FEESTZANGEN, DOOR   TER REVENDE VERJARINGE VAN MEJUFFER Js Gi PAAÜW. Den 30^ JULIJ 1773-^^) fjf %*u^ p|||r'k -J__LLeb te lang den tyd geweeten S^^^H^ Om mijn rympligt te vergeeten, ^^^^=^^^ Nu ge, ö Koosje! jarig zijtj En wierdt niet door mij gezongen, 'k Wed mij groote en kleene tongen Dreigden met een fel verwyt. Vader zou met dubble reden Al mijn voorge lolligheden, Die mijn flegt geheugen vormt, Met een luide zugt beklaagen. Ach wie kan de ftraffen draagen Als een bui van vriendfehap ftormt! Moe-  Moeder zou, met recht, hem flyven, En op mij verbitterd blyven Om dien grooten kinder - hoon ; 'k Wierd ook zelfs gehaat van Mietje, En uw allerliefften (*) Pietje, En van Oom en Tante Boon. Maar wie mij ook mogt verwijten, 'k Vreesde meeft den tyd te flijten In uw tegenwoordigheid; Gij zoudt, kleen, maar dapper fmaalen f En mijn achtloosheid vernaaien Aan Matres, en Buurt, en Meid. " Manui, zoudt gij tot mij zeggen, " 'k Moet u min aan 't harte leggen, " Daar ge aan mij uw woord niet houdt, " Veel belooven, weinig geeven " Doet de gek in vreugde leeven, " Mams, dit 's uw grootfte fout. Om dan aan die onweer - vlragen Huid, en harte niet te waagen, Zing ik liever op de maat. Zing dan met mij, kleene kruiper! Op het wysjen van de kuiper; 'k Weet gij dat het beft verftaat. (*) TUEÏIANS. ZANG.  ZANG. < & > oete Roosje! groei in deugd, Met het groeien van uw jaaren, En vermeerder de Oudervreugd Met beftendig wel te vaaren. Dat door uw gehoorzaamheid Deeze blijmaar word verfpreid: Koosje, Koosje, teer bemind, Is een zoet en waardig kind. < O > God dien ge om uw nooddruft vraagt, En als Schepper leerd erkennen, Hoede dat gij nooit vertraagt Aan zijn pad uw voet te wennen, 't Englen choor in 't hemel-hof Juich reeds tot zijn Scheppers lof; Koosje, Koosje, teer bemind, Blyft ons toevertrouwde Kind. Laat  < © > Laat dan nooit een ftoute trek Deeze Seraphyns bedroeven; Maar een fchuldeloos aardfch gebrek Hen beweegen te vertoeven; Dan, dan zingt het Ouder hart, In de voorfpoed, leed, of fmart: Koosje, Koosje, blyft ons kind, En van Engeltjes bemind. < 0 > Leer wat niet gemift kan zijn Vlytig, met gehoorzaam letten, En u tegen groot of klein Die u leeren, niet verzetten. Denk uw Schepper van om hoog Houdt op u zijn wakend oog. Koosje, Koosje, teêr bemind, Worde een wys en deugdzaam kind. < O > 'k Sluit dan mijnen harten wenfch Zoete Koosje! met verlangen Om u als een deugdryk menfch Aan mijn fnaarentuig te ontvangen. Zijt gij van uw Vriend voldaan? Hef dan ook met blydfchap aan: Manus, Manus 'k geef mijn woord Daar het dit gezelfchap hoort.  TER VERJAARING VAN M E J U F F R O U W E M: J: van OUTGAARDEN, Echt genoot e van den Heer J: PAAUW. féf^^^l & 'msm\ W aar was meer ftof voor de edle kunft Haar zegeningen doet genieten? Waar was mijn dicht zo wellekoom Dan hier, daar Gods genadeftroom Aan allen kant ons toe mag vlieten? T^r ifr Hier wyft een dankbaar hart mij aan Hoe Gods genade ons by kan flaan, Al fchynt het uur des doods te naadren, En hoe een aaklig toeval vlugt, Als wij, een ander lot bedugt, Ons by den andren zien vergaadren. Daar  Ür i& t& Daar ftaat een zoet en waardig kind, Bij de Ouders en bij God bemind, Dat korts zijn jaarfeeft is vcrftrcekcn, En noodigt onze erkentenis Voor 's Hemels gunfl, aan 's Ouders disch, Daar Vriendfchap dikwerf is gebleeken. ifr ^ Thans heeft de tyd, op laft van God, Mijn Vriend gezegent in het lot Van 't nooit volpreezen huwlijks - leven ; Hij ziet zijn braave en vrugtbre Vrouw, Het pronkbeeld zijner liefde en trouw Een jaar bij haare jaaren geeven. *\$r ifr ó Dankbre Erkentenis! geef uw hand Aan Vriendfchap, die de fnaaren fpand, Om de onbegreepen gunffc te pryzen Van Hem, die zijne fchepslen mind, En gunftig welgevallen vind In dankbre ftervelingen wijzen. Deugd -  Deugdlievend Voorwerp van mijn lied! God weiger U 't genoegen niet Dat deezen dag de ziel kan ftreelen. Ruft van uw fchrander huisbeleid, En laat geen flaafsche bezigheid Op deezen dag uw tyd verdeelen. ifr ür Op deezen dag, nu de oefening Van vrolijkheid U, lieveling Van God! wil met een eerkrans Heren, Niet die op 't kunftrijk pindus groeit, Maar, door geen jaaren uitgebloeit, Het teken draagt van hart - laurieren. ifr ifr ifr God hoor, verhoor, en gceve uw wenfch In wat ge als Moeder, Vrouw, of menfch Van zijne goedheid durft verwagten. Hij weere Uw vroegen dood, en laat Uw Koosje in geen verleegen ftaat, Uw Man geen prooij van rouw gedachten. Leef  ■^r ifr Leef, leef zo in de gunfl: van Hem Die in het nieuw Jeruzalem Een nietig Mezech wil gedenken, En onze flauwe klanken hoord Wanneer zijn gunfl: ons hart bekoord, En wij Hem fchuldige offers fchenken. Gezegent aantal! hier vergaard; Hoe heuglijk heeft men thans verjaard Wanneer de tyd ons doet belecven Dat niemand aan deez Vrienden - difch , Als weêr een jaar verflreeken is, Een klaag-maar juichtoon is gegeeven. ■^r "tyr Heb dank, o God! die ons behoed, En uit Uw milden overvloed Ons met uw weldaên wilt befchenken! Leer ons, die allen door uw min U looven met dit huisgezin, Aan onzen pligt, uw' lof gedenken . Gevierd den 8 Aup'Jlus 1773.  t Z & A G T S T E VERJAARING VAN MEJUFFER Gevierd den XXXften van Hooijmaand, des Jaars MDCCLXXIV. Ten huize van den Weledelen Heer H: O: van OUTCAARDEN. C^Telukkig Koosje! dat, met zo veel waarde Vrinden, Een jaar mag tellen bij uw kleenen levens - kring; Gun mij, die in uw hart ook mag een plaatsje vinden, Gun mij dat ik U heil uit zuivre vriendfchap zing. Reeds  Reeds ziet men u een rol op 's waerelds fchouwfpel fpeelen; Reeds wapent u de zorg der Oudren tot den flryd In 't groote worflelperk; reeds ziet ge uw' tyd verdeelen; Uw tyd, niet meer geheel aan 't kinderfpcl gewydt. Uw oordeel, en vernuft, niet eigen aan uw jaaren, Voorfpellen elk en mij, dat domme onweetenheid Geen oorzaak worden zal van dreigende gevaaren, Al wordt gij op uw zelv' de waereld ingeleid. Befchouw dan, door den tyd, dit ondermaanfche leven Gelijk een herberg op de reis naar 't vaderland. Befchouw de waereld, om haar nimmer aan te kleeven, En houdt de deugp in't hart, de Godheid aan uw hand. Dan zult ge uw prille jeugd gezegent heen zien fnellen, En vrugten plukken in uw leevens lent faisoen; Dan zult ge een Ouder zorg, die kindren moet verzeilen, Betaalen neen! die fchuld is nimmer af te doen. Uw deugd zal de Ouderliefde als een betaaling ftrekken; Uw Godsvrugt zal het loon op hunnen arbeid zijn, En uw gehoorzaamheid zal jonger feilen dekken, Wanneer uw liefde trooft, in zorg, in angft, of pyn. 6 Koos-  ó Koosje! wen gij* dan uw Vader en uw Moeder, Als Grootemoeder, ziet verouderd, doof, of blind, Dan word uw fUl gebed tot God den Albehoeder Een zegen voor haar ziel, een werk bij God bemint. Dan zult gij eindlijk die geliefde en dierbre panden, En Ouder-Ouders zien genaaderd aan het graf, Die haven daar gij ook, en ik, en elk moet landen, En leggen vleefch en goed, en al wat aardfeh is af. Dan zult gij fterven zien; dan zult gij leeren fterven ; Dan blyft gij hier alleen, als zij, in beetren ftaat, De Godheid fmeeken U geen byftand te doen derven, Zo lang zij 't pand der Trouw op aarde zwerven laat. Zie daar de waereld, daar ge uw voetjes in gaat zetten. Zo gaat het met den menfeh, zo zal 't met U ook gaan. Gelukkig! laat ge u nooit verhindren of beletten, Hoe ook de waereld vleit, het heilfpoor in te flaan, Geluk dan met dit jaar, dat u dien tyd doet naadren; Geluk met deezen dag, nu Grootemoeder hier Uw Vader, Moeder, en uw Vrienden doet vergaadren, Opdat de vrolijkheid Haar Koosjes jaarfeeft vier. Be-  Beloof haar, met een kus, uw dank te zullen toonen; Zeg dat zij wagren kan wat ik u heden wenfeh. En zij, zo lang ze als nog bij u op aard mag woonen, Haar Koosje deugdzaam zal zien groeien tot een menfch. Welaan, vertoef niet die verzeekring haar te geeven; Wij zijn getuigen van uw dankbre plegtigheid. En heeft mijn hartlijk dicht u tot uw pligt gedreeven; *t Is loon genoeg,; een zoen van zulk een lieve Meid.  EXTRACT UIT DE LEYDSCHE COURANT, N.? i i 8, Maandag den 3lltn October 1774. LEYDEN den 2den Oaober. Dezen voormiddag is alhier in de Doopsgezinde KERK voor de eeifte maal gebruik gemaakt van een zeer fraai ORGEL, 't welk in de maand April laa(ried:n door den Heer H: O: van Outgaarden aan die Gemeente ten gefchenk aangebooden, daar op aan den kundigen Orgelmaaker alhier Mr. Joh: Mitttrytther aanbefteed, en reeds cenige dagen geleedcn ten vollen afgemaakt was. By deze gcleegcnheid predikte dc Ecrw: Heer Wybo Hesseling, oudlte Predikant dier Gemeente, over de woorden van PAULUS ColloJJ: 3. Vs: 16, toonende dc Oudheid, het nut en de Regelen aan van een Godsdicnltig Kerkgezang, waar in zyn Eerw: ook bijzon der den edelmoedigcn, doch toen nog onbekenden Geever op eene plegtige wyze uit naam der Gemeente en des Kcrkenraads dank geze,^t, en beflooten heeft met een zeer toepaflelyk Vacrs, door den Heer H: Cojlcr aan zyn Eerw: ter hand gelleld. Voorts wierd de 100(te PSALM ten koorzang; in het midden der Predikatie PSALM 116 V« 10 en 11, en ten Nazang PSALM 105. Vers 1 en 2 g zongen, volgens de laatft uitgekomen nieuwe Beryming, dewelke cok by deze geleegcnhcid voor het eeril in die Kerk gebruikt is; waar na de bovengemelde Heer H: Cojlcr, Organift van de Hooglandfche Kerk dezer Stad, onder wiens opzigt dit Orgel aanbefteed, en voltooit is, dc vergadering op een frsci cn kunftig Orgel - Muzijk onthaald heeft.  E  AAN DE GEMEENTE DER DOOPSGEZINDEN T E L E T D E N. UlTGESPROOKEN DOOR DEN EERWAARDEN HEER W: HESSELING, By de inwijding van het nieuwe ORGEL, Den 2den Odober 1774. 