VERH ANDËL1NGEN, het SCHOOLWEZEN BETREFFENDE. uitgEgeeven door de bataafschë MAATSCHAPPIJ! TOT NUT VAN T ALGEMEEN"*   STUKKEN HET SCIOOIfEZEI °v g- c & e r en gelukkiger konden worden : en het SeS dar gijl., mijne lieve kinderen! hier in handen kriiï flaent, dat herder moeite zeer waardij* zoude ziïn ^Vóóraf moet ik u bekend maaken met de naamen der kinderen, welke hier vinrknm»n p " JU-TJEN, KAREI dl MIE TIEN ■terwül nnj atj jongetjens en twee meisfens/van'S53J? ten hSg™iTmSerderden: deeze S£ ien, HENDRIK, WILLEM, NIKOLUS nt» b.erik, kornelis, FERDINanb CHR " wlt^^geïurl^rdlf" En M kat °- EERSTEN AVOND, ^■?etjWaf °£ eenen zcer fchoonen avond Wn -éwee t"" h"t ?pharken van ^n bloemtuin bezig C ,T» tot..lp-entjen, welke bloemen op- ^ 8 LEENT»  jj. zedenkundig leentjen. Zoo gaat het met mij ook, e rn s t ! maar weet gij daar de reden van? ernst. We! ik weet het riet: maar mij dunkt, ik ben altijd best te vreeden, als ik den dag vlijtig en goed heb doorgebragt. leentjen. Juist zoo! ó, het is zo aangenaam voor ons, als onze braave meester vreugde aan ons heeft. ; " , ernst. Ja, en de goede god ook. vader zegt: dat het zijne vrienden zijn, die doen wat Hij hen beveelt. leentjen. Het is maar jammer, dat men zoo dikwijls vergeet, en ook fomtijds niet recht weet, wat men doen moer, ten einde god en onzen lieven meester weibehaaglijk te zijn. ernst. Vader leert ons zo veel fchoons, ik wenschte, dat hij ons dit ook eens leeren wilde, luist kwam de Vader nu met het overige gezelfchap, dat reeds naar gewoonte, op hoop van weder iets nieuws te leeren, rondsom hem verzameld was, de laan op wandelen: ernst gooide zijne hark weg, en liep naar hem toe, zeggende: Vader! leentjen en ik wenschte zo gaarne een vasten regel te hebben, wat wij doen en wat wij laaten moeten; om braaf te zijn, en u welbehaaglijk te wezen. ■ , .. Hoe nieuw dit voorftel nu ook zijn mogt; de andere kinderen begreepen fchielijk het voordeel hier van, en riepen eenpaarig: och ja, lieve meester! dat wenschte wij ook zoo gaarne. eelhart. En waarom wenschtet gij dat dan, lieve kinderen? . , willem. Waarom? om dat wij dan maar aanftonds zien konden, hoe wij leeven moesten; en. .. ernst. En om dat wij zoo gaarne van den goeden god en b-aave menfehen bemind waren.  school boek. j leentjen. Ja, en om dat wij' zoo vrolijk en wél te vreeden zijn, als wij iets goeds gedaan hebben; en dit evenwel nu veeltijds niet doen, om dat wij niet vveeten hoe wij handelen moeten. eelhart. Is dat waarlijk zoo uw wensch, lieve kinderen! ik verblijde mij hr.rtelijk in denzelven: welaan! niets bekt ons, om'er aanftonds mede te beginnen: maar zuit gij dan ook wel recht oplettend zijn, en mij vraagen, als gij het niet begrijpt ? allen. Ja, ja, dat belooven wij! eelhart. Laat ons dan op het grasperk voor het huis gaan zitten, en daar aanftonds een begin maaken. allen. Heerlijk, heerlijk! Hierop vloogen zij allen naar de aangeweezen plaats: daar gekomen zijnde, zeide eelhart. Gij wenschtet dus onderrichting te erlangen in het geen uw pligt is; is het niet zoo ? allen. Ja, dat wenschten wij, lieve meester: eelhart. Maar dan zult gij ook wel gaarne willen weeten, hoe men dit gewoon is te noemen? men heet dit Zedenkunde, of kennis van onzen pligt. hendrik. Ik vreeze, dat dit niet heel aangenaam voor ons weezen zal om te hooren. eelhart. En waarom vreest g;j dat, hein? hendrik. Wel, om dat ik t'nuis mijn vader, voor moeder, wel eens in een dik boek heb hooren leezen, dat hier over handelde; en dan viel ik telkens daar bij in flaap, en vond daar niets mooi's in; ook begreep ik 'er de helft niet van. eelhart. Het is natuurlijk, dat het u dan verveden moest; hoor eens, hein! wij zullen het deezen avond eens beproeven; bevalt het ii dan niet, zoo zeg het mij, en kan ik u dan niet ever» A 3 tui-  6 zedenkundig \ tuigen, dan hebt gij vrijheid, op een' anderen tijd, deeze aVondlesfen niet meer bijtewoonen; thans zal ik vervolgen; zeg mij eens, kinderen! weet gij ook waartoe wij hier eigenlijk in de waereld zijn? Gij andwoordt niet! zou bet zijn om 'er lekker te eeten, lang te flaapen, en onzen tijd met ledig loopen en beuzelingen door te brengen? ferdinand. O foei! neen, dat zullen wij toch wel niet. leentjen. Neen , vast niet, want dan zou het ons, dunkt mij, zoo lastig niet weezen,als wij zoo handelden, en dat is het toch aanllonds, FERDiNAND. En zoo leelijk; neen, ik geloof eêr, dat wij in de waereld aijn, om veel te doen. ernst. Ja, en om veel te weeten ook. eelhart. Denkt gij dat, lieve kinderen! maar welk een zoort van weeten en doen, zou dat dan wel wezen ? Allen maakten groote oogen. eelhart. Kom, laat ons eens beproeven of wij het niet vinden kunnen: niet waar, wij zijn me fchoone vermogens befchonken? Zoudt gij wel ergends iets kunnen vinden, dat ons in dezelve overtrof, of maar eeniszins gelijk was? allen, na eenig bedenken, neen! ïti hart. Maar 'er zijn toch fchepfelen, die ors indedaad zeer nabij komen, onder de dieren; wat hebben wij dus boven dezelve vooruit? christiaan. O! dat weet ik wel, wij kunnen fpreeken. eelhart. Dat kunnen de papegaaijen ook doen; maarzij kunnen niet verflandig fpreeken; en dit zult gij zekerlijk bedoelen. ^ ernst. Ja, en alles weeten wat, en waarom wij dit doen. mietjen. En wij kennen den goeden god. E EL-  schoolboek, f eelhart. Juist getroffen; wij bezitten dus eene voortreflijkheid, boven alles, wat rondom «nis is; maar als wij ons nu als zoodai ige vcibe.Viiie wezens aanmerken, wat motten wij dan denken van het oogmerk, waartoe de Schepper ons zoo edel vormde. Hij meet daar toch wel eene bedoeling mede gehad hebben. ni kol aas Dat moet dan zeker ook wel eene zeer groote bedoeling zijn geweest. eelhart. Dunkt u dat? ik geloof het waarlijk ook zoo: maar waartoe tlrekt zich de wensefi van ons hart zoo al meest uit? beproeven wij iet eens; niet waar, wij zouden allen gaarn gelukkig zijn? en ook meêr weezen; wij wenlchen toch zo gaarne boven den anderen uitteaiunten ; bedenkt Eet maar eens ? is het niet met ons allen dus gefield? Welnu, kinderen! wat is nu de weusch van ons hart? ni kol aas. Wel, om meêr te weezen dan wij nu zijn. eelhart. Maar hebben wij niet nog een wensch in onze ziel befpeurd? eerdinand. Ja zeker, dit hebben wij zoo aanllonds nog geleerd: wij wenlchen allen gelukkig te worden. eelhart. Goed; en waartoe zou god ons nu wel op aarde geplaatst hebben? Zou net niet zijn, cm ons groot en gelukkig te maaken? karel. Wel mij dunkt van ja. eelhart. Mij ook; en dus, ziet gij, komt de wensch, of neiging van ons hart, overéén met het oogmerk gods, en die beiden zijn? . . . ni kol aas. Om groot en gelukkig te worden. eelhart. Juist: maar vinden wij dien wensch tot geluk ook niet bij de dieran ? willem. Neen, als die maar lekker eeten en drinken hebben, zijn zij wel te vreeden. A 4 eel-  I zedenkundig eelhart. Zij hebben dus wel eene neiging om gelukkig te zijn , maar niet op 'eere redelijke wijze; ook hebben zij 'er geene duidelijke begrippen van; maar zou dan niemand onder ons menfchen daar ook mede te vreeden zijn? mietjen,' die het ongeluk had zeer op haar mond gefield te wezen, kreeg een kleur; en zeide: reen, lieve meester! ik zou,dunkt mij, toch meêr begeeren. eelhart. Gij hebt het juist geraaden, kinderen! wij kunnen ons wel overgeeven aan enkel dierlijke genoegens, (want zoo'noemt men dat geene, het welk niet overeenkomt met de waardigheid van onzen redelijken geest,) maar de wensch vaii ons hart, blijft toch, naar eene zekere meerderheid en redenlijk geluk; en juist deeze meerderheid, die ne-gmg, is het oogmerk gods met ons. Nu dan, lieve Underen! hoort, en verheugt u in uwe waardigheid; wij zijn befiemd om god recht te leeren kennen, —Hem in alies' te gehonrzaamen, en, vervolgens, eene eeuwige zaligheid bi: hem te genieten : z et daar dan de heerlijke befremmnig, waartoe god ons gefchikt heeft.' Wat dunkt u, kinderen! worden wij f ier ook verheeven door? Voldoet deeze ook aan onze behoeften tot redenlijk geluk ? ferdinand. Dus bad ik toch recht, dat men veel moet doen? eelhart. Ja, maar gij begreept niet recht wat; zoudt gij mij dat nu duidelijker kunnen zeggen? ferdinand. Ja wel, wij moeten alles doen, cm te voldoen aan het geen god van ons eisoht. ernst. En Hem recht zoeken te leeren kennen. eelhart. Dit laatfte moet voorafgaan; men kan iemand niet dieneti noch zijnen wil opvolgen, als  S CHOOLS OlijK. 9 als men niet weet, dat hij beftaat: dus moet men god eerst leeren kennen, zal men Hem dienen; zoudt gij mij nu wel kunnen z?ggen, het geen gij hier geleerd hebt? Kom aan, ik zal het eens beproeven, — wie zegt het mij voor? allen. Ik, ik, ik, ik. eelhart. Eén van allen zal zulks moeten doen; wel aan, ernst.'zeg gij het mij vóór; gij hebt u deezen dag zoo bijzonder wél gekweeten , dat gij deeze uitzondering verdient; nu, ernst! ernst. Wij zijn gefchapen, om groot en gelukkig te worden; en dit beiden is ook onze wensch. eelhart. Voeg hierbij, dat, daar wij deeze beide zaaken in kennis en deugd alleen kunnen verkrijgen, daar dit de eigenlijke vreugde is voor onzen redelijken geest, dit ook de wezenlijke bedoeung gods met ons is. En wat geeft ons nu aanleiding,,om recht te kunnen weeten, wat wij hieromtrent moeten doen, om wél teflaagen? ernst. De Zedenkunde, of kennis van onzen pligt, dat wilzegger, het geen god van ons eiscnt, dat wij doen of laaten moeten. eelhart. Voortreflijk; wilt gij nu ook weeten hoe men het eerfie, naatnelijk de uitoefening van net geen wij doen moeten, om eroot en gelukkig te worden, gewoon is te noemen? Men heet dit, de beftemming des menfchen: en dit moet gij hier nu ook nog bijvoegen. Maar waarin beflaat nu deeze beftemming? ernst. In het recht kennen van god, en de gehoorzaamheid aan Hem. eelhart. En dit in de verwagting van eeuwige zaligheid, waarvan ik in het vervolg nader zal fpreeken. Zullen wij 'er nu voor van avond met arifappen, kinderen! het mogt u verveelcn? A 5 al-  1$ ÏEDENUONDIS allen. Neen, neen, lieve Meester! nog wat, als bet ü gelieft. i'. el har t. Wel aan dan , maar ik zal hief genoodzaakt zijn iets onaangenaams optehaalen: dat gij anders, weet ik, niet gaarne doet. Zeg mij, k e e s j e n ! waarom kwaamt gij gistren zoo laat van boven? kornelis wierd befchaamd; hij had den armen piet, een kind uit het dorp, dat niet tegen hem was i >pgewasfen, geflagen, en hem met vuilnis gegooit: om dat deeze hem verbood op den akker van zijn vader, die pas bezaaid was, om te loopen; en de peeren afceflooten in den boomgaard, welke daar na;.st aan lag. Hij zocht ftil weg te fluipen; maar eelhart herhaalde zijne vraag. kornelis, ftamelende. Om dat——om dat ik ftout geweest was. — eelhart. Maar, waarom kwaamt gij dan niet even goed beneden; ik, noch iemant wist hier van, zoo gij meendet; waart gij. misfchien bevreesd, dat de arme piet het mij zeggen zou? kornelis, half fchreië'nde. Neen; want ik wist wel, dat hij dit niet durfde doen: maar,. .. maar. .. e'flhart. Nu, waarom dan? kornelis. Om dat ik zelf wel voelde, dat ik niet wél had gehandeld. e e l hart. Deed gij dat, k e es j e n ? nu , dat is mij lief; dat zal u aanzetten, om in het vervolg beter te handelen. Maar, wat dunkt u nu, kinderen! dat k e e s j e n zoo aandonds gedaan heeft ? .willem. Wel hij was bedroefd. eelhart. En dat waarom? willem. Om dat hij kwaad gedaan had. eelhart. Goed; maar niemand wist toch, zoo hij meende, wat hij gedaan had. WIL*  SCH OOLBOEK. II willem. Ja, maar hij beareep het zelf wel, nat hij niet goed fi2d gehandeld. eelhart. Juist; en dit neemt men het be. rouw: het welk eene droefheid is, over iets, dat men niet goed gedaan reeft. Hierbij komt dan ook de fchaamte, waarin gij hem gezien hebt, naamenlijk, hij vreesde veracht te zuilen worden, om zijn gedrag; en nu., lieve "kinderen! ik twijfel 'er riet aan, of gij hebt allen, dergelijke hartstogten wel eens ondervonden, niet waar? chhistiaan. la, meester! toen ik hier kwam wilde ik altijd gelijk hebben, om dat ik t'huis, alleen geweest zijnde, altijd,gelijk gekreegen had; en toen kwam ik hier, en wilde dat ook: doch toen leerdet gij mij hoe leelijk dit was, en het deed mij eek zoo leed, toen ik dit recht begreep, even als k ee sje n. ka rel. Ja, en ik, toen ik in het fchukjen willende vaaren, niettegenftaande Vader het ons verboden had, in het water viel, en . . eelhart. Al genoeg, lieve kinderen! genoeg voorbeelden tot mijn oogmerk, gij doet intusfehen Wél, dat. gij uwe gebreken wilt bekennen. .. . naatje n. Maar,hoe komt hier nu het berouw bij de zedenkunde te pas? eelhart. Dit zullen wij aanftonds zien. Zeg mij eens, lieve ernst! hoe gij van daag zo onee. meen wel gemoed zijt? - en gij ook, je tien' gif ziet er zoo wél te vreeden uit? jetje n. Neen, Vader! ik wil mij daar geen lof van toeeigenen, ik ben alleen maar blij, om dat willem en ernst zo braaf zijn geweest, en. . ernst en willem te gelijk. Och, ffiltoch, fnapfter,! — * eelhart. Wat is dit ? andwoordt mij, j e t i e n ! _ jet jen. Toen ik van de morgen, achte-.-den haa? ün den tuin ftond, kwamen willem en ern:  ia ZEDENKUNDIG en zochten den armen piet; zij vonden hem daar hij" zat te fchreiën, om dat hij ilaag van zijnen vader had gekreegen, daar hij jongens op den akker had laaten loopen; zij drukten hem de hand, gaven hem eenig geld, en zeiden, cat dit vcor de kwaade behandeling was, welke kees jen hem had aangedaan: dat die het hem zond, en vergeevingdaarvoor verzocht. En nu gingen zij op de loop, terwijl zij tegen elkander zeiden:-'wij zullen god, voor dien armen jongen, bidden; cn dat hebben zij toen ook zeker gedaan; vóór het overige zijn zij, den geheekn dag , zo vlijtig. . . eelhart. Al genoeg; —lieve ernst en willem! gaa zoo voort, en god zal u zeker zegenen; komt in mijne araen,braave jongens! en gij ook, lieve jetje n! die zulk eene blijdfehap gevoelt over de deugd van uwen broeder en vriend! Ziet hier, lieve Kinderen! twee voorbeelden van een geheel anderen aart; — hoe zijt gij alle drie nu te moede, v is het nl. wél of kwaalijk, Kinderen? alle drie te gelijk. O neen! het is ons uitneemend wél. eelhart. Ja, dit moest volgen; en ziet hier nu het geen wij gewoon zijn, de werking van ons geweeten te noemen; deeze onfeilbare rechter leert ons het onderfcheid tusfehen goed en kwaad kennen, en is ons door god zelve ingeplant. En, zoodra wij maar rechte denkbeelden hebben,omtrent de voorwerpen van onzen pligt; dat is, van die zaaken of perfoonen, waaromtrent wij ze te betrachten hebben; zullen wij onze pligten zelfs al zeer naauwkeurig leeren kennen. mietjen. Maar welke zijn dan die zaaken, omtrent dewelken wij onzen pligt moeten betrachten? eelhart. Laat ons eens zien, of wij ze niet van zelf vinden kunnen: zeg mij eens, kinderen! wie is het Hoogde Wezen ? AL-  schoolboek» l£ allen. Dat is zeker god! eelhart. Aan Hem komt derhalven, in de eerfte plaats, onze gehoorzaamheid toe? Is het niet zoo? allen. Ja! eelhart. Goed! karel! waarom had ik u verboden in het fchuitjen te gaan? karel. Om dat ik gevaar liep in het water te vallen en te verdrinken. eelhart. Wat was dan de eigenlijke reden van dk mijn verbod? karel. Om dat ik geen ongeluk zou krijgen. eelhart. Gij waart dit dan aan u zeiven verfchuldigd. Welke, zijn nu de pligten, waarvan wij 'er hier één opnoemden? karel. Die,welke wij aan ons zeiven verfchuldigd zijn. eelhart. Zeer goed. chrisjen! waarom toonde ik u hoe leeliik het was, altoos gelijk te willen hebben ? christiaan. Om dat ik hierdoor mijne makkers ongelijk aandeed, en mij gehaat maakte. eelhart. En gij, keesje n ! waarom was het zoo flecht van u dien jongen te Haan? kornelis. Om dat ik hem leed deed, fchoon hij mij niets gedaan had. eelhart. Juist; men moet zijnen naasten niets doen, het geen men zelve niet gaarne was aangedaan; en zoo zijn 'er dus ook pligten, welke. . . kornelis. Men zijne mederaenfchen moet aandoen. eelhart. Met andere woorden: welke men zijnen naasten verfehuldigd is. Weet gij nu ook nog, naatjen! hoe of dat genoemd wordt, dat in ons woont, en onze daaden goed- of afkeurt? naatjen. Wel ja, ons gewceten. BEL-  'Ï4 zedenkundig eelhart. Goed; maar kan dat niet wel eens rechc verkeerd te werk gaan? naatjen. Neen! eelhart. Waarom niet? naatje. Wel, om dat om dat! eelhart. Om dat wij' redenlijfce menfehen zijn; dat is, dat. wij van veele zaaken ons de oorzaak en werking duidelijk kunnen voordellen: en dus weeten, waaruit die daaden voortkomen, en welk eene uitwerking zij zullen hebben. diedl',rik. Wat is dat te zeggen, werking en oorzaak, meester? eelhart. Oorzaak is dat geen, het welk iets te weeg brengt; en werking dat geen, het weik door iets te weeg gebragt wordt; begrijpt gij dat? dieoerik. ja wel; als ik dan iemand met een ltok een flag geef, ben ik de oorzaak, en mijn liok is de werking. eelhart. Net getroffen; nu, ais wij dat dan recht wee:en, dan kan men zich immers niet bedriegen in het geen, waaruit het een of ander ontftaat, en of dat goed of kwaad is? Dl ede rik. Neen, toch niet. eelhart. Ziet gij Eu nu, naatjen! kunt gij .mij nu zelf niet and woorden, op uwe vraag, hoe het berouw bij de zedenkunde te pas kwam? naatjen. Jawel, lieve meester! het berouw wordt door ons ge weeten veroorzaakt, het welk ons zegt, wat goed of kwaad is; en dit behoort wel dégelijk tot de kennis van onzen pligt. eelhart. Getroffen. Welke zijn nu de voorwerpen van onzen pligt, jetjen? bedenk u eens wél. jetjen. God, ons zelf, en andere menfehen. 'eelhart. Juist! en nu voor vaa avond ge» noeg hiervan. moe-  SCHOOLBOEK. 15 moeder. Ja, kinderen', het wordt ook tijd, ons avondëeten heeft ons al zoo lang gewagt. hendrik. O, nu heeft het mij in 't geheel niet verveeld! eelhart. Ik denk dat het u, in het vervolg, nog beter bevallen zal; thans naar huis. TWEEDE AVOND. eelhart. Kinderen! hebt gij lust, om thans nog meir van onzen pligt te hooren, of wilt gij liever iet anders doen? allen. Neen, lieve meester! wij wenscliten gaarne nog meêr hiervan te hooren. \ eelhart. Wel aan, niets belet ons, om hier' mede dan aanftonds weder een begin te maaken. Zoo veel, lieve kinderen! weet gij thans, dat wij door god eene verhevene beftemming gekreegen hebben; eii dat de zedenkunde ons leert, hoe wij daar aan best beandivoorden zullen, niet waar? Ook hebben wij toen van ons gewesten gefprooken : thans zal ik u twee kleine gefchiedenisfen vernaaien : In den afgeloopeu winter van het jaar 1798, welk jaar u allen, mijne lieve kinderen! wegéns de zwaare koude, nog wel in het geheugen zal zijn, gebeurde het, dat door den toevloed Van het water in de rivieren bet land, daaromtrent gelegen, op de allerakeligfte wijze overftroomd wierd, waardoor veele menfehen en beesten allerjammerlijkst verdronken , of van honger moesten omkomen; daar het niemand durfde wagen, uit vrees van te verdrinken, bij hen te komen. Dan, 'er waren toch ook zulke menfehen, die hun eigen leven grootmoedig waagden , om deeze ongelukkigen te redden; onder deeze munteden bijzonder uit drie broeders, aart, willem eil dirk. de rekker gehee- teu; benevens nog een p i e t e r k n 1 e l e n genaamd. Nacht  l6 zedenkundig Nacht en dag waren deeze ijverig bezig, om, door ijs en water heen, menfehen en beesten bij te daan; terwijl de braave moeder, dier drie broeders, haar huis tot eene fchuilplaats deed worden van meêr dan tachtig menfehen. Na dat deeze vrouw, veertien dagenlang, in de uiterfte angstvoor haare zoonen was geweest, wierd zij eindelijk van de gegrondheid derzelve, op de akeligde wijze, overtuigd. Haar twee zoonen, aart en dirk, gingen met een paar andere menfehen in een klein fchuitjen naar Alphen, een dorp aan de Maas, in de nabijheid van Thiel gelegen, om de arme ongelukkigen aldaar brood toetevoeren, en geraakten op hunne terugkomst in een maaldroom, door eene zwaare overftorting van het water veroorzaakt, waardoor zij, na herhaalde poogingen, om 'er uit te geraaken, met hun klein vaartuig omfloegen: drie van hun wierden, als het ware, wonderdaadig gered, maar de brave dirk wierd het offer van zijne menschlievendheid, en — dierf! Verbeeldt u, kinderen! het gejammer der door hem in het leven herftelde ongelukkigen, die hunnen redder dus yerlooren! maar, vooral, de fmart der oude moeder, daar hij tot een deun van het huisgezin verftrekte, door,als fchipper,met zijnen broeder willem, hier en ginds te vaaren. Wat zegt gij, kinderen ! van deezen braaven man, die,met verlies van zijn eigen leven, dat van zoo veelen zijner me-'* demenfehen gered heeft? allen, mettraanen. Heerlijk! die goede man!! nikolaas. Ik zou gewenscht hebben, zoo met hem te derven. eelhart. Gij hebt recht, hij verdient uwe goedkeurende bewondering; maar nu het andere. Zeker man had een eenigen zoon, dien wij lodewijk zullen heeten; deeze kwaade jongen leerde allerhande fchelmdukken, en kwam eindelijk zoo ver-  t c ii d o i, £ d È K. ^ jrerre, dat hij zich onder eene bende gaauwdieveri begaf: 21jne vroome ouders, het fnood gedrag vt?i ïigfte geoeden ten hemel, om de bekeerin» van »m verfoeieiijk gedrag volharden. Nu had de va- ?nLreDS/ene Ze=r groote r°mms &lds voor een ander ontvangen, en in zijn' lesfenasr geborgen; de zoon, hiervan onderricht geworden, en gaarne ïir Hu™ li" 5£t S°edLziPer ouderen, als ook van dit geld, willende geraaken, begeeft zich, met eenige andere fchelmen , naar het huis zijns vaders, en (naauwhjks kan ik het u vernaaien) vermoord? zijn vader en moeder; en deelt met zijne makkers den rijken buit. Wat zegt gij nu hier van? allen, met afgrijzen. Foei! foei1 ftraff?NDRIK' Ma" WiCrd die b00swicht niet ggs h/^^ART' Ja Zeker; eeni2eri tüd daarna, toert hij weder met moorden en rooven bezig was V&tlffBg?'' geVaagen' » ' Suf-I^t*1?* rechtt2ij'tl verdienden loon. hartelijk J ' gUn lk dien ^dèrmooraer n;P^LH^RT' Gij" denkt dus Ia"£ *oö ktmm met overdeezen man, als over den and-ren s ° flecTtmeSwI:!Zekerni^ * « <** ^ eelhart. En nu dan orize dirk? fec^harte;i]k°'die hera be™ * eelhart. Wat zou het toch w*I ziih da* u den een boven den anderen zoo hoog &M *™Wi L T/'M' Wel dat kan een khld wel begrïïpen • tm dat de een zoo goed, en de ander zoo flecbt ' was! ® e e l3  jg ZED-fcNKUNDIG eelhart. Ja, maar wat is het dan, dat u dat zegt? . ernst. Ta» dat is toch aartig, ik weet het zoo heel goed, en ik kan het toch niet zeggen. eelhart. Nu, we et niemand het ? Algemeen ftilzwijgen. „ eelhart. Wil ik het u dan eens zeggen? Men noemt dit het zedelijk gevoel van goed en kwaad; hierdoor westen wij. het goede van het kwaade, het loffelijke van het fchandelijke te onderscheiden, en juist dat gevoel, het welk door onze reden op de rechte wijze werkt, is de bron, waaruit onze pligten afgeleid worden; bij voorbeeld: gij allen-weet, wat wij door de reden verdaan, ik heb het u in de voorige les gezegd; nu, als ons gevoel door de reden dan wordt opgewekt, om de menschlievendheid eene deugd te noemen, zoo als hier in het geval van dirk, dan volgt daaruit, dat wij verpligt zijn menschlievend te weezen, en achting te hebben voor hun, die het zijn. Maar, kinderen! zou 'er, behalven dat, niet nog iets zijn, dat ons onze pligten duidelijk leerde kennen ? ernst. Wel ja, de Bijbel. eelhart. Zou mij iemand uwer dan daaruit wel iets weeten optenoemen, om tot een voorbeeld te dienen, dat de bijbel ons nog duidelijker onze pligten leert, als wij ze zonder de goddelijke openbaring zouden kennen? ni kola as. Ja wel, daar daat, dat men mets zoo lief moet hebben als god. kelhart. klaasten! dat zelfde leert ons de reden ook, daar wij geleerd worden, het hoogde goed het m;est te beminnen, en dus god boven alles moeten liefhebhen, daar Mij het hoogde goed is. Weet gij geen ander voorbeeld? De kinderen zwijgen vol verwagting. ï EL»  schoolboek. iy eelhart. Kom,..ik zal u eens helpen; als wij mets van den bijbel wisten, zouden wii dan onze vijanden liefhebben? J e enigen. Wel neen! bijbe??HART' NU' e" W8C ftaat kier van !n deI1 eelhart. Ziet gij; en zoo zijn 'er zoo veel voorbeelden: veel heeft des onze fchoone bijbel op de reden vooruit. Kinderen! zegt mij nu eens waarom leeren wij onze pligten kennen en beöef! tanen; wat zeide ik hier gisteren van? eelhart. En die is . . . te "orden?* * °nS gduk te bt'vord£rci> ™ groot hetEvoLnr^;T* ^?n^rbeterlij"k goed' »a"genaam is het voor mij, dat gijl. zoa opmerkzaam zijt; wat zou dan nu wel de grootrte drangreden, ter betrachting van onzen pligt zija? mietjen. Wel, ons eigen geluk. e e l h a r t. Gij hebt het geraaden; maar wie rïlT hCt meeSte ^eluk ^nnen belooven, de zedenleer der reden, of die des bijbels? mietjen. Ei! zekerlijk de laatlle ' de hiirW overtreft toch altijd de reden. ' j eelhart. Ik zal u zelf laaten oordeelen • de hT^r °°A °nS wdvaart»=n eene zachte rust'van Het hart, door een goed geweeten; fchoon nim- SSTr^d' dMr de deugd van de beste onvolkomen blijf ; eene zwakke hoop op vergeevine van het gebrekkige, en dus op de zaligheid: 3f andere belooft volkomen vergeeving van onze misdaaden, en dus, onvermengd geluk, en eene gewiste verzekering van eeuwig heil, op de betrachB 2 ting  20 zedenkundig ting dier pligten. Wat dunkt u, kinderen! vvfe heeft hier den voorrangV allen. Zeker de laatfte. died erik. De bijbel is dan wel een voortreiïjk boek. eelhart. Boven alle verbeelding; oordeelt zeiven maar eens, het is de openbaaring van gods wil, doer heilige mannen opgeteekend, en door voorbeelden van allerhanden aart aangedrongen; en die, boven dat alles, ons het uitneemendst voorbeeld verfchaft, en de heerlijkfte lesfen gegeeven heeft, door .... wel nu, door wien denkt gi} wel, kinderen? jetjen. O! door onzen Heere jesus Christus. e hl hart. Voorzeker. e e n i g e n. O, lieve meester ! verhaal ons toch Van hem. ,. eelhart. Dit zou ons, ons tegenwoordig oogmerk . uit het oog doen verliezen, dat wilt gij immers niet; onk wordt hierin reeds voor u gezorgd; de Maatfchappij Tot Nut van het Algemeen ^ dezelfde, die u de gefchiedénis van joseph bezorgd heeft - daar gij allen met zulk een vermaak in leest, beeft reeds moeite gedaan,'om u zijne levensgefchiedenis insgelijks te bezorgen; god seeve, dat verlichte mannen deeze taak op zien moge" neemen, dan zal ik u in het aanltasnde ïaar een boekjen geeven, dat alleen over het leven van jesus handelt; en gij zult daarin aan uw verlangen kunnen voldoen; tusfehen beide zal Ut echter hier nog wel het een en ander over zeggen; bidt gij allen den goeden god, dat^gij ichielntó zulk een boekjen moogt krijgen, en er dan ools al het gewenschte nut uit trekken. Nu verder. Dit nitneemend voorbeeld van jesus, wordt ons in den bijbel voorgeteld; hoe groot is gods  SCHOOLBOEK. 2£ goedheid, die ons zulk een boek bezorgd heeft J danken wij Hem innig voor dat onfchatbaar gelei enk; en, ó! als gij in uw volgend leven, op de eene of andere wijze, wordt aangefpoord, om van uwen pligt te wijken, denkt dan aan de uitneeinende voorbeelden en lesiën, daar in vervat; denkt dan aan mij, die u zuo gaarne recht bekend mer deeze lesfen zou maaien; laat dan de gedachte aan uwen pligt u bewaaren voor het gif der verleiding, dat 'er in de waereld heerscht; lieve kinderen J gij zijt mij zoo veel waard, en ik zoude li zo gaarne allen in de eeuwigheid gelukkig zien; weigen nü|, uwen vader, uwen leeraar, deeze blijk uwer liefde niet; denkt aan mij, en betracht uwen pligt; en gelooft mij, dan alleen kan ik u gerust heen laaten gaan : komt, lieve, jonge vrienden! geeft mij allen, ter bevestiging, dat gij dit doen wilt door heel uw volgend leven, eenen hartelijken kusch. Allen liepen naar hem toe, kuschten hem, en riepen met traanen: Ja, dat belooven wij! Nu knielde eelhart op het gras neder; allen volgden zijn voorbeeld ; hij (prak met een geroerd hart: goede god! gij ziet, gij hoort deeze belofte; och! dat wij allen uw woord gehoor gaaven; dat gij ons het voorbeeld, waarnaar wij ons vormen moeten, recht innig in de ziel druktet; ons gefamenlijk voor de verleiding der waereld bewaardet, en, in de betrachting van uwe wetten voor tijd en eeuwigheid gelukkig maaken wildet! Hij ftond op, omarmde hen allen, en ging met hun, door de groote eiken laan, raar huis; niemand fprak één woord, want zij waren allen aangedaan; en eene inwendige vergenoegdheid bezielde hen allen. B 3 DEP-  22 ZEDENKUNDIG DERDE AVOND. eelhart, ' Thands, lieve kinderen! zullen wij ons onderwerp weder vervolgen; laaten wij hier maar onder den grootcn eikenboom, aan het water gaan zitten, dan kunnen wij de zon achter de bergen zien gaan. De kinderen riepen fchielijk de overige bij een, en zettede zich neder. eelhart. Lieve kinderen! hebt gij van daag al eens aan god gedacht ? eenigen. Ja wel. eelhakt. En wanneer hebt gij dat gedaan? NiKOLAAS. Van denmidaag, toen het regengende, en mijne verplante bloemen daar door geheel verfrscht wierden. christiaan. Ja, en ik, toen het donderde,* en ik de zwarte wolken zag. dieder ik. En ik, toen ik van den ochtend gezond opftond, daar ik gisteien avond pijn in het hoofd had. eelhart. Wel nu, dan habt gij van daag aan god gedacht; thands zullen wij van Hem fpreeken, lieve kinderen! als van het eerfte voorwerp van onaen pligt. Zeg mij nu eens, klaas! welke denkbeelden hadt gij bij het zitn van uwe verfrischte bloemen ? nikolaas. Dat god wel zeer goed op ons is. eelhart En gij, chrisjen! toen gij den donder zaagt? christiaan. Dat Hij groot is, en dat in den donder heerlijk toont. eelhart. En gij, diederik? die de rik. Dat god beter is dan alles, dat wij zien of hebben, daar Hij ons ook de gezondheid geeft, en dit kan niemand anders dan Hij. LEL*  schoolboek. £3 eelhart. Gij dacht dus, dat god het beste Wezen is ; voortreileiijk! in deeze opzichten moeien wij Hem juist leeren kennen, zullen wij onze pligten wel beöefenen: wat zoudt gij wel van zoodanig een mensch denken, die , bij de fchoonlte gelegenheid, om veel van god te weeten, deeze verwaarloosde, en maar geen moeite hier toe wilde sanwendea? jakob. Dat hij wel zeer flecht was. ' willem. En wel dwaas ook, eelhart. Voegt hier bij, zeer ongelukkig, zulk een zou toch nimmer rechte denkbeelden wan god en zijnen pligt krijgen, en onkunde hier van is ons grootlte onheil: wat zoudt gij nu wel den-, ken, dat onze eerfte pligt was ? karel. Veel van god te weeten. eelhart. Lieverrechte denkbeelden van Hem te hebben, en wel, als het grootfte, beste en wijste Wezen; begrijpt gij dat ? naatje n. ó! Heel wel, even eens als klaas, CHRIsjén, en diederik;hadden» eelhart.. Wij zullen het eens onderzoeken, c'hrisj enï hoe dacht gij van daag aan god? 'qhristiaan. Als aan het groutlle wezen.. e e l h a r -f. En gij ande-ren ? klaas. Dat Hij de wijste . . . „ dj ede rik. En ik, dst Hij het baste Wezen is. eelhart. Maar wie had u geleerd zoo te denken. christiaan. Meester heeft, ons onlangs gezegd,, hoe de donder ontltsat,. naameiijk, uit demet brandbaare ftoffen vervulde wolken, dis op elkander fchuiveM en zoo een vuur geeven, het welk men den blikfem heet, en een' u*ag, welke donder genaamd wordt; ook dat wij 'er niet bang voor moeten weezen, daar het de lucht zuivert er* B 4 veel  C4 zedenkundig- veel andere goede zaaken aanbrei gt; en, terwijl gods grootheid zoo klaar voor ons wordt, als het onweert, dacht ik van middag aan deeze lesfen. eelhart. Dus dacht gij aan de grootheid gods; en gij anderen ? ni kol aas. Toen de regen op mijne bloemen nederyiel, dacht ik aan die zelfde les, waarin meester ons ook geleerd heeft, hoe de reeën ontfhiat, en toen bedacht ik, hoe goed god "is, daar Hij ons regen geeft. diederik. En ik, dat Hij het beste Wezen is, dat ons de gezondheid geeft; want hoe veel medelijden de meester met mij had, kon hij mij toch die hoofdpijn niet ontneemen; god alleen kon dat, en Hij deed dit. eelhart. Gij hebt dus recht gehad, naatjen! ziet gij, dit zijn nu rechte denkbeelden van god, als gij oplettend op onze lesfen zijt, zult gij die langs hoe meêr verkrijgen, daar wij u deeT ze, zoo veel mooglijk, zullen zoeken in te boezeiren; maar welke uitwerkfelen moeten nu deeze denkbeelden hebben? het zijn deeze: in de eerfte plaats, eerbied voor Hem: weet gij wat dat is, kinders ? karel. Ja, dat wij het recht begrijpen, hoe. groot Hij is, en hem daarom ontzien; en vreezen, hem te zullen mishaagen eÉlhard. Juist; de eerbied is een levendige erkentenis van gods grootheid, en daar uit ycordvloeiënd ontzag. en vrees om Hem te zullen mishaagen ; ten tweede, aanbidding:. weet~gij wat dat is, jetjen? jetjen. Ja wel, om dat god zoo groot is, en zco wijs, moeten wij Hem dikwijls vraagen, om het geen wij noodig hebben; en Hem dikwijls' onzen Heer roemen, aan wien wij liefde en gehöorzaamheid fchuldig zjjn.  schoolboek. sS £ el hart. Geraaden; ten tweeden, liefde, Wat is dat, ernst! als men iemand lief heeft? ernst. 6! Dan wil men gaarne digt bij hem. sijn, en verheugt zich als het zoo iemand wel gaat. eelhart. Maar dit kan bij god geen plaats hebben; wat is derhal ven de liefde gods? ernst. Dat men . . .ja, dat weet ik waarïijk niet. eelhart. Deeze is eene begeerte, om met Hem vereeniüd te zijn, en eea vuurige wensch om Hem te behaagen. ernst. 6, Zoo! maar vader, hoe kunnen wij met god vereenigd zijn; wij kuunen hem immers nooit zien ? eelhart. Luister eens, ernst! dat goi> alle dingen weet, is u immers bekend, en dat Hij, bij ons is, waar wij ons ook bevinden, niet waar? En nu, wat dunkt u, als wij doen wat Hij gebiedt, zou Hij dan niet meör met ons inftemmen, dan wanneer wij flecht handelden, en zijnen wil verachtten? ernst. Wel zeker. eelhart. Als wij nu god liefhebben, dan wenfehen wij hem te behaagen , om, als 't ware, nader b j Hem te komen, fchoon wij Hem niet kunnen zien; want dat Hij overal is, merken wij daar uit, dat, waar wij zijn, fchoonc bloemen en planten, en andere? werken gods te vinden zijn, tiie ons duidelijk zeggen, dat Hij de werkmeester ook da^r is, waar zich deeze werken bevinden, begrijpt gij het nu? ü r n s t. Ja zeer wel. eelhart. Nu verder dan: ten vierden, onderwerping aan zijnen 'wil- dit heb ik u nog onlangs verklaard; willem, zeg gij «jij dus wat het 13. B $ wil-  3*5 zedenkundig willem. Ja dat heugt mij nog zeer wel; toea ik eenigen tijd geledyi, de koorts had, en geen lust tot eeten of drinken , en overal pijn, wierd ik verdrietig: doch vader zeide mij, dat «od, die alle dingen befchikt, die zeker om zeer wijze redenen , had toegelaaten, v.\ dat ik te vreeden en vergenoegd moest weezen, daar god het toch altijd goed met de menfehen voorhad, en beter wist dan zij zeiven, wat tot hun nut was, en zijne goedheid ons, ajle leed, niet dan tot ons. wezenlijk heil toezond. eelhart. Gij hebt dit zeer wel onthouden, willem; ziet gij kinderen! het is deeze fchoone. pligt, dien gij vooral ook onder het oog moet houden, want zij zal u, in heel uw volgend leven, zeer dikwijls te (lade komen; ten vijfden,. dankbaarheidgijlieden kent immers allen deeze fchoone deugd? ferdinand. Ja: als men iemand, die ons het een of ander goeds deed , daarom lief heeft. leentjen. En handelt zoo als hij het gaarne, had, dat men deed. karel. En dat, om dat bij ons zoo veel goeds deed. eelhart. Nu,god heeft ons metontallijkveel weldaaden befchonken, hoe lief moeten wij hem dan hebben, en gereed zijn, om zijnen wh te betrachten. mietjen. Dat is toch wel een zeer fchoone pligt. eelhart. Uitneemend fchoon, lieve miet-* jen! en och, dat wij dien altijd volgden, hee gelukkig zouden wij zijn! maar kinders! als ik u iets gebied, en gijl. gehoorzaamt i»ij, is het mij dan even veel, of gijl. zulks vrolijk of traag doet? hendmk. Neen zeker, gij wilt dat wij zulks Vrolijk doen. EIL-  SCHOOLBOEK. Sf eelhart. En hoe zou god daar omtrend wel denken? hendrik. ó Zeker, even eens. eelhart. Ongetwijffeld, en dit is dan het zesde uitwerkfel, dat de rechte kennisfe gods op ons moet hebben; wij moeten, naamelijk, zijne wetten met blijdfchap gehoorzaamen, willen wij anders recht godsdienstig ziin, en wilt gij weeten, hoe men alle deeze zaaken gewoon is te noemen; men heet ze godvruchtige gemoedsaandoeningen, en deeze maaken, met elkander te faam genomen, het tweede deel onzer pligten omtrend god uit. naatjen. Dan hebben wij nu reeds twee hoofdpügten leeren kennen ? eelhart. Ja, men voegt nog bij deeze aandoeningen , de vrees voor gods mishaagen, de blijdfchap in zijne goedkeuring, het verlangen om, zoo veel de onvolmaaktheid der menfchelijke natuur toelaat, Hem te volgen, en ds lust ea poogingen, om den wil der Voorzienigheid te volgen. Welke zijn nu de twee hoofdpligten van welke wij bier gefproken hebben, kinders? ferdinand. ó! Ik weet het, ik weet het: men moet zoeken rechte denkbeelden van god' te krijgen, en godvrugtige gemoedsaandoeningen in onze ziel zoeken plaats te geeven. eelhart. ' Gij hebt mijne eigene woorden zeer juist onthouden, ferdinand! Ziet nu eens kinderen, om al aanftonds ons hart daar toe op te wekken, hoe fchoon de zon daar ondergaat; die zon is het werk van god, daar wij van fpreeken, en die gaf dezelve, om ons licht en warmte te be* zorgen; en doet ons, huiten dat, zoo veel goeds; denkt het eens na, hoe veel! — kleederen, voed fel,' zielsvermogens, de fchoonfte Schepping om 'er ons in te verblijden, ja al het goede dat wij genieten, komt van hem* ernst.  $.& zedenkundig ernst, gods goedheid is dan onbegrijpeDjk groot. karel. ó, Ik wil Hem mijn leven lang gehoorzaam zijn! kornelis. Ja, ik ook, ik wil mij nooit weet gedïaajien als voorleden. christiaan. En ik wil het aan ieder een zegden, hoe goed god is, daar hij ons, alles Jcbenkt. eelhart. Recht zoo, lieve kinderen! Hem te vereert n, en dit door onze woorden en gedraai gingen te bevestigen, is allerbetaamenlijkst en goed: maar verheugt u: juist hier in, in deeze zoo betaajEsenlijke gevoelens, kunnen wij een derde hoofdpligt fegens god opmerken, en nu, waar in denkt gij Wel dat die beftaa ? 01 ede rik. Dat wij veel van god fpreeken Uloeten. nik olaas. En hem vooral door onze daaden Wöëeren. eelhart. Dit heet, met andere woorden, wij moeten deeze betaamenlijke gevoelens, door «worden en daaden, naar buiten vertoonen. willem. Wat wil dat zeggen naar buiten •muonen? dat begrijp ik niet recht. eelhart. Ik zal het u verklaaren, lieve wille m ! — waar, denkt gij, gevoelde ik daarftraks , db goedheid gods, toen de zon zoo fchoon onder- Willem. Wel in uw hart, meester! eelhart. Maar wist gij dan ook, dat ik, ZBÏke aandoeninaen op dat oogenblik had? willem. Ja. eelhart. Wel hoe dan? willem. Gij zeidet toch, dat god zoo goed wss. — eelhart. Ja maar, eer ik het u gezegd had? wit-  schoolboek. 2f> Willem. Neen, toep kon. ik het zeker niet weeten. — eelhart. Zietgij: het was dus höodzaaklijk, dat ik het u zeide, zoudt gij weeten, dat ik zulke* gedachten had. Door welk raiddel nu, werdt gij deeze mijne aandoeningen gewaar? willem. Wel, om dat ik het u hoorde zeggen. ë e l hart. Het was dus door middel van eene zinlijke gewaarwording, naamelijk die der fpraak, dat gij met mijne denkbeelden bekend wierdt; nu, al wat onder het bereik dier zinlijke gewaarwording gen valt, zijn zaaken, die zich naar buiten verlo'onen, of die men door middel eener zinlijke ge» waarwording, leert kennen, en dus zijn daaden en woorden , de zich naar duiten vertonende kenmerken van 's menfehen inwendige gefteldricid. willem. 61 Nu begrijp ik het. eelhart. Wij moeten dus onze betaamenlijke gevoelens met woorden uitdrukken, en door daaden betoonen, dat wij . zulke gevoelens waarlijk hebben : ziet daar onze derde pligt. ja kor. Maar, lieve meester! moet men dan altijd van god fpreeken? eelhart. Neen, koot jen! dit zou hoogst onbetaamenltjfc en zelfs nadeelig zijn. Wanneer gij, bij voorbeeld , te famen lachtet en fcliertftet, en een uwer bragt, te midden hier van, een vertoog over óods wijsheid op de baan, wat zoudt gij zeggen? jak o b. Ik zou om hem lagchen. naatjen. En ik zou denken, dat zoodanig iemand het maar deed, om vooral voor braaf gehouden te worden, en niet zoo zeer aan den goedert god dacht, als wel om door ons gepreezen te zijn; want als dan komt het 'er toch zeer Hecht bij te pas. — BEL*  S<5 , zedenkundig eelhart. Gij hebt gelijk; wij moeten 'er van fpreeken, maar wij moeten zulks ten betaamenlijken tijde doen; of wij loopen gevaar, om voor huichelaars gehouden, of uitgelagchen te worden. ja Rob. Maar wat zijn huichelaars? jetjen. Och, weet je dat niet? daarvan heeft vader ons voorleeden verhaalt: dat zijn zulke menfehen die zich heel braaf houden, niet om dat de goede god dat wil, maar op dat de menfehen hen zouden eeren en prijzen; en dan zijn 'er ook nog die het doen, om onder den fchijn van braafheid allerlei flecnte danden te kunnen uitvoeren. JaKob. Foei, dat zijn leelijke menfehen! eelhart. Ja wel leelijke menfehen! zij moeten 'er vast niet aan denken, dat god alles ziet, want anders zouden zij zeker zoo niet handelen. "Wat de draden betreft, lieve kinderen! hiertoe bieden zich altijd gelegenheden aan, en het zijn deeze , door dewelken wij vooral moeten toonen, welke denkbeelden en aandoeningen, omtrent god, in ons huisvesten. En nu zullen wij, voor deezen avond, hier een einde van maafcep; morgen meêr daarvan. VIERDE AVOND. eelhart. Verheugt u, lieve kinderen! thands willen wij weder een fchoon nuk der zedenleer onder handen neemen. allen, ó ! Wat dan? eelhart. Ik wil eens zien, of gij het van zel-e niet zult raaden? hoe noemt gij god, als gij riem aanbidt? christiaan. Wel, goede god! karel. Of, Heere! e f. l-  schoolboek. gt eelhart. Ja, maar noemt gij hem fomtijds met nog met een' anderen.naam? bedenkt u aens recht, gij oudften ? e*nst. Ja, fomtijds zeggen wij ook, fikder} eelhart. Juist! Zegt mij nu eens, kinderen! hebt gij mij lief? Alien vloogen naar hem toe, hingen hen» om den hals, en riepen: ó Ja! ó ja! . . . eelhart wierd aangedaan; en ging, terwijl hij zijn oogen afdroogde, dus voort: In waarom hebt gij mij dan zoo lief? allen. Ei! omdat gij zoo goed zijt, ons zoo veel geeft; voor ons zorgt, en ons zoo veel leert. eelhart. Maar hebt gijl., die hier onder wV nog ouders hebt, uwen eigen vadar ook wel lief? allen. Ja wel, lieve meester! willem, die den zijnen eerst onlangs verlooren had, zweeg, en hem liepen de traanen over de wangen; allen behielden een aandoenlijk ftilzwijgen: eindelijk zeide eelhart. Gij hebt recht, lieve willem! den dood uws vaders te beweenen: maar, ö! verneem gij het vooral ook met aandoeningen van bhjafchap, en gij allen insgelijks, lieve kinderen! meêr, oneindig meêr, dan ik, dan uwe vaders kunnen doen, doet de goede god. Hij, de Atmagtige, de Alverzorgende, die zoo rijk en zoo groot is; wil ons allen als zijne kinderen bsfchouwen, wat dunkt u daarvan ? jetjen. ó! Ik zou gaarne zijn kind willen zijn. eelhart. Dit wordt gij, als gij u gehoorzaam aan zijne wetten betoont; maar hoe veel zijn wij dus den goeden god verfchuldigd, kinders' gij hebt uwen vader, uwen leeraar lief, en met rgcht: maar hoe moet gij Hem dan lief hebben, die  2 e ö e n k U n'D i g die zoo groot is, en echter uw Vader wil weezeri; ja u meêr bemint, meêr voor u zorgt, dan de tederfte vader op aarde kan doen? ernst, ó! Ik wil dan altijd god mijnen goeden vader heeten. eelhart. Daar zult gij wel aan doen. Maar van wie wil god dan nu de vader zijn? leentjen. Wel van ons menfehen. eelhart. Ja, Hij wil de vader der geheele menschheid weezen; — maar weet gij nu ook, y welke betrekking dit ons op elkander geeft? Zegt mij eens, welke betrekkingen hebben die kinderent op elkander9 die éénen vader hebben? ni rol aas. Wel, dat zijn broeders en zusters. eelhart.. Zoo, zijn wij dan in het algemeen huisgezin gods? . . . nu, bedenkt u eens wel. nikolaas. Ook zuster* en broeders — dat is toch aartig! ja koe. Maar, meester! is de jonge piet, die 'er altijd zo haveloos uitziet, mijn broeder? waarom draagt hij dan geen ordentelijke kleederen 9als wij? eelhart. De wijze goedheid gods, mijn lieve koot jen! heelt verordend, dat 'er onderfcheidene gelukslanden in de waereld zouden zijn, opdat de céne mensch dit, de ander weder wat anders zoude doen, en men elkander alzoo zoude helpen ; als bij voorbeeld : als de kleene piet zoo wei kleederen had als gij, zou hij niet voor anderen het linnen willen weeven; en dan moest gij dat zelf doen, en dan kondt gij weêr andere weetenswaardige zaaken niet leereti, zoo als nu, begrijpt gij? jakob. Maar, meester! heeft god dan piet minder lief dan mij ? e e 3>  •' C H 8 O 1 lot %, |j e en hef, en wil ook allen gelukkig tnaaken: maar nnl V e" piet gaf; naamelijk eene goede opvoeding, waardoor gij veel van Hem hoort en w.et, moet u fteeds aanzetten Hem te danken, en naarfng te leeren; ten einde, als gij groot'.zul* zun geworden, uwe armer broeders, die mindrf gelegenheid tot kennis hiervan hadden, dan gij, en u , echter, op andere wijzen zoo voordeelig zijn' in die kennis te kunnen behulpzaam-weezen Jakob. ó Ja ! dit zai ik doenj iieve'meester! en dan zal ik ook aan den armen piet zegdengod heeft u even lief ais mij, maar Hij wilde 1 dat gij voor mij het linnen zoudt weeven, en ik tl het geene ik geleerd heb zou mededeelen, en daarom her-ben wij niet even veel. eelhart. Doe dat, mijn lieve jonden! karel. Maar, vader! gij zijt evenwel mijn vader, hoe kunt gij dan te gelijk mijn broeder: zijn ? EËLriAnT. Hebt gij wergêetetl, ttarel! wat ft zoo even tegen koot jen gezegd heb? dit zelf. de onderfcheid hesft 'er, in eene andere betrekking' tusfchen ons plaats: god heeft gewild, dat lil mijn kind zoudt zijn, dat ik u voortbrengen, uwa opvoeding regelen, en voor u zorgen zoude; én gil mij gehoorzaamheid en liefde zoudt bewijzen- d*s niettegenftaande ben ik. zoo wel als gij. onder het vaderlijk opperbeftuur van god; hos fchoon ver ' bindt dit Ons aan elkander! niet waar? en hoe -"er past het ons allen onzen algemeenen Vader lief ta hebben, en eerbied re bewijzen. Weet "ij nu één van allen ook uittevinden, waarom ik u doorgaands allen bijéén roep, als wij des morgens, of op andere tijden, den goeden god zullen danken of C NI-  3* ze denkundig nikolaas. 6! Dit begrijp ik nu zeer wel; gij hebt ona toch geleerd, dat wij Hem te famen moeten danken, voor het goede, dat Hij ons geeft: en dit vat ik :iu zeer klaar; dat is, om dat Hij onze Vader is. eelhart. Getroffen; en dit heet men dan, de uiterlijke godsdienstoefening; waartoe wij ook vooral het bijwoonen van dien, welke op gezette tijden in de kerk gefchiedt, moeten brengen; het eerfte noemt men, den huis-, het laatfte, den openbaaren uiterlijken Godsdienst. kornelis. Dus is het ter kerk gaan ook een onzer hoofdpligten ? eelhart. Lieve kees! het waarneemen van den uiterlijken godsdienst in het gemeen, is een der hoofdpligten, die wij te betrachten hebben; en daar hier het kerkgaan ook toe behoort, is dit zeker onze onvermijdelijke pligt. karel. Maar, lieve vader! in de kerk is het toch niet plaifierig: men moet 'er zoo ftil zitten en luisteren, en ik verllaa'er dikwijls zoo weinig van, en kan dat ook altemaal zoo niet onthouden» eelhart. Lieve karel! gij weet, dat ik 'er niet vóór ben, om u veel in de kerk te laaten gaan; dit heeft, vooral als men nog klein is, geene goede uitwerking; des niettegenftaande neem ik u fomtijds met mij: waarom denkt gij nu zou ik dat wel doen? karel. Zeker niet zonder reden. eelhart. Gewis niet; en als ik u nu zeg, dst het eene blijk is van o^zen eerbied voor god, dat wij dddr te famen komen; dat wij daar bijéén zijn, om onzen algemecnen Vader te verëeren, en min of meêr, naarmaate van onze vatbaarheid, aangaande zijnen wil geleerd,te worden; en wijders, wat het verdaan betreft, dat 'er altijd iets zal zijn, dat gij verftaan zult, en waarvan gij voor u zei ven nut zult heb'  »CH00t,0lK. ^ TAro?' v.tla' mi begrij'p ik het duidelijk. medeneemen. Voegt hier nu nog bij KES dat naarmaate uwe vermogens zfeh ontSf, ! gij 'er méér en meêr van lu t kunl„ k ^len.» zoo begrijpt ernst 'er ï,ands £^*J5?Ï ? Rel en deeze weder meêr dan koo t « 'er thands nog bijna „iets van \,t t,TjE N' dle "aan; en hoe fchoon L dan £ i"1"-" ■ V,e,> dat gij allen hebt, van, na.?r maat luistert, 'er allengs meêr van te vï,£ 'en 3 * ÏS ^kStït b het -volg a, nïrons^ï^r^ «« andere kerk? ' ar ait,-ld naar eene CDe ouders van kornelis waren vn„ a Roomsch-Catholieken GodsdiensT n e hart was dus van hen verzocht Zm a SSSST' waar deeze ^'.SSfiï als gij wat ouder zijt zal ik u hkw^n^T'' derhouden; laat ik u thands i n L Je, fchoon god bij alle redelijke meSchen^als hS Hoogfte Wezen, geëerbiedi-d 5 als,hec op welke zij dien ferb.ed betóo enechter 2»nS onderlcheiden is; gelijk dit, naar de* o3' C 2 fcheC  zedenkundig fcheidene denkwüzen der menfehen, niet anders kan zijn. Deeze menfehen. nu, vergaderen op verfchillende plaatfen bij eikanderen, om hunnen godsdienst waartereemen; en de ouders van kersjen, die denkbeelden toegedaan, we'ke aldaar, aanpaande de beste wijze om god te dienen, heettenen, hebben mij verzocht, hem zijnen godsdienst te la-i'en tvaarueemen , zoo als daar gebruiklijk is ; begrijpt gij het nu? Di ede rik. Ja, heel goed; even eens, als of wij den meesier allen een blijk van liefde wilden geeven: ik zou u om den ha's vliegen, en van mijne bloemen brengen; ernst zou een gedichtjen maaken; willem een mooie tekening, en jetjfcn zou een paar kousfen voor u breien. eelhart. Ziet gij, gij zoudt het op onderfcheidene wijzen doen, maar allen zoudt git' het in de hoofdzaak eens zïïn, mij uwe liefde te toonen. Weet eüücden, oudften! ook een voorbeeld aantehaaleu uit den bii^el, waar naar wij ons richten kunnen in ortzé godsdienstoefeningen ? leentjen. Ja wel, dat van den Heere jesus. eelhart. Wat dan? LfENïjEN. Wel daar ftaa- van Hem, dat hij al de fabbathen en feesten onder ield. jakob. Wat zijn dat, fabbathen? leentjen. Wel, weet je dat niet m"êr? dat ziin die dagen in de week, welke de Jooden voor hunnen zondag hielden. jakob. 6, Zoo! ferdinand. Maar wat zijn dan feesten? ernst. Dat zijn zulke tijden in het jaar, waarop iets bijzonders was voorgevallen; van welke zij daarom, ter gedachtenis, eenen bijzonderen godsdienftigen dag maakten.  schoolboek; 3? eelhart. Gij zoudt hier nog bij kunnen Voegen dezulken, welke op gezette tijden wederkwamen, en tot den Joodfchen Godsdienst behoorden. n ikolaas. Ik weet ook nog wel wat, tot een Voorbeeld, uit zijn leven. eelhart. Nu, zeg op dan. nikolaas. Hij dreef de duiven!; oopers uit den . tempel, en de andere kooplieden, om Jat die plaats daartoe in het geheel niet gefcniut was. eelhart. Hij nam dis den openbaaren godsdienst waar, en was Vr op gezet, dat de tempel (.de hooi vergaderplaat- der |ooden) ge'teiügd bleef; iets, hetwelk toen, in deri godsdienst der (boden eene zaak van veel aanbelang was; daar hunne wetten zoo naauwkeurig aatnaame de ontheilwiniE waren. '° * LEentjen. Nu weet ik nog een voorbeeld. Hij leerde zijne discipelen bidden, en bad dikw jis met hen. 3 eelhart. Alzoo was dit d,- openbaaie huisgodsdienst, of bijéénverfamehng zijner me.r b.jz udere vrienden, die altijd met hem waren. Maar ging Hij ook niet dikwijls alleen om te bidden? allen, ja, dat hebt gij ons verfcheidenmaalen gezegd. • eelhart. Nu, ook hierin moeten wij ons dan naar z:jn voorbeeld gedraagen; en dir noemt men, den afzonderlijken uitwendigen godsdienst: welke beftaat in het leezen van gods woord, en" andere nuttige boeken, en het opheffen van 'zijn hart tot het ftil gebed. Dan, wanneer wij geheel alleen zin, en dir, Jieve kinderen! moet ook van tijd tot tijd plaats hebben, zullen wij ons hierin recht gedraagen, en aan ons geluk bevorderlijk zijn. Of, zeg mij eens, lieve ernst en Jvillem! was het u, eenige dagen geleden, 1 et C 3 aan-  ■ 3* zedenkundig aangenaam, toen gij in flilte tot god badt, om liet geluk van den armen piet? beiden, ö Jaj zeer aangenaam. eèlhart. En echter kondt gij niet weeten dat dit iemand wist; het was derhalven niet om die reden, dar het ü verheugd kon maaken. Ook deeze afzondering behoort tot den pligt, waar over wij thands handelen. Maar, wat dunkt u, kinderen! zou het genoeg zijn dat v. ij, bij voorbeeld van daag, zeer bezig in het bidden, gehoorzaam en vlijtig waren; en dan morgen ondeugend en lui, en zonder aan god te denken, den dag doorbvagten? nikolaas. Neen zeker: wij zouden vast van zoodaanig een denken, dat hij het niet goed meende. eelhart. Geraaden; wij moeten dus ten allen tijden en altoos in deeze pligten bezig zijn: maar als wij nu altijd zoo goed handelden, en wij zagen andere, die ftput en ondeugend bleeven, dan mogen wij dezulken immers wel verachten, en ons boven hen (lellen, als zijnde zoo veel beter dan zij. iiendrik. Neen, dat, dunkt mij, zou toch jiiet goed weezen. eelhart. Waarom nLt? hen-duik. Wel, om dat wij toch ook heel ligt zelf zulke ondeuguide menfehen zouden worden. eelhart. Recht; wij moeten dezulken niet verachten, maar bekiaagen, daar zij zoo ongelukkig zijn, pm hun waar belang niet te kennen; voor hun bidden, en vooral ons niet boven hen verheffen; daar wij het alleen aan gods goedheid te danken hebben, dat Hij ons bewaard voor zulk een kwaad gedrag; — want, geloof mij, lieve kinderen! als god ons niet telkens bewaarde, zouden wij geduurig in de grootfie overtreeding van zijne wet vervallen; hoe veel reden is 'er dus, om Hem tel-  schoolboek. JO telkens om bevvaaring te bidden, en vooral om needrig te zijn, en ons niet boven onze ongelukkige broeders te verbenen; zoo was ook het voorbeeld van onzen grooten Heer, die met zondaaren gemeenzaam omging, en niet met eene trotfche zelfverheffing op hen nederzag; - eveneens moet men ook handelen met dezulken, die anders denken omtrent de beste wijze om god te dienen als wij. En nu voor van avond genoeg; morgen zullen wij een begin maaken met die pligten, welke wij aan ons zelven verfcnuldigd zijn; vergeet niet een zakboekjen en potlootjeu bij u te iteeken; thands gegeeten; en dan, na een ernltig gebed, ons ter rust begeeven, om morgen weder tijdig aan onzen arbeid te kunnen gaan. V IJ F D E AVOND. nikolaas. Wij hebben, zoo als gij gezegd had, meester! een en ander medegebragt. kornelis. Ik heb 'er een nieuw potloot op gekocht; wat moeten wij nu fchrijven ? eelhart. Ik zal het u zeggen: ik had gaarne dat gij, het geen wij thands geleerd hebben, in eene goede orde bij elkander opteekendet, om het dan naderhand, tot een bekopt opftel, bijéén te kunnen voegen, en alzoo uw geheugen te hulp tc komen: metéén wilde ik onderzoeken, wat gij nog van de voorgeftelde lesfen onthouden hadt. Wij zullen 'er aanffonds een begin mede maaken. Ieder zal, zoo als hij geplaatst is, op zijne beurt, itts daarvan vóórzeggen, en als hij het niet weet, zal zijn buurman hem helpen; en dit opgegeevene zullen wij op het papier zetten. Alzoo gij, klaas! weet gij ook nog wat de zedenkunde is? nikolaas. Ja, dat is, de kennis van het geen wij doen en laaten moeten. C 4 ïel-  40 zedenkundig eei.hari. En waartoe is z'j wezenlijk gefchikt? kik ol aa s> Op dat wij meêr zouden weeten van gods wil, en gehoorzaamer aan denzelven kunnen zijn. relhart. En tot wat einde? — begrijpt gij mij niet? — waartoe dient het ons, dat wij verllaudiger en gehoorzaamer worden? nikolaas. Op dat wij recht vergenoegd zoude zijn. eelhart. Voortreflijk : ik had niet gedacht dat gii dit zoo goed begreepen zoudt hebben. Nu, lieve kinderen! moet gij opfciirijven: de zedenleer , of kennis van onzen pligt, is eigenlijk gefchikt, om ons vtrfta; d te Vermeerderen, ons hart te verbeteren, en ons hierdoor gelukkig te maaken. Nu, chrisjen! is de beurr aan u; met, welke vermogens heeft goo ons befchohken? christiaan, De alleruitmuntendfte, boven alle dieren en fchepfelen , die ens omringen. eelhart. En waartoe gevoelen wij de meeste neigingen ? christiaan. Om gelukkig te worden. eelhart. Waartoe heeft god ons dan eigenlijk gefchapen? christiaan. Om groot en gelukkig te worden. eelhart, Dit is ook zeer gred. Nu, kinderen!_ fchrijft 'er nu het volgende bij: wij zijn met uitmuntende vermogens, om groot, en eene neiging, om gelukkig te worden, bezield, en dit is ook gods bedoeling met ons. ernst! waar }n bellaat de beftemming der menfehen? IrnST^ ö! Dit heb nog zeer wel onthouden! zij bellaar in de reehre kennis van god, en ge* hooi zaan heid aan Hem; in verwagting van het ÊÊüwLje Jeven, eel»  schoolboek. 41 eet. ha ut. Voortreflijk; ik heb hier niets bytevoegen. Schrijft dit op, lieve kinderen! nikolaas. Maar, meester! gij hebt ons niets naders van het eeuwig leven gezegd. eelhart. Het is mij lief, dat gij hier op gelet hebt, ik wilde dit tot het laarlle gedeelte van ons onderwijs fpaaren, om dat mij dunkt nergens gevoeglijkcr mede te kunnen eindigen, — gij zult h;er des zoo lang mede moeten wagten. Weet gij ook nog, mietjen! wat o;.s ge weeten is? mietjen. Ja wel, dat is iets, dat ons onze daaden goed of kwaad doet vinden. eelhart. Liever: het is die kennis van onzen pligt en van onze daaden, waardoor het, als een inwendig rechter, de laatften goed- of afkeurt, naar gelang zij al of niet aan pligt beandwoorden. Maar, mietjen! hoe kunnen wij weeten, of onze daaden al of niet aan onzen pligt voldoen? mietjen. god heeft ons daartoe de vermogens gefchonken. eelhart. Recht, god gaf ons hiertoe eenen redelijken geest, en het zedenlijk gevoel. Nu gij, keesjen! welke zijn de voorwerpen, van onzen pligt ? kornelis. god, wij zeiven, en onze medemenfehen. eelhart. Goed: waar is de zedenkunde op gebouwd ? - weet gij het niet ? wat heb ik u van de rede gezegd? kornelis. Ja, ja, ik weet het; zij is op de rede gebouwd. eelhart. En daarop alleen? kornelis. Neen; ook op de goddelijke open« baaring. eelhart. Juist. Weet gij ook, leent» jen! welke de voortreflijkfte is van die beide! C 5 IKEnt.  4* zedenkundig leentjen. Ja, de laatfte, die ons meêr belooft, en ons dus meêr aünfpooring rot deugd geeft. eelhart. En meêr hulp, d-or ons de bronnen aantewijzen, waardoor wij 'er toe geraaken kunnen; ^ fchrijft dit ook op. Zeg mij nu nog eens, is 'er géén voorbeeld voor ons, van iemand, die alle die pligten volmaakt heeft beoefend? leentjen. Ja wel, de Deere jesus. eelhart. Zoo is het: Hij, die volmaakt alle pligten vervuld heeft. karel! welke is de eerde pligt, die wij omtrend god te betrachten hebben? kar el. Wij moeten hem recht leeren kennen. e e l ii a r t. Nu gij de tweede, naatjen! naatjen. Wij moeten godvruchtige aandoeningen hebben. eet. hart. Noem mij daar eens eenigen van op. naatjen. Eerbied, liefde, vertrouwen, gehoorzaamheid , onderwerping. eeluaat. Zeer goed. Welke is de derde, wille:.;? bedenk u eens wel . . . nu? WIllbm. Wij moeten dat laaten zien door ons gedrag en woorden. e h l h a ft t. Anders: wij moeten deeze aandoeningen naar buiten vertoonen. Wie is ons aller vader, koot jen? jakob. De goede god. eelhart. En in welke betrekking ftaan wij da'n? — wil ik het eens zeggen? jakob. Neen; ik weet het ook wel; wij zijn zijne kinderen. eelhart. Ja wel: eigenlijk bedoelde ik thands die van broedeis; ook dit kunt gij opfchrijvé'n', dat god eene betrekking, als vader, op ons wil neemen; en wij, uit dien hoofde, (fchoon in onderfcheiden betrekkingen geplaat&tj allen broeders . . zijn.  SCHOOLBOEK. 43 zijn. Zeg mij nu, die der ik', hoe moeten wij god uitwendig verëeren? died erik. Door in de kerk bij elkander te komen, om Hem te bidden en van Hem te hooren fpreeken. eelhart. Door maatfchappelijken godsdienst derhalven. Maar, ferdinand! 'is'er, behalven deeze, niet nog een ander foort, welke wij moeten beoefenen? ferdinand. Ja die, welke wij, bij elkander in huis zijnde, verrichten. eelhart. Dit heet, de huislijke godsdienst. Zeg mij eens, hein! weet gij ook nog een derde foort ? hendrik. Ja, die wij alleen doen, als wij, naamelijk, gaan om te bidden of te leezen. eelhart. Dit heet men, den afzonderlijken godsdienst. Maar, jetjen! hoe noemt men dien pligt, welke ons medelijden doet hebben met menfehen, die god niet vreezen, om dat men het alleen aan zijne goedheid toefchrijft, dat men ook zoo niet is? jetjen. Zou men dit geen nederigheid mogen heeten ? eelhart. Ja zeker, lieve kind! zoo heet zij, en als men een anders denkbeelden met liefde draagt, zonder zich boos te maaken, of hem te willen dwingen even eens te denken als wij, wordt dit verdraagzaamheid genaamd. Hebt gij dit alles opgefchreeven, kinders? allen. Ja.'. . eelhart. Nu, dan dank ik u voor uwe büjkbaare oplettendheid: ik ben over u allen zeer voldaan. Thands willen wij voortgaan. Zijt gij niet wel eens een van allen ziek geweest, kinders ? willem. ja wel, lieve meester! weet gij niet, toen ik voorleden de koorts had. NI-  zedenkukdio nikolaas. Ja; en ik, toen ik zoo een hevige pijn in de zijde had. eelhart. Zeg mij eens, hoe waart gij toen gefield? willem. ó, Naar! ik wilde eeten noch drinken, niets fmaakte mij; terwijl de anderen (peelden moest ik te bed liggen; ik kon des nachts ïiiet flaapen, en moest lelijke dranken inneemen. nikolaas. Juist zoo ging het mij ook. celhart. ik geloof het gaarne, en gil, klaas! had daarenboven nog een verdriet, dat willem niet had, naamelijk, dat gij het u zeiven np den hals had gehaald. 'Zeg ons eens hoe kwa~n het, dat gij ziek wierdt? nikolaas. Wel, om dat wii, in het dorp te fpeelen zijnde, daar braaf heröm hadden geIprorfgen; en toen had ik mii warm g*maakt, en daarom dronk ik, ter verfrisfching, koud water, en ging een poos in den tuin in de avo dlucht zitten, terwijl ik al mint kleederen open maakte. eelhart. Ziet gij, kinderen! dus had onze klaas zich deeze ziekte, donr o"voor*;chiighe:d, op den hals gebaald; en deeze onvoorzichtigheid is eene ondeugd , welker xege: beeld wij altijd betrachten moeten, en oplette-d zijn op den welftand van ons ligchaam. Van denzelfden aurt was het ook een verzuim van deezen pligt toen karel in het fchriiujen ging, en daarmede omtloeg; hoe ligt had hij kunnen verdrinken, en als dan had hij den dood zich zeiven op den hals gehaald; thans wil ik hier nog iets bijv.»egên , dat ik eens ergens geleezen heb: een ze':er voornaam man, had twee kinderen, in welken op een tijd de lust ontftor.d zich zeiven te regeeren, en van niemand aftehangen: hun vader, een verftandig man, beloofde hunnen wensch te vervullen, en deed dit den volgenden morgen. De twee kinderen, in plaats  SCHOOLBOEK. 4$ plaats van zeer vroeg opteflaan, gelijk zij anders gewoon waen, Monden eerst om negen uure op; een lange flaap maakt ons zwaarmoedig: en gémelijk. dit was ook hun geval; de ochtend liep Voorbij in allerhande onaangenaamheden, daar zij de zaak nooit ééns konden worden; ook vergaiten zij den arbeid geheel; des middags aan talH komende, vonden zij d e met allerhande lekker eeten voorzien, en een flesch wijn Mond naast hun bord; de vader liet hen begaan; zij fchonken den wijn, met volle glazen in, zonder 'cr water bij te voegen; aaten groote Mukk-n vleesch, zonder brood, en bedienden zich daarvan op de onmaatigfte wijze, terwijl het drinken van eene groote hoeveelheid wijn hunne hoofden geheel verhit, en onbekwaam tot allen arbeid maakte: en wat was het gevolg hier van ? — zij wierden beiden zeer ziek, en b£ taalden dus de gevolgen, hunner onmaatigheid dpur; fchoon zij ook tevens geneezen waren van den lust, om alleen op zich zeiven te Maan, en eigen meester te weezen; nu wat dunkt u van deeze kinderen? kar. el. Ach, die waren wel ter degen dwaas. naati-sn. Het was goed, dat zij door hunne lchade wijs wierden. eelhart. Dit is zoo; maar de gevolgen der onmaatigheid in eeten en drinken kunnen nog veel yreeshjker zijn. Zoo heb ik een man gekend, die zoo veel en fchielijk had geweten, dat hij het, onder de jjshjkMe pijnen met den dood moest hekocpen; en eene vrouw en vier kinderen, in de dnngendMe armoede moest achier laaten. Van gelijken aart is het onmaatig drinken, van wijnhof Merken drank. Niemand onder n, jonra lieden 1 is het laatMein het geheel, of't eerMe anders, dan zeer weinig geoorloofd te gebruiken. ]k heb een fijn. Iclulder gekend, een zeer kundig en (als hij nuch-  46 zedenkundig teren was) ook goed man, die zich in fterken drank zoodanig re buiten ging, dat hij danr door geheel onbekwaam wierd voor zijn werk; ftomp en zieklijk, en eindelijk, onder de akeligfte folteringen van zijn ligchaam en gevveeten , den geest gal. Gij hein! die een fijnfchilder wilt worden, zijt daar tegen vooral op uwe hoede; het is onder deeze menfehen, veelal, een foort van gebruik geworden, en niets is echter onbetaamenlijker, niets nadeeliger, dan dit. Van dienzelfdcn aart is ook de luiheid, kinderen! weet gij wel wat dat is? eenige. Ja wel, dan heeft men geen lust, om iets te doen als te flaapen, of leeg te zitten! jetjen. Dit is toch in de daad wel naar! eelhart. Zeker, het is eene zeer akelige gefïeldhtid, mijne lieve kinderen! voor welke ik hoop, dat de goede god, u allen zal bewaaren, want het zou anders gaan, gelijk het den armen thomas ging; weet gij zijne gefchiedenis ? allen. Neen, lieve meester! ó vertel ze ons! vertel ze ons! .eelhart. Deeze was de eenige zoon van rijke ouderen; daar men nu dacht, dat hij eenmaal rijk genoeg zou weezen, liet men hem maar leeg loopen en fpeelen; hij (liep tot den middag, en deed vervolgends niets, dan den geheclen dag over ftraat gaan; dan wat gebeurt 'er, zijn vader, die een groot koopman was, en 's jaarlijks van aanzienlijke fommen omzette, wierd, door herhaalde flaagen in den koophandel, geheel arm; nu moest den jonge luiaart werken; hij kon niet; het huisgezin verging van gebrek; de vader werd ziek, en üierf van verdriet, en moest eene vrouw en ledigloopenden zoon achter laaten, die welhaast ook zoo ver kwam, dat hij, om zich zelf en zijne moeder eenig brood te verfchalfen, het aan  schoolboek. 4? aan de huizen moest loopen bedelen, daar hij niets anders geleerd had. J eenigen ó Die arme thomas! riE?,L.ï"RT- .Zl'et, kinders! van zulk een vcrfchnkhjk gevolg is de luiheid. Gewent u.derhalven ahijd bezig te zijn, vroeg op te ftaan, en daar* bij de maatigheid in 't eeten en drinken in acht te neemen, daar tcch het te veel eeten ook al voor deeze ondeugd voordeeligis, en ons ligchaam traag lustloos, en tot den arbeid ongefchikt maakt' van hier dan ook, dat ik u raade, cm, als gif geene dringende bezigheden hebt, uwe uitfpanningen altijd voort op den eeten te neemen, en als dan het minst met het hoofd te werken. jakob. Wat wil dat zeggen, met het hoofd te werken ? eelhart. Men telt voornaarnelijk twe-ërlei loortvan arbeid, te weeten, dien men met d» herslenen verricht, en die met de handen gedaan moet worden; bij voorbeeld: als gij uwe lesfen leert, or over het een of ander, dat ik gezegd heb nadenkt, werkt gij met de hersfens; en als gij mij helpt in den tuin arbeiden, of zij onder ti, die eenb handwerk leeren zullen, zijn daar mede bezig, dan doet gij handen-arbeid. Ais ik u nu zeg, dat,als het mogelijk is, gij beiden voortop heteeten niet met de hellenen moet werken, dan bedoel ik daar mede dat gii zoo iets moet zoeken, waarbij het ligchaam op de eene of andere wijze, in beweeging blijft: dat geldt vooral voor u, die u voorbereidt, om uw volgend leven, met eenigen hersren - arbeid, door te brengen; en wat u aanbelangt, die eenig handwerk verkozen hebt, het is uw onvermijdelijke pligt om, van tijd tot tijd,uwe hersfens werk te geev»n en met de ziel te arbeiden; op dat gij niet on' nozel blijvende, eindelijk in verachtïn» bij" alle braavemenfehen geraakt; want, kinderen! al is men nog  *8 zedenkundig nog zoo bezig in het handwerk dat men beoefent, om op eene eerlijke wijze door de waereld te komen, 'er ichiet altijd nog wel eens een uurtjen over, om onze ziel te oefenen. nikolaas. Maar moet men dan altijd werken? eelhart. In het geheel niet: dit is mijne bedoeling niet; integendeel, het behoort tot-de pligten, die men aan zich zeiven fchuldig is, dat men ten behoorlijken tijde, zijn vermaak neemt; en na den arbeid zullen u de uitfpanningen ook dubbel welkom zijn: maar zijt dan echter voorzichtig, dat dezelve van dien aart zijn, dat zij uw leven noch gezondheid benadeelen kunnen. perd'inant. Mag ik mij dau nooit in het zweet loopen, als ik fpeel? eelhart. Ja wel; mits gij zorg draagt u niet te ontblooren, of koude dranken te drinken, zoo als klaas deed; ook niet onvoorzichtig te fpeclen, zoo als karel, toen hij in het fchuitjen wilde vaaren; hebt gij het bagreepen? F e rD i n a n t. Ja, zeer wel. eelhart. Ik gaa dan voord, om u eindelijk nog iets van de zindelijkheid te zeggen. Wascht u dikwijls, en baadt u ook fomtijds, als gij hier toe gelegenheid zu't hebben. die de rik. ik meende, lieve meester! dat gij ons verboden had, zoo digt bij het water te loopen, toen wij voorleden met elkander fpseldeu. eelhart. Ik verbood u toen, het geen ik hier reeds herhaald heb; naamelijk, om onvoorzichtig te fpeelen; of hebt gij vergeeten , dat het water , waar aan gij fpeelt, zeer diep is, en gij, 'er in raaiende, ligt niet weder uit geholpen zoudt kunnen worden, en 'er jammerlijk , het leven bij zoudt kunnen infchieten. Maar baadt u sinds, in den ondiepenftrooni 3 die daar en boven fchuins loopt, en ik zal  SCHOOEiBOXKV i?al het u nimmer verbieden; integendeel, ik zal zeer gaarne met u dat vermaak genieten; voorts behoort het ook tot deezen pligt, de vensters u,ver flaap- en woonkamers, open te zetten; op dat 'er de verfche lucht, in plaats van de bedorvene inkome, en dezelve altijd, zoo veel mogelijk zi'ndehjk te.houden. Zie daar , lieve kinderen! het geen gij omtrent uw Ügchsam te betrachten hebt; zoudt gij dit nu weeten oprenoemen? e enigen ja wel. eelhar t Wel aan, f e rdi nand ' zes gij het voor; en gij anderen, fchrijfc het bij >é voorgaande op. J ferdinand. Wij moeten voorzichtig ziin ' om ons niet ziek te maaken, met te veel eeten uf drinken, en vooral geen wijn, of andere fterk»' dranken? — ook moeten wij nooit lui, maar altijd werkzaam zijn, en uan mogen wij ook van tijd' tot tijd ons vermaaken; ook moeten wij zorgen dat wij op ons ligchaam en huis zindelijk zijn e e l h a r t. Derhalven, door voorzichtigheid maatigheid, werkzaamheid, uitfpanningan, en zindelijkheid: vporrrerfdijk is dit onthouden: hebt" gij dit alles opgefchreeven kinders? allen. Ja. eelhart. Nu van het geen onze ziel aanbelangt, morgen ; thands moeten wij eindigen. allen, ó , Het is al weêr uit! ZESDE AVOND. De zon was nog niet geheel aan het ondergaan, het welk het gewoonlijk teken tot de-ae iamenlpraaken was; toen christiaan en diede rik, hunne makkers reeds bijëen rieoen om onder den grooten lindenboom te gaan zitten ' welke plaats de vader hun had opgegeeven; ten  ZEDENKUNDIG einde fpoedig gereed te zijn als hij kwam; zij hadden hier eenigen tijd gezeten, toen eelhart, merkende, dat het jonge volkjen niet meer in den tuin bezig was, of zich voor het huis met fpeelen vermaakte, fpoedig naar de aangewezene p'aats gingen; en hen allen, vol verwagting, aldaar reeds vond zitten; thans begon hij met hun het gelprek. eelhart. Zijt gij hier allen reeds bij een, kinderen? — wilt gij niet liever nog eenigen tijd fpeelen ? ernst. Speelen! neen, wij willen liever weder iets aangaande onze pligten keren. eelhart. Wel aan dan, ik wil aan uwe zoo redelijke begeerte met blijdfchap voldoen; wett gij ook nog, waar van ik gis eren gezegd heb, dat ik van daag moest handelen? leentjen. ó Zeer wel, van de pligten onzer ziel. eelhart. Juist geraaden; nu dan de eenre van deeze, is de befchaaving onzer verftandelijke vermogens. christiaan. Heden, lieve meester! dat begrijp ik niet recht, wat wil dat zeggen? eelhart. Ik zal zien, of ik het u duidelijker kan maaken; niet waar , onze ziel heeft een vermogen, om zich verfcheidene zaaken voor te ftellen , die met elkander te vergelijken, en daar van het een te ve,kiezen, en het ander te verwerpen ? christiaan. Ja zeker. eklhart. Maar hoe wordt dat vermogen, om zich onderfcheidene zaaken voortellen , genaamd? . . . weet gij het o k ernst? ernst. Ja wel, her verfta id. eelhart. Juist, en a!s ik u nu zeg, dat dat ïerftand befchaaid moet worden, wat bedoel ik dan? ERNST,  SCHOOLBOEK. & eelhart. Voegt hier bij: dit op eene duidelii- ter^r^^^^^^' li6Ve eelhart. Wei aan, ft Wil beproeven, om u telkens, dat g.j toch veel moet leeren? S dies^^erben^ «* *' »™> leeren?HART' °"ed' e" WeIke zaake» moet gij chistiaa n. Die nuttig zijn. leEw,^A" T; G'J' ra.üt'C dus bedr«ven zijn in vseie nuttige zaak.-n, niet waar? CHRISTIAAN Ja. venheid?ART' ^ h°C kr''igt men die bedree" *e?en.RI$TIAAN' D°°r 0Plettendhei^ en braaf JnELHaR7' Goed' a,s ik n« zeS, ^t men zijn verltand moet befchaaven, dan bedoel ik hier mede, dat men, door oplettendheid en e»rzaamheid tracht moet v^ nmi «leljk re leeren kennen, en dit noemt men met andere woorden, de befcbaaving van het ver land, het welk ,s het vermogen, dat god ons gefchonken heeft, waar door wij ons onderfcheiden zïKen kunnen voorftellen. Prit"nRJSTIAAN- 61 m be^ ik te be- grijpen. eelhart . Ten (lotte dan nog een voorbeeld: een braaf leeraar had twee kinderen onder zijn opzicht; frans, (zoo heette de eene), was een zeer oplettende jonden; jakob zijn broeder.  5» ZEDENKUNDIG lusteloos en traag; wat gebeurt 'er? de beide broeders worden groot: jakob, die evenveel aanleg had, om vedtandig te worden, als zijn broeder , was en bleef, echter, een weetniet; hij wist niets, kon zich niets voorfteilen, en werd dus een onnut meusch voor de famenleering; terwijl zijn broeder, integendeel, een verltandig man, een fieraad van zi n gedacht, en, voor zich zeiven, zijHe vrienden, en de maatfchappij, van het Sr0.°»te nut was. Begrijpt gij nu niet allen, lieve kinderen ! wat deeze pligt is, en welk eene nuttigheid zij heeft? allen. Ja, heel goed. ee l ha r t. Ik gaa dan over, om u den anderen pligt, dien wij omtrend onze ziel te betrachten hecben, optegeeven; het is deeze: wij moeten ons voor aile ondeugden zoeken te bewaaren. kornelis. Wat is dat eigenlijk te zeggen, ondeugd? .. _„ eelhart. Al dat geene, waardoor wij ons zeiven, of anderen, nadeel toebrengen. Zeg mij nu eens, keesjen! ten einde ik zie, of gij mj| wel begreepen hebt, weet gij mij ook een voorbeeld van eene ondeugd optenoemen. kornelis. Ja, als wij,onze ouderen ongehoorzaam zijn. eelhart. En waarom dan? kornelis. Ei! om dat dit voor ons lchadelijk is; daar zij ons niets, dan het geen nuttig is, gebieden; en zij ons ook niet meêr bemm- ex» art. Voortreflijk. Weet gijlieden, één van allen, ook nog een voorbeeld? jakob. Ja, ik wel. eelhart. Nu, zeg op dan. jakob, Als wij met elkander krakkeelen, kïLHART. En om welke reden dan? j"a«r  schoolboek. 53 jakob. Wel, om dat . . . om dat . . . ja, ik weet het we), maar ik kan het maar zoo niec zeggen eelhart. Wil ik eens beproeven, of ik uw« gedachten kan raaden? Ons dat die geenen, daar men mede krakkeelt, ons dan niet meêr liefhebben, en wij dus ons zei ven en andeien verdriet aandoen. jAf ob. Ja, zoo meende ik het juist; wat kan de meester toch aartig iemands gedachten raaden. h el hart. Is 't niet waar, ko lief! nu, zoo hebt gij allen, denk ik, bégreepen, waarvoor wij ons wachten moeten, niet waar? willem. Ja, voor het geen ons of anderen leed of nadeel kan doen. eelhart. Nu bijft 'er dm nog maar over, dat ik u nog iets; aangaande de plinten, omtrend onze uiterlijke omftandigheden zegge. Gij weet, kinderen! de menfehen zijn zeer onderfcheiden met geld en goed voorzien; dan, dit onderl'cheid maakt ons eigenlijk niet gelukkig of ongelukkig, en wij kunnen in alle ftanden zeer te vreden weezen: maar, kinderen! men is echter verpligt zijnen uiterlijken welftand, zoo veel moo^lijk, te bevorderen. p ie de rik. Wat verftaat meester door uiterlijken welftand? eelhart. Dat geen, lieve jongen! dat wij tot ons voedfel noodig hebben, zoo als eeten of drinken; en dan ook wooning, kleederen, flaapplaats, en wat dies meêr is. hendrik. 6! Dat hebben wij immers alleu! eelhart. Ja, gods goedheid heeft, tot heden toe, gemaakt, dat gij dit alles genooten hebt; maar gij weet toch wel van waar u dit alles toekomt? hendrik. Wel ja, van onze ouders. D 3 EEï,«  54 zedenkundig eelhart. En a's deeze zelf nu geen bed, geene vorming, geene kleed^ren hadden; of zij kwamen re fterven, en lieten u niets na van dat alles: wa dan? HENDRIK verdrie'ig. Ja dan. . . eelhart. Ziet gj wel, lieve vrienden! het is dus onze pligt hier voor te zorgen, door het een of ander te leeren, waarmede wij door de waereld kunnen komen; en dan met dat geene, dar wij ver dend hebben, fpaarzaam en_ zuinig te werk te gaan , ten einde 'er ons het noodige voor ra bezorgen (want een giena mensch heeft indedaad niets, en dit is eene verfoeilijke ondeugd': maar ook, aan den anderen kant, alle noodelooze uitgaaven ,die wij ontbeeren kunnen, te vermijden; en dit niet te doen wordt verkwisting genaamd, weke ook eene zeer fchadclijke ondeugd is. Ziet daar dan onze pligt, aangaande onze uiterlijke welvaart, welken wij allen behooren in acht te neemen , in welken (tand m n nok geplaatst mag worden. De teering naar de neering zetten, is een cud en zeer goed hollandsch fpr:ekwoord, 't welk beteekent: dat, naarmaate de inkomflen zijn, de uitgaaven daar aan geëvenredigd moeten weezen; en dus nr;et gij deezen regel ook altijd ouder het oog houden. ernst. Maar, vader! kan men dan niet door teaenfpoeden, in weêrwil van onze zuinigheid, arm Wonden:? eelhart. Ja, mijn kind! manr iemand, die donr tegenfpoeden arm wordt, za! bij braave en verftandige menfehen geene verachting, maar medelijden , vinden; men zal hem. poogen te helpen: en, boven dat, heeft zoodanig iema:irt een goed geweien, en is overtuigd buiten zijne fchuld arm geworden te zijn, en dan komt de onderwerping aan den wil 'van cjod te pas, gepaard met alle ge-  SCHOOLBOD; & £j geoorloofde middrlen, om het weder te boven te komen, en ten minlte de mjpendlte armoede te ontgaan. ° bel hart. Om dat dezulken, welke tegen dia phgren fbrijden, die wij omtrend anderen te betraenten hebben, ongeoorloofd zijn: ak daar n • geweld, dieverij, bedrog, en wat dies meêr is' waarover w,j m het vervolg nog nader moeten fpreeken; hebt gij het begreepen? hKnd kik. |a, zeer goed. e e l h a b t. Ziet. daar dan nu het tweede deel van onzen phgt a'gebandeld, naamehfk , he geen wij ons adven w, fphuldigd zijn. Thands willen wi,Ve en as wij ten aanzien der godsdienstpligten ' redaan hebben , het een en ander fchierlijk doorloopc-u en opfennjven; wie zegt mij voor? ai een. Ik, ik, ik, ik. eelhart. Ja, lieve'kinders! dan zal ik 'er dS ™i 'Van °rer 60 S*1 g« het °P uw beurt dan zal_ er, vrees ik, voor den laatrten met veel 241 mif het eerlte zeggen, en zoo vervolgends De kinderen maakten fchielijk eenige toe«evouwen briefjens en rrokken; die de laatllen ziCit"' 'n en Êen min of mtér droevig gemietjen. Ei, dat is fraai! ik ben de eerhV eelhart. Nu, welaan! zeg op dan, waar! over hebben wij nu gehandeld? dl»waarmietjen. üver de phgten jegens ons zei ven. eelhart. En waarin befhun die? mietjen. In die, ten aanzien van ons liechaam en onze ziel. 6 eelhart. .Gij vergeet het derde. HIETJIN. Wat dan? D4 E EL»  zedenkundig eelhart. In die van onzen uiterlijken weiftand. ' - . . ■ 1 mietjen. Och ja! dat is ook waar, die nnd ik vergceten. nikolaas. Nu is de beurt aan mi]. eelhart. Zoo ! noem gij dsn den eerden pligr, dien wij, ten aanzien van ons ligchaam, aan ons zelveri verfchuldigd zijn : en zoo vervolgends noeme éen ieder uwer, naar' vervolg, een deezer pligten. nikolaas. Derhalven ik den eerften: door voorzichtigheid. ' leentjkn. Nu ik: door maatigheid. christiaan. Nu is de beurt aan mij: door den arbeid. jetjen. Thands mijne beurt: door geoorloofde' verroaaken. " t&rdinand. Eindelijk is 'c ook aan raijï door zindelijkheid. eelhart. Zeer goed; hebt gijl. het allen opgefchreeven? allen. Ja wel, lieve meester! lel har t. Wie volgt thands? Hij zegge mij het tweede dtel der pligten, jegens ons zeiven. kornelis. Dat ben ik; van de pligten, die jnen aan zijne ziel verfchuldigd is, welke men uitoefent door. . . karel. Neen, dat gaat zoo niet; nu is de beurt aan mij, niet waar,vader? — men moet trachten verftandig tt worden. eelhart. Anders: door zich nuttige kundigheden te verwerven. Wie volgt? DiiDÈRiK. Ik; men moet zich voor alle ondeugden wachten. 1 eelhart. Zeer goed. Thands nog van den derden hoofdpligt, jegens ons zeiven; waaromtrend ^aat die?;  scho olboek. 6f willem. Omtrend onzen uiterlijken welftand; dien wij' moeten trachten te bevordeien door zm> nigheid. naatjen. Ja, maar daarom niet gierig zijn, en ook niet verkwisten. ; eelhart. Braaf. Thands zijn 'er maar drie van u overgefchooten, en deeze zullen de e*rst volgende keer hunne beurt hebben. Willen wij het 'er nu, voor van avond, bij laaien? allen. Och! 't is nog zoo vroeg. nikolaas. Ik zou gaarne nog wat willen hooren. eelhart. Nu, ik ben maar bang dat het u zal verveelen. Zeg gij mij nu eens, hein! weet gij ook, welke de derde foort der pligten is, dié wij betrachten moeten? hendrik. ó! Dat ben ik nog niet vergeeteu; het zijn die, welke men zijn' naasten fchuldig is. eelhart. Juist. Welaan dan , bereidt u de grootfte en gewigtigfte verpligtingen te hooren, welke op ons rusten, ten opzichte van onze medemenfehen; en laat ik 'er aanftonds een begin mede maaken, door u te zeggen: dat men dezelve verdeelt in die, welke men in het gemeen aan alle menfehen ; en in die, wefle men in het bijzondér aan nadere betrekkingen verfchuldigd is; eindelijk in die, welke men in het gezellig leven moet beoefenen. Thands maaken wij een begin met de eerlten: kunt gij u nog herinneren, kinderen! wat ik u aangaande god gezegd heb, naamelijk, welkc naauwe betrekkingen Hij op ons wil neemen? ernst* ó! Ja, die van vader! eelhart. Maar hebt gij dan nog onthouden, welke betrekking dit ons, als menfehen, op eikanderen geeft ? ernst. Die van broeders» D 5 E e ".-  5& zedenkundig eelhart. Ja, in deeze betrekking heeFt de goede gou ons geplaatst, en deeze verpligt ons, tot niets minder, dan tot de alleruitgebreidlte goedwilligheid jegens alle menfehen, en dus nok omtrmd ben, die ons niet kennen; ook tot onze vijünden. WjalJen h.bben, als menfehen, dezelfde betrekkingen, dezelfde uitzichten; (taan onder éénen Gud en Vader, en zijn dus allen broeders: en nu geen van n zou het durven waageti zijnen broeder, op eenigerh nde wijze, re vtrönitelitkeri; zou hij niet voor de rechtvaardige draf «an zi:iien Vader moeten vreezen? En hoe dan nu, daar wij zulk een onkreukbaar heilig en rechtvaardig Vader in den hemel hebben, die teVéns alle onze gedachten kent; ook ze'fs de kk-enllen, die ons zelveri ontflipt, in geriac-ten houdt. Dus ftrokt zich ni t alleen de goed villi; luid jegens tómniigen, maar jegens alle menfehen uit; met tot onze vrienden alleen, maar zelfs tot onze vija: den. Laat ik nu nog eenige der voornaam'len centen, welke Hien in het gemeen verfchuldigd is. Zeg mij eens, hendrik! hos gij te moede waart, toen men u met geweld den drie-gulden wilde onmeemen, dien gij van uwen oom gekregen hadt,toen gij nog te huis bij uwe ouders waart? hendrik. Ik was boos en bedroefd, en gevoelde een innige afkeer van den kwasder, jongen, die het mij op fchool had afgenomen; te ro'eCr, daar ik het nie; aan mijne ouders durfde zegaeu, uit vrees van ftraf te mo.ten ondergaan voor mijne onvoorzichtigheid: doch toen gebeurde het, dat mijn vader eens naar dien drie-gulden vroeg, toen begon ik te fchreiën, en zeide de waarheid; mijne ouders zonden naar fchool, en toen moest hij i et wc-êrom geeven en ftraf lijden; eenigen tijd daarna wagtte hij mij op, dat wij ver van huis te famen fpeelden, toen gaf hij mij een braaf pak Hagen; ik klaag-  schoolboek. 59 klaagde dit aan mijne ouders, en deeze zonden mij toen naar hier. eelhart. En wat is'er verder met dien jongen gebeurd? hendrik Dat weet ik niet: maar wel, dat niemand op fchool hem mogt lijden. eelhart. Dit was het onaficheidlijk gevolg van zijn Hecht gedrag; en ziet gij, lieve 'kinderen! dit is het, het geen, in de eerfe plaats, hier ons ten affch ik moet weezen: en dus moet de tegenovergeftelde deugd, die der zachtaartigheid, beoefend, en alle gewelddaadigheid vermijd worden. En nu voor van avond genoeg: morgen zullen wij de verdere pligten opnoemen. Komt, kinders! nu ln huis. . . ZEVENDE AVOND. eelhart. Kinderen! wjet gij oo'c no? waar wij gisteren over fpraaken? die de rik, ja, wel dat alle menfehen onze broeders zijn. ernst. En wij dus omtrend hen alle goedwilligheid behooren te bewijzen: en alle geweld vermijden. ° eelhart. Zeer goed: men brengt hier dan ook toe den doodflag; het zij dezelve uit toorn, ot om de bezittingen van zoodanig iemand naar zich te trekken, gefchiedt. Zeg mij ons., kinderen! hebt gij nooit wel eens lust gevoed, om den geenen, die u iets kwaads had aangedaan, iet dergelijks te doen? hendrik, ö, Zeer zeker, lieve meester! ifc Voor mij had den kwaaden jongen, waarvan wii gistren gefproken hebben, en die mij zoo veel leeds aandeed, als ik 'er toen krachten genoeg toe had  6o zedenkundig had gehad, gaarne zoo geflagen, dat hij 'er nog lang geheugen van Z' u hebben gehad. ' eelhart. Denkt gij tha> ds i.og zoo , hein? he.\ drik. Neen , lieve meester! want gij hebt mij geleerd, dat het niet goed is kwaad met kwaad te vergelden; en hier m heb ik hem thands, van ganfeher harte, alles vergeeven. eelhart. Maar als gij dit nu eens niet geweeten hadt, en gij waart eens grooter en fterker ge-.'orden dan die jongen, en gij hadt hem eens doodgeflagen, wat dan? hendrik. ó! Dan had ik naar een vreemd land moeten vlugten, tn, als men mij achterhaald had, dan zou ik ook hebben moeten derven. jakob. En wie had dan de magt gehad om U te doen derven? hendrik. Wel de overheid. jakob. Mag die dat doen? eelhart. ]a, lieve kind! hierover zullen wij naderhand nog fpreeken. Maar, hein! als gtj nu deeze middelen in het werk hadt gelteld, om u te wreeken, door welk middel zoudt gij dat dan gedaan hebben? hendrik. 6 Ja, nu begrijp ik het; dat was dan door een middel van geweld. eelhart. Ziet gij: dus zoudt gij u ook als dan tegen het gebod, dat ons heet alle geweld te vermijden, vergreepen , en u fchuldig gemaakt hebben aan het pleegen van geweld, en daaruit voortfprultenden doodflag. Over de fchadelijke hartstogten, daar dit uit voordvloeit, zullen wij in het vervolg nog wel nader fpreeken, als wij over de pligten des gezelligen levens handelen. _ Nu_ verder: is dit pleegen van geweld, in dit opzicht, fchadelijk, niet minder is het dit, als het gefchiedt met een, oogmerk, om zich van eens anders goed meester te maaken. Herinnert gij u nog, wat ik u,  Schoolboek. ctï in den aanvang deezer famenfpraaken , van den fnooden lodewijk *ezegd heb, die zijne ou; ders vermoordde, om in het bezit van htm goed te geraaken. eenigen. 6! Ja, heel wel. kornelis. Toen verhaaldet gij ons ook van den braaven dirk de bekeer. eelhart. Juist. mietjen. 6'. Dat was toch wel heel flecht van dien lodewijk. eelhart. Zeker was het dit, maar weet gij nu ook, hoe men deeze misdaad heet? Men heet dit, het pleegen van geweld, ren einde zie i van eens anders goed meester te maaken: als dit fooode mensen die zelfde misdaad, omtrend iemand anders, als tegen zijne ouders gepleegd had, (want nu was het behalveu dat, ook nog een oudermoord, de allerfchuwelijklte misdaad, die 'er kan genaamd worden;) mair alsdan zou dit zoodanig een pleegen van geweld geweest zijn, als ik daar ltraks opnoemde; begrijpt gij het? mietjen. Ja, heel wel; eveneens nam die jonge hem zijn driegulden af. eelhart. Getroffen: dat hij hem mishandelde was eene daad van geweld, en zijn oogmerk was, zich van zijn geld meester te maaken, en dus was dit toch ook zoodanig eene misdaad; de tweede zaak, welke men hier moet in het oog houden, is het vermijden van allen diefrtal, weet gijlieden wat dat is? nikolaas. Ja, even als 'er voorleden jaar buiten het dorp gebeurde, dat 'er menfehen in het huis van den ouden thomas kwa nen, het huisgezin bonden, en toen alles wat 'er Was leeg maakte, en met zich namen. karel. Ja, en ook in onzen tuin. als zij ons de appelen en peeren affteelen, waarom vij als  02 ZEDENKUNDIG als die riïp zijn, zoo dikwijls, daar bij des nachts hebben moeten waaken. eblhart. Gij heht recht: ziet gij, dit is de tvmde ondeugd, waar voor men zich wachten moet; de overheid (traft ook dit, als zij den geenen vinden kan, die zich aan het goed va 1 anderen v i greepen heeft, d^or da:ir aan geëvenredigde ftraffen, en te recht; want hoe zou het anders in de waereld gefteld zijn; niemand zou veilig, niemand gerust kunnen weezen; en wij zouden genoodzaakt zijn, altijd, als het ware, op de wacht te flaan , ten einde men ons toch niets ontvreemden roogte , en welke een naar leven zou dit weezen ! jakob. Maar, meester! wat wil dat zeggen , geëvenredigde ltrafFen 7 eelhart. Dat zijn zulke, kootjen, waar van de Itraf met de misdaa 1 overeenkomt. (Jok hier in moet men zich voor de eerfte beginfelen wachten: want het kwaad wordt allengs grooter, en dan kan men zich niet meêr daar in tegen houden, en zoo wordt men, eindelijk, een openbaare dief, die in fchande en fmaad zijn leven moet eindigen. eenigen. 6! Hier zullen wij altijd wel op pasfen: eelhart. _ Gij fpreekt zoo fterk, zoo ftellig; en echter-nu kinderen, verwondert u eens— echter vrees ik, dat 'er, bij fmimigen uwer, reeds eenige beginfelen deezer misdaad gevonden worden. allen, ö! Foei, neen! eelhart. Niemand wordt op eens een dief in het groote; gij allen zoudt, hiervan houde ik mij verzekerd, fchrikken voor dieverij: maar heb ik niet eenigen uwer, onlangs, zeer ftil naar de kas zien gaan, waarin een trommel met fnoeperijën ftond, om daar uit ongemerkt iets weg te neemen, en  SCHOOLBOEK. t?| de/SoïïeïtSnT^ ™* P-en vaa wij"zuïen \Nnooitf wegdoen0! Wij bdö°™ eelhart. Nll, ik geloof U 0p UW WOOfd lk wil 00k denken/dat gifïhec icha. dehjke deezer misdaad niet overd chl hebt toen gij het deedt, en « „iet kond? be"rijpe„: J ,t,et,nf£™e,n van e«»ge peereu of fnoeperij' zonder da .k 'er van wist, in de daad een be°infe! yan dieven, was: maar gelooft mij, alle dS zin het, ,n het eerst,«echts in zulke kleene beginfelen geweest. Men begint met kleene bedril erijen; deeze neemen toe, en allengs, eêr men he bemerkt, ts men een dief. kakel'.' zoo wa" het geval van dien man, die, toen hij gehangen ftond te worden, zijn vader de oorzaak noemde dat h,j aan de galg was gebragt, om dat om dat . . . Ja hoe was het toen óok meê??' ' «eïSïïïfhffhjf hiJhem - -ine jeugd niet .^christiaan. Hoe was dat geval dan eigen- ernst. Ik zal het u zeggen, kr is i Zeker dief wierd , om veelvuldige huisbraak en dLveriSi ter galge ver weezen. Een zijner rechters , hem Tor zijnen dood nog eens bezoekende, ten einde SS de grootheid zijner misdaad voor oogen te S den, en tot het gebed, om de vergeeving derzeï ven aan te fpooren, kreeg tot andwoord? dat £ thands hier aan de galg kom, is de fchuldI van mijne ouders; want als ik, nóg een kind yij£ mijne makkers het een of'ande'r Tnt ï, ik er nooit om geftraft; en wel uit deeze oorzaak: mnn vader, mi) eens hevig willende kaS den wierd daarin door 't gejammer van m Se" moeder tegengehouden, waarop hij Cea S vloei?  sedrn kundig vloek deed, mij nooit wéder te willen liaan, at deed ik ook nog zoo veel kwaad; zoo ben ik in het wilde opgegroeid, en nu ftaa ik ger«ed, om de üraf van den rechter te ontvangen, van welfce mijn vader mij had kunnen terug nouden, indien hij niet, met zulk eene vervloeking van zich zelve, zich hier toe den weg had gefloten. christiaan. ö! Dat is akelig1 eelhart. Ja wel is het dit, en daarom lieve kinders! wacht u voor de eerlte beginfelen; en vooral ook, van elke foort van kleene bedriegerijen. Alle bedrog, hoe kleen ook, geeft er aanleiding toe; en wat denkt gij, moet dan eindelijk het lot van zulke menfehen worden ? k a r e l. Maar wat is dat dan eigenlijk, bedriegen f , eelhart. Wanneer naameljk men iets leent, en het niet weder geeft, iets koopt, en geld daar voor onthoudt; en wat van dergehjken aart xotèt is. Ook hier begint men in 't kleene, en eindigt als den openbaar bedrieger. Zijt ook 111 uwe geheele verkeering oprecht, en waarheidlievend , zoo zult gij u bemind maaken, en een andere algemeene pligt omtrent uw naasten vervullen Iemand, die dikwijls met leugens bedroogen heeft zal men niet gclooven, al l'preekt hij de. waarheid. Zoo ging het met dien ever?, van welken gij eens geleezen hebt, die altijd Ichreeuwde als of hij een ongeluk kreeg, en dit zoo dikwijls' deed, dat zich niemand over dit fchreeuwen meêr bekommerde. Weet gij ook ferdinand, hoe het verder was? ferdinand. Ja: hij klom eens op een hoogen ladder, de fport brak, pal daar lag hij, en had zijn been gebrooken; nu fchrcenwde hij weder uit al zijn magt, maar 'er kwam geen mensen toefchieten, om hem te helpen, daar men  schoolboek. 6$ aan zulke flreeken gewoon was; eindelijk, na dat hij daar heel lang gelegen had, kwam 'er iemand, om eene andere reden, op de plaats, daar hij lagvond hem liggen, en begreep, dat het nu evenwel ernst was: deeze riep fpoedig het huisgezin bijéén; men zond om den chirurgijn, maar het was te laat; zijn been w'erd wel weder gezet, maar hij moest al zijn leven kreupel gaan. eelhart. Dit had hij voor zijn liegen: en wat zullen ook onze vrienden, of andere menfehen, op ons vertrouwen kunnen, indien wij hen °-eduu* rig leugens 'vertellen; ja, ik durf het als eene uitgemaakte zaak aanneemen, dat, al heeft iemand nog zoo veel fouten, zoo lang hij dezelve oprecht belijdt, is 'er hoop op beterfchap: maar zoekt hij die te verbergen en geheim te houden, dan neemt: deeze hoop een einde, en hij mag, bijkans, voor onverbeterlijk gehouden worden; wat dunkt u van zulk eene gefteldheid? -zult gij nu gaarne uwe gebreken , voor uwe verftandige en ervaarene vrienden, verbergen, en alzoo gevaar loopen booswichten te worden ? allen, met afgrijzen: ó Neen! neen, zeker niet. ' eelhart. Behoudt dan altijd uwe oprechtheid: tot nog toe bezit gij die allen, en god zij 'er voor gedankt: want begrijpt zeiven eens hoe het voor mij weezen zou, als gijl. een van allen boos wierdtbekent altijd liever oprecht alle uwe misdagen, dan dat gijl. u aan zulk eene onoprechtheid gewennen zoudt, om uwe gebreken te bedekken; want hierdoor zondt gij u zeer ongelukkig maaken. nikolaas. Maar, meester! mag men dan nimmer liegen, ook niet om iemand te helpen, dan heb ik in de voorleedene week hierin niet wel gehandeld: en mij dacht toch, dat ik zoo moest handelen. Toen ik, eenige dagen geleeden, in het dorp £ kwam,  •66 zedenkundig kwam, om aldaar eenige boodfchappen te verrichten, zag ik twee gerechtsdienaars, die een armen jongen erbarmelijk floegen, terwijl hij niet anders deed dan roepen: och! ik heb het voor mijn zieke moeder gedaan, en ik wist niet, dat ik het niet doen mogt; hij ontflipte hen eindelijk, en ging, zoo hard hij loopen kon, voord; ik vroeg die mannen, wat hij gedaan had, en vernam, dat hij, eerst onlangs in 't dorp gekomen, niet wist dat de peerenboomen, die daar ginds beneden aan den laagen weg Haan, aan iemand uit het dorp toebehoorden, daar zij op den gemeenen weg Honden, en 'er daarom eenige van had afgeplukt, om aan zijne zieke moeder re brengen, en nu geeven wij, zeiden die onbarmhartige menfehen, hem een goed pak, en zullen dien kleinen dief ii"g wel beter krijgen; en hem met gevoelige redenen onderrichten: wat weg is hij op? Ik had gezien, dat dejongen den weg naar ons huis had ingedagen, doch ik zeide hun, dat hij naar den kant van den koornmolen was gegaan; en terwijl zij zochten liep ik hem na, vond hem, en ging met hem hier naar toe, alwaar ik hem eenige peeren van mijn eigen boompjen gaf. Heb ik nu hierin (leent gehandeld? eelhart. Neen, lieve klaas! hier aan hebt gij zeer wel gedaan; en zelfs overëenkomltig uwen pligt; het liegen beftaat daarin, dat men tegen zijn pligt, of tot nadeel van andere menleken, onwaarheid fpreekt; en dit was hier geen van beiden het geval. Ziet hier dan, kinderen! de algemeéne.pligten, welke men te betrachten heeft; waartoe men', eindelijk, dan ook nog brengt, dat men het nadeel, aan anderen op de eene of andere wijze toegebragt, zoo veel mooglijk, moet zoeken te vergoeden; bij voorbeeld: mini groote hond, wachter, heeft gistren in den bloemtuin van ka- RBfc  schoolboek. 6? 5at!n ,?emaakt' en de bloemen vertraptwaartoe denkt gij nu dat ik verpligt ben? P ' karel. Tot niets, lieve vader! want heu's lttZeZdheïA*dal *dit p'ekJ'en ^ s om mijne bloemen op te zetten. - eelhart. Dat is nu, in zoo verre, eoed"r--k bet 33,1 U heb "fgellaan , is het niet meêr het mijne, maar het uwe. Gij. anderen ! 2e« mij nu, waartoe ben ik thands verpligt? nikolaas. Om karel weèr te geeven hpr geene wachter vernield heeft. ' ÜeC eelhart. Ja, maar daar waren planten in die ik nu niet weder kan krijgen; hoe dan? ' éJSfSOm is0" m°et d3n êefchieden' 2«° «d van^^einï5 " f n°emt me" de ALLEN, ó, Zoo! h,Z^LEM- Dat is dan cven eens als on7fl wa S m°eSt d°en' f0en z;'n bok in nS S$5.eR 200 ved •*> onze kool eelhart. Ja, dit behoort hier ook toe w^ku"* Maar gi' wildet echtcr «''ets' van hem hebben, toen hij u dit aanbood. • eelhart. Ik wist, dat de man het niet rr>>« fea konde, en dus was ik met zijnen goeden wiï wit?5 tnn/lt ïefmt nists wè vanVe? recht Wel aan, kinderen! zegt mi; nu eens, welke at ' gemeene phgten wij, omtrend onze naasten te s&us» «* —■ W;;E^NST' Het vermi'den v«" a"e geweld, het Zij dan om ons te wreeken, het zij om hun goed aan ons te brengen. s ea eelhart. kootjen ! Weet gij ook hop" welke de tweede is? . g' E 2 JA-  63 zedenkundig jakob. Ja, dat wij niemand iets mogen ontfteelen. eelhart. Nu gij, klaasï nikolaas. Dat wij niemand mogen bedriegen, en nooit met leugens omgaan, fchoon het ons geoorloofd zij eene waarheid te verzwijgen, om iemand te helpen. * eelhart. En nu gij, hein! de laatlte i hendrik. Wij moeten dat geene wedergeeven , waardoor wij onzen naasten eenige fciiade hebben toegebragt, al is het buiten onze fchuld. eelhart. Liever: wij moeten de fchade, die wij onzen naasten, het zij door onvoorzichtigheid, of eenig ander verzuim, hebben toegebragt, zoo veel ons mooglijk zij, vergoeden. En nu' genoeg; morgen zullen wij over de tweede foort, naamelijk onze bijzondere pligten, handelen. AGTSTE AVOND. eelhart. Wij hebben, lieve kinderen! gistren avond onze algemeene pligten afgehandeld; met welke moeten wij thands een begin maaken. jet [en. 6! Dat weet ik wel, met de bijzondere pligten. eelhart. Zeer goed; en welke betrekkingen zoudt gij nu weLdenken, dat hier het eerst in aanmerking kwamen? jetjen. Ja, wie kan dat weeten! eelhart. Ik wil wedden, dat gij het van zelve zult raaden; bedenkt maar eens wel, wat ik door bijzondere pligten veiftaa; dat zijn dezulken, die men omtrend bijzondere menfehen te betrachten heeft; en wie zouden nu hier, in de eerde plaats, in aanmerking moeten komen, denkt gij? • jetjen. Zekerlijk onze ouders: en gij, lieve meester 1 ££L-  SCHOOLBOEK. 6"S ZEDENKUNDIG gefteld zijn of worden, en dat hun voordeel aanbrengt , hunnen eed en pligt verzaaken; en, om zoo te fpreeken, van daag met die en morgen met deeze gevoelens eens zijn, en zich, hoe ds zaaken keeren, altijd bij de overwinnende houden. naatjen. ó Foei! zulke menfehen mag ik in het geheel niet lijden! eelhart. Ik ook niet. Weet gij nu ook een van allen, welke de tweede pligt is? , diederik. ó Ja! dat wij alles moeten aanwenden , om het vaderland in onzen kring nuttig te zijn. eelhart. Ja, deeze pligt is ook van het allergrootst gewigt. Gij zijt hier bij elkander; de een is in eenen meêr rijken, de ander in eenen armer ftand, door de goede Voorzienigheid geplaatst: maar echter kunt en moet gij allen uw vaderland nuttig zijn; en dit doen, door in dien kring, daar gij in gefteld wordt, vlijtig te zijn; uwe kundigheden daarin uittebreiden, en u braaf te gedraagen; dan zult gij altijd mittig zijn , zoo wel als gij tot arme daglooners, dan of gij zelf tot rechters en overheden wierd gefield: in disn ftand, waarin de Voorzienigheid ons plaatst, nuttig te zijn, ziet daar onzen pligt. Thands zal ik U nog kort iets van die pligten zeggen, welke wij aan hun vetfchuldigd zijn, die god in de burgerlijke maatfehappij over ons gefield heeft. jakob. Wat wi'l dat zeggen, eene burgermaatfehappij ? e ei. hart. Dat is, zoodanige overeenkomst van menfehen, die in één land woonen, om zich aan dezelfde wetten te onderwerpen ; de eigen voordeden te genieten, en onderling te bewaaren; de menfehen nu, die zich zoodanig verbinden, worden burgers, en de verbindtenis derzelven, eene maatfehappij genoemd. ernst.  SCHOOLBOEK» ff ernst. Maar op welk eene wijze moet zulk eene maatfehappij ingericht zijn, om goed te weezen ? eelhart. Dit is eene vraag, waar over altoos . tegenwoordig vooral, zeer getwist wordt, en ik wil de ophxsfing hiervan li fst aan uw eisten gevoelen overlaaten; als gij, naamelijk, tot die jaaren zult gekomen zijn, dat gij dit zult kunnen doen. 1 hands zal ik u zeggen, dat de voornaamste pligt, welke gij aan de Overheid fchuldig zijt, beftaat in de gehoorzaamheid aan hunne wetten. karel,! weet gij ook wat wetten zijn? karel. fa wel, bevelen, die ons 'door anderen voorgefchreeven worden, welke daartoe het recht hebben. e bl hart. Ziet gij; zij, die daartoe het recht hebben, worden Overheden genaamd, en zijn door gods voorzienigheid over ons gelield. Deeze wetten nu moeten wij opvolgen, dat is te zegden overeenkumfltg hun voorfchrift handelen; en dat zoo lang als zij niet met de Goddelijke wetten itnjden; want als dan betaamt het ons, meêr sehoorzaamheid aan god te betoonen dan aan de men lenen. Volgends deeze wetten is men dus ook verphgt, dat geene van onze middelen bijtedraagen, da de overheid van ons eischt, en wij kunnen voldoen om ten nutte des vaderlands te verftrekKen; ook al meent men dit nut niet altijd even duidelijk te kunnen zien. Ziet daar het geene mïi zijne Overhad verfchuldigd is. Eindelijk voe-ï men nog bij de liefde van het vaderland, dat men m zoo verre als 'er ons de Voorzienigheid toe roept , zijn leven voor deszelfs behoudenis over fleert, en,in den krijgsdienst geplaatst-zijnde met moed en voorzichtigheid hetzelve zoekt te verdee l£Zh T ,die gee'len' Waar aan me" troJw beloofd heeft, dte trouw ook in alle voorkomende ge-  zedenkundig gelegenheden betoont. En nu voor van avond meör dan genoeg; in onze volgenda les zullen wij met de pligten des gezeiligen levens eeneu aanvang maaken. NEGENDE AVOND. Ik vrees, dat deeze fraaie lesfen nu haast ten einde zullen beginnen te loopen, zeide ernst, na dat hij eenen geruimen tijd in gedachten had gebeten: want het geen kul hart hem, ten aanzien van het vaderland, gezegd had, lag hem nog diep in het hart; en hij kou niet begrijpen hoe 'er zulke menfehen konden zijn, die, uit eigenbelang, zoo verre hunnen pligt vergeetea konden. willem, die zijn bijzondere vriend was, en nevens hem in het gra3 zat, andwoordde hem: ik vrees 'er ook voor, want wij zullen van daag- nu al aan het laaide gedeelte komen, en dan zal het wel rasch een eind hebben. ernst. Ik wenschte dat het nog zoo, o! zoo heel lang duurde. willem. Ik ook, lieve er nst! eelhart, die hun gefprek beluisterd had , trad uit een zij-pad te voorfchijn; terftond herhaalden de kinderen hunnen wensch. Het andwoord van eelhart was: Uitgebreider te zijn is thands mijn oogmerk niet; als gij lust he^t om hier meêr van te weeten, zal ik u hierover wel eenige fraaie boeken bezorgen: maar vooral raide ik u, den bijbel vlijtig te leezen, deszelfs zedenkunde u eigen te maaken; deeze is toch het beste famenltel van alle algemeene en bijzondere pligten. Onder dit gefprek was het overig huisgezin nu ook bijéénvergaderd, en eelhart vervolgde aldus: Thands, kinderen! maaken wij een  c h o o l b o e k. Si een aanvang met de pligten" des geZeI!i;cn lerens, &derS zijt? gU 1J:m^S CCnS °Il2eilS eenigen. 6! Lang niet goed é^n^en?' WiI!en ^ VOor mietjen. En zien elkander recht boos aan. /aak, als men mets voor elkahderen «vil doen - de eerfte pligt des gezelliger, levens leert ons het' tegendeel; men noemt die dienstvaardigheid. Weer gij mij eene befchrijving te geereri van deeze deugd? naatjen. Ja, dat men onderling iets voor eikanderen wil doen. s nii^ELHA/ T* GetrofFdt1- ^t verzuim van deezen pligt wordt, eer men het bemerkt, eene bron van zeer veel ongenoegen in het huislijk I.ven: intu2 fehen wordt dezelve veeltijds alleen uit traagheid maar ook fomtijds uit nijd veroorzaak tni"heid' allen. 6 Foei! liikftfnnH.,,^ ;Ia VVd foe}' DeeKe «"eraffdiuwe. inktte ondeugd is, maar al te dikwijls, hier van oorzaak. Als men misnoegd wordt, om'dat andere beter of mooier gekleed gaan, of over het .en of SS v?npr^£n 7°^ > da« i- dit een beginlel van die verfoeiehjke ondeugd; en ziet si nu met, hoe zeergij „ daarvoor mln l^lji Maar weet gij mij ook een voorbeeld van zul eene haathjke gemoedsgefteldheid ontenoemen? nikolaas. Ja wel: de zoon van den heer van 't dorp fpeelde onlangs met de twee kind reu van tobiasj de een /peelde vrolijk voord, en was wel te vreeden; maar de andere was zeer nijdig, om dat de jonge heer zulk een mooi nieuw kleed aan had; en toen zij over eene SI gingen, die over een modderuoot lag, ( iet ni hem er op het onverwagtst in; waardoor die F ar-  8* zedenkundig arme Jonge heer tot over de ooien met modder befpat wierd, en hij zeker bij zijne t'huis komst niet vriendelijk is behandeld geworden: en zoo was die jongen immers nijdig, om dat de andere mooier gekleed was dan hij ? eelhart. Voortreflijk, klaas! gij hebt mijne meening bijzonder goed gevat; mijd deeze haatlijke ondeugd, en tracht altijd het hartlijkst deel te neemen in het geluk van anderen. Wil ik u nu ook eens zeggen, uit welke' bron deeze nijdigheid, veeliil, haaten oorfprong heeft? jet |en. Als het u gelieft, vader! eelhart. Uit hoogmoed, li#ve kinderen! Wederom eene andere ondeugd, welke de allerverderllijklle gevolgen voor het gezellige levert heeft, en gemeenlijk met nijd gepaard gaat; want, daar een hoogmoedig mensch alle genoegens voor zich zeiven alleen meent te verdienen , doet het hem leed als het andere menfehen ook wel gaat: en zie hier het eerfte beginfel van nijd christiaan. O, zulk een mensch is dan toch wel ongelukkig! eelhart. Zeker, lieve kris! en dat des te meêr, naarmaate hij altijd in zijne oogmerken mist: want, daar de menfehen doorgaands genegen zijn die geenen, welke hen verachten, die eigen verachting aantedoen , ziet hij zijne oogmerken, om geëerd en gepreezen te worden, altijd mislukken; en dit genoegen te beurt vallen aan die geenen, welke anderen uitneetnender achten dan zich zelf, en dus nedeiï?:, dienstvaardig en befcheiden zijn. ernst. Maar ik meende, vader! dat gij ons een-? gezegd had, dat men moest trachten de goedkeuring en achting der menfehen te verknj- s£ eelhart. ja zeker, lieve frnst! Een mensch, dat met zoodanige eerliefde niet bezield is j  is, is nergens toe dienffig; hü za] afri}. ongevoelig mensch zijn, en ziben tiW ^ tJl "n «W^dbT&Sft *• >«°°- deeze deugd? stinken hoogmoed, en eelhart. Ik zal trachten het n aH,n i •• pehjk te maaken: de eer bellaar in w " indachten, die de menfehen van or? *0Eede febben; en de tegenóVergeteldfcLS" kwaade gevoelen dir ™.., , tlianr!e> IQ het ons. heel ffiW*^£?JB£& ™ derlcheiden in waare en vallL'hc I- e, > f ' °f het vonn s. dat men imi K • l rt^ ,s* a's velt,gegrond is; «de Favfe ,l?h^ °VCf 005 heeft, et wij lv^-^$SSSÏÏ ^ dienen. Welke fnMt '«««Kte met ver- wenfehen te bezinen ? * "* *0Ud' *9 *» christiaan. Zeker alleen de Mrfe eelhart. Met red». e* een hoogmoedige daar 'S,- ffi,^ Jft "<* met door goede daaden, het SÖ J> ^ gevoelen te verdienen; hii trad, h^'T^ ë°ed' aftedwingen, het zii dm , f cU als 1 ware. dunkt u, kinderen' 'is hier S °f ?nrechf- Wat tnsfehen ? en dftfa "het nog niet on-derrc^id fcheiden zich de waare ï?v!iïct,Iea,"eer?MriB 0llde<" gro^ge^ a3,S ';?a»d -et reden gedaan wordt ' a,S zulks al wierd zij hierin door anten „ï ;- (lrew™. «Pi - iemand * * nnS"^^ 'men,  ?4 ZEDENKUNDIG men, om uittemunten, terwijl hij ook zeer wel verdraagen kan, als hij zift, dat andere menfehen lofrijke hoedanigheden hebben , en zal hen ook van. goeder harte deswegen prijzen:' den hoogmoedigen, integendeel, is 't hetzelfde als hij maar geëerd wordt; recht of onrecht, dat doet 'er niet toe; het verfchik hem niet hoe zijn gedrag wezen-' lijk is; en wanneer andere gepreezen worden, is hem zulks een grievende fmarf. mietjen. Ach! dat is immer weder eene haatlijke ondeugd! eelhart. Zeker is het dat; en fe meêr, om de kwaade gevolgen, die 'er uit voordfpruiten; want, als men zoo veel leed over de eer of den roem van een ander gevoelt, volgt het, dat men alle mooslijke middelen in het werk fielt, om de deugden te verkleenen, en denzulken hunnen roem te ontheemen; is zoodanig eene hoogmoedige ergens, daar van iemand anders iets tot lof gelproken wordt, dan is hij aanftonds gereed de een of andere historie te vernaaien, die hem tot fchande kan vertrekken; en verkleent dus de goede daaden zijns naasten. Dit noemt men kwaadfpreekendiuid. Wacht u voor deeze ondeugd, want zulke menfehen zijn "d<* kanker des p.ezelligen levens. Verblijdt u in het ce'uk van anderen, en acht hen altijd uitneemender dan u zelven. Wacht u ook voor fpotternij en bedilzucht, Want-uit de zucht, om een ge-, zelfchap te behaagen, en voor verflandig gehouden te worden, komt dit veeltijds voord, en heel de eisen gevolgen der kwaadfpreekendheid. Als gij immer bij andere menfehen moogt zijn, gewent u als £ar om fteeds van die geenen, welke afweezig zijn, goed te fpreeken; cn weet gij 'er niets goeds van zwijgt dan liever. Zoekt, als andere menfehen kwsad fpreeken, ongemerkt iets op ter hunner verdeedig'mg; en, gelooft mij, lieve kinderen: dit zal  schoolboek. rchenbeinincrdoen worden; want fchoon men ij om ïïifjI S^fC" men ha" achter daar¬ om jitijd den kwaadfprëekër zelve. willem. Dat zal ik wel onthouden, want ik n\l?dkgare' dC( °,enfcben *9 S en als dit de weg is, dan ... ' eelhart. Gij hebt recht, lieve wiilem' 1& S ^'71' 'k 11 h,ertoe n°g eea- ander middel aan de hand geeven: houdt gij allen niet veel van oerrTtT" °nZen bUUrman' den kIeineil allen. O ja! van hem? hou3t 2°o veel deliik ?,° RPn K;JYd ? °m dat h!J200 So/4en zoo vrien- en zoo veel voor ons over heeft: en als wii en zooT;H-,dien^ beVViizen is ¥i z™ vernoegd en zoo vrolijk, dat men hem wef moet liefhebbén. br^AN?" En ** dU"kt U da" W 9& " hendRut. Neen, daar boude ik fanir zn0 fS b? f, f??et'g en1k.norr''g- men met hem luik ,,n S 5 ■ f hij bedan!s van een beest, dat anders uit de natuur een yerfhndend dier is, dat de menfehen verfcheuru Ziet ook maar eens onzen hond, als ik te huis be^jst J ,ikt' "r£e,t' e" allcrhande vreuSde k a n s t. Vader! ik weet hier nog wel een voorbeeld van; mag ik het vehaalen? ^ E EL»  'S8 ZKDENKUNDIC eelhart. Ja wel, lieve ernst! ernst. Er was te Rome een zeker ilaat, androclus geheeten, van zijnen heer weggeloopen, en verborg zich in een hol, want het was daar de gewoonte, dat men de weggeloopene ilaaven, die achterhaald wierden, den wilden beesten voorwierp, om 'er door veifcheurd te worden. Terwijl hij nu in dat hol was, kwam 'er een vterfchriklijke groote leeuw uit het bosch, die, hem ziende, de voorpoot optilde en vreeslijk brulde; de arme androclus was zeer benaauwd, en dacht niet anders als om van dat beest opgegeeten te zullen worden; toen hij echter alleen de voet optilde en brulde, kreeg hij eindelijk moed, om te zien wat hem fcheelde, en vond dat hij een groote fplinter in den voet had gekregen: hij haalde dien 'er uit, verbond de wond, en drukte 'er de etter uit; zoodra de leeuw hierdoor verligting gevoelde, legde hij zijn poot in de hand des mans, zijn kop 'er op, en viel zon in een geruste flaap. Zoo leefden zij een geruimen tijd bij elkander, daar de leeuw bet gezelfcbap des mans bleef verkiezen, en hem altijd een gedeelte der buit gemaakte fptjze gaf; de man kreeg echter eindelijk in dat leven verdriet, maakte zich van daar, en werd door de Romeinfche foldaaten gevangengenomen en naar Rome gebragt, om voor eenen zeer grooten leeuw geworpen te worden; dan wat gebeurt 'er? deeze leeuw treedt op hem aan, doch in plaats van hem te verfcheuren likt hij hem de handen , kwispelt met den Haart, en bewijst hem rdlerhande liefkoozinaen, androclus varhaalde de verbaasde sanfchouwers het voorval, en nu fchonken zijae rechters hem het leven, en daarbij den dankbaaren leeuw, waarmede hij nu de geheele ftad rondliep, aan een touw gebonden. Eenigen beftroofden den leeuw'met bloemen, andere gaven den man geld, en  schoolboek. 99 en allen riepen zij: deeze man was de behouder des leeuws, deeze leeuw de behouder des mans. jakob. Dat is fraai! anoroclus zal toen naderhand dien le'euw zijne vrijheid wel vvedergegeeven hebben, want dat dier had het toch beter in 't bosch, en hij had het wel aan hem verdiend. eelhart. Dat is wel waarfchijnlijk, kootje n! — Ziet daar nu, liefkinderen! u dat geen voorgemeld, welks betrachting u tot detigdzaame en gelukkige menfehen kan maaken; ziet daar den weg tot uw waar geluk; ó! dat gij denzelven nu recht behartigdet. naatjen. Maar, meester! zal ons nu geen Jeed ontmoeten, als wij zoo' handelen ? eelhart. Dat, lieve naatjen! zeg ik niet: de braaffte menfehen moeten veelal de meeste fmart ondergaan : maar met een (tandvastig vertrouwen °P c°o en eengoedgeweeten, zult gij in ftaat gelteld worden alles te kunnen verdraagen; en dat dies te eerder, daar uwe ziel onfterflijk is;, ik i.eb hier in het begin deezer lesfen reeds over gefproken, thands zal ik 'er nog wat nader over handelen. Gij allen weet hoe het in den dood met ons gaat: ons ligchaam wordt in een kist gelegd, in het graf gezet, en van de wormen verteerd:" maar onze ziel vergaat nooit; deeze leeft eeuwig, en zal dus, zoo lang zij aanweezend is, en dat is eeuwig, zich kunnen verheugen over het goede, dat zij gedaan heeft. Weet gij, kinders! hoe wij het weeten kunnen, dat onze ziel onfterflijk is? ernst. Ja, uit den bijbel, daar ftaat het 'toch zeer dikwijls in. eelhart. Ja, maar zelfs al was 'er geene openbaaring, dan nog zou het nadenken ons van deeze waarheid kunnen overtuigen; en wil ik u eens zeggen hoe? G a chris-  100 zedenkundig christiaan. Als het u gelieft, lieve meester! eet. hart. T^uistert dan: god beloont het goede, en Hij ftr*ft het kwaade, niet waar? christiaan. ó Ja! eelhart. Gtfchiedt dat dan altijd hier? christiaan. Neen zeker. De vroomfte menfehen moeten liier wel eens het meeste lijden,heeft de meester nog zo ftraks gezegd. eelhart. Zou nu god rechtvaardig zijn deeze (iraf, indien . . . christiaan. ó! Nu begrijp ik het al; derhalven wordt de llraf op het kwaad, en de belooning op het goede, tot liet eeuwige leven bewaard. f el hart. Ja; en dus maaken gods goed'ieid en rechtvaardigheid het zeer waarfchijnlijk, dat'er een ander leven beftaat. Laat ons nu nog eens beproeven, of wij niet tot meerdere zekerheid hier van kunnen geraaken; zeg mij eens, wat gebeurt 'er als wij fierven? hendrik. Dan liggen wij heel Uil, en kunnen ons niet verroeren; en dan begint het ligchaam te verrotten, en is ten laatllen niet meêr zichtbaar, maar valt geheel uir een. eelhart. Recht; dus beftaat het firven eigenlijk hierin, dat zich het ligchaam niet meêr kan beweegen, en dat deszelfs deelen gelcheiden worde:. Maar zou dat nu onze ziel ook wel kunnen gebeuren? — willen wij het eens beproeven? Kan de ziel niet leeven, als zij zich in geen ligchaam beweegt? hendrik. Ja wel, zoo lang zij denken kan, kan zij ieeven. eelhart. Voortreflijk; en zou zij nu buiten het lisrehaam niet kunnen denken? hendrik. Ja, zeer wel. e e1-  SCHOOLBOEK. lol ielha.rt. Nu verder; onze ziel is een eenvouwig wezen, 'dat uit geene deeien be'taat, en derhal ven kunnen die deelen nooic gefcneiden worden; en dus kan zij. . . hendrik Ook niet op deeze wijze ftervan; nat is toen wel klaar. ' eelhart. Maar zou god die dan niet weêr kunnen vernietigen? r hendrik. ó [a! maar dat zal god niet doen die is -toen zoo goed. eelhart. Zoo ,denk ik ook; maar, buiten dat, als gij van daag iets fraai's ma-..ktet, en het morgen weeT in ftukken floegt, waarvoor moest ik u dan houden? willem. Wel voor gekke kinderen. eelhart. Ten minde voor wankelend en onitandvastig: en zouden wij zoo iets van god verwagten ? allen. Neen! neen! eelhart. Maar als onze ziel nu niet door zich zelve kan fterven, nach door goo zal vernietigd worden, wat volgt hier dan uit ? willem. Dat zij eeuwig moet leeven eelhart. Ja, lieve kindertn! zij leeft eeuwig! Als wij dat dan nu weeten, waarvoor kunnen S t?n ad houdeilï dat oiis hier oai- ernst. Wel voor eene zaak van geen zeer groot belang. b eelhart. Geraadcn, mijn jongen! god heeft ons een korten tijd van beproeving voorgelteld en als wij m dien tijd ons overeenkom (Ik zijnen wil gedraagen , wat fchaadt dan al het leed dat ons hier omringt - het kwaad, dat ons overkoau?_ haast, wel ligt zeer haast, zullen wij het verlaaten, en als wij dan zoo geleefd hebben als wij moesten!' *, wél onzer! als dan zullen wij gelukkig zijn. g % leent-  los zedenkundic leentjen. Maar, meester! gij hebt ons eens geleerd, dat wij altijd zondige menfehen zijn, en daar dit zoo is , hoe moeten wij het dan aanvangen ? eelhart. Om vergeeving fmeeken bij dien zelfden god, waarvan wij ook de krachten tot het goede moeten ontvangen; en daarom , lieye kinderen! denkt hier fteeds aan, het gebed is zulk eene dringende behoefte, zoo wel om ons kracht te geeven tot het beoefenen onzer pligten, als om god te fmeeken, ten einde Hij onze misftappen. vergeeve, en genadig verzoene. Ziet gij, kinderen, van zulk eene onbegrijpüjke waarde is het gebed. 6 ! Betracht dan toch veel deezen pligt — bidt dikwijls- bidt ernftig- bidt voor alles wat gij onderneemt, en, gelooft mij, de ondervinding zal het u leeren, gij zult'er zegen en verhooring op erlangen; en als wij dan zoo geleefd, en onze pligten beoefend hebben, dan zijn wij ook vast gelukkige menfehen, hoe het ons in dit leven ook mooge gaan: en eenmaal zullen wij den zekeren loon fmaaken van onze aangewendde moeite; dan zullen wij geen zwak ligchaam mtêr omdraagen: maar eene eindelooze zaligheid onzer ziel, en een verheerlijkt ligchaam zal dan ons deel zijn; en nu, kinderen! zouden wij nu nog voor den dood vrcezen ? , allen. Neen! neen ! wie zou'er voor vreezen, dat hij gelukkig zou worden. " eelhart. Ziet gij; ó! leeft dan zoo, dat uw fterven voor u vreede worde. Bidt god, dat HH u alleen voor Hem doe leeven; en tracht, het geen ik u hier gezegd heb, optevolgen. Kinderen! wij febeiden van elkander, de tijd nadert, dan begeeft gij u in eene verleidende waereld, drukt dan toch de gedachte des doods innig diep m uwe ziel, en zoekt u alzoo voor uwe heerlijke beftemming voor-  SCHOOLBOE K. I03 voortebereiden. Misfchien zal ook haast mijn levensdraad afgefneeden worden, en ik u geheel verlaaten: maar geen nood, ó! hoort deeze dierbaare waarheid mee de innigfte blijdfchap: wij zullen niet altijd gefcheiden blijven, eenmaal zullen wij elkander wederzien, eenmaal op het veld der opftanding. Dan zult gij rekening moeten doen van het geene gij ook thands geleerd hebt, en ik van het geen ik u leerde; en zouden wij dan niet op dien weg der deugd blijven, niet op dien weg, die ter eeuwige gelukzaligheid leidt? Och ja! komt in mijne armen en bevestigt met mij deezen wensch (zij vlogen hem allen met traanen om den hak). Lieve kinderen! wat ik u bidden mag leeft toch zoo, dat ik u op dien grooten dag ook zoo om mij heenen zie, met u voor den Rechter der waereld treede, en tot Hem zegge, ,, zie mij en de kinderen, die gij mij gegeeven hebt!" Deeze mijne lesfen zijn thands geëindigd; drukt, drukt ze diep in uw hart; bewaart ze in de onderfcheidene ontmoetingen en ftanden van uw volgend leven; dan, en ook dan alleen, zal ik u gerust kunnen verlaaten! Thands knielde eelhart op het gras neder, allen knielden met hem, hij fprak: Dank zij U, Vader uwer fchepfelen! dat gij mij deeze lievelingen gegeeven hebt, en dat ik hen heb mogen onderwijzen van hunnen pligt. Goade god! bewaar hen voor de verleiding der waereld; fterk hen in het goeda, en breng hen eenmaal in die gewesten van licht en zaligheid, die Gij bereid hebt den geenen, die U liefhebben en Uwe geboden bewaaren. . . het zij zoo! Leert den jongen de eerjle beginfelen naar dm eisch zijns wegs, als hij' ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet dfwijken. SALOMO.  lo4 KORTE STELLINGEN • ek ZEDENKUNDE. D e Zedenleer, of kennis van onzen pligt, is eigent jk gefchikt om ons verriand te vermeerderen, en < s hart te verbeteren; en ons hierdoor gelukkig te maaken. Wij zijn met uitmuntende vermogens, en eene neiging om gelukkig te worden voorzien; en dit is Ovk gods bedoeling met ons. De beftemming der menfehen beftaat, in dc rechte kennis va goo, en gehoorzaamheid aan Hem, in verwagting van het eeuwige leven. Ons geweeten is die keunis van onzen pligt en onze daaden, waardoor het, als een inwendig rechter, dezdven goed en kwaad keurt; wij kunnen dit weeten, daar wij eenen redelijken geest en zedelijk gevoel bezitten. 9t  De voorwerpen van onzea pligt zijn, god, wij zeiven, en onze naasten. De zedenkunde is op de rede en den bijbel gegrond; De zedenkunde des bijbels overtreft die der rede, diar zij ons de meeste aanfpooring tot deugd geeft, door ons, op de betrachting derzelve, van het hoogde geluk te verzekeren; en de meeste hulp door ons de bronnen aantewijzen, waardoor wii tot dezelve kunnen geraaken. Het volmaaktfte voorbeeld van alle pligten leert ons den bijbel kennen, in den perfoon des Verlosfers. De hoofdpligten omtrend god beltaan in i. een» rechte kennis van Hem, 2. in het voeden van godvruchtige aandoeningen, 3. in het vertoon deezer aandoeningen naar buiten. Wij moeten god als onzen algemeenen Vader, en ons allen als broeders aanmerken. Onze uitwendige verëering van god moet beatrist opcnbaareili huis cn afzonderlijken gods» Wij moeten medelijden hebben met dezulken, die zoo ongelukkig zijn van god niet te vreezen en verdraagzaam omtrend allen, die in het link van godsdienst anders denken als wij. De pfgten omtrend ons zelve zijn: A. Omtrend ons ligchaam, door 1. voorzichtigheid, a. maarigheid, 3. naarrtigheid, 4. baiaamlijke uitfpanningen, en 5. zindelijkheid. tadmi,JKe B.  ï©S B. Omtrend onze ziel, door r. zich nutte kundigheden te verwerven, a. zich voor alle ondeugd te wachten. C. Door de bevordering van onzen (.uiterlijken welftand, door zuinigheid in tegenftelling van i. verkwisting, en 2. gierigheid. De pligten omtrend anderen zijn: A. Algemeene, jegens alle menfehen. B. Onze bijzondere pligten, i. omtrend onze ouders en leeraars, 2. onze broeders en fpeelmakkers, 3. vaderland en overheden. C. De pligten van het gezellig leven, 1. over de dienstvaardigheid , *. nijd, 3. nederigheid , 4.kwaadfpi-eekendheid, 5. vriendelijkheid, 6. toorn, 7. vergeevingsgezindheid, 8. ftilzwijgendheid, g.dankbaarheid, 10. weldaadigheid. Barmhartigheid jegens de beesten. Over de onfterflijkheid. Vergeeving der zonde. Het gebed.    SCHOOLBOEK DES GESCHIEDENISSEN VAN ON* VADERLAND.   SCHOOLBOEK der GESCHIEDENISSEN van ons VADERLAND, opgesteld door HENDRIK WESTER, en uitgegeeven door du bataafsche M A A T S C H A P P IJ. TOT NUT VAN 'T ALQEMEEN. Ti LETDEN, DEVENTER ,n UTRECHT, hij D. do MORTIER en ZOON, J. II. de LANGE, en g. t. van PADDENBURG bn ZOOP^ m' 9 C C C I.   BERICHT. Daar her. leezcn van gefchiedenisfen, voor de meeste menfehen, eene aangenaame bezigheid is, en daar de kennis der gefchiedenisfen van het land, in het welk wij geboren zijn, niet alleen voor ons zeiven, maar ook voor de meeste ingezetenen van dat land, van belang moet geacht worden; zoo beflooc de Maatpij zulks in den Jaare 1799 tot de opgaave eener Prijsftoffe, behelzende de Vaderlandfche Gefchiedenisfen, en wel in den vorm van een Schoolboek. Zij had in het afgeloopen jaar het genoegen, dit werkjen van den Burger hendrikwester, Schoolonderwijzer in deOude Pekel - A , als aan de opgegeevene vraag voldoenend beandwöordende geoordeeld, te bekroonen: en zij hoopt,dat deszelfs uitgaave, insgelijks aan het oogmerk voldoen zal; en de Jeugd, al leerende, door hetzelve in ftaat zal gefteld worden, om de bijzondere voorvallen en gebeurenisfen, welke in den loop van verfcheidene eeuwen, en onder het beftaan van verfchillende regeeringsvormen, en daar aan eigen* 3 aar-  vi BERICHT. aartig verbondene omftandigheden, in ons Vaderland plaats gehad hebben, in derzelver aart te leeren Kennen: om er bij voorko* mende gelegenheden een gepast gebruik van te kunnen maaken; daar toch de Gefchiedenis van een land zeer veel aanleiding geeft , om het doorgaand Characler van deszelfs inwooneren, zelfs in bijzondere clasfen en (landen, daar uit op te maaken en te bepaalen. En alzoo zal de Maatfehappij, ook met dit boekjen, haar gewenscht, en belangrijk doel, Tot Nut van 't Algemeen, bereiken. Op last der Maatfehappij, Amflerdam den 22. van Hooimaand VOOR*  VOORREDE VAN DEN OPSTELLER. JO^at het voor de Bataaffche Jeugd nuttig is, de Faderlandfche Gefchiedenisfen te leeren kennen, behoeft geen betoog. De verdienstelijke Maatfehappij tor Nut van 't Algemeen, hier van tetijï.efklh overtuigd, vraagt, ten dien einde: „ Een Schoolboek over de Gefchiedenisfen van „ ons Vaderland, 't welk klaar, voor weinig er„ vaarenen bevatbaar, in één woord wheel in den „ volksftijl, of .populair, famengefteld zij. Om aan het ierlangen der 'Maatfehappij te voldoen, wierd ik opgewekt mijne krachten te beproeven. Gesprekken'fcheenen mi'] hier toe best gejehikt te zijn : dewijl men, door deeze omkleeding , de opmerkzaamheid der Jeugd mcér gaande houdt; de duidelijkheid bevordert, en het verhaal voor haar meêr levendigheid en bevalligheid bijzet. Wanneer ik de beknopte Gefchied-boekjens van ens Fadtrland, die reedt voor handen zijn, aandachtig overwoog, deed ik mij zehen deeze vaag: welke zijn de redenen, dat zelfs de weetgierige Jeugd in het leezen van zulke werkjens, doorgaans, zoo weinig fmaak vindtP en ik vond ook vooral deeze eene der voornaamfttn te zijn: men fchetst, met korte trekken, bijna alles wat tot de kaderlanüfihe Gefchiedenisfen behoort; zoowel belangrijke als min gewigtige gebeurenisfen. Zulk ten verhaal moet natuurlijk zeer droog ver-  vin VOORREDE. worden: de leezer gevoelt dan niet het groote, het belangrijke, van. het voorgevallene : de weetlust wordt nergens recht voldaan. Ook wordt zulk een voor ft el tevens duister voor den onè'rvaaren' leerling. — Om zulke gebreken in een beknopt werkjen te vermijden, liet ik dus het mingm igtige geheel weg, om meêr plaats te hebben voor een uitvoeriger voordragt van aangelegener /lukken: intusfchen in V oog houdende, om het verhaal doorgaans gefchakela te houden. Hier door zal, aunkt mij, de weet- en leeslust meer opgewekt, gaande gehouden, en - voldaan worden; dit zal de Jeugd begeerig maaken, om uitvoeriger -werken naderhand te onderzoeken. Eindelijk, daar onpartijdigheid een voornaam vereischte in een Gefchied-fchrijver is, heb ik /leeds getracht dteelve in oog te houden. ©2>  GESPREKKEN OVER DE GESCHIEDENISSEN TAN ONS VADERLAND,' EERSTE GESPREK. .Vader Kr oostlief had drie kinderen; twee* jongens, Hendrik en Theodorus, en eea meisjen, Elizabet geheeten. Hendrik was i2 jWen, Theodorus li, en J '7"'5 jaaren oud. Zij gingen alle drie ter fthoole bij meester Vormhart; die hen niet alleen goed onderwees m het leezen, fchrijven , rekenen* zingen; maar hun ook allerlei nuttig lesfen gaf, om hen verftandig en deugdzaam te doen worden. — De moeite, die de meester aan hun befteedde* was ook niet vergeefsch: zij leerden voortrenijk; ook waren zij zeer gehoorzaamden hadden liefde en achting voor hunnen meester, om dat hij hen zoo veel goeds leerde. Als zij uit het fchool kwamen, ipeelden zij Toms eens wat, of, zo fier. A mooi  2 |S! CEI KDÏSÏ 8 SE» jaoo'ï weêr was, deeden zij ook wel eens eene kleine wandeling in het veld, om wat frisfehe lucht te fcheppen en de fchoone natuur te befchouwen. Ook oefenden zij zich, tusfchen den fchooltijd, nog wel eens in het geen zij in het fchool geleerd hadden, 's Avonds hadden zij de gewoonte, om in nuttige boekjens te leezen. 's Zomers zaten zij dan, vaak, onder een' grooten lindeboom, die voor hunne deur ftond; en 's winters bij het vuur. In «te.lange winter avonden gebeurde het ook wé!, dat vader Kroostli ef hun wat vertelde uit de oude gefchiedenisfen. 6! Dan waren de kinderen recht in hun fchik. De beide jongens zaten dan met open' mond te luisteren, en Bet jen, die alles zoo goed niet begrijpen kon , om dat zij nog jong was, zat evenwel ook heel ftil. Eens op een' avond, na het eeten, zaten zij weêr allen, met hunnen vader, rondom den haard ; moeder zat te breiden; 't was in 't kortfle der dagen ; en Hendrik had een papier in de hand, dat hij ftil overlas. — Ai toe vader! fprak hij eindelijk, vertel ons eens weêr wat van oude dingen. Ja, als 't vader belieft! als 't vader belieft! liepen de andere kinderen. De Vader. Wat hebt gij daar in uwe hand, Hendrik? Hendrik. Een papier, dat meester van daag, alle de groote kinderen heeft laaten affchrijven. Vader. Waar is 't over ? Hendrik. Kleine fchetsy ftaat er bovenaan7 van de Gcfchiedsnhjen van ons Vaderland. Mijne nieuwsgierigheid wordt er wel door opgewekc, jnaar niet door voldaan. Vader. Wel zooï — lee* eens hard op. He»i  VAN ONS V ADERtANDi J Hendrik. (Leest) „ Ois Vaderland wierd reeds voor Christus ü geboorte bewoond door twee ond»rfcheid»ne *> vo ijen; de Friezen en de Batavieren n 'L rZef W3ren toen zecr ruwe etl onbefchaafi t dienl? ' Cn deÖ OoT, Zt*,ê{m -Jd lee?en vriÏ5 dodh nadarhandl „ wierden zij van hunne vrijheid min of meêr 2 d°°r dC Weri d°<* „ In de zevende en agtfte eeuwen na Chri<« „ tuS geboorte wierden zij tot den Christen Gods„ dienst gebragt. ww Van de tiende eeuw tot het jaar 1579. wier„ den deeze landen allen geregeerd. door HertogeJ ,; Graayen, enffeeren: Keizer Karei de viffde „ en zijn zoon FUippus de tweede waren de „ de laatfte Graaven van Holland, en zij be« „ heerschten tevens alle de overige gewesten vart „ ons Vaderland. In het jaar i555* deed Kare! S tefwdooVnen.de « ^ fo «* Z°-°a FiI1iPPus ^ wierd W0J# " ons l4dT* S t0En °°k hetbeftuur °vef '™ £f, ^inSe,and maakt het zoo film met de u onderarukking van ons volk, dat hetzelve in „ het jaar _i5ö8. een' opitand tegen hem b™ £ «» ^ Schelde en Maas, Dor is. Waarom houdt vader zich dan nog bij de oude verdeeling? Vader. Als men de Gefchiedenisfen van ons "Vaderland in voorige tijden wil onderzoeken, dan moet men bij de voorige verdeeling in Provinciën blijven; Nu wil ik u van ieder voormaalig gewest nog eenige fteden, of voornaame plaatfen , laacen opnoemen. Welke fteden weet gij in Gelderland? • Hendrik. Arnhem, Harderwijk, Nijmegen? Zutphen, Hoesburg, Wageningen, Thiel, enz. Vader. In Zuidholland? Hendrik. Awjlerdam, Haarlem, Leyden, 's Hage, Delft, Gouda, Rotterdam, Dordrecht, Schiedam , Gor kurn , Briel, Schoonhoven, Vader, ln Nsordholland? Doris. 'Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam% Monnikendam, 3jeuenblik, Purmerend. 'Vader,' Nu in Zeeland? H e n d r i k. Middelburg 9 ZJerikzee 3 Feei e, Flssgingen, Goss3 Thoolen,  VAN ONS VADERLA ND» f Vader. Welke zijn de voornaamfte fteden in Utrecht ? Hendrik.' De ftad Utrecht, Amersfoort, Wijk , Rli<;enen, en Montfoort. Vader. In Friesland? Doris. Leemvetrdcn,Dokkum,Franeker,Sneek9 Har li hgen, Stavoren, Rolswert. Vader. In Overifsfel? Do ris. Zwol, Kampen, Deventer. Vader. In Stad en Lande? Hendrik. Groningen is de eenigfts ftad in deeze Provincie; Delfzijl is maar eene fchans; Appingadani en Winfchooten waren eertijds ook met vestingwerken omringd, doch nu zijn het opene vlekken. Vader. Noem nu de Drentfche fteden? Hendrik. Drent heeft geene fteden:Mep. pelt, Asfen, en de vesting Koeverden , zijn dö voornaamfte plaatfen , doch hebben ftedelijke voorrechten. Vader. Weet gij ook fteden in Bataafsch Bra•frand? Hendrik. Ja, Breda, 'rHettogenhosch, thans alleen den Bosch genoemd, Bergen op Zoom, Graave, Vader. Kunt gij alle deeze fteden in de kaart van ons land wel opzoeken? Hendrik. Ja, vader! de voornaamfte Rivieren ook wel: als de Schelde, de Maas, de Waal, den Rhijn, de Lek, den Ijs fel, enz. Vader. Best! — dan moesten wij nu met uw fchets beginnen; maar om dat het al wat laat is, wijlen wij dit tot morgen avond uitftellen. A 4 TWEm  8 GESCHIEDENISSEN TIPSE DE GESPREK. der, Komt, kinderen! laar cns nü met de Vaderlandfche Gefchiedenisfen beginnen. — Hendrik, lees ons eerst het begin van uwe fchets weêr voor. Hendrik. „ Ors Vaderland wierd reeds voor *» Christus geboorte bewoond door twee onder„ fchèidene volkea; de Friezen en deBatavieren."