ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. TIENDE DEEL,   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR x 1 M. S T U A R T. met kaarten en plaaten. TIENDE DEEL, BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN HET GEMEENEBES T VAN HET BEGIN DES TWEEDEN MA CEDONISC HEN KR IJ GS TOT AAN DEN ONDERGANG VAN CARTHAGO. te AMSTERDAM, bij JOHANNES ALEART, MDCCXCVIL   VERVOLG van hét VIERDE BOEK* ELFDE HOOFDSTUK. de oorlog tegen pers eu s, of de tweede macedonische krijg. >, JFÏet Romeinfche Volk had nu fchier alom de zegerijke wapenen gevoerd en de verst afgelegene, ja door meer dan ééne zee van een gefcheidene gewesten wijd en zijd doorgetrokken. Echter vermogt het zelve , daar het zich in zulk eenen ftroom van naar wensch gelukkende zaaken den lof van gemaatigdheid verwierf, meer door gezag, dan door gebied, zoodat het zich bij vreemden kon beroemen, door wijsheid meer, dan door geweld en fchrik, te heerfchen. Toegevend jegens X. deel. A veï- Inleiding.  m IV BOEK XI. HOOFCST, I ] 2 romeinsche verwonnene Volkeren en Vorften , edelmoedig; jegens Bondgenooten, met de eer der overwinning voor zich zelf voldaan, liet het den Koningen hunnen luister , den Volkeren, het zij op gelijken voet gelaten , het zij tot zekeren trap verlaagd , derzelver wetten, rechten, vrijheid. Schoon deszelfs wapenen dus de beide ftranden van de Middellandfche zee van Gades tot aan Syrië bereikt en den Romeinfchen naam door ongemetene ftreeken hadden doen eerbiedige*n, waren de bewooners van Sicilië, alleen en van de eilanden in de nabuurfchap van 'Italië, benevens die van Spanjes grootst gedeelte, het welk dit juk met (lonten weerzing droeg, lan deszelfs heerfchappije onderworpen. Der vijandea en mededingers onberaaden gedrag gaf veel eer, dan eigene heerschïucht, ftof en reden ter uitbreiding des *ebieds. Da gehaatfte wreedheid tegen andgenooten, de vuige gierigheid bij onnoemelijke fchatten, de onbedachtfte igtzinhigheid in het nemen en volvoeren /an befluiten bragten perseus, die loor misdaad en bedrog den Macedonië 'chen throon beklommen had , het allereerst  geschiedenissen. 3 eerst ten val en met hem al, wat ftaande blijven kon, zoo lang dat Rijk ten voornaamften teugel van 't Romeinsch vermogen ftrekte. Zijn val ftortede op anderen neder en fleepte nabuuren niet alleen, maar verafgelegen zelve, ten grond* Achaje en Cartha^o volgden den ondergang des Macedonifchen Rijks, derzelver fmak deed alle ftaaten fchudden, en, na eene korte onderhoorigheid , in de Romeinfchc heerfchappij vervallen. Dit tafereel , in plaats en tijd verfcheiden , doch één in werking en bedrijf, zij hem gefchetst, die den aanftaanden krijg met perseus naar wil gaan, waarmede de uitbreiding van het Romeinfche Rijk begon : een krijg, dien perseus heimelijk brouwde , terwijl Liguriërs en Galliërs de Romeinfche wapenen meer tergden dan bezig hielden." Deze inleiding fchreef de geleerde crevier bij het vermist begin des een en veertigften boeks der Romeinfche gefchiedenisfen van nvius (i), in wiens, voor (1) Vide edit. drakenborcsii & ejus juA a di- IV boüic XI. mgfdst.  IV. Boete. XI. hoofdst. J. voor C 177]. van R 575- M. juniu! brutüs en a. MANL1U vuuo Cos/ 4 romeinsche voor Rome ingenomen , geest wij haar volmaakt gefchreeven durven noemen, terwijl wij het voor het laatfte hoofdftuk van dit ons vierde boek behouden , om uit de bedrijven der Romeinen zeiven den hier gezwaaiden lof van eigene gemaatigdheid ter algemeene toets te brengen. • M. jünius brutus en a. manlius vulso waren Confuls, toen het Gezantfchap van perseus het bondgenoatfchap met Rome op den zelfden voet, ; waarop philippus jegens Rome geftaanhad, in den Raad verzogt. Het gedrag van perseus was den Romeinen zoo gehaat als verdacht ; elk verwachtede, dat hij den krijg, dien philippus zinds jaaren reeds verborgen had toebereid , na het vestigen van zijn gezag bij de eerfte gelegenheid zou laten uitbarften : om echter den fchijn van aan. leiding daar toe bij anderen, en dien van oorlogzuchtigheid bij het Romeinfche Volk zelf, 't welk zich doorgaands tegen allen nieu- dicium de hoe fupplemento in prafat. p. 76 77, Tom. VII.  geschiedenissen. 5 nieuwen krijg verzettede, zorgvuldig te ontgaan, ftond de Raad het verzoek des Konings gereedlijk toe (i). Zich nu eerst veilig op zijnen throon gezeten achtende, trachtede perseus terftond, der Grieken fteun te winnen. Ter herwinning hunner vriendfchap ftrekte de terugroeping en geheel fchadeloos herftelling van allen, die, niet om Staats : raisdaaden alleen, maar zelfs om fchulden uit het Rijk, met agteflating hunner goede, ren , gebannen waren. De aankondiging hieraan op het eiland Delos, te Delphi en in den tempel van de Ithonifche minerv a ( 2 ) klonk door geheel Griekenland en won hem aller harten. In zijn Rijk zelf fchold hij den fchuldenaars aan 's Lands fchatkist kwijt, en flaakte de boeijen aller Ihats gevangenen. Zijne geheele hofhouding , leefwijze en -zeden namen het Volk voor hem in. Hij was wel gemaakt en niet min voor het bewind des vredes ge- (i) Suppl. Li vu L. XLI. c. a. ( a ) Aldus naar de Thesfalifche Stad lthon genaamd. — Zie de kaarc van Griekenland ageer D. VIII. A 3 IV. BOEK XI. HOOFDST. ' J voor C. 177|. van R. 575- Gedrag ?an den pas ge Kroonden 'ERSEUS.  6 romeinsch e BOEK XI. HOOFDST. J. voor C, "77. J van R, 575- Krij?sbedri|f in Spanje. gefchikt, dan voor het bedrijf des knjgs gefpierd; de achtbaarheid van zijn gelaat voorkwam zijnen jeugdigen ouderdom en befchaamde de nagedachtenis van zijnes vaders dartelheid ; terwijl hij daadlijk vrij van alle flaavernij van wellust en onmaatigheid fcheen (i). De fcbijnbaare goede verftandhouding tusfchen Rome en Macedonië liet dus het oog der menigte geene andere opmerking over , dan der Gallifche onrust en des Spaanfchen bedwangs. Postumius en gracchus, de Prestors des voorigen jaars in dat gewest, voerden nog zegerijke wapenen , toen zij door de tegenwoordigen , m. titinius en en t. fontejus capito vervangen werden. Gracchus inzonderheid maakte zich door het' ontzet van Carabis beroemd , welke, aan Rome trouw gebleevene, ftad door twintig 'dui. zend Celtiberiërs belegerd was. Co mini u s, de Bevelhebber eener ruiterbende, had , onder eenen Spaanfchen krijgsrok vermomd, zich tusfchen de vijandlijke hout- (i) Suppl. Li vi i L, XLI. c. 2.  geschiedenissen. 7 houthaalers gewaagd, was Mout met hun het Ccltiberisch leger ingetrokken, en van daar gelukkig tot de belegerden overge-1 lopen , die in de uiterfte uure hunner ^ wanhoop van het Romeinsch ontzet ver ] wittigd, zich met nieuwen moed verdeedigden, tot dat gracchus drie dagen naderhand den vijand het beleg deed breken (i). Het ftout beftaan van dezen man , wiens naam de Gefchiedenis te recht vereeuwigd heeft , moge den roem van gracch us overfchaduwen, zijne afwending en geheele omkeering van 's vijands list bij eene andele Stad herftelt denzelven in welverdienden luister. Complega, eene zinds korte jaarcn aangelegde, doch fterk gemaakte en fchierlijk rijk gewordene Stad, had duizenden van Spanjaarden , wien ds overwinning der Romeinen uit hunne bezittingen verjaagd had, ter fchuilplaats geftrekt. Twintig duizend dezer ftedelingen kwamen , zodra gracchus zich alhier gelegerd had , ter poorte uit in (i) Appian. AleX: de bell. Rispan, p, 278, A 4 IV. boek XI. oofd^t. . voot C. 177. • van R. 575,  8 ROMEINSCHE IV. BOEK XI. flOOFDST, J. voor< «77. J. van I 575- in het gewaad van fcbuldberouw en met olijftakken in de hand, 't welk zij echter fchierlijk aflegden, om, met eensklaps ten "voorfcliijn gebragte wapenen, den woeL dendften aanval op cle onverdachte Romeinen te doen. De Prcetor nam kwanswijs terftond de vlucht, doch keerde, zodra de plunderzucht de vijanden door het leger verfpreid en de gulzigheid hun aan de agtergelaten fpijs en drank gebragt kon hebben , weder , waarvan de flachting van duizenden en de verovering van Complega het gevolg was (i). De lof van zulk een krijgsbedrijf flak echter minder onder zoo veele andere oorlogsdaaden uit, waartoe het weerbarftig Spanje reeds ten tooneele had geftrekt, dan die der ftaatkundige en burgerlijke inrichtingen , welken gracchus voor de weder te ondergebragte muiters met zoo veel wijsheid, billijkheid en juistheid vasiftelde, dat volgende gedachten zich nog dikwijls op den duidlijken letter van het door hem -ont- wor- CO Appian. Alex. de bell. Hisp, p, 278, tJ9. Front in. Strateg. L. II. c4 5, ex. 14.  GESCHIEDENISSEN. Q worpen verdrag beriepen. ——■ Maar gracchus zelf richtede een gedenkteken op van zijnen roem', door de ftad lïlurcis naar zich Gracchuris te doen noemen , het geen ons van verdere vermelding zijnes lofs weêrhoudt. — Hij en zijn Ambtgenoot, wiens daaden echter minder fchitterden , genooten bij hunne te huiskomst de eer des zegepraals (i). De Conful manliüs ,' wien Gallie was te.i deele gevallen , doch die in dit gewest geringe kans tot roemrijke ze ge vond, had intusfchen , op eigen gezag, eenen geheel nieuwen krijg ondernomen , tegen de Jfiricrs (2), die wel eer de JEtoliërs hadden bijgeftaan, en thands weder op den been waren gekomen. ^Epulo, een krijgzuchtig man, was hun Koning, die dit Volk, 't welk zijn (1) Liv. Epit. L. XLI. Appian. Al ex. ie bell. Hisp. p. 279. Gracchus voerde 40000, posTUMiüs 20030 ponden zilvers in, beiden dus eenen fchat van ƒ 1,800,060 - : - : Liv, L. XLI. c. 11. (2) Zie de ligging van Istrie op de kaart van Gallie voor D. IX. A $ IV. BO!k XI. aOOi'DST. J. voor C. «77- r. ven R. 575. De Conful UANLIUS jeflrijdt de/s/- igrs op eigen gezag.  IO b.omeinsche IV. BOEK XI. HOOFOST. J. voor C 177J. van R 575. zijn vader vreedzaam had beheerscht, in de wapenen gebragt , en zich zelf daar door hij de buitgraage jeugd bemind ge' maakt had (i). Zommige Onderbevelheb• bers hadden in den krijgsraad , diejn de Conful weldra over den ljlrifchen krijg hield , gemeend, dat men den zeiven moest aanvangen , eer de vijand al zijn vermogen zou bij een getrokken hebben : anderen wilden daarover den Raad eerst geraadpleegd hebben. De voorbaarigheid vond den meesten bijval. Van Aquileia opgebroken floeg zich de Conful bij het aan zee gelegen meir Timavi (2) neder, waar hem dien zelfden dag nog c. fur 1 u s, de Tweeman der Romeinfche vloot, met een fmaldeel van tien fchepen ontmoetede. De Raad had, naamlijk, reeds tegen de ontrusting der Adriatifche kusten van Italië door de Illyriërs , met wien zich de Ifiriërs fteeds vereenigden, eene vloot van twintig fchepen onder het bevel van l. corneliüs en c. fu- rius (1) Supplem. Liv. L. XLI. c. 4. (2) Dus noemt livius de Kolk der rivier van djen naam, Vide cell. Geogr. Antiq. T. i.p. 508.  geschiedenissen, II rius in dienst gefield , om Italië var Ancona tot Tarentum door den eerften, et van de eerstgenoemde plaats tot aan Aqui le'ïa door den tweeden te beveiligen. Dr fmaldeel had de Con'ul terftond naar deze naastgelegene haven van lftrie gezonden. en was hetzelve met zijne keurbender gevolgd, welken hij vijf duizend fchreder van ftrand gelegerd had. De markt, welke aan den mond der haven gehouden werd, trok fchierlijk het Romeinfche krijgsvolk af, 't welk de Conful zelf begunftigde, door den weg van zijn leger tot aan de haven met wachten te bezetten, gelijk hij, van den anderen kant, de kolk der rivier door eene krijgsbende, ter verzekering en beveiliging der waterhaaling, en door eene andere den weg naar Aquileia voor de voeragiers en houthaalers liet be.vaaken , aan welken kant nog een kleen Gallisch legertjen van drie duizend mannen tot zijn onderftand lag (i). Zodra de Romeinen ^aar de Timavi waren voordgetrokken , hadden de ljiriërs, die agter eenen heuvel verborgen hadden geCO Liv. L. XLI. c, 5. 1 IV. B E IC 1 XI. IIOOUFST. .), voor C. "77 J, van R, 575- !  12 ROMEINSCHE IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor < * ï77' J. van ï 575Het lege der Rome nen door de'Istriër overweldigd. gelegen , langs bedekte omwegen alle hunne gangen gevolgd, op alle krijgskans ^ naauwkeurig lettende , en volkomen van "alle hunne befchikkingen te water en te land verwittigd. Dit ftelde hunnen aanvoerer tot den ftouten aanflag in ftaat, ,-.om, de onvoltalligheid der buitenposten . en het ongewapend over en weder lopen des krijgsvolks naar de haven en het leger ziende, eenen gelijktijdigen aanval te doen op de krijgsbende bij den kolk, en de bedekking van den weg tusfchen het leger en de haven. Een morgennevel had zijnen aantogt verborgen, en deszelfs langzaam wegtrekken door de zon, het welk alle voorwerpen vergroot, had daarna de Romeinen zich een veel grooter aantal van naderende vijanden doen verbeelden : de fchrik alleen joeg hun van hunne posten, en richtede, in het leger overgebragt, de grootfte verwarring aan. Men hoorde het gefchreeuw aan de haven , waar geene bezetting was; men wist niet, of de vijand reeds voor of in het leger zelf was; 'er was 'er een, die naar zee riep , elk fchreeuwde hem dit na; een kleen aantal liep gewapend, een veel groo-  geschiedenissen. *3 grooter ongewapend naar de haven , dezen werden gevolgd door anderen , weldra door allen, eindlijk door den Conful1 zelf, wiens bevel, gezag, verzoek vrucht- • loos tegen dit verloop geweest was. Een ] Krijgstribun, m. licinitjs strabo, hield alleen met drie vaandels van zijne keurbende ftand, en verdeedigde zich tot den laatfien man toe tegen de invallende vijanden. Zich alzoo meester van het verlaten leger ziende begon de roof- en zwelg-zucht haare rol , die voor de Istriërs te gevaarlijker was , daar hunne leefwijze aan veel ruwer voédzef en geenen wijn gewoon was ( i ). Bij de Romeinen was nog alles in verwarring, zo wel op de vloot, als te land. Het fcheepsvolk rukte de opgeflagene tenten van het ftrand, haalde de reeds ontladen toevoer aan boord; het verfchrikte krijgsvolk viel in zee en in de booten; de matroozen voor het overladen der fchepen vreezende, verzetteden zich met geweld tegen deze menigte, en maakten de vaartuigen vlot; hier uit ontftond krak- (i) Liv. L. XLI. c. 6. IV. BOEK XI. IOOFDST. '. voor C, 177. . van R, 575»  IV. BOEK XI. HOOï DST J. voor C WJ. vin R, 575. Het 1 eger door de Romeinen heroverd. i ] 1 J 3 ' { I *4 ROMEINSCHE krakkeel, gevecht, doodflag tusfchen hét krijgs-en fcheeps • volk , totdat de Conful zelf bevel gaf, om van wal te fteken. Nu eerst begon men het gewapend van van het ongewapend volk te onderfcheiden; naauwliiks kon men twaalf honderd gewapenden vinden, en maar zeer weinige Ridders, die hunne paarden behouden hadden ; de overigen maakten eenen weerloozen hoop uit, veel eer naar zoetelaars en veldjongens gelijkende, wier overweldiging geen werk zou geweest zijn, indien de vijanden den krijg onder hunne brasferij niet vergeten hadden. Nu eerst begon men aan het inroepen van de Gallifche hulpbenden en van de buitenposten op den weg naar Aquileia & dénken, ten. einde het leger te heroveren en de geleedene fchande uit te wisrchen. De ingeroepene Gallifche en eigeie krijgsbenden fnelden tot bijfïand en ïerovering aan en ontmoeteden den Conul voor het leger, werwaards hij mede eeds was aangerukt. Men vond de lererwallen onbewaakt, de poorten onbe:et, en dit maakte het natuurlijk vermoeien zeker, dat de vijand in brasferij verzon-  7 GESCHIEDENISSEN. ï$ zonken lag. Een der Vaandragers bemoedigde de zijnen, hem te volgen, wierp den Romeinfchen adelaar over den legerwal,1 trok zelf het eerst de poort door, en ■ werd fchierlijk door allen gevolgd. Maar weinige Istriërs , die zich minder in den wijn hadden te buiten gegaan, dachten aan de vlucht, de overigen bleeven in hunnen doodihap. Agt duizend fneuvelden 'er, niet één werd 'er gevangen gemaakt, de Koning der Istriërs was fmoordronken door de zijnen op een paard geworpen, en ontkwam fchier onwetende den dood. Twee honderd zeven en dertig Romeinen waren 'er flechts omgekomen, waarvan de meesten nog des morgens op de vlucht gebleeven waren ( i _). De fchande der Romeinen bij Timavi zou zoo fchierlijk te Rome niet bekend geworden zijn , indien niet twee nieu. we inwooners van Aquileia, die eenigen toevoer naar het leger zouden brengen , den Istriërs fchier in handen gevallen , deze tijding naar Jquileia en binnen weinige dagen naar Rome hadden overge- bragt, CO Liv. L. XLI. c. 7, 8. IV. BOEK XI. lOOFDST. f. voor C. 177[• van R. 575.  IV BOEK, XL HOOFTST. J, voor C 177J van R 575- l6 romeinsche bragt, dezelve nog zoodanig vergrootende, dat men gelooven moest, dat het geheele heir des Confuls verflagen was. Men fchreef terftond eene legerwerving over geheel Italië uit, terwijl de ftad alleen twee burger-keurbenden en de Latynen, tien duizend voetknechten en vijfhonderd ruiters leverden. De tweede Conful kreeg last, om Ligurie te verlaten, in Gallie zich de noudige hulptroepen te doen leveren en zijnen Ambtgenoot te hulp te trekken: de tijding van het gering verlies en volkomen behoud van 'manlius deed hem echter deze opeisfching ftaaken, gelijk het zeker bericht daarvan te Rome mede alle legerwerving fchortede en de reeds in dienst genomene benden deed ontdaan. De Istriërs , die op nieuw met talrijke benden tegen het leger, van manlius waren opgekomen , liepen fchierlijk uit een bij den optogt zijnes Ambtgenoots, die voords met hem te Aquileia ging overwinteren (i ). De Raad van Rome, die zich door deszelfs infchiklijkheid jegens de misflagen der (i) Liv- L. XLI. c. p.  geschiedenissen. If der Veldheeren ileeds onderfcheidde , befloot, het krijgsbevel van beide de Confuls in dit nieuwe knjgsgewest voor het volgende jaar te verlengen , en liet hun zeiven de keuze, wie van beiden te Rome de nieuwe verkiezing van Overheden wilde komen regelen , ondanks den eisch van twee Gemeensmannen , om manlius niet te verlengen in zijn bewind, maar hein terftond daarna ter verandwoording te roepen, tegens welken eisch zich een ander Gemeensman verzet had , en die niet zonder hevige onrust gekeerd was (i ). De Ambtgenoot van manlius kwam de verkiezing regelen. De Gemeenslui* den , hem in den Raad vruchtloos om verflag van het voorgevallene in Istrle' gekweld hebbende , daagden hein daar toe voor het Volk. De Conful verfchoonde zich hiervan, door te zeggen, dat hij niet langer dan elf dagen in dat gewest geweest was, en dat het gebeurde in zijne afwezenheid hem even, als hun, bij gerucht bekend was. Men hield echter aan mat CO Liv. L. XLI. e. i0i X. DEEL. B IV. BOEK XI. HOOFDST f. voor C. 177. ]. van &9 575.  ï3 ROMEINSCHE iv. BOEK XI. HOGFüST, J voor C. 177. J. van R 575- 1 ( ] ( 1 < met vragen: „ waarom manlius niet liever te Rome was gekomen, om reekenfchap te geven van het verlaten van zijn gewest en het beginnen van eenen krijg zonder last van het Volk of den Raad ?" beilukende deze vruchtlooze pooging met de verzekering , van hem als ambtloos burger ter verandwoording te zullen roepen, die zich als Conful aan dezelve onttrokken had (1). De achtloosheid op het geheiligd vuur i/an v e s t a had in dit jaar weder eene Priesteres het leeven gekost (2). Voords ivas de gewoone fchatting en Volkstelling *efchied ( 3 ), en de klagt der Sardiniërs )ver vijandlijkheden der ruiters op dat :iland verfchooven tot het nieuwe regeeing jaar (4), terwijl men den Rhodiërs, )ver wier onderdrukking zich de Lyciërs >eklaagd hadden, eene aanfchrijving deed, lat Rome niemands onderdrukking zou geCO Liv. L. XLI. c. 11. CO Ep*i> Liv. l. XLI. C3) Dezelve had 273, 244 burgers doen tellen. 'rid. Supplem. Liv. L. XLI. c. 2. C4) Liv. L. XLI. e. io.  geschiedenissen. gedoogen en de Lyciërs als bondgenooten door de Rhodiërs wilde behandeld hebben (r). C. Claudius pulcher en t. sempronius gracchus waren de nieuw benoemde Confuls : den eerften werd het afdoen van den krijg in Istrie, den laatften het dempen van den opftand op Sardinië aanbevolen. Voor hun vertrek vorderde echter eene klagt der Latynen over de ontduiking der wet tegen alle vermenging van de hunnen onder de Romeinfche burgers de noodige befchikking. De Latynen en verdere bondgenooten van Italië waren verplicht, jaarlijksch een aanmerklijk deel van de Romeinfche krijgsmagt uit te maaken. Het vooruitzicht, dat zij zich aan dezen doorgaande last zouden zoeken te onttrekken, had de wet in wezen gebragt, dat niemand der Latynen zich te Rome zou mogen nederzetten, ten zij hij zijne kinderen in zijne geboorteplaats agterliet. Om nu , ondanks die wet, den geduufigen krijgsdienst te ontgaan, verkochten zommigen hunne kinCO Liv. L. XLI. c. 10. B a IV. BOEK XI. HOOFDST. j. voor Cü ifS. ]• van R. 576 C Claudius vuicher en T. SEMPRO» MtS CU AC' 2HUS Ccjf.  IV. BOEK XL HOOFDST. T. voor C. 176. J. van R. 576. 20 romeinsche kinderen aan Romeinfche burgers, onder voorwaarde, datdezelven hun eerlang zouden vrijlaten en het burgerrecht der vrijgelatenen bezorgen, en begaven zij zelve zich daarna, als waren zij kinderloos en dus geenzins in de wet begreepen, naar Rome, even als de kinderloozen zich reeds lang buiten den letter der wet befchouwd en hunne woonplaatzen verwisfeld hadden , waarvan het gevolg was, dat de overige Latynen, in aantal verminderende, en met denaelfden oorlogslast bezwaard, zich buiten flaat moesten verklaaren, om, zonder voorziening hier tegen, aan de gedaane opeisfchingen te voldoen. De Samniten en Peligners bragten dezelfde klagten over de veelvuldige verhuizingen van hunne voornaamfte landgenooten in , waartegen de Raad het befluit nam, om alle Latynen of andere bondgenooten, die zinds het Cenforfchap van m. claudius en t. quintius (1) zich in Rome nedergezet hadden of door hunne ouders mogten overgebragt zijn, naar de plaats hunner geboorte terug te doen keeren, en (1) Zederd het jaar van R. 564,  geschiedenissen. 21 en voor het vervolg eene wet te bepaalen 's om voordaan geenen {laaf vrij te laten, dan na alvoorens den genen , die hem wilde vrijlaten, te hebben doen zweren, dat zulks niet gefchieden zou ,- om hem enkel van burgerfchap te doen veranderen (i). Terwijl dit huisbefchik claudius nog te Rome hield , waren reeds j u n i u s en manlius, die te Aquileia overwinterd hadden, als Proconfuls Istrie ingetrokken , en hadden, door hunne plunderingen van dit gewest, deszelfs bewooners tot eenen wanhoopigen doch ongeregelden wederfland gedwongen, die, geducht door hun terug geflagen , met een ootmoedig verzoek om den vrede verwisfeld was, waarover hun de onderhandeling, na het geven van gijsfelaars, was toegedaan. Het bericht hiervan, door de Proconfuls naar Rome gezonden, deed claudius vreezen , dat hem aldus zijn ganfche krijgsgewest en legerbevel ontvallen zou, weshalven hij , zich den tijd tot de gewoone ofFerplegtigheden niet gunnende, ter- (O Liv. L. XLI. c. 12, 13. B $ IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 176. J. van R, 576. De Istriërs bedwongen. Buitenfpoorig gedrag van den Conful CLAUDIUS.  SS romeinsche IV. HOEK XI. HOOFDST, J. voor ( 176. T, van I 576. terftond Rome des nachts , zonder veldheerskleed , zonder bundeldragers, met • bloote voorkennis van zijnen Ambtgenoot, verliet en zich in allerijl naar Istrie begaf. Zijn gedrag aldaar was zoo dwaas, als zijn vertrek onvoeglijk: hij riep het krijgsvolk der beide Proconfuls bijeen, verweet manlius zijne vlucht uit het leger, waarvan het krijgsvolk zelf de eeriïe fchuld had , en waardoor het dus tegen claudius verbitterd werd ; reekende het daarna junius totfchande, dat hij zich met zulk eenen Ambtgenoot vereenigd had, en gebood beiden, eindlijk, hun bevel neder te leggen en dit gewest te verlaten. Het krijgsvolk verzekerde, 'sConfuls bevelen niet te zullen gehoorzaamen, voor dat hij zijne geloften op het Capitolium gedaan en zich als Veldheer met zijne bijldragers vertoond zou hebben. Woedende over dezen tegeniland vorderde hij van den Penningmeester, de beide Proconfuls in boeijen te flaan, dreigende hun beiden naar Rome te zullen zenden: maar pok deze gehoorzaamde niet, en deed door zijn voorbeeld de ongehoorzaamheid des  geschiedenissen. 23 des krijgsvolks in eene volflagene befpotting des Confuls overgaan , die met het zelfde fchip naar Aquileia terug keerde, waarmede hij van daar vertrokken was. Terftond zond hij nu eenen brief af naar zijnen Ambtgenoot met verzoek, om in zijnen naam de benden, welke hem door den Raad waren toegeweezen , ten fpoe. digften te Aquileia te doen zamenkomen; zelf volgde hij den renbode fchierlijk , beklaagde zich openlijk over j unius en manlius , en vertrok binnen drie dagen weder, na al het noodige verricht te hebben, met dezelfde fnelheid naar zijn gewest terug (i). De Proconfuls hadden thands het beleg om Nefartium geflagen , waar zich de Hoofden der Istriërs met hunnen Koning i-epulo zelf bij een hielden. Cl au dius nam terftond dit beleg voor zijne twee nieuwe keurbenden over, en zond het oude leger met deszelfs Proconfuls af. De voornaaamfte beveiliging der belegerden was eene rivier, die voorbij de ftad Aroom- CO -iv. L. XLI. c 14. B 4. iv. BOEK XL HOOFDST. J. voor C. |, van R. Wanho. jige tegenweer van Nefarti'int.  IV. BOEK Xf. HOOFDST. voor C. 176. I, van R. 576. 24 romeinsche {boomde, doch claudius liet eenige dagen lang zijn krijgsvolk aan het graven eener afleiding van dit water werken , welker voltooijing den belegerden een wonder fcheen, en hun, daar zij geen deel aan het reeds gedaane vredeverzoek hadden willen nemen en zelfs nóg van geene onderwerping wilden hooren, deed overgaan tot het ijslijk befluit, om zich van hunne vrouwen en kinderen te ontflaan, ten einde het nu dringend watergebrek te verminderen, en om dezen gruwel openlijk op de wallen te bedrijven, ten einde hunnen vijanden van den hard« nekkigften wederftand te verzekeren. Midden echter onder deze ijslijkheden beklommen de belegeraars de muuren" en maakten alles gevangen of van kant, welk lot ^epulo echter door eenen zelfmoord voorkwam. De verovering en verdelging van nog twee fteden Mutina en Faveria voltooiden de geheele bevrediging, gelijk men het noemde, van dit gewest. Zesthalf duizend menfchen werden flaaflijk verkogt, de aanleggers van den opftand gegeesfeld en onthoofd, de veroverde fteden  GESCHIEDENISSEN. 25 den ter plundering des krijgsvolks overgelaten ("i). De afleiding, welke de Istrifche krijg™' aan de Romeinfche wapenen gaf, had de Liguriè'rs op nieuw bemoedigd, eene kans^ tegen de onderdrukking te waagen. De Prator van Pi/a, die Hechts ééne keur ' bende onder zijn bevel had , gaf den Raad daarvan kennis , die zijnen brief aan den Conful claudius zond, met verlof, om het bevredigd krijgsgewest van Istrie met Ligurie te verwisfelen. Niets kon claudius aangenaamer zijn: hij vond een talrijk heir te beftrijden, verfloeg het en veroverde de legerplaats. Het overfchot der vijanden verftrooide zich op het gebergte en liet hem alzoo de zeldzaame eer, van in één Confulfchap twee gewesten bedwongen te hebben (2). Naauwlijks echter had hij hierover de zege binnen Rome gevierd ( 3 ), of een nieuw CO Liv. L. XLI. c 15. CO Li». L. XLI. c. 15, i6\ C3) De buit door hem rondgevoerd bedroeg de fors van /?3955-6- waar van hij eiken voetknecht ƒ4. is eiken Hopman , ƒ 9 - : - en / 13 - iq- aan eiken B 5 Rid- IV. BOEK XE )OFDST. voor C» 176. van R. 576 De Ligaiërs gefla;n.  IV. IOEK XI. HOOFDST, J. voor ( 176. J. van B 576. Z$ ROMEINSCHE nieuw bericht, dat zijn aftogt de vijanden op nieuw had doen verzamelen en door ; eenen onverwachten aanval ter verove"ring van Mutina in ftaat gefield had, deed •hem, na de benoeming van nieuwe Over- heden, terftond naar Ligurie terugkee- ren (1). Zijn Ridder uitdeelde, doch maar de helft dezer bedeeJing aan de bondgenooten gaf, hetgeen hun met een morrend ftilzwijgen zijnen zegekar deed volgen Liv. L. XLI. c. 17. —_ Daar elke keurbende thands ten minsten uit 4200 voetknechten en 300 ruiters beftond en in elke keurbende 60. Hopluiden waren , en claudius alzoo aan zijne twee keurbenden alleen, zonder nog om de bondgenooten te denken, wier aantal niet genoemd is, maar doorgaands nog grooter was, eene fom van ƒ 46,980-:-: en dus reeds f 230,54.14.: meer, dan zijn ganfche buit wa$, zou hebben weggegeven', blijkt het, dat 'er in de opgave van nvius wegens zijne aangevoerde 37000 Denariën (fchellingen) en 85702 Viüoriaten (halve fchellingen) een grove misflag zijn moet, die echter de opmerking der Oordeelbundigen nog niet getrokken heeft, hoe zeer zij zulks overwaardig is, wijl men anders door deze plaats ligt op het denkbeeld zou kunnen komen, dat de Veldheeren reeds door gefchenken uit hunne eigene zak het krijgsvolk aan zich verbonden. (O Liv. L. XLI. c. 17, 18.  geschiedenissen. fijr Zijn Ambtgenoot had de muiters op Sardinië reeds eenmaal geflagen, doch was te laat op dat eiland gekomen, om in éé nen veldtogt hetzelve geheel te onderwerpen; hij overwinterde in de trouw gebleevene fteeden , en voltooide in het volgend voorjaar het volkomen bedwang des eilands; .vijf en twintig duizend menfchen hadden hunnen ijdelen wederftand tegen de over heer fching met den dood geboet , en twee honderd en dertig gijsfelaars verzekerden de flaaffche onderwerping voor het vervolg, waarvan eene dubbelde belasting terftond het verzwaarde juk deed gevoelen. Men vierde te Rome dankftonden over deze vermeeftering , doch men beval gracchus, het geheele volgende jaar op Sardinië te blijven, waarna hij met zulk eene menigte van krijgsgevangenen in zegepraal wederkeerde, dat van hunne veiling, die door hun aantal zeer weinig opbragt, in Rome het fpreekwoord kwam, Sarden te koop ( i _). In (O Liv. L. XLI. c. 16, 2!, *6, Sardi venaks, misfchisn bet best vertaald prullen ter markt IV. BOEK XL HOOFDST. [< voor C» 176. [. van R. 576. Sardinië aedwon;en.  28 ROMEINSCHE IV. boek XI. hoofdst. J. voor C 176. J. van R 576. Volkplan ting te Lu na. J. voor C I7S. J. van R 577Cn. coR' NEL1ÜS scipio HIS' palus en q. petillius spueinus Coff, t Ih het tegenwoordige jaar was een volkplanting van twee duizend burgers naar Luna gezonden, welke ftad wel eer den Etruriërs toebehoord had , doch naderhand het eigendom der Liguriërs was geworden, op wien Rome haar veroverd •had, terwijlderzelver ligging aan den Liguftifchen boezem het belang van haar als eene volkplanting voor Rome met den eerften opflag aantoont ( 1). , Cn. cornelius scipio his- palus en q. petillius spuri- nus hadden, als Confuls voor het volgende jaar benoemd, eene regeering, welke zich door veelvuldig bijgeloof en beider dood onderfcheidde. De offerdieren, door hun bij hunne ambtsaanvaarding gefiacht, zouden reeds allen onheil gefpeld hebben. De lever van den os, voor petillius gefiacht, zou deszelfs bovenfle gedeelte hebben gemist j die van het offerdier van c qr- piarkt. Aur. vi ct. de vir. III. c. 17. fes- t v s in voce: Sardi venales alius alio nequior. (1) Liv. L. XLI. c. 17. Zie de kaarten voor D. IX. en agter D. III,  geschiedenis se n. =9 cornelius geheel vloeibaar bevonden zijn. De Raad zou hierop den Confuls hebben aanbevolen, op nieuw te offeren, tot dat zij een volmaakt offer zouden gebragt hebben , het geen bezwaarlijk voor de overige Godheden zou gevonden zijn, doch ten aanzien van petillius aan de Godin der gezondheid volflrekt niet geleverd kon worden ( i ). Pi/a werd cornelius ten krijgsgewest gegeven, mids dat hij het zelve ter verkiezing zijner opvolgers verlaten zou: Liguric viel zijnen Ambtgenoot ten deel. Van de zes aangeftelde Prceiors verfchoonden zich twee van het hun aangeweezen wingewest, de een om dat zijn Priesterfchap hem het verlaten van Italië verbood, daar CO Liv. L. XLI. c. 18, 19. Het ferunt en tiegant, dat is men vertelt of ontkent, door l ivius in deze plaats gebruikt, fchijnt genoeg te toonen, hoe weinig geloof hij zelf aan deze priester -aanteebeningen zal geflagen hebben, welke in een jaar, het welk twee Confuls verloor, wel onheilfpellende behoorden te zijn, om het bijgeloof geen gezag te doen verliezen , gelijk de Paden CAiKou en RouiLLé alhier aanmerken. Hist. Rota. T. XI. p. 413, 414. IV. BOEK XI. IOOFDST. f. voor C. 175[. van R« 577-  3° romeinsche daar hem het afgelegen Spanje was ten deel gevallen, de ander, die naar Sar du ; nie beftemd was, om dat hem het verwis" felen van krijgsbevel in een onbevredigd • gewest hoogstriadeelig voorkwam. De eerfte moest de gegrondheid van zijn bezwaar bezweren voor het volk, de laatfte verkreeg eene welverdiende toejuiching (O. 5 Eer de Confuls zich tot hun vertrek gereed maakten, werden de Laiijnfche vierdagen gehouden. Het overflaan der bede voor het heil des Romeinfchen Volks door de Overheid van Lanuvium werd, het zij zulks opzetlijk of zonder erg gefchied was, als eene genoegzaame reden in den Raad befchouwd, om, volgends het gevoelen der Priesterfchap , dit feest te hervatten , en de offerdieren daartoe door de Lanuviers te doen leveren. Bij dit herhaalde feest kwam den Conful cornelius een doodlijk toeval over. Van den Albaanfchen berg terugkeerende overviel hem eene beroerte, men bragt hem bij de wateren van Cuma, doch het toeval (O Liv. L. XLI. c. 19. iv. BOEK XI. HOOFDST. J. voor < 175. J. van F 577. Ontijdi afsterven des eenen Confuls.  geschiedenissen. 31 val verergerde en hij ftierf. Zijn lijk, van daar naar Rome terug gebragt, werd met de prachtigfte uitvaart ter aarde be-1 fielt (i). J De andere Conful riep ten fpoedigften ] de Volksvergadering bij een ter vervulling van de plaats zijnes overleeden Ambtgenoots, waartoe c. valerius l^evinus benoemd werd; en, nu zelf reeds verlangende, om naar zijn gewest te kunnen vertrekken, was hem het bericht, dat de Liguriërs weder opgefiaan waren, hoogst welkom. De vijfde van oogstmaand was de dag, door petillius ter opening van zijnen veldtogt bepaald,- op denzelven zond hij zijne eene keurbende met verfnelde togten den Proconful claudius, die zich in Gallie bevond, doch reeds tot op de grenzen vanMgurie was voord gerukt , tot onderftand, en beval hij de twee Vlootvoogden, die in de Adriatifche zee, na het bedwang der Istriërs, geen werks vonden, naar den Ligujiifchcn zeeboezem te ftevenen, waarna hij zelf Rome verliet ("2). De (O Liv. L. XLI. c. 20. (O Liv. L. XLI. c. 21. IV. BOEK XI. OOFDST. . voor C. 175. • van R, 577»  IV. BOEK xl HOOFDST. J. voor C 175J. van R V7De andere D»jul gefnei veld. 3a romeinsche Gedachtig aan den flag hun onlangs door claudius toegebragt, hadden de Liguriërs het voordeel van den grond 'tegen eene ongelijke magt te baat genomen, en hielden twee bergen, de eene Letum , de andere Balista genaamd, bezet. Petillius, den aanval van dit gebergte op zich nemende, bemoedigde daartoe zijn krijgsvolk met eene verzekering, welke hij weinig dacht, dat eerlang voor eene voorfpelling van zijnen dood zou worden opgevat. Heden zal mij Letum zijn: was zijne taal , welk woord tevens den dood beteekent. In beide de beteekenisfen van dit dubbelzinnig woord werd zijne verzekering bevestigd. Zich te veel bloot gevende, bij het beftormen, trof hem eene doodlijke werpfpies, en, zijnen val zorgvuldig voor den vijand bedekkende , veroverde zijn krijgsvolk het gebergte (O- Zijn nieuw aangekomen Ambtgenoot valerius, die terftond zijne fchreden ge- (O Liv. L. XLI. c. 32. De Oppaflerder Hoenderen zou ook al gezien en gezegd hebben, dat 'er iet kwaads op til was. —— ld. ibid.  geschiedenissen. 33 gevolgd had, en nu zijn krijgsvolk mede onder zijn bevel nam, wreekte weldra zijnen dood door eene ijslijke flachting onder deze vijanden , waarna hij den Raad, in den tempel van bellona bij een geroepen, verflag van het bedrijf van hem en zijnen Ambtgenoot gaf, voor! zich den zegepraal, voor hem alle moge-1 lijke lijkeer vragende. Het befluit viel op eenen dubbelen dankdag en de verdere voldoening aan zijnen eisch, maar tevens op eene ftrenge kaftijding dier keurbende, welke haaren Veldheer niet genoeg befchermd had, beftaande in eene onthouding van de foldij en van alle verdere bedeeling voor het geheele jaar (i). Terwijl de hevigfte onrust alzoo eenigzins bedwongen fcheen in het noorderÉ gedeelte van Italië zelf, trok verre uit het oosten de nieuwe ftorm te zamen, die in deszelfs werking echter enkeld diende , om de reeds gezwollene zeilen des Romeinfchcn voorfpoeds eene verfnelde vaart te geven. De Rhodiërs , misnoegd (i) Val. Max. L. II. c. 17. ex. ext. 15* Pigiiii Annal. ad b. a. X. deel. % IV. BOEK xl JOOFDïT. I, voor C. »75f. van R. 577Ligurieiet) won? ;en. Houding er Rhtiirs»  34 ROMEINSCHE IV. BOEI! XI. HOOFDST. J. voor R. '75J. van R 577' Het lot der Ba» ftarners in Dardanie. noegd over de uitfpraak des Romein/dien Raads op de klagt der Lyciërs tegen hun, meenden in het dreigend ftout gedrag van dit Volk, 't welk zij als onderdaanen, en niet als bondgenooten, van Rome waanden ontvangen te hebben, grond te vinden, om op de intrekking dier uitfpraak, als aanleidelijk tot allerleijen opftand in het oosten, aan te dringen. Met hunne Afgezanten , wien de Raad niet goedvond te andwoorden, kwam gelijktijdig een Gezantfchap uit Dardanie met geheel andere klagten (i). De Dardaniërs waren fteeds de onrustigfte nabuuren van Macedonië geweest, wien philippüs meer dan eens noodig gevonden had , vooraf eenige flagen toe te brengen, eer hij zijne togten in Griekenland deed, om bij zijn afzijn niet ontrust te worden. Even voor zijn verfcheiden had deze Vorst het ontwerp gefmeed, om zich in eens van die onrust te ontfiaan en tevens daarmede nog een dubbeld oogmerk te bereiken. Het middel hiertoe was, de Dardaniërs uit hun land te (l) PoLYn. excerpt. Legat. LXI et LX1I.  geschiedenissen. 35 te doen verdrijven door de Bastarners, een Sarmathch Volk , 't welk tevens antiGOivfus, den door hem verkoozen erfgenaam van zijnen throon, tegen zijnen zoon perseus, die de Thraciërs op zijne hand had, dienen, en vervolgends allergefchikst zijn zou, om, met de Gallifche bergbewooners vereenigd , eenen ftroopenden inval in Italië te doen. De dood van philippus en antigonus verijdelde Hechts het tweede oogmerk van dit middel, maar belemmerde de overigen niet: perseus zelf bediende 'er zich van, en had reeds een bondgenootfchap met de Bajiarners aangegaan (i). Een Gezantfchap van Thesfaliërs bevestigde de klagt der Dardaniërs over den overlast dier woeste krijgsluiden , wier ontzettende ligchaamsgrootte en krijgshaftigheid hun echter nog min geducht fcheen , dan het beleid, 't welk perseus aan der zeiver gevreesde wapenen zou kunnen geven (2). Na de voordragt van dit vereenigd : . ... GeCO Liv. L. XL. c. 57, 58. CO Polyb. Excerpt Legat. LXII. C 2 IV. boek XL hoofdst. f. voor C. '75[. van R. 577-  rv. BOEK XL HOOFDST. J. voor C »75J. van R 577» Verftandhoudingtuflchen PERSEUS en de Rbo iiërs. 36 romeinsche Gezantfchap vond de Raad goed , om o_. postumius naar het oosten te zenden, vergezeld van eenige jonge leden des Raads , ten einde op al, wat daar omging, naauwkeurig acht te fiaan. — Een befluit, des te noodzaaklijker , daar 'er reeds zulks eene verftandhouding tusfchen de Rhodiërs en perseus plaats had , dat Rome zich daarvan niet goeds belooven kon. De Rhodiërs , naamlijk, hadden de uitfpraak der Romeinen jegens de Lyciërs van dien aard befchouwd, als of de eerften geen ander doel hadden, dan de laatften met hun in krijg te brengen , en wel zoo, dat de, daarbij uit te puttene, krachten van hun aan Rome geene zorg konden geven ; en het was deze opvatting , welke hun reeds had doen overgaan, om zich met perseus te vereenigen, wiens denkwijze over Rome, ondanks alle fchijnbaare beleefdheid, duidlijk te bemerken was, en wiens gezag het hunne in Jfia ftijven moest. Perseus had den Rhodiërs eenen overvloed van bouwftof voor fchepen gezonden: dezen hadden hun zeewezen geducht gemaakt, en wedekeerig laodice, de bruid van den  GESCHIEDENISSEN. $j den Koning, met eene geheele vloot naar Macedonië overgebragt (i). Zonder zich echter verder voor als nog met het oosten, dan ter kennisneming van postumius, in te laten, ging de Romeinfche Raad terftond over tot het jaarlijkfche werk des eigen krijgsbeleids. De keusregeling der nieuwe Overheden gaf, door het overlijden der beide Confuls des voorigen jaars, den Raad, die fteeds gewoon was, de voorvaderlijke gebruiken met huiverige fchroomvalligheid in acht te nemen, zoo veel bedenkens, dat men goed vond, alleen tot dat werk eenen Tusfchenkoning te benoemen , onder wiens Voorzitterfchapp.muciüs sc^vola en m. .ffiiviiLius eepidus, die reeds eenmaal deze waardigheid bekleed had, Conjuls werden (2). Beiden vonden in Gallie en Ligurie, twee onrustige gewesten, doch wier veelvuldige flagen derzelver woeling alleen ter oefening van het Romeinfche krijgsvolk deeden verftrekken, werks genoeg, om 'er zich den gan- (O Pol yb. Excerpt. Legat. LX. CO Fasti capit. Plghii Annal. ad b. a, C 3 IV. BOKS XI. hoofdst. }. voor C. f. van R. 578. P. MD cios ICiE/ola en m. «Mi- licslepi- sus IL Cof.  IV BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 174. J. van R 578. 38 romeinsche ganfchen veldtogt bezig te houden, en behaalden 'er zoo veele voordeelen, dat de Raad daar voor den Goden een driedubbelden dankddag en veertig osfen heiligde en den beiden Confuls de eer des zegepraals toeftond (1). Thands kwam het Gezantfchap uit Macedonië terug met het bericht, dat de Dardaniërs en Bastarners in oorlog waren ; maar tevens vergezeld van eenige Afgevaardigden van perseus, die, ten zijnen voordeele, .beweerden , dat hij de Bastarners geenzins ingeroepen noch tot hun bedrijf bemoedigd had. De Raad verkoos den Koning hier in vrij te fpreken noch te veroordeelen, maar liet hem ten ernftigfteu vermaanen , om het verbond , waarin hij meende met Rome te liaan, onfchendbaar te houden. De. Dardaniërs zelve ontfloegen zich eerlang van hunnen vreemden overlast. Ziende, dat de Bastarners, op den bijftand der Turaciërs en Scordifcers {leunende, hun van dag tot dag geduchter werden, beflooten zij, zodra de winter de twee laatst- 6 ï) Liv. L> XLI. c. ?3»  geschiedenissen. 59 laatstgenoemde volkeren te huis riep, eenen wanhoopigen uitval op het leger der Bastarners te doen. Daartoe hunne, van alie kanten te zamen gehragte, magt verdeeld hebbende, tasteden zij hetzelve van vooren en van agteren tevens aan. De eerfte aanval werd voorgekomen door eenen wederkeerigen uitval der vijand-n , die op den tweeden niet verdacht, hun leger verlieten , de Dardaniërs terug floegen en hun tot voor hunne hoofdifad vervolgden , doch intusfchen ftak het andere gedeelte der Dardaniërs hun leger in brand(i), 't welk hun niet flechts weder te rug deed trekken, maar in het denkbeeld bragt, dat perseus zelf, wien zij wantrouwden, hierin de hand had. Eenmaal in dit begrip geraakt, verlieten zij, door.hutv ne eigene verbeelding op de vlucht gejaagd, in aller ijl Dardanie , tot dat zij voor de rivier den Ister gekomen, die reeds met ijs overdekt was , uit vreugde, van hun eigen land na de afmatting en het gebrek van hunnen .verhaasten terugtogt weder te zien, zich den ( 1 ) L1 y. L. XLI. c. 03. C 4 IV. BOEK Xi. HOOFDST. f. voor C. 174[, van R. 5i *■  42 romeinsche IV. boek XI. hoofdst. J. voor C 173. J, van Ri 57° Heevige en langdu. rige pest te Rome, Te recht riep hier valerius maxim u s uit: „ Goede Goden! welk, eene duisternis na het fchitterendst bliksemlicht !" Eene allergeweldigfte pest, welke van het hoornvee, waaronderzij in het voorige jaar gewoed had, was overgeflagen tot de menfchen, en aan de krengen der eersten zulk eenen ondragelijken ftank gaf, dat de honden en gieren zelve daarvan afkeerig waren, belemmerde lang de Ie- den zoon van jem\iw$ vavlvs als zijn kind aannam, 'twelk naderhand de jonge /ifricaner werd bijgenaamd. Van dezen fublius is het, dat cicero op twee onderfcheidene plaatzen getuigt, dat de zwak. heid en zieklijkheid zijnes ligchaams hem alleen beletteden, om even als zijn vader uit te munten, bij wieüs loflijke hoedanigheden hij nog eene uitgebreider geleerdheid voegde en wiens aanleg tot weuprekendaeid, indien hij anders fterker geweest was, uit eenige kleene redevoeringen en eene zoetvloeijende Griekfche gefchiedenis, naar het oordeel van dezen voortreflijken Kunstrechter, blijkbaar was. Vide cic. de Seneft. c. 11. Brut. c. 19. Bij gebreke van deze onderrcheiding was hooke met de overeenbrenging van cicero, livius en valerius zeer verleegen. Rom. Hist. VqJ. f. P. 348-  GESCHIEDENISSEN. 43 legerwerving der tegenwoordige Confuls. De Raad beval de raadpleeging der Sibyllynfche boeken, meer-, welligt, om 's Volksf wil, dan met de hoop van eenig heilzaam ^ middel te zullen vinden. Een plegtige ] biddag en de belofte van twee dank - en feest-dagen, wanneer dit verderf zou geweeken zijn, was alles, wat men tegen hetzelve wist aan te wenden ( i). De Confuls kreegen, eindlijk, hunne keurbenden voltallig , maar lieten geen gedenkteeken van hun krijgsbedrijf in de jaarboeken of het Capitolynjche marmer agter (2). Vruchtbaarer was dit jaar in huislijk bedrijf en ftaatkundigen handel. De Cen- \ fors, q. fulvius flaccus en A. ( posTUMiusALBiNus, die de lijst der J Raadsleden met een frreng en onpartijdig oog herzagen, en onder de negen naamen van door hun onwaardig gekeurde leden pok dien van hunne eigene naafte bloedverwanten uitwifchten ( 3 ), ontgingen zelve (O Liv. L. LXI. c. 26. (s) Liv. L. LXI. c. 33. (3) Liv. L. LXI. c. 33. IV. BOEK XI. OOFDST. . voor C. 173. . van R- 579- Veelvullige werk:aamhedenIer tegen, iroordige ïenfors.  44 ROMEINSCHE IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 173. J. van R, - 579' ve de fcherpfte opfpraak van hun gedrag niet. Beider zorg ftrekte zich voor de verbetering en verfraaijing van Rome en deszelfs ommeftreeken dermaate uit, dat de kostbaare werken, door hun aangelegd, het gunstigst denkbeeld van 'sLands fchatkist .geven moesten. Onder hun bewind werd Rome voor het eerft beftraat, het welk geen cieraad of gemak alleen voor deze volkrijke ftad verfchafte, maar tevens, bij haare ligging op en tusfchen zoo veele heuvelen , een veel krachtiger behoedmiddel tegen alle luchtbefmetting was , dan de Sibyllynfche Godsfpraaken wisten voortefchrijven. Buiten Rome werden de groote wegen met drijfzand beftrooid, en mede voor het eerst ter wederzijde met breede fteenpaden belegd. Op verfcheidene plaatzen werden bruggen gelegd ; 'er werd een fchouwburg voor tooneelHukken opgericht j het renperk werd verbeterd; overal gefchiedde de noodige herftelling en de volkplantingen zelve kreegen verfcheidene verbeteringen (1). Onr (O Liv. L. XLI. c. 3a,  geschiedenissen. 45 Onder alle deze kostbaare, doch meestal nuttige werken, viel een ander in het oog, 't welk fulvius inzonderheid' behartigde , het ftichten naamlijk van ^ eenen tempel ter eere der Ridderlijke Ge- J luksgodin, dien hij eenmaal als Prcetor in Spanje beloofd had. Dien tempel prach- ( tiger willende maaken, dan Rome nog ee- j nigen tempel had, ging hij naar Bruttium) het heiligdom van j üno lacinia voor 1 de helft omblooten van deszelfs marme- j ren plaaten, om daar mede zijn gedicht te beleggen. De Bondgenooten durfden zich, uit vrees voor zijn gezag, tegen deze heiligfchennis niet verzetten; verfcheidene fchepen bragten het marmer naar Rome. Men zweeg wel, van waar men het zelve gehaald had , doch dit bleef niet verborgen. Men morde in den Raad, en vorderde, fat de Confuls dit bedrijf in kennis zouden brengen. De Cenfor zelf werd geroepen en moest nu van den een en ander de bittere aanmerking hooren: „ dat men der fchennis des eerwaardigften heiligdoms,'twelkeen pïrrhüs en hannibal hadden ontzien, weinig fcheen geteld te hebben, zoo lang men hetzelve niet ge- heel IV. boek XI. ioofdst. . voor C. 173. van R. 579- Heiligchennisan den empel van uno itciiia door ulvius len Cenfor ;epleegd.  S.v. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 173 ]. van R 579- 46 romeinsche heel ontbloot en vernield had; doch dat men, door deszelfs dak weg te nemen, het aan het bederf der flagregenen had blootge1 fteld; dat een Cenfor, wien, als van ouds, de zorg voor de zeden en het heilige was opgedragen , bij de Bondgenooten tempels gaande plunderen , tegen de Goden een misdrijf gepleegd had, 't welk zelfs onverfchoonlijk in de bijzondere huizen der Bondgenooten zou geweest zijn; dat het Romeinfche Volk 'er eene gewetenszaak van behoorde te maaken, om toch geene tempels uit puinhoopen van tempels te ftichten, wijl dezelfde onfterfiijke Goden alom waren, en de vereering van dezen geene onteering van anderen zijn moest." Het befluit viel op het te rug geven van al het marmer en de plegtige bevrediging van juno» waarvan het laatfte alleen volvoerd werd, wijl 'er geen Bouwmeester gevonden werd, die zich in ftaat bevond, om het marmer weder zoodanig in een te voegen, als het weleer geweest was (1). Thands (1) Liv. L. XL1I. c. 3- Volgends valerius max. CL. L K ex, 20.) zotl de Raad eerst tot  geschiedenissen. Thands keerde een Gezantfchap uit Africa terug , van welks verzending de gefchiedenis niets vermeld heeft, doch waarvan de oorzaak ligt te gisfchen is uit de betrekkingen, welken Macedonië weleer met Carthago tegen Rome had , en uit de redenen, welken de Raad had, om allen toeleg van perseus gade te flaan. Dit Gezantfchap had zich eerst bij u asinissa vervoegd , en betuigde, Van dezen Vorst, wiens onmin met Carthago Rome zoo fchrander leevendig hield, veel meer gehoord te hebben , dan van de Carthagers zelve. Hetzelve wist echter ftelüg te verzekeren , dat de Carthaagfche Raad Gezanten van perseus ontvangen, en hun des nachts een geheim gehoor verleend had. Masinissa had zelfs verzekerd, doch de Carthagers hadden dit fteï- tot dit befluit gekomen zijn, na dat dezelve.dezen fulvius liet verlhnd en zijne beide zoonen had zien verliezen. Hij zelf verteerde van rouwe over zijn bedrijf en over deszelfs ingebeelde ftraf, en werd niet lang daarna, des morgens, vervvorgd in zijn bed gevonden. Vide lactawt. Imtit. L. II. c. 7 Liv. L. XLII. c. 28. IV. boek XI. hoofdst. f. voor C. 173. f. van R» 579Houdingier Carthagers.  43 romeinsche IV, BOF. K XI. hoofdst. J, voor C 173 J, van R. 579- Gedrag van per, seus. ftellig ontkend, dat zij wederkeerig een Gezantfchap naar Macedonië hadden afgevaardigd. Deze geheimhouding hunner handelingen zelve deed den Raad te meer befluiten, om terftond een nieuw Gezantfchap naar Macedonië te zenden , ten einde op alles een waakend oog te houden C 1 ). Het gewapend bedwang der Dolopie'rs, die zich over zeker gefchil niet perseus op de Romeinen beroepen hadden, diende ten voorwendzel voor deze bezending , en naderhand voor den oorlog. Ongetwijfeld had perseus zijne oogmerken tegen Rome, en werkte thands met fchranderen ijver aan derzelver bereiking. Dus nam hij het bijgeloof te baat, om, onder den fchijn van de Delphifche Godfpraak te willen raadpleegen, het geheele Noorderdeel van Griekenland door te trekken. Zijne onverwachte komst in het midden van Griekenland ontrustede niet flechts alle nabuurige fteden, maar zelfs de Afiatijche Grieken. Hij had zich flechts drie dagen te Delphi opge- (O Liv« L. XLI. c. 27.  GESCHIEDENISSEN. 49 gehouden en was toen weder vreedzaam door Pbthiotis en Thesfalie naar zijn rijk gekeerd. In tusfchen had hij het niet laten berusten bij de bevrediging der gemoederen ten zijnen aanzien in die {leden , welken hij zelf was doorgetrokken, maar had tevens wijd en zijd brieven en Afgezanten afgevaardigd, om eene volflagene vergetelheid te vragen van alle onmin , welke 'er met zijnen vader had plaats gehad , als zijnde toch zoo groot niet geweest, of zij kon zeer wel met hem worden bijgelegd, daar hij jegens allen zoodanig gezind was, als 'er vereischt kon worden, om met hem eene getrouwe vriendfchap aan te gaan, waartoe hij inzonderheid bij de Achceërs niets onbeproefd liet (i). De Achcsërs en Atheners waren de eenigen geweest, wier afkeer en vijandfchap v zoo ver gegaan was, dat zij den Macedo- b niërs hunne grenzen ontzegd hadden. Dit n verbod hadden zij {land laten houden, fchoon het zelve hun zeer veel nadeels deed , wijl eene menigte hunner flaaven weg- C O Liv. L. XLI. c. 27. X. DEEL. D IV. B O R K Xl. JOOFDIT. f. voor C. >73f. van R, S79> Houding m het A  IV noes XL HOODFST. J. voor C J. van R 579- 52 romeinsche perseus ten throon klom , wat Macedonië voor heeft, wat Rome denkt: wij nogthands , die de oorzaak noch wijze van den dood van demetrius, noch .het geen philippus zou gedaan hebben, weten, behooren, mijnes inziens, onzen raadlhg te nemen naar het geen openlijk gebeurt ; en dan weten wij , dat perseus, na zijne throonbeklimming, door de Romeinen als Koning eikend , en zijn Gezantfchap door een wederkeerig Gezantfchap van den Raad minzaam en beleefd beandwobrd is. Dit alles komt mij vreedzaam en niet krijgszuchtig voor: en onze vredelievendheid, op hun eigen voorbeeld, zou de Romeinen kunnen ergeren? Ik zie geepe reden , waarom wij alleen onverzoenlijk zullen blijven ? Onze afgelegenheid en eigen vermogen kan ons de gemeenzaamheid met Macedonië niet doen duchten. Wij genieten geen het rninfte voordeel boven de Thesfaüërs en JEtoliërs , die wel eer vijanden van Rome waren en wij zouden met bun, met geheel Griekenland, niet het zelfde recht van verltandhouding met Macedonië hebben? Philippus moge iet bedreeven hebben,  geschiedenissen. 53 ben , waarom wij hem voor ons buiten de rechten der menschheid fiooten: wat verdient perseus, die 's vaders vijand-1 fchap door weldaaden doet vergeren ? Om niet te zeggen , dat de voorige Macedonu j fche Vorften zich zoo verdienstlijk bij ons maakten , dar wij het ongelijk van den eenigen philippus, na zijnen dood al vast, niet behoorden te gedenken. Toen de Romeinfche vloot voor Cenchreën lag, hadden wij drie dagen noodig, om partij tusfc.hen Rome en philippus te kiezen , thands kan geene vrees onze ftem neigen; wat hield ons toen anders zoo lang op, indien niet onze oude voordeelige verbindnis met Macedonië, en zulks zou thands niets gelden, daar het om geene vriendfchap, maar om eene eindiging van vijandlchap, te doen is? Men geve niet voor, callicrates, iet, waarom het geenzins is te doen . Niemand raadt een nieuw bondgenoQtfchap Gf verdrag aan, maar eene bloote gemeenfchap van rechtshandel , eene eenvouwdige intrekking van een verbod , 't welk ons zo wel Macedonië, als Achaje aan pilippus, ontzegt, en 't welk het verlopen onzer flaaven beverig 3 deit. BOE K XL JOOFDST. , voor CL '73. van R. 57*  IV. B O F K XI. HOOFDST, i. voor c. J I 173J. van R S79- Onlusten in AZtolie en op Crc 54 romeinsche lert. Wat toch raakt dit het Romeinseh verdrag ? Waar toe toch van deze een«ouwdige beuzeling eene groote en verlachte zaak gemaakt ? Waartoe eikanderen in wantrouwen gebragt, om zelve Rome te kunnen behaagen?.Perseüs zelf immers weet wel, dat wij in den oorlog Rome zullen volgen, fchoon wij in vredestijd alle vijandlijkheden fchorten ? „ Schoon zij , die 's Konings brief minzaam vonden, zich in dit gevoelen uiteden, deed echter de ergernis der Voornaamften over de wijze, waarop v e r s e u s dit voorftel aan eenen brief van weinige regelen overgelaten en geen bijzonder Gezantfchap waardig gekeurd had, allen befluit op het zelve uitftellen. Daarna zond perseus wel Afgezanten, om deze ergernis weg te nemen , doch de vrees voor het misnoegen der Romeinen deed toen aan dezelven gehoor weigeren (i). Intusfchen waren dt/Etbliërs en Cr eters beide in zulk eenen hevigen inwendigen burgerkrijg , dat het Romeinseh Gezantfchap zich derzelver bevrediging vruchtloos ( i) Liv. L. XLI. c. 29.  geschiedenissen. loos aangetrokken had , terwijl het tusfchen de Lyciërs en Rhodiërs tot eenen openlijken krijg gekomen was (i). H In Spanje had de beteugeling van t. ^ sempronius gracchus de Celtibe-] riërs het volgende jaar alleen in toom kunnen houden, de opftand was door hun c wederom vernieuwd en had hun in dit g jaar weder vijftien duizend mannen aan dooden en gevangenen gekost ( 2 ). Ap. claudius had hun thands bedwongen, waarvoor Rome twintig osfen flachtede en hem eenen kleenen zegepraal toeftond (3). L. postumius albinus en m. popillius l/enas kreegenbeide, als nieuw benoemde Confuls, last, om het be-I dwang van Ligurie voord te zetten. Al- ] voorens hun vertrek, begeerde de Raad* echter, dat postumius in Campanie P, de landerijen van den Staat zorgvuldig zou gaan onderfcheiden van den bijzonderen eigendom der inwooners. Pos- t u- (O Liv. L. XLI. c. 30. (2) Liv. L. XLI. c. 31. (3) Liv. XLI. c. 33. Hij verrijkte ds fchatkist met / 1,800,003 - D 4 IV. E ■ > E K ■ XI. OOFDST, . voor C. >73 . van R. 579Spanjep nieuw edwonen. voor C. 172 van R. 580. „ POSTUIUS ALBI- us eniu. (PiLUUS ENiS.  56 romeinsche IV. BOEK xl HOOFDST. J. voor C 172. J. van R 580. Invoerin van eenet nieuwen last voor de bondgenoten. tumius nam deze gelegenheid waar,, om zich op de Prcenefiers te wreeken, die hem eens, als ambtloos man eene offerpleg' tigheid bij hun verrichtende , geene bij • zondere of openbaare eer beweezen hadden, en voerde daardoor eenen last voor Rome s nabuuren in, die hun nog nimmer in diervoegen gedrukt had en van tijd tot tijd ondragelijker werd. Voor zijn vertrek naamlijk eischtehij, dooreenen vooruitgezonden brief, dat de Raad van Prcenefte hem te gemoet komen, een verblijf voor hem in gereedheid brengen, en al het lastvee , het welk hij noodig had, bereidvaardig houden zou. Nimmer had men vóór hem zulk eenen last of onkosten van eenige Romeinfche Overheid gehad. Co-ifuls en Preetors namen wel eer alle reisnoodwendigheden benevens hun ganfche veldtuig , geladen op muilezels, mede , en hadden overal hunne bijzondere gastvrienden, met wien zij wederkeerige gastvrijheid hielden. Afgezanten alleen , wier reis . fpoed vorderde, eischten het noodige trekvee uit de Heden, welken zij voorbij moesten, maar dreeven Rome's bondgenooten nooit op eeni-  geschiedenissen. 57 eenige andere kosten. Des tegenwoordigen Confuls wrok, dien hij in zijne waardigheid vooral niet moest gehoord hebben, en het zedig of befchrocmd ftiizwijgen der Preenejiers legden den eerften grond tot alle dergelijke opeisfchingen (i). Het Gezantfchap, 't welk naar Macedonië tn jEtolie was afgevaardigd, berichtede thands bij deszelfs terugkomst: „ dat zij geen gehoor bij perseus hadden gekreegen, daar men nu eens zijne ziekte, dan eens zijn afzijn, beiden valfchelijk , had voorgewend, dat hun echter de toeftel tot den oorlog blijkbaar was geweest, en dat voords de verdeeldheid der JEtoliërs naar hun gezag ter bijlegging niet geluisterd had fjO." Terwijl postumius zich het ganfche jaar in Campanie ophield, trok po pielius alleen Ligurie in, het welki waarlijk, ten kosten van de rust en het^ leeven van deszelfs ongelukkige bewooners, meer als de oefenfchool der Romeinfche keurbenden door den Raadbefchouwd werd, ( 1 ) Liv. L. XLII. c. i. (2) Liv. L, XLH. c. 2. D 5 iv. boks XI. hoofdst. ƒ. voor C 172. J. van R 580. Onvol, doend bericht uit Macedonië, Wreed fanj;edrag 'an popilius in Liurie.  58 romeinsche IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 172. J. van R 580. • werd, dan dat het zelve eene vereeniging /an beide de Confuls ten bedwang behoefd zou hebben. Popillius drong tot voor Carrea door, eene ftadder//af£w(i), waar de Liguriërs eene fchuiiplaats gezogt ïadden. Eerst hielden zij zich ftil, doch ien vijandlijken aanval der Romeinen zien3e naderen , fchaarden zij zich moedig buiten de poort : de Conful, die niets mders bedoeld had, was terftond tot den [lag gereed. Drie uuren duurde het gevecht met wisfelende kans, eindelijk be(lischte hetzelve de Romeinfche ruiterij, zij floeg door de Liguriërs heenen en belettede hun, maar weinigen uitgezonderd, den terug tred in de ftad. De Liguriërs lieten tien duizend dooden en zeven honderd gevangenen agter , doch hadden den Romeinen deze overwinning meer dan drie duizend mannen doen kosten. Uit hunne verftrooide vlucht echter weder te zamen gekomen, en ziende, dat zij meer volks in dezen flag verlooren, dan uit denzelven overig, hadden, gaven zij zich vrijwillig aan hunne overwinnaars over, wel (I) Zie de kaart van Gallie voor D. IX.  geschiedenissen. 5p •wel zonder eenig beding, maar niet zonder hoop, dat het hun niet erger vergaan zou, dan voorige Veldheeren jegens hun1 gehandeld hadden. Doch zij bedroogenJ zich deerlijk, de wreedaard ontnam hun ] de wapenen, verwoestede de Stad, en verkocht hun zelve flaaflijk met hunne goederen, waarvan hij den Raad te Rome bericht zond. De Prcetor atilius bragt, bij het afzijn van den Conful postumius, dit ? bericht bij den Raad ter tafel. Dezelve' ergerde zich ten hoogften: „ dat de Sa- [ tiellaten, het eenige volk in Ligurie, het welk de wapenen tegen Rome niet had opgevat, op zulk eene wreede wijze behandeld waren; men begreep, dat deze mis • handeling beletten zou , dat ooit eenig volk zich op genade zou durven overgeven; en men befioot , popillius te gelasten, de verkochte Liguriërs weder vrij te maaken, met terug gave van derzelver koopprijs , voords hun te herftellen in het bezit hunner goederen^en hunner wapenen , met bevel, om zelf, na deze herftelling der Liguriërs, uit zijn gewest terug te komen , wijl de eer der overwinning IV. BOEK XI. IOOFDST. . voor C. 172. • van R, 580. Recht. aardigeid van len RoteinfcbenLaad.  6o -romeinsche IV. 150 EK XI. HOOFDST. J. voor C. 172. 3. van Re 580. Vetmetelheid vai TOP1LL1US Berichten uit Griekenland en Macedo rtie. ning in het overwinnen van beftrijders , niet in de onderdrukking der onderworpenen, gelegen was (1)." Popillius was zoo vermetel als wreed, hij bragt zijne keurbenden te Pifcs in winterlegering, keerde vol gramfchap op den Raad en den Prcetor naar Rome terug, riep denzelven in den tempel van bellona bij een, en eischte eene geldboete tegen den Prcetor, als dieeenen dankdag over de behaalde zege behoorde voorgefleld te hebben in plaatze van een Raadsbefiuit, het welk de Liguriërs deed zegepraaien , en welks intrekking hij van den Raad vorderde. Men voldeed echter aan den eenen noch anderen eisch, maar liet hem veele fcherpe redenen hooren , die hem, vol kwaadaardig misnoegen , naar Pijee deeden te rug keeren ( 2 ). Was het Romeinseh Gezantfchap onlangs onverrichter zaaken uit Macdonie en Griekenland terug gekeerd, het ontbrak den Raad echter aan geen? geduurige berichten wegens alle de bewegingen van perssus, (1) Liv. L. XLII. c. 7, 8. (2) Liv. L. XLII. C. 9.  geschiedenissen. 6*1 s e u s. Thands bevonden zich weder JEtolifche en Ihesfalifche Afgezanten te Rome, de eersten, om over hunne inwendige ver* deeldheden, de laatsten om over Mace donie,te fpreken. Geheel Griekenland was, volgends hun bericht, in partijfchap verdeeld tusfchen p e r s e u s en Koning e um e n e s. De genegenheid voor den eerlren fcheen echter grooter, dan voor den Jaatften, te zijn, fchoon e u m e n e s alle Heden onder zijne beheering zoo gemaatigd beheerde, dat dezelve geene volflagene afhanglijkheid wenfchten, en perseus daar tegen zijnen rijkftaf reèds met eene wreede ftrengheid voerde, die hem geducht en gehaat behoorde te maaken, doch van welke zonderlinge voorkeur men de rerden daarin zoet, dat rnen Macedonië ten breidel van Rome begeerde. Schulden en woeker waren de redenen der verdeeldheden in JEtolie, wier befmetting reeds tot Perrhcebie was overgeflagen, en de Thesfaliërs al mede op den been had gebragt. Op dit bericht zond de Raad al weder , een Gezantfchap , om alle inwendige ver* fc deeldheid in Griekenland bij te leggen en"' voords IV. BOEK XI. HOOFDST. J voor C. 172. f. van R. 580. jezant» tiappen ar Grit-  62 ROMEIN SGHE IV. BOEK. XI. HOOFDST. J. voor C * 172. ]. van R 5§o. kenland, Rlacedonit en Egypten. voords een waakend oog te houden. In Thesfalie en Perrhcebie gelukte het, door vermindering van den woeker en uitftel 'van betaaling, met goedvinden der fchuldeisfchers, alle onrust te ftillen. De Mtoliërs bepleiteden integendeel te Delphi hunne wederzijdfche gefchillen met zoo groote hevigheid , dat zij, voor geene overeenbrenging vatbaar fchijnende, gedrongen werden, wederzijdfch Gijsfelaars agter te liten, ter verzekering, van, zonderbemiddeling, hunnen burgertwist Hechts te zullen afbreken. Het Gezantfchap gaf, eindlijk, door het jongst befluit des Achaifchen Bondgenootfchaps openlijk te prijzen , een blijkbaar bewijs aan alle de Grieken van der Romeinen haat tegen den Macedonifchen Vorst ( I ). Een ander Gezantfchap had zich op nieuw naar Macedonië zelve begeven, met last om verder naar Alexandrie voord te reizen en op de vernieuwing van vriendfchap met JEgyptus aan te dringen (2). Daar tegen had de tegenwoordige Syri- fclie (O Ljv- L- XLl1- c- 4-°". (2) Liv. L. XLII. c 6.  