ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. ELFDE DEEL.   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR M. S T U A R T. met kaarten en plaaten. ELFDE DEEL, BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN HET GEMEENEBEST VAN DEN ONDERGANG VAN C A RTHAGO TOT AAN DEN DOOD DER GRACCHUSSEN. te AMSTERDAM, bij JOHANNES ALLART, MDCCXCVIL   BERICHT VOOR DEN BINDER. DEEL XI. Plaat XXXIX. C Q- c/ecilius metei-lius de Macedoniër befchaamt het ongevoelig vaderhart van eenen Spanjaard.) tegen over bladz. 60, Plaat XLI. (D« moord aan tib. sem- pronius gracchus gepleegd.") tegen over 266. Plaat XL. (Het ft andbeeld ter eere van cornelia , de moeder dergracchussen.) tegen over 354. Plaat XLII. (Cajus sempronius gracchus gaat onverfchrokken zijn bitter noodlot tegen.~) tegen over 400. De Binder lette wel, om plaat XLI vóór plaat XL te plaatzen » omtrend welke getalmerken eene tóisftelling plaats heeft.   M. S T U A R T t ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. XL   V IJ F D E BOEK. GESCHIEDENIS der ROMEINEN van de verdelging van car" • thago tot aan het bestendige dictatorschap van syll a. EERSTE HOOFDSTUK. de numantische krijg. D e beperking van den omvang dezes vijfden boeks wijst den aard van deszelfs hoogst belangrijken inhoud aan. Bekend met de wijze voorzorgen der oude Romeinen bij de inftelling eener magt, welke XI. ceel. A bg- Inleiding*  V. BOEK 1. OOFDST. 2 ROMEINSCHE boven alle wetten was (i), en met de angstvallige naauwgezetheid , waarmede de eerfte DiBators zelve zich van dit gevaarlijk oppergezag ten allerfpoedigften, nahetvereis cht gebruik, ontdeeden (2), moet het gewag van een beftendig DiStatorfchap, in het opfchrift van dit boek, ons de ontzettendfte omwentelingen in het Gemeenebest doen verwachten^ zonder welken zich zulk eene tegenftrijdigheid met den ouden vrijheidminnenden geest^^ als het zelve aanduidt, geenzins laat voor- * Hellen. Bezwaarlijk zal deze verwachting, welke tot verlangend ongeduld door het leevendig bezef van het hoogst belangrijke eener dergelijke gefchiedenis gedreeven wordt, zich bevredigen met het bijzonder opfchrift van dit eerfte hoofdftuk , het welk op nieuw eenkrijgstooneel op verren afftand, in plaatze van een Staatstooneel te Rome zelve, opent. Zeer lang toch hield de gefchiedenis ons met het eenzelvig bedrijf (1) Zie D. 11. bi. 153-158. (2) Zie. D. Ui. bi. 156.  GESCHIEDENISSEN. g drijf van veelvuldige oorlogen bezig, wier heerschzuchtig doel en ftaatkundig beleid nogthands de duurzaame opmer-1 king vestigden , en ons het Romeinfche Volk ten aanzien van andere Volkeren leerden kennen door deszelfs openlijk bedrijf zowel, als door eigene beoordeeling en vermoeden. Met deze zijde van 't Romeinsch charakter volmaakt bekend ge* worden , was van zelfs het verlangen reeds bij ons gereezen , om het Romeinfche Volk nu jegens zich zelf te zien handelen, waarvan de gefchiedenis, zinds de onderlinge bevrediging der onderfcheidene Handen te Rome, naauwlijks eenig gewag maakte. Maar , behalven dat wij ons ter taake Helden, den leiddraad der Gefchiedenis te volgen, fchoon zij ons niet dan door veelvuldige flingeringen tot de belangrijke uitkomst der gebeurenisfen leidt, belooft ons de vermaardheid van den opgenoemden krijg niet flechts het opmerklijkst onderhoud langs deze nieuwe kromte, maar zal ons de befchouwing tevens van de denk- en handel - wijze der voomaamfte Staatsperzoonen en Bevelhebbers in dit en andere tusfchen-vakA a ken 9 V. BOEK I. !Ö0FDst»  V. E O EK L EOfiFDST. J. voo C. J. van r. 600. Begin van óen Spaan fcben kujg. | romeinsche ken , de beste inleiding ter beoordeeling der volgende omwentelingen verfcbaffen. Het krijgsbedrijf, het geen ons thands te volgen ftaat, behoorde eetien algemeener naam, dan dien van het Numantifche, te dragen, daar het zelve reeds lang in Spanje veelvuldige en hagchelijke kanzen voordbragt, etr Numantia het hoofd des oorlogs werd: doch daar zich eindlijk alles zamentrok tegen deze ftad , hebben wij aan haar den naam des ganfehen krijgs gelaten, die anders in Spaanfchen opftand, Viriathifchen oorlog en Numantifclun kon onderfcheiden worden. Wij dagteekenden dezen krijg reeds van het Confulfchap van q. fulvius nobi- lior en t. annius luscus (O» en moeten hem van dien tijd opnaaien. Schoon Spanje, zinds deszelfs eerfte onderwerping , nimmer vreedzaam het juk der afhanglijkheid verdroeg , maar zich daar tegen onophoudelijk verzetteds, zoodat hora tius in laater dagen, den lof van aügustus vermeldende, die hetzelve het eerst volmaaakt bedwong, den Can- ( O Zie D- X. bl. 400.  GESCHIEDENISSEN. 5 Cantabriër onleerzaam voor het juk (i), eerst laat in ketenen gebragt, en wel eer onbedwingbaar noemde ; was echter deszelfs geduurige onrust, zinds het jongst be dwang door sempronius grac-! chus (2), tot op dit Confulfchap, van geen groot aanbelang voor den. Rome'infchen Raad geweest. Het muitend en plunderend optrekken onder eenen Carthaagfchcn Bevelhebber, het verdaan van eenen Romein/eken Pretor,j het dagelijksch uitbreiden van den opftand in het verder afgelegen Spanje waren thands de eenige redenen niet, welke het eerst weder , na een vijf en twintig jaarig bewind van Pretors, eenen Conful derwaards deeden vertrekken. De inwooners van Segeda, tot de Celtiberiërs behoorende, die Bellen werden bijgenoemd, hadden de uitlegging hunner ftad en derzelver omfchanzing ondernomen. Segeda was reeds op zich zelve eenezeer vermogende Stad, en ftond (1) Ho rat. Od. 6. L. II. Od. 8. L. III. Oa. 14. L. IV. (3) Zie D. X. bl. 8. A 3 V. tOf.5 I. 300fdst. f. voor C. ija. f. »«n R. 60a. Onrfpronj >an den Spaan- rcben krijg.  V BOEK I. JIOOFDST. J, voor C. 15* ]. van R 600. 6 romeinsche ftond nu eerlang de vereeniging en fterkte van alle de omliggende kleenere onrustige fteden te worden. De omtrek van haaren nieuwen muur was niet minder dan veertig Jiadiën ( 1 ) groot, en dreigde alzoo de ontmanteling der overige fteden , eenmaal door cato listig bewerkt (2), met te zamengetrokkene en des te geduchter magt te vergoeden. Te vergeefsch had de Raad, op het eerfte bericht hiervan , den aanleggers van dit Werk het bemuuren hunner uitgelegde ftad verboden, het opbrengen der fchattingen , welken gracchus hun had opgelegd , afgevorderd', en eene opeisfching van hulptroepen voor het Romtinfche leger gedaan , het geen alles blijkbaar ftrekte , om de geduchte fterkte te verhinderen, het vermogen ter uitvoering van zulke werken weg te nemen, en het getal der inwooners door opeïsfchingen ten oorlog te verkleenen: het andwoord der Celteberiërs was geweest, dat gracchus hun wel het aanbouwen van nieuwe , maar (1) Omtrend anderhalve uur gaans. (3) Zie D. IX. bl. 65.  geschiedenissen. ? maar niet het uitleggen of verfterken van oude fteden had verboden, en dat de fchatting en opeisfching, hun door denzelfden gracchus opgelegd, door den Raad zelf daarna was opgeheven, het geen alzins waar was, volgends appianus, doch met deze uitzondering, dat de Raad, bij alle dergelijke ontheffingen en vergunningen, gewoon was, uitdruklijk te voegen, tot nader goedvinden van den Raad en het Romeinfche Volk (i). Zich haastende, öm dit vreemde en geduchte werk door daadlijk geweld te keer te gaan , had de Raad de Confuls thands voor het eerst den eerften van Louwmaand hun ambt reeds doen aanvaarden, 't welk naderhand in algemeen gebruik bleef. q. fulvius nobilior trok met dertig duizend mannen tegen Segeda te veld, het welk , door den fpoed van 's Confuls komst verrafcht, eer de nieuwe muur voltooid was , terftond door alle deszelfs inwooners met hunne vrouwei: en kinderen verlaten werd. Zij namer hunne toevlucht tot de Arvaccers, di< der (i) Appian. alex. óe Mi, Hispan, p. 27;ter Hen vrees roorlag af.  io romeinsche v. boes l. HQOFDST. J. voor C. 152. J. van R. 600. Kriigsbedrijf in het veiafgeiegene Spanje. (1) Appian. alex. de belt. Hi^pan, p. 280, 281. ren; doch kreegen het trotsch befcheid: dat men aan den vrede zonder volflagene onderwerping niet dacht." Deeze gewoone Romeinfche taal voegde fulvius echter weinig, die, Numantia verlatende , even nadruklijk van eene andere ftad, waar de vijand zijnen meesten leevensvoorraad had, teruggeflagen werd, en, na nog anderen tegenfpoed, den afval van Ocilis ondervond, waar hij zijnen eigen voorraad en krijgs kas had, zo dat de vrees der algemeene trouwloosheid hem den winter in het veld deed doorbrengen, waar gebrek en koude hem zeer veel nadeels toebragten (2). In het verder afgelegen gedeelte van Spanje had de Pretor mummius, dezelfde, die naderhand als Conful den bijnaam van den Achajer kreeg, in het begin van dezen veldtogt even ongelukkig tegen het heir der muiters gevochten, doch daarna had hij zich weder herfteld , zoo dat hij het zelve ten eenemaal verflagen en het zijne  geschiedenissen. ii zijne met overvloedigen buit verrijkt had, waarvoor hem een zegepraal ten deel viel ( i). Hun beider opvolgers, de Conful m. marcellus voor het nabij gelegen en de Prcetor m. atilius voor het verder afgelegene gewest, vonden geenen gemaklijker veldtogt, maar moesten deszelfs eindelijke voordeden voor de grootfte gevaaren kopen. De geduchtfte vijandlijke hinderlagen voorzichtiglijk ontkomen, gelukte het marcellus, onverhinderd tot het trouwlooze Ocilis door te dringen, 't welk hij weder aan zich onderwierp en, tot boete en verzekering tevens, dertig talenten ( a } en dertig gijsfelaars liet leveren. Men had zich ftrenger wraak van zulk eenen afval voorgefteld. Deszelfs gemaatigdheid nooptede Nertobrigers, op wier ftad de Conful thands afkwam, om hem metde vraag te gemoed te komen: „ waarmede zij voldoen konden ?" Een onderftand van honderd ruiters was de gehee- le (i) Fasti capit. ad A. V. C. DCI. (»>ƒ 54»coo:-:" V. boek I. hoofdst. J. voor C. 151. J. van R. 6ou Volgende veldtogt ten voordeele der Romeinen geëindigd. Zachtmoedigheidvan marcellus.  12 romeinsche V. BOEK L HOOFPST. J. voor c 151. J. van R 601. Ie eifch, doch geduurende deze onderhandeling hadden anderen de agterhoede van zijn heir ontrust en een gèdeelre der ba'gagie weggevoerd. De onderhandelaars kwamen niet te min met de voldoening aan s' Confuls eisch te rug en ontfchuldigden het gepleegde feit, het welk zij aan onkunde wegens de onderhandeling toefchreeven: doch marcellus, geene .befpotting zijner zachtheid duldende, liet de ruiters in boeijen kluisteren, verkocht de honderd paarden, vernielde het omliggende land, en maakte zich ten belegen ftorm der ftad gereed. Een vredebode kwam hem nu terftond in eenen wolfshuid, het zonderlinge vredesteeken van dit volk, om den vrede fmeeken. 's Confuls andwoord was, dat men geenen afzonderlijken vrede moeit verwachten , voor dat alle de overige Celtiberiërs met hun denzelven vroegen. Dezen waren hier toe terftond gezind, en begeerden Hechts, onder aanbod eener maatige boete zelfs, op de oude veelwaarden van gracchus weder aangenomen te worden. Andere Volkeren, die geen deel aan dezen opftaud hadden genomen , drongen den  GESCHIEDENISSEN. I< den Conful vruchtloos, door hunne Afgevaardigden, om het Gemenebest nadruklijker wraak en hun gewest volkomener veiligheid te bezorgen : marcellus, die naar het einde van dezen moeilijken krijg verlangde en echter zich zelf niet bloot wilde geven, verwees beide de tegenftrijdige Gezanten mzrRome, en ftond den vijand intusfchen eenen wapenftilftand toe. In het ander deel van Spanje had a t ilius eene veelvermogende oproerige ftad der Lvfitaniërs veroverd en door den fchrik daarvan verfcheidene andere weder tot de Romeinfche zijde doen overgaan : naauwlijks echter had hij zich voor den winter ingelegerd , of de afval had op nieuw plaats en bedreigde zelfs de Rotneinfch ■ gezinde fteden met openbaar geweld (i ). De behandeling der onderfcheidene Gezanten uit het nabij gelegene Spanje ver' fchilde intusfchen te Rome aanmerklijk. De Afgevaardigden der trouwgebleevene fte- (l) Appian. ai.ex. de htll. Hts}, p, a8it 282. i v. soek I. flOOFDST. J. voor C. 15». J. van R. 601. J. voor C. IJO. J. van R. 602.  V. 90EK I. ROOFDST. J. voor C. 150. J. van R, 602. Ge?antfchap der Spanjaarden te Romen. 14 romeinsche fteden werden gastvrij in de ftad onthaald : de anderen moeften aan de overzijde van den Tiber blijven. Toen hun in den Raad gehoor verleend werd , voerden de eersten het eerfte woord. Zij beweerden : ,, dat, ten zij de Remeinen voor hunne veiligheid zorgden en den afval hunner landgenooten nadruklijk ftraften^ de Conful hun gewest Hechts te verlaten had, om den opftand hervat en hun aan de woede der Arvaccers, als verraaders hunnes vaderlands, opgeofferd te zien; weshalven zij den Raad verzogten, om of een ftaande heir in hun gewest, onder bevel van afwisfelende Confuls, te houden, of de muiters op zulk eene wijze te ftraffenj dat hun zulk eene nieuwe onderneming niet in gedachten komen kon." Na hun liet men de Arvaccers toe, wier taal wel in den toon der nedrige onderwerping geftemd was, doch telkens eenen geest liet blijken, die niet ten eenemaal gefnuikt, maar veel eer trotsch op behaalde voordeden, was. Zij vroegen den vrede, onder aanbod eener bepaalde boetdoening,.,doch op dezelfde voorwaarden, waarop zij zich weleer met gracchus ver-  GESCHIEDENISSEN. J5 verdragen hadden, en lieten hier bij zoo veele aanmerkingen op de wankelende krijgskans en de onbeftendigheid van alle menfchelijke zaaken invloeijen , dat zij duidiijk toonden, even gevoelig wegens hunne behaalde voordeden, als erkentlijk voor der Romeinen meerderheid, aangemerkt te willen worden. Vervolgends gaf de Raad gehobr aan de Afgevaardigden van marceilus zelf, die 's Confuls fehriftlijke voordragt overhandigden, waaruit zowel", als uit hunne aanfpraak bleek, dat hij het liefst den oorlog ten einde zag, en daarom den trouwgebleevenen min gunftig was, dan den afvalligen. Schoon het gevoelen van den Raad regelrecht met dat des Confuls ftreed, vond delve nogthands niet goed, den vreemden Afgezanten hier van blijk te geven. „ Marcellus zou hun als proconful den wil des Raads doen verftaan:" was het onzeker andwoord, terwijl zijne Afgevaardigden terftond terug gezonden werden met den uitdruklijken last voor hunnen Veldheer, om den krijg naar ver- eisch v. BOEK u HOOFDST. J, voor C. 150. f. van R. 602, De Raad *eeft last tot het voordzet* ien van ien krijg.  V. BOEK I. HOOFDST. J. voor < '5°. J. van E lus gelijk betoonde. Lucullus , naamlijk, die, tot in Turdttanie voordgetrokken, van waar hij scipio naar masinissa zond (2), het zuiier deel van Spanje eensklaps met eene tweede krijgsmagt overvallen was, had het heir der Lufitaniers , die, alleen ora (1) Epit. Li vu L. XLV1II. Oros. L. IV. c. 21. Appian. alex. de bell. Hisp. p. 287. (2) Zie D. X. bl. 413. V. boek I, ioofdst. . voor C. 150. '. van R. 602.  V. BOEK» I. HOOFDST. J. voor C ISO. J, van R. 602. 26 romeinsche om galba denkende, fchier geene krijgstucht hielden, overrompeld, en hetzelve vol doodlijken fchrik doen vluchten naaE 'het gebergte , waarna hij het verlatene Lufitanie plunderende doortrok. Galba verliet nu ook zijnen vroeg betrokken fchuilhoek , en fcheen zijn kwaad beleid en lafhartige werkloosheid door ftoute plundering te willen vergoeden. De nieuwe afvalligen keerden thands tot voorige onderwerping te rug, en verzochten zich met hem op gelijke voorwaarden, als in het voorige jaar met atilius, te mogen bevredigen. Alle trouwloosheid tegen ontrouw geoorlofd achtende, ontving galba hunne Gezanten minzaam. ,, Hij wist zeer wel, dit gaf hij voor, dat geene kwaadwilligheid, maar de behoefte alleen van eenen dorren grond, hun gedrongen had, het voorig verdrag te fchenden en op den grond van anderen te ftroopen; om zich te verzekeren van hunne trouw, wilde bij hun dus eenen genoegzaamen vruchtbaaren grond aanwijzen; doch daar hij den zei ven niet aan één ftuk groot genoeg kon vinden , wilde hij, dat zij zich in drie benden ver-  geschiedenissen. 5? verdeelden, wanneer hij aan elk een uitmuntend verblijf belooven kon." Men geloofde het woord des Prators \ men verliet den wezenlijk ondankbaaren grond ; men verdeelde zich , en ging , op zijne aanwijzing, een merklijk eindwegs uit een, Nu haalde hij de drie afzonderlijke benden over, om als vrienden de wapenen, welken zij voerden , af te leggen, waarna hij ze eensklaps door zijn krijgsvolk liet omcingelen, het welk onmiddelijk de moorddaadigfte flachting aanving. Slechts een kleen gedeelte ontkwam dit fnood verraad, het overige werd om hals gebragt of in ilaaffche keetenen geklonken. Onder de weinigen echter, wien de vlucht reddede, was de wreeker zelf van deze wreede trouwloosheid, dien wij eerlang in viriathus zullen vinden. Het getal der gefneuvelden wordt verfchillend opgegeven : men fpreekt van negen en van dertig duizend, waarfchijnlijk heeft men het eerfte getal voor dat der omgebragten, het tweede vooi dat der flaafgemaakten te houden (i). Stonc (i) Appian. al ex. debdl. Hisp, p. a88, O RO V. BOEK I. IOOFDST. J. voor C. 150. f. van R« 602.  23 romeinsche V. boek I. BOOFDST. J. voor C 149 J. van R 603. Galba voor het Volk gedaagd , docr cato beftreeden, doch door eige'. ne welfprekendheid bevrijd. . T 1 t t 2 R «3 Stond galba aan lucullus dus in trouwloosheid en in wreedheid gelijk , zeer verre overtrof hij hem in fchandelijke vrekheid. Lucullus roofde, plunderde en onthield den zijnen, om zijnen eigen bedorven ftaat te herftellen: galba was de fchatrijkfte Romein van zijnen tijd, en ontzag in zijne handelzaaken met zijne medeburgers zoo min bedrog en meineed, als in het veld den buit des krijgsvolks, om zich zelf nog meer te verrijken. De Gemeensman l. scribonius libo daagde hem, na zijne terugkomst te Rome, voor het Volk , eischte ftraf over zijn fchreeuwend wangedrag en deed het foorflel, om de Lufitaniërs, dien hij flaafijk in Gallie verkocht had, wederom in 'rijheid te doen ftellen. Cato, die sinds zijn Confulfchap in Spanje het Bechermheerfchap van dat ganfche gewest ;gen de veelvuldige knevelaarijenderPraors had op zich genomen, trad openlijk ls zijn befchuldiger voor en hield, ondanks ijnen vijfentagtig jaarigen ouderdom, eene reos. L. IV. c. ai. Val. max. L. IX. c. 4,  geschiedenissen. 20 redevoering tegen hem, welke bij, fehoon weinig tijds voor zijnen dood gehouden, in het zevende boek zijner verlooren geraakte gefchiedenisfen nog zelf had opgeteekend. Q. fulvius n 0 bil ior, wiens eigen handel in het zelfde gewest veel vuldig verwijt had ondergaan, was zijr eenige openlijke verdeediger: maar 's Volks geest, zijne fchatten, en nog meer zijne . door cic&ro zelf zeer hoog geroemde, welfprekendheid (1) , waren de hulpmiddelen, die hem, ook zonder vreemden bijftand, aan het gedreigde vonnis onttrokken. Ziende, dat zijne vrekbeidhet Volk, op aandrang van den ftokouden Redenaar,deec neigen, om zich de zaak der menfchheid aar te trekken, aan welke men zich anders it zoogenaamde barbaaren niet bekreunde, er dat de omkoping alleen van veele ftemmen. waarvoor hij gezorgd had, hem geenzin; redden zou van de geëifchte uitfpraak, nan hij, na reeds tweemaal vruchtloos voor zijni fnoode zaak gepleit te hebben, de uiterflf proef zijner welfprekendheid , om doo: eene kunstgreep, welke hem maar al t we (1) Cic. ie Orat, L. I. c. 53« V. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. >49' ]. van PU 603. I t 1 t l 1  V. BOEK h HOOFDST. J; voor C. H9' Ji van R. 603. 30 ROMEINSCHE wel gelukte , het hart der menigte té fchokken. In plaats van nuttelooze poogingen ter ontfchuldiging te herhaalen, beklom hij thands de fpreekplaats met zijne twee zoontjens aan zijne zijde en het nagelaten kind zijnes broeders, welks voogd hij was, op den arm; beurtling omhelsde hij met fnikkend weenen deze kinderen , bejammerde openlijk in den weemoedigften toon hun lot, en voords de houding aannemende eenes krijgsmans, gewoon voor het aangaan van ien flag eikanderen hunnen uiterften wil Ee verklaaren, beval hij de voogdij dier Dnfchuldigen aan het Romeinfche Volk bij plegtige wil verklaaring, en toonde zich nu bereid, om deszelfs doodlijke uitfpraak te ondergaan. De menigte, aan geene ondercheiding tusfchen verftand en hart gewoon en daardoor fleeds aan de groffte nisleidingen van fchrandere Redenaars sloot gefield, meende de edelfte gevoeens des medelijdens intevolgen , wanïeer het onmededogend het lot der dui:enden vergat , wier flaavernij of dood erlang in Spanje zelf gewrooken ftond te vorden , en hem met fchier algemeene. item-  GESCHIEDENISSEN. 51 ftemmen vrijfprak, wien het fchier even eenpaarig, zonder deze misleiding, zou veroordeeld hebben. Veelen fchreeven: deze volksverandering aan de omkoping zijner fchatten enkel toe, maar cato, die de kracht der welfprekendheid en de lichtzinnigheid der menigte volmaakt kende , fchaamde zich geenzins, aan te teekenen, dat galba der ftraf niet zou ontdooken zijn, indien hij geene kinderen en traanen had gebruikt (i). Het fpoedig weder ingezien wangedrag der Overheden in hunne wingewesten bragt echter eerlang, op voorftel van eenen anderen Gemeensman, l. calpurn i us pi s o, eene wet te weeg ten voor■deele der bondgenooten, om alle afgeperfte penningen rechtftreeksch terug te kunnen vorderen. Eene wet, welke op den duur hoogst heilzaam werd bevonden , en te recht den voorfteller den bijnaam van den Verftandigen (Fragi) fchijnt te hebben doen dragen , daar zij onder hel (i) Cat. ap. c i c. de orat. L. i. c. 53. Cic. in brut. c. 93. Id. pro murena c. 21. — val, max. L, VIII. c. i. ex. 2. Epit. livii L. XLIX, V. boek L 100fdst. f. voor C. 149. f. van Ra 603. Wet over de afper» fingen. 1  32 romeinsche V. boek I. HOOFDST. J. voor C I49. J. van R. 603. Charafter van cato. (1) Cic. in brut. c. 27. Id. pro fontej, c. 13. het zeldzaam getal dier uitmuntende wetten behoorde, welke niet enkel de flraf der boosheid , maar tevens de vergoeding des ongelijks bedoelden (1). Gunftiger gelegenheid, dan deze, kan zich voor cato's lof niet opdoen, daar wij de opgave zijnes merkwaardigen charakters nog verfchuldigd zijn. Zijn hooge ouderdom, — zijne onbezweekene geest - en ligchaams-kracht, — zijne voorfpraak voor dat volk, 't welk weleer zijn krijgsbeleid bedwong, en het geen nogthands geenen eerlijker zaakbehartiger, dan cato, kende, zijn, in mijn oog, zoo veele opmerklijke trekken , als 'er fchier noodig zijn, om zijn ganfche charakter van deszelfs goede zijde voorteftellen. Die hooge ouderdom, niet ver van 't eeuwgetal verwijderd , moest immers , zonder eenig ander bericht, ons aan de ftrengfte maatigheid in eenen man doen denken, wiens rustloos bedrijf van ligchaam en van geest eene veel vroegere afilijting van het dierlijk werktuig had moeten doen  geschiedenissen. 33 doen verwachten. En waarlijk in hem fcheen ook een aloude curius herbooren: zijne fobere leefwijs was den tijdgenoot alvast een fprekende fchilderij van de reeds vergetene voorvaderlijke zeden. — Zijn onbezweeken geest tot aan den rand zijnes grafs brengt voords van zelfs die uitftekende gave der Natuur in hem te binnen, welke hem den bijnaam van cato of den Schranderen deed dragen. Dien geest had hij verrijkt met veelvuldige en diepe kennis. Hij kende al het Gjiekfche fchoon , hoewel hij het niet erkennen wilde; hij wist alle de inftelüngen zijnes lands en doorgrondde de eerfïe beginzelen des rechts; hij kende de wetten der groeizaame Natuur en befchreef ze in zijne boeken over den landbouw; hij bevattede in zijn brein de oorkonden zijnes Volks en wilde ze in fchrift vereeuwigen; hij had den gang der zeden en der' weelde agtervolgd en voorzag met opgeklaarden blik derzelver rampzalige worfteling; hij was ervaren in het beleid der tonge en der wapenen , en bleef nogthands altijd oorfpronglijk in beiden. Zijne lange ligchaamskracht doet ons in XI. deel. C hem v. BOEK i. HOOFDST. f. voor Cé 149 J. van FU 603. /  V. BOEK, I. HOOFDST. J. voor C 149' J. van R 603. 34 romeinsche hem terftond den forfchen jongling herkennen , dien wij voor vierenvijftig jaaren ten tooneele onzer gefchiedenis1 fen voerden ( 1). — Zijn aanval op denfnooden galba kenmerkt, eindlijk, zijne trouw voor hun, die zich eenmaal aan zijne befcherming overgaven , herinnert voords zijn zonderling krijgsbedrijf (2), het geen hem zoo geërbiedigd als geducht bij Rome's vijanden maakte , en doet ons tevens aan de rechtmaatigheid gedenken van den toenaam des Zedenmeesters, die hem na zijn Cenforfchap bijbleef, 't welk hem een ftandbeeld in 's Volks oogen waardig had gemaakt ( 3 ). Zoo veele uitftekende gaven en kundigheden , als zich zeldzaam in denzelfden perzoon vereenigden, zoo groote eerlijkheid en braafheid, als dikwijls te vergeefsch bij de grootften dienften aan het GeCO Zie zijnen aanleg D. VIII. bl. 193 en volg. ( 2 ) Zie den lof zijnes krijgsbeleid». D. IX. bl. 71 en 349- C 3) Zie wegens dit Cenforfchap D. IX, bl.  geschiedenissen. 35 Gemeenebest gezogt werden , konden echter niet meer dan hoogachting, eerbied en diep ontzag voor cato bij den Raad, het Volk en de Bondgenooten wekken: op hartlijke liefde ontzegde hem meer dan eene zijde zijnes charakters alle aanfpraak.— Voor anderen zoo ftreng, als voor zich zelf, beoordeelde hij de zeden van zijnen tijd naar de vroegfte voorvaderlijke eenvouwdigheid, waarvan hij zelf een eigenzinnig naarvolger bleef. Dit deed hem de' uitmuntendfte mannen van zijnen tijd , gelijk wij in den eeriïen Africantr zagen (i), bitter aanranden en maakte hem wederkeerig veelvuldige perzoonlijke vijanden. — Eerlijk in zijn doel, maar geenzins kiesch in zijne middelen, werd hij zomtijds zeer haatlijk in zijne handelwijze , waarvan zijn hooggepreezen Cenforfchap zowel, als hetgeüuurig ilotvan zijne laatfte ftaatsgevoelens met opzicht tot Carthago, ten blijk verftrekte. — Verachter van de vrouwen ( 2 ), wier zinlijk genot hij echter tot zijnen hoogen ouderdom' (O Zie D. VIII. bl. 193, 104. (2) Zie D. IX. bl. 31 40. C e v. BOES I. HOOFDST. J. voor C. 149. f. van Ri 603.  V. boek I. gOOFDST. J. voor C. 149. J. van R. 603. 56 ROMEINSCHE dom met onverzaadbaare drift beminde ( 1 ), bleef hem de ongnnst van de helft van Rome's bevolking beftendig bij: even als elke dichtregel van hOMExusdoor eenen man aangehaald, die de Griekfche Bevalligheden uit Rome verbande , misnoegen bij tien vei lijnden Letterminnaar wekken moest. — Zijn fchrander koopbeleid bij het aannemen van nieuwe flaaven en derzei ver verhandeling na het genot van hunnen besten leeftijd (2) was den Romeinen zeiven ergerlijk, wien de lof van menfchelijkheid jegens hunne flaaven alzins toekwam, — Hij zelf was ook gaarne zijn eigen lofredenaar (g_) en zulk eene eigene vooringenomenheid duldt het algemeene gevoelen nimmer. Zijne gaven, zijne kundigheden, zijne dienften, zijne zeden mogen hem alzoo voor laatere Romeinen ten voorbeeld uit de voorvaderlijke dagen, dien het nageflacht altijd gulde noemt, hebben doen ftellen, zijn charakter, het geen wij achten, (1) Plut. in cat. p. 357. (2) Zie D. VIII. bl. 198. (3) Zie D. IX. bl. 249.  geschiedenissen. 3? ten , tsaar geenzins beminnen , doet ons met eenen veel laateren beoordeelaar van hetzelve zeggen, dat het geleek naar het JEgyptisch land , wiens vruchtbre grond ,■ gelijk homerus zingt, veel heilzaam, kruid, maar ook veel gifplant, baart (i). Door de uiterfte kunstgreepen der zin-' nelijke vvelfprekendheid was nu galba wel aan de ftrafvordering van den grijzen cato ontworfteld , doch eerlang moest het bloed der Romeinen zelve-voor eene fchandelijke vrijfpraak boeten , die hun deelgenooten van zijn wanbedrijf gemaakt had. C. v e t i l i u s , die hem als Pretor met een nieuw heir in het afgelegener Spanje opvolgde, vond weldra den geduchtften wreeker der trouwloosheid in eenen man , wiens geringheid naauwlijks de opmerking der trotfche Koningbedwingers waardig fcheen. Viruthus, van herder jager, van jager roover, van roover Veldheer geworden, deed de Romeinen zelve weldra in hem eenen Spaanfchen romulus duchten. Sterk en gehard van (i) Hom er. Odpf. L. IV. f. 329, 230. . . Roman Converfat, in cat. V. I. p. 349. C 3 v. boek I. ioofdst. . voor C.' 148. f. van R. 604. /eldheerchap van /IR1ATHUS in Spanje*  V. B0EK i. HOOFDST. J. voor C. 143, J. van R. 604. VuTILIUS tegen vi- B.IATHUS. 58 b.omeinsch8 van ligchaarn, ftout en vlug van geest, zelf altijd op zijne hoede en afgerecht voor anderen op alle list en ftryd, had hij zijne kleene rooverbenden tot een heir van ftoute knaapen uitgebreid , 't geen geheel Lufitanie, fchoon laatst zoo deerlijk geteisterd, in hunne onderneming deel deed nemen. Bij 's Prcetors komst plunderde dit heir, tien duizend mannen fterk, gansch Turdetanie ; vetilius viel het zelve onverwacht op het lijf en drong het daardoor fpoedig tot eene engte, waaruit de Lufitaniè'rs zich niet dan door nieuwe onderwerping wisten te redden, doch waarin hun Veldheer, na het fpoedig zamentrekken van zijne te veel verfpreide benden , hun in tijds wederhield. Zij hadden reeds Gezanten aan den Pretor afgezonden, om hem te verzekeren, dat het uiterste gebrek aan leefnoodwendigheden hun alleen ter plundering van Rome's vrienden dreef, dat zij niets meer begeerden, dan de aanwijzing van eenen grond , die hun kon voeden, en met welks bezit zij zich zeer gaarne aan het Romeinsch gezag op nieuw ■wilden onderwerpen; vetilius was van  GESCHIEDENISSEN. S9 van zijnen kant niet ongezind, om den billijken eisch der Lufitaniè'rs te voldoen, en met hun reeds in onderhandeling | getreeden; wanneer viriathüs, vanJ de verzameling zijner verftrooide benden met vogelfnelheid terug gekeerd, door de herinnering der voorige trouwloosheid der Romeinen en de verzekering van eene veilige uitkomst uit de tegenwoordige engte voor de zijnen , allen handel afbrak. Niemand kende de trouwloosheid en wreedheid van eenen galba beter, dan hij, die ter naauwernood daaraan ontkomen was: en dat de Lufitaniè'rs zich aan niemands geleide veiliger konden toevertrouwen , wees terftond zijn ontwerp ter hunner redding uit. Hij liet hun zich in volle flagorde fchaaren, doch koos flechts duizend ruiters uit, om met hem ftand te houden, terwijl alle de overigen, zodra zij hem te paard zouden zien fpringen , wijd en zijd de vlucht moesten nemen, zullende de ftad Tribola de plaats hunner vereeniging zijn. Zijn ontwerp flaagde volkomen. Vet i l i u s waagde de vervolging der vluch telingen uit vrees voor de ftandhoudendf C 4 vijand v. BOEK I. IOOFDST. . vtfor C. 148. [. van R. 604.  40 romeinsche V, BOEK, I. HOOFDST. J. voor C 148 J. van FL 604. : 3 ( 1 1 d vijandlijke ruiters niet, doch viel, in woedende fpijt, van zich een fchier geheel onderworpen heir te zien ontlopen, op virjathus zelf aan. De fnelheid zijner paarden en de afgerechtheid zijner ruiters befpotteden echter dezen aanval van 's Pretors ganfche magt; dan eens vluchtende en dan weder onverwachts te rug keerende, ja zelfs eenen aanval op zijne vervolgers dreigende, hield hij met een bewonderenswaardig beleid den Pretor dezen en den ganichen volgenden dag terzelfde plaatze op, waartia hij, wel verzekerd van de veiligheid der zijnen, den nacht te baat nam, om den vijand langs onbekende wegen te ontrennen. Het gerucht maakte echter weldra de verzameling der zijnen te Tribola bekend, eerwaards vetilius nu terftond zijlen togt wendde. Aldaar verzamelde zich ïog een veel grooter heir, het welk ioor den moed en het beleid des Veldteers tot nieuwen opftand was geprikr eld. Viriathus, die 's Pretors komst ■erwachtede, legde een gedeelte zijner bene in een bofch , 't welk vetilius oodzaaklijk moest door trekken, vertoon-  geschiedenissen. 4ï toonde zelf zich met eenige weinige manfchap aan deszelfs ingang, nam fchijnbaar de vlucht op het zien van de Romeinen , en bediende zich van hunne woedende wraakzucht , om hun ongemerkt naar eenen moera^gen grond te lokken , waar hun terftond zijn verborgen krijgsvolk overviel. Het geheele Romeinfche heir kwam weldra in verwas ring en werd geheel verflagen. Vetilius zelf werd leevendig gevangen genomen, doch door den Spanjaard, die hem meester werd en in hem eenen ouden en zwaarlijvigen krijgsgevangen vond, als een nutteloozen flaaf om hals gebragt. Vier duizend mannen fneuvelden met hem, zes duizend vluchteden naar Carfesfus. Dezen hadden eenen Penningmeester cl. unimanus aan hun hoofd, doch dezelve waagde met hun gèenen nieuwen togt. De onlangs bevredigde volkeren uit het ander gedeelte van Spanje zonden, ter voldoening aan zijne opeisfehing, vijf duizend mannen tot onderftand; dezen liet hij vjrjathus in het open veld beftrijden, doch dezelven weiden zoo geheel in de pan gehakt, dat C 5 v. BOEK I. HOOFDST. f. voor C. 148. f. van R, 604. Vetilius verliestden veldflag en hetleeveru  4£ romeinsche V. boek L hoofdst. J. voor C. 147J. van R. 605. C. PLAU« tiüs wipneus tegen V1RIATHUS. : ( 'er geen bode hunner nederlaag overfchoot (1). C. PLAüTius hijps^us bragt bet volgende jaar eene nieuwe krijgsmagt van tienduizend voetknechten en dertien honderd ruiters mede en vond viriathus rondom Carpesfus, waar hij den Penningmeester ingeflooten hield, zijne ongeftoorde plundering voltooijen. Deze veinsde, op zijne aankomst, overijld de vlucht te nemen; plautiüs, dit ziende, zond vierduizend mannen af, om hem te vervolgen , doch hij, zich daarna eensklaps omwendende, verfloeg ze allen, trok daarop den Tagus over en legerde zich aldaar op eenen berg. Plautiüs, den dood der zijnen willende wreeken , bood hem alhier eenen flag op ongelijken grond aan, Joch dezelve viel voor hem zoo ongelukkig uit, dat hij met het geringe overfchot zijnes volks het veld verliet en de veiligheid • der fteden zogt; terwijl vi- r ia- (i)Appian. alex. Hispan. p. 28$, cpo. ?" r o n t. Strateg. L. II. c. 13. ex. 4. L. II. c. 5. ïx. 7. Pighii Annah ai b. a.  geschiedenissen. 43 riathus wijd en zijd de Romeinfche Bondgenooten dwong, de vernieling van hurinen oogst ;voor groote fommen af tej kopen (i) Tweemaal lieten zich de inwooners] van Sagobriga door zijne list misleiden. Een kleen aantal van zijn krijgsvolk hett vee ziende wegvoeren, het geen rondom de ftad weidde, deeden zij op het zelve eenen fchierlijken uitval, die hun in eene hinderlaag voerde, waar zij door den vijand met veel grooter magt werden opgewacht (a> Terftond daarna fcheen viriathüs hunne muuren te verlaten, hij was drie dagen agter een in geduurigen aftogt, de burgerij verheugde zich over het onzet en wilde den vierden dag daarvoor een plegtig dankfeest vieren, doch op dien eenen dag den ganfchen weg, dien hij in drie dagen afgelegd had, terug fnellende, overrompelde hij haar, eer zij in ftaat was, het offertuig met de wapens te verwisfelen ( 3 ). Is (1) Appian. alix. Hispan. p. 291. (2) Front. Strateg. L, III. c io. ex. 6, (3) Fa0n.t, Strateg. L. III. c. 11, ex. 4. V. boek i. OOFBST. , voor C. 147. . van R. 605. Krijgslisen van /iRIATHUS.  44 romeinsche V. BOEK L HOOFDST. J. voor C 146. J. van R. 606. J. voor C. 145J. van Ri 607. In het volgende jaar bragt hij den Pretor cl. ünimanus, die tegen hem gezonden was , eenen zwaaren flag toe , waarvan de gefchiedenis echter geene bijzonderheden meldt. C. nigidius figulus moest het jaar daarna hetzelfde lot verduuren ( 1). De moed der Lufitaniè'rs en de mismoedigheid der Romeinen namen hierdoor van dag tot dagingelijken graad toe. Een ftaal daarvan heeft oaosius uit eenen _ouden Gefchiedfchrijver bewaard. Drie honderd Lufitaniè'rs durfden duizend Romeinen in zeker bosch ftaan; zij verlooren flechts zeventig mannen en bragten 'er drie honderd en twintig om; als overwinnaars rustig aftrekkende, bleef een hunner te ver agter en werd door eenige Romeinfche ruiters omcingeld; deze nu zou moedig op een der ruiters aangevallen zijn , deszelfs paard met zijne fpeer doorboord, den ruiter zelf het hoofd afgehouwen en de ove« :igen, van zulk een bedrijf bedwelmd, als (1 ) Confer, pighii Annal. ad b. e, A ur< vict. de vin iü. cLXXI.  geschiedenissen. 45 als bloote toefchouwers hebben agterge- laten ( i ). De ontzettende berichten wegens de : zen nieuwen en' geduchten beftrijder van het Romeinfch gezag in het pas bedwongen doch altijd rustloos Spanje deeden den Raad, onder het Confulfchap van Q. fa bios maxi mus ^emilianus en l. hostilius mancinus, befluiten , om op nieuw eenen Conful naar dit krijgsgeest te zenden, het welk den broeder van den jongen Africaner, den zoon van den voortreflijken overwinnaar van perse us, bij het lot ten deele viel. Hem werd de werving van twee keurbenden toegedaan, welken hij uit nieuw krijgsvolk befchreef, ten einde hun, die pas uit Macedonië, Griekenland en Africa waren terug gekeerd, eenige verademing van den geduurigen krijg te laten. Mei dezen en een geëvenredigd aantal bondgenooten Italië verlatende, telde hij bij zijne heirfchouw te Orfo in Spanje vijftienduizend voetknechten en omtrend twee duizend ruiters, dien hij voornam, dooi da (i) Oho». L. V. c. 4. V. SOEK r. ioofdst. f. voor C, 144- f. va R. 608. Q FABIUS AAXIMUS AÏMiL'ANf's en L.HOSTILIUS MANCINUS Cosf. Krijsbeleid van fabius JEMiLUf* nus.  V. boek J. soof0st. J. voor ( I44v J. van R 608. Plautiu van majefieitfehennis befchuldigd. 46" romeinsche dagelijkfche oefeningen eerst volkomen af te rechten , eer hij ze voor den vijand , bragt (1 % Intusfchen ftaken de zegeteekenen, •dien viriathus op den kruin van het 5 gebergte had opgericht ( 2 ) , van waar plautius hem te onbedacht had willen verdrijven, den Romeinen tot in Rome zelf zoo pijnlijk in de oogen , dat het Volk, terftond bij zijne terug komst, de wet van Majesteitfchennis Cs) op hem toepaste, wijl hij het Romeinfch gezag verminderd had, welker ftraf hij echter door zijne vlucht uit Rome in tijds ontging (4 ). Een (1) Appian. aleK. Hispan. p. jj>i. Epit. Livri L. LH. (2) Flor. L. II. c. 17. (3) Deze wet werd, volgends Tacitus (Anna/. L. 1. c. 73.), toegepast op hun, die het leger door verraad, het gemeen door oproerigheid, of het gezag van het Romeinfche Volk door kwaad krijgsbeleid benadeeld hadden: en daar zij zich dus alleen tot daaden en geenzins tot woorden uitilrekte, wai augustus de eerfte, die de losbandigheid der Schrijvers onder haar bedwang betrok. C4) Diod. «e, de Firti et vit, V. II. p. 591.  geschiedenissen. 47 Een weinig minder beleids zou den Conful fabius nogthands aan gelijke fchande bloot gefteld kunnen hebben,1 daar hij zich terftond door eenen vijand aangerand vond, tegen wien hij de volkomene naarvolging van zijnes eigen vaders krijgsbeleid en de uitmuntende hoedanigheden van het aloud geflacht, waarin hij aangenomen was, behoefde. Zich zelf naar Gades begeven hebbende , om aan hercules te offeren, van wien de fabiussen zich afkomstig reekenden, terwijl hij de oefening van zijn nieuw krijgsvolk gerust aan zijnen Onderbevelhebber toevertrouwde, waren de Lufitaniërs niet Hechts op de voeragiers, die hun ver van zich waanden, fchriklijk aangevallen, maar had viriathus zelfs den Onderbevelhebber, die het gewaagd had, tegen hem in flagorde te verfchijnen, eene zwaare nederlaag toegebragt. Het gerucht van dien ontijdiger en hoogst nadeeligen flag riep fabiuj met verdubbelden fpoed te Orfo te rug. waar hij zich terftond door den ftout moedigen overwinnaar tot een algemeer treffen zag uitgedaagd. Ver v. BOEK i. IOOFDST. [. voor C. 144. f. van R. 608. 1 L  4Ö romeins che V. BOEK L hoofdst» J. voor C J, van R 608. Verlangde viriathus naar eenerl nieuwen flag tegen het nog onbedreeven Romeinfche krijgsvolk; fabius wist dat verlangen niet fleehts wijs te leur te Hellen, maar 'er zelfs het meeste voordeel voor de oefening der zijnen uit te trekken. Hoe zeer ook daar toe uitgelokt door allerleije kunstgreepen van eenen listigen vijand, liet hij zich geenzins tot een algemeen treffen dringen , maar voerde fleehts afwisfeleade gedeelten zijnes krijgsvolks tegen viriathus aan, ten einde niets beflisfehends te waagen en echter alle zijne benden aan het gezicht des vijands, 't gevoel der wonden en de bedreigingen des doods bij beurtlingfche oefening te gewennen. Hij zelf Zorgde voords voor de veiligheid bij 't noodig voerageeren , 't welk hij met zijnen broeder scipio van hunnen vader in Macedonië geleerd had, en vormde zich weldra door de uitmuntendfle krijgstucht een geheel eigen heir , het welk door fchijnbaare onbedrevenheid nu fleehts te gevaarlijker was ( i). De CO Appian. alex, Hispan. p. 291.  geschiedenissen. 49 De 'fchandelijke benoeming der volgende Confuls liet hem zeiven de eer van dit voortreflijk werk. S e r v. sulpicius galba, wiens vrijfpreking on langs 's Volks eigene veroordeeling was, en l. aurelius cotta, dezelfde, die zich voor tien jaaren reeds agter de onfchendbaarheid van het Gemeenfchap tegen de vervolging zijner fchuldeisfchers had willen verfchnilen (i), waren de voorwerpen , welken 's Volks keuze thands met de hoogde waardigheid bekleed had. Beiden betwisteden zij eikanderen het Spaanfehe krijgsgewest; de Raad was zelf oneens, aan wien men dit gewest het best kon toevertrouwen, daar armoede zonder groote eerlijkheid eenen Veldheer even gevaarlijk , als rijkdom met onverzaadbaare hebzucht, maakte. Scipio, de Africaner, naar wiens gevoelen men algemeen verlangde , maakte geene zwaarigheid , van openlijk te verklaaren: ,, dat hij 'er geen van beiden wilde gezonden hebben, om dat de een volftrekt niets, de ander nooit genoeg, had." En het omhelzen van dit (i) Zie D. X. bl. 399. XI. DEEL» D V. boek L 400fdst. f. voor C. 143. f. van R. 609. Serv. sul. p1cius galba en l. aureliuscotta Cojf.  V. , PO EK I, HOOfDST. J. voor C 143' J. van R 6co. Viriathus gedagen door fa. b1us. J. voor C. 142. J. van R. 610. q. C^ECll1us Mfc- tellus en app. clau- r>'us pul- CHER Cojf. ( 1) Val Max. L. VI. c. 4. ex. 2. (2) Appian, alex. Hispan. p. 191. jo romeinsche lit gevoelen deed het krijgsbevvind op ïabius verlengen CO- Als Proconful thands niet fchroomende, zijne welgeoefende en bemoedigde benden tegen viriathus in het veld te brengen, behaalde hij op hem twee overwinningen, die, fchoon zij hem nog geenzins fnuikten , echter der Romeinen moed geheel herftelden en door de 'verovering van twee afvallige fteden gevolgd werien, waarvan de eene geplunderd, de andere in den asch gelegd, werd. Viriathus zelf vluchtede tot Bcecor voor zijne overwinnende wapenen , waarna hij zegevierend zijne winterlegering te Corduba nam ( 2 ). De vernieuwing des Confulfchaps gaf aan fabios weldra eenen waardigen opvolger. Q. c^cilius metellus, de Macedoniër, die nevens app. .claupius pulcher verkooren was, nam het krijgsbewind uit zijne handen over. Twee jaaren agtereen was hij bij de mededinging naar deze hooge waardigheid voor-  geschiedenissen. $ï voorbijgegaan , en, fchoon hem zulks het meest bij de laatfte verkiezing had gegriefd, had hij echter gemeend, eene nieuwe proeve te moeten waagen , om eenmaal het Volk te kunnen toonen, dat. de Staat veel meer aan eenen waardigen Conful , dan hij aan het Confulfchap, gemist had ( i ). Zijn Ambtgenoot kreeg Italië tot zijn gewest, doch beklaagde zich over des-, zelfs diepen vrede, daar zijne eerzucht] en rustlooze geest het krijgsbewind van metellus , met wien hij het lot getrokken had , benijdde, en zelf overal aanleiding tot eenig krijgsbedrijf zogt. Weldra nam hij ze zelf. De Salasfers, die de valleijen, van de Pennynfcke Alpen bewoonden, leefden met hunne laager woonende nabuuren in beftendige twist over het ophouden van de rivier de Duria, wier wateren de Salasfers ten eenemaal dienstbaar maakten voor hunne bergwerken. Zij, die zich hierdoor benadeeld achteden, hadden hunne klagten daarover te (i) Aur. vict. de vir. Hl, c. LSI. Vai* max. L. VII. c. 5. ex. 4. D 3 V. bo ek I. ioofdst. \> voor Cé 142. [. van R.. 610. Schandlijk ;edrag van IPP. CLAU>IUS PULVER.  52 ROMEINSCHE V. EO E K I. HOOFDST. J. voor C 142. J. van R 610. te Rome gebragt en van den Raad verkreegen, dat hun een fcheidsman uit deszelfs naam gezonden werd. Claudius nam dezen last, dien de Raad hem oplegde, • greetig aan , en begon zijne bemiddeling met zulk eene fchandelijke plundering van der Salasfers land , dat dezen zich gedwongen vonden , om zijn openlijk geweld met daadlijk geweld te keeren. Dit kostedehem, die in woeste krijgszucht naar geene omftandigheden zag , een verlies van vijfduizend mannen, en bragt, door het gerucht van zijne nederlaag, 'Rome in zulk eene onrust, dat men in de SibyHynfche vaerzenk\vanswijsvnaar de oorzaak van zulk een onheil zogt , en het zelve aan een Godsdienftig verzuim bij claudius veinsde toe te fchrijven. Twee der Tienmannen, die deze Godfpraak hadden raadgepleegd, gingen zelve, op last desRaads, hem dit verzuim herinneren, en ftrekten zeker, om hem door hun beter beleid in zijn gewaagd-bedrijf te onderfteunen. Het gevolg daar van was eene nederlaag der Salasfers, wier verlies men nu ook juist op vijfduizend mannen begrootede. Het onrechtvaardig aangevallen Volk kon zulk ee-  geschiedenissen. 53 eenen flag geenzins verduwen, maar was verplicht, zich aan 't geweld te onderwerpen , 't welk aan het zelve alle goud- J mijnen ontnam en , voor het gebruik der rivier tot deszelfs overige mijnwerken,] eene fchatting ten voordeele van deszelfs nabuuren oplegde (i). Trotsch op deze overwinning, verzogt. appius, bij zijne terugkomst, den Raad1 noch het Volk om de eer van eenen zegepraal, maar eischte,opeigen gezag, de gewoone fom tot zulk eene plegtigheid uit 'sLands fchatkist. Men weigerde hem zulks benevens den zegepraal zeiven , dien zijn geleeden verlies en eigendunklijk bedrijf hem te recht onwaardig maakten : doch, — zoo veel durfde zich de hoogmoed reeds onderwinden, — hij zelf eigende zich de weldaad der wet toe , welke het veiflaan van vijfduizend vijanden in eenen flag voor eenen zegepraalenden Veldheer vorderde , en trok, op eigene kosten en eigen gezag, in zegepraal Rome door. De Gemeensluiden wilden dezen ver- (i) Strab. L. IV. p. 205, Oaos. L. V. c. 4. Epit. Livii L. LUI. D§ v. boek I. ioofdst. . voor C. ias. . van R, 610. K?v\vs ze;epraa!tandanks jen Raad, jet Volk ïn de Gemeensluiden, door \eifestaalCcht pries* :erfchap van zijne dogter.  54 romeinsche V. boei i. hoofd3t. J. voor C, 143» J» van R. 610. Krijgsbedrijf in Spavje. verraetelen hoon van Raads en 's Volks gezag, die nog geen voorbeeld had, geenzins gedoogen; een hunner dreigde hem zelfs , daar hij , ftaatig voordtrekkende, ook hun gezag befchimpte , uit den zegekar te fcheuren , maar zijne dogter ftelde de onfchendbaarheid van haar VéJiaalfche Priesterfchap tusfchen beiden , beklom zelve den wagen, en reed alzoo met haaren vader in zegepraal over Gemeensman , Raad en Volk het CapitaHum op (1). Intusfchen had zijn Ambtgenoot metellus het krijgsbewind in Spanje van FABius /emilianus overgenomen, en hetzelve met loflijk beleid gevoerd. De nadeelen van den laatften veldtogt hadden viriathus naar nieuwen fteun voor zijnen tegenftand van Rome's wapenen doen omzien ; hij had denzelven bij de Arvaccers, Titthers en Bellers door Gezantfchappen gezogt, en daadlijk in hunne verwijdering van Rome's onlangs hernieuwd bondgenootfchap gevonden, van waar de eigenlijke AV (1) Oros. L. V. c. 4. Val. max. L. V. c 4. ex, 6. Cic. pro c izl» c; 14.  geschiedenissen. 55 Numantifche krijg deszelfs bepaalde jaarteekening ontving, fchoon metellus in dit zelfde jaar den gedreigden afval! door dapper en fchrander krijgsbeleid bedwong (i). quintius pompejus, 's Confuls Pretor, had onvoordeeliger wapenen in het ver afgelegener gewest gevoerd; viriathus, dien hij aldaar beftreeden en bij den eerften flag binnen zijne oude legerplaats op het gebergte had gedreeven, was hem daarna onverhoedsch op het lijf gevallen , en had hem nu op zijne beurt met een groot verlies van volk en veldteekenen in zijn leger terug geflagen, zoo dat hij, fchoon midden in den veldtogt, zich fchroomvallig in Corduba opfloot f2). Het eerfte werk der volgende Confuls , l. metellus calvus en q.fabius maximus servilianus, was de viering van een boetfeest , om Rome van de felle plaag (1) Appian, alex. Hispan. p. 292. Aur. ?ior. de vir. Hl. c. LXI. (2) Appian. alex. Hispan. p. 252. Conf. pighii Annal. ad b. a, D 4 v. BOEK L ioofdst. [. voor C. 142. [. van R. 610, L.METELLUS CALVOS en c. FABIUS MAXIMUS SER-~ V1L1ANUS Cosf.  §6* romeinsche plaag des hongers en der pest, waarmede het bezocht was, te ontheffen (i). De Gemeensman didius had de tafelwet van fanniüs, welke de overdaad en brasferij binnen Rome bepaalde , reeds tot over gansch Italië uitgeftrekt, wijl men dit gebrek voor de ftraf der elders toenemende onmaatigheid hield (2): maar eind. lijk vond men te Luna een tweeflachtig kind, 't geen men in zee wierp (3}, en nu verbeelde zich het bijgeloof, dat alle kwaad was afgekeerd, het welk voorzeker door den fpoedigen toevoer van koorn uit andere gewesten bevestigd werd. Fabius servilianus werd, na dit huislijk beflel, naar het verafgelegener gewest van Spanje gezonden, terwijl metellus in het andere gedeelte als Proconful bleef, om het zelve verder in bedwang te houden. Met ( 1) Jul. obseq, deprodig.c. LXXXI. Oaos. L. V. c. 4. (a) Machob. Saturn, L. II, c. 13. (3) Jut. obseq. de proiig. c. LXXXI. Vide ie Androgynis diod. sic. excerpt, ex Libro XXXII. Cic, de ai vin. L. I. c. 43. V. BOEK I. ÏIOOFDST. J. voor C 141. J. vin R 611. Hongers nood en pest te Rome.  geschiedenissen. S7 I Met agtien duizend voetknechten en zestien honderd ruiters in zijn krijgsgewest gekomen , trok fabius terftond met een gedeelte zijner benden naar Ituca af, van waar viriathus geheel Bajletanie geplunderd had : doch deze onverfchrokken vijand viel hem op zijnen weg reeds aan met zes duizend mannen. Het fchriklijk krijgsgefchreeuw en woest voorkomen zijner ruwe benden , welke het hoofdhaair lang en loshangend droegen, zoo dat het zelve haar rondom het aangezicht flingerde , ontzettede 's Confuls krijgsvolk niet weinig , echter wederftond het, bemoedigd door zijn voorbeeld , den eerften fchok, en noodzaakte daarna den vijand, onverrichter zaake af te trekken. De ftoutheid en fterkte van viriathus uit dezen aanval hebbende leeren kennen, liet fabius zijne agtergebleevene benden nu weder voordrukken en daagde daarna den vijand moedig tot een algemeen treffen uit. Tien elephanten , dien micipsa uit Numidie gezonden had , hielpen hem inzonderheid aan eene volkomene overwinning; maar nu te onD 5 ^. v. BOEK I. HOOFDST. ]. voor C. 141. J. van R. 611. "ABIUSSER- VILIANUS tegen vi« RIATHÜÏ.  v. E O EK 1. HOOFDST. j. voor C. 141. J. van R, J 611. ; 58 romeinsche geregeld den uit een gedreeven vijand vervolgende, trok viriathus, aan wiens oplettend beleid niet ééne gelegenheid ontglipte , terftond zijne benden weder te zamen , viel met dezelven geregeld zijne vervolgers op het lijf, verfloeg 'er drie duizend en joeg de overigen met zulk eenen fchrik naar hun leger terug, dat de Conful niet in ftaat was, om hun op nieuw ten ftrijd uit hunne tenten te krijgen, en dat het geheele legerbehoud aan den onvertzaagden moed van eenige weinigen en nog meer aan den vallenden duister, die viriathus deed aftrekken , was toe te fchrijven. In het vervolg echter hield de rustlooze vijand niet Dp, hem dan eens in het holfte van den nacht, dan weder op het heetfte van den dag, te, ontrusten, het welk aan zijne ei *ene ligte en vlugge benden weinig moeité kostede, doch den Conful eindlijk dwong, ïijn leger op te breken, waarna hij zelf zijne legerplaats des nachts in brand ftak sn met de zijnen naar Lufitanie terug trok. Fabius herhaalde zijne mislukte pooging tegen den al te rappen vijand liet, maar wreekte zijne te leur ftelling aan  geschiedenissen. 59 aan vijf fteden in Bceturie , welke het met viriathus hadden gehouden, en betrok vervolgends bij Cunei, aan den1 uiterften westhoek van Spanje, zijne win-^ terkwartieren (i). ■ Beter gelukte het den Proconful metellus, in het nabij gelegener krijgsge-1 west, den nieuwen vijandlijken opftand te, bedwingen, zoo dat 'ér, naauwlijks eenige algemeene krijgsverichting aan deze zijde te vermelden viel, het geen nogthands aan zijne zorgvuldige oplettendheid en aan de klem van zijn gezag de grootfte eere deed. Gelijk hij zelf alles bij den daadlijken vijand en gevaarlijken Bondgenoot met fcherpziende oogen gade floeg, dulde hij in zijn krijgsvolk geene onachtzaamheid of zorgloosheid, maar voerde eene tucht, welke hem ten voorbeeld voor andere Veldheeren ftelden. Voor Contrebia eens vijf cohorten zijner keurbenden fchandlijk ziende wijken, liet hij dezelfde op nieuw aanrukken, om haare verloorene ftandplaats te herwinnen , met de ftrenge bedreiging, van hem als vijand te ( i ) Ap?ia«. alex. Hispan. p. spa et 203. V. BOEK I. OOFDST. . voor G. 141. . van R,. 611. TJitmuii» end krijgsieleid van (ietel'j0$.  V. boek I. nOOFDST. J. voor C, 141. J. van R, 611. Edelmoedig gedrag van mstel' lus. 60 romeinsche te zullen afmaaken, die niet als verwinnaar wederkeerde. Het krijgsvolk, 't geen de onverzetlijkheid van zijne bevelen kende, maakte onderling deszelfs uiterften wil, als ware het om eenen wisfen dood te doen : doch de nood zelf deed het overwinnen, fchoon de vijand, door het voorig wijken was verftout. Deze tucht herfchiep den ouden Romeinfchcn moed en deed de Celtiberiërs fidderend aan vroegere tijden denken ( 1). De ftrengheid van metellus was intusfchen ver van alle wreedheid onderfcheiden, en vereenigde zich integendeel met een gevoelig hart, het welk hem geen minder voordeel bij den vijand, dan de krijgstucht bij de zijnen, gaf. Een gedenkwaardig voorbeeld levert hiervan het beleg van Nertobriga op. Zijn ftormtuig had eene bres in den muur der ftad geftooten ; zijn fchutgevaarte ftond gereed, om elk, die zich daarin vertoonde, met voordgezweepte pijlen te verdrijven, onder (O Flor. L. II. c. 17. Val. Max. L. ff. :.7. ex. 10. Front. Strat. L. IV. c. 1. ex, 13.  XXXIX   geschiedenissen. 6l der wier bedekking het krijgsvolk zich digt in een floot, om ter ftad in te dringen. Rhetogenes, een voornaam burger der beftormde ftad , was tot hem overgelopen. De kinderen van dezen verraader waren de eerften, welken het wanhoopend en woedend volk in de bres ftelde: de vader zelf zag ze, en , den naam van het affchuwlijkst monfter waardig, fpoorde hij den Veldheer aan, om denftorm t< vervolgen; maar metellus, een an dere camillus van zijnen tijd, vervloekt! het hart van den onmensen, dien hij aai zijne zijde had, en wilde geene laurenme kinderbloed bezoedeld. Hij Haakte dei ftorm, brak het beleg etf-zag deze edel moedigheid eerlang door de gewillige or derwerping van deze en andere fteden vei * golden. Termantia en Numes alleen op kracht en ligging ftout, wederftonde zijnen eisch, dien hem de winter thanc verbood, metnadruklijkerklem aantedrir gen (i). Te (i) Flor. L. II c. 17. Val. max. L. ' c. 1. ex. 5. V. boek I. hoofdst. J. voor C. 141. J. van R. 611. 1 t I » n Is rf.  62 romeinsche V. BOEK li koofdst. J. voor C 141. J. van R 6it. Cetiforfchap van scipio dei Africaner en mummi vs den Aebsjer. Terwijl metellus dos den roem der voorvaderlijke dapperheid en edelmoedigheid in Spanje ftaande hield , voerde 'scipio, de jonge Africaner, een Cenforfcbapin Rome, 't welk geene mindere opmerking, dan zijn voorig krijgsbedrijf, ^ verdiende. Eerst onlangs terug gekeerd uit een JEgyptisch Gezantfchap, waarin hij niet fleehts de Majefteit van het Romeinfche Volk, maar tevens de grootheid van zijnen eigen roem zoo uitmuntend ophield , dat het geheele Oosten door wederjeeerige Gezantfchappen het Romeinfche Volk voor de eer van zulken Gezant bedankte , was hij thands met m u mmius den Achajer tot dit hoogst erwaardig ambt verheven ( 1 > Bij (1) Oneenigheden ia het Algyptifche en SjrU fche Rijk, door Rome zelf gaande gehouden of alvast zorgvuldig gadegeilagen, hadden dit Gezantfchap veroorzaakt, waarvan wij deze bijzonderheden niet rvilien te rughouden. Scipio, aan bet hoofd daar» fan gefteld, had in zijn gevolg fleehts den Stoïfcben Wijsgeer P.an^tiüs, van wiens fchriften over de slichten cicero's werk, naar eigene betuiging, eene frije naarvolging was (de offie. L. III- c. 2.), en zeven flat-  geschiedenissen. #3 Bij zijnen overgang uit het geflacht der ^miliussen in dat der cornelitjssen had hij het Raadsgezind charakter van de eerften met het Volksgezind ge- flaaveri. Een' dier flaaven op reis geftorven zijnde ontbood hij eenen anderen van huis, niet willende, gelijk hij zeide, dat een vreemde flaaf, ongewend aan zijn beltuur, iet ten fchande van zijnen Heer zou doen. - Te Akxandria aangeland, ging hij met eenen mantel om het hoofd geflagen aan de wal, doch de menigte bad hem, dat hij zich toch vertoonen mogt, en juichte hem, zodra hij zich ontblootede, met luid gefchreeuw en handgeklap \os. De Koning physcon, wien wij reeds als een monster van ondeugd gebrandmerkt vonden ( D. X. bl. 397.) enthands even affchuwlijk van ligchaam, als van hart, ontmoeten, daar zijne wanftaüige dikte hem naar een gemest flachtdier deed gelijken, fpaarde moeite noch kosten, om het Romeinscb Gezantfchap te vereeren, Ten blijk van het eerfte, leidde hij zelf het Gezant fchsp rond, doch met zulk eenen wagchelenden en befpotlijken gang, dat scipio zijnen vriend pa. n/etius in het oor beet: „ onze komst alhiei is toch van éénig nut; de Alexandfiners zijn aai ons verplicht, dat zij hunnen Vorst zien wande len » Het Gezantfchap ging voords het gan fche Oosten door en behartigde alom de belangei des Romeinfcben Volks. Freinsh. Suppl Liv. L. LUI. c. 13-23. V. boek i. ioofdst. [. voor C. 141. r. van R. 611. 1 t  64 romeinsche V. SOEK i. üoofdst. J. voor C 1*1. J. van R OH. gedrag der laatften tevens verwisfeld : dit werd hem fchimpend door eenen zijner mededingers verweeten , wanneer hij, 'omringd van eene menigte geringe bur. gers, zich in het veld van mars vertoonde, terwijl deze zich, van een aantal Edelen enGrooten omftuwd, aan des Volks keuze aanbeval. „ Zucht 'er in de beneden wereld over, o pa u lus i&MiLius, zo het ter uwer kennisfe komt, dat uw zoon door den omroeper jemilius en door eenen licinius philonicus wordt opgeleid, om de waardigheid van Cenfor te bekomen Dus baste hem een appius claudius aan , dien ons het voorige jaar deed kennen. Wat echter der oude Raadsheerlijke trotfehheid in de wijze zijner mededinging ftuitede, de ftrenge waarneming van zijn ambt zou eenen cato zelf voorzeker onberispelijk geweest zijn. Schoon vreemd van deszelfs ftroeven aard, beftreed hij niet minder iïout het fchriklijk zedenbederf (O Plut. in *mii, p. 278. Zie de aanmerking bij de Nederduhfche vertaaling D. IV. bl. 210.  