— "Wat waren dat voor volken, vader? Vader. Dat waren ónze'voorouders daar wij uir voortgefprooten zijn. Van den oorfprong der Friezen, of waar van daan die hier eerst gekomen zijn, weet men niets met zekerheid: fommigen gïpfèn, dat zij uit Noorwegen en Zweeden atkomftigl zijn, ulf de cveiëenkom'st van veele naamen, zoo van plaatfen als van menfehen. Hendrik. Wat gedeelte van ons Vaderland bewoonden de oude Friezen? Vader. Friesland, O v trijs fel, va Stad en Land-e. ' Hendrik, Weet men meêr van den oorfprong der Batavieren? ° Vader, ja, zij woonden omtrent eene eeuw voor Christus geboorte nog in Duitschland; naame • lijk aan de rivier de Ederïn Hesfenland; zij wierden toen Batten genoemd, welke naam naderhand in Batavieren veranderd is. Hendrik, En deze Batten trokken daar dan van daan n&ar onsj^nd! hoe kwam* dat? 3fa  VAN ONS VADERLAND. £ Vader. Om dat zij van nabuurige volleen ge-, duurig ontrust en geplaagd wierden, trokken zii voer omtrent 1900. jaaren, uit hun land wee en kwamen in ons Vaderland. ' ö' Hendrik. Waar zoo? Vader. Zij zetteden zich eerst neder tusfehen den Rhijn en de Waal, in Gelderland en Hollandnaderhand breidden zij zich verder uit in het ovel nge van ons land, dat niet door de Friezen bewoond wiesd. Dor is. Hebben de Batavieren dan het volk dat in Gelder kind, Holland, Zeeland, en Utrecht woonde, er uitgejaagd? Vader. Daar leest men niets van: ook niet dat zij het land ftnjdend overwonnen; dus is hee waarfchijnlijk, dat die landen toen van de inwooners verlaaten waren. B e t j en. Hé vader! vonden de Batavieren dan ledig? ' M eQ d°rpen» de huize» Vader. Steden en dorpen waren er toen nfet. Het land h^d toen eene geheel andere gedaante men vond er bijna niets dan moerasfen, heidel velden, bosfehen, en woeste wildernisfen: mislemen hier en daar eenige flechte hutten Dons. Als die oude menfehen ons land dan nu eens weer te zien kreegen , dan zouden zü zich verwonderen! * V^ïT:Ji* men kan eruk zien, wat kunde naarftighetd en vlijt, al kunnen te weeg bren? gen! Thands vindt men nergens een land dat, naar evenredigheid, zoo veele Steden, Vlekken en norland Cn Z0° bCVOlkt is' als 0ns Vader- D oris. Onlangs la* een fchooljongen in de Coa. A 5 rantc  tO .GESCHIEDENISSEN jrant, de woorden Bataaven en de Bataaffche Vrijheid. — Bataaven, wat zijn dat voor menfehen? vroeg meester hem. Dit wist hij wel: Neder/anders zeide hij. Nu vroeg meester ook, waar van noemt men de Nederlanders dan Bataaven? maar teen zweeg hij ilil. Vader Wist gij het ook niet? Do ris. Neen; maar Pieter Leergraag beandwoordde het: Bataaven komt van de oude Bata» vieren, die voor 19 eeuwen hier in 't land kwamen , zeide hij. Vader. Dat was goed! — Maar was Pieter zoo voorbaarig, dat hij andwoordde voor dat hij gevraagd wierd, om met zijne kundigheid te pron» ken/ Dor is. Neen; meester had eerst gevraagd, wie weet het? Vader Wat ftaat er nu verder in uw fchetsjen Hendrik! van de oude Friezen en Batavieren? Hendrik. Deeze waren toen zeer onbelchaaf> 9, de en ruuwe menfehen, en van den Heiden* fchen Godsdienst." — Vader gelieve ons hier wat meêr van te zeggen. Vader. Ik zal u iets nader van hunne ge'aart* heid en levenswijze vertellen. Zij waren groote en fterke menfehen, gehard tegen koude en ongemak, en woest van gelaat. Hunne kleederen beftonden • meest uit vellen van ■wilde of tamme dieren , los om 't lijf geflingerd: kouslen en fchoenen droegen zij niet; zelfs liepen zij 's zomers half naakt. Zij wisten niets van de mode, want hun gewaad en opfchik bleef altijd hetzelfde. Zij leefden veelal van het visfehen ea jaagen: de landbouw wierd door hen weinig beoefend: kunsten enweetenfehappen in 't geheel niet. Do*  VAN ONS VADESLAN». XI Do ris. Leerden de kinderen ook geen leezen fchrijven, en andere nuttige dingen? Vader. Wel neen! want er Varen toen noa geene fchookn in ons land. Bet jen. Indien er geen fchoolen waren, dan zouden de menfehen zoo dom blijven als beesten ftaat er in mijne Leeslesjens. ~ * Vader, ja, wat is het dan een groot geluk voor U, dat gij ter fchoole moogc gaan! bedenkt die geduurig, en laat dit uwen lust en ijver in 't lee. ien opwakkeren. Dor is. Leerden de kinderen dan niets? Vader. Zij leerden zwemmen, te paard rijden ' en den wapenhandel oefenen; naamelijk met pij! len en werpfpiesfen te fchieten: want de Batavieren inzonderheid waren dappere krijgslieden» - Hunne wooningen beftonden uit flechte hutten gebouwd op hoogten, die men naderhand Terpen of ook wel Wieren noemde. Hendrik. Waarom bouwden zij hunne hutten toen niet op het vlakke land? Vader. Om dat er toen nog geene zeedijken om het land waren, en lang daar na ook nog niet; dus konden alleen maar de hoogten bewoond Jp' dCWijl het overiSe geldig onder water Hendrik. Maar waren zulke onbefchaafde en woeste menfehen, niet zeer ondeugend? Vader. Zij hadden, bij al hunne ruuwheid. veele goede hoedanigheden: zij wierden geroemd als eerlijk, oprecht, kuisch en heldhaftig: ook hadden zij een gezond menfehen verftand en waren zelfs niet van vernuft ontbloot; maar' het, ontbrak hun aan de gelegenheid, om kunsten en weetenfehappen aan telgeren, H,et eenigfte , dat  ftt »ES-CHIEÖENISSEW dat zij van dien aart leerden, was het zingen van liederen, waar in zij den lof hunner helden, m hunne Vaderlandfche Gefchiedenisfen vermeld vonden. Hendrik. Wie maakte en leerde hun deeze liederen ? Vader. Zeker foort van menfehen onder hen, die zij Bardtn noemden, en die buiten twijfel nog wat meêr kunde gehad hebben, dan anderen van hun. Dor is En alle deeze menfehen waren keidenen, vader? Vader. Ja: zij dienden, gelijk andere keidenen, de afgoden; als zon, maan, fterren, het vuur, enz. Zij hadden geheel geene Tempels of Kerken; maar vereerden hunre goden in digte bosfehen. Vader- Wat zegt uw fchetsjen nu verder van de oude Friezen en Batavieren? Hendrik. „ Indien tijd leefden zij vrij; doch!!.." Vader. Stil! dit wil ik U eerst wat naderaantoonen. De oppermagt onder hen wierd uitgeoefend , door de Volksvergaderingen, 7A) hadden ■wel hunne Koningen en Overlieden, doch die wierden door de Volksvergaderingen, uit hun midden, voor een' tijd, aangefteld ; en dezelve waren ook aan het volk onderworpen. Lees nu maar verder. Hendrik „ Naderhand wierden zij van hunne ,, vrijheid min of meêr beroofd : eerst door de Romeinen; toen door de Franken.'''' — Dit verftaa ik niet; Romeinen, wie waren dat, vader? Vader. De Romeinen waren een heel magtig volk, wier hoofdftad Rome wasi Omtrent 250 jaaren had dit volk Koningen. Toen kreeg het eene Republikeinfche regeering, die omtrent 600 jaaren duurde;. Eindelijk kreegen de  Van ons vaderland. i$ jkomeincn, omtrent 30 jaaren voor Christus geboorte, een' Keizer tot hun opperhoofd; gij hebc wel gehoord of geleezen van Keizer Augustus, Onder wiens regeering onze Zaligmaaker gebooren is, Luk. II. van eenen Tiberiu's Luk. III: 1. Na dit waren Keizers van het Romeinfche rijk, die te Rome woonden. — Ik zal 'er u nog meêr noemen; als Caligula Claudius Hand.XVIIha. ï)en godloozen Nero; verder Galba, Ottho, Yitellius, Vespafiaaus, Titus, die de ftad Jerufalem en haar tempel verwoest heeft, 70 jaar*n na Christus geboorte, enz. Hendrik. Wat Godsdienst hadden die Keizen van Rome? Vader. Zij waren alle heidenen, tot ruim 300. jaaren na Christus geboorte, toen Con1'tantijn de Groote aan de regeering kwani^ die de eerfte Christen Keizer was. Hendrik, Hebben deze Keizers dan on ze oude voorouders min of meêr van hunne vrijheid beroofd? hoe kwam dat? Vader. Ik zal het laatfte van uwe vraagen maas eerst beandwoorden. De Romeinen zochten alle' * volken te overmeesteren, om hunne beerfchappïj wijd en zijd uit te breiden: dus kwam dart de Romeinfche Veldheer Julius Ctezar, 50 jaaren voor Christus geboorte, na dat hij frankrijk en andere landen reeds overwonnen had, ook mee een groot leger op ons land afzakken. Hendrik. En die Romeinen konden dan ook gemaklijk ons kleine land overmeesteren! Vader. Fat zou men denken. Maar 't was toch zoo niet. De Friezen bleeven toen nog vrij. De Batavieren, die eerst aan de beurt lagen, wierden niet geheel overwonnen, maar evenwel genood?  i4 GESCHIEDENISSEN rioodzaakt, om met de Romeinen een verbond te' fluiten; waar in zij hunne onafhanglijkheid wel ineêrendeels bedongen; doch echter geraakten zij, van tijd tot tijd, hier door meêr van hunne vol* komene vrijheid kwijt. Dus leeden zij wel eenig nadeel van de Romeinen; maar zij hadden ook voordeel van hun: want de Romeinen waren eert veel befchaafder volk; dus leerden zij van huri ook kunsten en weetenfchappen. Hendrik. Bleeven de Friezen nog lang van de Romeinen bevrijd? Vader. Veertig jaaren laater, en dus 10 jaaren voor Christus geboorte, zond Keizer Augus tu s zijnen Veldheer Drufus, met een leger krijgsvolk, óm Duitschland te overmeesteren; 't geen hij ook uitvoerde. Deeze Drufus onderwierp ook de Frie* zen. — Maar daar valt mij iets in gedachten s hebt gij wel van Drufus gr aft gehoord? Hendrik, Dru fus graft? Heet het water van Arnhem naar Doesburg zoo niet? Vader. Ja: maar waarom draagt dat w.'.ter dien naam? Hendrik. Dat willen wij graag van vader hooren. Vader. Die graft heeft genoemde Romeinfche Veldheer Drufüs , in dien tijd (naamelijk 10 jaaren voor Christus geboorte) laaten graaven5 om den Rhi/n met den ïjfsfel te verëenigen, Hendrik, Hielden de Friezen en Batavieren zïch bij tijdvervolg ftil; of poogden zij zich ook weder van de Romeinen te ontdoen? Vader. De Friezen konden in 't geheel geena onderdrukking dulden : zij ftonden al ras weêr tegen de Romeinen op; maar hunne poogingen mislukten telkens, De Batavieren hielpen de Ro- mei"i  Van ons vaderland. msinen in het eerfte om de Friezen te bevechten: doch 69. jaaren na Christus geboorte verzetteden zij zich ook tegen de Romeinen, door aanvoering van een' grooten held onder de Batavieren; Claudius Civilis genoemd. Hendrik. En toen ontfloegen zij zich van de Romeinen? Vader. Neen, nog niet: in het volgende jaar 70. floot men weêr den vrede: waar door onz« Voorvaders nog weêr Bondgenooten van de Romeinen moesten blijven. Hendrik. Op welke voorwaarden waren zij Bondgenooten? Vader. Zij bedongen wel, om naar hunne elgene wetten te leeven; maar zij moesten de Rz* meinen geriuurig krijgsvolk leeveren; 't welk zich meestal dapper gedroeg. De Keizers van Rome Helden zoo veel belang in de Batavieren, dat zij er opgezet waren, om hen tot een lijfwacht të hebben. DERDE GESPREK. H end rik. Gelieft vader nu de Vadetlandfchs Gefchiedenisfen met ons te vervolgen ? ik heb mijn fchetsjen al gereed. Vader, Van de Romeinen hebben wij laatst ge* had; wat ftaat er nu verder in uw fchets? Hendrik. Er ftaat ook, dat onze Voorouders Tervolgens min of meêr van bunne vrijheid be. rooS  ÏC5 OSSCHIÏDENISSIH roofd wierden door de Franken; wat volk wa« dat? Vader. Dat waren de Franfchen, die wel eêr" Caikn genoemd wierden; doch toen Franken. Hendrik. Gallen? wat naam had hun land toen dan? V a d e r. Frankrijk droeg eertijds den naam van Gallië: zoo ftaat er ook nog op fommige land* kaarten. . Betjen. Onze Dor is had laatst een versjenj daar ftond ook van Gal en Brit in: ik vroeg hem wie dat waren; maar hij wist het niet. Vader. Gal weet g;j nu .is een Franschman $ en Britten zijn Engelfchen; om dat Engeland eri Schotland ook Grooibrittanniën heet. Do ris. Manr hoe kroegen dan de inwooners' van Gallië den naam van Franken? Vader. De Franken waren eigenlijk een Buitseh volk, dat ruim vijfde half honderd jaaren na C h r i stus geboorte, geheel Gallië Overmeesterde, en zich daar nederzette. Nu wierden de imvooners van dat rijk voortaan Franken geheeten; welk woord naderhand in Franfchen veranderd is. Hendrik. Wat bewoog de Franken er toe* dat zij Gallië overmeesterden? Vader. ' Om dat zij, nevens verfcheïdene Noordfche volken, zich tegen de heerschzucht der Romeinen verzetteden, daarom ontnamen de Franken aan de Romeinen dit land. Hendrik. En die Franken wierden hier ook baas? Vader. Na veele en langduurige oorlogen * wit rd ons land gedeeltelijk door hun overmeesterd; of ten minften wierden de Batavieren Bondgenooten  VAN ONS VADERLAND. IJ* ten van de Franken, gelijk- te vooren van de Romeinen. Hendrik. Weet vader ook wat er verder met ons land gebeurde in dien tijd ? Vader. Niet veel met volkomene zekerheid; das dat barbaarfche volken hier dikwijls invallen deeden, die veele onheilen veroorzaakten. — Laat ons dus hooren wat er verder in uw fclietsjen van onze voorouders ftaat. Hendrik. „ In de zevende en agtfte eeuw „ na Chris tus geboorte, wierden zij tot den'Chris,, ten Godsdienst gebragt." — Hier ben ik nieuwsgierig naar, om er wat meêr van te weeten. Het Christendom is hier dan niet vroeg bekend geworden. Vader. Sommigen gisfen, dat het in Holland en Utrecht reeds in de vierde eeuw, min of meêr, is bekend geworden ; doch zo dit al waar is, moet de Chtisten Godsdienst toch weinig opgang gemaakt hebben.' Met zekerheid.weet men het' geen hier omtrent in de zevende en agtfte eeuw gebeurd is Hendrik, Wie bragten hier toen allereerst de Christelijke leer? Vader. De Franfchen. TA] veroverden van de Friezen in 't jaar fo8 de oude ftad Utrecht', deeden er het Christendom prediken, en ftichtten daar de allerëerfte Christen kerk in ons land. In het jaar 79 , kwam. de Engelfche Bisfchop Wilfridus in ons Vaderland, en verkondigde er de Christelijke leer". Adgillus, Koning van Friesland fcheen er wel meê te vreeden : doch na zijnen dood wierd Radbodus Koning; deeze was een wreed vervolger van de Christenen. Hij verdreef de Franjchcn uit Utrecht; vernielde de B kerkt  Ï8 GESCHIEDENISSEN ierk, en roeide het Christendom weêr grooteü* deels uit. Na dat de Franfchen weêr de overwinning op Radbodus behaald hadden, kwamen, in 't laatfte jaar van de zevende eeuw, weêr verfchetdene Euangelie predikers uit Engeland hier te lande; onder deeze was de Monnik W*illebrordus een der voornaamften. Nu wierden veele Heidenen fedoopt; veele Afgodsbeelden reêrgefineeten; en Villebroidus, wierd Utrechts eerfte Bisfihop* Eenige jaaren laater wierd de Friefche Koning Radbodus geheel door de Franfchen overwonnen; en nu moest hij belooven het Christendom geen tegenftand meêr te doen. Radbodus nam dus het befluit, om zich, door den Franfchen Bisfchop Ulphranus, zelf ook te Jaaren doopen. Toen hij reeds met zijn' eenen voet in den doopbak ftond, vroeg hij aan den Bisfchop, waar de aielen der geloovige Chrh tenen na hunnen dood bleeven? — In den Hemel, was het andwoord. Zijn mijne ouders en voorouders daar ook ? vroeg hij verder. Neen! antwoordde de Bisfchop. Toen trad hij weêr te rug; zeggende, dat hij na zijnen dood liever bij zijne voorouders wilde weezen, dan zonder hen in den Hemel. Do ris. Dat moet een domme Koning geweest zijn! Vader. Ja! — Maar 't was in dien tijd met het Christendom ook heel flecht gefteld: de verkondigers van het Euangelie hadden zei ven zeer weinig kennis van den waaren Godsdienst , en hun onderwijs was dus ook zeer gebrekkig. Zij fredikten wel eenige waarheden, maar ook veele ijgeloovigheden. Hendrik, Maar hoe gïng het verder met de 'invoering van het Christendom? Va- f  var ons VADiitAfli, if Vader. Na Radbodus dood, wierd zijn zoon Adeillus de fweédè," Koning vixi Friesland. Deeze was de Christenen weêr sunftie. Mnar als zijn zoon R.adbodus de tweede Koning van Friesland wierd, in het jaar 7*4 foon/de deeze geen minder tegenftander van de Christenen te zijn, dan zijn Grootvader Radbodus de eerfte. Door zijne aanzetting wierden Bonifafius en vijftig andere Euangelie predikers bij da Had Dokkum, door de Friefche heidenen ver« moord. Kort daarna vielen de Saxers, die toen ook trog Heidenen waren, in ons land; waar doof de Christen Godsdienst nog al meêr wierd Onderdrukt, .en, daar hij plaats gehad had. heti&#aens bijgeloof weêr ingevoerd. Hendrik. Eindelijk kwam de Christen Gods* dienst toch tot ftand? Vader. Ja: Karei de Groote, Koning van Frankrijk, overwon eindelijk de Saxers weêc geheel en al. Hij liet in het jaar 794, en dus ruim 1000 jaaren verleeden, de Heidenfche Tem* pels; om ver werpen ; de A/gods-bosfchen uitroeien; richtte fchoolen op, enz. Sedertdien tijd kreeg het Christendom , zoo als het toea was, geheel de overhand. Hendrik. Gij hebt in dit verhaal alleen van de Friezen gefproken ; en geen woord van do JBatavieren. Vader. De naam Batavieren geraakte op den duur aan kant, en alle de inwooners kreegen dien van Friezen, Van de Schelde af tot aan de Elv* toe. Hier mede willen wij ons gefprek voor ditmaal befluiten. De volgende keer moeten wij een nieuw tijdvak beginnen. £ * friMM-  GESCHIEDENISSEN VIERDE GESPREK, D o ris. Wij verlangen, om van het nieuwe tijdperk der Vader landfche Gefchiedenisfen ietsteverneemen. Vader! — Wat is dat voor een tijdvak? Vader- Dit zult gij Eanftonds hooren. Lees maar weêr een volzin uit uwe fchets, Hendrik. Hendrik. „ Van de tiende eeuw, tot het ,, jaar 1510, wierden deeze landen allen geregeerd, door ■ Hertogen, Graaven, of Heeren." Vader. Dus wierden Holland en Zeeland dan Graaffchappen ; Gelderland wierd een Hertogdom, en de overige van onze zeven Gewesten Wierden Heerlijkheden. Hendrik. Hoe ontftonden die? Vader. Na den dood van Karei den Groo* ten, Koning van Frankrijk, en ook Keizer van Duitschland, geraakten deeze landen onder verscheidene Beffuurers of Opperregeerers Deeze 'Vorsten, te ver van onze landen verwijderd, itelden er Graaven, Hertogen, of Heeren aan, die, in hunnen naam, het oppergebied oefenden , en welke in tijd van onlusten en oorlogen hunne kar.s waar namen, om zich van hunne oppergebieders te onttrekken, en zich zeiven het bewüd aan te maatigen. — Dus hebben Holland en Zeeland in een reeks van omtrent zevende half hrnderd jaaren, zevenëntvvintig Graaven en vier Graavinnen gehad Gelderland heeft veele Hertogen , en de overige Gewesten hebben veele Heeren gehad. Hun-  VAN ONS VADERLAND. tt Khappij tot Nut van 't Algemeen, dat levens* SnnennPnehe,StVan ™^™e Nederlandfche ™, ," e" vr°UWen; waar onder ook is de ongelukkige G™«y/„ Jakoba van Beiieren£ ^^^^r dan'onder de vifeï Graayinnen die Holland gehad heeft? "v™?™.? v. Vader. Ja: gfj !eefde in het berin van de vnffiende eeuw gelijk.g,j daar in zien kunt.Hendrik. In ZOo een langen tijd, van om- ffK/S.""eeuw zal"vrij -in °"s c^nsiiï^ voorbeeld, tusfcben Holland, fW^*i fl&fcï land enz. ook met andere Mogendheden voorn iniandtehe twisten en verdeeldheden, en'bur°e krijg, daar uit omftaan ; inzonderheid rSnen noeemdParifdnP' ™-Kabeljauwen \l noemd, in de veertiende eeuw, enz. |)é meesten deezer verdeeldheden, hadden hunnen oirf™™ onder de r," ° /T^ 'aSte" C" ^drukkingen onder de Graafehjke regeer hg; fomtiids ook ïoor de overbrenging van '^t^%S^^^L gtikchten; een vrijheid mlnneW vol/, zeffs re»dS .n a,™: eerfte beginfelen , kon geene varfruk r-'Zag ^"«"e, het beftüur van DnTh ia"d £-TeH^e band';n «orgaan. Doch de gefchiedeniïfen van dien tijd ziin evenwel', zoo aanmerklijk niet voor u ïs die ESJW"J «et midden van de zestiende eeuw begonnen Het geen:in het begin en het mid. den van d.t groote? tijdvak voorviel fri ons geheel knrij vers. ook lang zoo naauwkeurig niet be3 fchree-  SS  VAN ONS VADERLAND. 33 vlakte te Fleiligerlee, in flagorde , en wagtte dep vijand af. Hier, gefchiedde' een treurige veldilag; en Lo d e wij k overwon; doch .zijn broeder Adolf fneuvelde. De Spanjaarden, verlooren wel aco man, en daar onder Arenberg hun legerhoofd, met de verdere voornaamfte bevelhebbers. Ditgebeurdeop den 33 van Bloeimaand i^B. Hendrik. - Dat was gelukiug voor de Neacr* landcrs. Vader. Ja, vooreerst. Lodewijk ondernam nu Groningen in te neemen; doch dit mislukte hem: want Alba kwam weluia zelf met éen 'nieuw leger afzakken; dreef Lodewijk op de vlugr, en -verfloeg zijn leger bij Jemmingcn, in Oostfriesland, zoo, dat hü niets meêr kon uitrichten. Hendrik. Deed Prins Willem zelf niets tor 's Lands verlosllng? Vader. Zeer veel; maar zijne onderneemtngen liepen ook vrugtloos af. Hij had in Duitschiand een leger op eigen kosten geworven, waar mede hij reeds over de Maa! gedrongen was: doch Alba wist hetzelve zoo in de engte te brengen, dat de Prins genoodzaakt wierd, om het, bij gebrek van geld, weêr aftedanken. Hij zelf week in 't jaar 1569 eerst naar Frankrijk, en toen weêr naaj- Duitschland. ZESDE GESPREK, e end rik. Vader heef laatst van Aiba's wreedheid gefproken, wierd Alba op den duur niet wat zagier? C Va-  %4 é'ÉSïifiïEDENÏSSE» Vader. Alba zagter.!! — 'r Was dien dwingeland nog niet genoeg, dat hij veele duizenden van menfehen jammerlijk liet i om 'c leven brengen; hij wilde zich eindelijk ook nog meestef maaken van het geld en goéd der arme Nederlanders: hij eischte den tienden penning van alle hunne.vaste goederen, en nog meêr, Hendrik. Hier zou niemand veel zin aan hebben. Vader. Dit verbitterde de Nederlanders zoodanig , dat men het als een der voornaamfte oorzaaken mag aanmerken, dat ons Vaderland geheel van den Spaanfchen Koning afviel. Hendrik. Wat baande dan den weg tot deezen afval? Vader. Een zeldzaam geval , waar in het beftuur van den Grooten God duidelijk te zien is: te weeten de inneemihg van den Briel, door de zoogenoemde Watergeuzen, op den i April 1572. Betjen. De inneeming van den Br iel, door de Watergeuzen, vader! — ik was bijna in fiaap geraakt; maar nu word ik weêr recht wakker. - Vader. Hoe zoo? weet gij daar wat van? Betjen. Dit heeft Meester ons wel eens ver» teld; hij leerde ons toen ook een fpreukjen, daï de oude Nederlanders hier op uitgedacht hadden: hoe was het ook Dooris? Dooris. „ Op den eerflen April ,, Verloor Alba zijn bril." Vaderk gelieft ons daar wat meêr van te vertel* len: dat mag ik graag hooren. Vader Laat mij eerst eens hooren, kinderen! wat gij er van onthouden hebt: — wat verftonden de oude' Nederlanders in dat fpreukjen door den Mril dien Alba toeji verloor? Be sn  Van ons Vaderlans. 35 jetjen. De ftad Briel vader. Vader. Ja; door hei. uitlaatea van de letter e, ■wordt Briel dan Bril. —■ Maar waar ligt dié ftad? 8 Dooris. In Zuidholland. Vader. Goed! — op het Èiland Voorn, digt aan de Maas. Zoek die ftad eens op in de Kaart van ons Vaderland. — Op wat wijze verloor nu Alba zijn Bril? Hendrik. De Watergeuzen namen die ftad in op den eerften April 1572. Vader. Watergeuzen! wat zijn dat voor menfehen? Hendrik. Geuzen, heeft Vader ons gezegd waaien Hervormden; Watergeuzen zullen zeker zulke Gereformeerden ge\Veest zijn, die op 't water voeren. Vader. Ja; toen het plan van Prins Willem, Om de Spanjaarden mee een leger te verdrijven; mislukt was, beproefde hij, om den vijand oj> eene andere wijze afbreuk roe te brengen. Een groot partij vlugtelingen kreeg van den Prins be* vel of verlof, om ter zee te vaaren, en de Spaan» fche fchepen weg te neemen. Dit volk, te vooren reeds Geuzen genoemd, kreeg nu den öaaüi van Watergeuzen. — Zij waren in hUnne onderneemirgen ook niet ongelukkig: want in Frank* rijk, Deenemarken, en Engeland liet men hert Vrij en onverhinderd toe in de zeehavens te komen. — Eens gebeurde het* wanneer er eene vloot van deze zeezwervers in eene Engelfche haveö lag, dat Alba wist te bewerken bij de Engelfche tegeering, dat men hun gelastte te vertrekken; eö zij raoestea geboorzaamen. fij l mm  GESCHIEDENISSEN Eene vloot van 84 fchepen ging dus ondar zeil, met oogmerk om naar het Eiland Texel te keeren ; doch de wind maakte hun dit onmooglijk en dreef hen tot voor de Maas. Een der vlootelingen, te weeten Jakob Simonsz de Rijk, was van oordeel, dat men die rivier moest opzeilen, en uir naam van Pnns W illem, de ftad Briel opëifchen Dit gefchiedde. Bij geluk was de Spaanfche bezetting uit die ftad vertrokken; dus befloot de regeering terftond tot de overgaaf Zie daar de Watergeuzen meester van den Briel! — En nu zeide men fchert•fende, dat Alba den Bril verhoren had om den tienden Penning te zoeken: want de tijdii g van deeze onverwagfe geheurenis , was van gevolg, dat her gewelddaadig invorderen dier fchatting geen voordgang had. Hendrik. Was dan het inneemen van die ééne ftad zulk een groot verlies voor Alba? Vader. Deeze ftoute daad was de grondfhg van Neérlands verlovfing uit de Spaanfche dwingelandij ! en daarom moet dezelve alcijd bij ons g> denk waardig blijven. Hendrik. Dit moet onze Meester ook zoo begiijven; want hij houdt er ons op den eerden van Grasmaand telkens bij ftil. — Maar hoe kon toch de inneeming van den Briel zulke groote gevolgen hebben 1 Vader. Hier ziet men den vinger Gods! ook l ebben geringe beginfcls foms groote uitwetklelen. Jk heb u reeds gezegd, dat Alba, door zijne onpnmschlijke wrée ïheid en Ichraapzucht, tjij Onroowfvhen en Koomfchen zien hoe langer hoe mt.êr gehaat gemaakt had: zoo dra nu de inueeraii.g van den Mritl ruchtbaar wierd, wa-  VAN ONS VADEHLAN». 57 ■waren er eene groote menigte fteden in Zeeland, Bolland, en ook in andere Gemsten, die de Spaanfche bezettingen wegjoegen. In Holland bleef maar alleen nog de ftad Amfierdam aan de Spaanfche zijde. Hendrik. Men zal te vooren niet gedacht hebben, dat het zoo gaan zou. Vader. Dat kon men niet denken! De verlos. üng kwam van daar, waar men die in 't mintte niet verwagtte. Hendrik. Deed Alba geene moeite, om van de verloorene fteden en landen weder baas te worden? Vader. Dat kunt gij wel denken! — Aanftonds na het inneemen van den Briel, zochten te Spanjaarden die ftad weêr te bemeesteren: maar men liet het land onder water loopen , en keerde den^ vijand af. Het duurde van dien tijd af nog 76 jaaren, eer de Spanjaarden het opgaven, om ons Land weêr te herwinnen. Dooris. Daar zal dan nog veel van te vertellen vallen. Vader, fa; maar ik kan u het tiende deel er rjfet van verhaalén. Van de oorzsaken en het begin der gelukkige omwenteling rnoest ik eenig. zins breedvoeriger fpreeken: van het geene. verder gebeuid is, wil ik u maar alleen het'eene en ander van het merkwaardigfte zeggen, om uwen wéetlust op te wekken; op dat gij naderhand de Vaderlandfche Gefchiedenisfen zoo veel te ijveriger moogt onderzoeken. Hendrik. Vader zal ons hier door veel vermaak geeven. Vader. Kort na den afval van veele fteden en plaatfen ia ons Vaderland, keerde de zoon C 3 van  38 fiïieaiiDEsissEs v.an Alba mer een leger naar Gelderland et? Friesland, en bragt die Gewesten weêr aan de Spaanfche zijde. Nog in dir zelfde jaar 157a. wierd ook de Hoilandfche ftad Maarden weêr door de Spaanfchen ingenomen. De ftad ging bij verdrag over: en de Burgerij was in herzelve behoudenis \'an leven en goederen beloofd; mits zij den eed weder aan den Spaanfchen Koning deede. Men kwam dan ten dien einde in eene Kerk te famen; dan, in plaats van hun den eed afceneemen, wierden zij alle verraderlijk vermoord, de Kerk im brand geftoken, en veele zieltoogende menfehen door de woede der vlam verteerd" Hendrik, Dat was gruwlijk! Vader. En godloos! — Niet veel beter ging het Haarlem. Deeze ftad wierd in het volgende jaar 1573 insgelijks belegerd. Men verdeedigde zich zeven-maanden lang met de grootfte dapperheid: niet alleen de mannen, maar ook vrouwen. Eene dappere burgeres, aan het hoofd van wet 300 andere vrouwen, toonden heldinnen te weezen: doch na veele ellenden, en zelfs een' hongersnood ondergaan te hebben, moest men de ftad eindelijk overgeeven De Spaanfche Bevelhebber, zijnde de zoon van Alba, beloofde, om de inwooners en de ftad te fpaaren; doch naauwlijks waren zij binnen de poort, of die wreedaart verbrak zijn woord; hij gaf aan eenige beulen verfcheidene dagen werk, om de inwooners ter dood te brengen; waar onder ook de Leeraars waren, als mede de wakkere Ripperda, kloekmoedige Bevelhebber der ftad. Eindelijk • liet hij nog 300/ mannen rug aan rug binden, ïoen in 't water werpen, en zoo verdrinken. Duizenden kwamen er dus osi st leven. DO 65  TAN ONS V A D E R L A N D, 39 Dooris, Maar-, Vader! hoe heette f die dappere burgeres die aan 'c hoofd, van wel 300 vrou* wen was ? Vader, Kenau Simons Hasfelaar, Dooris. Van die vrouw heb ik eene mooie levensfchets in mijn Boekjen van de Maatfehappij, Vader. In den zelfden zomer belegerden nu de Spanjaarden met iócoo man nog de Stad Alkmaar, in Noordholland, doch het gelukte hun nier die te bemagtigen. De burgerij' bood den dapperften tegenftand; ook de vrouwen: deeze droegen kookend heet kalk water, en andere brandende ftofFen, naar de wallen, om den vijand, wanneer hij de ftad beftormde, er mede af te keeren. In 't kort, de vijand wierd zoo dapper onthaald, dat hij, na eenige weeken, de ftad weêr verliet. Hendrik, Het behoud van Alkmaar was da» nog een geluk voor 't Vaderland? Vader. Niet minder de nedeilaag van Alba's vloot op de Zuiderzee; zij wierd geflagen door de Nederlandfche, onder het bevel van Korne» lis ü i r k s z o o n van Monnikendam* De Spaanfche bevelhebber Bosfu wierd zelis- te Hoorn gevangen binnen gebragt. — Voorts wierd ons Land verblijd, door het vertrek van Alba, die weêr naar Spanjen ging ; waar door de Nederlanders dan eindelijk van dat wreede monster verlost wierden. Dooris. Maar de oorlog nam toch nog geen einde? Vader. Neen; Koning Filippus zond een' ander'Landvoogd in Alba's plaats, Requefens geheeten; deeze zette den oorlog verder voort; snaar bij was toch zoo wreed niet als Alba, C 4 Beu»  GESCHIEDENISSEN Hendrik. Gelieft Vader ons nu van den oorlo? door Reque.fens wat te verrellen? Vader. Ja; maar op een volgende keer: de tijd is nu te ver verloopen. ZEVENDE GESPREK. H endrik. Vader heeft ons laatst beloofd, om ons van den oorlog, door Requelens te. gens ons L?„nd gevoerd, wat te vertellen.! Vader. Dat zal ik nu doen, en wel eerst het alb rmerkwaardigfte, dat er toen gebetirde. Dooris. En wat was dat Vader? Vader. De belegering van Lc'jden> Dooris. De belegering van Le-ijdenf — daar heb ik wel van gehoord: die moet verfthriklijk geweest zijn. Vader. Dat was zij ook! — en de verlosfiag opmerklijk en gezegend; daarom wil ik u er de voornaamfte zaaken van ver;e!len. De be'e^eiiüg begon in Bloeimaand van het jaar 1574 Requelens zond den Spaanfchen bevelhebber Baldes meteen groot leger voor die ftad. Tweeënzestig fcriar.fen wierden om dezelve door den vijand opgeworpen , waar mede men haar hield ingefl '0:en;'en om dar, Leijden maar fledht van levensmiddelen voorzien was, kwam er al ras gebrek, en eindelijk een raazende hongersnood. Veele menfehen hadden in zeven weeken geen brood genooten; men at paarden. vleesch »  VAN ONS VADERLAND. At- vleesch, honden, rotten ; ja zelfs wierd het Wo^d der geflagte dieren uit Hinkende gooten opgeflobberd !Doch dit Hechte voedfel veroorzaakte een verfchrildijke pest, die wel 6coo menfehen uit het leven wegrukte. — De Spanjaarden hier van kennis bekomende, verzekerden zich volkomen van de overgaaf: „ Het is zoo onmogelijk," zeiden zij, „ de ftad uit onze magt te verlosten als de „ Herren in den hemel aan te ranken," — Hendrik. Dat was een verwaand zeggen . ..Vade,*> Z,i dachten er niet aan, dat net geen bij menfehen onmogelijk, bij God echter moge. lij .< is. 6 Dooris. Was de verdediging ook niet dap. Vader. Zeer dapper! Veele Burgers riepen van de kadsmuuren, „dat, zo zijhunnen linker„ arm van honger hadden ot;egeeten, zij dan „ rog met den rechterarm vechten zouden." Tot zu'k een Handvastigen heldenmoed wierden de mannen door hunne vrouwen zelfs aangemoed^d Hendrik. Wierd er niemand flaaüwmoedD? Vader. Eenige Burgers wierden , bij het zoo lang duuren der belegering, wanhoopig, en zochten dl regeermg tot overgaaf te beweegen; zij vervolden aich, ten aieni einde, bij den Burgemeester P. van der Werf. Maar wat meent gij dit die BureeS vader hun ten andwoord gaf? „ Burgers?» ronk „ hij: lpijs heb ik niec voor u ; maar fnijdt mijn „*ligchaam in Hukken, en eet het od; _ 3 „ tot de overgaaf der Had zal ik nimmer mSe toeflsmminggeeven.» Toen trok hij zijn degen uit, en bood hun dien. Doch dit bragt de 2£ ïioegden tot fchaamte en bedaaren. hxndelijk klom de nood al hooger. De Staaten c 5 be-»  £s 'geschiedenissen beflooten, op voorftel van Prins Willem den eerften, om te beproeven, of men den vijand nier. door het water zou kunnen verdrijven; men opende dus de Huizen, men frak de Maas- en IJsfel' dijken door; doch de wind was oost, en dit verhinderde de overftrooming zoo, dat er geen water genoeg op het laud konde koomen. Wat nu? — Nu was menfehen raad en hulp ten einde: maar toen de nood der ftad op het allerhoogfte geklommen was, toen gaf God verlosfing! er kwam eenftormuit het noordwesten, die het land dieper onder water bragt. Men had ook eene vloot platboomde fchepen met iaoo Soldaaten bemand, om tot ontzet van Leijden, over 't land te zeilen; doch zoo lang de wind oost was geweest, was het water niet diep genoeg voor die fchepen, en toen zij noordwest wierd, kwam het water wel hoog genoeg, maar de wind was haar tegen. Hoe nu weer? De wind keerde naar 't zuiden, en de fchepen zeilden naar de ftad 1 — Het water intusfehen geduurig aanwasfende, na» men eindelijk de Spanjaarden de vlugt, en de vloot kwam den 3 van Wijnmaand binnen Leifden Dooris, Toen zal er blijdfchap geweest zijn„ Vader. Dat kan men denken! — Men riep langs de ftraaten: Leijden ontzet! — God zij geloofd! — Men vloog naar de fchepen, en verzadigde zich met fpijze, 't geen echter aan veelen het leven kostte, om dat zij te fpoedig, *n te veel op eens aten. Nu weergalmden de kerken van lofzangen en de lucht flikkerde van vreugde vuuren! Dooris. Onze kleine Betjen loopen detraanen langs de wangen, Vader! en ik ben er ook door geroerd. Va»  V A N ONS VABERLAN». 43 Vader. Ta, lieve kinderen! zoo zuur en duur teebben de Nederlanders de bevrijding van het Spaanfche juk verkreegen! — evenwel zij bleerari ftandvastig. — Men kan er uit zien, hoe veel men door moed en geduld, onder Gods zegen kan uitwerken. 6 ? Hendrik. Vader heeft te recht gezegd, dat de verlosfing van Leijden zeer opmerklijk was Vader. Nog eene aanmerklijke bijzonderheid «ad ik haast vergeeten. De Spanjaarden hadden buiten twijfel de ftad gemaklijk ftormenderhand kunnen o vermeesteren. Dit zou ook gebeurd zijn; de tijd hiertoe was reeds beftemd: echter eene geringe omftandigheid heeft het verhinderd Hendrik. Die wenschte ik graag te weeten* Vader. De Spaanfche Bevelhebber Bal dei zou trouwen met eene Haagfche Dame, Mae. dalenaMoons geheeten; deeze liet 's daags te vooren, dat de ftorm beginnen zou, aan Baldes weeten: dat, zo hij de ftad liet beftormen , zii hem dan met tot haaren man wilde neemen- omdat zij er zoo veele goede vrienden in had woonen; en dit was, tot Leijdens geluk, oorzaak dat net niet gebeurde. Hendrik. Dat wat zeker weêr opmerklijk' Vader. Wij zien eruit, dat geringe omftandigheden, door Gods beduur, groote gevolgen kunnen hebben. 6 Dooris. Aan die belegering en verlosfing zullen Leijdens Burgers nog lang gedacht hebben Vader. Mep pleegt er tot op onzen tijd no? alle jaaren plegtig gedachtenis van te vieren. Ook is dit gebeurde vereeuwigd door haare Academie pf Hooge-School, die de ftad, tot eene belooning  44 dESCKïEBENISSEN nïng vnn haare dapperheid, bekomen heeft, Iti het volgende jaar 1575. Hendrik. Maar'had Leijdens verlosfing ook gezegende gevolgen voor ons Vaderland? Vader. Ja: her. gevolg was, dat geheel Holland, uitgezonderd Jmferdam en Haarlem, vooreerst van de Spanjaarden verlost wierd: waarom dan Requefens ook een' vredehandel met Holland en Zeeland aanving; doch die evenwel in 'c volgende jaar 1575 vrugtloos afliep, om dat men die Gewesten geene Godsdienstvrijheid wilde toeftaan. Hendrik. En toen wierd de oorlog weder voordgezet ? Vader. Ja; en wel tot nadeel van ons Vaderland. De Spanjaarden namen onder anderen de ftad Oudewater in; lichtten daar een' gruwelijken moordaan, en, mrestsr van de ftroomen geworden zijnde, deeden zij verder een' Inval in ■Holland en Zeeland; 't welk op nieuw zulk een' lchrik verwekte, dat men de oppermagt dier landen , eerst aan Engeland, en toen aan Frankrijk aai bcod; doch beide weezen die van de hand. Hendrik. Het moet er dan weêr benaauwd uitgezien hebben? ^Vader. Aaklig! Prins Willem, die anders niet ligt verlegen wierd, fprak zelfs, van de dijken door te fteeken, de molens te verbranden , zich met vrouwen en kinderen op fchepen ■ te beg*»even, en een ander land op te zoeken. Hendrik. Dat was wanhoopig ! en nog kwam er weêr uitkomst? Vader. Ja; de duisternfslen klaarden al wéér op; te weeten door den dood van Requefens, door de muiterij der Spaanfche foldaaten, omdat zij  VAN ONS VADERLAND, zij geene betaaling kreegen, en eindelijk, door dien verfcheidene Nederlandfche Gewesten eene Pacificatie of onderlinge bevrediging flooten. in t jaar 1576. * ■ Hendrik. Wat behelsde die bevrediging? Vader. Men verbond zich daarin, om de Spanjaarden uit het Land te jaagen; Willem den eer ft en, tot nader bevel der Staaten, als Stadhouder aan te neemen, en alle beroerten om den Godsdienst te ftillen. Hendrik. Gij hebt zoo even gez?gd, dat de Landvoogd Requefens ftierf; zond Konin» .F 1 lippus ook weder iemand in zijne plaats2 0 Vader. Wel zeker! Hij zond zijn broeder Don Jan van Oostenrijk, om hier als Landvoogd te regeeren, en den oorlog regens Onze landen verder voord te zetten Hendrik. Maakte Don Jan het ons Vaderland ook weêr zoo benaauwd als zijne voorzaaten ? Vader. Dat kan men juist niet zegden. Geduurende zijn verblijf in Nederland veriooren dë Spanjaarden de magrige üad Am/Ierdam, te wee. ten m het jaar x$j%% Naderhand wierd Jmn leger geüaager.; waar op Don jan ftierf; en opgevolgd wierd door Farnefe, Prins van Parata■— kort hier op wierd Friesland ook aan de zijde der Staaten gebrast; 't welk veel vreugde verwek; e. & Hendrik. Hoe kwam dat ? Vader. Dit bewerkte de Graaf van Ren. nenberg,, die naderhand zich weêr tot de Spanjaarden begaf Dooris. Onze Betjen wordt fiaaperig, Vader, Vader. Goed, ik zal u van avond ook niet meêj  l6 GESCHIEDENISSEN meêr vertellen, om dat het tijdvak onder de Graaflijke regeering ten einde is. Herdenkt het geen ik u verhaalde. Hendrik. Nog een enkel woord, Vader! — 't Is haast niet om te gelooven, hoe de Nederlanders her in zulke benaauwde tijden tegen het magtig Spanjen konden volhouden. Vader. Dat hebt gij wel! Dit deed zelfs eens een' Turkfchen Keizer verbaasd ftaan, en er den vinger Gods in opmerken. — Te meêr moet ons dit verwonderen , als men den armoedigen toeftand des Lands, in dien tijd, in aanmerking neemt. Dooris. Was ons Land toen zoo arm, Vader? Vader. Zoo arm, dat men eens om 1500 guldens bij eikanderen te krijgen, de klokken uit den Haag heeft laaten verkoopen. Oordeelt hier uit, eh eerbiedigt God als onzen veriosferl ACT ST E GESPREK. ÏCort na het laatfte gefprek, fprak Doris tot Hendrik: toe Broêr! verzoek Vader, dat hij ons van avond weêr wat van de Vaderlandfche Ge. fchiedenisfen vertelle, Hendrik deed dit; de Vader was gewillig, en het gefprek ving dus weêr aan. Vader. Wij moeten nu met een nieuw tijd» . perfe  VAN ONS VADERLAND» 4? $erk beginnen; lees ons eerst weêr voor, Henu ^ac.Sij bier van op uw fchetsjen hebt. Hendrik. „ In het jaar 1579 flooten onze " ~ew,escen5 mde ftad Utrecht, een plegtig veri, bond van verëeniging met eikanderen: en in „ t jaar 1581 zwoer men den Spaanfchen Koning „ plegtig af. Van dien tijd af, tot hec jaar 1795, „ wierd ons Vaderland geregeerd door de Staa„ ten, beftaande meest uit den Adel en de Groo„ ten van het Land, als mede door eenen Stad. *' xta U" de Prinfen van Oranje." Vader. _ Dit is dus een tijdvak van ai5 jaaren, waar m zoo veel is voorgevallen, dat ik u maar alleen weder het merkwaardigfte kan vernaaien: anders zouden onze gefprekken veel te wiidloopig voor u worden. Hendrik. Dat zou voor ons ook niet geïcniKt weezen. Vader. En ook niet noodig: want dan kan er u wel goede boeken over te leezen geeven: maar een gefchikt boekjen, in een kortbeftek, en voor kinderen bevatlijke wijze van voorftel, ont» breekt er nog. Evenwel zal ik mijne vertellingen^ zoodaanig trachten in te richten, dat gij er Ks een «nëengéfchakeld denkbeeld van zaaken door kunt bekomen, zo gij maar oplettend zijt. uw lchetsjen begint van de Unie van Utrecht, niet waar Hendrik 2 Hendrik. Unie ftaat er niet/ maar plegtig verbond van verëeniging. & Vader. Dat is hetzelfde. Unie is eieenliife een vreemd woord , en betekent vêrSenLS. Meester heeft het met Nederduitfche ^woorden Hendrik, Op mijn fchetsjen ftaat, dat onze G*  r*S GESCHIEDENISSEN Gewesten dit verbond ilooten; dat zijn toch de zeven Provinciën? ' Vader, ja: — doch eerst wierd dit verbond maar door vier Ptovinciën geflooten; naamlijk, Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland; de andere Gewesten, Gelderland, Overijsfel en Stad. en Lande, zijn naderhand tot dit verbond toegetreeden. Hendrik. Kan Vader ons ook iets nader van dit verëenigings verbond zeggen? Vader. Plet beftond uit 16 Artitcelen , en wierd geduurende dü 116 jaaren aangemerkt als onze Conflitatie of Staatsregeling. Volgens dit ■verbond bleeven de Staaten van ieder Gewest ■onaf hanglijk in hunne eigene zaaken: maar uic „jeder Gewest wierden afgezanten naar den Haag gezonden, die den naam van Staaten Generaal of Algemeens Staaten droegen, die ook naderhand den titel van hunne Hoogmoogenden verkreegen. XJeeze mannen handhaafden de algeraeene zaaken van ons Gemeenebest, zoo als die door de bijzondere Staaten van elk Gewest, beflooten wierden* uirgezonderd kleinigheden, welke zij onder eikanderen afdeeden. Zij vertoonden dus de Opperroagt des Lards, maar die eigenlijk geoefend wierd door de Staaten van elk Gewest. Hendrik Wat neel hadden dan de Stadhoa* Jets aan de reeeering? Vader. Zij waren doorgaans aan het hoofd van den Raad van Sraat, welke de uitvoerende maat was opgedraagen; ook aan ft hoofd van •Vekere Gedeputeerde Skaten, uit elke Provincie. Naderhand kreegen zij deel in de aanftelling der Re?enten, en aanzienlijke Ambtenaaren. Qvk bekleedden veele 11 hunner gewigüge posten j als het pp-  VAN ONS VADERLAND. 49 perbevel over de krijgsraagt te water en te lande, onder den titel van Kapitein Admiraal Generaal, enz. Hendrik, Hadden zij dan eigenlijk geene ftera in het maaken van vreede en oorlog, he- fluiten Van verbonden met andere Mogendheden. en dergelijk ? ' Vader. Neen ; dan had ieder der zeven Pro vin» cien ééne ftem; maar ingevalle dezelve het niet eens konden worden, wierden de zaaken wel eens door^ de Stadhouders beflist. — Hendrik. Wie waren de bewerkers van deeze Unie van Utrecht, of dat verbond van verëeniging? Vader. Willem de eerfte, die het door zijn* Broeder Jan van Nas/au liet ten uitvoer brengen. Hendrik. Daar Prins Willem de eerfle de voornaame grondvester was van ons nieuw Staatsgebouw, verwondert het mij, dat men hem in dle" "Jd de oppermagt des Lands niet opdroeg Vader. Dit was men ook foms voorneemens geweest: doch in het eerfte keerde hij dit af en naderhand wierd het door zijn' dood verhinderd. Hendrik. Door het verbond tusfchen de zeven Gewesten, geraakten zij dus van de overige tien Nederlandfche Provinciën afgefcheiden? Vader. Ja de overigen kwamen weêr eeheei onder de magt van Span/en. a£°Ï{\' VaderJ.heefc Pns n°g ^ets weer van den oorlog m dien tijd verteld: of hield dfe toen wat op? ieia die Vader. De Utrechtfche Unie maakte ons Land fterker tegen den vijand, zoo dat hij t0en niet  §0 GESCHIEDENISSEN meêr zoo veel voordeel op ons nieuw Geffieenebest behaalde. Ook wierd de oorlog meest buiten onze zeven Gewesten gevoerd, in die gedeelten der tien Provinciën, welke in onze magt gebleeven waren. — 't Was echter ongelukkig voor ons Land, dat een der zeven verbondene Gewesten, fpoedig, weer van het nieuw Gemeenebest afgefcheurd wierd. Do ris. Een Gewest geheel weêr afgefcheurd. Vader! Vader. Ja, de trouwlooze Graaf van Ren. nenberg viel ons Land af; bragt in het jaar 1580 Groningen weder aan de Spaanfche zijde, 't welk tot aan het jaar 1594 geduurd heeft. Hendrik. Op mijn fchetsjen ftaat verder , „ dat „ men in het jaar 1581 den Spaanfchen Koning. „ plegtig afzwoer;" 't is wonder, dat men daar zoo lang meê wagtte. Vader. Dat is het ook. Misfchien hoopte men noj, dat de Koning eens tot betere gedachten komen zou. Doch hoe het zij, men had er al lange overvloedige redenen toe gehad: want hij had niet des volks heil gezocht, gelijk een Regent verpligt is; maar hij had 's Volks rechten vertrapt; zijne eeden trouwloos gehouden; moord en verwoesting aangericht; met één woord, zich als de grootfte dwingeland gedraagen; 't welk zit niet behoefden te dulden. Dor is. Mij dunkt, Koning Filippus zal wel vreeslijk op Prins Willem verbitterd ge> vreest zijn. Vader. Ja, verwoed? — Hij beloofde 2500a goudene kroonen aan den geenen die hem vermoordde. — Op den 18 van Grasmaand 1582 fchoot Jan Jaureguiden Prins, te Antwerpen, door  VAN ONS VADERLAND. ji cloor het hoofd; doch de wonde was niet doodlijk: de Vorst herftelde weêr. — Eenigen tijd daar na, wilden Holland, Zeeland, en Friesland den Prins als Graaf erkennen; maar de overige Gewesten waren er tegen. Hendrik, En dit was misfchien de reden waarom het in de eerst gemelde Gewesten ook geen voortgang had? _Vader. Het zou echter waarfchijnlijk gebeurd zijn, had 's Prinfen dood het niet verhinderd. Dor is. Wierd hij niet doodgefchooten, Vader? Vader. Ja, Balthafar Gerafds bragt hem de 10 van Hooimaand 1584, met een piftoolfchoot, te Delft, eene doodlijke wonde toe. „6 „ God! riep hij nog uit, ontferm ü over mij en ,', over dit arme Volk!" Toen ftierf hij, in het drie - ën vïjftigfte jaar zijns ouderdoms. , Dor is. Dit zal wel veel verfiagenheid in 9c Land verwekt hebben? Vader.. Zeker! Hij wierd Vrij algemeen betreurd; zijn lijk wierd te Delft ter aarde befteldj ën de Staaten lieten eene pragtige Graftombe ter gedachtenis aldaar oprichten. Dór is. Kreeg de moordenaar nu ook de beloofde 25000 goudene kroonen? Vader. De booswigt wierd op 't oogenblik gevat, en toen op eene ijslijke wijze met dert dood geftraft. Hendrik. Wisten de Spanjaards ook met den dood van Prins Willem hun voordeel te doen. Vader. Zij namen verfcheidene ftedeti weg in de Spaanfche Nederlanden, welkè zich bij ons Gemeenebest gevoegd hadden: en dit verwekte D s weêf  '54 GESCHIEDENISSEN weêr zoo veele bekommeringen in 't Vaderland, dat mes de oppermagt andermaal aan Frankrijk aanbood, doch die 'ook weder afgeflaagen wierd. Hendrik. Hoe nu? Vader. Het ging al weer beter, dan men ge* dacht had. Zelfs dat nadeelig voor ons Vaderland fcheen, diende tot voordeel op den duur. Do ris. Hoe zoo Vader? Vader. Fa me fe, bij voorbeeld, had Antwerpen bemagtigd, zijnde toen de bloeiendfte koopitad in de zeventien Gewesten; maar dit veroorzaakte juist, dat de koophandel van Antwerpen naar Holland overging, en voor al naar Amflerdam» Hendrik. Dat zal men toen nog zoo niet ingezien hebben? Vader. Neen, want de Staaten , droegen ons Land nog weer op nieuw aan Engeland op. Hendrik. "Weigerde Engeland ons nu ook weer aan te neemen? Vader. Ja, tot ons geluk! — echter beloofde de Engelfche Koningin Elizabet, om ons met geld en volk bij te ftaan: en zij zond ook daadlijk eenige duizenden krijgslieden tot ons over, onder bevel van den Graaf van Lei cester. Dor is. Dat was gelukkig voor ons! Vader. Niet zoo voordeelig als men dacht. Leices ter richtte weinig uit tegen de Spanjaarden; en daar hij een Hecht en heerschzuchdg man was, verwekte hij hier veel onheil in 't Land. Hendrik. Hoe zoo Vader? Vader. Onder fchijn van godvrucht, zocht hij  VAN ONS VADERLAND» 53 bij hier den baas te fpeelen. Hij trachtte niet alleen raar het Stadhouderfchap, maar oefende ook zelfs reeds de oppermagt des Lands. Hendrik. En hoe liep dat af? Vader. De Sraaten maakten Prins Maurits, zoon van Willem den eerflen, Stadhouder; en gingen Leicesters heerschzuchtige oogmerken, en fiinkfche ftreeken tegen,.zoo veel zij konden, Leeze, zich in zijne oogmerken hier te leur gefteld zier.de, vertrok weêr naar Engeland; en zoo wierd ons Land ook van deezen dwingeland verlosr. Doch het Engelfche krijgsvolk bleef hier nog eenigen tijd. Hendrik, 't Is wonder dat de Koning van Spanjen ook niet verbitterd wierd op de Koningin van Engeland; om dat zij ons hulpbenden zond ? Vader. Dat zal ik u zeggen. De trotfche Filippus kreeg in 't hoofd, om Engeland en ons Vaderland beide te overweldigen, Engeland lag nu eerst aan de beurt en dan zouden wij wel fpoedig volgen. Hij liet ten dien einde in hec jaar 1588 eene vloot uitrusten, van omtrent anderhalf honderd fchepen,, waar van de grootfte met acht honderd, of duizend zielen bemand waaren. Deeze vloot kostte den Koning ieder dag meer dan 30,000 dukaaten. De bloem van den Spaanfchen Adel bevond er zich mede op: want men hield zich van de overwinning reeds volkomen zeker: om deeze reden noemde men dezelve dan ook de onoverwinlijke vloot. Dor is. Bleek het ook bij de uitkomst, dat zij onoverwinlijk was? Vader. Het tegendeel wierd openbaar. Dee. ze ontzaglijke fcheepsmagt wierd bijna geheel D 3 ver-  6ES-CHIBDENISSEÏI vernield: gedeeltlijk door de Engelfche en Neder.; landfche oorlog - fchepen ; maar de meeste wierden door een' geweldigen ffcorm verbrijzeld, zop dat er naauwlijks dertig fchepen weêr van in de Spaanfche havens kwamen. Hendrik. Dat was gelukkig voor ons! Vader. Dat was het ook.'— Maar te lande leeden wij weêr nadeel, door dien Farnefe verfcheidene plaatfen weg nam: en de Engelfchen wierden kort daar na zoo misnoegd op ons, dat zij ons geen bij ftand langer doen wilden. Dor is. Waarom wierden zij zoo misnoegd? Vader Om dat onze Nederlanders zich niet door hen wilden laaten beheerfchen. Nu flooten de Staatenin het jaar 1500, een verbond met frankrijk. Hendrik. En hoe ging het toen al verder? Vader. In dat zelfde jaar nam Prins Man-, rits de ftad Breda in, door middel van een Turffchip. Betjen. Hé, Vader! door middel van een Turffchip? Vader. Ja; met dit fchip had men gewoonlijk turf aan de Spaanfche bezetting te Breda. gebragt; en dit zou nu weêr gebeuren. Men wierd met de fchippers eens, om zeventig foldaten onder in het fchip te plaatfen, onder eene zoldering; en dan er turf boven op: dit gefchied. de. — Toen het fchip binnen het kasteel van de ftad gekomen was, begon het terftond te losfen, om dat men gebrek aan brand had. Dit had het geheim haast doen uitkomen! — maar toen men er te gen den avond zoo veel turf uitgedraagen had, dat het digt aan de zoldering toe was, fprak de fchipper te* gen het werkvolk: jongens! ik ben moede; wij- „ heb-  VAN ONS VADERLAND. 55 „ hebben van avond ook genoeg gedaan; mor» „ gen kunnen wij het overige er gemaklijk uit„ brengen; daar hebt gij wat drinkgeld; vermaakt er u meê," — De arbeiders waren hier ook wel over te vree» den; icheidden terftond uit, om hun geld te ver» teeren. — 's Avonds met het poort fluiten ging een der ichippers naar Ptins Maurits,die met eenig krijgsvolk in de Klundert lag, om hem dit te boodfchappen. — Om elf uur kroopen de foldaaten uit het fchip, en maakten zich op 't oogen» blik meester van het kasteel; en kort hier op kwam Maurits, nevens nog een ander krijgsbevelhebber, met hun volk aanrukken, en maakten zich meester van de ftad. Do ris. Dat was een krijgslist, Vader! Vader. Ja wel was het dat! — maar echter eene gevaarlijke onderneeming, die ligt mislukt konde hebben; te meer, daar de foldaaten, door het water, dat in 't fchip gelekt was, zeer verkoud geworden waren, en geduurig hoesten moesten; doch een der fchippers deed geftadig niets dan pompen, door welk geraas de turf. draagers het hoesten niet hoorden. Hendrik. Was Prins Maurits een bekwaam krijgsheld, Vader? Vader. Ja; zijn roem klonk eerlang door geheel Europa: want hij won, niet heel lang daarna, de fteden Zutphen, Deventer, Nijmegen, Steenwijk, Koever den, Geer trui denbeig, enz. Hendrik Dat zal onze landgenooten moed gegeeven hebben. Vader, Zeker' sulke voordeelen moesten hen P 4 ep»  g<5 GESCHIEDENISSEN opbeuren. Maar bet jaar 1594 was inzonderheid gelukkig voor ons Vaderland. Hendrik. "Waarom? Vader. Om dat Maurits de ftad Gronin» fen veroverde: want hier door kwam dat geeele Gewest weêr tot de verëenigde Provinciën , na dat het er veertien jaaren van afgefcheurd geweest was. Hendrik. Ik hoor U Farnefe niet meêr Doemen; was die dood? Vader. Farnefe richtte in de laatfte jaaren ■weinig uit; nu was hij reeds geftorven, en in dit jaar 1594 opgevolgd door Ernst, Aartsher» tog van Oostenrijk; die ook nie: veel uitvoer, «der deeze ftierf mede in 't volgende jaar 1595. Op hem volgde, als Spaansch Veldheer, Fuentes; doch om dat men niet wel met dien in fchik was, wierd Albert van Oostenrijk, Neef van Koning Filippus, Vildheer en Landvoogd over de Spaanfche Nederlanden. Deeze bragt ons Land, door het inneemen van Hulst en andere plaatfen , nog al wat nadeel toe. Hendrik. Won men van onzen kant niets 9 Vader. Ja ; de Engelfche en Hollandfche vlooten namen Cadix in, zijnde een aeeftad in Spanjen; het welk Filippus een zwaaren flag toe iagt. l endrik. En hoe ging het nu in Nederhnd? , Vader. Maurits floeg de Spanjaarden bij Turnhout. — In 1597 won hij ook weder verfch-.'idene fteden van den vijand; als Rhijnsberg, Mcurs, Grol, Bredevoort,— waardoor de Provincie Gelderland meêr voor den vijand beveiligd wierd. Do-  VAN ONS VADERLAND. 57 Dor is Wat gebeurde nu verder? Vader. In het jaar 1508 ftierf de wreede Spaanfche Koning Filippus de tweede, in het twee-ën zeventigfte jaar zijns ouderdoms, aan eene geducite krankheid. Do ris. Wat voor eene ziekte had hij dan, Vader? Vader. Ik za! er u maar het voornaamfte van opnoemen, 't welk de Gefchiedfchrijvers er van melden: „ Zijn geheel ligchaam was vol zweeren en et„ terende gaten , 't welk zulk een ftank verwekte, „ dat bijna niemand bij hem dnuren konde. — „ Hij had nacht of dag geen rust, wegens onlij. „ delijke pijnen. Heirlegers van luizen kroopen „ in en uit de zweeren, en knaagden aan zijn „ ellendig vleesch. Drieënvijftig dagen moest hij „ achter elkander op zijn rug liggen; en agt da„ gen voor zijn' dood wierd hem den duim van „ zijn linkerhand afgezet, om het doorvreeten „ van den kanker te fluiten 1" — Wat zegt gii van zulk eene ziekte? 1 Betjen. Och Vader! dat zal zeker eene ftraf voor zijne wreedheid geweest zijn. Hendrik. Wat hielp het hem nu, dat hij een Koning was ? Va oer. Hij wenschte in zijn uiterfte, dat hij in plaats van Koning, de minfte Schaapherder in Span/en geweest was. D o r i s. Wie wierd na hem Koning va n Spanten ? Vader. Zijn zoon Filippus de derde. Dons. Hoe was het met ons Vaderland nu in dien tijd gefteld? Vader. Dat begon reeds te bloeiën, door Koophandel en Scheepvaart. Men rekent, dat D 5 ©3  5* seschiedenissen er in dien tijd 's jaarlijks tweeduizend Schepen in gebouwd wierden ; en dat er zeventigduizend Zeelieden in 's Lands dienst waren; — men bezocht de verstgelegene landen, zeifs Oostindiên, waar naar toe Kornelis Houtman den weg wees; en dit lag den grond tot het oprichten der Oostindi* fche Maatfehappij. NEGENDE GESPREK. "V"ader, Waar mede hebben wij ons laatfte gefprek beflooten, kinderen ! weet gij het nog ? Doris. Met het fterven van Filippus den tweeden. Hendrik. En dat zijn zoon Filippus de derde weêr Koning wierd. Vader. Ja, en de gefteldheid van ons Land in dien tijd. Wij zijn dus gekomen tot het jaar J598. Nu willen wij fpreeken van 't geene er voorviel van dien tijd aan tot het einde van den tagtigjaarigen oorlog met Spanjen , in 't jaar 1648; zijnde net een halve eeuw. Doris. In die vijftig jaaren, zal er wel veel gebeurd zijn? Vader. Ja, maar ik heb ute vooren gezegd, dat ik er u maar alleen het voornaamfte van vertellen wil, om uwen weetlust op te wekken; op dat gij die dingen in de Vaderlanfche Gefchiedfehrijvers naderhand verder onderzoeken moogt. Dg?  VAN ONS VADERLAND. JJ) Doris. Wierd de oorlog terftond weêr voortgezet toen Filppus de derde Koning wierd. Vader, fa; maar in het eerfte paar jaarea gebeurde er niet zoo veel van belang, als in 't jaar 1600; toen Maurits met ons Leger tegen Albertus van Oostenrijk optrok, en hem, op het ftrand van Vlaanderen bij Nieuwpoort, flag leeverde. s Doris. Hoe viel die Veldflag uit? Vader. Het gevecht was eerst twijfelachtig; maar eindelijk behaalde ons leger eene groote overwinning op de Spanjaarden: zelfs wierd hun Veldheer Mendoza gevangen gemaakt. Doris. Dat was zeker een groot geluk voor ons Land ! Vader. Ja, want met ons leger was het zoo gefteld, dat men overwinnen of fterven moest, om dat men den vijand van vooren en de zee van achteren had. Die overwinning had, echter, geen heel gelukkige gevolgen voor ons: want Maurits wierd naderhand door den Aartshertog genoodzaakt om Vlaande' ren weêr te verlaaten. Ook begon Al bert us in \ volgende jaar Oostende te belegeren; welk beleg drie jaaren geduurd heeft, Hendrik. Kreeg hij toen de ftad? Vader. Ja; maar zij was een puinhoop geworden. Deze overwinning kwam evenwel den Spanjaarden duur te ftaan: zij hadden er wel vijttigduizend man voor verboren. Hendrik. Hoe ging het met onze fcheepvaart in dien tijd? Vader. Filippus de tweede had, om eigen gewin, oogluikend toegelaaten, dat onze Koopvaardij fcheepen zijne havens bezochten; maar  ÓO GESCHIEDENISSEN Filippus de derde wilde dit niet langer dulden. Doch dat gaf aanleiding, dac onze Koophandel verder uitgebreid wierd. Nu bezocht men de verst gelegene landen, inzonderheid de Indien: men floot een handel«verbond met de lndiaanfche Vorsten. Hier op kwam in 't jaar 1602 de Oostindifche Compagnie tot ftand; die daar na groote veroveringen in die landftreeken maakte, en ongehoorde winsten bekwam. Ook wierd onze zeemagt van tijd tot tijd ontzaglijker: want in 't jaar 1607 fioeg onze zeeheld Jakob van Heemskerk de Spanjaarden bij Cibralter, doch hij zelf fneuvelde in dit gevüdic. Hendrik, Viel er-te land intusfchen ook veel van belang voor? Vader. Niet heel veel: de Spaanfche Veldheer Spinola had in 't jaar 1606 wel eenige kleine fteden gewonnen, doch zijn leger verliep hier op meest, om dat de foldaaten geene genoegzaame betaaling meêr kreegen. Hendrik. Dus had Filippus de derde niet veel voorfpoed in den oorlog. Vader. Hij wierd daarom den krijg moede, en wilde wel vreede maaken; doch men konde het op verre na niet eens worden: maar door tusfchenkomst van Frankrijk en Engeland wierd er echter een twaalfjaarig beftand geflooten tusichen Nederland en Spanjen, in het jaar ióco. doch tegen den zin van Prins Maurits, die oorlogs gezind was. Doris. Beftand, Vader! wat was dat? Vader. Dat is een ftilftand van oorlog, zon» der dat het eigenlijk vreede was. Hendrik. Nu konden de Nederlanders dan, .eindelijk eens wat iust genieten. ■ Va-  VAN ONS VADERLAND. Of Vader. Ja, van buiten; maar inwendig wierd het Vaderland toen verbaazend onrustig. Hendrik. Hoe zoo? Vader. Door verfcbillen onder de Hervorm' den, over eenige leerftukken van den Godsdienst. Hendrik. Hoe waren die verfchillen ontftaan? Vader. FranciscusGomarus 1621 de Westindifche Compagnie opgericht: ook nam in dit jaar het twaalfjaarig beftand met Spanjen een einde. Hendrik. En toen wierd de tagtigjaarige oorlog weêr voortgezet? & ..,-Yade£ JV ™ dat men de verbonden met r/;* en Engeland vernieuwd had. Dons. Deed Maurits nu weêr zulke dan pere heldendaaden als te vooren ? P Vader. Neen; hij richtte weinig meêr uit • de Spanjaarden behaalden zelfs verfcheiden voor" deelen; dewijl zij ons Oostfriesland, Kleefsland Breda, en andere plaatfen ontweldigden Jitm,a' ln het jaar 1625 ftierf Maurits, in het <8 jaar zijns ouderdoms. 5 Hendrik. Liet hij ook kinderen na? Vader. Echte kinderen niet : want hij is nooit getrouwd geweest. J Hendrik. Wat voor Stadhouder kreeg Neder land toen weêr 2 s v* onTiéhe'el A>TKWaS geen *«^*r van ons geneel Nederland geweest. Gij moet u hennneren dat, volgens* de Unie van e'KGeZTÏ °TTT^ bleef' dus verkoo7ook H$5 k w*^ "aar ziin welgevallen. Hendrik. Waren er dan ook Provinciën dit» andere Stadhouders hadden? ™vtncten die Vader. Ja: Willem Lodewijk van Nas. fan, bij voorbeeld, was tot aan zijn doodin 't jaar 1620 Stadhouder van *W«/J*rf geweest Joen verkoos dat Gewest deszelfs broeder Er?st" Kafimir; en, na den dood van deezen, in > jaar 163a, zijn zoon Hendrik Kafimir. Grof mngen en Drenthe hadden Willem Lodewijk E a van  68 G nCHIEDIHISS!» van Nasfau tot Stadhouder gehad; doch na zijnen dood hadden zij Maurits verkoozen. Doris. Maar wien verkoozen de Provinciën over welke Maurits Stadhouder geweest was, in zijne plaars. Vader. Groningen en Drenthe verkoozen nu den Fricfchen Stadhouder Ernst Kafimir; doch de overige vijf Gewesten verkoozen Frederik Hendrik, broeder van Maurits. Doris. Was die ook zoo dapper als zijn broeder Maurits geweest was? Vader. Ja, hij heeft geen minder heldenmoed en krijgskunde betoond dan Maurits: daar beneven wordt hij van de Gefchiedfchrijvers zeer geroemd, als verftandig, zacht, godsdienftig en braaf. Doris. Vader gelieve ons iets van Federik Hendriks krijgsverrichtingen te vertellen. Vader. Frederik Hendrik toonde eene zonderlinge bekwaamheid, om Sreden te veroveren; zelfs won hij verfcheiden fterke Vestingen, waar voor Maurits het hoofd geftooten had: in 't jaar 1629 nam hij 's Hertogenbosch in, na eene belegering van vijf Maanden; in 1632 won hij Maastricht en Lintborg;-vervolgens Rijnberg, Schenkenfchans, en in 1635 Breda; Sas van Gent m 1645 ■> en in 't volgende jaar Hulst. Hendrik. Is er ter zee in dien tijd niets van belang voorgevallen? Vader. Ja wel! In 't jaar 1628 veroverde Pieter Pieterszoon Hein, doorgaans, bij verkorting, Piet Hein genoemd, eene Spaantche zilvervloot, die bij de twaalf millioenen Guldens waardig gefchat wierd. De Staaten benoem- den  VAN ONS VADERLAND. 60 'den hier op Piet Hein tot Admiraal; doch deeze held fneuvelde in het volgende jaar reeds, in een llag tegen de Duinkerkers. Doris. Het fpijt mij, dat die dappere man niet langer leefde. Vader. Ja, dat was moeilijk; maar, tot ons geluk, kweekte ons Vaderland meêr groote zeehelden; onder anderen Marten Harpertszoon Tromp; die in 1639 de Spaanfche Zeemagt grootendeels vernielde. Doris. Van Tromp, Vader, heb ik meêr gehoord, maar hoe ging die zeeflag toe? Vader. He Spaanfche Vloot beftond uit zevenënzestig fchepen. Tromp tastte haar aan , eerst met eene geringe magt van dertien fchepen; doch weldra kreeg hij nog zeventien fchepen tot hulp; toen joeg hij den vijand in Duins, daar hij hem zoo lang ophield, tot dat de Staaten hem, in een week twee drie, nog eene verfterking van zestig fchepen toezonden. NubehaaldeTrom peene volkomene overwinning; de Spanjaards verlooren negenenveertig fchepen en veertienduizend man, daar het verlies van Tromp maar twee fchepen en drieënzeventig man bedroeg. Hendrik, Dat was zeker eene groote overwinning! — Heeft Vader ons nu nóg meêr van den tagtigjaarigen oorlog1 te vertellen ? Vader. Nu niets meêr. —> De Koning van Span jen was den oorlog moede geworden: hij had door denzelven alle zijne fchatkisten uitgeledigd; dus deed hij ons Vaderland aanzoeken tot vreede. De onderhandelingen, hter toe te vooren begonnen, wierden in het jaar 1645 hervat en voort gezet. Eindelijk wierd de langgewenschte vreede geflooten in de ftad Munjier den 30 vrn Louwmaand * des jaars 1648, De Spaanfche Koning moest nu E 3 van  7<5 GESCHIEDENISSEN van zijn vermeend recht'op ons Vaderland affland doen, en hetzelve een onafhanglijk en vrij volk erkennen. — Wie zou in. het begin hebben durven denken, dat eenige zwakke, en armoedige Provinciën, tagtig jaaren lang tegen den mag:igflen Vorst van Europa den oorlog konden uithouden, en dan nog eindelijk zegevieren! — Dat ons kleine Land, dan nog in dien tijd, uit de armoedigfte beginfelen zoude opklimmen tot rijkdom, raagt, en aanzien! — Eerbiedigt hier in dan, kinderen! het Godlijk Albeftuur, waar door onze Voorouders uit zulk een' nood en overheerfching verlost wierden. Hendrik. Was de Stadhouder Frederik Hendrik wel met dien vreede in zijn fchik? Vader. Hij had er toe aangeraaden; maar hij heeft dien niet beleefd; want hij ftierf reeds in het jaar 164,7, na dat hij te vooren ook het fetadhouderfchap van Groningen en Drenthe verkreegen had, door het overlijden van Hendrik Kalimir. Doch de Friezen fielden Willem F re der ik, broeder van den laatstgenoemden, aan. Dons. Wie wierd Frederik Hendriks opvolger ? Vader. Zijn zoon Willem tweede, een jong doch fchrander Prins; maar die zich bij veelen gehaat maakte, gelijk ik u op een' anderen avond vertellen zal. TIEN?.  VAN ONS VADERLAND. 71 TIENDE GESPREK. V ader. Weet gij mij nu ook nog te zeggen Doris, waar wij in ons laatfte gefprek aan toe gekomen zijn ? Doris. Vader heeft den tagtigjaarigen oorlog met Spanjen uitgekreegen: maar wat er volgt weet ik niet. Vader. Wij zagen te vooren, dat, na-de fluiting van het twaalfjaarige beftand, in 't jaar 1649, ons Land inwendig beroerd wierd; en zoo ging het ook na het fluiten van den vreede in 't jaar 1648. Hendrik. Waar uit ontftonden die inlandfche onluften nu dan? Vader. Toen het vreede met Spanjen was behoefde men zoo veel krijgsvolk niet meêr in dienst te houden; — maar nu wilde de Provincie Holland meer volk afdanken dan Prins Willem en de ftaaten der zes andere Gewesten. Hendrik. Hoe ging het toen? Vader. Elk Gewest betaalde eertijds een bepaald getal volk. Toen men het niet eens konde worden, voeren de Hollanders voort, en dankten zoo veel krijgslieden, van. de geenen, die zij betaalden, af, als zij goed vonden. De Algemeene Staaten gelastten, in tegendeel, aan fommigen van die benden, om in dienst te blijven: dus wierd de twist hevig. Hendrik. Kon men dit verfchil niet in vreede weêr bij leggen? Vader. De Algemeene Staaten beflooten, om E 4 eens  7» oncHiEmsi.sifl eene plegtige bezending te doen aan de ftemhefabende Hollandfche fteden, om dezelven tot bun gevoelen over te haaien. Willem^ twee. de was zelf aan het hoofd van die afgezanten: doch de fteden weigerden die afgezondenen, tot dat einde, te ontvangen, om dat zij meenden, dat de Algemeene Staaten hier toe geen recht hadden. Inzonderheid zeide de Regeering van Am/ter dam, dat zij den Prins wel als Stadhouder wilden ontvangen; maar niet als afgezant van hunne Hoog Mogenden. Hendrik. Nu wierd het misfchien niet beter ? Vader. Neen nog flimmer. De Prins liet daar op, in 't jaar 1650, zes voornaame leden van Hollands ftaaten gevangen neemen, en te Loeyefieinvci hechtenis zetten, en zocht Atr,tfterdam door krijgsvolk te verrasfèn; om haar te dwingen, dat zij met de Algemeene Staaten zou ftemmen. Hendrik. Gelukte hem dit niet? . .Ya,dtV* Neen! Hii nad in ftüte een aantal krijgslieden bijéén laaten komen, onder het bevel van den Friefchen Stadhouder Willem Frederik, om de ftad in den nacht onverwagt te overrompelen. Doris. Waar door wierd dit dan belet? Vader. Door een ontzaglijk onweêr, en groote duisterheid van den nacht: hier door geraakte het krijgsvolk aan 't dwaalen; daar door kreeg de ftad tijding van hunnen aantogt; geraakte in alarm, en ftelde zich in ftaat van tegenweer Prins Willem dit verneemende, ging zelf naar het leger; maar de Amjlerdammers hadden het land onder water gezet; en dus kon hij de ftad met meêr bemagtigen. Hen-  VAN ONS VADERLAND» 73 Hendrik. Die liep den Prins dus tegen. Vader. Hij Hoor, echter, met de ftad eene overéénkomst; waarin zij in 't verTchil over 'c krijgsvolk toegaf; ook moesten de twee Regeerings leden Bikker afftand van hunne poften doen. Daar tegen beloofde de Prins met zijn volk de ftad te zullen verlaaten, en de zes ftaats leden uit hunne gevangenis weêr re ontflaan. Hendrik Hier door zal de Prins zich wel van veele Hollanders den haat op zijn' hals gehaald hebben? Vader. Dat knnt gij denken! — Doch hij overleefde deeze gebeurenis niet heel lang. Hij overleed het zelfde jaar aan de kinderpokken, nog geen vierëntwintig jaaren oud. Een week na zijnen dood, beviel zijne weduwe in de kraam van een' zoon; die u naderhand meer bekend zal woiden, onder den naam van Willem den derden, Doris. Wien verkoos men toen in zijne plaats tot Stadhouder? Vader. Groningen verkoos den Friefchen Stadhouder Willem Frederik; maar de andere vijf Gewesten ftelden er nu geenen weêr aan. Dus ontftond er toen eene Ariftocratifche Regeering of een beftuur van de grooten ces Lands; waar in het volk op den duur ook niet veel genoegen vond. Doris. Kwam ons Land in dien tijd ook nog weêr in oorlog? Vader. Ja, met Engeland; kort na den dood van Willem den tweeden, wiens weduwe eene dochter was van den Engelfchen Koning Karei den eer ft en, Doris. En die Koning deed ons den oorlog aan? E 5 Va-  74 GESCHIEDENISSEN Vader, Neen; Olivier Kromwel had bewerkt, dat men deezen Koning Karei het hoofd had afgeflagen: hij wierd zelf de voornaarae beftuurer van Groot'Brittanik'n , onder den naam van Protector of' Befche.rmer. Deeze heerschzuchtige man wilde ons Vaderland mede onder zijn geweld doen bukken; waarom men zich met alle magt tegen de Engelfchen wapende. Men zag eerlang geduchte oorlogs - vlooten in zee verfchijnen, en Nederland deed de grootje zeehelden ten voorfchijn komen. ' Doris. De grootfte zeehelden! — wie dan? Vader. Behalven Marten Harpertsz. Tromp, waarvan ik reeds meêr gefproken heb, ook Michiel Adriaans de Ruiter, die boven allen heeft uitgemunt, en het wonder zijner eeuw wierd, even als nu Buonaparte onder de Franfshen. De Ruiter deed helden-daaden die de wereld verbaasden. Voorts nog een' van Galen, de Witte-enz. Doris, Vader meent toch dien zelfden de Ruiter, welke eerst touwflaagers jongen te Vlhfingen geweest is ? Hier van heb ik eene korte levens - befchrijving, met zijn afbeeldfel, in mijn boekjen van de Maatfehappij. Vader. Ja, die zelfde de Rditer, welke in de lijnbaan zes Huivers 's weeks verdiende, te fcheep ging, en om zijne braafheid en dapperheid, allengskens opklom tot Luit. Admiraal; die viifënveertig zee - gevechten bijwoonde , en eindelijk fneuvelde. Hendrik. Vielen er in dien oorlog met Engeland ook niet verfcheiden zeegevechten voor. i Vader. Ja, in 't jaar 1652 vier, en in het volgende jaar drie. Do»  VAN ONS VADERLAND. 75 Doris. Zeven zeefiagen in twee jaaren! dat was ontzaglijk. Vader. Ja, men vocht met eene verwoedheid, die geen weêrgaê kende. Eén gevecht duurde foms dagen achter elkander; verfcheide« ne keeren behaalden onze Admiraals de overwinning op de Engelfchen; en in het laatfte dier gevechten wierd de dappere Tromp dood gefchooten, of fchoon onze vloot zegepraalde. Hendrik. En wat gebeurde er nu na die zee - gevechten ? Vader. Toen wierd het vreede met Engeland: te weeten in het jaar 1654; en de Provin. de Holland beloofde aan Kromwel, om den jongen Prins Willem nimmer tot de waardigheden zijner voorvaderen te verheffen, Doris. Die Kromwel heeft ons al wat te doen gemaakt! Vader. Dat heeft hij ook! Niet alleen door den oorlog, maar hij bragt ook een ongelooflijk nadeel aan onze fcheepvaart toe, door het maaken van eene Aóïe, waar door aan Nederland* fche fchepen verbooden wierd, om eenige andere dan inlandfche goederen in de Engelfche havens te brengen. Doris Duurde het nu lang eer wij weêr in oorlog geraakten? Vader, Neen! Kort hier op borst er een oorlog uit tusfchen de Noordfche Mogendhedenwaar in wij ook eerlang deel kreegen. De Koning van Zweeden zocht den baas te fpeelen; hij viel de Poolen aan, en belegerde ook de koop. flad Dantzig. Onze ftaaten, vreezende, dat de koophandel daar door aanmerklijk zou benadeeld worden, zon.  76 G ESCHIKBENISSEW zonden er m het jaar 1656 eene Vloot naar toe, onder het bevel van den Admiraal Wasfenaar Heer van Obdam, die de Zweedcn voor Danf ztg weg joeg. — Twee jaaren laater wierd er op nieuw eene Vloot, onder het bevel van Obdam naar de Oostzee gezonden; welke de Zweedfche Vloot genoegzaam geheel vernielde. Ook had de Zweedfche Koning Denemarken aangetast. De Staaten beflooten, om dat Land bij te fpnngen: zij zonden in 't jaar 1659 den Admiraal de Ruiter met eene Vloot om de Deenen te helpen. — Het Zweedfche leger wierd door de onzen volkomen geflaagen en onze de Ruiter wierd daar voor niet alleen met eer overlaaden : maar de Deenfche Koning fchonk hem ook een jaarlijksch inkomen van twee honderd guldens.^ Het gevolg hier van was, dat de vreede in 't Noorden in het volgende jaar 1660 weêr herfteld wierd. 1 Hendrik. Dat gaf ook geen geringe eer aan ons Vaderland. Vader. Ons Land was toen tot het toppunt van luister gefteegen : het fchreef aan Koningen de wet voor; dreef den uitgeftrektften handel boven alle volken, en bekwam ongehoorde rijkdommen , en wij waren dit gelukkig tijdperk, alleen verfchuldigd aan de wijsheid en het verftand van den Raadpenfionaris Johan de Witt, die het grootfte en meeste befiuur onzer Republiek in handen had , van An. iósa tot 1672. ■>* Doris. Dat was gelukkig! Vader. Ja; maar weet ook, dat voorfpoed vaak benijd wordt; zoo ging het ons land ook. De  VAN ONS VABERLAN 9» 77 De Brit kon dit niet dulden; hij liet veele van onze Oost' en Wcstindifche bezittingen weg neemen, en meêr dan honderd rijk gelaadene koopvaardij -fcheepen van ons rooven; waardoor wij op nieuw met Engeland in oorlog geraakten. Hendrik. Was Kromwel toen nog ProteÜor ? Vader. Neen, die was geftorven; en Karei de tweede, zoon van den onthoofden Engelfchen Koning, had den troon weêr beklommen, in 'c jaar 1660. — Toen deeze Vorst, in Kromwels tijd, als balling buiten zijn land omzworf, hadden onze ftaaten hem hier alle bedenklijke eer en vriendelijkheid beweezen; en om dat hij de Oom van den jongen Prins Willem was, had Holland, toen hij Koning wierd, de ASte ook weêr vernietigd, waar in meq Kromwel beloofd had, den Prins nimmer tot Stadhouder te maaken: doch dit alles kon niet helpen; na dat hij ons reeds veel ontroofd had, verklaarde hij ons in 't jaar 1664 den oorlog. Doris. Nu zullen er wel weêr zee-gevechten gebeurd zijn? Vader. Op eene verbaazende wijze, waar in de grootheid van onzen de Ruiter eerst recht openbaar geworden is. Doris. Ai Vader! vertel ons hier wat Van, dit mag ik graag hooren. Vader. De eerfte zeeflag, in zomer-maand 1665, was niet voordeelig voor ons: in 't begin van 't gevecht vloog onze Admiraal Obdam, die het bevel over de Vloot had, met zijn fchip in de lucht; ook fneuvelde onze Vice Admiraal Kortenaar: en dit belette onze Vloot te overwinnen. In  78 GESCHIEDENISSEN In zomer-maand 1666 viel er eene tweede ffag voor, op de hoogte van Duins, zoo vreeslijk als ooit door onze Vlooten geleeverd was. De Ruiter had het bevel over onze Vloot, en Prins Robert over de Engelfche, De fla<* duurde vier dagen achter elkander; en de Ruiter overwon eindelijk. De Engelfchen verlooren drieëntwintig fcheepen , en omtrent negen duizend man, zoo aan dooden als gevangenen. Een derde zeeftrifd viel voor op den 4 en 5 van oogstmaand , van dat zelfde jaar. De Ruiter had weêr het opperbevel over onze fcheepen; onder hem waren de Admiraals Kornelis Tromp, Evertze, de Vries, en 't Hoen De drie laatften wierden al ras doodelijk gekwetst, en Tromp hielt zich buiten het gevecht. Dit was oorzaak, dat onze fcheepen in wanorde geraakten. DeRuiter floeg, echter, dapper tegen de Engelfche achterhoede. De nacht fcheidde het gevecht. DeRuiter met maar agt gehavende fchepen alleen gelaaten, wierd 's morgens weêr door twee vijandelijke Admiraals met vierëntwintig groote fchepen omringd en aangevallen; evenwel, hij floeg er door, en redde zich. Wij konden wel niet op de overwinning roemen, maar onze de Ruiter had zijnne grootheid uitneemend aan den dag gelegd. — Tromp wierd om zijne trouwloosheid afgezet, en van Gend in zijne plaats aangefteld. Hendrik. Ik moet bekennen, de Ruiter was een held zonder weêrgaê! Vader. Hier van zult gij nog meêr blijken hooren. Ik zal u nu iets vernaaien waar over geheel Europa zich verbaasde. — De Engelfchen gin-  VAN ONS VADERLAND. 70 gingen in dit zelfde jaar te werk, en verbrand» den veele van onze weêrlooze koopvaardij - fche • pen in het Flie; ook fr.ichtr.en zij brand op het Eiland ter Schelling, en plunderden het daar beneven geheel uit. Dit was niet om te dulden 1 dus zonden onze ftaaten op nieuw de Ruiter met eene Vloot van eenenzestig fcheepen in zee. Kornelis de Wit, Burgemeester van Dordrecht, was meede aan boord, als gevolmagtigde van de Staaten. Nu ging men op Engeland los; men voer de Theems op, (zijnde de rivier van Londen,} naar Chattam, alwaar veele groote fchepen der Engeljche Vloot lagen. Hier was een keten , langs hout-vlotten, over de rivier gefpannen, waar achter zes gewaapende fchepen lagen ; terwijl de oevers der rivier met grof gefchut beplant waren. Hendrik. Dat zou toch gevaarlijk worden voor onze Vloot, om daar door te komen. Doris. Ik zou zeggen 't was onmooglijk! Vader. En 't gebeurde toen. De Kapitein Brakel zeilde, onder een allervreeslijkst vuur der vijanden, over de keten heen, en overmeesterde het eerfte Engelfche Fregat, dat hij ontmoette, Kaptein van Rijn volgde hem, en zeilde de keten in ftukken, en ras volgde onze vloot! — Toen wierden er eene groote menigte Engelfche fcheepen in brand geftoken; een fchoon ourlog - fchip genomen; men nam een buit mede van wel vier tonnen gouds. Engeland beefde! Hendrik. Landde de Ruiter niet op de Engelfche kust? Va dar. Hij had de ichans Sheernejf ingeno» men ;  SO OlSCHIISI'IUlo men; doch na dit alles keerde onze Vloot wéér naar 't Vaderland te rug. Wat zegt gij hier van? Hendrik. Dat was een iloute heldendaad van de Ruiter' Vader. Dat was het zeker! — De Staaten vereerden hem en de Witt elk een'gouden kop; waarop deze gebeurenis afgebeeld was. Hendrik. Deeze zee-oorlog was dan nog ruim zoo ontzaglijk als de voorige. Vader, 't Was niet alleen een zee-oorlog, maar wij wierden in dien tijd, te weeten in het jaar 1665 ook te Lande aangevallen , door den Risfchop van Munfter; die door de Engelfchen aangèftookt, verfcheidene plaatfen van ons Land weg nam; doch hij wierd geftuit, en maakte in 't volgende jaar weêr vreede met ons. Doris. Volgde, na het gebeurde op de rivier van Londen, ook nog geen vreede met Engeland? * Vader. Ja, de vreede wierd geflooten te Breda in 't jaar 1667; doch hij was van geen langen duur; gelijk ik u in een volgend gefprek nader verhaalen zal. ELFDE GESPREK. D oris. Waar zal Vader nu met ons over fpreeken ? Vader. Over zulke groote onheilen als ons Vaderland federd den tijd van Alba nog niet wéér  van ons vaderlans; 8i weêr getroffen hadden. Ik wil U nu wat van den oorlog in 't jaar 167a vertellen; toen ons Land nabij zijnen ondergang geweest is. — Doch eerst moet ik U de aanleidinde gelegenheid tot dien oorlog vernaaien. Doris. En welke was die? Vader. Na den dood van den Spaanfchen Koning Filippus^ ■vierde, maakte L*o d e w ij k de veertiende, Koning van Frankrijk, die eena dochter van den overleedenen Filippus ton zijne vrouw had, aanfpraak op de Spaanfche Nederlanden; en overmeesterde reeds daadlijk eenige fteden in Henegouwen en Vlaanderen. Hendrik. Maar wat raakte ons dat? Vader. Onze ftaaten wilden Lodewijk de veertiende niet graag tot hun naasten landbuurman hebben en daarom flooten zij in 't jaar 1668 een verbond met Engeland en Zveeden; ten einde Frankrijk en Spanjen weêr mït eikanderen te doen bevreedigen, op dat Lodewijks oogmerk , om de Spaanfche Nederlanden onder zijn gebied te krijgen, verhinderd wierde. Deeze verbindtenis noemde men, in onduitsch, Triple Al' liantie; dat is, Drievoudig verbond. Hendrik. Bereikt-en onze ftaaten hun oogmerk met dit verbond? Vader. Ja, in zoo ver, dat de vreede tusfchen Frankrijk en Spanjen daadlijk tot ftand kwam: maar Lodewijk was hierover op onze ftaaten vreeslijk verbitterd. Doris. Verklaarde hij ons toen dan den oorlog? Vader. Neen, nog niet; daar was hij te loos toe: want dan had hij Engeland en Zweeden ook tot vijanden gehad ; om dat zij onze Bondgenooten waren. F Do»  %a GESCHIEDENISSEN Doris. Wat deed hij dan? Vader. Hij zocht bet drievoudig verbond vooraf te vernietigen. Eerst poogde hij onze ftaaten er van af te trekken; doch toen hem dit niet gelukte, beproefde hij het met Engeland, en om dat Koning Karei ons toch niet goedgunstig was, ging ditgemaklijk. Doris. Maar het was toch flecht van Karel. Vader. Ik zal U meêr zeggen. Karei liet zich zelfs in 't jaar 1670 door Lodewijk overhaalen, om ons met hem te beoorlogen! Doch dit moest geheim blijven. Doris. Dat was fchelmachtig van een Bondgenoot! Vader. Hoor nu verder. Deeze beide Ko» ningen wisten Zweeden ook van ons aftetrekken. Daar beueven haalden zij nog den Bis. fchop van Munster, en den Keurvorst van Keulen over, om mee hun aantelpannen; op dat zij ons Vaderland overmeefteren mogten, en onder eikanderen verdeelen. Hendrik. Dat gaf een duister vooruitzicht voor de Nederlanders. Vader. Droevig! — Want wat konden wij uitrechten tegen zoo veele Mogendheden! — Onze ftaaten zochten daarom het dreigend gevaar nog tijdig afteweeren. Te vergeefs echter trachtten zij Lodewijk en Karei van hun voorneemen te doen afzien: die hadden onzen val beflooten en zij wilden dien ook uitvoeren. Wij flooten wel een verbond met onze oude vijanden, de Spanjaarden; doch dié waren toen te onvermogend, om er veel hulp van te kunnen verwagten. Ook zocht men zich te wa-  VAn oks vaderland. 83 wapenen, maar inwendige verdeeldheid bragt hief in groote hindernis te wege. Hendrik. Al weêr inwendige verdeeldheid, en dat in zulk een' benaauwden tijd ! Waar over ? Vader. O vet den Prins Van O'dnje; die toen nog geene ftaats - ambten bekleedde, het welk veelen, en inzonderheid het gemeen, zeer mis«> haagde. Hendrik. Wie hielden het dan tegen? Vader, Veele Regenten, vooral in Holland; en wel voornaamlijk de Raadpenfionaris Jan de Wit, broeder van den Burgemeester Kornelis de Wit. Deze Jan de Wit was een, bij uitneemendheid geleerd en ftaatkundig man. Doör zijn invloed had Holland te vooren een befluit genomen, dat de ftaats - ambten van ftadhouder, en Kapitein Generaal van eikanderen zouden afgelcheiden blijven, zoo dat zij nimmter door ééa' perfoon mogten bekleed worden. Did befluit noemde men eeuwig Editz. — Zelfs had Holland het ftadhouderfchap geheel vernietigd. Hendrik. Hadden de Wit en ander Regenten dan geen goed oog op den jongen Prins? Vader. Zij vreesden veelligt, dat hij zich ta veel gezag mogt aanmaatigen. Het beleg voor Amfterdam , door zijnen vader ondernomen, nevens het gevangen neemen van zes Hollandfche ftaatsleden door hem, was hun npg in geheugen. — Ook was de jonge Prins een Neef van Ko> fiing Karei van Engeland, die ons Vaderland geen goed hart toedroeg; dit maakte hen bevreesd, dat de Prins te veel Engelsch gezindheid bezat, — Sommigen zullen ook, denklijk, bang ge. F a weest  GESCHIEDENISSEN weest zijn, dat zij door den Vorst uit het bewind mogten gfraaken. Hendrik inwendige verdeeldheid is dan zeer nadeelig voor een Land. Vader. Inwendige verdeeldheid is altijd fchadelijk; maar vooral in tijden als het Vaderland in gevaar is. Eendragt maakt magt is de oude Nederlarid/chc zinfpreuk , en Hk is overtuigd, dat die fpreuk waar is. Toen dan de tweedragt heerschte. in een tijd dat het Va* der lava va den grootften nood was, zoo kunt gij ligt begrijpen, hoe krachteloos wij waren tegen _ zoo veele magtige vijanden. De tweedragt veroorzaakte, dat ons Land niet in een geduchten ftaat van tegenweêr gebragt wierd. Ter zee ging het tamelijk wel; er wierd een aanzienlijke fcheepsvloot uitgerust: maar de krijgsmagt te lande bleef in een' Hechten ftaat, om dat verfcheidene Gewesten tot de vermeerdering niet wilden toeftemmen zoo lang men den Prins niet tot Kapitein Generaal benoemde; en dit hield Holland voornaamliik tegen. Hendrik. Maar kon Holland dit volhouden? Vader. Neen; eindelijk wierd de Prins benoemd tot Kapitein - Generaal - en Admiraal onzer krijgsmagt; doch alleen voor één' veldtogr. Doris, lk verlang om van dien oorlog wat te hooren. Vader. Luister dan! — Gelijktijdig, naamlijk op den zevenden van Grasmaand 1672, verklaarden Frankrijk en Engeland aan onze ftaaten den oorlog , om gezocbte en beuzelachtige redenen. — Naauwlijks was dit gebeurd, of de Franjehe, Munfierfche , en Keulfche legers rukten op ons land  VAN ONS VADERLAND. 85 land aan met eene ontzaglijke magt, die op omtrent honderd- en zeventigduizend man begroot wierd. — Ons Wer lag bij Arnhem, onder het bevel van den Prins, en beltond uit ruim zeventien duizend man. Doris. Dat fcheelde maar eene nul. Hendrik. En door die eene nul bij de vijandelijke magt, was zij tienmaal zoo groot! Vader. Ik bid U, wees ernftig! — Binnen weinige weeken hadden de Franfchen de Provin. ciën Geid rland en Utrecht bijna zonder fkg of ffoor, geheel overmees'rerd: zelfs vielen er drie lloltandfche fteden mede in hunne handen, naamlijk, Naarden . Woirden en Ouatyatcr. De legers van Murdter en Keuhn overweldigden, intusfehen Overïjsfel en Drenthe, ja zelfs een gedeelte van Groningerland terwijl de Engelfchen onze kusten dreigden ! Wat dunkt U? Doris. Dat was verlchrikiijk! Vader. Wie zou anders denken, of ons geheele Vaderland zou wel rasch in 's vijands magt weezen? Althans de overwinnaars hielden zich hier van verzekerd. Doris. Wat deed men toen? Vader. Onze ftaaten zonden Afgezanten aan de vijandelijke Mogendheden, om met hun over den vreede te handelen; maar hunne eifchen waren zoo ;erbaazend groot, dat men die onmogelijk konde inwilligen, Hendrik, Kwam er toen geene eendragt in ons Land ? Vader. Eendragt! wel neen; de tweedragt begon nu eerst los te barften. Het onkundig gemeen fchrijt't , doorgaans, alle verlies in den oorlog aan verraad toe; en zoo ging het toen ook: F 3 hier.  96 GESCHIEDENISSEN hierom wierd het oproerig, en eischte met geweld, dat men den Prins van Oranje tot ftadhouder verklaarde. Hendrik. Deeden de ftaaten dit toen? Vader. Ta; Holland moest het zoo genoemde eeuwig Edicï vernietigen, en Wil lerii de derde wierd ftadhouder over vijf Gewesten: want Friesland en Groningen hadden Hendrik Kafimier tot hunnen ftadhouder verkoozen. Doris. Was het volk nu te vreede? Vader. Nog niet. Het wilde wraak oefenen, en de Broeders Jan en Kornelis de Wit moesten het voornaamlijk ontgelden. Kornelis zat in den Haag gevangen. Een zeker man, Willem Tichelaar geheeten , en die naderhand als een fiecht mensch zich openhaarde, had hem belchuldigd, dat hij het op het leven van den Prins toelegde; dat Kor n el is de Wit hem daartoe had willen omkoopen, zonder dat hij echter eenig voldoend bewijs kon aantoonen, De Wit wierd op de pijnbank gebragt, om dit te bekennen; maar hij onderging drie uuren lang de vreeslijkfte fmerten, en bleef Itandvastig zijn onlchuld heweeren. — Het volk door deezen en geenen opgehist, wilde toch de de Witten van kant hebben. Men liet Jan de Wit boodfehappen, dat zijn gevangene broeder Kornelis hem begeerde te fpreeken. Hij "kwam. Dus had men de beide hroeders bij elkanderen, zoo als mep gewenscht had. Nu vloog men naar de gevangenis, klom naar boven , daar de broeders waren ; men fchopte deeze beide mannen van de trappen naar benedendaar zij voorrs op de wreedfte wijze, door het volk* vermoord wierden; voorts bij debeenen aan ee.  VAN ONS VADERLAND. 8? eene wipgalg gehangen, open gefneeden, de ingewanden uit het lijf gehaald, de tongen uit de keelen, en ver/cheidene ledemaaten van hunne lichaamen afgefneeden, enz. Doris. Dat was ontnenschlijk! Vader. Ja; dat was het loon van deeze mannen, die zich in meêr dan één opzicht aan het Vaderland .verdienstelijk gemaakt hadden! — Zelfs terwijl de Admiraal de Ruiter op zee tot behoud van 't Vaderland werkzaam was, was zijn huis te Amfterdam ook bijna door het graauw geplunderd geworden, alleen om dat hij een vriend van de de ^Vitten was. Het had zijn huis reeds bezet, doch een Hopmanfchap gewapende burgers, fchoot tijdig toe, en dreef het gefpuis uit eikanderen. Doris. Wat flraf ontvingen de moordenaars van de de Witten? Vader. Van de Regeering heeft er niemand ftraf ontvangen: dit had de Prins afgeraaden: echter fcheen het als of de wraak van God veelen vervolgde: de voornaamfte bewerkers van dien moord zijn meest allen ongelukkig geworden. Hendrik. Maar hoe ging het verder met den oorlog ? Vader. Na dat meêr dan drie Provinciën door den vijand overmeesterd waaren, hielden zijne overwinningen op. De Prins van Oranje, omdat hij aan het magtige Franfche leger geen tegenftand van eenig belang had konnen bieden, was tijdig met zijne manfchappen naar de Provincie van Holland geweeken; welk gewest men daar na onder water had gezet; waar door da franfchen belet wierden, om. verder door te dringen, F 4 Hen-  88 GESCHIED E NISSEN Hendrik. Ondernamen de Engelfchen toen ook niet, wat te doen V Vader. Zij zochten, met behulp der Fran. fche fcheeps magt eene landing te doen op het Eiland Texel, om dan verder Noordholland te overmeesteren. Men moest den tijd van vloed, of hoog water, hier toe waar neemen; dewijl men met eene eb, of laag water, niet wel aan land konde komen. Zij wagtten dus met hunne vlooien op den vloed. Maar wat gebeurt er? — Juist toen die moest komen, duurde, tegen gewoonte , de eb wel twaalf uuren achter één I — en toen eindelijk de vloed begon te komen , ontftond er een vreeslijke ftorm, die verfcheiden van hunne fchepen vernielde, en de overigen noodzaakte, om naar de Engelfche ha. vens te keeren! Doris. Dat was zeker zonderling! Vader. Zichtbaar was hierin de hand des AU lerhoogften! — Hoort nu verder. De Munfierfche en Keulfche legereenden waren, na het bemagtigen van Koevorden, over Drenthe, tot voor de poorten van Groningen gekomen, en zetten zich voor die ftad neder. Hunne krijgsmagE wierd op omtrent vierentwintig duizend man gefchat. De Bisfchop eischte de ftad op, maar kreeg een heldhaftig, weigerend, andwoord weêrom. De vijand, zulks niet gewoon, tastte de ftad met het grootfte geweld san, doch hij wierd van de Groningers zoodanig begroet, dat hij met verloop van omtrent zes week en , het haazenpad koos; na dat hij bijna de helfce van zijn volk in deeze beiegering verlooren had. Dir viel voor in hooi- en oogsrmaand deezes jaars 167a. Hendrik. Dat zal de Bisfchop zoo niet verwagt hebben. Va-  VAN ONS VADERLAND. 89 Vader. Geheel niet! — trotsch op hunne voorige fchielijke overwinningen, meenden de vijanden fpoedig alles te overmeesteren. — Maar ik zal U meêr zeggen. Na het verlaaten van Groningen-, hernam de bezetting dier ftad, WinJchoot en de Schansfsn in Westcrwolde ; en in wintermaand ondernam zij een' aanflag op Koevorden, 't geen haar uitneemend gelukte. Zij geraakte in den nacht voor die vesting zonder dat die van binnen er kennis van kreegen. Men beklom, onder begunftiging van een dikke mist, de wallen ; en dus 'wierd ons volk in een' oogenblik meester van die fterke vesting, tot verbaazina van vriend en vijand! Hendrik. Hadden wij meêr krijgsvolk in dienst gehad, dan zou men den vijand nog meêr afbreuk kunnen gedaan hebben. Vader. Dat is zoo; doch wij kreegen ook hulp van den Keizer en van Brandenburg. Doris. Maar Vader heeft ons van deezen oorlog nog 'geene zeeflagen verteld; of vielen die er niet voor? Vader. Zeker vielen er zeedagen voor. In het begin van zomermaand wierd onze vloot, onder het bevel van de Ruiter, met de Engelfchen en Franfche zeemagt flaags; de vijand verloor veel volk en vericheidene fchepen; en de uitflag was, dat eerst de Franfchen en daarna de Engelfchen de vlugt namen. In het volgende jaar 1673 floeg de Rui terdriemaal tegen den vijand. De eerfte keer met vierënzestig tegen honderd Engelfche en Franfche fchepen; waar van hij veertien in den grond fchoot of verorandde. — Eene week daarna zocht hii 's viiands vloot weêr op en deed die op nieuw 1 1 F 5 met  9o GESCHIEDENISSEN met verlies wijken. Maar na twee maanden geraakte hij voor Kijkduin op eene allervreeslijkfte wijze met den vijand flaags. Het gebulder' van zoo veele duizenden ftukken gefchut klonk door geheel Noordhollmd; daar het volk naar de kerken vloog en God om bijftand imeekte. De uitfiag was uitneemend ten voordeele van onze vloot. Toen de flag reeds drie uuren geduurd had, vond men , tot elks verwondering, op de fchepen van de Ruiter en Tromp nog geen één' doode of gekwetfte. Na het eindigen van 't gevecht, hadden wij één fchip, en vierhonderd man verlooreq: terwijl er alleen op het ééne fchip van den Engelfchen Admiraal meer dooden waren, dan op onze geheele vloot. Ook verloor de vijand vijf fchepen, en de overigen waren zoo gehavend, dat zij naar hunne kusten terug moesten keeren. Om alle zulke onvergelijkelijke heldendaaden, noemde men de Ruiter den redder van ons Vaderland! Hendrik. Kwam er nog niet haast een ein. de aan dien oorlog? Vader. Met' Engeland, Munfier, en Keulen wierd in 't jaar 1674 de vreede getroffen; maar met Frankrijk bleef de oorlog voortduuren. Doris. Nu wij meêr vrienden en minder vijanden kreegen, gaf dat een goed vooruitzicht. Vader. 't Ging ons nu te lande tegen de Franfchen ook meêr voordeelig. In 't jaar 1674 wierd de ftad Naarden weêr uit 's vijands magt verlost. Juist honderd jaaren te vooren was die ftad door de Spanjaarden ingenomen, en deerlijk verwoest; nu hielp die zelfde Natie ons die zelfde ftad herwinnen! en dat tot ons groot voordeel. Hen-  VAN ONS VADERLAND. 97 Hendrik. Had die overwinning goede gevolgen? Vader. Bij uitftek! — Na eene en andere gevechten tusfchen de Franfchen en de verëenigde krijgsmagt van ons en onze Bondgenooten , wierd de vijand genoodzaakt Utrecht en Gelderland weêr te verlaaten, en naar Braband te rug te keeren. Ook wierd de ftad Graave, die voor ons van veel belang was, door Prins Willem weêr hernomen: en zoo geraakten de drie verloorene Gewesten geheel weêr uit 's vijands magt. Doris. En toen was de oorlog geëindigd? Vader. Neen, nog niet. — In 't jaar 1675 wieid de Ruiter met eene Vloot naar de Middelandfche 2.ee gezonden, om de Spanjaarden tegen de Franfchen te helpen. Eenmaal had de Ruiter hen reeds geflagen. In *t jaar 1676 geraakte hij weêr met hun in 't gevecht, bij den berg Etna, in Sicili'én, Of fchoon onze vloot de overwinning bekwam, was die flag echter allerongelukkigst voor ons Vaderland: want onze de Ruiter wierd door een kogel getroffen, en ftierf, in den ouderdom van negenënzestig jaaren. Zijn lijk wierd naar Amfierdam gevoerd, en daar in de nieuwe kerk begraaven; gelijk U uit uw boekjen, de Levensfchetfen, reeds bekend is. Hendrik. Ik verlang, dat ik haast van den vreede hoor. Vader. Eerst vielen er nog veele gevechten met de Franfchen voor, die niet altijd voordeelig voor ons waren; — Voorts een oottog met Zweeden; doch wiens vloot door Tromp geflagen wierd, in het jaar 1676; — en de vreede mee  02 GESCHIEDENISSEN met Frankrijk kwam niet tot ftand voor het jaar 1678, wanneer die te Nieuwmegen getekend wierd op den tienden van oogstmaand Hendrik. Die oorlog was wel merkwaardig. Vader. Houdt dien dus fteeds in gedachten, mijne kinderen! en eerbiedigt dien God, die zoo yaak getoond heeft Néér lands Redder te zijn in benaauwdheid. TWAALFDE GESPREK. D oris. "Wat zal Vader ons nu zeggen van de gefchiedenisfen van ons Land? Vader. Wij hebben ons laatfte gefprek geëindigd met den vreede tusfchen ons en Frankrijk, in 't jaar 1678; hier mede kwam Europa vooreerst in rust: doch die was van korten duur. Lodewijk de veertiende deed in 't jaar 1681 op nieuw een' inval in Spaansch Vlaanderen. Nu begeerde de Koning van Spanjen hulp van onze ftaaten. De Prins wilde dat men dus onze krijgsmagt met zestien duizend man zou vermeerderen. ■ Eenige Provinciën wilden hierin, echter, niet toeftemmen, Amfterdam kantte zich er vooral lterk tegen aan. De verdeeldheden hadden, evenwel, geene groote gevolgen: want, om dat in 't jaar 1684» tusfchen Frankrijk en Spanjen, een' wapen ftilftand getroffen wierd, bleef de werving achter. I)o«  VAN ONS VADERLAND. 5g Doris. Die Lodewijk de veertiende heeft ons Land toch al wat te doen gemaakt! Vader. En zijn eigen rijk maakte hij ook ongelukkig. Hendrik. Door al de oorlogen, die hij voerde ? Vader. Dat niet alleen; maar in 't jaar 1685 begon hij eene bittere vervolging tegen de Protefianten in zijn rijk aan te richten. Eene menigte menfehen wierden op eene erbarmelijke wijze mishandeld; veelen zelfs om 't leven gebragt, en honderd duizenden namen de vlugt naar andere landen. Duizenden kwamen tot ons Vaderland over. En hier van daan hebben de Franfche Hervormde Gemeenten in ons Land meest haaren oorfprong. Doris. Dat was oneelukkig voor die menfehen , dat zij hun eigen Vaderland zoo verlaaten moesten! Vader. En nadeelig voor Frankrijk zelfs: dewijl het dus niet alleen ontvolkt wierd; maar ook verloor het daar door veele bekwaame kunstenaars en handwerks-lieden, die zich nu in andere landen neêrzetten. — Doch 't wordt tijd , dat ik u nu ook wat van Engeland vertel. Doris. Van Engeland? —wat gebeurde daar dan, dat wij noodig weeten moeten? Vader. Koning Jakobus de tweede wilde, \ met geweld, aen Roomfchen Godsdienst in En* geland invoeren en den Proteflantfchen uitroeiën. Toen hij dit zijn voorneemen begon in 't werk te ftellen, zochten de Engelfchen, die meest Proteftantsch zijn, hulp bij Prins Willem den derden. Hendrik. Waarom bij Prins Willem? Va-  GESCHIEDENISSEN Vader. Om dat die getrouwd was aan eene dochter van Koning Jakobus. Hendrik. Maar Wat kon de Prins daar tegen doen? Vader. Onz-e ftaaten lieten eene vloot ge* reed maaken, van omtrent zestig oorlog-fchepen, een groote menigte transportfchepen» met een landingsleger van omtrent twintig _ duizend man: en hier mede ftak de Prins in 't jaar i'>8^ naar Engeland over, en joeg zijn fchoonvadef Jakobus van den troon; die de vldgt nam naar Frankrijk, Doris. Toen waren dan de Engelfchen zonder Koning, Vader. Dit duurde niet lang, 2ij maakten Prins Willem en zijne vrouw Maria, weêr Koning en Koningin van Groot Brittanniën. Hendrik. Maar toen Willem de derde Ko* ning van Engeland wierd, wie kwam als ftadhouder van de vijf Provinciën weêr in z:jne plaats? Vader. Koning Willem behield in ons land alle zijne ftaats • ambten. Hendrik. Maar het geen onze ftaaten aan Engeland gedaan hadden, diende dat ook tot voor» deel van ons land? Vader. Dat kan men juist niet zeggen: want wij konden de voor ons zoo nadeelige ASte van Kromwel nog niet vernietigd krijgen: zelfs had* den onze ftaaten veel moeite, om zeven millioenen geld , welke ons die uitrusting gekost had, weêr te krijgen. Maar dat nog het ergfte was, Lodewijk de veertiende nam het zeer kwaalijk , en wij geraakten daar door weêr met hem in oorlog, Hes-  VAN ONS VADERLAND. Hendrik. Al weêr met L ode wijk in Oorlog! — hoe liep het af? Vader. Niet heel voordeelig voor ons, of fchoon de Duitfche Keizer en Spanjen ons te hulp kwamen. — Lodewijk zocht jakobus weêr op den Engelfchen troon te herftellen. In 't jaar ió8q wierden de verëenigde Engelfche en Nederlandfche vlooten door die der Franfchen geflagen; doch in Ierland behaalde Koning Willem de overwinning op het leger van Jakobus. Hendrik. En nog duurde de oorlog voorti Vader. Ja ; in 't jaar 1691 hadden de Fran> fche wapenen te lande voorlpoed, maar ter zje wierd hunne vloot door de onze, met de Engelfche vereenigd, deerlijk geflagen. — In 't jaar ,692 namen de Franfchen de ftad Namen in, en Willem de derde verloor tegen hen twee veldflagen in 1693; te weeten, bij Steenkerken en Neérwinden. — In 't jaar 1695 veroverde Willem de derde de ftad Namen, La dit zelfde jaar verloor hij zijne echtgenoote Maria; die om haare uitmuntende hoedaanigheden bij ieder braaf mensch hoog geacht wierd. Hendrik. Hoe lang duurde die oork>2 nog? * Vader. Tot't jaar 1697, wanneer de vreede getekend wierd' te Rijswijk, een Hollandsch Dorp. — Laat ons hier nu een oogenblik rusten. * Doris. Ik verlang al weêr om te hooren, wat Vader ons nu vertellen zal. Vader, lk zal nu met de agttiende eeuw be-  q6 geschiedenissen beginnen; in welker aanvang er weêr een verfchriklijke oorlog los borst, onder de voornaamfte Mogendheden van Europa, en waar in ons Land ook alweêr deel kreeg. Hendrik. En waar over ontftond die oorlog? Vader. Over een nieuwen Koning van Spanjen. — In het jaar 1700 was de Spaanfche Koning , Karei de tweede; overleeden, zonder kinderen na te laaten. Deeze had, bij uiterfte wil, tot erfgenaam van zijn kroon verklaard, Filippus, kleinzoon van Lodewijk den veertienden; daar Lodewijk zeer mede in zijn fchik was. Doch de Duitfche Keizer, en vericheidene andere Vorsten, wilden dit niet laaten gelden. Onze ftaaten zochten vrugteloos dit verfchil te verëffenen. Nog kwam er het volgende bij, als oorzaak van dien geweldigen krijg. In het jaar 1701 overleed de gevlugte Jakobus de tweede: en L o d e w ij k de veertiende erkende nu den Pretendent voor Koning van Engeland; 't geen den oorlog tusfchen de Franfchen en Engelfchen onvermijdlijk maskte. Hendrik. Pretendent, wie was dat? Vader. Het was iemand die pretendeerde Koning van Engeland te weezen; die zijn recht tot dien troon ftaande hield. Hij beweerde een zoon van den afgezetten Koning Jakobus te zijn; doch veelen hielden hem voor een opgeraapt en ondergeltoken kind; om Maria, en haar man Prins Willem, daar door van den Engelfchen troon te weeren. Hendrik. Dus kon ons Land ook niet wel buiten oorlog blijven; om dat Koning Willem  Vil» ONS VADERLAND. 97 Urn van Engeland hier ook Stadhouder was, en iele Staaten hem, in zijne onderneming tegen lakobus, önderfteund hadden. Vader. Wi 11 em beleefde den oor¬ log echter niet: hij overleed in het jaar 1702, zonder kinderen: dus was hij de laatfte uit het wettig manlijk nageflacht van Prins Willem den eerften. Hendrik. Wie wierd toen Stadhouder? Vader. Er wierd niemand weêr in zijne'plaats verkoozen.^ Friesland en Groningen hadden Tan Willem Frizo, zoon Van Hendrik Kafimir, tot Stadhouder; maar de overige Provinciën wil* den er geenen weêr hebban. DoriS. Wanneer begon nu de oorlog* Vader. Die begon in dat zelfde jaar" 1702* L-odewijk de veertiende had niet alleen de Spanjaarden, maar ook Portugal, en eenige Duitfche Vorsten lot hulp: en de Keizer wierd door Engeland, Nederland, Denemarken en Munjler bijge- Hendrik. Dus behoeft het ons niet te verwonderen, dat die oorlog zeer bloedig wierd. Vadér gelieve er ons wat van te verhaalen. Vader. Ik zal er maar iets van zeggen. Ovei? het leger van ons en onze Bondgenooten hadden twee voornaams Veldheeren het opperbevelde Engelfch* Hertog van Marl bourough en de Duitfche Prins Eugenius. In het begin van den krijg namen Lodewijks benden verfcheidene fteden van Duitschland weg en zij hadden zich ook bijna meester van Nieuwe' gen gemaakt, Ons leger nam eenige fteden bij den Nederrhijn m; als mede Venie, Reermonde,, enz. en ter zee wierd, door üe Engelfche en Neder» G lam»  98 GESCHIEDENISSEN latidfche zeemagt de Spaanfche Zilvervloot veroverd en vernield. In 'c jaar 1703 viel er te Eke. ren, niet ver van Antwerpen, een veldflag voor, ten nadeel der Franfchen, De Neêrlandfche benden waren van het leger der Bondgenooten afgelheeden geweest; doch onze Veldheeren Fagel, Slang en burg en Ti Hij floegen weêr door de Franfchen heen , en behaalden veel roem. Doris. Dat was gelukkig Vader. Ja; ook diende het tot ons voordeel, dat Portugal en Savoijen tot onze zijde overgingen, en Gibralter door onze verëenigde vlooien gewonnen werd. Doris. Hoe ging het verder? Vader. In 't jaar 1704, wierden deFranfchen en Beijerfchen door Marlbourough en Euge. nius, bij Iloghflet, deerlijk geflagen; in 't jaar 1706 wederom bij Ramelies; in 1708 bij Oudenaarden; en in 1-09 bij Malplaquet. Onze Jan Willem Frizo en Fagel behaalden veel lof. Hendrik. Eindigde nu de krijg? Vader. Nog niet: er wierd wel over den Vreede gewerkt;'maar hij kwam niet tot ftand. Hendrik. Kon men het niet eens worden? Vader. Marlbourough en de RaadpenfiO' naris He in fins veroorzaakten, dat de onderhandelingen vrugtloos afliepen. Doris. En toen ging het weêr op een oorlogen. Vader. Ér gebeurde in een jaar of twee niet heel veel. — in het jaar 1712 wierd Marlbourough door de Koningin van Engeland afgedankt, en Ormond als Veldheer weêr, in zijne plaats, naar het leger gezonden; doch hij had heimelijk van de Koningin last ontvangen, om niet meêr tegen de vijanden te flaan.j D o»  VAN ONS VADERLAND. Q£ Doris. Dat was niet vrij van bedriegen! Vader. En" zaeji,nadeelig voor ons: want nu wierd het leger der Bondgenooten zoo door de Franfchen geflagen, dat van de heerlijke overwinningen , te vooren door ons leger behaald, een groot deel weêr verlooren wierden. Dit gedrag der Engelfchen deed onze Staaten fterk naar den vreede verlangen. Hendrik. Dat geloof ik! — maar kwam die nu ook? Vader. Ja, hij wierd in het jaar 1713 te Utrecht getroffen, en getekend. Doch de Keizer bleef er echter buiten tot het volgende jaar. Hendrik. Maar hoe ging het met de zaak, Waarom den oorlog begonnen was? Wierd L o duwij ks kleinzoon voor Koning van Spanjen erkend of niet? Vader. Wel zeker! — zoo dat al dat bloedvergieten voor ons en onze Bondgenooten hier over, niet alleen vrugtloos was, maar Ons Vaderland wierd er ook zoodaanig door uitgeput, dat het er langduurig aan heeft moeten kwijnen. Doris. Evenwel onze Feldheeren behaalden toch roem? Vader. Daar door konde de fchade echter niet herfteld worden. Prins Jan Willem Frizo overleefde zijne dapperheid ook niet lang. In 't jaar 1711. wilde hij aan den Moerdijk, met een Schouw over het water vaaren; doch het vaartuig floeg, door een' rukwind, om, en de Prins verdronk; nog geen vierentwintig jaaren oud zijnde. Kort na zijnen dood, bragt zijne weduwe een* zoon ter wereld, die den naam ontving van W i 1lem Karei Hendrik Frizo. G a Hen,  ICO flüfiHIIDEHISUH Hendrik. Geraakte ons land nu ook weêr fpde« dig in oorlog? _ Vader. Neen, nu genoot het zevenentwintig jaaren achter eikanderen vreede, 't welk nog nooit gebeurd was, Doris. Er zal toch in dien tijd wel iets aanmerklijks gebeurd zijn ? Vader. Ik zal er u eenige Haaltjes van opnoemen. In 't jaar 1715 flooten onze Staaten een verdrag met den Keizer, het Barrière TraèJaat genoemd ; waar door ons vergund wierd om krijgsvolk in veele Brabandfchè fteden te leggen, tot dekking van ons land, Hendrik. Was de Keizer nu Heer van Br ethand? Vader. Ja, en van het grootfte deel der tien Nederlandfche Provinciën; die nu de Oostenrijkfche Nederlanden genoemd wierden ; daar men haar te vooren de Spaanfche Nederlanden heette. In het even voorgaande jaar 1714 was de Engelfche Koningin Anna overleeden. Hier op wierd de Keurvorst van Eanover tot Koning verkoozen . onder den naam van George den eerften. Doeh in Schotland openbaarde zich hier tegen een opftand; men wilde den Pretendent tot Koning hebben. Dit veroorzaakte, dat onze Staaten George den eerfien in 1715, met zes duizend man krijgsvolk onoerfteunden; en nu wierd het leger van ten .Pretendent geheel verflagen en verftrooid. 6 Doris. Dus is er in 't jaar 1713. al wat gebeurd. h Vader. Ook nog in dit zelfde jaar overleed de heersch- en oorlogzuchtige Lodewijk de veer-  VAN ONS VADERLAND. I9t veertiende; en zijn achter-kleinzoon Lodewijk de vijftiende, wierd tot Koning van Frankrijk benoemd; hoewel hij nog maar een kind van zes jaaren was. Hendrik. Zal Vader ons oog meer van dit jaar vertellen? Vader. Neen, nu iets van 't jaar 1717, Op Kersnacht van dat jaar overftroomde, door een* geweldigen ftormwind, het Zeewater een groot dèel van ons Vaderland, en voornaamlijk de Groninger Provincie, alwaar meer dan vijftien honderd huizen wegfpoelden; over de tweeëntwintig honderd menfehen, en zevenëndertig duizend ftuks vee verdronken. Doris. Dat was verfchriklijk! Vader. In 't jaar 172a, waren wij bijna met den Keizer in oorlog geraakt; dewijl hij te Oostende eene Oostindifche Compagnie oprichtte; doch eenige jaaren daarna wierd dezelve weêr vernietigd. Hendrik. De zevenëntwintig jaaren vreede naderen al ten einde ? Vader. Ik zal er nu nog maar alleen dit van verkaalen: Prins Willem Karei Hendrik Frizo trouwde in het jaar 1734, met Anna, dochter van den Engelfchen Koning, George den tweeden, nadat hij te vooren tot Stadhouder verkoozen was van Friesland, Groningen, Drenthe en Gelderland. De volgende keer zullen wij met het jaar 1740 beginnen; en dan zult gij ras weêr van oorlogen hooren. G % DES.-  102 GESCHIEDENISSEN DERTIENDE GESPREK. Weet gij nog Doris, waar mede ik ons laatfte gefprek eindigde ? Doris, Ja; Vader heefc gezegd, de eerfte keer mee her jaar 1740 re zullen beginnen, en dat wij dan fchielijk weer van oorlogen hooren zouden. Vader. Best! — In 't jaar 1740 ftierf Keizer Karei de zesde; en dit gaf aanleiding tot eenen oorlog, die zeer ongelukkig voor ons uitviel. Hendrik, Hoe kwam die oorlog aan den gana? Vader. De Keizer had, bij zijn leven, de regeering zijner landen vermaakt aan zijne oudfte dochter Maria Therefia. Engeland en oraze Staaten hadden dit zoogenaamd Erfrecht, in onduitsch Pragmatique Sanétie genoemd, reeds voor verfcheidene jaaren goedgekeurd, en getekend: maar naauwliiks was de Keizer overleeden, of Pruisfen, Spanjen, Sardiniïn, nevens de Keurvonten van baxen en Bei/éren, maakten aanfpraak op die landen. Frankrijk voedde zich bij hen. Hendrik, Hoe ging dit toen? Vader. Maria Therefia deed zich onder» tusfchen voor Koningin van Hongarijèn en Bahemen verklaaren; waar op de Koning van Pruisfen in Silèfiën viel, en dat land meerendeels veroverde; doch daar na vreede met Maria The« re»  VAN ONS VADERLAND. IO3 refia maakte. Engeland zond krijgsvolk naar de Oostenrijk fche Nederlanden; en door deezen, tot in Duitichland doorgedrongen, wierden de Franfchen bij Deltingen geflagen. Doris. Dat was goed voor Maria Therefia. Vader. Ja, maar 't krijgsgeluk is wisfelvallig, — Jn 't jaar 1744 bewerkte de Koning van Frankrijk, dat de Pretendent een' inval in Schotland deed. Onze Staaten waren verpligt, om den Koning van Engeland, met fchepen en volk, tegen den"Pretendent, bij, te ftaan: zes duizend man wierden van hier, ten dien einde, naar Engeland overgefcheept; — en de opftand wierd gedempt. . lntusfchen vielen de Franfchen in de Oostenrijkfche Nederlanden. Engeland fpoorde onze Staaten aan, om mede, ten voordeele van Maria Therefia, deel in den oorlog te neemen: maar Frankrijk deed alle moeite, om ons onzijdig te houden. Hendrik. Wat deeden onze Staaten? Vader. Zij beflooten, om de Koningin, volgens beloften , met twintig duizend manfehappen te onderfteunen. Hendrik. En wat gebeurde nu? Vader. De Franfchen namen, in't jaar 1745, enze zoogenaamde Barrière - fteden weg : doch booden ons nog weêr den vreede aan, zo wij ons onzijdig wilden verklaaren; maar de Staaten begreepen, dat zij deel in den oorlog moesten neemen. Doris. Dus nam dan de oorlog voortgang? Vader. Wel zeker! maar geheel tot ons naO 4 " deel;  104 GESCHIEDENISSEN deel: want de Franfchen overmeesterden, in eena maand tijds, geheel Staatschvlaanderen! Hendrik. Zoo waan zij dan op de grenzen van onze verëenigde gewesten ?» Vader. Ja, en dit vervulde de inwooners met vreeze. Her gemeen fcbreef, gelijk doorgaans, al ons verlies, aan verraad cocs men gaf de fchuld hier van aan de Regenten, en hier op gebeurde eene groote omwenteling in ons landsbeftuur. Doris. Hoe zoo? Vader. Het volk begon oproerig te worden, allereerst iq Zeeland, en daar na ook in de andere gewesten: — men drong de overheid, om Prins Willem Karei Hendrik Frizo,' anders ook Willem de vierde genoemd, tot Stad* houder, en Kapitein-Admiraal-Generaal aan te ftellen. Daar na wierden deeze ambten erflijk verklaard in 's Pritjfèn manlijke en vrouwlijke nakomelingen, met zulk eene aanmerklijke vermeerdering •van magt en gezag, als nooit voorheen onder de Forsten van Oranje en Nasfau had plaats gehad. Doris. Ging dit alles bedaard toe? Vader. Dat kan men niet zeggen; in fom= mige oorden hadden verbaazende opfehuddingen plaats; het volk kwam op de been, en oefende foms veele baldaadigheden. Regenten, die niet genoeg Prinsgezind waren, wierden zeer mishandeld, en naderhand afgezet. Hendrik. Maar ging de oorlog met V Pr infen verheffing terftond beter? Vader. Neen: daarna, wonnen de Franfchen, een' veldflag bij Lafcld; — voorts, na eene lang- <|ut£>  VAN ONS VADERLANS. 105 duurige belegering, de fterke vesting Bergen op Zoom in Ao, 1747, en eindelijk in Ao. 1748, de ftad Maastricht. Doris. Toen zal het er benaauwd uitgezien hebben! Vader. Dat verzeker ik u! — maar nu kwamen de Franfchen ook niet verder. Rusland zond zevenëndertig duizend man krijgsvolk tot onze hulp; men nam Waardgelders aan, en er wierd over den vreede gehandeld. Hendrik. En die kwam ? Vader. Ja, die wierd in dit zelfde jaar 174Ï te Aken getekend; en wij kreegen onze plaatfen, door de Franfchen veroverd, weder in bezit: maal de verbaazende geldfommen, welke die oorlog ons gekost had, waren wij kwijt. Hendrik. Willem de vierde heeft na dien tijd wis niet lang geleefd? Vader. Neen, hij ftierf in 't jaar 1751: nalaatende eene weduwe met twee kinderen; eene dochter Karolina genaamd, die naderhand getrouwd is aan den Prins van Nasfau Weitburg, en een' zoon Willem de vijfde; zijnde toen nog nog maar drie jaaren oud. Doris. Toen was ons land dan weder zonder Stadhouder? Vader. Ja, vooreerst. Maar de Staaten fielden, geduurende de minderjaarigheid van den jongen Prins Willem, zijne Moeder Anna, Kroonprimes van Engeland-, tot Gouvernante aan; terwijl den Hertog van Brunswijk IVolfenbuttel het opperbevel over de krijg*sraagt wierd opgedraagen: en na den dood van Princes Anaa in het jaar 1759, kwam de jonge Erf ftadhouder on' der de voogdijfchap van gemelden Hertog. G S DOe  19$ 6ESCHIEBENISSEN Doris. Wanneer aanvaard» Prins Willem de vijfde dan zijne hooge ambten'? Vader. In het jaar 176Ó, toen hij 18 jaaren oud was, — In her volgende jaar trouwde hij in?t Frederika SophiaWilhelinina, Prinfes van Pruis fen; bij welke hij drie kinderen verwekt heeft: Frederika Louiza Wilhelmina, in het jaar 1770; Willem Frederik, in 1772; en Willem George Frederik, 1774. Hendrik. Maar viel er in dien tijd niet veel aanmerklijks voor met betrekking tot ons Vaderland ? Vader, Niet heel veel voor het jaar 1780 en yervo\gens. Doris, Wat dan? Vader. Eerst geraakten wij met Engeland in oorlog; daar na krengen wij verfchil met Kei' zcr J o z e f u s: eindelijk borsten inwendige onlusten los, welke zelfs tot een binnenlandfchen oorlog overfloegen. Hendrik. Vader gelieve ons van ieder deezer drie zaaken iets te zeggen. Waar uit ontftond de oorlog tusfchen ons en de Engelfchen? Vader. De Britfche Volkplantingen in NoordAmerika onttrokken zich, met hulp van frankrijk , aan de Engelfche heerlchappij, en vormden zich tot een vrij en onafhanglijk Gemeenebest. Engeland befchuldigde de Nederlanders, en inzonderheid Amfierdam, dat zij de Amerikaanen heimelijk onderfteunden; doch onze Regeering beweerde, dat zij de ftiptfte onzijdigheid had in acht genomen. Dit kon niet helpen; na dat de Brit ons, op het allerönverwagtfte, eene verbaazende menigte weerlooze koopvaardijfehepen ontloofd had, verklaarde hij ons in 1780 den oorlog. Hen.  VAN 0N8 VADERLAND. IQ? Hendrik. En die ging nadeelig voor ons, meen ik? Vader. Ja, wel nadeelig! Eenige van onza Wcstihdifche bezittingen geraakten , al raseh, in 's vijands magt; als mede op nieuw veelen onzer vaartuigen, zelfs verfcheidene oorlogfchepen. Doris. Kon men de Engelfchen niet weder« flaan? Vader. Onze zeemagt was in een' flechten ftaat, en met de oorlogfchepen, die er nog waren, wierd niets uitgelicht. Doris. Wierd onze zeemagt dan niet fchielijk herfteld? Vader. Dit verwagtte men van tijd tot tijd; maar .er kwam niet van. Doris. Hoe was dat zoo? Vader. Wat zal ik zeggen? — Men geloofde, dat veelen uit ons Landsbeftuur de Engelfchen toegedaan waren, en daarom de overige heimelijk tegenwerkten. Hendrik. Maar hadden wij de Franfchen toen niet tot hulp? Vader. De Franfchen waren ook met En gegeland in oorlog: men belloot om gezamenlijk uen vijand te beftrijden; ten dien einde moesten een deel van onze gereedliggende oorlogfchepen zich naar Brest, bij de Franfche vloot, begeeven; de Staaten gaven er bevel toe; maar ook dit ge? beurde niet! — Doris. Hoe is 't mogelijk! Hendrik» Misfchien hadden wij ook zulke zeehelden niet als weleer Tromp en de Ruiter. Vader. Zulk en zijn er zelden. Maar dat Jaet ons piet aan dippere. zeeheUen ontbrak, tS ia  ÏOS OISeHIEDINISStN in den zeeflag op Doggersbank, den 5 van Oogstmaand f8t, gebleeken. Hendrik. Daar heb ik wel van gehoord* meent Vader niet den flag tusfchen Zoutman en Parker ? Vader Ja, die was verfchriklijk; en offchoon de Engelfchen veel fterker waren in fchepen , yolk, en gefchut, moesten zij toch eindelijk afdeinzen. Hendrik. Tot wat jaar duurde die oorlog? Vader. Tot 1784. 'Maar naauwlijks was de vreede met Engeland geflooten, of de verfchillen met Keizer Jozefus den tweeden namen een begin. Hendrik. Waarover? Vader. Over de grensfcheiding: maar toen de oorlog zoo fcheen uit te zullen berften, wierden de verfchillen, door bemiddeling van Frankrijk weêr bijgelegd. Hendrik Dus bleef de rust voortduuren? Vader. Uitwendig, ja; maar inwendige verdeeldheden, federd een' geruimen tijd begonnen, wierden hoe langer hoe erger. Doris. Wat voor verdeeldheden waren dat weêr? Vader. De onbegrijplijke werkeloosheid, die hier m den jongften oorlog met Engeland had plaats gehad, had veele Nederlanders ten uiterften misnoegd gemaakt. Men gaf den Hertog van Brunswijk, die nog zeer veel invloed op den Stadhouder en de Regeering had, voornaamlijk de lchuld; men drong er fterk op aan, dat hij van hier verwijderd zou worden; en dit gelukte ook: doch daar de zaaken toen nog niet veel beter gingen, hield men den Stadhouder zeiven voor den man die Engeland te veel in de hand werkte. Hen*  VAN ONS VADERLAND. IOjj Hendrik. Wat kon men daar tegen doen? Vader. Niets, zoo lang de Prins zoo veel magt in handen, en zoo veel invloed op's Lands befluiy- bad. Men begreep, dat de Stadhouder zich, van tijd tot tijd, meêr gezag had aangemaatigd dan hem toekwam, en dit wilde men nu beteugeld hebben. Hendrik. Hoedachten de Regenten hier over? Vader. De Regenten begreepen het grooten. deels ook zoo. Zij hadden, ten tijde van de verfchillen met den Keizer, het volk tot den wapenhandel aangemoedigd , en duizenden hadden; het geweer ook vrijwillig opgevat. Na het bijleggen dkr gefchillen, ging men met de wapenoefening voort. Ook richtte het volk overal Burgergezelfchappen op. Hier fprak men over de ontweldiging van 's volks rechten en vrijheden, en beraamde middelen, om die weêr te rug te krijgen* De Burgers beweerden, dat aan hun ook invioed op de regeering toekwam , en dit hun recht zochten zij te handhaven. In veele Steden ontiloeg men de Regenten, die *svolks vertrouwen misten, van hunne posten en ftelde nieuwen weêr in hunne plaats, Dit gebeurde, bij voorbeeld, in Amfterdam, Rotterdam, en Utrecht. Doch dit droeg de goedkeuring van veele Regeeringsperfoonen, die anders tegen den Stadhouder geweest waren, op ver na niet weg. Zij zagen den Prins graag vernederd; maar de volks invloed mishaagde hun: dus koozen de zulken weêr de zijde van den Stadhouder. Zoo ging het voor al te Utrecht. Hendrik. Van Utrecht heb ik wel gehoord, dat daar veel gebeurd is. Vader, Zeer veel; ik kan u dit nog niet alles  HO GESCHIEDENISSEN les vernaaien; maar dit wil ik er u toch van zeggen: Toen de gewapende Burgermagt dier Stad, de Regenten uit hunne posten gezet had, zochten zij hulp bij den Prins. Deeze dreigde Utrecht door krijgsvolk te bedwingen, gelijk hij de Gel' derfche Steden Hattem en Elburg ook gedaan had. Nu fnelden van alle kanten gewapende Burgers naar die Stad, om haar tegen den Prins te verdeedigen; de Staaten van Heiland zonder er ook krijgsvolk naar toe, onder het bevel van den Rhijngraaf van Salm; aan wien de verdeediging der Stad ook wierd toebetrouwd, Hendrik. Dus hielden de Staaten van Holland het met de Burgers van Utrecht? Vader. Ja; zij hadden den Prins het bevel over de bezetting in den Haag, gelijk ook over hunne geheele krijgsmagt, ontnomen; en de Prins verliet daar op den Haag, en ging in Gelderland woonen, op zijn Lusthuis het Leo gehee* ten. Doris. Durfde hij toen niet weêr in den Haag komen ? Vader. De Prinfes beproefde het, om er heen tereizen, maar zij werd door de bezetting van gewapende Burgers tegengehouden. Dit nam haar Broeder de Honing van Pruis/en, zeer kwalijk: hij eischte van ae Staaten voldoening wegens den fmaad, dien men zijne zuster had aangedaan. Doris. Gaf men hem ook voldoening hier voor ? Vader. Neen; en toen liet hij zijn bij een vergaderd leger op ons grondgebied trekken: te weeten, van Wezel door de Provincie Gelderland , tot voor de poorten van Utrecht, Doris. Vonden de Pruisfen geen tegenftand in Gelderland? Va-  VAN ONS VADERLAND» III Vader, In 't minde niet: de meerderheid dier regeering; was het met den Prins en met Pruisfen ééns. Do r is. Maar hoe gin)» het met Utrecht ? Vader. Die Stad was met veel moette en kosten in goeden ftaat van tegenweer gebragt, en men verwagtte eene dappere verdediging: maar naauwlijks waren de Prutsten haar genaderd, of de Rhijngraaf van Salm liet de verdeedigers er uittrekken , gaf zoo de Stad zonder flag of ftoot aan de Pruis fen over, en ging het Land uit. Do ris. Hoe nu? Vader. Het Krijgsvolk en de vrijwillige Bur* gers vlugtten naar Holland, om die Provincie te befchermen; maar ook dit gelukte hen niet: voor jlmfterdam verdedigde men zich moedig; doch eindelijk wierden de Prutsten meester. Dor is. Waar bleeven de gewapende Burgers, die tegen de Pruis/én geftreeden hadden ? Vader. Sommigen wierden gevangen naar Wt' iel gevoerd, en ichriklijk mishandeld; maar de mees» ten nsmen de vlugt naar het Franfche grondgebied» Dor is. Hoe ging het toen verder in ons land? Vader. De Print werd met veel triumph in den Haag weêr ingehaald, en hij kreeg voöral geen minder gezag, dan hij te vooren gehad had; veele Regenten, die niet Prinsgezind waren, wielden afgezet; fommigen gebannen, en nieuwen in huiine plaats weêr aangefteld: met één woord, er kwam eene verbaazende omwenteling, die ook met veele ongeregeldheden verzeld ging; gelijk gij zeker wel vaak hebt hooren verhaaleo. Doris. Ik wilde het nog wel gtaag eens weêr hooren. Vader. En ik fchrik er nog van, als ik om dat  112 GESCHIED KNIS5E3 dat Vloeken, fchelden, mishandelen, plunderén^ enz4denk, 'tgeen het gemeenevolk de voor ft anders Van 's volks rechten en vrijheden aandeed, en daarom zal ik er van zwijgen. Dor is. Wat zal Vader ons dan nu nog Vertellen ? Vader, Om dat de volgende jaaren onder de regeering der Staaten met ^Stadhouder, niet veel aanmerklijks opleeveren, zullen wij dit tijdvak hiermede eindigen. VEERTIENDE GESPREK. Komt, kinderen! laat ons nu nog wat praaten over ons tegenwoordig tijdperk van 't Vaderland, en daar mede zullen wij dan onze gefprekken over de Gefchiedenisfen van ons land befluiten. — Hendrik! lees eerst het geen uw Meester hier over heeft in zijn fchetsjen. Hendrik. Van het jaar 1795 tot nu toe^ „ wordt ons Vaderland beftuurd door Vertegen„ woordigers of Plaatsbcklesdcrs van het Volk, „ die het Volk zelf uit hun midden verkiest. „ Dit beftuur moet thans uitgeoefend worden „ overëenkomftig eene Staatsregeling, door de „ meerderheid van het Gemeenebestgezinde Volk „ goedgekeurd." Vader. Van de omwenteling in 't jaar 1795, hebt gij zeker wel vaak hooren fpreeken; maar iweet gij de oorzaaken er ook van ?  VAN ONS VADERLAND. I13 Hendrik. Neen; niet recht: Vader gelieve ons die te verhaalen. Vader. Ik heb u laatst gezegd, dat er in 't jaar 1787 veele Nederlanders naar het Franfche grondgebied «3e vlugt namen: nu wierden die daar wel ontvangen. Er wierd zelfs een gewapend Legioen van opgericht, dat door Frankrijk betaald vvü-.rd, en veele van de voornaamften wjren te Parijs in groot aanzien. Deeze uitgewetkenen duifiieh niet weêr naar hun Vaderland keeren, zóo lang de oude regeering hier duurde; dus wendden zij alle mogelijke roogingen bij Frankrijk aan, otn hier eene tegenomwenteling, met geweld van wapenen, te onderneemen. Hendrik. Die is toch zoo fchielijk niet gebeurd ? Vader, Zij was voor Frankrijk ook zoo gemaklijk niet te doen, dewijl Pruts/en en /ingeland zich met onze Stunten veibonden hadden, om de oude regeering hier re handhaven. Hendrik. De omwenteling is toch naderhand door FranJ'chen daargefteld ? Vader. ja, maar eerst is er nog zeer veel gebeurd; 't geen dezelve bevorderen kon. Dor is. Wat dan? Vader. Dat er in 't jaar 1789 eene verbaa» zende omwenteling in 't Beftuur van Frankrijk kwam. Hen drilt. Van die Franfche omwenteling weeten wij ook niet veel; hue ontftond die? Vader. De Franfche ÜSatie beftond uit drie ftanden; uit den Adel, de Geestelijken en uit den Burgerfland, met een Koning toe Opperhoofd. ISiu witrden de Burgers door ae twee andere itan» den niet min-achting bejegend, en lorus geA'elH aig  114 GESCHIEDENISSEN dip; onderdrukt. Dit kon het Franfche volk, op den duur, niet langer dulden: het beweerde, dat de eene mensch geen recht had, om over een ander van zijne medemenfehen willekeurig te heerfchen: dat alle menfehen, natuurlijk, gelijke rech« ren en vrijheden moesten hebben; het verwekte een opftand ; voerde eene regeering in, die op gelijkheid en vrijheid gegrond was; zoo dat niemand boven zijn evenmensen bevoorrecht wierd. Hendrik. Dit zou niet naar den fmaak wee» zen van den Adel en de Geestlijken? Vader. Op ver na niet! en daarom weeken de meesten uit het Land, en gingen naar Duitschland. Dor is. Hoe ging het met den Koning? Vader. Zijn magt wierd zeer beperkt; want de oppermagt wilde de Natie zelve behouden. De Koning hield zich , als of hij er genoegen in nam ; want hij bezwoer de nieuwe ftaatsregeling. Maar naderhand wierden de Koning en Koningin gevangen gezet, en onthoofd, om dat men Tbefpeurde, dat zij heimlijk de vijanden van de Franfche Natie in de hand werkten. Dor is. Wie waren die vijanden? Vader. De Koning van Pruisfen, de Keizer, en eenige andere Duitfche Forjlen, door de Franfche uitgeweekenen fterk aangezocht, trokken met hunne legers tegen de Franfchen op, om de ouje regering daar weêr in te voeren. Dor is. Dit gelukte hun toch niet? Vader. Zij drongen eerst de nieuwe Franfche Republiek in, maar dit bekwam hun zoo flecht, dat de Koning van Pruisfen moeite had, om 'er weêr van daan te komen. Hendrik. Zij gaven het toch nog niet over? Va.  TAN ONS VADERLAND» ÏI5 Vader. Zij fpanden op nieuw alle hunne krachten tegen de Franfchen aan, en kreegen ook hulp van Spanjen, Sardiniën, Engeland, enz, Hendrik, Men zou gedacht hebben, dat de Franfchen tegen die groote menigte het onmogelijk konden uithouden Vader Zij hadden inwendig ook nog mee de voorftanders van 't koningfehap te ftrijden; echter ftonden zij pal, en floegen hunne vijanden foms dapper af. Do ris. Maar hoe kreegen wij deel in diea oorlog ? Vader. De Nederlandfche uitgeweekenen wisten het eindelijk zoo ver te brengen, dat de Franfchen ook den oorlog aan den Prins van Oranje verklaarden. Hendrik, En toen had men het fpel aan den gang ? Vader. Ja. Na dat de Franfchen in het jaar 1793 de Oofienrijkfché Nederlanden overmeesterd hadden, drongen zij ook op ons grondgebied; namen Breda en andere plaatfen in bezit. De uitgeweekene Bataaven waren doorgaans de eerften in den ftrijd. Hendrik. In dat jaar hebben zij ons Land toch niet overwonnen? Vader. Neen: de Franfche Generaal Dumouriez wierd trouwloos; leverde de veroverde plaatfen in de Nederlanden weêr aan de vijanden over; en de Franfchen wierden toen zelfi tot hun eigen Land vervolgd. Hendrik. Hoe nu verder? Vader. In 't volgende jaar 1794 overwonnen de Franfchen op nieuw de Oofienrijkfché Nederlanden meerderdéeli, en drongen zoo ver H a door,  Jl<5 n GESCHIEDENISSEN door, dac zij zefs een gedeelte van Gelderland in bezit kreegcn, maar nu wierden zij voor de rivier de Waal gefluit; zoo dat hun den overtogt belet wierd , door Keizerlijk, Engelsen, en Nederlandsch krijgsvolk. Doris, Konden de moedige Franfchen die hindernis'niet te boven komen? Vader. Neen; dat was hun toen onmogelijk; maar het wierd hen door den Albeftuur» der eerlang gercaklijk gemaakt: een buitengewoone harde vorst maakte de rivieren tot een' weg; de Franfchen trokken er over, en hunne beftrijders namen de vlugt. Hendrik. Maar de Engelfchen konden toch voort niet naar hun land vlugten? Vader. Neen, zij trokken eerst naar 't Benthemfche, Westfaal/che, Oostvriesfehe enz.; na dat zij veele van onze inwoonders deerlijk mishandeld en geplunderd hadden. Doris. Dus waren dan de Franfchen fpoedig meester van ons Land? Vader. Ja, niets weêrhield hen. Op veele plaatfen wierden zij met blijdfchap ontvangen; want zij behandelden onze inwoonders, niet als vijanden, maar als vrienden. Zij hadden den oorlog alleen aan den ftadhouder verklaard; doch toen die, op den negentienden van Louwmaand naar Engeland vlugtte, gedroegen de Franfchen zich als of zij hier geene vijanden meêr hadden. Hendrik Zoo kwam hier dus een geheel nieuwe orde van zaaken ten voorfchijn? Vader. Ja; de regeering wierd overal voorloopig veranderd; voorflanders van gelijkheid en vrijheid, wiet den door het volk, dat met hun gelijk dacht, in het Bewind geplaatst: dit alles  VAN ONS VADERLAND. gebeurde zonder merklijke opfchudding, plundering, of andere buitenfpoorigheden. Hendrik. Vader zegt, dat de regeering over« al eerst, voorloopt'g , veranderd wierd; dus ge» fchiedde dit naderhand meêr geregeld? Vader. Ja; na dat de Franfchen ons voor een vrij Gemeenebest verklaard hadden, 'flooten zij een verbord met ons; — toen wierd het geheele volk geteld, — in de Grondvergaderingen opgeroepen , om eene Nationaale Vergadering te verkiezen , in plaats van de Staaten Generaal, ■*» Eindelijk wierd de oppermagt der bijzondere Provinciën vernietigd, en de Republiek één en onverdeelbaar gemaakt; — in plaats van zever» Provinciën , wierd ons Land in agt Departementen verdeeld, overêenkomftig de ftaatsregeling, door het volk aangenomen: en zoo kreegen wij eindelijk een geregeld Beftuur. Hendrik. Maar zou dit Beftuur beter voor ons Vaderland zijn dan het voorgaande? Vader, Het is ten minftenmeêr overêenkomftig met de rechten van den mensch , of de gelijkheid en vrijheid: doch het duurzaam nut van deeze orde van zaaken zal veel al afhangen van de vordering der Natie in verlichting en deugd : zonder die kan geene zuivere Republiekeinfche regeering het Vaderland veel heil aanbrengen: eene onbepaalde vrijheid zou voor een dom en ondeugend volk verderflijk worden. Ook moet men begrijpen, dat ons Land' niec in wrelvaart bloeien kan zoo lang wij geen vreede krijgen. Doris. De oorlog met Engeland doet ons Veel nadeel. Vader. Ja, onze fcheepvaart is daar door. H3 fe-  118 GESCHIEDENIS EEN federd eenige jaaren, geftremd; onze koophandel verminderd. Honderden van onze koopvaardijfchepen zijn door de Engelfchen weggeroofd, en onze oorlogfchepen hebben ons veele millioeaen geld gekost, zonder dat wij er eenig voordeel van genooten. Hendrik. Onze zeemagt is te zwak tegen de Engelfche; maar wij hebben toch nog wel zeelieden , die vechten kunnen. Vader. Ja, dat is in den flag op den elfden van wijnmaand 1797 gebleeken, 'in welken onze Admiraal de Winter grooten roem behaalde ; fchoon dit gevecht ongelukkig voor ons uitviel, en de Winter, met veele onzer fchepen, in de magt onzer vijanden viel. Hendrik. De Engelfchen zijn op alle hunne overwinningen trotsch geworden; en daar door zijn zij bezwaarlijker tot den vreede te beweegen. Vader. Dat is zoo; maar nu onlangs is hunne hoogmoed toch aanmerklijk vernederd; door hunne vrugtelooze landing bij de Helder, in 't voormaalig Noordholland. Doris. Ai Vader! vertel ons die landing. Vader. Zou ik u die vertellen! — Gij hebt immers van tijd tot tijd gehoord, hoe die toegegaan is! Gij weet dat zij met een' verbaazenden toeftel van fchepen, volk, en oorlogs gereedfchap, in 't laatfte van oogstmaand, daaraan land kwamen; dat er binnen kort nog een groot aantal woeste Kus/en, doör hen gehuurd, bij kwamen; — gij weet ook hoe barbaarsch de Rus/en de weêrlooze inwooners mishandeld hebben; hoe dapper de Baiaaffche en Franfche Armée tegen den vijand ftreed, 't geen duizenden, zoo wel van  VAN ONS VADERLAND. 