GESCHIEDENISSEN. 6"g fche Koning antiochus, de zoon van antiochus den grooten, den Raad door een Gezantfchap verfchooning1 laten vragen voor de uitgeftelde betaaling ^ van zijnes vaders jaarlijkfche fchattingl en tevens vernieuwing verzogt van het verdrag met zijnen vader aangegaan, beloovende hij de goede diensten van den Raad, aan hem beweezen geduurende zijn verblijf in gijsfeling te Rome, alzins door de bereidwilligfte erkentnis te zullen beandwoorden , waarvan een gefchenk van eenige goudene vaten ter zwaarte van vijf-' honderd ponden CO ter verzeekeringe ftrekte. De Raad nam dit gefchenk minzaam aan, fchonk den Afgezant wederkeerig honderd duizend ponden kopers (2), nam alle onkosten van zijn verblijf en reize door Italië voor s'Lands reekening en vernieuwde het oude verdrag. Deze antiochus was zelf een der r Gijsfelaars geweest, dien de Syrifche Ko- V ning tot borgen zijner onderwerping had n moe- CO Ter waarde van / 150,000-:.: aan goud. C») ƒ3000.: : IV. boek XI. oofdst. . voor C. 172. , van R. 5S0. egeering in ANTI» :hus epianes ia rie.  64 romeinsche IV. BOE K. XI HOOFFST. J vóór C 172. J. van R 580. moeten overgeven. Hij was , even als demetrius, de zoon van phillippus, te Rome met zoo groote vrijheid en toegevendheid behandeld , dat de Raad veilig reekenen kon , zijnen geest aan zich verbonden te houden , fchoon zijn perzoon weder in volle vrijheid was. Na antiochus dengrooten had deszelfs oudfte zoon seleucus den Syri[eken throon beklommen, die, den zei ven twaalf jaaren werkloos bekleed hebbende , dezen zijnen broeder uit Rome terug had verzogt met aanbod van zijnen eigen zoon demetrius in deszelfs plaats. De Raad had zulks toegeftaan , en had deszelfs gunfteling , wijl seleucus voor zijne aankomst reeds geweldaadig was van kant gemaakt , ter Hond ten throon zien klimmen. Zijne tijdige komst na den ontzettenden moord zijnes broeders , deed hem den bijnaam van e p ip h a n e s , of luisterrijken verfchijner erlangen, die echter zijn buitenfpoorig gedrag, het welk een mengzel van wellust wreedheid , trotschheid , laagheid, verkwisting, vrekheid, overleg en zinnenloosheid  geschiedenissen. 65 heidvvas, eerlang in's volks mond te recht met dien van eïimanes of raazenden Gek deed verwisfelen (O» De Bijlbundels waren thands in de han- • den van c. popillius l^enas en. p. ^elius overgegaan. De Raad wil de nu het nog onuitgevoerd befluit i ten aanzien der Statiellaten op nieuw be 1 krachtigen, tot welk voordel de Conjul < je l i u s zich gereed toonde , doch daar deze zicii hierin door zijnen Ambtgenoot v liet tegenhouden , die voor zijnen broe- * der, den Conful popillius des voorigen jaars, in de bres fprong, haalden zij beiden zich het misnoegen van den Raad dennaate op den hals, dat dezelve, fchoon de Macedonifche krijg te wachten ftond , geen ander krijgsgewest, dan het afgeltreeden Ligurie, aan beiden wilde toeleggen , en alle nieuwe legerwerving of voltalligmaaking der in dienst zijnde keurbenden volftrekt weigerde , waartegen de Confuls, (i) Liv. L. XLI. c, 24, 25. Zie voords van hein en zijne regeering het uitvoerig bericht in d« Algem. Hifi. der waereld. D. VIII bl. 160. en volg. X. DEEL. E IV. BOEK XI. HOOFDST. [. voor C. 17». • van R. 581. C POPIL" .1US LJE- ias en iELlUS ■of Stijfhoofigheidan deze 'onfuls.  66 romeins che IV. BOEK xi hoofost. J. voor C. i/i. J. van R. 581. Komst van ei'mepiEs in den Raad. fuls, uit misnoegen op den Raad, de Latynfchc vierdagen vervroegden, en verzekerden, terftond naar hun gewest te zullen vertrekken , zonder zich vcflftrekt met iet anders, dan deszelfs beftuur te willen inlaten (1). Het Staatsbeftuur was echter in dit jaar eene hoogstbelangrijke en gewigtige taak. Eumenes, de Koning van Pergamus, was zelf te Rome gekomen, om den Raad over perseus te onderhouden. Men ontving hem met al die eer, welke zijne goede dienften niet flechts, maar zelfs de grootheid , waartoe Rome hem verheven had, fcheen te vorderen; voords hoorde men zijne voordragt met die vereerende oplettendheid aan, als of zijne woorden het geheele Raadsbefluit zouden richten. Hij verklaarde : „ te Rome gekomen te zijn uit verlangen, om de Goden en menfchen te zien , aan wien hij zijnen Staat , die hem geenen wensch overig liet, te danken had, en tevens, om den Raad op deszelfs hoede tegen perseus te doen zijn." Hij fprak van den moord van (O Liv. l. XLII. c. 9, 10.  geschiedenissen. 6"? van demetrius, die nooit met Rome zou in oorlog gekomen zijn; van het oogmerk van philippus met de Bastarners ; van het vermogen, de krijgskunde en het aanzien van perseus bij de Europifche en Afiatifche Grieken , het welk hij niet durfde verzekeren, of wel meer aan genegenheid voor hem , dan aan afkeer tegen Rome was toe te fchrijven; deszelfs aanzien was niet minder onder nabuurige Vorften; seleucus had hem zijne dogter ten huwelijk aangebooden; hij zelf had zijne zuster aan prusias toegeftaan; de Bceotïêrs , die, hoe ingenomen met philippus, nimmer echter openlijk voor zijne vrienden hadden durven uitkomen, hadden nu hun verdrag met perseus openlijk op drie plaatzen aangeflagen; in Achaje had het maar weinig verfcheeld , of het verbod van gemeenfchap met hem was geheven, terwijl men eerst alle eer verwaarloosd en naderhand rechtftreeksch ingetrokken had , welke men wel eer ter belooning der goede dienften van eume nes ingefteld had; men wist, dat de JEtoliè'rs bij hem onderfland in hunne huisgefchillen E 2 ge- BOEK XI. HOOFDST. f. voor C. 171. j. van r« 581.  63 ROMEINSCHE rv. ■ OER XL HOOFDST. J. voor C 17?. J. van R, 5«b gevraagd hadden; op zoo veele vrienden fteunende, had p e r s e u s zelf eenen toeftel ten oorlog gemaakt , die geene hulpbenden fcheen te behoeven; hij had een leger van dertig duizend voetknechten en vijf duizend ruiters op den been, en had reeds voorraadfchuuren voor tien veldtogten en eene krijgskas voor de foldij van tien duizend huurlingen, geduurende dien zelfden tijd, te zamenge» bragt; zijne tuighuizen waren van wapenen voor wel drie zulke heiren voorzien , terwijl Thracie hem de manfchap leveren zou, die aan de talrijke jongelingfchap van Macedonië, het welk zoo lang rust genooten had, mogt ontbreken. — Hij verzekerde den Raad geene losfe geruchten over te brengen , maar waarheden, waarvan de ondervinding hem overtuigd had. Hij bragt veele vijandlijkheden bij, door perseus tegen de vrienden en bondgenooten der Romeinen gepleegd, fprak van zijn deel aan de Thesfalifche en Perrhcebifche oneenigheden , en verzekerde, dat niemand hem buiten Italië te keer zou gaan, indien hij goedvond tot het zelve door te dringen. „ Beoordeelt  geschiedenissen. 69 deelt Gij zelve, was zijn befluit, of dit veilig en eerlijk voor U zijn zou, ik voor mij achtede het fchandelijk, wanneerH< perseus eer in Italië kwam, om U te ^' beoorlogen, dan ik als bondgenoot, om U {• daarvoor te waarfchuwen : doch mij van mijnen plicht gekweeten hebbende, fchiet mij alleen de bede over, dat uwe beduiten tot heil van uw Gemeenebest en van ons uwe vrienden en bondgenooten ftrekken mogen (O-" De Raad, die eigenlijk niets nieuws, behalven het geen deszelfs Gezanten reeds meer dan eens bericht hadden, van eu men es hoorde , gedroeg zich echter , als door zijne voordragt bijzonderlijk getroffen. Dezelve bleef nogthands een volflagen geheim voor het Volk tot na den oorlog (2), misfchien wel, om aan deze geheimzinnigheid den fchijnder belangrijkfte ontdekkingen te geven , ten einde het Volk te gemaklijker tot dezen nieuwen krijg te doen befiuiten (3). Eeni- (O Liv. L. XLII. c. 11-13. (2) Liv. L. XLII. c. 14. (3) Hookk Rem. Hist. T, V. p. 354» IV. boek XI. iOFDST. voor C. 171. van R. 5«I.  fp romein s che IV, boek XI. hoofdst J. voor ( 171- J. van E 581, Gezantfcnap van perseus, Gezantfchap der Rbodiir^ Eenige dagen laater diende zich een Gezantfchap van perseus zelf aan , het welk met de uiterfte vooringenomenheid werd aangehoord en veeleer ter vergrooting der verwijdering ftrekte , daar deszelfs fpreker zich liet ontvallen: „ dat zijn Meester wilde, en niets onbeproefd liet, om te doen gelooven, dat hij niets vijandlijks gefproken of gedaan had; doch dat hij, indien men onverzetlijk den oorlog zogt, zich zelf moedig zou verdeedigen, daar toch de krijgskans gelijk en de uitkomst onzeker was Alle de Grielen in Europa en Afia lieten zich ten hoogften gelegen zijn aan den uitflag van dit Gezantfchap en van de komst van eumenes zelf; verfcheidene Heden hadden daarom, onder allerleije vooi wendzels, gelijktijdig Afgevaardigden naar Rome gezonden. De Gezanten der Rhodiërs , die zich verbeeldden , dat eumenes hun van verftandhoudingmet perseus zou beticht hebben, zogten alïerleije gelegenheid, om met hem voor den Raad in gefchil te komen, en HeiÉl} Lï¥. L. XLII. c. 14.  geschiedenissen. ftelden hem, dezelve eindelijk gevonden hebbende, als den opruijer der Lyciërs en eenen heerschzugtiger dwingland van geheel Afia voor, dan antiochus zelf geweest was, zonder dat zij echter door dezen ontijdigen en kwaalijk geplaatften ijver bij de, met eumenes ingenomene, Romeinen hunnen zenderen eenig voordeel deeden (i). De Macedonifche Afgezant keerde, na het volvoeren van zijnen last, met den uiterften fpoed naar perseus terug, om hem te verzekeren, dat hij de Romeinen in volle toerusting tot den krijg had gevonden, en zoo verbitterd op hem had agtergelaten , dat zij zekerlijk met den oorlog geenzins zouden vertraagen. De Koning trok deze verzekering in geenen twijfel en wilde zelf wel, daar hij zich thands toch ter verdeediging in ftaat bevond , dat alles tot het uiterfte mogt ko* men. Eumenes echter was het voorwerp van zijnen bitterften haat en tevens het doel zijner verraaderlijke ftaatkunde, wijl met deszelfs val de voornaamfte fteun van CO Liy. L. XLII. c. 14. E 4 IV. boek XI. hoofdst. j, voor C, 171. J. van R. 581. Aanflig van perseus op het keven van eumeines.  IV. BOEK XI HOOFDST. J. voor C l/l. J. van R 581. 1 4 7a romeinsche van Rome in Kleen- Afia, zou wegvallen. Terftond gaf hij eenen Crelenjer, die het bevel over zijne hulptroepen voerde, en ■drie Macedoniër* , die reeds aan zulken .gruweldienst gewend waren, last, om den Koning van. Pergamus op zijne terugreize van Rome om te brengen. Het was bekend, dat eumenes, in zijne terugkomst, te Delphi een offer zou brengen. Zijne moordenaars kwamen hem aldaar voor en vonden de gefchiktfte plaats tot hun oogmerk. De weg van Cirra naar Del. phi ( O was op zekere hoogte, door het afbrokkelen aan den eenen en door eenen ouden fteenmuur aan den anderen kant, tot een voetpad verfraait, 't welk flechts een voor een betreden kon worden. Agter dien muur wierpen de moordenaars trappen op van graszooden, zoo dat zij van deszelfs hoogte als van eenen wal op den voorbijganger konden aanleggen, en zelve zich fchierlijk op de vlucht begeven. Bij den golf van Crisfa aan land ko« (O Zie den zei ven in de emmeft reeken van DeK )hi voor de Reize van den jongen anacharis. D. 111. bi. 3,  geschiedenissen. 73 komende, was eumenes, wien de Romeinen weldra met de vereerendfte gefchenken hadden laten terugkeeren , omringd geweest door eene menigte vrienden , dienaars en lijftrawanten, wier trein op weg langzaamerhand verdunde, tot dat men ter plaatze der hinderlage kwam. Een voornaam JEtolilr , die met den Koning in gefprek was geweest , ging het eerst den muur voorbij , daarop volgde e umênes, op wien de moordenaars twee groote fteenen nederwierpen, waarvan de een het hoofd, de ander den fchoudef des Konings trof, die terftond van den afgebrokkelden weg neder tuimelde en -nog door eene menigte van fteenen gevolgd werd. Met gezicht van 's Konings val deed zijne vrienden en lijftrawanten vluchten : de JKtoliër alleen bleef hem onverfchrokken ter befcherming bij. De fchelmen, die maar even den muur hadden om te lopen, om hunnen moord geheel te volvoeren, namen, in de gedachten, dat eumenes dood was, de vlucht naar den kruin van den berg Parnasfits, terwijl zij eenen hunner, die zich niet fchierlijk genoeg langs deze ongebaande wegen kon E 5 fpoe- IV. BOEK . XI. SOOFDST. J. voor C. 171. J. van R. 58i.  74 romeinsche IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 171. J. van R 581. 1 1 i I J b v ti J fpoeden, om het leeven bragten, op dat hij, agterhaald wordende, hun misdrijf niet mogt uit brengen. Vrienden, trawanten en flaaven kwamen nu ook weder bij eumenes, dien zij geheel verdoofd van zijne wonden opnamen. Zijne warmte en polsflag was het eenige teeken van zijn leeven, doch zijne gevoelloosheid deed vreezen voor deszelfs duur. Eenigen van *s Konings gevolg zetteden de fchelmen vruchtloos na , die hun feit zoo onberaaden en fchroomvallig hadden laten fteken , als zij het fchrander en onverlchrokken onlernomen hadden ( 1). Eumenes, weder bijgekomen zijnde, verd den volgenden dag weder aan boord ;ebragt en voords naar Corinthus vervoerd , ilwaar zijne fchepen de landengte overgelaald werden (2), om vandaar naar /Egiia te ftevenen (3). Op dit eiland liet hij CO Liv. L. XLII. e. 15, 16. Ca) Het uitvoeriijke niet flechts, maar het geruiklijke tevens van deze overhaaling bevestigt ons :rinoeden, elders (D. VIII. bl. 39.) in eene aanekening geuit. Zie ook de Reize van den )NG. ANACH. D. IV. bl. 132. C 3 ) Zie de kaart van Griekenland agter D. III.  geschiedenissen. 75 hij zijne wonden verzorgen , zonder iemand anders dan zijnen Wondarts tot zich toe te laten , waardoor het gerucht van zijnen dood ontegengefproken tot in Afia overkwam. Zijn broeder attalus deed zich zelf weinig eer, door het terftond te gelooven en onmiddellijk met deszelfs vermoede weduwe en flotvoogd als erfgenaam des Rijks te fpreken, waarover eumenes, die zulks weldra hoorde , zijne gevoeligheid bij de eerfte ontmoeting bezwaarlijk verbergen kon C i ). Te Rome had men even Heilig zijnen dood verzekerd De Afgezant c. valerius, die afgevaardigd was geweest , om een waakend oog op Griekenland en perseus te houden, bragt zelfs praxo, bij wien de moordenaars hun verblijf hadden gehouden , van Delphi mede , benevens l. ramnius, eenen aanzienlijken burger van Brundufium, die zinds lange gewoon was, de C i) Liv. L. XLII. c. 16. Hij beet zijnen broeder, die reeds op een huwelijk met zijne Ge maalin was bedacht geweest, in het oor: trouw geene weduwe, voor dat gij het lijk van haaren ma* bebt gezien! Plut. Jpopbtb. T. II. p. 184. IV, boek XI. hoofdst. f. voor C» 171. f. van R, 581. Ontdekiing door iamnius iran den :oeleg van perseus  76 romeinsche IV. BOEK Xï. HOOFDST. J. voor C 171. J. van R, 581. 1 ) t 1 de Romeinfche Veldheeren en Afgevaardigden , en inzonderheid alle vreemde Afgezanten en Koningen, in zijn huis te ontvangen. Deze man, door dit bedrijf aan perseus bekend gemaakt, had zich door veel beloovende brieven van 's Konings vriendfchap en gunst laten overhaalen, om aan zijn hof te komen, doch had zich tevens fchierlijk in allerleije geheime aanflagen door zijn verbh'jf aldaar gewikkeld gevonden ; onder anderen was hem een fchatrijk loon beloofd, wanneer hij alle de Romeinfche Afgezanten en Veldheeren , die perseus hem zou opgeven, wilde vergeven, waartoe hem een onmiddelijk werkend gif ter. hand zou gefield worden, 't welk bij of na het gebruik voltrekt niet te ontdekken zijn zou. R a m>j 1 u s , vreezende , dat zijne weigering ïem zelf aan de eerfte proeve van dit gif ;ou bloot ftellen , had de gevergde beofte gedaan , doch zich terftond naar 'Micisj waar zich valerius bevond, >egeven, en bragt thands nevens hem dejen toeleg in den Raad uit (1). Deze (O Liv. L. XLII. c. 17.  geschiedenissen. 77 Deze berichten, die het gereedfte geloof vonden , dienden den Raad uitnemend , om perseus als eenen vijand te j doen voorkomen , die niet flechts eenen openlijken oorlog in den zin had, maar • die tevens zijn vijandig doel door verraaderijen en vergiftigingen trachtede te bereiken. Het misnoegen tusfchen den Raad en de tegenwoordige Confuls deed den zeiven echter alle befchikking over den aanfhanden krijg tot de volgende regeering uitftellen, gevende intusfchen alleenlijk aan den Buiten - Prcetor ca. siciNius last, om met eenig krijgsvolk naar Apollonia in Epirus over te Heken , ten einde door de bezetting dier zeekust den Conful, wien in het aanfraande jaar Macedonië ten deele zou vallen , eene vrije landing te bezorgen ( i ). Daar het den Raad van het uiterst belang was, welk eenen bijval Macedonië, of Rome onder andere Vorften vinden1 zou , was een Afgezant van den Cappadocifchen Vorst ariarathes denzelven zoo verrasfchend als aangenaam. Hij bragt CO Liv. L. XLII. c. 18. IV. BOEK XI. :oofost. voor G 171. . van R, 581. Laage 'leijerij 'an ARIA» ATHES.  IV. BOEK XI. HOOFDST. j. voor C j. van R 581. ] i 1 7° romeinsche bragt 's Koning eigen zoontjen te Rome, met de laagkruipende verzekering, dat zijn Meester dit kind alhier wilde op'gevoed hebben, ten einde het vroeg met de Romeinfche zeden en de Romeinen zelve gemeenzaam te maaken, verzoekende, dat de Raad zelf hem onder voogdij wilde nemen. Een Thracisch Gezantfchap, 't welk het Bondgenootfchap kwam vragen voor een Volk, 't welk den Macedoniër altijd gevaarlijk in den rug lag, werd met dezelfde erkentnis aangenomen. Om zich van Creta en van Rhodus voornaamlijk te verzekeren, werden daar en tegen door den Raad twee Afgezanten ter vernieuwing der oude vriendfchap en ter opmerking van allen handel van perseus naar Heen Afia afgevaardigd (1). De Confuls waren, fchoon zij gedreigd ladden terftond te zullen vertrekken, tot leden binnen Rome gebleeven, uit vrees, lat na hun vertrek terftond de zaak van popillius weder ter tafel zou komen, velke zij niet wilden in overweging brengen, CO Liv. L. XLII. c. 19.  geschiedenissen. j»g gen, terwijl de Raad volftrekt over geene andere nieuwe zaak, voor dat deze afgedaan was, wilde geraadpleegd worden. Het rechtmaatig misnoegen over dit misbruik, 't welk de Conjuh van de orde der vergadering maakten, werd ondragelijk, toen popillius de onbefchaamdheid had, van te fchrijven, dat hij op nieuw de Liguriërs aangetast en tien duizend hunner verflagen had. Geheel Ligurie was hier door weder in vollen opftand gekomen. Men befchuldigde thands den wederfpannigen popillius niet flechts met verdubbelde bitterheid, maar ook de te huisblijvende Confuls. Twee Gemeensluiden maakten een einde aan deze fchandelijke fèijfhoofdigheid , zij verzekerden, eene geldboete tegen de Confuls, ten zij ze uittrokken, te zullen eisfchen, en gaven den Raad kennis van den eisch, dien zij bij het Volk tegen popillius zouden doen. De Raad bekrachtigde hun voorftel, om voor eiken Statiellaat, die voor den eersten van oogstmaand niet weder in vrijheid gefield was, de overtreding des Raadsbefluits te verhaalen op den geen, die aan dezelve zou fchuldig bevonden wor- IV. BOEK Xi. HOOFDST. J. voor C. 171. J. van R. 581. De ftijfhoofdigheid der Confuls bedwongen.  IV. BOEK XI HOOFDST. J. voor C 171. J. van R 581. 80 romeinsche worden , het welk zij daarna openlijk aan het Volk voorftelden. Dit voorftel werd eenpaarig aangenomen ; de Prcetor licinius riep den Raad tot de benoeming van eenen Rechter in de zaak der Liguriërs te zamen en werd zelf daartoe aangefteld. ( 1). De Confuls vertrokken thands , doch popillius durfdeniet te rug komen, uit vreeze voor zijne verdeediging bij eenen getergden Raad, vooringenomen Volk, en eenen Prator , die zelf de benoeming eenes Rechters had voorgefteld. Dezelfde Gemeensmannen lieten hem aanzeggen , dat zij, indien hij voor de helft van flachtmaand niet te Rome was, in zijn afzijn eifch ter veroordeeling tegen hem zouden doen. Hier door gedwongen , kwam hij weder en werd met den uiterften afkeer in den Raad ontvangen , die nu terftond het befluit hernieuwde, om alle de Liguriërs, die na het Confulfchap van q. fulvius en l. manlius geene vijandlijkheden gepleegd hadden , in vrijheid te Hellen , en hun het land aan ge- (1) Liv. L. XLII. 21.  GESCHIEDENISSEN. 8ï gene zijde van de Pê in bezit te geven, welk befluit verfcheidene duizende menfchen uit den ellendigen ftaat van flaavernij1 en behoefte verloste, en aan hun het dier- ' baar genot der vrijheid en des eigendoms ] wederfchonk. Popillius werd tweemaal voor licinius verhoord , doch het derde verhoor ftelde de Prcetor , die zich door den Conful en het gefiacht der popiLLiussEN hiertoe liet overhaalen , tot de helft van lentemaand uit, wanneer de aankomst van nieuwe Overheden hem als ambtloos burger van deze rechtspleeging zou ontheffen , die dan ook door dit middel gefmoord werd (i). Nog nimmer was 'er een jaar in de reeds afgelopene tijdperken der Romein- b fche gefchiedenisfen , 't welk zulk een -n aantal van elkander vervangende en kruizende Gezantfchappen opleverde, als het tegenwoordige , het welk alzoo ten opmerklijken blijke verftrekt van Rome's uitgebreide Staatkundige betrekkingen en invloed in dit tijdvak. Naauwlijks waren de Confuls te veld getrokken , of eenige Af» (O Liv. L. XLII. c. 22. X. deel. F IV. BOEK XI. JOOFDST. . voor C. 171 . van R. 581. R ome's litenndfchevloed. »  8a ROMEINSCHE IV. BOEK Xi. HOOFDST. J, voor C Iff, J, van R S»I| Gezantfchap van Carthagers.cn van MASINISSA. Afgezanten van Carthago en gulussa, de zoon van Koning masinissa, verzogten en bekwamen bij den Raad een gelijktijdig gehoor. De Carthagers klaagden: „ dat masinissa hun, behalven den grond, waarvan reeds een Romeinseh Gezantfchap kennis genomen had (i), in de jongfie twee jaaren meer dan zeventig kasteelen en ftedekens met geweld ontnomen had; dat zulk een bedrijf hem, die nergens geweten van maakte, geene moeite kostede, wijl hun door het Romeinseh verdrag de handen waren gebonden; hun toch was het krijg voeren buiten hunne grenzen verbooden, en , fchoon zij al niet buiten dezelven behoefden te konden, om de Numidiè'rs te verdrijven , was 'er nog een ondubbelzinniger verbod , om geene bondgenooten van Rome te beftrijden; thands echter konden zij zijnen hoogmoed , wreedheid en vrekheid niet langer dulden, maar fmeekten den Raad, om eene van deze drie fchikkingen; of, om hunne belangen voor de rechtbank des wederzijdfehen bondgenoots te mogen be- (O z'e D« IX.  geschiedenissen* 83 bepleiten ■> of om hun het opvatten der wapenen tegen zulk een onrechtvaardig geweld te vergunnen , of eindelijk, in-1 dien gunst meer dan recht mogt gelden, om ^ flechts eenmaal te bepaalen, wat men ei- J genlijk van eenes anderen grond aan m as i n i s s a wilde weggegeven hebben; zoo toch zou men een zeker einde zien, daar de willekeur anders onbeperkt was ; en had men waarlijk het een of ander na het vredesverdrag met s c i p i o misdaan, waarom geene van deze beden zouden kunnen verhoord worden, dan baden zij, dat de Raad zelf hun wilde ftraffen, veel liever eene veilige flaavernij onder Romeinfche meesters dan eene , aan de verongelijkingen van masinissa blootgeftelde, vrijheid begeerende, wijl toch, gelijk zij het uiteden, een volflagen ondergang beter was, dan eene kwijning onder de foltering van eenen gevoelloozen beul." Tot zulke wanhoopende taal gedrongen, wierpen zij zich op den grond ter neder, en braken door een luid gehuil het hart van verfcheidene Raadsleden (i). Men CO Liy. L. XLII. c. 33. F * iv. BOEK XI. IOOFDST. . voor C. 171. , van R, 5S1.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 17«. J. van R 581. 84 romeinsche Menvroeg gulussa, of hij terftond op dezebezwaaren kon and woorden , dan wel eerst zijnen last wilde voordragen? „ Het was hem moeilijk , zeide hij, zich over zaaken uit te laten, waarop zijn vader hem niet gelast had, terwijl het zijnen vader even moeilijk zou geweest zijn, hem zulk eenen last te geven, daar hem het oogmerk noch het vertrek van dit Gezantfchap door hun was te kennen gegeven ; dat men alleen had geweten, dat zij des nachts geheime vergaderingen gehouden en Afgezanten met geheimen last aan denRomeinfchen Raad gezonden hadden ; dat zijn vader hem dus enkeld had gelastigd, om den Raad te bidden, van zich toch door hunne wederzijdfche vijanden niet te laten opzetten, wijl derzelver haat alleen gegrond was op zijne volftandige trouw aan Rome." De uitfpraak van den Raad was: ,, dat gulussa ten fpoedigften naar Numidie zou vertrekken en zijnen vader aanzeggen, om ten eerften zijn andwoord op de voorgedragene klagten in te brengen , en daarvan aan de Carthagers kennis te geven, wijl Rome wel alles wilde doen en ge-  GESCHIEDBNIfSEN. 85 gedaan had tot masinissa 's eer, maar geen recht aan gunst wilde geven ; dat elk zijnen eigen grond moest behouden , zonder om nieuwe grenzen te denken , wijl den overwonnenen Carthageren hunne fteden en landerijen geenzins waren gelaten, om hun onrechtvaardig te laten ontrooven , het geen men hun naar krijgsrecht niet had willen ontnemen." 's Konings zoon en de Carthagers werden beiden voords even minzaam behandeld, en met gelijke gefchenken te rug gezonden (1). Thands keerde het laatst afgevaardigd Romeinseh Gezantfchap, 't welk den Macedonijchen Koning de klagten van den Raad zou voorhouden en hem deszelfs vriendfehap opzeggen, terug, met een bericht, het welk den Raad, door nieuwe gronden van vijandlijkheden tegen perseus op te leveren, niet ongevallig was. Men verhaalde: „ alle de fteden van Macedonië met toeftel ten oorlog bezig gevonden en eerst dagen lang naar eenig gehoor bij perseus te hebben moeten wachten , aan wien zij, eindlijk, hadden voor» (1) Liv. L. XLII. c. 24. < F 3 IV. BO EK xl HOOFDST. J. voor R. 171. J. van R, 581. Bericht zan de polflagene 'rerlejreuk met Wacedotie.  IV. SOEK XI. HOOFDST. J. voor C 17*. J. van R, 581. 86 romeinsche voorgehouden, dat het verdrag met zijnen vader aangegaan en met hem vernieuwd, uitdruklijk verbood , de wapenen buiten zijn rijk te voeren, of de bondgenooten van Rome te ontrusten, waarna zij hem de bezwaaren en bewijzen van eumenes hadden voorgehouden, met uitdruklijken eisch, om den bondgenooten van Rome alles terug te geven, wat hij hun ontweldigd had , en verdere voldoening voor allen ongelijk ; dat p e r s e u s zich hierop eerst door toorn in allerleije hoonende taal had laten vervoeren en den Romeinen trotschheid en gierigheid verweten had, als die hem door Gezanten op Gezanten hadden laten befpieden, ten einde hem in alles op hunnen wenk te dwingen; dat hij hun eindelijk, na veelvuldigen fmaad, gebooden had, den volgenden dag weder te komen , met verklaaring van alsdan fchriftlijk te willen andwoorden, welk and woord hierop was neder gekomen : „ „ dat het verdrag met zijnen vader hem niet aanging; dat hij het zelve niet had laten vernieuwen, pm het daarmede goed te keuren , maar om dat men zich bij den eerften flap ten throon alles moet laten welgevallen; dat, wüde  geschiedenissen. wilde men een nieuw verdrag aangaan , men eerst in de voorwaarden moest overeenkomen ; dat hij, indien men op ge' lijken grond verdragen wilde, zien zou, wat hem te doen ftond, gelijk hij zulks wederkeerigvan den Raad verwachtede:"" dat de Afgezanten hem daarop het bondgenootschap en de vriendfchap met Rome hadden opgezegd, het geen hem dermaaten ontftooken had, dat hij hun met drie dagen het Rijk ontzegd had, en dat zij in diervoegen vertrokken waren, zonder bij hunne komst of terngreize de geringfte gastvrijheid of beleefdheid ondervonden te hebben (i)." Afgezanten van het eiland Is Ja (2) berichteden , dat gentius de Koning1 der lllyriè'rs in volkomene verftandhou-c ding met perseus ftond, en dat 'er daadlijk eenige Illyrifche befpieders onder den fchijn van Afgezanten te Rome waren. Dezen terftond voor den Raad geroepen, gaven voor, dat zij door gentius CO Liv. L. XLII. c. 25. CO Vo°r Dalmatie gelegen. Zie de kaart van talie agter D. III. F4 IV. Ï"BK XI. HOOFDST. f. voor G 171. f. van R 581. Illyrifche efpieders ncdekt.  83 ROMEINSCHE IV. BOER XI HOOFDST. J. „OCH C. '7!T. van R sit. Berich' ten uit Afin en >]pten t i u s gezonden waren , om zich tegen de vermoede befchuldigingen der Isfers te verdeedigen; men vroeg hun , waarom zij zich dan niet terftond als Afgezanten halden aangediend, ten einde genot van de Romeinfche gastvrijheid te hebben, doch hun andwoord was hierop zoo onvoldoende , dat men befloot , om hun geenzins als Afgezanten te behandelen , maar zelfs eene Bezending af te vaardigen naar gentius ter invordering van reekenfehap wegens zijn gedrag (i). Het bericht der Afgezanten uit Jfia bij de Hoven der bondgenooten was, dat zij met eumenes te Pergamus , antiochus in Syrië, en met de voogden van den jongen ptolem^us te Alexan~ drie in onderhandeling geweest waren, dat bij allen door perseus aanzoek gedaan was, doch dat zij allen trouw gebleeven waren en beloofd hadden, aan alle vorderingen van Rome te zulten voldoen; dat zij voords de bondgenootfchaplijke fteden bezogt, ze allen trouw, doch de Rhodiérs alleen weiffelende en met de begrippen van CO Llv' L- XLI*« c- a6.  GESCHIEDENISSEN. 89 van perseus ingenomen, bevonden hadden." De Rhodiërs, die zulk een bericht wel van zich verwachteden, hadden zelve hunne Afgezanten ook reeds te Rome, om zich daar tegen te verandwoorden, doch men vond goed, het gehoor geven aan hun uit te {tellen tot de nieuwe Overheid (1). Men befloot intusfchen, niets te verzuimen , wat den krijgstoeftel betrof: de Prcetor licinius kreeg last, om, met gebruik van de oude galeijen, die nog in goeden ftaat waren, vijftig fchepen zeilvaardig te maaken , Sicilië zou hem daartoe het ontbrekende verfchaffen. Deze geheele vloot zou ten fpoedigften naar Brundufium ftevenen , de helft derzeive met vrij gelatene Romeinfche burgers , de andere helft met bondgenooten bemand. Nog zou hij agt duizend voetknechten en vier honderd ruiters in Latium opeisfchen , welk krijgsvolk door atilius, den Prcetor des voorigen jaars, te Brundufium aangenomen en van daar naar Macedonië zou overgevoerd worden. Voords zou men de tweede keur- ben-; (O Liv. I» XLII. c. %$. F 5 IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 171. J. van R. 581. Toerus • cir.g ten oorlog.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 171. J. van R, 581. Veltocht tegen fprinkhaanen. (O Liv. L. XLII. c. 27. (») Liv. L. XLII. c. 10. (3) In het zelve was bij de Volkstelling bet geul 80 ROMEINSCHE bende, die in den Ligurifchen krijg dooroefend was, oproepen, benevens vier duizend Latynfche voetknechten en twee honderd ruiters, om tegen de helft van fprokkelmaand al mede naar Brundufium te trekken, met welke land-en zee-magt sicin 1 u s zich als Prcetor naar Macedonië zou begeven, tot dat hij door eenen anderen Krijgsbevelhebber vervangen werd, terwijl 'er naar Jpulie en Calabrie om den noodigen leeftogt gezonden werd ( 1). Deze zelfde Prator sicinius had in dit jaar reeds eenen anderen en wel allerzonderlingften veldtogt volvoerd, tegen fprinkhaanen naamlijk, die met zulke ontzaglijke zwermen geheel Jpulie bedekt hadden, dat de vrees voor de vernieling van den geheelen oogst den Raad had doen befluiten, om hem te gelasten, derwaards te vertrekken, en elk in dienst te nemen, die onder zijn beleid het land van die plaag wilde helpen verlosfen (2). Tegen het uiterfte einde van dit jaar (3) kwam  geschiedenissen. pi kwam de Conful c. popillius eerst te Rome, om de verkiezing der nieuwe Overheden te regelen , het welk den Raad, die dezelven tegen den aanftaanden krijg' gaarne al vroeg benoemd had gezien, dermaate mishaagde, dat dezelve zich bij het verflag van zijn gedrag in Ligurië niet van de bitterfte verwijten onthouden kon. Den agttienden van fprokkelmaand gefchiedde eerst de nieuwe keus, die op p. licinius crasüs en c. cassius longinus tot Confuls viel. Voor vijf der benoemde Prcetors ge-j fchiedde de gewestverdeeling door den Raad terftond, terwijl dezelve den zes-1 den bij zich hield, om naar gelang van zaaken den Staat te dienen: doch, alvoo-è rens over het krijgsbewind der Confuls tes befchikken, liet men hun groote offerdie- c ren flachten en de Goden daarbij om het goed geluk bidden van den krijg, dien het Romeinfche Volk in den zin mogt hebben; wor- ul der Burgers bevonden 269,015 , het welk eea weinig minder is dan bij de voorige Volkstelling, uit hoofde der terug zending van veele ingefloopene Latynen. Liv. L. XLII. c. 19. IV. BOEK XI. IOOFDST. f. voor G. 171. f. van R. 581. . voor C. 170. . van R. 582. p. licini» 'S CRASSUS n c. cas- lUS LONINUS  92 romeinsche IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 170. J. van R 582. Al gero pene deeln1ming in den aan flaanden krijg'. (1) Liv. L. XLII. c. 28. (2) Liv. L. XLII. c 39. wordende de afgaande Conful popillius zelf nog door den Raad verplicht, om de plegtigfte geloften van feestfpelen aan jupiter en eene bedfpreiding aan alle de Goden te belooven , indien het Gemeenebest de tien volgende jaaren in onverminderden ftand mogt blijven (1). Niet flechts Rome en geheel Italië, maar alle Gemeenebesten en Koningen van Europa en Jfia hielden een oplettend en deelnemend oog op den nieuw aanftaanden veldtogt, ( 2 ) van wiens uitflag eene aanmerklijke lotverwisfeling voor allen te verwachten was. De zegepraal van perseus zou toch eene geheele omwentelingbij alle de van Rome afhanglijke Staaten uitwerken, terwijl de zegepraal van Rome de nog fchijnbaare onafhanglijkheid der reeds afhangelijke Bondgenooten in volflagene onderwerping aan het overheerfchend Gemeenebest dreigde te verkeeren. Het ontzag der zoo dikwijls reeds beproefde wapenen van Rome en de invloed van Re-  geschiedenissen. £3 Romeinseh gezinde Grooten, die zich de vrijheid hunner medeburgeren weinig bekreunden , wanneer zij flechts onder der Romeinen oppergezag hunne eigene heerfchzucht konden vieren, hingen echter meest allen nog op Rome's zijde, terwijl perseus een verzuim beging, 't weikin de oogen van p 0 l y b 1 u s zoo groot was, dat hij hetzelve fchier aan eene bovennatuurlijke verbijstering van geest toefchreef. In plaats, naamlijk, van zijne fchatkist te openen ter omkoping van verfcheidene Hoven en van de voornaamiie Hoofden der Griekfche Staaten, 't welk hem, naar het oordeel van alle verflandigen van dien tijd , volgends denzelfden polïbiüs, zou gelukt zijn, liet hij het enkeld bij de voordragt der bijzondere Staatsbelangen door zijne Afgezanten berusten (i), als of waare Staatsbelangen aan Hoven en in Volksvergaderingen altijd grondig werden ingezien , en eigene eer- en heb- zucht nimmer de erkende algemeene belangen' zelve deeden verwaarloozen of verraaden ! Eumenes was op de zijde vmRome, uit ou- CO Pol tb» Excerpt. Legat. LXXVII. IV. BOEK XL hoofdst. J voor C. 170. f. van R. 5?*.  IV. BOEK XI. HOOFDST. j. voor C. 170. T. van R. Gezindheid der onderfcheideneHoven. 94. romeinsche ouden wrok tegen Macedonië zo wel, als uit nieuwe wraak over den aanilag van perseus tegen zijn leeven. P r usias, de Bithynijche Vorst, had zich eene volflagene onzijdigheid voorgefteld, fchoon hij eene zuster van perseus ten huwelijk had. Ariarathes van Cappadocii had zich door het zenden van zijnen zoon reeds geheel aan Rome verflaafd. A ntiochus bood Rome onderftand, ten einde zelf, geduurende den Macedonifchen krijg, onbelemmerd zijn roofzuchtig oogmerk tegen Mgypten te volvoeren. De voogden van ptolem^eus beloofden mede hunne hulp met het zelfde doel, om zich vrijelijk, geduurende den Macedonifchen krijg, tegen antiochus te kunnen verzetten. Masinissa maakte zich tot het afzenden van koorn , hulptroepen en elephanten gereed en rustede zijnen eigen zoon misagenes tot dezen krijg uit, meenende, bij den zegepraal der Romeinen zeker geen nadeel te zullen lijden, en zich bij derzelver overwinning vleijende met eene vrije verovering van Carthago en vermeestering van Africa, Gen tius, de Illyriër, had zich meer  geschiedenissen. 95 meer verdacht gemaakt bij de Romeinen, dan zich wel tegen hun verklaard, hangende nog zelf in twijfel en van de om ftandigheden alleen zijne richting verwachtende. Cotys, de Thracifche Vorst, hield het openlijk met perseus (i). Terwijl het aldus aan de Hoven gefteld was, heerschte 'er fchier eene algemeene verdeeldheid in de Volksvergaderingen der Griekjche Gemeenebesten. Het Gemeen was voor perseus, de Grooten waren voor Rome, zommigen uit achting voor de Romeinfche braafheid , anderen uit laag gunstbejag, allen met eenen ijver, die vrije Gemeenebestbeftuurers onwaardig was. Behalven het gemeen had perseus geenen aanhang , dan onder zulken, die naar verandering van zaaken wenschten , om zich van den last hunner fchulden ter herftellen , en onder eenige hevige geesten, die zich door de geveinsde volkstaal van zijne Afgezanten lieten vervoeren. De verftandigfte en braaffte Grieken begeerden, indien zij moesten kiezen, liever de Romeinfche dan de (O Liv. L, XLII. esp. IV. BOEK XI. HOOFDST. [. voor C. 170. \. van R. 582. Denkwijze der jriekfebe Siaaten,  IV. BOER XI. HOOFDST. J. voor C. 170» J. van R. 582. De oorlog iegen J>ERSEUS by het Volk voor gefield. 96" ROMEINSCHE de Macedonifche afhanglijkbeid , maar zagen liefst de eene door de onderwer* ping van de andere niet magtiger worden , op dat, na de herftelling van den vrede, de een altijd hunne zwakheid tegen het onrecht der andere befchermen mogt; doch, hunne eigene onaanmerklijke geringheid in aantal gevoelende, bleeven zij ftille aanfchouwers van de driften der twee andere partijen (O. Bij de voltrekking van de offerplegtigheden der Confuls hadden de Wigchelaars den Raad bericht, dat men, het geen men voorhad , moest befpoedigen , wijl de offeringewanden overwinning, zegepraal en rijksvermeerdering voorfpelden. De Raad riep, na deze toezegging, het geheele Volk bij een en ftelde het zelve voor : „ om perseus, die het verbond, met zijnen vader gemaakt en met hem vernieuwd, verbroken, Rome's bondgenooten vijandlijk aangetast, en zich tegen Rome zelf ten krijg had toegerust, den oorlog aan te doen, ten zij hij hier voor voldoening wilde geven (2)." Na- (O Liv. L. XLII. c. 30. (2) Liv. L. XLII. c. 3®.  geschiedenissen, $f Nadat het Volk dit voorflel bekrachtigd had, befloot de Raad, de beide Confuls het lot over Italië en Macedonië te la ten trekken , en hem , wien het laatfte gewest ten deel viel, den oorlog tegen perseus en zijnen aanhang , in geval hij voldoening aan Rome weigerde, aan i te bevelen. Men wierf twee nieuwe keurbenden voor eiken Conful, doch voor Italië flechts vijf duizend voetknechten en twee honderd ruiters voor elke keurbende , terwijl men voor Macedonië de keurbenden vergrootede tot zes duizend en drie honderd. De bondgenooten leverden op nieuw zestien duizend mannen te voet en agt honderd te paard voor het laatffe, doch maar twaalf duizend en zes honderd voor het eerste gewest: men ftond ook den Conful, wien Macedonië ten deel zou vallen, het aannemen toe van zoo veele oude krijgsknechten en Hopluiden, als hij tot den ouderdom van vijf en vijftig jaaren toe in zijne keurbenden zou begeeren. Het Volk nam genoegen in het voorftel van den Raad, om de verkiezing der Krijgstribunen thands niet zelf te verrichten , maar aan het oordeel der Con- X. deel. G fak IV. BOEK XL lOOFDST. }. voor C.' 170. f. van R. 582 Krijgstoe* uiting.  IV. BOEK* XI. HOOFDST. J. voor C 170. J. van R 582. 98 romeinsche fuls en Prcetors zelve overtelaten. De Prcetor, over wiens beftemming de Raad niet terftond had willen befchikken, werd * naar Brundufium afgevaardigd, om de • vloot te monfteren, derzei ver ongefchikte manfchap af te fchepen , nieuwe vrij gemaakte burgers van Rome in dienst te nemen , en vooral te zorgen , om twee derde Romeinen tegen eene derde bondgenooten aan boord te houden. Uit Sicilië en Sardinië werd eene dubbelde tiende koorn opgeëischt, met last om ze naar Macedonië te vervoeren (1). 'Er had, tusfchen de Confuls eenig verfchil over de gewestverdeeling plaats. Cassius weigerde te loten tegen licinius, wijl die zich eenmaal als Pretor op zijne Priesterbetrékkingen beroepen had , om zich niet uit Italië te verwijderen , doch betuigde tevens, zijne gedachten aan den Raad te onderwerpen. Licinius was tot zulk eenen afftand ongezind, en, daar de Raad meende, hun, wien het Volk het Confulfchap had aanvertrouwd, in deszelfs oefening niet te CO Liv« Li XL]U. c. 31.  geschiedenissen. pj te moeten belemmeren, wees het geworpen lot Macedonië aan p. licinius toe (i). De werving gefchiedde thands fcher, per, dan anders. Licinius bediende zich van het verlof, om oude krijgsluiden aan te nemen, terwijl zich veele vrijwilligers aanbooden , door het vermogen van anderen uitgelokt, die zich in den i eerften Macedonifchen en in den Syrifchen krijg verrijkt hadden. Bij het oproepen der oude Hopluiden echter, benepen 'er zich drie en twintig* die zich thands verlaagd oordeelden, op de Gemeensluiden. Twee van dezen verweezen hun naar de Confuls , doch de agt overigen trokken zich hunne zaak aan. M. popillius, die den welverdienden hoon, hem wegens zijn fchandelijk gedrag in Ligurie door den Raad aangedaan, wilde wreeken, trad alsvoorfpraak der misnoegde Hopluiden tegen licinius in de Volksvergadering voor. Hij beweerde, dat deze luiden reeds uitgediend hadden en afgeleefd waren voor den CO Lit. L. XLII. c. 32. G 3 TV. BOEK XI. HOOFDST. }. voor C. 170. J. van R, 582. AanfprsEk v»n Sp, LIGUST1NUJ sij de le- ;erwer- 'ing.  100 ROMEINSCHE IV. BOER XI. HOOFDST. J. voor C. 170. J. van R. 588. den krijg , en dat zij zich al vast niet laager, dan zij reeds gediend hadden, zouden laten plaatzen. Licinius beriep zich hier tegen op het Raadsbefluit tot hunne aanneming, en verzogt de Gemeensluiden, toch geene belemmering bij dezen nieuwen en belangrijken krijg te verwekken in de rangfchikking , welke de Krijgstribunen heilzaam zouden oordeelen , maar veel eer alle beklag daarover aan den Raad te verwijzen. Doch na dat de Conful dus gefproken had , verzogt een der misnoegden van hem zelf en van de Gemeensluiden het woord , en liet zich aldus hooren. „ Mijn naam , Romeinen, is s p. licustinüs, geboortig op den Sabynfchen grond , behoorende in de Crustuminifche wijk. Mijn vader liet mij eenen kleenen akker en geringe hut na , waarin ik gebooren ben, en die ik nog bewoon. Zodra ik manbaar was , gaf hij mij zijnes broeders dogter tot eene vrouw, welke mij niets anders ten huwelijk bragt dan eene vrije geboorte , maagdelijken fchoot en eene vruchtbaarheid, welke de rijkile man niet grooter wenfchen zou. Wij hebben zes  geschiedenissen. ioi zes zoonen en twee dogters, beiden reeds gehuwd. Vier zoonen dragen reeds den tabhaard , twee zijn nog geen zeventien jaaren oud. Ik nam dienst in het Confulfchap van p. sülpicius en c.aürelius (i_). Twee jaaren diende ik als gemeen foldaat in Macedonië tegen philippus, in het derde verhief flamini nus mij tot hopman van den tienden rang der Piekeniers. Na de overwinning van philippus trok ik met cato vrijwillig naar Spanje. Elk die onder hem en onder andere Veldheeren lang gediend heeft , weet , dat niemand der thands leevende Bevelhebbers fcherper opmerker en belooner der krijgsdeugd is ; en die Veldheer achtede mij den rang van eerften Hopman der Piekeniers waardig. Voor de derde maal trok ik , weder als vrijwilliger, tegen de JEtoliërs en antiochus te veld, en m. acilius verhief mij tot eerften Hopman van de Voorften. Van daar in Italië terug gebragt , hield ik nog twee jaaren mijnen dienst uit. Tweemaal diende ik-daarna in (i) In het J. van R. 553. G 3 iv. BOEK XL HOOFBST. I. voor C. 170. [. van R. 582.  IV. «O EK XI. HOOFDST. j. voor G 170. j. van R, 582. lOS romeinsche in Spanje, eens onder fulvius f l a c^ c u s, de tweede keer onder t. s e m p r onius gracchus. Flaccus nam mij onder de genen mede, wien hij om hunne dapperheid in de eer van zijnen zegepraal wilde laten deelen: doch met gracchus keerde ik terftond weder naar het krijgstooneel terug. Viermaal voerde ik binnen weinige jaaren de eerfte fpies > vier en dertigmaal zag ik mijne dapperheid van mijne Veldheeren vereerd, waaronder ik zes burgerkroonen wegdroeg; ik heb twee en twintig jaaren uitgediend, en ben reeds boven de vijftig; en indien ik al mijnen tijd niet uitgediend had of nog niet boven die jaaren was, zou het echter billijk zijn, licinius, dat gij mij ontfloegt, daar ik u vier mannen voor mij in de plaats kan geven. Maar houdt dit alles flechts als pleitverdeediging gefproken: zo lang men mij niet nutloos voor den krijg oordeelt, zal ik mij nooit onttrekken. Het is der Krijgstribunen zaak, mij den rang, dien zij mij waardig achten, aan te wijzen: de mijne zal het zijn, mij door niemand in krijgsdeugd te laten overtreffen , gelijk mijne Veldheeren en mijne Spits-.  / GESCHIEDENISSEN. I03 Spitsbroeders dit altijd van mij getuigden. Ja, Spitsbroeders, het past u ook, om, ondanks het gebruik van uw beroepingrecht , daar gij in uwe jeugd niets tegen het gezag der Overheden of des. Raads verrichtedet, u thands ook aan hun te onderwerpen, en eiken rang voor eerlijk te houden , waarin gij verdeedigers van het Gemeenebest kunt zijn (O." De (1) Liv. L. XLII. c. 32.-34. Om eenig denkbeeld te hebben van den verfchillenden rang der Romeinfche Hopluiden, moet men zich herinneren , dat elke Keurbende beftond uit tien Cohorten, elke Cobors ujt drie Manipulen en elke Manipulus uit twee Centuriën, zo dat 'er dertig Manipulen en zestig Centuriën in elke Keurbende waren, en dus tien Manipulen en twintig Centuriën voor eiken rang der Triarié'rs, Principes en Haflati (Zie D. IV. bl. 330, 331.) Onder de Hopluiden, of Centuriones had nu voor eerst het zelfde verfchil van rang plaats, als tusfchen deTriarii, Principes cn Haflati naar gêlang zij tot eene van deze drie liniën behoorden,- voords verfchilde de rang van de Hopluiden uit ééae linie naar het getal van den Manipulus, waartoe zij behoorden, van den eersten tot den tienden; en eindlijk naar gelang zij de eerste of tweede G?«turie in denzelfden Manipulus aanvoerden; zoo dat 'er niet minder dan zestig verfchillende eere trappen G 4 wa- IV. BOEK XL 3O0FDST. . voor C. 170. f. van R, 582.  IV boek XI. hoofdst- J. voor C • 70 J. van R, 582. waren van den Becimus haftatus poflerior of van den Hopman der tweede Compagnie van het tiende rot der Piekeniers tot den Primipilus, of den Hopman van de eerfte Compagnie van het eerfte rot der Triariërs, die, in de daad, eenen zeer aanzienlijken, voordeeligen en geachten rang in de Romeinfche Keurbenden bekleedde, daar hij den Adelaar bij zich had, Voorzitter onder de overige Hopluiden was, den krijgsraad van den Conful en Krijgstribunen bijwoonde, in foldij met de Ridders gelijk ftond, en fteeds den naam van Primipilarius voerde, gelijk men hun Cottfu/ares enCenforiinoemde, die eenmaal deze hooge waardigheden bekleed hadden. Zulk een ruim veld was 'er voor de eerzucht in de Romeinfche Keurbenden aftelopen ! Wat wonder, dat dezelven uit devoortreflijkfte krijgsluiden bleeven beftaan, zoo lang men den rang aan de verdienden toekende en niet fchandelijk aan den meestbiedenden verkocht? —— Adam Rom. Antiq. p. 369, 370. IO4 ROMEINSCHE De Conful gaf niet flechts openlijk dezen braaven en voorbeeldigen krijgsman den welverdienden lof, maar geleidde hem in den Raad en betuigde hem, uit deszelfs naam, den vereerendften dank, terwijl de Krijgstribunen hem de eerfte fpies in de eerfte keurbende ter erkentnis zijner krijgsdeugd in handen fielden. De ove-  geschiedenissen. 105 overige Hopluiden zagen na hem van alJe tegenftreeving af ( i ). Bphalven de vier keurbenden der bei-H de Confuls, gelastede de Raad den Stad-] prcetor nog , vier anderen te befchrij-J ven, en uit deszelfs midden vier Bevelhebbers over dezeïven te benoemen, als mede nog vijftien duizend Latynfche voetknechten en twaalf honderd ruiters op te eisfchen, ten einde een geheel heir in geval van nood en naar vereifch van omHandigheden gereed te hebben. Licinius verlangde bij zijne krijgsmagt nog tweeduizend Liguriërs, alle de™ boogfchutters, dien deCreters zouden wil ft len leveren, benevens alle de Numidifche^ ruiters en elephanten, dien de Carthagers en masinissa zouden zenden; welk alles hem toegeftaan werd , vertrekkende 'er terftond tot dat einde Afgezanten naar Creta en Africa ( 2). Intusfchen waren 'er op nieuw Afse- ; zanten van perseus aangekomen, dien/d de Raad niet goed vond, in Rome toe teza la-" (1) Liv. L, XLII. c. 35. (2) Liv, L. XLII. c. 35. G5 IV. BOLK XI. OODFSr. voor C. 170 , van R, 582. Oijgsi£t voor :n Con- l L1CINI' i tegen ;rsels. lome aan icedoni>t Afgenen ontjd.  IV. BOEK. XI. HOOFDST. j. voor c _ i7°«' j. van B 583. ioö romeinsche laten, wijl de oorlog reeds beflooten was, doch die, in den tempel van Bellona ten woord geftaan, • de verbaazing van hun" nen Meester te kennen gaven, dat men ■ reeds een vijandlijk heir naar Macedonië had overgezonden, daar hij , indien de Raad Hechts kon goedvinden , hetzelve terug te roepen, gereed was, om denzelven alle gevorderde voldoening over het ongelijk te geven , waarover de Bondgenooten zich beklaagd hadden. Sp. c a rvilius, die opzetlijk daartoe doorsicinius uit Griekenland terug gezonden was , berichtede hierop terftond , dat ferrliaebie afgeftreeden en een aantal Thesfalifche fteden veroverd waren, voegende daarbij nog eene menigte andere verwijten en opgaven van 's Konings bedrijf en toeftel, waar op den Afgezanten, zich ongelast tot eenig andwoord verklaarende, gezegd werd, hunnen Koning te kunnen aankondigen : ,, dat de Conful licinius binnen kort met zijn heir in Macedonië zijn zou; dat hij, indien hij aan voldoening dacht, zich bij hem zou kunnen vervoegen; dat hij voords geen Gezantfchap naar Rome meer te zénden  GESCHIEDENISSEN. lof den had, wijl men hetzelve geenen doortogt door Italië vergunnen zou." Licinius werd gelast, hun binnen elf dagen Italië te ontzeggen, en c a r v i l i u s hun tot aan boord toe te bewaaken (i). Sicinius, die gelukkig in Epirus geland was, had reeds verfcheidene fterkten der Dasfaretiërs en Illyriërs, op derzeiver eigen verzoek, met krijgsvolk bezet, en alzoo die ganfche zeekust voor s' Confuls landing veilig gemaakt. Kort na het vertrek des laatfien Macedonifchen Gezantfchaps , vaardigde de Raad vijf van deszelfs leden, vergezeld van duizend voetknechten, naar Griekenland af, die, te Corcyra behouden aangekomen, onder zich deszelfs verfchillende gewesten verdeelden (2), L. decim 1 u s zou zien, of hij den Illyrifchen Koning gentius, wanneer dezelve flechts eenige vriendfchap liet blijken, tot deelgenootfchap in de Romeinfche wapenen kon overhaalen. De twee len- t u- (O Liv. XLII. c. 36. (2) Men bediene zich bij dezen geheelen veld. togt van de kaart van Griekenland agter D. VIII, IV. BOEK X(. HOOFDST. ƒ. voor C. 170. J. van R. 58a. Romein' fcheGezmten naar geheel Griekenland.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 170. J. van R 582. I08 romeinsche tulussen, die in dit Gezantfchap benoemd waren, zouden zich naar Ccphallenia begeven, om van daar de westlijke zeekust van Peloponnefus voor den winter .rond te trekken. Marcius en atiiius kreegen JEtolië en Thesfalië ten deel, waarna zij het oog over Bceotie en Eubcea zouden laten gaan, om vervolgends de lentulussen in Peloponnefus weder te vinden. Eer zij Corcyra verlieten, ontvingen zij eenen brief van perseus, de reden vraagende , waarom de Romeinen krijgsbenden in Griekenland gezonden en eenige fteden ingenomen hadden : men vond niet goed, denzelven fchriftlijk te beandwoorden, maar den bode Hechts mondeling te berichten, dat de Romeinen zulks ter bezetting dier fteden gedaan hadden. De lentulussen, die zonder eenig onderfcheid de Staaten van Peloponnefus vermaanden, om Rome met dezelfde trouw tegen perseus, als weleer tegen philippus en antiochus, bij te ftaan, moesten veelvuldig gemor in de volksvergaderingen aanhooren. De Achceërs inzonderheid waren misnoegd, dat  geschiedenissen. I09 dat zij, die het eerst de belangen der Romeinen omhelsd en vijanden van philippus geworden waren, niets vooruit had 1 den boven de Mesfeniërs en Eliërs, die voor antiochus tegen Rome de wape-'. nen opgevat en zich onlangs nog beklaagd hadden , dat men" hun bij het Achceijcli Bondgenootfchap gevoegd had C i ). Marciüs en atilius hadden te Gitance eene vergadering der Epiroters bij een geroepen, en waren in dezelve met , genoegen gehoord ; voords waren zij in JEtolie gekomen, juist toen men aldaar eenen Prcetor, lyciscus genaamd, in de plaats des overleedenen , aanftelde, aan wiens Romeinseh • gezindheid geen de minfte twijfel was. Na een verblijf van maar weinige dagen in dit gewest begaven zij zich naar Thesfalie, waar hun een Gezantfchap van Acarnaniërs en eenige Bceotifche ballingen ontmoeteden. Zij lieten de Acarnaniërs boodfehappen: „ dat hun thands de gelegenheid gegeven werd, om het geen zij, door Koninglijke beloften misleid, inden oorlog tegen philippus en CO Liv. L. XLII. c. 37. IV. BOEK XL IOOFDST.' [. voor C. 170. . van Km 582.  iio romeinsche IV. BO EK XI. HOOFDST. J. voor G 170, J. van R 582. en antiochus tegen Rome misdaaii hadden, te herftellen; dat zij, de Romeinfche zagtmoedigheid bij hun wangedrag ondervonden hebbende, nu de Romeinfche edelmoedigheid voor hunne goede dienften zouden kunnen beproeven." Den Beotiërs werd hunne zamenfpanning met perseus verweeten; zij legden de fchuld daarvan op hunnen Voorzitter isimini as en op eenige kwaalijkgezinde fh> den : doch men andwoordde, dat zulks eerlang blijken zou , wijl men elke ftad in ftaat zou Hellen, om voor zich zelve partij te kiezen. Te Larisfa kwam het Thesfalisch bondgenootfchap bijeen, 't welk de Romeinen nogmaal dankte voor deszelfs verlosfing van het Macedonisch juk, en wederkeerig bedankt werd voor den trouwen bijftand in den voorigen Macedonifchen en in den Syrifchen-krijg, 't welk met de hartlijkfte verzekering van allen nieuwen onderhand, dien Rome flechts verlangen zou, beflooten werd (1). Kort na dezen landdag kwam een Macedonifch Gezantfchap te Larisfa een mondge- (O Liv. L. XLII. e. 37, 38.  geschiedenissen. Iri gefprek voor den Koning zelf vragen, die zich gaarne wilde verlaten op marcius , wiens vader in gastvriendfchap1 met philippus geftaan had, en met welks herinnering het Gezantfchap dit verzoek deed vergezeld gaan. Marcius andwoordde. „ dat hij zeer welf van zijnen vader gehoord had, hoe hi]{ gastvriendfchap met p h i l ip p u s had ge c houden; dat hij zelf hier aan zeer welge^ * dachtig was geweest bij de aanneming zijner zending, en zich nu , zoo fpoedig mogelijk, met zijnen medegelastigden aan den oever van den Peneus bij de brug van Homolis zou laten vinden." Het vleijend denkbeeld , dat marcius zich om zijnen wil deze zending had laten welgevallen , ontvonkte nog eene ftraal van hoop bij perseus, dat hij door minnelijk verdrag eenen krijg zou kunnen voorkomen, dien hij dooralle zijne poogingen ter bevrediging toonde, geenzins met zijne krijgstoerustingen bedoeld te hebben, welke dus bij hem al vast, en welligt bij zijnen vader ook, geen ander oogmerk konde gehad hebben, dan om door eene geduchte houding de reeds aan- IV. boek XL JOOFDsr. f. voor C. 170. [• van R. 582. MondgeJrek tussen pereüs eii e Roteinfcbe^zanten.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 170. J, van R 582. 113 ROMEINSCHE aanwezige af hanglijkheid van den Macedonifchen throon te verminderen, en deszelfs veiligheid voor het vervolg te verzekeren. Perseus keerde van Dium, waar hij het andwoord had opgewacht, fchierlijk naar zijn rijk te rug en kwam van daar binnen korte dagen ter beftemder plaatze weder, vergezeld van zijnen ganlchen hofftoet, terwijl de Romeinfche Gelastigden van hunne zijde geen minder gevolg van Afgevaardigden , die te Larisfa waren te zamen gekomen en gaarne zekere berichten wegens dit mondgefprek naar huis wilden brengen, bij zich hadden. Wederzijdfch aan den oever der rivier gekomen, was de eerfte vraag, wie van beiden dezelve zou overkomen; de een meende, dat men de majesteit des Konings, de ander dat men die des Romeinfchen naams vereeren moest, vooral daar perseus zelf het mondgefprek gevraagd had. Mar cius, die den bijnaam van philippus had , maakte hier aan boertende een einde , door te zeggen: „ dat de jonge bij den ouden, de zoon bij den vader behoorde te komen:" het welk zich perseus liet weige-  geschiedenissen. ng gevallen. Maar nu was de vraag , hoe groot zijn gevolg zijn zou. De Koning oordeelde het billijk, zijnen geheelen lïoet mede te brengen: de Romeinen wilden , dat hij flechts drie perzoonen bij zich zou houden, of anders, indien hij zulk eenen trein wilde medebrengen , vooraf gijsfelaars zou geven voor de eerlijkheid van zijn oogmerk. Hij verkoos het laatfte en gaf hippias en pantaucüs, zijne beste vrienden, tot gijsfelaars, die echter niet zoo zeer tot borgen der goede trouw begeerd waren, als wel om den bondgenooten der Romeinen te toonen, dat perseus met hun op geenen gelijken voet ftond (1). De wederzijdfche plichtpleeging gefchiedde niet als tusfchen vijanden , £ maai met de minzaamheid van gastvrienden. Daarna maakte men van de daargeftelde zetels gebruik. Na eene kleene poos zwijgens zeide marcius: „ ik geloove, dat Gij van ons andwoord verwacht op uwen brief, dien Gij ons te Corcyra gezonden hebt, en waarin Gij vraagt, CO Liv. L. XLII. c. 38» 39. X. deel. H rv. BOES XI. HOOI-DST. f. voor C. 170 f, van R. 58a. \ " Bezwaa:n tegen iRSEUS.  H4 romeinsche IV. BOEK XI. HOOFDST, J. voor C. 170. J. van R. 5S2. vraagt, hoe wij , als Gelastigden, met krijgsvolk gekomen zijn, en het zelve in onderfcheidene fteden gelegd hebben. Deze vraag vreeze ik, onbeandwoord te laten , om niet trotsch te fchijnen, en even zeer naar waarheid te beandwoorden, om U geene te groote onaangenaamheden te doen hooren : daar echter alle verbondfchennis met woorden of met wapenen beftrafd moet worden, zal ik, die veel liever den last, om U den oorlog aan te zeggen, eenen ander dan mij zag opgelegd, echter mij de fcherpheid van taal tegen eenen gastvriend getroosten, even als een geneesheer, dia bittere dranken tot herftel voorfchrijft. Nadat Gij ten throon geklommen zijt , deed Gij flechts éénen ftap , dien de Romeinfche Raad goedkeurde , dien naamlijk , dat gij Gezanten ter vernieuwing van het oud verdrag naar Rome zond , fchoon het veel beter geweest was, het zelve niet te vernieuwen , dan na de vernieuwing te verbreken. Abrupolis, den vriend en bondgenoot van Rome, verdreeft Gij uit zijn rijk ; de moordenaars van artetarus, den trouwften lllyrifchen Vorst voor  GESCHIEDENISSEN. Ir voor Rome , naamt Gij, ten blijke vat uwe vreugde over zijnen dood , ondei Uwe beicherming ; Gij trokt, tegen het verdrag aan, met krijgsvolk door Thesfalie naar Delphi, en zondt den Byzantiërs ongeoorloofden onderftand; Gij gingt met de Baotiërs, onze bondgenooten, eenen geheimen en bezWooren handel aan. Liever vraage ik, wie heeft de Thebaanfchen Afgezanten, eversa en callicratus, van ons terug keerende , omhals gebragt, dan dat ik zelf betichte. Wie anders, dan uwe werktuigen vuurden den Altolifchtn burgerkrijg en bloedvergieting aan ? Gij zelf verdelgdet de Dolopers. Het fmartmij, den geen te noemen, wien eumenes, op zijne terug reize over Delphi fchier als een offerdier bij het heiligdom gefiacht, den fnooden aanflag op zijn leeven wijt. Ik weet, dat U alles uit Rome vermeld is, dat uwe Gezanten U bericht hebben, welke verborgene aanflagen uw gastvriend van Brundufium heeft aan het licht gebragt. Voor deze optelling had Gij mij kunnen fpaaren, indien Gij mij niet gevraagd had, waarom 'er krijgsvolk overkwam, waarom 'er bezetH 2 ting 5 i iv. BOfiK XI. HOOFDST. J. voor C. I/O. J. van R. 58a.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 170. T. van R. 582. Ontfchul" diging van PERSEUS. 116 romeinsche ting in de fteden der bondgenooten werd gelegd; nu zou het zwijgen U ondragelijker, dan het fpreken, zijn gevallen, en ik voor mij zal, uit hoofde der gastvriendfchap mijnes vaders, U een gunftig oor leenen , ja wenfche zelfs, dat Gij mij gronden aan zult wijzen, waarop ik uwe zaak bij den Raad zal kunnen rechtvaardigen (O." Perseus andwoordde hierop. „ Ik 'heb dan eene zaak, die voor onpartijdige Rechters ongetwijfeld goed zou zijn, voor hun, die aanklaagers en rechters beiden zijn , te verdeedigen! Al wat tegen mij is ingebragt, is gedeeltlijk zoodanig, dat ik in twijfel ftaa, of ik het zelve mij ter eere reekenen wil; gedeeltlijk zoodanig, dat ik mij geenzins daarover fchaame; gedeeltlijk enkel gezegd en dus ook bloot te ontkennen. Volgends uwe wetten zelve zouden immers rammius van Brundufium en eumenes mij wel befchuldigd , maar geenzins overtuigd hebben ? Of zou eumenes, die veelen in den weg ftaat, geenen anderen vijand, behal- ven CO Liv. L. XLII. c. 39» 4°«  geschiedenissen. 117 ven mij, hebben ? Of zou ik niemand anders dan rammius, dien ik te vooren nimmer zag en nimmer dacht te zien , tot1 zulke aanflagen hebben kunnen vinden ? ' De fchipbreuk der Thebanen en de) moord van a r t e t a r u s wordt mij mede ter verandwoording voorgeteld , nogthandsom geene andere reden, dan om dat de moordenaars als ballingen in mijn land zwerven : eene onbillijkheid , welke ik mij zal getroosten, wanneer Gij TJ fchuldig wilt bekennen aan alle de misdaaden der ballingen , die zich van elders naar Italië of Rome begaven. Hoe was ook immer eene verbanning mogelijk , indien 'er geene plaats van ballingfchap kon zijn ? Zodra ik echter , door U gewaarfchuwd, hun verblijf ontdekte, liep ik ze op en ontzei hun mijn gebied. Dit alles werd tegen mij als eenen gedaagden ingebragt , het overige mogt alleen den naam van verbondsgefchillen hebben , die mij als Koning door U worden voorgefteld. Indien de letter van dat verbond mij de zelfsverdeediging bij vreemden aanval heeft ontzegd , dan erken ik, in mijnen tegenweer tegen abrupo- H 3 LIS, IV. BOEK XI. OOFDST. . voor C. 170. . van R, 582.  IV. BOE II XI. HOOFDST. J. voor C, 170. J, van R. Iï3 romeinsche lis, den Romeinfchtn bondgenoot, mijne fchuld: maar was zulks geenzins buitengeflooten, en billijkt het recht der volkeren geweld tegen geweld, wat toch moest ik dan anders doen , daar abrupolis eenen ftroopenden inval tot Amphipolis voordzettede? Zou ik hem ftil te Pella hebben afgewacht ? Of mogt ik hem wel verdrijven , maar niet overwinnen en als overwonnen behandelen ? Hij waarlijk , die niets anders van den verdeediger onderging , dan hij als aanvaller had bedreeven , klaagt zonder reden over wraak? Het bedwang der Dolopers eischt eene andere verandwoording : was zulks jegens hun al geene ftraf, het was aan mijne zijde recht, daar zij onder het gebied behoorden , het geen Gij mijnen vader had toegekend; en al moest ik zulks voor hun , die geene ftrengheid of hardheid jegens f flaaven dulden, en niet voor U of Uwe bondgenooten verdeedigen, dan zelfs zou de uitfpraak mij moeten billijken. Of was de moord door hun aan mijnen Landvoogd gepleegd, niet zoo geweldig, dat de dood voor hem eene verlosfing was ? — Maar mijne reis naar Larisfa, Antrona en Pu-. 1 leum  geschiedenissen. 119 leum om in derzelver nabuurfchaplang verjaarde geloften te betaalen, — het brengen van mijn offer te Delphi, waarbij men ,.fI tot bezwaar der fchnld, mij een geheel heir J laat volgen, als of ik, waarover ik mij f. thands van U beklaag, éenige fteden en fterkten had willen bezetten: — Wel nu, roept hierover alle Griekfche fteden te zamen, dien ik doortrok , en, wanneer iemand over den minften overlast van mijne benden klaagt, dan zal ik erkennen, dat mijn offer een ander oogmerk had. — Wegens den onderftand den Mtoliërs en Byzantiè'rs gezonden , en het verdrag met Bceotie geflooten heb ik mij dikwijls in uwen Raad door mijne Afgezanten verklaard en gerechtvaardigd, fchoon dezelve min genegen, dan mijnes vaders gastvriend, naar mij luisterde : eumenes had toen nog alles niet verdraaid, verdacht, gehaat gemaakt, noch den Romeinen in het hoofd gebragt, dat Griekenland geen vrij genot van hunne gunst kon hebben , zoo lang mijn throon beftond. Eerlang hoort Gij welligt, dat Gij antiochus te vergeefsch agter den Taurus hebt gedreeven, wijl eumenes Afia zwaarerdrukt, dan H 4 ooit BOEI XI, 00 FUST. voor C. 170. van R. 5*a.  120 ROMEINSCHE IV BOEK XI, HOOFDST. J voor C 170. J. van R 58a. Wapenflilftand. ooit antiochus; en dat uwe Bondgenooten geene rust zullen hebben , zoo lang het rijk van Pergamus duurt, wijl hetzelve een bedwang van alle de nabuurige Staaten is. — Alles echter, wat bij, o! marcius en ATiLius, inbragt, en ik weg. ruimde, hangt van de wijze, hoe hetzelve gehoord wordt, af: veel minder, dit wete ik zeer wel, geldt mijn bedrijf dan uwe opvatting. Ik ben bewust, opzetlijk niets misdaan te hebben: en dwaalde ik onbedacht, uwe berisping en kastijding zal mij leeren. 