geschiedenissen. GS derf van den Staat, en riep het Volk met de nadruklijkfte taal terug tot deszelfs oude deugden. Ongelukkig had hij eenen Ambtgenoot op zijde, die, wel verre van zijne hervorming der zeden te bevorderen, dezelve openlijk tegenwerkte. Mummius, de Achajer, een even onbevoegd Zedenmeester als Kunstkenner, wischte, voor zoo veel hij fleehts vermogt, de zwarte koolftreek uit, waarmede scipio, zonder aanzien vanperzoon en zonder eenige verfchooning, veele leden van den Raad , veele Ridders , en vooral zeer veele ambtlooze burgers teekende. Het rèchtmaatig misnoegen over zulk een gedrag, deed scipio in eene volle volksvergadering uitroepen: „ dat hij het Cenforfchap met Romeinfche waardigheid volvoerd zou hebben, indien men hem eenen waardigen of geenen Ambtgenoot gegeven had C i )**. Doch dit zelfde misnoegen maakte hem tevens aan eenen perzoonlijken wrevel tegen mummius fchuldig, dien het Volk in hem berisping waarCO Val. Max. L. IV. c. a. eX. 3. a u Vict. de vir. HL c. LVIII. XI. DEEL. JS V. boek I. hoofdst. J. voor C. 141. f. van R» 6iU  66 romeinsche V. BOEK I. HOOFDST. J. voor C, 141. J, van R 611. waardig vond, wanneer het zag, dat hij, bij het inwijdingfeest van eenen tempel ter eere van hercules, hem niet ter gastmaal noodigde ( 1}. De ftrengheid van scipio bleef intusfchen onpartijdig eri rechtvaardig, ja ging zelfs nu en dan met aardigheden gepaard, zoodat zijn Cenjorfchap zich niet min, dan zijn Charakter zelf, van den Zedenmeester cato onderfcheidde. Het eerfte bleek inzonderheid in zijn gedrag tegen den Ridder c. licinius sacerdos. Dezen voor zich ziende, verklaarde hij, zeer wel te weten, dat hij aan meineed fchuldig was , en elk als getuigen tegen hem te zullen aannemen, die hem daarvan befchuldigen kon. Niemand kwam tegen s a ce RDosop: ,, behoud uw paard, was nu zijne uitfpraak, ik kan niet tevens uw befchuldiger en rechter zijn (2).': Van het laatfte heeft polybius ons meer dan (1) Cic. de orat. L. II. c. 66. Plut. Pratept. Reip. gerend* T. II. p. 816. (2) Cic. pro cluent. c. 48. Val. max. L. IV. c. 1. ex. 10. Plut. Apophtb. Rem. T. IL, p. 200.  geschiedenissen. 6f dan eenen trek bewaarde Hij ftrafte iemand , die als Hopman, ónder zijnen vader amilius, zich aan het treffen had onttrokken; deze vroeg hem: „ hoehij geftrafdkon worden, daar hij agtergebleeven was,om de wacht in het leger te houden?"— „ Het is mij al te voldoende:" was het andwoord. — Eenen ander ontridderde hij ter ftraffe zijner overdaad, gebleeken in een gastmaal onder het beleg van Carthago , waarop hij eene taart, in de gedaante eener ftad gekneed, en het belegerd Carthago verbeeldende , aan zijne gasten ter plundering gegeven had. Door dezen naar de reden zijner ftraf gevraagd, zeide hij: „ om dat gij, vóór mijn bevel> Carthago plunderde (i)." Het getal der burgers bedroeg thands drie honderd en agt en twintig duizend; en daar men bij het fluiten der algemeene fchatting en zuivering gewoon was, dt Goden om verbetering en uitbreiding te bid den van de zaaken des Romeinfchen Volks zeide scipio: „die zijn reeds goed et groo (i) Cic. de orat. L. II. c. 67. Plut. A pophth. Rom. T. II. p. aoo. E a v. boek I. soofd5t. f. voor C. 141. f. van K« «in I i  V. boek r. hoofdst. J. voor C 141J. van B tfir. Voorbeeld vai vaderlijke tuchc te Rome. 63 romeinsche groot genoeg, en daarom biddeikHun, dat zij ze bij dien zelfden fïand fteeds willen bewaaren." Hij liet het formulierge" bed ook daadlijk aldus veranderen, gelijk .het ver volgends alzoo gebleeven is (i). Naast dit algemeen Tuchtmeesterfchap i voegt de gefchiedenis een voorbeeld der vaderlijke magt in Rome en der ftrenge huislijke tucht, het welk ons aan vroegere dagen van het Gemeenebest herrinnert. T. manlius torquatus, een afftammeling van dien m a n l i u s , die zich als zoon en vader tevens in een vroeger tijdvak zoo treffend onderfcheidde (2), hoorde zijnen zoon d. junius silanus door een Macedonisch Gezantfchap in den Raad befchuldigen over verregaande knevelaarijen geduurende zijn Prcstorfchap in dat gewest; hij verzogt den Raad , dat dezelve hierin niets beflisfchen mogt, voor dat hij zelf zich van alles onderricht had; men (1) Fast. Capit. Val. max. L. IV. c. i. ex. io. Epit. Li vu L. LIV. (2) Zie D. IV. bl. 204 en 318. Het beeld van dezen voorvader ftond, zegt valerius, in zijn voorportaal. Val. max. L. V. c. 8. ex, 3.  GESCHIEDENISSEN." #J men ftond hem zulks uit aanmerking zijner achtbaarheid en ervarenheid in rechten gereedlijk toe 5 hij zelf hoorde aan zijn huis de befchuldiging en verweering, en beproefde de wederzijdfche getuigen, waarna hij op den derden dag dit vonnis uitfprak: „ mijn zoon fchijnt fchuldig, hij verwij. dere zich uit mijn gezicht tf Dit vonnis viel den zoon zoo hard, dat hij zich zelf verhing. Hier aan bekreunde zich de vader niet: in plaats van zijne uitvaart bij te woonen , gaf hij op denzelfden morgen, naar gewoonte , zijnen rechtsgeleerden raad (O. In dit jaar had een tweede bedrieger (2) het in Macedonië gewaagd, zich onder den naam van philippus vooreenen zoon van p e r s e u s uit te geven en met eenen aanhang van zeventien duizend fortuinzoekers, die zich in dat gewesten in Griekenland , uit hoofde van derzelver volflagene onderwerping, aüom in menigte be- von (O EP'1- LlvH L- L1V* Cic' de Fin' L' 1 c. 7. Val. max. L. V. c. 8. ex. 3. (a) Zie wegens den eerften D. X. bl. 479 ei volg. E 3 1 v. BOES I. hoofdst. J. voor C. 141. ]. van R, 611. Een tweede bedrieger in Ma» cedenie. i  V. boek I. hoofdst. j. voor C. 141. J. van R 611. fQ romeinsche vonden, de legerplaats van den Pr tg. tor licinius nerva ftoutlijk te naderen, 's Pretors aflijn uit het leger maakte hem vermetel, doch deszelfs Penningmeester cn. tremellius bemoedigde het krijgsvolk, om den gewaanden philippus met de zijnen aan te tasten , het zelve verzekerende: ,, dat hij ze als varkens uit een zou drijven." De flag ging aan en de overwinning was voor de Romeinen zoo volkomen , dat l icinius, fchoon hij afwezig was toen zijn krijgsvolk overwon , daarvoor met den naam van Veldheer werd vereerd , en tremellius den zonderlingen eernaam van s c r o f a kreeg, wijl hij dat woord gebruikt had , waarna alle zijne afftammelingen scrofa's of Varkens werden bijgenaamd (1 ). Cn. (O Varro de re rust. L. II. c. 4. Epit. l i- Vii L. LUI. Eütrop. L. IV. c. 7. Zulke zonderlinge bijnaamen waren nietvreemd: dus kwam de naam van asina, Ezelin, in hec geflachc der corneliussen , om dat een hunner, bij den koop van eene landhoeve of bij de toezegging van eenen bruidfchat, om borgen voor de betaaling gevraagd , eene ezelin met geld beladen als zijnen borg op  geschiedenissen. 7l Cn. servilius c^pio en o_. pompejus waren tot Confuls voor het volgende jaar verkoozen. De laatfte ,1 die 'in zijn geflacht het allereerst tot zulk eene hooge waardigheid verheven werd,] had deze bevordering aan eenen trek te danken, dien hij l^elius, den boezemvriend van scipio, fpeelde , doch die hem de veelvermogende vriendfchap van dezen deed verliezen. Op zich geop de markt bragt. Wij vinden dit bij ma. ckobios (SaturnaL L i. c. 6.), die ons tevens eenen anderen, doch veel onwaatfchijnlijker en en waarlijk min vereerenden, oorfprong van den bijnaam der tremelliussen opgeeft. „ Da flaaven van een hunner hadden, terwijl hij zich met zijn huisgezin op het land bevond, eene loslopende zeuge van zijnen nabuur opgevangen en gedood; deze, - dus is zijne vertelling, - kwam het varken bij tr'emellius zoeken, die het onder het kraambed zijner vrouwe verborg, en, op de vraag, of hij dan waarlijk niets van zijne zeuge wist, hem derwaards wees, met bijvoeging, geene andere in zijn huis te hebben, dan die hij agter de gordijnen vin den zou. Zijne eigene vrouw lag daar; dit zag de buurman, en ging, lachende over de gewaand* lompe aardigheid van t r e m e t l i u s, maar bedroogen tevens, heen." E 4 v. tots I. oofdst. . voor C. 140. . van R. 612. Cn. sernuvs cce>io en q. POMPEJUS Cosf.  V. »oek I. ■00fdst. J. voor C 140. J. van R 612. 1 l I c i i I 7a romeinsche genomen hebbende, om voor l^elius ftemmen te winnen, liep hij daadiijk voor zich zelf rond, en ftak alzoo, daar men het op zijnen goeden dienst geheel had laten aankomen, zijnen mededinger gansch onverwagt de loef af (1). De beftelling van het Spaanfche krijgsbewind was, na hunne ambtaanvaarding , het eerfte voorftel in den Raad , die hier over zeer oneens was, wijl men wist, dat de Bevelhebbers in dat gewest gaarne verlengd wilden worden in hun bewind. Daar metellus reeds een jaar als Proconful in het nabij gelegen gedeelte het bevel gevoerd had, befloot men, hem 3oor eenen Conful te doen vervangen , doch CO Vell. Paterc. L. ir. c. 1. Cc. in ikvt. c. 25. Men hield pompejus voor den toon van eenen fluitfpeler, met wien zijne moeder >verfPel gepleegd zou hebben. Dit deed sciPI0 ot zijnen vriend zeggen, toen zij hoorden, dat hij oor zich zelf werkte. „ Wij zitten ook , als geken, naar den fluitfpeler te wachten, als of wij Goen jn geene menfehen om Hemmen moesten vra- en."K Een fluitfpeler werd, naamlijk, bij de '•omeinfche godsdienstplegtigheden gevorderd. . lut. Auopbtb, Kom, T, II. p. aoo.  geschiedenissen. 73 doch fabius als Proconful in het afgelegener gedeelte te laten. Het gelukte pompejüs, zich ten opvolger van me- 1 tellus benoemd te zien. Deze benoeming echter ergerde metellus nog meer , dan de gelijkftelling van zijn bedrijf met dat van fabius en de geheele terugroeping zelve. Magtig genoeg, om krijgsheiren te beftuuren en geduchte volkeren te bedwingen , edelmoedig genoeg, om geen misbruik van het verraad tegen onnoozele kinderen te maaken, zou metellus, de Macedoniër, die onze achting in Griekenland en onze liefde voor Nertobriga won , onmagtig , om zijnen eigen geest te beheerfchen , en onedelmoedig, ja ondeugend genoeg geweest zijn, om 't belang zijnes lands en het welzijn zijner eigene benden aan den wrok eener beleedigde eere opteorTeren. Om pompejus zijnen perzoonlijken vijand het voordeel van zijnen veldtogt niet te laten, zou hij, volgends bericht van valerius maximus, op allerleije wijze denftaat zijnes legers moedwillig verzwakt hebben door het verleenen van veelvuldig verlof E 5 en v. BOEK I. iOOFDST. . voor .C. 140. [. van R. 612.  74 romeinsche V. boek I. hoofdst. J. voor C. 140. J. van R. (Si 3. 1 ] 1 ( 2 l ^ 1 l Is ij en ontflag aan het krijgsvolk en door het onbefchermd overlaten der volle voorraadfchuuren aan den roof der vijanden, ja zelfs zich niet gefchaamd hebben, om bevel te geven tot het verbreken en in het water werpen van de Cretifche pijlen, en tot het terug houden van het voedzel der elephanten: welk hoogst firafwaardig gedrag de weigering van eenen welverdienden zegepraal alleen ten gevolg gehad zou hebben (1). Appianus, die zo min ils eenig ander Schrijver van dit wanbedrijf gewaagt, verzekert echter iiellig, dat m e- (l) Wij vinden dit alleen verhaald bij Vale» nus max. ( L, IX. c. 3. ex. 7.), van wien Mr.ö, jleton heeft aangemerkt, dat hij bij de verzameing zijner voorbeelden meer op het fterke, dan op iet waare, gelet heeft, ten einde 'er zijne zedenesfen te krachtiger uit afteleiden. (Life of cr:ero V. I. p. 517.) —— Wil men nu het ftilwijgen van andere Gefchiedfchrijvers al niet volkoïen laten gelden tegen deze ftellige opgave van 'ALerius: het ftilzitten des Volks, 't welk meel lus toch niet zeer gunstig was (zie boven 1' 51.) ja het flilzwijgen van pompejus zelf oer zijnes voorgangers hoogstmisdaadig gedrag, maaen het in ons oog al vrij zeker, dat metellus, idien hij al wat veil met het ontflag en verlof ver- iee-  geschiedenissen. 7S metellus aan zijnen opvolger een zeer wel geoefend heir van dertig duizend voetknechten en twee duizend rui 1 ters overgaf (i). De komst des nieuwen Confuls deed de Arvaccers ernftig aan eene bevrediging denken , alvoorens tegen hun de krijg met nieuwe woede werd hervat. Daadlijk daartoe in onderhandeling getreeden , werden hun van pompejus deze vredes voorwaarden vooigefchreeven": „ dat zij op eenen bepaalden dag de fteden Termes en Numantia in zijne handen zouden ftellen , en daarbij drie honderd Gijsfelaars, negen duizend mantels, drie duizend huiden, agt honderd ruiters - paarden en voords alle hunne wapenen overleveren." Men was tot alle deze bedin gen op den bepaalden tijd vol vaardig, d< ontwapening alleen ftreed dit krijgshaft volk dermaate tegen de borst, dat d mar leenen tegen zijnes opvolgers kom  V. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 140. J. van R 612. I 1 ï ( I J 2 C c c 78 ROMEIN S C HE booden zij lafhartig de overgave aan, onder bloot beding van lijfsbehoud. PoMpejüs zonderde daarvan de Numantiners uit, wier overlevering hij eischte; doch, zich voor als nog over zulk eene ondankbaare trouwloosheid fchaamende, weigerden zij hier in te bewilligen, tot dat de nood hun nader fcheen te komen, wanneer zij ook hierin onderwerping beloofden. De trouwlooze toeleg bleef nogthands den Numantiners niet onbekend en 3eed hun denzelven voorkomen, door eetien woedenden aanval op de verraaderlijce ftedelingen zelve. Het ijslijk moordgeschreeuw deed den Conful dra vermoeden, vat 'er in de ftad omging ; hij zag de vallen ontruimen, en nam dit oogenblik vaar, om ze met ftormladders te beklim, oen. Het fchriklijk moordtooneel eindigIe nog niet, maar maakte nu eene andee vertooning. Het zij hij zich welmeelend het lot der verraadene hulpbenden antrok, het zij hij mede eene proeve van en invloed der edelmoedigheid op een onbedwingbaar volk wilde nemen, hij gaf en Numantiners , waarvan de helft nog ove-  geschiedenissen. 79 overig was, een vrijen aftogt, terwijl hij alle de trouwlooze ftedelingen over den kling joeg ( 1). In het andere gedeelte van Spanje had fabius servilianus zijn verlengd krijgsbewind op eene wijze, gevoerd, die door wreedheid, trouwloosheid en lafhartigheid den Romeinfchen naam tot fchande ftrekte. Stouter thands, dan in het voorige jaar, had hij al vroeg Cunei verlaten , om v i r i a t h u s in zijn eigen Lufitanie te gaan opzoeken. Op weg vond hij twee vijandelijke benden te beftrijden , die uit hinderlagen op heir aanvielen en een aanmerklijk nadeel aarj zijne bagagie deeden , doch 't welt hij wederom herftelde. Eenige fteden die vijandlijke bezetting inhadden, vielei hem voords in handen , en ondergin gingen een onderfcheiden lot, naar ge lang zij minderen of meerderen tegen ftand gebooden hadden; zommigen wer den geplunderd, anderen bleeven onge fchonden, gelijk van de krijgsgevange ne (i ) Diod. sic. excerpt, de Ftü. et vit. T, I p. 595, 597. Edit. Wesseu V. b o ek I. ioofust. [. voor C. 140. [. van R.. 612. Snood krijgsbeleid van den Preconful faaius. » 1 tl  V. boek I. hoofdst. J. voor ( I40. J. van F 612, 80 romeinsche nen vijfhonderd door hem ten dood veroordeeld , doch tiendehalf duizend flaaflijk verkocht werdén ( 1 ). - Hij vond viriathus liggen voor de ., ftad Bricca , welke hij belegerd hield , doch terftond bij zijne komst verliet. Verfcheidene fterkten gaven zich nu vrijwillig aan fabius over, zelfs gefchiedde zulks door eene ganfche rooverbende, aan wier hoofd zich connobas bevond. Deze roovers beftonden grootendeels uit weg gelopene Romeinfche foldaaten , die zeker weinig gunst verdienden , doch de wijze waarop hij hun behandelde, daar zij zich toch ter goeder trouwe aan zijne eerlijkheid hadden overgegeven , was verfoeilijk: connobas alleen fpaarde hij, doch allen zijnen onderhoorigen liet hij de handen afflaan ( 2 ). Be. Cl) Appian alex. Hispan. p. 203. Epit. Livn L. LUI. C2) Oros. L. V. c. 4. Appian. alex. Hts. pan. p. 293. Val. Max. L. II. c. 7. ex. 11. Frontin. Strateg. L. IV.c. 1. ex. 42. De beide Iaatften geven zulks als een voorbeeld van krijgstucht tegen overlopers op. —.Deallerlaatftefpreekt alleen van de rechterhanden.  gèschiëdenissen. 8x Bemoedigd door den voorfpoed zijner wapenen rukte hij thands op Erifane, eene fterke ftad van Lufitanie, aan , waar echter viriathus hem voorgekomen was. Des nachts voor deze ftad genaderd, zag hij zich met den vroegen morgen reeds door eenen hevigen uitval aangetast, die niet fleehts al zijn ftorm-en beleger - tuig vernielde , maar zijn geheele heir terug floeg en in eene engte dreef, waar uit hij zich bezwaarlijk kon redden. Viriathus, de ganfche waarde van zijn tegenwoordig goed geluk bezeffende, doch zijn fortuin niet vermetel willende dwingen , begeerde geene overwinning, welke hij zeer wel voorzag, dat den oorlog veel eer met nieuwen gloed doen blaaken zou, dan eindigen, maar gebruikte deze gelegenheid, om eenen duurzaamen vrede te treffen , waartoe hij geene betere verwachten kon. De Proconful, zelf geene eerlijker uitkomst ziende, floot een verdrag met hem, welks inhoud was: ,, dat het Romeinfche Volk met viriathus en de Lufitaniè'rs in vrede en in vriendfchap zijn zou, met wederzijdsch behoud van alle tegenwoordige bezittingen." XI. deel. F Dit V. BOER t hoofdst. J. voor C. 140. J. van R. 612. Fabus serviliakus door VIRIATHUS tot een Tchandelijk verdrag ge« dwongen*  ROMEINSCHE soek I. HOOFDST. J. voor C. 140. J. van R. 612. Het verdrag niet viriathus door het Volk bekrachtigd. Eerloosheid eenes Romein, fcben PriS' tors in de reclusbediening. Onder- fcheidene vasie Rechtbanken te Rome. * De Re petundis. f De am bitu. § De maje/late. Dit verdrag, zoo vereerend voor den Held , die eigen ijdelen roem aan algemeen belang had opgeofferd, als fchandelijk voor Rome, het welk naar de onderwerplijkite voorflagen der Spanjaarden, waarbij Hechts het geringde beding plaats had, niet had willen luisteren, werd vervolgends door het Volk, wien een krijg, die zoo weinig voordeels gaf, reeds lang verveelde, aangenomen en bekrachtigd (1 )• De jaarboeken van Rome's huislijk bedrijf werden intusfchen thands niet min, dan die des krijgsbewinds bezoedeld, door de fchandlijke onrechtvaardigheid van eenen Pretor, wien de rechtspleeging in geval van moord was toevertrouwd. Zinds agt jaaren had men te Rome de algemeene rechtspleeging, weleer aan éénen Stadprcetor aanbevoolen , voor onderfcheidene rechtbanken verdeeld , waarvan de eene in geval van knevelaarij *, de ander over ongeoorlofde mededinging f , eene derde wegens Staatsmisdaad §, eene vierde over (1) Appian. alex. Hisp. p. 293, 294. Diod. Sic eclog. 5. L. XXXII. Epit. Livn L. LIV.  geschiedenissen. S3 over landsdievenj *, eene vijfde in geval van moord f kennis nam en vonnis velde. Ter waarneming dezer onderfcheidene recht zaaken, liet men alle zes de Preetors , dien men jaarlijks verkoos , één jaar lang deze doorgaande rechtspleegingen § waarnemen, waarna zij eerst naar de hun toegeweezene gewesten in het volgende jaar vertrokken. In alle de opgemelde gevallen echter bleef 'er voor den veroordeel den beroep op het Volk over, het welk daartegen weder in andere gevallen, onder de gemaakte onderfcheidingen niet begreepen , de Preetors tot een buitengewoon rechtsgeding gelasten kon (i). L. hostiliüs tubulus Wdd thands door denGemeensman P.scavola voor het Volk gedaagd, als die zich geenzins ontzien had, in zijn Pratorfchap des (O Adam Rom. Antiq. p. 125, 126. Deze en andere Oudheidkundigen geven wel de vier eerfie rechtspleegingen alleen op, en brengen dien de Sic cariiset de parricidis tot den tijd van syi. la, doch het geval, 't welk wij zullen boeken, fchijnt mij te bewijzen,.dat al vast die de Siccariis reeds nu ia trein was. F a v. BOEK i. [TOOFDST. f. voor C 140. [. van R. 612 * De Pc :ulat 7 t De SiC:ariisPeneficis. § Qiiastiones pertetu 1 '•> S  V. BOEK li HOOFDST. J. voor C. 139. J. van R 613. Wijs be leid van den eerloos bedruogen VIRIATHUS. 85 ROMEINSCHE ftreekfchen wederftand te dringen , herhaalde onophoudlijk zijn eerloos gefchrijf, tot dat de Raad zelf zich tot den verfoeilijken flap' verftoutede, om openlijk het befluit te nemen, dat dezelve den vrede van onwaarde hield, en diens volgends den Conful magt verleende, om den krijg met openlijk geweld te hervatten (1). Zodra den fnooden Cjepio dit godloos befluit van den fchaamteloozen Raad in handen was gekomen , haastede hij zich, om viriathus te overvallen. Hij bevond zich thands te Arfa in Bceturie, waar hij wel geenen vollen ftaat maakte op een verdrag, den Romeinen afgedwongen , doch waar hij tevens te weinig op zijne hoede was tegen eene openlijke vredebreuk, welke van de hoog geroemde aloude Romeinfche rechtvaardigheid in het oog eenes ouden roovers zeiven niet te vermoeden was. Hij verliet Arfa in allerijl , wijl hij zich aldaar niet veilig genoeg bevond ; en verwoestede op zijnen aftogt alles, om den vervolgenden vijand (l) Appian. alex. Hispan, p. 294.  GESCHIEDENISSEN. 3? vijand geene prooi te laten. CLepio zette- ] de hem, na Arfa te hebben ingenomen, rustloos na, tot hij hem aan de grenzen«° van Carptanie agterhaalde. Viriathus bevond zich niet fterk genoeg,!om zich aan een algemeen treffen te waagen, en op eenen te ongunftigen grond, te om op een verder aftrekken, zonder het al- vl leruiterfte gevaar, te denken. Tot zijne oude list toevlucht nemende , fchaarde hij zijne rapfte benden op eene hoogte, als wilde hij van daar den Conful op het lijf vallen, terwijl die hoogte den aftogt zijnes overigen heirs langs eene bogtige vallei voor den misleiden vijand dekte. C^pio rukte moedig op hem los, terwijl viriathus ftout met zijne ligte benden ftand hield, tot dat de daadlijke aanval naderde, wanneer hij eensklaps den rug naar den Conful keerde, en hem door de fnelheid zijner paarden , ondanks de woedendfte vervolging, ontrende (i). C/epio, die zelfs het fpoor van zijnen fnellen vijand niet kon agtervolgen , ging zijne raazernij bij de Veiïonen en Gallat ( i ) Appian. alex. Hispan. p. 904. F 4 V. ioek I. 3FDST. voor C. 139' van R. 6.3 TJitmun- ide afgt van mathus. Onderhandelingdoor viriathus aangeboo" den.  V. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C 139. J. van R 613. 1 Viriathus vermoord door zijae 1 vertrouwfte vrienden, daar c toe door cepio om-1 gekocht. t( g t( z hi m te Kd ROMEINSCHE laïcers koelen, wier land hij wijd eh zijd verwoestede, zoo dat zijnen vijand geen het.minde uitzicht op deszelfs onderftand 'overbleef. Deze, zich, van tijd tot tijd, zijne bondgenooten door geweld of door eigen weêrzin ziende ontvallen , en , ondanks zijn beleid en moed , de wisfelende krijgskans fteeds voor oogen houdende, meende, alvoorens hij een treffen waagde, eenen nieuwen vredesvoor(lag te moeten doen, met reden denkende , dat hij thands beter beding zou kunlen maaken, dan wanneer hij reeds eenig vadeel mogt geleden hebben. Met dit inzicht zond hij drie zijner ver:rouwdfte vrienden tot den Conful, om iet hem in onderhandeling te treden : !och deze, op verraad bedacht tegen eeten vijand, wien hij in het veld niet ag;rhaalen kon, kocht ze allen door veel ouds en nog veel grootere beloften om rt eenen laf hartigen moord , die Rome ïlf veel meer, dan hunne verraaderlijke inden, bezoedelde. De drie omgekochte oordenaars begaven zich, in hun leger rug gekeerd, naar de tent van hunnen iend, die, als een van al zijn volk be-  / GESCHIEDENISSEN. 89 bemind Veldheer,met open toegang Hiep, en vaak in volle wapenrusting op den grond den korten flaap genoot, dien zijne veelvuldige zorgen aan de behoeftige natuur vergunden. Zijnen eerften flaap be merkende, floopen zij, als verplicht tot eenige noodzaaklijke verrichting, in zijne tent; daar lag de fchrik van. menigen Romein, ja hij,'die zelf de fchrik van Rome eens had kunnen worden, flapende op den grond; van het hoofd tot de voeten gewapend, bood zich de ftrot alleen voor 't opgeheven moord geweer; de godlooze fchelm flaat toe, en loopt met de zijner weder tot de Romeinen over, eer de Lufitaniërs den moord van hunnen Veldheel weten; c/epio ontvangt hun fchandlijis bericht met helfche vreugde en is, te midden daarvan, laage fchelm genoeg, om d< moordenaars, die nu het overige looi vorderen, met hunnen eiseh te verwijzei naar den Raad van Rome, aan wien he ftond, gelijk hij zeide, foldaaten te ver gelden, die hunnen eigen Veldheer had den omgebragt (i). ^ (1) Appian. alex. Hispan. p, 2$6F 5 V. boek I. ioofdst. [. voor C> 139J. van 613. I l t I  V. BOEK) t, HOOFDST. J. voor C. 139 J. van It 613. Charakter van VIRIATHUS. ( < j i 2 r S mzichtig bij de overwinning; meer voor t algemeene welzijn, dan voor eigene eer, ;evoelig; op elke gelegenheid oplettend en >an elke goede kans het best gebruik dooriende; de volmaakfte krijgstucht onder aovers houdende en van allen echter teêreliefd, was viriathus een Veldheer, die naast (1 ) Zie D. V. bl. 254 - 355.  GESCHIEDENISSEN. 91 naast eenen hannibal genoemd kon worden. Rechtvaardigheid, menichlievendheid en ftrenge ingetoogenheid fielden hem ten loflijken voorbedde voor de zijnen. Nooit nam hij zelf voor zich een bijzonder deel des buits, maar hield onder hun de onpartijdigfte verdeeling. Nooit was hij wreed voor den verwonnen; de wraak zelve fcheen geen deel aan zijne Wapenen te hebben. Nooit liet hij ziel door feestvermaak ontfpannen; het huw lijk zelfs brak zijn doorgaand krijgsbedrij niet af. De dogter van eenen fchatrijkeï man werd hem in den echt gegeven; de brui loftzaal lag vol van goud en zilverwerk e: allerleije kostbaar prachtgewaad; hij zag he al met heldenhoogmoed aan, tilde het me zijne fpeer omhoog, en fprak dit veelbedui dend woord: „ daar hangt het alles aan! Men noodigde hem gewasfehen aan de disch, met de keurigfte fpijzen opgevulc maar, zonder tot eenige hoflijkheid te bew gen, nam hij het vleesch en brood alles voor zich, deelde het aan zijn gevolg m de, en hield zijn bruiloftmaaltijd ftaan voets. Daarna'vorderde hij zijne brui en, na het volbrengen der trouwplegti hei v. BOES I. HOOFDST. J. voor C. 139Js van Pv. 613» l F 1 1 t t >* n :n eiei, g-  92 ROMEINSCHE V. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 139. J. van R. 613. Lijkeer van vjria» , thüs. ' i < 2 e c d< te II A L heid, — nam hij haar agter zich te paard, en rende onverwijld naar het gebergte' waar 't leger hem vereischte. Zijn omgang was nogthands niet woest, fchoon on* befchaafd: natuurlijke gedienstige beleefdheid gaf hem integendeel beminJijkheid in houding. In eiken Romeinfchen Veldheer geenen galba en in zijne vrienden geene moordenaars verdenkende, viel hij als het flachtoffer van zijn eigen rechtfchapen hart, het welk, de negen jaaren lang van zulk een uitmuntend veldheerfchap, verwijt noch vrees gevoeld had (1), Het niet te voorfchijn komen van viriathus, fchoon de zon reeds hoog jereezen was , bragt de Lufitaniërs het erst op eenig kwaad vermoeden. Weldra agen zij zelve den gruwelijken moord n hieven nu een eenpaarig gejammer aan ver hun lot zoowel, als over het zijne, wijl C1) Deze is volkomen het afbeeldzel, het geen ! Ouden zelve ons van viriathus hebben agrgelaten Diod. iic, excerpt.de virt. et vit. V. • P- 594. Id. excerpt, ex. L. XXXIII. eclog. 5. ppian, alex. de bell. Hispan. p. 297 Flor • n. c. i7.  geschiedenissen. 93 wijl hun zulk een dierbaar hoofd in het dringendfte gevaar ontvallen was. Het vruchtloos zoeken naar de plèegers van »c den moord vermeerderde de algemeeneJ* fmart , waar voor men eindlijk troost J. zogt in de prachtigfte uitvaart van het ontzielde lijk. Het zelve werd verbrand op eenen kostbaaren brandftapel, terwijl verfcheidene offerdieren mede in de vlam verteerd werden en het ganfche heir in treurtrein omging. De asch des Veldheers werd verzameld en begraven, terwijl twee honderd paaren zwaardvechters hun leeven aan de grootfte lijkeer van die dagen waagden ( i ). Hetx fchierlijk ten gronde gaan van de ( Lufitanifche zaak voldong de rechtmaatig- ï heid der hem beweezene eer. In zijne« plaats werd zekere tantanus benoemd , die het leger tegen Saguntum aanvoerde, 't welk hij zich verbeeldde, ligt te zullen vermeesteren ; doch terftond tot aan de rivier Batis te rug geflagen, werd hij, bij het overtrekken, door den Conful c s. p i o zoo ontzettend aangevallen, dat hij (i) Appian. alex. Hispan. p. flpö, *97» v. BOEK r. OFDST. voor C, 139van R. 613. )nderwerins der, .ufitaiirs. 1  94 ROMEINSCHE V. SOEK I. hoofdst. J. voor C. j. van R. 613. ! ] ( 1 2 \ V d h e k h o d hij zich en zijn heir op genade aan deri overwinnaar overgaf. Caspro, behandelde hun gemaatigd; hij ontwapende ze, doch wees hun ruimen en vruchtbaaren grond genoeg aan, benevens de gefchikte plaats voor eene ftad, ten einde geen nieuw gebrek hun tot nieuwen roof mogt dringen ( 1). Dit CO Appian. alex. Htspa». p. 297. Eenpaaig is door de laatere Romeinfche Gefchiedichrijvers, Ie oordeelkundige hooke alleen uitgezonderd (vol. li. p. 108,) eene vertelling overgenomen ten aanzien 'an c^pio en viriathus, die alleen gevonden wordtin de fragmenten van dio cassius (etlit. .eunclavii, p. 927. frag. XXIV.) Dezelve uidt dus. „ Popillius joeg viriathus zulk enen fchrik aan, dat hij, alvoorens den flag tegen em te waagen , onderhandelaars over den vrede ond. Hem werd de uitlevering afgevorderd van de oornaamfte hoofden van den opftand, Zommigen an hun, waaronder zijn eigen fchoonzoon , fchoon ie zelf zijne eigene krijgsbenden had, werden door em zelf omgebragt, anderen leverde hij daadiijk uit, 1 dezen werden de handen door den Conful afgeipt. Eindlijk zou de zaak haar beflag gekreegen 5bben, maar nu gebood de Conful aan viriathus ïk, om de wapen afteleggen en overtegeven, doch it wilde hij noch de overige menigte ondergaan.'' Het  geschiedenissen. 95 Dit einde had de Viriatifche krijg , die, hoe onaanzienlijk in de gefchiedenis van het reeds oppermagtig Rome , echter; hoogstgeducht voor deszelfs ganfchegrootheid had kunnen worden, wanneer; viriathus, een weing beter onderfteund geworden, zich eens daadlijk ten Spaanfchen romulus verheven , en , na de vrij vechting van zijn land, deszelfs oude overheerfchers rechtftreeksch beitreeden had. Zoo aangenaam dit einde den Raad en het Volk zijn moest, fchaamden zich beiden Het algemeen aannemen van zulk een verhaal ge tuigt ongetwijfeld meer van de ijvrige verzaraelzucht, dan wel van hec oordeel, mijner voorgangeren. — Popillius werd Conful een jaar, na den doodval viriathus; — viriathus, geduurende ziji Veldheerfchap gehuwd, kan onmogelijk reeds eenei fchoonzoon hebben gehad; weinig had bij de lief de der zijnen verdiend, indien hij tot zulk een trouwlooze wreedheid jegens zijne bloedverwanten e vrienden was in flaat geweest; geen ander opze lijk fchrijver van zijnen oorlog zou van zulk een feit g waagen: - maar genoeg; elk ziet vrij duidlijk , dat d fragment een geheel verward bericht is van het ge< wij reeds van pompejuS en fabius servili. nus verhaald hebben. (Zie boven bl. 75, 76 en 80. V. boek I. ioofdst. . voor C. 139. [, van R. 613. 1 i 1 - 2 n it ' n i)  96 ROMEINSCHE V. boek I. hoofdst. J. voor C 139- J. van R, 613. Krijgsbei leid van POMPEJDS in het nabij gelegen Spanje. 1 i 1 den echter over het aangewende middel, en weigerden daarom 'den Conful eenen zegepraal, wiens fchande onverdragelijk geweest zou zijn ( 1). Even fchandelijk, als het bedwang van Lufitanie voltooid was, werd de krijg in het nabij gelegen Spanje voordgezet. Na de verovering van Lanci, in het jongst voorleeden najaar, was pompejus op nieuw tegen Numantia opgetrokken , met oogmerk, om deze ftad, aan wier ftorm hij niet denken durfde, door honger te bedwingen. Hier toe beproefde hij de rivier, die door haare ommeftreeken ilingerde, te floppen en alzoo haare koornlanden te overftroomen. Daadlijk volvoerde hij dit ftout ontwerp, het geen hem ongelooflijke moeite (1) Val. Max. L. IX. c. 6. ex 1. Freinsh. Suppl. Li vu L. LIV. c, 25. Ten aanzien van c^lpio /inde men ook nog in een fragment van dio cassiüs verhaald, dat hij', misnoegd op zijne ruiters, hun op ie gevaarlijkfte plaats hout liet kappen, waar zij zonüer de trouw hunner overige Spitsbroeders zouden >mgekoraen zijn, het geen hun dermaatezou verbiterd hebben, dat zij den Conful zelf met dat hout ;ouden verbrand hebben, indien hij zich niet had weggemaakt.  geschiedenissen. 97 te kostede, doch 't geen den belegerden weinig nadeels en hem geen voordeel gaf, wijl hunne geduurige uitvallen hem zeiven in zijn leger opgeflooten hielden, en hem alle voerageering onmogelijk maakten. Op zeer veel Volks was hem zijn ontwerp reeds te liaan gekomen , wanneer het nieuw geworven leger uit Rome aankwam. Het zelve verving die manfchap, die nu den zesden veldtogt agter een gevolgd zou hebben. Deze verwisfeling bragt zoo min verahdering van zaaken voord, als de tegenwoordigheid van eenige leden uit den Raad. De noodzaaklijke oefening des jongen volks deed het overige gedeelte van den zomer werkloos voorbijgaan, doch toen fcheen derzelver verfterking pori pejus ook groot genoeg, om de fchaa de des jongften veldtogts roemrijk uit t< wisfchen. Hiertoe befloot hij, den aan< ftaanden winter met zijn leger in het vel< door te brengen , om den belegerden geënt verademing of herftelling te vergunnen doch het jaargetijde en de vijand deedei hem dit beleid zeer fterk berouwen. D< natte koude, het water en het luchtgeftel XI. deel. G waar v. BOEK i. HOOFDST. J. voor C. 139]. van R. 613. I 1 t  $)8 romeinsche V. BOEK I. KOOFDST. J. voor C. 139. J. van R. 613. Onderhandelingtusfchen POMPEJ'IS en de Nu mantinert, waaraan zijn jonge krijgsvolk ongewoon was, bragten ziekten in zijn leger voord, en deeden veele krijgsluiden aan onlijdelijken buikpijn flerven. Geene mindere flachting richtede eene vijandlijke krijgslist aan. Wetende, dat verfcheidene cohorten waren uitgetrokken , om toevoer te haaien, vielen zij met eene aanzienlijke magt j waarvan zij echter het grootst gedeelte in eene hinderlaag verborgen, op de legerwachten der Romeinen aan, die, dezen fchimp niet kunnende verdragen, op een gedrongen uit het leger ftormden. De aanvallers weeken te rug, en werden woest vervolgd tot voorbij de hinderlaag , welke nu eensklaps losbarftede en de meesten der vervolgers deed fneuvelen; dezelfde vijandlijke benden trokken voords het voerageerend krijgsvolk tegen, waarvan fleehts een kleen gedeelte in het legerwederkwam. Door zulke flagen afgefchrikt, verliet pompejus het veld en bragt het overfchot des winters met de zijnen in de om• liggende fteden door. Zich voorftellende, dat zijn nadeelig krijgsbeleid hem zeker eenen opvolger in het veld en meer dan • ' £ , eenen  GESCHIEDENISSEN. Qp eenen befchuldiger te Rome geven zou , gebruikte hij dit overfchot zijnes bewinds, om geheimen handel met de Numantiners aan te vangen, ten einde eene bevredi-' ging met hun te kunnen treffen, eer hij teruggeroepen werd. Hij liet hun onder de hand de billijkfte voorwaarden belooven en vond bij hun een gehoor , 't welk geenzins aan hunne vrees voor hem , maar voor zijne opvolgers, was toe te fchrijven. Rome's onuitputlijk vermogen, het verlies van veele eigene voornaame mannen, de afmatting van het langwijlige beleg, en het dreigende gebrek bij de onbruikbaarheid der landerijen in het oog houdende, zonden zij, daartoe heimlijk genoodigd, aan pompejus hunne Afgezanten, wien, volgends affpraak, door hem werd geandwoord : „ dat hij geen ander verdrag overeenkomftig met de Romeinfche majefteit kendedan waarbij de Numantiners zich volkomen op genade overgaven." Deze vertóoning ter verblinding zijnes eigen krijgsvolks en zijner Onderbevelhebberen gemaakt hebbende, beraamde hij afzonderlijk met de Gelastigdende te ftellene voorwaarden, die bloot G a ten v. BOEK I. UOOFDST. }. voor C. J39J. van R. 6i3'  100 romeins che V. boek I. h00fdst. T. voor C. 138. j. van R., 614. M< po- PILLIUS uams, en cn. calpurniüs pi- 60. Cosf. ten gevolge hadden, de uitlevering van krijgsgevangenen en overlopers benevens eenige gijsfelaars , en de betaaling van vijftien talenten (1) met toezegging van nog eens zoo veel op eeft bepaalden tijd (a ). Van de volgende Confuls m. popil- lius l/enas en cn. calpurnius piso werd de eerfte tot opvolger van pompejus benoemd, die juist in zijn krijgsgewest aankwam, toen de Numantiners de andere helft der bedongene talenten bragten. Thands nog veel meer befchroomd, om voor het Romeinfche Volk verandwoording van zulk eenen fchandlijken vredehandel , dan van zijn ongelukkig krijgsbeleid , te doen , nam pompejus een nog veel fchandlijker middel te baat, om dien tweeden misftap te herftellen. Hij ontkende, eenigen vredeshandel met hun geilooten te hebben. Zij riepen Goden en menfchen tot getuigen, vooral de leden uit den Raad, de Overften der ruiterij en de Krijgs- (O / 27,000-:-: (a) Appian. alex. Hispan. p. ao8, 290.  geschiedenissen. IOI Krijgstribunen, die den handel hadden bijgewoond ipopillius verwees hun naar den Romeinfchen Raad, en verklaarde het beftand te zullen bewaaren, tot dat dezelve deze zaak beflischt zou hebben , het geen hem den ganfchen veldtogt werkloos deed doorbrengen (i). Verfcheidene huislijke bijzonderheden vulden intusfchen het ledige van dit jaar voor de gefchiedenis rijkelijk aan. Eenige Chaldeërs, zich bijzonder op de fterren wigchelaarij verftaande, hadden zich in Rome nedergezet, en venteden hunne voorfpellingen van der menfchen leevenslot aan de ligtgeloovige menigte ten hunnen voordeele uit. De Raad, die geene wigchelaarij kon dulden , waarover hij zelf geen bewind had, beftreed thands" zelf het ligtzinnig bijgeloof, en ontzegde den Chaldeërs binnen tien dagen Rome en gansch Italië. Dezelfde ftaatltunde deed de invoerers van eenen vreemden eerdienst aan ju pi ter, door hun sabaz i ü s bijgenaamd, Italië ontruimen (2). In (1) Appian. alex. Hispan. p. 099, 300. £2) Val. max. L. I. c 3. ex. 2. G 3 V. boek 1. üoofdst. f. voor C. 138. [. van El. 614. Vreemde Wigchelaars verdreeven.  102 romeinsche V. boek I. h00fdst. i, voor c. J. van R 614» ■\ Lex Gabinia Ta bellaria. Invoering der fchrift lijka verkiszingva'Overheden. In de wijze der ftemming integendeel werd eene nieuwigheid ingevoerd van geringen fchijn doch van belangrijk gevolg. Gabinius, een Gemeensman, doch een man van laage afkomst en weinig aanzien, deed het voorftel,'t welk echter in eene wetf •veranderd werd, om voordaan bij de verkiezing der Overheden niet meer mondelijk, maar fchriftlijk, te ftemmen (1). Zijn (doel was blijkbaar tegen den invloed der Grooten gericht, die hunne dreigende blikken bij de mondelijke ftemming rondfloegen, en waartegen thands de vrije en geheime fchriftlijke ftemming eiken burger beveiligde : doch tegen dit rechtfchapen doel ftond, volgends cicero en plinius, hetonbereekenbaare nadeel over, dat elk nu zonder eenige fchaamte of ontzag , naar eigene onbezuisde aandrift van partijfchap of fchandelijke omkoping, de benoeming doen kon, terwijl den eenvouwdigen de voorlichtende ftemming van andere braave luiden geheel ontbrak (2). Voor ( 1) Cic. de legib. L. UI. c. i<5. (2) Cic, de legib, L. III. c. 15- ld. pro Plan. cio pasfim, Pl.in. Epist. 20. L. III.  GESCHIEDENISSEN. IC3 Voor eenigen tijd had een ander Gemeensman c. licinius crassus het voorftel gedaan, om voordaan de verkie-1 zing van Priesters niet meer aan het Pries* • terfchap zelf over te laten, maar door de I wijkvergadering te laten beftemmen. De Raad had zich , natuurlijk , tegen een! voorftel verzet, het geen het volksgezag; aanraerklijk vergrootede, door het zelve daadlijken invloed aan te bieden op een genootfchap, 't welk den Raad altijd ten dienfte ftond: doch de welfprekende en met den fchrik d:r Goden aangevulde redevoering van c. l.ffiLius sapikns, veel meer dan het Raadsgezag vermogende, had het Volk zelf deze volks wet doen verwerpen, tot dat het voorftel daartoe naderhand, onder marius, verleevendigd werd ( i). De Gemeensman claudius asellus viel thands scipio den Afncaner aan, die hem, als Cenfor, zijn ridderpaard ontnomen had, en van wien hij thands voldoeningwegens deze vernedering vorderde. Scipio gedroeg zich bij deze te recht- ftel (i ) Cic. de Amkit. c. 25 et Grev. ad h. 1 G 4 v. BOEK [h iOOFDST. , voor C. 13». . van R. 614. De vertiezingder?riesteren »p den ouJen voet. Scrp o de Africaner door asellus aangevallen.  V. boek I. hoofdst. J. voor C, 133. J. van R, 614, I04 ROMEINSCHE ftelling met eene grootmoedige onverfchilligheid, die, daar zij op een gerust geweten fteunde, het diepst vernederend voor zijnen aanklaager was. Hij veranderde gewaad noch voorkomen ( 1) op den rechtdag, maar bediende zich nu eens van de geestigfte invallen, dan weder van het gantsche gewigt zijner waardigheid tegen zijnen befchuldiger, wien hij onder anderen toevoerde, wanneer deze zich beroemde, in alle de Romeinfche win- ge- CO Wij vinden bij Aul. gellius ( L. II'. c. 4.), dat scipio met gefchooren baard, als naar gewoonte, op de markt kwam , en dat het baardfcheeren reeds toen in algemeen gebruik was. Oudtijds lieten de Romeinen den baard groeijen. Omtrend het jaar 454 van R. liet men het eerst de baardfcheerers van Sicilië te Rome toe , volgends PLiNius (L. VII. c. 50.): terwijl macrobius zegt, dat men een en twintig jaaren oud moest zijn, om gefchooren te mogen worden. (Semn. Scipionis. c. 6. Vol. I. p. 39. edit. Bipont.) Naderhand kwam 'er verandering omtrend den eersten fcheertijd, die altijd voor eenen plegtigen dag gehouden werd. Keizer hadrianus fchafte het eerst die gewoonte af, het geen fchier alle de Keizerbeelden na hem gebaard vertoont. >* SlPHIL. et 3PARTIAN. in HADRIAN.  geschiedenissen. 105 gewesten den krijg gevolgd te zijn : „ al wordt een ezel alle de waerelddeelen doorgedreeven , hij zal nooit den draf leeren ( 1)." Langs gansch andere wegen ontkwam de meineedige pompejus het gevaar, 't welk zijne trouwloosheid eerlang voor het Volk dreigde. Schoon de Nwnantifche Afgevaardigden hem door de fprekendfte bewijzen voor den Raad overtuigd hadden , dat hij met hun een verdrag geflooten had , was hij echter fchaamtloos en hardnekkig bij de ontkenning gebleeven. De Raad echter had hier in veel te fterke gemoedlijke overtuiging gevonden, dan dat de fchaamtloosheid van pompejus denzelven terugkon houden, om aan het Volk- zijne uitlevering aan den vijand voorteftellen, ten einde alzoo te boeten, voor zoo ver hij de algemeene trouw en godsdienst mogt gefchonden hebben. Pompejus ftelde alle kunftenaarijen der welfprekendheid te werk, om (1) Cic. in brut. c. ai. Id. de Orat. L. II. c 64. Ezel was hier eene zinfpeling op der naam asellus, Ezeltjen beteekenende. G 5 v. boek I. hoofdst. J. voor C. 138. J. van R. 614. Alle onderhandeling tusfchen pompejus en de Numantiners ontkend.  106 romeinsche V. BOEK L HOOFDST. T. voor C. .3». J. van R, 614. POMPEJU! over knevelaarij befchuldigd. om door de kruipendfte vleijerij en laagfte beden het Volk, 't welk reeds eenmaal eenen galba vrijfprak, voor hem in te nemen , en flaagde hierin , tot nieuwe fchande der Romeinfche trouw , zoo volkomen, dat de Numantifche Afgevaardigden met het bericht terug gezonden werden, dat het Romeinfche Volk niet zien kon, dat pompejus met hun een verdrag geflooten had (1). Kort daarna werd pompejus echter bij de rechtbank in geval van knevelaarij aangeklaagd , door vier voornaame mannen, cn. en q. csspio, met q. en l. metellus, doch de Rechters fchreeven zijne ganfche befchuldiging aan de partij fchap der Grooten tegen eenen nieuweling in het hooge bewind toe, en vonden daarin reden genoeg tegen zijne verdere vervolging (2). Het volgende jaar had p. scipio nasi ca (1) Appian. alex. Hispan, f. 300. Cic. de fin. L. II. c 17. Id.de Offic. L III. c. 30. Vell. patehc. L. II. c. i. (2) Val. Max. L. VIII. c. 5. ex. 1. Cic. pro Fontej. c, 7.  geschiedenissen. io? sica en d. junius brutus tot Confuls, aan wien de Raad, na de afbreking van alle onderhandeling met de Numantiners , eene veel ernftiger krijgstoerusting, dan in de voorige jaaren, aanbeval. Deze na sica, die in dit Confulfchap den bijnaam van serapio kreeg (i), was de zoon van den beftrijder van cato wegens Carthago, de kleenzoon van hem, die voor Rome's deugdzaamflen burger verklaard was. Zijne eigene waardigheid en hoog gezag bevrijdden hem echter thands zoo min, als zijne afkomst, voor eenen hoon, waarvan de gefchiedenis nog geen voorbeeld droeg, en waarin zyn Ambtgenoot met hem deelde (2). D< (1) Hij kreeg dien bijnaam, om dat hij uitfte kend naar eenen gemeenen Varkendrijver van dier naam geleek, wiens naam hem door zijnen beftrij der curiatius fcbimpend werd toegevoegd. — Epit. Livii Lm LV. Val. max. L= IX. c. 14 ex. 3. Plin. L. VII. c. 12. L. XXI. c, 3- (2) Voor zeven jaaren had hij zich door een or voorzichtig woord reeds eene krenking op den hal gehaald, waarvan hij misfehien thands nog het g< volg ondervond. Toen, naar het Bouwheerfchai ftaande, toonde zijn voorbeeld, hoe oplettend d groo V. JlOEï- L 300fdst. f. voor C 137J. van P. 615 P. scipio nasica en d. junius bhutus l J )  io8 ROMEINSCHE v. boek I. iioofdst. J. voor C 137J. van R èi5. Krijgscucht der Gemeens'oiden. grootfle Romein den geringften burger te ontzien had. Naar gewoonte onder de mededingers rond» gaande, om door minzaame handtasting de gunst der Burgeren te winnen bij de aanftaande verkiezing, had hij eene hand aangetroffen, die door den veldarbeid dermaate vereeld was, dat hij, door zijn geestig vernuft verrascht, aan dezen burger vroeg: „ of hij ook gewoon was, op zijne handen te lopen?" De omftanders, die dit hoorden, maakten zulks als eenen trek van fchimpenden hoogmoed op den eerwaardigen, fchoon reeds aanmerklijk geringer geworden, boerenftand bekend, en't Volk ftraftedit, door hem voorbij te gaan. —— Val. max. L. Vil. c. 5. ex. a. De Gemeensluiden, zinds langen tijd op de zijde van den Raad getrokken of onderling dermaate verdeeld gehouden, 'dat het misbruik van der zei ver onfchend• baar gezag aan de Overheid geringen hinder geven kon, waren thands volkomen eensgezind en hadden het blijkbaar op de vernedering van 't hoog gezag der Overheid 'gemunt. Terwijl zij, geduurende de leger werving der Confuls, een nieuw voorbeeld van de ftrengfte krijgstucht fielden in eenen c. matienus, maakten zij tevens eene vreem-  geschiedenissen. 109 vreemde inbreuk op der Confuls krijgsgezag, waarbij zij zich op de ongehoordfte wijze deeden gelden. Matienus had het leger in Spanje zonder verlof of ontflag verlaten, en werd thands, op hun gezag, als een wegloper, openlijk ten aanzien der nieuw geworvene krijgsluiden onder den vork ftrenglijk gegeesfeld en daarna tot den fchandlijkften fpotprijs, als de onbruikbaarfle flaaf, voor eenen Sejiertius (1) verkocht. Terwijl elk den mond vol lofs over deze heilzaame ftrengheid der Gemeensluiden had , wekten zij aller bevreemding door hunnen eisch , dat de Confuls uit hunne aangeworvene manfchap tien luiden voor elk hunner, naar hun welgeval ien te kiezen, zouden vrijlaten. De reden van zulk eenen eisch fchijnt mij geene andere geweest te zijn, dan om lang; dezen weg zich een honderdtal vriender voor te behouden, van wier invloed bi het Volk zij zich den meesten dienst teget de Overheid beloofden en die juist daaron vai (O li Stuiver Epit. Livii L. LV. V. boek i. hoofdst. f. voor C. 137f. van R» 615. Geweldig gedrag der Gemeensluiden. I l l  iio romeinsche V. 'BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 137I. van R. J 615. \ (1) Cic. de Leg. L. UI. c. p. van den anderen kant door de Confuls in den krijg betrokken zullen geweest zijn. De Confuls wilden geene beperking in hunne legerwerving dulden, en bekreunden zich aan het onftuimig dreigen der Gemeensluiden niet. Een hunner c. c uriatius, uit de heffe-des volks tot dit geducht gezag verheven , moedigde zijne Ambtgenooten aan tot openbaar geweld: beiden de Confuls werden op hun bevel naar den kerker gebragt. Het gemeen zelf ergerde zich aan zulk eene gezagvernedering, doch niemand durfde zich aan de onfchendbaarheid der Gemeensluiden waagen, en vruchtloos beproefde men , om éénen hunner 't gedrag der overigen te doen fluiten, terwijl de Confuls zelve zich alle mishandeling veel eer, dan de .voldoening hunner tegenftanders, wilden getroosten (1). Wat ook de uitflag was van zulk een bedrijf, het geen cicero uitdrukiijk het eerfte van dien aard in het Gemeenebest genoemd heeft, fchoon de verkorter van hec vermifte agt en veertigfte boek van  geschiedenissen. iii van livius aanduidt, dat de weigering van denzeifden eisch dertien jaaren vroeger reeds hetzelfde gevolg had , de ge-1 leeden hoon alvast bragt zoo weinig na- ■ deels aan het gezag van den onverzetlijken nasica toe, dat hij, daarna.met zijnen Ambtgenoot door den zelfden c trui a t i u s voor het volk geroepen en bevolen, om den Raad voor de fchaarsheid van graan in tijds te doen zorgen , en zich door het Volk zelf, daar hij de onwaarfchijnlijkheid des gebreks aantoonde, in de reden gevallen ziende, met het ontzettendst zelfvertrouwen en volmaaktst gevolg uitriep: „ zwijgt Romeinen , ik ken beter het welzijn van den Staat , dan gij ( i )!" Zijn Ambtgenoot brutus was terftond na zijn ontflag uit het geweld dei Gemeensluiden naar het afgelegener krijgsgewest van Spanje afgetrokken, terwijl het bewind in het nabij gelegene op po pillius, als Proeonful, verlengd was, 's Confuls last was tweeledig, om, naamlijk, hun, met wien CiEPio, nadenmoorc1 vai (i) Val. max. L. III. c. 7. ex. 3. ■ V. BOEK I. ÏOOFDST. '. voor C. J37'n [. van r. 615. 1  112 romeinsche V. boek L hoofdst. J. voor C. 137. J. van R. 615. Krijgsverrichtingvan d. br.u- TüS. van hunnen Veldheer viriathus, zich verdragen had , nu op eenen gefchikten grond neder te zetten , en voords, om geheel Lufitanie , voor zoo ver dat land nog niet volkomen mogt bevredigd zijn, door de wapenen tót rust te brengen. De volvoering van het eerfte nam het grootst gedeelte van zijnen veldtogt weg. De onderworpene Lufitaniè'rs geheel van het oosten naar het westen van Spanje voerende , liet hij hun kort aan zee de Stad Valentia ftichten, en gaf hun daarbij den vereischten grond tot hun beftaan (1). Voords werden zijne wapenen tegen verfcheidene rooverbenden vereischt, die, door het voorbeeld van viriathus verftout, de eerfte voetftappen van zijn goed geluk en grootheid naarvolgden. Derzelver talrijkheid, vlugheid en verfpreiding deeden den Conful, in plaats van een ijdele vervolging , op derzelver fteden aantrekken, te recht verwachtende, dat derzelver nood hun fpoedig te huis zou roepen. De verdeediging dier fteden door de vrouwen zoowel, als door CO EP**' Livn L. LV. Plin. L. III. c. 3.  geschiedenissen. II3 door de mannen, was een beter lot waardig geweest. Verplicht, om te bezwijken voor de overmagt , vluchteden zij naar het gebergte, en zonden van daar Gezanten, om vergifnis te fmeeken en de verdere verwoesting af te bidden. Brutus verhoorde hun : fleehts een gedeelte hunner goederen ftrekte den verwinnaar ter bevrediging (1). Popillius had den krijg tegen de Numantiners op last van denRaad hernieuwd. Tegen Numantia opgetrokken , had hem de weerloosheid der vijanden terftond bevreemd ; geen uitval had den toegang hem betwist of zijne legering belemmerd ; de wallen zelve fcheenen verlaten , en bragten den Pronconful in het denkbeeld, dat moedelooze wanhoop de vijanden bevangen had. Hij waagde het, de ftormladders op te richten, maar, ook nu niemand der ftedelingen ziende opkomen , begon hij eene krijgslist te duchten, welke, door de ongehoorzaamheid zijnes krijgsvolks, nogthands in volle kracht tegen hem werkte. Te vergeefsch naamlijk de CO Appian. alex. de bed. Hispan. p. 295. XI. deel. H V. boek I. hoofdst. J. voor C. 137' J. van R. 615. Popillius van Numantia teruggeslagen.  114 ROMEINSCHE V. boek L hoofdst. j. voor C 136. L' via R 616. C.hostilius man* cini's en m. ^emii.1us lepi- imjs Cosf. de zijnen, op dit vermoeden, terug roepende van het al te vrij beklimmen der* muuren , werd hij eensklaps door eenen algemeenen uitval overrompeld , die zijn ganfche heir in de uiterfte verwarring en met aanmerklijk verlies op de vlucht dreef ( 1). De tijding van deze nederlaag klonk Rome , van eigene trouwloosheid tegen de Numantiners overtuigd, zoo ontzettend in de ooren , dat het bijgeloof overal kwaade voorteekenen van nog grooteren ramp ontdekte; terwijl het zekerfte voorteeken van allen de onkunde van den Conful was, wien het voordzetten van dezen krijg te beurt viel. C. hostilius mancinus, die nevens m. «milius lepidus Conful geworden was, meende zelf, toen hij eene der havens van Ligurie zou uitlopen, om naar zijn krijgsgewest te ftevenen , eene ftem te hooren, welke het ganfche ftrand van „ blijf mancinus !" deed wedergalmen. Hij keerde daadlijk terug en begaf zich naar Genua, waar CO Frontin. Strateg. L. III. e. 17. ex. 9. Efit. li vu L. LV.  GESCHIEDENISSEN. 115 waar hem echter nieuwe voorboden van tegenfpoed wachteden (O* Voor Numantia gekomen, wilde hij te vergeefsch^ vooraf de krijgstucht herftellen in het' leger, daar de vijand hem geenen oogen- J blik met rust liet. Dagelijksch vielen 'er fchermutzelingen voor, die altijd ten zij- r nen nadeele eindigden, en die eindlijk zijn v volk zoo moedeloos maakten , dat geenj Romein langer eenen Numantiner durfde onder de oogen zien. Dit deed den Conful op eenen ftillen aftogt denken , die echter door een zonderling toeval werd ontdekt. Het medebrengen van eene vijandlijke hand uit het Romeinfche leger was door eenen Numantiner ten prijs gefield voor twee medeminnaars zijner dogter beiden hadden zij zich gewaagd aan deze roekelooze onderneming, doch hadden de vijandlijke legerplaats verlaten gevonden. Op hun bericht zonden de Numantiners vier duizend mannen uit, om de aftrekkende Romeinen te vervolgen , die ech- (i) oros. L. V. c. 4. jul, obreq. c. ' LXXXiU. Epit. li vu L. XV. val. max. U, I* c. 6. ex. 7. aür. vi ct. de vir. iU, c. LIX. H a v. B OEtt t OOFDST. . voor C. 136- , van R. 616. Mancivs van Tumantia erdreeven d in enge gebragt.  V. , BOEK i: HOOFDST. • J. voor C 136. J. van R 616 HecAfomantifcbeverdrag. [ 10 ROMEINSCHE :chter dertig duizend fterk waren, maar soo weinig thands door den ftouten vijand, ia hunne veelvuldige blijken van moedeloosheid, geteld werden. Zij agterhaalden den Conful; bragten zijner agterhoede terftond groot nadeel toe, 'eer hij van zijne verbijstering bekomen was , en bedienden zich voords van hunne bekendheid met allerleije omwegen zoo fchrander en vlug , dat ma n cinus zich fpoedig met zijn ganfche heir op het allergevaarlijkst zag ingeflooten. Geene andere uitkomst, behalven den dood der zijnen, voor zich ziende, onderwierp hij zich aan de wetten, welken hem de meesters van zijn lot wilden voorfchrijven. Zij begeerden , op het hooren van zijnen voorflag, met niemand anders over een verdrag te handelen, dan met tib. gracchus, den eenen zoon van dien gracchus,, wiens nagedachtnis bij hun nog in de grootfte achting ftond. Hij was 's Confuls Penningmeester en verdiende zelf al de onderfcheiding, welke hem de vijand uit achting voor zijnen vader waardig hield. Manci nus getroostede zich de zelve en zond hem met volmagt tot al-  geschiedenissen. 117 allen handel. Hij floot denzelven, niets beter kunnende bedingen, op deze voorwaarde , dat de Romeinen en Numantiners, op volmaakt gelijken voet, in bondgenootschap en vriendfchap met eikanderen zou Jen leeven : doch het herdenken aan de trouwloosheid van pompejus deed de Numantiners eenen plegtigen eed op dil verdrag afvorderen van den Conful, zijnen Penningmeester en verder alle zijne Onderbevelhebbers, waarna zij het Romeinfche heir eenen vrijen aftogt vergunden (1 ). In het verlaten leger des Confuls , 't welk terftond door de ftedelingen ge plunderd was, had tiberius zijne reekeningen agtergelaten, welken hij weldra te Numantia terug kwam vragen, ah zijnde hem volftrekt onmisbaar ter verand woording van zijn Penningmeesterfchap De Numantiners gaven ze hem ongefchon den weder en booden hem, bij een gastvri ont (1) Appian. alex. de bell. Hispan. p. 30c Plut. in t. gracch. p. 826. Aur. vici c. LIX. Flor. L. II. 18. Epit. Livii L. LV Oros. L. V. c. 4, Vell. paterc. L. II. c. j H 3 , v. boer I. 90 opdst. J. voor C. 136 J. van R. 616. Edelmoedig gedrag der Numantiners.  ilS ROMEINSCHE V. BOEK , li HOOFDST. J. voor C. 136. J. van R. 616. Verontwaardigingte Rome over riec Numantijchs verdrag. onthaal, eene vrije keuze uit hunnen gemaakten buit aan : doch hij nam alleen den gewijde» wierook terug en keerde met erkentnis voor hunne edelmoedigheid naar zijnen Conful weder, wien hij, hoe diep vernederd door den wederfpoed , nogthands met alle eer en achting voorkwam (1). Hij zelf was, uit 'sConfuls naam, de eerfte bode van dien vernederenden handel te Rome, alwaar dezelve met de uiterfte verontwaardiging werd aangehoord. „ Dit zou dan de vrucht van zoo veele jaaren krijgs zijn, dat eindelijk Numantia met Rome gelijk gefteld , ja dat die gelijkheid bij plegtige verbonden zou bezwooren worden : " deze was de algemeene kreet der verontwaardiging, die, in kwaadaardig misnoegen op de onderhandelaars overgegaan , aan de Caudynfche engte dacht, toen men zich weinig aan zulk een verdrag bekreund , maar deszelfs voltrekkers aan den vijand overgeleverd, had. Tiberius alleen, aan wiens vertrouwen bij den vijand de ouders en echt- (O PlUI. I* GR4CCH. p, 82f5.  GESCHIEDENISSEN. 119 echtgenooten het behoud hunner kinders en mannen toefchreeven, ontging den algemeenen haat, die zich op den Conful verzamelde. De Raad riep terftond, op het bericht van dit verdrag, mancinus ter verandwoording van zijnen handel terug, en zond zijnen Ambtgenoot ^milius naar Span je, om het legerbevel van heni overtenemen. Eenige Numantifche Afgezanten vergezelden hem naar Rome , doch werder binnen de ftad niet toegelaten, wijl zulk: eene bekrachtiging des vredes fchijnen kon ; echter zond men hun eenige ge fchenken, om alle hoop ter onderhande ling niet af te fnijden, en' de Numantiner: alzoo van het vervolgen hunnes goedei krijgsgeluks terug te houden. Mancinus beweerde de volftrekti noodzaaklijkheid van zijnen handel or meer dan twintig duizend mannen voor de Staat te behouden; fchilderde derzelve nood met aandoenlijke trekken af; fchree dien aan den toorn der Goden over d trouwloosheden tegen de Numantiners toe en betuigde , zelfvoldoening genoeg ové H 4 h' v. BOEK L HOOFDST. J. voor C. 136. \. vfln R. 616. MANCINI'S ter verand- woording geroepen. 1 1 I r f e '•> r :t  V. B O E K I. hoofdst. J. voor C, 136. J. van R, 616. Schriftlij ke ftemming in rechtzaaken te Rome vastgefteld. f Lex ca%' pa Tabellaria. i 1 ISO ROMEINSCHE het leevensbehoud der zijnen te gevoelen, om de uitfpraak zijner zaak blijmoedig af te wachten. De Numantifchc Afgezanten, na hem toegelaten in den Raad, drongen de bil* lijkheid der voorwaarden, de radenlijkheid van hun geheel gedrag en de heiligheid der duur bezwoorene handelingen aan: maar de Raad, wiens hoogmoed zulk een verdrag niet dulden kon , befloot, dien ganfchen handel aan een geregeld onderzoek te onderwerpen, welks aanvang echter tot het volgende Confulfchap werd uitgefteld Q1 ). ^Emilius, die mancinus in het leger had vervangen,zocht te vergeefsch, de fchande eenes mislukten burgerftrijds door krijgseer te vergoeden. In het begin zijties Confulfchaps had de Gemeensman cass 1 u s f het voorftel gedaan ter fchriftlijke [lemming in geval van volks rechtpleeging, evenals gabinius voor twee jaaren in geval van (1) Appian alex. Hispan. p. 300. Plut, « gracch. p/816. Oros.L. V. c. 5. Flor. *. II. c. 18. Vell. paterc. L. II. c. I,  geschiede nissen. 121 van O verheids verkiezing. De Grooten hadden zich thands niet minder, dan toen, verzet tegen zulk een voorftel , het geen hun allen invloed van gezag en oordeel dreigde te ontnemen in rechtsgedingen , diende eerzuchten inhaaiigheidder Overheden , aan den eenen, en de wangunst der partijfchap of het wantrouwen der menigte, aan den anderen kant, dagelijksch vermenigvuldigden. ^Emilius was de voornaame Redenaar der Grooten en mogt voorzeker van zijne eigene welfprekendheid het best gevolg verwachten , daar zelfs een ander Gemeensman hem zijn geheiligd gezag leende, om zich tegen de raadpleeging over het voorftel van zijnen Ambtgenoot te verzetten : doch eerlang ontviel hem deze fteun; het "•ezac van scipio den Jfricaner werd voor de oorzaak daarvan gehouden, en nu werd-het voorftel in eene wet verkeerd, welke c a s s i u s zelve terftond tegen jemilius deed gelden, door hem naamlijk te befchuldigen, van zijn landhuis tot een kasteel te hebben opgetrokken, het geen de burgerlijke vrijheid niet gedooH 5 gen v. BOEK I. iOOFDST. f. voor C* 136 [. van R, 616,  V. SOEK I. hoofdst. J. voor C 136. J. van R 616, Voortreflijk krijgsbeleid van D BRUTUS in het afgelegenSpanje, CO Cic. de Leg. L. III. c. 16. Id. Lau c. ia. Id. brut. c, 25. 