6 V reêgezinde Tempelgangen Die, als oprechte Chriften Zangers, Uw' God verheft met hart en keel, - Prijft d' edlen Geever, 't keurig bouwen, Wanneer ze u dankbaar doen befchouwen Dit nuttig kunfl en kerk-juweel. Het  49 O 5* Het Orgel kwetst geen zedige ooren; Maar doet een {lichtende orde hooren, Daar 't doffe geeften ftreelt en wekt, Die, op het fpoor der vroome vadren, Der Godheid met gezangen naadren, Wien 't fpeeltuig tot een leidsman ftrekt. 4$ö&fr Het valfch gebrom van fchorre ftemmen, Met duizend keelen niet te temmen, Zal nu, gedoofd , of zagt geleid Door aandacht wekkende orgel - toonen, Den welgepaften zang niet hoonen Door ftug gehoor noch kunflloosheid. «O SI» Laat dan de deftige Orgel - galmen, Verheerlijkt door gewyde Pfalmen, Uw' zielen uit dit heiligdom Met dankbaarheid ten hemel draagen, Tot prijs van 't goddlijk welbehaagen, Tot blijdfchap van der Englen drom. Zingt  Zingt, met vernieuwden moed, den Heere In 't nedrig bede - huis ter eere; Uw lofzang klimm' de wolken door; Juicht met gepafte melodijën, Als zielverkwikkende artfenijên, Als balfems voor het luiftrend oor. Proeft dus de voorfmaak van dat leven Daar wij met blijde hoop naar ftreeven; Hier zingt men zalige Englen na; Hier wil, hier zal de Godheid woonen, Wanneer gij met uwe Orgel-toonen En harten galmt halleluja.  AAN DEN WELEDELEN HEER H: O: van OUTGAARDEN. M ijn blijde Zangeres fpant nu uw citer - fnaaren J\Tu Leydens Jubel-feefl van tweemaal honderd jaaren Bij de eeuwen is gefield, en mij de Dichtkunfl wacht In 't flille boek - vertrek, daar 't blij genoegen lacht, Om, in een zoete ruft, met wezenlijker klanken Een waardig Voorwerp van gepaflen lof te danken. Zij, die niet zwygen kan, als edelmoedigheid, Haar evenmenfch ten nutt', vrywillig is bereid Een onbekrompen fchat gulhartig uit te deelen, Moet zingen; daar 't geluid van tallelooze keelen, Gedraagen door mijn kunfl, bij 't flreelend pyp-gebrom, Van dankbaarheid weergalmde in 't nedrig heiligdom. ö Voorwerp aller lof! ö Steun van nutte kunflen; Bekend door waare deugd en prijzelijke gunden; Be-  iBemind in *t armde huis daar nooddruft zugt en bidt, En bij haar hongrig krood op brood te wachten zit; jGeëerd in Kerk en School, bij ChrhTnen en Galeenen; ó Burger voor den Staat! ó Voorbeeld der Meceenen! |Dcr Doopsgezinden Kerk blijft aan uw' naam verpligt. 'Hoe zal haar dankbre ziel, door uw Gefchenk gedicht, Voor vreemdeling en vriend het Orgel zelfs doen fpreekcn Hoe edelmoedigheid en rijkdom is gebleeken, Toen uw geroemde keus het maatloos kerk-gezang Verbinden wilde aan kund en ffcichtelijken dwang! Laat geldlooze Adel vry het pragtig graf verfieren, !Met wapen, kling, en pluim, en kraakende laurieren, Op dat de laate neef, met eerbied en geween, Zijn Ouder daaden leeze op d' uitgefleeten deen! |7w groeiend nakrood zal uit fpreekende bewijzen 't Oudouderlijk geflacht by zulk een eer-zuil prijzen; De zuivre vrugten van den beden Adel zien, En, deelende in uw lof, uw deugd ook hulden bién; Zig door grootmoedigheid een Adeldom verkrygen Waar van geen deugd, of kund, of eeuwen zullen zwygen; Ja dat uw edlen naam, in 't oosten lang bekend, Met eerbied klinken doet aan 's waerelds ander end. Hij  Hij die den Godsdienfl: eert, en om een heiige reden, Zijn plegtigheid bemind; die gaaven wil befteeden Toe eer des hoogen Gods, vereeuwigt zijnen naam, Al kort hij binnens huis de wieken van de faam. God, die de harten kent, en deugden wil beloonen, Die heilige orde mint, en bij 't gejuich wil woonen Daar eerbied voor zijn' dienfl een nedrig bidder wacht; God flxrke uw' ouderdom met nieuwe leevens - kracht! Op dat uw braave ziel een reeks van blijde jaaren Haar Hem in 't heiligdom bij 't ftil gebed moog' paaren, Wanneer het kerk - gefchenk den milden Geever wekt, En door een zoete kalmte in 't choor der Englen trekt. Leef in het ruim genot van 't ftreelende genoegen Zo lang gij daagen tot u.v' jaaren toe ziet voegen; Tot nut van Kerk, en Stad, tot blijdfehap van uw kroofl:, 's Lands welvaart tot een fteun, behoeftigheid tot trooft. En wacht u 't donker graf aan 't einde van dit leven, Wanneer gij alles aan uw' Schepper weer moet geeven; Hij fchenke u dan het heil, die ruime zegening, Hem ernftig afgefmeekt door braaven Hesseling.  TER V E R J A A R I N G VAN VROUWE JACOBA OOSTERBAAN, Ecb'gcnoote van den tJ^eUdelen Heer II: O: van OUTGAARDEN. GETIERD Den 7den October 1774. o JLi edle Vrouw! gun mij te zingen I\'u gij een reeks van zonnekringen Beleeft hebt in dit traanendal, En uw geboorte -feell wilt vieren Met Nakrccft, dat uw difch ma* fieren, En deezen tyd gedenken zah Ver-  %i M'B Vereeuwigt in het hart der menfchen, Moet elk U thans het goede wenfchen, Ach, mogt gij aller blydfchap zien! Nu zij door eedle gunft bewoogen, Ook uwen naam verheffen mcogen, Daar zij der Godheid hulde bien. 't Gevoel der blydfchap moog u treffen, En doe U 't kerk-gejuich befeffen, Dat Mennoos tempel dreunen doet. God fchenke uw ziel 'tgeen 'toog moet miffen, Opdat geen tyd het heil moog wiffen Uit een weldadig vroom gemoed. Beleef naar 't Godlij welbehaagen Het overfchot van uwe dagen Zo vrolijk als uw toeftand gund; Verhef uw hartelijke galmen Met dankbre Liedren heiige Pfalmen Waar gij Gods goedheid roemen kunt. God  God wil u in deez' duiftre dreeven Zijn Englen tot een lyf-wagt geeven, Die, op 't bevel van hunnen Heer, Zig leegren bij de deugdgezinden, Inzonderheid bij vroome blinden; En blyven hun tot tegenweer. Die Englen draagen u ten hemel Als gij dit ongezien gewemel, En uw verflytend leven zat, Uw flauwe leef-lamp uit ziet bluffen, En onder 't hartlijk afscheid kutten, De hand van uwen Heiland vat. 8*4 98 Dan zult gij in de zaalge Chooren Bij 't juichen van de hallels hooren De blydfchap van der Englen drom, En rykelijk vergoeding vinden Van zielen die op aarde U minden, En dankten in het heiligdom.  AAN M IJ N E VRIENDEN^ I-Vergadert ten huize van den Heer JAN P A A U Wy Bij de intrede van het Jaar 1775. «0§ §Q* JlJ/Q. milde Schepper van 't heelal, De toevlugt in ons ongeval, De God van ons en onze Vadren, De Alzegenaar van have en goed, De bron van duurzaame overvloed, Doe ons mee blyden dank thans voor zijn aanzicht nadren. De  De opregtheid, die Hij eifcht en mind, En plaats in onze harten vind. Beweeg zijn rommlendc ingewanden, By d' aanvang van dit nieuwe jaar Te fchenken, wat men aan elkaér Uit waare vriendfchap wenfcht, als maakzels zijner handen. ó, Braave, oprechte Vrienden iloet! Zo waarlijk ik U kufschen moet Wenfcht U mijn hart Gods dierbren zegen; Een leeftyd die elks huisgezin Doet juichen van Gods vadermin, En tegen 's waerelds ramp beftendig op kan weegen. Behaagt het Hem, die eeuwig leeft, En aan natuur de wetten geeft, Eén van ons allen vroeg te ontbinden; Hij fterve in die volzaalge hoop Om, na een korten levensloop, Ons in de onfterflijkheid by de Englen weêr te vinden.  TER VYFTIGSTE VERJAARING VAN DEN HEERE JAN PAAUW? Den XFII** van Louwmaand des Jaars MDCCLXXF. aLJuIvtc Vriendfchap, onvermindert by het rollen van den tyd, Schroomt geen ouden deun tezingen, 't hedendaagsch\ernuft tenfpyt. Zuivrc Vriendfchap kent geen mode; z:j verfchynt op 'tJaaren feeft Zonder fieraad, als met klanken van een dichierlijken geeft. Zou de ftof om heil te zingen aan een ryk gezegend vrind Haar te laf, te onwaardig fchynen, daar zij God genegen vind Om een onnafpeurbre goedheid uit te dcelen aan den menfeh, Die 't vermeerdren van zijn jaaren fmcekt als zijn geliefften wenfeh? Neen! de vriendfchap is te erkcntlijk; altoos, ongevergt, bereid Haarc vrienden heil te zingen, wordt hun jaarkring uitgebreid. 'k Schioom  'k Schroom 't gebruik van oude klanken Jn tnijii kunfllocs dicht dan niet Daar de vriendfchap, als uw vriendfchap, meer naar 't hart dan woorden ziet. Van den hoogden trap des levens ziet gij nu naar 't gapend graf. Welk een leven was dit leven als het geen vermaak meer gaf Dan te klimmen als de kinders, en te daalcn grys cn oud Naar den kerker, daar het lighaam der verrotting wordt vertrouwt! Maar fteegt gij, als andre menfehen, over heg, en zandwoeftyn, Tot die hoogte; vrolijke uurtjes mogtcn ook uw leidsliên zyn. 't Denkend leven, 't kunftig werken, nut vermaak, en fyn verftand Maakten uwen naam onfterflijk in ons kunftryk vaderland; Daar gij, als een ogenfehepper voor de kunft in 't firmament, En voor kortziende aardelingen onnavolgbaar zyt bekend; Daar uw kundigheid der Wiskunft, fchaal, cn paucr, boog en maat, Voor der elementen hoofdftof wis bctoogend werken laat. Dit moet iTof tot _blydfehap gcevcn! dit geeft intreft van een tyd Die r,i:t werkloos, drukt geen onheil, met al 'tondermaanfehe flyt. En, gewoon aan 't ftof te klcevcn, hield ge uw ziel nog onbefmet, En haar op veel hooger dingen, op den Hemel zeifs, gezet; Op den hemel, daar de Schepper van 't onmectlijk waereld rond Chriftclijke kunftcnaaren noodigt tot zijn heilverbond; Op den hemel, door het voorhang, fchitterend van kunft en pracht, Naar den Maker, die de hulde van verwonderaars verwagt. Wel -  Wefrom dan cp dcezs hocgte, ijverige woekeraar Mjtt uw kcr.bre kunftcaUntsn van den Oppsrzcgesaar! Welkom dan op deeze hoogte, die een halven ecuwkring dolt, En U in het buwlijks leve», by ein lievenswaarde fpruit, Vrienden aan den diich doet fchaaren, daar de blydfchap zingt en tiert En de bcckcr met uw druifnat, zonder wellust, fchuimt en zwiert. Hij, die zo veel zegeningen op U ultitort, make uw geeft By zijn nadring tot den hciltroon, juichend op dit heuglijk fcefti Hij beveilig zijn beloften, dat Hij 't roepend kind verhoord, Dat met ftille zuchten naderd, naar het richtfnoer van Gods woord i Stap zo van den hoogftcn leeftrap langzaam naar het ftille graf; En legt ge aan dat zeker einde, kunft, en werk, en 't leven af. Reis dan naar die heilgeweften, daar de Maker van 't heel al 't Weetgraag oog in zijn gewrochten eeuwig doen verwondren zal.  