'Er is alvast niets onherftelbaars of anders, dan door wapenen , verzoenelijks bedreeven , of de roem van uwen ernst en zachtmoedigheid is ten onrecht bij de Volkeren verbreid , indien gij om redenen, die naauwlijks eene klagt en onderhandeling verdienen , de wapenen opvat en tegen koninglijke Bondgenooten voert ( 1 )." Marcius, die zich met 's Konings redenen voldaan toonde , raadde hem, nogmaal een Gezantfchap naar Rome te zenden, ten einde niets tot behoud des vre- £ 1) Liv. L. XLII. c. 41, 42,  geschiedenissen. 121 vredes onbeproefd te laten. Hier toe echter was terftond een wapenftilftand noodig, dien mae cius, fchoon hij niets1 hartlijker voor Rome gewenfcht en in de^ hoop op dit verzoek voornaamlijk het 1 mondgefprek had toegeftaan, echter met den grootftenfchijn van bezwaar enkwanswijs uit bloote gunst jegens den Koning aannam : terwijl perseus, indien de ijdele ho >p op vrede hem niet verblind had, geene betere gelegenheid kon gewenfcht hebben, om de Romeinen aan te tasten , dan daar zij nog zonder Opperbevelhebber en geheel onbereid tot den krijg waren, waarop hij zelf reeds in alle opzichten was afgericht. Na dit mondgefprek begaven zich de Romeinfche Gelastigden naar Bceotie, alwaar reeds alles verdeeld geraakt was, na dat uit der Romeinen naam bericht was, dat elke ftad voor zich zou hebben .partij te kiezen. Van Chceronea en van Theben kwamen 'er weldra zendelingen, om te verzekeren, dat zij bij het fluiten des'Bondgenootfchaps met perseus niet waren tegenwoordig geweest. Het geheele Bondgenootfchap van Baatte zelf, H 5 't IV. bo bh XI. oofdst. . voor C. 170. . van R. S&.  IV. boek XI. HOOFDST. J; voor C 170. J. van R, 58a. 122 romeinsche 'twelk eeuwen langbeftaanhad (i),fprong nu uit een; de afzonderlijke fteden beijverden zich, om, vóór eikanderen, in Romers vriendfchap te geraaken, en na deze verdeeling was de beheerfching geen werk. Eindlijk in Peloponnefus te Argos het Ac.haifch Bondgenpotfchap bij een geroepen, en flechts duizend mannen ter bezetting van Chalcis, bij den overtogt des Romeinfchen legers in Griekenland, gevraagd en bekomen hebbende, keerden marcius en atilius in het najaar naar Rome terug (2). Gelijktijdig met dit zoo belangrijk Ge zantfchap naar Griekenland, waren 'er drie Raadsleden afgevaardigd geworden naar Afia, teneinde de Bondgenooten tot daadlijk deel aan den Macedonifchen krijg optewekken. Dezen hadden zich bijzonder werk gegeven bij de vermogendfte fteden, wier voorbeeld de kleenere van zelve wel zouden volgen. De gezindheid der Rhodie'rs was inzonderheid van aanbelang, daar (1) Zie de Reize van anach. D. IV. 01,37. (a) Liv. L. XLII. c. 43, 44.  geschiedenissen. I23 daar niet flechts. derzelver gezag begunstigen , maar derzelver vermogen tevens daadlijk onderfteunen kon. Zij vonden bij hun thands eene zeemagt van veertig fchepen, die hun Opperbeftuurer heg es ilochus hun opzetlijk had doen aanbouwen, ten einde door den fpoed van dezen onderftand allen kwaad vermoeden, door eumenes tegen hun verwekt, te Rome weg te nemen, daar zij toch, naar zijnen raad , het Bondgenootfchap der Romeinen, als het veiligfte en trouwfte, boven de zoo dikwijls ijdel bevondene gunst van Koningen verkoozen hadden. De vertooning en het aanbod dier vloot was den Romeinen de aangenaamfie verrasfching, wier zending onder de overige Afia,. tifche fteden het bedoeld gevolg had (1). Na de terugkomst van perseus aan zijn Hof, zond hij onmiddellijk het af- < gefprooken Gezantfchap naar Rome, ter- ] wijl hij tevens een fchriftlijk bericht naar( Byzaniium en Rhodus zond van het mondgefprek door hem met de Romeinfche Ge- las- (l) Liv. L. XLII. c, 45. Polyb. Excerpt. Legat. LXIV, IV. boek XL hoofdst. J. voor C, 170. J. van R. 582. Misleilendeloop, van erseus >p den rede.  124 ROMEINSCHE IV. BOES XI. HOOFDST. J. voor C 170. J. van R 582. lastigden gehouden,- voegende 'er door zijne Afgevaardigden bij de Rhodiërs bij: „ dat men ftaat op den vrede maakte, wijl 'er ' op raad der Romeinen zelve een Gezant. fchap van hem naar Rome op weg was ; indien de Romeinen echter den oorlog wilden voordzetten, hoopte hij, dat de Rhodiërs alles tot herftel des vredes zouden aanwenden, en dat zij, ook dit vruchtloos zijnde , toch vooral zouden trachten tegen te houden, dat zich niet alle magt en gezag bij één Volk opftapelde; dit, toch was het belang van allen, maar boven al van de aanzienlijke en veelvermogende Rhodiërs , die eerlang Rome flaafsch naar de oogen zouden zien, wanneer Rome alleen te duchten was." Men nam het bericht en deze voordragt minzaam aan, doch de veranderde denkwijze had zich reeds te zeer gevestigd, om een ander andwoord te geven , dan: ,, dat de Rhodiërs den vrede wenfchten, doch dat, in geval van oorlog, de Koning niet hoopen noch zich bemoeijen moest, om hunne oude en door veelvuldige goede dienften verworvene vriendfchap met Romt te verbreken.'' In  geschiedenissen. 125 In Bceotie , werwaards zich dit zelfde Gezantfchap vervoegde-, ontmoetede het, geen beteren troost. Theben. alwaar eene geheele omwenteling van partij plaats had, was onhandelbaar; twee kleene fteden toonden zich alleen nog Koningsgezind, maar verzogten perseus om onderftand tegen de Thebanen , het welk hij haar, uit hoofde der wapenfehorting, moast weigeren , raadende haar flechts, zich zoo goed als zij konden tegen allen ongelijk te verdeedigen , doch tevens zoo omzichtig, dat zij den Romeinen geene reden gaven , om zich over haar te wreeken ( i ). Marcius en atieius beroemden zich, bij het verflag van hunne zending in den Raad , dat zij den Koning doori eenen wapenftilftand en de hoop op vre- \ de kunftig misleid hadden, wijl zij alles' bij hem zoo gereed tot den oorlog ge j vonden hadden, dat hij gemaklijk alle ge-1 fchikte plaatzen , voor de aankomst van het Romeinfche heir, had kunnen bezetten, daar de geheele wapenftilftand hem nu geCO Lir. L. XLII. c. 4*. IV. BOEK XL HOOFDST. f. voor C. 170. J. van R. 582. Misnoejen der ou« le Raadsedeniver het iftig geIrag der iezanteo ïgens ESSEUS.  iv. BOEK XI. HOOFDST. j. voor C. 170 J. van R, 582. 126 ROMEINSCHE geen het mïnfte voordeel doen, maar hun gelegenheid geven zou, om den krijg veel beter toegerust te beginnen. Even zeer juichten zij hun eigen Staatkundig beleid in het verbreken van den band des Bceo* tifchen Bondgenootfchaps toe. Een groot gedeelte van den Raad keurde dit beleid, als hoogst fchrander, goed: doch deszelfs oude en ouderwetfche leden verklaarden: „ in dit Gezantfchap geen Romeinseh gedrag te vinden. Hunne voorouderen hadden zich in alle hunne oorlogen op dapperheid, nooit op list, beroemd,' zij kondigden vooraf den oorlog aan en gaven zomtijds zelfs de plaats van het gevecht op. Hunne eerlijkheid waarfchuwde pyrrhus voor zijnen fnooden Lijfarts , en zond den Faliscers hunne kinderen niet derzelver verraader te rug. Dit was Romeinseh bedrijf en geen trouwloos Carthaagfch of listig Grieksch beleid geweest. Voor eenen tijd mogtlist het winnen van den moed : doch hem alleen kon men voor altijd overwonnen reekenen, die zich tot de erkentenis gedwongen vond, dat list noch toeval, maar eerlijk tegen hem gevoerde wapenen zijne  geschiedenissen. 13 ne minderheid beflischt hadden." Hc waardig deze taal der ouden zijn mogt wien de nieuwe fchranderheid geenzins bt viel, de meederheid echter , die reec meer op het voordeelige dan op het ee lijke zag, keurde het verrichte goed, e zond beiden weder naar Griekenland t rug met onbepaalden last voor map, cius, om de belangen van den Staat t behartigen, doch met uitgedrukten las voor atilius, om Larisfa, als de hoofd ftad van Thesfalie, te gaan bezetten, o] dat perseus , na het einde des be ftands, hun hierin niet voorkomen mogt Atilius ZOU totdat einde twee dui zend mannen van sicinius overne men, terwijl p.leutülüs, nu ook ui Achaje terug gekeerd, last kreeg, om her met drie honderd Italiaanfche krijgsluiden te gaan onderfteunen tot bedwang dei overige fteden van Bceotie ( i). Schoon men dezen nieuwen toeftel tot den oorlog maakte, en ook geenen anderen zin had, vond echter de Raad goed, den Gezanten van perseus gehoor te ver- ( O Liv. L. XLII. c. 47. 7 ie IV. boek > XI. ,. HOOF04T. J. voor C S 170. . J. van R \ 582. n e t ) i Nieuw doch vruchteloos Gezantfchapvan perseus te Ro. me.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 170. J. van R 582. 128 romeinsche verleenen. Zij herhaal den fchier alles,wat de Koning zelf gezegd had, en zogten vooral, den aanflag op het leeven van eumenes van hem af te fchuiven, doch Haagden hier in het minfte. Het overige beftond in nederige verfchooningen, dien men even min genegen aannemen', als men de verontfchuldigingen zelve onpartijdig wilde aanhooren. Hun werd Rome terftond en Italië binen dertig dagen ontzegd, zoo dat de enkelde toelating binnen Rome en de verlenging van-de voorige elf in dertig dagen, de eenige onderfcheiding bleeken te zijn, dien men uit hoofde van den handel met marcius fcheen te willen in acht namen. De Conful licinius kreeg last, om zijne krijgsmagt thands ten fpoedigften bij een te doen komen , terwijl de Prcetor c. lucretius onmiddellijk met eene vloot van vijf en veertig fchepen uitliep, en deszelfs broeder vooraf met eene galei naar Cephallenia gezonden werd, om aldaar de fch-pen der Bondgenooten te verzamelen ( 1). De plegtige gelofte en krijgshaftige uit- togt CO Liv. L. XLII. c. 48.  geschiedenissen. 120 togt eenes Confuls was altijd een treffend tooneel voor het Volk , het welk zich daarbij fteeds de wisfelvalligheid derkrijgs-B kans voorftclde: zelden echter was het zei- ^ ve ernftiger dan thands ,nup. liciniusI tegen perseus uittrok , wien de oude roem van zijn krijgshaftig en vermogend d volk, en de herinnering aan den langen * ftrijd zijnes vaders tegen Rome, niet min geducht in veeier oogen maakten, dan zijne eigene, vroege oefening in het krijgsperk en lange toerusting tot dezen tweeden ftrijd. Het geleide van twee Krijgstribunen, c. claudius en q. marcius, die reeds zelve de bijlbundels gevoerd hadden, en het gevolg van drie voornaame jongelingen, p. lentulus en twee manliuss e n , die zich op dezen togt, als in eene oefenfchool begaven, maakten dit vertrek nog treffender. Het jaargetijde, fchoon reeds ver verlopen, vergunde den Conful met zijn ganfche heir eenen gelukkigen overtogt van Brundufium opJpollonia (i). Weinige dagen vroeger hadden de, uit Rome terug gekeerde, Afgezanten perseus (O Liv. L. XLII. c. 40. x DEEL. ï IV. BOEK XL OOFDST. . voor C. 170. . van R. 5s3. Uittogt es Confu/s aar Maceonie.  iv. boek XI. > HOOFDST. J. voor C. 170. J. van R. 582. Befluk van fers>.tS tot dtn oorlog. [30 romeinsche 5eus alle verdere hoop op vrede afgeheeden. De, door hem bij een geroepen, * Hofraad was ver uit een gelopen in gevoelens. Zommigen meenden, dat men zich alle belasting getroosten , allen afiland van grond doen, en volftrekt niets weigeren moest, om den vrede te kopen, wijl de oorlog niets minder , dan het geheele rijk, in de waagfchaal brengen zou, en de verzekering van den throon integendeel door den kostbaarden vrede hem altijd kans zou laten, om bij tijd en wijle zich te herftellen , en welligt zelf geducht te worden voor hun , wien hij thands vreesde. Het grootfte gedeelte van den Hofraad echter beweerde: „ dat de geringfte afftand zijnen ganfchen throon zou doen inftorten, wijl de Romeinen geen geld noch land behoefden, maar zich van de bouwvalligheid der grootfte rijken wilden bedienen; dat zij de magt der Carthagers gefnuikt, en antiochus agter den Taurus gedreeven hadden; dat Macedonië alleen thands overbleef, 't welk, zo het goed geluk hun eens verliet, deszelfs Koningen den ouden moed kon doen hernemen ; thands ftond het p e r s e u s nog vrij  GESCHIEDENISSEN. 131 vrij te overwegen, of hij, door telkens al te fèaan, zich eindlijk geheel ontblooten en als dan de Romeinen om Samotkracit of eenig ander eiland liever zou willen verzoeken , ten einde aldaar zijnen throon in verachting en gebrek te overleeven, dan wel als een ftrijdbaar wreeker van zijne rechten en gezag op eene heldhaftige wijze het krijgslot verduuren, of ook misfchien als overwinnaar de geheele aarde van de Romeinfche overheerfching verlosfen; het zou toch niet vreemder zijn, de Romeinen uit Griekenland, dan weleer hannibal uit Italië, te zien verdrijven; veel vreemder moest het fchijnen, eenen eigen broeder het kroonrecht betwist te hebben, om het zelve aan vreemden af te ftaan; terwijl men ook in het algemeen niets fchandelijker hield, dan zonder llag of ftoot eenen throon te verlaten, niets vereerender, dan zich alles voor behoud van aanzien en gezag te getroosten (i)." „ Voeren wij dan , met der Goden hulp , dien krijg, dien gij noodzaaklijk acht: " was het befluit, 't welk perseus (O Liv. L.XLII. c. 50. I » IV. BOEK xi. HOOFDST, J. voor C. 170. J. van II. 582.  IV. BOEK XIhoofdst. j. voor C 170. j. van R. 58». 132 ROMEINSCHE s e u s nam, en waarvan hij terftond aan alle Bevelhebbers kennis zond. Citium, eene Maccdonifche Stad, was de bepaalde verzamelplaats zijner benden. Na een plegtig offer van honderd osfen begaf bij zelf zich derwaa:ds, van zijne Hovelingen en lijftrawanten vergezeld , waar reeds alle de Macedonifche en vreemde hulpbenden in het veld lagen. Het getal der geheele manfchap beliep vierduizend ruiters en veertig duizend voetknechten , waarvan de helft uit Phalavgiten beftond, afgericht, om in de Macedonifche Phalanx te vechten, waaraan een alèxander grootendeels zijne overwinningen had toegefchreeven, en na wiens tijd Macedonië nimmer zulk eene krijgs'magt bij een had (1). Een zes en twintig jaarige vrede , want zoo oud was het verdrag met philippus geflooten ( 2 _), had Macedonië een :alrijke jongelingfchap gegeven, wiens ou- (1) Liv. L. XLII. c. 51. Het grootfte heir van alèxander beftond flechts, naar de grootfte opgave, uit 34,000 voetknechten en 400» ruiters. Vide drakenb. ad b. /. livii. (O Zie D. VIII. bl. 555.  geschiedenissen. 133 ouderdom rijp voor den oorlog was, en wiens krachten door geduurige oefening tegen de nabuurige Thraciè'rs meer geoefend,] dan verzwakt, waren; het zij dan aanvallen- de, het zij enkel verweerende, de tegenwoordige Romeinfche krijg was ook philippus en perseus beiden fteeds voor oogen geweest, zoo dat alles tevens volmaakt gereed en toegerust was. Perseus liet zijn heir zich in dagorde fchaaren en eenige krijgsbeweging \ maaken , waarna hij het zelve in eene ■ aanfpraak voorhield : „ het veelvuldig ongelijk, door zijnen vader geleeden, en het trouwloos gedrag der Romeinen jegens hem; voords het gering getal van hunne eigene en vreemde benden, wier nieuwe aanwerving de gelijkheid van getal zelfs onbeftaanbaar tegen hunne lange afgerichtheid maaken zou; eindelijk gewaag, de hij van zijnen rijken voorraad van leeftogt en van wapenen, van zijne gevulde fchatkist, en van de daaden hunner voorouderen; en hier door zijn heir alzins bemoedigd hebbende , herinnerde hij het zelve , dat zij thands om geene vreemde verovering , om geen behoud I 3 van IV. BOEK XI. IOOFDST. . voor C. 170 [, van R. 582. 's Ko- ingi MO" praait aaa ijn krijgsolk.  IV. BOEK XL HOOFDST. J. voor C 170. J. van R 583. 134 ROMEINSCHE van Griekenland, maar om het beftaan van Macedonië zelf zouden ftrijden, wijl Rome , geenen geduchten nabuur begeerende, niets minder dan zijne kroon en koningrijk vorderde (1)." 'sKonings aanfpraak was telkens door de toejuiching zijnes krijgsvolks afgebrooken, en derzelver ilot deed eene algemeene kreet van verontwaardiging en woede opgaan, die hem den besten moed moest geven. Hij beval, het leger op te breken , en zich ten togt gereed te maaken, daar men reeds van de beweging des , bij Apollania gelanden, Confuls hoorde , terwijl hij den Afgezanten der onderfcheidene Macedonifche Staaten , die hem onderftand in geld en leeftogt naar vermogen aanbooden, met heterkentlijk en aangenaam andwoord terug zond, dat hem niets ontbrak, indien men flechts de noodige wagens voor zijn krijgstuig wilde geven. Hij trok voords met zijn ganfche heir Thesfalie in , werwaards hij met grond giste , dat de Romeinen zich bewegen zou» (O Liv. L. XLII. * 52,  GESCHIEDENISSEN. 135 zouden. Verfcheidene fteden van dit gewest bezweeken voor zijnen aanval, of gaven zich weerloos over. Gyrton en" Elatia, aan den ingang van het zoo belangrijke als verruklijke Tempé gele-I gen (O, openden, in den eerften fchrik zijner wapenen, voor hem de poorten en namen zijne bezetting in. De engte alhier zorgvuldig met voetvolk en ruiters bezet hebbende , begaf hij zich voords naar Sycurium aan den voet van den berg Os fa gelegen, om aldaar den vijand op te wachten, waartoe hem , behalven de uitmuntende ligging voor de gemeenfchap met Macedonië , Thesfalie en Magnefie, ook nog de gezondheid der luchtftreek en de overvloed aan onuitputlijke bronnen noodigden (2). Intusfchen was de Conful van Apollonia door Epirus naar Thesfalie getrokken , en, na eenen zeer moeilijken togt, uit hoofde der wegen door Athamanie, te Gomphi aangekomen, zoo dat een kleen vijandlijk (O Zie ^e relz« vanden jongen anach. D. IV. bl. 87. (O Liv. L. XLII. c. 53» 54- IV, BOEK XI. OOFDST. voor C. 170. van B. 582.  IV BOEK XI. HOOFDST, J. voor C 170, J. van r 582. Nabijhei der vijand lijke legers. I36 romeinsche lijk leger hem aldaar den verderen doortogt gemaklijk zou kunnen betwist hebben. De blijdfchap der behoudene aan- " komst te GompM was niet grooter , dan de minachting , welke het Romeinfche krijgsvolk voor eenen vijand opvattede, die de gelegenheden tot den besten wederftand niet fcheen te kennen. * Licinius hield hier eenigen rusttijd voor zijn afgemat vee en volk, en trok van daar naar Larisfa voord , nemende zijne legerplaats aan den oever van den Peneus, op eenen afftand van die Had van drie duizend fchreden. Inmiddels kwam eumenes met twee zijner broeders attalus en athe n je u s tè Chalcis aan , liet aldaar twee duizend mannen onder bevel van den laatstgenoemden agter, en bragt voords vier duizend voetknechten en duizend ruiters'gelukkig in 's Confuls leger over , alwaar zich mede veelerlije, doch weinig in aantal beduidende, hulpbenden uit de onderfcheidene gewesten van Griekenland kwamen vervoegen, terwijl Chalcis de verzamelplaats der bondgenootfchaplijke fchepen was (i> PerCO Lit. l. XLII. c. 55, 56",  geschiedenissen. 137 Perseus beproefde vruchtloos, door de plundering van de ommeftreek van Pherce, de Romeinen te verleiden tot eene verdeediging hunner bondgenooten, welke hunne magt verdeeld of hun krijgsont werp verbroken zou hebben: de veelvuldige roof ftrekte alleen ten onthaal zijnes krijgsvolks , terwijl de Conful zich zoo ernftig op zijnen krijgstogt beraadde, als de Koning zich , na deze proeve , op nieuwe aanflagen bedacht (1). Beiden hielden zij fchier gelijktijdig hunnen krijgsraad, 's Konings volk had door ongeftoorde plundering moed gekreegen, en drong op een rechtftreeksch aanrukken tegen de Romeinen aan. De Romeinen vreesden , dat hun langer ftil liggen hun bij hunne bondgenooten geen minder nadeels doen zou, dan de reeds hulploos tei prooi gelatene Phercsërs hun deeden. Ge. duurende het nader overleg, waarbij eumenes en attalus waren toegelaten, kwam de tijding , dat de vijand met een grooi heir nabij was. De krijgsraad ging uil een, en het vaandel werd uitgeftooken, hei geei (V) Liv. L. XLII. c. 56. I 5 IV. BOEK XI. HOOFDST. f. voor C. 170. |. van R. 582. I  IV. SOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 170. ]. van R. 582. . 1 t 1 1 i 1 I3ö r ome in sc he geen elk ten wapen riep , terwijl men honderd ruiters van eumenes en een gelijk getal flingeraars ter verkenning vooruit zond. Perseus, die zich ten tien uuren des voormiddags reeds tot op duizend fchreden van het Romeinfche leger genaderd vond , liet zijn voetvolk ftand houden, en trok zelf, van cotys en zijne voornaamfte Overften vergezeld, met eenige ruiters en ligt gewapend volk vooruit. Geen vijfhonderd fchreden ver zag hij reeds het Romeinfche krijgsvolk en hield nu zelf ftand , om deszelfs aantal eerst te onderfcheiden , en, dit gedaan hebbende, zond hij van de benden, dien hij bij zich had, een gelijk getal van paarden ;n van manfehap tegen het zelve op. Het Weef wederzij dsch bij dezen krijgshoop, zonder dat dezelve eenige verfterking creeg. Het gevecht was hevig, doch de ritkomst onbeflisfehend. Perseus trok lien dag met zijn heir naar Sycurium terug, erwijl het gebrek aan water en de veelvuldige ftof in deze ftreek maakten, dat lij zich verheugde, niet terftond met ;ijn vermoeid en dorftig heir flags geaakt te zijn. Den  geschiedenissen. 139 Den volgenden dag echter bevond zich de Koning alweder ten zelfden tijde op dezelfde hoogte, doch met een genoegzaam aantal wagens met water agter zich. Daar zich de Romeinen echter ftil hielden, en zelfs geene voorposten uitzonden, keerde perseus weder werkloos te rug, het welk eenige dagen agter een herhaald werd, zonder dat zijne aftrekkende ag terhoede eenigzins vervolgd werd, waar mede hij zich gevleid had, in de hoop, dat zijne ruiterij den vijand als dan ge> maklijk afbreuk zou doen. Eindelij! floeg hij zijn ganfche leger op vijfdui zend fchreden afftand van het Romeinfch neder, fchaarde den volgenden dag o\ de gewoone plaats zijne flagorde, en trol met zijne ganfche ruiterij en ligtgewapeni volk op 's Confuls leger aan, waardoo: in het zelve eene fchandelijke verwar ring ontftond, welke zich/s Conjuls zorg loosheid jegens zulk eenen nabij zijndei vijand geheel te wijten had. Liciniu fchaarde echter zijn krijgsvolk binnen zijn legerwal, en zond wederkeerig zijne ruite jij en ligtgewapende manfchap vooruit. De rechter vleugel der vijandelijke ber de IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 170. J. van R,. 582. > l 1 3 > 1  14© romeinsche IV. BOEK XL HOOFDST. i J. voor C 170. J. van R. 582. Slag ten nadeele der Romeinen. : i 1 1 < l c 1 t J I s c den beftond uit Macedonifche ruiters en Vreters, de linker uit Thracïêrs, het midien uit de eigenlijk genoemde koninglij. ke. ruiterij , welke alle de flingeraars en Schutters voor zich had. Hier tegen over ftond de broeder des Confuls met de ItaUaanfche ruiters en ligtgewapende voetcnechten aan den rechter, valerius :«vinus met de Grieken aan den lincervleugel, en q. mucius met het uitjelezenst vreemde paardevolk in het midten, terwijl eumenes en attalos net alle de hunnen tusfchen het leger en leze flagorde de agterhoede hielden ( 1 )• 'Er ftond dus een enkel ruitergevecht ;ehouden te worden , waarin wederzijds et aantal van volk ten naasten bij gelijk tras. De flinger en werpfchicht open.en den ftrijd; daarna vielen de Thraciërs iet eerst met eene woede van losgelasne en uitgehongerde wilde dieren op de taliaanen aan, welke dit anders zoo onerfchrokken en krijgshaftig Volk te eeneïaal overhoop wierp ; perseus zelf reef de Grieken min geweldig, maar niet min Cl) Liv. L. XLII. c. 57, 58.  geschiedenissen. 141 min dringend, terug; terwijl de Romeinen, door eumenes onderfteund, wel eenen geregelden aftogt maakten, doch het geheele flagveld aan perseus ruimden. De Koning had zijn goed geluk flechts te vervolgen gehad, om een fpoedig einde aan dezen ganfchen veldtogt te geven; de Bevelhebbers zijnes voetvolks hadden, bij het zien wenden van de ruiterkans, den Phalanx op eigen gezag reeds doen voordtrekken , en booden hem den onmiddellijken dienst ter voordzetting van zijn voordeelaan, maar e van der, dezelfde, die mede in den aanflag op het leeven van eumenes te Delphi gebruikt was, haalde den Koning met al de lafhartigheid van eenen verraaderlijken moordenaar over, om zich door geene te groote inbeelding op dit voordeel roekeloos aan eene beflisfchende kans te waagen , daar hij, door zich thands te vreden te houden, goede voorwaarden zou kunnen bedingen, of eene menigte Bondgenooten , die zich enkel aan het goed geluk verbonden, ter voordzetting van den oorlog op zijde krijgen (O- De (O Liv. L. XLII. c. 59. IV. BO E E XI. HOOFDST. J. voor R. 170. J. van R. 581.  142 romeinsche IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C, l?0. J. van R. 582. De Romeinen hadden twee honderd ruiters en twee duizend voetknechten verlooren: de vijanden hadden flechts vier honderd en twintig dooden. In hun leger was alles vol uitgelatene vreugde, waarbij de woeste Thraciërs met de hoofden der gefneuvelde vijanden op hunne pieken fpeelden. Bij de Romeinen integendeel heerschte niet flechts diepe droefheid over de geleedene nederlaag, maar angstvallige vrees voor eenen onmiddelijken aanval op het leger. Eumenes raadde het terug trekken over den Reneus aan, tot dat het krijgsvolk den moed hervat zou hebben ; de Conful fchaamde zich wel zulk eene vrees te toonen, doch liet zich echter overreeden, om des nachts in ftilte af te trekken. Perseus, den volgenden dag voordrukkende , om hem tot eenen nieuwen [lag te noodigen, doch hem thands aan ie overzijde der rivier ziende , beklaag, de zich te laat over zijne werkeloosheid ïn onoplettendheid, daar het hem zoo reinig zou gekost hebben , om het gereele vijandlijke heir bij deszelfs over:ogt grootendeels in de pan te hakken. Deze  geschiedenissen. 143 Deze veilige legering bevrijdde de Romeinen intusfchen wel van alle angstvallige vrees, maar geenzins van de hun bijblijvende fchande: elk legde de fchuld op de JKtolie'rs, die het eerst de vlucht gekoozen en daarin door de overige Grieken gevolgd zouden zijn, uitgezonderd de Thesfaliërs, die zich lofwaardig gedragen hadden (1). Perseus, den veroverden buit onder zijne ruiterij verdeeld hebbende, bemoedigde zijn ganfche heir met den ftillen en fchroomvalligen aftogt der Romeinen zoo zeer , als 'met hun geleeden nadeel; de gloeijendfte naarijver ontvonkte nu zijn voetvolk, dat nog geen deel aan den flag had gehad, en het welk den volgenden dag, vol vuurs, zijn geleide volgde tot bij Mopfius, waar hij zich tegen over den Conful nederiloeg (2). L 1 c 1 n 1 u s verliet den oever van den Peneus niet, doch nam een veiliger legerplaats, alwaar hem misagenes, een Numidiër, door masinissa afgezonden met (1) Liv. L. XLII. c. 60. (2) Liv. L. XLII. c. 61. iv. bobk XL hoofdst. J. voor C. 170. J. varj R. 582.  144 romeinsche IV. BOEK XI, HOOFDST, J. voor C. 170. J. van R 583. Vruchtlooze vredesvoorflagenvan perseus. met duizend ruiters , een gelijk aantal voetknechten en twee en twintig elephanten, op nieuw kwam verfterken. In eenen krijgsraad, dien de Koning hield vereenigden zich zommigen zijner vrienden, om hem het gebruik van zijn behaalde voordeel tot het verkrijgen van eenen eerlijken vrede aan te raaden , waar toe hij nimmer welvoeglijker voorflagen , dan thands, kon doen, en bij wier mislukking zijne gemaatigdheid en de trotschheid der Romeinen aan elk blijken zou: en perseus, die van zelf, uit bverheerfchende vrees voorzeker voor der Romeinen overmagt, niets meer dan een billijk bondgenootfchap verlangde , luisterde naar dien raad , zonder te bedenken , dat hij nog geenzins als overwinnaar eenen vrede voor kon flaan, en dat deze ftap allen terug hield, die zulks anders gaarne wilden, van zich bij eenen man te voegen, die het enkeld op bevrediging van Rome toelegde. Zijne Afgezanten verzogten den Conful in eenen vollen krijgsraad om den vrede, met aanbod van dezelfde fchatting, die aan p hili p p u s was opgelegd, en  geschiedenissen. 14$ en van eene ontruiming dier zelfde fteden en plaatzen, welken hij weleer had afgeftaan. —- De Romeinfche onverzetlijkheid behield, bij het buitenftaan der Afgezanten , de overhand in dezen raad. Gewoon , in tegenfpoed het gelaat des voorfpoeds te vertoonen en in voorfpoed gemaacigd te zijn, andwoordde men: „ dat men aan geenen vrede dacht, ten zij de Koning zich en geheel Macedonië op genade aan den Raad overgaf." Dit te rug gebragt befcheid verbaasde elk , die de Romeinfche hardnekkigheid niet kende. Meestal wilde men van geenen verderen voorflag hooren, meenende , dat de Romeinen zelve weldra zouden komen fmeeken , om het geen zij thands zoo trotfchelijk verfmaadden : die zelfde troschheid echter, welke in zijn oog op zelfvertrouwen fteunen moest, maakte perseus beducht. Hij ging met zijn aanzoek bij den Conful voord en bood zelfs hoogere fchatting aan , indien de vrede Hechts te kopen was, doch ziende, dat het andwoord gelijk bleef, gaf hij de hoop op , en keerde naar Sycurium terug, om nieuwe krijgskanzen te beproe- X. deel. K ven. iv. BOEK XI. HOOFDST. f. voor C. 170. |. van R. 58a.  IV. boek XI. hoofdst. J, voor C 170. ]. vsn R 58a. 146 romeinsche ven (1). — Een gedrag van perseus $ 't welk hun , die de oude Gefchiedfchrijvers blindelings in derzelver rechtvaardiging van alle de oorlogen der Romeinen gelooven en dus perseus als den verbondbreker en eerften aanvaller befchouwen, ten uüerften vreemd, dwaas en tegenfhijdig moet voorkomen (2); doch 't welk zich aan ons niet dan natuurlijk vertoont, daar wij de ganfche krijgstoerusting in Macedonië en het aanleggen van nieuwe bondgenootfchappen in Griekenland flechts als poogingen van hem befchouwden, om zich langzaamerhand min afhanglijk en meer aanmerklijk bij Rome te maaken, waarvan welligt naderhand eene opzegging van alle onderwerping het gevolg zou geworden zijn , doch waarin zich de fchrandere en heerschzuchtige Romeinfche ftaatkunde mengde, eer het den Macedoniër in het hoofd kwam, om zelf Rome te beftrijden. Het fchierlijk door geheel Griekenland ver- (1) Liv. L. XLII. c. 62. Polyb. excerpt. Legat. LXIX. (2) Rollin Hist. Rom. T. VIII. p. 60, 6%.  geschiedenissen. i,, verfprèide gerucht van 's Confuls nadeeli ruitergevecht ontdekte de waare denl wijze der Volkeren over Rome. Nie flechts dat gedeelte des Volks , 't wel Overal den Macedonifchen aanhang ha< uitgemaakt, maar zij zelve, die veelvul dige verplichtingen aan Rome hadden, j die 's Konings trotschheid en geweld had den ondervonden , vernamen deze maa met blijdfchap, om geene andere reden naar de verklaaring van livius, dat die de aanfchouwers bij het worftelperl beweegt, om fteeds het meeste belang it de zwakfte partij te nemen (i), doch, naar onze gedachten , ook wel hoofd zaaklijk daarom, dat elk langs zoo meei de volflagene onderwerping van Grieken, land bij de overweldiging van Macedonh te gemoet zag, terwijl de onaf hanglijkheid van alle die gewesten eeniglijk bewaard kon blijven bij het herftelde even. wigt van Macedonië en Rome. De Prcetor lucretius, wiens vloot van vijf en veertig fchepen meer dan eens zoo groot geworden was door de behen- dig- (O Liv. L. XLII. c. 63. K a \7 g IV- BOEK. :' XI. j HOOFDST. J. voor C. 17a. IJ. van R. 5§2. Invloed l van de nederlaag der " Remei^nen op de Grieken, > i f Vlootbewind van LUCRETIUS.  IV. BOES» XI. HOOFDST. J, voor C. 170. T. van R 582. I48 romeinsche digheid van zijnen broeder ■ m a r c u s , die vier en vijftig fchepen, aan Koning g e n t 1 u s toebehoorende , uit de haven van Dyrrachium, als waren zij tot onderftand der Romeinen beftemd , had weggenomen ( 1) , had intusfchen Haliartus, aan het meir Hylica in Bceotie gelegen , na eenen langen en wanhoopigen tegenftand ftormenderhand veroverd. Van daar had hij zijn ontfcheept krijgsvolk tegen Theben aangevoerd , 't welk zich zonder flag of floot overgaf. Al wat gewapend in Haliartus gevonden en aan de eerfte woede des ftorms ontkomen was, werd flaafiijk verkogt, gelijk te Theben alle de aanhangers van perseus: de eerfte ftad werd tot den grond verwoest, na dat alle haare beelden, fchilderijen en kostbaarheden waren aan boord gebragt, de laatfte werd den Romeinseh- gezinden ballingen in handen gefteld, na welk bedwang van Bceotie lucretius zich weder had ingefcheept C 2 )• Perseus, die bij Sycurium geblee- vea (l) Liv. L. XLII. c. 48. Cs) Liv. L. XLII. c 63.  geschiedenissen. 14c ven was, had , intusfchen, op het be richt, dat de Romeinen rondom het koorn weghaalden en dat hun geheele leger daar door vol ftroobergen was, het ontwerp gefmeed, om het zelve in brand te Heken , doch, fchoon het hem gelukt was, met het aanbreken van den dag de Romeinfche wachten te verrasfchen , had echter derzelver alarm zijnen verderen aanflag verijdeld. De Romdnen braken voords hun leger op , en trokken weder den Veneus over tot aan Cranon bij de rivier Oncheflus, waar zij weder eenen rijken oogst te veld vonden. Perseus bood hun hier te vergeefsch een treffen aan (O- Zij verlegden zich weder, terwijl hij zich bij Mopfium nederfloeg. De onvoorzichtigheid bij het voerageeren, deed hun echter hier wel zes honderd mannen en duizend lastwagens aan| den oplettenden vijand verliezen. Perseus , die zelf dezen aanval beftuurde, tastede voords her. krijgsvolk aan , 't welk ter dekking der voeragiers op eenen af- (O Liv. L. XLII. c. 64, K 3 IV. boek XL HOOFDST. J. voor C. 170. J. van R. 582. Mislukte aan lag van perseusop het leger der Kontei. tien, 1 Nadeel Ier Ro?neiten.  15° romeinsche IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor c 170. J. van R 582. afftand post hield , en zou het zelve, hoe hardnekkig het zich ook verweerde, geheel afgemaakt hebben, indien de Con' ful zelf het niet was: te hulp gefchoo• ten en den Koning thands wederkeerig een gevoelig verlies had toegebragt (1). Korte dagen na dit bedrijf, deed de naderende winter perseus , eene genoegzaame bezetting in Gonnus agterlatende, naar zijn rijk te rug trekken, alwaar hij zich onledig hield met den Thracifchen Vorst cotys tegen de invallen van deszelfs nabuuren, door die van Pergamus onderfteund, bij te ftaan (a). Na 's Konings aftogt trok de Conful tegen Gonnus op, om, was het mogelijk, dezen fleutel van Thesfalie te bemagtigen, doch deszelfs ligging en bezetting deeden hem van een vruchtloos beleg afzien. Hier na veroverde hij eenige fteden in Perrhcebie , keerde voords naar Larisfa te rug, verfpreide zijn krijgsvolk gedeeltlijk in de Thesfalifche fteden, zond zijne Griekfche bondgenooten, uitgezonderd CO Liv- L. XLII. c. 6$, 66. (ej Liv. L. XLII. c. 67..  geschiedenissen. 151 derd de Achceërs, te rug, en ging zelf, op verzoek devThebanen, in Bceotie overwinteren (1). Een der Onderbevelhebbers des Confuls, door hem naar Illyricum afgevaardigd , had in dat gewest twee aanzienlijke fteden te ondergebragt, dceh derzelver inwooners al het hunne laten behouden, ten einde door deze zachtmoedigheid eene andere fterk verfchanste ftad tot eene vrijwillige onderwerping over te haaien: deze uitwerking echter eenigen tijd te vergeefsch afgewacht hebbende, had hij de reeds vrij gelatene fteden zelve aan zijn krijgsvolk ter plundering overgegeven (2). De andere Conful cassius , wien Gallie ten deel was gevallen , had eige- \ nex gezag dit gewest, waarin zijne wa- < penen geen werks vonden , verlaten en zich op weg begeven, om door lllyricum tot Macedonië door te dringen en aldaar deel te nemen aan de eer der beftrijding van perseus. Nadat de Raad zich van deze ongehoorde daad ten vollen verCO Liv. L. XLII. c. 67. (O Liv. L. XLII1. c. 1. K4 IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 170. J. van R. 582. Gedrag der Romeinen in lllyricum. Wan»e- 'rag van en Conful CASSIUS.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J voor C. 170. ]. van R 582. Klagten der Spart' jaarden over onderdrukking. 152 romeinsche verzekerd had , zond dezelve terftond drie Afgezanten dezen Conful na , om hem , op eenen beftraffenden toon over zijn willekeurig , hagchelijk en heilloos beftaan , 't welk den volkeren den toegang tot Italië zou geopend hebben, terug te roepen (1). Uit Spanje waren 'er veelvuldige klagten ingekomen over de knevelaarij en trotschheid der Romeinfche Overheden , wier onderdrukking den trouw gebleeven bondgenooten van Rome aldaar veel zwaarer viel, dan den telkens afvalligen muiters. De Raad gelastede den Pretor van dat gewest, om de redenen tot klagten weg te nemen, en vergunde den Spaanfchen Afgezanten, om zich vier Befchermheeren uit deszelfs leden te verkiezen, met welk vertrouwen zij porcius ca- to, l. /emiliuspaulus, p. cornelius scipio en c. sulpicius gallus vereerden. Terftond werd t,itinius, die voor zeven jaaren Prcetor in dat gewest geweest was , ter verandwoording van zijn gehouden gedrag ge- roe- (l) Liv. L. XLI1I. c. 1.  GESCHIEDENISSEN. 153 roepen, doch, na eenen herhaalden aanval, vrijgefproken. P. furius philus en sp. postumius ontweeken1 hunne verandwoording door eene vrijwil-' lige ballingfchap. Het icheen, dat de ge- J koozene Befchermheeren zelve deze verandwoording niet verder wilden uitftrekken, waartoe de voorraamfte leden van den Raad, die eenmaal dit gewest hadden beftuurd, zouden moeten geroepen zijn; men liet het voorleedene dus verder rusten, doch men ftond den Spanjaarden alleen voor het vervolg toe , dat geen Prcetor den prijs van het koorn zou zetten noch de Spanjaarden dwingen, om hunne tienden tegen eenen willekeurig geftelden prijs op te brengen , en dat voordaan geene gelastigden meer zouden gezonden worden , om geldheffingen in hunne fteden te doen (i). Een ander flag van menfchen, uit Romeinseh krijgsvolk en SpaanfcLe vrouwen in onecht voordgekomen, en ten getale van vierduizend aangegroeid, verzocht voor zich eene afzonderlijke ftad ten verblijf; (O Liv. L. XLIII. c. a. K 5 IV. BOEK XL OOFDST. . voor C. '70. . van R. 58a.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J, voor C. 170 J. van R, 582. Wederzijdfcheklagten var de Cartba gers en var MASINISSA 154 romeinsche blijf: dezelve werd hun aan den uithoek van Spanje in Cartceia bij de engte van hercules aangeweezén, waar zij, onder den naam van vrijgelatenen, eene Latynfche volkplanting uitmaakten (1). Gelijk de Romeinfche Raad den Spanjaarden thands allen genoegen gaf, om .zich van derzelver altijd geduchten opftand, geduurende den nieuwen Macedonifchen krijg, te ontflaan , was dezelve, om geene andere reden , mede alleromzichtigst jegens de Carthagers, wier vermogen door den langen vrede en handel weder aanmerklijk genoeg was geworden , om hunne deelneming in de MacedonifcJie belangen geducht te maaken. Gulussa, masisinis sa's zoon, en een Carthaagsch Gezantfchap dienden zich gelijktijdig te Rome aan. Gulussa", die het eerst gehoor kreeg, gaf breed op van zijnes vaders onderftand aan het leger in Griekenland en bereidwilligheid voor het vervolg , doch waarfchuwde den Raad tevens voor de Carthagers, die, in fchijn ten dienfte van den Raad, eene aanzienlijke (O Liv. L. XLIII. c. 3.  geschiedenissen. I55 lijke zeemagt bouwden, welke hun eerlang in ftaat zou fielten, om hunne eigene bondgenooten en partij te kiezen (ij, beweerende voords zijnes vaders onfchuld aan alles, wat hem door hunne Afgezanten mogt ten last gelegd worden, als ware hij zelf meermaalen ter zelfverdeediging door dit, weder rijk en ftout geworden. Volk gedwongen. De Carthagers beklaagden zich vervolgends op nieuw over hunnen ondragelijken nabuur, die zich op der Romeinen vriendfchap allerleije geweld veroorlofde. Men befloot, een nieuw Gezantfchap over hunne gefchillen te zullen laten oordeelen , of liever de eigenlijke gefteldheid van Africa te laten optenemen, waarvan menden Carthagers de rechtmaatigfte fchikkingen beloofde (2). A. hostilius MANCINUSen atiLIUS serranus bekleedden de hooge Overheid des volgenden jaars. Den eerstgenoemden viel Macedonië ten deel. Terftond na zijnen ambtaanvaarding maakte (O Liv. L. XLIIÏ. c. 3. (2) Suf pi. Liv. L. XLlIl. c. 3. IV. boek XI. hoofdst. J. voor C. 170. J. van R, 582, A. hostilius man- cinus en atilius serranus Cof.  IV. soek XL hoodfst, J. voor i 169. J. van 1 583. Klagten uit Griekenlandover lic mus en lucretics. Omwenteling in Epirus. 156 ROMEINSCHE te hij zich tot zijn vertrek gereed, terwijl licinius tot aan zijne aankomst bij het 3 ö>;r in Griekenland bleef. " Over het gedrag van dezen Veldheer l jegens de Grieken kwamen intusfchen de fchandelijkfte klagten in den Raad , die zich dezelven in zoo verre aantrok, dat {_ hem bevel gezonden werd, om de Coroneeërs, dien hij flaafiijk verkocht had, weder in vrijheid te fielien. Zijn Prcetor lucretius, wiens gedrag in Baotie den Conful niets in wreedheid jegens de Grieken had toegegeven , overtrof hem in fchandelijke achteloosheid, daar hij zich vier galeijen van zijne vloot voor Oreum door perseus liet ontnemen en daar bij den geheelen toevoer van koorn opligten of verderven ( 1). Alles was intusfchen ten voordeele van perseus gelopen. Geheel Epirus had zich onverwacht voor zijne zijde verklaard. Cephalus, wiens gezag dit Volk leidde, had eerst niets vuuriger verlangd, dan den vrede tusfchen Macedonië (O Suppl. Liv. L. XL1II. c. 4. Plut. in p. 359.  geschiedenissen. 157 donie en Rome, en zich daarna bij de uitbarsting van den krijg voorgefteld, fh'pt te blijven bij het verdrag, tusfchen Rome en Epirus, zonder zich hoe genaamd met dien oorlog in te laten. Zekere c har opus, de zoon van hem , die in den eersten Macedonijchen krijg den Romeinen eenen gids bij de rivier Aous gezonden had (i), was de bewerker van deze omwenteling. Te Rome opgevoed en bij de voornaamfte luiden aldaar bekend, was hij naar zijn vaderland niet terug gekeerd, dan om hetzelve ten verderve te ftrekken. Van eenen zoo laagen als lasterzieken geest, was hij in het eerst de verachting zijner landgenooten geweest, doch naderhand derzelver fchrik geworden , eindelijk hadden zijne betichtingen bij het ergdenkende Rome den braaven cephalus gedwongen, in de omhelzing der zaak van perseus toevlucht te zoeken tegen den dreigenden haat der Romeinen, wien zijne onzijdigheid mishaagde, en die hem van geheim verftand met perseus verdacht hielden Ca). WeiCO Zie d. VUL U. 479, 480. CO Supfl. Liv. JU XLIII. e. 5. IV. BOEK XI. ïOOFDST. J. voor C. 169. f. van R. 5«3-  ï58 romeinsche IV. BOEK XI. kooFDsr. Ji voor C 169. J. van R. 583. Weinig fcheelde het, of HOSTiLiusi die bij zijn vertrek uit Italië nog niets van deze omwenteling in Epirus wist, was, daar hij dat gewest veilig meende door te kunnen trekken, in de handen van perseus gevallen. Om ten fpoedigften de gunst van dezen Vorst te winnen en den Romeinen zeiven eenen gevoeligen flag toe te brengen, hadden de Epiroters hem terftond kennis van hunne verandering gegeven en hunnen eigen grond ter beftrijding van zijnen vijand aangebooden. Slechts een kort verwijl aan zijne zijde en eene nog even tijdige waarfchuwing aan die des Confuls verijdelden dezen aanflag, die naderhand hun zeiven zeer duur te ftaan kwam (1). Dit gevaar ontkomen, wendde de Conful rechtftreekfch naar Anticyra, begaf zich van daar naar Thesfalie, nam het heir zijnes voorgangers over, doch voerde met hetzelve niets uit, daar perseus alle zijne ontwerpen verijdelde en hem telkens den weg affneed. Eenmaal kwam het met hem tot een treffen, het geen ten zijnen na- (1) Suppi. i.t« r .xr.iH. r- 5.  geschiedenissen. l£cj nadeele afliep. Zijn Vlootvoogd horte n s i u s maakte het niet beter, deszelfs wreede en trouwlooze plundering van Abdera, wier inwooners om verlichting van de hun opgelegde ondragelijke belasting hadden gefmeekt, brandmerkte zijn Pmtorfchap en vergrootede aanmerklijk de fchandvlek , die nu reeds op de zeden der Romeinfche Overheden jegens vreemde en ongelukkige volkeren algemeen begon te hechten (" i). Zekere olonicus nam, ten zijnen nadeele echter, in Spanje de geestdrijverij te baat, om zijne landgenooten eenmaal dit meer en meer ondragelijk wordend juk te doen afwerpen. Hij voerde eene zilvere fpeer, welke hij verzekerde, dat voor hem uit de lucht gevallen was, en zou welligt al het vermogen der Celtiberiërs door dit voorgeven tot de hoogste fpanning der geestdrift gebragt hebben, indien hij zelf zich niet dwaas en roekeloos gewaagd had aan het beftaan van mtjcius cordus tegen porsena. Gevolgd van éénen deelgenoot zijner roa- (O ■%/>/. Liv. L. XLIII. c. 5. IV. BOEK xi. hoofdst. J. voor C. 169. J. van R. 583. Geeftdrij. verij van eenen olonicus in Spanje.  IV. boek XI. HOOKD4T. J. voor C i6o. J. vnn R 5»3. 160 ROMEINSCHE roekeloosheid drong hij des nachts het Romeinsche leger in , doch werd weldra gegreepen door de wacht, die den volgenden dag met het vertoonen van beider, op 's Prcetors test, afgeflagene hoofden zijnen aanhang allen verderen moed deed verliezen. De Celtiberiërs onderwierpen zich aan de genade des Romeinfchen Veldheers , die hun den bijgeloovigen opftand zoo ftaatkundig als edelmoedig vergaf C1). De CO SuPPl- I*iv. L. XLIII. c. 6. De reden , waarom wij deze naarvolging van een bedrijf, het welk wij zelve vereerden, (Zie D, II. bl. 98.) roekeloos en dwaas noemen , beftaat hierin, dat de moord van éénen Prat,r voor Spanjes lot niets zou beflischt hebben, terwijl mucius van dien van porsena den fchrik der Koningen voor alle Gemeenebest - beftrijding hoopen kon; en dat olonicus zich niet kon waagen zonder de verwekte geestdrift zijner landgenooten in gevaar van de volflagenfte uitblusfching bij zijnen dood te brengen, terwijl Rome aan mucius flechts eenen enkelden jongeling zou verlooren hebben, wiens ftout beftaan voor de vrijheid, door dtn marteldood zelf, veel eer heilige geestdrift bij de zijnen verwekken moest.  geschiedenissen. l6"l Da Gemeensluiden hielden intusfchen het Romeinfche Volk bezig over het wangedrag der Prcetors in hunne gewesten en den nadeeligen invloed daarvan op de belangen van den Staat; bijzonder eifchten zij een vonnis tegen lucretius, het welk nogthands geweigerd werd, wijl men hem afwezig ten nutte van den Staat verklaarde , fchoon hij zich op zijn landgoed te Antium ophield, derwaards eene waterleiding aanlegde van den medegefleepten buit, en voords eene menigte fchilderijen ter verziering van den tempel van iEscuLAïius zond ( i). De algemeene verontwaardiging werd fchierlijk van hun op zijnen Opvolger afgewend, daar deze hem in mishandeling der Grieken verre overtrof. Een Gezantfchap van Abdera beweende in den Raad de plundering van deze ftad, alleen gefchied,omdat haare-inwooners den Conful hostilius of den Raad hadden willen fpreken , eer zij aan de verfchriklijke opeisfchingen des Prcetors voldeeden, doch wier Afgevaardigden, toen zij nog op (O Liv. L. XLIII.c. 6. X. deel. £, IV. BOEK XL HOOFDST. J. voor C. 169. f. van R. 583. Algemeen wangedrag der liomet'nCche Praters in hunne gewetten. Bittere klagt der dbderitettt  l6<2 romeinsche IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 169. T. van R 583- Klagt ik Galliërs over den Conful cm ssus. op weg naar den Conful waren, reeds gehoord hadden , dat hortensius de ftad geplunderd, de regeeringleden onthalsd en de overige inwooners als flaaven verkocht had. De Raad veroordeelde openlijk dit fchreeuwend wanbedrijf, en vaardigde zelf twee Afgezanten af, om den Conful en den Prator beiden dit misnoegen te kennen te geven, en om zelve te zorgen, dat de Abderiten overal van hunne flaavernij verlost en, zoo veel mogelijk, in draagelijken ftand herfteld werden ( 1 ). t Gelijktijdig met dit Gezantfchap beklaagde zich een ander, door eenen Gal- ■ lifchen Koning cincibilis afgevaardigd, over de flaaflijke wegvoering van duizenden zijner onderdaanen door c. cassius, den Conful des voorleeden jaars, die thands byHOSTiLiusin Macedonië als Krijgstribun diende. Deze klagten werden herhaald door de Afgevaardigden der Carniërs, Istriërs en lapidiërs, wier goedwillige gehoorzaaming aan zijne opeifchingen tot den door togt naar Macedonië (1) Liv. L. XLIII. c, tf.  GESCHIEDENISSEN. 16 dorde door eenen ftroopenden en plunde renden terugtogt vergolden was. D< Raad andwoordde op alle deze klagten dat dit alles buiten deszelfs kennis er goedkeuring zou gefchied zijn; doch dai hij geenen afgetreden Conful onverhoord kon veroordeelen ; wilde men hem, na zijne terugkomst uit Macedonië, openlijk aanklaagen, dan voorzeker zou hun alle mogelijke voldoening gegeven worden; * vergoedende voords de ftroef heid van dit andwoord door eene milde befchenking der Afgezanten niet alleen , maar tevens door eene eigene bezending bij den Gallifchen Vorst en Illyrifche Volkeren (i). Verfcheidene Griekfche en Afiatifche fteden hadden , met geheel onderfcheidene < inzichten, haare Afgezanten al mede naar ' Rome gezonden. De Atheners gaven en- 2 kei kennis , aan de Romeinfche Veldhee-P ren hunne geheele krijgsmagt, zo te water, als te land, aangebooden, en, na de afwijzing van dit aanbod, aan de bezwaarlijke opeisfching van graanen voor een land , 't welk zelf door vreemden toe- (1 ) Lit. L. XLII. c. 7. L S. 3 - IV. , BOEK XL HOOFDST» ƒ. voor c. 169. : ƒ• van R, 583. Veele 'lei}ende ïriekfcbe ;n Afiatiibe Ge antfchapin.  IV. BOEK XI. hoofdst. J. voor < ien.  IV. BOEK XI. HOOFDSTi J. voor G 169. ]. van R 5*3- l66 romeinsche daan te hebben, doch ontveinsden niet, een nog grooter aantal aan perseus te hebben geleverd: men beloofde hun als bondgenooten te zullen aanmerken, zodra zij perseus hunnen onderftand onttrokken en dien aan Rome vermeerderden (1). Miction, de Redenaar van het Gezantfchap van Chalets, werd, uithoofde eener hevige ziekte, op een draagbed in den Raad gebragt, en klaagde op eenen, des te nadruklijker, toon over de Prcetors lucretius en hortensius, die hunne burgers het ganfche jaar door met de inkwartiering van fcheepsvolk overlaadden en daarbij hunne tempels en andere geftichten reeds van derzelver kunstwerken en kostbaarheden ontbloot hadden. L ucretius verftoutede zich , tegen hun in den Raad te verfchijnen, doch zijne tegenwoordigheid verhoogde flechts den toon van beklag en verwijt, waarover twee Gemeensluiden hem niet flechts fcherp bejegenden in den Raad, maar zelfs aanvielen voor het Volk. Het andwoord aan dit Gezantfchap was: „ dat men nimmer zul- (1) Liv, L.XLIII. c. 9.  geschiedenissen. 167 zulke wanbedrijven aan Rome zelve , 't welk den voorigen Macedonifchen krijg ter verlosfing van Griekenland voerde, moest toefchrijven; dat men voordaan de Scheeps bevelhebbers alleen zou hebben in te nemen , en dat hortensius , op aanfchrijving van den Raad, alles, zoo veel mogelijk, zou herftellen." Deze aanfchrijving gefchiedde daadlijk, het geheele Gezantfchap werd mild befchonken , en mictio zelf op een gemaklijk rijdtuig naar Brundufium vervoerd, terwijl de vijf en dertig wijken eenftemmig lucretius in eene geldboete verweezen (1). Terwijl 'er binnen Rome zulk een veeldig en veelerlei Gezantfchap was, bleef buiten het zelve Macedonië alleen het op - \ merklijk krijgstooneel, waarop echter, ge-'' lijk wij reeds vermeldden, niets opmerklijks, dan de onbeduidenheid der Romeinfche wa- ( s ) Liv. L. XLIII. c. 9, 10. De boete bedroeg ƒ 300,000-:-: eene fora, wier opgave de onbeperkte fc'araapzucht der Romeinfche Veldheeren reeds verbaazend doet voorkomen, indien in dezelve geene fout is ingedoopt, waar op echter nog geen vermoeden gevallen is. IV. BOEK XI. HOOFDST. \. voor C. 169. J. van R. 583. Onbedui. lendheid ■an dezen eldtogc.  if58 romeinsche IV. BOEK XT HOOFDST. J. voor C 169. I. van R. Legerge jastigden door den Raad be. ooemd. wapenen zelve, plaats had. In Ligurie viel, ten duidlijken blijke, dat dit gewest wel eer de willekeurige oefenfchool der Romeinjche benden geweest was, volftrekt niets voor. De houding van gentius, den Koning der Illyriërs,b\ee£ verdacht. Op de grenzen van dat gewest, liet zich aï. claudius, die door hostilius met eenen afgezonderden krijgshoop derwaards gezonden was, door de ongegronde hoop op de overrompeling van het ftedeken Ufcana misleiden, het welk hem door den geweldigften uitval met zoo groote fchade, als fchande, deed terug deinzen (1). ■ Het bericht van zulk eenen fchandelij ■ ken veldtogt deed den Raad befluiten , om een Gezantfchap naar het leger te zenden , ten einde van deszelfs toeftand een volledig onderricht te erlangen, met last tevens, om den Conful hostilius in Louwmaand , op zijn langst, ter regeling der nieuwe verkiezing van Overheden te doen te huis komen, terwijl men den Stadprator deed verbieden aan alle Raadsleden , waar zij zich ook in Italië. be- (l) Liv. L. XLIII. c. 11, ia.  geschiedenissen. 169 bevonden, om, ten zij ze in bijzondere bezending afwezig waren , zich buiten den omtrek van duizend fchreden buiten Rome op te houden (i). Den agtentwintigften van Louwmaand (2) gefchiedde de benoeming van q. marcius philippus encN. cornelius cjep 10 tot Conjuls. Van de zes, drie dagen daarna benoemde, Prcetor s viel het vlootbevel aan c. marcius figulus ten deel. Eer de volgende Sprokkelmaand ten einde was, bragten de Afgevaardigden uit Macedonië het bericht terug : „ dat de voorige veldtogt alzins voordeelig voor perseus geweest was; dat zijne herovering van verfcheidene lieden de nog getrouwe bondgenooten van Rome fchroomvallig maakte; dat het leger des Confuls door veelvuldig verlof zeer onvoltallig was, 't welk aan misverftand tusfchen hem en de Krijgstribunen moest ge weeten worden ; dat eindlijk de tegenfpoed van l i- ci- (1) Liv. L. XLIII. c. 13. (2) Vide dkakekb, ad Liv. L. XLIII» C. 17. L 5 IV. BOEK XL hoofdst. J. voor C. 168. T. van R. 584. Q. MAR Cl- is philip- pus en cm. CORNEl.U S OEPiO Cojf. Bericht uit het Macedoni' fcbe leger.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J, voor C, 168. 1. van R 58*. Krijgstoe ruiling. I70 romeinsche c 1 n 1 u s , uit hoofde van zijn fchierlijk bij een gebragt en meestal vreemd krijgsvolk , hun verfchoonlijker was voorgekomen, dan die van hostilius (i)." . Voor dat het lot Italië of Macedonië ten krijgsgewest van eenen der Confuls aan zou' wijzen, wilde de Raad alle noodige befchikkingen ter toerusting voor beiden maaken en befloot, eene nieuwe werving van zesduizend Romeinfche en éven zoo veele Latynfche voetknechten benevens twee honderd Romeinfche Ridders en drie honderd vreemde ruiters voor Macedonië uit te fchrijven, met dien verftande echter, dat 'er van het oude krijgsvolk uit dat gewest Hechts zoo veel zou in dienst blijven, als 'er vereischt werd, om met deze nieuwe benden twee keurbenden, elk van zesduizend voetknechten en driehonderd ruiters, uit te maaken. De andere Conful zou, zonder eenige verdere bepaaling, twee keurbenden van vijf duizend voetknechten en twee honderd ruiters aannemen, terwijl de bondgenooten hem tienduizend voetknechten en zes! hon(O Liv. L. XLIII. c. 13.  GESCHIEDENISSEN. Xfl honderd ruiters zouden leveren ; behalven deze krijgsmagt zou hij nog vier nieuwe keurbenden aanwerven om, naar vereisch1 van omftandighedeu, te dienen. Het Volk ^ zelf benoemde thands de Krijgstribunen. J Voor de vloot werden duizend vrijgelatenen uit Italië en een gelijk getal uit Si: cilie aangenomen. Schoon de voornaame zorg aldus over Macedonië ging, liet echter de Raad Spanje, hoe fchijnbaar ook door de jongfte toegevendheid bevredigd, geenzins uit het oog , maar zond derwaards eene nieuwe verfrerking van manfchap, bepaalende tevens het getal in elke keurbende voor dat gewest op vijfduizend voetknechten en driehonderd en dertig ruiters (1): — eene verfcheidenheid, welke , hoe volmaakt gefchikt ook naar vereisch der om Handigheden , echter in de juiste bereekening van der Romeinen krijgsmagt veelvuldige verwarring veroorzaakt heeft. De werving ontmoetede in het eerst eenigen tegenftand , de Gemeensluiden fchreeven zulks aan de eerzucht der Confuls CO Liv. L, XLIII. c. 14. IV. boek XI. ioofdst. f voor C. 168. • van R. 584.  IV. boek XL hoofdst. J. voor C. 168. J. van R, 584- Macedo' «ie valt aan marcius rondeel. Inwendige onrust Ce Rente. 1?2 romeinsche fuls toe , en raadden daarom den dienst der Prcetors in dit bedrijf aan: men maakte van dien raad gebruik, en dezen, door het gezag der Cenfors geftijfd, volbragten dezelve in elf dagen (1). Het lot wees nu Macedonië aan q. marcius philippus toe, wiens listige onderhandeling met perseus men thands door eenen roemrijken krijgshandel vervangen hoopte. Intusfchen werd Rome zelf dit jaar door inwendige onrust geftoord. De Cenfors c claudius pulcher en ti. sem- pronius gracchus hadden niet flechts door eene ftrenge nalezing der ridderlijst, maar inzonderheid door eene aankondiging , dat alle verpachtingen thands op nieuw zouden gefchieden, den ganfehen ridderftand tegen zich verbitterd. De Ridders waren doorgaands de eenige pachters, door of zelve telkens ten hoogften intefchrijven, of zich met anderen, die het hoogstgefchreeven hadden, te verbinden. Het verbod aan allen, die het laatst gepacht hadden, om op nieuw zelve in te fchrijven of (1) Liv. L. XLIII. c. 16j 17,  geschiedenissen. I73 of zich met anderen te vereenigen, benam hun thands dit voordeelig voorrecht. Om zich hierover te wreeken, rokkenden zij de Gemeensluiden tegen de Cenfors op. Een hunner was door de Cenfors in zijne voorfpraak voor zekeren afhangeling van hem niet geteld; deze minachting werd nu uitgemeten tot eene heiligfchennis jegens de geheele onfchendbaare orde der Gemeensluiden. Dezen daagden de Cenfors voor het Volk , het welk natuurlijk de partij van deszelfs Voorlpraaken boven die van deszelfs Tuchtmeefters koos. Claudius werd niet gehoord in zijne verdeediging, maar zou het vonnis eener ballingfchap ondergaan hebben, indien de braave gracchus, wiens trouw in het rechtsgeding der scipio's reeds zoo edel uitblonk (O, en die daarom ook door het Volk bemind werd, niet beweerd had, dat men hem met claudius moest bannen, wijl zij beiden het zelfde gedaan hebben ( 2 ). Het ontbrak in eenen tijd, waarin Rome op 1 nieuw zeer belangrijke en nog geheel on-di be-10 (O Zie D. IX. bl. 404, 413. CO Liv. L, XLIII. c. 17, 18. Val. «aü, L. VI. c. 5. ex, 3. IV. B O Etc XL ïOOFDST. J. voor C 168. [. van R» 584. feelvulg bijge- 3f.  IV. ÏOEK XI. BOOFOST. J. voor C 168. J van R 5^4- Gezindheid der Grieken. 174. romeinsche beflisfchende wapenen voerde, aan geene voorteekenen des bijgeloofs : met welkö naauwgezetheid van geweten echter de Romeinfche Schrijveren ze allen te boek Helden (1), zullen wij ons door derzelver opgave niet laten terug houden van het veel opmerklijklijker krijgsbedrijf, 't welk geduurende den winter zelf niet had ftil geftaan. Hostilius had voor zijn vertrek ter kiesvergadering van Confuls een Gezantfchap bij de Griekfche Bondgenooten rond gezonden, qm het Romeinfche Raadsbefluit bekend te maaken, dat zij voordaan geene andere opeisfchingen, dan van (ï) L 1 v 1 u s verklaart zijne gemoedelijkheid hier in met deze opmerklijke woorden, „ Ik wete zeer wel, dat men thanis geene voorteekenen meer bekend maakt of in de jaarboeken vermeldt, wijl men in het algemeen gelooft, dat de Goden geene voorteekenea geven: mij echter, die oude gebeurenisfen boeke, beheerscht nog, ik weet niet welke, oude fmaak, ja zelfs een zeker gemoeds bezwaar, om toch dat geen, 't welk de wijste mannen van hunnen tijd voor het algemeen belangrijk oordeelden, geene plaats in mijne gefchiedboeken onwaardig te «chten." L. XLIII. c. 15.  geschiedenissen. 175 van den Raad zelf , zouden hebben te voldoen, het welk overal de welgezinde Grieken in hunnen aanhang aan Rome ver fterkte. Bceotie enAchaje hadden op nieuw alle trouw verzekerd, JEtolie alleen, in*] wendig deerlijk verdeeld, was in onzekere oneenigheid gebleeven, doch bad zich het geven van gijsfelaars aan het Gezantfchap getroost. In Acarnanie had de Romeinfch - gezinde partij Romeinseh krijgsvolk ter bezetting tegen de anders denkende verzogt, die zich daar tegen weder, als tegen eene vijandlijke overheering, zou verzet hebben. De Gezanten zelve hadden beter geoordeeld , om dit verzoek te weigeren: hostilius zond echter een der Afgezanten met duizend mannen ter verdere overwintering naar het, bij Acarnanie liggende, Ambracia C i ). Perseus, die in het begin des najaars zijne grenzen naar eene andere zij- tc de, dan Thefalie, niet had durven veria-" ten, uit vrees voor eenen inval der Romeinen , was in het midden van den winter, toen de dikbefneeuwde en bevroozene berg- top- (1) Liv. L. XLIII. c. 19. IV. BOEK XI. JOOFDST. '. voor C. 168. . van R. 524. irijgsgt van rseus in 'yricum.  IV. BOER XI. HOOFDST, J. voor C J. van R. 584. I76 ROMEINSCHE toppen hem genoegzaame veiligheid beloofden , uitgetrokken, om, daar Thracie bevredigd, Epirus omgewenteld en Dardanie bedwongen was, zich mede van IIlyricum te verzekeren. Gentius was nog onzijdig gebleeven, doch de overweldiging der nabuurige lllyrifche volkeren fcheen perseus van zijnen bijval te zullen verzekeren. Hij trok met twaalfduizend voetknechten en vijfhonderd ruiters op Uscana aan. ( 1) Na den eersten vruchtloozenaanval van appius op deze ftad, was dezelve , op nieuw met meer beleids aangetast en in handen der Romeinen gevallen, die aldaar thands eene aanmerklijke bezetting hadden. Zijne opeifching werd moedig afgeflagen, zijn beleg hardnekkig verduurd, gebrek aan leef togt dwong alleen de overgave, echter nog onder beding van eenen vrijen aftogt der bezetting ( a). Draudacum en elf andere fterkten , die alle Romeinfche bezetting in hadden, vielen hem met eene me- (1) Zie bij dezen togt het Kaartjen van de noordlijke deelen van Griekenland agter D. VIII. (O Liv. L. XLIII. c. 20.  geschiedenissen. 177 menigte krijgsgevangenen in handen. Oeneum ging, na wanhoopigen tegenweer , ftormenderhand over. Van dezen1 krijgstogt naar Stubera te rug gekeerd, zond hij den lllyrifchen balling pleuratus nevens eenen Macedoniër naar gentius af, om deszelfs deelgenootfchap in den krijg, op grond van zijnen roemrijken zomer - en winter - veldtogt, te vragen ( i ). Gentius bevond zich te Lisfus, gaf den Macedonijchen Afgezanten aldaar een * gunstig gehoor en fchaamde zich geen-1 zins, te belijden, dat hij gaarne deel aan1 den krijg zou nemen, indien het hem flechts aan geen geld ontbrak. Hoe duidlijk gentius dit nu ook verklaard had, herhaalde perseus echter bij hem het zelfde aanzoek, zonder van zulk eenen onderftand te gewaagen , en had alzoo aan zijne verkeerd geplaatfle zuinigheid bij eene welvoorziene fchatkist en wilvaardige onderdaanen het gemis van eenen Bondgenoot te wijten, die hem van den allerwezenlijkften dienst zou geweest zijn, daar (i) Liv. L. XLIII. c. SI. X. deel. M IV. BOEK XL IOOFDST. f. voor C. 168. f. van R, 584. Dwaas edrag van iiRSEUS :gen geiv ius.  IV. bob k XI. hoofdst» J. voor C 169. J. van R 584. 178 ROMEINSCHE daar deszelfs kusten op den duur den Romeinen eene vrije landing en doortogt naar Macedonië gunden ( 1). Het behaalde voordeel ging zowel gedeeltlijk, als het voornaame oogmerk van dezen togt voor perseus geheel veiloo ren. L. c/ülius en ap. claudius, die over de Romeinfche benden in Illy* ricum het bevel voerden, hadden zich ftil te Lychnidus gehouden, zoo lang perseus in deze flreeken was, doch beproefden , na zijn vertrek,terfiondde herovering der verloorene fterkten. UJca* na iloeg hun bloedig af , doch andere plaatzen gaven zich weder over, en alle de onaangevallene fteden gaven gereedlijk gijsfelaars voor hun aanftaand gedrag, die naar Dyracchium en Apollonia in bawaaring gezonden werden (2). Intusfchen was perseus door Elymiotis en Epirus naar Acarnanie getrokken, met oogmerk, om zich van de Mtolifche ftad Stratus , aan de rivier Ache- lous (1) Liv. L. XLIII. c. 21, 22. Polyb. ex' terpt. Legat. LXXVI & LXXVII. (2) Liv. L. XLIII. c. 23.  geschiedenissen. 