122 ROMEINSCHE. gen kon, en waarover hem het Volk verwees in eene boete CO* De onderwerping van het verdrag met Numantia aan een nader onderzoek belettede hem, zijn beter krijgsgeluk tegen dit hoofd des Spaanfchen oorlogs te beproeven: doch het voorwendzel, dat de Vaccaërs toevoer aan Numantia gezonden hadden, gaf zijner eerzucht aanleiding, om defzelver ftad Pallantia te belegeren en den omliggenden grond te plunderen, waartoe hij voords den bijftand opriep van den Proeonful b r u t u s uit het verafgelegener gewest. Deze had aldaar de gelukkigfte en eerlijkfte wapenen gevoerd en liet, bij zijn vertrek, een volkomen bevredigd wingewest agter. Aan gene zijde eener rivier, welker naam, de vergetelheid geheeten, zijn krijgsvolk met bijgeloovigen fchrik voor de Lethe - ftroom der beneden waereld had vervuld, doch dien zijn ftoutmoedig voorbeeld had verwonnen , waren hem zelfs  geschiedenissen. 123 zelfs ftrijdbaare vrouwen voorgekomen, welker wanhoopige tegenftand hem veel werks had veroorzaakt. Na derzelver 0verwinning had hij verfcheidene fteden tot eene onvoorwaardlijke overgave gedwongen , doch, na het fcherpst verwijt haarer rostlooze muitzucht , met eene bloote ontwapening vrijgelaten. Naauwlijkshad erutus zijne roemrijke wapenen bij dien van ^emilius gevoegd, wanneer twee Afgevaardigden den Conful het misnoegen des Raads kwamer overbrengen wegens zijnen toeleg, om daar de zaaken met Numantia reeds hag chelijk genoeg waren, de Vaccaërs daa te boven te onrusten. ^Smilius wa vermetel genoeg, om zich tegen den ver klaarden wil van den Raad te verzetter Hij zond de Gelastigden terug met anc woord: „ dat men zich alles op Vei ren afftand veel erger voorftelde ; d: de Raad voorzeker zijn gedrag zou bi lijken, wanneer dezelve den vijandlijke onderftand der Faccceërs in manfchap, ge! en graan aan Numantia vernam ; en d zijne vereeniging met den Proeonful voi den goeden uitflag zijner ondernemis bc v. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 136. J. van R* 6\S. Ongehoorzaam en fchandlijk gedrag van ffiMIUUS. l i I S it l- n d at >r >g rg  V. BOEK I. HOOFDST. J, voorC 136. $4 «n R M. 124. ROMEINSCHE borg bleef, welke hij thands volftrekt niet ftaaken kon , zonder geheel Spanje, door dit blijk van Rome's vrees, ten nieu; wen opftand te bemoedigen ( 1 )." De uitkomst, welke nimmer zulk eene ongehoorzaamheid rechtvaardigen kon , ftrekte zelfs zoo weinig , om ze te verfchoonen , dat zij het fchandlijke bij het onwettige van zijn beleid voegde. Pallantia hield manmoedig het langwijlige beleg uit, terwijl de belegeraars onophoudelijk door de Vaccceërs ontrust en tot eenen ftaat van volflagen gebrek aan leeftogt gebragt werden. Gedrongen , om talrijke benden ter voerageering uit te zenden, waren de zeiven eenmaal fchier geheel krijgsgevangen gemaakt, indien derzelver Bevelhebber door het valsch gerucht, dat Pallantia over was, haaren moed niet verdubbeld had. Het gebrek, 't welk ziekten en fterfte van menfchen ;n van vee in 's Confuls leger voordbragt, loodzaakte hem eerlang, het beleg op te bre- (O Appian. alex. Hisp. p. a^, 205, 300, 01. Vell. paterc. L. II. c. 5. Epit. lin L. LV. Strab. L. III. p. 153 et 164..  geschiedenissen. 125 breken: doch dit gefchiedde even onvoorzichtig , als hij het zelve ter neder geilagen had. Te laat gewaarfchuwd, om des nachts op* te breken , was alles in eene verwarring, die door de verhaasting der Krijgstribunen, om toch voorden dag in vollen aftogt te zijn, werd vermeerderd; de zieken en' gewonden, kermden en fmeektèn vruchtloos , dat men "hun toch niet weerloos voor den verbitterden vijand wilde agter laten; *vrees voor eigen lijfsgevaar maakte hunne beste vrien' den , ja hunne bloedverwanten, doof vooi ander leed; vluchtende, zoo veel hunn< zwakheid toeliet, volgden zij al jamme rende den aftogt, die echter daar doo zelfs voor de wakkere Pallantiners niet be dekt bleef. Dezen vielen terftond de: aftrekkenden vijand op het lijf, en blee ven hem den ganfchen volgenden dag i den rug en aan de zijden hangen. Ht verlies bij dezen fchandelijken aftogt ko tede den Romeinen meer dan zes duizen mannen, terwijl niemand zich den roei van het overfchot behouden te hebbe durfde toefchrijven, maar elk daar vot de v. BOEI I. tlOOFDST. [. voor C. f. van R* 616. v C 1 1 t ;* d n n »r B  V. boek I. hoofdst. j, voor C, «35J. van R 617. P„ FÜR1US philo en SEX. ATILlüS SERRANUS Coff, (O EPil' LtvI1 L' LVf' Oros. L. IV. c. 5. Appian. alex. Hispan. p. 301 et 302. 126 ROMEINSCHE den nacht!dankbaar was, die hun van de doodlijke vervolging verlost had C1}. Zodra p. furius philo en sex. atilius serranus de fchandlijk gevoerde bijlbundels hadden overgenomen, was de zaak van mancinus het eerfte onderwerp der raadpleeging, welke het Raadsbefluit voordbragt , om de Gemeensmannen aan het Volk het voorftel te laten doen, dat het zelve den vrede met de Numantiners, buiten last des Volks geflooten, van onwaarde verklaaren en hun, die dit verdrag aangingen, aan de vijanden uitleveren zou. — Duidlijk is in deze handelwijze het laaghartige doel des Raads, om zich zelf vrij te houden van allen blaam, uit de naarvolging van het mispreezen voorbeeld in het geval van het Caudynsch verdrag te wachten : het Volk, door Gemeensluiden opgeroepen , moest den Raadsleden nu juist eenen wil voorfchrijven, dien zij zoo zeker verwachteden, als hartlijk verlangden; daar  geschiedenissen. 12/ daar zij zelve hun befluit hadden kunnen nemen, en het zelve aan het Volk, in Centuriën bijeengeroepen, behoorden voor te dragen. Het gedrag van mancinus was in deze volksvergadering eene betere zaak waardig geweest. Het voorbeeld van post u m i u s, die het Caudynsch verdrag geflooten had, grootmoedig volgende, raadde hij zelf den Volke het voorftel dei Gemeensluiden aan, 't welk blijkbaar ter zijnen eigen verderve ftrekte. Tib Gracchus, integendeel, liet zijner ganfchen invloed bij het Volk, die om eerlang rijke ftoffe des belangrijkften ge fchiedverhaals belooft, en de volle krach zijner welfprekenheid , die der menigt onwederftaanbaar was , ten voordeele de verdragbezwerers werken , wier behou van zoo veele duizenden hij eenen bete ren da.^c waardig verklaarde. Men zeide dat s'cip 10 de Jfricaner zijnen fchoor broeder een groote fteun was bij he Volk: men zag hem echter geene de mir fte beweging ter verdeediging van het vei drag of van mancinus zei ven maakei Het Volk verklaarde het zelve van vo fl BOEK I. Ï00FDST. f. voor C 135. [. van R. 617. Het Na. mantiscbe verdrag door het Volk van onwaarde verklaard. l t C \ > t l- U 1\'  128 romeinsche V. boek I. hoofdst. J. voor C J. van R 617. flagene onwaarde, als aangegaan buiten deszelfs last en alzoo voor zich onverbindend, waar na het echter mancinus alleen 'befloot aan den vijand uit te leveren (1). > De Conful p. furius, wien het nabijgelegen Spanje ten deel gevallen was, werd met deze overlevering belast., Twee zijnerperzoonlijkevijanden, metellus en pompejus, verweeten hem eene onedele mededinging naar dezen last en voorfpelden den Staat veel leeds van zulk eene eerzucht: doch furius beandwoordde dit, door beide tot zijne Onder- be- (1) Cic. de Offic. L. III. c. 50. Valer, anti a s op. Aul. gell. L. VII. c. 9. Plut. in gracch. p. 826. Daar deze handel in het Numantifcbe verdrag vrij gelijk (Iaat met dien in het Caudijnfche (Zie D IV. bl. 440-448.) en de aard en oorzaak der beide verdragen mede overeenkom» ftig zijn, kunnen wij niet nalaten, alhier ter beproeving aan te prijzen het examen fponsionis Caudime, waarin die handel, hoe zeer ook van de zijde der billijkheid mispreezen", van den kant des rechts verdeedigd wordt, te vinden in de Disputatie juridica de vi et natura pactionis, quae dicitur capitulatie, prafide h. c. cras, defenfa a corn. vollenhoven. Amst. 17P7.  geschiedenissen. 129 bevelhebbers op te eiifchen, ten einde hunne partijdigheid 's Volks beste waarborg voor zijn beleid mogt zijn (1 ). ZE m 1 l 1 u s , die door hem afgelost werd , zag zich bij zijne terugkomst ter verandwoording van zijn wederfpannig en fehandelijk krijgsbeleid geroepen , en daarover met eene geldboete geftraft (2); terwijl d. brutus zich, terftond na dien fchandelijken aftogt, weder naar het afgelegener Spanje begeven en alle oneer van zijn deelgcnootfchap in het andere gewest door het voortrsfiijkst krijgsbedrijf had uitgewist. De moed der Lufitaniè'rs , die door de vernedering der Romeinfche wapenen voor Pallantia aanmerklijk gereezen was, gaf hem hier toe gelegenheid; de Gallaïcers vooral hadden zich op nieuw zoo dapper tegen hem geweerd, dat hunne onderwerping hem met den bij naam van den Gallaïcer voor't vervolg vereerde. De Cinnienfers, door hem op eene fchatting gefteld, hadden, om een blij! (1 ) Val. Max. L, III. c. 7. ex. 5. Appiapj alex. Hispan. p. 30j. (a) Appian. alex. ibiit. XL deel. 1 boek i. hoofdst. J. voor c» 135. J. van Rs 617. 1  130 romeinsche V. BOEfi I. HOOFDST. J. voor C. m* J. van R. 617. Deerniswaardigetoeftand van makc[' nus voor Naman» tia. blijk te geven van den edelen moed, dien deze vrijheid minnende volkeren bezielde, hem geandwoord : het erfgoed onzer voorouderen is ftaal, om de vrijheid te verdeedigen , geen goud , om haar te kopen ( 1 De Numantiners waren geenzins gereed, om zich met de overlevering van mancinus alleen voor de verwerping van het, door alle zijne Onderbevelhebbers nevens hem zoo duur bezwooren, verdrag te laten bevredigen. De toeftand van hem was intusfchen hoogst deerniswaardig. Hij, die kort geleeden den veldheersmantel droeg en zich door 't gansch gezag der Romeinfche Mogenheid omftuwd zag, werd thands, na fchriklijke plegtigheden, naakt en met de handen op den rug gebonden door den Verbonds • Priester in 's vijands magt gefield. De verachting , welke Numantia vertoonde voor dit zoen-offer van het gefchonden goed vertrouwen , door haare poorten digt te houden, verdubbelde de vernedering van zijnen ftaat. Bloot gefield (1) Epit. Livn L. LVI. Vell. paterc L. II. c. 5. Val. max. L. VI. c. 1. ex. 1.  GESCHIEDENISSEN. t$t fteld , in zijnen toeftand, aan het ondragelijk gezicht van medeburgers en vijanden, verlaten van de eerften , onaangenomen van de laatften, van beiden overgelaten aan de eigene foltering van zijn hart, bleef hij tot aan den nacht, als de rampzaligfte verworpeling, voor de geflootene poort ftaan, wanneer de Fortuin zelve zich over haaren boeteling begon te ontfermen. De Romeinen meenden, zich genoeg van alle verplichting thands gek weeten te hebben, en waren nu op zijne terugneming tfedacht: om echter zich geen nieuw onheil hier door op den hals te haaien, ging men met de kuikens te raade, die zich gaaf voor zijne wederaanneming verklaarden, waarna hij dan in het leger terug gehaald, aan den Staat weder gegeven, en in denzelven naderhand nog tot het Prcetorfchap verheven werd (i). Zijne wederkeering in den Raad ging echter niet zoo gemaklijk, als in het leger. (i) Cic. de orat. L. L c. 40. Vell. Pate rc L. II. c. J. Oros. L. V. c. 4. Plü^ in gracch. p. 8a6- Aür. vict. de vir. Hl. e. LIX. I 2 V. boek 1. hoofdst. |. voor C* 135. J. van R, 617. Herfrel van man* c1kus.  V. BOES I. HOOFDST. J. voor C 13 J. van R. 617. t Jus post li mi mi. 132 romeinsche ger. Zich terftond naar Rome begeven hebbende, had hij zelf geene zwaarigbeid gemaakt, om zijne raadplaats te hernemen, doch de Gemeensman p, rutilius bragt. hem zijne onbevoegdheid hier toe onder het oog, als hebbende zijn burgerrecht bij de uitlevering aan den vijand verlooren. Mancinus beriep zich op ■ het recht der wederkeering f, het geen den wederkeerenden krijgsgevangen in het burggerrecht herftelde, waarvan hem de gevangenis beroofd had: maar dit recht, beweerde rutilius uit oude overlevering, dat geenzins gold ten voordeele van iemand , die door zijnen vader of door het Volk verkocht, of door den Verbonds - Priester uitgeleverd was. Op dien grond ontzegde hij hem de vergadering. Men bragt hier tegen in, dat de uitlevering niet geacht kon worden plaats gehad te hebben, wijl dezelve niet wederkeerig aangenomen was, doch, hoe zwak die bedenking zijn mogt, men had wederzijdsch zulk een eenpaarig medelijden met mancinus, wiens grootmoedig gedrag bij het voorftel ter zijner uitlevering aller harten gewonnen had, dat de Raad zelf het  geschiedenissen. 133 het voorftel bij het Volk deed, om hem, ondanks zijne uitlevering voor eenen Romeinschen burger te houden. Het Volk nam' dit voorftel aan, terwijl mancinus zelf een gedenkteeken van zijné vernedering ] oprichtede in een ftandbeeld , 't geen hem in de befchreevene houding voorftelde ( i). Van de krijgsverriehting des tegenwoordigen Confuls in Spanje is niets vermeld. Zijnen Ambtgenoot was last ge geven , om de Jrdyceërs, een gedeelte der gindfche kust van de Hadriatijche zee bewoonende (2), te beteugelen, daar-zij zich geweld veroorlofden tegen de Illyriërs, die nevens hun aan het Rometnsch gezag onderworpen waren. Deze last was intusfchen thands genoeg geweest, om de Jrdyts'êrs te bedwingen, die den Raad terftond met de beste beloften voorkwamen. Het weinig beandwoorden daaraan deed echter, in het volgende jaar, onder het Ccb- (i ) Cic. de Orat. L. I. c. 40. Id. pro Cjecin. c. 34. Id. Topic. c. 8. Plin. L. XXXIV. c. 5« (a) Zie Ue kaart van Italië agter D.UI. I 3 v. BOEK. i. IOOFDST. . voor C. 135» . van R. 617. De Ar- iyëer* be:eugeld. J. voor C, 134. j. van R, 618.  V. boek I. hoofdst. J. voor C 134J. van R 618. Serv. füi vius flac cus en q. CALPÜR N'.l'S PiSO Scipio d Africanei tot Confi geroepen. (1) Appian. alex. Illyr. p. 761. Epit. livnL.'LVr. Strab. L. Vil. p. 315. Ï34- romeinsche Confulfchap van serv. fulvius flaccus en q. calpurnius piso, dien last vernieuwen, dien de eerfte gemelde Conful dan ook zoo vaardig en nadruklijk volvoerde , dat de Ardyceërs, door éénen flag geheel ter nedergeveld , van hunne ■ flrandgewesten beroofd en naar onvoordeeliger binnenlanden op eenen ondankbaaren grond overgebragt werden ( 1). Calpurnius piso, naar Spanje gezonden, liet Numantia ongemoeid, doch hervattede de plundering van den Pallantynfchen grond. De moed van dit Volk was mede niet weinig door de reeds behaalde voordeden gereezen : het zelve trok hem onverfchrokken tegen, en deed hem terflond den ganfchen omtrek met geringen buit ontruimen , om in Carpetanie werkloos den veldtogt door te brengen. e Zulk een fchandlijk krijgsbedrijf verbeelde en verdroot den Raad en het Volk dermaate , dat men wederzijdsch tegen de aanftaande Conful- keuze naar eenen waar-  geschiedenissen. 135 waardigen Veldheer uitzag. Van zelf viel hier p. scipio de jonge Jfricaner in het oog, wien men door de Goden zelve beftemd achtede, om moeilijke en fchandlijke oorlogen teneinde te brengen. Gelijk Carthago, na het verijdelen der aanfiagen van zoo veele andere Veldheeren, alleen voor hem bezweeken was, hield men zich thands zoo vast van den ondergang van Numantia onder zijn beleid verzekerd . dat men hem, zonder dat hij hier toe de minfte pooging deed, het Confulfchap opdroeg. Zijnen broeders zoon , q. fabius buteo, in zijne mededinging naar het Penning-meesterfchap onderfteu nende, had hem het ganfche Volk reed tegen de aanftaande kies vergadering be noemd; daar zulks nogthands met de we zou geftreeden hebben , welke de vei dubbeling der hooge eerambten op den zelfden perzoon verbood, fielden de Ge meensluiden vooraf zijne ontheffing va , die wet voor, welke eenpaarig aangenc men werd en alzoo scipio, de zonderling eer genietende, van voor de tweedemaal zonder eigene moeite, Conful geworden zijn, ten luisterrijken voorbedde field I 4 h v. BOEK I. ÏOOFDST. J. voor C. 134j. van r. 618. > t 3. e :e -» De  I36 r omeins che V. BOEK t. HOOFDST. J. voor C 133. j. van r 619 P CORNE. lius SCIPIC AFRICANt'S MMS' LIANÜS II. en q.ful- VIUS FL/tC bus Cof. Krijgstoerusting van scipio vooi Spanje. hoe verdiensten zich boven oud gebruik en algemeene wet verheffen ( 1). De Ambtgenoot van scipio was q. fulvius flaccus, tusfchen wien men ■ echter het lot niet wilde laten beflisfehen over het Spaanfche krijgsgewest, 't welk men onmiddelijk aan den Jfricaner opdroeg , terwijl fulvius Sicilië ten krijgsgewest kreeg , 't welk door eenen ilaavenkrijg ontrust werd, dien wij — na den afloop van dezen oorlog zullen vermelden. Daar men in Spanje het gebrek aan eenen bekwaamen Veldheer veel grooter, dan aan genoegzaams krijgsmagt, achteden , vond de Raad, die in verfcheidene gewesten thands keurbenden houden moest, het onnoodig , om aan scipio eene nieuwe legerwervmg toeteftaan; zoo ook ftelde men hem geene daadlijke krijgskas in handen, maar legde hem den ontvangst van eenige nog onverfcheenene belastingen toe. (O Epit. Lïvu. L. LVI. Vell. Paterc L. II. c. 4. Flor. L. II c. 18. Val. max. L. VIII. c. 15. ex 4. Appian. alex. Hispan. p, 302. Cic. in lajl. c. 3.  geschiedenissen. 237 toe. Hij beklaagde zich over beide die beiluiten , meer echter over het eerfte dan over het laatfte: „ hij zelf en zijne goede vrienden konden ligt eene krijgskas , gelijk hij zeide , uitmaaken, maar 't viel hard , de werving geweigerd te zien in eenen krijg, waarin men zoo dikwijls, het zij dan door de dapperheid der vijanden, 't zij door eigene lafhartigheid , geflagen was." De Raad>ftond hem, op dit beklag, de aanneming van vrijwilligers toe, waarvan hem de "achting, welke vrienden en Bondgenooten htm toedroegen, genoegzaarae verfterking belooven kon. Omtrend vier duizend mannen begaven zich vrijwillig in zijnen dienst; vijfhonderd eigene bloedverwanten en afhangelingen maakten eenen vleugel uit , dien hij bij uitftekendheid der bijnaam zijner vrienden gaf. Zijn neei b u te 0 bragt ze allen, als zijn Penningmeester, naar Spanje over, waar hij hem fchierlijk, van eenige weinigen vergezeld , volgde en agterhaalde. Het bericht, dat alles bij de Romeinei in dat gewest door verregaande weeldi I 5 ö v. BOEK I. 10OFDST. f voor C, 133. f, van R. 6ip. I  138 ROMEINSCHE V. boek L hoofdst. J. voor C 133. J. van R 6 ip. Herftel de krijgscuchi door scipio. en hevige oneenigheden verlamd en verfcheurd, en de bloohartigheid tegen de vijanden een algemeen fchaamteloos gebrek 'geworden was, had hem den uiterften fpoed doen maaken, wel verzekerd, dat hij Numantia zoo min, als Carthago weleer, bedwingen zou , voor dat hij de gebreken van zijn eigen heir dapper overwonnen had. : Bij zijne komst in het leger bevond hij het zelve in de hoogfte maat bedorven , en ving daarom zijn krijgsbewind aan, met het te zuiveren van veelvuldig ontuig , 't geen de befmetting had ontftoken. Een ontzaglijk aantal zoeteJaars en kramers , twee duizend legerhoeren en eene menigte van wigchelaars en priesterknaapen, die het overfchot des moeds , na de fchandlijke ontzenuwing der weelde, door allerleijen bijgeloovigen fchrik bedierven, werden terftond door hem uit het heir gejaagd. Hij verbood alle wigcheloffers en den invoer van alle overtolligheden ,* zelfs liet hij het grootfte gedeelte der wagens en lastdieren, de volstrekt noodzaaklijke enkel uitgezonderd, ver-  GESCHIEDENISSEN. 139 yerkopen, wijl zij den krijgsman te gemaklijk maakten. Een braadfpit, koperen pot en beker mogten het eenig huisraad blijven, terwijl hij geene andere aanrechting dan van gebraaden of gekookt vleefch in 't leger dulde. Hij verbood ook het gebruik van tafelbedden, en gaf zelf het voorbeeld, om op bultzakken te liggen. Hij gedoogde niet, dat het krijgsvolk, onder het voordtrekken of bij het doorwaaden van rivieren, zich op ezels zettede: „ wat kan men in het veld verwachten van iemand, die niet gaan kan?' was zijn woord. De legerjongens kree gen zelfs hunaffcheid; men klaagde da men hun bij het baden niet kon misfen wijl men gewreeven en gebalzemd wor den moest, doch het bijtend andwoon van den Veldheer was: „ men kan he den ezels niet kwaalijk nemen, dat zij el kanderen wrijven, om dat zij zelve gee ne handen hebben; zij zelve echter leere: u, u aan eikanderen te fchurken." Lang dezen weg werd het ganfche leger, e« men het dacht, gezuiverd van onmaatig heid en weelde , en 't krijgsvolk lanj za; v. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 133J. van R. 619. > l t 1 r fm i-  V. boek I. hoofdst. J. voor C 133. J. van R 6" 10. 140 ROMEINSCHE zaamerhand tot eigen arbeid en ingetogenheid terug gebragt ( 1). Intusfchen bewaarde hij zelf zorgvuldig ' zijn gezag, door den toegang van eenen ■ ieder tot zich eenigzins moeilijk te maaken, en door bezwaarlijk eenige gunst te bewijzen, vooral wanneer zij onverdiend was. „ Strenge Veldheeren, dezen waren zijne woorden, zijn den hunnen zoo nuttig, als infchiklijke den vijand: het leger der laatften mag vrolijk fchijnen , maar- het weet van geene gehoorzaamheid; terwijl dat der eerften, zoo dienstvaardig als ernstig is C2)-" Geenzins achtede scipio deze hervorming, echter, genoegzaam, om terftond den vijand te beftrijden; vooraf wilde hij het ontaarde krijgsvolk door ftrengen legerarbeid zorgvuldig harden. Daartoe liet hij hun dagelijkfch de nabuurige landerijen rondtrekken : „ zoo mogten zij, gelijk hij zeide, beflijkt worden , (1) Epit. Livn L. LVII. Appian. alex. Hipan. p. 303. Flor. L. II. c. 18. Val. max. L. II. c. 7. ex. 1. Frontin. Strateg. L. IV. c 1. ex. 1. Plut. Apotbtb. Rem. T. II. p. aai. (2) Appian. alex. Hisp. p. 303.  GESCHIEDENISSEN. 141 den, die niet bebloed wilden zijn.'* Dan liet hij hun nieuwe legers opflaan en weldra weder flegten; diepe graften fteken en terftond wederom dempen; muuren optrekken en dan weder omverhaalen, houdende hun met zulk een bedrijf van den vroegen ochtend tot den laaten avond bezig. Bij het voordtrekken hield hij het ganfche heir vierkant in één geflooten, zoodatniemand weg kon lopen, zonder terftond ontdekt te worden , waarop eene geesfeling met wijngaardranken voor den Romeinfchen krijgsman, met roeden voor den Bondgenoot ter ftraf gefteld was ( 1). Hij zelf hield hét oog op het geheele heir, en, zomtijds in de agterste gelederen gaande , liet hij de zwakken vaak te paard zitten, waar van hij den fterken ruiter afriep. De te zwaar beladene lastdieren werden van derzelver overwigt ontlast, het geen hij den krijgsman op den nek gaf, dien hij overigens belaadde met fpijs voor veele dagen, zomtijds (1) Epit. li vu L. LVir. Oros. L. V. c. 7, Flor. L. II. c. 18. Appian. alex. Hispait. p. 303 et 304. V. boek l hoofdstï J. voor G 133I. van R, 619.  V. boek I. KOOFDST. J. voor C 133J. van R, 619. Ü42 ROMEINSCHE tijds met koorn voor eene ganfche maand, en bovendien met de vracht van zeventien veldftaken. Op het gezicht van 's krijgsvolks mismoedigheid onder zulken zwaaren last, zeide hij s „ zodra gij u agter het zwaard verfchanzen kunt, zult gij geene fchans meer dragen." Eenen anderen, die een keurlijk fchild aan den arm had, voerde hij toe: „ ik neme u niet kwaalijk, dat gij het zwierigst zijt op het geen u meer vertrouwen , dan uw zwaard, geeft;" maar gaf hem daarbij een onbefchoft groot fchild te dragen (1 ). Zijne ftrengheid onderfcheidde geene perzoonen; een zijner Krijgstribunen c. metellus , moest van hem hooren: ,, voorzeker zal uwe moeder eenen ezel baaren, wanneer zij van eenen vijfden zoon bevalt (2)." C. mummius, die denzelfden hoogen rang bekleedde, moest, om dat hij zich van kostbaar vaatwerk op den togt bediende , het verwijt verdragen: „ voor mij deugt gij niet veel, voor u zelf en het Ge- (1) Front. Strateg. L. IV. c. 1. ex. 5. Epit. Li vu L. LVII. (2) Cic. de Orat. L. II. c. 66.  GESCHIEDENISSEN. 143 Gemeenebest zult gij altijd een deugniet blijven C i }." Op zijn bevel moest elk van tijd tot tijd de zakken openen, waaruit hij alle gereedfchap der weelde wegwierp. Hij zelf hield ook het oog op al den aanbevolen legerarbeid, waarvoor hij eenen vastgeftelden tijd bepaal* de, en waarbij hij elk, die zich beklaagde , te houden gaf: „ die zich aan ander krijgsbedrijf onttrekt, moet zich het laagfte werk getrooften (2 )." Door zulk een Veldheerfchap den krijgsman aan het ongemak gewend en dienstvaardig gemaakt hebbende op zijne wenken, trok hij eindlijk op Numantia aan en floeg zich op derzelver landerijen neder, zonder echter eenige voorposten uit te zetten, ten einde zijn krijgsvolk niet te verdeelen noch alzoo aan kleene aanvallen bloot te ftellen, wier kwaade uitflag hem fchierlijk in de algemeene en hoogstnadeelige kleenachting van den vijand ( 1) Pl-jt. Apopbth. Rom, T. II.p.aoi.Faona tin. Strateg. L. IV. c. 1. ex. 1. (2) Appian. alex. Hispan. p. 304, Flor. L. II. c. 18. V. boek t. ioofdst. f, voor C 133. f. van R. 619. Krijgsbeleid van scipio voor Numantia.  144 ROMEINSCHE v. 10 EK I. HOOFDST. J. voor C 133 J. van R, 619. and zou doen deelen. Even min wilde hij tegen de Numantiners een algemeen treffen waagen, voor dat hij ten aanzien 'van zijn eigen krijgsbeleid en van het doel der vijanden volkomen was verzekerd. Intusfchen liet hij alle de landerijen agter zijne legerplaats afmaaijen, zelfs daar, waar het graan nog groenend ftond. Dit werk, ter vernieling van allen toevoer, die den Numantiners uit de omliggende landerijen anders trokken, zullende voordzetten, raadden hem zijne vrienden, om het zelve rechtftreekfch tot voor Numantia te vervolgen: hij zelf dacht anders en fchaamde zich geenzins te zeggen: „ ik vrees voor de terugkomst; de vijand, die onbelemmerd op de onzen uitvalt, heeft den veiligen terugtred naar de ftad; de onzen zijn belast met hunnen roof, afgemat van 't maaijen, en belemmerd met wagens en bagagie; zulk een ftrijd zou niet gelijk ftaan; de overwinning zou te veel gevaars kosten en te weinig voordeels gevenen kan 'er grooter dwaasheid zijn , dan zeer veel om zeer weinig te waagen ? Ik veracht dert Veldheer, die, buiten nood, de krijgskans  geschiedenissen. kans waagt , maar vereere hen , die , als de nood vereischt, om geene gevaaren geeft: zoo zal de Wondarts, immers, geene fnij of brand-middelen gebruiken , voor dat hij heelmiddelen heeft beproefd (i )•'* Dus denkende, koos hij eenen verderen omweg en liet de landerijen der Vac~ cceè'rs, van waar den Numantiners alle toevoer werd gebragt , geheel verwoesten. Nabij Pallantia wachtede hem eene vijandlijke hinderlage van hun op. Terwijl zich eene aanzienlijke krijgsbende in dezelve verborgen hield, viel eene andere op zijne koornhaalers aan. Hij zond eenen Krijgstribun rutilius rufus, die zeil dezen aanmerklijken veldtogt daarna te boek ftelde, met vier ruiterdrommen op den vijand af, die hem, door geveinsde vlucht en onvoorzichtige vervolging, tot voor de hinderlage lokte, alwaar hij met de zijnen zou gebleeven zijn, indien scipio, uit zijn lang wegblijven het geva vermoedende, hem niet door eene gelukkige wending in tijds verlost had. Verwit (i) Appian. alex. Hispan, p. 3046c 305. XI. deel. K v. BOEK. I. HOOFDST. f. voor C. 133]. van Rt 615. t  V. BOEK I. hoofdst. j. voor C • 33. $. van R. 619, I46 romeinsche wittigd, dat hem eene nieuwe hinderlage bij eene flibberige en moeilijk te doorwaaden rivier wachtede, verkoos hij weder eenen veiligen, fchoon langen, omweg, terwijl hij op het heete van den dag rusttijd hield en de koelte van den nacht gebruikte, om voord te trekken. Gebrek aan water deed hem echter veel bij deze gelegenheid lijden, 't welk hij bezwaarlijk door het delven van putten kon vergoeden , wijl dezelven meestal brak water opgaven , het geen eene menigte van paarden en lastdieren van dorst deed fterven. In het land der Caucaè'rs, weleer zoo trouwloos door lucullus mishan, deld (O, liet hij eene afkondiging doen, dat elk hunner vrij en veilig tot zijne haardfteden, op het woord van scipio, konde wederkeeren (2). Eindlijk kwam hij tegen den winter voor Numantia terug, gezind om denzelven in het veld te ilijten. Jugürtha, de kleenzoon van masinissa kwam hier, op last van micipsa, den Romein/eken Veld* (1) Zie boven bl. 20. (a) Appian. alex. Hispan. p, 305 et 336,  geschiedenissen, I47 Veldheer eenen onderftand van twaalf elephanten met een goed aantal flingeraars en fcherpfchutters aanbieden. M i c i p s a beoogde bij deze bezending geenzins de eer van zijnen neeve, maar veel eer zijn ontflag van eenen jongeling, die eenmaal hem en zijnen kinderen gevaarlijk, zou kunnen worden, en nu zelf aan alle de gevaaren van den hagchelijken Spaanfchen krijg werd bloot gefield. Micipsa miste echter geheel zijn doel, daar hij aldus j u g u r. t h a gelegenheid gaf, om, juist ten zijnen nadeele, door beleid en dapperheid op dit krijgstooneel te fchitteren. C. marius, die eenmaal na den moeilijkften ftrijd dien zelfden jugurtha overwon, woonde toevallig thands in scipio's heir zijnen veldtogt bij en werd alzoo nevens hem onder het opzicht, het voorbeeld en de bemoediging van den uitmuntendften Leermeester tot den eerften Veldheer van den volgenden tijd gevormd (i). InCO Vell Paterc L. ÏI.c. 9. Sallust. lugurtb. c. 7. Appian. alex. Hispa*.?.%«& Plut. in mar 10.p. 407. K ft V. boek I. IOOFDST. f. voor C 133. [. van R> 619.  148 ROMEINSCHE V. boek I. hoofdst. J. voor C. 13». }. van R. 620. P. MUCIUS SCfflVSLA en l. cal. PURBHUS PtSO FRDGI. Cesf. Intusfchen waren de bijlbundels te Rome overgegaan in handen van p. mucius scje- vola en l. calpurnius piso frugi, wier regeeringjaar hoogst belangrijk in deze gefchiedenisfen worden zal, zoo door den oorfprong der burgerlijke oneenigheden, aan de gracchussen toegefchreeven, als door het voleinden van den Numantifchen krijg en tevens door het bedwang van den Siciliaanfchen flaavenoorlog. Gelijk wij hiervan opgave zijn verfcbuldigd, eer wij onze oplettendheid aan dien burgerlijken onlust leenen , zullen wij het belangrijke einde van den Numantifchen krijg vooraf onafgebroken vervolgen. Den Conful mucius was Italië, zijnen Ambtgenoot Sicilië, ter bezorging toegeweezen. P. scipio en d. brutus, die , fchoon wij van hem in 't voorige jaar niets vernamen, Lufitanie nog niet verlaten had , werden als Proconfuls in de beide Spaanfche krijgsgewesten verlengd ( 1). Scipio, die in dezen even, als in den voorigen, veldtogt voornaamlijkbedoelde, om (i) Pighii Anna/. adh.it. Oroi. L. V. c.p.  GESCHIEDENISSEN. 149 om het onbuigzaame Numantia door langwijligheid en door gebrek te dwingen , bragt de lente en een groot gedeelte van den zomer weder door zonder daadlijken aanval, zich alleen met de vernieling van alle hoop des landmans en dus tevens der belegerde ftedelingen bezighoudende. Niet langer die verwoesting kunnende verdragen, bragten de laatften eene aanzienlijke bende krijgsvolks in een nabuurig dorp , 't welk, fchier rondom in moeras gelegen, langs éénen weg alleen toeganklijk was , en waar langs deze bende zich verborg. Het Romeinfche krijgsvolk, ter plundering des dorps afgetrokken, werd eensklaps uit die hinderlaag befprongen, doch door scrtio zelf terftond herfteld, zoo dat het na eenen zwaaren ftrijd, het geen zinds lang een wonder was geworden, voor het eerst den rug der Numantiners zag. Slechts weinigen fneuvelden 'er weder zijdsch, doch de vijanden, tot de hunnen wedergekeerd en toen berispt, dat zij zich hadden laten verdrijven door bloodaards , wien zij zoo dikwijls overwonnen hadden , zouden ten andwoord gegeven hebben : „ zij waren dezelfde fchaapen K 3 wel, V. BOEK I. 100FDST. ], voor C. 132[. van R, 620.  1 V. soek I. B00FDST. J. voor C. 132. J. van R, 620. Het beleg van Nu* ttiantia door sci" ?I°« £0 romeinsche wel , maar hadden e».nen anderen herIer C1 >" Zich thands verlatende op zijn krijgsvolk en het zelve, op zijne fchriftlijke opeifching, door veelvuldigen onderftand uit de bondgenootfchaplijke fteden van Spanje genoegzaam verfterkt ziende, trok scipio rechtftreeksch op Numantia aan, verdeelde zijne krijgsmagt, thands zestig duizend mannen fterk, in twee heiren, waarvan hij het eene onder bevel van zijnen broeder fabius jemilianus (telde, terwijl hij zelf over het andere bevel voerde. Beiden floegen zich afzonderlijk voor Numantia ter neder en begonnen daadlijk, de naauwfte belegering-werken aan te leggen. De ftedelingen, vruchtloos den voorflag ter bevrediging op zekere voorwaarden gedaan hebbende en als nog naar geenen eisch van blinde onderwerping willende hooren, trokken heldhaftig uit en noodigden , in geregelde ilagorde, denbe- le- (1) Appian. alex. Hispan. p. 306, Flor. L. II. c. 18. Plut. Apopbtb, Rtm. T. II. p.aoi. Oros. L. V. c. 9.  GESCHIEDENISSEN. 151 legeraar tot een treffen : maar scipio, die vast beflooten had, om liever allen eigen en algemeenen fmaad te verdragen ,1 dan een bedenklijk middel ter wegneming eener kwaal te bezigen, die door geduld en tijd ontwijfelbaar verwonnen worden moest, bleef te onverzetlijker bij dit befluit, daar hij vernomen had, dat zij den dood veel eer, dan den ftrijd, uitdaagden en zich opzetlijk met eikanderen, als vooc het laatst, vergast, ja zelfs met koorndrank, toen in Spanje onder den naam van Celia gemeenzaam ( i ), bedwelmd hadden. Het fchelden der vijanden en den aandrang der zijnen beandwoordde hij met deze woorden, dien een zijner Gemeensmannen sempr. asellio zelf uit zijnen mond opfchreef: „ men moest raazend zijn, om liever met wanhoopige luiden te willen vechten, dan ze ingeflooten door gebrek en nood te laten omkomen. Ik voor mij houde het met mijnes vaders, l. patjlus, gevoelen, die altijd zeide, dat men nooit moest vechten, zonder den hoog- (i) Zeker eene foort van koornwljn al»onze Ge. sever. Vide geineri Tbefaur. in voce. K 4 v. BOE K I. IOOFDST. f. voor C. l$2. [, van R. 6ao.  v. boek i. hoofdst. J. voor C, 132- J. van R 620. \ 1 152 ROMEINSCHE hoogden nood of de beste gelegenheid." En bij dit gevoelen bleef hij zelf zoo hardnekkig, dat hij eenmaal verbood, den voerageerenden vijand aan te vallen, zeggende : „- hoe talrijker zij blijven, des te eerder zal hun koorn op zijn (O." Om den Numantiners daadlijk allen toevoer af te fnijden en door het volflagenfte gebrek tot eene onwaardelijke overgave te dwingen, begon hij thands de geheele ftad door fchanswerk in te fluiten. Numantia lag op eenen heuvel met eenen om* trek van drie duizend fchreden , doch waarfchijnüjk maar voor een gedeelte bebouwd , terwijl de overige grond tot weiden voor het vee en tot graanvelden, in tijden van beleg misfchien, verftrekte. De eerfte fchans, welke scipio rondom de ftad liet opwerpen, had eenen omvang van zesduizend fchreden ; hij bezettede dezelve met een gedeelte zijner benden, wien hij bevel gaf, om, bij vijandlijken aan- (1) Appian. alf.x. Hispan. p. 306". Flor. L. II. c. 18. Seneca Je IrdL. I. c.'n. Aul. cell. Noct.Att. L. XIII. c. 3. et L.II. c. 13. Epit. livii L. LVil.  geschiedenissen. 153 aanval, over dag door bet optieken van een purperen wapenrok , en des nachts door het branden van een vuur, terftond fein te geven, ten einde fpoedigen onder- • ftand van hem of zijnen broeder, die zich het naaste bij mogt bevinden, te erlangen. Agter deze fchans graafde hij, op kleenen afftand, eene graft van tien voeten breed en twintig diep , waar agter hij eenen muur liet optrekken van agt voeten breed en tien hoog , voorzien van fchanstoorens, honderd en twintig voeten van een geplaatst. Op zekere hoogte belemmerde hem een moeras, het geen hij door eenen dam dempte, die het gewigt van zulk eenen muur verdragen kon. De rivier Durius alleen, die met breeden ftroom den voet van Numantia befpoelde , doorfneed al dit ontzaglijk fchanswerk, waarmede scipio het eerst van alle Veldheeren eene ftad infloot, wier bezetting zich aan een openlijk treffen niet ontrokken had. Die zelfde rivier bragt den belegerden nog fteeds allerleijen toevoer in kleene vaartuigen aan, en was te dreigend door haaren diepen en breeden ftroom, om aan het leggen eener brug van den eenen tof K 5 der v. BOEK I flOOFDST. f, voor C. 132. van R. 620. ,  154 romeins che V. soes L hoofdst. J. voor C 132. J. van R 620. den anderen oever te doen denken. S cipio liet aan beide zijden eenen fchanstooren ftellen en van daar wederzijdsch twee lange balken , die eikanderen midden in den ftroom ontmoeteden , doch met zwaare takels aan de beide fterkten waren vast gemaakt, nedervallen. Deze balken had hij rondom met ijzeren punten , pinnen en zwaarden gewapend , die, daar zij onophoudelijk door den Herken ftroom omwentelden, het eenen zwemmer even onmogelijk maakten , als het kleenfte vaartuig, om binnen te komen, en alzoo den belegerden even zeer van allekundfchap, als van allen toevoer, van buiten afïlooten (1). Dit ontzaglijk belegeringwerk aldus voltooid, en overal de fchanstoorens van het noodige krijgstuig voorzien hebbende, ftelde hij in den geheelen omtrek zijner werken veelvuldige feinwachters, die bij nacht en dag van alle voorvallen door luid gefchreeuw kennis gaven, 'tgeen terCO Appian. alex. Hispan. p. 307. Stra3. L. III. p. 162. Oroï. L. V. c. 7. Flor. L, (L c. 18.  geschiedenissen. 155 terftond door de naastgelegene wacht herhaald, in een oogenblik ter ooren der Bevelhebbers kwam. Dertig duizend man 1 nen, de helft zijner ganfche krijgsmagt,1 waren ter verdeediging van den opge-J worpen muur gefchikt, twintig duizend hielden zich altijd vaardig tegen den eerden aanval, die ergens op dien muur gefchieden mogt, de overige tien duizend werden tot verderen onderftand afzonderlijk gehouden (i> Ondanks al die waakzaamheid , welke de belegeraars bij veelvuldige uitvallen, reeds ondervonden hadden , gelukte het echter eenen voornaamen Numantiner , hhetogenes geheeten, met vijf zijner trouwfte vrienden en zes paarden de verfchanzing der belegeraars over te komen , en aldus ontzet voor Numantia te zoeken. Eene los in een geflagene brug en ladder zouden hem, bij donkeren nacht, na het afmaaken der wacht, welke hij ongemerkt overviel, hier toe in ftaat gefteld hebben, waarvan eenige medegeno- mene (i) Appian. alex. Hhpatt, p. 308, V. boek i. oofdst. . voor C. . van R. 620. Wakkerïeid der >elegerlen.  V. BOES I. HOOFDST. J. voor C 132. J. van R 620. { i i < I5<5 romeinsche mene jongens het bericht weder in de ftad terug bragten. Zij renden met hun zesfen bij alle de fteden der Arvaccers rond, 'om toch eenig ontzet voor Numantia af te fmeeken ; bij de meeften vonden zij meer medelijden dan troost, wijl de ontzaglijke Romeinfche krijgsmagt en de naam van derzelver Veldheer fchier elk van daadlijken onderftand affchrikte. Te Lu. tia alleen kreegen zij daadlijke bemoediging. De jonge manfchap, meer dapper dan bedacht, drong de burgerij ter deelgenootfchap aan de Numantifche wapenen , terwijl de Raad , die het doodlijke van deze ijdele pooging wel doorzag, doch zich vruchtloos verzettede, terftond aan scipio zelf bericht zond van de toedragt dezer zaak. Twee uuren na den middag kreeg scipio deze kennis , en met het aanbreken van den volgenden lag eïschte hij zelf reeds voor Lutia de poornaamfte jonge knaapen op. Te verreefsch wilde men dien eisch ontduiken, loer te zeggen, dat zij reeds allen waren >p de vlucht gegaan, een herhaalde aanhang ftelde hem vier honderd hunner in ban:  geschiedenissen. 157 handen , dien hij allen , ten fchrik van anderen, de rechter handen liet afflaan(i). Het gebrek benaauwde Numantia thands meer, dan het vijandlijk geweld; het zelve deed hun een Gezantfchap van vijf mannen tot den belegeraar zenden , om hem te fmeeken, van hun eenen openlij ken flag en mannelijken dood, of dragelijke voorwaarden voor een vrij volk, toeteftaan. Abarus, die het woord van dat Gezantfchap voerde , vorderde op hoogen Heldentoon: „ dat scipio een Heldenvolk, gelijk aan hem in moed en lof, zou fpaaren, daar het thands alleen aan hem ftond, om het Numantifche Volk in redenlijke onderwerping aan te nemen of ftrijdende te zien fneuvelen." De Romein, die van den toeftand der belegerden door krijgsgevangenen verwittigd was, andwoordde hem kort: „ dat de overgave onvoorwaardlijk moest zijn." Welk and woord, in Numantia te rug gebragt, het Volk tot zulk eene woede zou verbitterd hebben, dat het de overbrengers (i) Appian. alex. Hispan. p. 308, 309. Epit. livii L. LV1I. V. boek b hoofdst. J. voor C, 132. J. van R, 6so. Vergeeffche voorflagen ter overgave.  V. BOEK I. hoofdst. J. voor C. 132. J. van R. 620. Geweldigen uitval der belegerden. (1) Appian. alex. Hispan, p. 309. Flor. L. II. c. 18. Oros. L. V. c. 7. Epit. livii» L. LIX. 153 ROMSINSCHÉ gers van dien eisch om hals bragt. Van zulk eene overgave, hoe hoog de nood ook drong, volftrekt niet willende hooren, namen zij het wanhoopige befluit, om, hoe vaak ook te rug geflagen, eenen nieuwen algemeenen uitval te doen , die hun ten minften door eenen vroegeren dood de verkorting hunner ondragelijke ellende beloofde (1). Zij hadden nog een weinig koornwijnsj dit werd verdeeld ; elk nam de laatfte teug, die de gevoelloosheid in *t beflisfchend oogenblik en 't vuur der geestdrift tevens in het hart vergrootede; dus barsteden zij met leeuwen - woede door twee poorten uit. Terftond trok alles , naar het lang beraamd ontwerp, tegen hun te zamen; het geweld van hunnen ftorm werd afgeweerd, doch ftelde de Romein' fche fterkte op de zwaarfte proef, daar zij wanhoopigen, die den dood zogten, in plaats van vreesden, te beftrijden had. Na den afgeweerden aanval trokken zij in wel-  GESCHIEDENISSEN. 159 welgeflootene rangen, zonder den minften fchijn van vlucht, weder ftedewaards; zeer veelen hunner luiden waren in 't gevecht gebleeven ; men bood hun derzelver lijken ter begraving aan; zij namen ze niet aan , zich weinig aan grafplaatzen ftoorende, die toch eerlang in 's vijands magt zouden zijn ( i). In Numantia zelve begroef men geene lijken meer. Het fchriklijk krijgsgedrocht had den grond van dat vrijheidminnend Heldenvolk ten fchriklijken tooneel van deszelfs ijslijkfte ellenden uitgekoozen. Na het verteeren van allen leevensvoorraad, —als 'er geene vrucht, geen dier, geen kruid meer voor den honger was te vinden, — werd de maag der leevendenhet graf der dooden. Het edelst hart werd dus onmenschelijk gevoed, en beandwoordde eerlang aan 't affchuwelijk voorkomen, het geen de onzuiverheid van het beleg en de lusteloosheid tot alle reiniging van zelfs aan 't begroeid gelaat en de ftijfftaande haairen gaf. Schierlijk walgde het zieke vleesch, en nu viel de fterke den zwak- (O Fior. L, II. c. 18. Oroï. L. V. c. 7. V. BOEK L IIOOFDST. \, voor C. 132. J. van R.« tfao. Ijslljhe hongersnood te Numantia»  V. BOEK i. HOOFDST, J. voor C 132' J. van R 620. Overgav< van Numantia. ioo romeinsche zwakken aan , om hem als flachtvee te verflinden. Dit ijslijk uiterfte deed hun ten laatften, zich zonder eenige andere bepaaling aan scipio onderwerpen, be* halven het beding, dat elk hunner, die de vrijheid niet wilde overleeven, behoorlijken tijd mogt hebben , om zich zelf om hals te brengen. Twee dagen werden hun hiervoor toegedaan. Dien tijd befteedde elk op zijne wijze ; veelen nagelden hunne deuren vast, om zich zelve dood te hongeren; rhetogenes, dezelfde, die zoo ftout naar buiten was gekomen en even onvertzaagd, naar 't fchijnt, te rug gekeerd, ftak zelfde vlam in de wijk, welke hij bewoonde, en liet ze allen, die het leeven moede waren, zich als zwaardvechters dood ftrijden, en eikanderen in de vlammen werpen, waarna hij zelf midden in het vuur fptong. Op den derden dag opende het geringe overfchot de poorten voor de belegeraars, wien kille fchrik om het harte floeg, toen zij de affchuwelijkfte fpooken in de plaats van menfchen meenden te ontmoeten. Scrpio koos 'er vijftig voor zich uit, om zijnen aanftaanden zegepraal te eieren, de  ceschiedenis sen. l6l de overigen werden flaafsch verkocht, de ftad zelve tot den grond geflecht (i ). Op de tijding dezer verovering vierde men te Rome de gewoone dank-en vreugdefeesten , terwijl de Raad tien Gelastigden naar Spanje zond , om met scipio en be.uios, die Lujitanie ook dit jaar in ftil bedwang gehouden had , de noodige befchikkingen over beide de bevredigde gewesten te maaken. In het volgende jaar trokken beide deze Veldheers zegevierend Rome binnen. Brutus ontving den bijnaam van den Gallaicer, scipio van den Numantiner, die echter door zijnen vroegeren bijnaam van den Africaner weldra in onbruik kwam. De eerfte bouwde eenen tempel van den veroverden buit, wiens ingang L- accius, zijn vriend, met dichtregelen vercierde; de laatfte deelde zeven denariën ( 2 }-aan elk zijnen krijgsknechten uit, (1) Appian. alex. Hispan. p. 310, 311; Flor. L II. c. 18. Frontin. L. IV. c. 5, ex. 23. Val. max, L. UI. c. 2. ex. 3. (23 ƒ 2 - 2 . : XI. CEEL. L V. boek I. hoofdst. J. voor C. • 32. J. van R. 620. J. voor C. 131. J. van R. 621.  V. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 13». J, van R. 6a I. Aanmerking op den Nu- mantifchen krijg. , 162 ROMEINSCHE uit, die met dit weinige nogthands voldaan waren (1). Geheel Spanje, 't welk zoo langen en zoo hagchelijken krijg aan Rome op nieuw gekost had, was dus weder bedwongen, doch door de eerlooste wapenen, dien de Romeinen nog ooit voerden. Al het trouwlooze en verraaderlijke van dit bedwang moest van zelfs, na de minfte verademing, de edele vrijheidminnaars van die overheerschte gewesten tot nieuwen opftand wekken , dien wij ook onder augustus voor het eerst volflagen onderworpen zullen zien. Naauwlijks gelooven wij, hoe voorbereid tot veel onedels, onrechtvaardigs en overheerfchends, een gedeelte der Romeinfche Gefchiedenisfen thands geboekt te hebben. Viriathus vermoord door zijne vrienden , daartoe door Romeinen omgekocht, dieweleêr pyrrhus voor zijnen verraaderlijken Geneesheer waarfchuwden! — Nu een verdrag gelochend, dan een daadlijk bekrachtigd verdrag ge- fchon- (1) Freinsuem. Svpplem. nvii L. LIX. c. 27» 28. tx edit. drakenb., qui fecutus eft edit. pun. hardcini L. XXX11I. c. 50, ntUs L. XXXIil. c. 11.  geschiedenissen. l6g fchondenen verbrooken door eenen Raad, wien Godsdienftige huivering voor alle openlijke trouw verkrachting pleegde te bezielen! — Een vrijheidminnend Volk, het welk billijke voorwaarden verlangt, en blijkbaar 't leven minder, dan de vrijheid, mint, gevoelloos onderdrukt, vertrapt, verpletterd, uitgerooid door hun, wier vrijheidmin zich door eenen porsena zeiven had zien eerbiedigen! —• Een edel Helden volk, het geen om den ftrijd fmeekt, ten einde eerlijk om te komen, door honger uitgemergeld van Romeinen, bij wien dapperheid en deugd (leeds denzelfden naam droegen! —- De eerfte Africaner, wiens edelmoedigheid fchier Godlijke eer in deze zelfde gewesten ontving , herbooren te moeten vinden in den tweeden scipio, die handen kapt, die der wanhoop toomelooze woede gunt , die , ongelast, Numantia gelijk maakt met den grond! —* Dezen scipio, die bij het puin van Carthago weende , in denzelfden scipio weder te vinden, die geenen traan op het tooneel van zulk ellende (lort (i)! - Oordeel (i) En juist na dk verhaal, kan een rollin L 2 da b o-ek I. ïoofdst.  V. boek I. ■oofdst. TWEE- 164 ROM. GESCH. deel gij zelf, waarde Lezer, terwijl mijn geest zich van die fchokkende verbijstering herftelt. de vleijendfte lofrede van «cipio laten volgen. (Hist. Rom. T. VIII. p. 394-406.) Wij zouden nu niet gaarne zijn cbarakter fchetzen. —— Vide appian. alex. Hispan. p. 311.  TWEEDE HOOFDSTUK. de slaavenkrijg in sicilië benevens den oorlog tegen aristonicus. „ ^^^ie kan den flaavenkrijg in de Gefchiedenisfen van het eerfte Volk der Volkeren dulden ? " vraagt florus(i), als Rome's Lofredenaar veeleer , dan als Gefchicht-fchrijver, in zijnen gewoonen zwellenden toon. Ons andwoord is: „ hij, die den Numantifchen krijg met rechtmaatige verontwaardiging gade floeg." Zinds het einde van den tweeden Carthaagfchen krijg, en dus meer dan zestig jaaren lang genoot Sicilië, 't welk voormaals langen tijd het deerniswaardige tooneel van allerleije rampen was geweest (2), eene Ci) F lob. L. III. c. 19. (2) Zie anachars. Rei*e D. VI. bl. *2i. eu volg. L 3 Inleiding, Veelvuldigheidvan Haaien op SiMie.  V. BOEK • II. HOOFDST. l66 ROMEINSCHE eene diepe rust. In ongeftoorden vrede legde 'er zich elk op den landbouw toe, 'die , meer dankbaar, dan rechtvaardig, op dezen vruchtbaaren grond, het ganfche veruitgeftrekte eiland ten rijken voorraadfchuur voor Rome maakte. De eilanders niet alleen werden rijk bij dezen allervoortreflijkften handel, maar veele Romeinfche burgers trokken aanzienlijke winften van den voorkoop der graanen, en anderen begaven zich met hun geheele gezin naar dit Romeinfche wingewest , om 'er zich zeiven vruchtbaarheid en rijkdom in Siciliaanfche akkers te kopen (1). De mildheid van den grond en de voordeelige handel met deszelfs voordbrengzels fielden eiken landman rasch in ftaat, om den zwaarften veldarbeid door flaaven te laten verrichten. Het vermogen, het gemak en uitzicht der Romeinfche huizen, die zich alhier vestigden, vermenigvuldigden dit flaaven aantal allerfterkst, door fchier allen arbeid alleen voor hun te laten, terwijl de zeer groote uitgeftrektheid van Sicilië, en (O Diod. sic. Eelog. L. XXXIV. Cic i* VEFvR. II, 5, 6.  GESCHIEDENISSEN. 167 en het zorgvuldig bebouwen van elkhoekjen gronds , hetzelve over het geheele eiland hoogst ontzettend bij het minfte1 nadenken maakte: doch, verblind door het fchitterend gewin, had nadenken of vooruitzicht zoo weinig bij het gros der eigenaars en meesters plaats, dat zij het gevaar van eene groote meerderheid van menfchen, die niet dan gedwongen dienden, door mishandeling verdubbelden, tot zij zich eindlijk door een heir van tweemaal honderd duizend menfchen, die zich in vrijheid wilden her ftellen , doch in losbandigheid vervielen, overrompeld zagen. De oude Romeinen noemden den heer, die flaaven hield, den vader des huisgezins, en deszelfs flaaven zijn gezin ( 1). Be Romeinen dezer dagen, die niet meer, nevens hun , de eigene handen iloegen aan den ploeg, verwarden fchier de flaaven, die niet onmiddellijk der weelde en den opfchik hunner perzoonen ten dienfte ftonden, met hun lastvee, en mishandelden ze zoo veel te meer, als zij nog aar der- ('i)Senec. Epht. 47. L 4 v. boek II. [oodfst. Harde behandelingder flaaven. I  V. boek ii. hoofdst. Struikrooverijen der flaaven. l63 ROMEINSCHE , derzelver verandwoordlijkheid boven redenlooze dieren dachten. Aan eigene krijgsgevangenen niet genoeg hebbende , kocht men overal deze flaaven op; derzelver huid werd bij de levering terftond het brandmerk ingefchroeid, het geen hunnes meesters lijfeigenen van dien van anderen onderfcheidde; naar gelang van ligchaamskracht werden zij tot onderfcheiden arbeid gefchikt; de jeugdigften en fterkften moesten het vee hoeden, het welk bij uitftek rapheid en kracht tegen diefftal en roofgedierte vorderde. Dezen, inzonderheid, die, ver buiten 's meesters oog, het deerlijkst gebrek aan behoorlijk voedzel en dekzel bij den moeilijkften arbeid leeden , daar de vrekheid zich eene eere maakte, om het meeste voordeel van de minfte onkosten te trekken , waren het , die, door den nood, het eerst de ongeregeldheden aanvingen, welke daar na tot volflagen krijg voordliepen (i). Roof en geweld werden eerst door hun geCO D 'o d. sic. Eclog. l. XXXiV. Flor. l. ;il c. ip.  GESCHIEDENISSEN. 169 gepleegd, om aan volftrekte leef behoeften te voldoen : daarna vervulden zij het eiland allerwegen met volflagene ftruikrooverij en moord. De Preetors , wien dit wingewest van jaar tot jaar te beurt viel, lieten, uit een fchandelijk beginzel, dit kwaad , het geen zij wel wilden keeren , fchier geheel onaangetast, zoodat zij de misdaadigers , die hun in handen vielen, niet naar behooren ftraften.' Zij vreesden voor de eigenaars, wanneer zij derzelver flaaven. ten dood verweezen , en zulks te meer daar de Romeinfche Ridderüand, welks leden in onderfcheirjene rechtbanken te Rome zaten, de meeste landerijen en flaaven in Sicilië had, van wien zij, na het einde van hun Prcetorfchap, bij de geringde befchuldiging van hun gedrag, welke thands zoo algemeen te Rome plaats had, partijdige vonnisfen duchteden (i). Het vooruitzicht van flrafloosheid werd intusfchen het fterkfte verlokzei tot wanbedrijf. Men viel nu niet meer den eenzaamen reiziger, of eenkleen aantal menfchen op de CO Diod. ïic. Eclog. L. XXXIV. L 5 V. boek II. riOOFDST.  ITO ROMEINSCHE V. b O ek II. HOOFDST. EüNUS een gees drijver or der de flat ven. de wegen alleen aan, maar men onderwond zich thands, de landhoeven der min vermogenden bij nacht uit te plunderen en elk, die weêrftand bood, om hals te brengen. Langzaamerhand kreeg dit bedrijf de gedaante van geregeld beleid, en werden zij, die hetzelve voerden, tot de geduchtfte krijgsluiden voorbereid. Eindlijk hunne eigene kracht zoo wel in aantal , als in gehardheid en beleid, gevoelende , en het harde juk der llaavèrnij moede, het geen te deerlijk op hunne opengefchaafde fchouderen knelde , begonnen zij- aan eenen gemeenfchaplijken opftand tegen hunne meesters , fleehts weekelingen in hunne oogen, te denken, en daartoe van tijd tot tijd, wanneer hun de gelegenheid fleehts voorkwam, ontzettende aanflagen te beraamen, die, weldra door de geestdrijverij van éénen aangevuurd, eindlijk in volflagen oorlog uitbarfteden. Die geestdrijver heetede eunus , wiens - naam door zijn bedrijf den Romeinen, hun" nes ondanks, in het geheugen bleef (i ). Hij was een Syriër, en thands flaafbij eenen (i) Flor. L. III, c. 10.  geschiedenissen. 171 nen antigenes te Enna. Zich als een zwartekunstenaar willende doen voorkomen , was hij gewoon, van voorfpellende droomgezichten te gewaagen , en , daar hij het bijgeloof zijner medeflaaven gereed voor zijne vertellingen vond, eenen Goden-omgang, zelfs bij dag terwijl hij waakte , voor te wenden. Enkelde voorspellingen , waar aan het geval beandwoord had, deeden honderden, die wederfproken waren, vergeten, en elk den mond vol hebben van zijnen voorzeggenden geest. Hij zelf had den mond nogtl ands het meest van allen hiervan vol, daar hij éenen uitgeholden , wederzijdsch doorboorden en met ontdoken branddof opgevulden noot onder hetfpreken in den zei ven houdende, door het geduurig uitblaazen van de vlam de beflisfchendde vertooning van dien geest maakte. Onder zijne zonderlingde. voorfpellingen behoorde , dat hij eenmaal Koning worden zou. Antigenes vermaakte zich vaak met zijne zotternijen , en liet hem dik wijls tot vermaak der gasten, dien hij bij zich zag, vragen en vertellen, wat hr als Koning wel zou doen, en hoe hij wan v. B O EK II. HOOFDST.  172 ROMEINSCHE V. boek 'li. HOOFDST. Damophi lus en me GALLIS. wanneer zij eens zijne onderdaanen waren, met hun zouden handelen. Zijne andwoorden wekten doorgaands een fchaterend gelach , vooral wanneer hij den gasten eene zachtmoedige behandeling beloofde, waarvoor zij hem dan vaak het een of ander van de tafel toereikten met verzoek, om hier aan te gedenken, als hij eens Koning zijn zou (i). Niet lang daarna verkeerde deze boerterij in ernst, wanneer eunus in ftaat geraakte, om deze fpotgefchenken allerwezenlijkst te vergelden. Het ontwerp der herderflaaven , tot ■volkomene rijpheid gekomen , wachtede enkel naar den eersten floot, die fchierlijk aan het huis van damophilus in dezelfde ftad Enna werd gegeven. Hij was een der rijkfte en der trotschfte eilanders tevens , die de hoogfte weelde der Italianenin Sicilië naarvolgde, en aan dezelve vooral in het aantal zijner flaaven en in derzelver onmenfchelijke behandeling gelijk was. Hij hield eene huis-en hofhouding als een Perjifche Vorst, doch be- (i) Diod. sic. Eclog. L. XXXIV. p. 503. F lok. L. III. c. 19.  geschiedenissen. Ijrg bezat geene opvoeding hoegenaamd, welke zijne trotschheid dragelijk kon maaken. Zijne vrouw megallis was volmaakt aan hem gelijk in gevoelloozen en trotfchen aard , dien zij haare llaavinnen even onmenfchelijk, als hij zijnen flaaven, deed ondervinden (i ). Dezen richteden, vier honderd in getal, het eerst den ftandaard van den opftand op, na dat zij eunüs geraadpleegd hadden , en door hem in der Goden naam bemoedigd waren, cm hunnen aanikg te volvoeren, eer dezelve verhinderd worden kon. Hij zelf bood zich tot hunnen aanvoerer aan, en ging hun met eenen vuurblaazenden mond voor. Alle de overige flaaven in Enna voegden zich weldra bij hem en begonnen nu terftond, van huis tot huis der dolle wraakzucht bot te vieren. De meesters en hunne zoonen werden moorddaadig omgebragt, de vrouwen en dogters beestachtig geichonden , de zuigelingen van de moederlijke borst ommenfchelijk gefcheurd en tegen den grond verpletterd. Da- mo- (0 PoSIDONIUS ap. ATHEN. lm XII. C. ii. Oiod. «ic. Eclog. L. XXXIV. V. BOEK II. hoofdst. J. voor C, \17* ]. van R. 6.5. Slaavenopftanddoor bonus geleid.  174 romeinsche V. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 137- J. van R 615. Erkent lijkheidde flaaven voor genootendienst. mophilus en megallis zelve werden van hun landgoed, waar zij zich bevonden , afgehaald en, met de handen pp > den rug gebonden, midden op het tooneel , gefleept ? waar het Volk gewoon was, deszelfs algemeene vergadering te houden. Aldaar werden zij beiden geregeld aangeklaagd, van wreede onmenfchelijkheid overtuigd en ter flraf veroordeeld. Damophilus echter werd, eer hem het hoofd door den bijl werd afgeflagen, met eenefpeerdoorftoken. Megallis werd aan haare flaavinnen overgeleverd , die haar, na duizend martelingen, van eene rots ter nederwierpen. Het lot der eenige dogter dezer ouders was te midden van zoo groote woede hoogst opmerklijk. Elk wist, dat zij een menschlievend hart bezat, en op allerleije wijze de wreedheid haarer ouderen jegens de ongelukkigen getracht had te vergoeden, zoodat zij zelve balzem voor de wonden van den aan ftuk geflagen huid der gegeesfelde flaaven aangebragt, en fpijs voor de gevangenen , die honger leeden , verzorgd had. Zulk een hart had aller harten dermaate gewonnen, dat 'er  geschiedenissen. i^g 'er niemand was, die haar eenig leed wilde aandoen, of van iemand aan haar zou gedoogen. Men hield haar eenigen tijd' onder zich, ongerept en ongefchonden,J fchoon geliefkoosd om haar hart, tot datJ men het befluit nam, om haar veilig naar Catana te vervoeren en haar aldaar in han« den haarer bloedverwanten te ftellen. - E u n u s zag weldra de ftoutfte zijner voorfpellingen vervuld , daar de muite-' lingen hem tot hunnen Koning verhieven,^ en gedacht nu ook aan zijne beloften, dikwijls boertende bij de tafel van zijnen Heer gedaan , het welk veele gasten, die hem wel behandeld hadden, voor zoo ver zij bij den eersten moord niet omgekomen waren , het leeven fpaarde , daar hij, voor het overige, alle de nog gevangen gehoudene burgers van Enna liet ombrengen, zonderende daarvan alleen die werkluiden uit, die ter vervaardiging van wapenen konden dienen, waartoe hij hun bewaarde, en, als flaaven, dwingen liet. Antigenes en pytho zijne Heeren had hij met eigene hand omgebragt; eene Syrifche flaavin, welke zijne huisgenoot geweest was, werd zijne vrouw en v. BOEK II. IOOFDST. . voor C. 137. . van R. 615, EüNUS ot Koning er flaaven erkooren.  V. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 137. J. van R, 615. I76 romeinsche en door hem met den naam van Koningin vereerd. Hij zelf noemde zich antiochus en gaf zijnen onderdaanen, fchoon van allerleije afkomst, den naam van Syriërs. Uit de fchranderften verkoos hij zich zijne Raadsluiden, waaronder ach^us, alzoo naar zijn vaderland Achaje genoemd, uitmuntede. Met derzelver hulp wapende hij, binnen drie dagen , zes duizend mannen, zoo goed hij konde, waarbij zich eene ontzaglijke menigte voegde met bijlen en ftokken, met flingers en zeisfen, ja zommige zei ven met braadfpitijzers, in de plaats van lancen, voorzien. Hij trok met deze menigte Enna uit, brak overal de flaavenhuizen open, zag daar door dagelijksch zijn gevolg vermeerderen , tastede eerst de enkelde kasteelen, daarna de dorpen, eindelijk de omliggende fteden zelve aan, welke hij uitplunderde ( 1). Op het voorbeeld van eonus waagde cleon, een Ciliciër van geboorte, die zich van jongs af met ftruikrooverij op- ge- (i) Diop. sic. Echg. L. XXXIV. Flor. L» III. c 19. O ros. L. V. c. 9.  geschiedenissen. If? gehouden , en , daarover gegreepen en flaaflijk verkocht zijnde, als veehoeder hetzelfde misdrijf geduurig gepleegd : had, zich aan het hoofd van vijfduizend ■ muitende flaaven te ftellen en met hun de ] ganfche ommeftreek van Agrigentum en nabuurige plaatzen af te lopen. Schoon het gevaar hier door verdubbeld fcheen, hoopte men echter, dat die y twee verfchillende benden eerlang elkan- i deren zouden beftrijden : doch men bedroog zich. Het bloot bevel van eun us^ om zich bij hem te vervoegen, was genoeg voor cleon, om zich aan hem, als aan zijnen Koning, met alle de zijnen te onderwerpen (i ). Van tijd tot tijd kreeg dit geweld een duurzaamer beftaan. Onder het Prcetorfchap van t. didius ontftaan , durfde het zelve zich verzetten tegen de Romeinfche keurbenden , waarmede deszelfs opvolger p. manilius f de algemeene plundering en roof wilde \ beteugelen. Manilius werd geflagenr en verloor zijn ganfche leger: zijn opvolger ' (i) Diod. sic Eekg. ex. L. XXXIV. Flor. L. lil. c. 19. Oro». L. V. c. 9. XI. DEEL. M V. boek ii. ioofdst. . voor C. ï37« . vsn R. 6Ï5. De flaa■en verlaan ver'cheidenéPratSrt. J.voorR, 136. • van C, 616.  i78 ro mein scke V. soek II. hoofdst. * J. voor C 135. J. van R 617. t J. v. C 134J. van R 618. § T. v. C 133. J. van E • 619. ger/ p. cornelius lentulus hervattede den ftrijd tegen eunus , doch werd, even als zijn voorganger, uit zijne 'eigene legerplaats verjaagd * C. cal- • purnius piso onderging, in het volgende jaar, volmaakt hetzelfde lot f. Alle deze fchitterende overwinningen vermeer- ' derden den ondragelijken overmoed der muiters der maate, dat Rome, het welk zich tot nog toe fcheen gefchaamd te hebben , om den flaavenopftand ernftiger maatregelen waardig te achten , eerlang gedwongen werd, om, wilde men het belangrijkst wingewest niet geheel ter prooije van geweldenaars overlaten , eenen fchandlijken flaavenkrijg te voeren ( 1). De Prcetor l. plautius hups/eus . voerde, in het volgende jaar §, agt duizend krijgsluiden tegen de muiters aan, wier heir thands reeds tot twintig duizend aangegroeid was, maar was de vierde Prcetor, die, agter volgende, uit zijne eigene legerplaats geflagen werd. Het heir der muitelingen werd nu van dag tot dag groo- ter; (O Flor. L. III. c. 19. Diod. sic. Eclog, ex. L. XXXIV.  geschiedenissen. 170 ter; eer dit jaar ten einde was, beliep het zeventig duizend mannen, terwijl men het geheele getal der flaaven, die in alle gedeelten van Sicilië thands in opftand waren, op t weemaal honderd duizend bereekende.; De Conful fulvius, wien, als Ambtgenoot van scipio, Italië was ten deel gevallen, werd in dit zelfde jaar nog naar het eiland gezonden, hetgeen daarom voor de jaarteekening van den eigenlijken krijg wordt gehouden , doch fchijnt 'er niets anders uitgevoerd, dan zich zelf voor gelijke nederlaag, als de vier Preetors, bewaard te hebben (i). De geest der muiterij was intusfchen reeds overgeflagen naar het vaste land, en was op Peloponnefus zoowel, als in Italië, ja werd ten laatften zelfs te Rome merkbaar, waar men eene zamenzwering van vijfhonderd flaaven ontdekte , die allen gevangen genomen en ten dood gebragt werden. Dit deed den Raad, onder het Confulfchap van p. mucius sc/evola en l. calpurnius piso, befluiten, om (i) Diod. sic. Eclog. exh. XXXIV. FloRJ L. III. c. 19. Epit. Li vu L. LVIII. M a V. BOEK II. hoofdst. ]. voor C. «33. . van R, 619. Krijgsbeleid van den Conful FULVIUS.  i8o romeinsche V. BOEK H. HOOFDST. J. voor C, • 132. J. van R, 620. Oproerig heden dei flaaven in Italië en elders gedempt, om den laatst genoemden het voeren vaa den flaavenkrijg in Sicilië onmiddellijk op te dragen, en aan q. c/ecilius metellus, den Macedoniër, benevens cn. servilius c/ep 10, als buitengewoone Proconfuh, het te keer gaan der muiterijen in Italië aan te bevelen. Het gelukte den Proconfuls, den ganfchen flaavenopftand in Italië te dempen, nadat zij te Sinuesfa vier duizend en te Minturnee vier honderd en vijftig muiters gevangen genomen en gekruizigd hadden. De Prcetor van Griekenland dempte den opftand in de bergwerken van Attica door de ftraf van duizend flaaven. Op het eiland Delos waren de muiters voorkomen door hunne meesters, die zelve hunnen opftand bedwongen en geftraft hadden. Macedonië had mede deel aan dezen fchier algemeen ramp gehad, doch nergens was dezelve geduchter, dan die tot nu toe in Sicilië woedde. Aldaar werden nog geduurig ganfche fteden afgelopen; aldaar waren geregelde keurbenden verflagen ; aldaar pleegde men de gruwzaamfte onmenfchelijkheden, waarvan het afkappen van der krijgsgevangenen handen met  GESCHIEDENISSEN. l8l met armen met al een fchriklijk Haal was (i). De Conful piso begon zijn krijgsbe-H leid met de herilelling der verwaarloosde J krijgstucht in het leger van zijnen voor- \ ganger fulvius. C. titius, een Ruiterbevelhebber, gaf zelf daarvan een 1 nadruklijk voorbeeld. Deze had zich1 eenmaal, wanneer hij door de Syriërs, zoo als zich de muiters noemden , met de zijnen ingeflooten was, laten ontwapenen , om het leeven te behouden; ter ftraf hiervan liet piso hem de zoomen van zijnen tabbaard fcheuren, verbood hem eenen gordel om zijnen rok of fchoeizel aan zijne voeten te dragen, liet hem in dien verachtlijken ftaat van den ochtend tot den avond wacht houden op het groote legerplein en ontzegde hem allen gebruik van baden en gastmaalen, terwijl aan zijne ruiters de paarden ontnomen en zij zeiven onder de ilingeraars geplaatst werden (2). Zulk (1) Diod. sic. Eclog. ex L. XXXIV. Onoi L. V. c. 9. (a) Val. max. L. II. c. 7. ex. 9. FroN; tin. Strateg. L. IV. c. 1. ex. 26. M 3 v. boek II. oofdst. . voor C. 132. , van R. 620. Krijgsbeiid van iso.  V. BOEK II. HOOFDST. J. voor C, 13a. J. van R, 620. I iSs ROMEINSCHE Zulk eene ftrengheid werd bij het Rotmeinsche krijgsvolk fchier altijd door het goed geluk gevolgd. De muiters, gebeeten op de Mamertiners , die alleen, uit hoofde van doorgaande menfchelijke behandeling, hunne flaaven in onderwerping hadden kunnen houden, belegerden thands derzelver ftad Mesfana. Piso voerde zijne benden tot haar ontzet aan, en leverde den belegeraars eenen doodlijken flag: agt duizend hunner fneuvelden er bij het treffen ; alle hunne krijgsgevangenen werden na het zelve gekruizigd. Bij de uitdeeling der overwinning, prijzen aan zijne Bevelhebbers en krijgsluiden had de beweezene dapperheid van 's Veldheers eigen zoon rechtmaatige aanfpraak op een fchitterend eereloon; dezelve verdiende in zijn oog eene goudene kroon van drie ponden zwaar, doch, het openlijk voor wanvoeglijk verklaarende , dat ooit een Veldheer giften uitdeelde , welke in zijn eigen huis moesten wederkeeren, liet zijne kieschheid het enkel bij ie toewijzing van dezen eereprijs berusten , beloovende hij , zijnen zoon het laadlijk gefchenk bij erfmaaking uit zijn ei-  GESCHIEDENISSEN. 183 eigen goed te zullen verzekeren (i). — Eene kieschheid , Avelke het Volk dermaate behaagde, dat hem deswegens de' bijnaam van Frugi of den Verfiandigen werd • toegevoegd (2). Hoe aanmerklijk piso den overmoed der muiteren door dezen flag gefnuikt en hunne krachten tevens verzwakt had, viel echter de eer van dezen fchandelijken krijg voleind te hebben zijnen opvolger, den Conful p. rupilius, ten deel. De zorgvuldige oplettendheid en rustlooze werkzaamheid, waarmede deze Conful het reeds zoo aanmerklijk verbeterd heir in Sicilië overnam, bemoedigde de bondge nooten terftond zoo zeer, als het de muiters verfchrikte. Zijn eigen fchoonzoon. aan wiens achteloosheid hij vernam, da het verlies van Tauromenium te wijten was, werd door hem Sicilië ontzegd, terwijl hi zijne ganfche overige krijgstucht naar d< ftrengheid van dit onpartijdige voorbeek inrichtede ( 3 ). Schooi (1) Val. max. L. IV. c. 10. Plin. L XXXIII, c. 3. (2) Cic. pro F0ntEj. c. 13. (3) Val. max. Lu Ut c. 6. ex. ia. M 4 V. boek II. ioofdst. i. voor C. 132, [. van R. 620. i i 1  ï84 romeinsche v. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 132 J. van R. 620, De Copfm RUPILIÜS brengt den flaavenkrijg ten einde. 1 ( < \ I X t Schoon de muiters verfcheidene fterkten bezet hielden, maakten Tauromenium en Enna echter hunne voornaamfte fteunzels uit, met wier herovering zich rupilius den flaavenkrijg genoegzaam geindigd voorftelde. Hij tastede Tauromenium het eerst aan, maar vond zijnen ftorm zoo hardnekkig afgeflagen, dat hij zich tot een lang beleg verplicht zag, het geen den ingeflootenen door honger tot de overgave dwong. Daar hij de haven der ftad met eene vloot geflooten hield, en die toevoer van de landzijde tevens afge[heeden was, hield de vrees voor 's overwinnaars ongenade de belegerden alleen /an eene vroegere onderwerping terug , waar toe zij thands niet kwamen, voor lat zij , den feilen honger aan kinderen :n vrouwen niet langer kunnende bevreligen, verfcheurende tanden in elkanders fleesch gezet hadden: en, nu zelfs, ging le fterkte nog bij verraad van eenen hunner lan den Conful over, die, de flaavenftraf an alle de gevangenen voltrokken hebbende , zijne wapenen rechtftreeksch teen Erna wendde. Deze ftad, even als Tauromenium met fiaa-  geschiedenissen. 185 flaaven opgepropt, was even gemaklijk, door ftreng beleg , tot ipoedigen hongersnood te brengen. Haare bezetting, dien fchriklijken nood voorziende, deed eenen geweldigen uitval op de belegeraars onder het bevel van c l e o n, die, ondanks zijne uitftekende dapperheid, in 's Confuls handen viel en weldra aan zijne wonden ftierf. Bloedig terug geflagen binnen het rondom benaauwde Enna, deed hun het gezicht van cleon's lijk, het welk rupilius aan den voet der vesting had ten toon geworpen , den moed ontzinken , zoodat 'er zich terftond verfcheidene geneigd gevoelden, om door heimlijk verraad bevrijding van de fchriklijke flaavenftraf te zoeken. Weldra ging alzo Enna mede, voor dat de hongersnood nog klemde, aan den Conful over (i). Eunus nam terftond met zijne lijfwacht van zes honderd mannen de vlucht naar het fteilfte gedeelte van de ftad; r upilius vervolgde hem; de vrees voor den fchriklijken kruisdood na vruchtloo- zen (1) Diod, sic. Eclog. ex. L. XXXIV. Onos, L. V. c. 9. M 5 V. BOEK II. ïOOFDST. f. voor C. 13». [. van R.j 620. Uiteinde nn eunui.  i86 ROMEINSCHE V. boek II. hoofdst. J. voor C, 132. J. van R. 620. Befchik. klng in Sicilië, zen wederftand deed de zijnen hier de handen aan elkanders leeven flaan ; hij zelf had daar toe geen moeds genoeg, maar kroop met vier zijner laatfte lotgenoten in een hol, waar uit hij weldra met hun ten voorfchijn werd getrokken. De befpotting van dezen Siaa venkoning, wien men fchierlijk naar den mond zag, of zijn voorfpellende geest, die zijnen ondergang niet fcheen voorzegd te hebben , nu ook weder over zijn aanftaande lot ontvonken zou, ging in het fchaterendst gelach over, wanneer men in zijne vier jongste halsvrienden zijnen bakker, kok, badwrijver en hofnar vond. Zij ondergingen met alle zijne gevangen genomene onderdaanen den flaavendood ; hij zelf werd door rupilius bewaard, om naar Rome vervoerd te Worden, maar ftierf, in zijne gevangenis te Murgantia, aan het ongedierte ( 1). Om nergens eenige onrust overtelaten, trok de Conful nu met een uitgelezen gedeelte zijner benden het ganfche eiland door, en werkte , na deszelfs volkomene be- vre- (1) Diod. sic. Eclog. ex L. XXXIV.  GESCHIEDENISSEN. 187 vrediging, zoo verflandig met de tien aangekomene Gelastigden uit den Raad aan alle noodige voorzieningen tegen dergelijken nieuwen ramp, dat de Siciliërs thands met de uiterde verwondering den wijzen Wetgever eerbiedigden in den ConJul, dien zij, korten tijd te vooren, als blooten ontvanger der tollen en lasten op het eiland gekend hadden (i). Zijne voortreflijke begaafdheden hadden hem de achting van scipio den Africaner verworven , en deszelfs gezag had hem , fchoon van geringe afkomst en bekrompen daat , tot het hoogde eerambt voordgetrokken. Het fchijnt, dat men hem bij zijne terugkomst te Rome eenen grooten zegepraal aanbood, doch dat hij zelf zich met eenen kleenen bevredigde. om, naamlijk, de registers van het Capitolynfche marmer met het opfchrift van eenen flaavenkrijg niet te onteeren ( 2 ). Eer nog deze krijg geheel geëindigd was, had Rome zelve in Afia het oorlogs vuur alreeds ontdoken, om een erfrecht t« (1) Val. Max. L. IV. c. 9. ex. 8. (2) Flor. L. III. c. 19. Pigh. ad b. /. V. boek ii. ioofdst. (. voor C. 132. J. van R, 620.  i8S romeins che V. boek II. hoofdst. J, voor C 132. J. van R 620. Oorfpronj van den oorlog te gen aius- tonicüs. te doen gelden, 't welk haar op het rijk van Pergamus bij uiterften wil was toegekend. Eumenes , de .Koning van Pergamus. die bezwaarlijk met Rome in zulk . eene goede verftandhouding gebleeven was, als waarin zijn vader altijd ge Haan had, was zinds korte jaaren overleeden en had zijne throonopvolging agtergelaten voor zijnen broeder attalus, dien hij tevens tot voogd benoemd had van zijnen zoon, die denzelfden naam van attalus voerde. Dezen hield men verdacht, dat hij, ongeduldig, om naar het natuurlijke leevens einde van zijnen oom te wachten, het zelve door gif verhaast had , aan welk vermoeden zijne buitenfpoorige regeering naderhand geenen geringen fteun gaf. Gewoon aan een wijs en gemaatigd koninglij k befluur werd Pergamus thands door eenen willekeurigen dwingeland beheerscht, die ganfche geflach. ten in den moord liet deelen , waarmede hij zijn misnoegen op den eenen of den anderen wilde wreeken, en die eindlijk, zelf van zulk een (lachten moede, zich fchier geheel kaan het rijksbeftuur ont-  geschiedenissen. i 89 onttrok, om zich met allerleijen gemeenen cn beuzelenden arbeid in zijne hoven en binnenkamers bezig te houden. Zulk eene vreemde verwisfeling, binnen het kort beftek van vijf regeeringjaaren, en zijne buitenfpoorigheid in beide de uiterften verwekten rechtmaatigen twijfel aan zijn verftand. De eenige goede zijde van zijn hart was zijne moederliefde, welke hem den bijnaam van philometor gaf, doch wier ongeregelde werking hem tevens het leeven koftede. Want, met eigene handen het graf zijner moeder door eigene handwerken willende verfraaijen, veroorzaakte hem de brandende zonnehitte eene ziekte, welke op den zevenden dag door den dood gevolgd werd I Na zijn overlijden zonder kinderen vond men eenen uiterften wil, waarbij het Romeinfche Volk zijn erfgenaam verklaard was (1). Mithridates fprak, lang naderhand, in eenen brief aan arsases van dezen uiterften wil, als van een godloos (1) Flor. L. II. c. 20. Oros. L. V. c. 10. Justin. L. XXXVI. c. 4. Vell, paterc. L. II. c. 4, V. BOES II. hoofdst. J. voor C 133. J. van R. 620. Rome toi erfgenaam van attalus verklaard.  V. SOEK • 1L HOOFDST. J. voor C 132. J. van R, 620. IOO ROMEINSCHE loos en onecht fl.uk, welks verzinning en verdichting hij aan Rome zelve weet (1), terwijl horatius, nog langer naderhand, van zijne eigene vergenoegzaamheid gewaagende, met ronde woorden zeide : 9, ik heb nooit het Hof van attalus als onbekende erfgenaam aanvaard ( a Doch, welken wederftand de uitvoering van dien wil onmiddellijk ontmoetede, deszelfs echtheid werd geenzins betwist. 'Er werd daadlijk van deze erfmaaking kennis gegeven te Rome, en de Raad, wiens gezag thands onderworpene wingewesten boven enkel afhanglijke Bondgenooten verkoos, maakte geene zwaarigheid, om de aanvaardiging dier erfnis billijk te verklaaren, zendende even onverwijld eenige Gemagtigden af, om de nalatenfchap in den naam des Romeinfchen Volks in bezit te nemen. Van eenen geheel anderen kant werd Rome deze erfnis betwist. — Mogt een Vorst elders befchikken over zijn rijk ten wordeele eener vreemde Mogendheid ? —■ Schoon CO Sallust. Fragm. L. IV. CO Hor at. Od. 18. L. II.  gesc iedenïssen. 191 Schoon, veelvuldige voorbeelden van laatere dagen onzen Nederlanfchen Wetgever des oorlogs en des vredes (i) hebben doen beiluiten, dat zommige rijken bij erfmaaking vervreemd kunnen worden , deed de volflagene nieuwheid des tegenwoordigen gevals gemelden laatIten wil op dezen grond voor ongeoorlofd en krachtloos verklaaren. Aristonicus, de natuurlijke zoon van eumenes, verzettede zich tegen deze vervreemding en kwam, bij de onwettigheid van deze erfbeichikking, als onmiddellijke erfgenaam van zijnes vaders ledig gevallen throon op, wiens verdeediging tegen allen vreemd geweld hem de hevige burgergefchillen te Rome ftoutlijk deeden belooven. Schoon de Romeinfche Gelasrigden aan de onderfcheidene fteden van Pergamus, den overgang van onderdaanen tot vrije burgers bij de verwisfeling van het ko*. ninglijk-in het gemeenebest-bewind innemend voorftelden, fprak de natuurlijke af- Ci) H. grot lus de Jure belli ac pacis. L. u, c. 3. §. 12. V. boes II. hoofdst. f. voor C. 132. J. van R. 620. Aristonicus erkent fleze erfmaakingniet. Hij vesigt zich 3p den hroon van °ergamus.  V. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 132. J, van R 620, i$a romeinsche afkeer van vreemde meefters", hoedanig zij dan ook regeeren mogten, hier te al* gemeen en te nadruklijk, om Rome eene gemaklijke erfaanvaarding te belooven. Aristonicus werd hier door bemoedigd, om zich rechtftreeksch bij de voornaamfte fteden te vervoegen , ten einde beteren fteun voor zijn onmiddellijk erfrecht te zoeken. De vrees voor de Romeinfche magt was hem hier in veel meer, dan de gevonden wil van attalus of zijne eigene onechte geboorte tegen , ja die vrees was zoo groot, dat hij zoms daadlijken wederftand'ontmoetede, waar hij op bijval had gehoopt. Zijnen aanflag te vergeefsch bij de aan zee gelegene fteden beproefd en zelf daarbij het hoofd deerlijk geftooten hebbende , begaf hij zich naar de landlieden des rijks en waagde in dezelven eene vrijverklaaring der flaaven, die hem dienen wilden, het welk bij den geest van muiterij, die ook hier uit Sicilië was overgeflagen, hem thands minder, dan anders, euvel kon geduid worden. Dit middel ftelde hem in ftaat, de wederfpannige fteden te dwingen, en, ondanks den bijftand , dien zij van de Bit-  GESCHIEDENISSEN. IpJ Bithynifche en Cappadocifche afhangelingen van Rome kreegen, zich door het geheele Rijk als wettigen Koning van Pergamus te doen erkennen ( i). De Raad, verwittigd van dien keer der zaaken , befloot een vijftal Afgezanten naar Afia te zenden, wier gezag, gefterkt i door den opgeëifchten en geregelden bij- i ftand der overige Bondgenooten, men, als nog, voor genoegzaam hield, om het betwiste en verkrachte erfrecht tegen aristonicus te doen gelden. P. scipio nasica was aan het hoofd van dit Gezantfchap benoemd, om den haat der menigte, dien hij zich in burgergefchillen had op den hals gelaaden, te ontwijken: hij ftierf in het zelve, en liet, met zijnen dood een krachtloos Gezantfchap agter (2). Het duidlijk inzicht hiervan deed den 1 Raad eenen der Confuls van het volgen- ( de jaar den daadlijken krijg tegen aris-' to- (l) Juitin. L. XXXVI. g. 4. Vell. patee.c. L. II. c. 4. Flor. L. II. c. 20. Stras. L. XIV. p. 646. (O Aur. tict. de vtr. HU c LXIV. XI. DEEL. N V. boek ii, hoofdst. ]. voor C. 132. [. van R. 6ao. P. scipio «asica terft in jezant'chap naar Jfta. tedn'if van en Conful rassus in 1fia.  V. BOEK II. HOOFDST. j. voor C. 13,4' ]. van R. 621. 194 ROMEINSCHE tonicus aanbevelen. Dezelve viel, na eenigen ftrijd met zijnen Ambtgenoot, aan p. licinius crassus ten deel. Het gezag en aanzien van dien man te Rome was zeer groot, daar hij aan zijne geboorte en rijkdom den luister van de gelukkigfte beoefening der welfprekendheid en des rechts bijzettede (1). Om zich even gezien en bemind te maaken bij de onderfcheidene fteden van Afia, zorgde hij niet Hechts voor het volledigfte heir, maar tevens, om zich de onderfcheidene tongvallen der Griekfcbe taal, welke hij reeds grondig kende, zoo volkomen eigen te maaken, dat hij elk der Volkeren in hunnen eigen tongval zuiver kon aanfpreken, en zelfs zijne openbaare bevelen daar naar inrichten (2). Met deze uitftekende en innemende infchiklijkheid v^ereenigde zich intusfchen in den zelfden Conful eene zoo verregaande ftrengheid, dat de bedoelde en waarfchijnlijke uitwerking der eerfte door den haatlij- . ken Ci) Sempron. asell. ap. Avu gell. L. I. c. 13. (a) Vau max. L. VUL c. 7. ex. 6.  GESCHIEDENISSEN. 195 ken indruk der laatfte hoedanigheid geheel verdrongen werd. Dus liet hij eenmaal den tuigmeester eener bondgenoötfchap-1 lijke ftad met roeden geesfelen, om dat' hij, op deszelfs opeisfching van den groot-. ften van twee masten, dien hij bij hem gezien had , hem den kleenften gegeven had, meenende, dat dezelve hem beter, dan de andere, tot eenen ftormram zou diehen. „ Ik heb gehoorzaamheid en geenen raad geëischt: " was 's Confuls barfche taal op die ontfchuldiging geweest (1). Zulk eene behandeling van eenen Romein , die nog vreemde tongvallen leerde, om onderfcheidenen Volkeren te behaagen, verdubbelde overal den natuurlijken afkeer van het bedoelde vreemde meesterfchap, en deed aristonicüs teLkens nieuwen bijval vinden. Crassus alzoo overal tot daadlijken krijg gedrongen, voerde denzelven met ongelukkig beleid, zoodat hij in het laatfte van den veldtogt, eenen ongeregelden flag aangegaan hebbende, zelf krijgs- ge- (1) Semprom. asell. ap. Aül. GELt. L. X. c. 13. N a v. BOEK II. IOOFDST. '. voor C. »3». f. van R. 621.  19Ö romeinsche V. boek. II. hoofdst. J. voor C 131 ]. van R 621. J. voor C 130J. van B 622. M. pei per NA ali Conful'nas Afia. gevangen werd ( 1 ): hij voorkwam nogthands de diepe vernedering van dien ftaat, wiens verbeelding hem ondragelijk 'was, door zijnen bewaaker eenen woesi ten Thraciër met eene roede, welke hij te paard gebruikt had , opzetlijk in het oog teftooten, die hem terftond daarvoor den doodfteek gaf en zich nu met de vertooning van zijn hoofd aan aristonicus te vreden hield (2}. • Deze verfchriklijke tijding deed den vol,genden Conful m. perperna, eenen man van zeer geringe afkomst, ja zelfs , "indien wij valerius gelooven , die r Conful geworden was, alvorens burger te zijn, met de ingefpannenfte zorg en meesten fpoed naar Afia vertrekken, ten einde aan a&istonicus, door het afvallig maaken van trouwe bondgenooten, geen volkomen genot van zijne overwinning te laten. De te vroege zorgeloosheid van dezen Vorst, die met den gewonnen flag den (1) justin.L. XXXVI. c 4. Vell. paterc. L. LL c. 4. Stras. L. XIV. p. 646. (2) Val. max. L. III. c. 2. ex. 2.  geschiedenissen. 197 den ganfchen krijg voldongen had gereekend, gaf van zelfs bij deze fpoedige vernieuwing van den aanval eene andere wen-1 ding aan de ganfche zaak. Perperna'' tastede hem onverhoedsch aan, verfloeg] hem in het veld, verjoeg hem uit zijne legerplaats, en dwong hem, eigen lijfsbe-^ houd in de fchandlijkfte vlucht te zoeken. < Deze beflisfchende overwinning was zoo fpoedig bevochten , dat zich naauwlijks de droeve maar van den voorigen flag nog algemeen in de Romeinfche Staaten had verfpreid, toen dezelve reeds door haar bericht vervangen werd. Perperna was intusfchen aristonicus op de hielen gevolgd en had hem te Stratonice agterhaald, waar hij hem door een uithongerend beleg tot de overgave dwong. C. blosius, een man van Cumce, die Rome en Italië na den dood van t i b. gracchus, in wiens bedrijf hij voornaamlijk betrokken was, verlaten en aristonicus met zijnen Raad gediend had, bragt zich zelf bij deze overgave om hals , en voorkwam alzoo de uitwerking van den verdubbelden haat des Romeinfchen Raads tegen zijnen perzoon. Aristonicus N 3 zelf v. boek r. 100fdst. . voor c. i3°. van R. 622. Perperna erdaat RISTONI- vs.  ?98 romeinsche V. soek II. HOOFDST. J. voor C I2p. J. van r 623. m'. AQUIL LIUS VOlg perperna in Afia ot zelf had geen moeds genoeg, om zijn voorbeeld te volgen, maar gaf zich gevangen aan den Conful over, die hem, zorgvuldig'bewaakt, ixazxRome vooruitzond, om zijnen ■ aanftaanden zegepraal te eieren: doch deze eer, welke hem de naarijver eenes opvolgers hevig betwistede, werd hem door den dood zei ven onthouden (1). • m.' AQüiLLius, die, eer men te :Rome nog de gevangenneming van ari- • stonicus wist, benoemd was, om den krijg in Afia te vervolgen, had zich fchier overijld, om toch in dit krijgsgewest te komen, eer de oorlog mogt beflischt zijn. Dezelve kon nog geenzins dus genoemd worden , daar alle de fteden van Pergamus , bij het verlies van aristonicus, nog niet gezind waren tot de erkenning der Italiaanfche erfgenaamen; te minder, daar men meende, dat de letter van de erfmaaking zelve , al wilde men dien volgen, alleen kon toegepast worden (1) Strab. L. XIV. p. Ö46. Justin. L. XXXVI. c. 4. Vell. paterc. L. II. c. 4. Flor. L.. IL c. 20. Oros. L. V. c. 10. Eutrop. L. IV.co. Val. max. L. III. c. 4. ex. 5.  geschiedenissen. 199 den op de eigene fchatten en roerende goederen van attalus, in wier bezit de Romeinen zich door de overwinning reeds gefteld konden reekenen. Perperna was geenzins gezind, den fchier afgedaanen krijg uit zijne handen te geven, waarop aquillius nogthands ten fterkften aandrong. Dit dreigde tweefpalt, die den vijand op herftel deed hoopen: doch de dood des eerften eindigde den twist, en verhaastede tevens het lot van aristonicus, die, op last van den Romeinfchen Raad, in zijnen kerker geworgd werd , wijl hij nu toch tot den zegepraal van geenen anderen kon behooren (1). Terwijl tijd en toeval der inhaalige eerzucht van aquillius dus merklijk dien- (i) Strab. L. XIV. p. 646. Justin. L. XXXVI. c. 4. Eutrop. L. IV. c. 9. Oros.L. y# c, I0. . - — Volgends vellejui paterc. L. II. c 4. en Val. max. L. UI. c. 4. ex. 5- zou perperna zelf gezegevierd en aristonicus daarbij rondgevoerd hebben. Dit gezag kan echter tegen het eerst opgegevene niet gelden. N 4 v. boek II. hoofdst. [, voor C. 129. J. van R.. 623 Aristonicus ge^ vangen te Rome gebragt en in den kerker geworgd.  200 ROMEINSCHE V. boek 11 hoofdst. J. voor C. 120. J. van R. 623. Schandlijk gedrag van aq_ujj> UVs. I 1 1 » 1 i dienden , ftond hij alleen zich zelf door fnood bedrijf het fchandelijkst in den weg. Nog eenige fteden te bedwingen hebbende, wier langduurige tegenftand hij vreesde, dat hem zei ven eenen opvolger, aan hem gelijk, zou kunnen geven, vergiftigde hij, om derzelver overgave te verhaasten, haare waterbronnen en haalde zich daardoor eene fchande op den hals , welke FLORus uitdrukt door hem eenen heiligrchenner der Romeinfche wapenen te noenen. Nogthands werd hem, na drie jaaren lang als Proeonful in de befchikking en i/erdeeling van het Rijk van Pergamus gejleeven te zijn , een zegepraal te Rome :oegeftaan. Pergamus werd nu een Roneinsch wingewest, het geen door eenen aarlijkfchen Prcetor werd beheerscht erwijl de eigene fchatten van attalus )penlijk te Rome aan den meestbiedenden /erkocht werden: en deze verkoping was iet, volgends plinius, die de overwinning van de JJiatifche weelde op de tloude Romeinfche foberheid voltooide, daar O) Justin. L. XXXVIi.  GESCHIEDENISSEN. 201 daar nu elk, die bij den zegepraal van eenen l. sciPio(i)de Afiaüfche kostbaarheden enkel bewonderd had, na den vrijen inkoop en bij het dagelijksch gebruik van dezen, verzot werd op derzelver verdartelende gemakken (2). (1) Zie D. IX. bl. 368. (2) Plin. L. XXXHI. c. II. Justin. L. XXXVI. c. 4. N 5 DER- v. IO EK II. HOOFDST.  202 ROMEINSCHE DERDE HOOFDSTUK. Inleiding, GEWELDDAADIGE BURGERTWIST TE ROME OVER DE VOORSTELLEN VAN TIBERIUS EN CAJUS GRACCHUS. T hands zijn wij voor het eerst genaderd tot een tijdperk der Romeinfche Gefchiedenisfen, het welk met burgerbloed geteekend {laat. Welk eene omwenteling het geheele ftaatsgeftel bij de verdelging van het Koningfchap, welke veranderingen de regeeringform bij de invoering van het Gemeensmanfchap, welke fchokken de burgerlijke rust bij de gemeenmaaking der hoogfte waardigheden onder de Patriciërs en Plebejers onderging, de voorbeeldlooze gemaatigdheid van het Romeinfche Volk zelve en het {leeds omzichtig, fchoon niet altijd eerlijk, beleid des Raads hadden alle die belangrijke ftaatsverwisfelingen zonder eenen druppel burgerbloeds voorbij doen gaan, 't welk dan alleen geftort werd, wanneer het hoogst gezag een  GESCHIEDENISSEN. 203 een geregeld vonnis had geveld. Nu zullen wij, zonder omwenteling, zonder regeeringverandering , zonder nieuwigheden in den Staat, burgerbloed door openbaar geweld zien ftroomen en blooten burgertwist als het vervaarlijkst voorfpook ontmoeten van fcheuringen, partijfchappen, oproeren, gewelddaadigheden en gezagvermeesteringen, die, binnen een zeer kort tijdsbeftek, de geheele burgerlijke vrijheid te Rome verkrachteden en vermoordden. Geen wonder, dat de nagedachtnis van hun, die de eerfte aanleiding hier toe fcheenen gegeven te hebben , bij de vrijheidminnende Romeinen in de dagen der onderdrukking gevloekt werd, en dat het gezag van dezen in laatere tijden de ongunstigfte vooroordeelen tegen zulke eerfte bewerkers verwekt heeft. Tiberius en ca jus gracchus zijn het, wien de gefchiedenis als de veroorzaakers der zoo heillooze burgertwisten te boekgefteld en wier eigen bloed nogthands het eersl Romeinfche burgers bezoedeld heeft. Om de volmaaktfte onpartijdigheid ten ftreng ften plicht fteeds voorftellende , zul len wij noch door de uitkomst, welke zoc V. BOEK III. HOOFDST.  V. BOES HL lOOFDST. I I ( < 204 ROMEINSCHE zoo vaak met de bedoeling flrijdt, noch door het oordeel der partijfchap , welke zoo veel kwaads verdenkt en zoo veel goeds voorbijziet, noch door dat van voorgangers, op wien 't aloud gezag te veel vermogt, ons bij de opgave van dit belangrijk tijdperk laten leiden , maar, met verdubbelde omzichtigheid , de waarheid der gebeurenisfen zelve naarfpooren en, haar gevonden hebbende , met die onzijdige vrijmoedigheid voordragen, welke ons de affland van tijd en plaats voorzeker meer, dan den ouden zei ven, vergunt. Was ons, in den loop dezer gefchiedenisfen, de opgave des aanlegs van hun dikwijls dienstbaar, die de eerfte rollen op het grootfche toneel van den Romeinfchen Staat flonden te voeren, niet alleen, om dat dezelve onze bijzondere opmerkzaamheid al vroeg op hun vestigde, wier :harakters wij eenmaal grondig wenschten )p te maaken, maar ook, voornaamlijk, Dm dat zulk eene opgave , wanneer wij er ons fleehts toe in flaat gefield vonlen, de uitmuntendfle inleiding tot het mderzoek hunner bijzondere bedrijven zei;  geschiedenissen. £105 zelve was, thands , daar twee der vermaardfte mannen van het ganfche ftaatkundige Romehfch tooneel voortreeden, over wier oordeel zich geheel Rome zelve verdeeld heeft, nemen wij die opgave, welke ons plutarchus inzonderheid van hunnen aanleg geeft, hoogstdankbaar aan , vooral daar die opgave door eenen man gefchiedde, die zelf, in zijne uitfpraak, de omzichtigfte onzijdigheid in acht nam, en wiens woorden wij door de verklaaringen der ftrengfte veroordeelaars van dit beruchte broedepaar zullen kunnen bekrachtigen. Tiberius en cajus gracchus waren volle broeders, eigene zoonen van tiberius sempronius gracchus, die, van Plebejifche afkomst en de eerfte hooge Ambtenaar in zijn geflacht, door zijne uitmuntende verdienden zich tot de fchitterendfte waardigheden, verheven , tweemaal het Confulfchap en eens het Cenforfchap bekleed, tweemaalen als overwinnend Veldheer gezegepraald, het weêrbarftig Spanje aan wijze wetten onderworpen en zich zelf echter nog meer eerbieds door zijne deugden, dan door zij- v. BOEK Ut joofdst. De aanleg /an tiberi» js en ca- us gracchus.  V. boek III. hoofdst. 20Ö romeinsche zijne feiten en waardigheden verworven had. Zijné rechtfchapenheid, welke in de waardeering der verdiensten van anderen geene onderfcheiding tusfchen Patriciërs en Plebejers maakte, had hem verzwagerd aan het edelfte en roemrijkile huis van Rome, en hem in cornelia, de dogter van scipio, den overwinnaar van hannibal, eene echtgenoot gegeven, wier deugd de Adel van het geheele Romeinfche moederfchap was. Van de twaalf kinderen, dien hij haar bij zijn vroeg verfcheiden agterliet, waren deze beide broeders en eene dogter s e m p r 0nia, nu reeds aan scipio, den tweeden Africaner, uitgehuwelijkt, de eenige overgebleevenen. Haare trouwe en wijze zorg voor de opvoeding haarer kinderen rechtvaardigde alzins de keuze, welke de liefde van haaren gemaal tusfchen de onheilfpellende flangen in het huwelijksbed gedaan had ( 1). Ptolem/ü us, waarfchijnlijk physcon, van wien wij boven gewaagden (2), bood haar met zijne (1) Plut. in gracch. p. 894. -— Zie D„IX. bl. 414, 415. (2) Zie D. X bl, SP/, en D. XI. bl. 63.  geschiedenissen. £0? ne hand den rijksthroon van JEgipte aan, doch zij verkoos het weduvvfchap boven eenen tweeden echt f O, wiens fchijnbaare grootheid geene vrouw verblinden kon voor de onwaardigheid eenes minnaars, die met geleenden luifter en een diep verachtlijk hart eenen echtgenoot vervangen wilde, die zegepraalen ten huwelijk gebragt en het voorbeeld zijner deugden, bij zijn verfcheiden, agtergelaten had. Naar dit voorbeeld haare kinderen vormende, waren dezelven in haar oog de dierbaarfte kleenoodiën, wier waarde allen fchitterenden praal zeer ver te boven ging. Eene Cam* paanfehe vrouwe, bij haar als gast vertoevende, fprak breed van haare kostbaarheden , en roemde haare cieraadiën als de fchoonfte van dien tijd: cornelia, fchoon zij geenen minderen praal vertoonen kon, rekte echter dit ijdel gefnap tot aan de terugkomst haarer kinderen uit de fchool, en zeide, toen de deur voor haare lievelingen openging: „ zie daar nu mijne juweelen (a)!" Zoo groote moe- der- (i) Plut. in gracch. p. 824. (a) Val. max. L. IV. c. IV. Pr*f. V. E OH K III. HOOFDST*  208 romeinsche V. boek. III. hoofdst. derlijke liefde bij zoo wijze moederlijke zorg hadden zich al vroeg voornaamlijk vereenigd tot de uitmuntendfte opvoeding van de twee eenig overgebleevene zoonen, wier edele aard weldra het opmerkzaame Rome in twijfel bragt, of zij hunnen aanleg tot de voortreflijkfte deugden niet veelmeer aan deze opvoeding, dan aan de natuur te danken hadden ( i). Uitgezogte Leermeesters uit geheel Griekenland onderweezen niet Hechts beiden onder het zorgvuldige moederlijke opzicht (2), maar cornelia zelve, wier begaafdheid voor eene vroegere nakomelingfchap, dan de onze, uit haare uitmuntende brieven bleek, bragt veel toe tot de 1 welfprekendheid haarer zoonen ( 3 ), zoo veel zelfs, dat cicero het blijkbaar houdt , dat de geest der g r a cc h u s s e n meer voedzel ter ontwikkeling in de gefprekken haarer moeder, dan hun ligchaam in haaren fchoot genooten had (4). Bei- (1) Plut. in gracch. p. 824, (a) Cic. in brut. c. 37. (3) Quinctil. L. I. (4) Cic. in brut. c. 58.  geschiedenissen. 209 Beiden verfchilden zij, ondanks de natuurlijke gelijkheid door geboorte en door opvoeding, zoo kennelijk door hunnen aard, als door hunnen verfchillenden ouderdom. Schoon dapperheid , ingetoo genheid , milddaadigheid , welfprekendheid en grootmoedigheid de volmaakt gelijkende geilachttrekken waren van hun charakter, onderfcheidden zich beiden nogthands duidlijk in al hun bedrijf en vooral in hun ftaatsbeleid. Het voorkomen alleen, van tiberius was minzaam en bedaard, dat van ca jus fcherp en heftig. Tiberius hield zediglijk zijnen ftand, wanneer hij tot het Volk fprak, cajus gaf het eerfte voorbeeld van meerdere beweging op de fpreekplaats 9 telkens Van ftand veranderende en zich, onder het opreken, van den tabbaard ontflaande. Hunne welfprekendheid zelvö drukte volkomen het verfchil hunner charakters uit. Die van cajus was geweldig en vol van hartstogt; veel zachter en eerwaardiger was die zijnes broeders: t iberius voerde eenen zuiveren en keurigen ftijl, cajus eenen meer gekunftelden en 'fchitterenden. Beider leefwijze xi. deel. ü droeg V. BOES III. I0OFD3T» Verfchil :usflhen ie beide Broeders  2io ROMEINSCHE BOEK hoofdst. droeg het zelfde onderfcheidend kenmerk. Met anderen vergeleeken was cajus maatig en ingetoogen , doch, met zijnen broeder gelijk gefteld, fcheen hij kostbaar en prachtig. Beider zeden zelve beandwocrdden aan-dit kennelijk verfchil: de een was zachtmoedig en vreedzaam, de ander ongemaklijker en , opbruisfchend , zoodat hij, in zijne aanfpraaken zelve, zijnes ondanks, vaak tot drift verviel en geheel ophield, meester van zijnen toon en taal te blijven (i> Tegen dit zwak, 't welk hij zelf in alle deszelfs onbereekenbaare nadeelen voor eenen Redenaar volmaakt kende, bediende hij zich van het, voor ons allerzonderlingste, middel eenes fluitfpelers, het geen den Romeinen echter minder vreemd was, die hunne tooneelfpelers naar den toon en maat des fluitfpels hoorden opfnijden. Licimus, zijn flaaf, wiens gezond oordeel hij op prijs ftelde, volgde hem met zulk een fpeeltuig op de fcheepsfnebben., ftond agter hem, terwijl hij fprak, geleidde zijnen toon geregeld, verlaagde denzelven , wanneer hem drift te (O Plut. in gracch. p. 894, 825.  GESCHIEDENISSEN. «It te hoog deed rijzen, en verhief hem weder , wanneer hij, bij gebrek aan vuur, te zwak mogt worden; en de onftüimigfte gelegenheden zelve deeden hem het luisteren naar dit geleide nooit vergeten, het zij hij zelf den Grooten fchrik in 't harte joeg, het zij de hoogfte nood hem zeiven ontzettend dreigde (i). Cajus was negen jaaren jónger dan tiberius. Dit deed beider bewegingen aanmerklijk in tijd verfchillen , en brak de kracht van hunne zamenwerking, die volmaakt in tijd vereenigd en door elkanders onderfcheidene gaven onderfteund , naar het oordeel van plutarchus, onoverwinnelijk voor den Raad geweest zou zijn (2). Naauwlijks had tiberius het kinderkleed verwisfeld, wanneer de vermaardheid zijner deugden hem veeleer, dan die zijner geboorte , in het Wigchslaarsgenootfchap deed aannemen. Ap- pius (1) Plut. in gracch. p. 825. Val. max. L, VHI. c. 10. üx. i; Cic. de Orat. L. III. c* 60. Quinctil. L. VIII. (2) Plut. in gracch. p. 825» O a v. boek m HOpFDST» De jeugd yan tibsUUI.  ai2 romeinsche V. boek III. hoofdst. pius claudius, weleer Conful, Cenfor en thands Prince van den Raad , die zijne tijdgenooten in wijsheid overtrof, gaf hem weldra een ander even onderfcheidend blijk van zijne zedenlijke waarde, door hem, bij gelegenheid van zulk een Wigchelmaal ; zijne dogter ien huwelijk aan te bieden ; tiberius nam het aanbod dankbaar aan , en dit verheugde appius dermaate, darbij, te huiskomende , zijner vrouwe vol verrukking toeriep ,, ik heb, antistia! onze c l A udia verloofd:" terwijl de vraag,-welke deze daarop met verbaazing deed, eene nieuwe bevestiging zijner achting was: „ waartoe die haast, of hebt Gij tiberius GRAccaus voor haar gekreegen (O? " Zijn krijgsdienst in Jfriea onder scipio /emilianus , die zijne zuster sempronia in huwelijk had, en met dezen fchoonbroeder zijne eigene tent deelde, ontwikkelde meer en meer zijnen voortreflijken aard door veelvuldige en uitftekende feiten ,: die algemeene liefde tot (O Plut. in gracch. p. 825.  GESCHIEDENISSEN. 2I3 tot de deugd en edele volgzucht van zijn voorbeeld wekten. Eerlang muntede hij boven allen uit in gefchiktheid en dapperheid , zoodat hij zelf de eerfte was, die •met eenen fanNius den muur van Carthago beklom ("O. Het geheele Africaanfche heir voor zich ingenomen en met fmart over zijn gemis vervuld hebbende, keerde hij zich tot de beoefening der welfprekendheid terug, waar in hij alle zijne voorgangers te Rome fchierlijk overtrof, tot dat hij het ongelukkig geleide van mancinus, als Penningmeester, volgde en zich door de vijanden zelve vereerd zag met onderfcheidend vertrouwen , gelijk zijne medeburgers hem, na de verbreking van den handel, dien hij op 's Confuls last bewerkt had , met bijzondere gunst boven zijnen Meester bejegenden ( 2 ). Kort na dit bedrijf , waarbij het goed vertrouwen op gijn hart de redding van, meer dan twintig duizend krijgsluiden op de best CO Plut. in gracch. p. 825, 826. Zie D. X. bl. 506. C2) Zie boven bl. ufif. O 3 v. boek III. 1o0fdst. Oorzaak lijner 'dnkwij ze.  2ï"4 ROMEINSCHE v. BOEK in. EOOFP5T. best mogelijke voorwaarden, welke voor het trotfche Rome alleen onverdragelijk waren, bewerkt had, kwam tiberius met voordellen ter baane, wier aandrang hém gehaat maakte bij den Raad, vervloekt bij alle Grooten, en ais een Oproermaaker bij de nakomelingen brandmerkte. Niemand eensklaps van den rechtfchapenften man eenen fnoodaard wordende, zogten zij, die zijne voordellen en derzelver aandrang in zulk een affchuwelijk licht plaatften, naar fchijnbaare redenen voor zulk eene onmidellijke verbastering , en meenden dezelve in onderfcheidene aanleidingen te vinden. Cicero, die met zoo groote vervoering van zijne achtbaarheid , zijne welfprekendheid en zijne waardigheid fprak, dat hij hem in niets anders bij de deugden van zijnen vader en van zijnen grootvader, africanus , zag tekort fchieten, dan alleen daarin, dat hij de zijde van den Raad verliet (i), en vellejus paterculus, die hem eenen man noemde van het fchuldeloost gedrag, van den yoortreflijkden geest, van de zuiverde be- (i) Cic Oret, de Harusp. Resp. c. ip.  geschiedenissen. 3t i 5 bedoeling, en vercierd met zoo groote deugden, als waarvoor liet menfchelijk hart bij den volmaaktften aanleg en beoefening ooit vatbaar is (O, fchreeven beiden dit verlaten van de zaak der Grooten toe aan zijnen wrevel tegen den Raad over de afkeuring eenes verdrags, waarin zijne eigene eer betrokken fcheen , en over de flrengheid, waarmede dezelve hem nevens alle de bezwerers diens verdrags met mancinus wilde overgeleverd hebben (2). Maar het Volk verklaarde zelf dat verdrag van onwaarde , en moest alzoo even zeer zijnen wrok getergd hebben, terwijl de wederaanneming van mancinus in den Raad het overtuigendst blijk voor hem geweest moest zijn, dat de Raad geenen perzoonlijkec haat tegen de verdragbezwerers koester de. — Anderen gaven zijner moedei cornelia gedeeltlijkde fchuld van de bewegingen haarer zoonen, als die hun dikwijls fpijtig voorhield, dat het Romein. fcfo (O Vell Paterc. L. II. c. %. (2) Cic. de Harusp. Resp. c. 20. Id. in brut, c. 103. Vell. Paterc. L. II. c. 2. O 4 v. boek. III. hoofdst.  V. boek III. hoofdst. 2l6" romeinsche fche Volk haar tot nog toe de fchoonmoeder van scipio en niet de moeder der gr acchüssen noemde (i). Nog anderen fchreeven zijne voordellen aan de ingeboezemde en overdreevene begrippen van den Mityleenfchen balling en Redenaar d i o p hane s en van eenen Italiaanfche» Wijsgeer blosius van Cumce toe ("2). Plutarchus meent, dat ijdele eerzucht, om boven eenen Mededinger sp. postumius in roem van welfprekendheid uit te munten, hem eene hagchelijke en hoogstbelangrijke zaak deed ondernemen (s), maar verklaart tevens openhartig, dat de broeder van tiberius zelf in zeker gefchrift de aanleidende oorzaak tot zijne voordellen geheel anders opgegeven heeft. Volgends dat bericht, zou tiberius het voornemen daartoe reeds hebben opgevat, toen hem, op zijne reize als Penningmeester door Etnrie naar Spanje, in het oog gevallen was, hoe 'er op den ganfchen Etrurifchen grond Ci) Plut. in gracch. p. 827. C2) Plut. in gracch. p. 827. (3) ld. Ibid. p. 828.  GESCHIEDENISSEN. 217 grond geen vrije landman woonde, maar vreemde flaaven overal den landbouw en veehoederij dreeven (i). De aard zijner1 voordellen zelve en de wijze van derzelver aandrang belooft intusfchen , na de opsave dezer verfchiilende verdenkingen, de beste toets, of derzelver doel in ongegronden wrok, overdreevene befpiegeling , ijdele en misdaadige eerzucht of edeler beginzel te zoeken zij; terwijl de hoog gepreezene gemaatigdheid en deugd van hem ons daadlijk verbieden, terftond het onedelst oogmerk te verdenken. - In Rome's vroegfte tijden waren de ver-] overde landerijen van vijandlijke nabuu-, ren gedeeltlijk verkocht ter goedmaaking^ van de krijgskosten, gedeeltlijk weggegeven aan behoeftige burgers, wien het nog aan eigen grond ontbrak, gedeeltlijk voor der burgeren meente gehouden of wel tegen jaarlijkfche renten verpacht. Daarna hadden inhaalige Grooten zich door allerleije middelen meesters van allen veroverden grond gemaakt, en derzelver bezit als een wettig erfgoed op hunne nazaaten doea (O Plut. in gracch. p. 828. O 5 v. boek Hl. ioofdst. Gefieldteid der ïomein'cbe landeij en.  v. boek HL hoofdst. 2l8 romeinsche doen overgaan (i). Na veelvuldige en langdumïge gefcbillen tusfchen het Volk en den Raad (2), was het eindlijk den Gemeentsmanlicinius stolo gelukt, zijn voorftel in eene wet veranderd te zien , die eiken Romeinfchen burger verbood, meer dan vijfhonderd bunderen lands in eigendom te bezitten (3), welken hij beilaan mogt met honderd ftukken groot en vijfhonderd ftukken kleen vee , en tot wier bearbeiding hij een zeker aantal vrij geboorenen gebruiken moest. Deze wet was met heiligen eede en met eene boete tegen de overtreeders bekrachtigd, als of elk ftuk Lands, het geen iemand buiten de bepaalde maate had, onder de armen verdeeld zou worden (4). Deze eed en wet, eenigen tijd ten voordeele des gemeens naargekomen, was CO Zie D. II. bl. 474. en volg. CO Zie D. III. bl. 15, 19, 54, 73, 87, 173, 440. C3) ZieD. iv. bl. 150-182. C4) Dit nader bijvoegzel bij liet vooritel vaa ïtolo CZie D. IV. bl. 151.) heeft appian. alex. de bel!, Civil. p. 354,  geschiedenissen. 21$ was langzaamerhand in onbruik geraakt, of bij hun, die zich aan dezelven nog iet bekreunden , door hunne overtollige landerijen op vreemde naamen te behouden, ontdooken (i). Thands fcheen men den geduchten burgereisch ter landverdeeling geheel vergeten, en ging men Schaamteloos in de overtreding van de Li(iniaanfche wet te werk. Elk hield zooveel gronds, als hem zijne fchatten, ten koste der wingewesten meest bijeengezameld, vergunden; men liet denzelven bebouwen door .vreemde flaaven , wiei lijfeigendom bij onbefchaafde volkerer voor geringen prijs gekocht werd ; de Italiaanfche grond werd ontbloot van vrij' geboorenen , die, bij gebrek aan arbek en aan loon, geene huwelijken durfdei aangaan, of fchaars voor hunne kinderei zorgden, en Rome zelve was omringd vat flaaven , wien geen belang aan het Ge . meenehest verbond, wier muiterij dei ganfchen Staat kon dreigen. C. LjELius, de vriend van scipio zou, volgends plutarchus, reed aa (i) Appiaw. alex. Je belL Civil. p. 354. boer II! iOOFfcST. I t t l l » i n  220 romeinsche V. BOEK HOOFDST. J. voor C, 132 J. van R, 620. P. MUCIUS SCiEVO la en l. CALPUUN I'S PISO Cos/. : j aan deze fchandelijke wetverkrachting en aan derzelver herftelling gedacht , maar, uit vrees voor de oproerige gevolgen bij den hevigen tegenftand der Grooten, van deze onderneming afgezien hebben, waar voor de vleijerij hem den bijnaam van den fVijzen zou vereerd hebben (1). Onder het Confulfchap van p. mucius sc^evola en l. calpurnius piso, en dus vier jaaren na zijn Penningmeesterfchap, als Gemeentsman des Volks verkoozen, ondernam tiberius gracchus de pooging, welke lalius geftaakt zou hebben, en waarvan in hem het eerfte denkbeeld bij het doortrekken van het ontvolkt Etrurie zou opgekomen zijn. De aanvang zijner groote onderneming droeg alzins blijk, dat dezelve door een weloverdacht ontwerp en geenzins door jeugdige drift beftuurd werd, terwijl tevens djn dertig jaarige ouderdom, fchoon nog i^aak met den misleidenden naam van jon?elingfchap bij de ouden benoemd , die ijpheid aan zijn oordeel gaf, die doorbands als de volledigfte kracht van alle men- (O Plut. in gracch. p. 827.  geschiede Bissen. aai nertfchelijke zielvermogens aangemerkt wordt. Het gemeen*, 't welk zelf het heilloos kwaad der oude wetvertreding1 knellend ondervond, daar het, van den gezonden en edelen landarbeid verfto-'. ken, in af hanglijke armoede van de vernederende fpijsuitdeelingen der Grooten i leefde , en het welk daarbij reeds een' of ander troostwoord van gracchus moet gehoord hebben, het geen hij misfchien zich bij de mededinging naar het Gemeentsmanfchap ter' gunstverwerving ontvallen liet , fchreef op den wand der gaanderijen en op andere openbaare plaatzen deszelfs wenseh , dat de Gemeentsman tiberius gracchus den armen het ontweldigd land mogt wedergeven C i ). Hij echter liet zich door dat luid gefchreeuw geenzins tot voorbaarigen handel vervoeren, maar waagde zelfs zijn eerfte voorftel tot een behoorlijk herftel der volksgrieven niet, zonder alvoorens de bedaardfte en voornaamfte mannen in den Staat geraadpleegd te hebben. P. licinius cras- sus, (i) Plut./» gracch. p. 828. V. boek III. [oofdst. [. voor C, 133. [. van R. 620. Voorzienig beleid ran tiberius.  V. boek III. hoofost. J. voor C, "32. ]. van R. ó29. £23 romeinsche sus, dien wij reeds bij voorraad uit den oorlog tegen aristonicus wel als eenen onervaren krijgsman, maar tevens als een geleerd Raadsman kennen (i)» en die thands de Opperpriesterlijke waardigheid bekleedde, was een dier Raadsluiden, van wiens hoog gezag zoowel, als van zijne bekende ftrengheid van aard, men geene wufte ligtzinnigheid verwachten kon. P, mucius sc^vola, die thands zelf de bijlbundels voerde, en nevens cr as sus onder de beroemdfte en wijste mannen van zijnen tijd door cicero geteld wordt (i), terwijl p l utarchus hem bij uitftekendheid den Rechtsgeleerden noemt, was zijn tweede Raadsman; bij wien nu nog zijn eigen fchoon vader app. claudius, als Prince van den Raad, oud Conful, en boven zijne meeste tijdgenooten uitmuntende in ftaatsbeleid gevoegd werd , om het uitgelezenst Driemanfchap te volmaaken, 'i welk (1) Zie boven bl. 195. (2) Vide indicem Hiftorictm operum cicf.rgftfis ad calcem edit, Ernest, in nomine p. mbj C1US SCiEVOLA.  geschiedenissen. 22$ welk de Wijsheid zelve aan eenen ijverigen Staatshervormer ten Raade toegevoegd kon hebben ( i j. Geen voorftel kon ook zachter in eene zaak van zoo een blijkbaar onrecht en onderdrukken den aard gedaan worden, volgends het oordeel van plotarchus, dan het voorftel van tiberius tegen de Liciniaanfche wet ver treding was (2). Hij eischte tegen de onwettige bezitteren van landerijen geenzins de ftraf der overtredene wet, maar floeg zelfs eene billijke fchaa vergoeding voor, van het geen zij door terugbrenging hunner bezittingen tot de bepaaling der wet zouden moeten misfen (3); ja wilde zelfs den landbezitteren , die eigene zoonen hadden , voor elk derzelven twee honderd en vijftig bunderen gronds laten behouden boven de vijfhonderd, dien hun de wet anders alleen toeftond , terwijl' hij voords de aanftelling van een jaarlijksch verrei) Plut. in gracch. p. 828. Cic. Acad. Qriaft. L. IV. c. 5. CO Plut, ia gracch. p. 828. C3) ibid. V. boek III. ioofdst. f. voor C. i3«. [. van R. 620, Gemaatigd voorftel van tiberius.  224 ROMEINSCHE V. BOE.K HOOFDST. J. voor C 132. J. van R 620. verwisfelend Driemanfchap voorftelde , om nu dit ganfche werk te volvoeren, en in het vervolg tegen alle flinkfche ontduiking der vernieuwde en verzachte wet te waaken ( 1 ). Het Volk , welk ligt 't geleeden leed vergeet, wanneer het zich voor het vervolg niet vergeten ziet, vergenoegde zich ten vollen met dezen voorflag: doch dezelve, hoe hoogst gemaatigd ook, was den rijken landbezitteren ondragelijk, die hun onwettig eigendom reeds lang als wettigen erf hunner voorvaderen befchouwd hadden, en denzelven'nu als'hun onvervreemdbaar goed wilden verdeedigen. Uit hunnen mond ging een luid gefchreeuw op over de hardheid van uit hunne huizen, landerijen, erfgoederen en de begraafplaatzen hunner voorouders verftooten te worden , over de verwarring , die 'er ontftaan zou uit de veel. vuldige valfche naamftellingen der bezitters , uit de menigte van grondbrieven der renteniers, en uit honderderleije andere betrekkingen en vermengingen, dh vlijjfc* «team * Jtftft*** < * - . tig (1) Appian. alex, de belL Civil. p. 354.  geschiedenissen. 225 tig opgeteld en breed uitgemeten werden , om de onuitvoerlijkhcid zoo wel, als da hardheid van eenen voorflag aan te toonen, tegen welks rechtvaardigheid yolftrekt niets was, intebrengen ( 1 ). De armen ..beaadwoordden.dk gefchreeuw met luide klagten over- hunnen volkomen behoeftigen , ja volftrekt wanhoopigen, toeftand, wanneer men voordging, hun geenen voet ,te laten van. dien grond , voor welks verkrijging of behoud hunne vaderen en zij zoo vaak het leeven gewaagd hadden, en, bovenal, wanneer men-den onwettigen eigendom door flaaven liet bewerken, die den vrijen arbeidsman alle gelegenheid benamen , om zelf de kost te winnen, fchoon zij onbruikbaar in den oorlog, voorden Staat van geenen dienst, maar alzins hoogstgevaarlijk waren. Deze wederzijdfche tegenftand bij den ailereerften voorflag van tiberius verdeej.de Rome niet fleehts, maar tevens fchier alle volkplantingen en vrijfteden van Italië over het zelfde onderwerp in de hevigfte partijfchap tusfchen de Cl) Appian. alex. de bell. Civil. p. 355, XI. deel. V v. boek ui ioofdst. [. voor C. 132. [. van R« 620. /  V. boek III. hoofdst. J. voor C. 132. J. van R. 620. Middelen tegen hec voorftel van tjber'us in het werk gefield. Q.26 romeinsche de rijken en de armen, waarvan de eerften elders angstvallige oogen op den afloop dezer zaake in de Hoofdftad geflagen hielden , doch te Rome zich alles veroorlofden , om dezelve ten hunnen baatzuchtigen genoegen te keeren (1). De eerfte middelen , te Rome daartoe uitgekoozen, waren de haatlijkfte lasteringen , dat tiberius een aanhangmaaker was, die, zelf eeneonmaatige magt bejagende, door de voorgeflagene bedeeling der armen fleehts eenen weg ten throon zogt ( 2 ). Het was intusfchen tiberius geenzins te doen, om de armen rijk te maa* ken en daardoor eenen nieuwen burgerftaat in te voeren, maar om de bevolking van Italië door de vermenigvuldiging der gelegenheid ter kostwinning, ter uithuwelijking en kinderopvoeding, te bevorderen,en zich dit doel, van welks treffing hem het behoud van geheel Italië fcheen af te hangen, volgends apïianüs, uitdruklijk voorftellende, bekreunde hij zich weinig Ci) Appian. alex. de lell. Civil, p. 355. Ca) Plut. in gracch. p. 828.  geschiedenissen. 22? hlg aan het gefchreeuw over deszelfs moeilijkheid ( i). De verdere lastering van throonbedoeling vond zelfs zoo wei nig ingang bij de menigte, dat tiberius het ver beneden zich hield, om haar met eenige tegenfpraak te verwaardigen. Op den dag , ter bepleiting van het, aangeflagen voorftel voor het Volk be-1 ftemd , trad tiberius, als een uitmuntend Redenaar in de uitmuntendfte1 zaak voor met eene welfprekendheid ^ welke het fchandelijkfte pleit zelfs ten voordeele zou beflecht hebben. „ Acht gij „ eenen flaaf dan boven eenen burger; ee-i „ nèn dorpeling boven eenen krijgsman; ee„ nen vreemdeling boven eenen vaderland„ minnenden landgenoot (2) :" vroeg hij den Rijken op eenen bellisfchenden toon, die geene wederfpraak vergunde. „ De „ wilde beestendus vervolgde hij, om het hart te roeren, na dat hij deri mond verftomd had, — „ de wilde beesteh, dien Italië voedt, hebben nacht- 5, verCO Appian. alex. de bell. CiviU p. f 55. &' fin. CO Appian. alex, dé bed, Civil.g$& P.a EO Kg mi HOOFDST. ]. voor C. 132. [. van Rè 6so. Redevoe» ing van NBERIUS jver zijn rijn yooié tel.  V. boei? w. hoofdst. J. voor C ' 13». J. van R. 620. M.octa vus gebruikt he Veto tegei tiberius. 328 ROMEINSCHE „ verblijf en holen: en hun, die de wapenen voor Italië dragen, en 'er hun ,, eigen bloed voor ftorten , gunt men „ niets behalven de lucht en 't licht, „ maar laat hun zonder dak en wooning ,, met kinderen en vrouwen zwerven. De „ Veldheeren. befchimpen hunne krijgs„ knechten, zoo dikwijls zij hun in flag-. „ orde aanmoedigen, om voor haardfte„ den. en altaaren te ftrijden., daar nie,, mand uit zulk een groot burger tal éé„ nen vaderlijken altaar of voorouderlijke „ hut bezit , maar elk voor de weelde ,, en den rijkdom van anderen vecht en „ fterft ja hun durft men Heeren der „ aarde noemen, die geenen kluit llijks „ bezitten, om 'er den voet op te zet„ ten C 1)" Niemand zijner tegenpartijders waagde het, om deze taal te wederfpreken, die !met onwederftaanbaare ftoutheid en een waarachtig eigen hartsgevoel gevoerd werd tot een Volk , 't welk in bedwelmende geestvervoering luisterde. Maar zulk een tegenftand had hunne kunfte- naarij (1) Plut. in gracch, p. 8a8.  GESCHIEDENISSEN. 229 naarij ook reeds onnoodig gemaakt. Afziende van allen ongelijken woordenftrijd, hadden de rijken hunne toevlucht genomen tot een tweede hulpmiddel, -het geen door den Raad zoo dikwijls was beproefd! en nog nooit, bij daadlijk gebruik, deszelfs dienst geweigerd had : het beftond 'in eenen der Gemeentsmannen Hechts tot tegenftand zijner Ambtgenooten over te haaien , waardoor de ganfche werking van dit - zoo geducht gènootfchap geheel geftremd werd, Het was den rijken gelukt, het zelve ma»tig te worden. M octavius, een jongman van ernsthafte zeden en zelf een gemeenzaame vriend van tib e r 1 u s, was de Ambtgenoot, dien de partij met de uiterfte moeite en door den geweldigften aandrang tot tegenftand had overgehaald. Zodra het voorftel, op bevel van gracchus, daar toch niemand tegen het zelve het woord'Vroeg, door den Schrijver ftond voorgelezen te worden , ten einde het Vulk zich daarna terftond ter ftemming in de vijf en dertig wijkvergaderingen zou afzonderen , verklaarde zich ogtavius daartegen en P 3 ver- v. BOEK iii. 10ÓFD5T. f. vóór C 132. , van R. 620.  V. boes rit, HOOFDST. T, van R 132. J. voor C 620. Strenger voorftel van TiBE* RIUS. O) Plut. in gracch. p. 808. Appian. alex. de beU. Civ. p. 356. (a) Plot. in gracch. p. 8a8. agQ ROMEINSCHE verbood den Schrijver voord te gaan (1). Tiberius, de beflisfchende kracht van dezen tegenftand erkennende, erger'de zich ten hoogsten aan dit nieuwe misbruik eener bepaaling , door de geileepenfte ftaatkunde weleer gemaakt, en vattede terftond het befluit, om door den fchrik voor ftrenger eisfchen den rijken landbezitteren van het verder gebruik dezes uiterften middels terug te houden. Hij zelf trok dus met eene dreigende wel te vredenheid zijn gemaatigd voorftel in, en kwam eerlang met een volksbehaagender en heeter voorftel tegen de overtreders der Liciniaanfche wet ter baan , waarbij hij een daadlijk bevel tegen hun eischte, om terftond het land, zonder eenige fchadeloosftelling, te ontruimen, 't welk zij, boven de bepaaling der wet, in bezit hielden ( 2 ). Dit nieuwe voorftel vuurde intusfchen de partijfchap ten fterkften aan. Op de  GESCHIEDENISSEN. S31 de openbaare ipreek - plaats op de markt, in de zaal der Raadsvergadering, overal, waar enkelden of veelen eikanderen ontmoeteden , had de leevendigfte twist over' het zelve plaats: nergens vond men eensgezindheid ter bemiddeling, maar de fteil tegen eikanderen flaande partijen behandelden eikanderen, als wederzijdfche heirlegers, waarin alles verdacht, alles vijandig is. De twee Hoofden der partijen zelve , fchoon mededinging en eigene eerzucht hunnen onderlingen twist nog veel gevaarlijker maaken moesten, gaven echter de uitmuntendfte voorbeelden van befcheidenheid en gemaatigdheid, welke weder* zijdsch, volgends plutarchus, tei eere en aanprijzing hunner eigene rechtfchapenheid zoowel, als hunner voortreflijke opvoeding inzonderheid, verftrekten ( 1> De kieschheid van behandeling zijne: tegenftreeversbewaarde tiberius,ech ter, in ons oog, niet voorbeeldig, wan neer hij, wetende dat octavius zei zee (1) Pluj. in gracch. p. 829. P 4 v. BOEK nu lOOFDST. . voor C, 132. [. van Pv« 620. F r  boer III hoofdst. j. voor C. j. van R. 620. TlBBRlUS gebruikt wederkeetig gezag. 