ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. TWAALFDE DEEL.  ■  ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR M. S T U A R T. HIT KAARTEN EN PLAAT IHi TWAALFDE DEEL, BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN HET GEMEENEBEST VAN DEN DOOD DER GRACCHüSSEN TOT AAN DIEN VAN MARIUS. te AMSTERDAM, bij JO HANNES ALLART 9 MDCCXCVIIL   V E R V ' O L G' van het V IJ F D E B O E K. VIERDE II O p F D S TUK. de oorlog mét jugurtha. J"Jet zij de Romeinfche Staatkunde] de zuivere deugden van rechtvaardigheid, zachtmoedigheid en groothartigheid haarer vroegere tijdperken daadiijk verlaten en de tegenoverftaande ondeugden van trouwloosheid , wreedheid en laaghartigheid had aangenomen , gelijk haare vooringenomene vereerers, bij het zien van haare verbastering, beweerden; —het zij de omftandigheden en derzelver fchrander inzicht alleen haaren eenpaarigen aard Hechts eene yerfchillende houding; deeden aannemen, tot dat de beflisXII. deel. A i'chen- nleiding,  V. boek IV. hoofdst. a ROMEINSCHtt fchende overraeestering der volkeren haar boven alle vermomming verhief, gelijk wij meenden pptemerken: — tot nog toe was het algemeen belang haar eenig doel gebleeven , waaraan de bijzondere eerzucht der Veldtieeren ondergefchikt was gehouden, en waaromtrend de leden des Raads in doorzicht wel, maar nooit in oogmerk, verfchild hadden. Thands zijn wij tot de befchrijving van eenen krijg genaderd , die het eerst Rome in openlijke veiling bragt voor elk, die fchatten wilde waagen , waar wapenen te kort fchooten; — fchatten, geenzins in 's Lands kist geftort, maar in de hand geflopt van hun , wier baatzucht bij de fleigerende weelde onverzadelijk werd, en die hunne eigene belangen nu openlijk ten richt, fnoer der algemeene betrekkingen fielden. Florus zelf plaatst het opfchrift van dit hoofdfluk in dit opmerkelijk oogpunt ("i); terwijl sallusxiüs, de Vorst der oude Gefchiedfchrijveren van Rome, ons een meesterlijk verhaal voor deszelfs inhoud aanbiedt (2). Een (1) Flor. L. Ut c. 1. (2) C. crispi iallustii Jugurtia,  geschiedenissen. s Een tusfchenvak van verfcheidene, doch geringe ftof leverende, jaaren ftaat ons vooraf te vullen , het geen wij te minder mogen overfpringen , daar het zelve ons terftond in dat jaar van Rome, waarin wij het voorige hoofd ftuk hebben afgebrooken , eenen man ten tooneele voert, die zelf dezen oorlog beflischt heeft, en het vervolg van dit ganfche vijfde boek met zijnen naam vervullen zal. Ca jus marius voerde in dit jaar zijne eerfte hooge waardigheid, als Gemeentsman , op eene wijze, welke zijnen , nog onopgemerkten , aanleg aanftonds in het belangrijkfte licht ftelde. Te Arpinum, eene oude Samnitifche ftad, agttien uuren gaans van Rome gelegen (i) , of wel op een dorp in derzelver nabuurfchap gebooren, had hij zijne eerfteleevensjaaren, ver van het tooneel zijner volgende grootheid, doorgebragt, en wel op eene wijze, die geene verwachting van hem wekken kon. Zijn vader, die denzelfden naam voerde, was een (i) Zie de kaart van Italië agter Di lil. A 2 . V. boek IV. boofdst. |. voor C. 118, ]. van R. 634. Aanleg c. mamus.  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C ui J. van R. 634. j j 1 ! S.OMEINSCHE een- gering man, die met handen arbeid den foberen kost won , terwijl zijne moeder FUi/viA hem eene enkel boerfche opvoeding kon geven. De natuurlijke ruwheid, van zijnen aard maakte dit gebrek aan befchaaving zijner zeden des te kennelijker. In zijne vroege jeugd geen Grieksch geleerd hebbende, bleef hij het fteëds belagchelijk verkiaaren, dat men de: taal der flaaven leerde.. Zijn. lig:haam was zeer fterk van geftel, en had ioöi vroegtijdigen arbeid, zeer ve«l getvomnen bij de verwaarloozing- van zijtien geest. ., Reusachtig van ; geftalte , wrevelig van gelast , en ftroef in zijne houding, was zijn: voorkomen zoo fpreiend voor zijn volgend charakter , dat ? lut arc h u s het zelve duiaüjk in /. jn marmeren, ftandbeeld te Ravenna flezen ton ( 1). Den krijg gevolgd * zodra hij wapenen kon voeren (2), had hij zinds jeduurig in de oorlogstent geleefd, zonder mmer der Zanggodinnen of Bevalligïeden, gelijk hüiarchus metrief zien en door hunnen invloed naar lunen zin doen ftemmen konden , zoodaligtevernaauwen, dat dit misbruik onmo;elijk werd gemaakt. Daar nu zulks blijkbaar (O Val. max. L. VI. c. p. ex. 14. Vol- :nds wien men hem te Arpinum zelfs te gering Jor ftedelijke waardigheden geacht zou hebben. (3) Plüt. in mar, p. 407.  geschiedenissen. 9 baar ftrekte, om den invloed der Grooten op den volks - geest, die zich , na het befluit ter. fchriftlijke ftemming, dus listig eenen anderen weg geopend had, volkomen te fluiten, verzettede zich de Conful, l. cotta, op aandrang van den ganfchen Raad, ten fterkften tegen dit voordel ■, tot welks verandwoording hij m a r i u s voor den vollen Raad daagde» Hij kwam , maar geenzins in die hou? ding, welke men in eenen nieuwling in ftaatsbedrijf en dien van zulk eene gerïn: ge afkomst , vooral na het lcevendig voorbeeld der gracchussen, verwachtede, maar met een gebiedend en dreigend gelaat, het welk den Conful met ronde woorden verklaarde : „ dat hij zelf van zin veranderen, of hem ten kerker volgen moest." Cotta ving echter onverfchrokken de ftemopneming van den Raad aan. L. metellus, ftemdehet eerst overeenkomftig 's Confuls voorftel, maar werd terliond, op den wenk van marius, dooi eenen Gerechtsdienaar aangegreepen , die hem, ondanks zijn vruchtloos beroep op de overige Gemeentsluidan, ten kerker zou gefkept hebben , indien de meerderA 5 heid v. BOEK IV. 100FDST. [. voor C. 118. j. van R. 634.  10 r0meinschb V. boek iv. h00fdst. ]. voor C. 118. J. van R. 634. ( i ; M heid van den Raad , door het voorftel van marius aan 's Volks vrije beilisfching overtelaten, het nu noodeloos ge. worden geweld tegen zijnen eigen Befchermheer niet gefluit had ( 1). Dit bedrijf maakte marius gezien bij het Volk, het welk zijne voorgeflagene wet dankbaar aannam, en in hem eenen nieuwen onverfchrokken en onverzetlijken verdeediger der burgerlijke vrijheid tegen de heerschzucht van den Raad befchouwde O;.- marius zelf liet het Volk echter dien waan niet lang, daar hij kort Jaarna eenen zijner Ambtgenooten , die :en voorftel ter in prijs verminderde of n maat vermeerderde koornuitdeeling ten •ehoeve der menigte deed , ten nadrukijkften en tot het uiterfte beftreed, zoo lat de Raad nu weder eenigzins met lem bevredigd werd, en men zich thands -erbeeldde, eenen man in hem voor te lebben , die, aan geene partij gehecht, och iemands gunst bejagende, den mid- den- (O Cic dt Leg. L. III. c. 17. Plüt. in ar. p. 407. (a) Plut. in mar. p. 407.  GESCHIEDENISSEN. II den weg der billijkheid zou houden, en zich het algemeene welzijn ten eenigen doel ftellen ( i ). -Zulk een goed gevoelen wegens hem was echter zoo ongenoegzaam bij de doorgaande partijfchap tusfchen het Volk en den Raad ter zijner aanbeveling, dat hij, twee jaaren laater, op eenen en denzelfden dag zijne dubbelde mededinging zag mislukken. In de verkiezing van Bouwheeren fmaadlijk voorbijgegaan , had hij zich terftond onder de mededingers naar het Bouwmeesterfchap (2) geplaatst, het welk hem ever vernederend ontgaan was ( 3 > Schoot niemand voor hem zulk eene dubbeld< teleurftelling op éénen dag ondervond en elk ander zich nu den toegang tot alli hooge Waardigheden volkomen afgeiloc ten mogt geacht hebben, liet marius wiens geest zoo onverwinlijk was , al zijne ligchaamskracht, zijne pooging, or SCI ( 1) Plu t. in mar. p. 407, 408. (2) Zie het ondericheid van die beide waardij heden D. IV. bl. 186. C3) Plut. in mar. p. 408. val. max. ] VI. c. 9. ex. 14. cic. pre planc. c. tl. V. boe£ IV. ioofdst. |. voor C 118f. van R. 634. I 1 » S 1  V. BOEK IV. HOOFDST, J. voor C. u8, J. van R 634. c t r 1. x V tt e< ir. y komeinsche scipio's voorfpelling te helpen vervullen, zoo weinig varen, dat hij, in het 'volgende jaar, zich onverfch rokken onder de mededingers naar het Pratorfchap flelde, zich volkomen verlatende op de algemeene hulde zijner dapperheid , waar hem de goede gunst voor zijnen perzoon ontbreken mogt. Ter naauwernood ontging hij toen dezelfde te leurftelling, daar hij dr allei.'aatiïe tot die waardigheid verkcozen , en, ten blijke, hoe afkeerig men was van zijne bevordering tot hoog jewind , onmiddellijk te recht gefield ,verd over ongeoorlofd eerbejag. Men lad eenen flaafvan cassius sabaco, enen vriend van marius, tusfehen Ie flaketzels bij de flemming gezien, ie zich onder de ter flemming gaande mrgers vermengd, en, naar hun ver> loeden, voor marius in zijnes meesters aam gekuipt had. De gerechtlijke aanal tegen hem was hierover des te fcherer, daar hij zelf onlangs den doorgang r flemming, ter voorkoming van 2ti!k :n misbruik, had vernaauwd. De voorgenomenheid zijner Rechters en de ijkbaarhdd der zaake dreigde hem eene on-  GESCHIEDENISSEN. Ij orguriftige uitfpraak. Sa ba-co , mede ter verand woording geroepen, betuigde, dat een ondragelijke dorst hem zijnen flaaf had doen roepen, om hem eenen teug waters te brengen , het geen deze. juist, te;wijl hij ter flemming ging, gedaan had, doch daarna teiflond en zonder eenig geluid te Haan vertrokken was: een getuigenis,- het geen hem zeiven, onder de eerstvolgende Cerfors, zijne Raadsheersplaats kostede , oordeelende dezen, dat hij, of om zijn valfche getuigenis , of om zijne ontijdige behoefte, zulk eenen rang onroemwaardig was. Daar tegen werd c. herennius opgeroepen , doch deze ontfchuldigde zich, cm tegen marius te getuigen , zich beroepende op het algemeen gebruik, om geene Befchermheerer tegen hunne afhangelingen te hooren-; d< Rechters wilden deze ontfchuldiging aan nemen, doch marius zelf, te trotsch om aan zulk eene vernederende toevluch zijnen rang te danken , riep hier tegei uit: ,, dat zijn eerfte eerambt .dit.afhan gelingfchap reeds had doen ophouden ; het welk , volgends plutarchus maar half waar was , wijl de onthcfn-: va v. BOEK IV. ÏOOUFST. |, voor C» [. van R. 63 v t 1 y t n  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 118. J. van R. 634. i ( 1 c fc H rome in sc he van alle verplichting aan Befchermheeren alleen aan de ijvoiren ftoel bekleeding was verbonden. De ftemmen der Rechters ftaakten bij het opmaaken des befluits , het geen marius het voordeel der uitfpraak vergunde, waardoor hjj half. gezengd, gelijk der Romeinen woord was, van deze rechtspleeging afkwam (1). Het Prcetorfchap zelf was voor hem van geringe beduidenis en lof, zoo dat deszelfs geheugen door de belangrijkheid zijner volgende bedrijven alleen bewaard fchijnt. Hi) herftelde de rust in het afgeJegener Spanje, waar de Lufitaniërs, zonder gejoegzaamen grond voor hunne tegenwoorlige bevolking en uit hunnen natuurlij:en krijgshaftigen aard, de ftrooperijen p nabuure velden verkieslijker vonden oven de bebouwing hunner eigene nieuwe (O PLUT. in mar. p. 408. val. max. L. VI. c. p. ex. 14. _ Zie over het Befcherm - heerschap D. I. bJ. 45, 46. Het blijkt uit deze plaats, dat één af hangeling thands meer dan éénen befchermheer had, daar cecilius metelli szoo wel, als deze hekenniui, alsBefcherra-heeren van marius worden opgegeven.  geschiedenissen. 15 we landerijen ( r ). Den Ccltiberïérs , die hem hierin waren behulpzaam geweest, vergunde hij eene volkplanting^ bij Colenda te planten, terwijl zijn eigen • beleid, door den Raad goedgekeurd,: hoe weinig fchitterend ook , genoegzaame blijken had gegeven , dat grootere zaaken veilig aan zijne bekwaamheid konden toevertrouwd worden ( i ), die echter ongebezigd bleef tot in het hevigst van den Jugurthynfchtn krijg. L. c/ecilius Metellus, wien marius, als Gemeentsman , met den kerker bedreigde, had zich in dat zelfde jaar eenen vijandlijken last doen geven tegen de Dalmatiërs, die niets misr dreeven hadden, en alle blijken van vriendfchap gaven bij zijne winterlegering in hunne hoofdftad , voor welker veldtogt zich zijne fchandelijke eer. zucht ( 1) Zie derzelver vervoering vaa het fVntUy naar het OêstUjke deel van Spanje, en niet van he Oosten naas beitsten, gelijk aldaar verkeerd g« fteld is, in D. XI. bi. na. . (2) PLUT. in MAR. p. 408. AÏPI4N. ALEJ lilyr. p. 3«» V. BOEK IV. IOOFDST. . voor C. 11s i. van R. 634. L. csci- LIUS METELLUS de Dalmatiër bijgenoemd. 1 t  V. 8 o ek IV.. hööfust. J. voor C ij?. J. van R <535- M. por. ciüs cato en q. mar. CIVS REK cos/: I 1 »'■. , ... * •:- < 2 V V M £ Cl ie o Ze m L. j »0meinsche zucht, nogthands, na eenen onverdien den zegepraal, den bijnaam van den Dal. mattër liet geven (i ). 1 In het volgende jast werd de Vonful n •porciüs cato naar jÊfrkagezonden' alwaar hij even na zijne aankomst ftierfl en zjjn Ambtgenoot q.mauioseex naar het Overalpisch Gallie. De dood van micIpsa en de verdeeldheid over zijne-throon opvolging in Numidie, waar, ^n wij bij den: daadlijken aanvang van len oorlQ8 ffiet j u G u r x h A zullen fpre^en,. fchijnen de redenen der Conful- zenImgnaar^nVageweestte zijn, fchoon deelven zich naiuwiijks met de waardigheid an zulk een Opperveldheerfchap laten o^reenbrengen. Meer in het oog valiende as de oorzaak der zending van marcius et nieuwe Overalpijcke wingewest was nnngd door woeste volkeren, wier ede- Vfijheidmin den dood verkoos boven de 'erheerfching. De aldaar opgerichte tel des gëwelds had dus eene duurzaa' uacht n°odlg. Het een en ander bleek LxirV*PUN'Atsx' 'm p'76u Epit'L,vn  geschiedenissen. lf bleek in den ondergang der Staners, die , door marcius van alle kanten ingeflooten, hunne vrouwen en kinderen ombragten, de vlam in hunne huizen ftaken en zich zeiven mede liever verkoozen omtebrengen, dan te vallen in zijne handen ; zelfs de krijgsgevangenen kon hij voor zijnen zegepraal niet houden, daar zich ook de kleene jongens , op allerleije wijze, van kant hielpen CO- Uit dit ééne voorbeeld de algemeene hardnekkigheid der Overalpifche volkeren genoegzaam leerende kennen, befloot de Raad eene volkplanting in de overwonnene {treeken aan te leggen, wier fterkte den onoverheerden ten fchrik, den onderworpenen ten bedwang, den bondgenooten ten fteun verflrekken zou. Dezelve werd , naar den Confuï, Narbo Marcius genoemd en met Romeinfche burgers bevolkt, onder wier geleiders zich ook l, c rassus, de beftrijder van car eo (a), bevond, die zich thands bijzon (i) Efiit. livii L. LXII. Oros. L. V. e. 14, Ca) Zie D. XI. bi. 468. XII. deel. B V. boek IV. joofost. J. voor C. 117. J. van R. 635.  V. boek IV. hoofdst. J. voor C 116. J. van R. 63 ( \ è i F c z V Mi V 1 *2 lOMEINSCHB q. metellus , — de Macedoniër bijgenaamd na de ganfche onderwerping van dat rijk ( 1), nevens mum mi os de overwinnaar der Grieken (2) , de gefchikfte bevrediger van het onrustige Spanje (3) , en in het dapper, wijs en edelmoedig beleid zijner wapenen zoo voorzichtig, om zich niet te vroeg of ingepast te ontdekken , dat hij eenmaal sijnen vriend, die hem zijne eigenzinnige lilzwijgenheid verweet, te houden gaf: , ik zou mijnen rok verbranden, indien ik lacht, dat hij mijnen toeleg wist (4.); ~" ras nogthands meer bekend bij zijn zonerling geluk, dan bij zijne hoedanigheen, welke hem in onze oogen eene laats gegeven hebben naast de edele harakters van vroegere dagen , wier ïldzaamheid in het tegenwoordige tijdik derzelver waarde verhoogt. „Naauwks zult gij, zegt velle jus, bij eenig olk, in eenig tijdvak, in eenigen lee- vens- Cl) Zie D« X. bl. 475, 4;*, CO Zie D. X. bl. 525 en volg. CO Zie p. XI. b\. 50—61, Aur. vicTo de vir. UI. c. LXI.  geschiedenissen. 23 vens-ftand zulk een gelukkig man vinden. Behalven eigene fchitterende zegepraaien, hooge eerambten, het grootftV aanzien in den Staat, een langduurig leeven en wel fcherpe, maar voor den Staat geheel fchuldelooze, gefchillen met zijne vijanden , bragt hij vier zoonen voord, dien hij allen tot mannen zagopwasfen, en, bij zijn verfcheiden, in de hoogfte waardigheden agterliet ( iZijne lijkbaar werd door eenen Prator, drie Con* fulares, twee zegepraalers en eenen C*«for op de fchouderen tot voor de icheepsfnebben gedragen: alle welke waardigheden zich echter in die vier zoonen vereenigden (2), en vellejus doen uitroepen , dat zulk een fterven veeleer eene gelukkige verhuizing, dan een dood genoemd mogt worden (3). Plinius, die het geluk van metellus door den kwaad- (1) Vel\. pater c. L. Lc. 11. (2) Plin. L. VII. c. 44. (3) Vell. paterc. L I. c. 11. Hij ftieri eenen zachten dood, zegt valeriui, te midden der omhelzingen vaa de dierbaarfte panden. ( L. VIL c. 1. ex. 1.) B 4 V, boek IV. ioofdsï. [. voor C. 114. I, van R. 638.  V. Boer IV. hoofdst. J voor C. 114. J. van R. 63 «. : < ( c f 2 £ 24 romeinsche kwaadaardigen aanval van den Gerneenrsman c. atinius Ci), door de verbeurd-verklaaring zijner bezittingen, en door zijne onmin met scipiojemilianus gekrenkt acht, haalt hem echter als een beflisfchend voorbeeld aan, dat geen flerfling ooit volkomen gelukkig is ( 2 ). en, indien v a l e r i u s hem zoo te recht, als wij meenden te onrecht, ten last ge' legd had , dat eigen wrok hem eenmaal algemeen welzijn aan eene beleedigde eer kd doen opofferen (3), dan zeker mogt aen al zijn geluk bij het enkel uiterlijke lanzien wel gelaten hebben ; daar ons zijn karakter , het geen zich bijzonder van len kant der menschlievendheid (4) delmoedigheid (s) en wijsheid onderleiden heeft, anders borg blijft, dat ijn eigen hart eene bron van waar genoeen had, tot wier ontroering de zeldzaa>e krenking zijnes uiterlijken welftands geenCO Zie D. XI. bl. 290 . 20+. Ca) Plim. L. Vil. c. 44. C3) Zie D. XI. bl. 73 75  geschiedenissen. 2 5 geenzins kon doorgedrongen zijn. Het poed geluk duurde na hem voord in zijn geflacht, zoodathet zeggen van den Dichter n^evius ten fpreekwoord werd: „ het noodlot geeft aan Rome de metellussen tot Confuls." Eerlang zegepraalden twee zijner zoonen op denzelfden dag , terwijl twee zij;:er drie fchoonzoonen, wier kinderen hij reeds gezien had, kort daarna al med; tot Confuls verheven werden (2). M. acilius balbus en c. por.cius cato genooten deeze eer in het eerst volgende jaar, het welk door vee le bijgeloovigheden ontrust werd, voor al door een onzettend voorval, in welk; uitlegging de Wigchelaarij vervolgend; eenen nieuwen fteun vond. L. helvius een Romeinsch Ridder, met zijne huwbaa re dogter van Rome naar Jpulie op we zijnde, werd door een geweldig onwe der overvallen, het geen hem zijn rij tuig deed verlaten, en zich nevens zijn (1) Zie D. XI. bl. 50-61. Ca) Val. max. L. VII. e. I. ex. I. CiC. 1 finib. L. V. c. 27. B 5 v. boek IV. hoofdst. J. voor C. 114. J. vaw R. 6^8. J. voor C. ï13j. van R. 6i9- M acili- . US BALBUS ' en c. eoR- CIUS CATO > T 3 ft V  V. 10 ek IV. H00FDST. J. voor C, 113. J. van R. 639. De dog. (er van helvius door net onweder getroffen. j 1 < < h di di vi D ze zv he tui ve uit 26 ROMEINSCHE dogter te paard zetten, ten einde alzoo fpoediger de naastgelegene wooningen te bereiken. Maar een weinig voordgereeden, was zijne dogter met haar paard van zijne zijde en dood ter .aarde geflagen, zonder echter eenig blijkbaar teeken van den flag, behalven eene uitgeftekene tong, aan haar geheele ligchaam te vertoonen, waarvan in eens alle klederen afgefcheurd en inzonderheid alle ringen , hoofd- en bals-cieraadien waren afgeflagen , gelijk nede het paard van deszelfs tengels beoofd was. De Wigchelaars, het zij anlers al of niet in ftaat ter natuurlijke •plosfing van dit verichijnzel ( O, ver- (1) Deze twijfelachtige (telling zal voorzeker m bevreemden, die de EkSirktteit, welke alleen ! volkomenfte oplosfing van den aard en werking ïï onweders opgeeft, voor een geheel nieuw uitadzel der hedendagfche Natuurkunde houden. ^gefchiedenis, welke ons verzekert, dat men reeds er vroeg bij de Romeinen den blikzem wist te be'eren of uit den dampkring te dwingen, maakt : ons meer dan twijfelachtig, of dit vak der Na. irkunde wel zoo geheel nieuw is. Men vergeons hier de inlasfching van de volgende p/aatj 'Liniüi. „ Men vindt in de jaarboeken, •1 daj  geschiedenissen. Hf verklaarden de doodlijke ontkleeding dezer maagd als een beduidzel der ontheiliging van het Vestaalfche Priesterfchap, en de ontzadeling des paards ten voor- tee- dit door «ekere plegtigheden en gebeden de „ blikzem gedwongen of verkreegen werd, Een« „ oude overlevering vin Etrurië zegt, dat de Vol „ finiërs hetzelve eenmaal aldus verkreegen taebbei „ tegen een gedrocht, 't welk, Volfa bij hun ge „ naamd, na het verwoesten hunner landerijen „ zich nu onder de muuren der ftad kwam verton „ nen. L. piso, een geloofwaardig fehrijver, ver haalt in het eerfte zijner jaarboeken, dat zijn Ko „' ning forssna hetzelfde verrichtede , en ds numa dit, lang voor hem, zeer dikwijls gedaa „ had; welks naarvolging aan tullus host „ Lius, die zulks niet behoorlijk deed, door ee „ nen blikzemOag het lee?en kostede. Wij hel „ ben daartoe onze bosfchen en altaaren en he „ ligdommen, en onder de ftaanfe, donder em ,. en wapendragende jupiters hebben wij oc „ eenen ju pit er Eiicius (die uit den hemel g „ haald, afgeleid wordt) ontvangen. Men den! „ hier over verfchillend en wel naar elks eigei „ geestgefteldnis. Men moet ftout zijn , om ,. geksoven, dat de Natuur zich laat dwingen, ma „ niet minder dom, om de waardij aan zulke w< „ daaden te ontzeggen ; daar toch de wetenfchi „ en de verklaaring des onweders reeds zoo v » { v. io ek. IV. hoofdst. j. voor "3 J. van 639. 1 t 1 k 1 k IC ie :e ir i. 'p it e-  V. ko es IV. ROOPDST. J. voor C 113. J. van R, 639. ! ! ] 1 * >: 91 t d p d p dl » 3i i2 28 ROMEINSCHE teeken eener grieve voor de Ridderfchap het welk alles zoo volmaakt bewaarheid werd , dat de bekende welgegrondheid dier voorfpeJIing naderhand van zelfs in het oog moest lopen C 1 ). Alvoorens echter dezelve door de uit- komst • ^vorderd is, dar desze!f, ^ tegeg ^ . bep^endagvoo.fpe.ien, en voorden k„v0f » -*«enre ter wegneming, dan weI ter aanduj ,Va" "'"Woodloc.lgl.edeD. welJte nog verbor'lZd7' Za,.Verftre^,i„ b,ide gevaren ft, u. ende op ontelbaare zoo a.ge^eene , als bijzo,, . de» proeven. Wespen men dit aI,eS, zoo eta , de Natuur zelve géWiW faeeft, voor den eenen ze,.ker.voorden anderen twijfelachtig) .Io«.jk, ^0r genen verfoeilijk laten moet: doch wij ^lenniets, van het geen hier in verder aanmerk- «]K is, overflaan." Cl 11 „ „ ^u 11 c. 53- vel c 54. f Hard —)— Voora! leZe elk nu , d e Z, DlCht£r " hÊt °°^-n„ijke v.erftaat da taats, waarin o vin me """lus breedvoerig, maar sphe«I chterlijk , het vermn™, , g j , net vermogen van numa over het on- eder befchnjfc, en waar de zoo genaamde Don:rgod fch.er letterlijk de electr.ke jüpiter noernd wordt. (Fastor. L. III. a5p  GESCHIEDENISSEN. 29 komst bevestigd werd, leeden de Romeinen eene nederlaag aan gene zijde der Adriatifche zee-, waarop men ongetwijfeld, indien dezelve flechts vooraf had kunnen bereekend worden , mede wel eenig voorbeduidzel zou toegepast hebben. De Scordiscers, eenThracisch volk, afkomstig van de Galliërs, die brennus op zijner tempehoof naar Delphi gevolgd waren, en zich zinds bij den Donau neder zetteden, hadden onlangs geheel Mace donie door hunne ftroopende invallen ont just, en den krijg met zoo groote woest heid en onrnenfchelijkheid gevoerd , da de Raad, op de bittere klagten uit da gewest, den Conful c. porcius cat derwaards met een behoorlijk heir g< zonden had. Deze had zich door den vi and in eene hinderlaage laten lokken , e ontkwam zelf ternaauwernood dealgenve ne flachting van de zijnen. De Scordt cers zetteden nu met vernieuwden ove moed hunne verwoestingen voord ov geheel Thesfalie en Dalmatie tot aan ooster ftranden der Adnatifche zee , : waar zij, als voor eene onoverkomelij grens, ftandhielden, en, na het woede BOEK IV. HOOFDST. J. voorC. 113. f. van R« 639. Oorlog met do Sccrdiseen. t t h n r- r- er 3e il- ü id af-  V. boek. iv. h00fdst. J. voor G 113. J- van R, 639. i ( t i \ r P v W fc be ( c. ( IX L. c VEI $° romeinsche affchieten hunner pijlen op derzelver goU ven, naar hunne haardfteden terug keer. den (i). De opvolgers van cato in het knjgsbewind tegen deze barbaaren Haagden gelukkiger; T. didius, c c^cxlus metellus, m. liviüs »Rusus en m. mxnucjus, de eerfte thands Prmor van lüyricum, de anderen Confuls in agtervolgende jaaren, floegen iun, in verfcheidene gevechten, zoo nahukhjk binnen hunnen eigene grenzen e rug, dat men naderhand van hun fchier een bijzonder gewag verder gemaakt indi-CO. Cato werd, bij zijne teJgkomst te Rome en vooral na den zegeraai zijner opvolgeren, onderden naam m knevelaarij, in eene geldboete vereezen, wier waarde niet zeer groot hjnt geweest te zijn, fchoon derzelver paahng duister is C3). Veel iO Bflu Li vu L.LXIII. Justin. L. XXXII. h Flor. L. III. c. 4. "P jic- *» pis' c' 25- Eptt. Livii L. • Flor. L. III. c. 4. Vell. paterc, li. c. 8. 3) Vell. paterc. L. II. c. 8. Cic. in R. Act. II. L. 4. c. 10.  geschiedenissen. 3* Veel ftrenger was de ftraf van het gefchondene Feftaalfche Priesterfchap , het geen door de Wigchelaarij onlangs voorfpeld was en thands aan den dag kwam. Zekere t butetius barrus, eenRowcinsch Ridder, wiens zedenloosheid reeds walgde van den ligt verkrijgbaaren wellust, had eenen nieuwen prikkel zijner ichan delijke drift gezogt in den hagcheli]ken aanval op de eer eener VefiaalfcU Priesteresfe. Hij verwon de kuischheic van /EMiLiA, en derzelver bezoedeling bragt eerlang nog twee anderen, uci nia en marcia genaamd, totfchande De laatfte echter bleef alleen aan ééne, verleider getrouw , de twee eerften wer denweldra de algemeene prooi der med gezellen van barrus, aan wiendi fnoodaard haare zwakheid had verraaden en voor wien de vrees der ontdekkin deze ongelukkige , ondanks zich zelve toegevend gemaakt had. Dit fchandlijk bedrijf, zinds lang ve: borgen gebleeven, werd thands door de flaaf van eenen dezer Ridderen zelve uit misnoegen, dat men hem geen wooi hield in de beloften van vrijheid en b lo v. BOEK IV. flOOFDST. [. voor C. 113. [. van R* 639* Bezoedeling van het Ve- ftaalfcbe Priesterfchap. 1 ■ f .1 > n » d e- >  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor G »»3. J. van R. 639. 1 1 J. voor C 112. , J. van R.1 640. j C. c/eci-r liüs me. tellus end CN. FAPIR1US CARson Cos/. g m B R in 3a romeinschb looning voor zijnen ftilzwijgenden dienst ontdekt. De Opperpriesters, tot wier rechtbank nu ma dergelijk misdrijf had bepaald, betoonden eene ongemeene toegevenheid in die geval. Zij veroordeel, den mmilia alleen tot de gewoone ftraf, doch verfchoonden de beide anderen, marcia misfehien om haare miniere fchuld , licnia op voorfpraak van haaren bloedverwant l. CKASSÜSi 3ie, thands zeven en twintig jaaren oud', /oor haare vergifnis pleitede in eene reJevoering, van wier lof cicero £epaagd heeft ( 1), s Hat Volk echter, 't welk zoo veel te trenger op deszelfs gewijde perzoonen i, als het toegevender wordt voor eigee zedenloosheid, liet zich met deze geeelthjke ftrafoefening geenzins voldoen, mr vorderderdeopenhjk, onder het vol» ende Confulfclmp van c. cbcihus etellus en cn. papirius car0, eene ftrenge herziennig van het gevelde (O Epit. tivii L. lint Plut. Quaxt. *-T. «. p a84. Oros. L. V. c. 35.^cic. brut, c. 43.  geschiedenissen. 33 velde vonnis, en zulks wel voor eenen buitengawoonen Prator , dien het zelf daartoe zou aanftellen. Een Gemeentsman droeg dien eisch voor en deed denzelven doorgaan., waarna een andere l. crassus, die reeds eenmaal Conful en Cenfor geweest was, tot dezen Prcetor benoemd werd, wiens rechtpleeging zoo ftreng en onverbidlijk was, dat zijn geftoelte de klip der misdaad genoemd werd. Niet Hechts de twee vrij gelat ene Vejïaalfche Priesteresfen werden door hem ten dood veroordeeld , maar tevens veelen, die zich van haare ontucht bediend hadden. M. antonius, naast l. crassus de beroemdfte Redenaai van zijnen tijd , ontkwam alleen , naai het fchijnt , de doodlijke befchuldiging voor deze rechtbank, en was zulks minder aan zijne welfprekendheid , dan aan zijne blijkbaare vrijmoedigheid en de trouvs van zijnen flaaf verfchuldigd. Als Penningmeester door het lot voor Jfta beftemd, was hij reeds op zijne reue derwaards tot Brundufium gekomen , wanneei hem zijne verklaaging ter ooien kwam De wet gaf hem de vrijheid, om, daai hij in dienst van het Gemeenebest ver XÜ. deel. C trc* V. BOEK IV. tJOOFDST. ]. voor C. ii*. J. vsn R. 640. Strengs rechtspleeging over het gefchondeneFeftaaljché Prie.vterfchap.  V. boek IV. hgufdst. J voorC. lis. J. VSB R. 640. Voorbeeld van trouw ih den flaaf van antonius. : ( O Val. max. L. VI. c. 8. ex. 1. Id. L. III. c.'7. 34 ROMEINSCHE trokken was, zijne verdeediging te verfchuiven, en alzoo voordeel te doen met de bekoeling der nu verhitte denkwijze of met de verwisfeling van dezen onverbidlijken Prator door eenen min geftrengen: doch hij verkoos het gevaar der tegenwoordige rechtspleeging boven het voeden van een hoogst ongunftig vermoeden door zich te bedienen van deze weldaad der wet. Zijne befchuldigers dreigden hem echter, allen goed gevolg van deze zijne vrijmoedigheid te benemen , door den flaaf ten fcherpen onderzoek op te eisfchen, wien zij zeiden, dat hem des nachts met de lantaarn tot dit oogmerk was vooruitgegaan. Antonius vreesde nu waarlijk het ergife , op de lijdzaamheid en jongheid van zijnen flaaf onder pijnigingen en verzoekingen niet durvende vertrouwen: doch deze flaaf zelf verzogt zijnen Heer, om niet te aarzelen, maar hem vrijmoedig ter pijniging over te ?even , verzekerende , dat geene fmart lem een woord ten nadeele van zijnen Fleer uit den hals wringen zou, en hield iijn woord (1). De  geschiedenissen. 35 Be Raad thands niet minder Godsdienftig willende zijn , dan het Volk zich ftreng in het wreeken der heiligfchennis had betoond, liet de Sibyllynfche zangen raadpleegen, wier Godfpraak, door het gèwijde Tienmanfchap verklaard , de begraving van eenen Gallifchen man ert1 vrouw , als mede van eenen Griek en Griekin, allen in leevende lijven, midden op de osfemarkt, te Rome vorderde ter afweering van groote dreigende rampen , en ter bevrediging van vreemde booze Geesten , die de Vejiaalfche Priesteresfen verbijsterd hadden ( i); na welk afgrijslijk menfchen - offer een tempel ter eere van de bekeerde venus gefticht moest worden , ten einde haar' invloed vrouwen en dogteren van de on- tucht tot de eerbaarheid terug mogt bren- j gen. Tot de inwijding haarer beeldnis i werd de eerbaarfte vrouw gevorderd om dezelve te vinden werden honderdv aan- c. 7. ex. 9. C1 c. pro r o s c. c. 30. U. ie nat. Deor. L. III. c. 30. (1) Plu t. in quast. Rom. T. II. p. 284. Ovib. Pastor L. IV. f. 157. C st v. boek IV. hoofdst. . voor C. 112, f. van R. 640. MenCcrien)ffer te lome. De eer- >aarfte touw in lome op. ;ezogt, linden tem* >el van de iEKEERDE ENüs in te zijden.  V. BOP-K IV. HOOFDST. J. voor C 119. J. van F 640. Aanme kin? ovi het Ronieinfcbebijgeloof (1) Jul. obseq. c. XCVII. Plin. L. VIL c. 35. Val. max. L. Vill. c. 15, ex. ia. 36 ROMEINSCHE aanzienlijke vrouwen verkoozen , waarvan 'er tien bij het lot tot Rechteresfen der onbefprokenfte eerbaarheid onder de ' overigen aangefteld werden , welke aan •sulpicia, de dogter van ser. pater cultus en de echtgenoot van q. fulvius flaccus dezen hoogsteerwaardigen voorrang gaven ( 1). Afftekender kan zich het Bijgeloof :rniet ligt in deszelfs werking, dan bij de^ ze dubbele beftelling te Rome, vertoonen: terwijl eenen ieder de vereerende onderfcheiding der.vrouwelijke deugd , en de bevallige zorg voor de maagdelijke kuisheid, na de ftrenge rechtspleeging der ontucht, moet bekooren ; moet aller hart gruwen van het vervloekt menfchen-offer, het geen de Staatkunde alleen in de SibylIynfche boeken kon voorgefchreeven vinden , en het geen 's Volks bijgeloof met de ijskoude ongevoeligheid der domfie dweepzucht zag volbrengen. — Het is mogelijk , dat de vier nachtoffers des llaatkundigen bijgeloofs doodfchuldig om an-  GESCHIEDENISSEN. 37 andere misdaaden waren , en dat zulks den Raad verichoonde in deszelfs eigene oogen : maar hoe blind moeten die des Volks niet geweest zijn, die korte jaaren daarna niet opmerkten , dat die zelfde Raad de Overheid eener barbaarfche ftad wegens derzelver menfchenoffers wilde ftraffen , en op haar vertoon van derzelver plichtmaatigheid volgends haare wetren, die wetten alvast voor het vervolg vernietigde ( e ) ? De grootfte ramp, die, eens gekeerd en daarna heldhaftig afgewend, ten laatften het geheele wester rijksgebied van Rome overweldigde, dreigde thands voor het eerst de Mogenheid van het Gemeenebest. Dezelve kwam als een hevige en alles voor zich vellende ftorm uit het noorden op, en dreef eene overflrooming van volkeren voor zich heenen , die , nog fchaars bekend , zich in eenen oogenblik berucht maakten door voorbeeldelooze dapperheid en fterkte. Zij voerden den naam van Cimbriërs ; hunne afkomst bleef der nakomelingfchap duis- (l) Plut. Qumweg heenen leiden naar hun eigen leer, terwijl hij zelf met verfnelden togt en kortften weg' optrok , ten einde de imbriërs onverhoedsch te overvallen. Zij igen bij dezen onverhoedfchen aanval aadlijk in diepe rust, maar ftonden fchier /en rasch in volle flagorde, als zij uit :n flaap gewekt waren, en floegen den ouwloozen Conful terftond zoo fchrik- (1) Freinsh. Suppl. livii L. LXIII. c aa "a5,  GESCHIEDENISSEN. 41 lijk , dat een geweldige ftortregen , die beide de dagorden als overftroomde, en den ftriid deed ftaaken, het eertige red-' middel der geheel uit een geflagene Romeinen was. De vijand vervolgde echter deszelfs belangrijke voordeel niet , maar begaf zich, zonder darde reden daarvoor, ooit bekend werd, naar het land der Helvetiërs (O, van waar zij, door de JgH bronenenTiguriners onderfteund, zich naderhand op nieuw door het Overalpisch Galiie verfpreidden (2). De algemeene grieve dezer fchandelijke nederlaag des eenen Cenfuls werd echter te Rome verzacht door den zegepraal des anderen , wien Macedonië ten wingewest gevallen was, en die aldaar reedj de fchande vancATo's nederlaag bij de Scordiscers had uitgewischt. Op denzelf den dag , waarop hij zegevierde , trol zijl (1) Freinsh. Suppl. lÏviI L. LXIII. c. 27 28. (2) In dezen eersten krijg zouden reeds de Ba tavieren , onze voorouders, zijn betrokkea g< weest. ___ Wagenaar Vadert. Hist, D, I. b 6-8. X .C 5. v. BOEK IV. IOOFDST. |. voor C 112. [. van R. 64.0. De Cott' Cu! door ie Citnbri'érs geilajen. Zegepraal over de Scordisccri I » Li 1.  V. boek IV hoofdst. J. voor C. i 12 J. van R. 640. ( J. voor C. in. J. van R. v 641. i M. livius n brüsüs en l. calpur. a niüs p1so Cos/. V fc in g< Jr ze in 1 l inp ( III. 4a romeinsche zijn eigen broeder m. cm cilius me. tellus, die als Pmor van Sardinië ee. nen opftand der Corfen beteugeld had, Aflwe? zegepraalende in, het welk als het toppunt befchouwd werd van den roem en voorfpoed der me tellussen, die nu, binnen het tijdverloop van twaalf jaaren, wel twaalf Confulfchappen, zegepraaen of Cenforjchappen in hun geflacht konlen optellen (1). M. liviüs drusus, de Co»/«/des olgenden jaars, voltooide het geen me'ell us tegen de Sordiscers nog onvoloerd gelaten had , dwingende hij hun, m gene zijde van den Donau te blij' en, die zinds eene grensfcheiding tushen hun en de Romeinfihe wingewesten deze ftreeken bleef (a). Zijnen Ambtnoot, l. calpurnius piso, was ilfe ten deele gevallen, aan welks grenn men eenen nieuwen aanval der dm* •ërs verwacht had, doch het elders wenden [O Vell. paterc. L. II. c. 8, #1. Vide •imis burmann. ad b. I. - fasti eapit. O Vell. faterc. L. II. c, 8. Flor. L. c 4.  geschiedenissen. 43 den hunner geduchte krijgsmagt, gaf den Raad eene volkomene vrijheid, om zich ernftiger, dan nog gefchied was, met de' zaaken van Jfriea bezig te houden, waar reeds de krijg gevoerd werd tusfchen de erfgenaamen van den Numidifehen throon. Het rijk van Numidie, geduurendeen na den tweeden Carthaagfchen krijg, ten loon der goede diensten van masinissa en ter bevordering der toenmaalige ftaatkundige bedoelingen van Rome, tot eene zeer aanzienlijke Mogendheid opgevoerd, was, na den dood diens Konings , wiens regeering wij elders waardeerden (O, dooi micipsa alleen beheerfcht, na dat zijne broeders gtjlltssa en manastabal, onder wien scipio ^julianus hei rijksbeftuur, uit kracht van masinissa's laatften wil, verdeeld had(a), geftor ven waren. Micipsa, die zoo we alleen , als eerst gezamenlijk met zijn broeders, het goed verftand, waarin zij vader fteeds met Rome ftond, had ondei houden, was, nu zes jaaren geleeden, & floi ( i) Zie D. X. bl. t,66, tf7> ( a) Zie D. X. bl, 468. V. BOEK IV. IOOFDST. . voor C. III. [, van R. 641. Oorfprong van den Jugur'.bijnfchcnkrijg. 1 1 e tl  V. BOEK IV. HOODFST. Jl'GUft. tha's opvoedingaan hït Hof van i 1 i i d v z: E m m zij ha rei 44 r o m e i n s c h e ftorven, en had twee eigene zoonen AT herbal en hiempsal, nagelaten, benevens eenen neeve, jugurtha genaamd , dien zijn broeder manastabal bij eene bijzit verwekt en bij zijnen dood onverzorgd gelaten, doch wien hi} zelf aan zijn hof genomeri) vens zijne eigene kinderen groot gebragt en opgevoed had. JUGüRTHA, fJk van hgchaam, fchoon van aanzien, vlu* van-geest, rustloos werkzaam van aard ™ afgericht in alle de oefeningen van de vorstelijke jeugd-aan het Hof van zijnen >om, muntede verre uit boven alle zijne ijdgenooten, die hem echrer allen bedden, wijl hij zelf het minst van zich prak, fchoon hij overal de eerfte of oner de eersten was, wanneer men leeu'en of ander wild gedierte op de jagt ]n hoofdvermaak , te beftrijden vond' eze uitmuntendheid des jongelings had iciPsAin het eerst verheugd, vanzijn mannehjken ouderdom den fieun van nen throorj verwachtende: doch nadernd, aan zijne eigene vergevorderde jaaaan de nog tedere kindsheid zijner ene zoonen, aan de algemeene zucht naar  GESCHIEDENISSEN. 45 naar heerfchappij der menfc.hen, aan de onverzaadlijkheid dier drift en aan de bijzondere genegenheid der Numidiërs voor' jugurtha denkende, had hem de, vrees bckroopen, dat eenmaal deze jongeling zich van die al te gunstige gelegenheid ten nadeele zijner zoonen zou bedienen. Da moeilijkheid, om zich thands van zulk eenen algemeen beminden perzoon te ontdoen, wiens moord, hoe listig overlegd, welligt geheel Numidie zou willen wreeken , vermeerderde deze op gevatte onrust, en deed micipsa der inval greetig omhelzen en fpoedig uitvoe ren, om hem aan de gevaaren van dei krijgsdienst bloot te Hellen, waarin her van zelfs zijne dapperheid en eerzucl: brengen zou. De Numantifche krijg, dj Rome zoo veel volks kostede, bood hu toe op dien tijd de fchoonste gelegenhe aan. Eenen aanzienelijken onderftand v: elephanten en ligt gewapend volk.aan . Romeinen zendende, ftelde hij jucu th a aan derzelver hoofd, verwachtenc dat de hitte zijner drift hem eerlang 1 gewenfchte leevensgevaar bij eenen ha nekkigen vijand zou doen vinden. ( V. BOE* IV. [OOFDSr. Micipsa's igterdocht :n nutteobze voorzorg- l 1 1 t e r d .n le file,iet rdfceel  V. Boek IV. hoofdst* J. voor C ui. J.van R. 641. JüGUR. tha's loflijke dienst voor Nutnantia, i 1 ti li 0 d; u ft g ed ne Et en vei ( 46 ko»ieinsche heel anders echter kwam zulks uit. Met ee nen oplettenden en fcherpzienden blik den aard van sciPIo,die het bevel toen Voerde en van den vijand weldra doorgrondende' paarde jugurtha voorzichtig beleid me onverfchrokkene dapperheid, We]ke J *«,op zich zelve ftaande, fchroomvalHghetd of roekeloosheid voordbrengen "•betd, zorgvuldige oplettendheid, on^«zaagden moed e„ Zedige „4 chiktheid dermaate, dat b$ lometnen lieveling, de fchrik der Numan Jrwwt ScIPro zejf jiet het hagchejkftewerk op hem aankomen, nam hem *der zijne vrienden, en werd hem van 'ê: tot dag genegener, terwijl een goede *flag al zijn overleg en onderneming •oonde (i). Bij dit a]]es ^ « J";.4 Zich door ^n innemend en elmoedig gedrag veele tot zij gemeenzaame vrienden te maaken " groot aantal perzoonen, van ouden van nieuwen adel, die te Rome veel "ogten en zich bij de bondgenooten ffleer O Zie D. xi. bl. ,4ct, 147.  (GESCHIEDENISSEN. 47 meer deeden gelden , dan hoogachten , wijl partijfchap en belang bij hun veel meer dan algemeen nut of eigene braafheid golden , bragt hem zelfs onder ?t oog, dat hij, na den dood van zijnen oom, zeer ligt het rijk alleen zou kunnen houden, daar toch zijne meerderheid in moed zoo kennelijk was j als hij te Rome alles veil zou vinden ( i > Bij het ontuüg der hulpbenden na de verovering van Numantia zond scipk hem, daar hij zelf naar het Hof van zij nen oom verlangde wedertekeeren , me veele gefchenken en grooten lof, dien h hem openlijk in het leger gegeven had terug, na hem alvoorens afzonderlijk ge raaden te hebben: „ om de vriendfchap de Romeinfchen Volks liever door openbaai goede dienften, dan door geheime gifte en gaven, te zoeken, wijl het altijd g vaarlijk was, van enkelden te kopen, hi geen veelen toebehoorde , en hij flech zijnen loop behoefde te vervolgen, o eer en rijksgebied van zelfs te winner daar deszelfs overijling integendeel, he zij (i) Sallost. Jugurtb. c. 5-8. V. BOHI IV. 300fd9t. J. voor C« LU. j. van R« 6411 ! Achting ivan scipio voor ju« " gurtha. t i 5 s e n :t :s Tl ; m ie  V. 90ES. jv. HOOFDST. J» voor C, lil. J. van R 641. veranderd , gedrag. J 1 j i é T, 2 4 8 K-omeinsche zijne omkoping zelve ten verderve zou doen ftrekken., „ Eindlijk gaf hij hem nog eenen brief aan micipsa mede, wiens inhoud hierop neder kwam." Uw ju*i GURTHA heeft door zijne dapper„ heid in den Numantifchen krijg zeer „ uitgemunt: dit te vernemen, wete ik „ zeker, dat u zal verheugen. Ons is „ hij dierbaar geworden om zijne veri, dienften: dat hij den Raad en het Ro „ meinfche Volk zulks worde, zullen wij „ met al ons vermogen trachten. Als „ vriend wensch ik u hier mede geluk: „ gij krijgt eenen man te rug, die u en „ zijnes grootvaders , masimssa, ü waardig is ( 1)." Het algemeen loflijk gerucht door 's Veldïeers eigene hand aldus bevestigd ziende, veranderde micipsa, op wien de bijzondee gunst van scipio niet minder,dan ügurtha's eigen braaf gedragman diepen ndruk was, terftond van toeleg. Hij fpaarenu geenegunften , om zijne liefde te win* en , nam hem eindiijk voor zijnen eigen oon aan en ftelde hem in zijnen uiterften wil CO Sallust. Jugurtb. c, S, 9.  geschiedenissen. 49 Wil als erfgenaam nevens zijne eigene kinderen: zelfs zou hij, korte jaaren daarna, jugurtha, in tegenwoordigheid' zijner vrienden, bloedverwanten en zoonen , op zijn fterfbed aldus hebben aan ] gefproken. ,, Ik nam u, jugurtha, na het verlies van uwen vader, als een onnozel kind, zonder hoop, zonder vermogen, in mijn Hof op, vertrouwende, dat ik u eenmaal niet min dierbaar om deze weldaad zou worden, dan of ik zelf u verwekt had. En dit bedroog mij niet: om van veel ander groots en goeds in u te zwijgen , uwe terugkomst uit Numantic heeft onlangs mij en mijnen throon ver eerd, daar uwe dapperheid ons de Romeinet van bloote vrienden tot de grootfte vrien den heeft gemaakt ; daar gij den naan van ons gefiacht op nieuw doet klinket in Spanje, en zelfs, het geen onder d< menfchen fchier onmogelijk is, den nij» door uwen roem verwonnen hebt. Daa de Natuur mijn leeven nu doet eindigen vermaane en bezwereiku bij deze rechtei hand en bij uwen eed aan't rijk, dezen die u door maagfchap na beftaan en doo XII. deel. D mij v. 10EE IV. 100FDST. . voor C. 117. . van r» 615. t l l r » » r  V. BOEK,. IV. HÖÓFDST. J. voor C 117. J. van R 63S- 5° romeiksche mijne gunst uwe broeders zijn, wélméenend lief te hebben , en bovenal geene vreemden boven uwe bloedverwanten aan ' te haaien. Geene legers, noch fchatkisten zijn de zuilen van den throon , maar vrienden, dien gij door wapenen dwingen noch door goud verkrijgen , maar door dienst en trouw dleen de uwen maaken kunt. Waar zou nu vriendfchap fterker, dan tusfchen broeders, zijn ? Waar zoudt gij trouw bij vreemden vinden , als gij den uwen zelf vijandig waart ? Het rijk, het geen ik u overgeve , is magtig, als gij wel, maar zwak wanneer gij kwaalijk met eikanderen gezind zijt: want eèndragt doet de kleenfte ftaaten groeijèn, daar tweedragt de grootften zelve ten gronde richt. Gij, jugurtha, die de oudfte en de wijste zijt, moet boven dezen toèzien, dat zulks hier niet plaats hebbe : in allen twist fchijnt hij die de flerkfte U, al lijdt hij ongelijk, zelf ongelijk te hebben. En gij, a t h e rb al en hiempsal, acht en vereert hem ils zoodanig, volgt zijne braafheid naar, :n beijvert u, om bovenal te toonen, dat  geschiedenissen. 5* dat ik niet fchijnen kan, braaver kinderen aangenomen, dan verwekt, te hebben ( i )." Jugurtha, fchoon wel wetende , welk eenen anderen toeleg weleer micipsa had, en zelf met gansch andere gedachten zwanger, beandwoordde deze aanfpraak echter zeer gepast. Micipsa flierf weinige dagen, laater , en werd mei koninglijke pracht begraven. De drie Ko ningen kwamen , zodra de welvoeglijk heid van rouw dit dulde , zamen te befchikking der rijksbelangen. Bij dez ontmoeting zettede zich hiempsal die de jongfte doch van ftouten aard was en reeds lang te vooren verachtlijk op d onechte geboorte van jugurtha m derzag, aan de rechterhand van a t h e i bal, om jugurtha niet in het mie den te laten, 't welk bij de Numidiërs cl aanzienlijkfte plaats was: op Herken aai drang echter van zijnen broeder, om de rang der jaaren in acht te nemen, plaatll hij zich eindelijk met grooten weêrzin aa den anderen kant. (i) Sallust. Jugurtb.c. 9, D a v. bork iv. hoofust. j. voor C. U7. J. van R. 635« Jugurtha i nevens atherbai^ «n HlEMl'SAl. : erfgenaamen van micii'sa's , throon. f » 2 u e 1ne n a  V. BOEK rv. HOOFDST. j. voor C M7. J. van R, 635Verdeeldleid der Rijkser. ven. 1 « I 1 HlEMPSAL door JUGURTHA { omjebragt. £ 1 i 52 R.OMEINSCHE Na dit kwaad fpellende begin , deed jugurtha, onder het veelvuldig overleg der rijkszaaken , het voonlel, om alle wetten en befluiten van de laatfle vijf jaaren buiten kracht te ftellen op grond van 's Koning zwakheid in dat laatfte tijdperk zijnes hoogen ouderdoms. „ Dit keure ikvolmondig goed , andwoordde hhmïsal oogenb'iklijk, want uwe aanneming tot rijkserfgenaam is flechts drie jaaren oud." Dit\voord drong dieper , dan men dacht, in het hart van Jugurtha voord. Door toorn en vrees gedreeven bedoelde en bewerkte hij, van dit tijdftip af, hiempsals ondergang. De zamenkomst der moederen fcheidde met het befluit tot :ene verdeeling van fchatkist en bewind, ot wier afzondering men eerlang weder )ij een zou komen ( i). Intusfchen voldeed jugurtha, vèl;ends sallustius, zijnen wrok,door mkoping van den genen, aan wiens huis iiempsal elders zijn tijdelijk verblijf enomen had, welke verraader e?nig ge. wa- h n t-  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C '15J. van R 637. Raadsbe fluit ter rijks>'er deeling. ] 1 ] 5ö" romeinsche rechtvaardigheid had kunnen pleegen; dat Jugurtha alleen verzogt, voor denzelfden gehouden te worden, voor wien hij zich voor Numantia had doen kennen, en dat hij zijnes vijands woorden niet boven zijne daaden gefield moge zien." . Beide de partijen de Raadzaal nu verlatende, bleek terftond bij de overweging hunner voordragt de geheime werking der klinkende welfprekendheid van jugurtha's Afgezanten. De begunftigers der zeiven , grootendeels daadlijk daartoe omgekocht, verachteden a the iaba l 's taal , verhieven jugujitha's dapperheid, en ijverden door invloed, doorftem en op allerleije wijzen zoo flerk voor eenes anders misdrijf en fchande , als of zij voor eigene eer ftreeden. Benige weinigen , wien recht en billijkheid iierbaarer was dan goud, meenden daar in tegen, dat men at herbal onderleunen, en hiempsal's moord wreeeen moest: hij echter die zich in dezen oon het fterkst liet hooren, was j&mi.ius scaurus, een voornaam man an eenen rustloozen en woelzieken geest, •och tevens van onverzadelijke heersch- eer-  GESCHIEDENISSEN. 57 eer- en geld-zucht. Deze, zijne gebreken meesterlijk wetende te verbergen , had zich zelf bij deze gelegenheid opzet-1 lijk verlochend, wijl hij gezien had, dat de omkoping al te openlijk en te fchaam-l teloos gefchiedde , om 's Volks misno»gen niet te wekken, waarin hij geen deel begeerde. De aanhang van j u g u r t h a behield de overhand; men befloot, het nagelaten rijksgebied van micipsa onder jugurtha en atherbal door een Tienmanfchap te laten verdeelen , aan welks hoofd opimius benoemd werd, dier wij in de gefchiedenis der gracchus s e n als burgerbeul ontmoeteden. Jugurtha ontving en onthaalde her bij zijne overkomst in Afnca, fchoon bi een zijner gemeenzaamfte vrienden van Ri me was, met zoo grooteonderfcheiding e vereering, maar bovenal met zoo grooi gefchenken en nog grootere beloften, d hij weldra deszelfs belang boven zijl eigene eer en eed en alles ftelde. Ziji Medeafgezanten bezweeken meerendei voor dezelfde verzoeking : eenen enk den Hechts was het recht dierbaarer , d D5 1 v. ÏO EK. IV. OOFDST. . voor C. 115 . van R. 637- l 1 J. voor C i ,I+ J J. van R. . 63». n Partijdige verdeeling e van NumU ie ie :ls an iet  V. boek IV. hoofdst. J. voor C 114. J. van R 63 S. JUGÜK» ïha's toe. leg ter veroveringvan geheel Numidie. 1 ] > t II li h v hi z< kt vc A '. do ( 53 «-OMEINSCHX het geld. De volkrijkfte en vruchtbaarfte gewesten van Numidie, welke aan Mauritanië grensden, werden jugurtha toegeweezen: atherbal's deel fcheen beter op het oog, a]s zjjnde ved prachtiger bebouwd en van verfcheidene havens voorzien , doch bezat een veel nainder inwendig vermogen ( 1). Door deze hoogstpartijdige verdeeling van micipsa's rijk zijn wanbedrijf veel ser beloond, dan eenigzins geflraft, zienie, hield zich jugurtha thands vol. tomen zeker, van het geen hij voor Nu. lantia naauwlijks gelooven kon, dat reeds e Rome alles veil was. De beloften van un, wier veel vermogende gunst hij onmgs zoo rijkelijk betaald had , deeden em, na deze eenzijdige verdeeling zei. 5, nog aan de vermeestering des geselen rijks denken. Ongeftoord aan zich :Iven overgelaten, kon hij zich met de zere vruchten des gewelds vleijen. Zelf 1 vuurs en krijgservarenis had hij in ^herbal met eenen man te doen, die or zijnen vredelievenden onkrijgshaf- tigen O Salluit. Jugurtb. c. 15, \6.  geschiedenissen. 59 tigen en zachtmoediger! aard eiken beleediger ftout maakte, en zelf veel vreesachtiger, dan geducht, voor anderen was. Jugurtha ftelde zich eerlang aan het hoofd eenes talrijken heirs en deed eenen {troonenden inval op zijne grenzen, waarvan hij met veelvuldigen roof van menfchen, vee en anderen buit terug keerde, na den brand in de huizen geftoken en de fterkten zeiven met zijne ruiterij vijandig berend te hebben. Schoon hem geer tegenweer gebooden was, verwachted. hij nogthands, dat at herbal dit ge weid op gelijke wijze wreeken, en alzo. aanleiding tot den oorlog geven zou doch deze, zijne minderheid te wel ken nende, en zich op der Romeinen vrienc fchap meer, dan op zijne Numidiêrs, ve! latende, verkoos den weg van onderhand* ling. Zijne Afgevaardigden, die zich u zijnen naam over het geleeden ongelijk b klaagden, keerden weder met het hoonen fte befcheid, doch hij bleef bij zijn b fluit, om liever allen overlast te lijdei dan eenen krijg te hervatten , die he eenmaal reeds zoo flegt bekomen wi Deze bloode weerloosheid mogt den e< f v. BOES IV. IOOFDST. [. VOOT c, 113. J. van R. 639' t i it 1e« t* m is. :r- :en  V. BOBS iv. HOOFDST. J, voor C »3. J' van R( 639. 1 < < • 1 I X c z ii 5° ROMEINSCHE «et.toeleg van JÜGüRr„A doen ^ken,zil verftoutede ^ « alreeds had voorgefteld, om openlijk de verovering van geheel Nwnidie met een zeer magtig heir te ondernemen. De verwoestingen plundering van Janden en de fchnk ging voor hem uit, terwijl to7hLerm°1derZiinent0enam- T*ni othet oiterftegebragt, om zijnen throon e verlaten of met de wapenen te vereed^en^ustedezichAXH^,^^lijk ten oorlog toe, en trok den geweiW iegen. De vijandlijke benden ontmoeteden eikanderen bij Cirta , nietver «egelegen. De dag was te ver ten 'moe, om eenen flag te leveren, doch :Cr de V0l^ende dagerad nog doorgebro■en was, overrompelde tugürxha eedSA;HERE^'^eger,dieternaau- 'ernood met eenige ruiters door de vlucht ntkwam. Eene menigte Italianen , die ich doorgaands te Cirta bevonden (1), e„ zijCO In alle bandelfïeden 4er Roneinfcbe onder. anen of bondgenooten bevonden zich veelei mei-  GESCHIEDENISSEN. 6l zijne vervolgers moedig van de poorten af floegen, verhinderde alleen, dat deze krijg tusfchen twee Koningen niet op denzelf-1 den dag begonnen en geëindigd was. Terftond floeg jugurtha het beleg om deze ftad, en ondernam tevens den geweldigften ftorm , zich haastende , om haar te veroveren voor de terugkomst der Gezanten, dien hij wist, dat at herbal reeds vóór den flag naar Rome gezonden had (i). De Raad aldaar, fteeds op het verdeelen der rijken hunner meest vermogende bondgenooten toeleggende , en door ei gene ftaatkunde thands zeer kennelijk ge dreeven, om de alleenheerfching van de: krijgshaftigen jugurtha over gehe< Numidie te beletten, befloot, ondanks d tegenkanting zijner bijzondere vrienden, i deszelfs vergadering , een Gezantfcha aftevaardigen, met last, om beiden de Vorften den oorlog tegen eikanderen verbieden en den weg van onderhand lil meinen en J^anen, »» d"dvtn hui"n 1 koophandel hadden. (,) Salluït. Jugurtb. c. »o, 21. V. boek IV. 100fdst. [. voor C. 113. [, van R. 640. Nieuw gezantfchapvan Rorn» ■ tegen jugurtha. 1 1 3 tl P n :e > 'g an  V. BOES IV. HOOFDST. J. voor C na. J. van R 6.\o. De Ro tneinfcbe afgezanten door JUGURTHA omgekochc. ■ I l X d z n d le & êi ROMEINSCHE ling wegens hunne gefchillen voortefchrijven, doch benoemde hiertoe drie hnL luiden. ö Dezelven haasteden zich genoeg, na het vernemen van den flag bij Cirta, die .echter weinig geruchts te Rome maakte ten einde zij voor de geheele beflisfching iö Jfrica mogten komen , maar waren even weinig voor de kunstenaarijen van jugurtha , als hunne voorgangers voor zijne omkoping, beftand. Hunnen last het eerst vernomen hebbende , betuigde hij: „ dat hem «iets heiliger'noch iierbaarer was, dan het gezag van den Raad; dat hij van zijne jeugd af aan gebracht had, de achting der voornaamfte Romeinen te verdienen , gelijk het hem gelukt was, die van eenen seino door .raafheid, zonder eenige oneerlijkheid, te ' »nnen; dat diezelfde denkwijze hem e aanneming van micipsa, 2onder elf kinderloos te zijn, had verworven*ar dat hij nu ook , des te minder,' ïmg ongelijk van anderen verdragen kon; itATHERBAL eenen toeleg 0p zijn even had gefmeed, dien hij te keer ge«n was ; dat het Romeinfche volk te recht-  GESCHIEDENISSEN. 63 rechtvaerdig en te goed was, om hem het recht der volkeren hier tegen te ontzegeen daar hij bereidvaardig was, om eerlang' zelf Afgezanten naar Rome over dit ganfche geval te zenden ( i X' Het Romeinfch Gezantfchap met dit befcheid weder afgevaadigd hebbende, zonder hun de gelegenheid te geven , om hunnen last bij a t her bal te volvoeren, zettede jugurtha het beleg m des tewerkzaamer voord, daar de natuurïijke ligging van Cirta reeds menig eenei ftorm vruchtloos gemaakt had. Geduuren de het zelve verzuimde hij niets, om d bezetting nu eens door bedreiging , dai eens door allerleije beloften, tot de ovei gave te dringen. Vijf maanden lang had dit beleg n reeds geduurd, zonder dat atherba eenig ontzet van Rome kreeg, of zijne vijand tot de minfte onderhandeling gen gen vond. Schaarsheid aan leefmidd len begon zijnen nood dringend te ma ken; in denzelven gelukte het hem, tw d (O SALLUIT. JugUrtb. C. M. DlOD. IIC. de virt. et vit. T. H. p. <5°5- V. BOES IV. IOOFDST. f. voor C. 113. [. van R. 640» l 1 LI Beleg van Grtadoot JUGURTHA. n a- :e er  V. BOES IV. HOOFDST. J. voor C 112. J. van R, 640. 1 ( 1 3 r t c n 64 *OMElNSCHE der ruiters, die zich met hem door de vlucht gered hadden , door medelijden met zijn lot zoowel, als door groote beloften, tot de hagchelijke onderneming over te haaien, om in den nacht het viiandlijk leger door te fluipen en zich voord* met eenen brief van zijne eigene hand naar Rome te begeven. Dezelve behelsde een bitter beklag over het onrechtvaardige geweld en den bloeddorfligen toeleg van jugurtha, en de ootmoedigfle beden, niet om bevestigd te worden op zijnen throon, dien de Raad vrijelijk ton geven, aan wien dezelve wilde, zelfs jiet om van ellende of den dood bevrijd * worden, maar enkel om hem te redden Jit het geweld van eenen vijand, die hem le wreedfte ligchaamsfolteringen voorzeker had toebereid (1)." Het was den afgezondenen van atherial gelukt, uit het beleg teontkomenen iet den meesten fpoed hunne reize voord e zetten. De brief, dien zij in den Raad vergaven , wekte verontwaardiging en ledelijden. Zommigen oordeelden, dat men CO Sallüst. Jugartb. c. 53, 24.  GESCHIEDENISSEN. 6$ men ten fpoedigften een heir naar Jfrica moest zenden, om at her bal te ontzetten , terwijl men intusfchen over het gedrag van jugurtha, die de bevelen van den Raad niet had gehoorzaamd , kon raadpleegen j dezelfde aanhang van jugurtha verzettede 'zich echter weder met alle magt tegen dit zoo ftaatkundig, als rechtvaardig, befluit, en — het algemeen belang deed onder voor bijzondere gunst. Men kwam .Hechts tot de benoeming van een nieuw Gezantfchap, doch van meer bejaarde en aanzienlijker leden , waaronder zelf m. scaurus, de tegenwoordige Prince van den Raad, was. Daar de tegenpartij van den geweldenaar de oogen op hun hield, en athurbal's Afvaardigden hun baden, zich te willen fpoeden, gingen deze Afgezanter reeds met den derden dag op reis , er zonden terftond, bij hunne fpoedige koms' te Utica, eenen brief aan jugurtha, waar in zij hem zonder verwijl voor zich ont booden, om den wil desRaads uit hunnet mond te hooren. Dit ontbod voor man nen van den hoogften rang, bijzonder t£ gen hem gelast, bragt serst jugurtha XII. DEjEL. E V. BOEK IV. HOOFDST. f. voor C. in. [. van R. 641. Nogmaat een vruchtloos ko' meinfcb gezantfcnapin Numi* die, l i ■ n  V. B O EK IV. HOOFDST. J. voor C II!. J. van R 6+i. I i ^6 lOMEINSCHE in geene kieene verlegenheid. De vrees voor het misnoegen van den Raad, in geval van nieuwen tegenftand, beftreed thands meer, dan immer, zijne heerschzucht, dezelve behield echter de overhand , en bragt hem tot het ftout befluit, om vooraf eenen algemeenen ftorm op Cirta te waagen. Dezelve mislukte , en nu scaurus inzonderheid niet langer durvende ophouden , begaf hij zich , van eenige ruiteren vergezeld , naar Utica, alwaar hij van het Romeinfche Gezantfchap op eenen beftraifenden en dreigenden toon werd aangefproken, dien hij onderwerplijk verdroeg, zonder echter zich in het minst naar den daadlijken wil des Raads te buigen. Het gelukte hem , in sca urus de ftrengheid van het ganfche gezag van Rome, gelijk florus het uit» Srukt, te verwinnen: hetgeheele Gezantfchap fchaamde zich niet, om, hunne mkelde bedreigingen, indien hij het beeg niet opbrak, agterlatende, onverrich:er zaaken te huis te komen (i). De (O Sallust. Jugurth. c. 25.  GESCHIEDENISSEN. $7 De vruchtloosheid dezer bezending deed de Italianen , die Cirta zoo manmoedig verdeedigd hadden, tot de over- 1 gave 'befluiten, in de verwachting, dat het aanzien der Romeinen hun wel voor het geweld des overwinnaars zou beveiligen 5 zij raadden , alvoorens echter , atherbal aan, om bij de overgave zijn leeven Hechts te bedingen, wijl de Raad voorzeker wel verder zou zorgen. Schoon niets minder, dan het woord van jugurtha vertrouwende, zag ather bal zich echter, door de verdere onwil ligheid van zijne eenïge verdeedigers, ge drongen tot deze overgave, wier beding de overwinnaar nogthands het allereerst in hem zeiven fchond, door hem terftond op de wreedfte wijze te doen fterven, waarna hij alle weerbaare Numidiërs en zelfs de vreemde koopluiden , dien hij gewapend vond, om hals bragt. Ondanks dien trouwloozen moord, die Rome met algemeene verontwaardiging vervulde, behield jugurtha zelfs nu nog zijne vrienden in den Raad, die dooi allerleije kunftenaarijen het Raadsbefluil tegen hem wisten uit te Hellen, ten einde E a d< v. BOEK IV. [OOFDST. , voor Ci III. [. van R. 641. Cirta ioOV JUGURTHA veroverd en ather* bal verinoord. 1 i  V. BOEK v. hoofdst. J. voer C. 111 J. van R. 641. ( ( 1 J. voor C. TIO. J. van E. 1 642. I CAl-J VVUNiVS j v p. 6S Romeins che de eerfte oogenblikken der hevigfte verfoeijing voorbij te laten gaan, en daarna, bij de bekoeling dezer drift , hunnen baatzuchtigen rol met beter gevolg te hervatten. Dit hun oogmerk zou hun daadüjk gelukt zijn, indien de Gemeentsman c memmiüs, een geflagen vijand van de heerfchappij der Grooten, het Romeinfche Volk niet getoond had, dat 'er eenige weinige belangzoekers op uit waren, om aan jugurtha zijn ganfche wanbedrijf te doen vergeven ( 1 > Zoo ^eel vermogt thands eenes onderworpen Sonings gunst en goud op mannen van lenzelfden naam, die eenen faeri:ius eenes magtigen Konings fchat en chrik even zeer had doen verachten (2). De Raad, van eigene fchande wel belust, vreesde riU het opgeruide Volk en iefloot daarom, van de te benoemeneConuis den eenen Numidie ten krijgsgewest e geven. L. calpurnius bes- tia CO S al lust. jttgurtb c. a6, 27. Epit. ti. 605 LX1V' Dl0D" S10, de virt' et T, II. CO, Zie D. V. bl. 353—^232.  geschiedenissen. 69 tia viel zulks ten deel , terwijl zijn Ambtgenoot v. scipio nasica Italië ten deel kreeg. Het bericht hiervan bevreemde wel ju gurtha, maar nog in het vaste begrip van de Romeinfche omkoopbaarheid, vaardigde . hij terftond zijnen zoon met twee zij ner gemeenzaamfte vrienden af, wien hij in de allereerfte plaats alle mogelijke omkoping aanbeval. Bij derzelver aankomst tot Rome ftelde calpuE-Nius den Raad voor, of men hun ook binnen de Stad zou toelaten. doch het beiluit was, dat, indien zij Rijken Koning beiden niet kwamen, onderwerpen, zij binnen tien dagen Italië te ruimen hadden, het geen hun uit naam des Confuls aangezegd werd. Intusfchen koos zich .calpurnius, bij de legerwerving, zulk flag van Groeten tot zijne Onderbevelhebbers uit . wier gezag allen aanftaande wangedrag van hem genoegzaam zou kunnën dek ken, waar onder m. scaurus zelf be hoorde. Hij zelf bezat veele ziel- er hgchaam-vermogens, die allen echter doo de baatzucht beftuurd werden: hij was on E 3 vei v. boek iv. ioofdst. f voor C. 110. . \/an R. 642. sesha en ?. SCIPIO >MS!CA tnf. De On' fut c o. f i'RNÏUS met een lege tegen \ Jl GUR1HA gebonden. I :  V, B OEI IV. hoofdst. J. voor C. iio. j. van r 642 Verraaderlijkehandrl van den Conful en ae gjj. . nen. t \ I 'j £ / d h vi rji te di & ga m' W< ( 7° ROMEINSCHt vermoeid, vlug van geest, niet zonder beleid, ervaren in den krijg en onverfchrokken tegen gevaar en list (1). Behouden met zijne keurbenden van Rhegium op Sicilië en van daar op Jfrica aveigeiloken zijnde , regelde hij terHond den noodwendigen toevoer voor 'A]n heir in het Romeinfche wingewest ian deze kusten, en rukte voords Nunidie in meteenen ernst, die veele fteden 'oor hem deed bezwijken en zijn leger iet krijgsgevangenen vulde. Jugurtha, die zijnen Onderbevelhebber scauus reeds kende en voorzeker van 'a Conils eigen aard niet onkundig gelaten was oor zijne vrienden, befcbouwde dit gesel bedrijf flechts als eenen nadruklijken enk, om ten fpoedigften zijnen gewoo:n handel te hervatten, Zijne Afgezann, dien hij daartoe onmiddelijk af vaargde, flaagden hierin volkomen: de aanbodene fchatten veranderden 's Confuls nfche houding, scaurus zelf werd :de getrokken in den handel, en werd ddra deszelfs ganfche belegger. Ju- 1) Sallust. Jugurtb. c9 28. Ebit, J^iyii mv.  GESCHIEDENISSEN» 7l Jugurtha zelf had zich niets meer, dan eene wapenfchorting, van deze omko-^ ping beloofd ; maar nu , vernemende , dat scaurus zelf zich hierin liet gebruiken, vleide hij zich, tot het fluiten 1 van eenen volflagen vrede te zullen komen , en befloot, in eigen perzoon met beiden te gaan handelen. Vooraf vorderde hij echter eenen borg voor zijne .veiligheid , waartoe de Conful hem den Penningmeester sextius zond, onder voorwendzel om eenig koorn te ontvangen , het geen hij van jugurtha s Afgezanten ten prijs ,der gewaande wapenfchorting zou bedongen hebben. Calpurnius ontving jugurtha in zijnen vollen krijgsraad, alwaar deze eene korte verdeediging van zijn gedrag en eene gave onderwerping van zich en zijnen throon aan den Romeinfchen Raad, volgends affpraak, voordroeg, doch waarna hij afzonderlijk met den Conful en me scaurus in geheime onderhandelmj trad In dezelve werd alles afgedaan Den volgenden dag echter kwam dekrijgs raad weder te zamen, om over de aan gebodene onderwerping te ftemmeo, we; h E 4 1 v. BOEK IV. OOFDST. voor C. ito. , van R. 642. Gewaan- ie onderwerpingvanjuGURr;u. f .e  V. BOEK IV. hoofdst. j. voor C. iio„ j-van R. 64a. i < 1 \ c d M o] d( d; lij; zij wa zei C C (; C4 7a romeinsche ke aangenomen werd onder beding van dertig elephanten, een groot aantal paarden en ander vee, benevens eene kleene fomme ge]ds, te Hellen in handen van den Penningmeester. Zulk eenen vréde zonder last of voorbehoudend des Volks ïn des Raads geflooten hebbende, haas:ede zich de Conful, om te Rome de veraezmg van nieuwe Overheden te rejelen CO- y Zijn Ambtgenoot p. scipi0 nasia , de zoon van den eerften geweldaaigen aanvaller van txb. gracchus (V), as overleeden,voor wiens beoordeeling « de Gefchiedenis geene feiten opgeeft »ch die, volgends CIcero (3) en oDORUS C4), een bmf> gemoede_ c en onomzetlijk man geweest zou n , niet enkel met de grondregelen der are wijsbegeerte bekend , of met deve gemeenzaam in zijne woorden, maar aan O Sallust. Jugurtb. e. 28, 29. 2) Zie van hem D. XI. bl. 48a. O Cic. in brut. c. 34. U. de 0ffic. £,, I.  GESCHIEDENISSEN. 73 aan dezelven fteeds openlijk getrouw in alle zijne daaden. _ Behalven' dezen ramp had Rome m dit jaar een,andere getroffen, waardoor het grootst gedeelte van de ftad in den asch gelegd was. Bij den brand, die zulks veroorzaakt had, was het onbefchaadigd bh]ven van een ftandbeeld,? ter eere van die claudia opgericht, wier goede naam eenmaal bij de komst van de Moeder der Go den wonderdaadig gezuiverd fcheen (i; opmerklijk gevonden, het geen nog een maal plaats had, wanneer dezelfde tempé dezer Godin ten tijde van au gustu weder in den asch gelegd werd (2). 's Volks droeve geestgefteldnis na zul. eenen ramp was hoogst ongunftig voc de beoordeeling van 's Confuls bedrijf 1 Numidie: zodra hetzelve bekend werc ftak men overal de hoofden bij een. Hi gemeen was hoogst onvergenoegd ; c Raad was hoogst verlegen en onderin oneens, of men het zegel der goedke rii CO ZieD. VIU. bl. 179- \4 JuL. OBSEQ. C. XCIX. TACIT. Ab» L. iV. c. 64. E 5 V. BOEI IV. HOOFDST. J. vooi C. 110. J. van R. 64a Hevige brand r Rome, » 1 S C Misnoe- gen des Volks over 1 den handel in Numi- >die, :t le g ** >g tl.  V. SOEK IV. hoofdst. J. voor C. no. ]> van R. 643. 1 i r h v g' m Pi T ti| ee: de bei m tafe meh O C2 74 Romeinsche nng op dit openbaare wangedrag 20y drukken dan wel 'sConMg^lZ del krachtloos verldaaren. Het van SCAURÜS echter, wiens deelgen00t! fchap aan den ganfchen handel men met bevreemding vernam, 20u het beflui ^ « eerfte hebben overgehaa]d ? c. memmius, dezelfde GemeentsZ' ^ ^.etzooved kTem 1 deze ganfche zaak liet hooren,geduu,nde de befluiteloosheid van den Raad et Volk had opgezet , om deszelfs -waarloos gezag nadruklijk te doen Jden. Cicero achtede hem eenen iddelmaatigen Redenaar , maar fchern aanvaller CO. doch SALLüs. <*■ gewaagt met lof van zijne krachewelfprekendheid,en heeft ons zelfs ie dier redevoeringen, welken hij na terugkomst van cALPURNIUshieId ™? CO, welke wij te gereeder -nrijven , daar zij ons een belangrijk red levert van de toenmaalige R9. 'Jche Staatsgefteldnis. „ Veel ) Cic. in brut. c. 36. ) S al lust. ^ar/i> c<  GESCHIEDENISSEN. 75 Veel zou mij van u terughouden , Romeinen, dus luidde zijneaanfpraak, indien de zucht voor het Gemeenebest met alles overwon ; het vermogen mamlijk derpartij, uwe geduldigheid het onrecht en bovenal de bewustheid, dat rechtfchapenheid thands meer gevaars, dan roems, behaalt. Het fmart mij waarlijk, te zeggen, hoe zeer gij, deze laatfte twintig jaaren, defpeelbal zijt geweest der trotsch heid van eenige weinigen; hoe fchande lijk hoe ongewrooken uwe voorftander, zijn gefneuveld ; hoe geheel uw eigei geest door vadzigheid en onverfchillig heid bedorven zij , daar gij zelfs nu bij het ftraffchuldig zijn van uwe vijai den, niet opftaat, maar hun zeiven on ziet, dien gij doen beevenmoest. Schoc dit niet anders is, heb ik nog moeds genoej om de magt van de partij te keer tegaa! en voor mij zeiven ten minften eene pre te nemen van die vrijheid , welke i mijn vader nagelaten heeft. Deze) vruchtloos of krachtdaadig te doen zi] ftaat alleen aan U, Romeinen l Nogthat begeere ik niet van u , dat gij , ge «we voorouders, het onrecht met de i v. BOP.Ï IV. Ü00FDST. {. voor C. 110. J. van R» 643. Rede-joe» ring van WEMM1US tegen de Grooten. i l > lt- n ;» 1» ef dj ve n, ids ijk va- pe-  V. ÏOEK IV. HOOFDST. j. voor C 110. J. van R, 642. ^ i li 1< g w ZS fc vc cij ho Ni bei we: al, is, 76 R03vr?INsCHE Penen beftrijden zult: 'er is *ewe1f, . verhul noodig;zijzeIve/^: - e„ afgrond hunnfir dgene verpletteren. Na den- moord van T1V GRACCHÜS, dien m m J h t Konmgfchap beoogde , werd h Romeinfche Volk onderworpen aan een «aatkundig onderzoek; na dien van c ?ucchdï eh pülvius wer' en veelen uwer in den kerker vermoord; ,C eeneZ0° wel>als de andere, vervol!»g werd door geene wet, maar door de ^eke«r, bepaald. Maar, hetzij vri omngrchap,'s volks rechten te herftel»5 laat alles al rechtvaardig zijn , het *n zonder burgerbloed niet kan ge. rocken worden : in de laatfte -J ag gij, met ftille verontwaardiging de -tkrst plunderen, koningen en % l^ren aan een kleen aantal Grooten Dshurajn.en in derzelver handen de 3gfte eeren grootfle fchatten blijven. bleef het niet genoeg, 2u]k fnood taan ftrafloos te pleegen, ten laatften •den uwe wetten, uwe majesteit,' ja wat Goden en wat menfehen heilig den vijanden verkocht, zonder dat zij,  GESCHIEDENISSEN. 77 zij, die zulks bedreeven, eenige fchaarnte, veel min rouw, betoonden , maar voor uwe eigene oogen met priesterfchappen ,' Confulfchappen, gedeeltlijk met zegepraalen praaiden, als of zulks waar eereloon en geen fchandlijk roofgoed was geweest. Slaaven, voor geld gekocht, dulden de onrechtmaatige bevelen hunner meesters niet: en gij, Romeinen, tot de heerfchappij gebooren , zoudt de flaavernij goedmoeds verdragen! — Wie zijn zij. toch, die het Gemeenebest verweldigen ? D< grootfie fnoodaards, met bebloede handei en onleschbaare geldzucht, de misdaadig fte en trotfchfte mannen tevens, die me trouw, eer, deugd, ja met al, wat braaf o flegt is, hun gewin doen; die zich ve: lig achten door hunnen moord van uw Gemeentsluiden, gedeeltlijk door onrech vaardige vervolging, meest allen door h zwaard, het geen zij eenmaal tegen u o: hieven , in dier voege dat de misdaadigl zich zeiven het veiligfte acht. De vree die hun na zoo veel fnoods beheerfch mogt, is door hun overgebragt op uwe li hartigheid, terwijl hetzelfde belang, < zelfde haat, hetzelfde gevaar hun vlot v. 80 EI IV. IOOFDST. [. voor C. HO. [. van R. 642. 1 t f e ;t 3- te 3» m ifle:k-  v. SOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 110. j. van R ( I 1 h / ti w d< te hf ve me he an he VO( lijk TH lijk 78 r.omeinsche genootfchap te zamen bindt: zulk eene vereeniging is onder braaven vriendfchap, onder flegten zamenzwering Was Hechts' uwe zorg zoo groot voor de vrijheid als hun yver brandend naar de overheersing, dan voorzeker zou het gemeelebest niet langer geplunderd, en uwe veldaaden door de braafften en geenzins toor de ftoutftengenooten worden. Tweenaai hebben uwe Voorouders, ter verrijging van hun recht en ter ftaaving unnes gezags, gewapend den Jventijnhen berg, hunne heilige wijkplaats, beokken: en gij zoudt voor de vrijheid elke zij u nalieten, het uiterfie niet on' imemen? Gij zoudt dit niet zoo veel heviger doen, als het fchandeiijker is, t verkreegene te verliezen, dan niets rkreegen te hebben. Misfchien ze*t n: wat wilt gij dan ? Hun ftraffen, die c Gemeenebest verraaden aan den viji, niet met den vuist, niet met geweld, : geen voor u meer fchande, dan >r hun zou wezen, maar met gerechtonderzoek op bekendnis van j u g u ra zei ven, die, indien hij zich waarop genade overgaf, uw bevel zal gehoor-  GESCHIEDENISSEN. 79 hoorzaamen, of, indien hij het zelve veracht, juist zal doen oordeelen over de waarde van dien vrede , van die over-ave , waaruit hij ftrafloosheid zijner gruwelen , de Grooten rijken fchat, de Staat groot nadeel en groote fchande heeft getrokken. Of gij mogt misfchien uw genoegen van hunne overheerfching nog niet hebben, en meer behaagen vin den in dien, dan in dezen, tijd, toen rij ken , wingewesten , wetten , rechten rechtspleging , oorlog , vrede , ja all< Godlijke en menfchelijke rechten in d handen van die weinigen waren, terwr gij, dat is , het Romeinfche Volk , wie geen vijand overwon, maar alle Volkere eerbiedigden, te vreden waart met ei kei leevens onderhoud ; want wie toe uwer durfde het fiaaffche juk verwe pen? _ schoon ik het fchandelijk vo< eenen man acht , zich ftrafloos te late beleedigen, zou ik het echter kunnen aa zien, dat gij de grootfte fchelmen , c dat zij burgers zijn , vergeeflijk waai indien die toegevehheid zelve maar n ten verderve moest ftrekken; want vc hun, zoo ver gaat derzelver overmoe v. BOEK IV. JOOFDST. f. voor C 110. ]. van R. 641. 1 1 3 l- h r>r :n tlm t, iet ior d, be.  V. BOEK IV. HOODFST. J. voor C 110. J- van R. 643. | ] ( £ € V O O B Z1 re za vi ra hu Bl 80 ROMEINSCHB beduidt de firafloosheid voor het geen gepleegd is , weinig , indien zij 'er geene vrijheid , om in hun misdrijf voord te gaan, bij winnen; terwijl gij zelve verlegen blijven zult tusfchen de eenige keuze, om u aan de flaavernij te onder werpen, of door geweld uwe vrijheid te herftellen. Want welke hoop kan 'er toch zijn op goede trouw en eensgezindheid ? lli Wlllen he^fchen: gij wilt vrij zijn. Cli Wll,en onrecht doen: gij zulks te keer jaan ; en eindlijk behandelen zij uwe 3ondgenooten als vijanden , uwe vijanlen als Bondgenooten. Kan 'er bij zulk ene tegenftrijdigheid van wil ooit vrede f vriendfchap zijn? En daarom raade en ermaaneiku, zulk een wanbedrijf niet ngeftraft te laten. Het is toch thands 11 geene landsdieverij of knevelaarij der ondgenqoten te doen , het welk / hoe vaar op zich zelve, door de gewoonte eds niet meer wordt geteld : het geg van den Raad is aan den geduchtften iand verkocht, uwe heerfchappij is veriden, de ganfche Staat is, zoo wel te is, als in den krijg, te koop gebragt. jfc dit ononderzogt, en aan de fchuldi- gen  geschiedenissen. 3l gen ongeftraft, wat fchiet 'er dan, behalven eene gehoorzaame onderwerping aan den wil van hun over , die zulks beftonden? Strafbaar naar willekeur te handelen is waarachtig koningfchap. Geenzins wil ik in u , Romeinen, den haatlijken wensch verwekken, dat gij uwe medeburgers liever fchuldig, danonfchuldig, vinden moogt, maar alleen dê voorzorg, om de braaven niet te laten lijden bij uwe toegevendheid voor de flegten* In een Gemeenebest is het altijd beter, beweezene dienften , dan gepleegde misdrijven te vergeten. De braave wordi flechts flaauwer , wanneer gij hem vet geet , maar de flegte veel ondeugender en voorkomt gij zelve het geweld , dai zult gij zelden grooten dienst behoe ven (i)." Door het veelvuldig voeren van dei gelijke redenen, die den Gemeenebes en volks - gezinden geest van mem m iu zoo nadruklijk kenmerkten, overreedde 1 daadlijk het Volk, om den Prcetor l. ca sii (I) C. JWEM MIU S Sp. SAtLUST. JUgUf c. 31. XII. deel» F v. BOEK iv. JOOFDST. [. voor C* 110. [. van Rt 642. 1 :s ij 5- s th  V. boek IV. HOOFDSr. J. voor C. 110. J. van. R. 642. Schand" lijk gedrag in het Ro. tneinfche ', leger in/f , frica. ' ( 1 t C ee ro " vc aa be gtt dei «ev ine din Suf &2 ROMEINSCHE sivs (1) naar Africa af te vaardigen, ten einde, onder plegtige verbindnis der algemeene trouw, jugurtha naa Rome te brengen , en uit deszelfs eigen mond de overtuiging van scaurus en van de overigen , wien men van omkoping verdacht hield, te vernemen. De Bevelhebbers , dien c a l p u rsi.us over het leger in Numidie , bij rijn vertrek van daar, had agtergelaten, >edreeven intusfchen, het voorbeeld van len Veldheer volgende, de allerfchandejkfte daaden. Zommigen leverden, daar ae omgekocht, de elephanten weder in juurtha's handen j anderen verkochten de over- (1) Dezet. caïsius zou, volgends pighius, n neef geweest zijn van dien r.. cassius, die [buitengewoon Pretor in de zaak der Vestalen, or twee jaaren benoemd was (vide ejus annales bos annos): doch freinshemius meent, dat den een en dezelfde perzoon geweest zijn, op md van den wijdverfpreiden roem der eerlijkheid eerstgenoemden, en denkt, dat deszelfs buiten/oone Pratorfchap nog niet ten einde zal geko- • 1 zijn geweest, wanneer hem deze tusfchenzenl naar Africa werd toevertrouwd. {Vide ejus Plens, livii L. LXIV. c. 35.)  