175 lom gelegen, meester te maaken en daar dooi de nog weifelende gezindheid der Mtoliërs geheel naar zijne zijde over te haaien; doch popillius, die met duizend mannen te Amlracia in winterlegering lag, voorkwam den Koning, die met het ongebaand gebergte en den winter had te worftelen, en wierp zich terftond in deze belangrijke vesting. Ook hier enkeld op geweld van wapenen en geene omkoping denkende, waagde hij, bij gebrek aan leeftogt en in het ongunstig jaargetijde, geen beleg tegen deze welverfterkte ftad, maar keerde met geene mindere ongemakken van zijn heir en vooral van zijn lastvee door Aperantia, 't welk zich voor hem verklaarde , naar Macedonië terug, dan hij tot dus ver voordgetrokken was (i). Vroeg in het voorjaar na dezen winter , verliet de nieuwe Conful q. mar-1 cius Italië, terwijl gelijktijdig met hem \ de nieuwe Vloot-bevelhebber, c. marcius figulus, van Brundufium in zee liep. Den tweeden dag waren zij reeds op de hoogte van Corcyra , den derden voe- (1) Liv. L. XLIII. c. 23,04. M a r IV. boek XI. hoofdst. J. voor C. 363. J. van R. 584. Krijgs3gt van en Conful iarcics.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 168. T. 'van R 584. l8o ROMEINSCHE voeren zij den Ambracifchen golf op, alwaar de. Conful zijne krijgsbenden ontfcheepte ; terwijl de Prcetor het eiland ' Leucadie omzeilde, den Corinthifchen zeeboezem inliep , te Creujce aan land ging , en voords dwars door Bceotie zich in éénen dag naar de vloot, die voor Chalcis lag, heenen fpoedde (1). Marcius vereenigde zich onverhinderd met hostilius, die thands in Thesfalie nabij Palcepharfalus te veld lag, behandelde hem met al de waardigheid , welke Confuls aan eikanderen bij het overgeven des opperbevels fchuldig waren , doch riep, kort na zijn vertrek, al het krijgsvolk bijeen en onderhield het openlijk op zulk eenen toon over de ftrafoefening, waartoe de Goden zelve hun tegen eenen broeder-en Koning-moorder in perseus geroepen hadden, dat elk van zijn' beleid eenen gansch verfchillenden veldtogt , dan den voorigen , verwachtede ([2). Het (O Liv. L. XL1V. c. 1. (aj Liv. L.XLIV.C 1. Deze Gefchiedfchrijver vordert thands een dubbeld gewapend oog, niet Hechts uit  geschiedenissen. l8 Het vermoeden , dat het weldra tot eer hoofdtreffen tusfchen perseus en de Romeinen komen zou , had het dchceisch bondgenootfchap, op voorftel van deszelfs Voorzitter archon, doen beduiten, om alle vermogen tot onderftand der laatften aan te bieden , ten einde zich daardoor van alle , voor het vervolg hoogst nadeelige , blaam van werkeloosheid bij de voordduurende partijdigheid tegen perseus ten eenenmaal te ontheffin. De voortreffelijke Gefchiedfchrijver polybius was het Hoofd uit hoofde van het gemis van veele volzinnen en geheele Hakken zijner boeken, maar ook, uit hoofde van veelvuliige onnaauwkeurigheden, welke hem van geene onoplettendheid verdeedigbaar laten. Zulk eene is de lof, dien hij hieraan hostilius geeft als eenen man, die wel geen fchitterend bedrijf uitgevoerd , doch zijn le.'er in volmaakte tucht gehouden en de Bondgenooten op prijs gefield en trouw befchermd had, terwijl hij zelf een geheel ander getuigenis van hem in het voorige boek gaf, 't welk wij op bl. 161 en 162 overnamen, en het geen ons nog alzins gegrond voorkomt. Zoo vonden wij Ufcatsa door Romeinen bezet, terwijl de terug drijving van appius bij hem het laatfte hericht was geweest. M 3 1 \\\ bof.k xi. HOOFDST. J. voor C» 168. J. van R. 584. Gedrag der Achaa en.  IV. boek XI. hoofdst. J. voor C. 16?. T.' van R. 5'H' ï8a ROMEINSCHE Hoofd des Gezantfchap, 't welk voord naar Thesfalie werd afgevaardigd, om den Conful marcius van dit beiluit kennis te geven, en hem af te vraagen, waar en wanneer hij de vereeniging hunner ganfche krijgsmagt begeerde (i). De Conful, wiens krijgsraad, op zijn voorftel had beflooten, om geenen werkloozen tijd te flijten, maar rechtfireeks op Macedonië in te vallen, terwijl de vloot onmiddelijk op de vijandelijke kusten zou aanhouden (2), was reeds tusfchen Azorus en Doliche voordgetrokken , eer dit Gezantfchap hem agterhaalde, het welk , om kwanswijs zijn moeilijk beraad over den gefchiktften doortogt niet te ftooren, zich zorgvuldig wachtede, van deszelfs last te volvoeren, tot dat de fchier onoverkomelijke bezwaaren van den inval in Macedonië overwonnen waren (3). Het gerucht van 's Confuls optogt had perseus, in de onzekerheid, waar de inval beproefd zou worden, alle toegangen (1) Polyb. excerpt. Legat. LXXV1II. (1) Liv. L. XLIV. c. 2. (3) Polyb. excerpt. Legat' LXXV1IL  geschiedenissen. 103 gen door het gebergte, 't welk Macedonië ten voormuur ftrekte, met krijgsvolk doen bezetten. Op den kruin van het Cm burisch gebergte had hij tien duizend ligtgewapende mannen onder bevel van eenen asclepiodotus post doen vatten; de engte bij het kasteel, 't welk het moeras Ascuris beftreek, had hij door twaalf duizend Macedoniërs, onder bevel van h t pp ia s, bezet; hij zelf bleef met zijne overige krijgsmagt bij Diwn, waar hij in raadenlooze onzekerheid 'den tijd Heet, en met zijne ruiterij geduurig het ftrand tot aan Pltyla en Heracleum langs trok, waarna hij dan weder naar Dium keerde (i). Na lang beraad vond marcius goed, den doortogt te beproeven bij eene plaats^, welke l 1 v 1 u s Otïolophus noemt, en die, daar de oude Landbefchrijvers haar in deze ftreek niet aanwijzen, voorbij de poel Ascuris op het Titarisch gebergte bij den zeekant moet geweest zijn. Mij zond vierduizend mannen onder bevel van m. claudius en qui n ti us zijnen eigen zoon vooruit op verkenning en om te- (i) Liv. L. XLIV. c. 2. M 4 iv. BOEK XL HOOFDST. f. voor C. 168. [. van R. 584. Inval van marc!cs in Macedonië,  IV. BOEK XI. HOOFDSTc J. voor C 168, J. van R 584, 184 ROMEINSCHE tevens de gefchiktfte plaatzen in bezit te nemen. De weg, 1dien zij vonden, was zoo ongebaand, fteil en afgebroken, dat zij in twee dagen flechts vijftien duizend fchreden vorderden en de eerfte gefchikte legerplaats vonden. Den derden dag rukten zij even langzaam voord en ontdekten toen reeds den vijand. I Iet bericht, door hun hier van terug gezonden, trof den Conful op de hoogte van Ascuris aan, die nu met zijn ganfche heir verdubbelde pooging infpande, om ter aangeweezene plaats te komen. Van de uitgekoozene en voorheen gereed gemaakte legerplaats vertoonde zich terftond aan den eenen kant het vijandlijk leger van hippias, terwijl zich aan de andere zijde het bemoedigendst vergezicht over Macedonië voor het krijgsvolk opende. Hetzelve liet den Conful geene rust, om tegen den vijand aanterukken, die zich, van zijnen kant, zodra hij de Romeinen op het gebergte vernomen had, terftond gereed gemaakt had, om hun moedig te ontvangen. De ligtgewapende benden geraakten fchierlijk aan den flag ; dezelve was den eerften dag niet veel beduidend, den tweeden een wei-  GESCHIEDENISSEN. I»5 weinig ernftiger, doch deed den Conful, die zich op den fmallen en kaaien kruin van een fteil gebergte bevond , weldra bezeffen, dat hij zich in eene engte had gewaagd, waar het terug keeren fchandlijk , het voordrukken gevaarlijk , doch het ftil blijven, bij gebrek aanleeftogt, onmogelijk was. Eene hardnekkige ftoutheid kon alleen zijne roekeloosheid redden , die echter reddenloos geweest zou zijn, wanneer perseus, min overgegeven aan eene zinnenlooze mijmering en meer gelijk aan zijne voorzaten, fchierlijk op het krijgsgefchreeuw , 't welk hier zijne twaalf duizend mannen aanhieven, van Dium toegefchooten was en zelf den ftrijd geregeld had. De Conful in tegendeel , fchoon reeds boven de zestig jaaren oud en zwaar van ligchaam, regelde alles zelf, verwon den tegenftand en opende zich den gevonden doortogt, terwijl hij zich zorgvuldig den hertogt van agteren liet openhouden (i). Onbefchrijflijk verklaart livius den arbeid, dien de afklimming van het last- vee (O Liv. L. XLIV. c 3, 4M 5 IV. boek XI. ïoo^dst. f. voor R. 168. f. van R, 584.  IV. BOEK XL HOOFDST. J. voor C. 168. J. van R 584. l86 ROMEINSCHE vee en de legertrein veroorzaakten: naauwlijks vier duizend.fchreden ver gevorderd, fcheen het terugkeeren reeds wenfchelijker, dan het voordrukken, doch dit zelfs was thands tegen den, van zelfs afzakkenden en zomtijds afftortenden, itroom. des heirs onmogelijk. De elephanten fchaften den Romeinen meer werks , dan de overwonnen vijandlijke tegenftand veroorzaakt bad; zij wierpen hunne drijvers af, bragten door hun gebrul de paarden op den hol, en deeden aan eene behoudene afkomst wanhoopen , tot dat men middel vond, om hun de fteilten glooijende te maaken. Daar toe richtede men flellaadjen op , belegd met planken en bedekt met aarde, in de gedaante van omgekeerde wipbruggen , van onderen , in plaats van van boven, opgehouden door flijlen, dien men langzaam wegtrok, wanneer de beesten op den brug waren, dien zij ongemerkt betraden, en waarvan zij alzoo zachtkens afgleeden. Na de uitvinding van dit middel legde men zeven duizend fchreden op éénen dag af, het minfte echter te voet, maar meestal glijdende en zich , niet zonder veelvuldig on-  geschiedenissen. l8? ongemak, met wapens en al afwentelende , zoo dat marcius zelf erkende , dat eene hand vol vijanden zijn ganfche' heir had kunnen vernielen. Met denavond kwam men in eene maatig ruime] vlakte, maar rondom zoo bezet, dat men niet kon ontdekken, of men in dezelve veilig was; men wachtede alhier den volgenden dag de agtergelatene benden af ? welke even deerlijk door den togt geteisterd waren; den derden en vierden dag, werd de togt even bezwaarlijk , maar door de ervarenis der voorige dagen min gevaarlijk voordgezet tot aan den zeekant tusfchen Heracleum en Libethra, alwaar zich het voetvolk op de heuvelen en de ruiterij in de vlakte legerden ( i). Hier eerst onderhield polybiüs , - die Cl) Liv. L. XL1V. c. 5. Volgends de kaart van d'anville van 1762, welke wij van Griekenland agter D. VIII. gebruikt hebben, zou marcius nog fteeds het Titarisch gebergte voor zich gehouden hebben, 't welk ons doet befluiten, dat het uiteinde van dit gebergte niet voor, masr agter Hsraclium en Libethra behoorde geteekend te zijn. IV. boek. XL IOOFDST. . voor C. 16$ . van R. 584. -  i88 romeinsche IV. boek XL hoofdst. J. voor C 168. J. van B 584. Overdree- ven angst van per seus. die het heir gevolgd was, den ConJul over den dienstvaardiger! onderftand der Achacrs, waar voor deze echter, als nu alleen de eer van dezen Veld• togt begeerende en zich thands veilig genoeg reekenende, minzaam bedankte, met verbod zelfs, om het verzoek van den Onderbevelhebber in Epirus om krijgs onderiland te voldoen , als ware zulks flechts een onnoodig bezwaar voor het Bondgenootfchap geweest, terwijl polybius echter twijfelde, of de eigenlijke reden daarvoor niet was de vrees, dat de bekomene verfterking dien Onderbevelhebber tot eene mededinging naar zijne lauren mogt bemoedigen ( 1 ). i Perseus kreeg de tij ding van'svijands komst, terwijl hij zich te Dium in het bad bevond. Dezelve was zoo ontftellend en bedwelmend voor hem, dat hij eensklaps van den grond opfprong, zich verwonnen zonder flag verklaarde , het bad verliet, in den grootften angft allerleije bevelen afvaardigde, zijne vrienden hippias en asclepiodo.tus tot zich riep, (1) Pol Ti. Excerpt. Legat. LXXV1H,    geschiedenissen. 189 riep en , door het intrekken van alle zijne bezettingen, geheel Macedonië voor den vijand openzettede. Hij zelf ontblootte Dium1 in der haast van alle guldene beelden J om ze den vijand niet ter prooije te laten,, en liet ze fchierlijk ter zee naar Pydna vervoeren. Voords vaardigde hij bevel af, om de fchatkist van Pelia in zee te ftorten en alle zijne galeijen te Thesfalonica in brand te fteken: en deze geheel reden-en zinnen - looze angst van perseus was het, die aan de roekeloosheid des Confuls, van zich op eene plaats te waagen, waar hem alle terugtogt anders afgefneeden was, den fchijn eener welberadene ftoutheid gaf.De Romeinen konden zich ter plaatze, waar zij zich thands bevonden, flechts tweezijds bewegen , of door Tempé naar Thesfalie , of over Dium dieper in Macedonië, beiden even zeer door 's Konings krijgsvolk bezet; en geen langer tegenftand, dan flechts van tien dagen, was 'er noodig geweest, om hun, van allen toevoer afgefneeden, aan het volflagenfte gebrek over te laten. Die toevoer moest hun enkel door de engte van Tempé ge worden , welke ter naauwernood eer zwaar- IV. BOEK XL [OOFDST. . voorC 168. [, van R. sH> ;  IV. ■BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 368. J. van R, 5H- I90 ROMEINSCHE zwaarbeladen lastdier doorliet, en bier en daar met zulke fteile afgronden omgeven was, dat de duizeling alleen, door den fnelftroomenden en bruisfchenden Veneus vermeerderd, haar altijd onveilig maakte, fchoon men voor geenen vijand te vreezen had. Op vier onderfcheidene plaatzen had perseus deze engte bezet, terwijl op het fmalfte van den weg tien gewapende mannen den ganfchen doortogt konden betwisten. De terugtogt zowel , als de toevoer door Tempé, geilooten blijvende , hadden de Romeinen het gebergte weder moeten opklimmen, welks gevaaren zij ter naauwernood ontkomen waren, en welks kruin door hippias bezet was, of zich dwars door 's Konings leger bij Dium moeten heenen flaan, het geen even bezwaarlijk door livius verklaard wordt, indien ie Goden, gelijk hij en polybhis het noemen, den geeit van perseus door 2;eene overweldigende vreeze verblind ladden (1), De CO'Lïv« L. XLIV. c. 6, Polyb. Excerpt. Legat. LXXVII.  GESCHIEDENISSEN. 191 De Conful, ziende, dat 's vijands redenlooze lafhartigheid hem alles vrij en veilig liet, zond last af aan den Bevelhebber van Larisja, om de verlatene fterkten bij Tempé te bezetten, en liet voords alle wegen bij Dium onderzoeken, alwaar hij twee dagen laater zich voor de flad nederfloeg, zonder dezelve terftond in te ruk. ken uit vrees voor eene krijgslist bij zulk eenen onverklaarbaaren aftogt. Dium echter weldra ingenomen en alles rondom veilig bevonden hebbende, trok hij tot de rivier Mitys voord en eifchte den volgen dag de ftad Agasfa op, welke zich zonder fiag of ftoot over gaf, en die hij , om zich de goede genegenheid dei Macedoniërs te winnen , met bloote gijsfelaars voldaan , onder, toezegging van burgerlijke vrijheid en eigen regeeringbeftel, zonder bezetting agter zich liet. Tot de rivier Afcordus voordgetrokken ondervond hij echter in het gebrek aan leeftogt de natuurlijke verdeediging des-vijandlij. ken lands, 't welk hem in het leevendigst bezef, hoe geheel verlooren hij geweest zou zijn, indien hem de terugtogt naai Thesfalie was afgefneeden, van zelf naai Dium iv. BOE» Xt. HOOFDST. J. voor C. 163. J. van R. 584. Gedrag des Confuls.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 168. J. van R, 58+. (1) Liv. L. XLIV. c. 7. (a) Liv. L. XLlV. c. 8. I92 ROMEINSCHE Dium deed te rug trekken. De Romeinfche vloot vertoonde zich nu op deze hoogte, doch voldeed aan de verwachting niet, daar zij 's Confuls aanvraag naar voorraad beandwoordde met het bericht, dat de behoeftfchepen nog voor MagneJia lagen. Gelukkig kwam hem hier een brief in handen van den Bevelhebber van Larisfa met tijding , dat hij de posten bij Tempé en Phyla betrokken en 'er overal eenen rijken voorraad gevonden had ( 1); dit zelfde bericht echter verplichtede hem, om ook Dium te verlaten en deed tevens den wijdverfpreiden roem van zijnen roekeloozen doch welgeHaagden doortogt eensklaps verdwijnen, daar de een zeide, dat hij gefchroomd had, den te zamengetrokken vijand onder de oogen te komen, de ander, dat zijne onkunde geen gebruik had weten te maaken van de krijgskans , die dagelijks afwisfelt, en, wanneer men ze eens laat verlopen , niet weêr in te haaien is (2). De  geschiedenissen. I93 De eigen aftogt van marcius deed perseus thands de volkomene dwaasheid van zijn gedrag gevoelen. Te vergeefsch wilde hij hippias en asclepiodotus befchuldigen, de neutels van Macedonië zich te hebben laten ontweldigen , hij zelf gevoelde hier in zijne ei 1 gene fchuld, en hervattede nu den moed,1 om het fchandelijk in den loop gelatene te herwinnen. Hij keerde naar Dium terug en herftelde 'er alles, wat de Romeinen bij hunnen terugtogt gefchonden of geflegt hadden , voords trok hij tot de rivier Enipeus voord en floeg zich agter dezelve, als de beste borstweering, neder , zich vleijende, aldaar nog gemakkelijk den wederkeerenden vijand eenen tweeden inval te zullen kunnen betwisten, wenfchende thands wel, geene bevelen ter in zee werping zijner fchatten en verbranding zijner vloot gegeven te hebben. Het laatste bevel was door andronicus, wien hij het zelve had toevertrouwd, nog niet uitgevoerd , n i c i a s was vaardiger geweest met de gedeeltlijke volvoering van het eerfte, 't welk echter door duikers, die het goud weder van onder het water ophaal- X. deel. N den, IV. boek XI. hoofdst. J. voor C. 168. f. van R. 584. Perseus 'an zijnen 'ehrik betomen.  194 ROMEINSCHE IV. EO EK XI. HOOFDST. J. voor C 168. J. vtn R 584. Bedrijf der Romeinfchevloot. den , herfteld werd. Deze duikers nogthands moesten zoo wel, als de beide Gelastigden, door hunnen dood in de oogen van perseus de fchandelijke herinne• ring wegnemen van zijne bloohartige vreeze , doch die daardoor zelfs met te grooter verfoeijing aan de nakomelingfchap is overgebragt (1). De Romeinfche vloot had, geduurende al dit bedrijf, eene landing op de kust van Thesfalonica gedaan , doch was van daar weder terug gedreeven ; voords had zij JEnia aangedaan en ftroopende langs het ftrand bij Antigonea al haar krijgsvolk ontfcheept, 't welk flags geraakt met den vijand, doch tevens weldra weder aanboord gekomen , was. Bij Casfandrea had zich de vloot van eumenes en vijf fchepen van p r u s 1 a s met haar vereenigd ; gezamenlijk had men eenen aanval op die belangrijke ftad beproefd, en, zonder tijdig ontzet, zou dezelve den bondgenooten zeker in handen gevallen zijn. Casfandrea verlatende, beproefde men bij Torone eenen anderen aanflag; ook deze mislukte (1) L'v. XLIV- c- 7~l9>  geschiedenissen. 195 lukte, en nu keerde de gezamenlijke vloot van de Macedonifche kusten naar die van Magnejia terug, alwaar zij in de PelasgiJche golf bij Iolcos landde , om eenen dubbelden aanval op het vijandlijk Demetrias te doen (i). Popillius, die, door m Ar cius met twee duizend mannen afgevaardigd , j Heracleum reeds veroverd had (2), kreeg 1 eene nieuwe verfterking van nog drie duizend, om zich van Milibcea meester te maaken , het welk echter een volllagen beleg Vorderde. De Koning in tegendeel, van den gelijktijdigen aanval op Milibcea en Demetrias verwittigd, zond twee duizend uitgelezene mannen tot ontzet van beiden af. Zodra deze bedektlijk afgezonden krijgshoop zich op den kruin van den berg Osfa vertoonde, braken de Romeinen het beleg van Melibcea op, waarna het ontzet van Demetrias volgde, bevorderd zekerlijk door het gerucht van geheime onderhandeling tusfchen den Bevelhebber dier (1) Liv. L. XLIV. c. 10-13. (2) Liv. L. XLIV. c. 8, 9. N a IV. BOEK XL lOOFDSr. [. voor Ci 168. . f. van R* 584. Vergeefche aanlag op Denetrias en Vlelibaa.  1$6 romeinsche IV. boek* XI. hoofdst. j. voor C, 168. j. van R. 5*4' Gezant fchappen te Rome. dier Had en den Koning zelf met eumenes, die zich ook van de vloot afzonderde , den Conful enkel met zijnen inval in Macedonië geluk wenschte , en zelf naar Pergamus terugkeerde. De Prcetor verliet mede de Pelasgifche golf , bragt een gedeelte zijner fchepen ter overwintering op het eiland Sciathus en begaf zich met de overigen naar de Eubceifche ftad Oreus, als het best gelegen, om van daar- de legers in Thesfalie en Macedonië van toevoer te voorzien (i). Geduurende dezen veldtogt had zeker Overalpisch Koning, balanos genaamd, zijnen bijfiand in den tegenwoordigen krijg aangebooden, doch was beleefdelijk, met erkentlijke gefchenken aan zijn Gezantfchap, voor zijn, welligt dubbelzinnig, aanbod door den Raad bedankt. Pamphylifche Afgevaardigden verzekerden de trouw hunner vriendfchap door het gefchenk van eene zeer kostbaare goudene kroon (2), waartegen elk hunner met (1) Liv. L. XLIV. c. 13. CO De gewoone lezing van livius ftelt haare waarde op ao, 000 Pbilifpusfen, 'c welk, naar onze  geschiedenissen. 19? met tweeduizend ponden kopers (i) begiftigd werd. Weldra werden zij vervangen door Afgezanten van prusias en van de Rhodiërs, die over het zelfde onderwerp zich in zeer verfchillenden toon lieten hooren. Beiden bedoelden den vrede tusfchen Macedonië en Rome, maar terwijl de eerften betuigden : „ dat prusias den Romeinen trouw zou blijven, zoo lang zij den oorlog , ondanks zijne pooging ter bevrediging, wilden volhouden durfden de Rhodiërs zich uitlaten: ,, dat,- daar hun zeehandel met dezen krijg geftremd was, en zij te vooren in vrede met perseus geleefd hadden , tegen wien zij hunnes ondanks in den oorlog getrokken waren , zij aan hem, gelijk thands aan den Raad , den voorflag ter bevrediging gedaan hadden met dit bijvoegzel, dat de Rlwdiërs zich'voorbehielden, om zoodanig, als zij goedvonden , in het vervolg te handelen tegen hun, onze beraekeuing, bedragen zou f 150, 000»:-: eene lom z»o groot, dat wij alhier eene mistlelling vermoeden. CO/60- : -: N 3 IV» B O Elf XI. HOOFDST. f. voor C. ï68. J. van R, 584.  rv. SOEK xi. HOOFDST. J. voor C. 168. J, van R, 584. 198 ROMEINSCHE hun, die het eerst dien voorflag zouden verworpen hebben." Zoo zeker als het is, dat deze taal den Raad , die niet dan vleijerij zinds lange was gewoon geworden , en zich onlangs de eerfte Godlijke hulde had zien opdragen, ten uiterften verbitterde, zoo onzeker is het bericht van deszelfs andwoord, het welk, volgends zommige Gefchiedfchrijvers, enkel beftaan zou hebben in eene onmiddelijke vrij verklaaring der Cariërs en Lyciërs, dien Rome weleer aan Rhodus onderworpen had, en 't welk alleen den fnorkenden Afgezant den mond geflopt zou hebben; doch, volgends anderen, in eene bittere befchuldiging van reeds lang gemerkte ontrouw, in eene trotfche betuiging, van geene andere voorfchriften , dan die der Goden, te erkennen , en in eene ontzaglijke bedreiging, van zich, na de verwinning van perseus, voor te behouden de uitdeeling van het loon naar werken aan alle, in dezen krijg betrokkene, Staaten. In deze onzekerheid der Gefchiedenis, gelooven wij voor ons het eerfte, als meer overeenkomftig met de majefteit des Raads, dan ' eeni-  geschiedenissen. i$>9 eenige bedreiging of verwijt, en als volkomen ftrookende met het geen wij voor zeker vinden aangeteekend, dat aan elk dezer1 Afgezanten een gefchenk van tweeduizend ponden kopers werd aangebooden , het! geen echter door hun werd afgeweezen (i). Daarna kreeg de Raad door eenen brief des Confuls bericht van zijnen doortogt in Macedonië, van den toeftand en behoeften zijnes legers, dien hij gedeeltlijk reeds door opkoping van koorn voor reekening van het Gemeenebest voldaan had, doch welken hij voords door kleeding voor het krijgsvolk en toevoer van Numidifche paarden vervuld wenschte , waarop terftond door eene aanbefteeding, ter goed of afkeuring des Confuls zelf, voldaan werd (2). Thands werd o nesimus , een Macedoniër, inden Raad geleid, die bij perseus weleer in groot aanzien gedaan en (1) Liv. L.XLIV. c. 14,15. Naar onzegedach ten zou ook dit Gezantfchap eerst in het volgend* jaar gekomen zijn, te weten na den handel tusfchei perseus en gentius. Zie beneden bl. 215- (3) Liv. L. XLIV. c 16. N 4 IV. boek XI. oofdst. . voor C. 168 . van R. 584.  IV. BOEK XI. HOOFDST. j. voor G iDST. f. voor C, 168, f. van R. 584- 's Volks misnoegen over het krijgsbeleid. P t t 1 3 n  204- ROMEINSCHE IV. 20EK XI. hoofdSt. J. voor C. m. J. van R, 584. ] J J I \ Y c van vrienden en vermogende nabeftaanden omringd was, die zich allen beijverden, om hem der volksftem, welke hem uit een langduurig huislijk leeven ten krijgstooneel riep, gehoor te doen geven. Het voorgeven van zijnen afkeer van krijgsbewind , na eene zoo lange huislijke rust, ontfloeg hem niet van hun befiendig aanzoek , welks ernftige aandrang hem het eindelijk plicht deed reekenen, zich onder de mededingers in het veld van den Krijgsgod te vertoonen, en deze zijne voorftelling alleen wekte zulk een algemeen gejuich, ils of hij de overwinning zelve in plaats van :ijne dienstvaardigheid had aangebragt (1). Hlij werd voor de tweedemaal, en c. licinius crassus nevens hem, tot Conul benoemd (2). Na zoo veel werks , om ^emilius laar het Confulfchap mede te doen dingen, rilde het Volk de gewestverdeeling van et lot niet laten afhangen , maar hem inmiddelijk het krijgsbevel in Macedonië opdragen: het lot echter was, wanneer men (1) Plut. in jemil. p. 259, 260. Ca) Liv. L. XLI7. e. 17.  GESCHIEDENISSEN. 2G5 men zulks verkoos, te wel onder het beftuur der ftaatkunde, om, ondanks 's Volks eigene begeerte, dit plegtige aan het al gemeene bijgeloof te onthouden (i). Met een groot gevolg uit het veld van mars naar huis gebragt wordende, zou zijn dogtertjen tertu, welke nog een kind was, hem fchreijende ontmoet, en hem op zijne vraag , wat haar toch deerde, kusfchende gezegd hebben: „ ach vader lief, onze perseus is dood?" meenende haar fchoothondjen , alzoo heetende , het welk ^milius haar nog hartlijker zou hebben doen omhelzen en uitroepen: „ dit houde ik voor een goed voorteeken , kind Ca)!" Een C i") Dus meeuen wij plutarchus en livius best te kunnen vereenigen, daar de laatfte ftellig verzekert, dat het lot beflischt heeft, terwijl de eerS' te van den v >lks wil gewaagt : en wat onze aanmerking over het lotbeftuur naar eigen goedvinden aangaat, dezelve is immers niet te ftouc, daar wij vinden , dat plato zelf eene behendige lotbefchikking ten aanzien der huwelijken in zijn gemeenebest aanbeveelt, (de Republ. L. V. p. 460. edit. Serr. T. 7 p. 25. edit. Bipont. -) (2; Cic, de Divin. L. I. c. 45. L, II. c. 40 Plut. in 4EM1 l. p. 200. IV. BOEK XL, HOOFDST. f. voor C. 167. f. van R. 585- L. iEMILIUS pau- lus II. en C. LICINIUS CRASSUS Cosf.  £06 ROMEINSCHE IV. BOEK XL HOOFDST. J. voor C 167. J. van R. 585. Een zekerer voorteeken van een veel verfchillend krijgsrot tegen perseus was de geheel andere toeftel van ^mili u s , dan die zijner voorgangers, tot dezen krijg. Zijn eerfte voorftel in den Raad was, om Gelastigden naar Macedonië aftevaardigen, ten einde het leger en de vloot te bezichtigen , en bericht van al, wat hun voor beiden noodig fcheen, te rug te brengen, als mede om de ligging der vijandlijke benden zo wel, als der Romeinfche, op te nemen, om de trouw der Bondgenooten te onderzoeken, derzelver toeftel tot onderftand naar te gaan, en vooral om een naau wkeurig verflag te rug te brengen van het ganfche krijgsbedrijf des verlopen veldtogts, van welke juiste berichten hij te recht oordeelde, dat de zekerheid der op nieuw te nemenë maatregelen zou afhangen. De Raad liet aan smilius zelf de keuze van deze Gelastigden over, die, vieringetal, twee dagen laater reeds in hunne zending vertrokken fj 1). Intusfchen werden de Latynfche vier- (1) Liv. L. XLIV. c. 18.  geschiedenissen. 20? dagen en de groote feestfpelen gevierd, bij welken voor het eerst deze bijzonderheid plaats had , dat men het ftrijdhafdg Volk, 't welk zich tot heden met zwaardvechters en wedlopen vermaakt had, het gevecht vertoonde van drie en zestig Africaanfche panthers, veertig beeren en eenige elephanten ( i). Eer de Gelastigden terug kwamen, die tweemaal door ftorm bij hunnen overtogt op Dyrrachium bij Brundufium waren té rug geflagen, verleende men gehoor aan een Gezantfchap uit Alexandrie. zich in den naam van ptolem^us en cleopatra beklaagende , dat antiochus eenen inval in JEgypten gedaan had, en Alexandrie zelve met een beleg dreigde, fineekende tevens, dat de Romeinen met hun gezag toch wilden tusfchen beide komen , wijl de Koning en Koningin anders gevaar liepen, van als ballingen uit hun eigen Rijk bij de Romeinen hunne Bondgenooten eene fchandelijke fchuilplaats te komen zoeken. Bewoogen dooi deze voordragt, en nog meer , voor< ze- CO Liv. L, XLIV. c. 18. IV. soek. XL iOOFQST. J. voor C. 167. J. van R» 585. Beklag van ptolE'«* M/iius en CLEOpatra over ANTIOCHUS.  208 ro meinschk IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 167. J, van R. 5?S- Bericht uit Macedonië. zeker, door het belang, om het Rijk van Syrië niet weder te magtig te laten worden , vaardigde de Raad terftond een driemanfchap af, om eerst antiochus en daarna ptolemjeus aan te zeggen, dat hij Romers vriend noch Bondgenoot zou blijven, die niet terftond den oorlog ftaakte (1). Eerlang keerden nu de Macedonifche Afgevaardigden te rug, dien men zoo reikhalzend had te gemoet 'gezien , dat de Confuls terftond den Raad zouden bijeengeroepen hebben, indien hunne aankomst niet in den laaten avond geweest was. Den volgenden dag berichteden zij reeds: dat de inrukking in Macedonië meer gevaars, dan voordeels, gegeven had; dat geheel Pisrie, waar de inval gefchied was, nog aan den Koning toebehoorde, die met zijn leger over den Enipeus tegen over het Romeinfche lag, doch waarin het wederzijdfch geheel werkeloos bleef; dat een ftrenge winter veel ongemaks veroorzaakt en den leeftogt tot op eenen geringen voorraad van niet meer dan zes dagen (1) Liv. L. XLIV. c 19.  geschiedenissen. 2o$ gen verminderd had; dat het getal der Macedoniër* op dertig duizend begroot werd; dat ap. claudius bij Lychnidus' eene voordeelige afwending des vijands zou kunnen maaken, maar zich zelf in groot 1 gevaar bevond , indien hem niet fchierlijk een paar keurbenden werden toegevoegd ; dat 'er op de vloot een groot deel aan ziekte geftorven, een ander deel naar huis gegaan , en 'er dus het volkomenst gebrek aan manfchap plaats had, terwijl het geringe overfchot foldij noch kleeding kreeg; dat, eindiijk, eumenes niette vertrouwen, maar op zijn broeder attal us volkomen ftaat te maaken, was (i_)." Na dit bericht befloot de Raad, aan wien jemilius nu eerst het voorftel ter krijgsbefchikking deed, om agt keurbenden in dienst te ftellen, en de Krijgstribunen daartoe voor de helft door de Confuls , voor de andere helft door het Volle, te laten benoemen , mids dat niemand thands voor het eerst tot deze post zou aangefteld worden. Uit alle de verkoozene Krijgstribunen zou m m i l i u s voor zijne keur- (i) Liv. L. XLIV. c. 20. X. DEEL. O 1 iv. BOEK» XI. IOOFDST. [. voor C, 167. . van R. 585.  2ic ROMEINSCHE IV. r, o E K XI. HOOFDST. J. voov C. 167. J. van R. 5*5- Opmerk» lijke aanfpraak van JEMIL1US aan het Volk. (1) Liv. L. XLIV. c. Bl. (2) Plut. in je mi l. p. 260. iceurbenden de. voorkeuze hebben, en daarna met zijnen Vlootvoogd, cn. octavius, die vijfduizend nieuwe mannen aanboord kreeg, en met L. anicius, die claudius te Lychnidus met twee keurbenden zou aflosfen, terftond vertrekken (1). De gewoonte mogt de Conjuls, eer zij hun gewest betrokken, eene erkentlijke en vleijende aanfpraak aan het Volk, 't welk hun verkooren had , doen houden, /ïmilius floeg bij deze gelegenheid eenen geheel anderen toon (2). „ Ik meene opgemerkt te hebben , o Romeinen, was zijne taal, dat uwe gelukwenfching, nadat het lot mij Macedonië had toegeweezen, nog veel luidruchtiger was, dan toen men mij als Conful groetede en ik het eerst mijn ambt aanvaardde ; en zulks om dat gij denkt, dat 'er door mijeen waardig einde aan den lang gerekten Macedonifchen krijg gemaakt zal kunnen worden. Ook ik hoope, dat de Goden dit lot begunftigd zullen hebben, en mij, in  GESCHIEDENISSEN. 21 i in mijn bedrijf, op zijde zijn. Gedeeltlijk durve ik dit denken, gedeeltlijk hoopen ; dit alleen durve ik vastftellen en verzekeren, dat ik niets onbeproefd zal laten, om uwe hoop van mij riet te verijdelen. Het krijgsbeftel heeft de Raad gemaakt, en zal, daar ik, zelf niet onwillig, ten uittogt worde aangefpoord, door mijnen ambtgenoot zoo ijverig volvoerd worden, als of hij zelf het beleid van dezen veldtogt hebben zou. Maar wat nu U betreft: gelooft vrij alles, wat ik aan den Raad of aan U zal berichten, doch voedt door geene ligtgeloovigheid geruchten, wier eerden verfpreider niemand kent. De wijze toch $ waarop men zich, in dezen oorlog vooral, openlijk uitlaat over het krijgsbewind, is van dien aard, dat 'er nimmer zulk een ver. achter der geruchten zal gevonden worden , voor wiens hart dezelven niet wezenlijk moed benemend zouden zijn. In alle kringen, ja zelfs op alle maaltijden, zijn, — de Goden beteren het! luiden , die de legers naar Macedonië overbrengen , die de beste legerplaatzen kennen, die de gefchiktfte posten ter bezetting weten, die Heilig opgeven, wanneer O 2 en IV. BOEK XI. UOeFDST. J. »oor C„ 167. |. van R. 585-  SIÊ ROMEINSCHE IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 167. J. van R. 585. en waar men -Macedonië moet intrekken, waar de magazijnen agterlaten , hoe den toevoer te land en ter zee verzorgen , wanneer men flag leveren of ftil liggen moet; luiden, die niet flechts beflisfchen , hoe men behoorde gedaan te hebben, maar die tevens eenen Conful, als eenen openlijk gedaagden , alleen daarom befchuldigen, om dat hij iet anders deed, dan hun het best gefcheenen had. Dit alles belemmert intusfchen eenen Veldheer grootlijks; allen zijn zij toch geene , fabiussen die zoo onverzetlijk bij alle bedillingen zouden zijn, dat zij liever hun gezag door 's Volks ijdelheid zouden laten fnuiken , dan onder algemeens toejuiching een kwaad beleid voeren. Ik ben die man geenzins, die de Veldheeren boven allen goeden raad verheffen wil, integendeel is hij in mijne oogen meer trotsch dan wijs, die alles naar zijnen eigen zin beftuurt. Het geen ik begeere, is, dat een Veldheer aan kundige en door eigene krijgservarenis geleerde luiden voor zijnen uittogt gehoor verleent; daarna, dat hij naar hun , die zijn geleide volgen, die met hem alle gelegenheden zien, en, als het ware, in het  GESCHIEDENISSEN. 213 het zelfde -fcheepsgevaar deelen , goedwillig luistere. Is 'er dus iemand , die van oordeel is , dat hij voor den veldtogt, die mij te voeren Haat, eenen heilzaamen raad kan geven, hij onttrekke zich geenzins aan het algemeene welzijn, maar kome in Macedonië bij mij; paard , fchip, tent en reisgeld zijn tot zijnen dienst: doch lust hem zulks niet, kiest hij den (redelijken lediggang boven den legerlast, dat hij, alsdan, geen fiuurman aan land zij. De ftad zelf zal altijd vol gefnaps genoeg blijven , al bedwingt men zulk eene tong: wat ons betreft, wij zullen naar geenen anderen raad luisteren , dan die ons in het leger gegeven wordt (j)." Hoe fcherp deze, altijd opmerklijke, taal ook was, dezelve verwekte echter bij het Volk den hoogften eerbied voor zijnen perzoon en de grootfte verwachting van zijne aanftaande onderneming; elk, de ten toongeftelde bediller zelf, verblijdde zich , eenen Bevelhebber gekoozen te hebben, die zoo rondborftig van taal als edel van hart was , en allen betoon; (1) Liv. L. XLIV. c. 22. O s IV. BOEK XI. IOOFDST. f. voor C. 167. [. van R, 585.  IV. boek XI hoofdst J. voor C 167. J. van R. 5BS. Geflooten verdrag tusfchen pekseus en gentius , en verdere handel des Macejotiiërs. (1) Plut. in iEMiu p. 560, (a) Liv. L. XLIV. c. 32. O) ƒ 54°>O0O-;'5 214 romeinsche toonde zij door deze erkentnis hunne eigene volflagene onderwerping aan braafheid en verdienften, om des te zekerer andere volkeren te onderwerpen aan hunne grootheid (1). Vroeg in Grasmaand verliet /emilius met zijnen Vlootvoogd cn. octaviüs Italië, begeleid door een gevolg, veel grouter, dan gewoonlijk eenen Conful uitgeleide deed, wijl elk in den uitrekkenden Conful zich reeds den zegepralenden Veldheer voorftelde (2). Intusfchen had de nood, na den inval der Romeinen in Macedonië , perseus eindlijk doen komen tot opofferingen , welke hem, volgends polybius, welligt reeds lang hadden kunnen redden , indien zijne fchandelijke gierigheid ze niet geweigerd had. Hij had den Illyrifchen Koning gentius door een aanbod van drie honderd talenten (3) tot zijn bondgenootfchap overgehaald ; weder- zijdsch  GESCHIEDENISSEN. aig zijdsch waren hier vopr gijsfelaars ten onderpand gegeven en een Gezantfchap van beiden was gezamenlijk naar Rhodusgegaan, om het zelve van Rome af te trekken, het geen hun zoo wel gelukte, dat zij openlijk ten andwoord kreegen, dat de Rhodiërs hun gezag zouden gebruiken, om den oorlog te doen eindigen, wanneer de Koningen zich flechts gezind tot den vrede toonden (i). Gelijktijdig had hij Afgevaardigden naar antiochus en eumenes gezonden, met gemeenen lasr, om beiden voor te houden: „ dat Gemeenebesten en Koningrijken natuurlijke vijanden waren; dat de Romeinen hun een voor een aantasteden, en, het geen nog ondragelijker was, den eenen met den anderen beftreeden; dat zijn vader door behulp van attalus, dat antiochus door behulp van eumenes en ook gedeeltlijk van zijnen vader zelf vernederd was, terwijl eumenes en prusias thands ter Cl) Liv. L. XLIV. c. 23 & ip, Waar- fchijnlijk hoort hier eerst het Gezantfchap te huis, door livius in het voorige jaar geplaatst. Zie boven bl. ipp. 04 IV. BOEK XL ioofdst. [. voor C. 167. f. van R, 585.  IV. BOEK XI. HOOFDST. T. voor C. 167. J. van R. 585. ilö ROMEINSCHE tegen hem waren opgezet; dat , na de omkeering van den Macedonifchen throon, dfia aan de beurt lag, *t welk reeds gedeeltlijk, onder den fchijn van voor de vrijheid der volkeren te vechten, gefchied was; dat Syrië dan zou volgen; dat immers prusias reeds voor eumenes getrokken werd, en antiochus eerlang van zijne JEgyptifche voordeden ontzet zou worden; dit, bedenkende , behoorden zij , zijnes oordeels, te zorgen, dat de Romeinen vrede met hem maakten, of hun , indien zij zulks niet wilden, voor algemeene vijanden der Vorften te verklaaren." Deze handel , die drie jaaren vroeger van uitwerking zou moeten geweest zijn, indien zij allen niet blind voor hunne belangen geweest waren, werd thands bij antiochus openlijk, bij eumenes heimlijk, onder den fchijn van uitwisfeling van krijgsgevangenen, gevoerd, doch bleef den Romeinen niet verborgen, die, van den aard der onderhandeling zelve onbewust, zich flechts in het algemeen in hun wantrouwen op eumenes verfterkt vonden (1). Het (O Liv. U XLIV. (?. 23, 34.  geschiedenissen.- 21? Het zelve was ook geenzins ongegrond. Tot nog toe had eumenes wel niet de zijde van perseus begunstigd , maar ook geenzins den krijg met nadruk tegen hem gevoerd. Wangunst en vreeze voor de nieuw gereezene magt van Macedonië, wanneer de Romeinen eens de nederlaag kreegen, hadden hem veel fterker, dan alle voorige vijandfchap, van allen daadlijken bijftand van perseus te rug gehouden, terwijl dezelfde vrees voor zijnen eigen throon bij het hoogfteigerend gezag van Rome hem even zeer, van den anderen kant, weerhouden had van nadruklijke deelneming aan deszelfs wapenen. Gelukkiger wending kon, naar zijn inzicht, deze geheele gebeurenis niet krijgen, dan door eene bevrediging tusfchen Rome en perseus, welke, wanneer zij het gevolg was van de dappere zelfsverdeediging des laatiten , een zeker evenwigt tusfchen Italië en Macedonië in wezen zou laten, het geen de veiligheid der Afiatu fche throonen vorderde. Gaarne nam eumenes, in dit gevoelen ftaande, het aanbod van vijftien honderd talenO 5 ten 17. . boek XI. HOOFDST. f. voorTJ. 167. J. van R. 585. Bedoeling van F.DM&- ISES.  iv. boek XL hoofdst. J. voor C 167. T. vaa R 585. Schandelijke vrekheid , wan trouwen en trouw» loosheid van perseus. (O /1700,000-:-: (2) Liv. L. XLIV. c. 25. 218 ROMEINSCHE ten Ci) aan voor de beloften van zich met den krijg niet verder in te zullen laten, dan ter bewerking van den vrede, doch bij de vervulling van dit aanbod kwam het charakter van den vrekken en oneerlijken perseus weder boven, het geen den ganfchen handel enkel vruchtbaar in de fchande der Koningen maakte. Beiden het over den prijs, die den bieder even .onteerend als den aannemer was, eens zijnde , wilde de Macedoniër den bedongen fchat in den tempel van Samothracie leggen, tot dat de vrede zou geflooten zijn, terwijl eumenes, die den fchat op dat eiland, 't welk onder de beheering van perseus ftond, niet beter dan in Pella zelve vertrouwde , een gedeelte vooruit betaald wilde hebben (a). Niet flechts deze kans, om voor geld eenen vrede te kopen, die hem een gedeelte van zijn Rijk moest waardig geweest zijn, en om naderhand de Romeinen tegen EU?  geschiedenissen. 219 eumenes zijnen ouden vijand weder op te zetten, liet zich perseus door zulk eene wantrouwende en zelve trouw-1 Jooze vrekheid ontglippen, maar zelfs het ^ reeds aangenomen bondgenootfchap met J gentius, en een ontzaglijke onderftand van Galliërs, die hem welligt de beflisfchendfte meederheid zouden gegeven hebben. Deze Galliërs, dezelfde, die wat vroeger Bastarners genoemd zijn, waren, op zijn eigen aanzoek, van over den Ister f gekomen met tien duizend ruiters en evend zoo veel voetvolk , afgericht, om tusfchen de ruiterij te vechten, dezelve in allerleije wendingen te voet bij te houden, en, bij het fneuvelen van eenen ruiter + terftond te paard te fpringen. Deze luiden , die noch van den landbouw, noch van den koophandel, noch van veefokkerij wisten, maar zich eeniglijk op den wapenhandel toelegden, deeden de Macedoniër s door hunne geftalte, vaardigheid, ftoutheid en krijgshaftigheid den voortrefiijkften dienst verwachten , meenende zij, dat de Romeinen op hun vreemd en verfchriklijk gezicht alleen van ver- baasd- IV. BOE | XI. OOFDSr. . voor C, 167. . V?.H R, 535. t Thands e Donau.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 167. J. van R 585. 420 , romeinsche baasheid zouden vluchten. Kennis van hunne aankomst gekreegen hebbende, ging perseus zelf hun met de helft van zijne benden uit het leger van den Enipeus te gemoet , zorgende , dat hun overal de doortogt gemaklijk gemaakt werd, en voords vertrouwende, dat hij door eenig fchitterend gefchenk aan hunne aanvoerers en de uitdeeling van eenig goud aan de gemeenen , dit krijgsvolk zonder verdere onkosten gemaklijk met het zijne zou kunnen vereenigen. Tot aan de rivier Axius'voord getrokken vond hij de vreemde hulpbenden aan gene zijde gelegerd, om aldaar, gelijk hij hoorde, de bedongene fom van duizend fiukken gouds voor de Bevelhebbers , tien voor eiken ruiter en vijf voor eiken voetknecht afte wachten. Terftond zond hij hun eenen zijner Hovelingen toe, met last voor de gemeenen, om tot Balyzora voord te trekken , en voor de Bevelhebbers , om bij den Koning te komen , bij wien zij de keurelijkfte gefchenken zouden vinden, terwijl zij voords overal den rijkften toevloed van noodwendigheden op hunnen verderen togt, door 's Konings voorzorg reeds  geschiedenissen. 221 reeds in gereedheid gebragt , ontmoeten zouden. De Bastarners andwoordden, dat zij zelve dit wel zien zouden, maar vroegen waar het bedongen handgeld bleef, en hierop geen voldoenend andwoord krijgende, zeide een der Overften: „ zeg gij dan uwen Koning , dat de Galliërs zonder geld en gijsfelaars geenen voet verzetten zullen." Perseus riep, na dit befcheid, zijnen Staatsraad bijeen, doch voorkwam, als een veel beter fchat - dan throon - bewaarer , deszelfs waarfchijnlijken raad, door breed uit te varen over de trouwloosheid en woestheid van dat Volk, welks ontzaglijke talrijkheid hij even gevaarlijk voor zijn rijk afmaalde , als de Romeinen zelve, en ftelde voor, om niet meer, dan vijfduizend ruiters aantenemen , van wien hij dienst, zonder eenig gevaar, kon hebben." Elk zag duidelijk, dat de Koning de foldij van al dit krijgsvolk meer , dan deszelfs menigte, vreesde, doch daar niemand hem durfde tegenfpreken, werd dezelfde Hoveling weder gelast, den Bastarners aantezeggen, dat perseus niet meer dan vijf duizend ruiters in dienst kon nemen. Dit wekte ter- IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 167. J. van R, 585.  IV. soek XI. HOOFDST. j. voor C. 167. J. van R. 585. romeinsche terftond een hevig gemor, doch toen dezelfde Bevelhebber geen voldoenend andwoord op zijne navraag naar het handgeld voor dit gedeelte zelfs kreeg, floeg het ganfche vreemde krijgsvolk aan het ftroopen en keerde plunderende en verwoeftende naar den Ister terug. Dus verloor perseus uitfchandelijke vrekheid ook dezen fteun , die hem gerust aan den Enipeus had kunnen laten, terwijl de Bastarners, door Perrheebie in Thesfalie doorgedrongen, de Romeinen van allen toevoer afgefneeden en alzoo tot de ontruiming van Macedonië gedwongen konden hebben. Even of hij(met de Romeinen niet als vijand, maar als Rentmeester had te doen gehad, aan wien hij naauwkeurige reekenfchap van zijne krijgskosten had moeten geven, en als of hij liever, in plaats van voor eenige handen vol gouds behouden te blijven, met zijn leger als een rijke krijgsgevangen in zegepraal naar Rome gevoerd, aan de Romeinen had willen toonen, hoe veel hij door zijne zuinigheid voor hunne fchatkist gefpaard had (O! Min (O Liv. L. XLIV. c. afi, 27. Plut. i» iEMiu p. 260, afJi.  geschiedenissen. 223 Min dwaas, maar veel troüwloozer, deed diezelfde dubbeld verachtlijke ondeugd in eenen Vorst, wiens voorvaders altijd getoond hadden , de heerfchappij voor geld en geenzins het geld voor de heerfchappij te willen kopen, hem tegen Koning gentius handelen. Van de drie honderd talenten, dien hij den Illyriër aangebooden had, had hij hem terftond tien overgemaakt, terwijl de overigen aan deszelfs Afgezanten te Pella waren toegeteld en voor hun verzegeld, om van daar met wagenen naar lllyricum vervoerd te worden. Het geleide van dezen fchat kreeg van hem geheimen last, om de reis langzaam voor te zetten, en, op de grenzen van Macedonië komende, nader bevel afte wachten, alvoorens het geld aan de Illyriërs overhandigd werd. Intusfchen liet hij gentius fterk aanzetten, om zijne vijandlijkheid tegen Rome nu ook daadlijk door een of ander geweld te toonen, en, daar deze reeds tien talenten in handen had, en wist, dat de overigen op weg waren , liet hij zich eindlijk overhaaien, om de Romeinfche Afgezanten, die zich aan zijn Hof bevonden, tegen het iv. BOEK XI. iOOFDST. f. voor C. 167. f, van R. 535.  1224 romeinsche IV. BOEK xi. HOOFDST. J. voor C 167. J. van R 585. Illyricun door de Romeinen bedwongen. te (1) Liv. L. XLIV. c. 27. (2) Plüt. in /ïmil p. afj2. het heilig recht der Volkeren aan, in verzekering te nemen. Het bericht hier van deed perseus terftond bevel af zenden , om alle de overige talenten weder . terug te laten voeren, wijl gentius nu van zelfs der Romeinen vijand was geworden Ci), bekommerende zich voords weinig over hem , ] toen hij daarna met vrouw en kinderen, door l. anicius, die met een leger tegen hem gezonden was, uit zijn rijk als een vogel uit zijn nest, gelijk plutarchus het noemt, geligt werd. C 2 )• ! Het eerste gerucht van het getroffen bondgenootfchap tusfchen perseus en gentius en van des laatften geweld aan de Romeinfche Afgezanten gepleegd, had terftond ap. claudius zijne winterkwartieren bij Lijchnidus doen verlaten en met alle zijne zamen getrokkene benden tegen den nieuwen vijand doen aanrukken , die reeds met een leger van vijftien duizend mannen te veld was, om de fteden der trouwe Bondgenooten van Rome  geschiedenis s e n. 325 te bedwingen. De Prcetor u anicius zond , zodra hij in het vroege voorjaar reeds te Jpollonia was aangekomen, bericht1 aan appius, dat hij zich fpoedig met^ hem tegen gentius vereenigen zou., Eer dit echter gefchiedde, leverde hij eenen gelukkigen zeeflag met de galeijen , die hem overgevoerd hadden, tegen een zeer groot aantal Illyrifche rooffcheepjens, waarvan de oogenbliklijke onderwerping der eilandjens, die tot het gebied van gentius behoorden, het gevolg was. De zachtmoedigheid en ftrenge krijgszucht des Prcetors deed voords verfcheidene fteden, wier inwooners meestal Romeinseh' gezind waren, zich gereedlijk overgeven. Eindlijk kwam hij , met de benden van appius vereenigd , voor Scodra , de fterkfte ftad der Labeaters , welke zich gentius reeds ter wijkplaats verkoozen had. Tusfchen twee rivieren gelegen, door de kunst zowel, als door de natuur, verfchanst en met de kern der geheele Illyrifche krijgsmagt vervuld, maakte het behaalde voordeel alleen den Prcetor ftout genoeg, om rechtftreeksch deze hoofdplaats aan te tasten en alles goeds van X. deel- P de IV. BOEK , XI. IOOFDST. . voor C 167. [. van R. 585.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 167. J, van R, 585. 226 romeinsche de onverwachtheid zijnes aanvals te hoopen. Eene moedige verdeediging van de wallen en uit de fchanstoorens zou hem voorzeker met een bebloed hoofd terug geftooten hebben, maar de vijand bood hem ilag buiten de poort, en hield dien flechts korten tijd uit. Schierlijk terug gedreeven vluchtede hij in volle verwarring ter ftad in , verloor reeds veel bij het enkeld ongeregeld doordringen der enge poorte, en vervulde alles van binnen met zulk eenen fchrik, dat gentius terftond eenen ftilftand van wapenen liet vragen. Dezelve werd hem voor drie dagen toegeftaan, doch, dezen tijd zonder eenig ontzet hebbende zien verlopen, kwam hij zich met het bitterst rouwbeklag over zijne eigene dwaasheid voor ,sPrcetors voeten werpen , die hem met befcheidene minzaamheid behandelde, doch, na de inneming van Scodra, aan eenen Krijgstribun ter bewaaring gaf. Een der Romeinfche Afgezanten , beiden terftond van hunne boeijen geflaakt zijnde, ging het bericht van deze overwinning naar Rome brengen, waar aan kort daarna de gevangelijke overvoering van gentius met zijne Gemaalin, kin-  Geschiedenissen. 227 kinderen, broeder en de voornaamfte 11lyriërs geenen twijfel liet (1). Terwijl ANiCiusin twintig dagen("2) den Illyrifchen krijg begonnen en voleindigd had, waarin gentius, voor den geringen prijs van eenen zwaardvechter (3) den throon met eenen kerker had verwisfeld , was de Conful, door eenengunfligen winden voorfpoedige reize, tijdig en behouden met zijne heirbenden in het leger van zijnen voorganger aangekomen. Hoe weinig hij den perzoon van pers kus ook achtede , ontzag hij echter zijne fnagt en toerusting. Deze beftond toch uit vier duizend ruiters en weinig minder dan veertig duizend voetknechten. Hij lag in een welverfchanst leger agter eene rivier, ondoorwaadbaar door haaren gezwollen vloed , en aan zijnen kant geducht verfterkt, zoo dat hij de Romeinen werkloos aan hünne eigene behoeften in een vijandlijk land kon Cl) Liv. L. XLIV. c. 30-32. Appian. ét Uil. lllyr. p. 760, 761. C2) Appian. de iell lllyr. p. j6t. (3) Liv. L. XLIV. c. 31. P fl IV. BOEK XI HOOFDST. ƒ. voor C. 167. ƒ. vsn R. 585.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 167. J. van R 585. Krijgsverbeteringen van ffilULIUS. (1) Liv. L. XLIV. c. 31. Plut. in amu p. 361. fli8 romeinsche kon overlaten (1); alleen — hij kende zijnen nieuwen beftrijder niet. jEmilius vond in het leger zijnes voorgangers verfcheidene gebreken: eene lange werkloosheid had het Volk onachtzaam en flapheid van krijgstucht bedilzuchtig jegens den Bevelvoerer gemaakt. Hij gaf hun te verftaan, dat zij zich met geene andere, dan hunne eigene, zaaken mogten bemoeijen , die in het gereed houden van hunne wapenen en ligchaamen beftonden, om het zwaard als Romeinen te gebruiken, wanneer hun Opperbevelhebber oordeelde , dat het de rechte tijd was. Voords liet hij de nachtwachters zonder geweer op hunne posten liaan, op dat zij , dus buiten Haat om eenen overrompelenden vijand af te weeren, te beter op hunne hoede zijn, en zich tegen den ilaap verzetten mogten, waaraan zij reeds gewoon waren, met het hoofd op den rand van hun fchild , 't welk zij voor zich op den grond zetleden , en met de hand aan hunne piek leu-  GESCHIEDENISSEN. 22p leunende (i ). Zoo ook liet hij de dag. wacht, die anders den ganfchen dag duurde en het Volk flechts loom en lusteloos1 maakte, wanneer 'er bij eenen aanval vlug heid en onvermoeidheid gevorderd werd, ] door halve dagwachten vervangen. Alles kreeg een geheel ander aanzien in het leger, oude krijgsluiden fchaamden zich niet, te bekennen, dat zij nu eerst den dienst recht leerden. Elk was den ganfchen dag bezig, met het aanzetten der zwaarden, het fchuuren der helmen , borstharnasfen en fchilden , het oefenen in het geweer, en het maaken van allerleije wendingen. Men zag duidlijk , dat het, bij eenen aanftaanden flag, om eene roemrijke .overwinning of eerlijken dood zou te doen zijn (2). De legerplaats zelve had een gebrek, het welk zeer dringend werd , en wel- £ ligt, door niemand anders , dan doorh' jemilius alleen, te verhelpen was. Thes-V< falie leverde genoegzaamen toevoer van leef- (O Liv. L. XLIV. c. 33, 34. Plut. in «MI L. p. 26l , 262. (&) Liv. L. XLIV. c 34. P 3 IV. BOEK XL IOOPDST. f. voor C. 167. [. van R. 585. Water ior /EMIus aan it leger irfchaft.  IV BOEK* xi HOOFl.'ST. J. voor C 167 1. van R 585. Verbet ring in ( jlagorde. (1) Liv. L. XLIV. c. 32, 33. Pmjt. in p. 262. £gO romeinsche leeftogt, maar het water was 'er niet dan zeer weinig en flegt. Rustloos op de verbetering van zulk eene volflagene noodwendigheid voor de behoeften , zuiverheid en gezondheid zijnes heirs bedacht, viel hem het groenend geboomte van den Olympus in het oog, welks frischheid en groei op deszelfs hoogen kruin hem te recht deed befluiten , dat uit de diepte van het gebergte bronnen moesten opwellen. Daadlijk liet hij aan deszelfs voet eene menigte kuilen en putten graven, die terftond eenig troebel vocht opwelden, doch fchierlijk vol helder waterliepen. Het krijgsvolk fchreef deze onverwachte verkwikking den Goden zelve dankbaar toe , en vereerde nu in hunnen Veldheer met diep ontzag derzelver gunfteling (1). In de flagorde zelve maakte /emiliüs ie deze verbetering , dat , daar men anders gewoon was, overluid de bevelen aan allen te geven, het welk dikwijls verwarring veroorzaakte , zoo dat de vijanden vaak  VXXVI   geschiedenissen. 231 vaak beter de gegevene bevelen verftonden , dan het krijgsvolk zelf, voordaan het bevel door eiken Krijgstribun met eene min luide Item aan zijn eerften Hopman zou gegeven worden, die het zelve voords aan den tweeden, en deze alzoo verder, zou mededeelen, zonder dat deze geringe vertraaging in eenige aanmerking tegen de daarbij gewonnene geregeldheid kon komen (1). Perseus, door de werkzaamheid van zijnen nieuwen beftrijder uit zijne zorgloosheid gewekt, liet, ook van zijne zijde, niets ter verdeediging onbeproefd; hij zond eene aanmerklijke verfterking naar de kusten van zijn rijk, om dezelve tegen nieuwe vijandlijkheden der Romtinfche vloot te verdeedigen, en verfchanfte zelf zich hoe langs zoo meer aan zijne zijde van den Enipeus, toen hij zag, dat m mi l i u s blijken gaf, van denzelven te willen overtrekken. Weldra merkende, dat hij thands geenen licinius , hostilius of marcius tegen zich had, verCO Liv. L» XLIV. c. 33. P4 IV. BOEK XL HOOFDST. J. voor C. it57. J. van r. 585- Verfterring van 'ERSEÜS.  IV. BOER XI. HOOFDST. J. voor C. 167. J. van R, 585. Rsdifci gezant fchap in het Rorneinfcbeleger. 132 romeinsche verdubbelde hij alle deze zorgen ter bemoediging , oefening en beveiliging der zijnen. Te midden dezer wederzijdfche toerusting kwam de tijding in van het bedwang der Illyriërs en de gevanglijke wegvoering van gentius. " Zoo bemoedigend als dezelve voor de Romeinen was, zoo zeer ontzettede zij de Macedoniërs : te vergeefsch had perseus haar voor de zijnen willen verbergen , deze vruchtlooze pooging zelf deed haar voor zijn krijgsvolk nog ontzettender voorkomen. Geheel ontijdig verfcheen thands een Rhodisch Gezantfchap in het Romeinfche leger met dezelfde voordragt, welke te Rome reeds het uiterst misnoegen van den Raad gewekt had. Men hoorde hun in den krijgsraad nog veel ongeduldiger aan, doch daar zommigen hun zonder eenig andwoord het leger wilden uitjagen , hield «milius zich te vreden , met hun te verklaaren , dat zij binnen vijftien dagen wel andwoord zouden hooren, gaande daarop oogenbliklijk over tot de raadpleeging over het te houden krijgs- be-  geschiedenissen. 233 beleid , ten einde hun te toonen , hoe weinig hij het gezag van deze vredetnaakers telde (i). De gevoelens verfchilden aanmerklijk in dezen krijgsraad. Zommigen, vooral deszelfs oudfle leden, wilden de vermeestering van den rivieroever ten eerften beproeven , meenende, dat de Macedoniër!, die in den voorigen krijg uit zoo veele fterkere en hoogere kasteelen verdreeven waren , het geweld van eenen vereenigden aanval niet zouden kunnen wederftaan : anderen fielden voor, om octavius eene landing bij Thesfalonka te laten ondernemen, ten einde perseus gedeeltlijk van den Enipeus af te trekken en alzoo te verzwakken. De oever dier rivier kwam intusfchen /emiliüs zelf door de natuur zo wel , als door de kunstverfterking, ongenaakbaar voor, vooral daar de vijand overal langs den zei ven fchutgevaarten had, op welks richting en werking hij bovenal was afgerecht. Geheel iet anders in het oog hebbende, liet de Veld- CO Liv. L. XLIV. c. 34, 35< P 5 IV. BOEK XL HOOFDST. J. voor C. 167. ]. van R. 585.  ?34 romeinsche IV. BOES XI. HOOFDST J. voor i 167. J. van 1 585. Schra der bele van jemi LIUS» Veldheer dezen Raad zonder beflisfching uit een gaan (1). Eenige dagen was alles wederzijdsch in •"eene ftilte, welke het nabij zijn van twee L>zoo magtige vijandlijke legers fchier ongelooflijk maakte: intusfchen vernammiidLius van twee Perrhcebifche koopluiden, wier trouw hem wel bekend was, naar eenen anderen doortogt uit Perrhcebie in Macedonië, dan dien marcius gekoozen had , en hoorde van hun , dat dezelve bij Pythium te vinden was , doch door eene vijandlijke bezetting geflooten gehouden werd. Zich verzekerd houdende , dat eene overrompeling zulk een post ligt kon vermeesteren, waardoor hij in ftaat geraaken zou , om den vijand met een gedeelte zijner benden in den rug aan te tasten , terwijl hij hem van vooren met zijn overige heir beftreed , nam hij de beide Perrhcebiërs tot gidfen aan, opende aan octavius zijnen toeleg, en zond p. scipio nasica en zijnen eigen oudften zoon q. fabius maxi mus met CO Liv. L. XLIV. c. 35.  geschiedenissen. 235 met vijfduizend uitgelezene keurlingen beneden* drieduizend Italiaanfche voetknechten , honderd en twintig vreemde ruiters en 1 twee honderd Thraciërs en Cretenfers naar J HeracUum, voorzien van leeftogt voor tien ] dagen, als of zij aldaar aan boord zouden gaan van de vloot van oc tavius, om met dezelve de voorgeflage landing te ondernemen. De Bevelhebbers in dezen aanflagzouden, volgendsaffpraak, hunnen togt zoodanig regelen, dat zij des nachts van den derden dag de overrompeling konden waagen. De twee eerfte dagen hield /EMiLius den vijand aan den Enifieus bezig, als had hij den overtogt in den zin gehad ; den derden maakte hij eene wending naar den zeekant, als wilde hij den zeearm overfteken , 't welk de oplettendheid van perseus volkomen afleidde (i). Te Heracleum eerst ontdekte nasica den Hopluiden het ontwerp, die waarlijk meenden, CO Liv. L. XLIV. c. 35, 36". Plut. in /Emil. p. aöa, 263. Livius fpreekt alleen van de vijfduizend keurlingen , doch de grootheid van den gevonden tegenftand maakt ons het bericht van plutarchus aannemelijker. IV. boek XI. joofdst. . voor C. 167. [1 van II. 585.  IV. SOEK XI. hoofdst, J. voor l 167. J. van I 585. a 236 romeinsche den, aanboord te zullen gaan; van daar tot aan Pythium vond het zelve geenen anderen hinder, dan dien van eenen moeilij- "ken weg, die zich bezwaarlijk in den afgefproken tijd liet afleggen; doch aan de engte zelf gekomen, vond men het door eenen der Cretenfers verraaden. Bekend geworden met den aanflag was deze trouwlooslijk tot perseus, die aan geen gevaar dacht, overgelopen. De Koning zond, in de uiterfie verlegenheid door zijne ontdekking, twee duizend Macedoniërs en tien duizend zijner hulpbenden onder bevel van eenen milo tot onderftand der bezetting af: doch fchoon 'er nu, volgends het verhaal van nasica zelf, een allerhevigst gevecht op het gebergte voor- • viel, liet echter de lafhartige vlucht van milo de Romeinen eindlijk meesters van dezen doortogt. De vijanden waren, volgends polybius, in den flaap overvallen, en hadden dus, bij de bedwelming der eerfte ontwaaking, geen voordeel van den grond en van hunne overmagt getrokken (1). Door (l) Plüt. in 2iuiu P« *6%, Polyi. aft plut. ibid.  geschiedenissen. Ü.%f Door de vluchteligen van den doortogt der Romeinen verwittigd , en thands te recht vreezende, hun in den rug te krijgen , brak perseus terftond op, en • trok, geheel verfchrikt en naauwlijks van zich zelf bewust, tot Pydna af. De herinnering zijner vrienden aan de overmagt zijnes krijgsvolks en aan deszelfs 'moed, wanneer het op zijn voorbeeld voor eigene vrouwen en kinderen ftrijden zou, deed hem alhier ftand houden , om zijn lot liever aan eenen bellisfchenden flag te waagen, dan, door het verftrooijen zijnes heirs in de fteden en fterkten, den Romeinen eenen vrijen doortogt in zijn land te laten, die hun echter weldra aan alle de behoeften en gevaaren van eenen vijandlijken bodem zou hebben blootgefteld, welken eenen hannibal zelf in het vruchtbaar Italië bij het tegenftrijdige beleid van fabius afmatteden. Het altijd hagchelijke en meestal fchaadlijke befluit, om eenen invallenden vijand eenbeflisfchend treffen te verleenen, genomen hebbende, legerde perseus zich onder de muuren van Pydna , maakte zich gereed tot' den ftrijd, en wees elk IV. BOEK XI. JOOFDST. . voor C. 167. [. van R. ' 585.  IV jOEE XI. MOOFOST. J. voor C .67. J, van R 585. Ultmun tende en fcbrandere krijgswending van iEMILIUS. 238 romêinsché zijner Bevelhebberen hunne posten aan, met voornemen , om op {handen voet de aanrukkende Romeinen aan te tasten. De plaats van het flagveld was zeer gefchikt voor een heir van zwaargewapend voetvolk, 't welk eenen effen grond behoeft, en omringd met heuvelen, welke eene wijkplaats aan de ligte benden en gelegenheid, om den vijand agter om te trekken, beloofden. De rivieren ALJon en Leucus, die haar affneeden, waren wel, daar het reeds laat in den zomer was geworden, ondiep, doch dreigden de Romeinen met vrij wat moeite ( 1 ). ■ iÏMiLius trok, na zijne vereennnng met nasi ca, fteeds in flagorde voord, en ontmoetede op den middag den gefchaarden vijand. Deszelfs orde en talrijheid hield hem terftond ftaande , om bedaard de kans van eenen aanval te herrekenen. In ftof en hitte voordgetrokken, liet zich dorst en vermoeidheid bij zijn krijgsvolk merken , hei welk hem weldra deed afzien, om met hetzelve eenen frisfchen en geregelden vijand aan te tas- (l) Plut. in iEMit. p. 263.  GESCHIEDENISSEN. 231 tasten. De wederzijdfche drift ten aan val was intusfchen zoo groot, dat hij geei minder overleg behoefde, om de zijnen, dan om de vijanden, te misleiden. Hi iiet zijne flagorde zich fchaaren, ging zeli bij de gelederen langs , bemoedigde dei krijgsman tot den ftrijd, doch liet intusfchen de agterfte gelederen zwenken, eer leger affteken , eenen wal opwerpen, en daarna langzaamerhand hun , die het naaste aan de agterften waren, na eikanderen aftrekken, tot dat hij ongemerkt vooi den vijand, en zeer welkom voor zijne krijgsluiden, die reeds op hunne fchilden begonnen te leunen en te hangen , zijne geheele flagorde zonder de minfte verwarring in het opgellagen leger bragt. Dit meesterftuk van krijgsbeleid, om zich in het gezicht van eenen gefchaarden vijand veilig te legeren, werd dermaate door de jongere Bevelhebbers miskend , dat nasica , ftout op zijnen voorfpoed bij Pytkicum. hem durfde voorhouden : „ dat hij den vijand, die de voorige Veldheeren vaak bedroog, door het onttrekken van den flag nu zelf liet lopen; dat zijn aftogt in den aanftaanden nacht wel te IV. BOEK I XI. HOOFDST. ■ J. voor C. I 167. *J. van R, 585. I . Bedilling van het beleid des Cenfuls.  j IV. t eo ek XI. t hoofdst. £ 1. voor r. ,67. { J. van R 1 1 1 1 1 Voorfpelde tnaanverduistering. (i) Liv. L. XLIV. c. 36. Plut. in nuiit. p. 263, 264. 40 romeinsche ; voorzien was, wanneer het veel moelï en gevaar zou kosten , hem in het innenfte van Macedonië te agtervolgen; :n daarom meende hij, dat men thands in iet vlakke veld deze gelegenheid ter overvinning niet moest verwaarloosd hebben." ëmiliüs had deze viije taal, die lem in den dapperen jongman geenzins >elgde, glimlagchende beandwoord: „ in iwe jaaren dacht ik , als gij : in mijne :ult gij, als ik, denken. Veel krijgsbeoop heeft mij geleerd , wanneer men /echten of niet vechten moet. Het is :hands geen tijd, om u te toonen, waarom tegenwoordig het niet vechten beter 11}: vraag hier na op eenen anderen tijd, het gezag van eenen ouden Veldheer zij u thands genoeg ( 1 Zodra het geheele leger in orde was, riep, c. sulpicius gallus, een Krijgstribun van de tweede keurbende, met verlof des Confuls het krijgsvolk tot het hooren der fterrekundige voorfpelling op van eene maanverduistering , welke in den  GESCHIEDENISSEN. 