vrees en Smert my komen aan*. Een verlies (ik vrees) voor handen, Wyl voor my nog Kruys nog Banden, Is met Jesus opgericht; En zo boude ik 't Levens-licht. 20. Ik beweenen wil myn Leven, En betreuren mynen Dood; Wyl de Zonden my aankleven, Die voor mynen Godt zyn bloot: e s u s.' Acb, laat my verwerven , Aan bet Kruys met U le fterven, Om oprecht te zeggen; Zietl Heere, ik fterf, en fterf dog niet. V 4 Als  ( 296 ) Als Abfolom aan eenen Eykenboom bleefhangen, wierd hy van Joab, met éne pylen doorstoken , 2 Sam. 18; o, 14. De Zoon desKonings van Hemel en Aarden, Jesus Christus, is ook door de Strikken der Liefde hangen gebleven . aan den Boom des Kruyffes, en wierd niet minder met drie Nagelen doorboord, en aan beyden Handen en Voeten aan hét Hout des Kruyffes gehecht. Tot een voorbeeld hiervan (telt ons Mofes Num. 21. de kopere Slange vóór, zoo als hy dezelve in de Woefly» ne heeft opgerecht; ten eynde de geenen, die van vuurige Slangen zouden gebeten worden, deefe kopere Slange aanzien en levendig mogten blyven : Alfoo moeit des Menfchen Zoon verhoogt voorden, op dat alle die in Hem gelooven, niet verhoren zouden gaan, maar het eeuwige Leven hebben, Joh. 3: 14, 16. Want dit heylige Kruys is een Sleutel, welke voor onfe Deugden den Hemel zal openen. O kostelyk Kruys! fjeerlyke en fchoone Boom. O Ceder-Boom van den Berg Calvarial O altydgroenende Lauwer-Boom! welke ons voorden vuurigen Blïxem van Gods Toorn befchut l O hemelfche Olyfboom'. door welken de Barmbertigbeid beduydt wordt! O Edel met Wonderwerken vervult Kruys! U vreefen de Duivelen, U Eere de Engelen, en U bidden de Menfchen aan. Gy zyt die hooge Tberebintbus aan welkers Wortel ónfe Jacob, Christus, de Afgods-Beelden van Laban, die de Zonden der geheele Wereld zyn, heeft begraven , Gen, 35: 4. Gy zyt die fterke Kelder, daar die groote Wyn-Druyf der Menfchelyke Na- tuu*  ( 297 1 «rare Christi ]esu, in uitgeperfl: is geworden, üoor dat Kruys is gevolgd de Glorie des Hemels , de Schrikken der Helle, de Hoope der Wereld, de Vergeving der Zonden, de Vermeerdering der Genade, de Trooft van alle Bedroefden; vermits het Kruys is als het Betbfaidafche Bad-Water, met de vyf pypen der Wonden , waaruit dat heilzame Water vliet, dat onfe Zielen kan reynigen en gezont maken. Dit Kruys is als een Schild, 't welke voor onfe Voeten alle Pylen der Wederwaardigheden, kan doen nedervallen. Het is een Teken, door 't welke wy alle onfe Vyanden overwinnen ; want Christus Jesus ftrekt zyne lieffelykfte armen uit, om alle onfe drukkende Smerten op Hem te nemen, en alfoo onfe Zielen te befchutten; gelyk de H. Auguftinns Libro 13. Confejj. C. 3. daar msede ook overeenftemt, daar hy zeyd: Hoe tantum fcio, qui male mibi eft prater te, non folum extra me, fed etiam in me ipfi; £? omnis copia, qm Deus meus non eft, egeftas mibi eft: Dit weet ik alleen, dat my zeer verdrietig is zonder U, niet alleen buiten my, maar ook in my zeiven; ja, allen Overvloet buiten Godt, is myn Armoede en Gebrek : dit Kruys is my eene aangenaame Fonteyne., uit welke vyf der aangenaamfte bronnen fpringen, tot Trooft alle der geenen, die met een byzonder Verlangen, het friffebe en levendige Water, als een Hert begeeren ; quemadmodum deftderat cervus ad fontes 'aquarum, Pf. 43: 2. Gelyk een Hert febreeuwt tia de Waterftroomen , alfoo febreeuwt myne Ziele tot U, O Godt.' Laat ons dan zulke V j Ge-  ( 298 ) Genade-Bron ook zoeken , op dat wy hem vinden. _ Alleen roept OrigeTies Homil. 10. in diverf. uit: Wie zal my vuyzen, dien myne Ziele lief beeft? Wee my\ waar zal ik Hem vinden? De Puiten, Bronnen en Fonteynen, zyn gemeenlyk op de Markten der Steden, daarom zegt de Bruyd Cantic. 3: 2. Ik zal nu op [laan, en in de Stad ommegaan, in de Wyken ende in deStraaten. ikzal Hem zoeken, dien myne Ziele lief beeft. Maar zulks keurt niet goed de H. Hieronymus Epift. 11. ad Eujlo daar hy meld: I,i wil niet, dat gy den Bruidegom zoekt op de Straaien; ik wil niet, dat gy zult omkopen in de boelen der Stad, óf op de Markten, om te vragen na den geenen die uwe Ziele liefheeft. Maar waarom dat? Dit beantwoord de H. Ambrofius Lib. 3. de Virgin, nadien hy zegt: Cu >isius,aan het Kruys hangende, als een levendige Bron, word niet gevonden op de Markten, nog op de Straalen; want Christus is de Vrede, dog op de Markten is'er Twijt; Christös is de Gerechtigheid, dog op de Markt is 'er Ongerechtigheid; Christus is Arbeydzaam, dog op de Markt is de ydele Ledig-gang; Christus is de Liefde, op de Markten is 'er Haat en Nyd; Christus is het Geloove , maar op de Markten is 'er Bedrog en Meyn eedigheid. Hoe, en waar zullen wy Hem dan vinden ? Qucerilis me Cj? invenietis, cum qucefïeritis me in toto corde vefïro, Jer. 29: 13. Gy zult my zoeken, ende vinden : wanneer gy na my zult vragen, niet uw gantfche Harte. Waar evenwel, en aan welke Plaats? In het Hoogelied Salomons Cap.  ( 299 ) Cap. 7: 8. fprcekt den Bruidegom zelfs t Ik zal op den Palmboom klimmen, ik zal zyne Takken grypen. Over welke woorden de H. Bernbardus in ferm. 61, in Cantic. zegt: Door den Palmboom" word verftaan het H. Kruys 't welke het Kenteken is van zynen Stryd, en de Verlofftng van ons allen van de Gevangenis van den Vorft der Duifternijje; alwaar Hem zyne Handen en Voeten doorboord, en zyne Zyde met een Speer wierd doorftoken. Door dezelve Openingen is ons geöorloofr, den Koning uit den Steen, en de Oly uit de hardfte Steenrotfen te zuygen, ook te fmaaken en te zien, dat de Heere zoet is. De doordringende Nagels aan Handen en Voeten zvn drie Liefde Tekenen, die ons als drie opfluitende Sleutels zyn teder Lichaam openen, om daar uit te proeven de zoetigheid van zyn bitter Lyden , die den H Paulus alfoo had ingenomen, dat hy niet twyfFelde te zeggen: Ik bebbe niet voorgenomen, iet te voeeten onier u, dan Jesum Christum , en dien gekruiffigt, 1 Corinth. 2:2. Daarom zegt zeer wel de H. Auguftinus inPf. 104: Eft fine fine quarendus, quia fine fine amandus. O Zalig! en overzalig is die geene, welke zulken aan het Kruys hangenden Jfsüm altyd voor Oogen heeft want daar in is de Volheid der Gerechtigheid gezet, de Volkomenheid der Weetenfcbap , de Rykdom des Heils, en de Overvloet der Verdienfien ingefloten ; hier in proeft zomtyds eene medelydende Ziel eenen Dronk van heylfame Bitterheid, en eene zoete Zalving des Trooftes.  ( 3oo ) Als de H. Gregorius Homil. 33. in Evangl van de Boete van Maria Magdalena ipreken wilde, zeide hy: Wanneer ik aan de Boete van Maria Magdalena denke, zoo wilde ik liever Weenen als fpreken; dat wy veel billyker van het Lyden en Sterven Jesu Christi bekennen mogen ,• byzonderlyk, wanneer ons de Spreuk van den Propheet Jeremia Cap. 9: 1. voorr komt. Och, dat myn Hoofd water ware, ende myn Oogen een Spring-Ader van Traanen, zoo zoude ik Dag en Nacht weenen. Toen David had vernomen, datzynKrygsOverften Abner, door Joab omgebragt was geworden, verfcbeurde by zyne Klederen ,zucbte niet alleen over zyn Perfoon; maar hy vermaande en begeerde dat ook anderen desgelyks zouden doen, gelyk hy fprak: fcbeurt uwe Kleederen, ende gord Zakken aan, ende Weeklaagt over Abner heenen, Pf. 3: 31. Hoe veel te meer voegt dit ons Chriflenen , van wegen den Dood Jesu? Want met even deefe woorden kan ik U, waardfte Harten, indachtig maken, dewyl wy op deefe Wereld eene beklaaglyke Treurigheid veelal hebben; terwyl voor onze Oogen ftaat het lichaam Christi Jesu, wien de Jooden zoo fmadelyk hebben gekruifigt; verfcheurt niet uwe Kleederen, maar uwe Harten, Joël 2: 13. en weent mede by het Lyk onfes gekruyfigden Heylands. Zoo dra de Oude Patriarch Jacob den bloedigen Rok zyns Zoons Jofepbs had gezien, ontroerde hy zig dermaten daar over, dat hy zyne kleederen fcheurde , en viel tegen de