gbschiedeni5s en, 23 overlopers ; de overigen plunderden de landen der Bondgenooten ; allen waren zij door de geldzucht, als door eene al-f gemeene pest, bevangen. J De zending van cassius door het' Volk had den ganfchen adel ter nedergeflagen. Het kostede den Prcetor weinig moeite, om jugurtha, wiens eigen hart hem zeiven het ergst deed duchten, uit kracht van zijne gave onderwerping aan het Romeinfche Volk, over te haaien , om liever deszelfs toegevendheid , dan deszelfs geweld, te beproeven, te meer, daar hij zijn eigen woord voor zijne veiligheid gaf, waarop jugurtha zich niet minder, uit hoofde zijner bekende eerlijkheid, dan op de algemeene trouw, verliet ( 1). Jugurtha kwam te Rome in het* medelijden wekkend gewaad van eenen a^|! befchuldigden, zonder de minfle koning-d{ lijke houding : door zijne eigene ftoutheid van geest zoowel, als door de trouwverzekering van alle zijne voorige aanhangers bemoedigd, gelukte het hem ech- CO Sallusx. Jugurtb. c. 33. Fa '< V. BOEK IV. OOFDST. . voor C. 110 , van R. 64a. omstvaa 'gur'i ha gedaag» tsRoise»  84 romeinsche V. BOEK IV. HOOFDST. j. voor C. IIO. ]. van R, 643. echter den Gemeentsman c. b^ebius om te zetten , wiens onbefchaamdheid hem alle befcherming tegen allen recht en geweld beloofde. De volksvergadering, welke memmius opgeroepen had , was hoogst verbitterd op jugurtha; zommigen wilden hem in boeijen fluiten , anderen hem als eenen vijand, naar oud gebruik, ftraffen , indien hij zijne medeftanders niet ontdekte: doch memmius, op de waardigheid des Romeinfchen Volks meer lettende, dan op deszelfs verbittering, deed alles, om de gemoederen te bedaaren en verklaarde eindelijk , dat hij de algemeene goede trouw nooit fchenden zou. De kalmte aldus herfteld hebbende er jugurtha buiten gebragt zijnde, haalde de Gemeentsman zijne misdrijven, te Rome zoowel , als in Numidie , op hield hem zijn fnood beftaan tegen zijner vader en zijne broederen voor oogen, en deed hem veiftaan , dat het Romein fche Volk, fchoon hier van welbewust uit zijnen mond het liefst wilde hooren wie hem in dit bedrijf ten dienst gefteat had  geschiedenissen. 85 hadden en dat het van zijne oprechtheid zou afhangen, welk een vertrouwen hij op 'sVolks woord en gunst kon (tellen,' terwijl zijne verzwijging den rijnen niet zou helpen, maar hem zeiven Hechts ten gronde richten. Dit gezegd hebbende, gebood hl] hem te andwoorden, maar nu kwam de ongekochte b/ebius op, gebood den Koning ftil te zwijgen, en hield, ondanks het gefchreeuw , gedreig en geftoot dei hoogst vergramde menigte, zijne onbe fchaamdheid vol. Het Volk, dus fchan delijk te leur gefield, ging uit een, ter Wijl calpuknius, jugurthac de overigen, wien zulks zou gegolde hebben, zich op nieuw verftouteden (i Thands bevond zich een voornaam M midiir te Rome, massiva genaamc de zoon van gulussa en kleenzo( vanMASiNissA, die, inden twist tt fchen micip sa's Throonopvolgers zi tegen jugurtha verklaard hebbend na de overgave van Cirta en den do van atherbal, herwaards uit Aft (OSallüst. Jugurth. c. 33, 34« 1 Livn L. LXIV. F 3 V. SOEK iv. I0OFDST. [. VOOt C. IIO. j, van R. 642. n u ). j_ Moord van massi. , va te R*' .n^ische, od ica ?e" pit.  V. BO EK iV. HOOFDST. J. voor C. «09. j. van r 643. Sp.postu- MIUS AL* binus en Q. MINI ClUS RUFUS Cosf. i 1 2 f k fa V la m di Wi br ge 36 ROMÏINSCHÏ gevlucht was. Sp. postumius albinus, die met q. minucius rufus thands de bijlbundels voerde, moedigde hem aan , om, daar hij toch de kleenzoon van masinissa was, en jugup. xha wegens zijne onrechtvaardigheden algemeen gehaat werd, de kroon van Numidie voor zich van den Raad te verzoeken. Het bijzonder doel des Confuls, wien reeds Numidie ten krijgSgeWest ivas toegefchikt, terwijl Macedonië aan "jnen Ambtgenoot ten deel viel, was het oorlogsvuur, 't welk nu fchier was'uit. jegaan, alzoo met nieuwen gloed te loen ontbranden. Jugurtha, dit in de verflaauwing; Uner vrienden, die gedeeltlijk uit eigen :huldbezef, gedeeltlijk uit vrees voor waad gerucht, zich meer en meer van em onthielden, bemerkende, gaf zijnen mromvdfl-en gunfteling bomil car st, om geen geld te ontzien, ten einde as si va in het geheim, of anders, inert zulks niet kon gefchieden, op wat jze dan ook , om het leeven te doen engen, Bomilcar vond weldra eeni^naapen, die alle uit- en in- gangen van MAS»  GESCHIEDENISSEN. $7 m as si va befpiedden, en de zekerfte maatregelen tot den moord namen , die echter door de voorbaarigheid van eenen hunner zoo openlijk volvoerd werd, dat de moordenaar zelf werd gegreepen, en, op den fterkften aandrang van den Conful, zijnen lastgever ontdekte. Daar bomilcar onder het gevolg van jugurtha mede in het vrij geleide zijnes meesters deelde, fcheen het recht der volken hem voor alle vervolging over dezen moord te zullen hoeden: men viel hem echter in rechten aan er drong jugurtha bij dezen eerften aan val, om vijftig borgen voor zijne volgen de verfchijning voor den Rechter te ftel len Thands alle uitvlucht bij de kracht loosheid van bijzondere gunst en omko ping tegen den algemeenen haat afge fneeden ziende en voor de gevolgen va, bomilcar's overtuiging en ftraf vree zende, zond hij hem, met opoffering de borgen , heimelijk naar Numidie terug werwaards hij hem fchierlijk volgde, doe den Raad gelast wordende, om Rome e Italië ten fpoedigften te verlaten ; b welk fchandlijk vertrek hij dikwijls & F 4 zw! v. BOEK. IV. HOOFDST. |. voor C. 109 !. van R. 643- JüRCfüR- tha Rnmt ontzegd. r » r n Ü L j-  V. boek IV. hoofdst. J- voor C, 109. J. van R. Beleid van albinus en JUGURTHA. < 1 ] ( I X i h zc ht da 88 romeinsche zwijgende naar Rome omgezien en ten Jaatften zou uitgeroepen hebben: „ o veile ftad, met welke het ras gedaan is, wanneer gij flechts eenen koper vindt (1)! " De Conful albinus maakte den grootften fpoed tot zijnen zoo gewenschten veldtogt, hoopende in den korten tijd, die 'er van zijn bewind nog overig was, door nieuwe vrijwillige onderwerping of door beflisfchend krijgsgeweld dezen oorlog te zullen voleinden. Jugurtha, daartegen , trachtede denzelven op alle mogeijke wijzen te rekken, ten einde de eerfle /erbittering tegen hem te laten beduren, :n daarna zijne fteeds wel gelukte kunfteïaarijen te werk te ftellen. Nu eens beoofde hij eene nieuwe onderwerping , lan veinsde hij zich aan der Romeinen :enade niet te durven waagen; zomtijds 'eek hij voor albinus, dan weder :neen hij zich te zullen verzetten, om de COSallust. Jugurtb. c.35. Volgend* het >» begrip van het LXIVfte boek van LIviüs " hij heimlijkzijnop de vlucht gegaan, daarmen m zeiven over halsmisdaad ter verandwooxding fie. Svaard had. 6 6 '  geschiedenissen.. 89 de zijnen niet ergdenkende te maaker,; het e-n en ander ftelde den Conful dermaate^ te leur, dat 'er waren , die aan eene verftandhouding met ju «™™ A*"t. te„ en deze opmerklijke werkloosheid „a zulk eenen zonderlingen fpoed weder aan kwaade trouw toefchreeven (1). _ De tijd der nieuwe Conful- verkiezing deed hem het leger verlaten, waarover hi] het bevel in handen van zijnen Broedei aulus, in den rang van Proprztor, agterliet Een hevige twist tusfchen de Gemeents luiden, waarvan 'er twee hun uiterfte bei deeden, om verlengd te worden in hunn waardigheid, terwijl zich alle de overige daar tegen verzetteden, verhinderde eci ter de vergadering des Volks ter Ove heid-verkiezing. De tijding daarvan de AULUs denken, dat deze huislijke * fchillen hem tijds genoeg zouden ver* „en, om, in zijn overgenomen bewm zelfden krijg te beflisfchen, of ten m ften door den fchrik zijner wapenen < Koning groote fommen af te perzen. (!) Sallust. Jugurth. c. 36. F 5 V. boek IV. oofdst. \. voor C» 109. [. van R. 643. Schandlijk gedrag van au lus. t e n 1rld :ed,in- len on-  V. E OEK IV. HOOFDST. J. voor C iop. J. van R, Ö43. I I e d d bi V< T; w! li ric les ove J onk heni kwa engt haak 90 ^meinschï " P bn « h« midden van Lo»Bma,°f benden pitderzeIverm.n ^ r=n .0 eenen „eMoo^,^ ™ ' ^ I0°»»b4 zijne Latfc.. mers had. Deze rtad „„ j 'umk*. 1rii.n 1. T ' p dm ran<1 «nes talen bergs gejegen, re mWd _ '*«ge vlakte , door he( Kfa J «» een poel hervormd, en omringd vin oor h?fl verdced,S'"g zoo wel, als eg e„ Zr00*'8" iaar«e,!i^. voor X Het\Ta,le:ge"aaktaraIS j icc zij aiieen, om ja g u r- ^ eenen fchrik aantejagen , het zii «echter beftond zijn ftormtuig op te *en, fchanzen aan te ]eggen *e?* » een daadlijk oogmerk ter ver." nog vereifchte, toete fteller, uünrrH,A'Ziine Ve™«dheid en »«de fpoedlg bemerkende, verfterkte Jwüg m zijne onzinnigheid, nam BSW1JS met 2iin leger de wijk naar w «1 ongenaakbaare piaatzen , en ie daarna avlvs door hoop op een voor  • GESCHIEDENISSEN. 9* voor hem zeer roemrijk en voordeelig verdrag over, om Suthul te verlaten en^ hem, naar af gelegener gewesten, als op de vlucht, te vervolgen, doch eemgluk met oogmerk , om hunnen oneerlijken handel elders te veiliger te kunnen fluiten Inmiddels liet hij bij nacht zoowel, als bij dag, het Romeinfche heir door afgerichte knaapen poken , die zommige hopluiden en wachtmeesters overhaalden, om tot hem over te lopen, anderen, on hunne posten, bij den aanval, te veria ten en, hierin naar wensch geflaagd, om cingelde hij eensklaps", in het midde van den nacht, des Proprcetors ganfche lc ger. Het Romeinfche krijgsvolk was v< fch'rik en verwarring , de een liep I wapen, de ander wilde vluchten, h donkere van den nacht verdubbelde g vaar en angst. Eene ganfche krijgsbe: de van Uguriërs , twee Thracifche n terdrommen en eenig Romeinsch krijg volk liepen tot den vijand over: t< wijl de eerfte hopman van de derde ke, bende de poort, welke hem ter verd. diging was aan bevolen, voor den zelv openzettede, die daar door in het BOE'C IV. OOFDST. , voor C. 109. j. van R. 643. 1 1 )1 e :t ï- li- s- :r- ir- :e- en le- jer  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C log. J. van R. 643. De Ro- tneinen gaan onder het juk voor ju- , GURTHA door. \ 1 r li d o ti h w m ge ve Til 92 R°MeiNSCHE ger brak. Dus verraaden e„ berpron gen „amen de overigen de .vlocht a£ eenen nabuurigen heuvel, VeeIen ^ zonder eens hunne wapenen mede te vb ' and' te7eif.ïMChte,,le«erbuit*n viiand wederhielden in het vervolgen zlZ overwinning. s jDer . d" Rmtlhen wijkplaats terftond om' -wgelde, AVLVS tot een gefprek, waarin "Ibem voorhield:,, dathij, Loonn^ er van zijn mgeflooten en onvoorzien ^ echter, aan de wisfdvallfeheid der lenfchelijke «aken denkende, lt zelve 'even en vrijheid wilde laten, onder be«ng alleen, van onder het juk, a]s zijne ferwonnenen door te gaan Pn k, ^„ at .v. g ' en bwnen n dagen M»*, te verJaten>„ .rd en fchandelijk dit beding ook was erdhet nogthands, wijl 'er het leeven «le gemoeid was, naar Konings welvallen, aangenomen ( 1). De eerfte tijding van dit vernederend rdrag bragt te Rome fchrik en veront. waar-  xommigen betreurden waardig voord s de7 zijne geworvene benac ^/ricfl vertrok. V. jOtK IV. OOFDST. . voor C. XOO. [. van »>» 643. 6 i* >S n, ag iü be- olk ti in eren De uiten : kon : Genieuw naar Hij  V. BOEK IV. noOFDST, J. voorC. 109. J. van R; 43- I Voorftel fi en befluit tot een ftr«ng on-jv] «erzoek naar den V( handel der „„ Grooten. a gei der in roer ovej drag hadd 2i zelve; hang, vooril onbep vriend. 94 fiOJI«iNSCHfi ; HV vondt hetle»er ft' . za^ich, ondanks ziif gCWest e« ^chen, door de 0"e\r0£derUitte 'geregeldheid des Jgeb°nde^eid ea *"wfchea decd de *?WOn«en C OAMiLJrj5 Uemeentsman c. orfteI tot een r"rüSteAöw^et ^ loëZ m °nder2^ naa^ «adden, om de ^1°? ^ ^betvind g/f en J f ZamfchaP of ^en.^r^^no- en over vrede en onw * Ver' m. n 00rJ°g geflooten ^ofuitpartfJ2 dV00rzic« —den! er^ch°trhünnenaaneJ --stengoedke er?rn,ijkdit ;°efd> om bedekt;  geschiedenissen. 95 Italiaanfchc bondgenooten den toeleg aftewenden : doch het Volk nam hetzelve met ongelooflijke drift aan en verkeerde meer uit haat tegen den ganfchen adel dan „itzucht voor het algemeene welzijn,, net geheele voorftel in een daadlijk be- ^Terwijl dit volksbefluit nu alle Grooten in de diepfte verflagenheid enangstvalligfte verlegenheid bragt, wist m. scauRUS, die zelf een Gezant bij jugurtha en Onderbevelhebber bij calpu* NIUS geweest was, zich, in de algemee ne verwarring, tot een der drie Rechter te doen benoemen, aan wien, volgend den voorflag van mamilius, het g« heele onderzoek werd aanbevolen. Dez listige kunstgreep baatede echter weinig zijne Ambtgenooten bleeven onverzetlij voor zijnen invloed, en volvoerden hunne last zoo fcherp en ftreng, ten genoegt des Volks, dat het zelve nu voor het eet eenen overmoed, bij het bovendrijvvan deszelfs partij, liet blijken , die b charakter der Grooten, bij derzelv meerderheid, zoo dikwijls gekenmei hi v. BOEK IV. IOOFDST. \, voot.C. 109. '. van R. 643. S s e '•> k p :n st ;n et er kt id.  V. boek IV. hoofdst. J. voor C 109. J. van R <543. Veroor. deeling van veele Grooten. ; ] 1 96 romeinsche had Ci). Vier perzoonen , die reeds Confuh geweest waren, werden door deze rechtbank veroordeeld, L. calpur. "nïüs, sp. albinus, l. opimius ■en c. cato O;, de drie eerften hadden zich kennelijk in den tegenwoordigen krijg verdacht gemaakt, doch de laat. «e, die reeds eenmaal in eene geldboete wegens zijn gedrag in Macedonië verweezen was (3), kwam in denzelven nog geenzins voor; freinshemius vermoedt, dat hij, lid van het Tienmanschap, aan welks hoofd opimius was C 4 ), geweest zal zijn ( 5 )> doch bij de veelvuldige omkoping, welke jugurtha te Rome zelfs gedaan had, chijnt deze vooronderftelling niet eennaai noodig. Allen werden zij in balingfchap gezonden ; cato begaf zich laar Tarroco in Spanje , waar zijne ge- . boor- (i)Sallost. Jugurth. c. 40, C 2 ) Ci c. pro brut. c. 34. (3) Zie boven bl. 30. (4 ) Zie boven bl. 57. (.5) Suppkm. li vu L. LX1V. c. $t.  GESCHIEDENISSEN. 9? boorte in hoog aanzien was, en hij eene menigte afhangelingen had, die, zinds cato den ouden , aan zijn gedacht gehecht gebleeven waren (i). Opimius, met den vloek des burgerbloeds beladen, ftierf in Illyricum, en werd nabij Dyrrachium aan ftrand begraven (O- In het geding tegen calpurnius moest scaurus zelf veel verwijts van deszelfs aanklaager c. memmius hooren, die hem, onder anderen, ten verwijte van zijne onwettige erfbezitting van zekeren rijkaard, die zonder uiterften wil geftorven was, bij het toevallig voorbij dragen van een lijk, onder het pleitgeding, toevoegde: „ blijft gij zitten scaurus? daar wordt een lijk weggehaald, zoekt gij geen erfgenaam te worden (3)? " 0nder veele andere perzoonen van den allereerften tang werd zelfs een lid der hooge priesterfchap c. sulpicius galba veroordeeld , waarvan Rome nog nimmer een voorrei) Cic. pro balb.cn. Plut. in gracch (2) Cic./» pis. c. 39- Prt SeXT* & 6?' (3) Cic de Orat. L. II- c. 70. XII. DEEL. G V. boek IV. ioofdst, f. voor C. 109 |. van R. 643.  V. boek IV. hoofdst. j. voor C 109. j. van R, 643. Tafelwet van p. Li' cinius crassus, 58 S.OMEINSCHE voorbeeld had gegeven , en waartegen 's mans eigene welfprekende verdeediging niets vermogt, fchoon dezelve zoo* voortreflijk was, dat men deszelfs flot, in c 1 c e r o' s jeugd , als een meesterftuk van buiten leerde f 1). De val van zoo veele aanzienlijke luiden aan derzelver onverzadelijke hebzucht enkel toe te fchrijven zijnde, en in de hoogfteigerende weelde, die ongemeene fchatten vorderde , deszelfs eerfte oorzaak hebbende , deed p. licinius crassus, zelf de Rijke bijgenaamd, het voorftel ter beperking der avondmaaltijden en verteeringen, het welk met zoo groote toejuiching door de Grooten zelve werd aangenomen, dat de Raad, al voorens zijn voorftel drie marktdagen had voorgehangen, deszelfs opvolging aan eenen ieder bev r t n  V. SOEK IV. hoofdst. J. voor C, 108. J. van R 644. Jugurtha zelfs door list be~ ftieeden. j ( f : 1 l le te d k i°4 iomeinsche weder bij het midden tegenwoordig was (1). & Jugurtha, dit bedrijf van metellus vernemende en van zijne onomkoopbaarheid reeds te Rome overtuigd begon nu eerst ongerust te worden en aan eene welmeenende onderwerping te denken. Hij liet, door ootmoedige gezanten, alleen het leeven voor hem en zijne kinderen bij de volkomenfte overgave /oor het overige bedingen, doch MEr e l l u s, die de trouwloosheid der ligtzmnige en fteeds naar nieuwheid haaiende Numidiërs kende, trachtede hem hands met zijne eigene wapenen te betnjden, waar toe hij zijne afgezanten af:onderlijk, een voor ^ ^ h andelbaar bevindende, door groote be )ften overhaalde, om hem hunnen Vorst levendig of dood in handen te brengen rwijl zij voor het uiterlijke een gunflfo 3ch onbeduidend bericht hunner zending ?nden bekend maaken. Korte dagen na dezen handel, die, hoe iI; S*llust. Jugurtb. c. 44. 4j.  GESCHIEDENISSEN. 105 zeer jugurtha denzelven verdienen mort, den onedelengeest der tegenweerdige Hofiui»*» in hunne braaffte mannen zeiven kenmerkte, trok metellus Numidie in, alwaar hij alles als in den diepften vrede vond. 'Er was geen huis verlaten, geen veld van vee ontbloot, uit dorpen en fteden kwamen hem 's Konings dienaaren met koorn, toevoer en al, wat 'er geëischt werd, tegen. Dit alles verminderde echter 's Confuls omzientigheid niet, die, voor listen en lagen bi deze vertooning van onderwerplijkhen vreezende , zijne befpieders zorgvuldi voor en om zich heenen zond, en zei met een wel toegerust en flagvaardig hei ftaatig voordtrok. Het fchrander beleid, de plaatslij* kunde en de krijgs ■ ervarenis van j guRTHA waren wezenlijk zoo groo dat men naauwlijks beflisfehen kon, of! afwezend, dan tegenwoordig, m ondc handeling, of op het flagveld, meest duchten was. Metellus was onverhinderd genaderd tot Vaga, ee ftad , welker markt de beroemd was van geheel Numidie, en alw G 5 do v. BOEK IV. IOOFDST. . voor C. 108. |. van R. i l T f r e j- > rte 1u ne fte aar or-  V. B O EK IV. HOOFDST, j. voor C. lort. J. van R, 644. 1 1 t i I b n e li ei ai he ne te lei we C I 106 romeinsche doorgaands eene menigte Italianen woonde: in dezelve legde hij eene bezetting zoo wel om eene proeve van ji> gurtha's gezindheid te nemen, als om deze belangrijke toevoerplaats voor zijn heir te behouden, doende daarbij tevens eene opeisfcbing van koorn en snjgs noodwendigheden (1 _). Intusfchen kwamen 'er dagelijksch VreJesgezanten van jugurtha met herhaling v^r het zelfde aanbod, die allen e rug keerden met het zelfde onbeflischende, doch niet ongunftige, bericht. iaar tevens ook met een omgekocht art. Da vergelijking dezer berichten iet 'sConfuIs vijandelijk gedrag deed hem :hter nu duidlijk inzien, dat men zijne it thands met trouwloosheid beftreed 1 zich alzoo beklaagende, dat de vij.' id de ligging des lands leerde kennen, m zijne onderdaanen onttrok, en zij- verraogendfte lieden afhandig maak. , befloot hij, een eind aan deze misding te maaken , door daadlijken nooder te bieden. 'sConfuls togt naauw- keu- 1) Sallust. Jugurib. c. 45-47.  GESCHIEDENISSEN. ÏO? k*urig befpied hebbendeen zich met eene goede gelegenheid van den grond vleijende, trok hij ten fpoedigften «1 zijne-magt bij een, en voorkwamJ,ngs bedekte wegen gansch onverwacht de,! zelfs heir. . . Opeenigen afftand van de rivier Mathul, die zuidlijk door dat deel van A% mèU liep, het geen aan axherbal bij de verdeeling was toegeweezen, lag in dezelfde richting der rivier een woeste onbebouwde berg, dien de Conjul, zimèn togt vervolgende, moest overtrekken Midden tusfchen dat gebergte en de rivier was nog een groote heu. vel met wilde olijven, mijrthen en andere boomen begroeid, die weinig voch behoefden, wijl de vlakte tusfchen de zen heuvel en den berg zeer dor e fchraal was, doch agter den heuvel nader bij de rivier, was het land b bouwd. Op dezen heuvel plaatfte tl g u r t h a zijne elephanten en een de zijnes voetvolks onder bevel van bomi car» terwijl hij zelf nader bi, den vc van het gebergte zijne ruiterij en ovei heir in lUgordo «elde. Verder n« v. BOt K IV. [OOFDST. . voor C. 108. . van R. 644. Jugurtha uvervalt WÊTELLUS. 1 , el l- et »g !tS  V. boek IV. hoodfst. J. voor C lob', J« van R 644. 1 1 '} \ v d r: h: r< bi ve nc ell ( 108 8-omeinsche onbeproefd latende, otn deze kans «öeel ten zijnen voordeele te keepen §ing hij Zelf bij alle zijne krijgen.' den rond, en hield dezelven voor: dat zij, gedachtig aan voorigen moed en overwinning, thands hunnen Koning en Vaderland tegen der Romeinen gulzigheid te verdedigen hadden; dat zij-thands die zelfde knaapen zouden beftrijden, dien zij reeds eenmaal onder het juk deeden ^orgaan; dat dezen wel van Bevelhebber, maar niet van hart, veranderd waren; lat hij alle voorzorg eenes braaven Veldieers had gebruikt; dat zij het voordeel *n ftand, aantal en er varenis boven den 'ijand hadden, en dat deze dag allen oongen arbeid en zegen voltooijen, of e onafzienlijkfte reeks der fchriklijkfte impen ontginnen moest." zelf ginff j van man tot man bij allen, die zich door dapperheid onderfcheiden dden, of door bijzonder belang aanhem rbonden waren, beloften,bedreigingen chbetmgingenfpaarende naar gelang van ■s bijzonderen aard of betrekking CO. Me- O Salluït. Jugurtb. c. 47_4p.  geschiedenissen. IOQ _ ti c die nog onkundig Metellus, uic, van 'svijands ganfchen togt, bi] het overtrekken van het gebergte voor zich deze onverwachte vertooning zag, en terftond uit de ligging van den grond en de verrasfching van den vijand op eene bijzondere krijgslist en hinderlage bedacht werd, hield onmiddellijk ftand veranderde terftond de flagvaardige nchting van zijn heir, plaatfte zijne ruiter, op de vleugels, hield eene korte aanfpraal tot zijn krijgsvolk en trok alzoo t flasorde naar de vijandlijke vlakte tl In dezelve nu echter geene bewegin ziende en zelf tot den aanvang van de ftrijd op zulk eenen bedenklijken gron ongezind zijnde, vaardigde hij zijne Onderbevelhebber rutilius met e nige Cohorten en een gedeelte der ruit rij af, om vooruit naar de rivier trekken, en bij dezelve eene gefchil legerplaats af te fteken, op dat z gelede heir, hier in waarfchunlijk d< Sen vijand verhinderd zullende word. geen gevaar van de volilagene dort dezer ftreeke lopen mogt. jugurtha liet rutilius en v. boek iv. I00FDST. [. voor C. loS. [. van R. 644- 1 l tl d n e- te :te 'm >or eid na iem  V. BOES IV. HOOFDST. ]. voor C ic8. J. van R 644. 1 J ( 1 d i r e b 110 romeinsche hem metellus zei ven ongeftoord voorbij trekken, maar vattede daarna terftond met twee duizend voetknechten bij het gebergte post, het geen de R0. mcinen nu afgekomen waren, ten einde hun het te rug keeren te beletten. Gelijktijdig vielen zijne ruiters de agterhoede der Romeinen aan met eene vaardigheid en geweld tevens, welke verwarring in 's Confuh heir bragt. Door jugurtha zei ven afgerecht op zulk eenen aanval, zorgden zij van zich oogenbliklijk te verfpreiden , wanneer men hun geregeld wilde te keer gaan, terwijl hunne paarden, aan den onïelijken grond gewoori , over kreuoelhout sa ftruiken renden, waar voor de Romeinrche rui-ers ftaan bleeven. Een goed leel van den dag was met deze onop. loudüjke fcherniutzeling der vijanden, /aar bij ook telkens derzelver voetvolk eel nam, ten einde gelopen, wanneer ietelltjs, de verwarring der zijen geheel herfleld hebbende, nu zelf ïnen geregelden aanval deed op de Jnden, aan wier hoofd zich jugurha zelf bevond. Beide de Veldhee- ren  geschiedenissen. i" ren gaven blijken van de uitmuntendfte bekwaamheden; het geen metellus in de meerderheid zijnes krijsvolks voorhad, won jugurtha in den grond; de Numidiërs echter moesten denzelven ruimen, doch leeden daarbij weinig, wijlde welbekende wegen hun bij de duifternis aan vervolging ontvoerden, en de Rometnen nog zeer zorgvuldig op hunne eiger hoede bleeven. BoMiLCAit, die met de elepbantei en een gedeelte van jugurtha' ruiterij op den tusfchen liggenden heu vel in bezetting was gebleeven, ha rutilius ongeftoord voorbij late trekken, en was daarna, op het hoore des veldgefchreeuws bij het gebergte, i flille dagorde naar deszelfs legerplaats t de rivier getrokken, ten einde hem aft fnijden, indien hij metellus wili te hulp komen. Rutilius had I ftofwolk, die voor hem op ging, eei toegefchreeven aan eenen dwarlwind de vlakte, doch, denzelven ziende i deren, en den vijand ontdekkende, h hij hem terftond flag geleverd, en dc d v. BOEK iv. riOOFDST. J. voor C. 108. J. van R. 644. ! I S 1 1 n n ij le le st in iaador ien  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 108. J.van R. 644. I < 1 ( i 2 d k v d zi ROMEtNSCHE dien fpoed de overwinning bevochten wijl de elephanten niet fchierlijk genoeg' de ruiters hadden kunnen volgen. Vier dezer dieren waren door de Romeinen gevangen, veertig van kant gemaakt, voords had de duifternis en de vlugheid der paarden bomilcar en de zijnen voor eene bloedige flachting gefpaard. Hoe afgemat van den togt, den legerarbeid en den flag, deed echter het lang weg blijven des overigen heirs, rutilius beiluiten, om in welgeflootene gelederen metellus te gemoet te raan. De nacht, die hun weldra elkanleren van verre deed hooren, doch welerzijdfche vrees voor eene vijandlijke mtmoeting voordbragt, had hem echter lezen loflijken ijver fchier duur genoeg emaakt: gelukkig zond men wederijdsch eenige ruiters ter verkenning af, ie weldra met de blijdfte tijding wedereerden, waarna de ontmoeting zelve eene olkomene verrukking voordbragt. Nu )rak elk groot van zijne daaden, daar ï dubbelde overwinning den bloodaard dfs verlof tot eigen roem gaf, het geen bij  geschiedenissen. lig bij de nederlaag anders den dapperften niet mag gebeuren ( i ). Metellus bleef vier dagen lang in deze legerplaats, zorgde oplettend voor de gekwetften, vereerde de verdienstlijken met gewoone krijgsgefchenken, hield over al zijn krijgsvolk eene erkentlijke lofrede , waar in hij het zelve vermaande tot eenen gelijken moed voor het geen 'er nu nog overig zijn mogt, wijl 'er thands genoeg gevochten was om de overwinning, zoo dat de volgende ftrijd enkel om den buit zou wezen. Voor zich zeiven echter telde hij den vijand nu nog geenzins gering. Beftendig hield hij overlopers en andere knaapen aan, om toch bericht te hebben, waar jugurtha was, wat hij bedreef, hoe fterk hij bleef, en of hij zich zelf verwonnen reekende. Deze had zich terftond naar plaatzen begeven, waar hij moeilijk te genaaken was, en verzamelde aldaar een talrijker, maar veel ongefchikter, heir. De gewoon te des lands drong hem hier toe, wij dezelve, na 'sKonings vlucht, eiken Nu mi (i) Sallust. jfugurtb. c. 56-53» XII. deel. H v. CO ek IV. 10GFDST. | voor Ci 108. '. van Uw 644. [  114 romein s che V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor G ioS J. van R, 644. 1 ] ] 1 midiër vrijheid gaf, om naar huis te gaan, alleen de koninglijke ruiters uitgezonderd, zonder dat hier aan de minste fchande werd gehecht. Het bleek uit deze berichten duidlijk, dat jugurtha het nog geenzins opgaf, maar den krijg hervatten en denzelven naar zijnen eigen zin voeren wilde: dit deed den Conful befiuiten, om een geheel ander beleid te houden, en van veldflagen af te zien, wier overwinning zelve dezen vijand minder nadeels, dan hem voordeels, zoude aanbrengen. Hij voerde zijn heir thands in de rijkHe en vruchtbaarfte ftreeken van Numidie, verwoestede derzelver landerijen, ftak den brand in de onbezette Heden en fterkten, bragt al, wat weerbaar was, om hals, en gaf den krijgsman voords illes, wat hij vond, ten buit. De fchrik van deze oorlogswoede bragt hem van selfs veele andere lieden in handen, weijen hij, naar vereisch, bezettede. Jugurtha, veel meer door dien amp getroffen, dan door zijne nederaag, om dat dezelve hem dwong, eenen djand te volgen, op wiens ontvluchting hij  geschiedenissen. H5 hij zijne hoop gefield had, nam echter een vaardig befluit naar vereisch der veranderde omftandigheden. Het grootfte gedeelte zijnes heirs agterlatende, ver volgde hij zelf, met flechts eenige uitgelezene benden, de Romeinen, dien hij, bij nacht en langs onbekende wegen genaderd zijnde, onverhoedsch bij hunne ftrooperijen op het lijf viel en den deerlijkften flag toebragt, eer zij onderftand uit het leger konden krijgen, wanneet hij zich terftond weder in het gebergte wist te verfchuilen (Q. De tijding der eerste voordeden, dooi metellus op jugurtha behaald;, had intusfchen geheel Rome met blijdfchap vervuld: het leger hervormd te hebben op ongelijken grond verwinnaar geblee ven te zijn, 's vijands landerijen ver meesterd, en deszelfs overmoed op d< nederlaag van eenen aulus tot di hoop op enkel behoud in de vlucht ti hebben vernederd, fcheen den Raa. zeiven een openbaar dankfeest waai dig. He (i) Sallust. Jugurth. c. 54. H 3 V. eo Et IV. hoofdst. J, voor C. 108. J. van R. 644. 1 Vrengdete Rome over de voordeden,door me- 1 tellus behaald. 1 \ t  v. BO EK IV. HOOFDST. j. voor C 108. j. van r 644. Zorgvul dig krijgs beleid var METELLUS. Il6 romkinsche Het wederkeerige bericht dezer erkentlijkheid en goede verwachting zijnes Vaderlands vuurde metellus met voorbeeldloozen ijver aan, om de volflagene overwinning te verhaasten, en zijnen roem, die toch ook den nijd wel ten geleide hebben zou, ftaande te houden. Veel eer omzichtig , dan vermetel, door dien roem geworden, zorgde hij, na het jongde leed, het geen jugurtha's list hem had gedaan , dat zijn krijgsvolk niet meer wijd verfpreid of achtloos ftroopte, en dat de geheele ruiterij ter dekking van de noodige voerageering ftrekte, terwijl bij zijne ganfche krijgsmagt voords onder zijn bevel en dat van zijnen Onderbevelhebber marius verdeelde, lteeds twee legers houdende, die eikanderen in geval van nood terftond konden onderfteunen en die anders den aanval des vijands verdeelden. Jugurtha volhardde inmiddels in zijn welgeflaagd beleid, hield zich behendig op het gebergte, bedien3e zich van eiken gunfiigen oogenblik, vernielde het koorn en bedierf het water overal, waar hij metellus verwachte-  geschiedenissen. 117 tede, vertoonde zich nu eens aan maRIUs, dan aan den Conful, viel hun geduurig in den rug op hunnen togt, en keerde dan weder naar het gebergte Zonder zich aan een geregeld treffen bloot te geven, of den Romeinen eenige rust te laten ( 1 > Een einde aan zulk eenen verderflijker krijg willende maaken, en jugur tha, door eenen geregelden bijftam der zijnen, tot eenen beflisfehenden Ha; willende dwingen, rukte metellu nu op Zama aan, eene ftad en fterkt van grooten naam. Jugurtha, d bemerkende, voorkwam hem echter a daar, bemoedigde 'er de inwooners t den uiterften wederftand, verfterkte hu ne bezetting met overlopers, beloofde al noodige onderfteuning, en keerde voor naar zijne engten weder, om uit dez ven alle kanzen te befpieden. Zoo v hij eenmaal marius aan, die met e kleen aantal benden te Sicca, eene ft! welke zich aan de Romeinen had over geven, toevoer gehaald had. Des nac (i) S al lust. Jugurtb. c. 55. H % V. 10!e« IV. hoofdst. T. voor C. 108. ]. van Bi 644- 1 1 T J s e it 1- 3t 1- le Is ;1ielen d, Se" hts net  v. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 108. J. van R. «44- Aanval op Zama. 1 1 1 ( i i li I IlS ROMEINSCHffi met zijne ruiters tot onder de. muuren dier ftad voordgerend zijnde, viel hij hem den volgenden morgen bij het uitkomen der poort woedend op het lijf, riep den inwooneren toe, dat zij hem tevens van agteren zouden aantasten, verzekerende, dat de geheele krijg van dit eenige beftaan afhing, en gansch Skca zou in de daad naar hem geluisterd hebben, indien marius, het gevaar inziende, *er zich niet rustig had doorgeilagen (i). Zama zelf was fterker door de kunst, lan door de natuur, maar had overvloed >an manfchap, wapenen en voorraad. Metellus liet het van alle kanten net een geweldig krijgsgefchreeuw betonnen , doch de eerfte fchok deed geete werking. De ftedelingen bleeven beiaard , verdeedigden zich onverfchrokken n geregeld, en jugurtha, zulks ernemende, overrompelde intusfchen het lomeinfche leger. Op deszelfs noodreet zond metellus zijne ganfche uiterij af tot ontzet met marius aan het CO S al lust. Jugurtb, c. 55.  GESCHIEDENISSEN. "9 hst hoofd, wien hij, met traanetrzelve, b zijne vriendfchap en het Vader and bad om toch zijne eer, aan deze zrjde „ „reeken. Jugurtha w die„ «rijd met « vergenoeg me*, „ei buit en nog meer met den »gterg= ne bekende engten, en Keeruc bii zijn leger weder (O- Den volgenden dag hervattede metellus den ftorm,dochnaalvoorem zorgvuldiger voor zijne legerplaats ge weest te zijn, Geduurende denzelve, „ ,„ urtha tevens zijnen aan I!;HJnu^el terftond gekeerd, maa L met zulk eenen hevigen gelden «rijd door hem vervol werd dat hii bijna voor de tweedemaal de lege p a s v Jmeeaerde. De hardnekkig van dit gevecht trok zelfs oog» d Stedelingen van hunne beftnjders ■ MARivs,dieden ftorm aan du» k beftuurde, waar men van de wal en h oog op het zelve hield, liet den ftoi CO SALtusT. Jugurtb. c. 58. H 4 V. BOEK IV. 100FDST. . voor C. 108. '. van R« 644» L r i d :r f. it et m or  V. boek IV. HOOFDST. J. voor C. ïo*. j. van. R. 644. Metellus legt zich toe op om koping van ] jugurth a*s ' vrienden, j \ £ v b d h | I2Q ROMElNSCHfi voor eenige oogenblikken verflaauwen om hem met verdubbeld geweld te her-' vatten, wanneer de Stedelingen het meest afgetrokken zouden zijn: doch zij merkten zijne kunstgreep in den zelfden oogenblik, waarin die hun verrascht zou hebben, het geen nu veelen der zijnen het leeven koftede (1). Metellus zijnen aanflag op Zama zoowel, als op jugurtha's krijgsheld, alzoo verijdeld en zijnen veldtogt en einde gelopen ziende, trok onverichter zaaken af, en bevredigde zich net bezettingen in de veroverde fteden e laten, terwijl hij in het Romeinfche vingewest de winterkwartieren betrok n plaatze van zich nu, naar algemeen ;ebruik, aan rust en vermaak overtege'en, hervattede hij thands zijne reeds ontonnene proeve, om den vijand, tegen nen zijne wapenen onbeflisfchend geleeven waren, door verraaderij te oner te brengen. Bomilcar, die in ït gevolg van jugurtha te Rome :weest en aldaar de ftraf der wet wegens, (O sau. dit. Jugurtb. c. 59, 60, Jugurtha treedt te erug in de f overgave. e s ij id |t If- . yi n» ke erris-  V. BORH IV. HOOFDST. J. voor C 108. J. van R, 644. Nederlaag *an m. ju3V1US S LAfus door de Cimbriërs. ; ] ( 124 romeinsche wisfeling des throons met de flaavernii aan de ijflijkfte irraf welligt verbonden' haalde hem eindhjk over, om ondanks zijne nuttelooze opofferingen, liever op nieuw de wapenen tegen den volgenden veldtogt aan te grijpen ( 1). Inmiddels was de vreugde te Rome over de voordeden der wapenen van metellus niet weinig ter neder geflagen door de volkomene nederlaag van zijnen Ambtgenoot, m. junius silanus, onder het krijgsgeweld der Cimbnërs. Dezelven hadden hem, in het Gal. hsch wingewest gelegerd zijnde, Gezanten toegefchikt, met aanbod van hunne wapenen aan de Romeinen, indien dezen bun de benoodigde landen ter bewcooing wilden geven: doch het andwoord van den Conful was geweest, dat het Romeinfche Volk geen land gaf, noch mlp behoefde. En nu met geweld zoekende, het geen aan hun verzoek geveigerd werd, hadden zij den Conful, lie hun moedig tegentrok, de volle nelerlaag gegeven. Deze overwinning ver- ftou- CO Sa ui vst. Jugurtb c, 6.2,  j.„ rfriitsftreeksch naar den Raan te ' L die aldaar in befcheiden, ml te zenden , * v00rdroegen: doch „ nne^en %tLnend rdenC^totv» Saen gedijen ziinde, thands on.w* llbTarer blijken, dan 2ii«l»en tegen d< ^^^C'^ewooning en b, aanwip, bet geen * b;sTene fddii voot bnnnen aangebood kriksdienst zonden befchonwen. I Rfecbtet,«inigdankvetwachte„, Lr bet geen de nood zon fch^n . „eoerst te hebben, wees dit vetzo Tanbod beiden «otfcbeiijk van ^ de tod zelve had het» door M. /EM'tias scnuntia en , ,t| , Epit. hv" l' l (i) Flor. L. liu c. 4- ^ f. boex IV. HOOFDST. ]. VOOt & IOÏ. ]. van R. 644. 1 S ij n ie le f- de Cenf»rip Jcbap van r M. «M«M. L1US SCAP» aarRüS enH. LWIUS eel d&üsüs. XV.  V. boek IV. hoofdst, j. voor C loS. j. van R, 644. 1 i 1 1 s j. voor C. 107. j. van R.^ 645. h Serv. sul- « picius " galba en di q.horten- «us Cof. W s 1 be he ( 8* 126 romeinsche veel onrust verwekt, daar de dood van den laatften den eersten, naar oud ee bruik, verplicht had, 2ijne heid neder te leggen, doch waar aan scaurus, wiens kunst, om zich daar flaande te houden, waar hij zelf het eerst vallen moest, onlangs zoo duidlijk geWeeken was, zich geenzins had willen onVerwerpen, voor dat de Gemeermluidea iem door bedreiging van den kerker tot ïe orde hadden te rug gebragt. Vercheidene aanzienlijke werken, onder zijn >ewwd volvoerd, maakten echter naderlandookdit Cenforfchap vereerend voor ijnen naam (1). Serv. sulficius galba en o ortensrus waren tot Confuls voor et volgende jaar benoemd, doch in laats van den laatstgenoemden, die door m dood of eenig ander toeval hier in erd belet, aanvaardde m. aurelius jaurus deze waardigheid, van wier wmd de gefchiedenis niets bewaard eft, dan dat den eersten Spanje, het geen O Aur. vict. de vir. iU. c. LXXII. plut, 'fl. Rom. T. II. p. 275.  „„ weder ontnstig was, den laatften Sag^gewotdenGn^, .enta^, gewestwetd gegeven (O MEIEtrvet'lengd, mogt zich het :ir^o vSntweeLveldtng, « „ eenen Votstbelnnven^tens mag TeCse reeds ontzenuwden tot vertwrjfe w lagthad.dochbehalvendemenw toltnsting zijnes zoo g—« va„ buiten, was 'et in zr,n ergn leg< een mededinget tegen hem opgeilaan , d hem zelfs het behoud van z„nen krt, oerahagche.iikdteigde,emaa^Z, Onderbevelhebber c. m n n. u s, t hi] in alles, wat hil beoogen raort. -h op de Goden kon veria "n, "ntat hij zijn geluk, zoo vaak hij wilde, kon beproeven, wijl hem alles welgelukken zou. De ftoutheid van charakter en verheffing tot het Prttorfchap fcheenen naauwlijks in mar1üs, wien het aan mets, dan aan geboorte, tot de hoogfte aardigheid ontbrak, deze bemoediging ? behoeven t0£ mededinging in eenen taat, dien drie eeuwen lang de burger>jke gelijkheid reeds had onderfcheiden n echter had het misbruik van het ge' ag der Grooten, die het Confulfchap van e eene hand in de andere onder den Ldel wisten te doen overgaan, zulk eeen geduchten invloed verworven, dat *en man, hoe roemrijk en verdienftlijk ok door zijne daaden, zonder hoogïambte voorvaderen naar het zelve eene md durfde uitfteken, wijl zij door nen ieder, als ware zij met heiligfchens bezoedeld, te rug gefiooten werd. Behalven den dienst, dien zich de rzucht van MARIÜS uit zulk eene jemeen bekend gewordene Priefierlijke orfpelling bij 's Volks bijgeloof beloo- ven  geschiedenissen. 129 ven fnogt, gaf dezelven hem, die zich alzins eenen welmeenenden eerbiediger der Wigchelaarij betoonde, daadlijk den moed,-dien hij zelf wel degelijk behoefde, om zich eerlang aan zulk eene mededinging te waagen, terwijl de houding van metellus jegens hem terftond toonde, dat zijne voorige huivering geene ijdele fchroomvalligheid geacht kon worden. In zijne hoop op de hoogfte waardigheid verfterkt, verzogt marius, zodra hij zijnen Veldheer, als Proconful, in zijn bewind verlengd zag, zijn ontflag als Onderbevelhebber, ten einde zich naar Rome te begeven en, tegen de volgende Conful verkiezing, bijzondere begunstigen te winnen. Metellus, wiens adeltrots hem alle de uitftekende bekwaamheden en verdiensten van marius deed over het hoofd zien, om eenen verachtlijken blik op zijne geringe afkomst't« flaan, toonde zich verbaasd over zult eenen vermetelen toeleg, en raadde hem. als vriend: „ om zich zulk eene dwaasheid niet in het hoofd te haaien, wijl al len alles niet begeeren mogten; dat hi XII. deel. I he V. BOES IV. HOOFDST. }. voor C» 10/. J. van R. 645. I ï  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 107. J. van R, «45. 1 130 ROMEINSCHE het al zeer ver gebragt had en zich wel te vreden mogt houden, zonder zich aan des Volks rechtmaatige weigering te Waagen." Daar echter marius zich ioor deze en dergelijke aanmerkingen van zijn voornemen niet liet afbrengen, beiloot metellus met te zeggen: „ dat hij hem zijn ontilag zou toeftaan, zo dra het bewind van zaaken dit gedoogde." Marius wachtede zulks eerst geduldig af, doch werd ten laatften vol vin fpijt en van kwaadaardigheid, wanneer metellus hem, op zijnen herhaalden aandrang op het beloofd ontilag, durfde toevoeren: „ haast u zoo niet, gij zult vroeg genoeg komen, als gij met mijnen zoon te gelijk naar dit Confulfchap mededingt." Deze was nog een jongeling van twintig jaaren, die onder zijnes vaders opzicht dezen veldtogt volgde, met wien zich een volilagen en bejaarde krijgsman, die de voornaamfte waardighe3en, om eigene verdienften alleen, alreeds bekleed had, zag gelijk gefteld. In denvoorigen veldtogt mogt metellus le redding zijner eere aan de vriendfchap m\ marius zoo wel, als aan zijne vader-  geschiedenissen. S3I derlandsliefde, hebben kunnen aanbevelen, deze behandeling moest hem thands den fchriklijkften toorn van den eerzuch-1 tigften vijand doen duchten, die denzei- ■ ven terftond tegen zijnen ondankbaaren Veldheer uit perzoonlijken haat zoo wel, als ter bevordering van eigene grootheid door zijne vernedering, met rustloozen ijver liet werken ( i). Al het bedrijf van marius ftrekte thands alleen, om zich ten kosten zijnes Veldheers te verheffen, en hier toe achtede hij niets, wat hem voorkwam, te groot of te gering. Terwijl hij de gunst des krijgsvolks, het geen onder zijn bevel ftond, door eene min ftrenge krijgstucht won, nam hij de handeldrijvende burgers van Utica, die den Jfrkaanfchen krijg verwenschten, voor zich en tegen metellus in, door voor te geven, dat hem de gevangeneming van jugurtha, met de helft der Romeinfche krijgsmagt, Hechts weinige dagen zou ophouden, doch dat metellus den oorlog rek- (i) Sallust, Jugurtb. c, 63, 64. ?L«x. in 91 AR. p. 4<5£» I 2 v. boek iv. ioofdst. f. voor C 107. [. van r.  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 107. J. van R, ö45. Jugurtb* heriïc-lc zich van geleedene fehade. 1 1 \ i 1 '1 1 ( 134 romeinsche ding of uitzicht, reeds ontzenuwd had, met zijnen wanhoopenden moed tevens zijne gewoone rustlooze werkzaamheid hervat. Hij had reeds een geheel nieuw , heir op den been gebragt, verfterkte en voorzag alle zijne fteden, en liet niets onbeproefd, om de afvalligen tot zijne gehoorzaamheid te doen wederkeeren. Vicca , alwaar metellus , terftond bij de eerfte onderhandeling van jugurtha, eene bezetting had gelegd, was reeds weder verlooren. De regeering dier ftad, van te vooren haares ondanks door het rustloos en nieuwieid zoekend volk tot de overgave aan 3e Romeinen gedwongen, had terftond iet oor geleend aan 'sKonings vleijende jeloften, en zich van een algemeen landèest bediend, om de Romeinfche bezeting van kant te maaken. Dezelve was :e gast genoodigd bij de feestvierende )urgerij, en eensklaps, op een afgefproten teeken, moorddaadig aangevallen. ruRpiLius silanus, deBevelheb>er der bezetting was alleen dien moord intkomen, het zij bij' toeval, het zij bij ver-  geschiedenissen. 135 verdrag, het zij uit bijzonder medelijden voor zijnen perzoon, wiens naam den Romeinen echter uit hoofde van zulk een leevensbehoud, daar alle zijne onderhoorigen gefneuveld waren, verachlijk is gebleeven ( i). Het bericht van dit verlies trof m etellus ten fterkften, doch terftond op herftel en wraak bedacht, trok hij den zelfden dag, waar op dit hem bericht werd, nog voor zonne ondergang, met die keurbende uit, waar bij hij zeli overwinterd had, en met zoo veel Numi difche ruiters, als hij Hechts bij eenkoi krijgen. Den volgenden dag bevond hi zich des morgens ten negen uuren reed op duizend fchreden afftands van Vac ca en bemoedigde nu zijne afgematt benden, om niet te rusten, maar tet ftond den moord hunner wapenbroede ren te wreeken, waar voor hij hun d plundering der ftad tot loon beloofde He Ci) Volgends plutarchus zouden hem < Facceêrs, erkenüïjk voor de zachtheid van zijn b wind, onverlet te ru6 gezonden hebben. HAR. P. 409. I 4 v. BOEK IV. IOOFDST. [. voor C. 107. J. van R. 645. s t le ï'n  V. SOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 107. J. van R. 645- U ( 1 ■v c li z z ] v, 13^ romeinsche Het krijgsvolk liet zich gezeggen. De Veldheer gaf een uitftekend blijk van zijn beleid; hij liet zijne ruiters zich verfpreiden, terwijl hij zijn voetvolk dicht in een geflooten en met laage veldteekenen liet voordrukken. De ftedeÜngen vermoedden eerst wel zijne komst, op het zien naderen van krijgsvolk, maar werden naderhand misleid door zijne ruiters en door het vreedzaam voordtrekken zijner benden; eindlijk geloofden zij zoo zeker, dat hij jugurtha zelf was, dat zij ongeregeld en vol geuich hem ter poort uit te gemoet gingen, luiters en voetknechten ontblooteden nu :ensklaps de vijandlijke wapenen, en ijllen, ondanks hunne vermoeidheid, wel:e nu niemand gevoelde, ter ftad in, nai de kortftondige vreugde van twee agen over den trouvvloozen moord vereerd werd in de ijslijkfte moordkreet elve onder het alles nedervellende waard van bloeddorftige wreekers (1). )e ganfche Regeering van Vacca 'erd, volgends appianus, ten dood verCO Sallust. Jugurtb, c. 66-69.  geschiedenissen. Ig? veroordeeld (i). Turpilius, thands over daadlijk verraad der Romeinfche bezetting aan dezelve befchuldigd, werd1 nader te recht gefield en na eene1 geesfeling onthoofd, fchoon zijne on-] fchuld naderhand beweezen werd. De wrok van marius tegen metellus had hem, volgends plutarchus, voornaamlijk den dood gedaan. Hij was, naamlijk, iemand geweest, met wien met e*l lus gastvriendfchap had onderhouden, en die zijne verheffing tot Bevelhebber dier bezetting aan 's Veldheers bijzondere genegenheid voor hem verfchuldigd was geweest. Om nu metellus een doodvonnis tegen zijn eigen hart te doen uitfpreken, zou marius de bitterfle vervolger van turpilius geworden zijn, en zich, m zijnen dood, beroemd hebben, daar dooi de raazernijen in het hart van zijner vijand metellus gejaagd te heb ben (2). Te gelijker tijd liet bomilcar, di ju (1) Appian. alex. excerpt, ex L. VIII, (2) Plutarch, in mar. p. 409. I 5 v. boes iv. OOFDST. , voor C. 107. . van R. 645. t l k  v. BOEK IV. HOOFDST. j. voor C 107. j. van r 645. Onvoop zichcigheid van MABDALSA, t 1 c z z a: n di te er af: zij 138 iOMEINSCHE jugurtha de onderwerping, waar van hij te rug gekeerd was, had aangeraaden, en zich thands door hem .'gewantrouwd zag, uit vrees voor eigen ■lijfsgevaar, niets onbeproefd, omeenen veiligen aanflag op 'sKonings leeven te waagen. Het gelukte hem eenen zamenzwerer aan te treffen in nabdalsa, eenen der eerfte edelen van Numidie, van zeer uitgeftrekt vermogen en onbepaalde gunst bij het volk, dié zelf een leger se veld had, het geen hij afzonderlijk /oerde, fchoon ten dienfte van jugurcha, door wien hem de volvoering 'an ailerleije kleenere ontwerpen, waar os de Koning zelf zich niet kon leeien, was toevertrouwd. Beiden bepaalen zij eenen dag, waarop de aanflag ou gewaagd worden, welks volvoering ij voords van de omftandigheden lieten 'hangen. Nabdalsa, die thands et zijn leger tusfchen de winterlegering :r Romeinen had in gelegen, om het land gen derzelver ftrooperijen te dekken, die weder derwaards, na de genomene praak, was terug gekeerd, hield echter Q woord niet: de grootheid des wan- be-  y.i.m   geschiedenissen. 139 bedrijfs had hem, bij eigen nadenken, afgefchrikt. Bomilcar, hier door nog meer, dan door 'sKonings wantrouwen tegen hem, ontrust en voor de ontdekking zijnes toelegs vreezende,verweet] hem, in eenen brief, zijne werkloosheid: „bezwoer hem bij de Goden, die getuigen waren van hunne zamenzwering; hield hem de oude toezeggingen van metellus voor; verzekerde hem, dat jugurtha toch zou vallen en het geheele verfchil alleen maar was',of dit door zijne hand, dan door die van metellus zou gebeuren, waar in hij zelf nu tusfchen rijken loon of fchriklijke ftraf kon kiezen." Dezen brief, hem veilig, doch in een tijdftii ter hand gefteld, waarin hij zich reeds ter rust gelegd had, las nabdalsa wel, maar legde dien in wreveligen tweeftrijc opzijn hoofdkusfen neder, terwijl de flaar op nieuw zijne oogen floot. Een zijne vertrouwden, voor wien hij geen ande geheim, dan ditlaatfte, had, kwam we. dra binnen op hethooren, dat de Veld heer eenen brief ontvangen had, om hem naar gewoonte, zijnen dienst of raad aan t bi ▼. BOEK IV. OOFDST. . voor C. 107. , van r, 645» l r r 3  V. BOEK IV. HOODFST. j. voor C 107. j. van R 645. 1 t ï 1 é \ 11 \ h d d l4° romeinsche bieden. Hij zag den brief, las denzelven, en begaf zich terftond naar jugurtha, om hem dit fchriklijk geheim 'te ontdekken. Nabdalsa, bij zijn ontwaaken den brief misfende, het geval vernemende en vruchtloos den ontdekker nagezet hebbende, begaf zich zelf ten fpoedigften naar den Vorst, en verzekerde hem, dat zijn vertrouwde hem flechts voorkomen was met eene ontdekking, welke hij zelf had gewenscht te doen' biddende, dat jugurtha hem toch,' uit hoofde van zijne lang beproefde trouw, geenzins wilde verdenken. De Koning bedwong voor hem zijne gevoeligheid, om alle muiterij onder het volk e voorkomen, doch liet bomilcar >n veelen, dien hij nevens hem verdacht lield, terftond van kant maaken. Maar iu vertrouwde hij zijnen perzoon ner;ens, noch aan iemand; onderdaanen en ijanden waren hem even verdacht; het linfte gerucht deed hem beeven; telkens erwisfelde hij van flaapplaats, waartoe ij zoms het onvoegelijkst leger verkoos; ikwijls ontrusteden hem angstvallige toornen van nieuw verraad; welk alles aan  geschiedenissen. H1 aan metellus zeer veel voordeels over den geest van jugurtha gat, fchoon hij in bomilcar allen uitzicht j op eene verraaderlijke vermeestering zijnes perzoons verlooren had ( i Na de mislukking dezer omkoping en bij de tegenwoordige onhandelbaarheid des vijands geenen anderen weg, dan dien van geregeld krijgsgeweld, overig ziende,hervattede metellus den oorlog met nieuwen ijver, wiens einde hi te vroeg geloofd had in handen te hebben; en, om zich bij dezen nieuwen veld toet nu van eenen haatlijken mededinge in zijnen onwilligen Onderbevelhebbe te ontdoen, gaf hij aan mar ius einc lijk het ontilag, waarop hij onophouc lijk had aangedrongen. Schoon Hechts twaalf dagen voor d< tijd der Conful verkiezing dit verlof ve kreegen hebbende CO. kwara hij ech1 door eenen allerfpoedigften togt (< vro (1) Sallost. Jugurtb. c. 70-72- (2) Plut. in mar. p. A°9' (3) In twee dagen en éénen nacht was hij het leger te Utka gekomen, en had het yan d V. b o ek iv. [oofdst. . voor C. 107. [. van R. 6*5- I r r - l- H Marius tot Conful ber* aoemd. er l) eg uit ut, met  v. boek IV. hoofdst, J. voor C 107, J« van R 1 I J a ( h 1 s t( O O] * *4* ROMUNSCHE vroeg genoeg te 0m zich door dd algemeenfte volkskeuze tot de hoogfte waardigheid verheven te zien. De brie"ven ten nadeele van metellus, als •opzetlijk den oorlog rekkende, en ten zijnen voordeele, als de fpoedigfte beflisfching beloovende, xxit Jfrka gefchreeven, hadden de-volkomenste werking ge. daan. Marius werd met algemeene vooringenomenheid te Rome onder de mededingers naar het Confulfchap verwacht terwijl de tegenwoordige denkwijze oveJ 3en Adel zijne geringe afkomst zelve bijiet gemeen bevorderlijk maakte tot zijne ««heffing. De partijzucht, welke geene ;emaatigdheid noch algemeene belangen :ent, ijverde tegen metellus met Herleije haatlijke betichtingen; woelige ïemeentsluiden daagden hem reeds als alsmisdaadigvoor hunnen rechtbank, terdjl zij openlijk de braafheid van maius verhieven. De aanhang der Groo>n, van wegen de jongfte rechtspleegin- gen w etnen zeer gunstiger, wind, ia vier dagen ► hal» overgezet. Ptur. in mar. p. 4ep>  geschiedenissen. 143 gen nog fidderende, durfde zich thands niet doen gelden,' landbouwers en handwerksluiden, wier gantfche bezitting en1 vermogen in hunne welgefpierde vutten beflooten was, verzuimden hunnen, arbeid en kostwinning, om marius hunnen dienst te gaan bieden, dien zij dan ook tot het Confulfchap verhieven, fchoon Rome ganfche tijdperken lang geenen Nieuweling (flfowtf hom') met deze waardigheid bekleed had (i). L. cassius longinus was hem ten Ambtgenoot gegeven; zijne eerzucht echter zou bij deze verheffing maar half zijn voldaan geweest, indien de Raad zich niet gedwongen had gezien, de krijgsverdeeling te veranderen, waar bi; dezelve, vóór zijne benoeming reeds, d< verlenging van het bevel in Numidie or metellus beflooten had. De Ge meentsman manilius mancinu vroeg het Volk, wien het zelve den krhj tegen jugurtha wilde aanbevelen en de eenpaarige ftem der wijken noerr (i) Sallust. fugurtk, c. 73. Si"'' mar. P. 4°°> 4io. V. boe k IV. ioofdst. '. voor C 107. [, van R. ó4s- J. voor C«i 106. J, van R. 646". C. MARiU* en l. caj» s1üs longinus Cnfl. I I 5 f > 9 e v  i44 romeinsche V. boek IV. hoofdst. J. voor C. 106, J * van R. 64*. Groote krijsstoe. rusting van marius. I I I c C V f ii e t< ei de marius (r), waar toe zijne ftoute verzekering van jugurtha leevend of dood in der Romeinen magt te zullen leveren, niet weinig had bijgebragt (2). Dat deze toeleg hem ernst was, en hij echter derzelver bezwaar volkomen gevoelde, bleek terftond uit zijnen eisch in den Raad tot aanvulling der keurbenlen, die zich in Africa bevonden, en >m hulptroepen aan de bondgenooten en fhanglijke Vorsten. De Raad , hoe :eer geërgerd over zijne verheffing, durfle hem aan den eenen kant dezen eisch liet ontzeggen, en vleide zich tevens, at 's Volks ongezindheid tot den krijgsienst hem bij zijne ftrenge legerwering de wankelbaare gunst der menigte joedig zou doen verliezen: doch hier 1 bedroog dezelve zich, daar elk veel ;r begeerig was, om met marius uit ! trekken, met wien men zich eerlang :ne zegepraalende en met buit verrykte ederkomst beloofde. Zijne veelvuldige aanfpraaken aan'de me- O) S al lust. Jugurtb. c. 73. (2) Plut. in mar. p, 410.  GESCHIEDENISSEN. H5 menigte, waarin hij, in beleedigen.de taal jegens de Grooten, op zijne wonden zwetfte, zijn Confulfchap eenen roof op 1 den overwonnen Adel noemde en voorige ongelukkige Veldheeren bitterlijk bejegende, verwekten deze algemeene verwachting (1). Sallustius heeft eene dier redevoeringen bewaard, of misfchien in zijnen geest, die toen nog algemeen bekend moest zijn, gefield, welke wij ter nadere ontwikkeling van zijn charakter zoo wel, als van den algemeenen geest van zijne dagen, voor onze gefchiedenis overnemen. „ Ik weet, Romeinen, dus zou hij gefproken hebben, dat de meesten \ zich geheel anders bij de mededinging , dan bij de uitvoering van het Veldheerfchap, gedragen: eerst zijn zij ijverig, onderwerplijk en zedig, naderhand flijter zij den tijd in trotfche werkloosheid. II denke anders: zoo veel meer, als het gan fche Gemeenebest boven een ConfulJcha\ of Pratorfehap waardig is, zoo veel t< groo (1) Plut. in mar. p. 410. XII. DEEL. K V; boek iv. ioofdst. |, voor Ct 106. [. van Ri 646. Aanfpraak van marius bij de legerwerving. L 1  V. BOES IV. HO&FDST. J. voor C 106. 1. van R 646. I46 ROMEINSCHE grooter zorg fchijnt mij deszelfs bewind, dan zulk een ambtbejag, te vorderen. Ik gevoel zeer wel den last,, die mij door 1 uwe gunst vereert. Toerustingen ten ■ krijg te maaken en 's Lands fchat te fpaaren; tot den dienst te dwingen , wien men geen ongenoegen geven wil; van binnen en van buiten alles te verzorgen , en zulks, midden onder bénijders, tegenwerkers en vijanden , gaat de verbeelding in bezwaar te boven. Voegt hier nog bij, Romeinen, dat anderen, wanneer zij zich vergrijpen, eenen ouden Adel, de dappere bedrijven hunner voorouderen, het vermogen van maagen en van bloedverwanten, en veelvuldige afhangelingfchappen tot hunnen fieun op zijde hebben : terwijl ik geene andere hoop, daa in mij zeiven, heb, die door dapperheid en braafheid volürekt moet onderitem:d worden. Ik zie tevens duidlijk, Romeinen , dat aller oogen op mij zijn gevestigd, der weldenkende en braaven, die mijne zucht voor het algetneene welzijn kennen, uit genegenheid, maar der grooten, om te zien, waar ik mij bloot zal • • ge-  geschiedenissen. 147 geven: en dit fpoort mij te frerker aan, om geenzins uwe hoop, maar hunnen toeleg, te verijdelen. „ Van mijne kindsheid af, werd ikgewoon aan allen arbeid en gevaar: hetj geen ik, bevoorens uwe gunst, belangeloos verrichtede, zal ik geenzins, nu mij het loon geworden is, verzaaken. Het zij hun, wien het gunstbajag alleen den fchijn van braafheid gaf, moeilijk, zich zeiven te beheerfchen in hun arcbt: mij, die mijn ganfche leeven door een eerlijk doel geleidde, heeft de gewoonte reeds de lechtfchapenheid natuurlijk gemaakt. „ Gij hebt mij den oorlog tegen j uG u R t H a aanbevolen i het geen den Adel in de oögen ileekt. Ei lieve! denkt nu eens, of het niet beter zijn zou, wanneer gij den een of anderen uit dezen hoop van edelen, eenen man van ouden {lam en veele voorvaderlijke beelden (1), maar (1) Zij, wier voorouders of die zëlven eenen ijvoiren ftoelbekleed hadden, dat is, Confuls, Pr*, tors, Cenfors of Bouwheeren geweest waren, werden Nobiles of Edelen genaamd, en hadden het recht, om zich te laten uitbeelden, (;'«s imaginum). Deze K 2 beeld" v., BOES IV. IOOFDST. . voor C. 106. . van R, 646.  148 ROMEINSCHE V. BOEK IV. hoofdst. J. voor C, IOC). J. van R, 6^6. maar van geene krijgskunde , tot dit, of eenig ander bedrijf volmagtigdet, om hem, uit hoofde zijner onkunde, verlegen beeldnisfen waren gelijkenisfen van hunnen perzoon tot even beneden de fchouders, in wasch opgewerkt en met kleuren afgezet, diea zij in de voorhoven hunner huizen bewaarden, in houten kasfen gellooten, waar uit zij dezel^en op feestdagen alleen fchijnen ten toon gefteld te hebben. Onder deze borstbeelden waren bijfchriften geplaatst, de eer. ambten en feiten der afgebeelde perzoonen vermeldende. Zij werden door de nakomelingen zorgvuldig als de bewijzen der oudheid huunes Adels bewaard, terwijl zij, die zonder dezelven te kunnen verwonen in hoog bewind kwamen, Nieuwelingen Qbomines ntvi), en alle de overige burgers, die van zich zeiven zoo min, als van hunne voorouders eenig beeld bezaten, Ignobiles, Onedelen, genoemd werden. — Het edel en onedel bij de Romeinen was, dus, gelijk uit de letterlijke beteekenis der woorden nohilis en ignobilis zoo wel, als uit deze opheldering, blijkt, geheel iet anders, dtn het geen naderhand de onderfcheiding tusfchen den adel en den burgerflend te kennen gaf, en mogt alzoo veel eertvr. maard en onvermaard genoemd worden, indien het algemeen gebruik de andere vertaaling niet gawettigd had , die ru ook, na deze aanmerking, haare misleiding moet verlooren hebben, (adams Antiq. Rem, p. 31,}  GESCHIEDENISSEN. 149 gen te zien ftaan en haaflig zijne toevlucht te zien nemen tot den eenen of anderen raadsman uit het Volk. Zoo ging het toch gemeenlijk: hij, wien gij den oorlog aanbeveeldet, zogt zelf eenen anderen Veldheer op. Ik zelf ken immers luiden, die, toen zij Confuls werden, de daaden der ouden en de krijgslesfen derGn>ken begonnen te lezen: die dwaazen, die niet begreepen, dat de verkiezing, wel in tijd, voor de bevelvoering gaan moet, maar dat men, in de daad, bevel moet kunnen voeren , eer men verkoozen wordt. „ Vergelijkt gij zelve, Romeinen, mijn nieuwlingfchap met hunne trotschheid. Het geen zij van lezen en vertellen hebben, heb ik gedeeltlijk gezien, gedeelt lijk zelf bedreeven: het geen zij in boe ken* leeren , heb ik in 't veld geleerd Oordeelt gij zelve nu, of woorden meer dan daaden, wegen. Zij verachten mijn nieuwheid, ik hunne onbedree venheid: mi ftrekt de fortuin, hun hunne fchande , tei verwijt; fchoon ik voor mij een ieder vol komen gelijk acht van natuure, en den Ade enkel naar de dapperheid bereeken. Koi men den vaderen van eenen albinu K 3 el v. BOF.tt IV. ÜOOFDST. [, voor c. 106. '. van R. 646. t i 1 1 1 1 1  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voorC. IOÖ. J. /an R 646. 15° romeinscee en b e s t 1 a vragen, of zij liever mij, dan hun , ten zo men hadden , welk andwoord zoudt gij anders uit hunnen mond verwachten , dan dat zij zich zeiven de braaffte zoons gewenscht hadden ? — Hebben zij recht, om mij te verachten: dat zij ulks dan hunne eiaene voorouderen tevens doen, wier Adel, even als de mijne, met hunne dapperheid" begon. Benijden zij mijne eer: dat zij dan ook mijnen arbeid, eerlijkheid en lijfsgevaar benijden , het geen mij die eer verworven heef: Die bedorvene trotschaards leeven immers, als of zij uwe eerambten verachteden, en bejagen ze echter, als of zij eerlijk geleefd hadden. Hoe dwaalen zij, die zich de tegenftrijdigfte zaaken, het vermaak der ledigheid en het loon der braafheid , durven toeleggen ! Tot zelfs in den Raad het woord voerende, hebben zij den mond vol van den lof hunner voorvaderen, zich zeiven groot door hunne daaden achtende , daar in tegendeel hunne verwijfde vadzigheid te fchandelijker bij derzelver vroomheid en vermaardheid aflteekt: zoo veel toch is enkel waar, dat de roem der voorouderen een glans-  GESCHIEDENISSEN. 15* glansrijk licht rondom de nakomelingen werpt , het geen derzelver deugd noch ondeugd kan verborgen laten. Hier aan ontbreekt bet mij, Romeinen, maar daarom ftaat het mij ook vrij, het geen zoo veel grootfcher is, te fpreken van mijne eigene daaden. En let nu eens op hunne onredenlijkheid; het geen zij zich op de deugd van ouderen laten voorftaan, gunnen zij mij van mijne eigene niet, omdat ik, naamlijk, geene voorouderlijke beel« den , maar eenen nieuwen Adel voere , dien het toch veel beter zijn moet zelf, dan als eene erfnis, verworven te hebben. „ Ik weet zeer wel, dat het hun aan geene welfprekende en kunftige taal ontbreken zou , indien zij mij wilden andwoorden : maar, met uwe hoogfte gunst vereerd, wilde ik niet zwijgen , daar hunne tong mij en u door allerleijen laster fchond, om mijn ftilzwijgen voor geene toeftemming te laten opvatten. Geene redevoering kan mij ook immer krenken , haare waarheid moet mijn lof zijn, haare valschheid moeten mijn leeven en gedrag ten toon ftellen: doch daar men uwen wil K 4 be^ v. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C io5. T, van R? 646.  V. 90 BIC IV. SiOOFDST. }. voor C 106. J? van R, 646. Ï52 R0MB1NSGHE belastert, die mij de hoogfte eer en hel gewigtigst werk heeft opgelegd , moet gij zelve oordeelen, of gij u waarlijk over dien wil te beklaagenhebt. Ik kan, in waarheid, geene voorvaderlijke beelden, zegepraaien of Confulfchappen toonen : maar wel, als het vereischt wordt, fpeeren ftandaards, paardetuigen en andere krijgsgefchenken , behalven nog een borst vol leedteekenen. Dezen zijn mijne beelden , dit mijn Adel, niet bij erfnis verkreegen, als de hunne, maar door eigen veelvuldigen arbeid en gevaar verworven. Mijne woorden zijn niet kundig zamengefteld: maar dit achte ik niet, de braafheid zelve fpreekt luid genoeg ; de kunst kome hun te ftade , die wanbedrijven te bedekken hebben. Ik ken de Griekfche letteren niet: maar had geen fmaak in kundigheden, die den onderwijzeren zeiven geenen dienst in het veld gedaan hadden. In veel nutter zaaken voor den Staat ben ik ervaren ; in den vijand te flaan, over de bezettingen bevel te voeren , niets, dan de fchande, te vreezen, hitte en koude te verduuren , op den grond te flapen, en gelijktijdig gebrek en ar-  GESCHIEDENISSEN. I5S arbeid uit te houden. Hierin zal ik les voor mijne krijgsluiden houden'; ik zal hun niet bekrompen bij eigene overdaad' doen keven , noch de moeite en den roem tusfchen hun en mij verdeden; dit past geen braaven, burgerlijken Veldheer. Zelf in dartele veiligheid te leeven, en ftrenge tucht te voeren over het krijgsvolk , is den dwingland te fpelen , eti geenzins Veldheer zijn. Door zulk eer gedrag maakten uwe voorouderen zich zeiven en den Staat beroemd, en op hun fteu nende durft een onwaardig nagedacht dei zeiver naarftreevers verachten, en u all eerambten , niet naar verdienden, ma: als oude fchuld afeisfchen. Hoe zeer ve: bijstert hun de hoogmoed niet ! Hut ne voorouders lieten hun alles, wat 2 Hechts konden, fchatten, beelden en eei roemrijke nagedachtnis, de deugd alle lieten zij hun als geen erfgoed na , c dat zij alleen ten gefchenk gegeven no ontvangen worden kan. Men noe mij flordig en ongemanierd, om dat geene gastmaalen kostbaar weet te m ken, geene zangers of fpeelers bij mi tafel houde , en geene kost van hoo K 5 Pr v. BO EK IV. IOOFDST. |. voor C. ioó. I. van R. 646. I e r la ij ie :n >m ch mt ik aa- jne ger ijs,  i54 rombinschb V. toet IV. HOOFDST. J. voor C. 106. J. van R. 646. 1 t 1 ] 1 1 c c d d d f< al dl prijs, dan een hoevenaar, gebruike. Dit alles erken ik gaarne, wijl ik van mijnen vader en andere vroome luiden heb geleerd , dat de opfchik voor de vrouw, de arbeid aan denman, past, dat alle braaven meer naar roem, dan naar bezitting, ftaan, en grooter eer in wapentuig, dan in hun huisraad , ftellen. Laat hun doen, het geen hun gevalt en het geen hun dierbaar is ; dat zij minnen en drinken , dat zij den ouderdom flijten, waar zij hunne ieugd doorbragten, in gasterijen en fchanielijken wellust, en voor ons het zweet :n ftof en al zulk ontuig overlaten, voor vien het zelve echter aangenaamer, dan mnne zwelgerijen , is. Maar zoo gaat iet niet met hun; zich met de fchandejkite ontuchtigheden bezoedeld hebbene , komen zij den braaven het eereloon ntrooven, en, terwijl de weelde, losbanigheid en allerleij ander fchandeiijk berijf hun, die zich dus verliepen , geenen ;n minfien hinder doen, ftrekt dit gan'he wangedrag den fchuldeloozen Staat leen, door eene volflagene omkeering t rechten, ten fchriklijken verderve. „ Hunne lasteringen nu, niet naar ver- eisch  geschiedenissen. 155 eisch van hunne ondeugden, maar van mijne zeden, beandwoord hebbende, zal * met korte woorden fpreken van den Staat.1 Hebt dan, vooreerst, Romeinen, goeden moed wegens Numidie , gij zelve hebt jugurtha zijne verdeediging tot heden , in de verbanning der baatzucht , der onkunde en der trotscbheid uit uwe legers, ontnomen. Voords hebt gij thands eene krijgsmagt in zijn land , die deszelfs ligging kent , maar , het geen ik bekennen moet, meer dapper, dan gelukkig, is, wijl zij door het .eigenbelang en de roekeloosheid haarer Veld heeren grootendeels gefmolten is. Daar om roepe ik allen van weerbaaren leef tijd op , om met mij het Gemeenebej te dienen: de ramp van anderen noch d« Veldheeren trotschheid fchrikke ieman hunner af; ik zelf zal op den togt en 1 den flag zoo wel hun deelgenoot m de g vaaren, als hun raadsman in beleid, zijr en nooit, in welk geval, mij aan hun 1 onttrekken. Ja, met der Goden hul] flaan overwinning, buit en roem geree doch, al waren zij nog twijfelachtig ver af, het zou den braaven voege d V. BOEK IV. 100FDST. [. voor C io6. [. van R. 646. 1 t r d n ; )t >» i: of 0» en  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 106. J. van. R é4d. i I g g f Capite « eenfi. 156" romeiksche den Staat nu bij te flaan. De lafhartigheid heeft niemand van den dood bevrijd; geen vader wenscht ook ooit de onfterf • lijkheid van zijne kinderen, maar wel, dat zij hun leeven braafenroemrijk flijten.' Ik zou, Romeinen, nog meer zeggen, indien woorden den bloodaard dapper konden maaken : en voor den braaven achte ik reeds genoeg gefproken (1 De menigte door zulk eene taal, die, indien zij al door sallustiüs zeiven lan marius is in den mond gelegd, volmaakt met de opgegevene bijzonderheden van derzelver algemeenen toon, bij 'lutarchus, overeenkomt, tot eene ïoogte opgewonden ziende, die hem tot Ik beftaan, het geen de overwinning van ugurtha en den roem van eenen ieuweling verzekeren kon , verftoutee, fchreef marius niet enkel hun :n krijgsdienst op, aan wier goedfchatng de wapenen nog eeniglijk vertrouwd sweest waren, maar zelfs hun, die in sene goedfchatting ftonden en daarom ±üd hoofdelijk geleiden f in den burgerHaat CO Salldit. Jugurtb. c. «5.  geschiedenissen. 157 ftaat genoemd weiden ( i > Zommigen fchreeven dezen ftap van marius, volgends salu»tius, aanfchaarschheidvan goeder luiden, anderen aan zijne eerzucht, toe, die reeds den meesten fteun „evonden had, en zich in het vervolg den grootften dienst belooven kon van hun, die, zelve niets te verliezen hebbende en in dringende behoeften zijnde , al, wat voordeel gaf, geoorlofd achteden (O- In- ( ,) Zit over deze oorfpronglijke Staatsinrichting. D. I. bl. 342-347- . ■ . ' „ (O SALi/oaft Jugurtb. c. 86. Volgends plu tarchus nam hij zelfs flaaven in zijnen d.enst OMA*.p. 4lo0;doch wat hier van ook «fc deze aanneming van luiden uit de laagfte burger klasfe was, volgends de aanmerking van f erou s o n , eene opmerklijke en gevaarlijke nieuw.gher " in den Rmeinfcben Staat, die den ondergang va " het Gemenebest aanmerklijk vetheide. Nu toe "rine zegt hij, het zwaard uit de handen va " ««, ^ belang hadden bij deszelfs in Ham " houding, in die van anderen, die geneigd ware, "om hetzelve ten buit te maaken. De tudso: Handigheden waren voorzeker dus gefield, d " Zij aan eene verandering deeden denken. I " dienst der keurlingen was den min behoeftigen " Kreng, en opende den meerbshoefdgen than. V. üOE't IV. [OOFDST. j. voor C. 106. T, van R. 646. i 1 i 1 u lilt ia :e ls en  V. boek IV. hoofdst» J. voor < 106. J. van B 646. Verleger heid van Jugurtha 1 1 » »: 0 Ï58 romeinsche Inmiddels had me tel los, die eerst weinig aan de verheffing van marius • dacht en zich met de verlenging van zijn " eigen krijgsbewind vleidde , den hervat- • ten krijg tegen j u g u r t h a met nadruk, doch nog onbeflisfchend, voordgezet. " Jugurtha bevond zich na het verlies van alle zijne vertrouwden, dien hij gedeeltlijk met bomilcar over hunne ontrouw geftraft , gedeeltlijk, uit vrees voor hem, naar bocchus, of naar de Romeinen zelve had zien overlopen , in groote verlegenheid , daar hij toch 'den krijg zonder vertrouwde Onderbevelhebber niet beheeren kon, en zich , na de bevondene ontrouw, aan geene nieuwe gunstelingen durfde waagen. Met zich telven oneens , en alles verdenkende , ver- , den ruiinsten weg tot gewin zoo wel, als eer. , Aan beiden wilde marius eenen dienst doen ; , ora zijne verdere aanflagen te bevorderen, en , maakte afzoo herbegin, ombeiren op den been re brengen, die even vaardig waren, om vóór als I tegen de wetten van den Staat te ftiijden, en om vervolgends dc oude bloedelooze burgergefu-hiüen met burgeroorlogen te vervangen." Gefcbichte er Rem. Rep. Th. [I. p. z?i 28.  geschiedenissen. 159 veranderde hij dagelijkfch van ontwerp; nu eens fcheen hij de Romeinen te willen opzoeken , dan weder te ont-1 vluchten; zomtijds dacht hij aan een al-gemeen treffen, zomtijds aan eene werklooze afmatting van den vijand , terwijl hij zelf niet wist, of hij zich opden moed, dan op.de trouw zijner onderdaanen het minst te verlaten had. In dien onzekeren tweeftrijd overviel metellus hem met zijne ganfche krijgsmagt: jugurtha bood hem het hoofd, maar werd na korten ft rijd te rug geflagen ; zijn volk nam fchandehjk de vlucht (i). Nu nog met reden veel mismoediger , nam hij met zijne ruiters en eenige nieu we overlopers uit het Romeinfche leger d* wijk naar de nabuurige woestijne, van waa: hij zich in Thala wierp-, eene groote ei lijkeflad, waar hij zijne meeste fchattei had , en zijne kinderen opgevoed wei den. Het bericht hier van deed metei lus, in de'hoop van nu den krijg te kur nen eindigen, den Koning derwaards tei flon (i) Sallust. Jugurtb. c. 74- V. boek IV. i00fdst. . voor C. 106 [. van R. 646. Jugurtha in Tbala door me- ,tellls aangeval; leu. 1 1 . d  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor ( 106. J. van R 646. 1 I 1 Ir C. ic6. [. v»n R« 646. t r ■3 tl De hou- ,j ding van metpxlus 1-te Rome. el st n- an j> en se-  V. BOf K IV. HOOFDST. J. voor C. 106. J. van R. 646. 1 1 i t c V k di e( E br re dc mi te < 168 ROMEINS CHE zegepraal betwistede, en een ander hem openlijk over geldafperfing aanklaagde. In beide gevallen vernederde hij zich tot geenen onwaardigen flap, en beiden liepen roemrijk voor hem af. Tegen den Gemeentsman liet hij zich in eene openlij. ke redevoering voorliet Volk aldus hooren. „ Wat hem betreft, Romeinen, die tijne eer Zoekt, in zich mijnen vijand te ïeeten, fchoon ik hem a's vriend wil heb>en noch als vijand wil ontzien ; tegen hem ;al ik geene meerdere woorden voeren, wijl i hem hoogston waardig houde, dat een •raaf man van hem wel, en te verachtlijk, at hij immer kwaalijk van hemfpreke; ooral daar het gewaagen van zulk eenen naap in eenen tijd, waar in hij zich boven i ftraf verheven acht, hem tot grooter r, dan fchande, ftrekken zou (ij. 1 is het waar, Romeinen, dat het den laven veel gemaklijker valt, allen on5ht te verdragen, dan eenig ongelijk te en: dan heeft hij u grooter oneer, dan fchande, aangedaan, door u ongelijk willen doen pleegen, en mij het flechts te O Aül. Gelu NoSt. Attie. L. IV, c li.  GESCHIEDENISSEN. 169 te willen aandoen. Ik mogt beklag, maar gij zoudt verachting, waardig zijn. Zoo veel te erger heeft hij het met u allen," dan met mij, Romeinen, voor(ij !" Door zulk eene taal zoo wel, waarin de grond-1 ftellir gen eener verhevene wijtbegeeite werkdaadig voorkwamen, als door de luidfprekende krijgsverrichtingen zelve tegen eenen hoogstgevaarlijken, en tot aan zijne komst gansch onbedwongen vijand, werd de nijd der enkelden der maate tegen hem veiftomd, dat hij den zegepraal niet enkel, maar den bijnaam zelfs van den Numidiër voor zijne feiten weg droeg (2). — Kort daar na ter verandwoording zijner geldbeheering op aanklagt eenes anderen geroepen, legde hij zijne reekeningen voor de rechtbank over, doch geen der Ridderen, die de zelve fpanden, wildeze inzien, maar ell wendde 'er het oog van af, om geenei fchijn van twijfeling te geven aan d( eerlijkheid van eenen man, op wien he eerst jugurtha's fchatten onveimc gen^ (1) Aul. Gell. Noft. Attic. L. XII. c. p, (2) Vell. Paterc. L. 11, c. i. h 5 v. koek IV. oodfst. , voor C. 106. . van r. 646. 1 t 1  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 106. J. van R. 646. i 1 ) i c c 1 % h n t* I7° Romeinsche . gend geweest waren, en wiens ganfche handel de volkomendite verandwoording zelve was (1). Mar}us was na het voltallig maaken der keur- en hulp benden, welken hij bij Cirta gelegerd had gevonden, terftond opgetrokken naar de vruchtbaarfte ftreeken des vijandlijken lands, met welks veelvuldigen buit hij zijn nieuwe krijgsvolk aan zich verbond, terwijl hij het zelve tevens loor kleenere ondernemingen tegen Heien en fterkten, en door ligte fchermutselingen tegen afgezonderde vijandlijke crijgshoopen aan den dienst gewende en chierlijk tot gelijken trap van bekwaamïeid, als het oude krijgsvolk, opvoerde. Gelijk marius alzoo zorgvuldig de elegenheid tot een ontijdig treffen had ntweeken, waren ook de beide Vorften, p het zien der geduchte verilerking der lomeinen, terug getrokken. Jugurha vleidde zich, dat zijne verwijdering et nieuwe vijandlijke krijgsvolk zorgloos aaken en hem eerlang gelegenheid geven zou, (i) Val. Max. L. II. c. 10. ex. 1. Cic. 0 Balb. c. 5. Id, ad Attie. L. h tp. 16,  geschiedenissen. I71 zou, om het onverhoedsch op het lijf te zijne hoede, floeg de zijnen even naauw, als teNumidiérs en Mooren, gade ; zag LÏans, die'er zich opdeed, en het er Seene ongebruikt; viel den Gatuhers en ugurth. op het lijf, daar hij zich op den grond der Romeinfche bondgenooten fchadeloos voor de plundering van njne beste landerijen wilde ftellen, en joeg hem zeiven eenmaal na bij Cirta, mei agterlating zijner wapenrusting, op <* VlC(l^ een krijgsbeleid, hoe lofl® op zichzelf, echter den oorlog niet be (Menen kon, veranderde m a n. i u s ne zelve-, zodra hij ftaat op zijne bende maakte: bocchus had hem reeas me< dan eens doen voorhouden , dat hij c vriendfchap des Romeinfchen Volks ve langde en niets vijandelijks tegen hem den zin had; doch het bleek den Conj niet genoeg, of zulks eene list was, c hcffionverhoedschtenadruklijkerteovf vallen, dan of zijne lichtzinnigheid ree da (i) Salujst. Jugurtb. c. 8r. *8' v. BOEK iv. [ÖOFDST. [. voor C. 106. I, van R» 646. : Stoute aanflag van MARIUS Op t Capfa. :r e r- in ul m :rdsld»  V. BOEK IV. KOOFDST. J. voor C. 106. J. van R. é4ö. ( < c li f] 11 w hi di Ligging van Cep/a.K ke h *(2 romein sche daadlijk van het pas geflooten bondgenoot lchap met zijnen fchoonzoon wilde afeaan. Om fchierlijk alles te beflisfchen, befloot marius, alle welgelegene fteden en fterkten aan te tasten, ten einde aïzoo jugurtha van allen onderftand te ontblooten, of tot eenen afdoenden flag te dringen. Hij begon nu daadlijk met ie verovering van belangrijke fteden en' Kerkten, die gedeeltlijk uit wees, geleeltlijk op hoop, en verder door geveld onder Romeinfche beheering Is wamen: loch jugurtha nergens tot ontzet iiende opdagen, en vernemende, dat hij er af eenen geheel anderen toeleg imeede, zettede hij niet enkel dit werk voord, iaar rustede zich nu tot de hagchelijke ondernemingen toe, van wier goeden itflag hij dien fchrik der vijanden ver-achtede, die hem, zelfs zonder eenig >ofdtreffen, derzelver volflagenfte on:rwerping beloofde. Midden in eene wijduitgeftrekte en dorwoeftenij lag eene groote en zeerfterStad, wier ftichting aan den Libyfchen ercules werd toegefchreeven. Haainwooners waren vrij van fchatting aan ju-  GESCHIEDENISSEN. 1,3 jugurtha, ftonden onder een gemaatigd b#uur, en mogten daarom zijne ge' trouwde ónderdaanen geacht worden. CWfuMs heetedede Stad, ftelde niet enkel haare veiligheid in de fterkte van haare muu renende verdeedigingvan haareweerbaare burgers, maar boven al in de woest heid haarer ganfche ommeftreek. Evei buiten den rook haarer Imrdfteden wa het gintfche land eene uitgeftrekte, on b-bouwde en waterlooze woeftenij, n kehjk door Hangen bevolkt, wier woed door gebrek aan voedzel hoogst kwaa. aardig wier venijn door ongeleschtt dorst hoogst vuurig was. De verovern dezer ftad fcheen marius zeer we fchelijk, niet enkel om haar aanbelai voor zijne krijgsverrichtingen, maar-( den roem en indruk haarer moeilijke Vj overing, welki die van metellus, Thala beha?id, nog ver zou overtreffe Wijl die ftad nog eenige bronnen om het bereik van haare muuren had, dc deze flechts eene bron binnen desz omtrek, en voor het overige haare bew ners met enkel regenwater drenken mc Eene fchaarschheid echter, die ah V. BOES IV. HOOFDST. J. voor C. 106. J. van R. 646. 