Universiteit Leiden 1 985 082 0  Ö eet U «4*i '/jfc     Cs     WAAR OF TOCH ONS GELD BLIJFT???   MIJN HEER EMA5j OP DE GR.OOTE VRAAG BEANTWOORD; WAAR OF TOCH ONS GELD BLIJFT! LEERZAAM EN VROLIJK BATAAFSCH B L T S P E L. ' Draver lL a \l^cnichot ^ van der Burgh, BrtSt,* ren en W,H n ï, ' V3" ^ Brave, van Keste" en r ,nf nD0"; Walré en Comp., Beet* f/^' Leeuweftyn; fftnote, Terveen en van d£rs hroeff. ^ ^ G ^ ^ Corne, v.d.DrieSj Vis>Holfte.« ya'n^  PEPvSOONÉlf: Mijn beer eli as. Mevrouw el tas. e n a s j e , derzelver Zoon. j a c o b , Tuinman. Monfieur perou, een Paruikmadker. twee opzigters. opzigter over. de financiën. Eenige leermeesters. ÏK/et architecten. NED.  CRÖOTE VRAAG BEANTWOORD: WAAR OF TOCH ONS GELD BLIJFT? Het toneel verbeeldt een pragttge tuin; EERSTE TONEEL. j acob , nut eenig iuingerecdfchap in de hand. TT Xi oe dat die boel nog in orde komt, weet ik waaragtog niet. Mijn heer Elias is een goed , braaf man, en misfchien wel al te goed, en al te goed is gek: _ Maar die mevrouw Elias, — o! dat is een ferpent, dat is een ver kwistfter, een doorbrengfter, eene Ariftocratin! — Maar. fcoila! daar is zij zelf. A TWEE-  * MIJN HEER ELÏAS TWEEDE TONEEL. Jacob, Mtvrouvi eli as, Monfieur perou. Mevrouw e l i a s. M eester Jacob! gij hebt mij over ecnïgen tijd gezegd, dat gij nog een knegt noodig badt, uit hoofde dat uw werk, hetgeen ik zeerwel geloof, van dag tot dag vermenigvuldigt. jacob. Dat is ook zo, mevrouwX een knegt heb ik hoognoodig, en vooral een gezonde ftcrke knaap. Mevrouw eli as; Meester Jacob! ik twijffel niet of gij zult met mijne keus zeer wel in uw fchik zijn. Gij begrijpt, dat als men dienstbooden behoeft, dat men ze dan juist altijd niet zo volmaakt kan krijgen, als men wel begeert. In den tegenwoordigen tijd moet men zig al dikwijls behelpen met het geen ons flegts als middenmaatig voorkomt. Maar dit daar gelaaten! Hier heb ik een goed knegt voor u. jacob, in de rondte kijkende. Waar is die knegt? mevrouw! Ik zie er geen. — Mevrouw elias, op mtnfieur peroü wijzende. Daar fta'at hij, — daar! — monfieur Perou. Hij is |root genoeg om gezien te wedden.  B L IJ g fJ £ t. j a c o l, verwondering. Hoe, mevrouw! die Paruikmaaker, _ mijn knegt* ~ Ik draag mijn eigen haair, dat ik zelf uitkam. — Mevrouw e l i a s. Ik geef hem u ook „iet om u te kappen, maar ik geef hem u tot een tuinknegt, om in 't land te arbeiden, jacob, met vervoering. Hoe! feldremallement! hij een tuinknegt! hij in 't land arbeiden ! Mevrouw ! gij zijt wijzer dan gij fpreekt. Mevrouw elias, driftig. Ik weet zeer wel, wat ik zeg, meester Jacob! en het ftaat u zeer kwalijk, om mij te berispen. Gij behoordet te weeten dat wanneer luiden van mijn rang een ambt fchen*en, dat zij er dan de bekwaamheid bij geeven. jacob. Verfchoon mij , mevrouw! - Maar, goede barmhart]. ge hemel! kijk dat mannetjeri eens aan! hij is zo mager al, een brandhout Hij ziet er bleek, verdenscht en zo -«I a s wasch uit. Bezie me die poppenhandjes eens! vingertje» a s zwavelftokjes, Z° als een «kvel en zo breekbaar als porcelein. En welke lendentjes, als er een kdige aardappelmande op zrjn „ek ftaat, dan zakken ze in elkander» En zijn beentjes, - ha! ha! wanneer er een kikvorsck tegen aan fpringt zijn ze aan ftukken. _ Moet dat halsjen iputen, ploegen, en ander zwaar werk doen? - Mea vrouw! a  4 M IJ N HEER. ELÏAS vrouw! het zij met eerbied gezegd; maar gij jaagt dit ventjen cito, cito in 't graf. Mevrouiv elias, gramjloorig. Hebt gij uitgefproken? meester Jacob! — Ik verdraag veel van u, om dat gij een goed werkman zijt: maar draag zorg, dat gij mij geen enkel woord meer tegenfprcekï. Monfieur Perou zal uw knegt zijn. Is hij zieken zwak, door arbeid zal hij gezond en fterk worden. Hij is een zeer beleezen en verftandig man. Hij kent Linnaeus op 'zijn duim, — en dit zij u genoeg gezegd. — Verftaat jij 't? DERDE TONEEL. jacob, Monfieur perou. jacob. M onüeur Perou! Gij zijt dan mijn knegt? perou, met een meisjes jltm. Ja! metster! met God' en met eeren. jacob. Hebt gij ook een vast loon? perou. ]a! meester! twee gulden dasgs.  B L IJ S P E L. s jacob. Ei, ei, dat is eens zo veel, als de beste knegt heeft. perou. Ja ! meester! maar ik heb Linnaeiis geleezen. jacob. Ha! hebt gij Linnaeus geleezen? Nu, dat zal onder't bpomen fnoeijen, het omfpitten en mistkruijen drommelt veel uit doen. — Gij komt zekerlijk om te werken ? perou. Ja! meester! jacob, ter zijde. „ Hij fpreekt, bij mijn ziel! als een weeimeisjen! " Overluid. Nu, dat is goed, jongen! Ik heb altijd achting en genegenheid voor menfehen , die door de waereld willen. Maar ging het paruikmaaken dan zo flegt, dat gij tuinde» knegt moest worden ? perou. Neen! meester! het ging zo liegt met, maar ik was er te zwak en te zieklijk toe. jacob. Te zwak en te zieklijk om haair uittekaramen en er wat poeijer in te ftrooijen?  6 MIJN HEER EM AS PEROU. Ja! meester! j a c c 5. Die knegt zal mij van grooten dien$t wezen, en zijn daggeld heel wel verdienen. perou, Dat hoop ïk, meester! in navolging van zo veele andere fatfoenlijke knegts, die vijf, zes, zeven, en meermaalcp grooter daggeld trekken dan ik. jacob. Willen wij dan niet maar een begin met onzen arheid maaken, monfieur Perou? perou. Jt! meester! jacob. Ga dan, daar ginder in die fchuur, en breng mij die groote kruiwagen eens hier: hij ftaat aan de linkehand. perou, bij zig zelve. „ Wel verbaasd! moet ik die groote kruiwagen hierbren„ gen? Daar zullen mijn lenden door gekraakt worden. ,, Maar ik moet gehoorzaam wezen. Men ontvangt kragt „ naar kruis, zegt het fpreekwoord. " jacob. Ik heb medelijden met dan armen bloed. Wij zullen> zien  B L IJ S P E L. ? zien hoe wij het fchikken,' Wij moeten alle harten bij ons eigen denken, en doen aan anderen 't geen wij wenfeherj, dat aan ons gefchied. perou, met een kruhuagen, dien hij zeer onhandig en met veel moeite voortkruit, God dank! ik heb den kruiwagen hier, meester! —• Foei! ik zweet er van. Ik ben geheel buiten adem. jacob. Hoe! monfieur Perou! zijt gij nu al moede ? perou. ó Zo moede! Gij moet denken, meester! ik heb een zeker ongemak, weetje? en dat veroirzaakt dat ik altijd zo waggelende ga. Daarenboven ben ik ook heel eng op de borst, zo dat ik geen twintig flappen verre doen kan of ik. hijg al, gelijk een gejaagd hert. Begrijp je nu het geval, meester ? jacob. Dat is okgelukkig, monfieur Perou ! Dat komt u m«»r gansch niet wel, in uwe aftaire. perou. Dat komt het zeker niet, meester! Maar, och! ik. hoop immers dat gij geduld met mij zult hebben ? jacob, met nadruk. Dat zal ik, monfieur Perou! 