241 den aanftaanden nacht van twee tot vier üuren ( i ) zou plaats hebben, op dat zij een geregeld natuurverfchijnzel, 't welk voorweten en voorzegd kon worden, voor geen fchrik verwekkend voorbeduidzelmogten houden, daar het zelve enkeld door het fchuil gaan der maan in de fchaduw der aarde veroorzaakt werd en zoo lang voordduuren moest, tot dat zij, dien verduisterden plek doorgelopen hebbende, weT (O Da Rcmeinen reekenden den nacht van den ondergang tot den opgang -der zon, gelijk den dag van haaren opgang tot Haren ondergang. Beiden verdeelden zij in twaalf uuren , die dus naar gelang der lengte of kortheid der dagen in lengte verfchilden. De winter daguuren waren daar-' om de kortrte, gelijk de nachtuuren in den zomer. De nacht zelf werd in vier wachten verdeeld , elk van drie, dagelijkfch verkortende of verlengende,' uuren. De zesde nachtuur was altijd middernacht, Deze uurreekening maakt de juiste tijdbepaaling van' dergelijke gebeurenisfen onmogelijk, zoo lang de dag. teekening den zonneftand met betrekking tot onze' aarde niet aanwijst. In vroegere tijden voor de iiïvoering der zonnewijzers te Rome wist men van geene uur verdeeling, maar fprak men alleen van zonna. opgang en ondergang, of van voor - en na-middag Adam Rom. Antiq. p. 332. X. DEEL, q IV. boek XI. hoofdst. J. voor C. 167. J, van Ri 585.  24a romeinsche iv. boek XI. hoofdst. J. voor C. 167. J. van R 585. weder in het fchijnzel der zon kwam." Tusfchen den derden en vierden dag van Oogstmaand(i) had deze verduistering op het bepaalde uur plaats, en werd met eene geheel nieuwe opmerkzaamheid door de Ro méinen waargenomen, die, van dit eene bijgeloof bevrijd, terftond tot een ander overgingen, om fchier eene godlijke wetenfchap aan sulpicius toe te fchrijven: terwijl in het vijandlijke leger het jammerlijkst gehuil bij dit ftil natuurverfchijnzel plaats had, 't welk, daar het zelve den Maceionifchen throon in hunne 00gen met een geheele omkeering dreigde, niet ophield, voor dat de maan haaren ontleenden luister wederkreeg (2). Den ( 1) Li v. L. XLIV. c. 37. ex emend. dodwell. (2) Liv. L. XLIV. c. 37- Deze sulpicius was de eerite Romein, volgends plinius (Hist. Nat. L, II. c. 12.), die aan zijne Iandgenooten de redenen der zon-en maan-verduistering ontdekte. Volgends va(ekius max. (L. VIII. c. ii. ex. 1.) zou hij na de maan-verduisteting eerst zijne oplosfing van dat verfchijnzel gegeven en daar door aan het krijgsvolk den reeds gereezen angst ontnomen nebben. Frontinus echter {Strateg. L.I. c. 12.) fchrijft hem ook de voorfpelling toe , waartoe hem va-  geschiedenissen. 243 Den volgenden morgen begon /e mili vs met het aanbreken van den dag een plegtig offer ter eere van hercules te flachten, die hem echter geene gunftige voorteekenen gaf, voor dat hij reeds twintig offerdieren had doen vallen , en die bij het een en twintigfte de overwin-. ning nog enkel verweerender wijze voor-1 fpelde, waar voor hij nogthands aan dezen God eene gelofte van honderd osfen en van plegtige fpelen deed. Zommigen, die de waardij van al dit wigchelwerk grondig kenden, zagen in deze fchijnbaare Gods- dién- valerius zelf, door van zijne algemeene kundigheid en geleerdheid te gewaagen, geenzins onbekwaam doet houden. Piutarchds gewaagt niet varl dezen sulpiciüs of van zijne voorfpelling, maat zegt alleen, dat «milius zelf iet van de wetten der maan-verduistering wist, en echter, gewoon der Goden invloed te erkennen en veel werks van de Wigchelaarij te maaken , aan haaren herfteUen luifter elf jonge ftieren offerde; terwijl zijn krijgsvolk, naar de gewoonte der Romeinen, zo langde verduistering geduurd had, op kopere bekkens geflagen en brandende houten en fakkels naar den hemel opgedoken had , om het maanlicht weder ten voorfchijnte brengen (/« ^mil. p. 264.) Q * IV. BOEK XL sooFDsr. f. voor C. 167. f. vsn R. 5*5VeelvuU)ffers aan IERCUI.ES,  844 romeins che IV. BO EK XI. HOOFDST, J. voor C. 167. J. van R 585. dienftigheid van den Conful geen ander oogmerk, dan, om ook dezen dag even onbeduidend als den voorigen ten einde te laten lopen. 2Em.il.ivs fcheen ook i daadlijk geenen lust te hebben, om met krijgsvolk, 't welk door twintig ongunstige voorteekenen afgefchrikt en flechts door één gunftig ten halven bemoedigd was, eenen alzins geduchten vijand aan te tasten. Schoon een aanzienlijk deel des voormiddags met dit offerwerk reeds verlopen was, gunde hij zich echter den tijd, om thands de redenen van den uitgeftelden flag op gisteren te geven ( 1). Na si c a ge- CO >» Waarom offerde swilius ook aan eenen partijdigen Griekfchen God, en niet liever aan de nieuwe Godin van Alabanda ? Of, indien deze nog wat jong was, aan mars den vader van r o m ulus, die zich zoo lang om geene goede voorfpellingen zouden hebben laten bidden, en dezelven ook onbepaalder gegeven hebben ?" Dit vraagt raleigh boertende bij hooke {Rom Hist. v. V. p. 485.). Gns andwoord zou zijn , om dat het voor den moed des krijgsvolks van belang moest zijn, eenen vreemden Landgod zelf ten Befcherm - God te hebben, waartoe .«milius geene offers fpaarde , tot dat het een en twintigfte gunstig was. — Pt ut. hs «uil. p. 264, Liv. L. XLIV. c, 37.  GESCHIEDENISSEN. 245 gepreezen, doch verfcheidene anderen gelaakt hebbende, om dat hij zijne bedenking vrijmoedig geuit en daarna de beloofde opheldering afgewacht had, terwijl zij in ftilte gemompeld en wantrouwen verwekt hadden, verklaarde hij: „ geenzins berouw te hebben over dat uitftel, maar daaraan als nog het behoud zijnes heirs toetefchrijven, het welk hij nu eenen ieder wilde aanwijzen door de opgave van de voordeelen der vijanden boven hun. Zij hadden gisteren gezien, hoe veel dezen in talrijkheid vooruit hadden, terwijl het vierde gedeelte der veel kleenere Romeinfche magt bij de bagagie was gebleeven, waartoe men het bloohartigfte krijgsvolk nimmer agterliet. Voords verfchilde het onbereekenbaar veel, of men, na eenen goeden nacht, frisch en welgedaan uit een veilig leger ten veld trok, gelijk zij misfchien heden zouden doen, dan of men afgemat van eenen langen togt, vermoeid van de gewoone krijgsvragt, drijvende van zweet, uitgedroogd van dorst, met den mond en oogen vol ftof en door de middagzon verbrand, eenen nieuwen, rustigen en geheel frisfchen vijand het hoofd Q 3 moest IV. BOEK XI. HOOFDST. }. voor C. 167 J. van R. 585.  IV. BOEK XI. H00FDST. J voor c 167. J. van R ' 58j. Ongezln heid van 4LMIUUS jobdenfli S46 romeins CÏÏE moest bieden. Dus gefield kon toch de zwakfte bloodaard ligt den fterkften man aan. De vijand had daarbij gefchaard in eene weloverlegde en bedaard geregelde orde geftaan; zij hadden zich zelve in der ijl moeten regelen en eer zij gefchaard waren aan den flag kunnen komen. Eindlijk had het hun aan eene goede flagorde niet alleen, maar ook aan een verfchanst leger en welgedekten watergang ontbroken. Bij hunne voorouders toch was het leger fteeds een haven voor alle veldftormen geacht, aan welks veiligheid zij nimmer iet lieten ontbreken ; in derzelver oog was het legerverlies de nederlaag van den overwinnaar zelf, terwijl eene veilige legering den overwonnen vaak eenen gunftiger tijd tot herftel had laten afwachten." — Elk zweeg na de opgave dezer redenen, gedeeltlijk uit overtuiging , gedeeltlijk om hem niet tegen te fpreken in eene zaak, welke toch onherroepelijk was ( 1). 3- Waarfchijnlijk liefst we^fchende, dat perseus eenen ongunftiger (landvoor 2?zijn leger en voor de werking van zijne ge- (ï) Liv. L. XLIV. c. 38-40.  GESCHIEDENISSEN. 247 geduchte Phalanx nam, eer hij hem wilde aantasten, en zich misfchien vleijende, van hem eerlang daartoe , door de eene of1 andere list en wending, wel te zullen bren- ■ gen , gelijk het hem reeds gelukt was,'. hem zijne uitmuntende verfchanfingen bij den Enipeus te doen verlaten , zou /emilius daadlijk dezen ganfchen dag zonder eenen aanval op den vijand hebben laten voorbijgaan, zo niet het geval, 't welk zoo vaak allen overleg verijdelt, hem en dèn Koning, beiden huones ondanks, in eenen beilisfchenden ilag had ingewikkeld. Voorgevende, de wending der zon, welke voor den middag den zijnen in het aangezicht zou gefcheenen hebben, alleenlijk af te wachten, bleef hij, terwijl elk op zijn bevel flagvaardig was , in zijne tent zitten, met het oog beftendig geflagen naar de vlakte , waar de vijand gelegerd lag (i). De (1) Liv. L, XLIV. c. 40. Plut. in ^mil. p. 264. Wij noemen hec iaatfte een voorwendzel, wijl .■emilius reeds drie uuren na den middag nog even ftil bleef: livics zegt ook Heilig, dat het zijn oogmerk niet was, te vechten. Q 4 IV. BOEK XI. [OOFDST. . voor C. 167. . van R. 585.  IV. B O EK XI. ftOOFDST. J. voor C 167. J. van R, 585. AanleU ding toe den flag. Drie uur.en na den middag. 348 ROMEINSCHE De vijandlijke legers werden door een riviertjen van een gefcheiden, 't welk, fchoon nader bij het Macedonifche , dan bij het Romeinfche, beiden echter ter waterhaaling diende, die wederzijdsch door eene fterke bezetting gedekt was, terwijl 'er nog een gedeelte des Romeinfchen heirs in ijagorde fiond, om, bij eenen onverhoedfehen aanval, die bezetting terftond bij te fpringen. Tot aan negen uuren (O was alles ftil geweest, maar nu geraakte een paard der Romeinfche bezetting door achtloosheid op hol , en ging .terftond te water; drie krijgsluiden volgden het, doch twee Thraciërs, die met eene bende van agthonderd mannen den tegenoever bezet hielden, trachteden het paard aan hunne zijde overhaalen, het geen hun niet gelukte, maar een van hun hetleeven kostede. Eenige weinige Thraciërs gingen daarop eerst de rivier over, om den dood van hunnen landgenoot te wreeken, die weldra onderfteund werden , en fchierlijk, aan deze zijde der rivier, de beide bezettin-  GESCHIEDENISSEN. 249 tingen aan eikanderen bragt CO; het in flagorde ftaande gedeelte des Romeinfche heirs geraakte mede in beweging, en van' den gindfchen oever kwam al meer en^ meer verfterking, tot dat ^emilius de. geestdrift der zijnen ziende, zich nu ook uit zijne tent in het veld begaf, om hunne richting en wending te regelen, terwijl hij nasica vooruit zond , om te zien , hoe alles zich aan 's Koningszijde liet aanzien. Perseus trok in volle flagorde voord; vooraan trokken de Thra-i ciërs, wier aanzien den Romeinen het ontzettendst was , door hunne ligchaamsgrootte , blanke wapenen , fchitterende fchilden, zwaar gelaarsde beenen , zwarte kolders en dik beflagene lancen; agter hun volgden de gehuurde benden in onderfcheidene wapenrusting ; de derde af- Ci) Liv. L. XLIV. c. 40. Zommigen meenden, dat «milius zelf dit paard met oogmerk zou hebben laten weglopen. Plut. in £mil. p. 064. Bij wien wij voords nog eenen geheel anderen aanvang vermeld vinden, als ware de vijandelijkheid tusfchen de Tbraciêrs en eenige voerageerende ruiters begonnen. Q5 IV. BOEK XI. [OOFDST. . voor C. 167. . van R. 585. znx van ERSEUS.  IV. BOEK, XI. H0OFDST, J. voor C 167. J. van R 585. Onwed( flaanbaar beid der Phalanx, 55© romeinsche afdeeling beftond in Macedonifche krijgsluiden met vergulde wapenen en nieuwe purperen krijgsrokken; dezen werden op' geflooten door de Chalcafpiden, aldus naar hun flikkerend koper tuig genoemd , 't welk hun over het veld deed blikzemen, terwijl hun gedruisch en gefchreeuw het gebergte deed daveren. Dit geheele heir kwam met zulk eenen fhellen drang aanrukken , dat zij fchierlijk tot op twee Stadiën van de Romeinfche legerplaats waren. JEmilius zag weldra zelf de fchriklijke houding van dezen digt in een geflooten krijgsdrom, die thands de fchilden, van den fchouder gerukt, voor het lijf hield en met gevelde pieken, als in eene beweegbaare verfchanzing voorddrong. Hem zelf overweldigde de fchrik, waarvan hij naderhand meermaalen met ijzend aandenken gewaagde, doch hij nam in dit zelfde oogenblik een vrolijk gelaat aan voor zijn krijgsvolk fchaarde zijn geheele heir en reed zelf ongeharnast ter bemoediging voor de r-gelederen heen. De vijandlijke pieken ' doorboorden de Romeinfche fchilden, ter wijl de zwaarden veel te kort waren, om tusfchen dezelven den vijandlijken beukelaar,  GESCHIEDENISSEN. Sgl laar, veel min nog den vijand zelf, te treffen, 's Veldheers fchijnbaare blijmoedigheid verftoutede salius, die aan het' hoofd der Peligners was, het vaandel van zijne onderhoorige benden onder de vijan- ] den te werpen , ten einde het door de zijnen met geweld van tusfchen hun van daan te doen haaien; doch te vergeefsch poogden zij met hunne zwaarden de pieken in ftukken te houwen , of dezelven met hunne fchilden te rug te ftooten, of ook, ze met hunne handen grijpende , ter zijde af te wenden; de Macedoniër s hielden ze met beide handen geveld, doorboorden al, wat hun voorkwam, dwars door fchild en harnas heen , en wierpen de Peligners en Marruciners overhoop , fchoon zij met de verwoedheid van wilde dieren het geweld der vijanden te gemoet en den dood in de haaken fnek den. Na het in de pan hakken der voorften, begonnen de agterikn, wel niet te vluchten, maar moedeloos te rug te deinzen. Andere gedeelten der Romeinfche flagorde trachteden in den Phalanx door te breken, maar vonden nergens eene opening , maar overal eene ongenaakbaare borstr IV. BOEK XI. IOOFDST. [, voor C. 167. . van R. 585.  IV. BOEK XI. HOODFST. T. voor C ,67. J. van R 5«S- Uiimun' tend beleid van jemi< LIUS. !25a ROMEINSCHE borstweering van op een gepakte pieken. JËmilios, het eene en andere ziende, fcheurde zijn Veldheerskleed van rouwe , doch ontdekte, eindlijk, door het oplettendst beleid, 't geen hem geenen oogenblik verliet, dat de ongelijkheid van den grond eenen golvenden lijn aan de Phalanx begon te geven, die, of door onderfcheidene drift bezield, of door eenig kreupelhout of anderen hinder opgehouden, weldra gaapingen voordbragt. Dit ziende, kwam hij weder in allerijl tot zijn volk aangevloogen, verdeelde het zelve in onderfcheidene krijgshoopen, en liet dezen terftond kegelsgewijze op de holten in de vijandlijke flagorde invallen. Deze fchrandere fchikking deed de krijgskans wenden ; fchierlijk tusfchen den vijand ingedrongen vielen zij den eenen in de zijde , den anderen in den rug aan, en verbraken weldra de geheele kracht der zoo geduchte Phalanx , wier fterkte alleen van digtgeilootenheid afhing. Zodra het aan het vechten van man tegen man en van rot tegen rot gekomen was, fchooten de Macedoniër* met hunne korte dolken en ligte ronde fchilden verre te kort  GESCHIEDENISSEN. 2$g kort tegen de veel zwaarer en grooter wapenen hunner beftrijders. De flachting was thands ijslijk het geheele veld en de1 voet van het gebergte lag met lijken be- ■ dekt ; den volgenden dag was de rivier ] Leucus nog rood van bloed. Een zeer korte tijd had het gevecht beflischt en< geëindigd ; in eene uur waren de Ro-' meinen volflagene overwinnaars, die het overige van den dag befteedden in den vluchtenden vijand honderd en twintig Jïadi'én (i) ver te agtervolgen, waarvan men eerst laat in den nacht terug kwam (2). Meer dan twintig duizend vijanden zouden aan den kant der Macedoniërs, en Hechts honderd mannen aan dien der Romeinen gefneuveld zijn , fchoon het aantal hunner gewonden zeer groot was. Het getal Ci) Omwend 45 uuren gaans. (2) Plut. in &m\l. p. 264 -266". - Onge. lukkig zijn de plaatzen van Liviusen polybiüs, die dezen veldflag juist befchreeven, verlooren geraakt; het denkbeeld echter, hetgeen plutarchus 'er ons van geeft, is ons niet zoo duister voorgekomen, als waarover anderen zich beklaagd hebben. Rollin Hist. Rom. T. Vlil. p. 124. Hoofs V. v. p. 4aJ. van R 585. Vlucht van per» seus. S &54 romeinschè tal der gemaakte krijgsgevangenen was elf duizend. Aan hetftrand, werwaards veelen onberaaden geweeken waren, was het meeste volk gèbleeven, daar de vluchte. lingen te water gaande, om, in doodlijken angst, bij de Romeinfchen vaartuigen redding te zoeken, van dezelven werden afgeflagen, en, wanhoopig terug keerende, door paarden en elephanten vertreeden werden (1). De vijandlijke ruiterij, welke de werking der Phalanx had afgewacht, om daarna op de uit een gedreevene Romeinen in te vallen , nam , zonder iet verricht te hebben, terftond bij derzelver zoo volkomene, als fchierlijke, nederlaag de vlucht. Met het begin van den ftrijd, was perseus, volgends polybius (2), reeds lafhartig naar Pydna geweeken, onder voorwendzel van te offeren aan hercules, die echter in de oogen des bijgeloofs zelf geenen bloodaard begunstigen kon; doch zekere posidonius, die mede een tijdgenoot en zelf een oogge- tui- (1) Liv. L. XLIV. c. 4a. (s) Ap, Plut. in j&mu p. 255.  geschiedenissen. 255 tuigen van dezen flag zou geweest zijn t zou den Koning van dezen blaam gezuiverd hebben, door te verzekeren, dat hij den dag te vooren, door het agteruit flaan van een paard gekwetst zijnde geworden, zich thands met moeite en ondanks den tegenftand zijner vrienden daadlijk in het gevecht begeven had , doch door eenen fchampfchoot van eenen pijl in de linkerzijde gewond was geworden , waar van hij lang een leedteeken droeg (1). Wat hier van zij, perseus zelf vluchtede met zijne ruitervleugels naar Pydna en van daar naar Pella, Te midden der algemeene vreugde in het Romeinfche leger over de zege van dien dag, terwijl de Bevelhebbers door hunne flaaven, die hun met brandende fakkels te gemoet gingen, met groote vreugde en gejuich naar hunne, metkranfzen van klimop en laurier, vercierde tenten geleid werden, bleef jemilius zelf in diepen rouw O) dp. Plut in ^emil. p. 26%. Men houdt echter dezen posidonius voor onecht. Zie de vertaaling van de leevens van plutarchus. D. IV. bl. 162. IV. b0 ek, XI. hoofdst. ƒ. voor C» I6>. J. van R, 585. De zoon van mmlius vernist, doch weder te 'ug geteerd.  IV. boek XI. hooi dst. J. voor C 167. J. van R 585. 256 romeinsche rouw gedompeld. Van zijne twee zoonen , die in den flag geweest waren, werd de jongfte van zeventien jaaren oud ' vermist, van wiens aanleg hij zeer veel groots verwachtede. Hij was p. s c 1 p 10 temilius , de eigen zoon van p a ulus, door aanneming de kleenzoon van s c 1 p 1 o den Afncaner, welken bijnaam hem de verwoesting van Carthago naderhand zelf dèed voeren. Zijne ftoute eerzucht en gebrek aan ondervinding deeden elk met den vader vreezen, dat hij zich te ver in den flag gewaagd zou hebbem 's Veldheers verlegenheid deed al het krijgsvolk , 't welk reeds aan den maaltijd lag, met fakkels in de hand rondlopen, om den jongeling onder de gefneuvelden op te zoeken. In het geheele leger heerfchte deelnemende droefheid, het akelig flachtveld weergalmde van het gefchreeuw der genen, die scipio riepen. Eindlijk, zeer laat in den nacht , wanneer men reeds de hoop had opgegeven, kwam hij, van twee of drie zijner metgezellen gevolgd, terug (1). InCO Plut. in .ffi.MiL. p. 267. Liv. L, XLIV. c. 44*  geschiedenissen. 257 Intusfchen vlood persèus den geheelen nacht door tot aan Pella, terwijl hij onder weg reeds den voorfmaak van zijne fchriklijke lotverwisfeling had. De ruiterij, welke hij bij zich had b was agterhaald door het overfchot des vluchtenden voetvolks, het welk aan dezelve de fchandelijkfte lafhartigheid verweet , en ze van de paarden ftiet, om zelf op te zitten. Beducht voor de gevolgen van dezen tweefpalt en in de vrees, van door de Overwinnaars mede agterhaald te worden , had hij met zijne trouwfte vrienden in een bosch eenen zijdweg ingeilagen, en zich, door het opgerold voor zich leggen van rzijnen Koninglijken mantel en het in de hand dragen van zijnen tulband j voor zijne vermoede vervolgers onkennelijk gemaakt. Ten laatften was hij zelf afgefteegen eh had zijn paard bij de hand geleid, doch de woede en wanhoop, waartoe hem het eerste en onmiddelijke gevoel dezer vernedering bragt, was zoo geweldig^ dat zijne vrienden een voor een onder allerleije voorwendzels begonnen aftedruipens, om de geheele nederlaag niet op hun X. deel. R hoofd IV. BOEK XI. hoofdst. J. voor C» 167. J. van R. 585. Perseus op de vluchtö  253 romeinsche IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 167. J. van R, 585. hoofd verhaald te zien. Twee zijner fchatbewaarers , die hem te Telia, bij zijne fchandelijke terug komst, van den eenen en anderen misflag durfden fpreken, werden beiden in zijnen toorn doorftooken. — Evander van Creta, archidamus van Mtolie en neon van Bootte waren de eenigen, die hem bij bleeven. — Zich van allen overigen aan* hang te Pella verlaten ziende , en daardoor voor nog erger vreezende, verliet hij dien zelfden nacht nog deze hoofdftad, om verder naar Amphipolis te vluchten, zich haastende, om voor den dageraad de rivier Anxius nog over te komen, wijl hij meende, dat de Romeinen niet verder zouden voordrukken (1). Het gerucht zijner nederlaag fnelde hem echter vooruit. De Stadbevelhebber, voor de bezetting zelve vreezende, welke uit twee duizend Thrariërs beftond, wist dezen door eenen verdichten brief ter ftad uit te krijgen, en opende voords de poort niet, dan voor perseus zelf, die op den (O Liv. L. XLIV. c. 43, 44. Plut. in £11 1 L, p. 267.  GESCHIEDENISSEN. 259* defi derden dag te Amphipolis aankwam. Van hier zond hij vruchtloos VredesgeZanten aan ^emilius , die zich te Pydna bevond, en daar reeds de volflagene on» derwerping van zijne voornaamfte vrienden en Krijgsbevelhebbers ontvangen had. Even vruchtloos wilde perseus de Bifalters en Amphipolitanen zelve tot eenen moedigen noodweer aanfpooren: zich zelf, onder het doen eener openlijke aanfpraak^ van geene traanen kunnende bedwingen ,en evander het woord voor hem opvattende, moest hij hooren, dat het Volk fchreeuwde: vertrek van hier; wij willen om u niet ten gronde gaan!" Hier door mismoedig begaf hij zich terftond aan boord van eene menigte kleene vaartuigen, die in de rivier Strymon lagen , en ftak met dezelven naar het eiland Samothracie ( i) over. Al zijn vreemd krijgsvolk was reeds verlopen, de Cretenfers alleen waren hem bijgebleeven, niet zoo zeer om hem , als wel om zijne fchatten niet te verlaten , dien hij zorgvuldig op zijne vlucht Cl) Het zelve is te vinden op de kaart agter D. IX. R 2 IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 167. J. van R. 5»5.  IV. BOES XL H00FDST. T. voor C 167. ]. van R 585. Zegevt rende doe tost van AM.LIUS. 2fjO ROMEINSCHE vlucht medevoerde , en waarvan hij reeds voor vijftig talenten aan dit krijgsvolk ter verdeeling gegeven had , om daarvoor hunne verdere roofzucht aftekopen. Met hun echter op zee zijnde, en zich weldra veilig genoeg reekenende, om deze afkoping weder listig intetrekken, wendde hij voor, dat zij zeer veele gedenkfiukken zijner voorouderen in handen gekreegen hadden, dien hij van hun, als ftukken van bijzondere genegenheid, weder wilde nemen onder beloften, van hun daarvoor gangbaar geld te zullen geven. Dit gelukte hem ook grootendeels, en de fchatten , dien hij op het eiland bijeen had, bedroegen nog wel twee duizend talenten (1). ». Na de opeisfehing en overgave van Pyd*~dnat 't welk door het Romeinfche krijgsvolk geplunderd werd, openden Bercea, Pella en Thesfalonica binnen twee dagen derzelver poorten voor den overwinnaar (2), die overal zijne Bevelhebbers hee- CO / 3i6oo,oao-:-: Liv. L. XLIV. c. 45. Plüt. in js.iiil. p. 267, 268. (i) Lit. L. XLIV. c. 4§.  geschiedenissen. a6i heenenzond, om te zorgen, dat den overwonnen geen leed gefchieden mogt. P. nasi c a werd door hem gelast, naar Amphipolis voord te rukken, ten einde perseus alle verzameling van een nieuw heir te beletten. Te Pella , eene ftad, wier ligging haar met recht tot eene Hofftad maakte , vond iEMiLius in 's Konings fchatkist niet meer, dan de twee honderd en negentig talenten , dien hij den Koning gejntius onthouden had. Geduurende zijn verblijf alhier, werd hij door veelerleije Afgezanten uit Theifalie en van elders begroet, en ontving hij het bericht van 's Konings vlucht naar Samothracie. Daarna zettede hij zelf zijnen zegevierendentogt tot aan^?«phipolis voord, alwaar hem de blijde ontmoeting van veelerleije burgers toonde, hoe af. keerig perseus zijne onderdaanen van zich gemaakt moest hebben (i), daar anders de verkleefdheid der Macedoniërs aan hunne Koningen altijd was beroemd geweest. 2Emilius zelf kreeg daartegen denalgemeenen fchijn van der Goden gunfteling, toen een blikzemftraal den hiandftapel voor het offer, CO Liv. L. XLIV. c. 46. R a IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 167. J. van R, 5*5.  Z62 romeinsche IV. BOES XI. hoofdst. J. voor c 167. J. van R, 585. offer , 't welk hij aldaar tot dank voor zijne overwinning flachtede, ontftak en met het offerdier tot afch verteerde (1), ^Emilius trok voords het overige gewest van Macedonië tot aan de grenzen van Thracie door, beftendig na sic a met eenen afgezonderden krijgshoop vooruit hebbende. Aldus tot Sirce , aan de oostlijke grenzen des veroverden rijks, zich als overwinnaar hebbende doen erkennen, hield hij eenige dagen rusttijd, waarvan perseus zich bediende, om hem door eenen brief en een ootmoedig Gezantfchap tot gemaatigdheid ten aanzien van zijn lot te bewegen. De geringheid der Afgevaardigden zelve en het bloot bezef, dat thands de Beheerfcher van Macedonië , de Beftrijder der Dardaners en Illyriè'rs , de Verfmaader van den bijftand der Bastarners , na het verlies van heir en throon, op een kleen eiland, op de onfchendbaarheid van zijne wijkplaats alleen betrouwende, om genade fmeeken moest, trof den Overwinnaar der maate, dat hij zich van geene traanen kon bedwingen; doch (1) Pi.ut. in &uiu p, 267, 2a"8.  geschiedenissen. Q.63 doch den brief zelf inziende en bij den aanvang lezende: „ De Koning perseus aan den Conful p a ul u s heilwerd alle mededogen door de dwaaze inbeelding des overwonnenen bij hem weggenomen. De inhoud zelf mogt nu al geheel niet koninglijk maar diep verneederend zijn, ^milius zond den zei ven uit hoofde' van dien aanfioot zonder eenig and woord i met dezelfde Afgevaardigden terug. Per-' seus, thands de volflagene verplettering van zijnen val gevoelende, zond nu eenen tweeden brief met zijne bloote naamteekening en verzogt daarin de zending van eenige Gelastigden, om met hem over zijnen toeftand te handelen. Aan dit verlangen werd voldaan , doch zonder verder nut, daar hij op het behoud zijner waardigheid bleef aandringen, en de Gelastigden van p au lus van niet anders, dan van eene onvoorwaardlijke overgave aan de Romeinfche genade, wilden hooren Q i). Intusfchen was de vlootvoogd cn. octavius te Samothracie aangeland, doch (1) Liv. L. XLV. c. 4. R 4 IV. BOEK XL lOOFDST. [. voor C. 167. f. van R. 585. Mislukte ^ooging ran perieus ter >evredi-  IV. boek XI. hoofdst. J. voor c. 167. J. van r. 585. Aan (lag om per. seus van Samotbracie te verVoeren. ] 1 I 1 v\ \ i t £04 romeinsche doch onthield zich aldaar, uit eerbied voor het heilige van deze vrijplaats, waarop per-seus zich in den omtrek van den tempel van castor en pollux geheel verliet, zorgvuldig van allen openbaar geweld. Vruchtloos dreigde en vleide hij de eilanders, om hun perseus te doen overr leveren , zij bleeven heilig in hunne trouw, tot dat zeker jongeling, l. atilius, gemerkt hebbende , dat zij eene Volksvergadering hielden , verlof van de Overheid kreeg, om eene korte aanfpraak aan liet Volk te doen. „ Is het waar, vroeg lij, dat dit eiland in deszelfs geheele uitïeftrekheid een onfchendbaar heiligdom s?" Hierop bevestigend beandwoord zijnde, vervolgde hij: „ hoe heeft dan ;en moordenaar, met het bloed van ioning e u m e n e s bezoedeld, het:elve kunnen verontreinigen ? Hoe (ebt gij dan uwen tempel door eenen , net bloed befpatten, fchurk laten ontïeiligen, daar toch elk heiligdom hun, die mrein van handen zijn , buitenfluit ?" iet gerucht van den aanflag van periEUs, door middel van e van der, p het leeven van sy me nes had zich ook  geschiedenissen. 265 ook hier verfpreid ; daarbij was het geheele eiland reeds in der Romeinen magt; men wilde zich zelf wel uit den nood redden en -Jus gelastede men den opperften des eilands, om perseus te gaan aanzeggen : „dat eva nd er van eenen moord befchuldigd werd, dat hij zich daarvan , volgends de wetten hunner voorouderen , voor hunne rechtbank moest komen zuiveren , of, zich zulks niet toevertrouwende , den tempel ruimen en voor zich zelf zorgen." Evander tot zich geroepen hebbende, raadde perseus hem ten fterkften af, zich tegen zulk eenen aanklaager' te waagen, en vreezende, zelf door hem beticht te zullen worden, herinnerde hij hem verder , dat hem een ftoute zelfmoord af leen nog overig bleef. Evander wend de voor, liever door vergif, dan doorftaal, te willen fterven , doch was intusfchen enkel op de vlucht bedacht: maar perseus, die dit merkt, en nu weêr vreesde, dat men hem zelf daarna zou befchuldigen , als of hij hem aan zijne Rechters Onttrokken had, liet hem, om dit te ontwijken, var kant maaken, terwijl theondas ziet R 5 doo: IV. BOEK XL HOOFDST. f. voor C. 167. J. van R, 1 ' t  IV. boek XI. hoofdst. J. voor C. 167. J. van R, » 585. £60 romeins che door hem liet omkopen, om te verzekeren, dat e van der zich zelf had om hals gebragt (1). Daar het octavius ook aldus mislukt was, perseus uit zijnen fchuilhoek te krijgen , trachtede hij hem te beletten, om te fcheep te ontkomen; en dit echter bleef deszelfs eenige toevlucht, daar de nieuw bedreeven moord aan zijnen getrouwsten vriend zijnen nog overigen aanhanggeheel van hem verwijderde, en den een voor, den ander na van zijn gevolg tot de Romeinen deed overlopen. Het gelukte hem ook daadlijk, zekeren o ro a n d e s van Creta , die de Thracifche kust zeer wel kende, wijl hij te vooren handel op dezelve had gedreeven, over te haaien, om hem met zijne fchatten in eene fchuit naar cotys overte brengen. Maar deze trouwlooze Cretenfer, des avonds meest alle zijne kostbaarheden ingefcheept hebbende , ligtede des nachts het anker, zonder perseus afte wachten, die, zich net vrouw en kinderen door een kleen venster uit zijn verblijf langs den muur ne- (O Liv. L, XLV. c. 5.  geschiedenissen. Q.6? nedergelaten hebbende , te vergeefsch naar oroandes zogt, tot dat hij van eenen ander hoorde, dat hij reeds in volle zee was. De aanbrekende dageraad deed hem mismoedig het ftrand ontvluchten , en , fchoon geenzins ongemerkt, gelukte het hem echter nog, de komst der Romeinen te voorkomen. Hij had alle zijne kinderen behalven zijnen oudften zoon aan ion van Thesfalonica toevertrouwd, die ze echter verraaderlijk in handen van octavius bragt, 't welk hem, naai de taal van plutarchus, noodzaakte, om zich als een dier, wiens jongenweggenomen zijn, in de handen van hun, overtegeven, in wier magt zijne kinders wa ren. Hij ver zogt dan nasica , in wien hi het meeste vertrouwen Helde, te fpreken: doch hoorende, dat deze zich niet op de vloot bevond, gaf hij zich aan o c x a vi us over , met veele verwenfchingei der Goden en des heiligdoms, bij wien hi geene befcherming gevonden had. Op he Bevelhebbersfchip met zijnen zoon en he overfchot zijner fchatten in bewaaring ge fteld,hield octavius terftond coers o] Am IV, boek. XI. hoofdst. [. voor C. 167. f. van R. 585- Perseus geeft zich aan octavius op genade over. I i t t )  IV. boek XI. hoofdts. J. voor ( 167. J. van P, 585. Komsc van perieus als krijgsgevangen i hec Romeinfcheleger. CO Lw. L. XLV. c. 6. PLyT. in jemil, p, ■68, a6o. 268 (romiinsche Jmphipolis, van waar hij hem naar 's Confuls leger opzond, die alvoorens echter , van zijne komst door eenen brief ver- ' wittigd werd (1). • Bij het ontvangen van dien brief, die in zijne oogen eene tweede overwinning behelsde, ilachtede ^emilius nogmaal een plegtig offer, riep voords zijnen gan- a fchen krijgsraad bij een, en wachtede in denzei ven perseus op, wien hij q. juli vs tubero te gemoet zond. Nooit trok eenigfchouwfpel zoo veel volks bij een: bij der vaderen tijd was syphax wel gevangen opgebragt, doch de naam van hem en van zijne voorouderen kwam met dien van perseus in geene vergelijking, hij zelf was ook Hechts eene toegift op den Carthaagfchen, evenals gentius op den Macedonifchen krijg, geweest, daar perseus het hoofd des ganfchen oorlogs zelf was en van eenen philippus en alexander den g r o o ten af- ftamde , die eenmaal de geheele aarde fchier  geschiedenissen. 269 fchier aan Macedonië hadden onderworpen (1 ). Alleen door zijnen zoon gevolgd (2),1 trad perseus, in het zwart gekleed , het leger binnen, naauwlijks ih ftaat, eene fchrede voord te gaan door den ontzaglijken toeloop, tot dat de bijldragers hem op 's Confuls bevel eenen vrijen doorgang tot deszelfs tent bezorgden. ^ïmilius zelf ftond op, doch liet den krijgsraad zitten ; hij deed eenige fchreden voorwaards, reikte perseus de rechterhand toe en richtede hem op, daar deze hem te voet viel, niet duldende, dat hij zijne knieën omvattede , maar hem gebiedende tegen over de Bevelhebbers te gaan zitten. ,, Waarom verkleent gij mijnen roem, zou hij hem oprichtende hebben toegevoerd, door te toonen, dat gij een lafhartig man zijt, niet waardig eenen Romein ten vijand te hebben: de deugd verwekt voor ongelukkigen zelfs bij vijanden eerbied; maar de lafhartigheid, hoe geluk- (i) Liv. L. XLV. c. 7. CO L'v. L. XLV. c. 7. drakenb. ad b. h IV. boek XL IOOFDST. [. voor C. 167. [. van R» 585. ,  tv. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 167. J. van R. 585. 1 1 2?ö romeinsche lukkig ook, wekt bij de Romeinen niet3 dan^ver achting (1)." „ Wat ongelijk hadt gij geleeden, was zijne eerfte vraag, dat gij doldriftig eenen krijg tegen Rome hebt geftookt, die u en uwen throon in de uiterfte waagfchaal ftelde ? " — In plaats van andwoord, waarnaar elk luisterde, hield perseus 3e oogen enkel op den grond geflagen, dien hij fpraakloos ' met zijne traanen befproeide. „ Waart gij als jongeling :en throon gekomen , vervolgde muilius, uwe onkunde van het gewigt 3er Romeinfche vriend-of vijand fchap mogt dan verfchoonlijk zijn : maar gij zelf woondet den krijg van uwen vader bij, gij kendet den vrede , dien hij naierhand genoot, en verkoost echter den 3orlog boven den vrede met hun, wier krijgsgeweld en vredestrouw gij zelf hadt ïndervonden ( a ) ? " Perseus be- andCO Plut. in ffi.MiL. p. 26p. (2) „ Van zulk eenen beleedigenden en onrechtraardigen fchimp, als deze ongegronde vraagen en verwijten van vemilius behelsden, zal bezwaarlijk  geschiedenissen. aji andwoorde dit verwijt zo min , als de eerfte vraag. „ Het zij dan door menfchelijk wanbegrip, door nooddwang of geval, blijf Hechts goed moeds: de Romeinfche barmhartigheid, die veele volkeren en koningen in hunnen val reeds ondervonden, doe u niet flegts het beste hoopen, maar zelfs op uw behoud zeker ftaat maaken ! " Dit in de Griekfche taal tegen perseus gezegd hebbende, vervolgde hij in het Latyn tot de zijnen: „ gij ziet thands een treffend voorbeeld van lijk, volgends het oordeel van hooke QRom. Hifi, V. v. p. 435.) een ander voorbeeld gevonden worden." Voorzeker moet elk, die de veelvuldige vruchtloozepoogingen van perseus tot den vrede voor en in den oorlog opmerkte, met hem dezelfde aanmetking maaken: maar dat ïemilius geenea beleedigenden fchimp bedoeld moet hebben, toont zijne volgende vermaaning, en dat wij, met een onpartijdiger oog dezen geheelen krijg gade floegen, dan een Romein zulks doen kon, is zoo zeker, dat wij volkomen gelooven, dat de Romeinfche heerschzucht vaak ter goeder trouwe overal opzetlijke vijanden meende te vinden, waar zij zelve vijanden zogt, en echter den fchijn van rechtvaardigheid wilde bewaaren. IV. boek XI. hoofdst. \. voor C. 167. f. van R. 585.  IV. BOEK XI. HOOFDST, J. voor C, 167. T. van R 585. 2?2 romeinsche van menfchelijke lotverwisfeling voor u! U vooral, die nog jong zijt, zij dit opmerkzaam gemaakt. Dat men dan nooit in voorfpoed iemand trotsch of onrecht■ vaardig handele, noch zich immer op het tegenwoordige geluk verlate, daar het altijd onzeker blijft, wat ons de avond baaren zal. Hij alleen is een rechtfchapen man , wien 't goed geluk niet opblaast, noch het ongeval mismoedigt." Met deze gepaste en daar door zelfs hoogst nadruklijke vermaaning zijnen krijgsraad fcheidende, ftelde hij perseus in bewaaring van /elius tubero, waarna hij hem nog dien zelfden dag bij zich aan tafel noodigde , en hem voords met alle onderfcheiding behandelde , die deszelfs tegenwoordige toeftand eenigzins gedoogde ( 1 ). Voor den aanftaanden winter werd nu het geheele Romeinfche heir grootendeels te Amphipolis en verder in de voornaamfte nabuurige fieden gelegerd , eindigende alzoo een vierjaarige oorlog en met deazelven eene heerCO Liv. L. XLV. c. 8.  geschiedenissen. 273 heerfchappij , we]ke zich in Europa en Afia weleer geducht gemaakt had. Perseus was de negen en dertigfte Vorst (i) geweest na cranus, die het eerst dezen throon geiTicht had. Tot aan philippus, den zoon van amyntas, had dezelve geringen luister verfpreid ; deze deed het eerst geheel Griekenland en een gedeelte van Thracie en lllyrie, zijn gezag eerbiedigen; na hem werd het zelve in Afia erkend, doch het dertien jaarige beftuur van alexander breidde het over Perfie, Arabie en Indie tot aan het toen gewaande einde der aarde uit; na des* zelfs dood echter weder in verfcheidene Koningrijken verdeeld , lag de eigenlij. ke rijkszetel thands, anderhalve eeuw laater, van zulk eene bedwelmende hoogte voor altijd'in het ftof ter neder (2). Terftond na de roemrijke overwinning van Pydna had animus zijnen zoon j fabius met twee en andere Gezanten 1 afgevaardigd, om derzelver tijding te Ro-1 me CO L«v. L. XLV. c. 9. Vid. drakenb. ad h. I. CO Liv. L. XLV. c. 8* 9* X. deel. S IV. B OEE XL HOOFDST. ƒ. voor C. 167. J. van R, 585. Vborge. o«i der 'omeinen an dezen »««  IV. BOER XI. HOGFDST. |, voor c I67. J. van R, 5«5. (1) Liv. L. XLIV. c. 45. 274 romeinsche me te brengen (1). Hunne komst echter, hoe fnel hunne reize ook was voordgezet, verkondigde den Romeinen geen nieuws, maar bevestigde Hechts het opmerklijkst voorgevoel, 't welk zij reeds vier dagen na den flag daarvan gehad hadden. Het Volk was vergaderd geweest in het renperk en midden onder deszelfs fchouwfpelen had zich een algemeen gemompel verfpreid; ,, 'er is gevochten in Macedonië , perseus is verflagen ! " Dit gemompel was lüidiuchtig geworden, en, als eene zekere tijding , door een algemeen vreugdefchreeuw en handgeklap vervangen. Bij nader onderzoek was echter nergens de grond tot zulk eene" vreugde gevonden ; dezelve bedaarde dan ook fchierlijk , en werd voor het ijdel voordbrengzel van een los gerucht gehouden, tot dat men de zekere tijding kreeg , waardoor dat zelfde gerucht de gedaante eener wondervoorfpelling aannam. Den dertienden dag na den flag, juist wanneer het Volk weder in het renperk bij een was, kwam nu de echte tijding. De voor- lo-  geschiedenissen. 275 iopige briefdrager ftelde deri Conful licinius, zo als dezelve zijn vierfpan be klimmen zou, den gelauerden overwinningbrief in banden ; het fchouwfpel werd verlaten; de Conful riep den Raad bij een, en maakte daarna, op last van den zelven, aan het Volk bekend: w dat zijn Ambtgenoot eenen veldflag tegen perseus geleverd en het ganfche heir der Macedoniërs verflagen en verftrooid had; dat de Koning het met eenige weinigen ontvlucht was, terwijl alle de fteden van Macedonië zich reeds aan Rome onderwierpen ; „ waarop het luidruchtigste vreugde^ gefchreeUwnu meer des Volks blijdfchap^ dan deszelfs verrukking, te kennen gaf (i)„ Den CO Llv- L- XLV. c. f. Pr.ut. in kmu p. 265. De oude Schrijvers, die zelve het ltaatkundig bijgeloof en 's volks hoogmoed gaarne met bovennatuurlijke befchikkingea ftreelen en Herken, heb. ben dit, en meer dergelijke voorlopige geruchten van behaalde overwinningen als wonderdaadige voors gevoelens en onmiddelijke kennisgevingen geboekflaafd, en die gebeurnisfen zelve, zonder ondermij. hing van alle gefchiedkundig geloof, niet kunnende in twijfel trekken, hebben zich laatere Schrijvers Met derzelver oplosfing der maate verlegen gevonS a den. IV. BOEK. xr üoöfdst. f. voor Ca 167 |. van Ri 585'  IV. boek XI. hoofdst. J. voor C 167 j. van R 585- 276 romeinsche Den volgenden dag nam de Raad het befluit tot een plegtig dankfeest en tevens tot het ontflag van alle de krijgs en boots-luiden , die zich bij den Conful li• ciniüs, ter verfterking der krijgsmagt van zijnen Ambtgenoot , vrijwillig in dienst den, dat een de groot, te groot anders voor elken gewoonen bijnaam , tot Damons zijne toevlucht nam, die onder Gods toelating zulke voorfpellingen zouden gedaan hebben. {Vide ejus comment. ad Propbet KZEcmëL. XXIV. s.) Minder verlegen met der gelijk fabeltuig, omhelzen wij gaarne het gevoelen van de Iefuitfche vaders cjtroü en rouille, dat de volheid der gedachten bij de Romeinen wegens den belangrijen Macedonifchen krijg, bijzonder na het te veld trekken van jemilius, den een of ander zeer natuurlijk heeft doen denken en aan den naasten toekijker zeggen: „ misfchien is de geheele krijg al beflischt, wefJigt is perseus reeds verflagen" Welk woord, van anderen kvra. lijk verdaan en alzoo weder overgebragt, fchierlijk in een las gerucht van eene overwinning overging, waarvan eigenlijk nog niemand iet wist Zoo toch worden 'er veelvuldige geruchten gebooren, die zeer dikwijls weder ongemerkt verdwijnen en vergeten worden, terwijl de enkelde waar gemaakte nadenken wekken, om dat men naamlijk nog al gewoon blijft, van negen en negentig ongevolgde zoogenaamde voorbeduidzels en voorgevoelens geen ge.  geschiedenissen. 477 dienst begeven hadden , terwijl men het afdanken der Dpgeé'ischte bondgenooten uitftelde tot de komst der Gezanten van -fEMiLius zelve, die drie dagen laa ter te Rome werden ingehaald door eene! tallooze menigte, welke hun tot aan het Raadhuis vergezelde. De Raad was juist bijeen. Tot denzelven door den Conful binnen geleid, gunde men hun den tijd flechts : „ om de verflagene fterkte der vijanden, het eigen geleeden verlies, de grootheid van des Konings aanhang op zijne vlucht, zijn oogfchijnlijk verblijf, en de onmogelijkheid, om het te ontkomen , op te geven." Terftond daarna voor het Volk buiten gebragt, wéérgalmde alles op nieuw van vreugdegefchreeuw na hun veiflag, terwijl de Conful licinius de opening van alle tempels voor 's Volks godsdienftigen dank aankondig, de, waarin de vrouwen zelve, bij geheele fchaaren, het hartlijkfle deel namen. In- tus* gewag te maaken, doch het honderdrte met grooten ophef te vermelden, waar aan de uitkomst eenigzins beandwoord nebbe. - Catroüw equh, le Hist. Rom. T. XII. p. IIIs lltt S 3 iv. boek xi. 10OFDST. |. voor C. 16'. I. van R. 585.  2 IV. t BOEK - XL 1 H00FDST. £ t. voor C ; 167. t. van R< 1 1 ] i 1 L voor C. i65. 1. van R. 586. Q. (ELIUS PiETus en )I. JUN1US FENNUS Ccsf. (O Liv. L. XLV. c. 2. ^a) Liv. L. XLV. c. g. 78 r.omeinsche usfchen zettede de Raad deszelfs over;gging voord, en ontfloeg nu daadlijk alle lieuw aangeworvene benden, die nog te lome of reeds aan de Adriatifche kusten ;ereed ftonden , om , op den eerften isch, naar Macedonië over te fteken (1). Terwijl het bloed der geflachte offerdieen over deze overwinning nog rookte, :wamen twee Afgevaardigden van l. animus berichten, dat gentius gevan;en en geheel Illyricum bedwongen was (2), vordende weldra de vreugde van het feestvierend Rome volmaakt, door de tijding , lat perseus zelf in handen van m m ilivs gekomen was. Het eerfte werk van den Raad na de releeringverandering des volgenden jaars, waarbij q. /elius pjetus en m. junius pennus aan het bewind gekomen waren , was de befchikking over Macedonië en Illyricum. /Emilius en a n 1 c 1 u s werden beiden verlengd in hun krijgsbevel, totdat zij, met overleg en naar goedvinden van Gelastigden uit den Raad, ? de  GESCHIEDENISSEN. 279 de zaaken in beide die veroverde gewesten zouden geregeld hebben. Voor Macedonië werden 'er tien, voor Illyricum vijf benoemd, en fchoon men hier toe zorgvuldig zulke mannen verkoos, van wier beleid men niets verwachten kon, 't welk met de gemaatigdheid of met de waardigheid des Romeinfchen Volks zou ftrijden, vond men echter goed, hun hoofdzaak-1 lijk eenen bepaalden last mede te geven. Men wilde alle de Macedoniërs en Illyriè'rs vrij verklaard hebben , om den Volkeren te toonen, dat de Romeinen geene wapenen ter onderdrukking van vrije Volkeren, maar ter verlosfing der onderdrukten voerden ; zoo toch zouden de Gemeenebesten zich de duurzaamfte veiligheid onder de Romeinfche befcherming belooven, en de onderdaanen der Koningen in den vrede gunflig over Rome denken , en in den oorlog van den ondergang hunner Vorften het herftel hunner eigene vrijheid verwachten. Voords wilde men de zeer zwaare belasting op de Macedonifche bergwerken en op de landerijen opheffen, wijf dezelve toch de bediening van pachters vorderde, die, overal, of de gerechtigS 4 heid IV. BOEK XI. 300FDST. f. voor C. 166. f. van R. 586. Befluit rm dun ilaad we ;en= Ma■cdov.ie en Ulyricum.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 166. J. van R, 586.' l8o ROMEINSCHE heid des Staats of de vrijheid der Bondgenooten verkorteden, en ook niet wel overgelaten kon worden aan Macedoniërs zelve, wijl zulks eene vruchtbaare bron van oneenigheid en opfchudding zijn zou. Men wilde echter niet, dat 'er eene algemeene volksvergadering in Macedonië beftaan zou, om, gelijk men zeide, de heilzaame vrijheid , door den Raad vergund , in geene heillooze losbandigheid door het gemeen te doen verkeeren. Macedonië moest in tegendeel in vier gewesten verdeeld worden, waarvan elk deszelfs eigene vergadering zou houden, en fiechts de helft dier fchatting aan Rome opbrengen , die te vooren aan den Koning betaald werd." Een dergelijk beiluit werd ook ten aanzien van Illyricum in last gegeven aan anicius, die voords, even als (EMiLius, naar gelang der omftandigheden zelve dezen algemeenen wil des Raads zouden fchikken ( 1). Een wil, voorwaar , die, onder het voorwendzel van vrijverklaaring, fchatontheffing en voorzorg tegen losbandigheid , duidlijk voord- (i) Liv. L. XLV. c. 17, 18,  geschiedenissen. 23l voordkwam uit de vrees, van zulke uitgeftrekte gewesten in geene rechtitreckfche onderwerping te zullen kunnen hou den, uit de hoop, van deze fchijnbaare onaf hanglijkheid ter voordzetting van verdere oogmerken dienstbaar te maaken, en uit het Staatkundig inzicht, 't welk den gulden regel der heerschzucht voordbragt: verdeel en heersch ! Anicius had zich, na de gevangenneming van gentius , nog geheel Kpirus en ' Molosfis onderworpen. Het doortrekken zijnes heirs was daartoe in het eerfte genoegzaam geweest, doch in het laatfte gewest zoude bekende genegenheid voor perseus in de Bevelhebbers der ondeifcheidene lieden nadruklijken tegenftand gebooden hebben , indien niet overal het Volk opgeftaan was en den Romein:n de poorten geopend had. Beide deze gewesten geduurende den winter bezet gehouden hebbende, wachtede hij te Scodra de Gelastigden van den Raad af, met wier overleg hij, in eene bijeengeroepene zamenkomst van alle de Voornaamften des lands, alle de lllyriërs vrij verklaarde; hun, die S 5 zich IV. BOEK XI. HOOFI'ST. f. voor C. 166. f. van R. 586. Het lot 'au lllrjrium.  282 ROJtfEINSCHE iv. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 166. J. van R 586. Reize va iEMILIÜS door Grit kenlatid. zich aan gentius onttrokken hadden, van alle fchatting onthief; de overigen op de helft hunner gewoone fchatting /lelde, ' en geheel Illyricum voords in drie afzon •derlijke gewesten verdeelde (1 ). n JE mil 1 us had, na de terugkomst van zijnen zoon ïabius uit Rome, aan "hem bevel gegeven ter verdelging van de fieden Mginium en Agaffce. Die van Agasfa waren trouwloos geweest , nadat zij zelve zich eerst met den Conful makcius verbonden hadden; die van Mginium , der Romeinen overwinning niet willende gelooven, hadden zich vijandlijk tegen eenig krijgsvolk gedragen. Het zelfde bevel was door hem aan pos tijat 1 u s wegens JEnium gegeven , 't welk zich door hardnekkigen tegenftand onderfcheiden had. Hij zelf was nog voor den winter op reis gegaan , om geheel Griekenland met deszelfs veelvuldige merkwaardigheden te bezichtigen ;sulpicius gallus voerde intusfchen het legerbevel, terwijl de Conful door zijnen zoon scipio en (O Liv. L, XLV. c. a&  ■ geschiedenissen. 283 en ATHENaus den broeder van Koning eumenes, onder eene geringe bedekking van krijgsvolk, vergezeld werd. Geheel Thesfalie, 't welk in den krijg veel geleeden had, roemde zijne menfchlievendheid, welke overal 's Konings magazijnen voor de behoeften opende. Te Delphi eenen vierkanten zuil van wit marmer voor een ftandbeeld van perseus gereed vindende, liet hij zijne eigene beeldnis daarop plaatzen, meenende, dat de overwonneling plaats voor den overwinnaar maaken moest. Het hol van trophonius te Lebadie , de zonderlinge vloed en eb van den Eunipus te Chalcis, de beroemde haven van agamemnon te Aulk, die duizend fchepen bevattede, Oropus in Attica, waar de Wigchelaar a mphilochus als een God werd vereerd; het oud, vermaard en nog merkwaardig Athenen; de landengte en fterkte van Corinthus; de tempel van ^scueapius te Epidaurui; het door ftaatsvorm en door zeden meer, dan door pracht, vermaarde Lacedtsmon; het geheele noord-en zuidlijk Griekenland tot aan den uithoek van Pelofonne/us} werd door ^milius be- IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 166. J. van R, 586.  284 romeinsche IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor R. 166. J. van R 586. zogt, die overal toegevend deel nam aan feesten en offerplegtigheden , zicb nergens met de ftaatkundige gezindheid der inwoonersgeduureiideden krijg bemoeide, overal den Grieken aangenaam was, en te Olijmpia inzonderheid aan den Griekfchen beitel of liever aan zijnen eigen goeden fmaak de pligtpleeging bewees, van op het gezicht des jupiters van phidias uit te roepen : ,, zie daar den waarachtigen ju pi ter van homerus (i)!" Op zijne terug reize naar Demetrias ont moetede hem een groot aantal ^Eto'iërs, zich daarover beklaagende, datLYsiscus en tisippus, onderfteund door Romein fchen bijftand, hunne raadsvergadering gedwongen hadden tot het doodvonnis tegen vijfhonderd en vijftig hoofden hunnes Volks, (O Liv. L. XLV. c. 27, 28. Plut. in «mi u p. 270. Zie voords over het hol van tr ophonius , den Eunipus, Epidaurui en inzonderheid over het kur.stftuk van phidias,'twelknevens dat van homerus voor een der grootfte meesterftukken in dicht-en beeld-houwkunst gehouden werd, de Reize van den Jongen anacharsis D. IV. bl. 16-24. D. II bl. 80, 81. D. V. bl.fl03T si3- en D. IV. bl. 183-186.  geschiedenissen. 285 Volks, en eene ballingfchap van veele anderen , wier goederen, even als die der ten dood gebragte, waren verbeurd verklaard.f JE milius befcheidde hun teAmphipolis , ■ doch werd thands door de tijding van de I aankomst der Vredesgelastigden afgetrokken van het fpoedig onderzoek hunner zaak. Hij ging de plegtige bezending des Raads opwachten te Apollonia, eene dagreize van Amphipolis gelegen ( i ) , doch zag zich aldaar met verbaazing door perseus begroeten, dien hij met beleefdheid behandelde, doch over wiens al te groote vrijheid hij, bij zijne terugkomst in het leger, sulpicius ten fcherpften beftrafte. Perseus werd nu met zijnen oudften zoon aan postumius onder veel ftrenger opzicht toevertrouwd, terwijl zijne dogter en jongfte zoon met meer vrijheid en overeenkomstig hunnen fiaat behandeld werden ( 2 ). De (O Dit Apollonia, te vinden op het kleene kaartjen van Macedonië, moet wel onderfcheiden worden vangnet Illyrifcb Appollonia. Zie de kaart agter D. CO Liv. L. XLV. c. a8. IV. BOEK XL OOFDST. '. voor C. 166. . van R. 5S6.  286 romeinsche IV. BOEK XL HOOFDST. J. voor C 166. J. van R586.Het lol van Macedonië. De dag verfcheenen zijnde, waarop hij tien voornaame burgers uit eiken Macedonifchen Staat te Amphipolis bijeengeroepen, en door hun alle de registers des lands en de fchatkisten des rijks had bij een doen brengen , zettede /emilius zich, omringd van de tien Gelastigden des Raads, openlijk op zijn Veldheers geftoelte neder. Schoon gewend aan Koninglijken glans en heerfchappij, maakte echter deze ongewoone zitting , omftuwd van bijldragers en andere gerechtsdienaars , eenen ontzettenden indruk op de menigte. De uitroeper eifchte ftilte ; ^emilius verklaarde daarop Rome's wil in de Latynfche taal, dien de Prcetor c n. octavius, daartoe ook tegenwoordig, in het Griekfch vertolkt, voor elk verftaanbaar maakte. „ De Macedoniërs werden vrij verklaard , behoudende hunne eigene landen , Jleden, wetten , overheden ; hun werd de helft der fchatting, welke zij den Koning bragten , afgenomen; geheel Ma»cedonie werd gevierendeeld ,• elk der vier gewesten, waarvan Amphipolis, Thesfalonica , Pella en Pelagonia de hoofdfleden waren, zou deszelfs eigen beftuur van geld-  GESCHIEDENISSEN. 287 geldmiddelen en bewind van zaaken heb' ben, zonder zelfs de tninfle huwelijks gemeenfchap , handel of grondbezitting on derling te houden ; alle goud en zilvermijnen werden gejlooten, doch de ijzer en koper mijnen Jlechts , op de helft der voorige belasting , vrijgelaten ; men verbood den invoer van zout. en het hakken ten eigen gebruike zoo wel, ah ten uitvoer , van fcheepstimmerhout ; men vergunde eindehjk aan alle de gewesten , uitgezonderd aan dat , 't welk aan Thesfalie grensde, krijgsvolk tegen de invallen van de nabuurige barbaaren op de grenzen te houden (i)." Deze lotbeflisfching wekte zeer verfchillende aandoeningen bij de Macedoniërs: de onverwachte vrijverklaaring en halve belasting verblijdde, doch de gewestverdeeling van een ondeelbaar rijk fcheen hun eene verfcheuring te zijn van de onderling volftrekt afhanglijke leden eenes ligchaams, waar voor zij beefden, hoe groot ook Macedonië was, hoe gemakkelijk de verdeeling ook viel door rivieren en ber- (O Liv. L. XLV. c. 29. IV. BOEK XI, HOOFDST. J. voor C. 16Ö. J. van R. 586.  283 romein sché IV BOEK XI HOOFDST. J, voor c 166. J, van R 586. Aanlpoc ring der Romeinsck gezindü Grieken ta fta'.tkandi ge vervol ging. bergen, en hoezeer elk gewest door de aL gemeene vruchtbaarheid des gronds volkomen aan zich zelf genoeg had ( 1 ). " Na dit belangrijke werk verleende je mi« lius gehoor aan de JEtoliërs, het welk echter alleen op een onderzoek uitliep naar de ftaatkundige gezindheid der omgebragten en in ballingfchap gezondenen, t wier mishandeling de gerechte ftraf hun, ner Koningsgezindheid verklaard werd, terwijl men in den Bevelhebber der Romeinfche bezetting alleen veroordeelde , daartoe krijgsvolk geleend te hebben C2). Deze uitfpraak maakte de Romeinschgezonden in alle de fteden van Griekenland ondragelijk en vreeslijk voor elk, die Hechts den minsten fchijn van Koningsgezindheid had laten blijken. Zij waren thands overal in bewind gekomen en bliezen door veelvuldige Gezantfchappen de ooren der Vredesgelastigden bij alle gelegenheden vol van de menigte der openlijke en verborgene aanhangers Van perseus, van het aantal der zul- ken, (1) Liv. L XLV. c. 30. (2) Liv. L. XLV. c. 31.  geschiedenissen. aSp ken, die onder den fchijn van eigene vaderlandsliefde in de vergaderingen altijd tegen Rome waren, en van het eenige middel, om zich van de trouw der Grieken te verzekeren, 't welk in de uitrooijing dier beide partijen te vinden was. Het gevolg dezer haatlijke betichtingen was een opontbod van een zeer groot aantal luiden uit JEtolie, Acarnanie, Epirus en Baotie mzv Rome, om aldaar over hun gedrag gehoord te worden , terwijl zich de Gelastigden zelve naar Achaje begaven, niet zoo zeer om dat zij tegenftand van hunne bevelfchriften te gemoet zagen , als wel om dat men onder de papieren van perseus wel blijken van verfiandhouding met anderen , maar geenzins eenig blijk van briefwisfeling met de Achceërs gevonden had. Dit onedelmoedig ftaatkundig onderzoek werd tot in Afia voordgezet , en deed daar zelfs twee voornaame luiden het hoofd verliezen (i). Eerlang hield jemilius eene tweede bijeenroeping der voornaamfte Macedoniër s , ten einde hun voor de onder- fchei- (i) Liv. L. XLV. c. 31. X. deel. T IV. BOEK XL HOOFDST. J. voor C. 166. J. van Ro 58S.  IV. SOEK XL HOOFDST. J. VOO* C. 166 J. van R 586. 090 ROMEINS CHE fcheidene gewesten eenen nieuwen Raad te doen verkiezen, bevelende voords, dat een aantal voornaame Macedoniërs, wier namen hij oplas , met hunne zoonen , voor zoo ver ze boven de vijftien jaaren oud waren, zich naar Italië zouden begeven , waarmede de menigte genoegen nam als met eene voorzorg voor haare verkregene vrijheid , toen zij hoorde , dat daartoe dezulken waren uitgekipt, die 's Konings vrienden , Hovelingen , Veldheeren, Scheepsbevelhebbers of Slotvoogden geweest waren, gewoon, anderen zoo heerschzugtig te behandelen, als zij zelve flaafsch voor den throon gekroopen hadden, en door hunne weelde zowel, als door hunnen hoogmoed, even ongefchikt voor de gelijkmaatige wetten der burgerlijke vrijheid. Al wie in eenig Bewind gezeten, of eenig Gezantfchap, hoe gering ook, bekleed had, werd op ftraffe des doods Macedonië ontzegd en naar Italië verweezen. Doch voor het overige was de zorgvuldigheid van ^emilius voor Macedonië, zegt livius, zoo groot, als of hij de belangen van welverdiende bondgenooten in plaats van overwonnene vijanden behartigd  geschiedenissen. S9I tigd had,en waren alle zijne inrichtingen zo verftandig, dat de ondervinding, de eeni ge toets der wetten, geduurende een lanj tijdverloop in dezelven niet berispelijks ont dekte ( 1). De ernst dezer belangrijke Staatsver richtingen' werd nu vervangen door eet feest, 't welk te Amphipolis zou gevierc worden, en waartegen «milius reedj lang alles in gereedheid had laten brengen Allerleijekunftenaars, worftelaars, paard menners , en de voortrefiijkfte paarden zelve waren overal voor deze feestfpelen opgehaald; plegtige omgangen er optogten met de vereischte offerdieren waren geheel in den Griekjehen fmaak geregeld ; door geheel Afia was aan de Koningen en Stadregeeringen uitnoodigende kennis van dezen toeftel gegeven; terwijl >emilius zelf op zijne reize door Griekenland alle voornaame luiden reeds daartoe genoodigd had. De toevloed der aanfchouwers was grooter, dan bij de gewoone Olympifche feesten; en de offermaaltijden beandwoordden boven alle verwachting (1) Liv. L. XLV. c 33. T a 5 IV. boek XI. r hoofdst» J. voorC. 166 J. van Rt. Feest/pelen door ^emilius te Amphipolis gevierd.  S92 romeinsche IV BOEK XI. HOOFDST. T. voor C, 166, J. van R 586, ting aan den keurigen fmaak der Afiatifche weelde en Griekfche kieschheid. Elk verbaasde zich over de Romeinfche befchaafdheid en bewonderde jemilius niet minder als voorzitter der fpelen en beftuurer der feesten, dan als overwinnaar van perseus. Aan ^miliüs verfchafte het geen gering genoegen, bi] al dien toeftel en luister zelf het belangrijkfte fchouwfpel aan de aanfchouwers opteleveren, terwijl hij de toejuiching zijner feestmaaltijden daarmede beandwoordde: „ dat hij, die eenen veldflag wist te regelen , ligt eenen maaltijd fchikken kon, daar het toch veel gemakkelijker was, zich aangenaam bij gasten, dan geducht bij vijanden, te maaken ( 1 Openlijk prees men ook zijne belanglooze grootmoedigheid, daar hij van al het goud en zilver, 't welk in zeer groote menigte uit 's Konings fchatkist gehaald werd, niets wilde zien, en, bij het uitdeden van belooningen voor betoonde dapperheid,aan zijnen fchoonzoon^nus tubero eenedrink- fchaal (1) Plut. in amil. p. s/o. Liv. L. XLV. c. 33,33.  geschiedenissen. 293 fchaal van vijf ponden zilvers gaf, zijnde dit het eerfte ftuk zilverwerk, het geen in het geflacht der jEliussen kwam, het' welk, met dezen tubero gezamentlijk zestien gezinnen fterk, op een kleen landgoedjen bij een woonde, 't -welk hun allen onderhield. Voor zich zelf niets anders dan zijnen onfterflijken naam te huisbrengende, ver-1 gunde ^emilius voords zijnen zoonen,j die de geleerdheid beminden, 'sKonings1 boekerij voor zich te nemen. Intusfchen was de openlijke vertooning van alle de fchatten der koninglijke hofplaats geenzins het minst belangrijke fchouwfpel voor het bijeengekomen Europa en Afia geweest; beelden, fchilderftukken, tapisferijen , gouden en zilvere , kopere en ijvoore kunstvaten werden, na deze openlijke ten toonftelling, met eene zorgvuldigheid ingefcheept, welke den kunstminnaars verzekerde, dat zij in geene ruwe of onheilige banden kwamen. Al het krijgstuig integendeel, waarvan men de kopere fchilden alleen uitzonderde en vervoerde, werd, op eenen ontzaglijken ftapel te zamengebragt, door /emilius T 3 zelf IV. BOEK, XI. [OOFDST. [. voor C. 166. f. van R, 586. Vervoe- ing der Wacedonim 'che kost>aarhïden.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C 166. T. van R. Wreede verwoesting van alle de fteden van Epirus. (i) Plut. in jemii, p. 970. Liv. L.XLV. f' 3J. 194 romeinschb zelf als een offer aan mars, minerva sn l u a in brand geftooken (1). Na de infcheping van den ganfchen buit, die der zorge van octavius werd aanbevolen , gaf hij den veelvuldigen Gezantfchappen het minzaamst affcheid, verliet zelf Amphipolis, hield zich bij Pella twee dagen op, en zond van daar zijne beide zoonen scipio en fabius met een gedeelte zijner benden naar Illyricum, terwijl hij met zijn overige heir zich na eenen togt van vijftien dagen reeds te Vasjaro in Molosfis bevond , ten einde van daar een geheim Raadsbefluit tegen Epirus uit te voeren, het welk naar het toenmaalig recht des oorlogs gebillijkt, doch ook toen reeds door het menfchelijk gevoel met afgrijzen veroordeeld werd. Anicius, die niet ver van daar gelegerd lag, gewaarfchüwd hebbende, van zich met de aanfiaande gebeurenis niet in te laten, wijl de Raad alle de fteden van Epirus, die het met perseus gehouden hadden, ter plundering van zijn krijgsvolk had  geschiedenissen. 295 had overgegeven, liet hij, om dit fchriklijk befluit te volvoeren, tien der voornaamfte burgers uit elke ftad voor zich£ komen, eischte van hun op eenen bepaal- ^ den dag al het goud en zilver op, 't welk ] zij bezaten, en gaf hun kwanswijs Hopluiden met eenig krijgsvolk mede , om dit alleen van hun overtenemen, doch op dien zelfden'dag floeg dit medegegeven krijgsvolk, op een zelfde vooraf bepaald oogenblik, aan het plunderen, rooven en vervoeren, zoo dat 'er in een uur tijds, volgends plutarchus, honderd en vijftig duizend menfchen ilaaflijk vervoerd en zeventig fteden verwoest waren, terwijl dit ganfche afgrijslijke bedrijf eiken krijgsman, volgends hem, niet meer dan elf, doch, volgends livius, aan eiken ruiter vier honderd en aan eiken voetknecht twee honderd fchellingen opbragt, wordende het goud en zilver door den Veldheer voor 's Lands fchatkist vervoerd , en de prijs van den overigen buit alleen onder het krijgsvolk uitgedeeld (i). Na (1) Plut. in /kmil. p. 270, 271. Liv. L. XLV. c. 33, 34- T 4 IV. BOEK» XI. oofdst. . voor C 166. . van R 5«6.  IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 166. J. van R. 586. Komst van «Minus op den Tiber. 296 romeinsche Na dat ^milius dit befluït, geheel ftrijdig met zijnen zachten en menschlievenden aard ten uitvoer had gebragt (1), trok hij met zijn heir naar Oricum, alwaar hij , volgends zijn bevel, zijne zoons met hunne benden ook reeds vond , en gezamenlijk met hun aan boord naar Italië ging , wordende fchierlijk op dezen overtogt door anicius gevolgd. Gelukkig in weinige dagen overgebragt, voer «milius aan boord van 's Konings eigene galei den liber op. Dit fchip , door zestien rijen roeijers gevoerd, en niet alleen met veroverde veldteekenen maar ook met de fraaifte purper en fcharlaken ftoffen pronkende, gaf den Romeinen, die het in menigte te gemoet gingen, den voorfmaak reeds van den prachtigften zegepraal. Anicius en octavius volgden kort daarna met de geheele overige vloot. Aan alle drie had de Raad reeds eenen zegepraal toegelegd , en tevens de Gemeensluiden gelast, om voor elk hunner bij die gelegenheid ien ganfchen luister der hooge Overheid bij (1) Blut. in aemil. p. «71.  