1 5 F* e ln >g 1- 'g im op n, Ier ich ïlfs 00est.laar en  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C ioö. J. van B 646. Verove ring van Capfa. \ romein SC HE en in de verdere binnenlanden nnAfrica volgends sallustius, deninwooners , mm duIdI°os was, wijl Zij meestal van 'melk en van wild leefden, zonder hun-nen fmaak door zout of andere kruiderij te prikkelen, en aan iet anders, dan aan bloote verzadiging, bij het genot van hun voedzel te denken (1 Op zijn goed geluk , 'hem door de Wigchelaars toegezegd, en reeds in zijre verheffing ondervonden, zoowel, als op de zorgloosheid van hun reekenende, die zich ongenaakbaar voor een vijandlijk heir geloofden, befloot marius, eene onderneming te waagen, waarin het fchranderst en zorgvuldigst beleid zich geene genoegzaame voorziening tegen allen _ dreigend gebrek kon belooven. Hij gebruikte de volgende voorzorgen. Hij liet al het vee, 't welk hij zinds kort had buit gemaakt, door de ruiterbenden der bondgenooten vooruitdrijven S vaardigde zijnen Onderbevelneb>er manlius naar de ftad Lam if, waar zijne krijgskas en voorraad- fchuu- CO S al lust. Jugurrb. c. 80,  GESCHIEDENISSEN. I?5 fchuuren waren, voorgevende, dat hij, op buit uitgaande, zich weder binnen weinige dagen met hem zou vereenigen \ en trok, zijn oogmerk fteeds verborgen houdende, alzoo naar de rivier Tana voord. Intusfchen verdeelde hij op dezen togt al het buitgemaakte vee onder zijne krijgs benden; Het hun, door deszelfs gebruik het koorn fpaaren, en van deszelfs hui den Iedere waterzakken vervaardigen Op den zesden dag van dezen togt be reikte hij de rivier, wanneer hij een zee groot aantal Iedere zakken had, dien h au allen vulde. Voords floeg hij hier ee leger op , waarin hij al zijne overig bagagie agterliet, en het welk hij m zonne ondergang verliet. De togt we: den gantfchen nacht voordgezet, dd den volgenden dag geftaakt; daar na w der met den avond hervat, en door da rust vervangen, tot dat hij zich in d derden nacht, lang voor den dageraa op eenen heuvelachtigen grond, niet v< der dan twee duizend fchreden van C< fa bevond. Zich nu met al zijn krij volk hier zoo goed mogelijk verberg de , zag hij met den morgenftond v. BOEI IV. HOOFDST. J. voor C. 106. T. van Ri 646. r ij n ;e :t ■d :h e- g:n i, :ripgsendeDn-  V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 646. i i < j 1 t ; c d l h 176 ROMEiNscHE onergdenkende ftedelingen in grooten getale buiten komen , om hun vee te verzorgen, het welk hun algemeen beftaan uitmaakte; fluks beval hij zijne ruiterij en ligte benden de opene poorten te gaan bezetten, terwijl hij zelf met zijn overi. ge heir in volle flagorde, zonder eenige ftrooperij of plundering te dulden * volgde. De ftedelingen, zichalzoo overrompeld ziende, en, bij het talrijk afzijn hunner medeburgers, aan geenen geregelïen wederftand van zulk eenen onverïoedfchen aanval denkende, gaven zich :erftond aan marius over, die nu de mmenfchelijke wreedheid had, om, in coelen bloede, de geheele ftad in brand e fteken, de weerbaare manfchap om e brengen, en al de overige inwooners Is flaaven te verkopen , waarvan hij !en buit onder zijn krijgsvolk verdeeld- 2 CO- Het doel van deze onmenfchelijkheid, /elke sallustius zelf ftrijdig met et recht des oorlogs verklaart, doch ier mede genoegzaam meent te verdee- di- C') Sallost. Jugurtb, c. 90-pi.  geschiedenissen. Iff digen, dat der Romeinen belang die wreedheid tegen een lichtzinnig volk vorderde, op welks overgave, het zij door 1 omkoping, het zij door bedreiging veroorzaakt, geen ftaat te maaken was, en] dat de Veldheer zelf zich met dit onrecht niet verrijkte, fchijnt geen ander geweest te zijn, dan alle de overige ftedelingen in geheel Numidie verfchrikt de vlucht te doen nemen , eer zij nog door de Romeinen werden aangevallen (i). Zulk een krijgsbedrijf, zonder eenig leed der zijnen volvoerd , maakte den reeds grooten naam van marius veel grooter; zijn goed beleid niet flechts, maar zelfs zijn goed geluk werd hem thands als , verdiende toegefchreeven , het krijgsvolk, 't welk minzaam door hem behandeld en met buit verrijkt werd , aanbad hem fchier; de Numidiërs ontzagen hem meer, dan eenigenanderen fterfling; vrienden en vijanden fchreeven hem eene godlijke voorwetenfchap of onfeilbaare openbaaring toe. Hij zelf rus- (i) Sallust. Jugurth. c. 91. Hooke Ronï. Hifi. vol. VII, p. 113. not. XII. DEEL. M V, BO?I{ IV, [OOFDST. . voor C. 106. . van R. Algemeen jnczag voor maj mus.  i?8 romeinsche V. SOEK IV. HOOFDST. J. voor C 106. J. van R. 646. Verovering van eene fterkre op eene rots. rustede niet op zijne kuren, maar trok nn bij de overige fteden rond, nam 'er eenigen met geweid, vond dem-eften reeds verlaten, legde ze allen in den asch, en verzadigde alom den dorren grond met menfchenbloed en traanen. Hij floot dezen moorddaadigen veldtogt met eenen min hagchelijken , maar niet min moeilijken aanval, dan die op Capfa was. Niet ver van de rivier Mulucha, de grensfcheiding der Staaten van jugurtha en van bocchus, lag te midden eener vlakte eene rots , wier fteile maar geknotte kruin een kasteel droeg, 't welk flechts langs eenen imallen weg toeganglijk was. Jugurtha had hier zijne fchatten geborgen; derzelver verovering moest bsflisfchenden invloed hebben : maar het kafteel zelf had fterke veften, overvloed van water uit eene bron , langduurïgen voorraad van leeftogt tegen influiting, en eene welbereekende en welgewapende bezetting, terwijl deszelfs ligging allen gebruik van ftormtuig fcheen te verijdelen. Marius ondernam den aanval, doch tiad deszelfs goede uitflag meer aan joed geluk, dan aan beleid, te danken. Ee-  GESCHIEDENISSEN. 179 Eenige dagen agter een was hij, bij het beproeven van den ftorm, zoo bloedig af • geilagen, dat zijn krijgsvolk kleenmoedig» werd, en hij zelf in onrustigen twijfelkwam, of hij den vruchtloozen aanflag! ftaaken, dan werkeloos de eene of andere kans wilde afwachten, Reeds verfcheidene dagen in die kwellende befluiteloosheid doorgebragt hebbende , bood zich onverwacht een gunftig toeval aan. Zeker Liguriër, een gemeen krijgsman uit de vreemde hulpbenden, water haaiende, en daar toe aan gene zijde van de rots komende, zag langs dezelve eenige flakken kruipen, dien de Romeinen onder hunne lekkernijen telden. Hij nam Je eene voor en de anderen na, en kwam, zijne proöi al hooger en hooger vervolgende, ongemerkt op den top der fteilte, alwaar hem een eiken boom, tusfchen de rotzen uitgegroeid, in ftaatftelde ,om zijne nieuws gierigheid ter befpieding van de geheelt ligging der fterkte te voldoen. Bij., zijr afklimmen langs denzelfden kant, nan hij nu de zorgvuldigfre oplettendheid oj alksin acht, waarna hij den Veldhee van zijne ontdekking kennis gaf en hen M 3 aan v. BOEK IV. IOOFDST. . voor Ci 106 . van R. 64Ö. . I 1 r 1  v. B O EK iv. HOOFDST. j. voor C icö j. van R 64 ö\ 3 i I l8o ROMEINSCHE aanraadde, om van die zijde de verrasfching der bezetting te beproeven, met aanbod van zich zeiven als gids en aan' voerer der ganfche onderneming. jvj arius, van de waarheid zijnes voorgevens zich verzekerd hebbende door eenige krijgsluiden, dien hij terftond de gelegenheid liet onderzoeken, en van wien hij min of meerdere bemoediging bekwam, naar gelang van hunnen eigen moed tot zulk eene onderneming, nam de vijf rapfte hoornblaazers uit zijn leger, dien hij benevens vijf Hopluiden met hun onderhoorig krijgsvolk onder het bevel van den Liguriër ftelde, aan wiens beleid hij den ganfchen aanflag tegen den volgenden dag aanbeval (1). De Hopluiden gaven, op raad van hunnen gids, bevel aan hunne benden, om helm en fchoeizel af te leggen, ten einde vrijer gezicht ;n vaster tred in het klimmen te hebben; noords bond elk het zwaard en fchild, iet welk naar Numidifche wijze van leder vas genomen, om de ligtheid in gewigt ;n dofheid bij het rammelen of ftooten, op (O S al lust. Jugurtb. c. P3.  xljv   GESCHIEDENISSEN. l8l op den rug. De Liguriër klom voorop, maakte overal ftroppen aan uitftekende wortels vast, waarbij de overigen zich gemaklijker ophaalden; zomtijds gaf hij den fchroomvalligen de hand; waar het'. hun nog te moeilijk viel, liet hij hun zonder wapenen voor zich uitklimmen, waarna hij al hunne wapenen opbragt; als het gevaar te groot fcheen , waagde hij zelf zulks het eerst, keerde dan weder, en bemoedigde door deze herhaalde proeven de overigen. Eindlijk bereikten zij allen den top, en kwamen nu in ftilte aan die zijde der fterkte, waar alles onbewaakt was, wijl de ganfche bezetting wakker was aan de andere zijde, van waar de aanval alleen geducht en oe dit oogenblik zelfs door marius herhaald werd. Zoo rasch, naamlijk, den Conful bericht gegeven was van de wel gelukte beklimming, moedigde hij zijne krijgsbenden aan, door wien hij de aandach der Numidiën reeds den ganfehen tijt had afgetrokken, om uit hunne fchans werken voor den dag te komen en de ftorm op nieuw onder een fchilderidak t waagen. De vijand had zeer dikwijls d M 3 Rl v. BOEK IV. IOOFDST. f. voor C. IOf5. [. van R. 646, I tl ï e  V. BOES IV. HOOFDST», ]. voor C, 106. J. van R, 646. ltü romeinsche Romeinfche fchanswerken vernield en ver, brandden was gewoon geworden, de vruchtlooze aanvallen der beltormers te befchimpen, marius en den zijnen niet zelden met het flaaffche juk van ju-< guktha bedreigende. De hevigheid des tegenwoordigen aanvals vorderde echter alle infpanning; hier flreed men om roem en overheerfching, daar om lijfsbehoud: te midden van deze worfteling hoorden de Numidiërs agter hunnen rug de trompet blaazen; vrouwen en kinderen, die naar dezen onraad gingen zien, kwamen vluchtende wederom; gewapenden en weerloozen, die zich het naast aan de onverdeedigde en overrompelde zijde der fterkte bevonden, vluchteden weder; derzelver fchrik verfpreidde zich onder de overigen; alles deinsde, alles week, alles geraakte in verwarring; de beilormers drongen op; de overrompelaars vervolgden; het angstvallig gedrang haalde veelen onder den voet; het zeker treffend en nergens beftreeden zwaard maakte zich verdere ruimte, tot dat de Liguriërszich met den Conful vereenigden , wiens goed  geschiedenissen. 183 goed gefok hem nu al de eer gaf van de roekeloofte onderneming (i). Geduurende het beleg van deze fterkte was 's Confuls Penningmeester z. sïua met eenen aanzienlijken onderftand in ruiterij, wier aanneming onder de Latijnen en overige bondgenooten in Itahe hem zijn Veldheer had opgedragen, in het leger aangekomen. En nu voor het eerst den man openlijk ziende voortreden, wiens naam aan het hoofd van dit gefchiedboek reeds gefpeld ftaat kunnen wij even min, als s a l l u s t i u s voorbij, iet van zijnen aanleg te vermei den. L. cornelius sylla was afkom ftig uit eenen tak van het vermaard Raads heerlik gedacht der corneliussen welks looten door eene lange werkloc ze onbeduidendheid in vergetelheid g komen waren. Een zijner voorouderei rufintjs bijgenaamd, had tweemaal* h/2t Confülfchap bekleed , doch was o zijn onwettig bezit van meer dan t* pc f,) Sallust. Jugurtb. c. 94M 4 V. BOEK IV. iBOlDST. J. voor C. 106. I. van R. 646. L. CORNElius sylla Penning- _ meester bij marius. . Aanleg van l. CORNE* LIUS sylla. 5 I- I, :n m ;n n-  V. BOEK iV. SIOOFDST. j. voor C. 106, J- van R. 64$. . ( 1 i ] 2 x a! VI V( fel HOMEINSCHE ponden gewerkt zilver uit den Raad gezet, (1) waarna de overige afftammelingen in laagen en behoeftigen ftaat gebleeven waren. Sy l la zelf werd bekrompen groot gebragt, en bewoonde thands een huurhuis van geringen prijs, het geen hem naderhand verweeten werd door iemand, die zijn gezwets op de eer van dezen Africaanfchen togt beandwoordde met de fcherpe vraag: „ hoe kunt nj een eerlijk man zijn , die niet eenen penning van uwen vader erfdet, en nu 500 rijk zijt?" Zijn gelaat, 't welk plupa rchus uit deszelfs afbeeldzel kenle, wordt door hem als zeer afzichig opgegeven. Hij had groenachtige , cherpe en ftuurfche oogen, wier haat' ijk uitzicht door de afftekende kleur van ijn gelaat vermeerderd werd, welks hard Dod, met bleek wit afgezet, hem zijnen bij- (O Zie van zijn beide Confulfchappen, die hem 5 bekwaamen krijgsman, maar als ïchraapzuchtigen ek cevens ten toon ftelden D. V. bl. 140 en 264 en ilgende; zijne ontzetting uit den Raad wordt on ; 290 verhsald,  GESCHIEDENISSEN. 185 bijnaam zou gegeven hebben (i). Zijne opvoeding was zorgvuldiger geweest voor zijne kundigheden, dan voor zijne zeden, j Zijne ervarenis in de Griekfche, zoo wel als de Latynfche, letteren beweezen zulks ] aan den eenen, zijne ongebondenheid en fchandlijke ontucht maakten dit waarfchijnlijk aan den anderen kant. Zijn hart was grootsch, doch ilingerde tusfchen on- ( 1) Het heeft den Taalkenneren veele vruchtlooze moeite gekost, de waare beteekenis van den bijnaam sylla of sulla naar te fpooren en te bepaalen. Zonder ons, onbevoegd, in dezen twist te mengen, meenen wij, met xyla nder, dat het duidlijk genoeg is uit deze plaats van plutarchus, dat de Grieken eenen bekenden bijnaam van 2»aa* moeten ia gebruik gehad hebben, misfchien bij verkorting van wvMmtfmiu, als nu»?* ontleend, en eene zamenvoegiHg van kleuren te kennen gevende, wel ligt aan ons melk en £Wbeandwoordende. — Vil animadv. Xylandri ad b. I. Plutarchi De ze opvatting wordt in ons oog zeer fchijnbaar beves tigd door den fchimp van eenen Atbeenfeben fpot boef op dezen sylla, van hem zeggende: „moei beziënfap, op meel gefprengd, zal sylla zijn," Ai ïlutarch. in sylla p. 451- Zie voort over de Griekfche naamen van de gelaatskleur on leend de Reine van an ach ars. D. VII. bl. 10; M 5 v. boek IV. oofdst. . voor C. 106. , van R. 646. s  V. i BOEK IV. HOOFDST. J. yoor C- 106. J. v«n R 646. ] i ( l 1 ( j t f r e e k E li ii 186 BOMEINSCHï >nverzadelijke zucht naar wellust en naar eer, fchoon de laatfte fteeds den overflag behield. In ledigheid vierde hij den losten teugel aan zinnenlijk vermaak en ongebondenheid : maar nimmer hield losjandigheid hem in zijn bedrijf terug (1). leeds vroeg verkeerde hij met de gemeente tooneelfpelers en potfenmaakers, met vien hij dagelijksch, tot in gevorderden oulerderdom en hoog bewind, zijne zwel;erijen voordzettede. Streng en ftroef in ijne ambtsverrichtingen, fcheen hij geelen ernst te kennen aan zijne maaitijden f onder de medgezellen zijner ontucht. Jeker tooneelfpeler behield van zijne jeugd ot aan zijnen ouderdom sylla's veroeilijke liefde , terwijl tevens eene geïeene hoer hem erfgenaam van haar bij en gehouden fchandloon maakte. Deze rfnis en die van zijne ftiefmoeder, wele hem als haaren eigen zoon bemind had, aven hem de handen ruim tot gelduitdeengen (2), waarin hij even rijkelijk, als 1 zijne gunstbetooningen, was, Welipre- kend, Ci) Sallust. Jugurth. c. pó. L%~) Flut. in syll. p. 45?.  geschiedenissen. l8? kend fchrander en gemaklijk in den omgang 'vond hij, ondanks zijn terugftootend ^ voorkomen, veele vrienden, fchoon hij;J voor den vertrouwdften zeiven zijne geheime oogmerken ondoorgrondlijk diep wist I te verbergen. Zijn goed geluk gaf hem vervolgends den bijnaam des Gelukkigen, én echter was hij aan het zelve nooit meer, dan aan eigene werkzaamheid, verfchuldigd (i), fchoon hij zelfden Goden fteeds den goeden uitflag toefchreef, en zelf liever de Gelukkige, dan de Dappere, genoemd wilde worden. Tot heden toe, fcheen hij alleen geleefd te hebben voor de weelde , zoo dat zich marius bi; zijne benoeming tot deszelfs Penning meester beklaagd zou hebben, eenen ver wijf den knaap ten ambtenaar gekreegen t< hebben in eenen krijg, die gehardde mannei vorderde: doch van het oogenblik zijne komst in het leger en in zijn ganfch volgend bewind en leeven toonde h eene werkzaamheid en kracht, wier flri digheid met zijne huislijke zeden v£ hem deed denken, als of'er twee pe zo (i) S al lust. Jugurib. c. 95- V. BOBK IV. K>FDST. voor C. 106. , van R. 646. t r e ij i- n r-  V. eo ek IV. hoofdst. J. voor C 106. J. van E 6x6. Sylla's uitnemend gedrag in het leger. i§3 romeinschb zoonen zich in denzelfden sylla vereenigd hadden (i). Schoon gansch onbedreeven in het leger 'aangekomen, werd hij in eenen zeer kor• ten tijd de fchranderfte krijgsman, die zich voords bij eiken wapenbroeder bemind maakte, door den geringften zeiven minzaam toe te fpreken, door veelen naar hun verlangen dienst te doen, en anderen zelfs te voorkomen met zijne goede gunst zonder ooit eenige eigene verplichting te maaken of onvoldaan te laten. Overal wisfelde hij gemeenzaam zijnen jok en ernst; aan allen arbeid , togt en wacht nam hij veelvuldig deel; de goede naam des Confuls noch iemands anders eer werd nooit door hem verkort, alleen dulde hij niemand boven zich in overleg of werk, maar ftreefde meest allen in beiden ver voor bij: welk alles hem in korten tijd bij marius zoo wel,.als bij het krijgsvolk , bemind maakte (2). Na het verlies van Capfa en zoo veele andere fteden en fterkten, benevens zijne rijk- CO Val. max. L. VI. c. 9, ex. é. C3) Sallust. Jugurtb. c. 96.  geschiedenissen. 189 riikfte krijgskas bij de jongfte overrompeling , zond jugurtha. boden aan bocchus, met aandrang, om toch ten fpoedïgften zijn heir in Numidie te brengpn , wijl het thands hoog tijd tot een beflïsfchend treffen werd. Het aarzelen van bocchus deed hem terecht twijfelen aan zijne volftandigheid als Bondgenoot, en andermaal zijne toevlucht nemen tot de omkoping zijner vertrouwdfte Hovelingen. Aan bocchus zei ven beloofde hij thands een derde gedeelte van Numidie , indien hij hem de Romeinen uit Afriea verdrijven, of den vrede, met behoud van zijne Staaten, hielp bedingen. Deze toezegging deed nu weder bocchus zijne ganfche krijgsmagt met 3 ug u rt h a vereenigen, die beiden, ter wijl marius reeds naar de winterkwartieren trok, het Romeinfche heir onver hoedsch, flechts eene uur voor den don ker , overvielen. De nacht, meender zij, kon hun geen nadeel doen; bijeener nadeeligen flag zou deszelfs duisternis hui beveiligen, terwijl dezelve hun, die toch al le wegen kenden , niet hinderlijk in he voord v. BOEK IV. hoofdst. J. voor C. 106. J. van. R. Nieuw verbond tusfchen JUGURTHA en bocchus. l 1 I  V, boek IV. hoofdst. J» voor C, 106. J. van R. 646. Aanval van beiden op marius. I I è 1 r <3 0 1 I9Ö ROMEINSCHE voordzetten der behaalde overwinning zijn zou. JEer marius zijn heir in fiagorde fchaaren of het zelve van belemtrerende bagagie kon ontdoen, zag hij zich reeds door afzonderlijke ruiterdrommen aangevallen, waar tegen zich echter zijne krijgsbenden, fchoon zonder bevel , ondanks den eerften fchrik, moedig verdeedigden. De verwarring deed hun in tusfchen zeer veel nadeels, en derzelver herftelling was den Veldheer onmogelijk, daar de vijandlijke ruiters overal waren doorgedrongen: de ervarenis van het Roneinfche krijgsvolk zelve bewaarde hun het aest, want overal wendden zij zichindigtïeflootene kringen, waar buiten zij den 'ijand hielden. Marius behield in dit ;evaar, het geen allen beleid verhinderde, ijnen volkomen moed, en rende met zijlen eigen ruiterdrom , die meer uit de apperfte luiden, dan uit ïijne gemeenaamfte vrienden door hem was verkooen, tusfchen deze benden om, moedige ze duor zijn voorbeeld aan, brak zelf verai op het digtst det vijanden in, en ;dde alzoo door perzoonlijke dapperheid, het  GESCHIEDENISSEN. t$I het geen voor het fchranderst Bevelhebberfchap door den tetigen vijand reddeloos ^ gemaakt was (O- De dag was reeds ten einde , echter' zetteden de vijanden hunne aanvallen nui zoo veel te heviger voord, als zij zich nog grootere voordeden van den nacht beloofden. In dien verlegen toeftand vermeesterde maeius, wien hetbedaardstoverleg geenen oogenblik ontweek, twee kort bij een gelegene hoogten , de eene wel niet groot genoeg tot eene legerplaats, maar van eene voortreflijke bron voorzien, de andere hoog en fteil, zoo dat zij weinig fchanswerk vorderde. Sylla ging, op zijn bevel, met de geheele ruiterij de bron bewaaken , terwijl hij zei] het voetvolk bij een trok, en het zelv( met geregelder» tred de fteilte opvoerde De vijandlijke Vorften werden door di voorrecht van den grond der Romeine afgefchtikt van eenen verderen aanval e omcingelden nu flechts beide de hoogten hun kriigsvolk, 't welk zich de overwin ning toefchreef was uitgelaten van vreug de (l) Sal lust. ftguttb. c. 97. 98- V. BOES IV. [OOTDIT. [. voorC. 106. . van R. 646. Uitmun:ecd beleid van marius tegen jugurtha en bocchus. t | 1  V. BOEK IV HOOFDST. J« voor C IOf). J. van R 646. < ] 3 1 d n h U d t( *9* romeinschï de, ftak rondom groote vuuren aan en bragt een goed deel van den nacht in dartel getier door, waarin de Bevelhebbers en Aanvoerers zelve hun deel namen De Romeinen, die dit alles van hunne hoogten en uit den donker duidlijk konden onderfcheiden, wilden zich al vroeg bedienen van derzelver ongeregelde zorgloosheid ; doch marius gebood hun de diepfte ftilte, zonder de trompet bij de af. wisfelende wachten te willen doen hooren tot dat de fchemering van den volgenden dageraad zich vertoonde en de vijanden m rust gekomen waren, wanneer hij eensklaps de wachters niet alleen, maar zelfs die de hoornblazers van alle de krijgsbenlen tegelijk, den flagzang liet aanheffen, ffl al het krijgsvolk, onder een geweldig :njgsgefchreeuw, de hoogten afrennen. )e vijanden, door dit onbekend en fchrikjk geluid uit hunnen flaap gewekt, konen, in hunne bedwelming, zich wapeen noch vluchten; doodlijke fchrik voor et donderend en aandringend geweld laakte hun gansch wezenloos, tot dat zij, 3or de dagen der Romeinfche zwaarden >t zich zelve gebragt, ongeregeld de vlucht na-  GESCHIEDENISSEN. 193 namen, welke overrompeling en verwarring hun een veel grooter verlies, dan alle voorige Hagen, kostede (i). Zich3 op zulk eene , alzins roemrijke wijze, van den aanval der zamenverbondene Vorlïen ontilagen hebbende , ver volgde marius zijnen terugtogt naai zijne winterkwartieren , welken hij, on de welgelegenheid voor toevoer , in de zeelieden verkoozen had. Zijne over winning maakte hem hier bij niet zorgloos , in tegendeel hield hij beftendig zijr heir in een voordtrekkend vierkant gefloo ten, welks rechter zijde sylla met d< Romeinfche ruiterij, de linker q. man lius met de flingeraars , boogfchutter en Ligurifche ruiters dekte , terwijl va: voorenen van agteren deKrijgstribunenht lig (I) Sallust. Jugurtb. c. 9*» 99- °R( sius geeft een ander bericht van dezen flag volgends hem zou marius drie dagen ingefloote: gebleeven, en, bij zijnen uitval, het behoud vei fchuldigd zijn geweest aan eenen flagregen, die d Iedere fchilden der NumidiSrs door trok, en alzoi te zwaar ten gebruike maakte. CVide L. V. c. 15, XII. DEEL. N V. bokk IV. hoofdst. J.-voor C. 106. J. van R. 646. ; 5 1 t m 1 > )  194 R OMEINS CHS V. X O ES IV. HOOFDST. J. voor C. 106. J. van R, 646. ligt gewapend voetvolk aanvoerden. De overlopers, dien hij weinig telde , zond hij, wijl zij het best bekend waren met de wegen , op verkenning uit; hij zelf was intusfchen overal, als of hij geene Onderbevelhebbers had. Zijn oplettend oog zag niets voorbij; hij prees en berispte naar verdieniTen, en droeg zoo wel zijne eigene wapenen, als het krijgsvolk , geduurende den togt. Bij het legeren des heirs gebruikte hij dezelfde voorzorg, als of de vijand tegen hem over lag. Hij zelf deed de ronde bij alle wachten, niet zoo zeer uit wantrouwen aan de uitvoering zijner bevelen, als wel uit overtuiging, dat alle arbeid den krijgsman ligt valt, dien hij met zijnen Veldheer gemeen heeft. Voords hield hij, en nu, en fteeds, de tucht veel eer door het gevoel van fchande, dan van ftraf. Veelen fchreeven zulks aan gunstbejag bij het krijgsvolk toe; anderen meenden, dat zijne opvoeding onder zwaaren arbeid hem wezenlijk vermaak deed vinden, in het geen anderen eenen last noemden: maar, hoe dit zij, de eer en het belang van het Gemeenebest werd door  geschiedenissen. 19$ door het ftrengfte Veldheerfchap nooit beter , dan door zijn zagtmoedig, doch voorbeeldlijk, bewind gediend (1). Op den vierden dag van dezen togt, wanneer het heir tot nabij Cirta Was gekomen, zag men op éénen tijd alle de befpieders tevens wederkeeren, het géén niet fleehts de nabijheid van den vijand aanduidde, maar den Conful te gelijk onzeker liet, aan welken kant deszelfs aanval het meest te duchten was. Hij hield dus ftand en wel in dezelfde vierkante flagorde, waar in hij tot dus verre voord getrokken was. Hier door zag jugurtha zich terftond te l^ur gefteld in zijne hoop en toeleg, om hem van vier zijden tevens aan te vallen, zich verzekerd houdende , dat hij aan deze , of aan gene zijde hem alzoo in den rug zou komen. Sylla geraakte het eerst flags tegen de Moorfche ruiterij, en gal uitftekende blijken van beleid en dapperheid. Bocchus viel met nieuw voetvolk , het geen den jongden flag niet bijwoonde , de Romeinfche agterhoede aan (1) SallvsT. Jugurib. c. 100. N a V. b o ex IV. [oofdst. [. voor Ci 10Ö. [, van R, 6aó. Nieuwe TUCtli 00:e aanval jp het Ra. neinfcbe aeir. 1  7 Qfj ROMEINSCHI BOEK IV. HOOFDST. J voor C io5. J. van R 646. aan.Marius zelf beftreed jugurtha van vooren, die, zich fteeds te zwak bevindende, na het ombrengen vaneen gemeen ' krijgsman, de list gebruikte, om ter zijde ■ aan het Romeinfche voetvolk zijn bebloede zwaard te vertoonen en in de Latynfche taal, welke hij in het beleg van Numantia volkomen had geleerd, het zelve toe te roepen : „ gij vecht vergeefsch , ik heb marius met eigene hand gedood." Schoon het Romeinfche krijgsvolk zulks niet terftond geloofde, verfloeg hier door echter deszelfs moed, waar van j u g u rtha zich zoo wel bediende, dat de vlucht het gevolg zijner list geweest zou zijn, indien niet sylla, de Moorfche ruiterij verflagen hebbende, hem wel te pas in de zijde was gevallen. Bocchus was terftond te rug geflagen; jugurtha alleen hield te hardnekkiger ftand, daar hij de overwinning fchier verrascht had; hij week niet eer, voor dat hij, rondom ingeQooten door de Romeinfche ruiterij, zich in eenen doorgaanden kring van lijken bevond , waar uit hij zich alleen , dwars Joor de vijandlijke zwaarden, juist op het ^ogenblik heenen floeg, wanneer marius  geschiedenissen. 197 ritjs het deinzend gedeelte door zijne tegenwoordigheid nog meer , dan door zijn beleid , herftelde. Nu was zijne over- * winning volkomen. De vijand vluchtede, de overwinnaar vervolgde; veelen fneu-ï velden, veelen werden 'er gevangen; de gevallene werden vertrapt, eer zij zich oprichteden; de gewonden en verminkten ftrompelden een weinig voord, maar vielen fchierlijk en ftierven veele dooden; eindhjk zag men geenen vijand meer, maar liep het oog met fchrik en ijzing voord over eene vlakte, bedekt met wapenen en lijken, waar tusfchen de grond rookte van het geftorte bloed (1). Na dezen flag trok marius als vol , komen overwinnaar Cirta binnen, alwaar hem, vijf dagen na dit doodlijk treffen voor den vijand, reeds Afgezanten van bocchus kwamen begroeten, met verzoek van hunnen Vorst, om hem twee perzoonen toe te zenden , met wien hij vertrouwlijk over zijne eigene belangen en die des Romeinfchen Volks fpreken kon. Aan- (i) Sallust. Jugurtb. C. IOI. N 3 v. BOES IV. OOFDST. , voor C. 106 , van R. 646, Afgezanten ?an boc;hus aan marius.  V. SOES IV. HOOFDST, J. voor i 106. J. van ] 646. Romeinse Gezantfchap bij BOCCHUS. 198 &omeinsch1 Aanflonds vaardigde de Conful t. SYL, la en a. manlius af, die, fchoon ^ zij op verzoek des Konings kwamen, ech" ter goedvonden, zelve hem aan te fpreken, t« wanneer hij zijne voordragt deed , ten einde hem of handelbiarer te maaken, of in zijn vredezoekend oogmerk te verfterken. * Sylla, aan wiens welfprekendheid manlius, die anders ouder was, het woord liet, fprak hem daar toe in dezer voege aan: „ Het verblijdt ons zeer, Koning bocchus, dat de Goden zulk eenen man eindlijk den vrede boven den oorlog doen verkiezen, wiens braafheid met de verfoeilijke fnoodheid van jugurtha in geen verbond moet ftaan, en dat zij u ons doen bevrijden van den onaangenaamen nooddwang, om eenen misleidden Vorst op gelijken voet met den grootften booswigt te vervolgen. Het Romeinfche Volk zogt, van deszelfs oor* fprong af, vrienden en geene flaaven ; het gebied over vrij willigen veiliger, dan over gedwongenen, achtende. Geene mendfehap voegt u beter, dan de onze , te  ' geschiedenissen. 199 te ver van een gelegen tot verfchil en twist, en even dienftig voor elkanderen, als of wijbuuren waren. Beiden hebben wij onderdaanen genoeg, maar wie had immer te veel vrienden? Ach 1 had die denkwijze u terftond bezield , lang had „ij reeds meer goeds genooten, dan gij nu kwaads geleeden hebt: doch daar het lot, het geen der men**?* zaaken fchikt, u ons geweld en onze gunst heefi willen laten ondervinden , volvoer m fpoedig, het geen gij begonnen hebt, ei nog volvoeren kunt. Het ontbreekt 1 niet aan goede kans, om uwe dooling doo goeden dienst te doen vergeten: yergec flechts zelf niet, dat het Romeinfche Vol nooit in edelmoedigheid is overwonnen en, wat het in den krijg vermag, - wei gij het best." Op deze kunftige voordragt zou boi ch-u s, befcheiden en minzaam , met we nige woorden ter zijner verdeediging 1 vens , geandwoord hebben : „ dat 1 niet uit vijandfehap, maar ter beveüigu van zijn rijk de wapenen had opgeva Biet kunnende dulden , dat marius < N 4 " v. BOEK iv. JOOTDST. [. voor C. 106, 13 van R» 6*6. t fc 5 !t ie- 'ij >g t, lat SP-  v. B OF K IV. HOOFDST. j. voor c 106. j. van r 64ó. i i c i a k r ft éi ge da de Qa; hei 200 romeinsche gedeelte van Numidie, het welk hem volgends krijgsrecht toe kwam, wijl hij zeif daaruit jugurtha met geweld verdreeven had, verwoestede; dat ook zijn •Gezantfchap naar Rome met aanbod zijner vnendfchap te rug geweezenwas; doch dat hij gaarne het oude wilde daar laten en op nieuw Gezanten aan den Raad zenden^indien marius zulks goed kon vinden." Schoon manlius en sylla dezen /oorflag tot een nieuw Gezantfchap goed ^urden,kwamhetzelveechterniet terftond » werking. 'sKonings gunst werd door e Hovelingen, wien jugurtha op et vernemen van de Romeinfche zending *m Hof, des te ijveriger had omge °Cht°P nieuw in twijfeling gebragt 'oor eigen nadenken over de tweejonl 'flagen.of op beteren raad van bun 2 onomkoopbaar trouw aan zijne beian' n waren gebleeven, eerst eenigen tijd « na te rug gekeerd tot zijne voorige *mjze , vaardigde hij vijf uit zijne ïste bloedverwanten, van wier eerlijkd W bekwaamheid hij het beste gevoelen  GESCHIEDENISSEN 20l len had, naar marius en voords mar Rome af, met last om den vrede, op de best mogelijke wijze, te fluiten (i). j Marius, wiens heir in winterlegering lag, was intusfchen nog niet werk-I loos- hij zelf voerde een gedeelte van zijn ligt gewapend voetvolk en van zijne ruiteren tegen eenen toren aan»wiens ganfche bezetting uk Romeinfche weglopers beftond ; terwijl hij aan sylla inmiddels het bevel over het ganfche heir gelaten had. De Moorfche Afgezanten, die op hunnen weg naar den Romeinfchen Veldheer in handen van Gcetulifche ftruikrcovers waren gevallen, kwamen thands vluchtende en van alles beroofd in de ongefchiktfte houding aan het verblijf des Veldheers aan. Sylla ontving hun echter met behoorlijke achting, en Helde zelf hun. in plaats van misnoegde oogen op hunne ledige handen te flaan, in ftaat, om zich naar hunnen rang behoorlijk voor te doen. De Afgezanten, die nu het algemeen ge rucht der Romeinfche vrekheid te fpoeduj vooi (l) Sallust. Jugurtb. c. 102, 103. N 5 V. boek IV. oofdst. 1 voor C. 106. . van Ui 646.  V. boek IV. hoofdst. J. voor C 106. J. van R «46. 1 ] ] C 8 ( n g e k 81 202 • romeinsche voor volflagen laster hielden, en in hunne onkunde, dat men weldaadig zonder welwillend zijn kan, wanneer men giften tot bijzondere baatzuchtige oogmerken beZ1gt, sylla voor hunnen welmeenenden vriend hielden, ontdekten nu aan hem hunnen ganfchen last, verzogten zijnen raad en onderfteuning, en lpraken openhartig van al, wat hunnen Vorst betrof, terwijl sylla hun de grootfte beloften ieed, het fchranderst onderricht wegens hm voorkomen bij marius en in den Raad gaf, en hun veertig dagen lang, lien zij naar de terugkomst van den Veldteer wachteden, in hunne goede gevoeens wegens hem bevestigde (1). Na de volvoering van zijnen aanflag p den vijandlijken toren te Cirta, te rug ekeerd, en van de komst der Moorfche fezanten onderricht, liet marius hun evens sylla voor zich komen in teenwoordigheid van den Prator van Utica 1 alle overige luiden van Raadsheerlij;n rang. Het verzoek der Afgezanten, in Ci) Sallust. Jugurtb. c. 103. Plut. i» ï.1- p. 45a.  geschiedenissen. 2c>3 in den naam van bocchus, was verlof, om hunne zending naar Rome te vervolgen, en inmiddels eene fchorting der vijandlijkheden. Slechts weinigen, die den geduurigen eb en vloed niet kenden der menfchelijke zaaken, waren hard in hun gevoelen ; de groote meerderheid van dezen Raad, waar onder sylla zich bevond, ftemde het verzoek toe. Dne van de vijf Gezanten reisden, door c n. o c tavius rufus vergezeld, die als Penningmeester foldij voor het krijgsvolk had overgebragt, naar Rome, de twee oven gen keerden naar b o c c h u s te iug, dif van hun met het uiterfte genoegen de goe de gunst van sylla vernam (i). Te Rome, alwaar intusfchen c ati lius serranus en q. serviliu cepio tot Confuls verkoozen waren ontvingen zijne Afgezanten, na hunne ei kendnis van 'sKonings misflag, in zie aan den fnooden jugurtha teverbir den , op hun verzoek om vriendfehap e bondgenootfehap , dit befcheid. „ I Raad en het Romeinfche Folk vergeet nit m (i) Sallvst. Jugurtb. c. 104. V. boek IV. hoofdst. f. voor C. 106. f. van R. 646. . J. voor C. 105. SJ. van R. 647- > „ c. atiliüs ' serranus tl en q. ser- V1L1US CAE« I pio Ccf. n i< fj. er  V. BOEK IV. HOOFDST. j. voorC 105. j. van R 647- Sylla naar bocchus ge« zonden. ] S 1 l X 2 fi n b s h; 1 2°4 romeinsche mer dienst of ongelijk ; het vergeeft aannocchu.s het misdrijf, V geen hem rouwt bondgenootfchap en vriendfchap worden hem toegeflaan, zo dra hij zulks verdient (1). DitRaadsbefluit deed bocchus fchri'ftlijk aan m a r 1 u s,die zhProconful in zijn bewind verlegd was, verzoeken, om hem nog eenmaal sylla te zenden, naar wiens goedvinden hij zich gaarne gedragen zou Marius bewilligde hierin, en gaf hem eene bedekking van ruiters en ligt gewapend voetvolk mede. Op den vijfden dag van zijne reize werd hij ontmoet door voLux,den zoon van bocchus, aan iet hoofd van duizend ruiters, die echter ;ich veel talrijker in zijn oog vertoonden vijl zij, achtloos verfpreid, eene geheele' Mgeftrekte vlakte befloegen. Beducht oor een vijandlijk oogmerk, ftelde zich ijn volk in ftaat van tegenweer, doch rhierlijk keerden zij, dien hij op verkening uitgezonden had, met gerust ftellend ïiicht te rug. Volux verzekerde ylla, dat zijn vader hem gezonden ld, om hem met deze lijfwacht te ont- moe- 'O Sallwst. Jugurtb. c. 104.  geschiedenis se n. 205 moeten. De wederzijdfche benden trokken nu en den volgenden dag vereenigd zonder ergwaan voord: maar naauwlijks hadden zij zich toen gelegerd, wanneer volux zelf, in blijkbaare verwarring, sylla te kennen gaf,dat jugu/rtha na bij was, dat zijne befpiedershem zulks verzekerd hadden, en dat zijn eenig behoud in eene heimelijke vlucht gelegen Was. Sylla andwoordde hem vol ver. ontwaardiging: „ dat hij den vaak verflagen Numidiër niet vreesde , op der moed der zijnen afging, en, al was he verderf zeker , nog liever blijven zou dan, door eene fchandlijke vlucht en fnooi verraad der zijnen, eenwisfelvalligleevei ontzien, het geen de een of andere ziel te in korten tijd kon eindigen." Op fte: ken aandrang van volux, om ten mit ften den nacht tot zijnen aftogt te gebiu ken, gaf hij eindlijk zijn krijgsvolk beve om, terftond na het houden van het avom maal, vuuren in het leger aan te fteket en, in ftilte, voor de eerfte nachtwa: uit te trekken (i). T< (i) S*llust. Jugurtb. c. 105, 106. V. BOEK IV. J00DFST. [. voor C. 105. J. van R. 647. > i 1 li- 1, f. f» tk ;r-  V. ■ OE K IV. HOOFDST. J. voor C, 105. J« van R. \ ( J 1 r z ti ri d g d: b ee a°<5 romeinsche Terwijl sïlla raet het opgaan def zon, na zulk eenen vermoeijenden togt, eene nieuwe legerplaats aftok, kwamen de Moorfche ruiters htm berichten, dat Jugurtha zich, op den afftand van twee duizend fchreden, in den weg had gefield. Zodra het Romeinfche krijgsvolk dit hoorde, riep elk uit: „ wij zijn door volux verraaden, dit moet gewrooken morden." Sylla, fchoon hij dezelfde gedachten bad , zorgde echter voor de veiligheid van volux, maar maande de ujnen aan, om den moed niet op te ge'en , maar te herdenken , hoe dikwijls ene kleene magt eene grootere met goed eluk befireeden had; voords bezwoer hij u pi ter tot getuigen van de trouwrosheid van bocchus, en gebood v oux, terftond zijn leger te verlaten De' verkIaa'de hier op, met de oprechtfte aanen in de oogen: „ dat'er geen veriad beftond; dat j u g u r t h a's fchran:rheid alleen hunnen togt befpied en afbooten had; dat hij zelfs niet geloofde, Jugurtha, wiens hoop alleen op 3cchus fteunde, hem in zijn bijzijn niS leed zou durven doen; en dat hij daar.  geschiedenissen. 20? daarom sylla raadde, om middendoor zijn leger heen te trekken; gaarne zou hij zijne Moorfche ruiters , naar zijne keuze,1 vooruit zenden, of agter laten, en alleen met hem door jugurtha's leger) gaan." Sylla, zich nu weder van de eerlijkheid van volux verzekerd houdende , en geenen anderen weg bij 's vijands overmagten de afgematheid zijner benden open ziende, volgde terftond denhagchelijken raad, en kwam veilig met hem het vijandlijke leger door, terwijl jugurtha, door dezen ftouten flap verrascht. in werkloozen twijfel , wat gebruik hij van deze gelegenheid zou maaken, ziet dezelve zou hebben laten ontglippen (i). Syl ( i ) S a l l u s t. Jugurtb. c. i c6, 107. Wal loore twijfel was anders aan het charakter van jl gort ha geanzins eigen. De moeilijkheid der 01 losfing van deze zijne houding heeft s At lus tic voorzeker het oncharakiermaatige van deze redeng. ving doen voorbij zien. Zou ju gurtha, wiei vermogen zonder bocchus reeds gefnuikt wa en die toch aan sylla met zijne kleene bede king nog weinig op marius en deszelfs gtnfcl «•krijgsmagt zou gewonnen hebben , wel iet ande door dezen ganfehen handel bedoeld hebben, d eo V. tott IV. [0ofdst. , voor C. I0S. . van r. 647. s is !» k- ie rs in c-  V. boek IV. hoofdst. J. voor C. 105. J. van R, 647. ; < i i 1 1 1 008 R.OMEINSCHE Sylla had geene verdere ontmoeting op zijnen weg , maar kwam na weinige dagreizen behouden aan het leger van bocchus. Bij dezen Vorst bevond zich thands op eenen zeer gemeenzaamen voet een Numidiër , aspar genaamd, dien jugurtha, op het bericht der onderhandeling met sylla, terftond had afgevaardigd , om een waakend oog op 's Konings denkwijze te houden. Nog een ander Numidiër, dab ar genaamd, wiens vader massugrada, een natuurlijke zoon was van masinissa, bezat thands 'sKonings volkomen vertrouwen. Deze Dntmoetede sylla van 'sKonings wegen met de verzekering, dat bocchus jereid was , zich geheel naar den wil des Romeinfchen Volks te gedragen; sylla :elf kon den dag, tijd en plaats tot de onlerhandeling naar genoegen bepaalen; lij behoefde hierin den Afgezant van ju- occhus en sylla beiden aan zich te verplich* en , het gein voorzeker met zijne fchrandere Staatunde en tegenwoordigen toeftand veel beter ftroo- en zou? Zie hooke vol. VI[. p. 133. KRGUS. Th. II. S. 35.  geschiedenissen. 209 jugurtha niet te ontzien, wiens tegenwoordigheid geen het minfte nadeel zou doen, terwijl deszelfs verwijdering als nog gevaarlijke gevolgen kon hebben. " Sylla andwoordde op deze voordragt: „ dat hij zeer weinig in tegenwoordigheid van aspar te zeggen had, en zijnen last den Koning alleen, of van flechts weinigen vergezeld, in het geheim moest voorftellen, hem tevens in den mond leggende het andwoord, 't welk hij hier op van bocchus begeerde." Op den beftemden tijd en plaats te zamen gekomen , verklaarde sylla , van den Conful gezonden te zijn , om bocchus af te vragen : „ of hij den vrede of den oorlog in den zin had?" De Koning andwoordde hiei op, volgends affpraak: „ dat hij zulks over tien dagen kon vernemen, wijl hij nu nog geen vast befluit genomen had." Wederzijdsch keerde men na dit kort gefprek te rug, doch eer de volgende nacht ten einde was, werd sylla heimelijk van bocchus geroepen tot een nader mondgefprek, waar bij geene anderen, dan wederzijdfche tolken, en dab ar tegenwoordig waren. „ Nim- XII. deel. O mei v. BOEK iv. JOOFDST. |. voor C. 105. [. van R. 647. Onderhandelingtusfchen sylla en BOCCHUS,  2IO ROMEINSCHE V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 105. J. van R. 647. mer had ik gedacht, was toen zijne opmerklijke taal, dat demagtigfteenrijkfte Vorst aan eenen bijzonderen perzoon dank zou verfchuldigd zijn, en, eer ik u, sylla, kende, behoefde ik, die veelen, daar tos verzogt of geheel vrijwillig, verplichtede, niemands dienst. Die verandering, welke anderen zich zouden beklaagen, is mij aangenaam : ik acht het een geluk, uwe vriendfchap , die mij dierbaar is, behoefd te hebben. Beproef zelf die verzekering; bedien u, naar uw welgevallen, van mijne wapenen , krijgsluiden , fchatten en al, wat gij begeert; en, zoolang gij leeft, zal ik mij uwen fchuldenaar achten, wien de vervulling van al uw verlangen een volftrekte plicht blijft, wijl ik hetfchandelijker voor eenen Vorst achte, door edelmoedigheid , dan door de wapenen , verwonnen te worden. Wat uw Gemeenebest, wiens Gelastigde gij zijt, betreft: het Romeinfche Volk is niet door mij, noch met mijnen zin, beoorlogd; ik heb alleen mijne grenzen met de wapenen tegen krijgsgeweld bedekt; ik laat dit echter daar , wijl gij zulks wenscht ; voer nu voords den krijg met jugurtha naar uw  geschiedenissen. 211 Uw welgevallen ; ik voor mij zal niet over de rivier Mulucha komen, die mijn rijksgebied van het Numidifche fcheidt ,1 noch zal jugurtha over dezelve la J ten trekken, terwijl ik gereed ben, om 1 voords naar alle billijke voorilagen te luisteren (i)". Sylla beandwoordde kort en zedig, het geen bocchus meer omkopend, dan vleijend, tegen hem gezegd had, maar iprak breedvoerig en nadruklijk over zijne voorgeflagene onzijdigheid. Hij verzekerde den Koning: „ dat de Raad en het Romeinfche Volk, wier meerderheid befiischt was, hem geenen dank voor zijne beloften wijten zou; dat hij geheel iet anders doen moest, 't welk blijkbaar veel meer hun belang, dan wel het zijne, vorderde; dat zulks van zelfs zich aanbood, wijl hij den perzoon van jugurtha als in handen had, voor wiens uitlevering het Ro meinfche Volk hem veel verplicht zou zijn, en gaarne vriendfchap, bondgenootfchap en het gedeelte van Numidie, waar op hij aanfpraak had, zou fchenken." Boc- (l) Sallv»t. Jugurtb. c. iiq* 111O 3 V. BOEK IV. [OOFDST. . voor C* 105. . van R. 647.  212 romein sche v. e o EK tv. hoofdst. j, voor C. ros. j. van r 647= Voorflag var) jugur. tha aan BOCCHW. Bocchus wilde eerst dien eisch niet hooren; beriep zich op zijn bloedverwant* en bondgenootfchap; vreesde voor zijne eigene onderdaanen , die jugurtha beminden en de Romeinen haateden: doch liet zich eindlijk door de voorftellingen van sylla overhaalen, en befloot met hem, om jugurtha eene misleidende hoop te geven op den vrede, waar naar hij hartlijk verlangde, en intusfchen alle noodige maatregelen ter volvoering van hun ontwerp te nemen (1). Den volgenden dag hield de Koning aan a s p a r voor: „ dat hij door dabar vernomen had, dat men aan den kant der Romeinen naar billijke voorwaarden zou willen luisteren, waar van hij zijnen Vorst behoorde kennis te gaan geven." Deze haastede zich ten fpoedigften met die blijde tijding en keerde agt dagen daarna weder met het volgende befcheid: . dat t u g u r t h a bereidwillig was tot alle voorflagen, maar zich op marius niet durfde verlaten; dat ook veeIe verbonden, metVeldheerenaangegaan, te (1) Sallust. Jugurtb. c. 112.  geschiedenissen. 21$ te Rome krachtloos gehouden waren; indien bocchus voor beiden eenen veiligen vrede verlangde, meende hij, dat hij liever eene nieuwe bijeenkomst der onderfcheidene partijen beleggen , en hem, bij die gelegenheid, sylla overleveren moest; het bezit van zulk eenen man zou de beste waarborg der verdere onderhandeling zijn, wijl de Romeinen ongetwijfeld geenen aanzienlijken ambtenaar, in 'svijands magt zouden laten, in welke hij, geenzins uit eigene lafhartigheid , maar uit Staats belang, gekomen was (i)." Het gedrag van jugurtha, wan> neer hij sylla en volux door zijn leger heen liet trekken, ftreed voor het uiterlijke volftrekt met dezen voorflag, doch zou zeer wel met denzelven zijn over een te brengen, wanneer men de onderfielling aannam, dat hij in het eer fte geval de goede gunst van s y l l a en van bocchus beiden had willen winnen, en in het laatfte getracht heeft, om zijnen Bondgenoot tot eenen flap te brengen, die hem allen afzonderlijken vre- (i) s al LUST. Jugurtb. c. 112. O 3 v. BOEK IV. hoofdst. J. voor C. 105. J. van R. 647.  V. boek IV. hoofdst, J. voor C 105. J. v»n R, «47* Dubbelharti h^id van bocchus. 214 romeinsche vrede onmogelijk zou maaken , en die, wanneer sylla daadlijk alzoo in zijne handen kwam, hem in fiaac zou ftellen, om door eene edelmoedige overgave van hem aan den Raad, zich zei ven veeleer de gelegenheid tot een afzonderlijk verdrag te openen ten kosten van bocchus, tegen wien de Romeinen dan weder welligt zijne wapenen zouden willen gebruiken, terwijl hij anders , indien hier toe zelfs dan geen uitzicht zijn mogt, in bocchus eenen bondgenoot zou hebben , wiens ganfche magt zich uit volftrekten nood bij het overfchot van zijn vermogen zou moeten voegen (1). List en trouweloosheid zouden eikanderen voorzeker in dit ingewikkeld ontwerp hebben geëvenaard , maar geenzins te groot geweest zijn voor de doortrapte fnoodheid van jugurtha, wiens ontrouw flechts aan die van bocchus zou gelijk geftaan hebben. Deze toch aarzelde niet flechts oogenbliklijk in de keuze des dubbelden ver- raads, CO Hooke Rem. Hist. T. VII. p. 136-140, V9t%  geschiedenissen. SI5 raads, maar deed, het zij oprecht, het zij met oogmerk, om des te zekerer zijne affpraak met sylla te volvoeren, aan ■ jugurtha de toezegging, welke hij' verlangde. De tijd en plaats ter algemeene 1 zamenkomst en voorgewende onderhandeling werd op nieuw bepaald ; intusfchen gedroeg zich bocchus even minzaam tegen sylla's als tegen jugurtha's Afgezant, beiden beurtlings met de zekerde volvoering van den ondernomen aanflag vleijende. Des nachts voor den dag der zamenkomst bragt zijne eigene dubbelhartigheid hem in verschriklijken tweeftrijd ; hij riep alle zijnen Hovelingen zamen, doch verwijderde ze weder, op het oogenblik van zin veranderende, terwijl de herhaalde verwisfeling zijnes gelaats allen , fchoon hij zweeg, zijn hartsgeheim ontdekte. Eindelijk befloot hij, s y l l a bij zich te ontbieden, en met hem het ontwerp ter verraaderij van den Numidiër te volvoeren. De dag brak aan; de tijding kwam , dat jugurtha, ter bijwooning der gewaande vredesonderhandeling nabij was; van maar weinige vertrouwden vergezeld, gingen bocchus O 4 en V. BOEK IV. OOFDST. , voor C. 105. . van R. 647.  2l6 romeinsche V. boek IV. hoofdst. J. voor C. 105. J. van R. 647. Jugurtha door bocchus aan sylla overgeleverd. jj ] 1 1 1 I S en sylla hem kwanswijs te gemoet, post houdende op eenen heuvel , van waar zij gemaklijk konden gezien worden door het krijgsvolk, 't welk zij reeds in eene hinderlage gebragt hadden. Jugurtha naderde ongewapend, doch vergezeld van zijne meeste vertrouwelingen, denzelfden heuvel, maar werd weldra, op een gegeven teeken , uit de hinderlage aangevallen , en geboeid aan sylla overgeleverd , die hem voords naar zijnen Veldheer bragt ( 1). Weinig, voorzeker, had marius gedacht , dat de oorlog, tot wiens beflis[chihg hij zich zeiven, zoo ondankbaar als ïerroovend jegens zijnen begunftiger en Veldheer metellus, had voorgedaan, geëindigd zou worden door den losbancjjen en onervaren jongeling, over wiens Penningmeesterfchap hij zich gefchaamd ïad. Even weinig had hij zich ongetwijfeld voor- (O Sallust. Jugurtb. c. 113. Plut. in [ar. p. 410. Id. in syll. p. 452. Volgends lutarchus zou jugurtha, reeds als verflagen loning vluchtende, bij bocchus eene fchuilplaats szogt en deze hem alzoo verraaden hebben.  geschiedenissen. 217 voorgefteld, dat sylla's zending ter bewerking van eenen afzonderlijke vrede met bocchus, waarna hij zich eene' roemrijke overwinning van den alleen ftaande jugurtha belooven kon, de overlevering diens vijands zeiven ten gevolge zou hebben. De gewoonte, om aan den Veldheer zeiven toe te fchrijven, het geen flechts -onder zijn bewind volvoerd was , beloofde hem echter den roem van den voldongen ftrijd , fchoon zijnen Penningmeester de zoogenaamde eer daar van toebehoorde: en dit bezef bevredigde 's Veldheers wangunst wegens deze uitkomst daadlijk zoo zeer, dat hij, recht doende aan syl la's uitftekende bekwaamheden , hem naderhand in zijn* krijgstogten tegen de Cimbriërs tot zij nen Krijgstribun en Onderbevelhebber ver koos. Min gemaatigd was sylla zelf in ei gen roem op dezen uitflag zijner onder handeling , wier meesterftuk beftond, ii eenen zwakken en dubbelhartigen fchoon vader te hebben overgehaald, om zijne • fchoonzoon en bondgenoot, onder de fchijn eener vriendlijke ontmoeting en t< O 5 §ei v. bo ex IV. [oofdst. , voor C. 105. [, van R. 6+7» | Hoogmoed van sylla op 1 de beflisfcbing van den Nurni- ^ difchen krijg. n 1-  <2l3 rombinsche V. SO£E IV. hoofdst» J. voor C. 105. J. van R. 647. I ( I i gengeftelde bedoeling, aan den bitterften vijand over te leveren. In plaats van zijnen Veldheer , wiens welgevoerde en gelukkige wapenen een zoo groot deel hadden aan de wankelmoedigheid van den trouwloozen bocchus , eenige eer te geven aan het voldingen van den krijg, fchreef hij het zelve zijner eigene bekwaamheid en goed geluk toe, en verhief zich daarop van tijd tot tijd dermaaten, dat hij naderhand de overlevering van jugurtha door bocchus in zijne handen liet fnijden op eenen zegelring, ilien hij beftendig, zelfs als Diüator, gebruikte, fchoon toen de overwinnaar van mithridates en van marius zeiven. Na hem vereerde zijn zoon faüstos s vaders nagedachtnis nog, door de afjeelding der gebeurenis, waarop hij zulk :enen duurzaamen roem had gedragen, op le Denariën van zijnen fiempel te doen laan (1). DeCO Plut. in mar. p. 410. Id. in syll. p. 153- Val. max. L. VIII. c. 14. ex. 4. Plin. XXXVII. c.i. Pi, ut. Pracept. Reip. Gerend. r. II. p. s06. fuly. U&ilU.  GESCHIEDENISSEN. 219 Deze eergierige praalzucht ergerde marius weldra, doch derzelver grieve bleef heimlijfc in zijn hart werken, zoo lang fchitterende zegepraal , glansrijke krijgsroem, en agtervolgende waardigheden hem zeiven boven alle mededinging fcheenen te verheffen. Lang naderhand liet zij eerst haare volle fmart gevoelen, toen bocchus zelf onder de vereerende overwinninggefchenken, welken hij or. het Capitolium bragt, tevens eenen gou den groep ftelde, dia zijne overlevering van jugurtha aan s y l l a verbeeld de, en toen sylla tevens in den bond genootfcbaplijken krijg marius daadlijl op zijde kwam, wanneer het oudemisnoe gen in onverzoenbjken haat uitbarftede welks woedend vuur den vernielende burgerkrijg ontftak (i). M i (i) Plut. in syll. p. 454» Hooi Rom. Hht. T. VII. P. 147-H9. in mU De r vensgaande plaat vertoont ons de vergroote afti kening van eenen ringlteen, in de voormaalige K ninglijke verzameling van Frankrijk bewaard, en deszelfs eigene grootte en flaauwe overgebleev< trekken van hoogen ouderdom onder dezelve plaatst. Deze fteen wordt gehouden voor eene V. BOEK IV. ÏOOFDST. f. voor C. 105. J. van R. 6+7- Misnoegen tusfchen MARIUS en SYLLA. r C j n n- LE e- se0inne jeaf:el-  220 romeinsche V. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 104. J. van. R 648. Marius bragt het grootfte gedeelte van het volgende jaar, onder het Con* fuljchap van p. rutilius rufus en 'cn. mallius maximus, in Af TIC a door, beelding der overlevering van jugurtha door bocchus aan sylla, bijzonderlijk vervaardigd naar den gouden bïeldgroep, dien bocchus hier van op het Capitolium bragt, en voords door sylla, tot groote ergernis van marius, ten zegelring gedragen. Wij hebben deeze afbeelding, waarin archus, dat sylla zich terflond den bedoelden ritig, die marius zoo zeer in de oogen lak, liet fnijden, en echter zegt de gefchiedenis, Jat marius hem nog eenige jaaren daarna alsOnierbevelhebber gebruikte, het geen doorgaands het prekendst blijk van hooge achting en vertrouwen vas. De oplosfing dezer zwarigheid liet zich vinlen van den fchranderen hooke, door aan te nenen, dat sylla zijnen ring zou hebben laten veraardigen naar den beeldgroep van b o c c h u s, die vee: jaaren laater werd gegeven, wanneersYLLA reeds et Prxtorfchap bekleed had, en marius, na hst indigen van den, Cimbrifeben krijg , als een nutteloos  XLV   GESCHIEDENISSEN. 221 door, metbefchikking over de nieuwe verovering. Schoon dezelve niet bijzender vermeld is in de Romeinfche jaarboeken, blijkt het echter, dat Numidie nog niet terftond tot een Romeinsch wingewest hervormd werd, wijlplutarchusvervolgends van eenen Numidifchen Koning hiempsal fpreekt , bij wien de zoon van marius befcherming zogt (i); en appianus van denzelfden Vorst. fchoon onder den naam van mandreS' tal loos wapentuig , vergeten werd.- Deze oplosfin, nu wordt volkomen, in or.s oog, bekrachtigd door de afbeelding van sylla , zittende op eene ijvoiren zetel, die hem, a!s Penning-meester va marius, nog geenzins toekwam, maar dien hij a Prator onder zijna afbeelding mogt voeren, en di alzooter dezer plaatze bewijst, dat de afgebeeld ringfteen, dezelfde , dien hij droeg, of voorzeil, naar denzelfden gefaeeden, niet eer vervaardigd z. kan, dan na zijn Pretorfebap, wanneer de vleij rij van bocchus het kenmerk van sylla^s Is tere waardigheid opzetlijk vervroegde, gelijk i meermaalen plaats had , en hem waarfchijnlijk ■ bijlbundels zou toegevoegd hebben, indien hij to reeds Conful geweest was. (Lipperti DaQ tiotbec t. ii.) (i) Plut. in mar. p. 430- V. boek iv. hoofdst. ƒ. voor C 104. T. van R. 648. P. rutilius rufus en cn. mal- lius MASff mus Cosf. ► l 1 1 s e e sr ja a- it le :n  V. boek IV. ■oofdst. J. voor ( 104. J. van I 648. f. voor ( 103- J. van B 649. C. mari os II. en c. fla vi- VS fimbri Cesf. «2a Romeinschê tal, gewaagt (O. Intusfchen is het waarfchijnlijk, uit de reeds gemelde dank1 baare erkentenis van b o c c h u s , dat een ''derde gedeelte des Numidifchen rijks, het -welk jugurtha aan hem beloofd en sylla zelf hem niet onduidlijke toegezegd had Ca), daadlijk aan hem werd afgeftean. • Een nieuwe aanval der Cimbriërs en .Teutoners, zeer ongelukkig in dit en in het voorige jaar door de Confuls mallius en CAiPio beftreeden, riep marius, tnu ten tweeden maale tot Conful benoemd, te Rome terug. De nood van ganfch Italië en het voorbeeld van s c 1pio, die in den Numantifchen krijg dezelfde hooge waardigheid, fchoon ftrijdig met de wet, op zijnen perzoon verdubbeld had gezien, hadden het Volk in deze benoeming geene zwaarigheid doen maaken. Van dezelve verwittigd, befpoedigde marius zijne terug komst, en aanvaardde , nevens zijnen Ambtgenoot c. flavius fimbria, op den- zelf- CO Appian. at,ex. de bell. Civ. p. 388. CO Zie boven bl. 19S en 211.  geschiedenissen. 223 zelfden dag zijn tweede Confulfchap , waarop hij zijne zege vierde ( i ). Jugurtha, aan wiens onderwerping reeds getwijfeld was, zoo lang men zijnen perzoon niet had vermeesterd, ging in ketenen gekluisterd met zijne twee zoonen voor de zegekar van marius, wiens overwinning met den rondgevoerden buit van drie duizend en zeven ponden gouds, vijf duizend, zevenhonderd en vijf en zeventig ponden zilverwerks, en twee honderd zeven en tagtig duizend Denariën aan gemunt zilver (2) praalde. Aller oogen echter waren , ondanks dezen fchat, alleen op jugurtha gevestigd. Eenen man, die noch in magt, noch in beleid voor zijnen grootvader masinissa onderdeed, wiens goud zelfs nog geduchter, dan zijn wapentuig, bevonden was, eensklaps van der top der menfchelijke grootheid , tol het uiterfte der menfchelijke vernedering, juist op den eerften dag van Louw maand, verworpen te zien, trof elks gees me (1) Plut. in mar. p. 4'2- (a) Gezamenlijk aw waarde ƒ 1, 161, 450-:- V. boek IV. hoofdst. J. voor C. 103. }. van R. G4P- Zegepraal van marius over jucurtha.^ l  224 ROMEINS CHE V. BOES IV. hoofdst. J. voor C 103. ■ J. van R 649 Uiteinde van jügüR' THA. met ontzettenden indruk , en deed allen eenflemmig uitroepen: „ 'er zijn Goden die het misdrijf wreeken , wier welverdiende ftraf geene menfchelijke magt ontvluchten kan! " Hij zelf , wien anders nederlagen noch gevaaren ontmoedigden, die in het heetfie van den ftrijd zijn keven onverfchrokken waagde, wiens geest onuitputlijk in list en onderneemzucht fcheen, was thands geheel verflagen en ging wezenloos daar heenen, tot dat de fchriklijkfte behandeling , na deze plegtigheid, hem bij het naderen zijner gevangenis tot het ijslijkst zelfgevoel terugbragt. Zommigen fcheurden hem de koningrijke kleederen van het ligchaam, anderen rukten hem de oorringen met de oorlellen zelve af: daarna wierp men hem fchier naakt en deerlijk geteisterd in het diepfte kerkerhol, het welk twaalf voeten diep onder den grond was. „ Hoe ijskoud is uw bad!" zou hij, bij zijne nederftorting in dit hol , hebben uïtgefchreeuwd, waarin hij zes dagen lang den honger en het akeligst lot tot in het jongfte oogenblik beftreed met eene liefde voor het leeven , die zoo verachtlijk in der  GESCHIEDENISSEN. 225 der Romeinen oogen fcheen , als zij in zulk eenen ftaat fchier onbegrijplijk voorkomt, (i) Zijne zoonen ondergingen een' dragelijker lot in de gevangenis van Venujia f2). Marius, wien zeiven eenmaal het rampzaligste lot wachtede , fchoon hiji thands uit den nederigften ftaat ten top \ der eerzucht fcheen gefteegen, begaf zich onmiddellijk uit zijnen zegewagen in den Raad, dien hij op het Captolium had bij een geroepen. Verbijsterd , naar het fchijnt, door zijne eigene grootheid, trad hij in zijn volle praalgewaad ter Raadzaal in , waar hem echter aller oogen fpoedig herinnerden aan zijne overtreding der voorvaderlijke zeden, welke den ergdenkenden eene daadlijke bedreiging der burgerlijke vrijheid en gelijkheid fcheen. Deze wenk echter was voor hem genoeg, om (1) Plut, in mar. p. Vell. L. II. c. 12. Sallust. Jugurtb. c. 114. Flor L. IK. c. 1. Epit. Livii L. LXVIL Pighii Annal, ad h. a. (2) Appian. alex. de bell, civih L. 1. p. 376. - XII. DEEL. P V. boe k IV. ioofdst. f. voor C. 103 f. van R. 649 Verbij ff e* ing van rtARlUS )ver zijne ïigene jrooihdd.  2.2Ó ROM. GESCHIED. V. boek IV. / hoofdst. J voorC. 103. }t van R. 049. VIJF- om zich te verwijderen , en daarna ïn den omzoomden tabbaard te rug te keeren (O; terwijl de ijzeren ring, dien hij geduurende zijn tweede Confulfchap nog aan den vinger bleef dragen, en in zijn derde eerst met eenen gouden verwisfelde , fpoedig den ongunftigen indruk verdreef, dien deze ontijdige praalvertooning mogt hebben agtergelaten ( a ). (1) Plut. »'» mak. p. 412. Epit. Livn L. LXVII. (2) Pi.in. L. XXXIII. c. i.  VIJFDE HOOFDSTUK. de cimbrische krijg. J)e geduchte ftroom der Noordfche Volkeren , waarvoor reeds tweemaalen de Romeinfche keurbenden waren bezweeken , was nog telkens, als door eene natuurlijke ebbe, te rug geweeken, maar drong oog telkens weder met eenen hooger rijzenden vloed op het Jlpifche gebergte aan, agter welken dijk zich Italië niet langer veilig achtede, na dat hannibal dien eens had door geboord. De Tiguriners, * een Helvetisch Volk , ] wien het aan land noch rijkdom ont- ] brak, had zich uit inhaaligheid alleen bij de Cimbriërs gevoegd , om deel aan den rijken buit te hebben van derzelver ftroo-; perijen. De Tugeners , f hunne nabuu ren , hadden weldra hun voorbeeld ge \ volgd en bedreigden gezamenlijk het Overalpifche wingewest van Rome, L* cassius, toen Conful nevens marius, die het P 2 krijgs- Inleiding . voor C. ic6, . van Ri 646. • Thands He van 'uricb, t Nu ie van 'mg.  228 ROMEINSCHÈ V. boek V. hoofdst. ]. voor C. io<5. J. van R. 646. De Romeinengaan voor de Cimbriërs onder het jak door. 1 J. voor C. 105. J. van R. 1 647. . t s . 1 krijgsbevel in Afrlca had opgenomen, onfmoetede hun op de grenzen der Allobrogers , en liet zich door hun fchijnbaar wijken naar den zeekant in eene hinderlage lokken , welke hem zei ven en zijnen Onderbevelhebber l. p i s o , die reeds Conful geweest was , nevens een groot gedeelte zijner benden, het leeven kostede. Het overichot der Romeinfche keurbenden werd door den Onderbevelhebber c. popillius verzameld, doch zag ïich rondom ingeflooten door den vijind , en kocht het leeven voor de helft Ier bagagie en voor de fchande, van Dnder het juk door te gaan. Bij zijne te rug komst te Rome werd popillius bier over aangeklaagd bij het Volk, welks oordeel hij door eene vrijwillige >allingfchap ontweek (1). C. servilius cmpio , kreeg in iet volgende jaar, toen marius als °roconful in Numidie bleef, het Overüpisch krijgsgewest, terwijl zijn Ampt- (1) Ëpit. lïvii. L. LXV. Strab. L. VII. p. 93- Osos. L V. c. 15. Cic. ad heren. L. • c. 15. L. IV. c. 24.  geschiedenissen. 329 genoot, c. atiliüs serranus, in Italië Bevelhebber werd. Beider regeering werd alleen vermaard in de RomeinJche jaarboeken door de geboorte van m. tullius cicero op den derden van Louwmaand (i) , en die van pompejüs, naderhand de groote bijgenaamd, op den laatften van Herfstmand (a) , wijl de roem, die zich c ^ p i o door de herfteiling der Rechtbanken op den ouden voet bij den Raad behaald had, verduifterd en met fchande overdekt werd door zijnen Gallifchen krijgstogt, en s erra n u s geene gelegenheid tot eenig bedrijf in zijn gewest vond. De Rechtbanken , welken g r a cc h u s alleen met Ridders had bezet, werden nu weder gedeeltlijk met Raadsheeren vervuld, het welk den Raad zulk een genoegen gaf, dat de zelve zich niel fchaamde , den voorfteller dier verandering, c/EPio, den Befchermheer des Raads te noemen. L. crassus leg- de (1) Aul. gell. L. XV. e. 28- Cic. a, Attic. L. VII. ep. 5. Plut. in cic. p. 8óï (2) Vell. L. II. c. 53. P 3 v. boek v. [ïcofdst. J. voor C« 105. [. van R. 647. M. ful- lius gcero en fom- pejus de groote ge- booren. f  V. boek V. hoofdst. J. voor C 105. J. van R «47. Schandelijke veld. togt van 1 230 B.OMEINSCHE de zijne welfprekendheid aan de onderfteuning van s' Confuh voorftel hier toe ten kosten, ens fchaamde zich niet, wan1 neer men hem verweet, dat hij voor het tegendeel bij de inftelling der Rechtbanken in de volkplanting van Narbo gepleit had, te beweeren , dat zulks geene tegenftrijdigheid in zijne denkwijze , maar de verandering van menfchen en van zaaken aanduidde , waarnaar zich een Redenaar moest fchikken (1 )• Cmpio opende en befloot tevens zijnen Veldtogt met de herovering van Tolofa, de hoofdftad der TeStofagers , wier inwooners de Romeinfche bezetting gevangen genomen en zich met de Cimbriërs vereenigd hadden. Schoon hem het hernemen dier ftad , welke door hem verrasfchcnd overvallen en door fommige burgers zelve verraaderlijk voor hem geopend was, geenen druppel bloeds had gekost, gaf hij dezelve echter ter plundering over, zon- CO Epit. li vii L. LXVI. jul. obseq. c. Cl. Val. max. L. VI. c, p. ex. 13. Cic. in sr ut. c. 44. Id. de Orgt. L. II. c. 55. Id. pn :luenï c. 51.  GESCHIEDENISSEN. zonder zelf de heiligdommen en fchatten der tempels te ontzien , het welk hem eenen buit gaf, die op honderd duizend ponden gouds , en honderd en tien duizend ponden zilvers (O gefchat werd(a). Slechts een zeer kleen gedeelte kwam van dezen ontzaglijken buit in Rome's fchatkist; veel was 'er reeds in de handen der plunderaars gebleeven, nog meer eigende 'er zich de Conful van toe, wiens onverzaadlijke geldzucht zelfs zoo ver zou gegaan hebben , dat hij de bedekking , waaronder hij denzelven naar Masfilie liet vervoeren , zou hebben laten ombrengen, om te kunnen voorge- ven, ( i ) Te zarnen ƒ SS^o0»000"" (*) Strab. L. IV. P. i83. Oros. L. V.c. ,5 Justin. L. XXXIII. c 3. — Men had elkanderen wijs gemaakt, dat die ganfche buit een oude tempelroof van Delphi was, doch f o s i d o n J u s (ap, strab. L. IV. p. 188) bewijst de valschheid die* befchuldiging en beweert, dat deTeaofagers een rijk es weinig verteerend Volk waren, het geen deszelfs fchatten gewoon was den Goden der Hoofdftad te heiligen, en zelfs daartoe het goud aan baaren te werpen in het nabuurige meir, waaruit nog lang naderhand ftukken gouds werden opgevischt. P 4 zonder zelf de heiligdommen en fchatten v. boek. V. hoofdst. J. voor C. 105. f. van R. 647.  V. boek V. jioofdst. J. vo ir C 104. J- vaa R, 648. CN. MAL» Lu s en p. RUTlLIl'S Rl FUS Cosf. . Verdeeldheid tusIchen mallius en CiEPlO, > \ ti e ki éi 232 romeins ghe ven, dat dezelve door rooverbenden geftoolen was ( 1). Tegen de Cimbriërs zelve durfde zich ' c m P 1 0 niet waagen, het geen den Raad deed befluiten , om dezelven met eene verdubbelde krijgsmagt te beftrijden. C je pio werd als Proconful in zijn ichandlijk bewind verlengd , en kreeg nu den Conful cn. malliüs op zijde , wiens Ambtgenoot, Pt ru tiliu s-rufus, Jtalit ten deel was gevallen. s' Volks keuze kon niet ongefchikter, dan op dezen malliüs, noch het lot der krijgsgewesten ongelukkiger, dan tusfchen hem en zijnen Ambtgenoot gevallen zijn, daar deze in de fchool van scipio, /oor Numantia was geweest , en zich als Daderbevelhebber bij m e t e l l u s in Nu • nidie had onderfcheiden, terwijl cicero 'an hem zegt, dat hij niet flechts van laage CO O ros. L. V- c. 15. Elk, die aan dezen mpelroof deel had, zou zulk een rampzalig Jeesnseind gehad hebben , dat de Romeinen vervol:nds, om iemands fchrikjijklk rampen uit te drukn, ten fprèekwoord hielden: „ hij heeft Tole/a's ad." Aül, gbll. L. HL c. 10.  geschieden issen. 233 Jaage afkomst , maar zonder moed, zonder beleid en zonder zeden was ( i ). Schoon thands de naauwfte vereeniging1 der beide Veldheeren in het Overalpisch gewest hoognoodig was tegen de dagelijksch toenemende magt der vijanden , had 'er terftond de heillooste verdeeldheid tusfchen den Conful en Proconful plaats, zoo dat beiden zich afzonderlijk legerden en de RhSne ter grensfcheiding van hun verdeeld krijgsgewest namen (2). De Cimbriërs, die reeds met de meeste Galliërs in goede verflandhouding waren , haasteden zich , om van deze onzinnigheid der Romeinfche Veldheeren gebruik te maaken , wier verdeeldheid zij aan de Goden zelve , als wreekers dei gepleegde heiligfchennis te Tolofa, toefchreeven. Aan die zelfde Goden de opoffering van alles, wat zij op den vijanc zouden veroveren, plegtig beloofd heb bende, vielen zij terftond m. au rel 1 us scaurus, 's Confuls Onderbevel heb (1) Cic. pre. muren. c. 17. Id pro plan< c, 5. p 1 g h. annah ad. b a. (aj Oroi. L. V. c. 16. ? 5 v. BOEK v. 100fdst. |. voor C 104. j, van R« 648. I  v. boek v. hoofdst. J. voor C. 104. J. van R. 648. 1 4 t c J I d g n L v. 234 romeinsche hebber, aan, dien zij meteen gedeelte der eene krijgsmagt aantroffen, het welk zij geheel verfloegen. S c a u r u s zelf werd krijgsgevangen (1). Dit aanmerklijk verlies, het welkmalli vs zoo zeer mismoedigde, als het den vijand verftoutede , deed hem terftond c^pio verzoeken, om zich ten fpoeJigften met hem te vereenigen. Deze mdwoordde eerst, dat elk voor zich zelf noest zorgen, doch trok kort daarna, Jit zeer ontijdige eerzucht, wijl 'er nog' ian geene overwinning van den vijand vas te denken, mede de Rhone over. 7J)n haat tegen den Conful deed hem echer een afzonderlijk leger opflaan , miden tusfchen het Cimbrifche en Romein•he, zonder eenig overleg met malius te willen houden. De vijand, die zich thands verbeeldde, at de oneenigheid tusfchen hun was bij:legd en, even ongegrond , het vereeigd vermogen van beiden duchtede, zond Af- (O Justin. L. XXXII. c. 3. Epit. livii LXVII. Vel. L. II. c. 12. Dio cass. ap. LL.  GESCHIEDENISSEN. 235 Afgevaardigden aan den Conful, om op nieuw over een vergelijk te handelen. Dezen kwamen in het leger van c«pio« het eerst aan, en bragten 'er naauwhjks het leeven af, wanneer hij hoorde, dat I zij geenen last aan hem , maar aan den Conful, hadden : na de fchamperfte bejegening zond hij hun echter tot denzei- ven voord. Het krijgsvolk des Proconfuls voorzag deszelfs nederlaag te duidlijk in hunnes Veldheers kwaadaardige eerzucht , om hem niet ten ernftigften te verzoeken en daarna ftellig te dringen tot gemeenfchaplijk overleg met den Conful, naar wiens leger hij zich ten laatften begaf, doch alwaar de twist op nieuw met zulk eene hevigheid hervat werd , dat hij weldra met verdubbelde verbittering te rug keerde» De verongelijking der Afgezanten, derzelver nuttelooze zending en de ondervondene tweedragt der beide Veldheeren fpoorden de vijanden tot een algemeen treffen aan, het welke de Conful en Proconjul dwaas genoeg waren, om zich, te midden hunner blaakende onmin, te latei wel v. BOEK v. DOFD3T. , voor C. 104. van R. 648. I  V. BOES V. hoofdst. J. voor C 104. J. van R, 648. Nederlaag van mallius en c/epio tioor de Cimbrürs. i l 1 ( 1 1 E 23ö romeinsche welgevallen. Beiden werden zij verflagen CO; tagtig duizend krijgsluiden , waaronder twee zoonen van den Conful en veertig duizend legerjongens, zoetelaars en dergelijken kostede den Romeinen deze nederlaag; geen tien ontkwamen 'er 's vijands Haal of boeijen, om de tijding van dezen flag te kunnen over brengen C 2 ), onder dezen echter was de vermaarde q. sertoriüs, die na het verlies van zijn paard en het bekomen van veele wonden, met behoud zijner wapenen de Rhóne overzwom Cs}' Getrouw aan hunne godsdienftige geloften, behielden de overwinnaars niets voor zich van hunnen buit, maar verfcheurlen zij de klederen, wierpen het goud :n zilver in de rivier , fneeden de wa>enrustingen van een, bedorven de tuigen Ier paarden , verdronken de beesten en lingen de krijgsgevangenen aan boomtakken CO O ros, L. V. c. 16. Epit. li vu. L. XVII, CO Valer, antias ap, oros.L. V. c. 16, pit. li vu. L. LXV1I. (3)P lut. in sertor. p. 569.  GESCHIEDENISSEN. *§? ken op (i). Na deze zonderlinge en fchriklijke plegtigheid, onder de oude Noordfche Volkeren echter doorgaands' na een hagchelijk treffen in zwang, raadpleegde men thands ernflig, welk een gebruik men van zulk eene groote overwinning zou maaken. De meesten wilden zich de verflagenheid van Rome en geheel Italië over dezen flag ten nutte maaken , en rechtftreeksch over het Alpifche gebergte trekken. Men riep den gevangen Onderbevelhebber aurelius scaurus voor zich , om deswegen zijne ge dachten te hooren en onderrichting t< bezigen, doch hij beweerde de onmoge lijkheid hiervan en de onverwinlijkheid de: geheelen Romeinfchen Volks met zulk eew vrijmoedigheid, te midden van den gewa penden krijgsraad der vijanden, dat bo jorix, een jonge Vorst onder de Cim hriérs, hem midden in zijne redenen me ziin zwaard ter nederftiet (a). r (i) O ros. L. V. c. 16. (1) Tacit. Annal. L. XIII. c. 57- c*sAR it Bell. Gall. L. VI. c 17. V. BOES V. 100fdst. [. voor C. 104. J. van R. 648. t e  V. soek V. HOOFDTS. J. voor C 104, J. van R 648 Da zesde van wijnmaand een zwarte dag voor Rome. i I 238 k.omein3che De tijding van zulk eenen zwaaren en fcfhandelijken flag bragt te Rome geene enkele verflagenheid, maar tevens eenen bedwelmenden fchrik te weeg en vervuilde gansch Italië met het jammerendst rouwbeklag over het verlies van zoonen en echtgenooten. De Priesterfchap Helde den zesden van Wijnmaand , waarop de beide heiren fneuvelden, voor altijd onder de zwarte dagen van den Staat. Het Volk, 't welk de verdeediging van c jep i o , die zijnen ramp aan het ongeluk wilde wijten , niet wilde hooren , ontnam hem zijn bewind , en verklaarde al zijn goed verbeurd, welk befluit nog nimmer, na tarquinius den Trotfchen, tegen iemand was genomen. De Conful rutilius kreeg last, om eene nieuwe werving te houden ; terwijl elk , bexhaamd over de voorige Conful - keuze , :hands oplettend rondzag naar den man, i/an wiens arm de verdeediging des lands egen den dreigendflen en verfchriklijken /ijand te verwachten was ( 1). RuCO Spit. li vu L. LXVir.  geschiedenissen. 239 Rutilius volvoerde zijnen last voortreflijk, en richtede door zijne zorgvuldige werving en oplettende oefening des onervaren krijgsvolks zulk een uitmuntend heir op , dat hij zich zeiven rechtmaatige aanipraak verfchafte op de krijgseer , welke een volgend Veldheer met hetzelve zou inleggen. Zijnen eigen zoon, dien hij in zijne tent mogt houden, maakte hij gemeenen krijgsman in eene keurbende (i);en, om zijne wapenbroeders zoowel, als hem, in vaardigheid te doen vergoeden, het geen zij in ligchaamfterkte tegen den geduchten vijand mogten te kort fchieten , liet hij voor het eerst de fchermmeesters van Rome komen, die aldaar de zwaardvechters voor de fpelen en lijkplegtigheden afrechteden, om hun kunstmaatig onderwijs te doen geven in hei toebrengen en ontwijken der geweldigfte ilagen: eene invoering, die vervolgends in algemeen gebruik gekomen is, en aar deze leermeesters den naam van Veldmees tets gegeven heeft. ( 2 ). Schier (1) Fr o nt in. Strat L. IV. c. 1. ex. 12. (2) Val max. L. II. c. 3. ex. 2. veget. L II. c.23. V. BOS K V. ïoofdst. f. voor C. 104. f. van R. 648. Voonrefijk gedrag van rutio lius. [ . Campidoftores.  V. SOEK V. flOÖFDST. J. voor C. 104. J. van R. 648. Marius tot Veldheer tegen de CimbrU ërs verlangd. S40 R0ME1NSCHÉ Schierlijk echter viel c. marius, bij het rondzien naar eenen gefchikten Veldheer tegen de Cimbriërs, in het oog, daar zijn roemrijk krijgsbeleid in Numidie hem onder alle de Veldheeren van zijnen tijd deed uitmunten : maar, 'Zich nog in Africa bevindende , kon hij niet mededingen naar het Confulfchap, 't welk het oud gebruik en 's Volks eer fteeds ftreng te vorderen fcheen; en, onlangs Conful geweest zijnde, verbood de wet, hem andermaal te benoemen. Niet Hechts de nood, die algemeenewetten breekt, en's Volks behoud, het geen de hoogfte wet moet blijven, maar zelfs het voorbeeld van scipio zemuianus, wien men Zonder zijne mededinging , en tegen die zelfde wet aan, het Confulfchap voor de tweedemaal in den Numantifchen krijg bad opgedragen, namen weldra alle zwaarigheden tegen zijne verkiezing weg ( 1). De (i) Sallust. Jugurtb. C. 114. Cic. pro leg. Manii. c. ao. Flor. L. 111. c. 3. Plut in mar. p, 4l2. PlutaRchus zefit, dat deze wet ver- bood, den zelden perzoon binnen een zeker tijdbeflek weder tot Confttl te benoemen en ichijnt alzoo de  Geschiedenissen. 241 De geWestverdeeling was nu geenzins aan het lot onderworpen. Marius werd tot beftrijder van de Cimbriérs geroepen ; zijn Ambtgenoot > c. flavius, kreeg Italit ten deel. Men gaf hem voords de voorkeur van het heir, 't welk hij in Gallie zou voeren, tusfchen dat van r u tilius en het krijgsvolk, 't welk bij zelf de oude wet te bedoelen, die dit tijdbeftek op tien jaaren bepaalde; maar deze wet, in het jaar 413 van Rome vastgefteld (zie D. IV. bl. 3°3-) was reeds veroulerd in het jaar 455, wanneer zich fabIUS idlmunus vruchteloos op de zelve beriep (zie D. V. bl. 36, 37), en werd onophoudlijk overtreden tot het jaar 603, wanneer eene nieuwe wet, op voorftel van cato, zonder eenig tijdperk te (tellen, in het algemeen verbood, dezelfde perzoonen bij herhaaling tot hooge waardigheden te benoemen, (zie d X. bl. 424.) Deze laatfte wet was de eenige hinderpaal bij scipio 's benoeming , tusfchen wiens eerde en tweede Confulfcbap reeds dertien jaaren verlopen waren, (zie D. X. bl. 478 en D. XI. bl* 136O Met deze wet kon men zich thanJs weder eeniglijk bezwaard vinden , daar de andere reeds twee eêuwen lang verouderd en door de wet vart cato daadlijk vernietigd was. De misfteliing van pluTarchus, door anderen niet opgemerkt, is onzes oordeels door bet aangevoerde duuüijk beweezen. XII. DEEL. Q V. EOEIf V. 300DFST. f. voor Ct i°3U van R. 649. C. MARIUI II. en c. =XAVll!S  V. boek v. hoofdst, J. vo»r C 103. J. van R 649 De Cimbriërs trek ken naar Spanje af 24.2 ROMEINSCHE zelf uit jffrica had terug gebragt. De keuze, welke hij deed was de krachtigfte loffpraak van den afgetreden Conful; hij nam het heir van rutilius, fchoon min talrijk, maar beter afgerecht, dan zijn eigen, onder zijn bevel; terwijl f l avius met het zijne Italië bezetten zou CO- Ten derden maale was de Noordfche ftoim, die nu zoo veele duizenden ter neder had geveld, thands weder van zelfs afgedreeven. In plaats van ganfch Italië en Rome te overrompelen, het geen voor hunnen inval beefde, lieten de Cimbrïérs het daar toe reeds genomen opzet varen , en trokken naar het Pyreneesch gebergte heenen , van waar zij zich in Spanje wierpen. De reden dezer afwijking bleef een geheim, aan welks oplosfing zich de ftaatkundige gisfching kan beproeven. De afwijking zelve was de gelukkigile wending voor de veiligheid van den Romeinfchen Staat, die zich nu van den doodlijken fchrik zoo wel , als van het ( 1) Frontin. Strat. L.1V. c. a. ex. a.  geschiedenissen. 