't Is uw fchuld niet. A 4 p*.  * MIJN H E E li. ELIAS Daar fpreekt g'j eerst regt een waar woord, Meeiter! 't Is , zo waar als ik leef, mijn fchuld niet. JACOB. Nu, als een jongen! doe uw best maar, en breng nu dien kruiwagen eens agter in den tuin: al regt uit. Ik kom zo bij u. perou. Die zwaare kruiwagen agter in den tuin brengen? — Wel ijslijk! — Maar ik zal 't probeeren, meester! ~ Evenwel zou ik u verzoeken, om alvoorens een uurtjen of anderhalf uitterusten. jacob, eenlgzins met drift Ja! maar , monfieur Perou! het moet ten eerften gefchieden. perou, zeer bedroefd. Genade ! mijn lieve meester1 ik kan niet, waaragtig! is de eerfte paar uuren kan ik nog niet. jacob, vol medelijden. Arm fchepfel! kom, ik weet er raad toe. Hij neemt Perou op; zet hem in den krui&tgen en rijdt met hem weq. Op deeze wijs zullen wij het wel gedaan krijgen, niet »air, mcmfieuv Perou? tl-  B L IJ S P E L. $ perou.. Ja! Meester! mits, dat ge niet al te hard rijdt, ofte vee* met mij fiïngert; want daar kan ik ook al niet tegen. JACOB. Wees gerust! zit maar ftH. perou. Gij zult mij immers niet laaten vallen? meester! Jacob, Heb geen vrees. VIERDE TONEEL. Jacob, per o c, ei, ia s-, opkomende eer Jacob van. hetponiel rijdt. J-Aoe! wat is dat? Een paruikmaaker in een kruiwa. gen ? Wat wilt gij doen ? meester Jacob! Is dit een nieuw foort van mist, of wilt gij eene ktveetaij van coeffeun in mijn tuin aanleggen? Jacob. Mijn heer! dit is monfieur Perou. perou, zig buigende. Ja! waarlijk, mijn "heer! die ben ik.  MIJN HEER ELIAS jacob. En ik ben bezig om hem naar agter jn den tuin te brengen. ilias. Maar, kan hij niet loopen? Eepft hij de beenen ge broker»? perou. Wel, daar bewaar me de goede hemel voor! Mijn beenen zijn nog zo gaaf en zo heel als die van een pas gebo* ren kind. jacob. Mijn heer Elias! weet gij dan niet , dat mevrouw de goedheid gehad heeft, om mij een nieuwen tuinmansknegt te bezorgen, dien zij twee gulden daags tot loon geeft? elias, Neen Jacob! want, zo als gij misfehien weet, heb ik de ganfche direaie over huis en hof, en over alles, wat ik heb, aan mijne vrouw opgedraagen. Ik vertrouw , en ben verzekerd, dat zij alles in de uitterfte orde en ten meesten nutte dirigeert. jacob, met een zugt. Amen! — e l 1 a s. Maar, Jacob! ik hoop immers niet, dat dit uw nieuwe knegt zij ?  H IJ'S P E L, |t jacob. Mijn heer! hij is het met zielen met Iighaam. Hij doodlijk zwak; hij heeft het fterk op de borst; hij is zwaar gebroken; hij kan volftrekt niet werken ; hij is ook piel teu vollen bij zijn zinnen. e l i a s. En evenwel is hij uw knegt? jacob. Zo als gezegd is, mijn heer! e l l a s. Maar waarom krui: gij hem? j a g o b. Om dat hij niet loopen kan, mijn heer! — En vermits de kruiwagen agter in den tuin moet wezen, en hij denzelven daar niet brengen kan, is het billijk en christlijk, dat dan de kruiwagen ham daar brengt. e l i a s. Maar, zodanig een knegt is u immers nergens nut toe? jacob, ivtgrijdtnic. Dat is hij ook niet, mijn heer! ~ Maar, — hij beeft Linnaeus geleezen. perou. Dag, mijn heer Elias! VIJF-  IA MIJN HEER ELI AS VIJFDE TONEEL. II.US, alleen, H ij heeft Linnaeus geleezen! — Ja! nu begrijp ik het penigzins. — Wat is mijne vrouw toch eene verftandige vrouw! — Zij zal er zekerlijk in deezervoegen over geredeneerd hebben: Meester Jacob is een braaf, eerlijk en bekwaam karei, voor zo verrede praétijk aangaat, en dat is ook onwederfpreeklijk; maar, wat de theorie betreft, dan is hij niets. — Nu! praktijk zonder theorie, dat is meer geluk dan wijsheid, wanneer het wel uitvalt. — Monfieyr Terou daarentegen, dus zal zij gedagt hebben, is een man die Linnaeus geleezen heeft, ergo, bezit hij theorie. Jacob en Perou dus bij elkander te voegen is niet anders, dan twee dingen fjam te verè'enigen, die de natuur, tot ons §eluk, onaifebeidiijlE faamverëenigd wil hebben. — En, cf dan de pwetïjk al eens de theorie, op een kruiwagen, ■gier in den tuin moet brengen , zal zeer weinig in 't weei'; a:\kien. Beiden zullen zij toch komen, «Iisr zij bfüiOtircn, eq daar zij, tot algemeen welzijn, weyen moeten. Na eenig bedenkens. Brm , di: is alles wel, maar die vreeslijke benaauwdheid , dientij K-lken* iMÜComt, en die mij, als 'twarc, dwingt om uitteroepen; waar of toch ons geld blijft? — o! Pie is ondraaglijk. Alle uuren van den nagt, alle kwartieren Vin  £ L Ij S P E L. $ Van den dag, word ik tot deezen lastjgen en verveelenden uitroep genoodzaakt, zonder reden te weeten waarom. Zou het mooglljk niet wel eene ziekte wezen; want tegenwoordig, hoor ik, dat er verfcheiden nieuwe ziekten ontdaan? Maar dan dunkt mij, zou ik andere menfehen er ook wel over hooren klaagen, en deezen hoor ik toch nooit, zo als ik, met een bangen en vollen boezem, uitroepen: Waar of.toch ons geld blijft? Of 't moest wezen, om dat ik weinig uitkom. — Daarenboven heb ik alle reden om te vertrouwen, dat mijne lieve egtgenoote , de zaaken zo excelent beftuurt, dat ik geen de minde verdenking omtrent haar kan voeden. Van agter uit den tnin wordt een gerugt als van kiytienden gehoord. Wat is daar voor een leeven? 