ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. DERT1-ENDE DEEL.   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR M. S T U A R T. MET KAARTEN EN PLAATEN. DERTIENDE DEEL, BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN HET GEMEENEBEST VAN DEN DOOD VAN MARIUS TOT AAN DE MEDEDINGING TUSSCHEN CRASSUS EN POMPEJUS. te AMSTERDAM, bij JOHANNES ALLART, MDCCXCVIII.   VERVOLG van het VIJFDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK. de Eerste oorlog tegen mithridates. w ij vinden mithridates, den Koning van Pontus , als eenen der geduchtfte beftrijders van den Romeinfchen Staat te boek gefield , die , met pyrrhus en hannibal vergeleeken , beiden verre overtrof in langduurigheid van tegeniland , en zelfs den laatften geenzins toegaf in onverzoenlijken haat tegen den Romeinfchen naam. Vier jaaren ftrijds waren genoeg geweest tegen den Koning van Eprns, zeventien jaaren teXIII. deel, A geo Inleiding.  2 romeinsche V. boek ix. hoofdst. gen den Carthaagfchen Veldheer, doch deze hield dertig jaaren lang Romers aanzien in gevaar, (i). De rampzalige verdeeldheden van het Gemeenebest en het verregaande bederf van deszelfs burgers, zoo fchandelijk afftekende bij de braafheid der beftrijders van pyrrhus en bij de edelmoedige zamenfpanning der overwinnaars van hannibal, maaken echter deze vergelijking te onbeflisfchend, om ons, zonder nadere kennis aan den man, wiens krijgsbeleid deze rangfchikking werd waardig geacht, te laten aftrekken van de kerzaame befchouwing des Staatstooneels te Rome, waar de fpoedige terugkomst van sylla na den dood van marius nieuwe bedrijven opent, om in de oude oorlogsvelden van Kleen Afia eenen ftrijd te zien herhaalen, die weleer zoo weinig belangrijks tegen eenen antiochus opleverde (a). Reeds lang verfchooven wij het be~ hoorlijk verflag van de betrekkingen en woelingen van mithridates, om de Ro~ (O Flor. L, III. c. 5. (2) Zis B. IV. H. 9. D. IX. bl. 226—381.  geschiedenissen. 3 Romeinfche Staatsgefchillen te vervolgen; thands roept sylla zelf ons naar het krijgsgewest, welks aanbeveling aan zijn' bewind den eerften burgeroorlog deed ontbranden , om zijn bedrijf aldaar gade te flaan, eer wij hem in zijnen tweeden optogt tegen Rome volgen: en, om nu zelve te kunnen bereekenen, wat het Ge* maenebest, ook onverdeeld en welgezind, in deszelfs roemrijkften tijd van dezen Vorst zou hebben mogen duchten, zullen wij vooraf van zijne jeugd en ganfchen aanleg fpreken. Hij was de zevende, die den naam van mithridates voerde. Zijn vader, euergetes bijgenaamd , de eerde , die, in het rijk van Pontus, den naam van Vriend en Bondgenoot van Roim had gedragen en zijne goede dienden in den derden Carthaagfchen krijg en tegen aristonicus, wegens de erfmaaldng van attalus, met de toevoeging van Groot Phygie tot zijn gebied beloond gezien, was door zijne eigene tafelvrienden omgebragt, met agierlating van twee zoons in kinderlijken ouderdom , waar van deze Vorst de oudfte was. Eene lange reeks A a var v. BOEK IX. IOOFDST. Afkomst van miraaiDATES, 1  4 ROMEISSCHE V. boek IX. hoofdst. van Koningen had reeds vóór hem het rijk van Pontus, langs de Euxynfche zee van de rivier Halys tot aan Colchis, beheerscht : de eerfte hunner was één geweest der zeven Perfifche Grooten , die de Magi omgebragt en darius hystaspes op den Perfifchen throon ge< field hadden (i). Van dezen tot den tegenwoordigen Koning van Pontus telde men eene erfopvolging van zestien Vorften, waarvan de agtfte alleen zich zoo zeer onderfcheidde door krijgsbekwaamheden, dat hem de eernaam van Stichter des Rijks werd toegevoegd. Van de agt andere Vorften na hem heeft de Gefchiedenis flechts zes naamen bewaard, die zelfs weinig opzien baarden (V), tot dat de laatfte van die zes een geheel tijdperk voor de Gefchiedenis van Rome onderfcheidde. Zijn geboorte-jaar zoo wel, als het eerfte jaar van zijne règeering, was in de oogen (i) Zie de Algem. Gefchied. D. IV. bl. 5Ö5 (a) Zie prideaux Gtfcb. der Jood. D. II. bl. 460—463.  GE SCHIEDENISSEN. 5 oogen van het bijgeloof opmerklijk en voor de tijdreekening kennelijk gemaakt door de herhaalde verfchijning van eene1 Staartfter, die in beide jaaren zich zeven-, tig nachten lang vertoonde en met haar gloeijend fchijnzel den gantchen hemel fcheen te ontfteken, daar de grootte van haaren ftaart vijf en veertig graaden van het halfrond des hemüs heilagen en de tijd van haaren op en ondergang telkens vier uuren zou geduurd hebben (O- Het zij wezenlijke fchrik voor eenen Vorst, wiens oorlogzuchtige regeetingmen in zulk een ontzettend luchtverfchijnzel las, het zij enkele trouwloosheid, aan de Hoven zoo gemeen, de voogden zijner rmnderjaarigheid beftuurde , derzelver flinkfche toeleg op zijn leeven liep hem, fchoon maar twaalf jaaren oud bij den dood van zijnen vader, zelfs in het oog, wanneer zij hem op een zoo wild en ongetemd paard met zich ter jagt namen , dat hij het uiterfte gevaar alleen door onverwachte ftoutheid en behendigheid ontkwam. (i) Justin. L. XXXVII. c, 2. £? berneo cer, ad b. I. A 3 BOFK IX. IOOFTST. Opmerkijkheidran zijn ;eboorceaar en het ïerfte jaar /an zijne regeeriug. Trouwlooze aanflagen zijner voogden op zijn leeven.  6 ROMEINSCHE V. boek IX. h00fo4t. Mithridates zonder opvoeding. 1 i kwam. Daarna bemerkte hij eenen aanflag, om hem te vergeven, doch wapende zich daar tegen toen, en in het vervolg, dermaate door dagelijksch gebruik van tegengif, dat hij zelf naderhand zich in de uiterfte wanhoop vruchtloos van gif bediende en door ftaal het leeven moest benemen (i). Eindlijk met recht beducht, dat zijne voogden openbaar geweld in da plaats van mislukte listen zouden te werk ftellen, wendde hij eenen zoo overheerfchenden fmaak in jagtvermaaken voor, dat hij zich zeven jaaren lang aan het Hof onttrok en tot het zelve niet wederkeerde , voor dat hij zich in ftaat bevond, om met eigene handen de teugels der regeering aan te vatten. Hij waagde zich, geduurende dien tusfchentijd, zoo min aan eenig beftendig .andverblijf, als aan het verraaderlijke Hof, maar zwierf onafgebrooken over jergen en daalen , door bosfchen en idakten , vernachtede doorgaands in de open CO Justin. L. XXXVII. c. a. Plin. L. {XV. c. 2. Hij zelf vond een tegengif uit, 't welk, laar zijnen naam, Mitbridaat genoemd werd.  geschiedenissen. 7 epen lucht , zonder dat iemand zeker wist, waar hij zich ophield, en verkreeg door het geftadig vervolgen of ontvluchten, belaagen of verflaan van wild gedierte zulk eene radheid en fterkte van ligchaam, en tevens zoo veel krijgskundig overleg en ftoutheid, dat de trouwhartigfte opvoeding hem nimmer tot zijne voorfpelde grootheid beter had kunnen opleiden, dan'thands de trouwloosheid zijner voogden hunnes ondanks had gedaan (i). Deze woeste en rustlooze leefwijze, welke zijne fpieren had verftaald en aller fijn gevoel van welvoegelijkheid en teder heid verbannen, bragt in hem eenen knaap ten throon, die zich beroemde, de groot fte eter en drinker van zijn Koningrijk ti zijn, en die in menigen wedftrijd aan zijn eigene tafel den prijs wegdroeg, dien h: voor den gulzigften gast had opgehangen Weldra ging hem hier om de bijnaar van dionysus , dezelfde als bac chus (i) Justin. L. XXXVII. c. 2. Zie hu bij de aanmerking van villa cme over het kwaat D. III. bl. 78. A 4 V. boek IX. IlOOFDSr. Leefwijze Van MITHRIDATES. j i i !t li  v. BOEK IX. HOOFDSr. I ( I c V z V ft ?e « romeinsche chus, na, doch de vleijerij fchreef dezen bijnaam toe aan een toeval zijner kindsheid, het welk hij met bac chus had gemeen gehad, dat hem, naamlijk, eens het onweder, in zijne wieg liggende, getroffen en geene andere fchade, dan het verzengen van zijn haair en aangezicht, gedaan had (i). In het zelfde gevaar was hij nog eens in zijne jeugd geweest, wanneer hij den nacht in eene hut doorbragt, die door het onweder werd getroffen, het welk zijne pijlen in den pijlkoker had verbrand, die aan den wand hing , en nu ioor de Wigchelaars verklaard werd voor en teeken , dat hij wonderen met zijn ligt ;ewapend Volk verrichten zou (2). Behalven den bijnaam van dionysus roeg mithridates ook dien van uïator , die de nagedachtnis van ijnen vader vereerde en naderhand dien m den Grooten, die aan zijne eigene iten fcheen te voegen. Derzelver proefftuk was een moedermoord. CO Plut. Sympof. T. U. p. 624. Nicol. rip. ap. athen. L. X. c. 3. [O Plut. Symp. T. II. p, (J24. •  geschiedenissen. 9 moord. Naauwlijks had hij zelf het bewind in handen genomen, of zijne moeder, welke daarin nevens haare kinderen volgends den wil van zijnen vader deelen zou, werd door hem in de gevangenis geworpen en op zijnen last van kant gemaakt , ter ftraf van haare medepligtigheid aan zijnes vaders dood, wiens overige moordenaars zoo wel, als zijne voogden , door hem werden uit den weg geruimd. Zijn broeder, die met hem en zijne moeder het rijksbeftuur zou hebben moeten deelen, was, naar het fchijnt, niet meer (i). Zodra mithridates zich alzoo verzekerd had op zijnen throon, bleek het, dat hij zich minder de regeering zijner Staaten , dan derzei ver uitbreiding , had voorgefteld. De Romeinen, rdsfchien alvroeg beducht voor eenen Vorst, van wien de Wigchelaarij zich zoo veel onrust fpelde, hadden, geduurende zijne minderjaarigheid, Groot Phrygie weder terug genomen en voor eenen onafhanglijken Staat verklaard. Zijne voogden (i) Strab. L. X. p. 477. et memnon in Excerpt, photii c. 32. v. boek IX. hoofdst. Mithridates vestigt zich op zijnen throon.  V. w .1 t K IX. EOOFDST. Toeleg van mi- 'iiliUD.iTLiJ, Eerde veldtogt van mi- TtHlUDATES. i<5 romeinsche den hadden dit fïilzwiigend aangezien , doch deze ontvreemding van eens gegeven goed had in zijn hart dien onverzoenlijken haat tegen de Romeinen gewekt, die een tweeden hannibal in hem deed opgroeijen (i). Schoon nu reeds zwanger van de uitgefrrektfte eer- en wraakzuchtige ontwerpen tegen de willekeurige beheerfchers van geheel Kleen Jfia, welks Vorften hunnen Raad geduurig naar de oogen zagen, dulcie echter het vermogen van zijn aanmerklijk verminderd rijksgebied geene pooging tot derzelver volvoering , voor dat hij zich in Afia zelve had geducht gemaakt, en zich eene krijgsmagt had gevormd, die beter, dan de verwijfde benden van eenen antiochus, tegen de Romeinfcke tucht en dapperheid belland zou zijn. In plaats van zijne Jfiatifche nabuuren aan te tasten, wier overwinning hem weinig fterkte geven kon en de Romeinen te vroeg ontrust zou hebben, wendde hij terftond zijne wapenen tegen de Scythen en (O Jostir. L. XXXVIII. c. 5. Appian. iLex. ie bel!, Miibrid. p. ï?ö.  GESCHIEDENISSEN. IT en de overige onbefchaafde, maar krijgshaftige bewooners van de gindfche kusten der Euxynfche zee (i), wier onderwerping minder argwaan baarde , en echter zoo wel aanzien gaf aan zijnen raam , als fterkte aan zijne krijgsmagt. Het goed geluk diende hem niet minder op dezen togt , dan zijne fchranderheid en dapperheid, wijl de ftrenge cijnsbaarheid, waar onder de Scythen andere Volkeren hielden, zommigen vrijwillig deed overgaan in zijne magt. Een groot gedeelte van Scythie , geheel Colchis en de nabuurige landltreeken onderwierpen zich aan zijn gezag; terwijl de Thraciërs, de Bastarners, de Sarmatiërs en alle de volkeren langs de Tandis, het Mceotifche meir en den mond van den Donau, door hem gedrongen werden, zijn Bondgenöotfchap aan te nemen en hem met hunne manfchap bij te {taan (2). Dit goed gevolg van zijnen eerften en moeilijken krijgstogt verwezenlijkte reeds eeni- (O Strab. L. VII. p. 309. JüSTIN. L. XXXVII. c. 3. (8) Appian. alex, de beïh Mitbr. p. 180. V. BOEK IX. HOOFDST.  22 ROMEINSCHE V. BOE IC IX. HOOFDST. Siaatkuri' dig krijgsbeleid van MITHRIDATES. i eenigermaate de ftoute en fchijnbaar har fenfchimmige denkbeelden, dia in zijnen geest omgingen, om eenmaal de Romein* fche oppermagt zelve te beftrijden , of zich ten minften de heerfchappij over geheel Afia te verwerven, en , met dat vermogen , het tegenwigt tegen de overmagt van het Gemeenebest te houden en een onafhanglijk Koningrijk; te regeeren. Tot het eerfte ontwerp ftelde hij zich voor, met zijne krijgshaftige Bondgenooten door te dringen tot aan de Adriatifche zee en van daar Italië zelf aan te tasten, doch dit vorderde alvoorens eene behoorlijke inrichting, oefening en verdeeling zijner krijgsmagt, en tevens de gedeeltlijke volvoering van hetlaatfte, op dat hij, Italië gaande beftrijden, zijn eigen land niet mogt open laten voor vijandige nabuuren, die allen Bondgenooten en afhangelingen van Rome waren. Met het laatfte üzoo verplicht het eerst aan te vangen, verliet hij met eenige vertrouwelingen zijn Hof en trok met hun, zich zorgvuldig onbe • eend houdende, geheel Afia door, nam >veral de ligging en fterkte der fteden en anden op, mat zelfs hier en daar gefchik- te  geschiedenissen. 13 te legerplaatzen af, beproefde overal den geest der volkeren, en bereekende daarna in ftilte de mogelijkheid , om * eenmaal zijn hoog gefield doel te bereiken (1). Bij zijne te huiskomst vond hij zijne Gemaalin in de armen van anderen, en \ een pasgebooren kind, wiens vader hij niet kon wezen; waarbij een dienstmaagd hem verwittigde, dat het overfpelige Hofgezin zich van zijne wraak door eenen toeleg op zijn leeven wilde bevrijden , 't welk hij echter voorkwam, door de trouwlooze laodice en haaren misdaadigen aanhang terftond van kant te doen maaken (2). Deze ontrouw van zijn Hof was weinig gefchikt, om hem fmaak te doen vinden in deszelfs vermaaken, waarvan hij eenen natuurlijken afkeer had: ook riepen hem zijne grootfche ontwerpen weldra tot zijn geliefkoosd werkzaam en woelziek leeven. Hij bragt den winter in het veld en nie) aar (!) Justin. L. XXXVII. c. 3. (2) Justin. L. XXXVIL c. 3.etL.XXXVIII c. 1. v. BOElt IX. OOFDST. Ontrouw iijner Genaalin.  14 ROMEINSCHE V. boek IX. moofdst. J. voor C ioo. J. van R 652. Mislukte pooging te Rome. aan het Hof door; hij fleet den tijd geenzins in gasterijen, maar in geduurige krijgsoefeningen, en dong met den behendigften, vlugften en fterkiten in het mennen, lopen en worftelen mede. Zijne krijgsbenden moesten dagelijksch zijn voorbeeld volgen, en gewenden alzoo aan die zelfde onvermoeidheid en ftoutheid, welken hij zich in zijne jeugd had eigen gemaakt (1). Om intusfchen zijnen toeleg voor de Romeinen, te verbergen, wier oplettende Staatkunde zijne Noordfche veroveringen reeds had opgemerkt, zond hij dat rijk beladen Gezantfchap naar Rome, waar aan zich de oproerige saturninus vergreep (2), en het welk blijkbaar gefchikt was, om aan den eenen kant een leevendig gevoel van afhanglijkheid bij den Raad voor te wenden, en, aan de andere zijde, zich veele bijzondere vrienden te maaken, die hem, even als weleer met j,ugurt h a , in de hand zouden fpelen, wanneer het tot eenig nadeelig en te ontijdig overleg CO Justin. L. XXXVlI. c. 4. (a) Zie D. XII, bl. S2o.  GESCHIEDENISSEN. Ig leg tegen hem mogt komen. De wederzijdfche argwaan, die bij burgèüijke verdeeldheden plaats heeft, en de verande-1 ring van bovendrijvende partij deeden echter deze kunstgreep mislukken , in zoo verre dat het hem niet eenmaal mogt gebeuren , behoorlijke voldoening wegens de fchennis van het recht der volkeren aan zijne Afgezanten te bekomen (i). Mithridates, wiens haat tegen Rome nieuw voedzel in deze behandeling gevonden had, ging echter voord, met zich in ftilte te verfterken, tot dat hem twee jaaren laater marius ontmoetede en tot meer openbaare maatregelen aanleiding gaf. Het oog van dezen fchranderen krijgsman was reeds lang op zijnen toeleg gevestigd geweest, en de hoop om daadlijk het oorlogsvuur in Afict te ontfteken, ten einde zelf gebruikt te worden, om het weder te dempen, hac hem, gelijk wij weten (2), zonder eeni ge zending, aan het Hof van Pontus ge voerd. Vruchtloos had mithrida te; ( 1 ) Diod. sic. excerpt legat. XXXIV. (a) Zie D. XII. bl. 352» 353. V. boek IX. oofdst. f. voor C. 98. J. van R. 654Bezoekvan marius bij mithridates.  V. BOEK IX. H00FDST. Verbond Van mithridates nfet kico- medes, Verove* ring van Paphlagottie. iö r omeinschë tes zijne gezindheid willen verbergen door het minzaamfte onthaal van dezen voornaamen Romein; het was hem zeiven maar al te duidlijk geworden, dat deszelfs perzoonlijke eerzucht naar den oorlog tegen hem verlangde , en dat men door willekeurige eisfchen hem weldra dwingen zou tot laage onderwerping en flaaffche afhanglijkheid, of tot openbaaren opftand en krijg (i). Het kwam hem in geene bedenking, of hij het laatfte van beiden te kiezen en zich, naar den raad van marius, magtiger, dan het Romeinfche Volk, te maaken had. Hier toe ging hij kort daar op een verweerend en aanvallend verdrag aan met nicomedes, den Koning van Bithynie, waarvan de verovering van Paphlagonie het eerfte gevolg was. De verdeeling van dat koningrijk onder de beide veroveraars deed den Raad het eerfte Gezantfchap naar Kleen Jfia afvaardigen , om het voor deszelfs wettigen Vorst terug te eisfchen. Mithridaïes was ftout genoeg, om te verklaa- ren, Cl) Plut. in mar, p. 423.  geschiedenissen. I? ren, dat het zelve een erfrijk zijnes va» ders was, en hij zich verwonderde, hoe men hem thands betwistede, het geen men H' zijnen vader vreedzaam gelaten had; en , ten blijke , hoe weinig hij zich aan den meesterachtigen toon van Rome Hoorde, trok hij te gelijker tijd naar Galatie, en onderwierp zich tevens dat gewest. Nico m e d e s, in tegendeel, erkende zijn onrecht op deszelfs bezitting en verzekerde, het zelve aan den wettigen Koning te zullen wedergeven, dochftelde zijnen eigen zoon op den throon, wien hij den gewoonen koninglijken naam van pyl^emen gaf en voor eenen wettigen erfgenaam uit het oude koninglijke huis wilde gehouden hebben (i). Deze ongelijkformigheid van gedrag bragt waarfchijnlijk de eerfte onmin tusfchen de twee Bondgenooten voord, die weldra in openlijke vijandfchap verkeerde. De throon van Cappadocie viel open. Dezelve was het laatst bekleed geweest door ariarathes, die de zuster van mithridates tot Gemaalin gehad en met (i) Justin. L. XXXVII. c. 4. XIII. DEEL. B V. BOEK IX. )ofdst; Oneenig-a' ieid tus!chen mi- rHRIDATEE en Nico- medes.  V. boek IX. ■oofdst. i V V I» r> Ui m of ge zij l8 homeinschb met zijnen dood twee zoonen nagelaten had. Mithribates zelf had zijnen fchoonbroeder door zekeren gordius laten ombrengen, en legde nu op het leeven der twee jonge Vorften toe, ten einde zich mede van dit rijk meester te maaken. Eer hij echter dit doel kon bereiken,kwam hem nicomedes voor, die zich in huwelijk met de weduwe verbond ;n zelf den rijkszetel beklom. Hoogst gebelgd over deze vergaauwing, trok m i[■hridates Cappadocie, kwanswijs ter rerdeediging van de rechten zijner nee ven, n , verdreef nicomedes en zettede en oudften der twee zoonen op den tiroon. Eenige maanden laater, geduurde welken tijd hem de onverdiende lof an trouwhartige zorg voor zijne bloed;rwanten had nagegaan, deed hij zijnen :ef den voorflag, om gordius, zij:s vaders moordenaar, terug te roepen t zijne ballingfchap, met het fnoodoogsrk, om of zijne weigering alseenewet;e reden van misnoegen op te vatten, zijne toeftemming ten middel te bezi1, ten einde hem door dezelfde hand, die nen vader had omgebragt, te doen omko- men.  geschiedenissen. 19 men. De jonge Vorst, hoe veel hij zich ook aan zijnen oom verplicht waandegevoelde zich nog meer verfchuldigd aan de gedachtnis zijnes vaders : zijne weigering werd voor eene oorlogsverklaaring opgegeven, en zijn throon met èene krijgsmagt van tagtig duizend voetknechten, tien duizend ruiters en zes honderd zeiswagens bedreigd. De bijftand van nabuurige Vorften {lelde den jongen Koning in ftaat, om zijnen oom behoorlijk het hoofd te bieden; doch deze, den weg van trouwloozen moord korter, dan dien van eenen wisfelvalligen krijgstogt, vindende , noodigde hem verraaderlijk tot een mondgefprek en bragt hem in het gezicht der beide legers met eigene handen om, waarna hij, zich van de algemeene verflagenheid en verwarring des oogenbliks bedienende , zijnen eigen zoon fchoonnog maar agt jaaren oud, op den throon van Cappadocie zettede, onde] den naam van ariarathes en ondei de voogdij van den Koningmoorder gob.dius (i> Dc (1) Justin. L. XXXV. c. 1. Mithrïdatei B a ba' V. boek IX. aooFDST. i i  V. boek IX. ho0fdst. Bedriegerijen der beide Ko • Hingen. i ] 1 e d d z zi d< D£ dc iir 20 romeinsche De knevelaarijen, welken de Cappado■ cièrs van deze geweldaadige regeering fpoedig ondervonden , bragten hun weldra in opftand; zij riepen den jongften zoon van ariarathes, die elders in Afia opgevoed werd , terug en fielden hem aan hun hoofd : doch deze jonge Vorst kreeg de nederlaag in eenen veldflag, dien hem mithridates leverde, vluchtede uit zijn rijken ftierf kort daarna (i). Nicomedes, na de bezitneming van Cappadocie door zijnen verftoorden Bondgenoot , nu voor eenen inval in zijn eiren rijk vreezende, kwam thands met eelen jongen knaap van uitmuntende lig. chaam- ad eenen dolk verborgen gehad in zijnen gordel 1 was onbefehaaind en Hout genoeg geweest, om :n genen, die hem, volgends oud gebruik onder ï Koningen, wanneer zij een mondgefprek hielden orgvuldig betastede , of hij ook eenig geweer bij ch had, door vuile fpotternij van zich te verwijden , en daarna cerftond mee eigene hand zijnen ef, dien hij kwanswijs geheel ter zijde riep, den lk in het hart te ftooten. „ Scrutatori, curiofius urn ventrem pertraftanti, ait: caveret, ne aliud 'urn inveniret, quam quatreree" (O Justin. L. XXXVIII. c. a.  geschiedenissen. 21 chaamfchoonheid voor den dag, dien hij voor eenen derden zoon van den vermoord • den aria rat hes uitgaf, en alszoo-' danig naar Rome zond, om van den Raad zijn vaderlijk gebied terug te vragen, werwaards zich zijne Gemaalin , 's Konings weduwe, mede begaf, ten einde zijne geboorte uit haar te bevestigen. Mithridates, dezen bedrieglijken aantlag vernemende, vond goed, den leugen met den leugen te beftrijden en vaardigde onmiddellijk g o r d i u s naar Rome af, om den Raad te overreeden, dat die knaap, dier hij in Cappadocie had op den throon ge fteld, de kleenzoon was van dien aria rat hes, die in den oorlog tegen a ris i o n i e v s in den Romeinfchen dienst ge fneuvild was (i). D (i) Justin. L. XXXVIII. c. a. Daar c oorlog tegen aristonicus reeds in het J. vanI 623 geëindigd was, kon deze. agtjaarige knaap w voor den kleenzoon, maar. niet voor den zoonv: dien ariarathes doorgaan, hét geen echter tekst van justinus kan fchijnen aan te dure hem noemende ex eo ariaratiie genitum , q &c. - Zie van denzelven D. X, bl. 7/en 355. B 3 v. BOEK IX. ioofiist. e e el Lil le Ij ui  V. BOEK IX. HOOFDST. Vrij ver klaaring van Cuppa docie en Papb [agonie door Rome. X 1 I 1 typpadocie begeert t( niet vrij te zijn, VI z C 22 romeinsche De Raad, die behalven het fchaamteloos bedrog tevens den bijzonderen toeleg der beide Koningen duidlijk bemerkte, nam Cappadocie aan m i t h r i d a t e s en Paphlagonie aan n i c o m e d e s af, en ver • klaarde tevens die beide rijken voor vrije Gemeenebesten. Het Staatkundige oogmerk van denzelven met dit bedrijf van fchijnbaare rechtvaardigheid en edelmoedigheid was waarfchijnlijk , gelijk wij het zelve reeds meermaalen opmerkten, om eene volkomene verdeeldheid van belangen bij de nabuurige volkeren in afgelegener gewesten te verwekken, ten einde 3erzelver vereeniging tegen de algemeene Dverheerfching te verhinderen of te ver iwakken, het welk thands voorzeker bij le dreigende houding van twee roofzuchige Vorften, die zich ligt weder konden -ereenigen , of, eikanderen overwinlende, een ontzaglijk vermogen zouden erkrijgen, noodig fcheen. Dit fchrander oogmerk mislukte ech;r ten aanzien van Cappadocie op eene ijze, welke de vrijheidminnende Romein ich niet had kunnen voordellen. Wat de appadociërs ook onlangs van koninglijke wil-  geschiedenissen. 23 willekeur mogten ondervonden hebben, echter gaven zij het eenhoofdige bewind den voorrang boven het Gemeenebestbe-! ftuur, als zijnde aan gehoorzaamheid ge. wend en voor het genot der burgerlijke vrijheid ongefchikt, welks gefchenk zij als verdeiflijk voor zich terug gaven. De Romtinfche Raad kon zich, ondanks de geduurige onrust der vertegenwoordigde Volksregeering, welke Romt toen inzonderheid ondervond, niet genoeg verwonderen, over den geheel verflaaf den geest van dit Volk, voor wien het nog onbekend genot der vrijheid zelfs geene bekooring had, en liet aan het zelve de keuze, om, daar nu het koninglijkc Hamhuis was ten grond gegaan, zich zeiven eenen Koning uit hun midden te ver kiezen. De keuze viel op ariobar zanes en werd te Rome bekrach tigd (i). Om klem te geven aan dit Raadsbe fluit werd s y l l a , als Proprator, naar Cap padocie gezonden, maar ook inzonderheii or (i) Justin. L. XXXVIII. c. t. Strab. I XII. p. 5*0' B 4 V. BOEK IX. 100fdst. • J. voor C {. vin R. I 66i. l  v. BOEK IX. HOOFDST. Scaatkuii' dig gedrag van mithridates ten aanzien yan syix*. ( 1 ( ( < t 1 l 24 romeinsche om de woelingen van mithridates daadlijk te keer te gaan. Deze Vorst zelf durfde zich nog wel niet openlijk verzetten tegen het befluit des Raads, maar vernam het zelve niet zodra, of hij zettede de Armeniërs op, om eenige hulptroepen aan gordius te zenden, die de verdeediging van zijnen voedfterling daarmede kwanswijs voor eigene reekening beproeven zou. Het aantal benden, welken sylla met zich voerde, zou niet groot genoeg geweest zijn voor derzelver tegenftand , maar de fchijnbaare edelmoedigheid van den Raad merkte zoo gelukkig op den geest der éfiatifche Bondgenooten, dat het hem ioor hunne benden onderfteund, weinig noeite kostede, om de Armeniërs uit lappadocic te drijven, gordius van len throon te ftooten, en ariobar. ' a nes door het geheele rijk, waarin ïordius reeds eenen grootenaanhang emaakt had, voor Koning te doen verlaaren (i). Bij Cl) Plut. in s?ll. p. 4S3. Epit. LIVt,  geschiedenissen. 25 Bij zijne partijfchap met nicomedes, bij het gunftige gevoelen, 't welk de Vol' keren nu weder voor de Romeinen hadden opgevat, en bij de nieuwe verbindnistusfchen hun en de Parthen, door sylla aangegaan (i), was het mithridates geenzins geraaden, den hoogen toon te herhaalen, dien hij reeds eenmaal, ah Bondgenoot van denzelfden nicomedes, gevoerd had: wel verre echter, van daarom zijn groot ontwerp te ftaaken, trachtede hij, door allerleije listen en kunftenaarijen, zijn doel te naderen, tot da hij zich, bij eene gunftiger gelegenheid op nieuw kon laten zien tegen het Romein Jche gezag , het welk nu weder nieuv voedzel aan zijnen ouden wrok gegevei had. Gewoon, in zijne jeugd, het wil< gedierte, 't welk hij vervolgde, listig t bekruipen, zonder zich aan deszelfs vei fcheurende woede rechtftreeksch te waa gen, en dan eerst zijne behendigheid ei krachten tegen deszelfs kwaadaardighei te beproeven, wanneer hij zich van de: besten ftand voorzien had, kenmerkte n ook ( O Zie D. XII. bl. 388, 389. B 5 \ V. BOEK ix. flOOFDST. * l 1 l 1 i l l 9  V. BOEK IX. BOOFDST. Tjgranes irouwt ee re dogter van miTHRIDATES. ] i c a \ c J v h z g' di Qi c w in tn tu hii lo te{ SOHBINSCHE ook, onzes inziens, die zelfde'jagergeest zijn ganfche ftaat- en krijgskundige beleid. Tigranes, die thands den throon van Armenië bekleedde en weleer gijsfelaar geweest was bij de Partners, doch naierhand , terug gegeven aan zijn erfrijk, iet zelve met veele veroveringen had uitgebreid, fcheen den Koning van Pontus le wenfchelijkfte Bondgenoot voor zijnen anftaanden oorlog met de Romeinen, zoo /el door zijne ligging ter affnijding van e Parthers en ten bedwang van geheel 'leen Afia, als door zijn rechtitreeksch ermogen. Zonder nu eenige gevoeligïid te toonen over de ontthrooning van jnen zoon in Cappadocie, of het minfte nvag van der Romeinen naam in zijne on:rhandelingen te maaken , haalde hij :chts dezen Vorst over, om zijne dogter, leopatra, ten huwelijk te nemen, het ;lk hem van zelfs moest deel doen nemen alle de belangen van deze nieuwe beikking. Daarna liet hij zijn oude werk» ig gordius, zonder zijnen naam :r in te noemen, bij tigranes lustds aanhouden, om ariobarzanes, ;en het genoegen van een gedeelte  geschiedenissen. 27 te des Volks op den throon gebragt, ten genoegen van het geheele Volk , 't welk zich over zijn vadzig rijksbeftuur beklaagde, te ontthroonen, 't welk men voorgaf, dat niemand buiten Cappadocie kon ergeren , daar het Volk zelf, 't welk hem verkoozen had, hem nu reeds moede was. De Armenifche Vorst leende eindlijk het oor aan dit aanzoek en trok met eene genoegzaame krijgsroagt tegen ariobarzanes op, die, wezenlijk's Volkskeuze weinig waardig, zondereenigen weder ftand lafhartig zijn rijk verliet en mei zijne beste kostbaarheden de vlucht naai Rome nam. Cappadocie kwam hier dooi weder onder den onmiddellijken invloec van mithridates, maar, het geer hem van nog meer belang was, tigranes had zich nu tevens tegen Romt aangefteld, en daar door nog meer, dai door zijne echtverbindnis, zich zelvei verplicht , om eenmaal eene gemceni zaak met zijnen Schoonvader te maa ken (1). Ten zelfden tijde was de Koning vai Bithynie geftorven, en had twee zoonei na ( 1) Jus Tin. L. XXXVIII. c. 3. V. BOEK IX. HOOF1 ST. I i 1 I 3 l  28 romeinsche v. 80Eï IX, hoqfdst. . Geweld door mi THRIDATES ïn Bitbynie gepleegd. M*. AQUIL- l'us en MAML1US MANCiNUS als Af^eza aen in i 1 j nagelaten, waarvan de oudfte denzelfden naam, de jongfte, dien van socrates chrestiüs voerde. Om zich nu ook van de medewerking van dit rijk tot zijn oogmerk te verzekeren, zettede mi, thridates den jongften zoon aan, om zijnen broeder van den throon te ftooten, en leende hem daartoe daadlijk zijnen bijftand (i> Het voorwendzel voor dit geweld zou geweest zijn, dat de oudfte van eene danzeresfe was gebooren, terwijl de jongfte van eene Vorftin ter waereld was gebragt (2). N1 c o m e d e s, reeds door een Raads* befluit van Rome erkend als de opvolger zijnes vaders, en ariobarzanes, door de Romeinen zelve op den throon van Cappadocie gezet, bevonden zich nu beiden als ballingen te Rome en fmeekten ien Raad om fpoedige herftelling in lUh rijk. Rome vond zich thands met ien Italiaanfchen krijg bezwaard, wiens noeilijkheid niet wel eenen tweeden oorog gedoogde, echter vorderde het ge* drag (1) Justin. L. XXXVIII. c. 3. Appian.. llex debell. Mitbr. p. 176. (2) Freinsh, Suppl. eiv, L. LXXIV. c. 10,  geschiedenissen. 29 drag van mithridates, welks toeleg hier in weder het doorzicht van den Raad niet kon ontgaan, eenigen nadruklijken- tegenftand, om alle verdere ftoute flappen, wier gevaar men leevendig gevoelde, in de tegenwoordige omftandigheden van het gemeenebest, te voorkomen. Men beloofde aan de beide Ko ningen, dat men een gezantfchap zou af vaardigen, waartoe daadlijk m'. aquilli-us en manilius mancinus be noemd werden, terwijl men bevel afzonc aan u. cassius, die met eenige krijgs benden in Pergamus was, om hun uvd< herftelling.. der beide Vorften krachtdaa dig te onderfteunen, -het welk men te vens van mithridates zeiven af vorderde , als wilde men den fchijn ge •ven, dat men hem geenzins verdach hield, ten einde tevens de goede vei ftandhouding met hem, hoe geveins ook, tot gelegener tijd gaande te houden of hem anders.te dringen, om zich va zijnen kant ontijdig te verklaaren (1). r (1) Justin. L, XKXVIII. c. 3. Appiai alex. i t l re d :h Is e- T- '8,  V. boek IX. hoofdjp. J. voor C. 88. J< van R, 664. i ] ( 1 1 e t E C t 1 I! h d 3<5 rom ei n.sc he noegzaame krijgsmagt, tegen ariobar» zanes af, die fchierlijk voor hem den rijkszetel ruimde (1). Gelijktijdig zond hij pelopidas weder aan het Ro?neinsche Gezantfchap, iie nu aan het zelve kennisgaf van het gebeurde in Cappadocie, dat alles aan hunie onrechtvaardigheid toefchreef, hun /erzekerde, dat zijn Vorst zich over hun gedrag te Rome zou beklaagen, en hun Jitdaagde, om aldaar voor den Raad hunne ïandelwijze te verdeedigen; waarfchuwente hun voords,geenen oorlog aan te vangen, vaar toe de Raad en het Romeinfche Volk iun niet hadgelast, en die tevens bezwaarijk zijn zou tegen eenen Vorst, van wiens igen vermogen en magtige Bondgenoom hij zeer breed opgaf, en eindigende Kt hun nogmaals het bedwang van ni0 me des af te vorderen, onder belof; van den Romeinen, als dan, tegen de taiianen te willen bijftaan, of anders eee valfche vriendfchap te verbreken, welker eoordeeling hij gaarne aan Rome zelve wile overlaten. De (O Appian. al ex. et beil. Mithrl?.. 179.  geschiedenissen. 5? De Romeinfche Gelastigden , getergd door zulk eenen hoogen toon, gaven bevel, dat mithridates zich zou' wachten, van Bithynie of Cappadocie te! ontrusten, verzekerende, dat zij wel zouden zorgen, dat arioba rzanesweldra herfteld werd, gebiedende voordspelopidas hunne tegenwoordigheid te verlaten, en zich niet weer te vertoonen, ten zij mithridates dit bevel naar- kwam CO- Te recht reekenden de Romeinfche Gelastigden geenzins op de onderwerping. van eenen Vorst, die Hechts openbaare aanleiding ten krijg gezogt en fteeds eenen dreigenden toon met zijne voorgewende gehoorzaamheid gepaard had , maar te onrecht waagden zij , daar toe ongelastigd en ontoegerust, de eer en het belang van den Staat aan eenen onmiddellijken oorlog tegen eenen, zinds lang reeds toegerusten , vijand. L. cassius, die als Proconful het krijgsbevel in Afia voerde, vorderde hulptroepen van de Bondgenooten, (i ) Appian. al ex. de bett. Mitbr. p. 179~ lil. C 3 v. boek ix. ioofdst. . voor C. 88. [. van R« 664. Krijgsmagt Ier Roneinfcheftfgez^n:tn.  V. BOEK IX. BOOFDST, J. voor C, 88, J. van R, 664. KrijgJtnagt van KITHRIDA» £E«. 3^ s.omeinschj5 ten, welker aantal zijne krijgsmagt tot honderd en twintig duizend mannen bragt. Hij verdeelde dezelve in drie gelijke heiren, waarvan hij zelf het een&, a o. uilli us het andere, en q. oppius het derde aanvoerde; nog hadden de Romeinen eene vloot voor JByzantium, om den mond van de Euxynfche zee te fluiten, onder bevel van minucius rufus en c. popilius; waarbij nicomedes een leger voegde van vijftig duizend voetknechten en vijf duizend ruiters. Cassius, floeg zich tusfchen Bithynie en Galatie neder, aquillius zou aan mithridates den inval in Rithynie beletten, oppius legerde zich op de grenzen van Cappadocie. Hoe verbaazend groot clexRomeinen krijgsmagt bij deze onvermoedde toerusting ook mogt fchijnen, weldra bleek het, datPElopidas niet te hoog had opgegeven van het geducht vermogen zijnes Meesters. Hij kwam te veld met een eigen heir van twee honderd en vijftig duizend voetknechten , veertig duizend ruiters en honderd en dertig zeiswagens, terwijl zijne oorlogsvloot vier non-  geschiedenissen. 3S honderd fchepen fterk was. Kundige en ervarene Bevelhebbers ftonden overal aan het hoofd zijner verdeelingen en fmaldee-J len, terwijl hij zelf het opperbevel voerdeJ en zeer veel in eigen perzoon verrichte-] de. Ne o pt ole mus en archelaus, beide broeders, waren zijne Onderbevelhebbers; ar c hatia s,zijn eigen zoon, voerde tien duizend Armenifcht ruiters aan; d o r y l a u s regelde de Phalangen-, craterus dreef de zeiswa- gens (i). , Nabij de rivier Amnius in Paphlagonie ontmoeteden neoptolemus en archelaus met het ligtgewapende voetvolk, met "de Armenifchi ruiters en eenige wagens het heir van nicomedes, tasteden het zelve aan, zonder naar het zwaar gewapend volk te wachten, en wier* pen het door vaardige krijgswendingen er behendige richtingen der doodlijke zeiswagens zoo geheel overhoop, dat de Koning van Bithynie met een kleer oveifchot zijner geheele magt in Paphla gonie vluchtede en zijn ganfche leger me (i) Appian. alex. de teil. Mitbr. p. 181. C4 v. SOEK ix. ioofdst. . voor C. 88. . van R. 664. Nicomedes geflagen. » t  v. boek IX. hoofd jt. J. voor C, 88. J. van R, i - 1 1 C 2 g d 18 40 üöheinschs met de krijgskas en een zeer groot aantal krijgsgevangenen, in handen van den overwinnaar agterliet. Mithridates, die de goede gunst der volkeren van Afia tot zijne groote oogmerken noodig had, behandelde alle deze krijgsgevangenen met eene uitftekende edelmoedigheid, zendende hun allen vrij en met reisgeld in de hand naar hun eigen land terug (i). Dit eerfte krijgsbedrijf maakte eenen indruk op de Romeinfche Bevelhebbers, die den Koning niet min voordeelig was, ian zijne overwinning zelve. Eene klee. ïer magt had eene veel grootere verflagen, de zege was bevochten op eenen reer ongelijken grond, den overvvonneien was geene fout in hun beleid te wjten , de meerderheid der vijandlijke feldheeren in bekwaamheid en der krijgsJiden in dapperheid kon dus alleen de verwinning beflischt hebben; en mi. heidates zelf had dien flag niet eens :regeld, noch zwaargewapend volk was larbij gebruikt: dit nadenken deed de Ge- (O Appian. alex. £e beU. Mttbr. p. 181, ?