ÉM     NATUUR en LIEFDE.     XATUUH en LIEFDE. GEVOLG» KAAS »ÏK NAT UUR ME N S C II VAN miltenbe1g. TE AlIS. 1 I1J'4 M , ?, ;j 2 DE WEDUWE JAK BÓ.15! * V ** f'- ... . \ ,   VOORREDE. Wat zal ik aan mijn leezers zeggen , om dezelve met mijnen Natuurmensch inte~ nemen? Bijna niets. Zelfs de groote merciek. heeft immers reeds een Natuurmensch gefchreeven; ik heb dat boek gelezen; ik heb het fchoon , maar den titel zeer ongepast gevonden. Misjchien -vind men bij mij en boek en titel Jlecht, en dan was ■waarlijk de zaak vrij fchielijk uitgemaakt. Natuurmensch! — men wa.ch.i- hier weiligt -van zodanig iemand zeer belangrijke zaaken : ten minften een paar moorden , eenige onechte kinderen , de omverwerping van alle burgerlijke, ten minften natuurlijke rechten , en men -vind niets , dan een eenvouwig mensch , welke zijnen vader van harte lief heeft, tegens de menfchen oprecht is, en in Indien eene vrouw vindt, welke hem gelukkig maakt; en toch blijft het eerfte dat geen 't welk men in onze Romannen Natuur noemt. Ik kon mij wel, en hier met meer recht dan ooit, op het Motto beroepen. Votre £eïJIe nat«rc est presqu'infuppor- 2 Doch  6- VOORREDE. Doch dat Motto zou op zich zelve mijn hoek niet belangrijker maaken. Men zal tuch misfchien Lord iiillket voor een dwaas houden ; men zal met walging zijne oogen van dc huislijke toneelen mijner famili'ên afwenden , en zeggen : dit hebben wij immers alle dagen in ons huis! men zal om de zedeleer van. den ouden Paria lagchen , omdat ze reeds bij de Fran/chen in de Chaumiere Indienne van si. j>ierre ftanti en ik heb dit alles echter met geen ander oogmerk gefchreven, dan om daarmede te behaagen en te treffen , en, ware het rnooglijk, iets bij te brengen om de menfehen meer opmerkzaam te maaken op dat geluk, 't geen huislijke betrekkingen tus/chen vrouw en kind, en de eenvouwige levenswijze der natuur den menfehen doet genieten.  'NATUUR EN LIEFDE. jNeen,heilige Natuur! riep Lord hillnet; en floeg zijne oogen ten hemel: neen heilige Natuur, hier in uwen fchoonften tempel zal de bedrieglijke kunst, geene uwer eenvouwige betoverende trekken, onkenbaar maaken • en wanneer u niemand op den gantfchen aard'bodem een outer fticht, dan zal ik 'er u hier in mijne eenzaamheid eenen oprichten ! hier wil ik aan uwen boezem rusten , onbekend bij die wanfchepfels, die zich menfehen noemen Zo iprak de Lord, en wierp zich aan den voet van de heuvel, in de fchaduw van eenen ouden eikenboom , neder , en zag met genoegen zijnen zoon aan, die een capeHetje najaagde, dat in kleine kringen rondsom hem vloog, hem nu hier, dan derwaards, lokte, en eindelijk fnel in de hoogte fteeg, en agter 't gebergte verdween. A Het  2 NATUUR en LIEFDE. Het knaapje zag het diertje met een droevig oog na ; wendde zijn hoofd naar zijnen vader ; wees met zijn kleine hand naar t plaatsje , waar hij heen gevlogen was, en zeide : dat arme beesje ! Zo is de vreugde der wereld , zeide de vader : onophoudlijk fladdert zij om ons, lokt ons dan hier, dan daar heen; en als men gelooft haar te bezitten, ontvliedt zij ons, en laat ons hooploos aan ons zeiven over. Met groote blikken zag het knaapje zijnen vader aan, en meende, dat, zo 't beestje flechts weder kwam, hij 't zelve wel vangen zou. . Lord hillnet, de rijke Lord hillnet, was uit de wereld gefloten. Zijne vrienden hadden hem bedrogen ; de minister had den eenvouwigen eerlijken man, zonder dat hij 't wist , en in goede trouw, tot eenige fchurkerijen gebruikt. Een ongelukkige , dien hillnet uit den verfchriklijken afgrond der ellende, met vrouw en kinderen, getrokken had , zwoer tegens hem eenen valfchen eed, 't geen den Lord bijna van zijne eer en vermogen beroofd zou hebben; zijn broeder, dien hij als zijnen vader beminde, had als een omgekochte vijand mede aan zijnen ondergang gewerkt. Lord hillnet verliet het hof, leid-  NATUUR en LIEFDE. leidde zijn post neder, ging op zijn Landgoed, en vergat welhaast, in de armen van eene' bekoorlijke, maar arme, Echtgenoote, de verraderijen der wereld. Zij baarde hem zijnen wil li am, en de Lord verzekerde haar een aanzienlijk weduwegeld, en de vervulling van alle haare wenfchen. Het geluk en vergenoegen van deze vrouw te bewerken, was 't eenigfte doelwit van den Lord. Zij verliet den tederften, den getrouwflen man ; met een gelukzoeker, die eenigen tijd op 't Landgoed van den Lord doorgebragt had, liep zij weg. Zij liep weg, en fchandvlekte zijnen naam met lastertaal , alleen om zich zelve te ontfchuldigen. Vervloekt, vervloekt zij hij ! (riep Lord hillnet vol innerlijke gramfchap uit, toen hij de boosheid van zijne vrouw hoorde ) vervloekt zij hij, die 't eerst een hut naast de hut van een ander mensch opfloeg i Een maand lang floot hij zich in de diepfte eenzaamheid op, en kwam niet uit zijn kamer, «ij t einde van de maand kwam ,hij wel weder te voorfchijn ; doch eenzaam doorkruiste hij de verwüderdfte ftreeken van zijn Landgoed, met een hart, overkropt van de bitterfte gal tegens alle menfehen. A % Op  4 NATUUR en LIEFDE. Op een zijner eenzaame omzwervingen kwam hij in een dal , tusfchen drie bergen , die overal op hunne toppen met digtgewasfen hout bezet waren. Met een innerlijke rilling trad hij in de koele fchaduw des dals ; wierp zich aan eene beek neder, die helder en zuiver uit een rots al murmelend daarheen vloeide. Aan de agterfte zijde van 't dal waren de bergen , door welken hetzelve omflooten wierd , meer ineengedrongen , en vereenigden zich met eene rots , wier top ftijl en verheven in de hoogte {teeg; de diklle eiken, op den bovenften top van den halvcn cirkel, dien deze bergen maakten, vlochten hunne takken naauw in elkander, en vormden het fchoonfte , het bekoorlijkfte, het koelde prieel, dat men kan uitdenken. Onder dit bladerendak lag hij leunend tegens eenen bemosten fteen, en nevens hem ritfelde het beekje , en murmelde hem in de {tille droomen van het voorledene. Affcheiden wil ik mij! geheel en al affcheiden wil ik mij van deze menfehen, riep hij moedeloos uit. In dit oogenblik viel juist rijn oog op dit ineengefloten en verlaten dal. Opmerkzaam zag hij rondsomme naar al-  NATUUR en LIEFDE. s Ie zijden heen. Langzaam ftond hij op, en wendde nog fteeds zijn oog dan naar de fteile bergen aan de kanten , dan naar de velden in de gindfche vlakte , dan weer op 't bladerendak dat zijn hoofd befchaduwde. Hier , hier wil ik fterven , riep hij , deze woestenij heeft de Natuur voor mij ongelukkig bedrogenen gevormd ! hier wil ik fterven! Hij liep fchielijk naar huis; liet werklieden komen , en in twee maanden ftond reeds beneden in 't dal, bij de rots , een zeer beknopt en aartig huisje , Hechts van ééne verdieping , en met weinige vertrekken. De wand was met wijngaard-bladeren behangen. Een bekoorlijke tuin , vol fchaduwrijke flingerlaantjes , aartige bloemftukken , welriekende gewasfen, en lommerrijke kleine groene prieeltjes om in te leezen , liep aan de zuidzijde des dals naar beneden , tot aan den ingang, en omcingelde eene beek, die in duizend bogten kronkelende, zich in eene groote en diepe kom uitftortte , dezelve met haar koel water vulde , en dan onder een welfzel van ftruiken uit het dal afvloeide. Eene kamer was voor de boeken gefchikt; eene zaal was het dagelijks vertrek van Vader en Zeon; twee kamertjes waren beftemd om A 3 te  6 NATUUR en LIEFDE. te flaapen, en nog eene was voor eenen ouden bedienden. Een belommerd tuinhuisje j een billiard in 't huis , rondsom in 't dal een Arcade van fteen, die aan de zijden echter open was ; dit was al de pracht voor des Lords afgezonderd leven. Aan de noordzijde was eene fchoone weide voor een paar douzijn fchaapen gefchikt; een paar windhonden behoorden ook mede tot de bewooneren van dit dal, om daar mede konijnen te jaagen. Nu liet de menschhaatende Lord boven op de bergen zo veele ranken, doornen, heesterflruiken en wilde roozen aanplanten, dat het een alzins ondoordringbaare heining wierd. Den ingang tot dit dal bedekte een bosch met een enkelen gang , die flangswijze door het digt geboomte geleid wierd, en op een deur uitkwam, die altoos gefloten was, en den menschhaatenden Lord door een fchel verkondigde , dat een zijner onderdanen hem fpreken wilde. Wanneer dit alles in gereedheid was, liet Lord hillnet nog eenmaal zijne onderdanen , en de pachters van zijn landgoed bijeenkomen. „ Hoort! (zeide hij ernftig tot „ zijne pachters:) ik verlaat u, —. maar „ wee  NATUUR en LIEFDE. 7 „ wee hem, die 't waagen durft, eenen mij„ ner onderdanen te drukken. De geringde „ onrechtvaardigheid wil ik ftraffen, als een „ moord." „ En gij! (hier wendde hij zich tot de gezamenlijke landlieden;) „ leeft „ vreedzaam, en eerbiedigt uwe overigheid, „ als mij. Ik woon in uwe nabuurfchap. „ Die iets te klagen heeft, kome bij mij, „ trekke aan de fchel van de deur , en hij „ zal ook in het toekomende in mij zijnen „ vader vinden. — De geringfle onderdruft„ king van mijne pachters, mijne kinderen, ,, voere u naar mij toe. Gij zult gelukkig „ zijn , al is het ook uw Heer niet!" Zo fprak hij ; ging ogenbliklijk in zijn huis, nam zijnen driejarigen Zoon op zijn arm, — cn tranen, en de hartlijkfte zegenwenfchen, zijner onderdanen vergezelden . hem naar zijn eenzaam dal. God zegene onzen goeden Heer ! herhaalden de boeren, en hunne {temmen weergalmden door den tuin en in de verte langs het gebergte tot in het eenzaam afgelegen dal. Allengskens was alles rondsom den Lord (til geworden, en nu bij 't gevoel van zijn eerfte genot der eenzaamheid, wierp hij, zich ■op zijne kniën neder, hief zijne armen in A 4 de  8 NATUUR en LIEFDE. de hoogte, en riep: Neen, heilige Natuur! hier wil ik aan uwen boezem wooncn, onbc. kend bij die wanfchepfels, die zich menfehen noemen. Deeze weinige woorden duiden zeer juist het plan van den goeden Lord aan. Hij wilde zich geheel en al van de wereld afzonderen , die hem de verfchriklijkfte afgrond fcheen te zijn. Hij wilde zijnen zoon geheel in den natuurftaat opbrengen, hem geheel en al onbekend met dat geene laten, wat de gezelligheid uitgevonden had. In de eenzaamheid, en vóór de eenzaamheid wilde hij hem vormen. Natuur! riep hij, ieder morgen, zich zelf toe, gij zult alleen de godheid zijn, die ik vereeren zal! zo riep hij, wijl hij zich bij zijn vast voornemen houden wilde, alle kunften te verwijderen, uit het klein gebied, dat hij bewoonde. In de eerfte kindschheid van william ging het met dit zijn ontwerp van den eenvouwigen natuurftaat nog al draaglijk, en het bleef zijn vast befluit, de gezelligheid geheel uit het dal te verbannen. Bij den eerften morgen, dien hem in deeze eenzaamheid het licht aanbood, riep de Lord zijnen ouden  NATUUR en LIEFDE. g bedienden in zijn vertrek. „ Hoor, Thomas, van nu af aan houdt heer en knecht hierop. Ik heb hier mijne redenen voor, en gij zult mij genoegen geeven, als gij geheel vergeet, dat ik uw heer ben. Verftaat gij, thomas?' „ Goed, Mijlord!" (antwoordde thomas met een buiging.) „ Ik begeer noch dat Mij„ lord, noch die buiging thomas! Hoort gij ?" De oude man was weder op den weg, om zijn '» g°£(i Mijlord! met eene buiging te maaken. Hij flokte dat Mijlord op , en bleef half buigende voor hem ftaan. „ Thomas, hebt gij mij begrepen? gij zijt hier, wat ik hier ben: mijn Zoon is een kind, dat ons gehoorzamen moet, zo lang wij hem dienst moeten bewijzen. Van dit ogenblik af aan houdt gij op mijn knecht te zijn, gij zijt mij tot niets meer verplicht! Hebt gij mij begrepen?" ,. Ja!" zeide thomas en ftond befchaamd over het woord Mijlord , dat hij gewoon was bij alles te voegen. „ Gaa dan zitten thomas, en laat ons ontbijten!" De oude man ging, na eenige weigeringen en na eenige nodigingen van den Lord, A S eind-  io NATUUR f.n LIEFDE. cindlijk zitten, en wenschte zich in de Loodgebergten van Schotland: zo ongemaklijk had hij nog van zijn leven niet gezeten. . „ Hoor thomas; ik heet hillnet, gij heet thomas, mijn zoon william. Ik noem u gij, gij noemt mij even zo. Ik ben nu gelijk met u, en wij laten de overige plichtplegingen varen." Thomas zweette groote zweetdroppelen. „ Wel nu, hoe heet ik nu?" „ UE. heet," — begon thomas." — „Domoor! (zeide de Lord driftig:) ik heet gij! gij! zo als gij gij heet." De oude thomas wierd rood van fchaamte ; hij zag zijn heer ter fluik aan. „ Thomas, maak mij niet boos ! gij zult hier zo goed Heer zijn als ik. Laat u toch één ding niet duizendmaal zeggen : gij zult hier uwen zin zo goed hebben , als ik; ik ftaa van nu af aan alle macht over u af; ik wil niet meer zijn , dan gij zelf zijt, en bij gevolg, hoort gij , noemt gij mij gij, zo als ik u gij noem." „ Dus zult gij mij nu nergens meer toe kunnen dwingen ? ik zal dan doen , wat ik wil, wat ik mag?" vroeg thomas langzaam, - „ Be-  NATUUR en LIEFDE. u ., Begint gij ff nu te begrijpen?" — „ Goed! dan wil ik van dit oogenblik af tian , u nog altoos Mtjiéd noemen , en nooit van mijn leven gij tegens u zeggen." „ Loop naar den duivel, Domkop!" Schielijker had thomas nooit gehoorzaamd. Hij fprong op , en liep mar de e keuken. Lord hillnet vond, bij nader overleg, dat zijn oude thomas met zijne laatfte gevolgtrekking het zo gantsch niet mis had. Hij overleide het op eene andere wijze, om eerst weder zijnen thomas een weinig in den vorm der natuur te rug te brengen. Hij liet hem, niet verre van zijne woning , een beknopt hutje optimmeren, bemeubelde 't zelve even zo eenvouwig en goed, als het zijne ,vereerde hein, door eene rechterlijke overdragt den eigendom van hetzelve, en van de eene helft van dit cal. Toen deze hut voltooid was, bragt de Lord zijnen ouden thomas in dezelve , en gaf hem den Schenkbrief over. Toen thomas het gefchrift gelezen had, dat hem nog door een afzonderlijk Capitaal van alle afihangklijkheid bevrijdde, en zfn oogen ter naauwer nood betrouwde, dan eens zijn blik op 't pa- .  I2 NATUUR en LIEFDE. "t papier, dan weder op zijn heer wierp , vraagde hem de Lord : „ Hoor , mijnheer thomas, gij ziet het noodlot heeft ons tot nabuuren gemaakt, wilt gij mij wel zomwijlen vergunnen, dat ik u bezoeke?" Thomas wist niet, of zijn heer met hem fpotte dan niet. Hij konde niet antwoorden, wierp het papier op een tafel, en verliet fchielijk den Lord en zijne woning, liep naar de oude hut te rug, en het koste den Lord alle mooglijke moeite hem te overreden, die woning aantenemen. En nu hoopte Lord hillnet, dat thomas van tijd tot tijd zijn afhangklijken ftaat zoude vergeten, en zijn vriend worden. De overige fchikkingen des Lords om geheel in den ftaat der natuur te rug te keeren, en zich van 't menschdom, dat hij haatte , gantsch en al te ontdoen, waren alle even zo fchielijk genomen, en de meeften even zo weinig nagedacht als de eerfte. Gelukkig echter, dat de Lord een man van genie was, en een zeer natuurlijk en vlug verftand bezat ; dat zijne inrichtingen , die nog den ftempel van menfchenhaat droegen, juist voorvielen, toen zijn Zoon nog kind was, wanneer zij hem dat kwaad niet doen  NATUUR en LIEFDE. 13 doen konden, dat zij bij een' rijperen ouderdom natuurlijk hadden moeten berokkenen. Hillnet droeg eenvouwige klederen , even als die van zijnen Zoon en zijnen thomas, hun hair golfde natuurlijk om 't hoofd; hunne fpijzen waren eenvouwig , meestal enkele vruchten , moeskruiden, doch weinig vleesch. Hun drank was melk en water, en nu en dan een glas goeden zuivren wijn: thomas had voor 't overige geene verplichting, dan voor hen allen te kooken, hij moest met de twee Heremiten eeten , wat hij hier ook tegens in mogt brengen, want de Lord wilde geen enkel woord meer van hem hooren, als hij zich niet verkoos te fchikken. Allengskens gewende thomas aan de grillen van zijn Heer. Hillnet bezocht hem, en thomas den Lord, en 't knaapje zworf rondsom in 't dal, en verdreef zijnen tijd zo goed hij konde. Zo verliep het eene jaar na het andere. Hillnet en thomas waren gezonder en levendiger dan te voren, en 't knaapje was vlug als een hert, fterk en moedig als een man, en fchoon als de God der liefde. Bij zonnen-opgang fprong hij van zijn le- dren  14 NATUUR en LIEFDE dren bed, wierp de dekens van zich af, en vloog de deur uit, naar de rots,waar de bron zijn oorfprong nam : hier baadde hij zijn hoofd , fchouders en borst; dan wierp hij zijne klederen aan , en vloog naar beneden in het perk, begoot zijne bloemen , cn haalde zelf zijn ontbijt van de hoogfte boomen, of van de heggen. Wanneer hij verzadigd was, verzamelde hij een korfje vol vruchten , en bragt dat bij zijn vader cn den ouden thomas in de kamer. Dan te rug naar 't perk , dan weder naar de kom , waar hij zich met zwemmen verlustigde , of hij vloog met de honden op de bergen , en jaagde konijnen. Thans kwam zijn vader in "t perk , en "t knaapje liep hem met blijdfchap te gemoet , en vertelde hem zijn morgenwerk en zijne kleine bezigheden. Nu hielp hij zijnen vader zaaijen en pooien ; hij harkte om , wat zijn vader gegraven had, of wiedde het gras uit de paden , of bond' takjes op, of zag zijnen vader griffelen ■ en enten , totdat de zon hoger fteeg, als dan zetten zich Vader en Zoon in eene afgezonderde plaats neder, en de vader onderwees den knaap. De noodzaaklijkheid , om zijnen zoon te on-  NATUUR en LIEFDE. 15 onderrichten, bragt de Lord tot nadenken over dat geen , wat hij eigenlijk doen wilde. Mij van alle menfehen afzonderen, dat wil ik wel? maar william? ijh voorhoofd fronfelde zich, hij wreef het honderdmaal moedeloos met de hand , en fchudde driftig den kop, uit een bezef, dat zijn geliefkoosd Idéé niet voor william pasfen zoude. Wat zal van dit knaapje worden, vroeg hij zich zelf duizendmaal ? en even zo dikwijls was hij genoodzaakt, zich zelf te antwoorden, dat het dal niet voor altoos de verblijfplaats van william wezen kon. Hij. geraakte duizendmaal op den zonderlingen inval om de onmooglijkheid mooglijk te maaken: hij wilde een klein meisje voor william in dit dal nemen, en het voor hem opvoeden; hij wilde hem niets hoegenaamd van liefde doen hooren. Hij wilde —ja duizend dingen wilde hij, om flechts 't knaapje in 't dal te doen verblijven, en het één fcheen hem even zo min gefchikt, als het ander. Hij zat gantfche avonden voor zijn hut, ea overleide, wikte en weegde, en bleef altoos bij 't einde nog befluitloozer dan bij 't begin. Hij gevoelde zeer wel, dat het knaapje zich  16 NATUUR en LIEFDE. zich in de wereld zoude begeeven, en veelligt nog ongelukkiger, dan zijn vader, worden. Na lang overwegen was alles wat hij befloot, dit: ik wil het knaapje zijne aangeboorne vrijheid laten ; nooit zal hij gewaar worden, wat beveelen, wat gehoorzaamen te zeggen zij. Zijn zucht tot vrijheid zal hem de menfehen walgelijk maken, die menfehen, die dan tijrannen, dan flaven, zijn. Hij zal genoodzaakt worden, eenzaam te leven, om vrij te wezen. Zijn zucht tot vrijheid zal hem de boeien doen verbreken, die eene vrouw voor zijn hart fmeedt. Liefde zal hij zoeken, en ze niet vinden, naar de eenzaamheid zal hij te xug vlieden, wanneer hij de bedriegerijen der ijdelheid, die men liefde noemt, moede is. Zijn verftand zal manlijk zijn. ö God! riep hij, fprong op, en hief zijne handen, ten Hemel: waarheid wil ik hem leeren; geen vooroordeel, geen bijgeloof zal zijn verftand benevelen. De menigvuldige bijgeloovigheden der menfehen zullen hem in dit dal te rug voeren, alwaar hij alleen vrijheid had te overdenken, wat zijn begrip omvatten kan. Hij fchilderde op ftaande voet met groo- te  NATUUR eist LIEFDE. ï? te letteren boven de deur zijner hut deeze beide woorden: „waarheid en vrij„ He?!Dj" om niet het groote plan uit het oog te verliezen , waartoe hij zijnen wil lia m zou willen opleiden. De Lord had , zo als alle Engehchen van aanzien, eene eigenlijk geleerde opvoeding genooten , en deze opvoeding had hem eene zeer uitgebreide kennis gegeven, welke hij in zijne eenzaamheid op zijn landgoed, cn hier in het dal nog merklijk had aangekweekt. Doch nooit had hem zijn Enthufiasmus voor zijne Ideën meer in verwarring gebragt, dan juist nu , daar hij bepaald een beihiit neemen wilde, waarmede hij beginnen zou zijnen zoon te onderrichten. Overal vond hij in alle wetenfchappen vooroordeelen dwaalingen, onderftellingen, die nergens een wezenlijk voorwerp hadden. Hij las een menigte boeken, en vond thans 't geen hij nog nooit gevonden had , dat de wetenfchappen, waarop hij zelf zo trotsch was,met de betrekkingen der wereld , en derzelver verfchillende natiën oneindig naauw aan elkanderen verknocht waren , en dat dus voor zijnen zoon het leezen niet nuttig was , wijl hij met één boek bezat, dat hij zonder fchroom li m  18 NATUUR en LIEFDE. in william's handen zoude kunnen geven. Een en andermaal zocht hij deze kh'ppen te vermijden , en het knaapje evenwel onderfcheidene zaaken uit de wetenfchappen aan te toonen ; maar william's vragen overtuigden den Lord zeer fchielijk, dat de zeer eenvouwige Natuur niet veele wetenfchappen verdragen konde. Hij befloot eindlijk alle die vakken der wetenfchappen te doorlopen , welkers bewijs niet onmidlijk op zinnelijke befchouwing berustte. Hierom maakte hij een aanvang met de Mathefis , leerde voorts het knaapje de natuurlyke historie, en deed nu en dan eenige Phijfifche experimenten, om hem lust tot de natuurkunde te doen krijgen, en hunne hoofdfludie was en bleef zuivere mathefis en werktuigkunde. Deze wetenfchappen vervulden geheel en al de ziel van 't knaapje, en gaven zijn verftand een fcherpte , eene juistheid, eene natuurlijkheid , en voor zijn hart eene zo onbegrensde liefde tot de waarheid , dat zijn vader zelfs nog zonder ophouden ftudeeren moest, om zijne fcherpe vragen , naar het waarom van ieder ding, te kunnen beantwoorden. Ligchaamlijke arbeid üeepte nog immer het  NATUUR en LIEFDE. ^ het grootfte deel van den dag weg;men werkte op de draaibank, men timmerde, men metfelde en tien handwerkslieden wierden .na eikanderen W het dal aangenomen om het knaapje te onderrichten. De Lord was daar altijd bij te. genswoordig, ten einde hij ieder hinderlijk • gefprek zou kunnen fluiten,en de handwerksheden hadden te voren het flrengfte bevel gekregen , van op geene wijze, hoe genaamd, Het knaapje van zijn geloof af te brengen dat alle menfehen gelijk waren. Het eerfte gezicht van die menfehen bra-t het knaapje wel aan 't vragen, waar zij van daan kwamen, of naar toe gingen ? doch zii ne onkunde, als kind, was fpoedig te vrede gefield, wanneer de vader hem zeide • zij wonen ook, zo als wij, in dalen; het ontbreekt hun aan veele dingen , die wij bezitten : gij ziet, zij leeren ons bouwen , huisraad maaKen , en wij geven hen daar voor bloemen die zij met hebben, en jonge hoorntjes, waar mede zij hunne dalen beplanten. Deze bezigheden verfterkten op allerleie wijze william's ligchaamskrachten ; en het hart van zijnen vader klopte van innigen wellust, wanneer hij den twaalfjaarigen knaap in zijne ranke fchoonheid, met zijnen driesten, B a be-  ao NATUUR en LIEFDE. befchèidenen en vuurigen blik voor zich ftaan, en in het perk rond zag wandelen. Nu leerde ■ hem de Lord ook 't fluitfpeelen , en william vond zeer veel fmaak in dit fpeeltuig, en behandelde het weldra zeer fchoon. Van tijd tot tijd echter deed de knaap vragen, die den Lord in 't naauw bragten. Tot dus verre was alles tot op eenige kleine verlegenheden , in welken william de beide oude lieden wel eens gebragt had, wel afgelopen. De Lord had het geheel en al vermijd, den naam God , in tegenswoordigheid van w i lliam , te uiten, welke ernstige voorftellen thomas ook dikwijls daarover aan zijnen heer gemaakt mogt hebben , en het was william ook niet ingevallen , 'er naar te vragen, van wien dat alles was, wat hij zag: en zo al eens het gefprek daarheen fcheen te leiden, wendde Lord hillnet hetzelve opzettelijk af, omdat hij eigenlijk niet wist, wat hij zeggen zoude : hij gaf hem zo veel te meer ligchaamlijke bezigheden , hoe meer hij bemerkte, dat 't knaapje hem met buitengewooné vragen begon te kwellen. Tot dus verre was dit dan altoos nog al tamelijk wel afgelopen. Eind-  NATUUR sn LIEFDE. ai Eindlijk op zekeren dag, dat Lord hillnet den ouden thomas iets bevolen had , en thomas weg gegaan was om het te verrichten, ftak willam de fpade in den grond, dien hij omgroef, en fprak zijn vader dus aan : hoor! gij zegt aan thomas ,haal mij de gieter, en hij doet het. Ik hoor niet, dat thomas tegens u zegt,haal mij de gieter, en gij ziet 'er ook niet naar uit, dat gij het doen zoude, al zeide hij het. Hoe komt dat? De Lord wierd niet weinig verleegen: wel, als hij't tegens mij zeide,zoude ik het ook do'en. Zo ? maar hij moet toch meer doen, dan wij. Meenigmaal , als de zon feekt, gaan wij in de fchaduw in een prieeltje uitrusten, maar thomas blijft arbeiden. Hij wilde wel gaarne mede gaan, dat heb ik meermalen bemerkt. Doch dan ziet hij u aan, en dan doet hij het niet, en is evenwel zo fterk niet als gij J — als ik thomas was , ik bleef in mijn hut , werkte in mijn tuin , en liet u dezen bewerken; waarom doet hij dat niet? De Lord lagchte. Hoor william, thomas kan graven, planten, zaaijen, maar boomen kweeken kan hij niet : hij weet niet wanneer hij planten moet, h;j kent den aart der zaaden niet, dit alles moet ik hem beB 3 dui-  22 NATUUR en LIEFDE. duiden - en daarom moet hij voor mij arbeiden. Als hij dan voor mij niet werkte, zoude ik hem niet kunnen leeren , en dan zouden wij in 't laatst aan alles gebrek hebben. En dat, omdat gij meer weet dan thomas ? dus, zie, binnen kort verftaa ik ook te enten, en ken de zaaden ; bij gevolg moet thomas dan ook voor mij arbeiden? Als gij verftandiger zijt — ja ! En dan werk ik voor u ook niet meer , wen ik dat weet, wat gij weet? De Lord wist niet of hij ja of neen zeggen zou. Maar hoor nog eens! gij leerde mij wat gij wist: maar wie toch had het u geleerd ? Mijn Vader. Dus zijt gij ook zo klein geweest als ik? Nu ja — zie eens de konijnen hebben uw bloemftukje omgekrabbeld. Zo ? Nu dat is niets — maar hoe klein was ik toen wel in 't eerst ? Omtrent zó groot. Waar kwam ik eerst van daan , Vader ? wel honderdmaalen is mij dat te binnen gekomen. Ik moet toch ook hier of daar van daan gekomen zijn , even als die planten ; zeg mij dat eens ' Pat  NATUUR en LIEFDE. 23 Dat weet ik niet! zeide de Lord verdrietig. Niet ? dat is jammer! — maar waar hebt gij mij dan voor 't eerst gezien ? Om u dat te verteilen , moeten wij eens zeer veel tijd hebben. De kleine nam zijn fpade, en wierp ze zo verre als hij kon. Zie daar! nu hebben wij den tijd! en thans wierp hij zich aan de voeten zijns vaders in eene luisterende houding. Op een andermaal , zeide de Lord , ftond op , en ging langzaam henen. Hij geraakte in eene diepe overweging over den aart en wijze, op welke hij de nieuwsgierigheid van 't knaapje bevredigen konde; hij gevoelde, dat 'er een ledig vak in de denkbeelden van't knaapje was, dat door onderwijs, of door w f l l i a m 's eigene verbeeldingskracht , moest aangevuld worden , en hij moest befluiten, dit ledig vak aan te vullen. Eenige weeken liepen met dit befluit heen, en eindlijk vertelde hij dan den luisterenden william loutere Jdijllen ; want meer waren de vertelfels van den Lord niet. Hij bedekte den aardbodem enkel met zulke dalen,als het plekje was, waarop zij leefden ; hij verzweeg alles, wat het knaapje Hechts aanleiding geven kon, om eenig onderfcheid der ftanden of der B 4 men-  34 NATUUR en LIEFDE. menfehen te vermoeden. Hij bouwde in ieder dal een paar hutten , zo als zij hadden , en liet .louter goede arbeidzaame lieden in die hutten wonen : hij verzweeg het hem , hoe wijd de kunst de natuur van den aardbodem verdrongen had. Hij verhaalde hem ook wel iets van den eerften oorfprong der menfehen, doch ftelde de ontwikkeling van dit punt nog tot eene betere geleegenheid uit , en wat hij hem hierover zeide, was eene fchoone fabel, waarbij de verbeeldingskracht van het knaapje geen gevaar liep. Wanneer de milddaadige Godheid op eenmaal eenen blinden het volle gebruik van zijn gezicht geeft ; die verbaasdheid, in welke deze door den eerften betoverenden opllag van 't oog geraakt , was Hechts een fchaduvv van de verbaasdheid van 't knaapje. Onder duizend agteréénvolgende vragen naar de omftandigheden van die menfehen, telkens vergezeld van den wensch , om dat alles zelf te zien , ftaarden zijne oogen geftadig naar de hoogtens, die het dal omgrensden. Zijn werk bleef onverricht; de bloemen verwelkten , het onkruid verdrong w! l li am's geliefdfte bloemen. Daar zat hij dan mijmerend aan de kom , 't hoofd dan op die, dan  NATUUR en LIEFDE. 25 dan op de andere hand geleund , en de vragen , die hij zijnen vader deed, als hij hem zag, deeden genoegzaam zien , waarmede hij zich bezig hield. Zijn dal was hem nu een kerker geworden ; halve dagen ftond hij aan de tuindeuren zag naar 't bosch, dat den tuin omringelde , en dit fcheen hem groener, welriekender, bevalliger dan 't fchoonfte heesterboschje in den tuin. Hij waagde het zelfs 'er over te klauteren , maar was te bang om te verdwaalen. Hij keerde te rug , doch zijn oog drong nieuwsgierigheidshalve al verder door. Ondanks zich zelf verwijderde hij zich van de deur. In den engen omtrek des dals was niets meer voor zijne wenfchen te vinden ; zij zweefden geftadig buiten het zelve in 't wilde ; en thans vond hij in de hutten van andere menfehen het geluk, dat zijn vader hem te vergeefs in de zijnen affchilderde. De tafereelen, die zijn vader hem fchetfte, verloeren alle haare indrukfels door tafereelen, welke zijne eigene verbeeldingskracht hem voorftelde ; ieder vreemd dal, dat hem zijne verbeelding fchiep , zwom in • een helder licht. B5 Ie.  &6 NATUUR en LIEFDE. Ieder hut was met vreugde en leven vervuld. Hij reikhalsde met hart en ziel, en met traanende oogen,naar 't gezelfchap van andere menfehen. Met arendsoogen zag hij naar de hooge bergen, die het dal omringden ; daaglijks beproefde hij ze te beklimmen , doch de vrees, eene onbekende vrees, dreef hem immer te rug , eer hij zelfs nog den top bereikt had; alleenlijk fteeg hij met ieder dag een paar fchreden hoger. Om dezen tijd fchelde iemand op eenen morgen aan de deur. Met eene onuitfpreekbre vreugde vloog william, fchreeuwende : 'er fchelt iemand ! naar de tuindeur. Zijn vader kwam en opende ze, en twee van zijne onderdanen waren in 't perk om hunnen heer te fpreeken. William liep met hen aan hunne zijde , en luisterde met naauwkeurigheid naar elk woord, dat zij uitbragten. De Lord beloofde hen met hun te gaan. Hij belastte thomas en william wel op te pasfen, en ging met deze menichen in het perk. Nauwelijks was hij heen gegaan , of bij willcam ontftond eene onwederftaanbaare begeerte den berg te beklimmen. Hij vloog  NATUUR en LIEFDE, m vloog 'er tegens op, daar, waar hij 't meest belommerd en vol takken was j en de helft bereikt hebbende , ftaarde hij met verrukkinnaar 't perk , dat hij als een fchilderij bene! den zich liggen zag. Eindlijk bereikte hij den fpjts des bergs, en bevond zich nu vóór de ondoordringbaar hegge, waarmede de hoogte begroeid was. Hij kroop langs de hegge heen , en vond eindhjk eene kleine opening, waardoor hii kruipen konde. Hij drong 'er zich door, hi voelde de krabben niet, waarmede de door uen hem handen en gezicht kwetften : vol moed drong hij nog verder door, altoos met ltaarende en greetige blikken voorwaards ziende. Eindhjk wierd de weg door de ftruiken ligter en nu vloog hij vooruit: hij bereikte nog een hoogte en van daar lag voor zijn verrukt oog een onafzienbaar veld, vol nieuwe en bekoor hjke voorwerpen. Hij wilde zich bijna van vreugde m deeze Zee ^ ^ ^ Jij ftrekte zijne armen uit, en fprong op van bhjdfchap, hij juichte en fchreeuwde Tot nog toe had zijn oog niets verfchillends gezien, alles fchemerde bont en on der elkander gemengd voor zijn rondsom vlie- gend  28 NATUUR en LIEFDE, gend oog ;' van tijd tot tijd begon hij de voorwerpen te onderfcheiden. Ginds waren menfehen op eene weide bezig , dien hij met de fterkfte aandoeningen van een overkropt hart befchouwde. Een •wagen met hooi beladen , met vier paarden befpannen, begon juist voort te rijden. Dat zijn paarden 1 riep hij , ja zeker, dat zijn paarden ! Thans ontdekte zijn oog eene menigte huizen, en een toren in 't midden; hij ftak zijn hand uic , en wees lagchend met den vinger naar die plaats , en riep : ha ! dat dacht ik wel ! daar wonen zij ! wat is dat dal groot! wat zijn die hutten fchoon ! wat zijn zij hoog ! Het was een dorp, en wel het dorp van zijnen vader. Een rivier, waarin de gouden zonneftraalen fpeclden, kronkelde zich in het verfchiet. Hij befchouwde dezelve lagchend, en fchudde met zijn hoofd, omdat hij niet wist, wat het was , dat zo glom. Zo ftond hij , als hem weer een ander gezicht ontmoette , lagchte hij, fprong op en juichte. Wel een paar maaien nam hij den voet op, om in dat dal naar beneden te vliegen; maar de herinneringen aan zijnen vader, en eene zekere onverklaarbaar vrees hielde hem te rug. Een  NATUUR en LIEFDE. tp Een geruisch naast hem wekte zijn aandacht, 't was het gelui van klokken; beangst floop hij agter een klein boschje, fterk ziende naar de plaats, waar het geluid van daan kwam. Nu kwamen 'er koeijen, die op de hoogte in 't bosch graasden. In 't begin verfchrikte hij, en liep befturven agter uit, toen zij bij hem kwamen. Stijf en fterk bezag hij deze nieuwe fchepfels, en herkende hen uit de tekeningen, die hij van hun gezien had. Eindlijk kwam dan ook agter hem de herder. 't Gezicht van een mensch was hem verfchrikkelijker , dan 't gezicht van een dier. Mij vloog te rug. Hé daar! riep de herder hem agter na, en hij liep nog fneller. Gelukkiger wijze trof hij het doornenhek weder ; handen en gezicht kreegen op nieuws verfche wonden. Eindlijk was hij met zonne-ondergang weder beneden in 't perk , en in de armen van thomas, dien hij toeriep : ö wat heb ik gezien! thomas, wat heb ik gezien ! ^De arme thomas was, gedurende dien tijd, in doods angst geweest ; hij had het knaapje overal gezocht, maar niet gevonden ; zeer toevallig zag hij naar de hoogte , en vond hem op den top des bergs. Hij riep hem  3o NATUUR en LIEFDE. hem met alle zijne macht toe : maar de afftand was te groot, dat william het horen kon. Ach ! wat zal Mijlord zeggen v ais hij hem niet vind ! riep de oude man dien namiddag wel honderdmaal. Hij waagde het wel eens den berg op te klimmen , en den vluchteling na te zetten : maar weldra vond hij zich overtuigd, dat hij, zonder den hals te breken, den top bezwaarlijk bereiken kon. Hoe groot was nu zijne vreugde , toen hij hem wederom had, en zijnen william aan zijnen borst drukte , onder liefkozende bedreigingen hem zijne nieuwsgierigheid verweet , en ernstig het knaapje fmeekte , zijne onderneeming geheel en al voot Lord hillnet te verzwijgen. Maar waarom? vroeg william. Dat weet ik wel! zeide de oude. Een half uur lang bedwong william, nadat zijn vader was te rug gekomen , zijne zucht om te vertellen wat hij gezien had, maar nu kon hij het ook niet langer uitftaan. Ik heb paarden gezien, Vader I Waar ? vroeg hillnet met verbaasdheid toen hij de leevendige oogen van het knaapje zag. Ik mag het u niet zeggen , thomas ■wil het niet hebben. En  NATUUR en LIEFDE. 3Ï En thans na eenige vragen van den Lord, kwam hij agter het geheele waagftukje \an den knaap. Hier zat de Lord in bedenking. Hm! zeide hij, zijn hoofd fchuddende , en wreef de ftof van de tafel : hm ! de zucht naar menfehen is toch natuurlijk ? Hij fprak noch kwaad noch goed van william's onderneeming. Doch 's anderen daags 's avonds weidden 'er twee fchoone wakkere paarden in 't dal, en william fJoeg zjjne handen van verbaasdheid te zamen , toen hij dezelven gewaar wierd. Paarden ! paarden ! riep hij, en trok zijnen vader bij den arm. Men haalde ze op , men toomde ze. Lord hillnet befteeg den eenen , en william den anderen. Zij draafden tezamen in 't dal rond. Eene nieuwe bezigheid voor william , die zijne gedachten maanden lang aftrok van andere dalen aan de overzijde der bergen ; maar hij begon weder reikhalfend naar de hoogte zijnen blik te wenden, het rijden wierd hem onverfchillig. De Lord lag moedeloos de hand onder 't hoofd , en dacht op een middel om het knaapje aan het dal te boeijen, en overal vond  32 NATUUR en LIEFDE. vond hij eene onoverwinlijke noodwendigheid hem eindlijk zijne vrijheid te geven. Thomas, de oude thomas, zag zijnen heer verleegen ; hij vernam de oorzaak. Ja, zeide hij , thans drijft hem flechts de nieuwsgierigheid ; maas wat zal 'er van worden , als hem nog iets anders drijft P En dat andere zou wezen? vroeg] hillnet. Ik meen het maar zo : william is nu vijftien jaaren oud , en dan , ik — denk — zijn bloed zal ook wel in beweeging komen. Hij vraagt mij telkens, als hij mij maar alle'én heeft , met veel nadruk, naar verfcheidene dingen. En wat antwoord gij hem dan wel zo? Ja, ja ! dat is het juist, wat ik niet weet. Mijnheer! de mensch is niet gefchikt voor de eenzaamheid. De Lord wreef zijn voorhoofd. Hm ! dat is waar ! zeide hij , riep zijnen willia m bij hem , en nu verhaalde de vader zijnen zoon , dat ook hier en daar onder de menfehen zotten waren, die zelf niet wisten, wat zij begeerden , die voor 't overige zeer verflandig fpraken , maar des te onverftandiger handelden: die hunne hairen in elkanderwik-  NATUUR en LIEFDE, 33 wikkelden , meel daarop wierpen , de fchoonfte dagen in hooge fteenen huizen doorbragten , en zo voorts : william lagchte zich half dood , dat de menfehen zulke groote zotten zijn konden, als zijn vader hem vertelde. • Gij zult deze eenzaamheid verlaaten, mijn Zoon , eindigde ten laatften de Lord ; maar nog niet! Uw hart moet eerst vastheid genoeg hebben om niet ten prooi der valschheid te worden, uw verftand moet eerst fterkte genoeg hebben om tie dwaasheden der menfehen en haare ondeugden te wederftaan. William meende, dat daartoe weinig verftand nodig was, om te zien, dat een zot een zot is ! de vader drukte william aan zijnen borst, en william bad zijnen vader om hem, Hechts ter proeve, ten minften eenmaal bij menfehen te brengen: de vader beloofde dit — en william droomde niet anders dan van menfehen, fteeden en derzelver dwaasheden. Lord hillnet befloot dan nu, allengskens zijnen zoon met die voorzichtigheid, welke de natuurlijke geaartheid des jonglings vorderde, in dc wereld te brengen, en om daartoe C zij-  34 NATUUR en LIEFDE. zijne toebereidfelen te maaken, moest hij eenige dagen het dal verlaten. Nauwlijks was hij weg, of thomas volgde den jongeling overal op de hielen : hij befchouwde hem met zo onrustige blikken, dat de jongeling wel zag, dat men voor hem weder een nieuw waagpartijtje duchtte. Hij zelf geraakte nu ook werklijk op dezen inval ; en daar hij zich \an den ouden man niet ontdoen konde , begon hij zo fnel van de eene zijde van het dal naar de andere heen en weder te lopen , dat thomas genoodzaakt was , het jongen mensch aan zich z-elven over te laaten. De oude Lord had hem uitdruk lijk verboden , william niet te laten merken , dat men hem zocht te hinderen. Zodra william zich in vrijheid bevond, vielen zijne gedachten met alle macht op dat aangenaam ontwerp , de hoogte te bekloutcren. Hij fioop agter het bosch om , en bereikte welhaast de hoogte , doch van eene andere zijde ; daar zag hij , hoe Thomas hem den rug toekeerde, en op de tegenovergeftelde zijde des bergs 't oog hield. Hij klom op, en bereikte den top , drong door doornen en heggen heen, en kwam op de  NATUUR LJEFÜ&r i de hoogfte .fpitze rVan % gebergte ; dezen waren bedekt met geboomte , dat zich diep in het dal naar beneden uitftrekte ; hij zworf moedeloos de hoogte rond, maar het woud Was overal digt en duister. Een weinig bevreesd ging hij naar beneden in 't dal, wend, de van tijd tot tijd zijn oog te rug naar de hoogte, om zijnen weg te kunnen wedervinden. . Eenige weidende kudden waren alles wat hij aantrof. Eindlijk eindigde het bosch , en vóór hem lag eene bekoorlijke vlakte, vol dorpen, en aan de zide; „evens hem, ftó£ hjk nabij, het Landgoed van den heer Hendrik johnson. Dit aanzienlijke, dit prachtige huis van Sir hendiuk, trok zijn gezicht derwaards , allengskens kwam hem he'tr zelve nader: maar nog immer tusfehen door het kleine kreupelbosch , waarmede het woud eindigde. Op eenmaal ftnitte hij t want. hij ontmoette een taamlijk breeden vijver, die hem van het Landgoed affcheidde ; aan de andere zijde van die vijver was een kleine tuin met eenbloemparterre, * welke hier en daar ftandbeelden ftonden ; zijn oog doorvloog de parken j dan vóór het huis zag hij ginds en C 2 WC-  3« NATUUR en LIEFDE. weder menfehen in den tuin gaan. Zijn gezicht was fterk gevestigd op deze menfeh n ; gaarne wilde hij 'er digter bij zijn, zo hij dit flechts onbemerkt doen konde. Hij zag een taamlijk boschrijk deel van 't perk vóór zich , en geloofde dat hem dit genoegzaam verbergen zoude. Vol moed nikte hij met zijn hoofd ; wat loopt gij driftig te rug ! dacht hij , lagchte , en 'ftortte zich met een grooten fprong in 't water. Een angftig gefchrei trof zijn oor, toen hij van den oever fprong : hij ftak het hoofd uit het water, en vernam niets, w t hem tot omkeeren noodzaken kon. hij zwom naar den anderen oever, en fteeg voorzichtig overeind j te gelijk zocht zijn oog gretig het bosch , dat hem verbergen zoude. Hij week links af, en bleef ftarend van fchrik ftaan % want drie fchreden van hem af ftond een mensch , die even zo verfchrikt fchecn, als hij zelf was. Uit de kleding befloot william, dat het eene vrouw zijn moest; en zijne vrees verdween ten vollen, wijl uit haare houding eene bevallige inneemende nieuwsgierigheid te leezen was. Hij zag haar aan met'eene fcherpeblik,en kon zich niet onthouden van welbehagen te lagchen , zo  NATUUR en LIEFDE. 37 20 dikwijls hij haar aanzag g gezicht, hals en handen bezag hij met nieuwsgierigheid ; van de kleding wist hij niets te maaken; hij herinnerde zich zijns vaders befchrijving : het hoofdverfierfel een gedrocht, het hair wit, het ligchaam ingepakt. Hij fchudde zijn hoofd , zag haar. met een glimplach aan, en dacht bij zich zei ven: vader! gij hebt het recht gehad. Wie zijt gij, waaghals ? vroeg eindlijk het meisje, met eenen zachten, bevalligen en: vleijenden toon. Wilh am's oogen wierden helder en vriendlijk. Hij luisterde , en 't ging hem aan 't hart, dat zij niet verder fprak. Ik ben william , antwoordde hij. Lagchende zeide het meisje : william, maar wie zijt gij dan eigenlijk ? En nu lagchte william, en zeide: een mansperzoon ben ik. Het meisje zweeg een oogenbhk, en bezag naauwkeurig den doornatten jongeling ; zijne kleeding was zeer eenvouwig: maar echter niet zo als zij eerst vermoed had , eene boerenkleeding. Nog minder was zijne fpraak de taal der boeren. Zijn toonval was bevallig , en zijne ftem helder en welluidend. C 3 Maar  NATUUR in LIEFDE. Maar wie zijt gij toch ? vroeg thans wil- ■ tïerrméisje antwoordde niet, maar zag hem aan. Nu ? wie zijt gij ? vroeg hij nóg eenmaal , en kwam één tred nader bij. De dochter van den heer henorik ; fa>; nij gfiSg 'tWeö treden te rug. Wat zoekt gij li,er? vroeg zij hem een weinig bevreesd. Dat, daar ginder, wil ik bezien. Te gelijk wees hij met 'een blijk van genoegen op het llUis, de ftandbeèlden, en de menfehen. Het meisje fchudde met het hoofd. Waar van daan komt gij ? Daar uit het dal ! maar nu , hoe hiet gij ? ik heb het u nog al eens gevraagd. Ik ben de dochter van den heer johnsqn, wien dit Landgoed toebehoort. Hebt gij dan geenen naam ? F a n n fj lagchte ; ik heet f a n nt tj. Wel nu , FANNij ! (Verdrietig zag hij naar haare hoed met vederen , en gepoederde hairlokken,) nu f^nnij, wees toch niet dwaas ! Het arme meisje wierd verlegen ; zij zocht weg te komen. Wilt gij dan die dingen bedien , zo kom, ik wil ze u wijzen. Ja! zeide william, en ging haar geduu- rig  NATUUR en LIEFDE. 39 rig van ter zijde beziende, en tevens lagchen-? de, naast haar. Zeg eens, zijt gij een vrouwsperzoon ? Ja- Een meisje ? >. . ■ Hoe oud zijt gij, fannij ? Met een oog van verwachting , zeide fannij, ik ben zestien jaaren. Hoor eens ! hij ftreek met de hand over haar hair : is dat meel ? Fannij bloosde en was verlegen ; zij liep weg. F nnij loop toch zo niet! hoor, laat mij eens uw voet zien! Ach hemel ! fluisterde fannij, zacht en verlegen. William vatte haare -.zijde rok aan , en trok ze een weinig naar de hoogte. Ja, ja! gij hebt ook zulke ftelten onder uwe fchoenen, dat is jammer, fannij ! Fannij liep zo ihel weg, dat zij buiten adem geraakte. Maar meisje , waarom loopt gij toch zo ? gaa toch langzaamer. Hij greep haar bij de hand, en hield . haar flaande. Fannj fchrecuwde luidkeels. Waarom fchreeuwt gij? vroeg william , en liet verfchrokken haar C 4 hand  4o NATUUR en LIEFDE. hand los, en nu liep zij weer als eene Rhêe voor hem uit, hij volgde haar , en bad haar langzamer te gaan, totdat zij dan eindlijk met het eene Goddank na het andere in een ruim prieel vloog, waar eene groote menigte heeren en dames zaten. JNu was de beurt van fchrikken aan william gekomen. Zijne oogen vlogen den kring van 't gezelfchap rond , en hij bleef in den ingang van het prieel ftaan. Men zag aan fann ij's gezicht , aan de blikken, die zij op hem wierp,dat zij van hem verfchrikt was ; men vraagde haar naar 't een en ander, maar zij had geen adem genoeg te kunnen antwoorden. Zij wees alleen met den vinger op william , die daar ftond, en op twee kinderen ftaroogde, die midden in 't rondeel fpeelden. Hij lagchte zeer vriendlijk. Zijn dat kinderen ? vroeg hij eindlijk, en wees met de hand naar den geenen , die 't naasten bij hem was; men zag hem met nieuwsgierigheid aan. Nu floeg hij weer z'jn oog op fannij , die een jong man den arm had gegeven, en lagchte haar toe ; dan zag hij weder naar de Jrinders. Thans begon fannij haar verhaal ; dit mensch  NATUUR en LIEFDE. 