Aarde; vervullende Hemel en Aarde met zyn Wee-  1301) Weenen en Zuchten, en wilde volftrekt geenen Trooft aannemen; want alzoo zegt de H» Schrift; Gen. 37: 34. Doe fcbeurde Jacob zyne Kleederen, ende leide eenen Zak om zyne lendenen, ende by bedreef rouwe over bem veele dagen. Maar een nog veel klaaglykër Treurfpel word ons aan den Stam des H. Kruysies voor oogen gefteld; namelyk de bloedige Rok der Menfcheid Christi , en deflèlfs fmadelyke Doodt. Wie zoude dan niet geduurig Weenen. Als de Vrienden Van Job hem gezien hadden , dat hy op eenen Mifthoop zat, gantfch erbarmelyk met Wonden en Sweeren, Job 2. daar by zich indachtig makende , dat hy té vooren zoo een ryk en aanzienlyk Heer was geweeft, hadden zy een groot medelyden met hem, en konden in geen zeven Dagen één Woord met hem fpreken. Wie is 'er nu onder U, door het Bloed Christi Jesu gekochte Zielen, welke, wanneer hy overdenkt, in hoedanige Geftalte de Zoone Gods aan het Kruys gehecht, met Doornen gekroont, met Geejjelen geflagen , met Nagelen doorboord * met Lanciere doorftoken ; zyn H. Aangezicht vol Bloed, en dat hy zoodanig bevlekt ,geklooft en gefpleeten is, welke te vooren een Vorftt der Engelen was, een Keyfer der gantfche Wereld , en een Hoofd aller Creatuuren, zig hier over niet verwonderen, ontzetten, zitteren, en den gantfchen Tyd zynes Levens Zoude ver* Hommen? De H. Cbryfoftomus Homilim in Pfal. 41. iüeld j dat de regte Minnaars dit gebruyk heb» ben,  ( 302 ) ben, dat zy de Liefde niet verbergen konnen; zonder zig uit te laten aan hunne Vrienden en te zeggen ,* dat zy deefe ofte geene Perfoon recht hef hebben : want de Liefde is een vuurig Ding, en de Ziele kan geenfins verdragen, dat zy zulks in ftilte behoude. Alfoo ook de verliefde Bruydegom Christus Jesus, die als van Liefde brand, kan het mede niet verbergen , dat hy zulks niet zoude te kennen geven, hoe brandiger Liefde Hy jegens het Menfcbelyk Geflacht hebbe: maar verlangt, dat een ieder aan den Stam des Kruyffes zoude zien: Want, gelyk als niemant eene Kaarffe aanfteekt, en zet die onder eene Koorn-Mate , maar op den Kandelaar, en zy febynt allen, die in bet buis zyn, Matth. 5: 15. Alfoo wilde ook dat Goddelyk Licht, het welke een ieder Menfche verlicht die in deefe Wereld komt, Joh. u 9. zyne Liefde-vlammen niet verborgen 'houden, maar wilde gezet zyn op den Kandelaar des Kruyffes, op dat het eenen iegelyken beftraalen zoude en verlichten. Hoe kunnen wy dan iets anders aanzien, als dit helderftralen.de Licht'? Wat beweegt ons dog, iets anders aan te fchouwen ? Waarom is ons niet alles onfmakelyk, en word alles van ons veracht ? Zie S. Bonav. 2. p. Stimul. Cap. Octavo. Wanneer de Koninginne Eflher tot den Koning Ahasveros in zyne kamer ging, verliet zy zig. op hare Schoonheid; dog zoo dra als zy zyne groote Majefteit, Hoogheid, Glans en Heerlykheid zag, ontftelde zy zoodanig, dat zy van dat gezichte in Onmacht viel, Efther j. Wat zul-  ( 3°3 ) zullen wy dan doen, waardigfte Harten! wanneer wy in de Kamer van onfen Koning Affuerus en VerloJJer Christus Jesus gaan, den Berg Calvaria met aandachtige Betrachtingen befoeken, zyne Ootmoedigheid, Armoede, Smaad, en Pyn aanfchouwen ? Meent gy niet, dat wy meer oorzaak zouden hebben, ons daar over. te ontzetten, en van enkele Verwondering verrukt te worden ? daar aan het Kruys Godt lyd en fterfc; de Schepper van zyn eygene Scbepfelen gekruyzigt word? wie beeft gelooft, dat wy geboort hebben! Jef. 53: 1. Wie heeft zig inbeelden kunnen, dat Godt, die onfterflyk is, heeft konnen fterven? Daarom fpreekt de H. Paulus: Wy Prediken Christum den gekruifigden, den Jooden wel een Ergernijfe ende den Grieken eene Dwaasheid, 1 Cor. 1: 23. En nogtans is het niet anders, Godt is gekruifigt, de Schepper aller Dingen aan den Stam des Kruyffes gehecht, en alle zyne beenderen heeft men kunnen tellen, Pf. 22: 18, O ongehoorde Liefde Christi Jesu'. JMiets moet ons deswegens liever zyn, als de aan het Kruys hangende Jesus. Ontbreekt ons iets aan de noodwendige Onderhouding der Natuur,'laat ons verheffen ons Gemoed, en aanfchouwen den armften Jesum, welke zig niet ontzien heefc de aangenome Menfchelyke Natuur, met gebeedelde Spys en Drank te onderhouden « en in overweeging daarvan, laten wy ons ook vernederen in de diepfte Armoede onfes gekruyften Heilands. Worden wy onderdrukt, vernedert, in 't geheel niet geacht, laat ons bedenken, hoe de AllerhoogfteGodt,  C 304 ) by zyne Intrede in deefe Wereld, zig vernedert heeft, onder de allerverachtelykfte Menfchen; die van Eeuwigheid de Allerboogfte was, heeft in den Tyd de Allerlaagste willen worden: Ja de Onbegrypelykjte begrypelyk, de Onmeetelykfte kleyn,en de Ongefcbape eeuwige Wysheid heeft, een Onmondig Kind willen zyn. Worden wy aangevochten van Hoogmoed en Hovaardy, zoo laat ons bedenken , hoe Christus Jesus zig op de allerveragtfte wyze heeft vernedert, terwyl Hy den fmadelykften Dood des Kruyffes, in hoogde Schande en Spot heeft geleden; en uit aaumerkinge daarvan zullen wy ons in onfen geliefden Heyland gantfch vernederen, en op den Weg der Ootmoedigheid na vermogen Hem gelykformig werden; dragende de Wonden en het Lyden Christi in onfe Herten. Ja, op dat ook een ieder op zyne Wyfe de Goddelyke Goedheid zynes Verloffers dankbaar moge zyn, zoo moet hy zig zelfs, en zynen èyg'en Wille, ja al het zyne aan zynen allergoedigften Verloffer , met een vrolyk Hart Opofferen, en niets meer te rug eylTchen; alfoo word hy met Christus van zyne Kleederen ontbloot. De omfwervende Oogen, eigenwyfe Samenfpraken, nieuwsbegeerige Ooren , alle Verluit-iging der Zinnen moet hy dooden, en zig bevlytigen, die te verdryven, of te drukkenonder de Doorne-kroon der Mortificatien. En, ten einde hy Christo Jesu , aan den Stam des Kruyffes gelykvormiger, en met Hem aan zulken Kruys-Boom aangehecht werde, hy lüoet  ( 3°5 > snoet niets overvloedig, niets onnodig, nog onbetamelyk aangrypen; zóo werden hem zyne Handen valt genageld, ja door Jtandvajtigbeid in Goede Werken, en Onthouding der buytenfpoorige Gemoeds-beweegingen, worden zyne Voeten aan het Kruys gehecht. En wanneer hy nooit die^krachten der Ziele, door het Vleefch'in eene Laauwbeid laat geraken, maar in het aangevangene wil Standvajlig zyn, als dan zullen zyne Armen met de.Armen Jesu, aan het Kruys 'uytgejpannen blyven, of wel met de gelukzalige Zondarejje aan de Voeten Jesu zitten, met den ongeloovigen Apoftel zyne Handen talten, met den gelukkigen Moordenaar hangen onder zyne Armen, en met dien Difcipel, welken Hy lief heeft, leggen op Zynen j'cboot: waar door hy zal verkrygen, dat hy ook niet Hem fterve aan het Kruys, en na het Kruys leven in alle Eeuwigheid Ondertusfchen wil ik in de Schaduwe, die ik begeere, den Tyd verdryven, met de navolgende VerJen, en overwegen. ï. ^Hoe alles loopt, en ieder boopt, Van Hitte zig te koelen De fchaduw na, om. alfoo dra Krachtloos de kracht te voelen, So wil ik öp dit oogenblik, By 't Lommer my verkwikken; Eer ik van Hitte, in 't dorre zii, En moet op 't Veld verflikken. ïï. Dub (de vorige V. is T.} V -d i?  ( 306* ) 2. Een teeder Schaap zal zynen flaap, By beeten Zomer raamen; Van Droogte zat gantfch mot en mat, Zig tot de Ruft bekwaamen: Om regt van pas, zig na het gras, Ter Weyde been te ftreven; En dit daarom, bem wellekom, En fcbaduw voord gegeven. 