• Stras. l. XII. pè 563,  GESCHIEDENISSEN. 41 Gelastigden des Raads voor het eerst met fchrik den roekeloozen ftapbezeffen ,dien drift van veelerleijen aard hun op eigen gezag had doen begaan (i). Zij zelve ondervonden weldra de meer derheid van den te ligt geachten vijand. Zijn goed geluk vervolgende, trok m i« xhridates Paphlagonie in, dreef 'ei den Koning van den throon,deed Nicomedes voor zich heenen vluchten, er fioeg zich met honderd en vijftig duizenc mannen op den berg Scoroba, eene grensfcheiding tusfchen Pontus en Bithynie, ne der. Aquillius lag niet' ver van daa; en had nu nicomedes met het over fchot van deszelfs benden op zijde ge kreegen, doch het gerucht van s'Koning nadering alleen, en een kleen, maar na deelig, gevecht der Bithynifche ruiters me eenige Sarmatifche voorlopers, deede: eerst nicomedes naar het leger va: cassius wijken, en daarna aquil l 1 us zeiven terug trekken; neoptc l e m u s vervolgde den Romein, agterhaal de hem laat op den dag, dwong hem tc ee (i)Abpian. alex. de bell. Mitbr. p. 18; C 5 v. boek ix. hoofdst. J. voor C. 88. J. van R. 664. Nederlaag van maïs rus aquillius. I [ S t 1 1 t a \.  v. boer IX. hoofdst. J. voor C 88. J. van R 664. De Rome) tien vlueh ten voor WITHRIDA" TES, < J 42 romeinsche een treffen en verfloeg een vierde gedeelte zijner krijgsmagt. Aquillius liet zijn leger in den loop, vluchtede tot aan de "rivier Sangarius voord, trok denzelven • in den nacht over, en achtede zich niet veilig,voor dat hij tePergamtvkwam (1). • De overige R$meinfche Bevelhebbers durfden nu mithridates nietlanger in het open veld opwachten. Cassius trok naar Leontoccphale, eene flerke plaats in Phrygie, waar hij vruchtloos trachtede, een nieuw heir op te richten en van waar hij zich, uit vrees, naar het fchijnt,voor de trouwloosheid der inwooneis, fpoedig naar Apamea begaf, om zich binnen deszelfs muuren op te fluiten; o p p 1 u s vluchtede naar Laodicea , mancinus naar Rhodus , nicomedes naar Pergamus, van waar hij fcheep ging naar Italië; de vloot, die den mond der Euxynfche zee Moest fluiten, werd geflagen door 's Koïings zeemagt, en kwam grootendeels loor trouwloosheid van het fcheepsvolk n haare handen (2). Dus (1) Apfian. alex, de bell, Mitbr. p, 183. (a) ld. ibid.  GESCHIEDENISSEN. 43 Dus lag nu in korten tijd geheel Afia en de geheele zee voor mithridates open, die zich niet meer behoefde te ver toonen met zijne geduchte magt, om volkeren tot onderwerping te brengen, maar wiens voordgezette krijgslist, om alle zijne Afiatifche krijgsgevangenen minzaam te behandelen, en, in plaats van rantzoen te vorderen , met gegeven reisgeld naai de hunnen terug te zenden, het hart var ganfche volkeren veroverde, die hem doo: veelvuldige Gezanten verzochten , on hunne Heden te vereeren met zijne komst en hem, in overdreeven ijver, hunnei God en hunnen Verlosfer noemden (i) Geheel Bithynie erkende hem in weinig dagen voor deszelfs Vorst, en leed niets maar won zeer veel, bij deze Staatsverai dering , daar hij terftond de beste fchik kingen maakte voor den onverhinderde loop des inwendigen beftuurs O), en fe vens de fteden ontfloeg van het geen 2 aan de kroon hadden moeten opbrengt vo (ï) Diod sic. excerpt.de virt. & vit. ex.L. XXXVII. cic. pro flacc. c. «5. (2) Appian. alex. de bell. Mitbr. p. 183. boek IX. hoofdst. I. voor C. «8. ]i van R. $64. Gehsol Kleen Afits geeft zich lanMiTHRidates over. I . I 5 t l- n Ü n jr  44 ROMEÏNSCHE V. BOEK IX. HOOFDST. J. voorC, 88. J. van R, 664. 1 1 j 5 t 7. g d e: ti te de voor den oorlog, ja zelfs de vijf eerst volgende jaaren lang van de gewoone fchattingen onthief, ten einde zich te herftellen van den geleeden druk (1). Voords begaf hij zich naar Phrygie, en bragt aldaar eenen nacht door in het zelfde verblijf , 't geen men hem aanwees , dat heïander de Groote eenmaal had gebruikt, het welk zoo vleijend voor zijne eerzucht, als gunftig voorbeduidend voor sijne groote ontwerpen, fcheen. Myfie, iet eigenlijk genoemde Afie, Lyfie en °amphylie , allen wingewesten van den lomeinfchen Staat, werden of door hem elven, of door zijne Bevelhebbers in eheering genomen; Hechts weinige plaaten van geheel Kleen Afia booden gerinïn tegenffand; hij zelf nam zoo wel van 2 eilanden bezie als van de fteden, het land Rhodus alleen verdeedigde deszelfs ouw aan Rome (2). Eer hij echter de Romeinfche wingewesn zelve aantastede, had hij eene aanfpraak tot (1) Justin. L. XXXVIII. c. 3. (2) Epit. Livn L. LXXVIII, Appian. alex. iell. Mtbr, p. iïj, 184.  geschiedenissen. 45 tot zijn krijgsvolk gehouden, om het zelve te bemoedigen tot den daadlijken aanval op de bezittingen van een Volk, het welk zich nog nimmer ftrafloos liet aanranden en welks naam alleen fchrik verwekken kon. Jus tin us heeft deze redevoering, zoo alS trogüs pompejus dezelve mithridates in den mond legde, in haar geheel bewaard, wij zullen ons met deszelfs korten inhoud vergenoegen. „ Eerst toonde mithridates zijn krijgsvolk aan, dat het aan hunne nederlaagen voor eenen ptrrhus, hannibal en de Gaulers was gebleeken , dat de Romeinfche krijgsluiden niet onverwinnelijk waren; daarna maalde hij hun den hagchelijken Staat van Rome af, door geheel Italië beftreeden en door huislijken twist van eengefcheurd; men moest ziel bedienen, zeide hij, van deze gelegenheid. daar het toch zeker was, dat al het dooi hun verrichte hun den krijg van Roim op den hals zou haaien; voords telde hij de verongelijkingen op, dien hij vai de Romeinen had geleeden; beweerde d< onbevoegdheid van een Volk, het wel! ze v. BOEK IX. 300FDST. T. voor C. 88. j. van R. 664. Aanfpraak Van MITHRIDATES aan zijn krijgsvolk over de Romeinen. L I [f  V. boek IX. hoofdst. J. voor C. 88. J. vin R. 664. t Romu- lus. * NüMA. J Tarquinius de oude. ff SlRVI- us tul- tius. *• Tar. quiniui de trotfcbe, t 46 ROMEIN SC HE zelf geenen anderen, dan veroverden,grond bezat, om hem zijne veroveringen te ontzeggen ; daarna fprak hij van hunnen algemeenen Konings haat, zoo ftrijdig met den geest der Afiatifche Volkeren, en door hem daar aan geweetèn ,dat zij Koningen hadden gehad, wier naamen zij niet zonder bloozen durfden noemen, Aborigifche herders (f) , Sabynfcht waarzeggers O, Corinthifchc ballingen (§), Toscaanfche flaaven (ff), en, 't welk nog de deftig fle naam was, Trotschaards (**};— te recht mogten zij vertellen dat hunne grondleggers door eene wolfin gezoogd waren, want hunne wolfsgulzigheid naar vleesch en bloed en fchatten bevestigde dat fprookjen. Bij dit haatlijke tafereel van het Romeinfche Volk deed hij nu eene hooggekleurde fchilderij affteken van zijne roemruchtige en oude afkomst van c yrus in het mannelijke, van den Stich:er des Syrifchen rijks in het vrouwelijke oorrchap; voords van de onafhanglijkheid der volkeren, dien hij regeeren mogt, en van 3e overwinningen, welken hij het eerst op le onverwonnene Scythen had behaald. Eindlijk vleide hij zijne benden met den buit  geschiedenissen. 47 buit van het fchatrijke Afia, welks lucht en grond hij bekoorlijk afmaalde, en beloofde hun veel eer eenen vrolijken feesttijd, dan eenen moeilijken krijgstogt, zoo dat zij zeiven in twijfel zouden komen, of hun togt meer uit zou (teken door gemak, dan wel door voordeel (i)." De zoo gereede onderwerping van alle de Volkeren van Iüeen Afia had zijn krijgsvolk, door hem met zulk eene diepe verachting voor de Romeinen bezield, als der. zeiver naam anders geducht was, daadlijk doen zien, dat hun Veldheer hun me t geene ijdele hoop had gevleid. Om zich var q. oppius , eenen der Romeinfche Be velhebbers, meester te maaken , kosted< het hem niet meer, dan hem op te latei eisfchen van de inwooners van Laodicci en hun eene volkomene kwijtfcheldinj voor hun gedrag toe te zeggen. Terfton werd hij met zijne bijldragers aan mi thridates uitgeleverd, diehemgeei het minfte leed aandeed, maar hem ovei al in zijn gevolg met zich voerde, ter be mof (I) Justin. L. XXXVIII. c. 4"8- V. s o ek IX. hoofdst. I. voor C. 83. I, van R. 664. q. oppius door de Laodicêen overgegeven. [ t I r 1 1  y. boek IX. hoobdst; J. voor C 88. J. van R. 664. Manius aquill1us aan mithridatesovergeleverd. : 1 48 ROJÏEINSCHS moediging der zijnen en ten fchimp voor de Romeinfche Grootheid (1). Manius aquillius, het hoofd van het Romeinsxhe Gezantfchap, de hevigfte partij van 's Konings belangen en de roekelooze ondernemer van het eerfte openbaare geweld, kwam 'er met geene bloote befchimping af, hoe grievend hem dezelve ook aangedaan werd. Van Pergamus naar het eiland Lesbos gevlucht, had hem aldaar eene ziekte overvallen, welke hem thands in Mitylenen , de hoofdftad diens eilands bedlegerig hield. De Lesbiërs, die wel wisten, welk eenen dank zij bij den Koning zouden behaalen, indien zij hem dezen Romein leevendig in handen ivisten te brengen, lieten hem uit zijn bed ügten en leverden hem geboeid over. Verfcheidene andere Romeinen deelden net hem in de trouwloosheid der eilanlers, flechts één jongeling ontrukte zich door eenen zelfmoord aan 's vijands magt, tvelke terftond regen aquillius met jnmenfchelijke wreedheid woedde. MirHRiDATEs ftelde overal zijnen ver- won- (0 Appian. alex. di heli. Mtbr. p. 184.  GESCHIEDENISSEN. 49 wonnen vijand ten toon en voegde fmartlijke mishandeling bij grievende vernedering. Het was hem niet genoeg, eenen Oud Conful van Rome, die tweemaalen de eer van een zegefeest genooten had (i), geboeid en gekneveld op eenen ezel met zich rond te voeren; felle geesfelflagen dwongen den rampzaligen, telkens uit te roepen, dat bij aquillius was, tot dat hij hem aldus naar Pergamus had terug gevoerd, alwaar hij hem openlijk op de markt,tenfchriklijken verwijt van den on« verzaadlijken gouddorst van hem en het ganfche Romeinfche Volk, gefmolten goud in den mand liet gieten en alzoo wreedaardig om het leeven bragt (a). De natuurlijke afkeer van alle vindingrijke fol- te- (1) Eens over arïstonicus, (Zie D. IX bl. ace) eu daarna over den voldongen flaavenkriji (Zie D. XII. bl. 295» 3540 (2) Appian. alex. de iel/. Mithr. p. 184 Vei,l. paterc, L. II. c. 18. Cic. prt Leg man. c. 5. PMS. L. XXXIII. c. 3. Diod. sic excerpt, de virt. & vit. ex. L. XXXVII, De laatst sangehaalde Schrijver verwart echter aquilliu met den jongeling, waar vin in den tekst gewaagt wordt Vide wesselinc. ad h, U XIII. DEEL. D V. boek IX. ioofd5t. I. voor C* 88. J, van R. 664. Afgrijslijke dood vaa manius aquillius* I I l  v. BOEK IX. H0ODFST. J. voor C M. J. van R, I i 50 ROMEINSCHE tering, welke altijd affchuwelijke onmenfchelijkheid kenmerkt, moet ons hier echter niet doen voorbij zien, dat aquillius voor zich geen beter lot verdiend had , daar hij het was , die eenmaal de waterbronnen in dit zelfde gewest van Pergamus vergiftigd en veele honderden den dood had doen drinken, om zijne inhaalige eerzucht te voldoen (O, en die onlangs aan de rechtspleeging des Romeinfchen Volks zeiven over de fchandelijklte knevelaarij der Siciliërs door de kwalijk befteedde welfprekendheid van antoni us alleen onttrokken fcheen (2}, om alhier eene ftraf te ontvangen, wier fchande mede niet te onrecht op geheel Rome werd te huis gebragt ("3). Mithridates bezogt zelf alle zijne gemaakte veroveringen , begaf zich jaar het gedienftige Lesbos en trok zelfs het geheele Afiatisch lonie door. Overal ringen vreugöekreeten op bij zijne komst :n was de vleijerij vindingrijk in zijne verCO Zie D. XI. bi. «o. ( a ) Zie D. XII. bl. 354. Q2) Val. mak. L. IX. c. 13. ex. 1.  XLVU   GESCHIEDENISSEN. S1 vereering. TeEphefus inzonderheid wierp men alle ftandbeelden om ver, dien 'er de Romeinen hadden opgericht, het geen naderhand echter bloedig geboet werd. Stratonica alleen , eene Carifche Stad , hield de poorten bij zijne komst gefiooten; weldra echter moest zij dezelve voor hem openen, en werd daar voor met eene aanzienlijke bezetting en aanmerklijke geldheffing bezwaard. De grootfche ontwerpen zijner eerzucht en de ondervondene ontrouw eener vrouwe maakten intusfchen zijn hart niet ongevoelig noch af keerig voor de tedere gevoelens eener ernftige liefde: moniMA, een Milefisch meisjen, trok zijne oogen door haare uitftekende fchoonheid; begeerig naar het genot haarer bevalligheden, zond hij haar vijftien duizend ftükken gouds (i); doch de eerbaarheid der maagd was voor geenen prijs te koop; te vergeefsch poogde hij door minnaarij te winnen, het geen hem voor een fchandlijk loon ontzegd werd; haare deugd zoo ftandvastig als verheven vinden» (O/112,500 -: - D s v. BOEK IX. HOOFDST. f. voor Ci 88. J. van De eefri baarheid van moni= ma beloond-  RGMEINSCHS V. ■ O EK jx. BOOFOST. J. ToorC, 87. J. van R. 66$. Nieuwe toerusting van mi" ÏHRIDATEÏ. dende, en af keerig van geweld, 't welk nimmer harten wint, bood hij haar eindlijk zijne kroon en wettig huwelijk aan, welk vereerend loon van haare deugd zij echter nog ter kwaader uure aannam (1). Men aarfelde te Rome niet, om op het eerfte bericht van deze gebeurenisfen in Afia tot den volflagen oorlog tegen mithridates te befluiten, ondanks den neteligen toeftand, waarin men nog ten aanzien van Italië zelve verkeerde , en aan den toenniaah'gen Conful l. corneliüs SYLLAhet voeren van dien krijg, terftond na de rustherftelling onder de Bondgenooten, op te dragen. Terwijl , echter, eerst het krijgsbeleid in Italië, en daarna de burgerkrijg den Conful verhinderde , om in Afia -te komen , ging mithridates voord met zijne magt te verfterken, en zijnen haat tegen Rome zoo fchriklijk kenbaar te maaken , dat niemand , die zich tegen de overheerfching van dat Gemeenebest wilde verzetten , huiverig zijn kon, om met hem eene ge- (1) Af pi af. alex. de Itll. Mithrid. p. 184. Plut. in lucüll. p. 503.  geschiedenissen. 53 gemeene zaak te maaken. Tot het eerfte diende de aanbouw zijner vlooten, tot het ïaattte de moord van alle de Romeinen, dia J zich , door handelbelang of andere be-J trekking gedreeven, in Kleen Jfia bevon-} den. Het onmiddelijk belang van mithridates duldde voorzeker het verblijf van hun in zijne pas veroverde Staaten niet, daar het zelve alleen gefchikt was , om hem door allerleije ftrijdige inboezemingen den algemeenen bijval der Volkeren te onttrekken: maar, in plaats van hun enkel te verdrijven, 't welk tot dit oogmerk genoegzaam zou geweest zijn, handelde hij hier in op eene wijze, wier verder ftaatkundig inzicht geenzins te ontkennen is. Niets had, naamlijk, den Koningen, die zich in den oorlog tegen het geducht geworden Rome waagden , meer nadeels gedaan, dan de fchijnbaare weerzin, waarmede zij de wapenen voerden, en het blijkbaar verlangen, om den vre> de op de best mogelijke wijze te her' ftellen; dit toch had andere volkerer terug gehouden van vrijwillige deelne ming in gevaaren, waar uit zij zich zei D 3 vei v. BOEK IX. iOOFDST. . voor C. 87. , van R* 665. De Romei' ten in Kleen AJi* vermoord. j l  V. BOEK ix. HOOFDST. J. voor C, T %7' J. van R. 665. ] } < 1 "s j d h h d £ $4- iOMEINSCHE ven flechts zogten te redden , en een wantrouwen bij hunne Bondgenooten voordgebragt, waar aan een philippus, PERSEUS en JUGURTHAgrOO- tendeels hunnen ondergang hadden moeten wijten; terwijl een hannieal in tegendeel den krachtdaadigften bijval had gevonden, om dat hij niemand aan zijnen gezwooren haat tegen Rome liet twijfelen (1). Hier voor fcheen nu .ook de Koning i/an Pontus te willen zorgen, wanneer aij geheime brieven aan alle de door aem aangeftelde Bevelhebbers der veroferde gewesten en aan alle de O verheien van derzelver Steden zond, met ensluidende bevelen , om overal op eeien dag, den dertigften na den ontvangst an zijne letteren, alle de Romeinen en talïanen^ met derzelver vrouwen, kineren en viïjgeboorene huisgenooten om als te brengen en derzelver lijken onegraven weg te werpen ; derzelver goesren zouden gedeeltlijk den Koning, ïdealtlijk den uitvoerers dezer bevelen,' toeCO Montes.q. Qauf. de la Grand. Ck. VII»  GESCHIEDENISSEN. 55 toekomen; terwijl integendeel elk eene bepaalde boete zou verbeuren, die eenen hunner leevendig verborgen hield , of dood begraven wilde; den Haaf, die zijnen heer ombragt, werd de vrijheid, den fchuldenaar, die zulks zijnen fchuldeisfcher deed, de kwijtlchelding van de helft zijner fchuld toegezegd (i). De wijze, waarop dit fchriklijk bevel fchier in alle de fteden tan geheel Kleen Afia werd uitgevoerd, toonde duidlijk, dat men geenzins uit vrees alleen voor 'sKonings magt, maar uit eigen bitteren haaf tegen de Romeinen, hier in te werk ging (a). De Ephefiërs fcheurden ze van het llandbeeld van diana af, die in derzelver heiligdom eene wijkplaats zogten. Te Pergamus werden zij met pijlen doornageld aan het beeld van «sculapius. Van Adramyttum zwom men de wanhoopende vluchtelingen in het watei naar, waar in zij het woedend ilaal wilden ontwijken, en verwde men de golven CO Flor. L. III. c. 1. Appiah. alex. dt iel!. Mitbr, p. 185. (O W. ibid. p. I8£>. D 4 bo EK IX. boofdst. |. voor C. 87. T. van R. 665.  V. zoek IX. boofdst. J. voor C 87. J- van R. 665. 1 « c I I l 56 lOKEINJCHI ven reet hun bloed. De Cauniè'rs, niet lang geleeden door de Romeinen van onder het gebied der Rhodiërs in eigene vrijheid gefteld y rukten de Italianen van het gewijde altaar op hun raadhuis af, ilachteden vrouwen en kinderen voor derzelver oogen, en wierpen ze daarna zelve vermoord op dien lijkitapel neder. De Trallianers wilden kvvanswijs hunne handen niet bezoedelen aan het bloed hunner gastvrienden, maar huurden eenen Paphlagoniè'r tot deze gruweldaad , die alle de Romeinen, in den tempel der eendragt te zamen gedreeven , zoo onmenfchelijk wreed van kant maakte, dat de afgehouwe handen rondom 3e altaaren bleeven liggen , dien zij vruchtloos hadden aangegreepen ("1), De >ewooners van het eiland Cos waren de enigen, die den Romeinen hetongefchonien genot eener vrijplaats in hunnen temel van /escülapius lieten (a). De- CO Apfun. alex. de beU. Mitbr. p. 185, 16. Val. max. L. IX. c. 2. ex. exc. a Flor' . III. c. 5. (a) Tacit. Annnl. L. IV. c. 4.  geschiedenissen. S7 Deze onverhoedfche moord trof op eenen dag tagtig duizend menfchen; p. rutilius, die zich zinds vijf jaaren als balling van een onrechtvaardig en ondankbaar vaderland te Smyrna bevond (i), ontkwam aldaar alleen den algemeenen moord, door zich, zodra hij merkte, dat men de Romeinfche tabbaards zogt, in een Grieksch kleed te vermommen (2), het welk mede aan eenige anderen elders fchijnt gelukt te zijn (3). Bij deze algemeene onderwerping, vrijwilligen aanhang en dolle drift van geheel Afia voor mithridates en zijnen onverzoenlijken krijg tegen het Romeinsch Gemeenebest, waren echter nog twee plaatzen ftandvastig en heldhaftig genoeg, om aan het zelve getrouw u blijven, en zich door bedreiging nod verfchrikking des veroveraars te laten om zetten. De eene was Magnefia, de na buurïge ftad van het ilaaffche Ephefus, de andere het eiland Rhodus, van d< vroeg (O Zie D. XII. bl. 388. (q) C ic. pro r ab. post. c. 10. (3) Athen. L. V. c. 14. D 5 v. boek IX. 130 fust. [. voor C. 87. J. van B. 665. P. ruti» Jt's rufui ontkomt den Affatifcbenmoord. Trouw van Rbodus en Magnepa.  V. boek IX. hoofdit. j. voor C 87. j. van R 665. Rhodus te vergeefs beftormd door mi- THJiIDAT£S, 1 1 < 1 2 <3 i D 58 kombinschs vroegfte tot de laatile dagen fchier beroemd wegens de wijsheid, braafheid en ervarenheid van deszelfs bewooners (1). ' Ten aanzien van Magnefia heeft de gefchiedenis geen verder bericht bewaard; doch met opzicht tot Rhodus is dezelve zoo veel te uitvoeriger. Daar fchier alle de Romeinen, die den algemeenen moord ontkomen waren, benevens l. c a s s i us de Proconful, zich aldaar veilig bij eikanderen bevonden, en, nog meer, daar deszelfs Romeinsch gezindheid het geheele eiland tot de beste verzamelplaats der vijandlijke krijgsmagt maakte en tevens de landing op de A~ fiatifche kust open hield, wilde mithridates zijne verovering nu voltooijen, net het zelve door geweld van wapenen ot onderwerping te dwingen. Eerst leed hij met zijne talrijke vloot het naluurige eiland Cos aan, welks inwooners ich door hunne naauwgezetheid ten vooreele der Romeinen hadden verdacht geaaakt, en maakte zich aldaar meester van Ko- CO Zie» wegens Rhodus ,0e Reize van amachars. . VIII. bl. 33. en volg.  GESCHIEDENISSEN. 59 Koninglijke fchatten, die het jEgyptifche Hof en JJiatifehe Jooden op het zelve in zekerheid meenden gebragt te hebben (i).' Tevergeefsch wachtede hij voords de onderwerping devRhcdiërs af, doch dezelven; nog even onverzetlijk vindende, ftuurdehij rechtsftreeksch op hun eiland aan. De eilanders kwamen hem onvertzaagd met hunne oorlogsvloot te gemoet, die echter zoo veel minder in aantal en zwaarte van fchepen was, dat zij, bij alle hunne meerderheid in krijgskunde ter zee, zich flechts wisten te beveiligen voor eene geheele iniluiting door de Koninglijke fchepen. Behouden weder binnen gelopen, vergenoegden zij zich met hunne havens geflooten te houden, terwijl de ftedelingen van Rhodus zelve zich haaireden, om hunne voordeden te Hechten, ten eind» zich de vijand, bij eene landing,in dezelven niet zou nestelen, en voords alles op de wallen in gereedheid te brengen,'t welk de hardnekkigfte tegenweer kon vorderen. Het (i) Appian. alex. is bett. Mitbr. p. 186. stras, ap. joseph, «ntiq. Jui. L. XIV. c. 1*. V. BOEK IX. [OOFDST. [. voor C. 87. . van R. 665.  6o ROMEINSCHï v. BOEK IX HOOFDST, j, voor C. 87. J. van R. 665. 1 1 < X 1 1 l V v z l Tt Het gelukte mithridates, aan land te komen; doch, daar hij zijne landbenden nog niet bij zich had, en zijnfcheepsvolk tot aan derzelver komst werkloos moest houden, werd hij dagelijksch door nadeelige uitvallen ontrust, en zelfs in eenen fcheepsftrijd ingewikkeld, waarvan de Rhodifche vloot de zege wegdroeg. Eindelijk kwamen zijne vrachtfcheepen net krijgsvolk opdaagen, doch terwijl hij zich nu met eene fpoedige beflisfching i/leide, dreef een fchierlijk opgekomen lorm de vloot voorbij de plaats der anding, en zettede dezelve grootenleels aan de gronden vast, alwaar zij chierlijk door de Rhodiërs vernield werlen. Het geringe overfchot zijner verwache krijgsbenden en zijner ganfche fcheepsaagt nu bij een hebbende, poogde mi' h r 1 d a t e s ten fpoedigften de ftad te eftormen, en tevens aan de Rhodifche loot een nieuwen flag te bieden. Het erraad van eenige knaapen, die hemde wakfte en minstverdeedigde plaats van hdus aanweezen , en daarbij affpraak aakten, om hem door fakkellicht het tee-  GESCHIEDENISSEN. <5t «eken ter overrompeling te geven, beloofde hem eene fpoedige verovering: doch het, bij toeval, opgeheven licht der Rhodifche wachters zeiven, deed dien ganfchen toeleg ten zijnen nadeele uitvallen. Even vruchtloos beproefde hij daarna allen openbaar geweld van het zwaarfte ftormtuig, het welk, op twee te zamen vereenigde fchepen vlottende , geen gering nadeel deed, zonder iet van vijandhjke uitvallen te lijden; maar het ftormtuig zelf bezweek eer door eigene zwaarte, dan dat de beftormden eenen oogenblik den moed opgaven. Het uitftekende beleid der Rhodifche zeeluiden maakte het hem even onmogelijk , hun tegen dank tot eenen flag te dwingen, of eenig aan. merklijk nadeel toe te brengen, zoo dat hij eindlijk verplicht was, het beleg dei ftad en de blokkeering van het eiland ot te breken, het welk, behalven den roen van ftandvastige trouw voor deszelfs Bond genooten, de eer had, van het eerst de: alles medefleependen ftroom des veroveraar gefluit te hebben ; terwijl de hardnekkigft tegenweer den Rhodiërs zoo weinig dei zeiver wijze gemaatigdheid had doen ve li< v. BOER IX. IOOFDST. [. voor C. 87. [. van R* 665. 1 I 1 S S r-  v. soek IX. HOOFDfT. j. voor C 87j. van R, 66$. Wraakzucht en erken tlijkheid van mithridatei. ] . 3 3 ] < f 3 i 'é s.omeinsche liezen, dat zij een ftandbeeld van mtj thridates zeiven , geduurende het ganfche beleg, ongefchonden op hunne markt hadden gelaten (i). Mithridates had van zijnen kant een min grootmoedig hart getoond. In den zeeflag, dien hij tegen de Rhodifche vloot had verlooren, was'er door onbedrevenheid zijner zeeluiden veel ongeregelds en verkeerds gebeurd. Onder anderen had een der fchepen, door het eiand Chios geleverd, zich tegen het fchip verzeild, waarop hij zelf zich bevond,en hem daar door in groot gevaar gebragt; ütvattede mithridates niet flechts ïoogst euvel in het oogenblik op, waarin het voorviel, maar verbitterde hem zelfs der naate na den flag, dat hij niet enkel den 3evelhebber en Stuurman met den dood iet ftraffen, maar zelfs zijne wraak over len verlooren zeeflag aan het ganfche iland Chios dreigde (2). De kwaade in- (0 Diod. sic. excerpt, de virt. & vit. ex L. :XXVII. Appian. alex. de bell. Mithrid. p. 87-188. Strab. L. XIV. p.652. CIC.,*VERR. f6. 11. l 11. c. 65. CO Appian, alex. de bell. Mitbr. p. 187.  GESCHIEDENISSEN. 63 indruk dezer wraakgierigheid was echter ook weder weggenomen door het volgende blijk van zijne erkentlijkheid voor verdienften. Leonicus, die zich onder de trouwfte en dapperfte verdeedigers van den perzoon des Konings had onderfcheiden, was krijgsgevangen bij den vijand geworden; mithridates bood alle de Rhodiërs, die bij hem gevangen waren, aan, om hem alleen te losfen, en de uitwisfeling gefchiedde op dien voet(i). Na de mislukte onderneming op Rhodus keerde mithridates naar Pergamus terug, latende pelopidas met een gedeelte zijner krijgsmagt in Lycic agter, ten einde die landftreek, welke zoo gereed voor het hardnekkige Rhodus lag, en bij welker hoofdftad Patara hij nieuwen tegenftand had ontmoet, te bezetten en in onderwerping te houden. Hij zeli fleet den winter te Pergamus bij zijne braave en bekoorlijke monima, zondei echter in haare omhelzingen iet ter volvoering van zijnen grooten toeleg te vergeten. Hij zorgde voor de aanwerving en (O Val. max. L. V. c. 2. ex. ext. 2. V. boek IXi hoofdst. J. voor C. f. van Ra 665.  64 homeinsche V. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C, 87. j. van R. 665. Veroveringen van mi. THRID/iTES in Europa, i ( ( *1 en oefening van nieuwe benden, voor het vervaardigen van het noodige krijgstuig en hield tevens het oplettendste oog gevestigd op het ftaatkundige bedrijf van alle de Afiatifchc Vorften (1). Inmiddels beheerfchte mithridates uit dit middenpunt zijner veroveringen niet flechts zijne oude en aangewonnene Afiatifche Staaten, maar werkte tevens door zijne Bevelhebbers aan nieuwe veroveringen in Europa. Zijn jongfte zoon drong met een ontzaglijk heir door Thracie in Macedonië; archelaus, zijn bekwaamfte Veldheer, was met eene vloot in zee, om de Cycladifche eilanden en Peloponnefus zelve, het zij door overreeling, het zij door geweld, zijne maatregelen te doen volgen; terwijl metrophanes, een ander zijner Bevelhebbers, :ene onderneming op Thesfalie zou waaien. Het was archelaus niet flechts ïelukt, alle de Cycladifche en overige Iriekfche eilanden tot aan Malea, den eeien uithoek van het groote fchiereiland Pe (O Appian. alex. de bell. Mitbr. p. 188.  geschiedenissen. 6$ Peloponnefus zeiven aan mithridates te onderwerpen, maar zelfs zich meester te maaken van geheel Eubcea, en eindlijk Athenen zelve vrijwillig de zaak des Konings te doen omhelzen. Omtrend twintig duizend mannen , die hier en elders de Romeinfche bezettingen uitmaakten, en meest allen uit Italianen beftonden, waren bij deze veroveringen omgekomen (i). Geene derzelven was den Koning belangrijker, dan die van^// appian. alex. de bell. Mithr. p, i8p. E 4 v. boek IX. jofdst. , yoor C. 87. . van R. 665.. t Bruttius ura beterkt de rero verinen van iKoaings levelheb» iers in ïiieken-  V. BOEK IX. HOOFDST. J. voorC. 86. J. van R. 666. 1 < 1 1 s ê J d 1 e li t< Opmerklij • ke ontmoe-. ting van n mithri da- ^ TEg te Pergamus, h d( f2 romeins che Baotie doorgefneld , en als een losgebroken ftroom archelaus en arist i o beiden, die hem tot Cheronesa waren tegen getrokken, op het lijf gevallen. Drie dagen lang hield hij het tegen beiden uit, en deed archelaus zeizen , vol fchaamte over zijn eigen onvernogen tegen het voortreflijk beleid van ;ene veel kleener magt, het veld ruimen, iet welk hij moedig behield, tot dat hem . ucullus, dé' Penningmeester van ylla, kwam aanzeggen, een krijgsewest te verlaten, 't welk deze Procon. tl zelf betrokken had, wanneer hij, met e roemwaardigfle bereidwilligheid het jifterrijk tooneel zijner dapperheid aan ïnen anderen overliet, en ten fpoedig. en naar zijnen Proconjul in Macedonië irug keerde (i). Even na dat cinna en octavius et Confulfchap te Rome aanvaard hadden, as sylla, wien de burgerkrijg belet id, als Conful tegen mithridates n krijg te voeren, daartoe als Proconjul in CO Plut. in stll. p. 458. Appian. alex. Uil. Milbr. p. i8j», 190.  geschiedenissen. 73 in zee gegaan (V). °P den zelfden dag, waarop hij Italië verliet, kwam mithridates te Pergamus een geval ' over, het welk men als een voorteeken aanmerkte van de fpoedige befnoeijing zijner magt. De vleijerij wilde hem in den fchouwburg eene kroon op het hoofd doen zetten door een overwinning beeld, het welk door kunstwerk boven hem werd nedergelaten , doch naauwlijks was het zelve zoo ver gedaald, of 'er brak iet aan het werktuig, het beeld flingerde en liet de kroon vallen , die voor de voeten van den Koning, tot groote onfteldnis van hem en alle de aanfchouwers, in ftukken brak (2). De krijgsmagt , welke sylla met zich voerde, en nog minder zijne krijgskas, zouden echter den Koning , wiens heiren zoo talrijk en wiens fchatten zoo verbaazend groot waren, hier voor niet veel hebben doen vreezen. Vijf volle keur ben (1) Zie D. XII. bl. 5°4(a) Puit. in syll. p. 458. V. boek IX. 100fdst. f. voor C. 86. [. van R. 666. Krijssmogt van SYL.LA»  v. boek IX. hoofdst. J. voor C 86. h van R. 666, Ligtzinnig» Jieid der Grieken. ( t 4 1 k b d Pi i bl. f4 romeinsche benden, met eenige hulpbenden en ruiter drommen maakten zijn ganfche heir uit (O • terwijl de verkoping van alle de gewijde geftichten in den omtrek van het Capitahum flechts negen duizend ponden gouds had opgebragt (a), die nog niet eens tot zijne knjgskosten konden aangelegd worden, voor dat daar uit eene fom voor dagelijkfche uitgaven was genomen (3) Zodra echter sylla in Griekenland gekomen was, vond hij zoo veele hulppoepen en noodwendigheden in Mtolieen Ihesfahe op zijne eerfte aanvraag gereed, lat hij ZIch fterk genoeg achtede, om AtM w te rukken en archelaus te Menen aan te tasten. Zijn togt door totte naar Attica voorfpelde hem eene 'oedige herftelling van al het verloorene 1 de hgtzinnige Grieken, die grooten:els even gereedlijk tot hunne onderwerng terugkeerden, op het minfte drei- gen CO Appian. alex. de bell. MUbr p. I00. CO / «,700,000 . . . \iy ld. ibid. r. ,g5. Vergeleken met D, XII 460,  geschiedenissen. 73 gen zijner Onderbevelhebbers , dien hij daar toe naar de onderfcheidene Heden afzond , als zij de belangen van mi thri-* dates omhelsd hadden (i). Geheel anders vertoonde zich echter henen bij zijne nadering door Attica. Ams-, t i o beheerschte 'er 's Volks geest en a rchelaus had 'er den zetel des Griek ' fehen krijgs, ten voordeele zijnes meesters , gevestigd. De Stad was, wel verfchanst en met eenen dubbelen muur verbonden aan de haven van Pircsus , dien pericles in den Peloponnejifchen krijg veertig elleboogen hoog van groote vierkante fteenen had opgetrokken arche laus zelf had de verdeediging van Pirceus op zich genomen, en die der Stad aan aristio toevertrouwd. 'Er werd alzoo gelijktijdig een dubbelde ftorm vereischt op twee welverfchanfte en bemande fterkten, die hardnekkigen tegenweer (i) Plut. in syll. p. 458. Pausan. L. IX, c. 8. (a) Zie de befchrijviag van Athenen in de Rcize van anachars. D. II. b. 214 ea volg. V. boek IX. oovdst» . voor C. 86. . van R. 666. «ylla betormt Attenen en ?iram.  V. BOEK ix. HOOFDST. J. voor C 86. J. van R 666, ( ( ( I \ t: e a o 76 ROMEINSCHE weer dreigden , of eene belegering der Stad en blokkeering der haven, ten einde beiden door den honger tot de overgave te dwingen. Maar, behalven , dat het sylla tot het laatfte aan eene vloot ontbrak en archelaus door de zijne meester van de zee was, liet de gefteldheid van Italië , alwaar hij de woelingen der Mariaanfche partij reeds had zien hervatten , en wier gevolgen hij zich geduurende zijn afzijn ligt verbeelden kon, niet toe, om zich door een langduurig beleg bloot te Hellen aan den ftrijd met eenen partijdigen opvolger. Hij beproefde den ftorm tegen Piraus, net een gedeelte zijner benden, en liet ie overigen Athenen zelve belegeren: doch le verdeediging werd te wel bediend, )m, na den eerften vruchtloozen aanval 'erder om enkelde ftormladders te denen. Al wat de krijgskunde, bij gebrek an buskruid, oudtijds vermogt, om vesngen te vermeesteren, werd hier verischt en zag zich sylla, die geen ider ftormtuig in gereedheid had, zijnes tidanks genoodzaakt , den besten tijd des  GESCHIEDENISSEN. 77 des veldtogts te laten verlopen en met deszelfs toebereiding te flijten. Hij ging hier toe tusfchen Eleufis en Megara lig-' gen met het grootfte gedeelte zijner ben- ■ den, terwijl de overigen de Stad belegerd hielden, en floeg nu met zulk eenen rustloozen ijver de handen aan het werk, dat 'er dagelijksch twintig duizend karren van Theben af en aan reeden met noodwendigheden , die aldaar voor hem vervaardigd of uit geheel Bceotie aangevoerd werden. Zijne ontzaglijke ftormgevaarten, welken hij tegen de hooge muuren van Firceus moesl oprichten, Horteden zomtijds door eigene zwaarte in , of werden door de bele gerden in brand geftoken; dit noodzaak te hem, na het omver hakken van ander< bosfchen , ook den bijl te (laan in he voortreflijk geboomte van de Academie waarplato weleer zijne lesfenhield,e van het Lyceum, waar aristotele zijne wandelende fchoole oprichtede. Oi veiliger met dit geheiligd hout, 't wel archelaus ontijdig gefpaard had, c geduchte fterkten te naderen , deed r. den eerften* aanval daar mede op de mui V. BOEK IX. [OOFDST. i. voor C» 86. [, van R. 665. t 3> 1 s n k e ij n ir  V. boek IX. hoofdst. J. voor C, 86. J. van R. 666. Sylla maakt zich van de Griekfche tempelibhattenmeeiter. 3 1 \ t d d v g ty< vo ?S R0MEINSCH2 muur van vereeniging tusfchen de Stad en de haven % en wierp van derzelver pum zijne eigene fchanzen op fjfc). Zijne krijgskas was in lange niet toereikende tot de kostbaarheid van zulk eenen krijg en de berichten, dien hij reeds uit Rome ontving, fneeden hem alle hoop af op allen verderen onderftand: doch sylla maakte geene zwaarigheid, om de gewijde fchatten der Grieken aan te tasten. De :empels van Epidaurus en van Olympia noesten derzelver rijkfte kostbaarheden msfen ; de Afgevaardigden der Griekfche Staaten, onder den naam van AmpMcyons (2) te Delphi vergaderd , werden oor hem aangefchreeven, dat zij wel zouen doen, wanneer zij hem de fchatten in apollo overmaakten, met bijvoeing, dat zij bij hem ruim zoo wel beaard zouden zijn, als bij hun, en dat hij (O Appian. alex. de bell. Mithr. p. ip0, i. Plut. in syll. p. 458, 459. C2) Zie wegens de Staatsvergadering der Amphic m de Reize van anachars. D. IV. bJ. 54 en  geschiedenissen. 79 hij derzelver waardij aan hun fchuldig bleef, indien hij ze ten algemeenen nutte moest gebruiken. Caphis, een f . 