't Is of men daar bezig was met kijvend Mij dunkt ik hoor de ftem van mijn tuinman. Zou hij met zijn nieuwen knegt alrède overhoop liggen? — Maar dat kan niet zijn, want hij is het geduld en de zagtmoedigheid zelf. — Daar komt hij, met de heeren Opzigters- Zij fchijnen rufie te hebben- —» Wij zullen eens hooren ZES-  %4 M IJ N HEER. ELIAS ZESDE TONEEL. elias, Jacob, twee opzigters. jacob, driftig. M ijn heer Elias! nu kan ik het niet langer uitten"; Nu ben ik gedwongen om bij u te komen klaagen. Want Zo godvergeeten als het thans hier in den tuin toegaat, is door geen eerlijk man langer te zien of te dulden- — Er moet een einde aan komen , — of, — elias. Gij zijt driftig, meester Jacob! bedaar eerst een weinig. jacob. Gij hebt groot gelijk, mijn heer Eliasr ik ben zelfs driftiger dan ik nog ooit geweest ben. Maar, wie zou er niet driftig worden ? — Een eerlijk knegt zorgt voor het goed van zijn meester, even als voor zijn eigen goed. Verwaarloozen, verkwisten, fteelen en rooven, blijven bij hem altijd affchuuwlijke, ftrafbaare zaaken, om 't even of hij zelf er al of geen fchade bij lijdt. Is 't niet zo? ilias. Het is zo , messter Jacob! maar nu verder- jacob. Daar ftaat, hij, — daar! — mijn heer de Opzigter- over  B L IJ S P E L; t< over de bloemen en vrugten die mevrouw heeft aangefteld, zo als hij zelf zegt, om mij in de kaartte kijken, en die duizend' gulden meer traftement trekt, dan ik; die ondertusfchen voor al dat geld niets anders doet, dan den ganfchentuin bederven, en die, als het zo moet blijven voortgaan, er een molshoop van zal maaken, die u tienmaal meer geld zal kosten, dan de grootfte tuin van Europa. EERSTE OPZICTER,. Schobbejak! —• ILIAS, Houd u rtil, mijn heer! Iaat hij uitfpreeken. Nahem gehoord te(hebbcn, zal ik.u hooren. — Ga voort, meester Jacob ! maar met bedaardheid. JACOB. Het geen ik zeg, mijn heer Elias! kan ik bewijzen. Daar ginder, naast het kleine zomerhuis had ik beste peulé'rwten gezet, die fchoon aan 't opkomen waren. Mijn heer de Opzigter komt; ziet het; laat ze al te maal uitnaaien en boerenkool voor in de plaats zetten. Met de heer. lijkfte , malschfte boontjes , die ge met monde proeven kunt, deed hij everïecns. Zo hoog (tonden ze reeds! weg moesten ze! en wat denkt ge dat er voor in de plaats kwam? — Aardappelen, van de flegtfte foort, die zelfs de varkens niet vreeten willen. \ EERSTE OPZrCTEK. Domoor! heb ik u toen niet gezegd,  iff M IJ N HEER EL1AJ ï i. IA S. ' Zwijg nog een oogenblik, mijn heer! Zo aariftond's is het uw beurt om te lpreeken , en dan zult gij alles kunnen zeggen, wat gij goedvindt. — Wel nu, meester Jacob ! ligt er nog meer op uw hart? JACOB. Ah! mijn heer Elias! nog zeef veel;' maar ik zal kort zijn , en uw geduld niet veel vergen. — Bij voorbeeld. de allcrvetfte en vrugibaarfte grond, die er honderd uuren in 't rond bekend is, laat mijn heer de Opzigter uitgraaven en ëf een vijver van maaken. In dor, enkel'zand laat hij "planten eh boorhen zetten , die volftrekt nergens anders dan in een vetten grond grocijen kunnen. De broeibakken, die altijd zo heerlijke moeskruiden in het hartje van den winter opleverden, laat mijn heer de Opzigter afbreeken en aan den anderen kant van den tuin plaatfen, waar nooit de zon fchijnt, en alle koude en guure winden waaijen. EERSTE OPZiGTER, Hebt gij nog niet gedaan ? JACOB. Zo aanftonds. — En, mijn heer Elias! waar denkt gij dat uw beste perfikken , uw edelfte peeren en appelen, uw hemelfche druiven, en wat dies meer is, blijven ? — Mijn heef de Opzigter komt, nu eens met een half douzijn, dan eens met een douzijn , tn zqmtijds ook wel mer een paar douzijn fnieeilappen, — ik wil zeggen, jonge heererr en !'TS juf-  B L IJ S P E L. ,? jufvrouwen in den tuin; — deeze plukken en vreeten het beste van de boomen; en wanneer het hier nog maar bij bleef, was het misfchien nog zo erg niet; maar als ze heur maag vol geflopt hebben, dan fmijten ze elkander met de rest naar de ooren. eerste opzigter; Ik word woedende ! — Mijn heer! — elias. Geduld! nog een oogenblik. j a c o fi. Én, mijn heer Elias! om alles te voltooijen, mijn heerde Opzigter gebruikt de vrijheid, om nu eens een mandjen perukken aan dien goeden vriend, daneene mans vragt druiven aan die goede vriendin , dan een winterprovifie van appelen of peereh aan dien bloedverwant, en dan wéér eene Winterlaag van afgekapt hout of takkebosfchen aan dié neeven , nigten, zwagers of broeders te zenden. eerste opzigter Sakkerloot! — ELIAS. Stil! _ jacob. Mijn heer Elias! toen ik het geheele opzigt over den tuin had, ging er zelfs geen appelpitjen verboren! Ik droeg zorg, cn de hemel, zo wel als gij zelf, is mijn getuige, dat al-  k M Ij N HEER EÜAS les op zijn plaats ftond, en dat gij al de vrugten gekreegetï hebt, die Onzelieveheer groeijen liet. — Nu, is er geen ftuk op zijne plaats, en gij krijgt de honderdde part niet van 't geen uw tuin oplevert. — En zie daar de nuttigheid van het amt van een Opzigter over de bloemen en vrugten'. TWEEDE OPZIGTER. Zou ik ook geen beurt krijgen, denk ik ? JACOB. Zeer zeker, mijn heer de Opzigter over 't vee en gevogelte ! — Laat mijn heer Elks maar eens zijn hoender - en duivenhokken bezigtigen! daar zal hij oude afgeleefde dieren vinden , om dat het edelde, net beste, het jongde goed genoeg is voor mijn heer den Opzigter, om met zijne vrienden optevreeten , of om er prefenten van te maaken. Onder het verftandig beduur van dien rijklijk betaalden man zijn de meeste fchaapen fchurft, en de runderen de koeijen van farao geworden! Zie uw koorn en weilanden maar eens na, mijn heer Elias ! Gij zult er waaragtig bij fchreicn. — En waar komt dit van daan? Wie denkt gij dat het geld, dat gij aan voeder, aan hooi, droo, mest, en dagloonen geeft, voor 't grootde gedeelte in zijn zak fteekt? — Vraag het maar eenvoudig aan mijn heer den Opzigter over 't vee en gevogelte ? ELIAS. Heit gij nu alles gezegd? meester Jacob! fA'  B L IJ S P É tï S9 JACOB. Niet aÜes, mijn heer! maar voor deeze keer genoeg. —i Én, het geen ik geaegd.heb, kan ik alle uuren van'den dag, met de ftukken bewijzen. — Ik wil nu verder &{& heeren de vrijheid laaten, om