243 het geleeden verlies, bedaard herftellen kon (1). Marius bediende zich inzonderheid van de werkeloosheid zijnes Confulfchaps in het ontruimde Gallie , om zijn gan- i fche heir, hoe wel geoefend reeds, al verder te vormen tot zulk een ftrijdbaar volk, als hij nu nog meer en meer verzekerd werd, dat alleen den Cimbriërs zou kunnen wederftaan. Zijne tucht was thands veel ftrenger, dan toen hij in Africa bevel voerde. Zijn ftroef gelaat, fcherpe taal en bulderende ftem deed eerst het krijgsvolk beeven, doch weldra aan die ftem en houding gewend, achtede het beiden alleen verfchriklijk voor den vijand, en onderwierp het zich zoo gewillig aan 's Confuls bevelen, dat het zelve bij anderen met den naam van Mariaanfche ezels werd beftempeld (2). Een (1) Vell paterc. L. II. e. li. —> De fchrik voor der Romeinen naam was misichien nog niet gansch geweeken; ook zogten zij land en gee« nen krijgv hetgeen, zonderde 9 jfche verdelging van Rome, hun altijd Italië „„...fist zou hebben. (2) Plut. in ma r, p. 41a Q 2 V. BOEK v. fioofdst. [i voor Cé 103. van R. 649. Krijgstucht vatl marius,  V. b o ek V. hoofdst. J. voor C 103. J. van R 649. Rechtvaar dige uitfpraak var marius. 944 r.omeinsche Een fchitterend bedrijf van rechtvaardigheid en billijkheid verzekerde hem weldra van de onbepaalde achting en liefde zijnes krijgsvolks tevens. C. l u s i u s , zijn neef, die onder hem als Krijgstribun diende , en om zijne krijgshaftigheid zoowel, als om deze maagfchap, bij hem zeer geliefd was, had eenen jongen krijgsman zijner bende tot de verfoeilijkfte ondeugd verzogt, en hem ten laatften godloos geweld willen aandoen. Des nachts in zijnes Bevelhebbers tent geroepen, was de jongeling verfcheenen , doch deszelfs toeleg nu niet kunnende ontwijken, had hij hem met zijn zwaard doorftooten. Voor marius over dezen moord te recht gefield, vond hij verfcheidene bittere vervolgers in 'j Confuh rechtbank, tegen wien hij enkeld met zijne onfchuld pleitede : maar marius, die de getuigen duchtig vond, op wien de jongeling zich beriep, fprak hem niet enkel vrij van den gepleegden moord, maar zettede hem tevens met eigene handen eene kroon op, die ter eere van dappeie daaden werd gegeven (1). TerCO Pi-ut.»» mar. p 413» Val, max. L.VI.  GESCHIEDENISSEN. 245 Terwijl Rome, geduurende dit en het volgende jaar, van allen nieuwen aanval der Cimbriërs vrij bleef, had het zelve vernederende wapenen ie voeren in eenen tweeden Siciliaanfchen flaavenkrijg. Dezelve was vooraf gegaan door veelvuldige onrust onder de flaaven in Italië zelve, die echter, door tijdigen tegenftand, van gering gevolg was geweest: flechts ééne opfchudding, door eenen Romeinfchen Ridder zeiven verwekt, had nadruk lijken ernst gevorderd. Deze was p. vettius genaamd, de zoon vaneenen fchatrijken"vader, wiens goede naam hem nog het vertrouwen zijner fchuldeisfchers liet, fchoon hij zijne nalatenfchap reeds fchandelijk had doorgebragt. Onlangs had hij eene flaavin, op welke zijn wellustig oog gevallen was, voor zeven talenten (i)-> op zekeren tijd te betaalen, van haaren Heer gekocht. De vervaldag kwam, hij had geen geld, de verkoper viel hem lastig, echter kreeg hij uitflel , doch na deszelfs ver c. 1. ex. 12. Cic.pro milo'n. c, 4. Quinctii dfdam, III. CO / 1M00 - : . Q 3 v. bo ee V. ïoofdst. [. voor C. 103. J. van R. 649. Slaaven» opftand in Italië door p. vettius aangevoerd , doch door u lucul- lus gedempt.  246 ROMEINSCHE V. BOEK V. HOOFDST, J. voor C, 103. J. van R. «49' verloop nog minder ter betaaling in ftaat zijnde, nam hij het wanhoopige befluit, om zich door rooverijen te herftellen. Hij kocht vijf honderd wapenrustingen, welken hem mede op goed vertrouwen volgden, bragt ze heimlijk op zijn landgoed , wapende zijne flaaven tot vier honderd in getal, ftelde zich zelf in een purper gewaad en met een koninglijken hoofdband aan hunne fpits, viel het eerst den fchuldeisfchcr der ilaavin aan, geesfelde en onthoofde hem, trok daarna bi] de naast gelegene landhoeven rond, bragt al, wat wederftand bood, om het leeven , en nam alle overige flaaven in zijnen dienst, tot dat hij zeven honderd knaapen in de wapenen had, me: wien hij een verfchanst leger betrok, 't wellf hij als eene wijkplaats voor allerleije vluchtelingen open zettede. De Raad, die onverwijlden fpoed alhier noodzaaklijker, dan grooten tegenftand, achtede, deed den Prater l. iücullus dien zelfden dag nog uittrekken met zes honderd mannen, wier aantal echter , eer hij te Capua kwam , in welks nabuurfchap het flaavenleger lag, reeds tot  geschiedenissen. 247 tot vier duizend voetknechten en drie honderd ruiters was aangegroeid. Deze aanmerkliikc verfk-rking was geenzins oveibodig, daar het heir van vettius in korte dagen drie duizend en vijf honderd flaaven-fterk was geworden, met wien hij eenen heuvel bezet hield, welks ftoute verdeediging den Prator meer tot list, dan tot geweld, deed befluiten. Het gelukte hem, apollonius, eenen der muiters, dien vettius tot Prator had verheven, om te kopen tot eenen verraaderlijken aanval op vettius zelden. Deze, zich te recht het fchriklijkfte van zijne overlevering voorftellende, bragt zich zelf om het leeven, waarna het gemaklijk viel, zijnen ganschen aanhang te ftraffen naar verdienften (i). Veel moeilijker en langwijltger viel het, den flaavenopftand in Sicilië te dempen, waarvan de oorzaak in der Romeinen toenemend zedenbederf en onverzaadlijke baatzucht w*as te zoeken. Dooi (1) Diod. Sic. Eclog. ex L. XXXVI. Q 4 v. SOEK V. soofdst. [. voor C. 103. van R. 649. Tweede flaaven» krijg op Sicilië.  248 romeinsche V. BOEK V. HOOFDST. J. voor C. 103. J. van. R 649. Aanle ding tot denzelven. Door den Raad daar toe gemagtigd ,had marius, onder andere Vorftelijke Bondgenooten , ook bij nicomedes den Koning van Bithynie hulpbenden in den Cimbrifchen krijg gevraagd. Deze had hier op geandwoord: ,, dat het hem niet aan den wil, maar aan de magt ontbrak, wijl de Romeinfche Pachters hem een zeer groot aantal onderdaanen ontroofd en de zeiven naar elders als flaaven vervoerd hadden." De Raad ging dezen fnooden flaavenhandel daadlijk te keer, door een algemeen J verbod tegen het in flaaffchen dienst houden van eenigen onderdaan of ingezeten van Rijken of Staaten, die in vriendfchap en bondgenootfchap met Rome ftonden, met last aan alle de Prcetors der onderfcheidene gewesten, om de zeiven overal ten fpoedigften in vrijheid te herftellen (1). P. Licinius nerva, toen Prestor op Sicilië, riep allen, die zich in dit geval mogten bevinden, te Syracujen op, en ftelde, binnen weinige dagen ,meer dan agt honderd menfchen in vrijheid. De rijken ech-- (1} Diod. sic Eclog. ex L. XXXVI.  geschiedenissen. 249 echter, die een aanmerklijk deel van hun vermogen bij deze vrijlating ftonden te verliezen , haalden zeer fpoedig , het' zij door gunst, het zij door gaven, l icinius over, om dit werk te ftaaken,; zoo dat hij de menigte, welke nog dage. lijksch met de rechtmaatigfte aanfpraak op de weldaad van het Raadsbefluit te Syracujen aandrong, eerlang met icherpe bejegening naar haare Meesters terug zond. Dit onrecht en de vrees voor de mishandeling hunner vergramde Heeren deed deze ongelukkigen te zamen rotten in een gewijd bosch, het welk zij verklaarden niet te zullen verlaten, voor dat de Prcetor zelf hun verzekering gegeven had, dat de mislukte pooging, om vrij te wor den, hunne flaavernij niet zou verzwaa ren, welke verzekering te gereeder vat hem werd gegeven in de hoop, van alzo< beide de partijen het best bevredigd t hebben. Hij bedroog zich echter ten hoog ften; de flaaven keerden nu wel vreed zaam naar hunne Heeren te rug , mas hadden heimlijke affpraak gemaakt, 01 zich met geweld de vrijheid te verfchaffer die hun het onrecht onthouden had. Q 5 Hui v. BOEK v. IOOFDST. . voor C' 133- . van R. 649. I r n y \-  V- koer V. hoofdst. J. voor C 103. J. van R. 649. Beleid der muitende flaaven. 250 homïinschb Hunne eerfte pooging hier toe mislukte. Omtrend twee honderd hadden zich op eene rots verilerkt en moedig tegen den aanval van licimus verdeedigd, tot dat hij zich van eenen verraader had bediend, die hem de overwinning zoo gemaklijk had gemaakt , dat hij zorgloos werd voor eenen nieuwen aanflag , die onmiddelijk op deze mislukking volgde (2). Eenige flaaven, niet teriïond door den Pretor te keer gegaan, deeden, binnen zeven dagen, agt honderd anderen deel nemen aan hunnen opftand , die fchierlijk een heir van twee duizend bij een bragten. Zes honderd geregelde krijgsluiden, benevens nog eene andere bende, door denzelfden verraader aangevoerd, zouden hun beftrijden, maar werden op de vlucht gelagen met agterlating hunner wapenen, die den besten buit uitleverden voor den siieuwen toevloed van muitelingen, wier lantal nu meer dan zes duizend bedroeg. Thands verkoozen zij eenen salvius :ot hunnen Konirg , die fluitfpeler bij Ier vrouwen Godsdienstplegtigheden geweest CO D1 od. s 1 c. Eclog. «r L. XXXVf.  geschiedenissen. 251 weest en in de Wigchelaarij ervaren geworden was. Zijn beleid ging de verwachting zijner eigene bekwaamheid ver' te boven. Hij verdeelde zijn heir onderJ drie Bevelhebbers, dien hij uitzond, om het platte land te plunderen, om allen , die hun wilden volgen, in dienst te nemen, en weder op eene be (temde plaats bij een te komen. Zijne bevelen werden zoo vaardig en gelukkig volvoerd, dat hij zich eerlang in ftaat bevond , om de Stad Murgantia met twee duizend ruiters en twintig duizend voetknechten te omcingelen. Het bericht hier van deed den Pretor nu alle zijne Italiaanfche en Sicilisanfche benden te zamen trekken , en met tien ' duizend mannen het ontzet van Murgan. tia beproeven. Het gelukte hem, het leger der muiteren te overrompelen, waarin zij flechts een kleen aantal volks hadden agtergelaten, doch fpoedig viel hem het ganfche heir op het lijf en gaf hem eene be flisfchende nederlaag. Het fchrandei bevel van salvius, om niemand, dan den gewapenden alleen, kwartier te weigeren, deed 's Prtctors benden op het zien var v. E ORK V. lOQFDST. . voor C. 103. [. van R, 649. Murgantia door de flaaven 'Tuchtloos belegerd.  v. BOEK v. b00fdst. J. voor C 103. ], van R. 649. Athenio , der Slaa. , ven-Koming. £152 romeinsche van hunnen vruchtloozen tegenftand de wapens nederwerpen. Vier duizend werden krijgsgevangen , zes honderd waren 'er gefneuveld. De roem dier overwinning vergrootede terftond den aanhang van salvius, die nu met een veel talrijker heir het beleg van Murgantia hervattede. De dappere verdeediging der Stad waarin de flaaven zelve uitmunteden , wijl de inwooners hun de vrijheid voor hunnen trouwen dienst beloofd hadden, deed echter salvius opbreken, wiens aanhang nogthands nieuwe krachten won door het onedel en onftaatkundig gedrag des Pretors, in het krachtloos verklaarcn dier beloften (1). Intusfcben was 'er, in een ander gedeelte van Sicilië, bij Segefia en Lilybaum, een tweede opftand gereezen , met zekeren Cilicïër athenio aan het hoofd, wiens dapperheid en gewaande fterrewigchelaarij hem fchierlijk eenen aanhang van verfcheidene duizenden bezorgde. In plaats, echter, van elk aan te nemen onder zijne legervaanen, die zich aanbood r zogt hij uit CO Di0D. sic. Eclog. ex L. XXXVI.  geschiedenissen. *52 uit allen de kiijgshaftigften uit, en liet de overigen den zelfden dienst in het leger doen, dien zij te vooren in het huis hunnerMeesters verrichteden. Een gefchikt heir van tien duizend mannen alzoo uitgelezen hebbende, ondernam hij het beleg van het wel bewalde Lilybctum; doch zulks vruchtloos ziende, brak hij het zelve op, voorgevende, dat den Goden deze aanflag niet behaagde, en hem door eenen fpoedigen afcogt eenen grooten ramp wilden doen ontwijken. Eer hij volkomen opgebroken was, landden 'er eenige fchepsn met hulptroepen, door bocchus reeds uit Africa gezonden, die hem terftond veel nadeels in zijnen af togt toe bragten, maar ook daar door tevens het gevoelen der flaaven bevestigden , dat hun Koning in gemeenfchap met dt Goden ftond, het geen hem nog onein dig meer voordeels gaf (i). De 'ftilftand der gewoone rechtsplee ging, bij deze algemeene onrust op Si cili (i) Diod. sic. Eclog. ex L. XXXVI. Flor L. Hl. c. 19. V. boek V. hoofdst. J. voor C. 103. J. van R. 64P.  v. boük v. HOOFDST. J. voor C 103. J. van R 649. 254 R.OMEINSCHE cilie eri* vooral bij de onmiddelijke bemoeijing des Pretors in derzelver beftrijding, de ftrafloosheid der fchelmerij, en 'de behoefte van duizenden bragten te■ vens onder de vrije luiden veelvuldigen roof, geweld en moord in zwang, die overal aan de flaaven werd toegefchreeven, en nog veel erger pesten der zamenleeving, dan hunne muiterij zelve, waren. Gantch Sicilië was hier door in den rampzaligften toeftand , naauwlijks achtede zich iemand veilig in de fteden, terwijl het land verlaten en onbebouwd lag (O. De hoop op verdeeldheid tusfchen de beide Slaavenkoningen en op derzelver onderlingen ftrijd was voor het tegenwoordige het eenige uitzicht van licinids: maar ook deze hoop werd te leur gefteld. Van Murgantia tot Leontium al het land afgelopen hebbende, hield salvius eenen heirfchouw van dertig duizend wakkere knaapen; bij den zeiven offerde hij CO Diod. sic: exerpt. de viriut, & vit; ex L. XXXVI.  GESCHIEDENISSEN. 255 hij aan de Befcherm goden der flaaven (O, en nam , ten loon zijner overwinningen, eenen purperen rok, en den naam van' tryphon aan , dien d i od o t us, een overweldiger van den Syrifchen throon, gevoerd had (2). Hij veikoos Triocala , eens plaats, welke haaren naam Driefchoonontleende van haaren overvloed aan uitmuntend water, vruchtbaarheii van omliggenden grond, en fterke ligging op eene rots , tot zijne hofplaats , werwaards hij athenio opontbood, om als Veldheer onder zijn Koninglijk bewind te dienen. Deze gehoorzaamde, tegen al le verwagting, aan ditontbod, en kwan met drie duizend uitgelezene mannen op. het overige gedeelte zijner krijgsmagt tei plundering der overige landerijen en verde re.opruijing der flaaven wijd en zijd verzon den hebbende. Tryphon zelf vertrouw de echter zijne onderwerping niet, maa ver Cl) Diod. sic. Eclog. ex L. XXXVI. è VVessëling ad b. I. (3) Diod. sic. Eclog. tx L. XXXVI. i Wesselins ad b. 1. V. boek V, i0ofdst. ]. voot C. 103. [. van R. Ö49. Tryphon een tweede SlaavenKoning. [ c  V. BOEK v. HOOFDST. J. voor C 103. J. van B 649. Wangedrag van L. APÜLEJUS SATIR NINUS als Opzichter over het inkomend graan te Rome. G5ö" «-omeinsche verzekerde zich terftond van zijnen perzoon, en richtede nu den ganfchen form , zijner regeering in, als Koning met eenen Raad van de bekwaarofte zijner medeitan•ders, terwijl hij tevens zorgde, om aan zijne hofplaats allen inwendigen luister en uitwendige verfterking te geven CO- De fchaarsheid aan koorn, bij het fluiten van Rome's voorraadfchuur, het welk Sicilië fteeds was, en de vrees voor daadlijk gebrek bij de voordduuring der onrust op dat eiland , deeden den Raad eenen bijzonderen Opzichter over alle inkomende graanen bij Oftia aanftellen. L. a p ijle jus saturntnus, wien zulks werd toevertrouwd , behandelde deze aangelegenheid met zulk eene fchandeh'jke zorgloosheid, dat hem weldra dit ambt ontnomen en aan m. scaurus, den Prince van den Raad, aanbevolen werd; het geen vervolgends aanleiding tot de grootfte huislijke onrust te Rome gaf, wijl saturninus zich nu uit wraak over dezen rechtmaatigen hoon, tot de Volkspartij begaf, en zich CO D10 b. sic. Eclog. ex l. XXXVL  GESCHIEDENISSEN. 257 zich weldra als den kwaadaardigften baftrijder van den Raad ten toon Helde (i). Reeds in dit jaar had de Raad het moeilijk gehad onder veelvuldige huislijke woeling. Een Gemeentsman, l. philippus, had de fieeds geduchte voorftellen ter landverdeeïing weder ter baane gebragt, en openlijk beweerd, dat 'ergeene twee duizend burgers in Rome waren, die eigen grond bezaten: echter, had de Raad hem in deszelfs belangen weten over te haaien, en zijn voorftel te doen intrekken (2). Een ander Gemeentsman, c. servilius glaücia, had de pas herftelde Raadsheeren weder uit de rechtbanken verdreeven, en dezelven alleen voor de Ridders open gelaten. Nog voerde hij de driedagfche verfchuiving van uitfpraak in bij de rechtspleeging over knevelaarij en geldvervreemding, daar men anders, ten nadcele des behoorlijken onderzoeks ge- (1) Diod. sic. excerpt, de virtut. & vit. ex L. XXXVI. Cic. pro sext. c. 17. Id. de harusf. responf. c. 20. (2) Cic. de effis. L. II. c. ai, XII. DEEL. R V. B OER V. HOOFDST. f. voor Ci 103. ]. vau R. 649. Voordellen ter landveudeeling,doch zonder gevolg. Verfcheidene wetten van c. SERVItius GLAUCIA. De Raadsheeren weder uit de Rechtbanken verdreeven.  V. boek V. hoofdst* J. voor C. 103. J van R. 649. Wet van l. cassius te« gen hun, wien het krijgsbevel ontnomen was. 258 romeinschr gewoon was, terftond na de verdeediging des befchuldigden uitfpraak te doen; en gebood voords de fchavergoeding uit de bezittingen der erfgenaamen. Eindlijk ftelde hij het Romeinfche burgerrecht ten loon voor eiken Latynfchen Bondgenoot, die zulk eene misdaad volkomen kon bewijzen fO- L. Cassius, zijn Ambtgenoot, had, uit perzoonlijken haat tegen c a^pio,het Volk doen befluiten, dat niemand, wien het krijgsbevel ontnomen was, lid van den Raad kon blijven (2). De eene en andere wet, hoe billijk en noodzaaklijk op zich zeiven, waren bittere grieven voor den Raad, die meer en meer deszelfs gezag, in zoo veel bloeds bij den moord der gracchussen herfteld, zag wankelen, en echter den uitwendigen toeftand van den Staat te hagchelijk vond, om den ouden ftrijd voor eigene grootheid met voorig geweld te hervatten. Hier- (1) Cic. pro rabir. c. 6. in Poftunt. c. 4, ld. in brut. c. 6a. Id. pro ba lbo c. 24. (a) P*dian. ascon. in cornelian.  geschiedenissen. 25$ Hieraan had marius thands de (temmen van eenen scaurus en metellus zeiven tot zijn derde Confulfchap te danken, het geen het Volk , ingenomen voor al door zijn rechtvaardig bedrijf jegens den moordenaar van zijnen fnooden neef, hem in zijn afzijn eenftemmig had opgedragen (i). L. aurelius orestes werd zijn Ambtgenoot, die voor de rust van Italië zou zorgen, terwijl het beleid op Sicilië aan den Trcetor l. licinius lucullus aanbevolen werd. Veelvuldige rechtspleegingen tegen aanzienlijke perzoonen onderfcheidden echter alleenlijk dit jaar, het geen men zoo hoogt belangrijk door krijgsbedrijf verwacht had. q. fabius maximus servilianus, Of eburnu s gelijk anderen meenen, werd over een bedrijf tei verandwoording geroepen , het geen hei oordeel twijfelachtig liet, of hij in der lof van eenen marius behoorde te deelen,dan wel een ftraf vonnis te ondergaan Hij had zijnen zoon , wiens verfoeilijke on (i) Plut. in mar. p. 413. Cic. deprovine. Conful. c. 8. R a v. boek. V. hoofdst. J. voor C. 103. J. van R. 650. C. marius III. en l. aurelius orestes Cof. Rechtspleegingtegen q. fabius maximus servilianusof e8urnus. I  V. boek V. hoofdst. J. voor C 102. J. van IL 650. De zoon van fabius de Allobroger ltads-kind verklaard, t. aleu. cius veroordeeld. 2ó0 romeinsche ontucht hij vernomen had, eerst verbannen op zijn landgoed, en hem daar na, om zijne onverbeterlijkheid , door twee flaaven van kant laten maaken, dien hij voords de vrijheid had gegeven, ten einde hun aan de pijniging van een flaavenonderzoek te onttrekken. Hij zelf verkoos eene vrijwillige ballingfchap te A7aceria boven eene verfchijning voor den Rechter (1). Een andere fabius, de-zoon van hem, die de Allobroger bij genaamd werd, was zijnes vaders voetftappen in de zedenloosheid van deszelfs jeugd gevolgd, maar geenzins in de verandering van zijn gedrag bij meer gevorderde jaaren, en werd nu door den Stad Prcetor verftoken verklaard van de eigene befchikking over zijne goederen (2). C. memmius werd over geldvervreemding gedaagd, doch vrijgefproken: T. albucius veroordeeld. De laat- fte CO Quinctil. declam. III. Val. max. L. VI. c. 1. ex 5. Oros. L. V. c. 16. CO Val. max. L. III. c. 5. ex 3. C1 c. Tunul. l. i. c. 33,  geschiedenissen. 5.6l fte was een man van zonderlingen aard, die het tegenbeeld van marius uitleverde. Zoo zeer verzot op de Griekfche taal en letterkunde , dat hij zijne moedertaal geheel verachtede, en alzoo lief een Griek, als een Romein, wilde fchijnen, had hij zich eenmaal hoogst geërgerd gevonden door q. mucius sc^evola, den Wigchelaar bijgenaamd, die op reis naar zijne landvoogdij in Afia, hem te Athenen ontmoetende in het Griekfch begroet had, aan welken fchimp zijn gansch gevolg van Onderbevelhebbers, tot zijne bijldragers toe, had deel genomen, zoo dat albucius door het befpottend X&ZZ (vaarwel) verdoofd was. De ergernis over deze ontmoeting had bij den verwaanden albucius zulk eenen haat tegen sc/evola gezet, dat hij hem, na zijne te huiskomst, over knevelaarij had befchuldigd, waarvan zich deze echter, tot fchande van zijnen aanklaager, loflijk verdeedigd had, Thands werd albucius zelf over deze misdaad veroordeeld. Hij was Prator. geworden van Sardinië, en had aldaar eenige, rooverbenden uitgerooid; hij zelf had hier ovei R 3 ' eei V. BOEK V. [JOOFDST. f. voor C. 102. [. van R. 650. Zijne verzotheid op je Griekfche zeden. 1  j V. BOES V. HOOFDST. J. voor C. 102. J. van R. 650. Rechts, pleeging tegen m.juni- us s1lanus en scaurus. l6l s.omëinschi een zegefeest op het eiland gevierd, en dankzeggingen te Rome van den Raad gevorderd, die hem, ter vernedering van zijnen waan , dezelven geweigerd had. Deze hoon, die niemand voor hem ondergaan had, werd eindlijk voltooid bij zijne terugkomst, door eene te rechtftelling en veroordeeling over knevelaarij, waarvan hij door de Sardiniè'rs zelve befchuldigd werd. Hij verliet Rome en bragt zijn overige leeven in zijn bemind Athenen door, waar Wijsbegeerte en Letterkunde hem zijne dagen roemrijker deeden eindigen , dan hij zijnen loop in ambtsbedieningen begonnen had (1). Van heviger aard was de rechtspleeging, door cn. domitius tegen m. junius silanüs en,daarna,tegenm, scaurus geëischt. Den eerften befchuldigde hij, ongemagtigd tegen de Cimbriërs de vijandlijkheden begonnen te hebben, en alzoo de oorzaak geworden te zijn van alle de volgende nederlaagen. Het (1) Cic. in brut. c. afT. Lucilius ap. Cic. de Fin. L. I. c. 3- V' de °fK' L' & * 7Q* ld. Tuscul. L. V. c. 37.  geschiedenissen. 4^3 Het kwam tot eene daadlijke ftemming der wijken, doch maar twee veroordeelden den beklaagden, die door de overige "« drie en dertig vrijgeiprooken werd. De ' onmin tusfchen zekeren Galliër, een gast-Ivriend van d o m i t i u s , en tusfchen silanus zoude rede van dezen aanval geweest zijn, (i) terwijl eigen perzoonlijke haat tegen scaurus, om dat hij hem in de vervulling eener Wigchelplaats was voorbijgegaan , de aanleiding tot zijnen tweeden aanval zou gegeven hebben. Hij befchuidigde dezen over zekere heiligfchen •; nis, eischte eene zwaare geldboete, en drong op zijne veroordeeling ten fterk-, ften, doch was tevens edelmoedig genoeg, om eenen trouwloozen flaaf van scaurus, die hem veel kwaads van zijnen Heer wilde aandienen, onverhoord terug te doen brengen tot zijnen Meester. Het ontbrak domitius nu wel aan voldingende bewijzen, om scaurus te doen veroordeelen, maar dit luidfprekende bewijs zijner eigene rechifchapenheid en ( i ) Vell. L. II. c. 13. Cic. de divin> c. ao. & in verr. Aft. II. Orat. II. c. 47R 4 v. BOEK v. (OFDST. voor C. 103. van R. 650. Edelmoelig gedrag ran cn. oomitius legens 1caurus.  V. boek V. hoofdst. J, roor C, I02. J. van R. 650. De Pries • ters door he: Volk verkcoren. j 1 1 ] 40*4 romeinschb en edelmoedigheid deed hem 's Volks algemeene achting verwerven,waarvan zijn Opperpriefterfchïp,CöB/«/.enC«/or./ffAap,vervoïgends de vereerende vruchten waren^ 1). Reeds vroeger had d o mi tius 'sVolks gunst gewonnen, door de verkiezing van Priefters en Wigchelaars in de Wijkvergaderingen te brengen, daar anders de Prie(terfchap zelve haare nieuwe leden aannam. Wijl echter de Staatswetten deze verkiezing aan het geheele Volk ontzegd en deze aanneming aan de Priefterfchap zelve hadden aanbevolen, wist hij derzeiver letter fchrander te ontgaan, door zeventien van de vijf-en-dertig wijken bij het lot tot deze verkiezing te laten uittrekken, en den, bij meerderheid dier wijken, yerkoozen perzoon door de Priefterfchap :e laten aannemen (2). Eene v'erande'ing, welke den belangrijkften invloed noest krijgen op de geheele Staatsgefteldleid van Rome, waar de zorgvuldige beïeering van het ganfche Priefterbewind door (O Val. max. L. VI. c. 5. ex 5. Cic. pre ejot. c. II. ascon. itl sc aur. (2) Cic. de Lege Agr. O R. II. c. ff' ' 0  geschiedenissen. 265 door den Raad tot nog toe het bellisfchend tegenwigt van alle overdreevene ^ Volksregeering gebleeven was. > Het gedrag van den Pretor l.lucüllus in Sicilië gehouden, bragt eerlang eene nieuwe rechtspleeging des geheelen Volks voord. Met eene verfierking van zeventien duizend mannen op het eiland gekomen, was hij fchierlijk flags geraakt met het heir der muitende flaaven, wier Koning tryphon zich weder met anthen 10 bevredigd had, en die, in plaatze van den Pretor in het verfterkt Triocala op te wachten, zich op den kleenen afftand van vijftien honderd fchreden bij hem in het veld gelegerd hadden Maar weinige dagen liepen 'er in ligt< fchermutzelingen voorbij , eer zij ziel met veertig duizend mannen in volle flag orde fchaarden , en den Romeinen eei beflisfehend treffen booden. Wederzijdse! werd hardnekkig gevochten , en lange tijd bleef de uitkomst twijfelachtig, maa eindlijk viel antiienio, die aan hoofd van twee honderd uitgelezene ru ters uitmuntend gevochten had, en me hem ontviel den zijnen alle moed. T r ^ R 5 PH0 v. BOEK v. OOFDST. „ voor C. 102. . van R. 650. Schande, ijk beleid ran den Vrator L. LUCULVUS in denfiaavenkrijg, n  v. BOE B v. HOOFDST. J. voor C 103. J. vsn R ÉjO. ] 1 1 1 ( ï C h a romeinschj phon vluchtede met het overfchot des heirs, waarvan de helft op het flachtveld was gebleeven, naar Triocala; de nacht beveiligde zijnen aftogt, gelijk dezelve tevens anthenio diende, om zich van onder de lijken op te richten en veilig te ontkomen. De fchrik van dezen flag was echter zoo diep doorgedrongen in het hart der muiteren, dat fchier elk hunner fFrak om liever tot hunne Meesters terugtekeeren, en zich op derzelver barmhartigheid te verlaten, dan zich tot den laatften man in het veld te laten vermoorden. Gemaklijk zou het nu den f retor gevallen zijn, om den ganfchen flaavenkrijg te voldingen, indien bij maar den mismoeten geenen tijd tot herftel gelaten had: naar, zich van zijne overwinning, naar letfchijnt, verzekerd houdende, en den usfchentijd ten aandrang zijner knevelaaijen bij de eilanders het gefchiktfte vinlende, tastede hij eerst na verloop van egen dagen de vijandlijke fterkte aan, ie nu zoo dapper verdeedigd werd, dat ij met groot verlies moest aftrekken, en Izoo Sicilië op nieuw overlaten aan de ftriklijke verwoeftingen van de weder ftout  geschiedenissen. 267 ftout gewordene flaaven. Het Romeinfche Volk deed hem dit wangedrag boeten, door hem, terftond na zijne terugkomst, op de aanklagt van den Wigchelaar servilius, als fchuldig aan geldafperfing, te veroordeelen (i). Een andere seuvilius volgde hem als Prcetor voor Sicilië op, doch voerde niets van aanbelang tegeo de muitelingen uit; derzelver Koning tryphon was geftorven en door anthenio vervangen , wiens krijgshafciger en vuuriger gees' den Romeinen hun leger deed verlie zen, en verfcheidene fteden des eiland voor zijn geweld bukken, zoo da de Raad in het daar aan volgende jaa de zending eenes Confuls, ten bedwan der flaaven , noodig achtede. ( 2 ). Inmiddels waren de bijlbundels voor c vierde maal in de handen van MAR.it gefteld, die nu q. lutatius c. tulus ten Ambtgenoot gekieegen ha £1) Diod. sic. Eclog. ex L. XXXVI. Flc L III c. 19- 'CODIQ». sic. Eclog. ex L. XXXVI.Fu L. HL c. 19* V. BOES V. JOCFDST. [, voor C. 101. |. van R. 651. De Prator SERV1I.IUS even onbeduidend in den flaavenkrijg. | t r nr ,e C MARU'S IV. en q. S LUTATIUS , CATULUS a. )e Éi  V. BOEK V. HOOFDST. J. voor C ÏOI. J. van R. 651. L. apulejus satur- NiNüsijver: voor de verheffing van marius. 1 ] ] 1 r 1 1 h g t< d d e< 2^3 romeïnsche De dood van zijnen laatften Ambtgenoot l. aurelius had hem genoodzaakt, om zelf de kiesvergadering te Rome te regelen, terwijl hij zijn legerbevel in handen van zijnen Onderbevelhebber m. aquillius agter liet. Veele uitmuntende Veldheeren dongen naar het Confulfchap , maar l. apuleius saturninus verijdelde alle hunne poo-' gingen, door zich als Gemeentsman des Volks luid te doen hooren voor de vierle benoeming van marius, die zich cwanswijs tegen dezelve verzettede, fchoon lij zelf zich van zijne voorfpraak zorgvuldig verzekerd had. Marius bei-eerde openlijk, dat hij het Confulfchap iet begeerde noch zou aannemen,- sa'urninus verklaarde hem eenen veriader des Vaderlands, indien hij zich in et dreigende gevaar onttrok: het afgebroken werk werd hier door duidlijk snoeg , doch de drang des tijds, die ;lkens eenen nieuwen inval der Cimbriërs :ed duchten, beflischte voor zijne vierï benoeming, en gaf hem in ca tul u s :nen Ambtgenoot op zijde, die bij den Raad  geschiedenissen. =69 Raad in hooge achting ftond, en aan het Volk geenzins onaangenaam was (i). Om zich bij marius, die zijne voor- \ fpraak alzoo niet behoefd zou hebben,en wiens gezag in Rome door deze behaalde verheffing reeds ten top begon te ftijgeren, verdienstlijk te maaken, deed de Gemeentsman saturninus het voorftel, ter uitdeeling van honderd bunderen lands, het geen in Africa op jugurtha was veroverd, aan eiken ouden krijgsman. Zijn Ambtgenoot b^bius wilde zich tegen het zelve verzetten, maar het gemeen, door de welfprekend heid des voorftellers even zeer, als doo eigen onmiddelijk belang, vervoerd, ftee nigde hem dood, zonder zich aan d onfchendbaarheid van zijnen rang te ftoc ren (a). Al vroeg trokken de beide Confuls t veld, om met alle magt den lang geducï ten inval te keeren, die in dit jaar niet t vergeefsch gewacht werd. Mariu begaf zich naar het Overalpfche Gallie te (1) Plut. in mar. p. 413. (2) Aur, vict, d* vir. UI, c. LXXIiI. V. boek V. [oovdst. . voor C. 101. [. van R» 65 Laml verdelingsan oude krijgsluiden door s.vturniisus voorgelteld. s TJittogt .tegen de Cimbriërs. e s y r-  V. boek v. hoofdst. J. voor C 101. J. van R 651. List vai marius on de denkwijze der Liguriërs te beproe ven. j 2?0 ROMEINSCHE terwijl catulus aan den voet der AU pen, ter .dekking van Italië, bleef. Het gerucht verfpreidde zich, dat de Cimbriërs •en Teutoners, door de Celtiberiërs uk Spanje terug gedreeven, weder in twee heiren op Italië aandrongen, waarvan het eene door Noricum, het andere door Ligurie 'fcheen te willen trekken. De Galliërs zelve begonnen nu al onrustig te worden, en men wist niet, wat men van de ligtzinnigheid der Liguriërs inzonderheid te wachten had. Om zich echter hier van te verzekeren, bedacht marius eene vond; hij vaardigde brieven af'aan alle die Volkeren, welken hij verdacht hield, floot bij eiken brief eenen anderen wel verzegeld in, dien hij niet wilde, dat zij voor zekeren bepaalden dag zouden openen; maar, eer die dag kwam, eischte hij alle de ingeflootene brieven weder op, en hield toen het ontijdig openen, het geen bij zommigen plaats had, voor de zekerfte bevestiging van zijnen agterdocht (1). Nu (O Plut. in mar. p. 413, 414, froktih. Ir at. L. 1. c. 2. es, ói  GESCHIEDENISSEN. 271 Nu verlegde marius zijn leger naar den zamenvloed van de Rhont en de Jfara, alwaar hij zich zorgvuldig ver-1 fchanfte en van rijken leeftogt voorzag, ■ om toch door geene fchaarsheid, zijnes ondanks, tot eenig gevecht gedrongen te worden, het welk hij niet voornemens was aan te gaan, voor dat zijn krijgsvolk zich zou gewend hebben aan het fchriklijke voorkomen van vijanden, die reeds zoo veele Romeinen verflagen hadden. Om zich hiervan volkomen meester te doen blijven, zorgde hij tevens voor den verderen toevoer van allerleije krijgs- et; mond-behoeften, die hem de Rhêne oppervlakkig wel beloofde, doch niet zon der groote moeite en veelvuldig gevaai in de daad verfchaffen zou, wijl deszelf mond, door geduurige aanfpoelingvan flil en zand, fchier geheel verftopt was. Di ziende, liet hij zijn krijgsvolk eene grai graven uit den boezem der rivier tot aa zee, in zulk eene richting, dat dezelv minder voor deze aanfpoelingen bloo lag, en van zulk eene ruimte en diepte dat de grootfte fchepen met veile ladin dezelve gemaklijk konden opvaren. Z w; v. BOEI v. [OOFDST. . voor R. 101. [ van C. «5«. Legering van marius bij den zamenvloedvan de tlbófie en Ifara. t Aanleg , van de ' grafc van •j ÏUARIL'J. t » g ij is  V. BOEK V. hoofdst. J. voor C. loi. J. van R. 651De Teu/otiersetiAmbronersliaan zich bij MARIUS neder. CO Plut. in mak. p. 413, 414. CO Plut. in mar, p. 414. 2^2 romeinsche was ten tijde van plutarchus nog in wezen , en werd fteeds naar haaren aanlegger de FeJJa Mariana geheetenCi)* Naauwlijks had hij dit groote werk voltooid, wanneer de Teutoners en Ambroners rechtsfireeksch door Ligurie langs den zeekant op zijne legerplaats afkwamen , terwijl de Cimbriërs, door Noricum trekkende, zich langer in hunnen togt ophielden. De wijd uitgeftrekte heirtogt, waar mede de eerstgenoemden voord rukten , gaf aan de talrijkheid hunner benden deri fchijn eener volflagene ontelbaarheid, waar bij hun woest voorkomen, vreemd gefchreeuw en fchriklijk getier eenen ontzettenden indruk op den geest van befchaafder Volkeren voegde, lie hun vóór den flag reeds van de overweldiging verzekerde. Zij floegen zich nabij het Romeinfche leger neder , omringelden het zelve telkens door hunne talrijkheid en daagden terftond den Co». rul tot een treffen uit (2). Ma-  geschiedenissen. 2^3 Marius liet zich zoo min verhitten door hunne fmaadelijke uitdaaging, als ontzetten door hun dreigend voorkomen,- 1 hij hield de zijnen zorgvuldig binnen de legerwal, en beteugelde den moed dier ! weinigen , wier toorn aan geene bereekening van wederzijdfche krachten dacht. \ Hopluiden en Bevelhebbers, die den toe- ; nemenden overmoed der vijanden vrees-« den, en op eenen flag aandrongen, eer dezelve hun nog onverwinnelijker maaken mogt, moeiten van hem hooren: „dat zij hun vaderland verraadden door aan te houden op den flag, wijl het blijkbaar was, dat men thands om zegepraal noch eereteekens had te vechten , maar om geheel Italië bij dezen fchriklijken oorlogsdonder te beveiligen." Intusfchen liet hij al zijn krijgsvolk bij gedeelten beurtling de legerwal beklimmen, om van daar met het voorkomen der vijanden bekend te worden, en aan der zeiver woest gefchreeuw en klaterende wapenen te gewennen, het geen weldra de bedoelde werking deed. Al het fchriklijke verdween, de woeste krijgsrusting werd befpotlijk, de ftoutè uitdaaging werd ondragelijk, de plunde- XII. deel. S ring V. boek V. IOOFDST. f. voor C. iot. . van R. 651. Marius erdraagc 'eelvuldi;en fchimjJ Ier vijan ten.  V. boek v. hoofdst. J. voor C. IOI. J. van R. 65 r. Ci) Pl"ut.'/« mar. p. 414. 174 ROMEINSCHE ring van al het omliggende land bragt fpijt en woede voord, de veiligheid der legerwal en niet der wapenen wekte algemeene fchaamte, de fchimpende aanvallen op het leger zelve deeden eindhjk een algemeen gemor ter ooren van marius komen. ,, Waar door verdienden wij , --was de algemeene klagt, —als vrouwen agter flot en deur gehouden te worden ? Laat ons, als mannen, vragen, of hij andere krijgsluiden verwacht, om te ifrijden voor de vrijheid, en ons alleen wil houden, om legerwerk te doen, om graften te diepen, flijk te kruijen en in het water te flaan ? Of zou dit al zijn bedrijf in dezen veldtogt wezen ? Zou hem de flag van carbo en cspio, die gaarne voor hem onder deeden in beleid, en wier benden veel geringer, dan de onze, waren, hebben afgefchrikt? Maar wie zou het niet beter achten, iet met de wapenen in den vuist te lijden , dan werkeloos den ondergang der bondgenooten teaanfchouwenCO?" Gaar-  GESCHIEDENISSEN. 2?5 Gaarne hoorde marius zulk een gemor, en echter wilde hij zich nog niet bloot geven aan den vijand. Hij ftelde het zelve ten zijnen aanzien volkomen te vreden en bediende zich van het meest. vermogend middel, om het naar zijnen wil te leiden, zonder den moed des krijgsvolks eenigzins te verflaauwen. „ Ik weet te wel, was zijne openlijke taal, over welke mannen ik het bevel voere, om uit wantrouwen aan derzelver moed of kracht den krijg te rekken: het zijn Godfpraaken, die mij gebieden den vereischten tijd voor de zekerfte overwinning te verbeiden' co." Deze Godfpraaken kon hij zijn krijgsvolk zelf laten hooren, door eene Syrifche vrouw, martha genaamd, aan wier voorfpellenden geest niet werd getwijfeld, op een draagbed in plegtigen praal rond te laten voeren, en allerleija offers, naar haare voorfchriften, te volbrengen. Zij had zich reeds aangediend bij den Romeinfchen Raad, doch was door denzelven, uit ftaatkundigen afkeer van allen (i) Plut. in mar. p. 414. S 2 V. BOEK v. 300FOST. f. voor C. iat, '. van R. 651. Het bijgeoof ftaat marius ten dienst.  S?6 ROMEINSCHE V. boek V. hoofdst. J. voor C XOI. J. van B 651. allen vreemden bijgeloof, terug ge weezen; waarna zij zich tot de voornaamfte vrouwen vervoegd, en bij dezelve door den 'goeden uitflag van zekere voorfpelling, • aan welken zwaardvechter de overwinning ten deel zou vallen, gunftiger onthaal en gehoor gevonden had. Des Conm fuls vrouw had haar nu onlangs aan haaren gemaal gezonden, die door het prachtige gewaad, 't welk hij haar gaf en den uiterlijken eerbied, dien hij haar bewees, den oplettendften twijfelachtig liet, of hij zich enkel van haaren invloed op het krijgsvolk bediende, dan of hij zelf geloof aan haare voorfpellingen gaf (1). Aan het eerfte deed het blijkbaare kunstjen denken van twee tamgemaakte gieren , die overal zijn heir vergezelden en kenbaar waren aan den koperen ring , die hun eenmaal door het krijgsvolk om den hals gelegd was; deze gieren kwamen telkens de kiijgsluiden, dien zij bijzonder kenden, als begroeten, en lieten eene bijzondere vreugde blijken, wanneer deCO Plut. in mar. p. 414,415. Frontin. ftrateg. L. I. c. 11. ex. ia.  geschiedenissen. 277 dezelven zich op eenen togt begaven (1). Alle twijfeling echter aan 's Veldheers bijgeloovigheid zoo wel, als alle eigene neiging ter verdenking van zulke voorteekenen , werd bij de menigte zeer nadruklijk te keer gegaan door een geval, 'r, welk men uit Rome vernam, en 't geen diepe huivering in den zwakken geest van het gros des volks wekte. Batabaces, een Priefter van de Moeder der Goden te Pesfinus, had, onder den naam eener Godfpraak, te Rome ver kondigd, dat de tempel dier Godinne ontheiligd was en een algemeen verzoeningfeest vorderde, welks volbrenging gelukkige dagen en groote overwinningen aan Rome beloofde. De Raad, zeer hoogen prijs op den eerbied dier Godin ftellende, onthaalde den Priefter als eenen Gezant der Goden , en geleidde hem naar de fpreekplaats, om den Volke zijnen last te verkondigen, het welk een Gemeentsman daar toe te zamen had geroepen. Een ander echter, a. pomp ejus genaamd , verzettede zich hier tegen, noenr de (1) Plut. in mar. p. 4:5. S 3 v. BOER V. 100fdst. [. voor C. IOI, J.van R» 651. De ge- waande ongods. dienftig» heid te Rtme ge* ftraft.  V. BOEK V. HOOFDST. J. voor C lor. J. van R 651. Andwoord van marius op de u'tdaaaingtote^n tweegevecht. Ci) Diod. sic, Eclog. ex L. XXXVI. Ecl. 2. PLUT. in MAR. p. 415. 278 romeinsche de den Priefter, die een gefchilderd en met goud doorweeven kleed droeg, terwijl eene kroon van ongemeene grootte zijn ' hoofd omringde, eenen bedrieger, legde hem ftilzwijgen op, en gebood hem, zijne gouden?, kroon af te leggen. De Priefter beklaagde zich flechts over de fchennis, in hem der Godinne aangedaan, maar naauwlijks was pompejus, na het fcheiden der Volksvergadering, te huis gekomen, wanneer hem zulk eene kwaadaardige koorts op het lijf viel, dat hij zijne fpraak verloor en binnen drie dagen ftierf, waarna batabaces met verdubbelde eer bejegend, en door de vrouwen zoo wel, als door een groot aantal mannen, bij zijn vertrek uitgeleid werd CO- Inmiddels hielden de vijanden niet op, het Romeinfche krijgsvolk door allerleijen fchimp te tergen, die volftrekt ondragelijk zou geweest zijn, indien marius zelf geen voorbeeld van ftoute koelbloedigheid had gegeven. Door eenen Teuts-  GESCHIEDENISSEN. 2?9 toner van reusachtige geftalte tot een tweegevecht uitgedaagd, andwoordde hij eerst: „ dat hij zich kon ophangen, in-H dien hij naar zijnen dood verlangde;" en wees hem daarna eenen kleenen en reeds! afgeleefden zwaardvechter aan, om met hem een gelijker kans te waagen, verzekerende, dat hij zelf zich minder fchaamenzou, om tegen hem uit te komen, wanneer hij dit kampgevecht eerst gewonnen had CO. Eindelijk deeden de vijanden, wien het ftil liggen verdroot en 's Confuls volflagene onwilligheid tot eenen veldflag bleek, eenen algemeenen aanval op zijn leger, dien zij drie dagen agter een herhaalden , doch daarna {taakten, telkens begroet wordende met eene hagelbui van pijlen, die hun veel volks deed verliezen, zonder dat zij iet op de welverfchanfte wallen vorderden, of hunne wonden en lijken op den veiligen vijand konden wree- ken' n r 1 Zich nu niet langer, om den Conjul. willende ophouden en geenen verderer te (I) Front. Strateg. L. IV. c. 7. ex. 5S4 v. BOES V. 30FDST. . voor C. 101. . van R. 651. „ Vruchtlooze aanval der vijanden op het Romeinfcheleger. i  V. V. jioofdst. J. voor C 101. J. van R. 651. Hoonende togt der vijanden. 1 < < r. ia Provence. e e v c £"0 B.OMEIWSCHE tegenftand vermoedende , beflooten zij rechtftreekseh over het Alpifche gebergte door te trekken. Zij braken openlijk op en trokken met ftouten overmoed het Ro,. meinfche leger voorbij, luidkeels fchreeuwende: „ wij gaan naar Italië, hebt gij ook iets aan uwe vrouwen te zeggen co?" Dit voorbijtrekken maakte het ontzettend aantal der vijanden kennelijk, daar bet zelve zes dagen lang onafgebroken voordduurde: maar naauwlijks was hunne ïgterhoede opgebrooken, wanneer marius tevens optrok en het vijandlijke heir van iag tot dag op de hielen volgde, flaande :ieh telkens zeer kort bij hun leger terneIer , doch fteeds op zulke welgelegene in welvoorziene plaatzen, dat hij veilig oor alle overrompeling was. Aldus was ien nu tot de volkplanting Aquce Sex'ragt weldra eene menigte krijgsvolk op len been. Inzonderheid kwamen de Amroners, die, dertig duizend in getal, zich in en afzonderlijk leger aan gene zijde der ivier hadden nedergeflagen, aan den ever, alwaar zij, fchoon befchonken van en wijn, dien zij onmaatig aan den disch ebruikten, zich echter geregeld in dagorde  geschiedenissen. 283 de ftelden. Zij Aoegen een zeker maatgeluid op hunne fchilden en fprongen daar- ^ bij vrolijk, onder het onophoudelijk ge.1 fchreeuw van hunnen eigen naam, het zij om zich onderling in geestdrift te bren-l gen, het zij, om den Romeinen, dien zij onder manlius en cjepio geflagen hadden , doodlijken fchrik aan te jagen. Marius, die zijne keurbenden thands niet langer had kunnen noch willen bedwingen , bragt nu eene welgeregelde flagorde te veld, aan welker fpits de Liguriërs ftonden, die zelve zich mede wel Ambroners noemden, en daarom terftond het gefchreeuw der vijanden met een gelijk krijgsgefchreeuw beandwoordden. Het overkomen der rivier bragt de Ambroners in eenige verwarring , en hier van bedienden zich de Liguriërs met zulk een goed gevolg, dat zij hun in die verwarringfloegen, terug dreeven, en dwars door de rivier tot in hun eigen leger vervolgden. Daar echter ontmoetede hun eer nieuwe en ontzettende vijand. De vrou wen der Ambroners , met zwaarden ei bijlen gewapend, vloogen hunnen mannet zoo' wel, als den Liguriërs, met fchuimbek ken v. BOEK v. [OOFDST. . voor C. 101. . van Ra 651. l I l  V. 10b& V„ HOOFDST. J. voor C. 101. J. van R. 651. ; ^ < ï c 3 t ( 2 1 d 284 ROMEINSCHE kende woede, als helfche raazernijen, op het lijf, de eerften als lafhartige verraaders, de laatften als onedele vijanden, aantastende. Geene wonden noch dood ontziende, fcheurden zij met ontbloqte armen den Liguriërs de fchilden van het lijf, en wrongen hun met weerlooze handen de zwaarden uit den vuist, vochten als leeuwinnen, en hielden vol in haare raasemij , ondanks de ijslijkfte wonden, tot tan den laatften fnik (1). De verovering des legers, bij zulk eene rardnekkige verdeediging en tevens bij len naderenden nacht,niet durvende voord:etten, trokken de overwinnaars de rivier veder over , en kwamen veiüg bij het >verige heir terug, het geen echter, in ilaats van eenig genot des behaalden vooreels, den nacht in den fchriklijkflen ngst doorbragt, wijl er maar een kleen ;edeelte der vijanden in de Ambroners 'verwonnen was,en het overige veelontaglijker heir der Teutoners in de nabijheid ig, tegen welks aanval men zich , oor het gevecht van den verlopen dag, niet (O Plut. in mar. p. 416.  geschiedenissen. 285 niet genoegzaam door wallen en fchanzen vetfterkt achtede. Het ijslijk gehuil, het geen de overgebleevene Ambroners dien ganfchen nacht door, wijd en zijd, op hunne rondzwervende vlucht lieten hooren, en het geen veel eer naar het geloei van wild gedierte, dan naar den toon der menfchenftem, geleek, klonk niet flechts den gemeenen krijgsman, maar zelfs den Veldheer fchriklijk in de ooren, die daar bij telkens dan aanval der Teutoners vreesde, en voor een woest en ongeregeld treffen in den nacht tegen hunne ontzaglijke overmagt fidderde fi> Dezen hielden zich echter den nach en den volgenden dag ftil, maar maaktei zich alzins fiagvaardig. Marius, daa tegen , liet geduurende den tweeden nach cl. marcellus met eene kleene bend ruiters en voetknechten , benevens een menigte van gewapende legerknaapen e zoetelaars , gezamenlijk ten getale va drie duizend mannen, eene hinderlage a^ ter het vijandlijke leger betrekken, m< last, om de flagorde der Teutoners bij bi aai (1) Plut. in war. p. 416. 4>7" boe k V. hoofdst. f. voor c. 101. J. van R. 6*1. l i t n i !t :t i«  v. boek v. hoofdst. J. voorC Iói. J. van R 65f. Nederlaaj der Ambroners. 285 romeinsche aanftaande treffen in den rug te vallen (i); terwijl hij zelf voords, door van tijd tot tijd een geweldig gefchreeuw te laten aan' heffen, hun dien ganfchen nacht in vol• flagene onrust hield, ten einde den volgenden dag met eenen afgewaakten vijand te doen te hebben (2). Met het aanbreken van dien dag bragt marius zijn geheele heir te veld en noodigde den vijand, door het fchaaren zijner flagorde, tot een treffen. Deze, om geene afmatting van flaaploosheid noch om de ongelijkheid van den grond denkende , wachtede het afkomen der Romeinen van den heuvel, waarop zij zich gefchaard hadden, geenzins af, maar rukte in onbedachten toorn, die zoo menig een volk ten gronde richtede, tegen de hoogte op, en floeg met ongelijken nadruk in dien ftand tot aan den middag voord, wanneer volkomene magteloosheid van vermoeidheid en hicte hem een weinig deed wijken, en cl. marcel- l us (O Front, ftrateg. L.1I. c. 4. ex. 6. Plut. in mar. p. 417. O) Front, ftrateg. L. II. c. o. ex. I.  geschiedenissen. 287 eus nu, op een gegeven wenk, hem met bulderend geweld, uit zijnen hinderlase van boven eenen anderen heuvel,1 in den rug kwam ftorten, het welk on-middelijk eene onherftelbaare verwarring; ■ voordbragt, die door de volflagene overwinning en de fchriklijkfte flachting tot laat in den nacht gevolgd werd. Het aantal der gefneuvelde en gevangene vijanden beliep, volgends pltjtarchus, boven de honderd duizend (O, volgends livius zouden 'er honderd en veertig duizend omgekomen en zestig duizend gevangen gemaakt zijn. Tbutoboj> us, het Opperhoofd der Teutoners, werd in de vlucht gegreepen en voor den zegepraal bewaard, waar bij hij door zijne uitftekende ligchaamslengte, zelfs boven de rondgedragene zegeteekenen , den aanfchouweren in het oog viel (2). 'De krijgsgevangene vrouwen zouden hunnen overwinnaar verzogt hebben, door hem aan den Vestaalfche tempeldienst gewijd te worden , en , op zijne weigering. (1) Pl.ü"t, in mar. p. 417. Epit. livii L, LXVIII. (2) Flor. L. III. c. 3. V. BOEK v. IOOFDST. . voor C. 101. '. van R. 651.  £88 ROMEINSCHE V. boek V. hoofdst. J. voor C. ii o, J. van R. 651. Wederkee. rige edel moedig, heid van marius en : zijn krijgsvolk. i 1 1 1 ] 1 t l ring, zich allen den volgenden nacht verworgd hebben (1). Het krijgsvolk, overtuigd , dat 's Confuh goed beleid en onvertzaagde moed alleen de hagchelijkfte en beflisfchende overwinning had bevochten, ftond hem edelmoedig al den buit af, dien het ongeftoord te zamen bragt: doch marius, zijn huis met roem en niet met fchatten willende verrij • ken, was vindingrijk in kieschheid, om ien krijgsman de eer van zijne edelmoeiigheid te laten, en hem tevens het welverdiend loon zijner dapperheid te doen jehouden. Na eene dankbaare aanvaarling van den ganfchen buit, liet hij den welven . naamhjk , door zijne Penningneesters tot den allerlaagften prijs in veiing aan de zijnen verkopen (2). De roem van dit bedrijf, benevens le lof van zijn uitmuntend krijgsbeleid, e Rome overgebragt, verwierf hem zoo vel de achting der Grooten, als het zel-e hem in de blaakende gunst des Volks •evestigde. De fpoedig daar op volgende (1) Vai. max. L. PV. c. i. ex. 3. (2) Plut. in mar. p. 417.  geschiedenissen. 2Ü9 de Conful-keuze ftrekte hier van ten fchitterenden blijke, daar dezelve voor de vijfde maal op marius viel. Hij vierde een plegtig overwinniugoff:r in zijn leger, wanneer hem de brief des Raads met het bericht van deze nieuwe verheffing werd ter hand gefield. De prachtigfte tuigen en wapenrustingen der vijanden waren bewaard tot tooizel van zijnen zegepraal, maar alle de overigen, op eenen ftapel geworpen , werden ter eere der Goden verbrand. Marius zelf ftond in oifergewaad aan het hoofd zijnes ganfchen heirs met eenen brandenden fakkel gereed, om de vlam te Heken in den wapenmijt, wanneer hem zijne vrienden met losfen teugel deze blijde boodfchap bragten. Hij las den brief des Raads en verklaarde daarna zich gereed, om, naar deszelfs wil en dien des Volks, het Confulfchap te aanvaarden, doch ftelde het vieren van den zegepraal uit, die hem tevens was toegeftaan, tot dat de nederlaag van het overfchot der vijanden zijne overwinning zou volmaakt hebben. Dit fchijnbaare blijk van onverfchilligheid voor eene eer, die anderen voor het wenfchelijkfte XII. deel. T goed V. BOEK v. HOOEDST. J. voor C. lol. J. van R. 651. Het vijfde Conful fchap aan Marius opgedragen.  V. BOEK V. HOOFDST. J. voor C. lOi. J. van. R. 65'. Krijgsbedrijven der Cimbriërs. S99 ROMEINS C HE goed op aarde hielden , deed eerst zijn ganfche heir verwonderd ftaan, doch ftrekte het zelve voords ter onbepaalde bemoediging , wijl elk het daarvoor hield , dat marius volkomen zeker van zijne volgende overwinning zijn moest, om daarna het volle genot zijner tegenwoordige uit te ftellen (O- Deze bemoediging had zijn heir , ondanks de volkomene zege op de Teutoners, hoog noodig. Dezelven hadden flechts de voorhoede uitgemaakt der Cimbriërs, die, zonder tegenftand tot aan de Norifche Alpen voord getrokken, den Conful catuil u s voor hunne fchrikverwekkende komst hadden doen wijken door het land der Carners en der Venetiërs tot agter de rivier Athefis , waar voor zij zich thands tegen hem over gelegerd hadden O)Schoon laat in het najaar aan den voet dier Alpen gekomen, had hun derzelver dikbefheeuwde en bevroozen kruin geenen oogenblik doen aarzelen in het voord zet- (1) Plut. in mar. p. 4l8« Liv' L' LXVIII. (2) Zie de kaart voor het IXde deel.  GESCHIEDENISSEN; £QI zetten van hunnen togt, dien zij, in tegendeel, om den vijand door de harding hunner fpieren ts verbaazen, blootvoets : over het gebergte hadden vervolgd, van welks hemelhoogen top zij zich, op hunne fchilden, als op fleeden zittende, veel, eer hadden laten afftorten, dan nederglij - < den (i). Catulus had aan de beide oevers der rivier, door eene opgeflagene brug vereenigd, een leger; dat aan gene zijde tegen den vijand over was veel kleener, dan dat aan deze, naar den kant van Italië. De Cimbriërs bedienden zich eerst van allerleije middelen, om de breede, fnelftroomende en diepe Athefis doorwaadbaar te maaken, en alzoo ter zijde van den Conful langs Italië verder in te dringen, doch deze poogingen verijdeld ziende, wierpen zij ganfche boomen, met wortel en al uit den grond gefcheurd, in het water, die door deszelfs vloed tegen de Romeinfche brug gedreeven, dezelve zoodanig teisterden, dat zelfs 's Confuls groote leger lafhartig opbrak en de vlucht nam, (i) Pi.ut. in mar, p. 418. Flor. L. III, e. 3. Oros. L. V. c. 16. T s v. BOEK V. JOODFSTi I. voor C 101. f. van R. 651. /lucht van AXULUJ,  V. BOEK V. HOOFDST. J. voor C IOI. J. van R 65i> Dapperheid van CN. PtRRE JUS. 292 romeinsche nam, het welk hem noodzaakte , om , daar hij de zijnen geenzins tot ftaan kon brengen, zich zelf op den aftogt aan hun hoofd te ftellen , ten einde den vijand door deze gedaante eener geregelde agterwaardfche beweging de wezenlijke verwarring en fchrik zijnes krijgsvolks te verbergen. Sylla , de Onderbevelhebber van cat ü l u s, had hem dezen raad gegeven , die voorzeker het beleid van sylla zoo zeer vereerde, als hij den Conful, die denzelven noodig had , tot fchande ftrekte (1). Inmiddels had zich het kleene leger zoo voortreflijk tegen den daadlijken aanval der Cimbriërs verdeedigd, dat het zich bij den edelmoedigen vijand eenen vrijen aftogt over de rivier had bedongen, en zich fchierlijk weder met het lafhartige groote vereenigde (2). Het beding van dezen aftogt wasinzon. derheid te danken geweest aan het bedrijf van eenen Hopman, cn. perrejus ge- (1) Plut. in mar. p 4.18» Flor. L. III. c. 3. Strab. L. VII. p. 293, Plut. Apopth. Rom. T. II. p. 20t. CO Plut. in mak. p. 418.  geschiedenissen. 2£3 genaamd, die den Bevelhebber, zwaarigheid n aakende, om dwars door de vijanden heenen te liaan , doorftooten, zelf1 het bevel op zich genomen en de ganfche keurbende gered had, waarvoor hem naderhand eene Belegeringkroon , nog nooit vóór hem door eenen Hopman gedragen, tot eereloon gegeven werd (i). Niet minder prees men eenen l. opimius, door wien de ftoutfte Cimbriër in een tweegevecht, waar toe hij den dapperflen Romein had uitgedaagd, verflagen was (2.). De zoon van m. scaurus, integendeel , met eenige andere Ridders het allereerst op den haal gegaan, vond bij zijne te huiskomst te Rome zijnen vader dermaate vertoornd over zijne fchandelijke vlucht, dat hij hem verbood onder zijne oogen te komen, hef welk den jongeling zoo bitter trof, dat hij zich met eigene hand een leeven benam, 't geen hij in het (O Phn. L. XXII. c. 6. £2) L. Ampelius c. 22. T S V. BOEI V. ioofdst. [. voor C. 101. [. van R. 651. Tweege* vecht van u opimius. De zoon van m. scaurus uit zijnes vaders oogen verbannen.  V. boek V. hoofdst. J. voor C 101. J. van R 651. Verdarte lin? der Cimbriërs in Penetie, 894 ROMEINSCHE het veld van eer niet had durven wangen (i> Rome zelf had voorzeker groot gevaar gelopen , indien de Cimbriërs zich van •den fchrik hunner wapenen bediend en onverwijld Italië doorgetrokken hadden : maar, nog geheel onkundig van den ondergang der Teutoners, eh alleen bevreemd over derzelver lang wegblijven, vonden zij goed, hun in het land der Venetiërs op te wachten, welks overvloed, gemak en weelde de verftaalde fpieren der Alpen beklimmers ontfpanden , terwijl hun zoo fchadelijk verblijf ilfazrdenRomeine n tevens tijd gaf, om zich te herftellen van den algemeenen fchrik , en uit de vereeniging van marius met catulus nieuwen moed te vatten (2). Schoon men weinig reden van voldoening over catulus had, die nu wel als een braaf man, maar een onbeduidend Veld- (i) Frontin. Strateg. L. IV. c. 1. ex. 13. Aur. vict. de vir. Ui. c. LXXII. CO Flor. L. III. c- 3« Flut. i* mar. p. 418.  geschiedenissen. 205 Veldheer, te boek ftond (i), verlengde men hem echter als Proconful inzijnkrijgsbewind, terwijl men m. aquillius' den tegenwoordigen Ambtgenoot van marius ter beflisfching van den flaaven-! krijg naar Sicilië zond. Het Onderbevel -, hebberfchap bij hem van sylla, die j zich reeds als krijgsman had beroemd ge-, maakt, deed, naar hetfchijnt, den Raad deze verlenging waagen, terwijl het Volk met genoegen zag, dat zijn geliefde marius alzoo den ganfchen roem der overwinning van de Cimbriërs zou weg dragen. Terftond na den terugtogt zijnes Ambtgenoots te Rome opgeroepen, overlegde hij met den Raad het ontwerp van zijnen nieuwen veldtogt en ftelde het Volk volkomen gerust wegens deszelfs goeden uitflag. Spoedig trok zijn agtergebleeven heir uit het Narboneefche Gallie naar Venetië op, en vereenigde zich aldaar onder zijn bevel met dat van catulus, 't welk tot over de Pê terug gedeinsd was. sConfuls eerfte werk was, deze rivier weder over te trekken, ten einde de gind- fche Cl) Plut. in sylla p. 453T 4 BOEI V. 00FDST. . voor C. 100, . van R. 652. Jl. aqu1l- ,ius en c. JAR1US V. lof Krijgstogc vansiARius tegen de Cimbriërs.  V. BOEK V. HOOFDST. J. voor ( ioo. J. van P 65i De Cim bri'èrs krij gen kennis van d nederlaag der Teuti ners. romeinsche fche landftreek voor de volflagene vernieling van den woedenden vijand te bewaa^ ren (1); doch bet verfchil zijnes woesten " charakters met het meer befchaafde van ca. t u l u s, en zijne verregaande eerzucht, die naarijverig op den geringften roem was, bragten inwendige verdeeldheid voord, die gevaarlijker , dan de geweldigfte vijand, is. Het Onderbevelhebberfchap van sylla, tusfchen wien eh marius de oude wrok thands nieuw vuur vattede, droeg hier toe niet weinig bij ; daar sylla tegen de komst van marius allen voorraad van leeftogt in het leger des Proconfuls met zulk eene inhaaügheid had bijeengebragt, dat de Conful verplicht was, zijn heir uit syll a's handen van het ovarfchot van catulus te fpijzigen (2). - Gelukkig kenden de vijanden die oneenigheid "hunner baftrijderen niet; de uiterlijke vereeniging der beide legermagten, -en het lang wegblijven hunner togtgenooten deeden hun Gezanten naar den Conful (O Plut. in mar. p. 419. (3) Plut. in syll. p, 453.  geschiedenissen. 207 ful afvaardigen met den ouden eisch om genoegzaame landerijen en fteden voor hun en hunne broederen, omtrend wier [ nederlaag zij zoo ongeloovig waren, dat zij derzelver eerile boden om' het leeven! hadden gebragt. Marius vroeg hun: „ van welke broederen zij fpraken ?" en zeide, fchimpende, wanneer zij, de Teutoners noemden: „ zorgt voor die broeders niet, die hebben van ons den grond al weg, dien zij altijd behouden zullen." Verbitterd over deze befpotting, dreigden de Gezanten, hem dezelve bij de Cimbriërs te zullen doen boeten, zoodra de Teutoners kwamen. „ Die zijn reeds hier, zeide marius, het zou van u zeer onbeleefd zijn, heen te gaan, zonder uwe broeders te groeten;" op welk woord de krijgsgevangene Overften der Teutoners vooi hunne oogen gebragt werden, en hun al len twijfel wegens hunne nederlaag bena men (i> Na deze ontzettende verzekering, ver toefden de Cimbriërs geenen oogenblik om voord te rukken met hun leger; hui Ko (i) Plut- in mar. p. 419. T 5 v. boes V, ;ootdst. . voor C. 100. . van R. 652. j 1  V. BOEK V. hoofdst. J, voor C, IOO. J. van R, 652. Affpraak tot een treffen. Slag tusfchen de Cimbriërs en marius. CO Plut. in mar. p. 419. C2) Plut. in mar, p. 419, 430. 298 iOMEINSCHE Koning bojorix begaf zich met eenige ruiters tot onder de legerwal der Romeinen, om marius tenftrijd tedaagen, die hem even onvertzaagd ten andwoord gaf: „ dat hij, fchoon de Romeinen niet gewoon waren, met den vijand over het treffen raad te pleegen, hem echter wel wilde voorftellen, om met den derden dag in de vlakte bij Vercellce flag te leveren, wier effen grond voor de werking der Romeinfche ruiterij zoo gefchikt was, als derzelver uitgeftrektheid voor de talrijkheid der vijanden (1)." De dertigfte dag van Hooimaand bragt, volgends affpraak, de wederzijdfche heiren in flagorde. Marius voerde het opperbevel over de vereenigde Romeinfche legers; zijn eigen beftond uit twee-en-dertig duizend mannen, dat van catulus uit twintig duizend; terwijl de vijandlijke magt wel tweemaal honderd duizend man nen fterk zou geweest zijn, fchoon derzelver ruiterij niet boven de vijftien duizend zou bedragen hebben (2). Al»  GESCHIEDENISSEN. 299 Alles diende den Romeinen zoo uitftekendop dezen dag, dat de zekerfte voorkennis denzelven niet beter zou kunnen gekoozen hebben. De nevelachtigheid der lucht bedekte eerst de vijandlijke overmagt, die voords de doorbrekende zon en den wind tegen zich had. Marius had de keurbenden van catulus in het midden zijner ilagorde gefield, en ftond met de zijnen op de beide vleugels, dien hij dus komsge wij ze verre voor het midden zou hebben laten uitfpringen , om, was hei mogelijk,met de zijnen de kans te beflisfcher enalzoo den roem der overwinning weg t< dragen, eer het gevecht aan ca tul us toekwam, gelijk sylla , in eene be fchrijving van dezen flag, dit oogmert aan hem toefchreef, wiens geenzins onpat tijdige bericht plutarchus in zijm opgave voornaamlijk gevolgd heeft. De Cimbriërs bragten hun voetvolk i eene vierkante dagorde op, waarvan elk zijde drie duizend zeven honderd e vijftig fchreden lang was. Derzelver ru terij ftond aan de rechter zijde, endroe eene wapenrusting, die zoo wel op ve fchrikking, als op eigene beveiliging, w; aa: v. BOE.1S v. HOOFDST. [. voor C. 100. J. van R« 652. Stand der beide flag. orden. 1 tl e a i- g t- ,s i-  V. BOEK V. ■OOFDST. J. voor C. IOO. j. van R 65 a. f Nederlaag «ter Cim ■ it ilrs. SOO ROMEINSCHE aangelegd. De helm vertoonde alledeije lchriklijke gedaanten van opgefperde muilen van dieren, en was zoo hoog gepluimd, dat de middelmaatigfte krijgsman onder denzelven eene reusachtige lengte kreeg( 1). Marius en catulus deeden beide plegtige geloften voor het aangaan van den flag, de eerfte van een offer van honderd osfen, de laatfle van eenen tempel aan het Goed Geluk van dezen dag, het welk waarlijk den Romeinen zeer kennelijk begunftigde. De vijandlijke ruiterij had niet zoodra eene wending gemaakt, om de Romeinfche flagorde om te trekken, welke marius zeer wel bemerkte, of het onbezonnen gefchreeuw van éénen krijgsman , dat de Cimbriërs de vlucht reeds namen, dwong hem, om rechtftreeksch tegen de vijanden in te trekken, die tevens, als de baaren eener verbolgene zee, kwamen aandruisfchen. De wolken van ftof, die hunne beweging voordbragt, verborgen hun dermaate voor den Conful, dat hij in zijnen optogt van den vijand afgeraakte, en dezelve, te- (1) Plut. in mar. p. 420.  geschiedenissen. 301 tegen zijn ontwerp aan, het eerst metcAT u l u s aan den flag kwam. Zijn krijgsvolk , 't welk veel minder van de talrijkheid der vijanden had gezien, wederftond den eerften fchok onvertzaagd, en bediende zich weldra van derzelver verflapping , om met verdubbelden rhoed op hun in te dringen. Als bewooners van het koude Noorden tegen de fneeuw van der Alpen kruin gehard, waren de Cimbriërs , naamlijk, onbefland , voor de brandende hitte van het zuidlijk Ita lie, en fmolten weldra hunne krachter weg onder de brandende zonneftraaler en het heete ftof, het geen tegen hun op ging, terwijl 'er nog niemand der , aar hitte gewoone, Romeinen zweetede of hijg de. De ftrijd werd hier door veel te on gelijk; fchierlijk verkeerde dezelve in een< moorddaadige flachting; duizenden vielei 'er van de Cimbriërs, wijl zij zich onder ling door kleene ketens aan elkanderei hadden vastgehecht, om het doorbrekei te beletten, doch waar door de een nu de anderen in den terugtred belemmerde, e degefneuvelde of zwaargewonde den no; gaaven krijgsman weerloos maakte. Ca t u v. BOEK v. HOOFDST. J. voor G» 100. ]. van R. I l 1 l 1 >  v. BOEK v. HOOFDST. J. voor C, loo. J. van R. 652. Strijd der Cimbtifche vrouwen. i ) < c 2 2 C 1 ll b E Zi d d 3°2 «-omeinsche tulus en marius, die nu ook weder, na het terug drijven der vijandlijke ruiters, flags geraakt was, vervolgden hun geluk , tot dat zij een ontzettend aantal vrouwen te beftrijden vonden, die, op wagens gezeeten, haare fchichten zoo wel op de vluchtelingen, als op hunne vervolgers, wierpen , en woedende vochten, tot dat haar de mishandeling des Romein/dien krijgsvolks veel meer , dan le dood zelf, affchrikte j wanneer zij laare overgave aanbooden onder beding, van tot dienaaresfen van het VestaaU che Prïefterfchap gebruikt te worden, riet afilaan dezer bede bragt bij haar lezelfde uitwerking, als bij de vrouwen Ier Ambroners weleer voord; nu floegen ij de handen aan zich zelve, en hingen ich, bij gebrek van boomen, met haare kineren aan de wagens op, het welk de lomeinen bij hunne verovering van het ;ger een tooneel opleverde, van welks efchrijvingonze verbeelding terugdeinst, ene vrouw zou men gevonden hebben, :lve verworgd hangende, met twee kinïren aan haare hielen! De mans, die :n dood in het flachtveld ontkomen waren ,  geschiedenissen. 3°3 ren, zouden zich zelve aan den ftaart hunner paarden, en de hoornen hunner osfen gebonden, en door dezelven alzoo van een hebben doen haaien! Doch het aantal van krijgsgevangenen wederfpreekt al vast de algemeenheid dezer overdreevene zelfwoede. Zestig duizend werden 'er, naamlijk, gevanglijk weggevoerd, honderd en twintig duizend zouden 'er omgekomen zijn, terwijl 'er geen drie honderd Romeinen zouden gefneuveld wezen. Bo joRixenLUGius,twee der Cimbrifcht * Vorften,waren met roem en geenzins on gewrooken omgekomen, twee anderet claudicus en cesorix waren ge vangen gemaakt; naauwlijks bleef 'er ee nig overfchot van het geheele heir, on naar deszelfs land terug te keeren, en al daar den roem te bewaaren voor ee laater nageflagt, van eenmaal door de ftoutften togt het fchier albeheerlchen Rome in deszelfs eigene ftaaten te hebbe doen fidderen (i). H (i) Catulus e: Sylla ap. plut. in ma p. 420,431- Flor. L. UI. c 13. O ros. V. c. 16. V. boek V. i00fdst. f, voor C. 100. [, van R. 65a- l l I tl d B St R. u  V, boek V. hoofdst. J. voor C ioo. J. van R. o'S». Gefchil tusfchen het krijgsvolk van marius en catulus. ( De overwinningaan marius toege- 1 fchreeven. j C i 1 x f 3°4 romeinschb Het krijgsvolk van m a r i u s zou flechts twee, dat van catulus eenendertig veldteekenen veroverd hebben, het welk 'voorzeker geen dubbelzinnig blijk zou geweest zijn, wien de grootfte eer van deze overwinning toekwam. De eerzucht hunnes Veldheers, echter, zou de eerstgenoemde benden te zeer verblind hebben, om dit bewijs te zien, zoo dat zij zich den grootflen buit zouden toegeëigend hebben, totdat eenige Afgezanten ran Panna, dien men wederzijdsch als èheidsluiden aannam, hun toonden, dat /erre het grootfte getal der fchichten , vaar door de vijanden gefneuveld waren, ien naam van catulus droegen CODe Veldheeren zelve fchijnen echter leswegen niet verfchild noch zich den wist hunner benden aangetrokken te heb • 'en, en, fchoon catul us en s y l l a, üe beiden dezen flag befchree.en, zeer terk ten nadeele van marius in den itflag zoowel, als in de bedoeling,zijner werkzaamheid op dien dag fpraken , :hreef nogthands het algemeen gevoelen dezen CO Plut. in mar. p. 421.  geschiedenissen. 305 dezen den roem en eer der volkomene overwinning van de Cimbriërs, toen en naderhand, zoo ftellig toe, dat men reden1 heeft, om aan de goede trouw der beide partijdige fchrijveren , in het ganfche verhaal van den gemelden flag, te twijfelen (O. Ter bijzondere belooning der dapperheid van duizend Camerters , fcbonk marius hun het Romeinfche burgerfchap,; welke daad van eigen ongewettigd en voor-' beeldeloos gedrag naderhand berispt , doch door hem verdeedigd werd met het zeggen : „ onder het geraasch der wapenen kon ik geene wetten hooren C2)" De eerfte tijding dezer volkomene overwinning kwam te Rome in den nacht,, en deed overal, waar zij zich verfpreidde, feestmaalen in de huizen aanrechten, bij welker viering elk ter eere van marius, als van eene Godheid, plengde (3). De voor- CO Vell. Paterc L. N. c. 12. Juven. Sat. Vill f. «53- C2) Plut. Apopbth. Rom. T. II. p. 202. C3) Val, max. L. VIII. c. 15. ex. 7.. XII. deel. V V. boes v. IOOFDST. \. voor C. 100. :. van R. 652. Het Bur- 'erfchap lan de Ca~ nerters ;egeven. Algemee* ie vreugde e Rome.  3o6 ROMZINSCHB V. e o ek. V. hoofdst. J. voor C. ioo. J. van R, 65». Marius en catulus «egepraalen beide te gelijk over de Cimbriërs. Cl) Plut. in mar. p. 421. (2) Plut, in mar, p. 421. vooringenomenheid van het gemeen met dezen Veldheer muntede echter, bij de algemeene vreugdebedrijven , het meefte uit; het zelve noemde hem den derden Stichter van Rome r,a romulüs encAmillus, en wilde hem alleen eenen zegepraal toegeweezen hebben , zonder de vermindering der eer van zulk eenen Held door iemands deelgenootfchap te dulden (1). Marius zelf wilde echter catulus van deze eer niet buiten fluiten, het zij uit vreeze voor verbittering der wangunst, het zij uit fchroom voor den tegenfiand van des Proconfuls krijgsvolk, het zij om zich door een blijk van nederigheid aan te prijzen. Hij zelf begeerde van de twee zegefeesten, dien men hem aanbood, 'er flechts één; en wilde het zelve gezamenlijk met catulus vie • ren (2). De geheele praal dezer zege was nogthands zoo bijzonder fcbitterend voor marius, dat de Proconful daar bij naauw  geschiedenissen. '30? haauwlijks in het oog viel, en dat hij zelf de gelukkigfte Romein had mogen geacht worden, indien hij bij het aftreden1 van zijne zegekar den geest gegeven had( i);' want van dezen oogenblik af begon hij eenen roem te overleeven , die niet hooger rijzen kon, en dien hij zelf op de bereikte hoogte niet wist te houden. Terwijl catulus den beloofden tempel aan het Goed Geluk van dezen dag naar de fchoonfte bouworde van den Griekfchen fmaak flichtede, en daar bij de majefteit van Rome zoowel, als de kieschheid der tegenwoordige befchaaving, in acht nam: zag het gemeen zelfs, het welk in de toepaslijkheid van het opfchrift op elken dag genoegen vond, met weerzin marius eenen anderen voor de Eer en Deugd bouwen van gemeenen fteen en naar het fmaakloos voorfchrift van eenen Romeinfchen Bouwmeester. Hij wilde hier mede, naar het fchijnt, zijne benijders trotfcheeren, die hem zijne onbedrevenheid in deletteren en fraaije kunfien verweeten, gelijk hij daar toe ook terftond de (i) Juvenal. Sat. X, f. 276—383. V a V. EOEi V. IOOFDST. . voor Cé 100. . van R. 652. Tempels door MARIUS en CATULUS gefiicht.  V. BOEK V. koofost. J. voor C. ico, J. van R. 65a. Vertelling wegens de eerfte tij. ding der ©verwinning. CO Val. max. L. H. c. 2. ex. 3. Id. L.III. c. 6. ex. 6. Vit ruv. pref. L. VIII. 308 romeinsche de Griekfhe feestfpelen verliet, dien het algemeen gebruik hem bij de inwijding zijnes tempels had doen geven. Deze eigenzinnige afkeer van alle Griekfche befchaaving en kunst wederfprak zich zelf nogthands op het belagchelijkfte in aller oogen, toen men hem aan de Griekfche fabelleer in zoo ver geloof zag flaan , dat hij voordaan zijnen wijn uit eenen Cantharus dronk , om zijne overwinningen met dien van bacchus gelijk te fielden , die , na zijne Indifche togten, juist zulk eene drinkfchaal zou gebruikt hebben CO- De duurzaame vreugde over de volkomene nederlaag van vijanden, die na de Galliërs de geduchtfte beflrijders van het Gemeenebest waren , bragt ongetwijfeld de vertelling voord, dat men de tijding daarvan onmiddelijk door castor en pollux zou ontvangen hebben, voor wier tempel twee gekuerde jongelingen een fchriftlijk bericht der overwinning op den zelfden tijd aan den Prester zouden  geschiedenissen. 309 den overhandigd hebben, waarin de zege bevochten werd (i). Dit zelfde jaar, 't welk Rome van zulk eenen noodlottigen krijg ontfloeg, verblijdde hetzelve tevens met de hoop op het volkomene bedwang der muitende flaaven op Sicilië, die echter eerst na het volgende jaar vervuld werd. Bij de komst van den Conful aquillius, Was anthenio nog bekleed met het Koninglijk opperbevel, en deed door zijne belegeringen, veroveringen en plunderingen het geheele eiland daveren. Aquillius, als Onderbevelhebber in den veldtogt tegen de Teutoners bij marius tot eenen bckwaamen krijgsman gevormd, bemoeidde zich in dit ganfche jaar alleen met de verijdeling der poogingen van anthenio en met hem allen toevoer van leeftogt moeilijk te maaken, terwijl hij zelf zijn leger en de fteden ruim voorzag. In het volgende jaar , als Proconful in zijn bewind verlengd, kwam het eerst tot eener flag, waarbij hij zelf met anthenio iti een tweegevecht geraakte, die hem eeni ligte wond aan het hoofd toebragt, doel zei (O Flor. L. III. c. 3. V 3 v. boek V. hoofdst. J. voor C. 100. J. van R. 652. I 1 f  v. boes v. HOOFDST, J. voor C 99. J. van R, <553. J. voor C. 98. J. van R. 654. De eerft< moedermoorder tc Rome. glO romeins C H e zelf fneuvelde. Het overfchot der muiters, tot tien duizend in getal, wierp zich nu in fieden en fterkten, en verduur' de 'er hardnekkig den raazenden honger, tot dat zich hun Opperhoofd satyrius met duizend overgebleevenen, onder beding van lijfsbehoud, aan aquillius overgaf, die echter zijn woord niet hield, maar hun gevangen naar Rome zond, om 'er den beesten voorgeworpen te worden. Zij zelve, zoo trouwloos behandeld, verkoozen liever, als zwaardvechters, door elkanders wapenen te flerven, waarna satyr 1 u s, de laatst overige, zich met eigene hand het leeven benam, het welk hem in der Romeinen oog, hoe verachlijk ook op eenen flaaf nederziende , meer vereerde , dan de kleene zegepraal den Procon* ful wegens de voleinding van dezen vierjaarigen flaavenkrijg , die, benevens den voorigen, een millioen flaaven het leeven zou gekost hebben (1). Geduurende het vijfde Confulfchap van marius werd te Rome een misdrijf gepleegd , het geen den Romeinen zei ven den verCO Diod. sic. Eclog. ex l. XXXVI, Flor. L, III. c. 19. Athen. L. Vf, c. flo.  geschiedenissen. 3ii ver gevorderden graad hunnes zedenbederfs kenbaar maakte. Poplicius malle o l u s, een naneef van dien Conful, on-1 der wiens bewind zich het ouderlijke ge- ■ zag zoo nadruklijk had doen gelden (1), had, met behulp zijner flaaven, zijne moeder omgebragt. Romulus had even min als sol on eene ftraf bepaald op den oudermoord , denzelven onmogelijk achtende, of alvast niet mogelijk willende ftellen (2). Het Tienmanfchap, het welk de twaalf tafelen der wetten flelde, had ih de zevende eene ftraf bepaald op zulk eenen gruwel f3), maar dezelve was drie eeuwen lang buiten werking gebleeven, en werd thands voor het allereerst misfchien ten uitvoer gebragt (4). Zo- (O Zie D. VI. bl. 45t— 43(s) Zie D. I. bl. 69. (3) Zie D, III. bl, 3°9- (4) Plutarchos zegt, dat de eerlte vadermoorder, na den oorlog met hannibal, l. nos^ tius zou geweest zijn, doch deswegens wordt nergens elders gewag gemaakt, terwijl van dezen mal. leolus elders overal, als van den eeiften ouder, moorder,gefproken wordt. —Plut. in rom. p 32. - Oros. L. V. c. 16. Epit, li vu L LXVIII. V 4 ' V. boek V. [oofdst. . voor C. 98. [. van R. 65 i-  V. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 98. J. van R Straf dei ouierïnoorders. SI* romeinsche Zodra de moordenaar gegreepen werd, bond men hem eenen zak van wolfsleder voor den mond, ten teeken, dat men hem geen woord ter ontfchuldiging ver■ gunde, of dat men voor de befmetting van zijnen adem vreesde , die eenen wolf veeleer , dan eenen mensch behoorde bezield te hebben. Voords deed men hem houten voetzooien aan, om de aarde, aller moeder, niet te bezoedelen door zijnen blooten voet (1) ; waarna, men hem opgeflooten hield, tot dat delederen zak bereid was, waar in men hem, volgends de wet der twaalf twafelen, in zee wierp. C1 c e r o gaf eenmaal deze reden van die ftraf. „ Dus fcheenen onze voorouders hem van de geheele natuur af te fnijden, door hem de lucht, de zon, het water en de aarde tevens te benemen, ten einde hem, die haar vermoord had, welke hem het leeven gaf, van alles te berooven , waar uit alles gezegd wordt te beftaan. Zij wilden, naamlijk, het ligchaam den wilden dieren niet geven, Cl) Bouchaud Comment.fur Ja h des douze Tables p. 599, 600.  GESCHIEDENISSEN. gig ven, Olu de beesten zelve , door zulk eene gruwelijke befmetting , nietbloeddorftiger te maaken; noch het zelve naakt in' de rivier werpen, om, in zee gedreeven,het water niet te ontheiligen, 't welk geacht wordt, alle ontreirriging weder te zuiveren. Niets was hun zoo gering of gemeen, dat zij het zelve 'er eenig deel van wilden laten. Wat immers is gemeener, dan de lucht voor de leevenden, de aarde voor de dooden, de zee voor de drenkelingen , het ftrand voor de opgeworpenen: maar zulke fnoodaards leeven zoo lang zij kunnen, zonder de lucht in te ademen} fterven, zonder dat de aarde hun gebeente raakt; worden van de gol ven geflingerd, maar geenzins gewasfchen . en, eindelijk zoodaanig opgeworpen, da de rotzen zelve hun geene rustplaats ge ven (i)." In het vervolg van tijd,wan nee (O Cic. pro nosc c 26. Met hoe groot toejuiching deze vernuftige plaats ook door h£ Volk, in het alleieerfte pleit van cicero, gehoor werd, verklaarde hij zelf echter, deze toejuichin meer verplicht te zijn geweest aan de goede hoop welke men voor het verrolg van,hem opvattede V 5 di V. BO 1 K V. [oofdst. . voor C 98. f. van R. 654- f t d l , t  V. BOEK V. HOOFDST. J. voor ( 98. J. van F, 654. De ontmanning t£ keer gegaan. 