4X mensch ftond aan den anderen oever , en lagchte op een zeer vreemde manier ; op eenmaal fprong hij in't water;luidkeels ithreeuw* de ik vau angst, en met één ftond hij voor mij, en vroeg mij als een razende om fchoon goed. Hij heeft het — zij maakte eenige beweging met den vinger voor het voorhoofd. Ieders oog was op den jongeling gewend , en de dames kwamen met eene angstvallige nieuwsgierigheid hard uit het prieel loopen. Wie zijt gij ? vraagde een jong heer, en trad een paar fchreeden nader bij wil Ham. William zag hem nieuwsgierig aan; maar echter nog meer zijne coiffure, en zijne met goud omzette klederen, dan wel zijn gezicht, en hij antwoordde hem niet. Wie zijt gij, jong menseh ? vroeg de heer johnson. William ben ik, antwoordde de jongeling, en flocg zijne oogen op fannij. Maar wat zoekt gij hier? Alles hier bezien. — Zijn dat kinderen ? vroeg hij weder, en fprong naar het knaapje toe , dat ook op hem opmerkzaam geworden was, en hem aanzag; hij zette zich vóór hem op den grond ; zag hem met lagchen en liefkozen aan.: het kleine meisje kwam ook c S bij  4% NATUUR en LIEFDE.: bij hem, hij wilde het omarmen.,Jkeek vmden een naar den ander, en tranen begonnen hem in de oogen te ftaan. Bevallen u die kinderen ? vroeg hem een jong heer , die met een fpottend gelaat naar hem toetrad. Zij zien 'er beter uit, dan gij ! antwoordde william, nadat hij hem recht had aangekeken. En waar aan ziet gij dat ? — vroeg de jonge heer. Bezie toch eens zelf uwe eigen kleding,uw hair vol meel; en zie dan hier ! Hij nam de krullende lokken van het meisje in zijne hand. 't Is jammer van het jonge mensch , fluisterde eenige dames elkander toe , hij is toch niet kwaad. Thans vond hij fannij weerom. Hij ftond op , en liep naar haar toe : zij week te rug; fannij, wat heb ik u gedaan? woeg hij met eene roerende ftem :. ik heb u zo lief, als ik mijn vader heb. Het oog van een ieder van 't gezelfchap wierd opmerkzaamer, men begon te lagchen , en vroeg hem, wien bemint gij nog wel meer onder ons ? Hij  NATUUR en LIEFDE. 43 Hij wees ..op de kinderen. Deze beiden ) antwoordde Lj met een vriendlijken lagch i deze beiden-, ik wenschte wel, dat fansjj haare moeder ware, en ik baar vader. Fannij wierd fchaamrood, en men lagchte zeer luidruchtig. Eib/tti, *a nnij ichijnt u wel te bevallen. Fannij bevalt mij , maar zij moest dat meel uit haar hair doen , en de lokken vrij om haare fchouders laaten fpeelen, en zich zo kleden, als ik. Zeg, lieve fann ij ! hoe kunt gij toch in deze kleding arbeiden; zeg, lieve fann ij?fannij wierd hoog rood,en zweeg. Men zag den jongeling hoe langs hoe meer met verbaasdheid aan. — Wie mag hij toch wel zijn , vroeg men van alle kanten. Hebt gij honger, william ? vroeg hem een ander , en reikte hem een bord met befchuit toe. Ik heb^ook dorst, en dan zijn boomvruchten beter dan brood. Die hebben we niet. Ginder hangen alle de bomen vol ! had hij naauwlijks gezegd , of vloog a^s een vogel iri den boom , en plukte, van de hangende takken, de fchoonfte peeren. Hij ftak zijne zakken vol , kwam even zo fhel naar beneden , de  44 NATUUR en LIEFDE. de fchdonfte bood hij fannij aan , gaf ijder kind een peer, en at zelf. Fannij nam ze lagchend aan, en bloosde. Ja maar fann ij , gij zoud mij de hut van Heen wijzen ; zoo koom dan! ik ben waarlijk niet kwaad ! Hij bood haar de hand. Fann ij zag haaren vader aan, met een glimplach nikte hij , zij gaf hem de hand , en bragt hem den tuin uit. Het gantfche gezelfchap ging met hen. ó Mijne lieve heeren ! riep een bedelaar , zo als hij aan de tuindeur kwam. Wat deert u toch ? vroeg william , en zag den bedelaar fterk aan. Met mijne zes kinderen heb ik niets te eeten! zeide de bedelaar met eene klagende ftem. Hoe? vroeg william , gantsch verbaasd : hebt gij dan geen hut , geen tuin, geen koornveld, waarvan gij u voeden kunt? Niets , mijn lieve —- heer , voegde hij 'er bij , toen hij zag , dat hij fannij vast hield. WrLLiAM liet fann ij's hand los. Geen hut ? ö gij arm, oud man ! geen brood ! en zes kinderen ! Men gaf den ouden eenig geld. Oud man ! zeide william , met eene af-  NATUUR en LIEFDE. 45 gebrookene ftem : haal uwe kinderen, Gaa ! vlieg henen ! en koora fpoedig weder, ik wil u in mijns vaders dal nemen ; daar zult gij zo lang met uwe kinderen in onze hut wonen , tot dat wij u eene andere gebouwd hebben. Wij hebben brood en vruchten, melk en wijn. Gij zult eeten en drinken. Bij deze woorden kuschte hij de bedelaar de hand, en zag hem dan weder met eene medelijdende lagch aan. Gij hebt reeds grijze hairen, als onze thomas, als die goede i hom as, en gij zoudt honger lijden? neen! maar waarom hebt gij niet vroeger uwen nood aan eenig mensch geklaagd? Mijn God ! hoe dikwijls deede ik dat! de harten zijn zo wreed, lieve jongen heer! William zag hem fterk aan: — nu liegt gij, oud man! — niet waar fannij, hij liegt? Hij keerde zijn hoofd om naar fannij , en zag tranen in haare oogen ftaan. Ja! hij liegt ! en fannij weent ! maar mijne lieve fannij , ik kan u dezen ouden met zijne kinderen niet laaten. Gij hebt reeds zo veele menfehen rondsom u,en wij zijn flechts met ons drieën. Wat wilt gij met de kinderen uitvoeren , WIL-  4 Men kan ligtlijk denken, dat wiLliAm des avonds nog dikwijls gelegenheid vond 4 over de dwaasheden van in zijn Oog uitzinnige lieden te lagchen , en ook zelf gelegenheid gaf zich te laten belagchen. Hij zette zich aan tafel naast fannij, en' verwonderde zich over de groote verfcheidenheid Van fpijzen , die men opdroeg , en wier grootfte gedeelte hij rekende onbruikbaar te zijn. Hij ftond op, haalde eenige vruchten van 't nagerecht , at daarbij brood , en dronk water, waarbij hij een-weinig wijn deed. Naauwlijks had hij een kwartier gezeten 4 en dikwijls hartelijk gelagchen , of hij ftond op eenmaal op , en zeide tot eenen bediende , die agter de tafel ftond $ jongman, nu ben ik gereed , ga gij nu zitten ! De knecht moest zich bedwingen , om niet overluid te lagchen; william wilde hem met geweld aan de tafel zetten , en niets dan de eenparige verzekering van alle de gasten: dit mensch heeft reeds gegeten, kon hem van zijn ldée afbrengen. Thans liep hij hier en daar orri de tafel, en befchouwde met een glimplagch de plichtplegingen die aaii dendisch plaatshadden. De Heer johnson vraagde hem : wel hüj hoe bevalt u dit alles, williAm ? I> öij 1  go NATUUR kn LIEFDE. Gfj zijt allen in den aart verveelende menfehen , zeide william , en zo het niet om f a n n ij ware , ging ik weder naar mijnen ouden thomas. Lieve fanmj, zeide hij, en ftreek met zijne hand haar over de wangen , hoe kunt gij zo onnozel als deze menfehen zijn ? weet gij, wat ik doen zoude, als ik als gij ware ? Wel nu , riepen meer ftemmen; en fannij zag hem fluikswijze aan. Ik ftond op , wierp die pluimen en die wonderlijke kleding weg, gaf william de hand, en ging met hem naar zijnen vader in zijn gelukkig dal. En wat zou zij daar uitvoeren ? vroeg een zeer dikke landjonker met een fatiriken lagch. Iets fchranderer, dan gij in uw gantfehen leeftijd uitgevoerd hebt. Zie , lieve fann ij , dan leefden wij gelukkig. 's Morgens vroeg wekte ik u, gij fprongt met mij "t bed uit , dan naar 't beekje, daar baadden wij ons : dan liepen wij in den tuin, gij zoud mij de bloemen helpen begieten, en ik plukte u de fchoonfte vruchten uit het gantfche dal ; en zo zou de dag voorbij gaan , onder liefde , mufiek , en zang; en 's avonds zou ik  NATUUR EN LIEFDE. 5r ik mijne fchoonfte liederen fpeelen , totdat gij waart ingeflapen, en dan zoud gij in mijne armen iluimeren. Een luidruchtig gelagch volgde hierop , en fannij wierd weder fchaamrood , zij floeg de oogen neder, en was in haar hart boos, dat men alles, wat de jongeling zeide belagchlijk vond. Aan de tafel nog had men reeds het plan gemaakt, het jongen mensch eens in ordenthjke klederen te fteeken, om te zien, hoe hij zich daar in houden zou. Het kostte moeite hem daar toe over te haaien ; doch flechts een vriendlijke blik van FANNIJ was >er nodig, en hij willigde het in. Men bragt hem in de naaste kamer,en trok hem de rijke klederen eens Zee-officiers aan/ Men bragt hem bij de Dames te rug, en een algemeen ach ! klonk door de gantfche kamer ! alle dames zagen den jongen man aan of met vriendlijke hoofdrukken, 0f met knrpoogjens, of met eene lagch van goedkeuring. ö Fannij kreeg blos op blos, voelde beide wangen branden , toen zij voor 't eerst william dus aanfchouwde. Hij ftond daar met eene edele vrijmoedigheid, gedwee, " '2 groot  1 5t "NATUUR en LIEFDE. groot en fterk. Zijne bruine lange lokker* kronkelden in eene fchoone wanorde op beide fchouderen , en bedekten half de gouden Epauletten : met de eene hand hield hij den degen, en zijn rechter reikte hij vriendlijk fa v .ij toe. Onder bruine bogen lagchten haar een paar groote, vriendlijke en tintelende oogen aan. Zij kon hem niet langer aanzien, en floeg haare oogen neder; fannij, lieve fannij! met deze woorden ging hij naar 't meisje, en bood haar zijne hand. Zij gaf hem de haare. Den anderen arm Doeg hij om haaren rug, en drukte haar aan zijne borst. Met eene aanminnige verwarring zonk zij in zijne armen. Zij voelde zijne lippen op de haare. Zij wilde iets zeggen , haare lippen openden zich , en eene zachte kusch verving haare woorden. Bravo! riep de dikke Landjonker, fannij's oom , (een zeer vinnige fpotvogel , die zich alles veroorloofde , omdat f a n n ij zijne erfgenaame zijn moest) bravo ! bij mijn ziel! zij kuscht den jongen! ziet daar jonge Heeren! dit ftrekt u tot een lesje, zo, zo moet gij 'ftorm loopen! F a n n jj kwamen tranen in de oogen fchieten. Hoe kunt gij mij zo veel verdriet aandoen, lie-  NATUUR en LIEFDE. 53 lieve oom ! zeide zij, zich tot het gezelfchap keerende, dat uit hart en ziel lagchte. Verdriet? vroeg willia m : wie? daar dat opgezwollen mensch doet u dat verdriet aan ? En fann rj rolde een paar tranen langs de wangen. Gij weent over hem? riep w;lliam, en fchielijk greep hij den Landjonker bij de hand , hij draaide hem in de rondte , zette te gelijk zijne beide handen op den breeden rug des Landjonkers, fchópte dit zwaar monfter met eene onbegrijpelijke gezwindheid langs den gang de huisdeur uit en floot die toe. Een luid en fchaterend gelagch begeleide den landjonker , en overfchreeuwde de vloeken , die hij half lagchend, half boos, uit. bulderde. Zo verliep de avond onder gelagch en geduurige fcherts; alleen f nn j wierd bij'ieder minuut ernfliger en ftiller. Zij wierd rood , als men over w r l l r a m lagchte. i er fluik zag zij hem aan, en, in fpijt der grove uitdrukkingen van haaren oom , die dan eindelijk weer in de kamer had durven komen moest zij dienzelfden avond nog van anderen het verwijt hooien, dat zij den jongeling geduurig m diepe gedachten had aangekeeken. D 3 Men  gl NATUUR en LIEFDE. Men gaf het jongen mensch een flaapplaats , zo als hij het begeerd had ; hij lag zich neder, en de aantreklijkfte droomen omzweefden hem in zijne ilaap , alle van de fchoonfte beelden eener bevallige verbeeldingskracht , die hem nog wel twee uuren wakker hielden. Zo wel in zijnen droom als wakend, overal was fannij de hoofdperfonaadje. De eerfte morgenftraal vond zijne oogen reeds open, en , voor de eerftemaal van zijn leven , lag hij wakker nog op zijn bed. Hij overdacht, op zijnen arm leunende, alle de voorvallen van den voorigen dag ; hij moest lagchen, ftraks wierd hij ernftiger, en in zijn oog fchoot een traan, toen zijne verbeeldingskracht hem verfcheidene hinderpalen voorftelde. Ach! zuchte hij met een overkropt hart: ach heden! heden moet ik fa n n ij verlaten ! ja heden ! Dit riep hij zo hard uit, dat hij hiermede den oom van fann ij wakker maakte, die op dezelfde kamer (liep,wijl hij verlangd had bij het jongen mensch te zijn. Nu ontftond 'er een gefprek tusfehen den fnaakfehen landjonker , en den natuurlijken william, waarin bij zeer naïv erkende, dat  NATUUR en LIEFDE. 55 dat hij fannij meer lief had, dan zijnen vader en den ouden thomas. Het natuurlijke , waarmede dit kind der natuur zich uitdrukte, maakte den jonker in eenen goeden luim. Thans dacht hij alleen op grillen, die hij met hem uitvoeren, en op verfchillende verlegenheden , in welke hij nichtje zir , (zo noemde hij f^nniJ, om dat zij over zijne dubbelzinnigheden niet luidkeels begeerde te lagchen) met het jongen mensch wilde brengen. Hij had 's avonds reeds gehoopt, dat wjltxku zijn verlangen zou te kennen geeven om bij fannij 's nachts te blijven; 'er waren hem reeds eenige grappen ontfchoten, thans echter viel hem weder een in, die de overige rijklijk vergoeden zou. Luister eens, william, zeide hij, deed zijne japon aan , en begon zich aan te kleden : wilt gij niet wel met fann ij een weinig in den tuin gaan ? het is een fchoone morgenftond, en fannij wandelt gaarne, William fprong vrolijk op, wierp zijn dek van zich, en ftond blijde voor den landjonker; maar flaapt zij niet nog? vroeg hij. Wel , dat moeten wij gaan zien, kom , volg mij maar ! William was in twee D 4 mi-  56 NATUUR en LIEFDE. minuuten gekleed , en fluipte den fpotvogel agter na, wijl zij niemand wilden wakker maaken. De landjonker kwam zagtjens aan de flaap-r kamer van fannij, maar vond ze gefloten. Hij nam eenige fleutels, die hij van zijne kamer haalde , paste ze, en ziet, in eens was de kamer open. Gaa 'er nu maar in , william , zeide hij , maar zagtjens, dat zij niet fchrikt, en wek haar , zo zij nog flaapt. William floop binnen, en de jonker trok de deur agter hem ftil toe , floot hen op, luisterde en befpiedde hen door 't fleutelgat. William trad zeer ftil naar 't bed van fann ij,het gezicht van den wijduitgeftrekteu hemel had zijn oog niet zo kunnen verrukken , als het gezicht van de flapende f a n n ij. Zij lag daar, half op eene zijde. Haare wang rustte op de linker hand , de andere lag achteloos langs de heup, en fcheen haare ronde knie te willen bedekken, welker bevalligheid zich door het dunne dek vertoonde. Haare lange bruine lokken golfden langs den flaap van 't hoofd naar beneden, en deeden door  NATUUR en LIEFDE. s? door haar bevallig floers den fchoonften en kuischten boezem zien, die zich in den flaap van zijne knellende banden ontdaan had. Als een marmer beeld ftond william voor haar. Met een vriendljjk en engelachtig oog ftaroogde hij op het bevallig flapend meisje ; naauwlijks waagde hij het adem te haaien ; hij was geheel gezicht. Zijne handen hingen faamgevouwen langs zijn lijf. Het vuur der zuiverfte liefde fchitterde in zijne oogen. Zijne wangen wierden met het fchoonfte roozenrood geverwd, en hij gevoelde eene zachte aangenaame rilling door zijne leden. Hij 'ftond onbeweeglijk , als het beeld der liefde. Eindlijk keerde 't leven in zijn hart te rug. Een ftorm van onbekende gewaarwordingen kwam in zijne ziel op; hij knielde vpor 't bed van fannij, en zijne lippen kuschten , bij de woorden, lieffte fannjj, den boezem van het flapende meisje. Zij fchrikte, floeg haare oogen op, en lieve, lieve fannjj, goeden morgen, fchoone fannij ! riep hij, en met het aanminpigst oog, waar zijn gantfche ziel in zweefde, bood hij haar zijne hand, die hij tot dus verre te rug gehouden had. P 5 Zij  58 NATUUR en LIEFDE. Zij wilde fchreeuwen, maar de bedwelming van haaren flaap, en de onverwachte verrasfing van william aan haar bed te zien, deed het geluid nog in haare borst fmooren, haare mond opende zich , maar geen toon ontglipte haare lippen. Wat zijt gij fchoon , goede , lieve fannij ! wat heb ik u lief! zo fprak de jongeling , terwijl een paar tranen op zijne lagchende lippen droppelden. Hij drukte haare hand aan zijn hevig kloppend hart. Fannij wierd fchaamrood, en trok het dek tot aan haar kin. Wat wilt gij toch , william? zeide het meisje zeer verlegen : gaa toch heen ! voegde zij met den toon van een beklemd hart 'er bij. William hefte zijne handen fmeekend naar haar toe, en zag haar met een blik aan, die haar hart trof. Lieve f a n n ij , ik heb u zo lief! laat mij toch bij u blijven! waarlijk fannij ik heb u zo lief, als gij u zelf hebt! ö f a n n ij ! gij zijt fchoon, — ja fchooner dan alle de bloemen welke ik ooit gezien heb. Maar wat wilt gij? Ik wilde u wekken, om met mij in den tuin  NATUUR en LIEFDE. 59 tuin te wandelen. Ach Fannjj, gij hebt mij niet laaten ilapen. Don gantfchen nacht heb ik u gezien, maar zo m zo als ik u nu gezien heb, ö fannij! — ik moest weenen, mijn hart was zo vol, —- Zo vol! ö Gij lag daar zo fchoon, en uwe fchoone lokken! — hij nam die in zijne handen, en kuschte ze. ö Fannjj! Hoe lief heb ik u. Alle deze woorden vloeiden uit een vol hart van zijne lippen, zijn vriendelijke oogen Haarden de haare fmeekend aan, en itonden vol traanen. Hij drukte haare hand dan aan zijne borst, dan weder aan zijne lippen. Zij mochte het aanleggen hoe zij wilde, boos kon zij op hem niet worden. Nu, gaa, gaa, goede lieve william' ik zal opftaan. Gaa, ik zal terftond gekleed zijn. Ik zal u helpen! hij vatte het dek. Neen, neen, in vredesnaame niet» riep zq, en hield het dek vast. Gaa, ik bid het u! gaa toch ! Geef mij dan eerst een kusch, lieve f a nn ij ! r Gaa toch, ik bid het u, gaa! Die fchoone lippen,mijn lieve fannij 'die hppen kuschen mij! gij hebt mij toch lief? en  6b NATUUR en LIEFDE. en met deze woorden drukte hij zijnen mond öp haare volle lippen, en floeg zijne armen om fannij. Met de eene hand drong zij hem van zich, de andere had zij om zijn lijf geflagen, en tegens haaren wil drukte zij hem aan haare borst. William, lieve william! riep het meisje, met een geflikte ftem, de deur vloog open, en het gefehater van den bom verkondigde den befpieder. 6 Mijn God! riep fannij, en /.ij gaf een beangfte zucht. Bravo! bravo ! juffrouw z i p! dat heb ik gepropheteerd, hier een jong heer in uwe armen! als ik nu hier niet op aangekomen was Mijn lieve oom! maak mij toch niet ongelukkig ! ik ben onfchuldig. Ei meisje! onfchuldig? bravo! bravo! Waarom weent gij, lieve fannij? is dat weder over den dikken? vraagde william, en zag den Landjonker aan. Hij lagcht, en gij weent, zeg toch, waarom? fannij ftaa op, en laat ons wandelen, daar zal die vette man , over wien gij altoos bedroefd zijt, niet mede gaan. Lieve oom, vong fannij weder fmekend aan ,  NATUUR en LIEFD E. 6* aan, uwe ftem zoude het gantfche huisgezin wakker maaken, denk toch om mijn eer. William zag haar met verlegenheid aan, en fchudde met 't hoofd. — Zou hij de menfehen opwekken , dat zal ik wel doen. De jonker greep hem bij den arm ; blijf hier, fonderlinge jongen! Hij maakte de deur toe. Hoor eens william, heeft u fannij gekuscht? Zeg de waarheid! William bezag hem van boven tot onder. Hoor, gij zijt een zot, dik mensch, gaa heen, fannij weent! zie, zij wil met mij alleen zijn. De oude heer wikkelde zich in zijn japon. Als dat zo is, dan - hij ging naar de deur. Fannij riep kermende, ö Mijn lieve oom, neem hem toch mee! neem hem toch mee! Onder een beding, nichtje fannij! gij moet william een hartelijke zoen geven, en dan zal ik zwijgen als een muisje. Fannij was in zijne handen. Zij ftak william haare lippen toe. Neen , neen ! de handen om zijn rug, ordentlijk omarmt! — Dit was onmooglijk. Fannij nam bevend de eene hand van haaren oom. Maar  6z NATUUR en LIEFDE. Maar wie geeft u , kwaadaartige ! 't recht om over dit meisje te bevelen ? vroeg hem william met een donker gezicht : fann ij kuscht mij , zonder dat gij 't haar beveelt. Fannij kwam eindlijk met een' kusch Vrij, en nu ging de jonker met william op zijn kamer, fannij bleef nog eenige oogenblikken liggen , en Haakte menig een benauwde zucht,totdat haar oom terugkwam , en haar verzekerde , dat niemand iets hoegenaamd van het morgenbezoek van het jonge mensch zou gewaar worden : de oude oom vroeg nu op eenen dringenden toon : wel nu , fannij , als deze Hans Rechtuit u hebben wil, wat zegt gij ? wees maar oprecht en veins niet! zeg maar ja , gaarn. Lieve oom, de jonge hillnet — is al te lomp. Dacht ik het niet! dit is uwe mening niet. Waarom bloost gij dan ? Meisje! met uw verdoemt om het randtje kuijeren ; hier heb ik dezen blanken arm om den rug van den jongling zien liggen, hier heb ik gezien, hoe deze lippen de zijne naar zich trokken. Kort' om juffertje , ik heb het gantsch bedrijf door het  NATUUR en LIEFDE. 6$ het fleutelgat aangezien. Wilt gij hem hebben , of niet? Fannij floeg haar oog op 't dek, en plukte met de vingers aan een klein vedertje. Zij kende haaren oom. Hier hielpen geen uitvluchten. Wat hij gezien had, kon men hem toch niet uit het hoofd praten. Kleed u aan, meisje lief ƒ wij zullen zien. De jongen bevalt mij beter, dan die vergulde weerhaanen , die niets uitvoeren, als iemand met een diepe buiging de tanden wijzen , als kwaade honden. Hij gaf haar de hand, en ging heen. Fannij ftond op met een peinfend hart zij kon het toch niet ontkennen. Wiï.l tam had in zijn roode uniform een grooten indruk op haar hart gemaakt. Zijne üefdeverklaaringen waren zo ondubbelzinnig, dat zij genoodzaakt was, door eene geringe wederliefde de hulde des jongelings te beloonen. Zonder zelf te weeten hoe het kwam kleedde zij zich zeer eenvoudig aan ; zij rolde heur hair in natuurlijke lokken ; de poederdoos bleef onaangeroerd; zij zette een ligten ftroohoed op Liever nog had zij heden mets opgezet, maar zij vreesde voor de fpot- ter-  64 NATUUR en LIEFDE. ternijen van haaren oom $ en voor haar eigen,Zo verradenden blos. Zij bezag zich in den fpiegel, en fchrikte zelf van de eenvouwigheid haarer kleding 5 zij fierde zich nog met een ftrikje. Nu ging zij eindlijk. naar beneden , en was de laatfte aan de theetafel : zo veel tijd had dit aankleden aan de bevende, handen van 't meisje gekost. Juist lagchte william van gantfcher harte dat de menfehen zo dwaas waren, om warm water te drinken; hij zag om , omdat ijders oog op de deur viel, en zag fannij in haare natuurlijke kleding. Ach, mijn fannij, riep hij uit, mijn geliefde fannij! zijt gij daar, ö dat is goed! dat is goed! Nu zijt gij eerst recht lief en goed, zet dien hoed af,en te gelijk nam hij hem af. Zo! zo! ö Ziet, ziet nu dit meisje! flij fpeelde met haare lokken, en wierp ze dan op haare fchouderen, dan weder gedeeltelijk op haaren boezem. Het arme meisje wist zich van fchaamte niet te verbergen , toen zij het gezelfchap hierom hoorde lagchen. • Maar nog fchooner, lieve fannij* vervolgde hij met een vriend-lijk praatje,- waart-  NATUUR EN LIEFDE. 6s waart gij dezen morgen in 't bed, daar hagt gij- — Fannij wierd bleek, de Oom lagchte uit hals en keel, en riep: wel vervloekt! de natuur is onbefcheidener dan de dartelheid. Ieders gezicht was op het arme meisje gevestigd, dat vau fchaamte de oogen niet dorst opflaan. William greep haar hand, zij fcheurde ze verdrietig los, vloog ihel naar de deur en liep de kamer uit; William als een vogel haar na. Hij haalde haar in, floot haar in zijne armen en vroeg: fann]j zijt gij boos? wees toch goed, lieve fannjj! Men opende de deur , fannij fcheurde zich met geweld uit zijn armen, en wierp een blik van toorn op hem; gaa, riep zij, en koom met weder voor mijne oogen, en met een vloog zij de trappen op. William zag haar met ftijve blikken na doch hij keerde zich langzaam om, en zijn gezicht naar de aarde gevestigd, wreef hij een paar malen zijn voorhoofd, fchudde den kop en zeide met eene foort van goedaartige ge! melijkheid: dat arme meisje! mijn Vader had wel gelijk. Nu zag hij levendig in 't rond,en nep: ach mijn Vader! Zo fnel als een pijl was hij het huis uit, en door den tuin heen. E Hij  66 NATUUR en LIEFDE. Hij fprong in de rivier, beklom den anderen oever, ging den berg op klauteren, door llruiken en heesters, en binnen vier uuren zag hij het dal zijns Vaders met een blij gelaat voor zich liggen. Snel i.lde hij in dit gelukkig dal naar beneden, en t hom a's vreugdegefchal verkondigde den Lord, dat de verloorene wederom was. Schielijk droogde hillnet zijne oogen, en ijlde met een taamlijk rustig gelaat zijnen lieveling te gemoet. William wierp zich met de aandoenlijkfte uitdrukkingen van vreugde in de armen zijns Vaders, daar hij hem reeds had toegeroepen : ik heb fann ij gezien! Zijn Vader ging met hem in een prieeltje, waar hij in een vrij koel en niet zeer deelnemend gefprek, het gantfche voorval uit den mond van den oprechten william gewaar wierd. Het geheele plan des Lords was dus te niet. .Nu verviel de Lord in een diep gepeins en gevoelde., dat het thans tijd was, den jongling in de wereld te brengen; hij wierd ook gewaar, dat Misf. johnson een diepen indruk op 't hart van den jongling gemaakt had, eenen indruk, die zich bij ijdere gelegenheid  NATUUR en LIEFDE. 6? heid duidelijk kennen deed. William ver. klaarde openhartig dat fannij hem het lieffte van alles op de wereld was; alles wat zijn Vader van haare fonderlinge manier van kleeding, van haar gemaskerd voorkomen, zeggen mogt, maakte flechts een zeer ligten indruk op des jorighngs verbeeldingskracht. En dit weinige zelf wischte het enkele herdenken aan een kusch van fannij geheel uit. Thans-béfteedde hillnet eenige dagen * om den jongling eene juistere en meer bepaalde befchrijving te geeven van de menfehen, waaronder hij ftond te verfchijnen. Het onderfcheid der tonden, dat hij hier voor de éerftemaal als iets wezenlijks vernam, en dat hem zijn Vader befchreef als dat monster, 't welk alle ondeugd te voorfchijn brag't , maakte thans eene kleine uitweiding van° ft verhaal noodzaaklijk. ■ Des jbnglings verbeeldingskracht gloeide van deze vreemde fchilderijen, die zijne ziel zich voorftelde, en hij rilde toen hem zijn Vader zeide, dat hem het noodlot Heer over een paar honderd boeren gemaakt had. Thans was 'er zo veel voor den jongling te leeren, dat hij zommigc uuren lang fannij geheel vergat, en met nieuwsgierige blike 2 ken  68 NATUUR en LIEFDE. ken aan den mond zijns Vaders, bleef hangen; godsdienst, regeering, zeden, deugd en ondeugd! Hij lagchte, weende, fprong van genoegen in 't rond, fidderde van afkeer, beurtlings naar de onderfcheidenhcid der verhaaien van zijnen Vader. De eerfte proef, waarop zijn Vader hem ftelde , beftond hierin: Hij vroeg hem, of hij zijn hair dragen wilde als de lieden van rang, en dit iloeg william aanftonds af. Zelfs koste het den Lord niet weinig moeite, den jongling zo verre te brengen, dat hij betere klederen, al waren zij dan nog zo eenvou. wig, dragen zou. De oude thomas was buiten maate in zijn fchik, toen hij deze toebereidfelen maaken zag, en dien morgen, toen hillnet met zijnen zoon aan de hand het dal voor de eerftemaal verliet, viel hij op zijne knien, dankte uit de volheid van zijn hart God voor de gezegende wending van zaaken, waarvan thomas niet veel goeds verwacht had. Met oneindig ftreelender doch tevens angftiger verwachting, ging william met zijn Vader door het bosch langs den voet des bergs. Toen zij 't eerst haar oog op de valleijen floegen , gloeide des jonglings gezicht: een  NATUUR en LIEFDE. 6> een hoog rood verwde zijne wangen. Hij liep zo fnel voort, dat hillnet hem ter nauwer nood volgen kon. Eindelijk kwamen zij te Hillnethoufe, zij gingen van achteren door een tuin in het zeer prachtig huis van den Lord. Zodra hij in huis trad, en de Lord zijn ftem liet hooren, kwamen de bedienden van alle kanten toevliegen , en ftonden met een eerbiedig ftilzwijgen rondsom den Lord, die zijn oog alleen op william gevestigd had, om te zien welk eenen indruk dit nieuw contrast op zijn hart maken zou. Wijst mijn zoon de groene kamer zeide de Lord. Een bediende opende de deur, en bleef in eene eerbiedige houding ftaan! Hier is uw kamer, william, zeide de Lord, en hier zijn uwe bedienden. Hij wees hem drie menfehen, een oude en twee jonge. W i l l i a m zag hen fterk aan, en glimplagchte over de vreesagtige eerbewijzingen, waarmede zij aan zijne oogwenken hingen, en ging in het geopend vertrek. Zijn eerfte gezicht viel op de prenten, die aan den wand hingen, het waren Hogharts fatijricque afbeeldzels. Hij fchudde met het hoofd, wijl hij op geene wijze raaden kon, E 3 wat  70 NATUUR, en LIEFDE. wat zij beduiden wilden. Hij opende het vengfter, en zag in den tuin. Van tijd tot tijd was eene groate menigte menfehen bij een gekomen.. Want Lord hillnet had zijne onderdanen laten vergaderen, om hen zijnen Zoon voorteflellen. William had nog van niets enig bepaald denkbeeld. De duizende dooreengemengde Ideaalen verdrongen ieder beurt om beurt eikanderen; hij opende alle de deuren, die in zijn kamer uitkwamen, en overal vond hij eene pracht, verre overtreffende, die, welke h j in de kamer van den Heer johnson gevonden had. Een bediende' bragt hem thee. Hij zette die op de tafel, en fchonk een kopje vol. William zag hem aan! en'zeide hem met een verlegen lach. Neen! ik moet dat niet hebben. Hij was het nog niet recht met zich zeiven eens, hoe hij zich in deze oogenblikken gedragen zou Hoe hiet gij? vroeg hij den bediende. John Mijnheer! william lachte ; zeg eens, 7 o h n , weet gij wat deze prenten beduiden? Neen ; maar Mijlord zal dit wel weeten. William dorst thans niets meer vragen. Op  NATUUR en LIEFDE. n Op dit oogenblik kwam Lord hillnet in de kamer en riep hem. William volgde hem naar het voorplein, waar zich de onderdanen des Lords zo even in orde gefchaard hadden. Hier, mijne kinderen! zeide de Lord, hier ben ik weder, en thans breng ik u mijn zoon, ik heb hem voor ulieden opgevoed! Als ik dood ben, zal hij u een eeven zo goed Heer zijn, als ik was, verdient zijne liefde: hij zal zich uwe achting waardig maaken. God zegene onzen Heer, riepen de Landlieden en zijnen Zoon ook ; en maake hem zo goed , als zijn Vader, voegde 'er een grijsaart met aandoening bij. Met een gefronst gelaat, doch bedaard zag william deze menfehen aan. Zie hier, mijn Zoon, uwe aanftaande onderdanen, zeide de Vader, en vroeg meteen : Hebt gij hen niets te zeggen? William zag deze menfehen nog eens aan. Hoe oud zijt gij , vroeg hij den oudften onder hen, en reikte hem de hand toe. Negentig jaaren, lieve jonge Heer ! antwoordde hij, en wilde william's hand aan zijne lippen drukken. Waarom wilt gij mij E 4 de  72 NATUUR en LIEFDE. de hand kusfchen ? vroeg de jongling , en drukte die des ouden aan zijne borst. De Lord vroeg hem , william , bemint gij deze menfehen ? Wel neen , antwoordde hij overluid , want ik ken hen niet. Wilt gij hen dan wel goed doen ? Gij doet toch wonderlijke vragen , zeide hij, keerde zich om, en ging in huis. Midden in de kamer ftond hij ftil, fchudde meermaalen nadenkend het hoofd, en riep : hoe kan mijn vader toch zo zonderling zijn? Op eenmaal hoorde men 't muficq van vioolen en trompetten; fnel vloog william naar beneden , en vond de jonge lieden van 't dorp onder een lindeboom in eene kring danzen ; hij liep 'er naar toe, de jonge boerinnen Honden daar in lugtige klederen , en men was even begonnen te danzen, toen hij aankwam. Met een nieuwsgierig oog zag hij naar de danzenden, hij lagchte, was vrolijk met de boeren, en eindelijk huppelde hij mede in de rei: hij greep een jong boerenmeisje bij de hand, en danste , zo goed als hij kon. Na hij gedanst had, drukte hij het befchaamde boerenmeisje aan zijn borst, en aan zijne lippen , en bij eenen nieuwen dans draaide hij  NATUUR en LIEFDE. 73 hij zijn meisje in 't rond, en zijne vreugde was zo uittermaate , dat hij niet tot bedaaren te brengen was. Toen hij vermoeid wierd, trok hij het meisje op een bank , en begon met haar • onder de tederfte liefkozingen te praaten. Het meisje wierd rood, keerde dan eens het hoofd om, dan verborg zij haare kin in haaren halsdoek ; dan weder wilde zij zich losrukken , maar william hieldt haar dan nog vaster. Hebt gij mij lief? meisje! hebt gij mij lief? Het meisje bleef geduurig van fchaamte in haaren halsdoek gedoken : eindlijk kwam een boerenknaap nader, en zeide, margariet mag niemand anders lief hebben dan mij ,-mijn Heer! zij is mijne Bruid! en daarom — koom hier , margariet. Genadige Heer ! gij zoudt mijn meisje maai- in een kwaaden naam brengen. Koom, margariet. Is zij uw Bruid? vroeg wil l ïam , hem fterk aanziende : dat is te zeggen , zij zal uw vrouw worden, niet waar ? Ja, zeide de boer. Maar waarom word zij het dan niet ? Als mijn Vader het maar hebben wilde. Uw Vader ? — wat raakt dat uw Vader ? 'andries lagchte, hij vond den trek van den E 5 jon-  74 NATUUR en LIEFDE. jongen Heer zeer vernuftig. Daar flaat mijn Vader , zo gij eens met hem fpreeken wilde. William liep naar den ouden toe. Hoor eens, oude man , wat gaat u dat aan, of uw zoon trouwen wil ? Zeer veel , mijn Heer! Dit meisje zal hij niet hebben : want — zie eens , zij bezit niets, als wat zij om en aan heeft. Ei , oude man ! maar als uw zoon haar evenwel zó hebben wil ? Ja maar, ik wil het evenwel niet hebben. Met groote nieuwsgierigheid, die op zijn gezicht te lezen was,vraagde hem william, maar wat hapert 'er dan toch aan het meisje, en met een bezag hij haar. Ten allerminfïen twintig ponden fterlings. Heeft mijn Vader, die? vraagde william. , en na bekomen antwoord , vloog hij naar zijn Vader, en vroeg om twintig pond. De Lord gaf ze hem, en even zo fnel vloog hij weder te rug , en riep reeds van verre den boer toe : trouw nu maar , trouw nu maar , hier ■ zijn twintig pond. Vol nieuwsgierigheid verfamelde zich een ieder om den jongeling , en toen andries de twintig pond in zijn handen zag , fprong hij op van vreugde , en hield zijn hand met 't geld  NATUUR en LIEFDE. ?s 't geld in de hoogte. —%William bragt hem tot bedaaren, en bad hem nu maar te gaan trouwen. Ja , zo de Pastoor maar wil — zeide andries. Waar is de Pastoor ? breng mij naar hem toe : wat moet deze daar bij doen ? Ons t' zamen binden. Wat is dat te zeggen ? Men maakte hem eene kleine befchrijving , zo goed men kon. Kinderen, dat zal ik wel doen ! riep william: koomt hier met u beiden. Men beduidde hem dat dit niet weezen mogt, en william trok nu met het paar naar den Predikant, en het gantfche Dansgezelfchap volgde. Lord hillnet had dit voorval aangezien ' en lagchte. De Predikant verwonderde zich , toen hij die menfehen regelrecht op zijn huis zag aankomen, met een jongeling aan hun hoofd, die ZÜnti hlli<:£rf>nnntY5n ita/m. j _ . * -3~rs—«-'cn zoon van den Lord herkenden. Hij ging hem met veeIe buigingen te gemoet, en maakte hem een zeer gracieus compliment over zijne aankomst in 't midden van hun , waarvan echter wil- k" ""uu,,u) eu uus dij gevolg er ook niet op antwoorde. Laat  76 NATUUR rn LIEFDE. Laat dat maar blijven , zeide hij : hier zijn een paar lieden , die man en vrouw willen worden : zij hebben mij gezegd , dat gij alleen man en vrouw moogt maaken ; welaan, doe het dan nu maar ! De Predikant keek verbaasd op. Maar daar men hem verzekerde, dat de zaak ernst was, en zelfs een bediende van Mijlord beweerde, dat zijn Heer hiertoe twintig pond gegeven had , liet de Predikant de lieden in de kerk komen, en hij trad voor het outer, met een boek in de hand. Wij zijn hier vergaderd in den naame, hief hij aan, en william kwam bij hem voor het altaar. Lees op eenen anderen tijd , en maak van deze menfehen man en vrouw. De Predikant verloor door dit tusfehengefprek den gantfehen t'zamenhang. Hij zag de jonge lieden fterk aan , en antwoordde geen enkel woord. Een boer verzekerde den jongen Heer, dat juist in dit lezen het maaken van man en vrouw beftond. William moest lagchen, en ging te rug. De Predikant begon op nieuws , en las zeer fchielijk vo ut, doodelijk verlegen andermaal geftoord te zullen worden. Toen hij echter op de woorden kwam , God plaatfte de eerfte men?  NATUUR en LIEFDE. 77 menfehen in t Paradijs, konde hij niet langer zwijgen. De eerfte menfehen ? vroeg hij. Lieve Pastoor, waarvandaan weet gij dit ? De Predikant wierd boos. Ei, wat ! antwoordde hij met drift : Hoor toch een Dienaar des Heere niet in zijne aandacht, jonge Heer! William ' begreep het niet. Zeg mij, lieve oude man! waarvandaan weet gij dat ? van die eerfte menfehen ? William's bediende. kwam nu naar hem toe, en bad hem, te wachten , tot de plechtigheid ten einde was. William ging weder te rug, en de Predikant verbond het jonge paar onder duizend angften. Nog een en andermaal kwamen den jongeling onder het overige wat de Predikant voorlas , eenige vragen op de lippen ; doch hij onderdrukte die. Toen echter de Predikant de vloek uitfprak , waarmede de ongehoorzaamheid der eerfte menfehen geftraft wierd, konde hij zich niet langer inhouden. Gij ge< lijkt wel gek, met uw wonderlijke brabbeltaal , zeide hij; wat doornen en distelen ? tarwe zal uwe akker voortbrengen. Hij meende het beter te kunnen maaken dan de Pastoor. De Predikant was zeer in zijn fchik, dat hij  78 NATUUR. en-LIEFDE. hij tot aan Amen gekomen was, zonder weder verhinderd te worden, en wenschte de vervloekingen, die hij den man, het wijf, en de flang gegeven had , in zijn hart, in alle haare volheid, het jongen mensch toe. Thans echter voer hij nog fterker op den Predikant uit, en jaagde hem nog eenmaal door zijne vragen en tegenwerpingen het doodzweet op 't lijf; en befloot eindlijk met deze woorden : gij zijt niet wijs, dat gij zulke dingen gelooft; wees toch verftandig! Nu ging men weder naar de vrolijke partij , die william zo fpoedig in een bruiloft veranderd had. De gulle dankbaarheid, wel. ke hem het jonge paar meer door haare trouwhartige liefkozingen , dan wel door woorden betoonde , ontftak in zijn hart een aangenaam gevoel. Hij ging de rei in 't rond , en vroeg een ieder , of hij ook niet trouwen wilde : men bedankte hem voor zijne goedheid, en vond het ook voor dien dag te laat; en dag en avond verliepen onder lagchen en vrolijkheid. Den volgenden morgen vloog hij naar het jonge paar. Hij vond het jonge vrouwtje op de fchoot, en in de armen van haaren man. Een paar minuten befchouwde hij dit fchoon  NATUUR en LIEFDE. 79 fchoon toneel der liefde met innerlijk1 Welbehagen , en in zijne ziel kwam het beeld van fannij als op' nieuw te voorfchijn. Zijn hart klopte, zijné1 wangen gloeiden-, hij ftrekte zijne armen uit, en verbeeldde zich haar te omarmen, en eene diepe zucht verraadde hem bij het' jong getrouwde paar. De befchrijving haarer gelukzaligheid,haare liefkozingen, de fcherts van den man , de befchaamdheid van het jonge vrouwtje, gaven aan zijn gevoel eene richting , en hij riep: andries, ik wil ook gelukkig zijn 3 ik wil fannij trouwen. Ijlings keerde hij te rug naar zijnen Vader : ö mijn Vader , riep bij, ö mijn Vader , ik moet ook gelukkig worden ! ik wil fann ij trouwen ! De Lord trok hem aan zijne zijde bij zich nedjr, en na een gefprëk van een uur lang had hij hem doen begrijpen , hoe gewichtig deze Hap, en hoe naauw verbonden'hij met het geluk voor ons gantfche leven is. Kent gij fann ij? weet gij of haar hart goed is? William verftomde , hij konde noch ja noch neen antwoorden , en verzonk in een zee van dromerijen. Hij twijfelde , wel is waar, in 't geheel niet aan 't goed hart van fannij ; doch was alleen bedacht hoe hijbest  80 NATUUR en LIEFDE. best van haar goed hart zou kunnen verzekerd zijn, meer om zijn vader gerust te Hellen, dan wegens zich zeiven. . Den volgenden morgen kwam hij in allerijl aan zijns Vaders bed : hoor Vader, laat ons naar fannij gaan! Zijn Vader had geen tijd, en william zat binnen het uur met den ouden thomas te paard, en was op den weg naar het Landgoed van den Heer johnson. Nauwlijks kon thomas hem volgen, zo fnel -reed hij. Zodra hij het Dorp inkwam, hoorde hij uit de eerfte hut een jammerlijk gefchrei ; hij hieldt zijn paard op ,en zag fterk naar de hut, waar geduurig een verdubbeld gefchrei uit voortkwam. Eindlijk kwam een man aan de deur te voorfchijn, die eene vrouw naar buiten fleepte , haar wreedaartig de deur uitftootte : en riep , terwijl hij met een groote knuppel haar achter na zat , fchrei u nu zat! Een meisje van vijftien jaren bitter •fchreiende met verwilderd hangend hair, met een ontblooten boezem , (want haare halsdoek was haar afgefcheurd,) liep haare moeder na, en zonk in haare armen. God! mijne ongelukkige moeder, riep het meisje. Met één fprong was william van zijn paard. Waar-  NATUUR en LIEFDE. 8l waarom weent gij ? riep hij, wie doef u kwaad, en vatte moeder en dochter in zijne armen. J Nu deed men hem een verhaal, waarvan hij mets meer begreep , dan dat de Vader van 't meisje een hert gefehoten had , en dat zij daarom zonder hut, en zonder brood waren. Hoe? riep will jam gantsch verbaasd: is de kaerei dol ? en ras fprong hij in de hut, greep den gerechtsdienaar bij den arm trok hem tot in de deur van de hut en ftret hemmet veel geweld tot midden op' de ftraat De onverwachte verfchijning van den .jongbng, zijn ftilzwijgen , en de ftoutmoedjghad, waarmede hij den gerechtsdienaar aangreep en hem de hut uitwierp, had den man geheel buiten zich zeiven gebragt ; thans willmm, onder de verzeke¬ ring van hen bij te zullen Haan, moeder en dochter in de hut te rug In de kamer gekomen, vielen zij voor hem neder, het meisje greep Zijne hand , kuschte en drukte dezelve aan haare borst, die met traanen bedaauwd was. De jongling zonk eveneens voor haar 0p de knie, en daar hij haar niet opbeuren kon, zo vatte hij haar vertrouwlijk w ffljoe armen , en drukte zijne lippen dan F op  8s < NATUUR en LIEFDE. op haare natte oogen , dan op haaren zwoegenden boezem , totdat de verfchijning van den gerechtsdienaar dit toneel van gevoel van medelijden en liefde ten einde bragt. Op de ftraat had zich de kaerel weder een weinig herfteld, en dacht bij zich zeiven en dat maar een jongen ! Hij fprong in de hut te rug. Mijnheer , riep hij verwilderd , wie geeft u het recht de justitie te hinderen ? William fprong op,en vroeg hem zeer koel: zijt gij dan de jus itie ? De gerechtsdienaar hieldt dit voor fpotternij, en kwam driftig in de kamer met het vonni^ in de hand. Weg van hier , fchuim van volk , en greep het meisje bij de hand ; dan een niet zeer zagte vuistflag van william, en een paar gefpierde armen , die om zijn lijf geilagen waren , en hem naar de deur droegen, toonden hem fchielijk , dat hij wijken moest. Vluchtend verliet de gerechtsdienaar het huis , en william liet zich nu uitvoerig 't voorval verhalen. In 't begin begreep hij niet, waarom een mensch het recht niet hebben kon een dier dood te fchieten; doch hij gaf dit fchielijk over , wijl moeder, en bijzonder de weenen- de  NATUUR en LIEFDÉ. , g3 de dochter, hem verzekerden, dat het evenwel zo was. Zij waren nog bezig met hem dit uitteleggen, toen fannij's oom met een jachtzweep verfcheen , vergezeld van eenige bedienden. Ha, dikke ! riep hem william toe , hoé vaart fannij? Moeder en dochter begonnen op nieuws van angst te fchreijen , toen zij den landjonker zagen. Deze barstte in een hartelijk gelach uit , toen hij william zag. Hé daar! william, wie duivel heeft u hier gebragt ? Jk heb de justitie wat op de ooren gegeven, antwoorde william koel, en wendde zich weder naar het meisje, en bad haar bedaard te zijn. Ik wil fannij bezoeken oom! met deze woorden keerde hij zich tot den landjonker. Red ons eerst, goede, lieve Heer! zeide het meisje,enkuschtewillïam's hand. Hoor, oom, blijf gij hier, en,zo de justitie koomt, zo — juist vernam hij den gerechtsdienaar aan 't eind van de kamer: Ha I daar is de justitie ! koom, oom ! die booswicht , die daar Haat , heeft de vrouw hef huis uitgegooid, wijl haar man een hert ge•fchoten had. Koom ! F * Wél  84 NATUUR en LTEFDE. Wel duivelsch ! dat heeft hij op mijn orde gedaan. Moet gij dan alle meisjes aan 't weenen brengen ? gij zijt een zot! . laat deze twee menfehen met vrede, en hij flelde zich met een dreigende houding voor moeder en dochter. Bij mijn ziel ! ik geloof dat gij het voor de gantfche wereld opneemt , zeide de landjonker met een glimplagch. JNu koom,wiLliam, deze lieden zullen de hut behouden. Dit mensch is uw geluk ! zeide hij tegens moeder en dochter, terwijl hij op william wees. Morrend ging de gerechtsdienaar 'er van daan , en william omhelsde nog eenmaal het tevredegefteld en vrolijk meisje. Nu ging hij met den landjonker naar johnson's buitengoed, en thomas volgde met de beide paarden. De kamerdeur wierd geopend,en william vloog in fan m ij's armen. Zijne aandoeningen waren onbegrensd , hij hieldt niet op te juichen, en hij kuschte het meisje zonder ophouden. De arme fannij wierd de zwakke buit zijner hevige aandoeningen, zijner lippen, en zijner omhelzingen; alle kracht wendde zij aan om zich uit zijn arm los te maa-  NATUUR en LIEFDE. 85 maaken, zij hoorde het lagchen van haare bloedverwanten, zij wierd boos, en echter voelde zij ter gelijker tijd in haar hart eene neiging voor den jongling; zijnekusfchen waren haar zoet, zijne omhelzingen deeden haaren boezem zwoegen, fchoon haare handdezelven afweerde. Eindlijk was de eerfte ftorm van zijne verrukking voorbij, en fannij zat, nevens hem , als eene jonge vrouw op den eerften morgen na den bruiloftsdag. Zij floeg haare oogen neder , en murmelde zagtjes in zichzeiven van zijne onbefchaamdheid, van rafende menfehen , en echter wenschte zij, dat men het niet horen mogt. In dien tusfehentijd begon de l.ndjonker de ridderftreek des jonglings te verhalen , en vroeg hem nu zelf, hoe hij daartoe gekomen was , en william verhaalde zo naïv, en te gelijk met zo veel kracht, deze kleine ontmoeting , dat men tegelijk om hem lagchen en hem hoogachten moest. Bij zijn verhaal had hem fannij zijdlings aangezien, en het edele in zijne_ houding, in zijn gezicht, het onbevreesde in zijne fchoone en vrije blik. ken , zijne ftoute aanmerkingen over de wreedheden der menfehen , en haare dwaasF 3 ■ hc.  86 NATUUR en LIEFDE. heden, — 't was niet anders mooglijk , of Zij moest hem genegen worden. Men vLl in loftuitingen over hem uit, en hij vloog naar fannij : hoor fannij, ik heb u veel te zeggen ; maar dat moet ik u alleen zeggen; anders brengt uw oom u weer aan 't huilen. Koom in de tuin, fannij! De oom begon al weder te lagchen , en Tanntj zeide met gevoel : neen , gij hebt mij niets alleen te zeggen, Sir hillnet. Hoor eens , laat dat Sir weg ! ik mag dat van u niet hooren , het doet mij wee ! noem mij william, of gij. De oom wenkte het gezelfchap, en de een na den ander ging het vertrek uit. Fann ij wilde 'er ook uit gaan. Houd haar vast, william, zeide de oom. William zag fann ij met een half treurigen blik aan, en greep haare hand. Neen, fann jj , dwingen wil ik u niet. Ik wil weer wegrijden , jds gij mij niet gaarne ziet, Ik dacht dat gij mij lief had. Befluiteloos bleef fannij ftaan, en zag op den grond, zij drukte den jongling zag. tjes in de hand. Gij hebt mij lief, lieve tann ij ! gij hebt mij lief! want gij drukt mij de hand, De  NATUUR en LIEFDE. g7 De oom lagchte overluid, pannjj wierd rood , en trok met hevigheid haar hand te rug. Maar, zot fchepfel ! houd dan toch eens eindlijk op met lagchen, zeide w i l l ia m gémelijk. L-;at ons in den tuin gaan , Fannij , daar kunt gij mij de hand drukken, zo veel gij wilt. Loop heen, gij zijt een — Dat zeide fann ij eenigzins op een gemelijken toon. Een knappe jongen! wilt gij zeggen, voegde de oom 'er fchielijk bij. Fannjj ging in het vengfter leunen, en william zag van den een op den ander. De oom floop eindlijk ook naar buiten. Lieve fannjj ! zeide william met een fmeekende ftem : thans zijn wij alleen ; fannij zag om, vond het zo, en wierd rood. Hoor, lieve fannjj! gisteren ging ik naar anories, en vond hem bij zijn jonge vrouw , zij zat op zijn, fchoot , haare wang leunde tegens de zijne , zij kuschte hem duizendmaal , en niemand lagchte , of durfde lagchen , want zij was zijn vrouw ; toen ik hen beiden daar zo zag , dacht ik aan u. Fann j zal mijn vrouw wezen, riep ik , vloog naar mijn Vader, en zeide hem : fan! n ij zal mijn vrouw wezen. F 4 Fan-  88 .NATUUR en LIEFDE. Fannij zag hem een oogenblik aan, en floeg te gelijk haare oogen op. 