2g2 ROMEIN SCHê zeer veele "landerijen boven de gefielde maat der wet bezat, hem eëne fchadë-'" vergoeding aanbood uit zijne'eigene kas , fchoon hij dezelve niet zeer rijk verklaard*. Octaviüs verwierp een aanbod, welks omhelzing het baatzuchtigst begit.zel zijner -tegenilreeving, door hem op die voorwaarde dan ook intetrekken, zou aan den dag gelegd hebben ( 1). Vruchtloos alle middelen der overreding beproefd en octaviüs e>'en halflerrig tot tegenfland des nieuwen" voorftels gezind bevindende, meende tiber 1 u s zijne vruchtlooze redenen wederkeerig door daadlijkheden tè moeten onderfteunen. Hij verbood'als Gemeentsman illen anderen volkshandel, voor dat de wet van' licinius in kracht herftald zou zijn ;■ hij floot zelf met zijnen zegel-i ring 's Lands fchatkamer voor de Penningmeesters en bedwong eenige Preetors door geldboeten \ die, ondanks zijn verbod , met ?echtsbediening voordgingen (2). Deze wèderkeerige feitlijkheden deeden de (O Plut. in gracch. p. 849. (?) Plot. in gracch. p. 82$,  geschiedenis sé n. 433 de rijken nog andere wegen , dan het bloot gezag des tegenftands , bij het kheliIen van den uiterften-aandrang, inflaari.' Zij trokken hot medeiiideh wekkend ge waad Van vervolgde'menfchen aan en'hieï den zich in ootmoedige houding op dé" markt, ten einde de menigte méégaande te maaken ?en hunne af hangelingen op het naauwst en' hartelijkst ,tot hunnen bijftand te verbinden: zelfs maakten Zij heimeljjken toeleg op het leeven -van t i b e r i u s , en kochten moordenaars om, waartegen hij zich openlijk- met eene fteekaade wapende ( 1). dag, ter behandeling "des tweeden vöOrftels van tiberius, was thands ver fcheenen ; de volksvergadering was on-' ftuimig; van zijné éigene Ambtgenooten was' octaviüs - als nog de eenige , die zich in de onrechtvaardige ■ zaak der rijken liet gebruiken. Na langen wederzijdfchen woorden ftrijd', zou de Schrijver, op bevel van gracchos, ter lezing zijnes voorftels overgaan, maar octaviüs CO Pf-UT, /«'GRACCH. p. 820. P 5 v. BOEK m. TOOFBST, j voor C.'. 132j van r. 620. Octaviüs 'ebruikc tndermaal itèl Vet».  V. boek III. hoofdst. J. voor C 132. ]. van R, 620. (1) Appian. alex. ie bell. Civil. p. 35*5* 234 ROMEINSCHE vius legde hem andermaal het ftilzwijgen op, Tiberius beklaagde zich nu luid over het misbruik zijner magtfpreuk, daar niemand de onwettigheid van zijnen eisch betwistede; maar, ook hier mede niets vordeïende, vergenoegde hij zich, met de volksvergadering tegen den volgenden dag bijeen te roepen, verzekerende, dat hij als dan, het koftede,* wat het wilde, zijn voorftel zou doen doorgaan ( 1). De volksvergadering had nu de hoogst mogelijke talrijkheid, daar elk thands de uitkomst van dezen ftrijd tusfchen twee even hooge en onfchendbaare perzoonen zoowel, als de beflïsfching van het zoo belangrijke voorftel, met huivering te gemoet zag. Tiberius gebood den Schrijver met dreigenden wenk, hetaangeflagen voorftel te lezen ; octaviüs verbood het: de Schrijver gehoorzaamde den laatften in gevolge van de wet. Dit bedrijf vernieuwde den hevigften twist. Het bleek, dat de rijken de ftembusfen . .. had-  GESCHIEDENISSEN. 335 hadden weggenomen (i^. De aanhang van tiberius, die in aantal de fterkfte was, maakte zich gereed, om geweld tegen dien van octaviüs te gebruiken, en daadlijk zou de burgertwist in burgerkrijg zijn overgegaan, ten zij manhus en fulvius, twee mannen van het hoogfte aanzien, die wel eer Confuls geweest waren, tiberius niet ten voet gevallen waren, en hem, bij de hand houdende, met traanen gefmeekt hadden, om^ toch de zaak niet voord te zetten. Het gezag dier mannen , maar veel meer nog eigen afkeer van het dreigende geweld, deed tiberius vragen: „ wat zij toch van hem gedaan wilden hebben?" Hun hoogst voorzichtig andwoord was: ,, dat zij zich niel bereekend vonden voor zulk eene raadge- (i) Aan dit geval twijfelt hooke: „ men ftemd« nog niet fchriftlljk, zegt hij, over voordellen, en bui ten dien kon het door den tegenftand van octa vius toch tot geene ftemming komen," QRem. Hist Vol. VI. p. 140, 141.) Maar tiberius had hu mers voorzegd, dat hij de wet zou doen doorgaai en moest daartoe het oordeel des Volks tegen oc tavius inroepen, en dit vorderde, naar de nieu we wet van cassius, eene fchriftlijke öemmipg? V, boes IU/ hoofdsï. J. voor C, 132» J. van R, 620. Tiberius in den Raad genodigd. 1  V. BORK J. voot C. 13»' J. van R, 620. CgO* ROMEINSCHE geeving, maar hem baden , om dezelve aan den Raad overtelaten ( 1 _)." De leden van den Raad mogten reeds- onderling over de beweging van tiberius twist hebben, tot nog toe had dezelve geen gevoelen in deze ganfche zaak geuit; veel min eenig gezag tegen haare voordzetting beproefd ; de tegenftand was nog enkel door de partij der rijke landbezitters gefchied, en, wat de Raad in vroegere eeuwen tegen de landverdeeling mogt gewerkt hebben , de gemaatigdheid van zijn eerfte voorftel , deszelfs goedkeuring door de eerwaardigfte Raadsleden en de fchreeuwende nood van zoo veele duizenden fcheenèn in het oog van tiberius de zekere waarborgen, dat hij denzeiven handelbaar in zijne zaak zou vinden. Blijmoedig nam hij dan ook deze aanleiding aan en bega'f zich met de beste verwachtingen naar het Raadhuis ( 2 ); verwachtingen, die, daar hij gereed was, de eer van derzelver vervulling met den gan- (1) Pi dt. in gracch. p. 829 Appian. alex. de bell. CiviL p. 356. (2) Appian, alex. ie heli. Civil. p. 357*  geschiedenissen. 237 ganfchen Raad te deelen, niets anders, dan het herftel der behoeftige menigte en het algemeene welzijn konden bedoe len, zonder met zulk een perzoonlijk inzicht gepaard te kunnen gaan van eigene throonbeklimming, als de laster hem reeds had naargegeven en waarvan het vooroordeel der nakomelingfchap hem doorgaands verdacht gehouden heeft. Tiberius zettede naauwlijks ■ zijne voeten in de raadzaal, ofdemeeile Raads leden, die zelve in het onwettig bezit van wijd uitgeftrekte landerijen waren , vielen hem met fchimp en fcheldwoorden aan, dien zij te ftouter en te fchaamteloozer tegen hem in hunne kwaadaardigheid uitbraakten , daar zij hem thands alleen zonder zijnen aanhang onder zich hadden. Met zulk eenen Raad, wiens leden alle eigene waardigheid en onderlinge orde vergaten , om fchaamtloos en woedende hunne eigene belangen in den eifchdes algemeenen welzijns te laten gelden , was niets te doen. Tiberius haastede zich dus weder naar de fpreekplaats voor het Volk, en keerde aldaar, ondanks zijne te leurgeftelde verwachting en v. BOEK m. IOOFD8T. vuor C. [. wan R. 620. Tiberius in den Rsad mis. jandeld.  V. BO EK III. HOOFDST. J. voor C. 132. J. van R, 630. Gemaa. tigdbeid van tiberius. 238 ROMEINSCHE en haatlijke ontmoeting, met zoo grooté bedaardheid van geest te rug, dat hij, zelfs" bij het gebruik des uiterften middels tegen zijne wederftanders, zich onberis* pelijk gedroeg. Hij bad nu zijnen Ambtgenoot in deri ootmoedigften toon: ,, dat hij toch wilde afzien van zijnen tegenftand en zich naar den billijken eifch des Volks fchikken, 't geen waarlijk nog weinig krijgen zou tot loon van rustloozen krijg en hagchelijk gevaar." Octaviüs bleef onbewoogen. Tiberius beweerde thands plegtig, dat het Gemeentsmanfchap zonder daadlijken burgerkrijg niet lang beftaan kon met hun beiden, die in zaaken van het uiterfte aanbelang zich met gelijke magt tegen elkandefen verzetteden; weshalven hem geen ander middel overig fcheen , daö dat het Volk een van beiden afzettede, waartoe hij octaviüs gebood , om het eerst zijnen eigen perzoon in deze ftemming te brengen, zich openlijk gereed verklaarendé, zijne post te zullen verlaten, wanneer zulks 's Volks wil mogt zijn (1 > Ook (l) Pldt. in gracch. p. 819."  geschiedenis se n. *39 Ook dit voorftel door octaviüs verworpen ziende, verklaarde tiberius, dat hij dan over hem, ten zij hij tot be-1 ter inzicht kwam, de ftem des Volks zou laten gaan, waartoe hij, hem geen be-, raad willende onthouden, de Volksverga^dering tegen den volgenden dag bij een riep (i). Nu wederom de fpreekplaats beklommen hebbende, wende tiberius nogmaal de ernftigfte pooging aan, om octaviüs zijn veto te doen intrekken, doch, hem heden even onbuigzaam , als den voorigen dag, bevindende , deed hij het voorftel, om hem het Gemeentsmanfchaj> te ontnemen , en liet daarop het Volk ter ftemming overgaan ( 2 ). Zodra de eerftèf burgerwijk voor de afzetting geftemd had, bad tiberius zijnen Ambtgenoot, om zich toch aan het gevaar van den invloed dezer voprftemming niet te waagen ( 3 ). Octaviüs hier na niet luisterende, her- (1) Plut. in gracch. p. 829. Appian. alex. de bel, Civil. p. 357. (2) Plut. in gracch. p. 829. (3) Appian. alïx. de bell: Civil, p. z$7i V. BOEK in. ioodfst, f. voor Cé 132. f. van R. 62d. Tiberius Ireltdeont» setting van 3ctavius roor.  I40 romeinsche V. boek UI. ho'- rr^t J. voor C 132 J. van R 620 herhaalde, hij diqn raad, zodra 'er zeventien van de vijfendertig wijken tegen hem geftemd hadden , en 'er dus nog maar ééne nodig was tot de beflisfehende meerderheid ; hij gebood .zelfs daartoe de verdere ftemming zoo lang op te fchorten, en ,viel hem nu, ten aanzien van het Volk, om den hals, hem hartlijk biddende ^ dat hij zich zelf toch voor zulk eene bittere vernedering en hem voor de fchande en het verdriet, van ze hem aangedaan te hebben , wilde fpaaren. Octaviüs hoorde deze laatfte bede geenzinSt ongevoelig of onbewoogen aan , maar liet zich bij een langduurig ftilzwijgen ftille traanen ontvallen : doch, daarna , zijne .oogen op den zamengefchoolden hoop der rijken en der landbezitters flaande, trok valfche fchaamte en laage vrees voor hun verwijt en wraak he,m blijkbaar van zijne aarzeling te rug , verklaarende hij nu openlijk op fleren toon: „ dat tj.e erius doen kon , het geen hem goed dacht ( 1 )." Tiberius, thands de Goden tot ge- tui- (1) P l«t. in gkacch. p. 829, S30,  GESCHIEDENISSEN. 24! tuigen genomen hebbende, dat hij zijnes ondanks tegen de eer van zijnen Ambtgenoot moest handelen (1), liet nü weder de gefchorte ftemming voordgaan, die de afzetting van octaviüs beflischte. Gracchus, die zijne vrijgelatene flaaven tot zijne Gerechtsdienaars gebruikte, gebood een van hun, octaviüs van voor de fcheepsfnebben af te haaien. Dit bevel, fchoon een bloot gevolg van het befluit des Volks, en de uitvoering daarvan door eenen eigen vrijgelaten flaaf, fchoon hij geene andere gerechtsdienaars had, gaven echter het haatlijkfte voorkomen aan deze vernedering , welke , ook daarom vöornaamlijk, gracchus ten kwaade geduid werd. Het Volk, 't welk octaviüs door zijnen hardnekkigen tegenftand ten uiterften verbitterd had, viel hem, na de ontzetting van zijn onfchendbaar charakter, woedend aan, doch de aanhang der rijken fchoot terftond toe en gaf hem gelegenheid, om het lijfsgevaar te ontvluchten; maar zijnen flaaf, die zich getrouw voor hem te weer gefteld had, fcheurde het de bei- (l) Appian. alex. de bed. Civil. p. 357. XI. DEEL. Q V. BOES III. HOOFDST. ]. voor C. 133. J. van R. 620. Het Volk zet OCTAviüs af.  V. boek lil, hoofdst. J. voor C. 132. J» van R. 620, Driemanfchsp ter langerdeeling. 1 1 242 romeinsche beide oogen uit, eer tiberius zulks kon beletten , fchoon hij, op het zien van het geweld , oogenbliklijk onder de menigte vloog (ij. De voorgeftelde landerijwet ging nu onverhinderd door. Daadlijk werd 'er het voorgeilagen Driemanfchap benoemd , en daartoe tiberius gracchus zelf, Appius claudius zijn fchoonvader , en zijn broeder cajus verkooren, fchoon de laatfte, thands in het beleg van Numantia onder scipio dienende, afwezig was. Men vreesde, naamlijk, op grond sran het geen de gefchiedenis wegens de werkloosheid van onwillige Gelastigden in le zaak der landverdeeling getuigde (g), lat het ganfche volksbeflu.it vruchtloos sou zijn, indien men deze verkiezing anjers regelde ( 3 ). Nog ging men, na dat deze verkiezing n ftille geregeldheid was afgelopen , tot de vervulling der opengevallene Ge- meents- (1) Plut. in gracch. p. 830. C2) Zie D. III. doorgaands. (3) Plut. in gracch. p. 830. Appiaj?. iLex, de beü, civil, p. 357,  geschiedenissen. 243 meensmantsplaats over, waartóe het Volk Zekeren mutius, mi nucius of mummius (1), al vast eenen af hangeling van gracchus, benoemde. De bovendrijvende partij was uitermaaie verblijd over dezen afloop, en bragt tiberius , die daarbij de hoogfte zelfvoldoening vertoonde, onder het dankbaarfte gejuich , waarbij men hem den nieuwen ftichter van Rome en van geheel Italië noemde, naar huis (2). De onderliggende daar tegen was over al het verrichte hoogstgeërgerd, vormde zich allerleije fchrikbeelden van des Gemeentsmans bevestigd gezag , en deed hem, bij zijne eerfte verfchijning na deze gebeurenis in den Raad, den uitgezogtften hoon aan (3); terwijl vooringenomene Schrijvers van laatere dagen zijn bedrijf tegen octaviüs als eene onmiddellijke daad van eigen geweld en volflagene heiligfchennis te boek (1) Plutarchus heeft den eerst,en, Oro. ïius (L. V. c. s.) den tweeden, Appianuï den derden naam. (2) Appian, alex. de bell. Civil. p. 357. O) Plut. »'» gracch. p. q3 v, BOER III. HOOFDST. J. voor G. 132. [. Van R, 620.  1 V. boek III. hoofdst. J. voor C 13». J. van R. 6ao. Haatetijk gedrag van den Raad. 144 ROMEINSCHE boek fielden (1), doch daarbij alle die bijzonderheden verzweegen, welken wij het ons ten plicht gemaakt hebben, ten zorgvuldigften uit de geloof waardigfte en uitvoerigfte berichten in deze zaak bij een te brengen. De eigenlijke partijfchap had thands , zonder eenige onderfcheiding van Patriciërs en Plebejers, van hooge Ambtenaars en ambtlooze burgers, van Befchermheeren en afhangelingen, alleen tusfchen de rijken en armen plaats, onder welke rangfchikking de eerften voor zich zelve ook mogten behooren. Voor zoo ver de Raad nu grootendeels uit de vermogendfte burgers beftond , was het natuurlijk , dat tiberius in denzei ven zulke begroetingen ondervinden moest , als wij hem reeds zagen ontmoeten : doch wat de Raad zelf, als Raad in zijn geheel tegen het ganfche Volk, en niet tegen de armen alleen, overftaande, zou verrichten , begon thands tot deszelfs eigene fchande klaar te blijken. Men weigerde aan het benoemde Drieman- fchap, (1) Flor. L. III. e. 14. Oroï. L. V.c. 7  GESCHIEDENISSEN. 445 fchap, van 'slandswege, eene tent te geven ten gebruike bij de landverdeeling, fchoon tiberius dezelve vroeg en1 zich, bij deze weigering, op het voorbeeld beriep , dat men zulks in zaaken! van veel geringer aanbelang den Gelastigden nimmer onthield. Voords ftelde men de daggelden van dit Driemanfchap op zes Sestertiën ( i) voor elk, tot welke hoonende bepaaling p. nasica het voorftel gedaan had , die , ondanks zijne maagfchap met de gracchussen, zich niet ontzag, hunne openlijke vijandfchap uit te daagen, uit kwaadaardigen fpijt alleen, dat hij eenen uitgeftrekten grond verliezen zou, dien hij onwettig bezat ( a ). Het Volk, het geen zich zelf door zulk eene onwaardige uitvoering van deszelfs1 wil beleedigd vond, en zich allen hoon van deszelfs lieveling ten fterkften aantrok , verhittede hierdoor hoe langs, zoo meer : terwijl de openlijke bedreigingen, dat men het tiberius betaald zou zetten , zodra hij de onfchendbaarheid van zij- (i) Negen Huivers, £2) Plut. in gracch. p. 830, Q 3 V. BOEK III. 100FDST. f, voor C 13a. . van R* 620. Hitte des  V. boek lil. hoofdst. J. voorC '132. J. van R ó2q. . Voorftel ien over de nalatenfchap van attalus. $4Ö romeinsche; zijnen perzoon, na het einde zijnes Ge,meentsmanfchap zou,verlooren hebben(i), en de blijkbaare vergeving van eenen zij'ner vrienden, tiberius zelf lijf beicherming bij zijnen aanhang deeden zoeken. Het lijk van zijnen vriend, die zonder ziekte fchierlijk was geftorven, had duidlijke teekenen van vergiftiging vertoond , en was op den brandftapel, terwijl dezelve door duizenden omringd werd, van een gebarften, zoodat deszelfs bedorven vocht de vlam uitgebluscht, en het vleesch fchier onverteerbaar voor het vuur gemaakt had. 's Volks aandoening hierover vergrootede tiberius nu zelf door in treurgewaad met zijne kinderen op de markt te verfcbijnen, en hun nevens hunne moeder aan het Volk te bevelen, wanneer de wraak der beleedigde eigenbaat hem eerlang treffen mogt ("2}. Inmiddels was te Rome de tijding gekomen der erfmaaking van den overleeden Koning attalus. Hier van maakte tiberius terftond gebruik, om een voorCO Appian. ALix.de Ml. Gs'tu p, 357, 358, C^a) Plut. in gracch. p.'#30.  GESCHIEDENISSEN. 24? voorftel aan het Volk te doen, dat eensdeels een groot bezwaar der landverdeeling zou verminderen , en tevens hem 1 nieuwe verzekering van zijnen aanhanggeven moest. Het zelve hield , om de! Koninglijke fchattën, dien men van deze erfnis verwachtede, uit te deelen aan de behoeftigen, ten einde hun in ftaat te ftellen tot het • aankopen van gereedfchap en verdere noodwendigheden ter bebouwing van hunnen nieuwen grond , terwijl hij te gelijk beweerde, dat de befchikking over de fteden van Pergamus geenzins aan den Raad, maar aan het Volk, behoorde, 't welk uitdruklijk tot erfgenaam verklaard was, terwijl de Raad , zonder 's Volks voorkennis, reeds gemagtigden ter aanvaarding der ganfche erfnis naar Afia> gezonden had. Deze ftap gold nu den geheelen Raad zeiven, en ergerde voorzeker alle deszelfs leden tevens , die anders edelmoedig de belangen der behoeftigen zouden hebben helpen voorftaan. De geheele Raad had zich ongetwijfeld , door de onwaardige behandeling des Driema.nfcb.aps ter landQ 4 ver- V. BOEK III. IOOFDST. . voor C. 132. f. van R. 620.  V boek III. hoofdst, J* voor C 139. J. van R öao. Lasterin gen tegen tiberius. 240 romeinsche verdeeling, wel eene vernedering waardig gemaakt, doch zulk een blijk van gevoeligheid en wedervergelding maakte in tiberius thands eene daadlijke partijfchap kennelijk , waar algemeen welzijn de enkele drijfveer zijner daaden moest gebleeven zijn. Zijn voorftel had nogthands eenen beteren grond, dan de tegenwerking zijner vijanden. Pompejus verklaarde in den Raad, dat hij, naast tiberius woonende, zeer wel wist, dat eübamüs, de overbrenger van 's Konings uiterften wil, aan t 1 b e r 1 u s 's Konings kroon en purper gefchonken had, als zullende hij eenmaal over Rome heei fchen ( 1). q u 1 ntus metellus verweet tiberius, dat hij zich des nachts door de ftoutfte en behoeftigfte knaapen met fakkels van zijne avondmaaltijden te huis liet brengen , terwijl elk , onder het Cenforfchap van zijnen vader, wanneer die van eenen maaltijd huiswaards keerde , zorgvuldig alle lampen uitdeed, om den fchijn niet Cl) Plut. in gracch. p. 830, 831,  geschiedenissen. 249 te hebben van zich in flemperij en dronkenfchap te verlopen (i). De haatlijkfte aanval gefchiedde openlijk op hem door eenen titus annius luscus, die van wegen zijne braafheid geenen lof veidiende, maar onvergelijklijk in kwinkilagen, ftrikvragen en fchimpfchooten was. Deze vorderde van tiberius openlijk eene plegtige gelofte af, dat hij geenen Ambtgenoot, wien de wet geheiligd verklaard had, fchenden zou. Over dezen aanval geërgerd, riep tiberius het Volk bijeen , liet annius voor zich brengen, en maakte zich gereed, om hem openlijk te verhooren over eene beleediging, het Volk zelve even zeer, als hem in zijn charakter, aangedaan. Deze, zich zelf ver beneden hem in welfprekendheid en in gezag gevoelende , nam ook hier de toevlucht tot zijne gewoone {treeken, en verzogt, vóór dit verhoor eene enkelde vraag te mogen doen. Dit verlof van tiberius verkreegen hebbende , vroeg hij: ,, indien gij mij thands fchandelijk ten toon wilt Ci) Plut. in oracch. p. 831. Cic. in «jrut. c. 21. Q5 v. BOEK III. IOOFDST. f. voor C. 132. [. van IL. óao.  V. boek Hl. hoofdst. J. voor C 132. J. van R 620. Tiberius verdeedigt de afzetting van octaviüs. &50 ROMEINSCHE wilt ftellen , en ik mij op iemand uwer Ambtgenooten met goed gevolg beroep, zult gij dan kwaad worden en hem van zijne waardigheid ontzetten ?" Deze vraag, zegt men, dat tiberius, die anders zijne woorden fteeds gereed had en nim. mer verlegen werd, zoo vohlagen in de war bragt, dat hij , geheel verftomd , de volksvergadering terftond uit een liet gaan (1 >. Tiberius zelf gevoelde, naamlijk, maar altewei, dat de ontzetting van o ctavius, fchoon in den uiterften nood door hem ;voorgefteld, door het Volk zelve beflooten, en door hem met de meeste zachtmoedigheid uitgevoerd , den grootften aanftoot had gegeven bij veelen van zijnen aanhang zoowel, als bij de Grooten , daar toch de onfchendbaarheid der Gemeentsluiden, de heiligfte waarborg der burgerlijke vrijheid, door deze ontzetting gefchonden fcheen , zoo dat cicero zelf naderhand zijnen ganfchen val aan geenen anderen ftap heeft toegefchree- ven : Ci) Plut, in gracch. p. 831, fest. in voet Satura,  geschiedenissen. 2£i yen (i). Om dezen ongunstigen indruk , door zijne verftomming bij den openlijken aanval van annius zoo ken-1 nelijk verdiept, ten fpoedigften weg te nemen , riep hij hei: Volk tot het aanhoo- ] ren eener redevoering op, welker hoofdinhoud plutarchus tot eene proef zijner overreedende en krachtige welfpre* kendheid bewaard heeft, doch door ons tot dat zelfde oogmerk wordt overgenomen , waartoe tiberius haar voerde, wijl ook in laatere tijden van dezen kant het bedrijf van hem het hevigst is aangevallen (. ap. AUL. GELL. L. II. & *3. Appian. alex. de bell.Civih p. 358. (i) PLWT, in gracch. p. 832. R 2 V. * oek III. HOOFDST. F. voor C. 132. \. van R. 620. Veeiereije voorteekenen.  26o romeinsche V. BOEK lil. HOOFDST. J. voor C. 132- J, van R, 620. ven teeken, bij te fpringen, bemoedigde hem echter even zeer, als de nood zelf hem drong, om, ondanks al zulk voorbeduidzel, des morgens vroeg reeds naar het Capitolium te gaan ( 1). Bij het uitgaan van zijn huis ftootede hij zijnen voet zoo geweldig aan den drempel, dat deszelfs groote teen den nagel verloer en het bloed zich tusfchen zijn fchoeizel uitdrong. — Een weinig verder met pijnlijken tred gevorderd, viel zijn oog op twee vechtende raaven aan zijne flinker zijde op den gevel van een huis, waarvan de een eenen fteen deed afvallen, die, fchoon tiberius van honderden omringd was, juist ter zijde van hem nederviel. Dit geval deed den ftoutften zeiven, die hem begeleidde, ftilftaan; ïlosius, de Camaanfebe Wijsgeer,alleen beweerde: „dat het fchande voor tiberius , den zoon van gracchus en kleenzoon van den ouden Africaner, voor den voorftanderdes Romeinfchen Volks zijn zou , uit vrees voor eenen raaf naar de roepflem zijner burgeren niet te hooren; terwijl zijne vijan- (O Appian. alex. de ie//, Civil, p. 359,  geschiedenissen. fiöi vijanden van zijn wegblijven zeker het ernftigst gebruik zouden maaken , om hem als eenen trotfchen knaap ten toon te ftellen , die het Volk, naar 's dwin* gelands gebruik , willekeurig naar zich liet wachten." Hierbij kwamen anderen, die hem uit naam van zijne vrienden , die zich reeds op het Capitolium bevonden , aanfpoorden , om zijne komst te verhaasten, wijl hij alles aldaar naar zijnen wensch zou vinden (i). Het begin was ook naar wensch. Zodra men hem in het oog kreeg, juichte hem eene algemeene vreugdekreet tegen, welke bij het opklimmen des Capitoliums herhaald werd , waarna men oogenbliklijk eenen kring rondom hem floot, op dat geen onbekende hem aan het lijf mogt komen. De opvolger van octaviüs zou thands de volksvergadering regelen, maar de tegenftand der Rijken, die zich eenige Gemeentsluiden hadden op de hand gehaald, en het gedrang en geftoot der menigte , welke met goede en kwaade oog- mer- (i) Jul. obseq de prodig. c. 86. Plut./» SUCCH, p. 832. R 3 BOB K in. hoofdst. ]. voor C. 133. J. van R. 629. De Volks/ergadering, waar- n TIBERIUS aec leeven liec.  V. BOEK III, HOOFDST. J. voor C J„ var. R. 6ïo. Gefteldheid van den Raad. S.6t .ROiWCEINSCHB merken rondom den kring zijner bijzondere vrienden zamendrong, bragt de vergadering in verwarring en veroorzaakte een oproerig gedruisch C 1 )• In den nabij gelegen tempel van de Goede Trouw was de Raad op aanfchrijving van den Conful scavola vergaderd ^ ten einde naar vereisch van zaaken op dezen geduchten dag terftond te kunnen handelen. De meeste leden van-den zeiven wilden den Conful de wapenen ter handhaving van den Staat doen opvatten , doch hij weigerde , geweld te gebruik ken. Men verweet hem daarop eene fchandelijke Werkeloosheid, en fchreeuwde , dat men andere middelen te werk moest ftellen, daar men zag, dat hij den Staat uit lafhartigheid verraadde, waarop elk den zijnen last gaf, om zijne flaaven en afhangelingen fchierlijk in de wapenen te brengen Cs). De Raadsheer fulvius FLACcusi een -scp £L;:.';v/Ji rië af/sus H'jta juKsitr .dj^ih (1) Plut. in gracch. p. 832, 833. Appian. alex. de belL Civil. p. s50, (2) Val. Max. L. III. c. 2. ex. 17. P. victor de regitn. Urb,  GESCHIEDENISSEN. 263 een d$r weinige vrienden van tiberius in den Raad, verliet daarop terftond den tem-: pel, liep naar de volksvergadering xen gaf door reekenen met zijne hand-van-eine* hopgte te kennen , dat hij iet van het dringendst bejfcng! aan.gracchus afzoaderlijk te zéggen had. Tiberius gebood .de nl3iiigte, om ruimte voor hem te maakeii , en nu , niet zonder groote moeite doorgedrongen zijnde , zeide hij hem: „ dat de rijke landbezitters in den Raad, vruchtloos gepoogd hebbende, den Conful tot hunne zijde over te haaien , zelve een overleg gemaakt hadden , om tiberius van kant te maaken, en daartoe hunne flaaven en afhangelingen te wapen riepen." - Zodra tiberius dit aan de. naaste omftanders te kennen gaf , fchori teden zij oogenbliklijk de tabbaarden op , braken de roeden, der. gerechtsdienaars aan ftukken, en verdeelden ze alzoo onderling, om daarmede het gedreigde ge-r weid te keeren. Zij, die verder afftonden en dit zagen , zonder 'er de reden van te weten, gaven hunne verwondering te kennen. Tiberius wilde hun, door R 4 met Vj BOE K lii* IOÖFDET» V voor C> 132, '. van r. 620,  v. eof k III. hoofdst. J. voor C 13a- J. van R, €20. 264 romeinsche met de hand naar zijn hoofd te 'wijzen ^ beduiden , dat het om zijn leeven te doen was (1). De meesten der vijanden van gracchus hielden daadlijk, of wendden ten minften naderhand voor, dat zij dit handgebaar daadlijk hadden gehouden voor een afgefproken teeken, 't welk hij den zijnen gaf, om hem nu werklijk de kroon van attalus op te dragen en hem tot Koning te verklaaren (2); anderen echter onder hun hielden het daarvoor, dat hij nu ook tot de afzetting zijner overige Ambtgenooten wilde overgaan, waarvan hij 'er thands geenen bij zich zag; nog anderen fchreeuwden, dat|hij zich zelf nu reeds, zonder de flemming af te wachten, voor verlengden Gemeentsman verklaarde ( 3 ). Een aantal hunner fèormde daarop ter raadzaal binnen en gaf aldaar kennis, dat zij tiberius de koninglijke kroon hadden zien eisfchen. Dit ontzettede den gehee- len (1) Plut. in gracch. p. 833. O) H. ibid. C3) Appiaw. alex, dt belt, Civil. p, 359.  geschiedenissen. a6jf len Raad. N as ica, de reeds verklaarde vijand van g r a c c h u s , om dat hij veele onwettige landerijen bezat, eischte van den Conful af, het Gemeenebest te redden en den dwingland ter neder te vellen. Scavola andwoordde: „ dat hij het geweld niet zou beginnen , noch eenigen burger , wie hij zijn mogt, onverhoord, ten dood brengen, maar zich daadlijk tegen allen volksbefluit zou verzetten, het geen tiberius, door verleiding of dooi dwang, het Volk mogt doen nemen". Nu fprong na si ca op en riep: „ wijl de Conful het Gemeenebest verraadt , volge elk mij, die het zelve redden wil (i Dit zeggende drong hij, zijn hoofd met den flip van zijnen tabbaard bedekt hebbende , uit fchaamte welligt, daar hij op het leeven van zijnen bloedverwant toelegde, naar het Capitolium door. Zij, die hem volgden,flingerden den tabbaard om den arm enftooteden elk, die hun voorkwam, weg, terwijl niemand, uit ontzag, durfde (i) Val. Max. L. III. c. 2. ex. 17. Plut. in gracch. p. 833. R & v. boek III. hoofdst. J. voor C. 132. J. van R. 620. Tiberius door twee Gemeentsluiden op aanhitzing van nasica vermoord.  $66 R O Mi ï N SX~H E V. BOEK iii. HOOFDST. ]. voor C. 132. J. van R', 620. ï. f. HM 1 v .bioor.;t;v de wcéi ftand bieden , maar fchier allen vluchteden en zich daarbij onderling verdrongen en vertrapten- Skaven en afhangelingen waren intusfchen met knodzen en ftokken opgekomen ,: terwijl hunne meesters en befchermheeren brokken van ftoelen en fchraagen van banken , die door den oploop gebroken waren , opraapten én tot tiberius doordrongen, op wiens vrienden v die. fchier weerloos voor hem ftonden, zij terftond woedend ïnfloe^en. Ook dezen namen de vlucht of bleeven 'er; bij liggen. Men greep: tiberius zeiven aan; hij wilde het, dqor zijnen) tabbaard in den loop te laten , ontvluchten, maar ftruikelde daarbij of van de trapper) van het Capitolium, of over de lijken zijner vrienden, of overeen of ander gebrooken tuig. Zodra hij zich wilde oprichten en daarbij liet hoofd om hoog beurde, iloeg hem een zijner Ambtgenooten satüreius met de fport van een geftoelt Qp.de herfenen , welke flag tèrft&nd iierhaald weid door l. rufus, die hierDp naderhand, als op een heldenftuk,,,zwet!*e. Met tiberius waren 'er meer dan -1 ït drie-  XLI   GESCHIEDENISSEN. 0.6?. driehonderd menfchen onder ftokken enftèenen gefneuveld, zonder dat 'er een door ftaal gewond was (i). „ Deze was de eerfte opfchuddirig te Rome, die den grond met burgerbloed bezoedelde. Veele groote opfchuddingten, over zeer groote zaaken ontftaan, had wederzijdfche infchiklijkheid, uit ontzag voor den Raad bij het Volk, en uit fchrik voor het Volk bij den Raad gebooren, bevredigd. Ook nu had zulks ligtlijk kunnen gefchieden. Indien men zacht-1 moedig was te werk gegaan, had tiberius waarfchijnlijk zich handelbaar getoond, en, zonder moord en doodflag;; het zeer zeker opgegeven, daar hij thamdsi toch niet meer , dan op eenen aanhang van drie duizend geringe burgers kon reekenen. Maar het blijkt hier uit, dat de rijken, uit wraak veel eer, dan om hunne voorgewende redenen, ten zijnen verderve zamen zwoeren, waarvan de onmenfchelijke mishandeling van zijn lijk het fterksi i 3 -l ■ ',«.;!. c.' aCl (i) Plu.t. in gracch. p. 833. Vell. paterc. L. II. c. 3. ~ V. boek HL looFDsr, . voor C. f; van • Ri Aanmsr- -lutarCBll over iic géval; '•  V. boek III. hoofdst. J. voor C. I3*. J. van R. 620. Bittere vervolging van den Raad te» gen den aanhang van tiberius. i 1 1 ] 4 f268 ROMEINSCHE fterkst bewijs oplevert. (1Dus oordeelt plutarchus, eer hij het volgend bericht van die onmenfchelijkheden geeft. Zijn broeder vroeg verlof, om zijn lijk weg te haaien, en bij nacht te begraven: doch deze bede werd hem door den Raad ontzegd, die het zelve benevens de overige lijken in den Tiber liet werpen ( 2 ). De partijfchap ging nog verder. De voornaamfte vrienden van tiberius werien gedeeltlijk, onverhoord , vogelvrij verklaard , gedeeltlijk , voor zoo veelen nen in handen kreeg, om hals gebragt. Dnder dezen was de Redenaar diopha. 620.  V. boek iii hoofdst. J. voor C. 13». J. van R, 620. 276 ROMEINSCHE nen aanhang tegen tiberius zelveni Deze deed niet meer, dan den voorflag, om zich1 zeiven of hem aan de afzetting des Volks''bloot te geven, waarmede de onfchendbaarheid van het Gemeentsmanfchap volflrekt niet was betrokken, en waarop het Volk zelf. een befluit nam, hetwelk geene andere verdeediging behoeft, dan welke hij zelf daarvan in zijne redevoering voor het ganfche Volk voordroeg. Alleen merken wij hierop aan, dat die zelfde c 1 c e r o, die de moordenaars van gracchus eenen onfterflijken roem verfpreekt, omdat zij eenen afzetter zijnes Ambtsgenoots hadden omgebragt ( 1), eenen anderen Gemeentsman, gabinius , een uitmuntend man noemt, omdat hij zijnen eenig verfchillenden Ambtgenoot, in de zaak vanpoMPEjusde Groote tegen de zeeroovers, afzettede, als niet duldende, dat de tegenkanting van éénen man tegen den wil en wensch van den ganfchen Staat zou gelden, terwijl het uit den geheelen handel blijkbaar is, dat de geheele Staat (1) Cic. pro milom. c. 9.7.  geschiedenissen. *77 Staat toenmaals den Raad niet bevattede, die zelf tegen het voorftel van gabinius was (i). ,, TiBERius,zegt men,kon niet,dan onwettig , verlengd worden in zijn Gemeentsmanfchap, want 'er was eene wet, welke de verdubbeling der hooge ambten op één perzoon verbood." Maar om deze reden behoorde alvast niemand minder, dan de Africaner, hem met recht gefneuveld te achten, daar hij zelf toch tegen die zelfde wet zijn tweede Confulfchap bekleed had. Het Volk was altijd zelf de hoogfte Wetgever te Rome; eene wet der twaalf tafelen had volftrekt bepaald, dat 's Volks laatfte befluit altijd de hoogfte wet was. Het ftond thands aan het Volk , die wet door de daad te breken, of, gelijk met scipio plaats had, aan tiberius ontheffing van dezelve te vergunnen. Hij verlangde zekerlijk, dat hem het Volk hier aan ontheffen zou , maar wie zal het misdaad noemen, naar de voordduuring van on fchendbaarheid te verlangen, wanneer men openlijk, na de aftreding, wordt bedreigd, er (i) Cic. pro cqrneu c i. S 3 v. BOEK lil. HOOFDST. voer C. 132. J. van R, 6iO.  V. boek III. hoofdst. J» voor C 133. J, van R, 620. 2?3 romeinsche en het uit de daaden blijkbaar is, dat deze onfchendbaarheid zelve nog een te zwak fchild is voor den moorddaadigen aanval van eenenbaatzuchtigen nasica, wiens moordrot cicero het geheele Gemeenebest durft noemen (1). „ Maar kan de vrijheid van een Gemeenebest ooit dulden , dat één alleen de leider en gunfteling des Volks wordt ?" — Verbant den man, van wien gij uit dien hoofde onheil ducht, zouden de Griek' fche Ostracisten hierop andwoorden , maar vermoordt hem niet! Zoo leefde men met aristides en meer anderen. — Maar de grond der vraag zelf is gansch valsch. Het is waar, tiberius fïond thands het eerst den haat, der wraak , den moord ten doel: maar waren appius en sc /evola en crassus niet terftond zijne medewerkers geweest ? Had l^lius vóór hem dezelfde pooging niet beproefd ? Wilde hij zelf niet gereedlijk met den Raad handelen ? — Laat eens het denkbeeld doorgaan , dat 's Volks veiligheid geene te tedergeliefde hoofden duldt, — hoe fchrik- lijk Cl) Cic. in brut. c. 27»  geschiedenissen, g?q ïijk en verderflijk dat denkbeeld op zich ■zelf zijn mag, — hier uit alleen zou dan nog het gedrag des Raads kunnen gebil-1 lijkt, maar geenzins het gedrag van beriüs veroordeeld kunnen worden.! Of zal het dan meer misdaad zijn, door zuivere volksliefde, dan door dapper krijgsbeleid , boven alle overigen uit te munten ( i ) ? — Dat nu elk vrij de waarde dezer bedenkingen en tegenbedenkingen beoordeele , terwijl wij den leiddraad der Gefchiedenis zelve wederopvatten. P. popillus LiENAs en p. rupi l i u s kreegen beide , als Confuls des volgenden jaars, last, om naar den aanhang van gracchus onderzoek te doen i fji) Hooke, wiens fchrander oordeel wij meermaal preezen , fchoon wij zomtijds van hem verfchiiden, befluit zijne breedvoerige wederlegging van gordon's bedenkingen met deze woorden. Wan. neer men het charakter van tiberius, zijne inzichten, zijn gedrag onpartijdig befchouwt, kan ik mij niet ver bee'den, dat men in ernst gelooven zou, dat Romt ooit eenen volmaakier patriot voordbragt." — Rom. Hist. Vol. VI, p. 151-171. S 4 w, boek III. [oofdst. '. voor O IS*, f, van R. 620. [. "voor C. 131. T. van R. 621,  V. soek III. hoofdst. J. voor C 131. J. van R 6>i. P. popil lius l*i\a! en p, rupi- ws os/: I 1 280 romeinsche doen, en daartegen naar gewoonte recht te oefenen. De eerstgenoemde richtede dit onderzoek ten ftrengften in, waartoe 'hem het vertrek van zijnen Ambtgenoot ter beteugeling van den ftaavenopftand in Sicilië volkomen vrijheid liet (1). De Raad echter, die voor de gevolgen van deze volksterging beducht was, meende terftond , de verbitterde gemoederen te moeten bedaaren , en bekrachtigde daartoe het genomene volksbefluit ter landverdeeling, terwijl dezelve tevens het Volk opriep , om eenen anderen in de plaats van tiberius voor het Driemanfchap in die verdeeling te benoemen. Het Volk verkoos hier toe p. crassus, wiens dogter, licini a, met caius gracchus gehuwd ^as (2). In Cl) Val. max. L. IV. c. 7. ex. t. C2 ) Plut. in gracch. p, 834. Bij wien ech«rcoRN. nepos aangehaald wordt, als beweepnde, dat cajus gracchus defchoonzoon van irutus, den Gallaïcer. was. Val. max. L. VII. s> a. ex. 6.  geschiedenissen. 231 In plaats van hierin die groote wijsheid van den kaad te bewonderen, welke val er i u s maximus verheft, ont 1 dekte het Volk 'er ten duidlijkften den perzoonlijken haat in tegen deszelfs ijveri-. gen en belangloozen voorftander, de in het ooglopende tegen ftrijdigheid tusfchen de wreede en partijdige rechtspleegingen des Confuls tegen de moedigfte beftrijders van de baatzucht der rijken, en de gereede bekrachtiging der gehaate volkswet zelve» en alzoo de blijkbaarfte zwakheid , die het Volk veeleer verfhouten, dan eenigzins bevredigen, moest. Inzonderheid had zich de haat en wraak gezet op hem, die 's Volks lieveling , den voortreflijkften man en zijnen eigen bloedverwant het eerst met moordgeweld had aangevallen. Nasica had de eigene moeije van tiberius in huwelijk gehad, en zag thands klaar, dat het bloed van zijnen neeve om luide wraak tegen hem fchreeuwde. Het gefchil met aristonicus , over den laatften wil van attalus ontftaan, gaf hem gelegenheid, om als Afgezant naar Afia den dreigenden blik des S 5 Volks v. BOKK III. IOOFDST. f. voor C. 13'. . van R. Haat te?en nasica»  V. boek III. hoofdst. J. voor C. 13'. J. van R. 621. Charakter van kasi- ca. ] ] 1 I i 1 i c I f 282 romeinsche Volks te ontwijken (ij. Hij ftjerf in dit Gezantfchap (2), en liet eene nagedachtenis agter, welke zich l je l i u s , bij cicero fprekende ingevoerd, niet zonder traanen kon herinneren (3). Hij was de kleenzoon van den vroomften burger, die geoordeeld werd, de zuiverde handen naar de moeder der Goden :e kunnen uitftrekken (4.), doch ftrekte zelf de zijnen het eerst uit tegen eenen )loedverwant, tegen eenen geheiligden >erzoon, om ze met onfchendbaar bloed e bezoedelen. Hij was de zoon van hem, lie voor de Carthagers pleitede, voor de' ;oede zeden waakte, en den bijnaam van ïorculum, van Lieveling des Volks :r?e§ (5) , maar eifchte de eerfte wapeien tegen eigene burgers op, verdeedige den onrechtvaardigen rijkdom, die estbron van het bederf der zeden , en maak- (O Plut. in gracch. p. 834. aur. vict. vir. M. c. XLIV. (2) Zie boven bl. 193. (3) Cic. in L/EL. c. 12. CO Zie D. VIII. bl. 178. (5) Zie D. X. doorgaands.  geschiedenissen. 283 maakte zich, die reeds naar eenen varkendrijver werd gehee.ten CO» den naam> van 's Volks gruwel waardig, fchoon de1 partijfchap hem onfterflijken roem beloofde ( 2 ), dien hem de onzijdigheid nooit geven zal ( 3 }. Men fcheen thands niet te weten, wat men al doen zou , om het fchriklijk gemor des Volks over den moord van gracchus en zijne vrienden weg te nemen. Dezelfde p. licinius crassus, die tot opvolger van tiberius in het Driemanfchap verkooren was, werd nu tot Conful benoemd benevens l. valerius flaccus. Beiden betwisteden eikankeren het Afiatisch krijgsbewind: de eerfte was Opperpriester, de tweede een Priester van mars. De Raad bragt hun gefchil voor het Volk, en deed daarbij het voorftel, of men niet liever, daar beiden door den Godsdienst aan Italië verbonden fcheenen, eenen der onlangs wederge- ( 1) Zie boven bl. 107. -(2) Cic. pro milon. c. 72. Id. Philip. Orat, VIII. c. 13. (3) Rollin. Hist. Rom. Vol. IX. p. 44» V. boek. III. i0ofdst. f. voor Cf 130 f. van R» 622. P. licinius crassus en l. valerius flaccüs Cosf.  V. BOEK III. ■OOFDST. J. voor C 130. J. van R, 622. Aandrang der Cenfors opechtverbindnisfen. 284 ROMEINSCHE gekeerde Veldheeren uit Spanje, als Proeonful wilde benoemen: doch het gerucht van scipio's uitroeping op de tijding van den dood zijnes zwagers, had reeds dien invloed op 's Volks geest gemaakt, dat fleehts twee wijken hem benoemden, terwijl de meerderheid der overigen crassus van allen verband aan Italië ontfloeg (1). Thands koos de volksvergadering voor het eerst twee Cenfors van Plebejifchen huize , q. CiECJLius metellus macedonicus en q. pompejus. Zinds twee honderd en zeventien jaaren (a) had men fteeds eenen Plebejer bij eenen Patriciër benoemd : de Raad dulde dit thands, daar dezelve vooimaals zich hardnekkig tegen zulk eene keuze zou verzet hebben. Mé*tellus, dien wij als een rechtfchapen man en uitmuntenden Veldheer in Spanje voornaamlijk leerden kennen, maakte zijn Cenjorjchap inzonderheid gedenk- waar- (1) Cic. prt flacc. c. 31. Id. Philip. XI. 8. Peut. in gracch. p. 834. C<0 zie D. IV. bl. 250.  geschiedenissen. 285 waardig door zijnen nadruklijken aandrang op wettige echtverbindnisfen, en krachtige beftrijding der losbandige ontucht (i).1 Zijne redenen konden nu gelden, daar! gracchus duizenden in ftaat gefteld had, om het onderhoud van ganfche huis* gezinnen uit den verkreegen grond te haaien , die anders voor zich zelve alleen den kost niet konden krijgen. Augustus liet eenmaal de redevoering van metellus over deze zaak als een bevelfchrift voor het Volk afkondigen (2) , en het is om deze belangftelling zoowel, als om de denkwijze van metellus zelve , dat wij uit au lus g elli us de volgende overblijfzels van haar overnemen. Kon het mannelijk geflacht, Romeinfche burgers, — dus was zijne zonderlinge taal, — zonder vrouwen in ftand blijven, wij zouden alle van eene groote last bevrijd zijn : doch daar de natuur het zoo befchikt, dat men met haar niet zeer gemaklijk en zonder haar volftrekt geenzini kat (1) Epit. li vu L. Lix. (a) Suet. in august. c. 08. V. BOCCj m OOFDST. . voor C 130. . van TL* 623. I  i§6 romeinsche V. boek III. hoofdst. J. voor C I30. $. van R. 622. ] ] 1 kan leeven , behoort elk hét duurzaam behoud der maatfchappij, boven het genoegen van een kortftondig beftaan te behartigen." Na deze aanmerking, wier 0verfchrijvingmen onzer onzijdige gefchiedpèn ten goede houde, bediende hij zich, over de fchandelijke ongebondenheid der ongehuwden fprekende, van de volgende woorden, j, De onfterflijke Goden vermogen zeker veel, maar moeten jegens ons niet toegevender , dan onze eigene ouders, zijn. Onze ouders onterven ons, wanneer wij volharden op eenen flegten weg: en wat zouden wij dan beter van de onfterflijke Goden verwachten , indien wij geen einde maakten aan onze losbandigheden. Zij enkel, die der Goden tegenftreevers niet zijn, mogen op derzelver genade reekenen. Het is der Goden rêak, de deugd te vergelden, maar geensins, haar onverdiend toe te reekenen fi)"„ Het geheele jaar bleef vol onrust; weire maar zeer weinig van de hevigfte daadijke oneénigheden verfchilde. C. p a p iuus carbo, een ftout man en bekwaam (O Aul. gul, Mcl. Ank. L. I. c. 6.  geschiedenissen. 2.2 f kwaam Redenaar, fchroomde niet, openlijk den dood van tiberius te beklaagen en deszelfs moordenaars te verfoeijen, ja zelfs het voorftel te doen , om de Gemeentsluiden geheel te ontheffen van de wet tegen de verdubbeling der hooge eerambten. Eenmaal riep hij, in eene dergelijke openlijke aanfpraak, scipio den Africaner op , en vroeg hem, wat hij van den moord van tiberius dacht, zeer zeker met het oogmerk, om hem tot eene verklaaring te dringen, welke zijn gezag bij den Raad of bij het Volk ondermijnen moest. Scipio, wiens gevoelen reeds van voor Numantia tot op de markt van Rome was bekend gewerden, had thands geene keus : maar aarzelde ook niet, om met korte woorden te verklaaren , dat hij hem te recht van kant .gemaakt hield. De menigte fchreeuwde nu voor het eerst haare verontwaardiging uit tegen den man , dien zij nog fteeds ten hoogften had vereerd. Hij zelf echter was ftout .genoeg op het beflisfehend overwigt van zijnen krijgsroem, om der menigte een vernederend ftilzwijgen te ge. v. BOER nr. noOFDST. f, voor C. 130. F. van R. 622»  V. boek til. hoofdst. J. voor C ISO. J, van F 622. (1) Het is niet zeer duidlijk, wat scipio met het ftiefmoederlijke Italië bedoelde. Was zulks een verwijt van 's Volks armoede, even gelijk men den mismaakten zoms Iaat zeggen : „ mij was -de natuur eene ftiefmoeder." 1 Dus denken veelen. (Vide Commentat. ad vell. paterc. L.II. c 4) Of bedoelde het 's Volks misnoegen , 't welk zelf Italië zich eene ftiefmoeder noemde ? Of fchimpte bij , als of de ganfche menigte meer uit overgewaaide vreemdelingen en vrijgemaakte flaaven, dan uitgeboorene burgers, beftond? . Het laatfte zou uit valerius max. (L. VI. c. 2. ex. 3.) kunnen opgemaakc worden, die hem laat zeggen; „ ik vrees geenelosbandigen, dien ik zelf als gebondenen herwaards bragt." Ja, dit wordt ftellig door den Schrijver de viris illustribus verzekerd, die hem aldus laat fpreken. „ Dat zij zwijgen, wien Italië eene ftiefmoeder en geene moeder is, wien ik tt88 ROMEINSCHE gebieden, met deze woorden: „ zwijgt gij , voor wien Italië een ftiefmoeder is!" >Het gemor verhief zich echter ' weder , en nu zeide bij : „ gij zult •mij geen losbandig Volk doen vreezen, die nimmer voor het krijgsgefchreeuw verfchrikte." Welke ftoute en trotfche taal daadlijk diepe ftilte voordbragt (1). Het  GESCHIEDENIS SEN, Het onlangs aangenomen voorftel, om bij de verkiezing der Overheden fchriftlijkte ftemmen ( i ),werd nu door dezen 'carbo ook toegepast op alle Volksbeiluiten over wetten ( 2 ). Meer tegenftands ontmoetede echter zijn voorftel ter wederverkiezing van dezelfde Gemeentsmannen , daar het maar al te duidlijk voor den Raad was, werwaards zich het oogwit van het zelve ftrekte. C. lzblius en scipio de Africaner zelf bezigden al hunne welfprekendhéid en gezag ter afraading van zulk een volksbefluit, en haalden 'er de verwerping des voorftels door, fchoon hetzelve geheel volksgezind was, en door de bekwaamde zoo wel, als door de geliefJfte, volksredenaars ten krachtigften aangepreezen werd (3}. ■ C. CLAU' ik zelf als flaaven heb verkocht." (Aur. vict. de vir. W. c. LVlil.) Plut'archus is'voor deze verk'asring mele niet ongefchikt. (Apopbtb. Rpnï. L li p. 201.) ( 1) Zie boven bl ioï. (a) Cic. de Legib. L. III. c. 16. (3) Epit. li vu L. LIX. Cic. in brut. c %j. W !!?vf)ff.;.;S ( ) XI. O E E L.' T V. boek III. hoofdst. J. voor C 130. f. van R. 62a. Bewegingen van CAREOo  V. BOEK Hl. hoofdst. J. voor C 129. J. van P, 623. ■ Raads befluic we gens de Volksbewegingen. 200 romeinsche C. claudius pulcher, nevens m. perperna Conful des volgenden jaars , opende zijne bediening met het ' voorftel van een gerichtlijk onderzoek naat •de jongfte oproerigheden van c. papirius carbo. Daar het zelve echter geheel ftreed met den geest der toegevendheid des voorigen jaars, beweerde men, dat carbo geene fchuld aan de bewegingen des Volks had, doch op dat zulks in het vervolg niet ten nadeele mogt gebezigd worden, nam de Raad dit algemeen befluit : „ dat 'er geen oproer tegen wil en dank van hem kon plaats hebben , die eene voordragt aan het Vólk deed., wijl zulk een vrijheid had, om de vergadering te fcheiden, zodra dezelve ontftuimig werd." De ontwerper van dit befluit was crassus, een der eerfte Raadsluiden van tiberius gracchus, met wien men daarover, fchoon hij afwezig was in Afia , waar wij hem een ongelukkig einde zagen vinden (1), geraadpleegd had (2). Nieu- CO Zie boven bl. io (2) Aul. gell. Noct. Attic. L. XIV. c. 5. Elk, die te Rome eene hooge waardigheid, van Penningmeester af, bekleedde , werd daardoor van zelfs lid des Raads, doch fleehts zoo lang , als zijne waardigheid duurde, en werd niet eer als Raadsheer aangemerkt, voor dat een Cenfor zijnen T 2 nasus V. boek III. hoofdst. J. voor C. 129. ], van R. 623De Cenfor metel» lus dooreenen Gemeentsmariaangevallen.  29* ROMEINSCHE dit befluit nog geenzins voldaan houdende, viel hij openlijk den Cenfor, wanneer die uit het veld van mars over de markt naar zijn huis ging, vijandig.aan, greep , hem in de borst en fleepte hem naar de Tarpejifche rots, om hem van daar ter neder te ftorten. De zoonen en bloedverwan- naam op de lijst van den Raad gefteld had. De Gemeent:luiden waren voormaals Hechts Bijzitters van «den Raad geweest . die zonder andere ftem, dan van hun veto, den uitflag van deszelfs befluiten af. wachteden; daarna waren ii) mede als hooge Ambtenaars mee recht van Itemming toegelaten bij de Raadspleeging; taan.ds veikreegen zij, naar bet ons voorkomt, het voorrecht .van het ganfche Raadsheerfchap zonder onderwerping hunner bevoegdheid asn het oordeel der Cenfors. Anderen meenen, dat dit volksbefluit, de /ex Atinia genaamd, tot wet Helde, dat de verkiezing der Gemeentsluiden altijd uit werklijke Raadsleden behoorde te gefchieden, en het is waar, dat zulks in gebruik gekomen is, doch zulk eene wet, tegen den letter des befluits flrijdende, zou ook volkomen geftreeden hebben met den geest des voorlteilers. (_Zie van de eene en andere zijde beaufort Rep. Rom. T III. p. «34» 235- Adam Antia. p. J35. Hooke Rem. B>t. vol. vi. p. 181, 182.; V. BOEK HL HOOFDST. J. voor C 129. J. van P. 623.  geschiedenissen. 2<)3 wanten fchooten den Cenfor te hulp, doch waren fchier te laat gekomen , om hem te ontzetten, daar zij de handen aan den onfchendbaaren perzoon van la beo niet durfden flaan, en niet zonder moeite, wijl op den middag de Romeinfche markt meestal ledig was , eenen anderen Gemeentsman konden vinden, die zich tegen zijnen Ambtgenoot verzettede: doch dezen eerst gevonden hebbende, kwamen nu ook fchierlijk de overigen toefchieten , om voor de veiligheid van metellus te zorgen. Labeo's woede, van des Cenfors perzoon, wien reeds het bloed ten ooren uitliep, afgekeerd, viel daarna deszelfs goederen aan, dien hij ten aanzien van het Volk aan c e r e s toewijdde , waardoor hij eenen man , wien men anders onder de zeldzaame voorbeelden van een gelukkig leevenslot telde , dwong, ten kosten van anderen te leeven. P l in i u s befluit zijn uitvoerig verhaal hiervan met de aanmerking : „ dat hij niet wist, of het nog ter eere van de zeden van dien tijd, dan wel ter vermeerdering van derzelver fchande ftrekte , dat, onder T 3 zoo V. BOEK III. rïOOFDST. J. voor C« 129. J. van R« 633.  V. BOEK HfJ hoodfst. J. voor C. 128. J. van R. 624. m.' aquil- lius en 5empronius tubitanus Coff. 494. b.omeinsche zoo veele metellussen , als men te Rome telde, de fchennis van atinius ongewrooken gebleeven is (1). Onder het volgende Confulfchap van m\ aquillius en sempronius t u- d 1 t a n u s begon de burgertwist, na den moord van tiberius gracchus bezwaarlijk onder den asch gehouden , weder met lichtelaije vlam uit te barften. In de plaats vancRAssus en van claudius, die nu beide overleeden waren, had het Volk papiriüs carbo en fulvius flaccus verkooren, om,nevens cajusgracchus, het Driemanfchap ter land - verdeeling te bekleeden. Derzelver taak was uit eigen aard zeer. moeilijk en werd door opzetlijken tegenftand fchier onuitvoerlijk gemaakt. De eigenaars waren onwillig, om opgave van de ligging en den inhoud hunner landerijen te doen; het Driemanfchap riep daar tegen elk op , die zich ter aanwijzing hier van in ftaat bevond, het geen zoo wel vaL fche (1) Plin. L. VIL c. 44. Epit. Li vu L» LJX. Cic. pr» Domo c. 47.  GESCHIEDENISSEN. 1 fche, als waare, aanklagten voord bragt, die de verwarring van goed en kwaad recht aanmerklijk vermeerderden en alzoo tevens het gemor en gefchreeüw over onge-' lijk vergrooteden. Daar zelf, waar men. eene gereede en zuivere opgave kreeg , werd men oneens met bondgenooten, aan ' wien zulke landerijen zoms wederrechtelijk verkocht, of weleer tot loon van krijgsdienst toegeweezen waren. De veelvuldige kunftenaarijen ter ontduiking van de Liciniaanfche akkerwet hadden fchier overal de koopverdragen verduifterd of vervalscht. Het gemeen zelfs was eindelijk te onvreden over de verdeeling, daar den e'éneen goede, den andere enfchraale, dezen een nabijgelegen, genen een verafgelegen grond ten deele viel, welke, nu zoo onbereekenbare, moeilijkheid en onoverkomelijke wederftand, zeer zeker aanmerklijk verlicht en genoegzaam voorgekomen had kunnen worden, indien de Raad daadlijk deszelfs gezag aan het Driemanfchap had willen leenen , daar nu deszelfs meeste en voornaamfte leden zich verheugden over de fchijnbaare onuitvoerlijkheid van eene wet, welke zij enT 4 kei, v. BOEK HU IOOFDST. '. voor C. n8 '. van R. 614, De land- rerdeelirg noeijlijk gemaakc.  V BOEK I f. HOOFDST. J. voor C 128 J. vin R 624 Scipio Befchermheer van gansch' balie. 296 romeinsche kei, om het Volk te bevredigen, hadden b?k rachrigd. ( 1 ) De Italiaanfche bondgenooten verzetteden zich rechtstreeksch tegen het verdeelingwerk, het geen ook op hunnen grond veele moeite en verwarring voordbragt. Zij vervoegden zich met hun bezwaar daartegen bij scipio den Jfricaner, als eenen man, wiens gezag nog onlangs de Romeinfche Volksvergadering bedwongen had, en wien de Raad zelf gaarne de eerfte plaats in het Gemeenebest toeftond. De dienst, dien zij hem laatst nog vrijwillig in den Numantifchen krijg beweezen hadden (2) en nóg meer voorzeker zijne eigene denkwijze over gracchus deeden hem dit Befchermheerfchap van gansch Italië gereedlijk op zich nemen. Hij bragt hunne klagten in den Raad , en uitede zich in den zei ven wel niet tegen de wet ter landverdeeling zelve, om het Volk niet te hevig tegen zich te verbitteren , maar fprak breedvoerig over de on- (1) Epit. livii L. LIX. Appian. alex, 4e veil. Civil. p. 360. £a) Zie bóven bl. 137.  GESCHIEDENISSEN. ÜQ? ongelegenheden van haare uitvoering en hield ten fterkften aan, om eene onpartijdige rechtbank, aan te ftellen ten einde de gefchillen over de uitfpraak der Driemannen j die als partijen van de eigenaars befchouwd werden ,• te beflisfchen. De billijkheid fcheenvoor zulk een befluit te pleiten; men wist geen voeglijker voor de tijdsomftandigheden uit te vinden , en de geheele geest des Raads kon nimmer beter ondervangen zijn. Dezelve befloot alzoo, den üw/«/ c sempronius met het overzicht en de uitfpraak der gefchillen tusfchen het Drieman fchap en de eigenaars te belasten. Hij nam deze, nog oneindig moeilijker, taak op zich, doch ondervond bij de aller eerfte proef derzelver onuityoerlijkheid voor zich zoo duidlijk, dat hij zeker lllyrifch krijgsbewind , hem mede opgedragen, te baat nam, om zich fpoedig als Veldheer derwaards aan dezen last te onttrekken (i )• Hef werk der landverdeeling ftond nu ftil; de misnoegde eigenaars beriepen zich op (i) AppiaH. alex. ie Ml. Civil. p. 360. T 5 v. BOEK III. HOOFDST. f. voor C. 128. J. van R,. 624.  208 romeinsche V. boek iii. hoofdst. J. voor G 128. J. van R, 624, 1 1 | op het oordeel van den Conful; deze wss 'er niet, en alle gefchillen bleeven alzoo onafgedaan hangen. Het gemeen doorzag nu zelf de kunstgreep van scipio duidlijk en begon overluid te morren, dat hij , wien het Volk tweemaalen, boven de wetten, tot Conful verheven had, zich de belangen der bondgenooten fterker aantrok, dan het welzijn zijner medeburgeren (1). Natuurlijk was het Driemanfchap , geftremd in allen handel, niet werkloos tegen zulk een beleid. In den Raad en op de markt lieten zij niets onbeproefd, om zich den nieuwen en volfirekten hinderpaal uit den weg te ruimen , en onthielden zich daarbij geenzins van de hevigfte en fcherpfte uitvallen op scipio, wien het hun gemaklijk viel, den haat des misnoegden Volks te berokkenen. De bitterheid van cajus gracchus tegen den goedkeurer van zijnes broeders dood en den tegenwerker van ieszelfs welwillend oogmerk, ging eennaai zoo ver , dat hij openlijk uitriep : , weg met den dwingland 1" waarop scipio (•O-Appian. alex. ie bell. Civil. p. 361.  GESCHIEDENISSEN. 299 p 1 o hem onverfchrokken toevoerde : recht zoo; de vijanden des vaderlands moeten mijnen dood wenfchen, omdat zij weten, dat ik niet leeven kan, ten zij de Staat behouden blijve, en het den Staat, zoo lang ik ademe, aan geenen verdeediger ontbreken zal (1)." Naar gelang de bitterheid der Driemannen den haat des Volks tegen scipio deed vermeerderen, fteigerde tevens zijn aanzien en achting bij den Raad, zoodat het zelfs geenzins onwaarfchijnlijk geacht werd, dat hem eerlang het Diclatorfchap zou opgedragen zijn , indien een tusfchenvallend feest van negen dagen ter afweering van eenige kwaade teekenen niet allen openlijken handel had gefchort en daarna de onverwachte dood van hem zeiven dien toeleg niet verijdeld had (ji). Het uitftekendst blijk der hooge achting en blaakende gunst, waarin hij bij den (1) Plut. in Apophtb. Rom. T., II. p. 201. Oros. L. V. c. io. Cic. pro mur. c. 31. Id, Somn. Scipio nis. (2) Cic. ai quint. Frat. L. III. ep, 5. v. boek Hl.' hoofdst. J. van R. 128. f. voor Cl 624. Algemeene haat tegen scipio.  V. 9 o br III. hoofdst. j. voor C 138. J. van R. 634. De dood van scifio JEMIUANUÏ. 30O ROMEINSCHE den Raad ftond, ontving hij op den laatften avond zijnes leevens, wanneer hem op den dag door fulvius openlijk voor het Volk zulk eene haatlijke taal was toegevoerd (1), dat hij, een leevendig bezef van eigen lijfsgevaar te kennen gevende , der burgerij haaren bitteren ondank voor veele goeden dienst verweeten had ( 1), en wanneer hem, na het fcheivan den Raad, alle dé Befchreevene Vaders naar zijne wooning bragten, gevolgd door eenen langen trein van Afgevaardigden der Ita'iaanfche bondgenooten C3). Volmaakt welvarende nam hij van hun zijn affeheid en begaf zich alzoo in zijn flaapvertrek met zijrte fchrijftafelkens , waarop hij gewoon was, des nachts zijne invallende gedachten voor zijne Volksaanfpraaken te ftellen , doch werd den volgenden morgen zielloos in zijn bed gevonden C 4 )• Gelijk men bij den onver- wach- (1) Plut. in oradcn. p. 839. (2} O ros. L. V. c. 10. (3) Cic. in ljev. c. 3. C4) Appian. alex. de heil. Civil. p. 361.  g e s c h i e d.e nissen. SOI wachten en altijd ontijdigen dood van groote mannen gewoon is, heimelijk of openlijk geweld te verdenken, vermoed-1 de men toen ook terftond vergiftiging of moord, welks bedrijf men gereedlijk aan zijn verwantfchap met zijne hevigfte beftrijders kon toefebrij ven. Appianus zegt: „ men vond aan zijn iijk geene wond , het zij hij was ver-1 geven door cornelia, de moeder der < gracchussen, uit vrees voor de af-' fchafling der landerijwet, met behulp van sempronia, haare dogter, en.de echtgenoot van scipio tevens , die haar uit hoofde van haare onvruchtbaarheid en leelijkheid geene liefde toedroeg en weder» keerig niet bemind werd, — bet zij, gelijk zommigen denken, hij zich zelf had omgebragt, ziende, dat hij zijne gedaane toezeggingen niet zou kunnen vervullen. Anderen zeggen, dat zijne flaaven door pijniging bekend zouden hebben, dat eenige onbekende, en door eene ag.terdeur ingelatene perzoonen hem zouden verworgd hebben, doch dat zij gefchroomd hadden zulks bekend te maaken, wijl zij wisten, dat het Volk, 't welk, .hem haa- tede, v. BOES 111. IOOFDST» '. voor C. 128. ', van R» 624. Verfchilende beichtenvegen s zij. ien dood.  