VOOR DE KINDEREN VAN DEN HEERB... ^^^^^^rndlijk is 't den blijden morgen ^P|^^^^^Dien we ö Zujje! dag en nacht Dan met hopen, dan mee zorgen, H-bben met geduld verwacht; 'k Weet mijn lesje nog van buiten; ga dan met mij blij te moe, Cnuekommerd hand aan handje zingend naar onze Ouders toe. Zie ik u een blosje krijgen Daar gij fpr/ikeloos moet liaan ? Pas maar op, beleeft te nijgen Als uw Zusje heift gedaan; En zing maar met lieve lachjes dair gij volden kunt mij na, Want gij kent Papaatjes goedheid, en de liefde van Mama. Waar-  Waardige Ouders! leen uw ooren Aan ons ftaamlend Nieuw - Jaars lied. Geef een lonkje! laat ons hooren Dat het naar uw wil gefchi.d Nu uw kindren Kaatje en Naatie zich beveelen aan uw min. Op den dag die hemelgoedheid ltort uw lieve fpruitjes in. Leeft er zulk een God vol zegen Als men dagelijks ons leert, Die, en u en ons genegen, Vreesèlijke plagen weert, geeft? Die de menfchen door zijn goedhcfd, fp js en drank en leven • Ach dat ons herhaalde zuchtje dan zijn hare bewogen heeft Om in' t leven U te fparen! Dat hij U, voor leed bewaird, Voor Uw kindren wil bewaren Als hun luft en vreugd op aard! Dat, datgunftig lieven Heertje, U dan lieft enmind als wij, En zijn Engeltjes beveele, dat z.j waken aan uw zij. Dat  Dat de traantjes, vaak vergoten Bij 't gedenken aan uw doud, H ün beweege om uwe looten L.mg te hoeden voor dien nood. God; Is hij Vader van de Weesjes, 'k hoop hij blijft ook onze. Hij günne ons me u te leven als het ruimgezegenst lot. Dat het Zomer buijten leven Jaaren lang ons gund die vreugd Di het u en ons kan geven, Die ons vaak het hart verheugd Als men in de groene lanen mei Heer Behler fpringt en tiert, Of hem keur van bloemtjes offert, daar hec plaimheir tiereliert Of wanneer hij, moe gewandelt, Ons vergafl met zijne kunft, Of vin zoete fprookjes handelt, Of ons flreelt door zijne gunfl Met een aanig kaartenhuisje net gefchikt voor onsverfland, Op ce touwen, voor onze oo^es als een wonder van zijn hand. Mag  Mag men dus in jaaren groeien, Groter worden tot uw vreugd, Zie dan hoe wij zullen bloeien Door uw hulp in wijzer jeugd, - fchenkt Fn min ftaamlend, min verlegen, als ons God vermogens Zegeningen zullen wenfehen die het biddend hart bedenkt. Nu een zoentje! nu een kusje! Tot befluit van deeze beè", Nu fk met mijn lieve zusje, Want haar zieltje wenschte mee. Heb gezongen en geleezen; dat ik u omhels Mama! En mijn ander armtje ftrengel om de fchouders van Papa! Wij beloven zoet te weezen 't Zij ge ons horen kunt of niet, Naerftig zijn te leeren lezen, Laten 't geen gij ons verbied, Ei geloof her op dit zoentje! (leek uw koon j-.toe! ei kom ! Dan, dan zingt men meer blijmoedig is dit nieuwe jaar weerom.  TER VERJAARING VAN MEJUFFER J: G: PAAU W Op den 30*» JU LIJ 1 775-oQ JLJLoe vrolijk klimmen onze jaaren Als jeugd en gulle blydfchap paaren Met kinderlijke eenvoudigheid, Geen waereldrampen ooit weêritreeven Het heil van dat gefuikerd leven, Aan 't armfle kind zelfs niet ontzeit! Wij  Wij moogen liefde alom ontmoeten, Die roosjes flrooit voor onze voeten, En zorg uit jonge harten weert, 't Vermaak zit op der Oudren drempel, En maakt hun woning tot een tempel, Waar 't kindje loopt of fpeelt of leert. De lieve kusjes onzer vrinden, Die zig in ons gezelfchap vinden, Getuigen ongeveinsde min. De lekkre brokjes in de kindfehap Verpligten zelfs tot dankbre vrindfehap Voor 't kinderlievend huisgezin. Hoe fmaaken nog de malfehe teugen Wanneer het mannelijk geheugen De kroesjes tegenwoordig maakt, Die, als de maat van onze maagen, Het hart verheugde in vroeger dagen! Niets fmaakt als die verbeelding fmaakt. Gaf  ft Gaf onze Rede een minder voordeel Dan 't weegen van ons hare en oordeel, En 't zoeken naar het hoogite goed, Hoe zalig voor den menfeh, die uiiren Der kindsheid eeuwen te zien duuren, Ontheft van zorg en tegenfpoed! Dan, edle rede, en deugd, en pligten, Die liefst in jonge harten ftichten Een tempel daar 't bedrog niet woont, Staan naar het groeiend kind te wachten, En reeglen handel en gedachten Zo dra 't een menfchlijk denkbeeld toont. ft Dan vlugten kinderlijke fpelen, En oordeel en vernuft verdeelen Den aangevangen oefentyd; Zig zelv te kennen, God te vreezen, Zijn wetten uit natuur te leezen, Zijn de oefenfchoolen zijner vlyt. Maar  Maar hoogmoed, welluft, flrafbre daaden, De menfch met kwaad en fchuld belaaden, 't Verderf dat in de waereld is Mifgunnen vaak de zaligheden Der kinderlijke deugd en zeden, En loeren in de duifternis. De vyand van de ruft der zielen Volgt jonge frxyders op de hielen, En lokt terwyl hij hen bedriegt. Hoe veelen, die in laater dagen Den beften levenstyd beklagen! Door zijne kunft in flaap gewiegt. Zo wagt ook thans een waereld leven Om u, ö Kind, een hand te geeven, Nu gij de fpeeltyd word ontrukt; En daar de vyand ligt te loeren, Zoekt hij u naar 't verderf te voeren, Zo thans geen Oudren keus gelukt. Ei  Ei vat dan de uitgebreide handen Van deeze trouwe, en dierbre Panden, De befte vrienden voor een kind. In hun befcherming zyt gij veilig; Hun raad en voorbeeld zyn u heilig; Hun ftraf is 't zelfs die u bemind. Gehoorzaamheid aan hun bevelen, Het grootft geheim hun meê te deelen, Getrouw te zyn in uwen pligt, Maakt juichende Ouders, befte kindren, En, ver van ons geluk te hindren, God is voor elk een fchijnend licht. Gedenk wat gij aan hen zyt fchuldig Die zorglijk, lievend, en geduldig, U hoedde en voedde in 't traanendal; Een gunft, wier niet eêr zal blyken Voor God met kindren u verryken En 't moederhart u geeven zal. Bid  Bid dan, met mij, dat ge in dit leven De reine deugd gehoor moogt geeven, Die ons, in welk geval of ftaat, 't Zy zwaare levensrampen treffen, Of ons 't fortuin wil hoog verheffen, In dood of leven niet verlaat. Zie ik u zo in 't ftrydperk treeden, Gewapend met uw Ouders zeeden; Mijn lieve Koosje! fterf dan niet, Zo lang de Godheid uwe jaaren Gezond, gezegend wil bewaaren, En zich door u verheerlijkt ziet.  TER VERJAARING VAN VROUWE JACOBA OOSTERBAAN, Echtgenoote van den Weledelen Heer II: O: van OUTGAARDEN. GETIERD Den 7den October 1775. JTk zong voor Koosje 't groeiend leven, Dat niets dan vrolijkheid kan geeven Voor 't fpeelend en gehoorzaam kind. Ik zong van deugd en pligtbetragring, Als zegeningen der venvagting Wanneer de levenstaak begint. Thans  # VS* * Thans vergt de Vriendfchap mij, te zingen, Aan de eindpaal van de ftervelingen, Hoe de ouderdom den dood verbeid, Wanneer de ziel, 't gewoel ontweeken, Zich bezig houdt om op te breeken Naar 's Vaders huis in de eeuwigheid, 't Gezicht, 't gehoor, 't gevoel, de kragten, De pyn, en flapelooze nachten; 't Vreeft alles voor den ouderdom; Zijn leven is een daaglijks fterven; Hij moet den laft der jaaren erven, Hoe grof een fterke Grysaard bromm'. Wie leeft hier lang die niet moet flyten? Wie voelt den draad niet ftukken byten Door d' ouden tyd, die 't graf bevrucht? Ja, wie wil Mezechs wilderniffen Voor Kanans heerlijkheid niet nuffen, Daar 't Godverloofd gemoed naar zugt? Dit  Dit wagt de grysheid, die haar dagen Met vreugde en blydfchap, rouw en plaagen Gelukkig heeft aan 't graf gebragt; Die God verheerlijkt in zijn wegen; Hem tot ontferming vind geneegen In 's levens onontwykbre nacht. En kan ik beter voorwerp vinden Dan U, die in den kring der vrinden Uw jaarfeefl viert, 6 gryze Vrouw! Die, door een blyde hoop gedreeven, Was 't in uw keus, dit zorglijk leven Niet gaarne weer herroepen zou. Heeft iemand ooit in veel gevaaren Geploegt de wiffelzieke baaren Van 's waerelds ongeftuime zee; Het geurig oollen, verre landen Vertellen trouw voor waardfte panden, En brengen uw getuigfchrift meê. Gij  Gij moeit, als andren, fmerten draagen; Gij moeft aan 't Gcdlijk welbehagen Een offer geeven, toen de dood Uw dierbaer Kind van 't harte fcheurde; Gij wenfchte, zugtte, en bad, en treurde Met uw' beminden Echtgenoot. Den lafl van braave en Chriften Ouders Hebt ge ook getorfcht op uwe fchouders, Het grootfle meeft.erfr.uk verricht; Een Kind, nog de eer van uwe jaaren, Gefchikt gemaakt zo wel te paaren, Als 't voorbeeld voor den kinderpligt. Haar Echtkoets mogt uw heil volmaaken, En doet u thans 't genoegen fmaaken Dat ge aan haar Lieve Koosje leert Waar toe den ftervling wordt gebooren. Och mogt zij naar uw lefTen hooren Daar de ondervinding waarheid zweert! Thans  Thans heeft de grysheid reeds 't vermoogen Verfleeten van uw dierbare oogen; Uw woning is een duifter graf. Gij fpint, met hartlijk Pfalmen zingen, Verheft op 't werk der hemellingen , Den taaien draad des levens af. Gelyk een reiziger de llreeken Van 't Vaderiand, eerft lang ontweeken, Na fTorm, en ramp, en moeite ziet, Zo flaat ge uw oogen naar den hemel, Vermoeid van 't ondermaanfch gewemel, En vreeft de laatfle flormen niet. Toef dan geduldig, moet gij beiden; Gods Englen zullen 't doodbed fpreiden Wanneer uw Jezus 't hun beveelt Wat wenfch ik u dan lang te leeven! De waereld kan die ziel niets geeven Die zig de zaligheid verbeeld, Eer-  Eerlang hebt gij den ftryd volftreeden. Eerlang hebt ge al 't verdriet geleeden. Wie weet hoe haaft u God verlofl! Sterf vrolijk. Dood en graf zijn veilig! De Godheid is getrouw en heilig, Vind zij de grysheid op haar' poll.  2 € TER VERJAARING VAN DEN WELEDELEN HEER HENDRIK OTTO VAN OUTGAARDEN. GETIERD Op den XXX7*«" van Slagtmaand des Jaars MDCCLXXVI. C k^Jchoon drukke bezigheid mijn korten tyd beperkt, En de afgefpcelden geeft geen vlaag der dichtkunft merkt, 'k Moet nochthans deezen dag, in 't byzyn mijner Vrinden, ( De Vriendfchap cifcht het hier ) den dichter Iaaten vinden. Eer-  Eerwaardige Ouderdom, van God en menfeh bemind! Zyt gij 't by wicn de ziel de ruil des levens vind, Wen zij, bewuft van kwaad noch vergezogte ilrceken, Geen rampen tellen kan, geen vuil gemoed voelt fpreeken? Zyt gij het die ons dan, met zagte fchreden, leid Naar 't ïlooreloos genot der wagtende eeuwigheid ? Gelukkig dan die Vriend van aarde- cn hemellingen Wiens jaarenfecil ik thans met blydfchap mag bezingen! Gelukkig Grytaart dan, die aan een rykc kuil Van-aardfche zaligheên van uwen arbeid ruft, En aan den rand des grafs dc gunfl van 't Alvermogen Met fterkte aan lyf cn ziel zo blykbaar kunt betoogen! 