't vengfter: ik heb u lief, fann ij! voer hij voort, en drukte haare hand aan zijne borst , ik heb u liever, dan ik u wel zeggen kan. Zij zag hem voor de tweedemaal aan, vond zijne oogen vol traanen,zij wisfchte de haare af, en drukte hem de hand. Wat antwoordde — zeide zij, maar bedwong haare lippen. Mijn Vader? vroeg william. Veel,zeer veel, dat ik juist niet alles verftond. Hij vroeg, weet gij, of fannij u liefheeft? weet gij, of fannij een goed hart bezit? kent gij haar hart wel eens ? zo zij kwaad van hart was , zoude zij eenmaal ophouden, u lief te hebben , en gij wierd dan ongelukkig , omdat de echt voor uw geheele leven is. Dit zeide hij , en nog veel meer. Als Fannij moeder wierd — bij deeze woorden trok fannij haar hand los. Als pan- nij moeder wierd, konde zij uwe kinderen tot booswichten of tot dwaazen maaken. ö Houd op ! — cn dit alles hebt gij geloofd, william? Geloofd ? neen ! juist daarom ben ik hier u te vragen, of gij niet zodanig zijt. Nu, lieve fannij ! gij hebt mij immers lief? Hoe  NATUUR en LIEFDE. 89 Hoe kan ik u lief hebben ? ik ken u even weinig als gij mij. Ik ben goed, fannij! zeide william vuurighjk ..en lag zijn hand op zijn hart; ik zal u in niets beledigen, uwe kinderen — ö Ik bid u, zwijg ! fprak fann ij , en lag hem haar hand op zijn mond. _ Breek daar van af, lieve will.am ; ik ben nog re jong om te trouwen , en, ik geloof, ook gij. . Dat heeft mijn Vader niet gezegd; en gij, lieve fannij! weet dit alles. Lieve fann ij , wees toch niet wonderlijk. Zeg toch, wilt gij gaarne mijn vrouw wezen ? Fannij zweeg een ogenblik , eindlijk zei- de zij : wonderbaar mensch ! _ Zij hieldt op , fchudde het hoofd , zag hem dan eens aan , dan weder door de glazen. Zij wist niet wat zij zeggen zou. Als uw Vader wil, kan hij met mijn Vader fpreken, — dan zullen wij zien. ——- Fannij, gij hebt mij in 't geheel niet be greepen. Mijn Vader wil niet trouwen en uw Vader ook niet. Ik! ik! willia'm, wil u, wil fannij trouwen. Lieve fan' n ij , hebt gij mij lief ? antwoord toch .' Hij lag zijn aangezicht op haaren boezem. Fannij antwoordde met een zucht. Waarom F 5 zucht  9o NATUUR en LIEFDE. zucht gij, fannij? zeg het mij maar , als gij iemand liever hebt, dan mij. Zij lag haare hand op z jn rug, en drukte hem aan haaren boezem. Hij omhelsde haar, drukte haar wederom , geraakte in verrukkingen , en overlaadde haar met kusfchen , dan op haare lippen , dan weder op haare wangen, dan op haare borst. Zijne aandoeningen flecpten haar onwederftaanbaar mede. Zij begon hem reeds weerom kuschjes te geven ; een verwilderd kwijnend vuur brandde in des jonglin^s oogen, zijne armen beefden, en. zijn borst zwelde van zijn kloppend hart. Een vreesachtig voorgevoel deed haar zidderen : zij rukte zich uit zijne kampende armen ; william, riep zij, en vloog uit de kamer. William leunde met het voorhoofd in 't vengfter : zijn borst voelde hij van verrukking zwellen , en een nieuw leven vcrfpreidde zich door alle zijne gewaarwordingen ; hij was buiten zich zeiven. Zij heeft mij niet lief ! riep hij, na lang in eene peinzende houding geftaan te hebben , en zijn oog zwom in traanen ! zij heeft mij niet lief! riep hij nog eenmaal , verliet het vengfter, en lloeg zijn fchreijende oogen dan naar den grond, dan weder naar de deur, en  NATUUR en LIEFDE. 9Ï en hoopte nog altijd dat zij te rug komen zou ; de deur wierd geopend, en fann ij's oom trad binnen. Hoe, lieve william! in traanen , waarom weent gij ? wie heeft u iets gedaan ? Zij heeft mij niet lief, zeide hij, en fchud. de met het hoofd : zij is van mij weggelopen ! en ik heb haar in miju ziel lief De oom hoorde william over het ^antfche voorval uit, en zeide: arme jonge ! nu zie ik wel, dat zij u niet lief heeft; zij heeft u aan haare borst gedrukt , uwe lippen gekuscht, zij heeft gezidderd, en is heen gelopen ? Wel neen , neen, zij heeft u niet lief. William nam dit voor ernst op, zonk ne' der op een floel, en uit zijne oogen vloeiden ftille traanen om fannij, terwijl fannij in 't dichtfle bosch van 't perk zat, en zomwijlen half overluid riep : 6 mijn geliefde william! William wilde zich naauwlijks door fann ij's oom laten ophouden , hij wilde daar van daan ; doch de oom had nu eenmaal het jonge mensch in zijne befcherming genomen; heb maar geduld, william! zeide hij, zy zal uw vrouw worden. Zonder dat zij mij lief heeft ? antwoordde wil"  9z NATUUR en LIEFDE. william : zomwijlen praat gij zonder verftand. Ik zou van kommer fterven ; maar fannij zal niet , als zij niet wil. Thans vroeg de boertende landjonker zeer bedaard , of Lord hillnet reeds van deze liefde van william en fannij wist, en hij vernam met groot genoegen , ja. Hij vorschte na , of hij dan ook zijn toeftemming gegeven had, en william antwoordde hem , dat hij een zot was : Mijn Vader is voorzichtiger dan gij allen zijt. ik moest toch weten wie ik lief heb. Dit vond de oom ook zeer voorzichtig, cn deelde hunnen zonderlingen liefdehandelden Vader van f a n n ij mede , en men befloot deze niet zo geheel van de hand te wijzen. Nu liep de oom in den tuin, en zocht fannij op. Fann ij, riep hij met een vermomde fchrik en angst , haar toe, groote God l fannij, de arme william ! God erbarme zich over hem. Fannij wierd bleek, fprong op , en zonk weder op de bank neder. Meisje loop, als gij zi,n leven redden wilt ! Fannij vloog uit het laantje den bedroefden william in de armen, die juist met bevochtigde oogen in 't bosch trad. William fchrikte, fannij niet minder Wat deer>  NATUUR en LIEFDE. 93 deert u, fannij? gij zijt zo bleek? Zij waagde het niet te vragen, wat hem deerde. Koom eens hier kinderen, zeide de oom : zet u bij mij neder. Ik wil u beiden uit den droom helpen. Zij zetteden zich ieder aan eene zijde ; nu, fannij , raad ik u, wees nu niet nigtje zipp, maar wel mijn brave fann ij. Uw Vader weet, wat ik doe. Hoor, william! gij hebt dat meisje lief, en zij zal uwe vrouw , en moeder van uwe kinderen worden? niet waar? Ja ! — hoor oom , ik geloof dat ik u nog lief zal krijgen. Bravo ! en gij brave fannij, hebt gij wel lust, om dit bontje tot Vader te maken? zottinnetje word niet rood ! Ik meen , zo als dat een juffertje in eer en deugd mooglijk is. Lieve oom. En dan word ik nog oudoom ; hoor, hij heeft mij-verhaalt, dat gij hem haatte : want gij had hem aan uwe borst gedrukt, gij hebt gebeefd, en hem gekuscht,en toen zijt gijvol drift heen gelopen. Dus, fantje! wilt gij de moeder van zijn kinderen worden ? Oomlief, ik bid u. — Ei, loop naar den drommel , zeg ja of neen; zegt gij neen , dan zet zich de wild- zank  94 NATUUR en LIEFDE. zank te paard , en zoekt zich ergens eene andere fans ij, dan zullen wij het van huilen en kermen in huis niet houden kunnen. Kindje, men weet reeds hoe gij denkt - wie weet, als ik dien morgen niet juist aan 't bed gekomen was. Nu , voor den weerga 1 zeg ja of neen. Zij wierd rood, en reikte william de hand , terwijl zij de oógen op den grond floeg. William greep haare hand, hij weende van blijdfchap. Fannij, fprak hij niet een afgebroken ftem: zo ben ik dan, zo lang ik leef, ongelukkig ! Snel zag fannij hem aan, en de oom trok hem bij de rok; zijt gij razend, william ? gij hoort immers ik wil u tot Vader maaken. Nu, fansij ! doe uw lippen van elkaar , en zeg ja ! bij dit borstje moet men zo duidlijk zijn, als de bijbel. F a n n ij deed de lippen van een , en zeide zagtjens : ja, william, ik heb u lief! Thans tuimelde de jongling in haare armen , thans omvatte hij haar vast, en hartelijk , thans fchreeuwde hij overluid , gilde van blijdfchap , en weende , en zag niet , dat f a n n ij bleek in zijne armen lag. Toen zij bij zich zeiven kwam, zag zij hem voor de'  NATUUR en LIEFDE. 95 de eerftemaal helder aan , kreeg Zo een bevallig rood , lagchte hem zo vriendlijk toe , dat zelfs de oom riep : ik benijdde den wildzank dezen blik ! Daar, kinderen ! bemint elkander, en weest gelukkig 1 Hij floeg 'zijne armen om william, maar deze drukte hem zo geweldig aan zijn lijf, dat de oude overluid om hulp riep , en dien dag honderdmaal fannij vroeg, hoe zij toch de omhelzingen van den jongling verdragen konde. Toen de eerfte ftorm der bevredigde liefde voorbij was, zo vroeg nu ook de oom op welke voorwaarde Lord hillnet zijnen zoon zijne bewilliging gegeven had. Bij deze vragen geraakte william op éénmaal in een oogenbliklijk nadenken , waaruit hij met een allerzichtbaarst teken van verdriet ontwaakte. Fannij! riep hij, antwoord, antwoord! zijt gij goed? fannij, zijt gij niet boosaartig ? en wilt gij uwe kinderen opvoeden , zo als ik opgevoed ben , met beleid en verftand ; niet zo wonderlijk als gij, lieve fannij? Zij drukte haren mond op den zijnen. - William vroeg den oom,is dit ja te zeg. gen ? de oom nikte en lagchte. Nu kom dan! riep thans william, cn trok haar voort,  oG NATUUR en LIEFDE". voort, en in 't voortgaan omarmde hij haar, drukte haar aan zijn lijf, en droeg haar bijna meer , dan zij ging , in huis. Hier hief de oom een luid triumpgejuich aan , en Vader en Moeder, en nog eenige Bloedverwandten voegden zich 'er bij. Doe nu uw aanfpraak ! zeide de oom tot wil li am. Deze is fannij's Vader. William zag den Vader fterk aan. Wat zal ik zeggen? — wel, wat weerga, aan den Vader zeggen, dat gij het meisje hebben wilt. Nu ja, fannij word mijn vrouw,Vader, zij heeft mij lief, en laat ons nu naar den Predikant gaan, dat hij ons t'zamen bind. Waarachtig, de jonge zal ons op 't laatst nog verlegen maaken. William, dat gaat zo gaauw niet Ik wenschte toch wel eens te weeten, hoe veel gaauwer het wel gaan konde. De Predikant leest een tien minuten voor , en dan is fann ij mijn vrouw. Waarachtig ! bromde de oom in zich zeiven : het borstje heeft toch altijd gelijk. Men begon over en weer te ftrijden , william wilde volftrekt niets toegeven; hij beriep zich daarop, dat fannij hem 't jawoord gegeeven had, en fannij's oudren be-  NATUUR en LIEFDE. & beweerden , dat dit onmooglijk wezen konde William wierd ijverig , en wilde bewijzen dat er geene zwarigheden waren , lagchte over alle gronden , die men hem aanvoerde even als over de dwaasheden van meest alle menfehen. Eindlijk greep hij PANN bij de hand ; fannij hebt gij jfljj lié^ öh, en drukte zijnen mond op haare lippen Fannij antwoordde met eenen kwijnenden tonk. Wel, volg mij dan naar den Predikant' Maar, mijn lieve william , gij ziet, miin vader wil niet. • Wel laat dan uw vader hier blijven, zo hii met wil meegaan. Hij trok fchreden naar de deur ; nu ontilond 'er een gemeen gedruis in de kamer. De oom lagchte , de Vader maakte geweld, en vorderde , eer men iets befliste, Huwlijksgoed ; de moeder beweerde, dat de dochter niet zonder kranfen en fatiJlle klederen km * knoopt worden ; alle armere aanwezige fpSken allen te gelijk; doch 'wil liam v^rdoo^f- a ' imeekende, fannij, hem te volgen doch fannij kante zich met alle macht hier tegen aan. Eindlijk het william fannij met rust, G hij  93 NATUUR en LIEFDE. hij zweeg, en allengskens zwegen alle de anderen, daar tegen verhief zich een luid gefchater, dat eenige minuten aanhieldt; alleen fannij en william vonden niets belagchlijks in deze daad. Met een donkeren blik zag william om zich heen , en zeide met een zeer ernftigen toon: fannij, gij zijt mijn vrouw! gij zegt mij, dat gij mij boven alles lief hebt. Daar ftaat uw Vader, hier ftaa ik! Kies nul wien wilt gij .volgen ? F a n n ij deed een tred naar hem toe, en zeide met eene bevallige ftem tot hem, ik ben de uwe! nog eenmaal herbaal ik het, ik ben de uwe! ik hoop gelukkig in uwe armen te leven : doch ik heb in mijns vaders armen ook reeds vijftien jaren gelukkig geleefd. Buiten mijn vader was ik niets; zijne liefde heeft mij duizendmaal. den dood ontrukt ; w i l l i a m .! ■ u ben ik liefde fchuldig , maar mijn vader gehoorzaamheid, omdat hij mij lief heeft. Het bevallig meisje zonk voor haaren vader op de knieën neder , en bevochtigde -zijne handen met haare traanen. Met groote oogen ftaarde william op de wand ; hij fcheen diep in gedachten. Snel viel hij naast fannij op de knieën , en kusch-  NATUUR en LIEFDE. 99 kuschte de andere hand van Sir J0hn oOn : vergeef het mij, vader van fannij ! fprak hij met veel aandoening: en zo mijn Vader mij beveelde fannij niet te trouwen, ik zou hem ook gehoorzaam zijn! Hij ftond op , zette zich bedaard op een ftoel neder, en vraagde zeer rustig : wanneer zal nu de Pastoor ons iets voorlezen ? Men beloofde hem, van binnen eenen korten tijd, zo zijn vader hier niets tegen hebben mocht. Fannij, ja gij zijt immers goed; riep hij op eenmaal , nadat hij zich een weinig had bekomen : gij zijt goed J gij hebt mij lief en volgt uwen vader. Een bediende , die riep dat het eeten op tafel was, maakte een eind van 't gelagch dat nog niet opgehouden had, en waarvan william zeker niets begreep. Men ging zitten; william vernam naar de namen der verfchillende fpijzen, die op de tafel waren , at zeer te vreden een bord met groente, en floeg alle de andere fpijzen over Thans kwam het gefprek op mathemathifche en phyfifche kundigheden , waarbij willi^ am zo veel gezond verftand en rijp vernuft vertoonde, dat hij alle de anderen, die aan tafel zaten, voor zich innam. G 2 Viel  ioo NATUUR en LIEFDE. Viel het gefprek op andere zaken, dan waren de vragen , die william deed, zo juist , zijne wederlegging zo bondig en duidlijk , dat een geneesheer , welk dien middag ook nog gekomen was, niet nalaten kon den jongeling geduurig te bewonderen , en hem immer dieper in gefprek te wikkelen over verfchillende gevallen. Ook was 'er wel eens ftof tot lagchen, wanneer hij den gantfehen zamenhang zomtijds met een paar woorden omverre wierp. Eindlijk kwam 'er een fluk hertenvleesch ! william vroeg aan fannij: wat is dat? Hertenvleesch. Hert? herhaalde hij langzaam; op eenmaal fprong hij op,vloog de deur uit, de trap af, de tuin door tot in 't dorp. Het woord hert had het idéé van 't meisje weder in zijn hoofd gebragt, welker vader , omdat hij een hert gefchoten had, in handen der juftitie gevallen was , en door hem op eens gered wierd. Hij had geene eigenlijke opheldering genoeg, hoe die zaak afgelopen was, en hij vreesde, dat de juftitie met den zwaaren knuppel nog over 't een of ander de hut zoude vermeesterd hebben. Vol drift liep hij in de hut, en vond moeder en dochter in de armen van eenen man, die  NATUUR en LIEFDE. I0I die hen met traanen bevochtigde. Het was de vader , die even te voren uit de fchuilhoek, waarin hij zich verfcholen had, gekomen was. Toen william de kamerdeur geopend had , riep de dochter met eene dankbare verrukking: daar is hij! daar'is onze fchutsengel , en vloog hem te gemoet; vader en moeder keerden zich op dit gefchrei om, en zonken aan zijne voeten neder. De vader greep gretig zijne hand, kuschte en bevochtigde dezelve met zijne traanen. Wat deert u kinderen ? vroeg william eenigzins verlegen. Ik wilde Hechts zien ,. 0f de juftitie nog hier was. Lieve , goede Heer ! begon de vader al fmkkende : God loone het u : gij hebt mijn vrouw en dit onfchuldig kind van hongersnood gered ! God weet het, mijn lieve Heer ik ben geen dief, de honger heeft mij genoodzaakt ; ik had niets om van te leeven • deze hut was reeds voor de helft belast. Ik leende van iemand een busch , ik fchoot , wierd betrapt, en moest vluchten. Zie eens heden zullen wij weder voor de eerftemaal' warme fpijs eeten. Mif. fannij heeft ons dit eeten gezonden. Fannij? riep william, met een vuu°3 *  io2 NATUUR en LIEFDE. rige lagch, en droogde zijn betraande oogen. Maar waarom arbeidt gij dan niet ? gij zijt fterk en groot. Arbeiden ? lieve God ! ik heb een paar gezonde handen, en ben in ftaat te arbeiden: doch eene krankta van vier maanden lang heeft mij brood en handwerksgereedfchap Weggeroofd. Mijn kleine akker is verkocht, ik heb niets als deze hut. William floeg in de handen : niets als deze hut? waarom hebt gij dit niet aan fannij geklaagd ? Wij mogen niet klagen Onze Heer duld geen bedelaar. William floeg zijne oogen vol traanen , en met den doordringendiTen blik van 't. diepst medelijden ten hemel. Godheid ! zeide hij vuuriglijk, en bukte met eene eerbiedvolle houding ter aarde , zijne traanen dropten op den grond. Geen brood ? Geen arbeid , om brood te verdienen? — Hoe veel geld hebt gij wel nodig ? Wanneer ik twintig pond had , konde ik mijn akker weerom koopen, en dan was ik gelukkig. i Haal mij dan dien Man die den Akker gekocht heeft. De oude fprong op van verrukking, liep naar zijn Buurman die tegen hem over  NATUUR en LIEFDE. IoS over woonde, en kwam weinig oogenblikken daarna met hem weder; hoor eens vrindje, zeide william tegen hem, geef dezen Man zijn Akker weder , ik zal u het geld daarvoor geeven. Zeer well antwoorde de boer; als ik maar twintig pond krijg. Goed, die zult gij morgen hebben, dan zal thomas ze u brengen ; nu dan arbeid van daag ook goede man , dat gij niet weder honger lijd. Morgen ? zeide de andere: maar wie zift gij ? Ik ben william hillnet. Lord iullnets Zoon? Die ben ik! Lieve Sir, wilt gij mij dan wel een paar reegeltjes fchrijven, dat gij mij werklijk twu> tig pond fchuldig zijt. Waar toe dat? ik kan niet fchrijven! Niet fchrijven, en gij zoud Sir hillnet weezen? De oude fchudde bedenkelijk met de kop. Als ik eerst het geld heb, krijgt \ ij zijn Akker, en daar mede liep hij de deur uit. William begreep niet recht, waarom deeze Man, hem op zijn woord niet gelooven wilde, maar het was nu zoo. Hij ging misG 4 troos-  104 NATUUR en LIEFDE.- troostig te rug • naar het Riddergoed van Sir johnson, en toen hij in de kamer trad, liep hij naar de Oom toe, en zeide hem: Oom geef mij twintig pond. Honderd! mijn jongen! maar wat wilt gij 'er mede uitvoeren? De man die het hert doodgefchoten had, bezit niets meer, dan een halve hut, en deze man zal ze hebben. De Oom gaf hem twintig pond, en nu vloog william te rug naar de hut, en veroorzaakte op eenmaal de onbegrensde verrukking aan deze goede lieden. Zij omringden hem,zij bevochtigden zijne weldadige handen met hare traanen, en noemden hem duizendmaal haaren befchermengel! william vergoot ook traanen, en gaf den Vader de hand. Arbeid nu ook, zeide hij teegen hem, hij greep de kleine, gaf haar een hoorbaare kusch op haare frisfche lippen en op haare hand. Ik zal u ilraks wederzien, riep hij, gaf het meisje nog een kusch, vloog de deur uit, en hoorde nog agter zijn rug de z-eegenwenfehen dezer geredde familie. Met traanen in de oogen trad hij weder in de Eetkamer , liep driftig op en neder, zijn oogen begonnen te flikkeren, en .men zag het hem aan dat zijn gemoed met verhevene gedag-  NATUUR EN LIEFDE. I0S dagten te kampen had. Eindelijk bleef hit midden in de kamer ftaan; _ dat wil ik weeten. - Hij keerde weder naar de deur; _ waar na toe ? riep de oom, en fannij fprong op, en greep hem bij' de hand. - Laat mij los, lieve fan n ijr, ik moet mar huis, zeide hij met een ernftigen toon, want fce eens, daar kunnen te Hiluethoulè ook menfehen zijn , zoo ongelukkig als de'vader van mar rij. Ei kom , dat is morgen nog tijds genoeg, zeide de oom. Hebt gij wel eenmaal u hongerig ter rust begeeven ? neen ik kan niet meer. talmen , fannij, neen, deze lieden moeten te eeten' hebben-. Snel vloog hij de deur uit; in vijf minuten had hij zijn paard gezaadeld, en thowas kon zich ter naauwernood verbeelden dat hij voort moest, toen william hem reeds de ftijgbeugels hield, en hem hielp opzitten. Zoodra thomas zat, fprong hijte paard, en in volle galop ging men van daar. Mijn God ! dit" is een man waar voor ik diepen eerbied heb , zeide de Arts en kustte fannij op de wangen; fan'nii lagchte hem, dankbaar toe, en verhaalde, G 5 hem  io6 NATUUR en LIEFDE. hem nog meer trekken van het jonge mensch. In dien tusfehentijd was william te Hillnethoufe aangekomen ; aan 't eind van 't dorp fteeg hij van 't paard , en verzocht thomas hetzelve naar huis te leiden. In de eerfte hut ging hij binnen, en vond die Familie bij haar avondeeten. Hebt gij iets ! zeide hij met eene tevredenheid, toen hij in de kamer trad ; men ftond met één op, en ging den jongen Heer te gemoet , en hij vernam, dat zij nog om te leeven hadden. Is 'er ook iemand hier in 't Dorp die honger lijd? vroeg hij aan den waard. Honger lijd? door Gods goedheid , en de goede voorzorg van onzen Lord hillnet, geen een. William floeg zijn oogen ten hemel; met aandoening riep hij., hij is mijn Vader ! Spoedig vloog hij de deur uit, om zijnen Vader te voet te vallen. Voor eene andere deur komende, wekte een gillend gehuil zijne aandacht. Hij trad 'er binnen; bij den ingang vloog hem een jonge vrouw te gemoet , omarmde hem , met dit overluid gejammer : het is voorbij! Dit jaagde hem een rilling op 't lijf, hij trad in de kamer, en zag een man te bed liggen, bleek, en met ge-  NATUUR EN LIEFDE. 10? gebroken oogen ; naast dit • bed ftonden een paar weenende ouden, en drie fchreiende kinderen hingen deze oude lieden om 't lijf. William vroeg met drift, wat is hier te doen? Groote God ! mijn zoon fterft, antwoordde de oude man, en zuchte jammerlijk. Sterft ? vroeg william, fterft ? en drong door tut voor 't bed j met een ftijven blik zag hij op den zieken neder, en rilde bij het eerfte gezicht; hij lag zijne hand op die des kranken , en deze was nat en koud 5 hij vroeg hem iets , maar bekwam geen antwoord. Het gegorgel des krenken wierd fterker. Thans trad de jonge vrouw weder in de kamer, en zag bleek en zidderend naar den ftervenden. Anna ! riep de zieke overluid, en met een afgebroken ftem. De vrouw zonk op het bed, met een aaklig gejammer, ter neder ; de oude bad, de moeder wischte den zoon het zweet van het voorhoofd 5 de kranke zuchtte eenige maaien zeer benaauwd, ftrekte zich uit, en ftierf. God heeft hem ons gegeeven ! zeide de oude, fnikkende; God heeft-hem ons ontnomen 5 de naame des Heeren zij geloofd ! en daarbij rukte hij zich de grijze hairen uit het  io8 NATUUR en LIEFDE. het hoofd; vrouw en moeder fchreiden , de kinderen mede ; william ftond daar, zidderde , beefde , wierd gedurig bleeker , en zonk eindlijk , be.:weeken van aandoening, op den dooden , dien hij fterk had aangezien. Hij kwam weder bij zich zeiven; de kamer was vol menfehen, en de oude lieden weenden jammerlijk ; het lijk lag reeds op ftroo, de weduwe wrong haare handen , en hoorde niet naar de troostende woorden , die men haar van alle kanten toefprak. Neen ! God is niet goed , riep zij in de woede van haar fmart uit; neen ! God is niet goed ! daar ftaan drie vaderlooze wezen, ik wenschte dat zij ook maar ftierven. Neen! God is niet barmhartig. Zidderende drong william door de menfehen heen de deur uit. Voor het huis zag hij met rollende traanen naar den hemel, hief zijne handen op , en riep : ö Wijze Godheid ! laat mij nog niet fterven , het is fchriklijk te fterven ! en laat f a n n ij en mijn Vader ook niet fterven! — ik voel het, ik voel het, gij hebt mij verhoord. Met moed ging hij naar huis. Hij vloog zijnen vader in de armen, uitroepende : gij zijt immers nog gezond., u deert  NATUUR en LIEFDE. I09 deert immers nog niets. Hij fprak den gantfchen avond niet als van den ftervenden, bleef in een ernftig gepeins , en niet dan met veel moeite vernam zijn vader iets van 't geen tusfchen den jongeling en fannij voorgevallen was. Den volgenden morgen was het fchrikbeeld des doods reeds merkelijk verdweenen , en thans begon fannij's gelaat weder levendig voor des jongelings ziel te zweeven. Hij ontdekte zijnen vader den hartclijken wensch , om fannij binnen kort zijne vrouw te kunnen noemen , en fprak te gelijk van de hinderpaalen, die zijn fpoedig verlangen in den weg Honden Lord hillnet had eigentlijk niets' tegen het huwlijk zijns Zoons met Mif. johnson want alle berichten , die hij van haar had kunnen inwinnen , getuigden zeer van haar goed hart: doch hij hield wi l li am's liefde voor de eerfte opwelling der driften , en was flechts bevreesd dat dees jeugdige echt niet beftendig zou zijn. William verzekerde hem wel, dat fan nij hem lief had, en dat hij fann„ eeu. wig lief hebben zou : dat fannij goed van hart was, omdat zij het hem zelve gezegd hadt. Dan zijn Vader deed hem toch eind- hjk  iio NATUUR en LIEFDE. lijk begrijpen, dat men zich in dit alles toch ligtiijk bedriegen kon. Minzaam bad hij hem, ten zijnen gevallen , nog een tijd lang met de verbindtenis te wachten,dat william ook zijnen Vader beloofde. Het zou mij aangenaam, zijn, william , dat gij veel met haar verkeert ; God geve , dat gij u in haar perfoon niet bedriegt. William lagchte, en bad zijnen Vader fannij zelf te gaan zien, 't geen hij dan ook beloofde , binnen kort zelf ter uitvoer te zullen brengen. De twee volgende dagen bragt william door met in ieder hut te verneemen of ook hier en daar iemand zijner onderdanen honger leed , bood zich hartelijk tot weldoener aan, en deed ook bij veelen zoo veel goed , dat hij de liefde en verwondering van alle zijne onderhoorigen verwierf, en de hoop aller armen wierd. Hij vroeg een ieder naar zijn beroep, en duizend nieuwe Ideën kwamen in zijne ziel op. Zelfs ging hij naar den Predikant, en vroeg hem rond uit, of hij genoeg om te leven had, en wat zijn beroep mede bragt. De Predikant had lang werk het jongen mensch te beduiden, waartoe hij eigenlijk beftemd was. Hij  NATUUR en LIEFDE. ïtt Hij ging eindlijk met deze Woorden heen ? nu ik zal het wel hooren , of gij de lieden zo onderricht, dat gij daar mede een o rijklijk inkomen verdient.. Hierbij kwam hem de ftervende weder te binnen. Ach ! riep hij uit : toen hij in de huisdeur ftond, waarom troostte gij dan onlangs die vrouw niet, toen haar man ftierf ? gij waart in ftaat haar te kunnen troosten. Men had mij niet geroepen. Geroepen ? ik was daar zo even bij den nachtwacht. Als 'er brand is, zeide hij mij, moet ik alarm maaken. Wel nu , moet men dan die ook eerst roepen , als 'er brand koomt t Neen, dat is buiten dien zijn plicht. Goed, gij zeide mij zo even • ongelukkigen te troosten , was ook uw plicht! Hoor eens,als ik in ftaat was geweest deze vrouw te kunnen troosten , had ik u wel den gantfchen akker, dien gij bewoont , willen fchenken. Ei hoor , alle andere menfehen in 't Dorp weeten toch wat zij te doen hebben , maar gij ~ en hier fchudde hij fterk met het hoofd - gij zelve fchijnt dit niet recht te weeten. De Predikant dankte den hemel dat  ï!2 .NATUUR en LIEFDE. dat hij eindlijk van den onbefcheiden vrager verlost was. \ 't Huis ondervroeg- william zijnen vader; naar de plichten ,.des Predikantsen hij fpitfte;zich reeds tegen den anderen, dag , om dat hij dan hooren zoude , op welke wijze de Predikant eigenlijk zijne gemeente onderrichtte. Hij ging-naar de kerk, wanneer zijn Vader hem te voren ernftig verzocht den Predikant niet te ftooren, zo als hij nog kort geleden bij . 't trouwen gedaan had. William beloofde dit,, en nam zijn plaats tegen over den. Predikftoel in 't geftoelte van zijn Lordfchap. Het langzaam zingen des Pfalms , die hem zijn Vader te voren voorgelezen had , bewoog zijn hart onbefchrijflijk. Hij vergoot traanen , en een diepe eerbied deed hem, zonder het te weten , op de knieën vallen.' Thans trad de Predikant op den ftoel william richtte zich op , toen hij de man te voorfchijn zag komen , en zag hem nieuwsgierig en met ftarre blikken aan. Zo als de Predikant william zag, kwam hem met een angftigen gloed, die zich op zijn gelaat vertoonde , het trouwen te binnen : hij wierd bleek — hij beefde — het gezang was  NATUUR EN LIEFDE. ^ was ten einde, en de Predikant zag met he vige wilde blikken dan op den jongling, en dan weder op de gemeente. William zag hem verbleeken , en toen zag hij hem nog fterker aan, terwijl de verlegenheid van den armen man op 't uiterfte fteeg. Ziddrend vong h.. toch ™ar ieder blik, die de jongling 0p hem Ieder oogenbhk vreesde hij geftoord te znllen worden. Het verwardfte mengelmoes bragt hij uit hij ftamelde, en met ieder oogenbhk werd zijn benaauwdheid heviger „f?" fï?** an^e gelaatstrekken zag hy emdhjk op wfuuM, en hij zweeg De arme man is ziek, zeide wi ll iam h ff overluid tegen thomas, die naast J ftond De Predikant hoorde het , ^ d eze verontfchuldiging voor de zijne, en g*Z der van den ftoel af; doeh in de Co JftZ kamerkon hij zieh niet weerhouden op ht longen mensch, en op den ouden zotskap Lord hillnet, die hem zo heidensch fed laten opwasfen , uittevaren. Thomas ging ook in de Confiftoriekamer verze erde den befchaamden Pikant William hem niet ft00ren zoude, en H nu  .114 • NATUUR iiN LIEFDE. nu verfcheen hij weder, en predikte ; nam zich nauw in agt, dat hij niets te voorfchijn bragt wat op de een of andere wijze tweeduidend was. Hij fprak van de verplichting om naar 't beftuur van onze rede te leeven, ten einde met moed te kunnen fterven. En wil* liam vloog,na den predikdiensten de Confiftoriekamer, floot den man in zijne armen, . en verzekerde hem, dat hij van 't tegenswoordige af aan hem liefhebben, en als zijnen vader vereeren zoude. Een paar dagen daarna vloog hij weder naar Johnsons landgoed, en vond niemand 'te huis. Ontevreden liep hij een half uurtje in 't park rond. Eindelijk ging hij naar marij: • hij vond de Familie bi, een. Na eenige lief kofingen, die hij marij met al het vuur der jeugd deed,en die 'tMeisje met een befchaamde tederheid aannam, kwam het tusfehen william en .den Vader van marij op een ordentlijk gefprek. Deeze had in den oorlog in Canada tegen de Franfchen gediend. Het eene woord bragt het ander voort. william luisterde met alle infpanning, als van iemand, die gelooft een tooveraar vóór zich te zien ftaan, en de oude Soldaat vertelde met ahe levendigheid , en met al het vuur eenes  NATUUR en LIEFDE. nJ eenes ooggetuigen. Zo verliep de morgen en de oude was hartelijk in zijn fchik, dat hij nu eindlijk klaar was geraakt met alle die ophelderingen over den krijg: nog meer echter verheugde hij zich,'dat hij nu s'namiddags zonder eenig gevaar op de Franfehen losbranden kon. .;. ni a ■ rn William bleef ongenodigd bij'hun'ten eeten, en Moeder en dochter'beijverden zich met alle macht, haaren jongen weldoener zo goed te bedienen 9 als 't hen doenlijk was. Aan tafel zat: william naast -marij, en was.recht blijde: bij ijder fchotel vertelde de waard' van 't leven in 't veld, en van won. derbare vergiftige Hangen en- dieren', z0 dat william, bij alle zijne kennis in de natuurlijke Historie, wel tienmaal belijden 'moest, 'er-nog niets van te weten, en zijne Verwondering volle vreugde openbaarde zich' telkens door vrolijke kusfchen op marij's lippen. Na tafel vong de oude op nieuws: aan te vertellen van de Wilden, hunne infhïjdingen m de opperhuid; hunne wreedheden-jegens de gevangenen, en befchreef dat allés met zulke zwarte verwen, dat william zijn gezicht vol afschuw in den boezem van mar ij verbergde , welke-hij op zijn fchöot'genomen H2 had,  U6 NATUUR en LIEFDE. had , om deze voorvallen mede aan te hooren. In dien tusfchen tijd wasjoHNSON\s famielie te rug gekomen, en op de tijding, dat william daar geweest, en weder te rug gegaan was, en zijn paard er gelaaten had, vloog f a n n ij een oogenbhk naar haar kamer, en liep vervolgens in ftilte den tuin door naar 't dorp, en in den omtrek waar marij's ouders woonden. Fannij dacht wel dat de jongeling daar wezen zou, en had zich ook niet vergist. Reeds van verre hoorde zij zijne ftem : zachtjes ging zij naderbij, wilde hem verrasfen, doch wierd zelf op 't zeldfaamst verrast. Zij trad voor "t vengfter, en juist verborg william zijn gezicht bij de vertelling des ouden , van geilagte en opgegeetene menfehen, in marij's boezem. Fannij ontftelde en riep: hoe, aan marij's boezem ? — Zij zag weder op, en juist op dit ogenblik drukte william op 't roozenrood van marij's lippen dehartelijfte kusch. Fannij wierd bleek, en op 't ogenblik veranderde deze bleekheid in een donkerrood. Daar is Misf. fannij! riep de vrouw, die 't meisje voor 't vengster zag ftaan. fannij? riep william, waar? en fannij vloog voor  NATUUR en LIEFDE. ti/ voor 't vengster van daan de ftraat over en het dorp uit. William vloog haar achter na. F a n n ij ! fannij! hier ben ik! fannij hoorde niet, hij greep haar bij de hand. Wat wilt gij Sir hilnet? zeide Fannij met ipijt: laat mij los ijzij rukte haare hand los; liet hem ftaan, en ging vooruit. William bleef een minuut op dat plekje ftaan,toen vloog hij op nieuws haar achterna; greep met den tederften uitroep, mijne lieve fannij! haare hand weder. Gaa heen, ik wil alleen zijn, zeide zij hevig: trok haar hand los,en gingheen. Willem zag haar een paar feconden na, en ging terug naar 't huis van marij. Fannij zag juist even om, toen hij de deur intrad , beet op de lippen, en haar bloed kookte. William zette zich weder op zyn ftoel, trok mar 1 j op zyn fchoot, en zeide, eenen blik op 't vengfter werpende, wel nu, aten de onmenfchen den anderen ook op? Marij's Vader vertelde voort, doch william rilde niet meer,en drukte Mar ij ook niet weder aan zyne borst. Midden in zyne redeneering ftond hy op. Schei nu maar uit, zeide hij, morgen kunt gij mij meer verft 3 tellen  n8 NATUUR en LIEFDE. tellen. Onrustig ging hij de deur uit naar Johoson's landgoed toe. Fannij ging de kamer uit, zo dra hij er in kwam, floot zich op haar kamer op, en kwam den gantfchen avond, in weerwil van fmeeken of beveelen, niet weder te voorfchijn. William begreep niets van deze manier van doen: hij meende, dat f a n n ij voorzeker ziek zijn moest. Doch des anderen morgens, toen hij haar zag, en haar vroeg, wat heeft u gisteren gehinderd fannij? behandelde hem het meisje zo vreeslijk koel, dat het een ijder, zelfs den onopmerkzaamften toeziener, gewaar wierd. De oom wilde - de verzoening maaken; doch wrLLiAM plaatste zich voor fannij, en zeide met een toon, die iets fchrikbaars beduide: fannij! gij zijt tegens mij ingenomen, fpreek,wat heb ik u gedaan? — Niets, hoegenaamd, niets, zeide zij; doch zij was door zijne houding een weinig in verwarring geraakt. Maar waarom zijt gij dan boos op mij, als ik u niets kwaads gedaan heb? Nu deed zij haaren fchoonen mond open: heb ik u rekenfehap te geven? William zag haar fterk aan. Op eenmaal hief hij zijne handen om hoog, en riep met luider  NATUUR en LIEFDE. xig luider ftemme , mijn vader heeft gelijk ! ik ben bedrogen ! met medelijden zag hij nog eens op fannij, en een traan kwam in zijne, oogen. Zo fchoon zeide hij, en zovalsch! — Hij keerde zich om , en zuchtte; leef gelukkig! riep hij, en ging langzaam in de ftal, om zijn paard te zadelen. De oom trad nu naar fannij. Meisje zeide hij: gij zijt een fottin. Fannij weende en hieldt de handen voor de oogen. Hij rijd weg, fannij, voer hij weder voort; gaa en doe boete: waarachtig de jonge leid het paard uit de ftal, kom fantje dit mensch is op mijn ziel toch uw fpeelbal niet. Fannij liet zich half met goedwilligheid," half met geweld aan de deur brengen, william droogde zijne oogen af, en ftreek den hals van zijn paard. Wat heb ik haar gedaan! riep hij zo luid, dat fannij het hoorde. Wi ll r a m ! riep fannij half monds. Hij zag om, en vond haar voor de deur ftaan. Zij fchuilde met haar hoofd in haar halsdoek \ William fprong naar haar toe. Fann ij' reek hem de hand, en william bevochtigde die met zijne traanen. Langzaam nam de oom fannij's andere hand en lag ze om william's hals, en nu wierp' H 4 hij  ioo NATUUR en LIEFDE. hij het meisje in des jonglings armen. Haare oogen hadden elkander nog niet kunnen aanfchouwen, maar haare lippen vonden elkander, en in twee minuten was de verzoening volmaakt. Fannij fchoof de fchuld op hoofdpijn, en william drukte haar hoofd wel honderdmaal tusfchen zijne twee handen, en verzekerde haar met veel levendigheid, dat dit het waare middel tegen hoofdpijn was. Bij eene wandeling in den tuin echter begon zij hem zeer ernftig af te vragen, wat hij gisteren bij marij's Vader gedaan had. stik, zeide hij, heeft mij van den oorlog fchriklijke dingen verteld. Ach, lieve fannij! 't is goed, dat gij mij hier aan herrinnert, dit moet gij hooren: koom: koom: hij trok haar bij de hand den tuin uit. Bijna had dit weder eenig gefchil veroorzaakt : omdat f a n n ij van deze overhaasting met fpijt fprak: maar na eene kleine tusfchenpofmg, zeide zij eindelijk: goed, w i l l i a m ! nademiddag zal ik met u m a rij gaan bezoeken. s'Namiddags gingen zij naar ma rij. Het bevallig meisje liep haaren weldoener vol vreugde'in de armen: o mijn beste william, riep zij; en keerde zich befchaamd om van zijnen hals, toen zij fannij ontdekte, die achter  NATUUR en LIEFDE. IQI achter william ftond. Fannij had zich voorgenomen william's gedrag tegens mar ij met gelatenheid zich te laten welgevallen, en marij's uitroep alleen had haar reeds hierin 't evenwicht doen verliezen, zij vergat haar zelf, zij vergat wie william was: zij ftond daar met een trotsche fchimpende miene eener beledigde Koningin, en ma rij trad zidderend te rug, tot aan den muur van de kamer. William zag om, en verwachte den gerechtsdienaar te zullen zien, die met zijn knuppel het arme meisje tot zidderen bragt, doch hij vernam, dat fannij woedende blikken op marij wierp: fannij, zeide bij, terwijl hij zijn hoofd fchudde : hebt gij weder hoofdpijn? koom hier goede fannij, wees toch niet boos .' Hij zette zich neder \ en wilde fannij op zijn fchoot trekken, koom, zet u hier op deze knie, marij zal op de andere zitten. Neen, antwoordde fannij, met een foort van weerzin, ik heb met marij niets te deelen. Ik ftaa haar de gantfche plaats af. Hoe fonderling zijt gij , fannij ! waarom wilt gij hier niet met marij zitten ? H 5 Ik  122: NATUUR en LIEFDE. Ilc deel niets met .een meisje, die ik weldaaden bewijs. Marij begon bij deeze woorden te weenen : en de vader zeide : weldaaden aan te nemen , jongvrouw ! is geen fchande & want zelfs moet de koning de weldaaden Gods aan. neem en. William zag van den een op dén ander, en vroeg ongeduldig,maar zijt gij dan dwaas? zet u neder, fannij , waar gij wilt ; koom mak ij , wees gij vriendlijk: wie heeft u iets kwaads gedaan ? Wel nu , Vader stik, hoe ziet gij zo donker? Fannij, heeft u de oude man beledigd ? Fannjj zette den elleboog in 't vengfter, zag naar buiten, en zweeg : gaa zi:tcn sttk, en vertel ons: fann tj wil u ook wel aanhoren. Jongvrouw fann.tj zal het mij niet vergeven , als ik gaa zitten; Gij zijt een dwaas, oude mr-i! Intusfchen was al de moeite , die william deed om de oude man aan 't vertellen te brengen , vruchteloos : f a n n ij zag onachtzaam dan door 't vengfter, dan weder heimlijk op m ar ij, die aan den muur ftond, en innerlijk weende. Van daag koomt 'er niet van , Vader sïie , dat zie ik wel. Koom, fannij, laat  NATUUR en LIEF-DE. 123 laat ons gaan, gaat gij met ons marij ? Ma rij gaf voor, dat zij wat te doenhad,en william verliet met een gerimpeld voorhoofd de hut. F a n n ij ik heb u lief, hief hij aan, toen zij in 't perk waren, tegen haar, die naast hem ging , en met een bedroefd gelaat op den. weg voor haar heen zag : fannij, ik heb u lief, maar — de oude man is beter dan gij. En marij ook, niet waar ? Marij ? — Marij deed u niets , en gij hebt haar aan 't weenen gebragt. ö Die traanen ftonden haar zo fchoon ! zij was nog wel eens zo bekoorlijk. Nu dat is waar, ik heb haar aangezien, die traanen ftonden haar beter , dan u uw gefronfeld voorhoofd ; maar die traanen deden het arme meisje fmarte aan. Fannij, gij noemt altoos den naam van God. God is rijk , God is goed; gij zijt ook rijk — maar zijt gij ook goed ? Wat heeft u dat fchoone meisje gedaan? Het gezelfchap kwam hen te gemoet, en fannij zweeg. Intusfchen hadden william's tedere liefkozingen fpoedig de jaloufie verdreven, die zich in 't hart van fannij opgeworpen had,en wi lliam zwom wederin den  124 NATUUR en LIEFDE. den Aroom der verrukking en der liefde. Des avonds reed hij weg. Fannij vloog door de diergaarde, om hem nog eenmaal william, toeteroepen,als hij voorbij kwam. Zij plaatfte zich achter een geneverboomftruik, en zag den weg langs, die door het dorp liep; maar william kwam niet, zij wachtte nog een quartier, en william kwam niet. Donkere gedachten kwamen in haare ziel op. Hij is bij marij, zij vloog achter de ftruik van daan, het heuveltje af in 't dorp, en reeds van verre zag zij williams paard , dat de oude stik vast hieldt. Die booswicht! riep zij, en liep verwilderd te rug, door 't perk in huis naar haar kamer. W i lliam reed naar huis , in diepe gedachten over fannij , welker fonderling gedrag hij niet vergeten konde. Dikwils fchudde hij het hoofd in gedachten over fannij , en in 't bijzonder omdat hij haar gedrag op geenerhande wijze verklaren konde. Hij verhaalde zijnen Vader zeer openhartig zijne kleine voorvallen, en bad hem om oplosfing van dit raadfel. Zijn Vad»r bemerkte zeer ligt, dat f a n n ij's luimen jaloefie was, hij zweeg echter daarvan, wijl hij niet dorst beflisfen of zij gelijk of  NATUUR en LIEFDE, ï&s of ongelijk had, hij bad daarom zijnen zoon zo veel te hartelijker zich niet te overhaasten. Fannij zat intusfchen op haare kamer te weenen; zelfs haar oom was op haar manier van handelen gevallen, en thans verzocht hij van haar eene opheldering over haar kibbelen met william. Na veele weigeringen deed zij dan aan den dringenden oom eene bekentenis, en maakte uit haare vrees de gegronde verdenking , uit haare verdenking de fchrikbaarendfte zekerheid, dat Stiks familie eenen aanflag op de onervaaren william gemaakt had; en bad haaren oom fmeekende, de gevaarlijke marij op de een of andere wijze uit het fpel te haaien. De jaloefie gaf haare woorden eene zo doordringende fterkte, en haar vermoeden een zo hooge graad van waarfchijnlijkheid, dat zelfs de oom ten laatften uitriep: fannij! gij hebt gelijk! dat kleine ding moet weg! hier kwam nog bij, dat de oom nog dien zelfden avond gewaar wierd, dat marij's moeder haare buurvrouw bij een krakeel met william, en den invloed,welken haare marij over den jongling had, gedreigd had. Ha! riep de oude moeder; en zette beide de armen in de zijde! ha! gij zult anders piepen lee-  IZ6 NATUUR en LIEFDE. leeren, als mijne marij veelligt nog eene Ladij word. Het was juist wel niet alles waar, zo als het de bediende des nieuwsgierigen ooms verhaald had-: maar er was toch wel iets aan* De oom , die veel van william hieldt, en zijne f a n n ij van harte w r l l i a m ?s hand en zijn vermogen toewenschteen die niet;, dan na groote overreding, den ouden stik den inbreuk op zijne jagt, die hem naast fannij het meest aan 't harte lag , had vergeven , en hem daarbij nog in ftaat oordeel* de , inbreuk op fannij's recht te maaken, was thans op deze familie verbitterder, dan fa nnij zelve. Gij hebt waarachtig gelijk , fantje,' de oude heeft iets met william in den zin, en marij onderkruipt u ; maar ik zal dien boel wel' fchoon maaken; 'Nu verhaalde hij de getuigenis des bedienden, en' de arme fann rj draaide bij dit verhaal het hoofd om , en duizenderlei plannen tot'wraak zweefden haar in de herfenen. De oude stik was een groot liefhebber van de jagt, dus bekwamen . thans alle de jagers het ftipst bevel om op stiks gangen te letten , en fannij zelve beloofde de ja-  NATUUR en LIEFDE. in jagers : eenë'"'belooning , wien Hechts 'stik betrappen kon. 5 n k. verliet zich op william , en ging zeer onbcdagtzaam te werk. Men betrapte hem, en nam hem met een in hegtenis. Stik trad met groote oftverfchrokkenheid voor zijnen rechter. Doch de hevigheid, waarmede- men hem aanklaagde , cn de vergi-óoting van zijne misdaad, jaagde hem eene ziddering 'aan.' Te vergeefs beriep hij zich op den 'jongen hillnet. Men oordeelde hem : nog genade te bewijzen , wanneer -men hem uit het gehugt van de plaats bande. Zijne -Vrouw en dochter drongen zich onaangezien alle de bedienden die bevel hadden hem niet door te laten j 'in de kamer van den Heer. 6 Allergenadigste heer! riep de moeder, -breng; toch geen ongelukkig huisgezin in elende! wij moeten anders omkomen! God ontfermt zich wel, ontferm gij u ook. Weg-gefpuis! weg! riep de oom en waagde het niet de beide fmeekfcfidë' aan te zien. ö Bid voor ons, fchoone, genadige Jongvrouw; riep de Moeder, en viel voor fannij op de kniën. Fannij zag op ma rij-,-die in eene zeer bevallige "houding ftond, en de oo-  is8 NATUUR en LIEFDE. oogen met haar voorfchootbedekte;juist vielen haar william's woorden in: marij's traanen ftonden haar beter, dan u uw gerinpeld voorhoofd. Ik kan u niet helpen, zeide de zachtzinnige eannij, en wendde geen oog van marij af. Niet helpen? ö God ontferm u! Mijn kind, mijne marij niet helpen! zo moeten wij dan met bedelen, uw grijzen vader onderhouden? ö Mijn armen man ! mijne arme marij! Marij greep haar moeder bij de hand, koom moeder, hier is ons bidden, ons fmeeken te vergeefs! koom, een toch zal ons niet verlaaten! Ach van god en menfehen verlaaten, huilde de moeder, die marij's woorden niet gehoord had. Neen! van hem zijn wij niet verlaaten, moeder. Droog uwe traanen af, hij zal, hij moet ons helpen. Marij zeide deze woorden in haar ziel overtuigd van william's edelmoedigheid, en met een inwendig gevoel, dat men haar hier wel veroordeelen wilde , zeide zij dit met zekere trotsheid, .die de elende eigen is, wanneer die nog een uitkomst weet. Wel?  