3« Een Hert zoekt ftruyk na zyn gebruykt In heete Zonneftraalen; Na fnellen loop, en goede hoop, In 't Lommer neer te daalenx Als bet verhit, in ieder Lid, Moeft rennen door de Heyden ; In zekerheid, den Vyand weid, Den Dood meend te vermeyden, 4- Een Wandelaar maakt zig ook klaar, De fcbaduw op te zoeken; Zyn Ruft,, beflemt, (in 't Hart beklemt,) In Lommerryke Hoeken: Wen heete ftraal, van s' hemels Zaal, Phsebus fcbiet over velden; Die hem zoo.fnel, in zyn geftel By 't gaan vervelend kwelde. , .... $• . . , uJl; Hy te gelyk, verlangt ter Wyk ' Een  ( 30? ) Een Water-Bron te ontmoeten; Om door die beld're Water-wel. . Den beeten Dorft te boeten; Hy wenfcbt in't woudt,,jdflt bem,een koud Zoet water moge drenken; En dat een fpringende Fonteyn Hem 'ï ruftend moge fchenken.. < Ik my ook zoek een Lommer-hoek, My onder baar te ftrekken; Die frifcb beloofd, om zo myn Hoofd Met fchaduwe te dekken: Als men my ras nu wel van pas, Zulk eene wilde fchïkk^n; Dan mogt myn Hart, na zulke /mart, Op nieuw zig weer verkwikken. (fri>" 'J:'l'-i\.;t%£l'Tït, Wie zal aan my, Acb, Doodenl vry, Dog die verkwikking geven; Die door zyn kracht en zuiv're macht, My zeer geruft deed Leven? Waar is een Boom, aan JBeek of Stroom, Daar onder ik kan ruften? En alfoo dan genieten kan Myn 's harte waare Liften. .8. ,1 ' Oy, Gy alleen, zyt dien ik meen, Die my zult kunnen laven; Die Jlerk uitvliet, en van zig giet, Meer als Engaddi's'Gaven; '"' *' V z Gy  ( 308 ) Gy, Gy alleen en anders geen, Dien God zelf wilde planten; Door zynen Geeft, die Wysbeid meeft $ Beloofd aan alle kanten. 9. Deef' boom gewis« zo ik niet mis, Geeft ons zeer zoete Dranken, Een' goeden Drank, voor Zielen Krank, Hy uitgiet; wilt Hem danken: De Vrucht mede is voor ieder fris, De kracht van Jesus krachten; Die beylig, vroom, zig aan een' boom, Liet ons zyn Na-gedachten* 10. Hier wil ik Jlaan, niet verder gaan, Hier is myn boogft Verlangen; Ach, mogt ik zyn met Hem gantfch ryn, En aan dien Kruysboom hangen!' Ook wil ik zyn, waar Jesus myn Z4g nu heeft heen begeven; Want zonder Hem, en Zyne Jlem, Geef ik haaft op myn Leven. ii. Ziet! hoe Hy is door fpesr gewis In zyne Zyd' door/leken; De Liefde had bier plaats gevat, Veel Wonden 't Lichaam breken: Ziet! boe zoo beld're Levens-Wel, Uit deze Wond komt vlieten; Ziet f hoe zo goed drie bronnen zoet Verwonde Leden fchieten. 12.  (3oo) 'V ?2* .ö'i is het Zap, Mes Levens Trap* Het zal myn hart verkwikken; En Jesus zal, in 't aardfcbe dal, Daardoor zyn beil hefcbikken: Een Dropje kleyn zal meerder zyn, Als alle jcbat der Aarde; Acb, bad ik dogl voor' 't fterven nog Zulk Dropje, vol van Waarde, *3' By deefen Stam, en Liefde-Vlam, Zig gantfch heeft uitgegooten Het befte deel, 't beil groot en veel, Is orts daar uit gefprooten: Acb! ziet dan aan dien Pelikaan, Die elk Jong zo wil fpyfen Met eygen bloed; O Hoog ft e Goed', Wil ons-Gendfi bewyfenl 14. Daarom aldaar, meen ik voorwaar, Myn Leger meê te ftellen; Al ware 'f fcboon, dat my tot Loon De Nagels mogten knellen: Jk zeg bet vry, en blyf daar by, Als gy bet wilt gedogen; En U genaê zo vroeg als fpaê, My on&rfteune mogen. Ï5. Ik heb gewagt, en lang getragt 0;;i dit U voor ie dragen. V 3 Hoe  ( 3i° ) Hoe ik zo zeer na U begeer,i Uw fcbaduw kan bebaagen: Ik wenfchte my, dat ik maas vry, En (leeds' by U mogt blyven, En zulke Kwaal der heete jtraal By u bly kon verdryven, 16. Ach, dat ik dog, bet geen ik nog Zeg, van U kon erlangen; Ik wilde in yl, U, als myn Heyl, Verlangend zoet ontfangen: Ik ftrek tot U, myne armen nu, Myn fcbat, U op te wachten; Want in myn Werk, min ik UJlerk, En niet (legts in Gedachten. 17. Daarom voortaan ik nooit zal gaan, Noch denk van bier te vlieden; Wyl Gy 't al tor ft, O Jcbaduw Vorftl Gy hebt, my te gebieden: O, Schdduw-Throon! O Vreugden-Woonl Na U ftaat myn verlangen; Dit is de Zaak, al myn Vermaak, Die k wenfcbend boop te erlangen. Ï8. Daarom my laaf, O Lommer-gaaf! Wil barte-brand verdryven; Dewyl thans ik, dit doelwit mik, In boop, by U te blyven: Want U myn deel, myn Jesu! veel . Zogt  (3ii) * Zogt ik my vaft te ftellen; Uw lieflyk zoet, 't welk zielen wedt Trogjï heilzaam in 't verzeilen. 19. Jesu, myn fchatl myn Ruft bevat. Uw Kruys geeft my Genaden; Voor Linden koom my uw Kruys-boom; Bekragtig myne Daaden; Ten einde ik ruft, van Gunft bewufi, Die Gy my toe wilt zenden En mynen Tyd, in zekerheid En vreugde mag vol-enden. 20. Bekwaam uw Hand is, mynen Brand en Hitte te verdryven ; Ook anders ziet! de Schaduw niet, vermag by my te blyven: Deez' Boom zeer fcboon, voor elk ten toon, by Udog laat in keeren; tk fluit hemdus;'k ,' ; zal met een' Kus, bier deszelfs vruchten Eeren. V 4 Wan-  C 3t2 V Wanneer wy nu dus onfe Ruftplaats nemen, onder dien lieflykften Scbaduw-Boomdes heyhgen Kruyffes, zoo moeten wy dat recht voor Oogen ftellen en den beminnelykften Jesüm alfoo aanzien, dat zyn ff. L*VW ons zy als een geopent Boek, zo als de ff. Jfln«« heeft gezien: Librumfcriptum intustf forts fignatum figilhs Jeptem, Apoc. 5: 1 Eert Boek gefchreven inwendig en uitwendig, en verzegelt mei Zew„ Zegelen, 't welke de A. poftel Paulus zoodanig had doorleefen, dat hy bekent, alle Erkentenis gehaalt te hebben ; en in t geheel niets anderswift, dan alleen Jesu men dien gekruyft; Non enim Judicavi me fcire aliquid inter vos, nifi 1esum Christum fi? bunc crucifixum, 1 Cor. 2: o. Want ik bebbe niet voorgenomen onder u iet te weten, dan Jesum Christum en dien gekruydgt: waaromtrent wy ons behoorden te beviytigen, en de navolgende onderwvfm. gen te leeren. J De eerfte is de vrywillige Armoede, welke wy in dat gemelde Boek te leefen hebben wanneer de allerzoetfte Jesus gantfch naakt aan het Kruys gehecht is; ten einde Wy uk rechte wederliefde, ook gaarne arm willen, en moeten zyn; terwyl Hy om onfent wille zodanig arm geworden is, dat, of fchoon Hem alle Rykdommen m eigendom toebehooren , Hv dog niet zoo veel voor zig heeft willen beboL dm, dat zyn bloote Lichaam aan den Stam des ff. Kruyffes konde bedekt worden; Waarom Hy zelve heeft gezegt: Beati pauperes fpiritu, Matth. j: 3. Zalig zyn de Armen van Geefte. Want  ( 3t3 ) Want de Armoede is eene Moeder der Tuchi en Eerbaarheid, een SticbtereJJe der Aandacht, eene Beboudfter der Ootmoedigheid, eene Aanwyjler tot de vreefe Gods, eene Vermaanfierder Heyligheid, eene Plantfter van alle öezfgde?j, eïi eene Ontfermfler der Hemelen. De Armoede nu is tweederley; uitterlyk en innerlyk. De eer/fo beftaat in de Overgeving en verachting aller tydelyke Dingen om Gods wille; en is een Euangelifcbe Raad, daar aan ieder een niet verbonden is; maar alleen hy, welken Godt door innerlyke Jnfpraken vermaant , alles te verlaten, geene Lichaams Nooddruften te verzamelen , op dat zy de uitterlyke Menfcheid Christi Jesu , in den hoogften Trap navolgen, gelyk Dominicus met zyne Gezellen in vita ipjtus, en veele andere Heilige hebben gedaan. Tot deefe uiterlyke Armoede behoort ook de innerlyke des Geejies, en de rechte Ootmoedigheid des Harte. Gelyk als de uitterlyke Armoede veroorzaakt allen tydelyken Troojl, alfoo levert de innerlyke, te verlaten alle andere Verkwikkingen', welke wy niet uit aller Deugden gevoelige Aandacht, en innerlyke Vreugden ontfangen mogen. De andere Onderwyfing is de volkome Gehoorzaamheid , welke Christus betoond heeft, toen Hy gehoorzaamde, of gehoorzaam is geworden tot den Dood des Kruyffes, Phil. a: 8. Zulke gehoorzaamheid zullen en moeten wy veel overdenken, op dat wy ook te gelyk tot eene zelfde ontjloken, en daar in g«Werkt mogen worden. Want, wie niet tot in de J V s laat.  