zig te verdedigen, zo zij kunnen, en gaan aan den arbeid. ZEVENDE TONEEL. ïlias, twee opzigters. ELIAS. f, • , „ w el nu, mijne heeren! wat hebt gij op dit alles te antwoorden? eerste opzigter, met bevreemding. Mijn heer! zou het mooglijk zijn , dat gij", op dergelijke befchuldigingen . die met zo veel drift, zo veel haat en bitterheid gedaan zijn geworden, nog onze verdediging zoudt willen hooren? elias. Neem het mij niet kwalijk, mijn heer! maar meester Jacob heeft zo veel gezegd, en zulke aanbiedingen van bewijs, geeving gedaan, dat, zo als 't mij voorkomt, uwe eigen Ba eer  sja MIJN HEER ELIAS eer er grootlijks inede gemoeid is, om er ten minden een woord drie of Vier tegen intebrengen. eerste opzigter. Niets! is 'gemaklijker dan dat, mijnheer Elias! — Mevrouw , uwe zo zeer beminlijke als verflandige echtgenoote, heeft, in haare hooge wijsheid, «n zulks wel zeer te recht, begreepen , dat er in alle zaaken, en dus ook in den tuin ,i moeslanden en weilanden, eene zekere eenheid moest plaats hebben, waardoor, zo als tot dus verre het geval was geweest , niet langer de bloei en de welvaart van het geheel, aan die van eenige weinige bijzondere deelen wierd opgeofferd. Verdaat gij het? mijn heer Elias ! elias. Ja !' maar met moeite; doch mijne vrouw zegt en verdaat het, en dat is genoeg. eerste opzigter. Ingevolgen 'van deezen verdandigen en voordeeligen grondregel, wordt alles in den tuin ingerigt. Waar aardappelen moeten daan, of waar, volgens ons algemeen ontwerp , boerenkool moet groeijen, moeten de doperwten en de faijboontjes wijken; want beiden kunnen er niet gelijk voortkomen; dit begrijpt ge ? ELIAS. 7-ecr natuurlijk. eer-  B L IJ S P E L, 21 EERSTE OPZIGTER. De geremoveerde boontjes en erwtjes veroirzaaken echter daarom geen gebrek in uw keuken. Zij worden voortgeteeld op andere plaatfen, die, of fchoon derzclver gronden juist niet extra gefchikt zijn, evenwel volmaakt met het generaal plan overeenkomen; en, mijn heer Elias! ik vertrouw, dat gij dit plan, dat, onder inneeming van den raad der voornaamfte kruidkundigen, ontworpen, en door uwe Gemalinne aangenomen is, niet zult afkeuren, op de zo kwaadaartige als dwaaze lasteringen van eenen meester Tacob? J ELIAS. Wel dat in 't geheel niet; fchoon de man het toch zo kwalijk niet meent. — Ik heb hem nooit op leugens betrapt, EERSTE OPZIGTER. Ik zeg ook niet, mijn heer Elias! dat de man u, met opzet cn moedwil, leugens zou vertellen; maar hij is niet wijzer. Hij fteekt van 't hoofd tot de voeten vol vooröordeelen,- valfche begrippen , en verkeerde grondftellingen, zo als dat flag van gemeene burgers, dat zig niet tot onze' hoogte verheft , daar gewoonlijk vol van is. Met een woord, de man is bij uitftek goed om in 't klejn, en bij afzonderlijke gedeelten te werken; maar omm 't groot iets' te doen, om volgens een plan van éénheid te arbeiden daar deugt hij niets toe. B 3 • ELI-  »2 MIJN HEER ELIAS ILIAS, Dat wil ik gaarne gelooven. EERSTE OPZIGTER. Dus, bij voorbeeld, zal hij hier of daar in uw tuin een plekjen gronds vinden, dat zeer gefchikt is, om er keurlijke erwtjes of boontjes te doen grocijen; maar, in dat geval gaat meester Jacob niet heen, om eerst te onderzoeken, of zodanige gewasfen , daar ter plaatfe gepoot of geplant, geen regelregten inbreuk op het geheel of generaal plan van den tuin maaken! — o Neen i hij volgt zijn eigen hoofd , en zaait en plant volgens zijn eigen bekrompen verftand, en bederft dus het een en ander door gebrek aan doorzigt 1 't Is waar, hij wint vijf of zes lekkere maaltijden van onvoedzaame peulvrugten, maar, aan den anderen kant, verwaarloost hij vijftig of zestig goede aardappelen. Bevat gij het geen ik zeg ? mijn heer Elias! ELIAS, Zeer wel, mijn heer! zeer wel! Ik begin te gelooven, dat meester Jacob ongelijk heeft. EERSTE OPZIGTER. Wat aanbelangt, dat eeten van perfikken; dat weggeeven van vrugten en brandhout; dat laat zig even gemaklijk verdedigen. — Begrijp de zaak fiegts wél , mijn heer Elias! Uwe vrouw is allerwegen , ( en dit ttrekt u zekerlijk tot een allerbijzonderst genoegen, ) beroemd, dat zij eène oordeelkundige, verftandige, vlijtige, werkzaame, oeconoBiifche vrouw is, die, het huis- en hofbeftuur in handen heb-  B L IJ S P E L. SS hebbende, de zaaken zo wel beheerscht en beftuurt, dat zij niet flegts ten voorbeeld van bijzondere huisgezinnen, maar ook van Voritendommcn en Republieken behoorde te yerftrekkcn, ELIAS. Ik bedank u wel zeer, mijn heer! EERSTE OPZIGTER, En, mijn heer Elias, wat is nu natuurlijker, dan dat uwe vrouw, de bewondering van Europa zijnde, eene menigte van nieuwsgierigen naar zig trekt, die hetzig tot eene eer en geluk rekenen , haar in perfoon te leeren kennen ? Wat is natuurlijker, dan dat ik, deeze verêerende bezoekers, door den tuin rond geleide; dat ïk hen, door daadzaaken, overtuig, van de verdienstlijkheid uwer Gemalinne? Maar, wat zou onnatuurlijker wezen, dan dat ik, in mijn qualiteit, aan deeze uitheemfche bewonderaars zou weige. ren, om een perfik of boschjen druiven te proeven, of er eenigen van prefent te doen ? ELIAS. Ik ben in mijne ziel overtuigd, dat gij gelijk hebt. — Het zou hondsvotagtig, het zou onftaatkundig, en nog er. ger wezen, indien er.in mijne huishouding op dergelijke bagatellen gezien wierd. — Wat betekent een boschjen druiven , een perfik, een appel, of een takkebosch, bij de eer van zulke aanzienlijke bezoeken ? B 4 E*R-  14 MIJN HEER. ELIAS EERSTE OPZIGTER. Ik wist wel dat een enkel woord bij u den laster zou doei} verftommen. — Mevrouw uwe Gemalinne denkt er op dezelfde wijze over. ELIAS. Elk verftandig mensch, die de kunst van huishouden verftaat, moet er aldus over denken; dat kan niet anders. TWEEDE OPZISTER. Mijn heer E'ias! nu zal de beurt van fpreeken aan mij wezen. Ik zal mij breedvoerig tegen de aangetijgde, booze, arglistige en gansch onverdiende lasteringen, van den nijdigen en wangunftigen Tuinman, anders