314 ROMEINSCHE neer deze gruwel zoo zeldzaam niet bleef, voegde men neg andere bijzonderheden • bij de opgegevene ftraf, die ten laatften " belfond in het innaaijen van eenen hond, • eenen haan, eene flang en aap in den zelfden lederen zak, die op eenen wagen, met zwarte osfen befpannen, naar zee gebragt en in dezelve geworpen werd. De hond en haan fcheenen de ongevoeligfte dieren voor derzelver ouders, de adder kenmerkte de grootfte kwaadaardigheid, en, even als de aap , had de vadermoorder alleen het uiterlijke van den mensch, terwijl het onderling gevecht dier beesten den veroordeelden eene bijkomende foltering was (1). Nog had men in dat jaar een nieuw bijgeloof tekeer gegaan, waarvan hetheillooze voor den Staat terftond bij deszelfs eerfte ontdekking bleek. Een flaaf van den Oud Conful cAPi.o had zich tereerevan de Jan aan de zaak zelve, wijl hij voor eene onrijpe /rucht der jeugdige weelderigheid hield, welke hij, in aatere dagen, zelf veroordeelde. C1 c, Orat. 30. (i) BOUCHAUD, p.öOO, OOI.  geschiedenissen. 3I5 de Moeder der Goden ontmand. De Wigchelaars, hierover kwanswijs geraadpleegd, deeden hem over de zee ver-1 voeren naar een eiland, met verbod om ooit weder te Rome te komen, alwaar men het plegtigst zuiveringfeest hield, om toch eenen ieder den diepften afkeer van een bijgeloof in te boezemen, het geen, hoe weinig verleidend op zich zelve, der dweeperij misfchien niet zou mishaagd hebben, daar toch deze Godin zelve reeds, als cv bel e, door zulke Priesters gediend werd (O Jou obseq. c. CIV. Zie D. VIII. bl. 184. ZES- v. boek v. [oofdst. j. voor C. 98. [. van R. 654.  ZESDE HOOFDSTUK. van het einde des cimbrischen tot aan het begin des bondgenootschaplijken kr ij gs. Inleiding Gedrag var t. APULEJOS SATUR* KI.NÜS. . fjfoe gefehikt het langduurige en dreigende gevaar van den nu voldongen Cimbrifchen krijg ook zijn mogt, om den inwendigen vrede in den Romeinfchen Staat te behouden, de oude partijfchappen echter waren zoo zeer in verwijdering toegenomen,dat de openlijke fcheuring zich terftond dagteekende van de terugkomst der overwinnaars , en aan het Gemeenebest geheel nieuwe rampen dreigde, die het zelve daarna maar al te deerlijk geteisterd hebben. L. apulejus sa turninus, wiens geftrafte zorgloosheid, als Penningmeester van Oftia, hem tot de volkspartij had doen overgaan (i), was thands de voor- naa- CO Zfe boven bl. 254.  GESCHIEDENISSEN. 317 rmme aanftoker van den burgertwist. In het zelfde Gemeentsmanfchap, waar in hij aan marius deszelfs vierde Confulfchap door overlegde kunftenaarij bezorgd had CO' had niï den Cenfor Q' metellus, den Numidiër, het openbaar geweld aangedaan, van hem uit zijn huis te drijven en op het Capitolium, werwaards hij vluchtede, met gewapend volk te omzetten , tot dat de Ridderftand zich voor hem te weer ftelde en de bende des Gemeentsmans met bebloede koppen deed aftrekken CO- Nergens vindt men echter de aanleiding tot dit beftaanopgegeven,waar toe de vijandfchap tusfchen me tellus en marius, wien apulejus openlijk aanhing, geene genoegzaams re< den alleen geacht kan worden. Metellus, wiens vaste geest zier. door geene volksdrift liet flingeren , fchroomde niet, om hem, na het eind< van zijn Gemeentsmanfchap , beneven; c. glaucia, zijnen medefhnder, eer openbaar fchandmerk van liegt gedia; toi ( i) Zie boven bl. 268. Cs) Oros. l. v. c. 17. V. boïi v. hoofdst. j. voor C. 98. j, van R. 654-  V. BOEK VI, HOOFDST. J. voor C oS. J. van r, 654. Een ge. waande zoon van tib. grac. chus ontdekt. 318 ROMEINSCHE toe te voegen , waar van beiden echter door zijnen Ambtgenoot, ter bewaaring der algemeene rust misfchien, ontheven werden (1). Even moedig, maar met gelukkiger gevolg, had zich metellus als Cenfor verzet tegen de naamopgave van zekeren l. equitius, die zich voor eenen zoon van tib. gracchus wilde gehouden hebben, en onder dien naam 's Volks blinde gunst bejoeg. Tiberius gracchus had maar drie zoonen, waar van de een als krijgsman op Sardinië, de ander in kindfchen ouderdom te Rrcenefle , en de laatfte onlangs te Rome was geftorven. „ Zulk een rampzalige bedrieger moet den glans van dat voortreflijk gedacht geenzins bezoedelen:" voerde hem metellus toe. Het Volk werd kwaadaardig over des Cenfors teftand, en greep fleenen tegen hem op 5 doch hij volhardde in zijne weigering , om equitius voor den zoon van gracchus te erkennen. Een der Gemeentsluiden liep sempronia, de zus- (i)AppiAN.ALEs.^rM/.«t;.L. l.p,367.CiCj ff» SEXT. C. 47.  geschiedenissen. 319 zuster der gracchussen en weduwe van scipio ^emilianus, op, om de zaak te beflisfchen , en gebood J haar, bij haare verfchijning op de markt, haaren neef openlijk door eenen kus te I erkennen : maar ook deze vrouwe verhief zich boven het dreigend oog van den Gemeentsman zoo wel, als boven 's Volks drift, en weigerde den knaap voor haaren neeve te erkennen (i). Metellus de Numidiër had zich tevens in zijn Cenforfchap, gelijk zijn oom de Macedoniër voor negen en dertig jaaren , onderfcheiden , door zijne ernftige aanbeveling van den huwelijken ftaat, waar van het verfoeilijkst zedenbederf de jonge luiden van beide de geilachten afkeerig maakte, terwijl het geleeden verlies aan manfchap, in den Cimbrijchen en Jugurthynfchen krijg, fchaarsheid aan bevolking dreigde, en hij was het, wien de eer dier redevoering over dat onderwerp toekwam, welke wij weleer verkeerdlijk, met (i) VAt. max. L. IX. c, 7. ex. a. et c. 15«x. 1. V. BOEK VI. OOFDST. , voor C. 98. , van R» 654. Aandrang ran metellus den Cenfor opechcverbindnisfen.  3^0 ROMEINSCHE V. boek VI. hoofdst. J. voor C, 98. J. van R. 654- ' Saturninus vergrijpt zich aan de Af« gezanten van mi- 1hr1dates. met anderen, aan zijnen oom hebben toegefchreeven (1). Satue-ninus, naauwlijks het fchandmerk van zulk eenen Cenfor ontkomen, verliep zich weldra in een nieuw bedrijf, het geen hem fchier het leeven had gekost. Mithuidates, de Koning van Pontus, wiens ftrijd tegen Rome eerlang een belangrijk tooneel zal leveren, had een zeer rijk beladen Gezantfchap naar Rome afgevaardigd , om de gunst der Raadsleden te kopen, welker prijs in den Jugurthynfchen oorlog bekend geworden was. Saturninus nam deze gelegenheid waar, om zijnen haattegen de Grooten bot te vieren , doch ontzag bij zijnen openlijken aanval de Gezanten zelve niet , die , door de voornaamite Raadsleden hier toe bemoedigd, voldoening eischten over den hoon, hun aangedaan. De rechtbank werd gefpannen, de mishandeling der Gezanten als heiligfchennis van het recht der Volkeren opgegeven (O Zi= D- IX. bl. 285, a?6". Hoon Rêut. Ui ft, vol. VI. p. 179. R o l l 1 n. Hijl. lom, T. IX. p. 48.  geschiedenissen. 321 ven, de Rechters waren den aangeklaagden partijdig , en 'er fchoot alzoo voor hem niet anders over, dan aanfpraak op 's Volks medelijden te maaken, waar toe hij zich ook niet ontzag, de erbarmlijkfte houding aan te nemen. Zijne traanen en nog meer zijne verzekering , dat hij als een flachtoffer van zijnen ijver voor de belangens des Volks onder partijdige Rech* ters zou vallen, bragten veele duizenden , voor hem ingenomene, menfchen op den been, wier tegenwoordigheid zijne volkomene vrijfpraak bij de vreesachtige Rechters uitwerkte (O- Thands alleen op wraak over dit lijfgevaar bedacht, vertoonde hij zich terftond als mededinger van het Gemeentsmanfcbap, waar uit hij pas was afgetree den. Zijn medellander glaucia was, als Prcetor, Voorzitter bij de volksverga • dering, en fcheen hem den besten uitflag zijner pooging te belooven, doch het leevendig bezef, hoe deerlijk de rust des burgerstaats bij zijne herfteliing lijden zou, deed ^1) Diod. sic Excirpt. Ltgat, XXXVI. XII. deel. X V. boek VI hoofdst. J. voor C. 100. J. van R. 652. Saturn:kls ilingt naai zijn twtede Gemeentsnanfchap.  322 romeinsch» V. BOEK VI. EOOFDST. J. voor C, IOO. J. van R, 652. deed allen, die het algemeene welzijn begeerden , zatnenfpannen, om flechts een negental Gemeentsluiden te benoemen. Glaucia drong hevig op het vol maaken des tientals aan, doch won hier bij voor saturninus niets, daar het Volk a. nonius, die zich tegen beiden moedig had doen hooren, boven hem verkoos. Saturninus zelf wist dezen hinderpaal zijner op nieuw getergde wraak veel zekerer uit den weg te ruimen. Zodra de Vergadering uiteen ging, verzamelde hij zijnen aanhang uit het gemeenfte volk, waar onder 'er veelen waren,die onder m a r 1 u s gediend hadden; dezen vervolgden nonius, die de vlucht nam in eenen winkel, alwaar zij zijnen onfchendbaaren perzoon aanvielen en om het leeven bragten. De verontwaardiging over dit fnoode misdrijf tegen 's Volks oppergezag zoo wel, als tegen de wet, was algemeen en dreigde hem met welverdiende ftraf, doch hij ontging dezelve, door den volgenden morgen zeer vroeg de volksvergadering op nieuw te doen bij een komen en zich door zijnen aanhang, eer de  geschiedenissen. 32g de vergadering talrijk werd, tot Gemeentsman te laten benoemen (i). De onfchendbaarheid dezer bediening1 beveiligde hem voor de rechterlijke ver- • volging van zulk een misdrijf, fchoon de- ] zelve magteloos geweest was , om den onfchuldigen nonius tegen den aanval des fnoodften gewelds te verdeedigen. Bevreesd voor het gezag , waar in hij weder was herfteld , en nog meer voor den moorddaadigen aanhang, die hem van de wenken vloog, durfde zich niemand tegen hem doen hooren, en dagteekende zich van zijne herftelling het eerfte fchrikbewind , waarvoor de vrije en dappere Romein ons weleer onvatbaar zou gefcheenen hebben. Om het zelve te volmaaken, moest nU marius weder verlengd worden in zijn Confulfchap. De eerzucht van den Jrpiner , door de grootfche lauren van den overwonnen Numidiër en van de verllagene Cim- (i) Appian. alex. de heil. Civ. L.l.p. 367. Val. max. L. IX. c. 7. ex 3. O ros. L. V. c. 17. Plut. in mar, p. 422. Aur. vict, de vir. tik c LXXIII. X 3 V. boes VI. [oofdst. . voor Ci leo. . van Rt 65*.  3*4 ROMEINS C HE V. BOKS VI. hoofdst. J. voorC, 99. J. van R, «53- C. marius Vi. en u valer1us f1.accus. Cimbriërs niet voldaan, maar even onverzadelijk, om ook in het Staatsbeftuur de eerfte rol te fpelen, dong niet flechts openlijk mede naar het zesde Confulfchap, en zag zich het zelve als een loon voor zijne redding des vaderlands opgedragen, maar gebruikte zelfs hetfchandelijkemiddel van fternomkoping, om zijnen Mededinger q. metellus te doen voorbijgaan, en l. valerius flaccus tot zijnen Ambtgenoot te krijgen (1). Geene bijzondere achting of vriendfchap, maar de verzekering van volflagene ondergefchiktheid aan zijn oordeel, had hem dezen Ambtgenoot doen kiezen. Metellus, zijn bijzondere vijand, zou hem voorzeker in den weg geftaan hebben , om ooit de eerfte en eenige man in den Staat te fchijnen , en — de eerfte te wezen, indien hij al de beste niet zijn kon, was de heerfchende neiging van mas 105. De fchamele aanhang van saturninus, de medgezellen der losbandigheid van CO Plut. in mar. p. 41i. Vell, paterc. L. II. c. ia.  geschiedenissen. %&5 van glaucia, en het krijgsvolk, door marius weleer van deszelfs handwerk afgetrokken, vorderden thands eenpaarig voordeeliger fchikkingen voor derzelver be hoeften, dan de geregelde huishouding van den Staat dulde, en onftuimige nieuwigheden, waarbij de doorbrenger en gelukzoeker fleeds herftel en bevordering hoopen. Ter voldoening hier van droeg s a t u rninus, door marius gefterkt, terftond eene menigte van wetten voor, wier heillooze ftrekking onmiddellijke opfchudding voordbragt, en fchier daadlijk den burgerkrijg ontgon. Hij eischte de ver deeling van de landerijen, dien de Cm Iriërs in Gallie veroverd en de Romei nen hun weder ontnomen hadden, ten voordeele van nieuwe volkplanters, uit Latyn fche Bondgenooten zoo wel, als Romein fche burgers, zamengefteld. Ook wilde hi nieuwe verzendingen doen rmxAchaje, Ma cedonie en Sicilië, als door den Thracifche) en door den laatften flaavenkrijg te zee: ontvolkt. Het Tohfaanfche goud, waar mede c m v i o de fchatkist had verrijkt wilde hij zelf ten aankoop van nieuwe lan den befteed hebben, terwijl mariu X 3 zelf V. BOEK VI. aOOFCST. f. voor C. 99. T, van R. «53. Voorftellen van SATüRNINUS. i 1 r I i i  325 romein s c he BOEJ VI. HOOFDST. J« voor C 99 J. van R 653- ! zelf, volgends zijn voorftel, de verkiezing der volkplanters doen, en daar en boven voor elke volkplanting aan drie vreemdelingen het Romeinfche burgerrecht zou mogen fchenken (i). Nog wilde hij, dat de prijs, door de wet van c. gracchus op het koorn voor den gemeenen man gefield, (2) weg genomen worden, en de uitdeeling zonder eenige bepaaling aan de behoeftigen gefchieden zou. Dit laatfte voorftel, waarop de Stadpenningmeester cmvio onmiddelijk berichtede, dat de geldmiddelen zulk eene bedeeling geenzins toelieten, kwam den Raad echter zoo heilloos in deszelfs ganfche bedoeling voor, dat dezelve eenen ieder voor eenen vijand des vaderlands verklaarde, die hetzelve mogt herhaalen. Saturn i n u s bekreunde zich aan dit befluit zoo min, als aan den tegen ftand van zh> ne Ambtgenooten , doch zag zich door openbaar geweld gefluit in het voord- zet- CO Appian. alex. de heil. Civ. L. i. p.368. ^ur. vict. de vir. Hl. c. LXXIII. Cic. tALB, C. 21. ( O Z'e D, XI. bl. 357.  geschiedenissen. S6? zetten der ftemming, wijl c^mo, aan het hoofd van eenige welbeflootene mannen, de bruggen, waar over de wijken' ter ftemming gingen, wegnam, de ftembasfen op den grond wierp , en alzoo het raadsbeiluit geweldaadig ftaande hield, het geen hem echter eene rechtspleegmg van gezagfchennis kostede (i). Het voorftel ter landerijverdeeling ging door, doch niet zonder de geweldigfte opfchudding: want, om nu de magt der Volksvergaderingen en het gezag van. derzelver leiders fchier buiten alle belemmering te ftellen, voegde hij ten flot bij zijne voorgeflagene wetten, dat de geheele Raad binnen vijf dagen elk Volksbefluit zou bezweren, terwijl elk Raadslid, die zulks weigerde, zijne waardigheid en eene boete van vijf honderd Sestertiën f» zou verbeuren, of, gelijk anderen zeggen, dat hun, die den eed wei gerden, het water en vuur ontzegd zoi worden. We ( i ) Cic. ad herenn. L. I. c. 12. CO / 375°° ' : • : ' X 4 v. boek VI. ioofdst. [. voor C. f. van «.. 653. ( l  V. 1 O EK VI. hoofdst. J. voor C 99. J. van R 653- Openbaar geweld van sa turmnus. 1 i < ( 328 ROMEINSCiJS Wel voorziende, welk een tegenftand dit voorftel van elk lid des Raads en van alle derzelver afhangelingen te duchten had, en tevens merkende, dat het Stad• gemeen weinig genoegen nam in voorflagen , die den Latynfchen Bondgenooten de meeste voordeden beloofden , en waartegen hij de onbepaalde koornuitdeeling, die nu verijdeld was, had overgeftdd, zorgde satubninuj, dat alle de land wijken, die het meeste krijgsvolk aan marius geleverd hadden, bij de ftrmming opkwamen, en door derzelver talrijkheid de overigen als verdrongen. Het was den Raad gelukt, zommigen zijner Ambtgenooten tot tegenftand te bewegen, doch dit verwekte het fchriklijkst getier tusfchen de Gemeentsluiden zelve niet alleen, maar ook onder de oneensgezinde menigte. Saturninus deed zijne tegenftreevers van de fcheepsSnebben tuimelen, en wilde weder met de lemming voordgaan. Nu fchreeuwde men nn de zijde der Edelen, dat j upiter ionderde, het welk, volgends de wetten les Staatskundigen bijgeloofs oogenblijk- lijk  geschiedenissen. 329 lijk allen volkshandel moest doen ftaaken: maar saturninus fchreeuwde daar tegen, in raazende drift over dezen nieu-; wen'tegenftand: „ als gij niet zwijgt, zal het aanftonds hagelen." Deze roekeloos taal bragt heilige huivering bij den eenen, heihgen ijver bij den anderen voord; men flingerde den tabbaard om den arm, en wapende zich met ftokken en fleenen en alles, wat voor de hand kwam; de landluiden namen eerst verfchiikt de vlucht, doch lieten zich door het donderend ge fchreeuw van den Gemeentsman tot ftaat brengen , wapenden zich mede en ver drongen de ftedelijke menigte met weinij moeite (i). Schoon dit alles met voorkennis va marius gefchiedde, veinsde hij in de Raadden flerkftenaf keer van 's Gemeent, mans handel, bijzonder met het verfoe lijke oogmerk, om zijnen vijand metei lus, den onverzetlijken wederftreevi v; (O Appian. alex. de belt. civil. L. 1 p. 3« Plut. /«mar. p. 422, 423- 0R0S- L- V' 17. Cic. pro sext. c. 18. aur. vici.de v iU. c. LXX11I. Efil. li vu L. LXiX. X 5 v. EO EK VI. ïoofdst. , voor C. 99 f. van R. 653* l r 1 Snood bedrijf van " marius te* gen metlllls. i- :r in c.  V. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 99J. van R, 653. I 1 il 9' V g k b b; zi fl: 330 ROMEINSCHB van eene onbepaalde Volksregeering, te verftrikken en ten val te brengen, het geen hem deszelfs eerlijkheid terftond deed gelukken. Marius verklaarde, dat hij den afgedwongen eed op de wetten van den onbefuisden saturninus niet zou doen, en geenzins denken kon, dat een verftandig man zich zoo zeer zou verhagen: en, hoe hoog of laag metellus deze betuiging van den Conful ook mogt ichten, hij zelfaarzeldegeenenoogenblik, jm het zelfde ten zijnen aanzien te verzekeren. De vijfde dag verfcheen; sac-urninus riep de Raadsleden ter bewering der Volksbeffuiten op. Marius ielegde daar toe de vergadering, maar te lat op den dag, om een wel overlegd beuit te nemen, en hield aan dezelve nu voor: dat de vrees voor geweldigen oproer, 'anneer de geheele Raad den eed weierde, hem een middel had doen bedenen, om de boerfche menigte al vast te ;vredigen,^en zich zeiven van allen vermd des eeds vrij te houden, door den:lven te doen op het wettige volksbezit , voor zoo ver het zelve wettig was, tar toch elk wist, dat het zelve met geweld  geschiedenissen. 33* weid en ondanks jupiter's donder genomen was." De laagheid en eerloosheid der uitvlucht zag elk duidelijk, maar de ^ korte oogenblikken gedoogden geen lang beraad, en niemand,behalven metellus, had moeds genoeg, om zich aan 8Volks woede en de wraak van saturninus te waagen. De beden zijner vrienden en bloedverwanten waren even krachtloos tegen zijne eerlijkheid, als het verfchriklijk en dreigend marktgefchreeuw. Marius legde het eerst den eed af, onder een algemeen gejuich des geringen volks; zijne vrienden volgden hem, en daarna alle de Raadsleden tot me tel lus toe, die denzelven weigerde, er den genen, die hem van de markt verge zelden, deze opmerklijke taal deed hoo ren: „ het kwaad doen is het werk de undeugd, het weldoen buiten eenig ge vaar der alledagfche deugd, maar edel zielen laten zich noch door beloften, noc door bedreiging van het geen recht e braaf is, omzetten (i)." M. (O Appian.aim.AW/. p-M7.LXp.3i9in mar. p. 423. aur. vict. de vir. iü. c LX1 v. BOF.» VI. oofdst. . voor G. 99. van R. 653. i C h ti k- r.  v. BOBS vi. HOOFDST. J. voor C. 99J. van R 053- 1 < » C ( I 3 V 2 g 5 tl Metellus in balling- „ iehap. 1( a; o; as bi 333 romeinsche Marius, van allen fijn gevoel van zedeniijkheid verftoken, verheugde zich, fchoon hern nimmer dieper vernedering treffen kon, als enkel krijgsman in zijne welgeflaagde list, die hem zijnen vijand geheel in handen ftelde. Den volgenden lag reeds gebood saturninus zijnen gerechtsdienaar, om metellus lit den Raad te haaien, maar de overige Gïemeentsluiden, op wien deze zich tegen lat geweld beriep , beletteden zulks. jlaucia, het verachtlijkwerktuig van 'en Conful en Gemeentsman beiden, reed loor alle de buitenwijken rond , en deld overal de landluiden voor, dat ij niets aan hun volksbefluit hadden en ruchtloos naar landverdeeh'ng wachteden, oo lang metellus te Rome was, wijl ene wet kon gelden, zoo lang zij zelve edoogden, dat elke onverlaat dezelve rafloos fchond. Saturninus deed daarop het voorel: „ om, van eenen bepaalden dag af, in metellus het water en vuur te ïtzeggen, en eenen ieder te verbieden, n hem huisvesting te geven, met aaniveling van de uitvoering van dit beiluit aan  GESCHIEDENISSEN. 333 aan de Confuh zeiven." Nieuwe tweedragt verdeelde aller gemoederen op dit voorftel ; het flegtfte volk wilde metellus verbannen, de braaffte burgers hem behouden hebben, men voorzag wederzijdsch geweld en openbaaren burgerkrijg. Metellus zelf voorkwam dien fchriklijken ftrijd; hij, die, van hetgeen hij recht en heilzaam achtede, geen haairbreed afweek, en voor zich zeiven geene andere vrees kende, dan voor den leugen, welks fchande hem fchriklijker,darde dood, was, begeerde niemand te waa gen aan zijnen perzoon, noch het geno des vaderlands te ftellen boven deszelf algemeene rust. De braaven , die zie! met dolken gewapend en tot het uiterft 'bereid hadden, minzaam bedankendevoc hunne trouw, betuigde hij hun: „ d£ het hem ondragelijk zijn zou , o zulk eenen voet binnen Rome te moete blijven ; dat hem zijne vrijwillige ve wijdering niet zwaar noch fmartüjk viel wijl men hem toch wel terug zou roepe wanneer men tot inkeer kwam, of d het hem, indien deze raazernije lang duurde, overal elders beter, dan in Rom v. BOEK vi. 10OFDST. [. voor C. 99. n J, van R. 053- t i i r t P n r* at er e-  V. boek VI, hoofdst. J. voor C. . 99. ]• van R. 653. 1 1 1 Verdere woeling , Van sa» tURMNUS. £ 1 I l < 334 homeinsche wezen zou." Hij ging als vrijwillige balling naar Rhedus (1), en bragt aldaar den tijd door in zijne geliefkoosde letteren, en in het hooren der groote mannen, die zich toen op dat eiland bevonden, het welk hem meer en meer bevestigde in de gronden dier werkdaadige wijsbegeerte, waarvan hij nu en vroeger reeds (2) de fchoonfte vruchten had getrokken. „ Uwe genegenheid, dus fchreef hij aan 3k* en l. domitiuSj beurt mij niet weinig op , want uwe trouw en deugd rijn mij altijd voor oogen (3; : — mij ontweekt het niet aan water noch aan vuur, naar hun is alle eer en deugd ontzegd, erwijl ik den zuiverften roem geniet (4)." De onbefchaamdheid van sattjrni1 u s, na deze fchandlijke zege over den ;educhtften tegenftander zijner woelingen, :ende noch ontzag eenige grenzen. jLaucia zelf moest van hem dulden, dat (o Appian. AtEx.de ML «ivil.L. r.p.36o.Punv 1 mar. p. 423. Val. max. L. III. c. 8. ex. 1* ■ ic. pre sextio c. 47. Id. prö Balb. c. 5. (2) Zie boven bl. ifjè. C3) Aül. GeLL. L. XV. c. 13.1 (4) Aül. Gell. L. XVII. c. 2.  geschiedenissen. 33$ dat hij hem den ijvoiren Preetor-Hod aan ftukken floeg, om dat hij door zijne rechtsbediening een gedeelte des volks afgetrokken had van hét hooren naar de redevoering, dien saturninus had gehouden (O- 0ok marius, wien hij door den ondergang van metellus volftrekt aan zich verbonden achtede, had van zijne woefte ontwerpen geene rust. Aan den eenen kant moest deze het werktuig ontzien , het geen zijner eer- er wraak-zucht zoo dienstbaar was geweest et nog verder zijn kon, doch, aan de anden zijde , kon hij met hem niet medewer ken, zonder de algemeene achting zijne voorige verdienften te verliezen, en he verachtlijkfte gemeen alleen op zijne han te houden. Dit deed hem het dubbelhai tige voorkomen aannemen , om met de Raad tegen den Gemeentsman, en m< dezen tegen den Raad te handelen, welS trouwloosheid hij zelfs zoo ver dreef, d hij, door de voornaamfte luiden in ftilte d nachts aangezogt, om toch als Conful c verdeiflijke aanfiagen van sa turn n t (i) Aur. vict. de vir. UI. c. LXXI1I. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 99J. van R* 653- Dubbelhardgheldvan M*~ \ R.IUS. E t i n ;t e at :s le is  V. boes vi. HOOFDST. J. voor C 99J. van R, «53. De ge» waande zoon van TB. GRACCHUS weder voorgedaan. ] i ] i 1 1 336 romeinsche n us te keer te gaan, ten gelijken tijd de» zen door eene andere deur in zijn huis liet, en, onder voorwendzel van eenen buikloop, zich telkens van het eene vertrek, waar hij zich bevond, naar het andere begaf, waar zij waren (1). Door dit gedrag van marius nog meer verflout , dong saturninus weldra, bij de nieuwe verkiezing van Gemeentsluiden , naar zijne verlenging in die waardigheid, en waagde het tevens, om den bedrieger, die reeds eenmaal door sempronia was ten toon gefield,wederom als eenen zoon van gracchus den Volke voor te dragen. Marius, aan dezen knaap geenzins verplicht, meende zich thands bij de braa/e burgers en den Raad te moeten aaiibei?elen, door hem van de markt te doen baaen en gevangen te zetten; doch de vooringenomenheid verblindde het gemeen voor iet reeds beweezene bedrog en verftuutelcden aanhang van saturninus, om icm met geweld uit den kerker te trekken , en op de fchouderen ter marktplaats tejug (O Plut. in mar. p. 423.  geschiedenissen. 337 terug te brengen, waar hij daadlijk, nevens zijnen aanbeveler, tot Gemeentsman verkoozen werd (i). Zich nu niet enkeld weder met het fchild der onfchendbaarheid voor alle vervolging gewapend, maar door dit laatfte volksbedrijf tot allen nieuw beftaan aangemoedigd ziende, fpande s aturni nu smet den gewaanden gracchus zamen tot gewelddaadigheden, waarvan de gefchiedenisfen geen voorbeeld hadden, en die marius noodzaakten, om zich openlijk tegen hem te verzetten. Eenen Conful begeerende, op wiens medewerking zij zich konden verlaten, of wiens tegenftand zij ten minften niet te duchten hadden, drongen zij bij de aan> ftaande verkiezing op de benoeming van c servilius glaucia aan, zonder zich meer met marius te bemoeijen, wiens jongfte tegenftand hun zoo zeei verbitterd, als ontrust, had. M. antonius, die zich onder het vierde Con- (i) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 36p, Cic. pre rabir. g. 7. Flor. L. III. c. 16, Val max. L. IX. c. 7. ex. 1. XII. deel. V V. bos k VI. HOOFDST. f. voor Cé 99. ƒ. van R. 6S3De gewaande graccul's Gemeentsrnaa nevens SATURNINUlé Gewelddaadigheden bij de Confulverkiezing»  V. BOEK vi. hoofdst. j. voor c 99J. van R 653. Mededin> ging tusichen mem' mius en GLAUCIA» (1) Zie boven bl. 6"g. (2) Zie boven bl. 75 en volg. (3) Zie boveu bl. 84. 538 romeinsche Confulfchap van marius, als Pretor eenen zegepraal verworven had door eenen gelukkigen ftrijd tegen zeeroovers, dien hij tot Cïlicie, derzelver wijk- en wapenplaats , vervolgd had, werd het eerst tot Conful verkooren: voor de tweede plaats had zich nu glaucia als mededinger tegen c. memmius gefield. In alle opzichten verdiende memmius 's Volks voorkeuze boven glaucia, Memmius had het eerst de willekeur en eigenbaat der Grooten in den Jugurthynfchen krijg te keer gegaan (1), zijne klemmende redenen hadden jugurtha zeiven als gedaagden voor het Romeinfche Volk gebragt (2), en zijne gemaatigdheid tevens had hem, als Gemeentsman zelfs , de onderfcheiding der voornaamfte luiden waardig gemaakt (3). Glaucia, daartegen, ftond als een berooide en losbandige knaap gebrandmerkt door metellus, was zichtbaar het bloote werktuig geweest van s a t u r- w i-  geschiedenissen. 339 nïnus, en had zich onlangs deszelfs beleedigende behandeling getroost in zijne waardigheid als Pretor, welke hem, boven dien, onbevoegd ter mededinging maakte, wijl de wet een tijdverloop van twee jaaren tusfchen de opvolging der hoogfte waardigheden vorderde. Het Volk was ook gereed, om c. memmius tot den anderen Conful te benoemen , maar het oproerige paar Gemeentsluideh beloofde zich niets goeds van zijne eerlijke en bedaarde Volksgezindheid, en ontzagen zich nu niet, terftond den weg van moorddaadig geweld in te liaan, om glaucia van dezen mededinger te ontdoen. Hun aanhang, gevat op zulk een werk, verwekte eenen oploop; de geheele Volksvergadering kwam in verwarring; memmius nam de vlucht, doch lag fchierlijk verflagen onder de knods van p. mettius, die hem voor het oog des ganfchen Volks dood floeg (t). Saturninus, die hem met eenige me- (i) Appian. al ex. de bdl. civü. L. L p.369. flor. L. III. c. 16. vell. pater. L. II.c. I*. Ofcos. L. V. c. 17. Y s V. boek y*. ïoofdst. f. voor C, 99' J. van R. 653- Memmius door p. mettius vermoord.  340 S.0MEIHSCHS V. boek VI. hoofdst. J. voor C, , 99. J. vm1 R 653. medeftanders daadlijken last tot dezen moord gegeven had, hield aan zijn huis eene redevoering voor zijnen aanhang, ter verdeediging van dit bedrijf, ter verheffing van hunnen moed en ter aanfpooring tot volflandige trouw, waar hij hunnen bijftand verder mogt behoeven. Welke aanfpraak met algemeen gejuich ontvangen en door zommigen zelfs met den Veldheers- en den Konings-naam zou beandwoord zijn, dien saturninus met genoegen zou gehoord hebben fi). Dit fnood geweld tegen den hartlijkIten, doch bedaarden, Volksvriend, met zoo veel openlijke fchennis van 's Volks oppergezag gepaard, deed den volgenden morgen den Raad niet enkeld en de Ridderfchap, maar tevens eiken eerlijken burger, die tot de dolle en hongerige bende van sat'urninus niet behoorde, den Staat in oproer, de wetten verkracht en het leeven van de eerlijkfte luiden in gevaar voor de fnoodfte fchelmen verklaaren. 'Er CO Flör. L. III. c. 16.  geschiedenissen. 341 'Er werd een raadsbefluit genomen, het geen de beide Coufuls gelastede: „ om, met behulp van Preetors en Gemeentsmannen, dien zij daar toe gebruiken wilden, te zorgen voor de onfchendbaarheid der oppermagt van het Romtitur fche Volk." Marius, door deze eensgezindheid van alle weidenkenden gedrongen en zelf misfchien verbitterd op saturninus, die voor glaucia en niet voor hem gewerkt had, gaf terftond zijne bevelen, om dezen onbepaalden last te volvoeren. waar toe hem fchier elk zijnen dienst aan bood , en m. scaurus inzonderheic hem nadruklijk vermaande. Hij zei bemoedigde het Volk ter handhaving vai deszelfs gefchondene wetten, fchaarde di ftedelingen in hopmanfchappen, liet elke; burger wapenen uit de tuighuizen aanrei ken, bezettede de poorten , gaf zijne Ambtgenoot het bevel over de bezettin der hoogten, en liet den benoemden Confi m. antonius buiten de Stad wacht hoi den (1). E< (1) Plut. in mar. p. 4-3> Flor. L, I] Y 3 c- J V. boek V£. ioofdit. [. voor C. 99. [ van. R. 653. Saturninus en deszelfs aanhang met it wapenen beflreeden. i l i 1 g tl h :r t, 6.  y. boek VI. hoofdst. J. voor C 99J. van E 653. < 1 i 34*^ romeins c he Eer deze bevelen werkten , had s aturninus echter eene menigte landvolks opgehaald, waarmede hij en de zij*nen in geregelde flagorde ter markt trok• ken. 'sConfuls benden booden hem het hoofd, en kreegen, na eenen volledigen flag, de overhand. Saturninus, de gewaande gracchus, glaucia en c. SAUFEius, een Penningmeester, bemagtigden, al wijkende, het Capitolium ; de Gemeentsman fchreeuwde overluid, dat de Conful marius hem fteeds ten raadsman was geweest, en riep de flaaven tot zijnen bij (land op. Deze nieuwe oproerkreet deed alle leden van den Raad, hoe zwak en afgeleefd, de wapenen aangrijpen , waarmede men eenen grijzen scaurus en doodlijk zwakken o> sc/evola hunne wagchelende fchreden zag vestigen, om den vluchtenden ten minflen in den weg te ftaan, indien zij de itrijdenden al niet konden bemoedigen (1). De :. 16. Oros. L. V. c. 17. Appian. alex. ie teil. civil, L. I. p. 369, 370. CO Clc' F** r a B ir. c. 7, 9. Id. in catil. Drat. 1. c.2. Id, Philip. Orar. VIII. c.5. flor. L. II. c. 16.  geschiedenissen. 343 De fterkte des Capitoliums befchermde echter saturninus niet lang. Het zij op last (O, het zij buiten weten van« marius, wiens beftrijding van zijnen eigen ouden aanhang voorzeker weinig I aan de bruisfchende geestdrift der Grooten kon voldoen C*)> weldra werden de j buizen afgefneeden, die het water op het j Capitolium bvzgten; het geen c. saufejus; bevel deed geven, om het Capitolium in brand te fteken, en deszelfs puin ten gevoeglijken gedenkteeken van hun ftout, doch ongelukkig, beftaan overtelaten. S aturninus en glaucia echter, die nog fteeds op de genegenheid van marius vertrouwden, zonden hem gelastigden, en gaven zich met beding van lijfsbehoud aan hem over: doch het Volk, 't welk hun, die voor vijanden van den Staat waren verklaard , alzoo ongeftraft zag aftrekken, beweerde, dat deze handel van geene kracht'kon zijn zonder een nader raadsbefluit, en viel woedend op de hoofden des oproers aan. Glauci* weic (i) Plut. *'* mar. p. *23Ca) Appian. alex. de bell. civil. L.Lp. W Y 4 v. BOEK VI. OOFDST. , voor C. 99. , van R> 653. Saturnilusen des;elfs aanlang te onlerge>ragt.  v. BOEK VI. HOOFDST. j. Toor C, 99j. van R, ö53- i i < t 2 2 E e n s fl h< w 344 xomeinsche werd uit het huis gehaald, waarin hij vluch, tede, en terftond om hals gebragr. De broeder van saturninus en een andere belhamel werden op de markt afgemaakt. De overige hoofden waren door marius in het Raadhuis gevangen gezet , willende hij hun voor eene geregelie ftrafoefening bewaaren, doch men hield sulks voor een oogmerk, om hun te fpaaren, en terftond lagen de deuren van het Raadhuis op den grond, en werden de jevü-genen reeds dood gefteenigd, eer .ij buiten den kerker gefleept waren. 2. labienus, c. saufeius, l. iaturninus en de gewaande grao : h u s kwamen alzoo om het leeven, de wee laatften juist op dien dag , waarop ij het Gemeentsmanfchap aanvaaren ouden, zijnde den vijfden van Winterhand. Het lijk van saturninus werd van ïn gefcheurd; c. r a b i r i u s liep overal iet deszelfs afgehouwen hoofd ten toon; va , een flaaf, die hem den eerften ig had toegebragt, verkreeg zijne vrij:id. Alle de goederen der gefneuvelden srden, op het voorftel van den Ge- meents,-  geschiedenissen. 345 meentsman p. furius, verbeurd ver. klaard (i). 'Er was nog fchier niets van de aange-* nomene voorftellen van saturninus in werking gekomen, eene enkelde volk-] planting in Ligurie, Eporedia genaamd , uitgezonderd, welke men naderhand beweerde, dat haaren aanleg aan de Sibyllynfche Godfpraaken en haaren naam aan het paardeberijden, bij de Galliërs in diervoege uitgedrukt , verfchuldigd was ( 2 )• De eenpaarige ftem des Volks en des Raads wilde nu echter openlijk alle dc befluiten van zijn Gemeentsmanfchap ver ■ nietigd , en boven al den balling jvi e tellus wederom ingeroepen hebben. Twee Gemeentsmannen, l. porciu c at oen q. pompejus rufus, dee den beiden den voorilag tot zijne herfte] ling, die, met welk een algemeen genoe gei (1) Appian. alex. debcll.civil- L. I p. 37c Vell. paterc. L. II. c. ia. Aur. vict. , Vir. ijl. c. LXXI1I. Flor. L. III. c. 16. Ci ptO rabir. c. II. (2) Vell. paterc L. I. c. 15. Plu L. III. c 17.. v. boek VI. oofdst. . voor C 9% . van R. «53Mle inftelingen van saturninus vernietigd » Het voorftel ter her. ïoeping - van metellus door " p. furius 1 gekeerd. fa i.  V. boek vi. hoodfst. J. voor C, 99J. van R, 653. : Cl) Oros. L. v. c. 17. Appian. Alex de heil. «wV.L»I,p.37o. Plut.hïmar, P.423.val. MAX. 346 rome1nsche gen ook aangehoord, echter door marius heimelijk tegengewerkt, en door den Gemeentsman p. f u r 1 u s openlijk gekeerd werd. Bijzondere wrok over het Cenfor-fckap van metellus, die hem zijn Ridderpaard ontnomen had, veroorzaakte dezen tegenfland, die zoo ver ging , dat hij, zelf de zoon van eenen vrijgelaten flaaf, vermetel en onmenfchelijk genoeg was , om den jongeling q. metellus, die hem openlijk op de markt voor zijnen vader ten voet viel, ruwelijk terug te ftooten. De Gemeentsman verloor door dit bedrijf 's Volks ?unst, terwijl de jongeling dezelve dernaate door deze kindertrouw verwierf, dat lij eerlang in zijne mededinging naar het ^iesterfchap voorgetrokken werd zelfs joven Oud-Confuls, en voor altijd den njnaam van Pius, of Braaven Zoon, voerle, die hem voorzeker niet min vereerde, ian alle de naamen zijner bloedverwanen, door hun op overwonnene volkeren -erkreegen (O- A. Pos-  GESCHIEDENISSEN. 347 A. Postumius albinus was in plaats van den vermoorden memmius tot Conful nevens m. antonius benoemd. Derzelver regeering vorderde enkel huislijk beleid. De Bouwheer c. claudius pulcher ontzag moeite noch kosten, om de menigte door de vertooning van nieuwe en grootfche feestfpelen van alle Staatkundige onrust af te leiden, en tot zich bijzonder genegen te maaken. Men zag nu voor het eerst in hei groote perk elephanten tegen elkanderer vechten (i). De burgers van Matnertun leenden hem eenen marmeren cupiix van praxiteles(2), om, onderan derekunstgewrochten, de markt tevercie ren. Ook verkreeg het tooneel van her de eerfte gefchilderde fchermen, wier ver too max. L. V. g. 2. ex. 7. Diod. sic. exeetpt. i virt. & vit. ex L. XXXVI. (O Plin. L. VIII. c. 7' (O Cic. in veur. M. If. Orat. IV. c. Deze cupido was een andere, dan dien ïhr^ verkoozen en aan haare geboorte plaats Theeën g geven had. Paus. L. I. c. ao. — Zie Ara Van ANACHARSi D. VI. bl. 237, 238. V. boek VI. hoofdst. [. voor C, 9$. J. van R. 654- M.antonius en a. postumius alb'nus Cojf. 't (- e e- 5ff  V. boek VI. hoofdst. J. voor C, 98. J. van R. 654' Sex.titius ftelt de landver» deeling voor. : ( 34» r.omeinschb tooning dckraaijen zelve in de lucht misleid zou hebben (1). Onder de tegenwoordige Gemeentsluiden echter ontrustedes ex. titiüs de markt weder met een voorftel terlandverdeeling, waar tegen zich zijne Ambtgenooten vruchtloos verzetteden , tot dat het gevecht van een paar kraaijen de aandacht der menigte van hunnen woordenftrijd aftrok, en door de Wigchelaars als eene drangreden ter intrekking des voorftels werd uitgelegd (2). Der (O Plin. L. XXXV. c. 4. Val. max. L. II. c. 4. ex. 6. (2) fuL. obseq. ie prodig. c. CVl. Hij was een zeer woordenrijk en fcherpzinnig man, vol» gends cicero, doch 200 windrig in zijn gebaar, dat men zekeren dans naar zijnen naam noemde, en voor het overige van zulk een fchandelijk zedenlijk {edragjdatde Conful m. antonius, zoo beroemd wegens zijne korte andwoorden in het bijzonder, als wegens zijne welfprekendheid in het algemeen, hem ïearaaa! , na dat hij zich eene Cassandra geïoemd had, toevoerde: „ ik ken veelen uwer \jaxen oileussen bij naam." (C1 c. in b r u t. 62. Id. de Orai. L. II. c. 66.) Cassandra, Ie dogier van priamus en becüba, die geen reloof gevonden had bij de Trojattnen, wanneer zij hun  GESCHIEDENISSEN. 349 Deze en veelerleije andere voorteekencn merkte het bijgeloof thands op, enverzamelde het zelve naderhand zorgvuldig, toen men den twaalfden van Hooimaand voor den noodlottigen dag der Romeinfche 1 vrijheid leerde kennen, wijl dezelve, in dit jaar, het eerfte licht aan c. julius^ c/esar gefchonken had (O- Zodra het ganfche tegenwoordige Gemeentsmanfchap was afgetreeden en door een ander veel meer naar den zin des Raads vervangen , hervattede men niet flechts de terugroeping van metellus, maar vervolgde men zelfs de nagedachtnis van saturninus op eene wijze, wier wraakzuchtige inrichting aan het vuur van verdeeldheid weder nieuw voedzel gaf P furius, naamlijk, werd door eenen zijner opvolgers voor het Volk gedaagd; het welk hem bijzonder om zijn gedrag je hun de fchriklijkfte voorfpeliing wege.s het GrM ftfepurddeed.wai.Mj den overgang van Treje, doo ajax oilius, in den tempel van minerva g fchonden. — (Hofman, texic. in vcced COJül. obieq« c. CVI. Pigh. annal. < V. ïoek VI. 30FDST. ▼oor C. 98. , van r* 654- Geboorte an c.iui.- US CfflIAR. I 'i  V. boek VI. HOOFDST. j. voorC 98. J. van R. 654. 1 Metellus terug ge- i roepen uit zijne bal- j lingfchap. C e v h d v pra 35Ö EOMEINSCHE jegens dèn zoon van metellus haatede, en hem, te midden zijner verdeediging, óp de markt van een fcheurde (1). C. decianus, anders een zeer braaf man, doch die zich eenige onaangenaame aanmerkingen over den moord van saturninus had laten ontvallen, moest de Stad ruimen (2). Het zelfde lot viel lan sex. titius ten deel, om dat hij :en af beeldzei van saturninus ten rijnen huize had ("3). De Gemeentsman q.calidius fïoeg hands de intrekking der verbanning van he tellus voor, waar tegen zich dé trok van marius nu niet langer durfe verzetten. Alle de metellussen, n derzelver kinderen , inzonderheid de aderminnende zoon des bailings , beoogen aller harten ter vernietiging des* latlijken volksbefluits. Zommigen hiel;n het nog voor eene zaak van kwaaden jorbeelde, den ballingen, in het algemeen , (O Appian. alex. ie bett. Civ.L.Lp. 370, CO Val. max. L. VIII. c. 1. ex. 2. C3) Val. MAX. L. VIII. c. 1. ex. 3. Cic. rabir. c. 9,  geschiedenissen. 35* meen, ooit eenige hoop op wederkomst te geven , daar zij doorgaands als wraakzuchtige en onrustige burgers wederkeer-1 den, doch de aandrang diens zoons, die' in diepen rouw gekleed elks jawoord affmeekte, en geenen burger te gering hield, om hem, kon zulks flechts iets ter herroeping zijnes vaders uitwerken, ten voet te vallen^ verwon alle tegenbedenking: en de wederkomst Van metellus was zoo voorbeeldig, als weleer zijn vertrek uit Rome was geweest. Hij bevond zich in den fchouwburg te Tralies in Lydïe, wanneer hem het volksbefluit tot zijne terugroeping in eenen brief werd overhandigd, dien hij ongeopend liet tot dat het fpel ten einde was; wanneer hij, bi; het lezen van deszelfs hoogstvereerender inhoud, zoo min eenige verandering vai gelaat aannam, als hij, bij zijne verban ning, had laten blijken. Weldra nam hi echter zijne terugreize aan, om den wag chelenden ftaat zijnes vaderlands te die nen, en werd hij bij zijne te huis komst me zulk eene algemeene toejuiching te Rom ingehaald, dat een ganfche dag te kort e zijn huis te kleen voor alle de gelukwen fchei B O EK VI. iOOFDST. . voor C. 98. [, van r. i l j t e a s  V. B o ek VI. hoofdst. J. voor C p8. J. van R *54- bïariu! ontwijkt den terug, keerenden metellus. 352 ROMEINSCHE fchers zijner wederkomst was (1), efi paterculus te recht aanmerkte, dat zegepraal noch eerambten den Numi. diër zoo zeer vereerden, als de oorzaak zijner ballingfchap, die ballingfchap zeive en zijne terugkomst (2). 1 Deze terugkomst moet echter niet eerder plaats gehad hebben , dan laat in het regee- ringjaar der volgende Confuh q. c is. c i- l i u s metellus NEPOS en T. Dl- mus; want marius, het gezicht van de ligt te bereekene eer zijnes vijands niet kunnende dulden, verliet Rome, alvoorens dezelve terug kwam, en begaf zich over zee naar Cappadocie en Galatie, voorwendende, eenige geloften aan de Moeder der Goden ter plaatze van haar oorfpronglijk verblijf te willen vervullen (3), maar tevens met het geheime oogmerk, om den oorlog tusfchen Rome en m i t h r i- D A- (l) Val. max. L. V. c. 2. ex. 7. et L. VI. ex. 13. Aur. vict. de vir. UI. 0 LXtf. t>iOD. f ic. Exerpt. de virt. & vit. ex L.XXXVI. ?lut. itl mar. p. 423. (O Vell. paterc. L. II. c. 15.  GESCHIEDENISSEN. 353 dates, wiens vijandlijken toeleg men reeds begon verdacht te houden , te verhaasten, niet twijfelende, of hij zelf zou* in dien krijg gebruikt en alzoo in ftaat gefield worden , om door de wapenen op ] nieuw die uitftekende meerderheid in het Gemeenebest te winnen, welke hij door dubbelhartig en onbedacht ftaatsbeleid, bij het Volk zoo wel, als bij de Grooten, blijkbaar vetlooren had. De Koning van Pontus onthaalde hem aan zijn Hof met de vleijendfte onderfcheiding, doch marius nam opzetlijk eene ftngheid en trotschheid aan, die hem ten uiterften ergerde en eindelijk verftomd deed ftaan over den meesterlijken toon, waarop hij hem eenmaal verachtlijk toevoerde: „gij moet uw best doen, Koning, om magtiger te worden, dan hetRomeinjche Volk, of uw gehoorzaam aan deszelfs wil onderwerpen (i)." De beide Confuls kenmerkten hunne regeering door het voorftel van verfcheidene wetten, raakende de orde der volksbefluiten. Zij herriepen de verwaarloosde wei (i) Plut. in mar. p. 423. XII. DEEL. Z v. BOEK VI. OOFDtT. .voor C. 97' , van R. «55. VerfcheN dene wet* ten voor de Volksvergaderingen.  354 romeinsche V. boek VI. hoofdst. J. voor C. 97. J. van R 655. M'. aquu> lids over knevelaarij .befchuldigd,dochdoor m. antonius verdeedigd. wet der drie marktdagen, of der drie le. zingen van elk voorftel, na eehen tusfchen tijd van negen dagen telkens, om den Gemeentsluiden de gelegenheid ter verrasfching eener onvoorgelichte menigte te benemen. Voords bepaalden zij, dat het Volk, ten aanzien van twee- of meer-ledige voorftellen , niet verplicht was, zulk een voorftel in deszelfs geheel aan te nemen of te verwerpen, maar op deszelfs onderfcheidene leden vrijelijk ter goed of afkeuring ftemmen mogt, het geen blijkbaar ftrekte, om der flinkfchekunftenaarij de mogelijkheid af te fnijden, van algemeen nuttige voorftellen met heillooze aanhangzels te verbinden, om het Volk door den goeden fchijn van het eene het verderflijke van het andere te doen voorbijzien Cr). M.' Aquillius, die onlangs den kleenen zegepraal over de rustherftelling op Sicilië gevierd had, werd thands over knevelaarij dier eilanders aangefproken, en net zoo veele bewijzen vaiï fchuld over- (O Cic, pro demi c. 16 & 20. Id. Philip, ~>rat. V. c. 3. ld. ad at tic. L. II. Epifi. p.  geschiedenissen. 355 laden, dat zijne veroordeeling zeker verwacht werd , vooral daar hij zich niet wilde verlaagen tot eenige ootmoedige ■ bede om de goede gunst zijner Rechters, waar onder ook m a r i u s zat, die dus toen nog niet van Rome was op reis gegaan. M. Antonius, de Conful des voorigen jaars, nam zijne voorfpraak op zich, en beproefde, daar de feiten voor geene we. derlegging vatbaar waren , al de kracht zijner welfprekendheid, om het hart der Rechters te treffen , het geen hem zoo volkomen gelukte , dat marius zelf traanen ftortede, en de befchuldigde eenftemmig vrijgefproken werd (i). Wenfchelijk ware het voor dat ongelukkige wingewest geweest, dat de Ro meinfche rechtbank zoo min, als de Meenfche Jreopagus (Y), eenige kunstmaatigc welfprekendheid had toegelaten, wijl dt ftrafloosheid van de inhaaligfte en on rechtvaardigfte geldafperfingen het zelv< jaar CO Cic. de Orat. L. It c tf. Èpit. livi L. LXX. (2) Zie de reize van anacuar*. O. II. b 313. z » v. bore vi. oofdst. . voor C. 97' [. van R; 655^ t L  V. boek VI. hoofdst. J. voor C , 97J. van R 655. 1 ' Eerlijkherd van Q. MUCIUS * SCEVOLA in zijn wingewest, f. i c 1 c e v X 356 K.OMSINSCHS jaarlijksch uitmergelde ten behoeve van berooide Grooten, die eene zending naar Sicilië het zekerfte herftel van hunnen vervallen huislijken ftaat, en den rijkften waarborg achteden voor alle nieuwe vorderingen der toomelooze weelde. Derzelver van dag tot dag ftijgerende hoogte, waartoe geen aangeërfd noch eerlijk gewonnen vermogen langer reiken kon, was 3e verderflijke oorzaak der fchreeuwendfte snderdrukking van wingewesten en bondgenooten, gelijk zij reeds van de fchanielijkfte omkoopbaarheid in den Jugurhynfchen krijg geworden was (1). Gelijk het echter toen niet ontbroken iad aan eenen me tellus, om wien >mtezetten geheel Numidie met rijk genoeg ;eweest was, zoo leverde ook thands het leen aantal mannen, die zich te Rome bij en voorvaderlijken ernst en zuinigheid lielden, eenen q. mucius sc/evola p, die, als Prator naar Afia gezonden, en voorbeeld van gemaatigdheid enrechtaardigheid gaf, 't welk niet enkel eeni- gen CO Diod. sic. excerpt, de virt. & vit. ex L» XXVI.  GESCHIEDENISSEN. 35? gen edelen naarijver wekte, maar tevens voor het algemeene lot der wingewesten heilzaam werd. Hij voorzag zich terftond in p. rutilius van den trouwften en eerlijkften Onderbevelhebber, die zoo min, als hij zelf, of iemand van zijn ganfche gevolg, den Bondgenooten eenigen last veroorzaakte, betaalende overal met eigen geld, het geen metf anders gewoon was, den Proconfuls en Pretors om niet te leveren. Zijne Voorgangers en Ambtgenooten zoo hier , als elders, zagen fteeds de fnoodfte knevelaarijen der Pachters door de vingeren, die meest allen Romeinfche Ridders waren, om zei ven, bij hunne terug komst, voor alle Rechterlijke vervolging veilig te zijn, wijl de rechtbanken met Ridders bezet waren; en de ze onderlinge verftandhouding bragt hei fchreeuwendde geweld en onrecht voord, zonder dat de vrekheid of ontucht dei Pretors eenigen perk vond. Scjevola, die geene gunst van Rechters bij zijne t< huis komst begeeren noch derzelver oog merk ontzien wilde, fprak zelf onpartijdig recht tusfchen de onderdrukkers en d onderdrukten, dulde in zijne reqhtban Z 3 nie v. BOEK VI. JOOFDST. ƒ. voor C. [. van R. 655» r i t  V. boe ii VI. hoofdst. J. voor C. 97' J. van R. 655. 1 i j c \ l i 358 ROMEINSCHE «iet dan eerlijke Rechters, voor dezelven niet dan geloofswaardige Getuigen; ontzag geenen Pachter ; deed hun het onrechtvaardige vergoeden, of ftelde hun ten bedwang daar toe in de handen der aanklaagers; zelf liet hij eenen van hunne onderbedienden, die zelf een flaaf was, doch zich als werktuig zijner meesters tot fchreeu wende wandaaden gereedlijk geeend had, kruicigen, na hem alvoorens /rijgekocht te hebben van zijnen Heer (OZulk een bewind, fchoon flechts negen naanden lang gevoerd (a), verwierf iCiEvoLA eene zoo algemeene liefde n Afia, dat men een jaarlijksch feest ter :ijner eere inftelde, het welk mithrijates zelf naderhand in wezen liet (3), n die eer te Rome, dat de Raad, bij iet vertrek der Overheden naar hunne ewesten, doorgaands de naarvolging van ijn voorbeeld aanbeval (4). L. Asel- CO Diod. sic. excerpt, de virt. & vit. ex . XXXVI. CO Cic. ad attic. L. V. ep. 17. C3) Cic. in verr. AH. II. Orat. 2. c. ti, C4) Val. max. L. VIII. c 15. ex. 6.  geschiedenissen. 359 Laseluo volgde het zelve met edelen naarijver op SiciHf. Hij had deverftandigfte keuze van Onderbevelhebbers ge-' daan onder zijne vrienden, en bediende zich te Syracujen van de medewerking der braafïte Ridders , met wier gezamenlijk overleg en hulp hij zijn ganfche ambt niet flechts uitmuntend waarnam, maar zich inzonderheid onderfcheidde door zijne wijze en hoognoodige voorzorg voor Weduwen en Weezen, die zonder Voogden waren nagelaten. Hij zelf nam haare voogdij op zich, daar andere Overheden Voogden pleegden aan te Hellen, en befchermde alzoo haaren eigendom en erfgoed voor de trouwloosheid en het geweld van listige en magtige verdrukkers: welk eerlij* en liefderijk bewind geheel Sicilië, bij zijne komst in diepen druk verzonken, mei flechts opbeurde, maar herftelde tot eene! ftaat van bloei, die het geluk van vroe gere eeuwen herinnerde, wier geheugei anders fchier geheel verlooren was (O Vruchtloos moest intusfehen alle poo gin (i) Diod. sic excerpt, de vfr't. & vit. e L. XXXVI. Z 4 V. BOEK VI. IOOFDST. , voor C. [. van r. 655Eerlijk,heid van L. ASECLIO op Sicilië. I 1 J i  V. KOEK VI. HOOFDST. J. voor C J. van R «55Voorftelter aflchaffing der tafel wer. 3 j i c I t t a fl • t; n b 3^0 ROMEINSCHE ging ten bedwang der knevelaarij in de wingewesten worden, zoo lang men der. zdver oorzaaken binnen Rome zelve niet wist weg te nemen, waar tegen de ftrengfte tafelwetten, juist door haare ftrengheid zelve, nutteloos waren, en op wier affchaffing zelve thands openlijk door eenen Gemeentsman werd aangedrongen. „ U is een ondragelijk juk opgelegd,' Romeinfche burgers , was de taal van m. düronius; gij zijt te vast en te eng bekneld m den fcherpen boei der flaaverMj; want gij hebt eene wet, die u de naatigheid gebiedt! Verwerpen wij dit uk, waarop het roest der ftugge oudheid at! Wat toch heeft men aan de vrijheid, ndien men geene vrijheid heeft, zich oor weelde in den grond te helpen ?* Uijkbaar was deze taal eene fcherpefpotïrnij met de zeden van zijnen tijd, die nsfchien meerder werking deed, dan de l te ftrenge en door veelvuldige ongerafte overtreding van zelfs afgefchafte ifelwet: doch de Tuchtmeesters,diegee! fpotternij over het toenemende zeden:derf gedoogden, weerden hem, zodra hij  geschiedenissen. 36* hij zijn Gemeentsmanichap verliet , uit den Raad (i> In dit jaar had de Raad voor het eerst weder eenen Conful naar Spanje gezonden, welks vrijheidminnende en onrustige in-] wooners onder beftendigenkrijgsbedwang moeiten gehouden worden. Geduurende veele jaaren hadden flechts Onderbevelhebbers den geduurigen opftand meer ontweeken, dan beftreeden , doch daar doorwas dezelve zoo algemeen geworden, dat het her ftel der onderwerping eenen Opperveldheer met behoorlijke krijgsmagt ge vorderd had. Rome,r* eene hagchelijke wor fteling en langduurigen krijg, nu weder d« handen vrij hebbende, had dit bewind aat t didius opgedragen, en hem in he • zelve als Proconful verlengd, geduurend deregeering vancN. cornelius le( TULUsenp.LiciNius crassus,de vader van den vermaarden crassus die naderhand het eerfte Driemanfchs met pompejus en caesar ui maakte. De zinds lang ontwendde komst v een (l) VAL. MAX. L. II. c. 9. «• 5' z $ V. BO EK VI. OOFDST. . voor C. 97. . van R. 655Bezending;enes Co»(uk naar Spanje. t t e l- J, voor C n 1. van R. , 656. „ CN. CORV NEL1US t- LENTULUS er. P. L1CI' MUS CR/lS' tn Sis Cef. ;n  V. boek VI. hoofdst. J. voor C 556. J. van R 656. 1 ] Aanleg van q. serto- rius. a z n n I g rn 3^2 romeinsche eenen Conful met eene ganfche krijg» magt fchijnt de Vaccaërs al aanftonds de wapenen te hebben doen opvatten, en wel met zulk eene algemeene geestdrift, dat 'er twintig duizend hunner op het flachtveld konden blijven (1), en het overige heir nog door krijgslist veel eer, dan door geweld , uit een gebragt moest worden. Des nachts naamlijk na dien flag, liet de Conful het grootfte gedeelte zijner dooden begraven; de vijand, les anderen dags bij het weghaalen Ier zijnen, nu flechts een zeer kleen aan:al gefneuvelde Romeinen vindende, veroor den moed en onderwierp zich aan :ijne voorwaarden (2). Onder hem diende q. sertorius, Is Krijgstribun, en wel op zulk eene wije, dat deszelfs bedrijf in dezen veldtogt ïeer geruchts, dan de ganfche overwining zijnes Veldheers, maakte. Hij was te Jurfia, in het Sabynfche land, van geene ïringe ouderen gebooren, en van zijne oeder, rhea, na zijnes vaders vroèg- tij- (1) Appian. htzx.de be//. Hispatt, p. 311. (O Fromtin. Strateg. JL.II. c. 10, ex, 1.  geschiedenissen. 36S tijdigen dood met eene tedere zorgvuldig, heid opgevoed, welke hij feeds met de dankbaarfte liefde beandwoordde. Niet ongefchikt in rechtshandel, had hij zich zeer vroeg als pleitverzorger reeds eenig vermogen te Rome toegebragt: maar veel meer krijgsman, dan letterminnaar, ontwikkelde zich zijn aanleg nog roemrnker in den eerfen veldtogt, dien hij ondei den Conful c/epio tegen de Cimbnër, volgde. Bij het op de vlucht flaan vai deszelfs heir, redde hij zich, door de RhSn in volle wapenrusting over te zwemmen Waar toe de natuurlijke ferkte en kunstma tige oefening zijnligchaam in ftaat field Zijn tweede togt tegen dezelfde vijand* was roemrijker geweest, wanneer maeii hem op verkenning uitgezonden, en hi in een Gallisch gewaad gekleed, zichmi den onder de Cimbriërs begeven, en zijn Veldheer de volkomenfe berichten 1 wedergebragt, die hem daar voor openl met rijke krijgsgefchenken vereerde,w ken hij zich door allerlei treflijk knjgsi drijf in dezen oorlog vervolgends waan maakte. Onder didius nu tot Kt% tribun verhoogd, had hij den winter v. BOEK vi. HOOFDST. [. voor C. 96 T, van R. 656. I > m JS j» i- " en ad ijk el)e- lig gste'as-  V. BOEK VI. BOOFDST. J. voor C. pS. J. van R, 656. Krijsbe«ïrijuen in Spanje. 1 1 i c c C o o: ' d< h< ft; fc kl we ba; lee koi 3$4 ROMEINSCHB f^"/o ov«gebragt. De overvloed en ledigheid had de bezetting dezer ftad waar over hem het bevel was toever' trouvvd, dermaate bedorven, dat de ftedelmgen, op derzelver ongeregelde weerloosheid reekenende, de nabuurige Gyrifeners heimlijk te hulp riepen, en met dezeJven overal de verblijven der Romeinen indrongen en 'er veelen om het leeven >ragten. Terftond op deze noodkreet trok iERTomus met de weinigen, dien hij «J zich had, de ftad uit en wachtede flechts orten tijd eenige andere vluchtelingen P, met wien hij nu langs de muuren raging naar de andere poort, welke de yr'Mers bij hun driftig inrukken, ibezet gelaten hadden. Zich zonder flag ftoot van dezelve verzekerd hebbentastede hij nu op zijne beurt onver»eds de ftedelingen en derzelver medemders aan, die reeds meenden, de ganle bezetting op de vlucht of over den ng gejaagd te hebben. Het tooneel rd thands geheel verwisfeld; al wat manir was, moest het verraad boeten met het ven; en, niet tevreden met deze uit"st, ftak sertorius terftond alle de  geschiedenissen. 365 dc zijnen in het gewaad der Spanjaards, en trok alzoo naar Gyrifewm op. Door deze kleeding misleid, ftroomden alle de ftedelingen, in het denkbeeld, dat alles te Cafiulo wel was afgelopen, ter poorten uit, dien de Romeinen oogenbliklijk introkken. Veelen, die zich te laat wilden te weer ftellen, kwamen om het leeven, alle de overige inwooners werden to flaaven verkocht, en de naam van s e r torius bleef zinds geducht in Span j< (O- De tegenwoordige Conful crassus op het Capitolynfche marmer als zegevie ier over de Spanjaards aangeteekend(2j moet thands mede naar dit gewest zijn gi zonden, en het zelve met didiu zoo volkomen bevredigd hebben, geli het woord was, dat 'er een Gezantfchi van tien perzoonen gezonden wsrd, c alles voor het vervolg beter te regek Op welk eene wijze echter die bevredigi gefchiedde, en wat alzoo van dezelve wachten was, kan ons de volgende t Z( (i) Plut. in «ektor. p. 568, 5^ (a) Pighii annal. ai b. «. V. BOEK Vi. hoofdst, T, voor C» 96. I. van R. 656. I » s ik 'P m n. ^g te ijin-  V. boek VI. hoofdst. J. voor C 96. J. van R 656. Trouwloos en bloeddorftig beleid van t. didius. i 1 ( 1 E li e v d g e< 366 ROMEiNscHS zonderheid genoegzaam aantoonen. Tef. tnilus, eene fterke, doch wederipannige, plaats ontmanteld, en de inwooners van het zes maanden lang belegerde Ctlenda flaaflijk verkocht hebbende, gaf hij eenige zwervende Celtiberiërs, die uit volflagen gebrek aan huis en hof met vrouwen en kinderen van den roof leefden, met overleg der tien vredes gelastigden, te verftaan, dat zij de landerijen van Co'enda konden krijgen, tot welker verdeeling ander hun hij hun met hunne vrouwen en finderen opriep. Zij kwamen ter goeder rouw. Het Romeinfche krijgsvolk ruimde, )p zijn bevel, zoo lang gedeeltlijk het sgerin; de Celtiberiërs trokken 'er binnen; ians, vrouwen en kinderen werden' wanswijs ter telling en opfchrijving, van' en gefcheiden; maar nu rukte het krijgsolk weder in, en bragt ze allen om. Ook eswegens vierde t. didius eenen km epraal (1). In dit jaar nam de Raad , die zulk in wreedaardig moorden met lauren verCO Appian; alex. de bell. Hispan. p.312,  geschiedenissen. S67 vereerde, evenwel het plegtige beiluit, om allen menfchen-offer , waarmede zich de Staat van tijd tot tijd bezoedeld had, voor al- * tijd aftefchaffen en eenen ieder te verbieden (O- Bij de nieuwe verkiezing van Tuchtmeesters, dien het zedenbederf zoo zeer, als het gewoone tijdsverloop, vorderde, verwachtede men, dat marius, die nu van zijne Jfiatifebe reize was terug gekeerd, zich onder de mededingers naar deze hooge waardigheid zou ftellen, doch, zich zeiven reeds als een wapentuig in vredestijd vergeten ziende , waagde hi; zich aan de grieve des voorbijgangs niet. fchoon hij voorgaf, het misnoegen en der haat te ontzien, dien een rechtmaatij Cenforfchap bij een bedorven Volk verwek ken moest (a). L. valerius fla.c cus en m. antonius werden thand tot dit gewigtige werk benoemd CN.domitius AHENOBARBUSe c. cassius longinus namendebij bui (O PLIH..L. XXX. c. 1. (a) Plut. in mar. p. 4»3(3) Val. max. L. II. c 9- ex. 4- V. BOEK VI. OOFDST. . voor C. 96. . van R. 656. L. VALEUUS FLAC- cus en m. ANTONIUS. Cenfors. L f S II l-  V. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 95J. van R, «57- Cn. domi- tius ahekobarbus , en c. cassius long!nus Cof. i I j i 1 1 ] I ï l c 3<53 ROME IN S C HE bundels van hunne voorgangers over, om ze flfchts, als het ware, aan hunne opvolgers over te reiken. Hun ganfche regeeringjaar onderfcheidde zich alleen door de tweede Konioglijke erfnis, waar mede zich het Gemeenebest vereerd zag. Ptolemssvs, bijgenaamd apion,hadCyrene, wel eer een gedeelte van het Aigyptifche rijk, doch aan hem door ptolem/eus physcon, wiens natuurlijke zoon hij was, als erfgoed toegevveezen, bij uiterften wil aan Rome vermaakt. De Raad nam deze erfnis aan, doch verklaarde er ftond alle de fteden van dat gewest vrij :n onafhanglijk (i), het welk denzelven n den ouden roem van edelmoedigheid her. telde, terwijl het der Staatkunde een geïoegzaam voordeel was, de verzwakking ran het Mgyptifche Rijk, uit deze verdeeing reeds ontftaan, door deze vrijverklaaing duurzaam te maaken. P. Licinius crassus, de Redeaar, en q. mucius sc-evola, de ekwaamfte Rechtsgeleerde van zijnen tijd (O Epit.Livu L. LXX. justin. L.XXXIX. 5- appian. alex* de 'be//, Mitbr. p. 355.  GSSCHIÊDENISSÊN. 369 tijd (1), beiden elkanders Ambtgenooten in alle"waardigheden, behalven in het Gemeentsmanfchap, voerden in het volgende jaar hetConfulfchap te zamen. Het zelve bleef echter in de Gefchiedenis alleen kennelijk aan eene wet, welke zij gezamenlijk invoerden tegen - het misbruik van het Romeinfche burgerrecht, 't welk zich Latynen en andere Italiaanen zondereenigen grond toeëigenden. Van tijd tot tijd waren hier tegen reeds voorzieningen gebruikt, die zomtijds zeer harden meestal niet voldoende geweest waren (2), en de tegenwoordige maatregel zelf verhaastede flechts mede den algemeenen opftand der bondgenooten , en werd alzoo onder deszelfs oorzaaken geteld (3). Sc/evola, wiens roem door geen nieuw beftuur over eenig gewest, na zijn voorbeeldig gedrag in Jfia, vermeerderd, maar ligt door eenen of anderen misftap j daar elk denzelven benijdde, gekrenkt kon worden , bedankte den Raad voor elke nieuw* (1) Cic. in Brut. c. 39. O) Zie D. X. bl. 19 - 21. D. XX bl. 3*7» (3) Cic. de offic. L. III. c. II. XII. deel. Aa V. VI. hoofdst. J. voor C 94. f. van R. 658 p-LICINIUS ckassus en Q. MUCIUS SC/EVOLA Cof. i  v. boek VI. hoofdst. J. voor e, J. van R 65 s. Ciussus bertrijdcde rooverbenden in Gallie. 1 1 1 1 t 2 k ( V c, 37° ROMEINSCHË. nieuwe zending, die hem werd opgedragen, verklaarende, 'sLands fcbatkist met geenen nutteloozen last te willen bez waaien , daar toch de vreedzaame gefteldheid der uitwendige betrekkingen geen Proconfulfchap vorderde. Zijnen Ambtgenoot was het afgelegener Gallie ten deel gevallen, het welk door eenige rooverbenden onveüig gemaakt werd, dien hij zoo fcherp over het Alpifche gebergte opzogt, dat cicero van hem zeide, dat hij eenen zegepraal zogt, fchoon hij geenen vijand kon vinden. Eindlijk ontmoetede hij eenige roovers, iien hij gevangen naar Rome bragt, en *aar voor de Raad, uit achting engoedvilligheid, hem eenen zegepraal zou heb>en toegeflaan, ten zij sc^vou de er van het Gemeenebest boven die van ijnen Ambtgenoot getrokken en zich reien dit beiluit verzet had (1). Voor het overige gedroeg zich echter 'Rassus zoo onberispelijk in zijn be'ind, dat hij c. c arbo, wiens vader hij / ver- CO Cic. /» pison. c. 26. Id. de invent. L, 11 37-  geschiedenissen. 371 veroordeeld had (i), en die zelf wraakzuchtig en arglistig alle zijne daaden befpiedde, naast zich durfde plaatzen, om1 van nabij zijnen ganfchen handel gade te' flaan (2), fchoon hij tevens zoo grooten! last in dit haatlijk naargaan van alle zijne gangen vond, dat hij zich meer dan eens beklaagde, den vader ooit vervolgd te hebben (3). q. servilius C/S.PJO, die reeds eenmaal met verbeurdverklaaring zijner goederen wegens zijnen Gallifchen veldtogt, nu tien jaaren geleeden, was veroordeeld, werd op nieuw vervolgd door den Gemeentsman c. norbanus, waarfchijnlijk over den ouden tempelroof te Tolofa, welks goud saturninus tot aankoop van nieuwe landerijen had willen befteeden, en tegen welk voorftel hij zich toen als Penningmeester het nadruklijkst verzet had. Twee andere Gemeentsluidert verCO Zie D. XI. bl. 468. Ca) Cic. de invent. L. II. c. 37. Val. mat. L. III. c. 7. ex. 6. (3) Cic. in Ferr. Aft. II. Or»t. I. c. 1Aa 2 V. BOEK VI. [OOFDST. . voor C. 94- , van Ri 658. Rechtsgeling tegeri j. servi. LIUS C£> '10.  V. BOEK VI. HOOFDST J. voor l t 94< J. van ] 658, J. voor C 93J. van B 659. C. CMC LIUS caldus en t domitius ahenobar bus Cosf. Rechtsge geding te gen nor* banus. 37a romeinschs verzetteden zich vruchtloos tegen dezen rechtshandel; openbaar geweld dreef hun i, van de spreekplaats; 'er werden fteenen "•' geworpen; een der zei ven trof s caürus; 1-c^pio werd veroordeeld en naar den kerker gebragt, waar in hij, volgends zommigen, om het leeven zou gebragt zijn , doch dien hij, volgends anderen, met behulp van eenen derden Gemeentsman, door de vlucht zou ontkomen zijn CO. Onder het volgende Confulfchap van c. cecilius c aldus, eenen Nieuweling, en l. domitius ahenobar"bus, werd norbanus over het geweld .door hem gepleegd, waarvan scaurus, .de Prinee van den Raad nog eene wond aan het hoofd droeg, in rechten vervolgd doer p. sulpicïus, eenen jongman, wien natuur en kunst even zeer ten Re.denaar gevormd hadden. M. antonius, ■bij wien norbanus Penningmeester was geweest, vattede zijne verdeediging op, en, fchoon het wanbedrijf van den Ge- CO Val. max. L. VI. c. 9. ex. 5. Strab. L- IV. p. 188. Val. max. L. IV. c. 7. ex. 3. Cic. pro balb, c. 11.  geschiedenissen. 373 Gedaagden fchreeuwend , het blijk van zijn geweld ontzettend, en de bekwaamheid des jongen Redenaars zoo groot™ was, dat hij eene geestdrift, ja eenen brand ' van hartstogten bij de Rechters wist te I onfteken, dien antonius naauwlijks konblusfchen, wist deze echter, eenmaal aan het woord zijnde, de aandacht der maate van het feit des Gemeentsmans op den fchandelijken veldtogt des veroordeelden c & p i o's afteleiden , en alle aandoeningen daarbij zoo te verrasfchen en geweldig te flingeren, dat de Rechters zelve , alles wettig oordeelende, wat tegen zulk eenen man bedreeven was, den befchuldigden vrijfpraken, zonder zich te verbeelden , deswegens eenig verwijt te verdienen (1). In het volgende Confulfchap van c. valerius flaccus en m. herenn i u s, bediende l. sylla, als Pretor, het recht tusfchen de burgers en vreemdelingen. In het voorige jaar was hij voorbijgegaan, om dat hij naar deze waardigheid ftond, zonder het Bouwheerfchap be- Q ) C i c. de O r a t. L. II. c. 47, 48. Aa 3 v. BOEK vi. )OFDST. voor C. 93- van R. 659. f. voor C. 92' „ f. van R. 660. C. VAL&. rius FLACCUS en M. herenn1us Cof  V. SOEK VI. HOOFDST. J. voor C .92. J. van R 660. Prachtige feestfpelen doorSYLLA aan het Volk ge. geven. i 1 1 ( 1 I e c a d S74 ROMEINSCHE bekleed te hebben. Schoon zelf eerlang de eerfte rol zullende fpelen, was hij het Staatstooneel niet opgetreden, voor dat hij zijnen vijand marius hetzelve had zien verlaten, en nu, zich haastende, om fchierlijk den hoogften trap te bereiken, had hij geenen verderen tijd methetBouwheerfchap willen verliezen. Het zelve was , na het Penningmeesterfchap , de tweede trap ter hoogfte waardigheid, dien het Volk niet wilde laten overftappen, om dat het zelve de fchitterendfte fpelen aan de eerzucht der Bouwheeren verfchuldigd was, die door deze eigene fchatferfpilling deszelfs dankbaare gunst voor volgende eerambten gewoon waren te kopen. Sylla zelf, hoe hoog in ach:ing door zijn roemrijk krijgsbedrijf, nogt te minder dezen fprong doen, daar nen van zijne vriendfchap met bocchus le renperken vol Jfricaansch gedierte vachtede, wanneer hij de feestfpelen reilde. Deze teleurftelling zou hem alzoo en geheel jaar hebben doen verliezen, inien hij hetzelve niet befteed had aan Uerleije toezeggingen, omkopingen, en aadlijke gelduitdeelingen, die hem voor het  geschiedenissen. 375 ïiet tegenwoordige verzekerden van het zelfde Prcstorfchap, zonder zich tot het Bouwheerfchap te laten dwingen. Deze ftemomkoping was zoo algemeen bekend, dat hij, eenmaal zekeren c^sar str ab o in hevigen twist met zijn gezag dreigende , van hem moest hooren: „ gij fpreekt met recht van uw gezag, wijl gij het gekocht en betaald hebt (i>" Voords zorgde sylla, dat het Volk niets miste bij zijnen overfprong van eerambten, daar hij het zelve een feestfpel gaf van honderd leeuwen , dien bocchus hem, benevens een genoegzaam aantal Moorfche jagers, ten gefchenkegezonden had. Het aantal zijner leeuwen was niet flechts zonder voorbeeld, maar zi; waren tevens de eerften, die geheel los in hel renperk beftreeden werden, daar anders de voorzichtigheid zulke dieren aan keetener had gehouden , doch het welk voor de welafgerechte Moorfche jagers niet vati nooden was (a). Df (1) Plut. in syll. p. 453- Val. max. L VII c 5. ex. 5. (2) Plin. L. VIII. c. 16. Sehec de brevii vit* c, 13. Aa 4 v. boek VI. hoofdst. J. voor C. 92. J van R. 660.  V. BOEK VI. HOOFDST. Jc voor ( 97 J. van R 660. Verbod van de fchoolen der welfprekendheid te Rome. ( ( t 1 5 y. Si 9: 2?6 rome1nsche De kunftenaarijen der welfprekendheid, die onlangs in het geval van norbanus openlijk het recht verkeerd en "alzoo de deur geopend hadden tot alle • die misleidingen en onrechtvaardigheden, waar voor Rechtbanken en Volksvergaderingen , het oor aan Redenaars leenende, maar al te vatbaar zijn, werden thandsnadrukhjk door hem te keer gegaan, van wien men, in den eerften opflag, derzelver verdeediging en bevordering verwacht zou hebben. L. L,icinius crassus, naast m. antonius thands de grootfte Redenaar van Rome, floot als Cenfor, welke waardigheid hij met cn. domitius ahenobarbus bekleedie, de fchoolen der Latynfche Redekun[ïenaars, die zinds eenigen tijd te Rome )pgericht en talrijk bezogt werden. Hun >pmerklijk verbod luidde aldus: „ het is , ter onzer kennisfe gekomen,da"'erlui* , den zijn, die eene nieuwe foort van , onderwijs ingevoerd hebben , wier , fchoolen door de jeugd bezogt worden; dat dezen, zich den naam van Latyn. fche Redekunflenaars aanmaatigende, de jonge luiden geheele dagen lang bij zich „ doen  geschiedenissen. 377 „ doen doorbrengen: daar nu onze voor „ ouderen bepaald hebben, wat zij van „ de kinderen geleerd en van wien zij dej „ fchoolen wilden bezogt hebben, kun" nen wij deze nieuwigheden, die metl het gebruik en het voorbeeld der voor" ouderen ftrijden , goedkeuren noch „ toelaten ; om welke redenen wij den „ genen , die deze fchoolen houden , „ en hun, die dezelven bezoeken , gemeend hebben ons gevoelen en af keu„ ring te moeten kenbaar maaken (i> Dit verbod , door eenen uitmuntenden Redenaar zeiven gegeven , was veelen toen reeds en nog lang daarna, misfchien nog heden, een onoploslijk raadzel. En welligt moet de knoop niet enkel worden gezogt in de bewustheid van het algemeene misbruik, waar voor de welfprekend heid fleeds vatbaar was, en die onlang! in de verdeediging van norbanus zo( duidiijk was gebleeken , maar veel eei in een geheel ander ftaatkundig inzicht. 'E: waren, naamlijk, twee middelen, om ziel > ii (l) Sueton. de Clar. Rbet. c. I. Act, SELL. l. xv. C. xi. Aas v. BOEK vi. oofdst. . voorC. 91. 1 van R. 66o.4 1 1 1  V. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C T 92 J» van R 660. Staatkinv dige rede nen van dit verbod. i t i z 0 h « w Romeinsche in den Romeinfchen Staat uit eene ge. ringe afkomst tot de hoogfte waardigheden te verheffen : krijgsbeleid en welsprekendheid. C. Marius was daar■ van het fprekend voorbeeld voor het eerfte, m. tullius cicero, mede een Nieuweling in zijn geflacht, werd het eerlang voor het laatfte. De geduurige oorlogen hielden behendig de krijgsfchool open, en tot dezelven waren onlangs de Capite ctnfi zelve toegelaten. Wat nu ook de Edelen, die veele voorouderlijke beelden konden toonen, beproefd hadden , om Nieuwelingen uit de eerambten en den R-aad te houden, de roem der krijgsbedrijven en de daadlijke behoefte van den Staat hadden meermaalen het Volk den lapperften krijgsman tot den eerften Ambenaar van zijn gedacht doen verheffen en iet de hoogfte waardigheid bekleeden. Het elfde nu ftond den Edelen te duchten van e openbaare fchoolen der welfprekendeid te Rome (1). Maar weinig had het te Cl) Dit had daadlijk plaats, volgends suetoivs onder nero, wanneer het veelvuldig onderis in de welfprekendheid zommigen uit den al- Ier-  geschiedenissen. 379 te kosten, dit onderwijs te hooren, terwijl de Gerichtshoven en Volksvergaderingen de daadlijke oefenplaatzen waren f zoo wel, om eigene krachten te beproeven als om de gegevene lesfen terftond met leevendige voorbeelden te vergelijken. Zulk een onderwijs , voor eenen ieder verkrijgbaar, voorfpelde alzoo dezelfde uitftekende bekwaamheden in enkelde Nieuwelingen , als eerlang dealgemeene veldtogten die telkens hadden opgeleverd. Crassus, van zijne vroege jeugd aan de partij der Grootengehecht, wilde deze gelegenheid ter verheffing van de geringfte burgers affnijden, wien het toch gcenzins voe. gen kon, hunne zoons naar Griekenland te zenden, om aldaar de lesfen en voorbeel den der Redenaars te beoefenen, het geer den Grooten gemaklijk viel, wanneer zi; zelve of hunne vrienden derwaards in eeni ge bediening gezonden werden, en alzoi hunne zoonen konden mede nemen , o hun anders aan hunne gastvrienden aanbe velen, zonder het bezwaar van hun on de: lerlaagften ftand in den Raad en toe de hoogfte waa digheden bragt. de Clar. Rhet. c. i. V, BOES OOFDST. f. voor C. 92. [, van R. 660. 1 ) f  v. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 92. J. van R, 660. < I r Cenfor- g fcbap van crassus en domiTius. Z; 11a de 01 3öO romeinsche derhoud te voelen. Met deze affnijdirrg van een zoo zeker middel ter bevordering van Nieuwelingen konden zich nu ook de Grooten alleen in het bezit achten van al. le die kunftenaarijen, dien de redekunst ter leiding van rechtbediening en Volksvergadering aan de hand gaf, en zich van dezelven vooral het beste gevolg belooven tegen de Gemeentsluiden, voor wier geweld toch het gezag des Raads was onbeftand geworden. - De reden, intusfchen, welke crassus zelf, bij er:ero, van zijn verbod gaf, was deze: , dat de bloote Redekunst, zondereenig mderwijs in zaakrijke kundigheden, niets neer dan eene leer der onbefchaamdheid ^s, en dat deLatynfche fchoolen teRome enel ftoutheid onderweezen, welke zich geeekwaade zaaken fchaamde, fchoon zij in oede zaaken zelve affchuwelijk wasCO-" In dit verbod alleen eenftemmig, hielden :ch voor het overige de beide Cen/ors meer CO Cic. de orat. L. III. c. 24. — De atkundige Redenen voor het eerde verbod regen Griekfche Wijsgeeren en Redenaars, nu 68 jaaren ld > zijn te vinden in D. X. bl. 368.  GESCHIEDENIS SIN. 381 meer bezig met elkanders gebreken, dan met de zeden des Volks. Domitius was ftroef en ftijf, crassus wellee-1 vend en befchaafd, tot aan de grenzen der verwijfdheid toe. Crassus befchimpte openlijk de ftugheid van domitius, op wiens bijnaam ahenobarbus, zinfpelende, deze laffe fpotternije zeide: „ geen wonder, dat een man, met eenen ijzeren mond en looden hart, eenen koperen baard heeft." Domitius ftelde, daar tegen, de onbevoegdheid eenes Zedenmeesters in crassus ten toon , die voor twee zilveren drinkfchaalen , dooi den kunftenaar mentor gedreeven, non derd Sestertiën (i) betaald, en al zijt zilverwerk tegen zes duizend Nummen he pond (2) gekocht had; die overal kope beflag op zijne tafels en tafelbanken hield en voor tien zuilen van Hymettisch marme reeds honderd Sestertiën had durven gf ven, toen men bij de openbaare gebouwe nog aan geene marmeren zuilen dacht; e die eindlijk een huis bewoonde, waar vot 1 (O/7500 - s (2) ƒ450 - t- v. SOEK VI. IOOFDST. [, voor C. 92. i. van r» 660. I C r t 1 u n 'ij  V. boek VI. hoofdst. J. voor C 92. J. van R. 66q. } I 1 1 i y ] j c 3 X te 3^2 romeinsche Wj hem gerust zes maal honderd duizend Sestertiën (1) durfde bieden (2).Crassus, op allerleije kwinkflagengevat,andwoordde hem: „ gij zult het huis voor uw bod hebben, mids dat ik de zes lotusboomen, die het zelve eene verruklijke fchaduw geven, mag weg nemen."—„ Volftrekt niet, dan biede ik geenen penning, bervattede domitius."—,, Oordeel nu, :iep crassus zegevierend uit, hoe wel iet u ftaat, mij te berispen, om dat ik wel rehuisd ben in eene wooning, welke ik ;rfde, daar gij zelfde fchaduw van zes )oomen op zes maal honderd duizend Sesertiën durft fchatten (3)i» Nog verbet domitius hem eenmaal in den taad, dat hij over den dood van eene Murena fo zijnen vijver rouw gfi_ ragen had, als over het verlies van eene dogCO/ 45°>ooo - : . O) Pt in. L. XXXIII. c. 11. L. XXXIV. c L. XXXVI. c. 3. (3) Val. max. L. IX. c. ,. ex. 4. PLIN. L. VII. c. 1. (4) Eene foortvan paaling bij de Romeinen buinfpoorig hoog geacht.  geschiedenissen. 383 dogter, doch kreeg van hem ten andwoord; ■ dat hij bekennen moest aandoenelijker en weêmoediger te zijn, dan domitius, !^ die drie vrouwen, zonder eenen traan te laten, had ten grave gebragt (i)-" Ernftiger gefchil, dan dit, hield onder het volgende Confulfchap van c. cl audiu's pulcher en m. perperna, des Volks aandacht bezig. P. Rutilius, bij allen voor eenen man van ftrenge eerlijkheid bekend, en als zoodanig door den voorbeeldlijken Prestor sc/ev 0 l a in Jfia als Onderbevelhebber gebruikt , werd zelf thands over knevelaarij door hun vervolgd, wien hij, door de te. genwerking hunner eigene eerlooze er wreede vrekheid, tegen zich verbitterd had. Geene enkele wraakzucht berokkende hem echter dien onrechtvaardigen aanval, maar de hoop vooral, om door zijne ver oordeeling eiken anderen hervormer dei lustte doen vergaan, van zich tegen di bevoorrechte fchelmerij der Pachters t verzetten. Het viel niet moeilijk, om voor eene partijdige rechtbank, met Rid der (1) Macrob.saturn. L. II. c. II. v. BOCK VI. OOFDST. . voor C* 9*. . van R. 661. C. CLAUDIUS PULSHER eu M.PERPERNA Of. L 5 5  V. BOEK VI, HOOFDST. J. voor C 91. J. van R 661, Rechtsge ding tegen p. rutilius. 