110 van onze braave krijgslieden als van de vijanden, hec leven kostte; hoe onze vloot zich, in tegendeel, fchandelijk overgaf; hoe veele duizenden ook van de vijanden, vooral Rus/en, krijgsgevangen geraakten. Gij weet ook hoe de Engelfchen en Rusfen eindelijk zoodaanig in de enjte kwamen, dat zij een', voor hun fchandelijken, aftogt vroegen; dat dit hun, op voor hun nadeelige voorwaarden, toegeftaan wierd; en dat zij eindelijk onzen Vaderlandfchen grond weêr ontruimden! — Hendrik. Ja Vader! hier over hebben wij nog onlangs op den negentienden van wintermaand een plegtig feest gevierd. Vader. Een feest waar op de Albeftuurende God plegtig gedankt wierd voor die gr.oDte verlosfing, welke wij, nevens andere voormaalige uitreddingen, altijd dankbaar moeten erkennen. Doris. Wat zal Vader ons nu nog van de Gefchiedenisfen onzes Lands zeggen? Vader. Niets meêr. Ik eindige deeze onze gefprekken met eene ernftige vermaaning, dar gij de gebeurenisfen van ons Vaderland verder wilt onderzoeken; dat gij ijverig ftreeft, om het Vaderland zoo nuttig te zijn als u mogelijk is; vaderlandfche deugden beoefent; met één woord, dat gij u fteeds als oprechte Vaderlanders wilt gedraagen, tot aan uwe jongde oogenblikken; dan zult gij de goedkeuring van God en uw geweeten ondervinden, en tevens uw eigen geluk bevorderen. De lotgevallen van ons Land, Fe-rtoonen ons des Hoogften hand.   fcORT BEGRIP der lLGEMEENE geschiedenis* O ï INLEIDING TOT DEZELVE; tXRSTK S T u k j i n;   KORT BEGRIP der ALGEMEENE GESCHIEDENIS, 0 » INLEIDING TOT DEZELVE, OORS PRONGLJJK OPGESTELD » dook HILMAR CURAS, ZN OP NIEUW BEARBEID EN TEN GEBRUIKE DER SCHOOLEN GESCHIKT GEMAAKT, door JOHAN MATTHIAS SCHROCK; VAN WEGEN DE BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN, naar de vijfde uitga ave VIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD. eerste stukje n, Tt LETDEN, DEVENTER en UTRECHT, bij D. du MORTIER -e.fi ZOON, J- H. de LANGE, cu C. T. van PADDENBURG en ZOON. mdccxcix,   BERICHT. M eermaalen waren bij de Maatfchappijï tu Nut van t Al genieën, voor ft ellen gedaan, om als eene Prijsvraage ter bewerking op te geeven: een Schoolboek over de Algemeens Gefchicdems , wanneer ■ Hoofdhefluure'rs van gemelde Maatfchapnij onder het oog Ureegen, de Einleitung zur UnivVrfal Hiltorie, in het Hoogduit sch gefchreven, door, hilmar cv ras, op nieuw bearbeid door j. m schrcVc'k, zijnde mede in het Fransch overgezet. Daar zij gemeld Werk zodanig ingericht vonden, dat hetzelve, wel vertaald zijnde, zeer gefchikt als een Schoolboek over de Algemeene Gefchienis konde dienen; ftelde zij de Vertaaling daar van aan de laatstgehoudene Algemeene Vergadering , gehouden den 14 den en 15 den van Oogstmaand 179H voor; welk voordel van dat gevolg geweest is, dat gemelde Vergadering haare goedkeuring aan deezen arbeid gegeeven heeft; hebbende twee Leden vair het toenmaalig Hoofdbe/ïuur de vertaaling van dit Werk . zo naar het Franfche ah Hoogduttfche, op zich genomen, met oogmerk om kei zelve, voor zo verre dit noodig zoude bevonden worden, tot den Jaare 1705 te vervolgen of bij te werken. * 3 Ont-  B E R I C H T. Ontvang dus, 'waarde Leezer! deeze eerfte Proeve van een Werk, dat de Maatfchappij hoopt, dat als een volledig Schoolboek over de Algemeene Gefchiedenis , het aankomend gepachte, veel vermaak zal verfchaffen, en aanleiding geeven, om met ijver en lust het uit' gebreid veld der Gefchiedenisfe door te wandelen; en tevens veeier weetluü zal opwekken, om door te dringen, tot den kern van veele •weetenswaardige zaaken , welke aan de Gefchiedkunde verbonden zijn* Amfteldam den zesden van Hooimaand 1759. Op last der Maatfchappije,  ONDERRICHTING WEGENS HET GEBRUIK VAN DIT BOEK DOOR DESZELFS OPSTELLER. D aar zullen onderwijzers zijn , die, in plaats van zulk eene onderrichting te behoeven , zelf genoeg in ftaat zijn een veel beter boek te fchrijven, dan het geen ik hen hier mede in de hand geeve. Sommigen, echter, zullen 'er eenig nut uit trekken: en» over het geheel genomen, kan het niemand , die van dit boek gebruik wil maaken, on« verfchillig zijn te weeten, waarom deszelfs maaker daar aan deeze gedaante heeft gegeeveh, en hoe, en op welke wijze hij meent, dat met hetzelve zijne bedoeling, het beste, zal bereikt worden. Dit Boek is beftemd ter onderwijzing van kinderen van nagenoeg tien tot vijftien jaaren. Ik zegge nagenoeg; aangezien vatbaarheid , zucht haar kennisfe en andere hoedanigheden , of behoeften, deeze grenzen, of meêr achter uit iïellen, of meêr voorwaards moeten brengen. Het beöordeelen daarvan behoort alleen den mondelijken onderwijzer. I. Stuk. A Maar  * ONDERRICHTING WEGENS Maar in allen geval is daar voor gezorgd geworden, dat met een deel deezes boeks de cerfte geregelde onderwijzing der kinderen in de gefchiedenis, kan begonnen worden. , Het bcftaat, deswegen, uit twee afdeelingen: waarvan de eerfte en kortfte een voorloopig denkbeeld van de algemeene gefchiedenis bevat; en waarin alzo dat alles begrepen is, 'twelk een eerstbeginnende, van nog zeer bepaalde vermogens, noodig heeft van de gefchiedenis te weeten. In den aanvang brengt men de beroemdlte volken der gefchiedenis op den voorgrond, en geeft de kenmerken op, die hen onderfcheideden• daar na verhaalt men, volgens de orde des tijds, de meest merkwaardige gebeurenisfen op de wacreld voorgevallen. Men ziet ligJ telijk hoe nuttig het is de gefchiedenis, te gelijkertijd, uit deeze beide gezichtspunten in oogenfehouw te neemen. Hier kan men derhal ven, het eerst zijnen leerling een tijd lang bezig houden. Dan ook hij zelfs, die bekwaam is, om met de tweede en uitgebreider afdeelin» te beginnen, heeft noodig, om alvoorens cleeze eerfte door te loopen. De inleiding tot tle gefchiedenis, en het voorloopig denkbeeld van deeze weetenfehap, zijn, naar mijn begrip, voor den jongen leerling hiervan het •groot/te aanbelang. Zonder dezelven begeeft hij zich, om zo te fpreeken, op eenmaal op de groote waereld-zee zonder te weeten waar ergends, en hoe ver van land, hij zich bevindc. Integendeel, door dezelven voorbereid zijnde, ftaat hij, als het ware, in het middenpunt der gefchiedenis; overziet derzclver geheelen omvang, en kan van'daar, zon-  HET GEBRUIK VAN DIT BOEK. 3 zonder eenige verwarring, zijne kundigheden aan alle zijden uitbreiden. Hoe dit te doen wordt in de tweede afdeeling deezes werks geleerd; met dewelke dan eigenlijk de algemeene gefchiedfnis eenen aanvang neemt: bevattende deeze afdeeling twee groote hoofddeclcn, ieder wederom in tijdvakken onderfcheiden: maar hij zal nu genoegzaam in ftaat zijn, zelve dit te doen, zo hij de inleiding fleehts genoeg in zijn geheugen hebbe geprent. Veele onderwijzers zullen meenen, dat men hen het onderwijzen naar dit boek, in veele opzichten, gemaklijker zou hebben kunnen maaken, wanneer men hetzelve bij wijze van vraagen en andwoorden, had ingericht: dan ik durf deeze meening gerustelijk eene dier heerfchende vooroordeelen noemen, welken zij behooren afteleggen. Zij zouden, bij zulk eene leerwijze, wel is waar, de van buiten geleerde and woorden met alle juistheid hooren opzeggen: maar zich zelden kunnen verzekerd houden, dat deeze andwoorden door hunne fchoolieren verdaan wierden; zij zouden derzei ver geheugen elendig martelen, en hunnen fmaak voor de gefchiedenis aanmerklijk doen verminderen. Volgens mijne bedoeling, derhal ven, moet men hén de gefchiedenis eerst vertellen: nu korter, dan meêr wijdloopig; nu zelfs eens wederom met andere woorden, dan met die , waar mede dezelve in het boek befchreven is. En als dan zal men door herhaalde vraagen genoeg ontdekken, of zij de vertelling met opmerkzaamheid gehoord, verftaan, en ook even hier door. het voornaamfte daarvan in hun geheugen bewaard hebben. A a Bij  4 ONDERRICHTING WEGENS Bij het doen van deeze vraagen behoudt de onderwijzer eene groote vrijheid. Die, welken ik achter iedere kleine afdeeling heb geplaatst maaken niets minder dan een onveranderlijk voorfchrift voor hem uit; zij zijn fleehts gefchikt, om tot eene handleiding, ten gefprekke met de leerlingen, te dienen. Men kan dezelve ook met andere woorden doen; daar kunnen, ja behooren zelfs meerder dan deezen ontworpen te worden. Ook zal de onderwijzer zeer wel doen als hij zijne leerlingen zeiven leert vraagen , en verfcheidene hunner die vraagen aan elkander laat doen; en vooral zullen zij zich op eene uitfteekende wijze oefenen, wanneer men hen niet fleehts enkele vraagen op zich relven laat bc'andwoorden: maar achtereen eene aaneengefchakelde gefchiedenis vernaaien. Om kort te gaan: hoe meêr deeze vraagen in een proefneemend onderhoud met den leerling worden veranderd, zo veel te meêr zal hij er zijn werk van maaken, de gefchiedenis te leeren, en zal zijne fmaak voor dezelve tocneemen. Over de tijdrekening heb ik geene vraagen ontworpen. Niets vak gemaklijker dan te vraagen: wanneer eene gebeurenis zij voorgevallen ? of welke de uitgebreidheid van een tijdvak zij ? Daartegen heb ik de jaartelling, afzonderlijk van het werk, op den rand geplaatst, op dat dezelve zo veel te eerder in het oog mogte vallen, en geene afleiding of fluiting in het leezen maaken. In het begin behoeft men 'er niet op aan te dringen, dat dezelve onthouden worde; het is, geduurende eénigen tijd, genoeg, dat de leerling weete, in welk een tijdvak, — hoe vei;.  HET GEBRUIK VAN BIT BOEK. 5 veele honderd jaaren na de fchepping der waereld, of voorde geboorte van jesus Christus — eene gebeurenis zij voorgevallen. Onder deeze gezegde tijdbepaalingen, kan de laatfte gemaklijk door behulp van de eerHe worden gevonden; ik heb dezelve, echter, gelijk andere hulpmiddelen van het geheugen, weggelaaten, om de kanttekening niet te groot te maaken. Men laate den leerling zich in deeze overbrenging oefenen. Voor alle dingen hoop ik, dat men geene lesfen over dit boek zal geeven, zonder daarbij van goede landkaarten gebruik te maaken. De leerling behoort geduurig te weeten en te zien in welk eenen oord der waereld hem de gefchiedenis voerc. Dit zal te gelijker tijd aan zijne oogen eene zekere bezigheid verfchaffen, en men weet wel, hoe dienftig het voor de jeugd zij, dat, benevens hun kiemend verftand, hunne meêr werkzaame verbeeldingskracht onderhouden worde. Slechts zelden heb ik rechtftreekfche_aanmerkingen"en zedenlijkc bedenkingen bij de befchrijvingen gevoegd. Ik heb, integendeel, getracht de gebeurenisfen zo voortedraagen, dat de bedoelde leeringen natuurlijker wijze uit dezelven voortvloeien en opgemerkt moeten worden; en dit oordeel ik veel aangenaamer en nuttiger te weezen. Men moet voornaamelijk den leerling zich zeiven hier in laaten oefenen. De gemengde aanmerkingen , welken men aan het einde van ieder tijdvak ontmoet, zullen hem daar toe gelegenheid geeven; want door deezen heb ik. getracht aantetoonen, hoe men de gefchiedenis moet beöordeelcn, om uit dezelve nuttige gevolgen te trekken; gelijk ook, hoe .men A 3 uiï  6 ONDERR. WEG. HET GEER. VAN DIT BOEIT. mt dezelve aan de kennis van de zeden en wetten der onderfcheidene Volken, van dewelken zfj ons berichten mededeelt, en andere dergelijke zaaken, geraaken kan. Zij kunnen ook dienen, om de gefchiedenis van ieder tijdvak , op eene voegzaame wijze, zich wederom te Herinneren. Bijaldien, ondertusfchen, eenige van deeze aanmerkingen boven het begrip des leerlings mogten iiijs^n, kan men dezelve zeer gevoeglijk weglaaten, en hem anderen, meêr voor zijne vatbaarheid gefchikt, mededeelen. Het fpreekc van zelve, dat men, met dezelfde vrijheid, elk ander deel van dit mijn leerboek gebruiken , veranderen, of geheel weg laatcn kan. Elk verltandig onderwijzer behoort hier altijd met het meeste nut van zijnen kweekcling raad te plecgen. Dit nut, en de bevordering van hetzelve, is de groote reden van mijnen arbeid geweest, en wanneer ik mag befpeuren, dat ik dit nut maar ecnigzins bevorderd hebbe, dan zal dit boek, offeboon ik overtuigd ben, dat hetzelve veel volkomener zou kunnen zijn, het meest geliefde van alle mijne werken weezen. IN-  7 INLEIDING TOT DE GESCHIEDENIS e Gefchiedenis ontleent haaren naam van gebeurde (gefchiedde) dingen , en der , grièkfchen naam Hiftorie van zien, dewijl in de gefchiedenis de gebeurde zaaken, als het ware, voor onze oogen worden gefield. II. Maar niet alles, wat onder de menfehen is voorgevallen, behoort tot- de gefchiedenis. Ontelbaare algemeene en nietsbeduidende voorvallen laat zij weg, dewijl de meniehen daar uit geen nut, zelfs niet eens eenig leerzaam genoegen, zouden bekomen. Zij verzamelt fleehts de merkwaardig/Ie geleurenisfen. III. Dat zijn zodanige gebeurenisfen, welken eene groote verandering in de wa-reld, ten minften in eenig gedeelte van dezelve, hebben veroorzaakt; — ook dezulken, waar in ons voorbeelden van ongemeene bekwaamheid en wijsheid, — van huitengewoone deug-, den, of ondeugden, worden.voor oogen gefield: over het gemeen, echter, zodanige gebeurenisfen, welken den menfehen, door al'.e lijden heen, van dienst kunnen zijn, om door de kennis en overweeging van dezelven verHandiger en beter te worden. A 4 IV. Nanmsafleidingvan het woord Gefcbit. denis. Huur Voorwerp. Nadere bêfchrij. ving.  Haare »oor Haamfte ei«enichappcn. t«tl. Haute Jsihsud. 8 INLEIDING TOT V £ IV. Deeze onderfcheidingen doen, nog* W&tts; niets voor ons af, Bijaldien wij niet; voor alle dingen weeten , dat de gezegde gebeuremsfer^ waar zijn. Dit zijn zij afs dan wanneer zij door zekere gedenktekenen ere geloofwaardige getuigenis/en uit de tijden „ waarin zij voorgevallen zijn, of uit de daar op eerstvolgenden, bekend worden. V, Deeze proef valt moeilijk te neemen, dewijl zij zo veele beleezenheid, beöordeeling en ervaarenheid eischt: zij is echter van de grootfte nuttigheid. Niet alleen ten dien einde, op dat men weete", welke gebeurtenisfen men als waar kunne aanneemen: maar ook daar toe, dat men zich voor de ligt' gehdvigheid leere wachten, uit dewelke .zr> veele fchadelijke dwaalingen geboren worden. Het is zekerlijk truttiger aan zeldzaame vernaaien eenen tijdlang te twijfelen r dan dezelve in het eerfte oogenblik te gelooven: doch wanneer men wegens gebrek aan, offirijdigheid van berichten, niet tot eene vblkomene zekerheid in de gefchiedenisgeraaken kan, dan kan men zich ook, dikmaals, met eene groote waarfchijnlijkheid ra-genoegen. 'VI. Uit dit alles ziet men, dat de gefchic* ienis een geloofwaardig verhaal van merkwa&riige geheurenisjen uitmaakt. Hier door onierfcheidt zij. zich genoegzaam van overlceve■ingen en geruchten, dat" is te zeggen , van Vij monde voortgeplante, en meestendeels ver>alschte betichten, welker eerfte uitvinder of jorzaak niet bekend is, of geen geloof vertien t; — van 's gelijken van den Fabel, vclke gebeurenisfen verdicht, of de zoda» iigen, die met de daad voorgevallen zijn, met  GESCHIEDENIS. 9 met verdichtingen vermengt; — en eindelijk, van alle andere veranderingen en navolgingen der gefchiedkundige waarheid. VII. Zal men nu eenig nut uit de daadzaaken der gefchiedenis kunnen trekken, zo is het niet genoeg, dat men dezelven van buiten kenne. Het is waar, het geheugen moet daar bij werkzaam zijn; het maakt zich ook niets zo gaarne eigen, en bewaart niets zo gemaklijk als verhaalen. Dan, zo lange het zich daartoe alleen bepaalt, wordt onze nieuwsgierigheid fleehts door dezelven voldaan; — wij kunnen ze ook wel aan anderen mededeelen, om hen daar mede eenig vermaak te verfchaffen : maar wanneer zij te veel op één gehoopt worden , ftrekken zij, weldra, het geheugen tot een' last. Voor het verftand, ondertusfehen, en vooral voor het oordeel, waaraan men het gezond verftand voornaamelijk onderkent, is nog niets gewonnen, zo lang de gefchiedenis bij ons fleehts in geheugenwerk beftaat. VIII. Hier van daan is het noodig, dat men over de gebeurenisfen ook leere nadenken. Dit nadenken kost ons, wel is waar, veele infpanning, als wij nog jong zijn: maar daar ons ligchaam dagelijks aanwast, zo moe-' ten wij ook daar voor zorge draagen, dat onze geest van 's gelijken , dagelijks, in krachten toeneeme. En dit gefchiedt door natedenken over alles, wat wij zien, hooren en leezen. IX. Wil men nu over de gefchiedenis nadenken , zo moet men dikma'als vraagen: uit welke oorzaaken de gebeurenisfen bntftaan zijn? — welke beweegredenen en oogmerken lie menfehen voor hunne daaden gehad heb- A 5 ben? — Hoe het leezen der gefchiedenis nuttig wordt. Nadenten (beludee•en ) der ;efchieienis.  IO INLEIDING TOT DB Dc Gefchiedeniscischt »»de en dusdiliikhti'd. Tijdrekening. ben? — welke de wezenlijke waardij hunner daaden ware? dat is te zeggen: in hoe verre zij rechtvaardig, wijs, menschlievend, weldaadig en grootmoedig hebben gehandeld; of integendeel, in hoe verre hunne daaden hard, laag, onmenschlijk en dwaas zijn geweest ? — welken derzei ver uitwerkfelen 'en gevolge»;zijn geweest? — hoe veele overeenkomst zij hebben met gebeurenisfen van onzen tijd? — hoe veel voordeel wij daar van kunnen trekken ten aanzien van onzen leeftijd, ftand, bezigheden en andere omftandigheden , waarin wij ons bevinden: waarbij men dan nog meêr andere en dergelijke onderzoekingen voegen kan. X. In deezcr voege bewijzen het geheugen en het verftand, beiden, der gefchiedenis hunne dienflen; en zij zijn voor dezelve onmisbaar, wijl deeze de ftoffen bijeen verzamelt, welke geene ten meesten voordeele leert gebruiken. Maar, ten einde zij beiden te gemaklijker gemeenfchaplijk mogen werken , is het noodig hen door een duidelijk cn geregeld verhaal te onderfteunen: dat is te zeggen: men moet de gebeurenisfen zo voordraagen, dat het niet zeer moeilijk valle dezelven te verftaan, te onthouden, en naar den aart der voorkomende omftandigheden te bézigen. XI. Hier bij zijn inzonderheid twee hulpmiddelen onontbeerlijk. Het eerfte, dat men bepaale omtrend welken tijd de gebeurenisfen voorgevallen zijn. Die weetenfchap, welke de gebeurenisfen, volgens deorde des tijds, waarin zij voorgevallen zijn, aan elkander verbindt, wordt tijdrekening (Chronologie^ genoemd. Men ontmoet, wel is  e K 3 e H I I D E N I S. II ïs waar, in dezelve veele gaapingen en zwaarigheden, inzonderheid met opzicht tot de oude gefchiedenis: nogthans begeeft zij ons zelden bij merkwaardige voorvallen. Over het algemeen krijgt een verhaal een verdacht voorkomen, wanneer men den tijd niet kan oploeven , waarin hetzelve zou voorgevallen3 zijn ; of wanneer hetzelve ftrijdt met eene tijdrekening , welker zekerheid bewezen is. XII. Het andere hulpmiddel, waar van . men hier bij gebruik moet maaken , is de d kennis aan den oord, waarin merkwaardige r zaaken voorgevallen zijn. De weetenfchap, f welke dit leert, is de Aardrijkskunde ofv Aardrijksbeschrijving {Gtographie}. ■. Deeze deelt ons eene naauwkeurige kennis mede van de waercld , dat fchouwtoneel der gefchiedenis, zó wat de vroegere of oude, als het geen de laatere of nieuwe tijden betreft. Zij is, even zo wel als de tijdrekening , aan veele gebreken en duisterheden onderhevig: maar 'zij is oneindig aangenaamer dan de andere, en zij beiden zijn onaffcheidbaare gezellinnen der gefchiedenis. XIII. Ook moet men de gefchiedenis op Zodanig eene wijze leeren, dat men de geleurenisfen in derzelver famenhang en ver-, band met elkander, met eenen enkelen opflag van het oog, kan overzien. Hij, die fleehts weet, wat hier en daar, nu in_deezen, dan wederom op eenen~anderen tijd is voorgevallen, verftaat geene gefchiedenis, welke hem van eenigen dienst kan zijn. Hij heeft alleen enkele, op zich zeiven {taande gebeurenisfen leeren kennen , welker oorzaaken en gevolgen hij niet in Haat is te beöor- Aard- jkskun- :ofaard- jksbe- :hrij- ing. Samenlang der ;ebeurtelisfen.  INLEIDINS TOT DE ! i i ( Volkomenheid | en keuze.. jeöordeelen, wijl hij dezelven te veel van alkander afgefcheiden heeft. XIV. Deeze te famenbinding der gebeu■enisfen is van eenen tweevouwigen aart. De eene vertoont zich omtrend zodanige raaken, welken ter zelfder tijd zijn voorgevallen; en deeze noemt men Synchronismus 'Tijdgenootfchap). Alhoewel niet alle voorrallen , welken ter zelfder tijd aanweezig wa■en, in eene nauwe betrekking tot elkander taan, zo verklaaren zij toch geduurig elkanler, en worden daar door verftaanbaarer. De andere foort van famenbinding beftaat iaarin, dat veele gebeurenisfen, op ver-, "chillende tijden en plaatfen voorgevallen, ïogthans tot elkander behooren, dewijl zij :er bewerking van eene groote verandering 3p de waereld gediend hebben. Deeze is ;an meêr belang dan de voorige: maar den neesten tijd moeilijker te ontdekken. XV. Deswegen is het noodig, dat wij mze gefchiedkundige kennis zo volkomen rachten te maaken als mogelijk is. Wanieer wij eenen vermaarden man, of eene nerkwaardige gebeurenis willen leeren kenlen en beöordeelen, zo moet ons geene beangrijke omitandigheid ontfnappen , welke laar toe behoort. Ik zeg geene belangrijke; ivant het is niet noodig alle kleine omftan-. digheden optezamelen, welken, daar toe bedekking hebben: men behoort in de gefchieienis eene verftandige keuze van zaaken in acht te neemen, vooral wanneer men dezelve eerst begint te leeren. Men kiest julke berichten, omtrend de welken men met den eerften opflag van het oo.g befpcurt» dat dezelven, volgens de wijze, welke reeds te  GESCHIEDENIS. 13 'te vooren is opgegeeven, voor het nadenken of bepaald overweegen gefchikt zijn. XVI. Eindelijk; Bedoelt men met het leezen der gefchiedenis het zo verre te brengen , dat zij voor ons eene weetenfchap worde , ons geheel en al eigen; dat is te zeggen, dat wij ons niet meêr vergenoegen met te gelooven, wat wij van dezelve gehoord en geleezen hebben: maar dat wij alles zeiven onderzoeken ; zo veele zekerheid daaromtrend trachten te bekomen als mogelijk zij, en alles, wat wij hebben opgezameld, tot ons gebruik doen dienen? dan blijft ons nog veel overig te doen. Maar ook daar door wordt men een geleerd kenner der gefchiedenis; terwijl men zonder dat Hechts een liefhebber van dezelve blijft. XVII. Om tot zodanig eene weetenfchap te geraaken, is de kennis der voornaamfle oude en nieuwe taaien, in dewelken gcfchiedkundige gefchriften en gedenktekenen ver-| vat zijn, ten uiterfte noodzaaklijk. Zich; door dezelven voorbereid hebbende, moet men zich, hier bij, bekend maaken met alle! bronnen en hulpmiddelen, welken 'er voori de gefchiedenis te vinden zijn; met nog voorhanden zijnde oudheden, munten, affchriften, bewijs/lukken, of gefchriften, welken, bij zekere gelegenheden, plegtiglijk zijn opgefield; ook met de gefchiedfchrijvers van alle tijden heen, zeiven. Men behoort daartoe, insgelijks, de tijdrekening en aardrijksbefchrijving, volgens derzei ver grondftelljngen en in haaren geheelen omvang, te beoefenen : en deeze ganfche werkzaamheid moet vergezeld gaan van eene fchrandere oordeelkunde en geztnde wijsbegeerte. Hij, die een ge- Bedoeling. Taalkun- ie bij de ïefchie- ienis ïoodzaakijk. — Jok Oorleelkunde:n Wijslegeerce.  Vermaaken, welken de gefchiedenisverfchaft. Haare uuttighei au ondei wijzing. 14 INLEIDING TOT DX gefchiedfchrijver wil worden, moet benevens deeze geleerdheid eene bijzondere fnedigheid in het verkiezen, plaatfen en te famenvoegen der gebeurenisfen, gelijk ook eene geschiedkundige welfpreekenheid in zijne magt hebben; welke, fchoon van eenen edelen'en levendigen aart zijnde, echter ongemaakt — oagekunfteld moet zijn. XVIII. Wanneer men nu de gefchiedenis op zodanig eene wijze leert, dat men van dezelve nut kan trekken, zo zal men zich voor zijne moeite rijklijk beloond vinden. Zij verfchaft ons, in de eerfte plaats, een onuitputlijk en duurzaam vergenoegen. Ziet men zelfs fleehts op de voldoening der nieuwsgierigheid; men zal het ten hoogften aangenaam vinden eene zo groote verfcheidenheid en afwisfeling der merkwaardigile perfoonen, en der zeldzaamfte en minstverwagtte gebeurenisfen voor zich te zien. Men vermaakt zich, buitengemeen, wanneer men , met behulp der gefchiedenis, oude tijden, zeden en handelingen met de nieuwere vergelijkt; — de gewigtigfte veranderingen in de waereld uit de geringfte gebeurenisfen ziet ontftaan , en zich bekend 'maakt met de beroemdfte en eerwaardigfte mannen der vervlogene tijden, van welker daaden en werken men nog voor een goed gedeelte genot heeft. XIX. Maar wij zoeken, behalven het ver1 maak, ook nut en onderwijs in de weetcn"fchappen. Deeze deelt ons de gefchiedenis zo overvloedig en zo bevatlijk mede, dat, welke ook iemands levenswijze en bekwaamheid zij, haare lesfen buitengemeen gefchikt zijn, om hem wijzer en bekwaamer te doen woi>  GESCHIEDENIS. 15 worden. Zij is inzonderheid de leermeeste- resfe der jeugd en der ongeleerden. XX. Het is waar, het zijn menschlijke, zichtbaare handelingen , welken in dezelve1 voorkomen: dan men bemerkt toch dik- ] maals, dat eene onzichtbaare magt daar in 1 de hand heeft, dezelve in orde fchikt, en> tot zekere einden beftuurt: met één woord,1 dat het God zij, die de waereld en de menfehen regeert. Ontelbaar veele gebeurenisfen hebben eene geheel andere uitkomst gehad , dan de menfehen hoopten of vreesden: doch zij moesten ten laatffcen erkennen, dat daar door groote of heilzaame zaaken zijn uitgewerkt geworden. Andere ontmoeten elkander derwijze, of zijn zo lange te vooren toebereid geworden, dat men gedrongen worde te erkennen , dat een hooger verftand derzelver loop moet overzien hebben. Over het algemeen komt ons in de gefchiedenis eene verbaazende vermenging voor van dat, 't welk men geluk en ongeluk heet; en echter flaat de evenaar altijd over ten beste van het menfchelijk geilacht. Daar vertoont zich eene fchijnbaare verwarring, en echter, wanneer men het beloop der zaaken, waarin zich dezelve aan ons vertoont, eenige tijden door één genomen, nafpoort, zal men.in dezelve, even gelijk in de natuur, eene bewonderenswaarde orde ontdekken. Het is waar, wij kunnen bij het uitvorfchen van de goddelijke oogmerken dikmaals dwaalen, wijl ons verftand binnen te enge grenzen is befloten , om dezelven in haaren ganfehen omvang te begrijpen: maar ?ij leggen ons bij menigte voor de oogen» cn het is eene bezigheid, waardig voor een re- la het leftaan an God n zijne foorzieigheid ca «wijzen.  Ter bevestigingin den Christelijken Godsdienst. Tot tnenfchenkennis. r.6 inleiding tot ds •edenlijk wezen, derzelver voetftappen op* :efpooren. , XXI. De gefchiedenis, derhalven, leidc ons eigenaartig op tot de vereering van God , 2n tot die liefde, met dewelke wij omtrend aem behooren vervuld te zijn. Maar wanneer wij nu verder haar geleide volgen, en ïoor haar ontdekken, hoe ontelbaar veele middelen God aan het menschdom heeft verleend, om hetzelve hem te leeren kennen sn dienen; hoe deeze middelen door het menschdom zijn gebruikt of misbruikt geworden ; hoe de Godsdienst, dien wij belijden, gegrondvest, uitgebreid en in fland gehouden is geworden; welke voordeden hij den menfehen heeft aangebragt, en hoe dikwijls deeze zijne heilzaame oogmerken en uitwerkfelen tegengewerkt en belet hebben — dan, voorzeker, kan men zich, na zulke ontdekkingen , niet onthouden deezen Godsdienst vuurig te beminnen, en zijne voorfchriften met ijver te betrachten. XXII. In de gefchiedenis fpreeken en handelen menfehen; en wel menfehen, die, ten aanzien van den tijd, waarin zij leefden, — van de zeden, van den landaart, en der goede of kwaade eigenfehappen, gelijk ook van de omftandigheden, waarin zij zich bevonden, en meêr andere dingen, zeer van elkander verfchillen. Zij zijn, echter, zo veel mogelijk ware, naar waarheid en ter goeder trouw befchreven. Men moet, derhalven, de menfehen, over het geheel genomen, uit de gefchiedenis zeer goed leeren kennen — gevolglijk, ons zei ven — zij is onze eigene gefchiedenis. Hier leert menr dat de menfehen allen eikander gelijk z.ijn; ai-  geschiedenis, ij iallen zwakke en aan veelé misflagen onderhevige fchepfelen; echter bekwaam tot groote en voortreflijke daaden; hulploos op zich zelvèn: maar beflemd, om. elkander dit korte leven verdraaglijk ert aangenaam te maaken ; fleehts waardig naai- dé maatè der wijsheid en zedënlijke goedheid, welke zij bezitten, eri in fómmigè opzichten noch eerwaardig nóch nuttig, hoe groot het aanzien; de rriagt en dc rijkdom zij, op dewelken Zij zich beroemen kunnen. De gefchiedenis leert ons, wat de menfehen gedaari hébben, óm te beandwoorden aan de oogmerken, ter vervulling van dewelken God hen °P deezö waereld heeft geplaatst; — of met andere woorden, welke poogingen zij hebben aangewend , om, door verfland en deugd, zich zeiven eri anderen' zo gelukkig te maaken als zij op deeze waereld kunnen zijn. Zij doet ons zien, hoe zeer de menfehen, door alle tijden heen, dooi' hunne begeerten en driften ziin geregeerd geworden; uit. welke bronnen hunne misflagen oritfprongen zijn; hoe weinig zij den meesten tijd hun eigen belang hebben gekend; wanneer en waar in. zij tot volkomenheid zijn opgeklommen, of hoe, eri waar zij in onweétenheïd en woestheid wederom zijn ter riedergezqnken. . , XXIII De gefchiedenis, óns bekend maakende met de menfehen en oris zeiven, leert ons even hier door, op de beste wijze, de bedachtzaamheid. Zij leert óns niéts tè' Zeggen, en niets te doen, waar van wij naderhand berouw zouden kunnen hebben; zij Keft ons, te vooren, de gevolgen Overzien van alles, wat wij voorneemen; zij waarfchuwt Öns, geene Yalfche en ongefchikte middelen B iH Ter verkrijging/an beiachttaaraheid»  Welke daaden de gefchiedenis vermeldenmoet, Zi] beloont eu ftraft. li INLEIDING TOT DE te kiezen, welken ons onze bedoelingen kunnen doen misfen; zij leert ons altij j die tegenwoordigheid van geest te bc •, aaren, welke fchielijke en gelukkige befluiten doet geboren worden, 't is waar, dit alles kunnen wij, leeren door eene veeljaarige ondervinding: maar hetgef'chiedt onder ontelbaare misflagen, en een 'fmartclijk gevoel van het nadeel, 't welk wij daar door, dikwijls, lijden Zekerer, daartegen, en ook langs korter weg, geraaken wij daar toe door acht te flaan op de voorbeelden, welke ons de Gefchiedenis ter waarfchuwing en navolging voor oogen fielt. XXIV. Hier in ligt ook eene der voornaamfte redenen, waarom in de gefchiedenis niet enkeld deugdzaame bedrijven moeten voorgefteld worden. Voorzeker! men moet dezelven voor alle anderen uitkippen, met Vreugde befchouwen, en die in het geheugen prenten: dan men kent door dezelven de menfehen fleehts van ééne zijde; en de waarheid vordert, dat men hen noch te goed noch te ondeugend afbeelde. Zij hebben, zegt de Gefchiedenis, veel lofwaardigs, maar ook veel Menswaardigs, verricht ; doch het laatste meêr uit onkunde en d vaasheid dan eigenlijk gezegde boosheid. Zelfs rechtfehapehe gemoederen behooren bij de ondeugende bedrijven, welke de Gefchiedenis opgetekend heeft, eene poos te vertoeven; dewijl zij aldus gelegenheid bekomen,'om tegen ondeugd gewaarfchuwd in in de deugd volkomener te worden. XXV. De Gefchiedenis is aangenaam voor ie deugd, geducht voor de ondeugd. Of fchoon fnoode handelingen ougeftraft zijn ge-  GESCHIEDENIS. 1< gebleven; of fchoon derzei ver bedrijvers veri mogend, geëerd en, naar het gemeen gevoe^ len, gelukkig waren; zij worden, echter, door de Vierfchaar- der Gefchiedenis naai rechten gevonnisd. Het is deeze , die de fchandelijke beweegredenen hunner daader ontdekt; die derzei ver gruwzaamheid, zo we] als droevige gevolgen, aanwijst, en dezelven , zonder aanzien van perfoon of volk, als verfoeiëns waardig doet kennen. Daar houdi de verwondering op, waar mede, dikmaals, onrechtvaardige en laa,ge bedrijven wierden toegejuicht. Daar verliest de boosheid haai' verleidend vermogen, naardemaal men haar; vaak, geftraft ziet door zich zelve, en beftëndig gehaat en veracht door anderen. .Daar, integendeel, ontvangen wijze en deugdzame bedrijven eene rechtvaardige vergelding, of fchoon zij ook niet erkend, niet vereerd zijn geworden op hunnen tijd : want de Gefchiedenis ontrukt hen aan de vergetelheid; brengt hen over tot de nakomelingfchap, en prijst hen deeze aan ter navolging. XXVI. De Gefchiedenis is voor den Geteerden een beftendig fchijnend licht van kennisfe. Zij wijst hem iedere aanmerkelijke vordering van het mcnfchelijk verfland, in het onderzoeken en gebruikmaaken van het waare, het fchoone en het nuttige aan. Zij. leert hem den oorfprong van iedere weetenfchap kennen, gelijk ook derzelver bearbeiding, en de middelen, waar door- haaren bloei bevorderd of belet is geworden. Zij doet hem zien, welk goed dezelve te wee-t ge gebragt, of tot welke misbruiken zij aanleiding gegeeven heeft; gelijk ook, welke de B 4 VPf" HaiTe nuttigheid ren aanzien der iveetenrehappen.  SC INLEIDING TOT DE ] | I I i : Haare nuttigheid voor alle ftanden der Maatfchappijenvoorhet gemeene 'even, rerdienftelijke mannen waren, die dezelven. lebben verbeterd en uitgebreid, en welke le gefchriften zijn, waar door zij zulks gekan hebben. Uit haar trekt de Wijsgeer 'en dit behoort ieder Geleerde te zijn) le' grondregelen eener gegronde menfehencennis en de oorzaaken van ontelbaar veec dingen. De Dichter en de Redenaar bedienen zich van de voorbeelden , welken dj heeft opgezameld. De berichten , weiten zij mededeelt omtrent de Staatsregelingen der Landen en derzelver Wetten, zijn Dnontbeerlijk voor den Rechtsgeleerde; en de Godgeleerde bewijst door haare hulp de waarïeid en beminnenswaardigheid van den Gods. dienst. XXVII. Eindelijk f de Gefchiedenis biedt haare dieniten aan', aan alle /landen, beroepen en bezigheden, van- het menschlijk leven. Men zal niet wei een krachtiger middelkunnen uitdenken, om aan Forsten en alle anderen, die, in deeze of geene betrekking ,> het roer van Regeering in handen hebben, op eene vrijmoedige wijze onder het oog, te brengen, wat zij ter verkrijging van eenen waaren roem , ter vervulling hunner pligten en ten beste des Volks, fchuldig zijn in acht te neemen; hoe veel meêr zij, danmenfehen van eenen anderen ftand, in ftaat sïjn de weldoeners, of de plaagen, van het menschdom te zijn; en welke rampzaalige' gevolgen, inzonderheid, daaruit zouden geboren worden", wanneer zij zich verbeel-' deden, dat hen zo lange alles geoorloofd ware als hen geenen onoverwinlijken wederstand geboden wierd. De onderdaanen en is Burgers eencs ftaats leeren uit de Ge- &hia*  SE S.CHIEDENIS. 21 fchiedenis hun Vaderland kennen en beminnen ; naardemaal zij deszelfs lotgevallen; den oorfprong van deszelfs tegenwoordige geIteldheid; deszelfs wetten, en hunne verpligting aan hetzelve, zo wel als de weldaaden, die zij in en door hetzelve o'ntvanhebben, ontdekken. De Koof man ziet in de Gefchiedenis hoe zijne • handel, wanneer dezelve met verftand en braafheid wordt gedreeven, de menfehen aan elkander verbindt, en den bloei, het aanzien, ja menigmaalen de vrijheid der volken bevordert, . en -onderfleunt. Hij befpeurt er uit, dat dezelve menigmaalen een zeer belangrijk aandeel heeft, aan die gewigtige veranderingen, welke door Vreede en Oorlog worden veroorzaakt; en zij doet hem tevens opmerken, wat zijn Vaderland van hem verwagt, en hoe fcbadelijk hem zeiven, ja voor gehee,1e landen eene onverzaadbaare gewinzucht zij. Voor den .Kunftenaer, die de natuur op eene edele wijzé poogt na te volgen, ten einde proeven van de hoogfte volmaaktheid voort te brengen, om daar mede vermaak cn onderwijs te verfchaifen, is de gefchiedenis eene onmcetelijke fchat van perfoonen en daaden, welken hij afbeelden en verfraaien kan; zij verleent hem tevens over zo veele uitmuntende gedenktekenen zijner kunst — over Schilder- Beeldhouwkunst en meêr anderen , de noodige opheldering; fchenkt vuur en leven aan zijne verbeeldingskracht; en voedfel aan zijn vindingrijk vernuft» De Krijgsman, eindelijk, vindt in de gefchiedenis de veranderingen en verbeteringen zijner kunst; hij ziet daar dis groote helden, die, met verachting van all§ B 3 SSf  ïtak ijk* jheid der gefcfiiedeuisfen, I i s I rai ,| K L ?, I S 1 Is- fS T O T JD B gevaaren, en den dood zelve, voor minne Vorften, eti voor hun Vaderland geftrceden, -en, door hunne bedrevenheid en fchrnnder-heid, over hen.lot van Rijken en Volken -tóflisoht hebben. Maar de gefchiedenis herinnert hem ook, dat de moed en dapperheid niet de eenig-e eigenfchappen zijn', die van hem gevorderd worden; dat, in het midden der oorlogen, vaak' een noodzaaklijk •kfanad, alle deugden , waar door dezelve verdraaglijk kunnen worden gemaakt, zich op eene verhevene wijze kuneen vertoonen■; ert dat het fleehts een valfche roem voor hem is, gevreesd te_worden, wanneer hij niet tevens dè hoogachting en liefde vanalle rechtfehapene menfehen,'zo wel in tijde van Vreedc als. van Oorlog, weete te ver-Wcrvcn. XXVIII. Eene zo uitgebreide nuttigheid uit dc beoefening der gefchiedenis geboren, bewijst genoegzaam hoe nooizaaklijk 'cn-oi.ontbeeriïjk zij is voor iedereen, die over zich ze]ven en andere menfehen wil denken era voorts d;c waereld wil leeren kennen , waar toe hij in zo vcelcrhande betrekkingen {laat. Dc gefchiedenis -is , om zo te fpreeken, Sên* voorraadfehimr van raadflagen en befluiten, welken men dagelijks nobdig heeft; ?.ij leert ons, waarom'de Waereld zich in haare tegenwoordige, niet in eene andere,geteldhcid bevindt; en komt het voor, dat m\ niet in een kinderachtige onwectenheid ilijven , onu'rend het geen voor ónze tijden ïeichied is, ten'einde wij niet alle tijden j.-ar de onze beoordelen. I)*ar wij ook ioor dezelve inzien, dat er in den grond tót zaakejniets, nieuws ia de Waereld voor- valt,,.  GESCHIEDENIS. B$ valt, of fchoon ook andere perfooneri ten tooneele flappen, en de omftandigheden der gebeurenisfen eene andere gedaante rnogen vertoonen; zo hoedt zij ons voor overdrevene verwondering, verbaazirg en ontzetting ■> gebreken van eenen zwakken en bepaalden geest: en zij brengt, hier door ongemeen veel toe, tot de onontbeerlijke rust onzer ziele en van ons leven. B 4 VRAA.  VRAAGEN OVER. DE INLEIDING T Ö T DE GESCHIEDENIS, I. ""^""an waar is dc oorfprong der naaffieh Gefchiedenis en Jflifyrie? II. Bevat dan de gefchiedenis alles, wat gebeurd is? III. Welke gebeurenisfen zijn aanmerkens waardig? IV. Waarop moet men bij de gebeurenisfen voornaamelijk zien % — Waar'uit ontdekt men derzelver waarheid? V. Van welk eene nuttigheid, is dit onderzoek ? — Komt men door de, gefchiedenis altijd tot zekerheid? VI. Wat is dan de gefchiedenis ? — Wat 2ïjn geruchten? - Wat fabelen? VII. Is het genoeg de gebeurenisfen van buiten te kennen?. — Waarom is dit niet genoeg ?. VIII. Wat moet men voornaamelijk doen, om nut te trekken uit de kennis 'der gebeurenisfen. IX. Waar in beftaat het nadenken over de gefchiedenis? X- Waar door bevordert men den gemeen-'  VB. OVER DE INL. TOT DE CESCHIED. »5 ïUeenfchapl ijken arbeid des geheugens en des verftands, met opzicht tot de gefchie-, dems ? XI. Welk eene weetenfchap bewijst gefbadige dienften aan de gefchiedenis? XII. Is 'er ook nog 'zodanig een onontbeerlijk hulpmiddel voor de gefchiedenis ? XIII. Wat is 'er wel noodig op dat het leezen der gefchiedenis van wezenlijke nuttigheid zij ? XIV Welk een famenhang heeft dan onder de gebeurenisfen plaats? XV. Welk een trap van volkomenheid moet dan onze gefchiedkundige weetenfchap ten aanzien der vernaaien bereiken ? — Welk eene keuze moet men omtrend dezelven doen?, XVI. Eene zodanige kennis der gefchiedenis is, indedaad, van zeer veel nut: maar kan men daar in niet nog verder komen \ XVII. Wat moet men doen, om zich eene geleerde kennis der gefchiedenis te. verkrijgen? — Als men geïchied - fchrijver. wil worden moet men dan nog meêr dan dit weeten ? XVIII. Wat tracht men te bekomen als, meri zoo veel werk van de gefchiedenis jmaakt ? — Waar uit ontftaat dit genoegen % XIX. Brengt de kennis der gefchiedenis ook een wezenlijk nut te weeg? XX. Hoe leert men God uit da geichier deiüs kennen? XXI. Dient de gefchiedenis ook daar toe , datons de Christelijke Godsdienst eerwaardig en beminlijk voorkome?- XXII. Welke is de voornaamite kennis, $e wij uit dp gefchiedenis bekomen? — B 5 Wat  46 ra. over de inl. tot de geschied. Wat leert zij ons ten aanzien van de menfehen ? XXIII. Leert men uit de gefchiedenis ook bedachtzaamheid ? XXIV. Moet men zich in de gefchiedenis niet enkel tot het opgeeven van goede daaden bepaalen? — Waarom niet? XXV. Wek een vermogen oefent de gefchiedenis uit over fnoodaarts en deugdzaame menfehen ? — Hoe beneemt zij der ondeugd haare kracht ter verleiding? XXVI. Welk een nut trekt de geleerde uit de gefchiedenis? — Inzonderheid de Wijsgeer, de Dichter, de Redenaar enzv.? XXVIf. Is de gefchiedenis ook niet van een bijzonder belang voor den Vorst? —den Regent? — den Volksvertegenwoordiger? — voor den Onderdaan en Vrijen Burger? — voor den Koopman? — den Kunstenaar? — den Krijgman? XXVIII. Is de gefchiedenis dan niet onontbeerlijk voor iedereen? — en waarom dat? VOO*-  2,7 VOORLOOPIG DENKBEELD VAN DE ALGEMEENE GESCHIEDENIS. H»?2 £ ' • ;v!-31ir--: •' •'*" et is, derhalven, ontwijfelbaar, dfK de gefchiedenis in alle opzichten weetenswaardig is. Maar, daar de merkwaardige voorvallen in dezelve ontelbaar zijn, zO moet men reeds in den aanvang met zich zeiven overeenkomen, hoe verre men zich in dezelve kunne en wille begeeven. Dit hangt, in de eerde plaats, af van onzen /'maak, die ons ook dikmaals veel verdér voert dan wij in den beginne dachten; verder van de levenswijze, die wij omhelzen, en welke de gefchiedenis meer of min noodig heeft; eindelijk ook van de hulpmiddelen., die men noodig heeft, om in derzelver kennis bedreven te worden. II. Met opzicht tot dc gefchiedenis zelve, echter, moet' men, om zich *ekcre bepa'alingen voorteftellcn, het gewigtige en noodzaaklijk-e :van het nuttige, en dit wederom van het aangenaame, wel • weeten te onderfcheiden. Noodzaaklijke berichten uit de gefchiedenis zijn de zodanïgen, zonder dewelken men onmogelijk wél kan oordeelen over de waereld en de de menfehen; en zonder dewefcken men ook niet wel in ftaat is, om in de Hoe verre men in hetleeren dergefchiedenismoetgaan? Onderscheiding , van het nood. zaaklijke, nuttige en aangenaame.  *8 VOORLOOPIG DENKBEELD VAN DE NoodSaaklijkfte kennis der gefchiedenis. Overzicht der geheeie gefchie- 1 rfenis. evatten: Maar men behoort zich daar voor vel te wachten, dat men, door fleehts eene leezer foerten te beoefenen , van deeze 'erdeeling geen misbruik maake. ■ Voor deezen is de Sraatkundige gefchieems meêr belangrijk; voor gecnen de Kerkijke: doch beide deeze foorten van gefchieemsfen hebben zulk eene naauwe betreking op elkander, dat men, om de eene te eöefenen, de andere niet verwaarloozen an. En zo js het met alle de foorten geleen. Zij zijn allen deelen van het zelfde gchaam; naamelijk, van de gefchiedenis des  ALGEMEENE GESCHIEDENIS. 3? menfchelijken geflachts: zij hebben ook eenen beftcndigen invloed op elkander. De verfchillende godsdienfien hebben, dikmaals, aan de Staatkundige gefteldheid dei Maatfchappij eene nieuwe gedaante gegeeven; en , door de wijze van denken , welke zij invoerden, nu dezelve onderfteund, dar wederom door onrustige beweegingen gefchokt. Daar* van daan zijn zij ook dooi de burgerlijke magt, op haare beurt, of befchermd, en aan derzelver oogmerken dienstbaar gemaakt, of veracht en vervolgd geworden. Op dezelfde wijze hebben de weetenfchappen alti d invloed gehad op den Staatkundigen toeftand der menfehen , en hebben inzonderheid over derzelver godsdienst lichi of duisternis verfpreid. De nadeelige gevolgen van onkunde en bijgeloof laaten zich ook niet duidelijker zien, dan door deezen famenhang der gebeurenisfen. Hij, derhalven, die Oechts eene deezer drie foorten van gefchiedenisfen alleen beoefent, zal dezelve niet dan onvolkomen kennen, en niet in ftaat zijn, om op eene juifte wijze over de zaaken te kunnen oordeelen. VIII Niet minder behoort men zich te wachten, om een verkeerd gebruik te maaken van eene andere verdeeling, welke van den tijd is ontleend, en welke men zich, misfehien, verbeeldt het beoefenen der gefchiedenis gemaklijker te maaken. Men verdeelt de gefchiedenis in eene oude en nieuwe: waarvan van de eerde zich uitftrekt, van het begin der waereld tot aan het einde der vierde eeuw na de geboorte van christus, en de laatfte van deezen «ven gemelden tijd tot op den onzen. Of men Gebruik der ver» deeiing van do gefchiedenis in ou.ie en nieuwe.  inhoud der geithiede- S4 VOORLOOPIG DENKBEELD VAN ÖE men fplitst nog het tweede tijdvak in twee1 deelen: in eene gefchiedenis der midden eeuwen, aanvangende met de vijfde en eindigende met de vijftiende eeuw ; en in eenê nieuwere, gejchiedevi), welke die der laatfte driehonderd jaaren bevat. Deeze verdeelingen zijn gegrond op de groote veranderingen ^ welken in de waereld voorgevallen zijn, en ieder deezer tijdvakken van elkander onderfcheiden. Maar deswegen is het niet raadzaam dezelven van elkander aftefcheiden,' wanneer men alleen de nieuwe, of oude gefchiedenis elk op zich zelve beoefent; verkrijgt men fleehts eene gebrekkige, en zelden volkomen bruikbaare kennis van dezelve; • ' IX. Men verbeelde zich hier bii niet, dat het onmogelijk zij tot eene naauwkeurige en meest volkomenè kennis van ieder tijdvak en van iedere foort van leerrijke gebeurenisferf te geraaken. Het is waar, de algemeene" gefchiedenis is in haaren omvang zeer uitgeftrekt: maar alle derzelver tijdvakken zijn niet derwijze met belangrijke gebeurenisfen vervuld, dat ons geheugen daar mede als' overlaaden worde, en wij afgemat geraaken, wanneer wij nog fleehts enkele fchreden hï dezelve gevorderd zijn. Ten naasten bij, gelijk wij op eene algemeene landkaart de geheele oppervlakte der aarde voor ons zien, of fchoon op dezelve fleehts de omtrekken der waerelddeelen en landen, benevens enkele der voomaamfte lieden worden vertoond,— alzo vertoont ons ook de algemeene «-efchiedenis niet dan hoofdzaaklïjk dé groote gebeurenisfen der waereld , benevens dió .veranderingen, welken hec ganfche men- £ch-*  algemeente geschiedenis, trj ffchelijk geflacht betreffen; welken het dui delijk en bevatbaar maaken, waarom tijden . volken en landen zo zeer van elkandei verfchillen; en welken de eeuwen aan elkander verbinden. Daar te boven worden deeze gebeurenisfen niet verhaald met ontwikkeling van bijzonderheden : maar in het groote, en naar orde en famenhang. X. Dus voorgedraagen verfchaft ons de algemeene gefchiedenis een genoegen van den ■eerden rang. Binnen den fnelleii voordgan» van weinig oogenblikken, ziet men in de -zelve Volken en Rijken opkomen en verdwijnen; — met rasfche fchreden ioopt men de verfchillende gedaanten door, welken het menfchelijk geflacht, van zijnen oorfprong af tot op onzen tijd, heeft aangenomen ; — men maakt zich gemeenzaam' met alles, wat voormaals onder de menfehen groot en voortreflijk was; — en, gelijk ^er •geene aangenaamer afwisfeling is uit te denken, zo komt dus ook nergends beter gelegenheid voor,. om menfehen en tijden met elkander te vergelijken en derzelver overi eenkomflen te ontdekken. XI. De nuttigheid der algemeene <*efchiedenis is veel wijder uitgebreid, dan die van eemge andere gefchiedenis. Al het o-een wij te vooren, wegens het verfchillend"nut der gefchiedenis in het algemeen, hebben gezegd, is op dezelve, op eene bijzondere wijze, toepasiijk. Zij is het in 't bijzonder, welke de voerftappen eener Goddelijke Voorzienigheid, die alles beftuurt, ten duidelijkfte aanwijst, daar zij ons den famenhang van alle groote gebeurenisfen der waeKld doet befchouwen. Zij leert ons. den C mensch Ctfrot» gen, *t welk on» de alge. mcene gefch edenis ver« fckali. Haare wezenlij» te nuctijp» ieid.  Orens- paslcnder algeinee. fchiede«is. 34 INHIDIHO TOT DE mensch, op de volkomenflc wijze, kennen, daar zij hem door alle tijden heen volgt, cn het met zekerheid kan bepaalen, wat hij van tijd tot tijd geworden is, en waarom hij geworden is het geen hij is. Maar het is eene nuttigheid, haai-bijzonder eigen, dat zij ons terug houdt van eene partijdige verwondering wegens zekere tijden, volken en perfoonen; en daar tegen wijsheid en deugd in alle oorden en door alle eeuwen heen, op eene gelijke wijze, doet vereeren. Zij verheft den geest tot groote uitzichten en verhevene befpiegelingen, in plaats, dat onze andere bezigheden hem, meestendeels, in eenen engen kring van denkbeelden houden ingefloten. Door haar leert men ook de wezenlijke waarde van de daaden en handelingen der menfehen kennen. Betreffende dc daaden van veele magtige vorften en geduchte veroveraars, die de waereld, vaak, deeden fidderen, is ons, na het vervliegen van zo veele eeuwen, niets dan de blo'ote nagedachtenis overgebleven; wij ontzegoen hen zelfs onze verwondering, wanneer°zij niets uitvoerden dan dc fchrik alomme te verfpreiden: maar nuttige ontdekkingen, wijze wetten, wel geflaagde verbeteringen des \-erftands cn der zeden, welker uitvinders, dikwijls. . onbekend of onbeloond gebleven zijn, blijven, als duurzaame gedenktekenen, beftaan, en trotfecren alle' verwoestingen van den tijd. XII. Deeze gefchiedenis, ondertusfehen, welke men de algemeene gefchiedenis, of de gefchiedenis der waereld noemt, heeft haare grenzen. Daar ontbreekt veel aan, om van dezelve te kunnen zeggen: dat zij zich tot */«  ALGEMEENS GESCHIEDENIS. 35 alle tijden, landen en volken zoude uitftrek' ken. Voor een groot deel des menfchelij; ken geflachts bezitten wij geeue gefchiedenis. De oorzaak hier van is, dat verfcheidene volken, geduurende eenen geruimen tijd, niets bijzonders verricht hebben, ol ook, dat men niets dan hunne krijgszuchtige verrichtingen, en andere veel geruchtmaakende daaden, heeft opgetekend; en alzo niet derzelver ftille vordering in elke foort van volmaaktheid: of wederom, om dat het hen aan gefchiedfchrijvers heeft gemangeld ; of eindelijk, wijl de gedenkfchriften hunner gefchiedenis zijn verloren geraakt. XIII. Eene andere oorzaak van zeer groote gaapingen, in dc algemeene gefchiedenis. ligt in de zeer bef/aaide kennis van den aardkloot, in de vroegere eeuwen. Deeze is niet op eens, maar allengskens ontdekt geworden , en veelen van deszslfs oorden, zelfs, zijn nog maar federt zeer korten tijd bekend. De zeevaart, de koophandel, ver overingen, en de reizen der Christelijke Zendelingen ter uitbreiding van hunnen Godsdienst, hebben de waereld van tijd tot tijd doen kennen. Slechts federt omtrend drie honderd• jaaren kennen wij America, en federt nog veel korter tijd verfcheidene andere landen in andere waereld deolen: En voorzeker zijn ons nog andere oorden geheel onbekend. Men behoort dan, bij iedei tijdvak van de algemeene .gefchiedenis, te weeten, tot hoe verre de aardbol dies tijds is ontdekt geweest. i XIV. De omvang deezer gefchiedenis word; ook nog door de duisterheid en de gaapingen der tijdrekening zeer eng gemaakt. In Ca de ' Van wb» gen de menfehenzeiyen. Van v»e • gen de aardrijkskunde. Van wf gen d« lijdraks».  36 INLEIDING TOT DE 1 Haare gebreken ncemen ' liaare ( nnttigoeidl niet weg. 5 1 J 1 i i 1 i t t é de verst afgelegene tijden ontmoeten ons van enkele volken hier en daar berichten; van andere wederom in het geheel niets. Men vindt merkwaardige gebeurenisfen, van dewelken men niet bepaalen kan in welken tijd zij voorgevallen zijn. Eerst omtrend agthonderd jaaren voor de geboorte van christüs neemt eene onafgebrokene voordloopende, en , bij de algemeene gefchiedenis der bekende waereld, volkomen bruikbaare tijdrekening met de Olijmpiaden, en met de jaaren der bouwing van Rome, eenen aanvang. Van een tijdbeftek derhalven , van omtrend zesduizend jaaren, zo lange 'er lechts eene waereld en menfehen hebben aftaan, bevat naauwlijks de helft eene algemeene gefchiedenis in zich ; dat is te zegden: een verhaal van gelijktijdige en te ianenhangende gebeurenisfen uit' de geheele )ekende waereld. XV. Dan, niettegenftaande deeze gefchiele.nis , derwijze, Hechts ftukwerk is , .en :ene verzameling der verlirooide deelen van :en geheel; zo leevert zij ons, echter, geioeg op ter bereiking van ons oogmerk, iet welk is, den mehsch te leeren kennen, en zij dan in meerder voorbeelden zijner ;elukkige vorderingen , of zijner dwaalin;en; inzonderheid, echter, naar de eerfte chreeden, welken hij in de waereld gedaan leeft. Men moet, ondertusfehen, ook tot n die tijden te rug, waar in men nog geene •Igemeene gefchiedenis, maar Hechts afzonderlijke berichten uit verfcheidene oorden, — ■ebeurenisfen in fabelen ingezwachteld eel onzekers en ongelooflijks — aantreft. Vaat, bijaldien men met de gefchiedenis der  ALGEMEENE GESCHIEDENIS. 37 der waereld niet begint van deeze zwakke fchemering af, van waar eerst allengskens de volle dag aanbreekt en zich in hcllen. glans vertoont, zal men zich verbijsterd vinden door de groote menigte van zaaken , welke zich piotfeling aan ons vertooneii zal. Behalven dat, zo bevatten de eerfte drieduizend jaaren der waereld, onaangezien alle derzelver duifterhcid, den grond der geheele algemeene gefchiedenis; den oorfprong van veele volken en rijken zo wel als van regeringsvormen , wetten, kunften, weetenfchappen en godsdienften. XVI. Daar wij nu den omvang en de grenzen der Algemeene Gefchiedenis kennen, is 'er niets zo noodzaaklijk, dan dat men omzie naar een middel, gefcbikt, om zulk eene menigte van gebeurenisfen, als _geduurende den tijd van bijna zesduizend jaaren zijn voorgevallen, niet alleen gemaklijk te kunnen overzien en in het geheugen te prenten: maar ook derwijze te kunnen behandelen, dat alles tot één punt of de veranderingen in het menfchelijk geflacht voorgevallen, terug worde gebragt. Daar toe zijn zekere afdeelingen en rustplaat/en , welke men in de gefchiedenis moet opzoeken, zeer dienftig. En deeze worden ontleend van de groote gebeurenisfen, welken in de waereld zijn voorgevallen, en van die volken en mannen , welken het grootfte aandeel daar aan gehad hebben. Eene gebeur'enis, welke men daar toe uitzondert heet een Tijdbeftek of Epoque; en de tijd, welke tusfchen twee zulke gebeurenisfen vervlogen is, noemt men eene Tijdruimte ©f Periode. c 3 xvn. Hoe me» de. zelve door af. deelingen leert keunen.  Öefthie denis de lnenfche in dc a! lereerftc' tijden. üaamftc VüJkeö. Aifijricts. 5* ÏNtÊIDING TOT D« XVIL Eenige oogwenken op de Alge* Jmeene Gefchiedenis gefkgeri leeren ons zó* .danige Tijdbeftekken kennen : maar dan moet men de meestbelangrijkften daar van uitkiezen. Gedmarende dé eerfte zeventienhonderd jaaren der waereld bleven zich de menfehen binnen den omtrek eenes deels van Afi'én onthouden ; en daar beftonden nog. geerde Volken, dat is, geene,. door bijzondere taaien , woonplaatfen en burgerlijke fchikkingen, van eikander afgefcheidene, maatfchappijen van menfehen. De huisgezinnen, hier en daar verfprCid woonendè , waren nog niet zeer naauw aan elkander verbonden. De Menfehen vonden eenige der meest fioodzaaklijke kufiften, tot hun onderhoud en gemak uit; zij bezaten fchriften noch geleerdheid 5 hadden echter kennis van God en eenigen Godsdienst, en werden eindelijk , wegens een ten hoogft.cn top geklommen zedenbederf, op agt perfoonen na, door eenen grooten watervloed verdelgd. XVIII. Maar uit dit gering overblijffeï óntftond , omtrend het ze'ventienhonderdfte jaar der waereld een nieuw geflacht van menfehen , het welk zich van langzaamerband in Volkplantingen verdeelde, en uit yifië ook in andere waerelddeelen overging. Onder deezen zien wij het eerst, ftraks na • den jaare jSco, de Jsftjriers ten voorfchijn treeden. Deeze ftichteden een rijk , het welk _ over het grootfte gedeelte van het fcüidljjk Afi'é, ook een tijdlang over Egijptecn een deel van JEthïopiën, héerschte Gedicht door Nimrod en /ssür., buitengemeen tótgebreifl door kik*» en semiramis, was «Et A'j'ijries rijk veele eeuwen na elkande- ïea  ALGEMEENE GESCHIEDENIS. 29 ren geducht voor de nabuurige volken : doch het werd daarop in zich zeiven ontbonden, en men zag daar ui't drie rijken en volken ontdaan, uit dewelken het ook alvoorens, hoofdzaaklijk, was te famen ge* Held geweest, te weeten: het /hfijrifche, Babijlonifche en Medifche; en alle deeze rijken vielen, eindelijk, omtrend vijfhonderd en vijftig jaaren voor de geboorte van c h r i s■rus'geheel onder de magt van den Perfifchen alleehheerfcher cijrus. In den eerden aanvang van dit rijk kregen de afgoderij en fterrenkunde, daar in, haare geboorte; naderhand bloeide daar in zelts de bouwkunst nevens verfcheidene andere kunden : maar de gefchiedenis van dit volk, 't welk eindelijk geheel en al verloren is geraakt, is, voor het meerderdeel, met vernaaien van oorlogen opgevuld. XIX. Omtrend denzelfden tijd wierden, in Afrika, de Egijftenaars beroemd. Ten naastenbij honderd en vijftig jaaren na den zondvloed, meent men, dat menes derzelver eerde koning geweest zij; zij wierden langen tijd beheerscht door veele. kleine, ook voor een gedeelte, buitenlandfche vorden; en eerst met sesostris is hunne ftaat begonnen een magtig en bloeiënd aanzien te verkrijgen. Hunne gefchiedenis begint eigenlijk eerst met p s am mi ti chus eenige zekerheid te bekomen. Zij hebben weinig veroveraars maar, des te meêr wetgeevers, en voor hun land op verfcheidene wijzen ,. weldaadige vorden gehad. Mer vindt bij hen de meeste wijze wetten ; dc meeste weetenfehappen en kunden zijn dooi hen uitgevonden of verbeterd, en zij heb C 4 bei nxartn* t  Israëliten» 3 ' 1 t J J 2 f 1 40 IHlïIDIKj TOT DË-. ben dezelve oyergebragt rot andere volken* maar de uitvindingen, met dewelken zij den Godsdienst hebben opgefnrakt, verftrekken hen het minst van allen ter eere. Na dat hun rijk meêr dan zestienhonderd jaaren had geftsan, geraakten zij onder de overheerfching der Per Jen , en zijn federt dien ujd, beftendig, nu aan dc eene, dan aan de andere vreemde hcerfchappij onderworpen gebleven. Eene fchaduw van dit volkis nog in dc Kopten overig; XX. Tusfchen deeze beide volken kwamen omtrend het twccduizendfïe jaar der waereld de Hebreeuwen oUsrnëliten ten voorIcnijn. abraham, derzelver fhmivader, leefde met zijn gezin in KanaSn, zonder echter eene vaste woonplaats te hebben. Zijne nakemelingfchap, tot een magtig volk opgewasfen, werd, omtrend driehonderd en vijftig jaaren na hem, door moses van het lok der hgtfpteriaaren verlost. Deeze erroote man, hun verloslèr, heirvoercr, weW- --CJ-,JrV°,Klcnvi>er' is ook de oudileVtchiedfchniver der waereld, zonder denwellen ons de vroegfte eeuwen der waereld anbekend zouden zijn. Het door hem meinen waren indedaad, (hunne vaste, woonplaats binnen Rome houdende,) de meesters der waereld; dan: zij zeiven gehoorzaam» Voor» ïaamfte /olken Ier nieuwe gechiede. De R.ttt leiain.  48 INLEIDING TOT Dg zaamden Keizers, die, voor het meerderdeel, niet waardig waren eenen troon te beklimmen; zij vervielen onder het willekeurig ALGEMEENS zoude. Zijne nakomelingen, de Isra'ëüten, bevonden zich omtrend'het einde van dit tijdvak in Egypte. ' DERDE TIJDVAK, i. d. w. Van mozks tot romulus ; of van de ver3*3" losfing der "Isral'liten aft Egypte, tot op de ftichting ww-Rome. Al weder eene gefchiedenis van ; bijkans agthpndcrd jaaren , welke ook zevenhonderd gn*'vijftig jaaren voor de geboorte van jësus chSistus ten einde loopt. Met dit tijdvak bè'flmten de ouden den fabelachtigen tijd der geschiedenis; gelijk .zij ook de, onbekende tjljfj derzelve,, tot aan. het einde van het voorga$ieié tijdvak ,j laaten .voordgaan. — De IsraUitcn ontvingen thans van mozes hunnen godsdienst, .hunne wetten, en hunne zeden. Zij veroverden Kanaan; verkozen zich Koningen,, onder clewelken david en sa» Somo de meest beroemde waren; wierden öor oneenigheid verdeeld in twee Koning§|)tèn,_ dat \'2.n..Juda en Israël En alhoewel zij in afgoderij vervielen, en weinig bij andere volken bekend waren, bleeven zij Eeftendig , de bewaarers eener echte "Goddelijke öpenbaaring_r en zijn deswegen, gelijk ook uit hocflle van andere overoude en geloofwaardige berichten, een zeer aanmerkenswaardig volk gebleven. De Asfyriïrs maakten zeer groote veroveringen: maar onder saudanapalus wierd hun rijk, vernietigd. Sesostris gaf aan Egypte aanzien en eenen bloedenden wclftandwaar in dat rijk zich ook.  waereï.dgeschiedeni S. ÖJ ook oivlcrverfchillènde omwentelingen'/laande hield. De Phoëniciërs, onder dewelken men sanchoni athon^ eender oudfteGefchièdfchrijvers, opmerkt, door geduurigc zeetogten wijd en zijd hekend wordende , vestig* den een' uitgebraden koophandel; en ftichteden verfcheidene volkplantingen , oader dewelken Karthago de; .beroemdfte wierd. Van toen af aan begonnen ook da Grieken, door buitenlanders onderweezen, de overige volken, door de meerdere vermogens van hunnen geest cn hunne bekwaamheid te overtreifen. C e crops ftichtte Aihene.n., weiker Iaatfte Koning c\ddrus voor zijn Vaderland het leven liet. Lycurgus gaf wetten te Sparta; minos in Creta. Orpheus, voórnaamlijk , deed onder de Grieken zachtere zeden ontftaan; gaf hen begrippen van godsdienst, dichtkunst, en verfcheidene andere kunsten. Niet lang na hem zag men onder de Grieken, in klein Afië, de groote dichter homerus ten voorfchijn creeden. Hij bezong de oorlogshelden, door dewelken het Troo:"danfche rijk verwoest was geworden. De Gefchiedenis van deezen oorlog deed hit allereerst eene, eenigzins zekere,,'tijd-rekcnïng geboren worden. Dezelve wierd, echter, nog zekerer, toen aan het einde van die tijdvak de berekening naar Olijmpiaden (van dewelken de ouden den gefchiqdkundigca tijd aanvangen), en met het volgende naar dc foomving van Rome, en de regeering van HABONASsau te Baby ion, ingericht wierci. E ft VX&&-  68 ALGEMEENE VIERDE T IJ D V A K. Van romülüs tot cijrus; of van de flichting van Rome tot op de oprichting van het grco/fPerfisch rijk. j. d. w. Dit tijdvak bevat omtfend twee honderd sïsi— jaaren, en eindigt vijfhonderd en vijftig jaa*446* ren voor de geboorte van chiaistus. De inwooriers van het nieuwgebouwde Rome, bekwamen van nüma hunnen Godsdienst en hunne Wetten; zij breideden ook, onder de aanvoering van verfcheidene koningen, hun «ebied uit door het overwinnen van onder?cheidene nabuurige Volken, — Uit het oude Asfyrifche rijk ontftonden, van tijd tot tijd, drie verfchillende koningrijken; het nieuwe Asfyrifche onder pul; het nieuwe Babylonifche onder nabonassar, en het Medifche gefticht door detoces, wiens opvolgers het Asfyrisch rijk overweldigden. Salmahassa» koning van Asfyrtën, verwoestte, het koningrijk van Israël, en nebucadnesar, koning van Eabel, dat van Juda, Jesaïas en dé meeste overige propheeten der Jooden leerden, en deeden hunne voorspellingen omtrend deezen tijd. De Gefchiedenis 'van Egypte begon, indedaad , federt psammetichus, een' beteren famenhang te verkrijgen: maar dit bloeiend rijk geraakte doof inwendige beroertens en uitwendigen oorlog ten laatften in verval. In dit zelfde tijdvak vielen de Scyten in AJie , gelijk de Celten in Europa, de overige volken door de togten, welken zij geduurig ondernamen , zeer lastig: de woestheid der eerften belettede niet, dat onder hen eenen ana- CHAR»  WAERELDGESCHIEDENIS. 69 charsis wierd gevonden. Dra co en boven al solon, waren de wetgeevers, van het eerst onlangs ontftaane Atheensch 5emeenebcst; zaleucus was dit teLocrië. )e Corintheren bouwden Syracufe; en over "het algemeen onderfcheidden zich thans de Grieken door derzelver vernuft, weetenfchappen, koophandel en zeevaart; door middel van dewelken zij veele volkplantingen en lieden {lichteden. Thales, een der beroemdfte wijzen onder hen, was de eerfte, die,in klein ^yfe', eenen wijsgeerigen aanhang deed ontftaan. Ook dat zelfde land bragt k s o p u s voort, die zo vermaard is geworden door zijne fabelen, V IJ F D E T IJ D V A K. Van cijrus tot alexander, of van de grondvesting der groote Perfifche alleenheerfchappij, tot aan de uitbreiding van het Macedonisch rijk in drie ffaerelddcelen. Wederom een tijdvak van ten naastenbij j. D w> tweehonderd jaaren , het welk driehonderd 3446-en eenige jaaren voor de geboorte van chris 3648. tus ten einde loopt. Met den aanvang van het zelve deed cijrus, die alreeds -het Medisch-Asfyrisch rijk, nevens dat van Lijdiê, onder zijnen fcepter had doen bukken, ook het Babyloni/che daar voor zwichten, en maakte daar door het Perftsch rijk tot het magtigfte der geheele waereld. Zijne nakomelingen veroverden ook nog Egypte, 't E 3 . we&  vd . . A ï, C E fcï S K N E Welk "dlkmaals,. doch te vergcefsch, het juk van den hals poogde te werpen; en zij breideden- ook hun gebied uit over Macedonicn •en een gedeelte van Indien. Maar de Scyten en nog meêr dc Grieken, deeden hunne onderneemingen mislukken. Deeze laatften wederftonden niet alleen xerxes en andere Perfifche koningen , welken hun vaderland Ttanrandeden ; maar hragten zelfs den oorlog tegen hen in het hart van Afi'é over. Ter deeze'r tijd beliegen dc Grieken den hoogllen trap van hunnen luister. Zij zegepraalden 'ender mii.tiades, themistocles eri •verfcheidene andere van hr.nnc veldheeren. Pe ki c l es deed de fchoone kunsten de hoogst mogelijke volkomenheid bereiken. PijTHagoras was de (lichter van eenen aanhang van Wijsgeercn , welke de Italiaanfche wierd genoemd. De wijze socrates droeg züiverer detikbeelden van Godsdienst voor, en wierd tevens de hervormer der zeden. Zijn leerling plato, verbreidde en verfierde door zijne welfprcekenhcid, de leere zijnes meesters. Herod otus wierd de vader der gefchiedenis, en hippocrates die der geneeskunde. De dichtkunst {leegdoor s o r noc l p s, en anderen, tot eene grootere volmaaktheid op. Dan deeze zelfde Grieken verzwakten, weldra,zich zeiven ,door tiwecdragt. en. oorlog; zo dat het phiLïPBsris,^ Koning vaa Macedonicn, zeer gemakiijk ryiel . heia--Jftin hunne vrijheid te beïoovcnv'- MiddetcnvijJ -vernietigden de Rtxmeit/en onder zich de-:koningliikc regeering, En gaven aar. Cotifuls •( tBurgcmeestercn ) en •andere foorten' ttTO .-overheden , de hcogile *tóagtj in huuujcn.llaat, in handen;doch mees: ten-  WASIE LD ge SCHI EDfl NI s. -7.I tentijds onder zeer veele bepaalingen., .Zij ■haalden hunne wetten uit. Griekenland. Müt de lialiaanjchi volken-, voerden zij befte «rijg oorlog , en zegepraalden genoegzaam altijd. Een-deel der -Jooden keerde5 in de eerfte jaaren '.van dit I tijdvak, uit het fiabyloni-, ch rijk, in hun vaderland terug. Aldaar herftelde es dras den Godsdiensten hunne burgerlijke Staatsregeling, welke fiand hield . zej£} ■onder het oppergezag der Perfen. Ook-.omtrend deezen tijd hervormde confusiu.s den Godsdienst in China, wClks gefchiedenis alleen met dit tijdvak eenige zekerheid begint te verkrijgen. ZESDE TIJDVAK. ■' ' - ni j'jirf Vdn a le x and er den Graotep .'jot^ ) je sus christus; of'van de JVk- cedonifche heerfchappij, m de drie ns$ waerelddeelen tot den oorfprong van het Christendom. - ' .n.i'f s(; mi nj .'r/'- r Dit tijdvak bevat omtrend de laatfte drig- j. d. w, honderd jaaren voor c hr i s t us. A LEtX-ïA ft- s64— der, Koning van Macedoniïn veruierfgdjesa83* nu het Perfisch rijk -onder darius cqj&ftm a n n u s ;-breidede zijne veroveringen , -/fry&r deszelfs grenzen, in' Afië uit; hield, dc Grieken in af hanglijkhcid, en-'maakte, tor'!sci&i©u •tijd, hunne.kunften meêr bekend..' J^arztjoên dood n wierd het magtig Macedonische , door «febJMièenigheid'vnn zijne krijgsptfeMlstt;, in ver-föheidene koningrijken -verdeeld; dn nanmerkenswaardigfte daar van warenf44W* 'dotm*r Syrisn en Egypte. In her. laatst./pE 4 noeaid  S^2 A t O E m E r N" "E " noemd rijk onderfcheideden zich de! eerfte Pi OLüMüëN door de befcherrning, welke zij, der geleerdheid en den koophandel bewezen. ■Alle deeze ftaaten vielen, van tijd tot tijd, onder het gezag der Romeinen. Den overi■ gen Grieken, zo in-het eigenlijk Griekenland, als inde eilanden en de volkplantingen, trof het zelfde lot. Ondertusfchen ontbrak het •dit Volk nimmer aan een aantal van voortrefhjke geleerden en beroemde fchrijveren. Aris toteles bragt de Wijsbegeerte, de Dichtkunst en de Welfpreekenheid onder een geregeld leerftelfeU Hij, zeno, epicu» rus, en meer anderen, gaven de gehoorte aan wijsgeerige aanhangen. PoLijBfus wierd het voorbeeld der Gefchiedfchrijveren ; na hierin, in het voorig tijdvak, tucijdidks en x h n o p h o n tot voorgangers gehad te hebben. Veele verpligting had de Wiskunde aan éuclides en a rc himedes. Ook andcre.weetenfchappen bloeiden nog, een tijd lang, onder de Grieken: maar met het verlies van hunne vrijheid geraakten deeze ook in verval. In hunne plaats en naar hun voorbeeld gevormd, fchitterden de Romeinen nu te meêr onder de overige volken. In dit tijdvak voleindeden zij de verovering van Italièn; overwonnen hanmcal, en verwoesteden Carthago; floegen de Cimberen en Teutonen terug, en wierden eindelijk meesters 1 van alle aanzienlijke rijken en ftaaten in de drie toen bekende waereludeelen. Alleen de - Parthen, welken onder arsaces een magtig rijk in Jfiè gefticht hadden, konden door de Romeinen niet overwonnen worden. —Maar nu rees ook de tweedragt onder de Romeinen tap. Hunne grooten twisteden met elkander . . ove.v  wa ereldgeschiedenis. 73 over de beheerfching des rijks. Sijlla en marius, pompejus en caesar voerden ten dien aanzien, burgers tegen burgers ten krijge. Te vergeefs poogde cato en bru« tus hun Vaderland te redden. Octaviakus wierd, na zijne zegepraal over het heir van antonius, meester van het rijk, en bekwam den naam van augustus. Middelerwijl hadden de Romeinen, federt emnius, zich den goeden fmaak der Grieken in de fchoone kunsten en weetenfehappen, eigen gemaakt. Deeze bloeide, aan het einde van dit .tijdvak, nergends alzo gelijk bij hen. lucretius, caesar, cicero, sal- eustius, virgilius, horatius en andere hunner uitmuntende vernuften, vergoededen, eenigermaate, den vaderlande het verlies van deszelfs vrijheid en deugd. No» waren de Joodcn ook aanmerkenswaardig. Uit de Perfijche onder de Macedonifche en Syrifche overheerfching gevallen, verkregen zij hunne onafhanglijkheid weder onder de aanvoering der Maccabecn: doch hunne onderlinge verdeeldheden bragten hen weder onder het jok der Romeinen. De overzetting hunner Heilige Boeken in de Griekfche' taal, maakte hunnen Godsdienst meer algemeen bekend. E 5 . TWEE-  Jaaren na de geboortevan J C. 1—4C0. TWEEDE HOOFDDEEL ■ ,( .) D E ft algemeene WA erelb geschiedenis. ÏM ?d [i0-u d e GESCHIEDENIS SEDERT DE GEBOORTE van J E S ü S CHRISTUS. EERSTE TIJDVAK. Van jesus christus tot aan theodosius en de groote Volksverhuizing; of van de Grondvesting van het Christendom, tot aan de verdeeling des Romeinfchen Rijks; deszelfs ondergang in het IVesten; en de oprichting der nieuwe Rijken. Dit tijdvak,van iets meêr dan vierhonderd jaaren, neemt zijnen aanvang met de geboorte van jesus christus, Gods Zoon, die de (lichter was van den Christelijken Godsdienst en het menschlijk geflacht van deszelfs zonden verloste. Driehonderd jaaren na hem , wierd deeze, dikmaals vervolgde en aireede wijd en zijd uitgebreide Godsdienst, dc heerfchende in het Romeinfche rijk: maar ontaarte, echter, weldra, door de bijgeloovig• r 5 yt heid  ALGEMEENE WAERELDGESCHIEDENIS. 75 lieid van deszelfs,belijderen , van .zijne eerfte eenvouwigheid. Valfche of dwaalende leeraars poogden denzelven al vr.ocg te vervalfchen; dj eet en en' Monniken wilden veel meêr .doen dan hij gebood; zijne Leeraars wierden al rasch hcerschzuchtig en vervolgziek', biet Romein fche rijk, deszelfs,,.zetel,' verloor zijnen luister na a u g us t u s, Deszelfs onwaardige keizers; de alle verbeelding te boven gaande magt van deszelfs. krijgslieden s herhaalde omwentelingsn , en, andere inwendige gebreken, verzwakten hetzelve zodaniger wijze, dat de uitmuntende begaafdheden van eenen vespasianus, titus, hadrianus, trajanus; antonius en diocletianus, niet vermogend waren , om hetzelve op vaste gronden wedqr te herftellen. Constantinus, die den Christelijken Godsdienst omhelsd had, en julianus,, hielden het rijk nog al eenigszinsïn aanzien: maar deszelfs ftaatsregeliHjg -was in den grond bedorven: van daar verhaastede de deeling van het zelve, in een Oostersch en JVeslersch Keizerrijk, welke door theodosius ten uitvoer wierd gebragt, den val van beiden. De roem van geleerdheid bleef den Romeinen cn Grieken nog beftendig bij. De beide pli ni/us sen, seneca, quintilianus, tacitus, PLUTARCHus,enzo veele anderen ,• planteden dezelve, inzonderheid onder de Romeinen, voort; vau langzamerhand breidede zij zich ook' onder de Christenen uit, die zich op eenen tertullianus p origenes, , e u s e b i u.s ,»i,ëjB.ONiMus, en anderen, {ils voortrqflijke Schrijvers, konden bcr befcherming aan de weetenfchappen te verleenen. De Franfche Prinfen van den ftam van carlovingius wederftonden hen met eenig goed gevolg. Onder befcherming van eenige hunner, voerde bonifacius het Christendom in een gedeelte -van Duitschland in. Zij waren het, die het rijk der Longobarden verwoesteden, en, door hunnen bijftand, den Roomfchen Bisfchop, onder hunne opperheerfchapplj, in het bezit ftelden van een zeer belangrijk gedeelte van Italiên. De Griekfche keizers verloren, behalven deezé landen, ook Rome. Hun Rijk wierd niet minder gefehókt door den twist over de vereering der beelden dan door deszelfs buitenlandfche vijanden. De geleerdheid en het Christendom lagen diep vervallen, offchoon het laatfte tot een kunstmaatig leerftelfel was opgetrokken geworden. VIERDE TIJDVAK. Van karel beh grooten, tot Op gregoriüs den Zevenden, en godfried van bouillon ; of van den oorfprong van het WesterschRomeinschiTe/zem/^ der Franken, tot aan de vodkomene vestiging van het Pauslijk rijk, of den aanvang der Kruistogten. Dit tijdvak bevat, ten naasten bij, driehonderd jaaren. In het begin van dit tijdperk ftond het Franfche 'rijk, onder dé regeering van karel den ' Grooten , in deszelfs fchoonften bloei. Deeze Vorst Jiteersehtë over Frankrijk en te Nederlanden; over  8o ALOKMKKNB over een gedeelte van Spanjen; het bovendrte en middelfte van Italiën; over het grootfte gedeelte van Duitschland eri over een gedeelte van het tegenwoordig Hongarijën. Hij bedwong de Saxers en dwong hen tot de aanneeming van het Christendom. De Romeinen riepen hem ten laatften tot Keizer uit. Voor zo ver de geest en gefteldheid dier tijden toeliet bragt hij zelfs den godsdienst en der weetenfchappen veele voordeden toe. Onder zijne opvolgers wierd dit groote rijk verdeeld, gefchokt en verzwakt. Frankrijk, Duitschland en Italiën wierden afzonderlijke Rijken; wordende aan het laatstgenoemde da keizerlijke waardigheid gehecht. Duitschland bekwam, door bezorging van hendrik den Eerften of den Vogelaar, eene betere Staats - inrichting; en otto de Groote vereenigde wederom Italiën en de keizerlijke kroon met dit rijk. Beiden verlosten zij ook Duitschland van de verwoestingen der Hongaaren, welke niet lang geleden Pannoviën hadden ingenomen, en zich kort daar na door hunnen Koning stephasnus tot het Christendom lieten overbrengen. "Ook beiden die gezegde Vorsten begonnen ten gelijken- tijde de Slavonifche volken in Duitschland te ovenvinnen, en tot het Christendom te brengen. De Slaven, in het algemeen genomen, hebben den oorfprong gegeeven aan het Pooisch en Rus ft scn. Rijk , na dat zij in het voorig tijdvak het koningrijk Boheemen en andere ftaaten gegrondvest hadden. De Noormannen oncrusteden thans veele Europifche landen en maakten veroveringen in Frankrijk, Engeland en Italiën. In hun vaderland kwamen, het een na het ander, het  WAERELDGESCHIEDBNlS. 8l het Zwedfche, Deenfche en Noorweegfchs rijk ten voorfchijn. liet Kalifaat, of de heerfchappij der Kalifs, wierd, door verdeelingen en innerlijke onrusten, verzwakt;-inzonderheid door deszelfs gehuurde krijgsbenden, de Turken, welke thans een eigen rijk ftich. teden en de grenzen van het Qriekfche keizerrijk zeer naauw tot elkander drongen. ■ Geduurende alle deeze veranderingen beftond 'er nog een klein overfchot van geleerdheid onder de Christelijke Geeftelijkhcid, welke rijklijk voorzien was vanChronijkfchrijversdnzonderheid Frankisch - Duitfche en Griek/che; doch verre wonnen het de Arabieren ten aanzien der weetenfchappen. — Bijgeloovigè plegtigheden namen thans al meêr en meêr de plaats in van het Christendom, het welk ook nu geheel en al van de voorfchriftcn en uitfpraaken der Geestlijkheid afhing. Bij zulk eene gefteldheid van het Chistelijk Europa, vonden de liisfchoppen (Patria-chen~) van Romen, die thans alleen Paus (PapaJ genoemd wierden, weinig beletfelcn, om zich tot hceren van dit waerelddeel optewerpen.. Dit groot ontwerp, waar aan verfcheidene eeuwen achteréén was gearbeid geworden, wierd door gregorius den zevenden tot ftand gebragt. F VIJF  8a ALGEMEENE V IJ F D E T IJ D V A K. Van GREGORIUS DEN ZEVENDEN en GODFRIED VAN BOUILLON tOt COLÜMBÜS en LUTHER; of van den aanvang der Pauslijke willekeurige regeering en der kruistogten, tot aan de ontdekking der nieuwe waereld; den val van het Pauslijk gezag, en de herftelling der weetenfchappen in Europa. Dit tijdvak bevat een weinig meêr dan een getal van vier honderd jaaren. Thans vertoonde zich het nieuwe rijk der Paufen, voor het oog der Christenen, in deszelfs geducht vermogen. Zij plaatften Koningen'op den throon en bonsden hen daar weder af; fchreven den Christenen voor, wat zij te denken en te gelooven zouden hebben; vervolgden en verdrukten bijna alles, wat zich tegenhun willekeurig gezag verzettede, in 't bijzonder de Walden fen, Wiklefiten en Uusfuen; lagen bijna geheel Europa, in den 'naam van den Godsdienst, fchattingen op, en fielden zich in het bezit deezer voorrechten door de invoering van het Tausfelijlt recht; de Inquifttie ; door oorlogen te^en de Ketters ; door den ban; door benden van Monniken, en eene meenigte van andere middelen. Maar reeds in het midden van dit tijdperk wierd hun «rezag aan het wankelen gebragt, deels door hunne eigene onvoorzichtige wijze van doendeels door den wederftand. welken hen eenige Vorsten boden; door talrijke, in godsdienstige begrippen, verfchillende partijen, en door  WAER-E LDGESCHI EDENIS. 3j door Kerkvergaderingen, welke moeds genoeg bezaten, om zich tegen hen te verzetten. Zij bragten daar aan,vervolgens , ook veel toe door de Htidenfche Volken tot het Christendom te brengen of te dwingen, en daar door de paaien hunnes rijksgebieds wijder uittezetten. Met de geboorte der fchoolfche Godgeleerdheid, door dewelke men aan den Godsdienst de gedaante eener weetenfchap wilde geeven, en met de oprichting van Hooge Schooien,: welke onder allerlei foort van menfehen kundigheden begonnen uittebreiden, wisten dePausfen behendiglijk hun voordeel te doen. 'Zij predikten, bragten aan den gang, en onderhielden, de Kruis-togten, of krijgszuchtige onderneemingen tegen de Arabieren en Turken, welke hun aanzien zeer bevorderden : doch aan Europa ontzaglijke fchade toebragten; offchoon dezelve ook veele merkwaardige en eenige nuttige Veranderingen ten gevolge mogten hebben. Met dit halfgeestelijk, half - waereldlijk rijk Honden, belangshalven, de meeste Koningrijken van Europa in verbindtenis; welke, genoegzaam altijd moetende zwichten, wanneer zij met' het zelve eenige verfchilïen hadden, wc\\ door hetzelve van veele hunner fchoonfta rechten, zagen bcrooven. Duitschland, het welk tot hier toe Saxifche en Frankifche Hertogen tot Keizers had gehad, wierd nu door Schwabifche, ITabsburgfche en andere Vorsten geregeerd; wierd een Keurvorstendom (JVahlreich~) ; bleef beroerd door openbaare onveiligheid, en bekwam Keurvorsten ; doch verloor Zwitferland, het welk in eenen vrijen ftaat herfchaF a pea  ?4 ALGEMEEN» pen wierd. De nakomelingen der IVester- Gothen in Spanjen, die zich rot hier toe in verfcheidene kleine Koningrijken tegen de Arabieren hadden Maande gehouden, maakten nu aan derzelver heerfchappij, in hun Vaderhnd, een einde, en geheel Spanjen wierd een Christelijk rijk. Siciliën en Portugal wierden in Koningrijken hervormd. Denemarken, 'Noorwegen en Zweeden wierden tot één Koningrijk vereenigd. Venetiln en Genua bloeiden thans door eenen zeer uitgebreiden koophandel 'ter zee. Maar het Griekfche Keizerrijk, het welk reeds lang gezieltoogd had, wierd nu volkomen vernietigd door de Oswannifche Turken , welke hunne overwinningen uit klein Afië in Europa overbragten. Van den anderen kant wierden verfcheidene Koningrijken, onder dewelken dat der Kalifshct meest aanmerkenswaardige was, door de Ü'7(?^o//c,^veroveraars,onderDEGEiVGis,of gen» r;is khan en ïiMURof tamerlan, ten onderfte boven geworpen. Doch de ondergang van het Griekfche Keizerrijk voerde een aantal Griekfche vlugtelingen , en met hun den goeden fmaak voor de weetenfchappen, weder naar het westen. . De Boekdrukkunst, omtrend deezén tijd uitgevonden , bevorderde den bloei der1 herleevende weetenfchappen ongemeen. Op. het einde van dit tijdvak -werd een nieuw waerelddeel, Amerika, door christoffel columbus ontdekt: Kompas en Buskruid, welke beiden nog niet zeer lang geleden waren uitgevonden,'bragten niet weinig toe tot het ontdekken en verrj /eren van dit waerelddeel. Eindelijk verbond de ontdekkende geest der Europeërert de vier waerelddcèlen met elkander. ZES*  waerelboïs chiedssis. t$ ZESDE T IJ D V A K. Van columbus «wluther, of van de ontdekking der nieuwe waereld, en van de verbeteringen in den Godsdienst (de Reformatie) en de geleerdheid, tot op onze tijden. Dit Tijdvak bevat eene gefchiedenis van tweehonderd en vijftig jaaren. Het nieuwHngs , door c o l u m b u s, ontdekt Amerika veffchafte den Europeèren eene aanwinst van kennis, koopwaaren, en rijkdommen ; het gaf hen gelegenheid tot het vestigen van volkplantingen: maar zij vonden ook in dat alles de bron tot veele oorlogen. De Spanjaarden en Portugeezen, welke zich het eerst daar in nederfloegen, en de volken van dat waerelddeel tot de omhelzing van het Christendom dwongen, — wierden wederom genoodzaakt daar van een gedeelte afteflaan aan de Engelfchen en Franfchen. Omtrend ' denzelfden tijd wierd ook door de Portugeej zen eenen zeer gewigtigen handel op de Oostindien geopend; welke hen, echter , in *t vervolg, door de Nederlanderen, de Engelfchen en Franfchen, grootendeels, is ontweldigd geworden. Maar de Godsdienst en de weetenfchappen ondergingen in Europa eene nog veel gewigtiger verandering. Het is waar, eenigzins waren zij reeds herfteld geworden, en door de poogingen van erasmus en anderen begonnen zij eenen gelukkigen opgang te maaken: maar hen ontbrak nog de vrijheid van denken, van dewelke de Christenen, F 3 door  86 ALGEMEENE door willekeurig gezag, in den naam van den Godsdienst zelve, zo lang waren beroofd geworden, luthkr, en naast hem z w i nglius en milan chton, verfchafte hen deeze vrijheid. Door hunne vereenigde pobgingen leerde de Christenen hunne oude rechten, en de oorfpronglijke gedaante van hunnen Godsdienst, herkennen en gebruiken. Een groot deel van Duitschland en Zwitfcherland', geheel Zweeden, Denemarken en Engeland wierp het Pauslijk juk van de fchouderen. In veele andere landen werkte die zelfde gees: der hervorming op eene krachtige wijze^, en de Roomfche Bisfchop behield fleehts het overig gedeelte zijner onderdaanen door vervolgingen, door doodltraffen en door oorlogen. Hierop verdeelden zich de westerfche Chris* tenen in twee kerken, de Roomfche en Protestanjche. Onder de befchermihg dernieuwherborene vrijheid traden nu veele kleine Godsdienst-genootfehappen ten voorfchijn; zij zelve wierd misbruikt ter openlijke beftrijding van het Christendom: des te grooter voordellen, echter, bragt zij aan voor de verbetering van het Christelijk geloofvoor dezeden der bedienaaren van den uiterlijken Godsdienst; voor den uiterlijken Godsdienst zelve, en op de geheele denkwijze en de zeden der menfehen in het algemeen. Door deeze groote omwenteling verkregen de weetenfchappen eene nieuwe volkomenheid. Men maakte gebruik van al het goede der Criekfche en Romein fche fchrij veren; opende nieuwe wegen voor het menschlijk verfland; leerde de natuur, beter dan te vooren, kennen ; en onder de Pretestanten wierd, meestendeels on-  Vf aereldgeschiedenis. 8? ongehinderd, het waare, fchoone en nuttige van alles opgedolven. De wijsbegeerte, inzonderheid , verhief zich, ( van het midden deezes tijdvaks ) door het vernuft van eenen baco, descartes, GROTtUS, puffen d OR f , thomasius, leibnits en wolf, tot eene edele,en voor het algemeen nuttige, vrijheid. Duitschland, het welk voor het overig gedeelte van Europa, den grond lag tot deeze algemeene verlichting, en in dezelve het voorbeeld gaf, verkreeg nu, door den vreedeop het vaste land, inwendige rust; nam zachtere zeden aan, offchoon het oorlogzuchtig bleeve; bevestigde zijne Staatsregeling door den Westphaalfchen vreede; had, federt k a r e l den Vijfden, groote Vorsten, Staatsmannen, Veldheeren en Schrijvers; deed, fchoon laat, aan zijne nabuurön zijne ganfche fterkte kennen; middelerwijl, dat het ook derzelver zeden en gewoonten,op eene believende wijze, begon natevolgen;en evenaarde* hen eindelijk ook inde fchoone kunsten en werken van vernuft. De Vereenigde Nederlanden fchuddeden, voor altijd, het juk der opperheertchappije af, en verhieven zich door vrijheid en koophandel tot een zeer aanzienlijk Gemeenebest. Frankrijk. Duitschlands gevaarlijklTe nabuur, wierd, fints henrik den Vierden enlo de wijk den Veertienden, bloeiënd. Daartegen verzwakte Span/en buitengemeen : het dwong Portugal tot onderwerping; doch verloor 'hetzelve, weldra, weder. De Engelfchen, lagen onder de regeering van elizabeth, den grond tot den ^uitgebreidflen koophandel; de rijkdommen en de veroveringen, welken tot heden toe F 4 heb-  S8 ALGEMEENE ivaereldgeschiedenis. . hebben voordgeduurd (*). Zweeden fcheidde zich van Denemarken en Noorwegen geheel en al af; gustaaf adolf en kakel de Twaalfde maakten het zelve geducht en zegevierend. Na het verloop van veele eeuwen rees nu ook het Rusfisch rijk ten voorfchijn, daar het van peter den Grooten wetten, kunsten, weetenfchappen en zeden, ja als het ware een nieuw volk bekwam. Te gelijker tijd wierden twee nieuwe Koningrijken opgericht ; dat van Pruisfen en Sardiniè'n', en een oud, te weeten: dat der beide Siciliè'n, wierd vernieuwd. Op één volgende verbonden onder alle deeze Christelijke rijken en Staaten; de groote krijgsheïren, welke zij in vreedenstijd, op den been hielden; hunne oorlogen in de vier waerelddeelen, en hunne ijver, om den koophandel te doen bloeien, onderfcheideden ook dit tijdvak van alle anderen. Omtrend deezen tijd wierd ook het rijk van den Grooten Mogol in de Oostindiën, gelijk ook het derde Perft/che, gefticht. De 'Turken maakten nieuwe veroveringen; aan dewelken echter de Hungaaren en Rus/en grenspaalen ftelden. China geraakte onder de overheerfching der Mantcheuou • Tartaaren. Van tijd tot tijd wierd de waereld doorbézendingen, zee- en land-reizen, meêr en meêr ontdekt, befchaafd en gebruikt. De Europeen wierden vei nuftiger en rijker dan hunne voorvaderen; zij bleven hen, echter, in deu^éten en ondeugden gelijkvormig. C*") M*n moet (in aarrnerkin? neemen. dat de Schrijver decz-s Werks, bet zelve gefchreven hee.'t vóór d«t frankrijk zirh met de, tegen Engeland opgeftaane, Ketrd-dmtriktanfche gewesten verbonden hid. ÏRANSCHE VERTAAL. ER.  KÖttf BEGRIP D ER ALGEMEENE GESCHIE DENIS* O F INLEIDING TOT DEZELVE* OORSPRONGELIJK OPGESTELD 5.D O O R HILMAR CURASj EN OP NIEUW BEARBEID HN TEN GEBRUIK DfiE SCHOOLEN GESCHIKT GEMAAKT , BOOR JÖHAN MATTHIAS SCHRÖCKj VAN WEGEN Da BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMÉÉN, naar de .vijfde uitgaave tlT HET HOOGDUITSCH VERTAALÜi tweede stuk jen. te L E Tb E N, DEVENTER en UTRECHT, lij D. du MORTIER, en ZOON, J. H. de LANGE, en G. T. van PADDENBURG en ZOON. M d c c c,   BERICHT. ~Toen, in het afgeloopen jaar, het eerfte Stukjen van dit Kort Begrip der algemeene Gefchiedenis, naar curas en schrock, ^oor de Bataaffche Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen , werd in het licht gegeeven, gaf dezelve ook tevens bericht, op -welk eens wijze dat -werk vertaald werd. Thans verfchijnt het Tweede Stukjen dier vertaaling, en de Maatfchappij, zich herinnerende wat zij toenmaals gemeld heeft, acht het onnoodig daar omtrend iets meerder te zeggen: zuU lende het voor den Leezer genoeg zijn, dat hij l/veete: dat deeze twee §tukjsns nog van een derde, cn tevens het laatfle, gevolgd zullen worden: wanneer dit Kort Begrip, volgens feet beraamd ontwerp, volledig zal zijn. Out-  3 E R I C II T. Ontvang dan, waarde Leezer! ook dit tweedt Stukjen met hetzelfde genoegen, ah men gemerkt heeft, dat het eerfte ontvangen is. Men zal als dan zijné moeite, aan dit werk hefteed, rijklijk beloond achten. Arufteldam den 3often van Hooimaand 1800. Öp iast der Maatfchapplje',  Algemeene GESCHIEDENIS der vVAERELDi EERSTE HOOFDDEEL. be geschiedenis voor de geboorte van christus. EERSTE TIJDVAK. Pan adaM tot noach, rf van de Schep* ping tot aan den Zondvloed» jaaren der waereld 1—1656. Foor de ge* boorte van christus 3984—2328* ï. O mtfehd vierduizend jaaren voor de geboorte van christus fchiep God onze waereld. In het bellek van zes dagen bragt hij het licht, de lucht, de vaste aarde en de zee; planten en boonien, benevens allerleië foorten van dieren, ten voorfchijn; insgelijks de zon, de maan en de Herren, welken hij beitemde, om de aarde te verlichten en derzelver vrugtbaarheid te bevorderen. Hij fchiep alles, wat 'er is, door zijne oneindige magt en wijsheid, en, ge~ volglijk, ovcreehkomftig met zijne oogmerken, welke tot in eeuwigheid de voorwerIL Stuk. ' A P«» Schepping der waereld,  è ALGEMEÉNË GESCHIEDENIS J. <3. W, t—1656. *n der ïae'n- Csfcen. Pe men flfchen zon pen zljri van het onderzoek en de verwon^ dering der verftahdigen. H. Na dat God de aarde ter bewooriing en ten gebruik bekwaam had gemaakt, plaatste hij op dezelve den mensch, tot haaren voornaamften bewooner en heer; zijnde, onder alle de leevende fcheplelen, de eenige met reden en vrijheid begiftigd. Adam en eva, de eerfte menfehen, wierden door hem in den uitmuntendften toeftand gefchapen, derwijze 4 dat zij door wijsheid en deugd, eenigermaate, naar hem geleeken; onfterflijk waren naar ziel en ligchaam, en tevens' het vrij, mits verftandig, gebruik bekwamen van alle de Voordbrengfelen der aarde. In deezen toeftand konden en moesten zij de verheerlijking van God, en, in verband met dezelve, hunne éigene gelukzaligheid, onafgebroken, bevorderen. God had hun geheele leven tot de uitwendige' verëering van zijne Volmaaktheden kunnen eifchen, dan hij wilde fleehts, dat zij zich op eenen enkelen dag in' de week daar toe zouden bepaale'n, ten einde de overigen aan den arbeid, ter vervulling van gemeenfehaplijke behoeften, te kunnen befteeden. ÏIL Maar, weldra beroofden zij zich zel■ ven van deeze oorfpronglijke volkomenheid. God had hun beiden eene der fchoonfte oorden van Afië, ten verblijfplaatfc aangewezen. Dezelve wierd, naderhand, het Paradijs genoemd, en was, mogelijk, in het tegenwoordig Perfiè'n gelegen. Offchoon God hüh de zwaarfte bevelen, ter beproeving van hunne gehoorzaamheid, had kunnen opleggen, gaf hij hun , echter, een S«ertgemaklijk te onderhouden gebod; dit naa-  DER WAERELD. S haamelij k: dat zij, onder een' verbaazende overvloed van voortreflijke boomvrugten fleehts van eene enkele niet zouden eeten Maar zij lieten zich, al te onbedacht a verlei den tot ongehoorzaamheid, en waren ligt zinnig en ondankbaar genoeg, omdat geboc te overtreederi. IV. Daar door veranderde hun geheel toeftand. De eerfte zonde bragt bij het eene heblijkheid voord, om 'er meerdere t< bedrijven; onordenlijke begeerten reezen ir hen op; zij wierden fterflijk, en God kon digde hun aan, dat hun leven vol zou zïji van moeilijkheden. Zij moesten, daarop het Paradijs verlaaten: maar hunne ongeluk kige val beroofde ook alle hunne nakomelingen van de hun toegedachte voorrech ten. . V.(In deezen treurigen toeftand liet God. echter, niet na voor de menfehen te zorgen; hij gaf hun voorfchriften voor hun gedrag, en dë hoop op wederherftelling; alhoewel zij, over het algemeen genomen, de kennis van God en hunne pligten niet geheel verloren hadden. Vermoedelijk leer: de hij hen hem offeranden toebrengen van de vrugten der aarde, en voornaamelijk van geflagte dieren, wier dood hun een krachtig ipreèkend beeld was van de ftraffe^ welke zij door hunne zonde verdiend hadden. Kaïn en abel waren hunne eerfte zooneri. De. eerstgenoemde bragt zijnen broeder om het leven, ter oorzaake, dat God betoond had in deszelfs offer meêr welbehagen te hebben, dan in het zijne: zoo gemaklijk was de overgang van de eerfte A a' ©as 1 J- d- w. I—IÓ36V I f l Gevolgen : daar, van. l t dienst en voord., planting der mea» fcUen.  ALGEMEENE GESCIII E D EN 13 j. 6. w. J—1656. Hun lanf leven en fcunne be«igbeden. Zij ver feasieren. ongehoorzaamheid aan God tot de affchuw* Iijkfte misdaad. VI. Uitërmaate fterk vermenigvuldigden nu de menfehen in J/të. Zij leefden ook, voor een gedeelte, tot omtrend negenhonderd en meerder jaaren, waar toe de goede gefteldheid der lucht, de eetr?ouwigheid van hun voedfel, hunne maatfgheid, en, boven alles, de bijzondere voorzorg van God, veel toebragten. Hunne voornaame bezigheden waren de akkerbouw en de t. veefokkerij. Vervolgens begonnen zij ook eenige kun£teu, tot gemak , en vergenoeginge des levensV, uittevindeti: van *s gelijken de werktuiglijke toonkunst, cn de kunst, om bergftofTen (tnetaalen^y te bereiden, Zij bouwden de eerfte fteden; veelen hunner waren zwervende Herders, die geene vaste verblijfplaatfen hielden: maar met hun vee on> der tenten woonden. De hoofden der huisgezinnen bewaarden de orde, en handhaafden de" gerechtigheid met vaderlijk gezag. Vil Maar weldra begonnen de menfehen te ont'aarten, op eene wijze, welke voor geene verbetering vatbaar was. Zij vergaten God, en, achtende zich fleehts in de waereld te zijn ter .bevrediging van hunne ongeregelde driften, begingen zij ontelbaare gewelddaadighcdenjegens elkander. Die, onder de afftammelingen -van adam, welken zich tot hier toe door hunne godvrucht hadden onderfcheiden, wierden zclvcn verleid en bedorven door de overigen Te vergeefs gaf God hun eenen langen tijd, om zich te verbeteren; te vergeefs vermaande en waarfchuwde hij hen Hij befloot, derhalven, sjet uitzondering van eenige weinigen, die? zij- \  DER WAERELD. s zijne getrouwe verëcrcrs gebleven waren. alle menfehen te verdelgen. VIII, Deeze bevoorrechte menfehen waren noach, zijn drie zoonen , zijne vrouw en de vrouwen zijner zoonen. God beval noach hetv vervaardigen van een groot fchip, in het welk hij niet de zijnen, en met eenige paaren van alle foorten van dieren , veilig bewaard konde blijven in den buitengewoonen watervloed, welke hij over de aarde wilde doen komen. Noach gehoorzaamde; en alle de menfehen, en al het gedierte, dat zich buiten het fchip bevond, verlooren het leven in die buitengewoons overftrooming, welke men gewoon is den zondvloed te noemen. VRAAGEN Betreffende het eer/ie tijdvak der algemet» ne Gefchiedenis. I. Wanneer en in welk eene orde is^deeze waereld gefchapen? II. Wanneer wierden de menfehen gefchapen? — Welke vermogens ontvingen zij van God boven andere fchepfelenV •-— Waar in beftond, over het algemeen, hunne volmaaktheid ? » HL Bleeven de menfehen in deezen gelukkigen toeftand? — Door wiens fchuld en op welk eene wijze verlooren zij hunne Dnfchuld? JLV» Welke waren de droevige gevolgen A 3 hun- J. d. W. I—165S- En komen bijna allen om. J- d. W. I—16ÖS.  J. d. W. t—165Ó. J ALGEMEENS GESCHIEDENIS hunner eerfte zonde, voor- hun en jhunne nakomelingen? V. Trok zich God deeze ongelukkige menfehen aan? — cn hoe? — Hoe gedroegen zich hunne eerfte zoonen ? VI. Welke waren de oorzaaken van het lang leven der menfehen van de eerfte waereld? — Welk waren hunne levenswijzen? — Vonden zij ook eenige kunsten uit? — Wie regeerde hen? VIL Hoe kwam het, dat de menfehen, van tijd tot tijd, tot de groptfte godloosheid Vervielen? — VIII. Hoé wierden zij eindelijk door God geftraft? — Welke menfehen wierden in 'den zondvloed behouden?.  DER WAERELD. 7 l v 1 ' 1 ' i- GEMENGDE AANMERKINGEN over de gefchiedenis van het eerfte tijdvak* 1, De menfehen vertoonden zich van den beginne af aan zoodanig, als zij in het vervolg <] altijd zouden zijn: — vatbaar voor groote n volmaaktheden: maar ook zeer geneigd, omd zich te laaten overheerfchen door hunne t zinlijke neigingen en driften; God en hunne pligten te vergeeten, en over het algemeen niet dan zeer - fpade voor de belangen van hunnen geest te, zorgen; — gefchikt, om hunne genietingen te vermenigvuldigen en verfchillend te maaken; vaardiger in het naarvolgen van het kwaade , dan van het goede; dikmaals vijandig jegens elkander, zoo dra hartstogten en eigenbelang hen verleidden; —alhoewel niet ih hun gansch geflacht, zonder alle uitzondering, tot in het verlies vaa alle deugdzaame gewaarwordingen , bedor-* ven.—De mensch bleef een voortreflijk ichepfel van God, *t welk niet geheel ongelukkig kan zijn, dan door zijn eigen fchuld. 2. Het lang leven deezer eerfte menfehen | had meêr dan één voordeel. Door middel' daar van kon de gewigtigfte kennis van God: en de menfehen het gemaklijkst bewaard, en met de minste yervalfing uitgebreid worden ; vooral daar de fchrijfkunst toen ter tijd nog niet uitgevonden was. Tevens leerde bet den menfehen, dat zij, ongeacht het diep verval, waar in zij geraakt waren, door eene wijze matigheid, nog langen tijd, A 4 «e« . d. w. &fbee!4"! :1 van :n lensch oor alle jdeo. Voorde?en van iet lang even ctey :er(le ^enfckfn  8 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. W, I—I6ó5. «n van het fcuwlijk. VRAAGEN. Betreffende de gemengde aanmerkingen overde gefchiedenis van het eerfte tijdvak. 1. Wélk denkbeeld bekomt men omtrend de menfehen, als men derzelver daaden en beftemming, in de eerfte eeuwen dér waer reld, met zijne gedachten doorloopt'? 2. Waar toe diende de lange leeftijd der menfehen ? 3. Van welk een voordeel is het huw» }ijk voor het menschlijk geflacht? TWEE^ ten gemeenfchaplijken nutte, zeer veel van, het goede deezer waereld genieten kunnen, 3. Onder andere wijze fchikkingen van God, ten behoeve der menfehen, was ook die van het huwlijk- Dit was het beste middel ter voordplanting van het menschlijk geflacht, om aan ieder enkeld mensch de genoegens te verfchaffen eener liefderijke en onflaakbaare vriendfehap; de verëeniging der verfpreide menfehen tot volkftammen te bevorderen , en alle geduchte en treurige wanorden , onder het menschlijk geflacht voortekomen, welke natuurlijk moeten ontftaan uit dc woeste en ongebondene bevrediging van wellustige driften, en even natuurlijk or> de verwoesting onzes geflachts moeten uitloopen.  DER WAERELD. 9 TWEEDE T IJ D V A K. Van noach tot moses; of van den Zond-*, v^oed en het nieuw geflacht der menfehen, tot aan den Wetgeever der i s r a ë • li ten, den oudften gefchied- t , fchrijver der waereld. Jaaren der waereld 1657—2454. Foor de geboorte van chrjstus 2327—1531. I. JL oen het water- van den Zondvloed wederom was weggezakt, begaf zich noach uit zijn fchip met alles, wat in hetzelve was behouden gcbleeven. Ged, thans op nieuw de aarde aan de menfehen ten verblijfplaatfe, om dezelve te bevolken,, en alle derzelver voordeden te genieten, fchenkende, gaf hun een uitdruklijk verbod van geene gewelddaadigheden jegens elkander te pleegen — elkander "om geene redenen hoegenaamd te vermoorden. Hij beloofde hun, te gelijker -tijd , dat eene dergelijke overftrooming het aardrijk niet wederom verwoesten zou. De menfehen begonnen nu de aarde wederom te bebouwen. Noach, inzonderheid, plantte het eerfte eenen wijngaard , en ondervond weldra, dat de hem. tot hiertoe onbekende kracht van den wijn bedwelmend, en fchadelijk was voor den geeven., die ze onmaatiglijk gebruiken. A 5 & De voordplantingder menfehen. J d. W.  IQ ALGEMEENE GESCHIEDENIS j. d. W\ 1657— s45s. God vernietigthunontwerp. Omtrend het jaar iSoo. Eii ver. fpreiflen zich over tic aarde. JI. Hij had zich, na den Zondvloed , va» het gebergte van Armenië naar de vlakten van Mezopotamiën begeeven. Daar vermenigvuldigden zijne nakomelingen van tijd tot tijd, en leidden met bun vee een zwervend leven. Ten einde deeze levenswijze hen niet te verre van elkander zoude verwijderen, bcfloten zij tot het bouwen van eene ilad, en zeer hoogen toren; in het gezicht van denwelken zij zich gemaklij k weder bij elkander zouden kunnen verzamelen. Dan dit ontwerp mishaagde der Godheid, welke wilde, dat zij de aarde bevolken, en zich, ter bevordering van hnn eigen belang, over dezelve verfpreiden zouden. God bragt, ten dien einde, te weeg, dat de menfehen, welke dus verre Hechts éêne taal gefproken hadden , nu verfcheidcnerleie tongvallen kreegen , welke voor veelen hunner in het eerst niet verftaanbaar waren; doch, weidra, tot nieuwe taaien gevormd wierden. III. Dit verpligtte hen het bouwen te itaaken, en zich over de aarde te verfpreiden in groote gezelfehappen, die elkander verftaan konden. De drie zoonen van noach, japhkt, cham en sem, of liever hunne kinderen, üocgen zich in verfcheidene oorden van Afie en Afrika neder. Van hun ontftonden volken , die aan de landen, wel» ken zij bewoonden, hunnen naam, of dien hunnes {lichters, gaven. IV. Inde vlakte van Sinear en Chaldea, waar de menfehen den hier voor gedachten bouw eener itad en eenes torens ondernomen hadden, wierd die Had zelve onder den Tiaam van Sabel, naderhand Babijlon, opgebouwd, en deeze. wierd de zetel des eerften  P !ï vv A E r E L D. Koningrijks. Nimrod, een kleinzoon van Cham, die, bij de toenmaalige groote ver-; menigvuldiging van het wild gedierte, zich' door zijne bekwaamheid in de oefening der jagt, bij zijne tijdgenooten zeer verdienftelijk maakte, wierd de ftichter van dit £dbijlonisch rijk. Hij -betrok in deszelfs omvang, buiten zijne hoofdftad, nóg drie andere lieden van aanbelang, in eenen zeer vrugtbaaren oord, bij den Euphraat gelegen. Van deszelfs vergrooting en eindelijke gefchiedenis zijn ons niet dan onzekere berichten overgebleven. V. Kort daar na lag as sur, zoon van sem, de grondilagen van het Asftjrisch rijk. Hij bouwde de ftad Ninivé of JVinus, aan den oever van de Tigris, en zijn gebied ftrekte zich uit tot eenige andere Heden van deeze uitermaate fchoone landftreck. Zijn meest beroemde opvolgers in de regeering waren ninus en semiramis. De eerfte onderwierp aan zijn rijk Babijknicn, Armenië, Medicn, Perfiën en andere nabijgelegenelanden. Zijne weduwe semiramis, welke hem opvolgde, was eene vorstinne van zo veel moed als verftand; deeze versterkte Babij!on% de toenmaalige zetel van het Asftjrisch rijk, en bragt die ftad in eene. ongemeen fchoone gedaante; terwijl zij ook nieuwe veroveringen maakte in Afrika. Het fchijnt, echter, dat zij, of beiden langen tijd na as sur geregeerd hebben, of dat, bijaldien zij hem onmiddelijk zijn opgevolgd,1 hunne daaden zeer vergroot zijn geworden. VI. Omtrent deezen zelfden tijd ftichtte men es, een der kleinzoonen van cham, ja EgijPtc* een der vrugtbaajfte landen der ■ '• ■ tvae. *H i 657— 452." Asfijriscit ijk tüj- "chen [800 en 1900.' ' Koningrijk ran Egijpte ni het jaaf; 1809.  J. d. w. 1(557— E452. Koophandel der Phoeniciers. ia ALGEMEENE GESCHIEDENIS waereld, bij den 'ingang van Afrika uit Afië, insgelijks een rijk. Deszelfs gefchiedenis blijft, van 's gelijken, eenen tijd lang onzeker en van weinig aanbelang. Het geen men 'er met zekerheid van weet, beftaat hier in, dat verfcheidene rijën van Vorsten, te gelijker tijd, in Egijptehebben geregeerd, onafhanglijk van elkander; en dat ook al vroeg onder dezelven fchrandcre wetgeevers en beminnaars van kunften en weetenfchappen wierden gevonden. Phoenicifckt Koningen maakten zich ook meesters van een gedeelte van Egijpte, en vestigden zich in de regeering daar over, omtrend drie honderd jaaren lang. De hoofdftad , waar in de inlandfche Koningen hunnen zetel hielden, was eerst 'Ihebe, daar na Metnphis. "Zij droegen den gemeenen naam van Pharao, 't welk in hunne taal Koning betekende. VII. Behalven deeze volken begonnen de Phoeniciers, voorheen Kanaaniien genoemd, zich ter zelfder tijd van langzaamerhand te onderfcheiden. Zij waren insgelijks afftammelingen van cham; woonden eerst aan de roode zee, en floegen zich vervolgens langs de middellandfche zee, in Sijriën, tot aan Kanaan, neder. Deeze voordeelige ligging, in de nabijheid van den berg Libanon, welke hun in overvloed hout voor hunnen fcheepsbouw leeverde , droeg niet weinig bij, om in hen eene heerfchende neiging voor den koophandel ter zee te doen geboren worden. Men mag hen aanmerken als daar van aan alle andere volken het eerfte voorbeeld te hebben gegeeven. Het glas en de purververwe wierden door hun uitgevonden, en deeze bezorgde hun de voordee-  DER WAERELD. X3 ligfte koopwaaren. Het is ook vermoedelijk, dat eenhunner.landgenooten,thkut, tott ofr a aot genoemd, dë fchrijf kunst, of wel het eigenlijk fchrijven met letteren, hebbe uitgevonden. De Egyptenaars, bij dewelken t h e u t zich uederfloeg, leerden deeze kunst van hem, en het fchijnt, dat deeze twee volken die kunst tot de overige volken hebben overgebragt. Sidon was ter deezer tijd de voo.rnaamiteit.ad van het Phoenicisch rijk, het welk doorkoningen geregeerd wierd. VIII. In dit tijdvak vond men nog veele andere volken en koningrijken, voornaame-' lijk in Afië, maar zij waren klein, of verdienden, met opzicht tot de gefchiedenis, weinig opmerking : enkele Heden hadden haare' eigene koningen. De Philiflijnen en de Kanaaniten, de Midianiten, de Edonü* ten, de Mvabiten en andere volken van Arabie behooren hier toe, en verdienen niet Veel plaats in de gefchiedenis. De Grieken alleen trekken onze aandacht tot zich. Derzelver eerfte voorouderen woonden in Klein Afië, waar javan of jon, van het geflacht van japheth , hun ftamvadei* wierd, van denwelken zij Joniërs zijn genoemd geworden. Uit deeze landftreeken kwamen zij op de eilanden, tusfchen A/ia en Europa gelegen; maar weldra zetteden zij zich onder den naam van Pelasgen ter ne* der, in het Europiesch fchier - eiland 'Peloponne/us, tegenwoordig Morea geheeten. Aldaar ftichteden zij kleine koningrijken; inzonderheid dat van Argos, onder i n achus, den ftamvader der Pelasgen en Sicijoniëts. Uit deeze moerasfige oorden , nabij de zee gekegen, toogén zij verder op naar J. d. W. 1657—' 1452. De Grie* ten in \(ïë en ïuropa. Omtrent den jaare I105W  14 ALGEMEENE GESCHIEDENIS % d. W.: 1657— 84S2. Het jaar Oorfprorg en ■voordgang der kunften en weetenlcfaapJien. laar Arcadïèn, hetwelk, wegens deszelfs litmuntende weiden,naderhand, zoo beroemd s geworden. Eene vari deszelfs volkplan:ingen ftak over naar Italiën, en vestigde zich h een gedeelte van het zelve. Ter goeder iure drongen ook de Pelasgers, wien het aord hunnes verblijfs, voor dat hunne menigte j te eng wierd, in het eigenlijke Griekenland (hetwelk, benevens het gehecle volk dcs« zelfs naam ontleende van zekeren oRAKCusj den heirvoerer eèner Pefasgifche ftamme) en breideden zich zelfs uit tot in Thesfalie, In de nabüurige landen van Attica en Beer tien regeerde ogyges, onder wiens regeering een groote watervloed ontftond; van welke gebeurenis de ouden den onbekenden tijd ia de gefchiedenis geëindigd reekenen. Deeze Europifche Gr'eken waren genoegzaam zonder wet; zonder kunsten en weetenfchappen; leideden een zwervend leven ^ en kenden in den beginne zelfs het vuur niet. In het eerst leefden zij van wortelen en kruiden, en naderhand van eikels, tot dat zij kóorn leerden bouwen, het welk andere volken van hunnen oorfprong af wisten te doen» IX. In Afië, de wieg en bakermat des menfchelijken geilachts, of wel der eerfte maatfehappijen , die eene goede ftaatsinrichting bekwamen; een waerelddeel, het welk door deszelfs goede luchtgefteldheid gefchikt was, om eene' groote hoeveelheid menfehen bijëen te houden; waar ook de gedaane ontdekkingen zich gemaklijker lieten bewaaren; veel ledige tijd en rust, benevens een voortrefiijke grond voer handen was — daar bloeiden ook veele kunsten het eerst, en Kien beoefende daar reeds verfcheidene wee-  dér waereld; ij felfchappen , voor dat dezelve'in andere waerelddeelen bekend wierden. Over het geheel genomen, zijn de een en ander hunnen ooriprong verfchuldigd aan noodzaaklijke behoefte; aan de bijzondere omftandigheder dei- landen; aan de neiging der menfcher tot gemak en de vermaaken des levens; aar de nieuwsgierigheid ert de werkzaamheid var den menfchelijken geest. Zoo konden dc koophandel en zeevaart der Phoeniciers verfcheidene kunsten niet ontbeeren. Van 's gelijken [wierden de menfehen verpligt, om, uil hoofde van zeereizen, van landbouw en andere bezigheden, den loop der fterren waai te neemen. De onafmeetbaare vlakten var Chaldea en Babijlonit lokten hen daar toe uit, en de fterrekunde fchijnt daar haarer eerftén groei te hebben bekomen. Ondei alle deeze Afiatifche Volken hebben de Egyp> tenaars zich, omtrend deezen tijd, bijzondei van de overige volken onderfcheiden, dooi den roem van kunften en weetenfchappen: alhoewel zij de eerfte proeven daar in niet zeer wijd hebben overfchreeden. De beeldhouw - en bouwkunst; eenige beginfelen van dichtkunst; een weinig van de natuur- en artfenijkunst; dë kunst om ligchaamen in te balfemen; de teken- en meetkunst, benevens de fterrenkunde, waren de voornaamfte bekwaam- en kundigheden der menfehen van dit tijdvak. De fchrijfkunst, niet lang voorleden uitgevonden, bragt niet weinig toe, om dezelve te bewaaren en uittebreiden. X. Maar de Godsdienst verbasterde, daartegen, bij alle volken. God had zich zeiven op eene genoegzaame en duidelijke wijèe aan de menfehen geopenbaard, en hun fee- J. d. w. IÓ57— 3451. Oor- fprong en voordgang der afgoderij.  \ & W t'ó5?— IC? ALGEMEENE G,E 9CHIEBENI3 bekend gemaakt, op welk eene wijze hij dööf hun vereerd wilde worden. Hij had in hunne harten het gevoel van af hangli ikheid van een onafhanglijk wezen als ingegrifc; dd zondvloed had hun ten vérfchriklij'ke les gediend, om hen te onderrichten hoe ongelukkig zij moesten worden ^ door hem te vergeeten; en noach, hun nieuwe itamvader, had hen in den Godsdienst onder-' weezen door zijne redeneeringen en voorbeeld. Desniettegenftaande fielden zij die» ren tot de voorwerpen hunner aanbidding, waar toe zij van de zijde van God nimmer eenige aanleiding hadden gekregen, In ftede van het ongeloof en het vergeeten van God, waar toe de eerfte waereld was vervallen, vielen zij nu in de tegenovergeftelde dwaaling des bijgeloofs, welke op eene gelijke wijze den waaren Godsdienst ondermijnde. _ Zij begeerden voor hunne Godsdienstoefening voorwerpen, bevatbaar voor hunne zinlijke gewaarwording en verbeeldingskracht , cn vërbeeideden zich ," nogthans, dat zij daar mede God'behaagen konden. Zon, Maan en Sterren, benevens de Hemel in het algemeen, kwamen hun zoo bewonderenswaardig , zoo weldaadig, en, in een ander opzicht, zoo vreeslijk"voor, dat zij de eere, alleen aan derzelver Schepper verfchuldigd, tot dezelven overbragten. Van tijd tot tijd vergoodeden zij ook afgeftorven menfehen, die zich, geduurende hun leven, als vorsten, wetgeevers, uitvinders van nuttige zaaken, of in eenig ander opzicht, bij hun vaderland, of het menfchelijk geflacht verdienstlijk hadden gemaakt. Door zoodanige en andere invallen der menfehan ont-  DER w A E R E J? Dj 17 bntftond de Afgoderij. en breidede /.;j, tor dedaad de fchandelijkfte buitenfpoorigheid Van den menfchglijken geest; zich op eene verbaazende wijze uit. Zij wierd geboren in Chaldea; ging. van daar over tot de_ nabuurige landen, en weldra ook tot Egijpte, waar'zij *zieh, meêr dan elders, uitbreidde, en ftandbeelden^ tempelen en altaaren,, voor de verdichtte godheden, ftichten deed. XI. Ten einde de' waare Godsdienst niet geheel en al, onder het menschdom, mogte verlooren gaan, koos God, nog tijdig genoeg, uit 'de nakomelingen van sem^ den perfoort van abraham uit * door wien, en deszelfs talrijke nakomelingfchap, dezelve onvervalscht moest bewaard worden. God beval hem met zijne 'bloedverwanten; onder dewelken de afgoderij zich reeds had ingedrongen^ Chaldea te verlaaten, om. zieh naar het land Kanaan te begeeven. Daar fleet hij, als Herdervorst^ met zijne zeer talrijke kudde, van de eene plaats tot de andere trekkende, het grootfteAdeel zijnes levens; daar openbaarde -God zich dikmaals aan hem; vermaande, hem tot geloof en godvrucht i, en beloofde hem 5 op die voorwaarden, niet alleen, eene ontelbaare nakomelingfchap , en aan dezelve het bezit van dit l.and i maar ook eenen luisterrijken afftammeling; door denwelken alle volken der aarde gezegend' zouden worden. Tot een .teken van dit■ Verbond, en als eëh onveranderlijk bewijs, dat hij en zijne nakomelingen dienaajren van den waaren God wilden'zijn, moesten hij en allen de manlijke perfoonen van zijn huis befneeden worden.. Deeze eerfte Hebreër, ( want zoo noemden hem de in- XI. Stuk.' we©. T: ei. Wi [1557— ' HSL De waa« Gods. dienst bei waard door A3RAÜA*fc  18 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d W. S657 — Abraham ftierf in het jaar 3122. Onrfprong tn gefchiedenis van het volk Israil. VR Af¬ woon eren van Kattaan, wijl hij van geene zijde van de riviere de Eupf/rates tot hen gekomen was) bleef fteeds aan God getrouw en genoot ook, in eene overvloedige maate, de vrugten van zijn geloof en gehoorzaamheid. XII. Zijn zoon isaak en kleinzoon ja-> koe, nadeihand 1 s r a ë l geheeten, welke, even als hij, in Kanaan het herdersleven leidden, völhardeden ook, gelijk hij, in de vereering van den waaren God. Uit de twaalf zoonen van jakob kwam nu het Israëlitisch volk ten voorfchijn, het welk in even zoo veele ftammen verdeeld wierd. Jakob kwam, eindelijk, met zijn geheel geflacht in Egijpte, waar zijn zoon joseph alreeds, door zijne wijsheid', de eerfte plaats in het rijksbestuur, naast den Koning, bekleedde. Na den dood van joseph vergaten de Egijptenaaren de diensten, welken hij hun land beweezen had, en 'er fteeg een Koning ten throon, die in de buitengewoone vermeerdering der Israëüten, oorzaak tot bekommering vond. Beducht zijnde, dat deeze vreemdelingen zich van' den band zijner heerfchappije losrukken; het land tegen zijnen wil verlaatenden zich met zijne vijanden verbinden mogten, poogde hij hetzelve , van langzaamerhand, magteloos te maaken door belastingen en eenen ondraaglijker! arbeid; beveelende zelfs hunne jonggeboorene zoontjens omtebrengen. In deeze? voege fcheen, omtrend het einde van dis tijdvak, de ondergang der Israëliten onvermijdelijk te zijn»  fefeR WAERELD. ï$ • j. dj w, = !== iö57 — VRAAGEN Betreffende het tweede tijdvak der algeineene Gefchiidenis. I. Waar bleef noach met de zijnen, na dat de overftrooming, door den zondvloed veroorzaakt, geëindigd en de aarde wederom droog geworden, was? — Welke geboden en beloften ontving hij van God ? — Wel-" ke merkwaardige gewasfen leerde noach toén kennen? II. Waar onthielden zich nu de menfehen? — Welke was hunne bezigheid? Welkeen ontwerp vormden'zij?— Waarom, mishaagde het zelve aan God? — Wat deed God, om deszelfs uitvoering te beletten? III. Verdeelden zich nu de menfehen over den aardbodem? — Van wien {lammen de Èerfte volken af? — en waar zetteden zij zich neder? , ■- , IV. Welk was het eerfte Koningrijk ? — Wie was deszelfs ftichter? — Welk ëene. hoofdftad had hetzelve en welk eenen omtrek? V. Is.'er dok riog een ander Koningrijk, ómtrend dëezch tijd,, in AJfs gefticht geworden? — Welke zijn de beroemdfte opvolgers .van a s s u r ? VI Welk een Koningrijk verhief zich te gelijkertijd in /ffriïa? ,— Wie word - voor ' deszelfs grondlegger gehouden ? — Wat is merkwaardig in de oude gefchiedenis vafl Egjjpte? Vil. Waar door onderfcheidedén zich de B % PHót.  10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. w. phoenickrs onder de oudfte volken? — ï657— -Welke waren derzelver voornaamfte onpS4j1" dekkingen ? VIli. Waren 'er ook nog andere Volken en Koningrijken in dé waereld? — War meldt de gefchiedenis van de eerfte togten der. Grieken ? — In welk eenen toeftand bevond zich dit volk in Europa? IX. Hoe kwamen in het eerst de kunsten en weetenfchappen ten voorfchijn ? — Welke waren de oorzaaken daar van ? — Wat bragt de menfehen , over het algemeen, tot deeze ontdekkingen en bezigheden? — Welk volk onderfcheidde zich, in dit tijdvak , door kunsten en geleerdheid ? — Tot hoe verre ftrekten zich de kundigheden en het kunstvermogen der menfehen uit? X. Bewaarden de menfehen den Godsdienst in deszelfs oorfpropglijke zuiverheid? — Hoe kwam het, dat zij tot afgoderij vervielen ? — Aan welke fchcpfelen bevveezen zij in het eerst, godsdienstige eere ? — In welke landen ontftoiïd en verbreidde zich de afgoderij? XI. Wat deed God, orfl voortekomen, dat de afgoderij niet algemeen wierde ? — Waar door wierd abraham gefchikt, om den waaren Godsdienst te bewaaren? — Wat was het oogmerk der befnijdenis voor hem en zijne nakomelingfchap ? XII. Bleeven de nakomelingen van abraham aanbidders van den waaren God? — Door wien wierd de Israëli tifche ftaat'gegrond ? — Welke waren de lotgevallen van hst Israëlitisch volk is dit tijdvak? es-  DER WAERELD. 21 J, d.WV 1657— S452. Opkomst en voordedenvan het Koning, lijk gezag, GEMENGDE AANMERKINGEN over de,,gefchiedenis van het tweede tijdvak. 1. Het fchijnt, dat de menfehen, welke' toch oorfpronglijk gelijke rechten bezaten, zich, met wederzin, der opperheerfchappije' van eenen enkelen onder hen onderwier pen. Maar zij begreepen, zonder twijfel ter goeder uur, dat zij iemand noodig hadden, p;n hen te verdedigen tegen de wilde beesten en de gewelddaadigheden van hun's gelijken; om hunne verfchillen te beflisfehen; om de orde en vastgeftelde gebruiken te handhavencn; met één woord, die hun ten aanvoerer konde dienen. Dit 'waren de eerfte beweegredenen, welke hen noopten r om het koninglijk gezag aan eenen enkelen, onder hen, op te draagen, Zoodanig een mensch bekleedde de plaats der vaderen, die, tot hier toe, de hoofden en wetgeevers der gezinnen waren geweest. De eerfte koningen , of vorsten, bezaten fleehts weinig magt en weinig onderdaanen : maar, de bevolking toeneemende, bouwden zij, van tijd tot tijd, fteden, om hun gezag ftaande te houden en hunne onderdaanen bij elkander te doen blijven; eindelijk namen zij den toevlugt tot geweld, om de verftoorers der openbaare ' rust in toom te houden. Daar uit ziet men , dat hunne voornaamfte eigenfchappen menfchenliefde, wijsheid en dapperheid behooren te zijn; dat men hen niet aangefteld heeft enkeld om te gebieden: B 3 maar,  ai ALGEM.EENE GESCHIEDENIS 'J. d. W, Jfi57— | «45 2, Waar tpa de Vermeriig ■vuldiging der taa le.n den manfihei gediend heeft. VS>1- de seden -j, maar, om hunne medemenfehen te befcher.■men, en, door een weldaadig beftuur mede te werken tot bevordering van hun onderling geluk. — Dit is de oorfprong der burgerlijke maatfchappij, of de vereeniging van onderfcheidene gezinnen, of geflachten, welke zich verbonden-hebben, om naar dezelfde wetten en gebruiken te leeven, -zoo wel als onder een gezag, waar door hunne ftaatsgefteldheid,'veiligheid, rust en welvaart, op de beste wijze, konden bewaard worden. 2» De fpraak verftrekte ten hulpmiddel, , om de menfehen, tot een gezellig of maatfchaplijk leven, aan elkander'-te verbinden. Maar, bijaldien de menfehen fleehts ééne , taal hadden blijven fpreeken, zouden zij, zich, vermoedelijk, alleen in eenen zeer engen omtrek van den aardbodem hebben uitgebreid; zouden zy de waereld zeer fpade, hebben leeren kennen en genieten, ia zouden zij elkander, dikwijls, het leven lastig hebben gemaakt, * Nu maakte de vermenigvuldiging der taaien de menfehen rijker in de middelen, om hunne denkbeelden uittedrukken.' Hun vergenoegen wierd ook daardoor bevorderd, naardemaal zij dezelven, ten dienste der aangenaamfte kunst, leerden afbeelden;' en de geftel'dheid van iedere taal, naar de geaarrfieid des volks, het welke dez-.'lve fpreekt, gelegenheid geeft tot de leerrijkffce onderzoekingen, overeenkomstig met deszelfs inzichten, neigingen, behoeften en ' de gelegenheid der landen' door hun bewoond. 3. Het gebruik der fpraake, het wélk een t tamelijk geoefend verftand vooronderftelt,  DER WAERELD. 2§ pn zoo veele andere bekwaamheden en vermo-; gens van den mensch, bewijzen her genoeg: voldoende , dat hij niet gefchapen is ,^ om , in eenen ftaat van wildheid te leeven. Eenige verzamelingen van menfehen vervielen, daartoe, echter, door hunne eigene fchuld, ot door ongelukkige ooilanden. Maar het maatfchaplij'k leven,: goede burgerlijke befhuuren , en vooral kunsten cn weetenfchappen , vcrzachteden de zeden en maakten de menfehen daar door gelukkiger voor zich zeiven en voor anderen. 4. De uitvinding der fchrijf kunst was voor het menschdom eene groote en bewonderenswaardige weldaad. Het is waar, in dit tijdvak ontdekken wij nog niet eenèn enkelen fchrijver; het mondelijk onderwijs lag, met behulp van het geheugen, den grond voor de beginfelen der weetenfchappen ; en verfcheidene gedenktekenen van fteen, metaal en andere ftoffen, bewaarden het aandenken aan de gebeurenisfen, of ontdekkingen. Nogthans had men aireede kleine dichtftukjens, welke, tot lof der Godheid, en ter gedachtenis van gedenkwaardige voorvallen onder het menschdom, geleerd en gezongen wierden, 5. Hoe meêr de menfehen met zich zeiven , met elkander en met de natuur bekend wierden, des te meêr ontdekten zij , bij zoo veele andere dingen , welke zij behoefden , den Godsdienst boven alles noodig te hebben. Deeze verfchafte bezigheid aan hunnen denkenden geest, en verhief den zeiven tot zijne wezenlijke waarde; zonder denzelven bleeven zij in eene fchandelijke en beklagenswaardige onkunde ten aanzien B 4 van nenfehea ;ijn verlacht gevorden. j. d. m 657- De eer< He beginfelen de* Dichtkunst.. De belangrijkheid van den Godsdienstvoor het menfehelijk geflacht.  VRAAGEN Betreffende de gemengde aanmerkingen over de gejchiedenis van het tweede tijdvak. t. De menfehen.. beminnen allen de vrijr beid zoo ongemeen: hoe kwam het dan. 24 A L GE M EENE G E S C HI E B E n i s van hunnen Schepper cn den veroorzaaker aller dingen; —- kenden, noch-zijnen wil en zijne bedoelingen met hun, noch hunne veipligtingen jegens hem; — kenden fleehts zeer gebrekkig hunne beflemming in de waereld, en nog minder, waarom zij'dezelve verlaaten moesten. De Godsdienst was hun de band der maatfchappij; een breidel ter beteugeling der kwaadwilligen, en een krachtig werkend hulpmiddel voor deugdzaame, gemoederen. Ongelukkiglijk vergenoegden zich de meeste menfehen niet met die eenvouwige kennis van God, en die wijze , om Hem te vereeren, welke hun , door God zelve', aangeweezen was; zij misvormden den eenvouwujem Godsdienst; vermenigvuldigden de Godheden, en belasieden den Godsdienst met de ongerijrndfte en onredenlijkfte plegtighcden. Behoeft men zich dan te verwonderen, dat deeze verminkte Godsdienst, hoe zeer dan ook de, natuurlijke en oorfpronglijke daar van dc grond-; f!ag mogte ,ziin, den menfehen die hcilzaarae ujtwerkfelen niet deed verkrijgen, welke zij zich daar van voorflelden, en dat dezelve voor hun eene bron wierd van losbandigheid en alle ondeugden?  DER WAERELD. 25 dat Zij dezelve overgaven in de "handen van koningen ?, — Wiens plaats vervulden de J Koningen en Vorsten? — Welke eigen-5 fchappen vorderde men derhal ven in hen? -ren welke diensten waren zij verpligt- aan hunne medemenfehen te bewijzen? — Wat noemt men de burgerlijke maatfchappij der menfehen ? 2. Welke nuttigheid bekwamen de menfehen daar uit, dat 'er veelerhande fpraaken onder hen ontfbonden? 3. Waar .uit blijkt het, dat de menfehen niet beftemd zijn, om in eenen wilden ftaat te leeven? — Hing het van hun zeiven af zachtere zeden te verkrijgen, en befchaafd te worden ? — Waar door zijn zij daar toe gekomen ? 4. Daar in dit tijdvak de fchrijfkunst wierd uitgevonden , vindt men, echter , _ wel fchrijvers in het zelve ? — Hoe breidede men nuttige kundigheden uit? — Welke is, ten aanzien van de kunsten der inbeelding, die, welke het eerst is bearbeid geworden? en met welk oogmerk? 5. De menfehen ondervonden al vroeg, tijdig, dat zij behoeften hadden, was daar onder ook de Godsdienst? — Waarom is dezelve voor het menschdom zoo onontbeerlijk — en welke ongelukkige gevolgen ontftonden voor het menschdom uit het gemis van den Godsdienst? — Welke misila^ gen begingen de menfehen bij het aanneeIfjen van hunnen Godsdienst? j. d. w 657452.  2ö algemeene geschiedenis Moïés geroepen, pm de verlcsfer der IsraS' fiten te DERDE TIJDVAK. Van mozes tot romulüs, of van dt vol' komene vorming der is racliten tot eenen Volks/laat; en van den oudflen fchri jver , wetgeever en gefchiedfchrijver der IVaereid, tot aan het bouwen van Rome , de hoofdftad van het magtigst rijk der oude tijden. Jaaren der waereld 2452—3231. Voor de geboorte van christus 1531—753. et Israëlitisch volk, welks voorouderen doox de Egijptenaaren zei ven , in hun land waren gelokt, wierd, omtrend den aanvang van dit tijdvak, door hun, op eene gruwzaame wijze, verdrukt cn vervolgd. Daar net, door zijne vijanden omringd, niet in ftaat was zich zeiven hulpe te kunnen verfchaffen, pnrving het die, op eene buitengewoone wijze, van God zelve, overeenkomstig met zijne aloude beloften. M ozes, een Israëliet, die, in zijne vroegfte kindsheid., door de dochter des Egijptilchen Konings , van eenen nabijzijnden dood verlost, en vervolgends opgevoed was, onthield zich, veertig jaaren lang, aan het hof van deezen Koning. Maar hij verliet hetzelve uit liefde tot zijn ongelukkig volk, waar onder hij zich begaf. Eenen Egijpte^ naar om het leven gebragt hebbende, zag hij ?ich, deswegen, verpligt de vlugt te nee- sie»  Dit WAERELD. 2? men naar Arablè bij de Medianiten, waar n hij zich veertig jaaren, bij eenen van des-; zelfs herdervorsten, ophield. Hier open-" baarde zich God aan deezen tachtigjaarigen man,-en zond hem aan den Koning van. Egijpte, met bevel, om, in zijnen naam, den vrijen aftogt voor de Israèiiten uit zijn land te eifchen. II. Offchoon mozes zijne godlijke zen- ( ding door veele wonderwerken bevestigde , x zoo was, echter, de Koning niet gezind, t om meêr dan twee millioenen zijner onderdaanen ( want tot zulk een getal waren de nakomelingen van jakob, geduurende_ de twee honderd en vijftien jaaren, die zij in Eg'ipte hadden doorgebragt, onder het bijzonder godlijk toevoorzicht, aangegroeid) uit zijn land te laaten trekken. De Egijp~ tifche tovenaars, of om beter te fpreeken, de kwakzalvers, of goochelaars van Egijpte, verfcheidene dér wonderen, door mozes verricht, nadoende, verfterkten den Koning in zijne gevoelens. Maar hunne kunstgreepen hielden, weldra, op; en, daarop het laatst de wonderwerken, welke mozes verrichte, den geheelen ondergang des lands en des volks bedreigden , wierd den Israë' liten den vrijen aftogt uit Egijpte toegeftaan, ja men bad hen daarom zelfs op de dringendfte wijze. Plotfeling veranderden de Ègijptenaars, met hunnen Koning, van gevoelen; daar zij de hraëliten eenen, naar hunne meening , geheel verkeerden weg za?,en inflaan, oordeelden zij het onmogelijk , dat zij den godlijken bijftand konden genieten. Zij jaagden hen, derhalven, achter na 3 in de hoop van hen, tusfchen de SOOn [. God opftonden, bewilligde hij hunnen eisch: maar kondigde hun, te gelijker tijd, aan, dat zij door deeze verandering, veel vah hunne Vrijheid zouden verliezen, en dikmaals door hunne Koningen onderdrukt worden. De eerfte derzelVen, was, door Goddelijke keuze, saul, uit den ftam van benjam 1 n. Door zijne dapperheid bewees hi) den Israëliten groote diensten, daar hij hunne vijanden in Arabiën , in het land Kanaan en in Syriën floeg en verzwakte. Doch, in zeker geval, ongehoorzaam zijnde aan de Godlijke bevelen, liet God de koninglijke waardigheid niet in zijn geflacht verblijven.' Hij bragt zich zei ven om het leven, na eenen ongelukkigere flag met de Philiflijncn* X. In zijne plaats, en terwijl hij nog leefï-de, wierd da»id, uit den ftam van jum d a , op Godlijk bevel, tot Koning gezalfd* David gaf van zijne vroegfte jeugd af proeven van den grootften heldenmoed» Ten troone geklommen zijnde, noodzaakte hij het nog övergebleevene gedeelte der Kanaaniten, zich. aan hem te onderwerpen , en maakte zich meester van de Burgt Zion, waar op hij vervolgens zijn verblijf hield. Hij overwon ook de Sijriërs van Damaskus, de Mezopotamiërs van Zoba, de Edomiten en andere nabuurige volken, 2ijn rijk wierd hier door zeer uitgebreid; zfjne inkomsten vermeerderden daar door, en  DER WAERELD. 37 en zijne krijgsmagt bekwam daar door een 'ontzag verwekkend aanzien. Benevens den..; akkerbouw en de veeteelt, welke rot dus' verre de voornaamfte bezigheden des volte waren, kwamen nu ook de kunsten en de koophandel onder hetzelve ten voorfchijn.— Da vin was een zeer ijverig verëerer van God; hij viel, fomtijds, in zwaare overtreedingen: doch hij kwam van dezelve te rug'met boetvaardigheid, en verbeterde zijne misflagen. Een aantal geestelijke gezangen, Pluimen geheeten, door hem verzameld, is tot OHze tijdeif gekomen ; de raeesten zijn door hem vervaardigd. Zij ftrekken allen tot getuigen van zijne Godvrucht, en tevens tot proeven van de volmaaktheid , tot dewelke hij, en de bedienaars van den openbaaren Godsdienst, ten zijnen tijde, inde Hebreeuwfche Dicht r en Toonkunst , waren opgeklommen. Maar het on- femeen levendige en krachtige van uitdruking, 't welk men overal m dezelve ontmoet, en een hart doet kennen, dat van de grootheid van God geheel doordrongen is; de blijkbaare verheffing van den geest boven alle de plegtigheden van den Godsdienst, tot deszelfs waare wezen, welke men daar ia befpeurt; en de gewigtige voorzeggingen van eene nog grootere volkomenheid van den Joodfchen Godsdienst, welke zij bevatten, maaken deeze verzameling van Gezangen, tot eene eenige in haar foort, en bewijzen, dat dezelve, zonder eenen bijzonderen bijftand van God, niet hebben kunnen opgefteld worden. —: Deeze groote Koning, die de wisfelvalligheid van het aardsch geluk leerde kennen, en in zijn gezin inC 3 zon- j. 4. w. Sterft nhet jaar  J d. w. fws2— 3231. Regee- ring van SALOMON en zijne fchriften. 5$ algemeene g ssciiiedenis zonderheid ongelukkig was, ftierf, na eene regeering van veertig jaaren. XL Salomo, zijn zoon, was zijn Opvolger. Hij was de wijstfte van alle vorsten , immers van zijnen tijd. Hem beloofdde de Godlpraak alles te zullen doen geworden, wat hij zoude bcgeercn, en het eenige, dat hij begeerde , was wijsheid. Door dezelve geleid, was hij ook even zoo godvruchtig, en een hqogachter van den Godsdienst. Hem had God uitgekoozen, om, in de plaatfe van den Tabernakel, of de draagbaare tent, waarin cle arke des verbonds bewaard wierd, en welke tot dus verre te Jerufalem, tot dc verrichting van den plegtigen , uitwendigen, eeredienst gebruikt wierd, eenen vasten lampei te bouwen. Dezelve wierd door salomo gefticht op den berg Moria, gelegen binnen den omtrek van de hoofdftad; en zij evenaarde, door haare fchoonheid en pracht, de meest vermaarde gedenkftukken der bouwkunst. Voor de inwijing van dit gebouw gaf God , op eene zichtbaare wijze, te kennen, dat hij aldaar vereerd wilde worden, cn Hij veraieuwde aan den Koning en het Volk, onder de gewoone voorwaarden, zijne aloude beloften. Salomo bouwde ook nog verfcheidene prachtige paleizen, en veriïcrde Jerufaiem door veele nieuwe gebouwen en lusthoven- Zijne hofhouding was eene der aanzienlijkfte en kostbaarfte. en zijn rijk een der meest bloeiende, welke men vinden kon. Hij bezat onmeetlijke rijkdommen, welker bron voor een gedeelte beftond in de fchatting, welke hem de nog overgebjeevene, en door hem geheel bedwongen Ka- na$-  der waereld. §9 manitirche volken moesten opbrengen; voor ' een gedeelte in de ftaatslasten, die de Isra'é- ~ liten zeiven moesten draagen; en voornaamelijk in de voordeden, van den koophandel, welke hij, te famen met de 'lyricrs, dreef op de kusten van Arabic en Afrika. Hier door wierden de koophandel en kunsten onder de Israiliten uitgebreid; en alle deeze dingen, inzonderheid de wijsheid , welke salomo in zijn beftuur ten toon fpreidde, maakten hem tot een voorwerp van algemeene 'verwondering; terwijl aanzienlijke buitenlanders, tot hem kwamen, om van dat alles ooggetuigen te zijn. Maar eene groote meniate vróuwen, en daar onder, tegen het Godlijk bevel, veele heidenfche, hebbende genomen , wierd hij door dezelve, in zijnen ouderdom, tot afgoderij verleid. Ten ftrafte hier voor, liet God hem aankondigen, dat zijne nakomelingen het geheele rijk niet zouden blijven bezitten. Ook had hij het verdriet, in het laatfte van zijn leven , met opftanden te moeten worstelen, en Damaskus te verliezen. Hij ftierf in het jaar der waereld 3009. — Salomo bezat eene groote kennis van de natuurlijke acfchiedenis en de dichtkunst Van hem, vinden wij in de Heilige Schriften der Jqotien, welke ook als zoodanig, door de Christenen, erkend worden, drie boeken; twee van dewelken van een algemeen gebruik zijn. Zijne Spreuken, of, om beter te fpreeken, zijne zedefpreuken, bevatten eene groote hoeveelheid, en verfcheidenheid van "levensregelen, welke uitmunten door kortheid, bondigheid cn juistheid, En in zijnen Prediker, of öpenbaaren leera^r, C 4 be- 15^ — Ui. ■ Sterft ' in het jaar 3<3»9<  4.0 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ) J. d. W. 945a— t*3i. Scheuring van het Israëtitifitïrijk in' Jweeën. bewijst hij fcherpzinnig en nadruklijk, dat 'er zonder God, geene gelukzaligheid voor den mensch te verkrijgen is. XIT. Onder rkhabeam, den zoon van salomo, wierd de Godïijke' bedreiging vervuld. Daar hij zijne onderdaanen, die eene Vermindering der 'zw'aare lasten, welke'zij aan zijnen' Vader ' hadden moeten opbrengen, begeerden, op eene harde wijZe bejegende, vielen' ticn'ftammen 'van hem af, en koozen jerobóam tot''hunnen' Koning. De Hammen van jfuda en Benjamin alleen bleeveri aan het' huis van david getrouw. Hier uit ontftond de vcrdeeling des rijks in dat van Jada en Israël. Het eerfte, het welk de pude hqofdftad, benevens den'prachtigeri Tempel, in zich bevatte, wierd daar 'door het aa'nzienlijkfte'; deswegen voegden zich óok dc Lcvilen, en'veeJen uit de andere ftammen, bij hetzelve. Desnicttcgenftaande gaven zich r ê ii a b e a m en zijn volk over aan de afgoderij; en alhoewel yeelen zijner opvolgers den waaren godsdienst oprcchtelijk aankleefden, zoo hield echter de trek des vólks tot afgoderij niet op, dan met'dc Babijlonifche gevangenis. De moesten' deezër opvolgers, voerden ook Oorlógen met de 'Isra'èlitijcheKoningen , en dip der nabuurige 'heidqnfche volken. Maar dc zób even genoemde jkrjoboam, de eerfte der Koningen van 'Israël, of van het rijk der tien ftammen , week geheel en al af van dien godsdienst, Welke God zijn vo'lk vóorgefchreevcn had. Vreezende , dat zijne onderdaanen , zich naar Jerufalem begcevende, om aldaar den fpenbaaren ecrcdie'nst in den gewijden Tem-  BER. WAERELD^ #1 pel te verrichten, bij die gelegenheid tot het rijk van Juda mogten overgaan, richtte hij te' Dan en Bethel twee gouden Kalveren op, tot voorwerpen hunner god$dienffige aanbidding; en maakte tevens verscheidenewillekeurige veranderingen in den uitwendigen godsdienst. Ook verviel het groótité gedeelte zijner onderdaanen 'tot de afgoderij. Zijn opvolgers, welke Sawaria, weldra, ten verblijfplaatze van den Koninglijken zetel uitkoozen, volgden allen' hem daar in naar. Zij voerden oorlog niet afwisfelend geluk, met de Koningen van Juda en andere volken. Doch op het einde 'van dit tijdvak wierden zij reeds cijnsbaar aan de /isfijrijche Koningen,' en hun rijk •helde ten ondergang. De gefchjedenis van alle de Koningen van Jüda en Israël, voor en na de 'vcrdeeling des oorfpronglijken rijks in twee rijken, is vervat in'de boeken van Sdmuë', \\\ die der Koningen, en !n die, .welke de jaarboeken, pf de Kra«ijken genoemd worden. XIII. God, ziende bet gropt verval ccnes rijk-s 'en volks, ten behoeve van het welke hij- zoo veele' buitengewoone daaden had verricht, hield niet cp allerleië middelen in het werk te ftellen, om hetzelve voor den ^eheelcn ondergang te bewaaren Veeierhande wonderwerken, liet hij onder hetzelve gebeuren: doch inzonderheid liet hij vayi tijd tot tijd Propheeten onder hetzelve ten voorfchijn komen, die de afgoderij en de heerfchendp ondeugden des volks, met den warmften ijver'en nadruklïjkfle taal, beltraften; van Gods wegen de geduchtire ftraffen aankondigden, bijaldien het. zich niet beC 5 keer- 3231. Toodfch; Prop ïeeten. Geest vafl den MazaifchenGodsdienst.  