1 Phcceër, wien sylla de uitvoering van 1 dezen last had aanbevolen, fchreef hem, ] waarfchijnlijkom hem van deze heiligfchennis af te fchrikken, dat men de lier van APOLLo,bij het naderen zijnes heiligdoms, had hooren klinken, doch kreeg ten andwoord: „ dat sylla zich over zijne eenvouwdigheid verwonderde, die dit geluid voor een blijk van ongenoegen hield, daar het veel eer eene blijde bemoediging van de genegene Godheid zelve was(i)." De anders zoo geduchte heiligfchennis bezwaarde sylla over het geheel zoo weinig, dat men hem zomtijds fpottende hoorde zeggen: „ dat hij niet kon twijfelen aan de overwinning, wijl hij in foldij der Goden ftond r»." De Jmphietyons echter konden, vooral bij het zien ver- fi) Pt ut. in syi.l. p. 459. Pavsan, L. IX, c. 8. (a) Diod. sic, txctrpt, d; virt. £? vit. exL. XXXVII. V. BOEK IX. oofdst. . voor C. 86. . van R. 666.  v. SOEK IX. hoofdst, J. voor C. 86. J. van R. 666. I 1 ( 1 (i) Plut. in iyll p. 459. (s) Plut. /'* lucull. p. 492. 80 romeinsche verbrijzelen van een zilveren vat, zoo groot en zwaar , dat het zelve op ééne kar niet kon vervoerd worden, niet nalaten , den tegenwoordigen toeftand van Griekenland te beklaagen onder beheerfchers, die weleer, wanneer een fla- mininus , acilius of paulus «Malus, Macedonifche en Syrifche Vorften uit Griekenland verdreeven, hunne heiligdommen niet flechts fpaarden, maar veel eer met buit verrijkten, doch nu, tot onderhoud van eigen inhaalig krijgsvolk, 't welk ieder eerzuchtig Veldheer lan zijnen bijzonderen perzoon door mildheid wilde verbinden , de heiligfchennige plundering van Bondgenooten noodighadlen ("O. Sylla, die zich even weinig tan deze ijdele klagten der Grieken be:reunde, zond al het goud en zilver aan lijnen Penningmeester l u c u ll u s, die le langbewaarde fchatten in gangbaare nunt verkeerde Ca). De-  geschiedenissen. 81 De rustlooze en zich alles dienstbaar maakende ijver van s y l l a , om Athenen te veroveren ,hadthands meer dan eene oorzaak.1 Het algemeen belang daarvan voor denganfchen Mithridatifchen krijg niet alleen, maar de bijzondere roem, dien het innemen van de vermaardfte ilad van Griekenland , door den bekwaamften Veldheer van mithridates verdeedigd, hem beloofde , en nog meer zijne eigene wraakzucht over de beleedigingen , welken aristio zeifin allerleije fchimpredenen hem en zijner echtgenoote me tel la aandeed , als ware zij eene ontuchtige vrouwe geweest, fpoorden denzelvenmet defcherpfte prikkels aan (i). Terwijl aristio met zijne fledelingen, zoo geheel verwijderd van de wijze gemaatigdheid der Rhodiërs, die zelfs het beeld van hunnen belegeraar ongefchonden op hunne markt lieten, de Romeinen mei fchimp en fpotternij beftreeden, liet dc verdeediger van Pirctus niets onbeproefd, het geen ter zijner verfterking of tot af breui (i) Plut imsylLiP. 459» 46°* XIII. deel, F v. BOEK IX. [OOFDST. . voor C. 66. [. van R. 666. Uitmuntende verdeedigingvan Pir*' SS.  8ö e.omeiksche V. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 86. J. van R, 666. 1 1 breuk des vijands kon dienen. Hij rïchtede vervoerbaare fchanstorens op de wal op, van gelijke hoogte als de vijandlijke; hij voorzag zich van verfterking in benden en in leevensnoodwendigheden van Chalets en de Griekfche eilanden; hij wapende zijn bootsvolk, na een der twee oorlogsgaleijen , welke sylla in het geheel bezat, verbrand te hebben, en zou den belegeraar door menig eenen uitval veel nadeels hebben toegebragt, ten zij twee Atheenfche ilaaven telkens zijnen toeleg, door het buiten werpen van loode ballen, waarop zij de geheimen fchreeven, verraaden hadden. Sylla, die zich van deze ontdekkingen bediende en bij eenen uitval van archelaus nog het voordeel had, dat die krijgsbenden, aan wier fchuld het verlies der eene galei was gesveeten, om zich van hunne vernederende [traf daar over te ontflaan, als leeuwen vochten , moest zich echter met het enkel terug Haan der vijanden bevredigen, die mnnen Veldheer zei ven met een touw ünnen de verfchanzing optrokken, waar >uiten hij zelf het laatst, bij het terug trek-  geschiedenissen. 83 irekken der zijnen, was g'ebleeven (i). Het grootfte voordeel, 't welk sylla van de ontdekkingen der twee flaaven* trok, die hem, zonder eenig gemaakt beding , uit zich zeiven dezen gewigtigen dienst deeden, beftond daarin, dat hij telkens den toevoer onderfchepte , dien archelaus uit Pirceus naar Athenen zond, tusfchen welken de muur van vereeniging reeds gedeeltlijk door hem omver geworpen was. In de haven ontbrak het niet aan rijken voorraad, maar in de ftad begon zich het gebrek te doea gevoelen. De winter, die thands inviel, belettede sylla, den dikwijls afgeflagen ftorm te vervolgen, hij ging denzelven in zijn oude leger bij Eleufu doorbrengen, doch liet intusichen door zijn krijgsvolk geheel Athenen met eene rondgaande graft influiten, en zond lucullus naar het trouw, gebleeven Rhodus , ten einde van daar met eene vloot, ter iluiting vat de haven bij den volgenden veldtogt, terug te keeren (a). Lu (1) Appian. alex. debell.Mitbr. p. Ipi 192. (2) Appian. alex. ibid. F a V. boek IX. oofdst. . voor C. 86. [. van R. 666.  romeinsche V. boek IX. hoofdst. T. voor C. 85J. van R. 667. i < ] y c Lucullus ontzag gevaar van zee noch vijanden, om met vijf fcheepjens, in het midden van den winter, de reize te ondernemen; maar flaagde niet gelukkig in het oogmerk zijner zending. De Rhodiërs durfden hunne eigene kusten niet verlaten, uit vreeze voor de vloot van mithridates; ptolemjbus, bij wien hij voords te Alexandrie aanzoek deed, fchroomde te zeer den Koning van Pon> tus, om de Romeinen rechtftreeksch bij te ftaan; de Syrifche zeelieden waren de eenige, die hem verfcheidene fchepen leverJen, welken hij veilig, doch in veelvuldig gevaar, eerst zeer laat in het volgende jaar bij sylla bragt (1). Den ganfchen winter door, hadden de Atheners een knellend gebrek geleeden. \lle toevoer, dien archelaus hun nw Piraus had gezonden, was verraaden reworden door de twee flaaven, en onlerfchept door de belegeraars; eindelijk lad archelaus deze verftandhouding vermoed, zonder dezelve te kunnen ontlekken , en had zich enkel van dit vermoe» (1) Plut, in lucull. p. 493, 493,  GESCHIEDENISSEN. 85 moeden bediend, om eenen onverhoedfchen uitval gelijktijdig met eene nieuwe verzending te waagen. De uitval gelukte hem, zoo dat hij eenige ftormgevaarten der Romeinen in den brand ftak, maar het verzondene viel al weder dezen in handen. Zijne poogingen nu verdubbelende, om zich van sylla's beleg te ontdaan, ten einde Athenen te kunnen ontzetten, liet archelaus de werken der Re meinen ondermijnen; het wagchelen en in ftorten van het ftormtuig ontdekte ech ter dien toeleg te vroeg, waar tegen de zen nu van hunnen kant het zelfde tegei de wallen van Piraus ondernamen, diei zij onder den grond met dwarsbalken on derfchraagden, om onder dezelven veili te zijn, tot dat zij, het werk volvoer hebbende, deze balken konden in bran fteken, en alzoo de wallen laten infto ten. Dikwijls ontmoeteden de wederzij' fche ondermijners eikanderen onder d< grond, en vulden de loopgraven met« kanders lijken. Eindlijk was het s y l l volkomen gelukt, een groot gedeelte v: de vijandlijke wal te ondergraven, en d zelve, van boven door zijn zwaarfte fton F 3 « V. IX. HOOFDST. T. voor C. 8S. ], van R- 667. l 1 s d d Cr 1m1- a m 6- n-  86 romeinsche V. boek IX. hoofdst. J. voor C. 85. J. van R. 667. I | 1 1 1 c a r z b d 2 P tuig gebeukt, en van onderen door het wegbranden derfchooren losgemaakt, voor zijne oogen te zien inftorten. De fchrik 3er beftormden was zeer groot, hun moed wankelde; die der beitormers werd beftendig aangevuurd, nieuwe benden vervingen telkens de vermoeiden. Sylla en archelaus riepen beiden den lunnen toe, dat alles afhing van dit tijd. lip; wederzijdsch fneuvelden 'er veelen; ircheiaus echter hield 'er sylla )üiten en dwong.hem, van voor de lang rewenschte en nog vruchtloos gemaakte >res te wijken. ARCHELAusbefteedde iu den ganfchen nacht, om eenen nieuvsn muur te laten opnaaien, als een icornwerk aangelegd, waar op sylla en volgenden dag met alle zijne benden anviel , in de hoop, dat dezelve nog iet genoeg beftorven zou zijn, om deen aanval uit te ftaan; doch ook hierin 2droog hij zich (1). Nog veel vreemer echter had zijn volk eenmaal opgeien, wanneer het, eenen houten fchans- toren (1) Appian. ALtx.de ie!/, Mithr, p. 103,195. LUT. in S YLL, p. 46Q.  GESCHIEDENISSEN. 87 toren des vijands genaderd, vruchtloos een gansch vuur rondom deszelfs voet had aangelegd, wijl archelaus dit« hout met aluin doortrokken en alzoo onbrandbaar had gemaakt (i> Den moed 1 nu opgevende, om met dit gedeelte zijner krijgsmagt Pirietis ftormenderhand te veroveren, liet sylla deze vesting enkel van de landzijde influiten, en trok nu met zijn ganfche overige magt op A- thenen aan. " De honger had hier reeds de fchnk lijkfte tooneelen aangerecht, wier ondragelijkheid vermeerderd was door de fchandelijke zwelgerij van eenen ongevoelben dwingeland met zijnen onwaardigen aanhang. Zes fchepels koorn moesten 'er weldra duizend drachmen f gelden; de dagelijkfche uitdeeling van garst was voor elk mensch niet meer, dan men gewoonlijk aan ééne hen geeft; al het (!) QuADRIG. ap. AüL. gell. L. XV. c, I Ctnfer. ammian. marcell. L. XX. c. 2 Zie de proeve deswegens genomen door Dr van ma rum in de Nieuwe Kunst-en Letterbode D. III. bl. 5°- F 4 V. BOEK IX. )OFD«f» voor C. 85. van R« 667. HongcrS' nood te Athenen. f/3oo :  v. IX. HOOFDST. j. voor C T SS' ]• van R 667. 88 ROMEiNscHE lastvee was al lang verteerd; kool en moeskruiden waren op; het glaskruid ; zelfs was van de muuren gefcheurd; het 'leder van fchoeizel, wapentuig en huis• raad was ten holle lijve ingeflagen ; de maag der leevenden was zelfs der door den graf geworden. Inmiddels bragt aris^ Xio met de zijnen de nachten zelve in brooddronkene overdaad, van her geen hij voor zich had agtergehouden, door; bëkreunde zich niet aan het uitgaan der lampe van minerva, bij gebrek aan olij; en was godloos genoeg, om eenen Hierophant peper in de plaats van tarwe te geven, waarom hij hem gebeden had. De uiterfte nood drong de burgerij, om hem tot onderhandeling en overgave aan tefpooren, doch hij floeg haare vertoogen af; de Priefterfchap en volle Raad begaf zich tot naderen aandrang hier op bij den dwingeland, maar werd door eene hagelbui van pijlen uit zijne tegenwoordigheid verdreeven; eindlijk, echter, daar hij sylla zeiven nu te» ftorm gereed zag, zond hij eenigenzijner gemeenzaame Vrienden naar den Romeinfchen Veldheer. Dezen waren dwaas genoeg, om, in plaats van  geschiedenissen. 89 van den Pwwfrd eenigc voorhagen van vergelijk te doen, of bedingen van vei li^heid bij de overgave te maaken, hem1 in eene zwellei.de aanfpraak bezig te hou den met den lof van theseus en eüm o l p u s, en van den moed der Aiheners tegen de Perfen. Sylla, die zich geweld had moeten aandoen, om dit ontijdige gefnap aan te hooren, andwoordde hun: „ gaat heen, gij gelukkigen! en onthoudt dit andwooid wel, dat ik niet als leerling, maarten bedwang van muiters, door Rome naar Athenen ben gezon den Intusfchen had men twee oude luiden afge luisterd,die onderling te onvoorzichtig ove de onvoorzichtigheid van aristio haddei geiproken (2), in het niet genoegzaan verfterken van zekere zwakke plaats de wal, van welk toevallig onderricht zie sylla nog dien zelfden nacht bediende 01 (1) appian. alex. de heil. Mitbr. p. 19; Plut. in syll. p. 460. Posidon.*?. athei L. V. c. 14. Plin. L, XXII. c. 18. Flor. J III. c. 5. (2) Plut. de Carrulitate T. II. p. 5°5« F 5 V. boek IX. iooföst. j. voor C. 85[. van R. 667. Verove.rins van 'Athenen. I I r Q 1.  V. SOEK IX. HOOFDST. J. voor C ; 85. J. van R, 667. '. I ( l 1 i f d ti d W V n t)0 ROMEINSCHE om de ontdekte plaats met itormladders te doen beklimmen. M. te jus, die het eerst boven kwam, ontmoetede eenen krijgsman, dien hij op den helm hakte, dat hem zijn zwaard aan ftukken fprong, doch dien hij echter lang genoeg tegen hield, tot dat zijne overige makkers mede boven gekomen waren. Weldra maakte men nu van binnen en van buiten tevens eene genoegzaame bres in den muur, om sylla met zijne ganfche krijgsmagt in volle flagorde en met luid trompetgefchal te doen binnen rukJen. De woede van den veroveraar kennerkte de wraakzucht van zijn hart; plunlering en moord waren bevel voor zijne •enden; rang noch ouderdom, weerbaar loch weerloos geilacht onderfcheidde of paarde het moorddaadige ftaal; het bloed :roomde over de markten en ftraaten. De ranhoop zelve vermeerderde het aantal van e lijken; men hield den eerften van Len:maand, waarop de verovering gefchiede, voor Athenen s jongden dag, veelen ilden dien niet overleeven. Aristio luchtede met eenige weinigen op den burg, 1 het Odeum, waar het tuighuis was, in biand  geschiedenissen. qi brand te hebben geftoken: maar moest zich kort daarna, bij gebrek aan water, op genade overgeven. De dag in zulk een afgrijslijk bedrijf ten avond gekomen zijnde, fmeektentweeuitgeweekene Atheners, door de Raadsheerlijke luiden onderfteund, die bij sylla waren , dat hij toch Athenen niet geheel verdelgen wilde. Hij verhoorde hunne bede, en kondigde der volgenden dag af: „ dat hij, het ondankbaarfte volk ter eere van deszelfs heiligdommen en van de nagedachtnis dei aloude Helden willende fpaaren , dei Atheneren hetleeven en de vrijheid fchonk. maar ter ftraf van hunnen vijandlijker opftand het recht van eigene wetgeving en overheid verkiezing ontnam." Aris tio werd met zijnen ganfchen aanhanj veroordeeld ten dood, dien zijne fchand lijke dwinglandij, in der Atheneren ooge zelfs, dubbeld had verdiend Cl). Syl la verheugde zich naderhand, dat h: zijnen toorn genoeg had kunnen bedwir gen, om Athenen niet geheel te verde gen (!) Appian. alex. de bell. Mitbr. p. 19; 196. Plut. in sYLL.p.461. Flor. L.H. c.5. V. boek IX. hoofdst. [. voor C. 35. T. van R. 667. t l r > 1 j i >»  V. BOEK IX. hoofdst. J. voor C 85. J. van R 66/. Verove» ring van Pirans. 5>3 romeinsche gen, enachtede zich, om deze zelf beheerfching inzonderheid, zijnen bijnaam van den gelukkigen waardig (i). Zoo wei. 'öig echter verfcheelde het, dat de oud•fteen beroemdfte Had van Griekenland, die zoo veele gaweldenaarijen en oneenigheden van binnen, zoo veele gevaaren en daadlijke vermeesteringen van buiten was te boven gekomen en fteeds de liiifter van geheel Griekenland gebleeven, niet eensklaps was verdelgd geworden door den heilloozen invloed van eenen drogredenaar. Nimmer hervattede zij haaren voorigen glans ; haare verbrijzelde muuren bleeven drie en eene halve eeuw in puin liggen, wanneer vale r r a n us ze, tegen de invallen der Scythen, herftelde (2). Nu bleef nog Piraus overig, tot welks verovering zich sylla des te ijveriger fpoedde, daar hij bericht ontving, dat'er reeds een ontzaglijk heir van mithridates tot in Phocis was voordgerukt. Het zelve had zich, onder bevel van 's Konings eigen CO Pt ut. apopbth. R»m. T. If. p. 202. CO Pa usa w. L. I. p.20. Zonar, in valer.  geschiedenissen. $3 eigen zoon , geheel Thracie en Macedonië dienstbaar gemaakt, en werd nu na deszelfs dood, door taxiles, eenen an deren Bevelhebber des Konings, aangevoerd. Voor dit geducht ontzet vreezende, vervolgde s y l l a nu zijnen eens geftaakten itorm op Piraus, 't welk intusfchen weder zoo verfterkt was door archelaus, dat hij thands, indien men florus hier gelooven kan, zes agtereenvolgende muuren te beftrijden vond. Na het verlies van Athenen was echter het behoud dezer havenftad niet belangrijk genoeg voorden MithridatifchenVeUheer, om zich lang aan het verdubbeld geweld eener nieuwe beftorming te waagen, vooral daar ook hem bericht was, dat taxiles in Phocis was, met wiet hij zich veel liever wilde vereenigen, orr gezamenlijk sylla, ondanks deze ver overing, uit Griekenland te drijven. D< raizende woede der beftrijders, die dezt fteikte als den eenigen hindeipaal be fchouwien van het vol genot hunner zot rijke verovering, bragt ook zulke feitei van wapenen voord, dat het behoud de ve&ting eindlijk hoog'stbezwaarlijk zou ge woi 4 V. E O EK IX. ÜOOFDST. f. voor C. 85. f. van R. 667. > l r ¥  V. boek IX. hoofdst. J. voor C. &5J. van R. C67. Sylla Vervolgt archelaus. j 3 1 / \ \ c z d t( 1 94 r o me in s e hé worden zijn. Het een en ander deed archelaus met zijne ganfche bezetting de havenftad verlaten, en zich naar Munyckia begeven, het welk fchier geheel in zee, en alzoo veilig voor de vervolging van sylla lag, wien het toch aan eene vloot ontbrak, en van waar hij voords zich naar Thesfalie begaf, en verder met het groote heir van r a x 1 l e s vereen igde. Sylla, eindlijk meefter Van het verlatene Phcsus geworden, liet terftond ie ganfche fterkte Hechten, ftak de mees:e gebouwen in brand, en fpaarde zelfs iet vermaarde tuighuis van PHiLoniet, t welk ter uitrusting van duizend fche)en toereikend werd geacht. Eene geloegzaame bezetting bleef alhier en te Mienen agter. Om archelaus te ervolgen, ontbrak het hem aan eene loot; een andere vijand wachtede hem ok reeds in Phocis op, dien hij met ijne ganfche krijgsmagt, vermeerderd oor veele Griekfche hulpbenden, moedig igen trok (r> De. (O Ap pi an. alex. debell.Mitbr. p. 196,197, 98. Plut.m iYLL.p.461. Flor.L.III.c.5.  GESCHIEDENISSEN. 95 Dezelve maakte echter naauwlijks een derde gedeelte uit van het krijgsvolk, het welk de Mithridatifche Veldheer nu bij een had, beftaande. in honderd duizend voetknechten, tien duizend ruiters en negentig zeis wagens. 'Er waren 'er, die sylla berispten, dat hij den bergachtigen grond van Attica, waarin zich zulk een heir niet zou hebben kunnen uitbreiden of genoegzaamen dienst van deszelfs ruiters hebben, verliet, om het vlakke en ruime Bteotie in te trekken, waarin de vijandlijke fterkte, in paarden en wagens beftaande, onbelemmerd werken kon: maar, behalven dat hij zich met eene krijgsbende wilde vereenigen , welke een zijner Onderbevelhebbers q. hor.' tensius voor hem uit Thcsfalie aan voerde, kon hij niet langer op den Attl fchen grond duuren, die , onvruchtbaai uit zich zeiven, nu reeds voor het twee de jaar door een gansch leger afgegeter en onbebouwd gebleeven was,. en zou een< influiti'ng op denzelven, daar het hen aan allen toevoer ter zee ontbrak, weldn doodlijk voor hem geworden zijn(i). He (i) Plut./» syll. p.461. Appian. alej de bell. Mitbr. p. 197. V. boek IX. ioofdst. [. voor C. 85. J. vsn R. 667. Krijgskundige aam. merking op den veldtogt van SYLLA» t I . t  v. BOEK IX. HOOFDST. j. voor C 85. j. v»n R 667. Ontmoe tfhg der vijandlijke heiren. ! 96 rom e in sche Het gelukte hortensius, door caphis geleid, den vijand, die hem wilde afihijden, te ontkomen en zich aan 'den voet van den berg Parnasfus met sylla te vereenigen. Deze floeg zich, ondanks zijne zeer groote minderheid, in het gezicht van den vijand, ce midden eener vlakte, bij Elatea neder. A rchelaus, met de dapperheid en krijgskunde der Romeinen voor Pirceus reeds bekend geworden, wilde zijne overmagt liever gebruiken, om hun allen toevoer af te fnijden , dan eenen beilhfchenden flag te waagen: doch zijne Onderbevelhebbers hielden zoo dringend bij hem tot een algemeen treffen aan , dat hij hetzelve daadlijk aan sylla bood, die zich daar aan zijnes ondanks moest orttrekken, wijl het gezicht van de verfchriklijke menigte der vijanden de zijnen zoo tnismoedigde, dat geene redenen in ftaat waren , hun daar boven te verheffen. Archelaus herhaalde van dag tot lag zijne uitdaaging, het welk de zijnen weldra het Romeinfche krijgsvolk deed verachten, maar tevens eene zorgeloosïeid en losbandigheid bij hun voordbragt, welke  geschiedenissen. 97 Welke hun eerlang verderflijk werd. Geheele benden verlieten het leger en plunderden, zonder eenig behoorlijk bevel,1 de ganfche landftreek af, vernielden zelfs de Heden Panopeus en Lebadea. Intusfchen werden hunne legerwachten verwaarloosd, de voerageering ging ongeregeld, en het aanfieken van vuuren bij nacht of het maaken van eenigen rook bij dag, was genoeg, om de terugkomst der rondzwervende benden aan te duiden, en voor dezelven de legerpoorten te doen openzetten. Zoo fmartlijk het sylla viel, de weerlooze Bondgenooten te zien plunderen, zoo zeer vleide hem deze zorgeloosheid der vijanden met de hoop van hun eerlang te zullen kunnen overrompelen, wanneer hij maar eerst de huiverige onwilligheid zijnes volks overwonnen had. Hier toe bezigde hij nu geene nut telooze redenen meer, maar eenen afmat tenden arbeid, die hun zelve fpoedi^ naar de uitkomst van een treffen deec verlangen. Hij liet hun eene afleiding van de rivier Cephifus en eenige graftei graven, vergunde hun bij den arbei XIII. deel. G fchie v; BOSK ix. IOOFDST., |, voor C 85. f, van R 667. i r I l 1 t  V. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 85. J. van R. 667. i 1 *)o romeins ch1 fchier geene rust, en hield de ftrengfte tucht over elk, die den zeiven maar een weinig gemaklijk fchcen op te nemen. Hij bereikte zijn oogmerk hier door ten vollen. Op den derden dag kwanswijs het geheele werk eens opnemende, hoorde hij zich van allen verzoeken, om toch ten ftrijd gevoerd te worden. „ Gij verlangt den ftrijd niet, maar de arbeid verveelt u, was zijn andwoord: is het u echter ernst, verovert dan die post;" wijzende hun tevens naar eenen fteilen heuvel, op wiens kruin weleer het Kafteel ftond van het zinds lang verdelgd Parapotamièn, en dien archelaus zelf op dit oogenblik door eenen afgezonden krijgshoop voor zijne legerplaats wilde in bezit nemen. Het gelukte sylla, door de ongemeene. wakkerheid zijner benden, bij deze gelegenheid den vijand te voorkomen, die zich nu haastede, om Charonea te verrasfchen. Eenige Chcerone'c'rs, die onder de hulpbenden van sylla dienden, baden tiem, zodra die toeleg werd bemerkt, dat lij toch hunne ftad niet wilde overlaten lan den vijand. Terftond gaf hij hun :ene geheele keurbende, onder bevel van ge-  geschiedenissen. 99 geminius, tot ontzet mede, die zich zoo zeer beijverde, om dezen last te volvoeren , dat hij eerder, dan de Charonei'rs zelve, in hunne ftad aankwam, waar door ook deze toeleg van a r c h e l a u s mislukte (i). De vijand legerde zich nu in de nabuurfchap dier ftad, onder aan den «voet van het gebergte Thurion, op welks top hij een gedeelte zijner benden plaatfte. Sylla volgde hem met zijne geheele krijgsmagt; vereenigde dezelve met zijne afgezonderde keurbende uit Charonea, en meende zich nu van de engte dezer plaatze terftond te moeten bedienen, om zeli den vijand aan te tasten, terwijl een ander deel zijnes krijgsvolks de bezetting van den bergtop zou trachten te verdrijven. Het fcheen archelaus, wiem talrijk leger bij de veelvuldige vernieling en verwaarloozing van den leevensvoor raad, dien hij in dezen omtrek had ge vonden, met fchaarsheid gedreigd werd, te doen te zijn, om, daar toch syll/ ziel (i) Plut. /«sïlla p. 462,463. Frontin Strateg. L. i. «. ii. ex. so. G 3 v. boer* IX. 2O0FDST. f. voor C. 85. T. van R. 667- De flag bij Cbartnea» 1 1 » L l ■  V. BOEK IX. hoofdst. J. voor C. 85j> van R 667. 1 < (1) Plut.»» syll. p, 463. Appian. alex. ie bell, Mitbrii. p. 197. ioo romeinschb zich nog aan den ilag onttrokken had, naar Chalcis af te zakken, en zich aldaar van nieuwen toevoer uit zee te voorzien, en intusfchen de Romev.en met het gebrek in een afgeplunderd land te laten worftelen. Hij zelf fcheen nu geenen openbaaren aanval van sylla meer te vermoeden, en was dus minder keurig geweest in zijne tegenwoordige kortftondige hgging. Deze daar tegen, die dit Dogmerk wel bevroedde en het zelve tevens wilde verijdelen, kon geene betere gelegenheid wenfchen , om den vijand aan te tasten, dan op eene plaats, waar hij *eene ruimte genoeg had, om van zijne ganfche magt gebruik te maaken, en, in •jeval van nederlaag, door het gebergte jelet zou worden in zijne vlucht. Twee Charoneërs, met alle de toepaden en engten lezer ftreek volmaakt bekend, beloofden lem, met zeer weinig volks de vijanden :>p den kruin van het gebergte te zullen ï-verrompelen (1). Syl-  geschiedenissen. ioi Sylla fchaarde zijne flagorde, ftelde zijne ruiterij op de beide vleugels, voerde zelf den rechtervleugel aan, en gaf het bevel over den linker aan m ure na over, terwijl hij nog eenige uitgelezene benden onder bevel van s u l p i c i u s en hortensius agter liet met last, om toe te zien, dat de vijand zijne flagorde, noch een gedeelte van dezelve omringelde. De vijanden fchaarden zich zoo goed, als de engte der plaats aan hunne talrijkheid toeliet, en trachteden terftond'de Romeinen in te fluiten, doch weldra hoorde men de noodkreet van hun, die op den top des bergs verrascht waren. Deze, onverhoedsch overvallen, en onbewust, door welk een aantal, namen lafhartig de vlucht en verlooren drie duizend mannen, die gedeeldijkdoor de Romeinen, met de twee Chceroneërs aan hun hoofd, afgemaakt werden, gedeeltlijk in. hét onbefuisd affpringen der rotzen en fteilten het leeven lieten. De overigen vielen mure na in handen, die aan dezen kant het bevel voerde, of bragten, door zich midden onder hun eigen krijgsvolk tewer pen, de verwarring in de vijandlijke flag G 3 orde v. BOEK ix. HOOFDST, j. voor C. 85. ' ]. van SL. 667.  102 ROMEIN S C HE V. BOEK ix. HOOFDST» J. voor C 85. J. van R 667. orde. Sylla bediende zich van deze oogenblikken , om archelaus zoo naauw op het lijf te dringen, dat hij geene 'ruimte voor zijne zeis wagens had, die • eerst zekere vaart behoefden, om met kracht derzelver verfchriklijke werking 'te doen. Dezelven gingen nu wel, maar zoo traag, op de Romeinen los, dat derzelver welgeilootene gelederen het doordringen beletteden, terwijl het ligt gewapend volk de voerluiden en paarden door fchichten en pijlen afmaakte, onder zulk een befpottend gejuich, dat men even, als in de Romeinfche renperken , geduurig om nog meer wagens hoorde fohreeuwen. Vijftien duizend vrijgelatene flaaven maakten de fpits der vijandlijke flagorde uit, die voords op de Macedonifchc wijze in eenen Phalanx ftond opeengedrongen. Het Romeinfche krijgsvolk telde dit flaavenheir, het welk eenen Hopman deed uitroepen, ik geloof waarlijk, dat wij de Saturnaliën hebben , zoo weinig, dat hetzelve de fpeeren weg wierp, de zwaarden ontblootede en 'er alzoo rechtsftreeksch op in liep. De flaaven hielden echter beter ftand, dan men vermoed had, en werden niet  geschiedenissen. 103 niet eer overhoop geworpen, voor dat eene hagelbui van fteenen en pijlen door de tweede linie der flagorde op hun ge-1 flingerd en gefchooten werd. Intusfchen breidde archelaus zij-; nen rechter vleugel uit, om m u r e n a te omcingelen, waar tegen nu hortensius terftond opkwam, om den vijand zei ven in de zijde te vallen, doch die zoo nadruklijk door een gedeelte der vijandlijke ruiterij begroet Werd, dat hij alleen aan de zorgvuldige waakzaamheid van sylla zijn behoud verfchuldigd was. Archelaus had zodra niet bemerkt, dat sylla zijnen vleugel had verlaten, of ging denzelven aantasten, terwijl hij nu taxiles tegen morena liet ftrijden. Het hevige gefchreeuw, door het weder kaatzende gebergte verdubbeld, ontdekte aan sylla terftond, wat 'er thands gaande was; oogenbliklijk was hij nu weder bij de zijnen en vond dezelven moedig ftrijdende en veld op den vijand winnende. Daar zijne tegenwoordigheid dus hier onnoodig was, keerde hij weder bij muren a terug, die mede intusfchen zoo veel gevorderd was, dat de overwinning G 4 °E V. BOEK IX. IOOFDST. [. voor G» 85. van R, 667. 1  V. SOEK IX. hoofdst. T. voor C. J 85. J. van R, 667. ?04 ROMEIN SC HE op den terug deinzenden vijand bevochten mogt gereekend worden; waarna het midden zijner flagorde fchierlijk de beide vleugels volgde (1). Archelaus, reeds alles beproefd hebbende, om zijn krijgsvolk weder tot ftaan te brengen, had de onvoorzichtigheid, om het zelve den ingang in de leger: plaats te beletten, ten einde het te dwingen , om zich op nieuw tegen de Romeinen te fchaaren: dezen vervolgden echter de vluchtende benden, die geene andere wijkplaats, dan in het leger, hadden, zoo ge weldig, dat de uiterfte verwarring weldra alle herftelling onmogelijk maakte. De vijandelijke Bevelhebbers beproefden zulks vruchtloos ; hunne bevelen werden niet verftaan, hunne veldteekenen niet gezien : de ilachting was inmiddels moorddaadig, tot dat archelaus eindelijk, maar veel te laat, befloot, het leger voor hun te openen, waar nu de Romeinen tevens indrongen, om door deszelfs verovering hunne overwinning te voltooijen. De vij- O) Plut. in syll. p. 453,454. Appian, vlex. dchell. Mithr. p. 108.  geschiedenissen. 105 vijand moest hetzelve verlaten, nam de vlucht naar Chalets, en bragt 'er met tien duizend mannen het leeven af (i). " Het voordeel van den grond voor de Romeinen,— de fpoedige verwarring bij den J vijand , door de overrompeling van de bergpost ontftaan , -het nutteloosmaaken i der zeiswagens, en de geheele verijdeling der vijandlijke ruitermagt, welke het mede aan alle ruimte had ontbroken , maaken het begrijpelijk, hoe sylla eene magt tweemaal zoo groot, als de zijne, endoor eenen archelaus aangevoerd, aldus heeft kunnen verflaan. De fout van archelaus in het fluiten zijnes legers voor zijne vervolgde benden , welken hij zelf door geweld van wapenen terug dreef naar het flagveld,van waar zij door de Romeinfche wapenen weder terug gedreeven werden, maakt het gelooflijk, dat 'ei flechts tien duizend mannen van zijn gan fche heir overfchooten. Maar dat 'er nu,j gelijk dit van plutarchus, appia nu i (i)Plut, in syll, p. 464. Appiais al-ex. G 5 v. BOEK IX. oofdst. , voor C. 85. , van R. 66.7. Aanmercirtg over ie nederlaag van MtCHElaus.  V boek IX. hoofdst, J. voor ( «5- J. van I 667. Sylla viert een over winningfeest, l IOö" ROMBINSCHE nüs en EUTttoPius CO verzekerd wordt, niet meer dan twaalf, volgends n den eerften, dertien volgends den twee' den, en veertien Romeinen, volgends den « laatiren Gefchiedfchrijver,zoudengefneuveld zijn, is ons zoovolftrekt ongelooflijk, dat wij het oordeel van anderen gerust durven onderfchrij ven, die deze vertelling voor een bloot gezwets van sylla zeiven houden, die zoo gaarne den naam van den gelukkigen droeg (2). Hij zelf fchreef, naamlijk, in zijne gedenkfchriften, dat hij, na de volilagene overwinning, maar veertien mannen miste, waarvan 'er nog twee voor den avond terug kwzmer> (3)» en het is waaifchijnlijk, dat appianus en eutropius, even als plutarchus, deze,voor ons verlooren geraakte, gedenkfchriften zullen gevolgd hebben. Sylla richtede twee wapenpraalen wegens deze, wat 'er dan ook van het aan- CO Eütrop. L. V. c. 4. (2) Roluh. Hifi. Rom. T. X. p. 14a. Hooe. Rom. Hifi. T. VII, p. 278. (3) Plut. in syll. p. 404.  geschiedenissen. lO? aantal zijner dooden zijn mogt, roemrijke overwinning op, beiden door derzelver opfchrift aan mars, aan de overwinning en aan venus toegewijd, wier vereenigde naamen zijn goed geluk zoo wel, als zijn beleid en dapperheid, moesten kenmerken. De een werd op het flachtveld zelve, de ander op den top van Thurion opgericht, welke laatfte de naamen tevens droeg van de twee Charoneërs. die den zijnen ten gidzen gediend hadden. Voords gaf hij te Theben wedfpelen tei eere dezer overwinning, doch ontbooc van elders Rechters, om uitfpraak te doei tusfchen de mededingers; op de Thebanei zelve was hij, wegens derzelver ligtzin nige trouwloosheid, der maate verbitterd dat hij de helft hunner landen verbeurd vei klaarde en aan apollo en den Olyn, pifchen ju pi ter heiligde, met b< vel, om uit derzelver vruchten van tij tot tijd de fchuld af te doen, welke hij door zijnen tempelroof, bij die Goden g< maakt had (O. (i) Flut. in «yll. p. 464. V. boes IX. UOOFDST. T, voor C. 85. J. van H 667. i l I > d » fa  ' io3 r omiin s chï V. SOEK IX. HOOFDST. J. voor C 85. J. van R, 667. Uiteinde van aris. . Toen de zijnen te Athenen. C i 1 1 t i ! Na het vieren van dit overwinningfeest, 51 welk aan zijne krijgsbenden eene noodzaaklijke verpoozing van hun afmattend krijgsbedrijf gegeven had, trok sylla met zijne ligtgewapende benden naar den Euripus, om van daar den overwonnen vijand uit geheel Griekenland \e jagen. . Dezelve had zich reeds van Chalets ter zee begeven, en zwierf nu , meer als zeeroover, dan als geregelde krijgsvoerer, bij de nabuurige eilanden en langs de kusten van Eubcea rond, zonder dat het den Romein , wien het nog aan eene vloot ontbrak , mogelijk was, hem verder te verzorgen. Hoogst misnoegd over dit onvermogen, jegaf zich sylla nu naar het heroverde Menen, om aldaar het doodvonnis te [oen- volvoeren, het geen hij reeds tegen iris tio en zijnen aanhang had geveld. 3e dwingland zelf moegt eenen gifbeker edigen , doch allen , die onder hem enig bewind gevoerd hadden , moeiten iet het lot werpen om den tienden man, /ien het nu alleen het leeven kostede (1). Bij Cl) Pausan. L. I. c. 20.  geschiedenissen. tO'9 Bij déze gelegenheid zamelde sylla nu ook het geld bij een, het welk in de Atheenfche fchatkist was gevonden, en vier1 honderd ponden gouds benevens zes hon- ■ derd ponden zilvers zou bedragen hebben (i). Tot dit een en ander fchijnt hem de tijding te hebben aangefpoord, dat l. valerius flaccus, die in de opengevallene plaats van marius tot Conful was benoemd, zich reeds met twee keurbenden op de Ionifche zee bevond, wel openlijk tegen mithridates, maar heimelijk en bijzonder tegen hem zeiven gelast , wiens terugkomst te Rome door cinna en zijnen aanhang onrustig gevreesd werd. Op deze tijding trok s y lla rechtsftreeksch uit Attica, waar hij eene bezetting, even als op Eubea, agterliet, door Bceoüe en Phocis naar Thejfalie, ten einde zich eerst van de aan^ gevoerde krijgsmagt zijnes mededingers te verzekeren, alvoorens hij eenig nieuw ontwerp tegen den algemeenen vijand vorm (i) Appian. alex. de bell. Mitbr. p.w, 196. Te zamen ƒ 138,000--- v. boek IX. ioofdst. . voor C. 85. f. van R. 667. Sylla rekt valeuvs tegen.  i io romeinschi V. BOEK IX. boofdst. J. voor C «5J. van R 667. Nieuwe krijgsmagt van MITHRIDATES io Grieken' land. vormde, dien hij zich toch buiten ftaat verbeelde , om zijn vermogen of invloed zoo fpoedig in Griekenland te herftellen, dat zijn tegenwoordig afzijn den Bondgenooten gevaarlijk zijn kon. Hier in echter bedroog hij zich. Even in Thejfalie tot aan Melitaa voordgetrokken , werd hij reeds agterhaald door eene menigte van boden, die hem van alle kanten berichteden, dat eene veel grootere krijgsmagt, dan hij reeds verflagen had, zich weder van alle zijne heroveringen had meefter gemaakt (1). Zodra, naamlijk, mithridates de tijding had ontvangen van de nederlaag van archelaus, had hij eenen anderen Veldheer dorylaus terftond in zee gezonden met een nieuw heir van tagtig duizend mannen, dien hij, op ongevallen bedacht, in voorraad geworven had; dezelve was bij Chalcis geland , had zich met archelaus versenigd, en reeds geheel Eubesa veroverd, van waar hij ftout en dreigend Baotie was ingetrokken, ongeduldig naar denflagte- gen (O Plut. in syll. p. 465.  geschiedenissen. iii gen sylla, zonder op archelaus te letten, die nu nog meer, dan van te vooren, de Romeinen door eenen fleepen.' den krijg wilde afmatten en hun intusfchen van allen toevoer van buiten affnijJ den, waartoe hem de beheerfching der zeeën in ftaat ftelde. Dorylaus leende aan deze bedenkingen, welke voorzeker haare krijgskundige waarde had den , zoo weinig gehoor, dat dezelve hem veel eer in het vermoeden verfterkten, dat zoo veele duizenden van krijgsluiden, zonder verraad des Veldheers, door de Romeinen niet zoo ligt zouden te verflaan geweest zijn (O* Weldra veranderde dorylaus echter van begrip, toen hij den fnellen hertogt van sylla uit Thejfalie tot in het midden van Baotie zag, en in kleene fchermutzelingen , op de hoogte van Tilf hos/ion, de meerderheid van der Romeinen baleid en dapperheid in perzoon onder vond. Nu oordeelde hij zelf, dat men zuil eenen rappen, moedigen en fchranderei vijant (1) Appian. alex.