C 314 ) laatfie Jtond in de Deugt der Gehoorzaamheid word bevonden , die heeft van de Gehoorzaamheid des Gehoorzaamften Jesu geen deel te verwachten. De derde is de Reynigheid en Schaamte, welke Christus ons heeft geleert, toen Hy alfoo naakt ende bloot, aan het Kruys voor de gantfche Wereld is gehangen geworden. Deefe naaktheid, na eenigerMeeninge, zoude Hem grootere innerlyke fmerten veroorzaakt hebben, als het vaft hechten aan Handen en Voeten. Waardoor wy leeren zouden, ons ten allen tyde te bevlytigen, de Reynigheid des Lichaams en der Zielen in acht te neemen, op dat aan ons niets gezien werde, dat een kuys Oog en Hart ergeren en befchamen kan. De vierde is de Eerbiedigheid jegens den Ouderen, welke Hy betoonde, toen, alhoewel Hy in groote Smerten aan het Kruys gehecht was , hy evenwel zyne Smerten - volle Moeder, niet zonder Troojt, heeft willen laten zyn, maar haar aan zynen lieven Difcipel Jobannes heeft bevoolen, Joh. 19: 26. om ons te onderwyfen, dat wy onfe Ouderen teEeren hebben; zoo als ook het eerfte Gebod met eene belofte zulks medebrengt. Zie Exod. 20. en Eph. 6: 2. De vyfde Onderwyfing is de onbeweeglyke i>tandvaftigbeid, welke hy daar in heefc beweefen, toen hy zyne Voeten aan het Kruys neefc laaten nagelen: om aan te wyfen, dat hy onbeweeglyk aan het Kruys heefc willen blyven, en m de Gehoorzaamheid beftendigwil- " de  C 511 ) de zyn tot den Bood', om Ons daar door te keren, dac, wanneer wy iets goeds hebben voorgenomen, dat nuttig is tot een Loffelyk en hem ixelbebaaglyk Leven, wy beftendig daar, ih blyven, en ons Boet-kruys tot den Dood tóe moeten dragen. Ja, wy moeten aan het Kruys eenes Deugtvollen Levens, alfoo gehecht zyn, dat ons niets daar van meerfcheyden kan, ten einde wy volhardende tot het Einde Zalig worden, Mare. 13. Het zesde is het geduurige Gebed: Nademaal hy fchier den gantfehen Tyd, als Hy aan het Kruys heeft gehangen, tot zynen Hemelfchen Vader' heeft gebeden; Ja eenige fchryven, dat hy van den aiften Pfalm heeft voortgebeden tot op die Woorden van den sollen Pfalm vs. 6. In uixie handen beveele ik mynen Geeft; om Ons daar door te Onderwyfen, dat wy in alle onfe Droefheden en Verdrukkingen niet moeten vertzagen, maar ons vertrouwen in en door het Gebed op Godt Hellen ? hem om Hulp aanroepen, ten einde wy niet komen onder te leggen. Want alfoo vermaant ons de H. Apoffel Jacobus 5: 13. Zr Iemant onder u in lyden, dat by bidde; als wilde hy zeggen: Overvalt Iemant Kryg , word Iemant van den Honger aangegreepen , van Krankheden bezocht, word Iemant met Verfoekingen aangerand, overladen van Droefheden, verwydert van Vertrooftingen, die Bidde: Is Iemant bezocht met Lichaams fwakbeden, beangfl in het Geweeten, en befwaaren Iemant zyne Zonden, die Bidde. Want het Gebed blufcht uit  ( 3i6 ) uit de Zonden, na de Woorden van Match. 18: 32. Alle die Scbuld heb ik u kwyt gefcholden, dewyl gy my gebeden bebt. Overmits het krachtige Gebed des Recbtveerdigen veel verTO°g> Jac. 5: 16. Laat ons deswegen dan Bidden, en Godt altyd eene Offerhande des Lofs opofferen, dat is, de Vrucht der Lippen, die zynen Name belyden, Hebr. 13: ij. EINDE. R E-  RE GISTER V A N Z A K E N Over beide de DEELEN. A. yfalmoejjen, derzelver Nuttigheid, I. D. fi8. Hoe meer men geeft, hoe meer onfe Goederen toenemen, I. D. 54. Met uitryking van eene geringe Aalmoes is een arme DagLooner , tot groote Middelen gekomeri, I. D. 58- Eene arme Vrouwe veele Aalmoeffên gevende, daar over moeft de Rechter tegen zyn Wille, het Recht uitfpreken, I. D. 58. Delgen de Zonden uit, gelyk het Water het Vuur uitblufcht, I. Deel, Pag. 60. Aangezicht, dat zelve wend Godt zomwylen van ons af,- met overlading van allerhande Droefheden, II. Deel 84. Aanvechtingen , daartoe moet zich een Menfch bereyden, I. Deel 158. Vermaaning daar toe, I. Deel 159. Aarde, welke Doornen draagt, beduyd ons Vleefch, dat niets als Zonden voortbrengt, II. Deel 205. Abraham, dryft de Vogels van het Offer af, I. Deel 31. Moet na Gods bevel zynen eenigen Zoon Offeren, II. Deel 216. Krygt daar na van Godt ander Bevel, ibid. Of- ferd  REGISTER. ferd hier op een Ram, II. Deel Pag. aitf. Abfolom werd van Joab met drie Pylen doorfchoten , II. D. 296. Werd van David zynen Vader beklaagt, JI. Deel 289. Acbterklappig Menfch, is gelyk een Spin, die het goede Zap in Gift verandert, II. Deel 149. Zyn gemeen op deefe Wereldt, II. Deel 76. Voorbeelden daar van, Md. Afbeeldingen, vereeren elkander twee van éénfcheydende Vrienden, I. Deel 191 Alcbymiften, vermeeten zig een zoo goed Goud te kunnep maken, trots het befte der Natuur, L D. 40. Hun gemaakt Goud word gering gefchat, I. Deel 42. Alcibiades, refolute Aanfpraak aan zyn Krygsvolk, tot den Strydt, 1. Deel 168. Alweetendbeid Gods, II. Deel 86. Arbeid, daartoe is den Menfch geboren, I. D.' • i 161. Arijtippi, Antwoord op de Vragen, van waar hy zy? I. Deel 14a. Armoede Jrsu Christi'aan 't Kruys, II. Deel 312. Uirterlyke beftaat in verachting van het Tydelyke, II. Deel 313. Innerlyke beftaat in Ootmoedigheid des harten, ibid, Derzelver Nuttigheid, ihid. Arts der Zielen is de^Allerhoogften Godt, „ , I. Deel 46. Artfenyen der Zielen zyn de Droefheden, I. Deel 16Ö. Verdryven de Onpaffelykheden niet eerder, voor dat zy gebruikt worden, II. Deel 186. Asbeftos , een Steen in Arcadia, deefe, wanneer hy'eenmaal in het Vuur is geweeft, is niet  REGISTER, niet uit te blufichen , I. Deel pag. 8. Atbenienfers ftellen de Ledig-gangers aan de Kaak, li. Deel 38. Auguflus (Keyzer) zyn nadrukkelyke Reden3 hoe een Kryg gelukkig ge voert kan worden, I. Deel 171. Avondmaal Jesu Ghkisti , deflelfs Inzettinge, I. Deel 190. Deflelfs Zoetigheid, I. Deel 204. Hoe zig een Menfch daar toe bereyden zal. l.Deel 193. B. 7? Allen, hoe zy van hooger op de Aarde val'L* len, hoe zy hooger oplpringen, I. Deel 0.10. Barmbertigbeid Gods is het Anker onferHoo. pe, I. Deel 172. Barjidas, zyn Antwoord, waarom hy zyne aanvertrouwde Veiling- tot op het uiterfte verdedigde , I. Deel 170. Bedelaar (een arme) zyn Antwoord aan Taulerus , dat hy nooit eenen ongelukkigen Dag hadgehadt,! Deel 250. In deefe Gedaante keert Godt meenigmaal tot een Zondaar in, I. Deel 48. Bedrog der Kooplieden en Kramers, II. Deel 47. enz. Der Waarden, II. Deel 50. Der Vrouwsperfoonen , II. Deel 54, Bedrukte en gebrekkelyke Perfoonen, beweegen de Menfchen tot Medelyden, II. D. sa8. Begeerte tot,de Wereld betoverd de Menfchen, II. Deel 134. Begeerte (vermeetéle) der Menfchen,-II.D. 95. Be-  R 'E G I S T E R. Behagen (Godt te), daar toe moeten wy ons bevlytigen, II. Deel pag. 59, Beklagen van den Dood Jndce Macbabcei, II. , . Deel 239. Bercellai, des Giliaditers Zoon moeftuit Kracht van Koning Davids Teftament, van de Koninglyke Tafel Zalomons, zyn leven lang, gefpylt worden, t. Deel 49. Sejhyding des,Zoons Gods heelt onfe ZondenWonden, 1 Deel 84. Der Harten eri Zinhen des Menfchen, I. Deel 84. enz. Befpotting van zyn Perzoon kunnen de minften verdragen, II. Deel 170. Befpottingen laat Godt over ons gaan, ter vernederinge en verbeteringe van ons Leven, II. Deel 169. Deefe geeven onfe nietigheid te kennen, ibid. By dezelve is het gedult de befte Artfeny, " II. Deel 170. Beth-El, is gezegt een Huys Gods,LDeel 55. Betoovering met de Tong en ftem in Africa, II. Deel 85. Bevinding werkt Hoope, II. Deel 279. Bias, zyn Heldenmoedig Antwoord, als hy van zyne Vyanden overwonnen was, I.Deel 126. Bidden i voorbeeld der geenen, die wel gebeden hebben, I. Deel 16. Biecht, deflelfs Befchry ving, I.Deel 194. Bloed Jesu Christi, deflelfs Werking, II. Deel 178. Bloeme verwelkt ras , wanneer die op haar fchoonfte is, I. Deel 72-, Boek, verzegelt met 7 Zegelen, in de Open. baringe van Johannes, is het Lichaam Jesu Chris.  