J. d. w. e4525231. 4'2 ALGEMEENE GESCHIEDENIS keerde: maar ook de befcherming, benevens nieuwe gunstbewijzen van God, beloofden , wanneer het oprechtelijk tot zijne gehoorzaamheid te rug kwam. Sommige hunner voorzeggingen wierden terftond vervuld, en de naauwkeurige vervulling van deeze, ftrekte den volke ter verzekering en ten waarborge, dat anderen, waar van de vervulling eerst na een lang verloop van tijd zoude volgen, dezelve even zoo flipt en onfeilbaar zouden bekomen. Dan, genoegzaam alle deeze middelen, bleeven zonder uitwerking. — De voornaamfte Propheeten, welke zich in dit tijdvak, op de bovengemelde wijze, onder het volk van jfuda en Israël hebben doen hooren, waren hosea, joöl, amos en jesaiü: terwijl jon a zich onder de Asjyriërs begaf, om ook deeze ter bekeering te vermaanen. Alle deeze Propheeten , gelijk uit hunne fchriften blijkt» drongen, even gelijk da» v 1 d , door tot den geestelijken zin, Van den Mozaïfchen Godsdienst, door deszelfs zedenkunde te ontwikkelen. Zij verzeker- • den den Israëliten, bij herhaaling, dat niet de plegtïghedcn van den Godsdienst alleen: maar rechtfehapenheid van hart, en een deugdzaam leven hen welgevallig maakten voor God ; dat de belooningen, waar op de deugdzaamen mogten hoopen , zich niet fleehts bepaalden tot het tegenwoordig leven: maar een verder uitzicht hadden; en eindelijk, zij verkondigden hun, dat zich eenmaal onder hen , een groot Propheet zou vertoonen , veel grooter dan allen , die voor hem zouden geleefd hebben; een Propheet, die deezen" Godsdienst den hoogften luister bij-  B E R WAERELD. 43 bijzetten, en denzelven verbreiden zou over de geheele aarde. ') XIV. fa dit tijdvak, ging, inrasfchen, het oudftc en magtigst rijk van geheel Afië, het Jsfyrifche naai aeli)k, ten gronde. Hetzelve, had zeer groote veroveringen in dat waereld-deel gemaakt: maar van de mcesten van deszelfs Koningen , kent men Hechts de naamen. De laatfte van dezelven was sardanapalus; een verwijfd en wellustig Vorst , fchoon hem op het einde zijner re-r geering, allen roem van werkzaamheid en dapperheid[ niet konde ontzegd worden. ]3e Landvoogden der Gewesten, Medië en ■Babylonïèn, ftonden tegen hem op, en hij overwon hen verfcheidene maaien: maarten laatfte moest hij voor hun bukken; en, zich van allen hulp ontbloot ziende, verr brandde hij zich in zijn paleis te 'Ninivu Akkaces, Landvoogd van Medië, wierd nu meester van het Asfyriesck rijk, het welk onder zijne opvolgers, weldra, verdeeld wierd, wanneer de As/yriërs en Babyloniërs, zich van de Mediërs affcheid•ejeden. XV. Maar het Egybtlsch .rijk , fteeg, daar tegen, in grooten luister op. Na dat, geduurèhde eenen langen tijd, in verfcheidene gedeelten van hetzelve, afzonderlijke Koningen, onafhanglijk van elkander, hadden g'eheerscht, wierd, sesostris of Sr.thos, de alleenheerfcher over gansch Egypte en het nabijgelegcne Ethiopiën. Niet te vreeden met dit zeer uitgebreid rijk, en haakende naar het veroveren van de geheele jrcld, viel hij, met een ontzaglijk heirïfeger en zeer talrijke vloot, te lande en ter \ * zee, j. s. w» l«§& Val vjhi iet Asfy- -iescb ijk. Sesoi- rR is regeert in Ktry,>ré. Na het jaar 2620.  44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS }. d. W. zee, in Afië, tot aan de Ganges, in de /«? dien; overweldigde en plunderde veele lan? den en eilanden, drong zelfs door KleinAfië door, tot in Europa; doch wierd teu laatften genoodzaakt in zijn rijk te rug te keeren. Eerst na het eindigen van deezen onziunigen en verwoesting verfpreidenden togt, (welke negen jaaren had geduurd, en van denwelken hij met onmeetlijke fchatten en een yerbaazend getal van gevangenen te rug kwani,) begon hij een wijs en weldaadig_ Vor$t te worden. Hij dankte zijne krijgsbenden af, en beloonde hen; deed door zijne buitenlandfche gevangenen in iedere ftad een Tempel bouwen ; verfterkte de grenzen zijnes ïands door eene zeer lange muur; liet hoogten opwerpen, om op dezelve de ftcden te bouwen, en dezelve dus te beveiligen voor de overflroomingen van den Nijl; deed, van Memphis af tot aan de zee toe, e'enq menigte van graften graaven, welke aan de eene zijde moesten dienen, om den koophandel te bevorderen , en aan de andere zijde, het land zoo veel mogelijk ongenaakbaar te maaken voor deszelfs vijanden. Ten laatfte blind geworden zijnde, bragt hij zich zeiven om het leven. Zijne opvolgers bouwden die groote en prachtige Pijramiden, van dewelken nog eenige heden ten dagp overig zijn: zij waren oorfpronglijk aan de zon gewijd, gelijk men uit derzelver Egyptifahen naam kan opmaaken: doch in vervolg van tijd, wierden zij door de Koningen gefchikt tot hunne begraafplaarfen, cn tot gedenktekenen, om hunnen haam onfterflijk te maaken: doch * 'de  StR waereld» 4ff de tijd heeft de belachlijke ijdelheid van derzelver ftichters, inheide opzichten, te; leur gefield. Voor het overige, offehoon 'er onder deeze Egyptifche Koningen, wreede vorsfen Wierden gevonden, den troon onwaardig, daar waren onder dezelven ook wijze wetgeevers, welke 'er zich op toelagen, om de weelde uit hunne Staaten te verbannen. XVI. De Phoenici'èrs breideden zich nu,, hoe langer zoo meêr, uit door koophandel,; zeevaart en volkplantingen. Zij ftonden nog, onder de heerfchappij van verfcheidene Koningen , onder dewelken die van Tijrus en Sidan de voornaamfte waren. Dè eerstgenoemde deezer fteden wierd eerst in dit tijdvak gebouwd. Haar Koning hiram„onder wiens regeering zij voornaamelijk bloeide, was een vriend en bondgenoot van david en salomo: welken hij zeer behulpzaam was in het leeveren van bouwftoffen voor de groote gebouwen, die door hun gefticht wierden, en met den laatften, van dewelken hij eene maatfchappij van koophandel oprichtte. De Phoenici'èrs waren beroemd door hunne kunsten, en hunne koopwaaren wierden overal gezocht. Zij vervaardigden, inzonderheid, eene foortvan zeer fijn lijnwaad, en veele aartige werken in metaal, hout en fteen; zij waren zeer waarfchijnlijk de eerften, die het gemunt geld in gebruik bragten. Hun behoort de eere der uitvinding van lange fchepen; het zeilen bij den nacht, volgens den loop der fterren, en van nog andere dingen, tot de fcheepvaart betreklijk. Zij bezochten het grootst gedeelte van de kusten van Jfrikü en J. d. W. Koop-' laudel Ier Pbot' ticiïrr,  46 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J d. W. ««SU, Stichting van Karthat°. omtrend &et jaar SOJ8. en Europa; rzij fr.ichr.edcn eene volkplnrï». ting, in Spanjen, terplaatfe, waar-nu .föz* Uiteet tieerfchea in Griekenland.  j. d. w. 2452— S231.' CfcropS én T'iKéius re gee-en te 48 algemeene g e s6hi ed'e wi ss zijne volkplanting, een groote watervloed,' welken de Grieken, denxelven in het vervolg met dien van noach verward hebbende , als een algemeene over de geheele; bewoonde aarde öpgeeven. DeükAlion, die de weinig overgebleevene menfehen irs zijn gebied bij een verzamelde,' wierd des"wegen aangezien voor den her'fteller van het menfchelijk geflacht. Zich nu in deezen oord niet vertrouwende', viel hij de Wooningen der Pelasgers in Thesfalie aan, en'noodzaakte het grootst gedeelte van hun de wijk te ncemen op de eilanden en de kusten van Aftë Zijn nakomelingen namen bijna geheel Griekenland, het fchier - eiland daar onder gereekend, in; en de Grieken wierdon nu in het vervolg, naar een zijner zoonen, h r l l e n geheet en, Hellenen genoemd. Ken ander zijner zoonen , amphyction genoemd, Koning van Athenen, was, in het eigenlijk Griekenland, de {lichter van het Gerechtshof der Amphyclionen, of eene' vergadering van afgevaardigden uit allen de ftaaten des" lands, ter vereffening der gefchillen, en om te raadpleesen over de algemeene belangen van geheel Griekenland* Deukalion voerde omtrend deezen tijd, onder de Grieken, de twaalf groote Godheden der Egyptenaaren in; en maakte hert bekend met derzelver wetten en zeden.- XX. Middelerwijl, dat deeze grbóte' en algemeene verandering in Griekenland voorviel, óntftondèn,'er ook verfcheidene bijzondere, door dewelke de Godsdienst, de wetten en de gebruiken eene andere gedaante verkreegen. Cecrops was nog voor  DER WAERELD. 49 deukalion uit Egypte in Attika aangekomen. Hij bouwde Athene; voerde de godsdienstige vereering van Jupiter, als de hoogfte Godheid, in; leerde den Grieken gebruik maaken van altaaren en beelden — zoo ook het (offeren van levenlooZe dingen, en in geregelde echtverbindtenisfen leeven. Zijn opvolger was die a m'phyction, van denwelken wij reeds ge fproken hebben: deeze wierd wederom gevolgd door erichtonius, welke men zegt den wagen te hebben uitgevonden; aangezien hij lam was : meêr zeker fchijnt het te zijn, dat hij de eerfte was, die geld geflagen heeft. De dapperfte held, onder de Atheenfche Koningen, was thkseüs. Hij bevrijdde zijn vaderland van eene fchandelijke belasting van jongelingen en jonge daditeren,' welke hetzelve verpligt was, jaarlijks, aan minos, den Koning van Kreta, op te brengen. Hij vereenigde de verfpreide burgten van Athene, en deed dezelven dus een geheel uitmaaken. Hij gaf aan Athene eene gemengde regceringsvorm, door een groot deel zijner koninglijke magt afteftaan aan de edelen, de landbouwers en de . handwerkslieden , of kunstenaars. Door het inftellen van openbaare feesten, trok hij veele vreemdelingen in zijn land; hij voorzag in de openbaare veiligheid, en voerde veele oorlogen. Maar ondanks alle deeze groote en fchoone daaden — ondanks «11e zijne verdiensten, verloor hij nog ten laat- (*) Zoo nosm.de roen deeze landftreek st- derhand. / II. Stuk. D j. d. w. =452— 3231. Omtrend] het jaar, 2750 en volg.  50 ALGEMEENE GESCHIEDENIS t «.w. In S"-3U h z Kophüs o fterft in 't j jaar 2319. r c \ 1 5 1 Kabmus ftkht het rijk vaii Jiriie. atftcn zijn rijk. — Kodrus, een zijneT 3volgers, overtrof hem nog door zijne eldh'aftige vaderland-liefde, daar hij, om jn vaderland te redden, vrijwillig zijn levert poflerde. Uit eerbied voor zijne nageachtenis, wilden de Atheners geenen Koing meêr hebben, en droegen de regeering p aan zijnen zoon we don, onder den titul an Archon, onder welken titul ook zijne opolgers regeerden. Na dat, geduurende eene eeks van over de driehonderd jaaren , deee Archonten het openbaar gezag, erflijk ladden bezeten, wierd hetzelve' tot op lechts tien jaaren ingekort, en in het verrolg maar op één jaar bepaald. In het benn'van de regeering der Archonten, gingen dch veele Atheners ert andere Grieken, neJerzetten in klein Afië, en op de omliggenie eilanden, alwaar zij Ephezen, Miletus , m andere fteden gebouwd hebben. XXI. Terwijl het rijk van Athenen be*on te bloeien, fticlrte kadmus, een an-der in Emotie, een land, Welks inWooners door hunne domheid bekend zijn, doch hetwelk, echter, ook groote mannen heeft voordgebragt. Hij kwam uit Phcenicië, en bouwde Kadmea, het welk naderhand het flot is geworden der daar bij gebouwde ftad Thehe. Deeze kadmus voerde het gebruik der Phoenici/che letteren in, onder de" Grieken, die in de eeuw der Pelasgers nog geen geregeld alphabeth fchijnen gehad te hebben; hij voegde, bij de reeds gebruiklih ke letteren, naderhand, nog eenige nieuwe. Ook deeze kadmus leerde den Grieken het gebruik van het koper, en maakte hen t&eér bekend met den koophandel en de  DER WAERELD. $t Êeevaart, zoo wel als; met de Phoenici/che en Egyptifche Godheden. Onder zijne aframmelingen verdient, inzonderheid, amphion, die de toonkunst uit Lydi'è iri Griekenland heeft övergebragt, oiize opmerking. Van's gelijken osdipus, dien wij befchreeven vinden ais den ongelukkig* ften mensch, als hebbendé de grootfte gruwelen $ zonder dit zelve, te weeten, begaan. — Ten laatften vervvisfelden dé Thebaaners de koningliike regeering, ih hunnen ftaat, met.eéne volksrégeering, ■ XXII. Van tijd tot tijd zetteden zich in het Schier-eiland yan Griekenland', vreemdelingen neder, welke in hetzelve verbaaZende veranderingen te weeg bragten. D awaüs, aldaar uit Egypte geland, maakte zich meester van den troon van Arg:s; van denwelken.hij .Weder, door lijnceus, Zijnen neef, dien hij, benevens zijnen broeder , had trachten omtebrengen , . wierd afgebonsd. Prrseus, een der aframmelingen van lijnceus, een zeer dapper held.; bouwde Myctne, hetwelk dé hoofdftad zij> rjes aandeelg wierd, in het rijk van Argos, Van h cm ftamde herkulks af, de grootfte en beroèmdfte onder dé Griekfche helden; wiens daaden , echter, door de veedichte, of fabelgefchiedenis, zeer misvormd Éijn geworden. Eurijsthkus, Koning Van Mycene, zx\n neef, vreezende.j dat hij zijn recht op den troon, dien hij bezat.' mogt doen gelden, droeg, hem veele, zeef gevaarlijke £ onderneemingen op, in de hóóp*!1 dat hij in éene van' dezelven mogte omkomen: maar hij voerde dezelve, allen, zeer gelukkig uit. Zijn roem beftond niet fleehts1 i) i m j. I #. £452 — 3231. fchen «ié laaren ?BSÓ èni 2860. Dawalï regeert Iri In »t . jaar sjojio'  51 ALGEMEENE GESCHIEDENIS j. d. w. 2451— i-3i. Tel'o ps tl open- BlftlS, I i i 1 in de fterkte zijnes ligchaams, maar ook in zijne koenheid en dapperheid. Hebkules was een weldaadig held, die zijn tijdgenooten zoo wel van fchadelijke roofdieren, als van roovers verloste, en hun, op veele andere wijzen, verfcheidene diensten bewees. XXIII. In dien zelfden tijd, waar in perseus zich begon beroemd te maaken, landde pelops, met een hoop volks, uit Klein- Jfiè, in het Schier-eiland van Griekenland, het .welk van hem den naam van Peloponnefus heeft bekomen. Hij bemagtigde niet alleen het Koningrijk Pifa; maar zijn zbon at reus, beklom ook, na den dood van eurjjstheus, den troon van Mycene. Atreus en thijestes, zijn' broeder, zijn befaamd, wegens den onnatuurlijken haat, welken zij elkander toedroegen, gelijk door hunne fchelmfïukkén :n wreedheden. De vermaardfte onder de ifftammelingen van atreus, was agawe mno n. Hij was de rnagtigite onder de jriekfche vorsten van zijnen tijd, als zijnIe te gelijk Koning van Mycene en van Sicijon en Korinthus; en tevens, opperbevelhebber van het leger en de vlbot, met lewelke Trooje belegerd wierd. Èij zijne terugkomst wierd hij vermoord. Zijn zoon 3restks, wreekte, wel den dood zijns vaders: doch, daar hij' ook met eigene hand :ijne moeder ombragt, die aan den moord :ijnes vaders deel had gehad, zoo deeden >em de verwijtingen van zijn geweeten, laderhand, in eene woedende vertwijfeling 'allen. Zijn boezemvriend was zekere 'JJLades, en deeze beiden worden vaak  DER WAERELD. 5 E R WAERELD» 6$ XIX. Wie jaagde de Pelasgen, de oudfte be .vooriers van Griekenland, uit hunne bezittingen? — Van waar kwam deukaLïon? — Wat gaf hem aanleiding tot zij* ne onderneeming? — Waardoor zijn zijne zoonen vermaard geworden ? — Wat heeft de gedachtenis van dicukalïon gedenkwaardig gemaakt? XX. Vielen 'erin andere oorden va.n Griekenland ook groote veranderingen voor? —* Waar begonnen dezelve het eerst? — Wie was cecrops? — Welke waren zijne inflellingen? — Wie zijner opvolgcren verdienen de meeste opmerking? — Waardoor wierd theseus een voortreflijk en wel* daadig Koning? — Wie was de laatfte Koning van Athene? — Waar door verwierf hij eenen onfterflijken roem ? — Welk eene regeeringsvorm verving bij de Atheners da koninglijke ? — Onder welke afwisfelingen Wierd dezelve ftaande gehouden ? — Welke Griekfche volkplantingen wierden 'er, omtrend deezen tijd, buiten Griekenland gefticht? XXI. Welk een koningrijk wierd in da nabuurfchap van Athene opgericht ? Wie was deszelfs oprichter?— Waar mede heefe Zich kadmus bij de Grieken verdienstelijk gemaakt? — Wie waren zijne meestbéroemde nakomelingen ? — Hoe lang heeft het Koningrijk van Thebe beftaan ? XXII. De veranderingen, waar van wij thans fpreeken,-betroffen het vasteland def Europifche Grieken: maar vielen 'er ook de zoodanigen voor in het Schier - eiland Van Griekenland? —Van waar kwam danaüs, cn welke is zijne gefchiedenis? — Wie zij* II. StUk, £ £g£ ƒ. d. W. S4SÜ— 328U  66 algemeene geschiedenis J. d.w. «45a— 3-31. ■ ner opvolgers heeft het Koningrijk van Mycene gefticht? — Wat weet gij, betreffende herkules? — Waar door heeft hij den eernaam van Held verdiend? XXIII. Van wien verkreeg het Schiereiland van Griekenland, deszelfs naam? — Waar vestigden pelops, en zijne afdammelingen, eigenlijk den zetel hunnes gebiedsV — Wie, onder zijne nakomelingen, verdienen de meeste opmerking? — Door welke daaden is de naam van orestus, zoo wel afichuwlijk als eerwaardig geworden? XXIV. Van welk een Koningrijk namen de aframmelingen van pelops ook nog bezit? — Welke is de gefchiedenis van dit Koningrijk? — Waardoor is tindarüsvoornaamelijk in de gefchiedenis bekend? — Waar in beftond de zeetogt der Argonauten? —Hoe kwam menelaus aan het bezit van het Spartaan fche rijk? XXV. Welk eene gebeurenis heeft aanleiding gegeeven tot den Troojaanphen oorlog? — Waar was het Koningrijk van Troofa gelegen, en door wien is hetzelve gefticht?—■ Wie voerde deezen oorlog tegen de Troojaanen? — Hoe lang éenen tijd heeft dezelve geduurd? — Welk een einde heeft hij genomen? — Wierd hij alleen door de dapperheid der Grieken ten einde gebragt? — Waarom is deeze oorlog zoo merkwaardig? XXVI. Welk eene gewigtige omwenteli'ng viel 'êr, eenigen tijd daar na, in Pehponnejus voor? Van welk een Koningrijk maakten zich de aframmelingen van herkul es de meesters? XXVII. Welk Koningrijk der Herakliden firu  D Ë ft' w A i ft Ë t Bi was het beroemdfte? — Wie onderscheidde zich daar in, in dit tijdvak, het mééste? — Van waar ontleende lijkurgüs een gedeelte zijner wetten ? — Welk eeri middel bezigde hij, om dezelve dooi* dë Spart aanen. op den duur, te doen onderhouden? — Welk een characler verkreeg gen de Lacedemoniers door deeze wetten ? XXVIII. Namen de Grieken nu niet toS in den fmaak voor kunsten en Weetenfchappen ? — Wie ontvonkte hen daar toé hei «eerst ? «t«i Op hoedanig eene wijze wist 0 ü> pheüs de zeden der Grieken te verzacn* ten ? — Ih welke kunsten en weetehfchappén "waren zij voornaamelijk ervaaren ? — Welke geleerde en begaafde manhen kwamen 'öf iiu vervolgens in Griekenland ten voorfchijn ? XXIX. Welk een Griek bragt de dicht*, kunst tot het hoogfte punt van volmaaktheid ? — Waar door muntte homerus in deeze aahgenaame en nuttige kunst j zoö voortrenijk uit? — Hoe wordt het meesteriluk zijner werken genoemd? ett welk is deszelfs onderwerp ? — Wat is hét ons derwerp van een ander dichtft.uk van Ho3w e r u s ? Welk een nut hebben zijné werken te weeg gebragt? en" welk gebruik kunnen wij,, nog hedenj daat Van maakeüf . XXX. Van welk eene nuttigheid zijn dë . openbaare fpelen voor de Grieken ëea weest? — Hoe wierden de voornaarniteri deezer fpelen genoemd? — Welk een dienst heeft het vernieuwen Van de Olijmpifchë fpelen aan de Gefchiedenis beweezen? «-» Welk eene foört van afdeeling 4 of onder*» fcheiding der Gefchiedenis, behoort' in dit tijdvak te huis? 32ÏH  J. d. W, S45ï— 3231. Voordedenvan het berderleven. Leer Z9''me in koud vai de /•ras litiftkt gefchiedenis. 68 ALGEMEENE GESCHIEDENIS GEMENGDE AANMERKINGEN over de gefchiedenis van het derde tijdvak. 1. In dit tijdvak befpeurt men nog voetflappen van de aloude eenvouwigheid der menfehen. Het herder - leven, aan het welke de Israbiiten en verfcheidene volken van jfffig en Griikeniand, langen tijd gehecht bleeven, en waarmede fomtijds de akkerbouw verbonden was , beloonde den arbeidzaamen mensch daardoor, dat dezelve de onfchuld hunner zeden bewaarde, en hun eene bloeiende" gezondheid en een lang leven bezorgde. Üe weelde en kunstbehoeften der fl;eden , hebben dit alles , tot groot nadeel der menfehen, doen veranderen. 2. De gefchiedenis der Israëliten bevat • zeer veele bijzonderheden , welke haar bo. ven anderen, eigen zijn. God bedoelde ook met dit volk, aan alle anderen, een voorbeeld daar te Hellen, deels van zijne gezindheid jegens alle menfehen: hoe hij' geneigd is in zijne magt, en goedheid op de uitfteekendfle wijze, ten hunnen voordeele, te laaten werken, en hen door Godsdienst en deugd gelukkig te maaken; deels van de gezindheid der menfehen, over het algemeen genomen, jegens hem: hoe zij onoplettend en ondankbaar zijn, omtrend de Veelvuldige welcfaaden, die zij van hem ontvangen ; hoe zij ongeloovig en ondankbaar zijn, niet tegenftaande alles hen tot geloof en gehoorzaamheid oproept • hoe zij gema k- Ujk  DER WAERELD. 69 lijk hunne dwaalingen en verkeerdheden erkennen : maar onbeftendig zijn in de verbe tering daar van, en te veel gereed, om op nieuw in dezelven te vervallen: eindelijk: altijd meer geneigd , om hunne eigene denkbeelden op te volgen, dan de boven alles duidelijke en volmaakt heilzaame geboden van God. 3. De volken van Afla en Afrika, waren de eerften, die zich door zeden, wetten kunsten en weetenfchappen onderfchei■den hebben. De Grieken volgden hunne fchreden, en begonnen hen weldra te over treffen; dit gefchiedde nog meêr in de volgende tijden, en federt dien tijd hebben de Europeïn hunne meerderheid in ^eest- vermogens, uitvindingen en krijgskundige bekwaamheden , boven alle de volken van andere waerelddeelen, niet verlooren. De voornaamfte oorzaaken van deeze meerderheid, zijn gelegen in eene meerdere vrijhei«l, welke zij, met opzichte tot hunnen regeeringsvorm (*), altijd genooten heb- ö 0 ben| (*) „ Men zou even zo wel kunnen zeg. ,, gen, dat het de geaanheid der Eurepeërs " zelve is, welke hen altijd de voorkeuze doei " geeven aan zoodanig eene regeering vorm, ' 'die de meeste viijheid ademt. Anderszins zou de uitlegging ,>we!ke de Autheur hiel geeft van de meerderheid der Europeërs, met " opzicht tot het vérftand, ene andere vraag „ kunnen voordbrengen; te weeten: waarotr hunne regeeringsvorroen altijd een inmeng*, fel van vrijheid hebben bezeten*" — IH Fianfche Vertaaler van dit werk, van wiet j£ 5 cke J d. W. 24S2— SaaiDe Eu- mpcóncn hebben de bewoners van alle andere waerelddeelen , in alleiléil zaaken verre overtroffen. — Waarom en waar van da.anf  1- a. w ï4Sa— «aai, H EDE F» O. VI&S. f@ ALGEMEENE GESCHIEDENIS ben; in het genot der meêr gemaatigda luchtftreek, waar onder , zij iceven; en in het deeze aantekening is, brengt, wel ter zaake,deeze vraag in het midden. Immers men kaa niet zeggen, dat het ia die vroegere tijden der •waereld, toen zich de 'Europedantn alreeds boven de Afraanen en Afrikaancn , door hunne zucht to,t vrijheid , onderfcheidden , met het verftand of vernuft der eerstgemelden , zoo veel voordeeliger, dan met dat der laatstge» -aoeraden, gefield ware. De oude volken van Afia en Afrika , niettegenftaande zij zich met eene genoegzaame gewilligheid, van vroeg af aan, onder het juk der overheerfching bogen, en, veel gemaklijker dan de Europtaanen, aan de wetten van het Despotisme gewenden, hebben, in onderfcheidene opzichten , even zoo. veel vernuft , fefirandefheid en verftand aan den dag gelegd als deeze. Het is waar, de zucht, om in kunften en weetenfchappen te vorderen; om dezelve te volmaaken, is door even dat Despotisme al vroeg uitgedoofd, en ichijnt door de Iangduurigheid van tijd min. der vatbaar voor nieuwe ontvonkiug; men kan, echter, uiet ontkennen, dat de aanleg tot de. ?elve, en de mogelijke vordering daar in, oofc ai die volken ligt. — Men kan hun geene maate van verftand, vernuft en fchranderheid, irn,* mers over het algemeen niet, ontzeggen. Mogelijk ligt dan wel de reden van de'mindere vrijheidszucht bij de Afiaanen en, Afrikaanen, en hunne minderheid ten aanzien van het verftand , met opzicht tot de 'Ëuroptaanen, in het klimaat, waar onder zij leeven, het welk door eene grootere hitte de menfckelijke geitellen Wek,, gemaklijk en krachtloos maakt.  DER WAERELD. - 7* het algemeen aanneemen van den Christelij-, ken Godsdienst in geheel Europa; gelijk; ook in de veele ongelukkige ftaatsomwente-. lingen en oorlogen, welke, van tijd tot tijd, Ma en Afrika, op eene geweldige wijze gefchokt hebben. ' Het zoude, derhalven, belagchlijk zijn, zich te verbeelden, dat de Europeërs een ander ras van menfehen waren, met uitfteekender aangeborene bekwaamheden begaafd, dan de bewooners van andere waerelddeelen , te meêr, daar zij ook altijd in gebreken en ondeugden aart de overige volken der waereld zijn gelijk gebleeVen, u 4. Daar men in den Godsdienst, welke God den Israëliten heeft voorgefchreeven, zoo veel ontdekt, het welk alleen betrekking heeft tot dit volk en deszelfs land, fchijnt men te moeten gelooven, dat dezelve niet gefchikt is geweest voor andere volken. Maar de bijzondere bepaahngen, welke daar in voorkomen, hadden geen ander oogmerk, dan de Israëliten te fterker aan den dienst en de vereering van den eenen waaren God 'te verbinden. De hoofdleeringen van hunnen Godsdienst, zijn dezelfden als die, welke alle menfehen kunnea kennen, door de befchouwing van zich zeiven, van de natuur, en de gefchiedenis van het menfchelijk geflacht. Maar naardemaal zij van hunne reden zoo weinig en zulk een fleeht gebruik maaken, wilde God, dat 'er fteeds een volk voor handen zoude zijn , onder het welke betlendig de waare Gods-dienst, duidelijk verklaard, en toegepast op deszelfs heilvolle oogmerken voor het geluk der menfehen, bewaard vnecde. De E 4 vei' j. d. W. 451— |3«I. Of de Gortsdie] st der IsraiÜH» van een algemeen gebruik is geweesct  J. d. w. S45Ï— Wetten en gebroi' ken dér Egyptemuren. ff ALGEMEENE GESCHIEDENIS ferrraardheid der groote gebeurenisfen van dit volk; deszelfs taal, die in den grond dezelfde was met die der Arabieren, Phoeniciers, Syriers; Chalde'èn en andere Afiatifche volken; de ligging hunnes lands, in het midden der driebekende waerelddeelen, en de voornaamfte volken der oudheid ; alle deeze dingen bragten het hunne toe, om den Godsdienst der Israëliten te doen bekend worden. Alhoewel eene naauwe verbindtenis en vermenging met andere volken den Israëliten verboden was, zoo konden zij toch den omgang en alle verbindtenisfen met dezelven niet vermijden; hunne koop-* handel en de verbonden, -welke hunne ko* ningen met de nabuurige volken ftooten, maakte hunnen Godsdienst van zei ven aan deeze hunne nabuuren bekend, 5. Egypte mag met recht genoemd worden de wieg en bakermat der wetten, of verftandige ftaatsregelingen; naardemaal verfcheiden volken, inzenderheid de Grieken , de hunnen van daar ontleend hebben. De Koningen van Egypte waren zeer geftreng aan hunne pügten en zekere bepaalde verrichtingen verbonden: zij waren verpligt, om rechtvaardig te regeeren, en maatig te leeven. Men beminde hen ook veel: maar als zij geftorven waren, had iedereen de vrijheid, om zijne klagten over hen intebrengen, en meu fchonk hun geene eerlijke begraavenis. indien men bevond , dat zij flecbt geregeerd hadden. Iedere levensftfnd, — ieder bereep was in Egypte erflijk; de zoon van een Priester moest Priester , die van een Herder moest Herder gorden, even gelijk zjjn vader \ en iedereen W%8  BH W A ï 1 ! H' 73 vras verpligt, aan het opperhoofd van het beftuur zijnes gewests optegeeven, wat zijn = beroep, of kostwinning was. Elkeen, die' iemand gewelddaadig zag aanvallen, of om het leven brengen, zonder zijne poogingen ter redding aan te wenden, wierd met den dood geftraft. Op de plegtige gastmaalen der Egyptenaaren, wierd dikwijls een dood ligchaam, in de lijkkist liggende, aan de gasten vertoond, om hun daar mede hunne fterfiijKheid te herinneren. Geloovende, dat de ziel, bij den dood van het ligchaam, in een ander menschlijk ligchaam, of in dat van eenig dier, verhuisde, balfemden zij de lijken, om ze dus voor het verderf te bewaaren. Zij waren ook buitengemeen bezorgd, om hunne graflieden duurzaam en prachtig optebouwen; noemende dezelven hunne eeuwige wooningen, daar zij, integendeel, aan hunne huizen den naam van Herbergen gaven, eb zeer weinig moeite of kosten aan dezelven befteededen. 6. Daar en boven bevatte hun godsdienst zeer veele bijzonderheden. Deszelfs grondflag was de dienst, der zonne, der maane, en der andere Herren. Daar uit ontftonden hunne beide groote Godheden, osiris en isis, de naamen van eenen hunner Koningen en deszelfs Gemaalinne, die, uit hoofde van derzelver goede regeering, dus verheven, en in het vervolg aangezien en vereerd wierden als zinnebeelden der algemeene, weldaadige, natuur. Zij voegden daar, van tijd tot tijd, nog veele naamen van Goden en Godinnen bij , die eveneens uit de zinnebeeldige voorftelling tan godlijke eigenfchappen, of voordhrengE. 5 *e' J. «1. W- 4Si— 231. Hu» Godsdienst.  74 AL«EMEENE CES CHIEDKNIgl J. d. W, «412— Godsdienst der Grieken. fele'n der natuur, of uitmuntende perfoonagiën hunnes lands, ontleend zijn. Zelfs de dieren wierden - door hun godsdienftiglijk vereerd; het zij van wegen derzelver nuttigheid, het zij, om dat men onderftelde, dat de zielen van groote mannen in dezelven waren overgegaan; het zij, eindelijk- om dat men dezelve befchouwde als leevende afbeeldfels der godlijke eigenfchappen. Deeze geheele godsdienst was vol verborgendheden, en zeldzaam in zijnen aart: maar naardemaal hij het voordduurend beftaan der ziele, na den dood, leerde, en met goede, wel gehoorzaamde wetten verbonden was, kon hij geenen bijzonder fchadelijken invloed hebben op de zeden deezes volks. 7. Het waren voornaamelijk de Egyptenaars, en na hun de Phoeniciers en de Praciè'rs, welke, in de perfoonen van cecrops, kadmus, orpheus en anderen, als de leermeesters der Grieken moesten aangezien worden: van hun namen zij veele «odsdienftige kundigheden en gebruiken aan, welke zij met hunnen ouden, ruuwen, Pélasgifchen godsdienst vermengden. Hier voegden zij bij,: overleeveringen, den eerften toeftand hunner natie betreffende; meeEingen omtrend den oorfprong der waereld; vergoding van menfehen, die zich, ten aanzien van hun vaderland, verdienstlijk hadden gemaakt; Godheden, die men onderftelde, het beftuur over kunften en weetenfchappen te hebben, en ook de zulken, die men uit de verfchijnfeian der natuur deed geboren worden; eindelijk, fabelen «a verdichtfelen, welke de zinne- bee>  D E R V A I Ft U Di 75 beeldige gebruiken van hunnen godsdienst bevatteden. Uit zoodanig een mengfel ontftond de Godenleere ( Mythologie) der Grieken, in dewelke zsus of jupitkr wel voorkomt als de hoogfte, of opperfte Godheid; maar desniettegenftaande als zeer onvolmaakt, en bepaald in de uitoefening zijner magt. Homerus heeft deeze godenleere, met alle haare fabelachtige omkleedfelen, op de vernuftigfte wijze, als eene gefchiedenis voor zijn heldendicht, bearbeid ; maar de zwakheden, waar aan alle zijne Goden onderhevig zijn, en welke zij ook vertoonen , maaken de voornaamfte gebreken uit van zijne werken. Hij is nagevolgd door hes 10dus, die in zijn dichtftuk, Theogonia genaamd, dè geheele Griekfche Godenleere (Mythologie} tot een te famenhangend leerftelfel (Syfihema} heeft bewerkt. Hij is dezelfde, die, in een ander dichtftuk, de Buishouding ((Economie} heeft bezongen; deeze, en door haar de arbeidzaamheid en deugd, op eene bevallige wijze aanprijzende. Naar deeze voorbeelden hebben de volgende Dichters der Grieken hunne Goden - gefchiedenis en fabel - leere , in de bevalligfte beelden, ingekleed, en zulks menigmaaler op eene wijze, die der zedenkunde met dc daad zeer nuttig was. Over het algemeer genomen, moeten de Dichters als de oud' fte leeraaren van den godsdienst deezei volken worden aangemerkt. Hunne Wijs geeren , de / ongerijmdheid deezér fabelen welke den grondflag van hunnen godsdiens Uitmaakten, gevoelende, hebben eindelij] genjge poogingen aangewend, ooi dezelven doe J. d. W, 2452-3=3'- >  76 algemeene GESCHIEDENIS J. flaaven ; voorts bleeven de fchoone kunften geheel en al uit Sparta gebannen, uit vrees, dat zij een lokaas mogten worden voor de weelde., In den oorlog wi ten de Spartaanen niet dan van te overwinnen , of te fterven; want zij, die de vlügt namen, wierden bij hen voor eerloos verklaard Hun godsdienst zelve boezemde hun een drift ten oorloge \n; de ftandbeekien hunner Goden en Godinnen zeiven waren allen gewapend. Het was hun niet geoorloofd, iets anders van dezelven af te bidden , dan dat zij braave lieden mogter worden , en overeenkomftig met hunne pligten mogten leeven. Ook mogten hunn< offeranden Hechts uit dingen van eene ge ringe waarde beflaan , ten einde ook d< armften uit het volk dezelve konden be komen. De wetten van lijcdrgus, daar zij d< bezittingen der Spartaanen onveranderlij] bepaalden, bedoelden eenén onöverklimbaa ren ilagboom daar te Hellen aan hunne be geerten en driften ; zij leidden hen allee: op tot de zucht naar roem, en de liefd tot het vaderland en deszelfs behoud; z: noodzaakten hen, om zoo te fpreee Gariglan.  DER WA E RE LD. 83 hij eene ftad,door hem gebouwd, Lavinium noemde. Hij hield zich ook, in her. bezit van Latmm, ftaande tegen de aanvallen der nabuurige volken, inzonderheid der Etruicers , en hij verzekerde zich van de liefde en getrouwheid der onderdaanen van latinus, voornaamelijk daar door, dat hij dezelve wist te vereenigen met zijne Trcojaa» tien ; geevende aan dit, dus vereenigd, volk , den naam van Latijnen, Zijn zoon ascak 1 u s bouwde de Stad Alba - Longa, en van hier wierd dit Koningrijk het Albanifche genoemd; het welk federt onder een groot aantal van elkander opvolgende Koningen, over de vierhonderd jaaren, in eenea bloeiënden toeftand, beftaan heeft. III. Onder deeze Koningen bevond zich numitor, die omtrend het begin van het vierde tijdvak regeerde. Zijn jongfte broeder amulius, ftiet hem wel van den troon; doch hij wierd op denzelven herfteld, door zijne kleinzoonen romulus en re mus, die, niettegenftaande het bevel van amulius, om in den Tiber te worden geworpen, door haare moeder rhea silvi a, bij het leven waren behouden. Deeze beide broeders doodeden hunnen oudoom, en beflooten daar op voor zich eene ftad te bouwen, aan de boorden Van den Tibet. Maar naauwlijks waren de grondilagen deezer ftad gelegd, of romulus, door de hitte eenes verfchils, het welk de heerschzucht verwekt had, vervoerd, bragt zijnen broeder om het leven.. IV. Nu bekwam de nieuwgebouwde ftad van hem den naam van Roma. Veele volken uit de nabuurige haliaanjche Staaten, F 9. van j. d.W. S-S-r— E omving \M\Rotns. CeftMe. denis van ROMULUS.  j.' d\ w. 3=31 — In 't jaar 3.60. LI U s. 54 algemeene geschiedenis ra'n wegen burgerlijke onrusten verdreeven, gelijk ook andere moedige én onderneemende gelukzoekers voegden zich tot hem, en wierden door romtjlus met opene armen Dntvangen. Tot hunnen Koning verkozen ïijnde, regelde hij hunnen Godsdienst, en hunnen regeeringsvorm. Inzonderheid beperkte hij de Koninglijke magt, door de oprichting van eenen Senaat, of raadsvergadering van eenige ouden, en door het afftaan van verfcheidene gewigtige rechten aan het volk. Om het gebrek aan inwoo* ners te gemoet te komen, opende hij èene vrijftad voor vlugtelingen en misdaadigers, pan allerlei foort, die, echter, door de j;oede inrichtingen, welke door hém in het surgerlijk beftuur wierden gemaakr, weldra, in nuttige burgeren herfchapen >wierden. Het gebrek aan vrouwen, vervulde zijne onderdaanen, door den roof der Sabijnfche dochteren; en de oorlog, welke deswegen ontftond, wierd geëindigd door een vergelijk, volgens het welke tatius, Koning der Sabijnen, binnen korten tijd i een deelgenoot Vierd van het openbaar bewind, en de beide volken in één wierden gefmolten. Romulus overwon verfcheidene nabuurige volken; breidde de grenzen zijnes rijks nit; vermeerderde het getal zijner onderdaanen, zeer aanmerklijk; vormde dezelven tot uitmuntende krijgslieden: doch wierd eindelijk, daar hij tot onderdrukking verviel, door den Senaat vermoord. Hij verdient onder de wijsfte en gelukkigfte ftichters van nieuwe ftaaten, genoemd te worden* V. Hij wierd opgevolgd door numa> p om pil, lus, een Sabijn van uitftec&enck wijs-  DER WAERELD. 85 wijsheid en deugd; zeer vreedelicvend, gematigd , en in alle opzichten beminnenswaardig. Hij wist het oorlogszuchtig characler 'der Romeinen te lenigen; vermeerderde hunnen godsdienst met eene menigte van nieuwe plegtigheden ; verbeterde hunne Wetten en Almanak, door, in plaatfe van tien, twaalf maanden in te voeren; vernietigde alle onderfcheid tusfchen Romeinen en Sabijnen, en fchafte tevens de Koninglijke lijfwacht af, ten einde alle fchijn van wantrouwen jegens zijne onderdaanen wegteneemen. VJ. Onder de volgende Koningen nam het Romeinjche rijk in magt en grootheid al geftadig toe. Tullius hostilius verwoestte het rijk van Alba, van het welke Rome eene volkplanting was, en vereenigde de Albaners met de Romeinen. Onder ancus marïius voeren deeze laatstgenoemden voort, hunne overwinningen ©ver hunne nabuuren uit te breiden. Deeze Koning bouwde ook de ftad en haven Ofiia, en deelde, grootmoedig, onder het volk die velden uit, welke voor de Koninglijke inkomften beftemd waren. Op hem volgde tarquinus priscus, eeu Etrurscer, die dit volk en de Sabijnen overwon; Rome zelve door nieuwe gebouwen verfraaide en verfterkte; fchoolen en gerichtszaalen aanlag, en die bewonderens» waardige waterleidingen, of gewelfde Huizen bouwde, door dewelken al het vuile water en de onreinheden uit de ftraaten naar den Tiber wierd gevoerd. — Niet zoo zegevierend als zijne voorzaaten was s-ervius TULLIUS, de zesde deezei; KoninF 3 £.eö*« J. d. W. 3-3.— 3446' f ln *e jaar 33-3. Uitbreiding van het Ri)k van ü»me» In '■«■Jaar 3H°7.  86 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. W. 9231 — Nieuw jfshrischRijk. 1 I ( ( 1 Ten. Hij wist de raagt van het volk van liome, in vrij enge grenzen te beperken, ioor het invoeren van den cenf'us, of fchat:ing der burgeren naar hunne bezittingen; waardoor de rijkfte burgers, het grootfta landeel in het bewind van zaaken bekwamen; en zulks, vermits zij niet alleen het meeste droegen in de algemeene lasten: maar ook o ider hen de meest verlichte en fchranderfte wierden gevonden, die dus, om beide deeze redenen, minder omkoopbaar waren dan de behoeftigen. De zoodanige waren de vorderingen der Romeinen in de eerfte twee eeuwen, federt de grondvesting van hunnen ftaat. Hunne bezigheid beftónd in den akkerbouw, en een weinig koophandel, als ze niet oorloogden ; zij waren met geene kunften, of weetenfchappen, uitgezonderd de fchrijfkunst, bekend, en hunne kleine, fchoon krijgszuchtige, ftaat was nog van geene, iets "betekenende, wetten voorzien. VIL Uit het oude Asfijrifche rijk, het «reik omtrend honderd jaaren voor de boutving van Rome was gedoopt geworden, waren, in dien tusfehentijd, drie nieuwe rij- ' een in Afië ten voorfchijn gereezen: het Wfijrifche, Babijlonifche en Medilche. Phul vas de eerfte bekende Koning van het nieuw dsfïjritc/i rijk. Tiglath phalassar, :en zijner opvolgers, maakte zich meeste* /an Siirië-ï, en salmanasser, een anler zijner opvolgeren, bemagtigde het rijk ran Israël. Hier tegen leed sanherib, le zoon des laatstgenoemden, eene geluchte nederlaag bij de belegering van Jeufalem. Assarhaddon vereenigde het J Ba-  der w a e r e t d. 87 Babijlonifche rijk met het Asfijrifche: maar zijne opvolgers verlooren het zelve op nieuw: en eindelijk wierd deeze nieuwe Asfijrifche alleenheerfchappij door den Mc difchen Koning cyaxares ten onderfte ' boven geworpen. VUL In dit Medisch rijk, het- welk gefticht was door arbacss, die de oude Asfijrifche alleenheerfchappij verwoestte, was dkjocis, een der beroemdfte Koningen, Zijn zoon, phraortes. overweldigde de Perfen, en zijn kleinzoon, cyaxares, de Asfijrïtts; doch onder den zoon des laatften, astyages, maakten de Per/en zich meesters van dè Meiiifche monarchie. IX. Van deeze drie rijken duurde het Babijlonifche het langfte. Naeonassar, deszelf, eerfte Koning, [had verfcheidene, weinig opmerkenswaardige, opvolgers, tot dat dit rijk, omtrend zestig jaaren na hem, in het Asfijrifche wierd ingelijfd. Nabopalassar maakte het zeive weder onafhanglijk, en door de verovering van Stjriên en andere landen , magtig. Nog aanzienlijker wierd het onder zijnen zoon, naeuchondonosor, die het Koningrijk van j«4 vernietigde; Tijrus verwoestte, en Rabijkn tot eene der fchoonfte fteden van het oosten maakte. Dan, bovenmaatig trots geworden zijnde, en zich verheffende op'de groote daaden, door hem verricht, viel hij door een Godlijk oordeel, in de hevigfte raazernij, welke zeven jaaren duurde. De laatfte zijner opvolgers, nabomidus, of darius de Meder, had het F 4 ver- T. rl.W. 3?SI — GefcMe3i— Gefcliie. ;nis der ;ijttn. o. 33SI.  J, d. W. 8231— 844- Inval der C.aulcn in italiën. J' 3395. i ( i i Draco crsoi.oN, i wtgee▼eöefenden de weetenfchappen, en de Barlen , hunne dichters, wekten den oorlogsmoed in hun op, door hunne gezangen. XVI. Middelerwijl, dat in dit tijdvak zoo reële koningrijken ten gronde gingen, en le Romeinen nog geene zeer fchitterende rertooning maakten, overtroffen de Grie-. •en, zoo veel te meêr, alle andere volken. Kj waren in verfcheidene kleine Koningijken verdeeld, onder dewelken die van dthe-.  DER WAERELD* 93 Athenen en Sparta de' magtigfte en aanzienïijkfte waren. Draco, een der jaarlijkfche Archonten, welke de Atheners hadden aangefteld, om een te vrijër ftaatsbeftuur te hebben, gaf hun zeer geftrenge wetten: onder dezelve, tekenen wij in 't bijzonder, op, die, welke den dood uitfprak over ieder burger, die zich aan het allergeringfte vergrijp fchuldig maakte; en eene andere, die, om het afgrijzen voor den doodflag te krachtiger te doen werken, eene fchijnbaare ilraf beval over ieder levenloos ding, 't welk iemand van het leven mogte berooven. Zijne wetten wierden niet lang gehoorzaamd door een volk, zoo ongemaklijk en zoo wispeltuurig als de Atheners. Eenigen tijd daar na, gaf solon andere wetten, welker gehoorzaaming van langer duur is geweest. Deeze wijze en deugdzaame man, verbeterde, onder den titul van Archont, de ftaatsregeling zijnes vaderlands: doch weigerde het aanvaarden van de Koninglijke waardigheid, welke men hem wil» de opdraagen. Toen daar na, pisistrat u s, een zijner bloedverwanten, zich, op eene listige wijze, meester van het gezag over Athenen had gemaakt, vermaande hij zijne medeburgeren te vergeefs, om hunne vrijheid te herneemen, en ftierf buiten zijn vaderland. Pisisïraïüs handhaafde zich door geweld in het bezit der hoogfte magt: doch regeerde, in het vervolg, met zeer veel zachtheid en menschlijkheid; deed de wetten van solon in derzelver volle kracht eerbiedigen, befchermde de weetenfchappen , en ftichtue de eerfte openbaare boekeni in Griekenland. xvn, j. d- W. (23i— 144ö-  94 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. W. 3231— 344<5. Ephorcti te Sparta. '. Griekfche volkplantingen. XVII. De Laccdemoniërs maakten, omxend deezen tijd, ook eene zeer gewigtige verandering in den vorm van hun ftaatsbeluur, door, naamelijk, hunnen Koningen, Ephoren, of opzieneren, toete voegen. Deese waren in het eerst niets meêr dan plaatsvervangende Regenten, beftemd, om eerst ils dan de regeering op . zich te neemen, ivanneer de oorlog de Koningen te veile riep: dan , weldra , wisten dezelven ie Koningen en den geheelen Raad, 100 afhanglijk van zich te maaken, dat iet geheele beftuur in hunne handen {wam. In 't vervolg, riepen zij zelfs de Koningen tot het doen van rekenfchap, op, ;n lagen hun ftraffen op, wanneer zij niet, overeenkomstig met de wetten, gehandeld, ladden. De Lacedetnoniërs voerden, in dit ijdperk, twee langduurige oorlogen met de Mesfeniërs, welke door den dapperen arist ome nes onderfteund wierden; gelijk ie Atheenfche Dichter tijrteus, met zijle uitmuntende oorlogszangen, waar van ons nog eenige ftukken zijn overgebleeven, len ten krijge opwekte. XVIII. De Grieken, in het algemeen, volgden nu door hunne zeevaart en koophandel, de voetftappen der Phoeniciêrs, en namen, weldra, hunne plaats in. De togt der drgonauten en de Troojaanfche oorlog, maakte hen bekend met den Hellefpont, (tegenwoordig de Dardanellen ) en de zwarte zee ; de zeekusten van Italiën, waren hun nog vroeger bekend. Daar lagen zij overal volkplantingen aan. De Korinthiërs [lichteden Syrakuze; andere Grieken bouwden Mesfene, Agrigentum en Secilie, Kraan-  DER WAERELD. 95 ton en Lokris, wierden door de Laccdemoniërs in ^- eder - Italiën gebouwd, waar zich ; veelen der overige Grieken nederzetteden,' van waar deeze, landftreek den naam vau Groot - Griekenland bekwam. Zaleukus, gaf wetten in Lokris, en deed dezelve ftrikt eerbiedigen. Daar zijn zoon de eerfte was, die eene zijner wetten overtrad, en deswegen veroordeeld wierd, om beiden zijne oogen te verliezen, liet hij, ter voldoening aan de wet, en om eenigszins zijnen zoon te fpaaren, zich zeiven en zijnen zoon, ieder één oog uitbooren. — Door de Grieken wierden van 's gelijken, Biizantium in Traden, Cijrene in Afrika , JVJarfeille of Masfüia, in Galiiën, en nog ergend elders, andere fteden, als zoo veelen hunner volkplantingen, gefticht. XIX Dit voik maakte niet minder vorderingen in nuttige kunsten en weetenfchappen. In Klein-Afië was t hal es, van Mileten in Jöniëa, de eerfte natuurkundige, wiskunstenaar en ftsrrenkundige, onder de Grieken. Hij bepaalde het jaar op driehonderd vijf- en zestig dagen, en was ook de eerfte, die eene zonne - taaning ( Eclips') leerde waarneemen. Zijne natuurkundige weetenfchappen, trachtte hij dienstbaar te maaken aan den godsdienst en de deugd. Van zijn vaderland, Jöniën, heeft een zekere wfsgeerige aanhang , van denwelken hij de (lichter was, den naam van de Jönifiche bekomen. Hij, benevens solon, en nog vijf andere beroemde Grieken, welke oo^ elders, omtrend deezen tijd, leefden, wievden de '.even wijzen van Griekenland, genoemd. Zij waren meest allen overheids per- J. d. W. msi— i44ö. Geleerden en wijzen onder de Grieken. THALM. ♦ J- 3439SOLON. De zevïs wijzen.  f d. w. BIAS. CHILO. tlTTACUS. KLEOBU. LL'S. PERIAN. nu n. Dichten en Adenleeraarsonder de Grieken. 96 ALGEMEENE GESCHIEDENIS perfoonen, in onderfcheidene Griekfche ftaa* ten, en zij onderfcheideden zich zoo wei door de wijsheid van hun beftuur, als doof die van hunne zedenfpreulten. Üias van Prïèv.e, in Jönitn, beval den menfehen, al het goede, 't welk zij genooten, weder tot Göd, als deszelfs oorzaak, térug te brengen. —l chilo van Lacedemon, ot" de Spart aner, bemoeide zich inzonderheid de gewigdge leere van zelfkennis inteprenten. — pittacus, van Miüjlene, op het eiland Lesbos, drong 'er inzonderheid op aan, als óp het beste van alles, om bij "alle gelegenheden, alles goeds te verrichten. —- kleobulus, van hët eiland Rhodus, vermaande, dat men zijne vijanden aan zich moest verpligten, om hen daar door tot zijne vrienden te maaken; en périander, Onafhanglijk heer van Korin• thus, gaf' zeer geftrenge Wetten tegen dc luiheid en weelde, en heeft ook veel fchoone zedenfpreuken nagelaaten. Sommige Griekfche Schrijvers hebben hem afgefchetst als iemand van een zeer ilecht charafter, waarfchijnlijk, dewijl de vrijheid van den ftaat door hem was onderdrukt geworden. XX. Totnogtoe vond men onder de Grieken geenen Schrijver in ongebondenen ftijl: maar veelen, diefden door homerus ge-1 baanden weg der dichtkimste, met zeer veel geluk betraden. Sappho, alc^eus en alk man, onderfcheideden zich door hun lierdichten en gezangen. . Archilogus vond de jambifche versmaat uit, welke hij tegen zijne vijanden bezigde; - mimnkrmus vond den Pentameter. Theggnis  ' D I R WAERELBt S>7 en phocijlides fchreeven zedenfpreü'ken en grondregelen. E s o p u s , een Phrijgiè'r, maakte zijne, even zoo aangenaame als leerzaame, fabulen, welke in het vervolg, met andere,'niet van zijn maaklel, bijéén zijn verzameld; waar bij men ook verfcheidene weinig geloofwaardige vertelfels, zijne levensgefchiedenis betreffendej gevoegd heeft. V R A A G Ë N Betreffende het vierde tijdvak der algemeene Gejihiedenis. L Welk voik van Europa begon in dit tijdvak beroemd te worden ? — Welke vol» ken hadden, tot dus verre, in Italiën gewoond? — En hoe wierd dit land toe» fenoemd? — Welke landftreek wierd in et vervolg Latium geheeten? — Welke naamen droegen deszelfs eerfte Koningen?—Wie voerde aldaar de fchrijfkunst in? II. Wanneer kwam jeneas in deezen oord aan? — Hoe wierd hij aldaar, met zijne Troojaanen, ontvangen ? — Waar door won hij, inzonderheid, de liefde zijner hieu» we onderdaanen? — Welke ftad wierd door zijnen zoon gebouwd ? — en hoe wierd nu Vervolgens dat rijk genoemd? III. Welke Koning regeerde in Albaniè'a (Albaf) in het begin van dit tijdvak? — Welke waren zijne lotgevallen? «1 Hoe wierden zijne kieinzoonen geheöten? —» II, Stuk. Y Q Wel- 344*»  $8 ALGEMEENE GESCHIEDENIS • J. d. W. 3446. Welke Waren hunne onderneemingen? — Wie van hun verloor, bij het bouwen der nieuwe ftad, het leven? — en waarom? IV. Hoe wierd die nieuwe ftad genoemd? - Welke waren derzelver eerfte inwooners? — Wat deed romulus, om aan zijnen nieuwen ftaat eene goede inrichting te geeven? — Van welke middelen bediende hij zich, om het gebrek aan inwooners te verhelpen? — inzonderheid het gebrek aan vrouwen? — Met wien deelde hij, eenen tijd lang, de regeering? — Welke waren zijne overige verrichtingen? — Welk eenen lof'verdiende hij? V. Hoe wierd zijn opvolger genoemd? — Welke hoedanigheden bezat deeze Koning? — Waar door heeft zich nüma eenen uitfteekenden roem verworven? VI. Welke Koning van Rome heeft het Koningrijk Alba, waar uit dat van Rome was ontftaan, verwoest? — Welke groote en nuttige bedrijven zijn door ahcus martius verricht geworden? — Waar door heeft zich tarquinius de oude beroemd gemaakt? — Waar toe diende de cenfus, welke door servios tullius onder de Romeinen wierd ingevoerd? — Welke waren de bezigheden en kundigheden der Romeinen, in dit tijdvak? VII. Welke Koningrijken zijn uit de oude Asfijrifche alleenheerfchappij ontftaan ? — Welke waren de meest merkwaardige Koningen van het Asftjrisch rijk? — Door wien wierd het zelve , ten laatften, veroverd? VIII. Welke Koningen hebben, ©p eenigerhande wijze, in het Koningrijk Mediê ui«-  DER WAERSJ-D. 99 uitgemunt? — Onder wiens regeering is dit Koningrijk te niete gegaan? IX. Wie was de grondlegger van het nieuwe Koningrijk van Babel'i — Bleef dit Koningrijk onafhanglijk? — Wie bezorgde aan het zelve de onaf hanglijkheid ? — Onder welk eenen Koning wierd het zelve het magtigfte? — Welk volk maakte zich, eindlijk, meester van dit Koningrijk? X. Waar door bevorderden de Israëliti* fche Koningen en hunne onderdaanen, den ondergang hunnes rijks ? — Hoe wierden de twee laatfte Koningen deezes rijks genoemd? — Door wien wierden zij over• wonnen? — Hoe langen tijd heeft dit Koningrijk geduurd? XI. Hield het Koningrijk van Juda nog langen tijd ftand? — en waarom? — Wie waren deszelfs meest godvruchtige Koningen ? — Welk onheil trof, ten laatften, dit Koningrijk? — Door wien wierd het zelve verwoest? — en wanneer? — Wat noemc men de Babijlonifche gevangenis? XII. Bezigde God niet nog, in dit tijdvak, zeer krachtdaadige middelen, om de volken van Israël en juda te behouden ? -sWelke waren, voornaamelijk, die middelen? — Wie waren de voornaamfte Propheeten, welken hun in dit tijdvak gezonden wierden? — Waartoe dienden hunne redevoeringen, verfen en gefprekken? — Van welk eene nuttigheid zijn hunne gefchriften nog heden? XIII. In welk eenen toeftand bevond zich, omtrend deezen tijd, Egypte ? — Waarom verdient psammetichus bijzondere opmerking? — Welke verande- G a ric« j. d. w. 3131— Ml*  J. d. W. 344Ö. ïoo algemeene geschiedenis ringen onderging Egypte onder zijne opvolgers? XIV. Welke volken ondernamen, omtrend deezen tijd. aanmerkenswaardige verhuizingen en invallen in andere landen ? — Waar woonden de Scijten? — Waar richteden zij een Koningrijk, fchoon van eene korte duurzaamheid, op? — Weke wijze en geleerde lieden vond men onder hen ? —■ Welke waren, over het algemeen, de hoedanigheden van dit volk? XV. Welke landen van Europa wierden door de Celten bezet? — Hoe wierden zij in dat land geheeten, 't welk men heden ten dage Frankrijk, of de Franjche Republiek , noemt ? — Waar ondernamen zij eenen inval ? — Welk eenen regeeringsvorm, ^godsdienst en levenswijze had dit volk? — Hoe wierden hunne Priesters genoemd? ■— en hunne Dichters? XVI. Welk volk bezat vervolgens de wij site wetgeevers, de meest beroemde geleerden en fchrijvers, benevens andere merkwaardige voorrechten ? — Wie was draco? — Welke wetten, gaf hij ? — Wie was de groote man, die men eigenlijk den Wetgeever van Athene mag noemen? — Wie onderdrukte nog, ten tijde van solon 2elve, de vrijheid der Atheneren, zonder echter als een' Tijran te regeeren? XVII. Welke opmerkenswaardige verandering heeft het ftaatsbeftuur der Laeedemoniërs ondergaan ? — Welk gezag hadden de Ephoren? — Welke beroemde mannen leert ons de gefchiedenis, in den oorlog tusfchen de Lacedemoniërs en Mesfeniërs, van wederzijde , kenuen ? XVIIL  Dit WAKRÏLD. IOl XVIII. Maakte de zeevaart en koophandel der Grieken ook nu eenigen aanmerkens- j waardigen opgang ? ■ Van welk eene nuttigheid waren dezelven? — Waar ftichteden zij hunne voornaamfte volkplantingen? — Wie was de wetgeever der Lotriïrs ? XIX. Wie was, omtrend deezen tijd, de meest beroemde wijze van Grieken* land? — In welké weetenfchappen muntte thales het meeste uit? — Wat was zijn voornaam oogmerk in het beoefenen en voorftaan der weetenfchappen? — Wie waren de zeven wijzen van Griekenland? — Waar in beftonden hunne voornaamfte zedenfpreuken? — Verdient periamdkr onder hen ook geplaatst, of genoemd te worden? XX. Welk foort van fchrijvers was nu wel vervolgeKs het talrijkfte? — en uit welke oorzaak? —Hoe wierden de beroemdfte dichters van deezen tijd genoemd? — Waar door heeft zich esopüs, in het bijzonder, onder hen onderfcheiden ? G S *« j. d.W. 1131*- 144.6.  ÏOS algemeene geschiedenis J. i. W. 3^31— 34 lö. '■ —"ggH 1""-?—» gemengde aanmerkingen over de gefchiedenis van het vierde tijdvak. i. De wetten van eenen ftaat leeren ons, op welk eene wijze deszelfs burgers zijn opgeleid geworden , om wijs en deugdzaam te worden. Indien deeze wetten door een groot man zijn ontworpen, en aan eenen ftaat gegeeven, dan verdienen dezelven gekend, en met infpanning nagedacht te worden. De zoodanigen zijn die van solon, waar van 'er verfcheidene, in de RomeinWettenfcfie wetten, zijn bewaard gebleeven. Deevan so- ze wetgeever fchafte de wetten van dral0N- co af, uitgezonderd die, welke den doodflag betroffen, en hij gaf nieuwe, waar in hij wel het volk de hoogfte magt toekende: maar de voornaamfte ambten en waardigheden, den rijkften burgeren in handen ftelde. Ten einde het gevaarlijke en buitenfpoorige van ongeftuime volksvergaderingen voortekomen, richtte hij eene raadsvergadering op, welke het recht had , om voorloopig alles te onderzoeken, dat in de volksvergadering moest voorgedraagen worden. Maar, om te gelijkertijd aan het groot vermogen der rijken grenspaalen te ftellen , vermeerderde hij grootelijks het gezag en de voorrechten van den Arcöpagus; dit onafhanglijk en eerwaardig gerechtshof verany derde , of vernietigde zelfs zoodanige volksbefluiten, welke met overijling genomen waren, zonder dat iemand daar tegen iets ver-  DER WAERELD. *°S vermogte intebrengen, en had ook het opzicht over den openbaaren Godsdienst en de zeden. Ieder een was, volgens eene wet van solon, verpligt, om, bij openbaare volksgefchillen, zich voor eene der itnjdende partijen te verklaaren; hier door konden de onlusten, in den ftaat opgereezen, te fchielijker gedempt worden. Een zoon was niet gehouden zijnen vader, wanneer deszelfs ouderdom dit anders vorderde, te onderhouden, bijaldien deeze niet gezorgd had, hem eenig handwerk te laaten leeren. Maar ook daar tegen, wierd die geen vopr eerloos gehouden, die zijne ouderen niet onderhouden wilde, wanneer deeze voor zijne opvoeding gezorgd hadden. Hi], die zijne goederen doorgebragt, of in den oorlogen' andere gelegenheden, ziéh lafhartig en laag gedraagen had, wierd insgelijks als eenen eerloozen aangemerkt. De luiheid moest als eene misdaad geftraft worden. De kinderen van hun, die hun leven in den dienst des vaderlands hadden verloren, moesten, tot aan hfin twintigfte jaar, op kosten van den Staat worden onderhouden. — S oion was ook de eerfte, die den Jtheneren veroorloofde , wanneer zij geen kinderen hadden , om, bij uiterften wille, ook aan anderen als hunne naastbeftaanden, hunne goederen te vermaaken. Het huwlijksgoed der meisjens, die in den echt ftondente treeden, bepaalde hij op eenige klederen en hmsgeraaden, ten einde niet het belang de voornaame beweegreden van het huwlijk mogte zijn: maar eene liefde, welke ontftotid uit, er gerond was op perfoneele hoedanigheden, Den jongen lieden, zelfs den verftandigfter ' ö G 4 J. d. W. 12JI — 144<5'  J. d. W, •231 — 344^ Drie nieuwe tiidbereke; iugen. J- d. w. 3208. v. J. C. 776. J. d. W. 3^31. V. J. C. 753. J. d> W. 3137I v. J. C. 747. HewaaTing van den waaren Goris«Üenst. 1 1 i 1 1 I©4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS onder dezelven, veroorloofde hij niet het bekleeden van openbaare ambten of bedieningen , noch ook het houden van redenvoeringen in de openlijke volksvergaderingen. Hij verbood het kwaad fpreeken van dooden en leevendea, en bepaalde geftrenge ftraffen tegen de lasteraars: maar hij wilde geene wetten vastftellen tegen vadermoorders , ten einde geenen fchijn te geeven, dat hij zulk eene gruwzaame misdaad, tot nog toe onder de Atheneren onbekend , onder hen mogelijk achtede. a; Eerst met dit tijdvak, verkreeg de gefchiedenis eene algemeene en welbepaafde tijdrekening. In den aanvang van hetzelve, was aireede, C gelijk wij hier voor hebben opgemerkt) de berekening, naar Olympiaden, in gebruik: alhoewel deeze wijze van tellen , niet dan zeer laat, in allen de Griekfche Staaten aangenomen wierd. Weinig tijd daarna, leeverde de bouwing van Rome, eene andere vaste tijdrekening op. En eindelijk gaf de ftichting des nieuwen Koningrijks van Babel, van deszelfs eerften Koning, nabonassar, af gerekend, de geboorte aan eene derde. 3 Het Israëlitisch volk, 't welk door God beitemd was, om den waaren 'Godsdienst te bewaaren, verloor, wel is waar, in dit tijdvak, deszelfs kerkelijke en burgerlijke ftaatsgefteldheid , zijnen openbaa•en Godsdienst, en zelfs zijn vaderland; ïogthans bleef de Godsdienst, dien het van 3od ontvangen had, te midden onder allen leeze rampfpoeden, bij deszelfs zuiverheid lewaard en voordgeplant. Zelfs de ftipfte •ervullirtg der oord.elen, welke God voor lang  STR WAERELD. I05 lang den Israëliten had bedreigd, deeden hen tot inkeer komen, en bragten hen te rug tot vereering van hunnen God. Hunne verftroojing onder de heidenfche volken, vervulde hen met eenen fterken aikeer tegen de afgoderij, en deeze zelfde volken leerde daar door te gemaklijker den Godsdienst der Israëliten kennen. 4. Het door romulus gevormd volk ontleende, voor het grootst gedeelte, van de Etruscers, deszelfs bijgelooyigen Godsdienst , inzonderheid zijne waarzeggers (\Augures~) en wichelaars (Haruspices"). Hot werk der eerstgenoemden beftond, in het waarneemen van het vliegen, en zingen der vogelen, en de wijze op welke zij hun voedfel oppikten, om daar uit voorfpellingen te doen: dat der anderen, in het zoeken van voorbeduidingen, wegens het toekomende, in de beweegingen ^der offerdieren, en de befchouwing van derzei ver ingewanden. Volgens eene inrichting van romulus, moesten zij, in alle gewigtige handelingen van den Staat, alvoorens geraadpleegd worden, eer men het ondernam, iets ten aanziene van dezelven, ten uitvoer te brengen. Dit wierd een grondwet,en in het vervolg, eene der kunstgreepen van het Romeinsch bewind, waar van hetzelve zich bediende, om groote onderneemingen wel te doen flaagen, of ook te doen mislukken. Romulus ftond aan de vaders eene zeer groote magt toe over hunne kinderen, tot zoo verre zelfs, dat het hun vrijftonde, hen te verkoopen, ja zelfs te dooden: deeze wet, welke men ook bij andere oude volken, in de eerfte tijder G 5 var j. d. w. (231— 344ö. Eeröe wetten en godsdientige plegtighedender Romeinen.  iOÖ ALGEMEENE G«ï 6HIE Ö ï NIS J. d. w. van hun beftaan, aantreft, is in het vervolg 3231— (joor ivuma pómPilius onder eenige 844 ' bepaalingen gebragt. VRAAGEN Betreffende de gemengde aanmerkingen over de gefchiedenis van het vierde tijdvak. 1. Waarom verdienen de wetten van so10n gekend te worden? — Hoe wierd het burgerlijk beftuur van Athenen door solon ingericht? — Waar door beperkte hij de magt des volks en der rijken? — Welk gerechtshof was dat van den Areöpagus? — Welke fchikkingen beraamde solon, om de openbaare onëenigheden te herftellen? — Welke zorgen wendde hij aan, om onder de Atheners arbeidzaamheid, ouderliefde , en dapperen moed in den krijg aan te kweeken en te onderhouden? — Welke wetten gaf hij, met opzicht tot het maaken van uiterfte willen? — Waar door poogde hij de huwlijken gelukkig te maaken ? — Wat verbood hij den jongen lieden? — Welke andere wetten gaf hij nog daar boven? — Waarom wilde hij geene wetten maaken tegen den vadermoord ? 2. Welke zijn de drie beroemde en nuttige tijdsgewrichten voor de algemeene gefchiedenis , derzelver aanvang neemende met het begin van dit tijdvak ? 3. Ging de waare Godsdienst niet verloo¬ ren,  der waereld. 107 ren, toen het Israëlitisch volk deszelfs ftaatkundig aanwezen verloor? — Hoe wierd gezegde Godsdienst, in deezen toeftand, onder de Israëliten bewaard en onder de Heidenen bekend en uitgebreid? 4. Welke was de Godsdienst der aloude Romeinen? — Welke waren de bedieningen van derzelver waarzeggers en wichelaars? — en waarom wierden deeze van zulk een gewigt en aanbelang voor den Staat ? — Welke merkwaardige wet gaf romulus met betrekking tot het vaderlijk gezag? J. d. w. 5231— 5446.  J. d. W •446— 3648. Cijxus flicht de Ptrjlfche Manar-, chie. i08 algemeene geschiedenis VIJFDE TIJDVAK. Van cjjrus tot alexander, of \van de /lichting der Perfifche alleenheerfchappije, tot op de uitbreiding van het Maeedonisch rijk, in de drie bekende waerelddeelen. Jaaren der waereld 3446—3648. Voor de ge» boorte van christus 538—336. lR eeds omtrend het einde van het voorig tijdvak, was het Koningrijk der Meders, hetwelk eerst het nieuwe Asfijrifche rijk overweldigd had, onder de overheerfching der Perfien gevallen. Dit oud Afiatisch volk, het welk al vroeg eigen Koningen had; naderhand door de Asfijrifche vorsten wierd beheerscht, en in het vervolg, na den ondergang van derzelver groot rijk, door de Meders, begon eerst aanmerklijken beroemd te worden, als het, onder aanvoering van cijrus, den kleinzoon van astijages, Koning der Meders, deeze zijne oude meesters, en weldra nog eenige andere Koningrijken, aan zich onderworpen maakte. Het eerfte was dat vanLijdië, in klein Afi'e', een der magtigfte Koningrijken van dien tijd. K re s u s, een vorst, vermaard door de onmeetelijke fchattan, die hij bezat, was toen- maali  DEK WAERELD. 100 maals Koning van dat rijk, en had geheel Klein - Afië aan zijnen fcepter onderworpen. Maar, onderneemende aan de veroveringen van cijEüs paaien te Hellen, fchoot hij te kort; verloor alle zijne ftaaten, en viel zelve in de handen des alöm zegepraalenden overwinnaars. Men zegt, dat deeze reeds het oordeel des doods over hem had uit.gefproken: doch , dat het overluid he&. haaien van een gezegde van solon, door k re sus; naamelijk : dat een mensch niet gelukkig kan genoemd worden , dan na zijnen dood, deezen het leven redde. — Cijrus veroverde, eindelijk, ook het BabijIonisch rijk, waar in nabonidus regeerde; en wierd, op zijne beurt, nu meester van geheel Afië, van den Hellefipont af, tot aan de Indiën toe. II. Cijrus ftichtede deeze magtige alleenheerfchappij door moed en fchrahderheid, en hij beftourde dezelve met zeer veel wijsheid en bekwaamheid. De Perfien wier den eerst onder zijne regeering dappere oorlogslieden: nogthans deeden de fchatten, welke zij bemagtigden, benevens de weelde, welke zij bij de overwonnen volken leerden kennen, hun van langszaamerhanet hunne oude, geftrenge, levenswijze, en zedén vergeeten. Onder veele deugden, was de heerfchende fout in het charaéter van c ij r u s, de zucht om veroveringen te maaken, welke aangeblaazsn wierd door den naar-ijver, om groot te willen zijn. Niet te vreeden, zoo veele volken aan zijn gezag te hebben onderworpen, door geen ander recht, dan dat van den fterkften, poog* de hij zijne heerfchappij onophoudelijk uitte- j. d.m J446— J048- j. 3446' Vervolg ;n het Dverige ier ge. fchiedenii van ei- R.US.  110 algemeene geschiedenis j. d. W. s446— sö4«. j. 345 s. Het Perfiscb rijk wordt uitgebreid en verzwakt. j- 3476. j- SS04. tebrejden. Hij tastte ook tomiris, eene dappere Koninginne der Scijten, of Masfageten aan, verloor in eenen veldflag tegen haar, met denzelven, zijn leven. III. Het grootfte deel zijner opvolgeren geleek hem minder in goede hoedanigheden, dan in de onbepaalde zucht tot veroveringen. Maar juist hier door bragten zij zeiven zeer veel toe, tot de verzwakking hunnes rijks. K a m b ij s e s, de zoon van c ij r u s, een zeer wreed en geducht vorst, veroverde, met zeer weinig moeite, Egypte, waar in psAMMéNiTus den fcepter voerde; en hij behandelde de overwonnenen met de uiterfte hardheid. Dit was de oorzaak, dat zij, geduurende de volgende twee eeuwen, verfcheidene maaien tegen de Perfen opftonden, en eindelijk met zulk eenen gelukkigen uitilag, dat ze eerst na het verloopen van vijftig jaaren, binnen dewelke zij hunne eigen Koningen hadden, weder konden bedwongen worden. Darius hijsta spes, een der opvolgers van kamb ijs es, tastte, onder een gezocht voorwendfel, doch met een flecht gevolg, de Scijten aan, die tusfchen den Donau en den Don, of de Tanais woonden; maakte Thracicn en Macedonïèn aan zich onderworpen, benevens een groot gedeelte der Indien; maar, willende de Grieken ten onder brengen, wierd zijn leger door dezelven geQagen. Xerxes bragt, om deezen hoon te wreeken, de grootile krijgsmagt, zoo ter zee als te lande, bijeen, welke ooit gezien was: maai- was nog ongelukkiger dan oarius. Deeze en andere oorlogen, mee le Grieken, duurden onder de volgende Ko-  DER waereld. III Koningen, met verfchillend geluk voord; daar beneven hadden ook verfcheidene opftanden van volken en ftadhouders, plaats, waar onder die van den jongen cijrus, een broeder van den Koning artaxerxes mnemoh, eene der meest merkwaardige was. Buiten deeze hevige fchokken, waar door het Perjisch rijk gefchud wierd, ontbrak het ook niet in het koninglijk geflacht aan verwarring en tweedragt: fommige ftaatsdienaaren fteegen op tot eene verbaazende magt; en het geheele Perjisck volk oniaartte, hoe langer zoo meer, benevens deszelfs Koningen, tot verwijfdheid. IV. Dit verfchafte den Grieken eene wezenlijke meerderheid. Hunne vaderlandsliefde, en geestdrift voor hunne vrijheid, vergoedde hun klein getal, en deed hun geduurig zegepraalen over de zoo geduchte Perfifche heiren, welke zij te beftrijden hadden. In Klein - Afi'è poogden zij het eerst, om zich aan de heerfchappij der Perfen te onttrekken. De Earopi/che Grieken, welke deswegen ook beöorlogd wierden, behaalden over hen-, onder aanvoering van miltiades, eene der roemrijkfte overwinningen in de' velden van Marathon. Leönidas, Koning van Sparta, hield de verbaazende heirmagt der Perfen, bij de engte van Thermopijle, met weinig duizenden van de zijnen, eenen tijd lang op; verfloeg van dezelven een groot aantal, en fneuvelde daar, vervolgens, me,t alle zijne Spartaanen. Themistocles, pausanias, cimon, aoesilaus, en andere Veldheeren van Athenen en Sparta, waren even zoo zegerijk in hun vaderland ter zee en j. d. w. 3446— 3048. 1 Be Grif ken bieden faun tegenftand. J. 3S«Si  112 algemeene geschiedenis J. d. W. 3446— 3648.' J. 35»3- Zij be. Corlogen elkander. 3 1 1 ■ J.3S53- »BJ volgende.1 . ■- -. ^ t * ] 1 ! 1 ;ri tot in het binnenfte van het Perfisch •ijk. De Lacedemonièrs zonden den jongen z ij rus hulp-benden tegen zijnen broeder; •n toen deeze in den flag gefneuveld was, maanden zich de tienduizend overwonnen Grieken, uit Babijlon tot aan de zeekusten /an Afië, eenen roemrijken doortogt, midlen door het vijandelijk gebied, ongeacht ie veelvuldige aanvallen, welke zij verpligt .varen tegenftand te bieden. De Perfifche xoningen, bemerkende, dat zij niet in ftaat varen , de Grieken met geweld ten onder :e brengen, namen nu hunnen toevlugt tot iet zaaiën en aankweeken van onëenigheid Dnder hen, en bewerkten, dat de een deeser Griekfiche ftaaten den ander beoorloogde. V. Deeze verdeeldheden onder de Grieken wierden voornaamelijk door de eer'.ucht, en den trek tot overheerfching veroorzaakt. De roem, welke de Atheners loor hunne, op de Perfien behaalde, overwinningen , en bij andere gelegenheden, wadden bekomen, ontftak den naar-ijver Ier Lacedemonièrs, welke den eerften rang mder de Grieken begeerden te bezitten, Sn door hunne grootheid en hoogmoed de werige Gemeenebesten verfmaadelijk bemndelden. Daar uit ontftond de Peloponneïjche oorlog, die agtentwintig jaaren duurte, in denwelken bijna het geheele Griek. rche volk, en die der nabuurige eilanden, ie zijde der Atheneren of der Lacedemonièrs tozen, en welks uitkomst deeze was, dat ie Lacedemonièrs in Griekenland de over-, land behielden. De Atheners, die eenigen ijd na de regeering van pisistratus mnne vrijheid hadden herkreegen, moesten nu,  B E R tV A É R E L D, 1*3 'ru , rdoor de Pehponnefers over wonnen j, den hals buigen onder het juk van dertig Tijrannen, die, met verachting der wetten, het beftuur des „Gemeeneb'ests onder elkander verdeelden. VI. Ter deezer tijd leefde socratk» te Athenen. Sedert lange had hij reeds den roem behaald van de wijsfte en deugdzaamfte man van zijnen tijd te zijn. Hij was de eerfte onder de Griekfche Wijsgeeren* die 'er zijn bijzonder werk van maakte $ om eene goede zedenleere onder de menfehen intevoeren. Over het geheel poogde hij betere denkbeelden van God, en dé vereering, welke hem behoort toegebragt te worden^ te verbreiden; alle fchadelijke vooroordeelen uitterooiën, en, in het bijzonder, den jongen Atheneren de liefde toe de deugd inteprenten , en hen tot goedé burgers en den vaderlande nuttige leden te vormen. Hij deed dit op eene zachte en inneemende wijze; bekende, dikwijls, befcheidenlijk, zijne onkunde ten aanzien vart nuttige weetenfchappen , en was belangeloos zelfs tot eene vrijwillige armoede -toe. In zijne jeugd was hij een bekwaam beeldhouwer ; meêr dan eenmaal foklaat ter verdediging van zijn vaderland; naderhand eenlid van den grooten ftaatsraad , en altijd wijsgeer, die door zijne, leer en voorbeeld lesfen gaf ter bevordering van deugd ert, kennis; hebbende tot dat alles geerte an** dere roeping dan die van menfehenliefde. Geduurende het bewind der .dertig Tijran* nen was hij de eenige Athener, die moeds genoeg bezat, om zich tegen hen te verbetten. Eindelijk verklaagden hem de openII. Stuk, . H lijka J. d. #« 5446-^ , 364».  314 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. W. 3+46— 3648. In het jaar I5«4- DeGr/«len geraaken aftiangelijk van IH1LIÏ- pus ï«Koning van Macêdcniën. J. 3606. en volgende. J. 3646. Staatsmannenen kunfteSaars te edtttMt». lijke volks - leeraars en priesters als een vijand van den Godsdienst en verleider der jeugd. Hij wierd ter dood veroordeeld, en dronk den gifbeker met eene verwonderlijke ftandyastigheid; verzekerd bij zich zei ven van dè onfterflijkheid der ziele, en een beter leven na den dood, voor de beoefen aaren der deugd. Vlf. De Atheners, door thras ybulus van hunne Tijrannen verlost zijnde , begonnen weder te herleeven. Konon, en andere van hunne beroemde Veldoverlien, voerden den oorlog tegen de Lacedemonièrs; en deeze wierden ook door de Thebanen, onder aanvoering van epaminondas, overwonnen. De Thebanen waren nu ook, voor eenen korten tijd, de magtigften van Griekenland: maar de binnenland fche oorlogen deezer Gemeenebesten , geduurende zulk eenen langen tijd, en met zulk eene woede gevoerd, verzwakten hen allen. Philippus, Koning van Macedoniïn, hun nabuur, bediende zich, op eenè behendige wijze, van deeze onlusten, cn onderfteunde de eene tegen de andere. Te laat verklaarden de Atheners hem den oorlog, en wierden, benevens hunne bondgenooten, door hem geheelenal bij Cheronea verflagen; hierdoor wierd philippus in de daad opperheer van geheel Griekenland. VIII. De oorlogszucht der Grieken, welke hen , bijna door dit geheele tijdperk heen, onophoudelijk in beweeging hield, belette hen niet tot den hoogften 'trap van volkomenheid in kunften en weetenfchappen opteftijgen. Dan, genoegzaam meêr dan  DER WAERELD. lïj dan alle de andere Grieken te famen, betoonden zich de Atheners hier in werkzaam ; dit waren zij, zonder twijfel, verfchuldigd aan hun ftaatsbeftuur; aan hunne burgerlijke vrijheid ; aan hunnen bloeiënden koophandel; aan hunne verbindtenisfen en omgang met buitenlanders , en aan hunne befchaafde en zachte zeden. Onder hunne groote mannen behoort aristides inzonderheid genoemd te worden; de meest belanglooze en rechtvaardige ftaatsman , van wiSn de gefchiedenis melding maakt. Andere lagen in hun beftuur wel uitfteekende gaaven aan den dag; maar bèzwalkten dezelve ook door kunstgreepen en buitenfpoorigheden: van dit getal waren the mi- stocles, alcibiades en pericles. Deeze laatfte, die door zijne welfpreekenheid, völksbelievingen, zacht en oogluikend beftuur, eenen langen tijd de Atheners volkomen wist te beheerfchen, was tevens een groot Veldheer; terwijl hij Athenen met de prachtigfte gebouwen, tot verkwisting toe, verfierde. Maar ©ok hij fchrankte, om het volk te behaagen, de magt van den Art'öpagus, die van zoo veele nuttigheid was tot eerbiediging der wetten, aanmerklijk in; en verfchafte dus niet weinig voediel aan de weelde. De fchoone kunften, wier ijverige voorftander hij was, inzonderheid de bouw- en lehilderKunst, gelijk ook de kunst, om edele gefteenten te graveeren, fteegen te Athenen, door zijne begunftiging, hoe langer zoo meêr toe eenen hoogen trap van volmaaktheid. Phidias, een groot beeldhouwer, zeuxH en apehL£s, twee beroemde fchilders, Ha en J. d. w% s44<— 3<54«.  Ilö ALGEMEENE GESCHIEDENIS Jf. d. W I44Ö— 3648. De dicht kunst en welfpree kenheid bloeien «nder di Grieken. omtrend het jaar na 3500. na 3450. lrerft in *t j. 364; fterft in ,'t j. 367 De Wij; begeerte beoefend en veele andere uïtfteekende kunftenaars, overtroffen niet alleen hunne voorgangers onder andere volken; maar bragten ook, door de uitbreiding der voorbeelden van het waare fchoone, zeer veel toe, om den fmaak en de zeden der Grieken te wijzigen. IX. De Dichtkunst, de eerfte onder^Jp vem ftige kunften, bloeide insgelijks onder de Grieken, en verfcheidene foorten van dezelve klommen tot eenen zeer hoogen :trap van volmaaktheid op. /eschylus was de eerfte, die, met waardigheid, het treurfpelbearbeidde: maar sophocles en euripides, t-ijdgenooten van socrates, bragten daar het meerder'roerende en leerzaame in. Aristophanes liet in zijne blijfpelen een onuitputbaar, maar tevens dikwijls misbruikt, vernuft doorftraalen. In verhevene zegezangen (de hooge ode} had pindarus niemand hem gelijk: en ai^akreon bezong, met wegfleependé levendigheid en eene wellustige zachtheid, de zinlijke genoegens van dit leven.. Door deeze gelukkige gewrochten der dichtkunst won de Griekfche taal in kracht en welluidenheid; hier van daan wierd dezelve, van 's gelijken, voor de welfpreekenheid gefchikt, waar in isocrates ■ met de grootfte toejuiching lesfen caf. en van dewelke demosthenes, met hec •beste gevolg, tegen phili ppus , Koning van Macedoni'èn . gebruik maakte , in het behandelen van de gewigtigfte belangen der Atheneren. X. De eene en andere dfeezer kunsten wierden , meestal, vergezeld van de wijsbe- 'geerte, en ook daar door vaa eene meêr al-  II { 1 WAERELD. 117 algemeene nuttigheid. Pïthagosas, gaf het eerst deezen zedigen naam, welke zoo veel betekent als liefde tot wijsheid, aan die algemeene weetenfchap, welke, door de befchouwirig van het Heel-al, het onderzoek van de natuur des menfehen, ons opleidt tot de eerfte oorzaak van alles, en ons wijs en gelukkig leert worden. Hij leerde dezelve hoofdzaaklijk van de Egyptifche priesteren; ontvouwde dezelve, even gelijk zij, op eene raadfelachtige wijze aan zijne leerlingen , die eenen zeer geftrengen leefregel onderhielden, en poogde natuurlijke Godsdienst, zedenkunde, natuurkunde en wiskunde, geheimzinnig aan elkander te verbinden; zijn aanhang wierd de Italiaanfche genoemd, vermits hij in beneden-Italiën , zijn leerlingen deed te famenkomen en onderwees. De fchool van socrates, aan dewelke de Grieken eene meêr zuivere kennis van God, en eene meer gezonde zedenkunde te danken hadden, keverde verfcheiden groote mannen op; waar onder, in het bijzonder, plato uitmuntte; die, door^eene fchitterende verbeeldingskracht en dichterlijke welfpreekenbeid , de grondftellingen zijnes meesters, betreffende God, zijne werken, en bedoelingen met de menfehen, poogde uittebreiden en optefieren; dezelve daar toe vermengende met de geheimzinnige leerftellineen van p yth agoras. Het geen hij gefchreeven heeft over de eerfte begmfelen der menfchelijke kennis — over God en zijne werken — over de wetten en de deugden — verftrekt tot eene proeve van de fcherpzinnigheid zijnes veraufts. Hij > H 2 ftichtto j. d. w. j648. ?YTIIAGO« &AS. derft orn^ trent het jaar 3503. PLATO»  - J. i. w, t44S — S648. fti»rf 3Ö38. De Ge. ichiedenii en Geneeskunst. Hü ftieri ai 3580. Stierf om» trend het j. 3600. Il8 algemeene geschiedenis {lichtte een' nieuwen aanhang, genoemd de Akademifche, naar Akademia, eene plaats in At ha ie, aldus genoemd, en alwaar hij zijne lesfen gaf. XI. Over het geheel genomen, was de wij-begeerte bij de Grieken^, de befluureresfe van alle menfchelijke weetenfchappen, en vervulde sdaar door eene van haare voornaamfte beftemmingen. Zij was zelfs de leidsvrouw der gefchiedfehrijvers, onder dewelken herodotus de oudfte is. Deeze fchreef, vierhonderd en vijftig jaaren vóór de geboorte van christus, de gefchiedenis der oorlogen van de Grieken, met de Perfen: dan, niettegenftaande zijne' naauwkeurigheid en liefde voor de waarheid, is hij dikmaals door de fabelgefchiedenis der oudheid, misleid geworden. Na hem heeft theucydidks, eene gefchiedenis van den Pelopmnefifchen oorlog, met zoo veel onpartijdigheid als welfpreekenheid gefchreeven, nagelaaten. Deeze wierd vervolgt door xenophon, een leerling van socrates, die ook andere werken heeft gefchreeven; zoo als: het leven van cyrus dien hij als een naa-rvolgens waardig voorbeeld voor vorsten voorftelt; de merkwaardige gezegden zijnes leermeesters; de veldtogt van cyrus, den Jangen; allen in eenen zuiveren,natuurlijken en bevalligen ftijl. Hij had, als hoofdman, een voornaam* deel in den befaamden terugtogt der tienduizend Grieken. Het geen herodotus was voor de Gefchiedenis, was hippocrates voor de Geneeskunst. Hij was de eerfte, die deselve mondelijk en fchriftelijk, op eene duidelijke  DES. WAERELD» 119 deirjke en bevatbaare wijze, onderwees; daar bij gebruik maakende, zoo van de ondervinding van anderen, als van zich zeiven. Ook heeft hij een opftel vervaardigd, korte leerftellingen in deeze kurwt bevattende [zijne Aph»rhmen~\ welks nut zelfs nog ter deezer tijd erkend wordt. De Geneeskunsr zelve, wierd doorhem, met zeer veel geluks, beoefend. XII. Tot nog toe, waren de Romeinen beroofd van alle deeze voorrechten van den geest en goeden fmaak: maar zij verfchaften aan hun flaatsbeffcuur eene betere vorm; waar toe zij zich de Grieken, in veelerhande opzichten, tot voorbeelden Helden. De koninglijke waardigheid, die hen dikwijls tot een last was geweest, wierd hen eindelijk tot een afgrijzen. Tarqdiniüs_ superbus (de hoovaardige, of de dwingeland ) de zevende hunner Koningen, die over hen, in het begin van dit tijdvak, regeerde, bragt niet fleehts servius tollius, zijn fchoonvader en voorzaat, om het leven: maar pleegde ook onverdraagbaare wreedheden aan zijne onderdaanen; offchoon hij ook, door zijne overwinningen , de Romeinen geducht maakte voor hunne nabuuren. Eindelijk maakte zich sbxtus tarquinius, zijn zoon, fchuldig aan eene fchandelijke gewelddaadigheid jegens lucretia, de vrouw van eenen edelen Romein, en nu verdreeven de lang verbitterde.Romeinen , den Koning met zijn 1 geheel geflacht, en vernietigden bij hen,] voor altoos, de koninglijke waardigheid. ' XIII. Thans wierd Rome een Gemeene-, best, hebbeade aan deszelfs hoofd twee, H 4 Cm' J. i. W. 344«-" 2648. VernleeU jing der KoninglijSe waariijheidjij de.R#» »«/««», In 't itar 1475. Na de louvving 'an Rows 45. De G«chiedenif  S44°— 3648. tneittin onder de 'Csnfuh. Verand-elingen in het Romsinsch.ftaaisbe$uur. 348«. tiè ALGEMEENE GESCHIED8NI 3 Confuh (Burgemeesters) die jaarlijks moes-s ;en gekozen worden, en wier magt binnen zeer enge grenzen wierd beperkt. Lucius (UNius brutus, die zeer veel ter verkrijging der vrijheid had toegebragt, wierd de eerfte Conful. Geduurende eene ganfche reeks van jaaren. wierden nu de Romeinenontrust door oorlogen, welke de door hen verdreeven tarquin, hen, met de nabuurige volken , wist te berokkenen. Een der meest geduchte vijanden van hunnen nieuwen ftaat, was p-oRsenna, een Etruries vorst, wiens zegevierende wapenen zelfsRome deeden beeven. Horatius cocles redde de ftad, en mucius scevola, bragt, door zijne heldhaftige koenheid , te weege , dat de Koning de voordsetting des oorlogs ftaakte. Dan, hier na ladden de Romeinen , bijna, onophoudelijk oorlog met de omliggende volken; de Sabijnen , Etruscers ,Vokcen en anderen; deels, wijl deeze volken naarijverig waren wegens, le toeneemende magt van den Romeinjchen (laat; deels, wijl de Romeinen, als een oorlogszuchtig volk, altijd gezind en ook ge-eed waren tot het opvatten der wapenen, ;n het maaken van nieuwe veroveringen. XIV. Niettegenftaande de onlusten', welce Rome beroerden , zag men aldaar eea neêr geregeld en meêr bepaald ftaatsbeftuurgeboren worden. Vermits het volk weigerde , om zich ten krijge te laaten aanwerven, ftelde mén eenen Diclator aan; dat is, een opperhoofd, die in buitengewoone m hachlijke omftandigheden, voor eenen zekeren bepaalden -tijd, een volftrekt onaftianglij gezag, in 'handen kreeg. Deeze. hoog?  SU WAERELD. Iül hooge waardigheid, deed, geduurende der tijd, dat zij bekleed wierd, de rechten var alle andere overheidsperfoonen, als opgefchort, zwijgen; en men droeg haar niei op, dan aan mannen van beproefde trouw en braafheid. — De harde behandeling dei rijken, jegens bet gemeene volk, hetwelk, voor het meerderdeel, onder eenen zwaa< ren last van fchulden, gebukt ging , gaf aan leiding tot eene zeer groote verandering ir het openbaar beftuur. Het gemeen verlie Rome, en wilde niet in de ftad terug keeren, ten zij 'er eene bijzondere foort var overigheid wierde aangefteld, om hen tt verdedigen tegen de Patriciërs, of der adel, die bijna alle de eerambten hadder aan zich getrokken, en die ook genoegzaam alleen de rijken waren. Het verkreeg dezelve, onder den naam van Tribuni Ple bis, of Gemeensteden, en kwam terug Dit zelfde wantrouwen, en deeze naar-ijvei des volks Jegens den raad en de geftachtei der Patriciërs, verdreef coriolanus een der beroemdfte veldheeren der Romei nen, uit Rome. Hij verbond zich, na zij ne uitdrijving, met de vijanden, tegen zijt ondankbaar vaderland ; bragt het zelve ii de uiterfte verlegenheid, en 'was naauw lijks, door de traanen en fmeekingen zij ner móeder, te beweegen, om met zijn< krijgsmagt terug\te trekken. XV. De Romein/che ftaat telde reeds drie1 honderd jaaren, en nog ontbrak het den zeiven aan wetten, evenredig in getal aai deszelfs behoeften; genoegzaam bekend, ei niet enkel afhanglijk van het willekeurig goedvinden der Patriciërs. Om in dit geil s brei j. d, rr. 3446— ; 364*. 1 ! 1 • J- 349-. I ■ J- 3493, t en volg, l . De Rt* meinen ' haaien I wetten l uit Grif . ktnlani,  «44<5— ÏÖ48. J. 35S3J. 3S35- Ktm» rerwoest, en wsder her. bcuwd. 122 AL G E MEEN E GESCHIEDENIS brek te voorzien, lieten de Romeinen Griekfche wetten bijéénzamelen, voornaamelijk die, welke solon den Atheniënferen had gegeeven. Tien overheids - perfoonen, de Tienmannen CDecemviri) geheeten, daar toe met de hoogde magt bekleed, vervaar» digden eene verzameling van wetten, welke men op twaalf gebronsde tafelen graveerde; dezelve wierden met eene algemeene goedkeuring ontvangen, en bleeven beftendig de grondflag van alle Romeinfche wetten, welke, in het vervolg, tot in het ontelbaare, vermenigvuldigden. Daar de Tienmannen de magt, hen opgedraagen, misbruikten , vernietigde men deeze waardigheid,, en herftelde het Burgemeesterfchap. Deeze regeeringsvorm hield, geduurende veele eeuwen, zonder eenige aanmerklijke verandering, en genoegzaam onafgebroken, ftand. De opftanden der overwonnen volken, en de invallen van anderen, welke in het middenfte gedeelte van Italiën woonden, verpligteden de Romeinen tot onophoudelijke oorlogen. Indien, welken zij met de Vejers voerden, bekwamen hunne krijgsbenden het allereerst bezoldiging uit de algemeene fchatkist, vermits de arme burgers niet in ftaat waren, den veldtogt, op hunne eigene kosten, bijtewoonen. XVI. De zucht, om veroveringen te maaken , en de weinige omzichtigheid, waar mede de Romeinen andere volken behandelden , wikkelden hen in andere oorlogen. De Senonifche Gallen, die uit Opper-Italiën tot in Etrurïèn, (tegenwoordig Tosiaanen,) waren doorgedrongen, beledigd aebbende, floeg hen dit oorlogzuchtig volk, onder  BKR WAERELD. 133 onder aanvoering van deszelfs veldheer brennus; nam zelfs Rome in, en lag: deeze ftad in de asfche; zonder, echter,1 het Kapiteel, de voornaamfte vesting der ftad, te kunnen inneemen, als welke behouden wierd door de waakzaamheid van m an li u s. Kamillus , een groot veldoverfte, onrechtvaardig uit Rome gebannen, rukte, uit zijne ballingfchap, met Romeinfche benden aan; iloeg en overwon de Gallen, en wierd, door het herbouwen der ftad , de tweede ftichter van Rome. In 't vervolg breidden de Romeinen hunne veroveringen uit tot in Beneden - Italiën, waar zij langen tijd oorloogden met de Kampanièrs, en in het bijzonder met de Samniten, en, het gelukte hen, ten laatften, deeze volken tot onderwerping te brengen. In de korte tusfchenpoozingen van vreede, twistte het volk gewoonlijk met den adel, en noodzaakte denzelven allengskens, om het in zijne meeste voorrechten te laaten deelen. — De krijgstucht bleef altijd zeer geftreng, en de akkerbouw was de meest gewoone handteering der Romeinen. XVII. In het begin Van dit tijdvak trof ook den Jooden, buiten"hun vaderland omzwervende, een beter lot. Zeventig jaarep ' na den aanvang hunner gevangenfchap, ten juisten tijde, welke God hen voorzegdhad, gaf hen cijrus, Koning van Perfiën, (dien ook de hraëliiijche Propheeten, als zoodanig hadden aangekondigd,) verlof, om naar Palestina terug te keeren, en den Tempel en Jerufakm te herbouwen. Daar, ondertusfchen , het grootst gedeelte van hen, in de landen van het Babylonisch, nu J. a. w 1446— 1648. J- 3594- Terugkomst dei Jonden \i hun va. «Ierland. J.S44*.  J. d. W S446— 3Ö48. J. 349Ö. CoNreCius 'er vormtueu 124 ALGEMEENE GESCHIEDENIS , nu Perfisch, rijk, gronden had aangekocht; vermogen bezat, en in goeden welftand leefde, zoo bedienden zich fleehts drie - en veertig duizend , en daar onder mogelijk ook nog een goed aantal Israëliten, ( verilrooiëlingen van de tien ftammen,,) van de aan hun verleende vrijheid. Zo robabel, een afftammeling uit het koningüjk geflacht, wierd hun aanvoerer. Zij begonnen den Tempel te herbouwen : maar zij waren eerst na verloop van verfcheiden jaaren in ftaat, dien bouw te voleinden, vermits hen, door de Samaritaanen, (een volk, het welk uit, daar in het land overgeblevene, Israëliten, en aldaar overgebra ,te heidenen, die zich onder dezelve gemengd hadden, was ontftaan,) geduurig allerleië beletfelen wierden in den weg gelegd. E sdr as,' iemand uit het hooSepnesterlijk geflacht, gaf vervolgens, in hoedanigheid van Perftsch ftadhouder, zoo wel aan de ftaatsregeling, als aan den godsdienst znnes volks, eene nieuwe en vaste gedaante. Hij wierd in deeze zijne waardigheid, en in dezelfde werkzaamheden, opgevolgd door nehl.mia, die, even gelijk es'dras, een gefchrift heeft nagelaaten tot de gefchiedenis der Jooden betreklijk. Van tijd tot tijd bekwamen de Hoogepriesters onder dit volk, behalven bet godsdienftig, ook eenig burgerlijk gezag; en alzoo genoot dit volk onder de opperheerfchappij der Perfifche Koningen een genoegzaame rust, en de vrije oefening van deszelfs godsdienst. XVIII. Inmiddels breidde zich het rijk nn China, onbekend in het overig gedeelte des  DER WAERELD. 125 der waereld, naar het meest oostelijk gedeelte van Afië uit. Het is het grootfte onder de Koningrijken der laatere eeuwen, en het magtigfte, waar van de jaarboeken der waereld gewaagen; ook kan het zich beroemen op eene zekere gefchiedenis van tweeduizend jaaren: maar welke langen tijd op zich zelve itond, zonder eenig verband met de algemeene gefchiedenis, , Dit rijk heefc Europa het eerst befchonken met den Thee - boom en den Zijde - worm. De wijze c o n f u c 1 u 's, ftaatsdienaar van eenen kleinen ChineeCchen Vorst, herftelde en onderwees den natuurlijken godsdienst en de zedenkunde , van dewelken ■ de Chineezen , minder dan het groote deel der overige volken , waren afgeweeken. Nog heden ten dage is de leere van confucius de heerfchende Godsdienst van China, welke zoo wel door den Keizer, als door de voornaame en geleerde lieden deezes rijks beleeden wordt. VRAAGEN Betreffende het vijfde tijdvak der algemeene gefchiedenis. I. Welk Afiatisch volk heeft, reeds in den aanvang van dit tijdvak, het AsfimschMedisch rijk omvergeworpen? — Welke Waren de voorafgaande lotgevallen der Perfen? — Onoer wien begonnen zij beroemd te J. d. W. 3446— 3648. Godsdienst der Cbinct' zen.  1Z6 ALGE M EENE GESCHIEDENIS J. d. W. 8445— 3648. te worden? — Welke andere Koningrijken nam cijrus in? — Waar was het Koningrijk van Lijdië gelegen? — En wie was deszelfs beroemdfte Koning ? — Waar door redde croesus zijn leven? — Veroverde cijrus niet ook nog een ander magtig Koningrijk ? II. In welke groote hoedanigheden muntte cijrus uit? — Welke veranderingen greepen, onder zijne regeering, in het characTer der Perfcn plaats ? — Welke was de hoofd - ondeugd in cijrus, welke hem ook zijnen ondergang berokkende? III. Waar in poogden zijne opvolgers hem gelijkvormig te worden? — Welk een oud Koningrijk wierd door kambijzes verwoest? — Welk volk wierd door darius HijsTArSPKS aangevallen? — Waar vonden de Perfifche Koningen den meesten tegenftand? — Welke omftandigheden waren , behalven de buitenlandfche oorlogen, bevorderlijk tot de verzwakking van het Per fis ch rijk? IV. Wat gaf den Grieken eenen, zoo onöverwinlijken, moed tegen de Perfien, die hen, in andere opzichten , zoo verre overtroffen? — Waar nam den oorlog rusfchen deeze twee volken eenen aanvang? — In welken oord onderfcheideden zich de Grieken inzonderheid, door hunne dapperheid , en behaalde overwinningen op de Per jen? — Noem mij eens eenige van de beroemdfte veldoverften der Grieken? — Wat noemt men de vermaarde terugtogt der tienduizend Grieken? — Welk middel namen de Perfifche Koningen eindelijk te baat, om de Grieken ce verzwakken. V. Maar  DER W A E R I L D. laf V. Maar wat was de oorzaak, dat de Grieken, die hunne vrijheid gemeenfchap-• lijk verdedigd hadden, met elkander in oor»: log geraakten ? — Wat noemt men de PcloponnefiCche oorlog? —< Welk een uitgang had dezelve? VI. Welk een groot man bezat Athenen, onder het bewind der dertig Tijrannen? —Welke nuttige kundigheden wiefden het eerst door socrates onder de Grieken uitgebreid? — Wat was zijn voornaam oogmerk ? — Welke was zijne manier van onderwijzen? — en welke zijne zedenkunde? — Aan welk eene levenswijze'gaf hij zich over? — Waaróm wierd het doodvonnis over hem uitgefproken? — Hoe ftierf hij? VII. Bleeven de Atheners langen tijd onder de verdrukking zuchten? — Welk volk wierd, in de plaats der Lacedemonièrs, het magtiglte van Griekenland? — Van welk een middel bediende zich philippus van Macedonién, om aan de vrijheid der Grie* ken een einde te maaken? VIII. Behaalden de Grieken, buiten den roem, dien zij met oorlogen verkreegen, ook nog eenen anderen van elders ? — Hoe kwam het, dat de Atheniènfers de andere Grieken overtroffen, door hun versuft , geaartheid, en de bevalligheid hunner zeden? — Wie hunner ftaatsmafinen ver- • diende de meeste achting? — Welke eigenfchappen bezat perici.es? — Welke kunften bloeiden het meest in Athenen ? Welke nuttigheid ontfïond daar uit? IX. Welk eene kunst wierd ook nog, met een goed gevolg, onder de Grieken aan- j. d.w, 1446— 1648.  iaS ALG E M E ENE GESCHIEDENIS ,J. d.W, 34+6— £48. aangekweekt ? — Door welk Grieksch dich° ter is het treurfpel belangrijk en onderwij* zend geworden ? — Wie onderfcheidde zich bijzonder in het blijfpel? — en in de oden, of gezangen ? — Welk eene andere kunst is bij de Grieken tot volmaaktheid gebragt ? — Wie waren hunne voornaamfte redenaars? X. Welk eene weetenfchap wierd bij de Grieken, met de Dichtkunst en Welfpreekenheid verbonden? — Wie heeft den naam van Philojophie, of Wijsbegeerte, het eerst uitgevonden ? — Welk is het oogmerk van deeze weetenfchap? — Welk een' dienst heeft pijthagoras aan dezelve beweezen ? — Hoe noemde men zijn' wijsgeerigen aanhang? — Welke zijn dé voordeelen der wijsbegeerte van socrates? — Op welk eene wijze beoefende en onderwees plato, een leerling van socrates, de wijsbegeerte? — Welk eenen naam gaf men zijne navolgers? XI. Waar door verkreeg de wijsbegeerte hij de Grieken eene algemeene nuttigheid? — Wie was de- oudfte gefchiedfchrijver der Grieken? — Wie waren zijne meest beroemde naarvolgers ia het fchrijven der gefchiedenis? — Welk een' dienst heeft hippocrates der geneeskunde beweezen? • XII. In welk eenen toeftand bevonden zich de Romeinen, .toen zich de Grieken, door hun vernuft en fmaak , op eene be« langrijke wijze onderfcheideden? — Waar door maakte zich tarquin de hovaardige (tarqüinius superbüs,) bij de Romeinen gehaat? — Wat verfchafte aan de Romeinen de gelegenheid, om de Koning-  DEK. W A ! S I t Di Ï2p lijke waardigheid bij hen te verniet! gen ? XIIL Welk eene regeeringsvorrn Voerden de Romeinen nu daar na in? — Wie was hun eerfte Confnl? — Wat was dé oorzaak, dat de Romeinen, genoegzaam onophoudelijk, in oorlog waren met hunne nabüuren ? XIV. Wat gaf aanleiding tot eenige veranderingen in de regeeringsvorrn der Romeinen? — Bij welk eene gelegenheid ftelden zij eenen Di&ator aan? — Met welk een gezag was dezelve bekleed? — Welk een nieuw overheids-ambt vond men uit^ om de rechten van het volk tegen de Patriciërs re handhaven? — Wie was coriola* nus? — en welke is zijne gefchiedenis? XV. Hoe lang duurde het, eer de Ro* meinen geregelde wetten bezaten? — Op welk eene wijze voorzagen zij in dit gebrek? — Welk een foort van overheidsambt ftelden zij tot dit einde aan? — Bleeven de wetten der twaalf tafelen lang in aanzien ? — Hield het Tienmanfchap ftand ? — Waarom begonnen de Romeinen hunne krijgslieden bezoldiging te geeven? XVI. Wat gaf aanleiding, dat de R/mei* tien in oorlqg geraakten met de Senonifcht Gallen, wier opperhoofd breniius was ? — Welk lot trof den Romeinen , in deezen oorlog? — Wie redde den Romeinfchen ftaat? — Welke oorlogen en beroerten fchokten nu nog verder deezen ftaat? XVII. Iri welk eenen toeftand bevonden zich nu de Jooden, die, op het einde van het voorgaand tijdvak, in vreemde landen waren verftrooid geworden? — Wie gaf II. Stuk, 1 hea J. d. w. 34*6—  J. d. w. S4468648- I30 algemeene geschiedenis hen de vrijheid, om in hun vaderland terug te keeren? — Hoe groot een getal maakte van deeze vrijheid gebruik ? — Hoe wierd hun aanvoerer genoemd? — Bouwden zij den Jerufalemfchen Tempel weder op? — Wie waren hunne eerfte ftadhouders onder de opperheerfchappij der Perfen? — Was hen deeze herftelling te vooren bekend gemaakt? — Hoe leefden zij nu in hun vaderland? XVIII. Welk een Keizerrijk verkreeg, omtrend deezen tijd, in Afië, eene aanzienlijke gedaante, zonder bij het overig gedeelte der waereld bekend te zijn? — Welke voortbrengfelen der natuur heeft ons China het eerst geleevert? — Wie was confucius? — Heeft zich zijn Godsdienst ftaande gehouden?  OER. WAERELD. igi J. rt. W. 344Ö— Nuttige gefchie. denis v*n den oorlog. C E M E N G D E AANMERKINGEN over de gefchiedenis van het vijfde tijdvaka I. De Perfen, Grieken en Romeinen voer* den, geduurende dit tijdvak, ontelbaare oorlogen. Daar door hebben veele volken , zoo voor als na hen, het meeste aanzien in de gefchiedenis verkregen. Met dat alles fchjjnt het zeer onnatuurlijk en onmenschlijk te zijn, dat geheele volken in hrt ongeluk zijn geftort geworden, om de bijzondere verïchillen van een paar vorsten, of om den hoon en de beledigingen, welke een gering aantal menfehen van elkander ontvingen. Geen oorlog is onver* mijdlijk, wanneer niet de eene partij, doorgaands, onverzoenlijk, of wraakgierig, of heerschzuchtig, of onrechtvaardig, of geweldig is, of door den naijver gedreven wordt: maar vermits de vorsten en volken geenen Rechter onder de menfehen erkennen , wien zij de beflisfing hunner verfchillen verkiezen overtelaaten, zoo moet die dan door het geweld der wapenen gefchieden. De oorlog is, de-rhalven , dikwijls een noodzaaklijk kwaad. Hoe verfchriklijk hij is, het is, echter, mogelijk, dat hij door veel goeds vergezeld worde. Edele beweegredenen , om aan denzelven deel te neemen, zoo als de liefde tot het vaderland, de vrijheid, en den voorvaderlijken godsdienst, benevens trouwe aan wettige I a over-  13a ALGEMEENS GESCHIEDENIS J. d.W. S446— S648. Eewaa- ring der kermiste aan den waaren God. febt wet ten. overheden; dapperheid zonder woestheid, gevoelens van menschlijkheid , dan , wanneer alles hardheid beveelt; in het algemeen , de kunst, om zijne driften te overwinnen ; grootmoedigheid jegens de overwonnenen ; gematigdheid in voorfpoed; flandvastigheid in tegenfpoed; voorzichtigheid op ondervinding {leunende, welke zekerer werkt dan overmagt: — deeze zijn de deugden, welke den krijgsman achtingwaardig, en den oorlog zelve, of wel zijne gefchiedenis, leerzaam maaken. a. De verwoesting van Babijlon door cijT? u s ; de wederkeering van veele jFooden in hun "vaderland; andere voorvallen van oosterfche volken in de twee laatfte tijdvakken , gebeurden juist zoodanig, als God veele eeuwen te vooren, door zijne Propheeten , had laaten voorzeggen. Nog meer, de rampen, welke het Joodfche volk waren overgekomen , maakten zulk eenen diepen indruk op den geest van deszelfs nakomelingen , dat men onder dezelven geene voetftappen meer ontdekte van de afgoderij, waar toe hunne voorvaderen, vaak, zoo ligtz'innig vervielen. Hun godsdienst wierd hoe langer zoo meêr bekend onder de heidenfche volken. Aldus wierd de kennis van één eenig Hoogfle Wezen, en deszelfs vereering, ten minflen onder één volk, onafgebroken, voordgeplant; offchoon men ook zeggen kan, dat dezelve bij niet één der overige volken, immer, ten vollen is verloren gegaan. 3. De wetten der Romeinen zijn, tot op ■ onze tijden , bewaard gebleven , en worden nog, gedeeltelijk, bij vesle volken, in haare  OER WAERELD. 133 re volle kracht opgevolgd. Niet alleen, om dat onder dezelven veele wijze, en over het algemeen nuttige, .worden gevonden: maar voornaamelijk, vermits de Rotneinen zoo veele volken onder het juk gebragt, en deeze gedwongen hebben, om ook hunne wetten aanteneemen: vermits zelfs die Europifche volken, welke het rijk van Rome verwoest hebben , noodig hadden , de regeeringskunst van hunne overwonnelingen te leeren; eH wijders, overmits wegens de zeldzaamheid van goede wetten, de naam van Rome, beftendig in een vereerend aandenken moest blijven, als nog de meóete van dezelve geleverd hebbende. Van de allereerfte Romeinfche wetten , welke in twaalf koperen tafelen gegraveerd waren, en openlijk, ter bevordering van algemeene kennisfe, aan dezelven opgehangen waren, is zeer weinig bewaard gebleeven : maar uit die, welke onze tijden bereikt hebben, blijkt, dat zij dien lof wel hebben verdiend, waar mede de Romeinen haar beftendig vereerd hebben. Het ftond ieder burger vrij , eerst zijn oordeel over dezelve te vellen, eéT zij kracht van wet verkreegen; een voorbeeld in onze ftaaten, der navolginge waardig. Onder de bekenae merkwaardige verordeningen deezer wetten, behooren de volgende inzonderheid: — dat het geoorloofd was, eenen dief, dien men in den' nacht betrapte , dood te Haan; — dat den. vader een volkomen recht over hei leven en den dood zijner kinderen wierd toegekend; doch dat een zoon, wanneer hij ten derdenmaale door zijnen vader was verkocht geworden, van deszelfs gezag geI 3 heel j. d. W| S44Ó—• S04*.  d. w. 3446— s648. Zeden der Rdtxiinetii Voordee len der Koninglij ie regee' f$4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS neel en al ontilagen was; — dar een valsch getuigen van de Tarpeïfche rots moest worden geftooten; — dat een vadermoorder met bedekren hoofde in eene lederen zak geftoken, en in den Tiber moest worden geworpen: — en dat er in de ftad geene dooden mogten worden begraaven. 4. Ten tijde, toen de Romeinen nog Hechts weinig wetten bezaten, maar welke ten geftrengfté wierden nagekomen, wierd dit gemis vergoed door voortreflijke zedenDe krijgstugt was onder hen inzonderheid fcherp. Een 'i Stator liet zijnen zoon het hoofd afïlaan, om dat hij dezelve overtreeden had. Van 's gelijken liet de eerfte Confui, brutus, zijne beide zoonen, die in eene famenzweerirg tegen het vaderland waren ingewikkeld, uit kracht des vaderlijken gezags, ter dood brengen. Lucretia doorftak zich zelve, ten einde zij eene, tegen haaren wil ondergaane, berooving haarer eere niet mogte overleeven. Weldra wierden ook de Cenfores, of tuchtmeesters , aangefteld, die, onder anderen , belast waren met de verpligting, om de zoodanigen, die zich aan wanzedelijke daaden hadden fchuldig gemaakt, met befchimpende ftraffen te tuchtigen. Bijaldien deeze openlijke hoogachting voor de deugd, niet benevens de liefde voor het vaderland en oorlogsmoed, onder de Romeinen had gehe^r cht, zij z uden , voorzeker, nimmer zulke groote en roemrijke daaden hebben uitgevoerd. 5. De gefchiedenis biedt onze befchonwing twee • voornaame regeeringsvormen aan, ten aanzien van dewelken het van eene  DER W A i R ■ t -»• «35 bijzondere nuttigheid is, derzelver vooren' nadeelen met eene onpartijdige hand te weegen ; te weeten , de eenhoofdige, of Koninglijke, en die der Vrij - ftaaten, of Gemeehebesten. De Grieken en Romeinen verwisfelden de eerfte voor de laatfte — de Koninglijke regeering voor die van eene Gemeenebestgezinde. Zij vonden, bij deeze verwisfeling, dit voordeel, dat zij geen willekeurig, eigendunklijk gezag behoefden te eerbiedigen: maar wetten , die zij zich zeiven, na vrijë beraadflaging, gaven; terwijl hunne overheden, door hunne vrijë keuze aangefteld, fleehts de viitvoerers dier wetten waren, en voor dezelver goede gehoorzaaming te zorgen hadden; ook zeiven aan die wetten onderworpen zijnde; behoudende het volk in alles, wat ren algemeenen beste behoorde, een gemeenfehaplijk aandeel; kunnende ten aanzien van niets , waaromtrend het deszelfs krachten wilde beproeven, door dwang, of bepaalirtg, worden tegengehouden. Dan, alhoewel de Koninglijke of Vorstelijke regeering deeze voordeden mistte, en ook dikwerf zeer misbruikt konde worden., zoo bleeven, echter, altijd andere, niet min gewigtige , voordeden aan dezelve verbonden. De onafhanglijke magt van éénen is meêr werkzaam, dan wanneer dezelve onder veelen verdeeld wordt; deeze regeeringsvorfli ftaat niet bloot voor ongeftuime en overijlde volks - befluiten; zij vermeidtveel zeT kerer dan de andere, onëenigheid, beroeringen en opftanden; zij kan met grooter ipoed voor het algemeene welzijn zorgen, en de Vorst vertoont in vreede en oorlog I 4 teel J. d. W. 344Ó— 3648. ringen ,<* der Gemeenebestgezinde Statten.  13* ALGEMEENE GESCHIEDENIS $. d. W $64 ii, Godsdienst , wetten , en zeden der Ptrfut. «veel meêr, dan het onafhanglijk ligchaam van een Gemeenebest, den vader en het aanvoerend hoofd des volks. Toen Rome vrij was, hielden de naarijver en het wantrouwen des volks jegens den Raad en den Adel nimmer op, en bragten zeer veel toe tot den ondergang van den ftaat, na alvoorens de geweldigfte omwentelingen te weeg gebragt te hebben (*). 6. De Per feu, die in dit tijdvak het magtigst volk uitmaakten, vereerden, fèdert de oudfte tijden, godsdienftiglijk, de zon en de hoofdftoffen als zinnebeelden der hoogfte Godheid; zij hadden geene andere Godheden; ook geene tempelen, buiten de tempel des vuurs, welke gefticht was, om daar in het heilig vuur te onderhouden, het welk zij ter eere der zonne altijd brandend hielden. Hunne bedienaaren van den Godsdienst, de Magi, waren ook hunne geleerden , de leermeesters hunner jeugd, en de raadslieden des Konings. Onder de Perfen bezaten de ouders ook de magt over leven en dood der kinderen. In de opvoeding wierden de deugden, even gelijk de weetenfchappen , onderweezen ; en zulks met voorbeelden. Onder hen had men ook wetten (*) Het fpreekt van zelve, dat de Onderwijzer, die in de Schooien van het Bataafich Gemeenebest van dit boek gebruik maakt, de aanmerkingen , welke in deeze afdeeling voorkomen,, het noodjge licht moet bijzetten, ten einde alle verwarring van denkbeelden , of twijfel over de regeeringsvorrn des Vaderlands, Mj jiirje leerlingen voortekomen. fiSDSHD. YSRT»  DER VfAERELD. 13? ten tegen de ondankbaarheid: dan over het algemeen worden hunne wetten daarom geroemd , om dat derzelver oogmerk was liefde voor de deugd, en afkeer van de ondeugd in te fcherpen, zonder de menfehen enkel op belooningen en ftraffen opmerkzaam te maaken. Dit volk, in den beginne vermaard door deszelfs goede zeden en dapperheid; maar al te veel geneigd, om vreemde zeden naartevolgen, fchijnt voornaamelijk door rijkdommen, en door het voorbeeld van verfcheidene van deszelfs wellustige Koningen, verwijfd en bedorven te fcijn. VRAAGEN Betreffende de gemengde aanmerkingen over de Gefchiedenis van het vijfde tijdvak. 1. Hoe komt het, dat de menfehen elkander zoo dikwijls door oorlogen hebben ge_poogd ten onder te brengen? — Zijn zij niet veel eer in de waereld, om elkanders geluk te bevorderen? — Kunnen de oorlogen vermijd worden? — Maar om welke redenen zijn dezelve eenigermaate noodzaaklijk? — Welke deugden kunnen en moeten voornaamelijk in den oorlog uitblinken? 2. Hoe was het in dit vijfde tijdvak, met de kennis en vereering van den eenen, waaren, God gelegen? — Hoe ftond het ter» I 5 dee- j. d. w, 3446— 3648.  13$ ALGEMEENE GESCHIEDENIS 5. d. W U4<5— 3648. • deezen aanzien met de Jaoden ? — Is de# zelve onder de Heidenen geheel en al verloren gegaan? 3. Van welke oude volken zijn derzelver wetten, tot in onze tijden bewaard gebleeven? — Wat is de oorzaak, dat verfchei» den Romeinfche wetten tot nog heden toe, onder zulke volken zelfs, wier ftaatsbeftuur van eenen geheel anderen aart is, in ftand gehouden worden? — Hadden de burgers van Rome ook eenig aandeel aan de vervaardiging der wetten van de twaalf tafelen? Wat bepaalden deeze wetten omtrend den diefftal? — Wat omtrend het vaderlijk gezag? — Welke ftrafièn bepaalden zij omtrend een valsch getuigenis? Hoe moest, volgens dezelven, een vadermoorder geftraft worden? — Wat ftelden deeze wetten ten aanzien der overledenen vast? 4. Hoe was het gelegen met de zeden der Romeinen, eêr zij nog deeze wetten bezaten?— Welke voorbeelden ontmoet men onder hen van geftrenge deugd en krijgstucht? — Hoe wierden die o verheids perfoonen genoemd, die onder hen het opzicht over de zeden der burgeren hadden? — Wat bragt deeze openlijke hoogachting der Romeinen, voor deugd en ■ goede zeden , te weeg? 5. Om welke redenen hebben verfcheidene volken de koninglijke regeering afgefchaft, en in plaats van dezelve eene regeeringsvorrn opgericht, waar in het volk zelve aandeel aan het hoogst gezag had? — 'Hoe wordt deeze regeeringsvorrn genoemd?— Zijn, echter, aan de koninglijke regeering, het koningfchap, niet zekere, wezenlijke  BKR WAERELD. I30 ke voordeelen eigen? — Aan welke ongefchiktheden is eene gemeenebestgezinde regeeringsvorrn onderhevig? — Waren dezelve in het Gemeenebest van Rome ook niet duidelijk zichtbaar? — 6. Welke was de godsdienst der aloude Perfen? — Hoe wierden hunne priesters en geleerden genoemd? — Welke pligten hadden dezelve waarteneemen? — Hoe verre ftrekte zich, onder de Per/en, het vaderlijk gezag over de kinderen uit? — Waar door was de opvoeding onder de Perfen merkwaardig? — Om welke redenen waren de Perfifche wetten inzonderheid beroemd? — Waar door wierden de PerJen van hunne oorfpronglijkè geftrenge levenswijze — van hunne aloude zeden — afgetrokken? ZES- j. d. w. 3446— 2648. •li  T. d. W. 844839-ï. Staatvan de Ptrfifcbe alleenheerftbappij. I40 ALGEMEENS GESCHIEDENIS ZESDE T IJ D V A K. Fan alexander den Grooten, tot op christus, of, van de uitbreiding van het Macedonisch Rijk in Europa, Afia en Afrika, tot op de grondvesting van het Christendom. Jaaren der Waereld 3*48—3983. Foor de geboorte van jssus christus 336—1. 1. A Ihoewel de Perfen, in het begin van dit tijdvak, aireede zeer veel van hunne voorvaderen onder cijrus verfchilden, zoo hield evenwel hun rijk, ondanks veele geledene rampen, niet op groot en geducht te zijn. Het wierd ter deezer tijd beheerscht door darius codomannos; een goed en vreedelievend vorst: .maar onbekwaam , om de beste en fpoedigfte werkende middelen ter verdediging zijnes rijks uittedenken; en daar bij al te vatbaar voor de vleierij, om aan de wijze raadgeevingen van eerlijke ftaatsdienaaren, gehoor te geeven. Tot zijn ongeluk, wierd hij aangetast door een oorlogzuchtig vorst, die, in eenen hoogen graad, ftoutmoedig en dapper, het bevel voerde over de beste krijgslieden van zijnen tijd, en daar bij alle andere hoedanigheden van eenen fnellen veroveraar bezat. II. Dee-  SER WAERELD. 141 II. Deeze vorst was alexander, Ko- ; ning van Macedonièn. Zijn erflijk rijk, het 3 welk omtrend vierhonderd jaaren na den Trojaanfchen oorlog, door c ar anus, een der aframmelingen van hercules, ge- cx fticht was geworden, beftond langen tijd,i weinig betekenend en afhanglijk van andere e volken; maar was door de dapperheid, de 2 onrechtvaardigheid en de list van zijnen vader philippus, derwijze in magt geklommen, dat het aireede ook een gedeelte van Traciën en Illijriïn in zich bevattede, en zelfs in een zeker opzicht, zijn heerfchappij over de Grieken uitftrekte. Philippus, die, als koning en als legerhoofd veele groote hoedanigheden bezat, maakte, in verfcheidene opzichten, zijn rijk magtig en bloeiënd; ook ltond hij op het punt, om, als benoemd veldoverlte der Grieken, den Perfen den oorlog aantedoen, toen hij vermoord wierd. Alexander volgde, in den ouderdom van twintig jaaren, zijne voetftappen; reeds zeer vroeg gaf hij blijken van zijne buitengewoone neiging tot den krijgsdienst, en het onderwijs van *aristotkles, ontwikkelde zijne bekwaamheden , om te regeeren, en zijnen fmaak voor de weetenfchappen. Hij over- won verfcheiden nabuurige volken; ver- woestte Thebe, 't welk tot opftand was gekomen , en plaatfte zich aan het hoofd der Macedoniërs, en andere Grieken, om tegen de Perfen optetrekken. De herinnering der beledigingen, door dat volk den Grieken aangedaan, ontvonkte zijnen naarijver, en de zwakheid van het Perjisch rijk voorfpelde hem het wei gelukken zijner onder-' neerhing. III, Hij f. d. W. 5+8— j83. Het Matdoniseb'jk neemt 1 magt n aanieft toe. J. Ji7o. J. 364*.  14a ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. W, 3648— 3983. AIEXAN- der overweldigdede Perfifche Alleenheerfchappij. J. 3658 en volg. Hij fpat uit en fterft. J. Jödo. III. Hij bedroog zich niet. Hij voerde tegen de tallooze heiren der Perfen, ten naasten bij veertig duizend mannen aan: doch allen met de daad ftrijdbaar en welgeoefend. Zijne ervaarendheid in den oorlog , zijne gezwindheid en zijne heldhaftigheid, wierden onderfteund door de misflagen zijner vijanden, en door een buitengewoon geluk, het welk hem zelfs in de meestgewaagde onderneemingen niet begaf. Hij veroverde alle de landen der Perfifche alleenheerfchappije in Afië ,* maakte zich meester van Egijpte, het welk een wingewest was; nam en verwoeste Tijrus, en noodzaakte darius de vlugt te neemen, op dewelke hij door een zijner bevelhebberen (Satrapen) wierd om hals gebragt, IV. Hoe meer alexander overwinningen behaalde, hoe meêr zijn dorst naar nieuwe toenam. Te gelijker tijd wierd hij trots, en van zulk een onzinnigen hoogmoed bevangen, dat hij als een God wilde vereerd worden. Hij wierd een navolger der wellustige Perfifche vorsten; verviel tot het bedrijven van gruwzaame en buitenfpoorige daaden, en haalde zich daar door, ten laatfte , het misnoegen, en den haat der Macedoniërs op den hals Na dat hij met eene ontembaare doldriftigheid, een groot deel van Afië had afgeloopen, en veele volken, op wier gehoorzaamheid hij geen het minfte recht had, aan zijnen fcepter had onderworpen, ftierf hij aan de gevolgen zijner onmaatigheid, vol van nieuwe ontwerpen, om nog meerder volken in Europa en Afrika, te doen bukken. Hij wierd de groo e bijgenaamd, overmits hij door de fnelheid en uit-  DER WAERELD. I43 uitgebreidheid zijner veroveringen , gelijk ook door zijne buitengewoone bedrijven, zich de verwondering, en verbaazing der menfehen had verworven. V. De groote Macedonifche Alleenheerfchappij, welke alexander gefticht had, verviel ras na zijnen dood. Het is waar, eenigen van zijne legerhoofden en ftadhouders benoemden tot zijnen opvolger zijnen half-broeder arideus en zijnen pasgeboornen zoon, alexander: doch met geen ander inzicht, dan om onder de reo-eerinc deezer zwakke vorften, zich zoo veel te'gemaklijk meester te maaken van het wezenlijk gezag. Weldra wierden zij onëenig; voerden tegen elkander bloedige oorlogen ; verdeelden de onderfcheidene gewesten des rijks onder elkander; bragten het geheele geflacht van alexander om hals, en namen, eindelijk, van wegen de aanzienlijkelanden, welken zij zich toegeëigend hadden, den koninglijken titul aan. bp deeze wijze, en van hier, ontftonden de koningrijken van Macedonië», Thracièn, Afië, Sijrië en Egijpte. In het vervolg reezen in Afië uit de puinhoopen der Macedonifche alleenheerfchappijë, nog meêr andere koningrijken ten voorfchijn: maar meest allen Horteden zij ten laatften voor de PLomeinfchc oppermagt ter neder. VI. Het koningrijk van Macedonien kwam nu weder binnen zijne oude grenspaalen te rug. Ka ss ander, een zoon van antipater, een der legerhoofden van alexander, ontweldigde het zelve aan zijne nakomelingen. Na zijnen dood wierd het door binnealandfche oorlogen beroerd, en van tijd J. A. W. 3648— s98j- VerdeeHng zijner heerfchappij. J. s«77- Gefchiedenis van bet nieuw Miict denistb rijk.' J. i76U  144 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. *. W, 3Ö433983. J. 3760. J. 3763. J. 3816. Sijrisch rijk oer Seleueiitn. I J. 3683. I- 3760, tijd tot tijd, door buitenlandfche vorsten veroverd: maar door geen van dezelven langen tijd behouden, tot dat antigonus gonatas, kleinzoon van antigonus, koning van Afië, zich van hetzelve meester maakte; blijvende zijne nakomelingen ook in het bezit daarvan. Onder philippus, de derde koning van dien naam, herkreegen de Macedoniër! een weinig van deszelfs ouden luister: maar zich in eene verbindtenis tegen de Romeinen ingelaaten hebbende, ondervonden zij derzelver wraak, en wierden door hen vernederd. Perseus, een zoon van philippus, welke zich in eene dergelijke verbindtenis begaf, verloor daar door zijn geheele rijk, het welk daar na in een Rofneinsch wingewest herfchapen wierd. VII. Antigonus , een ander legerhoofd van alexander, bragt, te famen met zijnen zoon demetrius poliorcetes, alle de door alexander veroverde landen der koningrijken Macedoniën en Afië, onder zijn geweld. Maar in eenen veldflag gefneuveld, en demetrius zeer ongelukkig zijnde in zijne pooging, om een nieuw rijk op te richten, maakte zich s eleucus nicator, voormaals ft'adhouder van Mediën en Babijloniïn, van deeze landen meester; gelijk ook van Si/riên en de overige gewesten van Afië. Zijne nakomelingen, de Seleuciden, wierden zeer magtig onder antiochus den grooten. Deeze vorst bemagtigde Palestina: maar hij verloor in eenen oorlog met de Romeinen , een gedeelte zijner Staaten, en verzwakte, over het geheel genomen, zijn rijk. Sints deezen tijd, kwam het Sijrisch rijk, het welk,  i> 1 k vt7a e r e l d. f43 -welk, behalven dat, ook geweldige ftaatsveranderingen ondergaan had, niet weder op zijn verhaal» De Pannen, de Armeniërs en andere volken, ontftonden /rit hetzelve , en gaven aan nieuwe koningrijken het aanzijn Eindelijk wierd het een wingewest der'albedwingende Romeinen. VIII. Egypte wierd hec aandeel van ptotOMEUS, ftadhouder van dat land. Deeze ftichtte ook aldaar een nieuw GriekschMacedonisch rijk, hetwelkh bovendien, verfcheiden, zeer aanzienlijke, landen in Afrika en Afi'd, in de nabijheid van Egypte gelegen , in zich bevatte. Aan den moni van deiYT/7, had alexander eene Had gebouwd , welke hij naar zich zeiven, Alexandria had genoemd ; deeze ftad, door haare ligging, zoo buitengemeen voordeelig voor den koophandel, wierd de hoofdftad des nieuwen rijks, en ptolomeus, derwaard heen eene menigte van EgypMiaars Jooden en Grieken hebbende wee ten te lokken, en over het geheel den Ezyptifche-n koophandel, met nadrukbegunftigende$ wierd zij, weldra, eene der grootfte en meest welvaarendefteden der waereld. PToto me us ftichtte aldaar, de talrijkfte en beroemdfte boekerij der oudheid; te famen~ gefteld uit Griek/:he boeken; en geplaatst in een ruim gebouw ^ het Mufeum genaamd ; ftrekkende zij ten gebruike van een gezelfchap geleerden, liet welk de Koning aldaar op zijne koeten onderhield. PtoloMeus philadelphüs, zijn zoon, zetta allen deeze fchoone inrichtingen met een zeer goed gevolg, voord: doch bezwalkte Eijnen roem, door den moord zijner twee II. Stuk. K broa* r. d. w.' 3 >+S — 99»». De -Pit* lomsusfe* regeerefl in Jïgijf Ui ■ i  ÏAG* ALGEMEENS geschiedenis f. A. W. 1 J«48— . S983. \ J. 37<5ï. 3- 3954' Verbindtcnis der Grieken cm huiMU vrijheid. iroederen. Onder ptolomïüs ever-* jetes, zoon en troonopvolger van pto.omeüs PHiLADïLPHtrs, bevond zich Egypte ook nog in eenen bloeiënden ftaat, en rvas een zeer magtig rijk: maar federt p t o* lomeus philopater, die zijnen vader door vergif om het leven bragt, verviel het rijk, door de ondeugden zijner vorsten, en door inwendige beroeringen, in de geweldigfte verwarring. De Romeinen bedienden zich, tot hun voordeel, van deezen toeftand van Egypte. Julius caesar eindigde de verdeeldheden, welke in het koningïijk geflacht heerschten, ten voordeele van kleopatra, even zoo beroemd door haare fchoonheid, als doortrapte fchranderheid. Deeze vorstin, zich in hethuwlijk begeevende met antonius, bedoelde daarbij niets minder, dan langs deezen weg, koningin van Rome te worden : maar na de nederlaag en dood van deezen Romein, benam zij zich zelve het leven, om voortekomen, dat zij door deszelfs overwinnaar, octavius-c^sar, niet in zegepraal wierde rondgevoerd. Daar op wierd het koningrijk Egypte, een wingewest van het Romeinfche rijk. IX. Op deeze wijze wierden ook, na den dood van alexander, door de nieuwe ' Griekfche rijken in Afia en Afrika, de taal en de Godsdienst der Grieken; hunne zeden , kunsten en weetenfchappen, uitgebreid. De Europifche Grieken, welke federt de tijden van philippus, onder de overheerfching der Macedonien waren gevallen, beproefden het, middelerwijl, dat de legerhoofden en ftadhouders van asexander onderling»  tï E R W A fc R E t b. 147 lihgs ctn het bezit zijnes uitgebreiden rijks twisteden, hunne vrijheid van nieuws aan, te herkrijgen. Maar zij leeden zeer veel^ door de oorlogen, welke bij deeze gelegenheid wierden gevoerd; gelijk ook, weldra, door de nabijheid van het op nieuw zeer magtig geworden Macedonisch rijk. Om hunne vrijheid op eenen vasten grondflag te vestigen, en zich door hunne vijanden te doen eerbiedigen, traden verfcheiden Griekfche ftaaten met elkander in verbond. Van dien aart was het Aitoliseh verbond in het eigenlijk gezegde Griekenland; en haderhand het Achmfche in Peleponne/us. Dan, daar deeze ftaaten elkahder beoorloogden ; ook zeer ten ontijde, en onvoorzichtig, de Romeinen op eene trotfche wijze behandelden , zoo dienden de krachten, welke zij rret het opvatten der wapenen hadden verkregen, Hechts daar toe, dat zij meêr ongelukkig wierden. Het is waar, de Romeinen hadden allen de Griekfche ftedert vrij verklaard: maar nogthans zagen zij met Zeer veel vermaak derzelver verdeeldheid, en hielden dezelve aan den gang, ten einde zij gelegenheid mogteh hebben, om, ter -uitbreiding van hunne eigen magt, zich daar in te mengen. Het gevolg van dat alles 'Was, dat de Romeinen het grootfte gedeelte van Griekenland, onder den haam van Achajen , tot «en wingewest maakten. X. Sparta, en een weinig laater Athenen , deelde in het lot van de meeste Griekfche ftaaten. De Spartaanen hadden, federt eenigen tijd, de wetten Van mjcür* gus verloren; kleom-ïnes , de derde Koning van deezen naam, voerde dtzelve, Ka en j A. W» 3048- örhrréhtJ het jaaï S7oob ïliji* Ier Gemeenebesten via Stjjfja sd  I48 ALGEMEENE GESCHIEDENIS j. rf. W. s61.8— S9SJ. j. s*s8. j. 3s98. AristoTi'i.Es"enandere G> ielr'fcit Wijsgeelen. zn met dezelve edeler zeden, weder in; doch, een ongelukkige oorlog noodzaakte hem, de vlngt naar Egypte te moeten neemen. Langzamerhand bragten de geweldige regeering van nabis , de groote krijgskundige bekwaamheden van philopemenf. s, veldheer bij de Achaeërs, en de overmagt der Romeinen, te weeg, dat de Spartaanen onder de overheering deezes laatstgenoemden volks vielen. De Atheners , daar en tegen, tradén in het Achczifche verbond, en verdroegen zich, in het vervolg, met de Romeinen, welke hun het genot hunner vrijheid overlieten , middelerwijl , dat zij de overige Grieken voor hunne magt deeden bukken Maar vervolgens de partij van mi? heidatks, tegen de Romeinen , omhelsd hebbende , wierd hunne [bad door s ijl la, ftormenderhand ingenomen en verwoest. Zij behield nog langen tijd eene fehaduwe van vrijheid: doch zonder kracht, en onder befcherming van Rome. XI. Met de inwendige beroerte en den val der Griekfche vrijheid, neigden ook de kunsten en weetenfchappen onder hen ten val. Evenwel bevonden zich, in het grootIte gedeelte van dit tijdvak, nog voortreflijke mannen onder hen, die, om zoo te fpreeken, der geheele waereld tot leeraars en onderwijzers verltrekten. Reeds in den aanvang van hetzelve, leefde aristotelês, een leerling van plato, en de ftic hter van dien aanhang van wijsgeeren, welke de Peripatetifche genaamd wierd. Deeze man, die, bij eene uirgebreide geleerdheid, een fcherpzinnig oordeel bezat, riehtte een wijs-  DER WAERELD. I40 wijsgeerig leerftelfel op, welks gezag zich een veel langer tijd heeft ftaande gehouden, dan dat van een ander; bragt de wezenlijke beginfelen van dichtkunst en welfpreekenheid in het licht, en maakte goede vorderingen in de gefchiedenis van het dierenrijk. Theophra'stüs, zijn leerling, heefteen boek, bevattende leerrijke„chara&erfchetfen, en verfcheidene gefchriften over planten en andere voorwerpen der natuur, nagelaaten: doch de meesten daar van zijn verloren geraakt. Zfno Itichtede den Stoïcijnffhen aanhang, die wegens deszelfs buitengemeen geftrenge zedenleere, zoo zeer beroemd en eerwaardig is geworden. Ken andere, niet min beruchte aanhang, was die van epikurus, die het hoogfte goed ftelde in den wellust te beftaan; dat is te zeggen: in die genoeglijke rust der ziele, welke door deugd en wijsheid gefchonken wordt. Verfcheiden zijner aanhangers hem verftaande, fleehts van louter zinlijke vermaaken te fpreeken, hebben zijne leere gehaat gemaakt; waar aan zijne denkbeelden over de Goden, ook niet weinig het hunne hebben toegebragt; Hellende hij dezelve voor als werklooze wezens; terwijl hij, daarbij, ook nog beweerde, dat 's menfehen ziel fterflijk zij. Over het geheel genomen , valt ten laste van de meeste Gritk* fche wijsgeerera te zeggen, dat hunne leeringen,'betreffende God en de menfchelijke ziel, veele dwaalingen bevatteden. De Cijtiifche wijsgeeren , onder dewelken diogknes de meest vermaarde was, waren op eene andere wijze buitenfpoorig Men kan piet ontkennen, dat hunne zedenleere veel K 3 uit« j. d. W. 5648sy8j. j. 3713. j. s<5«9.  150 ALGEMEENS GESCHIEDENIS J. d. W., 8648— , 3983. 1 i < 1 Dichters , Re- | d-maars 1 en Wis- . kunfteIiaars onder de Grieken, J. S862. I 1 1 « i ■] '1 1 3 i dtmuntends behelsde: maar zij dreeven de Tij moedigheid, waarmede zij de gebreken :n ondeugden der menfehen aantasteden , ot onbefchaamdheid; zij verwaarloosden rile welvoeglijkheid in hunne zeden, en >penden voor den wijzen, tot eene laatfte oevlugt, de deur tot den zelf-moord. 1 XII. Theokritus, een GriekschDicher, in Siciliën, was de eerfte , die zich )eroemd maakte door zijne Herderszangen; £allimachus, die te Alexandria, onler befcherming der Ptolomeën leefde, munt» :e uit in zin-dichten ( Ept'grammata) en mdere werken van vernuft. Aratus, uit (taliën, bezong de ftarrenkunde. DemerRius, van Phaleta, beöefande te Athenen , de welfpreekenheid, met goeden oprang, en hij lag tevens den grond ter uitbreiding van de Griekfche geleerdheid, in Egypte. Polijbius, eenArkadiër, over:rof alle gefchiedfehrijvers, die voor hem, refchreeven hadden: hij leefde langen tijd e Rome, waar hij een vriend en leermeeser was der Scipio's; hij reisde veel, en voonde verfcheiden veldflagen bij, en maake zich eerwaardig door zijne wijsheid en mbaatzuchiig gedrag. Zijne gefchiedenis, velke zich niet verder uitftrekt, dan van iet begin der Punifche oorlogen , tot aan iet einde der Macedonifche; (bevattende lus fleehts eene gefchiedenis der Romeinen, :n andere volken, met wier gefchiedenis de ïunne famenhangt, van drie en vijftig jaaren) is met zeer veel onpartijdigheid en chranderheid gefchreeven; hij ontvouwt laar in, als een waar Algemeen ;.Gefchiedchrijver, de afhanglijkheid der gebeurenisfen  DER WAERELD. I$I fen van haare oorzaaken, en deelt daar uit voortreflijke lesfen mede, ter verkrijging jj van voorzichtigheid. Euclides onderwees te Alexandria, met eene groote toejuiching, de wiskunst, en bragt deeze weetenfchap tot een volmaakt leerftelfel. A rci-iimkdes verrijkte de Meetkunst en andere deelen der wiskunst, met zeer belangrijke uitvindingen, en verdedigde de ftad Sijrakufa, alwaar hij woonde, met krijgskundige werktuigen, door hem zeiven uitgevonden. Athenen bleef beftendig de zetel der weetenfchappen, in Griekenland. Korinthen deelde deeze eer, met opzicht tot de fraaie kunsten, met haar, en overtrof haar zelfs in de menigte van fchoone fchilderftukken en ftandbeelden, tot dat deeze ftad, de meest belangrijke fterkte van het Achteïsch verbond, door de Romeinen verwoest wierd. ■ XIII. In alle deeze kunsten en weetenfchappen der Grieken, waren de Romeinen * in het begin van dit tijdvak, nog bijna ge- f heel onkundig. Krijgskundige dapperheid i en ervaaring, welfpreekenheid zonder kunst, * en goede, welgehoorzaa'mde, wetten, maak-J ten alles uit, wat zij bij de overige Ita* liaanfche volken vóór hadden. Met deeze gingen zij voort oorlo'g te voeren, en zij overwonnen de Etruscers, de Samniten en anderen hunner nabuuren. Te vergeefs riepen de Tarenters, pitrrhus, Koning van ■Epirm, tegen de Romeinen te hulpe. Een der voorzaaten van deezen Koning, alexander geheeten, poogde voormaals even zoo veroveringen te maaken in Italiën, als scjns zusters zoon, alexander de MaK 4 ce' ]. d. w. M— voor, Ï7SO. J. ï77** J. S8SI. De R». \tinen edwin- en ge- oegzaata eheel 'taliïa.  ïja ALGEMEENE GESCHIEDENIS J- A. W. , 5V83> | 1 i Gefchiedenis der * ledoniër, in Perpen, maar hij vond eenen ;eduobten tegenftand, en verloor daar onler ook bet léven. P j r hus, een zijner lakomeliagen-, een der fcbranderfte vorsten :n der grootïte veldheeren van zijnen tijd, ïvas niet gelukkiger tegen de Romeinen. Zij gewenden zich, welha-ast, aan de hun, in ien beginne, zoo verfchriklijke Elepnan:en, vait dewelken zich pijrrhus bij de peldflagen bediende, en zij leerden tevens yan deezen hunnen vijand, hunne legers üasr behooren te verfchansfen, Pijrrhus rag met verwondering hunne ftandvastig-> leid, en niet minder de grootmoedigheid fan hun legerhoofd fabrictus, een man pan beproefde trouwe en onomkoopbaar; Jie hem zelfs een aanflag op zijn leven ontdekte. Ten einde van zes jaaren, keerde njRRHCs naar zijn vaderland te rug: maar lij vond, weldra, den dood in een dier trijgstogten, welke de eerzucht, de onversaaHbaare trek tot veroveringen, en zijn on:u?:i«e aart hem deeden onderneemen. XIV. Eenigen tijd daar na, geraakten de Romeinen met nog magtiger vijanden, de Kti'thagers. in oorlog Dit volk had zich, na de ftichting van deszelfs hoofdfiad Kart thaeo, (welke in de gefchiedenis van het derde tijdvak is gemeld geworden ") op eene verbaazende wijze, door koophandel en zeevaart, buiten Afrika uitgebreid. Zij be« zetteden het eiland Iwea, toenmaals Eburus geheeten; gelijk ook de ftad Gadcs, (tegenwoordig Kadix) in Spanjen; dit land, waar in zij, bij vervolg van tijd , groote veroveringen maakten ,. was voor hun een bron van rijkdommen, even gelijk zoo ves-  DES. WAERELD* 153 ïe andere landen, waar in zij koophandel dreeven. Van tijd tot tijd vielen Korfika, \ Sardinicn, en een groot gedeelte van. Sici~* Wén in hunne handen, en in Afrika, deeden zij, langs de zeekust, verfcheide landen zich aan hun onderwerpen. Doch deeze vergrootingen verfchaften hun ook veele oor» logen, voornaamelijk in Sici'i'èn , alwaar gklo, die Sijrakufe ongemeen bloeiënd had weeten te maaken, te gelijkertijd, toen de vloot van xerxes, door de Grieken wierd geflagen, hun krijgsheir, genoegzaam vernielde. XV. Een dergelijk lot wedervoer, eeni- ( gen tijd daar na, het krijgsheir van Athe»' tien, dat op den raad van alcibiades, ten doel had, om Stcili'én te veroveren. Dit eiland, even vrugtbaar, als groöt en aangenaam, en uitneemend wél gelegen voor zeevaart en koophandel, was altijd een voorwerp van de begeerte der Karthageren: doch bij eenen herhaalden inval, wierden zij volkomen geflagen door dionijsius. Deeze burger van Sijrakufe (alwaar dio. kles voormaals de wijste wetten had gegeeven) wierp zich, geweldiger wijze, tot opperheer zijnes gemeenebests op; wierd in den waaren zin, een geweldenaar, en liet tot zijnen opvolger in de regeering, zijn zoon, dionijsius de jonge, een even geweldig dwingland als hij Zelve. Zijn fchoonbroeder dion , verloste Sijrakufe van zijne onderdrukking: doch deeze weldoener des vaderlands vermoord zijnde, keerde dionijsius te rug. Hij wierd Voor de tweedemaal, en nu zonder herftel, verdfeeven door timoleon, een Karini K 5 thisth h d.W. 648-» 9s3. j. 3S04. En van 'iciliïn. . 1  1.54 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. W, 9648— S98S. J. 3*95. EenJte Punifcbe oorlog. J. 3720. en volg. Ï.V », thisch veld-overfte, wiens braaiheid en gematigdheid gelijk Honden met zijne bekwaamheid. Deeze verloste Sicilt'én van deszelfs dwingelanden; overwon de Karthagers en fchonk dit eiland de rust, en het geluk weder, zonder eenig deel in de regeering van hetzelve te vorderen of aanteneemen. Niet lang daar na, verviel hetzelve , door de heerschzucht en gruwzaamheid van agathokles, op nieuw in beroerten en oorlogen. Deeze dwingland was koen genoeg, om de Karthagers in Afrika aantevallen, en hun alles te ontneemen, tot op hunne hoofdftad toe : doch , welhaast, verloor hij wederom alle zijne gemaakte overwinningen. Dit was ook de uitllag van eene, in den beginne zeer gelukkige, onderneeming tegen hun, door pijurhtjs, in Sicilièn. XVI. Eindelijk wierd Sicilièn het eerfte oorlogstoneel tusfchen de Karthagers en Romeinen. Alhoewel de eerstgenoemden van eene geduchte zeemagt waren voorzien, en de Romeinenmx eerst begonnen hunne krachten op zee te beproeven, behielden deeze laatften, zelfs onder verfcheidene wisfelvalligheden, eene beflisfende meerderheid, niet alleen in hun natevolgen, in den bouw hunner fchepen: maar ook door de uitvinding van naamver bepaalde zeegevechten, dat is, door het aan boord klampen en het ftrijden van fchip tegen fchip. Regtjlus, een hunner legerhoofden, voerde zelfs den oorlog in Afrika, en beftreed de Karthagers , op eene zegevierende wijze, tot in de nabijheid van hunne hoofdftad: maar de verre eaande hardheid en onbuigzaamheid van zijn characïer was oorzaak, dat de vrugt van  DER WAERELD. 