V. boek III. hoofdst. J. voor C 128. J. van R 624. (1) Appian. alex. de bel!. Civil. p, 361. (2} Plut. in gracch. p. 830* gOS ROMEINSCHE tede , zich zou verheugen in zijnen dood (1)." Pldtarchus in. tegendeel verze» ' kert: „ dat men kennelijke blijken van flagen en geweld aan het lijk ontdekte; dat fulvius zelf, die hem des dags te vooren openlijk had aangefchonnen, daar van grootendeels den naam droeg; dat ook cajus niet werd vrij gehouden van den moord, en dat het Volk het gerechtlijk onderzoek des wegen fluitede, uit vrees, dat hij daadlijk aan de misdaad medepligtig mogt bevonden worden ( a )." Vellejus paterculus zegt: „ men ontdekte eenige teekenen van verworging aan den hals , doch men hield over den dood van zulk een groot man geen rechterlijk onderzoek , maar bij de uitvaart van het lijk bedekte men het hoofd, 't welk Rome tot het hoofd der aarde had verheven. Het zij hij zijnen eigen dood, gelijk de meesten, het zij hij eenen verraaderlijken dood, gelijk eenigen te boek gefield hebben, geftorven zij, zijn lee- ven  geschiedenissen. 303 ven was al vast zoo roemrijk , dat deszelfs glans door den luister alleen zijnes grootvaders overtroffen werd (i)." Volgends orosiüs fchreeven zommi ■ gen zijnen dood aan zijne vrouw sem-, pronia toe: ,, om, naamlijk, gelijk hij zelf'er zijne gedachten aldus bij voegt, een fnood geflacht, ten ramp des lands gebooren, bij de godlooze opfchuddingen der mannen, niet vrij van fnoode euvel- daa- (O Vell Paterc. L. II. c. 4. De oorfpronglijke woorden in zijnen tekst, feu fatalem, «ÏPLURES, feu conflatam INSIDIIS, Ut aLiqui prodidere metnoria, mortem obiit hebben wij, naar de algemeene opvatting der Commentatêrei vertaald, (Vide edit. burmann, ad b. /.) om dat wij bij aul. gel li us CNoSl.Att. L. XIII. c. 1.) een geheel hoofdftuk ter bevestiging van den gegeven zin aan het woord fatalis vinden: doch gelijk dat hoofdftuk zelve toont, dat de beteekenis van het ( woord fatalis geenzins buiten alle dubbelzinnigheid is, zoo zou ons de zamenhang, waarin het zelve hier voorkomt, ondanks al dit gezag , daadelijk eenen zelfmoord hebben doen overzetten, indien wij niet af keetig van den ge'ringften fchijn der partijdigheid zelve waren: dan toch zou de zin volmaakt rondlopen, het zij bij zich zelf bad emgebragt , bet aij bij enz. V. BOEK lil. IOOFDST. \. voor C. 138. . van R. 624. \$jsk fa»  V. boek III. hoofdst. J. voor C, 128. J. van R 624. Uitvaari tan scipio 304 romeinsche daaden van vrouwen te laten (1)." Vaierius maximüs , die (leeds de haatlijkfte woorden kiast^ .wanneer hij van de zaak der gracchu.ssen fpreekt , noemt nergens eenen moordenaar, waar hij van den geweldigen dood van scipio gewaagt (2). Cicero laat, op de eene plaats , door pompejus , c.carbo voorden daader noemen (3), terwijl bij elders de maagfchap van scipio beticht (4), en op eene derde plaats uitdruklijk zegt: ,, de foort van zijnen dood is zeer moeilijk te verklaaren, de vermoedens ,der menfchen zijn u bekend (5)." Zijne neeven q. tubero en q. fa,bius maxi mus regelden zijne uitvaart waarbij het hoofd des overleeden bedèkt was, op dat men de blaauw- (1) 'Oros. L. V c. 10. (2) Val. mak. L. IV. c. 1. ex. ia. L. V. c. 3 ex. a. (3) Cic ad quint. fratr. L. II. ep. 3. ( 4 ) ld. in Somn. s c i p. (5 ) ld. in l«L. c. 3. (6) ld. in Orat, pro muren. c 36. Val» Max. L. VII. c. 5. ex. ï.  geschiedenissen. 305 heid van het gelaat niet zou bemerken (1). Fabius hield de lijkrede, en dankte de Goden daarbij openlijk , dat zulk een man in Rome gebooren was, wijl het gebied der aarde aldaar noodzaaklijk zijn moest, waar hij zich bevond (a). Zijn lijk genoot wel geene uitvaart van 's landswegen, maar dezelve was zoo talrijk uit alle de (landen der burgerij, dat daarbij fchier geen perzoonlijk misnoegen tegen hem kennelijk was. Q. metellus, fchoon hij perzoonlijke onmin tegen scipio gevoerd had , bemoedigde zijne zoonen, om zelve zijn lijk te volgen, zeggende : „ gij zult nooit eenen grooteren burger ter aarde zien brengen ( 3 Het geheele Volk zelf was met de laatfte eer van scipio dermaate ingenomen, dat het eene ontijdige fpaarzaamheid in tubero, die de beddefpreiding bij die gelegenheid te zeer bezuinigd had, ftrafte , met hem , die anders door deugd en gaven uimuntede , kort (1) Aur. vict. de vir. id. c. LVIII. (2) Cic. Orat. pro muren. c. 36. (3) Plin. Hist. Nat. l. vii. c. 44. XI. deel. V V. BOEK III. HOOFDST. (. voor C; 128. [. van R. 624.  V. boks III. HOtlF OST. J. voor C. 12.8. J. van R Aanmerking over den dood van scipio, 306 ROMEINSCHE kort daarna het Pratorfchap te onthouden (1). 'Er werd nogthands geen rechterlijk onderzoek naar den onverwachten en blijkbaar geweldigen dood van zulk eenen man gedaan (2). Plutarchus is de eenige, die hiervan meldt, dat zulks om den tegenftand des Volks, voor de medepligtigheid van cajus gracchus vreezende, zou nagelaten zijn: doch na de breede opgave van de onderfcheidene berichten in alie de te boek gevondene bijzonderheden, welken ons de Lezer thands ten goede houde , daar wij in geringere aangelegenheden de moeilijkheid van onzen arbeid gewoon zijn te verbergen , vinden wij ons in ftaat gefield , om zelve hierover eenige andere aanmerkingen te maaken. Moest de Raad niet verlangen naar eene daad van perzoonlijk geweld aan de zijde des (1) Cic. pro muren. c. 36. Val. max. L. III. c. 5. ex. r. (2) Val. max. L. III. c. 3. es. 2. Epit, Livii L. L!X. Cic, Orat, pie milon, c. 7.  geschiedenissen. 30^ dés Volks, om daar mede het ondragelijk verwijt wegens den moord van tiberius gracchus te verfchoonen ? — Eerlang zullen wij zien, hoe greetigmen was, om het geweld aan eenen gerechts* dienaar gepleegd, als eene gruweldaad van cajus ten toon te ftellen op eenen tijd, toen hij reeds met de onfchendbaarheid van het Gemeentsmanfchap was bekleed geweest (i). — Toen droeg men het bebloede lijk ten fchouwfpel om, waarvan men , naar oude voorbeelden , den leevendigften indruk verwachtede , en nu durfde men het hoofd des overleedenen niet ontblooten, en zou men zich in een gerechtlijk onderzoek hebben laten wederhouden. — Konden de neeven van scipio met den minften fchïjn verwachten , dat de vertooning des geweldaadigen moords gevaarlijker voor het Volk zijn zou , dan de zwellende loffpraak bij eene vooringenomene menigte? — Dat Volk, 't welk blijkbaar nog maar al te zeer aan het gezag des Raads onder* worpen was, om zelfs cajus naderhand, (1) Plut. in gracch. p. 840, 841. V a v. BOF.it rïï. ioofdst. J. voor Co J28. f. van Ri 624.  V. boek lil. hoofdst. j. voor C 128. J. van R 624. 308 romeinsche hand , bij den aanval op zijn leeven te verdedigen, was oogenbliklijk te winnen geweest voor den Raad , wanneer men 'het zelve door vertooning van den moord en rechterlijk onderzoek, of fleehts openlijke befchuldiging van den daader had doen zien en hooren, dat het zelve moordenaars van de grootfte mannen des vaderlands onder zijne gewaande voorfpraaken telde. Niets is hier vangefchied. Het bloot gerucht heefc eenen moord verfpreid en onzeker tusfchen deszelfs gewaande daaders rondgedwaald. Het heeft eenen cajus befchuldigd, wiens deugd elk vlekloos hield, wiens naam de bitterfte vijand zelf van dezen kant niet openlijk durfde lasteren. Het heeft eene cornelia beticht, voor welke wij weldra het roemrijkst gedenkteeken door het Volk zeiven zullen zien oprichten C 1 ). Het heeft de uitmuntend opgevoede dogter van deze vrouw befchuldigd, welke, door de onmin, waarin zij met scipio, om de onfchuldigfte redenen aan haare zijde, leefde, waarfchijnlijk uit zijn flaap- ver- (O Plut. in gracch. p. 836*  geschiedenissen; 309 vertrek, werwaards hem zijne fchrijftafelkens vergezelden , verwijderd was. Het heeft fulvius en carbo genoemd, zonder dat men, zelfs na hunnen dood, de nagedachtnis van scipio van eenenzelfmoord, waaraan volgends appian u s zommigen dachten, gezuiverd heeft. Men oordeele nu even onpartijdig, of het vermoeden dier zommigen van eenen zelfmoord, na deze breedvoerige opgave en vrije aanmerkingen, niet natuurlijk boven komt. Die zelfmoord toch zou het fchijnftrijdige vereffenen; dezelve was met de edelfle beginzelen en heldhaftigften moed naar der Romeinen denkwijze beftaanbaar'; scipio had blijkbaar den hoogden top van zijnen roem al reeds "beleefd; hij was de gunst des Volks kwijt; vond zich weiligt gepijnigd of in angst gebragt over het wenden zijner aanfpraaken voor het Volk; wanhoopte mogelijk, gelijk die zommigen bij appianus wilden, aan de mogelijkheid, om zijn woord geftand te doen ; was eenzaam, aan zich zelf overgelaten, zonder thands den deun des Raads bij zich te hebben, die hem den jongden dag nog onverfchrokken op de markt gemaakt V 3 had: v. BOEK iii. 30OPDST. [. voor C. 138. '. van R, 624.  V. boek III. hoofdst. J. voor C 128. J. van R 624. Aanmerking over de geringe nclaienfehap van SCIPIO. 3IO ROMEINSCHE had: — beoordeel zelf, 0 Lezer, daar ik dit onzekere verlate met cicero's eigene woorden : „ zijn leeven was zooda' nig, dat het geluk zoo min, als de eer, • tot het zelve iet kon toe voegen ; zijn doöd gevoelde hij niet, om dat hij fchierlijk was. Over de foort van dood, dien hij ftierf, is moeilijk iet te zeggen. Gij ziet, wat 'er de menfchen van vermoeden (1)." Hij ftierf in den ouderdom van zes en vijftig jaaren, met eene nalatenfchap van Hechts negen en dertig ponden zilvers en twee en een half ponden gouds (a). De geringheid dezer fomme werd te recht tot lof zijnes onbaatzuchtigen ftaats- en krijgsbeleids te boek gefteld, maar brengt bij ons (1) Cic. in zjel. c. 3. N. hooke maakt uit alle de onderfcheidene berichten op, dat scipio eenen natuurlijken dood geltorven zij, en dat zijne neeven het hoofd zijnes lijks alleen bedekten , om het vermoeden van eenen moord , het geen deri Raad zoo dienstig was, door het vertoonen van een onbefchadigd lijk niet weg te nemen. (Rom. Hist, Vol. VI. p, 187. ( 2 ) Gezamenlijk ƒ 1710 . : - : Aua. vict. de vir. UI. c. LVIIIi Plin. L, XXXIII. c. li.  geschiedenissen. $11 ons een zonderling nadenken voord, daar wij hem wel edelmoedig en weldaadig vonden bij de nalatenichap van zijnen vader «miliüs (O* maar on" danks die weldaadigheid , hem nog onlangs in zeer groot vermogen ontmoete den in den Numantifchen krijg , toen hi zelf en zijne goede vrienden ligt eeni krijgskas, naar eigene verzekering, kon den uitmaaken (2 ), terwijl men van hen aangeteekend vindt, dat hij zich met ko pen, verkopen, noch bouwen van hui zen en lusthoven of openlijke geftichtei ophield (3). Bij zulk eenen man moet d berooidheid zijner kasfe, welke anders te eerevan den Staatsman ftrekt, de uiterft bevreemding baaren; en, viel 'er daadlij aan eenen aanflag tot dwinglandij bij hei of bij tiberius en cajus te denken waartegen zijne onthouding van alle mede dinging naar het Confulfchap het fterkfte b hem fchijnt te pleiten, dan zou hier u (1) Zie D. X. bl. 373. (2) Zie boven bl. 137» (3) Vide dalecbaiup ad p'lin. L. XXXII c Ut' V 4 i b o i i. ft) hoofdst. J. voor ei i V. BOEK III. 1O0FDST. i- voor C. 128. f. van R. 624. r 1 i' t ic  V. BOEK III. hoofdst. J. voor ( 128 J. van I 624. Zegepraal van SEMPRONI us. 316 ROMEINSCHE haat tegen mummius af (1), en ftelde hem alzoo het eerst als berispelijk voor, wien de vooringenomenheid naderhand bo" ven alle verdeediging verheven durfde verL klaaren (2). De Conful sempronius, die de post van Rechter tusfchen het Driemanfchap ter landverdeeling en de onwillige landbezitters, gelijk wij zagen , als Veldheer in Illyricum ontweeken was, had intusfchen den opftand bedwongen van de Japodiërs, een Volk uit Illijriërs en Galliërs zamengefteld , tusfchen den Ijler en de Hadriatifche Zee woonende, waarvoor hem, op de plaats der overwinning, een zegeteeken , 't welk tevens ten merkpaal der grenzen van hun land verftrekte, werd opgericht, en voords, na zijne terugkomst, ( 1) Zie boven bl. 65. (a) Een enfteldftaal dier vooringenomenheid bij de ouden zij de plaats van cicero, waar hij beweert, dat hij, even als marics, met de Cimbriërs, tegen de Numantiners over het al of niet beftaan van Ro. me ftfeed. (de Offic. L. I. c. la. Coll. cum ar at. ïro LegeManilia.c. 20. etpro muren. c. 28.) Voor ie vooringenomenheid der nieuwen is de aangehaalde plaats van rollin voldoende.  GESCHIEDENISSEN. 317 komst, een zegepraal ten deel viel, fchoon brütus , de vermaarde beftrijder van Lufitanie , hem, na eenen eerften zeer 1 ongelukkigen flag , behouden en alzoo ^ de eer van deze zege verdiend had. De ] zonderlinge voorwaarde, waar op de Japodiërs zich weder onderworpen , was , onder anderen , deze : „ dat niemand hunner tot het Romeinfche burgerrecht zou gedrongen worden ( i ~)" Hoewel de dood van scipio de par-j tij van gracchus had ontflagen van den geduchtften tegenftreever , echterzag men haar de twee volgende jaaren geene de minfte pooging doen, welke den; ftaat ontrustede , en welke echter zooi natuurlijk was te verwachten geweest ,' indien zij zelve hem gewelddaadig uit den weg geruimd had. De volgende Conful cn.octaviüs en t. annius i uscus voerden een volkomen vreedzaam en fchier werkloos bewind. De verkoping der (i) Epit. li vu L. LIX. Appian. alex. de iel/. Illyr. p. 761. Strab. L. IV. p. fl 17 L. VII. p. 313. Cic. pre balbo. c. 14. Fafti Ca» V. boek Hf. oofdst. . voor C. ia8. . van R, 624. . voor C. 197. . van R. 625, cn. oc- Avuis en \ ANNIUS .uscus  V. boek III. höofdst. J. voor ( 127' J. van P 625. J. voor C 126. J, van R 626. l. cassiu longinus en l. cob nblius cinna Co§ gl» ROMEINSCHE der nagelatene kostbaarheden en huisdeVaadiën van Koning attalus maakte dit jaar alleen opmerklijk vovor de gefchie" denis der Romeinfche weelde ( 1). De • Masfilïërs, wier onwankelbaare trouw aan Rome eene doorgaande gunst genoot , fpraken thands door een Gezantfchap voor hunne oude moederftad Phocaa ( 2 ), welke zich het fterkst voor aristonicus had doen gelden, en daarom door den Raad veroordeeld was, om tot den grond geflecht en met alle haare bewooners verdelgd te worden , en zagen deze loflijke pooging door eene intrekking des wreeden befluits beloond (3). L. cassius longinus en l.cornelius cinna (4) namen de ge' bonden gebleevene bijlbundels over en ! voerden ze even werkloos, daar de Staat , van buiten noch van binnen werd ontrust , en het werk der landverdeeling in die fchorting bleef, welke 'er het aange- no- (ï) Plin. l. xxxiii. c. n. (a ) Zie de kaart vsn kleen Afia agter D. (X. (3) Justin. L. XXXVII. c. i. (4) Fafli Capit.  geschiedenissen: 319. nomen en echter onuitgevoerde voorftel van s c 1 p 10 aan gegeven had. Dé eenige onrust zat in het hart der rijke landbezit-f ters, die van deze diepe ftilte de uitbar-^ fting van een nieuw onweder verwachte- ] den, het geen den Raad zelf naar middelen deed omzien , om den geduchten cajus gracchus van Rome te verwijderen. Gelukkig zag men hem, voor wien men als aanftaande Gemeentsman reeds beefde, eenvouwdig naar het Penningmeefterfchap mededingen , en dezen eerften trap tot hoogere waardigheden in den Staat beklimmen. Nu viel de gewenschte verwijdering geroaklijk. Onder .het volgende Confulfchap van m> ^emilius lepidus en l. a u r e- lius orestes, gaf de wederfpannigheid der Sardiniè'rs den Raad aanleiding, om een der Confuls naar dat eiland te zenden, en hem derwaards eenen Penningmeester medetegeven. Zulks viel orestes bij het lot ten deel, en hem werd cajus gracchus toegevoegd. Gelijk cajus zelf medegedongen had naar zijne eerfte eerepost, nam hij zelf gaarne deze afgelegene zending aan, van "en v. BOEK lil. OOFDST. . voor C. 126. . van R. 626. f. voor C, 125. f. van R. 627. m. mail' l.ïvs LEPIDUS en La AUREUüs ORESTES Cojf.  V. BOER III. HOOFDST. J. voor C 125. J. van R 627. CAJUS GRACCHUS vertrekt als Penningmeefter naar Sardinië. \ 3«0 ROMEINSCHE een edel verlangen brandende, om even zeer in het veld, door zijne dapperheid, als op de markt door zijne welfprekendheid uit te munten. — Behalven het drie■ manfchap ter landverdeeling, welks werkzaamheid zoo fchierlijk was geftremd, had cajus na den moord zijnes broeders zich blijkbaar aan de bemoeijing met de algemeene zaaken onttrokken. Het zij uit wezenlijke, het zij uit voorgewende, vrees voor die zelfde moordenaars, had hij zig zelden op de markt doen zien, zoo dat men wel eens geloofde , dat hij het leeven eenes ftillen burgers verkiezen zou, en dat men deze ingebeelde verkiezing zomtijds voor een blijk aanzag van zijnen eigen afkeer van 's broeders bedrijf. Negen jaaren jonger , dan zijn broeder, die nog geen dertig jaaren oud was, toen hij ftierf, zou zijne prille jeugd hem zelfs gemaklijk geheel hebben doen vergeten, indien zijn uitmuntend leevensgedrag en zijne uitftekende begaafdheden tiern niet geducht gemaakt hadden voor ie vijanden van zijn huis. Geene vadzigleid of zedenloosheid bezoedelden zijn vroege huislijke leeven. Een vijand van on-  geschiedenissen. g2] ontucht, brasferij en fpel befteedde hij de ftille jaaren zijnes ambtloozen leevens aan de onvermoeide oefening der gaven, waar mede hem de Natuur zoo rijklijk had bedeeld ; en eerlang als Redenaar voor eenen zijner vrienden, vettiüs genaamd, ten voorfchijn tredende, toonde hij ten duidelijkften , dat men zich ijdel met zijne aanflaande werkeloosheid vleidde. Zijne welfprekendheid bragt het Volk in uitgelatene blijdfchap , daar het zelve de taal van tiberius, ja meer dan deszelfs taal, uit zijnen mond hoorde. Schoon veelen thands reeds in welfprekendheid uitmunteden, wijl deze gave niet minder, dan de dapperheid zelve, het middel was geworden ter verkrijging van de hoogfte waardigheden in denftaat(i), overtrof hij echter hier in zoo ver alle zijne tijdgenooten , dat hij waarlijk toonde , gelijk p l u t a rchcs het uitdrukt, dat alle de overige Redenaars kinderen bij hem waren. De Raad vreesde, niet zonder grond. voor zijn Gemeentsmanfchap , daar hei Volk (i) Cic. pro muren. c. 30. XI. deel. X V. boek III. hoofdst. J. voor R. 125. J. van C. 627.  v. boek. «r. hoofdst. J. voor C. 155. J. van R, 627. ghac» ciils noode tot het Gemeen tsmanfchapgekomen. £22 romeinsche Volk hem reeds openlijk tot die waardighigheid riep, en zijne vrienden dezen wensch des Volks krachtig onderfteunden : doch hij zelf was, ondanks de vuun'gheid van zijn geftd, huiverig geworden voor eenen rang , dien het Volk ongewroken had laten fchenden , en die zijnen uitmuntenden broeder het leeven zoo deerlijk gekost had. Om 's Volks onwederftaanbaaren wensch en, zijner vrienden aandrang te ontwijken , had hij zoowel, als om zich .door krijgsbedrijven te onderfcheiden , naar het Penningmeesterfchap geftaan, en zijne zending naar Sardinië volvaardig aangenomen. Niet alleen uit dit bedrijf, maar ook op eenen anderen grond, befluit plütarchus, dat cajus gracchus, ondanks allen verwijt, als of hij ongeduldig naar het Gemeentsmanfchap geftaan had, niet dan fchoorvoetende en gedwongen tot den eerften ftap daar toe gekomen is. Die grond rust op het geen cicero van hem verhaalt ( 1) , dat hem , naar het Penningmeefterfchap mededingende , in den (1) Plut. in gracch, p. 835.  geschiedenissen. 323- den droom zijn broeder tiberius verfcheen , zeggende tot hem : ,, dat hij, zoolang hij wilde , aarzelen kon , maar toch eenmaal denzelfden dood van hem zou fterven (i)." Celius een oud, doch verlooren , Gefchiedfchrijver van gezag, gelijk hem valerius maximus uitdruklijk noemt, had lang, eer cajus Gemeentsman werd, dit verhaal uit zijnen mond gehoord (2): en, het zij wij met de ouden hier aan eene hoogere voorfpelling denken, het zij wij dezen droom geheel natuurlijk verklaaren, indien dezelve fleehts zoo wezenlijk, volgends zijn eigen verhaal, heeft plaats gehad, als hij naderhand door de uitkomst is bevestigd , durven wij volkomen de gevolgtrekking van plutarchus overnemen, dat ca jus gr acchus uit wanhoop alleen, van 's Volks wil niet te zullen kunnen wederftaan, zich aan zijn welvoorzien lot, eindlijk zijnes ondanks, onderworpen heeft. Als (l) Cic de Divittat. L. I. c. 26. C 2) Val. max. L. I. c. 7. ex. 6. X a y. boek IIL ioofdst. [. voor C,» 125. f„ van R» 627. '  V. boek III. hoofdst. ]. voor C . 125. J. van R 627. Uitmuntend gedrag van cajus' op Sardinië. 324 ROMEINSCHE Als Penningmeester in Sardinië redroeg zich gracchus op de uitmuntendfte wijze. Hij overtrof de geheele Romeinfche 'legerjeugd in ftoutmoedigheid tegen den . vijand , in rechtvaardigheid tegen de overwonnenen, in dienstwilligheid en eerbied voor den Veldheer, terwijl zijne ingetogenheid , zijne foberheid en zijne rustlooze werkzaamheid de oudfte krijgsluiden befchaamden. De koude en ongezonde veldlegering bij eenen fixengen winter deed den Veldheer eene opeisfching van kleederen voor het heir in de fteden van Sardinië doen, waarover zich dezelven door een Gezantfchap aan den Romeinfchen Raad beklaagden. Men luisterde naar hun bezwaar en gelastede den Conful, zich elders de noodige kleeding aan te fchaffen: doch, deze hier mede hoogst verlegen zijnde;, ging cajus zelf bij de onwillige fteden rond, en haalde ze allen door zijne innemende taal en houding over, om nu vrijwillig kleedereh te zenden en den Romeinen in alles gedienftig je verzorgen (1). Het (l) PtUT. in GRACCH. p. 835.  geschiedenissen. 3ZS Het gerucht hiervan was te Rome eene nieuwe bron van kommer voor hun, die in hem den wreeker zijnes broeders1 vreesden. Hoe loflijk op zich zelf en ^ alzins verdienstlijk zijn gedrag bij het] noodlijdend heir en den verlegen Conful was, befehouwde men het als het gevaarlijke vooifpel zijner kunftenaarijen , om de gunst des Volks te winnen f 1). De nijd en achterdocht van denRaad groei den voords niet weinig aan, wanneer een. Gezantfchap van den Numidifche» Koning, micipsa, kennis kwam"geven, dat hij, uit bijzondere hoogachting voor cajus gracchus, eene lading koornnaai Sardinië gezonden had. Het was, zinds langen tijd, niet vreemd meer, dat de afhangelijke Vodten, don eisch der Veldheeren of des Raads voorkwamen door vrij willigen onderftand, en zulks dan ook kwanswijs ter gunfte van- hun deeden , van wier hoog Gezag in den Romcinfchen Staat zij zich voorfpraak en befcherming in ongelegenheden beloofden. Zoo had Koning antiochus nog onlangs een Ge (i) Plut. in gracch. p. 835. X 3 v. boek 11 r. io0fdst. . voor C. ïÏ5. . van R. 627. Agterlocht van den Raad.  V. BOEK lil. HOOFDST. J, voor C 125. T, van R 627. 326 ROMEINSCHE Gezantfchap met rijké gefchenkeri aan scipio in het beleg van Numantia gezonden : en fchoon het toen reeds een gewoonte fchier geworden was , dat de • Veldheeren dergelijke gefchenken voor zich zeiven behielden, had hij dezelven niet willen aannemen, dan voor het oog des ganfchen heirs , onder welks dapperfte manfchap hij ze allen edelmoedig had laten verdeelen ( 1). Zoo had men ook reeds meermaalen door bondgenooten zoowel, als vijanden , onderfcheidingen zien maaken voor jonge krijgsluiden r van wien men iet groots verwachtede , boven hunne Veldheeren zelve, van wien men zich minderen dienst of goede trouw beloofde, waarvan tiberius gracchus voor Numantia nog laatst (2), gelijk dezelfde scipio een weinig vroeger voor Carthago, ten voorbeeld had geftrekt (3). Die zelfde aanduiding van de groote verwachting, welke micipsa al- (1) Epit. hvii L. LVII. Cic. pro deïot. :. 7. Freinsh. Suppll. li vu L. LVil. c 3$. Seqq. (2) Zie boven bl 116". (3) Zie D. X. bl. 450. en volg.  geschiedenissen. 327 aldus wegens gracchus koesterde , bragt echter den Raad tot zulk eenen hoogen trap van kwaadaardige wangunst,1 dat dezelve het Gezantfchap met veront- ^ waardiging uit de Raadzaal dreef (i). 1 Het geheele jaar was thands weder meer in huislijke frilte, dan wel in eensgezinde rust gefleeten. De Gemeentsman junius pennus had , in het afzijn van gracchus, eene wet doen doorgaan , waartegen hij zich , even voor zijn vertrek naar Sardinië, met klem van redenen verzet had, gebiedende, het verdrijven van alle vreemdelingen uit Rome (2). Cicero zelf veroordeelt uitdruklijkdeze wet (3), welker werking onder anderen onmiddellijk gold tegen den vader van perperna, die , als Conful, aristonicus overwonnen en gevangen gemaakt had (4). Bij de volgende Conful ■ verkiezing onderging de Raad de bittere grieve van m. ful- (1) Plut. in gracch. p. 835. ('2) Festus in voce respublicas. (3) Cic de Offic. L. HL c. li. (4> V al. max. Lr III. c. 4. ex. 5. X 4 v. BOI K Irf. ioofdst. . voor C. . van R. 617. Wet wegens zreemdeingen.  328 romeins che V. boe k HL hoofdst. j. voor c 124. j. van R 628. M. fulvius flac cus en m plautius hups/eus Cof. Schriküjke plaag van Numidie. m. fulvius flaccus, den bekenden medeftander van gracchus en van carbo, nevens m. plautius hup's^us tot Conful verkooren te zien ( 1 ). .Het bijgeloof fcheen thands het gefchiktite en uiterile middel tevens , om ver. anderingen in den Staat te voorkomen , waarvan men zich de akeligfte tooneelen voorftelde , om dat men zelf gevoelde, hoezeer de heersch- en baatzucht de beste verbeteringen zelve zouden befrrijden. Van rondom Rome en in Rome zelve was alles vol fchriklijke voortsekenen ; de gewijde Tienmannen moesten de Sibyllynfche Godsfpraaken raadpleegen , en berichteden, dat het Romeinsch gebied door groote gevaaren en onvoorziene oorlogen bedreigd werd ( 2 ). Numidie werd echter door daadlijken ramp geteisterd. Geheele wolken van fprinkhaanen waren op de landerijen gevallen , en hadden den fchriklijkilen hongerfnood agtergelaten, daar al het kruid der velden niet alleen , maar zelfs de bladert ) Past. Capit. (2) F r e i pi s h. Suppl. vi?a L. LX. c. 18.  I GESCHIEDENISSEN. 329 deren van het geboomte waren weggevreten. Een fteile landwind verdreef ten laatiten dezep'aag, doch bragt haar niet1 ver in de zee over, waar dit kleen, doch I fchriklijk,, gedierte weldra ftierf , maar, ] door den vloed met ganfche napels op het ftrand geworpen, door den flink van derzelver verrotting eene pest over vee en menfchen bragt , die nog vernielender, dan de honger zelf, werd ( i > De Conful f"lvtus , die zelf nog lid was van het Driemanfchap ter landveideeling, voerde thands dien last met eene ftoutheid uit, welke hij zelf, noch anderen, te vooren bef ten hadden: de tegenftand nogthands, dien hij van de Italiaanfche bondgenooten ondervond, was'daarom niet te minder. Zich geenzins willende laten ontzetten van '".tSJSff.i'ZZl ' - •• *-i (O ]uL« obseq. de prodtg. c. XC. Oros. L. V. c. ii. August de, Civil. Dei L. 111. c. 31, In micipsa's rijk zouden 'er bij detagtig duizend menfcher, in het Caitbaaghhe wingewest fchier twef maal honderd duizend, en ie Utica, waar eene be zetting van dertig duizend mannen ten bedwang vai geheel Af'rica lag, dii ganfche heir bijna geftorve, Zijn. X 5 v. boek III. oofdst. . voor C. 124. . van R. 623. Voorftel >an fulvius ter toeieelingvanbet burgerrecht aan geheel tia* 'ie. 1 I  V. BOEK III. HOOFDST, J. voor C. 124. J. van R. 628, 1 ] 1 ] I i 4 1 i f i h p d 330 romeinsche van landerijen, die, fchoon oorlprongïiik tegen de wet door derzelver voorige eigenaars bezeten, echter ten hunnen aanzien door koop of toedeeling een wettig eigendom geworden waren, fcheenen zij eer gezind, de wapenen op te zullen vatten, dan zig door gezag te hten dwingen/en dreigden alzoo dien krijg der bondgenooten, die naderhand met zulk eene hevige aorlogsvlam over geheel Italië uitbarftede. rusfchen de keuze van Zulk een geduchen krijg, die Rome weder tot de worfteing der vroegfte eeuwen haares beftaans erug zou' brengen, of aan den anderen :ant van de vernietiging eener wet, met :oo veel moeite wel eer verkreegen , net zoo grooten tegenftand onlangs verlieuwd , en door de wijste mannen in en Staat, dien tiberius vooraf ge« aadpleegd had , zoo heilzaam voor het lgemeen geoordeeld, fchoot 'er thands echts één middel over, het geen den teenftand eensklaps kon wegnemen, doch et geen de onlangs vastgeftelde wet van ennus in den weg ftond. Fulvius roeg zelf als Conful dit middel bij het olk voor; het zelve beftond, in aan die bond-  geschiedenissen. 331 bondgenooten, die zich op zulken goeden grond over de landverdeeling beklaagen konden, het Romeinfche burgerrecht te fchenken; waarbij hij tevens het voorftel voegde , om aan eenen ieder , die zich over de werking der wet van pennüs in zijnen perzoon te beklaagen vond , een vrij beroep op de uitfpraak des volks te vergunnen. Wanneer nu deze voorftellen hadden doorgegaan , dan zou elke bondgenoot, als een Romeinsch burger aangenomen, zijne vijfhonderd bunderen lands hebben kunnen behouden, terwijl dat burgerrecht zelf hun eene aangenaame vergoeding zou geweest zijn voor het gemis van den overigen grond, dien hij boven die bepaaling daadlijk bezitten mogt (* i ). De Raad verzettede zich ten fterkfter tegen deze behendige omkeering van hei zelfde middel, 't welk in s c i p i o 's hanc tegen de zaak der gantfche landverdeeling onwederftaanbaar zou gewerkt hebben Fulvius daartegen drong even onver zet (i) Appian. alex. de heil. Civil. p. 362 Val. max. L. IX. c. 5. ex. t. Plut. in grac ch. p. 839. V. BOEK* UI. ioofdst. [„ voor C. 124. J. van R. 628P \  332 romeinschb V. BOEK III. HOOFDST. J. voor C, 134. J. van R. 628. - Onder* ftand voor de Masfi' Uirs. 1 zetltjk op zijne gedaane voorftellen bij het Volk aan, en beandwoordde, na dat hij zich door het dreigen en door het bidden der Raadsheeren van de markt in den Raad had laten te rug haaien , het verzoeken en vermaanen beide van den Raad, om zijn ontwerp te ftaaken, met het diepst vernederend ftilzwijgen. Intusfchen gaf het verzoek der Masfiliërs om bijftand tegen hunne * onrustige nabuuren wederzijdsch gelegenheid, om dit gefchil niet daadlijk tot het uiterfte te brengen. Fulvius verlangde, krijgsroem te behaalen, en wilde zelf misfchien- wel het liefst het uiterfte nog niet waagen voor een voorftel, het welk, hoe dienstbaar voor de beflootene landverdeeling, echter van den tederften aard voor de Romeinfche flaatkunde was , ;n bij welks aandrang hij zich daarbij yerftoken bevond van de welfprekendheid van cajus gracchus. De Raad /erheugde zich, aan den anderen kant, ien moeilijken Conful van Rome te kunien verwijderen, en droeg hem alzoo den «jftand der Masfiliërs op (1 ). Thands Ci) Efit, nvu L. LX.  geschiedenissen. 333 Thands barftede 'er te Fregellee (i ) eene zamenzwering'uit, welke reeds lange gefmeuld had, en nog ontijdig voor" haare bewerkers uitbrak. Niemand twijfelde naderhand, of dezelve zou, indien zij] langer bedekt gebleeven was en zich meer ongemerkt verfpreid had , daadlijk dent krijg der Bondgenooten vervroegd heb-' ben , dien de Italiaanen naderhand met zooveel nadruks voerden , om deel aan het Romeinfche Burgerrecht te hebben, het geen zij ook eindlijk te vuur en te zwaard verkreegen. Op de eerfte ontdekking van den toeleg der Fregellers iloeg de Prator l. opimius het beleg om hunne ftad, welke niet fleehts onverdeedigbaar was, maar daar te boven nog , door een der Hoofden van de zamenzwering zelve, q. numitorius pullus, verraaderlijk in handen der Romeinen gefteld werd. Fregellee werd geflecht, de zamenzwerers om het leeven gebragt, numitorius alleen verwierf, om zijne trouwlooze verraaderij, genade voor zijn voorig misdrijf. De (i) Zie de kaart van Italië agter D. HL V. BOEK 111. ' OOFDÏT. . voor C. 124 . van R, 628- Muiterij e Fregellee iedempt.  v. pp es UI. hoofdst. J. voor < 124. J» van F 628. Bijzonderheidwegens di weelde. 334 romeinsche De Pnttor opimius, had ongetwijfeld aldus den Staat bevrijd van een geducht gevaar, doch de zegepraal, dien hij daar ' voor vroeg, werd hem ontzegd in gevol- ge van het voorouderlijk gebruik , om zulk eene eer alleen aan hun toe te ftaan, die het rijksgebied vermeerderd en niet enkeld het verloorene herwonnen hadden ( 1). Van de tegenwoordige Cenfors ( 2 ) ■ vindt men aangeteekend, dat zij den Wigchelaar -emhius lepidus voor zich daagden , om dat hij een huis van zes duizend Sestertiën ( 3) gehuurd en een al te prachtig landgoed, bij Alfium aangelegd had; het welk tot een kenmerk van de,maat der weelde in dit opzicht voor dezen tijd gehouden wordt , wijl men weinige jaaren laater zou gezegd hebben, (1) Epit. livii L. LX. Vell. paterc. L. II. c. 6. Jul. obseq. c. XC. Cic. de invent. L. II c. 34. (3} Hunne Volkstelling beliep 390, 736 burgers. Epit. livii L, LX. (3) /450 . :  geschiedenissen. 335 ben, dat een Raadsheer in zulk een krot niet woonen kon ( i ). Onder het volgende Confulfchap van1 c. cassius longinus en c. sex-' tius calvinus vond de Raad goed,] m. fulvius in Gallis en l. a u r el i u s op Sardinië, als Proconfuls, in hun krijgsbewïnd te verlengen, ten einde de laatfte gracchus als zijnen Penningmeester zou bij zich houden, en de eerfte eensgelijks van Rome verwijderd blijven. Fulvius liet zich deze verlenging, om de reeds aangegevene redenen, welgevallen, maar gracchus, van het oogmerk des Raads zoo wel, als van het haatlijk vermoeden, het geen tegen hem te Romt ingeboezemd werd, verwittigd, voorkwam dezen last. Men hield hem, naamlijk, nevens fulvius verdacht van de opftooking der Frcgellers, en men fcheen van hun den toeleg te vreezen , om geheel Italië in de wapenen te brengen, ten einde den Raad door dezen nood te dwingen tot de aan- vaar- (i) Vell. paterc. L. II. c. . zag uit Sardinië terug gekeerd.  336" ROMEINSCHE V. B O E E III. HOOFDST. J. voor C 123. J. van R 620. vaarding van het jongst voorgeflagen mid. del ter voltrekking der gehaate en betwiste landverdeeüng. Al het nadeel van dergelijke inboezemingen duidlijk inziende en derzelver werking zeer zeker van eene langere verwijdering verwachtende, welker opzet ten duidlijkften bleek, daar j men het krijgsvolk zijnes Proconfuls door nieuwe benden wilde vervangen, verliet hij ten iposdigften het eiland , eer hem het Raadsbefluit in handen kwam en vertoonde zich onverwacht te Rome. Niet alleen zijne vijanden , hoogst verbitterd over hunnen mislukten toeleg, hieven eene fcherpe klagt tegen den Pennigmeester aan, die zijn gewest vóór zijnen Conful verlaten had, maar de menigte zelve betoonde hier over haare uiterfte bevreemding. De Cenfors daagden hem ter verandwoording van dit gedrag voor hun geftoelte: doch hij verdeedigde zijne zaak met zoo groote welfprekendheid en zulk eene kracht van redenen, dat alle zijne toehoorers het met hem eens werden , dat hij daadlijk beleedigd was, het geen hem s' Volks genegenheid volkomen deed herwinnen en vermeerderen. Hij toonde: hoe  geschiedenissen. 3, hoe hij reeds twaalf veldtogten had bijgewoond , daar men van anderen 'er fleehts tien vorderde ; en hoe men hem nu voor het derde jaar als Penningmeester had willen houden, daar de wet hem vrijheid had gegeven, om, na het einde des eerften jaars, alreeds te huis te komen (i )". — „ Ik heb mij," — waren zijne eigene woorden, bij aulus gell i u s bewaard, waarvan wij eênigen overnemen — ,, in mijne post gedragen, zoo „ als ik meende , dat uw belang vor„ derde , en niet, zoo als ik denken „ kon , dat mijne eerzucht eischte. Ik „ hield geene kostbaare tafel, noch liet „ mij door fchoone jongens dienen ; uwe „ kinderen waren zediger' bij mijn ont„ haal , dan voor de rechtbank hunner „ Krijgstribunen. — Ik heb mij in mijne „ post gedragen , dat niemand met waar„ heid zeggen kan, dat ik mij eenen as „ of iet meer in de hand liet floppen , of „ dat iemand, om mijnen wil, in koken „ kwam. — Twee jaaren lang was ik in het » ge- (i) Plut, in gracch. p. 835, 836. Av*s vi ct. de vit. illustr. c. LXV. XI. deel. y V. boek III. HOOFDST. J. voor C 123. J. van R. 6:9*  33§ ROMEINSCHE V. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 133. J. van R, 629. Gracchus ontfchuldig ver kiaard van den opftand te Fregella. 1 „ gewest, maar dat ik vrij in uwe oogen „ de verfoeilijkfte booswicht zij, indien „ de ontucht ooit over mijnen drempel „ kwam, of de eerlijkheid door mij in de „ minfte verzoeking werd gebragt „ Tot u, Romeinen, keere ik weder met „ ledige gordels, dien ik vol gelds naar „ mijn gewest medenam, terwijl anderen de Jmphoren(i'), dien zijvolwijns me„ de nemen, vol gouds en zilvers terug „ brengen (2}." Na deze verdeediging zoo wel vrijgefproken van de Cenfors, als in de vermeerderde gunst des Volks herfteld, werd hij verplicht, den laster openlijk te wederleggen , die hem daadlijk befchuldigde, van medepligtigheid aan de zamenzwering te Fregella , het geen hem weder zoo volmaakt gelukte, dat hij niet Hechts al • len haatlijk vermoeden ten vollen van zich weer- (I) Eene natte maat der Romeinen, na genoeg met den inhoud onzer ankers overeenkomftig, daar slke Ampbora 48 Sextariën, en dezen weder ieder so Oneen zwa^r waren, waar uit men 12 Cyntbus of bekers fchouk. (a^ AüL, cell. «oct. att. L. XV. c. 13.  geschiedenissen. 339 weerde, maar tevens voor volmaakt onfchuldig werd verklaard ( i ). Thands, door de volflagene werkloos heid van de herftelde Liciniaanjche wet, door de geduurige en eenpaarige vijandlijkheid des ganfchen Adels tegen zijnen perzoon, dóór den indrukvollen droom zijnes broeders , door de bemoediging des Volks en zijner vrienden, door het zelfde inzicht in dë algemeene belangen , als wel eer t tberius, en door een leevendig gevoel over den moord zijnes broeders gedreeven, beltond cajus, zich onder de mededingers te vertoorien tegen de aanftaande verkiezing van Gemeentsmannen. Zijne moeder , welke de laster met de aanprikkeling haarer zoonen niet alleen , maar zelfs met het gruwelijkst deel aan scipio's dood te ontzinnig heeft bezwaard , liet niets' onbeproefd , om haaren laatftén zoon van deze mededinging terug te houden. Zij woonde, na den moord van haaren tiberius^ op haar landgoed in' Campanie bij Mife^ numfen fleet aldaar haare dagen op eene waar- ; (O PLÜT. /» GRACCH. p.'8j6. Y a V. B O É!C. III. HOOFBST. J. voor Cé li?, J. van R. 619. Pooguig van CORNELIA , om haaren zoon te rug te houden van alle wraak over zijnes broeders dood en van alle mededinging in den Staac.  34° romeinsche V. KOES III. HOOFDST. J. voor C 123. J, van R óa?. S j b&o! ■A's, ar -(.;;> )tet waardige wijze. Haar teder moederhart beefde op het voorgevoel van 't lot, het geen; haaren laatften mannélijken lieveling dreigde, en fchreef hem brieven ter ont■ raading van allen ftap tot eenig. overheidambt, waarin dat hart zoo duidlijk, ten kosten zelf van haar eigen oordeel, fprak, dat de vooringenomenheid tegen het huis der gracchussen zich verplicht gevonden..heeft, de overblijfzelen dier brieven , ons als dierbaare ftukken der oudheid door cornelius nepos bewaard , uit de Romeinfche jGefchiede;njsfen te. houden. Onze ijver voorde } aangevallene deugd , fchoon negentien eeuwen oud „. dringt ons , haare eigene rechtvaardiging te. boeken , terwijl ons reeds geveld en verder te uiten oordeel geenzins.de .uitfpraak van eene moeder ichroomt, --welke-, naar den geest van haaren tijd, de overdrevenfle trekken niet.ontzag-^ om fleehtsJiaaren zoon te behouden., wiens geducht broederlot haar daadlijk, aan veelen, de herfenen fcheen san te, doen. „ Gij zult zeggen, dus luidt het eene „ ftuk, — J^|t is fchoon, zich..van zijne c Y » viJ'aD*  ■ GESCHIEDENISSEN. 34-1 ,, vijanden te wreeken^ : Niemand kan „ zulks gróotfcher of fchooner houden, „ dan ik, indien het Gemeenebest maar' „ niets bij die vervolging lijdt : maar voor „ zoo ver dit niet gefchieden kan , zul„ len onze vijanden , in langen tijd en „ in veele opzichten, veilig blijven; ja, „ laat hun liever blijven, die zij thands „ zijn , dan dat het Gemeenebest zou „ lijden of vergaan." „ Met wel overdachte taal, — zegt zij „ in het andere ftuk, — zou ik wel durven „ zweren, dat, de moordenaars van t i„ berius gracchus uitgezonderd, „ geen vijand mij zoo veel verdriets en „ moeite heeft veroorzaakt, dan gij dooi „ dit beftaan — gij , die mij het gemis „ vergoeden moest van alle de kinderen, „ dien ik voor dezen had; gij, die moes! „ zorgen , dat geen de minfte kommei ,, mijnen ouderdom onrustede, en dat al „ uw bedrijf, vooral, aan mij behaagde „ ja die het misdaadig achten moest, ie „ groots tegen mijnen zin te onderftaan ,, tegen den zin van mij vooral , wiei „ nog m aar een kort leevenseinde overii „ is. En ditkleen-leevensoverfchot kam ' . Y 3 „ dai ü v. BOEK Hl. IOOFDST, |. voor C. 123. Ji-van R. 639. t 1 I  34s romeinsche v. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 123. . J. van r, 629. „ dan niet terug houden , van mij te „ wederftreeven en den Staat aan te tas„ ten! Wanneer zal 'er toch eindlijkrust ,, zijn? Wanneer zal ons geflacht van „ deszelfs uitzinnigheid bekomen ? Wan„ neer zal 'er een eind aan deze zaake „ zijn ? Wanneer zullen wij van de on„ rust, waarin wij leeven, zoowel, als die „ wij veroorzaaken, afzien en wanneer „ zal men zich eens fchaamen, van den ,, Staat te vewarren en alles overhoop „ te haaien? Maar is hier aan volftrekt „ nog niet te denken; eisch dan het Ge„ meentsmanfchap, na mijnen dood; doe „ dan al, wanneer ik niet meer zijn , „ wanneer ik niet meer gevoelen kan, „ wat gij begeert. Maar wanneer ik zal „ geftorven zijn, dan zult gij mij uwen lijk„ plicht betoonen en daarbij God, als uwen „ eenigen vader, aanroepen ; en — indat ., tijdttip fchaamt men zich niet , der „ Godheid de beden der genen op tedra„ gen, dien men in hun leeven verlieten „ verwaarloosde. Dat ju pi ter toch „ niet gedooge, dat gij zelfs dan vol„ hardt, noch u in zulken dwaalzin over,, geve: want, gaat gij voord op uwen „ weg  geschiedenissen. 343 „ weg, dan vreeze ik, dat gij door ei,, gene fchuld u met eenen leevenslast „ belaaden zult, die u nimmer eenig vei„ lig genoegen voor u zeiven vergun„ nen zal ( x )." Eerlang zullen wij de moederliefde van cajus zien, doch voor het tegenwoordige oordeelde hij, naar de ftem der moederlijke tederheid niet te mogen luis teren , daar hem het vaderland zelf te roepen fcheen. Alle de Romeinfche burgers ftroomden uit geheel Italië, tegen den dag der verkiezing van Gemeentsluiden , de ftad in ; het marktveld kon ze allen niet bevatten ; veelen klommen op hoogten en daken , en lieten van daar hunne ftem voor cajus gracchus hooren. Elk, die met misnoegen de land verdeeling, gedeeltlijk door allerlije bezwaaren beletten, gedeeltlijk door allerleije kunftenarijen der rijken, uitftellen of geheel verijdelen zag, befchouwde ca- (l) Fragmenta ex cornelii nepotis librt de Latinis Historici!ab and. scotto coUeÜa.— Vide inprimis phigium ad b. a. Y 4 v. bo ek IIL hoofdst. J. voor C. 123, J. van R. 639. C. GRACCHUS tot Gemeents • man verkoozen»  344 "ROMEINSCHE V. soek III. hoofdst. J. voor C. i«3. J, van R. 62p. J, voor C 123. J. van R 630. Q. erna lius me- te'.lus er t. QUINCtiüs flaMi.MNUg cajus, naamlijk , als eenen zendeling der Goden, wiens moéd , fchranderheid en gezag allen hinder wegnemen, allen bezwaar ontwikkelen , alle arglistigheid beteugelen zou : en echter gelukte het den Raadsheerlijken aanhang nog, deze eenpaarige ftem dermaate te wederftreeven, dat hij, niet de allereerfte, maar de vierde der te verkiezene Gemeentsmannen benoemd werd. Dezelve won evenwel hier niets bij behalven de nieuwe verbittering van de andere partij, wijl cajus zich weldra door zijnen vuurigen ijver voor de zaak der Gemeente , en vooral door zijne uitmuntende welfprekendheid onbetwistbaar aan het hoofd zijner Ambtgenooten ftelde ( 1}. , Intusfchen gingen de bijlbundels over in de handen van q. c^cilius metellus, en t. quinctius flami" ■ n 1 n u s. Den laatften werd het roer van Staat in handen gegeven bij den dreigenden ftorm van huislijken twist, de eerfte had de wapenen te voeren tegen de be- woo- (O Plut. in gracch. p. $36.  GE SC HIEDENISSEN. 345 wooners der Balearifchc eilanden , naar dezelver onderfcheidene grootte naderhand Major ca en Minor ca genoemd. De buitenlandfche krijg liep in dit zelfde jaar af en was naauwlijks de wapenen eenes Confuls waardig. De eilanders , in de Carthaagfche oorlogen voor het eerst bekend geworden door hunnen dienst als flingeraars en fcherpfchutters in de vijandlijke flagorden, konden nog bezwaar, lijk geteld worden onder . de befchaafde Volkeren van Europa. Hunne talrijkheid op beiden bedroeg dertig duizend menfchen, die in de holen der fteenrot zen, of in zelf gegravene holen ondeden grond woonden. Naauwlijks droegen zij eenig dekzel, behalven de vagt hun ner fchaapen in den winter. De vruchtbaarheid van den grond, dien zij vlijtij bearbeidden, voldeed volkomen aan alle d< behoeften der natuur, waarbij zij, behal ven hunne geneigdheid tot den wijn dien hun de grond niet gaf, zoo weini andere behoeften bemerkten, dat alle in voer van gemunt geld op hunne eilandei door hunne wetten ftreng verbooden wa; Eenige kleene zeerooverijen, wier ftra: Y 5 loc v. BO EK Iü. IOOFDST. J. voor C. 123. J. van R. 630. Balearifchc krijg. r > T I s  v. BOEK Ut; HOOFDST. J. Voor C 122. J. van R 630. / 1 346 romeinsche loos voordeel tot grootere bemoedigde, of liever 's Confuls eerzucht en de gewoone ftaatkunde van den Romeinfchen Raad, 'die den oorlog van ouds ter afleiding van den burgertwist gebezigd had , bragten hun onverhoedsch de geduchtfte wapenen op het lijf. Hunne eenige fterkte in den ftrijd , dien zij geheel naakt voerden met een enkeld lederen fchild bedekt, beftond in hunne flingers en werpfpiefen , op wier gebruik zij van hunne vroegfte jeugd waren afgerecht, naardien de moeders den kleenen knaapen geene fpijs gaven , voor dat zij het op eenen afftand met fpeer of flinger getroffen hadden. Metellus, op deze hunne wapenen bij zijne voorgenomene landing bedacht, liet zijne fche-pen op zekere hoogte met huiden overdekken, waaronder zijn krijgsvolk voor lezelven veilig was. Na de landing drong Uj hun terftond op het lijf, en daar zij iu geenen dienst meer van hunne wapelen hadden, maar geheel naakt ftonden /oor zijne vijandlijke flagen, was hunne ^erftrooijing , ondanks hunnen hardnekrigen wederftand, het werk van weinige oogen-  geschiedenissen. 347 oogenblikken. Veel meer moeite kostede het, hun weder op te zoeken in hunne holen, dan hun in flagorde te overwinnen , het geen den krijgsman tot eene kwaadaardigheid bragt, die den ongelukkigen op veel bloeds te ftaan kwam. De Balearifcbe eilanden alzoo, gelijk men het noemde, fchierlijk bevredigd hebbende , befteedde de Conful den overigen tijd van zijn bewind met het {lichten der fteden Palma en Pollentia ( i) aan de oosten westkust van het grootfte eiland, werwaards hij, uit de Romeinfche volkplantingen in Spanje, drie duizend huisgezinnen overbragt. Twee jaaren laater zegepraalde hij wegens deze overwinning en nam daarbij den toenaam van baleariu s aan (_ 2 ). M. fulvius, de vriend van cajus gracchus, genoot in dit jaar deze eer, daar hij uit Gallie terug kwam, werwaards de Masfiliè'rs bijftand tegen hunne nabuuren gevorderd hadden. Hij had inzonderheid (1) Zie de kaart van Spanje agter D.Vil. (2) Strab. L. III. c. 167. Diod. sic. L V. c 17. Fasii Triumph. V. ' boek. III. hoofdst. f. voor C. 189. j. van R, 630. Gallifcbe krijg.  343 romeinsche V. SOEK 10. hoofdst. J- voor ( 139. J. van ï 630. heid de SalluvièYs, naderhand Saliërs genoemd ( 1), in de wapnen gevonden, ^ doch had de eer van zijnen zegepraal min" der aan zijne gröotfche krijgsverrichtingen - te danken, dan wel daaraan, dat hij de eerfte was, die de vijandlijke wapenen in Gallig aan gene zijde vande'Alpett gevoerd had (2). C. sextius,' de eene Con. Jul des voorigen jaars,' hem in dat gewest als Proeonful opgevolgd , voerde thands roemrijker en beflisfchender wapenen. Na verfcheidene kleene voordeelen behaalde hij eene volflagene overwinning op de Salluviërs, en ftichtede, ter plaatze van deze zege, eene ftad, aan welke hij.den naam gaf van Aquce Sextice ( 3 ), uit hoofde van de veelvuldige koude en warme bronnen , waardoor deze ftreek uitmuntede, en werwaards nu de eerfte Overalpifche volkplanting der Romeinen werd overgebragt. Zijn gedrag jegens de overwonnenen was gemaatigd. Een hunner, crato genaamd, beriep zich op zijne ver- (1) Zieden togt van hanmibal agter D. VI. (9) Epit. Livii L. LX. Fêfti Triumpb. (3) Thands Aïx in Prsvenct.  ©bschiedenissen. 349 verklaarde Romtinsch - gezindheid , wel ke hem den haat der zijnen had berok kend, en werd door sextiüs daarorr niet enkel in vrijheid gefteld met zijn geheel geflacht, maar tevens met de zonderlinge gunst verwaardigd, om uit de ove rige gevangenen negen honderd , ter zij ner keuze , in gelijke vrijheid, te ftellen Door dit fchitterend bedrijf het hart de zer Volkeren trachtende te winnen, .wie hardnekkige wederftand hem maar al t wel had doen gevoelen, hoe bezwaarlij het geweld of gezag alleen hun zou or derworpen houden , verwijderde hij hu tekens tot op.eeppn afftand van vijftien hot derd fchreden van de zee, wier geheel kust ter dezer plaatze door hem in h< bezit der trouwe MasfiWérs werd gefteld terwijl eene genoegzaame bezetting d< nieuw aangelegde Stad tegen den niei wen aanval der nog woeste Volkeren, wa ken zou. Daarna keerde hij in het twe de volgende jaar met welverdienden z gepraal in Rome weder ( i). (i) Epit. Livii L. LXI. Strab. L. IV. jej. Flor. L. «I, C a. Faiti Triumph^AU V. boek 111. hoofdst. J. voor C 123. J, van R* 630. r 2 E 1 i- e !t ,^h.. , rr •t. j X i. ..,« i.- \ n .s'.'t.': 1~ ut V- p- Lj., pa-  SS© romeinschb V. boek III. hoofdst. J. voor; C. 122. J. van R, 630. Het begin van het Gemeetatsmanfchapvan GRACCHUS. Beoordeeling der welfprekendbeidvan gracchus. Cajus gracchus had intusfchen zijn Gemeentsmanfchap geopend op eene wijze, welke den Raad wel niet verrasfchend zijn kon, maar den Conful flamininus eenen veel moeilijker huislijken ftrijd veroorzaakte, dan zijn Ambtgenoot óp de weerlooze eilanden gevonden had. Fulvius was tevens uit Gallie te huis gekomen en beloofde den Gemeentsman geenen geringen fteun in den Raad, terwijl hij nu ook, wederkéerig door de welfprekendheid en den invloed van gra'cchus gefterkt , aan het doordrijven der voorftellen kon denken , dien hij zelf , van zijnen raad en bijftand verfteken-, weleer had laten zitten. Hoe geducht cajüs zich reeds vroeg door zijne welfprekendheid bij den Raad gemaakt had , nu eerst liet hij op de markt begaafdheden "blijken, waarvan men te Rome nog geen voorbeeld had gezien, en bezigde dien over onderwerpen, welke den gebrekigften Redenaar welfprekend moesten maaken. Cicero, zijne partij- paterc. L. T. c. 15. Excerpia-ex dTod, sic. it virt. et vit. p, m. 604'. Vel. II.  geschiedenissen. 351 tijfchap tegen de gracchussen gelukkig vergetende, wanneer hij als Kunstrechter het oordeel over hunne welfprekendheid velt, doet over cajus, als Redenaar, deze uitfpraak. „ Maar hier komt „ ons, (onder de optelling der Romeinfche „ Redenaars,) een man te vooren van den „voortrefiijkften geest, het vuurigste gejoel en den vroegtijdigften aanleg, c. „gracchus. Zijt verzekerd, o bru,, tus ! dat niemand ooit eenen volkome„ ner en rijker aanleg ter welfprekendheid „bezat.-— Ik denk volmaakt, als gij, was „ hier het andwoord, en leze hem fchier „alleen van alle onze ouden. — Ja doorlees hem vrij, o brutus! Zijn ontij„dig fterflot deed den Staat en deLatijn„fche letteren lijden. O! dat hij zich even „ trouw aan het vaderland, als aan zijnen „broeder, had betoond! Hoe gemaklijkhad „hij met zulk eenen geest, bij een langer „leeven, zijnen vaderlijken en voorvaderlijken roem geëvenaard! En of hij zelf „ wel ooit in welfprekendheid geëvenaard „ zou zijn, wete ik voorzeker niet. Stout „ in taal, wijs in fpreken , grootsch in „manier, ontbrak de laatfte hand Hechts ,, aan v, BOEK lil. JOOFDST. f. voor C, 122. [. van R, 630.  V. soek IIï. koofdst; J. voor C '122. J. van R 630. Gemeene plaatzen ir de redevoeringenvan gracchus. 35* ROMEINS'C HE ; ,;aan zijn werk, waarvan zeer veel uitmuntend is begonnen, maar niets volko„men afgewerkt. Ik herhaal het, br u„tus , de jeugd moet dezen 'Redenaar' ,;ïezen, indien zij iemand lezen moet: hij ,,fcherpt:iden geest niet fleehts, maar „ vormt hem tevens (i ).n ? De moord van tiberius, — het fleepen van deszelfs< lijk van het Capitolium, langs de ftraaten van Rome , naar den Tiber — de doodvonnisfen zijner vrienden zonder verhoer en zonder form van rechtsgeding—zijn eigen lijfsgevaar te midden van de gevaarlijkfte en kwaadaardigfte vijanden - as. waren de gemeene" plaatzen, waarbij zijné welfprekendheid doorgaands in zijne redevoeringen vertoefde , en waarmede zij de harten haarer toehoorers dingerend fchokte. — „' Werwaards zal n ik miJ rampzalige begeven ? Werwaards „ zal ik mij wenden ? Naar het Capito* „ Hum ? Maar het ftroomt van mijnes „ broeders bloed! Naar-mijn eigen huis ? „ Om eene ongelukkige, in traanen fmel- . , tende en hoopelooze moeder té ont- „ moe- C.I; Cic. »» drut. c. 33.  geschiedenissen. 353 „ moeten." Dergelijke taal voerde hij, naar cicero's verzekering, met zulk eene onwederftaanbaare kragt van oogen, ftem en gebaar , dat zijne vijanden zelve hunne traanen niet konden wederhoU' den (i). De heiligfchennis van het Gemeentsmanfchap, gepleegd in zijnen broeder, ont« ftak het Volk voords in woede tegen den hoogst misdaadigen Raad. Wilde hij hei zelve die beleediging doen gevoelen . dan voerde hij , volgends pluta chus, eene dergelijke taal. „ Onze voorouders wendden eens hunne wapeneu tegen de Falifeers, om dat zij fcheldwoorden tegen zekeren Gemeentsman, genü' c i u s , durfden uiten ; c. v u l t u rr i u s veroordeelden zij ten dood , oir dat hij eenen Gemeentsman, die over de markt ging , niet uit den weg gegaan was: en gij zelve aanfchouwdet, hoe dezen mijnen tiberius met ftokken tei neder flóègen, hoe zij hem zielloos vat het Capitolium weghaalden en midden dooi de Stad fleepten, om hem in de rivier te wer- ( i ) Cic. in Orat. L. III. c. $6. XI. deel. Z v; BOEK III. HOOFDST. J. voor C. (22, J. van R. 630.  V. boek III. hoofdst. J. voor C 122. J. v^n R 630. Voordellen van c. gracchus. 354 ROMEINSCHE werpen; hoe zij zijne vrienden, dien zij als fchelmen greepen, onverhoord om het leeven bragten, terwijl men oudtijds den halsmisdaadiger zeiven , wanneer hij voor den Rechter niet verfcheen, des morgens vroeg door eenen uitroeper aan zijne eigene deur liet uitdaagen, en daarna eerst het vonnis velde. Zoo gemoedelijk, zoo omzichtig is men wel eer in het lijfftraflijk recht geweest (1) !" 's Volks geest door dergelijke redevoeringen genoegzaam opgewonden hebben' de, kwam hij met twee voorftellen ter baan. Het eene wilde : „ dat hij, die eenmaal door het Volk van. eenig Overheid ambt ontzet was, onbevoegd voor eenig ander Overheidambt zijn zou." Het andere: „ dat hij, die als Overheid iemand onverhoord in ballingfchap mogt zenden , daarover verandwoording aan het Volk zou verfchuldigd zijn." Het eerfte gold vrij duidlijk, vo'gends plutarchus, m. octaviüs, die van het Gemeentsmanfchap ontzet was; het andere p o p 1 ll 1 u s , die. als Preetor de vrienden van TI- (1) Plut. in ©racch. p. 835.  XL - "5   geschiedenissen. 355 tiberius onverhoord gebannen had. Deze echter wachtede het volksbefluit niet af, maar verliet geheel Italië, terwijl gracchus zelf het eerfte voorftel introk, openlijk verklaarende, dat hij octaviüs, op het verzoek van zijne moeder, zou verfchoonen. Het Volk juichte dit bedrijf toe , wijl het zelve cornelia, zoowel om haaren vader , den eerften Jfricaaner , als om haare zoonen, eerbiedigde , waarvan het eerlang het luisterrijkfte blijk gaf, door haar een koper ftandbeeld op te richten met dit bijfchrift: voor cornelia de moeder van de gracchussen. — En wat ook de laster naderhand tegen die uitmuntende vrouwe heeft beftaan, zoo lang haar zoon leefde, durfde niemand haaren naam bezoedelen, of hij wedervoer van ca jus eene taal, welke hem zeiven de eerwaardigheid zijner bediening vaak deed vergeten , om den aanrander op het ruwst en fchandelijkst ten toon te ftellen ( i > Na ( i ) Dit wedervoer eenen fchandelijken wellusteling inzonderheid, die zijnen heiligfchennenden zwadder tegen cornelia durfde uiten, en wien ca- Z a i« v. boek III. hoofdst. f. voor C 123. f. van R« 63e.  556 romeinsche V. SOEK uu nCOCFST. J» voor C. 122. j. van E, 630. Na al dit enkel voorlopige werk deed c a ] u s terftond voorftellen , die onmiddellijk de algemeene belangen des Volks betroffen , en , ondanks den geduurigen en hevigen tegenftand der Grooten, daadlijk in volksbefluiten verkeerd werden. Derzelver opgave, welke men met reden duidlijk en eenpaarig bij de oude Gefchiedfchrijvers verwachten kan, is nogthands zoo duister en verfchillend ki veele opzichten, dat men zeer duidlijk hunne vooringenomenheid daaruit alleen kan ontdekken. Alles aan eene misdaadige eerzucht in tuekius toegefchreeven hebbende, wilde men alles aan eene dolle wraakzucht over zijnen moord in cajus wijten, en'er behoort voor zeker zeer weinig toe, om aan de beste wetten , welke toch in korte woorden moeten vervat zijn , door de kleenfte verandering den fchijn der zinnen[ooste voorftellen te geven. Wij raeeien oordeelkundig te handelen, wanneer wij üs onder anderen toevoerde. k«} pÈ» 'Ir*. I Vaftxul, TiXtta %ei\i6t fxe/njjv «3-' «vjeöj »Z Terwijl?de erfnis van attalus voor deze oamfiftfórlijke uitgaven zeer te fiade kwam en'idaadjijk bëfteéd werd, voerde gracchüs nieuwe doorgaande havengelden en aecijnfen in , om daar uit de vastgeftelde vermeerdering der krijgskosten voor öën Staat te vinden. Geldverfpilling en fchandelijke afperfing waren de gereede lafteringen, welken hij van zijne bijzondere vijanden en vooral van de vijanden der-nieuwe belastingen moest hooren, en, daar beiden tot duurzaam nut van Rome en den Staat verftrekten , fchreef men naderhand de daadlijke uitputting der fchatkist aan zijne ingevoerde koornüitdeelingcn'. aan het gemeen voornaamlijk toe. Zjjne verbeteringen , welke een c a t o zelf en zoo menig een ander, Cen• - .-.-d bnoüno ra - ' •■- fort (i) P'li't. in GRACCH. p. 837. C. GfUCCH. «p. AüL. GELL. L. XI. C. 10. VELL. PATERC, L. II. c. 8.  GESCHIEDENISSEN. 363 for, die hunnen naam door dergelijke wer. ken alleen vereeuwigden, zouden gepreezen hebben, waren intusfchen niet aangenaarner voor het gemeen , dan zijne ganfche houding en omgang in zijne hoo ge waardigheid , terwijl zijne bitterüe vijanden zelve gedwongen werden de. voorbeeldlooze werkzaamheid van zijnen geest te bewonderen. Het gemeen zag, naanilijk, met verrukking, hoe hij zelf dagelijksch gemeenzaam omging met de arbeidsluiden en werkmeesters zoo wel, als met Afgezanten en Overheden, met krijgsluiden en geleerden, wien hij allen eenen vrijen toegang vergunde, en in wier even minzaame behandeling hij fteeds zijne achting wist te bewaaren * een ieder ontvangende en toefprekende naar vereisen, van onderfcheiden toeftand en omfiandigheden, zoo dat de folteraar zelf van geene ftroefheid of ftugheid in hem durfde fpreken, maar dat elk zijne volksgezindheid in den omgang nog veel ongemaakter, dan in zijne redevoeringen, vond ( i). (i) PtUT. »* CRACCH. p. 837. V. BOEK III. HOOFDST. [. voor C. 123. f. van R, 630. Uitmnntend gedrag van CAJUS.  