NATUUR en LIEFDE. l29 Wel zo? riep fannij met een gedwongen fpijtigen lagch: gij zoudt u kunnen vergisfen zot meisje! marij bloosde. Fannij fcheen een lagch aan haare lippen te bemerken, en zij gloeide van toorn en jaloufie. Zij vloog naar haar Oom, fluisterde hem een paar woorden in 't oor; hij fronfelde zijn gelaat eens en fcheen iets te overleggen. Hij deed moeder en dochter vertrekken, doch in huis onder opzicht van een Gerechtsdienaar blijven. Hij liet verneemen hoe groot stiks bezittingen waren, en gaf hem zo veel geld als zijn hut en akker waard waren , en nu liet hij alle drie, zonder verder naar haar gekerm te hooren, door den gerechtsdienaar uit de Heerlijkheid brengen, met bedreiging, zich niet weder onder eenige voorwaarde hoegenaamd in zijne Heerlijkheid te laten vinden, zo zij zich niet aan den ftrengften ftraf wilden fchuldig maaken. Hm! zeide de oom met een gefronfeld gelaat en een verlegen voorkomen: de fchurk heeft zijn hut betaald gekregen, hij moet zich nu eene nieuwe koopen — het meisje is op mijn ziel lief om te kusfchen. Wel nu, zeide fannij met een fpijtigen blik , het is maar een niets beduidend I ttotsch  130 NATUUR en LIEFDE. trotsch ding, dat mijnenthalve hier altoos wel had mogen blijven, als de oude Wilddief deze ftraf niet verdiend had. Fann ij, dan zal ik haar weerom laaten roepen , zeide de oom een w.inig boos. De duivel haale die eeuwigduurende achterdocht! Nu, nu wees maar te vrede, ik heb 'er reeds voor gezorgd, dat die kleine met haar fris* fche lippen en fpreekende oogen u niet meer gevaarlijk zijn zal. En ook werkelijk had de oom daar in voorzichtig genoeg te werk gegaan , dat de oude stik op geenerlei maniere zijne toevlucht tot willtam nemen konde. De eene gerechtsdienaar, die het huisgezin vergezelde, had dertig mijlen van 't landgoed een hut en een kleine akker. Onderweg fprak hij met stik van deze hut, en maakte hem dit idéé zo aangenaam, dat s ti k met hem ging, om hut en akker te bezien. Zij wierden den koop eens , omdat de gerechtsdienaar bevel had, weinig omftandigheden te maaken, en sxik nam op den twaalfden dag bezit van zijne nieuwe hut, fchikte het allés, en in een paar dagen had hij johnson en william onder zijne bezigheden vergeten; ja, zo marij niet zomwijlen van william gefproken had,  NATUUR en LIEFDE. 131 had-, was zijn naam in 't geheel niet meer; Terwijl deze donderbui van jaloufie boven marij's hoofd te zamen trok, en ook weder weggetrokken was, wierd william te huis allengskens bekender met zijne onderdanen, en met de plichten eens goeden Heers. Op 't veld was hij bij de ploegers en bij de herders , in de boomgaarden bij de moeders, in de tuinen bij de kinders, hij was overal, en overal een ijder behulpzaam. Lord hillnet hield hem onophoudlijk bezig met werken der weldadigheid. Geen dag geen uur liep 'er voorbij, dat willum' geen dank, of door een paar liefderijke traanen, of ten minften door een hartlijken handdruk, ontfong. Hij leerde zich nu en dan allengskens' meer en meer naar de onderlinge betrekkingen der menfehen fchikken, zonder iets van de veerkracht van zijn hart, of van de juistheid van zijn verftand te verliezen. Eenige bezoeken, die Lord hillnet onderhield en die hij altoos in gezelfchap zijns Zoons weerom zag, ftilde de nieuwsgierigheid der rondsomwoonende Edellieden, en vervulde hen met achting voor dezen Zoon der natuur. Hij zag veele vrouwen; maar fannjj 1 2 bleef  132 NATUUR en LIEFDE bleef de vorstin van zijn hart, fchoon hij dikwijls aan verfcheidene meisjes zeide,gij zijt omtrent zo fchoon als mijne fannij. Eindlijk kwam de ..dag,dat hij haar weder zien zoude. Mij vertrok met fpoed naar johnsons goederen, en fannij was verrukt,toen zij hem weder zag, en wel zo wederzag. Eene zekere aartigheid, die meer een goedheid van zijn hart dan wel eene. geleerde welvoeglijkheid was, en die thans zichtbaar wierd, wijl nu niet meer zo veele bijzonderheden zijne nieuwsgierigheid lokten, 't geen hem dikwijls eene kinderachtige rol deed fpeelen; eene vuurige opgeklaardheid en eene edele vrijmoedigheid, die zeer na aan eene verfijnde trotsheid grensde, wijl hij thans zijn eigen goed hart en voortreflijkheid door vergelijking van zich zeiven met anderen gewaar geworden was; zijne meer juiste begrippen, die thans eerst zichtbaar wierden, wijl hij nu niet meer zo veel gelegenheid vond, zich onwetend te houden, en eene meenigte kundigheden, die daar en boven door zijne naiviteit en natuurlijkheid in beweging gebragt wierden, namen ijder's hart voor hem in. Na de eerfte verrukkingen, en na eenige eerfte gefprekken , vroeg hij jiaar stik en marij. Fannij zeide hem zeer vriendlijk, doch  NATUUR en LIEFDE *a3 doch op een omchtzaamen toon , dat stik met zijne familie het dorp verlaten, en verre van hier een voordeelig ftuk goed aangekocht had. Dat is„jammer, zeide hij, marij was een fchoon meisje, cn goed, goed, f a nnij, als de zon! ik had haar in den grond van mijn hart lief. Fannij had moeite een donkeren blik met een gedwongen lagch te begraven. Hoe jong marij ook nog was, zo boos was zij! zeide fannij. Gij kent haar niet. Dat gekke ding had reeds een minnaar. Nu fannij, zeide william, een minnaar hebt gij ook. Fannij wierd rood, cn william wilde haar wel het bloed van de wangen kusfchen. Hij begon nog een paarmaal van de fchoone marij te fpreken, vroeg naar den omtrek, waar zij woonde; en f a nn ij bragt haar een paar honderd mijlen wijder, dan zij wezenlijk was. Nu verhaalde hij, dat zijn vader hem in 't kort de eerfte ftad zoü laten bezien, en: dat hij ook, in weinige dagen fannij een bezoek zou komen geeven. Dit gefchiedde dan ook kort daarop. Lord hillnet hield voor 't perk ftil, en trad met william af, die hem den kortften weg I 3 door  i34 NATUUR bn LIEFDE. door 't perk'naar 't huis brengen zou. Zy wierden niet bemerkt, noch in den tuin, noch in huis, en william opende de deur van de eetkamer, en geleidde zijnen vader er in. Her gezelfchap ftond op om den vreemden te gemoet te gaan. Uit w i ll i a m s oogen flonkerden de verrukkingen eener overwinning. Hij vloog, in allerijl, naar fannij, omarmde haar, en toen bragt hij, met het overluid geroep : dit is mijne fannij, vader ! haar naar Lord hillnet. Zie, vader, zie! fprak hij, en z'ag lagchend dan in zijns vaders oogen , dan met een bevalligen wenk op f a n n ij , zie , dit is fannij, is zij niet fchoon als een bloem ? o Zie eenmaal die fchoone vriendelijke oogen, fannij toon toch eenmaal mijnen , Vader uwe oogen ! Het meisje ftond in eene bevallige verwarring voor den edelen ouden , zij kon haare oogen niet opflaan, zij wilde iets zeggen, doch bewoog flechts i haare lippen. En goed is zij, Vader, goed is zij, zo als ik: voer de verrukte jongeling voort: zij zal het u beloven, dat zy, wanneer zij moeder word — ö God! zeide f a n n ij in angst: zwijg toch! Ik heb haar zien flapen , vader; toen was zij  NATUUR en LIEFDE. i35 zij fchoon, dat weet gij,oom! En zo ging hij voort, de volmaaktheden van fan n ij door elkander te prijzen, dat noch de ouders van fannij, noch de oom, noch Lord h i l ln e t een woord fpreken konden. Lord hillnet nam fannij bij de hand: fannij, zeide hij met een edelen toon: william is een edel jongling , onbedorven en vol kracht als de natuur, welke r^sai opgevoed heeft. Fannij, gij moet zeer t\de\l zijn, zo gij des jonglings hart bezitten wij/: en zijt gij goed, neem dan in de volheid van mijn hart , mijn vaderkusch , en mijne vaderzegen. Hij kuschte i et meisje op haare lippen , zij fnikte overluid, cn kuschte des Lords hand, zij wilde fpreken : men hoorde niets als het woord, vader! Tans wierd het gefprek algemeencr, en Lord hillnet, had eene zo edele doordringende trotsheid, bij zijn eenvóuwig voorkomen, dat zelfs de vrolijke oom ernftig wierd, en zijn geestige luim geweld aan deed. Toen de jonge luiden de kamer uitwaaren,begon Lord hillnet van zelfs te ipreken, over de verbindtenis van william en fannij. De oom meende dat men niet lang meer. wachten moest, om de beide jongen lui geI 4 luk-  136 NATUUR en LIEFDE. lukkig te maken , zelfs de vader van fannij vond hier geene zwarigheid in, maar Lord hillnet zo veel te meer. Mijne heeren, zeide hij, ik ben op geenerlei wijze van voornemen mij tegen den wil mijns williams te verzetten, hij is een vrij mensch, maar hij is ook Hechts een mensch: hij kan zich bedriegen , hij kan dat geen voor liefde houden, wat niet meer is, dan 't inftinct van 't geilacht. Met fannij kan het even zo wezen. Mij dunkt, dat wij dit nog wat uitftelden , opdat wij hier door niet twee harten aan elkander fmeeden, die zich ellendig in plaats van gelukkig maaken kunnen. En, zal ik u eens recht uit de waarheid zeggen, ik geloof, dat ik mijnen william ken. Hij moet Hechter worden, dan hij is, om zich in de armen ener Engelfche vrouw, zelfs ook de beste, de edelfte onder hen, gelukkig te gevoelen. Fannij is de kroon der engelfche vrouwen, mijlord, zeide de oom. De natuur gaat haaren gang, en ik heb hier niets tegen in te brengen: -antwoorde Lord hillnet; ik heb mogelijk niet wel gedaan, dat ik u het hart des jonglings , zo edel, zo eenig ip zijn zoort, affchilderde. Reeds eenmaal heb ik in des jonglings borst, die vrij van argwaan en mistrouwen is, eene verdenking  NATUUR en LIEFDE. i37 king tegen fannij's goedheid gevonden, en — dit moet niet dikwils zo komen. Gij waagt uw kind, Sir johnson, wanneer gij haar aan de armen mijnes williams overg-eft. Hij zou zonder eenige omftandigheid zijne vrouw verlaten, als zij het eenmaal niet- verdiende zijne vrouw te zijn. Zijn dat omwegen, mijlord, om hier door uwe afkeuring dezer verbindtenis te bewijzen? vroeg Sir johnson. Geenzins! ik vrees geen mensch, en daarom maak ik nooit omwegen. Een jong meisje heeft hier gewoond, mar.j, naar de befchrijving mijnes william's, een bevallig onfchuldig fchepfeltje. Is zij niet meer hier? Ik ben even zo oprecht als gij mijlord! zeide de oom , en trad naar Lord hillnet toe, wij hebben deze marij weg gezonden. De neiging van mijnen william fcheen zich tusfchen, deze beiden te verdeelen. Juist daarom hebben wij haar' weg gezonden. Juist daarom had gij het meisje hier moeten laaten; zij was de proeffleen van william's liefde tot fann ij. Maar hoe, wanneer'marij gezegenpraald had? of zou william dan ook zijn zin ge had hebben ? ë ' 1 5" Ik  138 NATUUR ek LIEFDE, Ik zou een paar jaaren" zijne verbincitenis met haar uitgefteld hebben, én zo hij haar dan nog lief gehad had, zo zou zij zijne vrouw, en na mijnen dood Ladij hillnet geworden zijn. Gij fpot. Ik fpot niet, wanneer het gantsch geluk van mijnen zoon het onderwerp is, en juist dit is het fpreekendfte bewijs, dat ik tegens de verbindtenis mijns zoons met fannïj niets heb. De dochter des herders zou mij even zo aangenaam zijn, indien william haar liefhad, als de dochter des konings. Geloof mij, in mijn dal heb ik vergeten , dat er een andere rang onder de menfehen is, dan die ons de deugd verfchatt. Ik zal nooit mijnen zoon hinderen gelukkig te worden; doch ik zal zijne voetftappen zo richten, dat hij met zekerheid zeggen kan : ik ben gelukkig ! En thans gaf hen Lord hillnet te kennen , dat hij nu zijnen zoon eerst in de wereld wilde brengen. Hij gaat met mij naar Londen, hij zal alle {landen, allerlei foort van menfehen leeren kennen: om eindelijk in zijn gelukkig dal, dat hem eens gevormd heeft , de waarheid, de rust en vrijheid weder te zoeken, die daar alleen woont. Vind hij geen vrouw , waarmede hij gelukkiger dan met fan-  NATUUR en LIEFDE. i39 fannij denkt te worden, en heeft hij in haare nabuurfchap eerst een jaar geleefd, eh bied hij haar dan nog zijne hand, dan zal zij van mij gezegend zijn als de koningin van mijne goederen, als mijne dochter, dan zal ik in* haar gezelfchap eenen hemel vinden , omdat zij dien aan mijnen william fchenkt. Men zag zeer fpoedig het vernuftige van 't plan van Lord hillnet in, en men bewilligde van beide zijden de verbindtenis der jonge lui nog eenige jaaren te verfchuiven. Terwijl dit alles tusfehen de oude lui verhandeld wierd, verhaalde william ook met meenigerlei,dan vrolijke dan bedroefde, uitroepingen aan fannij, dat hij haar nu voor zes maanden verlaten moest. ]k gaa met mijnen vader naar Londen. Fann'j geloofde het niet. Dan vergoot zij traanen, dan beklaagden zij beiden haar ongeluk, dan bad zij hem, haar getrouw te zijn, en william verftorid haar niet; en liet haar uitleggen, wat getrouw zijn te zeggen was, en beloofde haar, dat hij haar zeker duizendmaal meer lief zou hebben , dan alle meisjes uit Londen. En fchrijf mij alle dagen, lieve william, of ik zal van kommer fterven! zeide  140 NATUUR en LIEFDE. de fannij en william antwoordde treurig: fchrijven ? dat ken ik niet, leer het mij! Dit geloofde f a n nij weder niet, zij fchaamde zich een weinig , en bad hem het vooral toch aan niemand te zeggen , william bad, haar het hem te leeren , en nu liepen zij zamen naar fannij's kamer ; zij gaf hem een vel papier. Fann/j maakte hem een a voor, en william. krabte ze na, doch dit duurde niet lang: fannjj moest hem fpellen leeren, en daar zij hem ieder fijllabe, die hij goed fpelde, met een kusch betaalde, was william na twee uuren door de kunst van fpellen rijk gezoend, en fannij's lippen rood als een roos, en heet als vuur. Toen ging het aan 't fchrijven. Na een kwartier uur fchreef william fann ij's naam op 't papier, en fannij fprong vrolijk juichende met het papier de kamer rond, dat de oude lui beneden hen bang wierden, toen zij die hooge fprongen hoorden. Men kwam boven, en vond meester en fcholier, beiden, door de liefde om te leeren en geleerd te worden te gelijk bezig, en alzo het middel door de liefde reeds gevonden, en uitgevoerd, waar over zy zich nog beneden het hoofd gebroken haddqn ,naamlijk: hoe  NATUUR en LIEFDE. i4r hoe men tusfchen deze beide jonge lui een foort van verftandhouding verkrijgen zou. De oude lui kwamen nu hierbij, en hielpen hem verder mede onderrechten en na verloop van eenige dagen zaten william en fannij, beiden gefcheiden door een kraam fchut, en fchreeven elkander kleine briefjes , die zij dan over het fchut elkander toewierpen, en die de tederste verzekeringen van liefde behelsden, die dan gewoonlijk fannij achter het fchut van daan lokten , om wil liam daarvoor de beloning door den heetsten kusch te geven. De weinige dagen, die zij nog bij elkander bleven, verliepen onder kusfehen en het vertrouwelijkst gefprek, en alhoewel ook f a n nij bij de fchetfe, die william haar van haare kinderen maakte, hem niet meer de hand op den mond leide , maar wel hem geheel omvatte, en aan haare borst met een onbekend verlangen drukte, zo antwoordde zij hem toch nooit woordlijk daarop. Men moet hem zo watten goeden houden, dacht zij, en zelf wanneer hij al eens in lang daar niet van gefproken had, zo kwam het hem toch te binnen, wyl f a n n y 'er aan gedacht had, 't zij hij haare gedachten raadde, of zij het gefprek daar heen leidde, dat hij haar iets van kinderen ver-  142 NATUUR en LIEFDE. vertellen moest: genoeg, zij wierd rood, om dat zij zelve niet recht wist, of niet wel haar gefprek hier aanleiding toe had gegeven. Eindlijk was het uur van fcheiden daar, william lag in fannij's armen, en kon zich niet los rukken. Leef gelukkig william, leef gelukkig fannij ! riepen zij beiden, omarmden eikanderen op nieuws, fnikten,zeiden weder leef gelukkig, tot dat eindelijk de oom het meisje uit william's armen fcheurde, en dreigde haar in huis te brengen. William fteeg te paard, en langzaam en onder- 't plengen van traanen verliet hij het geliefde dorp , waar fannjj woonde. Men pakte de wagen, en dien zelfden nacht vertrokken zij nog naar Londen. Na drie dagen waren zij beiden,vader en zoon, indeze verzamelplaats des grootften rijkdoms en van 't uiterst gebrek; van den hoogften wellust,en der affchriklijkfte ellende; der verhevenfte wijsbegeerte, en van 't dornfte bijgeloof; der manmoedigfte deugd , en van de fchrikbaarendfte ondeugd. In de eerfte oogenblikken was william niet van 't vengfter af te krijgen; de ontelbaare menfehen, die op de ftraat heen en wederliepen, dat geraas , het voorbijgaan van  NATUUR v. n LIEFDE. 143 van koetfen en de hoge en pragtige huizen waren hem een nieuw en bezighoudend fchouwfpel. Hij begaf zich met den ouden thomas midden in dat gewoel, en hij herhaalde verfcheiden maale de verzekering aan thomas, dat het hier fchoon was! Maar toen zijne nieuwsgierigheid eerst bevredigd was, kwam het hem toch zeer onaangenaam voor, dat hij overal tusfchen die opgelïapelde fteenen ingefloten was, en zette zijnen vader aan, die toch in een woonhuis trekken wilde, hetzelve nog dien dag te huuren, omdat op het biljet ftond: met een grooten tuin. Lord hillnet bezag het, huurde het, en zij trokken 'er in. Hebt gij een tuin aan uw huis? was williams eerfte vraag aan de nieuwe oppasfter. Ik kan niet langer tusfchen deze fteenen leeven. Een open veld, lieve vrouw! Nu, Sir, gij zult bij mijnen tuin het open veld niet misfen! zeide'de vrouw, en bragt hun door een donkeren gang in den tuin. Hebt gij nooit van uw leven een open veld gezien? vroeg william, toen hij den tuin zag. Zij lagchte bij de vraag, en leidde haare hand  144 NATUUR en LIEFDE. hand op william's fchouder: nu, mijn lieve Sir, hoe bevalt het tóf? -A Ach, dit is nog erger, dan in 't geheel geen tuin. De boomen zijn hier juist als de menfehen, afgefchoren en half verdord! de vrouw was hier over geraakt. Nu, dat zij zo, zeide william met eene inneemende houding, gij hebt daar geen fchuld aan; het kan een aartige Londenfche tuin zijn! misfchien zal ik hem door den tijd ook nog wel aartig vinden. William was niet wel te vrede, en dit nam van dag tot dag toe, hoe meer hij met Londen en hoe naauwer hij met haare inwooneren bekend wierd. Gemeenlijk ftonden hem traanen in de oogen,als hij van een zijner zwerfpartijtjes terug kwam, die hij deels onder opzicht van thomas, deels zijns vaders, of ook wel eens ouden vriends zijns vaders drawburn, eens Zeeofficiers, ondernam: want overal zag hij ellende, die hij niet kon afweeren, kommer, dien hij niet verzachten , en traanen , die hij niet afgedrogen konde. Hij verklaarde zonder omwegen de helft van Londen voor zotten , de andere helft voor booswichten, en vertelde daarentegen den  NATUUR en LIEFDE. H5 den ouden drawburn van zijn perk, van fannij, en van zijn Dal, met eene verrukking , die den ouden dikwijls verbaasde. Drawburn, die eene vaderlijke liefde voor den jongling kreeg, wierd wel rasch zijn fchaduwbeeld ; hij liet hem zijnen gang gaan ; alleen gaf hij hem hier en daar een wenk om op zijn hoede te zijn; want reeds een paarmaal hadden eenige bedriegers den goedhartigen jongling deerlijk opgch'gt. Welhaast was william met de woningen der ellende en jammer , met Londens gevangkenisfen bekend : en hoe rijklijk ook zijn vader zijn beurs gevuld had , was zij echter nog niet toereikende genoeg om de gevoelens van zijn hart Hechts half te voldoen. Zijn vader zeide hem , toen hij op nieuws om geld vroeg : william gij zoud: mij welhaast tot een bedelaar maaken , als gij zo milddadig blijft. "Hij gaf hem weder een fomme geld , en william ftonden de oogen vol traanen. Hoor, goede drawburn, laat mij liever alle die ellende niet meer zien: ik durf mijnen vader zo dikwijls niet meer om geld vragen. K Dra w.  H6 NATUUR en LIEFDE. Drawnurn echter, die geheime maatregelen van Lord hillnet had, bragt thans het jongen mensch in de Fleet. Op den weg verhaalde hij william van de inrichting van dit huis, van de menigvuldige ellende binnen haare muuren , en binnen twee uuren was william reeds weder al zijn geld kwijt , en had daarvoor twee in vertwijfling gezonkene huisgezinnen losgekocht. Hij doorkruiste met hem deze ftraaten vol ellende, en 't fmarte william in zijn ziel, dat hij geen guinie meer in zijn zak had. Zij troffen eindlijk nog eenen ongelukkigen aan , die in ellende verzonken was. Zijne vrouw , zijne kinderen lagen rondsom hem , en herhaalden zijne klachten, maar vermeerderden zijn lijden. Veertig pond was zijne fchuld : william vloog in de armen des ongelukkigen en troostte hem. Hij greep honderdmaal in zijne zakken , zij waren ledig. Hij trok drawburn uit het vertrek; neen, ik kan het niet langer aanzien ! riep hij : neen ! want ik kan hem niet helpen ! neen, ik moet weg uit Londen. Zij gingen naar huis ; goede Drawburn mijn vader moet mij nog eenmaal deze veertig pond geven. Hij moet ! hij liep naar zijns  NATUUR en LIEFDE. u? zjjns vaders k imer ; zijn vader was uitgereeden , en zoude 's avonds eerst weerom komen Hoe nu aan geld gekomen? William ftond daar , en bezon zich hing : op eenmaal riep hij uit, ik "zal mijn paard verkoopen ; zie, ik kan te voet gaan , en dan zullen deze ongelukkigen weder gelukkig zijn. Drawburn drukte den jongling aan zijn hart. Hij had eene bekende, die het paard kopen wilde. Men ging n?ar hem toe : william vorderde veertig pond , de koper bood dertig , william; fciqekte hem veertig pond te geven. Geef ze mij! zeide hij , geef ze mij.! help eenen ongelukkigen uit de ellende redden. William verkreeg veertig pond; nu vloog hij naar de gevangkenis, en in een half uur was het huisgezin vrij, en aan willtam's voeten , in zijne armen, en aan zijne lippen. Hij weende met hun, en juichte dat zij vrij waren. De ruuwfte inwoneren van de Fleet vergoten traanen , toen zij gewaar wierden, dat william geheel onbekend bij dit huisgezin was. William was een verkwister geweest, hij had de waarde van 't geld leeren kenK 2 nen,  14» NATUUR en LIEFDE. nen,en william was thans een gierigaard Zekeren morgen kwam een koopman bij Lord hillnet ; de Lord bezag eenige kostbaarheden ; dit horologie zou eene fchoone gedachtenis voor fannjj zijn , william' zeide Lord hillnet. Williams blikken waren van 't horologie niet af te trekken, men had gezorgd, dat zijn oog 'er aanftonds op vallen moest. Voor fannij? zeide william, en hijvroeg naar den prijs. William had het horologie in handen, hij bezag het van alle kanten, voor fannij! zeide hij tweemaal zachtjes, en lagchte. Onagtzaam zeide drawburn, ik wil van daag een ouden bekenden in de Fleet gaan bezoeken , en zien, wat hem daarin gebragt heeft. ^ In de Fleet? zeide will tam, en gaf den koopman het horologie langzaam te rug, zonder zijne oogen daaraf te wenden. De koopman verliet het voor eenen gefchikten Prijs: doch william zuchtte overluid, neen ! ik kan het niet kopen ! De vader keerde zich om^oe? zijne bevochtigde oogen ten hemel, en zuchtte God *f gedankt Drawburn ging naar Lord hill-  NATUUR en LIEFDE. 149 hillnet , drukte hem de hand en fluisterde : gij zijt de gelukkigfte vader ! William bezag de kostbaarheden , zuchtte , en kocht niets. - Hij gebruikte zijne avonduuren om aan Fannij te fchrijven; hij fchreef haar alle zijne kleine voorvallen, en ook dit : lieffte fannij , fchreef hij , het horologie was fchoon, zeer fchoon ; ik, lieve fannij, ik had u dit gaarn toegezonden , maar wanneer een kind weder in de armen zijner ouderen vliegt, of eene vrouw haaren man weder aan haare borst drukt, dien ik losgekocht heb ; neen, alle horologiën in de wereld kunnen niet tegens zulke vreugde opwegen. Dus was eene maand verlopen , en wtlliam verwenschte duizendmaal op eenen dag Londen : want altoos waren 'er ongelukkigen in menigte , en hij — hij zeide tot zijnen vader , als ik de gevangkenisfen van Londen eens weder vergeet , zal ik gelukkig worden. Ik wenschte dat ik Londen nooit gezien had, want ik zal ongelukkig zijn , zo dikwijls ik 'er aan denk. Op zekeren dag liep hij met drawburn door de Stad. Eene oude vrouw riep william aan : lieve, jonge Heer] wilt gi wel K 3 "de  iSo NATUUR en LIEFDE. de goedheid' hebben eene arme vrouw voor een halfuur te bezoeken? W,lliam z?odrawburn ter zijde aan, en deze zeide tot de vrouw , gij zijt verkeerd moedertje , dit is geen visch voor' u. Jk ben niet verkeerd, antwoordde de vrouw, als deze jonge Heer een zoon van Lord hillnet is ips en zo gij wik, heer officier , gaa gij dan met mij ; het is eene" kranke Dame -die den jongen Heer wenscht te fpreeken. . . bi De oude ging voor uit, zij' beiden volgden haar. Zij trad in een huis, ging eenige "frappen op, opende een deur, en liet hen'beiden in een kamer treden. Hier zat eene vrouw, bleek en uitgeteerd in een ziekenftoel , een fchiehk rood kwam op haar bleek gelaat, toen zij williax-i zag, zij hieldt haar doek voor de oogen, en men hoorde haar fnikken. Men zweeg een paar feconden. Madame','' ving eindlijk drawburn aan: gij hebt verlangt dees jongen Heer te fpreeken. Ja , antwoordde de kranke met een zichtbaare oe' dwongenheid , om bedaard te fchijnen : a wenschte dien jongeling eenige oogenblikken alleen te fpreeken j gij zult mij verplichten , mijn Heer , wanneer gij mij dit vergenoegen verichaffen wilt. Draw-  NATUUR en LIEFDE. i5r Drawburn boog zich-, en ging de kamer uit. Zijt gij de zoon van Lord hillnet ? en heet gij willlam? Ja ! die ben ik. — Gij — gij zijt zie-k, lieve vrouw ? Hoor william, ik had eenen zoon — ik heb hem verlooren ! — God! God! Sir, wilt gij wel aan een ftervende de goedheid bewijzen haar zomwijlen te bezoeken! — ó William ! gij herinnert mij aan mijnen zoon — hij heette ook william ! is uw vader — is uw heer vader gelukkig ? ö Spoedig maar ; zijt gij ongelukkig ? . Zeer , zeer ongelukkig ! is uw vader gelukkig ? Mijn vader — zeer gelukkig ! maar kan ik u helpen, lieve vrouw ? Hebt gij nooit van uwe moeder gehoord ? Van mijne moeder ? hebt gij haar gekend ? neen ! gij zijt zo wonderlijk — mijn vader heeft nooit van mijne moeder gefproo- ken — hebt gij haar eenigzins gekend? William naderde haar met nieuwsgierigheid. De vrouw reikte hem de hand , hij drukte haare hand aan zijnen mond,, zij trok hem naar zich toe , omarmde hem , en beft 4 voch-  NATUUR en LIEFDE. vochtigde hem met haare traanen. God ! riep imjn zoon mijn william! deze troost heeft mi. God nog voor mnnen dood gegeven, tk ben uwe Moeder! Gij mijne moeder? fchreeuwde william vol van verbaazing en nieuwsgierigheid. Mijn ' ^.dcrS Vrouw ? - Maar waarom zijt gij niet Hl uwen man?_ishetwaar?fc^t ook ? maar gij weent! Zegt u uw hart niets, mijn zoon? Mijn hart ? neen ; wat kan dit mij ook zeggen ? ik heb « nooit gekend, ik weet zelfs met, dat gij mijeenig goeds beweezen De vrouw floeg eene blik ten hemel, eene blik vol van berouw, vol van de bekendtenis: ik heb het verdiend. VVilliam befchouwde haar, fchudde het hoofd, wil hij het niet geloofde, vroeg no* eenmaal, waarom zijt gij met bij mijnen vader ? en daar hij voor de tweedemaal geen antwoord op deze vraag bekwam, en daarenboven nog door de traanen van de ongelukkige getroffen wierd : zo keerde hij zich op eenmaal om, en vloog de deur uit. De vrouw wilde opftaan,de pijn weerhieldt haar, en de uitroep, wil li* m! hoorde hij niet. Drawburn  NATUUR en LIEFDE. 153 bürn vroeg hem : waar naar toe ? naar mijnen vader , riep hij, ik heb zijne vrouw gevonden. Drawburn volgde hem zo fnel als hij konde; maar william was hem te gaauw : na een paar minuten vloog hij reeds in zijn vaders kamer. Is het waar , vader ! riep hij hem te gemoet : is het waar , heb ik nog eene moeder ? Lord hillnet verfchrikte : hoe, ongelukkige, waar vraagt gij naar? Naar mijne moeder; ik kom zo even van haar. Zij wilde mij niet zeggen, waarom zij niet bij u was ; zij weent, zij is ongelukkig, en gij , vader! zijt gij de oorzaak daar van ? Met eene hevige gemoedsbeweging ftond Lord hillnet op. Mijn zoon! ja uwe moeder leeft nog , en gij hebt haar gezien ? maar zij verdient het niet, dat gij haar zoon zijt! thans ontwikkelde 'de vader zijnen zoon het voorgevallene , 't geen wij hier vooren reeds verhaald hebben. Na eenige oplosfingen begon william toch eindlijk te begrijpen, dat zijne moeder flecht gedaan had haaren man te verlaaten, maar bleef ook nu zo veel te meer daar op K 5 ftaan,  T54 NATUUR en LIEFDE. ftaan-, dat zij thans medelijden verdiende, Wij! zij ongelukkig was. «ij is ongelukkig, en gij zijt haar man , en ft haar zoon ! laat ons gaan ! dit riep hij Zonder op 't voorftel van zijn vader acht te flaail. Hoe dikwijls hebt gij mij niet geleerd, vader ! dat de ongelukkige geenen anderen titel had dan ongelukkige, en. dat hem deze naam de grootfte aanfpraak op onze hulp geeft, ö Vader ! voegde hij 'er bij , toen hij hem nog befluitloos zag , ö vader' gij zijt de beste onder alle menfehen, dien ik kenne ! fluit de zelfliefde ook uw hart ? ~ Neen. Volg dan ook niet langer de Grooten na, welke de trotschheid tegen de ellende verfteent; koom, vader, koom ! — Zij is ongelukkig ! De vader kon het niet langer weerftaan , en binnen een kwartieruur opende william de deur van 't vertrek zijner moeder. Stijf, bleef Lord hillnet in den gang ftaan, en Ladij hillnet ftrekte de armen met een angftig gefchrei ten hemel: heilige God ! riep zij , is het nog niet genoeg ? en zij hield haar doek voor haar gezicht. William fprong toe : Moeder, moeder, riep hij, nog heb ik u niet lief; maar ik wil u  NATUUR en LIEFDE. 155 u leeren lief hebben , want het berouwt u , dat gij uwen man verlaten hebt. Hij greep haare hand, kuschte ze, en drukte ze aan zijn hart. * ■ Mijlord ! fprak de vrouw met eene groote gemoedsbeweging : gij koomt — zij brak af — zij fniktc — en kon niet meer. Gij hoopt toch op geene vergiffenis ? vroeg Lord hillnet , met een donker gelaat. Ja, die hoopt zij ! fchreeuwde w'ixliam. Vader, deze fchoot heeft mij het leven gegeven , deze borst heeft mij gezogen , deze handen hebben mij gedragen. 6' Ouderen gij leeft beiden vereenigd in mij, en gij zoudt afgefcheiden leven, ó Vader ! zij is mijne moeder! vergeef het haar om williams, om uws zoons -wille ! God , waar ben ik ? riep de moeder, en terwijl zij haaren zoon met aandoenlijke blikken aanzag, zonk zij aan william's voeten , en omvatte zijne knie: neen , vergeef het mij niet! ik ben evenwel nog gelukkig , want deze jongling is mijn zoon ! riep zij weenende , met de oogen ten hemel gevestigd. William vatte haar in zijne armen, zij lag haar hoofd op haar zoons fchouder, en bevochtigde zijne wang met haare traanen:! wil-  15* NATUUR en LIEFDE. william wendde zijne oogen ernftig naar zijnen vader ;. vader , zeide hij, met'eenen vuurigen ijver , mijne moeder is goed J ik dank den Almachtigen, dat ik haar gevonden heb; moet ik dit uur verwenfchen , wijl uw hart koud is voor de deugd ? Lórd hillnet floeg zijn oog ten hemel: hij trad naar Ladij hillnet toe, en nani haar hand, zag haar aan ; hij zidderde, verborg zijn gezicht op william's andere fchouder, en zeide langzaam : ik vergeef het u, marij! — William floeg zijne beiden armen om zijne dierbaarc ouderen , en aan de borst des zoons vonden de lippen der ouderen zich voor de eerftemaal weder; fpraakeloos zonk de een in des anders armen. ■ Beft el de wagen, william! William was als een pijl de deur uit. Nu eerst nam Lord hillnet zijne echtgenoote in zijne armen, en vergaf het haar. Hierop volgden eenige gefprekken wegens zijnen zoon, en. onderrichtingen van haar gedrag ten zijnen opzichte. Intusfchen was de wagen voor de deur, en Lord hillnet bragt zijne vrouw naar huis. Geen mensch gevoelde zich op den gantfchen aardbodem gelukkiger dan william; hij  NATUUR en LIEFDE. 157 hij zag met brandende oogen op zijne ouderen , en ieder vriendlijken blik, die de Lord zijne vrouw toewierp , wierd hem van william door een nieuwe blijk zijner eerbied beloond ; doch 'er was voor william nog eene grotere vreugde beftemd , die hij eenen korten tijd na de hereeni^ing zijner ouderen genoot. Hij was met drawburn weder in de Fleet, ftond op de groote plaats, en fprak met een paar bewooneren van de Fleet. Op eenmaal hoorde men aan den ingang een luid gefchrei. William zag daar heen, waar het gefchrei van daan kwam. Een gerechtsdienaar verfcheen met een welgekleed meisje , hij fcheurde haar voort bij de hand door de poort op de plaats : naast haar ging een rijk gekleed man , die met haar druk in gefprek fcheen. 6 God , red mij! riep het meisje, met eenen toon van den innigften jammer. Laat haar los ! zei de jonge man tot den gerechtsdienaar , en hij liet haare hand los. Ik wil u redden. Zié, hier is een banknoot: doch, onder beding... William was'er reeds dicht bij gekomen ; hij kon echter het gezicht der ongelukkige niet zien ^ een floers van  158 NATUUR en LIEFDE. van haar muts bedekte het. Zij floeg beide handen in een , liet het hoofd op de borst nederzinken , als of zij zich bedacht. Op eenmaal fchrccuwdc zij overluid , en als in vertwijfeling : God, help ! help J en hief beide handen ten hemel. Beraad u niet lang, meisje ! in vijf minuten is het te laat! zeide de jonge man^ Booswicht ! fchreeuwde het meisje-,"" booswicht ! gij zijt het die mij ongelukkig maakt! meent gij , dat ik het niet weet? verfoeilijk fcbepzel ! Breng ze maar voort! wij zullen haar wel tam maaken ! riep hij , en lagchte. De gerechtsdienaar greep het meisje. Help! help! fchreeuwde de ongelukkige. Thans fprong william als een blikfemilraal er op toe: halt! halt! wie is dat meisje ? Het meisje wierp eenen blik op william. William! william! fchreeuwde zij , en wierp zich in zijne armen. Het was marij. William gilde, juichte , omarmde , kuschte haar, en riep geduurig: marij liefüc m a r ij ! ; De gerechtsdienaar wilde haar uit wrLr.rams armen rukken ; maar wie durft den leeuw zijnen jongen ontrooven ? William vat-  NATUUR en LIEFDE. 159 vatte hem bij de borst, ftootte hem zo hevig , dat hij nederzonk. Maar juist in dit oogenbhk trok de jonge man marij uit zijne armen. William ontrukte hem marij op nieuws , en het zou tot een vuistgevecht gekomen zijn , als drawburn 'er zich niet tusfchen beiden gefteld had. William gaf iets aan den opziener van de Fleet, en marij was vrij. Vol verrukkingen zonk zij in william's armen , cn riep thans met den overwinnende toon haarer verrukking: mijn -redder! De menigte die rondsom haar ftond, klapte in de handen , en het fcheelde niet veel, of men had den jongen Heer, die met zijn fteiamig gelaat het meisje nog in 't oog had, gefteenigd. William zag niets van dit alles , hij had marij in den arm, en had genoeg te doen, haar te vragen , van waar zij kwam, en wat de reden was dat men haar in de gevangkenis bragt. Onder deeze vragen, die met geduuvige kusfchen vergezeld gingen, droeg hij haar in de wagen, en hier had h^ haar op de fchoot, omarmde haar zo vast, als of men haar hem nog ontrooven wilde , en zo droeg hij haar uit de wagen de trap-  i6o NATUUR en LIEFDE. Pen op, in de kamer zijns vaders ; hier zette hu haar neder , en riep: vader, ik heb "mijne JiAA.il ook wedergevonden ! hier is zij ! nu hebben wij ieder eene marij. Lord h.unet wist niet, vvat dit te beduiden hadt, en men kon dit in den beginne ook niet uit de jonge lui gewaar worden. Will i am zwom in verrukkingen zijne; mahij te hebben, en mar.j was verblijd zich vrij te zien. Van tijd rot tijd hoorde men het volgende verhaal : marij leefde bij haaren vader, en m de nabuurfchap had Lord mohtimbr een landgoed. Mortimer zag het bevallig meisje, en zijne wellustige begeerte wierd gaande gemaakt. Hij vervolgde haar op ieder voetftap ; hij gebruikte en beproefde allerlei middelen - belofte , gefchenken , overredingen _ en liefkozingen, om het onfchuldig meisje te verleiden, en marij had fterkte of onfchuld genoeg, dit alles te wederftaan en daar de vervolgingen des Lords niet ophielden, klaagde zij het haaren vader. De oude stik dreigde den Lord , en zijne militaire trotsheid zette zijne bedreigingen het vereischt gewicht bij. De Lord niet gewoon zijne lusten iets te ontzeggen, fmeedde eene nieu-  NATUUR en LIEFDE. 161 nieuwe list om den onbevlekte bloem den fteel te kunnen breeken. Eene voorname Dame hieldt onder izeker voorwendzel voor stik's huis ftil; zij kwam het rijtuig uit, ziet marij, (preekt met haar, zij bid haar eindlijk met haar naar Londen te gaan en belooft om als moeder voor haar te zullen zorgen. De ouderen ftemmen dit toe , en mar ij moest- tegen haaren wil de Dame volgen, en in Londen verWisfelde deze aanzienlijke Dame haaren rang met die var. hoerewaardin van Lord mortimer. M a r ij , zonder hulp , zonder bekenden, zo jong , zo vreesachtig , had ook hier den moed zich tegens alles te verzetten, wat deze twee monsters uitvonden om haar te verleiden. Om zich van alle deze uitvluchten te ontdoen , ftemmen de twee gedrochten op , nu nog de laatfte mijn te doen fpringen. Marij's waardin koomt den anderen morgen bij haar. Goed , mijne deugdzaame , zeide zij i het verveelt mij langer het opzicht over u te hebben. Gij kunt gaan, waar gij wilt. Marij werpt zich aan haare voeten , pakt haare klederen en vuil linnen in , en vraagt naar de wagen ! Die ftaat daar, zeide de kop* pelaarfter; maar betaal mij eerst veertig pond L Voor  16% NATUUR bn LIEFDE. voor kamerhuur en de kost. M/rij verfchrikt , zij had geen geld , zij fmeekt, zij belooft, en de koppelaarfter gaat koel de deur uit. Met één woord , binnen een kwartier uur wierd de arme marij gearresteerd, en naar de woning van den Bailliuw gebragt. Men bragt haare verbeeldingskracht door een fchnkbaarende befchrijving van de gevangkenis «i beweging. Natuurlijk verfchijnt hier Lord mortimer,en bied zich aan om voor ma8JJ de fchuld te betaalen, wanneer zij zijne minnares zijn wilde. Alle overredingen hielpen niet, want zij verftond het naauwlijks wat men haar voorpraatte 5 zij ftootte den wellustigen Lord van zich af, en gaf hem voor 't eerst de duidelijkite blijken van haar woedenden afkeer. De Bailliuw zet zich met marij in de wagen, en zij worden door william gered, Die verhaal verbaasde niemand zo als william: hij hoorde dat Lord mortimer marij lief had, en dat hij haar evenwel ongelukkig maaken wilde. Dit was een onoplosbaar raadzel voor william. Wel, zij zou zijne minnares geweest zijn; maar niet zijne vrouw: zeide drawburn.' En  NATUUR en LIEFDE. t$j En wat {leekt daar voor kwaad in ? vroegw i l.l t a m. Dat onteert een meisje en haare kinderen ook , Wanneer zij op zulk eene wijze moeder word, zeide de Lord. Maar — wanneer marij moeder worden zal i moet zij togh noodwendig eerst vrouw weezen, zeide william Gij zijt toch wonderbaare menfehen ! Genoeg; hij begreep niet eigenlijk wat Lord mortimers voornemen met marij geweest was, tot hem zijn vader in marij's afwezendheid het gantfche bedrijf ophelderde, en toen geraakte hij in eene önbefchrijflijke woede op Lord mortimer. Dit gantsch voorval fchreef de oprechte william aan zijne fannij, met al het gevoel dat zijn hart gewaar wierd. Zijn brief handelde van niets , als van Mar ij en van het geluk , haar in zijne arm te hebben. F a n \ ij wreef den brief, dat het papier tusfche:. haare han en kraakte, en het koste haar drie volle dagen, eer zij befluiten kon, denzeïven te beantwoorden. Na eenige dagen wierd Lord hillnet met zijnen origineelen zoon bij Lord bbawn verzo ht , en hij nam de uitnodiging aan. Hillnet en zijn zoon traden de wah % ge iï  i64 NATUUR en LIEFDE. gen uit, wierden in 't vertrek,waar 't bezoek was , gebragt; en 't eerfte voorwerp, dat williams oog trof, was de jonge Lord mok ti mer, marij's vervolger. William had op 't oogenbhk oog en oor voor al het andere verloren , behalven voor mortimer. Mortimer bloosde toch een weinig, toen hij marij's verlosfer bemerkte, en williams blikken, waarin niets minder dan een goedhartig voornemen ten zijnen opzichte lag , bragten hem in verlegenheid ; doch hij voegde zich onbemerkt bij een fchoon meisje , daar hij te vooren reeds mede gefproken had , en zette het gefprek met het grootfte belang voort. William naderde dit meisje. Lief meisje, zeide hij zeer vriendlijk: neem u voor deze laage ziel in acht ! Men kan denken welke uitwerking deze woorden op het gezelfchap maakten. Mortimer wierd bleek en rood, hij wilde iets zeggen , maar dorst zijne lippen niet openen. Een ieder fprak van iets onverfchilligs met hem, welke naast hem ftond; doch zommigen van een fijner gevoel wierden boos , en deeden, als of zij niet gehoord hadden, wat william gezegd hadt. Mor-  NATUUR en LIEFDE. l6s Mortimer wendde zich eindlijk tot Lord hillnet , en zeide tegen hem , met een gelaat zo rood als vuur : Mijlord, het was beter de zotten op te fluiten, dan ze in gezelfchap te brengen. Mijn zoon heeft zijn verftand zeer goed, maar is wat openhartig, zo als gij Mijlord' daar even gehoord hebt, zeide Lord hillnet. Wel nu, dan moest gij hem onder de boeren laaten, waar hij thuis hoort. Mijlord, antwoordde hillnet, wilt gij het toeftaan , dat mijn zoon eene gebeurtenis uit de Fleet verhaalt : gij zult ten minften hooren , dat hij vernaaien kan, als een welopgevoed mensch. Mortimer wierd bleek, en zweeg, en Lord hillnet bad voor zijnen zoon'om verfchooning , zo dat de zaak weder taamlijk goed in orde kwam. Mortimer trok den jongen hillnet aan een vengfter , en fluisterde hem iets in , en william antwoordde overluid : in 't Hijde-Perk ? — En wat zal ik daar doen ? Mij doodfchieten, zo gij kunt ! riep Lord mortimer, door william's koelheid ge, heel van zijn ftel gebragt. L 3 Gij  166 NATUUR en LIEFDE, Gij zijt een dwaas! antwoordde wlltam: verdient hebt gij het : maar ik ben geen fcherprechter; — laat u toch opfluiten. Bij den grooten God, dat gaat te verre, riep mortimer, en wrong zijne handen in elkander ; men deed weder , als of men het niet gehoord had. Mor timer ging naar beneden in den tuin om adem te fcheppen, Hillnet zag den jongen woedende^ man door 't vengfter. Hij wendde het gefprek op 't pistoolfchieten , en wedde met eenen Lord om op zekeren afftand een gemaakte ftreep niet te zullen misfehieten. ?Er wierden pistoolen gebragt. Men ging beneden in den tuin men maakte een ftreep, men fchoot, men mistte en men trof Meer luiden uit het gezclfchap fchooten , eindlijk nam ook w i ll i am het piftool, en trof wel tienmaal achtereen, ten fchrik van Lord mortimer, de ftreep. Lord hillnet ging naar mortimer : ik denk., Mijlord, dat gij mijden zoon gerust zult gaan laaten , en hem niet mede naaf' =t Hijde Perk neemen. Gij ziet, hij £<éft zo goed met.het piftool,,als met woorden. Lord mortimer ging naar huis, en overal waar hij william konde aantreffen kwam hijniet.  NATUUR en LIEFDE. 167 niet. William zag hem in Londen niet weder. William leefde nu eenige dagen met marij zeer gelukkig, en zijne brieven aan fannij waren vol vreugde, vol van den hoogften wellust, en de arme fannij zat, en vergoot bij ieder brief de vuurigfte traanen. Zij gaf den jongling reeds verloren , zij verwenschte marij, zij verwenschte den. ouden Lord, die het meisje veroorloofde william's liefkozingen met haar te deelen; zij verwenschte welhaast william zelve. William wierd met ieder dag meer met de wereld bekend ; doch met zijne vertrouwelijkfte vrienden ging hij nog op een gemeenzaame wijze om. Zijne kennis nam van dag tot dag toe. Hij las thans, en wel met een groot enthufiasme, alle Historifche Werken en Reisbefchrijvingen. Zijn voorkomen wierd thans zo edel, hij had zo veel vastheid in den toon zijner ftem , uit zijne oogen gliniterde de onverfchrokkendfte moed , zijne bewegingen waren zo grootsch, dat hij overal, waar hij kwam, achting verwekte, en zelfs ontdekte men dikwijls de vuurigfte begeerte der edelfte meisjes om hem eens te zien. Hij behieldt niets van zijne opvoeding in het L 4 dal,  16B NATUUR en LIEFDE dal, als het fijnst en aandoenlijkst gevoel van het geringst onrecht , eene innerlijke liefde voor al het goede, een onaffcheidbre haat tegen het kwaade, en tegen allen dwang. William bragt na eenige weeken mar ij naar haare ouderen te rug , die buiten mate verheugd waren marij uit de klaauwen der ondeugd gered te zien. Men overlaadde den redder der Familie met de dankbaarfte en eerbiedigfte betuigingen, en de oude stik — hij wist zelf nipt hoe het kwam, — konde thans op verre na zo vertrouwlijk niet met WiLLiAM praaten, als hij te voren had kunnen doen. William verliet marij met de verzeker ringen van zijne eeuwige en onveranderlijke vriendfehap , en bad haar , dat zij in ieder geval van nood zich tot hem wenden zou. Geloof mij , lieve marij, alles wat ik kan uitwerken, is tut uwen dienst. Marij had door den omgang met de edele Familie van Lord hillnet zelfs eene foort van befchaafdheid en edel voorkomen gekregen-; zjj was niet meer de onfchuldige naive onwetende marij, welke william als jongling aan zijn hart gedrukt had, zij was mar j, door pngeluk , door ondervinding bekend met de we-  NATUUR en LIEFDE 169 wereld, die* thans fijnheid genoeg bezat, haaren befchermer in plaats van liefde haaren eerbied te verzekeren. Marij was een doorliepen ftedelinge geworden ; william gaf marij een fom gelds , die haar een toereikend middel verfchafte, om op haar voorige wijs voort te leven. William keerde naar Londen te rug, en onder lezen, brieffchrijven aan fannij ,§ en het beftudeeren der historiën verdeelde hij zijnen tijd. Hij lagchte over de dwaasheden der wereld, zonder thans meer den fonderlingen te fpeelen. Hillnet's bekenden zeiden : nu ziet men, hoe Londen de menfehen vormt: dit jong mensch was een ruwe fteen: hij moest hier nog maar één jaar wezen , en deze fteen was een brillant. Zo waren de zes maanden vervlogen; zijn vader deed nog eene reis dcor Engeland en Schotland , en na deze reis , die omtrent een paar maanden duurde , kwamen zïj eindlijk weder laat in den herfst te Hillnethoufen aan. Oogenbliklijk fprong william te paard, en joeg naar fannij; fannij zag hem van 't paard fpringen, en zij herkende hem niet. Hij vloog de ftoep op , en zij kende hem nog niet; hij opende de deur van haar kaL 5 mer,  17o NATUUR en LIEFDE. • mer, liep naar fannij toe, en zij kende hem nog niet, zij zag hem met bevreemding aan : mijne fannij ! riep hij : God, william! fchreeuwde zij, en wierp zich in zij. ne armen. [ William! wat zijt gij veranderd , zeide zij, en keerde hem met de hand van haar af, om hem te bezien , en dan zonk zij weder aan zijne borst, en riep: mijn william! William keerde zich naar fannij's ouderen , en toen naar den oom , dien hij met blijdfchap de hand bood. De oom wilde een grappige inval zeggen,half kwam het 'er uit, want william zag hem fterk aan. Verdoemd ! riep de oom : hij ziet 'er zo verdoemd majestueus uit, dat ik niet eens zo goed fpreeken kan als ik wil. Fannij had william lief gehad, thans bad zij hem aan. Zij kon haare oogen niet van de zijne wenden , fterk zag zij naar zijne lippen, als hij fprak, en juist daarom hoorde zij niet wat hij zeide, en zag hij haar aan, zo floeg zij haare oogen vóór zich. Zij voelde in haar binnenfte op eenmaal eene verandering. Zij kon niet meer met die beuzelachtige vertrouwlijkheid met hem fchertfen. Zij gevoelde zijne waarde boven haar. Zij had zich voorge. no-  NATUUR en LIEFDE. i7i ■ «omen hem duchtig wegens m h r ij door te haaien , met hem .ten minften een paar uuren te praaten, tot hij geheel en al bel fde van marij te zullen af zien : en zij had het hart niet eens den naam van marij eenmaal te nojmen. Toen william haar de hand kuschte , voelde zij zich daar door geëerd , zij zag in 't rond, of men dit ook bemerkt had, en hoe meer gezelfchap 'er bijeen kwam , hoe meer zij alle jonge mannen met hem vergeleek, cn uit haare oogen las men de overwinning : hij is de fchoonfte, en de edelfte van alle mannen. 