155 van alle zijne overwinningen verloren ging; hij zelfs geraakte krijgsgevangen, en wilde liever te Karthago zich het verichriklijkst lot getroosten, dan zijn vaderland eenen fchandelijken vreede met deszelfs vijanden aanraa» den. De uitkomst van deezen oorlog, was, dat de Karthagers Sicilièn, en allen de naar den kant van Italiën gelegene eilanden, ontruimden. XVII. Maar deeze zelfde oorlog deed de naar-ijver van deeze twee groote volken fleehts vermeerderen, en maakte hunnen haat onverzoenbaar. Waar bij nog kwam, dat de Romeinen, te midden van den vreede, defi Karthageren ook Sardiniën ontnamen. Zij bemagtigden insgelijks Korfica; overmeesterden illijriën, ( Dal/natiën en Kroattën ) gingen over den Pö (toenmaals Padus) bedwongen deGaulen, of Galliërs, en veroverden de ftadMediolanum (tegenwoordig Mi~ l tan of Milanen ) zoo dat zij dit deel van Italiën, hetwelk het aan deeze zijde der Alpen liggend Galliën (Gallica Cis-alpina) •wierd geheeten, aan zich begonnen te onderwerpen. Middelerwijl verfterkten zich de Karthagers tegen de Romeinen, door nieuwe veroveringen in Span jen te maaken, wanneer hanntbal de bevelhebber hunner krijgsbenden, in deeze landen, wierd. Deeze was een der grootfle veldoverften dei oudheid; onderneemend, dapper, flim en ongemeen bekwaam in den dienst zijnes vaderlands : maar onverzoenlijk in den erflijken haat van zijn geflacht, tegen de Romeinen. Hij greep hen zelfs in Italiën middelerwi jl dat ■bij, geheel Span jen doorgetrokken zijnde, er ©V«D J d. W. 3648— 3983- Han- NIBAL begint den Punt' f.ben krijg. J. 3765.  J. d. W I56 ALGEMEENE GESCHIEDENIS . overwonnen hebbende, de gevaarlijkfte overtogt, met zijn heir, over de Alpen, ten uitvoer bragt. De Romeinen verloren door de onvoorzichtigheid hunner legerhoofden, verfcheidene veldflagen , tegen hannibal, onder dewelken die van cannes een der merkwaardigfte is: in dezelve wierd, bijna, de geheele hlomeinfche legermagt vernield, en he t blijkt, dat hannibal, die Italiën, zegevierend, van het eene einde tot het andere doortrok, zelfs Rome zou hebben kunnen •inneemen, indien hij^zich van de verwarring, waar in zich de' Romeinen bevonden, bediend had. Fabius maximus zette het allereerst een perk aan de zegepraalen van hannibal. Marcellus leerde den Romeinen hannibal te overwinnen. S cipio, nog grooter man , door zijne deugden , dan door'zijne krijskundige bekwaamheden, noodzaakte hem, eindelijk, geheel Italiën te verlaaten; en eindigde door zijne behaalde overwinning, bij Zama, in Afrika . deezen- oorlog, de meest merkwaardige van den ouden tijd, in denwelken deeze twee volken, toenmaals de magtigften , met elkander over de opperheerfchappij der geheele waereld ftreeden, en elkander, beurt om beurt, aan den oever van hunnen ondergang bragten. De ongelukkige uitkomst, welke ' dezelve voor de Karthageren had, wierd gedeeltelijk veroorzaakt door eenige misflagen van hannibal zelve, gedeeltelijk door de partij, welke zich tegen hem in Karthago verzettede, en oorzaak was, dat hij de noodige hulp niet bekwame. De vreede, welke scipio, hier na, den Kartijgeren toeftond, was voor hun zeer ver. ne>»  DER VfAERELD. I57 nederend , en Helde zoo wel paaien aan 'hunnen koophandel, als aan hunne veröve-; ringen: zij waren reeds te vooren door sci-' pio uit geheel Spanjen verdreeven. Hannibal, die alle zijne krachten infpande, om de verliezen, welke zijn vaderland geleden had, te herftellen, door ook nieuwe oorlogen met de Romeinen te verwekken, wierd dermaate door deeze laatstgenoemden vervolgd, dat hij zich eindelijk genoodzaakt vond , om door vergif een einde van zijn leven te maaken. XVIII. Daar de Romeinen van den kant van Spanjen en Sicilièn, (in den gezegd'en oorlog door hun veroverd) niets meêr te vreezen hadden, waren zij des te beter in ftaat, om den krijg aan eenen anderen kant te voeren. _Zij overwonnen philippus, Koning van Macedoni'èn; maakten de G"teken van hun afhanglijk, offchoon zij hen voor vrij verklaarden; ontnamen antioc h u s den grooten een gedeelte zijner ftaa ten; veroverden Macedoni'èn en Illij'riën; bevalen den SijrifchenKoning antiochus epiphanes Egypte te verlaaten ; verdeelden dit rijk onder twee broeders van 'het koninglijk geflacht, en gaven, in nog meêr gevallen, proeven van eene magt, tegen dewelke geen wederftand konde baaten. XIX. Geduurende alle deeze gebeurenisfen, ontftond de tweede Punifche oorlog; en deeze bragt eene groote verandering te weeg in de kundigheden en zeden der Romeinen. Sedert, dat hunne legerbenden Griekenland waren doorgetrokken, had ook de fu.aak voor kunsten en geleerdheid zich in Rome J. d. IV. 648— .983. Nieuwe legepraa. en der Romei- J- 3779. J. 379»J. 381*. De Rj' meinen leeren kunften en weetenfchappen van de Grit. te».  IJS ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. w. S648— 3983- J. 374ö- Ennius J, 3814. J. 3800. Hunne fmaak wordt fijner: maar hunne zeden •worden bedorven. Rome beginnen te verfpreiden. Livius andronicus, een Griek van geboorte, vertoonde, meêr dan vijfhonderd jaaren na de bouwing van Rome, aldaar het eerfte geregelde blijfpel. Fabius pictor fchreef, omtrend denzelfden tijd, de eerfte jaarboeken der Romeinfche gefchiedenis. Kort daar na onderwees ennius, uit Kalabrien geboren , te Rome, de Griekfche taal - en letterkunde ; fchreef jaarboeken, treurfpelen, een heldendicht en andere poëtifche werken. Van hem leerde kato, de oude, of de Cenfor ( fchatmeester ) , een groot ftaatsman, en beroemd wegens de geftrengheid zijner zeden, de Griekfche taal; alhoewel deeze Romein anderszins geen vriend der Grieken was: deeze ennius heeft ook eenige gefchiedkundige fchriften, en een aoek over den landbouw nagelaaten. Plaur üs verfchafte Rome een bijzonder vermaak door een aantal blijfpelen, in dewelken hij de Griekfche dichters vrij gelukkig naarvolgde, niet alleen: maar ook treffende proeven gaf van zijn eigen oorfpronglijk vernuft: maar hem overtrof in dichterlijke bevalligheid, fierlijkheid en kennis van het menschlijk hart, terentius, een Afrikaan, en vriendvan scipio, die, benevens LELius, de ontluikende weetenfchappen sn kunsten te Rome, onder befcherminge nam. XX. Tot hier toe hadden de fchoonheden der bouw- en fchïlderkunst, gelijk ook mdere kunsten, weinig indruk gemaakt op ie Romeinen, die niets zoo fchoon, niets 100 zeer hunner bemoeijing waardig kenien, dan krijgskunde, en dapperhaid in den krijg %  DER WAERELD» 150 krijg: maar èefie overwinning door hun in Siciliën behaald, deed den fmaak voor de fchoone kunsten in hun ontftaan. Sijrak u s e , het welk na den dood van den wijzen h 1 ë r o, de zijde der Karthageren had gekozen, wierd veroverd door marcelLus, en de fchatten van dit tweede Athenen wierden naar Rome gevoerd, waar men nu, met verwondering, de heerlijke fchilderijën, ftandbeelden en andere gedenkftukken der Grieken begon te befchouwen, en weldra nog meêr te verzamelen. Nimmer, evenwel, hebben de Romeinen de Grieken kunnen evenaaren in de fchoone kunsten, overmits de heerschzucht en krijgslust hun niet toelieten in dezelve tot dien trap van volkomenheid op te klimmen, welke door de rustige Atheners wierd beftegen. Door hunne veeltallige overwinningen, daartegen, wierden hunne rijkdommen op eene verbaazende wijze vermeerderd: maar, een natuurlijk gevolg hier van was, dat ook het bederf hunner zeden toenam; waar aan hunne zegepraalen over antiochus den grooten, niet weinig hadden toegebragt, als welke hen met de Apatifche weelde en gemaklijkheid bekend maakten. XXI. Hun gedrag jegens andere volken, begon nu ook vrij wat af te wijken van die edele en grootmoedige wijze, waar op hunre voorouderen dezelven behandelden. Geduurende vijftig jaaren had Karthago met hun in vreede geleefd, en, offchoon het door den laatften oorlog geheel uitgeput fcheen; had het door zijne arbeidzaamheid, en koophandel, den overvloed en inwendige fterkte weder voor een groot gedeelte doen J. d. W. 3s48— 3983. j. 377»-' Kartba* go ver. woest in den derden Panifcht»oorlog.  j J. d. W. < 3648- 1 5983. 1 J. 3838. Oorlogen der Germaanen met de Romeinen» 'J. 3»5S 60 ALCEMRÏME GESCHIEDENI S loen ' terug keereri. Geene andere reden >ehoefden de Romeinen, om tot de geheele rerdel stuk» h ixüfc 364%— 3yü3. J. 385S. J- 38S9. J. 387J'. j. iïfr  l6l ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. W. S648- . 3983. i Eerde burjier- 1 oorloï 1 der Re- | tuinen, , I ' J- 3896. J- S9°6 XXITI. Dan, naar maate de uitwendige Handen der Romeinen verminderden, verneerderden hunne inwendigen. Heersch- en oofzucht bezetteden het hart van veelen ïunner grooten, en, de aloude vaderlandiefde, reeds federt lange bij den grooten ïoop zeer verzwakt geworden zijnde, tastelen zij elkander woedend aan. De naarij;er van bet volk tegens den raad en den idel, welke nimmer ophield, integendeel il geduurig geweldiger wierd, diende veelen onder hen tot een middel, om derzelver heerschzuchtige oogmerken te bereiken. Meêr dan zeshonderd jaaren na de bouwing van Rome, was gracchus de eerde vrije burger, die bij inwendige beroeringen het leven verloor. Rome, hetwelk een der heftigfte oorlogen met zijne Italiaanfche bondgenooten te voeren had, geraakte niet weder volkomen tot rust, en daar brak een burgerlijke oorlog uit, tusfchen marius en s ijl la, welke elkander den voet zochten te ligten Beiden waren zij groote en gelukkige legerhoofden: maar ten uiterfte hecrschzuchtig en geweldig, en dwinglanden hunnes vaderlands, hetwelk zij anderszins tegen buitenlandfche vijanden zeer goed verdedigden, Met marius verbond zich cnna, eenman, even ondeugend als hij: maar sijlla overwm den een en ander; bragt duizenden zijner vijanden om den hals, alhoewel zij niet in ftaat waren eenigen wederftand te bieden; hij liet zich den titul van Di&aior geeven, en was, onder denzelven, vier jaaren lang, meester van het Gemeenebe-t. Hij latraar na, vrijwillig, deeze waardigheid neder, en eindigde zijne da-  DER WAERELD. 163 dagen, in rust, zonder dat er iemand was, die op zijn gedrag iets wist te zeggen, XXIV. Met deezen burger-oorlog der Romeinen, was nog een andere verbonden, welken zij voerden tegen mtthri dates, Koning van Poncns, in Klein Afië; een geleerd, magtig en heerschzuchtig vorst, die veele nabuurige volken aan zich onderwierp, en zich de wraak der Romeinen op den hals haalde, vermits hij op eenen dag allen de Romeinen en Italiaanen, die zich in zijne ftaaten bevonden, liet vermoorden, S ijl la behaalde op hem, in Griekenlanden Afië, de luisterrijkfte overwinning"; nam hem zijne meeste landen af, en noodzaakte hem tot den vreede. Maar de inwendige beroeringen in het Rometnjche rijk, moedigden mithridates aan , om den krijg te hervatten. Hij wierd onderftcund door tigranes, Koning van Sit'rië en Ar meniën: maar lu c 0 l l tjs overwon den een' en ander'. L'eeze groote veldoverfte, nog meêr fchatten uit Afië aanvoerende, en zich tevens overgee^ende aan de verbaazendfte verkwistingen van allerleië foort, deed den fmaak der Romeine» voor de weelde, de pracht en de verkwisting, meêr en meêr toeneemen. Hij bragt het e^st den Kei sfienboom uit Pontus in £ r^pa over. Mithridates, alhoewel dikwijls geflagen, wist zijne geledene verliezen geduuiig te herftellen; bleef altijd geducht, ze1^, na dat hij door p-ompf.jus overwonnen was. Ten laatften wierd hij genoodzaakt de handen aan zich zei ven te {laan, vermits hij door zijn krijgsvolk veriaaten, en door zijne zoonen verraaden wierd. L a XXV. j. d. w. 3648— 39"3- Oorlog met mith R l- 1)4 11». j' 30£i  164 ALGEMEENS GESCHIEDENIS J. d. W. S933- Veröringenvan p 0 Mttivt. ClCE Ji o redt zijn vaderland , eu ia de wijste riisn in Apwr, XXV Deeze tijd was zeer gefchikt voor Rome, om grooie mannen voordtebrengen: doch derzelver onbeperkte eerzucht, was even zoo doodelijk voor de vrijheid van hun vaderland, als hunne zeldzaame begaafdheden en daaden , tot deszelfs vergrooting ftrekten, en tevens deszelfs verwondering deeden rijzen. Zoodanig een was pompejus, de overwinnaar van mithridates, die den bijnaam van: de gtoote verkreeg; een uitmuntend veldheer; en , over het geheel genomen, een deugdzaam man: maar die niemand van een gelijk aanzien als hij, nevens zich konde dulden, en boven alles den roem beminde. Met de landen, welke hij mithridates, tijgranes en andere vorsten , ontweldigde, breidde hij het Romeinfche rijk toe aan den Euphtmes uit; ook maakte hij Palestina aan zijn vaderland cijnsbaar, en verftrooide, in hoedanigheid van opperfte gezaghebber der geheele Romeinjcbe magt, in het bellek van veertig dagen, eene ontelbaare meni?te van zeeroovers, die overal door hunne ftrooperijën, de zeekusten onveilig maakten. Het onbepaald vertrouwen, 't welk hij bezat; het goed geluk, 't welk hem beftendig diende; en de menigte van aanhangers, welke hij zich wist te' maaken, kondigden eene nabij zijnde omwenteling aan, niet voordeelig voor de vrijheid zijnes vaderlands. ■ XXVI. Aan zijne zijde verhief zich een ander groot man, maar van meerdeie bedaardheid , en wiens begaafdheden eene meerdere ft-ekking hadden ten nutte van den vreede,deeze was makcus tullivs  DER WAERELD. 165 cicero. Hij beminde zijn vaderland als een echt burger, en had zijne verheffing in ; hetzelve ■ alleen te danken aan zijne ver-" diensten. In hetzelve tot de waardigheid van Conful opgeftegen zijnde, ontdekte en verijdelde hij de famenzweering van catilina en andere omgekochte grooten, tegen het vaderland. J)eeze omftandigheid was het, welke hem den eerwaardigen naam deed verwerven van Vader des Vaderlands; offchoon hij geen groot krijgsman was, en geen liefhebber was van geweldige en gevaarlijke or.dernecmingen , zoo vergoedde hij deeze gebreken rijkelijk, door de voorzichtigheid en ftandvasten moed, waar mede hij alle gevaaren, ten beste zijnes vaderlands, tarttede, zoo wel als door zijne meestentijds zeer wijze raadgeevingen en belangenloozen ijver voor hetzelve. Hij deed den roem der geleerdheid onder de Romeinen, ten hoogften toppunt klimmen, en zijne diepe geleerdheid evenaarde de uitgebreidheid zijner kundigheden. Hij was de eerfte onder de Romeinen, die wijsgeerige leerboeken fchreef, welke eene piaats verdienen aan de zijde van die van plato, en, buiten dezelven, hun gelijken niet hebben in de oudheid. Hij was ook de grootfte redenaar van Rome. Zijne begaafdheid, als zoodanig, bezigde hij niet alleen aan de verdediging zijner medeburgeren : maar ook ten nutte van de gewigtigfte belangenvan den ftaat Hij heeft ook onfcha;baare boeken over de gio.ndbeginfelen der redeneerkunst nagelaaten XXVII. Maar de meest zcldzaame man , . Welke Rome rnisfehien ooit zag. geboren"] L, 3 wor- J d. w. 648— 983. J. 39*1» jhedeti i daadiyjk  IfS5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. W, i 864s- ] 3983- van ju HOS cesar. J. 3926S934- De Gei manen e Partben bi . en den Romeinen■weder ■ ftand. vorden, was julius ces ar. Een^ bekwaam ftaatsman, en een der gelukkigfte _ egerhoofden; weinig minder dan cicero n' geleerdheid en welfpreekenheid; een bevallig gefchiedfehrijver, die de oorlogen, door hem gevoerd, zelve befchreven, en ooK den Romeinfchen Almanach verbeterd heeft, van waar nog het Juliaanjche jaar van 36S dagen, van hem de.-zelfs naam ontleend. " Zijn verdienste wierd daar bij nog verhoogd, door de gnaf van te kunnen believen: maar alle zijne groote en goede hoedanigheden, wierden verdonkerd door wellustigheid, en eene onbepaalde heerschzoo wel als eerzucht, welke hem omkoopingen, en het geweld der wapenen, deeden bezigen, ter belaaging van de vrijheid zijnes vaderlands, ten einde zich meester te maaken van het hoogst gezag in hetzelve. Hij verbond zich eerst met catii.inA, — daar na met pompijos en chassbs, een zeer rijk en vermogend Romein. Sedert dien tijd ftonden de Romeinen geduurig ora. der de heerfchappij, dan van deezen , dan van dien hunner grooten. CjESar, die het volk door zijne milddaadigheid op zijne zijde had weeten te verkrijgen , veroverde, zonder verlof van den raad, geheel Galliën. Geduurende deezen oorlog, greep hij tot tweemaalen toe de Germanen aan, zonder hen, echter, ten onder te kunnen brengen. • XXVIII. De Germanen, die door den 11 Rhijn, van de Galliërs gefcheiden wierden , en uit verfcheiden oorlogzuchtige volken beftonden, waren, met de Parthen , de eenigen, die zich met roem tegen de, allen ftaaten ter 11ederwerpen.de, magt der Ra* mei-  der waereld.' 167 tneinen verzetteden. Parthièn, een klein gewest in het hedendaags Perflèn, wierp, omtrend tachtig jaaren na alexander den-grooten, onder aanvoering van ar s aces, het juk des Sijrifchen Konings, van den hals. De opvolgers van ars aces, breideden dit rijk, van den Euphrates, tot aan den Jndus uit. Ciussus tastte dit, thans oorlogzuchtig en magtig, volk aan, enkel uit eerzucht en gierigheid, maar hij vond in deeze onderneeming met zijn ganfche heir den dood. Niet lang daar na', wel is waar, bevochtende Romeinen, eene zegepraal op de Parihen: doch bleeven deeze'^, echter, magtig genoeg, om den verderen voordgang der Romeinjche wapenen, in Jji'é, een perk te Hellen. XXIX. De dood van c ras sus vermeerderde den naarijver en de vijandfchap tusfchen C/Esar en pompfjus. Kik hunner wilde de magtigfte in den ftaat zijn ; en hier uit ontftond een nieuwe burgerkrijg. Caesar, met zijn leger onverwagt uit Galliën terug gekomen zijnde, overviel den nog ongewapenden poMpkjus; en voor deezen en de Confuls, bleef geene andere w.jkplaats overig, dan Epirus. Cmsar, na zich van Rome meester gemaakt, en de openbaare fcbatkist uitgeplunderd te hebben, volgde hen aldaar. Bij Pharjams, in Thesfaiièn, leeverde hij hun ïlag, en in denzelven, behaalde hij op pompeJus een volkomene zegepraal. Deeze nam de vlugt naar Egypte, alwaar hij op eene verraaderlijke wijze, op bevel des konings, wierd om hals gebragt. Zijn partij onderwierp zich in alle drie de waerelddeelen aan cm- JL 4 sak, J- d.W. 36483983. J. 3734J. S9J«f Posl- PSJUS en caE" SMt voeren den tweeden burgerlijken oorlog, J. 393$.  %68< AT.GRMERN-E OKS-CH,! E RE NI,S. 3c d. W. 8648J. S946 c A T O» HlITUS èn c a s- ('! , de l'aatue RommHen, Jj 8538 sar, die nu, onder den naam van «W/rf; aanblijvend Dictator, volkomen meesterwas van het Rnmeinfche rij!?. Hij oefende, deeze magt met zeer veel gemaattgdheid en minzaamheid; zoo dat de liemeinen, die alte verdorven waren, om hunne.aloude vrijheid te kunnen handha.venen, niet gemaklijk een zachter meester konden vinden. Dan , toen hij het ondernam, om zich voor. Koning van Rome te. doen verklaaren, wierd hij in den vollen, raad., door een aantal fa«. men?ezworenen , om het leven gebragt. XXX. Middelerwijl, dat de Romeinen, zelfs met hulp van de door hun bedwongen, volken, door alle zoodanige verfchriklijke. onlusten, als het ware, aan den ondergang, van hunnen ftaat arbeideden; en, nu het. goud, dan het yeweld beflis'hte , voor welk eenen meester zij den hals moesten buigen; beproefden het eenige rechtfehapene mannen onder ben, te vergeefs, hun vaderland te redden De door cicero voorgeftelde. bemiddeling, en zijne raadgeevingen , na, het ombrengen van caïsar, waren volftrekt nutloo . Cato de Jarige, een achterkleinzoon van cato den Ouden, een man van de geftrengfte deugd, en het ftandvastigs.t, om niet te zegden, het onbuigzaamst charaéter , ten aanzien van alles, wat het algemeen welzijn betrof, had zich te, vergeefs tegen de heerfchappij van pomp tj,us en ce'--ar verzet, en eindelijk, om, niet in de handen van den laatstgenoemden ("na den flag van phar sa lus de overwinnaar) te geranken, zich, zelven het leven benom n. Br ut u s en cassios, tjjadeji eindelijk op, als de laatfte kraclren 4f&  DER w A E R E I. ©. 16$ der ftervende vrijheid. Zij waren, de voornaamfte aanleggers der famenzweering tegen cas ar: dan, overmits a n t o n i u s, _de vertrouwde van den Diftator, een geöefend veldheer: maar een wellustig booswicht, na den dood van c/esar, alle hunne onderneemingen, ten nutte van het vaderland, verijdelde, bragten zij beiden, na de ongelukkige veldüagen bij Ph'üippi , in Macedori'ïn, zich om het leven. XXXI. De toeftand van Rome was te meêr hooploos, vermits zich antomüs, met den jongen octavius (dien caesar als zijn zoon had aangenomen) en met lepi dus, (een der legerhoofden van caesar) onder den naam van de Driemannen CTriumviri) verbond, om., gelijk hij voorgaf, het Gemeenebest te herftellen. Deeze drie geweldenaars verdeelden alle delanden van het rijk onder elkander, en lieten eenige duizenden der aanzienlijkfte Romeinen, die zij vermoededen vrijheid-lievende gevoelens te koesteren, van kant maaken: onder deeze bevond zich ook cicero, Maar ocTAViusen antonius, de beide magtigften van dit verbond, wierden, weldra, onëenig, De eerstgenoemde wist zich dooi listigheid en kunstgreepen te handhavenen, en zijne magt uittebreiden. 1 )e ander gaf zich. door de Egyptifcne koninginne kluÖpa tra vervoerd, aan de fchandelijkfte ongebondenheid over. Digt bij /i&ium, in hpirus (niet verre van het tegenwoordig eilanc Korju) viel tusfchen hem en octavius, een zeedag voor, welke hij verloor, want. geheel verkleefd aan de wellustige ki.koï.atba, nam hij de vlugt, om haaregallei L 5 « J- A.y%. 3648— 3983- J. 394a. Het Drieman. fcibap en de derde burgerkrijg.. J. 3940, J. 39S5.  170 algemeene geschiedenis J. d. w. SM- 3983. 0CTA- vtus wordt de eerfte Keizer van Reine, onder den naam van A u „ v s 1 u s. te volgen , en zijn vloot gaf zich over aan agrippa, den vlootvoogd van octavius, die haar gar.fchelijk vernielde. Anxonius vlood met klkopatra naar Egypte, waar hij zich , uit vertwijfeling, in zijn zwaard ftonede; kleopatra liet zich door een' ad.kr fteeken, ten einde, dus den dood te vinden, en nu wierd hun rijk een Rometnsch wingewest XXXll. Van deezen tijd af aan, befchouw» de zich octavius als onarhanglijk opperheer van het Romeinj'che rijk. Alle de voorftanders der aloude vrijheid, of die hij vermoedde de zoodanigen te zijn, wierden uit den weg geruimd. Het twijfelachtige zijnes gezags, onderfteunde hij door talrijke krijgsbenden, die op hem gefield waren, en welke hij beloonde ten koste van veele welgeftelde inwooners van Italiën. Hij liet de oude ambten en waardigheden in den ftaat voordduuren , op dat het fchijnen mogte, dat hij in denzelven niets veranderd had. Door zijne beleefdheid, goedheid, milddaadigheid ; door het bevvaaren der openbaare rust; door wijze weren, en andere daaden , eenen goeden vorst waardig, bedekte hij het aandenken aan die gruwelen en onrechtvaardigheden, langs welken hij zich den weg tot het onafhanglijk oppergezag had gebaand; en hij verwierf zich de liefde ecnes volks, het welk afgemat was door burgerlijke onlusten, en nu, zonder het oppergezag van éénen, niet meêr rustig en gelukkig fcheen te kunnen zijn. De raad, ten einde het eenhoofdig oppergezag in hem te bevestigen, veranderde zijnen naam van octavius, of octaviakus, in  DER WAERELD. I7I in dien van augustus, een naam, welke diende, om de heerlijkheid van zijnen-* ftand uittedrukken. De naam van caesar, welke hij van julius caesar had bekomen, diende in het vervolg, hem en zijnen nakomelingen, die hem in het rijksbewind opvolgden, ter onderfchsiding en aanduiding van het oppergezag, en daar van is ons woord Keizer gemaakt. XXXIII. Onder de voordeden zijner regeering, behoort ook de bloeiende toe-* ftand der kunsten en weetenfchappen bij dec Romeinen: want dit volk, het welk zich fpade op derzelver beoefening toelag, maakte nu daar in zoo veel te fneller vorderin. gen; terwijl deszelfs zucht voor den krijg bijna geheel ophield. Mecenas, een bekwaam ftaatsman en boezemvriend van a ugustus, beval aan de gunstige befcherming van deezen vorst , de geleerde en vernuftige mannen van zijnen tijd, met dewelken zij ook zeer gemeenzaam omgingen , en aan dewelken zij ook voornaamlijk hunne beroemdheid bij de nakomelingfchap te danken hebben. De befchaafde zeden van het hof van augustus; de rustige tijden, welken de vreede bezorgde; het voorbeeld der Grieken, welken zij zich beijverden, niet alleen na te volgen: maar zelfs te overtreffen. Alle deeze omftandigheden verëenigien zich ter vorming en ontwikkeling van verfcheidene uitfteekende vernuften XXXIV In het bijzonder klom de Romeinj'che Dichtkunst, ter deeze/ rijd, tot eenen hoogeren trap van volkomenheid, dan ooit; en het grootfte gedeel e der Dichters, keverde eenen arbeid, e^en zoo vol van on- r. d. w. 548— 1 Eeuw an a uIliTUi. Gedichten van v 1 r oIli us, hora- tiüs en andereq. omtrent 3931-  j. d. w. S648— T. s86s. j. 3975. j. 4000. 175 ALGEMEENE G E.S 83- ito ALGEMEENE GESCHIEDENIS 'zit van Sicilièn f — Waar door onderlcheidde zich diokles in Sijrakufe? — Welke veranderingen ontflonden 'er in de regeering van Sijrakufe ? — Wie verloste deeze ftad van de geweldenaanjen van diomjsius den jongen? — Wie betwistte, buiten dien, het bezit van Statiën, aan de Karthageren? , „ XVI. Wat gaf aanleiding tot den eerlten oorlo<* tusfehen de Romeinen en Kartha„eren? — Wie was overwinnaar in deezen oori0g? _ Welke proeven van eene nieuwe wiize van oorlogen, gaven de Romeinen in 'deezen krijg? - Welk was het lot van reoulus? — Wat verlooren de Karthagers door deezen oorlog ? ; XVII. Waar door wierd de verbittering tusfehen de Romeinen en Karthageren vermeerderd^ — Welke waren de nieuwe veroveringen der Romeinen? — Door wien wierden zij aangevallen? - Welk eene koene onderneeming waagde hannibal i -— Welke waren de voornaamfte gebeurenisfen van deezen oorlog? — Wie waren de legerhoofden, aan dewelken Rome den gelukkigen uitflag van deezen oorlog te danken had? — Waar door is deeze tweede Punifche oorlog zoo merkwaardig? — Waren de Karthagers niet zeiven oorzaake, dat deeze oorlog zoo ongelukkig voor hun uitviel^ — Welke waren de gevolgen van deezen oorlog? - Noem eens eenige trekken uit het leven van hannibal, den meest o-educhtGn vijand der Romeinen? XVIII. Waarheen keerden nu de Romefr nen hunne wapenen, nadat zij de Kirthagers overwenpen hadden? — Welke twee  DER WAERELD. iSl Koningrijken deeden zij, door een bevel van een' hunner legerhoofden , den oorlog! met elkander eindigen? XIX. Van waar ontftond bij de Romeinen, de eerfte neiging tot geleerdheid? — Wie deed bij hun het eerfte blijfpel fpee. len? — Welk Romein fchreef de eerfte jaarboeken der gefchiedenis ? — Door wien, inzondeiheid, leerden zij Griekfche geleerdheid kennen,en zucht voor de weetenfchappen bekomen ? — Welke diensten bewees kat o aan zijn vaderland ? — In welk foort van dichtkunst munteden plautus en Terbntius, onder de Romeinen, uit? — en welk was elks bijzondere wijze van behandeling? — Welke Romeinfche grooten moedigden de geleerden onder dat volk aan ? XX Bij welk eene gelegenheid kreegen de Romehen het eerst fmaak aan de voordbrengfelen der fchilder- en bouwkunst, ge^ lijk ook voor de andere kunsten? — Waarom evenaarden de Romeinen 'va deeze kunsten, de Grieken niet? — Welke waren de eerfte oorzaaken van het zedenbederf onder de Romeinen ? XXI. Vertoont zich deeze verbastering der Romeinen ook niet in hunne ondernee. mingen tegen andere volken? — Hoe gedroegen zij zich, in 't bijzonder, omtrend de Karthagers? — Wie verwoestte Karthago — en hoe wierd die andere ftad genoemd, welke de Romeinen ter zelfder tijd Verbrandden ? X XII. Hielden de Romeinen nu op lander -te veroveren? — Welk een Afiatisch rijl viel nu, volgens uitei ften wil van deszelf Koning, in hunne magt? — Verhaal een M 3 eem ,«48— ,983. L  — j. d. W, S648W 3983. iSs ALGEMEENE GESCHIEDENIS eenige bijzonderheden van de boekerij van pergamus'? — Welke oorlogen voerden de Romeinen nog meêr ? — In welken oor» log openbaarde zich het zedenbederf onder hunne grooten het meest ? — Welk volk is omtrend honderd jaaren voor de geboorte van jesus christus, het eerst in de gefchiedenis bekend geworden? — Welk was de uitflag van deezen oorlog der Gertnaanen met de Romeinen? XXIII. Wat was de oorzaak dat [de R$tneinen., eindelijk,elkander beoorloogden?—. Wie was de eerfte Romein fche burger, die in een oproer het leven verloor? — Van waar ontftond de eerfte burgerkrijg onder de Romeinen ? — Wie was overwinnaar in deezen oorlog ? — Hoe behandelde hij zijn' vijanden ? XXIV. Welk eenen buitenlandfchen oor» log wierd door s ijl la gevoerd, in den» zelfden tijd, waar in zijn partij te Rome de overhand had ? — Welk een vorst was m i» thridates? — Wie zettena sijlla, den oorlogtegenMiTHRiDATES voort? —. Wat deed lu cullus federt nog meêr? — Wie maakte aan deezen oorlog een einde? — Op welk eene wijze ftiert mithridates? XXV. Waar door wierd de ondergang der Romeinfche vrijheid voorbereid? — Welke eigenfcbappen en daaden hebben pompejus beroemd gemaakt? XXVI. Welk ander groot man was ten deezen tijde onder de Romeinen vermaard? — Waarin verfehilde cicero va» pompejus? — Welke verdienften had cicero als ftsatsman en opperhoofd van het Ge- meenes  BKR WAERELD. 183 meenebest? — Welke eernaamen verwierf hij zich van de dankbaare Romeinen'1. — Is hij ook als geleerde een groot man te noemen ? — Over welke weetenfchap heeft hij het eerft onder de Romeinen gefchreeven? — Waarin lag hij eene buitengewoone bekwaamheid aan den dag ? — Hoe bediende hij zich van dezelve? XXVII. Waar door is julius cssai beroemd geworden? — Welk een' roem deelde hij met cicero? — Welke waren zijne voornaamfte hoedanigheden en zijne verdiensten ? — Waar door wierd hij in het bijzonder voor zijn vaderland fchadelijk ? — Met wien vereenigde hij zich, om eene groote magt te bekomen? — Met welke landen vermeerderde hij het rijk van ü«* me? — Welk volk tastte hij, tot tweemaalen toe, te vergeefs aan? XXVIII. Welke volken ware» toen ter tijd de eenigen, die aan de veroveringen der Romeinen paaien ftelden? — Wanneer ontftond het rijk der Parthen? en hoe wierd hun eerfte koning genoemd? — Hoe verre breidde zich dat rijk, in het vervolg, uit? — Welk was de uitflagvan den oorlog van c r a s s u s tegen de Parthen ? XXIX. Welk een ongelukkig gevolg had de dood van crassus? — Wie begon den tweeden burgerkrijg? — Hoe verkreeg CjE* sar, van langzamerhand, het meesterfchap over het Romein fche rijk? — Was zijne regeering meêr lofwaardig dan de wijze waar op hij tot dezelve gekomen was? — Wat was. zijn laatst ontwerp — en hoe viel dit ontwerp voor hem uit? XXX. Waren 'er seen edeldenkende Ro- M 4 mei* J. d. w. 36*8— JS/S».  I?A AiSKMEINE GESCHIEDENIS * <\. W. »648— meinen, die eene pooging deeden, om hua vaderland uit deeze beroeringen en onder-t drukking te verlosfen? — Wat deed cicero 'in dit opzicht? — Wat ondernam rato, ter handhaaving van de Romein/che vrijheid?— Welk was zijn einde ? — Welk een middel bezigden erotu-s en cassius, om de vrijheid van Rome te herftellen ? — Waarom benamen zij zich zeiven, einde-, lijk, het leven ? XXXI. Waar door verlooren de Romei-. nen alle hoop, om hunne aloude rechten te herkrijgen? 4€ Wat deeden de drie te famen verbonden dwingelanden? — Wie^ hunner, wist de. beste middelen uit te kippen, om zijne, wederrechtelijk verkreegene magt, te behouden? — Welke misflagen beging an roNirs? — Welk een flag maakte hem onherftelbaar ongelukkig? — Op, hoedanig eene wijze- flierf hij ? XXXII. Wie verkreeg, toen ter tijde, het hoogst en onbenaaldst gezag in het Ro> ■tneinfche nik? — Wat was hem daar toe, inzonderheid, behulpzaam ? — Welke middelen Helde octavius in het werk, om zijne nieuwe regeringsvorm den Romeinen fmaakÜjk te maaken? — Met welk eenen nieuwer naam befchonk hem de Raad van Roff,e? _ Waarom is aan hem en zijne op-, volgeren, den naam van ces ar gegeeven? XXXtli Om welke redenen noemt men, de regeerinsr van augustus een goudens ■eeuwï — 'Wat bevorderde, toen ter tijd, den bloei der weetenfchappen? — Op hoe-danig eene wijze en waar in, bragt megi-. 51 a.s daar- aan veel toe? j&XXW- der vernuftige kunsten. -U« , bloei-  DER W A E R E L B. 185 bloeide, in deezen tijd, inzonderheid , onder de Romeinen? — Welk een dichtftuk; heeft LOCRKTtus nagelaaten? — Wie" was de grootfte dichter onder de Romeinen ? — Welke voorbeelden onder de Grieten, ftelde zich virgilius ter naarvölging voor? — Welke zijn zijne eigene verdiensten? — Waar door heeft zich horatius bijzonder onderfcheiden? — Heeft o vidius ook leerzaame gedichten gefchreeven? —- Welke waren de onderwerpen van de dichters catüllus, tibdllüs en propertius? — en hoe behandelden zij dezelven ? XXXV. Slaagden de Romeinen ook gelukkig in het fchrijven van gefchiedenis" fen? — Wie was hun eerfte gefchiedfchrijver? — Wie heeft eene volledige gefchie» denis van hun gemeenebest gefchreeven? —■ Wie hunner fchrijveren heeft de beste le« vensfchetfen van beroemde mannen vervaardigd ? XXXVi, Tot zoo verre gaan de merkwaardigheden in de gefchiedenis der Mace* doniers, Grieken enRomeinen : maar verdienen nu ook de Jooden geene plaats in dit tijdvak? — Welke vorsten regeerden over hen in den aanvang van dit tijdvak? — Hoe geraakten de Jooden in greoten getale naar Egypte? — Welk eenen gew:gti?;en arbeid ondernamen eenigen van hun aldaar ? — Waar toe diende deeze overzetting in het bijzonder? — Onder welk eene buitengewoone regeering geraakten zij nu verder ? — Voerden hunne Hoogepriesters niet een zeer groot gezag over hen ? — Bleeven deeze Hoogepriesters ook deugdzaam en braaf? ■ • m5 xxxm J. d. w; 648— 984.. .  ï8r5 ALGEMEEME GESCHÏEOÏNIS «648 — «85. XXXVII. Bij welke gelegenheid wierpen de Jooden het jok van den Koning van Sijri'èn van den hals? — Hoe wierd dat dapper Joodsch geflacht genoemd, onder welks aanvoering deeze bevrijding gefchiedde ? — Wie waren de voornaamfte helden onder de Makkabeën'1. — Breideden zij hun land ook door veroveringen uit? — Wie onder hen nam den titul van Koning aan? XXXVIII. Bij welke gelegenheid vielen de Jooden, weldra daar na, onder de over» heerfching der Romeinen? — Wie wierd Joodsch Koning, onder befcherming der Romeinen? — Welke waren de hoedanigheden van hkrodes? — Waarom wierd hij de groote genoemd?  111 WAERELD. 187 J. d. W. S648— S988. Zeden, Godsdienst en regeeringsvorrn der kertbai'rt. GEMENGDE AANMERKINGEN over de gefchiedenis van het zesde tijdvak, 1. De Karthagers leeveren ons het zeldzaam voorbeeld van een volk, even beroemd door den oorlog en den koophandel, welke laatfte anders, om te kunnen bloeien, den vreede fchijnt te eifchen: maar hunne koophandel breidde zich uit door hunne veroveringen, en wierd befchermd door hunne vlooten. Hun Godsdienst, van oorfprong een Phcenififche en Griekfche, eischte, in zekere gevallen, menschlijke flachtoffers. In hunnen regeeringsvorrn was het hoogst gezag verdeeld tusfehen twee opperhoofden van den Staat, of de twee Suffeten, den raad en het volk. Hunne zeevaart ftrekte zich uit in de drie waerelddeelen, Zij waren de uitvinders van fchepen met verfcheidene roeibanken. De weetenfchappen klommen bij hen niet tot eene groote trap van volkomenheid, overmits de koophandel en de oorlog hunne voornaamfte bezigheden waren; evenwel hadden zij eenige gefchied- en andere fchrijvers. Deeze rijke en magtige ftaat, wierd verwoest door deszelfs geduurige oorlogen, en door zijne al te wijd uitgebreide veroveringen; door het al te fterk gebruik van gehuurde krijgsknechten; door te famen verbondene aanhangen , welke het ftaatsbeftuur beroerden; en inzonderheid door den naijver en den haat der Romeinen; vijanden, wien da groot-  188 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. (j.w. S*48- S98S. Om welke rede. een de Vorften gr-tat genoemdkun en worden. grootheid van dit volk onverzetlijk in den weg Hond. i Alexander en veele andere vorsten en legerhoofden , draagen in de gefchiedenis alleen, deswegen, den naam van de groote, om dat zij zich in gewigtige oorlogen onderfcheideden; veele volken bedwongen en derzelver landen goeden prijs hadden gemaakt, of, in het algemeen, door hunne oorlogzuchtige daaden, een groot deel der waereld, in rep en roer hadden gefield. Het is waar, dat ter vorming van een bekwaam en zegevierend krijgsman, groote hoedanigheden noodig zijn: maar, indien hij niet tevens groote deugden bezit, is hij ■een zeor fchadelijk man voor het menfchelïjk geflacht. Geen vorst der oudheid , heeft de veröverings razernij verder gcdreeven, dan alexander; fleehts ter voldoening van zijne eerzucht, maakte hij millioenen van menfehen ongelukkig. In het eerfte kon men hem, met de daad, een beminnenswaardig held noemen, daar hij menschlievenheid, grootmoedigheid en andere deugden, met de dapperheid verbond: maar naderhand, toen hij zoo veele vijanden overwonnen had, wierd hij zelve overwonnen door zijne veelerhande ondeugden en driften ; en hij wierd door de zijnen gevloekt, daar zich darius van wegen zijne goedheid, door zijne onderdaanen bemind zag. Ondertusfchen verwonderde men zich over de gelukkige ftoutheid van alexander. Zoo gaarne fchenken de menfehen hunne verwondering en loffpraaken aan onderneemingen, wier koenheid tot verftommens toe verbaast; die eene groote infpanning van krach-  BEt W A E R E L B. lif krachten vorderen, en buiten hunne verwagting wel flaagen. 3. De geleerdheid had in dit tijdvak een groot gedeelte der waereld verlicht. De ( Heidenfche Godsdienst zelve , werd niet« weinig, zoo bij Grieken als Romeinen, door1 de wijsbegeerte verbeterd. Alhoewel de' wijsgeeren. God en de menfchelijke ziel, niet gen legzaam leerden kennen, zoo had* den zij zei ven, toch, zuiverer denkbeelden , dan het volk, en zagen genoeg in, dathet, om deugdzaam en der Godheid behaaglijk te zijn, niet genoeg was, zich enkel tot de bijgeloovige plegtigheden van hunnen godsdienst te bepaalen. Het is te beklaagen, dat veele gezonde denkbeelden der wijsgeeren, niet algemeen bekend konden worden, en men liever den grooten hoop in de onweetenheid wilde laaten blijven. Alhoewel ook alle volken daar in överëenftemden, dat men Godverëeren, en, naar de infpraak der reden, zijn levensgedrag moet inrichten, zoo was er, echter, een nieuwe godsdienst noodig , die in ftaat was, om de vervalfchin- §en van den natuurlijken godsdienst te herellen, en, door een voldoenend gezag, een nieuw licht over de kennis en dienst van God te verfpreiden 4. Bij de Atheniïnzers, die de ledigheid zoo zeer beminden; bij de Korinthièrs en Sijrakufers, die zich aan de weelde overgaven , bloeiden de fchoone kunsten meêr dan elders. Daar uit, echter, volgt niet, dat de fchoone kunsten uit haaren aart beftemd, of aanleidelijk zijn, om de wellust en de weekhartigheid te onderfteunen. Dit sug men daar uit beüuiten, dat de menfehen de* J. d. w. 98S. God«ienst ea n deugd' er tfri'tuêw Invloed der "choon* tunftea >p de ;edea.  190 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. d. W. 5*4»39*3« Waarom de Grif ken en Rtmelntn zoo veele uitmuntendeSchrijvers heb. ben gekad. dezelve dikmaals misbruiken, en dezelvö blootelijk bezigen toe voorwerpen van vermaak, in plaats, dat zij dezelven zoude» doen dienen, om hunnen fmaak te vormen, dat is, om het gevoel van het fchoone, het waare en goede aantekweeken; de zeden te befchaaven en de deugd beminlijker te maaken. Het zelfde moet men zeggen van de Romeinen, bij dewelken de fchoone kunsten niet eêr in aanzien kwamen, of met een goed gevolg aangekweekt wierden, dan toen hunne zeden bedorven waren: maar dit bederf was met vreemde fchatten bij hun in* gefloopen; en hunne groote kunstenaars, inzonderheid de dichters, begreepen zeer wel, dat hunne kunst een hoogere beftemming had, dan die, van fleehts tot vermaak van ledige menfehen te dienen. 5. De Grieken en Romeinen, konden zich op veele uitmuntende fchrijvers beroemen, welken fleehts weinig hedendaagfche evenaaren , en welke, door allen, eeuwen heen, behooren naargevolgd te worden. Deeze voorrang der oudheid komt daar van daan, dat de vorsten, de ftaatsmannen, en de legerhoofden deezer volken , overreed waren, dat het niet beneden hunne waardigheid was, zich op de letteroefeningen toe te leggen , en dat zij het, diensvolgens, zich even zoo zeer tot eene eere reekenden, het menschdom door hunne fchriften te verliehten, als door hun hoog gezag te gebieden: — wijders, dat, bij deeze volken, geleerdheid en letterkundige arbeid, geen ambacht en noodzaaklijke middelen van beftaan waren: maar vrijë oefeningen van den faaak, en dan edelen drang, ora nuttig te zij»  SU VT A I R E L B. I9I Zijn voor het vaderland en het menfchelijli geflacht; terwijl buitengewoone eerbewijzen, en de toejuiching van een geheel volk. niet achterwege bleeven voor hem , die zich in dezelve, op de eene, of andere wijze, onderfcheiden had: — en, eindelijk, over mits de ouden verfcheidene jaaren befteededen aan de vervaardiging hunner werken: dezelve met onvermoeiden vlijt verbeterden , en niet in het licht deeden verfchij. nen, voor dat zij het oordeel van kenners, wegens dezelven, hadden ingezameld. 6. In de voorgaande tijdvakken, waren de Phceniciërs, de aanzienlijkfte kooplieden in alle drie de waerelddeelen. Maar, nadat alexandbr de groote, Tijrus verwoest, en Alexandria, in Egypte, gebouwd had, wierd deeze laatstgenoemde Had, (de hoofdftad van een nieuw, bloeiend, rijk geworden zijnde) door haare voordeelige ligging, de voornaamfte handelftad der geheele waereld, tot op zeshonderd jaaren na ju sus christus. De Grieken waren, alzoo, de wetgeevers in den koophandel: doch, weldra, wierden het de Romeinen, nadat Karthago en Korinthen verwoest waren, en Egypte een Romeinsch wingewest was geworden. 7. De groote daaden door de Romeinen verricht; inzonderheid de verovering van het fchoonfte gedeelte der bekende waereld, met zoo veel geluks, door hun ten uitvoer gebragt, doen ons zekeren eerbied voor hun gevoelen. Men kan niet nalaaten, met ver wondering op hun het oog te flaan: maar, wanneer men onderzoekt, met welk recht zij zoo veele volken aan hun gezag hebben on« : J. <ï, Wi ,3648»y83, Lotje;' vallen vata denkoophandel. Oorzta.' ken van de groot, heid en het verval van den Jtontinfskttsftant.  1. d. w SÖ48— SJ83. 104 ALGEMEENE GESCHIEDENIS . onderworpen; zoo veele vorsten hebben urio-efchud; zoo veele fchoone {leden tot puinhoopen hebben gemaakt, dan houden zij op» dat zelfde verëerenswaardig volk te zijn. Het geen hun het meest vereert is niet goo zeer hunne oorlogszucht en onoverwinlijke dapperheid, dan eene zekere grootheid van geest, in der waarheid befmet met eene groote maate van trotschheid: maaf izeer verheffende door grootmoedigheid \ door onverzetlijke ftandvastigheid in befluiten; en door verhevenheid van ontwerpen. Hunne liefde voor het vaderland ; hunne ijver voor de vrijheid; hunne, indedaad, groote werken, nuttig voor het algemeen en, om zoo te fpreeken, onverwoestbaar; hunne overvloed aan deugdzaaffie beminnaars van het vaderland; de wijze wetten door dewelken zij geregeerd wierden; en de nuttige inrichtingen, welke zij, in de door hun overwonnen landen, tot ftand bragten, en waar door hunne overheerfching , dikmaals, eene weldaad wierd voor de volken: ziet daar, wat den Romeinen een eerbiedwaardig aanzien gaf en hunnen ftaat eene vastheid verfchafte, welke zij zeiven alleen wankelbaar konden maaken. Hunne ondergang ontftond ook alleen uit hun zeiven. Het bederf hunner zeden en echt gemeenebestgezinde gevoelens wierd, weldra, gevolgd door den val van het geheel gemeenebest, in alle deszelfs deelen. De ingewortelde naijver en tweedragt tusfehen de twee hoofdftanden, den adel ea het volk, waren federt langen tijd, de grondoorzaak van deezen val: maar zouden voor den ftaat niet zoo ver*  DER WAERELD. I93 verder flijk: zijn geworden, wanneer het grootfte gedeelte van zijne burgers de aloude rechtfchapenheid niet had verlooren. Het is waar, dat de omwenteling, welke het gemeenebest in eenen ftaat van éénho jfdige regeering vervormde , eene foort van geneesmiddel konde zijn voör haare inwendige kwaaien: maar hei uitblusfen der vaderlandliefde in het harte der Romeinfchc burgers, bleef, altijd, een onherftelbaar verlies voor den Staat. In haare plaats, wel is waar, was eene flaaffche ziel, gebukt onder het willekeurig gezag van krijgslieden, wel gefchikt tot vernuftigen arbeid, en zelfs tot het verzinnen van vermaaklijkheden: maar niet bekwaam tot groote daaden. VRAAGEN Betreffende de gemengde aanmerkingen over de Gejchiedenis van het zesde tijdvak. 1. Hoe was het mogelijk, dat de Karthagers te gelijk groote kooplieden, dappere krijgslieden, en veroveraars waren ? — Wat maakte hunnen Godsdienst verfoeilijk? — Hoedanig was hunne regeeringsvorrn? — Weik foort van fchepen hebben zij uitgevonden ? — Beoefenden zij ook de weetenfchappen ? 2. Waarom heeft men aan zoo veele vorsten en legerhoofden den naam van de groo- II. Stuk. N te J. d. W. 3648 — 3983.  I. d. W. 3983» 194 ALSEM EENE GESCHIEDENIS te gegeeven ? — Wat behoefden zij, orö deezen naam met recht te draagen?— Waar in beftond de gewaande grootheid van alexander? — Was hij, zoo wel in ftaat, om zijne ondeugende neigingen, als zijne vijanden, te overwinnen ? — Verdient hij in zijne laatfte jaaren, hooger gefchat te worden , dan darios, dien hij overwon ? — Hoe komt het dan , dat men alexander, door allen tijden heen, met zoo veel verwondering befchouwd heeft ? 3. Wat heeft, in dit tijdvak, zoo veel toegebragt tot de verlichting der menfehen ? — Welk eenen invloed heeft de wijsbegeerte onder de Grieken en Romeinen op den Hei' denfehen Godsdienst gehad ? — Waar aan ontbrak het de Heidenfchen volken, met opzicht tot den Godsdienst? — Welke waren , over het algemeen genomen , hunne godsdienstige gevoelens ? 4. Dienen de kunsten van. vernuft en verbeelding, zoo als daar zijn: de dichtkunst, de fchilder- en beeldhouwkunst, enz. fleehts tot vermaak van ledige en wellustige menfehen ? — Welk een edel gebruik moet men van dezelve maaken? — Bij welke volken ontdekt men voorbeelden van dit goed gebruik, en ook van derzelver misbruik? 5. Wat is de reden, dït men in Griekenland en Rome, zoo veele groote geleerden en bekwaame fchrijvers heeft gevonden ? — Maakten de geleerde lieden onder deeze volken zoodanig een' ftand uit, waar cp de vorsten en grooten met verachting nederzagen? — Lag men zich, onder deeze volken ©p de weetenfchappen alleen toe-, 013  DES. WAERELD. 195 om een beftaan te hebben? — en fchreef men daarom alleen ? — Hoe wierden de geleerden onder Grieken en Romeinen aangemoedigd? — .Waar door verkreegen de fchriften der Grieken en Romeinen zulk eene volmaaktheid ? 6. Welk volk wierd, in de plaats der Phmnici'êrs, het grootfte handeldrijvend volk in de drie waerelddeelen ? — Wat gaf tot deeze verandering aanleiding? — Welk volk ftelde den Grieken, weldra, de wet in den handel, dien zij met andere volken dreeven? — Welke fïad was, geduurende omtrend negen honderd jaaren, de groottte koopftad der geheele waereld? 7. Waarom hebben wij, in het algemeen, zulk eenen grooten eerbied voor de Ro» meinen? — Waren hunne veroveringen altijd rechtvaardig? — Wat onderfcheidt de Romeinen van alle andere volken, op de rcemrijkfte wijze ? — Welk een voordeel bragten alle deeze goede hoedanigheden den Romeinen toe ? — Waar door wierd hunne voortrefiijke ftaatsregeling vernietigd ? — Wat gaf daar toe de eerfte aanleiding? — Was het niet een geltlk voor de Romeinen, aan het gezag van éénen enkelen onderworpen te zijn, in de plaats van te leeven onder geftadige beroeringen, verwekt door de heerschzucht en de ondeugden hunner medeburgeren? — Welk was nu, vervolgens , het characber der Romeinen ? Einde van het tweede Stukjen» 3648— 3933.   KORT BEGRIP der ALGEMEENE GESCHIEDENIS, O F INLEIDING TOt DEZELVE, OORSPRO N GEI. TJ IC OPGESTELD door HILMAR CURAS, EN OP NIEUW BEARBEID EN TEN GEBRUIK DER SCHOOLKN GESCHIKT GEMAAKT , DOOK JOHAN MATTHIAS SCHROCK; VAN WEGEN DE BAT AAFSC HE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT V4N 'T ALGEMEEN, naar de vijfde uitgaave VIT HET HOOGDUITSCII VERTAALD. derde stukjen eerste gedeelte. Te LETDEN, DEVENTER en UTRÈCJTTj D. du MORTIER en ZOON, ]. H. de LANGE, en G. T. van PADDENBURG en ZOON, ni d c c c i i.   BERICHT. TT oen in den jaare 1800., het tweede Staktjtn van dit Korc Begrip der aigemeene Gefchiedenis, naar clras en schrock, door de Bataaffche Maatfchappij: tot nut van 't algemeen, werd in het licht gegeeveu, berichtte dezelve tevens, dat hetzelve nog door een derde, dat tevens het laatfte zoude zijn, gevolgd zoude worden — Dan, ziende dat dit derde Stukjen tot eene te onregelmaatige dikte, om hetzelve tot het Schoolgebruik te doen dienen, zoude uitdeijën, in gevalle men dit plan volgde-, heeft men beflooten, dit derde Stukjen, uitmaakende het tweede Hoofdflttk, bevattende het tweede Stukjen het eerpe Hocfdftuk) in tweeën te fplitfen, en alzoo het tegenwoordig uitte geeven gedeelte met de Gejchtedems van het vijfde Tijdvak te be fluiten; met het voorneemen, om het overig gedeelte^ de Gefchiedenis van het zesde of laatfte Tijdvak bevattende , vervolgens uitte^eeven , • wel als een vierde: doch niet eigenlijk als zoo. dantg en op zich zeiven ftaande Stukjen ■ vermus men , om het geheele Werk jen nader, hand tn drie Stukjens, gelijk de inrichting van het oorfpronglijke is, des verkiezend?, t*  BERICHT. te kunnen houden, de fignatuur en bladzijden zal laaten doorloopen. Door deeze fplit/mg heeft men gemeend aan dit Werkjen meerder gefchiktheid te zullen geeven, om aan het oogmerk der uitgaave te be'dndwoorden. ^ Ontvang dan, waarde Leezer ! ook dit der* de Stukjen met genoegen! Zullende wij ons haasten, om het laatfle Stukjen, met den meen tnogelijken fpoed het licht te doen zien. Amfteldara den 10. van Zomermaand 1802. Op last der MaatfchappijS,  ALGEMEENE GESCHIEDENIS der WAERELD. TWEEDE HOOFDDEEL. de geschiedenis na de geboorte van jesus christus. EERSTE T IJ DVAK. Fan christus tot op theodosius ei de groote Folks-verhuizing ; of van de grondvestiging des Chrhtendoms, tot aan de verdeeling des Romeinfchen rijks; deszelfs ondergang in het Westen en de opkomst van nieuwe rijken. Jadren na de geboorte van christüs i—400, T. IVjfiddelerwijl dat het Romeinfche rijk zich in eenen ftaat van rust bevond, en onderdaaniglijk de bevelen van Keizer augustus gehoorzaamde; de Germaanen en Parthen na genoeg de eenige volken waren, die, aan de zijde der Romeinen, eenig aanzien in de waereld hadden; kunften en weetenfchappen, om zoo te fpreeken, de hoogfte volkomenheid, immers naar de vermogens van dien tijd, beieikt hadden ; maar de Romeinen, en het grootfte deel der Heidenfche volken, de onwaardigfte HL Stuk. A be- 1 Oor- fprong van d?n Christelif. ken God»-, dienst.  J.n.C. g.1 s—400.. Het leven en de leere van deszelfs Snebter. t ALGEMEENE GESCHIEDENIS )egrippen omtrend God, en de wijze op jvelke hij behoort vereerd te worden, coesterden; de Jooden, of fchoon zij desiangaande zuiverer en meêr rechtrnaatige levoelens kenden en toegedaan waren, in ie grootfte duisternis leefden, door vooroorleelen, verfchillen over godsdienstige kleinigheden en een verregaand bederf in hunne zeden; — in deezen toeftand der drie, toenmaals bekende waerelddeelen , en dat wel omtrend vier duizend jaaren na de fchepping der waereld, viel de grootfte en merkwaardigfte gebeurenis van allen voor, te weeten, de oprichting, — de grondvestiging van den Christelijken Godsdienst. II. Deeze nieuwe Godsdienst werd gefticht door jesus christus; in de H. Boeken zijner Gefchiedenis den Zoon van God genoemd. Maria, eene 'Joodinne, uit de nakomelingen van david, werd op eene bovennatuurlijke wijze zijne moeder, en bragt hem te Bethlehem, een klein ftadjen in Judaea, ter waereld. Veele Propheeten onder het ffoodfche volk hadden, verfcheidene eeuwen te vooren, zijne verfchijning en het doeleinde van zijnen Godsdienst, met bijzondere omftandigheden daar toe betrekkelijk , voorzegd. De jfooden verwagteden hem, dewijl de tijd, voor zijne verfchijning beftemd, vervuld was; zijj wierden, zoo wel als verfcheiden heiden» fche volken, door eene menigte van buitengewoone gebeurenisfen voorbereid, om met opmerkzaamheid hem en zijne verfchijning waar te neemen. Drie jaaren lang vertoonde hij zich, als openbaar volks-Ieeraar, jp alle oorden van het Joodfehe land; ver- riehs-  der WAÈRELDi 3 lichtte eene menigte van wonderwerken J. n.c.g. ten nutte der menfehen; voorfpelde toeko-«—4°°mende gebeurenisfen, welke ook eene volkomene vervulling hebben erlangd, en bevestigde zijne Godlijke zending, door het heiligfte leven. Deeze Godlijke leeraar, r die onder de menfehen jesus, of de Zaligmaker wierd genoemd,en de messias of de christus heette, overmits hij de Hichter was van een geestelijk rijk") leerde de menfehen God kennen öp eene veel volmaakter wijze , dan tot dien tijd toe gefchied was, eh beval hen, middelerwijl dat hij dë plegtigheden en de zinnebeeldige eeredienst van God onder de jföoden deed ophouden $ God te dienen met een zuiver hart ën een heilig leven; beloofde het menfchelijk geflacht met God te zullen verzoenen, en het zelve weder deelgenoot té maaken van de Godlijke genade , die het verlooren had; en predikte bij dat alles dé uitmunteedfte zedenkunde; meêr dan alle andere gefchikt, om de menfehen ter deugd en tot de beoefening huflner pligten op te leiden. Zijn Godsdienst, welke niets ademt dan zachtheid en liefde $ welke zich uir.ft.rekt tot alle menfehen, en de beoefening van allen vordert, is van eene algemeene nuttigheid voor alle volken. Desniettegenflaande werd hij onophoudelijk vervolgd door de Jooden, die, in plaats van hem, een Inagtig vorst en held verwagteden, en hetri aanmerkten, als den vijand van hunnen Godsdienst; of fchoon hij veel meêr alles in het werk ftelde , wat dienen kon, om denzelven op te voeren tot die'volmaaktheid, waartoe hij oorfpronglijk beftemd was, A a l£in-  J. n.C.g. 1—400. Uïtbrei. «iir.g van zijnen Gods. dienst. t ALGEMEENE GESCHIEDENIS Eindelijk gelukte het hen , hem den dood :e doen ondergaan: doch hier in vervulden dj de bedoelingen van God , die wilde, iat de dood zijnes Zoons het middel zoude worden . cm het menschdom met hem te bevreedigen. Jesus christus werd uit den dood opgewekt en verliet het graf op den derden dag na zijne begraaving. Eenigen tijd daar na voer hij ten hemel, voor het oog zijner leerlingen, aan dewelken hij te vooren alles voorzegd had, war. hem zoude overkomen, III. Zijn Godsdienst, welke hij in een zeer groot getal gemeenten in Palestina had -r gefticht, werd nu weldra uitgebreid door zijne leerlingen , in het bijzonder door zijn twaalf Apostelen , welke zijne vertrouwdfte vrienden en onaffcheideiijke medgezellen waren. Begiftigd met dc gaave om wonderwerken te verrichten, predikten zij, door genoegzaam het geheele Romein" fche rijk, Jooden en Heidenen, de leere van hunnen meester. Zij deeden dit met een uitfteekend goed gevolg, en richteden in de drie waerelddeelen eene menigte gemeenten op, welks leden den naam van christenen verkreegen. Naar het bevel van jesus doopten zij die geenen, welke in hem geloofden , en verbonden dezelve door deeze plegtigheid , om hun geheele leven toe te wijën aan de verheerlijking van God, en zijne navolging, in geloof en godvrucht. Zij gingen ook voord, ter verfterking der Christenen in dat geloof, met de onderhouding van het Avondmaal, let welk hij had ingefteld ter gedachtenisfe im zijnen dood. Buiten dat maakten de 1 Apos-  der wairbld; S 'Apostelen nog andere inrichtingen , om deezen zijnen Godsdienst in deszelfs zuiverheid te bewaaren en tot de beste en heilzaamfte einden te doen ftrekken. Zij Helden, tot dat einde, in de Christelijke Gemeenten tweeërlei foort van opzieneren aan, die van wegen hunnen ouderdom en bediening , of den naam voerden van ouderlingen, (Preshijteri) of van opzieneren CEpipcnpi), IV. Dan, ten einde deeze Godsdienst nimmer mogte verbasterd worden door overleeveringen, en te minder mogte afhangen van de gevoelens en uitleggingen der menfehen, is dezelve, door eene bij zondere beftuuring van God, in fchriften vervat geworden, welke tot op dit oogenblik beftaan. De Apostelen mattheus en jo an nes, gelijk ook derzelver leerlingen marcus en lucas, hebben daar ia vrij omftandige verhaalcn medegedeeld, wegens het leven en de merkwaardigfte gezegden van jesus; gelijk ook van eenige verrichtingen der Apostelen, welke alle kenmerken bezitten van geloofwaardigheid en waarheid. De brieven, welke de Apostelen paulus, petrus, joannes en andere, aan eenige Christelijke Gemeenten en bijzondere perfoonen hebben gefchreeven, bevatten deels eene algemeene, maar volkomene uitlegging van de Christelijke leere, deels de toepasfing, of het gebruik deezer leere op veelerlei bijzondere gevallen; op twijfelingen en verfchilftukken, welke zich toen alreeds in de gemeenten begonnen te openbaaren, V. Door zulk een zachtaartig onderwijs , gelijk ook door zijne waarheid en inwen- A 3 di- J. n. C. j. 1—400. Schriften . waarin de Godsdienst van jesus is bewaard geworden. A De Chri** elijke  < J. n. C. g. i i— 4C0. Godsdienstverbetert de men • fchen, en wordt vervolgd. In dc J< Ó4. 93 ét Tel volg. r, AT.OEMEENB-GESCHIEDENIS lige fterkte, verkreeg de Christelijke Gods-* iienst , geduurende omtrend • driehonderd jaaren achteréén., een onbegrijpelijke menigte van aanhangers , zoo onder Jooden als Heidenen. Hij bragt onder dezelven de gelukkigfle veranderingen te weeg; want de meeste Christenen orthielden zich van de algemeen heerfchende gebreken; waren menfehenvrienden, die zelfs hunne vijanden met liefde en goedwilligheid bejegenden \ waren deugdzaam uit liefde tot God; warén getrouwe onderdaanen, en vreedzaame burgers; waren geduldig in het lijden, en altijd berejd, om, met vreugde en in-de vaste 'hoop op een beter en ten vollen gelukza]io leven, als getuigen voor de waarheid vatt hunnen Godsdienst, den dood te ondergaan. Des.niettegcnflaandewierden zij, fomwijlen, vervolgd door Romeinfche Keizers^ inzonderheid en dikwijls door den haat_ der fladhouders en onóergefchikte overigheden: doch vooral door de -woede van het Heidenfche gemeen , daartoe door de priesters opgeruid; en veelcn onder h;n wierden op de vcrfchriklijkfte wijze ge-, marteld. Het voorwendfel tot deeze vervolgingen was , dat de Christelijke Godsdienst nadeelig was voor den Godsdienst van Rome en denzelven grooten afbreuk deed;"terwijl men, om hier aan te béter eenen glimp te geeven, hen van verfcheidene , zeer zwaare euveldaaden befchuldigdea> Deeze verdrukking en alle deeze rampfpoe» den , welke de Christenen met moed en vreugde verdroegen, waren zoo veele middelen ter uitbreiding van hunnen Gods- ,11 dienst door geheel het Romeinfche rijk. ylè Het  DE» WAERELD. f VI. Het is waar, de eerfte belijders van den Chnstelijken Godsdienst lieten denzelven niet lange zijnen loop houden, zonder hem met bijvoegfelen van hunne eigene witvinding, met eigendunkelijke leerftellingen en gevoelens, op te fchikken. Met lang na de tijden der Apostelen zocht de een en ander hunner leeraaren meêr omtrend de natuur hunnes geloofs te weeten, dan hun/ meester zelve deswegen geopenbaard had.' Veele Christenen onthielden zich van onderfcheidene geoorloofde levenswijzen, ten einde zich met te beter gevolg in de Godzaligheid te kunnen oefenen, en werden deswegen Jfceten genoemd. Andere traden niet fleehts in hunne voetftappen: maar gingen verder en bragten hun leven in allerleië Godsdienstige oefeningen door, en wierden, wegens de afzondering waar aan zij zich hierom overgaven, Heremieten, of eenzaamen, geheeten. Eindelijk verbond zich een aantal Christenen, het welk eene grooter heiligheid dan anderen waande te bezitten, óm te famen zoodanig een afgezonderd leven te voeren, ingericht volgens zekere, door hun, daar toe uitdruklijk ontworpen regelen, en deeze verkreegen den naam van Monniken. Daar ontftonden ook valfche leeraars onder de Christenen, welke den Christelijken Godsdienst bedorven, door de zeldzaamfte gevoelens. Desniettegenftaande behield deeze zijne zuiverheid bij de meesten der Christenen, dewijl men zich tot nogtoe aan de H. Schrift, als dè eenige bron van kennis en geloof, vasthield. Maar toen eindelijk, de belijders des Christendoras eene volkomene rust verkreegen, A 4 e« J.n.C. f. 1—400. Hij wordt vervalscht en tevens de heerfchendeGodsdienst in het riik van Remt. \ Omtread bet jaar 813*  e ALGEMEENS GESCHIEDENIS j. n. c. g. en hunne Godsdienst dc eenige bevoorrechtte 1—400. wïerd in het Keizerrijk, weeken deeze, weldra, af, van het heilig voetfpoor door de eerfte Christenen betreeden. De openbaare- Godsdienstoefening werd beiast met eene ontclbaare menigte van plegtigheden, en bij dezelve nam pracht de plaats in van eenvouwigheid. Het bijgeloof vervormde de Christelijke deugd en vroomheid in eenen drom van weinig betekenende, meest beuzelachtige, oefeningen , welke men Godsdienstige verrichtingen noemde, offchoon dezelve met de daad verre verwijderd waren van het waare wezen van den Godsdienst, en meêr gefchiktheid hadden , om op de zinlijke verbeelding te werken , dan het hart te verheffen toe geestelijke betrachtingen. De Christenen vervolgden nu Heidenen, Jooden, zoogenoemde Ketters , en zich zeiven onder elkander. Zij twisteden met elkander, met de grootfte verbittering, over woorden, en overleer* Hellingen, welke met het wezen van hunnen Godsdienst niets gemeens hadden. De zucht, cm heerfchacpij te voeren, beving een deel hunner leeraaren, cn de bisfchop. pen, die, fints lang, een mtfteekend aanzien boven de ouderlingen en opzieneren, in de kerk , hadden bekomen , ftreeden onder elkander over rang en gezag. Van nu af aan nam de verbastering der Christelijke deugd, Godsdienstigheid en rechtfchaapenheid, op eene verbaazende wijze toe. zonder dat het immer mogelijk is geworden , dezelven geheel te herftellen. Niets van dit alles, echter, heeft men te wijten aan hunnen Godsdienst zelve; want • dee-  DER WAERELD. 9 deeze beveelt op het ernftigfte den vreede , de zachtmoedigheid, de nederigheid , d« zelfverlochening en alle die deugden, wel ke den mensch gelukkig maaken. Bij ai die verbastering, is 'er evenwel nog zeei veel goeds onder de Christenen overgebleeven , het welk inzonderheid het heilzaam uitwerkfel is van hunnen Godsdienst. VII. Geduurende deezen tijd, en terwijl het Christendom deeze lotgevallen bejegenden, onderging ook het Romeinfche rijk, van 's gelijken , gewigtige veranderingen, De langduurige regeering van Keizer augustus hield nog aan, tot in het vierde jaar van dit tijdvak. Zij was meestendeels gelukkig, tot op de groote nederlaag, welke den Romeinen door de Germanen werd toegebragt, waarin de eerstgemelden drie hunner legioenen zagen vernielen. Augustus , langen tijd krachtig onderfteund door de fcbrandere raadgeevingen, en de uitfteekende krijgskundige, zoo wel als ftaatkundige, bekwaamheden van agrippa, wist, door de gemaatigdheid zijnes beftuurs en door nog veele andere middelen, de liefde des volks, het welk hij van deszelfs vrijheid had beroofd, te behouden. Zonder een uitfteekend vernuft en buitengewoone bekwaamheden te bezitten, bezat hij ge. noeg verftand en kloekzinnigheid, om zich alle gelegenheden ten nutte te maaken, welke hem ter bereiking zijner eerzuchtige bedoelingen konden dienen, en hij werd aanmerkelijk beter, na dat hem, door het hereiken van het hoogst, onwettige gezag, de_ misdaad nutloos was geworden. Van veinzerij en wellust deed hij geen afftand. A $ Maar J. n.C. g> 1—400. Regeering van Keizer AUGUST Ui).  JO ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. B.c. g. J,—4O0. f)mtr. liet jaar 14. Rarapfpoed des rijks, onder de op» volgeren van a uisustuSi Omtr. be jaar 37. Omtr. hf jaar 51. Omtr. he js.ar 54. Maar de rust, welke hij aan het rijk ver* fchafte; de bloeiende ftaat, waarin hij het zelve deed komen, en de inneemende zachtheid, met dewelke hij het zelve regeerde, bedekte, of verfchoonde zijne gebreken in de oogen der Romeinen, terwijl de bevallige vleierijen der dichters, welke hij befchcrmde, dezelve door de nakomelingen deeden vergeeten. VIII. Zijne regeeringbekwam eenen nieuwen roem , door de onbekwaamheid en het fchandelijk gedrag zijner opvolgeren. Tiberius, zijn aangehuwde, maar ook door hem aangenomen zoon, dien hij tot zijnen opvolger benoemde , was een achterdochtig en wreed'aartig geweldenaar, die, behalven veele duizende Romeinen, ook zijnen neef germanicus, een beminlijk vorst en zegevierend veldöverfte, door vergif deed ombrengen. Even zoo wellustig als wreed, verwijderde^ hij zich van Rome, op een eiland, ten einde zich te vrijer aan de fchandelijkfte buitenfpoorig.heden te kunnen overgeeven. Caligula, : zijn opvolger, overtrof hem in bloeddorstigheid, de onzinnigfte bedrijven , en in bijna alle euveldaaden, voor dewelke het bedorvenfte menschdom vatbaar kan zijnt. De plaats van dit mónfter op den troon twerd vervuld door ceaudius, wiens onnozelheid hem volftrekt ongefchikt maakte voor het rijksbeftuur, en tevens de fpeelbal van eenige gunstelingen, die van deeze onrrefchiktheid een misbruik maakten , ten ongelukke van Rome. Onder zijne regeering twerd, vervolgens, Britanïèn veroverd. De Keizer Kiao, die hem in het rijksbewind op»  DER. WAERELD. 21 opvolgde, was een der grootfte booswich-; ren, van dewelken de gefchiedenis gewaagt. Hij liet zijne moeder, verfcheidene zijner jraastbeftaanden en een groot aantal der beroemdfte Romeinen, om het leven brengen. Hij liet Rome1 in den brand fteeken, om zich het affchuwlijk vermaak te verlchaiTen van haaren brand te aanfehouweu , en vervolgde de Christenen als de veröorzaakers deezer fchanddaad. Ten laatften werd hij genoodzaakt-op eene geweldige wijze de handen aan zich zeiven te flaan, ten einde zich aan de wraak van het algemeen te onttrekken. Na zijnen dood werd het rijk in nog grooter rampfpoeden gedompeld, vermits het geheel en al 'in de magt van het krijgsvolk geraakte; het welk binnen den tijd van één jaar, drie Keizers verkoos, die ook allen in de burger-krijgen omkwamen. IX. Het rijk, dat door alle deeze beroeringen zeer tot deszelfs ondergang overhelde , werd daar van gered door den Keizer vespasianus, een wijs, grootmoedigen dapper vorst. Zijn zoon titus maakte hetzelve, geduurende zijne tweejaarige regeering , insgelijks gelukkig, Hem noemde men, van wegen zijne zeldzaame goedhartigheid en uitgebreide weldaadigheid , de liefde en de wellust van het menfchelijk geflacht. Nimmer drukte eenig vorst de voortreflijkheid van zijnen ftand levendiger 'en edeler uit, dan hij, door te zeggen : dat de dag verlooren was, op denwelken hij niet aan iemand iets goeds beweezen had. Hij had ten opvolger zijn broeder domitiakus, die echter, vermits zijne wreedheid, meêr [. n. C. g. [—400» 3m.tr. hej aar 68. Het verkrijgt eene nieuwe ilerkte.  jj. n. C.g. ©mtr. het jaar 138, Omtr. het jaar 161. J. 177. tft ALGEMEENE GESCHIEDENIS meêr op nero, dan op hem geleek- Dat* na dat deeze geweldenaar , die zulk een groot getal menfehen moorddaadig had doen fneuvelen, zelve op zijne beurt van kant was gemaakt, beklom eene ganfche reeks van beminnenswaardige vorsten, de een na den anderen, den troon. Zoodanig een was trajanus, dien men, van wegen zijne zachtmoedigheid, met den naam van den besten vorst verëerde. Hij vergrootte het rijk met Daciën , (_ bevattende het tegenwoordig Zevenbergen, Moldaviën en Wallachïën, benevens een gedeelte van Hon» garifén") en hij breidde zijne veroveringen in Jfië uit, tot aan geene zijde van de Tigris. Gelijk hij, even zoo was ook zijn opvolger hadrianus, een vriend_der gerechtigheid + en gezet op de liefde zijner onderdaanen. Deeze doorreisde het ganfcho rijk, ten einde deszelfs toeftand met eigene oogen te kennen, en ten fpoedigfte en nadruklijk alle wanorde in het zelve te herftellen: want, zeide hij, het betaamt eenett Vorst, even gelijk de Zon de ganfche waereld befchijnt, alle de deelen zijnes rijks te verlichten. Zijne deugd was, echter, niet zoo onbevlekt, als die der beide antonynen, welke na hem den Keizerlijken zetel beklommen. De eerfte van deeze , den vroomen bijgenaamd, was een waar vader zijner onderdaanen ; zijne vreedzaame en gelukkige regeering duurde drieëntwintig jaaren, en gewislijk was hij de grootfte man, onder alle de Keizers deezes rijks. De tweede antoninus, ook bekend bij den naam van marcüs aurelius, en de wijsgeer genoemd , verdient indedaad dien  DER WAERELD. 13 dien naam, van wegen zijne wijsheid tn geleerdheid: maar hij bezat tevens alle hoedanigheden van een uitmuntend vorst en goed legerhoofd. X, Met de beide antonynen namen de fchoone tijden van het Romeinfche rijk een einde. Het grootfte gedeelte der volgende Keizers voegde hunne ondeugden bij hunne onbekwaamheid in het regeeren. De krijgslieden, welker genegenheid, reeds federt langen tijd, door de Keizers met gefchenken werd gekocht, begonnen op nieuw hen naar hunne hand te zetten. Zij vermoordden eenige goede vorsten, vermits deeze de krijgstucht onder hen herftellen wilden. Vreemde , deels Duitfche, deels Oosterfche volken, ftoutmoedig door het goed gevolg , drongen, bij herhaaling, over de grenzen des rijks door, en vonden Hechts eenen zwakken tegenftand: want het grootfte deel der Romeinen was te zeer ontaart, dan dat het zelve bekwaam zoude geweest zijn, om voor zijn vaderland de wapenen optevatten: het was, integendeel, meêr gefchikt, om deszelfs overweldigers te vleien en den hals te buigen, onder het jok der Tyrannen. Volböpftanden en gewelddaadigheden van onderfcheidenen aart, deeden de krachten des rijks vervliegen. Onder de regeering van den ellendigen GALLiëwus, wiens vader, de Keizer valerianüsJ als krijgsgevangene bij de Perfitn was geftorven, matigden zich dertig legerhoofden en ftadhouders, de een na den ander, in verfcheidene gewesten des rijks, het Keizerlijk gezag aan; de andere gedeelten des rijks n. C. gi 1—400. Doch ge. •aakt in liep verral onder ie velgen» leKeizergj Omtr. hei. lar 263.  14 ALGEMEENS GESCHIEDENI3 J. n, C. g. I—400. Het herfielt zich andermaal. Omtr. hel jaar 284. I In het jaar 304. J» SMJ. 337- rijks werden door de buitenlandfche volken verwoest. XI. Nog eenmaal , intusfchen , Verhief zich het rijk uit deszelfs zwakken toeftand, en herftelde zich een weinig in deszelfs oüden luister, onder de regeeringen van AORELIANUS en DIOCLETIANUS. De laatstgenoemde, ten einde het rijk tegen de aanvallen , welke het te duchten had, te meer van alle zijden mogte verdedigd worden, nam verfcheiden bondgenooten aan, en lag zijne, meestendeels roemrijke j regeering vrijwillig neder, om de rust te genieten. Zijn opvolgers, onder dewelken het rijk verdeeld werd, begonnen het zelve op nieuw in wanorde te ftorten, tot dat Constantinus alleen meester van hetzelve wierd. Uccze eerzuchtige en ftaatkundige vorst, die tevens een gefchikt veldöverfte W3s, hield het rijk in goede orde , ert maakte het zelve geducht voor alle deszelfs vijanden. Hij was dc eerfte Keizer, die den ChristeHjken Godsdienst beleed; dien, 200 het (chijnt, genegen zijnde door de ovcirceding zijner waarheid : doch zonder in den eerïlen tijd door denzelven verbeterd rc worden. Van wegen zijne groote bekwaamheden, gelijk ook van wegen zijne roemrijke en gelukkige regeering; en vooriU van wegen den uitfteekenden dienst, welkeri hij het Christendom bewees, daar hij het zelve tot den heerfchenden Godsdienst in zijne ftaaten verhief, gaf men hem den naam van: de groote: maar deeze blinkende titul heeft zijne onrechtvaardigheden en wreedheden voor de oogen eener verlichte en  / / SU W A E R E L B. 1$ en geftrenge nakomelingfchap niet kunnen, Verbergen. Onder zijne zoonen geraakte de vastigheid, welke hij het rijk had weeten te geeven, bijna geheel verlooren. Keizer ju li aan verfterkte het zelve op nieuw. Deeze Keizer voegde bij zijne krijgs- en ftaatkundige bekwaamheden, den imaak voor de wijsbegeerte , geftrengheid van zeden , vernuft en welfpreekendheid: maar deeze uitmuntende hoedanigheden werden verdonkerd door zijnen buitenipoorigen hoogmoed; door zijne gehechtheid aan de heideuiche bijgeloovigheden, en door zijne wreedheid en onrechtvaardigheden jegens de Christenen, wier Godsdienst hij met alle geweld poogde uitteroeiën. Met dat alles was zijn vroegtijdige dood een wezenlijk verlies voor den ftaat. XII. De verzwakking van het rijk van Rome nam al meêr en meêr toe, ongeacht, alle de poogingen, welke deeze en geene i vorsten aanwendeden, om dezelve te ver-1 hoeden. Veele nabuurige volken werden in den ftaat opgenomen, en uit dezelve trok men krijgslieden , ftaatsdienaaren en legerhoofden. Het fcheen als of de Ro* meinen zich van deeze buitenlanders wilden bedienen, om met derzelver hulp die anderen te beteugelea , welke hen kwamen aanvallen: maar het ontvangen deezer oorlogzuchtige volken werd eene noodlottige omftandigheid voor den ftaat, welks inwendige toeftand van alle fterkte ontbloot was. Desniettegenftaande veroorloofde de Keizer va lens aan eene zeer talrijke bende Gothen, welke door de Hunnen, een AjiU' tisch volk, uit hunne wooningen. ftusfehen dea |. n. C, g, 1—400. In het aar 363. Val en rerdeeing des ijks. J- 37«.  J.n.C.-t 1—400. Staat de: Dichtkunst en der Wel fpreekenheid bi} de Romei me»* I65. 16 algemeene geschieden i£ • den Theis en den Don tot aan den Donait gelegen) verdreeven waren, zich in Thraciën nedertezetten. Dit volk vergenoegde zich niet met de hun aangeweezene landItreeken: maar deed, weldra, den Romeinen den oorlog aan , in denwelken deeze een verfchriklijke nederlaag leeden, waar in de Keizer zelve het leven liet. Theodosius de groote, hield nog eenigen tijd den ondergang des rijks door zijne dapperheid tegen : doch hij bevorderde denzelven , zonder zijn weeten, daar door, dat hij op het einde van zijn leven het rijk, onder den titul van het .Oostersch en Westersch Keizerrijk, onder zijne twee zoonen a r c adius en honorius verdeelde. • XIII. Terwijl de Keizers, krijgslieden en buitenlandfche volken gezamenlijk, en als met denzelfden ijver, werkten aan den ondergang des rijks, zonk ook van langzaamerhand het vernuft en de werkzaame geest der Romeinen, in de bearbeiding der fchoone kunsten en weetenfchappen, ter neder. Daar, evenwel, veele hunner, wijl zij aan de openlijke omftandigheden van het vaderland geen deel durfden neemen, zich aan deeze ftille oefeningen van den geest geheel en al toewijdeden, en de geleerdheid ook beftendig door het geheele rijk nog in groot aanzien bleef en van verfcheiden Keizers nadruklijk onderfteund en aangemoedigd wierd, ontbrak het den Romeinen, in de eerfte tweehonderd jaaren van dit tijdvak, nog niet aan uitmuntende Schrijvers in allerleië vakken. In de dichtkunst maakte lucanus zich beroemd door een heldendicht, vol van verhevene uitdrukkingen, over  DER WAERELD» X? over den burger-krijg tusfehen pompejüs en caesar; phiedrüs, door aangenaame en leerzaame verdichtfelen; persius, door fpotdichten (Saiyren) op de heerfchende gebreken van zijnen tijd , welke hij doorhaalde met den ernst eenes wijsgeers; juvenalis, door even dergelijke gedichten, maar in dewelke meêr vernuft, vuur en leven heerscht; en martialis, door bijtende zinnedichten (epigrammata). Doch de verfen van statius, claudianus en andere Dichters draagen reeds de merktekenen van het verval van den fmaak. . Over de regelen der welfpreekendheid heeft quinctilianüs een onvergelijklijk werk nagelaaten, waarin hij ook over de opvoeding en het beoefenen der letteren de fcherpzinnigfte voorfchriften heeft medegedeeld. Inzonderheid heeft hij er zich op toegelegd, om de bovengemelde kunst tot die edele eenvouwigheid terug te brengen, van dewelke zij door het wegileepend voorbeeld van seneca was ufgeweeken. Deeze welfpreekende wijsgeer, groote ftaatsman en leermeester van den Keizer nero (die, ten einde van zijne geuren ge zedelesfen ontflagen te worden , hem noodzaakte zich zeiven om het leven te brengen) heeft op eene zeer krachtige en grondige wijze over de zedenkunde gefchreeven: maar zijn weeldrig vernuft fpat fomtijds uit tot woordfpeelingen, en zijn ftijl is dikwijls windrig en gemaakt. XIV. Plinius de oude, een der groot-( fte en werkzaamfte geleerden van deezen , tijd , heeft, in zijne Gefchiedenis der natuur, eene zeer fchatbaare verzameling van be- III. Stuk. B richV j. n. c. a 1—400. JefchiedV 'ch ri>ver» ;n andere Qtmei riek» L»fc  1§ ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.b.C.g. I—4BO. terkundijen. Omtrend liet jaar IOQ. $. 120. ftrstlfchi fchrijvers richten, de aardrijkskunde, de kennis van »ene zeer groote menigte van dieren, planten, geneesmiddelen, delf- en bergftoffen, zelfs de gefchiedenis der kunsten en kunstenaaren betreffende, nagelaaten. Plinius de jonge, zijns zusters zoon, is de fchrijver eener fchoone lofreden op den Keizer trajanus, en van brieven, even zoo leerzaam, als zij verdienen tot voorbeelden gebezigd te worden. De gefchiedenis werd door de Romeinen ook met een goed gevolg beöefend. Tacitus overtrof alle gefchiedfchrijvers door zijne naauwkeurig» beid en rijkheid van denkbeelden; door de fcherpzinnigheid , waar mede hij deugden en ondeugden fchilderde en door de juistheid van zijn oordeel. De nakomelingschap is hem verpligt voor een uitfteekend gefchrift over de ligging van Germaniën en de zeden der volken van dewelken het bewoond wierd. Suetonius heefn de levens der twaalf eerfte Keizers met zeer veel onpartijdigheid en naauwkeurigheid befchreeven. Quintus curtius is de fchrijver eener gefchiedenis van alexander den grooten; waarin zich dikwijls meêr de fierlijke redenaar, dan de gefchiedfchrijver vertoont. Florus en justinus hebben kleine uittrekfels der gefchiedenis vervaardigd. Pomïonius me la heeft over de aardrijks- en celsus over de artfenij• kunde een nuttig en ten allen tijde bruikbaar werk nagelaaten. XV. Ook nog bleeven de Grieken, zoo door gefchriften, als mondelijk onderwijs , de leermeesters der waereld. De wijsbegeerte bleef de weetenfchap, welke zij het meest  ÏE5 W A E ft E t &. Jj öieest beoefenden, vermits zij dezelve hiel» den voor den grondflag van alle de anderen. Epictetus was een deugdzaam wijze van den aanhang der Stmcijnen, wiens Handhoek eerte verzameling bevat van onfchatbaare zedenkundige grondregelen; naar dewelke de Keizer marcus aureLius antoninus, gezegd de wijsgeer, eene dergelijke heeft vervaardigd, bevattende betrachtingen over zich zeiven. Zonder eenigen bijzonderen aanhang toegedaan te zijn , verzamelde plutarchus het nuttigfte der wijsbegeerte te famen. Zijne Veelvuldige fchriften zijn een fchat van geleerdheid en wijsheid voor het menfchelijk leven. Inzonderheid leert men uit zijne ievensbefchrijvingen van doorluchtige mannen , hoe veel een ehkeld man kan doen, wanneer hij alle zijne vermogens ten beste der menschheid ■— van vaderland of zijn eigen geluk , op' eene redelijke wijze, wil aanwenden, Galenus was ten zelfde tijde' een groot geneeskundige en wijsgeer; zijn boek over het gebruik der deelen van het menfcbelijk ligchaam, ftrekt daar van tot een voortreflijk bewijs. Lu» cianus, een wijsgeer van een fchertfend vernuft, gispte niet alleen, fpöttenderwijze , de dwaasheden der menfehen, maar ook de Goden en de plegtigheden van zijnen Godsdienst. Onder veele andere Griekfche fchrijvers, vond men ook zeer bekwaame gefchiedfehrijvers ; zoo als dio cassitjs, arrianus, en diodorus van Sicilièn', welke laatfte, omtrend den tijd der geboorte van jesus christus, een foort van «en werk heeft gefchreeven, hetwelk, nageB a Hoeg, J.n. ë, js 1—400. J. 13* J. 2004  %o ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.n.C.g. 1—400. J. 161. Geleerden onder de Christenen. Omtr. hei jaar 200. J. 254J. 3io. ïoeg, eene algemeene gefchiedenis uitmaakt: 2ii nog eenige anderen. Strabo heeft, met een goed gevolg, aan de aardrijksbe['chrijving gearbeid; waarin hij is nagevolgd door ptolomeus, die tevens groote. diensten aan de tijdrekenkunde en ftarrenkunde heeft beweezen; alhoewel zijn waereldftelfel tegenwoordig niet meêr gebruikbaar is. XVI. Maar terwijl de weetenfchappen en vernuftige kunsten onder de Heiden fchi Romeinen en G> teken in verval begonnen te geraaken, zag men een groot aantal geleerde Christenen ten voorfchijn treeden, welke hsjnne bekwaamheden inzonderheid befteededen ten voordeele van hunnen Godsdienst. Jüstinus de Martelaar en athknagoras fchreeven in het Grieksch en tertullianus in het Latijn, zeer goede verandwoordingen (Apologiën) voor het geloof en de zeden der Christenen. De twee eerften, en nog meêr clemens van Alexandricn, verëenigde de Griekfche wijsbegeerte met de leere van het Christendom , om deeze laatfte daar door te beter bij dc Heidenen ingang te doen vinden. Origenes, de grootfte geleerde onder de Christenen van dien tijd , leerde hen inzonderheid de H. Schriften op eene grondige wijze uitleggen. Omtrend denzelfden tijd fchreef een hunner leeraaren, junus afrik anus, het eerfte Jaarboek of Chron jk, bevattende de voornaamfte gebeurenisfen der waereld, tot op zijnen tijd. Lactantius gaf eene bevallige proeve, der mogelijkheid , om de le erft ukken van Let Christelijk geloof, in zuiver Latijn, op  DER WAERELD. *r op eene fierlijke wijze, voor te draagen.. Eusebius, Bisfchop van, Crórci, was de eerfte, die eene uitvoerige gefchiedenis. van den Chrïstelijken Godsdienst , gelijk ook eene Kerkelijke 'gefchiedenis , heeft gefchreeven, welke loopt tot aan het midden der vierde eeuwe na christus. Verfcheiden Christelijke leeraars der Griekfche Kerk, zoo als basilius de groote, greg o r i u s de Nadanzener, en bovenal c h r ysosthomus bevlijtigden zich, om alle de' kracht der welfpreekcndheid, in hunne openlijke redevoeringen over de waarheden van den Godsdienst, ten toonete fpreiden. Tenzelfden tijde, waarin chr ysosthomus zich te Confiantinopolen zulk eenen grooten roem verwierf, bloeiden in de Latrjhfche Kerk twee zeer voortref]ijke leeraaren: niëRONYMus en augustinus. De eerstgenoemde, een der ijverigfle voorftanders van-het Monnikenleven, was een der geleerdfte uitleggers der H. Schriften. De andere'lag den grond tót'een kunstmaatig leerftelfel van den Christelijken Godsdienst ; het welk men , tot op deezen tijd, ih meerder of minder maate heeft opgebouwd. Alle deeze oude leeraaren der Christelijke Kerke noemt mep Kerkvaders, Zij hebben het Christendom' wezenlijke ' diem ten beweezen.: maar het zelve verdedigende en .deszelfs waarheden uitleggende, zijn ze iu verfcheiden draaiingen ..gevallen. 'XVII. Middelerwijl, dat het gezag en de magt der Romeinen zoo oogenfchijnlijk \ verminderden , begonnen de Germanen , of i Duitfchers het hoofd meêr op te fteeken. J Deezen naam voerde eene - :meaigte van ( B 3 vol-j J,ruC.g. i—400. J. 34". J. 4°7- T>e Ger~ maarten biedenden Rimeinett wederftand met een <»oed gevolg.  ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.n.C.g J-T4CCJ. .volken, welke niet fleehts het tegenwoor* d\g Duitschland befloegen: maar een groot gedeelte der Nederlanden, tot aan de grenzen van Frankrijk ( *) ; fommige eilanden en fchier- eilanden der Noord- en OostZee; eindelijk de landen gelegen tusfehen den Weichfel en de grenzen van Afia en Europa, anders genaamd Sarmatten, of Eu» ropisch Scytië. Het is waar, dat julius ces ar,' de Gaulen, of Gallen ten onderbrengende, ook fommige Duitfche volken overwonnen , en zijne veroveringen tot aan den Rhijn heeft uitgeflrekt: maar het _ is even zeker, dat zijne verdere onderneemingen tegen hen niet gelukt zijn. Onder Augustds werd het gebied der Romeinen tot. aan den Doneu uitgebreid; drusüs, de fchoonzoon van deezen Keizer, drong zelfs door over den Rhijn en de Wezer, tot aan den mond van de Elve. Maar deGermaanen (de Duitfchers') booden onophoudelijk dapperen tegenftand: eindelijk vernoegen de Cheruskers feen volk, woonende tusfehen de Wezer en de Elve) onder aanvoering van arminius, of herman, de dapperfte hunner veldöyerften, den (*) Èen groot gedeelte deezer Nederlanden , te weeten de voorheen Qostcnrijkfehe, behoort tegenwoordig reeds tot de Franfche Republiek: 'Of het voermaalige Franfche rijk. Men moet hier om denken als men hier van de Nederlan. é»n en de grenzen van Frankrijk leest. Het Zijn , over het geheel, de grenzen van het oude Frankrijk , welke bedoeld worden. Tot de N$» jerlctnden hier bedoeld, behoort een deel va» •as Getaeenebest. vïR7aale|i.  DEI W A E R E L B. «3 den Romelnfchén Veldheer va rus, met genoegzaam zijn geheele legermagt. Deeze beroemde veldflag viel voor in die landftreek, welke tegenwoordig het Bischdom Paderborn wordt geheeten. Hij maakte een einde aan de veroveringen der Romei* nen aan geene zijde van den Rhijn. XVIII In de tweede eeuw der Christelijke jaartelling voerden de Romeinen en Germaanen, aan den kant van den Rhijn en den Donau, des te bloediger oorlogen, tot dat het verbond van een groot aantal Duitfche volken, in den Markomannifchen krijg, het Romeinfche rijk in een zeer groot gevaar bragt. Deeze waren de volken, welke Bohemen , Moraviën, Silejiën en de nabuurige landen, tegen den Donau aan, bewoonden. Na deezen tijd vermenigvuldigden de invallen der Germaanifche volken , op het grondgebied der Romeinen ; inzonderheid in het midden der derde eeuwe. De Franken en Allemannen, van den Rhijn afkomende, verwoesteden Galliën ; de zeekusten van dit zelfde land werden aangetast door de Saxers, die het tegenwoordig Holfiein bewoonden; de Gothen, welke tot dusverre tusfehen den Theis in Honga* rijen en de zwarte zee hun verblijf hielden, maakten zich meester van Neder - Moeflën en Thraciën (het tegenwoordig Bulgarièn en Romaniën~); de Wandaalen, insgelijks van den kant der Baltifche Zee, in de na'ouurfchap der Gathen, afgekomen , en veele andere- volken, ontrusteden het rijk zonder ophouden, Somwijlen werden dezelve overwonnen; op eenen anderen tijd ontvingen gij v^n de Komeinfche Keizers gefchenken, B 4 e* J. n.C. p 1—400. .En brengen hun rijk in een' zeer gevaarlijken toeftand. 166—is». Omtr. hei iaar 23a.  94. ALGEMEENS GESCHIEDENIS J.n.C. g, 1—400. Sedert »s9. J. 378. Oor- (prong van het MiddenPtrsci. rijk. 1 en zelfs jaargelden, op dat zij hunne ftroöperijën mogten nalaaten. Veelen hunner werden, van tijd tot tijd, in Romeinfchen krijgsdienst aangenomen. De geduchtfte van allen waren de Gothen. Een gedeelte van hun werd tot het Christendom overgebragt. Ulphilas, een hunner bisfchoppen , was uitvinder der Gothijche letteren, en zette de H. Schrift in hunne taal over. Desniettegenftaande bleeven zij altoos de gevaarlijkfle nabuuren der Romeinen ; en, daar deeze een gedeelte van hun, het welk door de Hunnen verjaagd was, in hun rijk hadden opgenomen, noodzaakte de harde behandeling , welke zij hen aandeeden, deeze vreedzaam leevende Gothen de wapenen op te vatten en zich te wrecken door eene bloedige overwinning, gelijk wij hier voor reeds hebben aangeteekend.' XIX. In de Ooster/che landen maakten de Parthen, in het begin van dit tijdperk, beftending het magtigfte volk uit, Nogthans waren zij, van wegen hunne inwendige onlusten , niet zeer geducht voor de Romeinen, Augustus Helde zelfs op hunne begeerte, iemand uit het geflacht hunner Koningen tot' Koning aan. De legerhoofden van trajanus en marcus tuEELius ontnamen hen verfcheidene riunner landgewesten. Eindelijk werd a rrABAN. de vierde van dien naam, een aunnerKoningen, van den troon geflooten, ioor artaxerxks (eigenlijk abdschik) °en Perfiaan, die wedercm een nieuw PerHch rijk oprichtte, bet welk men gewoon s' het middelfle te noemen. Deeze vorst joogde te vergeefs van de Romeinen die ge-  BKR WARREL B. 2S gewesten (Provinciën) terug te bekomen, welke voormaals tot het Perjisch rijk behoord hadden. Dan sa por, zijn opvolger, Haagde beter in deeze onderneeming; hij maakte zelfs den Keizer valrrianus krijgsgevangen. Onder diocletianus veroverden de Romeinen het verloorene weder: maar na den ongelukkigen veldtoor. van julia nds, verlooren zij op nieuw alles, en hunne Afiatifche wingewesten werden even gemaklijk verwoest door de Terfèn , als hunne Europifche door de Gertnaanen. XX. De Romeinen werden dus van alle zijden benaauwd, gelijk zij geduurende zoo veele eeuwen, bijkans alle hun bekende volken verontrust hadden; en echter hield zich hun wankelend rijk nog in dat tijdvak ftaande: maar dat van Juda ging nu-geheel en al ten gronde. Herodes de groote regeerde, in het begin van dit tijdvak, nog eenige jaaren in het zelve, geduurende dewelken daar in de grondflagen van den Christelijken Godsdienst werden geleed. Weinig tijd -na zijnen dood , werd een groot deel van Judeea, in een Romeinsch wingewest herfchapen-, het welk beftuurd werd door 'ftadhouders of landvoogden ( Procuratores) onder dewelken- p o n t"i u s < pilatus het meest bekend is. - In hetJ vervolg bekwam' her odes agrippa de oude, een klein-zoon Van herodes den grooten, • het Koningrijk van Juda weder : maar na den- dóód Van" dèezen' vorst, werd het anderwerf door Romeinfche Jandvóógden geregeerd, i B S XXI. J.n.C. g.' i—400. Omtr. h»t jaar 258. J. 363. Einde van het Koning, rijk van »mtr. het lar 27. f. 41. , > f. 44- }  86 ALGEMEENS GESCHIEDENIS j.'n.C.'g. 1—400. Verftrooijing van het JWfeit volk. j.70. 'Vcrvol£ hunner Gefchiedenis. XXI. Ieder deezer landvoogden, om het meest bot vierende aan zijne gierigheid en wreedheid, mishandelde de ^fooden op zulk eene onverdraaglijke wijze., dat zij, ten laatften, gefamenlijk de wapenen tegen de Romeinen opvatteden. Vespasianus en zijn zoon titüs voerden de hier uit ont» ftaane oorlogen. De laatstgenoemde, na het overige land aan zijne wapenen te hebben onderworpen, floeg het beleg voor Jerufakm, eene der fterkfte fteden der waereld. De Jooden verdedigden dezelve met de uiterft'e hardnekkigheid en eene wezenlijke wanhoop : maar onophoudelijk de voorwaarden verworpen hebbende, welke de menschlievende titus aanbood, werd de ftad , ftormenderhand veröverd; aan de woede der krijgslieden ren prooië gegeeven, en, benevens den Tempel verbrand ; offchoon het laatfte geheel tegen de bevelen van titus gefchiedde, die dit prachtig gebouw gaarne had gefpaard gezien. Ontelbaar veele jfooden verlooren in deezen oorlog het leven, en eene andere groote menigte van hun werd tot flaaven verkocht. Alle deeze onheilen overkwamen hen , volgens de voorzeggingen van jesus christus; aan wiens raadgeevingen zij geen gehoor hadden willen verleen en. ; XXII. Dit ongelukkig volk was niet ontbloot van ftnaak in de letteren. Kort voor deezen oorlog had het, in philo van Alexandrïén, een zeer geleerd en welfpreekend uitlegger zijner Heilige Schriften, en niet lang daar na in josephus, een nier  »iï WAERELD. 2? Biet minder welfpreekend , in zijnen ftijl nog fieiiijker, gefchiedfchrijver; de een zoo wel als de ander fchreef in de griekfche taal. Bchalven de aloude gefchiedenis zijnes volks, heeft josephus eene afzonderlijke, en vrij echte, gefchiedenis van den oorlog, welke den ondergang zijns Vaderlands veroorzaakte, te boek gefteld. — Te vergeefs waagden de Jooden, uit liefde tot de vrijheid en begeerte tot wraak gedreeven, zoo in hun Vaderland, in Egypte, als in ande. re landen, de heftigfte opftanden onder de regeeringen van trajanus en hadrianus; te vergeefs plaatfte zich een bedrieger, die zich voor hunnen Verlosfer (Meslias) uit gaf, aan hun hoofd; zij bewerkten daar mede niets* anders , dan de ver» zwaaring van het jok, dat reeds op hunne fchouderen knelde, en werden zelfs uit hun vaderland gedreeven. Naderhand werden zij minder door de Keizers onderdrukt. Zij genooten befcherming en eenige vrijheden. Twee hunner Patriarchen hadden het opzicht over alles, wat hunnen Godsdienst cn letterkunde betrof. Juda, de Heilige bijgenaamd, een hunner beroemdfte geleerden , verzamelde alle. de geboden en uitleggingen der Goddelijke wetten door hunne leeraaren, in een groot aantal opgefteld, waar van , echter veelen niet anders dan dóór overleevering bekend waren : deeze verzameling is onder de Joodsn, heftendig, van het grootfte gezag gebleeven , onder den naam van de Mischna, of den Talmud. Wij moeten nog opmerken, dat toen de jooden, onder verlof en aanmoediging van fceizer juli anu3 (de Apoftaat, of Afval- J. n. C. f. 1—400,  *8 ALGEMEENS GESCHIEDENIS J. a. C. g. -Danige ) het herbouwen van Jerufakm en 1—400. fjen tempel ondernamen, zij daar in belet werden door overal uitberftende vlammen, en aardbeevingen : waardoor, de waarheid der voorzeggingen van jesus christus, ten deezen aanziene, nadruklijk beweezen wierd, VRAAGEN Over de Gefchiedenis van het eerfte tijdvak, I. Welk eene groote gebeurenis deelt de ganfche gefchiedenis' in twee voornaame hoofd-deden? — Hoedanig was de toeftand der' waereld , toen deeze groote gebeurenis voorviel? — In welk eenen tijd trad de . Christelijke ■ Godsdienst ten voorfchijn ? li. Wie was dc {richter van deezen Godsdienst? — H-'e werd hij rriensch? — Verfcheen hij onv.erwagt in de waereld ? —> Werd zijne verfchijning'rasch bekend? — Waarin beftonden zijne verrichtingen onder de menfehen hqó'fdzaaklijk? — Waarom voerde hij da naamen. jesus en christus? — Welk was het voornaame doel van zijnen Godsdienst'? —. Welke waren de bijzondere voorrechten van zijnen Godsdienst ? — Waarom werd hij, nogthans, door de joodeii vervolgd en ter dood gebrast? — Welke waren zijne laatfte verrichtingen onder de menfehen , door dewélke hij bewees, dc Zoon van God en zijn gezant te zijn? * ' llh  DER WAERELD; 2J> III. Door wien werd de Christelijke Godsdienst verder verkondigd en uitgebreid, nadat jesus christus had opgehouden onder de menfehen te leeven? — Werd de arbeid der Apostelen en Leerlingen van jesus met eenen gelukkigen uitflag bekroond ? — Welke twee piegtigheden voerden zij onder de Christenen in ? en welk was het oogmerk daar van ? — Hoe noemden zich de leeraaren onder de Christenen , die zich tot het prediken van het Euangelie en de verklaaring der leere van het Christendom bepaalden? IV. Waarom werd de Christelijke Godsdienst ook in gefchriften bewaard? — Van welk eenen aart zijn deeze boeken? en wie waren derzelver Schrijvers? V. Hoe lang bleef wel de Christelijke Godsdienst goede vorderingen maaken, geheel door zich zeiven, en zonder eenigen dwang of kunstgreepen ? — Bemerkte men bij de Christener , doorgaans, betere zeden , dan bij de aanhangers van andere Godsdiensten ? — Waarom werd deeze Godsdienst, ondanks alle zijne heilzaame uittrekfélen , door de Romeinfche Keizers vervolgd? — Wie was de heftigfte vervolger der Christenen? — Welk een gedrag hielden de Christenen midden onder alle deeze vervolgingen ? VI. Behield de Christelijke Godsdienst langen tijd die eenvouwige gedaante, welke deszelfs ftichter daar aan gegeeven had? — Wie waagde het inzonderheid denzelven volkomener te maaken? — Werd hij ook door anderen misvormd? —- Ontftond 'er, des ongeacht, niet eene wezenlij» r.n.c.e. 1—400.  $0 algemeene geschiedenis »—400. lijke verandering !in deezen Godsdienst? en waarom ? — Welke gevolgen ontftonden daar uit , dat deeze Godsdienst de heerfchende werd in het Romeinfche Keizerrijk? — Wat nam de plaats der Christelijke Godvrucht in? — Welke buitenfpoorïgheden begonnen zich nu onder de Christenen en derzelver leeraaren te openbaaren? — Maar hield dan de Christelijke Godsdienst op, goede uitwerkfelen te heb« ben? VII. Door wien werd het Romeinfche rijk beheerscht ten tijde, dat zich het Christendom in alle deszelfs wingewesten uitbreidde? — Was augustus altijd gelukkig , in de wederrechtelijk door hem verkreegen heerfchappij , en ondervond hij, geduurende dezelve, niet eenigen wederftand? — Wie was de fteun zijner regeering? — Welke hoedanigheden had augustus? — Waarom werd hij, niettegenftaande zijne gebreken en Ondeugden, zoo zeer bemind en geëerd? VIII. Wat bragt zoo veel toe, om de nagedachtenis van augustus beroemd te maaken ? — Hoe regeerde zijn opvolger tiberius? — Welk groot man deed hij, uit nijd en wantrouwen, om het leven brengen? — Welk een Keizer was caligula? — Regeerde zijn opvolger clau« dius beter? — Waren deeze de laatfte flechte Keizers? — In welk eenen nieuwen rampfpoed ftortte het rijk ter neder, na den dood van nero? IX. Wie behoedde ter deezer tijd het Romeinfche rijk voor den ondergang? —• Hoe werd deeze uitmuntende zoon en op* vel-  DER WAERELD. 31 volger van vespasïanus geheeten? — Hoe noemden hem de Romeinen uit achting voor zijne deugden? — Welk edel denkbeeld vormde hij zich van de pligten van eenen vorst? — Had hij een opvolger, die hem gelijkvormig was? — Waren de Keizers, die op domittaan volgden beter? — Wie verdienden de meeste achting? — Wie was inzonderheid de beste vorst, welke dit rijk beheerscht heeft? X. Bleef het rijk van Rome in eenen bloeiënden ftaat onder de beide antonynen? — Welke waren de onderfcheidene oorzaaken van de verzwakking en den val deezes rijks? — Wanneer verviel het zelve inzonderheid in de grootfte verwarring? XI. Herftelde zich het rijk ook nog eenmaal ? en door wiens toedoen ? — Welk middel bezigde diocletianüs, om het zelve te verdedigen? en hoe eindigde hij zijne regeering? — Wie zijner opvolgeren wist het Romeinfche rijk in eenen bloeiënden toeftand te houden? —Wat zijn de Christenen aan constantinus verfchuldigd? — Waarom heeft men hem de groote genoemd? — Hebben zijn zoonen zijne voetftappen gevolgd ? — Welk Keizer zorgde beter voor de belangen des rijks? — Waarin was julianus lofwaardig? — en waarin verdient hij gelaakt te worden? XII. In welk eenen ftaat bevond zich het rijk van Rome na zijnen dood ? — Welke misflagen beging va lens ten grooten nadeele des rijks? — Wie verhoedde het, nog eenen tijd lang, dat het rijk geene prooië der vreemde volken werd? — Welk J. n,C* 1—400.  ga ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n.C. g. 1—400. . Welk eene verandering maakte deeze zelfde theodosius tot groot nadeel van tiet rijk? XIII. Daar het Romeinfche rijk, ïn alle opzichten, zoo zeer ten ondergang neigde, deelde daarin ook de geleerdheid niet? — Wat deed' dezelve nog eenen tijd lang bloeiën ? Wie waren de beroemdfte Dichters onder de Romeinen in de eerfte tijden deezes tijdvaks? — Welk Romein gaf toen ter tijd de baste lesfen in de welfpreekendheid ? —Was deeze kunst niet een weinig bedorven ? en door wien? — Waardoor heeft seneca eenen grooten roem behaald? — Maar, welke misflagen bevat zijn ftijl, waardoor jonge leezers gemaklijk verleid worden? XIV. Welk Romein heeft in het werk, door hem gefchreeven, eene verzameling gemaakt van de nuttigfte kundigheden ? — Welke gedenkwaardige fchriften bezitten wij van plinius den jongen? — Vond men onder de Romeinen, thans, ook groote gefchiedfehrijvers? — Welke verdiensten moet men tacitus toekennen? — Welk zijner fchriften heeft voor de Duitfchers de meeste waarde ? — Wie zijn de overige gefchiedfehrij vers der Romeinen in dit tijdvak? — Wie heeft ons een nuttig boek over de aardrijkskunde nagelaaten? — En wie zulk.een over de geneeskunde? XV. Bloeide ook de geleerdheid ónder de Grieken? — Maar welk eene weetenfchap beoefenden zij het meest? — Wie heeft de Stoïfche zedenleere op eene innee» mende wijze , in gefchrifte, ontvouwd ? — Wie onder hen heeft ons een gefchrift van al«  fifift WAfiRlttö; sj algemeene nuttigheid nagelaaten? — Waartoe dienen inzo-.derheid zijne levensbeschrijvingen ? — Waarin beftönden de voornaamfte verdiensten van gal knus? —. Was. ldciainuS ook een aanirierkenawaardig fchrijver? — Welke Grieken hebben omtrend deezen tijd de gefchiedenis en aardrijkskunde beoefend? ' ■ XVI. Beginnen de christenen zich vroegtijdig in weetenfchappen te oefehen ? en met welk een oogmerk? — Welke Christenen fchreeven de baete verdedigingsfcbriften(;Apologiën)voor hunnen Godsdienst? — Om welke redenen bedienden zich dè leeraars der Christenen van de Griekfche Wijsbö. geerte, bij het verklaaren hunner gelöofs* leere? — Wie was de geleerdfte onder hen ? en waardoor bewees hii den Christenen den meesten dienit? — Welk Christen, fchrijver heeft het eerfte alle merkwaardige* gebeurenisfen der waereld, 'naar tijdsopvolging. bij één verzameld? — Wie heeft den Christenen geleerd , om in het fchrijven, over hunne geloofsleere, van zuiver latijn gebruik te maaken? — Wie heeft onder hen het eerfte de gefchiedenis van hunnen Godsdienst en hunner Kerke befchreeven? — Welke hunner leeraaren hebben zich bij* zonder onderfcheiden, door eene uitmuntende welfpreekendheid ih hunne openlijke leerredenen? — Waardoor hebben zich mëxonymus en aurustinus beroemd ge* maakt? — Hoe noemt men gewoonlijk alle de Christen leeraars der vier eerfte eeuwen? -~ Welk oordeel kan men in het algemeen, over hen veilen? ui. stuk. e xvn. 1 n C (. J—40a.  34 ALGEMEENS GESCHIEDENIS J. n.C.g. i—400. XVII. We k volk begon eenig opzien in de gefchiedenis te maaken , toen het Romeinfche rijk ten val neigde? — Welke volken droegen den naam van Germanen? — Hebben de Romeinen veele en duurzaame veroveringen onder dezelve gemaakt? *■*» Welk Romtinsch veldöverfle drong hec diepfte in het eigenlijk Germanië door? — Welk eene beroemde overwinning behaalde een Germanisch , of Duitsch volk op de Romeinen ? — Hoe werd dit legerhoofd genoemd, onder wiens aanvoering dit gefchiedde ? XVIII. Hielden de oorlogen tusfehen de Romeinen en Germanen, federt deeze overwinning, op? — Welk eenen langduurigen oorlog werd, inzonderheid tusfehen deeze beide volken, gevoerd ? — Door welke Germanifche, of Duitfche volken, van tijd tot tijd van den Rhijn en Donau afgekomen , werd het Romeinfche rijk aangevallen? — Hoe hielden zich de Romeinfche Keilers bij deeze herhaalde invallen in het rijk? — Welke veranderingen vielen 'erbij de Gothen voor? — Waar bij kwam bet toe. dat de Gofhen, te midden in het Romeinfche rijk , met de Romeinen oorlog voerden ? XIX. Waren de Parthen thans nog even geducht als voorheen? — Wie verwoestte het rijk der Parthen? — Welk nieuw Koningrijk verhief zich in deszelfs plaats? —— Viel 'e ook iets aanmerkenswaardig voor, tusfehen de Koningen der Perfen en de Romeinfche Keizers ? XX. Wie regeerde over de Jooden in den  der waereld. 35 den aanvang van die tijdvak? — Welk. was het lot der Jooden na zijnen dood? — Wie was de merkwaardigfte der Romeinfche ftadhouders of landvoogden , onder hen ? — Werd de nakomelingfchap van herodes den Grooten niet op den troon van Judaa herffceld ? — Voor hoe lang eenen tijd gefchiedde dit? XXI. Welk was de oerfprong van den oorlog der Jooden met de Romeinen? — Welke Romeinfche legerhoofden hebben zich in denzelven, bijzonder, onderfcheiden?— Welk eene Joodfche ftad werd door de Romeinen, in deezen oorlog, belegerd? en was niet deeze belegering eene der merkwaardigfte in de gefchiedenis? — Welk een uitkomst had dezelve? — Hebben de Jooden ook veel geleeden in deezen oorlog ? XXIf. Welke geleerde Schrijvers leefden 'er onder de Jooden , korf voor en na deezen rampfpoedigen oorlog? — Slaagden de Jooden ook in hunne onderneemingen, ter verwerving hunner vrijheid aangelegd ? Trof hen, in vervolg van tijd, een beter lot? — Wie hunner verzamelde alle hunne Godsdienst-wetten, welke niet anders, dan bij overleevering, bekend waren? — Hoe wordt deeze verzameling genoemd, welke bij de Jooden , na genoeg, het zelfde gezag heeft, als hunne Heilige Schriften? — Ondernamen zij ook niet weder, om den -Tempel te Jerufaiem; te herbouwen? — -Gelukte hen die ouderneeming ook? C a «e« Ln-C/fc [—400.  36 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.n. C.g. i—400. Zeden der tilde Ctrtu»' nen. GEMENGDE AAKM1RKIKGSN over de gefchiedenis van het eerfte tijdvak. I. Dc gefchiedenis doet ons de Germa~ ».en van deezen tijd .fleehts kennen , als oorlogzuchtige volken, dapper, en naarijverig op, hunne vrijheid: maar diensrijd?-— Waar van daan kwam het, dat deeze volken al van langzaamerhand de meerderheid boven dc Romeinen verkreegen? 1. Wat is 'er op^ te merken onirrendj dien tijd, waarin de Christelijke Godsdient, in de waereld verfcheen ? — Waren de Heidenen voorbereid , om denzelven tepntvangen? — Bevond zich het Romeinfche rijk in zoodanig eenen toeftand, welke gefphikt was , om de uitbreiding van den Christelijken Godsdienst, te bevorderen? — Was ook dit niet een voordeel voor het Christendom., dat hetzelve eerst en vooral onder de -Jooden was bekend geworden? — Wat kan men met recht uit alle deeze omlhndigheden , en de "ehêf-k gefchiedenis van deszelfs oprichting, befluiten? "' 3. Aan welk een inwendig kwaad leed het Romeinfche rijk thans het meeste? Waarom onderhielden de Keizers , in vreedestijden, zulke groote legers? — Konden zij zich dan niet verhaten op de liefde en trouwe hunner onderdaanen? — Leert men niet hier, uit de Rometnfche gefchiedenis welke de fterkfle en zekere fteun zij van eenen ftaat? 4. Hoe moet men den ondergang van den Jvodjchen ftaat en van dat volk be- C 5 fchou- . n. O. g%' —400.  f. a.Cg. ■—400. t" WEE* 4& ALGEMBEKI CE$CHIBOBNI« fchouwen? — In welk een verband {last wel deeze omftandigheid met de grondvesti» ging van den Christelijken Godsdienst? — Welk eene buitengewoone omftandigheid vindt men omtrend deezen tijd, in de gefchiedenis der Jooden? — Hebben de Christenen, overëenkomftig met de voorfchriften van hunnen Godsdienst en de rechtvaardigheid, gehandeld, als zij de Jooden too zeer veracht en vervolgd hebben? —Welk nadeel heeft hun Godsdienst bij dit gedrag geleeden?  SU WAERELD. 43 J,n.C.?. 400—6i», Verdeeling en 1 verwarring des Rvmtin' fcben Keizerrijks,federt liet jaar 39s. TWEEDE TIJDVAK. Van theodosius tot op mahomet; of van de groote Volks-verhuizing ; den ondergang van het Westerfche Keizerrijk en de opkomst der nieuwe Koningrij* rijken , tot aan de fitichting van den Godsdienst en het rijk van mahomet. Jaaren na de gehoor te van jesus christus 400—622. I. I n den aanvang van dit tijdvak regeerden de beide zoonen van theodosius over het Romeinfche rijk: arcadius beheerschte het Oostersch — honorius het Weitersch gedeelte daar van. Volgens het oogmerk van hunnen vader, moest het rijk, niettegenftaande deeze verdeeling , beftendig ten naauwften verbonden blijven, en zij elkander onderling hulp verfchaffen. Maai de uitkomst bewees, dat hij zich ten hoogfte vergist had. ■ Zij werden voor elkandei Ichadelijker dan hunne buitenlandiche vijam den. De beide Prinfen waren jong en onbekwaam, om zeiven het roer der regeeringe te houden , des wegen had hen theodosius ftaatsdienaareu toegevoegd in wier bekwaamheid hij zeer veel vertrouwen ftelde. 'Ruffinus, geboren ir Gajcogne (toenmaals Aquitaniën') moest ar  44 ALCEMEENE 6ESCHIE0BNIS y.o.c. g. 400— dc-lte des Romernfchen rijks uitmaakten, een Koningrijk, hetwelk omtrend honderd jaaren daar na door belisarius yerwoeét en onder de overheering der Kekeren van Konflantit.opolen gebragt werd. IV. De Wingewesten des Keizerrijks aldus het een na het ander, door de invallen der Noordfche volken, verloren gaande,' had honohius, ziende, dat IWitanniin., het afgelegenfte van allen , het minste te verdedigen zoude zijn , van daar al voor lang alle zijne krijgsbenden doen re rug komen De Britten dus van den bijftand der Romeinen beroofd, waren niet in ftaat, om zich te verded'gen tegen deRiden en Schatte» hunne nabuuren. Zij riepen dus rot hunne hulpe de Angel'n en Sa«< n, die, uit het tegenwoordig Holftein over de Elbe getogen, zich uitgebreid hadden tot aan den Rhijn en de Schelde, Deeze kwamen ook in Mr'U j- n. c. tj. 400— 409. Hun Koningrijk in Sfanjia, 412. Koninfri k der tTandaal?n ia A~ fr ika, 407. 4*f. s35- cn der 4ngelulxen in 449.  J. n. C.g. 400—623. Verwoestingendoor AT" TH. A. 376. Omtrend st jaar 445. .452. 4.6 ALGEMEENE GESCHIEDENIS Britanniën aan, en overwonnen de Pielen en Schotten: maar maakten zich, ter belooning voor hunne beweezene diensten, zelve meesters van het land , en verdeelden het zelve in zeven kleine Koningrijken. Van daar ontftond het Angel-Saxisch rijk en de naam van Engeland, welke Britanniën in het vervolg ontving. De oude Britten namen de vlugt in het landfehap Wallis en aan de daar tegenoverliggende zeekusten van Galliën, welke naar hen, tot hier toe, Bretagne ( * ) worden geheeten. V. Terwijl zoo veele Duitfche volken het Romeinfche rijk, zonder eenigen bijzondere tegenftand te vinden, verwoest»den , en het eene gewest na het ander veroverden, bedienden zich ook de Blun* nen, door wier aanval op de Gothen, deeze groote beweegingen voornaamelijk veroorzaakt waren , van deeze, voor hun zoo gunstige, gelegenheid. Reeds ftrekten zich hunne veroveringen uit, van Afië, tot aan Pannoniën en tegen den Donau. A tt 1la, een hunner Koningen, een onderneemend, ltoutmoedig en oorlogzuchtig vorst, poogde dezelve nog verder uittebreiden. Met verfcheiden andere volksheïren, meestal Germanen zich verëenigd hebbende,- viel hij in Galliën : maar werd door den üomeinfehen veldöverften aStius geflagen in ( *) Bretagne volgens de Franfche uitfpraak , of Britanniën , deeze Provincie van het voormaalig Frankrijk beftaat, federt de verdeeling van dat rijk in Departementen, na dat hetzelve eene Republiek was geworden, uit de Derartemen» ten Finhterrt, Cótes iu Nori , Jsle & Vileine en Morbihan. part.  de& waereld. 4? in de Catalonifche velden, nabij het tegenwoordig Chdlons fur Marne. Hierop verwoestte hij Italiën te vuur en te zwaard. Veele inwooneren , ten einde zich aan zijne wreedheden te onttrekken, namen C gelijk ook reeds bij den inval der Gothen van fommigen was gefchied), de wijk naar de niet verre van daar gelegene eilanden van de Adriati[che zee ; deeze werden van tijd tot tijd met elkander verbonden, en gaven de geboorte aan de ftad en den ftaat van Veneticn. Na den dood van a ttila werd het Koningrijk, door hem gefticht , weldra verzwakt , door de tweefpalt, welke onder zijne zoonen heerschte; en de Hunnen , geflagen door de Romeinen en de Gothen, trokken naar de grenzen van Afië terug. VI. Onder alle deeze geweldige ftormen behield Rome, tot nog toe, haare Keizers: maar het waren zeer zwakke vorsten, verachtelijk door hunne onbekwaamheid, gelijk ook dikmaals door hunne ondeugden; hoedanig een was valentinianus de derde, die honorius opvolgde. Naauwlijks behielden hij en zijne opvolgers den naam van Keizer en eene fchaduw van gezag in Italiën. De Keizerinne s u doxia zelfs riep , uit wraak tegen den Keizer ma xi mus, den Wandaalfchen Koning gen s rik naar Rome, welke deeze hoofdftad plunderde. Ricimer, een Romeinsch veldöverfte , en van geboorte een buèf, ftelde eenige Keizers aan, en vermoordde ook verfcheiden van dezelven. Eindelijk maakten een verbaazend aantal van Germanijche krijgslieden , bekend onder de naa- J.n.C>tl 408—01% Einde va« iet Wtf 'erscb Keizerrijk. 4*4*  4& 4LCÏMEESE 6 RSCHIEDENJ3 %n.C. g. 400^- 612. Koningrijk 'Ier F'naken itGallii». 413. 48c. laamen van Heruliërs, Rusriërs , Gothen sti andere meêr , eenen opftand, en verhieven hun opperhoofd odoacer tot Koning. Deeze Het den jongen auousruLtis, die den titel van Keizer droeg, in htChtenisfc neemen ; veroverde Rome, en bra^t, op deeze wijze, het Westerfche Kei/errijk der Romeinen ten onder. Vil. Behalven de IVest - of Vft Gothen en eenige andere Duitfche volken, die zich in Galliën hadden ter nedergefhgen, hadden ook de Bourgondiërs , die te vooren aan den Main woonden , zich daarin gevestigd en tot aan de Rhöne toe uitgebreid; evenwel met bewilliging der Romeinen, ten einde zij tegen die andere volken hulpe mogten bieden. Laater, dan alle deeze volken, gelukte het den Franken, alhoewel zij aan den Rhijn woonden, een' vasten voet in Galliën te bekomen Zij flaagden hier in ten laatften; onder hunnen Koning clodovkus of cl o vis, die den Rotrein lenen veldheer scaorius overwon; zijn gebied tot aan de Seine en de Loie uitbreidde; het rijk der West - Gothen binnen engere grenzen beperkte ; en de Thuringers dwong, om hem fchatting te be- taaien Na den zege, welke hij op da Allemannen, nabij Keulen, bevocht, omhelsde hij den Christelijken Godsdienst; maar hij beroofde daar na, op de barbasrite wijze , alle de overige Frankifche Koningen, zijne nabeftaanden, van hunne landen en zelfs van het leven. Toen ter tijd was hij de eenigfte onder de Christenvorsten van Europa, die de leere dtvArtaanen en fommige andere aanhangen, welke door  DER WAERELD. 49 . door de heerfchende kerk voor ketters waren verklaard geworden, niet was toegedaan. Van daar verkreeg hij en zijne opvolgers op den troon, van den Bisfchop van Rome , den titul van allerchristelijkHe Koning. Na zijnen dood werd, wel is waar, het Frankisch rijk verfcheiden maaien verdeeld : doch zijne nakomelingen maakten aan hunnen fcepter onderworpen: het Thuringfche Koningrijk in Duitschland; het Bourgondifchc in Galliën; gelijk ook dat van Noricum en Rhetiën onder den naam van Beieren; en alzoo werd dit hun rijk het aanzienlijkfte onder die allen, welke op de puinhoopen van het Romeinfche Keizerrijk werden opgericht. VIII. Eenige der andere Koningrijken duurden fleehts een' korten tijd. Dat, het welk odoacer in Italiën had gefticht, werd, na verloop van fleehts zeventien jaa. ren, door de Oost'Gothen verwoest. Dit volk, het welk fints den dood van attila, Pannoniën in had (het welk zich van xSirmium, of Sirmich in Slavoniën tot aan Vindohona, tegenwoordig Weenen, in Oostenrijk , uitftrekte) werd naar Italiën gevoerd door deszelfs Koning theodorik, of di de rik, die dit gantfche land veroverde ; ook met het zelve verfcheiden aanzienlijke gedeelten der nabij gelegene landen verbond, en aldus het vermaarde rijk der Ostro- Gothen in Italiën ftichtte. Hij bezorgde aan het zelve eenen uitfteekenden bloei, inzonderheid door den bijftand van twee voornaame Romeinen , van welker dienst in ftaatszaaken hij zich verzekerde. De een was cassiodorus zijn Kantzelier; III. Stuk. D de j. n. c g. 4»o—óaa. J. sii. J. 531. Koning» ■ijk der 'Jsrrs Ge* 'ben in Ueeiii*.  50 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n C. e. 400— Ö 33. J. s?6. J- 554Koning- rijk Jer longo- barden in Italiën. J. s68. Het denkbeeld,'t welk men zich moet -naaken vin de groote volksverhuizing,en haare 3e andere uoëTHiüs , een wijsgeer en zeer geleerd man, dien hij op eene valo—612. Germit' uifcbe oC OuitTcht volken.  51 ALGEMEENS GESCHIEDENIS J, n, C. g. 400—6aa. Slechte Raat van den Godsdienst en de Geleerdheid, de Oost, of Baltifche, en Noord Zee over de Ehe en Wezer, tot aan den Rhijn. XI. Godsdienst en geleerdheid hadden beide gevoel van deeze heevige beroeringen, welke de Germanen in Europa veroorzaakten, Als vijanden der Christenen verhinderden zij, door de verwoestingen, door hun aangericht, ook de oefening van den uiterlijken eeredienst; en offchoon het grootfte gedeelte van hun , weldra , het Christendom omhelsde, nam des niet te min deszelfs verval hand over hand toe. Het bijgeloof, waar door het zelve reeds in het voorig tijdvak was vervalscht geworden, vernederde het te meêr, daar de onweetendheid daar bij kwam : want de openbaare ramp van zoo veele landen, welke eene prooi wierden van woeste en oorlogzuchtige volken, liet weinig aanmoediging en hulpmiddelen over, om zich op de beoefening der reeds vervallen weetenfchappen toe te leggen. De Geestelijkheid en de Monniken waren genoegzaam de eenigen, die de weetenfchappen beoefenden : maar hunne geleerdheid was van zoo eene fobere gehalte en zoo beperkt, dat dezelve hen niets anders van dienst was , dan tot het geen de uitwendige oefeningen , of plegtigheden van hunnen ftand betroü Cassiodorus, en inzonderheid boöTius (Schrijver van een uitmuntend gefchrift, over de Vertroostingen der Wijsbegeerte in den tegenjpoed) poogden te vergeefs den fmaak voor de fchoone weetenfchappen op te wekken en te doen werken. Van deezen tijd af, nam alzoo de treurige toa«  der waereld. 5S toeftand der geleerdheid en van den Godsdienst, bij de Wester/ehe Christenen eenen aanvang ; waardoor dit tijdperk met recht beftempeld wordt met den naam van: de barbaarschheid der midden eeuwen. XII. De groote magt, welke de Geestelijkheid in deeze gewesten bekwam, was ook nadeelig voor de vorderingen van het menfchelijk verftand. Om te zekerer over de overige Christenen te heerfchen, wen 1den de Geestelijken alles wat in hun ver. mogen was, aan, om dezelve dom te houden , en hen de bijgeloovige denkbeelden van hunnen Godsdienst in te prenten. Maar hun overmaatig gezag kwam daaruit voort, dat zij de eenigen waren in de Westerfche rijken, die nog eenigen fchijn van geleerdheid bezaten, en deswegen in ftaatszaakcn als de bekwaamfte lieden, gebruikt werden. Ook gaven hen de groote rijkdommen, waar mede eene kwalijk geplaatfte Godvruchtigheid der Christenen, niet ophield hen als te overlaaden , hun die achting, welke aan de grootheid in aardfehe goederen zoo onaffcheidbaar verbonden is; en de toon van gezag, welken zij, als onmiddelijke dienaaren van God, wisten aan te neemen, werkte alles voor hun uit, bij menfehen , die , bij de diepfte onkunde, vervuld waren met hoogachting voor den Godsdienst. Voornaamlijk poogden de Bisfchoppen, of (gelijk men federt het begin der vijfde eeuw, de aanzienlijkfte Bisfchoppen begon te noemen ) de Patriarchen van Rome, hun gezag over de Westerfchs, of Latijnfche Kerken uittebreiden. Zij Werden in de uirvocring hunner ontwerpen D 3 ge j n C. %. 400—622. De Wet* terfebe Geestelijkheidneemt in magt toe.  5+ algemeens geschiedenis J n. C. g. 400—622, J. 4«i- J. 604. Wceten- fchappcn en Godsdien si iler Onstcr /cïeChristenen, ( geholpen dö"or de zwakheid van her Westerich Keizerrijk, en nog meêr door deszelfs vernietiging , als welke ook uit Rome die vorsten verwijderde , welke tot hier toe aldaar den zetel des rijks gevestigd haddeni Onder deeze Bisfehoppen, hebben LEodel. een fchrander en welfpreekend man, en gregorius de I., ook al te ruimfchoots den grooten genoemd , het meest zulke eerzuchtige ontwerpen gefmeed , en zijn ouk daarin bovenmaatig gelukkig geflaagd. De laatstgenoemde was ook een der ijve-; rigfte voorftanders van het bijgeloof, het monnikenleven, en de nieuwe leer van het Vagevuur, Met de Patriarchen van Kon Jlantinopolen inzonderheid, bevonden zich die van Rome in geduurigen twist, vermits z;j niet alleen den eerften rang onder alle Bisfehoppen begeerden te hebben: maar ook, en vooral, een hooger gezaj dan zij allen, XIII- In het Ooitersch Keizerrijk bevonden zich de weetenfchappen indedaad, in eonen veel beteren toeftand, dan bij de IVesterfche Christenen , en de tegenwoordigheid der Keizeren, welke te Konftantinopoïen hunnen zetel gevestigd hielden, verftrekte ten teugel voor de heerschzucht der Bisfehoppen. Maar het bijgeloof nam daarom niet te minder toe, onder de Griekfeke Christenen, en hunne onophoudelijke twisten, over Godgeleerde verfchilftukken, deeden geduurig nieuwe aanhangen geboren worden, zonder eenig het minfte nun i'oor den Godsdienst, De beste uitlegger Ier H. Schriften, waarop de Grieken, in iit tijdvak, zich beroepen konden , was .'iiiODORKTVS , een Syrisch Bisfchop. Ook  der waereld. 55 Ook heeft procopius nuttige gefchrifter nagelaaten, over de gefchiedenis van zijnen tijd. XIV. Dit Griekfche rijk zelve werd insgelijks beroerd, door de invallen van veele volken ; bijzonder der Hunnen, Gothen, Sclaven, Avaren en Bulgaaren, van dewelken de twee laatften uit Aftë, van den kant van den Donau, waren gekomen. De Keizers betaalden hen, dikwijls, een foort van jaargeld , of zonden hen, door het treffen van een vergelijk , in het Westersch rijk der Romeinen. Dat dit rijk , bij al deszelfs magt, niet beftand was tegen de aanvallen van deeze woeste volken, daar van lag de oorzaak in de onbekwaamheid van de meesten van deszelfs Keizers en derzelver ftaatsdienaaren ; in dc binnenlandfche beroerten en omwentelingen, welke geduurig in het rijk voorvielen; en in den grooten invloed der geestelijken op het ftaatkundig beftuur des lands. Hier bij kwamen nog de geduurige oorlogen met de Perfen, nog geduchter vijanden voor het rijk, dan alle deeze volken ; als die het zelve geen de minfte rust lieten. Slechts fomwijlen zag men wijze vorsten en gelukkige krijgslieden , zoo als marcianus , m&vricids en ook, in eenige opzichten, heraclius. Geen derzelver , echter , is zoo beroemd geworden, als justintanus. Zijn twee groote veldöverften belisarius en nars e s floegen de perjiaanen , en verwoesteden zoo wel het Ostrogotisch, als Wandaal fche rijk ; desniettegenftaande behandel, de hij den een en anderen op eene ondankbaare wijze. Door den beroemden rechtsD 4 ge- f. b C J. 4OO— Ó2Z. « Gefchiedenis van het OmtersckKeizerrijk. J. .#S.  56 ALGEMEENE C e S C Hl E D &n ; 3 J.n.C. g. 400—622. VRAAGEN Over de Gefchiedenis van het tweede tijdvak. I. Onder welke vorsten was het Romeinfche rijk vetdeeld in het begin van dit tijdvak? — Had deeze verdeeling van het rijksbeftuur een goed gevolg ? — Welke waren de oorzaaken, dat deeze twee rijken elkander niet dan nadeel toebragten? — Welk ftaatsdienaar regeerde indedaad, fchoon in naam van arcadius, het Oostersch Keizerrijk ? — Sedert wanneer werd Konjlantinopolen, in plaats van Rome, de zetel des Keizerrijks? — Door welk ftaatsdie- , naar geleerden triboni us liet hij dat RomeinJche wetboek vervaardigen, hetwelk onder den naam van codex justimanus bekend, en , benevens andere verzamelingen van wetten, door zijne beftelling bezorgd, zoo als daar zijn de Pande&en , de Infüktten, en de Novellae, nog heden ten dage, niet alleen bewaard is gebleeven: maar ook in de meeste Christenlanden, een zeer groot gezag behouden heeft. Justinianus verfierde ook de ftad Konjtarttinopolen, en verfcheidene fteden des rijks, met prachtige gebouwen : _ ook onder zijne regeering werden de zij-wormen het "eerst uit het Oosten, naar Griekenland overgebragt, en fints heeft men de zijde-fpinnerijën en zijde-arbeid, in de overige landen van Europa, met goed gevolg begonnen.  DER WAERELD. 57 naar werd het Westersch Keizerrijk beheerscht ? II. Hadden zich omtrend deezen tijd reeds vreemde volken in het Romeinsch Keizerrijk gevestigd ? — Welk Germanisch , of Duitsch volk drong het eerst tot in het hart van Italiën door? — Naar welk een kant begaven zich de Vifi- of West» Gothen? — Én in welk een gewest ("Provincie) van het Romeinfche rijk ftichteden zij een aanzienlijk Koningrijk? III. Welke Gcrmanijche volken trokken over den Rhijn, en drongen in Galliën door? •— Handhaafden zij zich aldaar? — Waar ftichteden de Wandaalen een afzondcrlijk Koningrijk ? — Hoe lang duurde het zelve? IV. Welk gewest- CProvincie) van het Westersch Keizerrijk werd het eerst door de Romeinen verlaaten ? — Daar de Britten door de Romeinen verlaaten, en voor de aanvallen hunner nabuuren werden bloot gefteld, welk volk uit de Germanen riepen zij toen tot hulpe ? — Bragten de Angel- Saxen hen de gewenschte hulpe toe? — Wat deeden dezelve nog meêr? — Welk een nieuw Koningrijk kwam nu in Brittaniën te voorfchijn? — Waar heen werden de oude Britten verpligt de wijk te neemen? V. Waren het alleen de Germanijche, of Duitfche volken, welke, derwijze, het Romeinfche rijk in Europa verwoesteden ? —1 Uit welke ftreeken kwamen de Hunnen? — Hoe werd de Koning geheeten , die hen aanvoerde? — Slaagde hij gelukkig in de D 5 uit- |. n. C. g.' 400—öaa.  58 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n. C. g. 400—622. uitvoering zijner ontwerpen ? — Welke ftad verkreeg, bij zijnen inval in Italiën, het beftaan? — In welk eenen toeftand geraakte dit rijk, na den dood van attila? VI. Regeerden 'er dan ook nog Keizers te Rome, terwijl hun rijk door invallen en ftrooperijën, van zoo veele vreemde volken, verwoest werd? — Wat verhaaste, buitendien nog, den ondergang des rijks? — Welke waren de oorzaaken van den eindelijken en geheelen ondergang des Westerfchen Keizerrijks? — Hoe werd de Germanifche, of Duitfche Koning genaamd, die de Keizers in het rijksgebied over Italiën opvolgde? VII. Welk Germanisck, of Duitsch volk toog naar Galliën op, ten hulpe der Romeinen ? — Welk ander Germanisch, volk drong in het binnenfte van dat land door, om het zelve den Romeinen te ontweldigen ? — Onder welken Koning gelukte den Franken zoodanig een ontwerp ? — Hoe en welke volken overwon clodov^us? — Om welke reden bekwam deeze grondlegger van het rijk der Franken (het Franfche rijk) den titul van allerchristelijkjle Koning, of zijne allerchtistelijkfie Majefteit, een titul, welke alle zijne opvolgers, tot den laatften toe, gedraagen hebben ? — Bleef het rijk der Franken ftand houden, na den dood van clodovjeus? — Hoe verre breidde zich deszelfs gebied uit? VIII. Bleef het rijk van odoacer in Italiën, langen tijd beftaan?'— Door wien weid het zelve verwoest? — Van waar kwa-  DER WAERELD. 59 kwamen de Ostro-Gothen? — Wie hunner Koningen heeft in Italiën een Koningrijk gefticht? — Van welke middelen bediende hij zich , om zijn Koningrijk te doen bloeiën? — Hoe langen tijd heeft de heerfchappij der Ostro - Gothen in Italiën geduurd? ■ „ IX. Wie werd nu opperheer van hahen ?— Welk volk ontrukte den Griekfchen Keizer een gedeelte van Italiën? — Duurde het Koningrijk der Longobarden , in Italiën, langer dan dat der Ostro-Gothen? — Wélken naam is daar van nog overgebleeven? X. Welk een naam geeft men, gewoonlijk, aan alle die krijgstogten en verplaatfingen van deeze Germanifche volken, in het" Romeinfche Keizerrijk? — Welk een denkbeeld behoort men zich daar van te vormen? — Welke groote veranderingen, of omwentelingen, werden daar uit geboren? — Welke volken namen nu bezit van die landen, welke de Germanen verlaaten hadden ? — Welke andere Germanifche volken vond men nog meêr in Duitschland? XI. Leeden ook de Godsdiensten de Wee« tenichappen veel bij deeze omkeering des Romein(chen rijks? — Lag de fchuld daar van alleen in den inval deezer Heidenfche volken , of had de Godsdienst alvoorens eene aanmerklijke, nadeelige, verandering ondergaan ? — Welke twee kwaade zaaken verëenigden zich , om den Godsdienst en de Weetenfchappen te bederven ? — Onder \velke klasfe van menfehen bleeven, federt dee- [.n.C.ff. 100—02fe  400—622, i ] « > 1 1 < l 1 \ <3 n ii z h di te di di w d< V! k« d< dt 50 AtBEMEENK CBSCHIKDSNlt deezen tijd, nog de weetenfchappen ia ie Westerfche landen, bewaard? — Bezaten zij eene waare geleerdheid? — Welke ieden maakten zich in dit tijdvak het meest jeroemd, door het beoefenen der weeten» 'chappen en eene ijverige bevordering van cennis en goeden fmaak ? — Wat nam, felert deezen tijd , bij de Westerfche Chrisen eenen aanvang? XII. Was het groot gezag der geesteijkheid ook nadeeiig voor den voordgang les Christendoms en der geleerdheid? m waarom? — Maar door welke oorzaa« ren en middelen verkreegen de Christelij:e leeraaren in Europa zoo veel magt en ezag, daar hunne beflemming toch alleen vzs, de geloovigen te onderwijzen en te ermaanen? — Welke gelegenheid namen e Bisfehoppen van Rome waar, om hunne lagt uittebreiden? — Welke van hun zijn, 1 dit tijdvak, de merkwaardigfte en eerichtigfte geweest? — Wie flond hen bij mne heerschzuchtige ontwerpen het meest den weg? XIII. Bevonden zich de Godsdienst en ; Weetenfchappen, bij de Oosterfche Chrisnen in eenen beteren toeftand? — Wat red aan dezelven bij hun het meeste na. ;el?— Welke zijn de twee meest leezensaardige Schrijvers, van dien tijd, onder i Grieken? XIV. Bleef het Oostersch Keizerrijk vrij n zoodanige invallen van vreemde voln , dergelijke als het Westersch rijk moest •orftaan ? — Op welk eene wijze poog. n de Konftantinopolitaanfche Keizers der- ge-  SER W A E E E T. Ui $1 felijke invallen af te wenden of vóór te omen? — Van waar ontftond de zwakheid , welke dit Keizerrijk deed blijken, in deszelfs verdediging tegen de vreemde volken? — Van welke vijanden leed het zelve het meest ? — Had het zelve dan in het geheel geen kloeke en dappere Keizers? — Wat heeft den Keizer justi» nianüs beroemd gemaakt? —. Welk eene Afiatifche koopwaare , der weelde inzonderheid dienstbaar , leerden de Europeërs onder zijne regeering kennen, bewerken., en gemeen maaken? GE* f. n. C. t; \oo—62%,  * n.-C. g. «joo—Ó22. Tiidreekening,begonnen van de geboortevan jBstis CHRISTUS al. OorfprongderrechtsgeleerdIi«id in Duitsch' land. 6% ALGEMEENE GESCHIEDENIS ' GEMENGDE AANMERKINGEN $ver de gefchiedenis van het tweede tijdvak. 1. Tot hier toe had men in het rijk van Rome de voordfnellende jaaren bereekend naar de regeering der Keizers en Coniuls, of naar andere gewigtige en gedenkwaardige gebeurenisfen. Maar , het Christendom zich uitgebreid hebbende, leerde dionysius de kleine, (exiguus) een Roomsch abt (*"), de Christenen, de jaaren van de geboorte van christus af, bereekenen. Dan deeze tijdreekening werd onder de Westerfche Christenen, eerst twee eeuwen iaar na, algemeen aangenomen, en nog laa:er eerst bij de Grieken, 2. Die volken, welke het Oostersch Keizerrijk der Romeinen verwoest hebben, zijn gemeenlijk met den naam van Barbaaren beftempeld geworden. Het is zeker, dat zij, wat zeden,' wetten, kunsten en weetenfchappen betrof, in vergelijking met de Romeinen en Grieken , zeer verre ten achteren waren: maar men doet hen onrecht, met hen als geheel wilde volken te doen voorkomen. Het is blijkbaar uit de wetten der Gothen, Franken en Longobarden, en (*) Hij was van geboorte een Scjth , en leefde onder de regeering van theodorik, Koning der Ostro ■ Gothen. Hij begon omtrend tst jsar 533 bekend te worden.  DER WAERELD. 63 en uit hunne geheele ftaatsregeling, dat zij; in eenige deelen der inrichting van hun' burgerlijk beftuur de Romeinen hebben overtroffen , offchoon zij ook over het algemeen genomen , van deeze veel geleerd hebben. Bij de Franken en Longobarden heeft men den oorfprong van het Leenrecht te zoeken; eene zeer nuttige inrichting hunner Koningen , door dewelke zij aan de dapperften hunner Natie, voor hun leven lang, of voor eenen bepaalden tijd* eenige gedeelten der door hun veroverde landen, ten bezit en gebruike afgaven; onder voorwaarden , dat deeze hen hulde en trouwe zwoeren , en zich verbonden en gereed hielden, om hen hulpe en bijftand te bieden, in geval zij door den eenen of anderen vijand werden aangetast, of ook, wanneer het algemeen belang, om eene gemeene zaak met hun te maaken, eenige krijgsverrichtingen vorderde. 3. Door de vermenging van zoo veele, meest Germanijche , of Duitfche volken, met de bewooners der Westerfche landen van het Romeinfche Keizerrijk, ontftond' eigenaartig eene verbastering der Latijnfche taal; aireede in dit tijdvak werd hier door de grond gelegd, voor den oorfprong van eenige nieuwe taaien, alhoewel dezelve eerst in de volgende tijdvakken , eene regelmaatige gedaante hebben bekomen De Romeinfche. of Latijnfche taal geraakte van iangzaamerhand in onbruik, althans hield op de taal des volks te zijn en zuiver gefproken te worden. Uit dezelve, en ia haare plaatfe ontftond de jtaliaanfche, welke het rainst van haaren oorfprong ontaarte ; . d& • n. C. fü Oor» rprong 1er Fraa* Ibe en indere aaien.  *4 ALGEMEENE GESCHIEDENI3 J.n.C.g. 400—622. Twee- geVechten. VR AA- de Franfche, in dewelke men reeds eene meerdere afwijking van de Latijnfche taal ontdekt, veroorzaakt door de vermenging der Gallen en Franken met elkander ; van gelijken de Spaanfche en de daar aan verwandfehapte Portugeefche, waarin eerst de Vifi - of West - Gothen en vervolgens de Arabieren, genoegzaam alle de voetftappen van het latijn hebben uitgewischt. De Germanen hadden eene afzonderlijke taal: maar verfchillende in tongval (dialect) naar de verfcheidene gewesten, zoo verre die alleen door Germanifche volken bewoond werden : en onder deeze was wel de Frankifche het meest van allen uitgebreid en in gebruik. 4. Onder de gebruiken , welke de Germanen, van tijd tot tijd, in de door hun veroverde landen invoerden, behooren ook de Tweegevechten. Nimmer kenden de befchaafde volken der oudheid, Grieken of Romeinen, buiten den oorlog, zulke gevechten van man tegen man, ter oorzaake van ontvangene, bijzondere, beledigingen, aangedaan. Dezelve waren fterk in gebruik onder de Longobarden , bij dewelken men dikmaals, door dit middel, verfchillen en onbeweezene belchuldigingen,welke, volgens den gewoonen weg van rechten, niet ten einde gebragt, of beweezen konden worden, beflischte. Van hun floeg deeze rampzalige gewoonte, welke den Godsdienst, de Wetten en de Overigheid moedwillig beledigt en derzelver gezag ontweldigt, tot alle Christelijke volken van Europa over.  B Ê R. wAEAEtÖ. (55 I * 111 T. n. C. g. 400—621, VRAAGEN' 'Over de gemengde aanmerkingen op de gefchiedenis van het tweede tijdvak. 1. Van welk eene tijdreekening had men zich, tot dus verre, in het Romeinsch Keizerrijk bediend'? — Wie voerde het eerst de nieuwe tijdreekening in, welke van dó geboorte van jesus christus af, de jaaren telt? Werd deeze tijdreekening terftond algemeen aangenomen en in gebruik gebragt? 2. Hoe noemden de Grieken en Romeinen die volken, Welke het rijk der Romeinen in Europa verwoest hebben ? — Verdienden zij echter deezen naam ? — Welke deezer volken hebben, inzonderheid, merkwaardige wetten gegeeven ? — Van welk eene nuttige inrichting hebben zich derzelver vorsten bediend, in de regeering hunner Staaten ? 