gezegd meester, Jacob, verdedigen. — ELIAS. Dat zal niet noodig zijn, mijn heer! Ik begrijp, dat het in uw geval even eens zal gefteld wezen, als in het geval van uw Medeöpzigter. TWEEDE OPZIGTER. Dat hebt gij regt begreepen, mijn heer Elias ! In mijn geval is het juist zo gelegen. — Evenwel zo gij mijne verdediging begeert, — dan — ELIAS. Dat zou niet alleen overtollig, maar ook eene belediging voor u wezen. — Ik ben verzekerd, mijne heeren! dat g4j uw pligt betragt; dat meester Jacob ongelijk heeft. Ik be-  B L IJ S P E L. 25 beloof u, dat ik er hem over onderhouden zal, en verzoek u wel zeer vriendlijk, dar gij., in de waarneeming uwer gewigtige posten, op den zelfden voet, onder 't opperbeftuur van mijne vrouw, blijft voortgaan , zo als gij tot nog toe gedaan hebt. CE BEIDE O PZ IGTERS, zig beleefdelijk buigende. Mijn heer! uw onderdaanigfte dienaar! —. Mijn heer Elias! twijfel er geen. oogenblik aan. O Vcb God! waar of toch ons geld blijft? Naeenige tusfchenpoozing. Zal ik dan nooit, die verfchriklijke benaauwdheid van mij kunnen afwerpen? _ Zoo lang ik bij menfchen ben, weet ik er zo niet van; dan ben ik zelfs vrolijk en wel te vreden; maar zo dra bevind ik mij niet alleen, of die helfche vraag: Waar of toch ons geld blijft? komt uit den grond van mijn hart op, - en zie daar! weg mijn genoe«en! weg mijne vrolijkheid! _ 't Is aartig , dat ander* B 5 men- AGTSTE TONEEL.' elias, alleen. — Door gebaarden eene inwendige angftige bekommering te kennen Stevende, eneindlijk, met eene foort van vertwijfeling uitroepende:  2 MIJN HEER ELIAS eene bekwaamheid moet mijne lieve vrouw bezitten ! — wellt een last heeft ze mij niet van den hals genomen. — Na eenige tusfchenpoozing. Och God! waar of toch ons geld blijft? DERTIENDE TONEEL. elias, twee architecten, hebbende de han? den vol met papieren en plannen. eerste arrhitect. M ijn heer Elias! gelieft gij , tot eene uitfpanning, u eens , eenige weinige oogenblikken, met de befchouwing onzer bouwontwerpen of plannen onledig te houden ? ELIAS. Bouwontwerpen of plannen? — Hoe! — eerste architect. Ja! mijn heer Elias! het zijn de plannen , die ons door mve kunstlievende Gade zijn aanbefteed, en die, vermits zij thans in drukke conferentie is, wij de eer. zullen hebben, om haar zo aanftonds aantebieden. — Het zijn bouwöntwerpen , die, ja! ik beken het, reeds veel geld van vervaardigen kosten, uit hoofde van derzelver netheid, kunst en uitvoerigheid; maar die , wanneer ze ter uitvoer worden  B L IJ S P E L. 13,. den gebragt, u , en alle de uwen onfterfl'jk zullen maaken, tot bij de laatfte nakomelingfchap. tweede architect. En die tellens, mijn heer Elias! voor die zelfde nakomelingfchap onberekenbaare voordeden zullen aanbren-. gen. elias. Gij maakt mij nieuwsgierig, mijne heeren! ik bid u, laat mij deeze heerlijke en nuttige plannen toch zien. eerste architect, hen'i verfcheiden plannen vertoonende. Zie hier dan, in de eerfte plaats, een pla'tten grond van een gebouw, zevenmaal grooter dan uw tegenwoordig huis is. elias. Zevenmaal grooter? — Wel verbaasd! eerste architect. Mevrouw uwe GemaHnne wilde het agtmaal grooter hebben; doch vermits het, volgens de bouwkundige berekening en afmeeting zo uitkwam, hebben wij het zevenmaal bepaald. tweede architect. Gij ziet hier uit, mijn heer Elias! dat wij ons teffens opde oeconomie toeleggen. elias.  44 MIJN HEER ELIAS ELIAS. Dat zie ik zeer duidlijk. EERSTE ARCHITECT. Zie hier dus, mijn heer Elias! de onderfcheiden zaaien, zo om volk te ontvangen, als om te eeten, te danfen, concerten te geeven, bals te houden, comedie te fpeelen, uitterusten , te flaapcn en te ftudeeren. — Gij ziet, dat alles grootsch , voistlijk en eigenaartig is. — Befchouw die evenredigheden eens tusfchen het eene vertrek en het andere. Van daar komt men daar, en van daar gaat men weêr naar elders Gij kunt dit ganfchc gebouw doorgaan, zonder u te vermoeien. Gij kunt daar in die zaal eene danspartij , in die zaal een concert, en daar weder een reprefetitatie geeven, zonder dat gij daar door in uwe rust, in uw flaap - of eetkamer er in 't minst door geftoord Wordt. TWEEDE ARCHITECT. Om u dit met voorbeelden optehelderen, zie hier de volledige tekeningen van alle die zaaien in perfpectief. — Hoe heerlijk , hoe majestueus! Geloof uw eigen oogen, mijn heer Elias! is dit alles niet verruklijk ? Hebt ge ooit iets beters gezien? Wat zegt ge? ELIAS. Ik vind het zeer mooi, mijne heeren! Ter zijde. „ Och God! waar of toch ons geld blijft ? " EER-  B L IJ S P E L, 45 EERSTE ARCHITECT. Zie verder hier, mijn heer! het nuttige met het vermaakli'jke gepaard; want dit moet een der voornaamfte oogmerken van de bouwkunde wezen ; zie hier eene orangerie, eene menagerie , een ftal voor zestig paarden , een koesthuis naar evenredigheid, een fchuur voor hooi, ftroo en dergelijke , en dat alles in een romeinfehen fmaak. ELIAS. 't Is overheerlijk. TWEEDE ARCHITECT. En vermits bij zodanig een vorstlijk gebouw ook eer» vorstlijken tuin behoort, kunt gij hier de uitvoerige tekeningen zien van de vijvers, van de fonteinen en de watervallen: befchouw ze met oplettenheid, mijn heer Elias! Gij zult u verbeelden in 't Paradijs overgebragt te wezen. Zie daar de terrasfen, de kunstbergjes, de kreupelboschjes, de laanen, de ilingerpaden , het grotwerk, de ftandbeelden, depyramiden! wat dunkt u? is dit niet alles fchoons, wa het menschlijk vernuft kan uitdenken? ELIAS. Ik fta er van verdomd. <— Maar, . TWEEDE ARCHITECT, Ik moet a nog meer laaten zien, mijn heer Elias'. Zit 't ontwerp van een doolhof, van eene gansch nieuwe uitvinding, daar men twaalf uuren lang in verdoold kan loopen, zonder het middenpunt te vinden. EER.  4c MIJN H EER'EL I'AS EERSTE ARCHITECT. Dit is een lusthof, mijn heer Elias ! in den fmaak van een betoveid kasteel. TWEEDE ARCHITECT. En dit, mijn heer Elias, is een fentimenteele wildernisagter het lusthof, met fpelonkjes, rotfen, en wat er ver» der bij behoort. EERSTE ARCHITECT. Zie hier een prieeltjen , waarin vijftig menfehen op hun gemak zitten kunnen. TWEEDE ARCHITECT. Zie hier een. — ELIAS. Ik bid u, mijne heeren! houdt op. Ik heb al genoeg gezien. Mijne oogen draaijen mij in 't hoofd, 't Zijn vervaarlijk mooije plannen. — Maar. — EERSTE ARCHITECT. Gij hebt de helft nog niet gezien, mijn heer Elias! ELIAS. Ik wil 't gelooven. De rest op een anderen tijd; maar zeg mij nu eens, als dit alles volgens die plannen gebouwd wordt, hoe veel zal dat wel kosten ? EER*  B L IJ S P E L. eerste architect. 