's Anderen daags was reeds het voorig vertrouwen onder hen herftcld; zij hadden echter haare rollen verwisfeld ; w i l l i a m be. ftierde thans fannij, zo als zij te voreii william beftierd had. Men kwam van marij te praaten , william's mond vloeide in lof betuigingen over, en hoe veel fmarte deze aan fannij ook deden, had zij echter geen moed genoeg hier van iets te zeggen : zij keerde Hechts haar gezicht om, en wischte een traan van haar oog. Hij toonde haar ook een brief van mari), die zeer aartig gefchreven was, maarpok het arme meisje het hart doorboorde. Zij vond  i?2, NATUUR én LIEFDE. vond in dezen brief de vuurigfte verzekeringen eener eeuwige vriendfchap , en eene zo vertrouwlijke toon met william, dat haar gezicht toen nog donkerer wierd. Zij ging naar buiten, en weende een uur lang, en waarlijk met het kommerlijkfte gevoel. Lord hillnet haalde eindlijk zijnen zoon van johnson weder af, men fprak van de verbinding der jonge lui, en Lord hillnet was thans zelf van meening , dat men nu in 't kort zonder gevaar 'er op kon denken ; als men de jonge lui nu nog eenigen tijd overliet, om elkander volkomen te leeren kennen. Ik heb e a n n i j zo lief als mij zeiven, zeide wil Lr am, en ik hoop haar gelukkig te maaken : ik heb hem meer lief dan mijn leven , zeide fannij: en ik zou gelukkig zijn, al , moest ik met hem de drukkendfte ellende deêlen ! Lord hillnet lagchte, en william lag zijne hand op fannij's hart, en zeide : wanneer dit hart flechts de helft'van 'dat geen gevoelt, wat deze lippen zeggen , zo zal ik gelukkig zijn ! Gij zijt braaf, fan' n ij, gij zijt braaf, als gij uw woord houden wilt. William vertrok met zijnen vader , en fannij moest weder voor een maand'af- fcheid  NATUUR en LIEFDE. 173 fcheid neemen, wijl Lord hillnet voornemens was nog een reis met william door ° de bergwerken te doen. Fanntj telde ieder dag van deze vier weeken, haar hart floeg vol van begeerte, als zij op 't oogenbhk dacht , 't welk haar met william vereenigen zou. Zij kreeg van haaren oom den nieuwen naam van nichtje de droomfter ; want het arme meisje droomde, waar zij ging of ftond, antwoordde altijd verkeerd op alles, wat men haar vroeg, zag haaren oom fterk in 't gezicht, lagchte , en antwoordde geen woord. In deze zoete droomen fpeeide marij ook een rol mede , en gemeenlijk een hoofdrol. Fannij maakte haar tot een mededingfter, wier ftrikken echter, die zij voor william fpande, door fannij's bekoorlijkheden weder gebroken wierden. De arme m a11 ij kwam bij deze droomen 'er altijd ffecht van af. William verliet-haar ten laatften om in fannij's armen een geluk boven ma■ te te vinden. Door deze droomen echter wierd fannij's " nieuwsgierigheid gaande gemaakt om m ar ij te zien. Deze nieuwsgierigheid wiesch zo hevig, dat zij zich eindlijk , in weerwil van alle de  iH NATUUR en LIEFDE. de bezwaaren,die daarbij verzeld konde gaafi 'er naar toe begaf. Zij reed, op eenen mor' gen vroeg, naar 't dorp, waar stik woonde, z.j kwam daar. Zij had een voorwendzel ge', vonden, waardoor zij welvoeglijk bij | aar komen konde. Zij opende een kamer, en zag aan een tafel eene meisje zitten , dat fchreef; het was mar ij. Mak ij ftond op, en trad' met eene edele houding naar fannij, en ontvong haar zeer aartig en befcheiden. Zij'was nog meer tot haar voordeel verandert,dan fan* nij verwacht had. In eene effene, maar met fmaak gemaakte, kleding, fchoon als de gratiën ftond marij vóór haar, en fan mij had haare gantfche rol vergeten j eene zekere demoediging voor mar ij zweefde de arme fann;j 0p de lippen , en het fpeet haar nog meer, dat haar marij's houding den moed benam , haar iets tot haare vernedering te zeggen. Gij woont hier zeer aartig, Mif. masij, zeide zij eindlijk met eenen bitfen toon. Sir hillnet is zo vriendlijk voor mij te zorgen. Hij noemt mij zijne vriendin. Zo? — zeide zij zeer fpi tig. En ik geloof het te verdienen, dat hij mij zo noemt. Waarom niet? gij zijt immers fchoon genoeg. Schoon ?  NATUUR rn LIEFDE. 175 Schoon ? ik geloof dat Sir hillnet hier zeker zo eene hooge prijs niet op ftelt, dat hij aan een fchoon aangezicht zijne vriendfchap fchenken zou. Zo fpraken de beide meisjes, bogen zich daarbij diep tegens elkander, en beider wangen gloeiden. Fann ij voelde, dat een verhaal van een diergelijk foort van gefprek , bij william eene zeer ongunftige werking hebben kon. Zij wendde het derhalven om, en bragt het op dien voet, dat marij aan 't eind met Mif. fannij zeer te vreden was, en zij fcheiden zeer vriendlijk. Op de terugreis ftak fannij's geftaadige verbeelding duizend doornen in haar hart. Zij lag ftil achter tegen het kusfen van de wagen , en dacht 'er geftadig aan, om zich zelf te martelen. Zij had gezegd, dat zij william's vrouw worden zou. Marij lud gelagchen, en met eenen fpottenden toon , zo ? geantwoord. Marij had kort voor hun affcheid gezegd : als ik william dan nog maar eenmaal fpreken kan vóór zijn huuwlijk! Uit deze kleinigheden maakte zich fannij het wonderbaarfte geheel. „Zij lagchte,toen ik haar zeide,dat hij mij trouwen zou." Waarlik, als of zij zeggen wil-  176 NATUUR en LIEFDE. wilde : zo verre is het nog niet! en toen zif dan eindlijk overtuigd fcheen, wenschte zij hem nog eenmaal voor onzen trouwdag te zien. Waarom ? waarom juist vóór dien tijd ? waarlijk toch op geen anderen grond • dan dat die mededingfter vertrouwt, hem nog wel eens aan 't wankelen te zullen brengen. Het is waar, marij had gelagchen , en flegts, zo ? geantwoord , doch geenzints op eene fpottende wijze, maar veel eer met eene hartlijke vreugde. Zij was overtuigd dat william haar lief had. Marij was ook een even zo goed meisje als fa nnij.' Als hij haar verhaalde : fannij word mijne vrouw ! dan wist zij in 't geheel niet wat zij daar van denken moest. Intusfchen ftelde zij zich dan nog weder met de gedachten gerust: hij heeft mij lief; want zij zag zijne verrukkingen, als zij in zijne armen lag; zij voelde , hoe warm zijne kusfchen waren, die hij haar op de lippen drukte. Zij voelde zich door zijne liefde vereerd ; en echter hieldt haar een zeker iets koel jegens hem. Zij mocht zich beproeven hoe zij wilde, altoos kwam dat zeker iets hierop uit: zij gevoelde zich verre beneden hem. Zij had wel is waar reeds befloten hem haare hand te geven, wanneer hij  NATUUR en LIEFDE. 177 hij die vraagen zou , en in dit vooruitzicht nam zij haaren tijd in Londen waar om haar geheel te vormen. Zij liet geen minuut verlopen, zonder niet 't een of ander ter bevordering van haaren wensch te doen , om met luister als de gemalin van hillnet in de groote waereld te verfchijnen. In deze gedachten wierd zij nog meer geftcrkt , doordien william , toen hij haar weder bij haa* ren vader gebragt had, voor alles zorgde, wat tot een ordentlijk onderhoud voor haat behoorde. Intüsfchen was het meer dankbaar* heid dan liefde 't geen zij voor hem gevoelde, en hier van wierd zij wel ras overtuigd. .Zij zag hier bij haaren vader den zoon van den Predikant van 't dorp : dees jongling toonde aan marij te gelijk bij den eerften opflag,hoe groot de indruk geweest was, dien zij op hem gemaakt had. Van 't zien kwam het "tot handdrukken , van handdrukken tot woorden; de jonge hide ontdekte zuchtende en. met traanen aan marij, dat hij zonder haar te bezitten niet leven kónde. De arme marij antwoorde niets , doch de traanen glinfterden in haare oogen, en zij drukte den jonge hide zachtelijk de hand, toen zij de haare los liet. M Hi-  178 NATUUR en LIEFDE. Hide volgde haar overal, en overal ver* zekerde hij aan martj zijne vuurigfte liefde Marij konde die hand niet wegfchenken " die zij als william's eigendom befchouwde : haar hart echter, en dit gevoelde zij met eene diepe zucht, was reeds het eigendom van den minnende hide. Daar fannij haar nu gezegd had, dat zij william's bruid was , viel haar deeze zwaare fteen van 't hart. Zij kon nu gerust den jongen hide zeggen : ik bemin u. Deze gedachten bragt een glimlach op haare lippen, en het berouwde haar, dat zij niet meer geantwoord had, dan het tweeduidend , zo? Toen fannij van haar van daan ging, ontglipte marij ook de wensch, om toch nog eenmaal vóór zijn huuwlijk den grootmoedigen william te fpreeken, want thans kon zij hem ontdekken : william, ik bemin den jongen hide, en kon hem verzoeken , om den jongling een post te verfchaftcn, die hem en zijn huisgezin het nodig onderhoud kon geeven; want, dacht marij na zijn trouwen is hij fannij's man-en zou hij dan wel zo grootmoedig zijn , als hij thans is ? Marij ging, zo ras fanmj weg was, met  NATUUR en LIËFDË. tft! met haar braaiwerk een weinig in 't bösch , het geliefkoosd oord van den jongen hide. Zij trof hem hier, een aanminlijke blos fteeg op haare wangen , toen zij hem gewaar wierd. Hij kuschte haare hand , hij zuchtte, hij zag haar aan met natte oogen, en martj zuchtte ook, en zag hem aan met een lagch. Hide zag haar teder in de oogen. Dezen blik konde marij niet weerftaan. Hide! zuchtte zij: marij! hij,— en na vijf minuuten lag hij reeds in marij's armen, enoogfte van haare lippen den eerften bevenden kusch der liefde. Terwijl marij den gantfchen gloed der liefde in hide's armen genoot, verfcheurde de woedendfte jaloufie het hart van de arme 'fanntj. Zij maakte duizend plannen om marij te verwijderen, en geene was mooglijk. Weenende trad zij uit de wagen , des avonds was zij ondraaglijk, en de oom floeg zijn arm om haar , en vroeg dan naar dit, dan naar dat, en kreeg kort befcheid. Eindlijk kwam hij dan nog in haar vertrouwen. Geloof mij , lieve oom, zeide fannij weenende: dat meisje maakt mij ongelukkig. Ik wil mijn gantsch vermogen daar aan opofferen, dat ik haar getrouwd zie, M 2 Hm,  i8o NATUUR en LIEFDE. Hm, kind ! zeide de oom, wij zullen haar uittrouwen ! fannij viel haaren oom om den hals, fmojrde hem bijna door haare kusfchen, en het gantfche plan wierd uitgewerkt. De oom had weleer eenige van zijne goederen aan een jong hupsch man verpacht, die thans nog onverloofd was ; hij liet hem komen. Hoor eens, lijod, wilt gij een lief meisje, een welgemaakt , goed meisje , met vierhonderd pond trouwen, zoo ja, flaa de koop toe! L ij o d bewilligde, en reisde des anderen daags reeds naar stik, met een brief van den oom, in welken hij m a r ij een uitzet van vierhonderd pond beloofde, wanneer zij den brenger van den brief trouwen wilde. L ij o d zag marij , en was vol verrukking. Hij gaf den ouden stik zijnen brief over , en stik viel het jongen mensch om den hals , toen hij den brief gelezen had. Mar ij zag die toeftel , en lagchte , doch haar lagchen verdween , en een doodsbleekte kwam op haar gelaat, toen stik haar dezen l, ij o d , als haaren aanftaanden man, voorftelde. Ik zal mij bedenken : ftotterde marij eindlijk. Wat bedenken ? riep de oude : flaa toe, geef  NATUUR en LIEFDE. jgr geef hem een kusch : zo is het de Engelfche manier ! Lijod hieldt haar zijne hand toe, doch marij bewoog zich niet. Haar vader fprak op zijn goed foldaatsch. Lijod rekende haar zijn vermogen voor, en bij ieder honderd pond wierd stik nog meer foldaat; eindlijk moest marij ltjod zelf tot haaren voorfpraak verzoeken. Lijod meende, dat marij zich wel bezinnen zou , en stik dacht dit ook, doch marij weende. Nog denzelfden dag nam marij een oogenbhk waar , dat haar vader afwezend was , en verklaarde met grooten ernst den heer lijod, dat zij liever fterven dan zijne- vrouw worden wilde : l ij o d echter hieldt zich aan haars vaders woord, en aan des ooms aanbod om de fchoone marij een uitzet te geven. Hij liet zijne hoop niet vaaren , en deed, toen d: vader weder binnen kwam, nog eenmaal het voordel, en verkreeg van den ouden stik de vuurigfte be3ofte , die met een krachtigen vloek verzegeld wierd. Men trachtte marij te overreden, de vader gebruikte fmeekingen , dreigingen , vloeken, de een om de ander, en marij maakte voor den ouden zulke medelijdenvenvekker.ds gebaarden , zulke inneeroende traanen, en ter M 3 rech-  it-i NATUUR en LIEFDE, rechter tijd een zo luid gefchrei, dat de oude stik reeds begon te wankelen , en met een ? loop naar den duivel, den geheelen handel zou ten einde gebragt hebben: lijod meende , dat zij 'zich daarop beflapen zou, . en daar bij bleef het. Stik vergezelde zijnen aanftaanden fchoonzoon naar fannij's oom, om hier het eigemlijke te hooren, cn de zaak wegens de vierhonderd pond uitzet in orde te brengen. Men verhaalde den oom, dat marij in 't geheel niet wilde. Zij moet willen ! riep fann rj daar tusfchen. Sr ik is vader, hij moet zich aan haar niet ftooren. Ik leg 'gr nog tweehonderd pond ten overvloede bi;, als hij binnen de agt dagen marij's jawoord' krijgen kan. Een man een man , een woord een woord, Freule ! — Dat ook dit meisje die goedheid nu niet erkennen wil! Schaam u stik, gij zijt foldaat geweest, en kunt uw dochter niet eens dwingen! F a n n ij fprak den ouden stik zo veel vuur in , en wist zo juist zijne krijgsverrichtingen als beweeggronden bij te brengen , dat PTik zwoer: geloof vrij, jongvrouw fan£ ij , dat ik voor de Franfchen nog zal gaan loo-  NATUUR kn LIEFDE. 183 loopen, als martj niet tusfchen dit en agt dagen lijod's vrouw is; en zo gingen zij weder naar huis. Hij trad in de kamer met een gefronfeld voorhoofd , en wierp zijn fnaphaan in een hoek. Marij zat en weende : hij wachtte dat marij beginnen zou: en marij zweeg. Zijt gij wel wijs, marij? vroeg hij. Ik kan hem niet neemen, en wilt gij mij dwingen , dan weet ik wel wat ik te doen heb. Wilt gij mij nog dreigen , mal kind ? Hij vatte m a r ij bij de hand, en floot haar op de zolder , en riep haar na: hier zult gij op water en brood blijven , totdat gij zegt : ik wil lijod*s vrouw zijn. Marij wierp zich op een bed, zij fnikte, geraakte bijna in vertwijfeling , zij kende haaren vader. Hij kwam zelden zo verre , dat hij zijne m a r ij eenig leed aandeed , maar zijn woord hieldt hij ook uitermaate geftreng, zelfs dan nog , wanneer hij na zijne eigene overtuiging ongelijk had ; want, zeide hij: men moet zijn gezag weeten te doen gelden. Hide kwam bij stik , en hoorde met veel bitterheid marij's geval vernaaien, en dorst het niet eens te wagen, eene voorfpraak M 4 voor «  i«4 NATUUR en LIEFDE. voor martj te ondernemen; doch zo dra zich de oude stik te bed had begeven, gaf hij de lieve gevangene zijn tegenwoordigheid door hoesten te kennen. Mar ij opende het vengfter, en bad haaren minnaar, om papier , pen en inkt. Hide bragt het haar, en bragt ook licht. Mar.ij fchreef een brief aan fannij's oom, in welken zij hem bij al wat heilig was, fmeekte , haar niet in 't ongeluk te ftorten. Hide bezorgde den brief, en den derden dag daarna bragt lijod antwoord. Stik gaf m a r ij het briefje met deze woorden over : gij zit hier , en zult hier blijven, al wierd gij negentig jaaren oud. Lijod is beneden, wilt gij zijne vrouw worden ? Neen, antwoordde marij: liever fterven! en zij opende het briefje. Fannij had het gefchreven ; zij zeide hierin zeer droog, zij moest den jongen lijod trouwen, en zij zou haaren vader nooit" raaden , de eigenzinnige marij, wegens eene zo goede partij , iets toe te geven. Waar is william ? riep zij driemaal in de overmaat haarer fmarte. Zij zette zich te gelijk neder, en fchreef hem in deze bittere ^ogenblikken van fpijt én fmart, deze weinige  NATUUR en LIEFDE. 18$ ge woorden : — Van alle menfehen verlaten , wend zich de ongelukkige, met vertwijfeling kampende, marij, tot den besten der menfehen , tot william hillnet; tweemaal hebt gij mij gered,red mij voor de derdemaal uit de handen der gruwzamen, die een eedgefpan gemaakt hebben , om mij voor mijne levensdagen ongelukkig te maaken. Marij Zij wierp dit briefje haaren hide toe, en hij verzegelde het , en zond het voort naaf' Hillnethoufen; doch william was nog niet te rug gekomen. Eindlijk kwam hij , trad niet uit de wagen , maar reed te gelijk naar fannij. Hij vloog in haare armen met den overwinnenden uitroep : gij zijt de mijne ! fannij ! gij zijt de mijne ! wanneer gij wilt! heden, morgen , wanneer gij wilt j mijn vader is bereid ! — ó mijne geliefde f a m nij ! Fannij lag met het wellustigfte gevoel aan den boezem des fchoonen jonglings, en fmaakte ■ in deze tedere omhelzing reeds vooruit het geluk van haare aanftaande dagen. william was in een bedwelming der hoogfte gelukzaligheid. Hij verhaalde aan het verrukte meisje,dat hij eindlijk zijnen vader overM 5 reed  i86 NATUUR en LIEFDE, reed bad, zijne toeftemming tot deze verbindtenis te geven. Morgen zal mijn vader zelf komen , en zijne dochter, zijne fannij , de vaderlijke zegen geven. Hij zat bij fannij tot middernacht, en droomde met haar van de zalige dagen der toekomst. Fannij beloonde hem bijna elk woord met verliefde kusfchen; en den volgenden morgen viel zij uit de armen haares vaders in die van haare moeder, en riep: 6 hoe gelukkig zal ik zijn ! Men wachtte op Lord hillnet, en ten tien uur was hij 'er reeds. William en fannij eilden , elkander omarmende , naar de wagen. De Lord trad af, en drukte'de beiden gelukkigen aan zijne borst : ö mijne kinderen ! riep hij met aandoening : God, de Allerhcogfte , zegene u, en geve u deugd en wijsheid ! Fannij , nog eenmaal vraag ik u, hier onder den heiligen blooten hemel : hebt gij een hart voor william? zijt gij goedhartig? zijt gij menschlijk ? Meisje , gij zult de gelukkigfte vrouw zijn, wanneer gij braaf zijt! maar — God geeve het, God geeve het! Ik ben goed, ik wil goed worden ! riep fan-  ■ NATUUR en LIEFDE 187 fannij, met de hartelijkfte aandoening, en fnikte aan den boezem des ouden Lords. Intusfchen gaf een bediende , die te paard met den Lord gekomen was, aan william marij's briefje. Van wien? vroeg william. Een vreemde heeft het gebragt. Wil Lr am brak het briefje open, las het, wierd bleek. Wat deert u, beste william? vroeg fannij verfchrikt. Niets ., lieve fannij , ik zal Hechts een ongelukkige redden. Kan ik u een beter bruiloftsgefchenk brengen, dan eene geredde ongelukkige? Vader , gij wilt mij wel heden uwe wagen geven; morgen ben ik weder hier. William, riep fannij verfchrikt: moet dit juist heden ? het had immers wel tijd ! Redding, heeft geen tijd, lieve fannij. Hij floot haar in zijne armen , en drukte zijne lippen op de haare. Tot morgen, fann ij ! en zodra ik uit de wagen trede , gaan wij naar het altaar. Vader, troost fannij. De vader nam haar onder den arm, en bragt haar in huis. William fprong in de wagen, zeide den koetfier: naar Holijftone! en zij gingen heen in volle galop. De wagen hield voor stiks huis ftil; william fprong 'er uit, en ftootte de deur van  188 NATUUR en LIEFDE van 't vertrek open. Waar is marij,? riep hij met ongeduld. Stik, die op deze vraag niet weinig ongerustheid in zijn hare gevoelde, wilde beginnen te vernaaien. Waar is marij ? waar is zij ? Deze vraag deed zijn verhaal bij 't derde woord reeds in duigen vallen. Boven, zeide stik, en william was reeds de trappen op. Marij, waar zijt gij ? Deze ftem drong tot haare ooren. William, riep zij, en fchreeuwde overluid: God dank! God dank! Open de deur, mar ij j Ik kan niet, ik ben opgefioten! Opgefloten? - Al zijn bloed vloog hem in 't gezicht. Hij wilde de deur opentrappen, juist toen stik met de fleutcl kwam. Hij opende de deur, en marij vloog in william's armen. Verrukkingen van beide zijden ! -Marij ging met william de trappen af, en de oude stik volgde hen geduldig na. Opgefloten? — en waarom lieffte marij? wie heeft u opgefloten ? — S t i k ! — Wat heeft u martj voor kwaad gedaan? Stik, stik, ik heb veel van u gehouden, maar wat heeft marij gedaan? Lieve Sir, zij heeft het mij al te bond Se-  NATUUR en LIEFDE. 1S9 gemaakt, God weet , hoe lief ik dat meisje anders heb! Maar wat hebt gij dan misdaan, marij? Mar ij begon te vernaaien, hoe men haar l ij 0 d 's hand had willen opdringen , toen haar vader haar opgefloten had , hoe zij daar , verlaten van alle menfehen, vrugtloos haare traanen vergooten 3 en nuttelooze klachten uitgeboezemd had. Men kan denken , welke eene werking dit verhaal op william maakte, die niets, niets vuuriger haatte , dan den dwang in dit ftuk. Hij viel nu ook den ouden stik met eene hevigheid aan, die hem tot dus verre nog gantsch onbekend was geweest. Stik begon zich te verontfchuldigen; dan de jongling benam zijne verontfchuldigingen alle haare kracht. Neen , stik, zeide hij in 't eind : gij zijt niet waard mar ij's vader te heeten, gij hebt haar als een Iroqueze (*) behandeld. S r ik reikte den jongling de hand toe. Waarachtig, Sir! dit zou mij geen ander durven zeg- (*) Itoqueze, zekere wilden in Canada, ;n NoordAmerica : zij ftaan onder de heerfchappij der Europeè'rs. Stik hadt aldaar ten oorlog gediend.  iqo NATUUR en LIEFDE. zeggen, dan gij. Sir william! ziedaar, geef mij de hand, en houd mij voor een Christen! William deed dit, en zij omhelsden eikanderen. Ook, voer stik voort : ware ik wel zo hard tegen marij niet geweest, zo men mij niet opgezet had. Opgezet ? vroeg william : en wie ? wie heeft u opgezet ? Mif. fannij. William fprong twee fchreden te rug, en zag den ouden stik fterk in de oogen, en vroeg hem nog eenmaal met drift : wie ? wie ? Mif. fannij johnson. Stik, ik bid u , gij weet niet wat gij zegt! — opgezet? — u ? — tegen m ar ij ? — om haar op te fluiten ? Groote zweetdroppelen hingen op william's voorhoofd. Stik verhaalde nu , hoe 't voorgevallen was ; william zette zich neder, en lag zijn gezicht in . «zijne handen , en weende. Plotslings fprong hij op , en riep : neen, stik, gij dwaalt! dat kan fannij niet! dat kan zij niet! Marij reikte intusfchen fannij's briefje den jongling toe ; hij las het, hij gloeide en fidderde. Marij, heeft fannij u dit ge- fchree-  NATUUR en LIEFDE, ijr fchreeven? Hij loosde een diepe zucht , en floeg de oogen op den grond, en ging de deur uit. Na een uur kwam hij van eene droefgeestige wandeling weder te rug , en had nog immer fannij's briefje in de handen. Hij zette zich naast marij neder , en drukte haare hand. Arme , ongelukkige ! van nu af aan zal niemand u meer vervolgen ! van nu af aan zijt gij mijn eigendom. Even had marij den mond geopend om den edelen jongling haare liefde voor hfde te openbaaren , maar deze woorden fchrikten haar af, en zij floot haare lippen weder. Zij moest hem nu het voorval in zijn zamenhang verhaalen, maar altoos riep hij met aandrang daartusfchen : arm , arm meisje, waarmede hebt gij f a n n ij beledigd ? arme onfchuldige , wat hebt gij haar toch gedaan ? zal ik dan niet eenen mensch vinden , die goed is, die een menschlijk hart bezit ? wat had het arm meisje u gedaan, fann ij, dat gij haar zo vervolgt ? neen, het is voorbij! het is voorbij! Onder deze uitroepingen verliep de avond. Marij wilde fannij verontschuldigen : »een , marij, fpreek hier geen woord van! hij  102 NATUUR en LIEFDE. hij lag de hand op zijn hart, en een paar traanen rolden langs zijne wangen , dit hart ontfchuldigt haar meer , dan gij. Neen , m ar. ij , gij hebt haar niets gedaan , gij waart onfchuldig , en zij wilde u uw leven lang ongelukkig maaken , en zij wist het, hoe zeer ik u beminde! Juist daarom , zeide m a r ij : dat gij mij Kef hebt — uit liefde voor u, william. wilde zij mij dwingen lijod mijne hand te geven. Uit liefde voor mij eene onfchuldige ongelukkig te maaken ? ó gij hoogfte goedertieren Godheid, geef haar een menschlijk hart! Hij ging met traanen heen, en geenc fluimering bedekte dien nacht zijne oogen. Den volgenden morgen was hij reeds vóór de zon op- Hij wekte marij. Nu koom, marij! van nu af aan mijne martj! eerst moet de flag dier wrcede menfehen mij treffen, eer zij u treffe. M a r jj ftond , en weende , met haar gekat van hem afgekeerd. Meer dan tienmaal wilde zij zich naar hem toewenden , zij ftrekte reeds haare armen uit, opende reeds de lippen om te fpreeken ,buigde reeds de kniën om zich voor hem neder te werpen: maar william zag met een donker gelaat door  NATUUR en LIEFDE. 193 door het vengfter naar den hemel, en traanen rolden daar bij over zijne wangen, en dit be^ nam de arme m aii.it den moed om haar hart aan hem te openbaaren. De paarden waren ingefpannen, en marij wierd hoe lang r hoe angftiger, zij liep naaf 't vengfter, naar de deur. daikte william de hand, en hij voelde het niet; hij tilde haar in de wagen, en plaatste zich naast haar. De oude stik wenschte hem een gelukkige reis j marij leunde in 't portier, en z.g naar de plaats waar hide woonde, william fchudde het hoofd, en murmelde; God! zo boo iaastjg! en de wagen vloog voort. Een grooter fchrik heeft mogelijk nooit iemand overvallen, dan fannij, toen zij naar 't portier vloog, en marij naast william Zag zitten ,-zij wilde juist; william! uitroe* pen., en haare lippen bic ven zo geopend, zonder dat er ee.rj toon uitkwam. Een be^ diende opende het portier , cn m a r ij talmde met het uitklimmen. Willlam zag fai^= jj'ij aan met fterke blikken, zonder eene be? weging te maaken van uit de wagen te gaan, de oude luij, die voor de deur ft melen, ver? jnoedJen een ongeluk, en kwamen thans all§ bij de wagen,  194 NATUUR en LIFEDE. Fannij las de onvergenoegdheid uit williams oogen, zij zidderde, zij wierd bleek, zij wilde fpreeken, en konde geen woord voortbrengen. Marij weende,en w lliam verzekerde haar van zijne befcher'nring , en van zijne liefde met de ernftigfte betuigingen. lord hillnet hi lp eindelijk marij uit de wagen, en william kwam 'er toen ook uit, de oom was verlegen, fannij ftond als een ftandbeeld , m a r ij fnikte overluid, en drong zien tegen william , william trooste mar ij en zag ter zijde met natte oogen naar fannij. Lord hillnet fchudde het hoofd, en bood fansij den arm, met deze woorden: koom, mijne dochter! fannij zag hem fterk aan, en liet zich door den Lord in huis trekken , william trok m a r ij eeven eens in huis, en de vader van fannij vroeg aan den oo n : wat is dat toch te zeggen,lieve zwager? Duivelfche kuuren , antwoorde hij driftig, zotte ftreeken : de duivel gebruikt dat meisje alti d tot fan n ij's gees^el Eindelijk waren zij dan allen in de kamer, f a n ,n ij leunde zidderend en bleek tegens een kas , zag op den grond, floeg een fnellen blik op william, en trof zijn oog. Zij  NATUUR en LIEFDE. m Zi] floeg de haare weder neder. William had m a r ij hij de hand , en zag fterk op fa n n ij , dan weder op 't tapijt. Martj verborg haar gezicht in haar zakdoek. De oom ftootte een hond, die tegen hem opfprong, met de voet, en riep; loop naar den duivel, beestekind! Lord hillhet had zich aan een vengfter geplaatst, en zag met aandacht naar zijnen zoon, en f a n n ij 's ouders, zagen elkander ver* leegen aan. Een ijder voelde, dat het niet alles zo was, als het wel wezen moest, zonder eigenlijk te weten, wat? — Eindelijk ving william met een zachte ftem a;;n, en hieldt nog altijd m a r ij 's hand vast: fann ij , ik heb u lief gehad, ik heb u altijd lief gehad, ik heb u nog zo lief, als mij zeiven: fpreek f a n n i j , wat had u dit onfchuldig meisje gedaan, dat gij haar in 't verderf wilde brengen? M , rij fnikte thans overluid. Ween niet marij, zeide William, ween niet, mijne fchoone marij, gij zijt onder de befcherming uwes wilLiam's, bij God, uwes william's! Uwes william's! fchreeuwde fann ij , en wierd zo rood als een fakkel. Uwes william's 1 flecht fchepzel , gij waagt bet» . » N % Ma-  iqó* NATUUR en LIEFDE. Martj drong zich aan william, en william riep overluid: wees zonder vrees, m.,r ij , ma ij, wees zonder vrees! Ik befchut u. F a n n ij fprong naar de deur. Neen f a n n ij , riep william: neen , gaa niet fannij! wat deed u dit onfchuldig meisje voor k vaad? Fannij fcheurde haare hand uit de hand van wüliam, en zag hem woedend aan. Wilt gij dat ik haar achting bewijze ? zulk een ellendig meisje ? wat eischt gij van mij ? Hoe? is dat fannij? riep william met een ontzettende ftem, en vloog naar zijnen vader, zonk voor hem in deze bedwelming neder, bevochtigde zijne knieën met traanen, en riep fnikkend: ik ben bedrogen! Lord hillnet richtte hem op: hij drukte hem aan zijne borst, en zeide: william, een rechter moet bedaard zijn! bedenk u $, misfchien is fannij onfchuldig ! Onfchuldig ? Zie, welke blikken zij op de goede m a r ij werpt. Vader ! opgefloten hadden zij marij, en fannij had den vader tegen zijn eigen kind opgezet :d en vader tegen zijn kind! ó groote God! dat heeft fannij gedaan! öfannij! Hij wendde zich met eene zachte ftem tot haar, ö Fannij, ge-  NATUUR en LIEFDE. 197 gevoelt gij het onrecht, dat gij mijne lieve marij gedaan hebt ? Mijne lieve marjj! — deze woorden bragten haar buiten zich zelve: zij zag m a r ij terzijde fchrikbaarend aan, en op eenmaal riep zij hevig de arme m a r ij toe : voort gij arm.' zalige, voort, verlaat mijn huis! William hief bijde de armen met een luid gefchreeuw op, fprong naar m ar ij toe, omarmde haar, ligtte haar op, en droeg haar de deur uit. William! fchi eeuwden zij Jlen hem agter na , will i am! Mijn william ! riep fannij thans met een hevige angst , maar de jongling was te bedwelmd om te hooren, hij zette marij in de wagen. De paarden ftonden er nog voor, wijl marij naar Hilmethoufe zou gegaan zijn. William klom er in, viel in Marij's armen, riep: naar Hillnethoufe! en de wagen ging voort,juist toen fannij luidfchreeuwend op de plaats fprong om willia m te rug te houden. Fannij vloog weder in de kamer, en riep: hij is voor mij verboren! men zag elkander verlegen aan , men vroeg: wat is het dan? hoe is dat toegegaan? niemand wist het recht, ij der was in de war, de oom ging de N 3 ka.  108 NATUUR en LIEFDE. kamer op en neer, en floot uit al zijn macht Uit loutere woede. Lord hillnet verklaarde, dat hij van de gantfche historie niet' de helft begreep , en dat hij best doen zoude, zo hij naar Hillnethoufe ging, om zich daar over eenig hch: te verfchaffen. Hij ging heen, en beloofde de Familie nader bericht te zullen geeven. Intusfchen was william reeds met marij te Hillnethoufe aangekomen; hij deed moeite om bedaard te zijn, en weesMAR ij een kamer aan. Zie hier, lieve ma rij, hier hebt gij een fehoon uitzicht. Hij opende een vengfter, en floot het weder dicht, eer marij 'er nog een oog buiten gehad had en wierp zich troostloos op een ftoel. Hier zullen wij gelukkig Zijn, zeide hij thans vriendlijk: neen, het is Voor eeuwig voorbij! riep hij dan weder. Marij zag hem even zo troostloos aan, als hij was. Zn dacht aan hide, en wensente van harte william's verzoening met fannij: doch zij zag wel, dat het thans nog te flormachtig in william's brein was, om deze voorfl-elling te kunnen verdragen ;'ma* ij zweeg,en hoopte. William was'bijna lil vertwijfeling. Toen- Lord Hillnet te rug kwam, deed hij  NATUUR kn LIEFDE. 199 hij aanftonds een volkomen onderzoek zo wel bij william als bij MAmf, en thans zag hij zeer juist, dat de jaloefie van fannij op marij deze fcheiding tusfchen de jonge luij veroorzaakt had. Hij maakte william met deze zijde der liefde bekend, doch william beweerde, dat ook de jaloefie bij goedhartige menfehen de trekken van braafheid hebben moest, en echter hoorde hij met innige vr ugde, dat zijn vader fannij verdcedigde. Dit kon hij evenwel niet begrijpen waarom fannij de arme mar.j had willen ongelukkig maaken ; niettemin volgde hij den raad zijns vaders, en die van marij, en hoofdzakelijk de ftem van zijn eigen hart, die alle drie fannij voor veel onichuldiger verklaarden, dan hij haar zelf fcheen te houden Hoe bedaarder william wierd, en hoe meerder weder de liefde voor fannij opwakkerde , zo veel te vrolijker wierd m a r ij ook VVill^m's huwelijk met fannij was ook het doel haarer wenflhen; zelfs had zij nu reeds william haare liefde voor hide bekend gemaakt; zo niet eene kleinigheid haar terug had gehouden. Zij had fannij's partij genomen, zij gat N 4 zich  §oo Natuur en ltefde. Sicïr de alleruitgezochtfte m0cite de n - . des jonglings voor f , n n j weder op te wakkeren, zij verhiefhaargeftalte,ZiJfprakal. fajd met.de tederfte achting van de natnurli ke goedheid van haar hart, zij bekende , dat zij in fannij's plaats geweest zijnde , -veelligt nog verder zou zi n gegaan : en dit alles &ng haar zo natuurlijk af, dat zelfs Lord «illnet haare grootmoedigheid bewonderde , en william ha,ar thans niet anders noemde, dan mijne edele martj. Mar rj voelde zeer wel, dat'haare grootMoedigheid tamelijk veel eigenbelang was. Maar zij kon het op geene wijze van zich Verkrijgen, zulks te bekennen. De Lord noemde haar, mijne edele dochter, willi bad haar.aan, en Ladij hillnet zeiüe, zij was zonder weerga. Het was haar te Veel gevergd, den lof eener gantfche edele Familie zo maar optegeVen Zij zweeg,en verdroeg geduldig de verwijdering van den geliefden „irj„, die zij toch echter in een kleien brief de heiligfte verzekeringen van ha* re hefde gaf. Jnrusfchen deed william geenen ftap tot Verzoening, e„ wanneer maRij hem hier op indrong, antwoordde hij, geduld, lieve ma- Rijf  NATUUR en LIEFDE. 201 rij : ik Wil eens zien, of mij fannij werklijk lief heeft. Hij had ten minsten dit bij hem vast bedoren om den eerften ftap van verzoening niet te doen. Het is een proef haarer liefde, mijn vader! zeide hij tot Lord hillnjit, en te gelijk een waarfchouwing voor het toekomende. Het duurde toch de arme, naar haaren minnaar fmachtende , marij te lang. Zij ging op zekeren dag zitten, en fchreef aan fannij een brief, waarin zij zeide dat william haar nog even zo vuurig beminde als van te vooren. Hij heeft befloten, fchreef zij, u aan uw eigen hart en liefde overtelaaten, en hij is overtuigd, dat die u eindelijk weder aan zijn hart te rug zullen brengen. Wanneer gij jongvrouw, thans eenmaal den edelen jongling zag , hoe hij hi gende naar 't oogenblik zucht, waarin hij weder voor de ëerftemaal van de lippen zi nef fannij de woorden: mijn william! horen zal,zozoudt gij ijder bedenklijkheid vergeten , en het oogenblik verhaasten , dat u weder met den besten en edelften der mannen vereenigt. Fannij kreeg dezen brief, zij las dien, zij fprong van vreugde op , en was m a r ij Wel om den hals gevallen,zo zij bij haar geN 5 weest  202 NATUUR en LIEFDE. weest was. Hij gaf haare hoop een nieuw leven, en fchetfte in haare droomen weder toneelen van liefde en verrukkigen. fntusfchen wierd van tijd tot tijd haar verbeeldingskracht bedaarder, en fannij begon te bedenken: mar ij heeft den brief gefchreven ; 't is Vvat hard, de gehaate marij dit verrukkend bericht dank te moeten wijten. Men vermoedde geheime vooruitzichten , men zocht valftrikken in dezen brief, want zij kwam uit marij's handen. Fannij zat, peinfende met den brief in de hand, en overleidde : ja zeker ! m/rij heeft dien brief moeten fchrijven. William kan niet langer zonder mij leven, dat valfehe meisje zou zich wel gewacht hebben ,mij deze vreugde te verfchaffen, als zij er niet toe genoodzaakt geweest was. Dus william wenscht weder verzoend te zijn : maar hij wil den eerften ftap, niet doen. Zij lagchte, toen zij dit bedacht; zij verzonk in nieuwe droomen, waarin zij den armen w i l l i a m met eene bijna' onuitftaanbaare onverbidlijkheid kwelde. Hij lag in haare verbeelding voor haar op de knieën, en zij vergaf het hem eerst na veel bidden en kermen, en dan bedacht zij weder, hoe zij het best  • NATUUR en LIEFDE 203 best eene zamenkomst rnet wilei AM in 't werk {tellen zou. Zij drukte hem reeds weder aan haare borst, zij had het hem vergeven , zij was weder zijne geliefde f a n n ij ; maar evenwel — een weinig ftraf heeft hij verdiend — want hij deed immers door dezen brief reeds weder den eerften ftap tot verzoening. Fannij's tranen waren opgedroogd. Voor de eerftemaal verfcheen zij met een opgehelderd gelaat, en nam weder aandeel zowel in 't gefprek, als in de fcherts. Intusfchen hoe meer zij overleide, hoe meer zij 't bevestigd vond, dat de brief uit william voort kwam. Zij voelde zich daar door vereerd, deze gewaarwording deed haar vermaak, zij bedacht, hoe zij dezelve het best zou kunnen vergrooten/ ö Dat de mensch niet met de overwinning te vrede is, die hem het noodlot, of zijne eige verbeelding verfchaft! De arme fannij ! zij befloot den wederkeerenden jongling voor eerst te beftraffen ; hij zoude zeer duur de verzoeningskusch koopen. Het plan was gemaakt. Zederd agt dagen was Lord russel, overfte bij de engelfche troepen, bij jhonson, een zeer edel man, die  3C4 NATUUR en LIEFDE die de grootfte helft zijns levens in de Oostindien doorgebragt had; hij zag fan n n, m haare treurende fmachtende fchoonheid de trek van melancolie in haare blaauwe fchoone oogen had in t begin zijn medelijden, en eindlijk zijne liefde verwekt. Het kwam nu op fannij aan, en zij kon den rijken ede. len overften aan haae voeten zien. Lord RUSSEL haü reeds zeer omftandig zo wel met Fannij's ou ers,als ook met fannij zelve van zijn doelwit gefproken. _ 2ie hef kind , zeide hij tot haar: alles wat ik heb bied ik u aan. Het is niet veel, een redelijk hart, een liefde zonder huichelarij een genoegzaam onderhoud, en een zucht om u te behaagen, die zo lang duuren zal als mijn leven, wijl ik het offer ken, dat gij mij biedt wanneer gij een veertigjaarigen man uwe hand geeft. Fannjj had misfchien den overften eenige hoop gegeeven, wanneer zij had kunnen vermoeden, haaren william daardoor eenig ver dnet aan te doen. Maar william zag nog niet naar haar om, en zij floeg RUSSE l's hand af Doch nu , daar zij hoop had william weder' aan haare voeten te zien, was LordRUssELniet meer zo onbeduidend. Fannij begon vriendlij.  NATUUR en LIEFDE. ao* liiker met den krijgsman te fpreeken, en liet zich van hem zijne veldtochten verhaalen, de manieren der Indiaanen befchrijven, ging met hem gearmd in 't perk, en wist alles zo fijn te draai jen, dat men als van zelve op den inval kwam, om Lord hillnet op eene jachtpartij te bezoeken. Dit gefchiedde: william vond groot behagen in rüssel, en e.ussel kon met ophouden des s'avonds bij hunne wederkomst van william te verhaalen. Men verzocht nu zeer natuurlijk Lord hillnet met zijnen zoon bij hen, en fannij wachte met eene angstige begeerte op de terugkomst van de bediende. Zij ging verre buiten het perk hem te gemoet, en vraagde: zullen zij komen ? zij gloeide van vreugde, toen de bediende ja zeide. Fannij was des s'avonds geftadig met zich zelve in beraad, in wat zoort van kleeding, zij des anderen daags zou verfchijnen: zeer prachtig of wel zeer eenvoudig! dien nacht deed zij geen oog toe. Des anderen morgen was het nog flimmer , reeds had zij zich gekapt , doch haalde het weder uit elkander , en liet het hair los om haare fchpuders hangen. De ftoelen hingen alle vol zij-  ao5 NATUUR bn LIEFDE. Zijde klederen, en evenwel trok zij op « lest het eenvouwigste kleed aan, dat ij Ld Zij omvlocht het intusfchen toch met veelel n ten, e„ om haar ^ ^ n- ftak er een groote menigte vederen op. Hij zal toch zien fat ;t i, M>! zij ftak ïerg£ten daarhi,' « ,scnelw "°« een paar vederen daarbu. Zij maakte voor den fpiegeJ koeIe e„ onaehtzaame mienen, verheugde d 2 zowel maken kon, en roen zij den hotf vaneen paard hoorde, ziddeide zn J *.erd zo rood als v„„r, e„ vloog oP fer kamer van den fpiegel mar •* venglr, van" vengfter „aar den fpiegel, wierp%e„ l eed van den eenen ftoe, op den anderen ^ je kamer rond, en trok ,,oen zjj weder paa"! «th aTtr0"1™ ' * *«S detafel. ' e" Wle'P M fchid* «*« «eden. ZlJ haalde de ^ J *n dag, en juist, toen zij beginnen zo„ ze weder cptefteeken, bemerkte zij, dat zij haar paerlenfnoer er m£dc J « het ha,r hing wild en mtuurlijk om haare fehouderen. Op dit „„geublik zag zij ^ Hii-LNEi op de plaats, zij v]oog vm ,( veng-  NATUUR en LIEFDE. 207 vengfter diep in 't vertrek te rug ;haar boezem zwoegde; zi] dacht te ftikken; zij plaatste zich tegens de deur. ak of ze iemand opdringen wilde, trok alle de linten van haare klederen, en wierp ze op den grond. Nu luisterde zij; ■— zij hoorde niets. Naar beneden gaan ! — zij opende tienmaal de deur , en maakte ze zagtjes weder toe. Zij was mogelijk voordenmiddag niet beneden gekomen, zo niet een bediende haar geroepen had Zij voelde het duidelijk, dat zij in haar gezicht gloeien moest, toen zij van de trappen naar beneden ging. Beevend greep zij de kruk van de deur, en zij grilde, toen iemand van binnen de deur opende. Zij trad binnen zonder een oog opteflaan, en boog zicS diep. Zie daar, mijne goede fannij! zeide Lord h ilnet. Fannij lloeg de oogen op, en william was er niet, zij zette zich neder , en zag naar de deur, zij fchonk thee in, en goot over <3e kopjes ,want zij zag naar de deur , zij brandde zelfs haar vinger, want zij zag naar de deur, en william kwam niet, want hij was met meegekomen. Stik was naar Hillnethoufe gegaan, om marij te bezoeken , en was 'smorgens niet wel  ao8 NATUUR en LIEFDE. wel geworden,- william was 't huis gebleven om marij te troosten, die den dood" haars vaders vreesde. Arm meisje! fannij vloog na dit bericht op baarkamer, daar ging zij zitten, weende en verwenschte marj in den afgrond der hel. Marij! 't was eeuwig, m a r ij ! Goed! riep zij, een trotfche houding aannemende : goed! ik zal mij wel wreeken! en ging weder naar beneden. Lord hillnet fprak haar aan: doch fannij had alleen voor Lord russel oog en ooren, en zo zij met Lord hillnet fprak, was het maar alleen om russel te prijzen: ö een zeer edel, een . zeer voortr.flijk man! ö zo gij hem kende, mijlokd, gij zoudt zien, boe natuurlijk en hoe fijn tevens 't verftand van Lord r< sse'. is Ik heb nooit een man gezien , die in allen • opzichte zo volkomen is als Lord russel. Bij een wandeling hing zij aan russels arm, als of zij aan hem vast gekleefd was, en zij verzekerde Lord hillnet nog voor zijn vertrek, dat zij, zo lang russel daar bleef, zich buiten maate gelukkig rekenen zou, Met deze overwinning ging fawnij op haar kamer, en een ftroom van traanen, die ondanks  NATUUR en LIEFDE. &fy danks haar zelve haar uit de oogen brak, ftrem. de het lagchen, waartoe zij zich alle moeite gaf. Lord h'llnet had, den gantfchen dag door, zeer dikwijls het hoofd gefchud. F a nnij's pooging, om russel te behagen, was zo belangrijk , dat de oude Lord het voor ernst opnam ; op zijn terug reis dankte hij den hemel, dat de verbindtenis van fann ij met william afgebroken was. Hij befchuldigde fannij van de allergrootfte ligtzinnigheid ; want eenmaal had zij hem Hechts gevraagd: hoe vaart william? en zonder na het antwoord te hooren , wendde zij zich tot russel. En — zo het ai eens gemaaktheid was — de oude Lord fchudde het hoofd. Hij kwam thuis , en william's eerfte driftige vraag was: hoe vaart fannij? denkt zij nog aan mij ? bemint zij mij nog ? Lord hillnet verhaalde aan zijnen william fannij's gedrag, en william liet zijn hoofd op de borst hangen, en fprak 'er geen woord op. Ik geloof, zeide Lord hillnet, dat f a n n rj u nooit lief gehad heeft! Ik geloof het ook, zeide william, en wilde lagchen : doch hij borst uit in traanen, en viel zijnen vader om den hals, drukte O htm  2io NATUUR en LIEFDE. hem met de traanen in zijne oogen aan zijn hart, en ging de kamer uit. Martj ging william na, en bad hem bedaard te zijn. Geloof mij , lieve william! fannjj heeft u nog hef. Hoe , marij ? mij liefhebben , mij ? fan n ij ? Marij trof taamlijk nabij het gantfche plan van fannij. Neen, lieve marij, zeide william : ik wil liever dat fannij mij niet meer hef heeft, dan dat zij mij bedriegt. Zij zoekt mij flechts verdriet aan te doen * meent gij? zij wil mij jaloers maaken? neen' lieve marij ! ik wenschte niet dat uw hart vatbaar voor deeze bedriegerijen was j laat mij alleen ! ik bid het u. Met eene onbefchrijflijke ongerustheid liep william rond, hij wist niet wie hij gelooven moest, of zijnen vader, of marij. Den volgenden morgen, eer iemand was opgeftaan, zat william reeds te paard, en wilde naar fannij : de oom ontving hem met een luid vreugdegejuich. Welkom! welkom! welkom! lieve jongen, duizendmaal welkom! Fannij wierp het dek van haar af, met één fprong was zij uit 't bed, en aan 't vengfter. Haar oor had haar niet bedrogen: het was  NATUUR en LIEFDE. mï was werklijk william. Fann'J gluurde door de vengfterglazen naar beneden; jammer was het , haar oom ftond juist zo, dat zij zijn gezicht niet zien kon Zij zag blootlijk zijne hand en zijn arm, haar hart klopte hoorbaar , zij wierp eenige klederen aan , zij wist niet wat zij deed, zij vloog haar kamer uit, wilde de trappen af hem in den arm vliegen, en op den eerften tred zag zij, dat zij nog niet eens een losfe doek over haar borst had geflagen. Even zo fnel wilde zij te rug , deed den grendel op de deur, en begon zich beter aan te kleeden ; geduurende dit aankleden vielen haar de voorige dag, william's wegblijven, en marij weder in; en, zij gevoelde haar liefde weder door de wensch naar wraak verdrongen. Zij kleedde haar in orde, en ging naar beneden. Zij wist zelve niet, hoe zij zich gedragen wilde ; juist toen zij de kamer wilde ingaan, zag zij door de openftaande tuindeur in de groote laan Lord russel, en zij vloog in den tuin, gaf hem den arm , en ging met angftige hartkloppingen met den Lord op en neder. William's eerfte vraag was, waar is fannij? de oom verzekerde hem, nog in de vederen. Na de eerfte plichtplegingen herO 2, haal-  2ia NATUUR en LIEFDE. haalde william zijne vraag. De oom gaf hem een wenk,en william fluipte met den luimagtigen ouden de trappen op, om fannij nog eens in bed te verrasfen. Dan zij was reeds weg, en de oom Aakde _ hand in 't bed, en riep: william, kom hier ! vod , zo- even moet zij eerst opgedaan wezen, het bed is nog warm. William ftak zijne hand in 't bed, en daar hij die niet weder te rug trok,(hij ftond met het betoverendfte Ideaal zijner verbeelding voor 't bed) riep hem de oom toe: wel wat duivel, william, wat doet gij toch? Ik voel, of het bed nog warm is , antwoordde de jongling van goeder harte , de oom trok hem van 't bed weg, en fleepte hem de trappen weder af. William wierd haar in den tuin aan r ussels arm gewaar. Daar is zij, zei Je hij driftig, en wees met de vinger in den tuin, en wierd bleek; daar is zij, zij is bij russel ! Fannij hoorde zijne ftem achter zich, lagchte zeer luid over iets dat russel zeide , en hieldt hem nog vertrouwlijker aan den arm vast. Toen zij zich omkeerden , zagen zij den oom , die zich alle moeite gaf om w.lliam van de floep in den tuinte floepen," Fan-  NATUUR en LIEFDE. 