3. Welk eene omwenteling bragt de vermenging deezer volken onder de Romeinen te weeg? — Welke taaien ontftonden 'er uit de vervalfching der Romeinjche of Latijn. fcheP — In welk eenen toeftand bevond zich, toen ten tijde , de taal der Germanen? 4. Welk een flecht gebruik hebben de Eu* ropijchc Christenen, in dit tijdvak, van de Germanifche, of Duitfche volken overgenomen? — Welke foorten van twee geVechten zag men onder de Grieken en Romeinen? — Waren de twee-gevechten de? Longobarden dan van eenen anderen aart? — En waaröm houden dezelven tot heden toé ftand? ilf. Stuk. £ DE&«  66 ALGEMEENE GESCHIEDENIS T. n.C. g. ÉJ2 —800. Nieuw gevaar, het OosterschKeiztrrijk bedreigd. GefcMedenis van Ï.Ï A H O8'ïT, DERDE TIJDVAK. Fan mahomet tot op kar el den Grooten ; of van de invoering van den vierden heerfchenden Godsdienst onder de men~ fchen, en de oprichting van het magtig Arabisch Kalifat, ut aan de vernieuwing van het WesterschKeizcrrijk der franken. Jaaren na de geboorte van jesus chxistus 622—800. I. Het Oostersch Keizerrijk der Romeinen, het welk ook het Griekfche rijk genoemd wordt, had in het voorgaande tijdvak nog ftand gehouden, onder de gewei» digftefchokken; in het tegenwoordige kreeg het met eenen nieuwen vijand te ftrijdeu # die aan het, zelve , zoo wel als aan den Christelijken Godsdienst eene onherftelbaare fihaade toebragt, en zich ter vernieling van beiden toebereidde. II. Deeze geduchte vijand was mühammkd, of Mohammed, dien wij, in naar» volging van de Grieken, mahomet noemen; een Arabier, geboortig van Mekka, uit een aanzienlijk geflacht; een man van meêr dan gemeene bekwaamheid; begaafd met dichterlijke welfpreekendheid; inneernend in zijn gedrag en omgang ; krijgszuchtig, en onderneemend ; echter zonder  DER WAERELD. 6j geleerdheid en van zoodanig eene levendi-; ge en wilde verbeeldingskracat, dat hij dik-' wijls zijne droomerijën voor wezenlijke zaaken hield. Na eenen tegenzin ih den koophandel të hebben opgevat, in denwel»' ken hij groote rijkdommen had verzameld, gaf hij zich over aan fombere gepeinzen over den Godsdienst, en overreedde zich zei ven, dat God hem gezonden had, om den afgodifchen Godsdienst, zijner Ambifche landslieden, te hervormen. Na dat hij onder hen begonnen had te leeren , en ook eenige aanhangers had gekreegen, beriep hij zich, weldra, op goddelijke open» baaringen, gefprekken, met den J.ngel gaBRiëL en wonderwerken; beweerende dat alles bewijzen te zijn daar van , dat hét geen hij leerde en verrichtte, op bijzondereri last van God, doorhem, werd uitgevoerd. In Mekka vond hij zulk eenen heftigen tegenftand, dat hij van daar verpligt werd de vlugt te neemen. Van den tijd van deeze vlugt; begonnen de belijderen van zijnen Godsdienst hunne tijdrekening, welke zij, om diens wille, Iledfchra ('t welk in het Arabisch vlugt betekent) en de Europeërs in naarvolging daar van Hegira noemen. Èenigën tijd daar na,, nam het getal zijner aanhangeren groötelijks toe, en hij veroverde met dezeiven Mekka , en hu breidde hij zijnen Godsdienst niet enkel uit door overreding en flimme kunst» greepen: maar ook door wapenen en wreedaard g geWeld > en handelde alzoo volkomen overëenkomftig met het character van eenen geestdrijver en bedrieger. Bij zijnen dood was zijn Godsdienst in geheel Arabië aan- , n. C. g. ■21—800, Omtrend ;jaar 612, t jaarfiii ëii.  68 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n.C. g. 622—800, ZiinGodsdienst. genomen, en dit Schier-Eiland hem onderworpen. Ilf In het eerst hield zich mahomet als of hij fleehts ten oogmerke had, om den ouden Godsdienst van abraham, en andere Aartsvaderen, te herftellen : maar zijne onderneemingen , boven verwagting , door het geluk begunstigd ziende, verleidde hem zijne heerschzucht, om een rijk te ftichten, dat met zijnen Godsdienst in het naauwst 'verband ftond. — De voornaamfte , of hoofdfcellingen van zijnen Godsdienst waren de navolgenden: Daar is maar één God, en mahomrt is zijn Propheet, of gezant. — Men moet ieder dag driemaal zijn gebed tot God opzenden. — Men moet veele aalmoefen aan de armen uitreiken: — Men moet met iedere negende maand van elk jaar een plegtig vasten houden, — en eenmaal in zijn leven eene bedevaart naar Mekka doen. Hier bij voegde hij nog veele andere leerftellingen en geboden, betreffende God ; de onvermijdelijke nood» zaakliikheid van alle menfchelijke daaden; de befnijdenis , welke hij aan alle zijne naarvolgeren gelastte te volbrengen ; het paradijs, dat hij hun beloofde; het gebruik van den wijn, welke hij hen verbood; en de veelwijverij, welke hij hen toeftond; en dergelijke meêr. De belijders van zijnen Godsdienst worden in het Arabisch Mojlcmin, dat is, geloovigen genaamd; uit welk woord door verbastering dat van Muzuimanr.cn ontftaan is, Het geen hij openlijk , als ware het hem door God ingegeeven , geleerd heeft, is na zijnen dood bijeenverzameld tot een boek, onder den naam  DER WAERELD. 60 naam van Koran, of met een voorzetfel, Alkoran. IV. Abubeker, zijn Schoonvader, volgde hem op als opperhoofd van den Gods dienst, en het rijk door hem gefticht. Hij werd Kalif, of opvolger van maho met geheeten, een titul, welke den vorsten , die hem opvolgden , ook gegeeven werd. De drabieren ( die in de gefchiedenis meêrmaalen den naam draagen van Saraceenen ) door den Godsdienst van m ahomet tot krijgszuchtige onderneemingen opgeroepen, fammelden ook niet met, buiten hun Vaderland, veroveringen te maa'ren. Onder het geleide van omaa, ontnameni zij het verzwakte Grtekfcne rijk Syriën,Palestina en Egypte, waar in zij ook de die* xandrynfche Bibliotheek verbrandden. Het Perftsch rijk, federt het begin van dit tijdvak aanmerklijk verzwakt , door het vermoorden van verfcheiden van deszelfs Koningen en andere geweldige, binnenlandfche beroerten , bragten zij insgelijks onder hunne magt. Weldra drongen zij door, tot in de Indien; breiddeden hun gebied in Afrika, langs de geheele zeekust van Egypte, uit; bouwden vlooten, en zeilden over naar Spanjen, het welk zij, benevens het tegenwoordig Portugal, bijna geheel en al veroverden. Bij deeze gelegenheid redde zich pelacius, een bloedverwant van rodekik, den laatften West ■ Gothifchen Koning van Spanjen, met een aantal Gothen in de gebergten van Galiiciën en Astiniën, alwaar hij een nieuw West ■ Gothisch rijk ftichtte. 1 )e Saiaceemn veroverden oo'c Sardtniën en verwoesteden Sietliën, De rijks zetel hunner E 3 Ka- J.n. C.g. óï2—800. Veroveringen der drxbie'cn. lederthet aar 637. 711.  7 J. n. C.g. j t)21— 800. j 762. ] : 1 Omwenteling in het riik 2a— 800. leSaxen, Vburin- yrs en Hesfen worden Ubriste. ten.  74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.n.C. g, 62i—8co 755- Godsdienst er Weetenfchappenlierleever een weiBig. ner rauwe zeden. Deeze Apostel der Duitfchers ( gelijk men hem gemeenlijk noemt) zou nog meêr lof verdiend hebben, bij aldien hij niet met zoo veel ijver had gewerkt, om de nieuw opgerichte Christelijke gemeenten aan het gezag van den Bisfchop van Rome te onderwerpen, X. Voorzeker waren de Godsdienstige gevoelens, welke bonifacius en de meeste Christenen , zelfs de leeraaren , van dien tijd , waren toegedaan en welke zij voordplanteden, niet die van het reine en zuivere Christendom , zonder menfchelijke bijvoegfelen en verfieringen , — gelijk de eerfte gemeenten van de Apostelen ontvangen 1 adden. De Westtrfche Geestelijkheid, waar onder dus ook de Monnikken gereekend worden, was, over het algemeen genomen, onkundig en onbekwaam, om den Christenen een openlijk onderwijs te verleenen. Evenwel deed b e d a de eet waardige, een Engelfche Monnik, in onderfcheidene opzichten , een nieuw licht over de weetenfchappen opgaan; daar hij zich met veel ijver op dezelve toelag en onderwees. Een ander Enge/ander, alcuinüs geheeten, een fchrander leerling van beda, werddoor karel den Grooten naar Frankrijk geroepen, waar hij door zijne raadgeevingen, inrichtingen, onderwijs en gefchriften der weetenfchappen de grootfte diensten bewees. Karel was het inzonderheid, die in het Westen, zoo verre de■ Fanjche alleen - heerfchappij zich uitftrekte, de weetenfchappen begon re herftellen. Hij. zelve was geen ongeleerd man Hij lag fchoolen en boekverzamelingen aan; beval den Klooster-  DER WAERELD. ?5 terlingen zich meêr, dan tot hier toe, op de daadelijke oefening in de weetenfchap pen, toeteleggen; verëerde en beloonde de geleerden ; bezorgde de vervaardiging van nuttige gefchritlen ; maakte den leeraaren het 'prediken gemaklijk, gelijk hij over het algemeen de Godsdienstige kennis , onder allen , poogde te verbeteren. De nieuw bekeerde Duitfchers leerden fchrijven, en karil droeg ook zorge, dat dc Duitfchs. fpraak in meêr algemeen gebruik werde gebragt , offchoon men dezelve nog niet in het famenftellen van openbaare gefchriften bezigde, XL Zoo zegerijk en magtig kakel de Gfoote was , zoo magteloos waren de Griekfche Keizers. Die zelfde heraklius , die de Perfen overwonnen had, liet zich door een veel onaanzienlijker, in den oorlog gansch niet beroemd, volk — dooi de Arabieren — eenige der fchoonfte gewesten (Provinciën) zijnes rijks ontneemen Maar de zorgloosheid zijner laatfte jaaren; de ongelukkige gefchillen over den Godsdienst, waar'mede hij zich al teveel bezip hield; de dweeperige dapperheid der Arabieren , die geloofden voor den waaren Godsdienst te ftrijden; de afval dier Arabieren, welke in Romeinsch- Griekfchen krijgsdienst ftonden en eenige andere oor zaaken, onderfteunden op een verwonde' ringswaardige wijze de wapenen deezei vijanden. Zij belegerden zelfs meêr dar eens Konftantinopolen; deeze hoofdftad wen eens gered, doormiddel van het zoogenoem de Griekfche vuur, het welk de eigenfehaj had, van onder water door te branden, ei waa T- n. c. b. Verval van het' Oosterscb Keizerrijk. . I i 1  76 ALGEMEENE GESCHIEDENIS j. n- C. g. <5i2— 800. Sedert ket jaar 678. 1 Ramp- fpocdige , verfchil- J Jen, over den beel' < den. ( dienst, , I 1 C t waar door op die wijze , de fchepen der Saraceenen verbrand werden. De Bulgaaren, welke zich reeds in het voorgaande tijdvak van de IVolga en den Don, naar den Donau bcgeeven en het Oostersch Keizerrijk aangetast hadden , benauwden hetzelve nu nog veel meêr ; voerden hunne zegepraal in Konftantinopolen over , en plaatften aldaar voormaals afgezetten Keizers weder op den troon. Dit alles, ondertusfchen, was een natuurlijk gevolg van den inwendigen toeftand des rijks , waarin de meeste Keizers door opftanden en moorderijën ten troone fteegen; onder vervloeking, wegens hunne wreedheden, hunne onderdaanen regeerden ; weldra weder van den troon werden gebonsd , terwijl in het zelve, over het algemeen genomen, geweld en verwarring beerschten. Zelden vond men Keizers, die tn ftaat waren het rijk, met een goeden uitlag, tegen de geduurig herhaalde aanvallen Ier gezegde vijanden , te verdedigen , en ;een hunner , die gebruik wist te maaken ^an de verdeeldheden , welke, vaak, onIer de Saraceenen ontftonden. XII. Deeze treurige toeftand des Grtek"chen rijks werd nog verzwaard door lang. iuurige twisten over den beelden - dienst. Dnder de regeering van konstantyn len Grooten, of eenigen tijd te vooren» ladden de Christenen begonnen, in hunne erken beelden te plaatfen; beelden, voorbellende God, — jesus christus en e voornaamfte voorvallen uit zijn leven — ok veele heilige en eerwaardige perfoonen nder de Christenen; en zij waren begonen dezelve Godsdienstiglijk te verëeren, hec  DHR WAERELD, 77 het welk heel ras op eene fchandelijke bijgeloovigheid, uitliep Dit, evenwel, was eerst in het voorig tijdvak begonnen; want in den beginne waren zij fleehts in de kerken geplaatst, om den geloovigen ter godvruchtige herinneringen te dienen. Keizer leo de Ifauriër, beval uit alle de kerken zijnes rijks de beelden wegteneemen. Dit bevel, verre van te Rome en in de gewesten van Italiën, welke toen nog een deel des Griekfchen rijks uitmaakten, geëerbiedigd te worden , veroorzaakte eenen opftand zijner onderdaanen tegen hem, voornaamlijk aangeblaazen door de Bisfehoppen van Rome, die hun best deeden den Keizer als een' vijand van den Godsdienst te doen voorkomen. Rome bediende zich van deeze gelegenheid, om zich der afhangelijkheid van de Griekfche Keizers te onttrekken, en begaf zich daar na, toen de Longobarden nader Op de hoofdftad aandrongen en den Keizer het Exarchaat ontrukten, onder de Frankifche Koningen. Dan Italiën was niet alleen het tooneel der beroerten, bij gelegenheid van het verdedigen van den beelden-dienst ontftaan; in de andere gewesten van het Oostersch Keizerrijk, dreeven de Monniken en het volk hunne ongehoorzaamheid tot op» roeren toe; wegens dewelke die Keizers, welke de voetftappen van leo den Ifauriër drukten , hen nadruklijke tuchtigingen lieten wedervaaren. Joannes van Damaskus was een der grootfte ij veraars voor den beelden dienst; deeze geleerde Monnik was de eerfte, die een famenftel der Christelijke leere ontwierp en daar bij wijsgeerige aanmerkingen voegde. — In de Wes- J. n. C.g. 622—800. 725. Omtrend 't jaar 750, I  j. n. C. g. 622— 800. VRAAGEN. Over de Gefchiedenisfen van het derde tijdvak* t. Welk was het lot van het GriekschRömeinsch rijk van Konftantinopolen in dit tijdvak? — In wien vond hetzelve deezen hieuwen vijand ? — Welke onheilen berokkende hij hetzelve? II. Wie was mahomet? — Welke hoedanigheden bezat hij? — In Welk eene verbeelding van zich zeiven verviel hij ? —• Van welke middelen bediende hij zich, om de Arabieren van de waarheid zijnes voorgeevens te overtuigen? — Bleef hij zich' Ui zijne geboorteftad ophouden? — Waarom is zijn vlugt uit Mekka merkwaardig ? — Was hij in het vervolg gelukkiger ? — Ge. bruikte hij, ter bereiking zijner oogmerken , ook geweld? —■ Maakte de Godsdienst , dien hij ftichtte, ook een' grooten Opgang ? Ut 78 ALGEMEENE GESCHIEDENIS Westerfche gemeenten werden deeze groote verfchiiftukken met meerder gemaatigdheid en voorzichtigheid behandeld. Karel de Groote riep te Frankfort aan de Main eene vergadering van een groot aantal Bisfchop* pen uit zijn rijk te famen , in dewelke eenpaarig werd vastgefteld, dat de beelden wel in de kerken toegelaaten : maar niet aangebeeden mogten worden ; dit befluit^ en het betoog daar van, liet hij in een afzonderlijk boek gemeen maaken.  DER WAERELD» 79 lil. Was dc Godsdienst het eenig voor- ' werp der bemoeijingen van mahomst? —< Waartoe verleidde hem zijne heerschzucht? — Welke waren de voornaamfte leerftellingen van zijnen Godsdienst? — Gaf hij zijnen naarvolgeren ook nog andere leerftellingen en zedelijke geboden? — Hoe werden zij g.enoemd, die zijnen Godsdienst omhelsden? — Hoe wordt het boek genaamd, waarin men alle de leerftellingen van m ahomet bijëen verzameld vindt? IV. Wie waren mahomsts opvolgers in de regeering? — Welk eenen algemeenen naam, of titul, voerden deeze Opperhoofden van het door mahomet geftichtte rijk? — Welk eenen anderen naam draagen ook de Arabiefche Mahomet aa* nen? — Uit welk een beginfcl tafteden veelen de nabuurige Koningrijken aan? — Welk? landen werden het eerst door dé Saraceenen, of Arabieren veroverd ? — Strekten hunne veroveringen zich verder uit, dan tot Afië? — Welk zijn de aanzienlijke rijken , die door hun verwoest zijn geworden ? — Bleef 'er niets van het rijk der Vijl •Gothen in Spanjen over? — Welke waren de hoofdfteden , waarin de Kalifs van tijd tot tijd, hun verblijf hielden? — Wie der Kalifs verdient eene bijzondere opmerking? — Hadden de Arabieren , tot hier toe, zich nog niet op de" beoefening van kunsten en weetenfchapen toege'egcl? V. Poogden de Saraceenen, na de veröVering van Spanjen , ook andere landen' Van Europa aan hun gezag te ondenver-' pen? —■ Wie verijdelde hunne ondern.ee> Biiri- ■ n. C. 12a—8*9,  80 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ï.n.C. g. 622—800. mingen? — Wie was karel martel? —• In welk een' ftaat bevond zich, toenmaals, het rijk der Franken? — Bragten de Majores Domus, of Hofmeesters, niet eene groote omwenteling in het Frankisch rijk te weeg? VI. Welk eene gedenkwaardige onderneeming voerde Koning pep in iti Italiën uit? — Welk eene landftreek van Italiën noemde men het Exarchaat van Ravenna? — Hoe kwam het, dat de Bisfchop van Rome, die in den beginne niet meêr was dan een leeraar van den Godsdienst , in een vorst veranderd werd? VIL Wie was de opvolger van pep in op den troon van het Frankisch rijk? — Welk Koningrijk verwoestte hij in Italiën? — Wat deed hij ten voordeele der Bisfehoppen van Rome? — Waren zij onafhangelijke Heeren over de aan hun gefchonken landen ? VIII. In welk een ander land maakte karel de Groote nog veroveringen? —■ Met welk Duitsch volk voerde hij een' zeer langduurigen oorlog? — Wie was de voornaamfte heïrvoerer der Saxen? — Welk een einde nam deeze oorlog ? — Bedwong karel de Groote ook nog een ander volk? IX. Poogde karel de Groote, behalven het onderwerpen van alle deeze volken, ook nog een ander oogmerk te bereiken? — Welk volk dwong hij, onder anderen, om het Christendom aanteneemen ? — Wat deed hij, om zijne geweldige bekeeringea te verzekeren ? — Sints welken tijd is men begonnen, met meêr geluk, de Duitfche vol-  D E n WAERELD. «1 volken tot het Christendom te doen overgaan? — Van waar kwamen de voornaamfte leeraars van het Christendom onder deeze volken? — Wie was onder hen de beroemdfte? — Wat heeft hem zoo beroemd gemaakt? — Welke verwijten verdient hij mee recht? X. Daar men thans in Europa met zooveel ijver het Christendom onder de Heidenen poogde uittebreiden j hielden de Christenen zeiven het Wel zuiver onder zich? — Hoe was het met de Westerfche Geestelijkheid gefteld ? — Welke waren de verdienstelijkfte Geleerden van dit tijdvak in Europa? — Wat deed karel de Groote, om de geleerdheid in zijn rijk te bevorderen? — Schreef men toe ten tijde reeds Duitfche boeken ? XI. Bevond zich het Griekfche rijk der Romeinen in even zulk een' bloeiëndên ftaat , als waarin karel de Groote het Frankifche bragt? — Welk volk bragt het gezegd Keizerrijk den gedugtften flag toe ? — Welk was de oorzaak, dat de Arabieren, of Saraceenen, met zulk eene fnelle vaart hunne veroveringen in het Griekfche rijk Uitbreideden? — Door welk eene uitvinding Werd Konftantinopolen gelukkig van de plundering , door de Saraceenen, bevrijd? — Welk ander volk bedreigde, omtrend dee« zen tijd, het Oostersch Keizerrijk? — Door welke inwendige omftandigheden werd dat rijk het meest verzwakt? — Verdedigden dan de Keizers hetzelve niet tegen buitenlandfche vijanden? XII. Wat bragt inzonderheid veel toe tot de omverwerping van hat Oostersch III. Stuk. . F Kei- f. n. C. g. iaa—80*.  |.B.C. g. $nz— Soo. gk- 5a ALGEMEENE GESCHIEDENIS Keizerrijk? — Heeft men dan altijd onder ie Christenen , bij den openbaaren eeredienst, Beelden gehad, welke god, jesus christus en de-Heiligen verbeeldeden ? —« Welk Keizer poogde dit bijgeloovig misbruik te herftellen? — Gehoorzaamde men bem overal ? — Welk verlies onderging bet Oostersch Keizerrijk bij deeze gelegenheid? — Ontftonden uit dit verbod, wegens den beelden - dienst, ook nog andere beweegingen in het gedachte rijk? — Welk fchrander leeraSr , in de Griekfche Kerk, was een ijverig verdediger van den beeldendienst? — Waardoor behaalde jo'aNNES van Damaskus nog meêr roem? — Hoe dacht men in de Westerfche Gemeenten, over de verëering der beelden? — en wat heeft karel de Groote, bij deeze gelegenheid, merkwaardigs verricht?  DU WAERELD. 8j J.-.C.f. 6aa—Soi, GEMENGDE AANMERKINGEN fcvijr de gefchiedenis van het derde tijdvak i. In dit tijdperk ontbrak hét niet aar gefchiedfehrij vers. Hier begint inzonder. heid een opvolgende rij van dezelven, welke eenige honderde jaaren voordgaat en den naam van de Byzantinifche gefchiedfehrij' vers voert; wijl zij de gebeurenisfen van het Romeinfche rijk van Kon/iantinopolen (voormaals Byzantium genoemd) hebben te boek gefield. Maar deeze gefchiedfehrijvers, zoo wel als de tVesierfche van deezen tijd ^ zijn bijna allen geestelijken , meestal zeer bij - en Hgtgeioovig, die fleehts verzameld hebben, 't geen hun het meest behaagdeé en welker partijdigheid hen daarom teri hoogfte verdacht maakt. Zij hebbert die vorsten, welke Kerken en Kloosters niet zeer rijkelijk begiftigden, de Geestelijkheid hiet blindelings gehoorzaamden, of zich tegen den Beelden - dienst en het Bijgeloof verzetteden, met de zwartfle kleuren afgetekend ; anderen, daartegen, die zulks in heè minst niet verdienden, met de uitbundigfte loffpraaken verëefd. Men ziet hier uit4 hoe zeer de waarheid, door deeze gefchiedfehrijvers is misvormd geworden, en hoe moeiëlijk het is, haar te ontdekken. a. Mahometh heeft niet door eene enkele proef geftaafdj dat hij door God geF a zon- Gerchle* Schrijvers, wel. ke de ge* fchiedenit vervalfthea. Odrün«ken van den fchie»  Ba algemeene geschiedenis J. e g. 622—800. was van den Godsdienst van MAHOMET, I Valfchi fcefcecrin" jen. zonden was , tot een hervormer van defi Godsdienst: het geen hij gezegd en gedaan heeft, bewijst veel meêr, dat hij een bedrieger was, en te gelijk een dweeper, of geestdrijver van den eerften rang. Ondertusfehen maakte, zijn Godsdienst , onder veele volken, eenen zeer fnellen voordgang, en heeft ziah, tot op deezen tijd, onder mitlioenen menfehen ftaande gehouden. Dat komt daar van daan , dat dezelve weinig leerftukken bevat, gemaklijk te beoefenen is, en bijna geene der menfcheUjke driften, over het algemeen genomen, hinderlijk is: hij nam het eerfte toe bij de Arabieren, een onkundig volk, welke het niet moeilijk viel, tot deszelfs omhelzing over te haaien. Dan ook gedeeltelijk werd hij door het geweld der wapenen voordgeplant en vond de Griekfche Christenen reeds overhellend tot bijgeloof en in aanhangen verdeeld, door hunne godgeleerde verfchillen Nogthans heeft deeze Godsdienst een belangrijk nut gefticht, dit naamlijk, dat hij de afgoderij, in een groot gedeelte der waereld, heeft uitgeroeid. 3. Men noemde in dit tijdvak en in de beide volgende, elk gebezigd drang - en dwangmiddel, of wel de daarop gevolgde uiterlijke omhelzing van het Christendom, zonder toeftemming van het hart en zonder overtuiging gefchied , eene bekeering tot den Christelijken Godsdienst. Zoo werden de Jooden in deeze tijden dikwijls genoodzaakt , om zich te laaten doopen. Men gelooft dat de Jooden, bij deeze gelegenbeid van religie• vervolging in Frankrijk, d«  DER WAERELD» 8$ de Wisfelhrieven hebben uitgevonden. Daar zij, naamlijk, in de zevende eeuw uit dit' rijk verdreeven werden en hunne bezittin-, gen, onder hunne goede vrienden, moesten achter laaten , wisten zij dezelve, door behulp van dee/.e nuttige uitvinding, daaruit te krijgen , terwijl door dezelven de Koop. handel met afgelegene landen zoo gemaklijk is gemaakt. Over het geheel genomen, werden de Jooden genoodzaakt zich tot den Koophandel te bepaalen , aangezien da Chiï tenen hen bijna geen ander middel van beftaan over lieten, VRAAGEN Over de gemengde aanmerkingen over dt gefchiedenis van het derde tijdvak* 1, "Wie waren, nagenoeg, in dit tijdvak, de eenige Schrijvers, die 'er hun werk van hebben gemaakt, de gefchiedenis te boek te ftellen? — Welke misflagen begingen deeze gefchiedfchrijvers ? — Welk nadeel is daar uit ontftaan? 2. Wat is de reden, dat de Godsdienst ▼an mahometh, offchoon geenerhande kenmerk van Godlijken oorfprong bezittende, zich onder zoo veele volken, en da£ in zulk eenen korten tijd, heeft uitgebreid? — Is door denzelven, al evenwel, aan het raenschdom niet eenigen dienst be weezen? - - •. , V 3 3» r.n.C.g. >22—8oo. Wisfelirieven.  J.B.C 8. »}»»—800. VIER- 16 ALGEMEENE GESCHIEDENI» 3. Welk een valsch begrip hechtte men, in dit en de twee volgende tijdperken, aan de bekeering tot het Christendom? — Welk volk leed inzonderheid veel , door den ijver der Christenen, voor de uitbreiding van hunnen Godsdienst ? — Welk eene nuttige uitvinding werd door de Jooden tot ftand gebragt, toen men hen uit Frankrijk verdreef? — Welk is de reden, dat zij zich allen, over het gemeen genomen, zoo zeer op den Koophandel hebben toegelegd?  DER WAERELD. 87 J. n. C.«. 800— 1096. VIERDE TIJDVAK. Fan karel den Grooten tot aan gr ego* rius den Zevenden en goderied van Bouillon, of van de grondvesting van het Fransch - Romeinseh Keizerrijk tot aan de volkomen vestiging van het Paufelijk rijk, en tot aan den aanvang der Kruistogten. Jaaren na de geboorte van je sus christus 800—1096. I. I^wee groote rijken verhieven nu het hoofd onder vorflen van uitfleekende begaafdheden ; te weeten: het Kalijdt, of rijk der Kalifs, het magtigfte van die beiden, in Afia en Afrika , onder de regeering van al-raschid; en het andere het rijk der Franken in Europa, onder karel den Grooten. Aan dit rijk, *t welk zich over een groot gedeelte van Europa uitbreidde, verbond nu ook deeze vorst de waardigheid van Roomsch- , eigenlijk Romeinseh-, Keizer, welke federt meêr dan drie honderd jaaren was verloren geweest. Hij verkreeg hier door een nieuw recht op het bezit van Rome, en het grootfte gedeelte van Italiën , tot aan Beneventa, waar het grondgebied des Griekfchen rijks F 4 eeq§a Herftel- ing van iet fftt" ttrscb teizeyrijk.  J.n.C. g. goo— logé. J.804. Italiën ,' Frankrijk en DuiticlIand worden afzonderlijkeKoningrijken. ( f S8 algemeen k geschiedenis eenen aanvang nam. Wat tegenwoordig (*) Frankrijk, de Nederlanden, Helveti'èn, of Z'vitferland wordt geheeten , ftond onder zijn gebied ; van *s gelijken Duitschland tot aan den Bider , de Elhe en de Saai, en het meêr Zuidelijk gedeelte tot vrij diep in Hongarijèn; en eindelijk breidde hij zijne heerfchappij uit in Spanjen, tot aan den Ebra. Eerst in dit tijdvak bragt hij den oorlog met de Saxers volkomen ten einde; overwinnende insgelijks de Sclaven en Noormannen, aan geene zijde der Elbe. Deeze groote vorst beijverde zich fteeds het daarftellen van veele goede inrichtingen , tot welzijn van den ihwendigen ftaat zijnes rijks; de aankweeking der weetenfchappen , en de bandhaaving van den Godsdienst, tot dat hij, overlaaden met roem en geluk , in den jaare 814. deeze waereld verliet. II. Met hem verdween ook de luister ran het rijk der Franken. Clovis [waar fép r.ouis en lodovicus, lodewijk} lijn zoon en opvolger, ( dien men de vroone heeft bijgenaamd, overmits hij meêr werk maakte van uiterlijke Godsdienstoefeningen, dan van het beftuur. zijns rijks, ;n hij ook der Geestelijkheid zeer genegen was en begunstigde ) haalde zich door de zwakheid van zijnen geest, en eene ontijiige verdeeling zijner ftaaten onder zijne soonen , oorlogen onder en met hun op len hals , en zijn geheele leven was niet dan (*) Verfraai omtrend de jaaren 1794 en 1755. f wel vroeger. vert.  der waereld. 89 dan een famenweeffel van ongelukken. De J drie zoonen van deezen Keizer deelden t eindelijk het rijk in even zoo veele gedeelten, van dewelken het eerfte, bevattende , behalven Italiën , met de Keizerlijke waardigheid, een groot gedeelte van Frank' rijk , van de Nederlanden en Helvetièn, tot aan den Rhijn, door lotharius werd bezeeten ; het tweede, bevattende Mains, Worms, Spiers, en alle de overige Provinciën van het Frankisch rijk, aan deeze zijde van den Rhijn tot Duitschland en Zwitferland behoorende, kwam aan lodewijk den Duitfcher; en het derde, beftaande uit het overig gedeelte van het Frankisch rijk tegen het Westen gelegen , aan karei.. Alzoo ontftonden de ondericheidene Koningrijken van Italiën , Duitschland en Frankrijk. Twee derzelven , of wel alle drie, werden fomwijlen verëenigd 7 •doch eindelijk fcheidde zich Duitschland, of Oost - Franken, geheel en al van Frank-, j rijk, of West - Franken en Italiën. ,De nakomelingen van karel den Grooten wa. ren, voor het grootfte gedeelte, vorsten, onbekwaam tot het wel beftuuren hunner ftaaten ; beoorloogden elkander geftadig, en lieten hunne landen door vreemde volken verwoesten , of wel veroveren. De Geestelijkheid nam onder hunne regeering in aanzien en vermogen toe. daar zij bij dezelven, tegen elkander, hulp zochten. 111 Op lo de wijk den Duitfcher, deni eigenlijken ftichter van het Duitfche rijk,' volgden verfcheiden vorsten uit den Karlo-, vingifchen ftam, welke met lo de wijk; den fóngen in Duitschland ganfchelijk uit;. ' F 5 ftierf. . n. C. {. Dmtr.des iare 887. [ENRïaJ sdt  Oo ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n. C.g. 8 co— 101/6. Sterft in 't jaar 912. }.89S. Sterft fn 'tjaar921. (tierf. Ook kwam Lotharingen, of alle de landen tusfehen den Rhijn, de Maas en de Schelde, tot aan de Rhöne en Seine gelegen, aan het Duitfche rijk. Maar hetzelve werd niet minder ontrust door de Noormannen en Sclaven, dan door inwendige beroerten. De Keizer arnulphüs, die te gelijker tijd Duitsch Koning was, riep ten zijnen hulpe de Hongaaren, een Afiatisch volk, woonende in Moldaviën en Wallachiin, tot aan de Zwarte Zee; met deezen overwon hij de Moravièrs, wier rijksgebied zich tot in Pannoniè'n uitilrekte. De Hongaaren hadden alvoorens Pannonièn veroverd, aan welk land zij den naam van Hongarijën hadden gegeeven; maar zij verwoesteden daar na Duitschland op zulk eene gruwzaame wijze en vonden daar zoo weinig tegenftand, dat zij hetzelve nabij den ondergang bragten. Dan hen rik de eerfte, dien men, wegens het bovenmaate groot vermaak, 't welk hij in het gezang der vogelen vond , den Vogelaar noemde; een geboren Hertog van Saxen, Duitsch Koning geworden zijnde, redde het rijk door onderfcheidene voortreflijke inrichtingen. Hij bouwde fterke fte* den , voor welker bevolking hij zorge droeg ; Hij deed fteekfpelen vieren , ten einde de Duitfchers gelegenheid te verschaffen, zich in krijgsbedrijven te oefenen en hunne dapperheid op te wekken; hij flelde Jjdarkgraavtn aan, tot verdediging der grenzen , en bevrijdde eindelijk Duitschland eenen ..tijd lang van de invallen der Hongaaren, wier legers hij onderfcheidene keeren vertloeg, IV.  Dl 1 W A I R E L D. 91 ÏV, Het geen henrik begonnen had voerde zijn waardige zoon otto de Groote, gelukkig uit. Deeze overwon, gelijk zijn vader, de Hongaaren , die eenen nieuwen inval _ in Duitschland hadden gewaagd : doch wien hij de lust tot verdere onderneeming daartoe deed vergaan. Hij voerde, met genoegzaam alle de aan Duitschland grenzende volken, den oorlog met een goed gevolg, en verdedigde, zegevierend, zijne rechten tegen het grootfte deel der Duitfche Hertogen. Ten laatften riep men hem ook in Italiën te hulp, welk land zeer veel geleeden had, door den inval der Arabieren en How gaar en, en door de onë enigheid van deszelfs grooten, die onder elkander twisteden over het Koningrijk van Italiën en de keizerlijke kroon; gelijk ook door de aanfpraak, welke de Koningen van het tweevoudig Beurgondifche rijk ( het welk in het Zuidc lijk Frankrijk-, in Zwitferland en Savoij&n gefticht was) daar op maakten. Otto trok derwaard heen, en verkreeg voor zich zeiven en voor alle zijne opvolgers het Koningrijk van Italiën en de Keizerlijke waardigheid. Hij handhaafde zoo wel in Duitschland als Italiën zijn gezag door zijnen moed, zijne ftand vastigheid en voor zichtigheid. Zijne nakomelingen, inzonderheid zijn klein-zoon otto de derde. drukten zijne voetftappen, op eene roemrijke wijze. V. Middelerwijl waren , behalven d< Hertogen van Saxen, ook die van Franken Beijèren, Zwaben en Lotharingen en anden meêr; ook veele Markgraaven, onder an deren die van Meisfcn {, van Lauzits ei Ges V n.C.g.800—1096. Otto hecht Italiën en do Keizerlijke waardigheidaan Duitsth' laité. J. 96* J- 27* ! Duitici, l*ni beroerddoor de Pausfen» l  QS ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.D.C. g. 800— 1096. Sedert het jaar 1024. Omtr. het jaar 4036. Sedert het jaar 1075. Oostenrijk, in Duitschland ontftaan. De Keizerlijke waardigheid ging nu over op de Frankifche Hertogen, welke zich in dezelve mee roem handhaafden, ook wierd het Bourgondisch rijk met Duitschland verëenigd. Maar de regeering van henrik de IV. was een tijdbeftek van twist tusfehen den Keizer en den Priester. De Bisfehoppen van Rome, federt langen tijd reeds haakende naar de opperheerschappij over Duitschland, namen, uit de binnenlandfche onlusten van dat rijk, gelegenheid, om zich, onder Godsdienstige voorwendfels, gezag over de Keizers aantematigen. Hen rik de IV. wederftond hen op eene manmoedige wijze: doch werd eindelijk, het eerste onder alle vorsten, genoodzaakt, om zich op eene fchandelijke wijze te onderwerpen, aan den Bisfchop, wiens apperheer hij was. (*) De Paufen ftookten ie onlusten in zijne ftaaten aan; berokkenden lem geduurige oorlogen en overlaadden hem net onheilen. Zij zetteden zijne zoonen :ot opftand tegen hem aan, zoo zelfs, dat ;en derzelven hem de Kroon ontrukte en h ellende liet fterven. vu (*) De Franfche Vertaaler vraagt hier, in ;ene aantekening: ,, Was deeze onderwerping 1, niet airede begonnen onder 1 odewijk de „ Zachtmoedige (of Godzalige') ?" — En in* Jedaad, als men in aanmerking neemt, dat deete vorst Ceen der Zoonen van karel den Groottn, door hem bij ffüdegardis , zijne tweede Gemaalinne verwekt) overmaatig Godslienitig, of dweepachtig vroom was, — meêr ian hij met de Keizerlijke waardigheid wist te d°e»  DER WAEREVD. 93 VI. Zonder de gewelddaadigdheden van den kant der Roomfche Bisfehoppen , en j zonder de verfcheidene oorlogen der vorsten onder elkander, zou Duitschland, omtrend deezen tijd, met de meeste gerustheid < aan zijnen voorfpoed hebben kunnen arbei- den, daar, na genoeg, alle de nabuurige Hei-1 denfche volken tot het Christendom waren | Overgegaan, en met het afleggen hunner rauwe zeden ook afftand deeden van hunne verwoestende invallen. De Sclaven, inzonderheid, welke in het begin van dit tijdvak een groot deel van Duitschland van de grenzen van Saxen, Thuringen en B'-ijèren af, tot aan Italiën, in hadden, werden overwonnen. Hun groot Koningrijk Moraviën, het welk Bohemen, Moraviën en andere nabijgelegen Gewesten bevattede,en zich uitftrekte tot aan den Oder en de Roab, werd verwoest door de Duitfchers, de Poolen en de Hongaaren. Henrik de eerfte en zijn zoon otto, overwonnen de Wenden, -een Sclavisch volk, bewoonende het tegenwoordig Meisfen, de Laufitz en Brandenburg, tot doen ftrooken ; dat hij zeer zacht en toegeeflijk was van «art; dat Paus gr.ecor.ius de IV., op aanftooking van lotharius hem in den ban deed ; dat l ode wijk zich in de vergadering te Ctmpiegne openlijk aan de Kerkeboete onderwierp; de Keizerlijke fieraaden aflag en zich in een Klooster begaf; dat men hem naderhand (in het jaar 834 ) de Kroon weder op« zette; moet men hem gelijk geeven , en het begin van den Paufelijken invloed en het overmeesterend oppergezag deezer Bisfehoppen aJ vroeger ftellen. neberd. vert, \. n. C. t. 00— 096. De Sela. en woren in luitsci»»d ten mder genagt. J. 908. Sedert hét jaar 924.  j. n.C.g. 800^— i09ö. j. I081S. Be Sclt*«» ffichten het Poolfcbt rijk. Na 650. Omtr. het jaar 840. Van 's gelijke het Husfifcbt. J.3Ö2. 04 ALGEMEENE GESCHIEDENIS tot aan de Baltifche of Oort • ; waarop de taal en Godsdienst der Duitfchers onder hen werd ingevoerd. Otto ftichtte daar ook Bisdommen t maar zijn opvolgers waren niet in ftaat, de ff enden, tusfehen de Elbe en de Oost'Zee, in bedwang te houden. Een ander volk, tot de Sclaven behoorende, de Bohetmers , had zich veel vroeger genoodzaakt gezien, de opperheerfchappij vart den Duitfchen Keizer te erkennen; en henrik de vierde befchonk hunnen Hertog wratislaw met den titul van Koning. VII. Buiten Duitschland, echter, waren de Sclaven veel magtiger ; deels in hunnè oude woonplaatfen van den Oder en Weich* fel, tot aan de grenzen van Afië; deels verder op naar het Zuiden, aan de boorden Van den Donau en de Sau, alwaar zij reeds in het voorig tijdvak de Koningrijken van Sclavoniïn, Croatiën, Servië u, Bosnïèn en Dalmatiïn gefticht hadden. In het vervolg ftichtteden zij eenen aanzienlijken ftaat irt Poolen, welks eerfte bekende Hertog piastis geheeten was. Micislaw, een zijner opvolgers, omhelsde het Christendom: van 's gelijke zijn zoon boleslaw, die den titul van Koning aannam. Evenwel nog * geduurende eenen langen tijdj zag men in Poolen eene afwisfellng vatt Koningen en Hertogen; en nog ver in het volgend tijdvak was hun ftaat, waartoe ook >Sileftèn behoorde, van het Duitfche rijk afhanglijk. VIII. Andere Sclaven, welke omtrend Khw en Novogorod woonden , gaven de geboorte aan het Rusfhch rijk. Die van Novogorod, de onlusten en beroerten, welke onder hen heersehten, moede, beriepen drie  DU WAERELD. 95 drie vorsten uit het Waregisch volk , dat aan de Oost- Zee, in eenen ftaat van Noormannen , gelegen was, om de teugels van het beftuur over hen , in handen te neemen. De oudfte onder deezen , rurik geheeten,1 overleefde de beide anderen: naar hem en zijne nakomelingen is het land Rusfiè genaamd. Deeze kleine ftaat, waar van Kiow de hoofdftad was, nam in grootheid toe onder des* zelfs volgende Groot-vorsten ; en werd, weldra, door aanvallen, zoo te water als te lande, voor Konftantinopolen geducht. Wolodimer of waldimir, de Groote bijgenaamd, onderfcheiddezich inzonderheid door heldhaftige verrichtingen. Hij nam den Christelijken Godsdienst van de Grieken aan, en voerde dien onder zijn volk in: maar het rijk onder zijne twaalf zoonen ver deelende. ftrooide hij zelve de zaaden van verzwakking , beroerten , en burgerlijke oorlogen, welke vervolgens het rijk nagenoeg aan deszelfs geheelen ondergang deeden naderen. IX. Ook de Hongaaren, welke omtrend vijftig jaaren lang Duitschland hadden afgeloopen, eenen weêrzin in hun zwervend, ftroopend, leven hebbende, richtteden een Koningrijk op, in een gedeelte van Pannoniën en Daciën. Hier namen zij de plaats in van de Gothen, Wandaalen, Hunnen, Gepiden, Longobarden, Avaren, en Sclaven, welke, federt de vierde eeuw, deeze landen den Romeinen ontweldigd hadden. Zij noodzaakten de Sclaven, welke zich daar reeds gevestigd hadden, om zich aan hun te onderwerpen. In het eerst werden zij geregeerd door Hertogen, of Vorsten, onder de- M.c. jfi Soo— [09S. Iterftin't aar 879. J. 941, )70,io4s. Sterft in 't jaar iojj. Oorfprongvan het rijk vin Hongttrijirt. Omtr. het jaar 89S , —950 ea  90 ALOEMEKNE GESCHIEDENIS " J» Tl. C.g. 800— Sedert hei jaar 097. federt hei jaar 1038 Sedert het jaar 1095, Verwoestingendoor de Root-man* *tn aan» gericht. Sedert het jaar 340. dewelken gyula en geysa Christenen werden. Hun eerfte Koning, stephanus, werkte met den grootften ijver aan de uitbreiding van het Christendom , in zijne ftaaten, en verkreeg van daar den naam van : de Heilige en Apoflolifche Koning. Onder zijne opvolgers ontftonden binnenlandfche twisten ; waardoor het Duitfche rijk eene zekere heerfchappij over de Hon» gaaren bekwam. Maar de Hongaarfchs Koningen maakten zich, weldra, weder onafhanglijk ; en ladislaus, de Heilige, breidde zijne heerfchappij uit, over Dalmatién, Croatiën en Slavoniën. X. Maar door geen der volken, welke in dit tijdvak zich deeden gelden, werd Europa derwijze geweldig gefchokt, ais door de Noormannen. Onder deezen naam verftaat men eene groote menigte dappere, oorlogzuchtige volken uit het Noordelijk gedeelte van Europa : Deenen , Zweeden, en Noorwegers; allen van Germanijchen, of Duitfchen oorfprong, welke uit hun Vaderland (door de ouden Scandinavië» genaamd ) gelijk meêr andere volken, ZuidWaards aan , met oogmerk, om het Romeinfche rijk te verwoesten , kwamen afzakken. Deeze Noormannen overvielen, als koene zeeroovers, de in het Westen van Europa geftichtte rijken, met des te meêr gelukkig gevolg, wijl men nergends meêr, gelijk karel _de Gioote, door eenefcheepsmagt, voor de veiligheid der kusten zorgde. Zij verwoesteden Engeland, de Nederlanden , Duitschland en Frankrijk, fomwijlen zeer diep landwaard in, en plunderden! zelfs -ot in hetJiart van Italiën» Al. hoe.  der. waereld. , 07 hoewel in het eerst hunne landingen geene andere bedoelingen hadden, dan het behaalen-van buit, zoo bemagtigden zij, echter, aangemoedigd door den weinigen tegenfland, dien men hun bood, van tijd tot tijd, geheele Gewesten en Koningrijken. ' XI. In Frankrijk vonden zij den allerminften tegenftand , 200.dat het hun zeer gemaklijk viel tot in Parijs door te dringen. Karel de eenvoudige (Koning van dat rijk") werd gedwongen hun een gedeelte der Provincie Ntullriën, naar hen, vervolgens, Normandiën genoemd, gelijk ook Bretange, afteftaan. Hun Hertog, rollo» deed, in vergelding daar voor, den Koning van Frankrijk hulde; werd onder den naam van robbrt gedoopt, en voerde onder zijne onderdaanen , welke insgelijks het Christendom omhelsden, veele zeer goede Inrichtingen in gebruik. XII. Nog gelukkiger waren de Noormanven in Engeland. Eg bert, Koning van Westfex en Susfex , had de overige kleine Saxifche Koningrijken deezes lands aan zich onderworpen weeten te maaken , en eene alleenheerfchappij opgericht, welke alfred de groote , een wijs en dapper vorst, in eenen bloeiënden ftand deed oprijzen. Maar een weinig meêr daa honderd jaaren na hem werden zijne opvolgers verjaagd door andere Noormannen , inzonderheid door de Deenen. De opvolging der Deenfche Koningen werd afgebroken door een* vorst uit het oude Saxisch geflacht, die wederom door een Dcensch vorst opgevolgd werd. Maar deeze omwentelingen werden , weldra, ten einde gebragt door de Franfche III. Stuk. G Noor* T. n. C. g, 800— 1095. Hunne veroveringen in Frank. ' rijk , ;n in £■«. • eland 5 )7&— 899, J ioi4«  gi ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.n.C. g. j 800— 1096. J.1066. ( insgelijks ïnlfaliïn.j » < 1 J. 1ó41. , j. 1059- J. Ï080. Gefchie denis van Deen»' marken , Zweeden en Neer•wegen. Voormannen, wilhi-lm, een Hertogvan Nor* nandiên, bemagtigde Engeland, door< eene oemrijke overwinning, van waar hij ook ien naam van den Veroveraar bekwam. 3ij regeerde het overwonnen voik op eene ;eer geftrenge en willekeurige wijze. XIII. Een aantal van deeze zelfde Fran"che Noormannen drong door in het benelenfte Italiën. Een groot deel deezes lands verd nog bezeeten door de Griekfche Keiiers: maar deeze konden niet beletten, dat de drabieten uit Sicilièn , dikwijls , invallen leeden en zich in verfcheidene oorden vastïestelden. Een dus flecht bewaard land verd te gemaklijker door de ftoutmoedige Noormannen veroverd ; hun opperhoofd ïobert guiscard verkreeg van den Paus Jen titul van Hertog van Apuliën, onder verband, dat hij dit land van zijne Heiligheid ter leen onvinge. Hierop Haken zij over naar Sicilië» ; verdreeven de Arabieren of Saraceenen uit dit eiland; en roberts Broeder, roger de eerfte, noemde zich yan daar, Graaf van Sicilièn. XIV. In het binnenfte van het Noor» Ien, het oude vaderland der Noormannen, Dntflonden insgelijks aanmerklijke veranderingen ; en, over het gemeen, leerden de Christelijke Europeers , nu eerst, deeze Noorlelijke gewesten hunnes waerelddeels, van naderbij kennen. Reeds federt verfcheidene eeuwen beftonden in hetzelve Koningrijken en Staaten , grooter of kleiner in aanzien en magt ,• doch welker gefchiedenis zeer onzeker is. In de agtfte eeuw (tonden Deenemarken en Zweeden onder êénen Koning, die ook in Saxen, Enge- land.  Dia waèrelb- 99 land, Lijfland en nog verder Qöstwaar, heen, veroveringen maakte. Maar in he begin van dit tijdvak had ieder deezer ge dachte rijken , gelijk ook fomwijlen Jut land, deszelfs eigen Koningen. De Deenet onderfcheideden zich het meest: zij warei her., die Normandiën veroverden , gelijl ook _ naderhand Engeland onder hunnei Koning suêNo. Zijn opvolger kanüi de groote [canutus, knoetJ voerde in zijne Staaten het Christendom in; reedi in de negende eeuw door aNsoaeius, èen Saxifchc Monnik, aan den Deenen gé' predikt. Ook door hem hadden de Zweden , te gelijkertijd, het Christendom learer kennen: alhoewel hetzelve eerst door o' laus skoetkonüno (dat is: Schootkoning). die zich het allereerst Koning van Zweeden noemde, tot den heerfchenden Godsdiens! zijnes rijks werd gemaakt, De Noorwégers, die hunne eigen Koningen hadden, namen hetzelve, omtrend denzelfden tijd, aan, en bragten het over in IJsland, waarin zij ook nieuwe volkplantingen oprichtten. XV. Ten tijde, dat de Noormannen door hunne krijgszuchtige onderneemingen en verwekte omwentelingen, Europa in beweeging bragten, begonnen de Arabierth van langzaamerheid , voor de beide waerelddeelen minder geducht te worden. In het begin van dit tijdvak Waren hunne Ka* lifs nog de magtigfte vorsten der bekende: waereld, en eerwaardig van wegen de wijsheid hunnes beftuurs. De vijf eerfte Kalifs waren bloedverwanten van mahomet. Veertien anderen Itamden af uit het huis Q s V #E lj- n.C. j. r Soo— 1096. . 'tj. 91a— 1014, ( 'tj.iö's. . Ontrend teg. töób. Sedert hef jaar 1003. Sedert h ti jaar 982. Het Kdlifai wordt verdeeld en verzwakt. 632—éét. 66i—7*9*.  ( J.n.C.f. 8oo— 1096. 786—808. SIS--3X Sederthi j»ar 935. 100 ALGKMEENE GESCHIEDENIS van Omtnyah, uit dewelken zich een vorst j die in Spanjen regeerde, van de Kalifs onafhanglijk maakte. Op deezen volgden de Kalifs uit het geflacht der abassiden, onder dewelken al-raschid een' zeer grooten roem behaalde door zijne zonderlinge bekwaamheid; zijne zucht voor de weetenfchappen ; zijne dapperheid en zijn goed <*eluk tegen de Griekfche Keizers. al-mamon, zijn zoon, volgde zijne voetftappen, en overtrof hem door den ijver, waar mede hij de Arabieren fmaak voor de weetenfchappen trachtte te doen krijoen. Deeze beide vorsten waren de eerften, die de bijgeloövige geestdrijverij hunnes volks met eenig gelak verbeterden. Maar veele Stadhouders en Legerhoofden rukten zich weldra los van de ondergefchiktheid aan de Kalifs in Afrika en Afië. De laatften, wien het aan bekwaamheid, tot het regeeren ontbrak , trachtten zich, door het in dienst neemen van Turkfche krijgsbenden , een fteun voor hun wankelend gezag te verwerven: maar zij geraakten zeiven onder de magt van deeze bezoldigde hulpbenden. Hierbij voegden zich ' geloofs-verfchillen en veele andere onlusten , welke allen het aanzien der Kalifs derwijze verzwakten , dat zij, eindelijk, niet meêr bleeven dan opperhoofden van den Mahemetaanfchen Godsdienst; genoodzaakt wordende hun waereldlijk gezag over te laaten aan de Buïden, een Turksch geflacht, het welk zich Emirs al-Omrah. noemde, dat zoo veel gezegd is als: Op pervorsten. XV1>  BIJ WAERBLDt IOI XVI. Indedaad! de Turken werden de gevaarlijkfte vijanden voor het rijk der Arabieren. Dit Aflatifch Volk, dat, even gelijk de Hunnen en de Hongaaren, uiti dien grooten volkslïam is gefprooten, wel- . ke de ouden de Scytifche, de laateren de' Tartaarifche, genoemd hebben; kwam van' den kant der Kaspifche zee, waar het gewest Turkcflan hun eigelijk Vaderland was. In de zelfde eeuw der Christelijke jaartelling Honden zij de Romeinen bij tegen de Perfen. In het vervolg dienden zij in de legers der Sarraceenen, wier Godsdienst zij ook omhelsden: maar zij maakten zich, gelijk reeds gemeld is, meesters van het gezag der Kalifs, het welk van de Buiden op de Gaznitifche, en van deeze op de Seld* fchukifche, Turken overging. De grondlegger van het geflacht der Gazniten was de Sultan, of Vorst Gazni, die zich in Perftin handhaafde en de Indien veroverde. De Se ld fchukifche Turken verdrongen hem niet alleen van den zetel van Bagdad: maar vielen ook, na verfcheidene andere landen veroverd te hebben, de landen van het Griekfche rijk in Afië aan en 'plunderden dezelve uit. Zij veroverden eindelijk, verfcheiden Gewesten van klein -Afië. en vestigden, onder aanvoering van solyman, den zetel hunnes rijks te Nicea in Bithytiiën. XVII. De Arabieren, die Spanjen in be- '\ zit hadden, bewerkten hun eigen nadeel< door hun rijk in verfcheidene kleine Sraa.r* ten te verdeden; gelijk die van Seviliën, Kordua, Saragosfa, Toledo en Grenada. Koe meêr zij zich hier door verzwakten, . G 3 hos }. n.C.«. 100-1096. De Tur. ■tn ftichen afzonIcrlijkeZonitigijktn, 1028. loss. federt 1071. Verval an het 'rshisci jk in  102 algemeene GESCHIEDENIS 800-1096. Christen ■ Koning, rijken in Si"»»/'»* . En in Ptr. tugel. 1C96, Het Griê-iici Keizerrijk zinkt hoe langer hoe meêr. 10e meêr de omgelegen Christen vorften, wier opkomst door de Arabkten weinig was •eteld geworden, gelegenheid wisten te rinden, om grooter te worden, Zij (ticheden, van tijd tot tijd, de Koningrijke.» van Lèon, Kafiiliën, Arragon, Kataloniën en Navarre, op beide zijden van het Pyreneisch ;ebergte: wel is waar niet zeer magtige In van elkander afgefcheidene S.aatent maar die, evenwel, door den moed hunner Vorfien , en de onderfteuning der oude Christelijke ingezetenen van Spanjen, ten laatften vermogender wierden dan hunne vijanden. De Keningen van Lém en Kastiliën , wier rijken, op het einde van dit tijdvak, te famen verëenigd werden, veroverden, van langzaamerhand, Lufitaniën; het welk van toen af aan Portugal begon genoemd te worden, kenrik, Prins van Bourgogne, uit het Fransch-Koninglijk geflacht, bragt, door zijne dapperheid, hier aan zoo veel toe, dat alfonsus de zesde, Koning van KaJliUïn, hem tot Graaf van Portugal benoemde, en hem, kort daarna, in het volle bezit deezer landen ftelde. XVIII. De binnenlandfche onlusten; de verdeeldheden en de oorlogen, waar door het Kalifdt, inzonderheid in Afië , geheel ter neder Hortte, verftrekten, buiten twijfel , den Griekfchen Keizeren ten grooten voordeele: doch hun eigen rijk bleef beftendig onderworpen, even gelijk in het voorig tijdvak, aan famenzweeringen, keizermoorden, langwijlige en gevaarlijke twisten over Godgeleerde gefchillen, den invloed der gezagvoerende en bijgeloovige Geestelijkheid en de herhaalde invallen van vreemr  DER WAERELD. I03 vreemde volken, welke de plaats der Arabieren vervingen ; en la hoewel 'er genoeg lofwaardige Keizers ten troone fteegen, zoo was het hen, evenwel, onmogelijk zoo veele wanördens en kwaaden te herftellen. De heerschzuchdge en ondeugende Keizerin irene, nadat zij door eene echtverbindtenis met karel den grooten het oostersch en westersch rijk had gepoogd te verëenigen; en haaren zoon, den Keizer constantinos de oogen had laaten uitfteeken , werd door nicephorus, die toen haar opvolger werd, van den troon geir.oor.en: doch hij werd door de Bulgaar en, die zijn geheele heïr vernoegen, om hals gebragt. leo de vijfde, die in zijn rijk de beste inrichtingen van allerleië foort, deed ftand grijpen, verloor het leven door de hand van eenige faamgezworenen. nicephorus phocas, die den Arabieren een aanzienlijk deel hunner veroveringen ontweldigde, werd insgelijks door middel eener famenzweering, aan dewelke ook zijne gemaalinne deel had, van het leven beroofd, joannes zimikes, een deibeste Keizers, werd door zijnen ftaatsdienaar, met vergif, van kant geholpen. De Keizer romanus diogènes viel, door verraad, ia de handen der Turken, welke zich door geheel Klein-d/ié uitbreideden en zich reeds van eenige eilanden yan den Archipel hadden meefter gemaakt. alexius commenes, een dapper verdediger des rijks, beklom den troon, nadat hij Konflantinopolen ftormenderhand ingenomen en der plunderinge prijs gegeeven had. Ter naauwernood had hij dc magt, G 4 óm ƒ. n. c. j. 800-109$. Sot. Stierf 811. f Stieif 820. Stieff 969. Stierf 975. 1071, Ï08l.  104 ALGEMEENE geschiedenis J. n. c. g. *eo 1096. Kunften en Weetenfchappen blij ' ven daar in bewaard. Stierf 911. Siierf 9SP- 1 3 ] ( j < 1 Stierf 1 omtrend J 891. -v h om robert güiscard, Hertog van Normandiën, wederftand te bieden; die in Epirus viel na dat hij den Griek fchen Keizeren reeds Beneden-Italiën ontweldigd had. XIX. .Niettegenftaande deeze gebreken en rampfpoeden van het Griekfche rijk werden de weetenfchappen in het zelve, met een goed gevolg, beoefend. Verfcheiden Keizers verleenden aan dezelven eene krachtdaadige befcherming ; zelfs waren eenigen van hun zeiven geleerden en fchrij vers: zoo als leo de wijsgeer, die de hervorming der rechtsgeleerdheid van het Griekfche Keizerrijk, en het verzamelen van de oorfpronglijke fchriften, waar in dezelve begreepen was, (welk werk door rijnen Vader basilitjs was begonnen) tot ftand bragt. konstantinus porphyr'ogenetu s, zijn zoon,onderfcheidde sich,insgelijks, door zijne geleerdheid; niet illeen fchreef hij nuttige boeken over de ïaatsregeling en de regeering zijnes rijks: naar, hij vervaardigde ook verzamelingen ran uittrekfels uit de beste oude fchrijvers, en einde dezelve dus te gemakliiker te keen, en in het geheel het verval der geeerdheid daar door te verhoeden. Dan dit vas oorzaak, dat de werken dier fchrijvers lïlve minder werden geleezen en dezelve laar door, voor een gedeelte, zijn verloren jeraakt. — De grootfte geleerde onder de Zrieken van deezen tijd, en die der nakonelingfchap de grootfte dienfren heeft beveezen , was photius, Patriarch van 'Conflantinepol'n, Hunne overige fchrijers hielden zich inzonderheid bezig met et famenftcllen van gefchiedverhaalen van meer-  DER WAERELD. 105 meerdere en mindere waarde. Maar hunne fchilders, beeldhouwers en andere kunftenaars bleeven beftendig boven die van andere natiën uitmunten XX. De Arabieren leerden zeer veel van de Grieken door het vertaaien van derzelver boeken. De befcherming der Kali/s en ftichting van aanzienlijke fchoolen in de drie waerelddeelen, onder de Arabifche heerfchappij deeden, bij dit oorlogzuchtig Volk, de weetenfchappen, boven verwagting en uitermaate, bloeiën. De westerfche Christenen zelfs begaven zich tot hun naar Spanjen, om daar de leeraars te vinden, die hen ontbraken. De weetenfchappen, waar op de Arabieren zich het meest toelagen, waren de geneeskunde, de gefchiedenis, de wijsbegeerte en de wiskunst; waar onder ook de fterrenkunde benevens de fterrenwichelaarij begreepen was. rhazes, of al rasi, enAVicenna eigenlijk ibn sina, waren twee hunner beroemdfte wijsgeeren en geneeskundigen. De gewigtigfte Koophandel, zoo als die der Indi'èn, was in dit tijdvak ook in de handen der Arabieren; zij dreeven dien door Egypte, Syriën en andere nabuurige landen tot op de kusten van de Middellandfche Zee. XXL Bij de westerfche Christenen befpeurde men nog eenigen tijd de gelukkige gevolgen der aanmoediging met dewelken karel de groote, de weetenfchappen had befchonken. De Koning alfred wendde thans ook alle zijne poogingen aan, om dezelve in Engeland te doen bloeiën; hij hield in eigen perfoon het opzicht over G 5 fenburg, welken men de oudfte gefchiedenis van Saxen en Meisfen verfchuldigd is, verkozen allen de Latijnfche taal voor hunne fchriften. Ook roswitha eene fchraudere en geleerde Nou in het ftifc Gandersheim, bezigde dezelve in haare tooneelfpelen en andere dichterlijke werken s dezelve werd, om zoo te ipreeken, de taal wa alle de Cbristenfchrijvers in het westen-  DER WAERELD. 10? ten, Verfcheiden Kerklikken fchreeven J jaarboeken der waereld met weinig ge-8 fchiktheid. De ongeleerde Monniken fchreeven de werken der oude Romeinen en der Kerkevaders af, en beweezen daar mede, offchoon zij veele fouten begingen, der nakoroelingfchap eenen zeer grooten dienst. De meesten hunner, van dewelken dc roep van geleerdheid uitging, waren nauwlijks halfgeleerden. Van deezen behoort uitgezonderd te worden gsrbsrt, die naderhand, onder den naam van stlvistir de tweede, Roomsch Bisfchop werd. Hij werd de herfteller der weetenfchappen in Frankrijk en voor een gedeelte in de daar aan grenzende landen: maar van wegen zijne zeldzaame geleerdheid werd hij voor een tovenaar gehouden. XXII. Het bijgeloof en gebrek aan vrijheid tot onderzoek der waarheid, welke de geleerdheid in Europa zoo zeer ten onder hielden, waren ook ten uiterfte fchadelijk voor den Godsdienst. Deeze zocht men niet meêr in de H. Schriften: maar wierden in de fchriften der Kerkvaders en de befluiten der Kerkvergaderingen (dat waren de famenkomften [Conciliën'] der Bisfehoppen , die in den naam hunner Gemeenten over de gefchillen in den Godsdienst be-r flischten) inzonderheid der grooten, welke men algemeene noemde, gezocht. Men koesterde geheel valfche denkbeelden ten aanziene der Christelijke godvrucht, en deed dezelve beftaan in eene menigte dagelijks toeneemende plegtigheden van menfchelijke uitvinding; zoo als daar waren; bedevaarten naar heilige plaatfen; de aan- roe- . n. C.g, □o-1096. Stierf 003. Staat van ieaGodjiienst.  J n.C. i iQO-lOOo" Stierf 1088. De Bis fchoppen van R»mi worden gedtocht. I08 ALGEMEENS GESCHIEDENIS •roeping der heiligen; ligchaamlijke boetedoeningen voor de zonde en inzonderheid het geheele Monniken - leven. Die zich tegen deeze leere en gebruiken verzettede, werd geweldig vervolgd; gelijk onder anderen ,bkrengarus, een oordeelkundig Kerklijke in Frankrijk, die het heiig avondmaal naar het oogmerk van deszelfs inftel*er poogde te hervormen. XXIII, De onbepaalde magt der Geestlijkheid, welke niet toeliet, dat men iets geloofde, of leerde, het welk met haare oogmerken en belangen ftrijdig was, bra°t een wezenlijk nadeel toe aan den Godsdienst en de geleerdheid. Eerst in dit tijdvak verkreegen de geestlijken door toedoen van otto den grooten en veele an. dere vorflen, en door de ruime giften der Christenen en het gemeen, onmeetelijke rijkdommen, landen en vorftelijke rechten In verfcheidene rijken deelden zij hej oppergezag met deszelfs vorften. Maar de Bis. fchoppen van Rome fteegen boven alle anderen op in aanzien en gezag. Zij eigenden zich alleen den naam van Papa (paus) dat is te zeggen Vader, toe; een naam, welke tot aan deezen tijd toe alle Bisfehoppen hadden gevoerd. Zij beheerden derwijze de zwakke en onëenige aframmelingen van karel den grooten, dat zij bet Keizerdom onder hen verdeelden en hunne bevelen verachtten. De tallooze Monniken en het grootfte déél der ovenge Kerklijken onderfleunden getrouwlijk hunne eerzuchtige bedoelingen. De nieuwbekeerde volken werden verpligt hunne geestelijke oppermagt te erkennen. " Dq Nor-  T) E R WAERELD. 109 Normannifche vorften in Italiën wisten zij \ aan zich 'te verbinden tot hunne befcherxners tegen de Keizers, Zij fchonken landen weg, die hun niet toebehoorden en gebooden over legerbenden. Door verdichtte verhaalen en , onder valfche naamen, in de waereld verlpreidde gefchriften, poogden zij de Christenen te doen gelooven, dat christus hen met eene onbepaalde magt over alle de Christen-Kerken had befchonken, en dat hunne voorzaaten deeze reeds, in de eerfte tijden van het Christendom , geoefend hadden. Hunne zeden waren dikwijls fchandelijk; geduurende eenigen tijd ( zelfs hingen zij af van de willekeur van fommige ontuchtige vrouwen te Rome, welke door haar groot gezag en den aanhang haarer vrienden over de Pausfelijke waardigheid befchikten; tot dat de otto's (Keizers uit de Saxen) aan deeze fchandelijkheden en andere wanörders door de Pau/en veroorzaakt, een einde maakten. Kogthans bleeven de Europifche Christenen , voor zoo verre zij den Griekfchcn Keizeren niet onderworpen en der Griekfche) Kerke toegedaan waren, deeze Bisfehoppen op het eerbiedigde gehoorzaamen; naardemaal onweetendheid, bijgeloof en blinde onderwerping aan de geestlijkheid, aan dewelke zij van hunne kindschheid af gewoon waren, hen alles, wat zij zeiden, als Godfpraaken deeden aanneemen, XXIV. Eindelijk werd grkgorius de VII, Bisfchop van Rome. Deeze flimme, moedige en ftandvaste man bezat uitfteekende gaaven: maar, vergeetende wat zijn pligt als Christen en hooge opziener der Chris» . n. c. g. oo-io^ó. Sedert 105. En heerfchen fints de tijden van ore- GOXIU» den zevenden, <■  t h. C. a. $00-1096. over Eu- CREGO- Mus de VII. regeert van Ï073. tot 1085. •I ] i ! < 1 i < 1 1 I XXV. ilö ALCBMEENÉ GESCHlEDKNIS Christelijke Gemeenten van hem eischtej deed hij als de heerzuchtigfte en hoogmoedigfte Vorst, dezelve dienen ter uitbreiding zijner magt en ter beroering der waereld. Hij trachtte alle de Christen - volken van Europa tot afhangelingen, en de Chris, tenen in het algemeen tot onderdaanen van den heiligen ftoel te maaken; en deeze buitenfpoorige onderneeming is hem ,• over het geheel genomen, wél gelukt. Hij dagvaardde de vorften voor zijnen vermeenden rechterftoel; deed hen in den ban, dat is, ontnam hen alle Kerklijke voorrechten, zoo wel als burgerlijke rechten der Christenen % zette hen af; beval mderen in hunne plaats te kiezen, en noodzaakte hen, ingeval zij hem niet ftiptelijk gehoorzaamden, tot de fchandelijkfte boetdoeningen. Alle geestelijken dwong hij in den ongehuwden ftaat te leeven, ten ein« le zij te minder van de burgerlijke maatschappij en de overheid mogten afhangen, :n hunne perfoonen en goederen des te )eter der Kerke , dat is te zeggen, dert Pau/èn, mogten toebehooren, Hij drong lan alle de Gemeenten, de Kerkgebruiken ?an Rome op. Hij beweerde met de grootte hette, dat de Paufen, in hunne uitpraaken en bevelen, onfeilbaar waren, en lat hunne wetgeevende magt over de Kerk unnen geene grenzen was beflooten. Hij ireidde ,2ijn vorftelijk gezag in halten, >p eene verbaazende wijze uit, daar hij de 'taliaanfche Markgraavinne ma.thii.da vist' te overreeden, om alle haare landen an de Kerk van Rome te fchenken.  DER WAERELD. HS XXV. Aldus werd een Christelijk Bisfchop Heer des grootften deels van Euro» pa, zoo in het waereldlijke als geestelijke. De Godsdienst diende ten dekmantel van zijne overheerfching; want zelfs de grootfte ongerijmdheden, welke hij hen in den naam van den Godsdienst voorfchreef. vonden bijna geenen tegenftand. Maar de Christenen van het Griekfche rijk wilden deezen nieuwen alleenheerfcher niet erkennen; zij fcheidden zich van de Latijnfcho Kerke af, voor dat deeze groote veranderingen door gregorius den zevenden ondernomen werden. Verfchillen van weinig aanbelang; twisten over Kerklijke gebruiken; allermeest de langduurige kibbelaarijën tuschen de twee Bisfehoppen, of Patriarchen, wnnRonte en Konjïantinopolcn-, van dewelken deeze over alle de Kerken wilde heerfchen; geene zich aan de heerfchappij van eenen anderen Bisfchop niet wilde onderwerpen, bragten deeze noodelooze en ongelukkige fcheuring te weeg» VRAAGEN Over de Gefchiedenis van het vierde Tijdvak» I, Welke Koningrijken waren de magtigfte en meestberoemde in den aanvang van dit tijdvak? — "Wie regeerde toenmaals over het rijk der Franken? — Welk eenen nieuwen luifter verkreeg hij ? — Tot hoe verre ftrekte zich de grenzen zijnes rijks uit? — Welke roemrijke daaden ver- rieht- f. n c* 300-1096. Scheuring tusfehen de Oofterfebt en mfterfï4«Kerk„  til ALGEMEENE GESCHIEDENIS |.n. C.gi 800-1096, ] i » ( J I 1 1 richtte karel de groote tegen het einde! zijner regeering? II, Behield het rijk der Franken deszelfs fterkte ook na den dood van karel den grooten? — Welke vorst bragt het meest toe tot den ondergang van dit rijk? — Wanneer wierd het zelve eindelijk verdeeld? — Welke afzonderlijke Koriingrijken ontflonden nu daaruit? — Hoe was, over het algemeen genomen, het gedrag der afflammelingen van karel den grooten? HL Wie was de {richter van het Duitfche rijk? — Geduurende hoe lang eenen tijd regeerden 'er nog Koningen uit de afflammelingen van karel den grooten over het Duitfche rijk ? — Welk een aanzienlijk deel van het • rijk der Franken werd nog met het Duitfche rijk verëenigd? — Bevond zich Duitschland in eenen rusrigen en bloeiënden toeftand onder de Karlovingifche Vorften? — Welk imitenlandsch volk riep de Keizer armulphus te hulp tegen de Sclaven, weite hem moeite maakten? — Had Duitsch'and voordeel uit deezen bijftand ? — Welk Duitsch Koning maakte, voor eenen tijd, 'en einde aan de verwoestingen der Hongaaren? — Welke nuttige inrichtingen wer» len 'er door Koning iiendrik den eerten, voor Duitichland tot'ftand gebragt? iV. Wie volgde iisndrik in het Ko- •inglijk bewind van Duitschland op? A/ist hij Duitschland zoo wel inwendig te erflerken als uitwendig te verdedigen? A/aar. door ontving het Duitfche rijk van lem ewien nieuwen luiftef? — ln welk eenen  DER WAERELD. lij feetiéh toeflard bevond zich Italiën tot aan otto den grooten? — Waar waren1 de twee Bourgondische rijken gelegen, wel- ' ker Koningen ook over Italiën wilden regeereu? — Regeerden de nakomelingen Van otto even roemrijk als hij? V. Welke Hertogen had men ten deezen tijde in Duitschland? — Welke waren eenigen der voornaamfte Markgraaven in Duitschland? — In welk èen geflacht ging nu dé Keizerlijke Waardigheid over? — Welk een Koningrijk werd met het Duitfche rijk verëenigd? — Wanneer begonnen de Bisfehoppen van Rome de Duitfche Keizers op eene beersch.zuchtige en verachtelijke wijze te behandelen ? — Hoe kwam het, dat hun zulk een onbetaamlijk gedrag^ zoo wel gelukte? — Welke waren de ongelukkige gevolgen hier van voor hen rik den vierden en het geheele Duitfche rijk? VI. Ondernamen dé nabuurige heidenCche volken nog geduurig invallen in het Duittche nik? — Behielden de Sclaven hunne, in Duitschland gelegene, landen? — Waar lag het groote Koningrijk van Moraviën? — Wie heeft hetzelve verwoest? — Welke Duitfche vorsten beoorloogden, met een goed gevolg. de Selaven; van de Saaie en Elve tot aan den den Odtr en de Oost Zee? — Waren de Sclaven van Ba* heemen onafhanglijk? — Wie hunner Her* togen voerde het eerst den titul van Ko* tiing ? VII. Waar hielden de Sclaven zich het best van allen flaande ? — Welke Koning* rijken hadden zij reeds in het voorif tijd- III. Stuk. H Vaü f. n.C, gi loo.— 095,  114 ALGEMEENE GESCHIEDENIS I. a.C.|. Soo— 1096. vak gefticht? — Waar vestigden zij nil eenen nieuwen ftaat? — Wie was de eerfte bekende Hertog in Poolen? — Wie der Poolf:he Hertegen voerde het eerst den titul van Koning? — Wat is wijders in de Paolfche gefchiedenis van deezen tijd het meest merkwaardige? . VU!. Welk ander Koningrijk werd door de Sclaven te Novogorod opgericht?—Wie waren dc eigenlijke ftichters daarvan? — Bleef de Ruspfche ftaat langen tijd, binnen zijnen kleinen omtrek beflooten? — Welk Rusfisch grootvorst werd bij uitftek beroemd en omhelsde het Christendom ? — Welke was de ftaat zijnes Koningrijks onder zijne opvolgers? IX. Wat werd 'er van de Hongaaren, die ons nu al dikwijls in de gefchiedenis van het Duitfche rijk te vooien zijn gekomen? —-.Welke volken bewoonden tot hiertoe de landen, welke ons onder den naam van Hongarijën voorkomen? — Wie hunner rorsten omhelede den Christclij* ken Godsdienst? — Hoe werd hunn' eerften Koning genaamd ? — Waarom verkreeg hij den bijnaam van : de Heilige ? — Hoedanig was de toeftand zijnes rijks onder zijne, opvolgers ? X. Welk, onder de ons nu bekend geworden volken, veroorzaakte de grootfte onwentelingen? — Van waar kwamen deeze Noormannen? — Welke Europifchelm' den vielen zij aan? — Waardoor viel hen dit te doen, zoo gemaklijk? —- Verwoesteden zij fleehts deeze landen, of floegen zij zich daar in ook neder? Xi. la welk land maakten de Noormannen  D E H WAERELD. i$$ men de eerfte verovering, welke van' een duurzaam gevolg voor bun was? — Welke gewesten van Ftanktijk waren verpiigt zich aan hun te onderwerpen en was men genoodzaakt hun afteftaan? — Wie was de eerfte Hertog der Noormannen? XII. Waar geraakten de Noormannen nog meêr aan aanzienlijke bezittingen? Welk Turksch geflacht was aan. het einde van dit tijdvak in het bezit van de waereldlijke magt der Kalifs? —- Vielen deeze Seldfchukifche Turken ook nog ande. re rijken aan ? — Waar grondvesteden zij, «mdelijk, eenj afzonderlijk rijk? — Waar plaat--  DER WAERELD. II? piaatfte een gedeelte derzelven hunnen, rijks- zetel? XVII. Waren de Spaanfchc Arabieren ook nog onderworpen aan de Kalifs van Bagdad? — Daar alzoo de Arabifche Emirs, of vorsten, in Spanjen, onaf hanglijk waren, bezaten dezelve wel eene zeer groote raagt? — In welke kleine Koningrijken, werd hunnen ftaat verdeeld? — Wie maakte zieh deeze verdeeling en verzwakking van het Arabisch rijk ten nutte? Welke Christelijke Koningrijken reezen, van tijd tot tijd, in Spanjen op, uit het klein gedeelte lands, het welk pklagius nog gered had? •— Wat was het lot van Portugal, of het oude Lufitani'én? — Wie was de eerfte Graaf van Portugal? XVIII. Welk rijk trok het meeste voordeel uit de verzwakking van het Kdlffdt, of het rijk der Kalifs? — Maar, waar kwam het bij toe, dat de Griekfche Keizers, offchoon hunne magtigfte vijanden dus aanmerklijk ten onder geraakten, zich evenwel niet herftelden en de verlooren landen niet heroverden? — Waren er onder deeze Keizers ook wijzen en dappe. ren? — Maar waarom wisten zij geenen raad , om het verval des rijks te herftel» len? — Welke Keizerin ontwierp het plan , om het Griekfche Keizerrijk met het rijk der Franken, ( of Roomsch - Frankisch Keizerrijk) te verëenigen? -— Welk lot tro? haaren opvolger? — Werden er ook goede Keizers door hunne onderdaanen, op eene geweldige wijze, om het leven gebragt? — Welke vijanden wierden voor het Griekfche rijk gevaarlijk, van den kane U 3 va» M.c.ff loo—i 005.  ïlt ALGEMEENE SESCIJIEDENJS J.n.C.Ï Soa— 1*96. van Afië, en welke van deu kant v^n Europa ? X'X. Bevond zich de geleerdheid in het Griekfche rijk in beteren ftaat dan het burgerlijk beftuur? — Welke Kciz'.rs betoon* den zich inzonderheid haare befchermers te zijn? — Wat deed ropjstantinus porphyrogünëtus om het leezen deioude fchrijvers gemaklijk te maaken ? — Had dit niet een flecht gevolg? ■—■ .Wie was de groote geleerde onder de Grieken van deezen -tijd? — Waar mede .hielden zich de overige Griekfche ichrijvers, voarnaamlijk, bazig? — Bleeven de Grieken evenwel nog ergens in uitmunten?' XX. Welk oorlogzuchtig volk trok in dit tijdvak uit de weetenfchappen, welke ónder dc Grieken bloeiden, 'tot deszelfs verlichting en befchaaving, een groot voordeel ? — Welke andere oorzaaken kwamen hier nög bij? — In welke weptenfehappèn munteden de Arabieren, in het bijzonder, uit? — Hoe werden hunne voornaamfte en meeyt beroemde Wijsgeeren en Geneeskundigen geheeten ? — Bloeide de koophandel oök or^der hen? XXt- Op hoedanige wijze werd onder' de westerfche Christenen, van deezen tijd, zekeren fmaak voor de geleerdheid nog bewaard? — Welk En^e/sch Koning drukte, in dit opzicht , de voetftappen van karel den Grooten ? — Wie was de grootfte geleerde van zijn Koningrijk? — Schreef men thans ook ergens Duitfche boeken? — Geef daar van eens een voorbeeld op? —• Weet pij ooft eenige van de nutdgfte Duitfche gefchiedfehnjvers op te noemen? — in  der waereld. lip .In welke taal fchreeven zij, zoo wel als 'het grootfte uedeelte der overige fchrijvers van deezen tijd? — Waar in beftond de voornaamfte bezigheid der geestelijken, in. zonderhei 1 der Monniken? — Waar bewees gkrbert groote diensten aan de geleerdheid ? — Wat ftrekte hem deswegen ter belooning? XXII. Welke oorzaaken bragten het meest toe tot dit verval der geleerdheid in Europa ? — Leed de Godsdienst ook daar bij? _ En in welken toeftand bevond dezelve zich onder de Christenen over het algemeen? — Welk een begrip maakte men zich van de Christelijke Godzaligheid? — Verzette zich niemand tegen deeze vervalfching van den Godsdienst? Hoe verging het berrngaeius toen hij zekere verbetering in eene Godsdienftige zaak trachtte in te voeren? XXIII. Welke was de hoofd-oorzaak van het verval van den waaren Godsdienst en der weetenfchappen, in 't bijzonder onder de westerfche Christenen, in dit tijdvak? — Hoe werd. de magt der geestelijkheid uitgebreid? — Welke Bisfehoppen van Europa werden boven maate magtij? _ Welk eenen eernaam? — tot hiertoe door alle Bisfehoppen gevoerd, eigenden zij zich alleen toe? — Welke waren de voornaamfte gelegenheden, middelenen kunsrgreepen, waar door de Paufe», in dit tijdvak, hun gezag ongemeen ver wisten uittebreiden ? — Welk een denkbeeld wisten zij, wegens hunne hoogwaardigheid, onder de Christenen te verwekken? —Verdienden zij van wegen de zuiverheid H 4 h»1*" j.n.C.é. ioo— loof.  Ï30 algemeene ge s chiehemï8 J. ». C. g. Boo— i hunner zeden deeze algemeene onderwerping en hoogachting ? — Wanneer zag men' onder hen de grootfte buitenfpoorigheden ? — Wat was de reden, dat, niet tegenftaande dezelve , de Christenen hen nog gewillig gehoorzaamden ? XXIV. Welke Paus voerde zijne bisfchoplijke magt tot den hoogften top? —~ Welke hoedanigheden bezat' gr ego rius de zevende! — Welke was zijne hoofdbedoeling? — Hoe handelde hij met de Christelijke vorsten ? — Waar toe verpligtce hij de geestlijkheid ? — Wat werden de Christelijke gemeenten genoodzaakt van* de zijne aanteneemen? -— Welke voorrechten verkreeg hij zich zeiven en zijnen Dpvolgeren? — in Italiën , met nieuwe landen ? XXV. Welk eene gewigtige omwente» ing deed het gefleepen vernuft en de jeerschzucht van deezen gregorius ie» zevenden in Europa ontftaan? — Hoe vas het mogelijk, dat de Christenen zulke ;e weldenaars in dé kerk en den ftaat konten dulden ? — Waren de Griekfche Chrisenen den Paufen ook onc'erduanig en getoorzaam ? — Onderhielden zij geene kerkijke gemeenfchap met de westerfche Chrisenen? — Welke was de oorzaak der 'ntftaane fcheuring tusfehen e Gnekfchs, erk?  BEK WAERELD. 121 J. n. C *. 800— 100ö. gemengds aanmerkingen over de gefchiedenis van het vierde tijdvak. 1. Eene der voornaamfte oorzaaken, Afzon; waaróm Duitschland en ook meêr andere derüjke Janden, weinig inwendige rust genoot; de 00tl°6e* zeden van deszelfs inwooners eene zekere woestheid bleeven behouden , en dezelve ook belet werden zich op de befchaaving hunnes verftands toeteleggen, waren de afzonderlijke oorlogen, waar in zij zich onophoudelijk met elkander bevonden.' Allen , die tot den hoogen en laagen adel behoorden, de Bisfehoppen en Abten niet uitgezonderd, matigden zich het recht aan, om hunne verfchillen met elkander, door geweld van wapenen te beflechten. Men floot verbintenisfen onder elkander, en deed hier door de onderlinge vijandelijkheden zoo veel te langer voordduuren. De vorst, het opperhoofd des volks, die, door de van tijd tot tijd toegenomen magt zijaer Leenmannen, zijn gezag had verloren, kon het niet beletten , dat zijn vaderland, op deeze wijze, ongelukkig werd gemaakt; en de weinige wetten, nog door hem vastgefteld, waren geen breidel voor lieden, die 'er hunnen hoogften roem in ftelden, zich van hunnen vorst on'afhanglijk te maaken, en door oorlogsdapperheid bijzonder uittemunten. a. karel de Groote en qtto de Groo> Hoed»; H 5 ^enigheden.  leS ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. b. C.g, 800— van kar. ■1 de Creete en otto de Creete, Nadeelige gevol-1 gen van , den toe- ' nee-nen- ' den rijk. < dom dei 1 ïeesilijk- ' fecid. te waren vorsten, die door hunne fchran-. derheid en buitengevTOonen moed, en door fchikkingen, even zoo ftand vastig uitge ■ voerd als vaardig ontworpen , dergelijke buitenfpoorigheden , deels wisten té. verhoeden, deels weder te herftellen. Zij verdienen beiden den naam van de Grogte , met den welken men hen, wegens hunne hoedanigheden en groote daaden, heeft vereerd, karel heeft in de kerk, in den ftaat en in het rijk der weetenfchappen , veele dingen ten uitvoer gebragt met eene juistheid, met een verftand en met eene vaardigheid, welke de grootfte verwondering verdienden. Otto was, in veéle opzichten, hem gelijk, en offchoon hij zoo reële verheven ontwerpei» niet moge ten uitvoer hebben gebragt, overtrof hij hem in goedheid van het hart. Nogthands verloren deeze zoo goede hoedanigheden, in dee. ze bciJe vorsten, door aanmerklijke misflagen , veel van derzelver glans. Ka«il werd door de fterkfte zucht tot veroveringen gedreeven, en ontzag zich dikmaals niet, ter bereiking zijner oogmerken, van geweldige en gruwzaame middelen gebruik te maaken; otto werd vervoerd door het, ten zijnen tijde, krachtig heerfchend bijgeloof. — Maar eere volmaakte grootheid vindt men buiten dien, ncch in de gefchiedenis, ncch in de mcnfchelijke natuur. 3, Deeze twee vorsten, voornaamelijk 3Tto, hebben de Bisfehoppen en Monniken, door het overmaatig wegfehenken .'an landen, bi nengemeen verrijkt"; zoo dat feelen deezer geestelijken, geheel tegen iet oogmerk'waartoe hun ftand werd Inge-  DER W A.B R E L D. l%$ gefield, van tijd tot tijd, in aanzien toenamen en vermogende vorsten wierden, Veele andere vorsten volgden hun voorbeeld. De beweegreden deezer milddaadigheid •was niet enkel de meening, welke de Geestelijkheid zich bevlijtigd had de Christenen te doen gelooyen, dat zij zich van de genade Gods en der Heiligen, zoo veel te meêr konden verzekerd houden, als zij in meerdere maate zich deezer godvruchtige mildheid bevlijtigden: maar veele vorsten hadden te gelijker tijd ten oogmerk de Geestelijkheid, door dee?e begifdgingen en zelfs door groote waereldlijke ambten, te fterker aan zich te verbinden, ten einde zij hen tot een evenwïgt tegen hunne magtige waereldlijke leenmannen mogten ver{trekken. De uitkomst, echter,{telde hunre verwagting te leur; de Geestelijken lui{terden meêr naar de ftem der heerschzucht daal naar die der erkenlijkheid; zij verbonden zich, bijna altijd, met de waereldlijke ftaaten en voornaamelijk met de P-aufcn, tegen hunne weldoeners en derzelver nakomelingen. 4. Bijna overal, voornaamelijk in Duitschland en Frankrijk, ontftonden uit het ingevoerde leenftelfel de nadeeligfte gevolgen yoor de Keizers en Koningen: alhoewel het zelve de kiem werd der algemeene yrijheid.' Dappere krijgslieden , aan de welken zij landerijen ter leen hadden gegeeven wierden zelve, van tijd tot tijd,, onaf hanglijke vorsten; daar zij deeze hunne bezittingen middelerwijl, dat zij dezelve poogden erfiijk te maaken, vermeerderdeE en al ligt tegen hunne leenheeren de wa- 800 ~■096;. Staats.' 1 gefieldheid van Dt.itsck* tand.  ISA ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.n.C.| goo— Of de nieuwe magt de: jpavfin óenCbriS' ttntn vai: nut is geweest t :. penen opvatteden , om zich door dat middel, geduurig, het bezit van meerdere en eigen rechren voor hunne leenen te verzekeren. Op deeze wijze werden de Duitfche Hertogen, die in het eerst niet meêr dan ftadhouders en veldöverften des Konings waren, weldra, erf lijke heeren hun, «er hertogdommen, zonder daar mede even- : wel op te houden onderdaanen of leenmannen des Keizers te zijn. Insgelijks de Graaven, ! die oorfpronglijk ïlechts Koninglijke rech- j ters waren, bevonden zich omn-end het einde van dit tijdvak in het erflijk bezit hunner graaffchappen. Duitschland was een verkiesbaar Kt. uingrijk ( * ). Deszelfs opperhoofden wera?,n door de Hertogen en andere grooten, waar onder ook' de * Aartsbisfchoppen en Bisfehoppen behoorden, gekozen; alhoewet ook ieder Duitsch volk, zoo als de Saxen, de Franken, de J Swahen een groot aantal vrijë mannen keverde , welke de verkiezingen bijwoonden. \ % 5. Men kan niet tegenfpreeken, dat 'er uit de verbaazende magt der Paufen ook eenig goed is voordgefprooten. Zij hebben de onderlinge verbintenis van bijna alle de volken van Europa met elkander te weeg gebragt; — door met den grootften ijver aan de uitbreiding des Christendoms te arbeiden, hebben zij overal ruuwe zeden ver» .(*) Wahlreich, — Royaume ileBif. Een rijk, welks vorsten niet erflijk of bij opvolging den zetel beklommen: maar daartoe, door de» gerechtigden, naar welbehagen, gekozea «verdeu.  DER WAERELD. 12$ verzacht; — ook hebben zij door den dienst der geestlijken een overblijffel en gedaante Van geleerdheid bewa*rd. Maar wanneer men bedenkt, dat zij, door de ChristenenAt vrijheid van denken te beletten, deeze in eene ongehoorde flaavernij hebben geftort; dat zij het Christelijke geloof op ontelbaare wijzen hebben verminkt; dat zij veele Vorsten hunne rijken en landen hebben ontnomen , en zeer veele onlusten , oorlogen en vervolgingen ter handhaaving hunner toeneemende en onwettige magt hebben aangericht ; zal men zich overtuigd moeten houden, dat de.door hun teweeg gebragte voordeden, tegen het door hun geftichte kwaad, op verre na, nïetopweegen kan. 6. Behalven het afftammen uit een vorftelijk, of doorluchtig huis, gaven- alleen dappere oorlogsbedrijven het recht, om te deelen in de tituls-, bezittingen en voordeelen van den adeldom. Men kende onder de Duitfche volken, van dit tijdvak, geen hooger en edeler deugd dan dapperheid in den krijg; geene verdienften zoo fehitterende als den Staat met het zwaard te verdedigen. Alle andere bur* gers Van den Staat rde Geestelijkheid al« leen uitgezonderd; welke in deezen tijd als een op zich zeiven {taanden ftaat moet aangemerkt worden) wierden ten hoogflen veracht of zelfs als de dienaaren der anderen behandeld. Eerst in laater tijd heeft men begreepei>, dat kunsten, weetenfchappen, uitvindingen van een algemeen nut en die deugden, welke den wcrkaaamen man| voor , den Staat vormen , VOOÏ- J.n.C. ft 800— 1096V Oorfprongvan den Adei.  I2Ö ALGEMEENE GESCHIEDENIS JM-C.g, voorrechten zijn eren zoo eael als roemlo9ó4 waardig. VRAAGEN ever de gemengde aanmerkingen op de gefchiedenis van het vierde tijdvak. ié Waar door wierd de ondnbaare rüst deezer tijden het méést verftoord , en waar door wierden de menfehen het meest be* let, zich toe te leggen op de beichaaving hunnes verftantfs en hunner zeden? — Wie voerden dan deeze afzonderlijke oorlogen? — Wisten de Keizers en Koningen dan geenen raad, om de orde te bewaarert en deeze oorlogen te beletten? — Verftrekten de wetten deezen leenmannen niet ten breidel? — En dat waarom niet? i. Waren 'er evenwel ook niet nog vorften , welke deeze binnenlandfche oor" logen , in hunne ftaaten, een perk wisten te ftellen ? — Waarom heeft men aan de Keizers karel en otto den veel beduidenden bijnaam van de Groote gegeeven? — Welk een onderfcheid is 'ér tusfehen hun beiden op te merken ? — Hadden zij ook hunne gebreken? — Vindt men men ook vorsten in alle opzichten groot? 3. Welke vorsten,-uit dit tijdvafc, hebben de Geestelijkheid het meest in rijkdom doen toeneemen ? — Wat was het eerfte beginfel deezer buitenfpoorige milddaadi,^ heid?  DER WAERELD. 10? heid? — Welk ander béginfel verbonden; deeze vorsten, fomwijlen, met het eerst-i genoemde? — Beandvvoordde de uitkomst1 hier aan ? 4, Het léenftelfel, of de leen-regee. ring, was, gelijk wij opgemerkt hebben, van een gróót nut voor de gewapende befcherming der te leenontfaugene landen: maar welke nadeelen vloeiden daar uit voord? — Ontftonden niet daar uit, in een land, verfcheiden kleine ftaaten, welke, verëenigd zijnde, het gezag van den oppervorst deeden wankelen? — Wat waren de Hertogen en Graaven in het eem? — Wat wierden de meesten hunner in dit tijdvak? — Was de opperheerfchappij des Duit/eken rijks erflijk in één en het zelfde geflacht? — Wie bezat het recht, om eenen Koning over Duitschland te verkiezen? 5. Werd 'er . uit de buitenfpoorlge magt, welke de Paufen zich aanmaatigden niets, dan onheil voor Europa geboren, of ontftonden daar uit, voor hetzelve , ook eenige voordeden? — Maar werd het nadeel, 't welk de Christenen leeden door het misbruik, 't welk de Paufen van hun gezag maakten, door die voordeelen vergoed? ó. Hoe ontftond de Adel onder de Duitfchers en andere volken van dit tijdvak? — Maar waarom ftelde men zulk eenen hoogen prijs op enkel krijj;zuehtige hoedanigheden en bedrijven V — Was toenmaals dan geen ftand in eenige achting dan de Adel en de Geestelijkheid? — Heeft men ren deezen aanzien, evenwel, niet eindelijk een beter inzien gekreegen? VIJF- . n. C. g.v 00-— G»;6.  12S AIiOSMEE ne GESCHIEDENIS Geduch te heerfchappijder Pau. feu. }. n. C. g. 1096^ 1520. V IJ F D E T IJ D V A K. Fan gregorius den zevenden en Godfried van bouillon tot aan tco* lumbüs en luther; of van de volkomene grondvesting van het Pauslijk rijk en van den aanvang der kruistogten, tot aan de ontdek' hing der nieuwe waereld; den val van het Pauslijk rijk en de herflelling der wee* tenfchappen en geleerd* heid in Europa* jaaren na christus geboorte 1096—1520. I. Sedert dat de Paufen zich hadden opgeworpen tot heeren van het krijgzuchtig Europa, waar in de weetenichapperi onbeöefend, de zeden onbefchaafd waren en de Godsdienst jammerlijk verminkt was; waren zij de algemeene opzieners en fcheidslieden m alle zaaken van aanbelang in dit waerelddeel. Zij voeren, in dit tijdvak, met nog meerdere ftoutmoedigheid voord, hun wetgeevend gezag uittebreiden over het geheele Christelijk Europa, tot aan de landen des Griekfchen Keizers en des grootvorsten van Rusland; — de verfchillen der vorsten door hunne gezanten en uis- fpra*».  d«r WAERBLD. 190 fpraaken te beflechten; —i deeze van hunne rechten en waardigheden vervallen tc verklaaren, wanneer zij van hun afvielen, en als dan hunne rijken aan anderen weg. tefchenken; — de onderdaanen van den eed van trouwe, of hulde, aan hunne vorsten te ontflaan; -f- deeze zelfs in den ban te doen, en daar van weder te ontheffen $ wanheer zij zich voor hun verootmoedigden ; — den Christenen voortefchrij« ven, wat zij moesten gelooven en leeren; hoe zij denken en leeven moesten; —* over' 't algemeen, in alle landen hunne zeer ver* mogende en onafhanglijke rechtbanken opterichren en uittebreiden, en te vervolgen en geheel te verderven elkëen, die zich durfde vermeeten zich tegen hen te verzetten. Geen alleenheerfcher was ooit zoo geducht; want de Paufen verbonden aart de fchrikken van den godsdienst voor dit * die van hët toekomend, leven. De gedeeltelijk nieuwe middelen , waar van zij zich ter handhaving hunner magc in dit tijdvak * bedienden j waren beftendig die van list. en geweld. II. Kén deezer middelen beftond in dé kruistogten. De bedevaarten naar het zoogenoemde Heilige Land, waar in j g s u s christus het meest merkwaardige gedeelte zijnes levens doorbragt ; waar hij ftierf en begraaven werd; deeze reistogten s welke docr eene kwalijkbet>reepene godsdienstigheid i kort na den tijd van icork s tan tij n den grooten + in de gewoonte kwamen, waren al meêr en meêr moeilijker en gevaarlijker geworden, federt Palestina., en de daar aan grenzende landen, in III. Stuk, i 4« J.ii.C.* ico6— «520» 'Zij doé* de krui»' tjigten Qd* Sirneamsn.  I J. B. C g. IO06 — £1 "t jaat 189$. Sedert 1007. De kruiste) gten krijgen een ongelukkigeinde, [30 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ie magt der Arabieren en Turken waren gevallen. Het medelijden der Europifche Christenen jegens hunne geloofsgenooten, in deeze oorden van Afië, werd het eerst gaande gemaakt door een Fransch Kluizenaar (Heremiet) peter genaamd, dan nog fterker door Paus ure anus den tweeden , die eenige honderd duizende menfehen, meestendeels in Frankrijk en Lotharingen , wist te overreeden, om tegen deeze M*hometaanfche volken optetrekken, om hen het Heilig Land te ontweldigen. Zij gaven voor, geen ander oogmerk te hebben dan de eere van het kruis van jksus christus tegen de ongeloovigen te handhaaven, en beichilderden, deswegen, hunne kleederen met kruifen van allerleië kleuren. Van daar ontftonden de naamen van kruistogten en kruisvaarders. Hun voornaamfte en beste opperbevelhebber en aanvoerer was godfried van &0uilt.0n, Hertog van NederLotharingen. Onder zijne aanvoering verdreeven zij de Turken en Arabieren uit een gedeelte van Klein- Afien, Sijriên en Palestina; veroverden eindelijk Jerufalèm, ten Koning waar over gemelde Godfried werd uitgeroepen en gekroond. III. Maar ongeacht zulk een gelukkig begin , kon deeze onderneeming geenen duurzaamen voordgang behouden. De eerfte kruisvaarders beftonden, grootendeels, uit een te famengeloopen hoop van het gefneenfte volk, zonder orde, zonder krijgstugt en moed, en meest zonder wapcnên en levensmiddelen ; welke zulk eenen verren en langduurigen togt ondernamen, voorr.aatnelijk met het inzicht, om zonder arbeid rijk  d 's r waereld» rijk fë worden. Toen naderhand wezenlijke legerbenden naar Afië wierden overge» 1 voerd^ viel het evenwel bezwaarlijk zulke verafgelégene veroveringen te bewaaren. De verdeeldheid en twisten der vorsten en grooten onder deeze kruisvaarders, waren ook gewigtige hinderpaalen tegen een goed gevolg daar van. De Griekfche Keizers, welke door deeze onderneemingen niet weinig last leeden, verzetteden zich tegen dezelven/ op allerleis wijzen. Eindelijk deeden ook veele Hechte maatregelen , uit het oppertoezicht van den Paus en der Geestelijkheid over deeze kruistogten geboren , dezelve mislukken. Zij wierden Wel door verfcheiden Keizers en Koningen vernieuwd; van dewelken eenigen, zoo als Keizer frkdeuik de eerfte en Koning l odewijk de negende; daar bij het leven; en weder andeie hunne legers verloren: dan, daar de Christelijke vorsten, van tijd tot tijd, uit geheel Afië wierden verdreeven, zag men, tegen het einde der derde eeuw, de vrugt vart zoo veele en kostbaare veroveringen verloren . zonder dat van dezelve iets overbleef.. IV. Europa verloor door deeze onberaadenetögten verfcheiden milliocnen menfeheri en onmeetlijke fchatten. Veelen der aanzienlijkfte genachten waren daar door verarmd , geheel ten gronde gegaan, of zelfs üitgeftorven. i.)e langduurige afwezigheid, der vorsten uit hunne Staaten, ftichtte ook daar wanördens van allerleien aart. Duitséhlétnd, Engeland en Frankrijk ontvingert daar door de gevoeligfte neepen. Van den anderen kant, echter, trokken de1 Pauftn daar uit dc grootfte voordeden, Het waren 1 a si" . n. C. $. ot>«—  13* ALGEMEENE GESCHIEDEN IS J. ft C.g, jood"— ©e Pan* fen voeren hun ■wetboek ïn , en leggen Eurcp* belastin. jen op. eigenlijk £»»»«krijgsheiren, welke op kunne bevelen naar Palestina toogen, en tot voornaame vergelding van hunnen ijver, van hun ontvingen de kwijtfchelding van de ftrafferr hunner zonden (*). De Paufen, op d 1 < Sterft J t t 1 • 1 5 i ?erfte Geestelijken, van dewelken zich de Paufen bedienden om de ketters op te fpooren, dezelven te beftrijden en te:ftraffen. Daaruit ontftond de Inquifttis, of de bloed?aad, tegen de ketters; famengefteld uit Dominicaanen, en opgericht, om de ket:ers te oordeelen en tot lijf en levensftraffen te verwijzen. Niet genoeg, dat de Paufen, geheel tegen den geest van het Christendom, zulke gewelddaadigheden oefenden jegens hen, die zij voor dwaalenden in den godsdienst hielden; zij deeden selfs ordenlijk aangerichte oorlogen tegen ie ketters voeren s waar in duizenden werien omgebragt. VII Bij het bezigen van zulke onwelerftaanbaare middelen , om hunne heerschappij te bevestigen, en het door hun >eperkte geloof der Christenen, in deszelfs >edorven vorm te doen blijven beftaan, vas 'er voor dit laatfte, hoe zeer hetzelve >ok verbetering behoefde, geene mogelijkjeid, om in deszelfs oude zuiverheid herteld té worden. Tegen den aanvang van lit tijdvak, fcheen het, wel h waar, dat :enige geleerde en fchrandere mannen, zoo Isansklmüs en lanfrancus, beide Vartsbi.-fchoppen van Kanterhurij, en de vermaarde abslasdus, Leeraar der Wijsbegeerte en Godgeleerdheid in Frank* ijk, en meêr anderen, eene meêr grondige :n vaste wijze van onderzoek en beöefeling der godsdienstige weetenfchappen in» 'oerden: want zij leerden wijsbegeerte en ladenken met dezelve verbinden; daar deel ve, tot dus verre, fleehts in eene verzameling van uitfpraaken der Kerkevaderg, be. '  DEI W A K' % E L D» iSZ befiond. 'Dan deeze verandering gaf aan-, leiding tot nieuwe misflagen. Men ge- j bruikte de wijsbegeerte, om ontelbaare, meestendeels nntlooze, of onöplosbaare fpitsvindigheden, of vraagen over den godsdienst op te werpen, en zijne bekwaamheid in de kunst van redentwisten aan den dag te leggen. Op deeze wijze werd onder de westerjche Christenen de Scholastike Godgeleerdheid, dat is te zeggen, die, welke men op de Hooge Schooien leerde, in gebruik gebragt. Deeze wijsgeerige godgeleerdheid had de leerftellingen van den godsdienst ten voorwerpe: maar zonder de wezenlijke grondbeginfelen ter uitlegging van de H. Schriften te kennen; zonder onderfteund te zijn door de daar toe noodzaaklijk verëischte geleerdheid , en zonder eenige bedenkingen te maaken over de waarheid van het aangenomen leerftelfel. De eerfte, die volgens deeze leerwijze het christelijk geloof in een daartoe opzetlijk vervaardigd leerboek behandelde, was PETRUS LOMBARDUS, Bisfchop van Parijs. Hij had in dit tijdvak veele navolgers, welke, daar zij hem la fcherpzinHigheid des vernufts poogden te overtreffen, zijne leerwijze, dieniet geheel en al te verwerpen was, verminkten. Zoo werd, eindelijk, door deeze Scholastiken, de godgeleerdheid veranderd in eene ijdele kunst, welke beftondin over den godsdienst te beuzelen en te kibbelen» Onder hen bevonden zich mannen van uitmuntende begaafdheden; ZOO als THOMAS ACQUINUS, een Italiaamch Pomiitikaaner, en zijn leermeester ALBKRT LE GRAND, oldeGroO» Mn een Duitsch Dominikaaner en Bisfchop 14 ïe r.n. C.f. 096— $10.  Ijd ALGEMEENE geschiede M Ij 3- «. C g. 1096— Nieuwe ▼ei dastel-ine va't denCAr/VtelijtreaS"ds- (Uet-it. 1 i ] I j 1 1 ) < 3 < 1 \ ï te Regensburg, die zcldzaame kundigheden bezat in de Nr.tuurlijke Hifiorie. Maar zij, en nog meêr hunne navolgers, beoefenden de weetenfchappen van den godsdienst volgens eene gebrekkige leerwijze F Methode"]; bepaalende zich op eene (haffelle wijze tot de wijsgeerte van aristoTïLES, en waren daarbij, geheel en al, overgegeeven aan het thans fterk toeneesnend bijgeloof. Van alle deeze leeraars hadden de Paufen weinig te duchten, daar zij, meestal, Dominikaaners en Franciskaatsers waren, en hunne eigen voordeden met het gezag der Paufen in een naauw verband [tonden VIIf Onder deeze omftandigheden werd de Christelijke godsdienst hoe langer zoo meêr verbasterd in die gemeenten, welke ian de Paufen onderworpen waren. Men rond niet alleen nieuwe leerftellingen uit; .00 als die der zeven Verbondstekenen Sacramenten); de verandering des broods n het heilig Avondmaal (de transfubfian'iatie); het verbod van het gebruik des vijns, of des bekers, in hetzelve, door de eeken, en dergelijken meêr: maar bet bijreloof, dat fmts lange de plaats der Chrtseltjke godvrucht had ingenomen , fleeg hans ten hoogften top. Hetzelve wierd, en voordeele der Geestelijkheid, krachtig revoed door de verêering der Heiligen; loor omelbaare feesten, [of zoogenoemde deilige dagen], en andere plegtighedenj loor de nieuwlings uitgevonden roozen:rans; door het geloof aan dagelijks verbreidde wonderwerken; Godlijke openbaaingen; verfchijningen van afgeitorvenep ,  W dergelijke uitvindingen rfteêr. De eerwaardige godsdienst van JESUS CHRISTUS verloor het grootfte gedeelte zijner nuttigheid voor de menfehen; hij diende, meer dan ooit, ten dekmantel van onverdraagzaamheid , wreedheid en eene geweldige \_tijrannike~\ overheerfchmgvan de geweetens der Christenen. Slechts weinigen, die men Mijstiken noemde, en die, in plaats van eene fchitterende geleerdheid en gefleepen vernuft, ftille befpiegelingen over den Godsdienst; in plaats van veele uiterlijke godsdienst-oefeningen, godvruchtige bevindingen van een hart, doordrongen van de godlijke liefde, aanpreezen, kwamen nader bij den waaren geest des Christendoms. Deezen weg werd bewandeld door den Abt van Clairfait* iiknhaso, een zeer welfpreekend en welmeenend man ; alhoewel hem zijn groot aanzien en zijne heerschzucht, veele misflagen deeden begaan. Johannes taulerus, een üominikaaner van Straatsburg, en thomas a cempis, een ander geestlijke in de Nederlanden , waren insgelijks verdienstelijke mannen, met opzicht tot deeze leerwijze; die door hunne gefchriften den Christenen zeer groote diensten beweezen. Dan, hoe goed ook het grondbeginfel deezer Mijstike godgeleerden , om de beflisfching van geloofszaaken, enkel aan het gezag der H. Schriften te laaten verblijven, ook in zich zelve mogte zijn, zij pasten hetzelve, echter, kwalijk toe, door te veel toe te geeven aan hunne verbeeldingskracht en inwendige bevinding. IX Ten tijde van deeze algemeene onderdrukking der Christenen, door de Pau\% fen, l n. Cfi ioqS-* Sterft 1153- ZIJ, die hetvorming on*  133 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J- "-C S. 1096— ï5ïo. . derneemen,wer.den vervolgd. Da Wal- \ienfen omtrend den jaare xi 8«. wickt-E F fediirt ijoo. : < ! 1 ! Sterft i xm. fen, ontbrak het nogthans niet aan moedige en verlichte mannen , die, deels op zich selven, deels in geheele genootfchappen verëenigd, het ondernamen den godsdienst en de zeden te hervormen, en aan de christelijke Kerk ,haare oude gedaante terug te geeven. Maar zij waren niet beftand tegen zulk eene overmagt als die der Paufen, en wierden alzöo, bijna allen, de flachtöffers van hunnen ijver, piersk vaüx (andersgezegd petrus waldus) een Ftansch koopman , was de ftichter van eenen talrijken aanhang, welke naar hem den naam vaa de Waldenfen droeg, en zich eerst in het suiden van Frankrijk, en vervolgens, weldra , ook in boven - Italiën uitbreidde. Hij castte het willekeurig gezag van den Paus , en de Geestelijkheid aan; en vorderde de afrehaffing van hunne aangematigde rechten; de herftelling der Christenen in hunne aloude vrijheid, en de hervorming van dea godsdienst volgens de Heilige Schrift. Dan deeze Waldenfen werden zoo heftig verrolgd, dat het hun nauwlijks mogelijk viel, Dm intde valeijën en gebergten van Pïémont ;n Savoijen eene fchuilplaats ter verberging :e vinden. Met nog grooter inzicht en becwaamheid, beftreed johan wicklef, ;en leeraar in de Godgeleerdheid aan de Lïooge Sehoole te Oxford, de voornaamfte ïieuwe leerftellingen, welke de Paufen en Monniken in den godsdienst en de kerk hadlen ingevoerd; hij verzette zich inzonderïeid tegen hunne ontneetelijke rijkdommen , mnne onverzaadelijke gierigheid , en geldüfsersfingen. Om het kennen der godsdiensti»en wasubedan te bevorderen, zette hij de Urn*  BIK W A E R E L D. 150 Heilige Schriften in de taaie zijnes vaderlands, in het Engelsen, over, en ontvouwde zijne gevoelens in verfcheiden gefchriften. Hij zelf ontkwam de woede zijner geduchte vijanden ( * ), maar zijne aanhangers werden zeer onderdrukt, en zijne leere bragt geene verandering in den toeftand der kerke te weeg. Weinig tijd na hem, predikte en fchreef, gelijk hij, tegen de Roemfche kerk en de ondeugden der geestelijken , johannes hus, een Geestelijke en Hoogleeraar aan de Hooge School te Praag. Hij prees inzonderheid het gebruik der Heilige Schriften aan, en het gebruik des Heiligen Avondmaals onder beide de gedaanten,. of tekenen ( f), en vermaande de vorsten om de Paufen ,te vernederen. Hij vond een* ongemeenen bijval in zijn .vaderland: maar te Ken/lans, op bevel der aldaar gehouden wordende kerkvergadering, verfcheenen zijnde, (*) Lang sa zijnen dood, in het jaar 1415, werden op de Kerkvergadering van Konflans, zijne gevoelens onderzocht en veroordeeld, et» alle zijne gefchriften met zijne gebeenten verbrand. n1d, vbb.t. (f) Hiervoor, onder J. VIII., is gefproken over het verbod van het gebruik des wijns in het Avondmaal door de leeken. Dit verbod werd in het jaar 1415. gegeeven door het Concilie, of de Kerkvergadering van Kotifians; offeboon tijden lang te veoren zulks in de Latijnfche Kerk in gebruik was , evenwel niet zoo, of het was door verfcheiden Paufen en Conciliën veroordeeld. Wanneer , waar , of fioor wien die gewoonte het eerit werd ingevoerd, is geheel onzeker. hes. viki. ïopij1520.  J. n.C.£. I5ao, In 't Iaari4is. 1 i De Paufen wer-. ken zelfs «aan het i verval 2 faunnes aaaziens. . 1 r i 2 2 C t t f tj 2 Ü I40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS de, om voor dezelve zich wegens zijne leerftellingen te verandwoorden, werd hij op derzelver bevel, levendig verbrand, niettegenftaande de Keizer [sioismundus] hem vrij geleide had toegezegd. In het volgend jaar onderging hikronijmus van praag, een ander kerklijke uit deeze zelfde Hoofdftad van Boheemtn, een getrouw vriend van hus, en wiens gevoelens met ie zijne overëenftemden, hetzelfde lot; Deiden ondergingen zij deeze verfehriklijke Iraföefening met eene verwonderenswaarlige kloekmoedigheid. De Husfiten (zoo werden hunne aanhangers genoemd) beDroefden het, om zich met de wapenen in ie vuist, ftaande te houden. Na het doorlaan van veele vervolgingen, is een gedeelte lunner nakomelingen, onder den naam van ïoheetnfche en Mtravi/che broederen in weien gebleeven. X. Het voordduurend goed gevolg, waarmede de Paufen deeze en veele andere, linder beroemde, tegenftanders hunnes geags ter nederwierpen, maakte hen des te rotfer en onbezonnener. Zij verbloemden, oe langer zoo minder, hunne waare ooglerken , en lieten het op eene duidelijk. lerkbaare wijze zien, dat het hun niet zoo eer om den godsdienst, (van denwelken ij hun gezag ontleenden) als veel meêr m onbegrensde magt, de rechten van vorsen , tallooze onderdaanen en groote fchat» 2n, te doen was. Hier door begingen zij, .eunende op hunne, doorgaands gevreese, hoogheid en de heerfchappij, welke ij over de geesten der menfehen voerden, e grootfte mjsflagen, welke niet konden  DER WAERELD» 141 riakaten den Christenen de oogen te ope-; nen. Van dien aart waren zoo veele geld- ■ afpersfmgen en het bezetten van de meeste' gee;telijke posten ea bedieningen door hunne gerrouwfte dienaaren, welke niet eens verpligt waren in de landen, waar in die posten en bedieningen hun gegeeven wierden, hun verblijf te houden. Ook daardoor bragten zij zich zeiven het grootfte nadeel toe, dat zij den hoog - bisfchoplijken zetel uit Rome, naar Avignon in Frankrijk verplaatsten. Clï mens de zesde was de eerfte , welke daar zijn verblijf ging houden, 1 en dit deeden eenige van zijne opvolgers geduurende zeventig jaaren lang» Deeze Paufen werden in Europa, en te Rome zelfs, niet zeer hooggeacht, overmits zij van de Franfche Koningen af hanglijk waren. Zij maakten zich nog verachtlijker door de langduürige fcheunng, welke onder hun zeiven, in de kerk, ontftond: want, twee Paufen, van dewelken de één te ito« i me, en de ander te Avignon zijnen zetel gevestigd hield , wilden te gelijicer tijd de kerk'regeeren; ftellende de één, inmiddels, alles in het werk, om den ander afbreuk te doen, en elkander het begeerd gezag te ontrooven. Ten laatfte fteeg de onbefchaamdheid ten hoogften trap, en drie Bisfehoppen , zich ter gelijker tijd tot Paus opwerpende, bragten de Christelijke kerk van Europa in de uiterfte verwarring. XI. Door zulke buitènfpoorigheden werden de Europifche.Christenen, tot een vrij- \ moediger nadenken over de Paufelijke magt > aangedreeven ; en de tegenkantingen , van j dewelken wij reeds hebben gefproken, of-, fchoon 1 096— $20» Sede« SOS. Sedeïi 378— De Xe* efifebt ".britte■en pooien cte 'aufen te erned»en.  ÏAè ALGEMEENS GESCHIEDENIS J. n.C.g. jcor>— Omtrend iSSO. fchoon dezelve geene openbaare en mid-»' ruchtige omwending van zaaken mogten te weeg brengen, werkten, echter, onder de hand en met nadruk, in zeer veele gemoederen aan de ondermijning van het Paufelijk gezag. Verfcheiden Duitfche Keizers* zoo als f r e d er i k de eerfte en de. tweede; to de wijk van Bei f eren; en, onder de Franfche Koningen, philippus defchoone, (in zijne twisten met bonifacius de agtfte, de hoogmoedigfte en gewelddaadigfte aller Paufen van dit tijdvak ), gaven aan andere vorsten een navolgenswaardig voorbeeld, hoe men het jok deezer geestelijke dwingelanden konde afwerpen. Men bemerkte overduidelijk, dat de Paufen Hechts zoo geducht waren door de vreesachtigheid der vorsten, en de bijgeloovige gehoorzaam* heid van derzelver onderdaanen. Aangemoedigd door de befcherming van fommige Oppervorsten, beweerden fommige Monniken zelfs in het openbaar, dat de Paufen aan derzelver burgerlijk gezag onderworpen waren; zoodanig een was william qccam, een Engeisch Fianciskaaner, aan het hof van lodewijk Van Beij'èren. In de tweede helft van dit tijdvak wierd het verlangen naar eene hervorming der kerke, zoo ten aanzien van derzelver opperhoofd * als haare leden, algemeen. Alhoewel men, gelijk duidelijk blijkt, hier mede bedoelde' de beteugeling van de fchandelijke buirenIpoorigheden der Paufen en der overige Geestelijken : want aan het zuiveren van deri godsdienst zel^e dachten de meeste Christenen bijna in het geheel niet. Ondertus* fehen begonnen zelfj de groote Kerkverga- dê*  BER WAERELD* I43 défingen ([Conciliën'), welke tot hiertoe onder het rechtsgebied der Paufen hadden geftaan, nu, onder de befcherming van verfcheiden vorsten, onderzoek te doen naar de oude vrijheid der Christelijke kerke. De Kerkvergadering van Konflans verklaarde plegtig, dat zoodanig eene algemeene bijeenkomst van alle de gemeenten hooger was dan de Paus; en gaf te gelijker tijd een bewijs van deeze oppermagt, door drie Paufen , welke thans Europa beroerden, aftezetten, en eenen nieuwen te benoemen» Op de Kerkvergadering van Bazel volgden de Bisfehoppen deeze zelfde grondbeginfe'-, len. Maar deeze beide Kerkvergaderingen richteden, echter, met opzicht tot het groote oogmerk haarer famenkomfte, de ver-, betering der kerke, zeer weinig uit. Het ontbrak den Europijchen Christenen tot nog toe aan eenen algemeenen aanvoerer, onder denwelken zij zich konden verëenigen, tegen den Paus en de Geesteli jkheid; zij bezaten , even zoo weinig als hunne vorsten , moed, vrijheid, doorzicht en genoegzaame lterkte van geest; allen noodzaaklijk, om zoodanig eene verandering van zaalcen, als zij verlangden, te bewerken. XII Met dit groot Pauslijk rijk bevon» den zich de meeste Europi/che Korringrij-1 keD, tot derzelver groot nadeel, in gefchil«| len ingewikkeld, Duitschland verloor daar < bij hec meest. Keizer hen rik de vierde werd door de Paufen beroofd van het recht 1 om leenen uicregeeven, hetwelk zijne voorzaaten bij de verkiezing van Bisfehoppen en Abten geoefend hadden; mogende de zulken in het vervolg door de Keizers niet anders l.n. C i. 096— 510. Scderi. 414. ' Sedert 4SU DuitCcH Ceizers lit het uis VRI» 'wabets. Sterft 125-  144 ALGEMEENS GESCHIEDENIS j.«.c.e, 1096— 1520. Sedert «37. Van 115a. tot 1190, 1 ft ijk»- ] lieden. 1 Sedert I \ \ C f % 2 e v. Tl 'h anders aangemerkt worden, dan als Waereldlijke vorsten. Onder de Hertogen vara Swaben, die ten Keizerlijken troone fteegen, was frsderik de eerfte, anders gezegd bakbarossa [de roodhaard~} ■ uit bet huis van Hohenftaufen, een der uicmun:endfte vorsten. Hij handhaafde langen tijd $ net dapperheid en een goed gevolg, het gesag der Duitfche Keizers tegen de Paufen :n de met hun verbondene Heden van LomSardien; nogthans werd hij ten laatfte gedwongen , om voor hun te wijken. Daar lij Lubek en Regensburg tot Rijksfteden rèrhief, dat is tot zulke Heden , welke onniddelijk aan den Keizer en het Duitfche ijk onderworpen waren, lag hij daar door len grond tot eenen nieuwen middenftand usfehen den Keizer en de Duitfche vorsen ; door denwelken het gezag der Keizers rermeerderd en de burgerftand verhoogd verd. Door het verdeelen der Hertogdommen van Eeijïren en Saxen, Welke menie dc leeuw bezat, werd f red rik,irel is waar, magtiger: maar de beide aanangen [Fa&iè'n'j, welke reeds ten tijde an zijnen voorzaat, onder dea naam van e Guelfen en Gibellinen (*~), waren ont:aan, werden hier door te meêr in ftand ehouden , en tegen elkander verbitterd, lij vervulden in de twaalfde en dertiende euw gansch Duitschland en Italiën met oor- (*) T)e Guelfen [Wclfen~\ of BeijSrfehen < aren vijanden des Keizers; de Gibellinen wa« n aanhangers van het Keizerlijk huis uit ,S*M» h.  dBr waereld. 145 öórlogen, en daar onder leed de magt des Keizers ongemeen veel. De Paufen begunftigden altijd de partij der Guelfen, en haateden het huis vah Hohen/laufen des te meêr, omdat hetzelve, in hunne nabuurfchap, Nafels en Sicilièn beaat. Geduurende deeze onlusten maakten zij Reme*. waarde Keizers, tot hier toe, nog eenig gezag hadden geoefend , nu geheel en al aan het hunne onderworpen. — F r e d r 1 k de tweede volgde, op eene roemrijke wijze, het voorbeeld van zijnen grootvader, F red rik de eerfte. Alhoewel de Paufen hem met woede vervolgden , en ook verfcheiden tegen - Keizers tegen hem over aanftelden, hield hij zich, echter, met eenen onöverwinbaaren moed ftaande, en droeg de Keizerlijke kroon tot aan zijnen dood. Hij gaf goede wetten voor de zekerheid van Duitschland, waar men nu eerst. de befluiten van den Rijksdag in de duitfche taal begon te fchrij ven. Hij was een voorftander en befchermer der geleerdheid, en de ftichter van het Hertogdom Brunswijk - Lunenburg, Onder zijne regeering ontftond het groote verbond der Man* féfleden, of van een aantal rijks - en andere fteden, die, ter befcherming en de bevordering van den bloei des koophandels, meC elkander eene Hanfc {*), of verbond flooten Ham* (*) Mogelijk Is dit oude woord (waar van nog in het oud Duitseh het woord Hanftlen % en in ons Nederduitsch, verhan/'elen overig is, en van hetwelk band, kandel, handelen bij oni zeker afkomen) gevormd uit het Latijnfche An. fa, hetwelk iets betekent, waar door twee ein- J1I. Stuk. K dm J.n.C.1, 1096— 1520. 1198.  I46 ALGEMEENS GESCHIEDENIS J,a.C.S, #096— 1520. XanfcJIedt» 1341, Hamburg, Bremen , Keulen, Brunswijk , Dantzig, waren, na (*_), de voor¬ naam- den aan elkander verbonden worden; gelijk bet, b. v., zoo gebezigd wordt voor het hengfel van een korf, — de riem van eene fchoe, enz. neb. vebt. (*) Hsewel niet altijd, was Lubek , echter, meêrmaalen de Vergaderplaats. D*eze Hanfejijden waren in vier klasfen verdeeld, tot ieder vara dewelken een zeker aantal fteden , in on. derfcheidene gewesten , behoorden ; aan allen welken Lubek aan het hoofd ftond. Deeze vier klasfen waren: de Lubekfcbt, de Keulfche, de Srunswijkfcbe , en de Dantztger. Onder de Keulfcht behoorden de Nedcrlandfche fteden, en deeze waren verfpreid door verfcheiden Provinciën. In Gelderland behoorden daar onder de fteden Nicuwmegen , Arnhem , Zutphen , Harderwijk, Elburg , Vinlo en Roer monde ; in Holland: Dordrecht, Haarlem en Amfterdsm; in Zeeland: Middelburg, Zierikzee en Ame. muiden; in het Sticht: Utrecht; in Friesland: Stavoren en Bolsward; in Overijsfel: Deventer , Rampen en Zwol; in Stad en Lande: Groningen. In het jaar 1418. werd het Hanfê-vertond tot ftand gebragt! doch in het jaar 1641.. waren nog «naar alleen de fteden Lubek, £rè wen en Hamburg van het groote verbond, a!s Zoodanig övergebleeven, welke toen een verdrag van onderlinge befcberming ftooten voor den tijd van tien jaaren i zijnde deeze de eenigen , welke, tot hier toe, den naam van Hanfifleden hebben behouden. Met alle de overigen is in de vroegere jaaren, door toeneemende uitbreiding van eigen koophandel, de Banft&ti* fchs veifcindtsniife te niet geloopen. mib. v£*i)  DEK WAERELD. IA? naamfté fteden van deeze verbindtenis, aan . dewelke^ van tijd tot tijd, meêr dan tagtig aanzienlijke fteden deel namert. Zij was tot aan het begin der zestiende eeuw de meesteresfe van den ganfchen voordeel ■ geeVenden koophandel in het grootfte gedeelte van Europa , en vertoonde zich, ter zee , gedueht voor alle de Koningrijken van het Noorden. XIII. Met fredriK de tweede vef-i dween de luister van het Duitfche rijk eni het Keizerlijk gezag, zoowel in Duitsch-' land als in Italiën. Duitschland verviel in j de grootfte wanorden, door de vijandver-1 klaaringen , of de oefening van het vuist* J recht (*). De Keizers, welke meh gekozen had, waren zoo onmagtig en zoo dikwijls afweezend^ dat men den tijd hunner regeering het groote tusfchenrijk genoemd heeft. l)e eigenlijke goederen £de Domeinen] der Kei» (*) Vijand . vtrkiaaringen — Befehdungett ftaat 'er in het Hoogduitsch, welk woord afzonderlijke oorlogsverklaaring , én wel uit vetborgen haat of wrok ontftaan, aanduidt; (van hier het oude vette: haat. wrok.} Vuist- en) pok - of kneds ■ recht was in die vroegere eeuwen eene gewoonte, ih gansch Duitschland ingevoerd, daar in beftaande, dat het een ieder vrij ftond zijn eigen rechter te zijn . en een ander, na voorafgaande uitdaging en behoorlijk ke aanzegging, aantegrijpen en te befchadigen. Eene gewoonte , waar van rijklijk gebruik werd gemaakt , en tot welker oefening het minfte gefebil 5 bij hetwelk afzonderlijke baat eenig Vermogen verkreeg, aanleiding gaf. NEDER». VXAf. £ a r.n.Ci 8. 096— .520. 'erand*- injen in ie Staats* efteldieid van iet Dittt* 'ebt rjjkt,  lt\% ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n. C. |. loof— Ktwvorsten. j i 3 I ■\ < i I i t c t Keizers uit Int?»- 1 flachc van/ Habtbxrg en andere feflach- c ten. f Keizers in Duitschland gingen verloren door de verdeeling der Hertogdommen van Franken en Swaben. In Italiën maakten de voornaamfte fteden zich deeze gelegenheid ten nutte, om zich van het Keizerlijk oppergezag te ontflaan; en in Duitshland ontftonden veele vrije rijks/leden, welke niet meêr, gelijk voorheen, den Keizeren fchatting betaalden. Bij dezelfde gelegenheid vormde zich de rijks • rldderfchap , welke ook alleen van den Keizer en het rijk begon afhanglijk te zijn. Het recht, om eenen Keizer over het Duitfche rijk aante[lellen, werd nu opgedraagen aan zeven Vorsten, onder den naam van Keurvorsten: te weeten , aan de Aardsbisfchoppen van Meijnts, Trier en Keulen; den Koning van Boheemen; den Hertog van Saxen; den Markgraaf van Brandenburg, en den Palts;raave aan den Rhijn: alhoewel, federt landen tijd, de verkiezing der Duitfche Konin;enop deeze roagdge Vorsten» grootendeels, vas aangekomen. Ekdelijk verkreegen ook le Duitfche Vorsten, in dit tijdvak, het rppergezag des grondgebieds; dat is te zegen , dat zij onafhanglijk wierden van de [eizers, voor zoo veel het inwendig betuur hunner ftaaten betrof; alhoewel, in anere opzichten, hunne raagt beperkt bleef oor de wetten des rijks en de voorrech:n hunner onderdaanen. XIV. Onder deeze veranderingen werd udolph, Graaf van Habsburg, in Zwit'■rland, tot Keizer van Duitschland gekosn. Hij nam krachtdaadige maatregelen, m de openbaare rust in Duitschland te her. ellen j bragt de Hertogdommen van Oos- ten*  DER WAERELD. I40 ienrijk, Stiermark en Karinthiën in zijn j huis over: maar moest de rechten des Duit' 1 fchen rijks op Italiën laaten vaaren. Kei*' zer als recht, zijn zoon, gaf aanleiding, dat Duitschland een nog grooter verlies onderging. Daar hij veele erfgoederen in Zwitferland bezat, poogde hij dezelve geheel en al van het Duitfche rijk aftefcheuren, en in de bezitdngen van het huis van Oostenrijk intelijven. Zij, die zich hiertegen verzetteden, liet hij door zijne landvoogden mishandelen: doch het gevolg van deeze zijne willekeurige en geweldige handelwijze was de misnoegdheid deezes Volks, dat veele voorrechten bezat. Het meest van allen leeden onder deeze dwingelandij de Kantons van Schweits, JJri en UnterwaU den. Maar toen willem tell, een burger van Uri, een taan van eenen heldhaftigen moed, een landvoogd des Keizers J had gedood, wekte dit de drie zoo even ge- ] dachte Kantons derwijze op, dat zij zich i te famen verbonden, tot behoud hunner j rijks - vrijheid, en eenen wakkeren tegenftand aan de overheerfching; eene verbmdtenis, welk zeven jaaren daarna in een eeuwigduurend bondgenootfchap veranderd werd. Vijf andere Kantons, die van Lucerne, Zurich, Glarus, Zug en Bern, traden van tijd tot tijd tot dit bondgenootfchap toe. De Hertogen, en namaals de Aards-, hertogen van Oostenrijk, poogden te ver» geefsch de te famen verbondenen met de wapenen te bedwingen, en verloren daar door hunne erfgoederen ia Zwitferland. Eindelijk begaven zich ook Frijburg, So* lethum, Bafel, Schafshaufe» en Afpenzell K 3 in . a. C. %i 096 — S26>. federt ia>8. IJ«7. Oorprong■an kee '.vtitztrt icnidge- lOOt- eoap. [J*t— SS»- Sedert [481— (SU.  J. n.C.g. isaq, t) ai Matand verlies; //«//«fa, en bekomt de fouden olie. Sterft 437». ïgdt ALGEMEENE GESCHIEDENIS in dit gezegd verbond. Op deeze wijza ontftond van langzaamerhand het Zwitfers bondgenootfchap, of het Gemeenebest der dertien Kantons en fteden , hetwelk gemeenlijk , naar een van deeze Kantons, Zwitferland wordt geheeten, Omtrend het einde van dit tijdvak was dit Gemeenebest nog niet geheel onafhanglijk van het Duit' fche rijk: echter onderwierp het zich bijna in het geheel niet meêr aan deszelfs wetten. —• Bij het verdedigen hunner vrijheid tegen het huis van Oostenrijk, en in, verfcheiden andere oorlogen, beweezen da Zwitfers, in zekere opzichten, eene onoverwinlijke dapperheid. Befchaafde zeden mogt men bij hen niet aantreffen: zij waren echter deugdzaam; en hunne liefde tot het vaderland en deszelfs rechten was even zoo edel, als die der Grieken en Romeinen in de fchoonfte tijden hunner Gemeenebesten. XV. Middelerwijl werden de vrijheden en voorrechten der Duitfche rijksftanden hoe langer zoo aanzienlijker en op vaster grondflagen gevestigd: maar het rijk zelve verloor van langzaamerhand zijne rechten op Italiën. Lodewijk van Beijeren, een vorst, die groote hoedanigheden bezat, en wiens regeering, ongeacht de onbefcheidenfte aanvallen der Paufen van Avignon, gelukkig en roemrijk bleef, was de laatfte Keizer, die in Italiën nog het een en ander met gezag en nadruk uitvoerde. Zijn opvolger, kabel de vierde, Koning van Èoheemen, daartegen, verkocht zelfs de rechten van het Duitfche rijk aan verfchei4en fteden van Italiën* en handelde op de-  DER WAERELD* I$l zeifde wijze met veele Duitfche rijksfteden. IMogthans maakte hij zich bij Duitschland verdienftelijk door de gouden bulle, die eerfte grondyvet des rijks, welke door allen deszelfs ftaaten werd aangenomen; era welke dien naam heeft bekomen van hec gouden zegel, 't welk aan het perkament, waar op ze gefchreeven was, gehecht was geworden. Daar in wierden de rechten der zeven, hier voor, gedachte Keurvorsten; hunne hooge eerambten als zoodanig; en de wijze, op welke de verkiezing eenes Keizers moest gefchieden« op het nauwkeurigfte bepaald; ook werden daar in voorge fchreeven, verordeningen, betreklijk de binnenlandfehe oorlogen in Duitschland, die, des ongeacht, bleeven voerdduuren, en al» len loop des rechts te ftuiten. XVI. Omtrend deezen tijd zag men nieuwe vorsten, onder het hoog oppergezag des rijks, bij menigte ten voorfchijn komen; zoodanige waren kort na de regeering van rüdolpH, tot aan het einde der vijftiende eeuw; de Landgraaf van Hesfen; de Hertogen van Mecklenburg, Kleeve, Hol/lei» en Wurtemberg, en in Italiën , de Hertogen van Milaanen en Savoijën. Dan, het gezag des Keizers werd al geduurig minder, ea Duitschland werd beroerd door eene menigte van verbindtenisfen onder de vorsten , den adel en de fteden, de een tegen de andere ingericht. De Keizer wsncelas, een zoon van karel de vierde, wien het toezeggen van befcherming aan hüss, en zijn haat tegen de Geestelijkheid, meerder nadeel deeden dan zijne buitenfpoorigteden en oneerlijke bedrijven s werd door K 4 ee» J.n.Cf. 109 6— 152a, I3S& Nieuw* yorsten, Deroereeis :n oeilo* (en in Duitsei' Uiti.  J.n.C.e. IOQ6 — 1520. 1400. ih4- Oorlog der llusg-, ttn. Sreift 14.37. T)c NtSertandtngeraaken •an het ïiuis van 0»i/«». rijk. , i j 2 < < 1 i ï i •\ c 0 h d 151 algemeene geschiede Nll een aantal Keurvorsten, op Paufelijke aan* hitfing, van zijne hooge waardigheid ontzet. Siqïsmund zijn broeder, gaf zich de grootfte moeite om de kerk door de vergadering van Konfians , te hervormen: doch te vergeefich. Het trouwloos gedrag van deeze vergadering omtrend h u s s , veröorzaakte eenen langen en Moedigen oorlog, welke sigismund en da Duitfche vorsten, die hem onderfteunden , genoodzaakt waren te voeren tegen dg Hus* Uiten, die johannes ziska ten voornaamften aanvoerer hadden. Zij overwontien hem geduurig , en de Keizer geraakte perst fpade, en wel voornaamelijk door hunne onderlinge onëenigheid, aan het bedt van het Koningrijk Bohiemen. XVII. Hier na ging de keizerlijke waar* iigheid weder over in het huis van Habsburg; Oostenrijk, en bleef daar in geduurende driehonderd jaaren lang. Albert ie tweede, de eerfte in deeze reeks van Oos'enrijkfche Keizers, ftierf heel vroeg onder :ene menigte van nuttige ontwerpen voor iet Duitfche rijk. De regeering van f r e» 'eik de derde duurde langer: maar was les te meêr verachtelijk en' van alle roem mtbloot, Deeze Keizer, gierig, befluiteaos en geheel onbekwaam tot onderneeHingen van eenen werkzaamcn aait, ftond an d.' Paufen veele rechten toe, zeer in et nadeel der kerken van Duitschland; hij oerde bijna niets uit, het welk de eer en e weh'aarc van het Duitfche rijk bevorerde, en liep hier door gevaar, dat men em van zijne waardigheden ontzettede en ezelve opdroeg aan georcius poïdi. BRAD,3  DER WAERELD. 153 » r a d , Koning van Boheemen, een wijs er dapper vorst. Hij had, echter, het geluk, door zijnen zoon, den Aartshertog maximtliaan, met de erfprinces van Bourgondiën te doen huwen, het bezit van dt gezamenlijke Nederlanden in zijn huis ovei te brengen. De Hertogen van Bourgon dien, die uit het -fh?»rc/4-Koninglijk geflacht afftamden, waren van tijd tot tijc meesters van dit, door den koophandel er de handwerken, bloeiend land; het wel! nog beftendig de oppermogendheid des Duit' fchen rijks bleef erkennen. Maar karei de floute, de vader van maria, die Duitsch land, Frankrijk en Zwitzerland, door zij' ne heerschzuchtige onderneemingen beroer de en beeven deed, was de laa fte Herto| van dat land. Hij verloor in eene zijnei veldtogten het leven. XVIII. Na zulke langduurige binnenlandfche onlusten en beroeringen, inz nderheic onder het zwakke bewind van fredrïk de aerde , geraakte Duitschland eindelijk onder de regeering van Keizer maxi miliaan en der rijksftanden, tot eene ge lukkige rust en eene welgeordende ftaatsre geling. Het vuistrecht en de kleine, onder linge oorlogen werden ten einde gebragt er afgefchaft door eenen algemeenen vreede, Te gelijker tijd werd, onder den naam van kamergericht, of keizerlijke gerechtskamer, een beftendigduurend hoog gerichtshoi aangefteld, hetwelk verpligt was, om de gefehillen tusfehen de rijksftanden opgereexen, overeenkomstig met de uitfpraaken der wet, te beflechten. De Keizer ftichtte nog een ander onaf hanglijk gericht, in het K 5 eerst» J. n. cc 1096— 1 Hio. • 1477. 1477. Lwd of alge-mes. ne vreede, en oprichting van het KeizerlijkKa.mer-gericht ia Duitschlaad.  154 ALGEMEENE CESCHIED2NII 109S— 15^0. cs 16. ] ] < I i 1 eerst, alleen beftemd voor zijne erflanden; doch welks rechtsgebied zich van langzaamerhand even ver uitbreidde als dat van de bovengeBoemde keizerlijke gerichtskamer; dit gericht heet tegenwoordig keizerlijke rijkshofraad, Om de belastingen te gemaklijker door het geheele rijk te kunnen heffen, en om tevens de uitvoering van verfcheidene nuttige verrichtingen te ligter te maaken , verdeelde hij Duitschland in tien Kreitfen, onder dewelke deBourgondifche de Nederlanden in zich bevatte. Het postwezen, het welk reeds voor vijftig jaaren in Frankrijk was opgericht, werd nu, insgelijks, door het geheele rijk ingevoerd. De geleerdheid vond in maximiliaan een ijverig befchermer, daar hij ze zelve met een goed gevolg beoefende. Ook was dij zelfs ernstig bedacht op de hervorming 3er kerke, welker onderdrukking en misvorming door de Paufen, hij hartelijk beklaagde. _ Ongeacht zijne dapperheid, had hij weinig geluk in den oorlog, waar van ie fchuld grootendeels lag in zijn gebrek lan ftandvastigbeid in de uitvoering van gelomen maatregelen. Nogthans bekwam het crijgswezen onder zijne regeering eene meêr roordeelige gedaante. Door den beroemlen Duitjehen veldöverften okorge van rRONSBiïo, of frkundsberg, werd ;en aantal welgeoefend voetvolk, 't welk ran de lanfen, welke zij voerden, lansknechten , vervolgens landsknechten werd jeheeten, in benden £ Regimenten 3 verleeld. Deeze, en de Zwitferfche, zwaar ;ewapende , voetknechten f_ Infanterij ] , velke de eerfte waren, die aan Europa bewees  DER WAERELD. Iff$ weezen, dat de flerkte der krijgsheïren £ Arméën ] niet enkel in de adelijke ruiterij gelegen was, waren toenmaals de beste krijgslieden, die te voete dienden. Ten tijde van maxi mi li aan, wierden ook de eerfte geldftukken geflagen , welke in Duitschland, naar de bergwerken welke het zilver daar toe opleeverden, en in jfoachimsthal in Boheemen gelegen waren, Thalers werden geheeten. Zeden, geleerdheid, kunsten, koophandel, alles verkreeg thans in Duitschland een aanmerklijk aanzien, federt, dat dit rijk, onder begunstiging van wel geftaafde wetten, eene inwendige rust was beginnen te genieten. XIX- Geduurende eenigen tijd ftond het Koningrijk der beide Sicilièn, of het Koningrijk van Napels en Sicilièn, met Duitschland in eene verbindtenis. Het nam eerst eenen aanvang in het begin van dit tijdvak, toen ro oer de tweede, zoon van rooer de eerfte, Graaf van Sicilièn, die beide landen met elkander verëenigde, en ovet beiden den titul van Koning aannam. Dooi een huwlijk kwam het aan het geflacht van hohenstauffen, uit Swaben. Maar toen konrad ij n, de kleinzoon van Kei« zer fredrik de tweede , en laatfte af(lammeling uit het gemeld geflacht, dooi het toedoen der Paufen van den troon wa$ gedrongen, en zijn leven op een fchavoi geëindigd had, nam karel, Hertog van Anjou, uit een Fransch geflacht, daar bezit van. Hij verloor, wel is waar, Sicilièn.. weldra, weder door den Siciliaanfchen Vesper, of den moord van alle Franfchen op éüx eiland; maar zijne nakomelingen bleeven, J. n .C.g, 1096— 1520. Sedert 1547. Oorfprongvan bet Koningrijk der beide Siciliën.Zic%X,Ul. Sedert 1193. 1218. uta.  X5\aalfde eeuw, voorde overheerende magt») ■•an sa la din (eigenlijk salaheddin) :en ongemeen fchrander vorst, beroemd loor grootmoecigheid en weldaadigheid, e'ri en eer grootfte veldheeren van zijnen tijd. Hij  DER WAERELD* I6p Hij beheerschte ook Sijr'tïn en Palestina, en deed den Europifche Christenen, in hunne kruistogten, den grootften afbreuk. In het vervolg ftichteden de Maminelukken (of Slaaven), dat is te zeggen, de Circasfiêrs en andere gekochte vreemdelingen, welke de lijfwacht der Sultans in Egijpte uitmaakten, aldaar een afzonderlijk rijk; hetwelk omtrend twee honderd en vijftig jaaren ftand hield, wanneer het door de 'lurken overweldigd werd. Uit de overige bezittingen der Arabieren in Afrika, ontftond het Keizerrijk van Fez en Marokko en de ftaaten van Algiers, Tunis en Tripoli. — In Afië werd, na veele omwentelingen, welKe de Mogollen en Turken in het ten onderfte boven geworpen Kalifat veroorzaakten, door ismaël sofi, of san, een der afftammelingen van ali, den behuwdzoon van mahomet, een nieuw Perfisch rijk gefticht. XXXI. De verwoesters van het Kalifat, de Mogollen, maakten nog zoo veele andere veroveringen, dat men hen als de grootfte veroveraars van alle tijden kan aanmerken. Zij kwamen uit Groot, of Afiatisch Tartanj'èn, waar in Mongaltïn eigenlijk hun vaderland was. Aldaar leidden zij, in veele ftammen en horden verdeeld, woo« nende onder tenten , een zwervend leven. Tkmudschin, de zoon van een hunner Khans of Vorsten, gaf al vroeg proeven eener buitengewoone dapperheid, en, na veele horden aan zich te hebben onderwor. pen , werd hij eindelijk meester van geheel Mongaliën; bekomende den naam van £>Jcntnkis- of Gengis- Khan, zoo veel beL s te- J.n.C.fc [oqö— :5io. 145*. I7IS» 1500. Nieuw Perfisch rijk 1500. Hij fterft I52J. Dfchittkis Khan. en Timut> beroeren Afië en Europa.  j.n.C.| 1096— Sedert 1127. Sterft «ÏÏ7. 170 ALGEMEENE GESCHIEDENIS . tekenende als Oppervorst. Hier na ondernam hij ook krijgstogten buiten 's lands; bedwong het rijk van Tangut en een groot gedeelte van China; bragt het groot en magtig rijk van Chowaresmie in Pcrfië en Indien, (hetwelk uit een Stadhouderfchap van Seldfchukfche Turken ontftaan was) onder zijne magt; breidde zijne veroveringen tot diep in Rusland uit. ja tot aan den Dnieper toe: maar ftierf te midden van zijne verbaazende onderneemingen, Deeze zoo buitengemeen oorlogzuchtige en zegevierende vorst, voerde onder zijne Mogollen de verëering van een* eenigen God veele nuttige wetten en inrichtingen — zelfs de fehrijfkunst, den koophandel, de kunsten en de weelde in: maar voor het overige was hij niet meêr dan een gewelddaadig en ■woedend verwoester van landen en volken. Zijne troonöpvolgers namen gansch China en Rusland in; voltooiden de vernietiging van het Kalifat; verwoesteden Poelen, Hongarijën, Moraviën en Silefiën, en bragten zelfs hunne overwinnende wapenen tot in Klein -Ajtê over. Dan dit zoo geducht rijk der Mogollen, hetwelk het grootfte deel van Afië in zich bevatte, werd, weldra, in kleine ftaaten verdeeld, welke de Rusfen, Turken en Chineezen, ten laatften, weder onder elkander, als een goede prijs, verdeelden. Wel is waar , na het verloop van eenigen tijd, poogde timur (ge. meenlijk tamerlan geheeten) een kleine Mogolfche vorst in de Bukarij, het rijk van Djchinkis Khan wederom in deszelfs oude grootheid te herftellen. Hij was ook indedaad een zoo groot cn gelukkig krijgs» voe-  • ER WAERELD. 171 voerer als deeze; alhoewel, te gelijker tijd, een dweepziek ijveraar voor den Mahometaanfchen Godsdienst; die omtrend zijne overwonnelingen de onmenfchelijkfte wreedheden bedreef, van dewelke eenige gefchiedenis ooit gewaagde. Ook bragt hij eerst de Bukarif ten onder, en liet zich daar in voor Keizer uitroepen; veroverde daar na Perftïn, Armeniën, Geörgiën, Rusland tot aan Muskou; onderwierp zich Indien, en overwon den Turkfchen Keizer bajazeth, dien hij gevangen nam. Maar zijn dood maakte een einde aan zijne verwoestende krijgstogten. Ook duurde het niet lang, of zijn groot rijk Hortte in; en 'er bleef niets van overig dan het rijk des Grooten Mogols in de Indien, gefticht door eener zijner nakomelingen, Sultan babbr; welk rijk tot heden toe is ftaande gebleeven. XXXII. De Mogollen, aldus Afië met hunne krijgsheiren overftroomende, werden ook zeer geducht voor de Turken, wier opgerichte rijken, inzonderheid het Seldfchukijche, zij ten onderften boven wierpen Dan, toen de Mogollen Kldn-Afië weder verlaaten hadden, richteden de Turkfche Emirs, of Vorsten, aldaar nieuwe, 'kleineftaaten op. Othman, of oskam, een derzelven, deed dit in Bithijniën , en lag daar door den grond van het Ottomannisch o?Turkfchex\]k, hetwelk nog in drie waerelddeelen beftaat. Zijn zoon orchan zette zijne veroveringen voord, en vestigde zich zelfs in Europa door het inneemen van Gallipolis. Murad, of amurath, de kleinzoon van osman (of othmanJ deed Adrianopolen (Adrianopel') benevens een j.n.Cf. 1096— 1520. Na 1370. Sterft 140s. Rijk van den Gr»». ten Mê' gel. Oorfprongvan het Ottoman' »fV»,& Keizerrijk.Omtrend 1300. Sterft Sterft 1360. Sterft 1389.  17* algbmeene geschiedenis j.ti.C.i 1056— 1520. Sterft Ï4P8. 1444. Sterft Ï466. Sterfc 15481. !• een groot gedeelte van Thraciïn voor zijne wapenen bukken. Ook was hij de oprichter van de Jengidfcheris ( of nieuwe krijgslieden), welke men gemeenlijk jt'anitjda* ren noemt, en welke beftendig de beste voetvolken der Turken zijn gebleeven. Baja ze th breidde het rijk van os man verder uit, en noodzaakte zelfs den Keizer van Konftontinopolen om hem fchatting te betaalen: doch hij viel ten laatften in de handen van timur, of tamerlan, zijn' overwinnaar. Alhoewel zijne zoonen onderling onëenig waren, bragt, echter, de jongfte van dezelven, mahomkth geheeten, het rijk wederom in aanzien. A m tilt ath de tweede, die zijne heerfchappij ook in Macedonièn en Serviën begon te vestigen, greep ook Hongarijën aan: werd , wel is waar, geflagen door joannks hunniades: doch bragt den Christenen, die den door hun plegtig bij eede geftaaf> den vreede, trouwlooslijk verbraken, bij Varna, een geduchte nederlaag toe. Zijne verdere voordgangen werden gefluit door 6eorgius cas trio ta, Of scander- ee g, een vorst in Epirus ( of Albainën), die zijn vaderland tegen de Ottomannen, langen tijd, met een uitfteekende dapperheid en een gelukkig gevolg, verdedigde. Amtjrath, na verfcheiden keeren de dpor hem nedergelegderegeering, ten beste zijnes rijks, weder aanvaard te hebben, had ten cpvolger zijn' zoon mahomet de tweede,. Deeze veroverde eindelijk Kon* tjlantinopolen; nam Morea, hetwelk ten deele den Venetianen toebehoorde, weg; veroverde ook de Ktim, ( waar de Genuëeu ze»  DER WAERELD. I?3 ten aanzienlijke handelplaatfen in bezit hadden) benevens Wallachi'fèn, Bosnïcn en andere landen; gelijk ook veele eilanden van den Archipel. Hij richtede ook eene zeemagt op: doch vond te lande aan de Hongaaren, en ter zee aan de Vcnetiaanen, een' nadruklijken tegenftand. ^klim aare vijanden. Een heïr van Frans fen en yènetiaanen, ten kruistogt tegen de Turken )eftemd, liet zich gebruiken, om een' afrezetten Keizer op den troon van Konftaninopolen te herftellen, en nam de daar uit mtftaane verwarringen te baat, om deeze ïoofdftad des rijks zelve te bemagtigen. De jverwinnaars riepen daar op boudewijn, 3raaf van Vlaanderen, ten Keizer uit: maar ie veroveringen, welke zij in Europa op le Grieken maakten, werden onder veelen 7erdeeld. De Venetiaanen verkreegen wel iet grootfte deel; zij werden meesters van ;en gedeelte van Peloponnelus; het eiland Kandia en veele andere eilanden van den Archipel; waar door zij den gewietigen koophandel op de Oost indien, over Alexandricn, alleen in handen kreegen. Van den mderen kant ftichtte een der nakomelingen van de Griekfche Keizers te Konftantinopolen, theodorus laskaris gehee* ten, een afzonderlijk rijk te Nicea; en een zijner opvolgers, michaël paleolos, na den zwakken zetel des Latijnfchen Keizerrijks te Konflantinopolen, om ver te lebben geworpen , vestigde aldaar weder 3p nieuw dien des Griekfchen Keizerrijks. Buiten het Keizerrijk van Nicea, zag men n Europa en Afia nog meerder Griekfche Vorstendommen ten voorfchijn komen; en leeze verdeeling van dat rijk , bragt (geijk natuurlijk was ) niet weinig toe tot leszelfs verzwakking, Deszelfs inwendige jeroerten hielden zelfs niet op, offchoon iet ook door de Turkfche legermagten beïreigd en bekneld werd. Verfcheiden Griek"che Keizers en Geestelijken bragcen alles ia  der waereld. i?