* bell. Mitbr, p. 302 Plut. in sylla p. 465. v. BOEK IX. [oofdst* , voor C. 85. . van r» 667. , Slag bi] Orcbomsnus. t l  na h.oméinsche V. boek IX. koófdst. J. voor C 85. J. van R 667, vijand meer behoorde af te matten , dan te beftrijden, terwijl archelaus thands in tegendeel, als een waarlijk kundig Veldheer, beweerde, dat de vlakte bij Orchómenus hun eene gelegenheid gaf, om nut te trekken van hünne talrijkheid, ruiterij en zeiswagens, welke zij niet behoorden te verzuimen, indien sylla in dezelve een algemeen treffen wilde aannemen (1). Sylla, die het voordeel der vijanden ter dezer plaatze duidlijk inzag, verzuimde geenen oogenblik, om zijne minderheid door vlijt en list gelijk te maaken. Daar de vlakte van Orchomerius agter den rug der vijanden door moerasfen was ingeflootén , ondernam sylla, om de vlakte zelve ter wederzijde met graften, van tien voeten breed en met fchanswerken voorzien, af te fnijden, ten einde alzoo den vijand het voordeel van haare uitgeftrektheid te benemen. Archelaus, dezen toeleg fchierlijk ziende , wilde denzei ven met alle geweld verhinderen , en fchaarde tevens zijn geheele heir in eenen Phalanx, met de ruiterij en zeis- wa- (1) Plut. in syll, p. 465.  geschiedenissen. "3 wagens voorop , en met het ligtgewapend volk en de vreemde overlopers van agteren opgeflooten; zijne ruiters vloogen op het Romeinfche werkvulk aan, en dreeven het zelve niet alleen, maar ook de bezetting der reeds opgéworpene fchanzen naar het heir van sylla terug, het wélk deze, van zijnen kant, nu ook in flagorde had gefchaard, doch met deze fchrandere list, dat hij zijn krijgsvolk in drie afzonderlijke colommen bad gefteld, met genoegzame ruimten tusfchen dezelven voor zijne ruiterij en ligtgewapend volk, om, op zijn bevel, tusfchen dezelven tegen den vijand door te breken, en dat hij tevens in de fniddelfte verdeeling van zijne tweede colom zijne zwaarfte legerpaalen met kleené tusfchenruimten naast eikanderen in den grond had laten zetten, ten einde de fpits dier colom terftond agter deze paaien terug kon trekken, wanneer de vijandlijke wagens op dezelve aanrenden (i). De uitkomst bekroonde het beleid van den Romeinfchen Veldheer. Zodra archelaus zijne ruiterij in werking had ge- - (i) Faóntin. Strateg L. II. c. 3. ex. 17* XIII. DEEL. H v. boek IX. ioofdst. [. voor C. f. van R; 667.  114 romeinsche gebragt, liet hij zijne zeiswagens op het midden der Romeinfche flagorde inbreken, en bij het terug deinzen van het zelve ' voordrennen, tot daar zij tegen het paalwerk ftuiteden of tusfchen het zelve bleeven hangen en zich meerendeels verbrijzelden. Nu eerst ging het krijgsgefchreeuw van sylla op; zijne ruiters en ligtgewapende benden kwamen vóór en dreeven het overfchot der wagens op den vijandlijken Phaianx terug, waarin zij de deerlijkfte verwarring bewerkten. De Koninglijke ruiterij zou echter weldra dit nadeel , 't welk den Romeinen reeds uitzicht op eene volkomene overwinning gaf, herfteld hebben; te vergeefsch rende sylla bij zijne benden langs, om dezelven tot moediger tegenitand aan te fpooren, ten laatften fprong hij zelf van zijn paard, greep eenen ftandaard aan, drong zich zei ven in het hevigfte gevecht en riep; „ indien menu vraagt, krijgsluiden, waar gij sylla uwen Veldheer verraaden hebt, zegt dan, bij Orchomenusl" Dit voorbeeld en gezeg verdubbelde den moed en bragt wonderen van dapperheid voord ; de vij» »nd werd terug gedreeven, de kans der over v. BOE K IX. HOOFDST. J. yoor C , 85. J. van R 667.  geschiedenissen. H5 overwinning floeg reeds over; nu fprong sylla weder te paard, en voerde zij ne ganfche magt geregeld op den verwarden Phalanx aan, die zich met een verlies van vijftien duizend mannen, en daar onder fchier de ganfche ruiterij, met den eigen zoon van archelaus aan het hoofd, naauwlijks binnen de legerwal beveiligde (i). Sylla, die nu wilde zorgen. dat hem de vijand niet weder naar Chalets ontkwam , alwaar hem het gebrék aan eene vloot deszelfs verdere vervolging op nieuw beletten zou , liet den ganfehen nacht de geheele vlakte bewaaken, en vervolgde den dag daar aan op nieuw zijn fchanswerk, het welk hij tot op den kleenen afftand van honderd fchreden van het vijandlijke leger voordzettede. Archelaus deed eenen vruchtloozen uitval, om dit werk te beletten , hij werd met zulk een verlies terug geflagen, dat hij geenen lust had, om denzei ven te herhaalen. Dit maakte sylla ftout genoeg, om (i) Plut. in stll p.465. Appian. alex. ée btli. AUtbr. p. aoa, £03. H 2 V. boes IX. HOOFDST. J. voor C. 85. ]. van R. 667. Geheele nederlaag van ARCHELAUS.  V. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 85 J. van R. 667. j I IlfJ lOMEIN SCHE om zijn krijgsvolk voor te houden, dat het fchande zijn zou, eenen vertzaagden vijand met fchanswerken in plaats van wapenen te beitrijden, dat zij hem flechts in zijnen eigen fchuilhoek hadden aan te tasten, om met ééien flag het overfchot van zijne ganfche magt te vernielen. Hij voerde hun daadlijk ten ftorm tegen 'svij. ands leger aan. De Koninglijke Bevelhebbers fpaarden van hunnen kant geene moeite, om hunne legerbenden door gevoel van fchande en van nood tot wantoopigen wederftand te wekken. Het gevecht was fchriklijk; de Romeinen hadden reeds een zeer groot gat in de wal geftoo:en, doch vonden overal zwaarden tegen zich gekeerd, waar zij hout en fteen verwonnen hadden, tot dat basilius, een Krijgstribun, het eerst dezelve beklom, ien vijand, dien hij voor zich had, ter nedervelde, en voor zijne ganfche keur-' bende den weg over veelvuldige lijken jaande. Het ganfche leger, zoo woedenIe beftormd, verdeedigd en veroverd, werd één bloedbad; deszelfs influiting in noerasfen en vijandlijke mijnwerken liet jeene uitkomst voor den vluchteling over. De  geschiedenissen. "7 De moerasfen alleen verflikten 'er twintig duizend, de rivier Cephifus voerde geen minder aantal lijken mede; de onverbidlijke wreedheid van den overwinnaar gaf nergens kwartier (i). Archelaus vond geene andere toevlucht, dan in het moeras, waarin hij zich twee dagen lang verborgen hield , wanneer hij gelegenheid vond, om verder te ontkomen, en zich met een kleen fchuitjen op Chalch te doen brengen. Aldaar trok hij fpoedig zijn krijgsvolk bij een, het welk hier en daar nog in bezetting lag, met oogmerk, om ten minften, zoo lang hij kon, Eubaa te behouden, Den volgenden dag na deze zoo volko' mene overwinning, deelde sylla hei loon der dapperheid naar verdienften on der zijne krijgsluiden uit. Basiliu werd met eene walkroon begiftigd, veeli anderen na hem met uhftekende eer be kroond, en voords al het overige krijgs volk met eene rijke gelduitdeeling befchon ken, welke niet enkel ftrekte tot loon vai be (i) Appian. alex. de bell. Mitbr. p. 20, Plut. in syll p, 465, a,66. H 3 v- boek ix. hoofdst. J. voor C. 85J. van R* 667. 1 i.  V. BOEK IX. BOOFDST. J. voor C 85. J. van R 667. Drie Baetifcbe Ste den door «ylla verwoest. Gefchiedecis van dezen veldtogt van MITHR1DA- miü/ifia. I Il8 KOMEINSCHE beweezene wakkerheid, maar ook ter verzekering van deszelfs goede gunst bij den aan (taanden ftrijd tegen zijnen mededinger. De plunde- ing van de Baotifche fteden Anthedon, Larymna en Haies, d e zich weder terftond bij de Veliheeren van mithridates gevoegd hadden, ftelde hem tot zulke gunftomkoping; in fraat; waarna hij zich weder naar Thesfalie begaf, ten einde aldaar te overwinteren en 'er de terugkomst van zijnen Penningmeester lucui,lus, of de aankomst van valerius flaccus aftewachten , voornemens zijnde, om zelf, geduurende den winter, eene vloot op ftapel te zetten, indien hij volftrekt geene tijding van den eerstgenoemden, kreeg (1). In Afia zelve was het mithridarEs geenzins naar wensch gegaan. De ■ijding der eerfte nederlaag van a r c h eLaus had terftond de Romeinsch-gezinien bij de onderfcheidene volkeren wakleer gemaakt, wier woeling hij door wreedleden had willen voorkomen, die echter ie gemoederen van hun Hechts te meer verwijfd) Appiar. alix, dt btll. Mitbr. p. s04.  geschiedenissen. iiq wijderd hadden. Zoo had hij zich van de perzoonen der genen verzekerd, van wien hij eenige trouwloosheid, wel niet onder-1 vonden had, maar bij de minfte wankeling van zijn geluk in Afia zelve mogelijk hield; onder dezen waren alle de Landvoogden van Galatie met hunne vrouwen en kinderen, dien hij onder fchijn van vriend-, fchap aan zijn Hof te Pergamus had genoodigd. Deze Vorften, zich aan het zelve veel eer gevangen, dan gastvrij onthaald vindende, gingen eene zamenzwering aan tegen zijn leeven, wier ontdekking hun allen met de hunnen, flechts drie, die het gevaar ontvluchteden, uitgezonderd , het leeven kostede. M ithridates verklaarde alle hunne goederen verbeurd, en zond zelf eenen algemeenen Landvoogd naar Galatie, doch de drie ontvluchte Vorften ftelden ziet aan het hoofd hunner landgenooten, et deeden weldra zijnen Landvoogd gehee Galatie ruimen, 't welk hier door voo mithridates verlooren was ( i ) Zo Cl) Appian. alex. de bell. Mitbr. p. aoi -Plut, 'de virt, mul. T. II. p. 250. H4 v. IX. IOOFDST. [. voor C. [. van R. 667. Galatie verlooren voor mirmuDATEï. ; l I l |  120 romeinsgh» V. BOEK IK. HOOFDST. J. voorC. 8S. J. van R. dó> Mishandelin2 der Chiêrs door MITHRIDATES. I < j 1 j \ \ 1 1 2 ï \ \ | Zoo ook moest het eiland Chius, bij den minfren frhijn van Rctneinfch gezinaheid, het oude ongeluk van den Rhodifcken zeeftrijd deerlijk boeten. Alle de goederen van hun, die zich naar sylla begeven hadden, werden eerst verbeurd verklaard j daarna kwam 'er een Tienrnanfchap ter onderzoek naar der burgeren Staatsgevoelens; eindelijk maakte zijn Veldheer ze- ■ sobius, die kwanswijs krijgsbenden laar Griekenland zou voeren , zich das lachts roeester van alle fterkten, riep, len volgenden dag, alle de inwooners bij:en, hield hun s'Konings vermoeden wegens hunne algemeene Romeinfch gezindleid voor, en vorderde, ten bewijze van iet tegendeel, de overgave van alle hunne papenen en van de kinderen hunner voorlaamfte luiden als gijsfelaars. Het gereld, waarmede men dreigde, en de hoop, velke men gaf op s'Konings bevrediging ier mede, bragten oogenbliklijke gehooraamheid voord. Maar nu moest men'sKolings naderen wil nog uit eenen brief verzachten ; die kwam, behelsde het daadlijk erwijt van ontrouw , fchreef daar aan et ongeluk van het fchip toe, en verklaar- ' de,  geschiedenissen. 121 de, dat zijn Staatsraad alle de Chiërs. doodfchuldig had geoordeeld, l doch dat hij zich met eene geldboete van twee duizend talenten f vergenoegen zou. Vruchtloos fmeekte men zenobius om verlof tot eene zending aan den Koning; hij hield op de oogenbliklijke voldoening aan, waartoe der vrouwen kostbaarheden niet alleen, maar zelfs de heilige tem., pelfchatten , moeften fpringen. Het voorwendzel, dat 'er nog iet aan het gewigt der talenten ontbrak, deed zenobius wederom de Chiërs in hunnen fchouwburg te zamen roepen, alwaar hij hun, gehee! omcingeld door zijn krijgsvolk, allen He opligten en ter fcheep naar Colchis ver voeren, houdende, bij deze vervoering de vrouwen en kinderen geheel afgezoE derd van haare mannen en ouders (i. Pontifche volkplanters werden in hunc plaats op Chius gezet, en onder dezelve alle de landerijen verdeeld. De Hert cleërs, die in vriendfchap met deze eilai ders Honden, betoonden hun echter eet roer (i) Appian. alex. de bell. Mitbr. p. ac Soi. Athen. L. VI. c. 18. H 5 V. BOEK IX. BOO< dst. i. voor C. 85. J, van 66;. t3)(>00>0.00"'* > I. e n 1|ie 1- o,  122 romeinsche v. 10 ek IX. hoofdst. j. voor C. 85. j. van R. 667. Stout gedrag der Epbefiêts. I l t < roemwaardige trouw in dezen nood; zij hielden een gedeelte der fchepen aan, die hun vervoerden, en verleenden aan deongelukkigen een gastvrij verblijf in hunne ftad, tot dat zij weder veilig naar hun vaderland konden keeren (1). Het verfoeilijke werktuig van 'sKonings trouwlooze wreedheid was kort daar na te Ephefus naar waarde behandeld. Dezelfde rol alhier, als te Chius, willende fpelen, vertoonde zich zenobius met zijne krijgsmagt voor de poort, doch werd niet binnen gelaten, dan met een kleen en ongewapend gevolg. Hij nam zijnen intrek bij philopo3men , 's Konings fchoonvader, en deed het volk tegen den volgenden dag oproepen: doch het zelve, zijne boodfchapgisfchende, begeerde niet bij een te komen, maar nam, den volgenden nacht te baat, om zich van zenobius meester te maaken, die in den kerker geworpen en 'er weldra om het leeven ;ebragtwerd, na dat men zich ten fpoeiigften in gewapende burgerbenden ver,, leeld, entegen eenen vijandlijken aanval, door CO Memn. af. Phot.  geschiedenissen. 123 door de veifterking der muuren en het binnen haaien van allen voorraad uit de ommeftreek, in ftaat gefteld had. Het voorbeeld van de Ephefiërs was fchierlijk gevolgd door verfcheidene andere fteden, wien de mishandeling der Chiërs rechtmaatig voor zich zei ven doen vree zen had (i). Mithridates, hoogst verbitterd, dat zijn krijgs-en ftaatkundig ontwerp, om zich van geheel Afia te verzekeren , eer hij den oorlog met Romt voerde, geheel in duigen fprong door dei onmiddelijken krijg, dien hij tbands ir Afia zelve, door dezen veelvuldigen afval had te voeren, had gruwzaam met allei gehandeld, wien hij door geweld van wa penen tot onderwerping had terug ge bragt; en, om de overige volkeren lang eenen geheel anderen weg teiug te hoi1 den, had hij aan alle de Griekfche ftede van Afia niet flechts volflagene burge: lijke vrijheid doen toezeggen, maar zie tevens overal van het gemeene volk ve zekerd, door de fchuldenaars van beta ling te ontdaan, de fchaamele menigte : h (O O ros. JU VI.«.«. V. BOS» IX. 10ofdst. f. voor C (. van R. 667. Staatkundig beleid van mi- THMDATSf. I 1 t , I £ I [1 r» 1n H  V. BOEK IX. BOOFDST. J. voor C. 85. J. van R. m* 1 1 I :| 3 1 1 c 124 ROMEINSCHE het volle burgerrecht te ftellen, en den flaaven hunne vrijheid te doen fchenken. Deze maatregelen, zoo dien (Hg tot zijn tegenwoordig oogmerk, als onbeftaanbaar anders met alle gezonde ftaatkunde padden hem nu wel van den aanhang dier volkeren verzekerd , wier gemeen zich nooit elders voordeeliger partij belooven kon, maar tevens zulk eenen geduchten haat van al, wat eenig vermogen of eenige deugd bezat, op den hals gehaald, dat mithridates zich eerlang om* ringd vond van zamenzwerers op zijn leeven, wijl zijn dood alleen het einde zijner listige dwinglandij beloofde. De ontrouw van eenen der zamenzwerers zelve, en 'sKonings eigene behoedzaamheid mtdekten echter den toeleg zijner eigene ;afelvrienden, die het algemeene misnoegen der Grooten tegen hem ten dienst tonden, en nu woedde eerlang een lieuw en haatlijk verderf door alle de 'oornaamile fteden, waar overal het parijdigst rechtsonderzoek gedaan werd taar de deelgencoten aan dien toeleg, ie tot zestien honderd in getal veroordeeld  GESCHIEDENISSEN. deeld werden. Alzoo werden de voornaamfte luiden de eerfte flachtoffers hunner omhelzing van de belangen van mithridates tegen Rome door mithridates zeiven, terwijl sylla zelf naderhand 'sKonings nieuwen aanhang fchriklijk tuchtigde (i). Deze gefteldheid in Jfia en het bericht van de tweede nederlaag zijner Bevelheb bers in Griekenland, deeden mithsida tes zijnen Veldheer archelaus. die zich nog te Chalets ophield, aanfehrij ven, om den oorlog op de best mogelijk wijze te ftaaken. Dezelve zond onmid dellijk eenen onderhandelaar naar syll, met den vooiflag tot een mondgefpre over hunne wederzijdfche belangen. D Romeinfche Veldheer mogt, ondanks zi ne fchitterende overwinningen, het goe geluk nu wel vereeren, het welk hem c roemrijkfte uitkomst uit den neteligfte toeftand bood. Schoon geheel meeft van Griekenland geworden, bezat hij noi fcheepen noch geld, om den krijg beft fchei (i) Appian. alex. Je belt. Mitbr. p. 201, 202. Ons. L. VI. c. 2, V. BOElt IX. HOOFDST. J. voor Cé 85. T. van R. 667. Archelaus doet eenen • voorflag ter onderhandeling. & ï e f* d te ti ;r :h sild  116 romeinsche fchend voord te zetten, en werd hii tevens door Rome's eigene geiteldnis zoo nadruklijk terug geroepen, als zijne eer de voldinging van den Jftatifchen oorlog vorderde. Van tijd tot tijd kwamen de voornaamfle Burgers van het Gemeenebest ia zijne legerplaats hunne toevlucht nemen voor de geweldenarijen van cinna en carbo, die nu de bijlbundels te Romt voerden, en hielden nadruklijk bij hem aan op de redding van zijn vaderland. Zijne eigene vrouwe mitella, die ter naauwernood met haare kinderen ontkomen was, hield hem geduurig de plundering van huis en hof voor; hij zelf gevoelde de noodzaaklijkheid, om zich fpoedig tegen zijne partij te doen gelden , eer dezelve zich van eene beilisfchende overmagt tegen hem had verzekerd: maar den krijg te ftaaken tegen mithridates, :n daar door al het genot zijner overwinningen te verijdelen, om eigene eer te ïaan herftellen teRome, — de Wingewesten :n Bondgenooten op nieuw ter prooije ;enesgeduchten vijands te laten, om zijne menden en bloedverwanten in hun vaderand en waardigheden terug te brengen, — was v. BOER IX HOOFDST, J. voor G 84. J. van R. 668 L. CORNE L1US Cl NNA III. en cn, PAPIXIUS CAKEO Ctjf. & i I \ 3  GESCHIEDENISSEN. lüf was nietftootender op zich zelve, dan het den Romeinfchen Volke, wiens gunst hem nogthands noodig was , ergerlijk moest Voorkomen. In dien benarden toeftand was hem de gezonden onderhandelaar van archelaus hoogst welkom; 'er werd eene zamenkomst tusfchen den Romeinfchen en den Mithridatifchen Veldheer op hel ftrand bij Delium bepaal!, alwaar zich beiden ten befiemden tijde lieten vinden Archelaus, die volkomen onderricht was vansïLLA's omftandigheden, vattede het eerst het woord en deed hen den voorflag , om van zijnen verderei togt tegen Pontus en Afia af te zien, ei zich naar Italië te begeven, alwaar her mithridates met geld, fehepen ei krijgsvolk in zijnen burgeroorlog ten diens wilde ftaan. Sylla gevoelde al d kracht der verzoeking dezes voorftels het welk de fchranderfte Staatkunde aa archelaus had ingegeven, maar ws niet dwaas genoeg, om, tót eigen niet; beduidend herftel, de vlooten en de krijg! magt van zulk eenen veroveraar in Ital te brengen: in tegendeel trachtede hi op zijne beurt, archelaus ov< v. boek IX. HOOFDST. J. voor C. 8*. }. van R. 668. Mondge» fprek tutten en sylI la en ar» CHELAU* 1 op het 1 ftrand bij Delium. 1 \ t » 1 S ! • Iff» :r te  128 ' romeinsche te haaien, om hem 'sKonings vloot in handen te ftellen, daar voor beloovende, hem op den throon zijnes meefters te zullen zetren, en voor Vriend en Bondgenoot van Rome te zullen doen erkennen. . A rchelaus verklaarde zich tot zulk een verraad, het welk hij vervloekte, onbekwaam; maar moest nu hooren* dat hem sylla toevoerde: „ en gij, archelaus, die een Cappadociër en Haaf, of, ■wilt gij liever, vriend eenes barbaarfchen Konings zijt, en nogthands het verraad, ondanks den voorgeftelden prijs, verfoeit, durft mij, die een Veldheer der Romeinen en die sylla ben, eene trouwloosheid voorilaan ? Wat toch zijt gij meer, dan archelaus, die ttCharonea met het rampzalig overfchot van uwe honderd en twintig duizend mannen vluchtede, die daarna dagen lang in het moeras van Orchomemts zat verfchoolen, na geheel Bceotie door uwe eigene lijken voor u ongenaakbaar gemaakt te hebben?" Archelaus veranderde, op dit trotfch verwijt, hetwelk de gebelgde eigenliefde voordbragt en Weinig goeds van de onderhandeling deed hoopen, terftond van toon, en fmeekte nu, v. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C «4. J» van R, 668.  geschiedenissen. 129 hu, in nederige houding, het einde van den krijg en den vrede voor mithridates van den Romeinfchen Veldheer af. Sylla, wiens toorn doGr die hulde, in eenen Afiatifchen zendeling niet vreemd, geleenigd werd, toonde zich thands bereid tot verdere handeling, en trof het vergelijk op deze voorwaarden: „ dat mithridates afftand zou doen van Afia en Paphlagonie, dat hij Rithynie aan nicomedes, en Cappadocie aanARiobarzanes zou overgeven, en dat hij twee duizend fa/c»^»(i)benevens zeventig wel uitgeruste galeijen aan de Romeinen voor hunne krijgskosten zou be taaien, waar tegen sylla hem dan is zijn overige rijksgebied bevestigen en voo: Bondgenoot en Vriend des Romeinfche\ Volks verklaaren zou." Terwijl deze getroffene vredesvoorwaai den naar Pergamus ter bekrachtiging ge zonden werden, trok sylla Macedoni in, teneinde zich inmiddels naar den He, lespont te begeeven, en alzoo den Afic tifchen veldtogt zeiven te openen. Ai CHI (O f 3>é°°>000 • : XIII. deel. I V. SOEK IX. HOOFDST. I. voor C, 84. T, van R; 663. 1 I - Aanmer■ king over " sylla's j houding , jegens ar> " chelaus.  13° romeins che V. boek IX. hoofdst. J. voor C. Ji van R. 66S. i i » ] 3 i \ 6 t t 2 A chilaus zelf bleef inmiddels bij hem en genoot eene zoo vleijende onder fcheiding, dat de oude vermoedens van reeds vroegere verftandhouding tusfchen hem en sylla niet weinig daar door verleevendigd werden. Te Larisfa ziek geworden, ftaakte sylla den togt om zijnen wil, en zorgde voor zijne herftelling,als ware hij een zijner eigene Onderbevelhebbers geweest ; voords gaf hij hem tien luizend bunderen lands op Eubcett ten ge'chenk, en vereerde hem fteeds met den laam van Vriend en Bondgenoot van Rome. De verdeediging, welke sylla naderïand in zijne gedenkfchriften wegens dese, in het oog lopende,onderfcheidingen >egunftiging bijbragt, nam geenzins den .rgwaan weg, dier! het verlies van Chceonea met zulk eene ontzaglijke overmagt erwekthad, en reeds door dorylaus, elijk wij zagen, aan verftandhouding asfchen sylla en archelaus was Degefchreeven (i). Mithridates elf fchreef naderhand in eenen brief aan r s a c e s , den Koning der Partken, dat (i) Plut. in syll, p. 466, 467.  geschiedenissen. I3I dat archelaus, zijn onwaardigue dienaar, zijne geheele onderneming, door het verraaden van zijn heir , 'had doen 1 mislukken (i). Ook in het treffen van het verdrag van Delium fcheen hij naderhand zijnen meefter zoo weinig deszelfs belangen behartigd en van de verlegenheid van sylla partij te hebben getrokken, dat hij zich niet langer onder zijne oogen durfde vertoonen , maar daadlijktot de Romeinen overliep O). Terwijl sylla, die voorzeker meesterlijk de kunst verftond, om de vertrouwelingen, bevelhebbers en bondgenooten zijner vijanden om te kopen, zich om archelaus te Larisfa ophield, bragten 'sKonings gelastigden hem ten andwoord op de voorwaarden des verdrags, dat mithridates in allen genoegen nam, behalven in den afftand var Paphlagonie, en het leveren van zeventij fchepen; het welk sylla terftond ir. drift deed uitroepen: „ wat zegt gi]' durf (jï Mithrid. ap. s al lust. fragm. L. IV. 00 Appian. alex, de bell. Mitbr. p. *M Plut. in lucull. p. 496". I a V. BOEI IX. ioofdst. |, voor C I. van R. 668. 's Konings anciwoord op de vre» des voorwaarden. 1 » i  13^ romeinsche durft mithridates van Paphlagonié en fchepen fpreken? Hij, van wien ik meende, dat hij mij te voet moest komen vallen, om mij te bedanken, indien ik hem alleen de rechter hand had laten behouden, waarmede hij zoo veele duizenden Romeinfche burgers vermoordde. Hij zal zenen anderen toon voeren, wanneer ik in Afia kom; intusfchen kan hij te Pergamus zich toerusten tot eenen krijg, dien lij zelf nog niet eens gezien heeft (i)." De Gezanten van mithridates varen verftomd door deze dreigende en leftige taal; archelaus vattede hem iij de hand en bediende zich van alle :ijne goede gunst, om hem te doen belaaren, tot dat hij eindlijk van hem verof veikreeg, om zelf naar Pergamus te jaan, bezwerende, zich voor zijnes meesers oogen met eigene hand te zullen omirengen, of met de bekrachtiging van alle le voorwaarden te zullen wederkeeen (a)- Inmiddels hield sylla zijne benden in O) Plut. in syll. p. 466, 467. (a) ld. ibid. V. boek »x. hoofdst. J voor C. 84. J. van r. ] 1 1 « 1 i 1 1 < 1  geschiedenissen. 133 in beweging en verrijkte dezelven met veelvuldigen roof op de Meders en Dar-^ daniërs, de nabuuren der Macedoniërs, die lj zich door de Bevelhebbers van m i t h a » dates in den krijg tegen Rome hadden I laten inwikkelen (i> Weldra keerde nu ook archelaus^ terug met de verzekering, dat alle de voor-, waarden door den Koning waren aangeno men, doch dat hij verlangde, om zelf met hem in een mondgefprek te komen, wijl hij, naamlijk, door eenen anderen Romeinfchen Veldheer met de uiterfte vijandlijkheden bedreigd werd, fchoon hi gereed was, om zich door sylla me geheel Rome te bevredigen (a). 6 De (1) Appian. alex. * heil. Mittr. p. 20; P lu t. in syll. p. 4Ö7- (2) ld. ibid. He: eerfte andwoord der afgezai ten van mithridates zou, volgends appi, NUS, geweest zijn, dat hij den afftand vau Paphh gonit weigerde, en veel beter met fimbria, v wien de tekst terftond gewaagt, kon (luiten: wai op sylla zou gcandwoord hebben: „ ik : 'pimbiia ftraffen, en, wanneer ik in Afia koi eens zien, of mithridates den oorlog of d vrede kiest 1" (de teil. Mithr. p. 207.) Wij vc I 3 ' v. boek ix. 30fdst. , voor C. 64. . van 668. VllTHRIDA' •es dringt ip een nonjgerprek met sylla aan. Y |« 1- in r« :al it ia ïen  134 rdmeinsche V. boek IX HOOFDST- J. voor C. 84. J. van R. 668. Wangedrag van c. fimbria tegen l. valer.us 1 flaccus. < - % e Ti t< k Dezelve was c. fimbria, dien wij bij de uitvaart van marius den Op. perpriefter sc^vola zagen aanval. Ien CO; hij was den Conful i. vale. rius flaccus, die de opengevallene plaats van marius zou vervullen,doch zeer weinig van krijgszaaken wist, als Onderbevelhebber toegevoegd, wanneer hem de oorlog tegen mithridates, na alvoorens s y l l a bedwongen te hebben , werd aanbevolen; en had zich zeiven thands bekleed met het oppergebied, tiet welk hij zijnen Veldheer, met het leeven tevens, ftraffêloos ontnomen had. Zodra valerius , in het voorige jaar, te Bruniufium was fcheep gegaan, ïad hem een geweldige ftorm, als de voorbode van eenen heilloozen togt, overvallen en zijne ganfche vloot verftrooid. Eene zekerer voorfpelling daarvan was ichter zijne eigenzinnigheid bij zijne on- kun- en echter liefst plutarchus, wijl hij de eigee gedenkfchriften van sylla, gelijk hij telkens ! kennen geeft, bij zijne opgaven fteeds voorzicb. ld. (1) Zie D. XII. bi. 573.  geschiedenissen. 135 kunde, zijne fchandelijke vrekheid bij inhaalig krijgsvolk, en zijn fpoedig gefehü met den fchranderften, krijgshaftigften en volkvleijenden Onderbevelhebber. Vrek en dwaas genoeg, om den krijgsluiden , die reeds aan allerleije giften van eerzuchtige Bevelhebbers gewend waren, een gedeelte hunnes gewoonen rantzoens te onthouden, zou hij, bij zijne eerfte aankomst op den Griekjehen bodem, reeds beide zijne keurbenden verlooren hebben, indien fimbria, in wien men geenen fchijn van vuige gierigheid vond, het krijgsvolk niet wederhouden had. Een gedeelte van het zelve,'t welk vooruit gezonden was, om s y ll a van 's ConJuls komst te verwittigen, kwam echtei niet terug, maar gi»g terftond in deszelfs leger over (i). Dit blijk van misnoegen en ontrouw, deed valerius beiluiten , zich vai sylla te verwijderen, en zich recht ftreeksch door Macedonië en Thracie naai Byzantium te begeven, om van daar ter fton< (O Appian. alex. de bell. Mitbr, p. 204 Epit. li vu L. LXXXII. 14 V. BOEK IX. HOOFDST. i, voor C. T. van R. 66*. » 1 l  y. BOEK ix. HOOFDST. J. voorC, J. van R, 668. Ï36 ROMEINSCHE ftond op Afia over te fteken. Geduurende dezen togt, nam 's volks wrevel tegen den Conful hand over hand toe, daar fimbria zelf dienthands aanzettede, met oogmerk, om 'er zich weldra ten eigen voordeel tegen zijnen Veldheer van te bedienen. Hij deed dit te Byzantium, alwaar valerius wilde overwinteren, terwijl hij zijn krijgsvolk buiten de ftad een leger liet opflaan. Het zelve, door fimbria OpgeltOOkt, Om valerius het geld, het welk hij anderen onthield, niet in weelde en in ftadvermaak te laten doorbrengen, terwijl men in het veld gebrek en koude zou verduuren, drong met geweld ter ftad in, en nam, naar eigene willekeur, in de befte huizen het kwartier (i). De oneenigheden deswegens fcheenen geduurende den winter genoegzaam bijgelegd, maar verhieven zich weder met het naderende voorjaar, wanneer fimbria zich van een of ander weinig beduidend voorval bediende, om zijnen Veldheer, piens eigenzinnigheid hij kende, met zijn af- (i) Di O CA SS. ap. VA LES,  GESCHIEDENISSEN. 13? affcheid te bedreigen, ten zij hij zijnen zin involgde. Valerius, door ontijdige drift verhit, gaf hem zijn affcheidj en ftelde terftond eenen anderen m zijne plaats. Na het zelve hield fimbria zich echter nog te Byzantim op, onder voorwendzel van eigene zaaken, tot dat de overtogt in Jfia zou gefchieden, wanneer hij het afzijn van den Veldheer zich ten nutte maakte ,-om eene rechtftreekfche aanfpraak aan het krijgsvolk te doen, tegen valerius ingericht, waar van zijne aanftelling door het zelve tot Veld heer in zijne plaatze het gevolg was. Va lerius, te vergeefsch zijn wettiggeza; tegen dit onwettig geweld beproefd heb bende, vluchtede de zeeëngte over, bt gaf zich naar Chaladon, en van daar na; Nicomedia, in welke ftad hij zich opfloo om zich tegen zijne vervolgers met g weid te verdeedigen. Fimbria zetted hem terftond met zijn ganfche heir n: van welks gunst hij zich onmiddellijk ve zekerde door het plunderen der landerijei en het heffen van fchatting uit de fl den, welken hem voorkwamen, waarv hij den ganfehen roof onder de krijgsl I 5 v. BOEK IX. OOFDST. . voor C. 84. [. van 668. r 3 r ■» e 1, r- emaien  V. doek (X. hoofdst. J. voor C, 84. J. van R 66$. Mithridates door FiMBKlA gefiagen. 1 ( I é d 1 d p A romeinsche den verdeelde. Niemedia zelve moest zich fchierlijk aan hem overgeven; valerius had zich in eene put verftoken, doch werd 'er uitgehaald en door hem zeiven omgebragt (1). Na dit bedrijf, 't welk het eetfte voorbeeld van de hoogstgevaarlijke eigendunklijkheid des krijgsvolks gaf, en echter door den Raad , uit nood alleen, bekrachtigd werd, trok fimbr 1 a terftond het Koninglijke leger tegen, het welk door mithridates den zoon werd langevoerd en voords de bekwaamde Bevelhebbers bij zich had. In het eerst verd hij met een aanmerklijk verlies terug jedreeven, doch naderhand, het fchranlerst beleid en de doorflepene list te baat lemende, had hij het zelve meer dan eens eflagen en tot aan Pergamus, waar zich e Koning ophield, terug gedrongen. De afval der Afiatifcht fteden van m rhridates werd nu algemeen, en gaf en fnooden fimbria gelegenheid , om (O Appian. ALEx.de bell Mithr. p. 204, 205. lut. in syll. p 467. Epit. li vu L.LXXXU. 17 r. vi ct. de vir. Hl. c. LXX.  geschiedenissen. 139 om aan zijne onmenichelijke wreedheid en onverzadeliike roofzucht te voldoen. Zijne fchriklijke vervolging en plundering, * welke het krijgsvolk de handen moest vullen, wederhield hem echter niet van. op Pergamus zelve aan te rukken , van waar de Koning eenen uitval op hem deed, dien hij zoo nadruklijk affloeg, dat mithridates noodig oordeelde zich naar de zeeftad Pitane te begeven , ten einde zich van daar eenen veiligen terug togt naar zijne eigene Staaten open te houden ( i )- Ook dit zou den Koning van Pontus thands mislukt zijn, daar fimbria hem van de landzijde reeds infloot, indier lucullus, die nu eindlijk met zijne bij een gehaalde vloot op den terugtog naar sylla was, zijnen voorflag has aangenomen, om de haven van Pitaneb blokkeeren. Maar, het zij hem reeds be richt was toegekomen van den getroffe: handel tusfchen m i x h r i d a t e s en zij ne (!) Appian. alex. de bell. Mitbr. p. 205. Fr o kt in. Strateg. L. III. c. 17. ex. 5. Liv 11 L. LXXX1II. V. boek IX. OOFDST. . voor C. [. van r. 668. Geteg van lucullus -je* sens fimbria. I 1 tl  v. BOES IX. BOOFDST. J. voor C, 84. J. van R, 668. Mum dooi FIMBRIA verdelgd. ï40 romeinsche nen Veldheer, het zij hij zich met den aanhangeling van cinna en van. marius niet wilde inlates, lucullus floeg geen acht op zijn ontwerp, en liet alzoo den Koning ontkomen , die terftond op het eiland Lesbos overftak (1). Raazende van fpijt over deze ontfnapping, welke hem echter in zijne oogen den beflisfchenden voldinger van den Jfiatifchen krijg maakte, moesten de fteden, welke zich het langst bij mithridates ge? houden, en de voornaamfte burgers, die zich het meest tegen Rame verzet hadden, deze teleurftelling op het bloedigst ontgelden. Om zulk eene mishandeling te ontgaan , vaardigde de regeering van Ilium Afgezanten naar sylla af, die nu mede in naderenden aantogt was, om zich aan hem over te geven, en deed daar van bericht aan fimbria toekomen, doch het zelve verbitterde hem dermaate, dat hij, na eenen onophoudelijken ftorm van elf dagen het oude Troje veroverde, of, gelijk anderen willen, het goed vertrouwen (0 Plut- i* lucull. p. 493. Oros. L. VI. c, 2. Epit. tivu L. LXXXIII.  geschiedenissen. I4I wen der lliërs misbruikte , die hem ter ftad zonden binnen gelaten hebben, na dat hij hun verzekerd had: „ dat het niet" verfchilde, aan welken Veldheer zij zich1' overgaven, maar dat het onheusch was,I de Romeinen, wie zij ook zijn mogten, buiten hun oude vaderland te fluiten." Hoe dit echter mag geweest zijn, geheel Mum werd door hem leeg geplunderd , uitgemoord en in den asch gelegd ( i > Sylla verhaastede nu zijnen togt naar Afia, om het zelve niet geheel uitgeplunderd te vinden, en om ook ten fpoedigften met mithridates te fluiten, eer fimbria zulks deed; lucullus zou hem in den Hellespont opwachten met zijne vloot, om hem van Cherfonnefus op Dardanus overtezetten , alwaar hem de Koning van Pontus tot het verlangde mondgefprek kwam ontmoeten , met eene vloot van twee honderd galeijen en een heir van zes en twintig duizend krijgsluiden , het overfchot var de (1) Appian. alex. de bell. Mitbrid. p. a«5. Strab. L. XIII. p. 594-^-LIVllL'LxxxllL Aür. vict. de vir. UI. c. LXX. V. bo f k IX. ooFüsr. voor C. 84. , van r» 668. MonrJgeprek tuschen syl,a eu MI- riIRIDATESÓ  v. BOBE IX. HOOFDST. J. voor C 84. J. van R 668. j42 romeinsche de honderd duizenden, dien hij had op den been gebragt. Beiden naderden zij eikanderen , van een kleen gevolg begeleid, in 'het gezicht der wederzijdfche flagorden. 'Mithridates reikte sylla de rechterhand toe, doch in plaats van dezelve aan te nemen, vroeg sylla hem: „ of hij gereed was, de wapenen af te leggen op de voorwaarden, met archelaus getroffen?" Daar de Koning op deze vraag zweeg, vervolgde sylla : „ die iets begeert, dient echter eerst te fpreken; den overwinnaar flaat het zwijgen vrij." Nu begon mithridates zich vrij te pleiten van de fchuld des oorlogs, en die te fchuiven, gedeeltelijk op de Goden, gedeeltlijk op de Romeinen, doch sylla viel hem fchierlijk in met de betuiging : „ dat hij al lang gehoord had , maar nu zelf ondervond , hoe welfprekend mithridates in den opfchik van de fnoodfte daaden was." Voords wederlei hij kortlijk zijne uitvluchten, herinnerde hem, dat het thands niet te doen was, om eene zaak te bepleiten, die reeds door de wapenen beflischt was, welken nu anders van nabij konden gevoerd  geschiedenissen. 143 voerd wordea , en vroeg hem nogmaal ernftig, of hij de voorwaarden met archelaus ontworpen , wilde geftand' doen. _ Geheel verflagen door dezen hoogen toon, en door de omftandigheden gedrongen , verklaarde mithridates, dat hij dezelven geheel aannam, waarop sylla hem de hand reikte en, ten teeken des vredes, omhelsde ( i ). Er werd terftond een begin gemaakt met de vervulling der voorwaarden. arioearzanes en nicomedes, de Koningen van Cappadocie en Bithynie, werden ontbooden, om derzelver gefchillen met mithridates te vereffenen; voords leverde deze de zeventig fchepen en twee duizend talenten aan sylla, en keerde daar na, met zijne overige vloot, naar zijn eigen Rijk van Pontn terug (2> Aldus eindigde de eerfte oorlog var mithridates tegen Rome, met alle; ti (O Pi". * »TlL' f' APP!1N' ALES de teil. Mi tbr. p. 2o3—210. O) Plut. in syll. p. 4*7. Affian.ale* de bell. Mitbr. f »*•• V. BOEK IX. OOFDST. j. voor C. 84. f, vin r* 668. I  *44 romeinsche v. BOES IX. HOOFDST. J. voor C 84. J. van R 668. te herftellen op den voet van voor deszelfs begin, behalven het leeven der duizenden, die aan de eerzuchtige ontwer'pen des Konings waren opgeofferd, en ■ het geluk der volkeren, die in Afia ert Griekenland door dezen krijg bedorven waren. Hoe voordeelig intusfchen dit verdrag voor sylla was, wien de nood tot geheel andere voorilagen had kunnen dringen, merkte hij echter fchierlijk, dat het zijn krijgsvolk mishaagde, den kwaadaardigften vijand van Rome , met den buit van geheel Afia verrijkt, onverhinderd naar zijn eigen Rijk te zien wederkeeren. 