213 ■ Fannij, hier is william! riep de oom en hieldt hem vast. Fannij bloosde niet,' want zij gloeide reeds, toen zij william achter haar hoorde fpreken ; maar zij beefde , zij wilde weglóopen , en evenwel bleef zij aan den arm des Lords, en haare gang veranderde in een angftig trippelen. William kwam thans de floep af, f ann jj en russel te gemoet. • • Hoe vaart gij, Sir hillnet? vroeg fan. n ij zeer verward, en, zonder op 't antwoord te wachten, vroeg zij haaren oom naar eenige onverfchillige dingen. William was zeer ernftig , en , had wel oorzaak het te wezen. Toen hij kwam, had hij juist aan fannij's kamer v-engfter, waar hij zeer fterk naar gezien had, haaren arm en haar hand gezien , doch haar gezicht was- juist op dit ogenblik achter den oom verborgen. Hij verbeeldde zich dus haar nog boven op haar kamer te vinden, doch vond haar in den arm van russel, daar zij evenwel wist, dat hij in huis was. Wat behoefde william meer, om zijnen vader gelijk te geven? Zij bemint russel ! dacht hij, en dit waren zijne eenige gedachten. De beide verliefden ftonden vóór elkander zonder ée'n woord O 3 te  si4 LATUUR en LIEFDE. te fpreeken , totdat een overluid gelagch van den oom hun uit hunne bedwelming bragt. Men ging binnen; william fprak ernftig en met een gefronst gelaat, met russ i;l e.) met den vader van fann j, en de oom las zijn nichtje 't epistel voor over haar koelheid. Wees maar gerust, lieve oom, ik ftaa 'er u voor in , 't zal alles wel goed gaan ! laat mij maar mijn gang gaan. Meisje, william is een man, dien gij niet foppen moet! Bederf het gantfche fpel niet, en bid maar dat het wel mag afioopen. Laat mij maar begaan, ik twijfel niet of gij zult wel te vreden zijn. Fannij wendde zich tot russel en william ; de lagchjes, waar mede zij russel aanzag, waren zo zoet, en, floeg zij eenen blik op william, dan ging ten minften in deze-kleine beweging der oogen de helft dier zoete lagchjes verlooren. William was ernftig , maar niet onrustig , en deze koelheid was het, die fan* nij ergerde. Onder het gefprek lag zij de hand op die van russel, en william behield dezelfde bedaardheid als voorheen. Hij fcheen russel even zo lief te hebben, als zij hem had , ja hij overtrof haar zelfs' nog  NATUUR en LIEFDE. ms nog in oplettendheid, wanneer russel iets verhaalde. Fannij ging naar den tuin, en liet duidelijk merken , dat zij daar naar toe ging. Zij hoopte op william, en zij had zich niet bedrogen ; hij kwam. Fannij vroeg hem , waarom hij gisteren niet met zijnen- vader gekomen was, en william zeide, dat hij, om marij te troosten, thuis had moeten blijven. Om marij ? zeide fannij; ftak de lip uit, en ging vooruit in de allée. Hoe gevalt u russel, Sir hillnet ? William zeide, dat hij hem als zijnen vader beminde. Hoor, lieve fannij, ik heb thans menfehen leeren kennen , maar ik heb weinigen gevonden, die ik tot mijne vrienden zou wenfehen, en onder deze weinigen behoort russel. En de anderen ? vroeg fann ij. De anderen, lieve fannij?- Mijn vader, marij, mijne moeder, drawburn, mijn oude thomas, en — hier viel hem een traan uit de oogen — maar dat is nu voorbij! Fannij beefde, en zweeg. Gelooft gij dan, zeide zij na eene tusfehenpoofmg, datmarij u lief heeft ? William lag zijn hand op zijn hart, enO 4 fprak  *i6 NATUUR en LIEFDE. fprak met plechtigen ernst: fann ij, muit heeft mij lief , en ik bemin haar van harte. 6, Zo gij wist, hoe goed marij is, hoe zij u verdedigt ! Mij verdedigt ? hm ! die eer is overtollig , zeide fannij fpijtig,.en tegens wien dan* verdedigt ? tegens u toch niet ? die moeite kon zij wel fp.iren. Ik verlang niets van menfehen , bij wien ik door eene mar ij verdedigd moet worden. F Vïvnij i Zeide william, op een waarfchouwenden roon. Fann jj gevoelde dit , en wendde het ge. fprek weder op russel, Ik ben hem van harte genegen , zeide zij, en hij bemint mij zeker zeer trouw. William wierd onrustig', en f t n n ij zegepraalde. Hij heeft om mijne' hand gevraagd, voer zj op een uiterlijk onverfchilligen toon voert. En gij, fannij? vroeg william zeer aangedaan. Nu heb ik hem! dacht zij.. Hij is een zeer edel man, zeide zij. Waarachtig , dat is hij! antwoordde wilh i a m , en keerde zich om. Ik zou een gelukkige vrouw wezen, wanneer ik hem trouwde. Ten minften zou ik ma-  NATUUR en LIEFDE. nj mar ij niet van noden hebben , om mijne voorfpraak te zijn. Neen! zeide william, en floeg zijne oogen ten hemel. Ja, gij zult eene gelukkige vrouw wezen , want gij bemint hem , Misf. johnson ! dus fprak hij, keerde zich fchielijk om, en ging heen. William ! riep het ontftelde meisje, doch door fchielijke angst zo zachtjes , dat hij het niet hooren kon; hij vloog naar huis , en traanen biggelden langs zijne wangen. Fann ij hoorde nog zijn fnikken Zij vloog hem achter na, william! riep zij, lieve william ! en ftrekte haare hand naar de zijne uit. William keerde zich om : lieve f an n ij ! zeide hij zachtjes en zeer aangedaan. Hij drukte haar een kusch op haaren mond: russel is beter dan ik ! laat dit zo blijven ! marij zal dan mijne vrouw worden. Fann ij verfchrikte. Marij ? riep zij , "mar ij uwe vrouw ? gaa dan , booswicht! William ging , en fannij bleef nog eenigen tijd in den tuin , wrong haare handen , en fnikte, zij wilde een bediende naar william zenden , dat hij nog eenmaal bij haar komen zoude; zij kon tot geen befluit komen , zij baalde wel tienmaal haaren zakdoek uit, om O 5 haa-  2i8 NATUUR en LIEFDE. haare oogen te droogen, en telkens vloeiden weder nieuwe en heeter traanen. Zij kon niet weggaan, kon niet eens een bediende roepen, zij bleef alleen in de verfchriklijke angst, dat william zou wegrijden. William trad in de kamer, zijne oogen waren nog nat. Men zag hem aan, en zweeg. De oom lagchte , en ftotterde het : ö wee over de vrouwen! William ging naar russel, en nam de gelegenheid waar, met hem alleen te zijn. Niet waar, Mijlord, gij bemint fannij? De Lord zag hem fterk aan : ja, lieve hillnet , ik bemin dat meisje. Gij hebt haare hand gevraagd? Ja, dat heb ik ! ö Mijlord! maak toch fannij gelukkig, en hij omarmde hem met traanen. Lord russel ftond verbaasd. — Gelukkig? Lieve hillnet! gij fchertst ! ik dacht dat f a n n ij reeds verzegd was. Lieve hillnet, hoe koomt gij daar toe ? Zo even heeft fannij mij gezegd, dat zij eene gelukkige vrouw in uwe armen zou weezen. Heeft fannij dat gezegd ? aan u ? william, gij zijt oprecht tegens alle menfehen, en  NATUUR en LIEFDE 219 en zult gij het dan tegens mij niet zijn? heeft fannij u dat gezegd? u ? ik dacht dat gij zelf Mif. fann ij wilde trouwen. Ik ? Mijlord , ik trouw m a r ij stik, fannij heeft mij zo even gezegd, ft géén ik u zo aanftonds herhaald heb. - Lieve russel, maak fan n ij toch .gelukkig ! Russel omarmde den jongeling, en vloog naar buiten in den tuin. Hier ging fannij nog op en neder , juist zo ver bedaard , dat zij naar binnen gaan wilde. Russel ijkte naar haar .toe. ö Lieve f a n ft ij ! riep hij, en drukte haare hand aan zijne lippen, ö dierbaarfte meisje, verfchoon mij , zo ik mijne verrukkingen voor u niet verbergen kan : zo even heeft mij een tijding door william tot den gelukkigften mensch op aarde gemaakt : gij hoopte in mijne armen eene gelukkige vrouw te worden ! ö Bij al wat heilig is, mijn eenigst doelwit zal het zijn alle uwe wenfehen voor te komen, uw geluk zal Hechts mijn geluk uitmaaken. Fann ij wierd doodbleek bij deze aanfpraak. Zij wilde iets zeggen, doch was niet in ftaat een woord uit te brengen,haare knieën knikten , en hadden niet meer de macht haar te dragen, en bussel, bragt haar met de  220 NATUUR en LIEFDE. de tederfte verzorging naar huis. Fannij was buiten zich zeiven, zij zag niets meer zij hoorde geen woord van 't geen russel haar zeide. Hij bragt haar in'de kamer bij haaren vader. Hier, Sir johnson-,. zeide hij niet traanen in de oogen ,.hier breng ik u uwe fann ij : zo even heeft zij mij de verzekering gegeven , dat ik de gelukkigfte man in Engeland zijn zal. Zegen ons, mijn vader! ?Men zette groote oogen op ; de oom wierp een blik op william , die aan 't vengfter ftond zo bleek als linnen ; hij zag op fannij, deze hieldt zich aan russel vast, zag fterk voor haar, en fcheen buiten zich zeiven.' William fprong thans op , toen de oom hem nog eens aanzag , reikte hem fpraakloos de hand , was de kamer uit, te paard, en binnen een kwartier uur kwam hij met een 'verfchriklijke galop te Hillnethoufe aan. Daar rijdt william heen ! riep de oom, en fannij eindigde het tooneel met een verfchriklijk gefchreeuw , zij zonk in russels arm , en wierd te bed gebragt. De arme fannij was als eene doode, zij lag op haalbed, zag ftijf op de dekens , en wist niet wat zij wilde. 2fj antwoordde op de duizender-  NATUUR en LIEFDE 221 erlei vraagen van haaren oom wat 'er gebeurd was, niet één woord. Zij fmeekte hem met traanen haar hechts alleen te laten, en de oom ging eindlijk heen onder het gebrom: die eigenzinnige zielen ! zo gaat het, als men geen goeden raad wil volgen. William's toeftand was niet minder verfchriklijk. Hij. liep naar zijns vaders kamer. Lord hillnet was met marij uit wandelen, hij ging met groote fchreden in den tuin op en neder , en gevoelde het gantfche verlies van het geliefkoosde meisje met de innigfte fmarte. Hij ging met de armen over elkander geflagen, 't hoofd op de borst hangende, en traanen biggelden langs zijne wangen. Fannij , fprak hij dikwijls, en ftond ftil, wat heb ik u gedaan ? Niets was hem zekerer, dan dat zij russel beminde. Hij zocht de oorzaak op, waarom zij russel toch meer beminde , dan hem. Hij vond duizend goede eigenfchappen bij den Lord, die hij miste. Hij gevoelde alleen dat hij ongelukkig was , zonder ergens een fpoor van haat tegens fannij of russel gewaar te worden. Hij fchiep zich een herfenfchimmig plan, waardoor hij fann ijs liefde heroveren, en metden edelen Lord door deugd en liefde om fan-  222 NATUUR en LIEFDE. fann ij's hart zou ftrijden; deze denkbeelden waren hem zo zoet, dat hij , toen hij zijns vaders ftem hoorde , door de achterdeur van den tuin op het land ging, om deze epgekomene zoete droomen ongeftoord natefpooren. Neen ! ik heb haar verlooren ! riep hij eindelijk, en thans zag hij, dat hij in 't natte gras, diep onder een ftruik , reeds- door de laate avondfcnemering, omtuild was. Hij had moeite den weg naar huis weder te vinden. Hij vloog naar zijnen vader, en zonk aan zijnen boezem. Ach, het is voorbij'! riep hij: het is voorbij, f a n n ij word russel's vrouw! Hoe , william? dat is zo niet! dat kan niet zijn ! Ach , vader, xvanneer zal ik gelukkig worden? Ach, marij, ik ben zeer, zeer ongelukkig! zij heeft het mij zelve gezegd. Mijn God! is het mooglijk ? riep Lord hillnet: waarlijk, dan is zij voor elke meineed vatbaar, als zij u zó bedriegen kan. Bedriegen ? ik zeg u immers zij heeft het mij zelve gezegd : en thans verhaald, hij het voorval met de aandoenlijkfte klagten. Jaloufie ! niets als jaloufie ! riep marij : wees bedaard, william ! fan.vjj bemint u ! Foei, william, wat hebt gij mij doen fchrik-  NATUUR en LIEFDE. 223 fchrikken. Zelfs Lord hillnet en zijne vrouw waren van marij's meening. Maar , zeide william weder : ik zeg het u , f a n n ij heeft het mij zelve , mij, heeft zij 't zelve bekend, dat zij in russel's armen eene gelukkige vrouw wezen zou. Hij had alle ftemmen tegen zich; nu, zeide hij eindlijk , en lagchte zeer vriendlijk, ik wil het hoopen , dat gijheden voor ditmaal gelijk hebt , alhoewel ik juist niet begrijpen kan , waarom f a n n ij mij bedriegen zou. Hij verviel bij deze woorden in een diep nadenken. En moet fannij mij dan bedriegen? dit hart,dat haar zo getrouw, zo zonder valschheid , bemint ! bedriegen ? Marij geloofde, dat zulk een bedriegerij niet veel beduidde. — Ach , vader , dat mij 'fannij bedriegen moet! en wanneer— wanneer ik u nu verloor , vader , waar zou ik dan eindlijk een fterveling vinden, die mij niet ten offer, ten wreedften offer zijner opvoeding en zeden maakte, die ik niet kenne, en waarvan ik niets begrijp. Wie weet, of gij niet dit hart tot ellende gevormd hebt, vader ! want het doet mij onbefchrijflijk leed , dat fannij mij bedriegen moet. In de ziel bedroefd ging hij de deur uit, in een paar v mi-  324 NATUUR en LIFEDE. minuten kwam hij weder binnen , en zeide met diepen ernst, en met een zachte item : ik wil het afwachten, Lord russel is een zeer edel rran. Nu omarmde william marij, en vroeg haar met eenen tederenblik: niet waar , marij, gij zoud mij niet bedriegen , zo gij mij eens lief had ? F a n n ij ka .rpte dien nacht met de allerzeldzaamste ontwerpen ; dan wilde zij den Overfte de hand geven, om zich aan william te wrceken , dan weder wilde zij naar Hillnethoufe om den beledigden jongling te voet te vallen. Zij was in eene altoosduurende onrust. Zij fchaamde zich, om voor Lord russel te verfchijnen. Wat zou zij hem antwoorden, den man, die eene onbegrensde achting verdiende? Zij bloosde, zo zij Hechts hier aan dacht. Hem te leggen , dat zij met william gefcherrst had, toen zij hem zeide : dat zij in russels armen eene zeer gelukkige vrouw zou zijn ; of hem te zeggen dat zij william met Lord russlls liefde had willen tergen ? Ach ! wat zal ik dien edelen man toch antwoorden ? riep zij, en weende overluid , en zachtjes zuchte zij: Ach was hij toch maar midden in zijn Indien gebleeven ! Den  NATUUR en LIEFDE. 225 Den volgenden morgen Het men naar.haaren welftand verneemen, en zij antwoordde, dat zij heden nog niet te voorfchiïn komen kon. Zij zag nu wel in, dat de zaak fchielijk tot haar beflag moest komen. Zij greep de pen, en fchreef aan william. „ Wanneer gij, Sir hillnet, ooit fann ij lief gehad hebt , wanneer uw hart nog thans die gewaarwordingen voor fannij gevoelt, die gij zelf te voren gezegd hebt , dat eeuwig beftcian zouden, ö William, Lord russel is in de ongelukkige dwaling vervallen, dat ik hem beminde. Eene rondborstige verklaring van u, dat gij mij lief hebt , kan thans van dit onzalig mis verftand een einde maaken , waarin gij den edelen Lord zelf gebragt hebt. Ik hoop op u, op uwe liefde , ik maak ftaat op uw hart. Ik bemin u ! erken het offer , dat een meisje u door deze bekentenis brengt, en koom, koom heden nog*- Ik verwacht u. Ik blijve eeuwig UWe fannij johnson." Wi l l 1 a m kreeg den brief vroeg. Hij opende een vengfter , en riep een bediende toe, te zadelen. Men zadelde , en in dien tusfehentijd ging william de kamer op en neder,- overlas den brief, cn beftudeerde ieder P woord.  225 NATUUR en LIEFDE. woord. Hierop ging hij naar zijnen vader, met de.i brief in de hand. Gij hebt gelijk gehad , vader , fannij heeft mij gisteren getoetst , ziedaar, lees ! De vader las, en vroeg hem , wat hij nu doen zoüde ? Ik verftaa den brief niet , veelligt is het een nieuwe bedriegerij; de bekentenis, dat zij mij lief heeft, noemt zij een offer dat zij mij brengt. Lieve vader, ik bemin fannij, en voor mij is het de grootfte wellust , wanneer ik het haar zeggen kan , wanneer ik de gantfche wereld zeggen kan: ik bemin fannij! Nu rijd dan heen , en zeg dit , zeg aan Lord russel, dat gij fannij lief hebt,, en dat zij u bemint. Gisteren zeide ik hem, dat ik marij trouwen zoude , en dan zoude hij mij- ook voor een bedrieger houden. Vader, mij koomt iets te binnen : ik wenschte, dat ik fannij niet lief had, mompelde hij in zich zei ven, en dat fannij Lord russel beminde. En wat kwam u dan te binnen ? Vader, ik heb fannij onuitfpreeklijk lief, Ik ben dezen nacht en gisteren de ongelukkigfte van alle menfehen geweest, en echter — zo mij fannij niet beminde, wilde ik liever met Lord mortimer als in haare ar-  NATUUR en LIEFDE. tóf armen keven. Hoe zal ik gewaar worden, of zij mij bemint? Zjè, zij fchrijft het. Maar is het wel waar ? is het ook een nieuw bedrog? hiervan wil ik de proef neemen. Russel bemint haar, hij heeft om haare hand aangehouden, en Lord russel is een edel man. Zo fannij mij lief heeft, is het natuurlijk dat zij 't aan Lord russel zal openbaaren, zelfs wanneer ik niet kome. En zo zij dan nog russels hand aannam ? Ik zeg, zo zij mij lief heeft. Dat hoor ik; maar zo zij dan nog — Neen, vader! zeide hij met fterke blikken, gij houd fannij voor Hechter dan zij is. Zij zal aan russel zeggen, ik bemin william. En zo zij hier toe vatbaar was, — vader! ben ik dan ongelukkig — ik zoude het toch eenmaal geworden zijn. Maar neen , zij zal den edelen man niet bedriegen ! bemint zij mij, zo zegt zij neen tegens hem, en dan ben ik de gelukkigfle man op aarde ; dan weet ik , dat zij mij lief heeft, en dan , vader, zal ik vergeeten , dat zij mijne goede marij heeft kunnen beledigen, ö Ja, ja, vader! —Hij floeg zijne handen in een, ik wil niet heengaan , p 2 ö va-  228 NATUUR en LIEFDE 6 vader, hoe onuitfpreeklijk gelukkig zalik zijn, zo zij deze proef doorftaat. De vader lagchte: en wat wilt gij haar antwoorden ? Hij lag de hand op 't voorhoofd. Mij dunkt, geheel niets ! Lieve william, op een vraag past een antwoord.. Schrijf haar , 't geen gij mij zo even gezegd hebt. Neen , dat niet, ik wenschte het niet nodig te hebben , haar hart op de proef te ftellen Lieve vader, menigmaal koomt het mi, wel te binnen, dat ik en gij en maRij,een eige wereld hebben zouden , waarin wij leefden. Vader, waarom heeft fannij mij het eerst misleid? wat had zij nodig mij haar'hart te verbergen? ik kan het niet vergeten , dat zij het doen wilde, Ik wil haar fchrijven, dat ik in geenen deele aan haare liefde tegens russel twijffel. En zo zij dan russel neemt, omdat zijgelooft u verloren te hebben ? Russel trouwen, zonder hem lief te heb ben? _ Neen, voor zulk eene affchuvvlijke daad is fannij niet vatbaar. Intusfchen had hem deze tegenwerping van zyn vader voorzichtig gemaakt. Hij zette zich ne-  NATUUR rn LIEFDE. 129 neder , en begon op tienerlei manieren , en was met geene te vrede Eindlijk fchreef hij het volgende : „ Lieve Fannij, gij kent uw plicht , zonder dat ik u die behoef voor te leggen. Ik heb befioten, niet bij u te komen, om dat ik door u misleid was , en wijl zelfs de kleinfte fchijn van misleiding , zo zij voortduurde , mij het onaangenaamste zijn zoude, wat mij konde overkomen ; daarenboven heb ik Lord russel verhaald , dat ik marij trouwen zoude , en ik kan het niet van mij verkrijgen, dat zulk een edel man als Lord russel , zelfs de kleinfte verdenking op mij heeft , dat ik hem had willen bedriegen. William." Men ziet uit dit briefje, dat william op fannij's liefde tegens hem, en op de zuiverde oprechtheid ftaat maakte. Volgens zijn eigen argloos vertrouwlijk hart, dat niet anders gevoelde, dan wat zijne lippen fpraken, was dit voor fannij zeer duidelijk gefproken. Gij kent uw plicht, gij moet Lord russel zeggen, dat gij hem niet bemint, omdat gij mij lief hebt. Gij hebt mij misleid , en door deze uwe bekentenis , moet alle twijfel , die ik van uwe liefde tegens mij zou kunnen hebben, verdwijnen. Ik kan daar P 3 niets  a3o NATUUR ën LIEFDE. niets toe doen, wijl ik niet Lord russel van mijne verbintenis met marij gefproken hvb en zo ik hem thans mijne liefde voor u aan den dag lag, zo konde hij gelooven , dat ik hem had willen bedriegen. Dat fannij, toen zij het briefje opgebroken en gelezen had , het van fchrik en j.lou. fic uitfchreeuwde , dat zij eene gantsch verkeerde meening 'er uit trek, had hij op geene wijze vermoed. Gij kent uw plicht! ha! ik zal dan russel trouwen ! ö God ! die ondankbaare ! die booswicht ! Russel trouwen ? — mijn plicht ? — zo koel, zo fpottend verwijst hij mij naar mijn plicht ! Hij wil niet komen , omdat ik hem misleid heb. Hij wil marij trouwen ! — Fannij kneep en wreef den brief; en was Lord russel nu gekomen, zij had hem haare hand gegeven, zo woedend was zij. Dan, nog eene hoop had zij, dat william haar toch nog beminde, en dat zijne liefde hem binnen kort in haare armen weder terug zoude voeren. Doch met de vergiftigde,met de brandendfte haat dacht zij aan marij, en hieldt haar voor haare medevrijster. Dan , helaas ! dit arme meisje zat thans bij william, doofde ie-  NATUUR en LIEFDE. 231 ieder vonk van liefde, die in zijn hart vóórhaar opkwam , uit: vernietigde iedere opwellende neiging, die veelligt nog in zijn hart zou kunnen ontftaan , en was in 't eigenst oogenblik bezig des jonglings liefde tegens fann ij tot den hoogften gloed op te wakkeren. Famn ij lag haar hoofd op de tafel , fnikte , en in dit oogenblik wierd zij verrascht door russel. Hoor eens, lieve fannij! mijne onbezonnenheid van gisteren fchijnt u in verlegenheid gebragt te hebben. Ik ben een man 1 _ ik geef u uw woord te rug , dat gij mij gisteren , 't zelfde op welke wijze , toefcheen te geven, ten ware gij het mij zelf vrijwillig weder te rug geeft. Doch het moet u geen enkel angftig ogenblik kosten, lieve fann ij. Mijn geluk ware te duur gekocht , zo het u flechts één traan deed kos^ ten al was het zelf ook maar een traan van aarsfelende twijfeling. Hij kuschte haar de hand, en fannij's hart wierd ligter. Edel man! zeide zij, en floeg de oogen neder. Mijn hart is zo vol! hemel ! u kan ik alles ontdekken. Neen , lieffte Mifs. , indien ik al zo veel vermogen op mij zeiven had, van uwe hand niet af te dwingen, is mijne liefde echter te p 4 fterk  232 NATUUR en LIEFDE. fterk om Hechts uwe vertrouwde te weezen Hij kuschte haar nog eenmaal de hand, en ging heen. Fannij las nog eens den brief, en vond dat men evenwel aan eenige regels nog wel een anderen zin zou kunnen hechten, ö William! riep zij , Z0 gij wist hoe veel angst gij mij veroorzaakt, gij had mij reeds lang die ongelukkige onbezonnenheid vergeven van u misleid te hebben. Een teder lagchje mengde zich bij deze woorden met haare traanen. Zelfs te Hillnethoufe begonnen de dingen eene betere gedaante te krijgen. Marij had eindlijk william overtuigd, dat hij niet met billijkheid den eerften ftap van verzoening van fannij verlangen kon. Wtlliam ging na den eeten fannij bezoeken, om daar een einde van deze verwarring te maaken, door Lord russel openhartig te Verklaaren wat van de zaak was. Marij vergezelde hem , om hem onder weg zijne rol nog wat inteprenten. Naauwlijks hadden zij de helft van den weg bereikt, of william zette zich met marij neder, en marij bad hem fracekende , om fannij zelfs niet eenmaal meer aan de kleine bedriegerijen haarer jaloufie te herinneren,  NATUUR en LIEFDE. 233 ren. William beloofde dit, en nu' zaten zij fprakeloos naast elkander. William dacht aan zijne bekoorlijke fannij, en marij met het vuurigfte verlangen aan hide. Ach, nep william, en floot de peinfende m a r ij in zijne armen: ach mijne beste marij lach dat fannij dit edel hart bezat! Lieve william! antwoorde m ar ij , en lag haar hoofd op zijnen boezem, om de kusfchen zijner lippen te ontgaan. Schielijk fprong fannij met een luid gefchreeuw achter een boschje van daan, en wierp ijlings dewoedendfte blikken op marij. Zij was ook na den eeten den weg naar het geliefkoosde Hillnethoufe ingeflagen, in mijmerende gedachten , en een zichtbaar verlangen naar william verzonken. Op eens zag zij william en mar ij aan den weg in de fchaduw van een boschje zitten. Het gantfche vuur haarer jaloufie ontbrandde; zij zag, hoe de jongling het meisje liefkoosde , zij kwam nader bij, en beide wierden zij ftiiler. Nu vatte william het meisje in zijne armen, zeide die ongelukkige woorden, en fannij ftoof nu met vliegende hairen als een leeuwin te voorfchijn. Schandelijk, doorOecht vrouwsperfoon ! riep F 5 zij,  234 NATUUR en LIEFDE. zij, toen zij adem genoeg had om te fpreken, marij wierd bleek, en verfchrikte. William greep fannij bij de hand, maarzij fcheurde die los, met de verfchriklijkfte woede; neen, lafhartig booswicht! liever wil ik den minsten mijner bedienden mijne hand , dan u geven. Misf. fannij, om godswil, riep marij op een angftigen en fmeekenden toon. Zwijg, gij monfter of — Zij vloog met eene geweldige beweeging naar haar toe. William, had fannij tot nu toe met fterke blikken aangezien , op eenmaal fprong hij tusfchen haar en marij,- hij greep fannij's hand. Wilt gij naar mij luisteren, f a n n ij ? Naar u luisteren? riep fannij woedend; ik heb u gehaat, en thans haat ik u als de hel. Haaten! riep william, haaten! - floeg de handen te zamen, en zag naar den hemel. Haaten! goede God! wat heb ik haar gedaan? Fannij ftond daar, haar ziel wierd gefchokt door de hoogfte woede, en de uiterfte onmacht. Zij wierd dan bleek, dan weder fteeg een gloed van vuur op haar gelaat. Weg , gij ongelukkige! vlieg uit mijn oogen! zij keerde zich om, en wilde heen gaan. Wil-  NATUUR en LIEFEE. 235* William onderfteunde haar, zij waggelde aan zijne zijde en kon naauwlijks gaan: toen zij een vijftig fchredcn gedaan had, kwam er een bediende van johnson. Gaa heen , Sir hillnet, zeide zij met een gcbrokene ftem, en koom nooit weder onder mijne oogen. Gaa heen, deze bediende zal mij wel geleiden. Zij leunde op den bediende., William zag haar na, zo verre hij haar naar zien konde. Eindelijk keerde hij zich tot marij, viel haar in den arm, en riep: God ! was dat fannij? ach marij, kon ik toch maar als onze boeren aan fpooken geloven. Marij ging bleek en fpraakloos nevens william heen, hoorde zijn fnikken, en fnikte zelf ook, en weenende kwamen zij beiden te Hillnet houfe te rug. ■ William ging terftond naar zijn kamer, hij wrong zijne handen, en op zijn hart lag wel honderd pond gewigt. Hij begreep niets van dit gantsch bedrijf, en hield fannij voor een furie. Mar ij integendeel vloog weenende naar den Lord, en verhaalde hem het voorval, de Lord geraakte in de grootfte verlegenheid welke eene uitwerking dit op william maaken zoude. Hij ging naar zijn kamer, hoorde hem heen en weder gaan , en zwaar  236 NATUUR en LIEFDE. zwaar zuchten. Hij opende de deur en william eilde in zijns vaders armen. Ach mijn vader! wat is van fannij geworden ! hoe grieft het mij dat fannij zo boos is! Lord hillnet troostte hem in 't algemeen, zonder zich in 't toekomftige intelaaten. Hij verontfchuldigde fannij kortelijk; doch wjllia m zweeg hierop, ftond met 't gezicht naar 't vengfter, en weende in ftilte. Den volgende morgen was hij ftil en peinzende , hij fprak weinig, noch met Marij, noch met zijnen vader. Hij ging diep in gedachten den tuin rond , en bemerkte zelfs de regen niet, die hem reeds door en door nat gemaakt had. 's Namiddags nam hem zijn vader bij de hand. Lieve william; ik geloof als nog dat fannij u vuurig, zeer vuurig bemint. ■ Hij ■ lagchte , maar met een trek van fmarte; maar ik , vader — ik bemin fannij niet meer. Ook gij, lieve william, bemint haar nog meer dan gij denkt. Neen vader, alles wat ik gevoel is dit; dat ik wenschte dat martj faksnij's geftalte had: — Neen, dit wenschte ik toch ook niet; want had gij haar gisteren eens gezien! — neen, va-  NATUUR en LIEFDE. 237 vader, ik bemin fannij niet. — Ik wenschte, dat zij beter was, en gelukkig. En zo zij.zich eens door berouw aan uwe voeten wierp ? Zo zou ik haar opheffen, en zeggen: fannij ik bemin u niet. — neen, dit is voorbij! En het fcheen werklijk voorbij te zijn. Fannij zocht de zaak weder op den ouden voet te brengen, doch te vergeefs. William zeide haar zeer ernftig, toen hij haar fprak : f annij , ik bemin u niet meer, de goede God maake tl gelukkig en goed! marij deed vergecffche moeite, des jonglings genegenheid voor f a n nij weder optewekken; — alles te vergeefs; w 1 lliam bleef daar bij. Zij is niet goed! ik bemin haar niet! Dan, nadat zij zag dat alle haare poogingen om william's liefde weder te winnen, mislukt waren , gaf zij eindelijk haar hand aan Lord russel, en william was op den dag hunner vereeniging zeer ftil. Tegens drie uuren,wijl hij wist,dat dan de plechtigheid ten einde was, kwam hij bij zijnen vader, drukte hem aan zijne borst, befproeide zijn gezicht met heete traanen, en zeide met het hartlijkst gevoel: Nu is fannjj gelukkig, de edele russel is thans haar man! hij was niet vrolijk,  £38 NATUUR EN LIEFDE, lijk, maar ook niet misnoegd. Hij fcheen zich met bevallige en ook met treurige gedachten bezig te houden, zomwijlen lagchte hij in zich zeiven, en zomwijlen wierd zijn oog door een ftille traan bevochtigd. Den volgenden morgen bad hij marij, met hem te gaan wandelen. Lieve marij, zeide hij vertrouwïijk: ik heb fannij lief gehad , waarfchijnhjk , wijl zij het eerfte vrouwlijk fchepzel was, dat ik gezien had. Had ik u te vooren gezien, zou ik u misfchien lief gehad hebben; fannij is thans russels vrouw, en ik - hij lag zijne wang tegens die van marij, - en ik marij, ik bemin u, want gij zjjc goed, mar ij, goed, zo als ik. Tot nog toe kan ik u niet zeggen dat gij mijne vrouw zijn zul:, want mijn hart is nog vol van fannij, maar binnen kort, binnen kort , zal alles wel gaan. Marij fchrikte en verbleekte; zij drukte william aan haaren boezem, om haare gemoedsbewegingen te verbergen, en william bemerkte niets. Toen marij alleen was, kwamen haar duizenderlei tafereelen in 't hoofd, zij gevoelde zeer wel hoe veel zij den jongling verplicht was; zij zag zeer juist in  NATUUR en LIEFDE. m in , dat hij de billijkfte aanfpraak op haar hand en haare liefde had ; te gelijker tijd gevoelde zij evenwel ook dat zi] hide lief hadt , en dat zij alleen in hide's armen gelukkig zou worden. Doch grootmoedig befloot zij william haare hand te geven, en haar zelve te gelijk gelukkig te maaken , wanneer daadlijk uit zijne vriendfchap liefde geboren wierd ,• zij hoopte echter nog, dat 'er mooglijk nog wel eenmaal een meisje zou zijn, die zijn hart tot zich trok. lntusfchen had zij befloten hem haare hand als een offer van dankbaarheid te geven , en tot haar eer moet men bekennen : dat de titel van Ladij hoegenaamd geen deel aan dit grootmoedig befluit had. Van dag tot dag zag marij den jongling vertrouwlijker tegens haar worden. Hij zat gantfche uuren bij haar , hij wandelde met haar , reed met haar, en ieder keer wierd hij warmer en bedaarder, en marij zag het tijdpunt nader komen , dat hij zeggen zou : marij , ik bemin u. Nog eens had hij een zeer droevigen dag. Hij hoorde dat Mijlord russel met zijne gemalin naar Indien reizen zou. Na deze tijding ging hij met zich zeiven in tweeftrijd op  24° NATUUR en LIEFDE. op en neder. Eindlijk fprong hij te paard, en in ten oogenblik was hij bij johnson. Zonder hem te laten aanmelden, trad hij in de kamer, en fann ij ontvong hem met een luiden gil. Hij vloog naar haar toe, kuschte haar met een zoort van eerbied de hand. Lieve fannij, fprak hij, en zag haar met verwilderde blikken aan : lieve fannij, gij gaat met Lord russel op reis? — ö Mijlord , ik heb uwe fannij zo liefgehad, onuitfpreeklijk lief gehad ! Hij lag de eene hand op zijn hart , en de andere reikte hij den verbaastftaanden Lord toe. Russel, heb uwe fannij lief, maak haar toch gelukkig, en zo gij fannij niet meer helpen kunt, koom dan bij mij, de helft van mijn leven behoort aan fannij. Fannij kwamen de traanen in de oogen; o God ! riep zij driemaal uit de diepfte volheid van haar harte. William keerde zich tot haar: ö mijne fannij, nog eenmaal moet ik u zien, en u zeggen, dat ik de eeuwige godheid bid, dat zij u zegene. Vaar wel fannij ! hij floot haar in zijne armen, en fannij zonk in onmacht op zijne fchouderen. Flij zette haar op een ftoel, en vloog Lord russel in de armen; vaar wel,  NATUUR en LIEFDE. ?±j wel, lieve russel, en m,aak mijne fannjj gelukkig. Bij deze woorden keerde hij zich om, en zag fannij nog eens aandoenlijk aan, zijne oogen glinsterden van traanen ; hij hief die ten hemel, ftrekte zijne handen inde hoogte, en riep met een verkropte, ftem: wie weet — zij was toch goed, — en ik J~ hij hield zijn hand voor de oogen. — Het is nu voorbij! fprak hij met een verzwakte ftem. Vaart wel! en langzaam ging hij de deur uit, zette zich te paard, en ging in die fuifeling naar Hillnethoufe. Drie dagen lang liep hij alleen in eene geduurige droefgeestigheid, en marij verheugde zich, dat zij zag, hoe weinig wortel zijne liefde voor haar gefchoten had. Na die drie dagen echter wierd hij van tijd tot tijd levendiger, en al fprekende met marij over de liefde, zeide hij haar lagchende: heb geduld met mij, lieve marij, tot nog toe woont fannij in dit hart, maar, in 't kort, — in 't kort, hoop ik, zult gij hier woonen ! Lieve william, antwoorde m a r ij met nadruk : beproef u toch, of gij mij recht lief hebt, gij zoud u en mij ongelukkig maaQ ken,  242 NATUUR en LIEFDE. ken , 'zo gij mij niet lief had \ en ik uwe vrouw was ! Beproef u toch ernftig 1 William liet haar los uit zijne armen, ja, dat wil ik doen marij.' Gelukkig zult gij worden! Ach ik bemin u te veel om fchuld aan eene traan te zijn, die gij om mij zandt kunnen vergieten. Maar bemint gij mij wel, marij'? Martj drukte hem de hand; een diepe zucht verzwolg het ja, dat zij hem antwoorden wilde, zij lag haar hoofd op zijn borst, en verzonk in gedachten aan hide. Het aandenken aan fanntj verdween meer en meer uit william's ziel, en marij was een zeer bevallig meisje, die door een ftille droefheid om hide nog zo veel te meer belang in william's gemoed verwekte; zelfs de oude Lord begon het meisje hoog te* fchatten. Hij zag haaren omgang met wi l lia m , hij zag hoe vertrouwlijk die beide jonge luij met elkander waren , hij zag bij duizend gelegenheden de tederfte bezorgdheid van 't meisje voor william, en hij hieldt dat geen voor hartlijkc liefde, wat niet dan dankbaarheid was: te gelijkertijd zag hij, hoe gerust marij bleef, wanneer ergens een meisje william's opmerking naar zich trok. Ja hij zag met wel-  NATUUR en LIEFDE. 243 welke onbevreesdheid marij zelf den jongling op de fchoonfte meisjes van de Landftreek opmerkzaam maakte. Hij dacht, mar ij wil eerst william en haar zelve de zekerheid ■ eener beftendige liefde verfchaffen ; en de Lord kon zich niet onthouden, de verftandige mar ij hoog te fchatten. Hij fprak zelfs dikwijls met haar van de dagen, waarop zij zijn zoons vrouw worden zou, en martj antwoordde altijd bloozendc,dat zij het geluk niet verdiende, william's hart te bezitten. Mijne befcheidene zoete mar ij ! zeide de Lord, met innig welbehagen : deze bekendtenis maakt u de hand eens Konings waardig. Van tijd tot tijd wierd dan ook door de afwezenheid de liefde van 't meisje voor hide verkoeld. Zij zat dikwijls met het hoofd op de fchouder, en keek willï' am lang aan. Waarom bemin ik hem niet ? hem, die zo beminnenswaardig is ? waarom moet mijn ondankbaar hart vol zijn van een man, die ik niet half zo goed ken als william, en niet half zo waardeer ? Hoe gelukkig konde ik zijn, als ik william zo lief had als ik hide bemin! Zo fprak zij dikwijls in zich zeiven en waande , onder alle haare alleenfpraken, dat Q 2 haa-  S44 NATUUR en LIEFDE. haare neiging voor william begon aante. groeien, terwijl die voor hide afnam. Intusfchen daar zij william aantrof, dat hij voor een kaart van Madras zat en met brandende oogen de ftraaten van Madras doorliep , lag zij eene hand op zijn fchouder, en zeide toen lagchende : wijs mij toch eens waar fannij woont! En willtaim lag zijn vinger bij een ftraat, en.zeide: hier, in deze ftraat woont zij. Dan plaatfte zich marij naast hem, en de kaart lag tusfchen hen beiden, zij verhaalde hem van fannij, van hunne bedrijven als kinderen, en william zat met de hand onder 't hoofd, en luisterde: dikwerf viel hem dan een traan uit de oogen, en hij was in zijne verbeelding uuren lang in johnsons perk, zat daar, waar hij weleer met fannij gezeten had , en kwam altoos weder bij zich zeiven met de woorden : ach, wie weet —. zij was toch onfchuldig ? Fannij was met Lord russel naar Madras vertrokken , en dit trok den jongling onbemerkt op het beftudeeren van Indien , hij las alle reisbefchrijvingen van Indien , en hij wierd met de eigenfehappen dier Natiën wel haast bekend. Zo dikwijls zijn vader van zijne reis fprak, die  NATUUR en LIEFDE. 245 die hij nog doen wilde, eindigde ijdere keer het gefprek met Indien. Hij noemde dit land het meestwaardigfte van den aardbodem. — Waarom? vroeg zijn vader. — Het is de wieg aller Natiën,antwoordde william, en fannij woont in Indiën , zeide marij. Ja, zeer gelukkig zou ik wezen,-zo ik haar weder zien konde,, riep william, en zijn gelaat was vrolijk als een lentehemel. Lieve vriend, zeide marij, gij zijt nog verre van liefde voor mij te voeden, dit geheel hart behoort nog aan fann ij. Neen , martj, zeide william: maar — ik heb den naam van fannij zo lief: ik geloof, dat, zo gij fann ij heette, ik u nog meer lief zou hebben, dan mij zeiven. Op zekeren dag hadden zij een bezoek van eene nabuurige adelijke Familie; Ladij c alk ij was de trotschfte vrouw in England. Zij rekende haare Familie van eduard den zwarten af , en haar man was Vrederechter, en tweemaal Parlementslid geweest. Deze dame betoonde in 't begin aan marij haare genegenheid, zij zat naast haar, noemde haar, mijn fchoon kind, mijne lieve vrienden, zij prees haar kleeding, en alles wat zij deed, wijl zij haar voor een bloedverwant van Qs  246 NATUUR en LIEFDE. 't huis hieldt; ongelukkigerwijze vroeg zij aan william, hoe nabij marij wel met hem vermaagdfchapt was. Marij beftaat ons niet. Niet? en wie is haar vader? zij is een voortreflijk meisje. Zeer voortreflijk! Haar vader is een boer, en heet stik. Hoe? een boer? een boer de vader van dat meisje? De dame trok de neus op, en toen marij weder in de kamer kwam, behandelde zij haar niet alleen koel, maar zelfs onbeleefd: zij lag haar ten laste, dat zij zich bij voornaame gezelfchappen indrong. Het arme meisje kwamen de traanen in de oogen, zij wilde het ge;zelfehap verlaten, maar william greep haare hand, kuschte die met eene eerbiedige waardigheid, en zeide.- mij la dij, tot nu toe heeft dit meisje , dat gij hebt willen vernederen, mijne hand afgeflagen. Hier, marij, ik bied u thans weder mijn hart en mijne^ hand, en dan hoop ik , mijladij dat gij de vrouw van Hillnethoufe eerbiediger zult behandelen. Mijladij draaide het hoofd om, en fprak met Lord hillnet, en deed als of zij het niet gehoord had. M ijlao ij balk ij wierd  NATUUR en LIEFDE, 247 wierd onpasfelijk ; men bragt im de kamer r: uit; zij wierd van minuut tot minuut erger. Men bragt haar te bed , en daar 'er in 't huis van Lord hillnet geen kamenier was, en mijladij balkij daar ten fterkften op ftond, .geraakte men in geene kleine verlegenheid. Is het gekkenhuis dan zo vol , dat deze dame 'er geen plaats vinden kan ? vroeg william, en ging heen. Den volgenden morgen trof hij in de voorkamer dier dame een aartig kamermeisje. Het was marij. Zij had de flechtfte kleding van een kamermeisje aangetrokken , en had de trotfche dame gebeden, dezen nacht zich van haar te laaten bedienen. Eenigzins verlegen nam zij den dienst van marij aan, en william, toen hij dat hoorde, zonk aan marij's voeten, ö Onbe, fchrijflijke goede marij ! riep hij, en drukte haare knie aan de zijue. Neen, meisje , gij zijt beter, veel beter dan ik! Mar.ij lagchte, en william bragt *aar met geweld bij Lord hillnet in deze kleding ; zelfs de Lord wist niet dat zij dit gedaan had , hij drukte het meisje aan zijne borst : God zegene u , mijn dochter! zeide Q 4 hij,  248 NATUUR en LIEFDE. hij, en fchenke u dat geluk, ?t welk gij verdient. Van dit oogenblik af aan was william beftendig bij marij. Hij zag haar met het vriendelijkst gelaat aan , kuschte haare hand haare lippen, wierp zich dikwijls, zonder een woord te uiten , aan haare voeten , en zag haar lagchend en fmeekend aan. Men be fpeurde niet weinig verlegenheid in marij's oogen. Ach, zij zag het oogenblik naderen waarin hij zeggen zou: marij, ik heb u lief! En dit oogenblik verfcheen, verfcheen zeer Miehjk. Op een ochtend kwam william bij marij. Lieve marij, zeide hij, FAN. nij is vergeten, _ ik heb u lief. Wees mijn vrouw! maak mij gelukkig! mar,ji m reikte haar de hand, marij lag « de haare in, en zeide, naar eene andere zijde ziende • m ben de uwe ! doch dit offer kostte haar bittere traanen , die zij niet te rug kon houden. ö William zwom in verrukkingen, hij Ken naar zijne ouderen, en zeide hen: marii is de mijne. Marij zag 'er uit als eene eedverbreekfter; zij bleef aan de deur ftaan Mulord! zeide zij, en floeg de oogen neder. Gij  NATUUR en LIEFDE. 249 Gij waarde Bruid mijns zoons ! riep Lord hillnet, en wilde haar aan zijne borst drukken. M a r ij zonk voor hem op de knieën; de Lord zegende haar, en zij zonk nu in des jonglings armen , met een ftille traan , als een blijk van haar inwendig grievend verdriet. ■ William zond een bediende naar den ouden stik, met de tijding van de vereeniging zijner dochter met hem, en verzogt hem overtekomen, om deel te neemen aan de algemeene vreugde, en een getuige haarer vuurige verbindtenis te zijn. Na drie dagen was de oude stik in de armen zijner dochter, en hij zwoer honderdmaal op een dag , dat hij nooit geloofd had, dat een Lord zo edel wezen kon , als Lord h 1 l l n e t , en dat zijn heer fchoonzoon de beste van alle menfehen was. De vreugde was algemeen , verrukkingen zonder weêrga verfpreidden zich door 't gantfche huis en in 't gantfebe dorp; de onderdanen des Lords zonden ecnigen uit hun midden . om den jongen heer geluk te wenfehen , en hem te zeggen, dat God hun gebed verhoord had, wijl hij martj tot zijne vrouw beftemd had. Marij vergoot traanen van Q 5 de  a$o NATUUR en LIFEDE. de hartelijkfte aandoening. William zeide: ziet gij wel, marij, dat gij tot koningin beftemd zijt. De aardbodem zou u hulde doen, indien alle menfehen u zo goed kenden als ik. De dag, waarop het huuwlijk bepaald was, naderde, en marij zag dien met een kloppend hart te gemoet. Dikwijls drukte zij haar hand op haar hart , om dit weerbarftig hart tot zwijgen te brengen, en haare onrust nam met ieder voortfnellend minuut toe. Zij weende gantfche nachten , doch zij deed zich bij dag geweld aan om opgeruimd te fchijnen, en waagde het niet haaren vader naar hide te vragen. Duizendmaal had zij die vraag op de lippen, doch bedwong zich telkens weder. Neen , riep zij eindlijk in haare afgezonderde eenzaamheid : neen , ik wil mijn plicht met mijn gantfche hart volgen; de traanen vloeiden langs haare wangen; zij wilde aan william denken , en dacht, in weerwil van dit alles , aan h i de. Eenige dagen voor den beftemden trouwdag bragt een bode een brief aan marij; william nam den brief aan, en wilde dien aan marij brengen, en op eenmaal kwam hij op het denkbeeld: wie fchrijft toch aan marij? m a-  NATUUR en LIEFDE. 251 mar ij heeft voor mij geefie geheimen, brak den brief open , en las. „Lieffte marij lach , ik moet, ik moet den angst van mijn hart ergens aan een menschlijk wezen klagen, en ik heb niemand — niemand dan u , die zelve oorzaak zijt van mijn lijden. Lieffte marij, hoe was het mooglijk mij te vergeten , hoé was het mooglijk deze oprechte vuurige liefde te vergeten , die mijn hart voor u gevoelde?" William zidderde, en doorliep nu fneller den brief. „ Ach, ik had u geen landgoed, geen titel aan te bieden, zo als Sir hillnet. Een liefderijk hart , en eene eerbiedige liefde was alles, wat ik mijne marij, mijne aangebedene marij voor haare voeten kon leggen, ö M a r ij , klopte uw hart niet , toen gij eenen anderen man uw hand en uw woord gaaft! Hoe kondet gij alle die verzekeringen, alle die eeden zo ligt vergeten, die gij mij in de fchoone dagen, die niet meer zijn, deed, van mij eeuwig te zullen lief hebben ! „ Neen, ik wil u niet aanzetten, van weerom te keeren *, gij ziet het, ik fchrijf u eerst thans , nu alle hoop verdwenen is , neen ! ik moet ergens aan een menschlijk harte mijne  252 NATUUR en LIEFDE. ne fmart uitboezemen , omdat die anders mij in 't graf zou Heepen. „ Sir william moet een edel man zijn en gij zult gelukkig wezen ; en fchoon hij nog zo groot, nog zo edelmoedig zij, moet hij mij echter nog de overwinning laaten, dat ik marij vuuriger en zuivere? beminde, dan hij; dat ik u zo oprecht, vrij van eenig belang, beminde, dat ik, fchoon met een vaneengefcheurd hart, met een eeuwigen wond in mijn ziel, tot God bidden kan : maak deze beiden menfehen gelukkig. Vaar wel, dierbaarfte m a r ij , die ik nooit vergeten kan. De hemel geve hem dat geluk, dat hij mij aan uw hart zou gegeven hebben, en gij zult onuitfpreeklijk gelukkig zijn!" Hide. William hieldt nog geduurig den brief in de handen , en ftond als levenloos. Eindlijk liep hij met. de hand aan zijn voorhoofd en in deze houding ging hij in den tuin een half uur op en neder. Hij wreef met drift zijn voorhoofd, fchudde het, wrong zijne handen , droogde zijne oogen met groote drift af, bleef nog eenmaal ftaan, met de handen kruislings over de borst, zag een minuut ten hemel, en ging met verhaasten tred naar marij. Lieve marij, zie, welke wonderlijke ge- dach-  NATUUR en LIEFDE. 