'k Vraag elk wie u befchouwt, hoe vreemd mijn vraag ook fchyn', Wie wenfcht, wie bid zelfs niet om zo ook oud te zyn? U dan, die ons befchouwt in dankbare ogenblikken4 En over 't hagglijk deel der menfeben kunt befchikken, Beveelen wij alleen ons onherroeplijk lot. Is deezc uw gunlleling; wees, blyf ook onzen God, En doe ons in zijn fpoor dc waare ruil betragten. Eerlang gaat hij ons voor, och! 'c zy om ons te wagten, Naar  Naar zijn' en onzen God. Maar, Vader! vind gij 't goed. Vertoef een korten poos: dit Krooft, dcez Vriendcnftoct, Die dierbre Wederhelft begceren nog te aanfchouwcn Het naadrend zeldzaam feefi van zijn gezegend trouwen. Verhoor dc zugten die hierom tot uwen troon Uit zo veel zielen reeds welmeenend zyn gevloón; Dan dreunt dit gaftvry huis van dankbre lofgezangen. Verhoor mijn Vriend; voldoe zijn laatftc ziclverlangen, Met grooter heil dan ik begryp, dien menfeh bereid Die reift, en wagt, en wenfcht, als hij, naar dc eeuwigheid-  AAN MEJUFFER J: G: PAAU¥. CJeluk, ö KOOSJE! nu uw hand By Grootevader heeft geplant De Palmtjes, die zijn Lufthof fleren. Mijn hart voorfpeld hun vrugtbaurheid, Tot gij hun loof tot kransjes breidt, Om 't nadrend Gouden Feeft te vieren.  LIED l e yD s c ii e W E E Z E N, Bij de Pligtige Gelegenheid van den iS December des Jaars 1776. Op de Wijze van Psalm XLII. I. ome nu, dankbre Lotgenooten! Aller hareen nu tot God; Aller monden nu ontflooten, Naar het Vaderlijk gebod. Zingt, voor 't oor van 't gantsch Heelal, Met een hartlijk lofgefchal, Hem ter eeren, dien wij vreezen, Als den God en Vriend der Weezen. I I.  11. U, 6 Oorfprong van ons leven! Looven wij, met dankbaarheid; Gij wilt troost en voedfel geeven, Als het hulploos Weesje fchreit: Bij het ouderlijke graf Trekt g' uw hand niet van ons af; Maar wilt onze fmart geneezen, Als de God en Vriend der Weezen. III. Milde handen, trouwe Hoeders, Lichten op het pad der deugd, Wijze Vaders, braave Moeders Zijn de leidsliên onzer jeugd, Uit een' mild' en vruchtbren fchoot Eeten wij ons daaglijksch broed, Dat g', ó Vader! dien wij vreezen, Ook laat groeien voor de Weezen. I V. Billijk dan U lof gezongen, Daar men flichtlijk zingen mag. Maak de harten als de tongen Op deez' ftaatelijke dag! Geef, bij 't naadren tot uw troon, In het kruisbloed van uw' Zoon, Schuldig' aandacht, heilig vreezen, Trouwe God en Vriend der Weezen!  DANKDICHT aan de WEL-EDELE HEEREN REGENTEN Van het tegenwoordig Leydfche VEES H U I S, Uitgefproken op kun Wel-Ei. Vergaderkamer Den 27. December 1776. In mijnen leefkring, die geen' aardfchen rykdom geeft, Geen armoe duldt of draagt, en weinig zorgen heeft, Zyn eer en lof alleen verkrygbre zegeningen. Die prikkels voor de vlyt doen Coster thans weer zingen, Dien Coster, die 't Orchest om zijnen omflag laakt, En meer genoegen in den kring der Weezen fmaakt, W en ze, op zijn' Orgeltoon gedraagen, hunne galmen Bepaalen aan zijn maat, in Godgewyde Pfalmen. Getuig dit, Godshuis! diar mijn ziel zo vaak vergast En als verhemeld werd, getuig, hoe vaak ge een' last Van  Van mijne traanen in uw' ruimen fchoot moést bergen, Veel edeler dan ooit een Melpomeen dorst vergen! Styfhoofdige achtbaarheid, of 't fmaakeloos gemeen Misgunn' mij vry die eer! 'k ben met uw gunst te vreên, ö Eedle Vaders van mijn wakkre Leerelingen! 'k Durve, op uw hoog gezag, naar al de glorie dingen Die mijne vlyt verdiende, en gij mij waardig acht. U dank ik dan voor de eer, zo groot als nooit gewacht, Op 't plegtig Weezenlied. U dink ik, aan wier disch Die 'k met uw kindren deele in onze heiligdommen. U dank ik voor den lof, dien 'k door de Stad hoor brommen Verdienftelooze kunst geen plaats geweigerd is, Maar, ftaatlijk opgewacht, een hart u op mag draagen Door dankbaarheid gewekt, voor zo veel blyde dagen. Staag blyve uw' heilgen post, dit Huis, het heil bereid U hartlijk toegebeén door gryze Eerwaardigheid, In 't ftichtlijk oogenblik, dat alle zielen roerde, En tot der Weezen God, met ftille zuchten, voerde. Ja; leeft, op dat ik u betaamlijke offers fchenk', Zo lang ik aan uw gunst en Leydens Weezen denk.  AAN M IJ N E VRIENDEN, By bet Jlaan der laatjle Klok Des JAARS 1776. TTD JL^aar flaat de doodklok der verloopen Uurcn, Jaaren, Van onzen levens tyd, en luidt ons naar het graf! En de Eeuwigheid, die aan den tyd zijn vieuglen gaf, Leert ons met diep ontzag op haare naadring ftaaren. Wie merkt met mij de ftem van deezen roeper niet, Die bode van den dood voor aile Stervelingen! Wie voelt met waare vreugd haar niet door de ooren dringen In 't hart, dat in d;n tyd by tyds ten hemel ziet! Mijn waare Vrienden, en geliefde reisgenooten ! Die ftem verfchrikkc u niet, die willig zyt bereid Den tyd te wifflen met een zalige eeuwigheid; Hij zal, hce meer hij fnelt, uw wenfchlijk heil vergreoten. Zo  Zo fjooed uw firyd ten einde, cn d. eeuwigheid breekt aan, Een eeuwigheid, a!s 't loon voor uw getrouwe pligten. En fpaard u God nog lang om de eer zijns naams te ftigten; Dwingt mij aan uwe hand het heilfpoor in te gaan , 't Moet uwe zaligheid vergrooten cn volmaakcn Wanneer ge een vatbre ziel het wis bcdeif ontrukt: Ai ied haar, eer de hel haar toeleg nog gelukt, En uwen tydgenoot met u geen heil zouw fmaaken. Wys gij, meer oud of wys, mij 't naadrend levensperk, En leer mij hoe een menfeh in 't leven beft leert fterven; 'k Wil fchat.en en vermaak, en alle grootheid derven Wanneer ik flechts voldoe aan 't grootft en nuttigft werk.' Hier toe rekk' God voor u en mij dc levensdagen, En ftorte van zijn geeft en zegen op ons neêr. Dan zullen wij, dat de aard vry tot haar baiërt keer, Geen naadicnd' ouderdom of deezen tyd beklaagen.  TER TWEE EN VYFTIGSTE VERJAARING VAN M IJ N E N VRIEND DEN HEERE Gevierdt den XVIIden van L O UPVMJAND, Des JAARS MDCCLXXVII. 1 weer een jaar, mijn braave Vriend, Dat, met uwe andren, uitgediend, Uw leeftyd zachtjes aan doet waflen, Een tyd, die, fchoon gij nog niet grijft, Bemerkbaar over 't midden wyft, En veelen nog te vroeg, hoe laat ook, moet verraflen. Ja;  Ja; wie 't ook zyn moog, die zich vleit, Met zijn gedroomde veiligheid Ver boven 't fchynbare uit te meeten. Kan zich verzeekren van een dag? De dood heeft onbepaald gezag, En fchynt in zijn gebied van oud nog jong te weeten. Wie zegt ons of 't ooit weer gcfchiet Dat ik u zie, of gij mij ziet, Op zulk een feeft, by zulke Vrinden! 'k Zong, flechts een ogenblik geleén, En reeds moeft, uit ons allen, (*) één De ontzacchelijke flap van fterven ondervinden. Reeds mift men in den Vrienden kring Een minnenswaardig fterveling, Die op haar lykbus waarde traanen Van zulk een dierbren ftoet begeert Dien ze, in het aaklig doodkleed, leert Wat weg de Godheid naar de onfterflijkheid moeft baanen. Door (•) Mejur: J: M: Boon, Weduwe van den Heer J: Wandelaar. Overleden den 14 Jamiftry 1777.  Door bloed - en tydgenoot betreurt, Roeptze ieder toe: „ Nu is 't uw beurt. „ Beflel me in 't graf met die gedachten: „ Hier ruft mijn lot - en tydgenoot, „ In de armen van den zeekren dood, „ Om mij dit jaar, deez'dag, het volgend uur te wachten." Daar 't fpoedend eind zo zeker is, En dag en uur zo ongewis, Wat beter, dan mijn Vriend te wenfchen Een leeftyd die, in welk geval, Hem de uuren niet verwyten zal Befteed voor Vrouw, en Kind, zich zelve, en andre Menfchen? Een leeftyd die geen Sterftyd vreeft; Een leeftyd die, zijn fchrandren geeft Geduldig allen zorg doet dragen; Hem met een proefje Manna ftreelt, Dat God volop zijn kindren deelt Daar de Englen van zijn Trouw de hejemlen doen gewagen. Reis  Reis zo, mijn Vriend! naar *t gaapend graf. Wie ftaat u voor dien prys niet af? Reis fpoedig neen! wil 't God gehengen, Toef nog een weinig aan den rand, Om daar, aan uwe Vaderhand, Het fpruitje van uw liefde in veiligheid te brengen. 't Moet fterven leeren, eer het fterft; 't Moet leeven kunnen, als 't u derft, In hoop haar Vader weêr te vinden. Leef, fterf dan, vergenoegt en ftil, Getrooft, verheugd in 's Heeren wil. Reeds wacht een eeuwig heil naar zulke deugdgezinder! Het fpruitje van uw liefde in veiligheid te brengen.  