1 ] \ \ ( 2 ] < \ '( fi o 3^4 ROMEINSCHE ders bezet, die zelve in de verpachting der wingewesten het meest betrokken waren, eene menigte verklaaringen van ' omgekochte getuigen in te brengen; zelfs fchaamde zich een apicius niet, de beruchte zwelger en doorbrenger van zij. nen tijd, om tegen den maatigen en eerlijken rütiliüs op te komen. 'Bewust van zijne onfehuld en zich verlatende op zijne deugd, wier luister door de fchande zijner aanvallers moest verhoogen, nam hij geen medelijden wek. kend teeken in gewaad of houding aan, noch bediende zich van de uitflekende bekwaamheden van zijne gemeenzaame vrienien crassus en antonius, die ïem hunnen dienst booden , maar aan vier welfprekendheid hij niets verfchuldigd vilde zijn. C. cotta, een jong Relenaar, mogt zich alleen bemoeijen met ijn pleitgeding, om dat hij zijn neef was. fij zelf fprak voor zich, gelijk een so: r a t e s over de hem aangetijgde fchuld oor de Atheners had gefproken, zoo dat r geen fchijn van tegenwerping over:hoot, maar dat 'er tevens geen trek van iderwerping noch van vleijerij voor zijne Rech-  geschiedenissen. 385 Rechters invloeide, openlijk veel eer den rampzaligen toeftand van het Gemeenebest onder zulk eene rechtsbediening, dan" zijn eigene onrechtvaardige vervolging,^ beklaagende. Scavola, wien het i Raadsbelluit, het welk hem ten voorbedde voor andere Pretors had gefteld, boven het bereik van dien laster had verheven , doch die meer als Rechtsgeleerde, dan als Redenaar, uitmuntede, trok zich vruchtloos zijne zaak aan: rutilius werd veroordeeld en ging zelf in vrijwillige ballingfchap zonder het minde blijk van fmart bij het verlaten van zulke medeburgers te toonen. Zijne Rechters verklaarden zijne goederen verbeurd, doch bragten daar door hun eigen onrecht aan den dag, wijl zijne ganfche bezitting veel minder waardig was , dan waarmede hij dezelve zou verrijkt hebben, en derzelver wettigheid volkomen aangeweezen werd. De edelmoedige onderftand zijner vrienden en inzonderheid de aanmerklijke gefchenken van scevola vergoedden hem rijkelijk het verlies zijner bekrompene goederen; bij begaf zich naar Afia en ondervond op zijne reize in alle de fteden XII. deel. Bb van v. BOES VI. OQFDSTi . voor C. . van R. 661.  V. soek VI. hoofdst. j. voor C. ot. j. van R. 661. Rutilius in balling, fcnap. i 386 ROMEINSCHE van het Romeinfche wingewest aldaar zoo veele beleefdheden, en tevens zoo veele zaaklijke blijken van achting en erkendnis, dat hij als balling rijklijker leefde te Smyrna, dan weleer als Conful te Rome (1). De gevoelens zijner vaderlandsmin leeden echter niets bij zijne ballingfchap ; eens door zijne vrienden verwittigd , dat 'er een burgerkrijg op handen was, die de ballingen voorzeker terug zou roepen, andwoordde hij: „ wat kwaad deed ik u toch, dat gij mij eene erger wederkomst, dan mijn vertrek was, toewenscht ? Liever sie ik mijn vaderland bloozen over mijne ballingfchap, dan weenen bij mijne .te tiuis komst (2)." Sylla riep hem Jaadlijk terug, na den ondergang van m arius, doch hij verkoos zelfs toen zijne ballingfchap boven het gezicht eener bloediorftige geweldenaarij, die zijn rechtfeha- pen CO Cic. de Orat. L. I. c. 53, 54. Id. pro ■lanc. c. ai, ld in brut. c 30. 7/;«font. M3> ld. in pis, c. 39. Vell. paterc. L.ll c. 13. Val. max. L. II. c. 10. ex. 5. Epit. livii L. LXX. C2) Senec. de benefie. L. VI. c. 13.  \ ; GESCHIEDENISSEN. 387 pen hart gewis niet dulden kon. Het zelve deed hem eens eenen vriend, die hem iet oneerlijks verzogt en op zijne weigering gevraagd had : „ wat heb ik aan uwe vriendfchap, indien gij mijn verzoek niet inwilligt?" ten andwoord geven : „ en wat ik aan de uwe, indien ik om uwen wil oneerlijk zou moeten worden CO?" Zulke edele grondbeginzelen was rutilius veifchuldigd aan de Stoïsche Wijsbegeerte , welker lesfen hij gehoord had van den vermaarden vaumtius, en in wier leerilelzel cicero hem volmaakt bedreeven verklaarde. Zijne welfprekendheid, in den ftrengen toon dier fchoole geftemd, en alzoo afkeerig van allen tooi, was min volkomen , naar deszelfs oordeel: de Griekfche letterkunde was echter zijne geliefde oefening (3). Aan dezelve wijdde hij nu geheel den tijd zijner ballingfchap, waar aan wij eene Romeinfche Gefchiedenis in het Grieksch befchreeven zouden verfchuldigd zijn geweest, indien de vernielen- (1) Val. max. L. VI. c. 4. ex, 4. (3) Cic. in brut. c. 30. Bb a v. boek vi. hoofdst. Ji voor Ct 91. J. van R* 661. 1  V. 1 O EK VI. HOOFDST. J. voor C , 9'J. van R 661. Sylla ah Proprator m Cappadode, i ] 3S8 ROMEINSCHE lende tijd deze lettervrucht met zoo veelé anderen niet verteerd had (1). Hij fchreef ook eene gefchiedenis van zijn eigen lee' ven in de Latynfche taal, wier belang • voor deugd en menfchenkennis, indien wij haar bezaten, geene bereekening behoeven zou (2). Nóg eenmaal zullen wij hem zeiven in onze gefchiedenis ontmoeten, wanneer wij hem alleen den algemeenan moord der Romeinen in Ajiaop bevel van mithrid ates, zullen zien ontkomen. In het tegenwoordige jaar werd sylla reeds, als Proprestor, naar Cappadocie gezonden, om aldaar de heerschzuchtige woelingen van dien Vorst te keer te gaan, dien wij naderhand breedvoerig zullen i/oordragen in een aaneengefchakeld verlag van den vermaarden Mithridatifcheti krijg. Bij deze gelegenheid, welke hem na bij den Euphraat bragt, ontving hij ;en Gezantfchap van arsases, den Koning der Parthen, het welk men onder de Cl) Athen. L. IV c. ip. & VI.c. «£. Liv. XXXfX. c. 52. CO Tacit. de vit. agricol-e in init.  GESCHIEDENISSEN. 3^9 de bijzonderheden van svha's goed geluk reekende, wijl hij de eerfte Romein ao was, met wien dit Volk eene onderhan-Jdeling opende. Het zelve verlangde een j. Bondgenootfchap met het Gemeenebest. Sylla ontving dit aanzoek met eeneD hoogheid, welke den Raad mogt behaa-J. gen, wiens leden de uitgeftrektheid,rijk-/s dom, volkrijkheid en krijgshaftigheid van^ dit Koningrijk niet kenden, maar die den Afgezant der Parthen, wegens het kwaalijk ophouden van de eer zijnes Meesters, het hoofd kostede. Deze had zich, naamlijk, toen hem gehoor verleend werd, ter linkerhand van sylla laten plaatzen, terwijl de Koning van Cappadocie aan deszelfs rechterhand gezeten was (i). Zeker Chalcidiër , uit het gevolg van den Parthifchen Afgezant, die zich bijzon, der in de gelaatkennis had geoefend, zou, na eene opmerkzaame befchouwing van de gelaatstrekken , de houding en hel ganfche gebaar van sylla, verklaard hebben: ,, dat zulk eene man noodzaak lijk zeer groot moest worden, en dat hi ziel (i) Plut, in syll. p. 453» Bb 3 V. SOEK vi. ofdst. voor C. 91. van R. 661. e eerfte ïderhan>ling tushen de emeinen 1 de Pav 'en, Gelaatbe- fchouwing van sylla dooreenen ChalcidiSr. i  39o ROM. GESCHIED. V. SOEK VI. hoofdst. J. voor C 9'. J. van R 66l. Z E- zich verwonderde , hoe hij tot nog toe dulden kon, dat hij niet reeds de eerfte was." Tot nog toe was 'er zulks echter zo veraf, dat hij terftond bij zijne terugkomst aangeklaagd werd over groote geldafperzingen bij bondgenooten en vrienden, fchoon zijn aanklaager zelf deze zaak liet fteken (1). CO Plut. in syll. p. 454.  ZEVENDE HOOFDSTUK. de krijg van de italiaansche bondgenooten. Veel eer mogt dezelve, volgends florus (i), een daadlijke burgerkrijg genoemd worden, wijl de volkeren van Italië, zinds verfcbeidene eeuwen lang zulke naauwe betrekkingen onderling en allen zoo veelvuldige verbindnisfen met de Romeinen hadden, dat zij, zo al geem burgers tegen burgers, al vast vriender tegen vrienden, bloedverwanten tegei bloedverwanten moesten wapenen. T< recht werd nogthands deze oorlog de krrji der Italiaanfche bondgenooten geheeten wijl niet een derzelven, fchoon onderlin in voorrechten verfchillende , het vol! Romeinfche burgerrecht genoot, en dez ganfche krijg niet anders, dan eene g< weldige pooging was, om zich dat gelijk recht te verfchaffen, waarop zij meei der (O Flor. L. III. c. iS. Bb 4 Inleiding. i l i 3 e e e i- i  V. BOES vu. boofdst. Tegen- Woordige verdeeling van Italië. 1 j k f c 1 V V 0) Strab. L. V. p. 227. Ca) S icon. de Ant.jure Ital. L. 1. c. p. &c. 39* ROMEINSCHfc den, dat hunne gedunrige medewerking tot Rome's grootheid hun zoo veel aanfpraak gaf, als hun vereenigd vermogen hun tot deszelfs verkrijging genoegzaam in ftaat ftelde. Den naam van Italianen droegen thands alle de bewooners van Oud Griekenland zoo wel, als van het wel eer eigenlijk genaamd Italië , welk gewest nu geacht werd, zich uit te ftrekken tot aan de Rivier Rubico, nabij Ariminum in de Hadriaiifche, en tot aan de rivier Arnus, nabij Pi/a in de Tyrrheenfche zee uitlopende j :erwijl het overige gedeelte van het tegenwoordige Italië tot aan het Alpifche ge>ergte den naam droeg van het Cifalpynrche wingewest (1). Alle de Italianen werden bondgenooten enoemd, doch waren zulks op zeer verchillende voorwaarden, naar gelang van en tijd en wijze hunner vereeniging met lome , of hunner onderwerping na veeluldigen afval (2). Inzonderheid echter 'aren de Latynen zoo zeer boven alle de ove-  GESCHIEDENISSEN. 393 overigen bevoordeeld, dat men dit algemeene verfchil met de naamen van het Laiynfche en van het Italiaanfche recht ' aanduidde. De grenzen van Latium wa-, ren oudtijds de Tiber ten westen, de Anio , ten noorden , het land der Volfcers ten oosten, en de Tyrrheenfche zee ten zuiden, thands ftrekte zich het zelve uit tot de rivier Liris ten oosten, en tot het land der Marfers ten noorden, zoo dat het zelve thands de Albaners, Rutulers, Volfcers, Mquers, Oscers , Aufoners en Herniccrs bevattede (i). Het is moeilijk te bepaalen, welke eigenlijk de onderfcheidene voorrechten der Latynen en der overige Italiaanfche bondgenooten waren; zoo veel echter is zeer blijkbaar, dat de Latynen zelve het volle recht van Romeinfche burgers geenzins genooten, wijl zij mede ter verkrijging daarvan de wapenen opvatteden, en dai Italianen op eenen geheel anderen voet dan de bewooners der wingewesten, behandeld werden (a> (i) Appian. alex. ie bell. Civ. La p. 374 Strab. L. lil. p. 353- Phn. L. III. c. 5(O De Latynen hadden hunne eigene wetten Bb 5 Z3r v. BOEK Vil. [OOFDST. I >  594 ROMEINSCHE V. BOEK VII. HOOFDST. Al vroeg hadden de Latynen in alle de voordeelen van het volle Romeinfche bur- ger- zonJer een'ge onderwerping aan de bevelen van Romeinfche Praters. Vrijwillig moeten zij echter ook de Romeinfche wetten aannemen. Zij werden in hurne fteden opgefchreeven als burgers; zij mogten te Rome ter ftemming worden opgeroepen , maar maakten geene bijzondere wijk uit; gewoonlijk loteden zij, onder welke wijk zij gereekend wierden , en het ftond aan de Confuh, hun door een raadsbefluit de ftad te doen verlaten, het geen echter zelden gebeurde. Zij, die eene regeeringpost in hunne eigene ftad bekleed hadden, werden daadlijk Romein, fche burgers geacht, maar konden geene eerambten te Rome bekleeden; voords dienden zij als bondgenooten in de Romeinfche legers, en maakten 'er Je voor. naamfte fterltte van uit: maar zij werden niet gereekend onder de keurbenden, en waren aan geesfeling onderhevig in de krijgstucht , waarvan de Romeinen bevrijd waren. Zij hielden eenige feesten met de Romeinen gemeen: bij dezelven hadden dezen echter altijd den voorrang. Zij hielden eindlijk hun- ae volksvergaderingen in het Ferentynfche bosch. De Italianen hadden mede hunne eigene wetten zonder eenige onderwerping aan Romeinfche Pretors; ook werden zij opgefchreeven en gefchat in hunne eigene (leden. Maar zij hadden geen het minfte deel lan de voordeelen des Romeinfchen burgerrechts, Piaandeheiligeplegtigheden van Rome. Voords leverden  geschiedenissen. 395 gerrecht willen deelen, en daarom eenen oorlog verduurd (O; dit verlangen had zich verder tot aan de grenzen van Italiët verfpreid, en had zich reeds lang met deszelfs vervulling gevleid , waartoe nog onlangs de bewegingen, door de gracch ossen ontftaan , aanleiding gegeven hadden (2); thands was het zelve door het geheele land zoo hevig en ongeduldig geworden, dat de algemeene opftand zich alleen door de geduurig vernieuwde hoop op den eenen of anderen Gemeentsman liet wederhouden. Nooit werd die hoop vkijender geftreeld, dan onder de Confuls l. marcius philippus en sex. julius cjesar, door den Gemeentsman m. li vius drusus, wiens geboorte, moed en bekwaamheden hem tot de ftoutfte ondernemingen gerechtigden. Hij was de zoor den zij een bepaald aantal krijgs'uiden, in gevolge van bijzondere voorwaarden, die^ook in andere opzichten voor de onderfebeidene volkeren verfchilden.' Adam. Rem. Antiq. p. 67-69. (O Zie d. IV. (?) Zie D. XI. bl. 255» 331 en 37*- V. boek VII. oofdst. f. voor C. 90. J. van R. 66a. L. MARCIUS PHI» lippus en SÏX. JULIUS CiEIAR Cof.  v. «O EK vit. HOOFDST. J. voor C. 00. J. van R. 66a. Bedoeling van den Gemeentsman m. livi os DRUsus. I 39^ romeinschr zoon van dien drtjsus, die den Raad ten dien (le had geftaan, om, door overdreevene voorftellen aan het Volk, c a j u s gracchus zijne achting bij hetzelve te doen verliezen (i); de jonge cato moest hem zijnen oom, de vermaarde m. brutus zijnen oudoom noemen (2). De voetftappen zijnes vaders drukkende, fchijnt d r u s u s zich de bevrediging van de onderfcheidene partijen in den Staat ten doel gefteld, doch daar door tevens eene taak ondernomen te hebben, onder wier bezwaar hij van zelfs waarfchijnlijk zou bezweeken zijn, indien de kwaadaardigheid zijner verraaderlijke vijanden hem niet overvallen had. Den Raad wilde hij voldoen door de Rechtspleeging tot denzelven terug te brengen; den Ridderftand, loor dezen de helft der Raadsleden te doen aitmaaken; het Volk door den aandrang }p ianderijverdeeling en koorngifte; geleel Italië door de verzekering van het dgemeen Romeinfche burgerrecht, zoo lat hij in waarheid van zich zelf zeide: „ dat CO Zie D. XI. bl. 376, 377. CO c1 c, pro mito n. c. 7. Id. in brut.c, 62.  GESCHIEDENISSEN. 397 „ dat hij niets voor eenen ander overgelaten had, om mild te zijn, behalven de lucht en modder, indien men die verdee-' len wilde (i>" Hij wendde zich het eerst tot het Volk en herhaalde de voorftellen der graccHUSSENter land- en koorn-verdeeling, beweerende, dat beiden gelijkerhand behoorden te werk gefield worden, wijl de koornuitdeeling zonder aanwijzing van eenige middelen tot eigen beftaan] in de landverdeeling, 'sLands fchatkist zou uitputten , en de landerij - verdeeling alleen in den nood van zoo veele duizenden niet kon voorzien, wien toch op eene andere wijze een zekerer beftaan, dan de enkele gunst der Grooten, behoorde be zorgd te worden. De toezeggingen , dooi hem reeds aan de Bondgenooten gedaan, hadden" eene ongelooflijke menigte men fchen binnen Rome te zamen gebragt or. den dag der beflisfching , die met een paarige en geweldige drift zijne voorftel len in befluiten veranderden, ondanks allei te (O Flor. L, III. c. 17. aur. vict.V<; vir. m. L. LXVI. V. BOEK VIL IOOFDST. . voor C* 90. f. van 8.. 662. Voordellen van DRUSUS ten voor • deele des Volks. 1 l  398 romeinsche V. BOEK. VII. HOOFDST, J. voor C 90. J. van R 66a. i 1 t tegenftand der Grooten (1). Drusus zelf maatigde in dezen handel zijnen ijver zoo weinig, dat hij den Conful philippus, die hem in de rede viel, door eenen zijner afhangelingen liet ten kerker brengen, het welk met zulk eene woestheid werd uitgevoerd, dat den Conful zeer veel bloeds ten neus uitliep , doch het geen drusus, die dit zag, zoo weinig ergerde, dat hij fpottend uitriep: „ het is geen bloed , maar lijfternat;" hier mede de algemeen bekende brasferij des Confuls befchimpende (2). Daar philippus zelf, toen hij Gemeentsman was, het voorftel ter landverdeeling gedaan, en, fchoon vruchtloos, aangebonden had met de verzekering, dat 'er geen twee duizend landbezitters n geheel Rome woonden (3), zou zijn :egenftand moeilijk te verklaaren vallen, :en zij men het onderfcheid in aanmerking wilde CO Flor. L. III. c. 17. appian. alex de 'teil. civil. L. I. p. 371. CO Val. max. L. IX. c. 5. ex. 2. aur. vier. 'e vir ill c. LX VI. C3) Zie boven bl. 257,  GESCHIEDENISSEN. 399 wilde nemen tusfchen eenen Gemeentsman,-die 's Volks gunst bejoeg, om door dezelve tot de eerfte waardigheden op te' klimmen, en tusfchen eenen Conful, die ten top van eer gefteegen , geene laage ] volksbelieving meer behoefde ,maar nu veel eer in ftoute overheerfching fchadeloosfteüirsg voor voorige laagheid zogt. Na dit geweldig doordrijven zijner voorftellen, werden nu daadlijk die volkplantingen in Italië en Sicilië aangelegd, die, op bet voorftel van saturninus re ris befchikt, doch na zijnen dood weder opgefchort waren geworden; en,ter goeumaaking van de onkosten hiertoe zoowel, als ter koornuitdeeling, vond drusus het middel in het vervalfchen van het gehalt der zilveren munt voor een agtfte gedeelte met koper (O, fchoon anders het geldvermogen van den Staal thands tot eene verbaazende hoogte was geklommen (2). Het (1) Plin. L. XXXHI. c. 3. (2) Volgends pliniüs, naar de uitgave vai HABDriwuSf zou 'er in herbegin van den Bond genooticnaplijken krijg 1620829 ponden gouds in di fchat V. boek VII. oofbst. . voor C. 90. , van r. 66a. 1  V. boek Vil. hoofdst. J. voor C. 00. j> van R. 66a. Voorftel van drusus wegens de Ridders. ] 1 1 1 1 ii k q d * 4°° ROMEINSCHE Het volk hier door bevredigd hebberide, wendde drusus thands ziinen verkreegen invloed tegen de zitting der Ridders in de rechtbanken. ScAURusj op aanklagt van. c/epio onlangs voor hun te recht ftaande , had hem openlijk aangefpoord, om de rechtspleeging weder geheel en al te ontwringen aan hunne handen en terug te geven aan den Raad, die dezelve oorfpronglijk alleen had gevoerd. Zich echter op de onderlinge bevrediging der verfchillende partijen toeleggende, bepaalde drusus zijn voorftel tot den blooten voorflag, om het ge:al der Raadsheeren, thands drie honderd jroot, te verdubbelen uit daar toe vercoozene Ridders, aan weiken , nu tot zes ïonderd leden vergrootten,Raad deRechtsdeeging weder geheel zou worden aanjevolen: doch daar men de oneerlijkheid der. :hatkist zijn geweest, 't welk naar onze bereekéing eenen fchat van ƒ 486,343,700-:. zou uitmaaen: doch in getalopgaven kan men zich het minst p verfchillende lezingen of op de uiifpraaken der oor- selkunde verlaten. pLiN. £. XXXIII. c. 3. ■ <* edit. hard. c. 17.  Geschiedenissen. 401 der rechtsbedtening bij de Raadsleden en Ridders beiden ten grond genomen had, om dezelve in de laatfte jaaren beurtling H van den eenen op den anderen ftand te' doen overgaan, zorgde drusus tevens J tegen alle geldaanneming in het vervolg door de vastftelling van een bijzonder onderzoek deswegens, waar aan elke Rechter zelf zou onderworpen zijn. Wel verre, dat deze voorflag de beide partijen zou hebben vergenoegd, bragt de-, zelve den hoogden tegenftand van den ' eenen en anderen kant voord. Elk lid, van den Raad achtede zijn gezag voor de helft gekrenkt door de verdubbeling van het aantal zijner medeleden: elk Ridder befchouwde het voorftel als eene bloote kunstgreep , om den Raad alleen de rechtspleeging toe te voegen, daar toch de verkoözene Ridders daadlijk leden van den Raad zouden worden. Zij , wier Rechterlijk gedrag tot nog toe aan geen onderzoek noch ftrafwet was onderworpen geweest, en voor wien het algemeen gebruik van geldaanneming een doorgaand middel van beftaan geworden was, fchaamden zich niet, om openlijk alle onXII. deel. Cc der- v. boek VIL oofdst. 1 voor Cm 90. , van r. 662. Algemeen riisnoegen >ver den 'oorflag 'an dru-  V. boeb VIL hoofdst. J. voor C 90. J. van R 662. Vijandfchap tus ichen q. SERVILIUS ca;pio en drusus. Cl) D 10 ap. vales. (2) Strab. L. XI. p. 515. 402 ROMEINSCHE derwerping aan zulk eene wet te weigeren. Het verkiezen van den eenen en het voorbijgaan van den anderen, bij de voor' geflagene aanneming in den Raad, voorspelde tevens eene nieuwe bron van wangunst, haat, partijfchap en openbaare onrust , die uit haaren eigen aard de voorgeftelde hervorming dreigde om te keeren. Een der hevigfte beftrijders van zijn "voorftel was thands q. sbrvilius c te x> 1 o, wien, behalven het belang der Ridderfchap, thands ook eene bijzondere vijandfchap tegen drusus deed opftaan. Beiden hadden zij weleer in zulke naauwe gemeenzaamheid geleefd, dat zij hunne huisvrouwen onderling hadden verwisfeld (r), het geen de Romeinfche zeden dulden (2): doch onlangs was deze gemeenzaamheid in den heviglfen haat verkeerd , waar toe het kopen van eenen gouden ring bij openbaare veiling, die de een den anderen niet had willen laten ,  geschiedenissen. 403' teil, de aanleiding had gegeven (1 ). Het geen nu drusus boven cjepio in gunst des Volks voorhad, won deze boven hem in fchranderheid en ftoutheid, tot dat de eerfte een eind aan zijnen te-; genftand maakte, door hem te bedreigen met de Tarpejifcke rots (2). Des Volks ingenomenheid met den voorfteller in eene zaak, welker beflisfching de menigte zelve niet zeer fcheen aan te gaan, en de dienstvaardigheid der Bondgenooten , die zich van zijne hervorming het onbetwistbaar ftemrecht beloofden, en, buiten dien , voor zich zeiven moesten winnen bij alle krachtdaadige voorzorgen tegen de omkoopbaarheid der rechtbanken , deeden echter, ondanks al dien teeenftand, de voorftellen van den Gemeentsman doorgaan (3). Maar nu begonnen hem de Bondgenooten te dringen tot het volvoeren zijner vlei- (1) plin. L. XXXIII. c. ii (2) Aur. vict. de vir. ijl. c. LXVI. (2) Appian. alex. de belt. civil. L. L p. 37'372. Aur. vict. de vir. UI. c. LXVI. Flor. L. III. c. 17. Cic. pro Cluent. c. 56. Cc 2 V. BOEK VII. JOOFDSr. L voor C. 90. f. van. R. 66a. Aandrang ier Bondgenooten.  404 R.0MEINSCHE V. BOEK VIL HOOFDST. J. voor ( 90. J. van 1 662. Beoordef ling van d waardij des bnrgei rechts ove geheel Italië voo Rome. vleijende toezeggingen van een algemeen burgerrecht voor gansch Italië. Gaarne had hij het zelve volbragt, doch de alge' meene tegenftand, die het Volk zoo wel, . als de Raad, terftond liet blijken bij zijne minfte beweging hier toe, bragt hem wel-dra in verlegenheid. Ligt liet zich de i menigte beduiden, dat de gemeenmaaking -van haar ftemrecht deszelfs waardij zou r verminderen, en dat deszelfs gebmikdoor • geheel Italië fchierlijk de vijf en dertig wijken van Rome en deszelfs omtrek zou overfchreeuwen. De zuiverfteftaatkunde derfchranderfte mannen zelve voorzag ook daadlijk de omkeering van het ganfche Gemeenebestin de verlangde algemeene toelating , zoo wel uit derzelver onmiddelijken aard, als uit hoofde van het mogelijke misbruik. Zulk eene burgerlijke vrijheid, als Rome, ondanks alle kunftenaarijen der heerschzucht, eeuwen lang genoot, was alleen mogelijk voor een Volk, 't welk, binnen den omtrek van ééne ftad beflooten, in een oogenblik konopftaan, waar opftand noodig was, en onmiddellijk eene onverdeelde Volkftem doen hooren, wanneer dezelve fpreken moesr. Het  GESCHIEDENISSEN. 405 Het genot dier vrijheid moest natuurlijk in der wijzen oogen overal eene harsfenfchim worden, waar zulk een Volk, over een ge-1 heel Gewest zoo groot, als gansch Italië, verfpreid, niet dan gedeeltlijk kon in beweging komen, het welk de ftaatkundige heeischzucht zoo ligt verhoedde,en nooit anders dan deelsgewijze deszelfs ftem kon uitbrengen, waarvan zich de kunftenaarij zoo gereedlijk wist te bedienen. Tot nog toe binnen de muuren of bepaalde roijlfteenen van Rome beflooten , kon zich de eene onderkruiper bezwaarlijk voor den anderen veibergen, en viel het den braaven zoo gemaklijk, allen geweldigen aanflag te keeren, als de fchranderfte list te ontdekken : maar nu, van de Adriatifche tot de Tyrrheenfche zee, van de Rubico tot den laatften uithoek van Italië kunnende woelen en werken, aanhang maaken en vijandig optrekken, om eigene eerzucht boven de miskende algemeene belangen te doen werken , zou de mededinging der Grooter geduurige burgerkrijg worden en de overheerfching eindelijk het middenpunt de openbaaren gezags kunnen verweldigen eer de groote omtrek des Staats den on Cc 3 der v. BOEK VII. IOOFDST. . voor C. 90. . vau R. 662. t »  V, bof. e VII. HOOFDST. J. voor C 90. J. van R 662. Drusus zoekt uit ftel. I 406 romeinsche dergang der vrijheid gevoelde. — Het misnoegen eindelijk van Ridders en Raadsle. den en de haatlijkfte wangunst zelve, om 'eenen drusus alleen zich zoo verdienstlijk bij gansch Italië niet te doen maaken, waar van zich menig een ander welligt voor zich zelf reeds de uitftekendfte voordeelen had toegelegd, voltooiden de volkomene eenftemmigheid van geheel Rome tegen dit laatfte ontwerp des Gemeentsmans. Het was bij de Bondgenooten te ver gekomen , om hunne opgevatte hoop geheel te leur te ftellen; niemand kende beter, dan drusus zelf, de opwinding van hunnen geest en de uiterife maatregelen, die hun zulk eene misleiding zou doen beproeven. Bij zijne medeburgers in tegendeel was de algemeene tegenftand te blijkbaar, om zich in Rome zelf te waagen aan den daadlijken voorflag eenes ïenpaarig gehaaten voorftels. Uitftel van beloften, wier vervulling buiten zijn vernogen was, fcheen hem het eenige niddel, waar van hij zich dan ook daadijk bediende. Hij hield zich, als of hem iene ziekte overviel, wanneer hij de fpreek- plaats  geschiedenissen. 4°7 plaats zou beklimmen; waar tegen hij geitenbloed zou gedronken hebben, om zijnen vijand cmpio van eenen aanflag door gif tegen zijn leeven verdacht te maaken (O , doch het welk door anderen flechts aangezien werd voor eene Vergader ziekte (*}, waar van wij elders gewaagden (%). Het gerucht zijner oogefteldheid maakte geheel Italië verflagen ; overal deed men plegtige geloften voor zijne heqftelling , maar van alle kanten drong men nu tevens op de befpoediging der alge rneene zaak zoo veel te vuuriger aan, wij men vreesde, dat met den dood van d r u sus, even als met dien van fulviu en de gracchussen, alle hoop te bereiking van den algemeenen wenscl geheel zou \ afgefneeden worden. Maa terwijl men niet ophield, bij drusu door voornaame -zendelingen aan te hoi de (O Plin. L. XXVIII. c. 9- fa) Aur. vict. de vir. HU c. LXVI. (3) Zie D. I. bl. 353- Pl'nius fchreef h nieskruid als het beste middel tegen dezelve voor L. XXV. c 5. Cc 4 V. BOtK VIL iOOl-DST. J. voor C 09. J. van »66*. I t 1 r s in et  V. BOER VII. HOOFDST. J. voor C. 90. J. van R, 66a. Geval van POMPJEDIUS SILO met den jongen CATO. ( 1 1 ] 1 £ 2 d z P it v n.' e< d( gl Ti 4°3 romeinsche den op de agtervolging van zijn gegeven woord, liet men nu tevens niet na, om maatregelen van openbaar geweld te beraamen. Wegens het eerfte heeft plutarchus eene bijzonderheid bewaard, wel- j als een trek des charakters van eenen nan, wiens naam der burgerlijke vrijheid leilig werd, opmerking verdient. D r uius voedde ten zijnen huize den jongen ;ato' zij'nen neeve, op, benevens deszelfs >roeder, zuster en halve zuster, die alïn weezen waren. Pomp^dius si. o , een voornaam krijgsman onder de lond^enooten, en door hun als zendeling ebruikt, vertoefde eenige dagen ten huie van den Gemeentsman, zijnen bijzonsren vriend, en werd alzoo ook gemeenlam met zijne voedfterlingen. Alles beroevende, om drusus toch voordgang 1 de zaak der Italianen te doen maaken, ïrzogt hij zelfs den jongen cato en zij:n broeder, om toch bij hunnen oom n goed woord voor zijne belangen te »en. Schoon zijn broeder hier op eene mftige toezegging deed, bewaarde ca) niet flechts een diep ftilzwijgen, maar zag  GESCHIEDENISSEN. 4°9 zag tevens den Latynfchen gast met {troeven .enwt aan. Pompsdius vroeg hem daarop rechtftreeksch : „ wel nu, * knaapjen! wat zegt gij, wilt gij mede uw ' best voor uwe gastvrienden doen?" EenJ. diep ftilzwijgen en afkeerige houding maakte zijne meening duidlijk: vomv/s,dius greep hem nu om den middel, en dreigde hem het venfter uit te werpen,indien hij hem zijne voorfpraak niet beloofde ; doch cato bleef zoo onverzetlijk als onverfchrokken , en deed pomp*dius, terwijl deze hem in de kamer weder nederzettede uitroepen: „ welk een geluk voor Italië dat hij nog een kind is 1 Was hij een man, ik zou mij niet ééne item van het Volk belooven (i)-" De geweldaadige maatregelen der bondgenooten zouden eenen aanvang genomen hebben met da Lalynfche vierdagen (2), die reeds, naar aloud gebruik, door de Confuh bepaald waren en eerlang op den Albaanjclien berg, onder eenen toevloed van fchier alle de Italiaanfche bondge- noQ' (1) Plut. in cat. min. p 759, 760. (3) Zie derzeiVw-r irftellhig D. I. hl 457, Cc 5 v. boek Vil. (ofdst. voor C. 90. van R. 662. Aanflag op hei .weven der Cenfuis.  4-io romeinsche V. boek VII. hoofdst. J. voor C 00. J. van R. 662. Vijandlijke optogt der Bondge- < nooten be-] ftenrtig afgekee.-d. I ( ] ( c d c c k c 2 v vi nooten ftonden gehouden te worden. 'Er was eene zamenzwering ,. om de beide Confuls om het leeven te brengen, en ze zelve als offerdieren voor de gewijde altaaren te flachten: maar drusus, die liet geheim vernam, waarfchuwde zelf de Confuls, om hun leeven niet in gevaar te brengen, die zijnen edelmoedigen raad zorgvuldig in acht namen (O. De ontdekking van hunnen toeleg leed de zamenzwerers, die voor gerechtijke vervolging vreesden , en nu veel ninder, dan weleer , van den weg der mderhandeling hoopten, van verraaderijke list tot openbaar geweld overgaan, n denzelfden pomp^dius met tien uizend mannen, allen met verborgene olkengewapend, naar Rome optrekken, m eensklaps het Volk en den Raad te wingen tot de begeerde algemeenmaaing des burgerrechts. Gelukkig keerde n. domitius dit dreigend gevaar, ich, om welke reden ook, opwegbegeende buiten Rome, ontmoetede hij pompje,. CO Flor. L. III. c. 18. Aur. vict. de r. m c LXVI.  geschiedenissen. 411 PfiDius, wien hij gemeenzaam groetede en tevens vroeg, werwaards hij met zoo veel volks heenen ging; het and J woord was: „ naar Rome, om het bur gerrecht te haaien;" en nu gelukte het] den Romein , hem, door overreeding, met de zijnen terug te doen keeren, waartoe hij hem voorhield: „ hoe veel beter het zijn zou, alles eerlang door vrijwillige toeftemming van het Volk en den Raad te erlangen, dan zich thands te waagen, om iet aan eenpaarigen tegenftand te willen ontwringen, het geen toch nimmer veilig zou kunnen behouden worden." Dit echter mogt Rome van een onverhoedsch gevaar bevrijd hebben, het ftelde flechts den aanval uit , dien het weldra van gansch Italië geregeld te verduuren had, De Bondgenooten lieten geenzins los mei hunnen aandrang en vormden zich hot langs, zoo meer, tot eenen daadlijken krijg terwijl Rome zich meer en meer verhard de tegen allen aanzoek van dien aard maar, helaas! door inwendige verdeeldhei fchier alle kracht tot weder ftand ver loor. De Conful philippus zelf, die he roe v. BOEK VIL OOFOST. , voor C» po. . <;an R, 662. > » 1 t r  V. BOES VII. HOOl-DST. J. voor C po. J- van R . 662. Schande lijK gedrag van den Conful phi lippus. I 412 romeinsche roer van Staat moest ftuuren in het barnen dergevaaren, verzettede zich niet min geweldig tegen den Raad, dan hij nogftceds ' den Gemeentsman beftreed, wiens waarfchiiwing hem nogthands het leeven had gefpaard. Bij gelegenheid der openbaare fpélen, dien de Bouwheer ar. claudius marcellus gaf CO, verfloutede hij zich, in de volle vergadering des Volks uit te roepen: „ dat het zelve naar eenen anderen Raad moest omzien, wijl hij met zulk eenen den Staat niet ftuuren kon." Deze, geheel voorbeeldelooze, taal bragt de hevigfte onrust en gesting in aller gemoederen voord, en moest, bij de geduchte woeling der Bondgenooten , de rampzaligfte verfcheuring van binnen doen vreezen. Niemand kon zulks bitterer grieven, dan drusu s, die zich aan de algemeene bevrediging gewaagd had. Hij zelf riep terftond den Raad bij een, die op den dertienden van Herfftmaand vergaderde, en bragt de beleedigende uitirukking des Confuls, waar over hij zelf ïicfa ten fcherpiïen uitliet, in algemeene over- CO Cic. de Otet. L. I. c. 7, 13.  geschiedenissen. 4*3 overweging. Onder anderen liet zich na hem de Redenaar l. crassus, met zijne gewoone kracht van taal en rijkdom 1 van gedachten, hooren over de fchennis van den Raad en de fchaamtlooze oproerigheid des Confuïs, welken hij zoo affchuwelhk ten toon ftelde, dat zijne medeleden in den Raad daarna erkenden, dat hij bij die gelegenheid zich zei ven zoo ver had overtroffen in welfprekendheid, als hij hun allen anders gewoonlijk te boven ging. Philip pus, wien het even min aan kracht van taal noch aan vunrige geestdrift ontbrak, vooral wanneer hij zich beleedigd hield, verklaarde cras sus'fchuldig aan gezagfchennis, beboe. tede hem deswegens, en wilde hem dooi eenen bijldrager tot de orde laten bren gen; maar crassus flootede den ge rechtodienaar terug en riep: „ ik erkei u voor geenen Cenjul, die in mij geene: Raadsheer ziet; indien gij crassu •wilt bedwingen, moet gij hem deze ton uit den mond rukken, wiens adem da zelfs nog mijne vrijheid tegen uwe lo: handigheid zal doen pleiten!" Nog ze< veel met de hevigfte infpanning van gees 8 v. B 08K VII. IOOFDST. [. voor C. 90. f. van R. 662. I 1 s g n ;r t, e-  V. EOEï Vff. hoofdst. J. voor C 90. J. van R 662. Dood van f. iicinius CRASSUS den Redenaar. 1 1 j r d k Charakter van crassus. n A fi< L. i 414 ROMEIN SC HE gevoel en ligchaam hier bij gevoegd hebbende , befloot hij met den voorflag, die terftond in een raadsbefluit verkeerd werd, van dezen inhoud: „ dat men het Romeinfche Volk zou doen zien, dat de Raad nimmer voor het Gemeenebest was te kort gefchooten in Staatsbeleid noch in Burgertrouw." Crassus overleefde echter dezen nieuwen zegepraal zijner welfprekendheid niet lang; zijne overwinning zelve had ram eene fteking in de zijde veroorzaakt :n voor eene verkouding vatbaar ge. naakt, welke hem, zoodra het raadsbeluit , in zijne eigene woorden, gefteld vas, met de koorts naar huis deed keeen, die hem zeven dagen laater onder szelfde fteking in de zijde deed bezwijen co. De welfprekendheid alleen heeft zijnen lam onfterflijk gemaakt, daar zijn Con^ Ifchapklcen-eerzuchtig f», zijn Cenfor* 'tap een zelfverwijt zijner weelde en ver* wijfd- CO Cic. de Orat. L. II, c. i. Val, max. VI. c. 2. ex. 2. ! 2) Zie boven bl. 370.  geschiedenissen. AI5 wijfdheid (O, zijn doorgaandRaadshéerfchap eene dienstbaarheid van tijden en omftandigheden was O). Die welfpre-1 kendheid teekende ons cicero, haare bevoegde beoordeelaar, met deze trekken af; als hoogst deftig en echter vereenigd met geestige , welleevende , onergerlijke fcherts; als ongemeen verftaanbaar en rijk in redenen en beelden; als voorbeeldeloos in uitlegging, onderfcheiding en voorftelling; als juist in uitdrukking en zuiver in de hevigfte taal zonder de minfte moeite, zoo dat zij crassus, die de fchranderfte en geleerdfte rechtsoefening met haar zeldzaam bezii vereenigde, den naam deed dragen var den meest rechtskundigen Redenaar vai zijnen tijd, tegen wien men gewoon wa q. mucius sc/EVOLA, als den wel fprekendften Rechtsgeleerden , over te ftel len (3)- Schoon drusus zijn Gemeentsman fchap thands zoo loflijk had doen gelde te (i) Zie boven bl. 380. (3) Zie boven bl. 329, 230. (3) Cic. in brut. c. 38, 39. V. bo£K VII. ioofdst. f. voor C. 90. J. van R. 662. Befchrij. ving der welfprekendheidvan cras« sus. I l 5 i r  V. »0#k VI f. hoofdst. J. voor C 90. J. van R, 661. Aanflag op het leeven van drusus. i ( t 1 1 416" ROMEINSCHÈ ter handhaving van het gehoond gezag des Raads, was aan den eenen kant die dienst van hem te zeer overfcheenen door ' den glans van des overleeden Redenaars vertoog, en verdubbelde, van de andere zijde, het algemeen misnoegen tegen hem te zeer door de blijkbare zamenfpanning der Bondgenooten, welke men aan zijne roekelooze beloften toefchreef, zoo dat 'er daadlijk eene doemwaardige zamenzwering tegen zijn leeven ontftond. Q. Ca?io, zijn hevibe beflrijder, en q. varius, zijn eigen Ambtgenoot, waren derzelver aanleggers: zij berokkenden hem, onder het oog der Confuls, eenen kwaadaardigen aanval van eene menigte Etruriërs en Umbriërs, die zich over zijne nieuive volkplantingen beklaagden. Dru5 u s , die den toeleg zag, en zich thands uit den drang der algemeene omftandigheden niet wist te redden, hield eenigen tijd lijn huis en fprak in een van deszelfs raandern/n voor zijne bijzondere vrienlen. Hier door verftoutede zich de laser tegen hem in den Raad zoo veel te neer, tot dat hij eindelijk weder op de narkt kwam, om zich tegen denzelven te  ces chiedeni9sen. ai? te verzetten.. Dit was echter tevens het laatfte bedrijf zijnes leevens. Onder de menigte van vrienden en vertrouwden," die hem te huis bragten, had zich de omgekochte moordenaar verfchoolen. Dru- !• sus keerde zich om, in het voorportaal van zijn verblijf, om de menigte te danken voor derzelver geleide , doch riepJ, ik worde gewond, viel neder en ftierf binnen weinige uuren. Eer hij den geest gaf, zeide hij tegen de droevige omftanders: „ wanneer toch, mijne vrienden, zal de Staat weder eenen burger hebben, als ik, gezind?" De wond was hem van onder in den buik toegebragt met een fchoenmaakers mes, 't welk door den moordenaar in het ligchaam was agtergelaten. De daader bleef verfchoolen onder de menigte en onbekend. Het vermoeden van den gr heelen toeleg viel opphilippus, op c * p 1 o en den Gemeentsman v arius, en werd volkomen bekrachtigd door de volllagene werkloosheid van het Gerecht ten aanzien van dit wanbedrijf, het geen vervolgends voet gaf aan het uitgeflrooid gerucht, dat drusus, in eigene verlegenheid over zijn voorige en volgende geXII. deel. Dd drag, V. BOEK vil 30FDST. voor C 90. van R. 66».  4l3 romeinsche V. boek VII. hoofdst. J. Toor C. 90. J. van R, 66a. Beoordeelingen van het charakter van drusus. drag , zich zelf zou hebben omgebragt (1). Wilden wij in de opgave van het charakter van dezen m. livius drusus door de oogen van anderen zien, het vreemdfte mengzel van tegenftrijdigheden zou zich dan vertoonen. Een veldejus paterculus noemt hem den deugdzaamften man, wiens edel oogmerk geenzins naar de ongelukkige uitkomst moet bereekend worden (2): maar men houdt dezen fchrijver hier van laage vleijerij verdacht voor tiberius, wiens moeder livia drusilla was. Elders ftaat hij voor trotfch, heerschzuchtig , verraaderlijk en inhaalig te boek, als die eenen gevluchten Moorjchen Vorst aan bocchus voor geld overgeleverd, en den zoon des Numidifchen Konings als gijsfelaar in zijn huis zou genomen hebben in hoop, dat deszelfs vader hem (1) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 372, 373- Aur. vict. de vir. ill. c. LXVI.SzKEC.de brevit, vit. c. 6. Flor. L. III. c. 17. (2) Vellej. paterc. L. II, c. 13.  geschiedenissen. aio hem heimlijk zou vrijkopen ( i )• Cicero fpreekt doorgaands van hem met onderfcheiding en achting (12). Se-" n e c a maakt hem een voorbeeld van zich zelve ftraffende eerzucht, die zich allen] genot des leevens onthield, om harsfenfchimminge ontwerpen te volvoeren (3). Volgends hem beklaagde zich drusus oprecht, dat hij van zijne kindfche leevensjaaren af nog nimmer vierdagen gehouden , maar zijne vroegfte jeugd reeds in rechtzaaken gefleeten en zijne jongelui gfchap op de markt had doorgebragt. Zoo rustloos ijverig was al vast de man, dien elk, hoe hij dan over hem mogt denken , ten gepasten tijd geftorven achtede, eer de openbaare krijg van gansch Italit begon. Het geen ons de gefchiedenis van hem berichtede , deed ons in hemden ijver prijzen ter bevrediging van den ganfchen Staat; — de gaven bewonderen , welke hem in ftaat ftelden, om dat loflijk ontwerp tot dus verre te volvoe- ren: (1) Aur. vict. de vir. ill. c. LXVI. (a) IndexHift. ciceronis. (3) Senec. de irevit. vit. c. 6. Dd 2 V. boes VII. oofdst. , voor C. 90. . ven R. 661.  V. boek VII. hoofdst. J. voor C 90. J. van R 66*. 42O ROMEINSCHE ren ; —maarhet bezwijken natuurlijk vinden onder eenen last, die doorgaands veel te zwaar voor menfchelijke krachten wordt bevonden. Die ijver echter billijkt in ons oog geenzins het geweld, waarmede hijpHiLippus en cjbpio behandelde, daarom nog te minder verfchoonlijk, wijl hij fchamperen hoon bij kwaadaardigheid tegen den eerften voegen kon : nogthands wordt de haatlijkheid van dezen trek door de edelmoedigheid vergoed , waarmede hij dien zelfden philipptjs naderhand voor leevensgevaar waarfchuwde. Hij liet voorzeker het gezag zijnes Ge* meentsmanfchap trotfchelijk tegen den Raad gelden, wanneer hij, in deszelfs vergadering op het gewoone Raadhuis geroepen, vermetel vroeg: „ waarom vergadert gij in het Hostüifche paleis niet, 't welk zoo veel nader bij de fchipsnebben is CO?" Maar dat zelfde gezag hield hij ook dienstbaar voor den Raad tegen de onbefchaamdheid eenes Conjuls, met wien zijn Ambtgenoot tegen zijn leeven durfde zamenfpannen: en, om nu niet (O Val. max. L. IX. c. 5. ex. s.  geschiedenissen. 421 niet zelve verdacht te worden van vooringenomenheid , moge de volgende trek elks eigen oordeel leiden. De Bouwmeester van zijn huis op den Palatynfehen berg, naderhand door cicero bewoond, beloofde hem, het zelve zoo te maaken, dat niemand zijner buuren hem eenigzins konbegluuren. „ Toon veel eer uwe kunst, was zijn opmerklijk andwoord, aan zulk eenen aanleg, dat al mijn bedrijf van élk een befchouwd kan worden (i)." Zijn dood was een algemeene zegepraal zijner vijanden. Op voorftel van den Conful philipïüs, werden alle wetten , door hem ingevoerd, met één raadsbefluit opgeheven, onder voorwendzel, dat het Volk aan geene wetten kon verbonden zijn, die tegen alle voorteekener aan gemaakt waren. De Ridders, die nu weder uit den Raad gezet werden, bedienden zich van den Gemeentsman var 1 u s, wiens onzekere geboorteplaats hem den bijnaam van hybrida of den tweeJlachtigen gegeven had, om op een gerechte lijk onderzoek aan te dringen naar de ge' (1) Vell. paterc L. II. c. 14. Dd 3 v. boek VII. hoofdst* J. voor C. 90. j. van R. 662. Woelingen van den Gemeentsman VAR1us.  ROMEINSCHE V. Boek VII. hoofdst. J. voor C 90. J. van R, 662. Veel huidige rechtsplegingen te Rome. genen, wier kwaad beleid de Bondgenooten naar de wapenen had doen grijpen, bedoelende hiermede den val van veele ' Grooten, die hun van tijd tot tijd goede woorden wegens het burgerrecht gegeven hadden, om zich van hunnen bijval tot bijzondere oogmerken te verzekeren. Eenigen der overige Gemeentsmannen verzetteden zich tegen dit voorftel, doch de Ridders haalden dolken voor den dag en deeden het zelve alzoo met geweld doorgaan , het welk de naaste oorzaak des daadlijken oorlogs der Bondgenooten werd, wijl de Ridders terftond in hunne Gerichtshoven de voornaamfte leden des Raads deswegen vervolgden (1). L. calp u r n 1 u s e e s t 1 a , die weleer Conful was, verliet Rome. M. aurelius cotta verfcheen voor het gericht, verdeedigde zijn Staatsbeleid , en voer geweldig uit tegen het kwaadaardig doel zijner Rechters, waarna hij zich liever in vrijwillige balCi) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 373. Val. max. L. VIII. c. 6. ex. 4. Diod. sic. Beleg. ex. L. XXXVII. Cic. de Orat. L. I. c. 25, ld. in brut. c. 62.  geschiedenissen. 42.3 ballingfchap begaf, dan hunne veroordeeld af te wachten (O- Minus scaurus werd onder heftelfde voorwendzel gedagvaard; c^no was zijne befchuldiger,die,uit ouden wrok, der Gemeentsman v a r i u s zeiven had we ten over te haaien, om tegen hem bi het Volk op te komen. Sc aur ui was nu reeds een een en-zeventig jaang grijsaard, wien veelvuldige ongefteldhei nog bijzonder verouderde. Zijne vner den ontraadden hem vruchtloos, om zi „e zwakheid te waagen aan de onftu mige kwaadaardigheid: nog met dezelfc fterkte van geest, als wel eer, beziel, kwam hij, leunende op de fchouders d aanzienlijkfte jongelingen, op de mark toonde zich bereid, om te andwoorde en zeide met zeer weinige woorde Q. varius van Sucro zegt, t m. scaurus, de Prins van den Ra; de Bondgenooten in de wapenen ger pen heeft. M. scaurus, de Prins \ den Raad ontkent dit. Niemand komt (O Cic. de Orat.L. UI. c. 3- U. in br c. 56. appian. alex. de belh civil. L.- I. P« Dd 4 v. b-o ek VII. hoofdst. ]. voor C, 90. t. van r. 662. i k J i- U le 1, :r t, i» :n. lat d, :>ean'er als u t, S73-  v. BOEK VII. HOOfDST. J- voor C 90. J« van R, C6a. i i a a / fc v h m L. i 424 romkinsche als getuigen op. Wien van beiden voegt hetu, Romeinen, tegelooven?" De ganfche geestgftleldnis des Volks verkeerde ' op deze klemmende aanfpraak ; de Gemeentsman zelf, door het gejouw der menigte overweldigd, moest ter zelfbeveihgmguitroepen: „ dat hij zijne aanklagt tegen scaurus introk (1)," Tegen deze korte en nadruklijke taal van scaurus, ftak de welfprekende re^voering van m. antoniu s aanmerkijk af, die, voor dezelfde vierfchaar geiaagd, geene kunstmaatige pooging ter ujner redding onbeproefd liet, welke hij nrnier, voor anderen pleitende, had zien [elukken. Ook hij ontkwam den kwaadardigen aanval zijner vijanden (q) l ivmmjvs, deJchajer, zou, volgends ppianus, ter kwaader trouwe, onder elofte van vrijfpraak, gelokt zijn tot de erfchijning voor zijne Rechters , die » naar het eiland Delos zouden verbanÏD hebben' ora da« zijn overige leeven te :o v.L. MAX. L. v. c< 7m ex 3>QüiNcTt A> Cic. Tufe. Qu*ft. L. II. c. a4.  GESCHIEDENISSEN. 4*5 te finten ( 1 ), het welk reeds nabij de honderd jaaren zou moeten bereikt hebben, wijl 'er na deszelfs Confulfchap al vijf-en- vijftig jaaren waren verlopen (2). Q. vARius zelf werd, na het einde van zijn Gemeemsmanfchap, van het zelfde misdrijf, het geen hij zoo veele uitftekende luiden had ten last gelegd, befchuldigd en in ballingfchap gezonden ( 3 ), waarin hij, waarfchijnlijk door de handen dei Bondgenooten, op de fch-iklijkfte wijze aan zijn einde kwam. Behalven zijne vervolging der voornaamfte mannen, verweet cicero hem uitdruklijk den moorc van drusus en de vergiftiging van ee nen metellus (4). Tei (i) Appian. alex.* bell. civil. L. I. p. 37i (a) Zie D. X. bl. +97- Freinshemiu meent hierom niet ongegrond , dat men umej miüï zou moeten lezen, wijl van deszelfs rechi pleeging bij deze gelegenheid gewaagd wordt do( cicero 'in brut. c. 89.) en men nergens i van den ongemeenen ouderdom van mummius vé meldt vindt. Suppl. nv. L. LXXI. c. 41. (3) Cic. in brut. c 89. Val. max. L.VII c. 6. ex. 4. (4) Cic. de nat. deor. L. III. e. 33» Dd 5 V. DOEK VII. IOODFST. [. voor C. 90. J. van R. 662. Q. VARIUS zelf veroordeeld. I s !- >r ït r- I.  V. BOEK VII. HOOFDST, J. voor C po. J. van R 662. Zsmenfpanningder Italia. ven. ♦ ] ( £ \ e a I ls 42^ ROMEINSCHE Terwijl deze haatlijke Rechtspleegingen den Bondgenooten geene hoop overlieten, om langs eenigen anderen weg, dan dien 'des gewelds, zich het Romeinfche burgerrecht te verfchaffen , bedienden zij zich van den tijd, dien hun deze huislijke verdeeldheden der Romeinen vergunden, om een geregeld ontwerp tot deszelfs verkrijging te fmeeden. Eerst gingen 'er heimelijk, daarna openlijk , zendelingen rond bij alle de Italiaanfche Volkeren, waarvan 'er veelen zich tot een onderling Bondgenootfchap vereenigden. Het zelve kreeg de regelmaatige gedaante van een bondgelootfchaplijk Gemeenebest, -voor het overige meestal naar de Staatsregeling van Rome gevormd. Corfinium, de grootIe ftad der Peligners, werd de algeneene hoofdftad, en droeg als zoodanig len naam van Italica. Dezelve werd van en behoorlijk Raadhuis, marktplein en erdere openbaare gebouwen voorzien, n ftrekte tevens ter verzamelplaats van He krijgs- en mond-behoeften. Alle de ondgenooten lieten in deze ftad gijsfears agter ten onderpand van hunne ouw, en vertrouwden 'er voords de be- hee>  GESCHIEDENISSEN. 437 heering der algemeene belangen en der aldaar te zamen gebragte geldmiddelen aan eenen Raad van vijfhonderd vertegenwoor-j digers toe, uit de onderfcheidene fteden,' naar gelang van derzelver vermogen, ge-! koozen. Uit dit aantal zouden jaarlijksch twee Confuls en twaalf Prators benoemd worden; waarvan de eene Conful en de helft der Prators geduurende den oorlog de eene helft, de overigen de andere helft van Italië ten krijgsgewest zou den hebben. Hunne eerfte Confuls warei q. pomp/edius silo, een Marfe van geboorte, en aponios moto los . of s gelijk anderen hem noemen ,païid mutilus, eenSamniet; het Noordlij en Westlijk gedeelte van Italië was hi deel des eerften, het Zuidlijk en Oostli. dat des laatften. De Marfers, die h eerst dien geregelden opfland hadden b werkt, leenden hunnen naam aan di Bondgenootfchaplijken krijg, die in li eerst de Marfifche genoemd werd fj (i) Diod. sic. Ecl. ex L. XXXVII. i pian. alex. de bell. civil. L. I. P- 374> ; Vell. paterc L. H. c. 16. De eerfte nc V. boek Vil. !oofdst. . voor C. 90. . van K.. 662. l r > s k :t k ;t e;net )• De irii> emt den  V. 10 EK VII. HOOFDST. J. voor C 90. J. van B 662. Eerde vij•ndlijkheid te Aicw lum. ■ 1 t 1 C ï b tH Hl I 428 rombinschk De Samniten, die hun het eerfïe waren bijgevallen, legden het allerlaatst de opgevatte wapenen neder, dien zij met den " ouden hardnekkigen moed tegenRome voer• den, waar van onze gefchiedenisfen meer dan eene halve eeuw lang gewaagden (t). De Umbriërs, Etmrièrs en Latynen, allen veel meer, dan de overige Italiaanen, bevoorrecht, bleeven van alle de Bondgenooten nog alleen trouw aan Rome. De Romeinen waren van deze zamenfpanning niet geheel onkundig gebleeven, en hadden overal befpieders uitgezonden! Dm hun van de woelingen der Bondgenoo:en te berichten. Een derzei ven had eetien jongeling als gijsfelaar uit Asculum iaar Corfinium zien brengen , en daar van erftond kennis gegeven aan q. servi■ ius, wien als Proconful het opzicht ' ver Italië was aanbevolen geworden. Isenende, het kwaad nu nog in deszelfs eginzelen te kunnen fluiten, had zich SER- :n tweeden Conful c. aponius motolus, de eede noemt, hem c. pahus, de derde pa pi us jtilus. Zie B. Hl. l|, 3 en 4. D. IV en D. V.  geschiedenissen. 429 servilius daadlijk naar Jfculum be geven, doch derzelver inwooners door een fcherp en ontijdig verwijt hunner ontrouw dermaate verbitterd, dat zij hem zei ven met zijnen Onderbevelhebber fo h* te jus, en alle andere Romeinen, die zich nevens hun te Asculum bevonden, waar toen juist openbaare fpelen gevierd werden, om het leeven bragten (l). De Raad, van dit bedrijf verwittigd , ver klaarde Italië in opftand, en gaf den Stad Trcetor q. p o m p e j o s last , om Ascu lum door wapenen tot onderwerping , vot doening en uitlevering der belhamels b dwingen. Pompejos deed dezen eisci vruchtloos; de ftedelingen veinsden zie verlegen en raadloos ; zij lieten eenig oude en zwakke luiden op hunnen wal en deeden den Prcetor denken, dat de mee te weerbaare manfehap reed* de vlucht gi nomen had; doch, zodra zijn krijgsvo! bezig was, om zorgloos de mt.uren te b klimmen, deeden de ftedelingen eene on verwachten en hevigen uitval , c h ( i ) Appian. a lex de bell civil* L. I. ?• 3 Vhu paterc. L. U. c. 15. V. bo e * Vil. iOOFDST. |. voor C 90 J. van Iv. 662. I I e » i* k en ij an  V. boek VII. hoofdst. J. voor C 90. J. van R. 662. Zending «Ier beeld, groep van bocchus. 3 1 \ 1 J r v u o g' to Pl 43° romeins c he hun met bebloede hoofden deed aftrekken (1). In dit jaar, 't welk zulk een donker uitzicht voor den Romeinfchen Staat geopend had, kwam ook, volgends het bericht van plutarch us, die gouden beeldgroep van ïocchus te Rome , welks fchitterende gloed, ter bijzondere /ereering van s y l l a, den zinds lang imeuenden wrok in het hart van marius ontvonkte , wiens vernielende vlam , door len tegenwoordigen Bondgenootfchaplij:en krijg alleen bedwongen, na denzel'en terftond den woedendften burgeroorog ontftak. Marius, gebelgd over de weering, welke bocchus aan syla bewees, door de overlevering van uguktha in deszelfs handen,' en iet in de zijnen , daar hij toch begeerde , den Numidifchen krijg tot dat iterfte gebragt en alzoo rechtmaatig vet deszelfs voldinging te hebben geze;praald, wilde deze beelden op het CapiUum niet dulden, doch liet zich, door de tus- (O FroNtin. Strateg. L.III. c. 17. ex. 8, g h. annal, ad b, a.  GESCHIEDENISSEN. 431 tusfchenkomst van vrienden en door den hagchelijken ftaat van het Gemeenebest, van geweldaadigen tegenftand wederhou- ■ den: terwijl sylla, nu openlijk gerechtvaardigd , naar zijn inzien, in het grootsch gevoelen, het geen hij van zijne dienften in dien krijg gekoesterd had, het wegnemen dier beelden geenzins zou verdragen hebben , daar hij thands het reeds bouwvallige gezag van marius zoo weinig fchroomde, dat elk zegel zijner brieven eene openbaare beleediging voor zijnen vijand werd. Gelukkig vooi Rome , dat hun onderlinge wrok mei daadlijk den burgerkrijg ontftak, die,mei den oorlog der Bondgenooten zamen woe dende, zeer zeker geheel Rome zou verdelg hebben (i). De bijlbundels waren intusfchen voo het volgende jaar aan l. julius c* sar en p. rutilius lupus tot vertrouwd : dezelven rusteden zich bt den tot eenen volflagen veldtogt toe. C ï. sar zou de Samniten, rutilius < Mc (i) Plut. in mar. p. 410, 424. U. in svt p. 454. Zie voords boven bl. 219. V. bork VIL oofdst. . voor C. 90. '. van R. 662. 1 C L voor C. " I. van R. ... 663. : L. JULIUt " gesar en j- p. ruti■ lius lu- le pus Co/. r • l.  yy BOEK VU. HOOFDST. J. voor C 89. J. van R 663. Romein, fche Bevel hebbers ir den krijg der Bondgenooten. ■ 1 1 1 1 1 i 432 ROMEINSCHE Marfirs befrrijden. Aan elk hunner wer. den vijf Onderbevelhebbers toegevoegd , die, met het gezag van Proconfuls, afzon' derlijke legers zouien aanvoeren. C. maRius, cn. pompejus, de vader van pompejus den grooten, q. c mpio, c. perperna en valerius me ssa la waren de Onderbevelhebbers van rutilius: c. s y l l a , p. len- tulus, t. didius, p. licinius crassus en M. marcellus die van c/esar. De Latynen, Umbriërs en Etruriërs zonden hunne hulptroepen, die ook, op de eerfte öpeisTching, door de Bondgenooten buiten Italië geleverd werien. De gezamenlijke krijgsmagt der beiJe Confuls bedroeg honderd duizend manaen, dien zij ru onder hunne Bevelheb)ers verdeelden , en waarmede zij nog naar naauwlijks opwoogen tegen de krijgsnagt , welke de Italianen op den been [tbragt hadden ("i). E?r dezen echter tot daadlijke vïpndeijkheden kwamen , zonden zij nog hunne Af- (1) Appian. alex. ae belt. civil. L. I. p. 375. 'pit. li vu L. LXXII.  geschiedenissen. 433 Afgezanten naar Rome, die het burgerrecht voor de volkeren van Italië eischten, op grond van Rome's eigene afhang-' lijkheid van derzelver bijftand en befcher-J roingwelke hooge toon door den Raad. niet min trotsch werd beandwoofd, verklaarende dezelve: „ dat hij hun hooren zou, zoo dra zij wederkeerden tot hunnen plicht, doch anders niet (i)." Na deze nieuwe verbittering gingen nu de Italianen over tot alle die wreedheden, welken de burgerkrijg, waar van de tegenwoordige, uit hoofde der veelvuldige1 betrekkingen van handel en van bloedverwantfchap tusfchen de Romeinen en deze Bondgenooten, alleen in naam verfchilde, natuurlijk voordbrengt. Overal werden de Romeinfche burgers, die in de fteden der Bondgenooten woonden, en in dezelven flechts eenig aanzien hadden, vermoord ; den gemeenen onder hun werd het leeven gefchonken onder beding, dat zij de wapenen voor de zaak der Bondgenooten tegen hun eigen vaderland zouden voe- (i) Appian. alex. de heil. clvil. L. I. p. 374- XII. deel. Ee v. B O EK vu. IOOFDST. . voor C» 89. . van R. 663» Wreedhe* 3en van len krijg ier Bond;enooten. /  434 R.OMEINSCHE V. boek VII boofdst. J. voor G 89. J. van R 663* Onvolle' digheid flerberich ten wegens dezen krijg. voeren. Picentum overtrof alle andere fteden ten dezen aanzien in oriinenfchelijkheid, alwaar men elk, die zulks weigerde, of wien men de wapenen niet toevertrouwde, niet enkeld onder de wreedfte folteringen om het leeven bragt, maar zelfs de weerlooze vrouwen het haair met huid en al van het hoofd fcheurde , om ze als verdacht te onderfcheiden. De burgers van Pinna, die geen deel hadden willen nemen aan den opftand , zagen hunne bloedverwanten, ouders en kinderen, die in andere fteden woonden, voor hunne poorten, dien zij geflooten hielden, op het gruwzaamst ombrengen, om dat zij vol hielden in hunne weigering (1). ' Het menfchelijk gevoel, 't welk fidderend terug deinst van zulk een moordtooneel , verbiedt der Gefchiedkunde, zich, gelijk zij anders hier gewoon is, te beklaagen over bet moeilijk gebrek van naauwkeurige en aan een gefchakelde berichten wegens dezen ganfchen krijg. De reeds aangegevene enkelde trekken zijn ge- COFreinsü. Suppl, tmi L. LXXII. c, 23, 24.  geschiedenissen. 435 genoeg, om hei hart met fchrik te vervullen voor allen burgerkrijg. Gaarne bevredigen wij ons dus met het algemeen en 1 oppervlakkig overzicht, het welk ons de onvolledigheid der ouden hier alleen ver-1 gunt. In het begin van den veldtogt hadden de Bondgenooten fchier overal het goed , geluk aan hunne zijde. Zij hadden het j zelve waarfchijnlijk te, danken aan hünne, onderlinge eensgezindheid, algemeene' geestdrift en ftout vertrouwen op hunne zaak, waar tegen al terftond bij de Romeinen die zelfde verdeeldheid in het veld ontftond, die Rome zelve in het verloopen jaar zoo deerlijk beroerd had, en in het tegenwoordige al wederom verfcheurde. De rechtspleegingen, op het voorftel van VARius ingevoerd, hadden nog geen einde, en zouden weldra nieuwen loop gekreegen hebben door de onvoorzichtigheid des eenen Confuls. RutJlius merkte zoodra niet, dat de vijanden alle zijne ontwerpen wisten, of hij hield deswegens de Patriciërs verdacht, die zich bij hem bevonden, en befchuldigde hun bij den Raad, zonder eenig behoorlijk onEe 2 det> v. BOEK VII. [OÓFDST. . voor C» 8p. . van R. 66z. Het begin an den relmogc 'oorfpoelig voor le Italiaten.  V. boek VII. koofdst. J. voor C 89. J. van R, 663, (1) Freinsh. Suppl. livii L. LXXIf. c. 44-46- (a) Aicon. in Qrat.pro cornel. 436 romeins CHS derzoek. Gelukkig ontdekte men fpoedig, dat eenige Marfers zich als vrienden in het leger hadden weten te dringen, en dat zij de belpieders van 's Confuls oogmerken waren, wier doodftraf rutilius nu wel gerust, maar de roekeloos befchuldigde Patriciërs geenzins tevreden, ftelde (1). Het bericht der ontdekte misleiding, waartoe in eenen krijg tusfchen roenfchen, die dezelfde taal fpraken , en dezelfde kleeding en wapenen droegen, telkens nieuwe aanleiding kon voorkomen , verblijdde den Raad ten hoogften, die op 's Confuls aanklagt eene nieuwe haatlijke vervolging had te gemoet gezien; en, nu tevens een einde aan de rechtsgedingen, uit kracht der wet van varius, willende maaken, bediende dezelve zich van den algemeenen indruk, dien de gedaane ontdekking maakte , om door een plegtig Raadsbefluit alle rechtspleeging , geduurende den opftand in Italië, op te fchorten (2). Pr^esentius, een der vijandlijke Veld-  geschiedenissen. 437 Veldheeren, had alvroeg flag geleverd tegen c. perphrna, en hem vier duizend mannen doen verliezen. De Conful rutilius ontnam dezen Onderbevelhebber het bewind , en voegde het overfchot zijner benden bij de krijgsmagt van c. marius , zijnen bloedverwant (i). Deze lag thands nabij den Conful aan den oever van de Liris, en zag weldra vettius cato, eenenandeien vijandlijken Veldheer, die den Conful caesar reeds geflagen en den Romeinen de volkplanting Mfernia ontnomen had (a), tegen hun beiden optrekken ,om hun, naar het fcheen, het overtrekken van de Liris te beletten. Marius raadde den Conful, zich aan geenen flag te waagen, vooi dat zijne nieuw geworvene krijgsbenden beter geoefend waren: dochrutiliusj die hem verdacht hield, van den oorlog te willen rekken, ten einde zelf in hei volgende jaar, als Conful voor de zevende maal, de eer van deszelfs beflisfching weg te dragen, verachtede zijnen raad trol (1) Appian. alex. de bell, civil.L I.p. 375 (2) O ros. L. V. c. 18. Ee 3 V. B o EK VII. ïoofdst. f. voorC. 8 o. f, van R> 662,. i  438 romeins CHE V. boek VII. hoofdst. J. voor C 80. J. van B 66$. trok de rivier over, viel in eene hinderlage, verloor agt duizend mannen, en werd zelf doodlijk gewond. De roodgeverw' de firoom en de daar in drijvende lijken .maakten marius, die een eind wegs vanhem gelegerd lag, het wederzijdfche treffen niet zoodra bekend , of, dezelfde kunstgreep gebruikende , welke hij van jugurtha zoo dikwijls had gezien, zettede hij terftond de rivier over en verraschte het leger van vettius, die in het zelve maar eene kleene bezetting had agtergelaten en nu genoodzaakt werd , den nacht over te brengen op het flachtveld, van waar hij met het aanbreken van den dag, uit hoofde van volftrekt gebrek aan alle behoeften , moest aftrekken (i). Het inbrengen der lijken van den Conful rutilius en van veele andere voornaame luiden te Rome bragt onder het Volk zulk eene moedelooze droefheid en fchier wanhoopenden rouw voord, dat de Raad zich verplicht vond, te gebieden, dat, VOOrCO Appian, alex. de bell. civil. L, I. p. 377.  geschiedenissen. 439 voordaan de gefneuvelden in den krijg ter plaatze, waar zij gevallen waren, moesten begraxen worden. De wijsheid van s' welken maatregel zoo blijkbaar was, dat * de vijanden denzelven terftond overna-1men (O* Schoon 'er nu nog een groot gedeelte van het jaar voor handen was, werd'er nogthands geen andere Conful in de plaats van rutilius benoemd. Zijn Ambtgenoot kon het veld niet verlaten, om de verkiezing daar toe te regelen ; en de opvolging van marius in hetopperkrijgsbewind van den gefneuvelden fcheen alle andere benoeming onnoodig te maaken. Daar echter q. c^pio, zich loflijk onderfcheiden had, door moedig en gelukkig heenen te liaan door eene vijandlijke overmagt , welke de zijne had omcingeld, werd hij met het deelgenootfchap in dit opperbevel naast marius vereerd. Deze al te groote verheffing voor c jepio's verdienften, welligt alleen daar aan toe te fchrijven, dat de Raad niet wilde fchij- (i) Appian. alex. de belU civii. L. I. p. 877* Ee 4 v. bo u VII. )OFDSr. voor C. 89. van R. 663.  44© romeinsche V. BOER VII. HOOFDST. J. voor C T 89. J. van R CiEPIO door pomp*Dius be. droogeo. ( 1 ( l l I V a 1 fchijnen , marius met het wezenlijke Confulfchap te vereeren, ftrekte hem zeiven, wiens hart te kleen was voor zulk 'eenen hoogen moed, ten verderve. De Italiaanfche Conful pomp^edius bediende zich terftond van zijne dwaaze inbeelding. Hij ftelde zich perzoonlijk in 'svijands magr, vergezeld van twee flaaven, dien hij, wel verkleed, voor zijne zoonen opgaf, en bragt eenige zwaare ftukken loods mede, die, met dun goud en zilver overtrokken, zijnen fchat fcheenen uit te maaken, welken hij in cmpio's banden liet, verzoekende, dat men hem wilde houden voor eenen teruggekeerden muiter, die zich alleen aan het loofd der overigen had laten ftellen, )m de gruwelen van anderen te voorkonen, doch die, zulks onmogelijk bevinlende, zich liever aan de genade der Rox> xeinen wilde overgeven , wier belangen ij altijd was toegedaan gebleeven. Hij ladde den Veldheer, om het, door hem erlaten, leger te overvallen, waar thands Hes in verwarring zijn zou door zijne lucht; hij zelf zou der Rtmeinen leidszijn. C/epio luisterde terftond naar de-  geschiedenissen. 441 deze taal en wilde niemands bedenkingen daar tegen hooren. Hij volgde den bedrieglijken vijand, die, kwanswijs om den toe-* ftand zijnes legers te verkennen, op eene hoogte klom, doch van daar het afgefpro ] ken teeken aan de zijnen gaf, wier onmiddellijke aanval uit verfcheidene hinderlagen het Romeinfche heir, eer het zich fchaaren kon, verfloeg, en caïpio zeiven , benevens een ontzaglijk aantal zijner benden, het leeven deed verliezen. Het overfchot van deze krijgsmagt werd nu, door een nieuw Raadsbefluit , aan marius toegevoegd, die thands alleen het opperbevel in dit ge.ieelte van Italië bleef voeren (O- In het andere gedeelte hadden de Bondgenooten zich aanzienlijk verfterkt; ver fcheidene belangrijke fteden in Lucanie, Campanie en Apulie, die geen deel aan der opftand hadden genomen, waren door hur vermeesterd. De vijandlijke Onderbevel hebber m. l a m p r o n i u s had den Ro meinfchen licinius crassus gefla gen, (i) Epit. livii L. LXX1II. Appian. alex de bell. civil. L. I. p. 377- Ee 5 v. BOEK VII. OOFDST, . voor C. 89. . van R. 063.  442 romeinsche V. BOES Vil. hoofdst. J. voor C 89. J. van R 663. , Krijgsbe drijf van den Confui c/ESAR. < 3 gen. De Conful c^sar zelf had zich door nieuwen toevoer uit Gallie en Numidie alleen kunnen ffaande houden. Met deze verfterking was hij tot ontzet van .Acerra, 't welk de vijandlijke Confula po, nius of pa pi us belegerde, opgetrokken. Dëze echter die oxinta, den zoon van jugurtha, uit zijne gevangenis te Venufia had ontflagen, en hem als Koning eerde , deed terftond, door deszelfs vertooning, zulk een groot aantal Numidiërs tot zich overlopen, dat de Conful het veiligst oordeelde, de overigen naar Afrïca terug te zenden. Minder gelukte het aponius, om c^esar's leger tebeftormen , het welk hem zeiven een verlies van zes duizend mannen kostede (1), en zulk eene vreugde bij de Romeinen verwekte, dat men te Rome den tabbaard weder aantrok, dien men, op de verdaaring, dat Italië in opftand was, met len krijgsrok had verwisfeld (2). Weldra verminderde echter deze vreugde, toen (1) Appian. alex. de bel!, civil. L. I. p. 76. (2) Epit. li vu L. LXXIII.  GESCHIEDENISSEN. 443 toen cvesar, elders willende heenen trekken , na dat hij, naar het fchijnt, Acerrce van genoegzaamen voorraad tegen 1 een verder beleg voorzien had, op zijnen togt door marius rgnatius,eenen vijandlijken Bevelhebber, in de zijde aangevallen en een groot gedeelte van zijn heir, het geen nu dertig duizend voetknechten en vijf duizend ruiters fterk was, afgefneeden werd. Eene ongefteldheid, welke hem het paardrijden belottede, verontfchuldigde zijnen misilag. Hij herftelde weldra zijne benden door eene nieuwe werving en trok weder naar Jcerre te rug, waar de wederzijdfche verliezende beide Bevelhebbers huiverig maakten vooreen nieuw treffen CO- Inmiddels hadden drie vijandlijke Bevelhebbers afranius, judaciliuï en ventidius het leger van cn, pompeius geüagen en hem de vlucht doen nemen naar Firmum , eene ftad van Picentum. Afranius nam terftonc het beleg van Firmum op zich, terwijl d« twei (i) Appian. alex. de Ml eivil. L. I. P 378. V. boek Vil. [oofdst. [. voor C. S). {. van R. 663.  V. *oek VII. hoofdst. J. voor C Sg. J. van R 663. Pomp*dius door mar'us en sylla geflagen. j ( s ] 444 romeinsche twee andera Veldheeren elders trokken. Sülpitius,eenRomeinsch Bevelhebber wist echter verftandhouiing te bewaaren met cn. pompejus,en tastede apran 1 u s onverhoedsch van agteren aan, terwijl pompejus eenen hevigen uitval deed, het welk de Italianen in volflagene verwarring de wijk deed nemen naar Asculum, werwaards pompejus zich nu weder wendde, en zijne belegeraars zelf ingeflooten hield (1). Pomp^dius silo, die c^pio zoo deerlijk bedroogen had,tastedeintus. fchen aan het hoofd der Marfers het leger van marius aan , die hem met lanmerklijk nadeel terug dreef tot agter zekere wijnbergen , zonder hem verder te vervolgen, alwaar l. suu, als of nj door het noodlot was beftemd geweest, >m het werk van marius te voltooijenen :r al de eer van weg te dragen, hem zoodatig in den rug viel, dat hij meer dan zes duidend mannen agterliet (2). De Marfers ver- Ci) Appian. alex. de heil. civil. L. L p. 378. CO Epit. Livn l. LXXUI. Appian. alex. ' lel/, civil, L. I. p, 378.  GESCHIEDENISSEN. 445 verzamelden fchierlijk weder hunne krachten , en fielden hunnen pompjedius in ftaat , om meer dan eens' marius tot een treffen uit te daagen. Deze Veldheer, echter, fcheen een geheel ander charakter te hebben aangenomen in dezen krijg. Naauwlijks hield hij door de reeds gemelde krijgswendingen den ouden roem zijner bekwaamheden ftaande, doch nam voords eene beiluitelooze traagheid aan, die men naderhand te geremder aan zijnen zeven en zestig jaarigen ouderdom toefehreef, toen men hem, op grond zijner ver gevorderde jaaren, zijn ontilag zag nemen. PoMPffiDius daagde hem eenmaal tot een treffen uit met deze woorden: „ kom in de vlakte er beftrijd ons, indien gij een groot Veldheer zijt;" doch het nadruklijk andwoorc van den grijzen krijgsman was: „ dwinj mij tegen mijnen zin tot eenen flag, in dien gij een groot Veldheer zijt (i)!" De algemeene tegenfpoed der Romein fche wapenen in dezen veldtogt bemoe digde de Umbriërs en Hetruriërs, om o] deel (1) Plut. in mar. p. 4*4- V. boek VIL [oofdst. |. voor C. 89. [. van R. 663. Marius legt zijn krijgsbevel neder. )  446" R OMEINSCHE V. boes VIL HOOFDST. J. voor C 89. j. van r 663. Hetbur gerrecht aan de Italianen toegedaan. t Lex Julia. \ deelnemingen aan den algemeenen opftand* te denken. In dit uiterfte gebragt, begon de Raad te Rome niet Hechts, de vrijge. 'latene flaaven te wapenen (1), maar tevens eenen flap nader tot den eisch der Bondgenooten te komen, waar tegen zich dezelve tot nu toe zoo hardnekkig verzet had. De Conful julius caesar deed eene wet doorgaan, j- die het burgerrecht fchonk aan de Latynen en aan alle de overige Italianen, die de wapenen tegen Rome niet hadden op. gevat, of dezelven weder nederlegden. Welke wet, rondom door geheel Etrurie verzonden, het zelve grootendeels deed volharden in de trouw aan het Gemeenebest, terwijl de overigen benevens de Urnbriërs door een nadruklijk verlies, in het veld geleeden, ten fpoedigften tot het be(luit gebragt werden, om de reeds opgevatte wapenen neder te leggen (2). In dezen veldtogt had sertorius iet Penningmeesterfchap in het Cisalpyn- fche (1) Epit. li vu L. LXXIV. (s) Appian, alex. de bell. civil. L. 1. p. 79-  GESCHIEDENISSEN. 447 fche Gallie met eenen ijver waargenomen* die zijnen roem aan dien van den gelukkigften Bevelhebber van dit jaar gelijk Helde. Hij had, naamlijk, zijnen last, om in dit gewest nieuwe wervingen te houden en den noodigen toevoer van wapentuigen te laten gereed maaken , met onverbeterlijke oplettendheid en vlijt volvoerd, en zich voords zoo weinig bij het geleide van dien belangrijken toevoer ontzien, dat hij zelf menige wond bij vijandlijke ontmoetingen, weggedragen , en ten laatften 'er zijn eene oog bij verlooren had. Hij zelf droeg zijnen roem op deze misvorming van zijn gelaat, welke hij als deszelfs cieraad befchouwde. „ Maar weinigen mag het gebeuren, de kenmerken hunner dapperheid bloot te dragen, —was zijnetaal, — kroonen en armbanden en andere overwinningteekenen moet men af leggen; dit kenmerk mijner braafheid ver gezelt mij alom, en waarborgt mij teger minachting, zelfs bij algemeene ongunst.' Het Volk deed zijne gevoelens recht: di fchouwburg eerlang bijwoonende, wen hij met een handgeklap toegejuicht, he wel! V. BOEK VII. 100fdst. |. voor 89. J. van R* 663. Voortreflijk gedrag van seüto- EUUS. I l t  V. boek VII. hoofdst. J. voor C. 89. J. van R. 663. Roemrijk bedrijf van twee flaaven. i 1 ] f f 448 romeinsche welk maar zelden den geachtften Veldheeren ten deele viel Onder de bijzonderheden van dezen veldtogt had 'er eene plaats, welke sen eca zijnen hoog gefchatten lof niet onwaardig hield. De Romeinen hadden Grumentum in Lucanie door een naauw beleg tot bet uiterfte gedreeven; twee flaaven liepen tot hun over, en dienden hun in ie verovering. Zodra dezelve echter gerchied was, begaven zij zich rechtftreeks naar het huis van hunne Meesteresfe, en ireeven dezelve roet woest geweld voor zich ter ftad uit, terwijl elk, die hun /roeg, wie deze vrouwe was, ten andvoord kreeg : „ onze onmenfchelijke neesteres, wij zullen haar loon naar werk jeven!" Doch buiten de ftad gekomen, )ezorgden zij haar eene veilige fchuil>laats, tot dat des overwinnaars woede ;enoegzaam bedaard was, wanneer zij zich ireder bereid toonden tot haaren voorigen aavendienst. Beiden werd op ftaanden 'oet de vrijheid door hunne dankbaare vrou- (i) Plut. in sert. p, 564.  geschiedenissen. 449 Vrouwe gefchonken. „ En waar¬ lijk, het was geen flaafsch bedrijf, zegt de genoemde Wijsgeer, zich de fchande van 1 trouwloosheid te getroosten , om veilig ^ eene edele daad te pleegen (O-" I Cn. Pompejus strabo en L. porcius cato voerden, als Confuls, i voordeeliger wapenen, dan hunne voor \ gangers, waar toe voorzeker het daadlijk < verleende burgerfchap voor eiken Italiaan, die de wapenen nederlegde, niet weinig bijdroeg. Het hagchelijke van dezen krijg en de fcbaa'-sheid aan volk had intusfchen den Romeinfchen Rasd doen bcfluiten, om de nieuwe legerwerving open te zetten voor de vrijgelatenen, dia tot nog toe doorgaands buiten den krijg geflooten en zier zelden in denzelven gebruikt waren. Men kreeg van hun twaalf Cohorten in dienst, die de zeekust van Rome tot aan Cumce dekten (2). De O) Senec. de benefic. L. III. c. 33. (2) Epit. livii L. LXXIV. Appian. alex. de bell. civ. L. I. p, 379. Zie D, V. bl. 59* en D. VI. bl. 304. XII. deel. Ff V. BOEK VII. lOOFWiT. . voor C. 88. . van R. 664. Cn pom» ejusstra>o en l. 'orc1us :ato Cojf.  V. boek VII. hoofdst. J. voor C. 88. J. van R. 664. Beleg van Auulum, Krijgsbedrijf van den Conful pompejus. 450 ROMEINSCHE De Conful pompejus zettede zijn beleg van Asculum voord, waar in hij der Bondgenooten Veldheer afranius ingeilooten hield, terwijl zijn Ambtgenoot tegen de Marfers te veld trok. Het beleg van deze ftad was een der belangrijkfte feiten van dezen veldtogt. De Romeinen waren op haar het meest verbitterd, om dat zij het eerst den opftand had aangevangen: de Bondgenooten daar tegen legden een groot deel van hunne magt aanhaar behoud ten kosten; zoo dat voor haare muuren zestig duizend Italianen tegen vijf en-zeventig duizend Romeinen zouden geftreeden hebben Daar alle deze poogingen der Bondgenooten hem echter dit beleg niet konden doen opbreken, liet hij, naar het fchijnt, voor eejie wijl deszelfs bevel aan den Proconful l. julius over, terwijl hij zelf den vijand op onderfcheidene plaatzen beftreed. De Marfers leeden van hem eene zwaare nederlaag ; fchoon derzelver Veldheer p. vettius cato een eigen Gastvriend van zijnen broeder was, die (1) Vell. paterc l. II. c, 21.  geschiedenissen. 451 die opzetlijk van Rome was gekomen, om een mondgefprek tusfchen den Conful en hem bij te woonen. Cicero,1 die nu zijnen^eerften veldtogt deed, heeft aangeteekend , dat vettius bij deze' ontmoeting vroeg: „ hoe hij hem nu toch noemen zou ?" en van se x. pompejus ten andwoord kreeg: „ eenen vriend uit genegenheid, eenen vijand uit nood (i)!" Ten blijke , zegt middleton, dat deze oude krijsluiden niet min beleefd waren in hunne burgerlijke, dan trotsch in hünne vijandlijke ontmoeting(2>. én ten opmerklijken flaal, voegen wij 'er bij, van de veelvuldige geheel bijzondere haatlijkheden van den burgerkrijg. Vettius zelf zou na de nederlaag een krijgsgevangen van pompejus zijn geworden, doch de flaaf, die hem vergezelde , ontwrong den krijgsman, die hem wegfleepte, het zwaard, doorftak zijnen Heer en keerde het daarna tegen zijn eigen hart. „ Mijn heer is vrij: nu zal ik mij CO Cic. Pbilipp. Orat. XU. c. n. (2) Middlet. life of Cic. V. I. p. l$. Ff 2 V. boeé VII. IOOFDST. . voor C; 38; . i van R. 664;  V. BOEK VII. hoofdst. J. voor C 88. J. van R 664Krijgsbedrijf en dood van den Conful L. PORCiUS CATO. Krijgsbedrijf van u SYLLA. Cl) Senec. di benef. L. III. c. 23. (2) A p p 1 a n. a l e x, de belL civ. L. I. p. 3"o» (3) Oros. L. V. c. 18. 452 romeinsche mij zei ven redden „ waren zijne woorden (1). De andere Conful had reeds verfcheidene ilagen tegen de Marfers geleverd, waarin hij fteeds de overhand behouden had, doch was zelf eindelijk gefneuveld in eenen aanval op hun leger bij het meir Fucinus, en had door zijnen dood de nederlaag der zijnen veroorzaakt ("2). O r 0sius fchrijft denzelven aan denzoon van c. marius toe, die hem, onderden ftrijd, zou doorfteken hebben , om de eer te wreeken van zijnen vader, met wien zich porcius te laatdunkend vergeleeken had (3); welk fnood bedrijf het volgend gedrag van den jongen marius geenzins ongelooflijk maakt. L. sylla onderfcheidde zich het meest van alle de Romeinfche Bevelhebbers. Met een gedeelte van c a t o's leir veroverde en flegtede hij de ff ad Sta-  geschiedenissen. 453 Stabiën in Cairpanie (i); voords floeg hij het beleg om Pompeji, en bediende zich van het muitende krijgsvolk eenes; anderen, om zijne eigene magtte vergroo-' ten. Postumius albinus, een trotsch en kwaadaardig man, die het bevel over eene Romeinfche vloot voerde, had zich den haat der zijnen zoo zeer op denhals gehaald, dat zij tegen hem waren opgeftaan, hem van ver ftandhouding met den vijand befchuldigd, en door iïeeniging om het leeven hadden gebragt. Deze misdaadigers nam sylla onder zijn bevel, zonder eenig onderzoek naar hunne fchuld of ftraf van hun gedrag, voorgevende, dat de zulken des te dapperer zouden ftrijden, om zich verfchooning van hun misdrijf te verwerven ; fchoon zijn waare oogmerk fchijnt geweest te zijn, om in dezen veldtogt, door deze vermeerdering zijner benden, bijzonder uit te munten, ten einde zich tegen den op handen zijnden Mithridathifchen krijg boven marius voorgetrokken te zien, en om tevens het krijgsvolk bijzonder aan zijnen perzoon te (O Pt I Ifc In III. C.5- Ff 3 V. B O EK. VII. IOOFDST. f. voor C. 88. f. van R. Ó04.  454 romeinsche V. boek VII. hoofdst. J. voor C. 88. J. van R. 664. 