geschiedenissen. 297 bij het Volk te vragen. De vooraf reeds gevanglijk ingebragte gentius en perseus, benevens eene menigte andere krijgsgevangenen, als mede de komst van veelvuldige voornaame Macedoniërs en Grieken ter verandwoording te Rome gedaagd, hadden het Volk reeds even zeer met de drie Bevelhebbers ingenomen : maar de wangunst treft, gelijk het onweder, de uitftekendfte verdienden flechts. Elk kende gaarne anicius en octavius de luistenijkfte zege toe, ^emil.ius alleen vond tegenftand. De ftrengheid zijner krijgstucht, zijne volfirekte onthouding van alle koninglijke fchatten en fcherp toezicht op den veroverden Ephijchen buit hadden zijn krijgsvolk , het welk grootendeels op rijken buit gevlamd had en fchier niets van de roemrijkfte overwinning wegdroeg , eerst onverfchillig gemaakt voor zijnen zegepraal , en naderhand gehoor doen leenen aan de opftookerij van eenen ser. sulpicius galba. Deze, die een Krijgstribun der tweede keurbende was , en ^milius eenen afzonderlijken haat toedroeg , haalde het geheele Macedonifchs T 5 heir IV. BOEK XI. HOOFDST. J. voor C. 166. j. van r. 586Y Serv. Sl'l- PICIÜS GALBA verzet zich tegen den zegepraal van «M1UUS.  IV. EO EK . XI. HOOFDST. J. voor C, 166. J. van R. 586. 29» R.omeinsche heir over, om zich tegen hem te verklaaren , en zich alzoo over eenen Veldheer te wreeken, die hun zoo vrek als ftreng behandeld had. Het Volk hoorde het voorftel der Gemeensluiden tot den zegepraal voor jemilius als Opperveldheer gunftig aan, niemand vattede het woord op, alle wijken toonden zich gereed tot de eenpaarigfte toeftemming, wanneer deze sulpicius onverwacht uitftel der ftemming tot den volgenden dag verzogt, als zijnde hem deze reeds te kort geworden, om alle zijne redenen ter weigering des zegepraals voor te dragen. De Voorzitter vorderde van hem die redenen terftond, doch nu ftrekte hij dezelven zoo lang uit met allerleije valfche befchuldigingen, dat de vergadering van zelfs door den vallenden avond zonder befluit gefcheiden werd. Den volgenden morgen vond men het geheele Capitool met zoo veel opgeruid krijgsvolk bezet, dat de ftemming bezwaarlijk gefchieden kon. Hunne dreigende houding en de lastertaal van sulpicius deed de eerfte wijk tegen den zegepraal ftemmen, en weldra duchten, dat de overigen deze on-  geschiedenissen. 299 ongehoorde handelwijze zouden volgen. De eerwaardigfte Raadsleden en voornaamfte burgers, ten hoogften over deze vermetelheid des krijgsvolks geërgerd welke tot allerleije onrechtvaardigheid en] geweld eerlang kon overfiaan, indien men het zelve dezen onredenlijken tegenftand; niet belettede, drongen ftoutmoedig door' de menigte heen en eischten van de Ge meensluiden, de verdere ftemming te ftaa ken, tot dat zij hunne gevoelens aan het Volk zouden hebben voorgedragen. Dit met zeer veel moeite toegeftaan en nog bezwaarlijker ftilte verkreegen zijnde, hi.'ld m. servilius, een man van hoog gezag, daar hij eenmaal Onderbevelhebr ber eenes Dictators en daarna Conful geweest was ( 1), en tevens een man van ftouten aard , die drie en twintig vijanden , van wien hij in een tweegevecht was uitgedaagd, verflagen had ( 2 ) , de volgende aanfpraak. ,, Nu eerst blijkt het, hoe groot een Veldheer je mi lius geweest (O In het J. van R. 550 en 551. Zie D. VIII. bl. 3*7. (2) Flut, in smil. p, «71. IV. boek XI. ioofdst. • voor C. 166. • van R, 586 Rechtchapeneaal door efchimpend dan eerbiedig in onze ooien , daar die zelfde Raad zijnen eenig »vergebleeven zoon alexander in emeen handwerk liet onderwijzen , om de CO Liv. L. XLV. c. 4a. Plut. in mu. 374. (2) Suppl. Liv. L. XLVI. c. 16. Plut. in mil. p. 375. Zommigen zeiden , dat hij zich ilf had dood gehongerd, anderen dat het krijgs>ik, 't welk hein bewaakte, hem, uit bijzonder isnoegen, in eene volflagenene flaapeloosheid had houden, die hem het leeyen koitede , andereu gden zulks den Raad ten last.  geschiedenissen. 313 de kost te winnen , zoodat hij naderhand der Overheid van Alba ten gemeenenloonfchrijver diende (i). Kort na den zegepraal van amilius1 vierde cn. octavius zijn roemrijk vlootbevel, zonder gevangenen of vijandlijken roof, doch met het genoegen, van \ de ontzaglijk groote koningsfchepen ,' dien hij veroverd had, ten gedenkteeken zijner eere op het veld van mars gebragt te zien Q 2,). Terwijl het eene zowel, als het andere, overwinningfeest nog in versch geheugen \ lag, vierde l. anicius geenen geringen zegepraal over den lllyrifchen Koning gentius, die met zijne vrouw en kinderen , eigen broeder en Illyrifche Edelen voor 's overwinnaars zegewagen ging, en daarna eerst te Spoletum en vervolgends te , Jguvium in verzekering gebragt werd. De luister echter der Macedonifche zege over- ( 1) Suppl. Liv. L. XLVI. c. 16. (2) Liv. L. XLV. c. 43. Elk bootsgezel kreeg van zijnen buit ƒ 22-10-: elk ftuurman ƒ45 :.: elk Scheepsbevelhebber f po-:-: V 5 1 IV. BOEK XL 100FDST. [. voor C. 166. \. van R, 586. Zegeiraal van 1ctav1üs. Zegeraai van nicius. f  IV. boek xr. HOOFDST. J. voor C. 166. J. van R. 586. • Gedrag der Romei. tien tegen cotys. 314 romeinsche overfcheen den glans dezer overwinning, welke anders door het fnel bedwang van geheel Illyrie, den fchitterenden koninglijken buit en deszelfs gevangelijke rondvoering aanmerklijk genoeg zou geweest zijn (1). Onder de voornaame Macedonifche gevangenen was ook de zoon van den Thracifchen Koning cotys gevonden. Een plegtig Gezantfchap kwam hem weldra uitnaam zijnes vaders terug verzoeken, met aanbod van eenen zeer aanzienlijken losprijs en verfcheidene Gijsfelaars voor zijne goede gezindheid jegens Rome, voorgevende, niet vrijwillig, maar door dwang van andere Gijsfelaars bij perseus, deel in zijne wapenen genomen te hebben. De Raad antwoordde dit Gezantfchap: „ dat het Romeinfche Volk gedachtig was aan de vriendfchap , weleer met cotys en zijne voorvaderen gehouden; dat het geven van Gijsfelaars aan perseus zelf veeleer misdaadig , dan verontfchuldigend, was, wijl de Thrariërs hem zoo min ge- duu- (O Liv. L. XLV. c. 43.  geschiedenissen. 31 5 duurende den vrede , als in den ooilog met Rome, te vreezen hadden gehad,* dat het Romeinfche Volk echter, fchoon cotys deszelfs vriendfchap minder , dan die van perseus, had geacht, liever zich zelf gelijk wilde blijven , dan hem naar verdienften behandelen, en hem daarom zijnen zoon en Gijsfelaars te rug zond, begeerende voor zich, geheel onverplicht wel te doen, en de vergelding daarvan liever over te laten aan den beweldaadigden, dan dezelve op daadlijken prijs te ftellen." 'Er werden zelfs drie Gezanten benoemd , om zijnen zoon en Gijsfelaars weder te huis te brengen, terwijl elk der Thracifche Afgevaardigden het gewoone gefchenk van twee duizend ponden kopers voor zijn Gezantfchap ontving (1). Het daadlijk belang, om zich cotys ten vriend te maaken , die ongetwijfeld de nieuwe verovering aanmerklijk zou hebben kunnen ontrusten, was, volgends den fchranderen polybius, de eigenlijke (O Liv. L. XLV. c. 42. IV. BOEK XI. IOOFDST. f. voor C. 166. [. van R. 536.  IV. BOEK XI. hoofdst. J, voor C 166. J. van R 586. ('O Pot yb. excerpt. Ligat. XCVI. TWAALF 3l6 ROM. GESCHIEDENISSEN. lijke drijfveer van deze fchijnbaare edelmoedigheid der Romeinen ( 1) , die ons jegens hunne bondgenooten zelve terftond in een geheel ander licht zullen voorkomen.  TWAALFDE HOOFDSTUK van de verovering van ma cedonie tot aan de verdelging van carthago. D e Romeinfche heerfchzucht, door de fchranderfte ftaatkunde geleid endoorden onvertzaagdften moed gefterkt, had zich dan tot eene hoogte verheven, van waar het op alle de toenmaalige befchaafde Volkeren meesterachtig kon nederzien. Haare houding op dien trap van uitwendige grootheid verdient niet Hechts de bijzondere opmerking van elk , die menfchenen volkeren - kennis in de gefchiedenisfen zamelt, maar is vooral belangrijk ter waardeering der loffpraaken door vooringenomene Schrijvers der oudheid aan de Romeinfche gemaatigdheid zowel, als rechtvaardigheid, jegens andere volkeren gegeven. Tot dus verre was het ons, wier de volmaakfte onpartijdigheid alvroeg wan trouwend maakte tegen hunne, alles recht vaai Inleiding, a  IV. SOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 167. J. van R. 585. Gedrag der RomeinfcheAfgezanten in het Oosten. 3l8 romeinsche vaardigende, alles billijkende pennen, dikwijls noodig , den verborgen gang der ftaatkunde te agtervolgen onder haar telkens wisfelend gewaad van edelmoedigheid, rechtvaardigheid, en heldhaftigheid en ons zeiven het charakter des haatlijken argwaan s te getroosten bij de verdenking der geheime oogmerken in de fchitterendfte ftaatsbedrijven ; thands behoefde de Romeinfche ftaatkunde geene vermomming voor anderen meer , en fchaamde zij zich tevens voor zich zelve niet. Het Gezantfchap, 't welk de Raad op ootmoedig verzoek van het JEgyptifché Hof aan den Syrifchen Koning gezonden had, ten einde deszelfs vijandlijkheden te doen ophouden, had ommiddellijk na het bericht van de vernedering (i)vanPERseus eene houding aangenomen, die het geheele Oosten verbaazen moest. Hetzelve had de kust van Griekenland en Macedonië niet verlaten, dan na dat de Ro* ten; uit vreeze naamlijk voor ons, wanneer wij niemand meer te vreezen zouden hebben en alles naar welgevallen zouden kunnen regelen , ten einde dan niet geheel flaafsch aan ons eenig oppergebied te worden onderworpen. De zaak hunner eigene vrijheid maakte hun, in mijne oogen, dus gezind: en echter beweezen de Rhodiërs aan perseus nog geenen rechtfèreekfchen onderftand. Denkt eens, hoe veel verder wij fteeds gaan! Hoe elk onzer , wanneer hij meent benadeeld te worden, zich met alle kracht verzet, om zulks afteweeren , het geen zij echter daadlijk verdragen hebben ! Hun he. vigste befchuldiger zegt, dat zij vijanden hadden willen worden: maar wie onzer zal het toch, wat hem betreft, recht- maa-  geschiedenissen. 337 maatig keuren , iemand te ftraffen , om dat men hem beticht, kwaad te hebben willen doen ? Ik alvast geenzins: want waar toch is de wet, welke eene ftraf of boete op ■ den wil bepaalt ? Men beloont geenen on- ] volvoerden goeden ^wil, en men zou eenen aangetijgden , doch onuitgevoerden, kwaaden ftraffen ? Maar de Rhodiers zijn hoogst laatdunkend , wel eer eene taal voerende, welke ik van mijne kinders niet zou dulden: doch wat raakt ons hunne trotfchheid? Of ergert het ons, dat 'er een Volk noch trotfcher dan het onze is (O?" Het befluit van den Raad, op wien het gezag van cato geenen geringen invloed had, was, de Rhodiers noch als vrienden, noch als vijanden aan te merken , maar het reeds genomen befluit ten aanzien der onafhanglijkheid van Carie en Lycie (2) op eenen bepaalden dag ten uitvoer te doen brengen; waarbij zij kort daarna nog gelast wei den * de fteden Caunus en Stra- (!) A ül. geli, Notit. Att. L. VII. c. 3. AI. waar men tevens eene redekunstige beoordeeling def voordragt van cato vindt. (2} Zie boven bl. 198. X. DEEL, V IV. BOEK XII. IOOFUST. . voor Ci 166. , van Ro 586é  IV. BOEK XII. HOOFDST. ]. voor C, 166. J. van R. 586. Nieuw bondgenootschaptusfchen Rome en Rhodus. \ 338 tOMEINSCHI Stratonica te ontruimen, waarvan zij de eerfte voor twee honderd talenten van de Veldheeren van ïtolem^us voor lang gekogt en de tweede van antiochus en seleucus ten gefchenke gekreegen hadden, terwijl beiden hun eene jaarlijkfche fchatting van honderd en twintig talenten C1) opbragten. De vreugde over de bevrijding van den geduchten Romeinfchen krijg was te Rhodus zoo groot, dat men, alle geleedene befchimping en drukkende eifchen gering achtende, terftondeenekostbaare goudene kroon vervaardigde en den Vlootvoogd theodotus, naar hunne wetten alleen gemagtigd tot het aangaan van verbonden , afvaardigde , om , bij derzelver aanbod , een naauwer bondgenootfchap , dan nog ooit tusfchen hun beftond, met Rome te beproeven. Schier anderhalve eeuw had Rhodus, naamlijk , hoe zeer het ook de Romeinfche. wapenen telkens onderfteunde , zich echter altijd buiten zulk een bondgenootfchap met Rome gehouden, het welk haar de handen ten (O ƒ 216,000-:-:  geschiedenissen. gg( ten aanzien der Koningen, in het Ooster vooral , zou gebonden hebben ; thands behoefde zij, na den ondergang des Mact. donifchen rijks , en de onderwerping des Syrifchen en JEgyptifchen Hofs aan het Romeinsch oppergezag, deze onaf hanglijkheid niet meer, en maakte dan nu ook een gedien (Hg aanbod van het geen eigen ftaatsbelang thands vorderde. Dezelfde astyd e mes drong het voorftel met alle mogelijke welfprekendheid aan, het geen, na lang betoonden afkeer, eindlijkin een volgend jaar werd aangenomen, nadat t iberius gracchus, uhAfia teruggekeerd , den Raad verzekerd had , dat de Rhodiers den geheelen Koningsgezinden aanhang met tak en wortel hadden uitgerooid c 1). De Confuls m. clauditjs marcellus en c. sulpicius gallus za gen hun weinig beduidend regeering jaar onderfcheiden door hunne inleiding eenes Konings met zijnen zoon in de raadver-! gadering, ten einde aldaar den opgeblaa- ] zen hoogmoed op het vleijendst te veree-1 ren. CO Por,yb. Excerpt. Legat. XCIII et ClV„ Y 3 t IV. BOES. Xif. HOOFDST. J. Voor Cé 166. J. van Ri 586. [. voor C. 165. [. van R. 587. M. CLAU- nus Mar* ellus en :. sulpi. :iUS GAL- ,us Cos/l  IV. bo be XII. hoofdst. J. voor c. 165. J. van R 5«7Latgevleijerij van pru- IIAS. 34.o romeinsche ren. De Bithynifcke Vorst prusias kwam zelf met zijnen zoon nicomedes en gevolgd van eenen grooten hofftoet te Rome, ging rechtftreektch naar de markt en betuigde aldaar voor het geftoelte des Prcetors, onder eenen ontzaglijken toeloop des Volks, dat hij de Goden, die Rome bewoonden, den Raad en het Romeinfche Volk, kwam begroeten, om hun, bij de overwinning van perseus en g e n ti us, met de verovering van Mace • donie en lllyrie geluk te wenfchen. De Prcetur bood hem aan, dien zelfde dag nog in den Raad te brengen, doch hij zelf verzogt twee dagen uitftel , om intusfchen de ftad en haare tempels te bezichtigen, en tevens zijne gastvrienden en bekenden te bezoeken. Men gaf hem den Penningmeester , die hem tot Capua was te gemoet gegaan , tot leidsman , terwijl de Raad op den verlangden tijd voor hem bij een kwam. Prusias, dien wij reeds aan zijne laffe trouwloosheid jegens den vervolgden Carthager kennen (1), droeg, gelijk polybius het uitdrukt, eene geheel CO Zie D. IX. hl. 489-491.  geschiedenissen. 341 heel verachtlijke flaaven-ziel onder zijnen koninglijken mantel. Het laagfte gunstbejag had hem de Romeinfche Afgezanten aan zijn eigen Hof met eenen gefchooren kruin, gemeene vrijheids muts , en dagelijkfchen tabbaard, als een Romeinfche vrijgelaten flaaf, te gemoet doen gaan, en bij hunne begroeting doen zeggen : „ ziet hier uwen vrijgelaten , die geheel naar uwe wijze leeven wil." Bij zijne nadering der raadzaal viel hij met zijne handen op den grond en groetede alzoo den drempel zowel , als den vergaderden Raad. „ Mijne Befcherm-Goden , zijt gegroet : " was zijne verachtlijke aanfpraak, terwijl zijn verzoek, in woorden voorgedragen , wier herhaaling dezelfde Griek onteerend voor zijne Gefchiedenisfen reekende(i)', enkeld aanhield, om op het Capitolium en te Prceneste offers tot dank voor de overwinning der Romeinen te flachten, om voords zijn bondgenootfchap te vernieuwen, en de, aan an t i ochus ontnomene, doch thands zonder eenig (O Potyb. txctrpt. Legat. XCVII. Y 3 IV. boek XII. hoofdst. J. voor C. 165. J. van R. 587.  IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 165. T. van R, 587. 342 S.OMEINSCHS eenig recht door de Galatiërs bezetene , landftreek, ten gefchenk te mogen ontvangen , bevelende ten laatften zijnen zoon nicomedes der zorge van den Raad aan." Dezelve was reeds zoo ver door de algemeene vleijerije van alle vroegere rechtfchapenheid verbasterd, dat deze verachtlijke laagheid het minzaamst andwoord wedervoer: men bewilligde zijn verzoek, doch men zou een Gezantfchap zenden , om vooraf den ftaat der bedoelde landftreek op te nemen, ten einde geene onrechtmaatige befchikkingen te maaken ; men nam zijnen zoon gunftig aan, en men gaf denzelfden Penningmeester last, om de kostbaarfte gefchenken voor beiden gereed te maaken , en den Vorst niet te verlaten, voor dat hij te Brundujium aan boord gegaan zou zijn, van waar hem twintig oorlogfchepen zouden overbrengen aan de vloot , welke hem van de gemaakte verovering in Macedonië was toegeweezen. Uitgelaten van vreugde over der Romeinen minzaamheid, bedankte hij zelf voor alle gefchenken , doch wilde daartegen, dat zijn zoon dezei-  GESCHIEDENISSEN. 343 zeiven zou aannemen, houdende zich fchier eene geheele maand te Rome op(i). Naauwlijks had prusias Italië ver-' laten, of men hoorde te Rome, dat e umE-^ nes van Per gamin opreis was, om zijne; op- (ï) Liv. L. XLV. c. 44. Eu hiermede eindigt, den korten inhoud der overige vijf en negen, tig boeken uitgezonderd, alles wat wij vaa de voortreflijke Gefchiedenisfen van livius bezitten. Ydel waren dan onze verwachtingen van eenen wedergevonden fchat dier verloorene boeken! De Abt de vella zelf, op wiens naam die verwachting in ons gewekt was, is niet meer! QNteuw, Alg, kunst, enlett. bode D. II. bl. 81.) Het onwaardeerbaar gemis van dezen Schrijver zal elk, die ons gefchrijf voordleest , zelf gevoelen. Welk taferee! uit onze gefchied*nisfen ooit den algemeenen goeden fmaak beviel, hetzelve was fteeds eene naarvoiging van zijne meesterlijke fchilderftukken. De flaauwste uitdrukking van zijnen geest bleef ons voor eenige goedkeuring borg en verftoutede onze hand, welke nu, aan haare eigene zwakheid overgelaten , bij de herinnering van diezelfde onverdiende goedkeuring, het fidderend pinzeel fchier vallen laat. Gelukkig zal eerlang een meer ftaatkundig en wijsgeerig tijdvak der gefchiedenisfen het onafgewisfeld en , zonder eenen livius, altijd eenzelvig krijgstooneel vervangen, wanneer een plutarchus vooral ons den rijkHen fchat van menfchenkennis in zijne Leevens aan- Y 4 bi> IV. BOEK XII. ioodfst. . voor C 165. '. van R 587.  344 ROMEINS CHE IV. boek XII. hoofdst. T. voor C. 165. T. van R, 587. Onvriendelijke be-, handeling van eumenes door de Romeinen. j 1 I I 1 I l 1 opwachting bij "dert Raad te komen maaken. Verlegen met deszelfs eigene houding jegens eenen Vorst, die nog kort geleeden den eernaam van den trouwften vriend en bondgenoot had weggedragen en wiens trouwloosheid in den Macedonifchen krijg niet volkomen bewijsbaar was, en even ongezind, om hemde minfte bemoediging tegen de Galatiërs , die hem ontrusteden, te geven, als om hem daadijk zelf als vijand te behandelen, nam 3e Raad, om alles te voorkomen, het beÜuit, van geene Koningen meer te Rome :oe te laten , waarvan hem , bij zijne iomst te Brundufium, terftond door eenen Penningmeester kennis werd gegeven. Bij leze kennisgeving vroeg men hem, of hij jok iet te verzoeken had en anders Itaie ten fpoedigften verlaten zou? Eume*es gevoelde dezen hoon, doorzag deszelfs >ieden, en wanneer oaze gefchiedenisfen, ten kosten lener veel moeijelijker bij een verzameling uit vercheidene oude Schrijvers, in onpartijdigheid zal moeen winnen , het geen zij in juiste tijds opgave en itvoerigheid, bij het gemis van livius, verliezen ai.  geschiedenissen, 345 zelfs doel, verklaarde, niets van Rome te behoeven , en keerde terftond terug naar zijne Staaten CO- 1 Ligurie en Gallie waren, na het einde des' Macedoni/chen krijgs, op nieuw de oefen-1 plaats geworden van het Romeinfche krijgsvolk , het welk, onder het geleide der beide Confuls, de ongelukkige bewooneren derwijze tot tegenweer gedrongen had, dat de Raad hunnen Veldheeren eenen zegepraal voor derzelver bedwang had toegeftaan (2). Het bewind van de volgende Confuls t. j manlius t0e.quatus en c n. oc-, taviüs, die onder de hevigfte mededinging, waarbij de Raad zelf zich had moeten doen gelden, verkoozen waren, on-<; derfcheidde zich eerst door de bevredi-c ging van veelvuldig bijgeloof (* 3), daarna door de eerfte invoering van vuistvechters en koordedanzers bij de groote fpelen , die de oplettendheid van het Romein - CO Liv. Epit. L. XLVI. Posyb. Excerpt, Legat. XCVII. CO Fafli Capit. (3) JVL. ob8equens. c. LXXII, Y 5 IV. BOEK XII. ioofdst. f. voor C. 165. . van R. 5^7. . voor C. 1.54. van R. 588. t. man- IUS TOR- UATusen «. octa. vs Cosf.  34<5 romeinsche IV. boek XII. hoofdst. J. voor C. 164. t, van R. 588. Gezantfdiap der Galatiërs te Rome. Odgunsi tegen de Acbaërs. meinfche Volk met zoo veel verbaazing gaande hielden , dat hetzelve oogen noch ooren had voor de Hecyra van teren Tius, welke hij thands te vergeefsch ten tooneele voerde (1); en verder door veelvuldige Gezantfchappen, die het beleid der buitenlandfche zaaken belangrijker maakten , dan het krijgsbedrijf, het geen op nieuw in Gallie hervatwerd. De Galatiërs , die zich in oorlog met e dm e nes bevonden en niét weinig door deszelfs afwijzing bemoedigd waren, verftouteden zich nu het eerst, eene bezending aan den Raad te maaken, die hun de volfiagene vrijheid fchonk, om naar Hunne eigene wetten te leeven, maar tevens, welftaanshalve, vermaande, om zich op hunnen eigen grond te houden en geene wapenen buiten deszelfs grenzen te voeren (2). Min gunstig werden de Achceêrs ontvangen , wier eendragtig bondgenootfchap den Romeinen in Griekenland hinderlijk was (1) Terent. Prolog. Hecyr. (2) Polyi. excerpt. Legat. C1I. et XCVII,  GESCHIEDENISSEN. 347 was (1), daar het zelve hun nog alleen in ftaat ftelde, om zich, in alle gevallen, tegen overheerfchende willekeur te verzetten. Hun Gezantfchap ftrekte, om op het onderzoek aan te dringen van de zaak dier burgers , die op de befchuldiging van Konings gezindheid uit hunne fteden naar Rome vervoerd waren, en ze, indien zij onfchuldig bevonden of gehouden mogten worden , daadlijk terug te eisfchen. Verplicht, om zonder eenig gunstig andwoord tot de hunnen weder te keeren , vervulden zij geheel Peloponnefus met verontwaardiging over dit gedrag doch als nog begrijpende , dat de weg van minzaame verzoeken bij het albedwingend Rome hun alleen open was, zondt het Acliceisch Bondgenootfchap een nieuw Gezantfchap , het welk, in het volgende jaar eerst, weigerend door den Romeinfchen. Raad werd afgezet, die toen zelf aan de voornaamfte aanhangers van Rome in Achaje fchriftlijk kennis gaf, dat de terugkomst dier luiden weinig dienst aan hun in het bijzonder of aan (O Justin. L. XXXIV. c. j, IV. BOEK XII. IOOFDST. f. voor C» 164 f. van R. 588.  IV. boek XII. hoofdst. J. voor C 164. J. van R. 588. Poogin gen van prusias tegen kume- ïnes. $48 romeinsche aan hunne fteden in het algemeen, doen zou, waarvan de diepfte verflagenheid bij de vrijheid minnendfte Grieken en de baldaadigfte overmoed bij den Romeinfch- gezinden aanhang in Achaje en door geheel Pel ponnefus het gevolg was ( 1 ). . Prusias, ziende in welk een ongunstig licht eumenes thands bij den Raad ftond, beklaagde zich door een Gezantfchap over deszelfs vijandelijkheden tegen zijne Staaten, dezelven toefchrijvende aan deszelfs haat wegens zijne trouwe Romeinsch gezindheid, gelijk hij hem tevens reeds in verdenking wilde brengen van geheimeaanfiagenmet antiochus. De Afgevaardigden van eenige Afiatifche fteden onderfteunden deze klagt: doch de Raad, in deszelfs befluit volhardende, om zich nog geenzins openlijk tegen eumenes te verklaaren, nam dezelve on. beandwoord aan , en hield zich tot nog toe alleen te vrede, met de Galatiërs in ftilte tegen hem te ftijven (2}. Dezelfde gracchus echter, aan wien de ( 1) Po lyb. excerpt. Legat. CM, C1V et CV» (a) Polyb. excerpt. Legat. CiV,  GESCHIEDENISSEN. 345 de Rhodiers hun Bondgenootfchap met Rome thands te danken hadden, bragt, onder het volgende Confuljchap van a. man- lius torqatus en q. cassius longinus, geen min gunstig bericht uit wegens zijne bevindingen aan de Hoven van antiochus en eumenes. Beide deze Vorsten hadden hem, als Afgezant van Rome, alle minzaamheid en ach ting beweezen en geen het minfte blijk van onderlinge verftandhouding gegeven, waaromtrend het gul en open gedrag van antiochus hem volftrekt geen kwaad vermoeden gelaten had, indien de bekende fchranderheid van eumenes de goede gevolgtrekking uit zijn openlijk gedrag al bedenkelijk maaken mogt (i ). In dit jaar kreeg Rome voor het eerst eenen zonnewijzer, naar haare eigene pools hoogte gefield (2), daar zij zich fchier eene eeuw had beholpen met eenen anderen, dien valerius messala in den eerften Carthaagfchen krijg uit Sicilië CO Polyb, except. Legat. CV. Freinsh. Suppl. Liv. L. XLVI. c. 13, 14. Ca) Plin. L. VII. c. 6e. IV. boek XII. hoofdst. ƒ. voor C. 163. J. vaD R. 589. A. man— lius tor- quatus en q cassius longinus Cosf. Naauwkeurigezonnew ijzer voor Rome.  SS© R0MEIN3CHE IV. boek xii. hoofdst. J. voor C 162. J. van R 59o. T. sem proniu" 6racchus en m. jb- ventius thalna Cos/. cilie had medegebragt (1), en was thands hiervoor verplicht aan q. marciusphilippus, die met jzmil/us paulus het Cen/orfchap ten algemeenen genoegen waarnam (2). De benoeming van t. sempronius gracchus voor de tweede maal tot Conful bemoedigde waarfchijniijk eumenes, om, fchoon hem zelf Italië was ontzegd, door zijne broeders at tal us en ATHENiEus eene bevrediging te beproeven met het zoo blijkbaar misnoegde Rome. Doch hoe voldoende beiden ook alle valfche betichtingen van prusias en (O Zie D. V. bl. 369, 370. (2) Plut. in jemil. p. 275 Bij de tegenwoor- ' dige Volkstelling beliep het getal der Romein/cbé burgers 337*452. Van dit jaar dagteekende zich ook eene kwaadaardige pestz/ekte, door plinius (L. XXVI. c. 1,) carbunculus genoemd en door hem als bijzonder eigen befchreeven aan de Narboneefche Provincie in Collie, van waar dezeU ve nog bekend ftaat bij den naam van Cbarbon Provengal. Zie haare befchrijving onder den naam van Pestis carbunculo/a of Anibrax pestilens, dans la No/ologie Methcdique de sauvages Clas/. UI, Ordr. I. T. Ip. 555, 55 ■ 352 8.0meinsche me te zenden , alwaar zij gunftig ontvangen werden \ hij zelf bevorderde deze tweedragt, en begaf zich voords niet naar Afia, dan om den Koning van Perganus den grievendftenhoon aantedoen, door /ooraf te laten aankondigen in de voorïaamfte fteden van dat gewest, dat hij te Sardes alle klagten tegen eumenes zou lanhooren, en door dezelven aldaar daadiijk met zulk eene gretigheid aantenemen, dat hij'niet Hechts den kwaadaardigften laster bemoedigde, maar zelf, ten eigen fchande, duidlijk liet blijken, eene ijdele eer in de vernedering eens voornaamen mans te zoeken (1). De dood van antiochus epiphanes, in het voorige jaar, had in Syrië groote onrust verwekt. Zijn zoon antiochus eupater was hem, Hechts negen jaaren oud, onder de voogdij van lysias opgevolgd. Demetrius, de zoon van seleucus philopater, die nog daadlijk als Gijsfelaar te Rome verkeerde, maakte aanfpraak op het kroonrecht, en verzogt den Romeinfchen Raad niet (O Freinshem. Suppl. Liv. L.XLVI.c. 20.  geschiedenissen. 353 niet fiechts , hem daartoe te ontflaan uit zijne gijsfeling , maar hem zelfs in zijne aanfpraak te onderfteunen. Hij achtede zich, als zoon van seleucus, den oudften broeder van epiphanes, met grond gerechtigd tot den throon en beloofde , Rome, waarin hij van zijn twaalfde jaar tot zijn tegenwoordig drie en twintigfte was opgevoed, fteeds als zijne geboorteftad, de Raadsleden als zijne vaders , en derzelver zoonen als zijne broeders te zullen aanmerken: doch de Raad, die van dag tot dag min angstvallig op den fchijn van recht en billijkheid werd, ging, zonder eenig acht op zijn verzoek te flaan, enkel met de ftaatkundige belangen te raaden, die in hun oog meer van den ftouten geest van dezen demetrius, dan van eenen kinderlijken vorst, in Syrië te vreezen hadden. Een bijzonder raadsbefluit bevestigde de throonsopvolging van eupater , waarmede drie Afgezanten naar Syrië werden afgevaardigd, ten einde alles aldaar op den voet van het verdrag, met antiochus den grooten gemaakt , te doen regelen , het geen men meende, dat thands X. deel. Z t« IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 162. [. van R, 590.  354 romeinsche IV. boek XII. hoofdst. J. voor C. 162. J. van R. 590. te gemaklijker zou gelukken , daar de voogd des jongen Konings zich met deszelfs throonbevestigïng al volkomen zou voldaan houden , doch waartoe echter de vernieling van eene menigte oorlogsgaleijen en het ombrengen van een groot aantal elephanten , die, tegen dat verdrag aan, door den overleeden antiochus gehouden waren, vereischt werd (1). Hoe weinig het krijgsbedrijf thands ook in aanmerking kwam, had sempronius echter eenen zegepraal over de beteugeling eenes Gallifchen Volks behaald (2) en zijn Ambtgenoot de wederfpannige Corfen met zoo groote eerzucht beftreeden , dat het bericht van den dankdag, dien de Raad voor zijne gelukkige wapenen gevierd had, hem van onmaatige blijdfchap, gelijk men meende, deed fterven ("3). P. cornelius scipio nasica en (1) Freinjheim Suppl. Liv. L. XLVI. c 44-26. Zie D. IX. bl. 376. (2) Fasti Capit. (3) Val. Max. L. IX. c, is. ex. 3, Plin. L. VIL c 53.  GESCHIEDENISSEN. 355°. J, van R. 593- Charskter van l. /e.mi- LlüR PAULUS.  37* ROMEÏNSCHE IV. BOEK XI u HOOFDST. J. voor C 159. J, van R 593. De Pon tynfcbe moerasfei droog gemaakt. eenen overwonnen vijand; flipte trouw in alle deelen van ambtsplicht, waren de edele hoedanigheden van zijn hart, waaraan onze gefchiedenis de dienstvaardige volvoering der wreede ftaatsbefluiten tegen het ongelukkige Epyrus en Molosfis alleen berispelijk vond. — Grondige kennis des Staatkundigen bijgeloofs ( 1 ) , bedrevenheid in de Grickfche letteren , fchrander doorzicht bij het omzichtigst krijgsbeleid, kunfiige verberging en volvoering zijner ontwerpen, welberaadenheid in het midden der vertwijfeling, menschkundigebevrediging der onderworpene volkeren waren de bekwaamheden en begaafdheden van zijnen geest: — terwijl de gelukkige wending van eenen nadeeligen krijg, de omrukkingvan eenen hinderlijken throon, de herftelling der Romeinfche krijgstucht en dè krijgsverbeteringen in het leger en het veld zijne goede diensten aan den Staat uitmaakten. - De droogmaaking der Pomtynfche moe, rasfen, die in vroegere dagen drie en twintig fteden verzwolgen 'zouden hebben, was het groote werk des tegenwoordigen Cfis- (O ZieD. IX- bl. 516.  geschiedenissen. 2>77 Confuls cethegus geweest (O, terwijl een openlijk gefchil tusfchen eenen Opperpriester en Gemeensman , waarin de -Priesterfchap zich boven het Gemeenmanfchap door het Volk zelf gehandhaafd zag, de bijzondere oplettendheid des Raads zowel, als der menigte, getrokken had (2). Het volgende Confulfchap van cn. c 0 rnelius dolabella en m. fulvius nobilior leverde niets merkwaardigs op (3). P. cornelius scipio nasica en m. popillius LJS. nas maakten hun gelijktijdig Cenforfchap kennelijker zo wel door deszelfs bijzondere ftrengheid , als door derzelver aanmerkelijke verbetering in der Romeinen uurbereekening. Zij namen alle beelden weg, dien eigen hoogmoed of vreemde vleijerij in menigte rondom de markt geplaatst had en gaven alzoo aan de welverdiende eereteekenen, op last van den Raad oi ( 1) P li n. L. UI. c. 5. Li v. epit. L, XLVI. (a) Liv. Epit. L. XLVII. (3) Fasti capit. Aa 5 IV. boek XII. hoofdst. J. voor R. >59Lr van R. 593- J. voor C. 158. ]> van R. 594Cn. cornelius dolabella en m. fulyius NOBi l10£u  IV. boek XII. hoofdst. I. voor C J. van R 594' De eerft* waterlopei te Rome, 378 ROMBIKSCHE of van het Volk opgericht, derzelver verduisterden luister weder ( 1 ). Zij verlaagden eenen Ridder tot blooten lastdrager van den Staat, die zich, bij hunne ridderfchouw, met een mager en ongehavend paard vertoond had , terwijl hij zelf vet en welgedaan was, en hun, op de vraag, hoe de meester zoo veel beter voorkomen had dan het paard , geandwoord had : ,, ik bezorg mij zelf, maar laat mijn paard voor statius (zijnen ftalknecht) over ( 2)." Zij wijdden den eersten waterloper in, die, nog hoogst voortreflijk bij den besten zonnewijzer, des nachts en des dags de gelijkmaatig verdeelde uuren aanwees ( 3 ), en daar door het gemis eenes anderen uurwijzers van eenig raderwerk vervulde, die den Romeinen altijd onbekend bleef. M. /emiliüs lepidus en c. popillius l*nas (4) zogten, als Con- (1) Plin. L. XXXIV. c. 6. Aur. vict. de vir. UI. t. XLIV. (3) Aul. gelli Noct. Att. L. XIX. c. 20. (3) Plin. l. VIL c. 60. Censor, de die nat. c. XXIII. ( 4 ) Fafti capit.  geschiedenissen. 379 Confuls des volgenden jaars, te vergeefsch eenigen roem in Ligurie, de beftendige oefenfchool der Romeinfche krijgslui- * den, waaruit fulvius nobiliorJ de Conful des voorigen jaars, eenen ze-J gepraal had weggedragen (i). Nieuw gereezene onrust in Dalmatie, het i welk zich onder gentius van Illyricum afge * fcheurd had, en thands eenen geest van ver- ] overing en onderdrukking jegens nabuuren liet blijken, die de oplettendheid van het waakzaam Rome terftond tot zich trok, beloofde wel de opening van een roemrijker krijgstooneel, doch veroorzaakte vooreerst niets meer dan een Gezantfchap naar dit gewest, het welk tevens gelast was, den Staat van Illyricum op te nemen ( 2 ). Onder het Confulfchap van s e x. j u- liusc/ESARen l.aurelius ores-j tes, kwam ariarathes, door ge weid van den throon van Cappadocie geftooten, te Rome befcherming en herftel-1 ling zoeken. Gedeeltlijk om zich te wree- j ken over het van de hand wijzen zijner zuster, gedeeltlijk om daarbij duizend ta len- ( 1 ) Fafti capit. (2) Pc-lyb. excerpt', Legat. CXXIV. IV. boek XII. OOFDST. . voor C. «57. van R. 595M. #mi,IUS LEPl-.. u's en c. OPILLIUS JËNAS. H, ■osf, . voor C. 156. . van R. 596. Sex. juli- js CffiSAR mL.AUREAVS ORF.S- :es Cosf.  iv. bo er XII. HOOFDST. J. voor C. is6. j. van R. 596. Ariara thes in Cappadacie van den throon geftjoten en weder herjfteid. 38O romeinsche lenten te winnen, die hem aangebooden waren, had de Syrifche Koning demetrius de krachtdaadige hand geleend tot deze ontthrooning, die door orophernes, eenen gewaanden zoon van den overleeden ariarathes, volvoerd was. Ariariathes verdeedigde zijne eigene rechten voor den Romeinfchen Raad, terwijl orophernes zijneaanfpraakop den veroverden throon door Gezanten bepleitede. Het bleek, dat antiochis, de dogter van antiochus den grooten en Gemaalin van den overleeden ariarathes, uit vrees voor de verachting derkinderloosheid,dezen orophernes en voor hern nog een ander kind ondergefchooven had, doch na dat zij zelve eenen zoon ter waereld hadgebragt, haar bedrog ontdekt had. De Koning had daar op de gewaande kinderen van zijn Hof verwijderd en zijnen throon aan zijnen waaren zoon overgelaten , wiens naam van mi t hr 1 d a te s hij voords in zijnen ei. gen naam veranderd had. Ondanks deze blijkbaarheid , deed het ftaatkundig belang van Rome, het welk altijd op verdeeling ter 0 verheerfching toelegde , de uit-  geschiedenissen. 381 uitfpraak, dat beide de mededingers het rijksgebied onder zich verdeelen zouden. De knevelaarij en zedenloosheid van orophernes ftelde echter ariarathes zelf eerlang in ftaat , om zijnen gewaanden broeder van den throon te dringen C i ). Even vruchtloos kwam een Carthaagsch Gezantfchap het onrechtmaatig gedrag van masinissa wederom voorhouden, die thands niets minder dan zich van eene geheele landftreek bij de kleene Syrtis gelegen , welke door vijfcig ftedekens bewoond werd, had meester gemaakt, zoo dat den Carthageren deze ftedekens alleen, zonder eenige vrucht van de omliggende landerijen , waren overgebleeven. Hoe veele blijken van partijdigheid de Carthagers reeds teRome ondervonden hadden,hoopten zij echter thands, dat de rechtvaardigheid hunner zaake van zelve beilisfchend zoo zijn, wijl masinissa zelf eens, eenige jaaren geleeden, den vrijen doortogt over deze landftreek bij de Charthagers verzogt en CO Freinshem Suppl. L1 v. lm XLVII. c. 14 - 18. IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 156. J. van R. 59Ó. Vruchtloos beklag der Carthagers over MASINISSA.  IV. BOES XII. HOOFDST. J. voor C. 156. j. van r, 5°ö. 38Ü romeins che en zich, bij weigering daarvan, zorgvuldig van dezelve onthouden had: doch, had de Raad voormaals den fchijn van rechtvaardigheid nog fteeds gezogt, deszelfs meerderheid hield zich thands reeds zoo ver boven het oordeel der Volkeren en de verplichting van het recht verheven, dat dezelve niet fchroomde, met de blijkbaarfte onrechtvaardigheid de belangen der Staatkunde alleen te behartigen. Men gelastede cato , den openlijken vijand van CarihagOy en eenige andere Afgezanten nevens hem, om plaatslijke kennis van de geheele zaak te nemen, doch men hield dit Gezantfcap zoo lang op, dat masinissa tijds genoeg had, om niet flechts die ftedekens te veimeesteren, maar zelfs om den Carthagers vijfhonderd talenten voor derzelver zoogenaamd onwettig vruchtgebruik te doen betaalen. Gemaklijk kon masinissa de uitfpraak des geheelen handels aan cato en de zijnen overlaten : de Carthagers integendeel, hunne mishandeling daadlijk inziende, beweerden4 dat het verbond, door scipio met hun geflooten, en geene nieuwe uitfpraak, hier in te befiisfchen had. Zij gaven echter daar  geschiedenissen. 383 daar door flechts gelegenheid aan cato, om zich over de onwilligheid van eene der partijen te beklaagen en alzoo onverrichter zaaken naar Rome weder te keeren, alwaar hij zinds niet ophield, in den Raad op de verdelging van Carthago zelve aan* te dringen ( i). De berichten, door het terug gekeerd Gezantfchap uit Dalmatie ingebragt, trokken voor het tegenwoordige echter de op-, lettendheid nog van Carthago af. Het zei-, ve had geene gelegenheid gevonden, om zijnen last bij de Dalmatiërs te openen, daar deze ftellig verklaard hadden, niets met Rome te doen te hebben. Voords was hun geene gastvrijheid ,of beleefdheid, veel min eenig ruim of vrij onthaal beweezen, in tegendeel waren hunne paarden hun ontftolen en hadden zij aan hun ftilzwijgend geduld onder de groffte beleedigingen hunne eigene veiligheid toete fchrij ven ( z ). Zulk CO Pol tb. excerpt. Legat.CXVüI. Appian. alex. de bel/. Punic. p. 36, 37. (a) Appian. alex. Illyr. p. IV. boek. m hoofdst. J. voor C. 156 J. van R, 5°6". Mishandeling der Romeinrche Gesanten in Dalmatie.  384 R0MEIN5CHÏ IV. boek XII. hoofdst. ]. voor C 156. J. van Tl. es,dio- ïenes en :ritolaus e Rome.  IV. , boek XII. hoofdst. J. voor C >5+. J. van R. 598. Denkwijze van cato over de Griek, fche wijs. begeerte. 390 s.01ieinsche :envouwdige zedigheid aller harten voorinnam (1). Zodra zich het gerucht van de wijsheid en welfprekendheid dezer mannen door Rome verfpreidde , verzamelde zich om hun de welopgevoede Romeinfche jeugd, ivelke hun met de prijswaardigfie leergierigheid aan de betoverende lippen hing, terwijl de Raadsheer c. cecilius het zich tot een geluk reekende , de tolk hunner redenen in den Raad te mogen zijn. Het grootst gedeelte van den Raad verheugde zich over de zucht der Romeinfche jeugd naar wijsheid en wetenfchap , en vond deszelfs eigenliefde geftreeld in de blijkbaare vatbaarheid van den algemeenen Romeinfchen geest voor de Griekjche bevalligheden : cato alleen, wiens flroeve aard van alle bevalligheid afkeerig en in wiens oog alle befchaaving verzwakking was, die het ftel- zel (i) Aul. gell. L. VIF. c. 14. cic. de Orat. L. II. c. 37. Acad. L. IV. c, 45. macrob. SaM*' L. I, c. 5.  geschiedenissen. 39] zei van voorvaderlijke zeden en godsdienstgebruiken volftrekt wilde ftaande houden , om de Romeinen voor anderen een onverwinlijk , voor eigene Beftuurers een gemaklijk leidbaar volk te doen blijven, — cato alleen, die zelf alle Griekfche Wijsbegeerte verachtede, die socrates zelf eenen oproerigen babbelaar pleegde te noemen en van de fchool van isocrates fchimpende te zeggen, dat zijne bejaarde leeilingen zich tot redenaars voor de andere waereld vormden, — verklaarde zich openlijk in zijnen gewoonen ftrengen toon tegen den geheelen Raad over het onafgedaan laten van de zaak dezer Grieken, die afgerecht waren, om de jonge luiden van alles, wat zij wilden, te overreeden , en eischte, dat men hun ten fpoedigflen hun affcheid bezorgde, op dat ze fchierlijk weder naar hun land konden keeren, en de Romeinfche jeugd, op het voorbeeld der vaderen, alleen van gehoorzaamheid aan de wet en Overheid zou blijven weten (i). Zijn gezag niet alleen, maar ook de over- tui- (1) Pi ut. in cat. p. J49, 350. Bb 4 IV. boek XII. h00dfst J. voor C. 154j. van R. 5«8.  39* R.OMEINSCHE IV. BOEK XII. HOOFDST. j. voor C. IS4j. vaïi R, Gezantfchap der Mbécirs. tuiging zijner ftaatkundige inzichten deeden den Raad befluiten, om dit merkwaardig Gezantfchap, met eene vermindering der uitgeweezene geldboete tot op honderd talenten , affcheid te geven ( i ): doch bluschte geenzins het licht uit , welker eerfte ftraalen den Romeinen thands zoo betoverend gefcheenen hadden (2.). De Achce'ërs hielden nog telkens aan , om eene uitfpraak in de zaak hunner, te Rome gevangen gehoudene, landgenooten, en hun Gezantfchap zou thands weder vruchtloos geweest zijn , doch de Voorzitter des Raads wist, bij het verfchil der gevoelens, zoodanig eene wending aan zijn voordel te geven, dat de meerderheid, gedeeltlijk haares ondanks, ze allen vrij fprak van verraaderlijken handel met perseus, maar ze tevens nog uit hun eigen land wilde te rug gehouden hebben ( 3 ). Door dit bericht bemoedigd vaardigden de Jchceërs dezelfde Gezanten nogmaal af, om eindelijk deze ge- (1) Pausan. L. VII. c. 11. (2) Plot. in cat. p. 349. (3) P0lyb. excerpt. Legat. CXXIX.  geschiedenissen. S9« geheele zaak ten lang gewenschte einde te brengen (i), doch nu, halftarrig bij het genomen befluit blijvende, toonde de Raad 1 openlijk, door eigene gevoeglijkheid al-^ leen in deszelfs befluiten beftuurd te wor- J den (2). In Afia waren, na den dood van e umenes, de zaaken aanmerklijk veran-1 derd. Attalus, deszelfs oudfle broeder, was hem opgevolgd, wiens bekende Romcinfch - gezindheid terftond eene andere wending aan de belangen der Galatiërs deed geven, die, heimlijktegen eumenes opgezet, thands openlijk in hunne aanvallen op attalus beteugeld werden. Prusias, die deze verandering weinig fcheen te merken , had zich ontijdig met de Galatiërs tegen Ronte's gunsteling verzet. De Gezanten van hem zo wel, als van hun, hoorden attalus van alle betichting vrij fpreken ( 3 ) en zagen zelve zich eerlang door hem bij den Raad aangeklaagd. Men gaf echter a t- (O Polyb. excerpt. Legat. CXXX. (2) Polyb. excerpt. Legat. CXXXVII, (3) Polyb. exctrpt. Legat. CXXI. Bb 5 IV. boek XII. ioofdst. • voor C. 154. • van R. 598. Gefield. eid van ifia.  IV. boek XII. hoofust. J. voor C 154. J, van R. 598. (1) Polyb. excerpt. Legat. CXXVIII. (3) Polyb. Excerpt. Legat. CXXIX. 394 S.OMEINSCHE attalus, wien men wel begunftigen, maar wiens eigene grootheid men niet dulden wilde , terftond geen gehoor op zijne klagt wegens prusias, maar men belastede eene bezending met het toezicht over hunne onderlinge betrekking (1), welke voords uit naam van den Raad aan prusias het iïaaken- van alle vijandlijkheden gebood (2). De Rithynifche Vorst, welligt meenende, dat deze houding den Raad geen ernst was, ging niet te min met zijne vijandlijkheden voord, doch zag zich weldra door een Romeinsch Tienmanfchap bezogt, het welk hem door zulke ftrenge eisfchen van het tegendeel overtuigde , dat hij , welk een flaaffche vleijer ook van het Romeinfch gezag, Hechts eenigen daarvan toeftond. Zijne verdere weigering deed hem echter zijne volflagene afhanglijkheid gevoelen: men zegde hem der Romeinen vriendfchap op, kondigde hem den oorlog aan , lier attalus zich tegen hem wapenen, en legde hem op, na dat hij zich met den meesten oot-  geschiedenissen. 395 ootmoed aan alle bevelen van den Raad door een onmiddellijk Gezantfchap onderworpen had, terftond twintig fchepen en1 binnen twintig jaar vijfhonderd talenten aan attalus te leveren, behalven nog honderd talenten ter goedmaaking van alle aangebragte fchaden, wordende voords attalus en hij, binnen hunne eigene grenzen beperkt (i). In het volgende Confulfchap van q. opimius en l. postumius albinus, voerden de Romeinen voor het eerst hunne wapenen over de Alpen, om de Oxybiërs en Deceaters, Ligurifche volkeren aan den zeekant bij Masfilie woonende, te beftrijden. De fteeds aan Rome trouw ge^ bleevene Masfiliërs hadden den Raad om befcherming tegen deze hunne nabuuren verzogt, die hunne onderhoorige fteden Niccea en Antipolis belegerden , en hun zelve aanmerklijk benaauwden. Te vergeefsch had de Raad het Romeinfch gezag in deze ftreeken willen laten werken, om daar door den krijg in dien oord voor 'M CO Polyb, excerpt. Legat. CXXXIV. et cxxxvi. IV. boek XII. ioofdst. f. voor C. 154[. van R. 598. [. voor C. 153. . van R. 599- 2- opim1us :n l.pos- rUMIUS ALSINUS Cojf,  IV. boek XII. HOOFBST. J. voor Ci 153. J. van R 599De Romeinfcbewapenen over de Alpen gevoerd. < I S9Ö romeins che te komen (1): deszelfs Gezanten waren gefchonden en hadden hun leevensbehoud alleen aan de fnelheid van hun vaartuig moeten danken. De Conful opimius kreeg last, om dit bedrijf te wreeken , en deed zulks volkomen» De voornaamfte vijandlijke fterkte bezweek voor zijnen ftorm en ftelde hem de heiligfchenners in handen ; de Oxybiërs wachteden voords- in hunne vertwijfeling den onderHand der Deceaters niet af, maar leverden hem in wanhoopende woede eenen beflisfchenden flag, waarin het dapper beleid des Confuls zegepraalde ; de Decea. )ers zelve kreegen de nederlaag , en gaven nevens hunne Bondgenooten alle hunne wapenen aan den Overwinnaar over, die den Masfiliërs rijklijk van den veroverden grond bedeelde en hun een groot lantal gijsfelaars der Liguriërs ter gerustlelling voor het vervolg in handen Helle Zinds eenige jaaren was het Mgyptifche rijk (1) Polyb. excerpt. Legat. CXXXI. (9) Polyb. excerpt. Legat. CXXXIV. nv. pit. L. XLVII.  geschiedenissen. 297 rijk ontrust en verdeeld geweest, door de mededinging der twee ptolem^eussen, de een physcon, de ander p h ieometor bijgenaamd. De eerfte, een monfter van ondeugd , had den iaatften , zijnen ouderen broeder, van den throon geftooten. Vruchtloos had deze, in de nedrigfte houding zelf, den Romeinfchen Raad om bijftand tegen dit onrechtvaardig geweld gevraagd: dezelve, fteeds ingenomen met het Staatkundige beginzel van verdeeling ter overheerfching, had hem wel weder op zijnen throon herfteld , doch tevens gelast, zijn rijk met zijnen broeder te verdeelen (i). De klagt aan ph yscon over de ongelijkheid dier verdeeling was daarna in den Raad gereedlijk aangenomen , die, zonder acht op deszelfs onrecht te flaan, hem het eiland Cyprus nog had toegevoegd (2). Philometor verzettede zich tegen dit onrechtvaardig raadsbefluit, terwijl het volk van Cyprus teCO Freinsh. Suppl. Liv. L. XLVI. c. 21. Coll. cum c. 32. (O Freinsh. Suppl. Liv. L. XLVI. c. 32, 32. IV. BOEK XII. HOOFDST. f. voorC. 153. f. van R. 599Gefteldnisvan het /Egyptifcht Rijk.  IV. boek l XII. hoofdst. J. voor C. 153 ]. van r. 599- ; 398 ROMEINSCHÏ tegen physcon opftond, en hem eene* volflagene nederlaag toebragt. Zich hier over bij den Romeinfchen Raad beklaagendi en dien opftand niet flechts aan zijnes broeders opftooking toefchrijvende, maar hem zelf van eenen aanflag op zijn leeven befchuldigende , wilde dezelve het oor niet leenen aan de Gezanten van philometor, maar fchreef openlijk den JJiatifchen Grieken en verderen Bondgenooten aan , dat dezelven vrijelijk voor physcon de wapenen mogten opvatten. Het krijgslot was nogthands rechtvaardiger, dan hunne ftaatkunde. Philomet o r gaf physcon met alle zijne Bond. jenooten eene volflagene nederlaag en naakte hem zelf krijgsgevangen , doch was tevens edelmoedig ( 1) en voorzich:ig genoeg , om , in plaats van eenige wraak over Rome's gunsteling te nemen, lem in zijne eerst toegeweezene Staaten :e herftellen en hem het gemis van Cyprus loor eenen anderen afftand te vergoeden. De Romeinen, hun doel bij deze verdeeling (1) Polvbius roemt hem onder de voorbeelden van zachtmoedigheid, de virt. et vit, fub fin.  geschiedenissen. 395 h'ng toch bereikt hebbende , lieten ziel door deze edelmoedigheid en dit fchijnbaar ontzag tevens ligtlijk voor den. wederftand hunner fchandelijke beiluiten bevredigen Q 1 ). Schoon de heerfchzuchtigfte ftaatkunde zich thands weinig bekreunde, om openlijk allen recht en billijkheid des noods aan eigene welvoeglijkheid in buitenlandfche betrekkingen op te offeren, behield men inwendig echter wezenlijk die rechtfchapenheid nog, op wier fchijn men uitwendig fteeds gefteld geweest was. De Gemeensluiden gaven hiervan een uitmuntend voorbeeld , door hunnen Ambtgenoot l.cottaj die, metfchulden overladen , de onfehendbaarheid van zijnen rang ten nadeele zijner fchuldeisfchers misbruikte , te bedreigen, van zelve de zaak dier luiden tegen hem te zullen handhaven, indien hij langer 's Volks gezag ten fteun van eigene oneerlijkheid wilde bezigen (2). De CO Freinsh. Suppl. Liv. L. XLVII. c. 4. 12 et 32. (2) Val, max. L. VI. c. 5. ex. 4. IV. boek XII. HOOFDST. J. voor C. 153J. van R. 599- De Ge- rneensman cotta aan zijne lchuldetfchers overgtlaten.  400 romeinschb IV. boer XII. hoofdst. •J. voor C 153. ]. van R, 599 Onrust in Spanje, J. voor C. 15'. J. van R. 600. Q. Fül- ViüS nobi- lior en t. ann.us luscus Of. De geweldig toenemende onrust der Spanjaarden, die nooit volkomen bevredigd, thands eenen Carthaagfchen Bevelhebber aan hun hoofd en den Prcetor van hun gewest in dit jaar eenen duchtigen flag toegebragt hadden, deed de verkiezing der volgende Confuls veel vervroegen en derzelven ambtaanvaarding , welke anders op de helft van Lentemaand doorgaands gefchiedde , op den eerften van Louwmaand bepaalen. De eene Conful q. fulvius NOBiLioR kreeg Spanje, de ander t. annius luscus Gallie tot krijgsgewest, daar echter de Numantifche krijg, die nog lang na den derden Carthaagfchen oorlog voordduurde , van dit jaar af met recht gedagteekend wordt, zullen wij de vermelding der krijgsbedrijven in Spanje tot na degefchiedenis van Carthago's ondergang afzonderijk bewaaren. In het tegenwoordige jaar herhaalden de Achceërs nogmaal hun vaak afgeflagen verzoek om de vrijheid hunner landgenooten, doch met zoo grooten wederzin van den Haad, dat cato met genoegen gehoord werd, wanneer hij zeide; „ daar zitten wij we-  geschiedenissen. 401 weder over die oude Grieken te raadpleegen, als of wij niet anders te doen hadden en het van groot belang was, of zij eerlang van onze dan van hunne eigene doodgravers worden weggehaald (i)." De ongunstige keer der Romeinfche wapenen in Spanje en de langzaamerhand reeds meer ontwikkelende bedoelingen tegen Africa deeden den Raad echter een oplettend gehoor verkenen aan de klagten van verfchiedene gewesten over de inhaaligheid en onderdrukking der Prators, waarvan 'er zommigen wegens onmaatige kneve» laarijen veroordeeld werden ( 2 ). Gemaklijk voorfpelde thands de wigchelaarij, uit het omverilaan van èenen palm- 1 boom op het Capitolium en het van zelf] ontfpruiten van eenen vijgenboom daar ter i plaatfe, de algemeene verbastering der goe-' de zeden te Rome , daar de Gemeesman w. scatinius (3) het noodig vond, . eene (i) Plut. Apophtheg. T. II. p. 199. Polyb. excerpt. Legat. CXXXVIÏ. Ca) EpiuLw. L. XLVII. C3) Oeze Lex Seatinia verwees elk, daar aan X. DEEL. Cc fchul- IV. boek XII. hoofdst. f. voor C, 152. J. van R. 600, Toenenende zelenloos.leid te lome.  40» romeinsche eene boetwet tegen de afgrijslijke mannenmin in te voeren, welke echter, hoe goed zijn oogmerk was, volgends piso, een eerwaardig Schrijver van die dagen, het tijdperk kenmerkte, waarin fchier alle eerbaarheid uit Rome werd gebannen (i). Ergerlijk wordt bij zulk eene aanmerking het aandenken aan eene burgerij, welke driemaal honderd en vier en twintig duizend weerbaare mannen bij de tegenwoordige volkstelling fterk bevonden werd (_ 2 ), en wier voornaamfte Bewindsluiden zich meer op de vermeerdering van uitwendig vermogen, dan op de inwendige deugdzaamheid van het ganfche Staatsligchaam, toelegden. Carthago , 't welk uit noodweer tegen den ondragelijken masinissa eene krijgsmagt bij een verzamelde, begon reeds aller oplettendheid tot zich te trekken. ichuldig, in eene boete van 10,000 nummi, of 750 Guldens. (O Plin- l- XVII. c. 25. QuiNTiL. Inftit. Orat. L. IV. c. 2. L. VII. c. 4. * (2) Fan. Capit. Epit. Liv. L. XLVIII. IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor G 152. J. van R 600. J. voor C W*. J. van R 601.  geschiedenissen. 403 ken. De nieuwe Confuls m, claudius marcellus en l.valerius f l a c- cus riepen 'er daadlijk den Raad over bij een, het geen aan c a to de, lang door hem gewenschte, gelegenheid gaf, om breedvoerig eenen derden Punifchen krijg aan te raaden; doch waar tegen het ftrijdige gevoelen van scipionasica thands nog zoo veel vermogt, dat men alleen befloot, een nieuw Gezantfchap, met hem zelf aan het hoofd, derwaards te zenden , ten einde deze wapening, als ftrijdig met het Romeinsck verbond , te doen ophouden. De Carthagers beriepen zich bij dit Gezantfchap op den nood, die alle wetten breekt, doch het zelve bood hun den dienst aan , om masinissa tot billijke reden te brengen, ert' Haagde daarin , wijl dit thands daadlijk ernst was, zoo wel, dat hij terftond betuigde, den lang betwisten grond, ten gevalle van Rome, aan Carthago af te zullen ftaan. Aldus had alles eene vreedzaame keer in Africa kunnen nemen , indien de oude { Carthaagfche burgertwist der Romeinfche Cc 2 heerseh- IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor Cè J. van R. 601. M. claudius mar. "ellusIII. en l.vale- rius flac- cus Cos/. *arthaa§* ibe onUt.  IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 15 »• J. vin R 601. 404 ROMEINSCHE heerschzucht geene nieuwe aanleiding tot heillooze werking voor dien Staat gegeven had. Zekere gis go, in wiens handen het hoog bewind van Carthago was, liet zich openlijk voor het Volk in dier voege over de Romeinfche onderdrukking en de flasffche toegevendheid van den Carthaagfchen Raad hooren, dat hetzelve, in onberaadene woede, veertig zeer voornaame luiden, als flaaven van Rome,s wil en als omgekochte begunftigers van masinissa, in ballingfchap verwees, zich onderling met duuren eed verbindende, orri nimmer eenig befluit tot hunne herroeping te zullen nemen, of eenig voorftel daartoe van iemand te dulden. Alle deze ballingen begaven zich naar masinissa's Hof, het welk zij ten nieuwen aanval van hun vaderland bemoedigden, terwijl het Romeinsch Gezantfchap , het welk niet zonder gevaar het geweld des verhitten Volks,ontweeken was, te Rome een aanmerklijk gewigt aan cato's gevoelen hing, zoodat welligt de derde krijg terftond beflooten zou geworden zijn, indien de bedenklijke toeftand van Spanje, het welk de tegenwoordig-  geschiedenissen. 405 digheid eene« Confuls vorderde , niet in den weg geweest was C i). De Rhodiers verzogten thands der Romeinen bijftand tegen de vijandlijkheden van Creta en verkreegen terftond een Gezantfchap, welks gezag den krijg eindigde. Het zelfde verzoek, door hun en door de Cr eters gelijktijdig bij het^^wAbondgenootfchap gedaan, had intusfchen der Grieken zorgvuldige believing van Rome ontdekt. Het bondgenootfchap had gereed geftaan, zich, ondanks de uitmuntende bekwaamheid van den Afgezant der Creters, voor de Rhodiers te verklaaren, doch dc aanmerking van één lid, dat hun zulks zonder voorkennis van Rome niet vrij ftond, had allen verderen beraad terftond geftremd (2). De toeleg, om het oosten door beftendige verdeeldheden te verzwakken, deed1 den Raad thands gehoor leenen aan den gewaanden zoon van antiochus e p i- phanes, Zich alexander noe- m enCO Epit. Liv. L. XLVIII. c. 8. Appiaw. Punic. p. 38. Ca) Polyb. excerp. Legat. CXXXVIII. & CXXXIX. Cc 3 IV. BOEK XII. hoofdst. J. voor C. '5'. f. van R. 601. Gefleldeid in het )oscen.  IV. boek XII. hoofdst. J. voor C. I5ï. J. van R, 601. Sterfte van veele voornaame luiden te Rome, [06 romeinschk mende, fchoon eigenlijk bal as geheeten en van zeer gemeene afkomst, wien de Koningen van JEgyptu*, Pergamus en Cappadocie, benevens jonathan de Macchabccër, uit haat tegen demetrius , onderfteunden , en die, door een gunftig raadsbelluit van Rome gefterkt, zich meester maakte van den Syrifchen throon, van welken hem eerlang de zoon van den gefneuvelden demetrius wederom afbonfte (i). • Eer het tegenwoordige regeeringjaar ten einde was, legden reeds de voornaamfte Overheden hunne bediening , op raad der Wigchelaars, neder , die het omvervallen van eene zuil met een verguld beeld daar boven als een voorteeken verklaard hadden van den dood van verfcheidene Overheden, waaraan het affterven van eenige voornaame luiden daadlijk fcheen te beandwoorden, zoodat de Raad, bedacht op natuurlijke oorzaaken van dit boyennatuurlijk fchijnend onheil, in het ver- (i) Appian. de bell, Sjr. p. 131. Justin. L' XXXV. c, 1, t. Plat. joseph, Antiq, L. XIII. c. 5.  geschiedenissen. 407 vermoeden , dat 'er weder , gelijk wel eer, vergiftiging mogt plaats hebben, het ftrengfte onderzoek deswegens aanbeval, het welk aan twee voornaame vrouwen hetleeven kostede ( i). C a t o had bij deze fterfte zijnen zoon verlooren, die reeds het Pratorfchap bekleedde, en van wien hij dikwijls als van een voortreflijk mensch in zijne eigene fchriften gewaagde, doch wiens dood hij met wijsgeerige gelatenheid verdroeg, beweerende: „ dat het fterven geen vernietigen was , maar dat hij zijnen zoon in een beter leeven onder de vroomen hoopte weder te vinden (2)." Na een kort tusfchen beftuur aanvaar j den l. licinius lucullus en a. postumius albinus het Conful.^ fchap des volgenden jaars, het welk den Romeinen, door den geduchten tegenftand ] van hun gezag in Spanje, de handen nog^ geenzins tegen Carthago vrij liet. De be- r rich- (OjUL. OBSEQUENS C. LXXVII. VAL. max. L. VI. c. 3. ex. 8. Epit. Liv. L. XLVIII. (2) Cic. de Senect. c. XXIII, Epit. Liv. L, XLVIII. Plbt. ('» cat. p. 351. Cc 4 IV. boek XII. ioofdst. '. voor C, »'5ti f. van R. 601. . voor C. 150. . van R. 602. L. LICIIIUS LU- iullus en . postuiius alei' [us Cosf.  408 r.0meinsc1ib IV. BOEK XII; HOOFDST. J. voor C. I5°J. van R. 6oa. Klagt over de Carthagers. i richten van daar werden intusichen waarlijk van bedenklijken aard. Gulussa, een zoon van masinissa, kwam zelf kennis geven: ,, dat hij met zijnen broe. der micip-sa uit 's Konings naam eene voorfpraak voor de veertig ballingen willende doen, binnen Carthago niet was toegelaten, maar op zijne terugreis verraaderlijk was aangevallen, zoodat hij, niet zonder verlies van eenigenuit zijn gevolg, het naauwlijks ontkomen was, verzekerende voords den Raad, dat men te Carthago daadlijk volk aanwierf en eene vloot bemande,zonder een geheim van de vijandlijkfte oogmerken tegen Rome zelf te maaken." Cato hield, met zijnegewoone ftrengheid, op een onmiddellijk bedwang van Carthago aan : scipio nasica bleef bij de beproeving van zachter middelen, en het befluit des Raads was, uit hoofde van bovengemelde redenen, ten fpoedigften tien Afgevaardigden naar Carthago te zenden , ten einde deszelfs waare gefteldheid en bedoelingen op te nemen (i). Het (i) Epit. Liv. L. XLVIII. Appiah alex, "unie. p. 38.  geschiedenissen. 40C, Het bericht, weldra door dit Gezantfchap terug gebragt, was , dat hetzelve te Carthago daadlijk eene vloot en een leger in gereedheid gevonden had. Gulussa, uit eigen wrok zowel , als zijnes vaders wege, op de Carthagers gebeeten, was met het Gezantfchap op nieuw naar Rome wedergekeerd, en liet niets onbeproefd, om de leden van den Raad tot vijandlijkheden aantezetten. De Carthagers zonden ook wel hunne Redenaars, doch derzelver taal , hoe redenlijk en billijk , vond geloof noch ingang bij partijdige ooren. De meefte voorftemmende leden in den Raad verklaarden zich niet onduidlijk voor eene rechtsftreekfche oorlogsverklaring; de onverzoenlijke cato inzonderheid, die zinds zijn Gezantfchap naar Carthago fchier geen gevoelen over eenige andere zaak geuit had, zonder 'er bij te voegen: „ maar— Carthago moet verdelgd;" verbitterde thands de overige Raadsleden dermaate, dat na si ca al het gezag zijner erkende braafheid en al zijne welfprekendheid, ondanks den bedenklijken toeftand van Spanje, noodig had, om den Raad te Cc 5 doen IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 15°. J. van R. óoi.  4io s.0meinsche IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 150. ]. van R. 602. Zorg van NASICA voor de goede zeden. doen befluiten: „. om ook nu nog het gevoel van misnoegen te onderdrukken, en den Carthagers zekeren tijd tot inkeer te geven, binnen welken zij hunne vloot te verbranden en hunne benden afte danken hadden, om met Rome in vriendfchap te blijven, zullende anders het eerfte voorftel der ' volgende Confuls eene daadlijke oorlogsverklaring zijn (1 }*' Hoe verfchillend ook met cato in Staatkundig inzicht wegens Carthago, kwam nasica echter met dezen ftrengen Romein in oplettende zorg tegen de verbastering der goede zeden overeen, doch genoot bij den eerbied, dien hij met den ftroeven Zedenmeester gemeen had, daar te boven eene algemeene liefde des Volks, welke hem den bijnaam van Corculum ("den lieveling) deed dragen, fchoon hij 's Volks genoegen onverfchrokken ftoorde, wanneer hij het zelve gevaarlijk voor de goede zeden hield. Dit zelfde jaar ftrekte daarvan ten doorflaanden blijk. De laatfte Tuchtmeesters zelve hadden de ftichting van eenen vasten fchouwburgaanbefteed; het gebouw (I) Epit. Liv. L. XLVIII.  geschiedenissen. 411 bouw was fchier voltooid ; de menigte reikhalsde naar de opening van dit blijvende tooneel; scipio zag het grootfte' gevaar in de duurzaamheid van de aange* naamfte verlokzelen der weelde, en deed het voorftel, om de verdere fiichting te ftaaken en het reeds gebouwde weder af te breken. De volgende tijden, waarin men zich over de fchaamtelooste kluchten en fchandelijkfte vertooningen ten Romeinfchen tooneele niet ergerde , deeden recht aan het fchrander oordeel van dezen braaven man, wiens voorftel echter dit bewijs der ondervinding niet behoefde bij den Raad, die het zelve in een befluit verkeerde, en daar bij het verbod voegde, om in Rome noch in den omtrek van duizend fchreeden zitbanken bij de fpelen te gebruiken, opdat, naamlijk, gelijk valerius het uitdrukt: „ het mannelijk ftaan bij de uitfpanningen zelve het Romeinfche Volk onderfcheiden mogt (i Onder het Confulfchap van t. quin- tius flamininus eniVI.' acilius e ALCO Epit. Liv. L. XLVIII. Val. mal L. II. c. 4. ex. 3. Aur. vict. de Hr. Ui. c. XLIV, IV. BOEK XII. ioofdst. \. voor C. 150. [, van R. 602.  «> IV. boek. XII. hoofdst. J. voor C. 149. J. van R. 603. T. quintius fla- m.ninus en m*. acilius bh.bus. Ces/. 4.12 romeins che balbus werd de zaak der Carthagers op nieuw het belangrijk onderwerp der Romeinfche raadpleeging. Dezelfde noodweer tegen masinissa, die alzins door den Raad in zijne onrechtvaardigheden geftijfd werd, het welk de Carthagers zich, in weerwil van hun verdrag met Rome , had doen wapenen, wederhield hun thands van de uitvoering des jongden bevels van hunne meesters. De Numidiër had het beleg geflagen om de Carthaagfche ftad Oroscopa en dreigde , bij hunne gevorderde weêrloosheid , het ganfche overfchot van het. Carthaagsch vermogen weg te nemen. In plaats van hunne bezwaarlijk en met de zorgvuldigfte geheimhouding bij een gekreegene krijgsmagt nu terftond af te danken, zonden de Carthagers vijf en twintig duizend voetknechten en vierhonderd ruiters onder bevel van eenen hasdrubal tot ontzet van Oroscopa. Het eerfte voordeel dezer onderneming was, dat zesduizend Numidifche ruiters, met hunne Bevelhebbers a nasis en juba, die met masinissa's zoonen gefchil gekreegen hadden , tot hem overliepen. Hier door verfterkt en nog meer  geschiedenissen. 