TER GOUDEN BRUI LOFTE VAN DEN WELEDELEN HEER H: O: van OUTGAARDEN, EN VROUWE J: OOSTERBAAN. ■JT- # * * JL^om, Zangeres, fpan hier uw fnaaren, By zulk een zeldzaam echtverjaaren; De Godheid luiftcrt naar uw lied. Zij, die mij met bezef bedeelde Meer dan genot van huwlijks weelde, Gebied ook deeze taak, en wacht uw weigring niet. * * * Ja, rykgezegende Echtelingen, Wat dichtgeeft weigerde ooit te zingen Op zulk een ftatelijken dag! Ik nader, op uw gunfl hovaardig, Schoon haar, en allen lof onwaardig, Zo hartelijk als ftout, nu 'k hier verfchynen mag. Be-  # & # Bezeft, en zoudt gij 't niet bezeffen, Hoe moedig kunt ge u thans verheffen Voor Vader Adams nageflacht! Zo grys van uw gezegend Trouwen Een feefl, het gouden feefl te houén Wordt fchaasch beleefd, gezien, wat zegik! fchaarsch gewacht. # # # Hier eet gij d' arbeid uwer handen; Hier zyn de Vrouw en huwlijkspanden Sieraaden aan den ryken difch; Hier overdenkt men 's hemels zegen; Het goede van zijn hand gekregen; Hoe koflelijk uw' Echt in 's Heeren oogen is. & # * De glans van 't deftig mannlijk wezen, By ieder fladgenoot geprezen, Vertoont een fchuldelooze ziel, Nooit afgeboeld in vuile zonden, Nooit roekeloos, of ongebonden, In al dien ruimen fchat, als u te beurte viel. Het  & $ & Het teér gevoel van 't vrouwüjk harte, Dat dreigende gevaaren tarte Ter liefde van den Echtgenoot, Vergeet het duur gemis der oogen; 't Kan thans geen klagens ftof gedogen; Maar fchildert op 't gelaat een trek genoeglijk rood. & # * Uwe ouderlijke zielen droegen, Dan eens bezorgd, dan met genoegen, Een dierbaar Kind de waereld in; Maar thans is ze u van dubble waarde, Met Paauw, den beften man op aarde, En 't minzaam Koosje, als 't pand van hunne huwlijksmin. * $ * Dan; ongeduldig, morrend Chriften, Die ftof vindt om met God te twiften In 't heil van andren, u ontzeid; Waan niet dat God een' weg met roozen Voor deeze Twee had uitgekoozen, Niets, dan vermaak, en weelde, en rykdom had bereid! Neen:  # # # Neen: hartlijk fcheiden, om te zwerven; Zijn lieven Echtgenoot te derven In 't midden van het zoetft genot; Geen tegenftand in zee en winden Voor 't vrouwelijke hart te vinden; Geen ballingfchap te ontzien; is dit een vrolijk lot? # * * Geflingerd op de woefte baaren; Op 't punt ten afgrond heen te vaaren, Maar nog gered, cm uit dien nood, Aan 't vreemde ftrand, by onbekenden, Zich raadeloos om troofb te wenden; Te hooren wat men vreeft: " Barin, uw Man is dood! ' # # # Zyn dat die glad gebaande wegen, Is dit die ryke huwlijkszegen Wier duure vrucht gij thans benydt? Zwyg, zwyg ondankbre; traanen Ipreeken, Die uit verouderde oogen breken, Wat ge aan het wys beftuur der Godheid fchuldig zyt. Ja  * * # Ja, dierbre traanen! 'k zie u vloeien, En 't achtbaar aangezicht befproeiën, Terwyl de dankbre boezem lacht; Vloeit vry; de Godheid zal u tellen, In veilige bewaaring Hellen, Zij houdt haar fles gereed, 't is 't offer dat zij wadit. * * * Gezegend Paar! Doe galmen ryzen. Uw hartlijk, Gode waardig pryzen Lokt meer dan Englen aan uw' difch; De Godheid luiftert, fchept behaagert In lofmuziek, Haar opgedragen, Daalt zelve in 't gaftvry huis daar waare blydfchap is. ' * #• # Hier hoort ze ons fpreeken, wenfehen, bidden; Hier houdt ze onzichtbaar in ons midden 't Gedenkboek onzer hartlijkheid. Welaan! voor zulke heilige ooren Durve ik mijn bede laaten hooren, Het heil aan gryze deugd en liefde toegezeid. , ■ 't Waar  # & # 't Waar dwaas, u beyde een tyd te gunnen Die fchepfels niet bereiken kunnen, Wier jaaren afgemeeten zyn, En 't graf bezien met gunftige oogen; 't Waar dwaas, gefmeekt aan 't Alvermogen Dat Zijne zon nog lang op gryze kruinen fchyn? # * * Maar, is 't zijn Goddlijk welbehaagen, Hij fchenke een weinig blyde dagen Nog by de jaaren die gij telt; Om, daar zijn zegeningen vloeien, Een kindje deugdzaam te zien groeien, Waar in ge uw hoogft geluk en vreugde op aarde Helt. # # * Zij biede u, met haar dierbaare Ouders, Het hart, de hand, de teedre fchouders, Ten fteun in uwen ouderdom. Zij blyve een zegen in «het leven Dat u de Alwysheid nog wil geven, Al drukte een laffc van kruis u, met de jaaren, krom. Dan,  # & # Dan, moet het vroeg of laat gebeuren, Dat wij in deeze juichzaal treuren, En traanen ftorten als gij fterft; Wat nood, o gryze deugdgezinden, Wen God verzekerd aan uw vrinden, Als aan uw vlotte ziel, dat gij den hemel erft! * & & Die hoop vermeerder God op heden; Die wenfch fchenk' Hij op uw gebeden; Die vrucht van 't heilig trouwverbond, Voor eeuwig in Gods naam geflooten, Word' fpoedig ryp, eerlang genooten: Och, of elk Feeffceling zich dan by u bevond!  VOOR MEJUFFER J: G: P A A U W, TER GOUDEN BRUILOFTE VAN HAARE GROOTOUDERS. ^ÊÊm JPronkt mijn jeugd met zo veel zoetheid, ^^^IM^j^E. Als de Goddelijke goedheid ^^^^^i^^^) By uw gouden trouwfeeft geeft? Deeze zal nog blydfchap baaren By het klimmen mijner jaaren, By het naadren mijner grysheid, als Gij beide niet meêr leeft.' Grootevader! Grootemoeder! Wie erkend geen Albehoeder, Die zijn wegen gadeflaat In uw leven, in uw Trouwen, In uw zeldzaam bruiloft houwen! Hij is waardig dat men troonwaarts met oprechte zuchten gaat. Vader  Vader aller flervelingen! Hoor ons juichen, hoor ons zingen, En verwerp mijn bede niet, U, in 't groeien mijner dagen, Hier welmeenend voorgedraagen. Ja; Gij hoort ze, daar uw goedheid ooknaarkindrenhoortenziet. Hebt Gij mij een heilryk leven Van de wieg tot hier gegeeven; Spaar mij nog, by dat genot, In de gunfl: dier waarde Panden , Wier Oudouderlijke handen Mij geleiden inde waereld, door de waereld, naar hunn'God. Dan, behaagt het uwe wysheid Dat zij, na een meerder grysheid, Naadren aan het ftille graf; Laet uw troofl: mij vergewiflen Waarom wij malkander miflen: Minder niet dan voor den hemel fla ik ze U gewillig af. ANDERS.  1 li I ' ANDERS. | J13aar 't mij mogt gelukken De Kransjes te plakken Voor 't naderend Feeft, Om kruinen te Tieren, Wier bruiloft wij vieren, Zo zeldzaam als Harig, verheugd zich mijn geeft. % of* Hoe heb ik gebeden Om 't heugelijk heden! Het is er, God lof! O Panden in 't leven Dat mij is gegeeven! Wat fchenkt mij de Algoedheid tot juichen veel ftof! Met  % * of* Met flaamele klanken Moet ik Haar bedanken, Zij heeft mij verhoort; Zij wilde U bewaaren By 't klimmen der jaaren; Hoe juich ik wanneer haar mijn offer bekoord. Wat zal ik nu wenfchen, Gelukkige menfchen, Mijn wellufl op aard ? Mijn hart, u gebleeken, Kan anders niet fpreeken Dan taal met mijn oordeel en jaaren gepaard. Ontvangt dan de zuchten, Die hemelwaard vluchten, Zij komen u toe. Uw liefde en uw vrindfchap Vergunnen mijn kindfchap Eerbiedig te naadren, maar vragen niet hoe. Is  Is niet u deeze aarde Te weinig van waarde Om altoos te zyn, Daar zegen en rampen Schier dagelijks kampen, En zyt gij van giflren, hoe eeuwig gij fchyn'? $ u£* Is 't leven als droomen, En zyn wij gekomen Tot voedzel voor 't graf? Ja, kunnen ook de uuren Van blydfchap niet duuren. Die God u zo talloos en mij ook reeds gaf? -; Mij zo te vermaanen Met zuchten en traanen Is dagelijks werk. De dood ftoort geen blyheid; Gij geeft hem de vryheid In lighaam en woning, en nodigt hem flerk. Hoe  % * of* Hoe moet dan na dezen De heilftaat niet wezen Daar 't hart zo naar zucht! En fchatten wil derven Om vrolyk te fterven, Als 't zingend zijn panden en vrienden ontvlucht! *b # oü* Hoe moet gij dan wenfchen, Godvruchtige menfchen, Na heil en vermaak Als u wordt gegeeven, A's gij moogt bekeven Op 't eeuwfeeft van 't huwlijk, naar 't eind van uw taak! *k # of* En komt gij reeds nader; Uw hemel fche Vader Verhoort uw gebed. Maar laat Hij u toeven; 'k Zal daar uit beproeven Cf Hij op de zuchten der kindren ook let. Gij  Gij moet mij nog leeren Hoe 'k hier moet verkeeren Met menfchen en God; Om by u te komen Met Ouders en vromen, Voer waardige kinders het waardigfb lot. # of* Wordt zegenryk gryzer; Dan worde ik ook wyzer, En leer wat het is Uw fpoor te bewandlen, Voorzichtig te handlen, De Godheid te looven in 't liefste gemis. «fe, * of* Uw doodbed te fpreiè'n, CiprefTen bereiè'n Voor 't waardige graf Zal 'k moedig verrichten; De laatfte der pligten Sta ik dan om fchatten of traanen niet af. De.  «Jfr * of*- Dc grootfte der dagen Voor kinders en magen Spoed heden naar 't end; Maar wagt gij een ander Die u met malkander Zal voeren waar 't huwlijk geen einde meer kent? Hij nadert reets fpoedig.... Welaan nog eens moedig, U beide gekuft, Hij mogt mij mifleiden. ... O God! als wij fcheiden, Verleen mij dan fterkte, deez Panden uw ruft.   TER TER OPENING DER M A A L T IJ D, Op den Tweeden Dag. Ons Gouden Paar heeft deezen nacht Zo ftil, zo flaapend doorgebragt, Dat het zijn uitgerufte Gaften Weêr welkom groet aan deezen difch, Zo ryk voorzien van lekkren Vifch, En elk verzoekt om toe te taften .^(c ns Gouden Paar heeft deezen nacht EIJ DE OVERGAAF VAN DEN BEKER. 6 VXlaasje! dat geen {foute hand, Onachtzaamheid, cf onverftand Uw waarde ooit doe vermindren! Blyf, blyf getuigen hoe dit Feefl Welmeenend is gevierd t geweeft, Voor Kindren en Kindskindren. H: C, qq.   BESCHRIJVING VAN HET ZINNEBEELDIG MIDDELSTUK OP HET DESSERT, VAN DE GOUDEN BRUILOFT. TT 1 lier viert het grijze Paar het Gouden bruiloftsfeeft, ^Geleid door Dankbacrheid, om, met een blijden geeft, [Met Kindren en Kinds-Kind, hunne offers op te draagen lAan de ongewoone gunfl van 't Godlij k welbehaagen. [Gezondheid, Ouderdom, en Vreede, en Overvloed «Verbeelden 't ruim genot van toegebeeden goed, j Gelijk de ruime maat van vroeger zegeningen, 1 Door d' ouden Tijd gemerkt in Vijftig zonnekringen. |'t Geheugen gaat ter feefl, en denkt aan 't heuglijk lot. jDe gulle Blijdfchdp lacht, en zingt tot eer van God; I Zij wenkt haar Outerftoet om vrolijk op te fpeelen, i En in de gulle vreugd met feeftgejuich te deelen.   