453 dachten kunnen iemand toch te binnen komen ! Zo even wandelde ik in den tuin, en bedacht, zou m a r ij mij wel van harte lief hebben? Lieve william, gij zijt mijn verlosfer , mijn weldoener. Ik meen dat gij mij zo lief hebt als ik fann ij bad; zo ik nu uw redder niet was , zo ik in plaats van dit u beledigd had , zoud gij mij dan nog lief hebben ? F a n n ij had mij kwaad gedaan , en ik beminde haar evenwel nog. Marij zag hem onrustig aan. Lieve marij , ik bid u, wees oprecht tegens mij! bemint gij nog een mensch meer op de wereld dan mij? Marij zonk zuchtende in zijne armen, william kuschte haar, en brak na eenige weinig beduidende vraagen dit gefprek af, aan tafel fchertfte hij zomwijlen, zomwijlen zat hij ftil, en in gedachten. —Overmorgen, vader, ben ik marij's man! — marij floeg de oogen op haar bord. — En moet dan marij's moeder niet haare kinderen zeegenen? — Neen, lieve vader, ik zou niet vrolijk wezen, zo er iemand niet bij was, die marij lief had marij wierd rood tot aan haar boezem. Ik wil heen gaan en haaien haar; mor-  254 NATUUR en LIEFDE. morgen avond ben ik weder hier, martj zaï zich verblijden, niet waar marij? zij reikte hem over de tafel haar hand, en hij kuschte ze. De wagen wierd ingefpannen, enwitLi-' am reed weg. Hij ging naar marij's moeder, en bragt haar de vrolijke tijding, dat hij haar tot de bruiloft kwam afnaaien. Terwül / vrouw stik haare beste klederen inpakte', zwierf william in 't dorp rond, en vernam bij verfcheidene inwooners naar hide, en kreeg overal goede getuigenis van hem. Nu ging hij zelve naar hide. Hij trof hem alleen in den tuin,en fprak hem met een zeer vriendlijk gelaat aan. Hoor eens, hide, gij hebt een meisje gehad , niet waar ? ' ■ Hide, die bleeke, kommervolle jWWfr zag hem fterk aan, en zuchtte : wie zijt J' mijn heer? 6J' Ik ben william hillnet. Hide fchrikte, dat hij beefde. Schrik niet lieve hide, gij bemint marij, ik bemin haar ook, en zij zal "gelukkig zijn. Zo gij mij voor een eerlijk man hieldt, xvaarom vervoegde gij u niet aanfionds bij mij ? Zo marit u hef heeft, is zij de uwe, lieve hide' ik ben geen booswicht om twee menfehen ongelukkig te maaken, die elkander beminnen. Ik be-  NA-TUUR en LIEFDE 255 bemin" marij uit den grond van mijn hart, en Mat omdat ik baar lief heb, zal zij gelukkig ' zijri. Ik ben een mau, die niet van taart" fterven zal, zo zij u de voorkeur geeft, en ik geloof , dat zij u verkiezen zal. WlLLi am hadzö nog wel een uur voort kunnen praaten , want hide was als verfteend Hij zag william fterk in de oogen, en eindelbk wierp hij zich voor hem neder: cn riep ftamelend : 6 grootmoedigfte van alle menfehen! Grootmoedig ? aan een meisje een man te geven, dien zij liefheeft? dat is waarlijk zo natuurlijk als de menfehen die men ziet, in 't leven te laten. Koom, hide, marij is zot geweest, dat zij het mij verzwegen heeft, daar ik juist bezig was ons alle drie ongelukkig te maaken. Maar lieve hide, gaa gij te paard zitten, en rijd mede naar Hillnethoufe, gaa daar bij onzen Predikant, maar maak u niet bekend. Ik zal het ü wel zeggen wanneer het tijd is. Hide konde van verrukkigen geene woorden vinden, zijnen weldoener te danken. Hij boog zich wel honderdmaal. Hoor lieve hide onder vreemden doe ik dit thans -ook , maar ARIys ' minnaar moet mijn vriend zijn. Koom !  2$6 NATUUR en LIEFDE. Koom ! hij omarmde hem , en ging te rug naar moeder stik. Den .volgenden-morgen reed william met vrouw s t i k weg, en hide draafde op een paard verre achter hen na, en alle drie kwamen gelukkig aan, hide. bij den Predikant, en william en vrouw stik in marij's arasen. Den volgenden morgén — het arme meisje! —. het was hun bruiloftsdag ! zij had geen j oog toegedaan , haare oogen waren rood j>haare wangen bleek. Zij zag 'er uit, als of zij voor den rechter moest verfchijnen ; zij floeg de oogen neder, als men haar aanzag; de traanen vloeiden langs haare wangen. William trad binnen, en verzocht, dat men hem met marij alleen zou laaten. Hoor, lieve m ar ij , gij zijt bleek, als een lijk, uwe oogen ftaan vol traanen ; lieve marij, ik wil u niet ongelukkig maaken, het jammert mij, lieve marij , gij bemint mij niet ? William ! zeide zij , en zonk op zijn hand. M a r ij , bemint gij dan geen ander man op aarde ? ó Wil- oog toegedaan , haare oogen waren mnri  NATUÜR en LIEFDE. 257 ö William! martel mij niet, zeide zij met een ftem, die het lijden van haar hart uitdrukte. Hide ook niet? Marij fcluïkte, zij wierd nog bleeker, zij wilde de armen naar willia m uitftrekken, en krachteloos zonken zij neder; zij viel levenloos aan zijne borst. Toen zij weder tot zich zelf gekomen was, ftreelde william haar de wangen. Lieve mar ij , lieve marij, wees toch goed, gij bemint hide ? waarmede heb ik uw mistrouwen verdiend ? Met fchaamte aan zijn borst gezonken, zeide zij: ja, ik kan het niet langer verbergen, ik bemin hide! William's voorhoofd fronzelde. Lieve mar ij, waarom hebt gij mij dit gedaan ? Maar neen - ik wil u geene verwijtingen doen. Marij zal gelukkig zijn! hij vloog de deur uit, en in vijf minuten kwam hij buiten adem met hide'te rug, hij trok hem in de kamer naar marij, en riep nu overluid: zij heeft u de voorkeur gegeven; wees gelukkig! Marij gaf een gil, en zonk in onmacht op een ftoel. Hide ftond fpraakloos, en zag marij met bëangfte en ontroerde blikken aan. William greep marij's hand en bevochR tig-  a$8 NAATUUR en LIEFDE. tigde die met zijne traanen: lieve marij fchep adem! Hier is uw hide! mijn vriend! gij word zijne vrouw! Marij, william en hide gevoelden alle de gewaarwordingen, van fchaamte, angst, dankbaarheid, liefdeen verrukkingen,tut eind' lijk haare harten een weinig in rust geraakten, ö Grootmoedigfte van alle menfehen , engel des hemels, riep m ar ij , en zonk aan willim's voeten, bedauwde zijne hand, met de brandenfte kusfehen en heete traanen. Lord «hillnet ftond verbaasd; vader stik fchudde van ontevreedenheid het hoofd, en konde hiermede niet ophouden; moeder stik bromde iets van domme zottin! william had al zijn invloed, al zijn aandrang nodig, om hen allen tot de huuwlijks plechtigheid naar de kerk te brengen. Kortom, hide en ma rjj waren een uur daarna man en vrouw; william gaf hide des avonds een goede fom aan banknoten; marij kon niet vrolijk worden, zij was en bleef treurig, zij kon haare oogen niet opflaan: treuriger was nooit eene bruid in de armen haares geliefden gezonken. William, zeide zij mikkende des avonds, william , gij hebt een doorn in mijn hart geplant; ach ik vrees, dat ik die er niet eer  NAATUUR en LIEFDE. 259 eer zal kunnen uitrukken, voor dat gij gelukkig zijt, en wanneer zult gij met uw hart gelukkig worden? gij zult geen hart vinden, 't geen gij niet ten lesten verachten moet. William zeide met een lagch: ik ben gelukkig, marij, wanneer ik weet, dat gij gelukkig zijt. De jonggetrouwden bleven nog een paar dagen te Hillnethoufe, en reisden toen met stik heen'. Marij kon naauwlijks van william fcheiden, zij hing minuten lang in zijne armen , en aan zijne lippen , men moest haar bijna met geweld in de wagen dragen; william zag de wagen nog zo lang na als hij konde, en nu verzonk hij in fombere mijmeringen, hoe levendig hij ook in die dagen geweest was. Hoe, zo treurig william? vroeg zijn vader. Ik heb billijk gehandeld, vader, en evenwel nog — hij hieldt zich in — en evenwel nog kost mij dit traanen. Marij is nu gelukkig, maar ik — ach vader, zo zij het eenigfte meisje op den aardbodem ware, dat een hart voor mij bezat! Zij, zij wilde voor mij haare liefde opofferen. Dit was onbillijk , maar — kan dan ook onbillijkheid R 2 groot-  *6o NATUUR en LIEFDE. grootmoedigheid zijn? en fannij, fannit vader beminde mij, en zij gaf eenen anderen haare hand, en mauij gaf mij de haare, en beminde mij niet. Wanneer zal ik mij aan de menfehen gewennen ? wanneer zal ik hen leeren kennen? vroeg of laat, ik gevoel dit, lk Zal„miJ alleen iH «nijo dal moeten opfluiten, alleen leeven, en alleen fterven Hij verzonk thans in de zvvaarmoedigfte gedachten. Zijn geest was tusfchen fanL en ma hij verdeeld. Intusfchcn heelden ^ t.jd, zijne jeugd, zijne gezondheid, zijne natuurlijke levendigheid, en in t bijzonder de goedheid van zijn hart , deze wonden. Thans viel zijn zin weder op het reizen. Hij reisde met zijnen vader door Engeland Hij trof veele meisjes, die hem aanbonden, doch hoe meer hij met hen bekend wierd, moest hij toch altijd op 't laatst bekennen: Het is fannij niet- Betïfe vAariniet Hier mishaagde hem de beuzelagtigheid, daar de zucht om fraaij gekleed te zijn, daar weder de Coquetterie; vader! riep hij eindlijk niet een zeer donker en gefronst gelaat, zij hebben de gedaante van menfehen, maar ook "iets meer. Zij beminnen niets dan de opipüit, en yleierjj >, en de m2nnerf > die het meest  NATUÜR en LIEFDE. &6i meest verwijfd zijn, zijn hen ook het beminnenswaardigfte. Zij keerden weder naar huis/ William bezocht mar. ij, en kwam met een doorn meer in zijn hart te rug. Zij leven zo gelukkig ! riep hij : en dit hart klopt vergeefs. Waar zal ik eindelijk een fterveling vinden, met wien dit mijn hart overeenftemt ? Zijn vader bedacht alle middelen om zijne gedachten te verftrooijen, doch hij bleef onrustig en onbepaald. Hij vatte allerlei werk bij de hand, zonder iets af te doen, hij gaf zijne onderdaanen verlustigingen, en hij was de eenige, die niet vrolijk wezen kon. Hij deed de fhengfre navorfchingen naar ongelukkiger}, en redde die; en, wanneer een huisgezin, dat hij gered had, aan zijne voeten hem haaren dank ftamelde, wierd hij weekhartig, en een uur daarna, zeide hij tot zich zeiven of tot zijnen vader: wat helpt dit mij ? zelfs hiertoe was ik niet in ftaat geweest, zo 't noodlot mij geen geld in meenigte had toegeworpen. Kog een klein toeval meer, dat mij arm maakt, en ik ben met mijn goederen niet eens meer in ftaat eene traan aftedrogen. Ik ben ouder deze menfehen niets meer dan mijn hond, die, zonder te weeten waarom, dat geen doet, wat ik hem gebiedt. R 3 Lie-  262 NATUUR en LIEFDE. Lieve william, gij redt immers menfehen ? Maar, vader ik moet eerst het geld achten, wanneer ik waarde op zulk eene daad ftellen zal, die mij niets dan geld kost. Mijn geld bidden zij aan, en mijn hart ftooten zij terug. Vader, ik behoor tot mijn dal, de wereld is niet voor mij! de twee beste menfehen fannij .en marij hebben mij bedrogen, wat zullen dan de anderen niet doen? Eene poëtifche befchrijving van 't gezicht der Etna trok op zekeren avond zijne verbeeldingkracht. Ik gaa naar Italiën , zeide hij den anderen morgen, en zijn vader antwoordde : de hemel laat u daar rust vinden! Hij reisde werklijk daar heen, onder deaandocnlijkfte zegenwenfehingen zijns vaders, en voorzien van verfcheidene wisfels, in de hoop van eindelijk buiten zijn vaderland een fterveling te vinden, dien hij zijn har t fchenken kon. Zijne ontevredenheid nam overal toe, overal vond hij de menfehen vol vooroordeelen , die de harten verfteenen, en het fchoone gevoel der natuur onderdrukken. In Italiën redde hij den graaf quiLiANO pignani het leven; pignani telde den grootmoedigen EngeLchman onder zijne boezemvrienden, bad hem  NATUUR en LIEFDE. 263 hem herhaalde reizen om zijne vriendfchap, en william antwoordde zeer koel: hoe kan ik uw vriend zijn? ik ken u niet eens. Pignani hieldt hierop aan , en verwierf werklijk de vriendfchap en achting van den jongen Engelschman. pignani wierd zeer fchielijk de romaneske Ideën van william over dc deugd gewaar, en bedekte dierhalven zorgvuldig zijne denkwijze voor hem. William echter redde een onlchuldig meisje uit p 1 gnani's handen, dat deze den minnaar van dit meisje uit de armen gefcheurd had. William bragt het meisje haaren minnaar te rug, en vernam toen het verfchriklijk middel , dat de wellustige Graaf gebruikt had om deze onfchuldige te verleiden, Willtam, te onvrede over pignani, toen nog zijn vriend, liep naar hem toe, trof bij hem gezelfcliap aan, en wierp hem daar zijn flecht gedrag met de dringendfte redenen tegen. Pignani lagchte , en deed hem begrijpen, dat deze kleine galanteriën niets beduiden; daarentegen deed william den Graaf begrijpen, dat hij dien geenen dan voor een deugniet hieldt , die zulke Hellingen had, en het gevolg was, dat pignani zijnen vriend uitdaagde, william hem toe R 4 lagch-  2 die over dit dal henen ftormde, boog haare toppen, doch de oude T ftam-  290 NATUUR en LIEFDE. Hammen waren onbeweeglijk , als de rotzen Dit dal fcheen de woning der eeuwige rust, en des ongeftoorden vredes te zijn ; ranken van allerlei aart doorkruisten zich bij den fmallen ingang van den eenen boom tot den anderen , en vertoonden een hek van bladeren, dat ondoordringbaar fcheen. Hier zijn wij veilig , riep william zijnen Indiaan toe, trok zijn fabel, en hieuw de ranken tusfchen de hoornen weg, om zich een ingang te verfchaffen. Zij drongen door behulp van haar fabel dieper in het dal in. 'Er waren wel geene ranken meer, die hen het gaan beletteden, doch thans Hortten gantfche ftroomen van de rotzen naar beneden, die door de verfchriklijke plasregen veroorzaakt waren. In deze verlegenheid drongen zij voorwaards, alwaar het dal hoger wierd, en eindelijk zagen zij van verre een hut, en in die hut licht. Wij zijn gered! riep william, en vloog naar die hut. De trouwe indiaan hield hem te rug. Blijf! blijf! gij zijt een vreemdeling! laat mij gaan, en zien, wie die hut bewoont. De Indiaan ging naar de hut, trad erbinnen, en in een oogenblik kwam hij met het fchrikbaarend gefchrceuw te rug: redu, een Paria! William trok zijn piHool uit den gordel ^ h|  NATUUR en LIEFDE. 291 hij vermoedde een wild dier in die hut te vim den. In plaats van dit zag hij in de deur een oud man verfchijnen, die er niets minder dan fchrikbaarend uitzag. William ging naar hem toe, met het piftool in de hand. De Indiaan hieldt hem met geweld tegen.— Blijf hier, het is een Paria! — Maar wat is dan een Paria ? vroeg william. — Een mensch zonder eenig geloof, naauwlijks een mensch, verachtlijker dan een dier. Zal ik hem dooden ? Hij greep naar zijn piftool. William fcheurde het hem uit de hand. Zijt gij van uwe zinnen beroofd? Een oud man, die ongewapend is ? Wees zonder vrees. Hij zal ons geen kwaad doen: koom 5volg mij! Neen, ik durf niet. Zijn bijzijn zou mij negen maanden lang verontreinigen : ik zou geen pagode weer durven betreden! neen ik durf niet. — Hij is een mensch, en wij hebben hulp van noden. — Doch alle voorftellingen hielpen niets bij den Indiaan. Hij bleef er bij , dat hij in de hut van een Paria geen voet zetten zou. Dan durf ik wel, zeide william, en ging naar de hut. Vaarwel, riep de Indiaan, want dan durf ik zelfs u niet meer aanraaken. Vaarwel dan. De Indiaan verwijderde zich bij T 2 de-  29a NATUUR en LIEFDE. deze woorden fchielijk , zonder verder naair william's woorden te horen, en in een paar minuuten had hij hem reeds uit het gezicht verloren. William naderde de hut De oude trad een fchrede, met groote eerbiedigheid, terug, en zeide: ik ben niets dan een arme Paria, ik ben niet waardig, dat gij ondermijn dak zoudt treden; doch, zo gij het begeert, is mijne hut, ik zelfs, en al wat ik heb, het uwe. William befchouwde het gezicht des ouden van naderbij, dat door het licht van een fakkel, die hij in de handen had , kenbaar wierd, en hij vond eene zo zachte goedhartige kalmte in zijn gezicht, dat hij niet nalaten kon, den ouden genegen te worden. Hij reikte hem de hand, die de oude met eene innerlijke goedhartigheid, welke op zijn gelaat zichtbaar was, aan zijne borst drukte. Gij zijt een mensch: zeide william, en ik ben niets meer; vergun mij dezen nacht in uwe hut door te brengen! De oude kruischte beide handen over zijn borst, boog zich met ootmoedigheid, en William trad in de hut. De oude man nam een korf vol vruchten, een hoop hout, en een brandende fakkel, verliet de hut, en ging in het bosch. Hij kwam met  NATUUR en LIEFDÉ 293 met zijn last te rug , nadat hij verfcheidene maaien in 't bosch overluid geroepen had. William vroeg hem, wien hij geroepen had? Uw reisgezel, antwoordde de Paria: Ik bragt hem vruchten , hout en vuur om het tegen de wilde dieren aantefteeken; want hij waagt het niet in mijne hut te komen, wijl een Paria dezelve bewoont. Goede man! zeide william, en reikte den ouden nog eenmaal de hand toe: gij doet wel den genen die u beledigen; hij floeg een aandoenlijken blik ten hemel. Ik zie het aan uwe kleur, aan uwe klederen, dat gij geen Indiaan zijt, zeide de oude, en gij begeert uwen honger m mijn hut te ftillen. Hij lag een mat, van bambusbladercn gevlochten , op een tafel, en zette in verfchillende korven, kokusnooten, pifang , amandelen, chinaasappelen en ananasfen op, en een fchootel vol rijst met kokusmelk, en plaatste zich toen met eerbied aan een zijde. ' William trok hem naast zich op de bank, en bad hem met hem te eeten. Den ouden kwamen de tranen in de oogen. God! riep hij, durf ik dan nog eenmaal een mensch zijn. De ftorm woedde nog'voort, en william trad verfcheidene maaien inde deur van T 3 de  294 NATUUR en LIEFDE. de hut, om naar zijn Indiaan om te zien maar hij was weg. De Paria verzekerde hem [ dat hij even buiten het dal een dorp vinden zou, waar hij veilig was, en wil liam wierd gerust. 3 De hut was onbeweegbaar. Zij was daar gelegen, waar het dal op 't engst was, en was onder een Pagodenboom opgeOagen, welkers overige Hammen de vier hoeken der hut uitmaakten. De bladeren en takken van dezen boom waren zo digt in een, dat er geen drop regen door kon dringen; en daarenboven was zij aan de zijden nog met bambusriet doorvlochten, en met pifangbladeren bedekt; en offchoon de ftorm, met donderflagen verzeld, zonder ophouden bleef woeden flikkerde echter niet eens het licht der lamp, die in de hut hing. William bewonderde ftilzwijgend, bij dezen fchok der natuur de bedaardheid van den ouden man, wiens ziel nog kalmer en, geruster was, dan de vaste, door den ftorm onbewogen, hut, die hij bewoonde. Nu bragt de oude twee fchaalen van kokusnooten, en eene gasgulctie O) met een drank van palmfap, en kokusmelk. Hij nodigde hem vriendlijk om fa (a) Een koelvat.-  NATUUR en LIEFDSE. 295 te drinken, en william verbeeldde zich een konings maaltijd te houden. Zeg mij, oude man, zeide William, al lagchende, zeg mij, hoe kunt gij bij zulk een verfchriklijken ftorm zo bedaard zijn ? Zie, gij zijt flechts bedekt door een boom, en de hoornen trekken den blikfem naar zich. De blikfem heeft nog nooit een Pagodenboom getroffen, zeide de oude , met een lagchend gelaat: de mensch is onder dezen boom veilig. William bezag den boom : waarfchijnlijk, zeide hij half voor zich zeiven, cmdat deszelfs eléctriciteit negatief is. Ik j/erftaa u niet. Mijne vrouw meent, omdat Brama («) zich eens onder zulk een boom voor een onweder gered heeft. Ik geloof, dft$? God de Banianenboomen zo digt in een en zo boogswijze gefchapen heeft, opdat de menfehen, in deze onftuimige landttreek,zich hier onder zouden kunnen befchutten , en daarom durft haar de blikfem niet treffen. Dus maakt u het vertrouwen op de godheid zo bedaard? Ja! mijn vertrouwen en mijn goed geweten. Zeg O) Ds Sod der h'ndui* T 4  296* NATUUR en LIEFDE. Zeg mij toch, Waarde vader , van welke fecte zijt gij? Waar is de Pagode, die ch eert ?' b J Overal, antwoordde de Paria; onze Pagode is de natuur. Wanneer de zon boven ons dal koomt, dan bid ik haaren fchepper aan, en bij haare laatfte ftraaleu zegene ik mijnen weldoener. Den ongelukkigen onttrek ik mijne hulp niet; mijn vrouw en mijne dochter zoek ik zo gelukkig te maaken, als mooglijk is, ja zelfs mijn hond, en zo verwacht ik den dood, bij 't einde van mijn leven, als den fiaap bij den avond van ieder dag. Met een aandoenlijken eerbiedigen blik zag william op den ouden. Hij ftond op, ging een paarmaal de hut op en neder, en vroeg toen fchielijk: Wie heeft u van dit alles onderricht ? De Natuur. En wie heeft u geleerd, haare roeping te , verftaan? 5 Mijn ongeluk. Ik was geboren onder de verfoeilijke Kaste eens Parias: ik kon geen Indiaan zijn, ik ben een mensch geworden; ik wierd uit de zamenleving uitgefloten, en nam ?nijn toevlucht tot de natuur. Manf  NATUUR en LIEFDE. 0.97 Man! man! riep william, welke boe* ken hebt gij gelezen? Niet een. Ik kan noch leezen , noch fchrijven. ó Mijn vader! riep william, waar ben ik?Hier ben ik in de woonplaats der natuur, en der deugd. — Hij befchouwde den Ouden met hartelijke en liefderijke blikken — Zo ergens waarheid te vinden is, is het hier; en 't verblijf der natuur is haar woning. Ik heb ten minften naar waarheid gezocht, zeide de oude, en lag de hand op zijn borst. En gevonden? vroeg william. Oude man, er zijn geen twee Natiën, geen twee Stammen, geen twee Familiën , ja zelfs geen twee menfehen, die zich de dingen eveneens voorftellen. Onze zinnen bedriegen ons, en ons vernuft word door dé zinnen geregeld. Hoe zal ik toch de waarheid vinden? Met een oprecht eerlijk hart , geloof ik, antwoordde de oude. Het is waar, onze zinnen kunnen ons bedriegen , en ons verftand ook, maar een eerlijk hart, (hij lag weder zijn hand op de borst) een eerlijk hart kan bedrogen worden, maar nooit bedriegen. William floeg de handen in een. Ja alle menfehen gevoelen op dezelfde wijze, T 5 maar  b98 NATUUR en LIEFDE. maar filofofeeren volgens haare belangens: waarachtig, een oprecht hart zegt nooit, ik heb dit begrepen, 't géén hij niet begrepen heeft — ik geloof dit, 't geen hij niet geloven kan. Een welgeplaatst hart zal waarheid zoeken, en die ook vinden. De waarheid is als de daauw des hemels; om die zuiver te bewaaren , moet men ze in een zuiver vat doen opvangen, zeide de oude. Maar waar, waar zal ik de waarheid vinden ? Ik heb een eerlijk hart. Zou ik dan de waarheid vinden bij menfehen, die door hunne vooroordeelen verblind , door hunne belangens vooringenomen zijn? ik heb een groot gedeelte van de aarde doergereist: doch de gevoe lens der menfehen waren nog verfchillender dan hunne fpraaken. Waartoe dient mij mijn hart bij dit dubbelzinnig geflacht? Waar hebt gij de waarheid gevonden ? In mijn eigen hart en in de natuur: zelden bij menfehen. De natuur is een bron van al het geen, dat beftaat, haare taal is onveranderlijk, niet dubbelzinnig, zo als de taal der menfehen. In de natuur ? De dieren zijn in eenen eeuwigen oorlog met elkander: de natuur is vol van  NATUUR £n LIEFDE. 299 van moord en beroertens, de elementen zijn altijd met elkander in 'ftrijd; zal dan de mensch de natuur volgen? Neen, neen, riep de Oude met affchrik: vraag uw hart, en zo het eerlijk is , zal het u zeggen: doe aan anderen dat geen wat gij van hun verlangt. Ons hart leert ons onze plichten, en de natuur vertoont ons God zodanig, als. hij voor onze behoeftens en ons noodlot onontbeerlijk was , dat is machtig, goed en wijs. Ik bid 'hem aan, bemin hem, zonder te onderzoeken, hoe hij dat is. William richtte zijn hoofd naar de hoogte; een traan van aandoening biggelde langs zijne wangen — en wie zou den menfehen zulke, waarheden leeren? fprak hij voor zich heen. Het ongeluk! antwoordde de oude. Het ongeluk, zegt gij? Het ongeluk flaat ons ter neder, maakt ons bijgelovig en lafhanig. Tot op een zeker punt, voegde de oude er bij: maar wanneer het ongeluk te drukkend word, dan raapt de mensch alle zijne krachten bijeen : fchudt de vezelen van bijgeloof van zich af, en vindt licht en waarheid waar duifternis en dwaalingen waren Wil-  3oo NATUUR en LIEFDE. William lag de hand op zijn voorhoofd. Bij geheele volkeren hebt gij gelijk, maar bij enkele perfoonen ? Wel ik ben Hechts'een enkel perfoon, en op die manier heb ik rust gevonden. William zag hem aan, floeg weder de oogen naar den grond, en fcheen diep natedenken. Verhaal mij, waarde vader, uwe gefchiedenis! Gij moet al zeer ongelukkig geweest zijn. Gaarne, maar het is nacht, gij moet flapen; ik althans heb rust nodig. — Op morgen , vreemde, ling , op morgen! Hij bereidde hem een bed van palmbladen en welriekende kruiden, reikte hem de hand, wenschte hem wel te mogen rusten , en begaf zich door een deur van bambusriet in de achterfte hut. William lag zich neder ; alles fcheen hem een droom, wat hij zag en hoorde hij gevoelde een diepen eerbied voor den ouden , de hut fcheen hem de heiligfte tempel der godheid , en in vrolijke bedaarde gedachten fliep hij in. Den anderen morgen wierd william wakker van het gef jilp der vogelen , die rondsom in de takken van den pagodenboom nestelden. Hij fproüg van zijne legerftêe op, luisterde, en het  NATUUR en LIEFDE. gor het was alles nog ftil. Hij dacht dat de oude nog in zijn beste flaap was, en ging zachtjes de hut uit, en in de open lucht. Hier bleef hij een tijd lang en wachtte op den ouden. Doch toen deze niet te voorfchijn kwam, wilde hij de hut rondwandelen , doch vond van 't huis af een ondoordringbaar hek , dat van banianenboomen , met lianen doorgroeid, gemaakt was. Hij boog de takken van elkander , en zag in eenen aartigen tuin, waar allerlei foorten van vruchten en tuingewasfen in aangenaame parterres groeiden , allen bloeijend of rijp. Hij ging langs deze palisfade heen, en hier en daar boog hij de takken uit elkander , en overal vond hij den rijkften zege des vlijtigen ouden. Hij hoorde een Hem. Schielijk boog hij weder de takken uit elkander, en tien fchre* den voor hem ftond een vrouw, die rijpe clhnaasappelen in een mandje plukte, dat aan haar arm hing. Hij zag haar gezicht niet, zij ftond met den rug naar hem toe ; doch haar geftalte was rank , grootsch en edel. Zij droeg een lang kleed, vol met plooijen, van witte mufelin, dat om de heup met een lichtblaauwen gordel vastgemaakt was. Zij liep om den boom, om van de andere zijde zijne vruch-  302 NATUUR en LIEFDE, vruchten te plukken, en william zag hei; fchoonfte gelaat , dat hemelfche goedaartigheid en de reinfïe onfchuld tekende. Het korfje was vol, en zij ging zeer zachtjes langs de heining en plukte bloemen. Een vogeltje vloog uit de groene heining. Zij deed een tred te rug, en zeide, terwijl zij het vogeltje nazag : heb ik u gefloord, arm moedertje ! Zie , drie dagen heb ik zonder bloemen geleefd, omdat gij aan 't broeijen waart. Koom terug, arm fchepfeltje ! de vreemdeling moet zich met andere bloemen behelpen 5 hij zal u niet ftoren. Zij trad te rug, en glimlagchte, toen zij het vogeltje weder in het nest zag fl uipen. William gevoelde eene gewaarwording zonder weerga. Haare ftem was zuiver en zacht, als de toon eener fluit in de verte.' Hij luisterde nog geftadig, toen hij haar even achter de digtbewasfen ftruiken verlooren had. Hij keerde naar de hut te rug, cn vond denouden aan de deur wachtende , kuschte hem, en na eenige woordenwisfelinge kwam het gefprek op het huisgezin van den ouden. Hij nam den jongling bij de hand en bragt hem door een achterdeur van de hut in den tuin. Hier leidde hij hem langs een rei palmboo- men  NATUUR en LIEFDE. 3o3 men, naar een aangenaam prieel onder welriekend lommer, alwaar moeder en dochter zaten, en muzelin weefden. Zij ftonden beiden op, toen hij nader bij kwam, en kwamen eenige fchreden hem te gemoet. Deze is mijn vrouw , zeide de oude, nam haar bij de hand , en bragt haar bij den Engelschman. En is deze uwe dochter ? vroeg william. Het meisje begon zachtjes te bloozen, floeg haare oogen neder, floeg ze weder op, en zag den vreemdeling eenige oogenblikken aan. Mijne dochter Nahijda, zeide de grijsaart, met een vriendlijken lach, en ftreek zijne hand zachtjes over haar fchoon voorhoofd! William kon niet ophouden nahijda aan te zien; fchoone nahijda, ik ken u reeds , zeide hij zachtjes en vertrouwlijk. Mij? vroeg nahijda met een glimlach. Ja , gij ftond aan de groene heining, en wilde het vogeltje niet verjagen , en ik moest mij zonder bloemen behelpen. Wanneer gij goed zijt, dan zal ik u van daag nog Jasmijnbloemen plukken. Mijn vader heeft nog een hoorntje, maar ook nog maar een: zeide nahijda hem met het hoofd toeknikkende. William greep haare hand , drukte die aan zijn borst, en zag haar met ver-  304 NATUUR en LIEFDE. verrukking in de' oogen, en nahijda drukté hem bloozende weder zijne hand. Gelukkig man, gelukkig vader! riep w i ll i am j en wierp zich in de armen van den Paria. 'Verhaal mij, hoe gij zo gelukkig geworden zijt. Nu lieve, dierbaare vader moet gij mij uwe levensgefchiedenis verhaalen. Zij gingen allen vier in het prieeltje zitten.De moeder weefde , nahijda bragt william een korf vol chinaasappelen, zogt hem de besten uit,en reikte hem dezelven meteen vriendlijken opflag van het oog toe. Ik het* ze zelve geplukt.WiLL i am nam de chinaasappelen uit n ah ij das handen, en atze met genoegen. Thans begon de Paria zijne levensgefchiedenis te verhaalen; zijne vrouw leunde met den arm op 't weefgeftoelte, nahijda plaatfte zich aan den ingang van het prieeltje tegens over william, en maakte een gordel van boomwol, maar zij zag altijd over haar werk heen-, dan luisterde zij toe, en lag haar werk in haar fchoot; dan deed zij, als of zij werkte, en zag door het, weefgetouw naar william. De oude begon dus zijn verhaal: ik ben in den vernederendften, in den verachtften ftand * on-  NATUUR en LIEFDE. 305 onder alle de Indiaanfche Handen, in den ftand der Parias geboren. Maar waarom, vroeg william: is dan de ftand eens Parias zo veracht? De Braminen zeggen, dat zij uit Bramas hoofd, en de Parias uit zijne voeten voortgefproten zijn : dan, Brama heeft op zekeren dag, vermoeid van eenen verren tocht, eenen Paria om iets verzocht om zijnen honger te ftillen; de Paria bood.hem menfchenvleesch. Zcderd dien tijd heeft Brama deze ongelukkige fecte vervloekt. Zederd dien tijd is het geen Paria geoorloofd, de ftad te naderen ; ieder Nair mag hem dooden, zo wij hem Hechts met onzen adem naderen. ö Menschlijk ' bijgeloof! riep william, hoe konden de Braminen de Hindus noodzaken deze fabelen te geloven? Door het onderwijs in de kindsheid , en door altoosduurende herhaaling. De menfehen zijn even als de papagaajen, zij Daan geloof aan d.it geen, wat zij dikwijls hooren. En hoe hebt gij het gemaakt, om u van den keten der algemeene verachting los te maaken, wanneer de Braminen u reeds bij uwe geboorte boeiden ? want — toen hij dit zeide, ftond hij op — want er is voor menV fchen  3o6 i\ATUUR en LIEFDE. fchen niets verfchrikli.ker in de gantfche natuur , dan wanneer men in zijne eige oogen vernederend word, en men zich zelf affchuwlijk maakt. Gij hebt gelijk! ik befchouwde mij zelf als een uitbraakzel van de natuur, ik hield de haat der overige fccren voor rechtvaardig, en ik gevoelde mij met den toorn van Brama overladen. Ik waagde het niet mijn blik ten hemel te liaan, omdat ik mij dit niet waardig rekende Zodanig leefde ik agtien jaaren in het geduurig gevaar van vermoord te zullen worden. Het gebrek aan voedzel deed mij naar een woest vlek vluchten Daar woonde ik in een verlaaten hut ; ik leefde van vruchten, die mij de boomen aanboden. Bij die hut was een kleine tuin, waarin rijst geplant was, met onkruid en distelen begroeid. Ik verzamelde eenige rijstkorlen, groef een kleinen bock van den tuin om , en ftak de rijst in de grond. Het was meer tijdkorting, dan wel een eigenlijk oogmerk: terwijl ik , met Brama's toorn beladen , niet kon geloven, dat een rijstkorl van mijne hand gedeijen kon: en zie, ze kwam voort, fchoot op, bloeide, en droeg rijke vruchten. Is het mooglijk, rLp ik met verbaazing uit, toen ik voor de eer-  NATUQR en LIEFDÉ 307 eerftemaal van mijne rijst gegeten had: is het mooglijk , kan Brama mij beminnen ? — ik plantte boomen, bragt water op mijn rijstakker, ik plantte tuinvruchten, en dit alles gelukte mij zo wel als of ik eenen Bramin ware geweest. Dit deed in mij de eerfte twijfeling opkomen, of mijne ftam wel zo zeer gehaat was als men mij verhaald had. Hoe zou ik kunnen leven, zo Brama mij haatte, waarom zou mij de zon niet met haare ftraalen dooden, in plaats van mij te verwarmen ? Ik zag, hoorde, had mijn fmaak, gevoelde, even als een Bramin. De zon, de maan , de fterr en, fcheenen voor mijn even als voor hun; de natuur was tegens mij niet wreeder, noch onbehulpfaamer dan voor hun, en zou Brama mij dan haaten? Brama doet mij goed, riep ik, en hief mijne handen ten hemel, ik wil mij zijne liefde waardig maaken , indien hij mij werklijk haaten mocht; ik wil naar zijn voorbeeld dien genen goed doen, wien ik anders haaten moest. Thans had ik geen rust meer in mijne hut: de gedachten van mij Brama's liefde door weldaaden waardig te maaken, fpoorden mij dag en nagt aan tot weldoen. Ik verliet mijn hut; maar nu, waar henen ? vroeg ik mij zelV 3 ven,  3o3 NATUUR en LIEFDE. ven; onder menfehen, die uwe vijanden zijn? ieder mensch is mijn vijand, zeide ik, ik wil mijn eigen vriend zijn; ik liep het bosch in, den ftroom langs, voedde mij van vruchten, en vond wel haast dat de natuur bijna niets voor den eenzaamen, maar alles voor den gezelligen mensch had aangelegd, en dat zij mijn aanwezen aan dat van anderen verbonden had, aan anderen die mij verftooten hadden. De natuur evenwel, dacht ik, kan zich zelf niet tegenfpreken. Hoe kwaamt gij op die gedachten? Dikwijls vond ik niet eens eetbaare wortels: flechts met veel moeite ontkwam ik de wilde dieren; de gezellige maatfehappij alleen is in ftaat om ons het nodige te verzorgen, en tegen de roofdieren te befchutten. Zo zwierf ik , van Provincie tot Provincie , leefde van het geen ik vond, zaaide overal het zaad van goede en voordeelige planten, en jaagde de dieren uit de rijst landerijen rondsom de dorpen. Ik gevoelde dat ik nuttig kon zijn, en vond mij niet meer zo ellendig als ik mij weleer verbeeld had. Door den honger gedreven , liep ik eens naar een hut, waarin een jonge Nair woonde. Met uiterlijke tekenen bad ik hem om eenige vruch-  NATUUR en LIEFDE. 309 vruchten, doch hij wierp zijn werpfpiets op mij, en kwetste mij. Ik nam de werpfpiets op, hep het bosch in, met de ijslijkfte woede in mijn hart, om mij op deeze onmenfchelijke te wreeken. Ik oefende mij drie dagen lang, in het flingeren met den werpfpiets, en had mij vast voorgenomen, dien onverlaat te dooden, zodra ik hem alleen aantrof. Met dit voornemen ging ik achter eenige heesters, niet verre van zijn huis liggen , en wachtte op hem met de werpfpiets in mijn hand. Een zesjarig knaapje, zijn zoon, fpcelde voor zijn huis, en kwam ongevoelig het bosch dieper in; op eenmaal fprong een tijger op het knaapje los. Ik hoorde het gekerm van mijnen vijand, den Nair, cn het gejammer der moeder, en fprong uit mijne hinderlaag te voorfchijn, en fchoot den tijger den fpiets in de zijde, juist toen hij het knaapje bereikt had. De tijger zonk neder, het knaapje liep naar huis, ik te rug in 't bosch, en wilde nog den Nair opwachten; doch van dit oogenblik af aan gevoelde ik in 't geheel geen haat meer tegens hem; — ik had hem hulp kunnen bewijzen: — ik ging dieper in het bosch, V 3 en  3io NATUUR en LIEFDE. en gaf mij over aan de gedachte over dit zonderling voorval. Ik gevoelde eindelijk, dat goed doen ons zekere liefde inboezemt voor hem, wien wij die weldaad bewijzen. Ik kreeg den jongen lief, mij docht ik begon zelf zijnen vader lief te hebben, en verliet niet eer het oord , voor dat ik het knaapje eens alleen in het bosch had aangetroffen. Ik vloog naar hem toe, kuschtte hem, en ijlings verwijderde ik mij van hem, diep in 't bosch, met het overtuigend gevoel, dat ik niet het voorwerp van de haat der godheid zijn konde. Zo kwam ik van de eene gedachte op de andere, en klom van de eene waarheid tot de andere op ; het verhaal der Braminen wierd mij allengskens twijfelachtiger, onzekerer, en eindelijk niet meer dan een fprookje, 't welk zij vertellen, om daar door haare fecte eenen godlijken oorfprong, en zich zeiven den eerdienst van den overigen Hiudus te verfchaffen. Ik wierd van tijd tot tijd geruster in mijn lot, zo dat ik thans befloten had mijne oude hut weder op te zoeken , en daarin tot aan mijn dood te woonen. Slechts één wensch bleef mij nog over, ik wilde gaarne nog eene ftad bezien. Ik bewonderde van verre haare wallen, muu-  NATUUR en LIEFDE. 311 muuren, de hooge huizen, en prachtige toorens. Met verbazing zag ik duizende menfehen de ftad uitkomen en weder in gaan, zo ook gantfche Caravanen van Cameelen, welke de rijkdommen van gantsch Indien te zamen fleepten. Ik konde mijne nieuwsgierigheid niet langer wederftaan. Hier, hier, riep ik: zijn duizende menfehen te zamen vereenigd, om gelukkig en vrolijk te zijn, en deze ftad moet de verblijfplaats der vreugde zijn. Ik was bij Dclhij, tegens den avond ging ik de poort in, wandelde door eenige ftraaten , en bewonderde de paleizen der grooten, en den wijduitgeftrektc Bdzars r, ik kwam in den omtrek der woonplaatlen van de Omrabs,9 waar een me• riigte paleizen en tuinen langs de Gemma zijn. Ik hoorde muzijk , fioop in een tuin, en zag met verbaazing de| danfen der Baijadem aan. Het bezef dat ik van het genot dier vreugde uitgefloten was, deed mij traanen ftorten. Be Omrah lag op een prachtige zofa, en verlustigde zich, omringd van alle zijne flaaven, in de danfen der meisjes. Ik be ijde den man'zijne vreugde. Plotslings kwamen eenige Soldaaten in de tuinkamer; het muzijk hield op, de Baijaderen vloogen bevende en als verV 4 jaag"  312 NATUUR en LIEFDE. jaagde duiven uit elkander, de Omrah wierd bleek , - de Officier der Soldaaten eischte zijn hoofd. — Hij greep naar zijn fabel; — zijne eigene huisgenoten vatten hem aan, — en in twee minuuten zag ik reeds zijn hoofd in handen des afgevaardigdens, en ik iloop hen achterna,naar het paleis van den grooten Mogol. De Soldaaten droegen nog vijf andere koppen , welke eveneens, zo als ik onder het gedruis vernam, de hoofden van rijke Omrahs waren, in andere ffraatcn vond ik weder bedelaars , die om de overgeblevene brokken van de maaltijden der grooten fmeekten, en welke door de zwarten bediende,: zonder medelijden, van voor de" deur wierden weg gejaagd. Bij zeker groot fterk gebouw, hield mij het gekletter van ijzere ketenen tot ftaan ; ik zag door de tralievengfters , bij het fbmbre licht eener lamp, eenige honderde ongelukkigen in ketenen geboeid; zij zuchtten, fchreiden, en het doodzweet ftond mij op het voorhoofd. — Midden in den nacht ontmoete ik roovers, welke in een huis inbraken, hoorde het gefchrei der inwoneren, — en het gegorgel eens flervenden. De wacht kwam fpoedig aan, de die-  NATUUR en LIEFDE. 313 dieven verweerden zich, en 'er bleeven van beiden kanten dooden- — ik liep, wat ik kon, naar een der poorten, en verliet deze verblijfplaats van ellende en verdrukking , van trotschheid en llavernij. Zo dra ik in veiligheid was, viel ik neder op mijne knieën , en fchreide : ik dank u, Brama, riep ik: dat gij mij nog eene grootere ellende dan de mijne hebt doen zien, dit zal mij leeren het mijne geduldig te dragen. Neen, een Paria is niet zo ongelukkig als een inwoner van deeze grootte ftad. Ik kan Brama dienen , naar mijn geweten heb voor geene menfehen te vreezen, en ik kan gerust zijn, wanneer ik Hechts de vriend van mij zeiven ben! Nog ecnigen tijd bleef ik in den omtrek van Deihij, ik voedde mij van de fpijfen, welke de kinderen of ouders op de graflieden hunner bloedverwanten bragten, ik woonde onder de grafdelvers , en hier leerde ik de wereld verachten, en de menfehen lief hebben. Ik was ten minsten geduurende den nacht gelukkig, en dat was reeds veel. Doch ik bleef gevoelen dat ik alleen was, ik gevoelde dit met fmarte ; ik zocht onder de Paria's eenen vriend , met wien ik lief en leed deelen kon. Het bijgeloof had hen tot V 5 die-  3i4 NATUUR en LIEFDE. dieren gemaakt: zij waren nog niet ongelukkig genoeg menfehen te worden. Doch welhaast vond ik een gevoeligen, dankbaaren, getrouwen en ftandvastigen vriend; niet onder de menfehen, maar onder de dieren. Hij was deze hond. Bij deze woorden nam hij den hond op zijn fchoot, en ftreelde hem; moeder en doch. ter lokten en ftreelden hem, als of zij zijne trouw aan zijn meefter met haare liefkozingen wilden beloonen. Ik vond hem nog zeer klein, vervolg.!ehij, zonder meefter , half dood van honger, ik bragt hem groot, hij had mij lief, hij was onaffcheidbaar van mij. Het was veel voor mij, e:n levendig wezen te hebben, dat mij lief had, maar mijn hart echter verlangde meer, verlangde naar een mensch. De goede godheid gaf mij meer, dan ik durfde wenfehen, zij gaf mij eene brave vrouw! Hier ftond de moeder op, als of zij iets bij den Paria te doen had. Zij druktte hem in't voorbijgaan de hand, lagchte hem toe, en de Paria vervolgde. Op zekeren nacht was ik weder op de grafplaatfen der Braminen , ik hoorde zwaar zuchten, en zag eene jonge Bramine, ten halve bedekt met een fluier, welke bij de maanefchijn eene fterke gloeiende  NATUUR en LIEFDE. 315 de kleur fcheen te hebben. Op het gezicht eener vrouw uit den ftam mijner dwingelanden , vloog ik twee fchreeden van fchrik te rug. Zij lag hier en daar fpijzen op het graf haarer moeder, welke zich zederd weinige dagen met haaren geftorvenen man levendig had laaten verbranden. Zo dra zij deze fpijze had nedergelegd, zonk zij fmkkend op het graf neder, verfmolt in traanen en omarmde de ftnlp, welke de asch haarer moeder dekte. Mijne huivering verging , zo dra ik haar zag weenen, zij was ongelukkig, nog ongelukkiger dan ik. Ik leef ten minsten in vrede, zuchtte ik: tot op den rand mijns grafs, gij echter — hier dacht ik aan haar noodlot, bij den dood haares mans, wanneer zij eenmaal mocht trouwen; Ach, zuchtte ik weder, ik fterf toch maar eenmaal, maar gij, wanneer uw eigen dood u niet in 't graf helpt, dan ftort de dood uws mans u jong en gezond in de vlam, — ik weende, fnikte, — [zij^ wendde haar gezicht naar mij toe, haare 00-* gen troffen den ellendigen Paria. Zij wendde haaren oogen van mij af, wikkelde zich in haare fluiër, en ging henen. Den volgenden nacht kwam ik weder hier naar  3i6 NATUUR en LIEFDE. naar toe, zij had een menigte levensmiddelen op het graf haarer moeder geplaatst. Zij geloofde voor zeker, dat ik haar nodig had, en daar de Braminen dikwijls in haare fpijzen aan de lijken gewijd gewoon zijn vergif te mengen, op dat de Paria's daar van niet zouden eeten, zo had zij, om mij haare genegenheid te toonen, niets dan vruchten gebragt. Ik was getroffen over haar medelijden met mij, het was de eerstemaal dat ik een menschlijk hart zag 't welk voor mij iets gevoelde. Ik viel op de knieën naast de vruchten, bevochtigde dezelven met mijne traanen, ik wilde haar mijne erkentenis bewijzen; ik plukte bloemen 't geen bij .ons een dankbaar hart aanduidt, en lag dezelven op de vruchten, zonder ze aanteraken. Den volgenden nacht zag ik met eene huiverende verrukking, dat zij mijne dankbaarheid niet verfmaad had; de bloemen waren nog fiïsch, want zij had dezelven met water befprengd en eenigzins van het graf af, Hond een nieuwe korf met vruchten. De dankbaarheid maakte mij ftout. Ik dorst niet met haar fpreken, want ik vreesde haar te beledigen, en evenwel wilde ik haar de aandoeningen van mijn hart te kennen geven. Ik pluk-  NATUUR en LIEFDE. 317 plukte bloemen, welke naar onze zeden den eerbied betekenen, en lag dezelven in de korf. De bloemen waren den anderen morgen weder frisch, en eveneens met water befproeid, in was verrukt van vreugde , wijl haar mijne eerbied aangenaam was. Ik wierd ftoutcr; met een bevende hand lag ik den volgenden nacht een Jasmijnbloem, het teken der liefde, bij de bloemen der eerbied in de korf. Ik had ze met donkere bloemen omwonden, om haar te doen zien, dat mijne liefde ongelukkig was. Met de eerlteftraal van het morgenrood eilde ik naar het graf; mijn boezem klopte , mijn hart zidderde. ' lk zag dat de Jasmijnbloem verdord was , want zij was niet met water begoten; de anderen bloeiden nog; fchreiende zonk ik bij het graf neder , en eene zwaarmoedige vertwijfeling overkropte mijn hart. Hoe meer de zon daalde, hoe meer zich mijne hoop verlevendigde. Ik lag een tulp met vuurroode bladeren, en een zwarte kelk, het teken der vlam, welke mijn hart verteerde, op het graf tusfchen de vruchten. Ik verfchool mij achter het graf, de Bramine kwam, zag in de rondte, vond de tulp, bevochtigde ze met traanen , en zuchtte; de overige bloemen  3i8 NATUUR en LIEFDE. men begoot zij met water, doch de tulp niet, en evenwel zag zij dikwijls van ter zijde daar heen, ja zelfs eens was zij van zins de tulp ook te begieten; —op eens ftond zij ftil,floeg de oogen ten hemel, zuchtte, lag de hand op het hart, en keerde weder om. Zij had mij de fchoonfte vruchten gebragt, ach ! mijn hart was overkropt van fmart en hoop , ik was onbeweegbaar, ik gaf mij over aan fmarte en hoop. De hoop zegepraalde weder. Ik lag een roos met haare doornen op de vruchten, het teken mijner hoop en fmart, Ach ! wat was mijn vertwijfeling groot,toen ik den anderen morgen mijne roos verre van den grafftulp verwelkt wedervond. Ik vreesde dat de fmart mijn verftand zoude beroeren; nu nam in het vaste voorneemen om met haar te fpreken. Het wierd nacht. Ik kwam van achteren het grafgewelf te voorfchijn, zo dra ik de Bramine zag naderen; ik knielde voor haar neder, kon geen woord uitbrengen, ik beefde , fnikte, en bood haar nog eene roos. Zij wilde mij ontvluchten, ik knielde nog dieper in het ftof, en omhelsde haare voeten, zij zag nu eens om, dan weder op mij, zij zuchtte, trachtte te fpreken, en eindelijk zeide  NATUUR en LIEFDE. 