41; meer bemoedigd, legerde h asdr ubai zich naast "masinissa en leverde hem verfcheidene fchermutzehngen, waarin hij doorgaands de overhand behield. De Numidiër, grijs geworden in geduurige krijgslisten , bediende zich van dit geringe verlies , om , onder den fchijn van eene vreesachtige terug$Leinzing, eene gefchikter plaats voor een algemeen treffen te zoeken. H asdrubal volgde hem en onttrok zich geenzins aan den aangebooden flag. Scipio ^emilianus, die zelf naderhand Carthago verdelgde, was toevallig aanfchouwer van dit gevecht, daar hij uit Spanje gekomen was, om onderftand van elephanten bij masinissa te vragen. De flag duurde van den morgen tot den avond en werd met onverfchrokken moed en bittere grimmigheid geleverd: hasdrubal kreeg van tijd tot tijd verfterking , wederzijdsch fneuvelde veel volks , de uitkomst was onbeflisfchend, doch voor den Numidiër.het voordeeligst. Ongelooflijk was het scipio geweest, in masinissa, die onvermoeid den ganfchen flag geregeld had , eenen agt en tagtig jaarigen Grijsaard te heb; I IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 149J. van R. 603. De Carthagersdoor de Numidiërs geHagen.  IV. boek XII. hoofdst. ]. voor C 14*. J, van R 603. 4I4 homeinsche hebben zien werken , die, bij zijne ontmoeting , geen het minfte blijk van eenige afmatting gaf, maar blijmoedig betuigde, aan zijn lang geheugen alleen te kunnen merken, dat hij oud werd. Het geheele flagveld was voords de verlustïgendfte fchouwplaats voor den krijgshaftigen Romein geweest, die, even veilig van de zijde der Carthagers als der Numidiërs, honderd duizend mannen flags gezien hebbende, zich beroemde een tooneel aanfchouwd te hebben , 't welk voor hem niemand behalven jüpiter van den berg Ida en neptunus van het eiland Samothracie in den Trojaanfchen krijg ten deel gevallen was (1). De Carthagers verzogten de bemiddeling van scipio tusfchen hun en masinissa, en gaven hem daartoe voorftellen in handen, die duidlijk toonden, hoe veel zij wilden opofferen , om zich, ten gevalle der Romeinen, van hunnen tegenwoordigen noodweer te ontflaan, doch daar (l) Appian alex. Punk. p. 38 — 40. Epit, livii L. XLVIII. H 0 m er, Iliad, L. VIII* V. 51. ct L. XIII. V. ia.  geschiedenissen. 415 daar de Numidiè'r op de terugroeping der veertig ballingen bleef aandringen, waarnaar hasdrubal volftrekt niet' luisteren mogt, liep deze bemiddelingvruchtloos af, waarna scipio met den ] verkreegen onderftand naar Spanje wederkeerde. Masinissa zettede de vijandlijkheden op nieuw ten fterkften voord. Hasdrubal, die op eenen heuvel zich ge. legerd had, werd door hem ingeflooten, waartegen hij'zich weinig verzettede, meenende, zelf beter voorzien te zijn van leeftogt, dan masinissa bij eene belemmerde voerageering van den fchraalen grond zou kunnen haaien , en tevens van de komst eenes nieuwen Gezantfchaps uit Rome in zijnes vijands leger eene fpoedige keer zijner zaaken verwachtende. De last dezer Gezanten was, vrede te maaken, indien m a s i n i s s a het te kwaad mogt hebben, doch, in het tegengefteld geval, hem verder op te zetten. Geene vrucht van hunne komst ziende , zou hasdrubal zich nu door eenen uitval uit den nood gered hebben, doch het gebrek, 'twelk in zijn leger heerfchte, had, IV. BOEK Xil. IOOFDST. . voor C. 149. . van R, 603.  IV. boek XII. hoofdst. J, voor C 149. J. van R. 603. / Trouwloosheidvan gulus- ja. I 416" ROMEINSCHE had, bij het gebruik van ongefchikt voedzel, kwaadaartige ziekten veroorzaakt, die hem thands dwongen , om zich de haatlijkfte wet door den trotfchen Overwinnaar voor te laten fchrijven. Hij moest de Overlopers uitleveren , de betaaling van honderd talenten vijftig jaaren lang en de te rugroeping der ballingen belooven, waarna hij met aflegging van wapenen en krijgstuig onder het juk kon aftrekken. Deze diepe vernedering fcheen gulussa niet genoeg : met of zonder voorkennis zijnes vaders, wreekte hij zich nu , op de onmenfchelijkfte wijze, over den verraaderlijken aanval bij zijne terugwijzing van Carthago. Hij joeg zijne ruiters onder deze, tot op het hembd ontkleedde en door langduurig gebrek en ongemak magteloos gewordene, menfchen , waarvan 'er maar weinigen met hunnen Veldheer den trouwloozen moord ontkwamen (1). Na zulk een rampzalig verlies van hunne voornaamfte krijgsmagt, zich buiten flaat (O Appian. alex. Punk. p. 40 , 4*« F re ims h. Suppl. Liv. L. XLVII. c. 34.  geschiedenis s ê n. 4ij ftaat vindende , om den nader aanrukkenden masinissa en met hem eenen derden Romein/eken krijg, dien zij nu leevendig voor oogen zagen , te verduuren, gingen dé wanhoopende Carthagers op nieuw tot hunne oude gewoonte over, om voor hunne kwaalijk uitgevallene beflui ten bijzondere perzoonen te doen boeten, ten einde zelve zich alzoo voor derzelver heilloozé gevolgen vrij te waren. Hasdrubal zelf en eenige andere voornaame hoofden van het tegenwoordig bewind werden openlijk als ftaatsmisdaadigers veroordeeld, waarna 'er terftond Afgezanten mar Rome gezonden werden, om de fchuld van al het gebeurde tegen den letter des ouden verdrags op hun en op MASiNisSAte werpen, wiens onrechtvaardigheden het Volk voor één oogenblik zich zelf had doen vergeten, welk oogenblik door dè veroordeelde Grooten Uit eigene heerschzucht fchandelijk misbruikt was. Men kende te Rome deze kunstgreep der Volkeren , die den Carthageren altijd' zoo bijzonder eigen was. „ Waaröm' fprak men het vonnis tegen deze Grooten niet vroeger uit? " was de belemmerende X. deel. Dd vraag IV. BOEK xii. HOOFDST. J. voor C. 149. f. van R. 603. Gedrag der Carthagers, Hun geautfehape Rome,  4i3 ROMEINSCHE IV. i boek . XII. I hoofdst. ] J, voor C. 149. J. van R. 1 603. ' i Onder- fchelden "begrip van cato en nasica o- ver Carthago. /raag van een der Raadsheeren, waarop iet Gezantfchap geen ander andwoord ïad, dan de wedervraag: „ wat men dan :och van Carthago, indien men het zelve reheel misdaadig hield, ter bevrediging /orderde?" De Raad verklaarde hierop alleen: „ dat het Romeinfche Volk /oldoening vorderde; " welke onbepaalle eisch, door het Gezantfchap te Carthago overgebragt, den Raad aldaar in de ïrootfte verlegenheid liet, zoodat dezelve :>p nieuw een Gezantfchap zond, ten einde toch de wijze dier voldoening Hechts te weten : doch hetzelve bragt de nog ftrenger taal terug: „ dat de Carthagers die wijze zeer wel kenden; " het geen nu geheel Carthago in geene geringere verlegenheid en angst bragt, dan als of een Romeinfche Conful reeds voor de wallen gekomen was ( 1 3. Intusfchen werd thands het langduurig gefchil tusfchen cato en nasica te Rome beflischt. De grond des herhaalden aandrangs van den eerften op de geheele verdelging van Carthago was gelegen in des- (1) Appian. alex. Punk. p. 41, 42.  geschiedenissen. 415 deszelfs ftaatkundig begrip, dat het Afru caanfche Gemeenebest, door langen vreedzaaraen handel weder rijk en door voorige tegenfpoeden wijs geworden, eerlang het, van dag tot dag verbasterend en door overmaat van voorfpoed en van weelde in zijn oog reeds verzwakkend, Rome te magtig worden zou. Hij zelf had Carthago onlangs in den bloeijendften ftaat gevonden , en geoordeeld, dat het niets meer, dan den ouden moed behoefde, om weldra het Romeinfche juk af te fchudden , de Numidifche nabuuren, als weleer, in bedwang te houden, en Africa op nieuw geducht voor Rome te maaken. Hij had zinds dien tijd niets gefpaard, om de wangunst zoo wel, als de heerschzucht, tegen deze oude mededingfter op te wekken. Terftond na zijne terugkomst had hij aan zommige Raadsleden eenige vijgen van uitmuntenden wasdom getoond, en op hunne vraag, waar hij dezelve toch geplukt had, geandwoord: „ voor drie dagen te Carthago; zoo kort is de vijand bij ons!" — Nasi ca bouwde juist op diezelfde gronden van cato's gevoelen, het vermogen van Carthago en het verDd 2 zwak- 1 iv. , BOEK XH. HOOFDST. J. voor C. 149. j. van R. 603.  IV. SOEK XI f. HOOFDST. J. voor C, »49. J. van R, 603. 1 \ao roméiniche zwakkend zedenbederf van Rome naamlijk ^ een geheel ftrijdig ftaatkundig ftelzel, het welk hij even ijverig voorftond. Carthago moest, naar zijn oordeel, volftrekt in wezen blijven j om dat het nog niet magtig genoeg was, om zich tegen Rome te verzetten, maar tevens vermogend genoeg, om Rome eenige onrust te baaren , welke onrust wegens een oud mededingend Gemeenebest in zijn oog het uitmuntendst middel was tegen de volflagene verbastering van zeden, welke hij uit eene zorglooze opperheerfchappij voorzag, en welke hem den volflagen ondergang van eigene grootheid en vrijheid voorfpelde. — Het onrechtvaardige van cato's ftaatkunde deed zoo lang in den Raad voor het deugdzaame van nasica's inzicht onder , als het toegenomen vermogen der Carthagers te groot fcheen, om zich, voor dat Spanje op nieuw bedwongen was , aan deszelfs geheele vernietiging te waagen : maar zodra een groot gedeelte dier magt in den rampzaligen ftrijd tegen masinissa gefmolten en de moed van het ligtzinnige Carthaagfche Volk door dien tegenfpoed sensklaps ter neder geflagen was , zodra het  geschiedenissen. 421 het weinig werks fcheen, om, ondanks de Spaan/che onrust, eenen Staat te verdelgen , die van zelfs reeds angstvallig alle voldoening kwam aanbieden, vergat men fchierlijk het onrechtvaardige in c ato's doel, en dacht men weinig aan de voorfpelde nadeelen van eene onbezorgde heerfchappij en weelde. Het Raadsbefluit viel thands, om het Volk den krijg voor te flaan tegen de Carthagers: „als die ftrijdig met het verdrag eene vloot hielden , de wapenen buiten hunne bepaalde grenzen voerden, eenen vriend en bondgenoot van Rome beftreeden , en deszelfs zoon geweldaadig buiten hunne muuren geweerd hadden ( i De vrijwillige overgave van Utica, het welk zich, na de zekere ontdekking der« vij'andlijke oogmerken van Rome en der moedeloosheid van Carthago , door een Gezantfchap , zonder eenig voorbeding aan het welgevallen van den Raad onderwierp , bragt niet weinig ter gereede omhel. (O PiUT. in cat. p. 352. Epit. Liv. L^ XLIX. Dd 3 IV. boek XII. ' hoofdst. J. voor C 149. \. van R, 603. RaadsbeHuil tot iet voortel des )orlogs. Vrijwillige vergave 'an Utice.  422 ROMEINSCHE IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C 149. J. van R. 603. De gevangeneGrieken vrijgelaten. helzing van den voorgeflagen krijg bij het Volk toe , het welk deze onderwerping als het zekerst voorteeken eener geheele overweldiging befchouwde ( 1). Om zich echter bij den aanflaanden krijg niet belemmerd te zien door het Achceëisch Bondgenootfchap, 't welk niet ophield , aan te dringen op het ontflag der gevangen gehoudene Grieken, nam de Raad thands, op voorfpraak van p. scipio, die zulks bijzonder ter liefde van zijnen vriend polybius deed, van wier vriendfchap wij eerlang breeder zullen gewaagen, het befluit, om ze allen in vrijheid naar hun land te laten wederkeeren. Hun getal, 't welk meer dan duizend had belopen, was door de ongemakken eener zeventienjaarige gevangenis en door de doodftraf van allen, die te vergeefsch de vlucht beproefd hadden , behalven door natuurlijke ziekte en fterfte, tot beneden de drie honderd verminderd, wier beklag over hun geleeden ongelijk nogthands Weinig ter bevrediging der Achceërs met der Ro- (1) Appian. alex. Punic. p. 4».  GESCHIEDENISSEN. 423 Romeinen overheerfching moet geftrekt hebben (i). Te midden van deze flaatkundige on-1 gevoeligheid voor billijkheid en menfchenliefde ontmoeten wij hier echter een blijk 3 van bijzondere deugdvereering, welk wij, eer wij het onrechtvaardig en gruw- t zaam geweld der heerschzucht in dezen c derden Carthaagfchen krijg ten tooneeled voeren, niet onopgeteekend willen laten. Eene misdaadige vrouwe door het Gerechtshof ten dood verweezen en door hem , die dit vonnis in de gevangenis moest uitvoeren, in leeven gelaten, om door gebrek van voedzel eenen, in zijn oog, min wreeden dood langzaam te ondergaan , bleef lang tegen zijne verwachting in het leeven. Niemand had tot haar toegang, dan haare dogter, welke telkens zoo naauwkeurig onderzogt werd, dat men aan geenen geheimen toevoer van eenig voedzel denken kon. Eindlijk befpiedde hijzelf zorgvuldiger dit kinderlijk bezoek, en zag nu de moeder aan de borst van haare zooCO Pausan. L. VII. c. lo. Plut. Apopbtb. * T. tl. p. 190. Dd 4 IV. boek. XIL ioofdst. . voor C. 149 , van R. 603. Uitmun;nd vooreeld van uderliefe.  IV. boek xii. jioofdst. J. voor C 149. J. van n 603. Wettegei de herhaal de benoeming wan dezelfde Overheid. 424 ROMEINS CHE zoogende dogter zuigen. Getroffen door dit hartroerend tooneel, fchilderde hij het met de leevendigfte kleuren voor den Prator ' af, die onmiddellijk zijne gewaarwordingen daarover voor de Rechtbank uitede. Dezelve trok het gevelde vonnis in, de Raad zorgde leevenslang voor het onderhoud van beiden, flechtede den kerker en richtede op deszelfs grond eenen tempel der ouder lief de op Ci). Eer de Confuls benoemd werden, on! der wier bewind en eigen beleid de derde Carthaagfche krijg zou aangevangen worden, deed cato het voorftel tot eene wet tegen de herhaalde benoeming van hun , die reeds eenmaal deze hooge waardigheid bekleed hadden. De ijverzuchtige mededinging van veelen , de voorrang van hun, die reeds eens of meermaalen Confuls geweest waren en zich toen 's, Volks gunst verworven hadden, en het gevaar der burgerlijke vrijheid bij de herhaalde benoeming van dezelfde hooge O verheid waren de gronden van zijn voorftel, Ci) Val. max. L. V. c. 4. ex. 7. Blin„ Hist, Nat. L. Vil. c. 36.  geschiedenissen. 425 ftel, bij welker aandrang echter hij niet fchroomde te zeggen: „ dat de kostbaare leefwijze van veelen hun eene herhaalde benoeming ter uitzuiging der gewesten noodzaaklijk maakte , wijl men niet te vreden was, wanneer de lusthuizen niet glinfterden van elpenbeen en kostbaar hout, noch derzelver vloeren op de Carthaagfche wijze van Numidisch marmer gelegd waren ( i). „ Het Volk nam de wet aan en hield ze fchier een halve eeuw ongefchonden , behalven alleen in scipio ^jmilianus geduurende den Nutnantifchen krijg. L. MARCIUS CENSORINUSen M.'J manlius nepos waren de Confuls^ aan wien beiden het krijgsbeleid in Africa werd opgedragen, het welk de eerfte ter zee, de tweede te land, zou voeren. Viers duizend ruiters en tagtig duizend voet- \ knechten booden zich fchier vrijwillig tot« eenen togtaan, die fchitterenden roem en rijken buit beloofde. Vijftig groote oor- logs- (1) Fes Tm in voce Pa viment'a P'ank-a. plut. Jpophtb. T. II. p. 199 Fasti Conful. Dd 5 IV. BOEK XII. 300fdst. [. voor C. 149f. van Rs 603. . voor C. 148. . van R. 604. L. marius CEN- ori^us en ft MAN* ,ius tv'e- os Coff.  IV. boek XII. hoofdst. J. voor C. 148. J. van R. 604. Verlegenheid te Carthago over den aaogekon' digden Romeinfchen krijg, 426 romeinsche logsgaleijen , honderd kleenere (1), en een zeer groot aantal lastfchepen maakten de vloot uit. De geheime last der Bevelvoerers was : „ geenen vrede dan met de verdelging van Carthago te maaken (2)." Dezelfde bode, die den Carthageren den oorlog aanzegde , kondigde hun tevens het in zee lopen der Romeinfche vloot aan, welke, fpoedig voor Sicilië aangekomen , bij Lilybceum reeds hunne befluiten afwachtede. De vertwijfeling op deze tijding belettede fchier eenigen te nemen: geheel onbereid en door den jongften flag van masinissa onbeftand tegen dezen oorlog, moesten zij op onderhandelingen denken, zonder op billijke voorwaarden te kunnen reekenen of van de volflagenfte onderwerping, nadat Utica hierin reeds voorgegaan was, de minfte gunst te durven verwachten. Daar echter de nood zelf ( 1) 'Hfittiiai geheeten, en door ons fchier kot* ten of kaapers genaamd. Vide suid. in voce. (2) Appian. alex Punic. p, 4a, Epit. Liv. L. XL1X. Polyb. excerpt. Legat. CXL1I, Diod. iicul, excerpt. Legat. XXVII.  geschiedenissen. 42*- zelf de wet voorfchreef, belloc-ten zij, na lang geheim en nutteloos beraad, dertig voornaame luiden naar Rome aftevaardi gen, met volmagt, om den vrede op de best mogelijke voorwaarden te herftellen. De komst van dit plegtig Gezantfchap vernieuwde het oude gefchil tusfchen c a t o en n a s 1 c a. De eerfte wilde hun geen gehoor geven, doch, op aandrang van den laatften, toegelaten verklaarden zij hunnes Volks bereidvaardigheid , om zich met al het hunne iri Rome's magt te ftellen,* tot welke eene verklaaring, wier ontzettende klem wij uit de gefchiedenis kennen, en waartoe Carthago weleer nimmer komen wilde , hun voorzeker de uiterfte nooddwang des onmiddellijken gevaars bragt. Het andwoord van den Raad was: „ dat men den Carthagers, die eindlijk een behoorlijk befluit genomen hadden, het behoud van vrijheid, wetten, grondeigendom , tempels, graffteden en bezittingen toeftond, mids dat zij binnen dertig dagen den Confuls drie honderd Gijsfelaars uit de voornaamfte huizen te Lily- btsum IV. B O E< XII. IOOFDST. f. voor C. 148. f. van R. 604. ^ergeefsch 3ezantchap der ^arthajers te Home, 1 Eisch van ien Raad.  IV. b"oek XII. hoofdst. T. voor C. 148. J, van R. 604. 428 romeinsche bceum in handen fielden, en voords aan hunne bevelen gehoorzaamden." De blijdfchap der Gezanten over het eerfte gedeelte van dit andwoord verkeerde in angstvallige onrust over het onverklaarde bijvoegzel in het tweede ; daar zij zich echter geen gunftiger uitflag hadden durven voorftellen, keerden zij terftond met dit bericht blijmoedig naar Africa terug; terwijl, op aandrang van cato, hiervan niet flechts gelijktijdig bericht aan de Confuls afging, maar tevens een herhaalde last, om hun geheim bevel te volvoeren en den overtogt daartoe te verhaasten. , Het ongenoemd laten van Carthago zelve bij de uitdruklijke optelling, van het geen men den Carthageren wilde laten behouden , maakte, na de terugkomst der Gezanten, in Africa de droevigfte bedenking : een van hun merkte echter aan, dat men behoorde onderzogt te hebben, wat 'er al gevorderd zou kunnen worden, eer men last gegeven had tot eene gave onderwerping en dat men nu in dezelfde onderwerping den tijd behoorde af te wachten, waarin men op nieuw zou kunne» over-  GESCHIEDENISSEN, 429 overwegen, of men den gedreigden oorlog ook boven den opgelegden last verkiezen kon (1). Lang voor het verloop der dertig dagen waren de drie honderd Gijsfelaars reeds uit de voornaamftte huizen door derf Charthaagfchen Raad opgeeischt, om naar Lilybceum vervoerd te worden. Derzelver vertrek leverde een droevig voorfpel van de aanftaande jammerbedrijven^ op. Nabeftaanden en bloedverwanten bragten hun in het diepst gevoel van s' Lands vernedering en in de angstvalligfte zorg voor de dierbaare onderpanden der fchandelijkfie onderwerping aan boord. Zij werden echter fchierlijk agterhaalddoor de troostlooze en fchier zinnenlooze moeders , die, na dat men haar met geweld de kinders uit de klemmende armen had moeten fcheuren, met hand en mond de ankertouwen bij het losmaaken der vaartuigen vast hielden, en gedeeltlijk, zoo ver haare krachten reikten, de fchepen nazwom- menj C i ) Appian. alex Punk. p. 43. Diod. sic. txcept. Legat. XXVII. Polyb. excerpt. Legat. CXUI. Epit. Liv. L. XLIX. J IV. BOEK XII. HOOFDST. [. voor C 148. J. van R. 604. Drie bonJerd CarthaagfcbeGijsfelaars in handen ies Conruls geteld.  43o romeinsche IV. boek XII. hoofdst. J. voor C, 148. J. van R, 604. Opeiffching van alle de Cartbaagfcbe wapenen door de Confuls. men, doch voords wederkeerende de ftad met luid gejammer vervulden over een offer, het welk, haar van het hart gefcheurd, aan het rampzalig Vaderland geen nut zou doen. De Confuls namen de Gijsfelaars te LilybcEum aan, fielden ze den Prcetor Van Sicilië in handen, en gaven aan derzelver geleiders het befcheid: „ dat zij den Carthagers de verdere vredeseisfchen te Utica zouden voorfchrijven, waartoe de ganfche vloot terftond Sicilië verliet, en zich weldra in de haven van Utica van het heir ontlastede , het geen terftond de oude legerplaats van scipio betrok (1 ). De akeligfte onzekerheid martelde intusfchen de Carthagers, die, zodra de vloot voor Utica was, een nieuw Gezantfchap afvaardigden, om den wil der Confuls te vernemen en eene bereidvaardige gehoorzaaming te belooven. Bij de Romein.en integendeel bereidde men terftond alles tot de onzettendfte houding. Men liet de Af- (1) Appian. alex. p. 43, 44. Polyb. excerpt. Legat. CXLII. Diod. sic. excerpt. Legat. XXVII. Epit. Liv. L. XLIX.  geschiedenissen. 43! Afgezanten dwars door het gefchaarde en gewapende krijgsvolk tot voor den zetel der Confuls geleiden, die omringd waren door hunne Onderbevelhebbers en Krijgstribunen , wier aantal de geheele krijgsmagt voor oogen ftelde , welke bij het voorbijgaan reeds bedwelmend geweest was. Een gefpa'nnen touw weerde hun, even als de gedaagden voor de Atheenfche Gerechtshoven, van dezen ontzettenden Krijgsraad af. Zij zweegen, tot dat hun verlof tot fpreken werd gegeven, en beklaagden zich toen: „ over der Romeinen behandeling en den tegenwoordigen vijandlijken aanval, dien "zij, na de flipte volbrenging van het verdrag met hunne vaderen , door hunnen noodweer tegen het geweld van masinissa niet meenden verdiend te hebben ; vooral daar zij zich gereedlijk aan Rome reeds in alles onderworpen, endaaryoornietgefchroomd hadden, de uitgelezenfte Gijsfelaars te geven, het welk hun dan nu ook deed hoopen, dat de Confuls thands het eerfte gedeelte des raadsbefluits in de verzekering van hunne verdere vrijheid en eigendom zouden vol- IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 148. J. van R. 604.  IV. BO EK XII. HOOFDST. J, voor C. 148. J. van R, 604, 432 ROMEINSCHE volvoeren." Censorinus antwoordde hun : „ dat hun een wezenlijk gedeelte des raadsbefluits vergeten fcheen, het welk het opvolgen der verdere bevelen aanging ; dat zij zich, wat de Gijsfelaars betrof, lofiijk gekweeten, doch daarmede geenzins alles voldaan hadden; dat men hun de wapenen niet kon in handen laten, indien zij hierin niet ter goeder trouwe mogten handelen, en dat zij zelve die ook niet behoefden, indien zij aan geene trouwloosheid dachten; dat men alzoo van hun vorderde eene overlevering van allen krijgstuig , groot en kleen geweer en wapenen benevens alle hunne krijgsgaleijen." De Carthagers durfden dezen eisch niet affiaan, maar gaven alleen in bedenking , wat 'er van hunne weêrlooze Stad zou worden, daar hasdrubal , wien zij als eenen ftaatsmisdaadiger veroordeeld hadden , met twintig duizend mannen , dien hij onder zijn bevel verzameld had, in hunne nabuurfchap lag. „ De Raad en het Romein* fche Volk zal voor uwe veiligheid zorgen 1 " was het andwoord, waarna zij zich  GESCHIEDENISSEN. 433 zich ook tot deze opoffering wilvaardig toonden (i). Dezelve werd , met hoe groote fmart ook, eerlijk volbragt. Tweemaal honderd duizend zwaare wapenrustingen, een ontzaglijk aantal ligt geweer, en tusfchen de twee en drie duizend werptuigen voor fteenen en pijlen werden met eenen langen fleep van wagens en karren aangebragt, begeleid door de voornaamfte leden van den Raad, de aanzienlijkfie burgers , en de geheele priesterfchap, ten einde door dit blijk van hoogften eerbied voor den Romeinfchen wil zich ten besten in de gunst der Confuls te bevelen. Weinig echter vermoedden zij allen thands de allerfchriklijkfte ontmoeting. De Confuls hadden wel gezorgd, de Carthagers te ontwapenen , eer zij hunnen geheimen last ter verdelging van Carthago uiteden. Van de eerlijke overgave van allen geweer verzekerd , en zelve alle hunne oorlogsgaleijen hebbende doen verbranden, fprak CEN- (O Appian. alex. punic. p. 44-46. Polyb. excerpt. Legat. CXLII. Diod. sic. Excerpt. Legat. XXVII. Epit. Liv. L. XLIX, X. DEEL. Ee IV. BOEK XII. hoofdst. J. voor C. 148. ]. van R. 604. Overlevering der Carthaagrcha wape« nes.  434 romeinsche IV. BOEK XII. HOOFDST. | J. voor C. . 148. J. van R. 604. Eisch ter verdelging van-Ga/-» tbago. z e N s o r ï n u s, die het woord, uit hoofie zijner welfprekenheid, fteeds voerde, ie aanzienlijke en eerwaardige bezending met deze woorden aan. „ Gij hebt wel gedaan , met vlug en trouw in Gijsfelaars en krijgstuig te voldoen! Nogeenbevei — De nood eischt korte taal! Hoort het kloekmoedig aan! Sticht u, waar gij begeert, eene andere Stad, mids duizend fchreden van de zee en onbemuurd ; —■ dit Carthago zijn wij gelast te Hechten !" Het laaste woord van 's Confuls taal werd reeds verzwolgen in het gillendst en loeijendst gejammer, het geen ooit de ijslijkfte en onverwachtfte ramp ten boezem uitwrong. Men ftak wanhoopende handen naar boven en fchreeuwde om der Goden wraak over zulk eene trouwlooze list; men brulde verwijt en vloek tegen de Romeinen uit; men fcheen den bijl van het geweld te tergen uit wanhoop of in redenlooze raazernij; men wierp zich op den grond; men iloeg met vuist en hoofd de aarde; men fcheurde zich de klederen , ja het aanzicht en den boezem open, en wrong zich eindelijk als wormen in het ftof. De Romeinen Honden Hok ftijf bij dit ijslijk too-  GESCHIEDENISSEN. 43« tooneel; doch de Confuls gaven der vertwijfeling en ijdele woede toe, van dit hevigst misbaar de fchierlijkfte weerloosheid wachtende. Weldra ging ook de dolle woede in bittere droefheid over. Na een kort verzinken in akelige wezenloosheid, volgde het hartbrekendst geween over het lot van vrouwen , kroost en vaderland; nu fprongen den Romeinen zeiven traanen van medelijden uit de oogen; de Confuls alleen wachteden met een ftreng gelaat, bij eene ftille zucht over de onbeftendigheid der menfchelijke zaaken, het einde van dit langduurig gehuil af ( i). Na het bedaaren van het hevigfte gejammer fchoot 'er voor de Carthagers , die zich geheel in der Romeinen magt gevoelden , ter verbittering van hunne fmart niets overig, dan de toevlucht tot bidden en fmeeken. Een hunner, hanno, bijgenaamd gil la, trachtede in eene lange aanfpraak , waartoe hem verlof gegeven werd , de Confuls tot medelijden te bewegen, en bad hun, aan het Hot zijner reCO Appian. alex. Punic. p. 46-53. Dioó. Sic. werp. Legat. XXVIIL Epit. Liv. L.XLIX, Ee 2 boek XII. hoofdst. J. voor C. 148. J. van R. 604.  436 ROMEINSCHE IV. BOEK XII, HOOFDST. J. voor C. 148. J. van R, 604. redenen, ootmoedig , om toch den Carthageren , alvoorens de volvoering van dien noodlottigen eisch, tijd te gunnen, om zich te Rome te vervoegen. De Conful gaf-zich moeite, om de ingebragte bezwaaren tegen die volvoering weg te nemen , doch den geringen invloed zijner gevoellooze redenen befpeurende, herhaalde hij zijnen eisch om onmiddellijke voldoening, eri gebood hun denzelven terftond bij de hunnen overtebrengen, wijl hij hun niet langer, dan dit oogenblik, als Afgezanten behandelen kon. De bundeldragers verftonden dezen wenk, en dreeven hun reeds voord, wanneer zij, voor het oproer beevende, het geen hun te Carthago bij zulk eene tijding wachtede, nogmaal het woord verzogten. „ Wij zien den dwang der gehoorzaamheid aan uwen wil ten vollen in, was nu hunne taal. Gij ftaat ons geene bezending naar Rome toe, en onze eigene burgers zullen ons, eer wij uwen last half geuit zullen hebben, in moorddaadige woede alle gelegenheid benemen, om tot u zelfs wedertekeeren. Niet om onzentwil, die voor alle rampen bereid zijn, maar om Carthago  GESCHIEDENISSEN. 43* thago zelf, of het ook door fchrik bedwongen worden mogt van nuttelooze woede, bidden wiju, uwe vloot te doen opzeilen, terwijl wij wederkeeren, en zich ter uitvoering gereed te toonen der beve-, len, welken wij gaan overbrengen. Ijslijk noodlot, het geen ons uwe fchepen tegen ons vaderland doet inroepen ! " De Confuls , wier bedekte handel tegen Carthago maar al te zeer toonde, hoe zeer zij deszelfs vermogen fchroomden, willigden gaarne een verzoek in, het geen hun van dö onmiddelijke bedreiging hetzelfde deed hoopen, het geen zij van de verraaderlijke ontwapening onedel verwachteden. Censorinus ging dus met twintig galeijen van vijf roeibanken onder zeil en vertoonde zich bij het aankomen der Gezanten in het gezicht der ftad. Het ganfche aantal der genen, die de overgave der wapenen hadden bijgewoond, keerde echter niet naar Carthago terug; een gedeelte bleef bij de Romeinen in het leger ; een ander gedeelte verliet de overigen op de terug reis (i). De (O Appian. alex. Punk. p. 53. Diod, *IC excerpt. Legat. XXVI il. Ee 3 IV. boek XII. hoofdst. [. voor C. 148 [. van R. 604.  438 ROJVIEINSCHE IV. ÏOEK XII. HOOFDST. J. voor C' 148. Jf van R, 604. Wanhoopige woe dsóerCar thagers. De Carthagers zagen hun in groote menigte op de wallen tegen, in de houding van het pijnlijkst ongeduld; anderen gingen hun reeds ver te gemoed, en floegen zich, op het gezicht van hun droevig gegelaat, reeds wanhoopig voor het hoofd. ■Elk , die een hunner meer gemeenzaam kende, greep hem bij de hand en bad om eenige tijding, doch allen vervolgden zij in fpraaklooze fmart hunnen weg, door de diepfte zuchten alleen het jammerlijkst ongeval aankondigende. Deze zuchten werden herhaald door allen, die ze hoorden, en eerlang beandwoord door de duizenden, die op de wallen Honden en zich nu het bitterst leed voorfpelden. Niet zonder leevensgevaar konden de onheilboden ter volgedrongene poort doorkomen : hunne betuiging, van den Raad het eerst te moeten berichten, gaf hun ruimte ; veelen liepen nu langs andere ftraaten vooruit naar het raadhuis, anderen maakten zelve voor hun deze ruimte. Het Raadhuis was ftik vol volks : de Raad echter verleende hun afzonderlijk gehoor. Naauwlijks was hun de eisch der Confuls van de lippen gegaan, of de algemeene.  i GESCHIEDENISSEN. 439 ne jammerkreet der raadzaal werd beandwoord door de akeligfte noodkreet der duizenden , die dezelve omringden. Bij het vermelden der poogingen, om ten minften een Gezantfchap naar Rome te zenden , was alles luisterende ftilte naar den uitflag in den Raad , en huiverige ftilte daar buiten : doch toen het hooge woord der mislukking van alle poogingen uit hunnen mond kwam , loeide de geheele zaal van het ijslijkst gehuil , het geen het Volk in woedende raazernije deed binnen ftormen , en , na het hooren van den gruwel, op veelerlije wijze der dolfte wanhoop bot vieren. Zommigen vielen op de Raadsheeren aan, die voor de zending der Gijsfelaars geftemd hadden en verfcheurdenze onder de bitterfte verwijten ; anderen vloogen die genen aan, die zich het eerst de ontwapening getroost hadden ; anderen weder fteenigden de rampzalige onheilboden ; anderen eindlijk gingen alle de Italianen , die in grooten getale te Carthago woonden, vermoorden, om aan hun de verloorene Gijsfelaars en wapenen Ee 4 te IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 148. J. van R, 604,  IV. BOEK xn. HOOFDST. J. voor C. 148. J. van R. 604. 4.4.O ROMEINSCHE te wreeken. De geheele ftad leverde het treurigst tooneel der wanhoopigfte verwarring op; elk gilde den zijnen der Romeinen gruwel toe; hier liep men in de tempels ichuilplaatzen zoeken, doch verliet men ze weder met vervloeking der trouwlooze Goden ; daar ging men zich in de ledige tuighuizen het haair van fpijt en wanhoop van den kruin rukken; aan de fcheepsdokken ftond men de verloorene vloot te .beweenen; in de ftallen riep men de bekende naamen der eleph&nten uit, als had men ze nog voor zich, en de ijslijkfte zelfsvervloeking, van niet liever voor het vaderland geftorven, dan thands weerloos, te zijn , brulde daarna door de holle ftalgewelven. Nergens echter fteeg de wanhoop tot zulk eene raazernij, dan waar men de moeders ontmoetede, welke van elk, die haar tegen kwam, haare, in gijsfeling weggevoerde, zoonen afeifchten, als hadden zij derzelver fchuldeloos bloed van de handen hunner moordenaars te vorderen. Slechts weinige meer bedaarde Carthagers flooten de ftadpoorten, en droegen geheele fteenhoopen op  geschiedenissen. 441 op de wallen , om eerlang in de plaats van andere wapenen te dienen ( i ). Het bij een gebleeven overfchot des Raads nam, terwijl de raazernij der menigte de geheele ftad vervulde, dien zelfden dag nog de nadruklijkfte befluiten. Het ftelde alle de ilaaven in vrijheid, en nam ze allen in 's Lands dienst aan ; het zond eenen Gelastigden naar hasdrubal af, die met een leger van twintig duizend misnoegden buiten Carthago gereed lag, ten einde zich over zijne mishandeling door het woest gemeen te wreeken, om hem de intrekking en veroordeeling van zijn gevelde doodvonnis aan te kondigen en tevens te fmeeken, om zijn geleeden ongelijk te vergeten , en zijne magt ter verdeediging zijnes vaderlands te gebruiken. Incusfchen gaf man eenen anderen hasdrubal, denkleenzoonvan masinissa zelf, het bevel over de geheele bezetting der ftad, terwijl men nogmaal bij de Confuls, door renboden, om een beftand van dertig dagen liet vragen, om (1) Appian. alex. Punic. p. 54. Diod, sic. excerpt. Legat. XXVIII. Ee 5 iv. BOEI XII. HOOFDST. J. voor C. 148. J. van R, 604. Raadsbefluic der Cartba- " gen.  442 ROMEINS CHS IV. BOEK XII. hoofbst. J. voor C 148. J. van R. 604. I om inmiddels Gezanten naar Rome te zenden. Zodra dit laatfte verzoek afgeflagen was, nam alles eenpaarig eene geheel andere gedaante aan : de vertwijfeling verkeerde in de ftoutfte onverfchrokkenheid. Liever het uiterfte te verduuren, dan Carthago te verlaten, was de algemeene wil. De tempels en alle andere nieuwe geftichten werden nu eensklaps in tuighuizen verkeerd, waarin mannen en vrouwen, grijsaards en kinderen, nacht en dag, zonder algemeenen eet-of rust-tijd te houden, doorwerkten aan het vervaardigen van allerleije wapenen. Dagelijkfch werden 'er honderd fchilden, drie honderd zwaarden, duizend pijlen voor werptuigen gefchikt, vijfhonderd fpeeren en fchichten, en zoo veele werptuigen geleverd, als Hechts gereed gemaakt konden worden , waartoe ie vrouwen het haair van haare hoofden fneeden , om het tot peezen te vlechten, en alzoo aan het krijgstuig te gebruiken C1)' In- (1) Appian. alex. Punk, p, 55. Epit, Lira L. XLIX.  geschiedenissen. 443 Intusfchen vertraagden de Confuls hunnen gedreigden aanval , het zij ze den Carthageren daadlijk nog eenigen tijd van1 beraad wilden verkenen, het zij ze zich van eene ontwapende ftad, hoe roekeloos in derzelver eerfte vertwijfeling , altijd eene gereede onderwerping voorftelden, vooral, daar men hun verhaalde , dat reeds een Carthaagsch Redenaar den mond geopend had, om zijne weerlooze medeburgers aan te raaden, het geringfte van twee kwaaden te kiezen : doch eerlang zagen zij zich zeiven niet Hechts in hunne hoop te leur gefteld, maar zelfs in hunne verwachting van masinissa bedroogen. Veel liever had deze het reeds lang weerloos gehouden Carthago aan zijne eigene overweldiging door de Romeinen overgelaten gezien, het geen hem fpoedig meester van deze geheele Africaanfche kust gemaakt en zijnen zoonen een rijk zou agtergelaten hebben , welks vermogen hun fchierlijk tot den rang van gelijke bondgenooten met Rome zou verheven hebben , waarvan hij toch niets meer dan een , door bloote ftaatkunde begunftigde, afhangeling gebleeven was. Misnoegd daar te boven , IV. BOEK XII. IOOFDST. f, voor C. 148. [. van R, 6a\.  IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C 148. J. van R. £-04, 1 1 i < : \ 4 444 ROMEINSCHR ven, dat men hem zelfs geene kennis van den ganfchen toeleg had gegeven , andwoorde hij aan de Afgevaardigden, dien de Confuls, met oogmerk om zijne denkwijze te doorgronden, om eenige hulptroepen hadden gezonden, dat hij dezelven zou zenden, wanneer hij ze noodig oordeelde: doch daarna zond hij zelf, de vervoering van zijn misnoegen zeker in ziende, om den Confuls te vragen, of hun iet ontbrak; wier geheel Romeinsch andwoord toen was: ,, dat zij zouden op. eisfchen, bet geen zij noodig hadden." Hun toevoer van leeftogt was echter tuet zeer ruim; zij hadden Adrumetum, Lep■is, Utica en twee andere ftedekens voor :ich open, doch hasdrubal was meeser van de geheele Africaanfche kust en moerde alle noodwendigheden naar Car* hago . Dit deed de Confuls, na eenige lagen, hunne krijgsmagt tegen de Stad elve wenden en een begin van derzeler aanval maaken (1.). Carthago, het welk zeven maal honderd uizend inwooners bevattede, lag midden Cl) Appian. Alex. Punic. p. 55, 56*.  GESCHIEDENISSEN. 445 den in eenen zeeboezem , als een fchiereiland aan het vaste land verbonden door eene landengte van vijf en twintig Jladiën of eene kleene uur gaans breed. De om trek des ganfchen fchiereilands was drie honderd en zestig Jladiën , of iet meer, dun dertien mijlen, groot. Aan deszelfs westzijde ftak eene lange ftreek lands in de gedaante eener tong uit, ter breedte van een half Jladium of van zeven en veertig roeden en drie voeten, welke de zee van een moeras affcheidde en de oude haven der ftad vormde. Aan de zuid of landzijde, waar het kasteel, Byrsa genaamd, was , had de ftad eenen drie dubbelden muur, dertigelleboogen-hoog, behal ven de borstweeringen en torens, waarmede die, op gelijke afftanden van veertig roeden, verfchanst was. Elke toren was dertig voeten van onderen breed en vier verdiepingen hoog; de muuren zelve reikten tot aan de tweede verdieping , en beftonden uit dubbelde op een gebouwde gewelven , waarvan de onderften weleer tot ftallen voor drie honderd elephanten met derzelver voeder verftrekten, en de bovenften vier duizend IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 148. J. van R. 604. Ligging van Carthago.  IV. boek XII. hoofdst. J. voor C 148. J. van R 604. 446 ROMEINS CHË zend paarden bevatteden,benevens hef verblijf voor vier en twintig duizend krijgsluiden ; zoo dat eene geheele krijgsmagt, zonder eenig verder bezwaar voor de ftad, in deze muuren alleen , rondom het kasteel , kon geborgen worden. De geheele ftad was voords met ftevige muuren omringd en had Hechts eene zwakke zijde langs de gemelde landtong tot aan de nieuwe dubbelde haven voortlopende. Een kleen eilandjen, Cothon genaamd , lcheidde deze haven, welke Hechts éénen ingang had in tweeën , waarvan het eene gedeelte voor koopvaardij-, het andere voor oorlogs - fchepen gefchikt was. De ingang zelf kon door eene keten worden afgeflooten. Op het eilandjen was het verblijf des Vlootvoogds, die een ruim gezicht uit zijn paleis in zee had, zonder dat de fchepen in de havens van buiten konden gezien worden , even min, als men zelfs uit de eene in de andere haven zien kon. De ftad zelve werd in onderfcheiding van dit eilandjen en van het kafieel, Megara genoemd ( 1 ). In (1) Appian alex. p. 56, 57. Polyb. **• I. c. 73. Strab. L. XVII. p. 338.  GESCHIEDENISSEN. 447 In het denkbeeld der volflagene weerloosheid dezer flad na de ontwapening van derzelver inwooners, dachten de Romeinen alleen om de gewoone vloekgebeden bij foortgelijken aanval Q i _) en om. ftorm- CO Macrobius heeft ons dezelven als gedenkftukken der hooge oudheid bewaard, aan welken wij tevens, als fprekende kenmerken van den aard des alouden bijgeloofs onder de Romeinen, alhier geene plaats willen onthouden. „ U God, of Godes, on. „ der wiens befcherming het Volk en de Stad van „ Carthago ftaan; U vooral, die de beveiliging „ van deze Stad en dit Volk hebt aangenomen, aan„ bidde, vereere en fmeekeik, dat Gij Carthago „ en de Carthagers uwe hulp onttrekt, dat Gij de „ tempels, heiligdommen en ftad verlaat, dat Gij ü „ daarvan verwijdert, en het Volk en de ftad bei„ den met fchrik, vrees en verblinding flaat; dat „ Gij, door hun zelve overgeleverd, tot mij en de mijnen nar Rome komt, op dat ons verblijf, onze ,, tempels, ftad en heiligdommen ü welbehaaglijker „ zijn mogen ; en dat Gij mij, het Romeinfche Volk „ en mijne krijgsluiden tot befchermers zijn wilt. „ Indien Gij deze beden verhoort, zoo dat zulks „ ons duidlijk kennelijk wordt, dan beloove ik U „ tempels en feestfpelen." Op dit gebed, het welft door flachtoffers gevolgd werd, uit wier ingewanden de verhooring moest gewikt worden, volgde nu de vervloekiug zelve, welke ajleen door eenen Dictator of Opper* IV. BOEK XII. ÜOOFDSTé J. voor C» 148. [. van R» 604.  IV. boek. Xll. hoofdst. J. voor C, 148. ]. van H. 604. 448 R.OMEINSCHE ftormladders, ten einde de onverdeedigde muuren te beklimmen. Zij verdeelden onderling den aanval. Manilius zou van perbevelhebber gefchieden kon. „ Pluto, grïm„ mige jupiter, Schimmen, of onder welken „ naam Gij behoort te worden aangeroepen, vervult Gij allen die flad Chartbago en dat leger, het geen ,, ikbedoele, met vlucht, fchrik en verwarring; ver„ bijstert hun, die geweer en wapenen tegen mijn „ heir en keurbenden voeren, met hunne fteden „ en landerijen en met allen, die in hunne fteden „ of landen woonen , ontneemt het daglicht aan „ dat leger en die fteden en landen der vijanden, „ welken ik bedoele, en houdt fteden, landen en „ hoofden , zonder onderfcheid van leevensouder. „ dom, aan U in dier voege vervloekt, als vijanden „ het fterkst vervloekt kunnen worden, en waarop ik „ ze U voor mij, voor mijne trouw, voor mijn Be„ wind, voor het Romeinfche Volk en voor onze keurbenden in handen geve en ver/loeke, op „ dat Gij mij mijnen krijgseed en Bewind, mijne keur„ benden en geheele heir, die deze feiten te „ bedrijven hebben, ongefchonden laat. Doet Gij „ dit, dat ik zulks wete, ondervinde en doorzie, dan zal deze gelofte, waar en door wie gedaan, „ wél gedaan zijn: eene beloftenaamlijk van drie zwar„ te fchaapen. Gij, o Moeder de Aarde en Gij 1, jupiter zijt hiervan getuigen," —— Saturnal, L. III. c. 9.  geschiedenissen. 449 van den kant der landengte den drie dubbelden muur beklimmen, censorinus de ftad aan haare zwakke zijde ter zee naderen en gelijktijdig met hem zijne ftormladders aldaar oprichten. Maar geene verwachting vond zich onzettender, dan de hunne, te leur gefteld. Overal vertoonde i zich eene op nieuw gewapende menigte' op de vesten, wier onverfchrokkenehouding alleen de verbaasde aanvallers terug hield. Dezen herhaalden echter hunne pooging, doch werden terug geflagen op zulk eene nadruklijke wijze, dat de Confuls, uit vrees, dat hasdrubal, die boven het moeras met zijne krijgsmagt lag, hun in den rug mogt vallen, noodig vonden , zich vooraf veilige en wel verfchanste legers te verzorgen en tevens van het noodzaaklijke ftormtuig te voorzien (1). Het houthakken, het welk hier toe gefchieden moest, kostede den Romeinen, -door den onverhoedfchen aanval van hasdrubal's ruiterij, vijfhonderd mannen en veele wapenen, die den Carthagers uitnemend CO Appian. alix. Punic. p, 57, X. deel. Ff IV. boek XII. hoofdst. J. voor C« 148. J. van R. 604. Deeerfté lanval op Carthago »fgeflagen«  45° romeinsche IV. boek XII. hoofdst. J. voor C. 148. J. van R. 604. mend te pasfe kwamen: men kreeg echter het noodige hout, en herhaalde nu eerlang den afgeflagen aanval met ftormruig, het geen nogthands even weinig, als de ftormladders, baatede. Manilius durfde , uit vrees voor hasdrubal, al zijn vermogen bij den ftorm niet gebruiken. Zijn Ambtgenoot kreeg door twee ftormrammen, waarvan hij elk door duizend mannen liet aanvoeren , eene bres in den zwakkeren muur , doch ontmoetede eene borstweering van Carthagers , wier dapperheid onverwinnelijker, dan hunne fterkte, was. De Romeinen uit de gemaakte bres geflagen hebbende, trokken zij niet Hechts terftond eenen nieuwen muur op, maar deeden tevens, in plaats van zich op den zeiven te verlaten, die, nog nat zijnde, de geduchte ftormrammen niet wederftaan zou , des nachts eenen uitval, waarbij hun oogmerk, om dit ftormtuig te verbranden, wel mislukte , doch waarbij zij het zelve nogthands vooreerst onbruik» baar maakten (1). Met den vroegen morgenftond vervolgden (1) Appian. alex. punk. p. 58.  geschiedenissen, 451 den de Romeinen echter op nieuw hunnen ftorni, die geen groot geweld vereischte, om .den pas gemetzelden muur fchierlijk te doèn bezwijken. Men zag nu door het wedergeopende gat de Carthagers van] binnen in flagorde ftaan op eene ruime marktplaats; hunne voorfte gelederen wa i ren alleen van behoorlijk wapentuig voor J zien, de agterften droegen flechts ftokken en fteenen, doch rondom dit plein waren de huizen opgevuld met volk, het welk eene ganfche fteenbuij aan de voordrukkende Romeinen dreigde. De fchande van werkloos voor de geopende bres gebleeven te zijn en eene fchier ongewapende menigte niet te hebben aangetast, deed den Conful aan twee Krijgstribunen bevel geven , om met hun krijgsvolk door te trekken. P. cornelius scipio jemilia- nüs, de zoon van den laatst overlee-v den «milius, door aanneming inp het geflacht der scipio's overgegaan,L en naderhand de jonge Africaner bijgenaamd, omdat Carthago onder zijn krijgsbeleid ten gronde ging, diende thands als Ff s KrijgS' IV. BOEK XII. HOOFDST. [. voor C, 148. . van R. 604. ïres in deri larthaagcbenmauïi Aanleg inp.coiu ïLIUS sci» o JEMI. !ANUS.  IV. BOES XtL hoofdst. J. voor C. .148. J. van K- 604, 451 ROMEINSCHE Krijgstribun in de vierde keurbende , en was een van hun , aan wien de Conful dezen last gaf. Hij zag denzelven als hoogst onberaaden aan, voorfpelde zich den wanhoopigften tegenftand bij dezen allereerften inval en wende deszelfs doodlijk gevolg gelukkig af, door zich bij den muur te houden, terwijl zijn Ambtgenoot doordrong, en den vijand bij denzelven het hoofd te bieden, toen dezelve hem, gelijk hij voorzien had , woedend ter bres weder uitfloeg ( 1 ). Dit eerfte bedrijf, 't welk meer beleids in den Krijgstribun, dan in den Conful, toonde, was het begin des roems, dien scipio voor Carthago behaalde , doch die reeds in Spanje gefchitterd en zich te Rome den ftevigften grond in eene deugdzaame jongelingfchap gelegd had. Het uitmuntende gefchrift van xenophon, de opvoeding van cyrus genaamd , en door alle volgende eeuwen als het voortreflijkst leerboek voor jonge Vorften geacht , was het geliefde handboek van den jon- (1) Appian. alex. Punk. p. 58. Epit. liv. L. XL1X.  geschiedenissen. 453 jongen scipio geweest, waaruit hij eenen fchat van edele beginzelen en eene omwaardeerbaare wending van denkbeelden naar den zuiveren Socratifchen leertrant had verkreegen , die beiden hem even zeer onder zijne tijdgenooten deeden uitmunten (i). Zeventien jaaren oud was hij zijnen eigen vader, ^emilius, in den Macedonifchen krijg gevolgd, en daarbij in kennis gekomen met eenen man, dien hij eerlang geheel den zijnen maakte en in wien hij zelf zich eenen herleevenden xenophon op zijde gaf. Door zijnen geliefden Schrijver tot het jagtvermaak geprikkeld, bragt hij, het geheele jaar , 't welk zijn vader na den flag bij Pydna in Macedonië bleef, in deze moeden ligchaam-oefening door, welke daarna fteeds bij hem de plaats vervulde van de ontzenuwende vermaaken en zedenlooze dartelheden, waar aan de Romeinfche jeugd zich in ledige uuren reeds begon over te geven. Uit Macedonië terug gekeerd verwierf hij met zijnen broeder, die in het ge- flacht (O Cic. Episf. ad Quintum fratrem. L. I. ep. i. e. 8. Ff 3 iv. BOEE XII. HOOFDST. ƒ. voor C. 148. ]. van R, 604.  4 IV. BOEK XII. HOODFST i. voor c. 148. J, van R 604. (.54 romeinschr (lacht der fabiüssen was aangenomen, verlof voor pol,ybius, den uitmuntenden man , dien hij gevonden had, om, daar de overige Achaërs, die te R ome opontboden waren, in onderfcheidene fteden van Italië gegijsfeld werden, te Rome op vrije voeten te mogen blijven. Dit bragt den Griekfchen Gefchiedfchrijver in de dankbaarfte gemeenzaamheid bij het gezin der scipio's, wien hij erkentlijk daar voor den ganfchen fchat zijner eigene ondervinding en zijner wijsgeerige beoefening der gefchiedenis van vroegere dagen ten dienfte bood. Op zekeren dag vroeg scipio hem met den bevalligften blos der edelfte eerzucht: „ waarom hij toch zijne gefprekken meestal wendde tot zijnen broeder fabius? of dan waarlijk, gelijk hij zich reeds hoorde naargeven, in zijnen vreedzaamen aard die geest niet was, die in hem vereifcht werd, om den roem van het geflacht des A/ricaners optehouden?" Polybius verzekerde hem: „ dat bloote welvoeglijkheid hem het woord tot zijnen ouder broeder doorgaands deed wenden, doch dat zijne achting voor zijnen aard, zeden en oefe-  geschiedenissen. 455 oefening in hem den waardigen fteun van het roemrijkfte ftamhuis deed verwachten, waaraan hij zelf niets onbehartigd wilde laten." De jongling hoorde dit met verrukking, greep beide de handen van polybius, drukte ze aanzijn hart en riep in geestdrift uit: „ mogt ik den dag beleeven , dat ik uwe eenige zorg waardig werd, dat gij bij mij, voor mij alleen , leeven wildet {" De Griek was door de edele taal des jonglings geroerd , en door de verbindnis zelve met zulk een veelvermogend luisterrijk Romeinfch gedacht bedwelmd, doch nam met huiverige dankbaarheid en eerbiedige liefde het uitmuntend hart aan, het geen hem de edele jongeling, als aan eenen vader , fchonk. Het zelve bleef zijn eigendom. Hij vormde het even zorgvuldig , als zijne ervarenis in de fchranderile krijgs- en ftaatkunde scipio's verftand met kundigheden verrijkte ( 1). Zijne edelmoedige handelwijze bij de nalatenfchap en uitvaart zijnes vaders (2), welke door andere bedrijft O Polyb. de vhtutibus et. vitiis. excerpt. XXXL, (O Zie boven bl. 373. Ff 4 IV. BOE IC XII. HOOFDST. [. voor C. H8. J. van R. 604.  45^ ROMEINSCHE IV. boe k Xll. hoofdst. J. voor C. 148. J. van R. 604. drijven van belangelooze edelmoedigheid en weldaadigheid gevolgd werden, onderfcheidde hem, volgends po'lybius, niet minder van den gewoonen handel der Romeinen in hunne onderlinge betrekkingen, dan zijn algemeen deugdzaam gedrag hem ten openlijken verwijt ftelde, hoe verre een groot deel der Romeinfche jongelingfchap reeds beneden de waarde der menfchelijke zedenlijkheid door teugellooze ontucht en vooral door gruwelijke natuurfchennis gezonken was ( 1). — Welkom, driemaal welkom zij ons dus de komst van zulk eenen man ten tooneele onzer gefchiedenisfen; hij, die in veeier oogen het voorbeeld des volmaakten Helds uitleverde, zij dan het waardig voorwerp onzer oplettende befchouwing; het beeld van den ouden Africaner is nog niet uit onze gedachtnis verdweenen , in dezen zullen wij zijnen naarvolger vinden, waarvan de Spaanfche onrust reeds getuigde , gelijk wij laager te vermelden hebben. De Romeinen bevonden zich niet gemak- (1) Polyb. Je virt. et vit. exterpt. XXXL  geschiedenissen. 457 makkelijk voor Carthago gelegen en zouden meer dan eens geduchte flagen geleeden hebben , indien het krijgsbeleid van scipio de misflagen der Opperbes velhebbers niet telkens herfteld had. Het in den rug liggen van ha sd rubal bei lettede hun vrijen toevoer en dreigde hun, fchaarsheid; masinissa zond hun gee-[| nen onderhand; het leger van cekso-' rinus werd door de ongezonde dampen van het nabijgelegen moeras, met ziekten aangeftoken en tot eene verlegging gedwongen; de Carthagers bedienden zich van die gelegenheid, om branders onder de fchepen te ftuuren, die hier -toe dienen moesten , en vernielden- daar door een groot gedeelte van der Romeinen-vaartuigen ; de tijd ter verkiezing van nieuwe Overheden deed eindlijk censorinus Africa verlaten, het geen den moed der Carthagers tegen manilius niet weinig vergrootede. Zij deeden thands zelve veelerleije uitvallen op hunne belegeraars, waarvan 'er, een fchier bij nacht de ganfche legerplaats van den Conful zou overrompeld hebben, indien scipio met de ruiterij niet in Ff 5 tijds IV. BOEK XII. IOOFDST. [. voor C. 148. . van R. 604. Ongele» [enheid !er Romei' ten voor larthago.  '458 romeinsche IV. BOEK XII. hoofdst. J. voor C. 148. }. van R604. Gelukkig beleid van SCIPIO. ] 1 ■ i I tijds agter om getrokken en hun onverwacht op zijde gekomen was ( 1). Manilius verfchanste thands zijne legerplaats zorgvuldiger en trok zelfs eene fterkte op, ter dekking van den toevoer , die hem ter zee mogt gezonden worden , en, zich nu meerdere ruimte aan de landzijde willende maaken, zond hij tien duizend uitgelezene voetknechten met twee duizend ruiters uit, met last aan derzel/er Krijgstribuuncn, om beurtling het bei/el over de voerageering te voeren. S c 1»io, die zich onder hun bevond , en sinds weinige dagen met de legerkrans /oor het behoud der legerplaatze vereerd, tvas, vond bij deze onderneming nieuive gelegenheid , om zijne braafheid en ieleid gelijktijdig te toonen. Men had vooral met eenen phameas, den Bevelhebber der ruiterij van hasdrubal, e doen, eenen man van rustlooze werkzaamheid en ftout beleid , wiens kleene m ligte paarden, aan het lijden van honger en dorst gewend, onophoudelijk onler den man bleeven , wanneer zij flechts tus- (i)Apbian. alex, Punic. p, 59.  (geschiedenissen. 45$ tusfchen beiden een weinig gras vonden. Telkens overviel phameas met dit fnel rennende paardevolk de Romeinen , wanneer zij hem het verst van zich af waanden, en bragt hun dagelijksch veelvuldigen hinder en fchade toe: wanneer scipio echter het bevel voerde , zag men hem niet opkomen. De reden hiervan was, dat s c i p i o , eer hij eenig koornveld door de maaijers liet ontginnen, het zelve rondom door ruiters en zwaar gewapend volk bezettede, en zelf onophoudelijk met eenige andere ruiters ter verkenning rond reed. De wangunst zijnei Ambtgenooten over dit opmerklijk verfchil liet zich uit, als of de voorouderlijke gastvrijheid van phameas met de scipio's de oorzaak dezer onthouding ten aanzien van /Emilianus was: doch, terwijl hier over de haatlijkfte verdenking bij het krijgsvolk ontftond , deeden de vijanden zelve recht aan scipio's braafheid. Ondervonden hebbende, dal men zich bij eene vrijwillige overgave aai de overige Krijgstribunen trouwloosliji door hun behandeld zag, gaven voordaar de bewooners der veelvuldige ftedekens V IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C 148. J. van R 604. I l  460 ROMEINSCHE IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 148. j. van 604. in deze ftreeken zich alleen aan scipio over , die de goede trouw jegens deze ongelukkige landbewooners nimmer fchond (1). Gelukkig was hij weder bij den Confv' in het leger te rug gekeerd, toen de belegerden eenen nieuwen uitval bij nacht deeden, om de opgeworpene fterkte ter dekking van den toevoer ter zee weg te nemen, het welk hun door de raadelooze fchroomvalligheid des Confuls voor eenige hinderlage bij het aller geweldigst gefchreeuw der aanvallers niet Hechts, maar zelfs van geheel Carthago, zou gelukt zijn. Scipio nam twee ruitervleugels, voorzag ze van brandende toortzen, en liet ze Hechts geduurig rondrijden, het welk dé gedaante kreeg van eene, veel talrijker menigte , die de vijanden nu op hunne beurt met ij delen fchrik vervulde en angstvallig te rug deed keeren ( 2 ). Manilius, die zich hoe langer zoo onveiliger bevond, nam het befluit, om zich (t) Appian. alex. Punk. p. 60. (a) Appian. alex. Punk. p. <5o. Epit. Li» vu L. XL1X.  GESCHIEDENISSEN. 461 zich eerst met zijne ganfche magt tegen hasdrubal te verzetten en daarna dit beleg met verdubbeld geweld te hervatten. De ligging van dezen vijand was uitmuntend; hij lag op eene hoogte onder de bekking eener fterkte Nepheris genaamd , en kon niet dan tusfchen, door hem bezet gehouden , gebergte genaderd worden: scipio ontraadde deze onderneming , doch de wangunst zelve deed veelen een tegengefteld gevoelen in den krijgsraad uiten, van het geen de Conful omhelsde. Tot op vier honderd fchreden van 's vijands legerplaats genaderd, bevond men zich voor eene rivier, welke scipio op nieuw ontraadde overtetrekken, verzekerende, dat men hasdrubal op eene geheel andere wijze en met veel meer bedekte list beftrijden moest: de overige Krijgstribunen beweerden , dat het veel eer naar vreesachtigheid dan naar beleid zou zweemen, in het gezicht van den vijand terug te trekken , die zulks ook niet gemaklijk zou toelaten, maar zeer zeker de terug deinzende bloodaards met ftouten overmoed in den rug vallen. S c isi0 drong nu nadruklijk aan, dat men ten IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 148. J. van R, 604.  IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C 148. J. van R 604. 46S ROMEINSCHÉ ten minsten aan gene zijde der rivier ëeh verfchanst leger zou opflaan, om in tegenfpoed eene veilige wijkplaats te hebben: doch men befpottede hem openlijk en verklaarde, het zwaard te zullen nederwerpen, indien men den Krijgstribun scipio in plaats van den Conful manilius moest gehoorzaamen.. Zelf een man van gering krijgsbeleid zijnde, volgde manilius het gevoelen der meesten, en trok zonder eenige voorzog de rivier over. Hasdrubal deed terftond den geduchten uitval, die wederzijdsch veel volks kostede, doch die den Conful den moed benam , om hem in zijne verfchanfing aan te tasten, werwaards hij weder terug getrokken was. Men keerde in geregelde orde naar de rivier terug, welke op weinige en van een verwijderde plaatzen alleen doorwaadbaar was; het heir geraakte hier door uit een en werd nu door de ganfche magt van hasdrubal overvallen, die het zelve gemaklijk in de pan gehakt zou hebben, indien scipio niet met drie honderd ruiters deszelfs overtogt alleruitmuntendst gedekt en grootendeels beveiligd had, waarna hij zelf met losfen teugel de ha-  geschiedenissen. 463 hagelbui van pijlen ontrende , die hem met de zijnen bij het overvliegen der rivier door den woedenden vijand werden nagezonden (i). Ongelukkig waren 'er vier Cohorten van het geheele heir agtergebJeven, die te ver van de overigen verwijderd , de vlucht genomen hadden op eenen heuvel, waar zij reeds door de vijanden werden ingeflooten. Men zag derzelver nood, doch men oordeelde, d»n terugtogt te moeten vervolgen , en allen geenzins weder in gevaar te moeten brengen , om eenigen te behouden ; tot dat scipio zeide: „ ik' bereeken de gevaaren vóór de onderneming , maar in het gevaar zelfs , waarin zich zoo veelen onzer krijgsluiden bevinden, is het beste overleg, zonder overleg naar vereisch van het oogenblik te handelen. Geeft mij flechts eenige ruiterdrommen en ik zal hun redden, of gewillig met hun omkomen!" Men liet hem met een fchroomvallig hart terug keeren , doch weldra kwam hij met de ge- red- CO Appian. alex. Pmk. p. 5?, 60, 61. Epit. liv 11 L. XUX. IV. boek. XII. i00fdst. f. voor C. 148. f. van R. 604.  IV. boek XII. hoofdst. J. voor C ' 148. J. van R 604. / 464 romeins che redde krijgsbende weder. Hij had zich op eenen tegenover gelegen heuvel vertoond , om hun te bemoedigen en daar' na, door de onverwachte fnelheid zijner •krijgswending, den vijand zelf voor eene influiting doen vreezen; deze was daarop terug gedeinst en hij met de zijnen veilig afgetrokken. Eene algemeene vreugdekreet werd door het geheele heir bij zijne terugkomst aangeheven ; de nijd zelf fchaamde zich, terwijl de eigenliefde zich bij deze overfchijnende meerderheid met het denkbeeld begon te paaijen, dat s c 1pio, even als de oude Africaner, eenen voorfpellenden geest ontvangen en bij alle ondernemingen eene Godheid op zijde gekreegen had (1). De algemeene blijdfchap werd nu alleen gefïoord door het aandenken aan de onbegravene lijken der gefneuvelden, vooral der Krijgstribunen , die aan gene zijde der rivier gebleeven waren : ook deze fmart werd door scipio's beleid verzacht. Met verlof des Confuls , verzogt hij hasdrubal fchriftlijk door eenen (l) Appian. alex. punic. p. 62.  GESCHIEDENISSEN. 46* eenen vrijgelaten krijgsgevangen, om de lijken der Krijgstribunen te begraven. Het zij uit edelmoedige menfchelijkheid , het zij, om zich bij eenen man, van wiens blijkbaare grootheid zich zoo veel liet verwachten, verdfenstlijk te maaken, — hasdrubal liet de lijken der Krijgstribunen , kennelijk aan hunne goudene ringen , daar het overige krijgsvolk, de ridders alleen uitgezonderd, Hechts ijzeren ringen droeg , behoorlijk verbranden en zond scipio derzelver zorgvuldig bij een verzamelde beenderen toe (i> De Raad had , na de huis komst van censorinus ter nieuwe Overheid - ver-1 kiezing , drie Gelastigden afgevaardigd , om den ftaat der zaaken in Africa op te nemen: dezen keerden thands met den uitbundigften lof van scipio terug, dien hem de Conful, de geheele krijgsraad en het ganfche heir na deze bedrijven openlijk gegeven had. De Raad hoorde denzelven met blijdfchap; cato zelf, wiens tong anders veel gereeder ter berisping, dan ter goedkeuring, was, paste op hem den (l) Appian. AtEX. punk. p. 63, X. DEEL. Ge IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. I48. f. van R, 604. Lof vaa ClPIO.  466 romeinsche IV. boek XII. HOOFDST. J. voor C. 147. J. van R 605. SP. POSTUMIUS ALBl NUS MAG' NUS eüL. CALPURNIHs PISO CESONIUS Cof. den dichtregel van homerus op de fchim van tiresias toe: „ hij alleen heeft geest, terwijl de overigen als fchimmen zwerven ( 1)." Het geheele Volk zelf was reeds zoo gunftig ingenomen voor zijnen naam en zijne daaden , dat verfcheidene wijken bij de keuze der nieuwe Confuls hem, ondanks de wet, welke drie en veertig jaaren vorderde (s), tot Conful ftemden : de overigen echter, door het gezag dier wet wederhouden , benoemden sp. postumius albinus magnus en l. calpurnius piso c/ESONius tot deze, thands hoogst belangrijke , waardigheid ( 3 ). Het Africaanfche krijgsbewind viel calpurnius ten deel; doch voor zijnen overtogt viel 'er, onder het Proconfulfchap van manilius, aanmerklijke verandering in zijn krijgsgewest voor. Masinissa, wiens naam in en zinds den tweeden Carthaagfchen krijg zoo vaak genoemd werd in (O Homer. OdysJ. L. X. v. 405. Plut. 4; pepbtb T. II. p. ij»9- ' CO Zie D- IX- bl. 535. C3) Epit. Li vu L. XLIX.  geschiedenissen» 467 in onze gefchiedenisfen , wiens gedrag thands weder zoo opmerklijk als belangrijk zou geweest zijn, ftierf in eenen ne gentig jaarigen ouderdom. Hij was, volgends polybius, degelukkigfte Vorst, die ooit Numidie beheerfcht had, — gelukkig door zijn gezond en fterk geitel, het welk hem tot het laatst zijnes leevens geen krijgs bedrijf te zwaar maakte , en hem als vader van een vierjaarig kind liet fterven, —- gelukkig door den vrede zijner kinderen, die, hoe verfchillend ook van aard , zijn Hof nooit door broedertwist ontrusteden, — gelukkig door de beftendige vriendfchap van Rome , welks ftaatkunde hem de uitgebreidfte rijksvermeerdering toeliet. Onrechtvaardig jegens zijne nabuuren, was de lof van zijne regeering binnen de grenzen zijnes rijks bepaald , het welk in hem den hervormer van een woest en vadzig volk tot befchaafde en arbeidzaame landbouwers, en den herfchepper van eenen te onrecht veroordeelden grond tot de vruchtbaarfte landsdouwe vereerde. Hij liet vijf echte zoonen en vierenveertig kinderen bij zijne bijzitten agter. De laatften werden allen Gg g van IV. BOEK XI (. HOOFDST. J> voor C. 147. J. van R, 605. Doodvai MASJNISSA,  468 ROMEINS CHE IV. boek XII. hoofdst. J. voor C H7J. van R 605. j van hem met rijke erfmaakingen uit zijne overvloeijende fchatten begiftigd; de befchikking over het erfdeel der eerften was door hem aan scipio ^emilianus opgedragen , dien hij daartoe voor zijn fterfbed verzogt had. Deze gedroeg zich zulk een vereerend vertrouwen waardig. Den oudften zoon micipsa, wien de vader zelf zijnen zegelring gegeven had, wees hij, als van eenen vredelievenden aard, het Hof-en geld-beftuur toe, — gulussa, een krijgshaftig man , kreeg het ganfchekrijgsbewind, — manastabal, een letterkundig jongman, de rechtspleeging, — het vierjaarige kind werd door micipsa aangenomen; doch van den vijfden echten zoon wordt niet gewaagd. Gezamenlijk voerden zij het koninglijk gebied, en vereerden zij door hunne aanvanglijke regeering scipio's voortreflijke fchikking (1). Naauwlijks was scipio in 'sProconsuls leger van dit bedrijf terug gekeerd, of gulussa volgde hem met de geheele Cl) Polyb. de virt. et v/V. XXXI. Appian. ilex. punk. p. 63, 64. Epit, liv 11. L. L.  geschiedenissen. 469 heele Numidifche ruiterij, welke den uitmuntendften dienst beloofde tegen phameas, wiens paarden nietligter, vlugger noch beter gehard, dan die van g ulussa, waren. De korte winter op de Jfricaanfche kust ftelde den tweeden veldtogt fchierlijk open, die met de verovering of vrijwillige overgave van verfcheidene omliggende plaatzen werd begonnen, waarvan de veroveringen plundering van de ftad Tezaga alleen, waarbij twaalf duizend Africanen gefneuveld en zes duizend gevangen gemaakt zouden zijn, melding waardig geoordeeld fchijnt. Carthago had nogthands veel meer bij de trouwloosheid van phameas geleeden, die, in een toevallig mondgefprek, door de belofte van scipio ten aanzien van veiligheid en eer daartoe overgehaald , met twee duizend ruiters tot de Romeinen was overgelopen. Manilius had reeds op nieuw eenen vergeeffchen togt tegen hasdrubal gedaan , waarvan gebrek aan leeftogt hem had doen afzien, doch keerde door dezen toeflag van vermogen nu niet flechts veilig voor Carthago terug , maar vond thands ook eenen onbelemmerden toevoer. Gg 3 Op IV. BOES XII. HOOFDST. f. voor C. 147- J. van R. 605.  