1 1 I < 1 I 1 1 J 2 I te verbinden, zelfs ten kosten van de onfchendbaarfte wette/i der krijgstucht (1). Cluentius, een Bevelhebber der Bondgenooten, kwam vruchtloos meteen Samnitisch heir tot ontzet van Pompeji op, en floeg zich ftout op den kleenen afftand van vier honderd fchreden van de Romeinen neder; hij bragt sylla, die , 3oor dezen hoon getergd, te onbedacht, rerwijl een groot deel zijner eigene benlen voerageerde, op hem aanviel, wel eenig ladeel toe; maar weldra moest hij zelf, na een aanmerklijk verlies, de vlucht nenen, tot dat hem een zeer groote onlerftand van nieuw geworven volk uit jallie gezonden werd. Nu kwam hij anlermaal tegen sylla op en daagde hem en ftrijd. Een tweegevecht had voor lenzelven plaats, en deed niet weinig ;er bemoediging aan de eene en ter misr noediging aan de andere zijde af. Een :eer groot Galliër had den dapperfien lomein uitgedaagd, doch flechts eenen ;eer kleenen Numidiër tegen hem zien uit- ko- CO Epit. livii L. LXXV. plut. in sylla. • 455- oros. L. V. e« 18.  GESCHIEDENISSEN. 455 komen, en was nogthands van hem verflagen. Bij het algemeene treffen werd aan den eenen kant flaauwhartig, aan den« anderen vol zelf vertrouwen geftreeden. * De overwinning was volkomen voorsyl-J la , het vijandlijke leger zelfs weid zijn buit. Cluentius vluchtedetot Nola, maar werd terftond vervolgd en kwam zelf, na eenen nieuwen ftrijd, met fchier alle de zijnen om Q> In den eerften flag zou hij dertig, in dezen tweeden twintig duizend mannen verloren , hebben (a), terwijl sylla — indien men zulks gelooven kon—-maaréénen éénigen in beiden verlooren had (3). Hij zelf teekende in zijne gedenkschriften aan, dat het krijgsvolk hem eene belegeringkroon vereerde, welke hem zoo dierbaar was, dat hij zich met die kroon vercierd liet afbeelden op het landgoed te Tuseulum, 't welk naderhand aan cicero toe (1) Appian. alex. de bell. civit. L. I p.3&c oros. L. V. c. 18. Epie. livii L. LXXV. (2) Appian. alex. de bell. civil. L. I, ! 380. (3) Eutsoï. L. V. c. 2. Ff 4 V. BO Et VII. IOFDST. voor C. 88. , van R* 664,.  V. BOEK VII. POOFD5T. J. voor C. 88. J- van R. 664. 1 { < < 1 ii 1 v L 38 45^ romeinsche toebehoorde: maar hij zelf fcheurde zich ook, volgends het rechtmaatige oordeel van plinius, die kroon daadelijk van het hoofd, toen zijne geweldenaarij veelmeer burgers deed omkomen, dan hij 'er thands door krijgsbeleid behouden had (1). JMa deze roemrijke overwinning vervolgde hij terftond zijn krijgsgeluk op 'den Hirpynfchen grond, welks hoofdftad Mcutenum hij ter plundering aan derzelver veroveraars overgaf, om dat deszelfs inwooners zich niet vaardig genoeg hadden >nderworpen. Hun ongelukkig voorbeeld leed alle de overigen zich binnen weinige lagen overgeven (2). Van daar trok sylla Samnium in, loch bij JEfernia overviel hem pap jus iutilus, de Veldheer der Samnitcn, 1 eene engte, welke fchier geene uitomst open liet. Zich nu van zijn ernuft bedienende, om den vijand te misken, verzogt hij een mondgefprek, aarbij hij, onder fchijn van eene over- een- (1) Plin. L. XXII. c. 6, (O Appian. alex, de bell. civij. L. I. p. 38i.  geschiedenissen. 457 eenkomst te willen treffen, eene wapenfchotting won, die de Samniten min oplettend en waakzaam maakte. Sylla| maakte zich zulks ten nutte, nam de1 ftilte en de donkerheid van den nacht te baat, vertrok met ftillen trom, en liet flechts eenen hoornblaazer in het leger agter, om, naar gewoonte, om de drie uuren de verandering van wacht te biaazen. Met de vierde wacht ging de trompetter zelf voord en vervoegde zich weldra bij het leger, het geen veilig de engte ontkomen was (i). Zich nu niet enkel met 'sviiands mis. leiding vergenoegende, trok sylla ter ftond het Samnitifche leger rond, viel het van de minst vermoede zijde aan, en vero verde het zelve. Papius werd ge wond, doch ontkwam hem te yE/emia Bovianum, eene zeer aanmerklijke ftad waar de Samniten hunne volksvergaderinj hielden, en die van drie fterkten vooi zien was , bezweek voords voor zijnei ftorm , en ftrekte ten flot van zijnei veldtogt, wiens krijgsroem hem den bes tei (i) Frontim. Stratcg. L. L c. 5« ex. 17* Ff 5 V. boek VII. IOOFDST. . voor C. 83 |. van R. 664. » t 3 1 1 1  V. Ti o ek Vlf. hoofdst. J. voor C. 83J. van R. 664. ( t ] 1 C V z e fc d< B A o\ VJ 38 1 Ec, 453 romeinsch2 ten uitflag beloofde van zijne voorgeno, mene mededinging naar het aanftaande Confuljchap (z~). A. Gabinius, die reeds eenige fieden van Lueanie had veroverd, was inmiddels, eenen te onbedachten aanval op 's vijands leger in die ftreeken doende , jeilagen. Sulpicius daar tegen had Ie Marruciners geheel en al gedwongen ot onderwerping aan het Gemeenebest. De Marfers, door mur/ena en me■ellus pius verfcheidene maaien verwonnen, verlangden eindhjk naar den redeN De Vestiners en Peligners hadden ich reeds aan pompejus overgegeven: ti, daar Corfinium, de hoofdiïad van hetganhe Bondgenootfchap, hier door in han:n der Romeinen was, had het zelve den ondgenootfchaplijken Raad verlegd te ftrnia in Samnium, die vijf nieuwe Veld'erften aanftelde , onder het Opperbes 1 van pomp^oius silo (2.). In- '1) Appian. alex. de bell. civil. L. J. p. » Epit. livii L. £XXVI. Diod. sic. OS- ex L. XXXVII.  geschiedenissen. 459 Iatusfchen hield het Asculum nog fteeds tegen den Conful pompejus uit. De Italiaanfche Veldheer judacilius ,' een Asculaner van geboorte, trok tot bijftand zijner moederftad op, doch voerde ] flechts agt Cohorten aan. Om echter zijne onderneming te doen ilaagen, had hij den < ftedelingen kennis weten te geven van zijne komst, in de hoop, dat zij terftond eenen uitval op hunne belegeraars zouden doen : maar, het zij door tegenwerking zijner perzoonlijke vijanden in de Stad, het zij uit enkele vreesachtigheid , de Asculanen hielden zich binnen hunne wallen. Judacilius brak niet te min, metde wapenen in den vuist door de bezetting der Romeinen door tot voor de poorten van de Stad, en kwam behouden binnen: maar nu, aan het behoud der vesting wanhoopende, was hij onmenfchelijk en tevens zwak genoeg, om eerst zijne bijzondere vijanden om te brengen, en daar na op een gastmaal in het midden zijner vrien den eenen gifbeker te drinken, ten eind« zich het gezicht van den ondergang var zijne geboorteftad te fpaaren, die, nog thands zonder hem, zoo lang zich zelv< ver v, ■ O EK VIL iOOFDST. , voor C. 88. . van R. 6oV Gedrag ran den «jandlijten Veldïeer juda:ilius te dsculum.  460 romeinsche V. BOEK VIL HOOFDST. J. voor C 88. J. vm R, 664. 1 i 1 ( 1 r l b dt kc bi verdeedigd had, en nu door zijne doemwaardige wraak alleen ten ondergang gedreeven werd. Niet lang daar na trok de Conful binnen, en liet allen geesfelen en onthoofden, die eenig bevel gevoerd hadden of in aanzien waren ge. weest , de overige inwooners werden door hem vrij verzonden, doch van allen eigendom beroofd. De flaaven en den overige buit, dien hij verkocht, verkeerde hij ten eigen nutte, fchoon de fchatkistvan den Staat, volgends orosius, thands zoo uitgeput zou geweest zijn (1^ iat de Stads gebouwen in den omtrek /an het Capitool, ten dienfte der Priesers, Wigchelaars en andere Tempeldielaars, bij veiling werden verkocht, om !e dagelijkfche uitgaven te beirrijden. Schter genoot de baatzuchtige veroveaar de eer van eenen zegepraal, waar. ij hij als krijgsgevangen rond voerde p. VEN- (O Men vergelijke bier de aanteekening onder • 395 aan de eene, zoo wel als aan de andere zijmag vergrooting hebben plaats gehad, doch het stbaare van dezen krijg laat zich tevens zeer li^t Teekenen.  geschiedenissen. 4fil ventidius met zijne vrouw en eenen zoon op den arm, die naderhand Conful van Rome werd, en zelf, ten tijde van« het tweede Driemanfchap over de Par-i then zegevierde (i), ftrekkende alzoo ten] opmerklijken voorbeelde van de wisfelvalligheid der menfchelijke zaaken. Geduurende dezen zoo belangrijken veldtogt had Rente zelf weinig inwendige \ rust gehad. Een jaar vroeger, dan den gewoonlijken tijd, waren 'er thands in p. cRASsusen l. julius caesar,den Conful des vnorigen jaars, nieuwe Cenfors aangefteld, waarfchijnlijk uit hoofde van het ontzaglijk toenemend aantal van burgers ingevolge van de wet van julius zeken, die nu allen naar hunne goedfchatting opgefchreeven, in de onderfcheidene clasfen gerangfchikt en in bijzondere wijken verdeeld moesten worden. Daar thands meest alles te Rome door het Volk in wijkvergaderingen werd afgedaan, die. vijf en dertig in getal zijnde, met eene meer (i) Oros. L. V. c. 18. Val. max. L. VI c. 9. ex. 9. Aul. gell. L. XV. c. 4- ^hlt>' L VII. c. 43. V. BOEK Vil. OOFDST. . voor C. 88. . van R. 664. Werk- :asm huishield re R.onte.  V. boek VÏÏ. hoofdst. j. voor C 88. J. van R 664. De Italianen in agt nieuwe burger wijken verdeeld. 1 ( \ i e h it 4^2 ROMEIN SCHB «eerderheid van agttien beflooten, endaar het aantal nieuwe burgers, door Etrune en Umbrh reed, opgebragt en van dag tot dag uit geheel Italië opkomende, • voor zoo ver elk volk flechts de wapenen nederlag, fpoedig dat der Romeinen zeer verre overtrof, was het blijkbaar, dat der Bondgenooten ftem fchierlijk die des oorfpronglijken Volks zou verdoofd hebben, wanneer alle de nieuwelingen, op gelijken voet over de vijf en dertig wijken verdeeld , in elk derzelven de meerderheid van ftemmen bekomen hadden. Om zulks te ontgaan, vormde men agt nieuwe wijken voor de nieuwe burgers, wier remmen zouden uitgebragt worden na de «Jf en dertig ouden (1). Den eenvouwHgften zeiven moest het nu wel blijkbaar morden, dat de oude burgers, wierveelkleeer aantal vijf en dertig ftemmen uitbragt ti daarbij het voordeel der vdörftemming ad, derzelver beflisfchende meerderheid 1 de volksvergaderingen behielden, wanneer CO Si go n. de Antiq. Jur. Ital. L. III. c 1 Appian. a,ex. de bt}l ^. l> l p.38l|.v ' 'aterc. L. ü, c. 20.  GESCHIEDENISSEN. 463 neer zij Hechts eenigzins eenpaarig dachten , en dat alzoo het burgerrecht nog geenzins op eenen gelijken voet aan de Bondgenooten werd verleend! de fchranderften echter hunner wisten zeer wel, dat het voor hunne wezenlijke meerderheid niet moeilijk zou kunnen vallen, om ook deze onevenredigheid te veranderen, wanneer flechts eerst het burgerrecht was toegeftaan , en voor het overige belettede hun de nog onderlinge verdeeldheid van Italië zelve, waar van zommige volkeren de wapenen reeds hadden nedergelegd, terwijl anderen dezelven nog voerden , om zich terftond tegen deze inrichting te verzetten. Beide de Cenfor s bragten , naar het fchijnt, hunnen ganfchen tijd met dit gewigtige en omflachtige werk door, wijl, behalven eenige wetten tegen de wiedde, geene andere openbaare verrichting van hun te boek gefteldwerd. Zij verbooden het verkopen van uitlandfche reukzalven , en het befteeden var meer dan eene bepaalde fom voor Griel fchenenJmmineïfchen, naderhand Falerni fchen, wijn(i). Waar ( 1) Plin. L. XIII. c. 2. L. XIV. c. 14. V. BOEfi VII. OOFDST. . voor C. 88. f. van R. 664.  V. e oe k VIL hoofdst. j. voor C, 88. j. van R. 6Ö+. Voorftel van plautius van ec e nieuwe wijze van verkiezing der Rechters. 4 1 ] ( c f 4°"4 ROMÉINSCHE Waarfchijnlijk om hunnen arbeid te verligten , en tevens om den afval der Italianen van het Bondgenootschap te verhaasten , deeden de Gemeentsluiden M.PLAÜTIUS S1L VANUS en C. C AR- bo het voorftel, het welk ook daadlijk beflooten werd, waarbij eenen ieder, die burger in zijne ftad geweest en ten tijde van dit befluit zijne wooning in Italië had gehad, het burgerrecht werd toegeftaan, raids hij zich binnen zestig dagen daartoe bij den Prator aangaf (1). Dezelfde Gemeentsman rl au tius deed het voorftel, om alle de volkswijken jaarlijksch vijftien perzoonen uit derzelver midden te doen benoemen, ter waarnecning der rechtzaaken, zonder eenige onlerfcheiding van Raadsheerlijken , Ridlerijken of enkel Burgerlijken ftand. Het :elve vond de welfprekendfte voorflanlers uit den Raad en de hevigfte tegenlanders uit de Ridders, en deed voorze:er eer aan de vinding des voorftellers, laar het gefcbikt was, om allen gefchil ver de rechtspleeging tusfchen derzelver ;anden te doen ophouden, en aan geen. _ anti J L1 c, pro A R c fl. c. 4.  GESCHIEDENISSEN. 46*$ ander gebrek fcheen onderhevig te zijn, dan aan dat van jaarlijksch afwis felende Rechters. Na veel gefchils werdt hetzelve in een wettig beiluit verkeerd (i). Een veel heviger en fchandelijker gefchil was 'er op nieuw gereezen tusfchen de fchuldenaars en woekeraars te Rome, waar over weleer de fchriklijkfte oproerigheden waren ontftaan, doch die thands van voorbeeldeloos geweld vergezeld gingen. De inhaaligheid der gelduitfchieters i zich niet voldaan houdende met de rente, welke de wetten veroorlofden , had zich al lang toegelegd op allerleije flinkfche wegen, om derzelver bepaalingen te ontgaan. In dagen van algemeenen voorfpoed mogt zulk een woeker enkelde ongelukkigen uitmergelen, wijl derzelver ftem te zwak was, om zich te laten hooren: deze kreeg nu kracht, daar de algemeene fchaarsheid, door den huislijken (i) Ascon. in Orat. pro corn. Aan den zelfden blautiüs wordt door zommigen, doek verkeerd, nog eene andere wet over openbaar geweld in de volksvergaderingen toegefchreeven. Terra sson, bijl. de la jurisprud. p. 174» XII. DEEL. Gg V. BOES VII. hoofdst. T. voor C. 8S. J. van R. 664. Oproer wegens den wbe* ker.  466 romeinsche BOES VII. HOOFDST, J. voor C 88. J. van R 664 A SEM PRONIIS ASELLIO , de Prator om het leeven ge bragt. ken kriig veroorzaakt, het getal der behoeftigen aanmerklijk vergrootede, en tevens den woeker der er.kelde rijken zoo veel te hooger en ondragelijker maakte. • De fchuldenaars riepen thands openlijk de befcherming der wetten in, en vroegen niet flechts uitftel van bctaaling uit hoofde van het algemeene geldgebrek, maar vorderden zelfs vonnisfen tegen hunne fchuldeisfchers, over de invordering van onwettige rente. . A. Sempronius asellio, de Stad Prator, trachtede vruchtloos de ge, moederen te bevredigen, en de gefchillen langs den weg van minnelijke fchikking bij te leggen , eindlijk zag hij zich genoodzaakt , den fchuldenaars eene vrije aanklagt voor zijne rechtbank te verleenen, en dezelve aan de wetten ter toets te brengen. De fchuldeisfchers nu geenen anderen, dan eenen hoogstnadeeligen,uitflag voor hunne bijzondere belangen van de eerlijkheid des Prators vreezende, legden op zijn leeven toe, en volvoerden dit gruwelijk mkdrijfop de gerechtsplaats zelve , terwijl hij in de volle waardigheid zijner hooge bediening eene offerplegtig- heid  geschiedenissen. 467 heid verrichtede. Een der Gemeentsluiden zelve, l. cassius, had de hand in dit godloos ontwerp, en fchoon de Raad de aanzienlijkfte belooning uitloofde aan elk, die dendaader,of dedaaders van dit feit wist aan te brengen, bleeven dezelven verborgen (i), zonder dat derechtspleeging wegens de fchulden zelve werd voordgezet. De mededinging van twee Patriciërs naar het eene Confulfchap des volgenden jaars leverde weldra een geheel ander gefchil der eerzucht op, 't welk dat der baatzucht fcheen te doen vergeten. L. corne- lius sylla en c julius c/esar ftonden beiden , in dien rang, naar de hoogfte waardigheid, en werden beiden on derfteund in hunne hoop. Sylla behoefde hier toe niets meer. dan de bekendheid en waardeering zijne: veelvuldige bedrijven. Het kostbaare ge fchenk van bocchus had zinds korter tijd aan elk zijnen dienst in Afrïca herin nerd (1) Epit. livii L. LXXIV. Val. max. L IX. c, a.-ex. 4. Appian. alex. de bell.civ. L I. p. 382. Gg 3 v. boek VII. hoofdst. J. voor C. 88. J. van R. 664. Mededinging van l. counelius sylla en c. julius c..esah. naar het Confulfchap. 1 Aanprij■ zing van sylla. I 't  468 romeinsche V. BOEK VII. HOOFDST. J. VOOf C 88. J. van II 664, nerd; het krijgsvolk, 't welk onder c a t ijlus in den Cimbrifchen krijg gediend had, fchreef aan zijn beleid deszelfs behoud toe; der Bondgenooten moed, door de traagheid van marius zei ven maar al te zeer gereezen , lag reeds gefnuikt door zijné wapenen. De onpartijdigheid kon hem den naam eenes grooten Veldheers niet onthouden ; zijne vrienden noemden hem den grootften , zijne vijanden den gelukkigften krijgsman van zijnen tijd (1). Hij zelf ergerde zich zoo weinig aan de wangunftige benaaming der laatften , dat hij zorgvuldig het gevoelen van zijn goed geluk verfpreidde, en uitdruklijk in zijne gedenkfchriften ftelde, dat zijne voorbedachte ontwerpen zelden zoo goed Haagden, als het gebruik, 't welk hij van voorkomende gelegenheden maak-' te; zelfs raadde hij lucullus, wien hij deze gedenkfchriften opdroeg , om zich op niets zekerer te verlaten,'dan het geen hem eene Godheid in den droom bevelen mogt. Zulks mogt nu, volgends p l u t a r c h u s, een deugdzaam blijk van zijn (O Plut. in syll. p, 454,  GESCHIEDENISSEN. 469 zijn oprecht vertrouwen op de Goden wezen , en, naar het oordeel van anderen (i), een ifaal dier zonderlingheid van zijn charakter zijn, waarvan dezelfde fchrijver voords gewaagt; de fchranderfte kunfte.naarij zelve kon zich alvast niet gefchikterhouden, om, aan deneenen kant, alle benijders te verftommen, en, aan den anderen, het gunftigste gevoelen des bijgeloovigen Volks te winnen, het welk eenen scipio weleer zoo fchoon gelukt was , terwijl toch de bevoegde rechters zijner feiten den grooten Veldheer zelfs daar in duidlijk vonden, dat hij 2ijn goed geluk voortreflijk wist te gebruiken, en in de moeilijkfte engten eenen tegenwoordigen en fchranderen geest te baat had. Min aanbevelend was nogthands zijn meer afzonderlijk gedrag. Roofzuchtig, maar milddaadig tevens ; even onnaden kend in vereering, als beleediging; vlet jend voor hun, dien hij noodig had, maai ongemaklijk jegens anderen, die iet var hem begeerden, twijfelde men eerst, of hi dei (1) RoiiiSv# Rw> T. IX. p. 495. Gg 3 v. BOEK VII. HOOFDST. T. voor C. 88. J. van R. tS<5(. I f l  V. BOES vii. HOOFDST. J. TOOr C 88. J, van R 664. 470 K.omeinsche den naam van eenen goeden, dan van eenen kwaaden inborst waardig was. Voords even ongeftadig in gevoeligheid ais in vergeving, ' was een ligt vergrijp zomtijds bij hem genoeg , om met den dood geftraft te worden, terwijl de ihoodfte wandaaden, gelijk de fteeniging van eenen albinus, wel eens onvervolgd bleeven; het geen weldra zijnen aard van wreedheid en van wraakzucht deed verdenken, en alle overige toegevendheid en zachtheid enkel aan zijn eigenbelang toefchrijven (1). Hij had nu den ouderdom van vijftig jaaren bereikt en was thands in den echt verbonden aan c^ecilia, de dogter van metellus den Opperpriester, wier bezit zoo hoog gefchat werd, dat zeer veelen onder de Grooten, die hem het Confulfchap waardig achteden, hem deze vrouwe onwaardig hielden, en dat het gemeen zelf, bij die gelegenheid, fchimp. liederen op zijn gedrag dichtede. Vóór haar had hij reeds drie vrouwen gehad, [lia, toen hij nog zeer jong was, welke hem eene dogter had gebaard, daarna «lia CO Pt ut. in syll. p. 455.  geschiedenissen. 471 iSLiA en laatst coelia, welke hij eenen fcheidbrief had gegeven, als ware zij onvruchtbaar geweest, het geen ech-" ter zijn fpoedig huwelijk met cscilia, flechts weinige dagen laater, als een bloot j. voorwendzel had doen opvatten. De dog • ter van metellus behield zijne hefde onverdeeld en werd daardoor zoo wel de toevlucht voor de Mariaanfche ballingen, als de fchrik van het veroverde Menen, gelijk wij vervolgends zien zullen (O- '* . ... C julius c*sar, zijn Patricifche mededinger, bezat daar tegen zoo veele voorrechten van geboorte, opvoedingen gedrag, dat hij het waagde, naar het Con rulfchav te ftaan, zonder het Prttorfchap bekleed te hebben. Zijne afkomst was uit het geflacht der julius se n , die T u e u s, den zoon van m n e a s , hunnen ftamvader noemden CO- De toenaam van c/esar kenmerkte eenen bijzonderen tak van dien ftam, en zou het eerst, reeds voor den HANNiBALSCHENkrng, ge Cl) Plut. in syll. p. 455(a) Sueton. in cxs. c 6. Gg 4 v. bor k VII. OOFDST. voor C 88. van R. 664. Afkomst en aanprijzing van c- julius C.ESAR.  V. boek VII. hoofdst. J. voor C. 88. J. van R. 664. 1 ( 1 ï r n D Z O ts b fff 47» ROMEiNSCHB gevoerd zijn door eenen julius, wien eene kunstfnede , nog heden onder dien zelfden naam bekend , ter waereld zon gebragt hebben CO- Sex. julius c as sar had het eerfte Confulfchap in dezen tak bekleed, nu agt en zestig jaaren geleeden (2). De beide Confuls sexnus en lucius julius ctesar, he onlangs na eikanderen de bijlbundels 'oerden (3), waren misfchien zijne kleen:oonen; terwijl de tegenwoordige medeiinger de eigen broeder van dien .ucius was. Deze cajus ftond eeds onder de eerfte Redenaars van zij. en tijd bekend, en muntede boven allen it in aangeboorene fraaiheid van vernuft, 'oor twee jaaren had hij zijne gaven leer dan eens vertoond , geduurende ijn Bouwheerfchap , in redevoeringen ver de belangen van den Staat, die Volks oor geboeid en zijne goede gunst j het zelve verzekerd hadden (4); zij- ne CO Plin. L. VII. c. o. Ca) Zie D. X. bl. 379. [3) Zie boven bl. 359 en 431. C4) Cic. de Qrat. L. III. c. 3, 23 & 54. u, '?uL L. V. c. o.. Id, in brut. c. 8p, 63.  geschiedenissen. 473 ne tegenwoordige pooging naar het Confulfchap , zonder alvoorens Prator te zijn geweest en ondanks de mededingingH van eenen sylla, toonde openlijk, hoe J zeer hij zich op deze gunst verliet. De te- ] genftand echter van twee Gemeentsluiden , van r. sulpicius, fchoon anders eenen i zijner gemeenzaame vrienden, en van p.1 antistius, bij wien zich c. ma: rius zelf, ondanks zijnen wrok tegen sylla , voegde , deed deze ontijdige pooging zijner eerzucht mislukken. Na veelvuldigen woordenftrijd , die dikwijls daadlijkheden dreigde ( i) , zag cmsar zelf van zijne mededinging af, en werd l. cornelius sylla benevens q. pompejus rufus tot Conful benoemd. Het Italiaanfche Bondgenootfchap , 't welk zoo veele flagen in den jongfter veldtogt en zoo groote verzwakking,dooi de aanneming van het Romeinfche burger, recht, had geleeden, was intusfchen zee: onbeduidend geworden. Slechts weini gen (i) Diod. sic. Excerpt, ex L. XXXVII. Qg 5^ v. boek VII. oofdst. , voor C. 87. van R. 665. L. cor- JELIUS ylla en j. pompeus rufus Cf Staat va» Italië. I  v. BOEK VIL HOOïLÏT. J. voor C J. van R. 665. ] j I I j i c h z L ec le te va w< iïi ve we ov 4/4 rome1nsche gen, die zich de Staatkundige voorziening tegen het overwigt hunner ftemmen niet lieten welgevallen, of die bijzondere belangen bij den krijg hadden, waren inde wapenen gebieeven , doch gingen ook weldra uit een, nadat derzelver aan voe•er POMPiDius suo in dit jaar geheuveld was. Door veelvuldige flaaven e wapenen, had hij nog een aanzienlijk eiropden been gebragt, en daarmede lovianum heroverd, waarin hij eenen zeepraalendenintogthad gedaan: doch kort aarna had hem een Romeinfch Bevelebber, mamercks, geflagen, en hij ïlf, in een ander treffen tegen metelus pius, het leeven verlooren. De Samniten en Lucaniërs waren nu de nigen, die de wapenen niet wilden afggen, maar zelfs vreemden bijftand zog. 3 bij mithridAtes, den Koning n Pontus: doch, van hem ten and)ord ontvangen hebbende, dat hij ia üie zou komen, zodra hij geheel Jfm rmeesterd had, hielden zij zich ftil, en rden ten laatften, zoo wel als alle de ïrige Italiaanfche Volkeren, tot het R$.  geschiedenissen. 475 Romeinfche burgerrecht toegelaten, het zij zij zulks als eene vredesvoorwaarde bedongen, het zij de Raad zelf hun vrij " willig fchonk, het geen hij hun , gedwongen , niet langer kon onthouden heb-I ben (i). Rome was nu niet langer, zegt mon-i tesquieu, die ftad, wier burgers een \ en dezelfde geest, een en dezelfde zucht j voor vrijheid, een en dezelfde haat tégen dwinglandij bezielden, wier naarijver op het gezag van den Raad en de voorrechten der Grooten, altijd met behoorlijken eerbied gepaard, niet anders dan de liefde voor burgerlijke gelijkheid was. Nu de Volkeren van Italië onder deze burgers gereekend werden, bragt elke ftad haaren eigen geest, haar eigen belang, haa. re eigene afhanglijkheid van eenen of anderen grooten Befchermheer mede. Hei verfcheurde Rome bleef niet meer éér geheel; deszelfs burgerfchap werd een< foort van loutere verbeelding; men ha< niet meer dezelfde Overheden, dezelfdi muu (l) Diod. sic excerpt, ex L. XXXVII. V. BOEK VII. JOFDST. , voor C. 87. van R. 665. Aanmering over len tegenyoordigentaat van iet Romin/cbeGemeenexst. l l  V. b o ek VII. k00fd5t. J. voor C. t 87' J. van R. 665. 1 1 \ t e e o h et VI fc he 1 1 mot 4?6 ROMEINSCHE ™uren, dezelfde Goden, dezelfde tem Pd-, dezelfde grafplaatzen; men beschouwde Rome niet meer met dezelfde oogen; men gevoelde „iet meer dezelfde vaderlanden; de Rominfche den]£ beltond met meer. " De eerzucf" bragt nu geheele fteden sn volkeren mede, om de ftemming te vervarren of te dwingen; de volksvergade. ■mgen weiden zamenzweringen ; eene »ende rustverftoorers eigende zich der zei 'er m toe 5he' gezag des Volks, de wet. in zelve werden harfenfchimmige zaaken n de regeeringloosheid ftoof tot zulk ene hoogte, dat men naauwlijks wist f het Volk iet 0f niet ^ ' ïd (i). Deze, minder in het oog vallende, en hter zoo nadeelige Staatsverandering, elke men evenwel niet ziet, hoe de' iranderfte Staatkunde van den Raad zou bben kunnen voorkomen (a), had ge- [O Montesq. Caufes de la Grand. Ch. p .O Hooke Rm. Hifi. vol. Vil. p. 23u 'in  GESCHIEDENISSEN. 477 geduurende den korten tijd van dezen krüg driemaal honderd duizend, zoo Romeinen , als Italianen , het leeven gekost (O- (i) Vell. paterc. L. H. c. 15. A G T- V. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C. 87. I. van R. 665.  AGTSTE HOOFDSTUK. DE OORLOG TUSSCHEN MARIUS EN SYLLA. Inleiding 1 i ( 1 Ó \ d e D it alleen ontbrak 'er nog aan de rampen des Romeinfchen Volks, dat het te buis het broedermoordend Haal ontblootede, — dat midden in de ftad, op het eigen marktveld, burgers tegen burgers, als zwaardvechters, het leeven waagdenCO." Het geheel bederf des Staats mogt van dien ftrijd voltooid gereekend worden. Hoe vaak de tweedragt ook het Gemeenebest ontrustede, en eindlijk burgerhoed vergoot; hoe verderflijk der Bondgenooten krijg de weêrbaare armen, die len Romeinfchen zetel ftichteden, tegen iet ligchaam zelve van den Staat deed woeen; — tot nog toe was het een ftrijd gebleeen tusfchen Staatspartijen: thands bragt e ftrijd tusfchen Staatsperzoonen voor het ïrst den openbaaren burgeroorlog voord. * \ „ De CO Flor, L, c. 2I#  GESCHIEDENISSEN. 479 Delast,aant.coRNELius sylla, als Conful, gegeven,om, zodra de geheel^ heritelde rust van Italië zulks gedoogde,^ met het zelfde krijgsvolk over te fteken ' naar Afia, en aldaar den oorlog te voeren Itegen den Koning van PonW, was de naaste oorzaak van deze fchriklijke uit J barfting, wier vuur reeds lang in Ouden a wrok g»fmeuld had, en laatst door den' Bondgenootfchappelijken krijg alleen belemmerd was, toen de gefcbenken van bocchus den hevigften ftrijd over derzelver plaatzing op het Capitolium verwekten (O- De zucht, om veroveringen te maaken, welke mithridates beheerschte,had hem al lang opmerklijk gemaakt bij den Romeinfchen Raad, die, niet zonder reden, duchtede, in hem eenen openlijken beftrijder van het Gemeenebest te zullen vinden, zodra hij zelf zich daar toe flechts in ftaat zou oordeelen. Marius, die voor zijn laatfte Confulfchap zich eener geruimen tijd, als een nutteloos wapentuig in den vrede, vergeten zag, had met geer an (i) Zie boven bl. 430. V. BOEK VIU. >ofdst. voor C» 87. van R. 665. Het bevel :gen mi- hldates an sylla pgedra- en. Makius lad zich net dit birelgevleid. i  480 k.omeinsche V. SOEK VJIf. HOOFDST. J. voor C 87. J. van R 665. 1 i 1 t < 1 e x ander oogmerk zijne toanmaalige reis naar Afia ondernomen, dan om dien Vorst het flaaffche zijner afhanglijkheid van Rome te 'doen gevoelen, en daar door het oogenblik te verhaasten van de vredebreuk, welke echter eerst in het voorige jaar had plaats gehad CO. De herinnering van den krijg tegen antiochus beloofde eenen bekwaamen Veldheer fchitterende laoren en fchatrijken buit; marius was toen de grootfte Veldheer van zijnen tijd, en kon zich zeker met dien veldtogt vleijen: maar de Italiaanfche krijg had hem thands zijnen bijzonderen vijand sylla op zijde gegeven, en deze ftond bet doel van zijnen wensch te treffen. De gronden van beider aanfpraak op lit krijgsbevel verfchilden veel. Marius lad geenen anderen , dan zijnen ouden trijgsroem, op de Numidiërs en Cimbriërs •evochten: maar, behalven dat die vertuderd was in zijnen traag gevoerden Ita\aanfchen veldtogt, had hij zelf reeds enmaal zijn ontflag gevraagd, uit hoofde an zijne vergevorderde jaaren. Thands fcheen (i) Zie boven bl, 358, 353.  geschiedenissen. 4.81 fcheen hij zelf zijnen fchier zeventig jaarigen ouderdom te vergeten , en, om anderen het, door hem zeiven verwekte, denk-1 beeld aan zijne ongefchiktheid voor den^ krijg te benemen, vertoonde hij zich da-J gelijksch in het veld van mars bij de ligchaamsoefeningen der Romeinfche jeugd, waarbij zijne onverzaadlijke eerzucht zulk een vuur aan alle zijne bewegingen leende , dat veelen hem over de behendigheid zijner verrichtingen, ondanks zijne zwaarlijvigheid, toejuichten, doch dat de verftandigfte luiden medelijden hadden met de „verblinding eenes menfchen, die , van geringen en behoeftigen tot den hoogften en den rijkffen ftand verheven, zijné begeerten niet'wist te beperken, noch zijnen roem en vermogen te genieten. Om dit verwijt te ontgaan, gaf marius voor, dat hij alleen naar dit krijgsbevel ftond, om zijnen zoon door eigen voorbeeld tot eenen bekwaamen Veldheer tè vormen: maar men liet zich zülks zoo weinig wijs maaken, dat men hem openlijk aanraadde, naar zijn landgoed bij Mifenum te gaan, en liever de warme baden te gebruiken. — S*llA daar tegen, XII. deel. Hh was V. BOES VIII. IOOFDST. , voor C. , van li. 6ÖS*  V. boek VIII. hoofdst. J. voor ( 87. J. van F 665. 48* KOMEINSCHE was in de kracht zijnes leevens, had zich door listige onderhandeling, fchrander be< leid en dapper bedrijf genoegzaam onder"fcheiden, en voerde thands het Confulfchap, •het welk hem recht gaf op het belangrijkfle krijgsbewind, zonder eenige eerzucht te verraaden (1). Waarfchijnlijk had marius niet vermoed, dat het in dit jaar reeds tot eene Cö«/«/-zendirjg naar Afia zou gekomen zijn, toen hij zich mede tegen de onwettige mededinging van c m s a r verzettede, en welligt was die tegenftand , die zoo veel voordeels aan de mededinging van sylla had gedaan, alleen toe te fchrijven geweest aan zijne hoop, dat in een volgend jaar eerst, wanneer sylla zijn Confulfchap geëindigd had, zulk eene zending noodzaaklijk geacht en hij zelf, tot dat einde, voor de zevende maal tot die waardigheid zou verheven worden. Gemakkelijk ftelt men zich nu den kwaad, aardigen fpijt van den eerzuchtigen en woeften krijgsman voor, dien men tot woede moet zien ftijgen , wanneer men het te- CO Plvt. in mar. p. 435. in sylla p.4SS>  geschiedenissen. 4«3 tevens aan den fchranderen handel van sylla toefchrijft, dat nu reeds tot eene Conful-ztn&mg beflooten werd, waarvan' hij,' bij' zijne mededinging , misfchien ^ zorgvuldig allen vermoeden voorgekomen had. Veelvuldige voorteekenen zouden ook de fchriklijkfte gebeurenisfen voor den \ Staat hebben aangeduid. De Etrurifche 1 Wigchelaars ten minften, die de opgemelde bereekeningen zoo gemaklijk konden maaken, voorfpelden eene verandering van zaaken en ganfche omwenteling van beftuur (1). Marius gaf zijn geliefde doel niet op, fchoon sylla het zelve reeds had \ getroffen, maar nam den dienst van eenen1 Gemeentsman, p. sulpicius, te baat, om, terwijl zijn tegenpartijder zich in Campanie bevond, aan hem het Afiatisch krijgsgewest te doen ontnemen, en aan zich zei ven op te dragen. Sulpicius was, volgends paterc u l u s, een rijk, welfprekend, fchrander, floutmoedig en door 's Volks gunst zoo (1) suib. in Sw'aa*} plut. in syl l. p. 456. Hh a V. BOES vul. oofdst. . voor Cé 87. [. van R. 665. Voortee;enen vari aderende ampen. Zamenpanning'an ma. lius met ulpicius« Charakter ran sul>icius.  V. boek VIII. hoofdst. J. voor C, 87. J. van R, 665. < 4^4 romeinsche zoo wel, als door zijne bijzondere vrienden , een veelvermogend man, die zich de hoogfte achting bij het Volk door eerlijkheid had verworven, doch daarna', als had hij touw gehad van zijne deugden, eensklaps tot misdrijf was overgeflagen en zich aan de misdaadige eerzucht van marius geheel dienstbaar gemaakt had (1). In zijne jeugd had hij zich door zijnen aanval tegen c. norbanus, wien de Redenaar antonius verdeedigde, doen kennen (2). Op verfcheidene plaatzen tnaakt cicero met lof gewag van zijne welfprekendheid, zelfs gebruikt hij hem als eenen fpreker in zijne zamenfpraaken over den Redenaar. Hij was het, die fret meest de ontijdige mededinging van c m s a r beftreeden had , en bij die gelegenheid door 's Volks gunst verder was gebragt, dan hij zich zou voorgefteld hebben (3). Plutarchus, in- (1) Vell. paterc. L. II. c. 18. Ca) Zie boven bl. 372. C3) Cic. de barusp. refponf. c. 19,20. Id. de Irat. L. H. c. 47. L. I. c. 7. Id. in brut. :. 63.  geschiedenissen. 485 integendeel, noemt hem zulk eenen flegten knaap , dat men niet moest vragen, of iemand anders hem in ondeugd te bo-1 ven ging, maar veel eer, of hij zich zelf ^ hierin niet zomtijds overtrof. Wreedheid,; onbefchaamdheid en gierigheid maakten, volgends hem , zijn ganfche charakter uit, het welk om fchande noch om misdrijf gaf (1); en, het geen hij onmiddellijk van zijn bedrijf laat volgen, toont duidlijk, dat hij zich eenen saturninus ten voorbeeld ftelde, en in het zelve alleen gebrek aan doordrijvende en rasch werkende ftoutheid laakte. Openlijk verkocht hij voor geld het burgerrecht aan vrijgelatene 'flaaven en vreemdelingen , en liet zich den prijs daar voor op 'de volle markt toetellen. Hij onderhield drie duizend knaapen met zwaarden gewapend, en vertoonde zich nimmer zonder eene lijfwacht van Romeinfche Ridders , die tot zes honderd aan zijn belang verbonden, zoo veele werktuigen waren van zijnen wil, en openlijk door hem mee den naam van den Tegenraad beflempeld wer- (0 Plut. in syll. p. 456". Hh 3 v. boek VIII. i00fdst. . voor C, 87. f. van R. 665.  V. BOEK VIII. HOOFDST. J. voorC. 87. J. van R. 665. i 1 [ 486 RüMEINSCHE werden (1). Hij fchaamde zich zoo weinigover tegenftrijdigheid in zijnen handel, dat hij, die onlangs zelf het voorftel van eenen zijner Ambtgenooten tot de terugroeping van alle ballingen, die onverhoord veroordeeld waren, had tegengewerkt, nu zelf met dit voorftel te berde kwam, met dit verfchil alleen, dat hij ze geene ballingen, maar door geweld verdreevenen noemde, als of 'slands welzijn niet aan zaaken, maar aan woorden, hing (V). Hijzelf overtrad de wetten, welken hij mderen deed voorfchrijven. De leden van den Raad door eene wet hebbende 3oen verbieden, om meer dan twee duizend Denaren (3) aan fchulden te maacen, verfpilde hij niet enkel zijnen eigen rijkdom aan het onderhoud van zijnen aanlang , maar liet hij zelf, bij zijnen dood, ïene fchuld van honderd en twintig duizend Sestertiën (4) agter (5). Schoon (1) Plut. in sylx. p. 45$.,« mar. p.435, C2) Cic. ai herenn. L. II. c. 28. C3) ƒ 60© - : - C4) ƒ 900,000 - : - : (5) Plut. in syll. p» 456,  geschiedenissen. 487 Schoon reeds daadlijk in dienst van marius, hield hij nog fteeds den grooten toeleg zijner woelingen verborgen, zich vooraf van de meerderheid der ftemmen willende verzekeren , eer hij het waagde , het opgedragene krijgsbewind aan eenen Conful te ontwringen. Hier toe was blijkbaar zijn voorftel ingericht, het welk de verdeeling der nieuw aangenomene burgers onder de oude vijfendertig wijken van Rome vorderde. Daar toch deze fchikking aan de Bondgenooten, wien het burgerrecht gefchonken was, de meerderheid zou gegeven hebben boven de oude burgers, mogt hij zich vleijen, dat dezelven uit dankbaarheid zijne aanflagen zouden onderfteunen, en hem alzoo in ftaat ftellen tot eenen ftap, die nog geen voorbeeld in de Staatsgefchiedenis van Rome had, De allerhevigste tegenftand ontdekte zich terftond bij het doen van dezen voorflag: geene kunftige welfprekendheid kon hiej den voorfteller baaten ; in plaats van hen het woord te laten, greep men ftokken ei fteenen op, terwijl de Raad den Conful syl la, die thands het beleg om Nola regelde, t< rug riep, om het wagchelend Gemeenebes Hh 4 t v. BOEK VIII. "10OFDST. [. voor C. f. van R.. 665. Voorflag van sui.Picius,om de gunst der Bondgenooten te winnen. I 1 Tl  v. boek VIII. hoofdst. J. voor < Jo van 1 665. Sylla meent de onrust, door sul picius ver wekt, te fmooren. 1 48§ romeins che te fchraagen, waartoe zijn Ambtgenoot alleen onvermogend was. , De beide Confuls oordeelden het beter, " des Gemeentsmans woelingen te ontwijden, dan denzelven openlijk te keer re gaan, en kondigden alzoo eenen ftilftand van allen algemeenen handel, voor eenen ge. ruimen tijd, af, waar door hun alle gelegen■heid ter onderhandeling met het Volk over deze of eenige andere zaaken afgefneeden fcheen. Maar sulpicius bekreunde zich zoo weinig aan deze afkondiging, dat hij terftond zijnen aanhang op de markt bragt, allen met dolken onder hun opperkleed gewapend en doorhem gelast, om dezelven tegen eenen ieder, die hem tegenftond, de Confuls zplve niet uitgezonderd, te gebruiken. Hij trok met deze benden rechtftreeksch op de Confuls aan, die bij den tempel van c a s t o r eene aanfpraak voor het Volk deeden, begon terftond de wet. tigheid der afgekondigde vierdagen te beflnjden, en eischte derzelver intrekking. Pe tegenftand der Confuls was het teeken foor de zijnen, om hunne dolken te ontboten. Getrouw aan hunnen last, ont- za-  GESCHIEDENISSEN. 489 zagen zijne huurlingen niemand; pompejus, een zoon des eenen en tevens een fchoonzoon des anderen Confuls,« kwam hier bij om het leeven ; zijn vader 3 redde zich door de vlucht; sylla werd woedende vervolgd en door den nood gedrongen, eene fchuilplaats te zoeken in het huis van marius, die edelmoedig genoeg zou geweest zijn, om hem door eene agterdeur te laten ontkomen: doch sylla zelf ontkende, in zijne eigene gedenkfchriften, dat hij de vlucht bij marius genomen had, maar beweerde, dat hij door de gewapende bende van sulpicius in deszelfs huis gebragt en opgeilooten was gehouden, tot dat hij zich gereed verklaard had, om de afgekondigde vierdagen weder in te trekken. Sulpicius, thands meester van Rome, zettede pompejus als Conful af, doch liet s y l l a in die waardigheid weder naar zijn leger bi] No la terug keeren (i). Deze, thands den toeleg van den Gemeentsman vermoedende, haastede zich, bij (1) Plut. in syll. p. 456. in mar. p. 425« afpiaw. alex. de bell. civil. L. I. pi 383, 384, Hh 5 v. boek VIII. oofdst. . voor C. 87. . van R. 665. Geweldig jproer tellen de Oenfuls.  v. BOEI vul HOOFDST j. voor 87. j» wan ] 665. Het be. wind aan SYLLA 0| gezegd e aan mamus opge dragen. Optogt van SYLLA tegen Rovse, ( ( t \ 49° R05IRINSCHE bij zijne terugkomst in het veld, om zijne zaaken ten fpoedigften in Italië af te c doen, en terftond met zijne krijgsmagt naar Afia over te fteken. Alvoorens hij L- hier toe gereed was , volvoerde echter sulpicius zijn ontwerp. Zijn voorftel, om aan marius, onder den titel „ van Proconful, het Bevelhebberfchap tegen mithridates op te dragen, werd aangenomen door het Volk; en gratidius, een bloedverwant en Onderbevelhebber van marius, begaf zich benevens eenen Krijgstribun terftond naar Nola, om, ingevolge van dit befluit,het Romeinfche heit van sylla voor marius over te nemen. Sylla, hier van reeds vroeger verwittigd door de zijnen, en ongezind, om zich dit volksbefluit, 't welk door geweld was afgeperst, te laten welgevallen, fprak terftond zijne keurbenden aan, verstrede haaren dorst naar den Afiatiftien buit, ieed haar gelooven, dat marius zich ;an ander krijgsvolk tot dien togt zou be • lienen, en vorderde van haar eene plegige belofte van trouw aan alle zijne bellen, zonder haar echter een woord van  geschiedenissen. 49T van zijne bedoeling te fpreken, om rechtsftreeks tegen Rome op te trekken en zich met de wapenen in den vuist te gaan herftellen in het, hem ontweldigd, krijgsbewind. Het krijgsvolk, 'twelknogthands-duidlijk zijne bedoeling vattede, en zich geen goed gevolg van den togt onder het bevel van marius beloofde, of waarlijk vreesde, dat hij daar toe andere benden zou gebruiken, juichte eenpaarig zijne aanfpraak toe, en riep vol mondig uit: „ vrees niets, voer ons gerust tegen de ftad zelve aan!" De ge lastigden van marius, die nu eerst ir het leger kwamen, werden van het zei ve door fteeniging om het leeven gebragt Alle de Onderbevelhebbers van sïllweigerden echter tegen het Vaderland t dienen, verlieten het leger en haastede: zich naar Rome. Eén Penningmeeste alleen bleef hem op zijde. Weldra ontbrak het hem nogthands aa geene Onderbevelhebbers, daar zeer vee le voornaame luiden , die voor het g< weid van marius en sulpicius 1 Rome vreesden, in zijn leger eene fchui plaats kwamen zoeken, Veelen zijne viiei v. BOEK VIII. ÏOOFDST. {. voor C 87. J. van R» 665- L 3 1 r B fi l!ï1-  V. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C. 87. J- van R. 665. 1 Vergeeffche poo-( gingen van den Raad 1 ter bevre- r diging van * sylla. r b t F k d v w w la \v Ai 492 ROMEINSCHE vrienden waren , naamlijk , alreeds uit wederwraak over den moord der beide Gelastigden, door marius ten dood veroordeeld, en derzelver goederen verbeurd verklaard, het welk syluhu terftond deed opbreken, en zijne zes keurbenden, :en getale van dertig duizend voetknech:en en vijf duizend ruiters, tegen Rome lanvoeren (i). Het bericht van dezen aantogt bragt allaar alles in verwarring. De Raad was mi allen gezag ontbloot, de klem der redering was ontbonden, marius was iet de huurlingen van sulpicius niet eiland tegen de krijgsmagt van sylla, ï vergeefsch riep hij de flaaven in de waenen, flechts drie kwamen bij die noodreet op. Meer dan één Gezantfchap trok :n beftrijder zijnes vaderlands tegen, en roeg hem zijne bedoeling af: zijn andoord bleef het zelfde, dat hij den Staat ilde verlosfen van de dwinglandij. Ten atften voegde hij 'er bij, dat hij gereed as, om alles met gemeenfchaplijk overleg Cl) Plut. in mar. p. 425. in syll. p. 455. ' p 1 a n. a l e x. de heil. civil. L. I. p. 384.  geschiedenissen. 493 leg te herftellen, indien marius en sulpicius benevens.de geheele Raad bij hem in het veld van mars wilden komen: doch, terwijl pompejus, die nu mede tot hem overliep , hem ftijfde in zijn eerfte ontwerp, wilde marius noch sulpicius zich waagen aan de overmagt van hunnen vijand. Zij deeden, integendeel, den Raad twee Prators naar sylla afvaardigen, om hem in deszelfs naam te verbieden , binnen den vijfden mijlfteen van Rome voord te trekken. Maar, gelijk sylla deze ijdele magtfpreuh beipottede, zoo vielen zijne benden op de beide Prators aan, wier bijlbundels zi verbraken, wier omzoomde tabbaardei zij fcheurden, en wier perzoonen zelv zij ter naauwernood lieten terug keeren om ten voorteeken te verftrekken , wat me: eerlang van 's krijgsvolks woede had t duchten. Sylla en pompejus had den evenwel gehoorzaamheid aan het vei bod des Raads beloofd, maar trokken,i plaats van ftand te houden, terftond d Prators agterna, die naauwlijks in Rot) terug waren , wanneer de Stad aan ve fcheidene zijden te gelijk door eigene bu ge v. BOEK VIII- IOOFDST. [. VOOT C. 87. J. van R. 665. i L 1 1 3 1 e \e frts  v. boek VIII. hoofdst. J. voor C 87. J. van R, 665. Rome door sYlla vermeescerd. • i 1 l J £ C \ a t t b 1< b n d 494 romeinsche gers werd beftreeden. Eene keurbende vertoonde zich voor de Ccelimontacvjche poort, eene andere, onder het bevel van pompejus voor de Collynfche, de derde trok naar de houten Tiber-bzug, de vierde hield de bezetting onder de muuren , terwijl sylla zelf met de twee overige keurbenden de Esquilynfche poort indrong. Marius en sulpicius trokken hem tegen en booden al den wederftand, Hen hun geiing vermogen hun toeliet; iet zelve zou echter nog aanmerklijk geioeg zijn geworden, wijl de burgers op Ie daken der huizen klommen en van daar leenen en pijlen op het krijgsvolk van ylla nederwierpen: maar deze, woe- , ende van drift, en in die raazernije aan nenden, bloedverwanten noch eigene anhangers denkende, riep den zijnen iet flechts toe, om de huizen in brand 5 fteken, maar gaf zelf, met eenen randenden toorts tot aan de voorfte generen doordringende, van dien gruwel ït eerfte voorbeeld. Marius, het u te kwaad krijgende, nam met de zijnen ? wijk naar het Capitolwn, en, ook daar ter-  geschiedenissen. 495 terftond vervolgd en beftreeden, vluchtede hij met sulpicius en eenige weinige vrienden ter Stad uit, waarin sylla volkomen overwinnaar bleef (i). Terftond na deze vermeestering maatigde sylla zijne woede. Bij het optrekken naar het Capitolium had hij eenige krijgsluiden, die aan het plunderen waren geflagen, op ftaanden voet om hals doen brengen : voords, zorgde hij voor de algemeene veiligheid, door alle de wijken der Stad met wachten te bezetten , en zelf met pompejus den ganfchen nacht bij alle posten de ronde te doen. Den volgenden morgen vroeg riep hij het Volk bij een en hield het zelve denrampzaligen toeftand van het Gemeenebest voor oogen, welks overheerfching door de wille' keur der Gemeentsluiden hem tot dit uiter fte en fmartlijke middel van openbaar gewelc genoodzaakt had. „ Om, voor het ver volg, zulk een fchriklijk middel onnoodig te maa ken, behoorde men, naar zijn gevoelen, hel oude gebruik der voorvaderen te herroe pen. (1) Plut in mar. p. 4*5 '« syll. p 457. Appian, alex. ie bell. civii. L. I. p. 385 V. boek. VIII. hoodfst. J. voor C. 87. J. van R. 665. Zorg van sylla voor de veilig heid. Staatsveranderingdoor syl. la voor» geflagen. i 1  V. BOEK VIII. MOOFDPT. J. voor C 87. Ji v?n R. 1 : t f n o d 6( 49<5 ROMEINSCHE pen, die het Volk over'geene zaak lietefï beflmten, alvoorens dezelve bij den Raad in overweging was gebragt; daartoe dien. den voords dealoude vergaderingen vinCen. fawBzooalssERVios tullius die invoerde, in plaats van de nieuwere wijkvergaderingen te worden herfteld, en alzoo eindelijk zou het wijs beleid desRaada de lichtzinnigheid der menigte , en de om. zichtigheid der belanghebbende rijken bijhet algemeene welzijn de woestheid en de roekeloosheid der kaaJe lediglopers s/ervangen." Met vijf en dertig duizend krijgsluiden; >p zijnen wenk gereed, behoefde sylla lechts te verklaaren, wat hij betaamlijk neld, om aan het zelve de kracht der loogfte Staatswet zelve te verleenen. Hij 'ergenoegde zich nogthands met de aan[eduide Staatsveranderingen, zonder het ïemeentsmanfchap zelf als nog te verniegen, welks invloed echter door de afAaffing van alle wijkvergaderingen geoegzaam beperkt zou geweest zijn. Maar ok dit fcheen hij, als nog niet te durven ««zetten, daar hij, om het Volk toch !mg genoegen te geven , het zelve in zulk  geschiedenissen. 497 zulk eene vergadering de benoeming liet doen van drie honderd Ridders ter aanvulling van den Raad, die veele leden bij1 dezen fchok verloren had. j ^ Hij zelf had 'er twaalf als vijanden des ] vaderlands doen veroordeelen , sulpicius naamlijk , benevens de oude en ] jonge marius, p. cethegus,jun. ' brutus, cn. en Q. granius, al-j binovanus, ljetorius, ru-] b r i u s en nog twee anderen, wier naamen door den tijd zijn verlooren geraakt. De grond hunner veroordeeling was: „ dat zij een oproer verwekt, de Confuls beftreeden, en de flaaven te wapen geroepen hadden." Hunne ftraf was eene ontzegging van water en van vuur, met bijvoeging, dat elk hun ftrafloos kon ombrengen of in handen van de Confuls leveren ; boven dien werden hunne goederen verbeurd verklaard, en allerwegen naarfpoorers uitgezonden, om hun ,die op de vlucht waren, te grijpen of van kant te maaken (i). Schoon (i) Appian. alex. * bell. civil. L. I. p. 386. XII. DEEL. Ü V. BOEK VIII. OOFDST. . voor C. . van R. 665. Twaalf laadslelen voor rijanden les vadermds verjaard.  V. BOEK VIII. hoofdst. J. voor C 87. J. van R, 665. Mannelijk gedrag van q. mucius soevola. Een hooge prijs op her, hoofd van marius gefteld. I i ( ] 1 ( 1 49^ romeinsche Schoon alles beefde voor sylla, durf. de q. mucius sc^evola de Wigchelaar hem echter bij deze gelegenheid openlijk wederfpreken. Eerst weigerde hij, zijn gevoelen op 's Confuls voorftel te uiten , doch daarna door hem gedrongen en bedreigd, zeide hij: „ gij moogt mij op het krijgsvolk wijzen, het geen ons opgeflooten houdt, gij moogt mij dreigen met den dood, maar nooit zult gij mij, om een weinig oud bloeds, marius voor eenen vijand doen verklaaren, door wien Rome en Italië behouden is (1 _)." Niemand durfde den grijzen Staatsman bijvallen, en dit verftoutede sylla dernaate, dat hij eenen bijzonderen prijs telde op het hoofd van marius, het velk echter den onpartijdigfien zelfs ergerde, wijl sylla toch onlangs veilig ian het huis van marius geweest was, he hem toen flechts aan sulpicius ïad behoeven over te leveren, om zich 'olkomen meester van al zijn tegen woorlig gezag te maaken. Inzonderheid misiaagde deze wraakzucht aan het Volk , het Ci) Val. max. L. III. c. 8. ex. 3.  geschiedenissen. 499 het geen nu wel zweeg, doch hem eerlang zijne ongunst deed gevoelen (i). P. Sulpicius, die zich verborgen 1 had gehouden op een landgoed bij Lau- ■ rentum, werd door zijnen eigen flaaf ont-. dekt en door eenige Ridders overrompeld, die hem om het leeven bragten en zijn hoofd voor de fcheepfnebben op de markt; ten toon fielden. De flaaf, die zich op des Confuls afkondiging beriep, verkreeg de vrijheid, welke den aanbrenger, wanneer hij een flaaf mogt zijn, was toegezegd, maar werd tevens, met de viijheidmuts op zijn hoofd, ter ftraf van zijne trouwloosheid , op bevel van sylla, van de Tarpejifche rots geftort (2). Alle de voorftellen, door sulpicius gedaan, waren terftond al ingetrokken; inzonderheid was het krijgsbewind tegen; mithridates door een volksbefluit ( aan marius weder ontnomen en op: nieuw aan sylla opgedragen (3). Eer hij (1) Plut. in syll. p. 4S7> 458- (2) Appian. alex. de heil. eivil. L. I. p. 386. (3) Epit. livi 1 L. LXXVII. Ii a V. BOES VHf. ioofdst. f. voor C, 87. [■ van R. 665. P. SULPI- :ius door lijnen flaaf rerraadsn. Het bevel egen mi. rHRIDATES >p nieuw tan sylla pgedra» ;en.  V. boek VIII. hoofdst. J. voor C. *7J. van R, 665. Sylla's vijand in onna tot Conful benoemd. CO Festus in Voce Unciaria. (2) Plut. in syll. p. 458. 500 ROMEINS CHE hij zich echter weder te veld begaf, regelde hij het ganfche Staatsbefluur op den voet, dien hij verlangde (i),en zorgde hij tevens tegen nieuwe oneenigheden, welke onlangs eenen Prcetor het leeven hadden gekost, door billijke fchikkingen te maaken in de zaak der fchuldenaars en fchuldeisfchers, van wier eigenlijken aard men nogthands geen bericht gevonden heeft (2). Hij zelf voerde ook vooraf het Voorzitterfchap in de kiesvergadering van nieuwe Confuls, waarbij hem echter de grieve wedervoer, dat'nonius, zijn neef, en servius, die zich beiden alles van zijne aanbeveling beloofd hadden, verachtlijk voorbij gegaan en in derzelver plaats cn. octavius en l. cornelius cinna verkoozen werden. Sylla verdroeg deze teleurftelling zonder eenig blijk van misnoegen en vermande zich zelfs, om, ter believing des Volks, te zeggen: „ dat het hem hoogstaangenaam was, het Volk naar welgevallen gebruik te zien maaken van de vrijheid.  GESCHIEDENISSEN. £01 heid, waar in hij hetzelve herfteld had (i)." gelijkmoedig fcheen hij de benoeming van cinna aan te zien, fchoon" hij hem kende voor zijnen vijand en eenen ' aanhanger zijner tegenpartij; alleen drong j hij hem op eenen eed, dat hij geene omwenteling bewerken zou, welken eed cinna, in veeier tegenwoordigheid, op het Capitolium aflegde, door eenen keifteen weg te werpen , onder het uiten dezer woorden: „ zoo waarachtig wil ik verworpen zijn, wanneer ik mijn woord niet houde (>)." De andere benoemde Conful was een vredelievend man, van wiens bedaardheid sylla zich, na deze eedverbindnis, eene genoegzaame maatiging van c i n n a's drift beloofde , om zich nu onbelemmerd tot zijnen grooten veldtogt uit te rusten. Naauwlijksch echter had sylla zijn krijgsvolk vooruitgezonden naar Capua, of de aanhang van marius, van den fchrik der wapenen ontflagen, begon het hoofd reeds op te fteken. Veele rijken zel- ( i ) Plut. in syll. p. 458. ( a ) ld. ibid. Ii 3 v. BOES VIII. 50pdst. voor C. van R. 665. Nieuwe woeling van den aanhang van marius.  502 romeinsche v. E OP.Ï VIII. HOOFDST. j. voor C J. van R 665. Snood bedrijf van den Pro. conful ca. POMPEJUS reten den Con/ul q. POMPEJUS. zelve, van wien men zulks het minst had kunnen verwachten, en vooral zommige vermogende vrouwen werkten daadlijk 'aan de terugroeping der ballingen ; het gerucht liep zelfs, dat men toelegde op het leeven der Confuls, die der verandering van zaaken alleen in den weg Honden. Dit deed sylla zich niet flechts haasten, om bij zijn krijgsvolk te komen, het welk niet alleen nu , maar zelfs na zijn Confulfchap , zijne veiligheid verzekerde, maar tevens voor zijnen Ambtgenoot zorgen, wien hij het bevel over Italië, geduurende zijnen togt naar Afia, deed opdragen, waar toe hij daadlijk de keurbenden zou overnemen, die tegenwoordig nog onder het bevel van zijnen bloedverwant cn. pompejus, als Proconful, Honden. Deze echter vond zich over die ontzetting van zijn krijgsbewind dermaate gebelgd, dat hij het ongehoorde voorbeeld gaf van eenen Conful-moord , door Romeinsch krijgsvolk bedreeven , om zich het ontwrongen bewind weder meester te maaken. Naar het land der Marfers vertrokken , om het krijgsbevel van hem over te  geschiedenissen. 503 te nemen, zag zich de Conful zonder eenigen tegenftand binnen het leger toegelaten en even gereedlijk door den Proconful in j deszelfs plaats ontvangen: maar den volgenden dag eene aanfpraak aan het krijgs-1 volk doende, groeide de menigte, welke hem omringde, van tijd tot tijd aan, en vielen hem eindelijk, als hij het offerwerk wilde verrichten, eenige opgeruideknaapen op het lijf, die hem terftond van kant maakten. Het gevolg des Confuls nam de vlucht, de Proconful hield zich onkundig van het ganfche werk , voer kwanswijs hevig uit tegen de pleegers van zulk een misdrijf, dochlietzich rasch met hun bevredigen , hervattede het krijgsbevel, en liet alzoo geenen twijfel over, aan wien men dezen moord het allereerst moest wijten. De Raad, die deszelfs minderheid bij de willekeur des krijgsvolks had gevoeld , waagde zich niet aan eenige rechtsvordering over dit gedrag : sylla zelf vergenoegde zich, met voor eigene veiligheid te zorgen, en bij nacht zoo wel, als bij dag, altijd eene lijfwacht zijner vertrouwdfte vrienden rondom zich te houden, tot dat hij zijn li 4 gan- v. SOEK vut ioofdst. . voor C, 87. . van R. 665.  V. boek Vfll boofdst. J. voor C 86. J. van R, 666. L. corne Ur;s cinna en cn. oc. lAviusG^ Cinna berokkentaan sylla eenen aan-< klaager. ] t 1 2 l V n 5©4 ROMEiNscHE ganfche heir ingefcheept had , en zich met het zelve naar Afia begaf (i), het geen toch de eigenlijke twistappel van dezen burgerkrijg had uitgemaakt. Dit gefchiedde echter niet voor dat l. cornelius cinna en cn. octavi us reeds het Confulfchap aanvaard hadden , en het meineedige bedrijf des eerften hem getoond had, hoe weinig hij, behalven dit verkreegene Afiaüfche krijgsbevel, van zijne ganfche Staatsverandering had te verwachten. C1 n n a , een onverlaat in zijne ontwerpen , maar een man in derzelver volvoering, iie dingen ondernam, waar aan geen braaf nan durfde denken , doch ondernemingen /olvoerde , waartoe de koenfle dapperïeid alleen in ftaat was f», fpottedemet len eed, waarop zich sylla dwaas getoeg, in zijne oogen, had verlaten, en orgde flechts, dat deze ten fpoedigften talie verliet, om openlijk de afgezwoo- rene Cl) Appian. alex. de bell civil. L. 1.p.388. e l l. paterc. L. II. C. 20. VaL. max. L. • c. 7. ex. 6. Epit. li vu L. LXXVII. Ca) VïLL. PATBRC. L. II. c. 24.  geschiedenissen. 5°5 rene omwenteling daar te Hellen. Hij berokkende sylla hiertoe terftond in m. virginius, den Gemeentsman, eenen' aanklaager, die hem van Staatsmisdaad befchuldigde, om dat hij zich met openbaar krijgsgeweld verzet had tegen het volksbefluit, 't welk aan marius den krijg tegen mithridates had opgedragen, en voords de grondflagen der burgerlijke vrijheid en van 's Volks oppermagt door zijne Staatsveranderingen had aangerand. De Staatswet, die alle ver volgingverbood tegen hun, die in 's'Lands dienst afwezig waren , maakte nu van zelfs wel dezen aanval krachtloos, doch cinna's oogmerk werd daardoor niet te min bereikt. wijl sylla zich nu zoo veel te meei haastede, om door zijn vertrek naar Jfu allen rechtshandel te ontgaan, en het Voll tevens door dezen aanval de waardij vai s y l l a's bedrijf van de ongunftigfte zij de leerde beooideelen (i). Deze eerfte handel onder cinna' Confulfchap bemoedigde de vrienden de ba (i) Plut. I» syll. p. 458. Cic in i»u c. 48;', ü 5 v. boek VIII. [qofdst. [. voor C. 86. [. van IL. 666. l 1 « s r l-  V. boek VIII. hoofdst. J. voor C, 85. J. van R 666", Oproer, door den aanhang van marius met onderfteuningvan cinna verwekt, ( doch door 0CTAV1US < gefluit. t d u 1 i b d< v< m ev te aa de ve So6 romeinsche ballingen, om eene belangrijke pooging te doen, van welker goeden uitflag zij zich derzelver daadlijke terugroeping voorftelden.Zij hielden den nieuw aangenomen burgers voor, dat marius ten oogmerk had gehad, om hun allen ter gelijke uitoefening van hun ftemrecht te verfpreiden onder de vijf en dertig oude burger wijken, zonder welke fchikking hun ganfche' burgerfchap een ijdele naam bleef; voords leeden zij daadlijk het voorftel tot deze verndering, fchoon zij nog van de herroer )ing der mariussen zweegen, en koelieden, gelijk toen het algemeen vermoei en was, cinna's bijftand ter onderfteuing van hun voorftel met drie honderd "alenten om. Zijn Ambtgenoot, cn.ocavius, wiens eerlijkheid onomkoopiar was, verzettede zich tegen hem met ; onwederleglijklïe gronden eener zui;re Staatkunde, maar verwon niets; de ïerderheid der Gemeentsluiden ftelde en vruchtloos hun gezag in het midden r ftuiting van dezen handel; de nieuw igenomene burgers, door cinna op markt gevoerd , ontblooteden hunne rborgene dolken, drongen zich met geweld  geschiedenissen. £0f weid in alle de wijken, en fcheurden de wederftreevende Gemeentsluiden van voor ^ de fcheepsnebben af. Octavius, op*| dit geweld verdacht en van deszelfs buitenfpoorigheid verwittigd, trok nu metN eene talrijke bende van gewapende oude burgers, dien hij bij zijn huis had verzameld, in wel geflootene gelederen naar de markt, joeg de ongeregelde menigte uit een, belettede derzelver nieuwe verzameling, en begaf zich voordsnaar den tempel van c a s t o r , wijl hij zijnen Ambtgenoot niet wilde beftrijden, maar liet in tusfchen alle de nieuw aangenomene burgers door zijnen aanhang ter ftad uitdrijven (O, waar van 'er wel tien duizend bij dit oproer zouden gefueuveld zijn (2). Te vergeefsch had cinna bij dezen onverwachten keer van zijne zaaken,daar' hij zich op de meerderheid der zijnen had verlaten, de flaaven met toezegging hunner vrijheid te wapen geroepen : niet een van hun had zich met dez.en burgerftrijd bemoeid. Hij zelf verliet nu Rome, be- (1) Appian. alex. de bell. civil.h Lp. 389. Plut. in sekt. p. 57°. V. BOEK vsu. IOFDST. voor C. 86. van R. 666. Cinna erlaat lome.  5o8 iOMEINSCHE V. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C 8o ligt van zin verandert ? '* Na voords 'g veel, ter verbittering des volks, van jne verongelijking te hebben gezegd, heurde hij eindlijk zijn kleed , fprong n zijne fpreekplaats op den grond, wierp :h daar neder en bleef alzoo aan de voei van het krijgsvolk liggen, tot dat het Ivehem opbeurde, eenen ijvooren zetel gaf,  geschiedenissen. 511 gaf, de bijlbundels aan hem opdroeg, en hem trouw beloofde, waar en hoe hij dezelve zou vorderen. De Krijgstribunen ti en overige Bevelhebbers bedienden zich onmiddellijk van deze gelegenheid en leg-1 den terftond voor zich en hunne manfchappen den krijgseed aan cinna af (1), Alzoo op nieuw in ftaat gefteld, om zich te laten gelden, vervolgde cinna' zijn oproerig werk in de fteden der Bondgenooten , het welk hem nu zoo veel te beter gelukte, daar hij zich als een flachtoffer van zijnen ijver voor hunne belangen kon vertoonen. Weldra ontbrak het hem aan manfchap noch aan geld: drie honderd cohorten of dertig keurbenden , uit verfcheidene Volkeren van Italië te zamen gefteld, kwamen op den been, om zijn herftel te Rome te bevorderen (2). De Confuls oct avius en merula daar tegen verfterkten de ftad tegen zijnen geduchten aanval, plaatften overal krijgslui ) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 39e. (2) Vell, paterc, L. II. c, 20, Appian. alex. de bell. civil, L. I. p. 390. V. boek VIII. oofdst. . voor C. 86. . van R. 666. Cinna rekt op Rome aan. Middelen ter verdeediging van Rome,  V. boek VIII. hoofdst. J. voor C 86. J. van R, 666. Dubbelhartig ge. drag van CN. POMPEJUS. < i t s c j 512 rome in s c h e krijgstuig op de muuren, hielden in Gallie en bij de trouw gebleevene Bondgenooten krijgswerving, en riepen c n. pompejus, die nog als Proconful het geweldaadig aan zich behouden krijgsbevel voerde in het land der Marfers, ter redding van zijn vaderland terug (1). Deze, die zich aan geen minder misdrijf tegen den Staat, dan cinna, had fchuldig gemaakt, fchijnt zich eerst te hebben aangebooden, om met hem eene gemeene zaak te maaken, doch van hem afgeweezen te zijn f», welligt uit vrees, dat zijn voorbeeld hinderlijk aan het algemeene gevoe* len wegens de onfchendbaarheid eenes Confuls zijn .zou, het geen cinna thands rolftrekt behoefde. Nu bood hem zich , loor de herroeping van den Raad, de geleenheid aan, om niet flechts met denzelven e bevredigen, maar zijn behouden gezag :elfs te doen wettigen, het welk hem an eindelijk naar Rome deed trekken. C in- (1) Appian. alex. de bell. civii L, I. p. 90, 391. Epit. li vu L. LXXIX, (a) O ros. L. V. c. 19.  GESCHIEDENISSEN. 5lg Cinna trok, van zijnen kant, nu tevens als een vijandlijk Veldheer tegen Rome op, en, meenende, zijne geduchte magt nu alleen nog door het gezag der algemeene partijfchap te moeten verfterken, vaar= ] digde hij inmiddels boden aan de beide mariussen af, om hun, in zijne hoe- , danigheid als Conful, terug te roepen, en deel aan zijnen toeleg te doen nemen (i): waardoor ons de gefchiedenis van zelfs tot de ballingfchap van marius terugbrengt, wiens zonderlinge lotgevallen een geregeld verhaal vorderden, zoo als wij het zelve bij plutarchus uitvoerig bewaard vinden. Het overfchot der benden, 't welk met marius de vlucht uit Rome had genomen,' toen sylla het Capitolium veroverde, was fchierlijk uit een geraakt: zijn zoon alleen was hem bijgebleeven. Met dezen bereikte hij tegen den avond een landgoed, het welk hem toebehoorde, Salonium genaamd, en niet ver van Lanuvium gelegen (a). Daar eigene veiligheid hem echter (1) Vell. paterc L. II. c. 2o. (2) .Cic. de divin. L. I. c 36. XII. deel. Kk V. »oek VIII. ioofdst. |. voor C. 86. . van R. 666. Marïus loor c;n« ia terug jeroepen. 3e vlucht ran maiius.  5H romeinsche V. BOEK vin. HOOFDST. J. voor C. 85. J. van R. 666. Vervolging en ontkoming van den jongen MARIUS. ter ontraadde, zich alhier eenigen tijd op te houden, zond hij terftond zijnen zoon naar het nabuurige landgoed van deszelfs fchoonvader q. muCius scjevola, om zich aldaar van alle noodwendigheden tot eene onzekere zeereize te voorzien, waartoe hij zich op zijn eigen landgoed buiten ftaat bevond, 't welk hij, na zijnen aankoop van een ander te Mifenum, zelden bezogt. Intusfchen begaf hij zelf zich terftond naar Oftia, alwaar hij een zeilvaardig fchip vond, het geen zijn vriend numerius voor hem befteld had. Zijn zoon zou hem hier ontmoeten, doch dezelve kwam niet, 't welk den vader ook deze onveilige haven terftond deed verlaten , zonder lang naar hem te wachten, in wiens plaats hem nu zijn fchoonzoon graniüs vergezelde. Eigen lijfsgevaar had den jongen marius verhinderd, op zijnen tijd te OJlia te komen. De nacht was voor hem, onder het bijeenbrengen en gereedmaaken der reisbehoeften, op het landgoed van mucius verlopen, en met het aanbreken van den dag had men terftond een tantal ruiters ontdekt, die hem aan het ver-  geschiedenissen. 515 verdachte huis van zijnen fchoonvader kwamem zoeken. De opzichter, die het zelve bewoonde, redde hem echter uit1 dezen nood, door hem te verfteken op eene kar met boonen, waarmede hij dwars door hun heenen reed en zijnen weg ongefioord naar Rome vervolgde. Aldaar ftap te de jonge marius heimhjk aan zijn eigen huis af, en begaf zich voords, met al het noodige tot zijne reize voorzien , naar Oflia, van waar hij met eene gunftige fcheepsgelegenheid veilig naar Africa overftak (1). Zijn vader was intusfchen zoo gelukkig niet op zijne reize, maar had terftond met wind en ftorm te worftelen gehad. In het eerst had hem de wind met volle zeilen langs de Italiaanfche kust gevoerd, tot op de hoogte van Terracina, alwaar zekere germinius, zijn bijzondere vijand en een aanhanger van sylla, een der vermogendfte luiden was. Deszelfs vervolging vreezende , begeerde marius, dat de ftuurnian het fchip veel hoo- (i)Plut. *** har. p. 445, 426. Epie. Liy. L. LXXV1I. Kk 2 v. BOES vm. i0ofdst. J. voor C. 86. }. van R, 666. Marius bij Clrceji aan land.  V. BOEK vu r. HOOFDST. J. voor C. 85. J. van R, 666. i ] ] 1 s i 1 1 516 ROMEINSCHE hooger van de wal zou houden, maar hos gaarne deze zulks wilde doen, noodzaakte hem een fteile zeewind en geweldige flag der golven, om het, met zeer veel moeite en gevaar, op het ftrand van Circeji te laten lopen. Marius was door zeeziekte buiten ftaat geraakt, om zich hier tegen te verzetten, en weldra drong hem gebrek aan leevensbehoeften, bij het aanhouden van den ftorm, het fchip te verlaten, en zich met de zijnen landwaards in te begeven. Angstvallig rondzwervende, door zelfbehoud gedrongen, om het tegenwoordige gevaar te ontwijken, en :elkens echter zich in nieuw gevaar begerende, daar de vaste wal zoo vijandig voor hem was, als de zee verfchriklijk, :n de ontmoeting van menfchen zoo vreesijk, als volflagene eenzaamheid bij gebrek tan voedzel doodlijk , ontmoetede mahu s met de zijnen eindelijk eenige veeloeders, wier eigene armoede hem geenen nderen dienst kon doen, dan, daar zij lARius herkenden, hem trouwhartig te vaarfchuwen , van zich ten fpoedigften veg te maaken, wijl 'er kort te vooren eene  geschiedenissen. 517 eene miterbende op deze hoogte naar hem gezogt had (i). Ten uiterften verlegen over dit bericht, en tevens over de flaauwhartigheid der zijnen bij gebrek aan voedzel,verliet marius, den grooten weg en wierp zich met hun in een dicht bosch, alwaar hij den nacht in den verdrie'tlijkften toeftand doorbragt. Den volgenden dag vermande hij zich, ondanks zijne eigene flaauwhartigheid en magteloosheid , om zijne reisgenooten, eer zij geheel bezweeken, weder naar het ftrand te geleiden, terwijl hij hun op dezen togt met de volgende bemoedigende, doch onwaarfchijnlijke, vertelling bezig hield, dat hij eens, nog jong zijnde, een arendnest, 't welk van bover neder viel met zeven jongen, in zijner tabbaard had opgevangen, het welk zijn< ouders den Wigchelaars vertoond , ei voords van hun deze voorfpelling zou den vernomen hebben, dat hun zoon d beroemdfte man van zijnen tijd worden en de hoogfte waardigheid in den Staa zeven maaien bekleeden zou. Zes maale: wa (1) Plut- in u ar. P- 4*6. Kk 3 v. BOEK VIII. HOOFDST. [. voor C. 86. J. van R. 666. 1 t t 1 S  V. boek VUL hoofdst. T. voor C. 86. J. van R. 666. Marius aan boord van een vrachtfchip. i ] i ] i ! i (i) Plut in mar. p. 426. ArpiAN. alex. ie Ml. civ. L. I. p. 387. 5Io KOMÏINSCH1 was hij nu reeds Conful geweest, en, wat men toen ook van zijne vertelling denken mogt, zoo veel hoorde elk toch, dat hij zich volkomen zeker hield, van nog eens voor de zevende maal de bijlbundels te zullen voeren (1). Met de zijnen nu, tot op den afftand van vijf en-twintig honderd fchreden Minturnct genaderd, viel hun een aantal ruiters in het oog, die blijkbaar op hem aanrenden, maar, nu tevens angstvallig naar den zeekant omziende, zagen zij ook twee vrachtfchepen den mond der Liris uitlopen. Dezen waren nu hunne eenige toevlucht; zoo veel lunne krachten en fhelheid gedoogden, iepen zij in allerijl naar den oever, fpron»en in zee en zwommen naar de beide "diepen toe. Granius kwam behoulen bij het eene aan, het welk hem naar iet eiland JEnaria, voor Cumee gelegen , )verbragt. Marius, wiens zwaarlijvigïeid hem al te zeer 'belemmerde , werd loor twee flaaven met zeer veel moeite /oordgetrokken en boven water gehouden tot  geschiedenissen. 519 tot aan het andere fchip, terwijl de ruiters reeds aan ftrand ftouden, en aan het fcheepsvolk bevel gaven, om aan wal te varen, of om m a r 1 u s, die nu reeds aan boord was, in zee te werpen. Marius bad de fchepelingen met hartbrekende traanen, om hem te behouden: zij aarzelden eenige oogenblikken , doch eindelijk gaven zij aan zijne vervolgers ten andwoord , dat zij hem niet over boord wilden werpen. De ruiters keerden nu vloekende en dreigende terug: doch, terwijl marius zich thands het gevaar ontkomen achtede en zijne weemoedige beden ftaakte, bragt de vrees voor kwaad gevolg berouw over hunne menschlievendheid bij het fcheepsvolk voord, het welli daarop weldra de fteven wendde naar d< Liris, en kort daarna voor de wal het an ker liet vallen , marius aanraadende om aan land te gaan, en zijn afgemat lig chaam door fpijs en drank te herftellen voorgevende , dat hij zulks nu veilij doen kon tot aan eene bepaalde uur, wan neer de zeewind, naar hun zeggen moest bedaaren , en de nabijgelegen moerasfen eenen genoegzaamen landwind Kk 4 0 V. BOEK VIII. HOOFDST. T. voor C. 86. }. van R. 666. t > r > » 33  ' V. SOEK VIII. hoofdst. J. voor C, 86. J. van R, 666 Marius trouwloos aan ftrand gezet en agtergelaEen. Marius zich verbekende in de moeras* fen bij Minturna, 1 1 8.0meinsche om op nieuw uit te lopen, zouden op. geven. Marius, die zich waarlijk in den deerlijkflen ftaat bevond, liet zich door hun gezeggen; hij werd aan wal gezet, en ftrekte zich terftond op eene malfche weide neder , om droogte en rust voor zijn afgematte ligchaam te zoeken, zonder, in zijne daarmede verbondene bedwelming van geest, aan eenig trouwloos oogmerk der fchepelingen te denken (O. Dezen, echter, gingen weder aan boord, ligteden aanftonds het anker, en zetteden alles bij, om toch ipoedig van de kust te komen; het nu even onveilig voor zich zeiven achtende, om zulk eenen man bij zich te houden, als zij het eerloos gehouden hadden , hem aan zijne vervolgers Dver te leveren. Zich nu van alle menfchen verlaten ïiende, bleef marius, in het diepst gevoel /an zijn verfchriklijk lot, langen tijd vol vertwijfeling, zonder eenige klagt te flaa:en, op de plaats liggen, waar hij zich iad nedergevleid. Eindelijk verzamelde hij CO Pï.ut. ,„ MAR. p. 426, 447.  geschiede nissen. 521 hij op nieuw alle zijne krachten en begaf zich, in de zwaarmoedigfte geestgefteldnis, op weg. Voor zich vond hij denzelven langs den oever der Liris met moerasfen en poelen afgebroken, die vol water en' flijk ftonden; de uiterfte infpanning zijner vermogens bragt 'er hem over : ten laatften Kwam hij aan de hut van eenen ouden man, die aan den poel arbeidde. De overwinnaar der Cimbriërs viel terftond dezen armen man ten voet, en „ fmeekte hem om bijfiand en redding voor eenen perzoon, die flechts zijn tegenwoordig onheil behoefde te ontwijken , om hem meer erkentnis te bewijzen, dan hij zich als mogelijk kon verbeelden." De poelwerker, het zij hij marius van vroeger tijd kende, het zij hem 'smans achtbaar voorkomen bewoog, andwoordde hem: indien gij enkel rust behoeft, zal u mijne hut groot genoeg zijn ; maar indien gij de vervolging van uwe vijanden ontvlucht, dan zal ik u in eene veiliger fchuilplaats verbergen." Marius bad hem om het laatfte en zag zich nu door zijnen eenigen befchermer naar het moeras geleid, alwaar deze hem een gat aanwees, nabij den oeKk 5 ver v. BOEK vin. HOOFDST. J. voor C. 86. f. van R. 666.  522 romeinsche V. BOEK VUI. HOOFDST, J. voor C 86. J. van R. 666 1 i i ] l i 1 i ver der rivier, het welk hij voords, na dat zich marius daar in verftoken had, eerst met riet en daarna met eenige ligte vuilnis overdekte. Niet lang had de redder van Rome en geheel Italië in dit moddergat gezeten, wanneer hem een hevig gerucht van den kant der hut ter oore kwam, het welk, met toenemend geraas, zijnen fchuilhoek naderde. Germinius van Terracina, wien hij te recht gevreesd had, toen hem de ftorm uit zee had gejaagd, was niet zodra onderricht geworden van zijn verblijf in deze ftreeken, of had terftond eene menigte volks uitgezonden, om hem aller we*en op te zoeken. Zommigen hunner waren toevallig aan de hut de,s ouden mans gekomen, wien zij, door ondervragen en )edreigen , fchierlijk zijn geheim ontweliigd en alles kwaads doen vreezen hadden, ndien hij den vijand des Romeinfchen Volks anger verborgen hield. Zich zeiven door deze ontdekking in et uiterfte gevaar bevindende , rukte zich iariüs alle kleederen van het lijf, en jprong raadeloos in het moeras, 't welk 'Ol modderig water ftond, en waarin hij tot  geschiedenissen. 523 tot aan de neusgaten toe nederzonk. Deze uiterfte pooging was echter even vróchtloos, om zich voor zijne fcherp zoekende vervolgers te verbergen , die hem fthierlijk ontdekten , en met eenen riem om den hals moedernaakt en met modder overtogen uit het moeras haalden , naar Mintumee fleepten en hem aldaar in handen der Regeering fielden (i). Schoon 'er reeds aan alle c;e fteden van Italië een bevelfchrift was gezonden, om marius te vervolgen, en, waar hij in handen kwam, om het leeven te brengen, vond echter de Regeeling van Mintumee goed, de uitvoering van dit bevelfchrift voorafin overweging te nemen , en intusfchen den Staatsgevangen in bewaaring te brengen ten huize van zekere fannia, eene voornaame vrouwe, welke zinds lang bijzondere reden had, om hoogst misnoegd op marius te zijn. Zij was gefcheiden van haaren man ïitinius, die haar bij de• ze fcheiding geweigerd had , den aan- zien- (1) Plut. in mar. p, 437. Vell. paterc. I>. II. c. 19. Epit. li vu L. LXXVII. V. BOEK vin. HOOFDST. |. voor C. 86. j. van R. 666. Behandeling door fannia aan m^rws ie Minturna aangedaan.  V. BOEK. VIII. HOOFDST. J. voor C, 86. J. van R, 666. ROMEIK5CHE zienlijken bruidfchat, dien zij had aan, gebragt, terug te geven op grond, dat zij zich aan overïpel zou hebben lchuldig gemaakt. Het pleitgeding hier over was naar Rome gebragt, toen marius zijn zesde Confulfchap bekleedde. Bij deszelfs naauwkeurig onderzoek was hem gebleeken, dat fannia een oneerlijk gedrag geleid had, doch dat haar man dit reeds vóór zijn huwelijk met haar geweten, en langen tijd, flaande het zelve, door de vingeren had gezien, om het genot van haaren rijkdom. Het eene en het andere in beiden even zeer afkeurende, had hij het pleit beflischt in dier voege, dat tit 1 n 1 u s den bruidfchat terug te geven, doch fannia eene kleene, maar zeer fchandlijke, geldboete van vier asfes, wegens overtuigde ontucht, te betaalen had. Men verwachtede nu van den gefchandvlekten naam dezer vrouwe de hevigfte zucht, om zich over marius te wreeken, en men meende hem alzoo ten haaren huize aan de ftrengfte bewaaring te hebben overgegeven-: maar fannia vergat haare vernedering op het gezicht van den jammerlijken toeftand van haaren voor-  XLA Li   geschiedenissen. 52§ Voormaaligen Rechter, en liet niets onvervuld , het geen ter zijner reiniging , verkwikking en bemoediging kon ftrekken. Marius zelf was verrukt over haare edelmoedigheid en beandwoordde haare opbeurende en minzaame taal, met de ver ■ zekering, dat hij zelf den moed nog geenzins opgaf, wijl hem, bij het naderen var haar gastvrij en edelmoedig huis, een gun ftig voorteeken was ontmoet. 'Er wa hem, naamlijk, een ezel tegen gekomen die, naar het water eener nabuurig bron lopende , vóór hem was blijve {laan , hem aangekeeken, met een luid ge balk begroet , en, in het voorbijgaan dartel tegen het lijf gefprongen had. Bi halven een algemeen gunftig teeken, h welk marius hier in had gezien, bi hem zijn wigchelend bijgeloof verd' doen befluiten, dat de Goden hem me veiligheid te water, dan te land beloc den, om dat de ezel van de ftal naar h water was gelopen. — Zoo redekavel de oude wigchelaarij , en zulk ee gevolgtrekking , wier willekeurighf het moeilijk te bevatten maakt, hoe i zich immer aan het redenlijke oordeel c dron v. BOEK vut. HOOFDST. i. voor c. 86. ]. van R. 666. » 1 9 5t d :r :r f- et le ne id zij P- g.  V. BOEK VIII. HOOFDiT. J. voor C 86. J. van R 666. Mariui doer den moorde naar.die of hem afkwam, *'an fcbrik te rug deinzen. < I \ V 52Ö ROMEINSCHE"' drong, was echter zoo volmaakt gerust* fteilend voor den geest van marius, dat hij, na deze vertelling , zijne gast' vriendin verzogt, de deur van zijn flaap. •vertrek te fluiten, en zich onbefchroomd ter ruste nederlegde (1). De Raad en Overheden van Mintumee behoefden geen langwijlig onderzoek , wat het bevelfchrift van sylla van hun vorderde. Marius moest flerven, en het uitflel zijnes doods zou hun niet minder, dan zijne loslating, ter misdaad worden toegereekend. Men befloot, het bevelfchrift te gehoorzaamen, maar men vond niemand om het uit te voeien. De grootheid van den naam des Staatsgevangenen en de bewustheid der even fchuldige partijfebap, die zijnen dood eischte, wederhielden eenen ieder, dien men hier oe aanzogt: flechts één man, in geheel Min■urnce, vertrouwde zich den moord van den ierden Redder van Italië toe. Deze was een fallisch of Cimbrisch Ridder, die in het bloed 'ah marius het bloed van zoo veele dui- zen- CO Plut. in mar. p. 4-8. yAU MAX< L> Uk c. 2. ex, 3. L. I. c. 5. ex. 5.  