TER VERJAARING VAN VROUWE JACOBA OOSTERBAAN, ECHTGENOOT van den WELEDELEN HEER H: O: van OUTGAARDEN, Op den VIIden van Wymnaand des Jaars MDCCLXX VII. ^^^^^ ?' ^^^^ ö^^oorwerp van' bizondre gunfl! ^^^^^^^^ Ik waag het andermaal, mijn kunfl In 't gaflvry huis te laaten hooren. Zou mij, door valfchen fmaak misleid, Het heil dat God u weêr bereid, Schoon by vernieuwing, niet bekooren? Ge-  Gevoelloosheid aan uwen difch, Waar 't vriendenhart in 't midden is, Heerfcht nooit by uwe Feeflelingen; Elk wenfcht op nieuw, elk flort een traan, Elk is gevoelig aangedaan, En ik wil ook weer hartlijk zingen. Hier hieldt men, korts geleên, een feefl Welks weergaê nimmer is geweefl In flichtelijke vreugdbedryven, Gefchikt om met een diep ontzach Voor zulk een.goddelijken dag In 't jongfle hart bewaard te blyven. Hier zongt gij, naar mijn fnaarcnfpel, Den trouwen God van Israël, Met Isrels Koning, dankbre Pfalmen. Hoe luiflerde elk, en zong, en bad, Toent 't gouden Paar te zingen zat, En harten dreunden van die galmen! Zo  Zo 'k in mijn leeftyd, naar mijn wenfch, Ten nutte van mijn evenmenfch, Op 't vaak misbruikte fpeeltuig fpeelde, 't Was hier, daar mij de onfterfiijkheid By aanvang reeds fcheen toegezeid, En Seraphijnen welluft ftreelde. Nog eens dat fnaartuig ree gemaakt, Nog eens dat zeldzaam zoet gefmaakt, 6 Vrouw! paar anderwerf uw klanken Met zulk een goddelijk Muzyk; Een nieuwe ftof, niet minder ryk, Verpligt ons weer om God te danken. Gij leeft nog, Gij, die, korts geleên, Wie weet hoe dikwerf hebt gebeén: Algoedheid, mogt het u behaagen Mij flechts te fpaaren tot het feeft Der gouden bruiloft is geweeft! Dan zag ik bly het eind der dagen. Haar  Haar wysheid fpaarde u tot dit uur, Om met dezelfde kragt, en 't vuur Van waare deugd, Haar lof te zingen. • Gij leeft, daar 't graf een Feeftgenoot (*) Reeds fluit in zijnen donkren fchoot, De moeder aller flervelingen. Uw Echtheil, boven 't zeldzaam perk, Groeit nog in hooge grysheid flerk, Daar vriendfchap vraagt om uwe klagten By 't fcheuren van een korter Trouw, By 't milfen van een dierbre Vrouw, Die üierf om ons in 'r toraf te wachten. Te wachten! ja; ... 'k zong zo weleer Voer 't oor van haar, die nu niet méér Getuignis van mijn zang kan draagen, Mijn zang, zo hartlijk goed gekeurd; Thans roept ze: " Cofter, 't is uw beurt, " Denk wat gij fchryft, cn tel uw dagen. " Ge- (») Mtiuftrouw M: C: v: d: BURGIT, Echtgenoot van den lieer J: BOON, Overleden op den 23. September 1777.  Gedoog een traan, ó gryze Vrouw, Die 'k nooit verbergen kan, of zou; En paft het haar niet hier te vloeien, Hier, daar men, fchoon in overvloed, Een denkbeeld van het fterven voed, En oude liên ten grave fpoeiè'n! Daar aller eind zo zeker is, En dag en uur zo ongewis, Zal 'k u, als waar 't voor 't laatft begroeten, Met al mijn Vrienden die hier zyn; Miftchien, hoe jong, hoe fterk men fchyn', Dat wij malkaêr nooit weer ontmoeten. De Heer van leven en van dood Maake u, en elk, een deelgenoot Van zulk een onbevlekt - geweten ; Dat niemand, met een knaagend hart, Op 't fterfbed nog de dagen fmart' Die by de anderen zyn gefleeten. Vaar  Vaart wel, misfchien ga ik van hier Om morgen aan een kleine pier Als tot een verfchen buit té ftrekken; Maar laat geen nietig hoopje zand; Misfchien geworpen door uw hand, Mij voor uw hart als oog bedekken. Mijn ziel vertrouwt, dat als gij fterft Zij ook uw' laatften zegen erft, Dien troofter voor bedrukte vrinden. ... Algoedheid! fla ons allen gaê; Wij hoopen door uw heilgenaê Een beter Vaderland te vinden.  TER VERJAARING VAN DEN WELEDELEN HEER HENDRIK OTTO VAN OUTGAARDEN. Den 30Pn November 1777. H oe! bloosde ik niet genoeg als ik 't gefchenk (*) bekeek, Waar uit uw hart zo veel als uw vermoogcn bleek, Wanneer ik, al te onthutft, geen vuur, geen geeft, geen leeven In mijnen borft ontdekte, om u bewijs te geeven Hoe duur ik ben verpligt aan uw bizondre gunft? Ja, 'k bloosde reeds te lang, Mecenas van mijn kunft! Om (•) Een diamanten Ring door Zijn Wei Ed: mij vereerd. ■  Om weêr op zulk een feefl als gij beleef: te zwygen. Doet God u, op mijn beê, nog meerder heil verkrygen, 'k Zal deelen in die vreugd, met hart en mond en pen, Zo lang ik waar geluk, uw dierbre vriendfchap ken. Eer moet dit fchittrend pand van vriendfchap cn vermoogen Verflyten met mijn tijd! eer moet het in mijne oogen Van meerder waarde zijn dan zijnen Geever is! Eer moet de ondankbaarheid, voor waare erkentenis, In mijn gevoelig hart als oppcrfle regeeren Wanneer ik zwygen zal zie ik uw heil vermeêren! Beleef dan 't overfchot der dagen, U gegund, Zo vrolyk, vergenoegt, en dankbaar als gij kunt. Dit wenfehen vriend, en maag, en huis-en fladgenooten; Dit wenfcht U de armoe, met de aanzienelijkfle grooten ; En elk, die u flechts kent als burger en als menfeh Roept amen, met gejuich, op mijnen hoorbren wenfeh; Nog meer, geen Englen zelfs behoefden 't zich te fchaamen Wen ze, o::s geluk bewufl, zich paarden by dat amen ; Gij zyt, met vleefch bekleedt, en vóór een zaalgen dood, Voor meerder dan ik weet reeds hunnen naamgenoot. Och  Och, mogt de Godheid U tot nut van vcelen fpaaren, Tot eer van waare deugd en grys geworden hairen! Wij roemden haare gunfl: bij ider jaargety. Maar dat uw uitzicht ook als dat van Mozes zy Op Neboos heuveltop! en uw vermeerderd leven Vermeerdering van hoop op Kanaan moog geeven, Het Kanaan , door mij, door God U toegezeid, Die plaats, den waaren menfch als 't waare loon bereid!  ter TWAALFDE VERJAARING VAN MEJUFFER J: G: P A A U W. ■k Heb driemaal deezen dag, met hartlijkheid bezongen . Wat let mij dat ik weer de doffe fnaaren fpan! Maar, zwyg mijn Zangeres; zwyg voor een grooter Man ; Waar van Den Bosch verfchynt verflyven andre tongen. ê Koosje! lees zijn dicht, en dank zijn edle kunffc. Verkryg wat hij u wenfcht, en voor u heeft gebeeden; Groei op, in deugd, verfland, en aangenaame zeden., Op dat gij leeven moogt in zijne en aller gunfl. Laat maar uw vriendfchap niet voor Cofler ooit vermindren, Schoon hij thans zwygen moet voor edler poè'zij; Gij kent zijn hart gefchikt. .. en wie ooit meer dan gij? .. Om tot een Vriend te zyn voor braave en lieve Kindren.  3 l TER VEHJAARING VAN MEJUFFROUW E M: J. v: OUTGAARDEN, Echtgenoote van den HEER JAN P A A U W9 Geyiert den 8llen Juguftus 17 78. e dierbre dichtkunft vond mij nooit Zo lufteloos en zo berooit Van hoofd en zinnen en gedachten Dan deezen tyd, nu, 'k weet niet wat, Mij, door een zeker iets of dat, Vergeefsch haar invloed doet verwachten. Mijn denkend wezen fuft geftaêg, En als ik naar de rede vraag Voel ik een kleen verwyt van binnen, Op voorige onvoorzigtigheid ; Althans, mij fchynt een ruft ontzeid Die 'k al tyd zogt, en zal beminnen. Ver-  Verfchoon dan dat ik flegter zing' Dan wel voorheen in deezen kring, By 't heuglijk heil van uw verjaaren, ó Vrouw! wier hart in dit geval Mijn feilen mij vergeeven zal, Oprechtheid roert nochtans de fnaaren. Beleef by 't heuglijkft huwlijkszoet En tydelijken overvloed De befte en wenfchelijkfte dagen. Blyf tot een zegen voor uw Kind, Uw braven Man, zo teêr bemind, En uw geliefde en gryze Maagen. Daar ge aller vriendfchap waardig zyt, Verminder zij niet door den tyd Voer harten die u hoog waardeeren; Zij worde met uw fchedel grys, Zij worde op aarde een paradys, Voor elk die by u mag verkeeren. Mijn jongfte Leerling, die hier zit, Bereik het ouderlijke wit Waar liefde en vlyt en aardfeh vermogen Haar leiden tot verftand en deugd; Zij worde uw braaf geflacht tot vreugd, En lluite in 't eind uw ftervende oogen.  TER TAGTIGSTE VERJAARINGE VAN vrouwe J: OOSTERBAAN, ECHTGENOOT VAN DEN weledelen heere II: O: van OUTGAARDEN. Den jdcn October 1778. JBy welke gelegenheid haar Ed: Kleindochter Me juffer J: G: PAAUW vereerd werd met een paar koflbaare Brazelletten. <9§o&s» &> 'k ist dat ik deezen dag een Feefl: zou heipen vieren Dat blijken draagen moefl: van oude vriendlijkheid, 'k Wist ook dat nieuwe gunfl: de handjes zou vertieren Van haar, die 't naafl: aan 't hart van Ouder Ouders leid. Maar  Maar, 'k wist by voorraad ook dat hier geen Geevers fpreeken, Dan met een ftomme traan, of een genegen lach. Dat dan, ö grijze Twee! myn hulp u zy gebleeken, Zo myn befpiegeling uw' aandacht vergen mag. En gy, beminde ftoet van Kindren en van Vrinden! Het beige U niet dat ik wat meerder wist dan gy; De Vriendfchap moert alleen een flap zich onderwinden: Zy verge uw' aandacht ook naar myne poëzij. ó Eenig overfchot, ons uit den echt gebooren Van onze laatfte fpruit! ö Koosje! dierbaer Kind! ( Dus dunkt my laaten zich de milde Geevers hooren ) Aanvaard een nieuw bewys hoe flerk men U bemind. Kom, nader onzen fchoot, en fleek uw kleine handen Cns bly en willig toe, op onzen liefde wenk; En pronk, uw leeftyd door, met diamanten banden, In deez' uw jaarenkring een zinbeeld by 't gefchenk. Zie, met een dankbaar hart, geduurig naar die naamen, Die ge op uw handen draagt; zorg dat om ergernis Geen oude zielen zich ellendig moeten fchaamen, Wanneer hun gift u meer dan hun bezorgdheid is. Geen  Geen glorie, enkle liefde, om uwe ziel te winnen; De zucht voor uw vermaak, de zorg voor uw behoud Bragt ons, voor deezen dag, deez blyk van gunfl te binnen Ligt zal zy 't laatfle zyn, wy worden zeldsaam oud. Zo ge u onttrekt aan ons, of fchuldig laat vervoeren, Daar de ijdle waereld lacht waar gy uw voetjes zet, Wy trekken u te rug aan deeze liefde fnoeren, En kennen voor ons hart tot Koosje geen belet. Maar, mag onze ouderdom u nog wat dagen leiden; Breidt vry uw handjes uit, wy zyn tot hulp gereed; En, mogen wy, gerust om u, van de aarde fcheiden, Ligt wacht u dan nog meer dan gy of iemand weet. Zie daar, draag, ons ter eer, die boeien aan uw handen. Vergeet niet wie ze gaf, en laat ze een ieder zien, Voor al uw befle, trouwfle, en allerliefflé Panden, Uwe Ouders, wien wy ook weer onze harten biên, Hier zwygt ge, ó gryze Twee! en leidt uw Spruitje nader, Na 't, hartelijk gekufl, uw hals en fchoot ontwykt, Tot haar Befchermers, tot haar Moeder en haar' Vader, Terwyl zy, meêr dan ooit, met uw vermogen prykt. ó Oud-  ó Ouders van dat Kind, dat Kind, wier befte dagen, Voor heel haar' levensloop, alleen beflifTend zyn!' Ontfangt haar in uw' arm, haar leiden, haar te dragen Is thans uw pligt, hoe vreemd het aan de mode fchyn ? Hoe meêr zy blinkend pronkt met Ouderlijke gaven Hoe meêr ze uw' aandacht eifcht. bant hoogmoed uit haar hart, Die kuil der Jufferfchap, zo vaak voor haar gegraaven, Geeft niets dan vuile flank, of onverdraagbre fmart. Befchouwt de boeien, aan heur handjes vast geklonken, Door hun, wier liefde zorgt voor uw aanvallig Kind, Befchouwt ze als flomme taal, als Ouderlyke lonken, Die bidden dat ge ook zorgt voor haar die gy bemind. Uw harten zyn te goed, om met geopende oogen Uw enig, dierbaer Kind als aan 't bederf te biên; Ik ken uw edlen aart; ik ken uw ijvrig poogen; Maar, vreefl voor alles waar uw oog niet door kan zien. Vreefl zelfs voor alles waar geen rede fchynt tot vreezen . De jeugd wordt ligt misleid, en vroeger dan voorheen. Ik, dien het weinig paft een prediker te weezen, Ik heb voor zulk een taal, gelooft my, dubble reen. 