319 de zij: ongelukkige! gij fpreekt van liefde, en b nnen kort zal ik niet meer zijn! ik ftrekte mijne armen ten hemel, en fchreeuwde van ontfteltenis uit : Gij, lieveling mijns levens, niet meer zijn! Mijn man is geftorven — ik trouwde hem nog een kind zijnde; — zijne houtftapel zal mij verteeren. Vaarwel, gaa, verlaat mij, vergeet mij, en ween over drie dagen hier op mijne asch. Nog kon ik niet fpreken, ik omvatte haare knie, en bevochtigde die met mijne traanen. Eindelijk zei ie ik: ongelukkige bram ine, gil fterven? wie veroordeelt u daartoe? U, nog in den bloei uwer fchoonheid ? ■ Uwe Ham ? ö verbreek zulk een band, die u aan hen verbindt, en u aan zulk een affchuwlijk bijgeloof kluiftert! en dit kunt gij doen: • zijt mijne vrouw! doch ik kan u niets aanbieden, dan een hart, 't welk 11 nimmer vergeten zal. Zij zag mij aan, zij was aangedaan, Ach! hief zij fnikkende aan; zal ik den dood ontvlieden, om met fchande overladen te worden; neen! wanneer gij mij lief hebt, laat mij dan fterven! Te leven, met fchande overladen ! neen fcho-  32o NATUUR en LIEFDE; fclione er am in e , ik wil u niet van uw lijden bevrijden, om u met het mijne te overladen. Zijt gij voor fchande beducht , laat ons dan vluchten, laat ons in de diepfte wildernisfe ons verbergen! Bij den mensch is geene barmhartigheid te vinden, laat ons onze toevlucht tot tijgers nemen , de hemel zal ons nooit verlaten; haast u ; de liefde , de nacht, uwe onfchuld, uw ongeluk alles is ons gunftig. Vertoef niet, ongelukkige weduwe! men maakt reeds de houtftapel in gereed» heid, en het lijk van uwen man wacht u reeds op. Zij wierp, met eene zucht, een blik op het graf haarer moeder. Dan floeg zij haare oogen ten hemel- Zij zag mij aan, terwijl ik haar geduurig nog mijne roos aanbood; haar regter-hand zonk in de mijne, en met de linker greep zij de roos. Ik fprong op, en zonk in verrukking aan haaren boezem. En nu, ik greep haare hand, en wij vluchtten. Ik wierp haare fluier in den Ganges, om haare bloedverwanten diets te maaken, dat zij zich verdronken had. Geduurende den nacht vervolgden wij onzen weg langs den rivier, des daags verborgen wij ons in in het Bambusriet. Eindelijk kwamen wij in dit oord, 't welk door  NATUUR en LIEFDE. sar door den oorlog ontvolkt was. Ik begaf mij in dit dal, 't geen voor de bewoneren de verblijfplaats van een boozeri geest moet geweest zijn. Hier bouwde ik deze hut, plantte dezen tuin , vlocht ginds aan den ingang dat weefzel van Lianen tusfchen de boomen. Ik eerde mijne vrouw als de zon, en had haar lief als de maan. Wij waren voor elkander alles. De menfehen hadden ons verftooten , zij evenwel beminde mij, want ik had haar het leven gered j en ik beminde haar , want zij had mij gelukkig gemaakt , en maakt mij heden nog alleen gelukkig. Thans ftond de oude op, wierp zich in de armen van zijne vrouw, welke in traanen van vreugde fmeltte. Zij wierd moeder, voer de Paria voort, baarde mij mijne dochter, en ons geluk verj meerderde zich nogmaals. Het ontbreekt ons aan niets, aan niets meer; dit dal is onze wereld, en een wereld van zoete onfchuldige vreugde. Neen, het ontbreekt ons aan niets, hier hebben wij alles, wat wij begeeren. De fchoone nahijda zuchtte, zag william aan, en bloosde. De oude man lag aan den boezem van zijne vrouw, en verzeX ker-  3« NATUUR en LIEFDE. kerde haar, dat hij oneindig gelukkig was. Hij wendde zich op nieuws naar william: gij verwondert u, jongling, dat ik mij voor zo gelukkig houde 5 evenwel ben ik het, en meer dan een inwoner in Indien, ik leef alleen, eenzaam, onbekend: maar onder alle Indiaanen , mooglijk onder alle menfehen, is het mij alleen geoorloofd oprecht, goedhartig, rechtvaardig, gastvrij, en godvruchtig te zijn: door mijne nedrigheid gevoel ik de flagen van het noodlot niet ligtelijk, noch ook de haatelijkheden der menfchelijke begrippen. Niets deert ons! wat ontbreekt ons ? Ik heb mijne vrouw lief.—Nahijda zuchtte weder. Ik heb een kind, en deze beiden hebben mij lief. Zelfs de vogelen op de takken mijner boomen hebben mij lief, want ik doe hen geen kwaad. William omarmde hem met ftille hoogachting. Nooit had hij een mensch hartelijker aan zijne borst gedrukt dan den ouden. Zijn borst was te overkropt, hij verhet de lommer, en ging in overpeinzing onder de orangeboomen. De fchoone choorzangen der vogelen, ontfongen hunnen nieuwen gast, in deze verblijfplaats der onfchuld. William was treurig, doch deze treurigheid veranderde weldra in een zuiver opge- hel-  NATUUR iïn LIEFDE. 3*3 helderd gemoed. Hij ging op eene zoodenbank zitten, fchudde zijn hoofd, en traanen van de aandoenlijkfie vreugde rolden langs zijne wangen. william floeg zijne oogen op, en nahijda ftond lagchend aan zijne zijde, en zag hem met opmerkzaamheid aan. ö Ween niet, zeide zij met eene zo zichtbaare zoete deelneeming , dat hem de woorden door het hart fneeden. Ween niet, ik ben zo vrolijk zederd gij hier zijt, want mij ontbreekt thans niets. Hij nam den zoom van haaren (luier, veegde zijne oogen af, en nahijda zette zich naast hem, en zag hem lagchend aan. Zie, voer zij verder voort, wat is het hier fchoon, terwijl zij met haare kleine hand in 't rond wees. Zijt zo bedrukt niet, want ik heb u lief ! Hebt gij mij lief, goede nahijda? vroeg william, en greep haare hand in de zijne, goed, ik zal vrolijk zijn! Koom , laat ons naar het Jasmijnboschje wandelen , ik heb u bloemen beloofd ! Zij ging met hem hand aan hand tusfchen de welriekende bloeizems der boomen, en onder het lieflijk concert der vogelen, en haar oog hing aan dat des jonglings. De tuin is fchoon, maar klein, lieve na,X a hij-  3*4 NATUUR en LIEFDE h ij d a , als ik uw vader ware , ik zou het gantfche dal tot een tuin maaken. Klein? vroeg nahijda, en zag den tuin in het rond. Wij hebben ruimte genoeg om te wandelen, ruimte genoeg voor onze vruchten en bloemenen wat zouden wij met mesr doen? zie het kolibritje heeft maar een blad nodig, om er zijn nest op te maaken. 0 Gij vernoegde ziel! hebt gij dan geene begeerte ? Wat zou ik begeeren? zeide nahijda, floeg de oogen neder , toen weder befchroomd naar boven, zag hem fluipend aan,en bloosde. Zo ging william met n a h ij d a onder vertrouwlijke fcherts om, en de ochtend was als een oogenblik verdweenen. Op den middag dekte nahijda onder een lommerrijk prieeltje, de zoodenbank met Pifangbladeren, en de vier menfehen aten. Vertrouwen en te vredenheid lag op ieders gelaat, nah jda leidde voor den jongling de beste vruchten , zij had van haare moeder wel gezien, dat zij voor haar vader het beste ooft uitzocht; zij fpeelde met zijne lokken, terwijl de oude vertelde, en midden onder het verhaal van haaren vader, vroeg zij fchielijk den jongling, hoe heet gij. toch, vreemdeling ?. Wil--  NATUUR en LIEFDE. 325 William, antwoordde hij. William! herhaalde nahijda met een lagchje: ó william, blijft bij ons. Hij zag haar vrolijk aan, en kon naauwlijks den ouden in zijn verhaal volgen. Het wierd fchemeravond, eer william het bemerkte, nahijda was niet van zijne zijde geweest. Zij vergat de bloemen te begieten, vergat haare vogelnestjes te gaan zien, voor de oude vogels het zaad te ftrooijen: nahijda had- heden voor william alleen geleefd. Zij maakte hem een zacht bed , beftrooide het met bloemen, en gaf hem wel tienmaal de hand, toen hij zou gaan flaapen, en ziet n a h ij d a fliep dezen nacht voor de eerftcmaal van haar leven onrustig. Zij zuchtte, en haar vader vroeg wat deert u, nah ij d a ? Vader , ik kan door william niet flaapen, antwoordde het meisje, en begon]weder te droomen van hem , van den fchoonen vreemdeling met de bevallige hairlokken. Den volgenden morgen bragt zij hem reeds zeer vroeg een korfje met de fchoonfte bloemen en vruchten. William fliep nog. Zij beftrooide hem zachtjes met bloemen, knielde naast zijn flaapplaats , en zag hem met een lagchje aan. Ach, zij kon zich niet weerX 3 hou-  226 NATUUR ën LIEFDE. houden, op zijne bloozende lippen een zachtten kusch te drukken, en onder dit kusfchen ontwaakte william. Gij daar, mijne fchoone nahijda! zeide hij, en zij bleef zo lagchende op de knieën aan zijn flaapplaats liggen. Gij hebt zo lief geflaapen, william, en ik niet: Bij de fchaduwen des nachts ftond uw beeld overal voor mij, en toen de eerfte ftraal des dageraads door de bladeren kroop, zag ik u ook reeds. — Ik heb niet geflapen. William omarmde haar, drukte eenen kusch op haare fchoone lippen, en dan weder op haare hand, en nahijda begon te weenen. Gij weent, fchoone nahijda? Ik weet het niet, die traanen zijn niet bitter , ik ben zeer vergenoegd. Lieve, lieve william, zij gaf hem zijne kusfchen te rug, drukte hem aan haare borst, en bij deze omarming trad de vader in de voorhut. Gij reeds hier, nahijda? Reeds zederd den dageraad. Hij is zo even eerst wakkef geworden. Ik heb hem met bloemen beftrooit. En gij hebt mij van daag vergeten , n ahijda? neen niet vergeten. Ook uw bed zoude ik beftrcoid hebben, vader; maar — wil-  NATUUR en LIEFD'E. 327 william fliep zo fchoon: en toen vergat ik u. Geduurende dit gefprek, had zij william's hand nog niet losgelaaten , drukte dezelve aan haare maagdelijke borst, zij fprak met haaren vader, en evenwel had zij geen oog van william af. William ftond op, en toen vonden zij reeds in den tuin eene tafel met vruchten, door de moeder aangeregt. De moeder bood w 1 ll i a m vruchten aan; doch hij at alleen van die, welke nahijda hem gebragt had, en nahijda klapte vrolijk in de handen, huppelde in 't rond, en riep: hij eet van de mijne , moeder: hij eet van de mijne! Word gij boos, nahijda , als hij van de mijne eet? Boos niet, moeder; antwoordde nahijda eenigzints verlegen; maar, — zie, — wanneer ik vruchten bragt, en gij had 1 'er ook geplukt, dan at vader van -de uwe, en liet de mijne ftaan, omdat hij u liever had — nu, william eet van de mijne. William's hart klopte bij die taal van onfchuld, die van 't hart der fchoone nahtjD A vloeidde. Hij ging na het ontbijt in de valei vóór de hut, om dezelve van naderbij te bezien. Hij verzocht nahijda in den X 4 t"in  3*8 NATUUR en LIEFDE. tuin te blijven ; zij volgde hem echter tot aan de deur van de hut, en zag hem bedroefd na , totdat ze hem tusfchen de Banianen verloor. William ging in de verte onder.de fchaduw van eene boom zitten, en dacht aan nahijda Geftadig zag hij nog haar wit kleed door het loof der boomen fcheemeren; zij bleef daar nog Haan, en wachtte op niets, dan op zijne terugkomst. William vond "groot behagen in deze onfchuldige beminnenswaardige familie , en dacht er met weerzin aan, dat hij dezelve in 't kort verlaten moest. Hij beklaagde het noodlot van nahijda. Ach, het is afgrijslijk, in de eenzaamheid van liefde te vcrzmachten ! en evenwel dat moet zij doen ! Hij gevoelde te wel hoe hij aan dat meisje verkleefd was, doch ook te gelijk, was zijn gantsch hart met fannij's beeld en beminnenswaardigheid ingenomen. Nahijda's onfchqld , haare liefde voor hem, haar bekoorlijkheden — Hij wenschte flechts haar eerder dan fannij gezien te hebben. Hij wierd onrustig. Dan wilde hij de hut verlaaten, dan weder blijven. Hij wist zelf niet, wat hij wilde. Hij was uitgegaan om het dal te bezien, en  NATUUR en LIEFDE. 3ap en had er niet eens aan gedacht. Eindlijk keerde hij na een uur tijds weder te rug naar de hut. Nahijda bleef nog geftadig voor de deur ftaan , en hem opwachten, maar zo dra was hij niet van achter de boomen te voorfchijn gekomen , of zij kon het niet langer weerftaan, vloog hem te gemoet, omarmde hem, en deed hem eenige zachte verwijtingen , . over zijn lang wegblijven. Zij plaatfte zich met hem voor de hut, op de grasbank, zag hem aan zonder een woord te fpreken , drukte hem dan de hand, of lagchte hem aan; dan lag zij haar hand op zijn hart, en verheugde zich dat zij het voelde kloppen. William drukte eindelijk haare hand aan zijne lippen, en zag het bevallig meisje met eene hevige aandoening aan, dat met oogen- vol liefde en hemelfche goedheid naast hem zat. Hij kon aan zijn affcheid nog niet denken. Onrustig ftond hij op, en zeide zachtjes: nahijda,laat ons naar vader gaan ! Hier is het zo fchoon, zuchtte zij zagchtjes, als of zij den toon van haare ftem in die van haar gevoel wilde doen fmelten. Wil« l i a m gaf een zucht, ftond op , kuschte X 5 fpraak-  S3o NATUUR en LIEFDE. fpraakloos haaren mond , en ging met haar naar den tuin. Nu moet gij de planten begieten, nahijda, zeide de vader. Nahijda zag william bedroefd aan. Zal ik u helpen fchoone n ahijda, vroeg william, en zij viel hem wenende op de fchouder; zij kwamen bij 1 et jonge plantfoen, zij bereidde hem een zitplaats in de fchaduw. Daar, zet u lieve william, nu zal ik ze met vreugd begieten, zij bragt hem naar de zitplaats, en zeide met gevoel: ach, als ik u maar zie, is mij alles wel. Will i a m wilde haar helpen , en n a h ij d a wilde het niet hebben. Neen, de arbeid zal u vermoeijen. Doch hier Hoorde hij zich niet aan, Zij haalden te zamen water uit de beek achter de rotfen, nahijda gaf william den kleinftcn aker, en was verheugt dat hij dit niet eens merkte; onder het heen en weder gaan gaf zij hem de hand. Honderdmaal zette zij den aker met water ' neder, lag haar gezicht op zijn boezem, en zuchtte bij zich zelve, o william! De dag was weder om, nahijda verheugde zich, toen zij de zon achter de orangeboomen zag. Wat gaat de zon fchielijk onder, va-  NATUUR en LIEFDE 331 vader ! zeide zij , wat is het daar onder fchoon ! Ja , voorheen ging ook voor mij in dit dal de zon zo fchielijk onder, zeide de oude lachgende. William floeg de oogen neder, lag de hand voor zijn voorhoofd, en Zag ter lluip nahijda aan, welke naar de zon zag, en het hoofd fchudde. Arm meisje, dacht hij, ik moet weg,eer de rust dezen fchoönen boezem vé.laat. Vader, zeide hij, des avonds, welken weg gaa ik toch naar het ftrand ? Oogenbliklijk wendde zich nahijda tot hem. Wilt gij ons dan verlaaten, beste jongling ? vraagde de vader. Nahijda gilde, vloog in zijné armen; w 1 l l i a ai , ik zal u liefhebben als oize godheid, ik bid het u: blijf bij ons, ik zal voor u weeven, planten, arbeiden. Blijf toch bij ons! WiLL tam zag beflüiteloos voor zich'neder. I lij waagde het niet nahijda dé hand te drukken. De vader nam zijne hand, klemde die aan zijn boezem , de moeder greep de.» andere hand, en nahijda zag hem met eenen fmartëlijken, doch tevens vleijenden blik aan.. '. \ . Blijf bij ons, zeide de oude, deel ten minnen  33a NATUUR en LIEFDE. ften nog eenige dagen in het geluk eener familie , welke u onuitfpreeklijk lief heeft! Vermeerder ons geluk , gij kunt dit doen. nahijda liepen de traanen over de wangen, zij fnikte , en verborg haar gezicht op zijne fchouder. William! zuchtte zij, gaa toch niet, ik zal fterven, wanneer gij henen gaat. Nog eenige dagen zal ik blijven, zeide william zeer aangedaan , en nahijda omarmde hem, drukte hem met onuitfpreeklijke verrukking aan haare borst, en zonk eindelijk vermoeid van wellust in zijne armen, ö william! ftameidezij, blijf bij ons ! ik wil gaarne mijn leven voor u geven, wanneer gij maar bij ons blijft. Gij zult gelukkig zijn. Voor u zal ik arbeiden, gij zult niets doen, dan in de fchaduw rusten, en in uwe flaap zal ik u eene zachte koelte aanwaaijen. Och, william, blijf toch ! William beloofde nog wat te zullen blijven, en alle drie beijverden zij zich, hem haare verrukking en haare dankbaarheid door alle mooglijke tekenen aan den dag te leggen. Niets echter bewoog william meer, dan nahijda's overtuigende bewijzen van vreugde. Zij fprong op, en vloog naar het open veld midden in den tuin, Daar wierp  NATUUR en LIEFDE. 333 wierp zij zich midden in het ftof neder. William hoorde haar fpreken en fnikken. Wat doet nahijda? vroeg hij aan den vader. Zij bidt, antwoordde de oude met aandoening : en floeg zijne natte oogen ten hemel. Nahijda kwam te rug en kuschte william de hand. De moeder vroeg: nahijda hebt gij gebeden? — Ik heb de goede God gedankt,dat william hier blijft,zeide zij : terwijl zij overluid begon te fchreien, want ik zou moeten fterven, wanneer hij wegging. En zoud gij dan dit meisje vermoorden? vraagde de moeder. William omvatte nahjda, en drukte ze aan zijn hart. Neen nahijda, neen! gij zijt mijne zuster; ik ben uw zoon, moeder! riep hij met de hevigfte aandoening, en drukte nahijda andermaal in zijne armen. N a h ij o a huppelde rondsom hem , juichte , weende , en riep : mijn broeder, mijn broeder william! William gevoelde gewaarwordingen in zijne borst, welke hij tot nog toe niet gevoeld had, eene aandoenlijke onrust met de ftreelendfte vergenoegens vermengd. Hij loosde een hartelijke zucht. Wat zal hier van worden? dacht hij, zuchtte nog  334 NATUUR en LIEFDE. nog eenmaal, doch lagchte te gelijk over de altoos huppelende nahijda. Hij ging vroeg naar bed, want hij klaagde over vermoeidheid. Nahijda bragt hem in de hut , maakte zijn bed gereed , en vroeg: mijn broeder william, gij zijt immers niet altijd zo moede? Zie, ik ben nog zo wakker, als of ik zo even opgeftaan was , ik zou den gantfchen nacht bij u kunnen op zitten, en uw gezicht alleen zou mijne beide oogen wijd open houden. Ach , william, wanneer gij eens niet weder zo vermoeid zijt , dan kan vader en moeder gerust naar bed gaan , en dan zullen wij in het prieeltje nog eens blijven zitten. Ach william, als ik u maar in mijne armen heb , is het alles wel , dan ben ik zo wel , al ik nog nooit geweest ben! en •— met dat wel ben ik toch zo beklemd. Mijn hart is dan zo vol, zo aangedaan , dan moet ik zuchten, en ik ben vrolijk, dan moetik weenen, als of ik ergens pijn hadde,en evenwel ben ik nog nooit zo gelukkig geweest — maar gij zijt moede, lieve william? — Nu flaap wel — goeden nacht! William hield haar in zijne armen gefloten. Gevoelige ziel! zuchtte hij, onder het geven van  NATUUR en.LIEFDE. 335 van een kusch. Blijf nog wat ! zuchtte hij, nog zachter. Blijven, riep nahijda vrolijk: ja, ja, blijven: ja lieve william! —Zij lag zich neder, Koom , in mijne armen zult gij zachtjes influimeren. Koom, koom ! — Ach,lieve william! —Wanneer gij weg waart, wanneer gij mij verliet ! — Neen william, neen, dit zult gij niet doen, — dan naamt gij mij immers mede? En gij zoudt mij volgen? — volgen door de bosfchen vol roofdieren? Ach william, wanneer u dan eens een tijger verfcheurde — zij rilde , drukte hem aan haare borst zo angftig, als of zij hem in haare armen verbergen wilde. Neen, dan mogt de tijger de arme nahijda ook wel verfcheuren: 't is als of ik dat zo gevoel, lieve broeder, als ik er.maar aan denk, word ik weer zo benaauwd — ö fchielijk, beloof mij, dat gij bij nahijda blijven zult! .. Met een diepen zucht beloofde dit william, hij lag zijne wangen op haare borst, drukte haar aan zijn hart. Gaa nu henen,goe» de nahijda, gaa, nu wil ik flapen, morgen ftaan wij vroeg op, nahijda! ó Stoot mij zoniet weg, lieve william zei*  335 NATUUR en LIEFDE. zeide zij fmeekende , ik zal gaan , gij zijt moede: gij blijft dus bij nahijda? Goeden nacht! Morgen ftaan wij vroeg op ,niet waar? Nu, ik zal u oproepen. Goeden nacht! Zij ftond nog lang aan de deur* en willtam deed zich zeiven geweld aan, haar niet te rug te roepen. Eindelijk ging zij henen, en bleef nog wel een uur in den tuin wandelen : peinsde, weende, ging te rug in de hut, luisterde aan de deur, hoorde william zuchten, zuchtte hem na, en evenwel waagde zij het nog niet de deur open te doen, want zij vreesde hem te ftooren. Des morgens met het aanbreken van den da^ geraad was zij bij william. Zij wilde hem wakker maaken, doch william had even zomin geflapen als nahijda. Zijt gij het, n a h y d a ? voegde hij haar lagchend toe: zij zonk in zijne armen, en nu zat zij bij hem op het bed , en reeds Jang was de zon opgekomen, eer zij in den tuin gingen. De tederfte liefde bezielde william, en vergezelde hem overal heen. Nahijda week niet van zijn zij; zij arbeidden te zamen, aten te zamen, en dronken uit eenen beker. Allengskens wierd het bevallig beeld van nahijda al dieper in het hart van william  NATUUR en LIEFDE. 33? am gegraveerd. Allengskens verengde zich de wereld voor hem — nahijda! nahijr> a was het eerfte woord , dat zijne lippen uitftamerden als hij ontwaakte, en gewoonlijk omvatten hem dan na h ij da's tedere armen; want zij had reeds een uur aan zijn bed geWaakt, en zijn flaap beluisterd. „ Dagen, weeken, maanden zelf waren verlopen , en de gantfche waereld was voor wul i a m in het dal waar n a h ij d a woonde, behoren. Hij fprak niet meer van vertrekken. In v n a h ij d a's armen waren alle zijne wenfchen; Nahijda was zijn droom, nahijda zijn eenig aandenken bij dag, nahijda zijneenig gezelfchap, en nah jda's omhelzing zijne eenigfte vreugde. Op zekeren morgen ontwaakte hij alleen en niet in nahijda's armen. Nahijda, lieffte nahijda! riep william: en geen kusch, geene omarming beantwoordde hem. De dag fcheen reeds door het loof, reeds hoorde hij de ftemmen der ontwaakte vogelen, maar nahijda was er niet. Hij fprong op van 't bed. In plaats van zijne klederen vond hij een mufelin gewaad, en een blaau:wen gordel; zijne klederen waren weg, hij trok het Indisch gewaad aan, en omgordde Y ziel* ten. Hij fprak niet meer van vertrekken. Ih  g38 NATUUR en LIEFDE. zich met nahijda's arbeid. Hij had haar dagen lang met een hemelfche vreugde aan dat kleed zien werken, ö Nahijda, riep hij, zal ik dan geheel de uwe zijn, geheel alleen van u,van uwe onfchuld omringd. Met eene lieflijke huivering trok hij het kleed aan, ftond daar, bekeek zich zeiven, lagchte en vond zich fchooner. Hij vloog naar den tuin. juigchende fprong n a h ij d a op , en vloog hem te gemoet. William! 6 mijn fchoone geliefde william! — D^ oude omarmde hem , de moeder lagchte, en van de eene omarming zonk hij in de andere. Tederer was n a h ij d a nog nooit geweest dan heden ,tederer en ftiller was william ook nog nooit geweest , dan heden. Nu behoor ik u gantsch en al toe, riep hij, en drukte den oude aan zijnen boezem. De dag verliep met kusfchen en omarmen. N ahijda leerde hem den gordel ombinden,lag zijn kleed in plooijen, en hij was in haar oog thans bevalliger dan ooit. De avond viel, de ftarren flonkerden aan den hemel , vader en moeder gingen in de hut, william en nahijda zaten nog in het verste prieeltje en zagen elkander met vriendlijke fchitterende oogen aan. Eindelijk zei«  NATUUR en LIEFDE. 339 zeide nahijda, wij moeten gaan. William zeide: ja, wij moeten gaan, en evenwel en dan zaten de twee verliefden weder in de naaste rustplaats. Zo kwamen zij eindelijk bij de hut. Aan de eene zijde was de deur van nahijda, aan de andere die van william. Hier ftonden zij bij elkander, en de hand van nahijda had reeds haare deur geopend. Goeden nacht william! goeden nacht nahijda, fluisterden zij beiden zachtjes. N a h ij d a hebt gij mij lief? Meer dan mij zelve, antwoordde nahijda, en zocht met haare lippen zijn mond. — Meisje, was dat waar ! Mijn God, was dat waar! Dit zeide hij met een toon van aandoening, en even was nahijda de deur ingeflopen. Mijn god, was dat waar, nahijda! hoorde zij hem zuchten. Hij zeide , dacht zij , was dat waar! en hoe fonderling was zijn ftem, daar 't was als of hij weende. Zij deed den gordel om haar midden af, bleef ftaan, nam denzei ven in de hand, en bevochtigde dien met haare traanen. Wi lliam, wat heb ik u onuitfpreeklijk lief! brama, gij weet, hoe waar dit is! ö william! Y 3 Zo  340 NATUUR en LIEFDE. Zo ftond zij daar in gedachten over zijne laatfte zuchten. „Mijn god n a h ij o a !" zuchtte hij juist, toen ik de deur in trad. Wat zou. hem deeren ? De gordel viel haar , zonder dat zij het bemerkte, uit de hand. Zij ontfloot zachtjes haar deur, en fluipte door de hut naar die van william. 6 God, mijne geliefde nahijda, zuchtte hij: wat heb ik u lief! Ach! zo gij mij lief hebt, hoe oneindig gelukkig zouden wij dan zijn ;nah)jda! n ah ij d a ! Dit hoorde het verliefde meisje, zij opende de deur. William! brama kent mijn hart, ik heb u meer lief dan mij zelve. Wij zijn oneindig gelukkig. William reikte haar van het bed de hand toe. Zij zonk in zijne armen, aan zijne lippen, en — de zon vond in william's armen de jonge verrukte vrouw, de vrouw van william. Hij wekte haar met een kusch, en zij verborg haare gloeiende wangen op William's boezem: zijn wij nu gelukkig? fluisterde, hij nahijda in 't oor, mijne dierbaare vrouw,, zijn wij nu gelukkig? ö william, zeide nahijda, u heeft mijn befchermengel naar mij toe gezonden: ben ik dan uw vrouw ? ö noem  NATUUR en LIEFDE 34I noem mij nog eens zo! ik uw vrouw? is dat waarlijk zo? William drukte de verzekering hier van op haare lippen. En zijt gij dan nu voor altoos mijn man? voor altoos mijn geliefde. Voor eeuwig, bevallige onfchuldige nahijda, voor eeuwig ben ik uw man. Zij ftonden te zamen op, en hoorden thans den vader in de hut. Nahijda had haaren gordel niet,zij wierd rood,en william lagchte. Bij ieder omarming glipte haar kleed van haare blanke fchouders en zwoegenden boezem, en nahijda bloosde nog fterker, totdat william haar de helft van zijn gordel gaf. Zij gingen in den tuin. Nahijda verrukt als een Koningin, drukte met Vrolijke bevochtigde oogen haaren vader de hand , zonk overwinnend aan den boezem haarer moeder , want zij was gelukkig. Tegens den avond fluisterde william haar zachtjes in 't oor. Gij zijt mijn vrouw! leg uw bed naast het mijne in mijn hut, even als bij uw vader 'en moeder. Na h ij o A bloosde , floeg befchaamd de oogen neder, en drukte william de hand. V 3 Mijn  34a. NATUUR en LIEFDE. Mijn vader , zeide william tegens den ouden man, toen hij met hem alleen was. Ik ben de natuur en mijn hart gevolgd. Nahijda is mijn vrouw. Nu reeds ? lagchte de oud^, en lag hem de hand op het hoofd. God maake Ulieden zo gelukkig, als hij mij met mijne vrouw gemaakt heeft ! De oude maakte aan zijne vrouw de verbindtenis van n a h ij d a bekend. Ieder juichte, ieder omarmde elkander , men las de vreugde uit ieders oogen. Nahijda verheugde zich met allen, zonder te weeten waarom. God zegene u nahijda, vrouw van william! riep de moeder: en het bed van nahijda wierd met algemeene vreugde naast dat van william geplaatst. Vader en moeder, nahijda en william hielpen allen daaraan, de eenigfte plegtigheid, welke dezen dag plaats had. Wie kan de vreugde van deze Gelukkigen fchetfen? wie de fnelheid, waarmede eenige maanden daar heen vlogen, uitdrukken? nahijda lag voor haaren man op de knieën, kuschte he;m de hand, en zag hem met flonkerende oogen aan. Bij eiken ochtendftond fcheen haare liefde den hoogften graad van volkomenheid gekregen te hebben, en evenwel bragt  NATUUR en LIEFDE. 343 bragt de volgende morgen nieuwe tafreelen van onfchuld, vertrouwen en liefde. Op zekeren ochtend had nahijda met haare moeder een lang en vertrouwlijk gefprek. William zat met den ouden man in het bosch, en verhaalde zijn lotgevallen. Op eens hoorde hij nahijda uitgillen, doch met den toon der vreugde. Hij fprong op, vloog in nahijda's armen; nahijda zonk bevende aan zijne borst. Ach william! riep zij: wat zijn wij gelukkig! ik ben moeder! William omvatte haar nog fterker, en hartelijker dan ooit. Allengskens vermeerderde hunne vreugde, de zoete hoop koesterde het gelukkig vooruitzicht, en verlevendigde de voorleden 00genblikken. De dagen vervlogen thans in het zoetst en treffendst voorgevoel van aanffaande vader- en moeder vreugde: william zat bij nahijda, en hieldt haar in zijne armen, lagchte haar toe, en zij lagchte weerom, en beider oogen vergooten traanen van vreugde. De naam van vader, welke nahijda hem zo dikwijls in 't oor fluisterde, was de prik keli.:g aller verrukkingen. William zonk aan de voeten van nahijda, omarmde haare knie, en ftaarde met eene warme begeerY 4 te  344 NATUUR en LIEFDE. te op den dag, waarop hij vader worden zou, terwijl hij haar met imachtende oogen aanzag. De dag was daar. Aan de borst van nahijda lag een knaapje , zo fchoon als n ahijda en william. William was van vreugde buiten zich zei ven. De blijdfchap over dit kind deed hem bijna zijne nahijda vergeeten, en nahijda had william in zijnen zoon vergeeten, en evenwel wierd het kind een fchooner, fterker en verrukkender band voor beider harten. Ieder opflag van 't oog, elk geluid van het kind vereenigde de harten der beide Echtgenooteii nog naauwer. Dikwerf befchouwden zij het kind, zagen eikanderen aan, en waren gelukkig. ó Mijn vader, riep william dikwijls; wanneer hij alleen was. ö Fannij! wist gijlieden, hoe gelukkig ik ben. Op zekeren ochtend zaten william en Nahijda ondereenen boom,het knaapje zat voor hen tusfchen bloemen,en (peelde; william had zijne hand in die van nahijda geflagen, en lag met zijne Echtgenoote eenigzins vóór over, om het kind, de bloemen, welke hij vallen liet, toe te rijken. Op eenmaal trof haar oor het gefchreeuw van den  NATUUR en LIEFDE. 345 ouden man , het gefchreeuw van fchrik en angst. Nahijda fprong op, greep het knaapje, en william liep ijlings in de hut. Hier vond hij den ouden man onder de handen van eenige Engelfche Soldaaten, welke juist bezig waren hem de handen te binden. Zijne vrouw lag op den grond, dood bleek en van zich zelve. William was niet zodra in de hut gekomen, of twee Engelfchen greepen hem aan. Beken! riepen zij william toe, of uw dood is zeker. Waar zijn de Maratten? zij zijn hier naar toe gevloden. Twee andere Engelfchen vlogen william voorbij en in den tuin, vonden daar nahijda, en bragten haar fchreijende met haar kind in de hut. Wat wilt gij hebben! riep william in het engelsen, wie zijt gij ? Men herkende den Landsman aan zijne uitfpraak, bond den ouden man de handen weder los, en nahijda zonk in williams armen. Thans kwam het tot opheldering. Reeds een jaar -lang had de oorlog, tusfchen de Engelfchen en hijder al lij gewoed Reeds zolang had onfchuld en liefde het dal, Waar deze gelukkigen leefden, deze wooning' Y 5 vair  3+6 NATUUR en LIEFDE. van onfchuld en liefde ook behoed. Een Detachement Engelfchen had haar leger bij dit dal geflagen, en dien nacht was juist een hoop Maratten ontvlucht. De Engelfchen zaten hen na, en waren in dit dal gekomen om dezelven op te zoeken. William verzekerde zijne Landslieden, dat dit gantfche dal onbewoond was, hij bragt hen zelfs in de rondte, doch nergens vonden zij een voetftap van een mensch; zij keerden te rug naar de hut, en nahijda en haare moeder hadden reeds de hut met korfjes vol vruchten gevuld, en bij hunne terugkomst baden de onfchuldige menfehen deze krijgslieden , dat zij zich wat verkwikken zouden. Men ging zitten. De officier vroeg william wie hij was, en hoe hij daar kwam? William verhaalde hem zijn noodlot, noemde zij nen naam, en nu bad de Engelschman hen dit dal te verlaaten, willaim floeg het geheel en al af. Hoe is het mooglijk, zeide de Engelschman: hier te leven zonder vermogen, zonder eer , zonder de vreugde des leevens. william nam nahijda bij de hand, zij had het kind aan haare borst: zie hier, heer Lieutenant, zeide hij: dit bevallig wijfje is mijn  NATUUR en LIEFDE. 347 mijn rijkdom, mijne eer, mijn hoogmoed, en de vreugde mijns levens. De Engelschman gaf zich alle mooglijke moeite, william te overreden , dit dal te verlaaten, of ten minften in eene engelfche ftad in Indien te gaan leven, doch te vergeefs. William lagchte. Hij bragt den Engelschman den tuin rond. Weet gij op de wijde wereld een dal, dat bevalliger, vruchtbaar er, fchaduwachtiger, koeler is dan dit? Ik heb hier alles , wat de mensch nodig heeft, om gelukkig te zijn, de Koning zou mij te vergeefs zijn throon voor dit dal aanbieden. De Engelschman omarmd^ william, wenschte hem vrede, en verliet met zijne foldaaten het dal, waar hij met zo veel heuschheid' onthaald was. Reeds was de rust, vreugde, en kalmte bij hen weder te rug gekeerd, terwijl de vier gelukkige menfehen juist onder een Pagodenboom zaten te eeten, toen zij op eenmaal weder Engelfchen in den tuin zagen verfchijnen. William fprong op, en liep hen te gemoet. William! riep eene ftem: russel antwoordde william, en russel en william lagen in elkanders armen. Russel was  348 NATUUR en LIEFDE. was de Chef van dit detachement, en had ordre de retraite der Engelfchen te dekken, welke door hij der alltj tot wijken gebragt waren. Beiden vergoten traanen van vreugde wegens hun weder zien. De Engelfche Off] • cier had van het vergeeffche nazitten der ontvluchte Maratten raport gedaan, en den overften russel zijne kleine ontmoeting met william verhaald. Hoe hiet dan dit bijzonder mensch? vroeg russel,hillnet' antwoordde de Lieutenant, en russel liet Zich meteen naar het dal brengen. William bragt bij russel zijne nahijda, en zijnen zoon, en russel vergoot traanen van vreugde in de armen van n ah ijda. 6 William, riep hij : ik dank god, dat gij eindelijk gelukkig zijt, doch gij moet met mij gaan. Fa n n ij moet haaren broeder, die zij voor dood houd en beweent; moet haare zuster nahijda, moet uwen zoon zien.— Dit was eene groote verzoeking voor william, en evenwel floeg hij het russel af, hij wilde zijn gelukkig dal niet verlaaten. Russel nam hem alleen: hoor mij, mijn dierbaare william! Hij der dringt met zijn overwinnend leger voorwaarts. Waar hij Zijn voet zet, tekent bloed, wreedheid en los- ban-  NATUUR en LIEFDE 349 handigheid zijne paden, en zijn leger handelt even als hij. Hij koomt langs dezen weg. De nabijheid van de rivier, en de hoogtens zullen hem hier naar toe lokken, en onze Generaal zal hem hier opwachten, zijne woeste foldaaten. zullen den gantfchen omtrek afftroopen, u hier vinden, uwe bevallige vrouw zal het offer haarer wellust, uw zoon het offer haarer moordzucht, en gij het offer haarer haat tegens de Engelfchen worden. God weet het,uw leven,uwe rust, uw gantsch geluk is verlooren, wanneer gij nog een uur talmt. Ik heb nog hechts eenige minuuten overig; Hij zag op zijn horologie — william ftond een oogenblik, en bedagt zich. Russel viel voor hem neder. Laat u overreden, lieve w i l l i a m , red u, red uw huisgezin, behoud voor mij eenen vriend , en voor mijne f a n n jj eenen broeder! — Ja het zelfde oogenblik bragt men bussel bericht, dat men reeds de rook van hijders leger zag. William gaf den ouden man en zijne nahijda de tijding van dit alles, en zij befloten het dal te verlaaten, waar zij zo lang gelukkig geweest waren. De oude man bad nog, de vrouw zonk op de  35o NATUUR en LIEFDE. de borst van haaren man, en beefde, beefde voor den wraak der Braminen. Nahijda lag aan william's borst, en zuchtte: ik volg u. William nam zijnen zoon op den arm- Russel geleide nahijda, de oude gaf den arm aan william, en zijne vrouw volgde hen allen, en zo verlieten zij dit dal van geluk, van liefde, en van onfchuld. William zag nog dikwijls om, de traanen biggelden langs de wangen des ouden. Nog eenmaal reikte hij zijn hand naar het dal, omarmde zijn vrouw, en zeide : laat ons bedaard zijn! Brama is overal, ons geluk ook , en de onfchuld laaten wij niet in ons dal achter, zij woont in onze harten. Zij waren hechts even op de hoogte gekomen, of zagen reeds ftroopende Indianen van hijders leger boven op eene kleine hoogte aan de andere zijde , en zij dankten allen God, dat zij den dood ontkomen waren. Zij kwamen in 't leger der Engelfchen aan, juist toen de afmarsch geflagen wierd. Nahijda ftond verbaasd over de duizende nieuwe voorwerpen, welke haar omringden. Zij deed duizende vragen aan william; de nieuwsgierigheid trok alle Officieren tot hen, alleen om de fchoone vrouw van zulk een zon-  NATUUR eM LIEFDE. 351 zonderlingen Engelschman te zien. Nahijda bezag hen allen, fprak met allen , en ieder benijdde william deze bevallige vrouw. Zommigen zeiden haar vleijende aartigheden , cn zij lagchte, antwoordde met minzaamheid en vertrouwen, en haare oogen vlogen geftadig met het brandendst verlangen naar w 1 ll i a m. De armée trok geftadig digter naar het ftrand, en met het eerfte transport ging william en zijné familie naar Madras. Nieuwe toneelen van vreugde en van verrukkingen! Fannij zonk levenloos in william's armen, zo dra hij bij haar de deur inkwam , en met verrukking haaren naam noemde. Achter hem kwam nahijda met haaren zoon op den arm. Zij ftond daar, de bevallige nah ijda, en lagchte, toen zij william in de omhelzing en aan de lippen van fannij zag. Fannij zag nahijda, en vraagde william, wie zijn dat? Dat is mijne vrouw fannij , en dit mijn zoon, mijn h'eve n a h ij d a ! Fannij zag haar een oogenblik aan, en ging toen eenigzins onrustig naar n a h ij d a , vatte haar bij de hand en kuschte haar. Maar nu nam zij william's zoon op haare armen, kuschte, en bevochtigde hem met haare  g$a Natuur en liefde. re traanen; het was even als wilde zij aan het kind alle die liefkozingen wedergeven, welke William eens aan haar kind gegeven had. Wie is dat meisje, vroeg nahijda aan william: wie is dat meisje, 't welk mijn zoon zo liefheeft? Zij is Fa nnij antwoordde w i l l i a m. Fannij? riep nahijda: Fannij riep zij nog eenmaal luider terwijl zij naar fannij vloog, zij omhelsde haar, en fmoorde haar half met haare kusfchen. ö Mijn fannij, ö grj mijne geliefde! riep zij, ö gij voorwerp van mijn will am's eerfte liefde! Wat heb ik verlangt u te zien, en uwe liefde te verwerven; 6 mijn gantfche hart is voor u! mijn gantfche ziel is voor u! Fa n Nrj zag nahijda vol verwondering aan, haare oogen waren vol traanen;zij zonk op haare fchouder: Gelukkige vrouw, riep fann ij, gij gelukkige vrouw! wat behoeft gij mijne liefde ? Laat mij — maar neen , neen! wees mijne zuster nahijda. Wees mijn broeder william. Traanen en omarmingen verligten eindelijk de drie gevoelige harten dezer menfehen. William woonde bij fannij, nahijda verwierf^ daaglijks meer van fannij's lief.  NATUUR en LIEFDE. 353 liefde Fannij had eene dochter van denzelfden ouderdom als de zoon van william. Daar zaten beide de moeders ,fannij had w 1 lliam's zoon op haaren fchoot, en nahijda de dochter van fannij, en william fchreeuwde overluid van verrukking; wanneer nu eens ieder moeder het kind van de andere aan de borst lag, en het zoogde. Hij omarmde beiden; dikwijls wist hij niet, wie hij meer lief had, n a h ij d a of f a n n ij , fann ij's dochter, of zijn eigen zoon. Was het wel mooglijk, riep hij dikwijls den ouden vader van zijne nahijda toe: was het moog. lijk, dat mijn geluk nog ftijgen kon, en evenwel is het geftegen! De oude man zag ernftig Hij had met zijne vrouw onder een Pagodenboom , in den tuin van fannij, zijne woning opgefiagen. Hij leefde daar als in zijn dal; evenwel was het waare genoegen zijns levens vervlogen. Zijne vrouw vreesde de vervolgingen van haaren trotfehen ftam, en niet zonder rede,cn fann ij 's gantfche aanzien was nodig , om den Paria met zijne vrouw aan de rusteloozc pogingen der Braminen naar wraak te onttrekken. N a 11 ij d a alleen hield hem tegen , anders was de oude man reeds lang weg gelopen, en Z had  354 NATUUR en LIEFDE.. had zich ecnc nieuwe wildernis onder menfchelijke tijgers.'opgezoch:, doch nahijda alleen , der beide vervolgden geliefde kind , en haare familie verdreef de nevels, van moe* delooshcid van het gelaat der Ouden, en de bekommering uit hun hart. Eindelijk kwam russel te rug. Een wond Helde hem.buiten ftaat verder dienst te kunnen doen. Hij kwam en met hem eene nieuwe vreugde in het huis der gelukkigen. William deed thans het voorftel om naar Eng. land te rug té keeren, en allen ftemden hier in met vreugde, in 't bijzonder de oude Paria, wien william veel van zijn gelukkig dal verhaald had. Zij keerden met het eerfte fchip, 't welk vertrekken zou, te rug , en w i ll i a m kuschte met traanen van vreugde den vaderlandfchen bodem weder. Zij gingen in twee wagens zitten, en, na eenige dagen gereisd te hebben, hielden zij ftil voor Hillnethoufe. Lord hillnet was er niet. Hj leefde zederd eenige jaaren na den dood zijnfcr vrouw weder in zijn dal met den ouden Thomas:, en weende voor eeuwig over den dood .zijns william's. De wagen was omcingeld door de dorpelingen, en william ging met zijn familie het dal  NATUUR en LIEFDE. 355. dal in-, vergezeld van alle zijne landlieden. Reeds van verre hoorde Lord hillnet het gebrom van veele ftemmen door elkander , welke door het bosch al nader bij aan het dal, kwamen. ■ Hij zond den ouden Thomas zijnen onderdanen te gemoet. De deur opende zich en Thomas zonk in william's armen. William! fchreeuwde Thomas tweemaal luid en vreeslijk. •— Lord hillnet hoorde^dien naam roepen hij hoorde het ge-, juich der menigte. Hij fprong op , doch viel van onmacht weder neder; hij zidderde, wist niet meer, -wat hij dacht, en william lag aan zijne voeten , fchreide, en fnikte: ö mijn vader! de vader zonk in onmacht aan den boezem zijns zoons. Hij kon niet fpreken, alleen ftroomden de traanen langs zijn eerwaardig gelaat, 't welk zijn zoon kuschte. Eene heilige ftilte heerschte er: de boeren namen den hoed af, als of men hier bad. Russel lag pp fannij's fchouder, na hij pa fnikte, en kuschte haaren zoon, dien zij op den arm had, de oude Paria floeg zijne opgen naai den hemel. Eindelijk drong de zegepraalende ftem, de ftem van den vader hillnet door deze ftilte: mijn zoon! mijn william! Een ieZ 2 der  356" NATUUR en LIEFDE. der weende, Lord hillnet zag op, en zag thans voor de eerftemaal fannjj. En mijne fann ij! riep hij, en Lord russel ook! Mijn God! wat zal ik gelukkig zijn! En mijne vrouw , en mijn zoon! riep willi am. Uwe vrouw, uw zoon: Lord hi linet zag nahijda aan, zij zonk voor hem neder. William's vrouw! lispte zij zachtjes. Lord hillnet zonk even eens op de knieën: en knielende omarmden zij elkander. Vrouw mijns w i l l i a m's ! Hij zag haar in de oogen, en fterk aan, zwijgende drukte hij'zijn mond op haar voorhoofd, hij fprak nietsdoch floeg zijne oogen ten hemel. nahijda ! heet zij! riep william. Nahijda! zeide Lord hillnet, met een diepen zucht, ö Laat mij tot mij zeiven komen , zeide hij zuchtend, en verwijderde zich, doch Hechts voor een ogenblik. Mijne nahijda, mijne dochter! Wees welkom ! hief hij weder aan , en zonk aan william's boezem, ó Mijn zoon! gij hebt door uwe vreugde mijn hart overftelpt. — Waar is uw zoon ? William nam hem van nahijda's armen en gaf hem aan zijnen vader. Lord  NATUUR k-n LIEFDE; 357 .hillnet hief hem in de hoogte ; het is te veel, God! het is te veel op eenmaal. Hij gaf het kind weerom, zette zich afgemat neder, en bezag ieder in 't rond, met vriendelijke en ftaarcnde blikken. Hij wierd van tijd tot tijd bedaarder, en thans wierd zijne vreugde buiten maate,hij floot nahijda aan zijne borst, danstte met het kind zijns william's in 't rond, zag het dan weder aan, vergeleek deszelfs gelaatstrekken met die van nahijda en william; en vergat geheel cn al, dat er nog meer menfehen, dan william,nahijda en hun kind bij waren. Nog eene vreugde echter was voor William onbekend; marij vloog op eenmaal, den gantfehen weg langs fchreeuwende, het dal in. Waar is hij , waar is william? riep zij zidderend. Zij was flechts half aangekleed. De tijding van william's komst vernam ze, terwijl zij zich aankleedde. Zij woonde niet verre van Hilnethoufe: en was de eenige, welke dikwijls geheele dagen bij Lord hillnet in 't dal doorbragt , de eenige, welke hem konde vertroosten. Zo dra zij d<; tijding vernam, dat willia m gekomen was, fprong zij op, zonder een Z 3 woord  '358 NATUUR en LIEFDE. .woord te fpreken, vloog naar Hillnethoufe, en van daar naar het dal. Buiten adem , met loshangende hairen, zidderende kwam zij aan; even nog kon zij. w i ll i A m roepen en in zijn arm vallen ; doch zij verloor tevens haare bewustheid. De vreugde wierd nog grooter, want een paar uuren daar na kwamen Sir johnson, en de oude oom ook in het dal; en beiden waren in een ogenblik in de armen van fannij en russel. De oom drukte william hartelijk in zijn arm, kuschte nahijda als zijne dochter, en beloofde in het zelfde oogenblik zijn gantsch vermogen onder nahijda en fannij te zullen verdeelen. Neen, n a h ij d a ! riep hij: gij zijt mijne dochter, gij zijt mijn kind ! ik wil toch in het een of ander deel aan william's geluk neemen. "t Wierd avond, en niemand wist, waar de dag gebleven was: niemand had dien dag des levens nooddruft gevoeld. Eindelijk ging men laat tegens den avond aan tafel. Lord hillnet zat tusfchen william en nahijda, en had hunnen zoon op den fchoot. Hij at niet, floeg zijn oog alleen dan op den een, dan op den ander , en befchouwde ze met nadruk. Eeni-  NATUUR en LIEFDE 359 Eenige dagen daarna begon men de volgende fchikkingen te maaken. De twee oude lui, de ouders van nahijda, namen in 't dal hunne woning, welke, zo veel men kon, naar de gewoontens van hun land ingericht wierd. William, nahijda en Lord hillnet woonden te Hillnethoufe. Fannij en russe l bij Sir johnson, m a r ij , welke 'toch eindelijk weder met fannij verzoend was, in de buurt met haaren hidb. Schoon deze huisgezinnen niet bij elkander woonden, verliep er echter geen dag, waarop zij niet te zamen kwamen. Het dal was de algemeene bijeenkomst voor deze gelukkige menfehen, de oude Paria vergat onder de liefkozingen van zijne kinderen en van zijne vrienden, de zachtere luchtftreeken van zijn Vaderland, zijne Pagodenboomen, en de veel fchonere vruchten. Lord hillnet was gelukkig , gelukkig in het geluk zijns zoons. Nahijda verwekte in 't begin door haare natuurlijke eenvoudigheid de fpot der Engelfche Dames, en eindelijk haaren nijd. Zij wierd van haare onderdanen aangebeden. Fannij en marij bekenden het dikwijls te gelijk, dat-william en nahijda het eenige paar van den aardZ 4 bo-  3&> NATUUR en LIEFDE. bodem waren, voorbeeldig doorliefde, eenvou> wigheid , goedhartigheid , en beminnelijkheid. Laaten wij het maar bekennen: zeide fannij, terwijl ze marij omarmde, wij waren geen van*beiden dien man waardig. William, de beminnende en bemind wordende man, william, de gelukkige vader, de zalige echtgenoot, de goede zoon zonk dikwijls in de armen des Parias, en zeide : wij hebben de waarheid en het geluk gevonden: beide woonen in een hart vol van liefde. De kinderen der drie huisgezinnen wierden eenvouwig opgebragt in de armen, aan den boezem, of onder opzicht van braave menfehen, en wanneer fannj, zo als het wel gebeurde, william zocht te beduiden , hunne kinderen optevoeden , zo als hij opgevoed was, dan lagchte william , en zeide: mijne liefste fannij , laaten wij dezelven tot braave Engelfchen maaken, wij loopen anders gevaar, dat zij bij de jaaren der ontluikende liefde naar Indien moeten, om daar man of vrouw van daan te haaien, en wie weet of er nog wel ééne nahijda meer in Indien is ! Zij bouwden van tijd tot tijd in het dal kleine zindelijke huisjes , zonder pronk of zwier,  NATUUR en LIEFDE. 361 zwier, bragten daar dikwijls geheele maandernte zamen door, en wanneer een vreemdeling hen in die vertrouwelijkheid des harte had zien leven, in dit eenvouwig gewaad der natuur, onder eenvouwige fpeelen, bezigheden en vergenoegen; wanneer hij de kinderen had zien onder eikanderen fpeelen, zonder vrees voor de ouders, en evenwel met eerbied voor hen, fchoon als de Engelen, en ook even zo onfchuldig, hij zoude hebben moeten bekennen, dat de goude eeuw der Dichteren, geen droom, geene fabel zij. Ook ftond voor de deur van het dal deze woorden: Verblijfplaats van de Natuur, de Liefde, en het Geluk,