4?0 romein schb IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 147. J. van R. 605. Op het gerucht van de aankomst zijnes opvolgers zond manilius scipio en phameas béiden naar Rome, met brieven van voorfchrijving aan den Raad voor den laatften zowel, als voor den eerften, wiens edelmoedige aahprijzing welligt de bedekking van eigene veelvuldige fouten in het verlopen krijgsbewind ten doel had. Het geheele heir zag hem met de uiterfte aandoening aan boord gaan, en bad de Goden, dat zij hem toch als Conful wilden doen wederkeeren, daar het allen als, ingegeven werd, dat Carthago door scipio alleen kon ingenomen worden. Het onthaal van scipio in den Raad geleek zelfs naar het aanbod eenes zegepraals: dat van phameas bemoedigde de trouwloosheid, Dezen werd het zitten voor den Raad vergund , het vereerendst en kostbaar gefchenk toegelegd , en voords de fchitterendfte toezegging voor aanftaanden dienst gedaan , indien hij zich even onvermoeid ten nadeele zijns vaderlands, als weleer van Rome, kweet (1). Men (O Appian. alex. Punk. p. 64 — 66. Epit. liv 11 L. L.  geschiedenissen. 471 Men vernam thands het verongelukken van een Romeinsch Gezantfchap , 't welk afgevaardigd was geworden , om masinissa tot daadlijken bijftand tegen Carthago aan te fpooren, doch voor des zelfs aankomst fchipbreuk geleeden had; gelukkiger tijding ontving men van den Conful calpurnius, die met den Prcetor l. mancinus, als Vlootvoogd, in Africa geland was (i). Het krijgsbeleid van dezen nam eerre geheel nieuwe richting. Zij braken het beleg voor Carthago op, lieten hasdrubal ongemoeid in zijne fterkte , maar trachteden , alle de Carthaagfche fteden agtervolgends te vermeesteren , wanneer het hun gemaklijk fcheen, het alleen en hulploos overgelatene Carthago ter overgave te dwingen. Hun ontwerp mislukte hun tegen Clypea, welke ftad zij te vergeefsch van de zee- en landzijde beftreeden. Beter gelukte den Conful zijn aanval op eene nabuurige nieuw gebouwde ftad , doch derzelver trouwlooze plundering, ftrijdig met het gemaakt verdrag bij haare verovering, ( i ) Epit. Liv. L. L. Gg 4 IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C, U7. J, van R. 605. Verkeerd beleid van den Conful CALPURNIUS.  47* romeinsche IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 147. J. van R. 605. Onderhandelingender Caf' tbagers. ring, ontnam hem allen verder goed geluk. Hij bragt den geheelen zomer nutteloos door in het beleg van Hippogareta, eene welverfchanfte en van alles rijk voor ziene ftad, met wier plundering hij zich ruim zoo veel , als met de afbreuk der vijanden bij haare verovering, gevleid had (1). De toeftand der Carthagers had bij dit dwaas beleid en 's Conjuls trouwloosheid veel gewonnen. De voorige veldtogt had hun reeds veel moeds gegeven ; hasdrubal's krijgsmagt had fchier niets geleeden ; de trouwloosheid van phameas was vergoed door het overlopen van bithyas met agt honderd Numidifche ruiters van gulussa; de beloofde onderftand van micipsa en man ast abal van wapenen en geld aan de Romeinen fcheen agter te blijven ; zij konden hun. eigen grondgebied thands vrij gebruiken , en overal gefchikte flerkten aanleggen; hunne Redenaars gingen zich alom beroemen over het krijgsbedrijf bij Nepheris en de verdeediging van het ontwa- pen- (1) Appian. alex. punic.p. 66, 67.  geschiedenissen. 473 pende Carthago ; hunne Afgezanten hielden den pas ten throon gefteegene Numidifche Vorften en der vrije fteden van Mauritanië voor, dat hun eene gelijke overweldiging, na den Carthaagfchen ondergang , van de Romeinen wachtede, en dat één zelfbehoud allen tot gezamenlijken weerftand drong; in Macedonië zelfs deeden zij door zendelingen moeite, om «ich eenen fteun te verwerven , dia Rome bijna hinderlijk genoeg geweest zou zijn C 1 )• Omtrend één jaar vroeger had zich a ndrisctjs, een man van zeer laage geboorte, doch van ftouten geest, onder den naam van philippus, uitgegeven voor den natuurlijken zoon van perseus, en, door de Thraciërs gefteund in zijnen aanilag, den Macedonifchen throon voor zich herfteld. De Macedoniërs , door zijn voorgeven misleid, of uit blooten weerzin tegen de Romeinfche afhanglijkheid en gedeeltlijk ook door het geweld zijner wapenen gedwongen, hadden hem voor hunnen Koning erkend. De Raad, die deze zaak, (1) Appian. alex. Punk. p. 67. Gg5 IV. BOEK. XII. HOOFDST. }. voor C. H7 }. van R. 605. Gefchiede» nis vanAN3R15CUS in Vlacedolie.  474 ROM EINSeHE IV. BOEK XII. HOOFDST. j. voor C. U7J. van R. 605. zaak, welke denzelven al vroeg bekend gemaakt was, van zulk een gering belang in het eerst geoordeeld had , dat a ndriscus, reeds eenmaal door den Syrifchen Koning in der Romeinen magt gefield, zijne gevangenis had kunnen ontvluchten en daarna dezen zijnen aanflag volvoeren, had, na deze daadlijke throonbeklimming eerst, met ernst aan Macedonië gedacht. Het was scipio nasi ca gelukt, met onderftand van de Jchceërsen andere Grieken, andriscus uit Thesfalie te verdrijven, waarin hij reeds eenige veroveringen gemaakt had; maar de Treetor juvencius thalna, die hem met een Romeinsch heir gevolgd was, had een groot gedeelte zijner benden en zijn eigen leeven gelaten in eene engte, waar door hij hem in Macedonië zelve had willen op het lijf vallen. Door dezen flag voor de Romeinen op nieuw bevestigd op den throon, had andriscus zich weder gemaklijk van zijne verloorene Thesfalifche veroveringen meester en geducht genoeg voor Rome gemaakt, om de Carthagers thands in,zijne krachtdaadige medewerking eenen wezenlijken fteun hunner  geschiedenissen. 4? 5 aer eigene.zelfsverdeediging te doen zoeken. Hunne Gezanten moedigden hem tot eenen ftouten wéderftand der Romeinen aan, beloofden hem den rijkften onderftand in geld en fchepen, en vleiden hem met de eer, van Rom's gawald be- perkt en in Carthago eenen fteat behouden te zullen hebben , met welks Bondgenootfchap nog eenmaal de aanflag van eenen pyrrhus en hannibal herhaald zou kunnen worden. — Wat ook hef andwoord van andriscus op deze voordragt geweest zij, het zelve was den Carthageren echter van weinig nut. In hel volgende voorjaar gaf de Pretor metellus, die t h a e n a opvolgde , den bedrieger tweemaal de nederlaag, eerst in Macedonië , waar hij zich te roekeloos aan een algemeen treffen waagde , en daarna in Thracie, waar hij zelfs gevangen aan de Romeinen overgeleverd werd. Die zelfde veldtogt ftoorde tevens den aanflag van eenen tweeden bedrieger, die zich, onder den naam van aiJexander, mede voor eenen zoon van perseus had uitgegeven en zich in een ander gedeelte van Macedonië reeds eenen .aanhang had gemaakt. iv. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 147. ï. van R. 605.  IV. BOEit XII. HOOFDST. J. voor C 147. J. van R 605. Hetvolb benoemt scipio tot Conful te gen de wei des ouderdoms. (1) Freinsh. Suppl. Livn L. XLVIII. c. 9. L. XLIX. c. 59, 60. L. L. c. I, 2, 3*-48« 476 10meinsche maakt. Deze ontkwam echter door eene fchierlijke vlucht in Dardanie de handen zijnes overwinnaars, die, ter eer van dezen Veldtogt,den bijnaam van den Macedoniër ontving (1). Terwijl intusfchen de nederlaag van thalna geene mindere zorg voor Macedonië in Rome verwekt had , dan de hardnekkige wéderftand van het onrustige Spanje op den duur gaande hield, had de fchandlijke veldtogt van dit jaar op de Africaanfche kust het geheele Volk meer dan gewoon oplettend gemaakt bij de keuze van nieuwe O verheden, en op de benoeming van de bekwaamde Veldheeren tot Confuls. Niet zonder angstvallige zorg naar eenen man omziende, van wien het Carthago's ondergang verwachten kon, viel hetzelve scipio ^milianüs in het oog, fchoon hij zich, uit hoofde van zijne minderjaarigheid tot het Confulfchap, flechts onder de mededingers tot het Boüwheerfchap voorftelde. De herinnering zijner roemrijke feiten , de geluk- voor-  geschiedenissen. 4?r voorfpellende naam van den voleinder des tweeden Carthaagfchen krijgs, dien hij bij aanneming voerde, en de voorzegging door cato, op zijn ft erf bed, onlangs gedaan, dat scipio de > verdelger van Carthago zijn zou, deeden hetzelve luid uitroepen , dat hij niet flechts het Confulfchap verdiende, maar tevens de eenige Veldheer zijn zou,- van wien men de beflisfching des derden Carthaagfchen krijgs verwachtede. Het verlangen der burgerij werd niet flechts door de vleijendfte • getuigenisfen uithet Africaanfche leger onderfteund , maar zelfs door rechtftreekfche brieven, die hem tot Conful in den Carthaagfchen ftrijd vorderden : geene geringe hinderpaalen echter ftonden s' Volks keuze op hem in den weg. Het gezag der wet, de voornaamheid der rechtftreekfche mededingers tot deze waardigheid , en het ongelijk aan veele oudere leden van den Raad% indien men hun allen eenen jongeling voortrok, — gelijk men hem noemde, die nog den vereifchten ouderdom tot zekere waardigheid niet bezat. De Conful postumius, die de kiesvergadering regelde, en verfcheidene leden van i. hoofdst. [. voor C. 14.6. f. van R. 606. Hst Carthagers;raven 2ene nieu» ive haven.  ÏV. BOEK xii. HOOFDST. ]. voor C. 146. }. van r, 606. i ] ] ( \ 1 \ £ j 1 < 2 C ( t z CO Appian. alex. Punk. p. 75, 76. Epit. Li vu L. LI, 490 romeins chs ne voorbeeldelooze werkzaamheid, zich niet met de ijdele vertooning van hunne Dnvertzaagde ftoutheid vergenoegd had3en C 1 )• Drie dagen naderhand liepen zij eerst iveder uit en booden den Romeinen eenen lag, die terftond aangenomen en weder» jeerig met eenen ernst geleverd werd, welce alzins toonde, dat van denzelven aan len eenen kant de verlosfing, aan den nderen de overwinning gereekend werd f te hangen. De Carthaagfche fchepen waen veel kleener, maar ook daardoor veel 'lugger, dan de Romeinfche, en werden met ene bedrevenheid gevoerd , welke den lomeinen hoogst gevaarlijk was, tot dat vijf ndonifche fchepen , onder de vloot van er ra n u s, het voorbeeld gaven, hoe ich daar tegen te hoeden. De flag liep nbeflisfchend ten einde en ftond door de Carthagers den volgenden morgen hervat ; worden , doch toen maakte scipio ich meester van eenen dijk, die aan deze  geschiedenissen. 49I ze zijde voor Carthago lag en van waar hij den nieuw aangelegden havenmond aanmerklijk bedwingen kon. De Carthagers, dus weder van alle kanten ingeflooten en door den ftrengften nood gedreeven, gaven thands een nieuw blijk van onverfchrokkene zelfverdeediging, welke een beter lot verdiende. Een aantal hunner begaf zich des nachts geheel naakt met onaangefteken fakkels in de hand, en zonder eenig geweer, te water, waadde alzoo het moerasfige ftrand tusfchen den, door scipio veroverden, dijk en de ftad door , beklom het fchansgevaarte, 't welk de Romeinen 'er hadden opgericht, en ftak het zelve met de, bij den vijand zelfs ontftokene, fakkels in den brand, waarna zij, onder eene hagelbui van zeker treffende pijlen op hunnen ontblooten huid, terugkeerden (i). Even gelijk scipio zijn fchansgevaar» te aan de landengte tot eene gelijke hoogte met de vijandlijke wallen had opgetrokken , richtede hij voords aan den zeekant, nabij dezen dijk, eenen breeden ftorm- muur (1) Appian. alex. Punk. p. 76, 77. iv. BOEK XII. hoofdst. f. voor C. 146. f. van R. 606. Stout beIrijf der Cartbci'  492 r.omeinsche IV. BOEK xii. HOOFDST. J. voor C, 146. J. van R. 6onderhan« leling van :asdru. al met ULUSSA.  494 ROMEINSCHE iv. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C 146. J. van R 606. misfchien opzetlijk ingericht, om ondei? den glans van uiterlijken luister de inwendige verlegenheid en nood te ver' bergen. Hij vertoonde zich in volle wa■ penrusting met eenen purperen veldheersmantel en vergezeld van tien lijfwachten, dien hij eenige fchreden agter zich liet ftand houden, terwijl hij den Numidifchen Vorst den wenk gaf, van tot zich te naderen. Gulussaj wien de nog eenvouwdige zeden van zijn Hof geen erg deeden vinden in dezen ijdelen hoogmoed, was zonder eenig gevolg en eenigen praal voorgetreden. Hij naderde hem even onverfchillig op zijnen ongevoeglijken wenk, en vroeg hem, daar hun toch graft en wal van een fcheidde; „ voor wien hij zich gewapend had". — Uit voorzorg voor de Romeinen, was zijn andwoord. — Het is dan niet zonder reden, dat gij u binnen Carthago opgeflooten hebt, hervattede gulussa , maar wat begeert gij? — Nu verzogt hasdrubal hem, om in zijnen naam den Romeinfchen Veldheer, de volflagene onderwerping der Carthagers aan zijne bevelen toe te zeggen, indien hij de ftad flechts wilde fpaaren; Gu- lus-  geschiedenissen. 495 lussa verklaarde zulks, na de volflagene influiting van Carthago, een kinderachtig verzoek, daar hetzelve reeds afgeflagen was, toen de Romeinen eerst te Utica gekomen waren. „ Nog onkundig van den overgang van Nepheris toonde h a sdrubal zijn vertrouwen op ontzet, terwijl hij zelf aan de verdeediging der flad niet wanhoopte, waarvoor de Goden, die de gefchondene rechten der volkeren wreeken, zelve zouden ftrijden; hij wilde den Conful aan dier Goden wraak en de wisfelvalligheid der krijgskans zijnentwegen herinnerd en hun tevens verzekerd hebben, dat de Carthagers, bij zijne weigering, liever het uiterste zouden lijden, dan tot eene andere overgave komen." Met bericht, 't welk scipio hiervan kreeg, deed hem fpottende vragen: „ zou hasdrubal dit aanzoek door de mishandeling onzer krijgsgevangenen hebben aangeduid ? of zou hij, na die godlooze onmenfchelijkheid, in ernst aan de hulp der Godendenken?" Bij dezeblijkbaare ongezindheid tot eenig andwoord op den voorflag, herinnerde gulussa den Romeinfchen Veldheer de kort aanftaande komst van IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 146. J. van R, 606.  496" ROMEINSC HE iv. BOEK XI!. HOOFDST. j. voor C. 146. j. van R 606. van eenen opvolger in het Bevelhebberfchap, die, bij eenen langer duur van het beleg, de eer der verovering weg zou dragen; welke aanmerking , voor alle Veldheeren van maar al te groot gewigt, ook scipio deed- overgaan , om hasdrubal met zijne vrouw en kinderen en tien andere huisgezianen zijner naabeftaanden of vrienden , met tien talenten en zes flaaven, eenen vrijen en veiligen aftogt toeteftaan. Gulussa keerde op den voorafbepaalden tijd terug met dit aanbod, doch werd door den Carthager, die hem weder even ftaatig opwachtede, met de onverduldigfte verontwaardiging aangehoord. „ Voor zulk een gruwel hoede mij de Hemel, dat het zelfde daglicht ooit het verdelgd Carthago en hasdrubal in veiligheid befchijnen zou!" Deze was de edele taal des Carthagers, die voords allen handel afbrak, en die zijnen ondergang roemrijk gemaakt zou hebben, indien zij alzins zijn gedrag geregeld had. Maar hij, die zich zelf mestede in overdaad, terwijl de rampzalige burgerij het deerlijkst gebrek leed , fpeelde zelf de verachtlijkfte rol, toen het zwakke vrouwen  geschiedenissen. 497 wen-hart door den fchriklijkften nood tot leeuwen - moed verftaald werd (_ i ). Intusfchen had men te Rome , na de verkiezing van c n. c o r n e l i u s l e ntulus en l. mummius tot volgende Confuls , begreepen het krijgsbewind in Africa geenzins aan scipio te moeten benemen (2 ), die geduurende den winter het naauw ingeflootene Carthago even zeer door gebrek geteisterd, als in den verlopen veldtogt door vijandlijke aanvallen ontrust en door buit en verovering benadeeld had. Het aanftaande voorjaar beloofde thands eenen gemaklijker ftrijd tegen uitgehongerde en uitputte vijanden. Om de afmatting bij de vérdere uitmergeling te voegen, tastede scipio met het begin der lente terftond het eiland Cothon en de fterkte Byrfa tevens aan. De belegerden , het bezwaar inziende , om beiden naar vereisch te verdeedigen, beflooten wijslijk, zich met ai, wat zij vervoeren konden, naar Byrfa te begeven, (1) Po lyb. de vin. et vit. XXXI. (2) Pigh. annat. ad. b. a. X. deel. Ij IV. boek XII. hoofdst. ƒ. voor C. ]. van R. 607. Cn.corne» .ius len- ruLus en S, mummius Coff.  iv. BOEK xii. HOOFDST. J. voor C. 145J. van R. 607. Verovering van Carthago. ^98 romeinsche ven, en lieten, na het in brand fteken der fcheepswerven en tuighuizen, het geheele eiland aan den vijand over. Scipio nam het in bézit, doch zettede nu terftond zijne verovering door het reeds verlaten Megara naar het wel verfchanst en ftout verdeedigd Byrfa voord. De vrees voor verraaderlijken aanval deed hem echter in de ontruimde ftad eenen ganfchen nacht op de markt doorbrengen, tot dat het op nieuw gereezen daglicht zijne behaalde Voordeelen verzekerde. Het zelve ont» dekte hem echter tevens het wangedrag zijner krijgsluiden , waarvan eene bende van vierduizend mannen, bijzonder door hem ten aanval van het vijandlijk kasteel beftemd , plunderend in den tempel van apollo was gevallen, wiens kostbaare beeldnis en verdere fchatten eenen buit van duizend talenten (1) had opgeleverd, waarop de roofzieke plunderaars met zoo groote onderlinge wangunft en woede waren aangevallen, dat de veelvuldige handen , welken zij eikanderen hadden afge- hou- (1) ƒ 1, 800,000-:-:  geschiedenissen. 499 houwen, hun door apollo's wraak van het lijf gevallen fcheenen (i). 'Er liepen van de markt naar de fterkte drie ftraaten , wederzijdsch met hooge huizen bezet: dezelven waren vol volks, het welk den veroveraars onophoudelijk de gevaarlijkfte wonden toebragt. Hun eerfte aanval gefchiedde daarom öp deze huizen , die, overweldigd en op de ijslijkfte wijze van derzelver verdeedigers ontruimd, hun eenen veiligen weg over de daken lieten, van waar zij met vereenigde planken, als met bruggen, de kleene tusfchenfnijdingen van fteegen overtrokken. De ftraaten, die al vast bedekt geraakten met van boven neder geworpene of gevallene menfchen, en tevens even wanhoopend verdeedigd als woedend volgedrongen werden, leverden op den grond geen minder ijslijk tooneel. De vlam alleen ontbrak 'er nog, om den gruwel der verwoesting te voltoóijen. De zucht ter plundering of veel eer de ontzaglijke aandrang van verdeedigers en aanvallers tevens wederhield de brandftichting, tot dat (i) Appian. albx. Punie. p. 79. li 3 IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 145. f. van Ri  IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 145J. van R 607. JOO ROMEINS CHE dat de veroveraars tot aan het kasteel waren doorgedrongen , wanneer zij, met oogmerk om de bezetting te verflikken door den rook, de einden van alle drie de ftraaten in brand ftaken. Nu verdubbelde de overal zichtbaar gewordene ellende. Het gekraak van het vuurvattende hout, — het inftorten van de brandende huizen, — het verward gefchreeuw in de verduistering des rooks, — het vermeerderd gegil, gekerm en geloei der in het vuur gedreevene Carthagers, —het van boven nedervallender verfchroeide menfchen, die voor hunne zwakheid, ouderdom of kunne ergens eenen veiligen fchuilhoek voor het vijandlijke ftaal hadden gevonden, — het weghaalen van het brandende puin met zwaar gewonde, maar nog halfleevende, lijken, het geen met fcherpe haaken ter zijde in graften en putten werd gefleept , om den doordringenden vijand ruimte te geven , — het knarzend trappen der paarden op zulke half begravene en nog zieltoogende menfchen, — vervulde de beftormers zelve met eenen fchrik en afgrijzen , die hat onophoudelijk fteken der trompet behoefde , om hun niet fidderend voor de eigen  geschiedenissen; 50 gen aangerichte verwoesting te doen te rug deinzen. Zes dagen en zes nachten duurde deze itorm onafgebrooken voord, eerde vijandlijke fterkte bezweek; onophoudelijk werden de afgematte benden door verfche vervangen; scipio alleen hield het rustloos uit, zonder zich eenig ander voedzel te vergunnen , dan het geen hem de roof zelf in handen bragt, tot dat hij eindelijk, van vermoeijenis bezweeken, zich op eene hoogte nederzettede, van waar hij alles overzien en regelen kon. Op den zevenden dag eerst kwamen eenige JEfcupaüfche Priesters hem om lijfsbehoud bij de overgave fmeeken. Scipio zonderde hier van alleen de overlopers uit; vijf en twintig duizend vrouwen en daarna dertig duizend mannen gaven zich nu in 'soverwinnaars handen over, die hun terftond onder eene genoegzaame bedekking afzond en daarna flaaflijk verkocht. Hasdrubal alleen was tot deze onderwerping niet over te haaien ; zijne Geraaalin fmeekte hem te vergeefsch, om zich op genade overtegeven; hij floot zich met haar en zijne kinderen in den tempel li 3 van l IV. BOES XII. HOOFBST. J. roor C. U5. j. van R. 607. Overgave der Carthagers»  IV. bof. k XIL hoofdst. }. voor G 145' J. van R 607. Gedragvai hasdrubal* Hasdr bals viouw. 50a romeins che van ffiscuLAPius op, waar hem negen honderd Romeinfche overlopers, wien alle genade ontzegd was, de verdeediging tot den laatften man beloofden. — De vei• ligheid des tempels, zestig trappen hoog, en de wanhoop der overlopers konden hem echter maar korte zelf verdeediging doen hoopen ; het gebrek dreigde hem eenen fchriklijken dood; in eens bezweeken tot de verachtlijkfte kleenmoedigheid, begaf hij zich, zonder iemands voorkennis, uit den tempel en viel scipio met eenen olijftak ten voet. De Procenful vertoonde hem, voor zijne knieën liggende, aan de woedende overlopers, die, hem brullend vervloekende, zelve de vlam in den tempel ftaken, om zich onder deszelfs puin te begraven ( 1 ). ■ji In dit verfchriklijk oogenblik zou zich de trouwloos agtergelatene vrouw van hasdrubal met haare kinderen op de tinne des tempels vertoond , en met luide ftem den overwinnaar aldus hebben aangefproken. „ Mijn vloek is geenzins tegen U gericht, Romein ! die het recht (1) Appian.'alex. Punk. p. 80, 81.  GESCHIEDENISSEN. 503 recht des oorlogs laat gelden: maar mogten de Goden van Carthago en Gij met hun dien trouwloozen verraader van zijn vader-1 land, van zijne Goden, van zijne vrouw en ü zijne kinderen naar verdienilen ftraffen! "j En nu haaren fidderenden man met deze fchriklijke woorden aanfprekende : „ ja, trouwlooze en verwijfde fnoodaard , dit vuur zal mij met onze kinderen begraven, terwijl gij, als Bevelhebber van het grootmagtige Carthago , den zegepraal van uwen overwinnaar eieren zult en door die zelfde voeten op den nek getreden worden, dien gij thands met verachtlijke laagheid kuscht! " zou zij voords haare kinderen in wanhoopende raazernij verworgd en met zich in den brandenden tempel geworpen hebben (i ). Met den brand van dezen tempel, die s de laatfte wanhoopige verdeedigers vanw het veroverde Carthago verflond , werd °' het allerijsfelijftst tooneel geflooten, waarop de onmenfchelijke krijg de wreedfie gruwelrol gefpeeld had. Geen gehuil noch ge- CO Appian. alex, Punk. p. 81, 8a. Epit. Livn L. LI. ü 4 IV. boek XII. ioopdst. . voor C. 145. . van R, :ipio be. eene irtbago.  IV. BOEK XIL P0OFDST. J. voor C 145. ]. van R 607. 504 ROMEINSCHK gejammer, ging 'er thands meer op uit de verlatene en ledig gemoorde ftad ; eene ontroerende ftilte verving de verdoovende wapenkreet, en werd flechts nu en dan afgebroken door het inftorten van gewelven en huizen , wier zamenbindzels het vuur verteerd had. Hier'en daar verhief .zich bij den windtogt de vlam nog weder van onder de half gedoofde asfche, om in den akeligen nacht, die dezen jongften dag volgde, de verwoesting der menfchelijke grootheid in die puinhoopen te vertoonen, wier fmeulende rook het kwijnend maanlicht doofde. Het afgematte krijgsvolk mogt zich met blijde uitzichten op eene rijke plundering ter rust gelegd hebben en met bedwelmende droomen van onverwinnelijkheid zijn ingefluimerd; s c 1pio zelf bezat een veel te menfchelijk hart, om thands der edele gevoeligheid geene ftille traanen te offeren, welke geduurende den langen ftorm door overmaat -van ijslijkheden verftompt was. Van zijnen vriend en leermeester vergezeld, wandelde hij door het reeds bekoelde puin van de Carthaagfche grootheid, ftaarde in ftillen ernst en diepen weemoed de geknotte zui-  ///VIII   geschiedenissen. . 50 zuilen, 't verkalkt marnier, en de half in asri begravene beelden aan , en Haakte einde, lijk, terwijl de traanen hem van de wangen biggelden, de beklemming van zijne borst met twee dichtregels van home> rus, die, den ondergang van Troje voorfpellende, in dezer voege luiden: „ de dag zal komen , dat het heilige Mum , en priamus, met het Volk van den dapperen prtamus, ten grond zal gaan (i)." Polybius, die hem met reden vroeg, of deze taal door hem op dezen ondergang werd toegepast , kreeg van hem het openhartig andwoord : „ dat de ondermaanfche wisfelvalligheid hem aan zijn eigen vaderland, waarvoor hij vreesde, denken deed fa)." Den volgenden dag werd de veroverde ftad aan het krijgsvolk ter plundering gegeven; al het goud en zilver moest echter benevens .alle de tempelgefchenken eerlijk worden opgebragt. Een gedeelte dier kostbaarheden werd, ten blijk der volflagene bemagtiging, naar Rome in ge- fcheept, (1) Homer. ma. l. vi. f. 04, 65. (2) Appian. alex. 82. Ii $ 5 1 iv. boek xii. hoofdst. J. voor C. 145' J. van R, 607. Plundering vm Car. tbago.  506 romeinschb IV. BOEK mi HOOFDST. J. voor C i*S« J. van R 607. fcheept, van waar men naderen last ten aanzien der verovering vroeg. De uitdeeling der krijgsbelooningen gefchiedde naar verdiensten ; zij, die zich aan den roof van apoll o's tempel hadden fchuldig gemaakt, werden ter ftraf voorbij gegaan. Ti. gracchus, wiens zuster scipio ten huwelijk had, en wiens naam met dien zijnes broeders ons volgend gefchiedboek fchier vervullen zal, genoot met c. fannius de grootfte krijgseer, daar zij de eerften den vijandlijken muur beklommen hadden. Bij het nader overzicht van bijeen gebragten buit vond men veelerleijen roof, door de Carthagers weleer op de Siciliërs behaald; scipio gaf den Sicilifchen Gelastigden , die zich bij hem bevonden, vrijheid, om zich denzelven weder toe te eigenen. Onder andere zeldzaamheden keerde dus de koperen ftier van phalaris naar Jgrigentum weder, met 's Veldheers vermaaning, om tot een gedenkftuk te {trekken van de wreedheid hunner Koningen en de goedheid hunner meesters, het welk hun de keuze nooit moeilijk zou 'aten tusfchen eigene dwinglandij of vreemde befcher- ming.  GESCHIEDENISSEN. gOf ming. — Even edelmoedig gaf scipio aan de Africaanfche en Italiaanfche fteden al dien roof te rug, waarop Carthago zich weleer verheven had; en, terwijl dit innemend gedrag hem aller liefde fchonk, verzekerde hem de ftrengheid, waarmede hij zich zelf en zijne vrienden van alle bijzondere toeëigening onthield, van eenen roem, die hem niet min onfterfiijk, dan zijne verovering, maakte, wijl dezelve in laatere tijden van den Romeinfchen Staat zoo vreemd werd, dat men hem weldra als eenen dwaas befpot zou hebben, die naar den lof van zulk eene onthouding ftond. De eerfte tijding der verovering bragt Rome in uitgelatene blijdfchap. Men omhelsde elkander gelukwenfchende op de markt, en vraagde dan weder, door de grootheid des behaalden voordeels in twijfel gebragt, of de verovering wel waar was ? De nieuwe bevestiging dezer vraag door de veldteekenen, welken men voor zich had, deed dan weder eene nieuwe vreugde kreet opgaan. „ Nu eerst zal Rome • bloeijen: het mededingende Charthago is niet meer V was het woord, het geen aller mond eenftemig uitriep, en dan weder door IV. BOEK XII. HOOFDST. f. voor C. f. van K. 607. /reugd te R.ome.  5o8 ROMEINSCHE ÏV. SOEK XII. HOOFDST. J. voor C. 145J. van R. 607. Raadsbefluit over Carthago. Het lot van Africa. door het: „ leeve scipio!" vervangen werd. Den ganfchen nacht door hield de, in den avond ontvangene, tijding dit gejuich gaande; waarna de vroege morgenftond den dank der Goden werd geheiligd, terwijl eene reeks van feestfpelen den afloop dezer plegtigheid verbeidde. Intusfchen hield de Raad zich met den verderen last voor scipio bezig. Het gevoelen van nasi ca kwam nu wel ter baan, doch enkel, naar het fcheen, om door het goed geluk befpot te worden. De Raad befloot, Carthago tot den grond te flechten, en op denzelven geen menfchelijk verblijf te dulden ; de ijslijkfte vloek werd uitgefprooken over elk, die aan eenige herbouwing, vooral van Byrfa en Megara, dacht, waarvan men Cothon, waarfchijnlijk uit hoofde van de haven, uitzonderde, gelijk men ook eenen ieder vrij liet, om de verwoesting te gaan zien, welke het ontzettends kenmerk van Rome's magt te dragen fcheen. Tien Gelastigden begaven zich voords, naar oud gebruik, op reis, om met des Overwinnaars overleg de zaaken te befchikken. Niet flechts werd alles thands op  GESCHIEDENISSEN. 509 op den Carthaagfchen grond geflecht, maar tevens alle fteden en fterkten, die vijandig geweest waren. Rome's.Bondgenooten in deze ftreeken ontvingen derzelver grond ten akker -gefchenk ; Utica voer hier het beste bij ; masinissa's zoonen kreegen een aanzienlijk deel; voords werd aan allen, die zich onzijdig hadden gehouden, eene hoofd-en goed - fchatting opgelegd, en van derzelver land een wingewest gemaakt, het geen Rome onder den naam van het Africaanfche wingewest door eenen Pretor zou beheerfchen (i ). Na de volvoering van dit alles gaf scipio den Goden een plegtig dankof-2 fer en liet zijn heir en Rome's Bondgenooten feestfpelen vieren, waarbij alle de overlopers, dien hij magtig geworden was, den beesten voorgeworpen werden (2). De bijnaam van den jongen Af'ricaan viel hem, gelijk den beflisfcher van den tweeden Carthaagfchen krijg, ten deel; en de eer eenes luisterijken zegepraals wachtede hem, bij zijne behoudene aan- . komst, CO Appian. alex. Punie. p. 83, 84. CO Epit. Liv. L, LI. IV. BOEK XII. hoofdst. ]. voor C [. van R» 607. Scipio's egepraal.  tv. BOEK XII. hoofdst. J. voor C. 145j. van R. 607. Carthago la volgendetijden. 5IO romeinsché komst, aan den Tiber op.; Hasdrubal en bithyas gingen, onder veele andere voornaame gevangenen, voor zijnen zegewagen , en werden voords in onderfcheidene vrijfteden van Italië in gijsfeling gebragt. Schatten , dien Carthago's voorige grootheid veroverd en deszelfs duurzaam handelbedrijf tot in de laatfte dagen had verrijkt, fchitterden door grootheid en door kunst den aanfchouweren in de oogen. Het gewigtdeszilvers(i)alleen bedroeg vier millioenen, vier honderd en zeventig duizend ponden (2). Welke ftrenge voorzorg 'er door den Raad gebruikt was tegen de herftelling van Carthago, ondernam echter, nog geene dertig jaaren laater, een der gracchussen op deszelfs grond den aanleg eener volkplanting van zes duizend Romeinen (3)., doch het volgend ongelukkig lot van haaren ftichter ontnam weldra aan deze volkplanting allen fteun. De beruchte ma- ' ri us (O / '34» ioo.ooö.:-: Appiam. alex. Punk. p. 84; (2) Epit. Livn L. LU. (3) Plut. in gracch. p. 8cp.  .geschiedenissen. 5Ü rius vond in laater tijd nog fchuilplaats tusfchen het Carthaagfche puin. ju l ius c is. sar. werd voords in het ontwerp eener geheele herftelling door zijnen doodverrascht; naar welk ontwerp augustus naderhand Carthago, een weinig terzijde van deszelfs ouden grond, om vrij van den voorvaderlijken vloek te blijven , geheel herbouwen liet (i). Zeven eeuwen lang duurde deszelfs tweede aanzijn, waarin het, onder de Romeinfche Keizers, de hoofdilad van Africa bleef, tot dat de Sarace enen het in den beginne der zevende eeuw van onze jaartelling andermaal verdelgden (2). Ook zonder de verdelging van Carthago zou dit jaar een tijdvak gekenmerkt hebben J in de gefchiedenisfen van Rome, en het isd aan de vermaardheid der langduurige Car-i thaagfche oorlogen alleen toe te fchrijven, dat dit tijdvak bij de verdelging van Carthago CO Appian. alex, Punic. p. 85. Plutar. chus (in cüïs.p. 738.) enSTRABo C L. XVII. P' 633.) fchrijven, om deze reden waarfchijnlijk, de herbouwing zelve aan cvesar toe. CO Mo rem dillim. I¥. boek, Xll. ioofdst. . voor C, 145. J. van R. 607. Overgang n den onerganger Griekhe vrij. sld.  IV. BOEK XII HOOFDST. J. voor C. 145J. van R. 607. 5Ï2 ROMEINSCHE thago en niet bij die van Corinthus onderfuaeiden wordt. — In dit zelfde jaar werd geheel Griekenland, waar de volksvrijheid eeuwen lang gebloeid had, in een wingewest der Romeinfche heerfchappij hervormd, ha dat het vermaarde Corinthus, gelijktijdig met Carthago, was verdelgd. — Ontzettend trefc voorzeker het vernemen van dien val, daar ons gefchiedverhaal geen woord van duizeling gewaagde. Misfchien is het verwijt gereed: ,, waarom geene inleiding tot zulk eene gebeurenis ?" doch het antwoord is: om dat die flag, welke de geheele Griekfche vrijheid nederfloeg, in deszelfs werking aan de uitbarsting van den Mina gelijk was, welks ingewanden het verdelgend vuur verbergen, waarmede zij eensklaps de ftreeken overftroomt, wier bevolking te ftout bij haare fchijnbaare ftilte werd." De verderflijke woeling der Romeinfche heerfchzucht, fchoon met den fchijn van welvoeglijkheid en omftandigheden voor der Grieken oog bedekt, ontdook echter de opmerking onzer gefchiedenisfen niet geheel. Meermaalen toonde ons het gedrag der Romeinen jegens anderen, hoe werk-  GESCHIEDENISSEN. 513 werkzaam derzelver ftaatkunde zijn moest, om een bondgenootfchap te verzwakken en te verdeelen , welks eendragt de Griekfche afhanglijkheid beperkte : thands vinden wij deze werking eensklaps voltooid met eene (helheid en geweld, die de bloote afhanglijkheid in volflagene onderwerping aan rechtftreekfche overheerfching verkeerden. - Het onbereekenbaar belang der volkornenfte eensgezindheid redenloos voorbijziende , door rampzalige partijzucht en kortzichtig eigenbaat verblind , koesterden zinds eenigen tijd de leden van het Jchceisch bondgenootfchap onderlinge verdeeldheden , die den flag hunner overheerfchers even zeer vervroegden , als onwederftaanbaar maakten. Het gefchil tusfchen de Aïheners en Oropers. reeds eenmaal door den Rome'tnfchen Raad beflischt ( 1), was de bron van eene tweedragt in dit bondgenootfchap geworden, welke deszelfs leden tegen eikanderen daadlijk gewapend had. De Atheners hadden den Oropers de honderd (1) Zie boven bl. 388-392» X. DEEL. Kk IV. BOEK XII. HOOFOJT. J. voor C. J. van R. 605. Oorzaaken van den ondergang der Griek* fcbe vrijheid.  IV. BOEK XII. nOQFDST, J. voor C H7. ]. van R 605. 5H ROMEINSCHE derd talenten , waarop de Romeinen hun gefchil bepaald hadden, niet flechts onthouden , maar hun tevens nieuw ongelijk aangedaan. Dezen hadden vruchtloos den bijftand der bondgenooten ingeroepen : derzelver agtervolgende voorzitters verweeten eikanderen omkooping en trouwloosheid. De tweedragt ging daardoor van tusfchen de Atheners en Oropers. tot de Lacedeemoniè'rs met het geheele bondgenootfchap over. Wederzijdsch werden de gefchillen, die nu de grensfcheiding betroffen , voor den Romeinfchen Raad gebragt. Gediend met deze verdeeldheden had dezelve geene uitfpraak gedaan, maar verklaard, zich enkel de beflisfching overhalsmisdaaden van Staat voorbehouden te wenfchen, doch verder alles aan het bondgenootfchap .zelf over te laten. Di^us, de toenmaalige Voorzitter der Achceërs, had hieruit opgemaakt en daadlijk beweerd, dat het doodvonnis in Staatsmisdrijf dus ook eigenlijk aan hem ftond, het welk hij dan ook tegen vierentwintig voornaame Lacedeemoniè'rs deed vellen, ter Wijl hij eene krijgsmagt op den been bragt, om het zelve daadlijk te doen uitvoeren. De  geschiedenissen. 515 De ten dood verweezene Lacedeemoniè'rs vluchteden naar Italië en bragten hunne klagten te Rome in : daar tegen zonden de Achceërs dezen nimus zelf benevens callicrates, beruchtvan wegen! zijne Romeinsch gezindheid. De laatfte ftierf op reis , doch de eerfte flaagde zoowel in de wederfpraak zijner befchuldigers, dat de Raad befloot, een Gezantfchap ter gefchil-beflisfching naar Peloponnefus te zenden (1 ). Terwijl dit Gezantfchap deszelfs reis aantnerklijk vertraagde, had mmv s gelegenheid , om den zijnen wijs te maaken, dat de Romeinen zich geenzins met hunne zaak zouden bemoeijen, en zijnen opvolger damocritus alzoo tot de voordzetting der reeds opgevatte wapenen over te haaien , daar de Lacedemoniërs, zich op het Romeinfche Gezantfchap verlatende, naar Sp^rta waran wedergekeerd. Metellus, die zich, na de verdrij v< ving van andriscus en alexa n-aai der uit hunnen opgeraapten zetel (2),G' nog ( i ) Pausan. L. VII. c. 12. (a) Zie boven bl 473—476. Kk 2 IV. BOEK XII. hoofdst. f. voor C. 147. . van R. **. rgeefie raad 1 de teken.  IV. boek XII. hoodfst J. voor C 147. J. van R 605. Trotfche eisch van Rome, 5l6 romeinsche nog in Macedonië bevond, baastede zich, om op het gerucht der aanftaande vijandlijkheden , de Acha'êrs door Afgevaardigden te laten overreden , van toch vreedzaam de komst der Rcmeinfche Gezanten af te wachten : doch zijn ernftige raad vond geen gehoor. Damocritus verfloeg de bijeengebragte benden der Lacedeemoniè'rs , plunderde en brandde op den Spartaanfchen grond , en werd daarna nog als een verraader in ballingfchap verweezen , om dat hij Spaita zelve niet veroverd had (1). Terwijl di^eus, na de verbanning van damocritus, weder het Voorzitterfchap bekleedde, en, ter believing van metellus, den Lacedeemoniè'rs eenen wapenftilftand toeftond , kwam het Romeinsch Gezantfchap , aan welks hoofd aurelius orestes was, te Corinthus aan. Het bondgenootfchap werd bij een geroepen, en hoorde nu met de uiterfte verbaazing: „ dat de Raad van Rome oordeelde, üatLacedeemon en Corinthus zelve niet langer in het Acheeïsch bondge- noot- (O Pauïan. L. VII. c. 13,  GESCHIEDENISSEN. 517 nootfchap behoorden te blijven , en tevens begeerde, dat Argos, Heraclea, bij den berg Oeta gelegen, en het Arcadisch Orchomenus (1) van het zelve zouden afgezonderd worden , als hebbende de laatften niet oorfpronglijk tot het bondgenootfchap behoord, en de twee eerfte fteden zich door vijandlijkheden voor het zelve ongefchikt betoond." Naauwlijk was deze eisch, die rechtftreeksch de ontzenuwing van het ganfche bondgenootfchap vorderde, gehoord, of de landdag ging vol verontwaardiging uit een. Het Corinthifche volk vergaderde en fcheidde, op het vernemen van dien eisch, even fchierlijk, maar tevens vol van onnadenkenden en roekeloozen toorn. Hetzelve viel woedend op alle de Lacedeemoniè'rs aan, die zich te Corinthus bevonden ; bragt 'er veelen om; wierp anderen in de gevangenis; fchond menigen anderen vreem-i deling, die in kleeding een Spartaan geleek ; en liet zelfs het verblijf van Romers Afgezanten niet ongefchonden. Derwaards hadden veelen eene fchuilplaats gezogt, doch (1) Zie de kaart van Griekenland agter D. VIII. Kk | IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor C; 147. J. van R. 605. Mishande» ling der Romeinfche Gezanten,  IV. boer Xli. hoofdst. j, voor c 147 j. 'van r 605. Irfchikli)' Tttmjinril gedHg 518 romeinsche doch de verzekering van aurelius, dat het Romeinfche Volk zich zelf in dit bedrijf beleedigd vinden zou , en alle de ernftige vermaaningen van verftandige luidden, die zich de heillooste gevolgen van zulk eene woede zonder krachten voorfpelden, waren even vruchtloos bij de dolle menigte, welke de Afgezanten zelve dwong, veiligheid in de vlucht te zoeken (1 ). Dezen verkleenden ongetwijfeld geenzins het voorgevallene bij hunne terug komst in den Raad; maar, hoe gereed dezelve Zich anders ook betoonde, om de minile gezagfehennis terftond ten ftrengften te wreeken, gaf deze thands geenen anderen last aan het nieuwe Gezantfchap, het geen terftond benoemd werd, en aan Welks hoofd sex. julius was, dan: „ om de Achc&ërs op de zachtfte wijze derzelver fpoorloosheid voor te houden en hun ten ernftigften te vermaanen , van toch het oor aan geene kwaade raadsluiden te leenen, die de eenvouwdige menigte tegen de Romeinen opzetteden, maar veel liever de (i) Pausan. L. VII. c. 14.  GESCHIEDENISSEN. 5IQ de gelegenheid tot inkeer en bevrediging te omhelzen, door de aanleggers van hun roekeloos beftaan aan verdiende ftraf te onderwerpen." Blijkbaar was dus de eerfte eisch van Rome flechts eene proeve van deszelfs bloot gezag geweest, waarvan men geenzins eene onmiddellijke inwilliging, maar eene verflagenheid in het bondgenootfchap, verwagt had, die de nederlegging der wapenen moest ten gevolge gehad hebben , welke ten eenigen tijd tegefi den Romeinfchen invloed zelf gewend mogten worden. Deze proeve was mislukt , terwijl het bedenklijk beleg van Carthago en de moeilijke ftrijd in Spanje, den Raad wederhield, om het verfmaad gezag terftond door geweld te ftijven (i). Het nieuwe Gezantfchap ontmoetede op deszelfs reis de Afgevaardigden der Acheee'rs aan den Raad, dien zij met zich naar JEgium deeden wederkeeren, alwaar de landdag nu bij een geroepen werd. De voordragt van ju lius, die volkomen beandwoorddeaan den vredelievenden last, (1) Polyb. excerpt. Legat. CXLIIf. Kk 4 JV. boek XII. hoofdst. J. voor C. 1+7]. van R. 605. f, voor C. HS. [. van R. 6o5.  IV. BOEK. XII. HOOFDST. J. voor C 146. J. van R 606. Gedrag van CRiro- LAVS. 520 romeinsche last, die hem was opgelegd, werd door het verftandigst gedeelte der vergadering met genoegen, doch door de overigen met 'trotschheid , aangehoord. Di^us en critolaus, welke laatfte thands Voorzitter was , hielden deze infchiklijkheid voor een blijk, dat de Romeinfche wapenen in Africa en Spanje ongelukkig gevoerd moesten zijn , en bragten de menigte daadlijk in het denkbeeld, dat de Romeinen de Achceërs ontzagen. Men betoonde evenwel den Afgezanten alle wederkeerige beleefdheid ; men beloofde, een Gezantfchap naar Rome te zullen zenden; terwijl men hun verzogt, zich naar Tegea te begeven en nu ook aldaar aan de zijde der Lacedeemoniè'rs tot eene algemeene bevrediging mede te werken, waar toe men mede derwaardsAcheeifche Gelastigden zou zenden. Critolaus was nogthands , daar hij zelf alle de overige leden opzetlijk daarvan terug gehouden had, de eenige der Achaërs, die de onderhandelingen te Tegea bijwoonde, zonder echter tot eenige fchikking daadlijk toe te ftemmen, ver-  geschiedenissen. 521 verklaarende de voorgeflagene bemiddeling van dien aard, dat de voltallige landdag, die zes maanden laater zou gehouden worden , daarin alleen beflisfchen kon. Het Romeinfche Gezantfchap doorzag dezen flinkfchen handel duidlijk en vond zich over denzelven dermaate geërgerd, dat het, den Lacedeemoniè'rs hun affcheid gegeven hebbende, zelf naar Rome wederkeerde, om den Raad bijzonder oplettend op critolaus te maaken. Na hun vertrek trok deze, geduurende den winter, van ftad tot ftad, in fchijn, om overal bericht te geven van de onderhandelingen te Tegea, maar in de daad, om ze allen tegen de Romeinen op te rokkenen, van wier afhanglijkheid hij zich verbeelde, dat Achaje zich thands kon ontdaan, terwijl hij, om het gemeen overal op zijne hand te krijgen, derzelver Overheid alle fchuldvervolging tegen wanbetaalers deed fchorten tot na de volflagene afdoening van het gefchil met Spar* fa (ï ). Me- (i)Pausan. L. VII. c. 14. Polyb. tx* eerpt. Legat, CXLIV. Kk 5 iv. boek xri. hoofdst. f. voor C. 146. ƒ. van R. 606.  522 romeinsche iv. BOBS XII. HOOFDST. J. voor C. 146, J, van R. 606. Roekeloosheidder Griekfcbe volksleiders. ^ 1 Metellus, die zich nog in Macedonië bevond, vaardigde , op het gerucht dergesting in Peloponnefus, vier voornaa-' me luiden naar CorinUius af, waar thands het bondgenootfchap bij een was, met de allerernstigfte vermaaning, van zich toch, door ftijfzinnigheid tegen Lacedamon , Rome's toorn niet op den hals te haaien. — In plaats van den minsten invloed, zagen deze Afgevaardigden zich openlijk befpotten en onder den baldaadigflen fchimp ter vergadering uitwerpen , wijl dezelve meestal beftond uit het gemeenste volk, het welk door het misleidend zelfvertrouwen der Grooten tot oproerige dwaasheid tegen de Romeinen vervoerd was. Slechts weinigen der onderfcheidene Overheden lieten eenige oplettendheid op de vermaaiiing van metellus blijken, doch criTolaus verzettede zich openlijk tejen hun, en beweerde thands met ronde woorden voor de menigte , dat hij de Romeinen wel als Bondgenooten, maar *eenzins als Meesters begeerde: „ indien lij u als mannen gedraagt , waren zijne :igene woorden , zult gij vrienden en jondgenooten houden, maar u als halve man-  geschiedenissen. 523 mannen gedragende, zult gij zeer zeker meesters krijgen." Zelfs gaf hij hun duidlijke wenken, dat eene geheime zamen fpanning der Afiatifche Vorsten tegen Ra me hem deze ftoutheid gaf. Men verbood hem, zulke taal te voeren: doch hij befchuldigde de Overheid van verraaderlijke Romeinsch ■ gezindheid. Men wilde hem met geweld doen zwijgen: maar , op het gemeen fteunende , daagde hij hetzelve uit, en, door dat gemeen luidruchtig gefterkt, deed hij het befluit doorgaan, om den oorlog tegen Lacedeemon te hervatten, en elks verovering bij dezen krijg voor bij zonderen wettigen eigendom te verklaaren (i). De Afgevaardigden van metellus verwijderden zich thands van Corinthus; de een begaf zig naar Lacedeemon. de ander naar Naupactwn; de twee overigen bleeven te Athenen, om het beloop der zaaken in het oog te houden, en de verdere befchikkingen van metellus afte* wachten. De (O Pol tb. Excerpt. Legat, CXLIV. iv. BOEK xii. HOOFDST. J. voor C. 146. J. van R. 6c6.  524 ROMEINSCHE IV. BOE K Xil. HOOFDST. J. voor C 146. J. van R 606. De Beotiërs, door pytheas, eenen even ftouten volksleider , als critolaus, opgeruid , toonden zich gereed, om hunne wapenen met dien der Achceërs te vereenigen, waar toe hem het misnoegen der Thebanen over verfcheidene geldboeten, door metellus aan hun opgelegd wegens vijandlijkheden jegens hunne nabuuren, hoogst bevorderlijk was. Ook lieten zich de Cha.'cideërs tot deelgenootfchap in dezeri krijg overhaalen , door de dwaaze inbeelding , dat hunne gezamenlijke wapenen daadlijk beftand zouden zijn , om met goed gevolg de Romienfche grootheid te beitrijden (1). Deze volksrazernij, gelijk polybius zelf de dwaasheid zijner landgenooten noemde (2 ), en die in de gefchiedenis der Griefche Gemeenebesten geen vreemd verfchijnzel was ( 3 ), drong de Romeinen thands (O Polyb. excerpt. Legat. CXLIV. Pauïan. L. VII. c. 14. (2) Polyb. excerpt. Legat. CXLIV. (3j Zie het dwaas gedrag der Atheners jegent pbilippus, den vader van alexander, in ds Reize van anacharjis D. VI. H. LXI.  geschiedenissen. 525 thands van zelfs, om voor het eerst de wapenen tegen Griekenland op te vatten, het welk het eenmaal te plegtig vrij en onafhanglijk verklaard had, om het, zonder openlijke fchennis van alle welvoeglijkheid , anders daadlijk te beitrijden. Scipio's voordeelige veldtogt in Africa deed den Romeinfchen Raad nu ook geene zwaarigheid maaken, om den Conful l. mümmius rechtftreeksch Achaje ten krijgsgewest te geven. M u m m 1 u s maakte allen fpoed met dezen krijgscogt, doch vond den oorlog fchier geëindigd bij zijne komst. Naarij verig op de eer, om Griekenland bevredigd te hebben, had metellus, verwittigd van het Romeinfche raadsbefluit tot openbaar geweld , ondanks de mishandeling zijner laatfte Afgevaardigden, op nieuw den Achceërs ten ernstigften doen voorhouden , om toch den eerden eifch van Rome te voldoen, onder beloften van edelmoedige kwijtfchelding wegens allen beleedigend ongelijk; terwijl hij, om klem aan zijne taal te geven , daadlijk met zijne krijgsmagt uit Macedonië door Thesfalie ge- IV. BOEK XII. ÏOOFDST. ]. voor C, «45J. van R. 607. MV.TEtlUS hrenjt de Grieken tot het ulterfte.  iv. BOEK xii. HOOFDST, J. voor ( i4s. }. van i 607. 52f5 romeinsche getrokken was. De Achceërs verwierpen zijne voordragt met nieuwen hoor. Critolaus hield Heraclea, op de grenzen van TJiesfalie gelegen (_ 1), reeds vijandig in^ geilooten, om dat deze ftad geen deel aan zijn ontwerp wilde nemen; doch verliet dezelve niet flechts op het gerucht van den aantogt.van mettellus, maar floeg zelfs zoo lafhartig op de vlucht, dat hij de engte der Thermopylen, waar drie honderd Spartanen wel eer een geheel Perfisch heir den doortogt betwisteden (2), onbezet agter zich openliet. De RomeinJche Veldheer was hem zoo kort op de hielen, dat hij hem bij Scarphe in Locris inhaalde en tot een treffen dwong. Het Griekjche heir werd geheel verflagen met verlies van zeer veele dooden en duizend krijgsgevangenen. Critolaus zelf werd niet gevonden, de een meende, dat hij zich zelf vergeven had, de ander^ dat hij vluchtende in de moerasfen aan den (1) Zie bij dezen togt vooral de kaart van Griekenland agter D. VIII. (2) Zie de Reize van anach. D . I. bl 202. en volg.  geschiedenissen. 527 den voet van den berg Oeta was blijven fteken ( 1). Di/eus volgde critolaus in het krijgsbevel op , en zond vier duizend mannen onder bevel van alcamenes naar Megaris, om aan den mond der Corinthifche landengte de Romeinen te keeren : zelf begaf hij zich naar Argos, eischte aldaar twaalfduizend vrijgelatene flaaven op, deed voords door het ganfche Bondgenootfchap al het goud en zilver opbrengen, en riep door geheel Achaje en Arcadie de weêrbaare manfchap in de wapenen, wier verzamelplaats Corinthus werd. EKs en Mesfenie,, waar men s' Confuls landing te gemoet zag, waren in de uiterfte verlegenheid; te Patra, aan de mond van den Corinthifchen zeeboezem gelegen, bragten zich verfcheidene voornaame luiden wanhoopend om het leeven, terwijl een nog grooter aantal ftad en land verliet; veelen liepen 'er tot de Romeinen over en zogten in de befchuldiging van an- CO PiUSAN. L. Vil. c. iS. Vellïji. pa- terc. L. i. c. £1. IV. BO EX XII. hoofdst. J. voor c. H5J. van r. 607. IJdele xanhoop Ier Grielen,  IV. BOEK XII. HOOFDST. J. voor ( 145. J. van R 607. 528 romeinsche anderen, van hunne bloedverwanten zelve , eigene verfchooning; overal was fchrik en verwarring; overal vloekte men "de roekeloosheid der doldriftige volksleiders, dien men echter voordging blindeling te volgen, zonder aan eene tijdige toegevendheid voor de Romeinen te denken ( 1). Metellus, die inmiddels zijnen togt door Bceotle voordzettede, na dat hij ee. nige Arcadifche krijgsbenden onder bevel van den Uiebaan pytheas bij Cheroncea verflagen had, vond geheel Theben van deszelfs inwooners verlaten. Hij liet de ontruimde ftad onbefchadigd, verbood alle pludering van bijzondere of openbaare gebouwen en alle vervolging tevens van vluchtelingen of verfchoolenen, uitgezonderd pytheas alleen, dien hij kort daarna in handen kreeg, en als eenen fchelm met den dood liet ftraffen. Tot Megaris voordgetrokken, zag hij alcamenes even fchandelijk , als critolaus, voor hem vluchten , en zich zel- (O PAUSAN. L.VII. C. 15. POLYB. en IV. BOEK XII. HOOFDST. /  544 ROMEINSCHE IV. SOES XII. HOOFDST. en de willekeur van éénen het beleid van honderden vervangen zal. Zodra geheel Italië naar Rome's wetten hoorde, verhief de Raad zich tot eene rechtbank der mogendheden, wier diensten als Bondgenooten bij eiken volvoerden krijg vergolden werden. — De edelmoedige toewijzing van landen, wier eigene beheerfching men nog onmogelijk hield, maakte Koningen tot trouwe vrienden van 't Gemeenebest, en deed de Bondgenooten ftrijden en door dien ftrijd zich ongemerkt verzwakken, waar de Raad zulks noodig vond. — Bij den aanval van verfcheidene vijanden, floot men met den zwakften een beftand. -— In hagchelijken oorlog liet de Raad allen vreemd ongelijk ongemerkt, tot dat de gelegenheid der wraake kwam, welke men zich door de overlevering van enkelde fchuldige perzoonen niet liet ontnemen. — Deszelfs daadlijke vijanden ongelooflijke nadeelen doende, werd Rome zelf ontzien, en koos het zich den tijd meestal naar welgevallen uit, om anders geduchte Magten te beftrijden. — De gebiedende toon des Raads ftelde deszelfs Gezanten aan be-  geschiedenissen. 545 beleediging bloot, en liet het daardoor nooit aan eenig voorwendzel voor den krijg ontbreken. — De vreê verbonden waren bloote wapenfchortingen , wier voorwaarden fteeds de verbanning der vijandlijke magt bedoelden. — Na het verflaan der krijgsmagt van eenen Vorst pinteden zij, op naam van oorlogskosten, zijne ïchatkist uit, en berokkenden hem, door den nood tot belasting zijnes volks gedwongen, den haat zijner onderdaanen. — Het in gijsfeling houden van der Vorften kinderen gaf der list ruim fpel aan vreemde Hoven — Het Volk, rt welk zich aan zijnen Vorst onttrok, werd vriend en bondgenoot des Raads. — Hoeilaafsch dit bondgenootfchap was, werd het door de zwakken graag gezogt, als het veiligst fchild voor eenig ander ongelijk, waarvoor men zich de laagste afhanglijkheid getroostede. — In de geheel vrij gelatene fteden ontftond altijd de hevigfte partijfchap der Romeinschgezindheid en der vrijheidmin. — Om de Vorften geheel alleen te laten, verbood men hun alle eigene verbindnis met Rome's bondgenooten, en ging men de vleijendfte verbonden met hunne nabuuren aan. X. deel. Mm Derj IV. BOEK XIL HOOFDST.  54<* ROMEXNSCHE IV. S O EK XII. HOOFDST. Den bondgenooten alle eigene krijg* voering verbiedende , en zich met alle oneenigheden als fcheidsluiden bemoeijende, voorkwam men alle nieuwe vermeerdering van de reeds onderworpene magt. — Tusfchen twee ftrijdende vreemde Mogendheden, trok men zich de zaak der zwakfte aan. ■— In allen throonverfchil hield men de ftaatsverdeeldheid leevendig, en ftond men daartoe zelfs den onrechtmaatigften mededinger bij. — Geen vreemd bondgenootfchap , 't geen van eendragt magt ontleende, mogt beftaan; men ftookte 'er verdeeldheid aan, of fcheurde openlijk den band van derzelver vereenigingaanftukken, — Geen geducht gewest mogt een en onverdeeld blijven, maar werd in afzonderlijke ftaaten, zonder onderling verband, gefplitst. — Op ver afgelegen grond zorgde men altijd voor bondgenooten in den krijg, door wier vermogen onderfteund men flechts een kleen gedeelte van eigene krachten waagde. — Taaidubbelzinnigheid werd zoms gebruikt, om den fchijn van recht te behouden, en de letter der verdragen zelf op eenen anderen tijd weder aan willekeurige verklaaring  GESCHIEDENISSEN. £4^ ring onderworpen. — Perzoonlijke gebreken werden zoms tot redenen voor open baaren krijg genomen , en de haatlijkftV ondeugden weder in hun, die dienstbaar waren tot het doel, vergeten. - De overwinning plunderde den vijand, devleijerijden bondgenoot. ~ Na de volkeren als bondgenoten aan de onderwerping gewend te hebben, werden zij tot flaaffche onderhoongheid gebragt. - Maar op de overwinning het men eerst de verzwakking, op de verzwakking de vernedering , 0p de ver nederingde flaavernijevolgen; en, zonder algemeene wetten door de onderfcheidenfle volkeren te willen doen gehoorzaamen, hield men alom flechts eenen geest van onderwerping leevendig , die Rme minder tot de Opperheerfcheres van een fchier grenzenloos gebied , dan wel tot hetHoofddes aJgemeenen ligchaams vormde, waarvan de onderfcheidene volkeren af zonderlijke leden waren (1). Ge» CO Alle deze trekken , voor wier be,n«W Ang onze Le2er zelf zich terftond de onderfchei* dene gebeurenisfen uit onze gefchiedenisfen moet te binnen brengen, zonder dat zulks onze bijzonder* Mm 3 «n* IV. Boes XII. IOOFDST.  IV. boek XII. hoofdst. Inwendige flaatsgefteldnisvan Rome Verande ring der zeden. 548 ROMEINSCHE Geduurendedezewerkzaame bemoeijing van den geest der verovering , der eeren heersch - zucht naar buiten , welke het verlopen tijdvak fchier met rustloos krijgsbedrijf, als de groote zaak des hoofd' bewinds, bezig hield-, bleef de inwendige ftaatsgefteldnis op den ouden voet dier burgerlijke gelijkheid, waartoe de rechtfchapene poogingen van vroegere Gemeensluiden de adelregeering hadden terug gebragt. Min eenpaarig bleeven de Romeinfche zeden bij den invoer der Afiatifche weelde , Griekjche befchaaving en alom bij een verzamelde fchatten. Het raadsbeiluit tegen de Bacchanaïiën, de boetwet tegen de ongeoorloofde min , en het verbod van zich befchonken in de volksvergadering te vertoonen richteden .in dit tijdperk het fchandelijk gedenkteeken op van de affchuwelijkste verbastering der voorvaderlijke aanwijzing behoeft, maaken het tafereel uit, het welk MONTESQuiEü ter algemeene toejuiching ophing de Ia conduite, que les Romains tinrent pour foumettre tous les peuples ch. VI. de ia gran. deur &c.  GESCHIEDENISSEN. 54 lijke eeibaarheid, doch toonden tevens d< zorg des itaatsbeftuurs voor 's Volks goede zeden, terwijl de toegejuichte ftrengheid van verfcheidene Tuchtmeesters eet fprekend blijk was , hoe ftrenge deugd nog fteeds 's Volks algemeene hulde wegdroeg. Het bijgeloof, het welk nog in volle kracht door het fchrander ftaatsbeleid ten teugel werd gebruik van 's Volks onbezuisden wil, en 't geen zich het Gemeenmanfchap zelf, in veriiandhouding met den Raad, had laten welgevallen, hield als nog dezelfde voorvaderlijke vrees der Goden leevendig , die den Romeinfchen eed veel fterker waarborg van de. goede trouw, dan honderd getuigen bij de Grieken, maakte. De fchoone kunften, die naderhand den Romeinfchen geest beheerschten , zoodat. zij zelve zegepraalden over de verwinnaars, die haare meestertlukken gevangeiijk vervoerden , bragten thands die eerfte verzachting van zeden voord, die flechts de oude woestheid befchaafde, zonder de Hevige bindzels van het rechtfchapen huislijke charakter weg te nemen. Mm 3 Van ) ! IV. BOEK XII. HOOFDST. Eenparigheid des bijgeloofs. rngevoer» ie fmaalt root de "choone sunflen.  550 romeins che IV. BOEK XII. HOOFDST. Huislijke toeftand. Van daar die edele en bevallige tooneelen des huislijken leevens, die het afgelopen tijdvak kenmerken en waarbij ons de overwinnaar van PERSEUsalsde eigen leermeester zijner kinderen deed vertoeven. Nog heerschte 'er de vertrouwlijkfte huwelijksliefde , fchoon de echtfcheiding geene zeldzaamheid meer was. Nog leefde de Romein in de beminlijkfte gemeenzaamheid met zijne echtgenoot, fchoon lange veldtogten hem jaaren agter een van haar verwijderden. Vrij van die vernederende afzondering, welke elders heerschte vond men de huisvrouw niet flechts in 't gewoon vertrek van haaren man , maar zelfs in het voorverblijf, ■waar men haaren gemaal als Rechtsgeleerden of Bewindsman fpreken kwam. Schoon befcheidenheid aldaar haare lippen floot, leerde opmerking haar echter eene veelvuldige zaakenkennis, welke haar de gefchiktfte Leermeesteresfe haarer kinderen, en zomtijds de onwaardeerbaare Raadgeefster van haaren echtgenoot maakte. Welke moeders hadden de s c ipio's, de iEiiiLiussEN, de metellussen, de gracchen niet? De  GESCHIEDENISSEN. 551 De moeder der laatften zullen wij bijzonder leeren kennen als eene vrouwe, wier verheven geest eenen Romein van laatere dagen, naar eigene erkentenis, te groot geweest zou zijn C1). De vrouwelijke pracht nam ongetwij feld in dit tijdperk toe, en begon door' haare kostbaarheid reeds menig eenen man ten gronde te richten; de Blijfpel-dichter plautus (2) lprak reeds van dertig werkluiden, dien haare kleeding bezig hield, van vijftien dragtverwisfelingen in een en het zelfde jaar, van tooitafels met zalf en reukwerk en roode poederftof verrijkt; doch de overfpeler vond nog geenen toegang tot het kleed- enkapvertrek, en de volmaakt geruste man toonde bij de intrekking der Oppifche wet, nog weinig voor de voorfpelling van eenen cato te vreezen, wiens fchrander oog oneerbaarheid uit opfchik te gemoed zag. De opvoeding der Romeinfche jonge» lingfchap vormde natuurlijk de grootfle/* mannen voor den Staat. Vader en moe-V' der (1) Juven. Sat. VI. f. 165. feq. (2) Plaut. Epid. lect. II. Cc, 3. Mm 4 IV. bock xii. BOOFDST. VrouweÏÏ]* ie pracht. Romeinbi op)eding.  55a ROMEINSCHE IV, BOKK XII. H00FD5T. der namen beide deel aan de vorming van het kinderlijkverftand en hart, terwijl zij het letteronderwijsvoorde fchoolen overlieten. Waare leevenswijsheid en grondige menfchenkennis was de fchat, dien de vader uit de ondervinding eenes rustlpozen leevens mededeelde, terwijl de moederlijke omgang alle woestheid lenigde. De eerfte leevensjaaren waren geheel aan haare zorg vertrouwd ; het krijgs of ftaatsbewind verwijderde den vader geduurig van zijn kroost; daarna nam het fchoolonderwijs in het Grieksch zowel, als in de moedertaal, en in het reekenen en fchrijven eenen aanvang, 't welk voords vervangen werd door afzonderlijk onderwijs in Redekunst en Wijsbegeerte, die wel uit den Staat, maar niet uit de afzonderlijke huisgezinnen, waren verbannen. Een oud verftandig fiaaf bleef de leidsman van den kn aap, als hij buiten ouderlijk of, leeraars opzicht was, gelijk de voedfters bij de dogters bleeven, aan welker opkweeking zij van jongs af nevens de zelve zoogende moeders waren werkzaam geweest. Het vijftiende jaar bragt den jongen op ie markt voor den Prator en liet hem  GESCHIEDENIS SE N. 553 plegtig den manlijken tabbaard aannemen , waarbij s' Prcetofs ernftige vermaaning, gelijk die van bloedverwanten en vrienden , diepen indruk op het jeugdige hart agterlieten. Twee jaaren lang kon hij zich nu in alle ligchaamswending oefenen j waarna zijn naam ter krijgsrolkwam. Voor den aanftaanden ftaatsman echter werd het krijgsbedrijf niet onophoudlijk voordgezet; hij zogt zich tusfchen beiden den eenen of anderen voornaamen man uit , met wien hij leerzaamen omgang hield , en vervvisfdde den veldtogt met de'pleitrol vaak. Langzaamerhand kwam hij in ftaatsbediening; dezelve ging meestal met eenig krijgsbeftel vergezeld , en dus vormde zich allengs in hem de opmerkiijke en in andere gefchiedenisfen zoo zeldzaame vereeniging van uitmuntend krijgs - en fiaats - en burgerlijk - beleid. Reeds ver vorderde de gefchiedenis der weelde in ons afgelegd tijdvak , doch fchoon men tafelwetten noodig vond, om de overdaad te perken, en men reeds van agterleije foorten van Italiaanfche wijnen wist, behoort derzelver befchrijving echter tot laatere tijden, waarin men de Mm 5 toen- IV. BOEK XII. HOOFUST.  554- romeinsche IV. BOEK XII. HOOFDST. Vordering der letteren en wetenfchappen. toenmaalige voorouderlijke fmaakloosheid befpottede , en waarvan wij tafereelen kunnen belooven, die in deze tijden zelfs verbijsteren zullen, Aangenaamer opmerking verfchaft de voordgang der Kunsten en Wetenfchappen. Plauius en ierentius hadden livius andronicus op het tooneel vervangen; ennius en n^evius een dichtkronijk van Romers oorlogsdaaden opgeiïeld, die daarna cicero's geliefde handboek werd. Het leergedicht was door denzelfden ennius beoefend. Nüm. fabius pictor, en l.cincius alimentus hadden zich alvroeg door hunne gefchiedenis, in de Griekfche taal, verdienstlijk gemaakt. Q. fabius pictor fchreef het eerst de gefchiedenis zijnes vaderlands in de Latynfche fpraak , waar in hem cato in zeven boeken der Romeinfche ooirkonden voortreflijk volgde en overtrof. Ongelukkig ging hun arbeid voor ons verkoren, die van mannen, zelve aan het hoofd der zaaken ftaande en van den geheimften ftaatshandel onderricht , onwaardeerbaar voor onze gefchiedenisfen zou ge-  geschiedenissen. 555 geweest zijn. C. fannius en a.postumiüs al b in us voerden nevens cato den gefchiedftijl, van wien geen 1 enkele trek voor ons thands overig is. De eigenlijke fchoolen der Welfprekendheid waren nog geenzins geopend; de afzonderlijke beoefening echter der Griekfche letteren had reeds uitmuntende Redenaars voordgebragt, dien cicero, de bevoegde Rechter, de beflisfchende Godfpraak in dit vak, met lof gedenkt, p. hcinius crassus dives en m. cornelius cethegus naamlijk (O, wien dezelfde c a t o in roemrijken luister overtrof. De Rechtsgeleerdheid, in vroegere dagen reeds door mannen, wier naam hun roem vereeuwigde, beoefend, werd even loflijk voordgezet, en pronkte in dit tijdvak bovenal met scipio nasica, p. mucius sc^vola en den meergenoemden cato, wiens naam zelfs een bijzonder tijdvak in de gefchiedenis der Romeinfche Rechtsgeleerdheid kenmerkt ( i). — De naar (i) Cic. orat. L. III. c. 33. Brut. c. 15. (a) Nitsch. bauil. zuftand der Romer Th. I. B. III. IV. BOEK XII. i0ofdst.  IV. BOEK XII UOOF3ST. 556 ROM. GESCHIEDENISSEN. naar Rome's poolhoogte gefielde zonnewijzer, en de voorfpelde maanverduistering bij Pydna doen ons ook aan andere Wetenfchappen denken, doch toonen ons dezelve geheel onverwacht op eene Jioogte , werwaards wij haar voetfpoor niet ontdekten. ' EINDE, VAN HET TIENDE DEEL.  BERICHT VOOR DEN BINDER. DEEL X. Plaat XXXV. (Perseus, door den inval der Romeinen verfchrikt.~) tegen over bladz. i83. Plaat XXXVI. C Watcrontdekking van /emihus.) tegen over 230. Plaat XXXVII. ( Trotsch gedrag van p o- pillius bfj antiochus ) tegen over 322. Plaat XXXVIII. (Scipio, weenendc bij den puin %/bn Carthago.) tegen over 504.