4? Zo veel niet als gij wel denkt. Omftreeks vijfmaal honderdduizend gulden. elias. Afgrijslijk! — Vijfmaal honderdduizend gulden? eerste architect. Ja! mijn heer Elias ! rriooije dingen kosten mooi geld. — tweede architect. Mevrouw, uwe echtgenoote , die, ongeflatteerd gefproken, een uitfteekend verftand van de bouwkunde heeft, zal voorzeker denken, dat het de helft hooger'zal loopen, dan wij het gerekend hebben. eerste architect. Dat geloof ik ook; en daarenboven, mijn heer Elias! voor een man als gij zijt, is vijfmaal honderdduizend gulden een bagatel. tweede architect. Ik wed dat mevrouw Elias geen oogenblik in bedenken zal ftaan, om den bouw te onderneemen. elias, ter zijde. „ Och God! waar of toch ons geld blijft? " VEER-  +8 MIJN HEER ELIAS VEERTIENDE TONEEL. ELIAS, twee architecten, eenige leermeesters, eliasje, opzkster over db financiën, twee opzic-ters, JACOlï, perou, in een kruiwagen, door Jacob op het toneel gekroojen. Wel nu, mijn heer ! laat hooren. opzigter over de financiën. Alvorens echter, mijn heer Elias! ik tot de groote zaak overga, heb ik u medetedeelen, dat alles, wat ik, bij dee. zen, u zal vermelden, volkomenlijk geichiedt, met overleg en goedkeuring uwer Gemalinne. ELIAS. elias. KL I AS H oe! wat heeft dit te beduiden ? opzigter over de financien. Mijn heer Elias ! het zal u zekerlijk bevreemden, dat ik , aan het hoofd van deeze heeren , bij u , ongevraagd, een bezoek kom afleggen : edoch deeze bevreemding zal daadlijk ophouden, zo dra ik de vrijheid zal genomen hebben , u daarvan de eigenlijke en wel zeer gewigtige reden t» zeggen.  B L IJ S P E L. 49 ELIAS. Ah zo! wel nu, mijn heer! als dat zo is, fpreek dan van vrijer harte. Mijne vrouw is eene verftandige vrouw, aan wier meer verligt oordeel, zo als ik meermaalen gezegd heb, ik mij zeer gaarne onderwerp. OPZIGTER OVER DE FINANCIEN. Weet dan, mijn heer Elias! dat het met den ftaat uwer huislijke zaaken tot een uiterften gekomen is, en wel tot zodanig een uiterften, dat het, om zo te fpreeken, met u, nog deezen dag er onder of er over moet. ELIAS. Hoe ? — Gij doet mij verfchrikken. OPZIGTER OVER DE FINANCIEN. 6! Dat wil ik zeer gaarne gelooven, mijn heer Elias! Waarheden, van die natuur , zo als ik u heb aantekondigen, — zijn indedaad zeer verfchriklijk. Dikwijls heb ik getragt u daarover te onderhouden; maar fteeds, als ik u naderde, zijt ge mij ontweeken. Dit tegenwoordig oogenblik gelukt het mij, om u met uw eigen toeftand bekend te maaken. elias, ter zijde. n Wat is hij langdraadig! ■" Overluid. Gij maakt mij ongeduldig, mijn.heer! Wat ik u verzoeken mag, zeg mij toch kort en zaaklijk, wat zaak van zo veel gewigt gij mij toch te zeggen hebt. D ÓP-  50 M IJ N HEER ELIAS OPZIGTER. OVER DE FIKANCIEIf, Ik zal gehoorzaam wezen, mijn heer Elias! en u kort en zaaklijk zeggen, om wat reden ik heden, cum fuis, in uwe tegenwoordigheid verfchijn. perou, ter zijde. ,, Nou zelje een verbruide lelijke hiftorie hooren." •opzigter over de financien, wrft menigte -papieren uit zijn zak haaiende , en dezelven , van tijd tot tijd, aan Eliat aanbiedende. Uwe jaarlijkfche inkomftcn, mijn heer. Elias ! bedraagen eene fomma van tienduizend gulden; — blijkens deeze papieren. ELias, -depapieren inziende, Accoord, mijn heer! accoord! OPZIGTER over DE FINANCIEN. Uwe buizen, tuinen , landerijen, en wat er verder van die natuur is,, zijn, na den tegenwoordigen tijd berekend, waardig, omftreeks de honderd en zeventien duizend gulden ; — blijkens deeze papieren. elias. Juist, mijn heer! die waardeering is accuraat. opzigter over DE financien. Uwe jaarlijkfche uitgaaven beloopen, in uwe tegenwoordige omftandigheden en leevenswijze , eene fomme van veer-  É L tj i t» E U *t Vêertigdulzend gulden jaarlijks; —• blijkens deéze papieren. ELIAS. Sakkerloot: — rriaaf ik zie, het is zo. —- OPZIGTER OVER DB FINANCIEN. En derhalven, mijn heer Elias ! verteert gij jaarlijkscri drie vierden meer dan gij inkomen hebt j — blijkens deeze papierent ELIAS. Ah ! de drommel i 't Is zo als gij mij aantoont. Maar ik Voer bok een vorstlijken ftaat. OPZIGTER OVER DE FINANCIERT. Gij drukt u zeer leevendig uit, mijn heer Elias! gij voert j zo als hier bij de ftukken blijkt, een waarlijk regt vorstlijken ftaat. — Maar, laat ons vervolgen. ELIAS. Als 't ü gelieft, mijn heer! OPZIGTER OVER DE FINANCIËN. Alle uwe bezittingen en eigendommen, mijn heer Èlias f iijh, uwefchuldenmedegerekend, bezwaard, verhypotheekt» beleend en belast, met eene fomma van even over de tweemaalhonderd duizend en veertig gulden — blijkens deeze" papieren. ELIAS. Barmhartige hemel! D 2' f)P-  5* M IJ N HEER: E L I A S opzigter. over de financien. Derhalven, mijn heer Elias! hebt gij, in dit geval, omtrent de helft, meer fchulden, dan uwe bezittingen of eigendommen , indedgad, waardig zijn; — blijkens deeze papieren. ELtAS. Het klamme zweet breekt mij uit. opzigter over de financien. En derhalven, mijn heer Elias! Zie hier de ontzachlijke fomma van uwe fchulden. elias, half vianhoopig. Ach! ach! — Waar zal 't met mij heen ? — , opzigter over de financien. , Mijn heer Elias! dit is het nog niet alles. Niet flegts dat gij zo veele fchulden hebt, en dat uwe kas ledig is, mair uwe fchuldè'isfchers vorderen ook oogenbliklijke betaaling, ef arrest op uw perfoon, — blijkens deeze papieren. elias. Waar berg ik mij ? opzigter over de