'k Moet  'k Moet, zonder eigen krooft, die waarheid ondervinden ; En, 't zy 't my paffe of niet, ik waarfchouw, raade, of bid Een ijder, en vooral myn ongeveinsde Vrinden: Ontdekt wat in het hart van uw vertrouwde zit. 't Is yslijk voor onze eer by kinderen te bloozen Wier ongepeild vernuft ons vaak verwondring baart; En hy heeft, met verftand, den beften weg gekoozen Die voor hun byzyn vreeft, en zyne tong bewaard. Elk onbezonnen woord blyft in de zinnen hangen Tot in den rypen tyd; en toont zyn angel dan. Elke onbezonnen drift jaagt blofjes op de wangen, Terwyl zy 't beevend hartje in ftaal verandren kan. Een waardig Nageflacht; onze eigen ruft in 't fterven: Een Ega heeft belang by 't groeien van een Kind, Dat by een grooten fchat, geen groote deugd kan derven,, Die haar geboorte alleen uit vroege leffen vindt. Gun dan dat vriendfchap ook dat Telgje u voor mag draagen, Als 't voorwerp, dat alleen uw zorgen waardig is! Dit durft myn hart beftaan; dit durft de vriendfchap waagen, Die van uw heufheid draagt een waar getuigenis. En  En, vordert zy van elk, getrouwe hulp te bieden; Zegt, wie in deezen kring u niet ten dienft zal liaan? Beveelt, vermaant, verzoekt, of bidt, het zal gefchieden. Een Kind kan nooit genoeg met goede Leidslién gaan. Wat zult ge aan d' ouderdom een troofl, een blydfchap geeven, Ah hy uw fpruit, geleidt op 't rechte pad der deugd, Met zegen kullen zal, aan 't einde van dit leven, Voor 't deugdzaam ouder hart een floorelooze vreugd. Wat zal 't een heihiaat, zyn, ten laatflen aller dagen, Te zeggen: Heer! zie ons, en ons vertrouwde pand, Wanneer ze, op laft van God, door engelen gedraagen, U voorgaat, of verwacht in 't zalig Vaderland! En Gy, geliefde Spruit! nog lenig om te buigen ; Dank God, die u zo goed, zo ryk g.fchapen heeft. Wil ook uw dankbaarheid dit gryze paar betuigen, Dat zorgt dat gy zo vroeg zo onderfcheiden leeft. Ga vry de waereld in, met al uw ryke fchatten; Maar luifter naar uw hart, dat nog de waarheid fpreekt; En kan uw vatbaarheid zyn dwaalingen bevatten, Mistrouw dan vroeg een drift, die 't nu, of morgen kweekt. Houd  Houd uwe aandoenlijkheid, en deugd toch ongefchonden, Denk dat uw Schepper ziet hoe gy alleen verkeert. Denk dat uw Schepper ziet de minfte van uw zonden, En dankbre nedrigheid in ruim genot begeert. Beloof gehoorzaamheid aan Ouderen en Vrinden, Die weeten wat uw ftaat, en hart het befte zy. Gy zult wel tegenftand, maar ook genoegen vinden. Gy wordt een waardig lid der Chriften maatfchappy. Zo moog uw deugd nog meêr dan uwe fchatten blinken! Zo zy ge eene eer voor God, eene eer van uw geflacht! Zo hoor'men Co/Iers lier nog lang voor Koosje klinken! Zo zie men al de vrucht, van deezen dag gewacht! ö Heuglijk jaarenfeeft, dat wy hier weêr beleeven! Gy zult getuige zyn van myne hartlijkheid! Gy zult, flaagt myne bede, aan elk bewyzen geeven Wat liefde voor een Kind, voor Koosje hadt bereid! Myn Vrienden! zou deez' dag aan ons niet heilig weezen, Daar wy getuigen zyn van al wat hier gebeurt? Ja, 'k zag een traanbron uit uw aller oog gereezen, Terwyl uw gunftig hart myn werk behaaglijk keurt. Sla  Sla ons dan, heilig God! in uwe liefde gade, Schenk wat de vrindfchap wenfcht; geef wat de grysheid bid, Geen jaaren meer, o neen! zy fmeekt alleen genade, Genade, en anders niet, daar zy te fchreiên zit. Geef dat de lydzaamheid haar deugden moog verzeilen, Zo lang zy wandelt in een duiftre rampwoeflyn. Leer haar, hoe langs hoe meer, verloopcn jaaren tellen; Op dat haar Pfalmgezang eene eer voor U moog zyn. Vermeerder haar geloof; beveilig haar vertrouwen Op U, en op uw' heil, daar zy ten grave daalt. Laat zy den bleeken dood als haaren vriend aanfchouwen, Wen Gy haar belle deel uit deeze waereld haalt. U geeven wy den lof voor zo veel gunflbewyzen, In dit gezegend huis van jaar tot jaar gefmaakt. Och, moogen we eens Uw' naam met englen tongen pryzen, Dan looft dit gantfche huis U eeuwig, en volmaakt.  TER VERJAARING VAN DEN WELEDELEN HEER /j -y w GETIERD Den 30^ November 1778. Hoe hoog waardeert men hier mijn kunfl, Hoe rijklijk booge ik op uw gunfl, ö Voorbeeld voor de Grijze braaven! Met fchroom aanvaarde ik weer de lier, Al pronk ik op uw jaarfeefl hier, Met uw gefchenken, en mijn gaaven. Mijn  Mijn hart, dat zijne erkentenis U al zijn leven fchuldig is, Spoort echter mij weêr aan tot zingen. Ontvang zijn hulde, lees zijn digt, 'k Betaal een deeltje van mijn pligt, 6 Sieraad aller ftervelingen! Bermhartigheid, en menfchenmin, En menig fchreiend huisgezin, Een fchaar van welgedaane vrinden, Elk bid om 't leven van een Man, Die fchatten heeft, en geeven kan, En daar in zijn vermaak kan vinden. God hoor' die hartelijke beên! Hij zende een Englen - wacht beneên, Om uwen wanklen voet te fchraagen; Of, waar 't gebrek uw komft verbeid, En de ouderdom uw kragt ontzeid, Als op hun handen voord te draagen. God  God brenge uw deugd, der armen trooft, Ook over in uw groeiend krooil:; Op dat gij, vóór uw zorglijk fterven, Een rechte telg van uw geflacht, Die zich uw eernaam waardig acht, Uw deugden met uw fchat doe erven. Wïj hoopen met een diep ontzach U in den grooten oordeelsdag, Als rentheer van vertrouwde panden, Als menfchen, en als Jezus Vrind, Die ook noodlydenden bemind, Te zien bij de Englen aan te landen. Dan roepe u Jezus toe: " mijn Vriend; Ontvang de zaligheid, verdiend, Ais 't loon voor uw getrouwe pligten; Al wat gij aan mijn Broeders deed, Dat brood in nood, dien trooft in leet, " Mogt gij aan mijn persoon verrichten. Gaet  " Ga in, ga in getrouwe knegt, " En fmaak het heil, U toegezcgt " Met hem die mijnen naam mogt draagen; " Die naam, zo groot, zo hoog in eer. " Ga in de vreugd van uwen Heer, " En fmaak mijn eeuwig welbehagen .  ANTWOORD, OP DE HUWLIJKS BEKENDMAAKING yan den HEER JACOB PLOOS van AMSTEL, en MEJUFFER SARA TROOST. * gfcQg.5*<«S**rfS^e*9Sfc6x««fce«g«fett9^<6g^p gfe MIJNHEER, BRUIDEGOM.' MEJUFFER, BRUID.' -uL-^us plaatst de Vriendfchap mij by uwe gunftelingen ó Twee, met roem bekend in 't Kunflryk Vaderland! De  De Hemel loone uw doel met dierbre zegeningen ; Bevestig zyne gunfl met uwen huwlijksband; Doe U tot veeier nut, en onze Vriendfchap, leeven, Die jaaren van mijn pligt U hoopt bewys te geeven. Ik eindig; fchoon uw gunfl een edler zang verdiend, En druk met achting mij Uw Dienaer en Uw Vriend N: N. Leyden 27 Mai 1778.  OP HET H U W E L IJ K FAN DEN H E E R E PHILIPPUS van OUTEREN, EN MEJUFFRO UWE DOROTHEA FIERS. VOLTROKKEN binnen LEYDEN, OP DEN XI VAN WIJNMAEND DES jaers M d C C L X X V I I I. ie vraagt wat mij beweegt een Huuwlijk te bezingen, Waar maagdenpalm zo min als 't vrolijk veêltje past, Weet', dat ik met een' ftoet van Phoebus gunftelingen, Voor zulk een' vreemden prys, eerst lekker ging te gast. Het voegt een graage maag, zo wel als leege broeken, Wanneer de gulheid wenkt met lekkren watervisch En edel druivenfap, by Dichtkunst hulp te zoeken, Die meer mijn keukenmeid dan geldbezorgfler is. Zij  Zij deed van Oüt'ren ons op Hogerwal vergasten, Ons, Leden, Zuilen van den Leydfehen Helicon, Die, loflijk ongefchikt tot treuren en tot vasten, Hun kunst beloofden by een rooden hengftebron. Ik zing dan; volgt mijn fpoor, o edle Kunstgenooten! Vergeet uw' Gaflheer niet; denkt wat hij heden wacht. Dat niemand zwyg', die, uit een edel bloed gefprooten, Geen huwlijksvaers, alleen uit lekkerheid, veracht. Bejaarde Twee! vergeefsch fpreek ik van bedgordynen; Van branden, vuur, en vlam, van {loeien, en gelonk; Waar grysheid zich vertoont begint de min te kwynen, Die by uw' eerflen echt uit beider oogen blonk. De papkom ftaat te pronk, de luurmand is verdweenen. Het wiegje kraakt van droogte in 't hoogst verblyf van 't huis. De boer, of vrouw met melk, hoort om geen laafnis weenen. 