REGISTER. Christi, II. Deel Pag. 312. Boete, tot dezelve zullen wy ons begeven, 1. Deel 195. .Vin' Maria Magdalena i II. Deel 300. Bok, denzelven in de Melk zyner Moeder te kooken, heefc Godt in het Oude Teftament verboden, II. Deel 10. Boom, daar by word Chriftus vergeleken , II. Deel 105. Wonder zeldzame in hetPhilippynfche Eylaud Manilla, met eene Wolke als een Nevel vochtig gemaakt, laat het Water van zyne Bladeren afdruypen,- II. Deel 285. Wonderbare Vrucht van eenen Boom in Mand, I. Deel 19. Brood (oudgebakken) befchimmelt, 1103. Bron in Epiro, fteekt de daar aangehoudene Windlichten aan,. • II Deel 10j. '' ' : 9"«Gitó v- '- ^.j fiHriflen, aan den blooteri Naam zullen wy v-/ ons niet houden, I. Deel 9. ChristusJesus, deefe heeft de Menfchelyke Natuur aangenomen, I. Deel 2. Dezelve heeft met zyn Lyden en Sterven, aan de GoddelykeMajefteit voldaan,ibid. Word gedient van de Engelen by zyne Geboorte, I. Deel 73. Deflelfs Kribbe moet ons Hart zyn. ibid. Word gevangen en gebonden, voorden Rechter-Stoel gebragt,II.Deel33. Verantwoord zig tegen de Valfche Getuygen voor Cajapbas, II. Deel 79. Deflelfs Befpotting en Befpouwing. II Deel 83 enz. Word Van Cajapbas tot Bilatus gezonden, X II. Deel  1 REGISTER. II. Deel icö. Word valfchelyk aangeklaagt voor Pilatus, II. Deel m. Denzelven veracht en befpot Herodes, II. Deel ijó. Word op bevel van Pilatus, fchriklyk gegeelfeld, II. Deel 176. Word gekroont met eene Doorne-Kroon, II. Deel 204. Deffelfs Lyden is reeds van zyne Geboorte begonnen, II. Deel 20J. Hymoeft zelf het Kruys tot zyn Lyden dragen, II. Deel 252. Deefe, als een waare Herder, heeft zyne Verlorene Schapen, op den Berg Calvaria te zamen gebragt, II. Deel 285. Delfelfs Smerten aan het Kruys, II. Deel 287. Cincia Lex, Van de Romeynen gegeven, dat niemant Gefchenken mogt nemen, II. D. 45. Cleopatra, derzelver koltbaar Gaftmaal, I. Deel ic. 202. haare eige Moorderelfe, II. Deel 133. Creatuuren-hiefde, om .'die te behagen, ftaat men meenigmaal veel uit, II.' Deel 34. Cyrus, Koning van Per/ie, wekt zyn Krygsvolk op, om dapper tegen de Vyanden te Stryden, I, Deel 176. D. T)^g, de Laatlle is een ieder verborgen, L Deel 14. Alle Dagen moeten daarom van de Menfchen wel aangelegt worden, ibid Schoone, word menigmaal door eene kleyne Wolk verduyfterd, I. Deel 83. De Laatfte des Gerichts, zal alles openbaren, II. Deel 244. Dankbaarheid van een Leeuw, II. Deel 218. David ,  RT E G I S T E R. David, beklaagt zynen Zoon Abfolom, lt. Deel £89. Beweent de Dood Abners, II. Deel pag. 300. Deugt deeld aan de Ziele eene byzondere . fchoonheid mede, II. Deel 210. Word zonder Stryden en Overwinnen niet verkregen, II. Deel 204. Der Ziele is Dapperheid, Geftrengheid, en Zachtmoedigheid , I. Deel 113. Waar te vinden» II. Deel 144.. Nooit . zonder Gevaar, II. Deel 204. Deur des Harten, fluyten de Menfchen voor Godt, door hare Zonden, I. Deel 13. Diamant, belet de Werking van den Magneet óp het Yfer, I. Deel 122. Diunaars Gods te zyn, daartoe moeten de Menfchen zig bevlytigen, II. Deel 58. Diogenes, Held een Gerecht van Kruyden bo- ven de heerlyke Tafel van Dionyfius, om .1 Pluymftrykery, II. Deel 40. Deflelfs Woo■ ning in een Vat, II. Deel 167. Dood, voor denzelven zyn de Menfchen geen . . Oogenblik Zeker, ,1. Deel 14. Neemt Jong 1 ert Oud, zonder onderfcheid weg, ibid. . Neemt geen Geld nog Gave, ibid. Eindigt menigmaal de Vreugde met gróóte Noodt, I. Deel 72. Denzelven wil men meenigmaal . veel liever uitftaan, als de Lyf Eygen en . Gevangenfchap, II. Deel 14. Doorn in het Vleefch veroorzaakt groote fmer. ten , II. Deel 215. Dit weeten ook de Wilde Dieren, II. Deel 218 Der Verdrukkingen plagt Godt den Menfchen toe te fchikken, II, Deel 226. Welke deefe met X 2 Ge-  REGISTER. Geduk en Dankbaarheid aannemen moeten II. Deel Pag. 226? Doorne-Bofcb van Mo/es, II. Deel 213 Doorram en Diftelen brengt de Aarde, na den Val van Adam en Eva voort, II. Deel 205. Scherpe des Gevveetens, onderfcheydefyke* soorten van dezelve,ibid. Zoo veel als de Menlchen vlechten aan de Kroone Christi, zoo veele Zonden zy begaan, II. Deel Duyve komt weder in de Arke Noacb, met een groene Tak van een Olyfboom,!. Deel 53. E. 7?Cfbo, tot dezelve plagten de Leermeefters de Jeugt, die begeerden tot den Geeftelyken ltand te treden, heen te leyden, I. Deel 6. Door denzelven laten zy dien Orden, welken de Leerlingen verkiefen willen, noemende roepen, ibid Eer-fcbending wanneer zulks gefchied, II. Deel Eerbiedigheid jegens de Ouderen, II.Deel 311' Ehfcbus, deefe geeft de Sunamitifche Weduwe* haar Zoon het Leven weder, I Deel q Engel beweegt den Hemel, I. Deel 29] ErkenteniJJe zyns zelfs, of zy Edeler is als de Liefde' II. Deel 0.-58 EJlber, verfchrikt voor de groote Majefteit des' Koning Jbafuerus, II. Deel 24Ö, 302. G.  REGISTER. G. GAft-maal, noodiging daartoe door gefloote deuren, I. Deel 13, Koftbaar voorbeeld van een Gaftmaal, 1. Deel pag. 191. enz. Gaft, wie eenen zulken herbergen wil, cierd en fchikt zyne Kamer op, I. Deel 16. Gaften zyn de Menfchen op de Wereld, I. Deel 69. Gaftbouders en Waarden, hun Bedrog, 11. Deel 50. Gebed, deflelfs Kracht, I. Deel 223. 29. 240. enz II. Deel 315. Door dat zelve heeft Elifceus der Weduwe Zoon weder levendig gemaakt, I. D. 30. Den ootmoedige dringt door de Wolken heen, ibid. 30. Christi, op den Olyfberg, I. Deel 240. Christi, aan het Kruys, II. Deel 315. Gedult, overwint alle Tegenfpoedige Zaken, II. Deel 197. Befchryving deefer Deugt. ibid. Brengt Trooft, II. Deel 198. Gehoorzaamheid Christi tot den Dood des Kruyfles , II. Deel 313. Jegens Godt, moet by ons volkomen zyn, ibid. Gee/t (Heiligen) maakt alle door den Vorftder Zonden verkoude Goede Werken weder levendig, L Deel 25. Geeft en Vleefch, ftryden geftadig tegen malkanderen, I. Deel 95. Geld brengd in den Zak geen Gewin, wanneer dat niet onder Armen werd uitgeworpen, I. Deel 54. 56. Geluk heeft verborgen Druk, II. Deel 209. Gelukzaligheid (gevaarlyke) voorbeeld daar X 3 van,  REGISTER. van, I. Deel 68. H, Deel 209. Die daar in Leven , kunnen zig geene Beftendigheid daarvan verzekeren, I. Deel 83. Van deefe en geene Wereld, kan niemand te gelyk deelachtig worden, II. Deel 209. Lreloof, dat zelve kan met vruchtbaar zyn als met de Goede Werken der Liefde. I D 6 II Deel i« Geveynsheid is by Godt gehaat, II. Deel 110. Geven, hoe meer men de Armen geeft, hoe ryker men word, I Deèl „ . II Deel 46. hraanen, wallen niet in de Schuuren, I.Deel 56. Moet in de Aarde geworpen worden ibid. Verheft zyne doppen wanneer het gel dorfcht wordt, I.Deel io"> Gulfigbeid en fchrokluft , befchryving daar' van> I. Deel 201 enz. H. ZjAaJlen, zie Tien. **■1 Harte bed, zie Bed. Harte-Deur, zie Deur. Harten, (Menfchelyke) hoe meer zy ontbranden m het vuurder Liefde Gods,hoe fchoonder en glansryker zy worden , I. Deel o Deefe moeten zyn de Kribbe Christi, I. I3ccl 70 Heliotropium, zie Sonnebloemen. Hercules ftryd om de fchoone Dianira, II D rf Q Herder roept op eenen Heuvel zyne Schapen ^/e/ZTn' r,„ II. Deel 285. Helle de groote Helle-pyn der Verdoemde na dit Leven te betrachten, is zeer nuttig, I. Deel lao. Deefe Pyn moet de Menfchen tot een beter leven beweegen. I. Deel 141 In  R E G I S T E R. In dezelve zal men vlieden, om niet te komen in de Eeuwige Verdoemenis, ibid. Hof, in dezelve heeft Godt Adam en Eva gefchapen, I. Deel 238. Aan den Olyfberg, I Deel 240. Hof, met Dieren en Bloemen, is aangenaam, I. Deel 238. Lufb-Befchryving derzelve , en Voorbeeld daar van, ibid. Hoogmoedige, denzelven' doet de Verachting Wee, II. Deel' 17*5. Hond (Kfopifche) hapt na de Schaduwe, I. Deel 124 Honing, vind Simfon in eenen dooden Leeuw, I. Deel 2C4, Hoop, wie hoopt en niet vreeft, die is achteloos, I.Deel 140. Hoope op Godt maakt Zalig, I. Deel 170. Bevryd van Zondigen, I. Deel 200. Is eene Goddelyke Deugt, ibid. Hoops-Anker, is de Barmhartigheid Gods, I. Deel 172. Hout, als men dat met Olyverwe niet beftrykt, word Wormftekig, I. Deel 103. Ifaac, nioeft zelf het Hout tot zyn Offer drage" , Ü. Deel 251. Hovaardy, middel tegen dezelve, II. D. 304. Hovaardigen behagen Godt niet, I. Deel 223. Worden geftraft, I. Deel 225. Voorbeeld daarvan, ibid. Van Juffrouwen en Jonge Dochters, II. Deel 54. enz. Hoven. (Vorftelyke) by dezelve vind men veele Ondeugende Gemoederen, II.D. 1*7. Howm'er, befnoeit in deLentetyd deBoomen, I. Deel 17. X j