$ In beweeging, om de Griekfche met de Latijnfche kerk te verëenigen; voornaamlijk J met het uitzicht, om als dan, ten fteun des1 rijks, des te meêr belangrijken bijftand van de Europifche Vorsten, tegen de Turken te zullen bekomen. Reeds tweemaalen werd een verdrag tot zoodanig eene verëeniging gefloten: maar het grootfte gedeelte der Grieken nam hetzelve niet aan, wijl hun de voorwaarden daar van te hard toefcheenen: zelfs de maatregelen, welke door formnige Europifche vorsten genomen werden, om den Turken tegenftand te bieden, floegen grootelijks fout door de verregaande misflagen, welke daar in begaan werden. De Duitfche Keizer, trbdrik de derde, was veel te bedrijveloos, om iets van belang ten voordeele des Griekfchen rijks te onderneemen; hetwelk zich thans bijna alleen tot Konjlantinopolen bepaalde. Deeze hoofd» ftad werd , eindelijk, door de Turken ftormenderhand veroverd; en konstantjj» de elfde, de laatfte der Griekfche Keizers, verloor bij de verdediging daar van het leven. XXXIV. Dit zeer gewigtig verlies voor de Europifche Christenen, had evenwel voor hun, in een ander opzicht, de allergelukkigfte gevolgen. Hoe meêr de Turken in het Europisch gedeelte van het Griekfche rijk doordrongen, des te meêr Griekfche geleerden kwamen eene fchuilplaats zoeken in het Westersch rijk. Het is waar, men had federt langen tijd onder hen niet meêr dan heel middenmaatige gefchiedfchrijvers gevonden; die op geene andere verdiensten aanfpraak konden maaken dan op die van ons f. n.C.g, 096— 520. 1455. Deeze OBiftan» digaeld is bevorderlijk aan de hertelling der geleerdheid in Eurtf»%  I76 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n.C.g iogó— 1520. Omtreni den jaar 1100. Die dier 1415. Tegen 1440. en vervolgens. Voorbereidfelen daar toe. ■ ons de gefchiedenisfen hunnes tijds ter kén* nisfe te brengen; zeer zeldzaam ook waren; bij hun geleerde wijsgeeren en godgeleeriden, hoedanigen m 1 chaël psellus eri ïtHeophilactus waren : desniettegenflaande was de kennis aan en de navolging van de beste oude Griekfche Schrijvers nooit geheel onder hen verloren geraakt; daar deeze, zoo wel als de groote voorbeelden van de oude Romeinen, federt veele eeuwen onder de Westerfche Christenen, of vergeeten geraakt, of althands zeer verwaarloosd waren. De Grieken, derhal ven , welke zich in deeze oorden nederfloegen, bragten In dezelve niet fleehts de kennis hunner moederfpraake over (hetwelk het r eerst door e m a n u ë l chr ij soloras geïchiedde) maar zij deeden ook door dat middel, in dezelven, den goeden fmaak voor de Welfpreekendheid, de Dichtkunst, de Gefchiedkunde, de Wijsbegeerte en de Weetenfchappen in het algemeen, herleeven: waar aan geörgiüs cemistius pletho. bessarion en theodorüs g a z a , het meeste hebben toegebragt. XXXV. Deeze gelukkige omkeering van zaaken vertoonde zich het eerstin Italiën: • maar heel veel laater bij de overige Christenen van het westen. Tot hier toe had men zich onder de Westerfche Christc tien voornaamelijk bepaald tot de Scolastieke wijsbegeerte en godgeleerdheid ; het kerklijk (eigenlijk gezegd Pauslijk) recht en ook van langzaamerhand tot het burgerlijk recht en inzonderheid de gefchiedenis: maar alles zonder geleerdheid en een juist oordeel, zoo noodig bij de beoefening van zui-  DHR WAERELD. I77 zulke weetenfchappen; waarbij" ook hun ftijl heel barbaarsch was, en weinig gefchikt voor de onderwerpen, welke zij Behandelden. Nu en dan verfcheen 'er onder den grooten hoop der gefchiedfehrij vers deeze en die, welke boven anderen uitmunte' de; zoo als sigbkrt de grmblours in de Nederlanden; otto, bisfchop van Freifingen in Duitschland; saxo grammaticus in Deenemarken, en de monnik mattheus paris in Engeland. In het laatstgenoemd rijk , zag men ook in johannes van sallisburij , eenen Schrijver, die groote geleerdheid, fchranderheid en vrijmoedigheid te famen ver. bond. Irnerius, of wïener, een Duitsch geleerde , was de eerfte , die het 1 Romeinfche recht te Bologne openlijk onderwees. Accursius, bartolus en baldus, drie beroemde Italiaanen, van dewelken de eerfte in de twaalfde, de beide anderen in de veertiende eeuw leefden, hebben in hetzelfde vak veele fcherp. zinnige uitleggingen en rechterlijke beflisfin* gen gefchreeven, alhoewel zij zich niet in het bezit bevonden van de daartoe noodigö grondige geleerdheid. Duitschland had zelfs onder de regeering der Keizers uit het huis van Swaben, aan wier hof de ge* leerdheid befchermd en beoefend werd , eenige dichters, wien 'het niet mangelde aan vernuft (genie), bekend ónder den naam van Minnezangers of Zangers £misfehien bezingers] der liefde. Dan de Duitfche dichtkunst (^po'èjij) hield weldra op de bezigheid te zijn, waarmede de grooten zich eenig vermaak verfchaften ; öp het einde ill Stuk, M van J.n.C.Ü 109S— 1520. Sterft 112. Sr. 1158. St. 1204. St. 1259. Sr. 118a. St. omrentiïl.  I7§ ALGEMEENE CESCHIEDEN1S mO06— IS 20. Sterft •mticnt Hij flici isjsl. • van die tijdvak, verviel hij in de handen van ellendige rijmers , meejierszangers genoemd, onder wier beheering zij al het edele en verhevene, haar anderzins eigen, geheel verloor. Van tijd tot tijd, evenwel, lieten zich onder de Europeërs eenige mannen zien van uitfteekend vernuft en fchranderheid, die, met verachting der fpitsvin» dikheden hunnes tijds, tot de oirfpronglijke bronnen der geleerdheid bij de ouden, en tot de natuur zelve, terug keerden , en aan hunne tijdgenooten op eene zekerder wijze, de waarheid en het fchoone leerden kennen. Zoodanig was hoger bacon, in Engeland. Hij begon met de hervorming van verfcheidene (Weetenfchappen; ftelde een aantal proeven in het werk, om de eigenfehappen der lichaamen te leeren kennen , en was de uitvinder van de verrekijkers , ( *) brandglazen, vergrootglazen en andere nuttige en belangrijke dingen: maar deeze man, het wonder zijner eeuwe, werd voor een tovenaar gehouden, en vervolgd f door domheid en haat. Dante alighieri, franCO* ) Hoe ver bacow in uitvindingen van deezen aart moge gevorderd zijn , zal hein evenwel de eer der uitvinding van de Verrekijkers niet toekomen , als behoorende dezelve aan een burger onzes Vaderlands , te weeten ZaCMARIas Janszoon, van Middelburg, die omftreeks de zeventier.de eeuw, dat nuttig werktuig vervaardigde ; niet in de volkomenheid, gelijk ieder ligcelijk begrijpt, echter zoo, dat het de grondflag geworden is der volgende verbeteringen. HID. VERT.  ser waereld. I79 ïran Cl scus petrarcha en johan- mes bocatiüSj drie zeer geleerde en vernuftige ltaliaanen, in de veertiende eeuw, befchaafden niet alleen de taal hunnes vaderlands, ten dienite der welfpreeJcenheid en dichtkunst , en zetteden deeze beiden ongemeen veel kracht, fieraad en bevalligheden bij : maar breideden ook in hun •vaderland den fmaak uit voor de fchoone letteroefeningen der oudheid. Laurun* titjs valla was, in hetzelfde land, een noggrooter herfteller der geleerdheid en grondige weetenfchappen; inzonderheid maakte hij zich verdienftelijk in taalkennis en in de gefchiedenis en uitlegging der Heilige Schriften. Zoodanige groote vernuften bleeven, echter, zeldzaam, tot dat het voorbeeld en het onderwijs der geleerde Grieken, eenen algemeenen naijver verwekten; de kennis van den Godsdienst alleen uitgezonderd, aan wier hervorming zich niemand durfde waagen. XXXVI. Het ontbrak, wel is waar, den ÏVesterfcken Christenen, door toedoen ' der Geeftelijkheid, nog grootelijks aan het' genot dier vrijheid, welke zoo noodzaak-1 lijk vereischt wordt, ter oefening van het1 verftand in alle foorten van waarheden; zijg verkreegen, evenwel, in dit tijdvak eene! aanmerklijke verligting in hunne poogingen * door de in de dertiende eeuw opgerichte aanzienlijke fchoolen, univerfiteiten geheeten; waar in de geleerdheid in haare geheele uitgebreidheid werd voorgedraagen j zij werden vervolgens, naar de plaats, alwaar plato te Athenen, was gewoon geweest lesfqn te geeven, Akademiên geM » noemd. ƒ. n. c. f. 1096— 1S2 anciikaamr ordens gefticht?-  DRR W A 1 R E L D» 187 £;cht? _ Hoe werd dat geestelijk ge. rechtshof genoemd, het welk ter veroordeeling der ketters wierd opgericht? — er door wiens toedoen ontftond het zelve ? — Gingen de Paufen nog verder in het ver volgen dier geenen, welke niet met hut dezelfde gevoelens waren toegedaan? VII. Welke gevolgen hadden deeze ge weldige middelen der Paufen met opzich tot den Godsdienst? — Was 'er in dei aanvang van dit tijdvak niet eenig uitzich op hervorming in den Godsdienst? — Wn waren de eerften, die in het beftudeerei van den Godsdienst, of der Godsdienftig leerftellingen , wijsgeerige onderzoekingei begonnen te vlechten? — Onftond hier uj eenig voordeel voor den Godsdienst Y Welke eene foort van Godgeleerdheid kwar bij deeze gelegenheid te voorfchijn? WTaarom wierd deeze godgeleerdheid d Schoolfcht of Scholaftieke genoemd i Welke waren haare kenmerken, of hootc eigenfchappen? — Wie bragt dezelve ht eerst tot een famenftelfel [_fij(tema\{ Wat maakten eindelijk de Schaialiseke lee: aars uit de godgeleerdheid? - Vond me onder hen ook fchrandere en bekwaam: mannen? — Wat was de oorzaak, dat 2 aan den Godsdienst geen nut, in 't gehee toebragten? - Had het Pauslijk gezaj wegens hen, ook iets te duchten? VIII. Welke was alzoo de ftaat vi den godsdienst, bii de Wcsttrfche Christ nen? — Welke bijvoegfelen Verkreeg 1 thans? — Waar in beftond ter deezer ti de Christelijke godzaligheid? — Was Christelijke Godsdienst alsnog gefcbikt vo J. n. C. Cr 1096— 1510. I l l I r. 1 3 :t n e »j 1, ■» m e» >ij jd ie or de  188 AECEMEENE GESCHIEDEN!» ï- ». C.j. 109s— I£10. > ] » ! 1 1 1 1 J 1 1 É c ï t J; de gewigtige oogmerken, waartoe hij beftemd was? — Op hoedanig eene wijze werd hij misbruikt? — Welk eene foort van leere verwijdert zich het meest van de waare, christelijke, godzaligheid? — Wie waren eenigen van de beroemde MijRieken? — Begingen deeze leeraars ook senige algemeene misflagen? IX. Onderwond zich niemand, omtrend 3eeze tijden, zich tegen de Paufen, en de overige Geeftelijkheid te verzetten, welke ie Christenen zulke willekeurige veranderingen opdrongen ? — Maar welk was het ïevolg hunner onderneeming? — Wie richtte inzonderheid in Frankrijk eene geleele maatfchappij op van zulke vijanden Ier roomfche kerk ? — Hoe noemde men üjne leerlingen? — Welke was hunne lee•e? — Welke lotgevallen ondergingen aj? — Stond 'er in Engeland ook een nan op van dezelfde beginfelen? Wat leed hij ter hervorming van de Geestelijkleid en van den Godsdienst zelve ? — Was lij gelukkiger dan de Waldenzenï Wie rolgde , weldra, in Boheemen zijne voetlappen? — Welke leerftellingen droeg hij roor, inzonderheid ingericht tegen de Geeselijkheid? — Welk was het uiteinde van ohannes huss? — Aan welke trouwoosheid maakten zich zijne vijanden daariij, ten zijnen opzichte, fchuldig? — Hoe edroeg hij zich bij het ondergaan van den ood? — Wien zijner vrienden trof even et zelfde lot als hem? — Hoe noemde ïen zijne aanhangers? — Hielden zij zich mgen tijd ftaande? X. Maakte de overmagt de Paufen op alle  DER WAERELD. iSo alle de geenen, die hen tegenftand booden, hen gemaklijker? — Wat merkt men op in het geheele beloop van hun gedrag? — Was dan hun gedrag niet zoo voorzichtig, als noodig is, om zich bij een rechtvaardig aangematigd gedrag, ftaande te hou den ? — Waar door maakten zij zich in zonderheid in alle landen gehaat? — Bleeven de Paufen fieeds hunnen vasten zete te Rome houden ? — Wie onder hen wa: de eerfte-, die in Frankrijk zijn verblij vestigde?— Waarom was den Paufen hunni verwijdering van Rome zoo nadeelig? — Door welk een fchandelijk gedrag fteldei zij zich bloot voor de verachting van ge heel Europa? — Hoe veel Paufen teld men te gelijker tijd aan het einde der veei tiende , en kort na den aanvang der viji tiende eeuwe? XI. Hadden dan zoo veele aanvallen o het willekeurig gezag en gedrag der Pau fen, en hunne eigen onvoorzichtige bedrij ven, in het geheel geene uitwerking op d Europifche Christenen? — Zag men da ten deeze tijde vorften , die hunne rechter onverfchrokken , tegen de Paufen verdedig den, en hen tuchtigden voor de beledigir gen van hun ontvangen? — Wie ware onder meêr anderen , deeze vorften ? Waar in ontdekte men, ten laatfte, d eigenlijke oorzaak der Paufèlijke magt ge legen te zijn? — Daar de Christelijke ker van het westen zoo zeer verdorven en or derdrukt was, werd dan niet eindelijk i dezelve de begeerte werkzaam, om een algemeene hervorming te bekomen? Wat wenschte zij inzonderheid hervorm 1 j.n.c.g. 1006— 1-519. ! I 3 2 » 1 K. n e d e  100 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.n.C.1. 1096— «20. te zien ? — Welke vergaderingen van Geestelijken [conciliën"] begonnen aan deezen wensch der Christenen, eeniger maate, te voldoen ? — Welke opmerkenswaardige befluiten wierden 'er genomen, en ter uitvoer gebragt, door de kerkvergaderingen Pconciliën'] van Kon/lans en Bazel? — Maar dienden deeze befluiten met de daad Mt de hervorming van den Godsdienst en de Geestelijkheid ? — Van waar kwam het, dat de Westerfche Christenen, daar zij zoo veele misbruiken in de kerk ontdekten, geen gefchikter middelen wisten te bedenken , of daar te ftellen, om dezelven te berftellen ? XIJ. Hoe was het gedrag der overige Christelijke rijken in Europa, met opzicht tot dit Pauslijk rijk, welks gefchiedenis wij 3us verre hebben ingezien? — Welk een recht, betreklijk de voornaamfte voorrechten der Geestelijkheid van Duitschland, ontrukten de Paufen, in den aanvang van Sit tijdvak, den Keizeren? — Welk vorsteiijk huis regeerde thans in Duitschland? — yVie was uit het zelve de grootfte vorst?— Wat deed fhedriK in Italiën? — Welk ;en foort van fteden gaf hij in Duitschland tiet beftaan ? — Welke gevolgen 'kwamen bier uit voort? — Welke twee partijen beftonden thans in Duitschland en Italiën? — Wat gefchiedde door dezelven? — Welke ?an dezelven werd door de Paufen begunstigd? — Bleef Rome beftendig onder de heerfchappij der Keizers ? — Wie onder de Keizers uit het huis van Smaèen verdient inzonderheid opmerking? — Hoe gedroeg hij zich in Duitschland, en met •jjb  DER WAERELD. 191 opzicht tot de Paufen ? — Welk verbond van Koophandel werd onder zijne regee» ring, door verfcheidene fteden opgericht?— Waarom werden deeze fteden do Hanft fisden genoemd? — Was dit verbond van wezenlijk gewigt en aanbelang? XIII. In welk eenen toeftand bevonden zich het Duitfche rijk, en het gezag dei Keizers, fints fredrik den tweeden? —■ Hoe noemde men de kort daar op volgende regeeringen der Keizers? — Welke omwentelingen zag men in veele ftaaten van Duischland en Italiën gebeuren? — Verkreeg niet een deel des Duitfchen adeh nieuwe rechten? — Op hoedanig een< wijze werd de verkiezing der Keizers be paald? — Wie waren de zeven Keurvors ten? — Welke voorrechten verkreegen d< Duitfche vorsten over het algemeen? XIV. Door welk keizer, werd in Duitsch land, de orde en rust wederom eenigzin: herfteld ? — Welke waren de meest merk waardige bedrijven van rudolph va? habsburg? — Wie zijner nakomelin gen, bragt het Duitfche rijk een allerge wigrigst nadeel toe ? — Wat was daar d< oorzaak van? — Welke Zwitfcrfche ge westen, werden het meest door zijne land voogden onderdrukt? — Wie gaf hem, on 200 te fpreeken, de leus, om hunne vrij heid te verdedigen ? — Wat kwam hier ui voord ? — Hield dit bondgenootfcha] ftand ? — Welke gewesten namen daar aai deel? — Welk gemeenebest is daar uit ont ftaan ? — Kwam hetzelve in dit tijdvak to volkomenheid? — Hoe gedroegen en ver «oonden zich de Ztvitfers, bij het verdedi ge! 109s— \ r t c > l \  I$<1 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. 8.C.g. 1ó96 — 1510. O < j 1 2 l 1 ^ 1 1; e d d h Ti li V gen hunner vrijheid, en bij andere gela* genheden ? XV. Welk ander land, onttrok zich van langzaamerhand aan de opperheerschappij des Duitfchen rijks? — Welk Keizer oefende daar in nog eenig gezag? — Was zijn opvolger hem daar in gelijk? — Waardoor is karel de vierde, inzonderheid beroemd geworden ? — Waarom wordt deeze rijkswet de gouden bulle geheeten? — Wat is ierzelver inhoud? XVI. Deeden- de kleine Vorsten geene 30ogingen, om, terwijl de magt des Keilers afnam, hunne voorrechten te vergroo» én? —■ Welke nieuwe Duitfche en Ita'iaanfche vorsten zag men omtrend het mid* len van dit tijdvak ten voorfchijn konen ? —- Welk Keizer wierd afgezet ? — /Vat had hem de haat der Paufen op den lals gehaald? — Welkfe disnsten bewees ijn opvolger aan het Duitfche rijk? — Nelk eenen ongelukkigen oorlog, moest hij ■erfcheiden jaaren lang voeren? — Waar It ontftond dezelve ? — Welk Veldöverfte ehaalde daar in den meesten roem? — Velk een einde nam deeze oorlog? XVU. Uit welk huis bekwam Duitsch* tnd nu, geduurende drie honderd jaaren mg zijne Keizers? — Wie waren de beide srften in deeze opvolging? — Bezaten eeze beide Keizers dezelfde hoedanigheïn? — Welk vorst was inzonderheid frbrik de derde? — Waar in was hij wel 2t gelukkigfte? — Wie was, tot dus ver;, Heer der Nederlanden? — Wie was de atfte Hertog van Bourgonaiint — Wie as zijne eenige erfgenaam? xvni,  DIK WAERtLfi. IPJ XVIII. Wanneer begonnen de grooten ïn Duitschland eenigen eerbied toetedraagen, aan de algemeene en openbaare veiligheid en de wetten? — Welke inrichtingen bragten daar aan het meeste toe? — Welk; Keizer had, benevens de rijkstanden, daar aandeel aan? — Welk ander hoog, onafhanglijk Gerechtshof werd nog door maximi li aan opgericht? — Hoe verdeelde hij gansch Duitschland, en waartoe diende deeze verdeeling? — Waar door werd gemeenfcbap en verbindteqis , tusfehen allen de inwooneren des rijks, gemaklijk gemaakt?— Vestigde maximiliaan zijne aandacht ook op den Godsdienst en de wee. tenfehappen? — Met welk gevolg voerde hij den oorlog? —- en welke misflagen, waren hem in de uitvoering zijner onderneemingen hinderlijk? — In welk eenen ftaat bevond zich het krijgswezen , ten tijde van maximiliaan? — Welke veranderingen bragt hij daar in? — en welke hadden ovèr het geheel in het rijk plaats? XIX. Welk nieuw Koningrijk kwam in Italiën ten voorfchijn? — Wie was deszelfs eerfte Koning? — Welk geflacht of huis, kwam nu, bij vervolg, in het bezit der koninglijke waardigheid? — War was de SicHiaahfche Fesper? — Welk Koning, wierd op het einde van dit tijdvak Koning van Napel' en Sicilië» ? XX. Welk ander Koningrijk verkreeg in den beginne van dit tijdvak eenig aanzien? — Wanneer wierd het Koningrijk Portugal voor het overige gedeelte van Europa van veel aanbelang ? — Wie is het* eerst, om de Kaap de Qoede Hoop heen» UI. Stuk. N ü9£s l n. c. gi  194 ALGEMEENS GESCHIEDENIS J,n.C.{ 1096— IS». . naar de Oostindiën gevaaren v _ Welke waren de gevolgen deezer ontdekking'? — Welke gewigtige veroveringen maakten de Partupeezen vervolgens? XXI. Hielden zich de kleine Christelijke Koningrijken, die in Spanjen, in het voorgaande tijdvak ten voorfchijn waren gekomen, nog ftaande? — Welke voordeden behaalden zij op de Arabieren? — Welke waren de beide mügtigfte van deeze kleine Christelijke Koningrijken? — Wie verè'enigde alk dezelven onder zijne algemeene heerfchappij ? — Waar door namen de magt en de rijkdom van febdinand, buiten dien, aanmerklijk toe? — Maar was hij een deugdzaam vorst? — Wie was een zijner hooge ftaatsbedienden , die veel roem behaalde en aan Spanjen groote diensten bewees ? — Welke waren de voornaamfte vlekken in het charadler van den Kardinaal ximenes? XXII. Waarin bekwam deftaatsgefteldheid van Frankrijk, ten deezen tijde, eenige gelijkheid met die van Duitschland? — Wie was een groot, geducht, leenroerig onderdaan van ae Franfche Koningen? — Wat werd daar door veroorzaakt? — Welke Koning van Frankrijk was de eerfte, die aan zijn rijk eenige fterkte bezorgde en de Engelfchen uit hetzelve verdreef? — Welk vorst vas l o o & w i] k de Heilige ? —— Welk Fran^ch Koning betoonde eene, in deeze tijden, zeer zeldzaame onverfchrokkenheid in het verdedigen zijner rechten, tegen da Paufen? — Wat volgde eindelijk uit zoo veele oorlogen tusfehen Frankrijk en Engelandï — Was de heerfchappij van Engeiand over Frankrijk van langen duur? —• Welk  DU WAERELD» I0 sim ia de Groote verricht? — Uoor welk eenen Koning werd de grond gelegd tei verëeniging van Poolen en Lithaucn? — Maar federt welken tijd zijn deeze beide landen verëenigd gebleeven ? — Welk eene verandering viel er nog in dit tijdvak voor, ten aanzien der heerfchappij van de Duit' fche Ridders over Pruisjln? XXVII. Droegen de vorsten, welke het gebied in Boheemen voerden, nu onafgebroken, den titul van Koningen? — Welke verdienen daar onder bijzondere opmerking? — Welke landen wierden van tijd tot tijd aan dc kroon Boheemen toegevoegd ? — Verbleeven dezelven ook allen daar aan ? — Waarin en hoe betoonde de Boheemfcht Koning johannks eene buitengewoone dapperheid? — Welk Koning van Boheemen werd door den Paus in den ban gedaan en van zijn rijk vervallen verklaard? * XXVIII. Welke merkwaardige gebeurc nisfen ommoeten wij. bij den aanvang van dit tijdvak, in de Hongaarfthe gefchiedenis? — Welke Koningen regeerden in Hongarijën % toen die, uit de genachten der in< N 3 boor :. n. c. g. icoö— 1520.  J.n. C.g jcj>6— IS*Or t93 ALGEMEENE GESCHIEDENIS boorlingen uitgeftorven waren? — Welke veranderingen vielen er voor met opzicht tot het gebied van Hongarijën ? — Welke Vorsten verdedigden Hongarijën, met een goed gevolg, tegen de Turken? — Door welke hoedanigheden en bedrijven maakte zich matthias corvinus, inzonderheid beroemd? XXiX. Waren Rusland en Hongarijën landen van gewigt en aanbelang voor het overig gedeelte van het Christelijk Europa? —- In welk eenen toefhnd bevonden zich thans dc Kalifs te Bagdad? — Wie verwoestte hun rijk ? XXX. Welk beroemd vorst heerschte in dit tijdvak over Egijpte en Sijriën? —— Welk nieuw rijk werd in de dertiende eeuw in Egijpte opgericht ? — Hoe lang duurde hetzelve ? — Welke Koningrijken en Staaten ontflonden er uit de bezittingen der Ara* iiere-i in Afrika? — Kwam er ook niet nog een nieuw Arabisch rijk in Afia ten voorfchijn, hetwelk tot dus verre tot het Kalifat had behoord? — Van welk geflacht was de vorst afkomstig, die hetzelve ftichtte? XXXI. Toen nu de magt der Arabieren. een einde had genomen, welk Afiatisch volk onderfcheidde zich vervolgens, door deszelfs veröveringen ? — Waar was eigenlijk deszelfs vaderland? en welke was hunne levenswijze? — Wie hunner vorsten verkreeg het eerst eenen uitgebreiden roem?—» Welke Koningrijken werden door cen« giskhan veroverd? — Maakte hij zich bij zijne Mogollers verdienstelijk ? — Maar hoe moest hij aangemerkt worden ten aanzien  DER W A E R E X. 0. Ï99 ïien der overige volken ? — Verrichteden zijne opvolgers ook zulke groote bedrij ven ? — Hield zich dit rijk langen tijd ftaanöe? — Welk vorst deed het rijk der Mogollen weder op n euw in magt en aanzien oprijzen ? — Welke hoedanigheden be* zat -r amkrlan? — Tot hoe verre breid, de hij zijne veroveringen uit? — Was zijn rijk oui rzaamer dan dnt van gengiskhan? — Welk, n'g heden beftaanend, rijk is uit hetzelve voordgekomen? XXXIf. Welk Afiatisch volk leed inzonderheid veel door de invallen der Mtgolkn? — Herftelden zich de Turken niet weder ? en in welke landen in 't bijzonder? — Wie was de grondvester van het Ottoman' tiisch rijk? — Waar was de eeifte rijkszetel var hetzelve? — en wie van deszelfs vorsten bragt denzelven naar E'-ropaover?— Welk foort van Turkfche f ldaaten , die onder hen altijd beroemd zijn geweest, werd door amurath den eerfien opgericht? — Welk Afiatisch vorst ftuitte de voordgangen der lurken? — Herftelden zij zich echter, niet weder? Welk Grieksck vorst verzette zich tegen hen met een goed gevolg? — Wie was de grootfte veroveraar onder de Turkfche Keizers van deezen tijd? — Welke landen bragt sflim onder zijn geweld? — Welke eigenfchappen bemerkte men aan deeze eerfte Turkfche Keizeren, of Sultans? — Welke gevolgen hadden hunne veroveringen met opzicht tot den godsdienst en de geleerdheid ? XXXITI. Boor welk v<-lk werd het Oostersch. ofCrieksck Keizerrijk, hetwelk ziel Eeduurende zoo veele eeuwen had Itaandi N 4 go J. I..C.B igqS— 1520. f %  J. n.C.g 1090— ALGEMEENE GESCHIEDENIS ■ gehouden, ehidelijk geheel en al vernietigd ?_ — Droegen de Westerfche Christenen ook iets tot den ondergang deezes rijks bij ? — Bij welke gelegenheid werd Kon* ftantinopolen en het Europisch gedeelte van dit rijk, door hun ingenomen? — Wie zetleden zij uit hun midden aldaar als Keizer opden troon? — Bezaten beheerde hij alle de landen van het Griekfche rijk ? — Welk aandeel verkreegen de Venetiaamn daar van? — Waar handhaafden de aficomelingen der voormaalige Griekfche Keizers nog de overblijffels hunner heerfchappij? — Wierden zij niet wederom meesters van Konjïantinopolen en het Europisch gedeelte hunnes rijks? — Wat deed dit rijk op nieuw verzwakken ? — Leed het ook niet aan binnenlandfche beroerten ? — Om welke redenen poogden de Griekfche Keizers de Oosterfche en Westerfche Christenkerken met elkander te verëenigen? — Wat was de oorzaak, dat dit niet gelukte? — Wat bevorderde nog meer den val des Griekfchen rijks ? -- Wie was deszelfs laatfte Keizer? XXXIV. Welke nuttige veranderingen ontflonden voor de Westerfche Christenen uit den rampfpoed aan het Griek/che rijk overgekomen ? — Hebben de Grieken van dien tijd groote geleerden onder zich gehad? — Waar in ftaken zij, echter, boven de Westerfche Christenen uit ? — Op hoedanige Wijze, of waar door, hebben dan de Grieken iets toegebragc aan de verbetering huntier wijze van letterbeöefening, zoo wel als geregelde manier van denken? — Aau welke Grieken is Europa dan voornaamelijk h^are verlichting verfchuldigd? XXXVc  DER WAERELD. 20I XXXV. In welk eenen toeftand bevonden zich de weetenfchappen onder de Wet- 1 terfche Christenen, in het grootfte gedeelte ' van dit tijdvak? —'Hadrten zij ook goede gefchiedfchrijvers? — Hoe was de naam van zeker geleerd Engelsch Schrijver, die omtrend deezen tijd leefde, en een geftreng berisper was van de toenmaalige zeaen? — Wie was dc eerfte, die het zoo lang in vergetelheid geraakt Romeinfche Recht, weder openlijk onderwees? — Welke beroemde rechtsgeleerden had Italiën nog buiten hem? — Kende men in dit tijdvak reeds Z>«e wierden door de Boek[ruktu sr alle deeze gebreken verholpen ? XXXVIII. Waren dan, ter deezer tijd, le Christenen de eenigen, die de weetenchappen beö-fenden? — In welk eenen oeftand bevinden zich thans de Jooden? n hoe met betrekking rot de geleerdheid? — /Veine weetenfchappen beoefenden zij nu vel voornaam lijk? — Wie waren hunne eroemdfle geleerden? — Telden de Araiers ook nog beminnaars der weetenfchap» en in hun midden ? - Vond men ook ge* eerden onder de Mogollen? XXX'X. In welken ftaat bevonden zich le dus gememde fchoone kunsten. bij de 1urope'èers? — Waar door werd ook ten leezen aanziene de goede fmaak verbeerd? — Welke waren de twee grootfte ><:hilders van [taliën, op het einde van dit ïjdvak? - Welk eene nuttige uitvinding, en dienste der zeevaart, kreeg om deezen ijd, in [taliën het beftaan ? — Kwam ook n Duitschland niet eene zeer merkwaardige «vinding aan her licht? — Welke gevol» ;en heeft deeze wel gehad? XL»,  DEI W A E E E t D. 2©j XL. Bij welke ontdekkingen en veroveringen hebben de beide uitvindingen, waar van wij zoo even gefproken hebben, zeer groote diensten gedaan ? — Hoe is de ontdekking van een nieuw waerelddeel voorbereid geworden? — Aan wien is men deeze ontdekking eigenlijk verpligt?— Columbus is dan, buiten twijfel, van wegen deeze gewigtige ontdekking, met gunst en eerbewijzen overlaaden 'en wel beloond? — Men noemde evenwel, ten minsten, het nieuw ontdekte waerelddeel naar hem? —■ Hoe! waarom niet ? — Wat is uit de door columbus gedaane ontdekking geboren ? — In welken toeftand bevonden zich , over het algemeen genomen , de Europeirx omtrend het einde van dit tijdvak? ge- J.n.C.fi 1096— iS»o.  ao4 alcemeikï ciscHiBrjERis 5-n.Cg. 109Ö— i&no. cemengde aakj1eseingeh 1 Inwendige ftants- , lieid van ' Duitsch. 1 land. t 1 1 J 3 I i 1 ( I J W gefchiedenis van het vijfde tijdvak. l. Duitschland verkreeg in dit tijdvak die taatsgefteldheid, welke hetzelve na genoeg ot op onze tijden behouden [heeft. Het iverd een rijk waar in veele onafhanglijke ;ii het oppergezag volkomen bezittende romen en ftaaten, onder een opperhoofd, :ijn verëenigd, jegens het welke zij, ech:er, zekere verpligtingen hebben in achtte ïeemen. Het beftaan van zeven vorsten, vier getal in het vervolg met nog twee vermeerderd is(*), aan dewelken het recht >m den Keizer te verkiezen , ( van waar :ij den naam van Keurvorsten) benevens mdere aanzienlijke voorrechten , een zeer ;root gezag bijzet, brengt niet weinig toe ot het bewaaren der vrijheid en der rust ?an het ganfche rijk. Maar de menigvullige ongelijkheid, welke er tusfehen de ftanlen van het Duitfche rijk plaats heeft, is sene voornaame hinderpaal, ter daarftelling /an eene volkomene eenigheid, waar door lit rijk tot de grootfte en edelfte daaden iad kunnen gefchikt zijn. 2. De (*) Dit getal is n» den dood van den lastl«n Keurvorst van Meijeren , volgen» den vreedfl r«n IVestphaalen , tot sgt verrnnderd. Franfche Vtrtaaltr.  DER WAERELD. fiojf fi. De Christenen hebben in die tijdvak met alle kracht daaraan gewerkt, dat hunne godsdienst niet alleen onnut, maar zelfs fchadelijk werd voor de menfchelijke maat fchappiji Men ziet daar uit, dat dezelve niet meêr onder hen beftond in die gedaante , waar in hij was gefticht geworden. Wanneer men opmerkt hoe gemaklijk het den leeraaren van deezen godsdienst viel, zich op te werpen tot hooggeduchte gezag, voerers, die zoo wel op de fchouderen der vorsten als der volken een jok wisten te werpen ; met welk eene woede zij anderen , om den wille van den godsdienst £ dat is, om verfchil van gevoelens, meestal in kleinigheden en der 'befchouwende godgeleerd» heid raakende) vervolgden; en met welk eene bereidwilligheid de zeldzaamfte inzettingen en plegtigheden wierden aangeuo» men, als wezenlijke zaaken, en, als ware daar in het waare Christendom begreepen; dan kan men zich niet onthouden te beduiten, dat de Christenen van deeze tijden, ter zaake van den godsdienst, zo niet hun verftand en rede verzaakt,' ten minsten van dezelve geen gebruik in net geheel hebben gemaakt. Onkunde en bijgeloof waren alzoo de voornaamfte bronnen, waar uit het bederf van den Christelijken godsdienst is voordgevloeid. 3. Alhoewel de Boekdrukkunst der geleerdheid onbegrijplijk groote diensten bewijze , zoo is zij, echter, aan zeer veel misbruik onderhevig. Door haar is het zeer gemaklijk geworden der waereld te. overflroomen met boeken, in der "haast opgefteld en even zeer gefchikt, om de' zaaden van Ln. c.g.' 101)6 — 1520. WaaitiM Je Cirit' ■ enen ïiranen SodsJienst onbruikbaar:n fchïielljlthebben gemaakt. Miskruik der Boek. drukkunst.  S06 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.n. C. icoö — IJ20. Voor- deelen d;r kruii togtcn voor Et rrjia. Oorfog' luchtige zeden vcrznchi door ds Eidderfchanpei !-van zedenbederf wijd en zijd te verfpreiden,, Ookishet aanleeren , ofbeftudeeren der weetenfchappen ongelijk moeilijker geworden, fints men ieder van dezelven in ontelbaar veele nieuwe boeken opzetlijk bearbeid heeft. 'Over het algemeen befteeden'de hedendaagfche Schrijvers heel zeldzaam, zoo veel tijds aan de bearbeiding hunner werken , als de fchriften der ouden kenmerkt; overmits de drukkunst, hen eene fpoedige. en uitgebreide achting belöovende , hen aandrijft, om tot het genot daar van te geraaken. 4. De kruistogten, alhoewel zij den Ew mropeëren veele onheilen veroorzaakten, "bragtenhen, echter, ook eenige voordeden - aan. Zij hebben door dezelven een nauw» keuriger kennis van Afië verkreegen. Bij de Grieken, inzonderheid te Konflantinopolen, de rijkfte en fchoonfte ftad van dien tijd, vonden de kruisvaarders kunsten, pracht en befchaafde zeden, en deeze voer • den zij naar Europa over. Venetiën, Genua en andere zeefteden van Italiën, wierden rijk door den bijftand, welken zij den kruisvaarderen gereedelijk verkochten. Vermoedelijk hebben ook de kruistogten den volflagen ondergang des Griekfchen rijks nog eenige honderde jaaren tegen gehouden. 5. Oorlogzuchtig en dapper te zijn, maakten nog beftendig in dit tijdvak, de hoogfte roem uit, naar denwelken de meesten deivorsten en de adel in het westsrsch gedeelte van Europa met allen ijver ftreefden. Oud- '• tijds gefchiedden de voornaamfte rechtsöefeningen door den .adel: maar hoe meêr dé kennis en toepasfing der rechten eene wee- t.n»  D E E WAERELD. 207 tenfchap werd van dewelke de doorgaands ongeleerde Adel niets verftond, des te meêr liet dezelve dit ambt vaaren en zag lang genoeg de edele bezigheid zijnen medeburgeren, recht te fpreeken — recli/ te doen wedervaaren — laag en verachtelijk aan. Door hetzelfde gebrek aan kunde was hij C de Adel) ook gen lodzaast het ftaatsbe. ftuur der Geestelijkheid over te laaten. Zelfs in den oorlog, aan denwelken zich de pdellieden geheel en al oveigaven, hielden zij het tot omtrend aan het einde van dit tijdvak. hunnes onwaardig onder het voetvolk te dienen. Dc gelegenheid van dit in den oorlog dienst te doen te paarde, het' welk geheel en al door hun gefcniedde er waar bij zij ongemeen lmVterrijk waren uit. gerust, gaf aanleiding tot de opric ring dei llidderordens, voor dewelken men in dii tijdvak zulk eenen hoogen eerbied had Mer nam in dezelven niemand aan, dan ten zi dezelve uitfteékende proeven van dapper heid had gegeeven: en de Ridders verplig teden zich zeiven, bij de intreede in di orde, tot de ïtoutmoedigfte onderreemin gen ter befcherming en verdediging der ver drukte onfchuld; rot grootmoedigheid; to eene onveranderlijke liefde voor rechtvaar digheid; tot welleevenheid, en andere feug den, welke met de daad zeer veel ne be: toegebragt ter verzachting en vebeterin der zoo ruuwe zeden van dien tijd ; nierte genftaahde ook daar mede (te weeten me dien Ridderftand > verbonden wa:en, bu; tenfpoorige grondftellingen en de zucht tc gewaagde bedrijven , welke tot geduurig •vechtpartijen aanleiding gaven. 6. D 1096— 1520. 1' t i I . B 1 ■ a t t e e  COo ALCEMEENS CES CHIE DEN IS J.n.C g. 1096— 1520. Van waar de herflelling der Geleerdheid faaaren aanvang heeft genomen. i - < 3 < } t t r I I t i V' h ft 6 De hjerftelling der geleerdheid begort op het einde van dit tijdvak, benevens de vernieuwde beoefening der Griekfche en Latijnfche taaien, en het leezen van de beste Schrijvers der aloudheid, met een goed gevolg. En indedaad er was geen an. der middel, om den barbaarfchen fchrijf. ftijl , den bedorven fmaak voor de weetenfchappen en de zoo zeer gebrekkige manier van dez-lven te beoefenen, te verbeteren, sn in het algemeen het vernuft te beftuuren in het onderzoek naar de waarheid en iet fchoone , dan gemelde fchrijvers zich :ot navolgenswaardige voorbeelden te ftelen Het is ook om deeze reden, dat ge» nelde Schrijvers, (welke met een woord, jij het oud beftuur van Rome gebruiklijk, le Clasfifche, dat is te zeggen, de voorlaamfte en beste, genoemd worden )bij het mderwijs der jeugd, federt altijd , ten ;rondflage worden gelegd. Zij onderrichen en vergenoegen hen, die behaagen fchepen in hen te leeren , op veelvuldige wijzen; och het is eerst in rijpen ouderdom, dat ïen derzelver wezenlijke waarde recht :ert kennen en op den waaren prijs weet ; fchatten. VRAAGEN betreffende de gemengde aanmerkingen over de gefchiedenis van het vijfde tijdvak. J. Heeft het Duitfche rijk, na zoo veele ;randeringen en ftaatswisfelingen te heb» :n ondergaan, in deezen tijd eene vaste' msgefteldbeid bekomen? — Hoedanig eens  DER WAERELD. 909 eene 'regeeringsvorrn heeft hetzelve behouden? — Welke zijn de gevolgen geweest van de voorrechten, toegeftaan aan de zeven Keurvorsten? — Maar wat heeft het Duitfche rijk belet in het verkrijgen eener volkomene eenheid? 2. Wat hebben de Christenen van deezen tijd van hunnen Godsdienst gemaakt? — Kunt gij hiervan ook voorbeelden opnoemen? — Was dit dan het oorfpronglijke en waare Christendom? — Waar door is dan deeze Godsdienst voornaamelijk zoo zeer bedorven en verminkt geworden? — Waar in is inzonderheid de onweetendheid en ligtgeloovigheid der Christenen, in zaaken, den Godsdienst betreffende, gebleeken? 3. Is uit de Boekdrukkunst niet eenig toevallig nadeel voor de geleerdheid ontftaan?— Is dit nadeel groot en van veel aanbelang te rekenen ? — Waar aan, of wien , moet men hetzelve voornaamelijk toefchrijven ? 4. Hebben de kruistogten niets dan ongeluk over Europa aangevoerd, of is door dezelven ook eenig voordeel te weeg gebragt? — Maar zijn deeze voordeden zwaar genoeg, om op te weegen tegen de nadeelen, welke dezelve veroorzaakt hebben? 5. Welke foort van roem zochten de grooten van Europa, omtrend deezen tijd, met den meesten ijver te behaalen ? — Had zich de Adel in hét geheel niet met de bezorging van burgerlijke zaaken bezig gehouden ? en waarom' had deeze dezelve laaten vaa'en? — Welk foort van krijgsdienst behield de Adel alleen voor zich? — Welk een bijzondere ftand, of orde , zag men nu HL St. O on- ]. n. C. ff ioo6— [$S0.  J.n C.g. 1096— I5iP» »IO ALGEME ENE GESCHIED EWIS. onder de edellieden het beftaan verkrijgen? _ Welke voorrechten werden het eigendom der Ridderördens? — Hadden dezelve ook niet verregaande gebreken? 6. Welk was het 'eerfte middel tot eene nieuwe verlichting des verftands onder de Europe'èrs, op het einde van dit tijdvak? — Waarom moest dit middel voor alle anderen in het werk gefteld worden? — Welk eenen weg laat men van daar, nog heden ten dage, de jeugd bewandelen, om dezelve ter geleerdheid op te leiden? — Strekt zich het nut deezer fchriften verder uit, dan tot Onzen jeugdigen leeftijd ?  KORT BEGRIP der ALGEMEENE GESCHIEDENIS, 0 f INLEIDINQ TOT DEZELVE, OORSPRONGBLIJK O P Q ES f li LD door. HILMAR CURASj EN OP NIEUW BEARBEID EN TEN GÏBRUIK DE* SCHOOLSN GESQHIKT GEMAAKT, door JQHAN MATTHIAS SCHROCK; VAN WEGEN DE BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN '7 ALGEMEEN, naar. Dl vijfde uitgaave VIT HET HOOGDUITSCH VE R TAAL Ui derde stukjen. T* LEYDEN, DEVENTER tn UTRECHT, bii D. dw MORTIER en ZOON, J. H. de LANGE, c» S. T. van PADDENBURG en ZOON. H d c c C I t.   KORT BEGRIP der. ALGEMEENE GESCHIEDENIS, o f INLEIDING TOT DEZELVE» GORS P RONG ELIJK OPGBSTELD d o q k. UIL M AR C U R A S, EN Of NIEUW BEARBEID EN TEN GEBRUIK DEB. SCHOOLEN GESCHIKT GEMAAKT, door. JOHAN MATTHIAS SCHROCK j VAN WEGEN DE BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ; TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN, naar de vijfde uitgaave \fIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD^ per be stukjen tweede cedekltk. T« LEYDEN-, DEVENTER i» UTRECHT, *// D. du MORTIER en ZOON, J. H. de LANGE, en G. T, van PADDENBURG en ZOON. M D C C C I ,y.   BERICHT, J\^L et de intgaavt van het tweede gedeelte des derden Stuks van het kort begrip der algemeene geschiedenis naar curas en schröck, bevat' tende het zesde Tijdvak van het tweede Hoofddeel, benevens de Tijdtafelen der voornaamfte zaakett, gébeurtenisfen en perfoonen, in het werk meer of min uitvoerig befchreeven , dit werk nu geheel volledig zijnde, ziet dan de Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen, daarmede haar oogmerk, wat het in 't licht geeven van hetzelve als een gepast middel voor het onderwijs in de Algemeene Gefchiedenis betreft , bereikt. Met genoegen vernam zij van tijd tot tijd, dat van de uitgegeeven ftukjens, met ecu goed gevolg, ginds cn elders, het bedoelde gebruik werd gemaakt. Aan het verder gebruik maaken Van het geheel en daardoor te weeg gebragt goed vertier twijfelt zij geen oogenblik. Niets bijzonders heeft zij bij de uitgaave van dit gedeelte te berichten, dan dit, dat die haar er leden vit hei Hoofdbeftuur, welke de vertaaling van dit werkjen op zich hadden genomen , het niet noodig hebben bevonden , gelijk zij anders voorgenomen hadden, het werkjen tot den jaare 1795. te vervolgen of bijtewerken, overmits hen, eerst eene uitgaave fleehts tot den jaare 1781. gaande, in handen was gekoinen: daar zij er weldra eene omvingen tot den jaa-  ë e ft i e it Ti jaare 1795* z«/yfi hopende. Behe enkele invulling^ meer juiste opgaave en befèhrijving , inzonderheid met betrekking tot ons Vaderland, A/tv e« ifo^r ec/ze aantekening, 200 *« A«f tf'/j andere Stukjen, zal den Leezer Van zelve wel in het oog vallen. Wijzende, Voor het overige, op de Berichten ^ geplaatst voor het Eerfte $. Tweede ^ en Eerde gedeelte van hel Derde .Stukjen; achter welk laat/Ie dit Bericht, ingeval van itibihdcn j kan gevoegd •worden, zij hiermede Leezer en Beoefenaar, in het vertrouwen, dat beiden deeze voor dl onder de Vader landjche jeugd, bij aanhoudendheid, mogen gevonden worden, toegewenscht veraangenaamend ver~ maak cn wezenlijk nut én voordeel van dit wérk* \ jen, in het kennen der gtfehiedenisfen* Op last der Maatfchajspijgj AMSTERDAM den 25. van Hooimaand 1804. al-  ALGEMEENE GESCHIEDENIS der WAERELD. ZESDE TIJDVAK. Van columbus «f van de ontdekking der nieuwe Waereld en de algemeene hervorming van den Godsdienst en de Geleerdheid, tot op onze tijden. Jaaren na de Gehoor te van cimiSToi 1520-1795. aulljks hadden de Spanjaarden, otv der aanvoering van columbus, de nieuwe waereld ontdekt, en daar in veele landen en eilanden gevonden; meest allen zeer groot , wijd uitgeftrekt, en inzonderheid verbaazend rijk in allerleië voordbrengfelen der natuur, tot hier toe onbekend, vooral in goud, zilver en edelgefteenten, of zij waren 'er ook op bedacht, om de rijkdommen hunnes lands daar mede te vermeerderen; doch dit niet alleen, maar zich oolc van dezelven geheel en al meester te maaken. Zij hadden niet het minde recht op de bezittingen der vreemde vorsten en volken: maar heerschzucht, zucht tot veroveringen en geldgierigheid, dwongen hen, oni zoo te fpreeken, tot zulke onrechtvaardige onderneemingen. Een hunner voomendfeli III. St. t ™ Kerge.wlgt der ontdekking van Amtrikê.  SIS ALGEMEENS GESCHIEDENIS J. n.C.g. S520— I79S» Amerika i ordl door de Spanjaarden•veroverd en zon goed ajs verwoest, Gevolgen van tteeze verovering n voar Eu. was de bekeering van zoo Veel Heidenfche volken tot het Christendom ; en de Paufen fchonken en verdeelden de landen van Amerika onder de koningen van Spanjen en Portugal weg, even als waren deeze hun wettig eigendom. II. Den Spanjaarden, die het eerst en talrijkst-in dat nieuwe waerelddeel voet aan land zetteden, viel de verovering van het grootfte deel daar van niet zeer moeilijk. Hun fehietgeweer, hunne paarden en hunne ( de Europifchej wijze van oorlog voeren, dit alles was den lndiaancn nieuw, vreemd en bovenmaate geducht. De Span» jaarden maaKten een fchandelijk misbruik van hunne meerderheid. Zij behandelden vreedzaame en welgezinde volken, die zich (en met recht} san hun jok niet wilden onderwerpen, met verfchiiklijke en gruuwzaame wreedheid. Zij bragten millioenen van dezelven om het leven; drongen hen met tallooze geweldenaarijën het Christen» dom (ten minften, het geen zij daar voor tütventeuen) op; persten hen, door de witgezochtfte martelingen, het ontcekken hunner fchatten af; en verwoesteden de bloeiëndfte rijken, hoedarigen waren dat van Mexico in Noord- en dat der Incas of Peru, in Zuid Amerika. III. In den beginne verfchafte deeze aanwas aan Spanjen, en in eene mindere maate ook aan Portugal, eene buitengemeene vermeerdering van rijkdom en magt. Daar kwam nog bij, dat Spanjen, door de ftraat van Maghellan, even gelijk Portugal voorheen, oni Afrika, of voorbij de Kaap dt Goeds Hoop, eenen weg naar de Oost indien vond.  Der w a k r e r. d. 013 vond, en bezit nam van de Molukkes, of Specerijeilanden; welke het, evenwel, na i cierhand aan Portugal terug gaf. De ent-1 dekking van Amerika was voor Europa, in het algemeen, van voordeel, als met en door dewelke hetzelve zijnen koophandel en zijne zeevaart uitbreidde , en groote vorderingen maakte in de aardrijkskunde, JViaar Spanjen ontvolkte zich, door zoo veele dui« zenden van zijne inwooners naar deeze nieuwe waereld te zenden, waar in zij de natuurlijke bewooners bijna haddén uitgeroeid. De onmeetelijke fchatten, welke van daar werden overgebragt, voerden in Europa meerder geld, maar ook meerder pracht en weelde in, en deeden de prijzen van alle noedzaaklijke behoeften , tot eene aanmerklijke en buitengewoone hoogte ftijgen. Dit nieuwe waerelddeel werd, weldra, gewikkeld in de oorlogen Ast Europifche vorsten, en iints de zeventienae eeuw, is een grodt deel der Amerikaan/the gewesten , door de Spanjaarden veroverd, gevallen in de handen der Engelfchen en F-anfchen.. De Europeïrs zijn alzoo door de ontdekking der nieuwe waereld, wel is waar, rijker en in zekere opzichten ook wijzer en meêr verlicht geworden: maar men kan niet zeggen, dat ze daar door tot eenen grooteren gelukftaat zijn opgefteegen; en nog minder, dat zij een waar geluk bezorgd hebben aah de uit hunnen aart vreedzaame volken van Amerika. IV. Middelerwijl, dat de Europeèrs hun Zoogenoemd geloof op eene geweldige en vijandelijke wijze aan de Amerikanen opdrongen , hadden zij jelven eene algemeene P a her* l.n.C'Jj jto'9l- ËUrepa wordt beeid voof .Ie hervorming  «14 algemeene geschiedenj8 y.». c. s 1795. van den godsdienst. Stierf 1503. Stierf 1513. Stierf 152*. Stierf 1531' . hervorming in hunne denkbeelden, den gods» dienst en de vveetenfehnppen betreffende, ten hoogflen noodig Zij gehoorzaamden nog, metflaaffche onderwerping, den Paus en de Geestelijkheid, offchoon men ook gindtch en elders luidkeels klaagde over de gewelddaadigheden, de geldafpersfingen en het fchandelijk gedrag van beiden. De Paufen, welke omtrend den aanvang van dit tijdvak leefden, wettigden bovenal alte dee. ze klagten. Want /*lkxander de zesde, was een der ergfle booswichten, die ergend in de gefchiedenis voorkomen. Julius dc tweede , was niet meêr dan een onrechtvaardig en eerzuchtig krijgsman; en leo de tiende, verëenigde met een zacht characber een wellustigen aart, ligrzinnigheid en verkwisting. Maar de godsdienst der toenmaalige Christenen van Europa, was gegrondvest op het ^ezag der Geestelijkheid, en dit was zoo geducht, dat er een zeer kloekmoedig aanvoerer werd verëhcht, om hetzelve met vrucht aan te tasten; en zoodanig een aanvoerer ontbrak tor nog toe in Europa. Her nieuwe licht, hetwelk de federt onlangs herflelde weetenfchappen, op het verftand der Eurepeêeren verfpreidde, begon, wel is waar, zich ook tot de godsdienstkennis uitteftrekken, en verfcheiden verlichte mannen begonnen de belachlijke onkunde en vervolgzucht der Geestelijkheid ten toon te ftellen. J ohannes reuchlinus, een rechtsgeleerde in het Hertogdom Würtem* berg, voerde in Duitschland de kennis en beoefening der Hebreeuwfche en Griekfche taaien in, en leerde de onverftandige ijverzucht der Monniken verachten.. Desidk-  DER WAERELD. 215 sius erasmos van Rotterdam *; een ai der groot man, wees het eerst, door zijr uitmuntende gefchriften, deneenigen, wa; ren weg aan, op Hen welken men, doo taalgeleerdheid , oefening in het leezen de ouden, gefchiedenis, wijsbegeerte en ge meenzaamheid met de fchoone kunsten de vernufts , den roem eenes geleerden , zeli denkenden en aan het algemeen diensttoe brengenden Leeraars kan bekomen. In zij ne bijtende Satijren maakte hij de heerfchen de ondeugden der Monniken en Geestelijke openbaar, en beftreed, over het algemeen veele vooröordeelen en dwaalingen der ket ke van zijnen tijd. Hij was, echter, te be fchroomd en beminde de rust te veel, on zijne grondftellingen tot eene algemeem 'hervorming des Chrisrendoms te befteedei en aanteleggen. De Geestelijkheid behiek haare onbepaalde en waavoeglijke magt en wist de vrucht van al dit poogen zeer ge maklijk nutloos te maaken. V. Eindelijk trad mar ten i.üthfj ten voorfchijn ; een Auguflijner Monnik er Leeraar der Godgeleerdheid te tyittenberg Deeze werd oplettend op de flaaffche on derwerplng, waar onder de Chiistenen zoc in het burgerlijke a?s godsdienstige, met opzicht tot de Paufen en de (Geestelijkheid, federt lanf* gebukt gingen. In het eerst be« ftreed hij fleehts de Paufelijke /fflaaten, dat is, de kwijtfchelding van zondenflraf fen, welke, onder zekere voorwaarden, voor geld, in den naam van den Paus, werden aangeboden. Een Dominikaaner Monnik johann tetzel geheeten, dreef mst dezelven, in Saxen, een' zeer fchanP 3 d=- l-J. n.C.g. p isio — _ i?95. _ * Werd geboren r1167 ea Hiep, j ^ Welke eindelij* door LUTHE R ter uitvoer wordt ge. bragt. Omtrend het jaar 1517. Hij fliarf in, het jaar 1517.  J. n. C. g 1520 — 1795. Ia Vici Jaar 15a 2l6 algemeene geschiedenis • delijken koophandel. Luther vermeende in de Heilige Schrift de wapenen te vinden, om hem re beflrijden , welke beftonden in het geen hij beweerde in dezelve te zijn, de leere der vergeeving van zonden bij god, en de middelen om dezelve te verkrijgen. Hij ftelde veele moeite in het werk, om aantetoonen , dat er ontelbaare misbruiken in den ftaat van den godsdienst waren ingefioopen, en hij veroordeelde deeze en nee gediag der Paufen en der Geestelijkheid, met eene zeldzaame vrijmoedigheid: doch de misbruiken waar over met hem veelen, finrs langen tijd , hadden geklaagd, werden niet verholpen ; men behandelde hem hard, en dit was niet vreemd: hij meende reden te hebben, om te klaagen over^onrechtvaardigheid , en liep gevaar om den wrevelmoed zijner vijanden geheel en al prijs te worden gegeeven. Dit gedrag van den Paus bewoog luther, om te onderzoeken, welk een recht de Bisfchop van Rome mogt bezitten, om de Christenen zoo onbepaald en naar willekeur te beheerfchen. Als den uitflag van dit zijn onderzoek, maakte hij openlijk en alomme bekend , bevonden te hebben, dat list en geweld deeze heerfchappij hadden gefticht; welke hij beweerde den ouden Christenen geheel onbekend te zijn geweest. Hij zeide, daarop openlijk en met eene buitengewoone kloekmoedigheid, deezen geestelijken vorst de gehoorzaamheid op , en ftichtte van deezen tijd af, een, van den Paus geheel onafhan- ' gelijk, kerkgenoorfchap, hetwelke door zijne vijanden, naar hem, het Lutherfche werd geheeten: doek dat zich zei ven het Euan-  de* waereld. 41? gclifche noemde ; bij welke beide benaa min gen hetzelve nog heden ten dage bekend is; VI. Toen nu luther aldus de gehoor zaamheid aan den Paus had opgezegd, ftonc hem niets in den weg, om zijne denkbeeh den over de natuur van den godsdienst; hei christelijk geloof en de vrijheid der Chris' tenen daar in, uittebreiden, en alomme tt leeren. Hier toe betreklijk, beval bij der Christenen, op het ernstigfte, her leezer der Heilige Schriften, waar van zij, zo<: langen tijd, waren beroofd geweest; en hr vervaardigde van dezelven eene overzetting ïn de Hoogduitfche taal, ten einde iedereer in ftaat gefield werde , volgens deezen re gelmaat, te oordeelen over de lee-ftall nger en de wijze van godsdienstoefening, welk< als de godsdienst zelve was op.jegeeven Mej opzicht tot den godsdienst, monsterde hi uit, al het geen hem voorkwam menfehelij ke uitvindingen en bijvoegfels te zijn, et waar door hem voorkwam nier alleen hei geloof: maar ook de uitwendige eerediensi en afzonderlijke, huislijke godsdiensroefe. ringen, uitermaate misvormd te zijn geworden. Hij wilde, dat de Geestelijken, die zich tot hier toe als de heeren en meester; der Christenen hadden gedraagen, zich zon den betoonen niets meerder te zijn ,, dat leeraars en voorftanders van den godsdiensi en de deugd. Hij beweerde, dat den vors' ten en ov rheden, met de daad die rechter toebehoordfen , welke de Geestelijkheid ziel federt verfcheidene eeuwen, had toegeëi gend. Den Christenen in hetalgetm-en tracht te hij in te prenten zachte en verdraaó.?aa P 4 m J. rf. C. g. 1540— 1795. Dienden do©* l v t h p. a. den go.isdiensi ea veele menfehen hi het air gemeen bewe«« zen. i  *i8 ALGEMEENE geschiedenis J.« C.g. ï5ï0-" l?9S. Xïine leerftel- , llngen in verfchei- 1 rfen lan- 1 den .nan- , genomen, 4 me gevoelens, in ftede van de toenmaals heerfchende zucht, om elkander, ter zaake van godsdienstige gevoelens te vervolgen. Hij zelve, een man van uitfteekend groote bekwaamheid; een zeer groot geleerde, in aanmerking genomen zijnde den tijd, waar in hij leefde; begaafd met eene natuurlijke, wegfleepende welfpreekendheid, leefde overeenkomstig met de voorfchriften der godvrucht, welker opvolging hij van anderen begeerde. Hij betoonde in alle gevaaren eene bovenmaate groote onverfchrokkenheid en eene onoverwinlijke ftandvastigheid, in het aankleeven van het geen hij zich overtuigd hield waar en nuttig te zijn. Al het geen hem voorkwam dwaaling en boosheid te zijn , taste hij aan met eene bovenmaatige driften heftigheid, overmits hij oordeelde, dat zachte middelen daaromtrend niets konden uitrichten. Maar offchoon hij zich in deeze opbruifching zijnes driftigen characters, met ongepaste uitdrukkingen , we! eens mogte te buiten gaan, hem kan, echter, niet ontzegd worden den roem van aan niemand zijne geloofsbegrippen met geweld te hebben opgedrongen; integendeel komt hem dien toe, van dezelven op de wijze zoo als in de eerfte christen kerk gefchiedde, dat is, door middel van onderwijs, te hebben medegedeeld. Vil, Luthbr vond ten aanzien van ieezezijne floutc onderneemingC welke men le Hervorming van den godsdienst of der terke heeft genoemd) zoo groot een bijval, lat het duidelijk was te zien. dat de Chris» enen, fints langen tijd, fleehts op zulk tenen voorganger gewagc hadden. Een zeer aan-  DSE WAERELD. ftlO) aanzienlijk gedeelte van Duitschland, geheel; Zweeden en Deenemarken omhelsde deeze1 hervorming. In de Nederlanden, in Enge-1 land, in Frankrijk, in Italiën, en in andere landen, verkreeg dezelve ook eenen zeer grooten aanhang. Vorsten onderfteunden dezelve, teiwijl zij hunne onderdaanen dezelve vrijwillig zagen omhelzen. Bijna alle geleerden, die zich door vernuft en fmaak onderfcheidden , keurden luthers oogmerken goed. Verfcheiden van dezelven hielpen hem; en onder deezen inzonderheid, zijn ambtgenoot, aan de Academie van Wittenberg, philippus melanchton. Deeze groote en voortreflijke man, veel zachter van character dan lbthes, en geleerder dan hij, uitermaate vreedelievend, en ook even daar door fomwijlen veranderlijk in zijne gevoelens, met het oogmerk, om daar door de verfchillen onder de Chiistenen, zonder benadeeling der waarheid, te verminderen, — deeze man bewees der opkomende Euangelifche kerke, met verwon, derenswaardigen arbeid, door mondelijk onderwijs en verfpreiding van daar toe ingerichte gefchriften, geenen minderen dienst dan luthkr zelve. VII!. Omtrend denzelfden tijd trad in Zwitferland, ook ter hulpe van de onder-! drukte en misleidde Christenen, ten voor-j fchijn, ÜLBICH ZWINGEL OfzwlN»< glius, Kanonik en Leeraar te Zurich.\ Dteze man vei ëenigde insgelijks met een 1 groot vernuft veele geleerdheid, benevens.' moed en ijver voor de waarheid. Even gelijk tüTHER, tastte hij het eerst den Pau« felijken Aüaat aan, en weldra ook het ge-„ P 5 hee- .n.C?. 510— Z w I «■» IL1US licht ins« lelijks ene herormde ( :liriste ijke Ge. iceute.  SSO ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.n. C. g. isio— I7p5. Hü ftierf Sn het jaar 1531. Stierf in het jaar ÏCÖ4. heele leerftelfel en kerkebeftuur van Rome. Hij bewandelde, wel is waar, ten aanzien van verfcheidene, meestal weinig gewigtige gevoelens, eenen geheel anderen weg, dan de Saxifche Hervormer betrad: maar, daar zij beiden, omtrend de gewigtigfte leerltel» lingen, inzonderheid wat de grondbeginfelen betrof, naet elkander overéénkwamen, dat het Christendom uit de Heilige Schrift, en niet uit menschlijke begrippen moeste gefchepr worden; zoo had de fcheui ing, welke tusfehen hen en hunne gemeente ontftond, kunnen vermijd worden, indien men van wederzijden. in de hevigheid van den twist, het verfchil in bevattingen niet vermeerderd had. ie leerftellingen van zwinglius werden weldra, in de Kantons van Zurich; Bern en Bazel en in andere oorden van Zwitferland, gunstig ontvangen. Weinig tijd daar na maakte jan calvijn, een zeer geleerd, fchrander en welfpreekend F*arschman, die als Leeraar der Godgeleerdheid en Prediker te Geneve is geftor. ven, eenüe aanmerklijke veranderingen in het leerftelfel van zwinglttjs Het kerkgenootfchap door deeze beide leeraars gefticht , en het welke inzonderheid bij den naam van her Hervormde, fints is bekend geweest, breidde zich ongemeen flerk uit in het nabuurig Frankrijk, en maakte tevens welhaast een' aanzienlijken opgang in Duitsch* land, de Nederlanden, Engeland, Sc hof land en andere landen, — f_ Calvijn j" die het eerst voor de kerk beftemd was en ook met de daad een kerklijk ambt had bekomen, lag zig weldra, daar hij van zijn fcsrklijk beroep afftand deed, op de rechtser  DER WAERELD. aai geleerdheid toe , waarin hij, zoo wel als in alle andere takken der geleerdheid, toen beoefend, zeer fchielijke en verbaazende vorderingen, maakte. Hij was een man van een uitgebreid vernuft, vloeiende welfpreekendheid, groote geleerdheid en eenen onvermoeiden vlijt in de werkzaamheden, waar toe hij zich bepaalde: maar zijn character was hard en ftraf en, vaak, tenhoogfte onftuimig. Door het leezen der Heilige Schrift, bemerkte zijn fcherpzinnig oordeel, wel dra, hoe hoogst noodzaaklijk het was, dat er eene hervorming kwame in de vastgeflelde leere en den eeredienst der kerke. Wel« dra vatte hij de zaak deezer, bij hem noodig geachte, hervorming ernstig aan, en zijn ijver daar voor bragt hem meêr dan eens in de hachlijklte gevaaren, zoo zelfs, dat hij, om den hem dreigenden ftorm te ontwijken, zich naar Bazel moest begeeven, alwaar hij zich ook eenigen tijd onthield; werkende op onderfcheidene wijzen ten bedoelde einde. De rechtsgeleerdheid weder hebbende laaten vaaren, was fints de godgeleerd* heid het voorwerp zijner beoefening geworden. Vervolgens kwam hij te Geneve terug, en aan hem, den voornaamften (lichter der dusgenoemde Hervormde Kerk, werden toen de belangen der nieuwe Geneeffcht Kerkgemeente opgedraagen; hij zat, zoo lang hij leefde, voor in de vergaderingen der Geestelijken en in die van het kerklfcjk gerechtshof (Confi/lorie) , en beftuurde alles, in de daad, met de magt en het gezag van eenen Bisfchop; waar bij hij ook niet weinig invloed verkreeg op de ftaatkundige en burgerlijke regeering van dat Gemeenebest. Door onderfcheidene middelen en den dienst VW! J. n.C. j» 1520— 1795. In 't jaar 15411  02* ALGEMEENE GESCHIEDENIS n.C.g. .3520— 1795. i " . ' i ] < j 1 I i ] j i ran veele leerlingen, die hij van gindsch en elders tot zijn onderwijs zag toevloeiën, breidde hij de grenzen der Hervormde Kerk vrij wijduit, en verkreeg hij in verfcheidene deelen van Europa talrijke aanhangers zijnes Godgeleerden leerftclfels. ] Eindelijk ön> ftond in Engeland een derde kerkgenoorfchap, zich, om even dezelfde reden, van dat van Rome affcheidende, en van de beiden te vooren genoemden , hoofdzaaklijk hierin verfchillende , dat door hetzelve de noodzaaklijkbeid des Bifchoplijken Kerkebeftuurs beweerd wordt. Dit heeft in het gezegde Koningrijk de overhand behouden, onder den naam van Bifchoplijke ( Epifco* paa/e) Kerk. — De leden van alle deeze gemeenten (*) worden Protestanten genoemd, C * ) Te weeten , die der Hervormden in de bovenopgenoemde landen en elders; benevens iie der Epifcopaalen in Engeland; en der Euan. %elifche of Luiherfchen : doch ook eenige van :lkander en van deeze verfchillende gezinten, too in de Nederlanden als in andere landen » vorden , in onderfcheiding van de Roomschge[inden, onder deezen naam van Protestanten, >f Protettantpche Christenen begreepen; alhoevel derzelver eerfte (lichters geene gemcenfehap isddcn met de oirfpronglijke Protestanten , of lie gezinten heel veel laater ontftonden; het zij litgejaan zijn Je uit de Roomfche kerk, het zij lit eene van die der bovenvermeldde Protesianen. Het is zoo gelegen met de Doopsgezinden , ie Hernhutters, of Moravifche Broederen; de temonftranten, kortom, met alle niet-roomsch•czinde Christenen ; offchoon h«t eigenlijker vare hen aldus, dat is, Niet-roomschgezinden , >i en -rBomfcbcn-, te heeten. RED. VEHI.  DER WAERELD, 29-3 noemd, wijl de Evangelifche (dat is Lutherfche ) rijksftanden in Duitschland voorheen tegen een befluit des rijksdags te Spiert gehouden, hetwelk nadeelig was voor hunne godsdienstige vrijheid, geprotesteerd hebben. — [Ondermeer andere mannen, die in het openbaar ten voorfchijn traden , om aan de eene zijde de dwaalingen en verkeerdheden in de Roomfche kerk te beftrijden , en aan de andere zijde hunne tijdgehooten de Heilige Schriften en de daar 'in vervatte waarheden , tot verbetering der zeden vooral, te ontvouwen, bevond zich ook men»o simons, een Roomsch Priester, in Friesland. Een man van verftand, of fchoon niet fijn en gefleepen van oordeel; natuurlijk welfpreekend; braaf van charafter, zacht tn buigzaam van aart; beleefd en verpligtend in zijnen omgang; inzonderheid ijverende, om deugd en godvrucht te bevorderen, welken hij beiden door zijn voorbeeld en leere ten fterkften aanprees. Daar hij, geduurende eenen tijd van ruim vijfentwintig jaaren, niet alleen door verfcheiden gewesten van de Nederlanden: maar ook door eenige ftreeken van Duitschland reisde , verkreeg bij zich daar overal eenen vrij grooten aanhang, welke zich bij deszelfs af. fcheidingvan de Roomfche Kerk, inzonderheid onderfcheidede, door het verwerpen van den kinderdoop, geene anderen dan de zoodanigen, die tot het doen van geloofsbelijdenis in ftaat waren, tot het ontvangen van den Doop toelaatende, —- en door zich te onthouden van bet plegtig eedzwee. fen , als mede van het voeren der wapenen * dit. als zijnde het te keer gaan van g«I I- n. C.g; I5ao-« «795. In 't jaar »•.>>. Hljfflerf 1565. Van nes aar 1S3Ó» :ot aaa si.inea Jood.  9?4 AÏ.3EMEENE CE S CHIEB E i?IS j. n. e.s. * 15Ï0— i I7SS. ( ■ ] 1 J : i Msatre- gelen door de Paufen genomen, ten aanzien der hervorming. veld met geweld , benevens het waarnee* nen van het overheidsambt, den Christenen mgeöorloofd verklaarende. Het kerkgeïootfchap uit de prediking Van meüjno ont« taan , en zoo wel in verfcheidene ftreekefl ran Duitschland, als elders , zelfs tot ia émerika, maar inzonderheid in de Nederdnden, in onderfcheidene gemeenten gevestigd, is tot op heden ftaande gebleevenj ilhoewel deszelfs gemeenten, over het geneen genomen, zich alleen onderfcheidert loor het verwerpen van den kinderdoop en le onthouding van het plegtig eedzweeren ; Dffchoon ook door eene zeer uitgebreide verdraagzaamheid; laatende, met verwerjing van alle menfchelijk gezag in zaaken pan godsdienst, aan elk vrij te gelooven, wat hij zich overtuigd houde godsdienstige waarheid te zijn; zijnde deeze gemeenten meest algemeen bekend onder de benaamiag van Doopsgezinden."} IX. De Paufen en de Geestelijkheid, ziende dat zulk een groot getal hunner onderhoorigen, in zoo veele landen van Euro> pa , hunne zijde verliet, bedienden zich van alle mogelijk te bedenken middelen , niet alleen, om een nog grooter vsrlies voortekomen: maar tevens, om die Christenen , welke zich reeds hunner geestelijke heerfchappije onttrokken hadden, onder dezelve terug te brengen. Van daar ontftonden gruwzaaroe vervolgingen, geweldige marte* lingen en fahriklijke ftraföefeningen, waar door duizenden van Protestanten geweldig verdrukt werden. In fommige landen, gelijk in Spanjen en Italiën, werd met de daad dje Hervorming, dit ajdasa; vrij wat opgang be-?  » e R w A g R E L »: I begon te maaken, daar door gefmoerd.j j Daar, echter, waar zij dieper wortelen had '■ j gefchooten, gelijk in Frankrijk, Ënneland 1 i en de Nederlanden, ftonden de Protestanten alles door; en de vervolgingen bevori derden met de daad hunnen aanwasch, en \ werden de hulpmiddelen, ter verfterking I hunnes geloofs. Ondertusfchen bewerkten < die geftrenge wetten en andere geweldige i dwangmiddelen < dat verfcheiden landen van i Europa het geestelijk oppergezag der Paufen I onderworpen bleeven, Deeze bezorgden, daar en boven, nog meerder vastigheid aan hun rijk, door de kerkvergadering f het Cun. | cilie~] van Trente, op dewelke eenige mis-j bruiken in hunne kerk, afgefchaft; verfcheidene nuttige inrichtingen vustgefteld; doch ook alle haare oude leerftellingen door banvloeken , bevestigd werden. Het gezag der Paufen bekwam ook een nieuw fteunfel in de orde der Je/uiten, opgericht volgens het plan des Paufelijken hofs, door (o n a t i u s tOYOLA, een Spaamch edelman, Deeze orde verhief zich verre boven de overige geestelijke gen ..otfchappen der kerke van l Rome; onderfcheidde zich van dezelven vooral door de verdediging en uitbreiding van derzelver leere — door geleerdheid en het onderwijs der jeugd; dan ook b-agt zij, zoo \ wel door listig m het werk gefielde kunsrgree[ pen, als j eweldige onderneemingen, niet weiI nig nadeels toe aan de zaak der Protestanten, j Maar zij geraakte ten laatfte, en misfchien ! ter rechter tijd, in den haat haarer eigen kerke, j door dien zij, meêr dan de overige monniI kei.-orden zich mengde in de zaaken der i Koningrijken en Koven j door heimelijk© ftres?? . n. C.& 520— 795- In her lar 177$,' I54*i  226 ALGEMEENE CESCHIEDENIS ï. n.C.g. 1530— i79s. In het jaar 1773. Hu rijk seraakt koe langer hoe meer in ▼erval. tSt?. s,-el. ftreeken en famenzweeringen, haare magt poogde te vergrooten; zich alles veroorloofde , om rijkdommen te bemagtigen, en haare kunstenaatijën zelfs deed werken irt de leerftellingen van den godsdienst. Het was hierom, dat Paus clemens de veertiende, op de ernstige begeerte van eenige vorsten zijner kerke, deeze orde ganfchelijk affchafte en vernietigde. X. Ook buiten Europa poogden de Paufen te herwinnen, wat zij in dit waerelddeel door de hervorming verlooren hadden. Doch de talrijke en kostbaare zendingen, welke zij onder de ongeloovigen der overige waerelddeelen vestigden, maakten, wel is waar, eene menigte van bekeerlingen: maar hadden geenszins de onderwerping van geheele rijken, en eene vermeerdering van inkomsten, ten gevolge: en de voornaamften deezer zendingen in China en de Oostindiën, gingen door de onëenigheid van derzelver Geestelijken, bijna geheel ten gronde. Alle hunne maatregelen, derhalven, waren niet in ftaat, de groote vermindering hunner magt te beletten; en de flag, welke de hervorming daar aan had toegebragt, deed dezelve al meêr en meêr daalen. De groote vorsten, aan de kerk van Rome verbonden» begonnen den Paufen zoo veel gehoorzaamheid Hechts te bewijzen, als zij goed vonden ; in alle derzelver verfchillen met hec hof van Rome , fchoot die laatstgenoemde tekort, en de Paufen werden dikwijls befchimpt en belachlijk gemaakt; inzonderheid) door Keizer karel den vijfden* die Rome inneemen en plunderen liet; door joshph êen eerften, die het Pauslijk grondgebied door aijo*  DER WAERELD. «af zijne krijgsbenden liet bezetten; en door l ode wijk den veertienden, die door de Franfche Geestelijkheid eene verklaariag deed in de waereld brengen , welke zeer nadeelig was voor het Pauslijk gezag. Te vergeefsch poogden eenige Paufen zich op nieuw geducht te maaken. Sixtus de vijfde, een zeer _ fchrander ert moedig Paus , maakte, wel is waar* zeer goede inrichtingen in zijn, land: maar liet aan zijne opvolgeren daarom ] geen meerder gevestigde magt na. Paulus de vijfde gedroeg zich omtrend Venetien met even zoo veel onvoorzichtigheid als hoog. moed: doch zag zich in het geval gebragt, deswege eene niet weinig gevoelige verne» dering te ondergaan: het gezegde Gemeenebest verzette zich tegen hem^ door de peii en den moed van eenen Venetiaanfchen monnik, paul sarpi geheeten ; een man Van uitmuntende bekwaamheden en kundigheden. Clkmens dc elfde, de laatfte der Paufen, die het durfde onderneemen zijne vermeende rechten, met een krijgsheir te Verdedigen, voerde niets meêr uit, dan door het rampzalig uiteinde zijner onderneeming, de zwakheid van het Pauslijk gezag aan den dag te leggen» De meesten der Paufen, van de laatstverloopene eeuw, hebben gemaatigdheid, toegeeyendheid, hoflijkheid, be* nevens de geheime kunstenaarijën der Staatkunde , geoordeeld de beste middelen te zijn, om hun wankelend gezag, hetwelk thans grootendeels in uitwendige plegtigheden gelegen is, ftaande te houden, en de vorsten, behoorende tot de kerk van Rome, nog aan dezelve varbonden te houden. Door zoodanige goede hoedanigheden , gelijk ook UI. Stuk, Q doo? J.mc. c 1510— 1795. Regeert ■an I5ÏSi-jo. i70«i  •128 ALGEMEENE CESCHIEDENIS J. n.C.g. mo — 1795. Hij (tier: Jn '1 jaar *75». Na »650 Sedert 17ö3. Sedert *78». door zijne geleerdheid en vreedelievend character, wist benedictus de veertien* de zich meêr dan iemand zijner voorgangeren , de liefde te verwerven van zijne ge* loofsgenooten. — De verfchillen en twisten, welke in de twee, of drie laatst verloopene eeuwen in de Roomfche Kerk zijn ontftaan , hebben ook niet weinig toegebragt, om het gezag' der Paufen te knakken; te meêr, daar zij zich niet in ftaat bevonden, om dezelve te doen ophouden. Van zoodanig een' aart waren, boven allen, de gefcbillen ontftaan met opzicht tot een in het licht gekomen boek van zekeren jansbniüs, en waar uit de aanhang der , Janfenistcn is geboren, welke aan het Pauslijk gezag niet weinig nadeels en krenking heeft toegebragt. Dit nadeel — deeze krenking, is niet weinig vermeerderd door de vrijmoedigheid, met dewelke men (aan hoe veele bepaalingen dezelve dan ook nog mogte onderworpen zijn,) begonnen is over het Pauslijk gezag te fchrijven, en dit zelfs in openbaare gefchriften aantetasten; eene vrijmoedigheid , welke uit Frankrijk in het geheel Roomsch - Catholijke Duitschland is doorgedrongen. Terwijl, eindelijk, de herhaalde poogingen der Roomsch-Catholijke Vorsten zelve, om den Pauslijken invloed op hunne rechten en inkomftcn, in allen opzichten te weeren, meêr en meêr gelukkende, hen en hunne Staaten hebben losgemaakt van die banden, waarmede zij voormaals asn Rome gehecht, en daar door van haar afhangüjk waren. Keizer joseph de tweede heeft inzonderheid veel gedaan, om de fchadelijke magt der Paufen en der Cees-  DER WAERELD. B9J Cteestelijkheid, in zijne erflanden krachtdaadig te befnoeiën. XI. Met zoo veel te meêr geluks zagen zich de Protes'antfche Gemeenten, tot op deeze laatere tijden, bevestigd in het bezit eener, met zoo veel gevaars, verkreegene vrijheid, en de oefening en verfpreiding hunner godsdienflige beginfelen. Zij fielden veele nuttige inrichtingen daar; maakten gebruik van de weetenfchappen ten dienfte van den godsdienst, en vormden eene menigte goede burgers, onderdaanen en fchrijvers, in en bij dewelken zich de weldaadige invloed hunner geloofsbelijdenis op de menfchelijke maatfchappij en de burgerlijke regeering, duidelijk deed zien. Het is waar, in de beide laatst verloopene eeuwen gingen zoo veele leden der Roomfche Kerk niet tot haar over, als zij, wegens de meerdere vrij* 'heid, welke zij bezaten, fcheenen te mogen verwagten; dan het is ook waar, dat veele haarer grondbeginfelen zich in de Roomsch • Catholijke Kerk al meêr en meêr nebben uitgebreid. Ook moet«men bekennen, dat de Protestanten zeiven op verre na niet zijn terug gekeerd tot de edele eenvouwigheid van het eerfte Christendom. De hervorming hunner geloofsleere is geengins achtervolgd geworden van eene algemeene hervorming hunner zeden, Daarbij bleeven zij, geduurende eenen geruimen tijd, verfcheidene vooröordeelen der Roomfche kerk aankleeven, of namen dezelve, en misleiden ook anderen, aan; gelijk, onder anderen, het vervolgen van de zoodanigen, welke zij, met opzicht tot het Christelijk eeloof, achteden in dwaalingen te zijn ver* Q a val. J. O.C.* l?9S. De Pro» testantfche gemeentenverfterken zictlt  tS» ALOEMEENE GESCHIEDENIS J. n.C.g. JS20— 17PSU Hljdierf Mij (tierf HetChristendom is heftig aangeTand,dochisdaar bij, zorider «enig bij. 2t ntler .aaüeeJ te 1 pallen. Maar veelen onder hen zijn das? van terug gekomen, en hebben zich vatbaar betoond voor het aanneemén en daarftellen van verbeteringen. Zoo heeft, onder anderen, in het begin der laatst voorgaande eeuw, zekere philippus jacob spbnbh, Domproost te Berlijn, in de Luther. fche Kerk, op eene roemwaardige wijze, zeer veel gedaan tot het verhelpen van zeer veele mhflagen, welke in het onderwijzen «n verdedigen der leere van den godsdienst waren ingeiloopen — Een zeer zeldzaam man der laatere tijden, nicolaas toonwijs:, Graave van Zinzenchrjf, heeft ook gepoogd in deeze zelfde kerk 'eene gemeente te ftichten, welker doel en bemoeijing het moeste zijn , om zich door ijverige godvrucht en eene geftrenge kerke-tucht, waar aan alle haare leden zich moesten onderwerpen , van alle anderen te onderfcheiden. Zoodanig eene gemeente is ook onder den naam van de Broeder - gemeente of de Mem* hutfche, tot ftand gekomen. Maar eene verhitte verbeeldingskracht, door dewelke, de godsdienst zoo gemaklijk een fpel der zinnen wordt, voerde hem, dikwijls, buitera de grenzen eener kalme en verlichte rede en liet hem Hechts een gering gedeelte zij' Der oogmerken bereiken, _ XII. Deeze vrijheid, onriertusfchen, om m zaaken van godsdienst te gevoelen, te geloo\en, te fehrijven en te leeren naar eigen overtuiging, welke de Protestanten, ten beste der Christenheid, invoerden, deed verfcheiden kleine aanhangen onder de Christenen gr boren worden, welke zich tot op ieeze tijden hebben ftaande gehouden, Maar wet-  SER W A E R E L B» 131 welke dezelven ook mogten zijn, het Christendom, over het algemeen, heeft daar br niets verloren , noch eenig bijzonder nadeel is, door dezelven, daar aan toegebragt. Het ergfle misbruik, dat van deeze Christelijke vrijheid is gemaakt; alle de poogingen, die aangewend zijn geworden, om het Chris!endom te doen vallen, en in deszelfs plaats de leere van god en der menfchelijke pligten, bloot op de krachten der menfchelijke rede gegrond, (het Deïsme,) intevoeren, hebben hetzelve niet uit den weg kunnen dringen. Meer dan eene eeuw lang heeft eene menigte van fchrijvers in Engeland, en ook in andere landen, daar aan gearbeid; en zij, die het Christendom Hechts ten voorwerp hunner fpotlust Hellen, zonder de moeite te doen van hetzelve te on» derzoeken, fchijnen hetzelfde oogmerk te hebben. Maar Europa gevoelt meêr en meêr, dat de Christelijke Godsdienst voor haar een goed is van onfchatbaare waarde. Deeze gezegde aanvallen hebben aanleiding gegeeven tot het fchrijven van veele uitmuntende fchriften ter verdediging van het Christendom: maar als het belangrijkst gevolg van deezen ftrijd mogen wij optekenen , dat men in de laatfte tijden er zich bijzonder op toegelegd heeft, om den Christelijken Godsdienst al meêr en meêr te zuiveren van menfchelijke bijvoegfels, bekleedfels en gewaande fieraaden, en in plaats daar van deszelfs bruikbaarheid ten algemeenen nutte, op allerleië wijzen te bevorde» ren. Ook erkennen het de Europeaanen meêr en meêr, hoe zeer zij verpligt zijn q; 3 om . J.n. C.g, Ijao— >795. lijden. Haande geblee-. Ten.  J.n. CS i520— 1795. De her vorming doe; de geleerdheid her leeven. AIlCBMEBNB G BS C II IE DB N l S om elkander lief te hebben, ongeacht het beftaan hunner godsdienftige gefchillen. XIII. Buiten deeze groote veranderingen, welke de hervorming in den Godsdienst der Christenen, in Europa, te weeg bragt, was zij het ook, die op den fhat der weeten' fchappen eenen zeer grooten invloed ver» kreeg, en deeze daar door eene ongemeen voordeelige wending deed bekomen. Door de vcrkreegene vrijheid en onafhanglijkheid voor eene heerschzuchtige en vervolgende Geestelijkheid, befchut, hebben de bemin-» «aars der weetenfchappen, federt de hervorming, alle de vermogens van hunnen geeat, ongehinderd, kunnen in het werk ftellen, om dezelven tot volkomenheid optevoeren. Men zag toen hoe waar het zij, 'c geen een van Duitschlnnds Dichters (*) elders Zegt: Hij denkt wei, die vrij durft denken. De poogingen der Grieken en van fommige Ital'iaanen, op het einde van het voorig tijdvak; gevolgd door die van rbtjchlii mos, erasmus en nog eenige andere, in den aanvang van het tegenwoordige (f)* ten beste der geleerdheid aangewend, deeden plotfelings eenen algemeenen na-ij'er ontftaan, om de weetenfchappen en fchoco nen kunften te beoefenen. De Kerkhervormers gaven hier van her voorbeeld. DuHschlattd, b. v., is ten aanzien van deszelfs tail en de welfpreekendheid in dezelve, gelijk ook ten Sanzien van zijne dichtkunst en de godgeleerdheid in 't gemeen, veel aan lu- THEtt (*) H AL L E tt. (, f ) Te weeten dit Zelfde, dat hier befchree» ven wordt.  DEK WAERELD. 233- th er verpligt. Melanchton werddej algemeene leeraar van Duitschland: behal- 1 ven eene uitmuntende godgeleerde kennis,1 was hij de eerfte, die onder-vijs gaf in eene meêr vrije wijsbegeerte, in de gefchiedkunde, in de taaienen welfpreekendheid; waar bij bij tevens den weg aanwees, om de fchriften der oude geleerden op de beste wijze te beoefenen ([*). In dit tijdvak, maar ook eerst in hetzelve, werden de weetenfehappen en haare beoefening, de bezigheid van allerleië ftanden in de maatfehap1 pij. Vorsten en Volks - overheden wijde, den zich aan dezelve algemeener toe, en verleenden haar, als de hoogfte roem en het grootfte voordeel hunner landen uitmaakende , eene uitgebreide befcherming. Door hun werden verfcheiden Hoogefchoolen (Unhcrfiteiten) gefticht, welker be. ftemming was, dat daar op in alle takken **an geleerdheid onderwijs zoude werden gageeven, en deeze zorgvuldig aangekweekt; tevens met het naauwkeurigst poogen, om alle gebreken daar in te ontdekken en door vtrëenigden arbeid te herfteilen en te verbeteren'; gelijk dan ook, tot heden toe, meer- (*) Ook in andere landen begon het licht der geleerdheid, in onderfcheidene vakken, met luister te fchijnèn ; zoo als in Engeland, Schotland , Zwitferland en de Nederlanden; waaraan calvijn, cranmer., knox, 1uihd! en andere dergelijke welberoemde mannen zoo veel opzetlijk toebragten. Het beftek deeze» boeks hat geen uitvoerige ea beredeneerde opgaave hier van toe. Voor den onderwijzer behoort hier ook iets over te blijven,. n eder. d. ïs&ï. Q4 .n. c. f. 520— 795.  J, n.C.g 1550 — 1795. Geftich van 1551 l"t 1734 Dfr Go d geleerdheid ver betera. 134 ALGEMEENE GESCHIEDENIS' , meerderdeels met goed gevolg, is gefchied. Onder deeze openbaare en begunftigde Hoo: gefchoolen hebben die van Wittenbtrg, Je* \ na , Helm ftad, Halle en Gottingen in ; Duitschland, die van Lcijden en Utrecht in de Nederlanden; die van Geneve in Zwitferland , en eenige andere , der weetenfchappen en geleerdheid de gewigtigfte dienften beweezen. Eindelijk zijn ook veele geleerde Maatfchappijën opgericht geworden in Engeland, Frankrijk , Italiën , Duitschland . Nederland, Zweeden , Deenèmarken en Rusland, wier leden, door bijzondere befcherming aangemoedigd, verfcheidene takken der geleerdheid, met een goed gevolg beoefend en aangekweekt hebben. XIV. De Godgeleerdheid was natuurlijk eene der eerfte weetenfchappen op wier ' verbetering men zich aanvanglijk begon toe te leggen. Zeker is het, dat de Protestanten dezelve eene grootere volkomenheid hebben doen erlangen, zoo door met eenei ©nvermoeiden vlijt te arbeiden aan eene gf* leerde uitlegging der Heilige Schriften; htt afleidcn der Christelijke geioofs- en zedeileere uit deeze alleen; het vrijmoedig on» derzoeken der gefchiedenis van den godsdienst en der kerke; —f als aan eene op deeze grondflagen gebouwde verdediging des Christendoms, en het ftichtelijk, bevatlijk voordraagen daar van op de openbaare leerftoelen. Men telt onder de grootfte en meestverdienstelijke Godgeleerden der Eu« angeüfche, of Lutherfche kerke in de zestiende eeuw: matthias flacius en maktinus ghemnitiüs; in de zeventiende: GaOEGiUS SAUXTWS, S ALO< MQN  DER WAERELD. 235 mon glassius en martintjs geijerus; in de aguiende: ernst salomon cijpriaan, salomon drijling, chr1stoffbl matthkus pfaff, johan la ure ns MOSHEI M, sigismundus jacob baumgarten, jo. han salomon sKMLRR. — In de hervormde kerk vond men theodorüs be- za, mozks amijraldus, johannes dall.eos, johannes CLAUpiUS, samüïl werenfels, j*hann alfon- sus turretin en andere méér. De noodzaaklijkheid , om op verfcheidene tegenwerpingen en befchuldigingender Protestanten te andwoorden, verfchafte ook aan de Room» fche kerk, van tijd tot tijd, geleerde en fcherpzinnige Godgeleerden; zoo als daar waren: jacobus sadoletus, benï- DICTUS arias montanus, mb l C Hl* or canus, gkorgius C a ss an der, andreas masius, johannes LAK' noijius, jaques bossuet, PlERRg DANlët HüêT, aügustin calmkt en andere. Dan tot de eigenlijke leerif.ukken van godsdienst, durfden zij hunne onderzoekingen niet uitftrekken, offchoon zij ook in het meest vrije en geleerde gedeelte der Roomfche Kerk, te weeten in de Gallicaanfche, leefden. XV. Wel is waar, van het begin der groote omwenteling in dit tijdvak, werd de Wijsbegeerte aangemerkt als de weetenfchap , welke, na de grondflagen te hebben gelegd voor de kennis van god, der menfehen en der natuur, de waarheid behoorde te vergezellen in alle haare navorfchingen. ^len bleef echter, nog eenen tijd lang bij Q. 5 de J. n- C.ei 1520— Vrijheioj voor de wiisbe. geerte.  J-n C.g. 1 SHOws. Hij aierf Hij ftierf ÏÓjO, Hij ftierf *045. fïiiflierf S36 algemeene geschiedenis de gewoonte van op geene andere gronden te redenkavelen dan op die der wijsgeerte Van aristoteles.—FftANCISCOS baco de verulamio, Kanfelier van En* geland, een man van uitfteekende fchranderheid, leerde den Europeïren het eerfte , dat men, zonder zich aan zekeren aanhang Cf(Öe) te binden, de eerfte grondbeginfe» len der menfchelijke weetenfchappen behoort optefpooren. Hij wees hen aan hoe veel er r.og in alle takken der geleerdheid te veirichten ware, en hoe noodzaaklek het was de natuur zelve te onderzoeken, in plaats van z'ch, ter verklaaring van dezelve, te waagen aan f->sfe, op geene gronden fteunende, bedenkingen. Renatüs des-cartbs ( c ARTHt s ios) een zeer fcherpzïnnïg Fransch Edelman, offchoon hif deezen raad van b a c o niet genoeg opvolgde, gaf echter, en bragt in beoefening eenen anderen niet minder nuttigen, te weeten die, om wijsgeerig te twijfelen omtrend alle magtfpreuken der voorgedraagene leerftelfels. Hij lag ook den grond ter verbetering der redeneerkunst (Logica') en eene meer beredeneerde Natuurlijke Godgeleerdheid. Ten zelfden tijde leefde hg go de gr.óot, een Nederlander; een man van algemeene kunde, de uitgebreidfte geleerdheid en het meest juiste oordeel, Deeze verdiende den naam van te zijn de eerfte leeraar van het recht der natuur en der volken. Hij had een zeer waardig opvolger in samuel puffendorf, een Duitsch Baron , die het recht der natuur en de ganfche zedelijke wijsbegeerte , in eenen nog meer uitgebreiden omvang opbouwde en op V2S-  der waereld. «37 vaster grondfiagen vestigde. Een tijdgenoot van deezen laarsrgeno?mden was de beroemde Engelman, 'johan locke. Deeze was het, die de waereld met zijne uufbekende navorfchingen en proeven over het menfchelijk '• verftand heeft verrijkt, en de grenspaalen daar van met zoo veel wijsheid heeft aangeweezen. Eindelijk- tastte chrisTiaan thomasius, Hoogleeraar aan de Univerliteit te Halte, gewapend niet de voorlichtingen van alls zijne voorsangeien, en onderfteund door zijn eigen vernuft, de Ariftoteliaanfche en Scholastieke Wijsbegeerte onder de Protestanten , met rnoed aan en bewerkte derzelver val; in derzelver plaats- eene, in het algemeen nuttiger wijs* begeerte en vooral de vrijheid van denken, ook door zijn voorbeeld, aanbeveelende. liij was de eerfte, die in Duitschland het ouüe geloof aan toverijen en fpooken, en tSSbfi vooröordeelen van het bijgeloof, beftreed. XVI. Middelerwijl, dat deeze man zich voörnaamlijk bezig hield met het ter nedervellen van valfche en nutlooze gevoelens, wijdde een ander groot man , ook gelijk hij, te Leipzig geboren, zijne krachten aan de volmaaking der weetenfchappen. Deeze was de Vrijheer (Baron) godfrieD ■wilhelm leibnitz. Geen geleerde verëenigde immer met zulk een fterk geheugen, zoo veel fchranderheid. Hij gaf aan de wijsbegeerte eene nieuwe gedaante en deed zien, hoe men van dezelve, ten dienste van den godsdienst, gebruik kan maaken. Hij deed de gewigtigfte ontdekkingen in de wiskunst, en zijne talrijke gefchriften zijn vol |.n C.j. '5 20— 1795. Hij ftierf 1728. De geest van oh" clerzoek breidt zich hoe langer zoo meêr uit. HU ftierf 17x5.  138 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n. C. e IS2C— ï79s. Hiiftie ri 1754. vol van nafpooringen en fchrandere aanmerkingen over bijna alle weetenfchappen en alle foorten van letterkunde. Zijne ver. fpreide denkbeelden werden opgezameld en ontwikkeld door christiaan wolff, Vrijheer, en K'antfelier der Univerfiteit van ffallc, die dezelve te famenvoegde door zijne uitfteekende leerwijze {Methode*) en verrijkte met zijne zoo wel gegronde befpiegelingen. Offchoon hij het vernuft en de geleerdheid van lkibnits niet bezat, maakte hij zich, echter, verdienstelijk door het allereerst een welaanëengefchakeld fa» menftel Qfysthema) van alle de deelen der wijsbegeerte te ontwerpen. — Deeze twee groote mannen hebben onder de Protestanten in Duitschland eenen wijsgeerigen onderzoeklust aan den gang gebragt, welke de vrijheid van denken en fchrijven in Engeland en de Nederlanden reeds voorheen had doen geboren worden. Deeze maakt nog dagelijks, niet alleen in dat gedeelte van Europa: maar overal, waar de zon der verlichting geene beletfelen vindt tegen het verfpreiden haarer weldaadige ftraalen, de grootfte vorderingen, en neemt in de weetenfchappen, de leerftellingen en gevoelens, niets voor waarheid aan, dan na dat hetzelve het naauwkeurigst onderzoek en den geftrengften toets heeft doorgedaan (*). XVII. (*) Onder de Wijsgeeren van laater tijd, welke in deeze weetenfchap zich eenen bijzonleren naam hebben gemaakt, moet geteld wor. len de vermaarde Koningsberger Wijsgeer s aiuakuei, ka'mt, wiens ftelfel overal veele ytaliaajers vindt. neb. ver ,  19 RB. WAERELD. 03^ XVII. Langen tijd te vooren, eer nog de vijsbegeerte deezen trap van volkomenheid bereikte , ontvouwde nicolaas co. pernicus, geboren te Thorn in Pr ui fen, aan geheel Europa het waare famenftel der waereld, en baande daar door voor hetzelve den weg, om de Natuur meer in het algemeen te leeren keanen. Maar toen men volgens de raadgeevingen van den Kantfelier ba co, waarneémingen en proeven in de Natuur, lijkt Hiftorie en de Natuurkunde, door de Wiskunst geholpen- begon in het werk te lieden, toen verkreeg alles een nieuwe gedaante. Men vondt Verrekijkers , Telescopen, Microscopen en eene menigte andere werktuigen uit, om de Natuur, om zoo te fpreeken, van alle kanten in oogenfchouw te neemen, en in haare afgelegenfle werkplaatfen en kleinfle bijzonderheden te beïpieden. calileus galilki, een beroemd Italiaan , lag tot dit alles den grond , en verdiende door zijne uitmuntende waarneemingen en proeven , de vader der Natuurkunde genoemd te worden Hi] vond de wet van den val der ligcnaamen en de zwaarte der lucht, welke zijn leerling toricklli als buiten twijfel te zijn betvees ; weegende dezelve door den Barometer, welks uitvinder hij was; gelijk dit was van den Thermometer, cornklis jacobszoon drebbel van Alkmaar, in de Nederlanden, en in het begin deezer (der \7Ae) eeuw, mede in dit land, van rJe verrekijkers zacharias janszoon, van Middelburg Den omloop des bloeds in het menschlijk ligchaam, werd ontdekt door william har vrij, een Engelsch geneesheer. Te Mftagdeburg vond otto1 VAN J.n C g, 1510— 1795. Ontdekkingen in de Natuurknnde en de Wiskunst, COI'ERNI- cus ftierf 1547- Omtren»! 1726. Hij ftierf 05S. Hij die*  Ö4.0 ALGEMEENE GESCHIEDENIS JVn.Gg, 1530— -7?5. Hij ftierf 1630. Stierf E-a6, pan gueb.tcke de luchtpomp UÏt, dOCH? dewelke de eigenfchappen der lucht, van toen af, nader opgemerkt en bepaald zijn geworden. Men nam veele nieuwe gefternten aan den hemel waar; berekende derzelver grootte en loop, derzelver afftand van elkander en van de aarde, en voorzegde met zekerheid de verfchijning der dwaalfterren (Comcetcn ), welke men nu van tijd tot tijd met minder angst en niet meêr ala voorboden van geduchte rampen, begon te befchouwen, Johan keplkr, een Duit* fchcr, vond, met eene verbaazende kloekzinnigheid, de wetten, volgens dewelken zich de hemelfche ligchaamen beweegen; en maakte, op het voorbeeld van tijcho brahé, een Deen, aan wien de Sterren• kunde (*) veel verpligting heeft, eene tallooze menigte van belangrijke waarneemingen. Hij was de voorganger en in zekere opzichten de meester van isaak newton, die de wetten van kepler, over de beweeging der fterren , meer heeft bepaald door zijne fcherpzinnige befchouwing (Theorie) over de algemeene zwaartekracht. Deeze groote man, op wien Engeland alle reden heeft zich te verhoovaardigen, ontdekte de natuur van het licht en ontvouwde het eerst op eene voldoende wijze den oiifprong der koleuren. Hij was het ook, die de gedaante, (den vorm), der aarde bepaalde en de wiskunst, door eene nieuwe berekening (*) Als beroemde Sterrenkundigen van laater tijd , moeten bij de Jeugd niet vergeeten worden: la lanse, s©de » herschel, » chröt er. NEB. ÏÏRT,  DER. WAERELD. &4T fiing tot ongefneene volkomenheid bragt, alhoewel hij den roem daar van verpligt is met lkibnits te deelen. De onfchatbaare uitvinding der uurwerken bekwam door eenen Nederlander , chRïstiaan hüioens, de grootfte volmaaking, vermits hij aan dezelve de flingers bedacht. Ehrenfried waltervan tschirnhausen, een Saxuch Edelman, was de uitvinder der groote Brandfpiegels. Jan van der heide, een Nederlander, heeft zijnen naam vereeuwigd door de uitvinding van het uitfteekend brand - bluschgereedfchap de ilang-brandfpuit; gelijk een ander inboorling van dit land (*_) hét vervaardigen derScheepskameelen bedacht; zijnde vaartuigen , waar op men groote fchepen weet te plaatfen , om dezelve over droogten en ondiepten heen te voeren. Carl von linne, anders ca« rolus linneus, een Zweed, Hoogleeraar , heeft zich ten hoogfte beroemd gemaakt door zijne uitgebreide kruidkunde en onvermoeide oefening daar in, en niet fleehts in deeze weetenfchap, maar ook in die van de andere rijken der natuur; hebbende hij alle dezelven in derzelver genachten en foorten naauwer bepaald en tot vaste famenftelfels gebragt (!)• Alzoo leerde menmeêr en meêr dieren, planten en delfftoffen, zoo wel als het geheele famenftel der waereld en andere hemelfche ligchaamen kennen, en de geheele (*) MEEUWIS MEIKDERtSZOON BAKKER. (f) Hier moeten de eüpfon en dao» '■SEMTONniet uit de gedichten verlooren worde». kis. vut. F. n.Cg; 1520— 179S. Stierf 1695. Ia de Jaaren 1C5S. ea 165?. Stierf 1700. In iööj,- In iGgoi HüfHerf, 1778»  ALGEMEENE GESCHIEDENIS f. n. C. g, 15*0— i?95» De Genees.Mum, met haar toebehoo ren. ■wor.lt volmaanter., Hij ftierf 1564. l'Mijftterf 1 1 ; heele natuur zich ten nutte bézigen. Zoo vond men kunsten en werktuigen zich ten dienste uit: en alle deeze ontdekkingen, welke nog dagelijks voortgezet, uitgebreid en vermeerderd worden, terwijl zij 's menfehen genoegen vergrooten^ dienen m«de niet weinig tot verheerlijking van hunnen goeden en weldaadigen Schepper. XVIII. Hoe meêr men in dit tijdvak de Natuur leerde kennen $ zoo veel te grondiger en met te meêr gelukkig gevolg leerde men ook die weetenfchap kennen en beoefenen, aan dewelke de zorg voorde gezondheid der menfehen is toebetrouwd; te weeten de Geneeskunst met haare aanverwandtenè Het was voor dit tijdvak bewaard, om door de ontleedkunst (Anatomie]) den geheelen^ onder wijs waardigen bouw des menschlijken ligchaams te leeren kennen, en tot in het binnenfte famenftel daarvan door te drin* p;en, om alems den oirfprong en den zetel der menigvuldige ziekten en kwaaien, waar lan hetzelve onderhevig is, te ontdekken: knuseas vesalius, een Nederlander, [laat aan het hoofd van alle de beoefenaars leezer belangrijke kunst, in geheel Europa. He Scheikunde (Chijmie) of die weetenfchap, welke de beilanddeelen en eigen[fchappen der ligcriaamen door het vuur onderzoekt, diende, federt dat theophrasrus paracb. lsus, een Zwitfersch Geleesheer, dezelve met eenen meêr dan ge. neenen vlijt beoefende, ter toebereiding van reële voortreflijke geneesmiddelen. De kruidkunde (Botanie), welke insgelijks van :ulk eene uitfteekende nuttigheid is, werd ?an tijd tot tijd als zoodanig behandeld Zij ï ou*«  DER WAERELD. 843 won in aanzien veel door den beroemde Tournefort, een Franschman: doch r hem nog veel meêr door den arbeid ve verfcheiden groote mannen, welke zich mi iiver op dit vak van weetenfchap toelegdei £ Zie §. 17. ] Door deeze en andere huif middelen, voornaamlijk ook door eene me nigte naauwkeurige en herhaalde waarnef mingen omtrend den aart en de oirzaake der krankheden, heeft eindelijk de geneei kunst eene groote volmaaktheid bekomet In deeze moeilijke weetenfchap hebben zie inzonderheid ten hooafte beroemd gemaakt thomas s ij den ii am in ExgfLwd, hee manisus boeihaave in Nederland, e ïRPDiuK Ho ff ma n in Duitschland, XIX. De Rechtsgeleerdheid verkreeg ins gelijks eene vastheid en een behaaglijk aar zien, hoedanige dezelve tot dus verre nie had bezeten; te weeten daar door, dat zi den bijftand der wijsbegeerte en der oud letterkunde verkreeg. Deeze laatfte was in zonderheid onmisbaar voor het Romeinfch Recht, hetwelk nog zulk een groot geza] door gansch Europa behield. A ndreï alciatbs, een Italiaan, was de eerfte die de Griekfche taal, de gefchiedenis vai Rome en haar Staatsbeftuur, benevens an dere weetenfchappen, ter verklaaring vat het Romeinfche Recht gebezigd heeft. Hij echter, werd weldra overtroffen door j a cob cujacius, ia Frankrijk, die doo: kunde en geleerdheid, en den uitgebreidflei letter-arbeid, eene billijke aanfpraak mog maaken op den titul van een' genoegzaam vol maaktenRechtsgeleerden.Beide deeze beroem de mannen hadden veele waardige navolgersUi. St. 8. on n J. m C.g. a 1795. n ,r Hij ftierf 1708. I. 1- | !- 1 * Gcdofves l68q. * 173!*. 1743. • Vo»rdee* . Iige ver. andering tin de j Rechtsge» £ leer «meld, i Hij ftierf 1 l > • Hij ftierf 1159*,  244 ALGEMEBNE GESCHIEDENIS J. n.C.g. 1795. Hijdieri 1652. Stierf I749- Stierf 1755. onder dewelken jacob godfried van Geneve, door onvergelijklijke geleerdheid en oordeelkunde zich bijzonder onderfchei. den heeft. Zijn groote tijdgenoot, herman conring, Hoogleeraar teKelmftad, die zulke zonderlinge diensten aan zoo veele weetenfchappen heeft beweezen, was de eerfte, die het ftaarsrecht des Duitfchen Rijks, volgens wél ontworpen grondregelen en in famenhang heeft onderweezen; en «aardemaal men middelerwijl even deeze zelfde diensten aan het Recht der Natuur en der Volken bewees, ontleenden de Rechtsgeleerden van daar denkbeelden, welke een helder licht verfpreidden over hunne ganfche weetenfchap. Christiaan thomasius was hier in, met eenige zijner navolgers , in Duitschland de eerfte [ vergelijk 15. grotiüsJ. Men leerde nu voorts het algemeene en natuurlijke ftaatsrecht ves« tigen; dat is, de wederkeerige verpligtingen der vorsten en onderdaanen — der overheden en burgeren, uitéénzetten; de oirzaaken en bedoelingen der wetten meör nauw keurig en fcherper beöordeelen; het veel willekeurige daar in aanwijzen, en onder andere takken der Rechtsgeleerdheid, ook het kerklijk recht tot vaste grondstellingen terug brengen. Onder de Recht-geleerden, door dewelken zoodanig een licht ontftoken is geworden , behoort in de laatere tijden met bijzondere onderfcheiding gedacht te worden jüstus henning böhmes, Hoogleeraar te Halle: doch niet minder c. s, de montesquieu, lid van de Fran»; fche Academie, die zich, behalven doof yerfelaeiden andere werken, inzonderheid dof»?  DER WAERELD. »4$ door zijne Esprit des Loix , bij uitftek beroemd heeft gemaakt f * ). XX. Maar eene der'rijkfte bronnen voor de Wijsbegeerte en de Rechtsgeleerdheid, de Gefchiedenis, werd in den aanvang van dit tijdvak niet alleen vlijtig bezocht door geleerden van cnderfcheidenen aart: maas ook gezuiverd en door veelvuldigen toevoer uitermaate verrijkt- Men ftelde zich nu de oude Grieken en Romeinen tot voorbeelden in het befchrijven der gebeurtenisfen ; wierp uit de oude gefchiedenis veele fabelen weg. welke uit ligtgeloovigheid , bijgeloof en ei genbaat in dezelve gedrongen waren; verbererde, op eene aanmerklijke wijze, de tijdreken- en aardriikskunde; hélderde de gefchiedenis op door eene menigte belang rijke oirkonden en, in duistere berichten, licht geevende ftukken, en erkende zoo wd als betoogde het algemeene nut der gefchie denis. Na dat de meeste zwaarigheden ter aanzien e van dezelven waren uit den we$ geruimd, hielden het zeer veelen voor hee gemaklijk Gefchiedfchrijver te zijn; van daai is de waereld met zulk eene ontelbaare me nigte van gefchiedenisfen overftroomd ge worden. Slechts weinigen onder de nieu weren hebben zich den naam van uitmun tende gefchiedfehrij vers waardig gemaakt oneer deeze behooren opgeteld te worden -Johannks aventinus in Eeijëren JO (*) G. koob, NederlandfcbeRechtsgfeleei ü.e, verdient, benevens andere zijner Landgi aooren, uitfteekende in dit vak, ook gedact te worden, ns Di vb&t- R a J.n.C g. 1510— 17*5. Er tree; den waare gefchiedfchrijvertten voorfcuijn. " Stierf • 1534* t  J. n. C.g. I50O— «795. Stierf 1617. Stierf Stierf 176». iwre fclinone kunsten cn weetenfchappen bloeiïn. i 1 1 ! 346 ALGEMEENE GESCHIEDENIS johanmbs slEIDAnus, van Straatr. burg; francois ovjiccardijn, een Italiaan; jaques august du thou, Voorzitter van het Parlement te Parijs; de Monnik paul sas pi, van Vfnétiên', hu go grotius, sa m url puffen- dorf en j. l, mosheim, die aireede zijn genoemd geworden; benevens pit tjr cornelisz. hooft in de Nederlanden en johan jacoh masCQV te Leiifig. Ook behooren nog als mannen, die zich door uitfteekende bekwaamheid in het befchrijven van gefchiedenisfen geenen geringen roem verworven hebben , genoemd te worden: johan daniël schöpflin, Straatsburger; gianmone, Napoiisaan; Huiasen robertson, Engelfchen; voltaire, Franschman; en onJer de Nederlanders p. cluverius.. p. scrivkrius, g. brandt en jan wa ge naar, benevens nog verfcheiden anderen. XXI. Pe fchoone ftijl, waar in men nu ie gefchiedenis begon te . fchrijven , was ieszelfs geboorte voornaamelijk verfchuliigd aan de herftelling der waare welfpreecendheid, welke men ontleende en leerde lit de fchriften der ouden. Deeze voor. ?n leerbeelden van goeden fmaak werden in lit ganfche tijdvak met zulk een' drift ge» eezen, nagevolgd en in het licht gegeeven ; mnne taaien, 'gebruiken, zeden en alle mnne overgebleevene en ontdekte gedenicekenen werden met zoo veel onvermoeilen vlijt onderzocht en beoefend, dat vee• e geleerden daar aan allen hunnen roem /erichuldigd zijn Als eenige van de vrorjaamften ondet deeze tekenen wij op: j u- I.IUI  DER WAERELD. 447 lius cjesak en josiphüs scaliger, j-^c-e: 1SAAK CASAUBONUS, CLAÜDIUS SAL ^ MAStUS,OER HARDUS JOHANNESVOSS1US, GKORGIUS ÖRJEVIUS, JOHANNES FR6DER1CUS GRONOVIUS, PETRUS BURMANKUS (ffO»A,TIBKRlüS HSM' stf.RHUIS, JOHANNES MATTHIAS GRSWER, JOHANNES AUGUSTUS E EINES TUS (*J. Juist daar van daan, dat men de oude Schrijvers voor de beste en volkomenfte leeraars van goeden fmaak en der weetenfchappen erkende; dat rn^n hun* ne taaien befchouwde als die, welke onder allen de beeldrijkfte waren was het, dat, wanneer men de Italiaantin uitzondert, genoegzaam alle geleerden van Europa hunne (*) Met veel meer anderen was, gewis, deeze naamlijst, en niet alleen deeze, maar waren allen de overigen in voorgaande en volgende paragrafen , te vergrooten ; zoo door het opgeeven der naamen van in eenige vakken beroemde Schrijvers, in Engeland en Frankrijk en elders , zoo wel als in Duif.cbland, als ook, en vooral in Nederland, in welk laatfte land, (ons Vaderland) het in het hier befchreevea tijdvak, indedaad, niet ontbroken heeft aait geleerde cn daar door waarlijk: groote mannen t maar het kan ook niet onvoedzaam worden geoordeeld, dat men aan den onderwijzer, die van dit boek gebruik zal maaken, overlaat, zijne leerlingen opmerkzaam te maaken op mannen van geleerdheid, uitgebreide kundigheid en verdiensten in het Vaderland, welker nagedachtenis in verfcheidene gefchriften ten dienste zij. oer opfpooring, der vergetelheid ontrukt is. hbo. VfiRT. R3  24& ALGEMEENE GESCHIEDENIS J.hC.j. 15 io— Ï7»5.' Hij ftierf Ï639- ne moedertaaien diep verwaarloosden; era meest alle voortbrengfelen van welfpreekendheid en dichtkunst:, in de zestiende eeuw, in de taaie der oude Romeinen, in het latijn, gefchreeven werden. Met dat alles, of fchoon men daar in ook een genoeg» zaam aantal van goede voortbrengfelen van werkzaam vernuft mogt bezitten , kon men met recht de hoop niet voeden , van de meesterftukken der oudheid op zijde te zullen komen, in eene taal, welke men niet gewoon was te fpreeken, en waar mede men uit dien hoefde niet zoo gemeenzaam was als het behoorde, om de fijnfte trekken zijner gedachten naauwkeurig uittedrukken. Men bezigde en beoefende , dit gevoelende, nu in de zeventiende eeuw, dan ook meêr en meêr de leevende taaien van Europa, in en tot den dienst der onderfcheidene kunsien en weetenfchappen. Teen eerst verkreeg Duitschland zijn eerften en goeden ! lichte* in den i>ilezicr martin opitz; maar een geruime tijd na hem verliep er, toen eerst de Dichtkunst van dit land door eenen canitz, haller en HAGBDOitN, in eene befchouwenswaardige gedaante ten voorfchijn trad. Dan de Duitfche welfpreekendheid lag nog honderd jaaren lang in eenen roerloozen ftaat ter neder , tot dat zij door eenen mosheim met ernst werd bij de hand gevat (*). Ge. (*} Veel vroeger dan de leeftijd van omt* Hiogt ons Vadeiland reeds op Dichters — op goede Dichters, voordien tijd — boogen. r. c« hooft, jA.c. c/. is cn de oafteifiijke j. v a n Vti.iou, bloeiden voor hem. Bnian. iisin-  DES. WAERELD. 249 Geduurende eenen langen tijd , zeker, bleel ook de goede fmaak met opzicht tot de fchilder- bouw - en beeldhouw- en daar aar verbondene kunsten,, allee» het eigendom van Italïèn; alwaar dezelve in zoo veele heerlijke en uitfteekende gedenktekenen dei oudheid, een krachtig vöedfel vondt; of fchoon Duitschland reeds in den aanvang van dit tijdvak in locas cranach te Wittcnbcrg en albejt dümr te Nurn berg, voortreflijke Schilders had (*). Ui Italt'èn gingen deeze kunsten eerst na he voorbijgaan van de helfc der zeventiend* eeuw naar Frankrijk over en zij verfchee nen niet met eenigen glans in Duitschland dan in de agttiende, en in dezelve no| Hecht siüs, c. barl/eus, om niet weder zoo ev«ngemclden p. c. hooft, h. grot i os en anderen te noemen , mogt men groots zijn op uitmuntende voorbeelden van manlijke welfpree» kendheid verre voor den leeftijd van moshei m. Ten aanzien van alle takken van geleerdheid — met opzicht tot alle kunsten en weetenfchappen — kan men met vrijmoedigheid en zonder grootfpraak, beweeren , dat ons Vaderland Duitschland is vooruitgefneld en nimmer voor de overige landen van Europa heeft behoeven onder te doen. NED. VEJtT. (♦) Aiïb«t durer muntte bijzonder uit in het vervaardigen van Houtfneeplaaten, of het graveeren van tekeningen in hout. Een tijdgenoot van hem was in ons Vaderland r. ucas van leiben, niet minder bekwaam Sdülde.1 en Plaatfmjder} deeze ftierf ïst*. NED. VER.T. R 4 'j.n.C 81520 — 1795. t r ï  *5° ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n. C. 1520 — *795' K/vu: ie vi/J regeer; over Duitse land. g. fleehts gedeeltelijk ( * ). 2Tij werden verrjjkt met veelerhande uitvindingen ter volmaaking, waar onder de kunst, cm de tekeningen in koperen plaaten te graveeren ; welke deeze en de overige beeldende kunsten. om zoo te fpreeken, onfterflijk heeft gemaakt. 'Ie XX1L Aldus werden"godsdienst, weetenfc nappen en kunften, en daar door zelfs de zeden en geaartbeid der menfehen, over '- het algemeen genomen, in dit tijdvak, in Europa . hervormd. Duitschland deed den eerften ftap tot alle deeze weldaadige veranderingen, dasr het beproefde, om, onrflagen van de heerfchappij eenes buitenlandHenen Lisfchops , zijne eigen krachten te bezigen. Maar nauwlijks had het door den al- (*) Aan kunstenaars in deeze vakken ontbrak het on* Vaderland ook geenzins. Onder deszelfs Schilders, Graveerders, Beeldhouwers, in dit tijdvak geboren, om die van den laateren tijd, of weidie in de 18 eeuw gebloeid hebben, of nog keven, niet optenoemen, telt men onder meer anderen: hubrecht en hendrik G0LTZ1US, HERMANUS VAN BLOKLAND, ADRIAAN, dirk en WOUTER CRABETH, REMBRAND van rhijn, abraham bloem AART, michiel MEEHLEVELD, FRANS VAN mieris, BARTHLOMEÜS VAN DER HELST, pau. lus potter., ADRIAAN en WILLEM VAN DEN VELDE, GABRlè'L METZU, RACHEL RUISCH, K0RNELIS en WILHELMUS TROOST, JAN LUIKEN, HENPR. IK de keijzer enz. ned. vert,  DER WAERELD. 051 algemeenen vreede een weinigje zijne krach- . ten beginnen te herhaalen, die door de in-; wendige beroeringen zoo uitcrmaate waren verzwakt geworden, of het liep gevaar om zijne oude Rechten en Vrijheid te verliezen . toen en overmits het k a r r l dc vijfde , Koning var, Spanjen, Heer der Oostenrijkfcks Erflanden, der Nederlanden , en een groot deel van Amerika en Italiën, ten Keizerlijken troone riep. De Dttitfche Vorsten hadden wel de voorzorg gebruikt, om hem, door een ten dien einde ontworpen verdiag, te doen belooven , dat hij geen de minfte inbreuk zoude maaken op hunne voorrechten , en dat hij niets van eenig aanbelang , in het rijk, zoude onderneemen, zonder hunne toefremming; bedingen en voorwaarden, waaraan tot heden toe alle zijne opvolgeren verpligt zijn, zich'té onderwerpen: maar karel, de grootfte Vorst, welke het huis van Oostenrijk heeft zien ten voorfchijn komen, — een fcherpzinnig menfchenkenner , en doorliepen ftaatsman, onwrikbaar ten aanzien zijner ontwerpen en befluiten , met diep doordenken en rijpen beraade genomen, fchoon niet kies omtrend de middelen, waardoor hij dezelve ten uitvoer bragt, noch zich omtrend derzelver wettigheid en billijkheid veel bekommerende; geen ijveraar voor den godsdienst: maar zoo veel te meêr door verregaande eerzucht gedreeven. — karel ontzag zich niet, ongeacht zijne beloften, om zijn gezag en ma-^t in Duitschland uittebreiden. De onöenigheid en vïjandfchap, welke bij gelegenheid der hervorming, tusfehen de Duitfche Vorsten werden gebo« R 5 ren, f. n. C. g. 5:0— j 795. Seiïert ISI9-  25ö aï.cemeene geschiedenis j. b. C. g. 1795. Religie Vreede Ï55S. ren , begunfligden zijne bedoelingen aanmerklijk. Zijne bijna onophoudelijke oor. logen met Frankrijk, en de verdeeling zijner krachten, welke de uitgeftrektheid zijns. rijks noodzaaklijk maakte , beletteden hem, echter, Duitschland met de geheele zwaarte zijner magt te drukken, en vroeger, zonder zich aan eenige wetten te ftooren, het Keizerlijk gezag te verheffen. Het gelukte hem indedaad ten laatften de verbindtenis der Euangelifche, bekend onder den naam van het Smalkaldifche verbond, hetwelk zij ter verdediging hunner geloofsbelijdenis hadden aangegaan, geheel en al den bodem inteflaan , en hij werd aizoo geduurende eenen tijd lang onbepaald Heer en Meester van Duitschland. Weldra, echter, werd hij door mvurits, Keurvorst van Saxen, genoodzaakt van zijne gewelddaadige en onrechtvaardige handelwijze afcegaan, en, inzonderheid door den vermaarden Religievreede van Augsburg, den Euangelifchen, wier partij reeds door de Keurvorsten van den Palts, Saxen en Beijeren was gekozen , eene volkomene vrijheid van geweeten toeteftaan. Maar Frankrijk nam deeze gelegenheid waar, om, onder het voorwendfe'1 van de vrijheden van Duitschland te be* fchermen, de Bisdommen van Mctz, Tuil en Verdun van het Duitfche rijk aftefcheuren. Duitschland bleef oorlogzuchtig en verdeeld; nogthans waren alle de hier mede verbonden omwentelingen niet vermogend te beletten, dac verlichting en zachtere zeden in hetzelve toenamen. Het huis van Oostenrijk, wel is waar, had een gewigtige aanwinst daarin bekomen, dat fer- 01*  des waereld. *53 dinand, de broeder van karel, in j het bezit der Koningrijken van Hongarijën l\ en Boheemen was geraakt, na dat derzelver ' Kcni^g, l ode wijk de tweede, in eenen velSflag met de Turken, gefneuveld was: maar, daar karel de vijfde, uit verdriet, van de regeering afftand deed, om in een Spaansch Klooster zijne dagen te eindigen ,werden zijne uitgebreide landen verdeeld. Zijn broeder ferdinand, die aireede de 1 Oostenrijkfche erflanden bezat, beklom den' Keizerlijken troon; doch puilip», de tweede van dien naam, de zoon van karel, dien van Spanjen en de overige ftaaten. iin van hier is de oirfprong der Duitfche en Spaanfche takken van den ftam van het Oostenrijkfche huis. XXIII. Alhoewel onder ferdinand den eer (len en zijne drie opvolgers in de£ Keizerlijke waardigheid, maximiliaan { den r.vceden, rudolph den tweeden, en j MATTHiAS, Duitschland geene merkbaare1 vorderingen maakte in volmaaking, hield men ten minften aan, om op de nieuw gelegde gronden van ftaatkunde , godsdienst en herftelde geleerdheid, gedeeltelijk , althans, verder voort te bouwen. Oorlogen met de Turken, twisten over den godsdienst , benevens andere verfchiilen , verfchaften aan het Duitfche rijk, vooral, veel werks. Het leerftelfel der Hervormden, £de Gereformeerde Religie,] vond ter deezer tijd eenen grooten ingang in dit rijk; het werd omhelsd door de Keurvorsten van dtn Palts en Brandenburg, de Landgraa-» ven van Hesfenkasfel, de Vorsten van An* balt, rtaömelijk die -van Des fan, Bernbur&l1 Zerbst n C s. 20 — '95. I55Ö. lü ftierf 153. Onrust n beoerieai bec itiitfebi ijk. SedMj 504,  e$4 ALGEMEENS CESCHIEDENI8 J.n. C.i 15 ïo 1795. Sedert 158ö. Sedert - IK». Sedert Ï619, De rier« eigjaarige oorlog. . Zerbst en Köthen, en andere rijksftanden. Hier door werden de verfchiilen onder de Proresramen vermeerderd. Maar de verfchillende bezwaarin wegens den godsdienst tegen de Roomschgezhden deeden heftige beweegingen ontftaan, en gaven zelfs aan een verbond van verdediging , aan wederzijden,, het beftaan. Daar echter die vier Keizers, welke achter den anderen, federt karel den vijfden, regeerden, eene vrij gemaatigde denkwijze, betreffende den godsdienst, koesterden, ontftond 'er geen oorlog van eenig aanbelang onder hunne regeering, tot kort voor den dood van den Keizer matthias. XXIV. Deeze ooilog, welke bekend ftaat in de gefchiedenis, onder den naam van den dertigjaarigen oorlog , begon in Boheemen. De Protestanten van dat land werden op verfchillende wijzen door de Roomschgezïnden onderdrukt, niettegenftaande de plegtigfte verzekeringen van het Keizerlijk hof, bij dewelke hun vrije Godsdienstoefening was toegezegd; en aan hetwelke zij alle hunne klagten . deswege, te vergeefs deeden hooren. Uit dien hoofde beproefden zij, verëenigd met de Protestanten van Moraviè'n, Oostenrijk, Sihft'èn en de Laufits, hunne rechten met de wapenen te verdedigen , en koozen f red rik, Keurvorst van den Palts, tot hunnen Koning. Doch de nieuwe Keizer, ferbinand de weede, noodzaakte niet alleen, binnen korten tijd, alle deeze landen zich op nieuw aan zijn gezag te onderwerpen: en onderdrukte daarop de oefening van den Protestantfchen Godsdienst in Boheemen, Moraviën en Qos* tem  H» v7 A E R È L B. 252 tenrijk geheelënal: maar overwon ook alle bondgenooten en veldöverften van f r edrik; ontweldigde hem zijne ftaaten, en met dezelven de Keurvorstelijke waardig' heid, met dewelke hij maximiliaan, Hertog van Beij'ércn , befchonk. Aldus werd de oorlog ten einde gebragt. Maar ferdinand wilde zich van zijne over* winningen en van de talrijke krijgsheiren, welke hij op de been hield, bedienen, om de partij der Protestamen geheelënal te verzwakken , en naar zijn welgevallen over geheel Duitschland te kunnen befchikken. Te vergeefs kantte zich christiaan de vierde, Koning van Deenemarken , tegen deeze zijne bedoelingen; hij werd door hem geflagen. De Keker ging met de uitvoe'ring zijner geweldige maatregelen en onderneemingen, omtrend de Duitfche Vorsten, geftadig voort, en ontnam, ten laatften, door zijn bevel van teruggaave (liefiitutions Ediü) den Protestanten een aantal Kerken en andere geestelijke bezittingen. XXV, In deeze gcfteidheid van zaaken trok zich gustaaf adolf, Koning van Zweeden, der bijna verlorene Duitfche vrijheid en den Protestantfchen Godsdienst, met zulk een buitengewoon gelukkig gevolg aan, dat hij in weinig minder dan twee jaaren tijds, her grootfte deel van Duitschland veroverde, en den Protestan». len de overhand deed bekomen. Zijn dood, het is waar, deed de Keizerlijke partij eenig overwigt verkrijgen: maar weldra zetreden de Zveedfche veldöverften, onderfteund door een Fr arisch krijgsheir, verfcheidene jaaren achtereen, den oorlog voorp, en meest-1 J.n.C.e. 1520— 1795. 1525. Sederc 1Ö25. 1629; DeszWfj ifwls.relinden ea jevolgen. Tot'aM! 648.  J. n.C.g, igno— t79S. Driest fhtalfcl vreede ei e'eszelfs uitwerkfelen. •56 ALGEMEENE GESCHIEDENIS meestal met geduurige overwinningen. Mid« delervvijl leed Duitschland', in genoegzaam alle zijne gedeelten, aan ongelooflijke kwellingen en verwoestingen; het werd ontbloot van menfehen en woonplaatfen, en verviel tot een foort van woesten of verwilderden ftaat. Deeze oorlog was des te meêr noodlottig, vermits zich in denzelven zeer dikwijls Religiehaat, op eene zeer geduchte wijze, liet zien. De meeste Duitfche landen ftonden onder het gebied van uithecmfche Heeren , en deeze waren aan het meesterfchap daar over geraakt door medehulp van Duitfche krijgsbenden. Derwijze verblindde de tweedragt en de zucht om zich burgerlijke en godsdienftige vrijheid als een roof eigen te maaken, de ongelukkige volken deezer landen, en deeden hen hunne waare belangen achtloos uit het oog verliezen. ■ XXVI. Eindelijk fchonk de Westphaal' fche vreede , welke in Munfter en Osna' bruch, twee fteden in den Westphaalfchen Kreits, geflooten werd, aan Duitschland de zoo lang gewenschte rust. Door deezen vreede werd de Religie • vreede bevestigd, en de Gereformeerden verkreegen in Duitschland eenerleië rechten met de Euangelifchen of Lutherfchen, onder welken naam zij ook federt zijn begreepen geworden. Over het algemeen werd door deezen vreede de Godsdienftige ftaatsgefteldheid van Duitschland nauwkeurig bepaald; eene volkomene gelijkheid onder de Protestanten en iRoomsch-Katholijken ingevoerd; en de oude religie-bezwaaren uit den weg geruimd. De gezamenlijke Rijksftanden verkreegen hier1;  DER WAERELD.' 257 hierbij de gewigtigfte voorrechten, zoo j wel met betrekking tot het oppergezag over 1 het grondgebied der landen Qfupérinritê ter- ] ritcriale), als tot het geen den Keizer en, het rijk zelve betrof. Het Pahzifohe huis werd in het grootfte gedeelte van deszelfs oude bezitringen herfteld , en ten voordeele van hetzelve het agtfte Keurvorstendom op» gericht. Veele andere Duitfche Vorsten kreegen de landen en de rechten terug, welke hen voorheen ontnomen waren. We« gens dit alles en nog meer andere uitkom» ften, is de Westphaalfche vreede aantemerken als de voornaamfte ftaatgregeling en grondwet van het Duitfche rijk. De zegevierende partij, inzonderheid, bekwam door denzelven uitfteekende voordeden. Zwee* den behield het aanzienlijkst deel van Pom* meren, de Stiften Bremen en Verdun werden tot Hertogdommen gemaakt, benevens nog andere landen, en eene groote fomme gelds. Aan Frankrijk werd het Landgraaffchap van den Elfas afgeftaan. De Pro» testantfche bondgenooten der beide hooge magten, zoo als daar waren: de Keurvorst van Brandenburg, de Landgraaf van Hes* fenkasfel, de Hertog van Mecklenburg en die van Brunswijk Lunenburg, verkreegen ook, tot fchaê vergoeding, veele Bisdommen en Abtdijen der Roomfche Kerke. Hier door werd de partij der Protestanten in Duitschland veel magtiger dan zij was voor den oorlog; en ook even dit was een middel, dienstbair ter verzekering van de rust en het nakomen der bedingen van het vredesverdrag. XXVII. Teö 520— 79S-.  25$ ALGEMEENE GESCHIEDENIS J/n.C.g. J520- 2 Duitscb. ' land , neemt ' vreemde \ leden ( aa.i. c J t c F \ Regee- F rende van t 1637 tot , 1657. ) wanneer z bij liierf. C \ X d b d Sedert J «663. I \ I j t | 1 t i C XXVII. Ten gelijken tijde werd door de?, en IVestphaalfchen vreede de magt der Keiers aanmerklijk beperkt; Frankrijk eri Zweederi, daarentegen, die de voornaamfte ewerkers van deezen vreede waren gezeept , en die ook denzelven verzekerd geguarandeerd~) hadden, verkreegen door enzelven niet weinig aanzien in het Duitche rijk. Dit rijk begon thans een weinig Jt verademing te komen; dan, niet lang uurce dit •— niet lang duurde deszelfs ast; weldra werd hetzelve op nieuw ge/ikkeld in eenen oorlog, welke na de reeering van ferdinand den derden, oor zijnen opvolger lkopold gevoerd ;erd. Wel is waar, verfcheiden van dee« e oorlogen betroffen alleen het huis van Oostenrijk: doch Duitschland werd, door et daarbij dreigend gevaar, meestentijd geoodzaakt daaraan deel te neemen. Van eezen aars was de oorlog met de Turken, ij gelegenheid van denwelken de beftenig, nog tegenwoordig , voortduurende Rijksdag te Regensburg zijnen aanvang heeft enomen. Tot deszelfs ongeluk had Duitschtnd, na den meergemelden Westphaalfchenv reede, fints eene halve eeuw. tot nabuur odewijk de veertiende, Koning van Trankrijk, die hetzelve zeer dikwijls ontnstte door zijne buitenfpoorige eifchen, ezochte twisten en haast aangevangen oorDgen, welke genoegzaam altijd uitliepen ot grievend nadeel Van dit rijk. Deeze [oning deed zijn voordeel met de twee» ragt en den naijver der Duitfche Vorsten n de ongefchikte wijze, waarop men van de  DER WAERELD. 059 de anders dappere Duitfche krijgsrnagt ge-, bruik maakte. Zoodra ook deze beter werd beftuurd, hielden die voordeden op. In' het midden van den vreede ontweldigde hij Duitschland aanzienlijke landen, en onder anderen ook de rijksftad Straatsburg. Op zijn gruuwzaam bevel werden alle de fteden en vlekken van den Boven-Palts door zijne foldaaten in den brand geftoken. Spiers werd inssdijks in de asch gelegd; waar. door het Rijks kamer - gerecht zich genoodzaakt zag deszelfs zittingen te Wetslar te houden. —Geduurende deeze oorlogen richtte Keizer leopold, ten voordeele van ernst august, Hertog van BrunswljkLunenburg, het negende Keurvorstendom op. — Niettegenftaande alle de rampfpoeden, welke Duitschland door toedoen van Frankrijk bejegenden, breideden zich omtrend deezen tijd — omtrend het einde der zeventiende eeuw — in dit rijk de Franfche Modes in de klederdragten en de geheele wijze van leeven aanmerklijk uit, en een vrij algemeen gebruik der Franfche taal werd alömme met fnellen voortgang ingevoerd. Zeer veel bragt hier aan toe eene menigte van Franfche Gereformeerde vlug. telingen, dien de gewelddaadige bijgeloovige godsdienst - ijver van lodewijk den XIV. uit het land dreef; en die met de kunften en handwerken (Manufacturen) ook de zeden en den fmaak der Franfchen in Duitschland overbragten. XX VIII. Eerst in de laatstverloopen rj eeuw leerde Duitschland zijne krachten ken-/v nen. Het is waar, dat de Duitfchers tot8' zoo verre zich altijd hadden doen kennend III. Stuk. S door 5io— 79S. 1681. itfïo, e Ztatli urs be^ men nne achten  fifjO algeüieene gbschïedrni? J.n.C.g. i5ÏO- 179S' te kennen enwerker aan liunm befcliaa- ving. Kaek de VI. « laatöe Keizer v het huis door arbeidzaamheid, ftandvastigheid, dap* perheid, trouwe en eene zekere neiging tot vastheid: maar zij begonnen nu bünne vermogens met meêr vrijheid te ontwikkelen; zich meêr kunst én vernuft te verkrijgen; de drift van navolging der buitenlanders te' beperken; van de voordeden, met dewelke de Natuur hen had befchonken, een beter gebruik te maaken, en aan alle zijden omtezien naar het geen hen nog, in het een of ander opzicht, ontbrake. Alhoewel eene volkomene overëenftemming der Duitfche vorsten en ftaaten, bij en omtrend zekere algemeene belangen werd geboren, zoo rees daartegen, dikmaals , een heilzaame naijver Onder hen op. De religie-haat is niet geheelenal alömme uitgebluscht; echter in de laatere tijden is dezelve aanmerklijk gemaatigd, en meêr menfchelijke ge« voelens hebben zich verbreid. Genoegzaam in alle kunften en handwerken evenaaren zij andere volken; in fommige overtreffen zij dezelve; ook bevindt zich hunne koophandel in eenen bloeiënden ftaat. Ten aanzien van veelerhande foorten van nieuwe Vorderingen, in deeze en geene zaakenr door hun gemaakt, zijn zij aangemoedigd geworden door hunne vorsten: maar zeer veel, inzonderheid de groote volmaaking •hunner taaie, hunne dichtkunst en welfpreekendheid, zijn zij verfchuldigd aan hunnen naijver, die eene menigte van beletfelen en bezwaaren beeft weeten te overwinnen, t. XXIX. Ook in deeze laatstverloopen e-eeuw hebben zij nieuwe proeven en blijken it gegeeven, dat zij , fleehts aangevoerd en beftnurd wordende door bekwaame legerhoofd  dis w a è a r t a. aSï ■nböfden, in den oorlog, voor göene derj dapperfte Europifche volken behoeven te *• wijken. Met den aanvang van bovenge-4 noemde etüw, werd Duitschland gewikkeld v: in den zobgenoemden fuccesfie - oorlog," door denwelken Keizer leopold het recht van zijn huis op de landen der Spaanfche Monarchie wilde doen gelden. Deeze Kei* zer ftierf ih het midden van den gelukki- i gen loop dëezes oorlogs. Hij was een*3 deugdzaam vorst ën een geleerd, verlicht, befchermer der weetenfchappen, die een groot aanziéh had in het Duitfche rijk, zonder hetzelve doof middelen van geweld gezocht té hebben: maar hij gaf zich te veel Over aan de leiding zijner ftaatsbedienden (Ministers) en der geestelijkheid. Zijn zoon en opvolgër, joskph de eerfte, een zeer werkzaam, levendig en zelf handelend vorst, voerde deezen oorlog met eenen nog meêr zegevierenden uitflag, en oefende daar door een nog grooter gezag in Duitschland fen Italiën Maar, daar hij in den bloei zijner jaaren ftierf* Zag zich zijn broeder, Karel de zesde, genoodzaakt den vreede te Rastad en Baden te fluiten, door denWelken hij, wei is waar, bevestigd werd in het bezit van eèh gedeelte der Neder* landen, gelijk ook in dat van het Hertog* ■ dom, Milaanen en der beiden Siciliën: döctt het Koningrijk Spanjen* 9t welk hij reeds, in een zeker opzicht, in zijne magt had, verloor* Kort daarna geraakte hij in oorlog met de Turken, welke dóór zijnert veldoverfte rugeN^us , Prins van Sa'voijen , op eene zeer gelukkige wijze ten einde werd gebragt. Dés te ongelukkieer S * was IJO — 95. ' n Oor*! tripte, Üi ölerf 05.  lC% ALGEMEENS GESCHIEDENIS J. n.C.g.' jSao— \ I7°S. ' I7SS. 1737» 1759. Sedert Ï71S- Hij ttierf 17+0. De vreeds VinAien ■ Sedert Ï74i. vas karkl in twee andere oorlogen, welie hij genoodzaakt werd te voeren: die, laamelijk , met Frankrijk en Spanjen, welens het verkiezen van eenen Koning van Poolen; in denwelken Spanjen hem het Koningrijk Napels en Sicilièn ontweldigde: en de nieuwe oorlog met de Turken, welke met het verlies van gantsch Serviïn, Oostenrijks Wallachijïn en andere nabijgelegene landen, een einde nam. Behalven dit had deeze Keizer, van den aanvang zijner regeeringe af, alle poogingen in het werk gefteld, om het geen door hem de Pragmatigue Sanctie werd genoemd, in Europa vastgefteld te krijgen. Dit was zoodanig een wet of reglement, uit kracht waar van zijne Erflanden, ook alsdan , wanneer er geene manlijke Erven beftonden, aan zijn huis verbleeven; en ook hij flaagde daarin dermaate, dat genoegzaam alle Europifche ftaaten hem dezelve waarborgden. Indedaad, met deezen Keizer , die door zijn goeddaadig charaéter de achting van geheel Duitschland verdiende , ftierf het manlijk oir van het huis Habsburg-Oostenrijk, het gelukkigfte der regeerende huizen in de ganfche gefchiedenis, geheel en al uit. XXX. Daar door werd Duitschland anderwerf in eenen langduurigen en verwoestenden oorlog gewikkeld, dien, naamelijk, wegens de Oostenrijkfckc erf. opvolging. De Koning van Pruis/en, en weldra ook de Keurvorst van Beijcren, de Koning van Pooien en de Koning van Spanjen maakten aanfpraak op de nalaatenfchap van karel den zesden, en vielen, met Frankrijk verbonden , de door h«m nagelaatene ftaaten mee  DER WAERELD. SfJJ met zulk eene hevigheid aan, dat het grootfte gedeelte van Silefiën , Boheemen, Moraviën en Oostenrijk in hunne handen viel. Kar els oudfte dochter en erfgenaame, »iaria thbrrsia, Koningin van Hongarijën en Boheemen, welke aan fïans stephan, Groot Hertog van Toskaanen, was gehuwd, vond bij deezen geduchten aanval, in den beginne, weinig meêr hulp, dan in haare verwonderingwaardige ftandvastigheid. Zij verdedigde zich moedig; ftond Silefiën aan Pruisfcn af; tastte hierop zelve haare overige vijanden aan , en verkreeg langzaam, door Holland [de Nederlanden]] en Sardinien onderfteuna, in Duitschland en Italiën de overhand. Middelerwijl wa» de Keurvorst van Beijërcn, onder den naam van karei, den zevenden, ten Keizerlijken troone geftegen; een ongelukkig vorst, die tot aan zijnen dood door het weerbarstig geluk derwijze werd vervolgd , dat hem bijna geen rust noch ftil bezit van den troon werd gelaaten; offchoon hij een beter lot verdiend had. Hij had ten opvolger frans de eerfte, de Echtgenoot der Koninginne maria theresia. De oorlog, waaraan veele Europifche ftaaten deel namen, duurde, onder menigerhande afwisfelingen, nog eenige jaaren lang, tot dat door den vreede van Aken de algemeene rust herfteld werd, XXXI. Sints deezen vreede werkten genoegzaam alle de Europifche vorsten en inzonderheid de Duitfche, met eenen nieuwen ijver aan de inwendige verbetering hunner landen; welker bevolking, landbouw. kunsten, handteeringen, koophandel, wet geeving en krijgswezen, zij poogden in eer S 3 be J. B c f. I52C— «795. 174». Hijftcrft 1745. 174*. Vreede van /ƒ«bertsburg» l  264 ALGEMEENE GES CHÏEBEMIS. j.H- c. e< ïSiO— ï7ös- Jonefte gcfeljicdenis vat PviÜ'cbr Ml. beter aanzien te brengen. Dan fleehts ags jaaren, na den boven gedachten vreede , brak in Duitschland weder een der heftig-, fte oorlogen uit, na dat de grond daar toe was gelegd geworden door de tusfehen Engeland en Frankrijk ontflaane gefchillen, wegens de grensfeheidingen hunnes gebieds in Amerika. Niet fleehts werd de geheele verbaazend groote magt van Duitschland^ tergen elkander in beweeging gebragt: maar tallooze buitenlandfche legermagten , uit bijna alle oorden van Europa afgezonden, Ureeden met de Duitfchers in hun vaderland. Deeze oorlog, welken de Keizerin - Koningin, in gemeenfehap, of verbonden met een groot deel des Duitfchen rijks, gelijk ook met Frankrijk, Zweeden en Rusland, tegen den. Koning van Pruis/èn voerde, werd, na zeven jaaren geduurd te hebben, ten einde ge-, bragt door den vreede van Hubertsburg% en bragt geene andere veranderingen te weeg dan deeze, dat de Duitfchen meêr geoefend werden in het oorlog voeren en dat zij hunne rechten en voorde'elen nog meêr van nabij leerden kennen. Twee jaaren daar na ftierf Keizer f rans de 'eerfte, en liet den roem na van geweest te zijn een vorst, die den vreede en de gerechtigheid beminde. XXXII. Met de regeering van zijnen zoon en opvolger, j o s k p hl' den tweeden x ram voor Duitschland een nieuw gelukkig tijdperk deszelfs aanvang. Deeze vorst, die gewoon was alles met eigen oogen te zien ; die alreeds een groot deel van Europa ha4 doorgereisd, om een nieuw licht iri veele zaaken te verkrijgen; die ook de zeden, kunsten en weetenfchappen, en zelfs de taal van  DEK. WAERELD. 265 van Duitschlandhootfchaxte, was een rechtfchapen handhaaver der Keizerlijke waardigheid, welke altijd boven alle Koningrijken van Europa verheven is geweest. Overtuigd zijnde, dat zonder de vrijheid van. denken geen volk groote vorderingen in kunsten en weetenfchappen kan maaken; dat ook die vrijheid zich tot zaaken van godsdienst behoort uhteftrekken, en ver* draagzaamheid daar in wezenlijk het heil der volken vermeerdert, bevorderde hij dezelve in zijne ftaaten, en dit voorbeeld werd gevolgd in de meeste Katholijke ge« westen van Duitschland. Een fterk fpree» kend bewijs van zijne liefde voor rechtvaardigheid en orde gaf hij in het op zijnen uit. druklijken last in het werk geftelde onderzoek omtrend het Rijks - kamer- gerecht, waar door de innerlijke ftaatsgefteldheid des rijks eene groote Hevigheid bekomen heeft. Het is waar, de openbaare rust werd geftoord door den dood van maximiliaan joseph, Keurvorst van Beijïren. die geene erfgenaamen naliet; *t welk aanleiding gal tot veelvuldige aanfpraaken op zijne landen, zoo door den Keurvorst van den Palts, de Hertogen van Saxen en Tweebruggen, als door Keizer joseph, die, uit kracht dei eisfchen, welke hij daar op meende te hebben een gedeelte dier landen in bezit nam, Hier uit ontftond \ een oorlog tusfehen hen en den Koning van Pruis/en, welken hi voerde als befchermer des Duitfchen rijks doch weldra, reeds een jaar daar na, wen denzelven teneinde gebragt, onder bemid deling van Rusland en Frankrijk, door dei vreede van Tefchen, waar bij de Keizer he S 4 groot r-n. C.K1 [520— [79S. 1770. i i 1 E 177*  %66 ALGEMEENS GESCHIEDENIS ï. »C.g 15*°— JT9S.. . Hij die! 1790. Hij ftierf 1795. 1 1 1 ] grootfte gedeelte der landen, die hij in bezit had genomen, weder terug gaf. Deeze beroemde vorst, die buitengemeen werkzaam en onderneemend was; die van de eene nieuwe inrichting, verbetering en uitbreiding zijner landen, al geduurig tot de andefre overging, ftierf in het midden zijner groote ontwerpen , van dewelken hij fleehts gelegenheid had een gedeelte ter uitvoer te brengen. Zijn broeder leopold de tweede volgde hem in de regeering op. Ook deeze was een vorst van een uitfteekend ehaiacber, en van wien insgelijks voor Duitschland veel goeds was te hoopen, otfchoon hij in denkwijze en bedrijf in veele opzichten van zijnen broeder joseph verfchilde. Zijn vroegtijdige dood verijdelde veele verwagtingen , op zijne groote bekwaamhtid gevestigd. Hierop beklom zijn zoon, r hans dc tweede, den Keizerlijken troon. Deeze zag zich weldra genoodzaakt eenen rijksoorlog met Frankrijk te voeren , welke over het geheel geenszins gelukkig voor het Duitfche rijk is uitgevallen. — Voor het overige hebben de Duitfchers in ie laatere tijden zich-niet min dan eenig inder volk betoond ten fterkfte vervuld te sijn met de begeerte om door reistogten van meerder en minder aanbelang, door Leesoefening en alle verdere mogelijke midielen kennis te verkrijgen aan het goede der overige Natiën en zich hetzelve ten nutte e maaken. Ook kan Duitschland zich beoemen aan verfcheiden Europifche Koningijken in dit tijdvak vorsten te hebben geeeverd. Maar Duitschlands roem zou nog irooter zijn, wanneer deszelfs volken, bij het  BEK WARREL B. 267 het befchaaven hunner zeden, tegen het vermengen van dezelve met die van buitenlanders meêr hadden gewaakt; wanneer zij meer gepoogd hadden zich door vaderlandlievende gezindheden te verëenïgen, en wanneer eene ernstige en grondige beöeiening der geleerdheid en nuttige kunsten niet zoo veel had moeren lijden door een al te vlugtig en los ftudeeren, door een fpeelend vernuft, door geleerde verfchillen en aanhangen en door eene verderflijke fchrijfzucht. XXXIII. Bij de toeneemende grootheid, waar toe het Duitfche rijk, in dit tijdvak was opgcfteegen, gevoelde het te minder de verliezen, welke het hier en daar leed. Het verklaarde, door den Westphaalfchen vreede , het Hehetisch Bondgenootfchap, of het Zwitfersch Gemeenebest, dat door deszelfs vroegere oorlogen met het huis van Oostenrijk zich reeds grootendeels had vrij. gevochten, nu voor geheel en al onafhanglijk van het rijk. In verfcheiden oorlogen , door de Europifche Staaten in de eerfte tijden van de zestiende eeuw gevoerd, handhaafden de Zwitfers zoo zeer hunnen ouden roem en dapperheid, dat de magtigfte vorften van Europa als om ftrijd hunne vriendfchap zochten en zich gaarne met hun verbonden ; hetwelk niet weinig toebragt, tot vermeerdering van hun aanzien en van hunne magt. In 't vervolg werd hunne inwendige rust geftoord, door gefchillen ter zaake van den godsdienst ontftaan , welke zelfs onderlinge oorlogen verwekten. De Kantons van Zurich, Bern, Bazel en Schaf* Jïauzen, omhelsden de leerftellingen van S 5 zwin- J. n.C. g;.; 1520— mh Zwftflri toni geraakt ten eenenrr.aale onafhankelijk van bet rijk. 1555.' töSS* 17114  »68 ALGEMEENE G E S GH IEDE S18 J.n.Cf £749. 