3^4 romeins c he V. b oek III. hoofdst. J. voor C 132. J. van R 630. Zij, in tegendeel, die meer op het bedrijf, [dan op de gemeenzaame houding}, van groote Staatsluiden letteden, en zelve bereekenen konden alle de infpanning tot het ontwerpen , de rustlooze werkzaamheid tot de uitvoering , en de vereifchte fterkte van geest tot de uit een houding van zoo veele en zoo groote zaaken, als de reeds gemelde voordellen bevatteden, noodzaaklijk vereischt, vonden zich overal tot de uiterfte bewondering, ja tot den diepften eerbied voor zijne bekwaamheden, rustloozen arbeid en uitmuntend beleid in alles gedwongen, waarzij zelve argliftig naar iet berispelijks in zijn ganfche bedrijf zogten. Zijn ftaatkundig uitzicht bezat de fnelheid en het licht van den blikzem; zijn geest kende vermoeijenis noch ftompheid ; zijne oplettendheid fcheen onverdeeld op elk punt van zijne veelvuldige ontwerpen gevestigd, en allen overzag hij ze met denzelfden blik (1). De achting en het aanzien van grac« chüs fteigerde door deze zeldzaams ga- (1) Plut. in gracch. p. 837.  geschiedenissen. 365 gaven en uitftekende verdienden niet enkei bij het gemeen, maar zelfs bij veele Grooten, tot zulk eenenhoogen trap, dat zijne vijanden vreesden, hem eerlang tot Conful benoemd te zullen zien. Deze vrees verkreeg weldra nog meerder grond, wanneer men hera eene redevoering tot het Volk hoorde houden , die zelfs de gemaatigdfte beoordeelaars zijner bedoelingen de zuiverheid zijner oogmerken deed verdenken. Hij betuigde naamlijk, binnen kort, eene gunst van het Volk te zullen vragen, wier verwerving hij zich ten yoldoenenden loon voor allen arbeid zou reekenen, maar wier ontzegging hem nogthands zich nooit over het Volk zou doen beklaagen. Hij zelf fprak niet verder van die gunst, en nu legde men dezelve niet anders uit, dan in de vereeniging van het Conful[chap en Gemeentsmanfchap in zijnen perzoon, het welk voorzeker die geduchte flap ter zelfverheffing zou geweest zijn , waarmede men zijnen broeder belasterd had. . De gevreesde dag verfcheen; cajuj vertoonde zich onder de mededingers in het veld varj mars;maar — om c. fan- N IV i V. BOEK 111. ÏOOFDST. f. voor C. 123. f. van R. 630. Verdenking van i\)nc bedoeling. J. voor C. iai. J. van R. 631.  366 r0me1nsche V. boek UI. hoofdst. J. voor C. 121 J. van R. 631. c. fann'us en cN do- m1tius ahenobarbus Of. nius strabo, zijnen vriend, aan te bevelen, teneinde l. opimius, zijnen bitterden vijand, die hem de zamenzwering van Fregellce had durven ten last leggen, van de bijlbundels te verwijderen (1). Dit gelukte hem volkomen, naast fannius werd cn. domitius ahenobarbus tot Conful benoemd. Bij de nieuwe verkiezing van Gemeentsluiden vertoonde zich ca jus niet eens onder de mededingers , noch deed eenige afzonderlijke pooging, om ftemmen voor zich te winnen , maar hooide zich door het Volk zelf in zijne welbekleede waardigheid verlengen. Onlangs was er bij bet Volk een befiuit genomen, om bij de nieuwe verkiezing van Gemeentsluiden de zoodanigen in aanmerking te nemen, die, geduurende hun Gemeentsmanfchap, de sene of andere ondernomene taak niet hadden kunnen volvoeren, welk befiuit van zoo duidlijke toepasfing op gracchus was, dat de Raad zijne wederaanltelling verwachtede en dezelve ook vreedzaam aanzag, na dat men hem geene pooging (1) Plut. in gracch. p. 838.  GESCHIEDENISSEN. 367 ging tot het Confulfchap had'zien aanwenden (i). Dit tweede Gemeentsmanfchap onder-1 fcheidde z-ich echter weldra door zulke voordellen,, die nu meert eene daadlijke verandering in de ftaatkundige gedeldnisfe, dan wel eene bloote verzachting van het lot der behoeftigen, of eene enkele' Stadverbetering, bedoelden. Zijn eerde .voordel flrekte naamlijk , om den Raad alle rechterlijke magt te ontnemen , waarmede dezelve van de dichting van Rome was bekleed geweest, ea om dezelve geheel en al over te brengen tot den Ridderdand, met wien de Raad reeds deze magt zinds eenigen tijd gedeeld had; De fchandelijke rechtspleeging der Raadsleden over het wangedrag hunner medeleden, die zich als Prators oi Con/uls op de fnoodde wijze vaak te buiten gingen tegen de Bondgenooten en in de wingewesten , gaf aan dit zijn voordel eenen grond, dien niemand, der zaaken kundig, durfde betwisten. Den on- (1) Plut. in gracch. p. 83S. Appian, al ex. de bil. Qivil. p. 36S, V. BOEK III. IOOFDST. f. voor C» 121. [, van R, 631. Tweede jemeents» nanfchap ran CAjufc  V. boek III. hoofdst. J. voor C. 121. J. van R. 6-31. 368 romein s che onkundigen zeiven werd het fchreeuwende onrecht, het geen 'er bij zulke rechtspleegingen plaats had , leevendig door hem herinnerd en aangetoond in de voorbeelden Van cotta salinator, a- quillius en anderen, die derechtmaatigfte vonnisfen over de fchandelijkfte knevelaarijen en onrechtvaardigheden hadden weten te ontduiken, waarvan verfcheidene Afgevaardigden der Bondgenooten, die zich te Rome bevonden, in fpijt dier onrechtvaardige Rechters, de fprekende getuigen waren. De Raad zelf, wiens meerderheid al te wel overtuigd was van eigene omkoping en onrecht, waagde het niet, zich tegen dergelijke taal van gracchus te verzetten, maar liet, uit vrees welligt van onmiddellijke perzoonlijke aanklagt , het Volk onverhinderd het befiuit nemen tot de overbrenging der ganfche rechtspleeging op den Ridderftand (1). Na het doorgaan van dit voorftel, zou grac.chus openlijk geroemd hebben, volgends appianus, van wien wij het •:■ t b0' (1) Apïian. alex, de bell, Cinil, p. $63-  geschiedenissen. 3 69 bovenftaande hebben overgenomen , dat het nu gedaan was met het vermogen van den Raad. En dat zulks geen ijdel ge-1 zwets zou geweest zijn , bewees het ver- ■ volg van tijd : want, vervolgt appia-; nus, daar nu de rechtspleeging over de zaaken van Rome en geheel Italië , ja over de Raadsleden zelve , het zij in geldboeten, het zij in ballingfchap of andere vernedering, bij den Ridderftand huisvestede, fcheen nu ook het daadlijk bewind van zaaken tot de RiJders overgegaan te zijn , terwijl de Raadsheeren aan hun onderworpen werden. Natuurlijk deed deze verftandhouding tusfchen het Gemeentsmanfchap en dezen ftand , die wederkeerigen dienst gereed had, den Raad het ergfte vreezen , en weinig verfchilde het ook, of de ganfche ftaatsgefteldnis was veranderd, en den Raad alleen de naam overgelaten , terwijl den Ridderen alle magt gegeven werd. In het vervolg bleef het ook niet, zegt hij, bij de onderwerping van den "Raad aan hunne rechterlijke uitfpraken, maar ving de trouwloosheid ook in deze rechtbanken aan; toen viel men den Raadsleden XI. deel. Aa 9a v. BOEK IU. IOOFDST. f. voor C* 121. . van R» 631.  V. bo ek III. HOOFDST* J, voor C 121. ]. van F 631. 370 ROMEINSCHE onrechtvaardig op het lijf, en ging men, na het voordeel der omkoping eenmaal genooten te hebben, nog veel grover en " fchaamteloozer , dan de Raad weleer, te • werk , zodat daarna , bij de onverandwoordlijkheid hunner vonnisfen, geene mindere beweging over de rechtspleeging, ontftond , dan thands tot genoegen van gracchus was afgelopen (1)." Bij het doen van dit voorftel was het, volgends p.l u t a r c h u s , in het oog gevallen, dat gracchus, na het uitkomen op de fpreekplaats en in het voeren zijner redenen , zich opzetlijk van het Raadhuis afgewend en naar het Volk gekeerd had, terwijl men voormaals gewoon was geweest, de redenen naar den Raad te uiten en Hechts geringe wendingen van ftand en' ligchaam daarvan af te keeren, hetwelk opzetlijk door hemgefchied zou zijn, om den Volksredenaars een voorbeeld te geven , hoe zij het Volk boven den Raad behoorden te ontzien (a). -r- Hij zelf gaf echter dit ■ - eer- ( !) Appian. alex. t)e lelh Civil, p. 363. (a) PtUT, ('» cRACca. p, 837, Volgends dezen  geschiedenissen: 371 eerfte voorbeeld niet, het welk, volgends Cicero en varro, reeds voor drie en twintig jaaren gegeven was, wanneer11 de Gemeentsman c. liciniüs cras- ' sus zich beijverde, om de verkiezing van J Priesters voordaan door het Volk , in plaats van door het Priesterfchap, te laten gefchieden (1). Bij dit belangrijke voordel, het welk, ** hoedanig ook door even fchandlijk misbruik het gevolgmogt worden, —uit deszelfs aard gefchikt was, om eene afzondering te maaken tusfchen de rechterlijke en uitvoerende magt, welke met de wetgevende zelve in veele opzichten in den Raad alleen begreepen en vermengd was» zou gracchus nu nog een ander gevoegd hebben, 't welk gefchikt zou geweest zijn, om eene volfiagene Democratie in te voeren. De groote volksverga9fc :>?-rVoii!énè -dezen zcw gracchus drie honderd Ridders als Rechters hebben toegevoegd tot den Raad, en door hec Volk zelf tot hunne verkiezing zijn gemagtigd ge. worden. (I) Cic. de Amkit. c. 95. V4RR0 de re Rust. Zie boven bl. 103. Aa 2 v. boek III. 10fdst. . voor C. , van R. 631.  V. boek m. hoofdst. J. voor C, 121. J. van R. 631. 37* romeinsc he (leringen , welke bij Centuriën te zamen kwamen, en als nog derzelver befluiten uitbragten naar dien ftemregel, dien servius TULLiushad ingevoerd , zouden op zijn voorftel deze verandering hebben ondergaan , dat niet meer de agt en negentig Centuriën der eerfte Clasfe het eerst ter ftemming opgeroepen werden (1) , jnaar dat het lot alleen de voorfteraming onder alle de honderd drie en negentig Centuriën beflisfchen zou. Daar echter vanv dit zoo hoogst belangrijk voorftel nergens elders gewag gemaakt wordt, dan in eenen brief aan c*sar gefchreeven van eene onbekende band, fchoon doorgaands op naam van sallustius gefteld, en daarom onder de Frag. tnenten van deszelfs fchriften geplaatst (2), moet men , mijnes 'oordeels , meer dan twijfelen aan deszelfs echtheid, wijl toch elk gevoelt, van welk eenen invloed die verandering zou geweest zijn , en hoe zij, die het gedrag van gracchus het „f|s meest Cl) Zie D. I. bl. 34P. (2) Epist. II. ad C;ksar de rep. ordinatid* : 7.  geschiedenissen. 37; meest beftreeden , of het onpartijdigst voordroegen , zulk een uhftekend voorftel geenzins hadden kunnen voorbij zien. Het groote aanzien van gracchus bij het Volk had den Raad reeds op allerleije middelen doen denken , om alle verdere geduchte veranderingen voor het bijzonder of ftaatkundig belang te voor komen. Afkeerig in het eerst, naar het fchijnt, van allen geweld, het geenthands inzonderheid nog zoo luid wegens tibbrius om wraak riep , beproefde men , gracchus zeiven zich op zijde te krijgen , door hem raad te pleegen in allerleije zaaken van belang en zich naar deszelfs raad , zoo veel mogelijk, te gedragen. Uit Spanje was dus eene aanzienlijke lading koorn binnen gekomen, het geer de Proprator van dat gewest vandeinwoo neren had opgeëischr. Gracchus daarover geraadpleegd , oordeelde , da men den Spanjaarden eenen behoorlijker prijs voor het zelve moest betaalen ei den Proprator over dergelijke opeisfchin gen ten ernftigften beftraffen , ten eind Vde ondragelijkheid van het Romeinfche ju de wingewesten in geenen wanhoopige Aa 3 o; I V. boek III. HOOFDST. J. voor C. 191. J, van R. 0Sï> Middelen door den Raad ge* baiigd, om cajus om te zetten, doi'h van peene vrucht. t 1 k n  3?4 romeinsche 7. BOEK III, HOOFDST- J. voor C 121. J, van R 631. opftand brengen mogt. Men volgde zijnen Raad, en bevorderde alzoo zijn aanzien in de wingewesten even zeer , als 'hij het zelve thands in den Staat bezat (1'). Gracchus gaf nu wederkeerig het doorflaandfte blijk , dat hij geenzins bedoelde , het wettige en heilzaame gezag van den Raad ten verderve van het duurzaame aigemeene welzijn op te offeren aan eenige bijzondere wraakzucht. Op zijn voorftel toch belloot het Volk, dat de Raad voordaan , 'sjaarlijksch , vóór de verkiezing van Overheden , befchikking zou maaken over de gewesten voor de Confuh en Prcetors\ en dat de Gemeentsmannen zelve , ten aanzien der Confulgewesten , geen recht van tegenfpraak zouden hebben : welk befiuit als eene wet ftand hield tot onder de alleenheerfching (2). Dezelfde duurzaamheid had eene andere wet, door hem ingevoerd, dat, naam- lijk, (1) Plut. in gracch. p. §37. (2 ) C1 c. de Provinc, Conful. c. .7. ld. prt dim. c. p. Flor. L. lil. c. 13  geschiedenissen. 375 lijk, elk, die als Overheid eenen Romein, fchen burger, zonder 's Volks last, ten dood veroordeeld had, zelf doodfchuldig «< voor het Volk zou zijn (i ). Daar het echter den Raadsleden geen-1zins genoeg was, overtuigd te worden, dat geene bijzondere wraakzuchtige oogmerken de drijfveeren zijner voordellen waren , maar hunne eigene heerschzucht onvereenigbaar bleef met de beste tedoelingen, wanneer zij des Volks invloed of de algemeene belangen met dezelve m ftrijd bragten, en daar men de vleijendfte onderfcheiding zelve nu vruchtloos zag, om gracchus van de behartiging der Volkszaak afte trekken, floeg menthands eene anderen geheel nieuwen weg in, om zijnen eigen invloed en gezag bij de menigte te fnuiken. Men wilde het Volk aan de zijde van gracchus onttrekken en deszelfs genegenheid aan den kant des Raads overbrengen, en daartoe bediende men zich van dezelfde middelen, waardoor hij des Volks gunst had gewonnen. Men nam de Cl ) Pighii Anml. ad h. a. Aa 4 V. b o e-k UI. OFDST. voor c. Ut. van R. 631 Welge. flaagde pooging van den Raad, om de gun : des Volks aan cajls te ontrekken.  V. BOEK Hf. HOOFDST. J. voor C 121. J. van R 631. 1 %7$ ROMEINSCHE de houding aan eener Volksgezindheid , welke de zijne in alle opzichten zou overtreffen, en waarvan men eerlang ge" maklijk meende te rug te zullen kunnen komen, wanneer dus eenmaal flechts aan gracchus de voet geligt mogt zijn. Men bediende zich daartoe van eenen zijner Ambtgenooten, livius drusus genaamd , eenen man van grooten rijkdom en erkende welfprekendheid, bij wien de voornaamiïe leden van den Raad met goed gevolg aan hielden , om door den voorrang eener uitftekende Volksgezindheid de algemeene genegenheid van gracchus af te leiden, met toezegging , van hem in deze pooging alzins te zullen onderfteunen ( 3 ). Zich geheel en al naar de laaghartige begeerte fchikkende van eenen Raad, die dus blijkbaar gereed was , het algemeene welzijn aan eigene ftaatzucht, en de zuivere ftaatkunde aan bijzondere gevoeligheid op te offeren, liet livius geene gelegenheid voorbij gaan, om alle de gematigde voordellen zijnes Ambtge- noots, (O Pi.ut. ifi cracch, p. 838.  geschiedenissen. 377 noots, door veel onmaatiger bijvoegzelen derwijze te verhoogenr dat het Volk, ongevat op deze list en door onmid-' dellijke voordeelen meer, dan door verre ftrekkende uitzichten, geleid, in deszelfs genegenheid verdeeld en eerlang koeler voor gracchus zeiven werd. Zodra hij met het voorftel ter baane kwam, om twee Volkplantingen te zenden naar Tarentum en Capua, en daartoe de gefchiktfte en welgegoede burgers te befchrijven, vezetteden zich zijne tegenftanders, als bedoelde hij enkel door dit voorftel de menigte te believen : maar zodra livius , volgends affpraak, nu voortrad , om twaalf Volkplantingen uit te zenden, en voor elke drieduizend behoeftige burgers op te roepen, werd hij openlijk door hun onderfteund. Gracc h u s noemden zij eenen gunstbejager . daar hij den armen geene landerijen toe. ftond, dan op voorwaarden eener grond, pacht voor 's lands fchatkist: livius werd toegejuichd , die de nieuwf landbezitters ook van deze belasting ont hief. Aa 5 He v. BOEK III. 100FDST. [. voor C. 121. f. van R, 63». t  3?3 ROMEINSCHE v. BOEK III. H00FDST. J. voor C. 131. J. van R. 631. i i ( 1 ( ï ■\ 2 c \ 1 \ Het voorftel van g r a c c h u s om den Latynen en overigen Italiaanfchen bondgenooten het Romeinfche ftemrecht toe te flaan, welk voorftel hij thands dreef en waarom hij de Latynen zelve zou hebben doen verzoeken, was het eenige, waarin de Raad deszelfs aangenomen hulpmiddel niet wilde laten werken. Integendeel gaf de Raad tegen den tijd der beilisfching hiervan een gebod aan allen, die ïog geene ftemgerechtigden waren , om reheel Rome en deszelfs omftreek tot aan Jen vijfden mijlfteen, voor dien tijd, te uitruimen. Voords gaf dezelve aan l 1 v 1 • j s inzonderheid en aan alle de overige Geneentsmannen het recht, om zich tegen le ftemming op dit voorftel te verzetten, onder reden van deze tegenfpraak te geen , waarvan het gevolg moet geweest ijn het vervallen des voorftels, het geen ok door appianus ftellig verzekerd irordt, fchoon een ander fchijnt te bereereff, dat het voorftel daadlijk in eene ?et verkeerd zou zijn ( 1). Om (1) Plut. in GRACCH, p, 838. Appiaw.  GESCHIEDENISSEN. 379 Om dezen tegendand te vergoeden en den Raadde gunst der Latynen zóówel, als der burgers, te doen herwinnen, deed" nu livius het voorftel, het welk tot I eene wet gemaakt werd, dat het geenen ] Veldheer vrij zou ftaan, eenen Latynfchen krijgsknecht met roeden te doen ftraffen. Bij dit en bij alle zijne overige voordellen geduurig aan het Volk verzekerende*, dat hij in den geest fprak van den Raad, wien de tederhartigde zorg voor de goede burgerij geheel en al bezielde, gelukte het hem eindelijk volkomen, het beoogde doel te treffen. Daartoe diende ook niet weinig zijne zorgvuldige onthouding zoo* wel van alle eigene benoeming bij de ver zending der volkplantingen, als van alle eigene bemoeijing met geldzaaken ter uit voering zijner voordellen , waarmede gracchus zich ten algemeenen wel zijn had ingelaten, en waardoor hij, on danks zijn onberispelijk gedrag, dat vooi komen van belanglooze eerlijkheid nic vei alex. de btlU Civ. p. 364. vell, paterc. L. II. c. 6. V. boek III. oofdst. , voor C, 121. . van R. t  V. boek III. h00fdst. J. voorC 121, J. van R 631. : 1 < 1 1 t Gezantschap van t GRACCHUS naar Afri- \ ta. 38° ROMEINSCHE vertoonde, het geen zijn mededinger zoo fchrander wist te gebruiken (1). Gracchus gevoelde weldra de uitwerking van de daatslist zijner beftrijderen; hij zag 's Volks blaakende gunst van dag tot dag verminderen; hij had het verdriet, van zijnen vriend fannius, voor wien hij het Confulfchap gevraagd had, trouwloos te bevinden, en bezatte veel waare liefde voor het algemeene welzijn , om, op het fchandlijke voorbeeld van den Raad, het zelve aan de verachtlijkfte mededinging door allerleije heillooze, fchoon volkbelievende, voordelen te waagen. In deze hoogst onaangename houding, welke hem nogthands ot geenen den minden haatlijken aanval )p den Raad bragt, bood zich eene gunh'gegelegenheid aan, om zich zeiven aan tet verdriet van dezen voorbeeldeloozen egendand te onttrekken. Q. rubrius, een zijner Ambtgenooen , deed het voordel , om ook eene olkplanting naar het verdelgde Carthago te CO Plüt. ia gracch. p. 838, 839,  geschiedenissen. sfll te zenden; het zelve werd aangenomen, ene. gracchus, nevens zijnen vriend fulvius flaccos benoemd, om met RunRius de zesduizend Romeinen, die hier toe afgezonderd werden, derwaards te geleiden (i ). Niets was den Raad aangenaamer, dan de gaave aanneming dezer zending door gracchus, die zich bij den hooggevaarlijken tegenftand van zijnen invloed3 waaraan zijne tegenpartij zoo bLjkbaar hel algemeene welzijn waagde , gaarne voo eenigen tijd aan Rome wilde onttrekken en. zulks te meer nog, daar deze zendi™ hem eene nieuwe loopbaan opende, wie voleinding hem weder beloofde, het gee hij bij het Volk verlooren fcheen te heb ben ; terwijl deze zelfde verwijdering zi nen perzoon beveiligen zou na het verlc pen zijner Ambtsbediening, en tevens gi legenheid geven, om de gedenkteekem van scipio 's krijgsroem bij Carthagc herbouwing weg te nemen. I (i) Ai-pian. alex. de heil. civil. p. $6\. Plut. in gracch. p. 839. V. boek III. hoofdst. J. voor C. 121. J. van R, 631. I I r 1 i>• n V )e  v. boek nr. hq0fdst J. voor 121. J, van ] 631. 's Volks gunst aan cijus onttrokken. 382 r o méinsche De wijze , waarop zijn bijzondere tegenftreever livius zich echter van aijfl l afziiQ bediende, deed hem dezen last, * ondanks deszelfs bezwaar , ten fpoedig1 ften volbrengen, en na verloop van zeventig dagen reeds te Rome wederkeeren. Hij had de nieuwe volkplanting, welke hij op de puinhoopen van Carthago gefiicht had, Junonia genoemd, wijl j u n o weleer de Befchermgodin der verdelgde ftad geweest was. Veelvuldige kwaade voorteekenen hadden bij deze herftelling het bijgeloof beangstigd, zoo zelfs, dat men te Rome zwaarigheid gemaakt had om met den herbouw voord re gaan : de wijzere ftaatkunde echter aan den eenen en de bekwaame en onvermoeide werkzaamheid aan den anderen kant hadden al dit bezwaar verwonnen, zoo dat GRAccirtu s, na het opgegeven korte tijd verloop , reeds ter 'verandwoording van den volvoerden last in ftaat was (1). Niet te vreden met zijne vrijwillige vqu .wijdering van Rome , welke den Raad eene influimering der burgergefchillen be- loof- (O Plut. in gracch, p. 830.  geschiedenissen. S83 loofde en daadlijk de befte gelegenheid gaf, om allen verlooren gezag langzaam en met toegevendheid te herftellen, nam^ livius het afzijn van gracchusterftond waar, om de bekoelde gunst des Volks in afkeer voor hem te doen overgaan , en hem zoowel, als zijne vrienden, was zulks mogelijk, ter prooije van den wispeltuurigen algemeenen haat te ftellen. Niets tegen gracchus zeiven kunnende inbrengen , wiens gedrag de laster zeli moest eerbiedigen , ftelde hem deszelfs vriendfchap met fulvius flaccuj echter in ftaat, om hem van ter zijde aan ter ander. Deze fulvius was, volgends plu tarchus, waarlijk een woest en dol driftig man, wiens bekende onrustigheii van geest geloof deed leenen aan alles wat de kwaadaardigheid en lasterzuch zijner vijanden hem flechts wilden ten las leggen. Men had hem den blaam gege ven van den opftand te Fregellce en va eenen ganfchen Bondgenootfchaplijke krijg, indien dezelve niet in tijds verhir derd was; men legde hem thands vrij c pénlijk den dood van scipio ten last, or di v. BOEK III. IOOFDST. . voor C.- UI. [, van R. 631. 1 t. • t 1 tl J tt  V. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 121. J. van R 631. GRACCHUS vindt alles bij zijne te rugkomst veranderd. . i l ét g c 3°4 ROMEIN sc he dat hij hem des dags te. vooren zeer hevig had aangevallen , en man deed zijne gemeenzaame vriendfchap met gracchus-ten middel verftrekken, om alzoo de febandeiijkfte fmet over te brengen op. het zuiverst en edelst charakter (\ ). Het gerucht van dezen handel, en vooral de waarfchijnlijkheid der aanftaande Con/^/-benoeming van l. opimius, eenen man van den grootften invloed in den Raad, en:wien hij tegen zich perzoonlijk verbitterd had , .toen hij door de lanprijzing van f a n n i u s 'zijne medeinging -had doen mislukken, deeden gracchus ten fpoedigften wederkee:en. :; • ,- 't- :.- - .. ■Bij zijne terugkomst vond hij, hoe kort sijn afzijn ook geduurd had, de grobtfte /erandering van 's Volks algemeenen geest. 3e menigte had nu verfcheidene believers lekreegen,' die voordellen deeden, weier overdrevene Volksgezindheid, door en Raad zeiven onderfteund, de veelemaatigder wetten van de beide g r a ch u s s e n reeds had doen verachten, en weICO Pt UT. in GRACCH. p. 839.  geschiedenissen. 3S5 welker talrijkheid reeds eene doorgaande onverfchilligheid voor allerleije nieuwe voordellen had te weeg gebragt. O p imius maaktè reeds ftaat op het aanftaande Confulfchap en werd door elk gehouden voorden man, die den laatften flag aan het bouwvallig gezag van cajus zou toebrengen. Gracchus, echter, bezat te veele en te groote begaafdheden, om denzei ven werkloos af te moeten wachten. Opmerklijk was, terftond na zijne terug komst, zijne verhuizing van den Palatynfchen berg naar de markt, die door geringe handwerkslüiden rondom bewoond werd. Het gemeen vond hier in een blijk van. gemeenzaamheid, uit bloote dienstvaardig, heid gefprooten, om , naamlijk, in alle gevallen het Volk terftond ten dienst te kunnen ftaan; terwijl eigene veiligheid, onmiddellijke tegenwoordigheid bij al, wat op de markt omging, en fchrandei gunstbejag der menigte hiervan misfchier de eenige redenen waren. . 's Volks gunst begon zich wederom tol hem te wenden; eenige vobrftellen, dier wij echter niet opgegeven vinden, zou XI. deel. Bb der V. BOEK III. UOOFDST. f. voor C. 121. [. van R. 631. Hij verarj" dert van wooning. Doet nieuwe voorftellert  V. BOEK III. HOOFOST, J. voor C 121. J. van R. Ui. A .1 i 5 £ C f d v li fl; di 38(S ROMEINSCHE den hem daartoe verder behulpzaam zijn geweest. Van alle kanten zag hij zich weder omringd door eene menigte van medeburgers en bondgenooten, het geen den Raad, op voorftel van den Conful fannius, het befiuit deed nemen, om het verblijf in de Had alleen aan de Rn. meinfche burgers toe te ftaan, geduurende al den tijd, dien de geregelde afloop der gedaane voordellen van gracchus rorderde. Rechtftreeksch ftrijdig met dit nieuw ;n ongehoord verbod, verklaarde ca jus apenlijk , dat hij eiken bondgenoot zijie befcherming en bijftand beloofde , he, in weerwil van het zelve, te Rome vilde blijven. Hierin hield hij nogthands [een woord. Een zijner eigene gemeenaame gastvrienden, werd door de bijlIragers van f a n n i u s onder zijne ogen weggehaald , zonder dat hij zich aartegenverzettede: hetzij hij,volgends e aanmerking van plutarchus, reesde, zijn fchier uitgediend gezag openik te waagen ; het zij hij den eerften ig niet wilde geven aan zijne vijanden, e zoo gaarne het openbaar geweld van zij-  GESCHIEDENISSEN.1 387 zijne zijde flechts aangevangen zagen. Zeer waarfchijnlijk werden zijne voordellen afgekeurd, wijl 'er van dezelven geen verder gewag gevonden wordt (i). Eene bijzondere oneenigheid met zijne eigene Ambtgenooten werkte voords zijnen tegenpartijders niet weinig in de hand. Het Volk ftond' onthaald te worden op een zwaardgevecht, het welk de Romei' tien onder de verrukkelijkfte fchouwtooneelen ftelden, fchoon het zel ve met eene onmenfchelijkheid gevoerd werd, van welker befchrïjving onze pen reeds meer dan eens terug fprong. Zijne Ambtgenooten hadden rondom het ftrijdperk rijzende banken laten opilaan , wier zitplaatzen zij voor zich en vérdere Over- he- ( 1) Het zou ons geenzins onwaarschijnlijk voorgekomen zijn , dat een derzelven het ftemrecht voor «ehcel Italië geweest zou zijn,: waarvan wij reeds gewaagden, wijl bij die' gelegenheid appianus jaist dat geen vermeldt, het geen-wij nu weder, volgends plutarchus, wegens de ontruiming van Rome door de vreemdelingen geboekt hebben: maar plutarchus fchijnt hiervan twee onderfcheid©. ne gevallen te maaken , dien wij daarom ook af. zonderlijk te boek gefield nebben. Bb 2 V. BOEK. III. HOOFDST. J. voor sist. f. van R' 631. Oneenigheid tusfeben hem en zijne Arnbtgenooteoi  388 ROMEINSCHE V. SOEK HOOFDST. . Ji voor C 12 t J. van. ,R 631. Her derde Gemeents- manfchap ontgaat hem. heden wilden doen verhuuren. Gracchus eischte, dat men deze banken zou wegnemen , ten einde de genïeene man een vrij gezicht zon hebben van fpelen, die ten genoegen des Volks gegeven werden, en , daar, niemand naar hem hierin luisterde, wachtede hij den laatften nacht af vuur de vertooning en. lie^toen daadlijk door eene menigte van weikluiden al het getimmer wegnemen. De menigte juichte dit bedrijf toe,: als eene daad van flouten moed , doch zijne Ambtgenooten ver-, oordeelden hem als eenen woesten geweldenaar, .terwijl.de geringe dienst, dien men bij het zwaardgevecht zelf' van den genaakten'grond ondervond, geen genoegzaam, tegenwigt opleverde tegen de kwaade gevolgen van den haat zijner Ambtgenooten (1). Aan denzelven werdt door zommigen, volgends plutarchus, de mislukking van zijn derde Gemeentsmanfchap :oegefchreeven , waarbij hij daadlijk •éne meerderheid van Hemmen voor zich :gehad, doch zijne Ambtgenooten eene CO Pi. UT, i* GR AC CM. p. 840.  GESCHIEDENISSEN. 389 eene valfche opgave der flemming zouden gedaan hebben. Natuurlijk werd deze onrechtvaardigheid terftond ontkend,1 en naderhand ftoutmoedig wederfproken. Wat ook hiervan zijnmogt, deze te leur-i ftelling viel hem blijkbaar hardden zou hem zijnen mededingers hebben doen toevoegen , dat zij den Sardonifchen lach lachten , en niet wisten, hoe donker hij het hun zou maaken (1). Eerlang trof nu gracchus een andere flag. L. o p i m i u s werd nevens q. fabius maximus tot Cenful benoemd. Deze nam reeds de eerfte dagen van zjjn bewind waar, om het geen men van hem verwacht had, den ondergang van gracchus, te voltooijen. Daar toe deed hij niet Hechts rechtsftreekfche voordellen , om verfcheidenen zijner wetten afgefchaft te krijgen (2), maar bediende hij zich inzonderheid van de ver- ( 1 ) Vide de-Rifu Sardonio esasmi Adagia p620. Seq. Ons fpreekwoord is: „ Zij lagchen Biei allen na, die vóór lagchen." (Plut. in grao ch. p. 840.) O) Plut, in graccb. p. 840. Bb 3 V. boek III. [oofdst. . voor C. UMa . j van R. 032. l. op1mi- us en q. fabius maxihus dsf.  V. BOEK UI. HOOFDST. J. voor C iso. J. van R, 632. 39Q aOMEINSCHB vertellingen des bijgeloufs bij de herbouwing van Carthago. Schoon de ftaatkunde van den Raad in het voorige jaar volkomen genoegen had genomen in het bedrijf van gracchus, ondanks allen bijgeloof, wijl zij enkel zijne verwijdering bedoeld en het wezenlijkst voordeel daar van getrokken had, was die zelfde fiaatkunde thands bereidvaardig, om des Confuls befchuldiging van gracchus hier in te onderfteunen. Men had kwanswijs brieven uit Africa ontvangen, die het omverhaalen der grensfteenen door wolven vermeldden, en van zoo veel ander kwaad beduidzel fpraken , dat de voordzetting van den nieuwen aanleg op zulk eenen grond godloos behoorde geacht te worden. De Wigchelaars verklaarden , dat zij dit alles uit hunne offerwaarnemingen voorfpeld hadden, en voegden alzoo den fchijn van opzetlijkheid en hardnekkigheid bij eene misdaad, welke mders nog achtloosheid had kunnen geloemd worden (1). Haatlijker en gevaarlijker aanval kon I 'er (?>Appian. al ex. de bell. Civil. p. 304.  geschiedenissen. 391 'er voorzeker niet op cajus gracchus gefchieden, dan deze. Dezelve was het zekerst werkend middel bij de 1 ouden, om de rechtfchapende en deugdzaamde menfchen, de verlichtfte wijsgeeren en weldaadigde menfchen - vrienden, de eerlijkde vrijheidminnaars en waardig fte gun delingen des Volks aan den fchriklijkften afkeer, bitterden haat en gruw zaamde vervolging bloot te dellen: en dit heillooze middel, door de arglistige, baatzuchtige , gevoellooze en heerschzuchtige huichelaarij zoo gereedlijk gebruikt, werd doorgaands door hun zeiven ongelukkig aan de hand gegeven , die min op den fchijn, dan op het wezen, van der Goden vereering letteden. De geheele Raad riep, onder voorzitting van opimius, eene Volksvergadering bijeen, om de intrekking der Afncaan fche Volkplanting te bedemmen , als zijnde dezelve kennelijk tegen der Goder wil aangelegd, en alzoo godlooslijk dooi cajus gracchus en fulviuï flaccus voordgezet. Bij dezen aan val, waarvan niemand beter den toeleg dan cajus zelf, doorzag, was het her Bb 4 01 v. BOEK III. lOOFDST. f. voor C. 120. f. van R. 632. GRACCHUS over gefchonuebij geloof aan gevallen. de CartbaagfcheVolkplanting inge» trokken. » 3 1-  . v. BOEK Hf. HOOFDST. J. voor C I20. J. van R 632. GEACCHL'J verzet zich tegen den Conful OPiMIUS. 392 bomeinschb onmogelijk, de natuurlijke drift van zijn heftig charakter te verwinnen , maar fchreeuwde hij, in den vollen hartstogt 'zijner verontwaardiging, uit: „ de Raad ■liegt al, wat hij van het voorbeduidzel der wolven zegt (1)." Het Romeinsche Volk, zwakker dan eenig ander voor allen ftaatkundig bijgeloof, trok terftond het befiuit tot de Jfricaarifche Volkplanting in, en bleef alzoo het verdelgd Carthago tot aan den Keizertijd onopgebouwd (2). Gracchus, die Hechts zoo veel van 'sVolks gunst had overgehouden, dat hij nog veilig bleef voor deszelfs bijgeloo» vige vervolging, zou, naar het fchijnt, zijn lot flilzwijgend verdragen en ambtloos zijne medeburgers.beklaagd hebben, die zich door de kunftenaarijen van eenen heerfchzuchtigen Raad en van baatzuchtige Grooten van de heilzaamde her-', vormingen lieten aftrekken , en tot den bitterden haat of koelde onverfchillig!ieid jegens derzelver edelmoedigde voor- ftan- CO Appian. al ex. de bell. Civil. p. 364. CsjAppian. alex. de bell. Punk. p. 85.  geschiedenissen. 393 ftanders verleiden: maar fulvius, die voorzeker minder op perzoonlijke veiligheid onder dezelfde veroordeeling konh reekenen, ea wiens ontftuimiger aard zictJ nog een goed gevolg beloofde van eene I uiterfte pooging hunnes aanhangs, overreedde hem, om zich toch tegen de aanftaande affchaffing zijner meefte wetten door opimius nadruklijk te-verzetten. Naar dezen raad luifterende , deed hij terftor.d nieuwe pooging, om zich tegen den Conful in de weer te Hellen. De bewustheid van den veelvuldigen afval zijner oude aanhangers zou hem nu eene menigte vreemdelingen hebben in dienst dösn nemen , en, onder de vermomming van maaijers , in de ftad doen komen , tot welk bedrijf zijne moeder cornelia hem geene onduidlijke wenken in haare brieven zou gegeven hebben , volgends zommigen , gelijk plutarchus zegt, doch welken flap zij , volgends anderen , ten fterkften zou hebben afgekeurd (i). — Wij, die cornelia uit haare eigene woorden over de wraak. zucht (O Plut. in ©RACCH.,p. 840, Bb5 V. BOEK HU oc-FDsr. . voor C. 120, . van R. 632.  V. BOER Bi. HOOFDST. J. voor C 120. J. van R 632. Een Ge rechtsdienaar doo de partij van gracchus ge-i dood. t < 394 ROMEINSCHS zucht kennen, weten dit verfchil gemaklijk te beflisfchen ( 1 ). Minucius, de opvolger van grac'chus in het Gemeentsmanfchap, was het ■werktuig van opimius, waardoor hijde affchaffing der wetten van ca jus aan hetzelfde Volk voorftelde , het geen ze onlangs met zoo groote toejuiching aangenomen en vastgefteld had (2). Met den vroegen morgen was het Capitoüum reeds door den grootften toevloed der beide partijen omringd. De aanhang van gracchus had zich, aan den moord van TIberiUS gedachtig, met lange dolken gewapend en maakte daar van Ipoedig een ergerlijk gebruik. De Cmrul opimius, het gewoone offerwerk voor den aanvang der vergadering verachtende , droeg een zijner Bijldragers j« ANTiLLiusde ingewanden des offerhers dwars door den aanhang van ful'lus weg, fchreeuwende op den beleeligendften toon en in de dreigendfte hou- C O Zie boven bi. 340, Volg. CO 0«o. L, V. c. 12, Flor, L. la. c. ij  geschiedenissen. 395 houding:" ftaat ruim, ilechte Burgers, voor de braaven ! „ Deze ondragelijke taal kostede hem terftond hetleeven: verfcheidene dolken gingen hem gelijktijdig door het hart. De dood des Gerechtsdienaars bragt terftond de geheele vergadering in verwarring. De aanvoerers der beide partijen, opimius en gracchus waren echter volmaakt ftrijdig in houding. Cajus beftrafte de zijnen met den uiterften wrevel, dat zij- hunnen tegenpartijders nu een voorwendsel aan de hand gegeven hadden, het welk zij zoo lang vruchtloos gezogt hadden. Opimius, daartegen, deze gewenfchte gelegenheid aangrijpende s riep terftond het Volk ter wraake van den moord op. Een geweldige ftortre gen fcheidde echter, voor dezen dag, de woedende partijen (i>, Dei (i) Plüt. in gracch. p. 840. Appianu geeft een geheel ander bericht van deze gebeure nis. „ vg.gends hem viel deze opfchudding voo bij de (temming over het intrekken der Afrkaar, fche Volkplanting. Bij deze gelegenheid zougsac chus naar het Capitotium gekomen zijn, terwi; PUI V. ' BOES iii. ïoofdst. ' J. voor C. 120. J. van R. 632. I 1 t l  V. Boek III. hoofdst. J. voor C 120. J. van R 632. 396 R.OMEINSCHE Den volgenden morgen kwam de Raad, op befchrijving des Confuh; over den omgebragten Gerechtsdienaar bij een, wiens lijk intusfchen geheel naakt en bebloed opzettelijk midden over de markt op eene baar onder veelvuldig gehuil en beklag naar het Raadhuis gebragt werd. Opimius gaf voor, niet te weten, wat het aannaderend gedruifch beduidde en begaf zich daarop naar buiten; alle de Raadsleden volgden hem, én omringden alzoo de lijkbaar, die nu ten aanzien der zamen gevloeide menigte werd neder gezet. Zommigen der burgers begonnen daarop van fulvius reeds eene redevoering hield, doch door de tegenpartij belet zijn, door te dringen, wanneer hem zekere Plebejer, attilius genaamd, bij de band gerat en verzogt zou hebben, om toch het Semeenebest te fpaaren. Op dit verwijtend, doch joedhartig, zeggen, zou crkccuus hem feham» >er over den fchouder hebben aangezien, 't welk loor een der zijnen voor een fein ten aanval zou [ehouden zij», en die daarop, om zijnen Meester e behaagen, zich gehaast zou hebben, attilius e doorlteken." (Appian. alex. de heil Civil. '• 365.) ■ — Het verhaal vaa plutarchus, loor de meeften aangenomen , komt ons echter hei latuurlijkfte voor.  geschiedenissen. 39? van gruwelijk geweld te fchreeuwen, aan eenen. Gerechtsdienaar gepleegd ; doch de meesten gevoelden en verfoeiden het onwaardig gedrag der Grooten, die zelve se.iien tiberius gr acchus, in de ohfc houdbaarheid van zijn. Gemeentsmanfchap, vermoord en zijn lijk in het water geworpen hadden, doch n\\ eenen Bijldrager, misfchien: wel, onrechtmaatig aangevallen , maar al vast de eigene oorzaak zijnes doods, op de markt ten toon fielden,, terwijl de Raad van het Romtinfche Volk ; het Jijk van dezen gemeenen huur' ling om geene andere reden beweenden er zoo talrijk met deszelfs tegenwoordigheid vereerde, dan om den laatften hefchermei cVs Volksrdes te veiliger te kunnen var kant maaken (r). Na-.-dat-.de Raadsleden, weder binnet waren gegaan, werd de Conful opimiui door een Raadsbefluit gelast: „ om toe tf zien, dat het Gemeenebest geen nadee leed, maar de, dwingelanden te verdel gen." Met deze zoo nadruklijke magt bekleed (i) Plut. in cracch. p. 841. V. BOEK III. HOOFÜST. [. voor C. HO. [. van R. 63a. , De Conful mee nood. ; last be, kleed. I I f  vY *OEK 111. HOOFDST. J. voor C iso J. van R. 632. ] ] Uv*o *a 2 398 romeinschk gaf opimius bevel aan de Raadsleden, om zich te wapenen, en aan de Ridders, om, den volgenden morgen, alle met hunne gëwaapende flaaven op de markt te komen. Fulvius rustede zich nu van zijnen kant niet minder toe tot feitelijken tegenitand, waar toe hij zijnen ganfchen aanhang bij een hield en de overige menigte , zo veel hij kon, opruidde. Gracchus, in tegendeel, wiens edel hart het rampzalig lot zijnes vaderlands meer, dan zijn eigen naderend leed, betreurde, bleef bij het itil en droevig heengaan van de markt langen tijd voor het ftandbeeld zijïes vaders fpraakloos flaan, het welk lij eindelijk met eene diepe zucht en onler het ftorten van eenen traanen vloed rerliet. Veelen, die dit zagen, werden lermaate geroerd door deze zijne houding, lat zij, het- zelfverwijt niet kunnende lulden, van zulk eenen man verlaten en •erraaden te hebben, hem naar zijn huis olgdcn, en den ganfchen nacht voor ijne deur de wacht hielden (1). De bende, welke: voor hem het lee- ven (l) Plut.*»V» gracch, p. 841,  geschiedenissen. 399 ven wilde waagen, bragt den nacht in ernftige ftilte door, onderling Hechts met bedaarden en droeven geest de rampen van den Staat overwegende en derzelver uitkomst bereekenende: de andere, welke bij fulvius was gebleeven, bragt, in tegendel, op het voorbeeld van haarenaanvoerer, denzelven door .in het allerwoest geweld. Haar gefchreeuw, geraas en gevloek werd luid gehoord, en door het overdaadige gebruik van wijn hoe lang, zoo heviger. Fulvius zelf geraakte het eerst befchonken, floeg in dien fchandelijken ftaat eene taal uit, welke men van zijnen ouderdom nimmer had kunnen verwachten, en viel eindelijk in eenen diepen flaap, waaruit men hem, den volgenden morgen, met zeer veel moeite wekken moest ( i). Opimius, met den ontzettende» noodlast bekleed, die daarin alleen van het Diftawfchap onderfcheiden was, dal dezelve wel boven allen vorm van rechtspleeging, maar geenzins boven de wetten zelve verheven was , had terftond grac- (l) Plüt. in GB.ACCH. p. 841. V. boek 111. hoofdst. f. voor R. 120. J. van C. 632.  V. BOEK iii. HOOFDST. J. voor C i20. J. van R. 632. De laaide dagdesleevens van cajus gracchus. 40O ROMEINSCHE g;racchus en fulvius tegen heden gedagvaard op het Raadhuis, en eene fterke bezetting in het Capitolium gebragt. Een gedeelte zijnes gewapenden Volks was nu rondom de markt en in verfcheidene gedeelten van de Stad verfpreid, ter wijl hij zelf in den tempel van c a s t 0 r , midden in de Stad, een waakend oog op alles hied ( 1). De noodlottige dag brak aan; het ge» volg van f ülv iu s ..wapende zich met de Gailifche wapenrustingen, dien hij in ziju Conful- en Proconfulfchap veroverd en aan zijn huis bewaard had. Naauwlijks ontnuchterd van den wijn, geleidde hij dezen even. ongefchikten hoop, ondereen fchriklijk gefcbreeuw en gedreig, naar den Ayentynfchen berg. Gracchus volgde hun met de zijnen derwaards , maar in eene geheel andere houding. I lij begeerde zich geen zins te wapenen, maar floeg zich den tabbaard om, als ging hij naar de markt, en hield enkel eenen korten dolk bij zich. Bij het uitgaan van zijn huis volgde c hem zijne echtgenoot , l i- ci« Cl) Appian. al ex. de bell. Civtl. p. 3Ö5.   XL11  GESCHIEDENISSEN. 401 c i n i a , hem met de eene hand bij zijnen arm terug houdende, en op den anderen arm zijn jonge zooutjcn dragende „ gij verlaat mij thands, mijn cajus! niet gelijk wel eer als Wetgever en Gemeentsman, of om ten roemrijken ftrijd te gaan, en mij, als u iet menfchelijks overkwam, eenen eerlijken rouw na te laten: neen, gij ftelt u zeiven bloot aan de moordenaars van tiberius, te recht wel ongewapend, om liever ongelijk te lijden, dan te doen, maar zonder dat uw onder gang den Staat eenig voordeel geven zal Het onrecht tiert; geweld en ftaal heer fchen en beflisfchen in de geftoelten; wa uw broeder voor Numantia gefneuveld men zou ons, na bekomen wapenftilftand zijn lijk gegeven hebben; nu zat ook il misfchien eenen rivier-ftroom of de Ze moeten fmeeken, om mij ergens uw ver zwolgen lijk te toonen. Hoe toch kun gij, na den moord van u wen t i b e r i u s langer op wetten of op Godenu verlaten? Terwijl licinia dus fprak en jammei de, ontwikkelde zich cajus zachtker uit haaren arm, en ging fpraakloos m« zijne vrienden voord; dit ziende, det XI. deel. Cc ( v. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 120. J, van R. 632. ! » t C t •> 1» IS !t d Ie  4oa romeinsche V. boek m. hoofdst. J*. voor C 120. J. van R 632. Vergeeffche pooging van GRACCHUS ter onderhandeling, de trouwe echtgenoote eene pooging om haaren cajus bij den tabbaard te grijpen , doch haare krachten bezweeken, zij viel voor over op den grond, van waar haar eenige ftaaven in eene volllagene wezenloosheid naar het huis van haaren broeder crassus wegdroegen Diep in het hart getroffen, ging gracchus met de zijnen mede naar den Avcntynfchen berg, in vroegere eeuwen de wijkplaats van het Volk, en nu door hem voorzeker thands gekoozen,om, in plaats van wapenen tegen medeburgers, door deze uitwijking liever den Raad, gelijk weleer, tot redenlijker voorwaarden te bewegen. Daar toe ftrekte zijne allereerfte pooging bij de ontmoeting van fulvius, dien hij aanraadde, om zijnen zoon quinïus, met eenen vredebode, ter onderhandeling naar de markt te zenden. Deze was. een jongeling van het uitmuntendst voorkomen, en die, daadlijk met dezen last verzonden, denzelven met zulk een zedig bloozend en waarlijk betraand gelaat volbragt, dat een, groot deel der omftanders •?< zich (O Plut. in gracch. p. 841.  GESCHIEDENISSEN. 403 zich niet ongenegen tot de bevrediging betoonde. Opimius, wien deze mee.waardigheid ten hoogften ergerde, zeide: „ zij moeten den Raad door geene bood fchappers voldoening geven, maar zelve als misdaadige burgers afkomen, om zich te verand woorden, en kunnen dan eerstj wanneer zij zich aan mij hebben overgegeven , om verfchooning van ftraf bid' den," Den jongeling verbood hij, zonder voldoening aan dezen eisch? dien hij kon overbrengen, weder te rug te keeren (i). • Men zegt, dat cajus waarlijk gereed •was , om te gaan en zich voor den Raad ite zuiveren : fulvius, begeerde, andermaal zijnen zoon te zenden, om, was het mogelijk, den eerften; indruk op het hart van een groot gedeelte door verdubbeling ook bij de overigen te voltooijen. Maar opimius, die ^ gelijk plutarchus uitdruklijk zegt, de:gefchilbeflisfching door de wapenen begeerde, greep nu terftond den jongeling aan» " CO Pi-ut- *'» gracch. p. 841, 84a. Cc 3 v. BOEK UI. HOOFDST, J. voor C. 120 j. van' R. ' 63?- Onver- ' zetlijkheid van opimius.  404 ROMEIN SC HE V. BOEK ui. HOOFDST. J. voor C i20. J. van ï 632. Nederlaag van den aan hang van GRACCHUS aan, en Het hem naar den kerker brengen (1). Op zijn bevel voerde c. brutus, die zelf een fchoonvader van ca• j u s was, voords een geheel heir van .. voetknechten en Crctenfche böogfchutters tegen den Jventynfchen berg uit. Fulvius weerde zich dapper; p. lemtij* lus, thands Piince^van den 'Raad, werd ■ zelf zwaar gewond ; het ver ïeikend geweer der bóögfc-hutters dreef echter de menigte ,■ —na een -verlies van omtrend 'twee hbncTërd en vijfrig mannen, uit een:, wanneer fulvius met zijnen öudften zoon door dèn tempel van -luna de klucht nam in het huis. van eenen zijner bekenden. " Hier hield hij «ich in een oud en lang verwaarloosd bad verborgen, waar 'hem zijne- vervolgers niet vonden. Deze -nu -dreigden, de .ganfche buurt in brand te fteken, indien men fulvius niet uitleverde, her.geen.den fchroomvalli» gen eigenaar, zich fchaatnende, om zelf bem overtegeven, eenen anderen deed ontdekken, waar hij zich bevond. Vader (x)Plut. in caicca, p. 843. Afpian, al ex. ds beiU 'Civil p. 365,  GESCHIEDENISSEN. 495 der en zoon hielden wel de deuren van het bad gellooten , doch hunne vervolgers flormden met geringe moeite door' het dunne befchot der wanden , en bragten hun 'b?iden ichierJijk om hals ( i ). Gracchus had van den begin af voor burgerbloed gefchrikt; niemand had hem den minften tegenweer zien doen ; hij had al vroeg de wijk genomen in den tempel van diana, waar hij de handen aan zich zelf zou geflagen hebben, indien twee zijner trouwste vrienden , pomponius eiiLiciNius, of, gelijk andere willen, l & t o r i o s , hem niet den dolk ontweldigd hadden. Zich'dus door zijne vrienden ontwapend en door zijnen aanhang grootendeels verlaten ziende, zodra 'er flechts vergifnis aangekondigd wa; voor allen, die tot den Raad overkwa men, zegt men, dat hij'met gebqogenc knieën de Godin des tempels bad: „omhei on (i) Plut. in gracch. p. 843- Appian. a LES, de bell. Civil. p 366. Oros. L. V.c.is ' Cic. Philip. Orat. VIII. c, 4. Id. in catil. O ' rat. IV. c. 6. Val. max. L. V. e. 3- «• '• Vell. paterc. L. II. c. 6. Cc 3 v. boek III. ioofdst, j. voor Cé 120. f. van R.. 632- Gedrag ;an gs-ag* chus in den Burger-ftrijd.  V. boek. III. hoofdst. J. voor C, ISO J. van R. 632. 1 1 I i < } 3 1 2 Gedrag des Volkf. j- li A A L 40c* ROMEINSCHE ondankbaar Volk, het geen zijne vrienden dus fchandelijk verliet, den Grooten iri eene eeuwige flaavernij te doen dienen!" Eenigen echter bleeven nog voor hem ftrijden, en gaven hem gelegenheid, om over de Tiber-brug te geraaken. Pomponius en licinius of l^etoritjs ileeven hem trouw, en vochten, als twee aoRATiussENr, tegen zijne vervoljers, ten einde hem eene vrije vlucht te jezorgen. Weldra echter fneuvelden zij >eiden, het zij wanhoopig door hun eiren , het zij door vijandlijk ftaal, en nu cheelde het nog maar weinig of grac:hus zelf was gegreepen, wijl de gierigleid zoo wel, als de haat, hem vervolgde. De Conful had naamlijk zoo veel gouds litgeloofd, als zijn hoofd zwaar bevonden ou worden £'i ). Dat Volk, waarvoor zijn broeder reeds et leeven had opgeofferd, en welks daadjk voordeel alle zijne wetten geheel on- baat- CO Plut. in gracch. p. 842. Appian. Ltx.de bell. Civil. p. 366. O r o s. L. V. c. 12. oa. vict. * vit.Mustr.c. LXV. Vell. paterc. IL c. 6. Diod. sic. de vin. et vit.?. 378.  \ geschiedenissen. ao? baatzuchtig hadden bedoeld, — dat Volk, *t welk uit krijsluiden beftond, en gèene gewapende lijfwacht des heerfchzuchti-' gen gewelds anders moest kunnen verfchrikken, — dat Volk achtede het thands reeds groot, niet mede naar zijn dierbaar hoofd te dingen en vergenoegde zich, als bloote aanfchouwers langs den Tiberoever, hem door wenken en gefehreeuw tot lopen te bemoedigen, als ware het om eenen wedloop bij een of ander feest te doen geweest! — Hoe verdiende dat ondankbaare , wufte en trouwlooze Volk den vloek, dien gracchus in den tempel van d i a n a zou geuit hebben! 4En dit echter was het ernsthaftige Rameinfche Volk, zoo ver van alle Meenfche ligtzinnigheid verwijderd en echtei zoo vrijheid minnend, zoo grootmoedig tevens, als eenige andere natie! — Hoe wel verdiend dan ook, is ons de vloek van gracchus veel te fchriklijk, om denzelven te herhaalen: — hij zelf kar den vloek der Volkeren in het algemeen toch niet gewild hebben. Zijn ilaaf, die hem trouw tot in de jongde oogenblikkèn bijbleef, die hem. Cc 4 naa V. BOEK, nu IOOFDST. i. voor C» 120. \i van R. 632. i r  4°8 romeinsche V. boek III. hoofdst. J. voor C. 120. J. van R, 632. gracchus door zijnen (laaf. op zijn verzoek, orngebragt. Het hoofd van gracchus met lood gevuld en tegen goud betaald. 1 t naar zijne denkwijze, het uiterfte redmiddel toediende , befchaamde den vrijen burger, die hem eenzaam liet vluchten, zonder hem aan een paard te helpen, waarom hij openlijk verzogt. Philocrates of euporüs — dus heetede de flaaf, volgde zijnen Heer tot in het bosch van FURiNA aan gene zijde van den Tiber , alwaar cajus, op het naderen zijner vervolgers, van hem den laatften dienst verzogt, dien hij hem als een Held bewees. Hij ftootede het ftaal, 't welk hij voor zijnen Meester droeg, het eerst in deszelfs borst, en doorboorde zich zelf iaarna op zijn ftervende ligchaam (0. Naauwlijks lagen zij beiden zieltoogende ter neder , of de te leur gefielde moordzucht viel den ontzielden gracchus aan en ontnam zijn lijk het hoofd, liet geen de vervolging tegen goud beloofd had op te weegea. L. septimu- LEIÜS CO-Plut. in gracch. p. 843. Appian. t l e x. de bell. Civil. p. 36Ö. hvK.Mict.de vir. 11. c. LXV. O ros. L. V. c. 12. Val. max." VI- c- 8- ex. 3 Vell. paterc. L. II. c. ;. 'Diod. sic, de fïrt. et vit. p. 378.  GESCHIEDENISSEN. 40Q leiüs an a gn inus, wel eer een gemeenzaame vriend van gracchus, thands de vriend van deszelfs doodvijand opimius, was een affchuwelijke en laage fchelm genoeg, om niet flechts dit hoofd uit de handen van den knaap te kopen , die het afgehouwen had , maar om tevens daarmede eene winst te bereekenen, wier verfoeilijkheid, bij het bloot verhaal alleen, alle verdere omfchrijving overtollig maakt. Hij kocht het, om 'ei winst mede te doen, —■ bragt het naar zijn huis, — doorboorde den hals, — haalde 'ei de herfenen door —en vulde derzelver le digheid met gèfmolten lood, waardoor des zelfs zwaarte, op de fchaal naauwkeurij gewoogen en zorgvuldig aangeteekend zeventien ponden en drie vierendeele haalde ( i ). Hij zelf droeg het op een piek naar den Conful , en ontving 'e den geftelden prijs voor. Eenige gemeen knaapen bragten de hoofden van fui vius en deszelfs zoon, doch de wraa b ' (1) Aan waarde tegen goud ƒ5325 ■ : • : H Romeinfche pond had twaalf oneen; men houde < hier en elders fteeds in het oog. Cc 5 v. BOEK ut 100FDST. f. voor C. 120. [. van R. 632. r 1 ' > ' tl Ë e k et  V. boes in. hoofdst. J. voor C, 150. J. van R, 63 a. • i Schriküjlijke vervolging 1 door opimius aan- = gerecht. \ r ê I * I L 4IO r omeinschï beklaagde zich reeds te zeer over haare bedroogene mildheid, om aan hun iet ter belooning te geven ( 1). Septimulei us bleef tot aan zijnen dood de verachting en de vloek van elk, hoe hij over gracchus denken mogt. Q. mucius sc/evola deed eens als Prcetor hem dezelven met den bitterften fchimp gevoelen , wanneer hij hem, op zijn verzoek, om hem als Overften met zich naar Afia te nemen , te houden gaf: „ gek, daar gij zijt, wat wilt gij toch? Het aantal kwaade burgers is zoo groot, dat ik u verzekeren kan, dat gij , wanneer gij lechts te Rome blijft, in korte jaaren chatrijk kunt worden (2)." Opimius , niet te vreden met de loofden zijner tegenpartij noch met de eheele ontzieling. van den ganfchen aanhang Cl) Plüt. in gracch. p. 842. Cic. de O. *» L- u' c' 67- Flor. L. III. c. 15. Appian. lex. de bell. Civil. p. 366. Plin. Hifi. Nat. . XXXIII. c. 3. Aür. vict de vir. Hl. e. LXV. rODi tn. de virt. & vit. p. 378. val ma*. ■ IX. c. 4. ex. 3. (2) Cic. de Orat. L. II. c. 67,  geschiedenissen. 4ÏI hang der gr acchussen, zettede terftond de bloedigfte vervolging voord tegen allen, die niet fpoedig genoeg den onbaatzuchtigen Volksvriend verraaden hadden. Meer dan drie duizend menfchen ■werden 'er zonder eenig verhoor, en buiten allen form van geding in den kerker om hals gebragt, en derzelver lijken in den Tiber geworpen. Deszelfs boezem was mede het graf geworden van hun, die op den Aventynfchen berg aan de zijden van fulvius en gracchus vielen. Quinti us, de zoon van fulvius , dien o p i m i u s al vroeg ten ker' ker had laten fleepen , kreeg de keuze zijnes doods, maar fmeekte om zijn leeven: ook deze jongeling werd niet ver fchoond , fchoon hij een bode ter bevrediging geweest was, maar werd mede in den gemeenen kerker omgebragt (O* Herennius siculus, eznHetru ri'sch Wigchelaar , die den aanhang vat gracchus gediend en een bijzonde: vriend tevens van hem geweest was floeg (i) Plut. in gracch. p. 842. Oroï. L V. c. 12; Vell, Paterc L. II. c. 7. V. boek III. 100fdst. [, voor C. 120. f. van R. 632, l - r 1 »  412 romeins che v. b o ek III. hoofdst. J. voor C 120. J. van R, 63a. J 1 '] ] i 3 1 i i l floeg, wanneer men tem in den kerker wilde brengen, zijn hoofd met zulk een geweld tegen de poort der gevangenis aan, dat hij op den drempel der ellende neder viel, en, Hechts op eene trede afftands van den beul, vrij willig den geest gaf ( 1 Alle de goederen der omgebragten en jefneuvelden werden verbeurd verklaard ïn openlijk verkocht. De bruidfchat van c 1 c 1 n 1 a werd zelfs niet gefpaard. Aan tiaar en aan alle de overige vrouwen werd de rouw over haare mannen verboden. Het huis van fulvius werd jmvergehaald en deszelfs grond naderïand de Flacciaanfche plaats genaamd. Cornelia kreeg echter den romp van iet lijk haares dierbaaren zoons in handen, iet geen, uit medelijden met haar onuitpreeklijk leed, of op hoop van eene rijc« belooning, Uit het water opgehaald, en ot haar naar Mifenum vervoerd was ("2). De (1) Val. max. l. IX. c. 12. et. 6. - Volgends vellejus zou hij met den zoon van ulvius te gelijk naar den kerker gebragt zijn, en em, daar hij hem zag weenen , gezegd hebben: doe liever zoo!' ( L. II. c. 7.) (2) Oros. l. v. c. 12. Plut.j* gracch, . 842, 843.  geschiedenissen. 4T3 De ftrengheid van opimius , die veelen eene wreedheid fcheen, welke aan eigen wrok haare bitterheid verfchuldigd \ was, nam eindlijk den boogden trap van haatlijkheid aan, wanneer hij , zoo veel burgerbloed geftort en in gracchus en - fulvius twee mannen hebbende doen fnéuvelen, waarvan de een alle zijr^tljdgènooten in'deugd ver te boven ging, dé ander eenmaal eenen zegepraal gevoerd had, fchaamtloos genoeg was, om nu eenen tempel ter eere der ëënSraöÏ te dichten. Elk befchouwde dien tempel met' fchrik en- afgrijzen als den wa penpraal van den eerden burgerkrijg, en óp zekeren morgen vond men tusfcher fiêt opfchrift van' deszelfs inwijding di hekelvaers: „ de tempel der eensgezind beid , het werk der onzinnigheid ( i )!" ' Opimius zelf, wiens gebruik van zij nen buitengeWoonën last wij thands gt boel (i) Plut. in gracch. p. 843- ■ Krachi ger is het Griekssb van plut ar chus, doch 0 ze taal fcheen mij geene andere woordfpeeling vergunnen. o>«« *«'«» ~ Appian. alex. 4t bell. Civil. p. $66. V. boek HL joofdst. . voor C 120. [. van R. 632. Tempel ter eere der eenoragt ge« (licht. r t t i« n- te  V. boek III. hoofdst. J. voor C. 120. J. van R. | • . ~ Stand» beelden voor de gsacchus- sen opge- ! richt. i I e z h n n v hi bi zii ii 414 ROMEINSCHE boekt hebben-, zal nog eenmaal, na de vrijfpreking door zijnen aanhang van het gemeld bedrijf, in zulk een verachtlijk licht op onze gefchiedrol komen, dat wij ons thands van 't minfte woord onthouden kunnen tegen het gezag van cicero, die zich zeiven de onverfchoonbaare fehande aandoet, van dezen burgerbeul tot zijnen grooten man te maaken ( 1). Zodra het Volk terug gekomen was van deszelfs misleiding door de arglistige en valfche toegevendheid der Groo^ :en, en van deszelfs verbijstering voor iet gewapend geweld eenes gevolmagtig!en Cotifuls , zag hetzelve fpoedig , en chter voor deszelfs eigen duurzaam welijn, veel te laat.de dwaaze ondankbaareid in, waarmede het den laatflen edelloedigen voorftander van deszelfs algeeen geluk verraaden had. Ongelukkig ïrfpüde hetzelve thands alle oplettend* :id£n vermogen aan de vereering van :ider broederen nuttelooze nagedachtnis, (1) Pideindicemhistor.Oper.cic. in voce. Men ! voords daarover Rollin. Hgst. Rom. Vol. . p. 105.  geschiedenissen. 4Ig terwijl da heerfchzucht rustloos werkzaam was, om alle gemaakte en tot heden in ftand gebleevene hervorming der gracchussen weg te nemen, tot dat 'er geene fchaduw hunner Volkverzorging overig was. Terwijl, naamlijk, het Volk ftandbeelden ter eere der beide gracchussen oprichtede , en de plaatzen heiligde, waar beiden als flachtoffers hunner edelmoedige n Volksliefde fneuvelden , terwijl zij derwaards de eerftelingen van alle de voordbrengzelen des jaargetijds bragten en veelen dagelijksch voor hunne beeldnisfen offerden, en ze als Godenbeelder aanbaden ( O; ging de Raad voord, om de geheele landerijverdeeling , fchoon door hem zeiven bekrachtigd, gansch te vernietigen. De eerfte wet, die hier toe doorging, gaf aan eiken eigenaar vrijheid, om zijner pasverkreegen grond weder te verkopen het geen tiberius gracchus ver boden had. . Het gevolg was daarvan dat de armen fchierlijk hunnen grond kwij raak (i) Plut. in gracch. p. 843. V. BOEK III. HOOFDST. J, voorC 130. '. van R. <532« \ 1 \ , Affchaffing der 1 wetten der grac- ' chussek, > t  V. boek III. HOOFDST. j. voor C 120. j. van R 632. 416 romeins chs raakten, het zij zelve om geld verlegen, het zij door hunne fcbuldeisfchers daartoe gedrongen. Daarna fchafce een Gemeents'man sp. borius de geheele landerijwet ■ ten eenemaal af, en liet alle akkers inde banden van derzelver oude bezitters, mids eene zekere verponding betaalende, waarvan eene bedeeling aan de armen gefchiedde. Hier door werd eenigzins voor de behoeften, maar geenzins voor de bevolking gezorgd. Het was niet genoeg, op deze wijze reeds de inflellingen van gracchus, welken a p p i a n u s allerheilzaamst voor den Staat oordeelde, 'indien zij Hechts volvoerd waren, verijdeld te hebben, eerlang fchafce een ander Gemeentsman zelfs deze verponding af , en liet voor het behoeftige gemeen niets over. Het heilloos gevolg hier van was eene volkloosheid in de burgerij en in het veld, eene fchaarsheid in 'slands fchatkist en vermindering van foldij; alle wetten, hiertoe betreklijk werden krachtloos , en vijftien jaaren na derzelver herftelling hield reeds volkomen alle rechtspleeging over de landerijbezitting op (1% Cor. (O Appian. alex. de heil. Civil,p. 366, 367.  GESCHIEDENISSEN. 