Huys,  REGISTER. Huys, Godt zal ons Huys, en wy Gods Huys zyn, I. Deel 20. Van Stroo en Leem gebouwt, in dat zelve een groot Heer te ontfangen, paft niet wel, ibid, J- Vf Acob betreurt den vermeenden Dood zyns J Zoons Jofepbs, II. Deel 300. Jafpis (Edel gefteente) is een Afbeelding van de Standvaftigheid, I. Deel Pag. 253. Jesus, Naam by zyn Befnydenis gegeven, I. Deel 106. DeiTelfs Nuttigheid, LD. 107. Indiaanen, Tucht hunner Jeugt, II. Deel 38. Jooden, weeten beter te Multipliceeren, als te Divideeren, I.Deel 147. Jonas, de Propheet, door zyne Inwerping in de Zee, word het Onweêr geftild, I. D. 8. Jongvrouwen, (Schoone en Hovaardige) Befchry ving daar van, I.Deel 10. II. Deel 54 enz. Eene zekere dryft haar Minnaar met Vuyligheid en Steenen van de Deur, I. Deel 12. Swarte, in een fneeuwit Bedt, I. Deel 12. Haar Bedrog, II. Deel 54. Voorbeeld daar van, II. Deel 57. Dezelve acht Confiantinus Magnus zeer hoog, II. Deel 55. Derzelver Hovaardye, H, Deel 54* Ierland, wonderbare Vrucht aan de Boomen aldaar, LDeel 19. enz. Ifma'ël, word benevens zyne Moeder verftoten en verdreven, I. Deel 93. Jfraél (Kinderen) Treurigheid in de Habyloni- fcbe GevangeniiTe, I. Deel 65. K.  REGISTER. K\ 17'Aarten-Spel, gewin daar van, word onder 4*- den Armen uytgedeeld, I. Deel Pag. 61. Kinnebak/lag aan Jesus Christus , van den Knecht des Hooge-Priejiers, gegeven, II. Deel 33. Geeft Keizer Sigismundus aan eenen Pluymftryker, II. Deel 41, Kleederen, (welriekende) I. Deel 95. Wanneer men haar niet draagt, vreeten haar de Motten, I. Deel 103. Knecht en Lyf-eygen des Zatans word een Menfch door de Zonde, H. Deel 39. Kooplieden en Kramers, hun Bedrog, II.D.47. Koom, in datzelve , wanneer men het niet 'roert, komen de Wormen, I.Deel 103. Kribbe Christi, deefe moet ons Hart zyn I. Deel 73. Kroone van Alexander Magnus, van Eyloofen Laurier-Takken. Der Lacedemoniers, ibid. Van Prometbeus, ibid. Kroone (Doorne) Jesu Christi, II.Deel 204. Der Gerechtigheid des Apoflels Pauli, II. Deel 21J. Kroonen, hebben de Triumpbeerende altyd ontfangen, II. Deel 200. Onderfcheydelyke by de Romeynen, II. Deel 201. 1) De Triumpheerende en Zegende, ibid. 2) Der Burgers, ibid. 3) Der Belegerden , II.Deel 20a 4) De Muurkroon, II. Deel 201. j) Die op het Water Streeden, IL D. 202. Kryg, hoe en op wat wyfe deefe gelukkig kan ge-  REGISTER. gevoert werden, I. Deel Pag. 171. Kunjt, is een Aap der Natuur, I. Deel 40 Haar Werk word gegrond op het Werk der ' Natuur, ' ^ Kus, niet deefen Verraadt Judas Ifcarioth Tesum , zynen Meeftcr, JiL Deel 5. Kuysbeid eenes Adelyken Jongelings, I. Deel 124. enz. L. T Adder- Jacobs , daar de Engelen Op- en -' Afklimmen, I. Deel 2*5. II. Deel 28q. Ledig-gang ftort in groot Verderf, II. Deel Ledig-gangers, Hellen de Athenienfers aan de' , ^aak' . , II. Deel 38. Z.tóra, dezelve zyn een Kenteken van den Maagdelyken Staat, L Deel 16. Leermeejters plagten hunne Leerlingen, die in den Geeftelyken ftand wilden treden , tot een £cd>o te leyden, I. Deel 6. ieiw», vergankelykheid deffelfs, I.Deel 60. Is veelen wegens de Elende zeer te lang, I. Redu7°u •1?efreIfs Verdeehng in Kindsheid, Manbaarheid, en Ouderdom, I.Deel 131. Deüelts Gelukzaligheid legt niet in de lengte der laaren, maar in het rechte gebruvk ,1. Deel 140. Men leeft alleen dien Tyd, die wel aangelegt word, ibid. Het Tydelyk te onderhouden, moeten wy ons bevlydgen, i. Deel 212. Het Eeuwige te verkrygen, daarop moeten wy ons des te meer toeleggen ibid. Der Menfchen, is een Dagelyks öryden» II. Deel/26. Leeuw,  REGISTER. Leeuw, deflelfs Dankbaarheid, wegens eenen uit den Voet getrokken Doorn, II. Deel Liefde, (de KuyAche) haar Wagen w?rd van iswaanen, de Onkuyffche van Raven voortgetrokken, L Deel n. Zonder dezelve is Godt geene Deugt aangenaam, I. Deelao. Zy verfterft zeer ligt in Wederwaardioteden, I. Deel 66. Is eene Deugt, die&ons met Godt vereenigt, I. Deel 190. Heeft haare Kracht en Werking, I. Deel 2-9 Gods en des Naaften, daartoe moeten zié de Menfchen bevlytigen, I. Deel 23. Moeë , met Ootmoedigheid vereenigt zyn, II. Deel ¥\ ƒ ™ï ""ÏÏ uii het Lvden ? n- D^l 07. lot de Wereld, derzelve Werking, II.Deel Liefde-Maaltyd van Jesus CHRisTus^daartoe moeten wy ons met groote Zorg, Geloof, e? Hoope begeven, I. Deel 193. Liefhebben moeten wy Godt, wanneer wy van Hem willen bemind worden , I. Deel 6. Liefhebber, word van eene Schoone en Hovaardige Juffrouw, metVuyligheid en Steenen van de Deur gedreven, I. Deel 12 Loth gaat uit Zodoma met zyn gantfche Huvs- rfZin' , o J- Deel 92. Loven, zal men Godt zoo wel in Geluk als in Wederwaardigheden, ƒ. Deel 252. Lyden is beter, als men wat Goeds, dan als men wat Kwaads gedaan heeft, II. Deel 73. M.  REGISTER. M. "A/TAaden, waffen meelt in het zoetftè Vleefch; iYJ- II. Deel Pag. 13x. Maan, word nooit verduifterd, dan als zyvol is, II, Deel 183. Hoe voller zy is, hoe wyder van de Zonne, md. Magneetfieen trekt zig naar de Noord-Sterre, I. Deel 89. Mans-Perfoonen doen meenigmaal veel, om het Vrouwvolk te behagen, II. Deel 34. Martelifatie en Pynen, die de Heyland aan het Kruys heeft uitgeftaan. Befchryving daar van, II. Deel 287. Matigheid in 't Eeten van Diogenes, II. Deel 40. Waar men de Matigheid kan aantreffen, II. Deel 144. Medelyden toont men aan gebrekkelyke Perfoonen, II. Deel 228. Der Vrienden en Verwanten van Job, II.Deel 229. 301. Van Pilatus met Jesu Christi, II. Deel 230. Van Hagar met haaren Zoon Jfmaèï, in de Wildernilfe, H. Deel 288. Menfchen, dezelve heeft Godt uit Niets, naar zyn Evenbeeld gefchapen, I. Deel 1. Dezei ven hebben door de Zonde, zig de Goddelyke Ordonnantie onttrokken, I. Deel 2. Weeten hun Eynde niet, I.Deel 14. Jonge en Oude, neemt de Dood weg, ibid. Begroeten de Wereld, by haar Inkomlr, met Traanen, I. Deel 68. Haar is nuttiger de Bitterheid des Kruyifes, als de Zoetigheid der Welluften, I. Deel 149. Zyn tot Ar- beyd  REGISTER. beyd geboren, L Deel 156. Zyn niet anders, als Gallen en Vreemdelingen, op de Wereldt, I.Deel 69. Hoe meer haar van Godt Tegenfpoeden worden toegezonden, hoe nader zy aan deh Hemel zyn, II. Deel Pag. 281. Menfcbwordinge Jesu Christi, hoe en waarom zulks in den 'Raad Gods befloten is geworden, I. Deel a. Milddadigheid, (karige) voorbeeld daar van, I. Deel 50. Milde, voorbeeld derzeive, I. Deel 56. En Neyging tot den Armen, I. Deel60. Overtreft alle andere Deugden in Lof, I. D. 62; Befchryving derzelve, ibid. Mistrouwen tegen zig zeiven is de derde Verzoeking des Menfchen, I.Deel 160. Stort de Ziele in allerhande Elende, ibid. Mistrouwige, hebben een Hecht Vertrouwen, I. Deel 161. Zyn traag en Klynmoedig, I. Deel 162. Zyn niet ernftig de eeuwige Zaligheid te bevorderen, ibid. Hebben te wachten den Toorn ende Straffe Gods, ibid. Moeders-Lichaam, terugkeering eenés Knechtken in het zelve tot Saguntbe, I. Deel 70. Morgen-root, dat zelve word meenigmaal be- - dekt, door dikke Wolken, I. Deel 71. Mo/es, word van Godt bevoolen, de Arke te vergulden, I. Deel 9. Hy verhoogt eene kopere Slang in de Woeftyne, II. Deel 296.  REGISTER. N. 