'Er lag hem nog te veel aan de vooringenomenheid van het zelve gelegen, om niet zelf den verkeerden indruk daarvan tegen te gaan, en de gretige handen op eene andere wijze te vullen. Tot het eerfte hield hij eene openbaare redevoering, waarin hij toonde, dat het hem onmogelijk geweest zou zijn, zich ftaande te houden , indien zich fimbria met mithridates bevredigd en alzoo tegen hem verzet had, waar van hij de mogelijkheid zoo veel te fterker aandrong, als hij reeds daadlijk te vaster beflooten had,  geschiedenissen: 145 had, om zich nu tegen dezen onwettigen Bevelhebber van de andere Staatspartij gewelddaadig te verzetten (1). Dit gefchiedde eenige dagen laater, wanneer hij op het leger van fimbria bij Thyatira aantrok en zich nabij het zelve nederfloeg. Sylla liet hem terftond door eenen Onderbevelhebber het bevel afeisfchen , het welk hij onwettig voerde: doch deze, zich op den aanhang zijner benden, welken hij daar toe met zoo veele plundering had verrijkt, verlatende , andwoordde op eenen hoogen toon, dat syll a's eigen bevel onwettig was. Het veelvuldig gemeen worden en overlopen van zijne krijgsluiden bij die van sylla deed hem echter weldra een middel beproeven, om zich van der overigen trouw te verzekeren. Z;ch van veeier- luide toejuiching door gelduitdeeling verzekerd hebbende, deed hij eene algemeene aanfpraak en floot dezelve met het voorftel tot eenen algemeenen eed van trouw aan zijnen perzoon: doch de hoop op grooter loon bij sylla, het (1) Plut. in syll, p. 467. XIII. deel. K V. boek IX. ioofdst. [. voor C. 84- J, van R. 668. FlMF.RIA door SYLLA aangerand.  V. BOEK. IX. BOOFDST. J. voor C 84. J. van R, 668. I46 B.OMSINSCHS het welk deze hun reeds had doen toezeggen, deed krachtiger werking; men riep , dat zulk een eed hoofd voor hoofd moest afgevraagd worden, en de eerfte, die daar toe opgeroepen werd, weigerde den zei ven, fchoon fimbria daar toe eenen knaap verkoos, van wien hij zich het meest verzekerd had gehouden. Hij wilde in drift het zwaard trekken, om deszelfs ondankbaarheid te ftraffen,doch het donderend gefchreeuw des volks, het welk dezen burgerkrijg vervloekte, deed hem fchierlijk bedaaren en op andere middelen denken. 'Er geen, hoegenaamd, ontziende, om zich ftaande te houden, kocht hij eenen flaaf om, die, onder den fchijn eenes overlopers, sylla zou trachten om te brengen, maac ook die toeleg mislukte en werkte geheel verkeerd, daar nu het krijgsvolk van sylla hem dagelijksch rondom zijn leger athenio, den flaavenkoning , kwam noemen. Eindlijk, geene andere uitkomst ziende, liet hij sylla tot een mondgefprek verzoeken, waarvan hij zich echter al mede weinig goeds kon belooven , zodra hij zag, dat sylla zelf zieh niet verwaardigde,  geschiedenissen. 147 digde, tot dit gefprek te komen, 't welk anders aan ' • • . met den laatften eens. Het kort begrip van l i v i us heefc ons tot het verhaal van appianus doen over. hellen. (O Appian. alex. de bell. Mitbr. p. aio, 211. Aur. vict. de vir. UI. c. LXX. Epit. livii L. LXXXIII. Plut. in syll. p. 467. Oros. L. VI. c. 2. Vell. paterc. L. U. c. 24.  geschiedenissen. 149 .te kunnen verwijzen; en daarna twee hunner daadlijk laten ombrengen, om de overigen door fchrikte dwingen tot den af-' ftand van alle hunne goederen ten losprijs • van hun leeven (i). — Eld<*s had ,hii zeker aantal kruizen laten oprichten voor eene menigte veroordeelden, wier misdaad hun rijkdom was, doch eenige kruizen te veel geplant ziende, had hij, uit de menigte van aanfchouwers , 'er zoo veelen bij het hoofd doen grijpen, als hij 'er noodig had, om geen martelhout te vergeefsch geplaatst te hebben (2). Het leger van fimbria ging nu geheel tot sylla over, waaruit terftond een gedeelte werd afgevaardigd, om nicomedes en ariobar-zanes op hunnen throon te gaan herftellen, terwijl hij zelf voords met de overige krijgsmagl Afia verder introk, om alles in dit winge west op eenen geregelden voet te bren gen en tevens eene krijgskas bij een t< haaien voor den Italiaanfchm^krijg, dit hem: (1) Diod. sic. excerpt, de virt. & vit. ex L. XXKVIL (2) D 10 cass. ap. v a l es. K 3 V. boek IX. [oofdst. . voor c 84[. van E ■66i.  V. BOEK iX. HOOFOST. J. voor C. 84. J- van R. 668. ] Befchikkingen van sylla over Afia. \ 1 < I50 romeinsche hem, naden vrede met mithridates enden ondergang van fimbria, nu alleen overig was. Alvoorens hij zich hier toe nog volkomen ki ftaat bevond, zond hij den Raad te Rome een eenvouwdig fchriftlijk verflsg van alle zijne krijgsverrichtingen en van den getroffen vrede, als of hij nog niets had geweten van zijne veroordeeling als vijand les vaderlands, met oogrrerk, naar het fchijnt , om de partij van cinna te misleiden of te belemmeren, en zich alzoo ;erlang, na eens onverhinderde toerus:ing, te gemaklijker te kunnen herftelen (1). De lliërs, Chiërs, Rhodiërs, Lyciërs :n Magnefiërs , die het meest van mirHRiDATES geleeden hadden, en het :rouwst aan Rome gebleeven waren, werlen door hem in burgerlijke vrijheid herleid en voor vrienden en Bondgenooten /an Rome verklaard. Naar de voornaamIe overige - fteden zond hij afzonderlijke crijgshoopen, met aankondiging aan alle le door mithridates vrij gegevenen flaa- (0 Appian. alex. debelL Mitbr. p.«n.  geschiedenissen. I51 flaaven, om terug te keeren tot hunne meesters: derzelver onwilligheid bragt echter moord en doodflag tusfchen de' flaaven en meesters voord, waarmede zich fehiêrÜjk het krijgsvolk bemoeide, 't welk den een en den ander voor dit oproer deed boeten, door verfcheidene fteden te ontmantelen en de bezittingen van anderen te veilen. Zij, die terftond de belangen van mithridates omhelsd , of zich onder de hunnen door Konings gezindheid onderfcheiden hadden, werden deswegens, hetzij als volkeren, het zij als bijzondere perzoonen, ten ftrengften getuchtigd, waaronder vooral de Ephcfiërs, die zelfs de oude tempelgefchenken der Romeinen verworpen hadden, hun deel kreegen. Sylla. zei riep voords te Ephefus eene vergaderinj van Afgevaardigden uit alle de overig Jfiatifche fteden bij een; „ hield hun d edelmoedigheid van Rome voor, het well haar van de overheerfching van antic chus verlost en in volflagene vrijhei srefteld had, flechts eenigen uitgezonderd die aan e u m e n e s en de Rhodiërs vee eer a^s Bondgenooten, dan als onderdai K 4 nel v. BOEK IX. IOOFDST. [. voor C. 84. [. van R. 663. F r > li ■ E d 5 [t-  v. BOEK IX. HOOFDST. j. voor C 84. j. van R 668. Ï5* ROMIINSCHE nen, waren toegevoegd; verweet hun vervolgends hunne overijling, in zich aan mithridates te onderwerpen en zijne bevelen uit te voeren ; bragt hun onder het oog, hoe mithridates zelf hun reeds geftraft had voor deze Jigtzinnigheid, door hun te plunderen, te berooven, hunne flaaven vrij te verklaaren, hunne wettige eisfchen op hunne fchuldenaars te vernietigen, en hun aan onderdwinglanden te onderwerpen of ter prooije van zeeroovers te laten; maar voegde 'er tevens bij, dat zij daar door geenzins konden geacht worden voldaan te hebben aan de verongelijking van Rome, hetwelk wel geenen wreeden moord, onrechtvaardige verbeurdverklaaringen of ontrooving van flaaven vorderde, maar echter op eene behoorlijke voldoening aandrong; dat hij nu, den naam der Grieken, den roem van Afia en hunne oude vriendfchap in het oog houdende, hun eene geldboete oplegde van eene vijfjaarige fchatting, die in eens moest worden opgebragt, betialven de vergoeding der gemaakte krijgstosten, en de gewoone fchatting van het wingewest zelve; deze buitengewoone hef-  geschiedenissen. 153 heffing zou hij zelf regelen, en derzelver aandeel voor elk der bijzondere fteden, zoo wel als den juiften tijd der vol-' doening bepaalen, verklaarende , eindelijk , dat hij elk, die zich hierin onwillig of oneerlijk gedroeg, als eenen verklaarden vijand zou behandelen (1)." De hoofdzom dezer heffing beliep niet minder dan twintig duizend talenten (2), tot welker bijeenbrenging de fteden verplicht waren, geldleeningente doen tegen zeer hooge renten, en voor derzelver betaaling haare fchouwburgen , fchoolen. tuighuizen, havengelden en allerleije an dere fledelijke eigendommen te verpanden Eene krijgsmans invordering dwong hur tot deze middelen van den hoogftei nood (3). Om zich van de fpoedige vol doening te verzekeren, en om tevens zij: krijgsvolk zich nog meer ten vriend t maaken, legde hij het zelve overal in d fteden geduurende den winter bij de bui gers in kwartier, met den drukkenden lasi o: (1) Appian. alex. de bell.Mitbr. p.211.21 (2) ƒ 36,000,000.:- Plut. in sylla p. 46 (3) Appian. alex. de bell. Mitbr. p. 21 K 5 v. boek IX. ioofdst. [. voor C. 84. I. van R. 668. Uitmergeling en onderdrukking van Afia. I l l e e » n h 73-  v. bo pk IX. hocfdst. J. voor C 84. j. van R. 668. Bederf des Romeinfchen krijgsvolks. 1 i 2 1 <3 i t V 1 \ h d (1) Plut. in syll. p. 468. — de Soldaat ontving dus/4-i6- de Hopman ƒ15-:- daggeld. 154 ROMEINSCHE om dagelijksch eiken krijgsman, behalven de vrije kost voor hem en de gasten, dien hij wilde noodigen, vier tetradrachmen, en eiken Hopman , behalven een gewaad, om in huis, en een ander, om buiten'shuis te dragen, vijftig drachmen :e betaalen (1). Het gelukte alzoo sylla volkomen, alle iemor over het aftrekken van mithridates met eenen vierjaarigen buit van 4fia bij zijn krijgsvolk weg te nemen, naar ten kosten van de genegenheid der ifmtifche volkeren, die op het zelfde 00;enblik weder moesten verlangen, zich van ulk eene uitmergelende overheerfching te unnen ontdaan, wier knevelaarij door en fchijn van edelmoedigheid te ondraelijker was, en ten koste van alle krijgsjcbt onder de Romeinfche keurbenden, -aarin weleer een zoo groot deel van der;lver fterkte beftond. Wat ook andere reldheeren voor hem uit gunst bejag bij st krijgsvolks mogten gedaan hebben; ;ze wmterlegering in de Afiatifche fteden - ken-  geschiedenissen. 155 kenmerkte het tijdperk van deszelfs volflauen bederf. Geduurende dezelve verwijfde hun niet flechts de overdreevene b weelde der Afiatifche leefwijze, maar ge- 1 wenden zij zich tevens aan aïlerleije on- ] tucht en dronkenfchap , en leerden zij niet enkel het kunftige beeld- en fchilderen fnij-werk bewonderen, maar ook bijzonderen noch algemeenen eigendom, burgerlijke noch gewijde geftichten ont/.ien, ten einde ze van de beste gewrochten der kunst te berooven (O- Behalven dezen fchriklijken oorlogsgeeifel tclaud, wiens iherpende flagen de menschlievende hand van lucullus, aan wien de ontvangst der fchatten was aanbevolen, alleen niet in ftaat was te verzachten (2.), werden de kustbewoo. ners van Afia deerlijk geteifterd door een ontzaglijk aantal zeeroovers, die in ver ftandhouding geftaan hadden met mi thridates, en nu hunnen Ihooder handel voordzetteden,zonder dat syll/ eenige moeite deed, om het onderwor pei (1) Sallust. in cat1l1h. c. ii. (2) Plut- in iucll. p. 494- V. BOEI IX. oorosT. . v oor C. 84. . van R. 6ó8. Zeeroverijen in Afia. l 1  v. 8 o ek IX. hoofdst. J. voor C. 84. J. van R. 668. 1 1 I s 1 5 r ! c l r li k 156" romein sche pen wingewest ten minften van dat leed te bevrijden. Voorbeeldeloos ftout en fterk, maakten zij niet flechts de zee onveilig voor allen handel, maar liepen zij 3p de eilanden en de vaste wal aan, namen de fteden Jasfus , Samos, Clazomene en Samothracia in , en plundérden ter laatstgemelde plaats den tempelfchat ter waarde van duizend talenten ledig (1). In plaats van eenen geheel nieuwen "ijg tegen deze vijanden te beginnen, tvaar voor hij zich misfchien min beree:end achtede, en van daaraan zijne herfteling te Rome op te offeren, haastede hij ;ich in het volgende voorjaar tot zijnen erugtogt naar Italië , latende flechts ijnen Onderbevelhebber l. m u r e n a aet de twee keurbenden van fimbria 1 Afia agter f», ten einde het nieuw nderworpen wingewest in bedwang te ouden, en nieuwe geweldaadigheden der oovers aan het vaste land, door behoorjke bezettingen in de zeefteden, te vooromen. Lu- CO Apfian. alex. p. 203. Deze fchat was 1,800,000-:- waardig. (a) Appian, alex. Je keil. Mithr. p, 213.  geschiedenissen. 157 Lucullus, wien de inzameling der fchatting en de munt van het baaren goud en zilver na sylla in Afia deed ver-' toeven, verrichtede al dit omilagtig werk' met de zorgvuldigfte oplettendheid en! hoogst mogelijke infchiklijkheid. Mitylenen, 't welk aquillius aan mithridates had overgeleverd, toonde zich op nieuw onwillig, en noodzaakte hem tot geweld, doch, in plaats van terftond den ftorm aan te vangen, bedacht hij listen, om zich zonder bloedftorting meester van de Stad te maaken ; het zelve gelukte hem gedeeltelijk, flechts vijf honderd burgers, die zich te weer Helden, kwamen om het leeven , zes duizend geraakten 'er krijgsgevangen, met welken hij zich bevredigde, zonder der Stad eenig verder leed te doen, begevende hij zich vooröj naar de kusten en eilanden, om dezelver z00 veel mogelijk tegen de roovers te be veiligen (O- ; ' De overtogt van sylla uit Afia wa: voorfpoedig; hij ging te Ephtfus fcheet en kwam den derden dag reeds in de ha *vei (i) Plut, ibiucull. p. 494» V. boes IX. [oofcst. . voor C. 84. :. van R 663. > t  V. SOEK ix. hoofdst. J. voor C 84. J. van R 668. Overtogi en verblijf in Gr ie kenland. I58 romeinsche ven van Firceus aan. Geduurende den korten tijd, dien hij zich nu te Athenen ophield , liet hij zich in de Eleufmifche 'geheimenisfen inwijden (1), en werd hij • den onwaardeerbaaren fchat der boekerij van APEtLicoN magtig , waarin eën oorfpronglijk handfchrifc van de werken van aristoteles gevonden werd, en die hij, als een oordeelkundige vereerer van de fchoone letteren en wetenfchap* pen, met de uiterfte zorgvuldigheid naar Rome voerde, 't welk daardoor moer wezenlijk verrijkt werd , dan door alle de fchatten, dien ooiteen zegepraalend Veldheer uit vreemde Geweiten had ingevoerd (2). Het voeteuvel, ?t welk sylla te Athenen overviel, vertraagde zijnejverdere reize, en deed hem zich naar de Eubesifche Stad Adepfus begeven, om de warme bronnen te gebruiken , waardoor hij eerlang herftelde , en waarna hij te land door Thes- (t) Plut. in syll. p 468. Zie derzelver befchrijving in de Reize van anach. D. VII. bl. 174—195. 00 Plut. in syll. p. 468.  geschiedenissen. 159 Thesfalie zijnen togt verder bevorderde, om voords de Adriatifche zee op Italië over te fteken (i). „ Ik weet niet, wat ik roemrijker in syll a's bedrijven zou moeten achten, Zegt vellejus paterculus bij dezen terugtogt, dan dat hij drie jaaren lang cinna en marius in Rome den baas liet fpeelen, zonder zijn oogmerk, om (i) Plut. in syll. p. 4<Ï5« Deze fehrijver verhaalt de volgende bijzonderheden van sylla's reize door Griekenland. — Te Adepjus vermaakte sylla zich met allerleije flag van tooneelfpelers en potzemaakers. Met hun langs ftrand wandelende, boo den hem eenige visfehers uitnemenden visch aan; Hij ontving denzelven wel te vreden, maar vroeg . zodra hij hoorde, dat zij te Hales te huis behoorden „ hoe! zijn 'er dan nog Haleêrs in dewaereld?" Hi had die Stad verdelgd ( zie boven bl. ii8.),enm beefden de visfehers reeds voor hun leeven, doel zijn eigen andwoord was: „ beeft maar niet, gi hebt veel te goede voorfpraak medegebragt!" Nog zou men hem in de omftreek van Apollonia eenei Satyr gebragt hebben , dien men flapende in ee bosch had gevonden, en die hem alzinsals een affcht welijk gedrogt was voorgekomen. Meer derg< lijke vertellingen vindt men aangehaald bij morku Diftion.Artic. Satyr es. V. boek IX. ioofdst. [. voor C. 84. J. van R. 668. Aanmerking over sylla's krijgsbedrijf. I L i t i  téo rom. gkschiïb, V. boek IX. HOOFDST. J. voor C 84. J. van E 668. TIENDE om hun gewapend op het lijf te vallen, tè ontveinzen, of den krijg, dien hij in handen had, los te laten ; dat hij den vijand 'meende te moeten fnuiken, eer hij zich •van den burger wreekte; en niet vroeger aan herftel van eigen huislijken ramp dacht, voor dat hij alle buitenlandfche algemeene vrees door zijne overwinningen verbannen had (1)." — „ Zoo laat de moedige hond zijn prooi niet los, zegt plutarchus, om zich van de wonden, die hem door anderen worden toegebragt, te wreeken, voor dat hij den vijand, dien hij het eerst aanrandde, verfcheurd heeft (2)." CO Vell. VAT.Hifl. Rom. L. II. c, 24. C2) Plut. in syll. p. 478.  TIENDE HOOFDSTUÈi de burgerkrijg tusschen sïlla en den aanhang van marius. J)e dood van marius op den der-' tienden dag van zijn zevende Confulfchap, welks begin zoo moorddaadig was geweest j dat het bloed onbereekenbaar fcheen, het welk het zelve in een gansch jaar kon hebben doen ftroomen, werd minder door de Hoofden zijnes eigen aanhangs betreurd > dan de andere Staatspartij zich over den zeiven verheugde. Geheel Rome genoot echter daardoor flechts eene zeer korte verademing * welke veel eer naar de ftilte tusfchen een verpoozend onweder, dan naar de volkomene kalmte eenes uitgeraasden ftorms geleek. Eer l. valerius flaccus, die tot Conful in de plaats van marius benoemd was, Italië verliét, om syllA, des noods met geweld , den krijg tegen XIII. deel. L mi" nleidih& J. vöof Ci [. van R» 667.  V. BOEK X. HOOFDST. J. voor C, 85J. van R, 667 L. CORNE LIUS CINM li en l. VAt.RRll/8 F -Accus Cf. (1) Zie D. XII. bl. 465-467. (2) vell, PATER c. L. II. c. 23. S AL LUST. in catil» c. 33. I02 romeinsche mithridates uit de handen te nemen , of nevens hem, indien hij zich aan den tegenwoordigen Raad wilde onderwerpen, te voeren, deed hij een voorftel, 't welk de goede trouw geheel en al wegnam, en alzoo erger in deszelfs gevolgen werd, dan de kwaal, waartegen het werd aangenomen. Had de baatzucht der woekeraars, voor drie jaaren, wanneer de aanhang der Grooten den boventoon voerde, eenen Pretor'het leeven benomen, die den uitgeputten fchuldenaars eene bloote klagt over den onwettigen woeker voor zijnen rechtbank toeftond (1): thands durfde zich niemand tegen 's Confuh wet verzetten, waarbij de fchuldenaars van drie vierde gedeelten hunner ganfche fchuld werden ontheven (2); om welke wet alleen men valerius het lot waardig achtede, het welk hij van fimbria onderging. Geheel anders was het voorftel, 'twelk marius gratidianus voordroeg, die  geschiedenissen. 163 die door aanneming tot het gedacht der mariussen behoorde. De fchaarsheid van geld in 'slands fchatkist had allerleije : kunstmiddelen doen te weik dellen met opzicht tot de algemeene munt, in wier vervalfching , verhooging of verligting men telkens nieuwen deun der geldmiddelen had gevonden, doch 't weik einde lijk de deerlijkfte verwarring in den handel voord gebragt en de waardij der bezittingen van bijzondere perzoonen op geheel willekeurige en losfe fchroeven had gefield. Om nu het misnoegen der rijken tegen een bewind, het welk zich zoo onrechtvaardig jegens hunnen eigendom had gedragen, langs eenen anderen weg weder voor te komen, en tevens eenen fchijn van eerlijkheid aan het tegenwoordige te geven, dien het voorige door de geduurige verandering van het alooi en gehalt der munt te zeer verwaarloosd had, bedooten de Pretors onderling, eene vaste bepaaling op beide voor te ftellen, zoo dat voordaan vier en tagtig denarién ui een pond zilvers zouden moeten gedager worden. De eer van dit voordel, he welk algemeen behaagen moest, kwan La du v. BOEK X. 300FDST. [. VOO! C. 85. J. van R. 667. Bepaaling >p de nunt te Rome. t 1 i  V. boek x. hoofdst. J. voor C 85. J. van R 667. Aanleg vai fompejus den Gtooten. (1) Plin. L. XXXIII. c. 9. Cic. de Offic. L. III. c. 20. Vide c. langii comment. ai cic. de Offic. L. lil. 0 16. 164 ROMEINSCHB dus het ganfche Prcetorfchap toe, hetwelk beflooten had, het zelve na den middag openlijk voor te dragen; doch, om zich 'van 'sVolks gunst ten eigen voordeele te . verzekeren, begaf zich gratidianus terftond naar de fpreekplaats, ftelde het zelve op zijnen naam alleen voor, en zag zijn oneerlijk gunstbejag terftond voldaan door de algemeene toejuiching des Volks, die zoo ver ging, dat men ter zijner eer altaaren ontftak en ftandbeelden op de hoeken der ftraaten ftelde. Het hoogfte doel echter van zijn bedrijf, 't welk het Confulfchap was voor het volgende jaar, ftelde het eigendunklijk gezag van cinna buiten zijn bereik (i). 1 In dit jaar verfcheen pompejus, naderhand de Groote bijgenaamd, voor het eerst ten openlijke tooneele ter verdeediging der nagedachtnis zijnes vaders en zijner eigene eere. Bij beide Staatspartijen even zeer gehaat om zijne dubbelhartig. heid  geschiedenissen. 165 heid (i) , als veracht om zijne vrekheid, en veroordeeld om zijne eigendunkelijke eerzucht (o) > werd de eerfte kalm"' te na de ontzettende Staatsomwenteling waargenomen, om eenen aanval te doen op de nalatenichap van cn. pompej u s s t r a b o, als zijnde dezelve verrijkt met den, aan het land onthouden, buit van Asculum (3); en, om den zoon af te fchrikken van de verdeediging der eere zijnes vaders, betichtede men hem zeiven met deelgenootfchap aan dien roof, fchoon men hem niets anders,dan het aannemen van eenige boeken en jagersnetten , kon ten last leggen. De bekwaamde Redenaars dienden in deze zaak, doch niemand pleitede voor dezelve uitmuntender , dan de twintigjaarige zoon zelf, het welk den Prcetor antistius, voor' wiens rechtbank het geding gevoerc werd , dermaate verrukte , dat hij hen zijne eigene dogter ten huwelijk aan bood, waarin het geheele Volk een zot groo (O Zie D. XII. bl. 5'2(a) Zie L). XII. bl. 5°*(3) Zie D. XII. bl. 460. L 3 V. BOEK x. [OOFD5T. |, voor C, 85. [, vaa R« 667. I t I t  i66 romeinsche V. boes X. HOOFDST. J. voor C 85. J. van R. 667. < f groot behaagen vond, dat het zelve de rechterlijke vrijfpraak, die eerlang volgde, met de eenpaarige huwelijkskreet van Talasfio (1) verving (2). Dit was het eerfte blijk dier algemeene gunst, welke hij zijn ganfche leeven lang en zelfs tot na zijnen dood bij het Romeinfche Volk behield, en het welk ons dringt, om, eer wij hem in verdere werking vinden, zijnen geheelen aanleg tot de grootheid, welke hem zijnen bijnaam gaf, uit plutarchus over te nemen. Zijne blaakende gunst bij het Volk was het ftrijdigst tegendeel van deszelfs bitteren baat tegen zijnen vader, wiens lijk, fchoon door het onweder getroffen, deszelfs mishandeling onderging (3). De zoon was deze gunst aan meer, dan eene, oorzaak fchuldig. Zijne gemaatigde leefwijze, uitmuntende krijgskunde , innemende welrprekendheid, minzaame omgang, gunftig voorCO Zie D. I. bl 77. (a) Piüt. in pomp. p. 620. Cic. in brut. 64. Val. max. L. V. c. 3. ex 5. L. VI. c. s. x. 8. (3) Zie D. XII. bl. 548.  geschiedenissen. 167 voorkomen, gulle, dienstvaardigheid voor anderen en eigene fchroomvalligheid in zijne verzoeken bij anderen verwierven hem algemeene achting en genegenheid. Zijn bevallig gelaat was, eer hij fprak, eene aanprijzing zijner redejdebefchaafdheid zijner taal maakte zijnen ernstonaanftootlijk, terwijl eene vroegtijdige deftigheid het vuur zijner jeugd maatigde. De opflag en wending zijner oogen , het kapzel zijnes haairs, alles beviel in hem; zelfs merkte men eene gelijkheid tusfchen zijn gelaat en de beelden van auxanber den Grooten, die eenen der Redenaars in het gemelde pleitgeding, i-.philippus genaamd, deed zeggen, dat geen mensch het oneigen kon vinden, dat philippus zijnenalexandee voorftond. Zijne innemendheid was zelfs zoo groot, dat zij de voorbijgaande liefde ee ner Romeinfche la ïs boeide (1); en dat hij de vrouwe van eenen zijner vrijgela te (1) Zij heetede flora en was zoo uitfteltenc fchoon, dat cffiCiLius metellus, den tempel van castor vercierende, haar af beeldzei aan den zeiven heiligde. Plut. in po hip. p. 615. L 4 V. boek X. BOOFDST. J. voor C. 85j. van R. 667.  v. boek x. hoofdst. J. v-or C. 85. j. van R. 667. I 168 romeinsche tenen opzetlijk onminzaam behandelde, om den naam niet te dragen , van zich haare uitmuntende fchoonheid cijnsbaar gemaakt te hehben. Zulk eene omzichtigheid echter bewaarde hem niet geheel voor de blaam van fchatverfpillende minnaarijen, te meer, daar men aan zijne tafel geene kostbaare weelde vond. Zijn gedrag in zijn's vaders leger bij de zamenzwering tegen deszelfs leeven was voords pene voortrefiijke proeve geweest van zijn beleid en moed (1). Hij zelf was op den rug gaan liggen aan de legerpoort , om het weg lopen des krijgsvolks te beletten, en had het zelve toegeroepen, dat men hem vertreden moest, om weg te komen, welk gewaagd bedrijf het overfchot der wederlpancige benden had wederhouden (2). De telling des volks (3) door de Cenfors, die, geheel in cinna's belangen, eenen ap. claudius op de lijst des Raads CO Zie P. xii. bi. 547. Ca) Plut. in pomp. p. 620. (3) Zij bedroeg 463,000 burgers, Euses» Ibrenic, pish. Annal. ad b. a.  geschiedenissen. 169 Raads voorbij gingen, om dat hij tot den aanhang van sylla behoorde, hield de algemeene aandacht voor het overige de-1 zes jaars bezig (1), terwijl de berichten wegens sylla de voornaamfte aanhangers van marius geweldig ontrusteden. Cinna, zijne eigene veiligheid, in het behoud des hoogen bewinds ftellende, waagde zich voor het volgende jaar geenzins aan eene vrije volkskeuze, maar verlengde zich zeiven in het beftuur en benoemde cn. papirius carbo tot Zijnen Ambtgenoot, welk nieuw bedrijf van eigendunklijk geweld zulk eene menigte van voornaame luiden Rome deed verlaten , om zich naar het leger var sylla te begeven, dat aldaar veeleer, dan in de Stad, de Raad gezegd kon wor den bij een te zijn. Wel bewust, hoe het met sylla ging en wat 'er van zijne terug komst voor hui was te wachten , hielden zich de beidi Confuls een goed deel des jaars onledi: me (O Cic. in verr. Orat. I. c. 55. Id. pro dom c. 32. L 5 v. BOF.k x. [OOFDST. |. voor C. 84. f. van R. 668. L. CORNE' L1US CINNA hl en c PAPIRIUS C.\RtO Coff. , Werking der Con' fuh tegen ; de terugkomst van 5 SYLLA,  BOER x. hoofdst. J. voor C 84. J. van R. 668. ] j 1 ] 3 1 n d a; ei ei w Ik K I?0 romeinschk met heimelijke ophaalingen van mond- en krijgs behoeften, met het aanwerven van Italiaanfehe benden, met het verzamelen van eene menigte fchepen van Sicilië, om de kusten tegen eene onverhoedfche landing te bedekken, en met alles in het werk te tellen,'t welk eerlang het zelfbehoud van ïun openlijk zou vorderen (r). De laad werd enkel, naar het fchijnt, geiend in het geval van valerius en f 1 m b r 1 a , wiens fnood bedrijf den item ■ >el van deszelfs afgedwongene goedkeuing wegdroeg (p.~). De brief, dien sylla naar Rome had ezonden met het eenvouwdige verflag zijer groote krijgsverrichtingen en die bij m Raad voor kennisgeving had moeten ingenomen worden , was ongetwijfeld :n fcherpe prikkel geweest voor cinna 1 carbo , om zich op hunne hoede te juden: maar onvergelijldijk fcherper erd dezelve, nu 'er een andere, door un gefchreeven, na dat hij reeds door de Afia. (1) Appian. alex. de heil. civil. L. I. p. 8. (2) Dio cass, ap, vales,  GESCHIEDENISSEN. 171 Jfiatifche fchatten tot het hervatten van den burgerkrijg in ftaat gefteld was , in den Raad kwam (i). Dezelve behelsde nu: „ eene breede opgave van zijne verdienstlijkheidbij den Staat, als Penningmeester in Numidie, als Onderbevelhebber in den Cimbrifchen krijg, als Prztor in Cilicie, als Conful in den Italiaanfchen ,als Proconful m den Mithridatifchen krijg, en eene optelling van alle de volkeren, door hem aan het Gemeenebest onderworpen ; voords eene bittere klagt, dat hem daarvoor vogelvrijverklaaring, plundering, vriendenmoord en vervolging van vrouw en km deren, die 'er naauwlijks het leeven bi; hem hadden afgebragt, ten deel gevallen was2 O Daar appiahus alex. in zijne befchrij . V'»g van den Mithrictatifcben krijg Heilig (preekt va; eenen opzetlijk gemaatigden en geveinsden bnef geli jk wij zulks naar hem hebben opgegeven, (zie bove bl 150.) en in zijne Gefchiedenis van den burgei krijg, welke wij hier moeten volgen, den inhou van eenen geheel anderen opgeeft, zoo als wn de zeiven, naar hem, laten volgen , hebben wij dez ftrijdigheid niet weten weg te nemen zonder aa twee brieven te denken, fchoon hij zelf flechts va dénen en denzelfden fchijnt te gewaagen. V. boek X. hoofdst. r, voor G. 84. I. van R. 668, Dreigende brief van sylla aan den Raad, 1' t 1 J 1 e 1 11  V. BOEK x HOOFDST. J. voor C. 84. J. van R. 668. Een Gezantfehapuit den Raad ter bovredi- ' ging van «vlla. 1 1 f 1) Appian. alex. de bell. civih L. I. p. 396. If2 ROMEINSCHE was, en daar bij eene aanzegging, dat hij zich eerstdags over deze mishandelingen en derzelver bewerkers zou komen wreeken, zonder dat echter iemand der overige burgers, het zij ouden, het zij nieuwen , voor zijne vervolgingen te vrezen had (i)." Schoon elk dit dreigend onweder reeds lang voorzien had, trof echter deze eerfte aankondiging van deszelfs fchriklijke uitbarfting eenen ieder met beklemmende vreeze. L. valerius flaccus, een bloedverwant van den vermoorden Conful, vattede het eerst als Prince van den Raad het woord, ten aandrang eener hoognoodige vereeniging en bevrediging Ier Staatspartijen, flaande daartoe voor, iet geen in een befluit verkeerd werd, sm een Gezantfchap naar sylla afte/aardigen, ten einde hem met zijne vijanlen te verzoenen , en hem zeiven alle veiligheid te verzekeren, welke hij flechts nogt verlangen. Ingevolge van dit befluit gelastede de Raad  geschiedenissen: 173 Raad nu tevens de beide Confuls, om inmiddels alle hunne krijgstoerustingen te ftaaken, ten einde daar door alle hoop op bevrediging niet te verijdelen. • Beiden beloofden zij, zich naar het inzicht van den Raad te zullen fchikken, doch gaven eerlang het beflisfchendst blijk, hoe weinig 'er ooit aan bevrediging van Staatspartijen , ondanks de genegenheid diei partijen zelve, te denken is, wanneer 'ei perzoonen aan het hoofd ftaan, die hut eigen behoud van elkanders ondergang zien afhangen. De tijd der nieuwe Conful keuze nader de. Van zins, zich beiden, niet voor één maar voor twee jaaren, te verlengen inhe bewind, hadden zij zich den Raad zelve door weerfpannigheid niet tot vijand wi len maaken: doch naauwlijks was de; hunne willekeurige nieuwe eigene aanfte ling met ftilzwijgen aangezien, het we: de geweldenaars voor plegtige goedkei ring wilden laten doorgaan , of beiden he vatteden zij nu openlijk hunne ijveri krijgstoerusting, en zonden daadlijk het krijgsvolk, 't welk zij konden bije kr VS boek X. hoofdst. {. voor d 84. T, van R. 668. t r , L. corne. LlUS CIN8A , IV. en c. . PAPimus carbo II. bCtff. I- ;e !• k 1- r- ?e al m ij-  *74 romeinschë V. BOEK x, HOOFDST. J. voor C 83. J. van R 669. CïNNA door het krijgsvolk te Ancona vermoord. l' krijgen, naar de kust van Dalmatie vooruit, alwaar zij sylla op zijnen terugtogt meenden flag te leveren, ten einde in Italië zelf geen gevaar te lopen van : den invloed zijnes krijgsroems. De eerfte verzending van dit krijgsvolk kwam behouden deAdriatifche zee over, doch de tweede werd terftond door eenen ftorm belopen, en ftrandde op de Italiaanfche kusten , her/ welk het overige voor een heilloos voorteeken hield van den burgerkrijg, dien het zelve nu verwenschte, en van waar het bij ganfche benden naar hunne eigene haarlieden wederkeerde. Om dit verloop te ftuiten, begaf cinna zelf zich naar Ancona, alwaar de overtogt gefchieden moest, voerde 'er eene fcherpe taal tegen de overigen en dreigde, hun tegen wil en dank te zullen overvoeren. Maar de tijd was lang voorbij, waarin een dreigend woord des Veldheers ganfche heiren deed beeven, en hij zelf, wiens voorbeeld alle tucht en wetten het meest verijdelde, bedacht niet, dat men eenen Veldheermoord niet meer onder de voorbedde- loo-  geschiedenissen. 175 ïooze gruwelen telde (1). Eene tweede aanfpraak tot het krijgsvolk willende doen, zag zich een zijner bijldragers genoodzaakt , voor hem met geweld ruimte te maaken tusfchen het gedrang des morrenden volks. Deszelfs bijzonder misnoegen was ontftaan uit het vermoeden, dat cinna den jongen pompejus heimelijk had van kant gemaakt, wijl men denzelven eensklaps miste uit het leger, werwaards hij zich eerst begeven, doch het welk hij naderhand in ftilte verlaten had, uit vrees wegens zekere verdenking, waarin hij wist, door anderen, bij cinna gebragt te zijn (2). De bijldrager, die het eerst eenen krijgsman terug ftootede, werd terftond door eener anderen foldaat ter neder geveld; cinna gaf bevel, om den geweldenaar aar te grijpen, doch nu geraakte alles in oproer en werden 'er fteenen naar zijn hooft geworpen; de Conful wilde het lijfgevaa ontvluchten , maar werd door eenei Hop (1) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 397 Epit. Livn L. LXXX1II. ("2) Plut. in pomp. p. 621. V. boes X. joofdst. |. voor C. 83. [. van R. C69, 1 1 E 1  Ï76 ROMEINSCHE V. boes X. hoodfst. J. voor C 83. J. van R 669. Hopman met ontblooten zwaarde agtefhaald; te vergeefsch viel hij dezen té voet, en bood hem eenen zeer kostbaaren ' zegelring aan; ik heb niets te verzegelen, maar den fnoodfien dwingeland te Jiraffen, was het andwoord , waarmede hem het ftaal werd in het hart geftooten (1). Zijn eigendunklijk bewind, 't welk hij zich zelf had aangemaatigd en nu reeds drie jaaren lang gevoerd, deed hem den naam van dwingeland verdienen ; zijne meerdere gemaatigdheid j dan die van marius* was echter den bijnaam van den fnoodften geenzins waardig. Zijne verkrachting der burgerlijke vrijheid verdiende alzoo ook voorbeeldelijker ftraf, dan eenen foldaatenmoord : maar dat hem te ftraffen eenen sylla zou gevoegd hebben , die reeds eenmaal Rome met krijgsvolk overweldigde, en nu wederom met eenen oorlog dreigde, gelijk vELLEjusacht(2), zal (1) Appian. alex. de bell. civil. L. Lp 397. Plut. in pomp. p. 621. Aur. vict. devir. Uit c. LXIX. (a) Vell. paterc. L. II. c. 24.  GESCHIEDENISSEN. 17? zal de onpartijdigheid zich nimmer laten overreeden. Cn. carbo, door den dood van zijnen ambtgenoot alleen meester van het geheele bewind geworden, oordeelde het veiliger, ten einde zich in het zelve tegen sylla te verzetten , het reeds verzonden krijgsvolk uit Daltnatie terug te roepen, en Italië zelf, welks vaderlandfche grond hij hoopte dat de te huiskomende benden van sylla zou affchrikken van den burgerkrijg , ten tooneel der worfteling van beider aanhang te maaken. Intusfchen haastede hij zich geenzins, om zelf naar Rome terug te keeren, alvoorens de Gemeentsluiden hem, onder bedreiging zijner ont* zetting,noodzaakten eeneVolksvergadering ter verkiezing van eenen Ambtgenoot te komen houden ; welke hij echter, door allerleije voorwendzelen van godsdienftige verhindering, zoo lang wist op te houden , dat hij alleen het gezag in handen hield tot het einde dezes jaars (l). Inmiddels keerde het Gezantfchap terug, 't welk ter bevrediging aan sylla was (i) Appian. alex. dt bell. civ, L. 1. p. 3£3< XIII. deel, M V. boek x. 100pdst. [. voor C. «3j. van r» 669. Carbo geil worrgen , ;ene Volksvergaderingie houden.'  