financien. - ■ En, mijn heer Elias! dat arrest van uw perfoon, met al de verfchriklfjke gevolgen van dien, is niet flegts verzogt, maar ook airede verleend geworden; — blijkens deeze papieren. JELI A S,  B L IJ S P E L. •: $j — ' elias, •wanhaopig. Ik ben een bedurven man! ■ ! opzigter. over de financien. , Dat zijt gij, mijn heer Elias! blijkens al het geavanceerde. — Dan! om te voldoen aan den last die mij, door deeze heeren, goedgunftiglijk, is opgedraagen, heb ik u nog eene vraag te doen. elias. Maar, mijn heer! laat ik u vooraf vraagen, is mijn ftaat dan zo volftrekt hoopeloos en onherftelbaar? opzigter over de financien. Volftrekt hoopeloos, mijn heer Elias! ten zij dan dat de Hemel een foort van wonderwerk verrigtede, dat, zo als het mij voorkomt, wel mooglijk , eehter niet zeer waarfchijnÜjk.is... . elias. li i En wat is dit voor een foort van wonderwerk ? opzigter over be financien. Hier over ftraks nader, mijn heer Elias! Nu zullen wij ter zaake treeden, waarom Ik, cum fuis, alhier verfcheenen ben. — Weet dan, primo : dat deeze heeren, door mij- van uwen tegenwoordigen toeftand onderrigt zijnde , mij niet hebben willen gelooven. — Secundo: dat ik met hen ben gegaan naar uwe Gemalinne, wie ik reeds van alles onderrigt had, en die mijne gezegden bevestigde, 't welk echter niet D 3 in  54 MIJN HEERELIAS in ftaat was, om hunne twijffeling geheel weg te neemen,—» Tertio: dat deeze heeren mij daarop verzogten om hen tot 11 te geleiden, teneinde dit verfchriklijke nieuws uit uwen eigen mond te hporen. Derhalven is, quarto , de vraag, of alle deeze droevige dingen zo zijn, als ik ze u met de onbedrieghjke bewijzen , heb aangetoond ? elias, bitterlijk bedroefd' Mijne heeren! tot mijn leedweezen moet ik u zeggen, dat ik arm, ongelukkig en volftïekt bedurven ben. Dat ik van al mijn rijkdom niets meer overig heb: dat ik zelfs zeer veel te kort kom. jacob, ter zijdt. „ Zo gaat het, als men eene vrouw tot zijn Representant „ aanftelt!" eerste architect. Wat dunkt u? Collega! — Gij hoort dat de boél aan de kamer is. tweede architect. Wat zou mij dunken? broeder! — geen geld, geen plan» tien. Hij rolt fchiilijk zijn plannen op en vertrekt. Adieu, mijn heer Elias! tweede architect, insgelijks zijn plannen oprollende en vertrekkende. Geei -geld, |een plannen. Adieu, mijn heer Elias! ze-  B L IJ S P E L. g$, ZEDENMEESTER. Zonder geld Vormen de zeden zig van zelve. De honger I temt de beeren en leert de honden opzitten, — en bidden. — Adieu, mijn heer Elias 1 Hij vertrekt. DANSMEESTER. Zonder geld en zonder eeten is het moeilijk om te leeren danfen. — Adieu, mijn heer Elias! Hij vertrekt. TEKENMEESTER. Zonder mij ziin hier reeds verre vooruitzigten genoeg. — Adieu , mijn heer Elias! Hij vtrtrekt. TAAL ME EST ER. Point d'argent ! Ah, mon Dieu ! Kan niet verftaan. — Adieu , mijn heer Elias ! Hij vertrekt. EERSTE OPZIGTER. Het fpijt mij. Maar waar geen land o£ geen grond is kan ook geen tuin wezen; ergo ook geen produftcn ; en derhalven ben ik, in qualiteit als opzigter over de bloemen en vrugten hier volftrekt overtollig; — en daarenboven, geen geld! — Adieu, mijn heer Elias! D 4 TWIE.  S6 MIJN HEER ELIAS tweede OPZIGTER. Ik bevind mij in 't zelfde geval. Geen vee, geen gevogelte , dus ook geen opzigter. — Adieu , mijn heer Elias! VIJFTIENDE TONEEL. ELIAS, tLIASJE, OPZIGTER over de FINANCIEN, jacob, pe rou 'in den kruiwagen. jacob. N u zal ik ook een beurt van fpreeken krijgen. Mijn heer Elias! in al uw ongeluk hebt gij overvloedige reden om God te danken, dat gij van deeze fnoeshaanen verlost zijt. Z\) waren in uw huis het geen de rupfen en de flakken in een tuin zijn. Al had gij koninglijke fchatten bezeten , deeze getijtelde galgebrokken zouden er u door heen geholpen hebben. perou, ter zijde. „ Meester Jacob zal ook de werf wel afgaan. Let er „ maar eens op. En of hij ook gelijk zal hebben. " JACOB. Mij dunkt, mijn heer! dat de zaak nu nog zoo kwaad niet is, als wanneer gij al dit ongedierte, al deeze Egyptifche fprinkhaanen bij u gehouden hadt. — Elias,  B L Ij S P E L. 57 Elias, op eene gemeenzaame en regtvriend- fchaplijke -wijze bij de hand vattende. Hoor eens hier. Gij zijt thans arm, err ik ben niet rijk: maar ik kan werken , en gij kunt het niet. Ik kan, God zij geloofd, meer dan mijn brood verdienen , en deeze handen (trekken er ten waarborg van. — Weet gij wat ik doen zal? Ik zal mijn arbeid verdubbelen, — en ik zal mijn brood met u deelen. — Wees gerust, braave man! wees gerust! zo lang als God mij het leven en de kragten geeft, zult gij geen gebrek lijden. ELI ASJE. Wel fakkerloot, meester Jacob! dat vind ik mooi, almagtig mooi van je gezeid en gedaan. — Hem bij de hand vattende. Hoor jij nou ook eens hier! — Nou al die koordedanzers en kwakzalvers weg zijn , en ze niet langer mijn kop en mijn beenen zullen verdraaijen, zal ik je knegt worden, •en neffens je werken, om zo veel te beter mijn vader en moeder te kuanen onderhouden. JACOB. Maar, jonge heer! — ELIASJE. Tut tut, jonge heer. — Dat komt niet meer te pas, meester Jacob! — D 5 Hij  5« MIJN HEER ELIAS Hij trekt zijn rok uit en fmijt denzelven weg. Leg daar, jonge heer! weg, weg, naar de maan. — Geef mij uw fehootsvcl, meester Jaeob ! —^ Kijk! Het fchootsvet aandoend». Kijk! dat ftaat me net als of ik er meê geboren was. Een tuinmansknegt, — potboouen! 't is of ik er voor in de wieg was geleld. Kragtcn heb ik genoeg. Bezie men vuisten maar eens. — Couragie , ouwe heer' couragie, Iaat me maar werken, dat 's genoeg, en laat jij al die kakelende ftruikroovers naar den drammer loopen. elias , vol aandoening , e:i huiten jlaat om meer'woorden te kunnen voovtbrengeu. Ach! — opzigter over de financiën, Mijn heer Elias ! uw zoon plaatst zig juist in den kring , Waar hij te huis hoort. — God zal zijne poogingen zegenen, jacob. Zulk een knegt is goud waardig. perou. • Mijn heer Elias! ik hoop immers dat ge weet, dat monf eur Perou hier ook nog is. 