't Is winter in uw' echt, bevryd van kraamgedruisch. Gelukkigen! hoe veel, hoe veel zyt gij te boven! Geen jalouzij verbreekt de vreede in huis of hart. Geen ryker zal u ooit een kraamvoogdes ontrooven. Geen minne een tedre fpruit mishandlen tot uw fmart. De  De welvaart zal uw huis niet weinig overftroomen, Daar beider huwlijksgoed een huis vol nering is. En zo de tweedragt ooit durft op uw' dorpel komen, Vindt zij een' tegenftand, of ik heb deerlijk mis. Wil zij voor perkament nog natte huiden vlugten, Wanneer die ftank haar treft; verfmoort haar in den wyn. Ik, om te toonen dat ik nooit haar hebb' te duchten, Wil, als gij mij verzoekt, op haar begraafnis zyn. De vreede moet gewis in uw verblyf regeeren, Daar 't wonderlijkst beftel uw harten faamen bindt, Naar 's Bruidegoms geloof, in 't echt praïdestineeren, Die nu zijn' hartenwenfch naar zijn voorzegging vindt. Wat zult ge een ftille rust, een waar genoegen fmaaken, Daar 't oordeel van uw Bruid veel vrouwen overtreft! Hoe zal zij voor 't behoud van u, uw kindren waaken, Die, fchoon nooit moeder was, de moederpligt befeft! Smaak, met haar, al de vrucht van 't ftille huwlijksleven; Een' kelder vol met wyn; een' goeden warmen haart; Een Iekkre pyp tabak; een enkle vriend of zeven; Een fchoone, taroteefche, en franfche TOmbrekaart. En  En, mag mijn waar belang hier ook een {lapje waagen, Vergeet, in dat genot, Sint Pancras Speelman niet. Hij zal, wanneer gij {lift, in afgeleefde dagen, U ftreelen, als gij hem en zijn viool on;bijdt. Die oude tyd komt fpade! en moet hij eindiijk komen, Daar gij dien ouderdom zo dubbeld waardig zyt; Dan wordt mijn duure pligt getrouw in acht genomen, Maar liefst op Saturdag; 'k heb Zondags weinig tyd.  ANTWOORD, op de hujvlijks bekendmaaking den HEER W: P: BONGARD T, en MEJUFFER C;v de HART. mijnheer, BRUIDEGOM! MEJUFFER, BRUID.' 'k Heb met een Vrienden hart het blij bericht geleezen Van uw' aanftaanden Echt. Dat mijne erkentenis, Het offer voor de gunst, en de eer aan mij beweezen, U, heufche Twee! genoeg, en't blijk der Vriendfchap is! God doe uw trouwverbond in zegening beginnen; Vervulle wat gij wenfcht, en fchenke wat gij bidt; Geef  Geef, naar zijn wijs bedel, de vrucht van 't eerbaar minnen ; Breide uwen Handel uit, en waak voor uw bezit. Hij maak uw gastvry huis een broodhuis voor die menfchen, Wier arbeid brood verfchaft, en kisten vol met goud, Die met een eerlijk hart geen' beter' Meester wenfchen Dan hem, die ryk wil zijn, en hun geen loon onthoudt. Dan doet uw huwlijksmaer den Handel vrolijk zingen. Dan wenscht men u geluk aan 't nuttig Weefgetouw. Dan wacht men u te rug bij Haerlems {bedelingen, Daar ijder fmeekt om heil in uw gewenschte Trouw. Vaart wel. Vergunt mij de eer, op uwe gunst te roemen, En mij uw' dienaer en oprechten vriend te noemen! LEYDEN den X December 1778.  Aan de BRUID mejuffer C: ARKENBOUT. MEJUFFER.' -L ^ ooit field men mij een brief ter hand Met tyding dat de Huwlijksband Twee jonge harten heeft gebonden Of mijn genegenheid bevind Dat zij die heiige keus bemind, Dien aardfchen wellufl zonder zonden. Hij leeft maar half, en kent geen vreugd Die in zijn mannelijke jeugd Niet met een Echtgenoot kan Ieeven; Al wat de waereld aan kan biên Moet voor de huwlijks Liefde vliên, Die de armoe zelfs vermaak wil geeven. Zij  45* h& Zij is een Edens Schildery; Zij zet der menfchheid luider by, De groo:ften onzer levensdagen. Zij doet hem, door een reine min, In 't achtbaer' groeiend huisgezin Veel edler naam dan de Englen draagen. En welk een voorrecht voor den menfeh Wanneer de Rede en zijnen wenfeh De vruchten zien op 't eerbaar minnen; Als God zijn zegen niet ontzegt, Of duurzaamheid aan zulk een' Echt Niet aangegaan met wufte zinnen! Gelukkig zulk een Vrouw of Man Die, naar de waarheid melden kan: " 'k Zal mij in 't Huwelijk verbinden, ( En, fchocn 't gebruik die termen wacht. ) " Met blydfchap, met volkomen macht " Van Ouderen, en naafte Vrinden! Ge-  Gelukkig dan die in zijn jeugd Door voorbeeld, kennis, oordeel, deugd, De kwaade tochten leert bedwingen, En weet, en voelt wat liefde zy, Die, voor de reinfte zielen vry, Ons vormt tot wenfchlijke echtelingen. Wie onbezonnen heeft gewild Te komen in het groote gild, En hart noch daaden heeft gewoogen, Blyft kout by 't allerwarmfte vuur; Betaald een enkeld Ja te duur; Wordt in de flaauwfle hoop bedrogen. Wie 't onverzettlijk onderwind Te minnen, als men weerftand vind In 't zorgend ouderlijk genoegen Is nooit gelukkig in zijn Echt; Er blyft iets aakligs aangehegt, 't Moet, in de blydfchap zelfs, ons wroegen. Ik  Ik zwyg hoe vaak het nietig geld • ■" De ftrenge wet in 't minnen Held; Dat leven is geen Echt te noemen. Hij, die, niet grys van hart, en hoofd, Zich fchatten van zijn min belooft, Zal klinkende bewyzen doemen. Gelykheid past een huwlijk meefl Waar liefde geen ver wy ten vreefl Van ongelyken fchat of jaaren; Opdat geen orde ook word' gefloord Die ieder fchepzel met zijn foort, Uit ingefchaapen trek, doet paaren. Een onderfcheid, verbaazend groot, In de eene of andren Echtgenoot Doet liefde fchaarfch beflendig bloeien, Ten zy een ongemeen verfland De pligten houdt in naauw verband Wanneer haar darde vlaagen groeien. Wie  Wie met zijn waar belangen fpot, En niet bemindt tot eer van God Kan ruft noch vergenoeging fmaaken, Al zit de fpeelman op het huis, Van binnen zal een woeft gedruifch Verdeeldheid in de hoorders maaken. Zich zelv' te kennen is.de leus In de onherroepelijke keus, Wanneer men zegen wil verwachten Op onze liefde, wie gewis Geen godsvrucht onverfchillig is, En 't godlijk oogmerk wil betragten. Welk fterveling dan mind en trouwt, Hij will' het Kind van Arkenbout Zich tot een leevend voorbeeld ftellen. Door lievende Ouders trou bewaakt Heeft haare keus hunn' wil gemaakt, En hunne deugd doen oordeel vellen. Met  Met Vaderlijk verfland bedeeld H-eft Zij haar' maagdenrol volfpeeld, En haaren eerbren wenfch verkreegen. Eegint ze een echt voor 't oog van God Van wièn Zij wacht een gunftig lot, Op 's Vaders priefterlijken zegen. 6 Dochter van mijn braaven Vrind! ó B ste Bruid, die zo btmindt! ó Voorbeeld voor rechtaarte Vrouwen! Smaak, met uw Weerhelft al dat zoet Dat elk van hun verwachten moet Die zo gezegend mogen trouwen. Uw kinderpligt, zo naauw betragt, Worde in een talryk nageflacht Een erfgoed voor beminde Loten, 't Keere al tot u wat door uw deugd In kindsheid, en de huwbre jeugd, Het Ouderharte heeft genooten. Al  Al wat ge als Vrouw of Moeder fmaakt Zy zo gezegend en volmaakt Als deeze waereld ooit kan geeven; Uw huwlijk worde een onderpand Dat ge eens in beter Vaderland Zuk eindeloos gelukkig leeven. Vaar wel. ... 'k blyve u voor 't Trouw-bericht Als ook uw Bruigom, duur verpligt; Och dat hij mijn bizonder fchryven Niet laak ! hij is mij onbekend; Maar maak hem 't nedrig compliment Van hem die is en fleeds wil blyven UE: Dienaer. H: COSTER.  TER. BRUILOFTE VAN DEN HEER £. j. van JL^LflTGEHSTi E N MEJUFFER Gevierd binnen LEYDEN den 8. van Herfstmaand M DCC L X X I X. ^^J» ^ /^Jouden we op geen Bruiloft zingen, ^WMÊgiiÊ^ïï Daar een rei van Feestelingen, Met een' juchtoon in den mond, Reine Liefde heeft gebeeden, Dat zij uit het zalig Eden Neerdaal' bij dit Trouwverbond! Naauwe  Naauwe Maagfchap, teedre pligten, Eifchen onze Bruiloftsdichten, Deelgenooten deezer vreugd! Jonge harten ! dierbre Kindren ï Laat geen ftaatlijkheid u hindren, Daar gij ook meê zingen meugt. Al wie in zijn verdre jaaren Voelt, of ondervind wat paaren, Wat een wenschlijk huwlijk is, Help de bruiloftsvreugd vermeéren, Dit beminde Paar ter eeren, 't Hoofdfieraad van deezen disch. Braave Zielen! dierbre Vrinden! Jonge Twee! zoudt gij mij vinden Op uw Bruiloft, zonder Lied? Neen! hoe veel mij moog ontbreeken, Om te dichten, of te preeken, Zwygcn kan ik heden niet. Vriend-  Vriendfchap met oprechte wenfchen Zyn, voor deugdgezinde menfchen, Al ontbreekt er kunst, genoeg; En die mogen mij beweegen, Nu ik met een hartezegen Mij by waare vrienden voeg. Welk een tydperk, welk een leven, 't Feestmaal van zijn' Echt te geeven! Welk een heilftaat, jonge Twee! Zulk een leven te beginnen Dat uw rein en hartlijk minnen Loont met onbekende vreê! God, die naar zijn welbehagen Voor den mensch heeft zorg gedraagen, En voor elk een weergaê geeft, Ziet met zijn beminnende oogen Thans de vrucht van dat vermogen Dat Hij ingefchaapen heeft. 'tls  't Is die Wysheid naar genoegen Als wij ons verftandig voegen Naar dat groote fcheppingsdoel. 't Is dan Godsdienst, 't zyn zijn pligten Die gij heden moogt verrichten, Met een oorbaar Min - gevoel. Dus verwacht u 's hemels zegen In uw harten, op uw wegen, 't Goeden van uw' huwlijks God, Die Zijne Englen niet wil fpaaren, Om den vreede te bewaaren In een deugdryk echt-genot. Moogt gij dan, daar Rede en Oordeel U gefchonken zyn tot voordeel , Woekren met dat zieltalent, U voor 't huwlijk ook gegeeven; 't Norsch berouw blyft in uw leven Werkeloos, en ongekend. Zuivre  Zuivre liefde waar genoegen Zullen zich beftendig voegen By uw pligten, huis, en hart. Godsdienst zal die vreugd volmaaken. Nimmer zult gij 't onheil fmaaken Van een zelfgezochte fmart. Is de Godheid met Haar' zegen 't Reine huwlijksbed genegen, ó, Welke Ouders wordt gij dan! Kroost, gelieft van d' Albehoeder, Wordt als vader en als moeder, En God krygt er de eere van. Heeft Zijn wysheid best gekoozen Dat gij als twee kinderloozen Leeven zoudt in uwen echt; Nimmer zult gij hooploos treuren, Want, Zijn wegen goed te keuren Hebt ge ook plegtig toegezegd. Hoe  Hoe gefchikt zult ge al de pligten Van een' Burger ook verrichten, In uw nieuwe maatfchappy! Daar uw Handel brood kan deelen Aan behoeftigen, en veelen Wien uw rykdom nuttig zy. Leeft gij dan als mensch, als Christen, Niemand kan u ooit betwisten Dat gij leeft in d' overvloed: LEYDEN heeft die menfchen nodig, Meer dan die flechts overbodig Teeren op hun erflijk goed. • 5 Q» H g S * 2 ^ Z " «a | 2 -3 h „ 3 .3 a ii 55 ev> O *i 2 « H " w f > l s m o c « g n £ 5 W I ! 2 g . ir! u o o > g ü 5 J 3 .. c c m