V. boek X. BOOFDST. J. voor C 83. ]. van R 669Het Ge- zantfchap van sylla keert terug. I78 romeinschï was gezonden, en hem bij Dyrrachium in Illyricum had ontmoet. Het zelve was vergezeld geweest door Gezanten van hem zeiven, doch die, zodra zij, te Brundufiutn aan land komende, den moord van cinna hadden vernomen, waren terug gekeerd. Het Gezantfchap van den Raad bragt nu alleen dit befcheid: „ dat sylla verklaard had, nimmer perzoonlijken vrede te kunnen hebben met de aanleggers van zoo veel wanbedrijfs; maar zich, om algemeenen vrede's wil, te zullen fchikken naar den wensch van het Volk enden Raad, wanneer dezelven hun behoud verlangden; voor zich en allen,die, door cinna verdreeven, bij hem toevlucht hadden gezogt, had hij alleen volkomen herftel bedongen , en voords te kennen gegeven, dat zijn heir, 't welk wel gezind was, de veiligfte wijkplaats voor ande ■ ren zijn zou (i)-" Welk laatfte bijvoegzel reeds duidlijk genoeg deed zien, dat hij aan geene afdanking zijner benden, noch ont- O) Epit. livii L. LXXXIV. Appian. alex. it bell. civil. L. I. p. 398-  gèschiëdenïssenJ 179 onthouding van het hoogst bewind dacht ("i). De Raad zou zich met deze voorwaarden, die dén Zeiven rechtmaatig fcheenen, ligt bevredigd hebben , doch de aanhang van carbo wist dezelven in een ongunftiger licht te plaatzen, en als geheel onzeker voor te ftellen, daar toch syll a's eigene Gezanten, op het eerfte gerucht van den moord van cinna, waren terug gekeerd. De krijgstoerusting ten openbaaren oorlog werd nu, onder c a r b o's beleid, met nieuw en ongemeen vuur hervat. Zich niet enkel op genoegzaame bezettingen in de fteden van Italië verlatende, trok hij zelf overal rond, om gijsfelaars af te vorderen van derzelver trouw aan zijne zaak in den oorlog tegen sylla, tot dat de Raad zelf hem eenftemmig dit ongehoord en verderflijk bedrijf verbood, het welk flechts eene nieuwe woede aan den gruwzaamen burgerkrijg zou toevoegen (2). Hij zelf had (1) Èpit. Livii L. LXXXiV. appian. alex. Je bell. civil. L. I. p. 398, (2) Epit. li vu L. LXXXIV. M a V. boek x. hoofdst. J. voor C. 83. J. van R. 669. Krijgstoerustingenvan carbo*  V. BOBS X. ■oofdst. J. voor C 83J. van R 669, Woelingen in Spanje en Africa 180 romeinsche had te Placentia deswegen eene ontmoeting, welke hem naar andere middelen van trouwverzekering deed omzien. M. castricitjs, een grijsaard, die aldaar het hoogstbewind voerde, weigerde volftandig een befluit tot zulk eene uitlevering te doen nemen , zonder eenigen fchroom voor zijnen Confulmzm , zijn fchrikbewind of krijgsvolk te betoonen. Kwaadaardig over dezen tegenftand, zei carbo : Ik heb veele zwaarden! —Ik jaaren! was het andwoord, welks koenheid den dreigenden geweldenaar verbleekte (1). Nu reeds ontftonden 'er woelingen in Spanje en in Africa ten voordeele van sylla, die echter geen gevolg hadden. M. crassus, die bij den moord van zijnen vader en broeder gelukkig ontkomen was (a), had zich met drie vrienden en tien flaaven naar Spanje begeven , waar hij befcherming hoopte te vinden bij de vrienden, dien zijn vader zich als Prcetor in dat gewest gemaakt had, doch, de fchrik van de geweldenaars ook hier reeds door- (i>Val. max. L. VI. c. 2. ex. 80. (9) Zie boven D. XII. bl. 564.  GESCHIEDENISSEN. l8l doorgedrongen vindende,had hij zich met hun in eene grot verfchoolen op het landgoed van zekeren vibius,zijnen vriend. Deze door eenen der flaaven hier van verwittigd, had hun aldaar dagelijksch van leevensnoodwendigheden doen voorzien, zonder zelf te willen weten, waar hij zich eigenlijk op zijn landgoed onthield. Agt maanden lang had crassus zich hier fchuil gehouden, geduurende weiken tijd hem de dienstvaardigheid zijnes vriends aan niets had doen gebrek lijden, wanneer hem de verzekering van den dood van cinna ten voorfchijn deed komen en eene bende van vijf en twintig honder c mannen op den been brengen, waarmede hij verfcheidene ftreeken van Spanje doortrok (1). Dezelve echter te kleen achtende , om zich in dit gewest ftaande te houden, had hij zich fpoedig naar Africct begeven en met metellus pius (2) vereenigd, die eene aanzienlijker krijgsmagt in dat wingewest had zamengebragt. Een fpoedig gereezen misverftand tusfchen hun (1) Plut. in crass. p. 544» 545(2; Zie van hem D. XU. bl, 551. M 3 V. e o bk X. hoofdst. J. voorC. 83. J. van R. 66*.  i8a romeinsche V boe k X. hoofdst. j. voor C 83. j. van R 6.69. L. COttNE HUS SCIPIi ASIAT1CTS en c jnor banus Coj) hun beiden deed hem echter Jfrica weder verlaten, en naar het leger van sylla zei ven overgaan, die hem met groote 'achting ontving en behandelde. Me• tellus zelf hield het ook niet lang in Jfrica, van waar hem de Prcetor c. fabius deed terug keeren naar zijnen voorigen fchuilhoek in Ligurie , in welken hij de landing van sylla afwachtede (O- Dezelve gefchiedde niet voor in het ' volgende regeerin^jaar, wanneer l. cor- .nelius scipio asiaticus «1 c. 'norbanus Confuls waren. De aandrang der Gemeentsluiden had het carb o onmogelijk gemaakt, zich van het houden der volksvergadering tot deze keuze te ontflaan, zijn invloed bij de menigte en de zamenwerking zijnes ganfchen aanhangs daar toe hadden echter gezorgd, dat in de nieuwe Confuls ijverige voorftanders der Mariaanfche partij gekoozen werden, Derzelver eerfte werk (1) Epit iiru L. LXXXIV. Appian. alex. ie bell. civil. L. I. p. 399. Plut. in crass. P, 545-  GESCHIEDENISSEN. iSj werk was, den Raad een befluit te doen nemen tot de ontbinding en afdanking van alle keurbenden, welken de Staat in dienst had (i). De volkomene opvolging van dit befluit zou hun voorzeker meefter van het bewind gelaten hebben, ondanks s ïlla's wederkomst: doch, gelijk zij zich zulk eene gehoorzaaming van deszelfs zijde nietvoorftelden, hoopten zij opeen aanmerklijk verloop van zijne benden bij het vernemen van dit raadsbefluit, en hielden zij zeiven aan zich, om, ingeval van weigering aan zijnen kant, ook aan hunne zijde op de hoede te blijven. De ontzaglijke krijgstoerusting, welke, onder dit voorwenzei, niet ophield gemaakt te worden, maakte het genomen raadsbefluit tot eene verraaderlijke krijgslist , waardoor zich echter sylla geenszins liet misleiden. Hij dacht geenen oogenblik aan het afdanken zijner benden , maar ontrustede zich nu flechts over derzelver trouw aan zijn geleide, wanneerzij den vaderlandfchen grond betraden, en wanneei de afkeer van den burgerkrijg het ver- lan- (0 Epit. li vu L. LXXXIV. M 4 i V. boek X. hoofdst. J. voor C; 82. J. van R. 670. Zonderling Raadsbefluit. Gehechtheid des krijgsvolks aan sylla.  V. SOER X. hoofdst. J. voor C, 82. J. van R, 670. Landing van syll/! |n Italië. (1) Plut. in syll, p. 468. 184 ROMEIN SCHE langen naar hunne huizen ondcrlteunde. Het krijgsvolk zelf, 's Veldheers zorg ziende, ontnam hem echter die gereedelijk, door hem vrijwillig eenen nieuwen eed van trouw te bieden, met bijvoeging zelve, van hem gaarne met hunnen gemaakten buit zoo wel, als met de wapenen, te willen bij ftaan , indien het hem aan geld ontbreken mogt (1). Sylla prees en bemoedigde de gehechtheid zijner krijgsluiden aan zijnen perzoon, doch behoefde het aanbod van hunnen buit niet, wijl de roof van Afia, zijne krijgskas genoeg had voorzien. Vijf Romeinfche keurbenden en zes duizend ruiters maakten , met zijne Macedonifche en Griekfche hulpbenden , eene krijasmagt uit van zestig duizend mannen ; dezelve ging te Dyrrachium fcheep en liep behouden de haven van B/undufium of van Tarentuta, of misfchien wel beide deze havens in, daar de vloot te talrijk voor eene enkele haven moet geweest zijn, indien zij, het geen appianus, fchoon voor ons on- ge*  GESCHIEDENISSEN. 185 gelocflijk, verzekert, uit zestien honderd zeilen heeft beftaan (1). De magt, welke sylla in Italië te beftrijden vond, beftond, naar zijne eigene aanteekening , uit vier honderd en vijf tig Cohorten, onder het bevel van vijftien Bevelhebbers (2). De oorzaak van dezen zco geduchten tegenltand moes) voorzeker , behalven in de dwangmiddelen en kunstenaarijen der Conjuls, die ondei anderen den vrijgelatenen het ftemrecb toegefiaan, en ze allen onder de vijf er dertigburgerwijken verdeeld hadden, ooi daarin worden gezogt, dat men het denk beeld niet kon dulden van den vijandlij ken inval van sylla op den vaderland fche; (1) Appian. alex. de bell. civil. L. Lp. 3°s Plut. in syll. p. 468. O) Plut. in syll. p.468. AppiANUsmelc flechts van 200 Cohorten, elk van 500 mannen fterk doch zegt, dat het aantal der Cohorten naderhan nog fterk vermeerderd is. De Cohorten nu naar zijne opgave, op 5«o mannen reekenende, zo de magt der Confuls uit 215,000 mannen beftaa hebben, het welk zoo heel veel niet zou verfchi len van de opgave van vellejus, die dezelv boven de 200,000 noemt. (Paterc.L. II. C24. M 5 v. boek x. hoofdst. }. voor C. 8a. J. van R, 670. I t » 1 1 e )  v. BOEK X. HOOFDST. J. voor C, 8a. J. van R 670. Gedrag van SYLLA bij zijne terugkomst. (1) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p, 400. (a) ld, ibid. p. 398. l86 ROMEINSCHB fchen grond, dat men met de belangen der Confuls tevens de zaak des vaderlands fcheen te omhelzen, en dat men te recht vreesde, dat de wraak van sylla zich niet enkel tegen hun en eenige weinige hoofden zou bepaalen, maar dat geheel Italië het fchriklijke tooneel van zijne wraakverwoefting ftond te worden (1). Na zijne landing trok sylla Calabrie en Apulie door met eene ftrenge krijgstucht , die den eigendom en veiligheid van ftad- en land-bewooners ongefchonden liet, en alzoo aan zijnen togt veel eer de gedaante eener vreedzaame te huiskomst, dan die eener geweldaadige herftelling, gaf. Aldus tot in Catr.panie voordgerukt, waar de Conful norbanus gelegerd lag, zag hij zich door me tellus p 1 u s verfterkt, niet zoo zeer met aanwinst van magt, als wel van gezag en aanbeveling, wijl elk naar de braafheid van metellus de deugdzaamheid der zaak van sylla bereekende (2). Door  geschiedenissen. l8f Door deze gemaatigdheid veelcr afkeer van zijnen toeleg overwinnende, en dagelijksch de voornaamfte burgers tot zich ziende overkomen , vervolgde hij zijne geveinsde rol door voorflagen van onderhandeling en verdrag aan den Conful aan te bieden, fchoon deze den jongen marius zeiven in zijn leger had, tegen wien men meende, dat sylla's toorr het eerst ontbranden zou. Norbanuj kon zijnen vijand geen' wezenlijke! dienst bewijzen, dan hij hem in de mishandeling zijner onderhandelaars deed. het welk de benden van sylla zoo verwoed maakte, dat zij, naauwlijks hei fchaaren hunner flagorde afwachtende, op die van norbanus invielen en haai in korte oogenblikken overhoop wierpen De Conful liet zeven duizend dooden o] het flagveld en zijn leger zelf in sylla' handen, en nam met het overfchotderzij nen de vlucht in Capua. Deze hoogstbe langrijke overwinning had sylla Hecht zes honderd mannen gekost (i). D £i) Plut. in syll. p. 469. V. boek X. uoofdst» J. voor C, 82. J. van R. 670. De Conful norbanus geflagen. - i e  x88 romeinsche V. boek x. hoofdst. J. voor C. 82. J. van R, 670. Brand van het Capitolium. De fchrik wegens deze nederlaag te Rome werd kort daarop niet weinig vermeerderd door den brand van het CapitoHum, 't welk op eenen nacht in den asch werd gelegd, zonder dat men de ftichters van dien brand kon ontdekken, dien men veilig aangeftoken kon achten, daar men vernam, dat dezelve aan sylla, eenige dagen van te vooren reeds, door eenen Haaf voorfpeld was. Bij dezen brand werden ook de Sibyllynfche boeken, waarin de Staatkunde zinds de dagen van tarQuinius alles had gelezen, wat men 's volks bijgeloof had willen wijsmaaken, geheel en al verteerd. Schier gelijktijdig was 'er brand ontftaan in den tempel van v e s t a , en zouden 'er ook op verfcheidene plaatzen in de ftad fchuddingen van den grond gevoeld zijn, welk alles als voorteekenen werd aangezien van aanftaande groote gebeurenisfen, dien een ieder naar zijne eigene denkwijze uitlegde (1). De eerfte overwinning, door sylla op (1) Plut. in syll p.4010. Appian. alex. ie bell. civil. L. I. p. 400. Tacit. Hift. L. UI. :. 7a. L. 1. c. 2. Jul. OBSEQ. c. CXVIII.  GESCHIEDENISSEN. IöQ op de Confuh behaald, werd niet flechts door den bijval van veele voornaame luiden in het algemeen'gevolgd, maar zelfs van dezulken, wier bekende ijver voor de zaak van marius hunne overkomst verdacht maakte. Onder de laatft»n tel de men eenen cethegus, wien sylla zelf, bij zijne eerfte vermeestering van Rome , voor vijand des vaderlands verklaard had (i), en eenen verrks; wiens gruwelen door het pleitgeding var cicero vereeuwigd zijn. De laatfte wa: Penningmeefter bij carbo in het Cifal pynfche Gallie geweest, had zich met 's land geld uit dat gewest verrijkt, en nam m zijne toevlucht bij sylla, om de vei andwoording deswegen te Rome te om gaan. Sylla vertrouwde echter deze verraaderlijken man niet, maar verwi derde hem van zijnen perzoon, liet hem 1 Beneventum, alwaar hij hem eenig bedri gaf, zorgvuldig in het oog houden, e beloonde hem naderhand voor zijn laaj hartig verraad met den buit van eeni| ve (iyZieD.XII. bl. 497. Appian. ale de bell. civil. L. I. p. V. boes X. HOOUDST. J. voor C. 82. J. van R. 6/0 Het over» loptn van veele (.roo'en tot 5vlla, L I i I I* e if n r» ;e c-  V, boek x. boofdst. J. voor C 82. J. van R 670. Het legei van den Conful scipio loopt tot sylla over. 190 R.OMEINSCHE verbeurdverklaarde goederen (1). Rechtfchapener handelde de Penningmeester van den Conful scipio, m. piso ge-; 'naamd, die, de zaak van sylla bij• vallende, zich zorgvuldig van alle penningen onthield, en zelfs 's Confuls leger niet wilde zien (2). Daar norbanus nu reeds te Capua ingeflooten zat, trok deszelfs Ambtgenoot den overwinnaar tegen, die, het zij uit wezenlijke vrees voor de meerderheid van deszelfs krijgsmagt, het zij andermaal uit list, waarmede hij zijnen vijand zoo dikwijls afbreuk had gedaan, hem weldra met vredesonderhandelingen voorkwam. Scipio hield bij dezen voorflag een geheel ftrijdig gedrag, dan norbanus had gehouden; hij zelf toonde zich geenzins afkeerig van allen verdrag, maar begaf zich zelfs, na wederzijdfche uitlevering van gijsfelaars, buiten zijn leger tot een mondgefprek met sylla, 't welk door eene wapenfchorting werd gevolgd, wijl scipio tijd (O Cic. in verr. Aft. I. c. 12. feq. (O ld. ibid. c. 14.  geschiedenissen. i^i tijd behoefde, om deswegens met den anderen Conful te raadpleegen. Q. sertori us werd daar toe door hem naar Capua afgevaardigd: doch deze, naar het fchijnt,eenen handel willende af breken,dien hij hoogstverderflijk voor zijne Staatspartij hield, maakte zich, op weg, meefter van Suejfa, het welk zich reeds voor sylla verklaard had. Deze beklaagde zich hier over als eene fchennis der wapenfchorting, vroeg en kreeg zijne gijsfelaars wederom, maar liet het misnoegen en gemor in zijnes vijands leger agter, 't welk hij, in de korte oogenblikken van den wapenftilftand reeds, door de gefprekken zijnes krijgsvolks in het zelve verwekt had. Even als het zelve de keurbenden van fimbria door de fchoonfte beloften en verleidende verhaale» van de mildheid van sylla had omge kocht; zoo had zijn heir ook de bendet van scipio af keerig gemaakt van haarer Veldheer, waarbij nu de fchennis des ftil ftands kwam, welke zij aan zijne eigen* trouwloosheid toefchreeven. Wel verze kerd van den goeden uitflag dier verlei ding, vertoonde zich sylla met twin ti V. BOEK X. HOOFDST. f. voor C 82. J. van R, 670. I L  V. boek X hoofdst. T. voor C. 82. J. van R. 670. q. sertorius begeeft zich naar Spanje. 102 romeinsche tig Cohorten voor des ConfuVs leger, als wilde hij het zelve beltonnen. doch de poorten werden hem geopend, en het geheele heir des Confuls, uit veertig Cohorten beftaande , nam hem ten Veldheer aan. Scipio bleef met zijnen zoon lucius alleen, van allen verlaten, in zijne tent zitten, doch beiden werden door hem in volkomene vrijheid gefteld (1). Deze fchijnbaare edelmoedigheid, welke de afkeerigfte harten won, wier tegenftand hij anderzins moest duchten, bewees hij onder anderen ook naderhand aan q. s e r t o r 1 u s zei ven, die te vergeefsch den Conful zijn lot had voorfpeld, en zich, fta het bekomen zijner vrijheid, geenen oogenblik langer bij eene partij hield, wier hoofden niet bereekend waren voor de fchranderheid van sylla, maar zich rechtftreeksch naar Spanje begaf, om zelf eenmaal uit dat gewest eenen krijg op zijtien eigen naam te voeren (2). Nog- (t) Appian. alex. de belt. eivil. L. I. p. loi, 402. Plut. in syll. p. 469. Vell. pa. fERc. L. II. c. 25. Epit. li vu L. LXXXV. (2} Plut. in sertor. p. 570.  öèschiêdènissen. 1$$ Nogthands zijne geveinsde en zoo voordeelige als listige rol voordfpeelende, zond s y l l a op nieuw Gezanten naar1 Capua, om over een verdrag te handelen:' doch de Conful, door het lot zijnes Ambt- ] genoots geleerd, vond niet goed, eenig andwoord op zijnen voorllag te geven, 't c welk hij nu als een blijk deed gelden,' dat 'er van den kant zijner partijen aan' geen vreedzaam vergelijk gedacht werd,, en waarna hij alzoo de openbaare vijandlijkheden ten believe zijner krijgsluiden aanving, en rechtftreeksch op Rome voordrukte. Norbanus trok nu mede derwaards langs eenen anderen weg, doch carbo, de Conful des voorigen jaars, voorkwam hun beiden, en ver-* kreeg van den Raad een befluit, het welk eenen iegelijk voor vijand des vaderlands verklaarde, die zich bij sylla gevoegd had (i). Met geene raadsbefluiten was intusfchen een vijand te beteugelen, van wien carbo zelf eens zeide: ,, ik heb eenen vos en eenen leeuw, die in het hart van sylla (i) Appian. alex. de bell. civil. L. Ip. 402. XIII. deel. N V. boek X. ioofdst. . voor C. 82. . van R. 670. Alle de 'verlopers ot sylla roor vijnden des 'aderlands 'erklaard.  194 romeinschï v. boek X. iioofdst. ]. voor C. 8s. J. van R. 670, la huisvesten, te beft-rijden, doch de vos is mij nog de gevaarlijkfte (1)." De geduurige toevloed van nieuwe krijgsbenden uit het Cifalpynfche Gallie en ook uit andere deelen van Italië zouden ook de magt des Confuls tegen allen anderen beftrijder groot genoeg gemaakt hebben, het welk duidlijk bleek uit alle de maatregelen van voorziening, welken sylla met de uiterfte zorgvuldigheid moest nemen, en uit de gewaagde flappen , waar toe hij van tijd tot tijd verplicht was. Zoo gaf hij aan m. crassüs bevel, om bij de Marfers eene werving te gaan houden, en als deze jongeling hem, uit hoofde der nabijheid van de vijanden, om een gewapend geleide vroeg, was zijn andwoord: „ ik geve u uwen vader, uwen broeder en vrienden mede, wier gruwelijken moord ik wreeken zal." Welke herinnering zulk eene geestdrift wekte, dat crassus daadlijkhethagchelijke werk ondernam, en fpoedig met geworven krijgsvolk, van voor der Confuls 00gen, wederkeerde (%). Nog (1) Plut. in syll. p. 469. (9) Pi.ut. in crass. p. 545r 546-  geschiedenissen. Ï95 Nog fchitterender onderfcheidde zich eerlang in zijnen dienst de drie en twintigjaarige pompejus, die, eerst het heir' van cinna te Ancona ontweeken, zich^ daarna op het voorbeeld van eenen m etïll'US piüsen van zoo veele andere voornaame luiden , aan de belangen van sylla had gewijd. In plaatze echter, van, mee de meeste overigen, in deszelfs leger eene wijkplaats te komen zoeken, wilde hij vooraf eene krijgsmagt te zamen brengen , waarmede hij sylla zeiven zijnen dienst kon bieden. Picenum was nog vol van den naam zijnes vaders, wiens krijgsbedrijf aldaar in den Bondgenootfchaplijken oorlog het meest gefchitterd had, en van afhangelingen aan deszelfs Befchermheerfchap (i): dit gaf aanmerklijken indruk aan zijne voordragt, om met hem s y ll a te gaan dienen. Vindius, een voornaam voorftander der andere Staatspartij in dit gewest, wilde hem zijnen invloed benemen, door fpottende ui( te roepen: „ wanneer of deze Redenaar uit (i) ZieD. XII. bl. 45°. Veil. paterc L. II. c. 19. N s V. EOEg X. ioofdst. . voor C* 82. \. van R. 670. Verras(chend ge* Irag van den jongen POMPEJUS als voortrcflijkenBevelhebber.  i$6 ROMEINSCHE V. soes X. HOOFDST. J. voor C. 82. ]. van R uit fchool gekomen is:" doch de vooringenomenheid der menigte deed hem dien fpot zeer duur betaalen, en verftoutede p o mp e jus, om zich vooreenen Bevelhebber van s y l l a te verklaaren, alle de aanhangers van marius het gewest te doen ruimen, en in korten tijd drie volkomene keurbenden op den been te brengen , welken hij, als ware hij een ervaren Veldheer geweest, op het uitmuntendst van alle noodwendigheden verzorgde. Algemeene liefde en bewondering tevens van zijn krijgsvolk vielen zijn uitmuntend gedrag en beleid ten deel. Maatig in fpijs en drank, zeer fpaarzaam in rust, onoplettend op eigen gemak, den ganfehen dag en een goed deel van den nacht in krijgsontwerpen werkzaam, tusfchen beiden met' den fnelften in het lopen , den vlugften in het fpringen, en den kloekften in het worftelen mededingende , vond men in hem de wijsheid des ouderdoms met de leevendigheid der jeugd vereenigd, en eenen volkomen Veldheer aan het hoofd, waar men zich enkel eenen ftoutmoedigen jongeling had voorgefteld. Als zoodanig, zogt hij geene fchuilhoe- ken  geschiedenissen. iq? ken noch afgelegene wegen op, om zich voor de Conjuls te verbergen en heimelijk met sylla te vereenigen, maar' trok onbefchroomd in vollen togt Italië door, en trachtede overal de volkeren voor de zaak van sylla te winnen. Men geloofde te Rome het eerfte gerucht zijnes Veldheerfchaps niet; naderhand verachtede men als eene beuzeling, het geen 'er Heilig van verzekerd werd; ten laatften gaf men echter zekeren jonius brutus bevel, om hem het hoofd te gaan bieden. Hat zelfde was reeds dooi twee andere Bevelhebbers van de tegenpartij, carinas en cceLius, gefchied. die nu, met b r u t u s, van drie zijden op pompejus zamen trokken, om hel proefftuk zijner dapperheid te zien. Ziel dus van alle kanten bezet ziende, rukt pompejus met alle magt op bruto aan; de wederzijdfche ruiterij vloog o] eikanderen in; pompejus zelf maakti eenen Galliër af, die hem ten tweeftrij daagde; b r u t u s moest wijken; poj: pejus drong met zijne benden voor en dreef hem weldra in volle verwa ting op de vlucht ; de andere Beve N 3 he1 v. BOEK X[OOFDST, J. voor C. 82- J. van R. 670. I » 5 ) i d L>-  198 romeinschb V. boek X. hoofdst. J. voor C 82, J. van R. 670. hebbers werden het oneens in hunnen toeleg, en , terwijl zij in werklooze ftijfzinnigheid eikanderen niets toegaven, bediende zich pompejus daarvan, om de fteden, welken zij van bezettingen ontbloot hadden, ten einde hem te keer te gaan, voor sylla te verzekeren. De Conful scipio, die zich van de vrijheid, hem door sylla gefchonken, had bediend , om met eene nieuwe krijgsmagt te veld te komen, en nu zelf op pompijus afkwam, zag zich voor de tweedemaal verraaden door zijne benden, welke allen eensklaps tot zijnen vijand overliepen. Ten laatften had pompejus bij de rivier Mfis verfcheidene ruiterdrommen te beftrijden , dien carbo hem voorwierp, doch dien hij dermaate in de engte bragt, dat zij zich met paarden en wapenen gevangen gaven (1). Syl- (1) Plut. in pompej. p 621. Epit. livii L. LXXXV. V e l l. p a t e r c. L. II. c. 29. O r o s. L. V. c. 20. Diod, sic. excerpt, de virt, & vit. ex. L. XXXVII. Val. max, L. V. c. 2. «x. 9.  geschiedenissen. 199 ■ Sïll a, dia nog van niets anders, dan den ftouten toeleg' des jongmans wist, en zich niet weinig over hem wegens het aantal der vijandlijke posten bekommerde, trok zelf haan met eene uitgelezene bende te gemoed. Pompejus, hiervan fpoedig onderricht, liet terftond zijne ganfche krijgsmagt in geregelde flagorde met vliegende legervaanen voordrukken, ten einde sylla met deze vertooning te verrasfchen, waarvan hij zich eene eer beloofde, wier genot nogthands zijne verwachting overtrof. Zodra sylla de drie Arenden zag optrekken, defchoonfte manfchapbij deze veldteekenen vond, en op aller gelaat het grootsch zelfgevoel der bedreevene daaden las, fprong hij van zijn paard en beandwoordde de nedrige groete , welke hem pompejus als Veldheer deed, met hem wederkeerig bij den naam van Veldheer te begroeten (0: eene (O De naam van Veldheer {Imperator), fchoon dikwijls in den algemeenen ain van bloocen Bevelhebber (Belli dux) gebesigd, was eigenlijk da bijzondere eernaam, dien het krijgsvolk zelf aan eenen «verwinnenden Bevelhebber gaf, waarna deze geN 4 W00H' V. boek x. ilOOFDST. f. voor C. 83. ƒ. van R. 670. Pompejus 3oor SYLLA mee den naam van Vefd' beer vereerd.  ffiOO ROMEIBISCHS V. j>0 ER x. hoofdst. J. voor C 82. J. van R 670. eene etkentlijke vereering, welke hij nu niet Hechts in het oogenblik der aangenaamfte verrasfching aan hem bewees, maar die hij voords beftendig in het oog hield, zoo dat hij voor pompejus alleen in het vervolg van zijnen zetel opftond en zijn hoofd ontblootede, en zelfs deze plichtpleeging jegens hem als ambtloos burger , toen hij Diftator was f in acht nam (1). Deze uitilekende vereering ftootede niemand meer dan m. crassus, die zich geene woonlijk zijne bijlbundels met laurier omttrengelde, en ïn eenen gelauwerden brief Qiterts laureata) bericht zijner overwinning aan den Raad zond. Elk een, die zich op dit oogenblik herinnerde, hoe de ganfche burgerkrijg daar aan grootendeels was te wijten, dat marius en sylla eikanderen zulk een, Veldheerfchap in Afia betwisteden, moest meer, dan men zich nu kan verbeelden, verbaasd ftaan, den eerzuchtigen sylla dezen naam aan eenen jongman te hooren toevoegen, die zelfs nog in de lijst der Raadsheeren niet eens aangefchreeven Jlond. Plut. j» p 0 m p. p. 622. Adam, Rem antiq, p. 164, 384. (1) Plut. in pomp. p.622. Appian. alex. ie bell. civil. L. I. p. 390. Val. max. L. V. 5. 3. ex. c>.  geschiedenissen. 201 geene mindere verdienden bij s y l l a toereekende, fchoon hij al, wat grootsch aan hemfcheen, door eerlooze eigenbaat en' fchandelijke vrekheid bezoedelde ( i ). Pompejus zelf bleef nederig en be fcheiden bij zulk eene vereering, en gaf daarvan terftond een blijk, 't welk waarlijk grootsch genoemd mogt worden. Sylla wilde hem naar Gallie zenden, alwaar metellus hem te weinigfcheen uit te voeren: maar hij verklaarde het onbetaamlijk voor eenen jongeling, het bewind van zaaken aan eenen man van jaaren en van rang te ontnemen ; echter wil de hij gaarne naar dat gewest vertrekken, wanneer metellus zelf zijnen bijflanc vorderde. Deze, hier van onderricht, dee< daadlijk dit verzoek, en nu fnelde pom pejus terftond naar Gallie, verrichted aldaar niet flechts de ftoutfte feiten, maa ontgloeide zelfs door eigen vuur de reec bekoelde aandrift van metellus. De overige tijd van dit eerfte jaar de hervatten burgerkrijgs was inmidde voo (1) Plut. in crass. p. 546. (2) Plut, in pompej. p, 62a. N 5 v. BOES X. ioofdst. [. voor C. 82. [. van R. 670. Zedig gedrag van pompejus. I I 2 r s s Is  ao2 römeinsche V. BOEK X BOOFDST. J. voor C 8 li }. van R 671. Cn. papi RIUS CARi bo UI. er C. MARIUS Cojj. i i 1 i voorbijgegaan in wederzijdfche toerustingen , en van den eenen noch anderen kant iet gefpaard, het welk ter overhaaling der 'volkeren van Italië in de onderfcheidene belangen der Staatspartijen kon verftrekken. Voor het volgende jaar waren c n. carbo en c. marius tot Confuls benoemd, beiden onwettig, daar de eerfte naauwlijks bet willekeurige gezag had afgelegd, en de laatfte nog zeer ver was beneden den gevorderden ouderdom.De onmiddellijke belangen der Staatspartij hadden echter beiden aan het hoofd van zaaken geplaatst, zelfs ondanks de traanen, welken de moeder van marius over deze opoffering zijner jeugd zou geftord hebben. Hij was de zoon van het hoofd der geheele Staatspartij, en moest aan dezelve daar door alleen nieuw vuur en geestdrift ^even, terwijl de ervarenis van carbo renoegzaame borg voor de goede leiding sijner onbedrevenheid fcheen te blijren (i). De (i) Appianuï noemt dezen marius, eeneö roederszoon van den vermaarden marius, en aaakt hem zeven-en-twintig jaaren oud, (ae keil. civil.  GESCHIEDENISSEN. 203 Dc ongemeene ftrengheid des winters ftremde langen tijd de wederzijdfche krijgsverrichtingen; intusfchen verzuimden de' nieuwe Confuls niets, om zich voor den aanftaanden veldtogt alzins toe te rusten ,, waar toe zij zelfs den Raad drongen, om de fchaarsheid van geld door het munten van alle goudene en zilveren tempelcieraadiën te hulp te komen (1). In- civil. L. I. P- 4O»0 Ft, o rus noemt hem eenen broeder van marius gratidianus, van wien wij boven fpraken (zie bl. 162. Flor, L. IIT. c. • i.); doch li vi us, vellejus, cassius, plutarchus, eutropius en de Schrijver de Firis ilhiftribus noemen hem btflisfcbend den eigen zoon van den vermaarden marius, fchoon zij in de bepaaling van deszelfs ouderdom verfchillen, geven de livius hem flechts twincig, de fchrijver de vir. UI. vijfentwintig, en vellejus paterc zes entwiniig jaaren. —— Indien men onderftelt, dat zijn vader hem onder zich zijnen eerden veld togt had willen laten doen in den krijg tegen mi Thridates, hetgeen niet onwaarfchijnlijk voor komt (zie D. XII bl. 4S1.J, dan zou men, den ge woonen ouderdom van 17 jaaren voor den eerfte veldtogt in het J. van R. 665. (lellende, nu eene: ouderdom van 22 jaaren in den jongen mariu vinden. (1) Val. max. L. VII, c, 6. ex. 4. V, BOES X. [oofdst. . voor C 81. |. van R 671. 1 1 1  204 romeinsche V. BO EK X. EOOFDST. J. voor C. 81. }. van R. 671. De Pratoi van Africa paigeoragc, Inmiddels liepen 'er verfcheidene onaangenaame berichten van elders buiten Italië in. Men vernam, dat murena, door stlla in Afia gelaten, in nieuwe vijandlijkheden met mithridates was ingewikkeld , waarvan wij in het vervolg zullen gewaagen. Uit Africa hoorde men, dat c. fabius, die als Pretor van dat Gewest metellus verdreeven had , zich door de fchandelijkfte knevelaarijen en veelvuldige wreedheden zoo gehaat had gemaakt bij de Romeinfche burgers zelve , die zich in dat Gewest onthielden, dat dezen hem te Utica in zijn eigen paleis verbrand hadden. Men legde hem ten last, dat hij naar het Koningfchap van Africa geftaan en eene zamenzwering van de flaaven tegen hunne meesters daartoe bewerkt zou hebben: de tegenwoordige gefteldheid van zaaken en de daaropvolgende overwinning der tegengeftelde Staatspartij lieten echter dit geval buiten allen rechterlijken onderzoek (1). Op (O Epit. livii L. LXXXVI. Cic. in veer. AH. II. Orat. V. c. 36. Atï. I. c. 27. Xau max. L. IX. c. 10. es. 2.  GESCHIEDENISSEN, 20f| Op Sardinië waren reeds de burgerwapenen gevoerd ten voordeele van sylla, wiens Onderbevelhebber l. p h i l i p p u s j den Prcetor diens eilands verdreeven en zich van het zelve geheel meester gemaakt I had (i). De volftrekte inwilliging der enkelde Raadsleden, die als nog voor min of meer aan de partij van sylla toegedaan te boek ftonden, in alles, wat hun de Confuls voorfchreeven, kon dezelven in den tegenwoordigen drang der omflandigheden niet beveiligen; c. marius, die nog fteeds hunne tegenwerking duchtte, was naauwlijks te veld getrokken, of hij zond aan den Prcetor l.euuius d a m as i p p u s bevel, om ze allen van kant te maaken ; en de Prcetor volvoerde den last, die den ouden marius in den jongei deed herleeven (2), op eene wijze, di nieuwen gruwel aan den godloozen eiscl gaf. Hij belegde den Raad, om ze aller bij een te hebben, en bragt c. carb< ar (1) ÈpUt. li vu L. LXXXVI. (a) Plut. in mar. p. 433» Epit. LiVii I LXXXVI. Flor. L. III. c. 21. V. BOEK X, oofdst. , voorC. 81. , van P. 6rt* Gruwelijke moord der twijfelachtigeRaadsleden te Rome. t 1 t »  V. BOEK X HOOFDST, ]. voor C 81. ]. van R 671. 2ÖÖ ROMEINSCHE ar vin a, eenen halven broeder Van den Conful zei ven, en p. antistius, den fchoonvader van pompejus, met eigene hand om het leeven,- l. domitius wilde vluchten, maar werd ter nedergeveld bij den uitgang; q. mucius sc^evola, de Opperpriester, ontkwam het moordend flaal tot voor den altaar van vesta, in wier heiligdom hij lijfsbehoud zogt, maar werd aldaar doorboord, zoo dat zijn bloed de gewijde beeldnis bezoedelde. Eenmaal werd hem door den fnooden fimbria, die reeds het loon zijner euveldaaden in Afia gevonden had, een rechtsgeding aangedaan , om dat hij zich niet bij de uitvaart van marius had laten flachten (i), thands fneuvelde hij als flachtoffer zijner waare vaderlandfcne gevoelens , die hem als een enkele fter deeden flikkeren in den ftikdonkeren nacht der toenmaalige partijfchap en eigenbaat. Men had hem, daar hij de zaak van sylla beter, dan die van marius , achtede, geraaden, om Rome te Verlaten , doch zijn antwoord was: „Liever fneuvele ik door de handen mijner vijanden, CO Zie D. Xtt. bl. 573, 574-  geschiedenissen. 20? den, dan dat ik ooit gewapend de muuren mijnes vaderlands beftorme (i)." De onmenfchelijke damasippus vervolgde zij 1 ne aangeweezene prooi tot na den dood;want, terwijl de afgeilagene hoofden, naar de onlangs ingevoerde gewoonte, de fchipfnebben bezoedelden , Het hij den romp van cA'rbo,aan een kruis genageld, door Rome dragen , en die der overigen met haaken naar den ïïiwfleepen, hetwelk der Echtgenoote van antistius zulk een onverduurbaar leed was, dat zij zich zelve van het licht beroofde (2). Sylla lag thands in de nabuurfchap van Setia, welke Volfcifche Stad hij met geweld vermeesterd had. Het vuur der jeugd dreef den jongen marius derwaards, om terftond den vijand zijnes va ders te beftrijden. Met vijf en tagtig Co horten tot aan Sacriportus voordgerukt daagde hij terftond sylla uit tot eener flag. Den voorigen nacht had deze ge droomd, dat hij gezien had, hoe de oud« ma (1) Cic. «/attic. L. VIII. Epift. 3. (2) Oros. L. V. c. «o. Vell. L. II. c 26 Val. max. L. IX. c. 2. ex. 3. Cic. ad famn L. SX, Epift. ai. Id. de Orat. L. UI. c, 3, V. BOftK X. i00fdst. f. voor C. 81. . van R» 671. Veldflag tusfchen den jongen marius en svlla bij Sacriportus. 1 t  208 ROMEINSCÜË V. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 8i. J. van R. i marius zijnen zoon waarfchuwde, om zich voor dezen heilloozen dag tq wachten; en dit fcheen hem nu eene reden te meer, om zich niet aan de uitdaaging des onervaren jongmans te onttrekken. Terftond riep hij zijnen Onderbevelhebber dolaeella, dien hij elders had afgevaardigd, te rug, en beiloot daarop, den vijand in een welgellooten vierkant tegen te trekken. Het krijgsvolk des Confuls had echter de wegen over al dermaate verfperd, dat sylla het zelve niet kon naderen , voor dat het zijne afgemat was van iet uit den weg ruimen der veelvuldige linderpaalen. De Krijgstribunen kwamen hem weldra berichten , dat het vermoeid en lustloos op deszelfs fchilden ftond te hangen , en alzoo op heden weinig tot den flag gefchikt fcheen. Schoon raazende van fpijt, dat hij eenen dag moest laten voorbijgaan , wiens goed geluk hem een droomgezicht voorfpeld had, gaf hij nu echter bevel , om ftand te houden en een leger op te flaan. M a r i u s , die dit vernam, haastede zich in onbedachten overmoed, om het afgefloofde en moedelooze volk met zijne ruiterij op 't lijf te vallen; maar nu hergaf  XLVIII   geschiedenissen. fiO$ gaf de kwaadaardigheid over dezen aanval aan syll a's volk alles, wat het zelve door afmatting had verlooren; het^ liet het fchanswerk Heten, wierp lans en pijlen op den grond, fchaarde zich bij deszelfs vaanen, viel den vijand met de zwaarden op den huid, bragt hem in verwarring, dreef hem op de vlucht, en vervolgde hem zoo kort op de hielen, dat het nabuurige Prcenefie, uit vrees van de overwinnaars met de verwonnenen tevens binnen te krijgen , de poorten floot en daarna marius zei ven met een touw over de wal naar binnen trok. Twintig duizend fneuvelden 'er, agt duizend werden 'er gevangen gemaakt, terwijl sylla maar drie en twintig mannen zou verlooren hebben. Het eerfte ftaal der wreedheid van den overwinnaar, die tot heden de verleidendfte gemaatigdheid vertoond had, mogt zijn bevel geacht worden, om onder zijne krijgsgevangenen alle de Sam^ niten, die halftarrig geweigerd hadden , zijne belangen te omhelzen , om hals te brengen, als waren zij kwanswijs Rome't onverzoenlijke vijanden geweest (i). Schie 41) Plut. in s ■? l l. p. 470, Appian. alen XIII. DEEL. O * Vi BOER X. I0OFDST. , voor c< 81. [, van R« 67 ié r 'e  2IO romeinsche V. boek x. boofdst. j. voor C Si. j. van R 671. Schier gelijktijdig had metellus, door pompejus ondeffleund,eene aanmerklijke overwinning op den anderen 'Conful in het boven gedeehe van Italië behaald , waar toe het overlopen van 's Confuls benden al weder niet weinig had toegebragt. Terftond daarna had pompejus alleen in Etrurie eene tweede zege op den vijandlijken Bevelhebber, m a r c i u s, bevochten (1 ) en dë gelegenheid der vergelding van de dapperheid zijner benden gebruikt, om zommigen, die te Medialnnum in het Cifalpifche Gallie buiten zijnen last den Raad hadden omgebragt, te on* deifcheiden en te ftraffen (2). Sylla was inmiddels op Prcenefle aangerukt, alwaar marius zich opge- iloo- de bell. civil. L. I. p. 403. Epit li vu L. LXXXVII. Oros. L. V. c. 20. Aüdere fehrijvers zei¬ den, dat marius door vermoeidheid onder eenen boom was in den flaap gevallen, en niet ontmaakte voor dat de flag beflischt was. Fenestella ap. plut. /. e. Aur. vict. de vir. ill, e. LXV11I. (1) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 4°3-. (2) Frontin. Sttateg. L. I, c. 9. ex. 3.  