't Is net of ik hier een nulletjen in 't cijfFer was,' en nietmetaT betekende. — Geen mensen denkt om monfieur Perou. JACOB. Wel nu! wat heb je te zeggen ?  0 L IJ S P E t. 50 PEROU, Ik heb eenvoudig te zeggen, dat ik er den duivel van geef, om zonder belooning te dienen, — Monfieur Perou moet een goed voer en een warm ftal hebben, et» anders , — adieu, mijn heer Elias ! JACOB. Gij hoort immers, dat mijn heer Elias geheel buiten ftaat is om u te kunnen bezoldigen. PEROU. Ja! meester Jacob! dat heb ik, heel uitvoerig en zeer nadruklijk, van haver tot gort, gehoord. — Maar mag ik U wel vriendlijk verzoeken, om, (vermits ik geen zin heb , om mijne kostlijke lighaamskrngten en edele zielvermogens-, voor een kaal bedankje, weg te fmijten,) mij maar, hoe eer hoe liever naar huis te kruijen ? — JACOB. o! Zeer gaarne, monfieur Perou! ELIASJE. Hei, hei daar, meester Jacob ! dat is knegts werk. Dat zal ik wel doen. PEROU. Zult gi] dat doen ? jonge heer I wel zo ! wel zo! Nu, 't is mij wel, als ik maar gezond en frisch te huis kom. — Dag, mijn heer Elias! E L I-.  6a M IJ N H E—E H'ELIAS eliasje, kruit Perou tot aan 't einde van het toneel en fmijt aldaar den kruiwagen om verre. Leg daar, hairknipper! nou benje ver genoeg. — Loop nou maar regt uit naar je huis toe! Hoorje? perou, fchreeuwende. Oei, oei! mijn armen, mijnbeenen! Oei, oei! mijn hoofd, mijn buik, mijn agterkwartier! Oei, oei! mijn ingewanden, enz-. ZESTIENDE TONEEL. elias, Mevrouw elias, langzaam en in de iedruktfle gehalte opkomende, eliasje, opzigter over de financien, jacob. elias. Ik ben als door den donder getroffen. — Welk eene gedugte omkeer van zaaken! — Mijne oogen zijn geopend, — maar, ze zijn geopend om den afgrond te zien, waarin ik oogenbliklijk fia nederteploffen, om onherftelbaar verlooren te gaan. Mevrouw elias, weenende. Mijne gade! — elias. Mijne waarde echtgcnoote! -— Me-  B L IJ S P E t. tfi Mevrouw elias. Weet gij reeds ? — elias, met een diepe zugt. Ja! ik weet reeds, waar ons geld gebleven is. Mevrouw elias. Ik kom, — om het oppergezag, het bewind van zaaken aan uwe voeten nederteleggen; — om het roer van beftuur aan u wedertegeeven. jacob, ter zijde. „ Nu het fchip gezonken is, wil de goede vrouw het „ roer overgeeven. " Mevrouw elias, I Ik erken mijn misdag. Het oppergezag is mijne zaak niet. Eigenbelangzoekers en vleijers hebben mij misleid. Maar ik keer tot den kring terug, waarroe ik bedemd ben. —. Aanvaart andermaal het beftuur, beste Elias! elias. , Het beftuur aanvaarden? — Ja! dat was goed als er nog iets te beftuuren was ! — Maar de ganfche boel is naar de maan ; blijkens deeze papieren. Mevrouw elias. Helaas! — opzigterovbr de f in ancien. Mijn heer Elias! thans is het tijddip daar, datikune- de.  & M ij N HEÉKÊLIAS tierig verzoek, om, daar alle uwe geemploijeerden het huftiie gezegd hebben, ook, op mijn beurt, in deeze zaak* Voor ZO verre het mij betreft, te mogen fpreeken. E l IA Si Spreek, mijn lieer! OPZIGTER OVER BÉ FINANCIËN. Alvoorens mij verder uittelaaten, mijn [heer en mevrouw Elias! zult gij ter goeder trouw * mij gelieven te antwoorden op de navolgeilde vraagen: — Zijt gij, mevrouw Elias j van ganfcher harte, en uit volle overtuiging, geneigd en gezind , om voortaan, welk een keer uwe zaaken ook neemen mogen j het huishoudlijk opperbeftuurj aan uwen echtgenoot overtelaateü ? Mevrouw elias. ja, mijnheer! dat ben ik voorneemcns. OPZIGTER OVER DE FINANCIËN. En gij, mijn heer Elias! ZoUdt gij u, met het oppergezag , over uwe eigen zaaken wel willen belasten ? ELIAS. Waarom niet, mijn heer? — Ik zie en gevoel er de uitterfte noodzaaklijkheid van. OPZIGTER OVER DE FINANCIËN. En is u dit goeden ernst ? mijn heer Elias! «tl.  B L IJ S P E U g3 elias. Gelooft gij mij niet? — wel aan dan. — Zo waarlijk helpe — opzigter over de financien. Halt! mijn heer Elias! Ik geloof u op uw burgertrouw. e l l a s, met Jlcrken nadrukt Geloof mij om mijn eigenbelangswil. opzigter over de financien. Weet dan, mijn heer Elias! dat ik eene geheime overeenkomst met uwe fchuldëisfchers gemaakt heb; waarbij zij, ingevallen gij alle die opzigters, leermeesters, architecten, en met een woord, alle verdere nuttelooze bedienden en* geëmployeerden hun affsheid zult gegeeven hebben; — ingevallen mevrouw, uwe echtgenoote, van het opperbeftuur afziet, het u weder overgeeft, en gij het zelve aanvaart en blijft behouden, - zij , zeg ik, als dan genegen zijn, om van het op uw perfoon verleend arrest geen gebruik te ' maaken: om u , vooreerst , ter betaaling uwer fchulden niet lastig te vallen; ja! dat meer-is, om u, op nieuw te crediteeren, en om udus, binnen weinige jaaren, weder tn dien ftaat te herftellen , waarin gij u, toen gij zelve regeerdet, bevondt. Mevrouw rlias. Edelmoedige fchuldëisfchers! Braave man! elias.  *4 MIJN HEER ELIAS. BLIJSPEL; opzigter over de financiën. En, mijn heer Elias! vermits aan deeze voorwaarden thans voldaan en dit foort van wonderwerk gebeurd is, en vermits ik geen oogenblik twijffel, of gij, door de droevige ondervinding geleerd, zult er getrouwlijk aan beiint woorden, wensch ik u van harten geluk, met deeze omwending van zaaken. jacob, ter zijde. „ Zoo weet een eerlijk en verftandig man de verwardfte „ zaaken te regt te brengen. " opzigter over de financien. Nu nog een woord van mij zelve, mijn heer en mevrouw Elias! Gij hebt mij aangefteld tot opzigter over uwe financien , en mij daarvoor eene rijklijke belooning toegelegd. — Van die belooning begeer ik niets. — Het eenigfte, dat ik voor mijne moeite van u vorder, beftaat hierin, dat ik beftendig uw waarlijk liefhebbenden en fteeds waarheidfpree. kende vriend moge wezen, zonder u daardoor te verveelen of lastig te vallen. elias , hem omhelzende. Mijn heer ! gij zijt mijn redder ; mijn behouder. Ik ben u den hoogften dank verfchuldigd. jacob. Dit fpel, in 't klein gefpeeld , verdiende in het groot naargcvolgd te worden. EINDE.