geschiedenissen. 527 zenden zijner gefneuvelde landgenooten wilde wreeken. Deze begaf zich met den dolk in den vuist naar het huis van fannia, drong wraakzuchtig tot in het ftaapvertrek van marius door, doch meende zich, zodra hij den voet in ditduiftere vertrek zettede , een fchitterend vuur uit de oogen van den zeventig jaarigen krijgsman te zien tegenblikzemen , wanneer deze hem, uit den donker, met eene donderende ftem toebrulde : „ rampzalige . vermeet gij u, c. marius te doodenl' De vreemdeling, doodlijk ontfteld dooi dezen toon, liet het zwaard uit zijnebee vende hand vallen, ftoof ten huize uit en riep niet anders, dan dat hijmariu niet kon om 't leeven brengen (i). Eli was verbaasd over dit geval; de Raad zei nam zijn reeds geveld befluit op nieuin overweging ; de grootheid van ma r i u s maakte nieuwen indruk; de herin nering werd leevendig, wat geheel ltali aa (i) Plut. in mar. p. 428- Appian. alt. ie bell. tivil. L. L 387. Vell. paterc L i c. 19. Epit. liyii L. LXXVII. o ros. L. 1 c. 19. V. boek VIII. hoofdst. T. voor C. Z6. ], van R. 666. i i f e 1 1. [. r.  V. BOES vni. HOOFDST. J. voor C 86. J. van R 666. Marius door de Mirtturners op de vlucht geholpen. 3 1 k li i 2 528 ROMEIN S C M E aan hem te danken had; het werd fchandelijke ondank in aller oogen, hem op te offeren aan bijzondere vijandfchap eenes 'mededingers; het fcheen plicht, hem veel eer bij te ftaan. „ Dat hij als vluchteling vertrekke, werwaards hij wil, en elders, maar niet hier, zijn noodlot ondergaa; wij hebben reeds genoeg der Goden toorn af te bidden, dat wij marius berooid en hulploos ter Stad uit zullen drijven." Deze gevoelens, die nu de ganfche bur. gerij bezielden, bragten eene ganfche menigte bij een rondom het huis van fannia, waar uit zij marius rhetdehartlijkfle deelneming naar het ftrand geleidien , alwaar reeds een fchip ter zijner vervoering zeilvaardig lag. Veelen deelen hun best, om hem op zijne vlucht van il het noodige voor eene zeereize te voorden : onder het aanbrengen van dien vooraad vond zich echter de goedhartigheid •elemmerd door het bijgeloof. De kortfte veg uit de Stad naar het fchip liep door een ;eheiligd bosch, waaruit niets weggedragen ïogt worden, het geen 'er eens werd igebragt; de omweg langs dit bosch ou het vertrek van den vervolgden vluch- te-  GESCHIEDENISSEN. 529 teling al te veel vertraagd hebben; men was hier mede verlegen, tot dat een oud man uitriep , dat 'er, om marius te te redden , geen weg verbooden noch te heilig zijn kon. Deszelfs voorbeeld, daar hij de overigen met een gedeelte van de vracht ,. dwars door het bosch , vóórging , werd nu door allen gevolgd; marius kwam fpoedig en van alles wel voorzien aan boord , en ging terftond, terwijl het ganfche ftrand van de vaarwelwenfchen der goedhartige Minturners wedergalmde, onder zeil; van welke edelmoedige behandeling hij zelf, na zijne herftelling, een uitvoerig tafereel liet fchilderen, en ter erkentnis in den tempel van Mintumee ophing f"i). Toevallig deed het fchip, waarop marius zich nu bevond, het eiland JKnaria aan, alwaar hij granius met zijne overige vrienden weder vond, die ten eerHen bij hem aan boord kwamen , en, zonder lang vertoeven , gezamenlijk de koers (1) Plut. in mar. p. 428, Cic. pro sext. e. 22. Id. pro planc. c. 10. Vell. paterc L. II. c. ip. Epit. livii L. LXXVH. XII. DEEL, LI V. boek vul hoofdst. }. voor C. 86. }. van R. 666. » Marius ortmoet zijne togtgenootenop het eiland yEna~ ria.  V. BOEK via. HOOFDST. J. voor C 86. J. van I 666. 530 romeinsche koers naar Africa ftuurden. Weldra vervolg, de echter hec ongeluk den balling weder. Gebrek aan versch water noodzaakte den • fchipper bij Eryx, op Sicilië, aan wal te gaan. .. Een Romeinsch Penningmeester voerde het bevel over de bezetting dezer fterkte, en het fcheelda maar zeer weinig, dat marius zelf, zoo dra hij voet aanland zettede, niet gegreepen werd. Zestien waterhaalers, die aan wal waren, kwamen om het leeven; de fnelheïd van zijn fchip, waarmede hij aanftonds zee koos, bragt hem met de overigen gelukkig bui • ten het bereik van 's Penningmeesters vervolging, en veilig op het eiland Meninge over, alwaar hij het allereerfte bericht kreeg van zijnen zoon, die met cethegus gelukkig tot dus verre ontkomen en nu verder op reize was, om den tegen woordigen Numidifchen Koning hiempul tot bijftand aan te zoeken (1). Deze hiempsal , die bij appianus (2) mandrestal genoemd wordt, CO Plut. in mar. p. 428. (2) Appian, alex. de helk civik L. I. p. 383.  geschiedenissen. 531 wordt, waarfchijnlijk uit het gedacht van masiNissa af komfrig, beheerschte thands het overfchot des rijksgebieds van ju- 1 g u r t h a , en moet bijzondere verplich- ^ tingen aan marius, die dit rijk zoo ] fchriklijk beftreeden had, gehad hebben, welke deszelfs zoon bemoedigden , om de allereerfte toevlucht tot hem te nemen. Wij weten, dat hij, na de overlevering van jugurtha, fchier eengansch jaar in Africa bleef, om over de nieuwe verovering te befchikken, het welk hem voorzeker genoegzaame gelegenheid moet gegeven hebben, om den nieuwen Vorst van Numidie, het zij dan dezen hiemps al, het zij deszelfs vader, aan zich te verplichten (1). Na eene korte verademing van alle de moeilijkheden en gevaaren zijner lotvalli- ^ ge reize, waagde hij het, rechtftreeksch t van het eiland Meninge op de haven van c het oude Carthago aan te ftuuren, in de hoop, dat sextilius, de Prcetor van Afnca, een man, wien hij nimmer goed of kwaad gedaan had, door medelijden al- (1) Zie boven bl. 220, 221. LI 2 V. BO EZ VIII. IOOFDST. . voor C. 86. . van R. (•6,6. Onaange-; aameontloetingij Eryx P Sicilië,  532 romeinsche V. boek VIII. hoofdst. J. roor C 86. J. van R 666. Marius op depuinhoopenvan Cartkago. i 1 alleen, uit deze onverfcbilligheid gemaklijk tot het bewijzen van eenigen goeden dienst aan eenen ongelukkigen balling zou be'woogen worden: doch hij bedroog zich • deerlijk. De val der eerzucht brengt meer verachting , dan medelijden , voord: en het medelijden zelf wordt te zeer door zelfbelang beftreeden , wanneer wederfpoed den grooten Staatsman treft. Zodra marius zich en het zijne op zijn gemak ontfcheept had aan de Africaanfche kust, kwam hem een bijldrager tegen.,, DePrcetor sextilius verbiedt c- marius,eenen voet in Africa te zetten ; indien hij zijn verbod overtreedt, doet hij hem weten, dat hij hem, als vijand v*n het Romeinfche Volk , naar het befluit des Raads zal handelen." Deze aankondiging, die hem de gerechtsdienaar deed, verftorade marius van verontwaardiging en grieve ; hij zweeg een langen tijd, floeg voords een fchriklijk oog op den bijldrager, en barftede eindelijk, toen deze hem vraagde, welk andwoord hij terug moest brengen, met eene zeer zwaare zucht in deze woorden uit: „ Gaa :n zeg, dat gij c. marius als eenen jalling op den puin van Catliago hebt zien zie-  geschiedenissen. 533 zitten!" Woorden, waarlijk,die de welfprekendfte les bevatteden over het bouwvallige van alle menfchelijke grootheid} daar zij den ondergang van de vermogendfte handelftad der aarde met den dieper val van den hoogst verheven burger var Rome vereenigden, en den Prtstor alzoo op de befcheidendfie en nadruklijkfte wij ze ,nederige goedwilligheid leerden. Ma mus haastede zich echter niet, met 'sPm tors bevel te gehoorzaamen, noch deze met deszelfs bedreiging te volvoeren, daa hij zich nog in den omtrek van Carthag bevond, wanneer zijn zoon, verplicht d Staaten van h i e m p s a l te ontvluchter hem nog eenigen tijd daarna aan de Aft caanfche kust ontmoetede (i). De Numidifche Vorst, gevoeliger vo< tegenwoordig nadeel, dan voormaalig< dienst, was onzeker, welken plicht he zijne af hanglijkheid van Rome opleiddi zoo lang hij niet kon bereekenen, of 'e en welke waarfchijnlijkheid 'er was, c' de oude marius herfteld zou wordi In deze onzekerheid nam hij de ftaatku di (i) Plut. in mar. p. 428, 459. LI 3 v. b6ek VIII. hoofdst, J. voor C« 86. ]. van R. 666. » •> r e 1 e >i Ontraoen tingen van den jongen m marius, , aan bet ' » Hof van H1EMPSAL. at :n. n-  534 ROMEINSCHR V. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C 86, J. van R 666. ] : j 4 dige houding aan, van aan deszelfs zoon alle eer, aan zijnen rang verfchuldigd, te bewijzen, maar van hem tevens aan zijn hof te houden, ten einde zich, bij nadere opeisfching van den Raad, gedienfiig naar den wensch der bevestigde partijfchap te gedragen. De jonge marius, die nu dooi het eene, dan door het andere , voorwendzel werd verhinderd, om dit dubbelhartige hof te verlaten, bemerkte duidlijk den trouwloozen toeleg van den Vorst, en ontzag nu ook van zijne zijde de geheiligdfte rechten der gastvrijheid niet, om zich buiten zijn bereik te ftellan, Eene van 'sKonings bijzitten had hartlijk medelijden gekreegen met zijn lot j de indruk van zijne fchoone gefialte en gelaat had echter geen gering deel aan haare tedere meêwaarigheid : dezelve werd het begin en voorwendzel tevens eener vuurige liefde, welke zij niet fchaamde, hem zel« i/e te belijden, Aan gastrecht en aan eigen ïuwelijksplicht getrouw, en welligt ook zelf nin betoverd door het Jfricaanfche fchoon , loeg de jeugdige Romein eerst haaren aan:oek ftellig af, doch naderhand, haare drift ?oo edelmoedig als geweldig oordeelende, en  geschiedenissen. 535 en geen ander middel ter ontkoming ziende , beandwoordde hij haare genegenheid, en werd daar voor erkentlijk beloond door haaren goeden dienst, om hem en zijne vrienden veilig op de vlucht te helpen (i). De jonge marius ontmoetede zijnen vader in het Romeinfche wingewest. Na de eerfte omhelzing, wier rurtlijke vreugde, na het ontkomen van zoo veele gevaaren, fchierlijk geftoord werd door het duifter uitzicht op hun aanftaande lot, wandelden zij beiden in zwaarmoedige gedachten langs het Jfricaanfche ftrand, en werden uit dezeiven hit eerst gewekt door het g zicht van twee fcorpioenen, die hevig met elkanderen vochten. De oude marius, door zijne welbeandwoordde voorfpelliri§ van den ezel te Minturna ftout op zijne wigchelaarïj geworden, verklaarde dez< ontmoeting voor een zeer heilloos teeken en beangftigde zich deswegens zoo zee op den Africaanfchen bodem, dat hij ter ftond met eene visfchersfchuit van wa ftak, en zijne koers op bet eiland Cercin ricli (i) Plut. in mak. p. 429LI 4 V. BOEK VIII. aooFDsr. J. voor C. 86. J. van R. 666. Ontmoeting van den ouden en jongen marius op het Afri' caanfche ftrand. i r 1 i  V. BOEK VIII. HOOFDST, J. voor C. 86, J. van R. 666. 1 ( i i < 2 r ROMEINSCHE richtede. Het bijgeloof, 't welk honderd mislukte voorfpellingen vergeet, om eene enkelde uitkómst te vereeuwigen, vond in dit voorval nieuwen fteun , wijl maRius naauwlijks in volle zee was, wanneer hem Numidifche ruiters aan het ftrand kwamen zoeken, ter zelfde plaatze, waar hij met de zijnen was afgevaren (i). Het gevaar , 't welk marius dus door een langer verblijf in Africa z w gelopen hebben , fcheen hem het grootfte, 't welk hij )p zijne vlucht ontmoet had: maar was ook het laatfte. Zich zoo min aanheteeue, ils aan het andere, vasteland waagende, >ragt hij den winter al zwervende door op' Ie eilanden der Africaanfche zee, in betendige verwachting, dat ten eenige tijd üjn lot zou keeren , en hij, in Italië teug geroepen, nog eens de bijlbundels voeren. Schoon het bijgeloof alleen, misfchien, ie eenige fteun van die verwachting was, waarmede hij zijne lotgenooten nogthands anmerklijk bemoedigde, had 'er te Rome :eds daadlijk die onrust en nieuwe burger- CO Plut. in m ar. p. 4:0.  geschiedenissen. 53? gerkrijg van cinna plaats, welke zijne tegenwoordigheid in Italië , tot onderfteuning der partij diens afgezetten Confuls, gelijte wij zagen, noodzaakliik maakte. In den Raad te Rome , voorzeker ,reed* door den Prator sexiilu'S verwittigd dat zich de ballingen aan de Africaanfch eilanden ophielden, kostede het aan cinnj weinig moeite, om marius te laten op zoeken, en hem van al het voorgevallene geduurende zijn afzijn, kennis te geven. Op dit bericht vertoefde marius gee nen oogenbük, om het eiland Cercina, waa hij zich toen bevond, te verlaten, en te fpoedigften naar Italië te ftevenen. H bragt eenige Moorfche ruiters mede, e een aantal Italiaanfche gelukzoekers, d: door de Romeinfche wingewesten ronc zwerfden, en zich nu gereedlijk bij Mi rius gevoegd hadden, in hoop op c voordeelen eener omwenteling, welke 2 mede zouden bewerken. Zijn ganfcl aanhang beliep echter fchaars duizend ma nen. Na eenen voorfpoedigen overtogt li hij de Etrurifche zeehaven Telamon ij en riep terftond afte de flaaven dez LI 5 ft" V. boh k VIII. HOOFDST. J. voor C. 86. J. van R. 666. l > - Terustogi . van marsos nair 1 Rome. n i- ie ij ie 3: *p Marius j wapent ' zich. er e-  538 romeinsche V. boek VIII. hoofdst. J. voor C. 86", J. van It 666, Gevecht tusfchen pompejls '' en serto- I mus. | J y c .1 v f k g ét ftreeke in de wapenen: doch de naam van marius alleen deed, zelfs onder de vrije luiden, de arbeiders hunnen ploeg, de herders hunne kudden verlaten, om deel te hebben aan de herftèlling van den behouder van Italië. Deze talrijke toevloed maakte hem keurig; hij nam de wakkerde inaapen alleen in zijnen dienst, en bragt in korte dagen nogthands eene krijgsmagt 3p den been van zes duizend mannen,met vier infcheping naar Oftia hij veertig vaar:uigen bevrachtede (i). Inmiddels was 'er reeds een gevecht rehouden tusfchen den Proconful pomEjusenQ. sertorius, den Onderave) hebber van cinna, voor de Collynche poort, het welk, na het fneuvelen ran omtrend zes honderd mannen, door ïen nacht gefcheiden was, doch waarbij et volgend voorval plaats had, 't welk :n voorbedde der broedertrouw en ten af:hrik des burgerkrijgs vereeuwigd is. Een rijgsman van p o mp e j u s had zijnen eien broeder, die bij sertorius diende, CO Plut. in mar. p, 439. Appian. alex. . bell. tivil. L. I. p. 388.  geschiedenissen. 539 de, onwetend omgebiagt , en nu, zijn lijk willende uitfchudden van den buit, erkende hij zodra den zei ven niet,fi of hij ftapelde voor hem, onder het hui- ' lendst gejammer, eenen houtmijt, leg ) de 'er het lijk van zijnen broeder op, nam het in zijnen arm, en wrong met den anderen het zelfde zwaard, 't welk hem verflagen had, in zijnen eigen boezem, waarna dezelfde vlam hun beider asch vermengde (i). M ahius j behouden met zijn nieuwe krijgsvolk aangeland, aarzelde niet lang in de keuze, om zich bij cinna of bij octavius en merula te voegen. Behalven, dat cinna hem uit Africa geroepen had, maakte hij ook veel meer ftaat, op deszelfs ongunst bij sylla, dan op de braafheid van octavius, tot zijne eigene herftelling. Terftond liet hij den eerften van zijne bereidwilligheid verwittigen , om hem als Conful te gehoorzaamen en onder zijn bevel te dienen (2). C 1 n n a en alle zijne Onderbevel- (O O ros. L. V. G. ip. SlSE NNi ap.1 acit, Bijl. L. lil. c. 51. Epit. livii L. LXXIX. (2) Plut. in mar, p. 429. V. boek vi ir. oofdst. . voor C 86. . van R. 666. Marius yereenigt sich met  V. IOPK vin. HOOFDiT. J. voor C. 16. J. van R. 666. I ] 3 ] ] 1 t 'f .1 f r h z g 540 ROMEiNscHB velhebbers waren ten hoogften verblijd over dit beflisfchend toevoegzei van bun vermogen, en wilden het zelve terfiond dankbaar aannemen. Sertorius alleen ontraadde cinna zulks ten flerkften. Het zij eigene eerzucht hem de verwijdering van marius deed wenf hen , uit vrees, dat cinna zich dan minder van zijn beleid zou bedienen; het zij een ideler beginzel hem deed vreezen voor len wrok van marius, van wien het igt was te vermoeden, dat hij, bij zijne ïerftelling, alles het onderst boven zou ceeren , en door toomelooze wraak aleen in zijn bedrijf beftuurd worden: hij deld zijnen Veldheer nadruklijk voor: , dat de overwinning, ook zonder hem, zeer veinig werks zou kosten, terwijl hij met lerzelver eer en vrucht alleen zou heenen aan, en hem tevens ten lastigen en gevaarjken deelgenoot in het opperbevel verdekken." Cinna erkende deze zwaarigheid, maar verklaarde : „ dat febaamte em te rug hield, marius af te wijen, dien hijzelf tot zijnen bijffand had ineroepen." Het edelmoedige andwoord an sertorius was nu: „ in dc meening,  geschiedenissen. 54-1 rang, dat marius van zelf terug gekomen was, lettede ik alleen, op het geen mij oorbaar fcheen; maar gij zelf behoor-' de het aanbod van eenen man, dien gij zelf ■ hebt geroepen , nu hij gekomen is , in geene overweging genomen, maar u terftond erkentlijk van hem bediend hebben, zonder dat de goede trouw u deswegens de minfte raadpleeging veroorlofde (i)." Hierop fchreef cinna terftond aan marius onder den titel van Proconful, en zond hem de bijlbundels en overige eereteekenen dier waardigheid: doen marius weigerde die eer, als weinig voegende aan zijnen ftaat. Hij bleef het onaanzienlijk en medelijden wekkend gewaad dragen, 't weik hij op den dag van zijne viucht had aangenomen, en kwam te voet, met sleependen en traagen gang, den Conful tegen. Ondanks zijnen hoogen oudeidom en deze gemaakte houding, waar door hij opzetlijk het medelijden des krijgsvolks trachtede op te wekken, las men echtei in zijn gelaat eene woefte ftoutheid, die door zijne vernedering en rampfpoed vetl (i) Plut. in sert. p. 570. V. B 1 EK VIII. [oofdst. . voor C. 86. [. van R. 666.  542 romeins c he V. boek VIII. hoofdst. J. voor C- 8(5. J, van R. 666 Verdeeling der krijgsmagt tegen Rome, i ( ] I ] t b t h F veel eer getergd èn verbitterd, dan vér. Hagen was (i). Den Conful begroet en het krijgsvolk aangefproken hebbende, begaf hij zich in den krijgsraad, die zich met den aanflag op Rome bezig hield en het befluit nam tot eenen rechtfireekfchen ftorm, waarvan sylla het voorbeeld had gegeven, en waartoe de onervarenheid en bekende fchroomvalligheid van den Conful octavius niet weinig bemoedigden. Degebeele krijgsmagt trok nu gezamenlijk naar len Tiber voord, doch fcheidde zich aldaar :n drie legers, waarvan het eene onder bevel m sertorius boven Rome, het anler onder cinna en zijnen Onderbevel:ebber cn. papirius c a r b o voor Rone, het derde, onder büvel van m a r i u s , aager naar den zeekant ging liggen ; terwijl de geheele Tiber met kleene fchuiten ezet en op verfcheidene plaatzen met ruggen belegd werd, om den toevoer af t fnijden en zich den overtogt open te ouden (2). r \ „ Maco Plut. in mar. p. 430. (2) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 391. lor. L. III. c. 21,  geschiedenissen. 543 Marius voorzag zijn leger rijkelijk van den veelvuldigen toevoer, dien hij onderfchepte , vermeesterde verfcheidene fteden, waar voorraadfchuuren van den Staat ftonden , en nam zelfs Ofiia ftormenderhand in , alwaar de plundering, fchentiis en moord, door zijn krijgsvolk aangericht, een tooneel van vrekheid, ontucht en wreedheid opleverde, 't welk Rome zelve moest doen fidderen voor den intogt haarer ontmenschte burgers (O- Na deze verovering, die Rome en fchier geheel Italië allen buitenlandfchen toevoer affneed, trok marius van zijnen kant, gelijk sertorius van den anderen, naar de Stad zelve op, om zich met c i nn a nu weder te vereenigen , die intusfchen Ariminum, door eenen afgezonder krijgshoop , veroverd en daardoor aller on (i) Epit. livii L. LXX1V. Flor. L. W c. ai. Oros. L. V. c 19 Appian. alex. I bell. civil. L. I. p. 391. Plut- in MAR- P' 43°' ■ De laatstgenoemde fchrijver zegt alleen, dat OJll bij venaad zou overgegaan zijn. — Over het al gemeen is het opmerklijk, dat 'er zeer veel veifcbil en zeer veel duisters in het geheele verhaal deze gebeurenisien plaats heeft. V. boek VIII. iöofdst. [. voor C. 86. J. van R» 666. Verove» ri»g van Oftia. 1 i r  V. b o ex via. hoofdst. j. voor C 86. J. van R 666 Tegen, weer te Rome, \ 544 romeijvsche onderftand van Gallisch krijgsvolk afgefneeden had (i). In Rome begonnen zich de fcbaarsheid ' en de nood rasch merkbaar te maaken. De ■ talrijkheid der inwooners dulde geene opfchorting van dagelijkfciien toevoer , en de verdeeldheid der gemoederen, de be- » fluiteloosheid van den Raad en deichroomvalligheid der Overheden deeden op geenen beilisfchenden uitval hoopen. De onbedrevenheid van octavius in krijgszaaken bedierf echter nóg minder, dan zijne ontijdige naauwgezetheid. Men raadde hem, dat hij toch de flaaven in de wapenen zou roepen: doch hij weigerde haMerrig, hun daar toe in vrijheid te Hellen, en alzoo burgei s eener Stad te maaken, welker poorten hij tegen marius zou gellooten houden (2). Na de teiug komst van pompejus had men nog eenen Bevelhebber buiten Rome behalven sylla, aan wiens terugroeping uit Afia de oogenbhklijke nood der C») Appian. alex de bell. civil. L. I. p. SS'. (O1 Plut. in mar. p, 43It  geschiedenissen. 545 der Stad niet toeliet te denken. Hij was metellus pius, aan wien de Raad beval, om zich toch ten fpoedigften metH de Samniten, tegen wien hij nog wegens den Bondgenootfchaplijken krijg te veld], lag , op welke voorwaarden zulks ook mogt zijn, te bevredigen, en daarna ten eerften te huis te komen. De eisfchen der Samniten kwamen hem echter te onredenlijk voor, om ze in te willigen, hij gaf dus zijn bevel aldaar aan a. haut i u s over, en fpoedde zich naar Rome. Cinna, dit vernemende, liet den Samniten terftond alle hunne eisfchen door marius toeftaan, die, daarop zijne zijde omhelzende en aanftonds met hem medewerkende, de geheele krijgsmagt van plautius overweldigden (i). De komst van metellus zei ve bragt mecrnadeels, dan voordeels, aan. Het * kriigs volk van octavius, het welk hem > voor eenen veel bekwaamer Bevelhebber,1 dan den Conful, hield,liepftroomsgewijze tot hem over met verzoek, om onder zijn ge- (i) Appian. alex. de bell. chil. L. I. p. 391. Epit, li vu L. LXXX. XIL deel. Mm V. boek vin. 30fdst. voor C 86. van R, 666. Oseenigeïd bij het rijgsvolk an octa; ius.  V. boek VIII. U00FDFT. }. voor C. 86. J. vin R. 666. Verraad van ap. Cf.audius. 546 romeinsche geleide eenen uitval te doen, waarvan het zich den besten uitflag voorftelde: maar, in plaats van zich te bedienen van dit goed vertrouwen, verbitterde metellus het zelve dermaate, door het op eenen harden toon terug te wijzen naar den Conful , dat een groot gedeelte, uit misnoegen en wanhoop tevens, tot cinna overliep (O. Inmiddels was geheel Rome fchier door verraad in zijne handen geleverd. Zekere ap. claudius,die,alsKrijgstribun, het bevel over de bezetting van den berg Janiculus voerde, had eenige verplichting aan marius en vergold dezelve thands, •door hem , in de vroege morgenschemering, door eene halfgeopende poort binnen te laten, en daarna cinna zeiven met eenigen zijner krijgsbenden in te nemen, het welk echter carbo en sertorius te vroeg deed denken, dat de geheele Stad reeds veroverd was. Derzelver verhaaste optogt ontdekte het verraad; de Conful octavius en cn. pompejus trokken nu tërftond ter verweering van den Cl) Plut. in mar. p. 430.  geschiedenissen. 5tf den Janiculus uit, en dwongen marius en cinna deszelfs grond te ruimen (i). Na deze herovering waagde octavius het, om met pompejus en metellus, die elk een afzonderlijk heir aanvoerden, uit te trekken en zich onder de wallen van Rome te legeren bij welke gelegenheid cinna, die geen middel ontzag, om zijn doel te bereiken, eenen verraaderlijken aanflag op het lee ven van pompejus waagde, die door de zorgvuldige trouw van deszelfs zoon nogthands verijdeld werd. Deze, naderhand met de eernaam van den Grooten vereerd, deed thands den eerflen veldtogt bij zijnen vader en had tot zijnen medgezel zekeren l. terentius gekoozen , die door cinna heimelijk omgekocht was, om den Veldheer om het leeven te brengen, terwijl zijne medemakkers deszelfs tent in brand zouden Heken. De jonge pompejus werd hier van verwittigd , terwijl (O Plut. in mar. p. 430. Appian. alex. de bell. civil. L. I p. 39'» £P'f' li vu L. LXXX. (3) appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 392. Mm a v. boek VIII. IOOfDST. f. voor C. 86. f. van R. 666. De Confuls lege■en zich ander de wallen van Rome. Mislukte lanflag op aet leeven van pom- 'ejus.  548 ROMEINSCHE V. boek VIII. hoofdst. T. voorC. J 86. J. van R. 666. i : Pompejus door het onweder getrolTen. 4 (i) Plut. in pomp. p. 604.Vrll.patsxc L. II. c. 29. Cic. pro Leg. Man. c. 10. wijl hij met terentius aan tafel was, doch liet van deze ontdekking niets blijken; zelfs dronk hij meer, dan men van hem gewoon was, en begaf zich vrolijk naar zijn flaapvertrek, 't welk hij echter fchierlijk verliet , om de wacht rondom iet verblijf van zijnen vader te verdubbeen , en voords de uitkomst af te wachten. Dezelve mislukte nu voor de zamengeiwoorenen geheel en al, echter verwekte tij zulk eene geweldige verwarring in het eger, het welk den Veldheer ongenegen was, dat 'er, ondanks alle de poogingen les zoons, 'om het overlopen te beletten, neer dan agt honderd tot cinna overgingen (1). Hier toe bragt ongetwijfeld zeer veel bij eene befmetlijke ziekte , die zich in het leger van pompejus en octavius verfpreidde, en in het eerfte elf in het laatffe zes duizend menfchen deed omkomen. Ook dit doodlijk gevaar ontkomen, trof pompejus een ander,het welk zijn óverige krijgsvolk, gedachtig aan  geschiedenissen. 549 aan den Conful-moori, door hem weleer begaan, als eene blijkbaare ftraf der Goden befchouwde. Een allerfchriklijkst 1 onweder barstede over zijn leger los, 't 1 welk, aangetrokken door het veelvuldig ] wapentuig, veele krijgsluiden, eenige Onderbevelhebbers en den Proconful zeiven i ter neder floeg. Zijn lijk, 't welk naar | Rome werd gevoerd, onderging de ruwfte i mishandeling van het Volk, het welk aan zijne traagheid, om den Staat te redden, deszelfs hagchelijken toeftand weet. Zijne lijkbaar werd verbroken, zijn doode ligchaam op allerleije wijze befchimpt , en ten laatften met eenen haak langs de ftraaten naar den houtmijt gefleept (i). P. Crassus werd nu in het bewind van pompejus aangefteld, doch oc-| t a v i u s , die zich door Chaldeeuwfche ' Wigchelaars en andere Waarzeggers, op wien hij zich meer verliet, dan op den goeden raad van ervarene krijgsluiden, tot eenen uittogt had laten bewegen, die door zoo veele rampen beftreeden werd, al- (i) Vell. paterc L. II. c. %t. Tul. o» se q. c. CXVI. O ros. L. V. c. ip. Mm 3 V. boek VIII. oofdst. . voor C 86. . van R. 666. Vlishandeing aan iet lijk an pom- ejus. Werke» oosheid ran octa- '1u8.  v. boek viii. hoofdst. J, voor C 86. J. van B 666. Cinna doet de Romein' fche flaa. ven tot zich overlopen. 55° romeinsche alvoorens den vijand nog onder de oogen te zien, wilde nu het lot van Rome niet laten afhangen van de onzekere kans eenes beflisfchenden flags, en bleef alzoo • met crassus en metellus werkloos liggen, latende Rome aan alle de ellenden des gebreks over , terwijl zijn Ambtgenoot merula vruchtlooze gebeden aan jupiter opzond, zonder eenig beflisfchend middel ter redding bij de hand te nemen (1). Cinna, integendeel, zag dagelijksch zijne magt vergrooten, en ging zoo ver in zijne ftoutheid, dat hij binnen Rome zelve eene uitnoodiging aan de flaaven wist te doen- werken, die terftond bij geheele benden tot hem overkwamen (2), en alzoo zijn vermogen voltooiden, om den Raad de wet te ftellen. Dezelve zag zich, door de fchroomvallige werkloosheid der Confuls bij het dringende broodgebrek der fchamele menigte gn de dreigende gevaaren van derzelver opCO Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. J92. Plut. in mar. p. 430. CO Appian. alex. ibid.  GESCHIEDENISSEN. 551 oproerigheid, tot het uiterfte gebragt,om een Gezantfchap naar ciNNAaf te vaardigen , ten einde met hem het best mogelij ke vergelijk te treffen. Het befluit hier toe deed metellus p i u s , wiens bekwaamheden zich onder een zwakker Opperbevel niet konden doen gelden, en die voor zich het ergfte van marius, den onverzoenlijken vijand zijnes vaders, moest vreezen, terftond zijn krijgsbevel nederleggenen zich naar Ligurie en van daar naar Africa begeven (i). Eer cinna den Afgezanten van den Raad het woord vergunde , vroeg hij hun, of zij hem als Conful erkenden en in die waardigheid met hem wilden handelen ? Niet in ftaat, hier op voldoenend te andwoorden, keerden zij weder naar Rome , om naderen last te haaien, van welken tusfchentijd cinna zich bediende, om, ondanks den Conful octavius, wiens eigene verlegenheid door deze zending van den Raad fchier tot wezenloosheid was gefteegen, voord te (l) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 392, 393. Plut. in war. p. 430. Mm 4 V. boek VIII. ioodfst. [. voor C. 86. f. van R. 666 IYTetei.luï >,u£ veraai Italië. Gezantschap van Jon Raad lan cinna.  V. j boer vin. nOOFDST. J. voor C 86". J, van R 666. De Con/u, MErula legt de bijlbundelsneder. < / C.'nna door den . Raad voor' Confnl er-( Itend. i d I] 5*2 ' romeinscbe te rukken tot voor de wallen der Stad Cr). De Raad intusfchen was thands niet 'veel beter, dan octavius, te moede. Cinna als Copful te erkennen, was meRu la af te zetten, wiens geheiligd Priefterlijk gezag het bijgeloof voor heiligfchennis deed beeven, en-zich langer tegen cinna te verzetten was blijkbaar het uiterfte verderf van alle kanten te verbeiden. Gelukkig nam merula zelf deze zwaarigheid weg, door eerst in den Raad en daarna voor het Volk te verklaaren: „ dat hij, indien zijne bijlbundels illeen der bevrediging in den weg ftonlen, veel bhjder dezelven zou nederleg;en, dan hij ze met weerzin had opgelat (a)." Men zond nu aanftonds twee nieuwe fgevaardigen naar c i n n a , als Conful, zon Ier hun eenigen anderen bepaalden last te ;even, het welk de dringende nood des tijds CO Epit. livii L. LXXX. Appian. alex. ï bell. civil. L. I. p. 304. O) ld. ibid. p. 3p2, 3p3, Vell. paterc. L. • c. sa.  geschiedenissen. 553 tijds toch nutteloos maakte. Zij vorderden van cinna geene andere voorwaarde , waarop 'Rome voor hem zou geopend \ worden, dan eenen eed, dat hij geen burgerbloed zou doen ftroomen: zijne trotschheid dulde echter deze eedafpeifing niet, men moest zich te vreden houden met zijne verzekering, dat niemand met zijnen wil of wetenfchap om hals gebragt zou worden; alleen eischte hij, dat octavius, die reeds Rome weder ingetrokken was, zich van allen openbaar gezag zou onthouden , op dat hem , zijnes ondanks , geen leed mogt wedervaren (i). Cinna verleende den Afgezanten van den Raad dit gehoor, terwijl hij op der jjvoiren zetel met alle de eereteekener der hoogfte waardigheid omgeven zat; d< minzaamheid zijner toefpraak nam echte: den onaangenaamen indruk dezer vertoo ning grootendeels weg: doch marius die naast zijnen zetel ftond, en niet eei wooid fprak, deed hun beeven voor zij DÉ] (i) Appian. alex. 4e bell. civil. L> I. p. 39; Plut. in mar. p. 4.-o. Mm s V. BOEK VIII. IOOFDST. . voor C. 86. [. van R. 666. Houding van cin;*:a en mariui bij het k tweede ' Gezant • fchap van den Raad i 1 1  V. boek vin. hoofdst, J. voor C 86. J. van R. 666. Cinna en marius te Home ingeroepen : door den i Raad. I r t g ei h bi hi ft< O ftï ka ( 392 ( 393 554 romeinsche nen wrok, daar deszelfs norsch gelaat en donkere oogen reeds het bloedbad voorfpelden , het welk Rome overftroomen zou Ci). Terftond na de terug komst der Gezanten, riep de Raad zelf c in na en marius openlijk te Rome in, opzetlijk den ïaam van marius bij dien van cinna 'oegende, om hen zoo veel mogelijk te evredigen, en tevens om te toonen, dat ien zeer wel wist, wien men voor den looten medewerker en voor den aanleg, er van dit werk had te houden (2). Intusfchen hield ein n a met m ar i u s ;ne Raadsvergadering van alle de Opperjofden hunner benden over het geuik, 't welk zij te maaken hadden van mne overwinning, ten einde hunne herJling op de zekerfte wijze te bevestigen, ader derzelver verfchillende gevoelens eeden 'er geene meer lijnrecht tegen eladeren , dan dat van marius en SERr 1) Appian. ai. ex. de bell. civil. L. I. p. . Plut. in mar. p. 430. 2) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p.  geschiedenissen. 555 sertorius, willende de laatfte den weg der gemaatigdheid en des rechts, de eerfte dien der gevoeligheid en des daad-; lijken gewelds betreeden hebben (i). Men befloot, om de voomaamfte Hoofden der tegenpartij, van wien men eene nieuwe omkeering het meest te duchten had, van kant te maaken, en voords, na deze zuivering der partijfchap, het beftuur onder de goede vrienden te houden, en het zelve met den bijl en naar welgevallen te voeren (2). Schoon diodorus de eenige is, die van dit geregeld befluit ge waagt, en hetzelve, als onmiddellijk ftrijdende met de ver zekering van cinna aan de Afgezanter van den Raad, al ongelooflijk zou kunnet fchijnen , ging nogthands de vervolg^ terftond bij het inrukken van Rome doo hem en marius zoo geregeld deszell gang, als of dezelve zorgvuldig was be raamd geworden. Cinna trok weldra ter Stad in, on geven van eene fterke lijfwacht, doe Ut (1) Plut./» sert. p. 570. (a) Diod. sic Eclog. ex L. XXXVIII. V- boek VIII. ioofdst. . voor C. 86. [. van R« 666. 9- > r s.( Cinna , trekt Rome h'in. l*  V. BOEK VIII. HOOFDST. j. voor C 8é. J. van R éé6. Marius blijft voor de poort liaan. 1 1 f. 1 t Wordt door het j; volk iugeroepen. d tf O ui m di ui du < Pl 55°* ROMEINSCHE marius bleef voor den ingang der poort ftaan met eenen fchriklijken grimJagch, die niet dan vuur en wraak dreigde, tot de omftanders zeggende:,, dat dezelve voor geene ballingen moest open ftaan; dat hij een balling was; en dat het volk, indien het zelve zijne tegenwoordigheid van ïooden had, door een nieuw bell uit het 'oorige moest intrekken , 't welk hem ;ijn vaderland ontzegd had." Als of hij, iaamlijk, zulk een huiverig vereerer van Ie wetten was, en tot een vrij Volk teug keerde, het geen befluiten kon neïenl Zijn eigen ongeduld en eerzucht tevens ïten hem echter die veinzerij niet volhou^n. De Volksvergadering werd wel :rifond bij een geroepen, doch eer drie F vier wijken derzelver ftemmen hadden tgebragt, rukte hij Rome in, omftuwd et vier duizend weggelopene flaaven, ïn hij tot zijne bijzondere lijfwacht cgelezen en met den naam van Barvers (i) onderfcheiden had, allen blinde .0 De Bardialrs oïVardothjwa-enDahnatisrs. i n. L. 1U. c. fli. C ï c. Ej>ift. adFamil. L. V, Ep. p.  GESCHIEDENISSEN. 557 de werktuigen zijner wraakzucht , voor wien een enkeld woord, een enkelde oogwenk van hem bevel genoeg was,* om elk, wie hij ook zijn mogt, om te brengen (i). Te gelijker tijd drongen de overige krijgsbenden door alle de poorten ter ftad in, welke daarna terftond geflooten werden, op dat 'er geen flachtoffer ontkomen mogt. De plundering begon onmiddelijk als in eene veroverde ftad; geen openbaare aanhanger van sylla ontging de woede, terwijl de roofzucht, on der voorwendzel van dien naam, de kost baarfte gebouwen aanviel. De moord ver toefde niet lang, de gehaatfte hoofden oj te zoeken. Octavius, wien ciNSl en m a r i u s beiden veiligheid hadden doei belooven, mids hij zich van openbaar ge zag onthield, fneuvelde terftond als ee flachtoffer van zijn dwaas vertrouwen o derzelver gemaatigdheid,maar nog meer va zijn eigen bijgeloof op bed rieglijkewigch laarij, welke hem eene betere uitkom had voorfpeld. Te vergeefsch drongf he (l) Plut. in mJaR. P' 43°> 431» V. boek vni. oofdst. , voor C, 86. |. van R. 666. Roof en moordtooneel te Rome aangericht. ( 1 tl P tl St n m  BOSE vin. HOOFDST. J. voor C 86. J. van R, 666. Octavius door censor inus vermoord. 1 1 1 ( 1 1 r ]« C h * ft n di bj Z< ft c 558 romeins CHE hem zijne vrienden, om te vluchten, of zich fchuil te houden. Hij verklaarde het een fchandlijk misdrijf, zijn vaderland als Conful in den nood te laten, en begaf zich met een kleen overfchot zijner benden en eenige voornaame luiden naar den berg Janiculus, alwaar hij, op den ïlpenbeenen ftoel gezeten en van bijldraïers omringd , zijn lot gelaten afwach:ede. Het zelve vertoefde niet lang. Op jevelvan cinna kwam censorinus net eenige ruiters op hem af. Zijne vrienlen raadden hem andermaal, te vluchten, en rilden hem te paard helpen: doch hij vervaardigde zich niet, van zijnen ftoel te ijzen, waarop men hem terftond om het :even bragt. In zijnen fchoot zou men haldeeuwfche bereekeningen gevonden' ebben, die voorzeker de zonderlingfte rijdigheid der zwakheid van zijnen geest et de grootmoedigheid zijner ziele zou:n opgeleverd hebben. Censorinus agt zijn hoofd naar cinna, die het Ive op een der fchipsnebben liet ïken, om het hoofd van p. sul piius te vervangen, het geen men, onder  geschiedenissen. 559 der sylla, aldaar ten toon gefteld had (i). Op gelijke wijze handelde men met de hoofden der overigen, die. den rampzaligen burgertwist met hun leeven moeften boeten, waar door eerlang de eerwaardige fpreekplaats voor wetten en voorrechten, in de afzichtlijkfte gerichtsplaats verkeerde van de vermogendfte, aanzienlijkfte en bekwaamfte burgers, wien het vuur der tweedragt alleen had kunnenfchennen. Het woest gemeen kon zich eerlang volko men verzadigen aan die affchuwelijke ver tooning. C. én l. c/esar, atilius serranus, p. lentulus, c.no mitorïus, m. b/ebius werden vermoord op ftraat gevonden. Aan het lijk van l. cesar, die Conful en Cenfor ge weest was, liet marius zelfs defchan delijkfte mishandeling en verminking toe juist voor de begraafplaats van q. va r i u s (2), als of deze man aan de fchin vai (ï) Plut. in mar. p. 430. Appian. alex ie bell. civil. L. I. p. 393- Vell. paterc L. II. C 22. (2) Zie van hem boven bl 431—425. V. boek VUL hoofdst. T. voor C. 86. J. van R» 666. Verfcheidene voornaame luiden omgebragt. l I  V. BOEK VUL hoofdst. J. voor C 86. J. van P, 666. Schriklijke woede van marius en da zijnen. 5ö"o RüMEINSCHE van zulk een fnoodaard moest opgeofferd worden (O. Zijn broeder ca jus was door zijnen Etrurifchen gastvriend verraa'den. BjEbius was, zonder dat hem het -fraai getroffen had, door menfchen handen , als door tijgerklaauwen, van een gefcheurd; het lijk van hem en nu mi tori us werden a!s verachtlijke krengen met haaken naar de markt gefleept. Overal inzonderheid, waar zich marius vertoonde, gingen fchrik en moord voor hem heenen, het welk zijne vrienden zelve deed fidderen voor zijne ontmoeting. Anckarius, een oud Raadsheer, die zelf Prater was geweest, werd van zijne bloedhonden verfcheurd, om dat zij niet zagen , dat hun meefter de beleefde begroeting van dezen man beandwoordde: en het zelfde lot viel elk ten deele, die geen bijzonder blijk van genegenheid ontving, maar, hoe toevallig ook, met een ftroef gelaat door marius werd voorbijgegaan (2). ClN- (1) Val max, L. IX c. 2. ex. a. (2) Plut. in mar. p. 4.3,, 432> Atpian. m.ex. de bell civil. L. I. p. 393-— ?s>5. Flor. LIII. c. ai. Eph. i.i vu L. LXXX.  geschiedenissen. 5ÖI Cinna werd weldra van burgerbloed verzadigd, en liet zich bevredigen met veelen zijner tegenftreevers: doch marius' integendeel zettede zijne raazernije vijf geheele dagen voord, met eenen wraakwellust, die ons met fchrik vervult voor de verbasterbaarheid van het menfchelijke hart. Zijne moordenaars woedden niet enkel binnen Rome, maar liepen verder de openbaare wegen langs, de omliggende fteden door, en de verborgenfte fchuilhoeken in. Geen heilig gastrecht, geene bijzondere vriendfchapstrouw beveiligde den voordvluchtigen, die zich overal verraaden of gevonden zag, daar veelen eigen behoud in de ontdekking hunner vrienden zogten. Te recht fpreekt, na die droeve aanmerking , plut archus met verrukking van de flaaven van cornutus, die, om hunnenHeei verborgen te houden, het lijk van eenen geringen man ophingen, eenen gouder ring aan deszelfs dooden vinger flaken: en het zelve alzoo aan de trawanten var marius, die hem kwamen zoeken, ver toonden en als het lijk van hunnen Heer, die zich door angst van het leeven hat XII. deel. Nn be v. b ORS VIII. [oofdst. [. voor C. 86. ƒ. van R. 666. Marius overtreft cinna ver in bloeddorst. l  5 62 ROMEINSCHE V. BOER vm. HOOFDST. J. voor C. 80. J. van B, 666. De dood vat) M. ANTONIUS den Redenaar. beroofd, op eenen houtmijt verbrandden, terwijl zij ondertusfchen hunnen Meefter ongemerkt naar Gallie vervoerden (i). Een tegenftrijdig voorbeeld van eenvouwdigheid kostede, integendeel, den beroemden Redenaar m. antonius het leeven. Hij had de vlucht genomen aan het huis van een gering, doch braaf en welwillend man, die, met zijn verblijf ten hoogden vereerd, hem naar zijn uiterfte vermogen wilde onthaalen. Zijn flaaf, door hem gezonden, om wijn te haaien, toonde zich dan ook bijzonder keurig bij den wijnkoper, van wien hij veel beter en duurer wijn, dan naar gewoonte vorderde, en wiens nieuwsgierige vraag naar de reden hier van, bij eenvouwdig beandwoordde, met te zeggen: „ dat m. antonius bij zijnen Heer vertoefde." Zodra de flaaf den winkel had verlaten, begaf zich de trouwlooze waard naar marius, om hem deze ontdekking te doen. Marius, die aan tafel zat, liet hem binnen komen, klapte in de handen van blijdfchap , en liet zich naauwlijks door CO Plut, «'«mar. p. 431.  geschiedenissen. 56% door zijne gasten wederhouden, om niet zelf dezen beftrijder van zijn gezag te gaan verrasfchen. Terftond moest a nn i ü smet een bende krijgsvolk 'er op af, met last, om hem fchierlijk het hoofd van antonius te brengen. Aan het verblijf van den geringen man gekomen, bleef annius voorde deur ftaan, terwijl de krijgsluiden met eenen ladder in het vertrek klommen, waar zich antonius bevond. Schierlijk kreegen zij hem in het oog, maar de een wilde voor den anderen hem niet te lijf, wam zoo krachtig en treffende was zijne taal, dat hij naauwlijks den mond geopend had; om lijfsbehoud te fmeeken, of elk hunnei was het vermogen kwijt geraakt, om herr aan te tasten of zelfs aan te zien; allen, inte gendeel, floegen zij de oogen op den grond en bevochtigden dien met hunne traanen in plaats van met zijn bloed. Dit ver toeven deed annius zeiven naar bovei klimmen ; hij vond zijne krijgsluidei vertederd door antonius, vloekte hun ne dwaasheid, en volvoerde zelf zijnei last. Het hoofd van dezen uitmuntende! Redenaar, tot wiens lof niets meer, da: het bovenftaande, behoeft gezegd te woi Nn a den v. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C 86, j. van R. 666. > i l 1 1 1 1 ?  V. boek VIII. hoofdst. J. voor C. 86. J. van R, 666. Plunderinj der goede ren van sylla. 554 ROMEIM3CHE den, en wiens charakter zich voor het overige min kennelijk onderfcheiden heeft, verrukte den bloeddorfiigen marius dermaate, dat hij het op zijne tafel zettede en 'er de handen naauwlijks kon afhouden, nadat hij den moordenaar, zoo bezoedeld als hij was, van dankbaare vreugde had omarmd (1)- Twee crassussen, vaderen zoon, werden op hunne vlucht door de ruiters van c. fimbria, een ander werktuig der vervolging, agterhaald. De zoon werd voor de oogen zijnes vaders omgebragt, terwijl de vader zelf zich wanhoopend van het licht beroofde (a). ; De broeder van den jongen crassus was den dood gelukkig in Spanje ontvlucht (3). Zoo ook was metella, de echtgenoote van sylla, met haare kinderen het fchriklijk lot ontkomen, 't welk (1) Plut. in mar. p. 431. Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 394- Val- max- l- IX' c. 2. ex, a. Flor. L. III. c. 21. Vell. paterc. L. II. c. 22. (a) Cic. pro sext. c. 21. Plut. in crass. p. 544. Epit. li vu L. LXXX. (3) Plut. in crass. p. 544-  GESCHIEDENISSEN. welk haar de bijzondere wraak van m arius dreigde, die dezelve nu aan de huizen in de ftad en aan de landgoederen ' van zijnen bitterften vijand koelde (i). De flaaven van marius, eenmaal los-. gelaten op het leeven en den eigendom der aanzienlijkfte luiden, wisten eindhjk van ' geene beteugeling in hunnen moedwil,, nadat de woede van hunnen meester reeds j de voornaamfte flachtoffers zijner wraake geveld had. Nu eerst begonnen zij hunne eigene flachtoffers te zoeken in de huizen hunner voorige dienstbaarheid, in welken zij met geweld doordrongen , en 'er hunne Heeren vermoorden, derzelver vrouwen verkrachteden, derzelver zoonen gruwelijk mishandelden, en zich alle kostbaarheden toeeigenden of dezelven fchandelijk vernielden. Sertorius, uit beteren aard afkeerig van onrecht en geweld, en cinna, al vroeg verzadigd van het affchuwelijk onthaal der Raazernijen, beflooten beiden, daar het marius hier toe aan wil of aan vermogen fcheen te ont* (i) Appian. alex. de bell, Mitbrid. p. 204. Nn 3 V. BO Elt V1U. [OOFDST. . voor C. 86. '. van R. 666. De bende pan maiius door rrtorius 'XI cinna )mgebragt.  V. boek VIII. hoofdst. j. voor c, 86. j. van r. 666. Geruchten wegens sylla. i i Partijdige rechtsgedingen, 1 i < e 566 romeinsche ontbreken, de fcbadelijk gewordene werktuigen des gewelds te vernietigen, waartoe zij dit ganfche moordrot, vier duizend knaapen fterk, des nachts met hunne , beter in tucht gehoudene, benden omringelden, en tot één toe in den flaap van kant maakten (O. Bij de verademing, welke dit bedrijf aan Rome gaf, voegde zich tevens het gerucht, dat sylla reeds den Mithrida. tifchen krijg had voldongen en fpoedig met zijne keurbenden ftond terug te keeren (2). Het zelve maakte terftond marius en cinna bedacht, om zich te vestigen in het overweldigde gezag, endeed ook len eerften eindelijk den fchijnbaaren weg 'an rechten inflaan, om zijne nog ove:ige tegenftreevers te vervolgen. Catulus, die eenmaal als Ambtgetoot van marius met hem over deCfw•riirs had gezegepraald, en me rul a, lie zich het Confulfchap van c irs n a had laten CO Plut. in mar. p. 43,. ,„ SERX. p 5?>0< ' e ll. paterc l. ii. c. 22. D i O d. SlC.Eckg. f. L. XXXVIII. (2) Plut. in mar. p. 432.  GESCHIEDENISSEN. 567 laten opdragen, fchoon hij daartoe zelf geene pooging had aangewend, waren de perzoonen , dien zij in rechten wilden vervolgen. De eerfte poogde vruchtloos, door zijne vrienden, marius te bevredigen, en toonde zich gereed tot eene vrijwillige ballingfchap , indien hij hem ftechts het leeven wilde fchenken; het eenige woord, het welk men ten zijnen aanzien uit den mond van marius kon krijgen, en het welk hij meer dan eens herhaalde, was hijfterve: en nu, wanhoopende aan eene gunftiger uitfpraak van zijne Rechters , wier partijdige vonnisfen de haatlijkheden des openbaaren gewelds verdubbelden, floot catulus zich met eenige glimmende kooien op in eene pas gepleisterde en digt geflootene kamer, welke hem weldra verflikte (i). Merula wachtede mede de uitfpraak der flaaffche gedienftigheid en partijfchap zijner Rechters niet af, maar floeg de handen aan zijn leeven, doch op eene veel opmerk- O) Plut. in mar. p. 43'- Cic. Tuscul. Ouaft. L. V. c. 19- #• de Orat. l HL c. 3' Appian. alex, dt heli. civil. L. I. p. 395- Nn 4 v. boek VIII ioofdst. f. voor C. 86. f. van R. 666. Zelfmoord van merula en catulus.  V. boer VIII. HOOFDST. J. voorf. 86. J. van II 666. Afkeer des Ro. meinfchen Volks van plundering, \ 1 ] «» 3 3 f. 5<53 b.omeinsche inerklijker wijze. Hij was Priefter van ju pi ter en begaf zich in het plegtgej, waad van dien gewijden ftand voor deszelfs altaar; nam voords de mijtermuts - van zijn hoofd, om dat het fterven eenes ge ■ mijterden Priesters voor een heilloos voorbeduidzel werd gehouden j teekende zelf met eene bedaarde hand deze verrichting ter zijner verandwoording aan , en opende zich daarna de aderen, wier fprong hij zelf bovern den altaar richtede, om zijn bloed ter vervloeking van cinna te heiligen (i). Het Romeinfche Volk, fchoon te verdeeld, om zich met nadruk tegen zulk een moorddaadig fchrikbewind te verzetten, toonde echter, tot in deszelfs allerlaagfte clasfen, eene rechtfchapendheid, iie in deszelfs misdaadige Grooten geheel vreemd was geworden. Om het gemeen >eftendig op zijde te houden, gaven mamus en cinna de huizen en kostbaareden van de omgekomenen ter plundering en (O Appian. alex. de bell. civil. L. I p '5- Val. ma*. L. IX. c. i8. ex. 5. Vell.' i t e r c. L. If. c. S2.  GESCHIEDENISSEN. 569 en roof over van elk, die zich wilde verrijken ; doch, terwijl uitflekende rijkdom van den eenen of den anderen alleen genoeg-a zaame reden was geweest, voor hunnen bijzonderen aanhang, om deszelfs eigenaar als 1 Staatsmisdaadigers van het leeven te berooven, ontzag de behoeftige armoede de huizen der gefneuvelden als heiligdommen, en wilde niemand eenig ftuk, hoe kostbaar ook, zelfs met den vinger aanraaken (i). Deze onthouding des Volks , welke. zoo zichtbaar deszelfs eenpaarigen afkeer bewees van het tegenwoordige geweld , hoe dan ook te vooren het verfchillende gevoelen wegens marius mogt geweest zijn, wederhield waarfchijnlijk de beide Geweldenaars van de algemeene oproeping des Volks tot eene nieuwe verkiezing van Confuls: geenen oogenblik echter het oppergezag kunnende misfen, om zich, na zoo veel wanbedrijfs, ftaande te houden, verklaarden zij zelve zich eigendunklijk Confuls voor het volgende jaar, en (O Val. max. L.IV. c. 3. ex. 14. ammian. marcellin. L. XXX. c. 8. Nn 5 V. boek VIII. 30FDST. , voor C. 85. . van R. 666". '. voor C. 85. van R. 667. 2. mariuï VII. en u cor.inelius cinna II.  V. boek VIII. hoofdst. J. voor ( 85. J. van f 667. Nieuw vervoJgin gen. Dood van marius. ( ( 'M i X 3 Ij 57° Romeins che en vingen terftond hun wederrechtlijk bewind met den fchrik van nieuwe ver< volgingen aan. Op denzelfden dag hunner nieuwe •Ambtaanvaarding, midden onder de offere plegtigheid, die kwanswijs naar oud gebruik voor het heil des Staats verricht werd, bragt de zoon van marius met eigene hand eenen Gemeentsman om het leeven , en zond deszelfs hoofd den Confuls toe. Aan twee Prators werd nog op dien zelfden dag het water en het vuur ontzegd; zelfs werd een Raadsheer sex. licinius, die zich had laten hooren tegen dit eigendunklijk bewind, op bevel van marius, van de Tarpejifche rots geworpen (1). Gelukkig voor Rome duurde dit zevenie Confulfchap van marius niet lang. Op len dertienden dag van Louwmaand, den ven zoo veelften van zijn nieuw bewind, tierf hij in het één- en -zeventigfte jaar an zijnen ouderdom. De meer en meer be- (O Appian. alex. de bell. civil L. I. p. i• Epit. livii L. LXXX. Dio ap. vales.  geschiedenissen. 571 bevestigende berichten van de overwinningen van sylla in Afia en Griekenland, en van zijnen geduchten terugtogt, hadden in de laatfte dagen den geest van marius ter nedergeilagen. Hij gevoelde zich te oud en afgemat, om aan eenen nieuwen toeftel te denken tot 'zulk eenen hagchelijken en zwaaren krijg, «als het be • dwang van sylla, aan het hoofd van deszelfs overwinnende keurbenden, zou vereisfchen. De herinnering aan alle de wederwaardigheden en gevaaren, onlangs op zijne vlucht voor dien magtigen vijand uitgedaan, ontftelde zelfs zijnen geest, op het vooruitzicht van die zelfde gevaaren , der maate, dat akelige droomen hem alle rust bij nacht, en fchriklijke bekommering hem allen genot zijner vervulde wenfchen naar zijn zevende Confulfchap bij dag benamen. Te vergeefsch zogt hij allerleije verzet tegen deze martelende onrust, vooral tegen de llapeloosheid bij nacht, en vond hetzelve voor eenen korten tijd in dagelijkfche brasferij en dronkenfchap, die zoo weinig aan zijne jaaren voegden, als aan zijne waardigheid; weldra ontving hij zelf eenen bode uit zee, du v. BO EK VIII. HOOFDST. ]. voor C 85. J. van R 667.  V. boei VIII. hoofdst. J. voor C 87. J. van R 665. c ê ï d v n d di 57* ROMEINSCHB die hem geenen twijfel over liet aan de voorlopige geruchten , en het uiterfte middel der bedwelming zelfs vruchtloos maakte. Zijne onmaatigheid alleen zou hem, door geweldige verhitting, eene borstontfteking veroorzaakt, en door derzelver doodlijk gevolg aan zijne verfchrikkmgen ontrukt hebben. Posidonius de Wijsgeer, bezogt hem, volgends eige' ne getuigenis, in zijne ziekte, en fprak met hem geregeld over Staatszaaken (i) De Gefchiedfchrijver l. piso verhaal^) dat marius, na eenen avondmaaltijd net zijne vrienden gewandeld , en hun ajnen ganfchen leevensloop met alle des:elfs lotverwisfelingen verhaald hebbene ,met het opmerklijk zeggen eindigde, dat een verftandig man zich langer aan de ukken der fortuin moest waagen , en at hij terftond , na het affcheid zijner tienden, zich te bed begeven en het zelve iet, voor zeven dagen laater, na zijnen 5od verlaten had. Anderen beweerden, tt zijne overdreevene eerzucht hem tot raa- (O Ap. Plut. in mar. p. 432. (2) ld. ibid.  geschiedenissen. 5?3 raazeinij in zijne ziekte bragt, en van tijd tot tijd het bevel deed voeren tegen mithridates , als bf hij aan het™ hoofd der flagorde ftond. „ Dus ftierf, ' zegt plutarchus, een zeventig jaa- jrig man, als de eenige fterveling, wien zevenmaal het Confulfchap te beurt viel, met agterlating van een vermogen, het welk genoegzaam voor de bezittingen van veele Koningen zou geweest zijn, en echter onder geduurige klagten over zijn lot, als of hij , ontijdig weggerukt en behoeftig geftorven, geenen wensch zijnes ganfchen leevens had vervuld gezien (i)." Zijn dood gaf geenzins de rust aan Rome weder, welke het laatste gedeel-] te zijnes leevens zoo fnood gefchonden had. De zoon , dien hij agterliet , paarde al de kracht en werkzaamheid der jeugd bij dezelfde geestgefteldnis zijnes vaders ; en c. fimbria, 's Confuls fchandlijk werktuig, thands Penningmeester, liet het leeven van den Opperpriester q. mucius s c JE- (i) Plut. in mar. p. 432> 433- V. boek VIII. ofdst. voor C. 85- van B. 667. Uitvaart ran ma!ius.  V. eo ek Viü. hoofdst. J. voor C, 85. jt van R. 667. 1 a t Oordeelvellingen y over ma. mus. d h m L. 574 ROMEINSCHE scmvo-la op den dag zijner uitvaart aanvaHcn, als het ware, om zijne nog bloeddorftige fchim te bevredigen. Sc2 voea wel ZWaar gewond, maar niet doodhjk gekwetst, herftelde niet zodra onder zijnes Heelmeesters handen , of FIMBRIA da^gde hem voor het Volk en was onmensch genoeg, om de vraag, welk bezwaar hij toch tegen dien braaven man, die den Prators ten voorbeeld aftrekt (O, 'sLands belangen boven mendfchaps plicht gefteld r», en no* W eigen leeven voor de bevrediging fijner medeburgers gewaagd had, kon 'ebben, aldus te beandwoorden: ., geen nder,dan dat hij zich niet dood heeft la ■n fteken ("3)." Zulk gruwelijk bedrijf hield den naam m marius in vervloeking, en benam -n tijdgenoot gelegenheid , om in de 'rinnerwg zijner roemrijke feiten eene aatiging zijner nagedachtnis te vinden. Zij, CO Zie boven bl. 356. Ca) Zie boven bl. 370. :3>C,c/rÖSEXT.aoïc. c. ,2. Val. max. J*. c. 11, ex. ».  geschiedenissen. 575 Zij, die naderhand zijne braave en fhoode daaden tegen eikanderen opwoogen, bevonden zich huiverig in de bellis- 1 fching van zijnen roem of fchande (i> • Vellejus paterculus fchijnt] zijn krijgsbeleid en zijne verdienden aan den Staat in evenwigt te dellen tegen zijn oproerig gedrag en tegen alle de rampen, door hem zeiven der burgerij berokkend of met eigene handen aangedaan (V); en,mogt marius terecht den naam van Rome's derden dichter, na de overwinning der Cimbriërs, dragen, dan kon het Gemeenebest, het welk al zijn laater wanbedrijf overleefde , zich ongetwijfeld meer verplicht achten door zijne oorlogsfeiten, dan benadeeld door zijne dwinglandij. Hoe bezwaarlijk echter de bereekening van het voor- of nadeelig overwigt zijnet bedüjven voor den Staat ooit fchijnenmogt, nooit kan het moeilijk geweest zijn, hei derk uitkomend charakter van den Arpne\ te doorgronden. In hem was overal dt krijgs (1) Epit. li vu L. LXXX. (2) Vell. paterc. L. II. c. 11 en 23. V. boek VIII ioofdst. . voor C. 85. . van R. 667. Charakter van marius.  57& romeins che v. BOER VIII. HOOFDST, J. voor C. 85. J. van R, 667. 1 ] : 1 1 t < r e krijgsman kennelijk , waartoe ligchaanis'geftel, geboorte, opvoedingen duurzaame oefening hem geheel en al gevormd hadden. De eerzucht, zoo bijzonder aan den wapenhandel eigen, en door den lof van scipio ^emilianus al vroeg in hem geprikkeld, nam in aandrift toe met elke rangverheffing van gemeenen krijgsman tot Bevelhebber en Opperveldheer , tot dat zij, geenen wensch in den krijgftand overig vindende, nieuwe bevrediging in Staatsbeleid zogt, maar nu, door tegenftand beleedigd, en door eigene fchande vernederd, in hartstogtlijke raazernije overging. Als krijgsman verdiende hij voorzeker eene plaats onder de uitnuntendfte Veldheeren, daar onvermoeiie ligchaamskracht, rustlooze werkzaam ïeid , perzoonlijke moed , bedaard en 'chrander beleid, ftrengekrijgstucht, omdchtigheid in voorfpoed en overtzaagdïeid in gevaaren alle zijne veldtogten,belalven den laatften tegen de Bondgenooen voor een gedeelte, kenmerkten. Als Staatsman daartegen kon hij alleen de oplerking zijner misplaatzing trekken. De igene eerzucht, die zich in het veld volmaakt  geschiedenissen. £TT maakt met 'sLands belangen paarde, daar zij fteeds algemeene vijanden beftreed, werd hoogstverderfiijk in den Raad, door de inwendige verdeeldheid te omhelzen, welkerpartijfchap aan den eenen noch anderenkant ooit zegeviert, dan op de puinhoopen van het maatfchaplijk geluk. Het verleevendigen van den burgertwist, het verheffen der vernederde partij, het beftrijden van der Grooten aanhang , het zegepraalen over alle Staatkundige list, gezag en geweld door wederkeerige krijgslist en openbaaren ftrijd, maakte het ganfche Staatsbeleid van marius uit, waarbij dezelfde ongevoeligheid, wreedheid, wrevel, wrok en trouwloosheid, welken zich de verharde krijgsman tegen zijnen vijand veroorloft, bijbleeven, zonder dat hij des wegen om eenige wroeging dacht. Onder de bijzonderheden van zijn leeven, vinden wij ten ftaal zijner eigene hardvochtigheid, welke zijne ongevoeligheid bij de jongfte moordtooneelen min onnatuurlijk maakt, aangeteekend , dat hij, met hoog oplopende krampaderen op zijne beide fcheenbeenderen gekweld. XII. deel. O o een- V. BOEI VUL I00FDST. f. voor C. [. van R. 667. Hardvochtigheid van Marius.  V. èoeiï vm: j. voor c , U ƒ. van R (67. De a-cb door vli.a ontrusr. 5?8 ROM- GESCHIED. eenmaal deze waniTaüigheid wilde laten wegfbijden, en daadlijk deze'kunstbewerking aan zijn eene been verdroeg zonder eerig gekerm, zelfs zonder een pijnlijk gelaat; fchoon hij den Wondarts, die «M tot het tweede w:lde ovcgaan, toevoegde: ,, dat de gemaakte verbetering der pijne niet waardig was (1)." Zijn vreedzaam flerf bed, in hoogen ouderdom en met het zevende Confulfthap vereerd , mogt in den mond van cotta eene tegenwerping zijn tegen het •heftaan eerer Voorzienige]".! (2): zijn asch had. echter geene ?irst. Sylla, dien wij, na het volgende hoofdftuk, niet min wraakzuchtig zullen zien terug keeren, liet. denzelven opgraven' en midden in de n-kr de Anh weipén (3). t-,:rtóOTV7 sgiaae rno «ssawzsb ]}ü M iób CO Pi-ut. npophth. Rom. T. II p. H02, CO Stp- Ci c. de r.at dcor. L. c. -2\ •Ti) V a l._ m A'x." L. IX. c. s.'ex. 1. jnagis tan [is Lsr.it r*v? rebrfb -,nov- 1 ElNüE' VAN' ÜfE-T TWAA£$DE DEEL.  BERICHT VOOR DEN BINDER. DEEL XII. Plaat XLUI. (De onvoorzichtigheid'van nab • pa lsa) tegen over bladz. 138. Plaat XLIV. (liet beklimmen der rots bij dc rivierMuï ucha.) tegen over 180. Plaat XLV. (De arbeelding der overlevering van jugurtha in de handen van syela.) tegen over 220. Plaat XLVI. (Edelmoedigheid van fannia te Minturnaj tegen marius.) tegen over 524.     ÊÉsc^iÈDÉWisSsri 545 Vaderlands zoetër was; dan deszelfs ge» nöt, die liever Rome, dan zijn gevoelen, wilde verlaten (i)*" en zich daarna had ' beroemd, zelf de voorganger en bewerker der befluiten tot C/esAr's eet geweest tel zijn, die het geene onftahdvastighèid achtede', het gevoelen, even als een fchip in zee , naar den wind van Staat te zwertken (2), fchreef ook in dit zelfde vet lopen jaar dien brief aah luccëjuS, waarvan wij elders reeds gewaagden (3^ én dien wij Ons nü verplicht achten geheel te laten volgen, op dat ö«s toen geveld Oordeel aan deszelfs inhöod getoetst Worde. •• Eene Zekere , kh fchier böerfche'i fchaamte wederhield mij dikwijls, wanneer ] gij bij mij waart, om met u te fprekert, Over het geën;'t wëlk ik, ver van u, vrijmoediger iü voordragen. Een brief toch bloost niet. Ik brande van een ongelooflijk, en, gelijk ik acht, onberispelijk verlangen , om mijnen naam door mwe fchrif- térï (1) Cic. pro balb. c 5. Zie D. XÏI. bl. (2 ) ld. ibid. c. 27. (3) Zie bóven bl. 141. XV» deel. Mm vih BOER iv. ,. JOOFDSt. voor C« 55- a van Ri 697' Brief tan1 :icero aan' .UCCEJUE.  VII. BOEK. IV. HOOFDST. J. voor C. 55. J. van R. 607. 546 ROMEIN SC HE ten beroemd en yermaard te zien. Gij hebt mij wel dikwijls te kennen gegeven, dat gij dit zoudt doett: maar gij zult mijne verhaasting daarvan wel willen vergeven. Uwe ffijl, hoe veel goeds ik van denzelven akijd verwachtede , heeft mijn goed gevoelen overtroffen, en mij zoo zeer of ingenomen of doen verlieven, dat ik ten fpoedigften mijn bedrijf door uwe gedenkfchriften aangepreezen wensch. De herinnering der nakomelingfchap vervoert mij niet alleen tot eenige hoope der onfterflijkheid: maar ook het verlangen, om nog leevende genot te hebben of van het gezag uwer getuigenis, of van eenig blijk uwer welwillendheid, of van de bevalligheid van uw vernuft. Dit fchrijvende, wete ik echter wel , welk eenen last u. drukke van ondernomene en reeds ontgonnene zaaken; maar, gezien hebbende, dar de gefchiedenis van den lialiaanfchen en den burgerkrijg ten naasten bij door u voltooid was, en van u zeiven gehoord hebbende, dat gij aan volgende gebeurenisfen zoudt beginnen, heb ik mij zeiven niet - willen ontzeggen, u onder het oog ts brengen, of gij ook ons bedrijf met de-  <3e schiëdenissew. overige gebeurenisfen te zamen zoudt wik len voegen, dan wel liever, gelijk veele Grieken gedaan hebben, als cal list hénes met den Trojaanfchen oorlog, ti-j' MiEüs met dien van pyrrhus, poly-J bius met den Numantifchen, die allen de genoemde oorlogen van hunne doorgaande gefchiedenisfen afgezonderd hebben, — op gelijke wijze de burgerlijke zamenzwering van de oorlogen van uitwendige vijanden afzonderen. Ik zie wel, dat mijne eer daarbij weinig belang heeft 5 maar mijn ongeduld heeft 'er vrij wat bij, dat gij niet wacht, tot dat gij aan die plaats komt, maar dit ganfche geval terftond in deszelfs eigen tijd aangrijpt» Ik voorzie ook tevens, hoe alles veel uitvoeriger en cierlijker zijn zal, wanneer uw ganfche geest zich op één onderwerp en éénen perzoon vestigt: niet min is mij bekend , hoe onbefchaamd ik zij, wanneer ik u, wien ik reeds zulk eenen last durf opleggen, waarvan gij u door uwe bezigheid ontflaan kunt, nog vragen durf, om denzelven optecieren. Indien mijne bedrijven u eens zoo veel tooizel niet waardig fcheenen ? Maar die eens de grenzen der fchaamte ovsr is, Mm a moes VIT. BüëK IV. HOOFDST» voor C» , van R>4 697-  54» ROMEIN SCHE m SOEK IV. HOOFDST. J. voer C. . 55]• van R. *97- moet ook weten ten rechten tijd onbfr* fchaamd te zijn. Ik verzoeke u dus openhartig en zoo fterk ik kan, dat gij die feiten zelfs hooger verheft, dan gij ze misfehien fchat; en zelfs de wetten der gefchiedenis daarbij verwaarloost; dat gij die goede, gunst , waarvan gij in zekere voorrede zoo keurig zegt, en daadlijk toont, dat zij u zoo weinig kan verleiden, als de wellust den hercules van xenophon, dat gij die, wanneer zij wat flerker voor mij bij u pleit, geenzins verachten wilt, maar zelfs iets meer, dan de waarheid gedoogt, aan onze vriendfehap opoffert. Kan ik u tot deze onderneming overhaalen; de ftof zal , hier van verzekere ik mij, uwe welfprekendheid en haaren rijkdom waardig zijn. Van den aanvang der zamen zwering af tot aan mijne terugroeping fchijnt mij eene maatige ge* fchiedenis gefchreeven te kunnen worden, waar in gij gebruik zulc kunnen maaken van uwe kennis aan de burgerlijke omwentelingen, of om de oorzaaken der veranderingen van zaaken, of om de middelen tot herftel op te geven, wanneer gij iet ontdekt, hetwelk gij misprijslijk achten mogt, en  geschiedenissen. 54* en wrarin gij, hetgeen u aanftaat, door redenen kunt aanprijzen, en, indien gij, naar gewoonte, vrijer ftijl wilt voeren, de ontrouw, de list en het verraad van vee- • len jegens mij kunt aantoonen. Mijne. lotgevallen zullen u ook in het fchrijven eene verfcheidenheid opleveren , welker aangenaamheid de lezers verwonderlijk zal bezig houden. Wat toch is gefchikter, om den leztr te vermaaken, dan veranderingen van tijden en wisfelvalligheden van zaaken, die , fchoon zij voor onze ondervinding niet wenfchelijk waren , voor het lezen echter aangenaam zullen zijn. De veilige herinnering van geleeden leed heeft toch een eigen genoegen : voor anderen , die geen eigen leed leeden en de rampen van anderen zonder eenige fchade aanfchouwen , is het medelijden zelf iet aangenaams. Wien onzer geeft het medelijden over eenen bij Mantinea ftervenden epaminondas geen genoegen, daar hij de fchicht eerst wil laten uithaalen , nadat men hem, op zijne vraag, verzekerd heeft, dat zijn fchild behouden is , op dat hij met eenen bedaarden geest en met lof aan 2ijne wonde fterve. Wiens leeszucht worde Mm 3 nies VIL BOEK IV. HOOFDST. :. voor C. 55* . van R» 697-  ' VII. BOEK IV. HOOFDST. J. vcor C. 55- J, van R. 697. gg© ROMEINSCHE niet opgewekt gevonden door de vlucht en wederkomst van tjiemisthocles? Jaarboeken alleen houden ons gebrekig gaande door hun eenzelvig dagregister: maar hagchelijke wisfelvallighcden van eenen voortreflijken man brengen bewondering , verwachting, blijdfchap, droefheid, hoop, vrees mede ; en , worden zij met eene roemrijke uitkomst beflooten, dan ondervindt het hart het aangenaamst vermaak bij derzelver lezing. Weshalven het mij te aangenaamer zijn zal, wanneer gij mede van oordeel zijt, om van uwe aaneengeschakelde fchriften, waarin gij eene doorgaande gefchiedenis van zaaken zamenbrenet, deze gefchiedenis aftezonderen als een verhaal van onze bedrijven en lotgevallen; wijl zij toch verfcheidene bedrijven en zeer veele tooneelen van oveileg en van gebeurenisfen bevatten zal. Ik vreeze ook niet, verdacht gehouden te worden, van eenige vleijerij ter bejaaging uwer gunst, wanneer ik u verzekere, dat ik het allerliefst door u beroemd en vermaard ge. mankt worde. Gij toch zijt de man niet, die niet zoudt weten, wie gij zijt, en die niet veel eer hun, die u niet bewonderen ;  GESCHIEDENISSEN. Ten , als W3ngunfiigen , dan hun , die u prijzen, als vleijers befchouwt: en ik ben ook zoo dwaas niet, dat ik mij eenen eeuwigen roem zou aanbevolen wenfchen door iemand, die niet zelf, door mij te. prijzen , eenigen roem van zijnen eigenen .geest beoogde. Al ex and er toch begeerde niet zonder reden van apelles «efchilderd en van ly sip pus uitgebeeld te worden: maar omdat hij dacht, dat beider kunst hun zeiven zoo wel, als hem, ten roem zou ftrekken; en deze Kunftenaars maakten eeniglijk de ligchaamsgeftalte kennelijk aan hun, die dezelve niet gekend hadden , welke onbekendheid den roem van vermaarde mannen geenzins verduistert. De Spart aanfche agesilaus is toch niet min vereeuwigd, fchoon hij geene beeldnis naar zich gefchilderd of gebeiteld wilde hebben, dan zij, die hier opftonden, daar immers het-eene boekskcn van xenophon tot lof diens Konings zeer ver alle afbeeldsels en ftandbeelden overtreft. Ook daarom zal het mij veel belangrijker zoo wel voor het genoegen van mijn hart, als voor de eer mijner tiagedachtnis, zijn, in uwe fchriften,dan ia Mm 4 die II. BOEK IV. HOOFDST. [.' voor C. ,. 55!■! van R. 697.  VÏK. IOEK "iW BOOFDSÏ. J. voor C J, van R 55« ROMEIMSCH* die van anderen, eene plaats te vinden^ wijl niet enkel uw geest mij zal ten dienst ftaan even als die van eenen timjEus aan timoleon, of van eenen herodotus >aan themistocles , maar tevens het gezag van den beroemdften en geachtften man, die zelf niet min bedreeven , dan toegejuichd is in de grootfte en gewigtigfte zaaken van Staat, en ik alzoo niet flechts eenen lofredenaar, even als alexander, te Sigaum komende , uitriep, dat aan achilles eenen homerus te beurt gevallen was, maar ook eenen deftigen getuigen in eenen zoo grooten als be» roemden man zal fchijnen gevonden te hebben. De hector van n^evius behaagt mij fteeds, die zich niet flechts verblijdt, gepreezen te worden, maar 'er bij voegt, door eenen gepreezen man. Indien ik echter bij u niet flaage, dat is, indien u iet volftrekt belet, wijl ik anders siiet meen te mogen denken, dat gij mij eenig verzoek zoudt weigeren, zal ik misfchien gedrongen worden iet te doen, hetgeen dikwijls door veelen is mispreezen; - op het voorbeeld naamlijk van veele en beroemde mannen, over mij zeiven te fchrijven. Maar het  GESCHIEDENISSEN» 553 liet onaangenaarae van zulk een gefchrijf beftaat, gelijk u niet onbekend is, daar in, dat men, wanneer men over zich zei' ven fchrijft, aan den eenen kant te zedig moet zijn , wanneer men iet loflijks te boeken heeft, aan den anderen kant dient over te fiaan, wanneer men iet berisplijks te vermelden heeft. Daar komt bij, dat zulke fchriften minder geloofs en gezags hebben , en dat zij door veelen gelaakt worden , zeggende : „ dat de uitroepers der Gymoastifche fpelen veel zediger zijn, wanneer zij , den overwinnaaren de kroonen opgezet en derzelver naamen met luidei ftemmen uitgeroepen hebbende, en daarna zelve voor het uitgaan der fpelen mei eene krans begiftigd wordende, eenen anderen uitroeper gebruiken, om niet ziel zelve met eigen mond als overwinnaar! aan te kondigen," Dit verwijt wenfehet wij te ontwijken , en zullen wij ontwij ken, wanneer gij onze zaak op u neemt waartoe wij u verzoeken. En, om u all mogelijke verwondering te benemen, ho ik, daar gij mij dikwijls verzekerd hebt d,at gij het beleid en de uitkomst van on zen tijd zeer naauwkeurig zoudt; te boe Mm 5 fte VII. BOEK IV. HOOFDST» J. voor C. J. van R> 697. i l I  554 ROMEINSCKE 'VII. BOEK. IV. KOOFDST. |, voor Ci . 53 Tl j. van R, 697. ftellen, hierop nu met zulken aandrang -en met zoo veele woorden geftaan hebbe; het is dat ongeduldig verlangen, waarover ik in den aanvang van dezen fchreef, die ons rustloos maakt, opdat en anderen ons, bij ons leeven , uit uwe fchriften leeren kennen, en wij zelve, terwijl wij leeven, genot van ons weinigjen roems hebben» Gaarne zag ik uw fchriftlijk andwoord, Indien het u niet te veel moeite kost, met uw befluit op dit voorftel; want, indien gij hetzelve aanneemt, zal ik aanteekeningen van alles opftellen: doch indien gij mij tot eenen anderen tijd uitftelt, zal ik u wel mondling nader fpreken. Inmiddels gaat gij flechts voord; befchaaft, het geea gij reeds begonnen hebt, en bemint ons. Vaarwel (1)!" Deze brief, die middleton wil, dat wij zullen befchouwen als gefchreeven van eenen Staatsman en niet van eenen Wijsgeer, en wel van eenen Staatsman, die, feewust van de grootfte dienften aan zijn Vaderland, om welken hij barbaarsch be: handeld was, des te vuuriger verlangde, om deCO'Cic. *ti Famii, L. I ep. 12.  GESCHIEDENISSEN. 555 dezelven in een voordeelig licht geplaatst te zien, en alzoo in zijn leeven eenig genot te hebben van dien roem , waarvan hij zich na zijnen dood verzekert houdt, en wiens vordering om zelfs de waarheid in zijnen lof te overfchrijden, enkel voorw.aardlijk kon zijn in de ongerijmde en onwaarfchijnlijke vooronderftelling, dat luccejus zelf zijne daaden niet prijslijk en lofwaardig zou achten, ■—• werd door cicero zei ven zoo kundig gefteld verklaard, dat zijn eigen lof ons van de aanbeveling ontflaat, in welke wij veel gereeder den Engelfchen Gefchiedfchrijver van zijn leeven zouden naarvolgen, dan wij voor ons zulks kunnen doen in deszelfs oordeel over het daarin gedaan verzoek. Cicero zelf fchijnt, in ons oog, dien brief niet in banden van luccejus te hebben willen laten, fchoon deze hem reeds fchriftelijk verzekerd had, te zullen voldoen aan zijn verzoek. „ Maak dat gij dien brief, dien ik nu aan luccejus verzonden heb, en waarin ik hem verzoek, om mijne daaden te befchrijven, van hem afneemt (uit zijne handen krijgt); dezelve is zeer kunftig gefteld. Zet hem aan, dat hij zich fpo8« VTT. BOEK IV. HOOFDST. ]. voor C. }• van R, 607.  VIÏ. BQEK IV. hoofdst. I. voor C * SSJ. van R, 6?7. 556 ROMEIN SCHE fpoede, en bedank hein, dat hij mij geandwoord heeft, dit te zullen doen (1)." Al ware het echter twijfelachtig, of cicero met deze woorden flechts zou gewild hebben, dat atticus dien brief van luccejus zag te krijgen, alleen uit hoofde van deszelfs (1) Cic. ad attic. L. IV. ep. 6. De woorden van cicero, ter deezer piaatze gebruikt, Epistolam — fac ut ab eo fumas; va/de bella esi., worden door middleton opgevat, als wilde cicero, dat atticus ten affchrift zou zien te krijgen van dezen br f, uït hoofde van deszelfs fraaiheid. Wij hebben nergens futnere epistolam ab aliqm in dien z:n ontmoet, en het geen facciolatus juist van deze plaats zegt: bella ephte-la, qua feite fcripta est et appof.te ad impetrandum (Lexic. in voce bellus, a, um.) toont; juist de reden aan , waarom cicero eenen brief wilde terug hebben, waarin welvoeglijkheid Kooh ccr gefpaard was, om het voorgeltelde doel te treffen. De brosses vertaalt het: tachez dt> retirer de lui ma lettre; vous la trmverez kien. faite; en hij oordeelt over den geheelen brief aan, luccejus aldus: unelettre,ou cicero ó luccejus pailant a cceur ouvert, devoile avec une grande bonne foi, combien fon cceur svoit le foibic , d'etre aviie de louanges, II fentoit lui méme ie ridicule, que cela pouvoit lui donner, et «prés en arqir recu reponfe, il mandeit a atticus &c. Bist. de salluste-, T. III. p. 249.  GESCHIEDENISSEN. 557 feelfs fraaiheid heeft de geheele vertaaling van dien brief, waarnaar de oorfpronglijke lchoonheid van ilijl geenzins kan beoordeeld worden, ons even zeer bevestigd ^ in ons reeds eenmaal geveld oordeeld over ] deszelfs inhoud, als dezelve ons döor zijne zamenftelllng ên uitvoering verrukt heeft. Luccejus ontving weldra van cicero de door hem beloofde aanteekeningen(i), \ en ving zijne gefchiedenis waarfchijnlijk1 met de daad aan: maar het blijkt niet, of hij dezelve ooit voltooid hebbe, en het is zeker, dat de tijd niets voor ons van alle de werken dezes Schrijvers gefpaard, en ons dus, indien wij cicero anders voor eenen bevoegden Rechter van letterverdienden houden, een zeer groot verlies ten dezen aanzien toegebragt heeft. Wij vinden hem nog elf jaaren laater in vriendfchaplijken briefwisfel met cicero (2), doch vernemen daar bij geen gewag meer van de begeerde gefchiedenis. (1) Cic. ad attic. L. IV. ep 11. CO Cic. ad Famil, L. V. ep. 13, 14 en tg. einde van het vijftiende deel, Vil. boek IV. hoofdst. . voor C. 55. van R. 697* Luccejus ie Ge. chiedcbrijverran cicero»  VERBETERINGEN VOOR HET VEERTIENDE DEEL. De twee brieven van cicero aan atticus, Wiarvan cp bl. 428-43?. van D. XIV. gewaagd is, en dien ik be;rekliik oordeelde op eene en dezelfde rechtzaak, tegen catilina in den jasre 689 van Rome, wegens moord, gevoerd, zijn mij, bij nader ocderzoek (1), voorgekomen, twee onderfcheidene reebtzaakan te bedoelen, in den eerHen naocr«iHk wfger.s knevelaarij, in den laatften Wfgess moord. Men gelieve, ingevolge daarvan, voor de aangeweezene plaats deze verbeteringen aan te nemen. Op bl. 430. reg. 1 en volg. tot aan reg. 5 van onderen leze rasn aldus. „ De inhoud van beide deze brieven en de jasrteekening inzonderheid van den laa;ften beil'sfchen volkomen, in ons oog, dat de rechtspleeging tegea catiiina, waarvan in den eerften gew;agd wordt, die over knevelaarij moe^ geweest zijn, en ia dén tweeden, die over moord, welke ors de gefchiedenis voor die jaar opgeef'. De eerfte ftelt de zekerheid der toenmaaiige fchnfd met de klaarheid van het middaglicht gelijk: de laatfte onderftelt de mogelijkheid eener vrijfpraak van de tegenwoordige, op de gunst der Rechters gegrond. Zoo lang het bij den eerfte» aanval tegen catilina bleef en cicero zijne ver- eO De aanleiding tot dit nader onderzoek, mij door dea Hoogleeraar Mr. h. c. cras gegeven, en mijne gronden voor het eerstgeftelde zoo wel, als voor het nu verbeterde, zijn te vinöen in No. 307 en 310 van de Nieuwe A'gcm. Koust- en Letterhie van dit jaar 1799,  veroordeeling vattftelde, fcheen hij aiets te vret» zen van zijr3 mededinging: zcoJra de reehtbanli bij den tweeden was benoemd, en hij de mogelijkheid eener vrijfpraak inzag, begon hij dezelve te duchten, en was hij terftond op list bedacht, oss zich de uitkomst dienstbaar te maaken." Op bU 431. reg. 11. ftaat: dat het op den middag geenzins lichtede." Lees: „dat het, eek in deze zaak, op den middag geenziias lichtede." Daar ook de redevoering van cicero, tegen zijne Mededingers, gevoerd is in den Raad en niet voor het Volk, houde men de volgende veran. deringen ten goede. Op bl. 432. reg. 7 en 8. ftaat: „ dit het Volk den Redenaar zou hebben moeten in het aanzicht vliegen."' Lees: „ dat niemand den Redenaar 20a hebben kunnen dulden." Op bl. 434. reg. 10-12. ftaat: „ bij het volk, hetwelk nu misfehien zoo min, als nog iemand anders enz." Lees: wijl toch waarfchijnlijk niemand anders enz." Op bl. 436. reg. 6-II. ftaat: „ die openlijke fchandrede te houden, waarvan wij flechts eenige fragmenten bezitten, en die zulk eenen invloed op het volk had, dat het zelve zich enz." Lees: „ die fchar.dred» in den Raad te houden, waarvan wij flechts eenige fragmenten bezitten , en die zulk eenen invloed had, dat men zich enz." VER-  VERBETERING VOOR HET VIJFTIENDE DEEL; öp bl. aoj. In de noot (i) «»«: tic. fr$ ces. c. 94. moes aïjn: Cic. in vatik. c. n, is'