geschiedenissen. flooten hield; doch de fterkte van haare ligging en verfchanzing gebood hem een geregeld beleg om deze ftad te flaan, waar-f over hij het bevel aan lucretius' of el la, eenen Romeinfchen Ridder gaf, ] die eerst onlangs van carbo tot hem was overgelopen (i ). De voorkeuze van dezen weinig bekenden mart, boven : zoo veele uitftekende luiden, die zich bij sylla bevonden, tot een bevel van zulk een aanbelang ftuicede zeer veelen, en deed zommigen , niet zonder grond, vermoeden, dat hij liever de geringfte luiden , die daarna de beste ondergefchikte werktuigen zijner bedoelingen zouden zijn, wilde doen deelen in zijne belangrijkfte verrichtingen, dan de voornaamften, die ook daarna gelijkerhand met hem zou- (i) AppiaN. alex. de belU civil L. I. p. 403. Bij vel Li paterc. (L. II. c. 27.) waar o f e l l a een geweezen Praior Wordt genoemd, is blijkbaar de tekst bedorven, wijl wij naderhand zullen zien, dat sylla zelf hem het leeven benam om dat hij Conful wilde worden, eer hij Prator geweest was. Vossius hunc locum emendeviu Vide edit* BDRMAMN. O a V. BOEK X. ;oofdst. . voorCi 81. . van r» 671. Het beleg m\ Pr#lefte aan .TJCRETlUS DFELLA Dpgedra* ;en.  012 R0MEINSCHE V. BOEK x. HOOFDST. J. voor C Si. J. van R. 671. Sylla ver- meeftert Rome, zouden willen deelen in zijn gezag (i)s Eene ondankbaarheid voorzeker , waar over zich deze voornaame luiden, wien hij zoo verleidend tot zich gelokt en zoo veel beloovend bij zich ontvangen had, vrij mogten beklaagen, doch welke niet dan een gewoon verfchijnzel in de eigenbaatige eer- en ftaat-zucht is, die overal de fchil verwerpt , na dat zij zich van het fap der beste vruchten heeft bediend. Na het beleg van Prcsnefie wel bezorgd te hebben, trok sylla rechtftreeks op Rome aan; vooraf echter gingen verfcheidene benden rnet last, om zich naar Ofiia te wenden, indien de ftad voor haar geilooten werd, of om de wacht te houden bij de poorten, welke voor baar geopend mogten worden. De fchaarsheid, welke zich te Rome begon te doen gevoelen, en nog meer de rampzalige hebbelijkheid, uit geduurige Staatsomwentelingen gebooren, om zich aan de vermogendfte partij te onderwerpen, wederhielden allen tegenftand zijner benden, welken hij zelf nu* (f) Dl.0 CA,SS. fip. VALES.  geschiedenissen. 213 nu fchierlijk volgde, en alzoo zonder flag of ftoot, na vooraf zijn heir in het veld van mars verzameld en gefchaard te1 hebben, voor de tweede maal als overwel-' diger zijnes vaderlands binnen trok. De geheele tegenpartij had de ftad bij zijne aannadering verlaten. Terftond verklaarde hij derzelver goederen ten voordeele des lands verbeurd en kondigde bevel tot openbaare veiling af. Daarna riep hij het Volk bijeen, beklaagde zich over het wangedrag zijner vijanden, st welk hem tot dezen handel drong, en gebood het zelve, zich ftil en gerost te houden, als zullende binnen kort een einde van alle rampen en de herftelling van den Staat aanfchouwen. Voords maakte hij alle fchikkingen, welken het oogenblik vereischte, legde eene bezetting in de ftad, en verliet dezelve weder, om den Conful carbo, die thands niet eene aanzienlijke magt bij C/«Jium ftond, het hoofd te bieden (1). Aldaar had carbo eene aanzienlijke yeriterking gekreegen van Celtiberifche ruiters, (j) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 404.' Epit. livn L. LXXXVH. O 3 v. boek X. 100fdst. . voor C. 81. '. van R» 671.  V. boek X. hoofdst. J. vcor C 8 e. T. van R, 67l, Poeginger toe ontzei van Pr*, vefte. (1) Epit.tivu L.LXXXVIII. Appian.alex. is bell. civil. L. I. p. 405. t» Appian, alek. ibid. 214 romeins c he ters, hem door -de Pretors van Spanje gezonden , doch derzelver eerfte ontmoeting van syll a's volk bij de rivier Glanis wss genoeg, om 'er eene menigte van te doen overlopen, waarop carbo het wreed befluit nam, om alle de overigen, uit vrees voor gelijke ontrouw rdoor zijne eigene benden te laten afmaaken ( 1). Weldra kwam hst tusfchen carbo zeiven en sylla nabij Clufium tot een bloedig treffen , het welk van den ochtend tot den avond duurde, zonder dat zich de overwinning nog befli^cht had (2). In plaats van zich aan eenen nieuwen afzonderlijken veldflag té waagen, oordeelde het carbo thands beter, zijne eigene en alle de benden zijner overige Bevelhebbers ten ontzet van Prcemjte te doen bij een trekken. Hij vaardigde hier toe marciüs met agt keurbenden af, doch dezelve zag zich door eene hinderlaag van pompejus verrascht, verloor veel volks door het zwaard,nog meer  GESCHIEDENISSEN. 215 meer door ontrouw, werd van de overigen zelf verdacht gehouden, als had hij kennis van deze hinderlaag gehad, en be-' hield ter naauwernood zes Cohorten bij • zich (1). Deze zoo deerlijke mislukking van den togt van marciüs, maakte de overige Itëliaanfche Bevelhebbers, m. lamponius, PONTIUS TELESINUS, en gutta CAPtUANüS , des te vaardiger, om toch marius ten fpoedigften te ontzetten, waar toe zij met eene magt van zeventig duizend mannen te zamen trokken: maar sylla voorkwam hun in de engten, welken zij moeiten doortrekken , belettede hunne vereeniging , en fneed hun den toegang tot Pranejle af, waaruit marius, nu geheel aan zich zeiven overgelaten, eenen vruchtloozen uitval deed, dien hij, niet weder durfde herhaalen, na dat sylla zich thands zelf bij het beleg vertoonde (2). De (1) Appian. alex. de helL civü. L. I. 4°5- (2) ld. ibid. O 4 v. boek X. OOFDST. . voor C. Bi. . van R. 671.  V- boek hoofdst. J. voor C 8u J. van R 6/u Trouwloosheidvan p. albi no va- ivjs. Ölö~ ROMEINSCHE De onmogelijkheid, om tot Prcenefie door te dringen, inziende , fchijnen de Bevelhebbers des Confuls eerst nog eene * pooging gedaan te hebben, om nu syl- • l a 's overige krijgsmagt, onder m e t e l- lus, pompejus, crassus, lucullus, den broeder van den Afiatifchen Vlootvoogd , en de serviliussen te beftrijden, maar ook hier in zoo weinig geflaagd te zijn, dat c a rb o zelf, den moed opgevende, om zich ftaande te houden, Italië fchandelijk verliet, en zich met zijne bijzondere vrienden naar Africa begaf (i> Hier toe had echter niet weinig bijgebragt de trouwloosheid van p. albinova n u s, de Bevelhebber eener Lucanifche keurbende, op wien men zich volkomen had verlaten, wijl hij zelf nevens den ouden marius voor vijand des vaderlands was verklaard geworden (2). Zijne keurbende was, zijnes ondanks, overgelopen tQt sylla; hij zelf zag voor zich eind- w CO Plut. in syll. p. 470. Appian. alex» & bell. civil. l. I. p, 406, 407. (O Zie D. XII. bl. 4P7,  geschiedenissen, 2*7 lijk geen ander middel van behoud, maar meende zich daar toe nu dooreenigen grooten dienst te moeten aanbevelen. Hij noo- "c digde dus verfcheidene Bevelhebbers bij zich te gast, bragt ze allen verraaderJijk om J. het leeven, en liep daar na tot den vijand over. Norbanus, de Conful des voorigen jaars , die toevallig dit moordmaal was ontkomen, waagde zich mede niet langer in Italië , maar begaf zich te fcheep naar het eiland Rhodus (i). Telesinus, carinas, marcius en damasippus, allen Bevel-] hebbers der partij van marius, zagen J zich thands ontbloot van hunne Opperveldheeren, en aan den eenen kant door sylla, aan den anderen door pompejus en de overige Bevelhebbers dier partij, bedreigd; te zamen vereenigd maakten zij echter nog eene genoegzaame magt uit, om de vlucht van norbanus en carbo onvergeeflijk te doen voorkomen, indien de vermelde trouwloosheden dezelve niet gebillijkt hadden. In deze g* (i) Appian. alex. de Uil ch-il, L. I. p. 9 $ v. BOEK X. OFDS1'. voor C. 81. van R. 671. Aanflag an tele* 1nbi Op lome.  V. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 8f. J. van R 671. i I 3 2l8 ROMEINSCHE gefteldheid van zaaken vormde telesinus het ftout ontwerp, om Rome zelve te overrompelen. Hij voerde de Samniten aan, en was onder hun een oud, ervaren, ftout en fchrander krijgsman; zij maakten de helft uit van het ganfche heir, 't welk nog tagtig duizend mannen fterk was, en welks togt hij echter zoo zorgvuldig wist te verbergen, dat sylla noch de zijnen iet van deze verrasfehende beweging, welke zij anders ligt afgefneeden hadden, bemerken konden. Deze welgelukte misleiding van zoo veele wakkere Veldheeren was niet flechts de beste bemoediging, maar fchier de geheele voltooijing zijnes ganfehen ontwerps, daar hij toch van de enkelde bezetting der ftad geringen :egenftand te duchten had. De togt was n den nacht gefchied, en ongeftoord tot jen Albaanfchen berg voordgezet, alwaar telesinus ftand hield, en van waar zich met het aanbreken van den dag voor Rome het ontzettendfte tooneel vertoonle. Een herleevende hannibal had jeene grootere ontfteldnis van dezen kleeaen afftand in Rome kunnen verwekken ; gekerm van vrouwenen kinderen vulde  geschiedenissen. 219 de de ftraaten; overal faeerschte vrees en verwarring. Avv. claudius, een geacht en dapper man, ftelde zich aan het hoofd van da edele Romeinfche jeugd, en trok den vijand, wiens magt men nog niet kende, tegen, maar verloor zelf met de meesten der zijnen daar bij hetleeveo. Kort daarna zag men balbus aan het hoofd van zeven honderd ruiters, door syll* afgevaardigd , zodra hij den vijandlijfcei togt vernomen had, met losfen teaga aanrennen, en aan zijne paarden naauw lijks een oogenblik ter verademing vei gunnen, om terftond den vijand in zi nen verderen aantogt te gaan belemrneret tot dat sylla zelf met zijn heir te ontzet van Rome opkwam. Niet minder zijne fnelle krijgswendingen en togter dan in alle andere deelen des. beleids, u muntende, was sylla tegen den midd reeds bij de Collynfche poort, beval z; volk, om oogenbliklijk en met den me' ten fpoed te fpijzigen, en fchaarde 1 zelve inmiddels ieeds in volle flagorde gen den vijand. DoLABELLAenTO qu a t u s , zijne Onderbevelhebbei ontraadden hem, zijne benden, die af v. BOEK x. HOOFDST. I. voor C. 81. J, v«n R 671. I l ■ in 1, t- »g jn :siette- R" s J gemat  y. boek X. hoofdst. j. yoor C. gi. j. van r. 671. Voiflagene -overwinning vaa sylla op i telesinus. j 1 i i k ï r V s k t« p L, L. Ö2Ö ROflïEINSCHE mat waren van zulken fnellen togt, ten ftrijd te voeren, wijl hij nu met geenen marius noch carbo, maar met de krijgshaftige Samniten en Lucaners te doen had; maar sylla luifterde zoo weinig naar deze bedenking, dat des namiddags ten drie uuren de krijgstrompet alreeds den aanval blies (1). Het gevecht was woest en woedend; Rome was zoo min, als sylla zelf, ooit n grooter gevaar. Telesinus, wiens lart de onverzoenlijke haat der Samniten egen Rome thands geheel vervulde, chreeuwde zijn eigen volk toe: „ dit 5 der Romeinen jongfte dag; heden moet ;ij Rome veroveren en vernielen; dat iosch, 't welk zoo veele wolven voedt, ïoet omvergehaald, indien Italië ooit rij zal zijn!" De rechter vleugel vaa ylla, door c ras sus aangevoerd, reeg de overhand, maar verwijderde zich ! ver van de flagorde, in het vervolgen de* (O Au pian. alex. de bel!, civil. L. I. p. 407, [.ut. in syll. p. 470, 471. Vell. paterc. II c. 27. O R 03, L. V. c. 20. Epit. LI Vil LXXXVIÏI.  Geschiedenissen. ft2* der terug gedreevene benden. De linkervleugel, door sylla zeiven beftuurd, leed veel en kon bezwaarlijk ftand houden. De Veldheer zelf ontzag zich niet, maar rende alle de verdeelingen zijner benden door, om overal moed in te fpreken ;het witte paard, waarop hij zat,maakte hem echter te kennelijk voor den vijand; twee fcherpfchutters , die hem onderkenden, legden op hem aan; zijn fchildknaap waarfchuwde hem; hij zettede zijn paard aan, en was hier aan zijn lijf behoud verfchub digd, daar nu de beide pijlen even agtej deszelfs ftaart in den grond vielen. Ziet waarlijk in den uiterften nood bevinden de, nam sylla thands zijne toevluch tot het veelvermogend bijgeloof zijne: volks, haalde een kleen apollo beeld 't welk hij van Delphi had medegenomen en fteeds bij zich droeg, voor den dag kuste het openlijk en vroeg het met lui der ftem: „ zoudtgij, o apollo, de gelukkigen sylla, dien gij zoo meni eene overwinning fchonk, dan alleen t< rug gebragt hebben in zijn vaderland, o hem met zijne medeburgers voor de poo ten van Rome fchandlijk te laten omkomen < 1 v. bo BK X. BOOFDST. t. voor Ci 8f. [. van R. 671. » i 'i 1 g n r- ■»  V. BOEK x. HOOFDST. J. voor C. tl. J. van R. 6>i. i 1 c i i i I c i $ 1 c 2 a h f] l h 222 romeï.nsche Tegelijk werkte hij door bidden , dreigen en zelfs dwingen op zijn krijgsvolk; doch alles was onnut; de verwarring begon en nam hand over .hand toe ,• zijn ganfche vleugel werd terug gedreeven ; hij zelf werd door de vlucht der zijnen voordgeïuwd, en liet een groot aantal zijner beste luiden agter. Eene talrijke menigte, velke zich uit Rome nabij het flagveld jewaagd had, om aanfchouwers van dezen >eflisfchenden ftrijd te zijn, betaalde geleeklijk deze nieuwsgierigheid met het seven, daar zij onder den voet geraakte n vertreden werd, gedeeltlijk ftoof' zij n raadelooze wanhoop ter ftad in, wier »oorten terftond geflooten en door de ude luiden bewaakt werden, gedeeltlijk luchrede zij naar het leger van ofella, : welk zij, door de tijding, dat alles vereren, dat sylla geflagsn, dat Rome ver was, dermaate verbijfterde, dat het elve zekerlijk het beleg van Prcenejle in ■Ierijl zou hebben opgebroken en zelfbeoud in de vlucht gezogt, indien niet )oedig de krijgskans gewend en syla de volkomer.e overwinning behaald id. Het fluiten der poortgn had, naar het  geschiedenissen: 223 hetfchijnt, den linkervleugel het allereerst , op deszelfs ongeregelde vlucht doen ftand houden en den ftrijd tegen de ver * volgers hervatten. De dag was reeds ten avond gedaald, echter werd het gevecht; den geheelen avond door tot in den nacht vervolgd, wanneer de overwinning zoo beflisfchend aan de zijde van sylla was, dat hij zich zelfs meester van 's vijands leger vond (1). De val van telesinus zeiven, die den volgenden dag zieltoogend aan eene wond gevonden werd, fchoon zijn gelaat nog veel meer moedige trekken der overwinning, dan die des naderenden doods, droeg (2), had waarfchijnlijk zeer veel toegebragt tot de nederlaag der Samniten, waarvan 'er nu zeer weinigen het leeven behielden, daar 's overwinnaars wraak hun geen kwartier vergunde. Laat in den nacht kreeg sylla nu ook het bericht, dat zijn rechtervleugel den vijand tot Jntemnce vervolgd, en zich zei (i) Plut. in syll. p. 471- appian. alex. ie bell. civil. L. I. p. 4°7- Oros. L. V. c. ao. £a) Vell. paterc. L. II. c. 27. V. SOES X. oofdst» . voor C« 81. i. van R« 671.  % BO E K X. HOOI-DST. J. voor C 81. J» van R. 671. ■ 1 ] ( f y 1 c \ S«4 römeinsche zeiven aldaar thands gelegerd had , veri zoekende van hem ververfching voor de afgematte benden. Sylla zelf trok met het aanbreken van den volgenden dag derwaards, om zich met crassus te vereenigen , aan wiens te vergedreevene vervolging zijner beftrijderen, zonder zich om den linkervleugel te bekommeren, het geleeden verlies en het uiterfte gevaar der ganfche nederlaag voorzeker was te wijten geweest. Wederzijdsch waren 'er wel vijftig duizend mannen gefneuveld* De hoofden van telesinus, dama- sippus , marcius én carinas, verden naar het beleg van Prenefte getonden, om door derzelver vertooning harius van zijnen ondergang te verwittigen. Drieduizend vijandlijke krijgsuiden booden den overwinnaar hunne mderwerping aan, doch sylla wei;erde dezelve aan te nemen, ten zij ze :ich deze gunst door bijzonderen dienst vaardig maakten, het welk hun de waenen deed wenden tegen het rampzalige Verfchot der Lucaners en Samniten, waaran zij 'er veelen ombragten, en zich daar  geschiedenissen. 225 daarna op s y l l a's genade overgaven (0« Deze echter, waarvan men zich uit' hoofde van zijn voorig gedrag zoo veel had ■ kunnen voorftellen, was nu zoo geheel uit het hart des overwinnaars geweeken, dat de menschkundige plutarchus het twijfelachtig ftelde, of de volilagene overwinning zijner tegenpartij waarlijk zijn geheele charakter omgekeerd , dan wel aan deszelfs oorfprönglijken en fteeds onderdrukten aard, nu voor het eerst eene vrije werking zou gegeven hebben(2). En thands tot de befchrijving dier wreedheden genaderd, fpringt wel onze pen terug van de voordragt veeier gebeurenisfen, wier koel verhaal alleen het ongevoeligst hart zou kenmerken , en wier be^ fcheidenfte voordragt de minst aandoenlijke lezers zelve geweldig fchokkenmoet: maar, op het leevendigst overtuigd, dat de oorfpronglijke tooneelen van de fteeds hooger en hooger Hijgende woede var heil- (i) Plut. in syll. p. 471. Strab. L. V p- 249. DlO cass. ap. vale!, O) P lut. in syll. p. 47i> 47a' XIII. deel* P v. BOEK X. [O0FDST. . voor C. 81. [. van R. 671. iVreedheid van SYLLA als volflagen over» winnaar.  S.3.6 ROMEINSCHE V. boei x. hoofdst. J. voor C. 8i. J. van R, 671. Verhaal der wraak' bedrijven van sylla als verwe!' oir;er van Rome, heillooze ftaatspartijen de hoogstnoodige waarfchuwingen voor alle Gemeenebesten zijn, voor welker krachtige afbeelding de algemeene rust aan de Gefchiedfchrij veren den grootften dank is verfchuldigd, zullen wij, fchoon met eene rillende hand, de pen in het burgerbloed van Rome doopen, en elk, die haare nekken lezen kan, voor den gruwel der partijfchappen in den burgerftaat doen lidderen. Op den eerften van Slachtmaand was voor Rome's muuren de flag geleverd, .die honderd duizend menfchen het leeven had gekost, om eenen man terug te brengen, dien een ander uit eigene eerzucht had den voet geligt, doch die zich beidei aanhangen hadden gevormd, waar dooi de ganfche Romeinfche burgerftaat in verklaarde vijandfchap was verdeeld. Eer hij, die zich, naar het oordeel van vellejus, met recht den bijnaam des Gelukkigen zou hebben toegeëigend, indien de dag zijner volkomene overwinning tevens die van zijnen dood geweest was (1), Rome introk, riep hij den Raad in den tem- (1) Vell, paterc. L. II, c. 27.  geschiedenissen. . 9.2.7 tempel van Bellona bij een , en toonde denzei ven reeds daar, wat 'er van zijne wosde was te wachten. Het aantal krijgs-' luiden, het welk zich, niet zonder eenige gerustftellende verzekering, op zijne ge- \ nade had overgegeven, was door hem in eene beflootene plaats gevoerd in de na • bijheid van dien tempel, onder voorwendzei van ze onder zijne benden te willen verdeelen, doch werd .aldaar tot één toe, op het bevel van hem, door de zijnen weerloos om het leeven gebragt. Derzelver fchriklijk moordgefchrei drong met onweerftaanbaare ijslijkheid ter tempelzaale in , en deed de Raadsheeren doodlijk ontltellen i maar sylla, in wiens gelaat of ftem* daar hij eene aanfpraak hield, zich niet de minfte verandering vertoonde, voerde hun met eene nog ijslijker ongevoeligheid toe: „ naar mij geluifterd! Befchreevene Vaders! 'er worden flechts eenige oproerige knaapen op mijn bevel geftraft CO1' 6 Geen« (i) Senec. de Clement. L. I. c. 12. Aon vict. de vir. ill. c. LXXV. Strab. L. V, p. 249. Epit. li vu L. LXXXVIII. Plut. ft syll. p. 471. Appian. alex. de bell. civil Pa u 1 V. boek X. i0ofdst. . voor C« 8i. . van R« 671. i  V. BOEK X. HOOFDST. J. voor C tl. J. van R, 671. aaS ROMEINSCHE Geene mindere moordkreet ging op deze en veele volgende dagen binnen Rome zelve en door geheel Italië op, alwaar het zwaard zonder eenig openbaar beduur woedde, zoo dat elk zijnen bijzonderen vijand ongeftoord van kant maakte, en geene 1— I. jj. h\j/» Val., maa. l. IA. v.. 8. ca. r. Cros. L. V. c. 21. Flor. L. III. c. 21. Dion. hal. L. V. p. 340. Alle deze Schrijvers zijn het volkomen eens wegens de zaak zelve, maar verfchillen allen wegens het aantal der om hals ge« bragten en de opgave der juifte plaatze, waar zulks gefchiedde. Orosius fpreekt van 3go3, het welk ons het waarfchijnl/jkst zou voorkomen, wijl dat juist het getal was der Samniten, die zich bijzonder aan hem hadden overgegeven, en tegen wien zijn wrok terftond het hevigst woedde. Flortjs, diomysius en strabo noemen 4000, plutarchus 6000, s e n e c a alhier 7000, en elders (de lenef. L. I. c. 6.) twee keurbenden; appianus heeft 8000, de Schrijver de vir. UI. 0000, valerius vier geheele keurbenden. Wat de plaats betreft , fpreken meest allen van eene openbaare meente, waarmede lucanus fchijnt in te Memmen, die van fcbaapsftallen gewaagt (Pbarfal. L. II. f. 97,) Plutarchus alleen fpreekt van een renperk, het welk alzoo niet het groote renperk, in Rome zelve gelegen, maar het renperk van flamikius zou moeten geweest zijn.  geschiedenissen. 220 geene partijfchap alleen, maar eenigaanzien of vermogen reden genoeg voor den onleschbaaren bloeddorst en teugellooze roofzucht der overwinnaaren was. De fteden van Italië, die zich tegen sylla of eenen zijner Bevelhebbers verzet hadden, werden tooneelen van verwoesting, waarop, eindelijk, de gemaatigdfte zeiven verplicht waren, eene bloedrol te fpelen, om zich zeiven voor lijfsgevaar te dekken. Te midden van dit fchriklijk getier der losgelatene raazernijen , die overa] fiddering, nergens tegenftand, ontmoeteden envoordbragten, bezaten echter enkelde mannen moeds genoeg, om den geduchten dwingeland zeiven , die met eene dolle tijgerwoede eenen ieder aanbruld. vanboven zijne prooi, tot ftaan te bren gen. C. metellus, - wantterech vereeuwigde men zulke naamen — vroei hem midden in den Raad: „ weikei perk hij toch aan dit menfchenflachte: ftellen zou? zeggende, dat hij zulk geenzins vroeg, om voor het leeven t bidden van hun, dien hij beflooten ha van kant te maaken, maar om den doe P 3 V. BOEK x. HOOFDIT. J. voor Ci 81. J. van R» 671. t r 3 1 i s e d d :e  V. boek X. hoofdst. J. voor C. 81. J. van R 671. lijsten van vogelvrij , verklaarden te Rome en in geheel Italië. j < 1 &30 romeinsche te voorkomen der genen, dien hij behouden wilde (1)."—- q. catulus, wiens vader door marius was omgebragt, voerde hem openlijk toe: „ met wien toch zullen wij leeven , wanneer wij de gewapenden ïn den krijg, de weeibozen inden vrede, doen derven (2) ?" — „ Ik heb nog niet bepaald, wien ik wil ipaa-, ren:" was het ftroeve andwoord van sylla op deze vraagen. „ Zeg dan, wien gij zeker geftraft wil hebben:" hervattede daarop metellus, of gelijk andere willen, tukfidius, een laage vleijer van den dwingeland, die nu versekerde, dat hij zulks doen zou (3). Den volgenden dag reeds deed hij, zonder eenig overleg met den Raad of met iemand der Overheden, eene lijst lanplakken van tagtig naamen, aan wier hoofd de vier oud-Confuls carbo,maiius, norbanus en scipio ftonJen, gevolgd door sertorius en alle de (1) Plut, in syll. p, 472. (3) Oros L. V. c. ai. (3) Plut. in syll. p. 472. Flor. L. III, u 21. Oros. L. V. c. ai.  geschiedenissen. &31 de zulken, die zich bet meest in den aanhang van mar ius hadden onderfcheiden. Deze wijze van veroordeeling, waar van' sylla zelf de uitvinder was, werd Profcriptie genoemd, en beftond in een bevelfchrift.waar bij elk doodfchuldig werd verklaard, die iemand der genen, wier naamen in eene lijst volgden, al ware hn zijn broeder, zoon of vader ,redde of verborgen hield: daar tegen werden twee talenten op elk hoofd der opgefchreeve• nen gefteld en op dit bloedgeld zelfs den Haaf aanfpraak gegeven voor den mooid van zijnen Heer, denzoon vom dien van zijnen vader; voords waren alk de bezittingen der opgefchreevenen tevens verbeurd, en derzelver kinderen er kindskinderen onbevoegd verklaard vooi alle ambten en bediening^ van Staat (O Zoo dat sallustius van hem deec zeggen: „ dat hij de eerfte was, zind der menfchen geheugen, die ftraffen be paalde voor, nog ongeboorenen, wie L. II. c. *8. Appian. alex. ie bell. cml. L. p.4oo. V BO 6K x. lOOFt ;ST. |. voor c. 81. [. van R, 671. I | r I.  v. BOEK x. hoofdst. J. voor C 8<. J. van R 671. i "1 I 4 2s3 romeinsche geheele aanzijn alzoomin zeker, dan de* zeiver mishandeling was (ï)." Den dag daarna kwam eene nieuwe lijst ' uit van twee honderd en twintig naamen , die op den derden al wederom van eene nieuwe, fchier even groot, gevolgd werd, wanneer sylla zich zelfs verftoutede, om openlijk het Volk over de noodzaaklijkheid te onderhouden van deze ftaatszuivering, welke hij verzekerde flechts zoo ver te hebben voordgezet, als hem de fchadehjke perzoonen waren te binnen gekomen, en welke hij voordzetten zou, zodra hem nieuwen in gedachten kwamen; 'er bijvoegende, dat hij niemand zijner vijanden zou vergeven, maar allen net de uiterfte ftrengheid zou vervolgen, die, zinds den dag, dat scipio het !>eftand met hem gebrooken had, het zij ils Bevelhebbers, het zij als Penningneesters, het zij als Tribunen, of in velke andere betrekking ook, zijne teenpartij gediend hadden (2). Men (O S al lust. ffifi./ragm. L. I. (2) Appian. alex, de bell. civil. L. I. p.  geschiedenissen. 233 Men zag nu welk eene uitgeflrektheid sylla aan de werking zijner wraake gaf. Het werd dus eene halsmisdaad, de wapenen onder cinna, carbo, norbanus of marius te hebben gevoerd, derzelver tegenftand door het opbrengen van belastingen te hebben geftijfd, of derzelver poogingen door beleid of toevoer te hebben onderfteund. De betrekkingen van vriendfchap, gastvrijheid, handel, geldleening en wat dies meer zij, met hun, die sylla voor zijne vijanden verklaard had, werden zamenfpanningen tegen hem genoemd ; en algemeene omgang, ja zelfs toevallige ontmoeting met hun, werd voor blijk dier werkdaa dige partijfchap gehouden, welke sylla doodfchuldig had verklaard. Niet enkel binnen Rome, maar dooi geheel Italië werkte de kracht dier algemeene fchuldverklaaring. In alle der zeiver fteden werd het fcherpfte onder zoek naar hun gedaan, die in derzelve bepaaling vielen; terwijl Godlijk nocl menfchelijk recht de vervolgden kon be veiligen, daar zij uit de tempels de Goden, van de altaaren des heiligdoms P 5 va v. BOEK X. HOOFDST. ]. voor C. 81. ]. van R. 671. c I r »  234 ROMEIN SC HE V. boes X. hoofdst. J. voor C. 8l. J. van R. 671. ] t ( ï 1 Rampzalige gefteld- 2 heid der burgerlijke a veiligheid _ te Rome. li d R Z van hunne eigens haardfteden en Huisgoden afgerukt, of in den fchoot hunner vrouwen, aan den boezem hunner moeders werden omgebragt. Het aantal der opgefchreevenen beliep weldra vier duizend en zeven honderd, waar onder zich wel twee duizend Romeinfche Raadsheeren en Ridders zouden bevonden hebben; en hier over fchaamde dch de wreedaard zoo weinig, dat hij :elf alle deze naamen, ten gedenkteeken :ijnes bloedsbewinds, in de registers des ands liet aanteekenen (1), het welk echer noodig was , om , in het vervolg, laar naar de uitfluiting van alle waardigeden voor de afftammelingen te rege;n. Bij de menigte der genen, die uit bijondere kwaadaardigheid en wraak zijner inhangers, en boven al uit bloote zucht aar rijke verbeurdverklaaringen om het :even kwamen, was nogthands dit getal ïr opgefchreevene maar kleen. q. a ue l 1 os , een ftil en vreedzaam man, die ch nimmer met de burgefchillen had bemoeid, Cl) Val. max. L. IX. c. 2. ex 1.  GESCHIEDENISSEN. &35 moeid, en dus geen ander leed, dan dat des medelijdens met anderen, te vreezen had, riep, toen hij ook zijnen naam op' de lijst vond, jammerend uit: „ ach! mij ellendigen! mijn Albaanfche landgoed doet J mij den dood!" En naauwlijksch had hij deze woorden geuit, of de moordenaar was reeds agter hem, die hem van het licht beroofde (i). Een ander vond zich even onverwacht, maar niet even-fchuldeloos veroordeeld. Deze-, een der flegtfte knaapen , drong met onftuimig geweld door de menigte op de markt heen, om de lijst der nieuw verweezenen te zien , en ftootede den wreedften fchimp op elk uit, wiens naam hem op dezelve bekend was, zich een openlijk feest maakende van den ramp van anderen, tot dat hij onverwacht , van naam tot naam voordlezende, ook zijnen eigen naam vond, wanneer hij, verftomd door doodlijken fchrik, zich den tabbaard over het hoofd floeg, en zich alzoo uit het gedrang wilde bergen, doch fchierlijk bij den kop gegreepen, en onder een luid gejuich der me- nig- (i) Plut./» syll. p. 472* V. BOEK X. [OOFDST. . voor C. 81. . vaa R. 671.  V. BOES X. boofdst. J. voor C 81. J. VM1 R 67i. 236 ROMEINSCHE nigte, om hals gebragt werd (O- Men wist weldra niet meer, wat men voor eigene veiligheid moest doen of nalaten. De 'lijst te gaan lezen was gevaarlijke nieuws• gierigheid,- dezelve voorbij te gaan, fcheen fiille verontwaardiging; te vernemen naar de naamen der verweezenen , werd voor eigen fchroom of deelneming voor anderen gehouden; ftilzwijgend onder de menigte bij het bloedfchrift te vertoeven, was zich bloot geven aan de dolken der moordenaars, die het zwijgen voor afkeuring opgaven, en veelen om het leeven bragten, enkel om dat zij het gelaat bij dergelijke mishandelingen van anderen fronften. Veelen , eindelijk , bragt de gelijkheid en verwarring van bijnaamen ten dood, daar de knaapen, die zich om het bloedgeld beijverden, dikwijls de perzoonen zelve niet kenden, het welk op zich zelf de fchriklijkfte twisten en gevechten tusfchen de vervolgers en hun die verkeerd aangezien werden , of zich verkeerd aangezien noemden, voord- bragt CO Diod. sic, excerpt, de virt. & vit, ex, L. XXXVII.  geschiedenissen. 237 bragt (i). Vrouwen zelve ontgingen dezen moord niét, daar ook de naamenvanzommigen haarer op de lijsten gevonden werden (2). Hoe gruwzaam het ook zijn mogt, geheel onverhoedsch om het leeven gebragt te worden , min rampzalig echter was zulks, dan, bewust van lijfsgevaar, het zelve te willen ontwijken, het welk meer dan eenen dood van angst deed fterven, wijl men niet durfde vluchten, uit vrees van gegreepen te worden, en zich nergens durfde verfchuilen, daar men dagelijksch veelen door hunne grootfte vrienden verraaden zag (3). Zij zeiven , wier naamen door hel doodlijk fchrift waren gefpaard, konder zich daarom niet te veiliger achten. Mer bragt niet enkel om , die opgefchreevei waren, maar men fchreef ten laatften op die omgebragt waren. L. catilina wien (1) Freinsb. Supfl. Livn L. LXXXVIII. c as, 26. (2) Val. max. L. IX. c. 2. ex. 1. (3) F reins h. Suppl. Livn L. LXXXVII, e. 27. V. boek X. ïoofdst. J. voor 81. ]. van R. 671. l t I » > S  V, boek X. hoofdst. J. voor C 8.1. J. van E 671. Catilin/ een der voornaam' fte beulen in dienst van sylla 238 romeinsche wiens naam door misdrijf is vereeuwigd 5 en eerlang een gedeelte onzer Gefchiedenis zal vervullen, had zijnen eigen broe'der vermoord, zonder dat deszelfs naam •op eene lijst gevonden werd, maar verkreeg op zijne bede van den dwingland, dat nu deszelfs naam, als ware hij nog in leeven, opgefchreeven werd (1), en vergold erkentlijk deze gunst, door zijnen eigen arm tegen m. marius grati. di anus, ter uitvoering van het verfoeilijkfte vonnis, als de verachtlijkfie beul te leenen (2). Sylla wilde dezen man als een offer ter bevrediging der fchim van den ouden q. catulus (3) op deszelfs graf geflacht hebben, even als marius het lijk van l. caesar voor de begraafplaats van q. varius had laten mishandelen (4). Om echter zijnen voorganger te overtreffen in uitgezogte wreed- (0 Plut. in syll. p. 472. Oros. L. V. c. si. (a) Senec de ira L. III. c. 18. (3) Zie D. XII. bl. 566, $67. (4) Zie D. XII. bl. 559.  geschiedenissen. 239 wreedheid, gebood sylla, hem niet, dan na de fchriklijkfte foltering, van kant te maaken. Uit eene geitenftal, waar bij zich had verfchoolen , opgehaald, werd hij, voor wien het Romeinfche Volk nog onlapgs oifers ontftoken en beelden had opgericht, langs de ftraaten van Rome en over den Tiber geileept, tusfchen beide voordgezweept door felle geesfelflagen; aldaar, op het graf van catulus gebragt, ontrukte men hem tong en oogeh, hieuw men zijne handen af , floeg men zijne beenderen aan Hukken, en liet men hem onder de vermorzeling zijner leden den geest geven. M. pl^torius, een Raadsheer , die dit onmenfchelijk fchouwfpel bijwoonde , viel in flaauwte bij deszelfs gruwelijke volvoering, maar moest zelf terftond dit blijk van menfchelijk gevoel met zijn. eigen leeven boeten. C a t i l i n a , in tegendeel. was onmensch genoeg, om het hoofd van gratidianus, met eigene hand door hem afgeflagen, aan sylla op de marki te vertoonen, die het bij dat van zoo veele anderen op de fcheepfnebben liet fte ken, zich dagelijksch aan dit gezicht de: ver V. BOEK x. ÏOOFDST. I. voor C. 81, j. van R. 67«.  ö4° rom eIn s c h e V. boek X. hoofdst. J. voor C. 81. J. van R. 671. vernieling zijner tegenftanders met hellelust vergastende. Hemelterging met menfchenfchennis vereenigende , begaf zich voords het monfter, 't welk hem dit affchuwelijk offer bragt, naar den tempel van apollo, om zijne vervloekte klaau • wen in het heilig tempel water af te wasfchen. De belooning zijnes werks was, voor het tegenwoordige, het opperbevel over de Galliërs, wier benden de voornaamfte werktuigen waren van syll a's raazernijen , en waarvan catiljna zich tegen volumnius, tartasius en andere voornaame Ridders bediende, brengende met eigene hand zijnen zwager q, clarisius, eenen hoogbejaarden,{lillen en onpartijdigen burger, terftond om hals (O- Sylla was nu, eindlijk, de befchermheer van alle fchelmen geworden, die zich flechts dienstbaar aan zijne oogmerken betoonden. Oppianicus, een Rid- (O Val. max. L. IX. c. 2. ex. 1. Flsr. L. III. c. 21. Oros. L. V. c.21. Cic de pet. conf. e. 3. Epit. li vu L. LXXXVII1. Lucan. Pbarf, L. II. f. 173. Aicon. ped. in Teg. Cand,  geschiedenissen. «241 Ridder uit Larinum in Jpulie, had den broeder zijner vrouwe heimlijk doen vermoorden , ten einde zijnen eigen zoon eenmaal in het vol bezit te ftellen van de erfnis zijner grootmoeder; de bloedverwanten van den overleeden dreigden hem mat de uiterfte vervolging; eerst vluchtede hij naar het leger van metellus;doch van daar liet hij zich eenen lastbrief van sylla bezorgen, en keerde nu met eene krijgsbende naar Larinum terug , welke niemand fpaarde, die hem met vervolging gedreigd had (1). Onder de enkelde gelukkigen, die het zwaard des dwingelands konden ontkomen, behoorde c julius c/esar, toen flechts agttien jaaren oud. Hij was een neef van de vrouw van den ouden marius, en dus ook van den jongen, die tot nog toe te Frcsnefie ingeflooten zat; voords had hij zelf zich in den echt verbonden met cornelia, de dogter van cinna, en wilde zich, door het ganfche gezag van sylla tot geene echtfcheiding laten bewegen. 'Er was dus re-' den (O Cic. pre cl vent. c. 7, 8. XIII. deel. Q V. BOEK x. IOODFST. f. voor C. '8t. f. van R. 671. C. jolius :^sar ont:omt de ;ervoljing.  v. BOES X. hoofdst. J. voor C. 8r. J. van R. 6/1. Z/L2 romeinsche den genoeg, om ook hem te doen vergaan. Hij was vervallen verklaard van zijn Priefterfchap van jupiter en van zijnes vaders erfgoed, en zag zich boven dien gedwongen, zich fchuil te houden, en, fchoon ziek aan eene derdendagfche koorts, fchier eiken nacht van verblijf te veranderen. Eens werd hij daadlijk agterhaald, doch ontkwam den dood, door de handen zijner vervolgers te vullen. Ten laatften gelukte het echter, na veelvuldige vergeeffche poogingen, aan verfcheidene voornaame mannen en aan de Vestaalfche maagden zelve , die zich voor hem bemoeidden, van sylla ten andwoord te krijgen: ,, gij overwint, en moogt hem voor u behouden; maar weetet, dat hij, wien gij zoo ijverig behouden wilt, ten eenigen tijd de zaak der Grooten , welke wij verdeedigd hebben , zal ten gronde richten ; — in dien eenen knaap zijn veele mariüssen CO'" Inmiddels was het beleg van Pmnejle geëindigd, en daarmede een nieuw too- neel (l) sueton. in JjUL.C. I. VeLL paiesc. L. H. c 41. Plut. m ets. p. 707.  GESCHIEDENISSEN. 