'hJA-Reden, (kwade) word van den gemeenen Man, voor Waarheid uitgegeven, II. Deel Pag. 75. Navolger van Christus , moet het hem toegefchikte Kruys, geduldig verdragen, II. D. a6o. Navolginge Christi , I. Deel 228. II. Deel26o, Neygingen (boofe) der Menfchen, worden door het Kruys verandert, II. Deel 277. Nietigheid des Menfchen, II. Deel 241 enz. Niets, is goed voor de Oogen,Spreekwoord, II. Deel ioo. Nooddruftigheid der Natuur dryft de Menfchen tot Lichamelyke Spyfen, I. Deel 206. Der Geeftelyke Spyfen, I Deel 207. O. OFf er, (Standvaftis) van Xenopbon,!. Deel Pag. 31. Oly, wierd door uitgieting in ledige Vaten by eene Weduwe, wonderbaar vermeerdert, I. Deel 53. Olyf-Boom, is een Teken der Barmhertigheid, I. Deel 53. Olyf-Boomen-Hout, met het zelve heeft Salomon de Deuren des Tempels van binnen vercierd, I. deel 53. Ogiges, zyn verftandig Antwoord, op het Bericht van de Sterkte des Vyands, I. Deel 154. Ongeluk, een Bedelaar antwoord aan Taulerus,  REGISTER. . rus, dat hy nooit een' ongelukkigen Dag r had gehadc, I.Deel Pag. 2501 Onbejlendigbeid des Gemoeds is de Ooriprong der Treurigheid, I.Deel 155, Ondankbaarheid beloont het Goede en het Kwade, II. Deel 4. Onkruyd der Ondeugden moeten de Menfchen uytrukken, I.Deel 17. Onrechtvaardige Regenten, II. Deel 174. Voorbeeld daarvan, ibid. Waarom die van Godt verdragen worden, II. Deel 175. Onreynigbeid, zoo de Jooden meenen, II. D. io<5. Onfcbuld word gedrukt, dog niet verdrukt, II. Deel 71. Onwilligheid geeft geen Nut in Wederwaardigheden, II. Deel 197. Onzinnigheid, daar van kan men .de Menfchen, door Kunfl: van Artfenyen helpen, I. Deel 236. Oogen, rechten meenigmaal veel Kwaad aan , II. Deel 96. Voorbeeld daarvan, ibid. enz. Om Godt te zien, zullen wy hebben, II. Deel 102. Ootmoedigheid, daar door word de Menfch in de Verzoeking behouden, I. Deel 164. Haar Loon, ibid. Brengt Godt tot ons, en ons tot Godt , ibid. Voorbeeld daarvan, ibid. Toont ons Christus door het Voetwaflchen, I. Deel 222. Befchryving der- T r\—1 T-»_- Ll_.' _ 1. ?_ j'Z «•<-■»<-, 1. u^i zuj. ucs tranen, ijoc uia arefteld moet zvn. I. Heel Petri en anderen, I.Deel 229. Moet met de Lief. ja ........— TT l^V ... 1 jr _ ... k uc vcicciagi zyn, H' uaci uu. waar zy Y is  REGISTER. is aan te treffen, II. Deel Pag. 144. Ooren, Alexander Magnus , geeft het ééne daar van aan den Klager en het andere den Beklaagden, II. Deel 46. Oordeel, onrechtvaardig, zal men niet vellen, II. Deel 78. Scherp eenes Vaders tegen zynen Zoon, II. Deel 175. Oven, bewaard de Potten der Pottebakkers, II. Deel 212; P. TfAauiv, laat zyne Staart, op het gezicht zy- ■* ner Pooten hangen, ï.'Deel 66. Palmboomen, zyn Manneken en Wyf ken , I. Deel 25: Üeefe, wanneer zy van malkander gezet worden, verliefen hare groene gedaante, ibid. Hoe meer zy gedrukt wor>den, hoe hooger zy waffen, II. Deel 281. Pluymjtrykery, is eene oorzaak des Doods, II. Deel 40. Daar door heeft de Zatan Eva bedrogen,, ibid. Pluymflryker word veeltyds meergehoort, als een getrouw Dienaar, II. Deel40. Laat zyn Bedrog niet ligt merken, IL Deel4i. Krygt van Keyfer Sigismundns eene Kinnebakflag, ibid. Pottebakker beproeft zyne Vaten en Potten door het kloppen, of zy goed zyn, II. Deel 212. Predikers, worden van haar Toehoorderén, meeftendeels geacht, wegens haar Uitfpraak en Welfpreekentheid, IJk Deel 150. R.  R E G 1 S. T E, "DAcbels Huys, word van Jofud by de verftooringvan jericbo vërfchooht, I.Deel Pag. 51 'Recht, wat Recht is, zal men met" Recht doen, II. Deel 172. Rechter, hoe hy de Gerechtigheid Oeffenen moet,,II.Deel 173. Zyn Ampt, ibid. enz. Rechts-Geleerden, Keyfer Alexander Severiis , befloot niets, ten zy hy alvoorens, mét 20 Rechts-Geleerden geraadpleegt hadt, II. D. ro oaniocJ ; nsmu s .Reden, verkiefing ter -rechter tyd, komt van een gezond Verftand voort, II. Deel 75. Regendroppen, zyn klyn , dog vermeerderen zig in eenen grooten Vloed,en nemen groote Boomen, met den Wortel mede , I, Deel i. I39- Reukwerk, word met het Gebed vergeleken, I, Deel 16. Ring (koftbare) dezelve werpt Policrates midden in de Zee,.. en word in deflelfs. Keuken in eenen Vifch weder gevondefivII. Deel 210J Ryk Christi, wraar dat zelve zy, II. Deel 113, Na datzèlve moeten wy trachten, II. Deel 114. Gefteldheid daar van , II. Deel in. Is niet van deefe Wereld ,11. Deel 112. enjj43. Rykdom, (Overvloedige) eeren de Gierigen meer, als den Schepper aller Dingen, I. D. 55.. En Goederen in Kaften en Kiften verY a bor-  REGISTER, borgen, zyn Onnut en Onvruchtbaar, I. D. 56. Dezelve zenden groote Heeren, die in een ander Land rey.len willen, vooruit, I. Deel 56. Houdt den Menfch veelal buyten den Hemel, II. Deel 183. Reynigheid Jesu Chrtsti, II. Deel 314. Rhynvloed, doorloopt driemaal de Bodem Zee," zonder zig daar mede te vermengen, I. Deel 122. Romeynen, uit wat Oorzaak zy zoo meenigmaal de overwinning op hunne Vyanden hebben verkregen, I Deel 167. Wat hunne Lex Cintbia medebragt, II. Deel 45. Roofen, :zyn met Doornen omgeven, II. Deel 53. 85. II. Deel 207. Beduyden de Deugden» II. Deel 204. Ruften , Godt ruft niet in een met zonden bevlekt Bedt, I. Deel 20. Moeten wy Menfchen-onder de Schaduwen-Boom des H Kmyfflïs, II. Deel 312" ■ n föró&ft .. m h: Fjïojrj • CAffraan, fpruyt fchooner uit. wanneer hy 'mét Voeten word getreden, ' II. Deel 85. Simfon, laat zig door de Liefde tot eene Philiftynfclie Vrouw, door zyne Ouderen niet afkeerig maaken, I.Deel 5. Vind Honing in eenen dooden Leeuw, I. Deel 204. Draaft de Dêurën en Poften der Stad Gaza ,'■ óp den Berg Hebron, H. Deel 252. Said, Koning, aan denzelven beveelt Godt' de 4mcdekiten te verdelgen, I. Deel 02.* Schaamte van Jesus Christus, II. Deel 314! Scha-  REGISTER. , Schaduwe is zeer aangenaam,.by heete Zomerdagen , li. Deel Pag. a8ó. Schip,(Roerloos) en zonder leydingdesSehippers, word heen en weer gedreven,]. Deel 155. Schiplieden, wenden hare Oogen ten Hemel, wanneer het ftormt, I Deel 102. Schobben en Vinnen, Viflchen die deele niet hebben, waren onder het Oude Teftament verboden, I. Deel 177. Schoonheid eener Jonge Juffer , befchryving daarvan, I. Deel 9. Lichamelyke, is vergankelyk. II. Deel 102. Gods, verheugt onsGemoedt, ibid. Schuldenaar, hoe en op wat wyfe Godt, onfe Schuldenaar zy, II. Deel 59. Segen der Romeynen, uit wat oorzaak deefe zo veelmaal is behouden, I. Deel 167. Segelen (zeven) in de Openbaring van Johannes, II. Deel 312. Semiramis, (Komnginne) haar Lufthof, I. D. Stele, afgezonden van Jesus, verheft haare fchoone Gedaante, I. Deel 26. Slaap, deflelfs Aangenaamheid en Nuttigheid , I. Deel UT. Veroorzaakt zomtyds veel kwaat, I.Deel 116. Voorbeeld daar van, ibid. Des Lichaams behoud de Gezontheid, ibid. Der Ziele zeer fchadelyk, J. Deel 119, Slange, door dezelve brengt zig Cleopatra orn 't Geven, II. Deel 133. DerzelverVergift, II. Deel 134. (Kopere) van Mo/es, in de Woeftyne verhoogt, IL Deel 296.. Smaat-Redenj (onfchuldige) wie dezelve verY 3 draagt,  R 2 G 1 S T E R. draagt, die maakt zig: beroemt, II. Deel _ •'• Pag. 72. Smerten, (groote) veroorzaakt door Hooft- wonden, §f. Deel 215. Socrates Antwoord, als hem jemant wegens zyn Geflacht befpotte, ]j. Deel 167. Sonne, deefe kan hare Straalen in eene geflote Kamer niet inwerpen, I. Deel 17. Sonnebloemen, deefe volgen de ftraalen der Sanne? I- Deel 24. 71. Spanjaard, deefe houd meer van Reputatie', alsdan goed Eeten en Drinken, I.Deel 54. Speelen, allerhande zoort derzelve, II. Deel 3i. enz. Vergankelyke kortswyl daarvan, • *Mu Spiegel, over denzelven befwaart zig een Oud 0 Wyf, J. Deel 97. Spys (Lichamelyke) daar van zyn twee Oorzaken , die den Menfch daar toe dry ven, I.Deel 201. 1) De Welluft, ièid. 2) De Nooddruftigheid der Natuur,I. Deel Spyfen naar het A, B , C- I. Deel 202. enz. Standvajtigbeid is den geenen van nooden,die de overwinning over de Ondeugden wil.behouden , II. Deel 315. (Onbeweeglyke) Jesu Christi aan 't Kruys, II. Deel 314. Steen, zoekt na zyne Eigenfchap de Aarde, , „ I- Deel 89- Sterren, deefe hebben haar Op-en Ondergang, - , tl I- Deel 71. Stoof-Kamer, met 24 Kagchel-Ovecs, I. Deel I7SStorm  REGISTER. Storm en Onweder komen uit de Aarde in de Lucht, I. Deel Pag. 02. Straf, (gelykmatige) in de oude Wet, II. Deel 198. Stryden. zoo als men ftryd, alfoo is ook de Buit, I.Deel 157. Sunamitifche, deefe haar Zoon word van den Propheet EUfa, weder levendig gemaakt, I. Deel 3. T. TEpenwoordizheid Gods in Droefheden, II. J. h Deel 280, Tempel, (Heerlyke) die de Propheet Ezecbiel heefc gezien, Ih Deel 114- Deefe is het Hemelfche Jerufalem, ibid. Trajanus (Keizer) deflelfs Gerechtigheid, die hy eene arme Weduwe laat bewyfen, II. Deel 174. Treurigheid (onordentiyke) is de eerfte Verzoeking, tegen welke den Menfch te ftryden heeft, I. Deel 155. Heeft haren oorfpuong uit de Onbeftendigheid des Gemoeds, ibid. ■ Daar uit volgt Boosheid, Kleynmoedigheid, Verlegentheid, en Wanhoop, ib. Trouw tegens Godt, moet door Verzoeking beproeft worden, I, Deel 163. Derzelver Belooning, . ibid. Tyer-Dier (wild) laat zyne Grimmigheid tegens de Menfchen vaaren, wanneer het den klank der Trompetten hoort, .II. Deel 154.. Y'4 ' ' V.  