1766. »793. . zwiK,Gït en calvijn, terwijl de overigen , met uitzondering van die van Glaris en Appenzel (in welken de beiden religiepartijen een gelijk recht behielden) aan de Roomfche kerk verknocht bleeven. Maar deeze beweegingen, even zoo wel als menigerhande famenzweeringen en oplchuddingen van laatere tijden , inzonderheid te Bern, zijn weldra weder geftild geworden. Alleen de nieuwfle onlusten te Geneve ontftaan, hebben voor deezen Staat eenen treurigen uitgang gehad. Over het algemeen nebben de Zwitjers tot hier toe ( * ) eenen duuraaamer vreede dan bijna eenige ftaat van Europa genooten. Met hun vaderland ta yreeden, hebben zij gepoogd hunne bergen in vruchtbaare landsdouwen te vervormen9 In de Protestantfche Kantons hebben veele geleerden met vrucht den bloei yan kunsten en weetenfchappen bevorderd, en groote mannen ftaan onder dezelven met roem bekend. In plaats van voor zich zeiven deel te neemen aan buitenlandfche oorlogen en veroveringen, hebben de Zwitfers in de laatfte ee uwen het voor eene foort van gewoonte aangenomen, een zeer groot gedeelte hunner jonge lieden in den krijgsdienst yan eenige vorsten en ftaaten, inzonderheid in dien der Franfchen, te doen overgaan. Dit is, benevens een* uitgebreiden koophandel, de oirzaak eener merkbaare verander Men houde in gedachten, dat dit ge« fchreevenis voor 1795» en dus lang genoeg voor de lazefte gebeurtemsfen in Zwitferlan4,  ser waereld» 2% «tering in hnnne zeden, weike grootendeels eenen Franfchen vorm hebben gekreegen, Nogthans is hun manlijk en vaderlandlievend pharaéter nog niet geheel verlooren gegaan. XXXIV. In Italiïn bleef het aêloud Kei. zerlijk gezag nog eenigermaate bewaard. Veele vorsten en andere ftaatsperfoonen in het voórmaalig Italisch, of Longobardisch Koningrijk-, ontfangen hunne bezittingen van het Duitfche rijk ter leen. Veele oude rechten en aanfpraaken van dat rijk op Italu fche landen, op Rome «elfs en het Pauslijk gebied, zijn in de laatfte eeuwen vernieuwd en met nadruk aangedrongen. Maar het Keizerlijk gezag, in het voorgaande tijdvak, reeds eene zeer groote inkrimping hebbende moeten ondergaan, hebben de Keizers fleehts een zeer klein getal van di<* gezegde aan» fpraaken kunnen doen gelden. In het begin van dit tegenwoordig tijdvak veroirzaakten de eisfehen des Konings van Frankrijk op het Hertogdom Milaanen en het Koning, rijk der beide Sicilièn, veele oorlogen in Italiën. Echter verbleeven deeze Staaten onder de heerfchappij des Konings van Spanjen: doch vielen in de laatst afgeloopen eeuw, bij deeling, aan het huis van Oostenrijk. Maar aan hetzelve ontweldigde de Spaanfche Prins don karlos, omtrend dertig jaaren daarna, de Koningrijker van Napels en Sicilièn weder; welke rijken hij, den Spaanfchen troon beklommen heb' bende, aan zijnen derden zoon, den tegenwoordigen Koning ferdinand afftond, Andere omwentelingen ondergingen Parma en Placenza. Deeze landen, welke J?aus p au lus ds derde in Hertogdom vm j.n.e.1. IS»— I79S. ItaliSa is ia veele Staaten verdeeld. 173*; i7s9»  j. Tfc c. f ISïo— •795. 1748. 171*' Hij ftierf 1732. i5si. ï7ï7. «70 ALGEMEENE CESCHIEDENIS men veranderde, werden, geduurende twee eeuwen, door Prinfen uic zijn geflacht bezeeten, totdat, na andere verwisselingen, Oostenrijk dezelve aan dea Spaanfchen Prins Don Philips afftond. Bij gelegenheid der oorlogen welke Oostenrijk en Spanjen zoo dikwijls tegen Frankrijk in en wegens Italiën hebben gevoerd, namen de Hertogen van Savoijen telkens in aanzien toe, terwijl zij nu de eene, dan de andere partij toevielen, en dien derzelve het inrukken in Italiën gemaklijk maakten en in derzelver onderneemingen onderfteunden, bij denwelken zij de meeste kans zagen, den aanwas hunnes gezags te bevorderen. Ten laatften verkreeg victor am adeus, den titul van Koning van Sardiniën; zijnde in de regeering opgevolgd door deszelfs zoon en kleinzoon. Het Gemeenebest van Florenfen of Tbr. kanen werd door karel den vijfden, in een Hertogdom veranderd, waar uit weldra een Groot • Hertogdom ontftond, hetwelk tot op onze tijden geftaan heeft onder de heeifchappijë van het huis der Medicis, beroemd door deszelfs zucht voor de weetenfchappen en fchoone kunsten en daar aan beftendig verleende befcherming. Na het uitfterven van dit huis geraakte de Hertog van Lotharingen, naderhand Keizer frans, aan het bewind daar over. Ten Keizerlijken troone geftegen zijnde, droeg hij de Groot • Hertoglijke regeering over aan zijnen zoon petrr lkopold; die, na dezelve roemrijk bekleed te hebben, haar afltond aan zijnen zoon ïsrdinand den ierden» De  der waereld. 9?i De beide Gemeenebesten Venttïën en Ge* j. tiua hebben in dit tijdvak, door de onge ƒ meen groote uitbreiding van den koophandel in andere Europifche Staaten, veel van derzelver aloude magt en rijkdommen verloren. De Turken hebben aan Venttien de eilanden Cyprus en Caridia, benevens het halfeiland Morca ontnomen; haare overige bezittingen in en buiten Italiën, heeft dit Gemeenebest, nogthans, met groote ftaatkunde weeten te bewaaren. Genua, hetwelk van den Keizer van Duitschland en den Koning van Frankrijk afhanglijk was geworden, verkreeg door het beleid van deszelfs grootmoedigen medeburger, andreas doria, deszelfs oude vrijheid weder. In deeze en nog meêr kleine Staaten zag zich Italiën tot op onze tijden (*) verdeeld; indedaad een der fchoonfte landen van Europa, waar in ook eenige kunsten en weetenfchappen bij voortduuring bloeiën: maar wier vorsten en volken voor het algemeen belang veel te weinig met elkander in verbindtenis ftaan; waardoor dezelve ook, voor verfchillende invallen zouden bloot liggen , bij aldien zij niet door haare zeeën en gebergten befchut en als van natuure verdedigd worden. XXXV. Frankrijk, dat veele ongeluk», kige krijgstogten in Italiën gedaan: maar, van dit land ook veel geleerd had, werd in < het J ( *) Men moet hier en bij dergelijke aanmerkingen meer, altijd in het oog honden, dat de gelchicdenii in dit boekjcn fleehts loopt tot 179S- HES. VIRTi n.c.'ar 520— '95. i$a&> TranTt- ifi wordt loor invendige•orlogen ;efcbwl»t  272 ALGEMEEN^ GESCHïKrilSris 15*0— l?9S. Hij ftierf J547- Sedert , Ï560. j 3 f het begin van dit tijdvak geregeerd docf* FRANCois den eerflens Deeze vorst wa^ de eerfte, die der weetenfchappen een duurzaam verblijf in zijn rijk verzorgde. Hif verdedigde hetzelve met veel moeds en geluk tegen de overmagt van karel deri vijfden. Meer rechtfehapen in zijné bedrijven, oprechter van aart , dan deeze, en dikwijls grootmoedig en menschlijk, vervolgde hij, nogthans, zijne Protestantfche onderdaanen met veele geftfengheid; en ook was hij niet zeer vast in zijne befluiten. Zijn zoon, henRik de tweede $ ontnam hec Duitfche rijk, middelerwijl dat hij aan des<* zelfs omftandighedén deel nam, de Steden Mets, Tul en Verdun; en aan Engeland;de Stad Calais, welke dat rijk èenen langen ;ijd bezeten had. Van zijne drie zoonen, iie hem na elkander in de regeering opvolgden, waren ïrancois de tweede6 sn karkl de negende veel te jong$ ert 3ENRIK de derde niet fchrander genoeg, jm het rijk naar behooren te beftuuren, in ïenen tijd, waarin de hervorming alömme ;ene algemeene gisting veroirzaakte. Hun1e regeeringen beftonden bijna in niets anlers d^an elkander onophoudelijk opvolgen.* le oorlogen, welke tusfehefi de Franfchen :elve met de allergrootfte Verbittering geroerd werden. Het voorwendfel daar toe vas de Godsdienst der Hervormden * welce, niettegenftaand» een gruwzaame veerigjaarige onderdrukking, zich in Frankrijk :eer fterk had uitgebreid: maar de waard nrzaak lag inden naijver van twee der grootte geflachten in dit rijk, dat van Bourbon in Lotharingen, welk laatfte inzonderheid «etïö  DER W A E R. E t D. Ö73 «ene onbepaalde heerschzucht aan den dag J legde. De Hervormden hielden, onder de { aanvoering der Bourbons, nog altijd krachten genoeg over, om aan derzelver vijanden het hoofd te bieden, offchoon Karel de negende, na dat hij hen den vreede had bezworen, duizenden van hen met de laaghartigheid eenes fluipmoordenaars liet ombrengen. Eindelijk, daar hen rik de derde, die zich met hun tegen zijne oproerige onderdaanen had verbonden, door eenen Tvlonnik, ter deezer zaake, om hals werd gebragt, nam met hem het geflacht van Valais, *t welk tot hiertoe in Frankrijk gelegeerd had, een einde. XXX Vb Met hen rik den vierden of den grooten, Koning van Navarre. befteeg < -het geflacht van Bourbon den Franfchen \ troon. Deeze vorst, die, niettegenfr.aande 1 eenige in het oog loopecde gebreken, alle 1 die hoedanigheden bezat, welke een groot en goed Koning maaken, geraakte door zijnen heldenmoed en krijgskunde, door zijne grootmoedigheid en menschlievendheid, felljk mede door zijnen overgang tot de Lobmfche kerk, in het bezit van een Koningrijk, dat hem toebehoorde: doch waar •van religie-haat, tegen hem in het harnas gejaagd, hem poogde te ontzetten. Binnen weinig jaaren trok hij dit rijk uit de volkomenfte verwarring en magtloosheid; herflelde de eensgezindheid, rusten overvloed daar in ; bevorderde den koophandel; en ftelde met behulp van zijnen ftaatsdienaar sully zijne inkomften op eenen zeer goeden voet, gelijk hij ook het krijgswezen ««ne zeer goede gedaante deed bekomen. n.C.gJ 520 — rs>s. 1989; Hemri* 't grt»fe n%icHïïbu maaien het  £?4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS r-n. C.g. Ï520— 1795. 1598. HÜ ftierf 1610. Hij ftierf I643. t 1 Hij gaf ook den Gereformeerden, zijne oude geloofsgenooten, door het Edict van Nantes, de plegdge verzekering, van hunnen godsdienst ongeftoord te mogen oefe. nen en in veele opzichten gelijke rechten met de Roomschgezinden te genieten. Maar ook hij werd, gelijk zijn voorganger, door de dweepzucht vermoord, welke door zij' nen dood der Roomfche Kerk waande eenen gewigtigen dienst te bewijzen. Onder zijnen zoon, lodewijk de dertiende, zou bijna al het goede, door hem gefticht, wéder tot niet zijn verloopen, indien niet de Kardinaal de richklieu, in den naam des zwakken Konings, het roer van ftaat gehouden had. Ueeze doorfleepen {laatsman , die tevens zeer arglistig en wraakgierig van character was, deed het koninglijk gezag tot eene buitengemeene hoogte ftijgen , ten koste van het aanzien der Franfche grooten; gelijk hij ook ten zelfden einde den Hervormden hunne veilige verblijfplaatfen ontnam. In den dertigjaarigen oorlog deed hij het huis van Oostenrijk veel afbreuk. Aan Frankrijk bezorgde hij den Elf as en de ftad Breifach in Duitschland (*), gelijk Fignerol in Italiën, en Perpignan op de (*) Richelieu ftierf in het jaar 1642, :a de vreede van Westpbaalen , door denwelkcn le Elfas aan Frankrijk werd afgedaan , werd ;eflooten in het jaar 1648, onder het beftuur 'Minijlcrie]) van mazarin. Maar riche. . ieu bad het in bezit neemen van dit land loor Frankrijk voorbereid ,• dit is hier buiten wy'fel door den Schrijver bedoeld. r.lNiCIt YIKIiilia,  DER. A E U U. *75 de grenzen van Spanjen ; door het bezit van alle dewelken, in de gezegde landen den toegang voor de Franfche legerbenden, zoo goed als voor altijd, open werd gefteld. Hij was ook de befchermer der fchoone kunften, en men kan hem aanmerken als den vader van bet Franfche treur - eh blijfpel: bffchoon zijne verfen weinig eer doen aan zijnen fmaak. XXXVII, Onder toonwijs den veertienden, den zoon van lodswijk dendertienden, klem Frankrijk tot den hoogften trap van voorfpoed en magt in EuropaNa-ijver en zacht rot veroveringen waren de heerfchende driften deezes Konings. Hij zelve bezat geene buitengewóone bekwaam» heden: maar hij koos tot zijne Staatsdienaars en Veldoverften mannen van uitfteekende vermogens, welke zijne ontwerpen fchraagderi en dezelve gelukkig ten uitvoer bragten niet alleen: maar dezelve nog verder uitbreideden. Hij verontrustte alle zijne nabuuren door onophoudelijke oorlogen, welke hij telkens onder de geringde voorwendfelen begon. Dezelve eindigden ge. noeazaam allen tot zijn voordeel , en maakten hem meester van een aanzienlijk deel. der Nederlanden , het Fransen Comtê,_ of Graaffchip van Boürgondiïn, en dé Rijksftad Straatsburg en Andere landen meêri Zelfs de laatfte zijner ->orlogen, alhoewel dezelve door hem zeer ongelukkig werd gevoerd, verfchafte hem toèh het genoegen zijnen kleinzoon op dert Spaan fchen troon bevestigd te zien. De voornaamfte oorzaaken van dit gelukkig gevolg zijner ondernee* mingen , bèftonden onder anderen in dé Hi. Stuk; T merk- f. n.C.f. 1510 — 1795. HijfUeït 64a. liet bloeit ;n wordt jeduclM «uier lo« JKWIJK 7e».B««r«J Var-itx. Hü fti*r£ I7I5«  S7Ö ALGEMEENE GE SCH TE'DEN13 J.n.C.g. IS'o— Ï795- i t i Sedert ï 655. V t ï merkwaardigfte verbeteringen van alle da deelen der krijgskunst onder zijne regeering; in zijne talrijke en zelfs in vreedestijd ftaande krijgsbenden; in de onbepaalde magt, met ^dewelke hij regeerde, en waarin hij alle zijne voorgangeren overtrof; in ae nieuwe bronnen , welke hij voor zijne inkomften wist te openen, en waardoor hij dezelve rijklijk vermeerderde, en eindelijk inde kunstgreepen, met dewelken hij onder de overige Europifche Staaten tweedragc wist te zaaien, of dezelve aan zijne belangen te verbinden Onder zijne regeering fteegen de handwerkskunften (indu/trie) en handwerken (manufacturen) in Frankrijk tot eene hoogere volmaaktheid op, dan Ui eenig land van Europa; hetweik hij te danken had aan zijnen beftuurer der geldmiddelen (Minisire des FinancesX Hij beSchermde de geleerdheid met veel nadruk; soo eok de beeldende kunften en allerhanlande weetenfchappen; minder echter uitmaak voor dezelven, dan wel uit eerzucht sn drift rot praaien}. Zijn Hof was hes uisternjkfte van geheel Europa; hij ftichte prachtige gebouwen en andere openbaae gedenkftukken; gaf heilzaame wetten en naakte andere nuttige inrichtingen in zijne jtaaten. Het is derhalven geen wonder, ïat. onder zijne regeering, de taal, de gebruiken (modes]) en kunften der Franfchen, en voordeele deezer natie, zulk eenen veraazenden opgang in Europa hebben gejaakt. In het laatfte van zijnen leeftijd wanderden- zijne wellustige zeden in eenen ïjgeloovigen godsdienst-ijver. Hij herriep et Edict van A'antes, en vervolgde zijne Ce-  der WAERELD» fLjf Gereformeerde onderdaanen op de gruw zaamfte wijze , ten einde hen te . noodzaaken tot de Roormeh-Karbolijke Kerk over te gaan. Hierdoor noodzaakte hij een half millioen detzelven in nabuurige Prorestantfche landen te vlugten: maar deeze vervolging bragt het grootfte nadeel toe aan de bevolking^ de handwerken (manufacturen') en kunften van het Franfche rijk. — Lode wijk de vijftiende, zijn achter-kleinzoon en opvolger, verkreeg van zijne onderdaanen den fchoonften bijnaam, dien immer eenig volk zijnen vorst konde geeven, dien naamelijk van veelgeliefde; alhoewel hij deezen naam niet ten einde toe verdiende. Hij regeerde met veel gemaatigdheid en goedheid; bragt door de ftaatkunde van den Kardinaal de fleur ij, die langen tijd het roer van ftaat alleen hield, Lotharingen, en naderhand ook Corftca, aan zijne kroon, Eenige oorlogen voerde hij met roem en goed gevolg: maar de laatfte, welke hij té? gen Engeland voerde, was zeer ongelukkig, en liep ten einde met de vernieling jzijner zeemagt en eeh zeer aanmerklijk verlies van landen. Lo de Wijk de zestiende, zijn kleinzoon, volgde hem in de regeering op» Deeze jonge vorst beminde orde en huishoudelijkheid, en lag zich daardoor toe op het verbeteren der inkomften van den ftaat. Het begin zijner regeering was vreedzaam: doch toen de Engelfche Coloniën in Amerika tegen het moederland opftonden, en wel met goed gevolg, nam hij daaraan deel, en onderfteunde haar in het verkrijgen haarer onafhanglijkheid: eene daad, welke bij Engeland als eene belediging werd T a Op- J.n.C.fc ■ 7*5. Hii ftierf 1774- 1743- J7SS~ 1763. ï;7»>  378 algemeene geschiedenis J.n.C g iroo— i?8o. 179a. 1793. li - Jan, 03. 0*t. opgenomen , en tusfehen de twee koningrijken tien oorlog deed ontftaan, in denwelken Span/en weldra eene gemeene zaak maakte met Frankrijk. Dan, offchoon het deelneemen in de zaak der A'nerikaanen Franhijk wel eenig voordeel toebragt, de ftaarsfchulden des rijks werden daardoor op eene verbaazende wijze opgehoopr. De Koning riep deswege de algemeene ftaaten des rijks te fimen , ten einde maatregelen te beraamen tot het herftellen Van den ellendigen ftaat der geldmiddelen. In deeze vergadering verkreegen de afgevaardigden uit den Burgeiftand eene beflisfchende meerderheid; door derzelver invloed werd nu eene geheele omwenteling van den regeerinjsvorm en de ftaatsgefteldheid van Frankrijk daérgefteld. Eindelijk vernietigde de Nationdale Conventie, (zoo als deeze virgadering, die éérst de Nationaals IVetgeevende F~cr+ gadering van Frankrijk heette, in laater tijd genoemd werd) de Koninglijke waardigheid voor altoos, en verklaarde Frankrijk voor eene één en ondeelbaare Republiek. Zij trok den Koning voor haare rechtbank en veroordeelde hem ter dood; doende dat vennis openlijk aan hem ten uitvoer brengen. Een zelfde lot deed zij ook deszelfs gemalin, maria antoinetta v3h Oostenrijk, ondergaan. De nieuwe Republiek, welke van tijd tot rijd verfcheidene' omwentelingen en veranderingen van regeeringsvorrn onderging; welke ook eenen geruimen tijd moest zuchten onder het ijslijk fthrikbewind van zekeren robespierre, welke duizenden, ondrr voorwendfel, dar tegen de nieuwe Republiek famenipan- dea,  DER WAERELD. S7Q den, liet vermoorden: doch eindelijk zelv viel door eene tegenpartij, welke een g£ matigder beftuur berftelde — de nieuwe Re publiek geraakte weldra in oorlog met de: Keizer en het Duitfche riik, met Pruisfen Engeland, Spanjen, de Ver'èenigde Neder landen ( *) en andere Staaten; fpande ii deeze oorlogen derwijze haare krachten in en voerde dezelven met zulk eenen nadruk dat zij van tijd tot tijd de QostenrijkCch en Verïtnigde Nederlanden , Duitschlant tot san den Rhijn, en Savoijen veroverde XXXVIII, Naar maate frankrijk in di tijdvak in allerleië opzichten rot eene aan merklijke hoogte opfleeg, viel Spanjen var tijd tot tijd al dieper. Het was het mag. tigfle rijk van Europa, onder Ktizer ka bel dt.n vijfden, en ook nog, nietteaen ftaande de deeling, die r,a den dood diens Keizers voorviel, onder deszelfs zoon rht lips den tweeden; die het eerst de onmee> telijke fchatten van Amerika bagon te genieten en te gebruiken. Maar het was ook; deeze vorst, die aan de Spaanfche Monarchie de eerfte verzwakking toebragt, door. ongelukkig gevoerde en verderfl'jke oorlogen , waar toe zijne begeerte naar uitgebreider gebied , zijne willekeurigheid in het regeeren (Despotisme) en zijne geweldige gruwzaame ijver voor denRoomsch Katho» lijken godsdienst, hem aandreeven, Zijne op. (?) Zij verklaarde ten aanzjer» van deeze ei 1 genlijk den oorlog aan den Prins van Ozenje, Erfftaclhoutlei in dat Gemeenebest. KüJB. VSRT. t -ï ej.n. c.g, , 1795I '793. > 1 I ' Febr. 1795.. ' Verval es ' nieuwe opiomst v.in Spajt' jeu.  S8» ALGEMEENS GESCHIEDENIS! 1*1 Cg IS'.O - Ï795. Sedert Hii ftiei opvolgers, p. hil i p s de derde en vierde , verhaasteden den val deezes rijks, overmits zij het ganfche beftuur van den ftaat aan hunne gunstelingen overlieten. De eerfte van hun, als of zijn rijk, door de langduurige oorlogen, door zijnen vader gevoerd; door verhuizingen (ernigratiën) naar Amerika en andere oorzaaken, geene inwooners genoeg had verloren, ontvolkte hetzel» ve op nieuw, want hij verdreef bijna een miilioen Maranen, zoo noemde men hec overblijflel dier Arabieten, wier voorvaderen eenmaal Spanjen veroverd hadden. Dit volk, hetwelk van wege deszelfs verkleefdheid "aan den Mahometaanichen godsdienst, d oor de Roomsch • Katholijke Geestlijkheid veele kwellingen en verdrukkingen moest, ondergaan, verwekte fomtijds wel eenige onlusten: doch het maakte, voor het overige, het werkzaamfte gedeelte der onderdaanen zijnes rijks uit. Na deszelfs ver-, drijving onderging de landbouw een zichtbaar verlies, en Spanjen gevoelt nog heden de fchadelijke gevolgen van deeze onvoorzichtige, koninglijke wiliekeur. Eindelijk verzonk Spanjen onder karel den tweeden in zulk eene magteloosheid , dat het Frankrijk gemaklijk viel, om hetzelve op allerleië wijze te mishandelen en van desf zelfs landen te berooven. Met zijnen dood ftierf de Oostenrijkjche ftam op den Spaan-, /eken troon uit. Hij verklaarde, wel is. Waar, philippus, Hertog van Anjou, den kleinzoon van lo de wijk denveertienden, tot zijnen erfgenaam: dan deeze Prins zag zich genoodzaakt eenen langduurigen gorlog te voeren met karel, Aartshertog m  8 j l W A C r E L d. 23i v,an Oostenrijk en deszelfs bondgenooten, f tot dat hij door den vreede van Utrecht het * gerust besit des Spaanfchen rijks bekwam; de Spaanjche bezittingen in Italiën , en de Spaanjche Nederlanden evenwel hier van uitgezonderd zijnde, als welke hij verpligt werd .afteftaan. Ónder deezen Koning, philips de vijfde genoemd ., ge1 ijk ook Onder deszelfs b;ide opvolgers, ferdinand de derde en karel de derde, her • (telde zich dit rjjk eenigermaate en zag zijne krachten aangroeien. De laatstgenoemde deezer drie, lag er zich met een goed gevolg op toe , om veele nieuwe en nuttige inrichtingen in zijn rijk het beftaan te geeven , en zijnen onderdaanen die aanmoedi gingen tot verbexering van vede omftandig> heden te verfjehaffen i welke zij zoo zeer noodig hadden. Minorea en Florida werden ook door hem weder aan de Spaanfche kroon gehecht. Het koningrijk der beide Sicilièn , van 's gelijken de Hertogdommen van Parma enPl#Cenzaf werden aan Spaan, fche Prinfen afgeftaan, die dezelve nog _>lzitten. Door het Familie - verdrag tusfehen de drie koninglijke takken van Bourbon, is Spanjen en Sicilièn zeer nauw met Frankrijk verbonden. Karel de vierde de zoon en opvolger van kar el den derden, is mede ingewikkeld geworden in den oor» log , door de Franfche Republiek tegen Engeland gevoerd [_§. 37 ]: doch^ deeze oorJog was voor Spanjen ongelukkig. XXXÏX. Spanjen geraakte in dit tijdvak ook in het bezit van Portugal- Dit klei ■ ne, doch door den Indifchèn handel, door $gszelfs bezittingen in Amerika en door de T 4 fchraa- 1 n. C.fü '95. '46. 1759. i7*S- Portugal vord ee» wingewest van Spanje» 1  98a ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n. C. g 1795. ' doch ver krijgt des zelfsona'f h-inglijkheid. 15S0. Regeer van 17c; —i76o.• fchrandere regeering van emmanucl den grooten, zeer rijk en aanzienlijk geworden koningrijk, werd door den jongen skbas|tiaa n, een der opvolgers van den gezeg. dén emmanucl, in deuiterfte verwarring gebragt, overmits hij buiten noodzaaklijk° heid eenen veldtogt in het Afrikaanfche rijk van Fez en Marokko ondernam, in den welken hij fneuvelde. 'Kort daar na smakte philip s de. tweede. Koning van Span* jen, tegen wien het huis van Braganca onvermogend was zich te kunnen verzetten, zich meester van Portugal, en alle de daar toe behoorende landen. Dit bragt aan die rijk een zeer groot nadeel toe, want hez werd in de rampfpoedige oorlogen, welke PHii.tps de tweede en zijne opvolgers, voerden, aangemerkt en aangetast als eene Spaanjche Provincie, en leed daar in meêr dan Spanicn zelve. Deszelfs koophandel werd vernield en deszelfs groote bezittingen in Afta en Amerika, werden het ontweldigd, middelerwijl, dat bet juk der SpaanPche overheerfching den Portugezen midden in hun vaderland, zwaar op de ïchou. deren knelde. Éindelijk haalden zij eenigen adem en zetreden. den Hertog van Bragan* ca, onder den naam van johan mes den vierden, op den troon; ontrokken zich aan de overheerfching yan Spanjen, en handhaafden tegen dat rijk hunne af hanglijkheid, met ohderfteuning van Engeland en Frankrijk. Sedert nam Portugal weder toe in fterkte ;en vermogen. Deszelfs Koning johannbs de vijfde, verkreeg van den Paus den titul van Aller getrouwfte Majefteit. Zijn zoon, josü-ph KMKAKüët, volgde hen* * ■ ir^  DER WAERELD. 283 in de regeering op. Deeze vorst zag zich 'bloot gefield aan menigerhande gevaaren; hij ontkwam ter nauwernood eene geduchte famenzweering tegen zijn leven; zag zijne hoofdftad door eene geweldige aardbeeving ten onderften boven keeren, en zijne Staa. ten aangevallen door Spanjen p nogthans deed hij zijn rijk eenen meerderen bloei ver Jcrijgen ; daar in krachtig onderfteund zijnde door den Graave van Oeyras, naderhand bekend als de Marquis de pombaL (*). onder wiens beftuur verfcheiden nuttige veranderingen tot ftand werden gebragt; dt Portugeefche letterkunde eenig aanzien verkreeg', en de Koning zijne rechten in gees telijke zaaken uitbreidde en nadruklijk deec gelden; maakende van's gelijken, volgent den raad en naar de grondregelen van der Graaf van Lippe-Buckenburg, groote her vormingen in het krijgswezen. Hem is ie de regeefing opgevolgd zijne dochter ma- BIA FRANCISCA ISABELLA, die tOI haaren mede-regent verklaarde petrü! den derden, haaren oom en echtgenoot. Mei haare regeering is de vrijheid van denker in Portugal weder aanmerklijk beperkt géworden. ■ XL. Middelerwijl dat pmilips de twee de zich meester maakte van Portugal, be< gon hij de Nederlanden (t) te verliezen et (*) Na den dood des Konings, voorgevallen SB 1777. werd deeze Staatsdienaar gehannen.. (f) De Schrijver heeft zich in de opgaave der. gebeurtenisien, in de voorige tijdperken voórje/allen. aiet bijzonder opgeh.ou.den met het T 5 gssa J. n. Cf, 1520— !1795- Seden 1777. Oir- fprong en f voongang van het ' Gcmee-  ffi*4 ALGEMEENS GESCHIEDENIS J.n.C.{ 1510— 1795. . Bebost d£ de Neder Isndm, • en geene oorlogen hebben de Spaanfckt Monarchie zoo zeer verzwakt als die, wel» rke in en ter zaake van deselve door haar ,. gevoerd zijn. Zonder op de rechten en - vrijhedan der Nederlanden eenigen acht te Haan, wilde hij eigendunklijk en geftreng over hen heerfchen; de Inquifitie , van dewelke zij gruwden, onder hen invoeren; hen de vrijheid van godsdienst-oefening beneemen; en andere nieuwigheden onder hen invoeren In plaatfe van hunne bezwaaren optebeffen en de onlusten, welke uit dezelve ontftonden met zachtheid en gemaatigdheid te öellen, zond hij hen talrijke geen ons Vaderland betrof. Hier en daar vindt men fleehts eene enkele aanfripping , welke op ons Vaderland wijst, of gelegenheid geeft om zich hetzelve, als eene eenigzins in aanmerking beginnende te komc# Staat, *e herinneren , of te denken , zoo als bij de gefchiedenis van Duitsch' land in het eerfte tijdvak deezer Christelijke jaartelling, aan die volken, welke naar deeze landen afgezakt • als de eerfte bevolkers daar van te befchouwen zijn (*). Dit kon ook , naar het plan des fchrijvers , wel niet anders zijn. Deels, omdat zijn werk fleehts eene Algemeene Gefchiedenis der waereld is, of een Kort Begrip daar van , en als zoodanig gelijk ftaat met de grove ichets eener .tekening , welke alleen door enkele omhaaien met krijt of potlood wordt opgemaakt — waarom ook dit werk eigenlijk niet meêr dan als eene inleiding tot dt Algemeene (als zoodanig echter meerder uitgebreide) Gefchiedenis is aantenerken: — deels , om dat in zulk eene beknopte gefchiedenis , als deeze is, waarin niet mesr dia £*> Verjelijk Vde Tijdvak f • 17,  DER waereld* 2§S |ce Spaanfche krijgsbenden op het lijf en liet hij de geweldigfte ftraffen aan veelen uiit voeren. Een groot deel der Nederlanden vatte nu deswege de wapenen op; hebbende aan hun hoofd w i l l e m , Prins van Oranj'en, en hunne dapperheid bood aan verfcheidene oorden, der Spaanfche magt eenen krachtdaadigen tegenftand. iiindelijk flooten de Provir.ciën Gelderland, Holland, Zeeland, Frieslanden Utrecht, met elkander een verbond, tot verdediging van hunne vrijheid; dit ftaat bekend onder den naam van de Unie, of wël naar de plaats, waar hetzelve geflooten werd, de Unie van Utrecht» den hoofdzaaken worden genoemd, ten aanzieq van dit land in de eerfte tijdvakken nog niet veel te zeggen viel. Alleen in deeze paragraaf komt ons Gemeeaebest afzonderlijk te voorfchijn, en deszelfs gefchiedenis, voorzoo ver dezelve in dit tijdvak behoort, wordt er, in zeer algemeene omtrekken, in afgehandeld. Al het overige , voorgaande, ontbreekt. De leermeester, die van dit werkjen gebruik maakt, zal dan niet kwalijk handelen , wanneer hij de gefchiedenis van deeze paragraaf door eene ber knopte gefchiedenis van de vroegere gebeurtenisfen laat voorafgaan. Hij zal genoegzaame aanleiding vinden in de Vadcrlandfch» Gtfchie-. denis van h. west er, door de Maatfchappij: Tot Nut Van 't Algemeen , uitgegeeven , en wel ten bepaalden einde> dat is, tot een fchoolboek. Ook zal hém de Korte Schets der Vaderlandfchc Gefchiedenis door c. i e r. ic daar toe van dienst kunnen zijn. In alle gevallen moet dit nuttig geacht worden. NE Di VES.T, J. n.C.g, !52q — 795: Sedert «579-  3>n-e. g. -79s. 1(548. «8« ALGEMEENE GE s CHIED E n ? 8 Utrecht. Groningen en Overijsfel traden vervolgens ook toe tot deeze Unie, en dezelve werd de grond van het Gemeenebest der Verïenigde Nederlanden; door buitenlanders, den Haat der zaake niet genoeg kundig, naar de meest vermogende van haare Provinciën, wel eens de Hollandfche Republiek genoemd. Te vergeefsch voerde Spanjen een- tagtigjaarigen krijg met deeze nieuw ontftaane Republiek; h-it werd eindelijk genoodzaakt haar, bij den Mun/ler» fchen vreede, vrij en onafharglijk te verklaaren. Een edele, onoverwinlijke moed; eene vuurige zucht naar vrijheid, de uitfteekende aanvoering der Prinfen willsas en maurits; benepens ondersteuningen van Engeland en frankrijk , bragten gezamenlijk het hunne toe tot het vestigen van dit vrijë Gemeenebest. Deszelfs voornaame fterkte vond het in zijne zeemagt, de koopvaardij en den koophandel, welke beide laatften het onmeetlijke rijkdommen deed verkrijgen. De Nederlanders verdreeven onder anderen de Porlugeezen uit de MoMfche Eilanden ,' en werden daar door meesrers van den voordeelfgflen handel in fpecerijën, ook maakten zij nog andere gewigtige veroveringen in Ajia, Afrika 'en Amerika. Zij fiooten met Engeland en Zweeden 'een verbond, Triple Alliantie genoemd, flrekkende, cm het veroveren der, Spaanfche Nederlanden door de Franfchen te fluiten. L o d e, w ij k de veertiende, die op deeze Nedetlanden aanfpraak maakte, werd des zeer verbitterd; hij wist den Koningvan Engeland, den Bbfchop van MunIer, en den Keurvorst van Keulen 0verte. ba»-  Ui waereld, 387 haaien, om met hem dit Gemeenebest te beoorlogen, en viel uit wraakzucht hetzelve met zulk eene verbaazende overmaat aan, dat deszelfs ondergang daar door onvermijdelijk fcheen: het werd, echter, uit deezen. hachlijken toeftand gered door glorierijke overwinningen ter zee, gelijk ook door de dappere poogingen van deszelfs kleine legermagt te lande, aan welks hoofd xich bevond willem de derde, Prins van Oranjen, die tot Stadhouder over vijf gewesten was aangefteld. Van tijd tot tijd werd dit Gemeenebest de algemeene voorraadfchuur der waaren van geheel Europa; deszelfs vlooten werden aanzienlijker en desaelfs rijkdommen en volkplantingen, inzonderheid die in de Oost • Indien, waaronder de voornaamfte op het Eiland Java, welker hoofdftad Batavia genoemd is , namen ongemeen toe. In het vervolg nam ook dit Gemeenebest een zeer aanmerklijk deel in den oorlog, gevoerd wegens de erfopvolging op den Spaanfchen troon. Dan fë. dert den vreede van Aken heeft dit Geïheenebest zich meêr en meêr afkeerig betoond van het oorlogen en het meest be. dacht op het uitbreiden en verzekeren van deszelfs koophandel; die echter, fchoon nog aanzienlijk, in de laatfte tijden aanmerklijk beperkt en benadeeld is geworden. JNogthans beeft het zich van tijd tot tijd moeten zien wikkelen in de oorlogen door de onderfcheidene zee-mogendheden gevoerd. Ook heeft het inzonderheid veel moeten lijden van Engeland. Niet alleen aan hetzelve geweigerd hebbende zekeren «nder-ftand, welke hetzelve, volgens vermeen- h n C. S. 1520— 17951672. 1700.' Si den 17+8.  öSS ALGEMEENE ÖESCHrEÖENlS JSlti C. g I5ïo— *795. \ 1780. tot 1784 ,748. J79S. Sedert meende verbindtenisfen (Tr aftaal en) eischte: maar Ook toegetreeden zijnde tot de ge. wapende onzijdigheid (Neutraliteit) door de NoordCche Mogendheden tot'ftand gebragt; daar bij befchuldigd van ook de' Amerikaan fche volkplantingen , (die zich van onder de Engelfchs magt poogden vrij te maaken) heimelijk re onderfteunen, verklaarde de Engelfchen dit Gemeenebest, onverhoeds, den oorlog, na dat het alvoorehs4 op het onverwagtst eene verbaazende menigte weerlooze koopvaardij - fchepen had weggeroofd , en maakte zt'Ch al rasch van eenigen van deszelfs West -indifche bezitting gen, zoo als het eiland St.' Euflachius , meester. Deeze oorlog duurde vier jaaren, toen ftond het op het punt, dat een andere , ever de grensscheidingen , met den Keizer van het Duitfcie rijk, joseph den tweeden, uitborst: doch het verfchil deswe^ ge, werd, door bemiddeling van Frankrijk , bijgelegd. De laatfte Stadhouder vari dit Gemeenebest, was willem de vijfde. Prins van Oranjen en Nasfau. Bij de verheffing van zijnen vader tot deeze waardigheid , was dezelve erflijk verklaard in deszelfs huis. Gemelde willem de vijfde verliet dit Gemeenebest en begaf zich met zijn geheele gezin naar Engeland, toen de Franfchen ook in dit land hunne zegevierende wapenen overbragten en weldra de geheele Kepubliek bezettende; federt is de Stadhouderlijke waardigheid afgefchaft en eene andere regeeringsvorrn heeft in dit Gemeenebest de plaats des ouden vervangen. Alvoorens hadden in hetzelve, met opzicht daar op en.het ftadhouderlijk bewind, gewig-!  SU WAK&ELD» 287 wigtige en in derzelver gevolgen , belangrijke gebeurtenisfen plaats gehad, waar bij gemelden Stadhouder nu van zijne waardigheid ontzet, nu in dezelve weder was herfield geworden, en veranderingen in de regeering op onderfcheidene wijzen hadden plaats gehad. Wat de zeden van deszelfs ingezetenen betreft, deeze hebben, In de laatere tijden, aanmerklijk veel van derzelver oude eeuvouwigheid verloren. XLI. Tot eene verbaazende hoogte is Engeland in dit tijdvak opgeftegen. Het1 werd in den aanvang van hetzelve geregeerd | door hendtzik de agtfte, een fchrander vorst, dien het niet ontbrak aan geleerd-*' heid en flaatkuade: maar die ook tevess' fchuldig flond aan onftanrivastigheid, wel. lcstigheid en wreedheid. Daar hij de leere der Roomfche kerk in een opzetlijk daar toe gefchreeven boek, tegen lutheh had getracht te verdedigen, verkreeg hij vart den Paus den titul van: Befchermer des ge* loqfs. Maar daar een der Paufen hem de echtfeheiding met 2ijne gemalin niet wilde veroorlooven, welke hij zocht, om met zijne minnaaresfe te kunnen huwen, brak bij rset het hof van Rome, en onttrok zich met zijn geheele rijk aan deszelfs gehoorzaamheid; verklaarende zich daarvan onaf. hanglijk: alhoewel hij de gruwzaamfte gaweldenaarijen en vervolgingen oefende je. gens die van zijne onderdaanen, welke den Roomsen - Katholijken godsdiensr verheten. : Onder zijnen zoon, eduaru den zesden,1'een jong vorst van goede hoope, begon zicb de Protestantfche godsdienst, door de ijverige poogingen van den Aartsbisfchop CRANo 1510— «795. Sedert: IETH leg» !e grondlagen tot ands *Ü ff ietf 47.  fiQO ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n.C.g ïjao— i?95 stierf 1553. Stierf 3558. iSS». . cranmer, zonder tegenftand, in Engeland uittebreiden: maar na zijnen ontijdigen dood. trachtte zijne zuster, de bloeddorstige Koningin maria, dezelve door geweldige ftraffen weder uitteroeiën. Zij huwde, ter meerdere bereiking daar van misfchien ook, met philips d n tweeden ,Ko» ningvan Spanjen: maar dit huwelijk was de oorzaak, dat zij Valais, de eenige bezitting , welke den Engelfchen in Frankrijk nog was overgebleeven , verloor. Haare zuster, e li= 7. ibëth, volgde haar in de regeering op. Deeze Koningin, eene der grootfte vorstin» ren 5 die ooit geregeerd hebben, voerde den Protestantfchen Godsdienst met veele gemaatigdheid en voorzichtigheid weder in. Haare regeering werd , door herhaalde famenzweeringen der Roomsch - Katholijken tegen haar leven; door oproeren, door geduchte aanvallen van philips den tweeden, en andere buitenland fche vijanden, in eene beftendige onrust gehouden: maar haare ftaatkundige fchranderheid en de liefde haarer Protestantfche onderdaanen, hielpen haar alle deeze gevaaren overftijgen. D k ake en andere haarer heldhaftige vlootvoogden fioegen de vloot van philips, welke de onoverwinlijke was genoemd geworden s ook bragt zij, over het algemeen, Spanjen niet weinig nadeel toe door de hulp, welke zij den Verienigden Nederlanden verleende. Ook onder haare regeering nam de EngelJche koophandel op de Oost-Indien, Perfiin, Rusland en in A/iatiich - lurkijën eenen aanvang. Van 's gelijke verkreeg toen de eerfte Evgelfc'ne volkplanting in Noord-Amé* fik», Firgimin, haar beftaan; en de vermeer»  dek WAERELD. 991 meerdering haarer zeemagt, zoo wel als de uitbreiding der Engelfche manufacturen, was zeer aanzienlijk,, XL1I. Bij deeze roemrijke regeering ftsk niet weinig af de ellendige ftaat, waar in dit rijk viel onder jakob den eerften, tot dus ver koning van Schotland, die deeze twee rijken [Engeland en Schotland'} verëenig, de, onder den naam- van het koningrijk van i Groot' Erittanjen. Hij was een zeer geleerd ! vorst: maar re veel gefteld op rust en ge! mak, dan dat hij in ftaat ware zijn rijk naar 1 waarde en verëisch te regeeren, offchoon hij in hetzelve een onbepaald en willekeurig j gezag begeerde te oefenen. Hij verloor ftaêg de waar» belangen van Engeland uit hes oog, en gedroeg zich lafhartig in het hand» haven van dezelve jegens buitenlandfche < Mogendheden. Zijn zoon en opvolger karel de eerfte, voedde dezelfde denkbeelden over de koninglijke waardigheid als zijn vader; hij ondernam het, om, zoo in de kerklijke als burgerlijke ftaatsgefteldheid van Engeland en Schotland, naar eigen welge;i vallen , veelerhande veranderingen te maaken; en beging, door geftadig met overij■ ling te handelen, eene menigte van misflagen, Eindelijk werd hij zoo gehaat bij zijne Engeljche en Schotfche onderdaanen, dat hij met hun in openbaaren oorlog geraakte. Het koninglijke leger werd herhaalde kee« ren geflagen en de koning zelve gevangen. Een woedende hoop van het gemeenfte volk , aan wier hoofd zich de generaal o li vier cr om wel bevond, trok hem voor deszelfs rechtbank; veroordeelde hem ter dood,  J.n. C.t. 1795. -Sedert i6»3. Hij ftier 1658. 1666. Hij fiier .68.5. BQft ALGEMEENE GESCHIEDENIS hoofd afflaan. Nu weid Engeland een ge. meenebest, hetwelk door cjxomwel, die zich daar toe had opgeworpen, geregeerd werd onderden tirul van PrfteEtor ( Befchermer ): doch met al het hcoge gezag eenes konings. Door hem verkreeg Engdand deszelfs verloren aanzien in Europa weder terug; hij ontnam den Span] aar dm het Eiland jama'ika in Amerika^ en nog andere bezittingen, en hij lag zulk eene ervaarenheid in ftaat- en krijgskunde aan den dag, dat men hem een groot vorst zou hebben kunnen noemen, b'j aldien hij zich van de ^regeeiing niet op zulk eene wederrechtelijke : wijze meester had gemaakt. Weinig tijds na zijnen dood plaatsten de Engelfchen karel den tweeden, den zoon des onthalsden konings, weder cphunnen herftelden troon: dan deeze wellustige en verkwistende vorst, .handelde niet dan tot fchande en nadeel zijnes rijks. Zijn broeder, jakobus de twee de, beging nog ocbedachtzaamer dezelfde mii Hagen als zijne voorvaderen, daar hij den Roonióch - JLHtholijken godsdienst en eene uitgebreider koninglijke mag:, met geweld , trachtte ictevoeren. Dit werd oirzaak, dat willem de derde, Prins van Grunge en Stadhouder der verëenigde Nederlanden, de fchoenzoon van koning jakobus, d"n godsdienst en de vrijheid der misnoegde En* gdfehen te hulpe kwam, en koning jakobus genoodzaakt werd den Engelfchen troon en dat rijk zelve te verlaaten; waar op door het Parlement hij en het geheele huis van Stuurt, werd verklaard voor altijd alle recht op de kroon te hebben verloren. XLIII. De  D 2 a WAERELD» «93 XL1H» De gezegde Prins van Orangeh werd nu onder den naam van willem dt derde, tot Koning van Engeland, of Groot. Brittanjen , uitgeroepen. Des niettemin behield hij zijne waardigheid van Stadhouder der vercenigde Nederlanden. Te gelijker tijd voorzagen de Engelfchen in het on* veranderlijk behoud hunner rechten; de bewaaring van den Protestantfchen gods» dienst, en de daar aan verbondene troonopvolging in het toekomende. Sints ontftond bier uit eene nieuwe welvaart, daar de Koning en zijne onderdaanen weder gemeenfchaplijk handelden Wi l LEMgedroeg ;:ich bij aanhoudendheid als een wijs Koning en groot veldheer. Hij was het voornaamelijk, die aan de magt van Frankrijk, welke geheel Europa bedreigde, paaien begon te ftellen, en den overigen vorsten leerde zich beter tegen dezelve te verbinden _ Zijne maatregelen werden gevolgd door zijne opvolgfter Koningin a n n a , die in den oorlog wegens de erfopvolging op den Spaan, fchen troon, Oostenrijk kiachtdaadig tegen Frankrijk onderfteunde. De belangrijke overwinningen, welke de Engelfchen in deezen oorlog behaalden, ftelden hen, bij den vreede van Utrecht, in het bezit van Gibraltar en Minorka, gelijk ook van Nieuw- Schotland en andere landen in Ame. rika. Onder deeze Koningin werden ook Engeland en Schotland volkosnen tot één rijk verëenigd. Na haaren dood werd de Engelfche kroon overgebragt in het hüts van Planoyer, of Brunswijk- Lttnenburg, en uit hetzelve beklom nu o & o 8,0 e de eerfie den troon. Deeze vorst regeerde met fshfanV a des J-n.c. gy is 20— 1795. En ze« geviert in alte wa«relddealen. Hij ftlertj 170a. i?!*.' 1707. Zij fllerf Hij Stetf  394 ALGEMEENS GESCHIEDENIS J.n. C. g. ( i5ü0— 1795. Hij ftierf j7 regeering gevolgd. De ruiling van de Graaffchappen Oldenburg en Delmenhorst, de ftamgoederen van het Koninglijk huis, met Rusland, tegen het Hertogdom Holfiein - Gottorp, voor eenige jaaren tot ftand gebragt (*)9 heeft den vreedzaamen toeftand van Deene* marken nog meêr bevorderd en verzekerd. Zelfs heeft de kortftondige oorlog met Zweeden daar aan weinig ftoornis toegebragt. XLV. Dan, Zweeden bragt in den aan» vang van dit tijdvak, door zijne oorlogen en veroveringen , een groot deel van Euroba in be'weeging. Nog vroeger dan Deene* marken (in 1541) onzeide het christiaan den tweeden, wegens zijne geweldig onderdrukkende regeering, de gehoorzaamheid, en koos gtjstavus, uit het huis Waza, eerst tot Regent des rijks, doch weldra tot Ko- (* ) Nog in hetzelfde Jaar werden deeze beide Graaffchappen door den Groot-Herrog van Kusland aan den Bisfchop van Lubek afgedaan. fr. vert,  » k a "Waereld. 290 Koning zelve. Door deezen grooten vorst * werd de E uangelifche of Lutherfche Godsdienst in Zweeden ingevoerd f; het rijk, na der Geestelijkheid derzelver gewigtige bezit* tingen en fchatten te hebben ontnomen, magtiger gemaakt, en in deszelfs oorlogen naar buiten gelukkig verdedigd, zoo wel als deszelfs inwendigen toeftand aanmerklijk verbeterd: maar rdet voorzichtig genoeg onder zijne zoonen verdeeld. Twee van hun, die, elkander opvolgende, na hem den troon beklommen, weeken geheel en al af van het uitfleekend, goed, voorbeeld, t welk hij hun gegeeven had. Toen ein. delijk zijn kleinzoon, stoismund, die ook tot Koning van Poolen was gekozen, den Roomsen-Katholijken Godsdienst den Zweeden trachtte optedringen, zetteden zij hem af, en droegen de Koninglijke waardigheid op aan den jongflen zoon van o trstavus, die onder den naam van karel den negenden den troon beklom. Deeze vorst was zeer gehecht aan den EuangeKsch - Lutherfchen Godsdienst , en verdedigde zijn rijk met groote dapperheid; vermeerderende hetzelve met Ingermanland den Rus/en afgenomen. Hij 'had ten opvolger zijn zoon gustaaf adolph, de« grootfte Koning, die Zweeden ooit gehad heeft, en zulks in ftaatkunde niet minder dan in den krijg. Hii was een oprecht beminnaar van den Godsdienst, een befchermer der weetenfchappen , kunften en ge. leerdheid, en in alle zijne overige bedrijven waardig eene algemeene liefde en achting ' deswege vooral, dat hij de eerfte was, die' het Zwecdjche rijk een zeer gewigtig aanV 5 zien f. n.C.g» IJ20 — "Hij ftierf 1560. ■ Sedert 1527. Hii ftierf fiii*  J. n. c.g J5io— '795. 1630. ïSja. 1644. 164?. 309 ALGEMEENS GESCHIEDENIS ■ zien in Europa deed verkrijgen. Na gelukkige oorlogen met Rusland en Poolen te hebben gevoerd, in dewelken hij onder andere Lijfland veroverde, drong hij, (gelijk reeds gemeld is,) in Duitschland\ om hetzelve tegen de onderdrukking der Keizerlijke magt te befchermen; hij overmeesterde hetzelve ook van de Oostzee af tot aan den Rhijn en de grenzen van Zwitferland, en verloor, hoewel als overwinnaar, in den flag bij Lutzen het leven. Veele verbeteringen bragt hij in het krijgswezen, veele kundige Veldheeren (Generaals) kweekte hij aan, en deeze zetteden den dertigjaarigen oorlog nog veele jaaren met veel bekwaamheid en goed gevolg voort. Aan deeze Generaals en de voortreflijte ftaatkunde van den Graaf van oxenstikrna, de vertrouwling van gustaaf, heeft Zweeden veel van deszelfs welvaart, na den dood diens Konings verkreegen, te danken. — Na den dood van gustaaf a dol f beklom zijne dochter christin a den troon ; leggende zij al heel vroeg de uitfteekendfte bekwaamheden aan den dag. Zij bragt den Duitfchen oorlog, met grooten roem en gewigtige voordeelen voor haar rijk, ten einde door den Westphaalfchcnvraede; gelijk zij weinige jaaren te vooren Deenemarken had genoodzaakt eenige gewesten (Provinciëu) en Eilanden aan Zweeden afteftaan. Zij ftelde alles in het werk, om haar rijk bloei en aanzien te doen verkrijgen; zij begunftigde, op alle mogelijke wijzen , de kunften en weetenfchappen in het. zelve, die zij zelve beminde, kende en beoefende; terwijl zij daar bij de meeste ei-  der w A e r e l b. 30* eigenfchappen eener goede vorstin bezat. ' Maar onftandvastigheid van characber, ei-, gen zinnigheid, tegenzin aan bezigheden en andere redenen, veröirzaakten bij haar het befluit, om afftand te doen van de regeering. Zij lag den fcepter neder; omhelsde den Roomsch-Kathulijken Godsdienst; begaf zich naar Rome; leefde daar afgezonderd — bezig met geleerde oefeningen; doch vond er die rust niet, welke zij met het doen van afftand van de kroon bedoeld had te genieten, noch ftichtte dat goede, hetwelk zij, op den troon gebleeven zijnde, had kunnen te weeg brengen, Haar opvolger was kar*l oustaaf. T)eez« veroverde voornaamelijk uit zucht ten oorloge, bijna geheel Poolen en Deenemar.itn; hetwelk hem gelukte door onvoorziene invallen en ko~ne dapperheid- Hij ftierf te midden van zijne uitgfbTetdc phtii 'ot onderneemingen. —— Zveeltn behield Schoofje» en andere op Deene<»arken bihüftlde veröverir.gen. Karel dt elfde, zijn £Oout die de kroon na djnen dood omving, wist zich een onbepaald geza^ in Zvtedsa rc verkrijgen, hetwelk hij, echter, eo( ,> ït ming van veelen zijner onderdaanen, van wier goeduren hij zich meester maakte, misbruikte. Een nog na.!eeliger misbruik van zijne magt maakte zijn zoon, kahil de twaulfde. Hij beïut, in waarheid, buitenge woone bekwaamheden,en .'as geftreng van zeden: men verwonderde zich ook met recht over hem als over eenen man, die in zijn agttiende jaar den verëenigden aanval van Deenema'ken, Rusland en Poolen zegevierend affioeg. Maar geene paaien wee- . n. c.» 5:0— 795. 1654- Hij ftierf 1698. Ia ttf* Hij ftiarf 1697. I70«i  J-n.C.j 15:10— l?95. Hij fiifii ;i3. 3-19. 5<5l ALGEMEENS GESCHIEDENIS : weetenrie te ftellen aan de wraakzucht welke jegens zijne vijanden in zijnen boe! zem brandde, even min als aan zijne onverzetlijke drift tot den krijg, welke beiden hem tot de roekeloosfte en meest gewaagde onderneemingen aanzette, leed hij, na veele uitmuntende bedrijven, eene volkomene nederlaag van de Rus/en in den flag bij Pultawa, waarin hij zijn perfooneel gevaar ontkwam door de vlucht op hat Turhch grondgebied. Dit gedrag van kar r l en zijne on'verzetlijke afkeer van vreede , gelijk zijne beftendige verwijdering van den grond zijnes eigenen rijks, kosteden aan Zweeden het verlies van Lijfland en In* germanland, ' waar van zich de Rusfen meester maakten; gelijk Bremen en Verden aan Keur - Hanover kwam, en een gedeelte van Pommeren door Pruisfen in bezit werd genomen. Eindelijk werd ka rul in eenen oorlog, welken hij tegen Leent, marken had begonnen, doodgefchooten. Zijn rijk bevond zich thans in den ellendiVlten toeftand; ten uiterfte verzwakt en biina weerloos, daar het federt den tijd van gustaaf adolf door den roem der wapenen ten hoogfte geducht was geweest — Na zijnen dood vernietigden de Zweeden deswege dat onbepaalde koninglijke gezag hetwelk hen in zoo eenen ongelukkigen toe-' ftand had gedompeld; en herftelden de Scanden en den Rijksraad of Senaat in het aandeel t welk zij voormaals in de regeerin? gehad hadden. Zweeden poogde hier od nieuwe krachten te verkrijgen, en was er een tijd lang alleen op bedacht zijne eigen inwendige belangen te bevorderen, zonder eenig  der waerk1d. 303 eenig betekenend deel te neemen in de ge beurtenisfen van Europa. Onder deszelfs volgende Koningen, f r e o k i k den eerjien uit den huize van Hes/en* Kasfel, en adolf rsKDRiK, met denwelken het huis van Holftein tot den troon gekomen is, zijn ook met de daad, inzonderheid onder den laatstgenoemden , de landbouw , koophandel, Scheepvaart en geleerdheid bij de Zweeden met een zeer goed gevolg krachtig aangemoedigd geworden. Dat, echter, hun rijk in de jongstverloopene eeuw niet fterker is geworden en dien bloei niet heeft bekomen , welke de hervorming van deszelfs ftaatsgefteldheid fcheen te belooven, daar van is de oirzaak te zoeken deels in twee ongelukkige oorlogen met Rusland en Pr uifen, waar aan het zich had laaten overhaalen, deel te neemen, deels ook in de onëenigheid der beftendig van binnen woelende partijen, die elkander geftadig dwarsboomen en vervolgen; als mede in de groote zwakheid der koninglijke magt, als te veel beperkt om iets gewigtigs uittevoeren. Deeze beide laatfte hinderpaalen werden uit den weg geruimd door gustaaf den derden, die door den Graaf van Tesfen, een groot Staatsman, tot een uitmuntend vorst gevormd was. Na 1 dat de verwarring in het rijk bijna tot den .hoogften top was gefteegen, ontwrong hij den Senaat deszelfs onmaatig gezag; en vermeerderde het Koninglijke, zonder dat evenwel tot onbepaaldheid teriig te brengen ; al. dus trachtte hij alle ftaatkundige parujfchappen te verdelgen en verbeterde hij met de daad, door eigen onvermoeiden arbeid» ceae menigte gebreken zijnes rijks. Maar i* F. n. C. t) 1520— 179s- Hij ftierf 1751. Hij ftierf 177*. 1742- »7»r. Hij ftierf 770. 17?*?  J-n-C g. I5IO— 1788. 179». Poolen in« weridi; verdeeld. Hij ftierf 1548. «5öt. 1787. Hij ftierf 157». 304 ALGEMEENE GESCHIEDENIS in zijng. vat 1783 tot I70S. Tlij ftler 170Ó. , verëenigde zich een binnenlandfche oorlog tegen den Koning zelve, die ten laatften, uit verdriet, afftand deed van de regeering; zich naar Frankrijk begafv aldaar eene Abtdij verkreeg, en ftierf. Een zijner ropvol?,ers, johannes soBiëTSKi,maakte zich beroemd door eenen gelukkigen oorlog tegen de Turken; hij hielp ook Wee~ nen, dat door hun belegerd was, ontzetten. — Hier op volgden twee Keurvorsten van Saxen op ,den Pooifchen troon; te weeten: auüvstvs dc lss>cede, die door kaesl ^» twaalfden genoodzaakt werd afftand van den troon te doen en denzelven overtelaaten aan sxaNisLAüs lkszinski: die ook denzelven eenigen jaaren bezat: doch na de nederlaag van karel, op zijne beurt verlaaten moest; wordende denzelven toen wederom door augustus beklommen; en deszelfs zoon augustus de derde. Ook tegen de verkiezing van deezen laatstgenoemden, verzette zich de gemelde staniSlaus: doch te vergeefsch: ziende hij zich genoodzaakt om zich met den Koninglijken . titul en het bezit van Lotharingen te vergenoegen ; hetwelk hem door Frankrijk werd toegeftaari en waar in hij veel achting en liefde verwierf. Beide deeze Koningen uit het Keur vorstel ijk huis van Saxen, hebben veele nuttige inrichtingen, welke zij gaarne in hun rijk wilden invoeren, moeten achterwege laaten; wijl hunne magt daar toe veel •te gering was; wijl ook de rijksdagen grootendeels vruchtloos afgebroken werden, en de Adel, die alleen benevens de voornaamfte Geestlijkheid de magt in handen had, ©nëejiig was en tot gefirepge maatregelen fc • bleef  DER W 1 E 1 U Di 307 bleef overhellen. De groote vrijheid van den Poolfchm Adel was toen en ook federt dikwijls genoeg fleehts een onbepaald verlof, om het vaderland te veröntrusten of zelfs te verwoesten. Ook leden de Disfldtnten in Poolen , dat is, de leden der Pj otestantfche en Griekfche Kerk, onder de eerstgedachte twee regeeringen, door de Rijks» ftanden, eene berooving hunner voormaaliga rechten , en, over het algemeen , veele verdrukkingen. Poolen genoot, van den ande. ren kant, onder augustus den derden, eenen beftendijien vreede, en de geleerdheid eene krachtdaadige onderfteuning van eenige grooten des rijks. Maar federt de verkiezing van den Graave poniatowski, tot Koning, onder den naam van stanislaus augustus, openbaarde zich de gebreken in de ftaatsgefteldheid deezes rijks 'op zulk eene geweldige wijze, dat het ein. delijk met den gt-heelen ondergang werd bedreigd. Er ontftonden veele verbindtenisfen (confoederatiè'n) van den Adel gedeeltelijk tegen elkander, om zich gewapenderhand recht te verfchaffen. Verwoestingen en geweldenaarijën van allerleien aart werden ftrafloos begaan , en een oorlog tusfehen de Rus/én en Tarken op èenJPoolfchen grond zelve gevoerd. Eindelijk kwamen de Keizerin - Koningin, de Keizerin van Rusland en de Koning van Pruis/en, overeen, de inwendige verwarringen van Poolen te doen ophouden; en bragten ten deezen aanzien pok eenige veranderingen in het ftaatsbe» ïluur deezes lands te weeg; maakten zich, échter, ook op grond van zekere aanfpraa ^ ken op fommige landen deezes rijks, te ge p' JU. Stuk. X lijk f. n.C.g.' i7>5. 1764. rerde(M  3©8 algemeens geschiedenis 11. C.g 1510— S?9S. 177». 1773. »7»41795. Petpj él grtott geeft aar Jiushnd eene vol komen nieuwe gedaante, J55B. lijk meesters van een groot gedeelte van het* zelve; dat onderling verdeelende; geh'jkhetzelve ook bij een plegtig verdrag aan hun werd af^eftaan. Dan federt werd dir rijk door nieuwe ftaat sveranderingen op nieuw beroerd en gefchokt. Rusland en Pruis/en verdeelden den grooten overgebleevenen brok deezes lands op ineuw onder zich; en toen in "het hiervan nog over^ebleevene eene vrij aanzienlijke verbindfenis 'cohfoederatie) de vrijheid en onaihangliikheid van hetzelve, als die des rijks, poogde te bewerken, werd eindelijk door Rus/and, Prwsfcn en Oostenrijk het geheele Poolfche rijk, als zoopanig , vernietigd, r.a dat stanislaus augustus alvóorens was genoodzaakt geworden den fcepter nederteleggen; zijnde fints deeze laatfte verdeeling ce overblijffelen van dat rijk onder de heerlchappij der gezegde Mogendheden gebleeven. XLVII. " Rusland, dat deszelfs gebied, door den aanwinst van zoo veel Poolfche landen , reeds aanzienlijk, zoo uitbreidde , 'inzonderheid langs de Dwina, de Drusz en den Dnieper, heeft eerst in de jongstverloopene eeuw , om zoo te fpreeken, eene volkomen nieuwe gedaante, en daar bij uit* fteekende voordeden verkreegen. In de beide voorgaande eeuwen had dit rijk, het grootfte onder alle de christelijke ftaaten , zeker eenige oorlogzuchtige vorsten, die er zich wel op toelegden, om hetzelve in eenen beteren toeftand te brengen: doch deszelfs inwooners waren, vergeleken met het ove-> rige van Europa, over het algemeen barbaa» ren, ruuw en onweetend. De Czar iwan bazilowitz de tweede, veroverde de Têr*  DER WAERELD. 3<5t> Tartaarfche rijken Cafan en /i/lmkan, en begon aan het bedwingen van het wijduitge* ftrekte Siberïtn, hetwelk onder zijne opvolgei s geheel en al onder de heerfchappij van Rusland is gekomen. Het ontbrak hem geenzins aan fchranderheid, welke hij. ten beste zijnes rijks deed werken: maar de onmenschlijke wreedheid zijns characters maakte hem algemeen gehaat. Niet lang nahem ging Rus. land bijna geheel ten gronde door langluurige inwendige beroertens, welke door de Poolen aan den gang werden gehouden, tot dat m «• chaël FEDoaowiTSj uit den huize van romanow, (wiens nakomelingen tot heden toe op denRusfifchen troon gebleven zijn} tot Grootvorst of Czar verkoren werd. Nu kwam Rusland weldra weder op verhaal ; deels door het aangaan van eenige duurzaame vreedesverdraagen, deels door eenige goede inrichtingen; won ook (gelijk reeds gezegd is: zie §. 46. ) aanmerklijk in uitgebreidheid , door de aanwinst van verfcheidene Poolfche landen. — Maar fpade eersl trad onder de vorsten van Rusland de groote man ten voorfchijn, die door zijn zeldzaam en buitengewoon vernuft, de hervormei werd zijns rijks; die het Rusfisch volk uil den diepften kolk der barbaarsheid rukte er de grondüagen legde tot deszelfs befchaa' ving en aanzien onder de volken. Deez( vorst was peter alexeWitsch, o! peter de eer He. Op den ouderdom var vijfentwintig jaaren reisde hij, zonder eeni gen vorstelijken praal of ftoet, over Duitsch land, naar Holland en Engeland , met he edel doel om de kunst te leeren zijn volk ti regeeren, hetzelve te befchaaven en onde X ft Met J.n.ë g. IJ20 -* '7>5. . Hii (Hér? 1584. I . Hij Hf geerde Cedertiöüs. ' i&97* E t t *  3-0 ALGEMEENE 0E SCH IEDENIS Jn.C g S5M>— "795. Sedei 1700. 1704. «709. >7 ii. hetzelve nuttige kunsten en weetenfchappen , die het dus verre niet kende» in te voeren. Hij werd in deeze edele onderneeming gedwarsboomd door een, in zijn rijk ontftaan, oproer, hetwelk hem, al te fpoedig voor zijn oogmerk, fchielijk dred terug keeren; en een oorlog met Zweeden, welke in den beginne nier gelukkig voor hem was, ' hield hem verfcheiden jaaren bezig. Geduurende deezen oorlog, wsarin hij Ingerman* land veroverd had, ftichtte hij in de golf van Finland de ftad St. Petersburg, waar heen hij, van Moscow, den zetel zijns rijks overbragt, en waar hij tevens eene haven maakte en eene vloot liec bouwen. De voort» duurende oorlog met Zweeden; proefneemin» gen van onderfcheidenen aart, met het grootfte geduld in het werk gefteld; het plaatfen van buitenlandfche officieren onder zijne armee , leerden eindelijk hem zeiven en zijne be/elhebberen de krijgskunst in eene groitere volmaaktheid dan dezelve immer had. Hij overwon daar door zijnen voortnaaligen overwinnaar, karel den twaalfden, vol. komen, en behield derwijze over het Zweedfche rijk de overhand, dat hetzelve zich genoodzaakt zag, om beha'.ven Ingermanland, ook Lijfland en andere landen aan hem afteftaan. Ter zelfder tijd, dat hij de gedachte hervorming in het krijgswezen dóarftelde, deed hij ook door eene menig e buitenland, fche kunftenaars, die hij in zijn rijk en in zijnen dienst wist te lokken, handwerken en kunsten in zijn rijk geboren worden, of voorheen daar in onbekend, of fleehts in een gering aanzien; ook ftichtte hij eene aanzienlijke, zeejaagti wist zijne onderdaanen ftuuk.  DER W a e R S t D. 3ti fmaak voor de weetenfchappen te doen krij-J gen; befchaafde en verzachtte werklijk hun- { ne zeden; liet verfcheidene van hun door Europa reizen; ondernam zelve, uit zucht, om nog meerder kundigheden op te doen en het noodige ter verbeteringe zijnes rijks ta leeren , èene tweede reize; en voerde de grootfte en gewigtigfte veranderingen in, wel niet zonder aanmerklijken tegenftand, echter genoegzaam allen in het midden van oorlogen en in een kort bellek des tijds- Deeze vorst, waardig der verwondering van alle eeuwen, die bij alle zijne groote hoedanigheden te weinig tegenftand bood aan de wreedheid, zijn charséler eigen, en aan zijnen onmaatigen trek tot den wijn, was de eerfte die den titul aannam van Keizer van Rusland. Hij ftierf te midden van de grootfte ontwerpen, in den ouderdom van fleehts drieënvijftig jaaren. — Tot groot geluk voor Rus., land, zijn alle de vorstinnen, die hem zijn opgevolgd, (want de vorsten,_die eigenlijk de opvolgers op zijnen troon zijn geweest, te weeten: peter de tweede en peter de derde, hebben fleehts zeer kort en ongelukkig geregeerd, waarom wij van hun niet fpreeken) gezinden werkzaam geweest, om de door peter den grooten gemaakte ontwerpen en inrichtingen, voorttezetten en uittebreiden ; en noch oorlogen, noch ftaatsomwentelingen , noch oproerige beweeginpen, zijn in ftaat geweest den luister van dit nieuwe lijk te verdooven. Zoo regeerden katharina de eerfte, zijne gemalin, wel • ke de onderneemingen, die hij begonnen had; voltooide; an^a, zijns broeders dochter, welke de veroveringen, die hij in PerX 3 fi** . n. C. tt 520— 795. I7IÖ» Sterft 7 2S.  ï-n.C.g 1520 • 79s. «Klier 1702.. Sedert «-F74- 312 ALGEMEENE CESCK iE ï> ERis .had gemaakt, te«-ug gaf, en met de Tur. ken eenen zeer gelukkigen oorlog voerde; —1 elizabeth zijne doohter, welke roeteen even goed gevolg Zweeden beoorloogde, en in eenen krijg met Prui-Jen haare krijgsbenden nog meêr geoefend en bekwanner zag worden; terwijl zij de welvaart haares rijks be • vorderde , door de kunsten en weetenfchappen in hetzelve aantekweeken ; — en in onze laatfte rijden katharina de tweede, eene geborene Prinfisfe van ArJialt- Zerbst, en weduwe van pstfr den derden, den kleinzoon van peter den grooten. Onder deeze vorstin, en voornamelijk door haare groote bekwaamheden, is de roem van het Ritsfisch rijk ten hoogften trap gefteegen. Zij heeft deszelfs bevolking door eene me. nigte Duitfchers, die zij der waards wist te lokken, uitermaate vergroot; de inwendige ftaatsgefteldheid haares rijks op eene verbaazende wijze verbeterd; uitmuntende inrichtingen ter opvoeding der jeugd daargefteld, en niet minder de zoodanigen, welke gefchikt zijn om den bioei van kunsten en weetenfchappen te bevorderen; haare zeemagt ongemeen verftsrkt, en in den oorlog met het Turkfche rijk, ter gelegenheid van de beroerten in Poolen ontftaan, de wapenen niet alleen met een buitengemeen goed gevolg gevoerd; maar ook dien oorlog door genen voor haar allervoordeelïgflen vreede doen eindigen. Zelfs bij de oorlogen van mdere mogendheden, heeft zij als bemiddeiaaresfe ( * ) , of door andere maatregelen , [zoo als haar aandeel in de gewapende on- zij-- (*) Zoo als ju den vreede van Tcfchcn.  DER WAERELD. 313 ziidigheïd (neutraliteit,) welke door de Novrdfche vorsten en de Republiek der Verèemgde Nederlanden aangenomen werd) veel aa> zien bekomen. Na dar zij het groote en vruchtbsare Schiereiland de Kritn in bezit had genomen; waar door den koophandel en der zeevaart haarer onderdaanen, nieuwe en zeer belangrijke- uitzichten van voordeel zijn geopend geworden, werd zij, wel is waar , in eenen nieuwen oorlog met het Ttirkfihe rijk gewikkeld; gelijk ook kort daar op in eenen met Zweeden ; dan beiden heeft zij op eene roemrijke wijze voor haar zien eindigen. In den laatften tijd haares lemens en regeering, heeft zij mede de vernietiging des Poolfchen rijks bewerkt; en een groot gedeelte daar van aan haaren fcepter onderworpen. XLVIU. Dit zelfde rijk is in de laatfte tij. den, onder alle de Christelijken, het meest geducht en gevaariijkfte geworden voor het Turkfche. De Turken voeren nog geduu. rende eenigen tijd voort hunne veroveringen op de Christenen uittebreiden, tot dat deeze leerden , hen gelukkiger en met meerder voordeel te beftrijden. Hun Sultan (of Keizer,) soliman de eerfte, dien andere soliman den tweeden noemen, was niet alleen de magtigfte vorst en grootfte krijgsman van zijnen tijd: maar hij was ook de wetgeever en ftichter eener goede ftaatkunde in zijn rijk. Behalven het eiland Rhodus en verfcheiden andere jSJiatifche landen, waarvan hij zich meester maakre, deed hij inzonderheid het grootfte gedeelte van Hongarijën onder zijne mag) bukken, na dat Koning LODnwijKéfe tweeX4 ê J. n. C. g; 1530— 1795. I7SO.' 1783. i7«n Oorlogen en onlusten in het Turk* febt rijk. Hij B*. geerde van 151» —1566. f  algemeene geschiedenis j.n. c. g. 152c—. •795. 15=9. XS4S. W7. de in een tegen hem verloren veldfiag gableeven was; en daar de vorsten van Zevenherz-en onder zijne befcherming den Hongaar fchen troon befteegen, beheerschte hij te gelijtcer tijd, in den eigenlijken zin, ook deeze landen. Hij belegerde zalfs IVcenen ; zijne invallen en veroveringen in Hongarijën, waar Koning ferdinand, broeder van karel den vijfden, zich had begonnen te nestelen, duurde veele jaaren achtereen; en het verbond, 't welk Frankrijk niet soliman tegen karel floot, maakte deezen zeer gemaklijk het middel, om de Italiaanfche zeekusten te kunnen overmeesteren. Onder de volgende Keizers ontweldigde de Turken aan de Vtnetiaanen da eilanden Cijprus en Kandia of Kreta. Zij betwisteden ook in verfcheidene oorlogen aan het huis van Oostenrijk het bezit van Hongarijën en Zevenbergen, tot op het einde der zeventiende eeuw'; en belegerde Weenen nog eenmaal te vergeefs. Dan, van deezen tijd af aan werden zij door de Keizerlijke VeMövcrften, den Piins lodswijic van Baden, en inzonderheid door den Prins EUGtrNlos van Savoij'ên, uit hunne Hongaar fche bezittingen verdreeven, en verloren zelfs Belgrado, de voormuur van Hongarijën tegen het Turkfche gebied. Andere oorlogen , te weeten met de Perfidancn, Rusfen, Poolen en Venetidanen, voerden zij met afwisfeling van voor- en tegenfpoed. Thans begonnen de Rusfen eene blijkbaare meerderheid boven de Turken te verkrijgen ; inzonderheid onder het beleid van hunnen beroemden veldöverften , den Graave wukn1ch. Te gelijker tijd werden de Tor-  Dïï WAERELD. 3ïS Turken ook aangetast door de Keizerlijke krijgsheïren; dan, daar deeze thans geene zulke bekwaame aanvoerers aan het hoofd hadden, verfchafte dit den Turken belang, rijke voordeden, daar de vreede, welke op deezen oorlog volgde , hen weder in het bezit ftelde van Belgrado en andere Oostenrijkfche bezittingen, door hun veroverd. Doch onder de regeering van mustapha de derde ondervonden de Turken op nieuw de gezegde meerderheid der Rusfen. In den oorlog, tusfehen hen ontftaan ter zaake Van de in Poolen opgereezene onlusten, kreegen de Turken, onophoudelijk, de ne* derlaag , en verkreegen den vreede niet, dan door aan de Rusfen de Krim afteftaan en de onafhanglijkheid daarvan te erkennen. MustapHa de derde had ten opvolger zijn broeder abdul hamed, of achmet de vierde, en deeze zijns broeders zoon selim den derden; zonder gelukkiger te zijn ten aanzien der Rusfen. Evenwel, het is geenzins dapperheid, waar aan het dit oorlogzuchtig volk tot hiertoe ontbroken heeft: maar krijgstucht; en daar benevens aan goede legerhoofden, wel geoefende krijgsbenden , en goede overeen item. ming tusfehen de een en anderen; offchoon het ook waar zij, dat de Turken zeer veel van de krijgskunde der befchaafde volken van Europa hebben overgenomen. Ook in dit tijdvak is het Turkfche rijk door eene menigte van onlusten, vaak, op eene verbaazende wijze gefchokt geworden; meestentijds verwekt door de Janitfaaren, hun wel onvertfaagd, maar woest en teugelloos voetvolk. Hoe onbepaald en oppermogend X 5 ook f.n.C.gw 1520— 79s. Hij re- [eerde leien: 1757. 1-6S— '744-  316 ALGEMEENE G ESCHIHDEN'lS J.n.C. 1520— 1795. I7SO. Onlni ten in l JPer f! Cc, en AZ«£ feit li, e. ook de heerfchappij der Tnrkfche Keizers zijn moge, zoo hebben toch verfcheidene van hun, in zulke oproerige beweegingen, den troon, ja het leven verloren,' of zijn genoodzaakt geworden hunne Groot «Vifiers (welke hunne eerfte ftaatsdienaaren en opper-legerhoofden zijn, op dewelken het, voor het rijk, zoo in het ftaat- als krijgskundige, voorna.imelijk aankomt,) aan de woede der oproerlingen prijs te geeven. Trots en vol verachting tegen de Christenen; allerflerkst verkleefd aan den iVlahometaanfchen Godsdienst; niet onëdel van zeden, fchoon tot wreedheid geneigd, heb-, ben de Turken de Dichtkunst, de Gefchiedenis, de Artfenijkunst en andere we. tenfchappen tot hiertoe niet onbearbeid gelaaten. Dan, de boekdrukkunst, welke bereids te Kenftantinopolcn was ingevoerd, is na eenigen tijd geheel te niet gegaan, hetwelk grootendeeis is toetefchrijven aan den invloed en de beweegingen van eene me. nigte affchrijvers, welke anderzins hunne kostwinning verloren; en offchoon de Turken , in de voorftad Ga/ata, federt twee nieuwe drukkerijen hebben opgericht, heeft de herftelling der drukkunst onder hen nog weinig opgang gemaakt. Daartegen bloeit de koophandel eenigermaate onder hen, in. zonderheid in hunne Ajiatifche zeehavens, welke de Europeêrs onder den naam van den Levant bezoeken. XLtX. NiettegenftaandedeTaribwenAïr» nfiaanen eenen gemeenfchaplijken oirfprong 'lm hebben, en nagenoeg denzelfden godsdienst k. zijn toegedaan , zijn dezelve tot hiertoe op elkander ten fterkfte na-ijverig gebleeven, en  SER WAERELD. 317 en hebben zij van wederzijden tegen elkan- Jrier blijven voeden eene foort van afkeer en j: verachting, welke, daar zij gegrond zijn op zekere verfchillen in zeden en godsdienftige gevoelens , onuirwiscibaar fèhijnen. Van daar zijn de veelvuldige oorlogen onder deeze volken oirfpronglijk. Reeds werd een cjerzelven gevoerd door ismaël sofi, of ] séFi, den ftichter van het nieuwe of derde Perfifche rijk. Zijn beroemdfte opvolger was Scivnch abbas de groote, of de eer/ie, j oie her Perfisch rijk een nieuw aanzien dsed verkrijgen. Hij veroverde die landen weder, welke de Turken en Tartaaren aan het Perfisc/t rijk ontweldigd hadden; onder andere Georgiïn; hij verwoestte den uitertnaate bloeiënden koophandel der Portugee* zen op het eiland Ormus, aan den Per ftfchen Go^gelegen; herfteldeen vermeerderde het koninglijk gezag: doch regeerde met willekeurige geftrengheid, en dikmaals met de wreedheid eens verfchrikiijken Tijrans. Na hem fteeg eene reeks van bloedgierige en affchuwlijke voeten ten troone. Schach kussbin, zijn opvolger, was, wel is waar, fleehts een vadfig en wellustig vorst: maar het vertrouwen, dat hij al. te los, en ta onbezonnen aan verraaderlijke ftaatsdienaaren en veldöverften fchonk , was de oirz/iak, dat met hem het geflacht der séFi's ae kroon van het Perfisch rijk verloor. De Jgivans, een tot dus verre aan den fcepter der séFi's onderworpen volk, verwekte eenen opftand en maakte zich meester van den troon. Hier door ontftonden twee aanhangen, of partijën in het rijk, Welke, door inwendige, burgerlijke oorlo. i £en. n. Ci g. •20— 95. lij ftierf 1513. 171-7. lii ftierf i6i8« mui ■  Jl8 A LGRME EN E GESCHIBDENIi f.n. C.g, I5Ï6 — 1795. Hij tticr des Grotten &egets. gen , dat rijk, tot op onze tijden, onbegrijpiijk veel hebben doen lijden. In het midden, en hcvigfte woeden deezer geduchte beweegingen, verhief zich zeker Perlhch Tartaar, nadir s c h a c h , doch naderhand kout,i-khan genaamd, dermaate door groote kri)g.«daaden en andere verrichtingen, dat hij eindelijk den Perfifchen troon befteeg; nadat hij reeds lang het hoogde gezag had geoefend, en den Turken de landen, die zij cp het rijk veroverd hadden, weder had ontweldigd. Desniettegemftaande was hij met de daad, even gelijk zijne voor. $?angers . een barbaar en dwingeland, die ten laatften ook vermoord werd. De veelvuldige oorlogen en verwoestingen, aangericht door vorsren en veldöverften , welke onderling twisteden en ftreeden om het bezit des Perfifchen rijks, hadden eindelijk ten gevolge, dat hetzelve onder verfcheidene verdeeld werd, zonder immer deszelfs inwendige gerustheid weder te bekomen. KbniM-KhAN, die daar van het grootfte gedeelte bezat, is in onzen tijd geftorven; en zijn zoon abulfat-kahn heeft zich alken door binnenlandfche oorlogen aan den gang te houden, in het bezit zijnes aandeels kunnen ftaande houden. Dit fchoone land is, even gelijk het Turkfche, en nog meer dan dat, door eene regeering, welke zich aan geene wetten houdt, jammerlijk ontvolkt geworden. Het heeft tot heden toe in zijne natuurlijke inwooners de Per/en, een minder oorlogzuchtig dan befchaafd en wellustig volk, eenige kunften en weetenfchappen beoefenende, behouden. — Het nabuurig rijk des Grooten Mogals in de In- diënt  BES W A 1 R E L B, 319 dién. een der magtigfte in de voorige tijden , is door het Hechte beftuur van deszelfs vorsten, in eene nog erger verwarring geraakt, dan Pcrfiïn. Sultan baber, een der aframmelingen van timur, lag den grond tot hetzelve. Aüring-zsb was de beroemdfte Keizer deezes rijks, die over hetzelve bij de vijftig jaaren regeerde, na dat hij zijnen vader gevangen genomen en zijnen broeder vermoord had. Door eene doorfleepene veinzerij bevestigde bij zich zeiven in de regeering, en breidde het rijk uit door dapperheid; wordende van langzaaBierhand van eenen huicbelaclmgen booswicht een goed vorst. Zijne opvolgers beoorloogden elkander wegens de troonsöp. volging. Onder hen werd de traage en zorglooze muham meo-schach zoo verachtelijk, dat de Perfifche Koning kgulikhan zich zonder veel moeite van zijn rijk meester maakte; hem zelve gevangen nam ; cnmeetlijke fchaiten ten buit wegvoerde, en een groot deel des rijks met Perfiën verëenïgde Sedert is dat rijk hoe langer boe ongelukkiger geworden. Veel ftadhouders en volken in hetzelve hebben zien onaf hanglijs gemaakt; de bij die gelegenheden gevoerde oorlogen hebben nog tot heden toe bijna niet opgehouden, en de laatfte Keizer, schach allum, is fleehts van ccr kiein land bezitter gebleeven. De En-1 gtifch-n liebbcn zich van de rijke Provincie StngaUn meesters gemaakt: maar door de Rddzucoi hunner pachters en kooplieden nebben zij dezelve bijna geheel ten ondergsrg gebragt. Zij, cn andere Europifche yolicn, drijven da^r eenen zeer voordeed. 1520— 1795. Hij ftierf »75P. Hij Qicrï 79»»  '32Q ALGEMEENE GESCHIEDSNIS J. n.C.g JSSO— 179$. China is onder de heerfchappijder Tar. taaien gelukkig. I27Ö. 1358. 1644. 'gen 1 en ha de vr hande woon derze] op de telbaa L. ropa f woorc ftand gehou oudftt en te beftaa dedeei zoo v fchoo de C heeft nog d tweed ge woi fchied groot« eene bema£ van rijk, heer 1 bijna der d China honde Mant, tig V( andel reet de uitmuntende gewasfert ndwerken deezes lands, hetwelk, van oegfte tijden af, de zetel des koopIs is geweest: doch welks oude iners, de Hindoos of Indidanen - door ver laaghartigheid zich zelven het lot n hals gehaald hebben, om door on•e Tijrannen onderdrukt te worden. Geen der Koningrijken, buiten Euefticht, heeft zich tot op de tegenige tijden in zulk eenen goeden welen inwendig goede inrichting ftaande den, als dat van China. Het is het onder alle de nog beftaande rijken, gelijker tijd het grootfte, dat immer n heeft, naardemaal hetzelve een dervan gansch Aften beflaat, en bijra ïel inwooners bezit als Europa. Óf* 1 hetzelve reeds veele eeuwen voor iristelijke jaartelling zijnen aanvang benomen, en als heerfchende godsdienst ;nzelfden heeft, welken voor meer dan uizend jaaren door confusius is gefticht den, zoo is hetzelve echter met de geenis der overige volken eerst federt de i onderneeroingen der Mogollen, in nieuwe verbindtenis geraakt. Deeze tigden onder koblai, den kleinzoon DSCHINOiskhan, het Chineefche ïetwelk nog nimmer een buitenlandsch lad gehoorzaamd, en bezaten herzeive honderd jaaren, Daarop geraakten we; inlandfche Prinfen op den rroon van , Doch na een verloop van bijna drierd jaaren, werden ook deeze door de •heous of Mantfchu, een oorlogzuch>lk, uit Oost*Tartarijëtt afgekomen, vef-  DIK lr I t SE l li 3*i verdrongen; en deeze zijn nog heden in het j. bezit van China Zv hebben, echter, gelijk "j voormaals de Mogollen, den godsdienst, de 12 zeden en wetten der overwonnen Chineezen geheel en al aangenomen. Onder de vorsten van hun geflacht heeft de Keizer kan* g h i den roem nagelaaten van een groot en uitermaate fchrander vorst geweest te zijn, die zijn rijk met groote bedachtzaamheid re* 1 geerde. Geduurende zijne zestigjaarige re.'? geering, heeft hij de Roomsch Katholijke Christenen in zijn rijk met uitfteekende vrij. heden, ter oefening van hunnen godsdienst, befchonken; welke door veele duizend» Chineezen aangenomen werd. Het christendom was al vroeg in China doorgedrongen: doch meer dan eene keer aldaar verloopen, tot dat federt een paar honderd jaaren, de leere der Roomfche kerk in dit rijk weder op nieuw bekend is geworden. Jontching de Zoen, de opvolgar van kan cm, beperkte het Christendom en befchermde geene andere onder hetzelve, dan wiskunstenaars, geleerden en werktuigkundigen Maar kisnlono, de laatfte in deeze tijden beroemde Keizer, die ons als een goedaartig vorst en vriend der weetenfchappen is gefchetst, heeft gelijke gevoelens en gezindheid, als die van zijnen grootvader k an ghi aan den dag gelegd. Het rijk zelve is in de laatere tijden door een gedeelte van Afiatisch Tartarijen, door het Keizerrijk Thibet en door andere landen ze^r vergroot geworden. Dee'e veroveringen üijn, echter , meer toe. tefchrijven aan zekere voordeedge en gelukkige ornftandigheden, dan aan de dapperheid der Chineezen, die niets minder zijn dan oor» log- n.C.g, 20— 9s- Eij fllarf 22.  ï.n. C.j 33» ALGEMEENE GESCHIEDENIS . logzuchtig en moedig: offchoon wel zachtaartig, arbeidzaam en week. Zij hebben van alle tijden her de meeste kunsten en weetenfchappen gekend; onder anderen eene foort van boekdrukkunst; en die om kruid en kanonnen te maaken , vroeger dan de Europeen. Dan zij zijn ook bij hunne oude en eerfte kundigheden ftaan gebleeven, zonder naar grootere volkomenheid te ftreeven, en hebben daar door van de Europeen, geduurende meer dan honderd jaaren, veel moeten leeren. De ftaatsgefteldheid hunnes rijks is, wat hun betreft, voortreflijk: zoo onbepaald de Keizer regeert, zoo groot is het gezag der wetten ten zijnen aanzien; en de onderwerping en gehechtheid der onderdaanen aan en jegens hem, is volkomen gegrond op eene kinderlijke gehoorzaamheid, welke, over het gemeen genomen , nerg*nd in diervoege den ouderen beweezen wordt, als in China. Zoo is aan het uiterfte einde van Afia het hoog beminnenswaardige grondbeginfel der burgerlijke regeering bewaard gebleeven; van het welke de menfehen der vroegfie eeuwen een verblijdend genot fmsa'kten; eu hetwelk de wijze Europeërs federt langen tijd verloren hebben.  DER WAERELD. 323 J. n. c.e. 1520— 179S. VRAAGEN betreffende het zesde tijdvak van de algemeene gefchiedenis der waereld. I. Columbüs had op het einde van: het voorig tijdvak een nieuw waerelddeel ontdekt: was deeze ontdekking van veel gewigt en groote aangelegenheid? — Op welke wijze trachteden de Spanjaarden uit dezelve nut te trekken? — Hadden zij eene recht, maatïge aanfpraak op Amerika?— Van welk voorwendfel maakten zij inzonderheid gebruik, om Amerika met de wapenen te overweldigen ? II. Vonden de Spanjaarden veel tegenftand bij het bemagtigen van dit waerelddeel? — Wat bragt inzonderheid den fchrik onder de Indidanen? — Hoe bedienden zich de Spanjaarden van hunne overmagt over gezegde volken ? — Welke aanzienlijke Ko. ningrijken werden in dit waerelddeel door hun vernietigd? III. Heeft de ontdekking van Amerika bijzonder voordeel verfchaft aan Spanjen en Portugal, behalven aan Europa in 'r gemeen ? — Verkreegen de Spanjaarden door de ontdekking van Amerika niet nog een ander voor hunnen koophandel zeer belangrijk voordeel? — Maar had niet de ontdekking van dit waerelddeel veele nadeelige gevolgen voor Juuropal — Welke verande- III. St. Y rin-  j.-c.g. 151°— 324 algemeene geschiedenis ringen zijn over het algemeen in Europa door deeze ontdekking ontftaan? IV. Hoe was het gefchapen met den godsdienst der. Europeen, tot welks omhelzing zij de Amerikaanen noodzaakten? — Gehoorzaamden dan de Europeen als nog in het geestelijke de bevelen van den Paus ? — Kwam er ook eenige verandering in dit Pauslijk gedrag, toen de Europc'e'rs door de weetenfchappen begonnen verlicht te worden? — Waarom bevonden zich de Europifche Christenen niet in ftaat om zich de heerfchappijê van dit geestlijk opperhoofd te onttrekken? — Had men niet reeds in den aanvang van dit tijdvak eenige geleerden, welke ter verbetering der godsdienstige begrippen en weetenfchappen vrij wat bijdroegen? — Wie heeft inzonderheid het beoefenen der llebreeuwfche en Griekfche taaien den Duitfchers aanbevolen? — Welke geleerde heeft ten gelijken tijde een voorbeeld eener grondige Godgeleerdheid gemeen gemaakt? — Waarom bragten evenwel zulke edele poogingen geene algemeene hervorming te weeg? V. Wie heeft eindelijk den Christenen den weg tot hunne oude vrijheid weder geopend? — Wat gaf luther de eerfte aanleiding, om een aanftootelijk leerftelfel van den godsdienst zijnes tijds te beftrijden? — Hoe kwam het, dat hij weldra de Pauslijke heerfchappij zelve beftreed ? — Hoe gedroeg hij zich met opzicht tot den Paus ? — Heeft hij eene afzonderlijke Christelijke gemeente opgericht ? VI. Wat viel luther nu niet ongemak- lijk  der waereld. lijk uittevoeren, toen hij het Pauslijk ge-, zag, in zaaken van godsdienst, de gehoor- ■ zaamheid had opgezegd? — Welk middel bezigde hij, om den Christelijken godsdienst in deszelfs oirfbrongiijken ftaat te herftel]en ? — Welke veranderingen bragt hij te weeg in den toenmaals heeifch'nden godsdienst? — Welke andere diensten heeft hij bovendien den Christenen, vorsten en geleerden beweezen? — Stemden het character en de zeden van luther overëen met zijne leere? — Welk een roem kan bij dat alles aan luther niet ontzegd worden ? VII. Omhelsden veele Christenen de partij van luther? — In welke landen inzonderheid? — Noodzaakten fommige vorsten hunne onderdaanen om de leer van luther te belijden? — Hoe gedroegen zich de grootfte geleerden zijnes tijds ten zijnen aanziene? — Welke van hun bewees luther den belangrijkften bijftand? — Welke waren de hoedanigheden van mklanchton? VIII. Stond er ook niet in Zwitferland een man op, die de Paufen en den door hun ingevoerden godsdienst met goed gevolg beftreed? — Stemde zwinglius met luther volkomen overeen? — Was eene fcheuring tusfehen de gemeentens door hun gefticht, een volftrekt noodzaaklijk gevolg van het verfchil in hunlieder gevoelers? — Waar werden de leerftellingen van zwinölius het eerfte ingevoerd? — Wie bragt in dezelve eenige verandering ? — In welke landen drongen de door zwinglius en calvijn ingevoerde godsdienstige leerbe- Y a grip* .». c g. 520— 795.  336 ALGEMEENE GESCHIEDENIS j.n.C.g. 1510— 1795. .... w 4.1 a, uiiovnmucnij grippen door? — Hoe werd het door hun geftichte kerkgenootfchap fints genoemd? — Welk beroep werd eerst door calvijn beoefend? — Welke bekwaamheden tn charaéter bezat hij? — Wat was het beginfel, waar uit hij aan de hervorming begon te werken en hoe deed hij het? — Ging het altijd even gemaklijk met hem? — Welk ambt bezat hij na dat hij zich op nieuw aan de godgeleerdheid had gewijd? — Had hij door dit ambt ook invloed buiten de kerk? — Welke kan men eene derde gemeente noemen, die zich aan de heerfchappij der Paufen onttrokken heeft ? — Waar is zij de fterktfte en welken naam draagt zij? — Wie worden, over het gemeen als medeleden deezer gemeenten aangemerkt en onder derzelver algemeenen naam begreepen? — Wie heefc onder de godsdiensther. vormers van deezen tijd nog meer eenen naam gemaakt? — Van welk charaéter en bekwaamheid was menno simons? — Heeft hij zich nog al eenigen aanhang verkreegen? en waar inzonderheid? —. Door welke leerftellingen onderfcheidde hij zich inzonderheid ? - Waar heeft zich het kerkgenootfchap, dat tot hem eene bijzondere betrekking heeft, inzonderheid gevestigd? — Waar door onderfcheidt hetzeive zich bij aanhoudendheid? en welk eenen naam draagt het meest algemeen? IX. Waren de Paufen niet in ftaat, het verlies van zoo veel aanhangers en volken voortekomen? — Welk een middel bezig, den zij daar toe in het eerst en gemeenlijk? Was dit middel van eene goede Uit-  DER WAERELD. 327 uitwerking? — Hoe poogden de Paufen nog tn.C.g; het overblijffel hunner magt te handhaven «,510— en te behouden ? — Welk eene nieuwe t79S' geestelijke maatfchappij werd ter begunftiging hunner uitzichten en bedoelingen, ten dien aanziene, gefticht? — Waardoor zijn de Jefuiten vermaard geworden ? — Maar om welke redenen hebben zich de Jefuiten den haat van hun eigen Kerkgenootfchap op den hals gehaald, en is hunne orde ten laat« ften vernietigd geworden? X. Op welke wijze hebben de Paufen gepoogd hun geleden verlies te herftellen ? — Trokken zij uit de door hun in het werk geftelde zendingen het verwagtte voordeel? en waarom niet? — Hebben de Paufen niet ten minften zoo veel magt bewaard , als hun de hervorming had overgelaaten ? — Hoe is hun gezag door de Grooten der Roomfche Kerk zelve beperkt geworden? — Hebben niet eenige Paufen poogingen in het werk gefteld, om bun oud gezag weder herfteld te krijgen? — Is hun zmks gelukt? — In welk eenen toeftand bevindt zich tegenwoordig het Pauslijk gezag ? — Wie onder de Paufen heeft in zich verëenigd, die hoedanigheden, welke een' Paus voor zijn Kerkgenootfchap wenschlijk en belangrijk kunnen maaken? — Waar door hebben de hedendaagfche Paufen nog inzonderheid veel van hun gezag verloren? — Wat ftrekt nog al geduurig ten bijdrage tot vermindering hunnes gezags? XI. Hebben zich ook die gemeenten, welke zich in den aanvang van dit tijdvak van de heerfchappij der Paufen hebben los- Y3 tfi'  328 ALCEM2 ENE GESCHIEDENIS J. n. C. iSio— I795- *• gerukt, (taande gehouden ? — Wat hebben de Protestanten inzonderheid gedaan, waar uit men vooral de waarde van hun godsdienftig leerftelfel heefc leeren kennen? — Is hun voorbeeld nog door meêr andere uit de Roomfche Kerk gevolgd, ten einde zich vrijheid in het godsdi'3nftige te verkrijgen? — Zijn de Protestanten van het begaan van groote misflagen vrij gebleeven ? — Maar valt er bij hunne gebreken niets tot hunnen lof te zeggen ? — Welk leeraar der Kuangelifche of Lutherfchs Kerk heeft in de laaiere tijden gewigtige verbeteringen in dezelve bewerkt? — Is er niet in onze tijden nog eene bijzondere gemeente in het Euangelisch of Luthersch Kerkgenootfchap gefticht. welker bedoeling was, den godsdienst zuiverer en meer volkomen te maaken ? — Maar welke is de reden, da: de flichrer deozer gemeente zijn doel voor het grootfte gedeelte gemist heeft? ' XII. Zijn ook , behalven deeze voornoemde, nog andere Kerkgenootfchappen of gezindheden onder de Christenen ontftaan?-^-. Heefc de godsdienst daar van eenig nadeel geleeden ? — Welk misbruik heefc men in de laatere tijden gemaakt van de vrijheid Van denken? — Is het Christendom zelve daar door in verachting geraakt? — Welke gelukkige gevolgen zijn uit deeze aanvallen op het Christendom geboren? — Welk een •geest kan men zeggen meêr en meêr onder de verlichte Christenen te heerfchen ? XIII. Heeft de hervorming aan de weetenfchappen , even zoo wel als aan den godsdienst , eene nieuwe gedaante gegee- ven? —  DER WAERELD» 329 ven? — Waar door gefchiedde dit voornaamlijk ? — Het gebruik onzer rede is derhal ven van eenen grooten dienst, om in de beoefening der weetenfchappen wel te flaagen? — Ontftond dan nu door gansch Europa fmaak voor de geleerdheid? — Hebben de hoofden en bewerkers der hervor* ming ook andere weetenfchappen beoefend? — en welke derzei ven in 't bijzonder? — Wat heeft inzonderheid veel toe. gebragt om de geleerdheid eenen bijzonderen opgangen aanzien te doen verkrijgen? — Welk was het voornaamfte nut der Hooge Schooien ( Univerjiteiten ) , na de hervorming gefticht? — WTelke deezer nieuwe Uni« veiiiteiten of Academiën hebben het meeste aan dit oogmerk beandwoord? — Is er ook nog een ander hulpmiddel ten voorfchijn gekomen, gefchikt en dienftig ter volmaaking van fommige takken der geleerdheid? XIV. Welke weetenfchap is na de her. vorming het eerfte en meeste ter beoefening in aanmerking gekomen? — Welke Gemeente of Kerkgenootfchap heeft de meest bekwaame Godgeleerden uitgeleeverd? — Weet gij ook optenoemen eenige van de voornaamfte geleerden onder de Protestanten , aan welke de Godgeleerdheid de meeste verpligting heeft ? — Maar is deeze weetenfchap ook niet in de Roomfche Kerk verbeterd geworden? — Door welke geleerden voornaamelijk? — Hebben zij ook in de leerftellingen zelve eenige veranderingen gemaakt? XV. Hoe merkte men in het begin van dit tijdvak de wijsbegeerte aan? — Maar Y 4 werd J.n. c. frisse— 1795.  33© ALGEMEENE GESCHIEDENIS J- n. c.g, 1520 — werd dezelve bij den aanvang op de meest nuttigde wijze bearbeid? — Wie heefc het eerfte den Éuropeëren de nuttigde raadgee. vingen en lesfen ter uitbreiding van alle weetenfchappen , inzonderheid der wijsbe. geerte, medegedeeld? — Van wien leerden zij op eene geleerde en nuttige wijze twij* felen? — Wie heefc het eerst, op eene grondige wijze, de beginfelen van het recht der natuur, en dat der volken ontwik, keld? — Welke wïjsgeerige mannen waren zijne navolgers, en waar in hebben zij op eene waardige wijze uitgemunt? — Door welk wijsgeer is de 4ristQtelia*nfche en Scholauieke wijsbegeerte aangetast, — eene meerdere vrijheid van denken aanbevolen, —* en zijn, vootal in Duiuchland, fchadelijke VOOröordeelen bedreeden ? XVI. Wie heeft, onder de Protestanten van Duil:chland, het eerst de zucht tot on» derzoek aan den gang gebragt? — Welke dienden heefc lkibnitz der wijsbegeerte beweezen ? — Welke andere Duitfche ge» leerden hebben alle de wijsgeerige delfels tot één éénig delfel gebragt, en daarom» trend veel licht verfpreid? XVil, Welke geleerde heeft reeds in den aanvang var. dit tijdvak het famenftel der waereld op eene ongemeen verbeterde wij. ze, en duidelijker, keren kennen? — Wai: gebeurde, toen men de raadgeevingen van Baco pa verulano begon te volgen? — Wie kan men achten aen grond gelegd te hebben tot eene gezetter beoefening der Natuurlijke Hidorie, Natuur- en Wiskunde? — Noem eens op eenige der voornaamfte  der waereld. 331 fte uitvindingen in dit tijdvak , en de uit» j vinders zelve. — Hoe ging het met de \ Sterrenkunde , en hoe leerde men de Co» meeten kennen ? — Welk Engehchman kan men zeggen het diepst in de geheimen der JNatuur te zijn ingedrongen? en welke weetenfchappen heeft hij bijzondere dienden beweezen? — Waardoor hebben huigens en van tschirnhauzen zich beroemd gemaakt? — Welke uitvinding hebben wij te danken aan j. van der heide? — Welke aan meeuwis meindertz bakker? — Wie heeft in de Natuurkunde uitfteekenden roem behaald ? — Welke nuttigheid ontftond uit zoo veele ontdekkingen in de Natuur? XVIII. Welke weetenfchap trok uit alle deeze ontdekkingen het meeste voordeel? — Wat bevorderde inzonderheid de kennis van het menschlijk ligchaam? Waar door werd men in ftaat gefield veele krachtige artfenijën te vervaardigen? — Welke kundigheid diende tot hetzelfde einde ? — Waar door is de geneeskunst tot grooter volmaaktheid gekomen? — Welke mannen zijn ten deezen aanziene bij uitftek vermaard geweest en gebleeven? XIX. Was de vernieuwde fmaak voor de oude letterkunde niet zeer voordeelig voor zekere weetenfchap ? — Wie bragt de eerfte hervorming te weeg in de Rechtsgeleerdbeid ? — Welk geleerde was in dat vak bijzonder groot ? Wie kwam hem onder de volgende rechtsgeleerden het naaste bij? — Door wien is bet Duitfche ftaatsrecht als eene weetenfchap bearbeid geworden? — Y 5- ■ Wel- .n.C.f. 5so— 795.  J. n C. t 15=0— (*) Zie de noot. 33» ALGEMEENE GESCHIEDENIS Welke belangrijke gevolgen vloeiden voor de rechtsgeleerdheid daar uit voort, dat men het Recht der Natuur en der Volken op vaste giondfiagen bouwde? — Welke nieuwe rechtsgeleerden behoort men inzonderheid met onderfcheiding optemerken? XX. Begon men nu de Gefchiedkunde ook met meer ijver en naauwkeurigheid te bearbeiden ? — Wat gefchiedde ten aanzien van dezelve? — Welk vooroordeel heefc het groot aantal gefchïedkundige boeken, in de laatere tijden, doen geboren worden ? — Wie waren eenigen van de beste gefchiedfchrijvers ? XXI. Wat deed er veel toe, dat men in de drie laatstverlopene eeuwen een aantal goede gefchiedfchrijvers had? — Waar uit putte men deeze welfpreekendheid ? — Men beoefende dan buiten twijfel deeze fchriften? — Wie maakten van dezelve inzonderheid , en met grooten roem, veel werk? — Welke waren hier van de gevolgen voor de welfpreekendheid en dichtkunst? — Wanneer beoefende men deeze fchoone kunften ook in de leevende taaien met een goed gevolg? — Wie was de eerfte waare Dichter van Duitschland? — Door wien is de Dichtkunst in Duitschland tot meerder volkomenheid gebragt? — Heefc Duitschland al vroeg meesters in de welfpreekendheid opgeleeverd ? — Kon ons vaderland al vroeg op waare Dichters en welfpreekende Redenaars en Schrijvers boogen (*_)? — in welke landen hebben de beel-  DER. WAERELD. 333 beeldende kunften langen tijd alleen gebloeid? — Had Duitschland nog al vroeg eenige goede Schilders? — en ons vaderland? — Maar hoe en waar door is ook deeze fchoone kunst buiten Italiën in bloei geraakt? — Door welk eene belangrijke en aangenaame uitvinding is in het bijzonder de duurzaamheid der kunstwerken van het penfeel bevorderd geworden? XX1L Waar aan heeft Europa alle de tot dus verre opgenoemde groote veranderingen , inzonderheid ren aanzien der geleerdheid en den godsdienst, voornaamelijk te danken? — In welk eenen toeftand be« vond zich Duitschland bij den aanvang van dit tijdvak ? — Wie was toenmaals Duitsch Keizer? — Door welk eene ftaatsregeling beperkte men de magt van deeze vorst, ten einde hij de rechten des rijks niet onderdrukken konde? — Door welke hoedanig, heden ondericheidde zich karel de vijfde van veele andere vorsten? — Poogde hij ook, ongeacht deeze gedachte ftaatsregeling, zijn gezag en aanzien in Duitschland te vermeerderen? — Wat was bevorderlijk voor dit zijn oogmerk? — Waarom was hii nogthans buiten ftaat hetzelve terftond te bereiken? — Bragt hij evenwel met de daad Duitschland onder zijn onbepaald oppergezag? — Duurde dit lang? — Welk eenen belangrijken vreede ftond hij den Protestanten toe? — Ging dit herftel der Duit/cht vrijheid ook niet met eenige verliezen vergezeld? —. Werd het huis van Oostenrijk onder de regeering van karel de vijfdt nog magtiger en rijker ? — Waar door ver- J. n. c.s. 1520— i79s.  334 ALGEMEENS GESCHIEDENIS f-n.C.g, IS20— ■ . loor het weder van deszelfs vermogen ? — Hoe nam de regeering van karel de vijf' de een einde? — Welke twee takken zijn uit deezen ftam van den huize Oostenrijk voortgefproten ? XXIII. Wie was de opvolger van Keizer karel den vijfden in de beheerfching des Duitfchen rijks, en in welk eenen toeftand bevond zich dit rijk onder deezen opvolgenden Keizer? — Welke godsdienst of godsdienftig leerftelfel maakte thans in Duitschland eenen grooten opgang? — Welke veranderingen of omwentelingen vielen ten deezen rijde voor omtrend de huizen van Hesfen en Anhalt? _ Bleef alles in rust en vreede? — Wat was oirzaak, dat het met fchielijk tot oorlog kwam ? XXIV. Wat gaf eigenlijk aanleiding tot deezen oorlog? — Wat deeden die van Bo> heemen, om vrijheid van godsdienst en geweeten te behouden? — Met welk gelukkig gevolg voerde de Keizer deezen oor> log? — Welken nieuwen Keurvorst ftelde hij aan in plaats van die van den Palts? Waarom hield ferdinand door gansch Duitschland een krijgsheir op de been, offchoon er geen oorlog was ? — Welke buitenlandfche vorsten poogden den Protestanten te hulpe te komen? — Waar door lag ferdinand inzonderheid zijne oogmerken met opzichte toe het Keizerlijk gezag en den Godsdienst aan den dag? XXV. Wie verzette zich tegen den Keizer met een goed gevolg? — Werd de oorlog nog na den dood van gustavds voortgezet? — en met welk een gevolg ? — ln welk  DER W A E R E L »; 335 welk eenen toeftand geraakte Duitschland door deezen oorlog? — Waar door werd deeze oorlog voor Duitschland zeer drukkend? — Welk was de grondoirzaak van alle deeze onheilen? XXVI. Hoe is eindelijk de algemeene rust in Duitschland weder heifteld geworden? — Wat is door deezen vreede, met opzicht tot de geftelaheid van den godsdienst in Duitschland , te weeg gebragt geworden ? •—■ Hebben ook de Duitfche rijksftanden , over het gemeen genomen , iets bij deezen gedachten vreede gewonnen ? —— Waarom werd een agtfte Keurvorstendom opgericht? — Deeze vreede was derhal ven buiten twijfel van een groot gewigt voos Duitschland?— Geraakten niet, door deezen vreede, verfcheiden landen in het bezit van andere Heeren ? — Wie heeft door deeze vermeerdering van magt de meeste landen aangewonnen? — Welkeen gevolg had dit voor de Protestanten? XXVII. Welk eene verandering werd nog uit den Wesipkaalfchen vreede voor Duitschland geboren? — Bleef dit rijk lang in rust? — Waaróm werd hetzelve in zoo veele oorlogen gewikkeld? — Welk eene belangrijke vergadering heeft omtrend deezen tijd eenen aanvang genomen? — Welk nabuurig vorst van Duitschland heeft hetzelve toenmaals zeer dikwijls genoodzaakt oorlog te voeren ? — Welk nadeel leed dit rijk inzond erheid door lo de wijk den veertienden ? — Welk nieuw Keurvorstendom ontftond omtrend deezen tijd? — Befpeurde jaen om trend het begin der laatstverloopene eeuw J. rj.C.f. 1520— «795.  33<5 ALGEMEENS GESCHIEDENIS J. n. C. 1510— «7J>5. 5. eeuw eenige verandering in de zeden der Duitfchers? — Van waar ontftond dezelve in 'c bijzonder? XXVIII. Zijn de Duitfchers in deeze laatstverloopen eeuw in algemeene bekwaamheid en inwendige fterkte toe- of afgenomen? — Waarin is hunne verandering ten voordeele het meest blijkbaar geworden? — Waar in behoort den Duitfchen, ten deezen aanziene , de meeste eer ? XXIX. Welken ouden roem hebben de Duitfchers in de laatstvcloopen eeuw terug gekreegen ? — Welke oorlogen hebben zij dan in dezelve gevoerd ? — Welke waren de eerfte Keizers in deeze eeuw, onder dewelken de Duitfchers in hun vaderland, in de Nederlanden, in Italiën en Spanjen ftreeden? — Hoe werd eindelijk deeze oorlog geëindigd ? — Voerde karel de zesde, die deezen vreede floot, nog meer oorlogen?— Wat voerde hij nog meer uit, het aandenken waardig? —- Welk een beroemd en magtig huis ftierf met zijnen dood uit? XXX. Wat was het eerfte gevolg van den dood van karrl den zesden? — Welke vorsten tasteden de door hem in bezit genomen landen aan ? —- Hoe gedroeg zich zijne opvclgfter maria theresia, onder alie deeze omftandigheden ? — Wie was de opvolger van karel den zesden in de keizerlijke waardigheid ? — Regeerde hij gelukkig ? — Welke vorst beklom in zijne plaats den Keizerlijken troon ? — Wanneer begon Duitschland wederom eindelijk den vreede te genieten? XXXI. Waar op lagen zich de Duitfche, ge-  DER W A E R E LD» 337 gelijk andere Europifche vorsten, na den vreede van Aken, toe, om het geluk hunner Staaten te bevorderen? — Waardoor wierden deeze heilzaame inrichtingen en poogingen in Duitschland weder afgebroken? — Wie eigenlijk voerde deezen oorlog? — en Welke Staaten namen daar deel aan ? — Welke gevolgen had dezelve? — Overleefde Keizer frans het einde van deezen oorlog lange? XXXII. Welke Keizers hebben in de laatfte tijden over Duitschland geregeerd? — Welk een oorlog heeft dit rijk in de laatfte jaaren gevoerd? — Waar door hebben de Duitfchers in de laatfte tijden gepoogd nationaale welvaart te bevorderen? — Welke gebreken zijn nog ten hunnen aanzien opmerk - en blijkbaar ? XXXIII. Welke ftaat werd in dit tijdvak geheel en al onaf hangelijk van het Duit' fche rijk? — Waar door handhaafden zich de Zwitfers in het bezit der verkreegene vrijheid? — Ontftonden er onder hen ook dra verfchillen? en ter welker oirzaake ? — Welke was hun toeftand in de laatere tijden? — Hebben zij nog altijd hunne oude zeden behouden, welke wel eenvouwig doch eerwaardig waren? XXXIV. Heeft het Keizerrijk in de laatere tijden eenig gezag over Italiën behouden? — Wegens welke Staaten hebben de Franfchen meer dan eens oorlogen in Italiën gevoerd? — Aan wien zijn eindelijk, door deeling , deeze Staaten gevallen? — Wie is de tegenwoordige bezitter van het JKoningrijk der beide Sicilièn? — Wanneer zijn J.n.C.'g. 1520— >79s.  33# ALGEMEENS GESCHIEDENIS' J.n.C.j 1795. • zijn Partna en Plazenza Hertogdommen ge« worden? — en aan wien federt onderworpen? — Waar door hebben de Hertogen van Savoijën van tijd tot tijd eene groote magt verkreegen? — Wie onder hen werd Koning van Sardiniên ? — Welke lotgevallen heeft de Staat van Fhrenfen of Toscaanen in dit tijdvak ondergaan? — Zijn er ook ten aanzien van Vcnetiën en Genua merkwaardige veranderingen voorgevallen? — In welk een' ftaat bevindt zich Italiën tegenwoordig ? XXXV. Wie reeeerde in de eerfte jaaren van dit tijdvak in Frankrijk? — Wat merkwaardigs heeft hij verricht'? — Welke verö-/ veringen maakte zijn zoon, hendrik de tweede? — In welk eenen ongelukkiger» toeftand geraakte Frankrijk onder de drie volgende Koningen? — Waren dit oorlogen ter zaake van den godsdienst? — Welk Koning heefc veele duizenden zijner onderdaanen, op eene trouwlooze wijze, laaten vermoorden? — Hoe nam het tot hiertoe regeerende geflacht van Valoïs een einde? XXXVI. Wie heeft Frankrijk, na dat het veertig jaaren door binnenlandfche oorlogen geteisterd was , weder op de been geholpen? — Hoe is hendrik de vierde meester van het Koningrijk geworden? — Wat heeft hij tot bevordering van deszelfs voorfpoed verricht? — Welk een gewigtig bevel gaf hij ten voordeele der Hervormden ? — Hoe kwam deeze goede vorst om 't leven? — Was zijn 'zoon en opvolger hem gelijk in goede hoedanigheden? —— Wie regeerde eigenlijk in Frankrijk onder de  dér waereld. §38 ÖB fegeëring van lo de wijk den dertien' den ? — Hoejaniger wijze heefc BiCHsi; liso de magt der Koningen van Frank.* rijk vergroot v — Wat heeft hij vervolgens Voor hef welzijn van Frankrijk uitgevoerd? XXXVII. Onder welken Koning heefc Frankrijk eehë geduchte magt en groote volmaaktheid ten aanzien Var deszelfs inwendige ftaatsgefteldheid bekomen ? — Heeft hetzelve daar aan veel toegebragt ? — Waar door maakte lodkwijk de veertiende geheel Europa ongelukkig en puttede hij zijn eigen rijk, om Uó te fpreefeeö $ geheei uit? — Maar waarom ballen alle zijne Oorlogen eenen gelukkigen uitgang vóór hem?—• Wat merkwaardigs heeft hij in zijn rijk ver, richt ? — Hij was derhalven een beminnaar en befchermer ier geleerdheid ert fchdonè kunsten ? — Maar om welke redenen richtte hij zulke vervHgingen aan tegen duizeri* den zijner onderdaanen j daar bij toch , voof het overigej hen (in 't algemeen) gelukkig poogde te ir.aaken? — Wié was zijn opvolger op den troon ? — Welk eeneri bijnaam heeft lodïwijï de vijftiende, v-iri zijne onderdaanen gekreegen? — Welkë landen heeft Frankrijk onder zijnë regeering aangewonnen? — Maar heeft het odk? verliezen geleden? — Wie was zijn opvolger ? — Hoé was het begin zijnér regeëring ? — Aan welk eenen belangrijken öpftand nam hij deel? en welke gevolgen had die Voor frankrijk? ■*» Wat. werd hd door den Koning gedaan? — Wat wis het geVolg hier van ? — Wat gebeurde hier od »et den Koning en deszelfs gemalin ?— Höd UI. Stuk. 2 wal 'in.8 ft 52*-* 79S4  34° A LOIMIKHI GESCHIEDENIS J-n.c.e. f5a°— >vas het een' tijd lang met de nieuwe Ré-' Dubliek gefteld? — Geraakte zij ook in oor« ïog? met wien? en welk gevolg? XXXVIIL Heeft Spanjen zich in die zelfde grootheid ftaande gehouden, waar in het zich bevond onder karel clen vijfden? — Welke Koning van Spanjen heeft de eerfte verzwakking aan zijn rijk toegebragt, terwijl hij zijne magt poogde uittebreiden? — Kezaten zijne opvolgers meer gefchikt - en bekwaamheid om te regeeren? — Welke, voor het rijk een groot nadeel berokkenende, misflagen, beging inzonderheid philips de derde? — Waarom joeg hij zoö veele duizenden zijner onderdaanen uit het land, die den akkerbouw op het vlijtigfte dreeven? — Wanneer befpeurde men het eerst zeer blijkbaar, dat Spanjen niet meer in ftaat was, om eenen raagtigen vijand wederftand te bieden? — Welk geflacht nam met karel den tweeden in Spanjen een einde? — Wie benoemde hij tot zijnen op* volger ? '— Geraakte deeze terftond aan het; bezit des ttoons? — Heeft zich het Spaan* fche rijk onder deezen Koning en zijne beide opvolgers eenigermaate weder herfteld? — Wa: is onder de laatfte Koningen deezes rijks merkwaardigs voorgevallen ? X'XXIX. In welk eenen ftaat bevond zich Ponügal in het begin van dit tijdvak? —» Door walken Koning werd dat rijk in het «Ongeluk geftort? ~ Wie werd nu meester van Portugal? Wat leed dit rijk onder de Spaanjche regeering? — Verkreegen de Portugeezen, echter, hunne vrijheid weder ? — Welke ponder hunne eigen Koningen  DER WAERE LD. 341 geri verdienen inzonderheid opmerking ? — Welke groote veranderingen zijn in de laatfte tijden in het rijk van Portugal voor» gevallen? XL. In welke landen heeft Spanjen het grootfte verlies geleeden? —- Welke Koning van Spanjen was daar óirzaak van door zil'n eigen gedrag? — Waarom ftonden de N'detlaMen tegen hem tfp? — Wie was derzelver aanvoerer? — Hoe noemt men de verbindtenis door welke de Républiek der Verëenigde Nederlanden gevestigd is? -—3 Namen, alle de Provinciën deezer Republiek daar te gelijk deel aan ? — Moest Spanjen eindelijk alle aanfpraak op deeze Republiek opgeeven? — Wat heeft het meeste tot de oprichting dèezef Republiek bijgedraagen ? —■ Wat werd de voornaamfte fteun van deezen nieuwen Staat? — Voerde dèzelvé ook iets belangrijks uit? —— Door welk een groot gevaar werd dezelves vervolgens bedreigd? Hoe Werd dezelve daar uic gered? — Wat is, door deezert Staat, federt merkwaardigs uitgevoerd?' — Welke is hoofdzaaklijk de nieuwfte gefchiedenis van dit Gemeenebest,- in het tijdbeft. k dat wij voor ons hebben ? — Hebben de grondftellingen, de zeden en den koophandel der Nederlanders ook eenige verin*" dering geleeden?, , , , XLI. Welk Koningrijk heefc zijne zeemagc en koophandel tot eenen nog hooier trap weeten te doen opftijgen, dan de Republiek der Fereenigde Nederlanden? -—4 Waardoor is hknrik de agtfle in de gefeiiiedems vermaard geworden? Wells Z 9 èenerf f. n.C.g. IS20—' WH.  j.b. c.( iSao— S79S. \ 34* ALGËMBENE GESCHIEDENIS . eenen tirul beeft bij zijne opvolgers nagelaaren? — Hoe dikmaals "eranderve, na zijnen dood, de roeftand van den godsdienst in Engeland'? — Wanneer verloor dit rijk Calais ; de fleu el x'an Frankrijk ? — Welke vorstin heefc dan grond gelegd tot de magt en den rijkdom van E^g°land? — Was haare regeering vreeizaa:n '? — Was rr.are regeering jan evenwel roemrijk en geluVkig? — WTelk eei.en aan was genoot de Engelfc^e kooph ,ndel en zeemagt door haaie ondérfleutting? XLII. Bleef Engeland onder de opvolgers van ELiZABH-rnin denzelfden bloeiën. 'den toeftand? — Wie geraak'e na haar aan de regeering? — Welk Koningrijk werd nu met Engeland vereerigd? — Welke misflagen beging jakob de eerfte? — Regeerde zijn zoon, karel de eerde, met meerder beleid ? — Welk onheil bejegende deezen vorst? — Welke verandering ontftond daaruit in de regeering van Engeland? — Wie werd het opperhoofd der nieuwe En* gelfche Republiek ? — Welke hoedanigheden en daaden hebben cromwkl beroemd gemaakt? — Werd de Koninglijke regeering in Engeland weder herfteld? —- Regeerden de nieuwe Koningen roet meêr beleid dan hunne voorgangers? — Wie onder hen deed pooging ora alle i echten der Enpel/chen omver te werpen? ~ Welk; was het gevolg daarvan ? XLUI Wie benoemden de Engelfchen tot opvolger van jakob den tweeden? — Welke grondwetten, die nog heden ten dage ftand houden, werden toenmaals vast» ga-  DER WAERELD* 343 gefteld? — Welken dienst heeft willem de derde in het bijzonder aan Europa bewezen? — Aan welke zwaare oorlogen namen de Engelfchen deel, zoo onder zijne regeering als onder die van zijne op» volgfter? — Waren de Engelfchen gelukkig in deeze oor'ogen? — Wat verkreegen zij door den vreede van Utrecht? — Welke andere gewigtige gebeurtenis viel er voor onder de regeering der Koninginne anna? — Welk Duitsch geflacht geraakte nu op den Engelfchen troon ? — Hoe hebben de dtie elkander opvolgende Koningen, uit dit geflacht geregeerd? — Welk een einde namen de oorlogen der Engel* fchen onder de beide lartfte Koningen? — Welk foort van koopba- c*el heefr voornaamelijk As Engelfchen rijk gemaakt? — Hebben zij deezen k<~>ophsn iel behouden ? —— Hoe is het ma de N^ord- Ameriiaanen afgeloopen ? — W Ik is, over het ul^emeen , het charaéter der Erigdfchen ? XLIV, Waarom hebben de drie Noordfche rijken nier eene even groote n agt als Engeland kunnen bekomen? —. Wie was de laatfte gemeenfchaplijke K.ning deezer rijken? — Wien kozen de Deenen in zijne plaats ? War hebben y * & dri k du ee^ftt en zijne opvo'gf rs merkwaardigs verricht? -— Aan welken Koning van Deenèmarken hebben ?ijne onderdaanen zelve eene onbepaalde rnsgr opgedraagen? — Is uic voor Dee» nemarhn ge-itkkig uitgevallen tl — Welke voordeden heeft Deenèmarken boven ander*» Europifche Staatei ïi .le laatfte tij. den, genootens — Welk , ijn ceszelfs laat. j.n. C. I5SO— '795.  344 AL03MKBNB GESCHIEDENIS j: n. C. g, J5"-o-, 1795. * fte Koningen geweest? — Waar door is, nog niet zeer lang geleden, voor de duur» zaame rust van Deenemarken gezorgd? XLV, Waar door heeft Zwzedsn zich in dit tijdvak beroemd gemaakt? — Waarom koos dat rijk in de plaats van ctjristiaan den tweeden, eenen anderen Koning? — Waar door heefc zich gustavtjs, jen aanzien van Zweeden « vsjezenlijk verdienste* lijk gemaakt? —- Waren zijne zoonen en opvolgers even zoo wijs en gelukkig als hij? **> Welke omwenteling veroirzaakte Koning sigismund ? — Wien riepen de Zweeden in zijne plaats tot Koning uit ? — Waar door heeft zich karel de negende der opmerking waardig gemaakt? — Wie verdient onder de Koningen van Zweeden hét meest onze achting? — Welke hoedanigheden irad hij en wat heefc hij merkwaardigs uitgevoerd ? — Wat was de oir» zaak dat de oorlog ook na zijnen dood ? onder zijne onmondige dochter, zoo gelukkigwerd voortgezet? — Hoe regeerde christina, de dochter van gustavus? —= Waarom verliet zij, echter, den troon nog in haare jeugd ? — Hoe was het overige haares gedrags? — Wie volgde haar in de regeering op? - Welke waren zijne voornaamfte bedrijven? — Welke Koning vari Zweeden wist zich een onbepaald gezag te* verkrijgen? — Wat was het gevolg daar van? — Wie was zijn beroemde en ongelukkige opvolger? — In welk opzicht verdiende karel de twaalfde hoogachting? — Welke waren, nogthans, zijne misflagen, Welke alle zijne zegepraalen nutloos maakten?—  SER W a j 1 hd, 345 ten? t~ Welke landen verloor Zweeden door zijn toedoen? — en in welk eenen toeftand bragt hij het rijk door zijne zucht tot oorlogen? — Wc'.k eene ftaacsomwenteling viel er na zijnen dood in Zyetdsn voor? — Wat werd na de voornaam f bemoejing deezes rijks? — Wat is onder d« twee volgende Koningen ten voordreie de* rijks gebeurd? — JVlaar hoe komt het, dat de welftand en het aanzien van Zxetdtn* fints de tijden van karei, den twaalfden, niet tot hooger trap fjeftegjen zijn? Wio heeft eindelijk gepoo^c de oirzanken ci<^r inwendige verzwakking vsn het Z^edfcha rijk, uit den weg te ruimen? — Welk een voortreflijk leermeester heeft deeze Koning gehad? — Welk eene gewigtige ftaatsomWenteling is door hem bewerkt geworden ? — Welke waren de lotgevallen van Zweeden in de laatfte tijden ? XLVI. Welk Europisch rijk is tot op onze tijden door binnenlandfche onlusten het meest gefchokt geworden? — Welke omwentelingen hadden er plaats onder de bei* de sigismumdicn? — Wanneer ontftond het Hertogdom Kourland? — Welke waren de gevolgen van het uitfterven van het jpageKotifche huis, hetwelk tot hiertoe over jPoolen geregeerd had? sar Welk een uitmuntend Koning verkreeg Poolen hierop?—? In welk eenen toeftand bevond zich het rijk onder zijne beide opvolgers? — Welke "K?ning van Poolen heeft inzonderheid ongelukkig geregeerd? — Welk een befluit nam hij ten laatften ? — Welke Koning deezes rijks heeft zich inzonderheid beroemd Z 4 gs« J. n.&g. 1510—  S4«5 AtGlIMEENE CESCHIEDENII . smaakt door zijne krijgskunde en dapper-, heid? — Uic welk een Duitsch geflacht werden r.u„ na den anderen, rwee Koningen van Pooien gek 'zen ? — Wie betwistte hen het bezi' --ar- der, troon? — Wat kreeg s t a n '• s l u s eimieliik voor zijn aandeel? — Waarom hebben de beide auoustüssl n ve le nuttige inrich'ingen, «-elke zh taatre in hur. rik wilden invoeren, moere:i achterwege laatenV -— War is het gevoln daarvan ge^vet-st dat de vrijheden des< Poulfchen Adels ?oo weinig door wetten bepaald waren ? — Wie waren in Poo\en de Disfi ie.nren ? en w l e hunne lotgei vallen? — In welk eenen toeftand bcond zich ■'noitn onder <*u»ustus de? der. tfenï — W< Ik vei an wringen en omwentelingen zijn er voorgevaren onder de 1 laatfte^ K »ning de -ze* rijk ? — Welk een uitkomst hebben alle detze onlusten van Poo* Ier, voor dat rik ge'nad? XLVII In welke oorden heeft Rusland Zijn gebied zeer uit? breid? — Welke >vas de ftaat des Ru.fifchen rijks- en voik* in bet grootfte gedeelte var, dit tijdvak? —Welk Grootvorst yan Rusland, uit de zestiende eeuw, i« inzonderheid zeer beroemd en eehaat geweest? ~ Wanneer is het tegenwoordig nog reg..eread huk in het bezit des Rusjifihen troons gekomen? — In welk ee en toeftand bevond dit rijk zich |ederr dien -ijdï -— Maar wie heefr dit rijk en yo.k v lkomen uit deszelfs oude rauwheid' ?et-okken? ~ Welke waren de voornasrnfte verienften van pkt&r den groo* ten: --. Welke bijzondere daaden heeft hij  des waereld; 347 uitgevoerd ? — Welken titul droeg hij het j. n. c. & eerfte? ttt Zijn de voortrefiijke inricht in- 1520— gen , welke hij ïn zijn rijk gemaakt had , ,?9S« na zijnen dood voortgezet geworden? — Wie zijn zijne beroemdlte opvolgers in de regeering geweest? — Welke groote en nuttige bedrijven zijn inzonderheid door Keizerin cathahina de tweede uitgevoerd? — Welk een gewierig werk hield haar in onze laatfte tijden b=zig? XLVIII. Welk rijk heeft in de laatere tijden inzonderheid de nieuwe fterkte des Rusfifchen rijks ondervonden? — Welke Turk/che Keizer of Sultan heeft zich in dit tijdvak het meest beroemd gemaakt? — A/Ier welke Christelijke Staaten hebben de Turken het meeste oorlog gevoerd? — Se. dert welken tijd hebben zij het grootfte verlies in deeze oorlogen geleden ? — Maar wat is de oirzaak; dat zij daarin zoo ongelukkig zijn geweest? — Welk is het lot van hunne meeste Keizers geweest ? — Door welke zeden en neigingen ondericheiden zich de Turken tot op den regenwoordigen tijd ? — Waaróm heeft de boekdrukkunst onder hen -geen ftaDd gehouden? — Is echter de koophandel met de daartoe behoorende kunften hij hen in bloei? XLIX. Met welk een nabuurig /olk in Afia, ook den Mahcmeraanfchen goddienst toegedaan, hebben de Turken ook difcrnaals oorlog gevoerd? — Wat is de oirziak, dat de Turken en Perfen zoo weinig in goede Vf-rftandbouding leeven? — Welke Koning van Perfiën h* eft zich, na den ftichter van bet nieuwe Perfifche rijk, het meest beroemd £ 5  J. n, C. g. fS30— *f9$r §4$ ALGEMEENE CrfsCHfEÖËNïS gemaakt? — Wat heefc abba s de groots verricht? en hoe heefc hij geregeerd? —-» Wat is d§ oirzaak, dat zijn g-flacht, het Sofie/che of Seüefche , eindelijk de kroon van Per/lë verloren heefc? — Walk krijgzuchtig en onderneemend man werd, geduurende de onlusten in Perfiên, koning deezes rijks? — Had hij uitgebreide bedoelingen? — Geraakte het rijk, na zijnen dood, in rust? — Waar door heeft hetzelve het meeste geleden? — Wat merkt gij nog op omtrend het charaéter der Perfin ? — Welk rijk nabij het Perfifche gelegen, is nog meer dan dit, door de Hechte regeering van deszelfs vorsten, ten gronde gegaan? — Wie heeft het rijk des grooten Mogols gefticht?— Welk Keizer van hetzelve verdient eene bijzondere opmerking? — Wanneer is de grond tot het verval deezes rijks gelegd geworden ? —- Wien ftrekte hetzelve langen tijd ten prooië ? — Welk is de nieuwfte toeftand van hetzelve en deszelfs Keizers? — Wat behoort nog ten aanzien van Oostindiën en deszelfs inwoonerep opgemerkt te worden ? L. Welk rijk, buiten Europa gelegen, is ïn den te^enwoordigen tijd het gelukkigfte? — Waar door onderfcheidt zich het Chineefche rijk van alle andere, die nog overig zijn ? ■—, Wanneer is de gefchiedenis deezes rijks met die van andere volken vermengd geworden? — Welke zijn de eerfte buitenlandfche beheerfchers van China geweest? -7- Hoe lang ftond China onder de beheerfching van buitenlandfche Keizers ? —.Welk volk heeft zich in dit tijdvak het eerfte  D s ft VAUiis. 349' fte van het Chineefche rijk meester gemaakt en bezit hetzelve nog werklijk ? — Zijn daar door geene groote veranderingen in de Staatkundige gefteldheid deezes rijks veroirzaakt? -— Wie is de beroemdfte vorst uit dit nieuwe Keizerlijke geflacht? — Welke lotgevallen heeft het Christendendom ih Chi. na gehad? — Welke Keizer is federt bekend geworden? Heeft dit rijk in dé nieuwere tijden ook eenigen aanwas van landen bekomen? —? Welke zijn de landeigene zeden der Chineezen ? — Hoe ver zijn zij ten aanzien van kunsten en weetenfchappen gevorderd ? — In welk eene betrekking ltaan de Keizers van China en derzelver on« derdaanen tot elkander? |. n.O.j. 175».  S.».c.'g ÏSïO— irgs. Nuf Ögtieid , voortvloeienduitdeken nis en verbincltems de me»rchei Bit r el Uu,deT. Waar ii beftaat bet gelul eepes volks? «<# AtOEMEENK GESCHIEDENIS OÏMÜNODE AANMERKINGEN over de gefchiedenis van het zesde tijdvak. l. De wederkeerige kennis en verhindrenis der volken in alle de vier waerelddeelen s is nier fleehts in dir tijdvak begonnen: maar . heeft ir. hetzelve ook verbaazende vorderingen gemaakt. Scheepvaart, koophandel, .oorlogen, reizen, gelijk ook de in het werk , gefielde poogingen om Heidenfche volken tot het Christendom te bekeeren . hebben, zelfs na de ontdekking van Amerika , . in ieder waerelddeel of nieuwe landen ontdekt, of airhans zeer veel nieuwe kundigheden daaromrrend aan her licht gebragt Meestendeels, echter, heeft alles fleehts moeten dienen om de eierigheid en heerschzucht, ten minsten de nieuwsgierigheid der Europeen te bevreedigen. Het veel edeler gebruik, ondertusfchen, daar van, is dit, dat de voorrechten en voordeden, welke door deeze en die genoten worden , van tijd tot tijd ook in het bezit van andere geraaken; dat deeze gebre. ken en misflagen van seene leeren kennen en vermijden ; en dat eindelijk uit alle de volken eene groote Maatfchappij van Broederen ontftaat, die geheel gemeenfchaplijk, aan hun onderlirg algemeene welzijn arbeiden, , 2. De nieuwe of hedendaagfche gefchiedenis leert hetovertuiglijk, dat het geluk eenes volks, of rijks, niet eigenlijk gf'egen is in het bezit van rijkdommen, zelfs niet van eene  DU WAIIIU 3§2 eene groote magt en wijduitgeftrektheid van grondgebied: want Staaten, dien het daar aan niet ontbroken heeft, zijn dikwijls de ongelukkigfte geweest. Maar wijze wetten , vorsten en overheden, welke op zich zeiven acht flaan en hunne achting en eere in alle opzichten weeten te bewaaren en manlijk te handhaven; onderdaanen en ingezetenen , die met hunne t egentt n, en onder elkander in alle hunne bijzondere ftanden, zich ter bevordering van het algemeene welzijn verêenigen; eene werkzaame deugd en nuttige vlijt; deeze te famen maaken een land gelukkig en leeren hetzelve deszelfs magt en rijkdommen wél gebruiken. 3. De Europeen hebben, wel is waar, in dit tijdvak veele oude misbruiken , door de welken de Christelijke godsdienst was ver valscht geworden . afgefchaft: maar geenzins alle; er beftaat nog eene menigte van dezelven ; en het moge waar zijn, gelijk het is, dat de laatstverloopene en nieuw aangevangene eeuw van eene menigte bijgeloovigheden ontlatt en gezuiverd zij;i geworden; het is niet minder waai-, dat eene verregaande onverfchilligheid voor don podsdienst, ginds en elders derzelver plaars heeft ingenomen. Dit is des te vreemder, daar het menschdom door de nieuwe gefchiedenis zelve onderwezen is, dai, hoe hooger har oirfprong» lijk Christendom gelchat, en deszelfs voorfchriften te beter in acht genomen worden, zoo veel te meer en re gewigtiger voordeelen daar uit voortvloeiën voor de burgerlijke maatfchappij in het gemeen en ieder lid van dezelve afzonderlijk, Nog fterker dan alle wet* J.n.C.fj I54o— I79S. Lotsqfc vallen van den Godsiieusw  J. ri & g 1520— Staat der wetten onder de hedendaagfcheVolken. Uitbreiding der weetenfchappendoor de nieuwe csalcn. 35» AïiOEMKEME GESCHIEDENIS wetten , ftraffen en belooningen is'het ver; mogen van, den Christelijken godsdienst, om de onderdaanen èn ingezetenen van eenen Staat tot gehoorzaamheid te, bepaalen , en deszelfs inwendige gefteldheid vast en rustig te doen blijven. 1 4. Alle befchaafde volken hebben tot op onze tijden wetten onontbeerlijk gehouden voor hét algemeene welzijn. Eenige hebben dezelve voor hunnen töeftand, hunne neigingen en behoeften berekend, ingericht. Andere, daarentegen, hebbendeels de wetten van vreemde volken onder zich aangenomen , én door eenige veranderingen gepoogd voor hunne betrekkingen bruikbaar te maaken ; deels oude gebruiken en gewoonten kracht van wet doen hebben; deels wederom eene menigte van willekeurige bevelen déargefteld , .bij dewelken het recht der natuure zeer weinig is geraadpleegd geworden. Deeze is de toeftand der .werteri in de meeste Europifche Staaten.- Van daar blijft er voor hun nog beftendig over veel goeds te ftichten; én de kunst, om goede wetten over het algemeen in werking te brengen, ontbreekt genoegzaam aan hundien. , 5.' Het behoort tot de voorrechten van dit tijdvak, dat de weetenfchappen , en over het algemeen nuttige kundigheden van allerleiën aart, door de Schrijvers in de eigen taaien hunnes lands zeer fpoedig bekend geworden zijn. Daar door is iederëeri in ftaat gefield geworden zich in dezelve" te oefenen ; de menfehen zijn meêr verlicht geworden, en de leeslust en oefening ïffi  Dit waereld. 351 in dezelve heefc de plaats ingenomen van zeer woeste, groove en vermoeiende ver. maaken; Welke niets dan Verveeling of naberouw in het gemoed achter lieten. Maar ook zelfs dat zoo heilzaam middel om verlichting te bevorderen , is dikmaals zeer kwalijk te pas gebezigd geworden,* De geleerden hebben verwaarloosd, werken vari belang uit het latijn in hunne eigen taal overtezetten ; en in die taal, (hunne eigen,) zijn boeken gefchreeven, welke een geheel ander uitwerkfel hebben gehad, dan het te weeg brengen van leerzaam onderwijs en nuttige uitfpanning en genoegen. 6 Vergelijkt men de oude met de hedendaagfche tijden, in dewelke de menfehen, en in 't bijzonder de Europeen, in kundigheden zoo zeer zijn toegenomen, zoo zal men gemaklijk ontdekken, dat zij in den grond niet erger noch beter zijn geworden dan hunne voorvaderen. Hunne groote vorderingen in wijsheid hebben niet kunnen beletten, dat hunne hartstochten, gebreken en ondeugden eenen vrijen loop hebben be. houden. Zij hebben Hechts geleerd, dezelve beter te vermommen, ten minfte min. der een aanftootelijk voorkomen te doen hebben. Oorlogen worden niet meer zoo bloedig, en met zoo veele wreedheid vergezeld , gevoerd s maar men verwoest de landen en derzelver welvaart niet minder en op eene meêr kundige wijze. De be. fchaafde en aartig bevallige zeden dienen dikmaals der valschheid en het bedrog tot veilige fcbuilplaatfenj fommige buitenfpoongheden fehijnen meer. fchaamteloos dan voor- J.n. (Lg> '793. Of de mentenen er^er dan beter «ja geworden.  3S4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS J. n. c. g. voormaals te heerfchen : maar andere zifri i79s~~ daartegen in hunne heerfchappij gefnuikt. s Gelukkig is dat volk, hetwelk niet in etri algemeen verderf ter nederzinkt, en in iader tijdvak een groot aantal goede, braave, nuttige menfehen kan aanwijzen* VRAAGEN tver de gemengde aanmerkingen over de gefchiedenis van het zesde Tijdvak. li Waar door is de waereld 'in de laa'fte eeuwen al meêr en meêr bekend geworden? — Welk een belangrijk nut kunnen de volken daar uit trekken, dat zij elkander meêr van nabij hebben leeren kennen t a. Zijn die landen en volken de gelukkigfte geweest, welke de rijkfte en magtig. fte waren? — Wat heeft veelmeêr het geluk Ier landen er. ftaaten bevorderd? 3. Wat kan men over het algemeen oordeelen van den nieuwften toeftand van den Cbristelijken Godsdienst ? —- ls de onver* fchilligheid van zoo veeien jegens denzelven rechtmaatig? 4 Wat hebben de menfehen in de laatere tijden met opzicht tot de voor hun en hunne belanden zoo noodzaaklijke wetten, gedaan? — Welke onvolmaaktheden befpeurt men nog bij voortduuring in d© Wetten van veele Europifche volken? 5. Waas  DE* WAERELD» 355 5. Waar door is, in dit tijdvak, de ken- j iris aan eene öntelbaare menigte ir&n din-1 gen, meêr algemeeri geworden? — Is er 1 van dit middel ook^misbruik gemaakt? , é. t)e geleerdheid en fchrafidérheid dèr Europeërs is in de laatfte eeuwen tot eenen hoogen top gefteegen ; maar zijn ook de menfehen vari 's gelijken1 deugdzaamer ge. worden dan hunne voorvaderen? — Zijn ook hünnè zéden zachter én béfchaifdef geworden? — Zijn Zij ook érger geworden! dan de menfehen uit de Vroegere tijdperken? — Wat is, bij deeze voortdüU'ing van goed en kwaad, de waare roem ceaes volks? IlL Stuk. Ai ÏÏJD- . rï. C. g. S20 — 795.  356 tijdtafelen der algemeené TIJDTAFELEN der ALGEMEENE WAERELD GESCHIEDENIS, EERSTE HOOFDDEEL. t)e gefchiedenis voor de gehoor tev dn christus* EERSTE TIJDVAK. Vdn adam tot noach. Jaaren der Waereld i —1656. Voor dc geboorte van christus 3985—2328,. J.cT.w. U Schepping der waereld eri der' menfehen. Eerfte zonde. Godsdienst. Kaïn, Abel en Seth, zoonen van Adam* 030. Dood van Adam. Kunften onder zijne nakomelingen. Zedenbederf van het menfchelijk geflacht. 1656. Zondvloed. Noach. TWEE-  waereldceschiedenis. 357 ;J'd TWEEDE TIJDVAK. Van noSch tot mozes; Jaaren der Waereld 1656—2452. Voor de geboorte van christus 2327—1531; 1657. Jap'het , Charri ert Serrt, zoonen van Noach. Nieuwe voortplanting van het menfchelijk geflacht. 1800. Het bouwen vart den Toren van Babel. Spraa- keri; Volkeren. Afgoderij, iooo; Koningrijk van Babel. Nimrod. Asfyrisch rijk; Assur. Egyptisch rijk.. Me nes. Phoenici'èrs. Koophandel. Theut; Tott óf Taaut. Schrijfkunst, Ster» . renkunde en andere kunften. 2017; Abraham. 2100; Rijk van Argos. Inachus; .2122; Abrahams dood, 2228. Ogyges. 2237; Jakob in Egypten. 2426; C e c r 0 p s. Athenen. 2452; Verdrukking der Israëliten iri Egypten. DERDE TIJDVAK. Van mozes tot op romulus." Jaaren der Waereld 2452—3231; Voor de geboorte van christus 1531—753.' 2452. Mozes. 2453. Uittogt der Israëliten uit Egypten. \ Aa 4 94704  558 TljDtAFELÊN DER ALGEMEËNÉ J. d. Wi 2470s Deiïka-lion aan den Voet vaa den' berg Parnasjus. Hellen enAmphyenon* 2489, Kadmu's te Thebcn. Amphion. (Edipus*. 2493. Mozes fterft. Josua* 2506. Dood van Josua. 2509'. Danaus te Argos. «5-5' Israëlitifche Rechters.2620. Sesostris in Egypten. 4.SGi: Pelops in Griekenland. 2700. Orphrcus. Musreus-. 2721. Argona'utcri. 2740. E van der in Italiën. 275°« Theseus te Athenen. Minos 8q3* Hongaaren in Panoniên. III. Stuk., bi 900t  TIJDTAFELEN DER ALCEÜEENE |.i'.C.p. 900. A Ifred fterft. 908. Einde van hc t Koningrijk van Groot-Moraviên. 91 j. Dood van Leo den vijzen, en Lodewijk den onnoozelen. 912. Hertogdom van Normandiën. 914. Koningrijk van Lioiu 918. Koenraad de eerfte fterft. Henriks eerfte. 928. Overwinning der Daletnincicrs. Markgraaf te Mcisiën. 930. Markgraaf van Noordfaxen. 934. Nederlaag der Hongaaren. 936. li en rik dc eerfte fterft. Otto de groote. ^ 959. K o n s t a n t i n u s P 0 r p h y r og e ai t e s fterft. 602. Otto wordt Romeinsch Keizer. Luitpran- dus. 973. Otto de groote fterft. Otto tweede. 976. Johannes Zimisces fterft. 980. Roswitha. 983. Otto de derde. 994. Olaus Skoetkonung. 997. Stephanus Koning der Hongaaren. 3000, Wittekind en Ditmar,Gefchiedfchrijvers. 3002. Henrik de Heilige. 30^3. Sulvest er de tweede fterft. 3015. Kanus de groote. Wolodomir de groote. 1024. Koenraad de tweede. 1033. Koningrijk Kastilièn. Avicenna. 3039. Henrik de derde. ioc6. Henrik de vierde. 1059. G ui sc ar d, Hertog van Jfpullên. 1066. De h -o,■mannen veroveren Engeland. Wilhelm. 1071. Turken in Klein Apn. Romanus Dio» ge nes wordt gevangen,. 1073. Gregorius de zevende. 1074»  waereld0eSchieDeni3» 373 Jf. n. c. g. ac.74. Berengarius. Gefchillerl over Kerldijke gebruiken en het begeeven van ambten. 1077, Lam bert van Afchafferiburg'. 1085. Gregorius de zevende fterft. 1086. Koningrijk Boheemen. V IJ F D E T IJ D V A Kt Van, gregorius den zevenden en gotfrieö van Bouillon tot op kolumbus en luther. Jaaren na de geboorte van christus 1096-1520» 1096. Eerfte Kruisvaart. Gotfried van Bouillon. I099. Jerufakm veroverd. Gotffied, Koning van Jerufakm. Orde der Johannieten. H05. Henrik de vierde wordt afgezet. 1122. Concordaat van iVorms. 1125. Dood van Henrik den vijfden. Lotha- rius de tweede. Ii 29. Koningrijk van Napels en Sicilièn» 1137. Koenraad dc derde* 1138. Koningrijk Van Portugal. 1142. Abelard derft. 1147. Markgraaveri van Brandenburg. 1150. Ëerrihard. Otto van Freijfingen. Petrus Lombardus. 1152. Fredrik de eerfte. 1156. Hertogdom Oostenrijk. 1158. Waldemar dc eerfte. GratianUS fterft* I165. Rarmeliten. 1170. Wdldenfent 1172. Ierland, een Èngtlsch wingewest. 1181. Hertogen van Pommenn. 1187. Saladijn. Bb a 1190.  374 TIJDTAFELEN DER. ALGEMEENE J.n C.g. 1190. Fredrik de eerfte fterft. HenriICde zesde. Duitfche Ridders. II97- Otto de vierde. Philips van Zwaaben. 1198. Rome geheel en al onder Pauslijke heerfchappij. 1202. Wal dein ar de tweede. 1204. Konftantinopolcn in de magt der Franken 1209. Oorlog met de Albigenzen. 1212. Fredrilt de tweede. 1213. Jan zonder Land. 1220. Dominikanen en Franciskanen. 1227. Dschingis Khan fterft. 1230. Oorlog der Duitfchers met de Pruisen. 1241. Hanféfteden. J 1248. Eerfte Kruisvaart van Lodewijk den Heiligen. 1250. Frcdrik de tweede fterft. Koenraad de vierde. 1254. Keizer Wilhelm. 325Ö. Keizer Richard. 1258. Einde van het Kali fat.' 1201. Eiude van het Latijnse/, of Westersch Keizerrijk te Konftantitwpolen. 1270. Tweede Kruisvaart van Lodewijk den Heil/gen en deszelfs dood. I273- Rudolph van Habsburg. Albrecht de groote. 1282. Siciliüanfchc Vesper. 1291. Adolph van Nasfau. 1298. Albrecht de eerfte. .300. Ottomanmsch rijk. Jubeljaar. Bonifacius rV agt/ • J Ph{15?Pus de Schoone. , 3 £ ï™enS de yi'fdc te Jyignon. n°$> Oirlprong van het verbond der Zwitfers. Dood van Albrecht den eerftcn. H e nrik ae zevende. 1 1311»  WAERELDCESCHIEDENIS. 375 J. n. C.g. 1311. Affchaffing van de orde der Tempelier an. 1314. Lodewijk van Beij\ren en Fredrik van Oostenrijk. 1321. Dan te fterft. 1347- Keizer Lodewijk en William Occam fterven. Karei de vierde. 1348. Univeriitcit van Praag. 1349. Hertogen van Mekkelenbttrg. 1354. Uitvinding van het Buskruid. B. Schwartz. 1356. Goudcne Bulle. 1374. Dood van Petrarcha. 1375. Dood van Bocatius. 1378. Keizer Wcnzelaus. Groote fcheurina der Kerke. 1386. Bekeering der Lithaulrs. Jagello. Uni- niverfiteit van lleiddberg. 1387. Wicklef fterft. 1388. Univerfiteiten van Weenen en Keulen. 1392. Univerfiteit van Erfurt. 1397. Margaretha. Calmarifcht Unie. 1400. Keizer Wenzelaus wordt afgezet. Ba- jazet. 1405. Timur fterft. 1409. Univerfiteit van Leipfig. 1414. Concilie (Kerkvergadering) van Kon/lans. 1415. Huss wordt verbrand. 1417. Burggraaf Fredrik wordt Keurvorst van Brandenburg. 1422. Fredrik de dappere wordt Keurvorst van Saxen. 1431. Concilie van Bafel. iEneas Sijlvius. 1437- Albrecht de tweede. 1439. Fredrik de derde. 1440. Boekdrukkunst. Laurens Koster. Git. tenberg. Laurens Valla. Besfarion. Bb 3 1453.  37<5 TIJDTAFELEN der algemeene J n.C.g. J453» Einde van het Griekfche Keizerrijk. Maho met de tweede. Hertogdom Oostenrijk. Oorlog der heide Roozcn, of twee partijen, in Engeland. 1454. Poolsch prüisfen. jA.62. Iwan Bazilowits de eerfte. 1466. Scan de rb eg fterft. 1471. Georgius Podibrad en Thomas a Kemp is fterven. 3477, Dood van Karei den Stouten, Maria van Bourz<)nd:'èn,. De Nederlanden vervallen aan Óóstenrijk. Univerfiteit van Tubbingen. 1490. Matthias Corvinus fterft. 1492, Ontdekking van Amerika, Christopho.rus C 01 u m b, u s. Einde van het Koningrijk G > -cnada. Ferdinand de Katholijke, Laurens de Medicis fterft, ;j93- Maximiliaan de eerfte. 1495. Landvreede. Hertogdom Wurtetiberg. 1498. Vafco di Gama, IA99. De Son's in Perft'én. ï5^.>. oiiiverfiteit van Wittenberg, 1513, Leo de tiende, 3510. Ferdinand de Katholijke fterft. Eras» mus. 3517. De Kardinaal Ximenes fterft. ZESDE T IJ D V A K. Van ï'olumbus tot op onzen tijd. Jaaren na de geboorte van christus 1520-1795. 1517. Maximiliaan de eerfte. Frans de eerfte. Henrik de agtfte. Christiaan de iweek de wijze. Joachim de eerfte. Leo de tiende. Luther. Zwinglius  WAERELDGESCHIEDENISê 377 ,,D' 'E' glius. Egypten onder Turkfchc heerfchappij. Begin der hervorming in Duitschland, 1519. Maximiliaan de eerfte fterft. Karei dc vijfde. Begin der Zwitferfche hervorming. 1520. Oirfprong der Euangelifche Kerke. Soliman de eerfte. r-522. Reuc hl inus fterft. 1523. Gustaaf de eerfte. Fredrik de eerfte. 1524. Boerenkrijg. 1525. Hertogdom Pruisfen. Albrecht. Fre¬ drik de wijze fterft. 1526. Sultan Baber. Lodewijk de tweede, Ko¬ ning van Hongarijën, fterft. Boheemen onder Oostenrijks gebied, 1527. Plundering van Rome. 1528. Vrijheid van Genua. Dor ia. 1529. Rijksdag te Spiers. 1530. Augsburgfchc Confesfie. 1531. Hertogdom Florencen, Dood van Zwin¬ glius. 1536. Erasmus fterft. 1540. Guiccardinus fterft. 1541. Begin van het Kerkgenootfchap der Her¬ vormden. 1543. Copernicus fterft. 1546. Luther fterft. Smalkaldifche oorlog. 1547. Frans de eerfte en Henrik de agfte fters ven. E d uard de zesde. 1550. Alciatus fterft, 1552. Pasfausch verdrag, 1553. Maria, Koningin van Engeland. 1555, Religie - vreede te Aügsburg. 1556. Sleidanus fterft. 1558- Ferdinand de eerfte en Elizabeth. Karei de vijfde fterft. B b 4 i56o»  378 TIJDTAFELEN DHR ALGSMHSNK J. " C.g. 1560. Melanchton fterft. 1563. Einde van het Concilie (der Kerkvergadering) 1564. Maximiliaan de tweede. Calvinus iterft. 1565. Menno Sim ons fterft. 1567, VVincm de eerfte. Begin van de onafhanjr- lrjkheid der Nederlanden. 3572. Parijfche Bruiloft, of St. Banhohmeus nacht 1570. Kudolph de tweede, Univerfiteit van Helm* ftad. 1579' Unie van Utrecht. 1582. Gregoriaanfche tijdrekening. Sixtus de vijfde, Ï586, Keurvorst Augustus fterft. Liniè'n van het huis van Anhalt, J587. Abbas dc groote, 1588. De onövcrwiiUijke vloot van Philips de tweede, 1589, Moord van Henrik de derde. Henrik dt vierde, 3590, Cujacius fterft, 3598. Edict van Nantcs. 3603. Jacobus de eerfte, l