4*? Cornelia, wier onbeperkte hulde wij de eer onzer gefchiedpen achteden, verdroeg dien jongden flag, die haar hart» thands trof, met eene ziel, zoo groot, dat ■ derzelver eerbied naauwlijks eenige plaats voor medelijden met haare rampen overlaat. Op het landgoed bij Mifenum ,, werwaards zij Rome, na den moord van haaren tiberius, ontweeken was, fleet 'zij het overfchot haarer dagen, ook na dezen laatften ramp, op dezelfde wijze, als toen het Romeinfche Volk haar het koperen ftandbeeld oprichtede. Haare uitftekende bekwaamheden en fchitterende deugden bezorgden haar tot in haaren laatften ouderdom de vriendfchap van de voornaamfte luiden van haaren tijd; haare gastvrijheid bragt Grieken en andere ge leerden aan haare opene tafel, ter wij' Koningen zelve zich even vereerd reeken den door de gefchenken, welken zij hm zond, als welken zij van hun wel wild aannemen. Zij bekoorde elk haarer ge meenzaame vrienden zoowel , als elke vreemdeling, die haar kwam zien, war neer zij het leeven yan haaren vader, d huislijke deugden van scipio den ©ei XI. DEEL. fte V. BOEK III. OOFDST. . voorC 120. [, van R« 632. Cornelia ia den Jood haarer beide zoonen. t 1 e  V. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 12 O. J. van B 632. C barakter van cA-j JUS GRACCHUS. .: 4l8 ROMEINSCHE ften Africaner verhaalde; maar verftomde elk, wanneer zij, zonder blijk van rouw, zonder eenen traan te ftorten, fprak van haare zoonen , en derzelver bedrijf en bitter lot verhaalde, als of zij van oude gefchiedenisfen gewaagde, wanneer zij, de plaatzen , waar beiden vermoord werden , de eerwaardigfte grafplaatzen haarer dooden noemde. „ Sommigen maakten hier uit op, zegt de menschkundige plutarchus, dat de ouderdom of overmaat van rampen haar gevoel verdoofd en haar verftand verftompt had, maar dezulken gevoelden zelve niet , welk een vermogen een edel hart, verhevene opvoeding en deugdzaame wandel den mensch in handen (tellen, om alle verflagenheid van geest te verbannen, en dat het goed geluk zeer dikwijls de rechtfchapenfle ieugd overwint, terwijl de deugd, die :egenfpoed verduurt , fteeds grooter wordt (1 y Deze algemeene waarneming op het nenfchelijke hart zij nu de maatftaf on:er bereekening van de zedelijke waarde eenes (O Plut. in gracch, p. 843.  geschiedenissen. 4*9 eenes mans, wien de partijfchap als eenen onftuimigen wraakzuchtigen oproermaaker berucht gemaakt, doch wien de onzijdige gefchiedenis van zijn bedrijf als eenen voortreflijken menfch vereeuwigd heeft. Cajus gracchus, wien de volkomenfte aanleg tot allen goed , de onwaardeerbaarfte fchat eener volmaakte opvoeding, de gelukkigfte ontwikkeling van alle vermogens was ten deel gevallen, zag zich door den voorfpoed even zwaar, als dooi den tegenfpoed beproefd, en bleef in beiden aan zich zelf gelijk. Hoe lachte hen: niet alles toe, wanneer het Volk hem ah eenen zendeling der Goden aanzag (O. wanneer de Raad zich vleijende naar zijner raad fchikte (i)! Hoe verving de zwart fte donderlucht dit fchitterend zonnelich niet, wanneer 's Volks gunst verdween wanneer hij ambtloos ten doel ftond aai eenen gevolmagtigen vijand, wiens geza{ gansch Rome tegen hem alleen kon dwin gen, en die al dat gezag ter zijner ver plettering bezigde ? In het eene uiterft deei (O Zie boven bl. 343 en 344. ( a ) Zie bov«H bl. 373' Dd fl V. BOEK ui. HOOFDST. J. voor C. 120. J. van R. 632. 1 » t t i l  V. boek III. hoofdst. J. voor C, 130. J. van R. 633. 1 i 1 g n g \ 420 ROMEIN SC HE deed hem de blaakende Volksgunst geen voorftel doen, het geen't algemeene welzijn niet bedoelde, noch de vJeijerij des Raads terug treden van den minften ftap, dien hij voor het welzijn der Gemeente had gedaan : in het andere uiterfte getroostede hij zich, die krijgsroem voor Numantia en op Sardinië behaalde, den fchijn van eenen bloodaard, wanneer hem de uiterfte noodweer zelfs te dwingen fcheen, om burgerbloed te ftorten (1) Zijne eerbaarheid , zijne maatigheid, zijne ;erlijkheid , zijne moederliefde , zijne jroedermin wedervoeren van zijne biterfte vijanden zelve nimmer eenig vervijt. — Zijn eerbied voor de Godea verd fiechts verdacht gemaakt, om zijien invloed te ftremmen, maar de partijchap zelve heeft hem daarna nooit als godlos durven brandmerken. — Wanneer et Vaderland hem riep, hoorde hij naar eene andere ftem , het zij hem zijne toeder wederhield, het zij hem zijn eien hart het lot zijnes broeders dreigde. — Vnzk mogt een fcherpe prikkel zijner be- (O Plut. in gracch. p. 845,  geschiedenissen. 421 bemoeijingen zijn, hij mogt haare voldoe ning al waarlijk zoet achten; — de leer der vijandmin was toen nog niet gepre dikt , hsare wet zou in ons oordeel niet terug werken. — maar, dat men ons één voorftel, één bedrijf van cajus toone, waarin geene andere drijfveer , dan de wraak zou te ontdekken zijn. Niet éé*n kwam 'er ons voor, 't geen ons die drijfveer zou hebben doen vermoeden , indien wij den godloozen moord zijns dierbaaren broeders niet geweten hadden. Even min , als wij zulk een zelfzoekend beginzel zijner daaden opmerkten, fcheen ons zijn ganfche bedrijf geen geheel overzien en zamenhangend ontwerp ter algemeene ftaatsverandering te zijn, maar veel eer een gedeeltlijke hervorming en verbetering in denzelfden burgerftaat te wezen. De gtheele affcheiding der rechterlijke magt van den Raad en derzelver uit fluitende toevoeging aan den Ridderftand, en het voorftel ter ondereenmenging dei Centuriën van de zes onderfcheidene burgerklasfen konden alleen van zulk eener algemeenen aard geoordeeld worden maar het eerfte is zoo duister en zoc Dd 3 vél v. BOF.it II. II007DST. f. voor C. 120 j, van R. 63 I  423 romein s che V. BOEK III. HOOFDST. j. voor c. I20. J. van R, 632, t ( J < e l verfchillend opgegeven, en, het laatfce is zoo onwaarfchijnlijk gemaakt , dat het eene noch het andere ons deze algemeene aanmerking kan doen terug nemen. Schoon de Ridderftand zich zinds zijnen tijd tot eenen tweeden ftaat in de Romeinfche burgerij verhief, en van het bloote krijgsmans leeven tot een ftaatkundig h'gchaam werd verbonden, het geen zeker evenwigt tusfchen den Raad en het Volk had kunnen houden, gevoelde of erkende dezelve echter zoo weinig de waardij dezer verandering, dat wij denzei ven , op bevel van 0 p 1 m i u s, terftond gereed vonden, om met twee gewapende [laaven geweld te gebruiken tegen den lanhang van fulvius en gracchus. ton dit vreemde verfchijnzel, 't welk al /ast onverklaarbaar zijn zoude op gronien eener algemeene ftaatsverandering , loor cajus bedoeld, en waar aan dit [eheele ligchaam deszelfs ftaatkundig aanlijn en vermogen zou verfchuldigd geveest zijn, geeft sallustius deze pmerklijke reden. „ Nadat iiberius n cajus gracchus 's,Volks vrijeid trachteden te herftellen, en het misdrijf  geschiedenissen. 423 drijf van weinigen begonnen ten toon te ftellen , namen de Grooten, van eigene fchuld bewust en daardoor verlegen gemaakt, nu eens hunne toevlucht bij de Bondgenooten en Latynen , dan eens bij de Rmeinfche Ridders, wien de hoop op lidmaatfchap des Raads aan de volkszijden onttrok, en verzetteden zich alzoo tegen de poogingen der gaacchussen ( O-" De wijze nu , waarop gracchus door op zich zelve ftaande hervormingen »8 Volks vrijheid trachtede te herftellen en eene hand over hand toenemende Re geering van weinigen tot de oorfpronglij' ke gemengde Regeering van den Raad er het Volk terug te brengen , kenmerkte zich door eene gemaatigdheid, welke on: weder even min aan eenige toomeloosheit van drift, als aan zelfzoekende wraakzucht zoi (1) Sallust. Iugurth. c. 42. De onderhaald woorden, waarvoor wij in het Latyn lezen qu spes societatis a plebe dimoverat worden aldi roede vertaald door th. cordon, cujus verfto ii ter prajlantis/ïmas jure refertur. Meuselii Biblioh Hist. Vol. IV. P. I. p. 072. Dd 4 v. boek III. ioofdst. . voor C. , ISO. J. van R. 63a. [ l > 1 >s IS I- '/.  V. BOEK I». HOOFDST. J. voor C. 120, J» van R 632. J j I l 1 < 1 t I d 424 romeinsche zou hebben doen denken, indien bij zelf nietagter zich den fluitfpeler gefteld had , om den toon zijner redenen te maatigen. De Raad mogt hem op de fchandelijkfte wijze voorgaan in mededinging naar 's Volks gunst: deze onwaardige mededinging zelve kon hem zich zeiven zoo ver niet doen vergeten, dat hij daarom heillooze voorflagen op deszelfs voorbeeld deed. En , waar was toch de fluitfpeler, om zijne drift te maatigen, toen het geweld zijne medeburgers rondom hem neiervelde, toen vijandlijke werpfchichten rondom zijn hoofd fnorden, en toen echter demand hem eenen floot op zijne ontzinïe medeburgers zag doen, toen hij, de onge krijgsman, wien Sardinië eerbiedigIe, den kleenen dolk alleen in handen lield, om zich zeiven het hart te grieven ? Laat dan vrij het hart van cajus onftuinig zijn geweest, zijne zonderlinge zorg jm dat hart te beheerfchen, ■— deszelfs iidbaarheid onder zijn bedwang naar de oonen eener fluit, — deszelfs proeffluk, >m in moordenaars burgers te blijven onerfcheiden, waar tegen het zelfs geenen oodweer bieden wil, dit alles maakt hem  geschiedenissen. 4^5 hem fterker in onze oogen , clan hem, die Charthago en Numantia verdelgde. Onverzetlijkheid kon even min, als' blinde doldriftigheid, in hem veroordeeld worden. Terftond gereed, den Raad te dienen met zijnen raad , toen dezelve hem door vleijerij aan 's Volkszijde wilde onttrekken , was hij ook even bereidvaardig, om op billijken grond in onderhandeling te komen , toen dezelve zijnen doodvijand reeds met volle magt tegen hem gewapend had. Neen, de onverzetlijkheid was bij derGrooten baatzucht te huis, wier onrechtvaardige rijkdom meer fteunzel gaf aan hunnen tegenftand , dan vooroordeelen van geboorte den Patriciër ooit te vooren tegen den Plebejer konden verleenen, het geen ook de oorzaak was van den dood der gracchussen en anderen, die hun voetfpoor drukten ( i ). Di< onverzetlijkheid, fchoon zij de Oligarchie vooruit zag, welke het zekerst voor teeken van den ondergang der Gemeene bes (i)MoNTESq. Cauf. de la grand. ch. VIL p. 87, £>d 5 v. BOEK III. ÏOODFST. [, voor C. 120. [, van R. 632. i  V. BOEK iii. HOOFDST. J. voor C. 120. J. van R. 632. ] ] < l h s 426 romeins che besten is, ontzag geen middel, hoe vernederend, heilloos, onrechtvaardig, heiligfchennig het ook zijn mogt; zij vleide valfchelijk; zij waagde alles; zij blies den burgerkrijg, en liet het bloed van duizenden uit wraak alleen langs Rome's ftraaten vloeijen; ja tergde haar Godendom, door tempels voor de Eensgezindheid op te richten.. De onverzetlijkheid van cajus was eene edele en voorbeedlooze onvermoeidheid in de uitvoering der genomene Volksbefluiten, wier werking eenen gee^t vorderde , van welks grootte verfcheidene :euwen naauwlijks eenen voordbrengen. Die geest was het zeldzaame gefchenk, vaar voor cajus der Natuur te danken ïad , en deszelfs rustloos gebruik ten edeen, belangeloozen doel des algemeenen velzijns voltooit zijnen lof. Cicero, iien wij reeds zijne welfprekendheid hoorlen prijzen, moest eens, gedrongen zijnes mdanks door de waarheid, openlijk ver:laaren: „ dat door den raad, de wijseid en de wetten van de gracchusen veele deelen van het ftaatsbewind vol-  geschiedenissen. 427 volmaakt bevestigd waren (O; en dat c. gracchus inzonderheid niets onbehartigd liet, het geen eenig deel aan billijk 1 heid of recht had ( 2 ); terwijl hij liever ; duizend maal den bitteriïen dood zou geftorven, dan ooit een burgerbeul geworden zijn (3)." Dit oordeel velde cicero, fchoon hij hem elders, uit partijfchap, meer broederminnend , dan vaderlandlievend, en zijnen moordenaar opimius den uitmuntendften en verdienstlijkften man bij het Gemeenebest noemde (4). Cicero zelf werd ten aanzien der welfprekendheid door zommigen voor een min bekwaam Redenaar gehouden dan cajus, het geen au lus gellius verzekert, die achter zelf dit kunstoordeel afkeurt, en daartoe vergelijkingen van gelijkzoortige plaatzen uit beider redevoe- rin (1) Cic. Orat. II. in rüll, c. 5. omnin» i bid c. p. (2) ld pro. c. rabir. c. 5. (3) ld. ibid. (4) ld de Ckr. Orat. c. 3+. et pro iext. < 67. BOEI III. tOOFDST. . voor C. 120, . van R. 632.  V. BOEK lil. hoofdst. J. voor C I20, J. van R, 632. 1 1 ( ( \ e rj h v ai o t€ Gevoelen van FREINSSE- ": Mius. c 428 r-omeinsche ringen maakte, welke ons oordeel met het zijne doen inftemmen ( 1). Wat 'er echter zij van den lof zijner welfprekendheid, en hoe veel gronds een plutarchus hebbe, wanneer hij van de beide broeders verklaart, dat een ruimer oorlogsveld hun met de eerfte Veldheeren zou gelijk gefield hebben": 3e glans van beider burgerlijke braafheid nn de ingeroefie fmet des vereeuwigden 'ooroordeels, in onze oogen, gezuiverd, :n deszelfs oorfpronglijken helfchitterenlen luifter, door de zorgvuldigfte opga'e hunner ftaatkundige bedrijven, wederegeven te hebben, is ons meer, dan eee naauwkeurige bereekening van alle unne begaafdheden waardig ; en , hoe 'einig wij ons hierbij aan het gezag van ideren bekreunden, is het echter niet aaangenaam, in dit ons oordeel uitmunnde mannen op onze zijde te vinden. „ Elk hunner, zegt f&einshemius, e, als Gefchiedfchrijver van Koningin 3ri5Tina (2 ), het vermiste van onzen [l ) AüL. cel L. NoSt. Att. L. X. c. 3. (23 Freinsh. Suppl. livn L. LXII. c. 45.  GES C Hl EDE ni s SE n. 429 zen livius zoo meesterlijk aanvulde, — elk hunner had heldenmoed en zou den besten Veldheer zijn gelijk geweest, ter-1 wijl elk hunner nu door ingetogenheid ]> en door "welfprekendheid daadlijk den al- ] lereerften rang bekleedde; beiden ondernamen zij uit liefde voor het Gemeenebest, het welk zij door de onderdrukking der vrijgeboorene gemeente en door de langzaame vermindering van bevolking, uit de vrekheid der Grooten ontftaan, zagen ondermijnen, een moeilijk, en ten laatften ongelukkig, werk : verraaden door de fchroomvalligheid van hun, wier welzijn zij behartigd hadden, droegen zij het omwaardigfte loon weg van de heiligfte onderneming (0«" „ Men kan, zegt de abt TAiLHië , den gracchussen het recht niet weigeren, eene rechtvaardige en inwendig goede zaak ondernomen en verdeedigd te hebben, ja verdeedigd te hebben met de allereerlijkfte middelen , het goede recht alzins waardig, het geen zij op zijde hadden. Geheel anders was het met den (O Freinsh. SuppH. livii L. LXI. c, 3$. v. BOEK III. [OOFDST. . vooi C» 120. . van Tt» 632. Gevoelen nm TA1L- aië.  V. boek III. hoofdst. J. voor C, 120. J. van R. 63a. Gevoelen van pilati de tassulo. . I i 430 romeinsche den Raad. De zaak, welke hij tegen de gracchus sin verdeedigde, was volflagen onrechtvaardig en onwettig, en, het geen tot fchande van dat ligchaam ftrekt, zulk eene zaak verdeedigde hij door bloed• dorftige en wreede middelen, wier voorbeeld verderflijk was voor het Gemeenebest, ineen woord, door middelen, der inoodheid niet alleen van de zaak waardig, welke hij voorftond, maar zelfs gefchikt, om de beste zaak verfoeilijk te maaken (1)." Pieatide tassulo, opmerklijk om de zonderlingheid zijner gevoelens, doch hooggeacht om zijn diep ftaatkundig inzicht, beweert van de gr a c c h u ssen: „ dat zij de beste oogmerken van ie waereld hadden, maar kan hun de ondoorzichtigheid niet vergeven , van denselfden uitflag hunner poogingen tegen iet vermogen der Rijken, als de aloude Uemeentsmannen van de hunnen tegen de /oorrechten der Patriciërs , verwacht te lebben, wijl de menfchen nog al ligt van hun- C 1) Tailhiö Abrege ie fhist. Rem. T. IV. p. 8, 79-  GESCHIEDENISSEN. 431 hunne voorrechten afftaan , maar niets ter waereld hun kan doen afzien van hunne bezittingen, of van de middelen, om1 ze te verkrijgen; het geen nog daadlijk' bleek in de gemaklijke verandering der Rechtbanken , terwijl de aantasting van den onrechtvaardigen eigendom, bij de blooteherftellingeener oude wet, hun beiden het leeven kostede ( i )." Van de tweedragt fprekende, over hunne voordellen ontfèaan, zegt de uitmuntende fchrijver der Romeinjche ge ff rekken, meermaalen door ons met lof vermeld : ,, een rechtfchapen vaderlander moet , naar mijne gedachten, voor het belang des lands niet te fchroomvallig jegens burgerlijke onrust zijn. Ik verkieze eene hagchelijke vrijheid boven eene geruste flaavernij, was de edele taal van eenen Maarfchalk op eenen Poolfchen landdag; en nog veel minder moet de waare minnaar van zijn vaderland om eigen perzoonlijk lijfsgevaar of tijdelijken ondergang in verdeeldheden denken. — Maar wie kan allen (i) Pilati de Tassulo des loix polit. de Rom. V. II. p. 11-14. V. BOEK IIL ioofdst. . voor C. lao j. van R. 632. Oordeel iran den Schrijver der Reman Converfa' tions.  432 ROMEINSCHE V. boek III. hoofdst. J. voor C 120. J. van R 632. Oordeel van gold sm1th. Oordeel van mar» t1net. len laster ontgaan ?" — En nu den laster tegen cornelia en cajus vermeld hebbende , roept hij vol verontwaardi* ' ging uit : „ dus liet zich menigmaal • de duivelfche tong der partijfchap hooren ( OI" Of de gracchus sen in hunnen ' ijver voor de wet door eerzucht of door vaderlands liefdegedreeven werden, mogt zich onmogelijk in goldsmiths 00gen laten beflisfchen: „ zoo veel echter, zegt hij, is uit alles, wat wij weten, kennelijk , dat al het recht op hunne , al het onrecht op de zijde van den Raad, was (2 ).M Met het gevoelen van plutarchus over het bedrijf der gracchussen ingenomen, het geen voor veelen, bij gebrek van genoegzaam onderzoek, een beflisfchend vooroordeel is geworden, zegt onze martinet van hun: „ groote mannen in de daad, die de armen van het juk ontheven , of ten minden derzelver wei- ( 1 ) Rom. converfat. T. II. p. 24. C2) Goldsmith Rom. Hut. §. iS. Van de Hoogduitfcbe overzetting van 1789. Th. II. f. 116,  geschiedenissen. 433 weinig lot verzacht zouden hebben, hadden zij, naar de gefteldheid der tijden, minder drift en meer voorzichtigheid ge 1 bruikt. Maar hoe moeilijk valt het, den ijver der Helden voor eene goede zaak binnen de juiste oevers te houden (i)!" Bij al dit gezag, in eene zaak van zulken belangrijken aard voor onze gefchiedenisfen, ter bevestiging van ons oordeel bijgebragtj het geen reeds onwankelbaar op de gebeurenisfen zelve rustede, konden wij den oudheidkundigen niéuwpoort (a)s den fchranderen beaufort (3) en nog anderen (4) voegen ; maar de ingeroepene Rechters zijn reeds meer dan genoeg , om het gezag Van evremond, (5) rollin, ma- bl1 ( 1) Martinet Gefcb. der ivaereld D. II. bl. SIS- (2) Nieuwpoort Hifi. Reip. Rem. T. II. p. (3) Beaufort la Republ. Rom. T. III. p 359-263. (4) Ex. Gr. h. c. crellii elogium et cbarac ter T. et C g r a c c h o r u m in comparabilis fratrun Paris. Lips. 17*7■ 4t°- (5) Oeuvres de evremond T. II. P- 84. XI. deel. Ee V. boer III. ioofdst. ]. voor C. 120. [. van E. 632.  V. BOEK III. hoofdst, j. voor G 120. > j. van R 632. Aanmerking over de ftaat. kundige waarde van het bedrijf dei gracchussen. 434 romeinsche b l y (1) en and-eren ( 2 ) te beftrijden, terwijl wij veilig ons oordeel over de gebeurenisfen zelve , zonder verder omzien , weder vervolgen. ■ Eene geheele andere vraag is het nu, of de bereiking' van het oogmerk der gracchussen wel even heilzaam voor den Staat geweest zou zijn, als wij gevoelen, dat deszelfs bedoeling edel geweest is? De uitfpraak'hierover laat de zedenlijke waarde der gracchussen geheel in het midden, maar vordert, in plaats van menschkundige opmerkingen , diepe ftaatkundige inzichten. Veelen , die de rechtmaatigheid van den eisch ter landverdeeling in den Romeinfchen ftaat erkenden, hielden denzelven echter thands voor zoo ontijdig, dat deszelfs daadlijke uitvoering alles het onderst boven gekeerd zou hebben, en dat alzoo de Raad, fchoon al eene onrechtvaardige zaak op eene (1) Mably con(iderations fur les Romains p. 70 et fuiv.. (2) Ex. Gr. sam. andRE/e Difertationes II. De gracch is feu de botninibus feditiofis in re» publica. Marburg. 1676 410.  geschiedenissen. 43* eene haatlijke wijze verdeedigende, echter wel deed, in de ganfche ftaatsgefteldnis en het algemeene welzijn niet op te offeren aan eene te angstvallige en ontijdige rechtvaardigheid (i). — De aard der Gefchiedenis, welke de fchakels der gebeurenisfen verbindt en de werkdaadige lesfen der ondervinding , in plaatze dei redekaveling en der bloote befchouwinj; doet hooren , vordert noch gedoogt eene genoegzaame verdieping in ftaatkundige befpiegelingen , om dergelijke bedenkin gen van vooren te beandwoorden, maa: de Gefchiedenis zelve is het, welke dezer waan zal wederleggen, daar zij ons wel dra zal doen zien, hoe het onbefnoeid ei onbeperkt vermogen van den rijkdom het welk de gracchussen ten hun nen kosten beftreeden, in den Romein fchen ftaat eene regeering van weinige; voordbragt, die, na eenige bloedige woi ftelingen eerst tegen eene overdreeven volkszucht, en daarna tusfchen eigene me dedingers, het Gemeenebest-bewind, he welk vier eeuwen lang gelukkig beftaa ha (i) Middleton pref. tothe lifeof cicer* Ee a V. bo uk III. hoofdst. J. voor C. 120. J. van R. 632. S t tl i >.  436 rombinsche V. boek Ilt hoofdst J. voor C 120. J. van R 632. Oorlog met de Galliërs aan gene zijde der Alpen. had bij het gemengd ftelzel van volksregeering en regeering der besten, in ééne eeuw deed overgaan in eene willekeurige alleenheerfching , welke geene fchaduw ■ zelve der burgerlijke vrijheid overliet. De (trekking nu van het middel, door de gracchussen ten algemeenen welzijn angewend , was ongetwijfeld tegen den op een geftapelden rijkdom, ,de bron van dit heilloos bewind van weininigen , het welk , naar de (taalkundige inzichten van die dagen, nooit een ander gevolg hebben kon ( 1 ). Terwijl opimius in dit hoogsbelangrijke jaar van Rome zich door het befchreeven huisbeleid 's Volks vloek en der grooten zegen eigen maakte, had zijn Ambtgenoot eenen krijg in Gallie voldongen , dien reeds cw. domitius, de Conful des voorigen jaars, met roemrijke wapenen gevoerd had. Met (1) Die de Staatkundige Wijsbegeerte van den ouden tijd wil kennen, zie het LXII. Hoofdftuk van de Reizc van den jo ngen anacharsis over den aard der regeering vormen volgends aristoteles en andere wijsgeeren.  GESCHIEDENISSEN. 437 Met de onderwerping der SaUuviërs(i) was de krijg in Gallie, aan gene zijde der Alpen, geenzins geheel geëindigd. Hunne' nederlaag en nog meer de vrees voor een gelijkfoortig lot hadden derzelver na- ] buuren zulk een leevendig deel doen nemen aan hunne wederwaardigheden, dat d *m i t i u s, bij zijne komst in dit gewest, meer vijanden vond, dan sextius overwonnen had. Teutomalius, de Koning der Salluviërs, had bij de Allobrogers zijne toevlucht genomen en befcherming gevonden, terwijl bit uit us, de Koning der Averners , die eene fchuilplaats verleend had aan verfcheidene Hoofden des te ondergebragten Volks, daadlijk door een Gezantfchap derzelver herftelling in hun Vaderland van domitiu s afvorderde. Deze twee verbondene Volkeren maakten eene aanzienlijke Mogendheid uit. De Alhbrogers befloegen het geheele land tusfchen de Rhone en de I/ara tot aan het meir van Geneve en de Avemiërs be- heersch (1) Zie boven bl. 3+7- e" volS- (2) Strab. L. 1L p. 191. Ee 3 v. boek iii, [oofdst. . voor C. 120. . van R. 632.  433 ROMEINSCHE V. boek III. hoofdst. J. voor C, I20. J. van R 632. heerschten fchier het geheele zuiderdeel van Gallie van de Rhone tot aan de Pyreneën en zelfs tot aan den Oceaan. De rijkdom en weelde der laatften beandwoordde reeds dermaate aan de uitgeftrektheid des lands, dat men van hunnen Koning l u ë r 1 u s, den vader van dezen eituitus, vindt aangeteekend, day?ij, om vertooning te maaken met zijne fchatten, eenmaal eene ganfche vlakte, welke hij op eenen wagen overreed, met ftukken gouds en ziivers beftrooide, terwijl duizende Galliërs dezelven wederinzamelden. Nog verhaalt men van hem, dat hij eens, een openbaar feestmaal aan zijne onderdaanen willende geven, een perk van vijftienhonderd voeten in het vierkant liet affteken, waarin hij zoo veele kuipen met kostbaaren drank en zulk eenen overvloed van allerleije fpijs liet aanrichten, dat elk, die mede feest wilde houden , verfcheidene dagen lang daarvan goede cier kon maaken , zonder dat 'er één oogenblik gebrek plaats had (1). Het (1) Posidon. op. athen. L. IV. c. 13. Strab. L. IV. p. ipi.  geschiedenissen. 439 Het Gezantfchap van bitui t us was even kostbaar, doch van eenen zonderlingen fmaak. De Gezant, was niet Hechts prachtig uitgedoscht en vergezeld van eene talrijk gevolg , maar bragt tevens eenen grooten hoop honden mede en had voords bij zich een dier Gallifche Dichters , die , onder den naam van Barden bekend, in hunne zangen den roem des Konings , des Volks en des Afgezants verhieven. Deze ganfche bezending echter had geen gevolg , maar ftrekte veel eer ter wederzijdfche verbittering. De Mduërs, de eerfte Overalpifche Galliërs , die de vriendfchap der Romeincr, zogten en zich eene eere maakten van der naam van Broeders, die hun meermaalei in de Romeinfche Raadsbefluiten wer< gegeven, verzogten thands, door beidi de opgenoemde Volkeren uit hoofde hun ner Romeinsch - gezindheid op het lijf ge vallen, domitius om bijftand, diei hij hun met eene ftaatkundige dienstvaai digheid terftond verleende. De Allobrogers en Averners trokken zei ve den Romeinfchen Veldheer moedig te gen en leverden hem eenen hevigen flag Ee 4 di v. BOEK 111. HOOFDST. J. voor C 120. J. van R. 632. 1 l l I e  44° R OMEIN S C HE V. boek III. hoopdst. J. voor C 120. ]. van R 63a. die echter , ten hunnen nadeele uitviel, doordien hunne paarden , aan de lucht der elephanten , dien domitius aanvoerde , ongewoon , met hunne ruiters doorgingen en hunne ganfche dagorde in doodlijke verwarring bragten. Twintig duizend Galliërs bleeven 'er, volgends orosius, op het flachtveld liggen, drie duizend werden 'er krijgsgevangen gemaakt ( 1 ). Zulk eene fchriklijke nederlaag floeg echter den moed dezer Volkeren niet ter neder. Schoon domitius als Proconful verlengd was in zijn krijgsbewind , had de Raad echter den tegenwoordigen Conful fabius mede derwaards geaonden. De vijanden trokken hem even moedig tegen, en fpotteden, daar hij met een heir van dertig duizend mannen te veld kwam, zoo zeer met zijne geringe magt, dat bit uit us , dezelve vernemende, fchimpende uitriep : „ hetzelve is voor mijne C i ) Epit. Li vu L. LXI. Appian. Ap. fulv. VRSipj. flor. L. lil. c. 2. C/es. Bell. Gall.L. ï. & VI. Tacit. Annal. L. XI. c. 25. O ros. L. y. c i4. >  geschiedenissen. 441 ne honden zelfs nietbeftand." Deze overmoed echter bragt verregaande achteloosheid bij den vijand voord, die, doorgered gelde tucht en wijs beleid aan den kant derRomeinen beftreeden , het zekerst voorteeken van deszelfs volkomene nederlaag was. De ontmoeting der vijandlijke flagorden had bij den zamenvloed van de I/ara en de Rhone plaats, welke laatst genoemde rivier bit uit us in de haast was overgetrokken, zoo dat hij, zijn heir den tijd niet gunnende, om de behoorlijk geflagene brug over te trekken , zich mede van eene fchipbrug bediend had, ter wederzijde met ketenen vastgemaakt. De bergagtige omftreek en ongelijke grond, die nog gedeeltlijk met watei doorfneeden was, begunftigde eene kleene flagorde meer , dan eene groote; de hevige zomerhitte op den agtften var Oogstmaand, die gedenkwaardig werc door dezen flag, was den Galliërs, die meei aan magteloosheid onderhevig waren veel hinderlijker, dan den Romeinen; d< ziekte echter van fab i u s , wien dt derdedagfche koorts aanmcrklijk verzwak Ee 5 had v. B O E k iii. IOOFDST. . voor C. 130. [. van R, 63a.  442 ROMEINSCHE V. BOEK Ml. HOOFDST. J. voor C 120. J; van R 632. : i 1 1 had, en hunne eigene overmagtfcheenen, deze nadeelen gemaklijk weder op te wegen. Schoon daadlijk uitermaate zwak, miste men nogthands in de Romeinfche flagorde den Veldheer nergens ; hij rende, op eenen wagen, zijn heir geduurig rond, en fnelde alzoo door deszelfs gelederen heen ; waar hem eenig vermaan noodig fcheen, flapte hij af en gaf hij, onderfteund terwijl hij ftond, overal zijne bevelen. Den vijand overvallende, eer hij zich behoorlijk kon fchaaren , bragt hij terftond eene verwarring bij hem voord, die door de talrijkheid zijner benden zelve vermeerderd en onherftelbaar gemaakt werd. De verwarring werd alzoo gevolgd door de vlucht, die nu den Galliërs veel doodlijker, dan de weltreffende lianen der Romeinen werden; de fchipbrug *ing uit een en liet de duizenden, die de selve wilden overdringen, in de Rhone zinien, wier fnelle ftroom den besten zwemner onweerftaanbaar was ; de vervoljing der Romeinen dreef de overigen, die der den hertogt zogten, in het water, het velk een graf van zoo veele duizenden werd,  GESCHIEDENISSEN. 443 werd, dat de maatigfte opgaaf dergefneuvelden en verdronkenen op honderd en twintig duizend mannen gefield wordt (i). De Conful had bij deze roemrijke en beflisfchende overwinning tevens zijne gezondheid herwonnen; het zij de inipanning van zijnen geest en de rustlooze beweging zijnes ligchaams de koorts verdreeven, het zij de blijdfchap zijner zege de ziekte verwonnen had. Zulk eene uitwerking was voorzeker niet te groot voor zijn bedrijf, daar het zelve de magtigfte Volkeren dezer ftreeken tot eene on derwerping dwong, welke blijkbaar geene nieuwe krijgskans durfde waagen er hem den toenaam van den Allobroger gaf Derzelver twijfelachtigheid , om ziel aan dezen nieuwen Veldheer , of we aan domitius, die nog met krijgsbe vel in Gallie ftond , te onderwerpen hield dezelve echter korten tijd op, waar van zich de Proconful eerloos bediende om zijnen opvolger , die zich met her ni( (1) O ros. L. V. c. 14. Epit. Li vu L.LX Strab. L. IV. p. 91, & 185. Plin. L. VI c. 50. V boek III. hoofdst. J. voor C. 120. f. van R. 632. l l l » 3 :t t. U  V. E O EK III. HOOFDST. J. voorC Ï20. J. van R 632. ; < 444 ROMEINS C HE niet had kunnen vereenigen, uit hoofde van de hitte der vijanden, den roem der ganfche onderwerping, was het mogelijk, te onttrekken. De grootheid der 'overwinning en de meerderheid van rang eenes Confuls boven eenen Próconful fcheenen de Galliërs naar pabius te zullen wijzen , doch nu verzogt domitius den - Koning bi tuit us vooraf tot een mondgefprek over zaaken van het hoogst belang. De Galliër , naar eigene eenvouwdigheid geen fnood bedrog vermoedende, begaf zich vertrouwelijk in zijne magt. Domitius drong hem, om zelf ter voldoening van den Raad naar Rome te vertrekken, doch, hij zulks weigerende , liet hij hem, verraaderlijk in ketenen geklonken, op een fchip werpen en naar Rome vervoeren. De Raad kon dit trouwloos bedrijf wel geenzins goedkeuren, gelijk het volftrekt verfoeilijk was, maar meende, het zelve ?eheel voor reekening des Procon/uls'te noeten laten , wijl het ftaats - belang liet toeliet, zich den misleiden en daarloor verbitterden Vost weder te laten jntglippen. Dezelve zond hem , in tegen-  geschiedenissen. 445 gendeel , naar Alba in gevangenis , en gaf bevel, om zijnen zoon cogentiacus te vatten en mede naar Rome te zen-' den. Deze jongeling werd echter geheel anders behandeld ; men vermeesterde, zijn hart en denkwijze door eene lïaatkundige Remeinfche opvoeding, en gaf hem daarna zijnes vaders rijk te rug, het geen hij fteeds in afhanglijke erkentenis voor Rome regeerde. Het zelve bleef alzoo van eigenlijke overheerfching en cijnsbaarheid vrij, doch de overige landen werden op den voet der algemeene wingewesten gebragt ( i > Domitius en fabius vierden intusfchen hunne eerzucht, op eene geheel nieuwe wijze , bot. Beiden richteden zij ter plaatzen hunner overwinningen wapenpraalen op, die den overwonnenen ergerlijk in de oogen moesten fteken, daar men anders fteeds gezorgd had, om den vermeefterden hunne flaavernij te doer ver- (i) Vell. pater.c. L. II.c.io. Val. max L. IX. c. 6. e*. 3. O ros. L. V. c. 14. Epit Livii L. LXI. V. boek III. 'oofdst. f. voor C. iso. f. van R. 63a.  V. boes III. HOOFDST. J. voor C 120. J. van R. 632. i : c 1 l f M P 44-6 ro meinsche vergeten. Domitius, inzonderheid, ergerde elk door zijne trotschheid, welke, even als een volflagen vochtbederf, op meer dan eene plaats uitfloeg. Hij reed, naam • lijk, het ganfche onderworpene land op eenen elephant door, gevolgd door zijn geheele heir in vollen zegepraal, fabius ftichtede nog twee Tempels} eenen ter eere van mars, den anderen van hercules, en onderfcheidde zich inzonderheid hier door, dat hij, een jongling vzn losbandige zeden geweest zijnde , :hands de eer van zijn geflacht, voor zoo' i^erre hij als zoon van q. fabius, den jroedervan scipio ^milianus, in iet zelve aangenomen was, niet enkeld loor zijn loflijk krijgsbedrijf ophield, naar tevens de eerfte was, die in het zel>e duizend ponden zilvers (O bezat (2). Beiden vierden zij eenen fchitterenden egepraal. Die van fabius was echter le glansrijkfte, daar hij, behalven den grootCO ƒ 30,000 -: . : (z^FaftiCapit, Epit. livii L. LXI. Val. ax. L. VI. c. 9. ex. 4. Strab. L. IV. p.185. ««. L. XXXII. c. 11. Flor. L. lil. c. 2.  geschiedenissen. 447 grootften buit, tevens bituitus voor zich voerde , gezeten op den zelfden zilveren wagen , waarop hij bevel had gevoerd, en gekleed in dien veelverwigen kostbaaren tooi, die het vuur der inhaalige Romeinen niet weinig geprikkeld had. Door den invloed van gracchus nog tot Conful benoemd, en daarvan, waarichijnlijk uit hoofde zijner ftaatkundige omkeering, na deszelfs ondergang, niet weder ontzet, nam cn. papirius carbo , weleer de ijverige voorflander der gracchussen thands de bijlbundels met p. manilius over. Schoon de volksvrijheid thands ten eenemaal verkracht fcheen , had echter een Gemeentsman p. d e c i u s moeds genoeg, om opimius, na het nederleggen zijnes Confulfchaps, terftond op te roepen ter verandwoording van zijn gehouden ge> drag: „ ten zij men, met den fchranderen Engelschman hooke , onderftellen wil, dat de Raad zelf decius overgehaald hebbe, om dezen fchijnbaaren tegenftand te maaken , ten einde het kortzichtige Volk zich verbeelden mogt, nog even vrij te zijn; terwijl het voords den Raad, verdeedigd dooi v. boek III. hoofdst. J. voor C. 119. J. van R. 633» CN. pAPI* ClüS CAR" bo en p. manilius Cof. Opimius ter verandwoordinggeroepen.  443 KOMBINSCHB V. BOEK III. HOOFDST. J. voor R 119. J. van C ^33. Redevoe» ring tegen 0pw1us. , { dooreenen carbo zeiven, die zich daartoe leende, om alle vervolging over zijn voorig gedrag te beter te ontgaan, ge1 maklijk vallen moest, 's Volks eigene vrijfpraak in den tegenwoordigen toeftand te verwerven. — Wat hier van zijn mag, naauwlijks was opimius afgetreden, of de zonderlinge aanval gefchiedde ( 1). Schoon wij geene overblijfzelen der wederzijdfche redevoeringen bezitten, en gewoon zijn, ons zorgvuldig te wachten van alle laatere verdichting ten dezen aanzien , kunnen wij ons echter niet wederhouden, alhier twee redevoeringen over te nemen, welken de geleerde en welfprekende freinshemius zoo uitmuntend in den geest en toon der ouden, bij deze gelegenheid, gefield heeft, dat zij den beoefenaar der wellprekendheid ten uitmuntenden voorbedde voor der ouden naarvolging verftrekken kunnen. „ Wat toch, dus zou de Gemeentsman gefproken hebben, — wat toch zal bij u, ) Romeinfche burgers, in het vervolg voor onwankelbaar en onfchendbaar recht ge- ree- (O Hooke Rom. Hist. Vol. VII. p. 13.  geschiedenissen. 44$ reekend kunnen worden, wanneer de wetten, voor uw welzijn 'en voor uwe vrijheid welke gij boven uw welzijn ftelt, met de hei- 1 ligfte plegtigheden bekrachtigd, zodra het der partij der weinigen, die in het Raadhuis heerfchen , goed dunkt, op eiken wenk des Raads vertreeden worden ? Bij de drie duizend, ik ijze voor het verhaal, bij de drie duizend Romeinfche burgers zijn in den kerker gedood; en die ellendigen hadden niets aan hunne onfchuld, niets aan hun beroep op het Romeinfche Volk, niets zelfs aan de Porciaanfche en Sempronifche wetten ( i ). „ Maar, wat fpreke ik ook van Sempronifche wetten , die in den voorfteller zeiven gefchonden zijn? cgracchus, de zoon van ti. gracchus, de kleenzoon van p. africanus, voor de tweede maal Gemeentsman , kon zoo veel befcherming niet vinden in zijne eigene wetten , dat hij niet onverhoord, onverweerd , onveroordeeld , onrechtvaardig, buiten voorbeeld geflacht werd! Zulke ilacht- fj i) Cic. pro Rabir. c. 4. XI. deel. Ff V. BOEK III. IOOFDST. f. voor C. 119. f. van R. 6"33.  450 romeinsche V. BOEK ia. HOOFDST. J. voor C 119, J. van R 633- flachtoffers zijn het,die aan de wreedheid der hoogmoedigfte ftervelingen behaagen: den vijanden uwer vrijheid kon geen aangenaamer offer vallen, dan in hem, die dezel• ve het ftandvastigst tegen hun toomeloos geweld verdeedigd had. Voor het leeven van dezen man had men alles moeten opzetten, doch daar dit, door eene noodlottige verbijstering , verzuimd is, wordt het niet zoo zeer ten zijnen aanzien, wiens uiteinde, hoe dan ook, hem van alle rampen heeft bevrijd, als wel ten aanzien van u en uwe kinderen hoogstbelangrijk , hem te wreeken. Want wie der Goden of der menfchen zal, in het vervolg, ooit het beroep van eenigen Romein op de wetten van c. GRAccHusgedoogen, indien c. gracchus op dit 00genblik en door dezen aangeklaagden in zijne wet niet wordt gewrooken ? ,, De onbefchaamde ftoutheid van dien aangeklaagden verbaast mij echter nog het meest, daar hij, terwijl een p. popïllius voor twee jaaren vrijwillig de ftad en uwe tegenwoordigheid ontweek met eenefchaamvalligheid, welke terecht uw me-  geschiedenissen. 451 medelijden waardig was ( i), zich vertoont, in het gerecht verfchijnt, rondom zich ziet, en zelf zich zien laat, naauwlijks in! eene zachtere houding, dan waarin hij onlangs den jongeling, die uw Gemeentsman was geweest, den Grijsaard, dien gij hadt zien zegepraalen, en kort daarna ganfche benden van onfchuldigen uit uw midden liet omhals brengen. Zeg mij, l. opimius, wat geest bezielde u, welk heilloos doel hadt gij, toen gij, zonder eenig voorbeeld vóór u, goud fteldet op het hoofd, ik wil niet van gracchus zeggen , maar alvast van eenen burger van Rome? Waar heeft het wreede Koningfchap of het toomelooze Tienmanfchap ooit zulk een fnood beftaan geleverd ? „ Dit ten minften had de Raad u niet bevolen, op wien gij het haatlijke uwer mis- (1) Kort na den dood van gracchus had de Gemeentsman t. calpurnius de terugroeping van popillius voorgefteld, welke het Volk, op veelvuldige voorfpraak zijner naastbeftaanden, aangenomen had. (Cic post redit. in Senat. c. uit. ld. in brut. c. 34. Id. poft redit. ad Qu>rit c. 3.) Ff S V. boek lil. ioofdst. f. voor C. 119 f. van R, 633.  V. BOEK III. HOOFDST. J. VOOr C 119. J. van R 633. 452 ROMEINSCHE misdaaden fteeds te fchuiven tracht, door u op deszelfs volmagt te beroepen. Of zoudt gij waarlijk meenen, dat de Heilige last zelfs van den Raad u zou verplichten ter vertrapping van het recht en billijkheid, ter vertreding van de burgerlijke vrijheid, ter fchennis van allen eerbied voor de wetten ? — Rampzalige Romeinfche burgerftaat dan waarlijk, waar in rug en hals niet langer veilig zijn, dan tot een Volkhaatend Conful, door zaamenzwering zijnes gelijken , een Raadsbefluit bewerkt, om burgers onverhoord om hals te brengen! „ Maar, om tot iet anders over te gaan: dat toch de Goden niet gedoogen, dat , het geen het Romeinfche Volk na lang en rijp beraad gebooden heeft, een enkel gedeelte van het zelve, en wel het grootfte niet, met een onftuimig raadsbefluit zal opheffen : "want , komt dit in zwang , dan is het gedaan , Romeinen ! Wie toch zal dan kunnen zorgen, dat 'er niet dagelijksch Raadsbefluiten tegen de wetten aan genomen worden, en1 dat ons lijf en goed, onze kinderen en vrouwen, al wat een ieder heilig en dierbaar is, dage-  geschiedenissen. 453 gelijksch van de willekeur van eenigen weinigen Heer en afhangen ? „ Welk een fchriklijk toeval heeft toch j den Raad zulk een uiterst noodbefluit doen nemen ? Stond hannibal voor 1 de poort, of was het Cap'tolium door eenen herdonius vermeesterd? Moest men dan tegen eenen ongewapenden jongeling de flaaven wapenen , en vreemde hulpbenden aanvoeren , om in Ro • me zelve de ligchaamen van Romeinfche burgers , als ware zulks fpel geweest , met Creetfche pijlen te doorbooren ? — Maar 'er was een fchriklijk geval gebeurd ; de gerechtsdienaar o.. antyll iu s was vermoord! Gewis moest zulks geenszins gefchied zijn , maar hoe toch kon c gracchus den haat deswegens dragen , daar elk weet, dat dit ge val hem zeiven meer, dan iemand anders fmartede? Ja, maar deze zelfde fmart verbitterde den Raad, en drong hem dooi rechtmaatige verontwaardiging, om der dood van eenen Romeinfchen burger te wreeken ! o Medelijdende vaders ! wi twijfelt thands, hoe zeer gij het gemeei bemint, daar gij om eenen vrijgelate: Ff 3 flaa V. BOEK IH. OOFDST. . voor C. 119. . van R. 633- t 1 1 f  V. BOEK ÜL HOOFDST. ]. voor C, 119J. van R, 454 romeinsche flaaf de semproniussen en flagcussen,— om éénen eenigen, duizende burgers deed fneuvelen! „ Had m. fulvius mede antyllius omgebragt: ook die tweede oproerfakkel moest worden uitgebluscht. Dit zij eens zoo ! Maar nu zijn zoon ? Die vocht op den Aventynfchen berg. Ook dit wil ik eens toeftandat hij met recht gefneuveld fchijnen kan , omdat hij geenzins willekeurig omgebragt is. Maar nu zijn jongfie zoon, dien gij , daar hij naauwlijks het kinderkleed verwisfeld had, en nu, op 'svaders bevel, met beden en met traanen den Conful om vrede beftond te fmeeken, in den gemeenen kerker vermoord hebt ? En hoe nu eindlijk met die duizende Romeinfche burgers, wier bloed zoo gulzig is vergooten, dat 'er zelfs geen tusfchentijd voor gerechtlijk onderzoek gelaten werd, indien men hiertoe al eens voornemen had gehad ? Indien dit alles op last en bevel des Raads gefchied is, weet ik niet , wat ik zal zeggen. Maar ftrijdt dit alles lijnrecht met den aard der menfchen, met den plicht der burgers , met de waardigheid van den zeer  geschiedenissen. 455 zeer achtbaaren Raad , waartoe het dan vergeven ? Waarom willen de voornaamfte burgers zich dan liever den haat dier1 wanbedrijven op hunne halzen laaden J dan dat dezelve op l. opimius alleen i zal hechten ? Waarom ftaan zoo veele uitmuntende mannen, die 's Volks grootfte weldaaden genooten , dezen aangeklaagden bij, begunftigen hem, en Hellen ijver, gunst, gezag en raai voor hem te werk? Tot u moet zich mijne rede wenden, tot u met naam c. carbo, dien ik met verbaazing van dit zelfde geftoelte , als Conful, 's Volks zaak zie beftrijden, waarop gij, als Gemeentsman, deze leer dapper en niet zonder roem hebt voorgeftaan (i)." Het andwoord van carbo op deze uitdruklijke uitdaaging zou in dezen geest gefproken zijn." Te recht herinnert gij mij, p. decius, aan mijn Gem°entsmanfchap: want ik zelf, die nog veel jonger en veel ondoorzichtiger was, meende toen op gelijke wijze, als gij thands begint. C i) Freinshem. Suppl. livii L. LXI, c 5o 57. Ff 4 V. BOEK Hf. [OOFDST. . voor C. "9. van R. 633- Redevoering ten voordeele van opi- MiUS- door CARBO.  45 romeinschb V. BOEK, HU HOOFDST. J. voor ( 119. J. van R 633. < gint, over den dood van gracchus den burgerfhat in veele opzichten te moeten beroeren; maar, nadat ik in alle ' onze voornaame mannen , die binnen en • buiten aan den Staat den grootiten dienst beweezen hadden, nadat ik p. scipio den Afrieaner zeiven in andere gevoelens zag verkeeren, ontftond 'er de bedenking in mijnen geest , of zulke mannen den dood des roemrijkften jongeiings wel ongewroken zouden gelaten hebben, indien zij de zucht naa' algemeene rust en welvaart niet gefteld hadden boven alle eigene bedenkingen. 99 Zmds nam mijn onberaaden ijver af, en fcheen ik mij zelf al vrij verkeerd, wanneer ik langer durfde gelooven , meer te zien, dan zoo veele zeer wijze mannen zagen, of het Gemeenebest meer te beminnen, dan zij, wier groote verdienft en bij het zelve voor handen waren, of bijzonder getroffen te moeten wordendoor ie vriendfchap van gracchus, daar ?. africanus den dood van zijne lusters zoon gelaten droeg. Het geen leze toen wegens den dood van tibeixus verklaarde , dat zelfde zou ik thands  GESCHIEDENISSEN. 457 thands aan elk , die mijn gevoelen wegens cajus vroeg, andwoorden: „ dat hij met recht gefneuveld fchijnt." H „ Het geen toch op last gefchied is van^' den Raad , zal niemand onrechtvaardig T noemen, dan die belang heeft bij de ondermijning van dit fteunzelvan den Staat, ten einde den kwaade burgers , na het onderwerplijk ftellen van den Raad, eene ftraflooze ftoutheid toe te voegen, om alles door oproerigheid in verwarring te brengen. Zonder algemeenen Raad kan toch geen burgerftaat beftaan, en zonder beflisfchend gezag gaat het heilzaame van allen Raad verlooren. Daarop beijverden zich onze voorouders , hoogst voorzichtiglijk, om toch het recht van dit zeer achtbaar ligchaam altijd ongefchonden te bewaaren, ten einde 'er niet flechts wijs beleid, wanneer de tijden rijpen raad vergunden , maar zelfs, in hagchelijke oogenblikken , een heilzaam kort beraad voor handen blijven mogt. „ Het gezag der wetten moej; voorzeker heilig en onfehendbaar zijn, en van derzelver eisch moet men geenen nagelbreed afwijken : maar de wetten zelve Ff 5 kunT v. BOES III. 30FDST. voor C. 110. van R» 633-  453 ROMEIN SCHE v. BOEK iii. HOOFDST. J. voor C 119. J. van R 633. i 1 kunnen nimmer willen, dat dit voorrecht ten verderve van het Gemeenebest zou zijn , daar zij ter voorkoming van zulk een verderf door de Overheden voorgemeld en door u zelve aangenomen en gebooden zijn. De opvolging der wetten vordert en geldt vreedzaame tijden en eenen gerusten burgerftaat: wanneer onrust en oproerigheden een veel fpoediger gevaar dreigen, dan het middel der wetten kan voorkomen , moet men ongewoon voorzien, opdat 'er geen onherftelbaare wond worde toegebragt, die eindiijk der wetten zelve geene plaats in den burgerftaat vergunnen zou. „ Had m. jrütus ,_.ten tijden der Koningen, of c. servilius, ten tijde reeds van het Gemeenebest, dus niet gedacht, de Staat zou nimmer van de dwinglandij der tarquiniussen zijn ont'ast, of eenmaal zeker in de nog erger ïeerfchappij van sp. mm li us vervallen 'ijn (O j om geene laatere voorbeelden lan te haaien, die ik liever in vergetelleid begraven wil. Oproeren en oneenig- he< (O Zie d. Hl. bl. 383 — 388.  GESCHIEDENISSEN. 459 heden te fluiten , het vaderland te redden, misdaadige aanilagen te verhinderen, is door niet ééne wet verbooden. Men kan de wetten even min gefchonden noemen , wat 'er ook fchijnbar tegen dezelven zij verricht, indien men anders het algemeene welzijn niet bewaaren kan, waartoe alles in den burgerftaat, maar de wet zelve bovenal, moet dienstbaar zijn. „ En moeten de eens vastgeftelde wetten met onafgebrokene gehoorzaamheid worden opgevolgd, zonder dat de nood, tot welk eenen prijs ook, daarvan ontheffing geeft: wat willen dan toch, o Romeinen: uwe volksvergaderingen , waarin gij zoc dikwijls hierom alleen bijeenkomt, om vroegere mflellingen , op hoop- van grootei voordeel, door nieuwe voordragten naai den tegenwoordigen toeftand te fchikken' Maar zou het nu , bij verandering de tijden van het Gemeenebest, niet enkeiongemaklijk, maar zelfs onzinnig zijn, al tijd de zelfde wetten te behouden : hoi toch kunt gij dan euvel duiden, dat, nie naar willekeur van weinigen, of van flegten of ten minflen van onbedreevene menfchen maar op voorzichtig overleg van uwe: Raad v. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 119. J. van R. 633. 1 » r t > 1 s  460 ROMEINSCHE V. BOEK III. nooFosT. J. voor C 119. J- van R. <533- Raad, en niet om beuzelingen, maar ten einde alles in de waagfchaal niet te (lellen , eene enkelde wet, niet veranderd of ' verbroken wordt, maar dat, het geen zij (lechts te verbieden fchijnen kon, in zulk eenen tijd en toefland van den Staat gefchied is , het geen zij zelve , in dien zij zulks (lechts vooruit had kunnen zien , zeer zeker uitgezonderd hebben zou. Of is het meerder letten op den geest, dan op den letter eener wet het kenmerk des gezonden oordeels niet ? „ De woorden immers zijn maar zwak en kunnen nimmer, hoe duidlijk de wet befchreeven zij, alle twijfelingen voorkomen of alle tegenfpraak ontgaan,. Eén ding is in alle wetten onwankelbaar en altijd even duidlijk, dat het bekleedzel der woorden nimmer het gevaar van den Staat toelaten of der ondeugd eene fchuilplaats gunnen moet. Deze wet is niet befchreeven, maar met ons geboorèn ; die wet verftaat de mensch niet enkel, maar zelfs, door in fpraak der Natuur, het dier, het geen ongemeene gevaaren met ongemeene middelen verwijdert, en geene traage middelen tegen fnelle kwaaien bezigt. Door  geschiedenissen. 461 „ Door den ramp der gebroeders scipio hadden wij Spanje verlooren; l. marcius behield hetzelve , het geen hij niet gedaan1 zou hebben, indien hij de wetten en verga-J deringen der O vei heden had willen afwach ] ten (i ). In dien zelfden krijg , toen hann ibal op Rome aantrok , en de doodlijk ontftelde menigte op verfcheidene plaatzen te zamen liep, ftelde men allen , die ooit Dictator , Conful of Cenfor geweest waren, dit zelfde gezag op nieuw in handen (2). Dergelijke voorbeelden kon ik in menigte uit alle tijdvakken aanhaalen, wi]l zij , niet Hechts bij ons, maar in alle andere Gemeenebesten , wanneer de nood zulks eischt, veelvuldig zijn. Het geen in zulke tijden gebruiklijk is, is door l. opimius verricht. En waarom wordt l. opimius dan als de bewerker van een fnood beftaan befchuldigd? Waarom wordt hem als dan ten kwaade en tot misdaad geduid, het geen hem ter eer verftrekken moest ? „ Te Theben weten wij immers, dat e pa- CO Zie D- VII. bl. 204. en verv. (a) Zie D. Vil. bl. a83, 289. V. BOEK I". OOFDST. . voor C. 119. . van R. 633.  V. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 119. J. van R 633. roméinschb epaminondas eens door dapperheid en zeden boven allen zeer ver uitfïak. Hij was als Prcetor boven den voorgefchreeven 'tijd der wet aangebleeven, en had alzoo •de roemrijkfte daaden en groote diensten aan zijn vaderland gedaan , waartoe de gelegenheid zou verlooren zijn gegaan indien hij op den voorgefchreeven tijd zijn krijgsbevel had neder gelegd. Hij bad gene verfchooning van de ftraf, maar verzocht dit bijfchrift tot zijn vonnis: „ Epaminondas werd van zijne medeburgers met den dood geftraft, om dat hij, na het verflaan der Spartanen bij Leuctren, wier gezicht de Baotiërs vóór zijn krijgsbevel in het veld niet konden verduuren, hun dwong, om den ondergang van Thelen te voorkomen en de vrijheid van Griekenland te herftellen ( 1)." En welk een ander bijfchrift zult gij voor de veroordeeling van l. opimius vinden, dan dat hij, door de ftraf der rustverftoorers, den Burgerftaat gered en u allen, fchoon tegen wii en dank, tot uw behoud geiwongen heeft? » Ge- (i) CORN. NEP. in EPAMIN. C. 8.  GESCHIEDENISSEN. 463 „ Gewapende burgers hadden onder het geleide van de voortreflijkfte aanvoerers den Aventynfchen berg betrokken; geen- 1 zins om dezelfde reden , met hetzelfde' oogmerk of denzelfden fchijn, waarmede ] onze krijgsluiden oudtijds dien heuvel beklommen. Dezen had het wellustige geweld der Tienmannen doen op ftaan, en derzelver bedoeling was geene beleediging van anderen, maar de beveiliging van hun en hunne kinderen. Gelijk men hun kende aan hun burgerhart, zoo kende men hun tevens aan hunne Romeinfche wapenen en legervaanen. Nu vertoonden zich oproerige knaapen , gezwoorne vijanden van alle welgegoede burgers , met wapenen, die onlangs in zegepraal waren omgevoerd en een Overalpisch aanzien gaven , zoo dat Rome weder door de Galliërs veroverd fcheen. De Hoofden der partij, ontbooden in den Raad, weigerden te komen, om dat zij geen moeds hadden, om met goed recht te verweeren , het geen zij met onrecht en geweld wilden doordringen. Wat kon de Conful anders in dit tijdsgewricht, dan kennis geven aan den Raad ? En wat de Raad anders , v, SOEK III. OOFiiST. . voor C. 119 , van R, 633-  V. BOER UI. HOOFDST. J. voor C 119. J. van P 633. (1) Cic. de Qrat, L. II. c. 31. Id. fartit. Qrat. c. 30. 464 ROMEINSCHE ders, dan de beveiliging der burgerij den Conful op te leggen. ,, Ik verdeedige l.opimiüs nóg niet, "maar fpreke voor den ganfchen Raad. • De Raad zelf is , zo gij naar waarheid oordeelt, de fchuldige in die gericht. De aanval op opimius is een verwijt van wetfehennis voor den Raad : en de befchermer en verdeediger der wet zal, de Goden beteren het, p. d e c i u s zijn, dien ik met geloofwaardige en veelvuldige getuigen bewijzen kan, zich door geld, tegen de wet aan, te hebben laten omkopen C 1 )• „ En hij durft l. opimius befchuldigen, eenen prijs op het hoofd van c. gracchus gefteld te hebben. Welk eene overeenkomst! Gij neemt geld aan, om braave burgers in gevaar te brengen: hij geeft geld, om kwaaden uit den weg te ruimen. Uw bedrijf is vol fchande en met flordige vrekheid bezoedeld: hij vermeerdert zijn eigen vermogen niet, noch verkwist 's lands geld, maar befteedt het. En  geschiedenissen. 46$ En, öchof het geoorlofd was, met den ondergang van alle fnoodaards de rust en veiligheid der fiad te kopen ! 1 „ Spreek mij ook niet van de waardighe- ^ den en zegepraalen van desEMPRONius-] sen en africanussen, dit alles verzwaart, maar ontfchuldigtgeenzins, de zinneloosheid der genen, die zich noch de eerambten, welken zij in het Gemeenebest bekleedden , noch het geflacht, waaruit zij gebooren zijn, waardig gedragen hebben. Want wat zal ik van m» flaccus zeggen, wiens verwaandheid en hardnekkigheid niemand zal goed keuren? Van de gracchussen zwijge ik het liefst , van wien ik tiberius bemind, cajus niet gehaat heb, en och of die anders zoo uitftekende jongeling, door s' broeders val ten minften nog geleerd , zich verftandiger gedragen had! Want dat de zoonen van flaccus en een ander aantal, door de wapenen of den bijl, zijn omgekomen , zou dan eerst eene misdaad zijn, wanneer het misdaad was, de vijanden en verraaders des vaderlands te {haffen. Maar dit juist is het, waarover reeds lang door het flegte Volk geklaagd XI. deel. Gg wordt. V. BOEK III. OOFDST. . voor C, 119. , van R. 633»  V. BOEK lil. HOOFDST. J, voor C Ilf>. J. van ït 633. 466 ROMEINSCHI word. Dit begeert deszelfs wanbedrijf ongeftrafd, ja zelfs vereerd te zien, en dringt 'er fteeds op aan, dat de mislukte ondernemingen der oproerigen ten minften het zoet der wraake hebben; terwijl den braaven burger, wanneer hij fiil zit, het geweld der fnoodaards , wanneer hij zich verzet, het gevaar der rechtsgedingen dreigen zou. „ Daar dit alles u, Romeinen, nu niet onbekend kan zijn , zoo bidde ik u bij al wat u als dierbaar ter harte gaat , bij het algemeen belang der roaatfchappij en eenen ieder bij zijne eigene kinderen, dat gij, ter ftemming gaande, 'er op verdacht zijt, dat deze uitfpraak geenzins l. o p im i u s alleen, maar, het welzijn van den Staat, ja de onmiddellijke veiligheid der Stad en van elk uwer gelden zal. En wat u betreft, Gemeentsman, u zegge ik aan, dat gij u onthoudt, de burgerij door fnood gewoel te ontrusten, wijl gij, indien gij voorddruischt, wat 'er dan ook van L. opimius komen mag , eenen Raad in het Gemeenebest en eenen Conful in den Raad zult vinden ( 1 ) !" De (1) Freinth. Suppl. livu L. LXI. c. 5871. Cic. de Orat. L. II. c. 25,  geschiedenissen. 467 De uitflag varr dit openbaare rechtsgeding tegen opimius was, gelijk men denzelven bij de zege van de partij der Grooten natuurlijk moest verwachten. De meerderheid van ftemmen der vijf en der-1 tig wijken fprak hem vrij, en gaf alzoo den volkhaatenden Grooten der volgende ■ tijden de ruimfte ftof, om de gedachtnis van dezen Conful met vreugde te gedenken, wanneer zij van den wijn dronken, dien plinius aan teekent , dat in zijn regeeringjaar zoo uitmuntend en overvloedig was geweest, dat de voorraad van dat gewas twee eeuwen lang in wezen bleef, wanneer dezelve zulk eene zwaare en lijvige zelfftandigheid had aangenomen, dat men hem niet langer onvermengd kon drinken, maar hem enkel gebruikte om , bij zeer kleene maaten, geur en kracht aan anderen wijn te geven ( 1). Deze zelfde cn. carbo, die tliandé zijn hof zoo voortreflijk meende gemaakt te hebben bij de bovendrijvende partij te Rome, onderging in het volgende jaar echter het welverdiende loon zijner fchan- de- (1) Plin. Hkt. Nat.- L. XIV. c. 4. Gg 2 V. bo ek. lik iOOFBST [. voor C. 119 . van R. 6"33- Opimius 'rijgefpro- :en.  V. boek. III. hoofdst. J. voor C, 119. J. van R, 633 C ca5ci1ius me- tellus en t. aurelil's cotta Cosf. 468 romeinsche delijke draaijerij. C. cacinus me- tellus en l. aürelius cotta waren toen Confuls , wanneer l. crassus , een jongling van flechts een en twintig jaaren, een proefftuk zijner marktwelfprekendheid tegen dezen afgetreden Conful nam , het welk hem terftond als den voortreflijkften fpreker van zijnen tijd kenmerkte ( 1 ). Crassus, uit eigen aard niet ftout, en voor het eerst terftond met eenen man te doen hebbende, wiens ongemeene bekwaamheden den ganfchen Raad zeivenwel eer zoo geducht, als aangenaam aan het Volk, geweest waren , trad met zulk eene ontfteldnis voor en gaf terftond blijken van zulk eene beklemmende verlegenheid, dat de Prcetor hem den dienst bewees, dien hij zijn leeven lang zeer dankbaar erkende, van terftond de vergadering te laten uit een gaan (2). Bij de hervatting van zijnen aanval op carbo zou, volgends valeriusmaSi mus (3), eene omflandigheid hebben plaatst Cl) Cic. de Orat. L III. c. 20. Ca) Cic, de Orat.L. I. c. 26. (3) Val. ajax. L, VI. c. 5, ex. (J,  geschiedenissen. 469 plaast gehad , welke aan zijn charakter geene mindere eer, dan het ganfche pleit aan zijne bekwaamheden, zou gedaan heb -' ben. Een flaaf van carbo zou hem verraaderlijk tegen zijnen Heer, een kïstjen 1 met papieren in handen gefield hebben, wier gebruik hem van zijnen ondergang ten vollen had kunnen verzekeren, doch het welk hij, zoo verzegeld, als hetwas, met den zelfden trouwloozen flaaf, in ketenen gekluifterd, aan zijnen tegen partijder edelmoedig zou terug gezonden hebben (i). De eigenlijke befchuldiging tegencarb o vindt men nergens aaVigeteekend: uit eenen enkele trek , dien cicero uit de redevoering van crassus tegen hem aanhaalt, is alleen fchijnbaar, dat hij, op aanftooking der Grooten zelve, vervolgd is over zijne vroegere medespanning in de zaak der gracchussen. De trek is deze: „ fchoon gij opimius verdeedigd (i ) Wij namen bij dit geval den twijfelenden toon aan, om dat cicero, de doorgaande lofredenaar van CRAssys, wegens hetzelve geen gewag maakt. Gg 3 v. BOEK IU. i00fdst. , voor C. Ij8. , van R, 634- Carbo Eelfs berc-huidïg3e.  V. b o ek III. hoofdst. J. voor C ii*. J. van R Cakbo onttrekt zich door eenen zelfmoord aan 's Volksuitfpraak. (3 ) Zie boven bl. 280. (3) Cic Orat. L. II. c. 40. (4; Cic. de Leg, L. III, c. 16. 470 ROMEINSCHE digd hebt, o carbo, zullen zij (waarfcmjnlijk naar de Raadsleden wijzende,) u daarom geenszins voor eenen braaven burger houden.. Dat gij geveinsd hebt , en geheel iet anders gezogt, is blijkbaar, wijl gij den dood van t. gracchus dikwijls in uwe redevoeringen betreurd, wijl gij in de verdenking van den dood van p. africanus gedeeld, wijl gij dat voorftel (ter weder verkiezing van Gemeentsluiden ) gedaan ( 2 ), en altijd van de goede burgers verfchild hebt ( 3 Zich van de Grooten, wier partij hij, na den ondergang der Volkszaak, trouwlooslijk omhelsd en fchandelijk verdeedigd had, overgelaten of veeleer overgegeven ziende aan den haat der menigte, welke onder wat naam ook, het ftrafvonnis zou geveld hebben (4), en, in eene vrijwillige ballingfchap voor de vervolging van zijn eigen hart vreezende, nam hij, vóór den dag der geduchte uitfpraak , fpaan-  GESCHIEDENISSEN. 471 fpaanfche vliegen gif ( i), en ontkwam alzoo de ftraf, maar niet de fchande, wier brandmerk na zoo veele eeuwen , ten affchrik zijnes voorbeelds, nog kennelijk gebleeven is. ( i) Cic. Ep. «dFamil. L. IX. ep. 21. E;NDE VAN HET ELFDE DEEL. V. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 118 J. van R. 634.