REGISTER. V. J/'Erachting, doet den Hoogmoediger) Wee, II. Deel Pag. 170. Vertieren zullen wy onze Zielen , meer als het Lichaam, II. Deel 243. Verdwalen van Godt, moeten wy niet door uitterlyke Zaken, J; Jjeel ai. Vergankelykbeid des Menfchelyken Levens, L Deel 67. enz. Vergeten en Vergeven, moet men geleden Smaat, II. Deel 11. enz. Verkleyning, daar van zal men geen Menfch vry van vinden, II. Deel 73. Verlaten (Gods) , valt den Menfch fmertelyk, I.Deel 50. De Menfch moet daarom niet Wanhoopen, I. Deel 151. Dit duurd flegts voor eenen tyd. fitd. Verraad van Judas Ifcariotb, II. Deel 4.. enz.' V'.rtragen (Gods) in de verhooring des Gebeds. Waarom? I. Deel 150. Dezelve moeten wy met gedult verdragen, ibid. Vertrouwen op Godt, moet men niet varen laten, I.Deel 175. Op Goor vertrouwt, is wel gebouwt, I. Deel 177. Onder de Menfchen, kan zonder Waarheid niet beftaan» II. Deel 143. Vervolgingen moet men met gedult verdragen, II Deel 197. Verwonding, verwond word de Heyland door onfe Zonden , ibid. Verzoekingen,moeten de Menfchen voorgroo' te Vreugden achten, I. Deel 187. Daar toe moe-  REGISTER. moeten zy zig voorbereyden, I. Deel 153. Zy zyn hooftzakelylc drie, tegen welke de Menfch te ftryden heeft, I. Deel Pag. 155. x) Eene onordentelyke Treurigheid,I.Deel 155- 2) Eene onordentelyke Angft des Gemoeds, I. Deel 157. 3) Een al te fterk mistrouwen van zig zeiven, I. Deel 160. Driederley Oorzaken, waarom Godt die toelaar, I. Deel 163. 1) Om zyn Trouw jegens Hem te beproeven , ibid., 2) Om den Menfch in Ootmoedigheid te houden, I, Deel 164. 3) Op dat andere Gebreken verholpen, en Onderdrukt zouden worden,I. Deel 165. Dezelve zyn eene Medicyne der Ziele, I, Deel 166. Worden van Godt, boven ons vermogen niec toegelaten , I. Deel 159. Moeten de Menfchen met Gedult verdragen, I. Deel 173. 177. Kunnen den Loop eenes genoeglyken Levens, tegen houden , I.Deel 178. Hoe men die ontgaan zal, 1. Deel 185. enz, Voetwajjcben door Maria Magdalena tx\ Christus, I. Deel 189. Daar door heeft Christus de Liefde en Ootmoedigheid geoeffend, ibid. Vogels verheffen zig door hunne Vleugels in de hoogte, en richten met den ftaart haren Vlugt, I. Deel 30. Kunnen zig met geenen eenen Vleugel in de hoogte begeven, L Deel.91. .(Kleyne) maken hunne Neften Y; in  REGISTER. in de Doorne-Bofichen, II. Deel Pag. 217. Voogden moeten de Wee/en niet berooven, 11." Deel 47. Vrindjchap waarin.de waare beftaat, I. Deel 266. II. Deel 207. W. TT/'Aarheid, wie dezelve fpreekt, word veracht, II. Deel 32. 44. Is zelden by Kooplieden en Kramers te vinden, II. Deel 47. Byzonderlyk, wanneer zy hunne Waaren verkoopen , ibid, enz. Insgelyks by de Waarden, II. Deel 50. Daarop moeten wy ons toeleggen, II.- Deel 146. Befchryving derzelve, II. Deel 143. Niemant wil haar herbergen, H. £)eel 144. Water, (ftilftaand) trekt Vuyligheid en Slym na zig, I. Deel 55. (Vlietend) is ryk van Viflchen, I. Deel 56. Waardjcbap, ongelyke van twee Broeders, I. . Deel 104. Hunne Deugden, ibid. Wederwaardigheden, bejegenen de Menfchen, voor dat zy de Wereld recht befchouwen, I. Deel 6'?. Voorbeelden daar van,I. Deel • 72. Deeze moet men met Gedult verdragen, I. Deel 24t. Door dezelve wil Godt des Menfchen Gedult en Standvaftigheid beproeven, II. Deel 212. Weg des Heeren, hoe wy die bereyden zullen, L Deel 7. Welhijlen, zyn gelyk de verleydcnde Syreenen, I. Deel 119. Verleyden tot ontuchtige Daaden en Zonden, I. Deel 120, Verder-  .REGISTER. derven de Gemoedéren, I. Deel 121. Zyfj Oorzaak, die de Menfchen tot Eeten en Drinken dryft, I. Deel ooi. Deefer Wereld,, in dezelve zyn de Menfchen gantfch verzopen, II. Deel 69. Werken, (goede) vóór dezelve moet gaan de goede Wil, I. Deel 63. Weftewind, brengt de door den Winter als gedoode Planten en Kruyden, in den'Lente weder te voorfchyn, I. Deel 25. Wierook, nog lieflyker is het Gebed voor Godt, I. Deel 16. Deflelfs- reuk , is op het krachtigfte en lieflykfte , wanneer hy in 't. Vuur word geworpen, ibid. Wil (goede) moet zig openbaren in de Goede Werken, L Deel 63. Moet men betoonen, by gebrek van Vermogen,'ibid. Denzelven moet iéder goed Werk verzeilen, I. D. 163. 64. (Goddelyke) denzelven volkomen te vervullen, moet men zig beft mogelyk bevlytigen , L Deel 256. Hoe en waarom zulks gefchieden moét, ibid. Aan denzelven moet zig de Menfch geheel overgeven, I. Deel 152. Daar tegen niet Murmüreeren,.I. Deel 259. (Menfchelyke) moet met den Goddelyken vereenigt zyn, I.Deel 268. (Eyge) denzelven moet men Go de opofferen, II. Deel 304. Winden, dezelve veranderen zig niet zo veel, als der Menfchen Doen en Wille, I.D. 83. Winden der Droefheden, in de Goddelyke Schatkamer, II. Deel 280. Wolven, eer zy zig te flaapen leggen in hunne Holen, vertrappen haat Voetfpoor, II. D.40. Won-  REGISTER. Wonden der Zonden, heelt de Befnydenifle Jesu Christi , I Deel 84. Zyn doodlyk en gevaarlyk, ibid. Christi, zyn de Rotfen openingen, waar in wy zekerheid moeten zoeken, I. Deel 171. Aan het Hoofd, veroorzaken groote Smerten, II. Deel 215. Wond-Arts, Arcagatus is de eerfte geweeft, die de Leden der Menfchen, tot behoudeniffe des Levens, heeft begonnen te fnyden _ vervolg door Rotterdam, 8. 1 • 10!BofiuetAlgemeneHiftorien,8.3delen.? ■ io-Boxborn Nederlandfehe Hiftorie, 8. 2 deelen met platen na Luyken , 1 • 16' Befchryving der Stad Utrecht , behelzende del'. zeiver opkomft en voornaamfte Lotgevallen mitsgaders de opvolging der Biffchoppen tot het einde der twaalfde Eeuwe. Benevens eene Verhandeling over de Vyf Collegiale Kerken, yoornamelyk die van St. Marten, era St. Salvator. Uitgegeven door Mr. Valentyn Jan Biondeel. Met platen in groot 8, de prys Chriften Held, door Steek, 8. o • it • " Ckrcq Nederlandfehe GefchiedenüTen, fol. 0 delen met platen. 32 • o • - • op, groot papier. 45 ;* Q .* " m quarto, 4 deelen I2 :i2 ! . De  REGISTER van BOEKEN. De Gevallen van Vlaamfe Mie en Yrfc^Beth, 8» ƒ i : 2 : - De Vrouwen, Vryfteren en Kinderen Doélor, 8. o : io : - De PrincelykeHoeffmit,om alle Paarden te genezen , en de konft om Paarden te leeren kennen, 8. o : 8 : - De Ervaren Koetzier, of konft om wel te leeren ryden. o : 8 : - De Ervaren Keukemeefter,8. 2 delen, i : o .- - De Gevallen van David Simple, 8. i delen, met platen. i : io : - De Gevallen van Jofeph AndriefTen, broeder van Pamela, 8. idelen,met platen, i ♦ 16 : - De Duyzent en Eene Nacht- Arabifche Vertellingen, 8. 12 delen. 4 - o : - De Vrouwelyke Lakey, of het Leven van Clorimena, 8. 1:0:- De Merkwaardige Levensgevallen van deGravinneG*** 8. a delen met platen, o : 14 : - De Zegenpralende Deugd of de Gcallenvan MilordA 8. 2 delenmetplaten, o : 18 :• De Silefifche Robinfon, 8- 2 delen, met platen, i : 16 : - De Spaanfche Robinfon ofte de zeldzame Levensgevallen van Don Bias de Soria Origuela, Speelpop van 't Fortuin. Na een Spaans Handfchrift in't Nederduitfch vertaalt, met kopere platen. 1 ! 0 • " Hiftorifche Befchryving der Reizen met confiderabele Caarten en platen, 4.19 delen. 80 : o: - Het zelve boek groot papier. " ico : o:- Hiftorifche Befchryving van alle harde Winters, r. o ; 3:-