24g iieel voor's dwingelands woede geopend. Het hoofd van gratidianus, derwaards gezonden, en aan den Conful c. marius vertoond, had dezen zoowel, als de overigen, die met hem aldaar opgeflooten waren, en nog fteeds op eenig ontzet gehoopt hadden, tot volkomene moedeloosheid gebragt. Mariüs zelf wilde zich, eer de overgave der ftad aan lucretius ofella gefchiedde, door eenen bedekten uitgang redden, zoo als Prcenefle 'er verfcheidene had, doch merkte fchierlijk, dat het krijgsvolk deszelfs opening bezet hield, en befloot nu met den jongenTELEsiNUS, eenen broeder van den gefneuvelden Samnitifchen Veldheer, die met hem de vlucht beproefde, eikanderen door een tweegevecht voor 's vijands geweld te fpaaren. Marius trof telesinus doodlijk, maar werd zelf niet zwaar genoeg gewond , het welk hem eenen der flaaven, die hem gevolgd had, deed verzoeken, zijn einde kort te maaken. Ofella, meefter van de ftad geworden, liet zijn lijk opnaaien en zond deszelfs hoofd aan sylla, die, de jongheid van dezen Conful befchimpende, van q 2 hen V, BOES X. hoofdst. l voor C. 81. T. van R. .671. Verovering van Pratieftë en dood van marius.  V. boek X. hoofdst. j. voor C 81. j. van R. 671. Sylla neemt den bijnaam van den GELUKKIGEN aan, 244 romeinsche hem zeide: „ hij had liever eene riem, dan het roer, in handen mogen nemen (01" Met den dood van dezen jongen m arius achtede sylla de geheele Staatspartij van deszelfs vader, naar het fchijnt, volkomen te ondergebragt, dewijl hij nu eerst eenen naam, die hem nimmer ongevallig was, openlijk begon te bezigen, en met denzelven alle Staatsftukken te teekenen , dien, naamlijk, van f e l i x of den • Gelukkigen. Dien bijnaam moest het vergulden ridderbeeld dragen, het geen hij zich op denmarkt liet oprichten; en in de ft aatsgefchriften, die voor de Grieken in het Grieksch gefield werden , vertaalde hij zelf dien bijnaam, door het woord EnA$P0AlT0£, of den gunjleling van venus. Zijne huisvrouw metella beviel , ter fchijnbaare volmaaking zijnes geluks, van eenen zoon en dogter tevens; den (1) Oros. L. V. c. 21. Front 1 n._,Strateg. * L. II. c. 9. ex. 3. Appian. alex ie bell. civil. L. I. p. 4.08. Epit, li vu L. LXXXVIH, Val. max. L. VI. c. 8, ex. a. Awr. vict. de vir. iü. c. LXVIII.  geschiedenissen. 245 den eerften noemde hij nu ook faustds, den Gelukkigen, de laatfte fausta, de Gelukkige (1). ' Geheel Italië had welligt gaarne aan zijnen wrok het veelvuldige menfchenbloed vergaven, het geen hij tot dus verre enkel van bijzondere perzoonen had vergooien , indien hem nu de blijdfchap over, het geen hij zijn openbaar en huislijk ge. luk achtede, flechts weder verzacht en tot voorige zeden, die enkel door losban digheid, maar niet door wreedheid, erger den, doen wederkeeren had. Maar ni eerst begon zijne woede, als het ware, in het groot te werken. Hij zelf begal zich met den meesten fpoed naar Preenejle, waar ofella de Romeinfche Raadsheerer der andere partij, die zich aldaar bevon den, gedeeltelijk reeds omgebragt, ge deeltlijk tot zijne komst bewaard had, er liet dezen niet alleen, maar voords alk Penningmeesters , Onderbevelhebbers Krijgt- (i) Aur. vict. Je vir. UI. C. LXXV. Val max. L. IX. c. 2. ex. ï. Plin. L. VIL c. 43 Appian. alex. Je bell. civtl. L. I. p. 41c Plut- in syll. f. 473- Q 3 v. BOEK X. HOOfDsr. J. voor C 81. |. van R; 671. v Sehriklijlc lot der Pranejlers. t 1 *  V. BOEK x. HOOFDST. J. voor C 81. J. van R 67 U 246 rqmeinsche Krijgstribunen en overige Gezagvoerers te gelijk van kant maaken. Voords deed hij de geheele bezetting, welke eenige hoop ' door middel vanp. cethegus gekreegen had, uittrekken op het land, koos zich eenige weinigen uit, van wien hij zich goeden dienst beloofde, gaf verder bevel, om drie benden te vormen, van Romeinen, Samniten en Prccnejiers; daarna liet hij den Romeinen aankondigen, dat zij, den dood verdiend hebbende, zouden leeven door zijne gunst; de Samniten werden allen op zijnen wenk afgemaakt; de Prcenejlers werden een voor een ter verandwoording van hun gedrag geroepen,in hoe verre hetzelve vrijwillig of gedwongen was geweest, doch, weldra voorwendende, dat het hem aan tijd tot zulk een verhoor ontbrak, liet hij ze mede allen door de zijnen in fluiten, en door middel van pijlen, fchichten en zwaarden nedervellenj zoo dat 'er in korten tijd twaalf duizend menfchen ter nederlagen, waarvan 'er vijf duizend Prcenefiiners waren. Slechts éénen Pranejliner, met wien sylla het gastrecht had onderhouden, wilde hij gefpaard hebben, doch deze man'verfmaad-  GESCHIEDENISSEN. 247 de grootmoedig een leeven, 't welk hij aan" den beul zijnes vaderlands zou verfchuldigd zijn, begaf zich midden onder ac zijne medeburgers, en ftierf nevens hun. * De barmhartigheid des dwinglands ftrek- !• te zich enkel over de vrouwen en den weerloozen ouderdom uit, welke echter zelve eene wreedheid was, daar hij ze niet flechts van gade en ouderen beroofd had, maar tevens aan het volflagenfte gebrek overgaf, door de geheele ftad te plunderen en alle haare landerijen verbeurd te verklaaren (i). De vervolging van bijzondere perzoo- i nen werd nu vervangen door die van geheele volkplantingen en fteden , die min of meer zijne wraak bezuurden, naar gelang zij zich in den burgerkrijg gedragen hadden. Behalven veelen, welken hij ontmantelde , of wier vermogen hij door ongehoorde boeten uitmergelde , liet hij 'er zelfs eenigen met derzelver aan* (i) Appian. alex. de bell. civil. L. L p.408. Val., max. L. IX. c. 2. ex. 1. Oros. L. V. c. 21., Lucan. Pbarf. L. II. f. 143- Plut. in syll. p. 472. Strab. L. V. p. 239. Q 4 v. SOEK X. OFDST. voor C. 81. van R. 671. llgemeene voede te« jen veele ïeden.  v. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 81. J. v*.n R. 671. Stoutheid van den jongen CATO. I ] I ] l . i (1) Flor. L. III. c. 21. (2} Strak. L. V. p. 849. 248 romeinschb aanhoorige landerijen bij openbaare velling verkopen, welk lot Florentia, Spoletium en Interamna ondergingen. Sulmo, ■ eene ftad der Folfcers, werd door hem ter geheele flegting verweezen, eer zich zijne benden van haar ' hadden meester gemaakt Ci), en van geheel Samnium fchoot naauwlijks de naam der fteden over,dien hij in vlekken verkeerde , of zelfs geheel en al verdelgde (2). Terwijl sylla deze bloedrol ongeftoord ten einde toe volvoerde , en 'er niemand was, die zich anders, dan door zijdelingfche vragen, gelijk een metellus en catulus, durfden uiten, ïijhde geheel Rome "en gansch Italië met ;enen doodlijken fchrik bevangen, was 'er :en jonge knaap van veertien jaaren, die iet denkbeeld vormde, om zelf den gewelienaar aan te randen, en die zulks zeker jou volvoerd hebben, indien zijn kinderijke ouderdom hem niet in de magt van tnderen gefteld had. Hij was die zelfde Snaap, die niet verblikte, als een pom- p IR-  geschiedenissen. 249 p/edius hem dreigde ten venfter uit te werpen, ten zij hij hem zijne kinderlijke voorfpraak bij zijnen oom drusus voor de belangen der Italiaanfche Bondgenooten beloofde (ï> De jonge cato genoot de bijzondere eere en gunst, waarin flechts weinigen met hem deelden, vandagelijksch, door zijnen Leermeester vergezeld, zijne opwachting te mogen maaken aan het huis van s y l l a. Het zelve was een doorgaand tooneel van verfchrikking, waar op geduurig afgehouwene hoofden werden gebragt , met wier vertooning men den dwingland behaagde. Den overigen aanwezigen beving op zulk een gezicht, en bij het hooren van derzelver naamen , meestal kille fcbrik en een fchroomvallig verdommen; maar cato vroeg zijnen Leermeester: „ waarom toet wordt de dwingland zelf niet vermoord?' — „ De vrees is fterker hartstogt, dat de haat:" was het andwoord. „ Gee: mij dan , hervattede hij , eenen doll en ik zal mijn vaderland van zijne dwin gelandij verlosfen!" Welke taal, op een plaat (l) Zte D. XII. bl. 4°8» 4C0« Q 5 v. boek X- iOOFDST. f. voor C. 81. |. van R, 671. I i  25° romeinsche V boek x. HOOFDST, J. voor C 81. J. van R. i plaats gevoerd, waar een marius zelf veeleer aan het ontvluchten, dan aan het vermoorden , van sylla zou gedacht hebben , zijnen Leermeester, die haaren ernst in de gloeijende blikken van den jongen las, dermaate ontftelde, dat hij in het vervolg niet weder met hem naar sylla ging, zonder hem allen fcherp geweer te hebben doen afleggen (i). Zoo groeide, terwijl een c«sar veele mariussen in zijnen geest bevattede, een cato op, wiens hart het ganfche overfchot der oude Romeinfche burger-grootheid in zijnen boezem droeg, en met wiens jongften ademtogt eenmaal de burgerlijke vrijheid binnen Rome haaren doodfnik gaf. Geheel Italië was nu gezuiverd, gelijk sylla het noemde , van den aanhang der Mariaanfche Staatspartij, en door het affchuwelijkst fchrikbewind bevredigd, gelijk het woord in de wingewesten was: maaiin de wingewesten zelve fchuilde nu nog :en zoo groot overfchot des burgerkrijgs ioor de vlucht van de voornaamfte Op- perCO Plut, in cat. min. p. 7<5o, 761. Val, d ax. L, lil. c. 1. ex, a.  geschiedenissen; 25? perhoofden, dat 'er meer dan één jaar noodig was , om overal syll a's rechten van den fterkften volkomen te doen gelden. Perperna was op Sicilië carbo en domitius in Africa, ser- ; t o r 1 u s in Spanje , waarvan de laatfte alvast eenen aanhang vormde, waarmede hij eerlang op zijnen eigen naam den Sertoriaanfchenktijg tegen den tegenwoordjgen ftand van zaaken voerde. Pompejus werd door sylla met de onderwerping van Sicilië en Africa belast , indien deze beide Gewesten de belangen van perperna, carbo en domitius mogten omhelsd hebben: zijne komst op Sicilië was echter alleen genoeg, om alle de Steden van dat eiland zijne zending te doen eerbiedigen, daar perperna het zelve terftond op zijne landing had verlaten (1). Catana alleer was hem verdacht geweest, en vreezend< dat deze Stad eene bezetting zou geweigen hebben , had hij flechts verzogt, eenig* zieken binnen haare muuren te mogen in bren (1) Appian. alex. de bell. civil. L. I. P430. Plut. £3 pomp. p. 623. v. boes X. 100fdst. . voor C. 81. . van R. 671. Pompejus onderwerpt iSï" cilie. I.  252 R o mein s c h e V. BOEK x. HOOFDST. J. voor C. 8 e. J. van R. 671. \ ( 1 brengen, van welk verlof hij zich bediend had, om zijne knapfte luiden, onder den fchijn van ongefteldheid, binnen te krijgen (i> Inmiddels had zich carbo reeds met veele voornaame luiden uit Africa naar het eiland Cosfura begeven, alwaar zij berichten wegens de gefteldheid van Italië afwachteden, voornemens zijnde, om, in geval van hoopeloosheid op fpoedig herftel, naar SEgyptusovex te Heken.. Het gerucht van den togt van pompejus was reeds tot hem overgebragt, maar onzeker, in hoe ver dezelve reeds volbragt was, zond hij m. b r u t u s in eene visfehers fchuit naar Lilybceum, om dit te vernemen, doch de fchuit werd aangehouden door het krijgsvolk van pompejus , en te vergeefsch doorboorde brutus zich zeiven , om het geheim der overigen te beivaaren , daar het fcheepsvolk hem verwittigde, dat zij zich te Cosfura bevonlen. Pompejus liet hun van daar aflaalen, doch gedoogde niet, dat zij, die ils vijanden des vaderlands veroordeeld wa- (0 Front. Straisg. L. II. c. 11. ex. 2.  GESCHIEDENISSEN. 253 waren, in zijn gezicht gebragt werden. Carbo alleen liet hij geboeid voor zich brengen, fprak hem in beftraffenden toon * aan, en liet hem, na deze diepe vernede rir g, ter doodftraf weg leiden. Om eenige ] weinige oogenblikken des leevens te woekeren , daar toch de hoop op uitkomst • naauwlijks te onderftellen was , wendde de rampzalige voor, door buikwee overvallen te worden ; men ftond hem toe , zich ter heimelijke plaatze te begeven ; doch zijn lang vertoeven maakte den gerechtsdienaar ongeduldig, die hem, in zijne wanvoegelijke houding, het hoofd affloeg, 't welk voords naar Rome werd gezonden. Deze allerdiepfte vernedering van eenen man, die drie maaien Conjulvzn Rome was geweest, onder het vonnis van eenen Romeinfchen Ridder, die naauwlijk; vier en twintig jaaren telde, ergerde allen die 'er ooggetuigen van waren, maar lie inzonderheid een zeer ongunftig gevoelei wegens het hart van pompejus agte bij hun, die zich herinnerden, dat dez zelfde c n. carbo, die met zoo vet onderfcheiding was ten toon gefield, ee de BOEI X. oofdst. . voor C.' 81. . van R. 671. Doodftraf >an carbo. » t I C * 1 tl r  v. boek X. hoofdst. j. voor C 81. J. van R. 671. Uiteinde van q. yA' lerius soranus. 1 ( 1 3 | b e 254 romeinsche der ijverigfte voorfpraaken van pompï. jus was geweest in deszelfs pleitgeding voor de eer en nalatenfchap van zijnen vader , waarin zijne eigene perzoonlijke veiligheid door zijne befchuldigers betrokken was geworden (1). Niet minder haatlijk zou hem zijne handelwijze tegen q. valerius soRanus hebben doen voorkomen, met wien hij, als eenen der geleerdfte luiden van zijnen tijd, al op en neder wandelende een deelnemend gefprek over de ivetenfchappen en wijsbegeerte zou gehouden, en wien hij voords, na in veele bijzonderheden door hem verlicht te :ijn geworden, aan den Gerechtsdienaar er volvoering van het doodvonnis zou oergegeven hebben: voor dit feit echer, welks verfoeilijkheid elk onmiddelijk gevoelen zou, fiaat alleen c. op'ius borg, wiens openbaare vriendfchap aet sar zijne geloofwaardigheid ten CO Plut. in p0mp. p. 633. app< alex. ié ?//' «** L' P- Val. max. L- V. c. 3 ï. 3- L. vi. c. 2. es, 8 Zie boven bl. 10>  GESCHIEDENISSEN. 255 ten aanzien van pompejus verdacht maakt (i). Over het algemeen beweert plutarchus, dat hij , niet dan gedwongen , den wreeden last van sylla volvoerde, en , in plaats van de flachtoffers zijner wraake fcherp op te zoeken, aan zommigen veel eer gelegenheid gaf, om ze te ontkomen. Een edeler blijk alvast van zijne gevoelens is onbetwist gebleeven. Gezind, de Stad Himera, uit hoofde van haaren verklaarden aanhang der tegenpartij, te tuchtigen, riep hem sthenius, d< voornaamfte man dier plaats, met eene rechtfchapene koenheid toe: „ gij zult on recht doen, wanneer gij allen ftraftoméé neni» — n Wie is die één dan?" — vroeg pompejus. — „ Ik zelf, wa het andwoord, die, gemeenzaam en gasi vriend met marius zijnde, mijne m< deburgers door overreding en door dwar zijne belangen heb doen omhelzen!" D< ze rondheid trof pompejus, hij fpr< den eerlijken man vrij, verfchoonde zijl medeburgers, en achtede zich gelukkig ze (!) C. oppius ap. plut. in pomp. p. 6* V. boek X. 30ofdst. [. voor C, Si. J. van R. 671. Rechtfchapcnheid van eenen sthenius. 3 g k ie •> If »•  V. boek X, hoofdst. j. voor C 81. j. Van R, 671. Magt- fpreuk te. gen de Ma mertaners. \ \ i t t C s 255 ROMBINSCHK zelf zulk eenen gastvriend te mogen aanwinnen Ci). Pompejus, zorgde oplettend tegen allen eigendunklijk geweld zijner krijgsluiden, over wien hij fchieilijk luide klagten hoorde, door derzelver zwaarden in' de fcheeden te laten verzegelen , en de 'ïtrengfte tucht te houden over elk, die op eigen gezag, door zijn zwaard te ontblooten, dit zegel verbrooken had C2). Hij zelf fprak voords recht in alle de Steden van Sicilië , waar zinds lange zulks door de Romeinfche Pretors verwaarloosd was. Allen onderwierpen zij zich aan zijne •echtvaardige uitfpraak , de Mamertaners illeen wilden zich op oude voorrechten 'an eigen rechtshandel beroepen , maar noesten hooren: „ dat het dwaasheid was iet wetten tegen wapenen te pleien C3)-" Aan metellus pius was het bewang van sertorius in Spanje door ylla toevertrouwd, die zich, na het af- (1) Plut. in pomp. p. 623, (a) ld. ibid. p. 634. C3) W. ibid. p. 633.  GESCHIEDENISSEN. '25? aflopen zijnes affchuwelijken moordbedrijfs, 'er nu op wilde toeleggen, om door nieuwe Staatsinrichtingen eene orde van zaaken in te voeren, wier eigen aard de herleeving der eigenlijke Volkspartij zou voorkomen. Tot nog toe was al zijn bedrijf eigendunklijk geweest, het welk alzoo geweld en dwinglandij moest heeten, al had hij rdet eenen druppel bloeds doen Horten: voor het vervolg wilde hij zich een gezag doen opdragen, het welk zijne inrichtingen zou wettigen. Hij verliet hier tos voor eenigen tijd de Stad, na alvoorens den Raad vermaand te hebben, om, bij den dood der beide Confuls, eenen Tusfchen Koning te benoemen ter regeling der aanftaande Volksvergaderingen, L- VALERius flaccus, de Prins van den Raad, werd Tusfchen Koning, er ontving nu van sylla eenen brief, waai in hij hem onderhield over het doen eene voorftels aan het Volk ter verkiezinj van eenen Diftator voor eenen onbe paalden tijd , tot dat de Staafsgeftel tni van het Gemeenebest zou geregeld zijn voegende onder aan dezen opmerklijkei wenk;„dat hij zich, om'sVolks wil, aa XIII. deel, R die; v. BOEK X. hoofdst. J voor C. 81. J. van R. 671. Sylla laat zich Diêia' tor maaken. i l l r i i » 1 1 1  V. BOEK X. boofdst. J. voor Ci 81. J. van R. 671. / S58 ROMEINSCHÏ dien last niet zou onttrekken, indien het Zelve hem dit wilde opleggen CO." Valerius, van wiens gemaatigdheid, in zijnen eerften voorflag ter bevrediging van de beide Staatspartijen kennelijk , de Raad voorzeker de oproeping eener Volksvergadering ter verkiezing van nieuwe Confuls verwacht had, verftond zich thands Zoo wel met sylla, dat hij niet flechts den voorflag deed tot de benoeming eenes Diftators voor eenen onbepaalden tijd, maar tevens, om aan denzei ven de volle magt te verleenen, om, zonder den gewoonen form van pleitgeding , naar eigen oordeel over den eigendom en het leeven der burgeren te befchikken, en tevens om alle zulke Steden en Volksplantingen aan te leggen en te vernietigen, en voords kroonen te geven of te ontnemen , als hij zou oorbaar achten (2). De voorflag van de benoeming eenes Diftators , wiens uitgeftrekt gezag men in de laatfte honderd en twintig jaaren in (O Appian. alex. de bell. civil, L. I p. 41U Oros. L. V. c. 21. (a) Plut. in syll. p. 473.  geschiedenissen. 859 in niemands handen had gewaagd, was op zich zelve, hoe gemeenzaam ook in vroegere eeuwen, ontzettend geworden;1 de bijvoeging van onbepaalden tijd ftreed ■ geheel en al met de aloude voorzorgen ] bij de inroeping van zulk een Noodbevelhebberfchap; maar de eisch om willekeurige befchikking over goed en bloed, wekte een gevoel van verontwaardiging en fchrik, waar bij de reeds gemelde aandoeningen fchier vergeten werden. Zoo zou dan nu de wet zelve het willekeurige Oppergezag bevestigen , daar anders de dwingelandij in de verkrachting van alle wet beftaat (i)? Elk moest deze onge* rijmdheid gevoelen; elk moest, op het aantal lijken ziende, 't welk reeds Italië bedekte , iidderend • terug deinzen van het denkbeeld, om het bloeddorflige Haal in de handen van sylla, die het zelve nu voor een oogenblik had afgelegd , terug te geven; en echter beheerschte flaaffche afhanglijkheid en alles verftijvende fchrik den geest der Volksvergadering dermaate, dat (O Cic de Leg. L. I. c. 15. Cic. in rull. Orat. IIU c. », x R a V. BOES x. i0ofdst. . voor Cé 81. . van Ra 67u  2.ÓO ROMEI NSCHE V. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 8 J. van R, 671. Befchou. wingen over de ontaarding des RomeinfchenVolks. dat dezelve den dwingeland, die zonde? wettige aanftelling zich de hoogfte magt aangemaatigd en haar met het wreedfte geweld geoefend had , aan het hoofd van den ganfchen Staat ftelde op eene wijze die den zei ven geheel aan zijn eigen goeddunken overliet. Naauwlijks zou men, indien het gezag der Gefchiedenis hier voor geen volkomen borg was, kunnen gelooven , dat ooit eenig Volk, 't welk, in eene algemeene vergadering opgeroepen, deszelfs eigene ftem uitbragt, tot zulk eenen flaaffchen handel in ftaat was: maar dien handel van een Romeinsch Volk bedreeven te vinden, 't welk oorfpronglijk een Heldenvolk fcheen , het welk de burgerlijke vrijheid onlangs ten hoogften top gedreeven had , het welk zelf ds ganfche kiijgsmagt uitmaakte, is zoo ftrijdig met alle natuurlijke verwachtingen , met alle mogelijke verbeelding , dat men , door de waarheid der Gefchiedenis verftomd , niet anders zeggen kan, dan , dat Romtir.Jche Volk kan het zelfde Rtttneinfche Volk niet meer geweest zijn. En hoe volkomen waar zal men deze uitfpraak nittbevinden,wanneer men,bij het einde dezes  geschiedenissen. 2(5l ges vijfden boeks onzer Romeinfche Gefchiedenisfen, eenen algemeenen blik terug flaat, op de verandering en geheele ontaarding van den Volksgeest, die wij ons reeds bij deszelfs inleiding als noodzaaklijk voorftelden. In vroegere eeuwen was het ftrijd geweest om burgerlijke vrijheid en gelijkheid tegen de bevoorrechte geboorte: en het Volk,'1 welkdenzelvenftreed, werd veredeld doo: gevoel van eigene waarde. In dit tijdval werd het ftrijd tusfchen den rijkdom en di armoede, dien de gracchussen he eerst op de edelfte wijze voor de behoei tigen voerde, doch die, na hunnen moord nu en dan door eigenbaat en eerzucht wer hervat : het gemeen, 't welk denzelve verloor , bleef fchamd ; het eigenlijk Volk werd met dit gemeen verward; h zelve werd omkoopbaar door gebrek, e eindlijk het openbaare werktuig der list e des gewelds, daar de zorg voor deszei belangen ten minften nog langen tijd h, voorwendzel der baatzuchtige kunftenaaj gebleeven was. Na deze vernedering d menigte, welke het Volk fchier geheel u het oog deed verliezen en doorflaaffcl R 3 1 v. BOEK X. HOOFDST. f. voor C 81. J, van R. 67I. t 9 3 n e st n n Fs ;è iï !r it ie  V. BOEK x HOOFDST. Q.62 ROMEINSCHE afhangelingen en werktuigen vervangen ^ waagde het de trotschheid weder, den ouden ftrijd tusfchen den adel en burgerftand te hervatten, maar onder eenen naam en op eene wijze, die alleen partijfchappen tusfchen de vermogenden verwekten , waarvan de onvermogende enkele aanfchouwers of bezoldigde handlangers waren. Nu ftreed men naamhjk te^en de nieuwe menfchen, wier o iders en vo >rouders niet in regeering waren geweest, en kon men alzoo dezen ftiijd eene worfteling tusfchen Oligarchie en Arifiocratie noemen, waarbij de menigte, welke zich uit de laagte der armoede niet kon verheffen, natuurlijk in geene aanmerking kwam. M arius won dezen ftrijd tegen metellus en de zijnen, maar deed de hoop, welke zijne eigene geringe afkomst gaf, dat de eigenlijke Volkszaak onder hem herleeven zou , ten eenemaal verdwijnen, door het geheel nieuwe voorbeeld te geven van eenen perzoonlijken ftrijd tegen sylla , waar in geene belangen van algemeene ftanden werden betrokken , maar waarin de verkreegen invloed van beiden aich geheel Rome dienstbaar maakte, om de  geschiedenissen. 2.6$ de wederzijdfche eigene eerzucht van de twee grootfte Veldheeren van dien tijd te onderfteunen. Bij deze geheele ontaarding van de eigenlijke Volkszaak te Rome, was nog het algemeene burgerrecht gekomen van geheel Italië, het welk, gelijk wij reeds aanmerkten, de ganfche Volksftem ten fpeeltuig maakte van den eigenbelangzoeker, die zich altijd van een genoegzaam aantal aanhangers kon verzekeren, om in het veld van mars, het welk nu toch het ganfche Romeinfche Volk, 't welk Italië vervulde , niet meer bevatten kon, dien boventoon te voeren, dien hij begeerde. De geheele" geest van den Raad , die eeuwen lang eenpaarig bleef en ook een paarig blijven moest, zoo lang de algemeene belangen alleen deszelfs leden deeden fpreken en handelen, moest nu integendeel ook wel geheel verbasteren, daar de Jugurthynfche krijg , eene baatzucht voedde, welke een fchier even geregeld beftaan van flembetaaling maakte, als men reeds lang in gewestkneveling gevonden had. Diep verlaagd door zulk een fchandlijk bedrijf, hield flechts een R 4 en- v. BOEK x. 300FDST. Ontaardin van den Raad.  V. BOEK X. BOOFDST. Geweld in de p'aats van gezag ingevoerd. Bf54 ROMEINSCHE enkel man de aloude waardigheid eenes Raadsheers ftaande, die hun allen weleer den Galliërs als Goden had doen voorkomen; maar was nu ook alle kracht gefnuikt, om zichtegen deperzoonlijke belargen vantwee mededingers te verzetten , wier partijen deszelfs leden zelve verdeelden, of hun lafhartig den genen deeden volgen, die, voor het oogenblik, de overhand behield. De heilzaame eerbied voor allen gezag, die den Romein weleer zoo voorbeeldig Dnderfcheidde, was verlooren. Pretors te midden hunner rechtspleegir g, Confuls in de volle vertooning hunnes gezags, Veldheeren aan het hoofd hunner keurbenden , Priesters voor de altaaren in de tempels, waren, van tijd tot tijd, reeds fchennig aangevallen en vermoord. Alles moest zich dus door geweld, in plaatze van gezag, ftaande houden , en geweld kocht men van het krijgsvolk voor milde giften, dien de rampzalige Bondgenoot of de ongelukkige vijand moest betaalen , zonder dat derzelver uitputting 'slands fchatkist ftijfde, wier behoefte hun buiten dien hezwaar op bezwaar oplegde, Iloe  GESCHIEDENISSEN. s6"5 Hoe de algemeere zeden verbasterden in een tijdvak van den opgegeven aard beho-ft geene herinnering. De veehui djfee vastgcftelde Gerechtshoven te Rome tegen bepaalde misdaaden bewijzen zulks volkomen ten aanzien der Giooten; het bederf des krijgsvolks door gelduitdeelingen en Afialifche inkwartieringen isnog pas door ons bemerkt; en van de alge „eene kuischheid en huwelijkstrouw de vrouwen kon de tempel der bekeerd: venus getuigen. De goede fmaak, befchaaving en vej lichting namen echter beftendig to< Het krijgsvolk zelf leerde fchilder- t beeldhouw - werk waardeeren. De Bow kunde fteeg ten top van volkomenhei De fchoone Letteren van Grickfchen groi maakten een gedeelte der opvoeding u De Redekunde en Wijsbegeerte, fcho zomtijds nog beftreeden door de Sta kunde, werden gemeenzaam met den 1 tptinfehen geest , en vereenigdenzich rei in hem, dien wij eerlang tegen hetveifi lijkfte werktuig van sylla , tegen < tilina , zullen zien optreden; d. dienden den ondeugenden Grooten fle« 1'v 5 V. BOEK X 100! DST. Verbastering der zeden. c - Verfijning van den '• fmaak. n ii. id it. on at- lo- :ds ieir ; a- )ch :b,ts ten  lfif5 ROM. GESCHIED. V*. BOEK X. IOOFDST. ZES- ten nieuwen middel zijner kunltenaarijen, enden braaven ter verfijning en verbittering van zijn fmartlijk gevoel voor den algemeenen ramp der tijden, waar in het oude Romeinfche Volk, in het tegenwoordige Romeinfche Volk niet meer te vinden was.  ZESDE BOEK. GES CHIEDENIS DER. ROMEINEN; VAN HET BESTENDIGE DICTATORSCHAP VAN SYLLA, TOT AAN HET DRIEMANSCHAP VAN CJESAR, POMPEJUS EN CRASSUS. EERSTE HOOFDSTUK. HET BESTENDIGE DICTATORSCHAP VAN SYLLA. J^loofde ons hetopfchriftdes voorigen boeks, eene afwisfeling van de belangrijkfte zaaken, met betiekking tot het huislui Inleiding.  vr. BOEK I. WOOFDST. 268 RQMEINSCHE lijk bewind van den Rameinfehen Staat t het tegenwoordige wekt den weetlust naaï de gefchiedenis der belangrijkfte perzoonen, wier naamen alle volgende eeuwen tot op heden met hunne vermaardheid vulden, en wier ftaatkundig bedrijf zoo veel te opmerkJijker voor den waarheidminnaar is, als toenmaalige en volgende partijfchap het zelve in te verfchillender licht geplaatst heeft. Schoon elke buitenlandfche krijg, dien wij in de voorgaande tijdperken vermeldden , op zich zelve eene belangrijke les voor de krijgskunde, en een fprekend tafereel der Romeinfche Staatkunde uitleverde, en de laatften ons inzonderheid den aanleg der perzoonen toonden, die hoofdrollen in het Gemeenebest voerden, brak elk ho.fdfluk van dien aard, echter, de eigenlijke Staatsgefchiedenis van Rome af, het welk hem die geene lesfen der krijgskunde noch der wederzijdfche handelingen der volkeren in het groot begeerde, maar veel liever in de fchool der ondervinding den Eigenlijken aard des Volksbeftuurs wilde leeren, te leur ftelde: maar.van nu af worden, gelijk wij reeds zagen in den eer- ften  GESCHIEDENISSEN. ^9 ften Mithridatifchen krijg, alle buitenlandfche oorlogen onmiddellijk verbonden met de inwendige gefteldheid van den Staat, wnl het in de wingewesten zijn zal, dat zich de ontwerpen ter omwentelingen zullen vormen, en de eigenlijke beheering des lands aan den wil en mededinging de: onderfcheidene Veldheeren komen zal Opmerklijk zal hier door worden, ho tot nog toe de geduurige burgerkri] geen nadeel deed aan de uitwendige Kg minfche grootheid, maar het eigenbelan der bijzondere perzoonen en Staatspai tijen zelve zich met de uiterlijke es van het Gemeenebest vereenigde (i). Sylla, in wien wij dit reeds kenn lijk bevonden, wijl zijn herftel eeniglijk vs den gelukkig volvoerden Jftatifchen kri afhing, was nu geklommen tot eene hoe te, welke niemand voor hem, de K ningen zelve niet, bereikte. Het Dit torfchap alleen was eene tijdelijke verh fing boven alle wetten, door de fchr; derfte ftaatkunde ingevoerd O), in c not (O Fergus. Gefch. der Ram. Th. II. S. I? Ca) Zie D. II. bl. 153 volg. VI. BOEK I. hooi' dst.' v y 'X ;• J. voor C, n J. van R. g 671. g" 0- £ inends 5»  vi boek i. hoofdst, J. voor C. 81. J. van R, 671. Sylla Di&ator. t 2 ■rj z v h v: ei 270 ROME)INSCHÊ nood, die wetten breekt, gebezigd, efi eenmaal vrij algemeen geworden bij min belangrijk bedrijf, doch, na het rijzen van perzoonlijke partijfchappen in den Staat, zoo geducht gebleeven, dat men na p. s u l p 1 c 1 u s, in den tweeden Carthaagfchen krijg CO, om zulk eene benoe* ming niet meer had durven denken. Deze magt, met welke de braave Romeinen van ien ouden tijd zich nooit langer , dan de ilgemeene nood gebood, bezwaarden, :n wier toevertrouwing nooit langer dan roor één half jaar plaats had, was nu :onder eenige tijdsbepaaling aan syua opgedragen, van wiens eigen oordeel het ven zeer zou afhangen, den Staat beoorlijk geregeld te verklaaren, als aan ijne willekeur de befchikking over eigenom en veiligheid van geheele Volkeren 00 wel, als van bijzondere perzoonen, erd overgelaten. Hij nam dit eigendunklijk oppergezag, ït welk echter nu alle uiterlijke vertooning tn wettige opdragt had, gereedlijk aan 1 vergold terftond den dienst van l. va- ,1) Zie D. VIII. bl. 305. /  GESCHIEDENISSEN. 27* valerius flaccus, hem hierin beweezen, door denzelven tot zijnen Bevelhebber der ruiterij te benoemen. Zijne * eerfte verfchijning op de markt, joeg eenen ieder fchrik in het harte, daar hemJ niet flechts vier en twintig bijldragers met de bijlen in hunne bundels voorgingen, maar ook eene talrijke lijfwacht zijne fchreden volgde : en eerlang bleek het aan eenen zijner beste vrienden , dat hij ten fchrik alleen deze vertooning geenszins maakte. Daar niemand van de tegenwoordige Romeinen ooit het Biclatorfchap in werking had gezien, kon men deszelfs voorkomen enkel vergelijken met den indruk, dien de Confuls binnen Rome maakten , alwaar zij geene bijlen in hunne bundels voerden, en flechts één van hun door twaalf bundeldragers werd voorgegaan, terwijl zijn Ambtgenoot maar éénen gerechtsdienaar bij zich had (i). Men moest alzoo de herftelling van het veel gemaatigder Confulfchap verlangen, zodra men dit verfchil gevoelde: doch men (!) Spit. li vii L. LXXXIX. & drakenb. adb. I. Plut. in syll. p. 473- VI. boek I. oofdst. , voor C. 81. , van Kt 67U  vi. BOEK l HOOFDST. j. voor C .81. ]. van R 671. Weiten van SYLLA 2fZ ROMEINSCHE men vond zich bij de vervulling van dien wensen zelfs te leur gefield. Enkel om de gedaante van het oude Gemeenebest voor het tegenwoordige te herftellen , riep 1 sylla eene volksvergadering op ter keuze van Confuls , geduurende wier bewind zijn oppergezag zoü voordduuren, en wier verkiezing naar zijnen zin, die veel te kennelijk en te belLsfchend was, om denzei ven niet in te volgen, veel eer den dwang der oppermagt vermeerderen, dan vervangen, zou. Eer de dag dezer enkel fchijr.baare vrije keuze verfcheen, kondigde sylla eenige wetten af, wegens de verkiesbaarheid der perzoonen tot de hooge eereambten, welke echter meestal oude inftellingen waren, dien de overtreding flt chts zinds eenigen tijd in onbruik had gebragt, en waarvan hij zelf eerlang het Itrafluos voorbeeld van nieuwe overtreding gaf' (O. Niemand mogt naar het Pratorfchap fiaan, alvoorens hij het Penningmeester- fchap (1) Appian. alex, de bell. tlvil. L. I» p. 412.  geschiedenissen. fcbap bekleed had, noch naar het Conful fchap, dan na het Pratorfchap; het Bouwheerfchap echter gaf rechtftreekfchen toega- g tot het Pratorfchap en daarna tot het Confulfchap. Het aantal der jaarlijkfche Prators, tot heden zes uitgemaakt hebbende, werd door hem op agt bepaald, en het tijdverloop, 't welk 'er tutfchen een voorig en volgend Confulfchap van denzelfden perzoon zou moeten plaat; hebben, op tien jaaren vastgefteld (i). q. lucretius ofella, die me het bevel over het beleg van Presnejle doo: sylla was vereerd geworden, en zsct bij hem door zijn ovei lopen van deanden Staatspartij zoo wel, als door de veroverin; dier ftad, verdienstlijk genoeg bij den Die tator meende gemaakt te hebben, om een uitzondering van deze algemeene wet t mogen zijn, waagde hat, ondanks zijn onbevoegdheid, als hebbende nog run mer eene opleidende waardigheid in de Staat bekleed, naar het Confulfchap i ftaan. Sylla, die misfehien nog mee n; (i) Appian. alex, de heil civil. L.I. p.41 4»3- XIII. deel. S VI. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 81 }. van R. 671. h J. voor C. ( 80. ■ I van R. 1 7« t Q. L' CRE" ' TII'S OFEL* rLA betaalc ' zijne ontij" diae eer»zucht met " den dood. e 2 tt e r t- 2>  VI. BOEK L HOOFDST. J. voor C. 80. Jf vaa R. 67a. 4^4 romeinsche nadeels vreesde van de wankelbaare trouw eenes overlopers, dan wel van de inbreuk zijner uitzondering zelve, vermaande ofella, van wiens voornemen hij kennis droeg, zulks niet te ondernemen: deze echter, het uiterfte voorzeker van die overtreding niet duchtende, begaf zich naar de markt, gevolgd van eenen zeer talrijken aanhang, die hem genoegzaame onderfteuning van het Volk beloofde. De Dïclator, die thands zijn gezag oefende van voor den tempel van c as tor, zond terftond, op dit gezicht, eenen Hopman af, die hem midden onder zijnen aanhang dood ftak. Het volk, 't welk deszelfs zending niet wist „greep vol verontwaardiging den Hopman aan, en fleepte hem als eenen moordenaar voor den zetel van sy l l a , maar vernam aldaar met verbaazing uit zijnen mond: „ laat hem los; hij volbragt mijn' wil!" Bij welke gelegenheid de ftoutheid van sylla, volgends appianus , zoo ver ging, dat hij de menigte gebood te luifteren naar zijne woorden , en aan dezelve toen deze vertelling deed. „ Een boer, die ploeg„ deen last van ongedierte leed, hield een „ en  geschiedenissen. 2?5 j, én andermaal ftil, om in zijn hembd te „ zien; het ongemak liet zich echter „ op nieuw gevoelen, en nu verbrand „ de hij het zelve, om niet meer in zij„ nen arbeid verhinderd te worden." Elk vond de toepasfing van dit vertelzel ligt; een en andermaal had sylla Rome gezuiverd, men zag alzoo, wat men van hem bij eene derde onwilligheid had te duchten (i); maar niemand was 'er misfchien, die toen reeds, de eigenaardigheid van zulk een onguur voorbeeld in den mond van den beminnaar van den goeden fmaak kon opmerken, het welk ieder, zich het zelve herinnerende, gemaklijk kon doen na zijnen dood , die door eene fchriklijke luisziekte veroorzaakt werd. Daar zich het Romeinfche Volk zulke vernederende taal, die alleen den verfoei lijkften dwingeland kenmerkte, moes! laten zeggen, waagden het voorzeker ni geene anderen, naar het Confulfchap te liaan dat (1) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p.413 Epit. Livu L. LXXXIX. Plut. in itll. f 473. Ascow. in Tog. Cand. 8 S vt boes L ioofdst. f. voor & 80. [. van Rs 672. Scbandlijk irerioog ran syllA voor hes Volk* 1 1  vi. soek L hoofdst.' J. voor C. 80. J. van R. 672. M. tulliüs decula en cn. CuR' tL'US BOL"BELLA Coff. Zegepraal van sylla over den Mitbridatifcbenkrijg. 176 romeinsche dan wien hij roet zijn verlof daar toe begunftigd had. M, tülliüs decula, en cn. cornelius dolabella werden Confuls, waarvan den eet Men Italië, den tweeden Macedonië, als wingewest bij bet lot ten deel viel. Beiden voerden zij meer den naam, dan het gezag, hunner hooge waardigheid, daar de ontzettende luider des Dicïators hun in aller oogen overfcheen, en zij veel eer als eerfte uitvoerers zijner bevelen, dan als eenig tegenwigt tegen zijne oppermagt, befchouwd werden. Kort na hunne ambtaanvaarding, op den negen en twintigften en dertigften van Louwmaand vierde sylla zijne zege over mithridates met eenen praal, wiens rijkdom en glans niemand in de oogen ftak, wijl hij zich bij dezelven zorgvuldig onthield, van zijne overwinningen in den burgerkrijg te vieren (1). De fchatrijke buit, op den magtigften Koning bevochten, en de vreemdftekostbaarheden der Jfiatifche fteden en hoven maak- (1) Val, max. L. II. c. 8, ex. 7,  geschiedenissen. maakten echter zijnen zegepraal min fchit. terend, dan de lange trein van de voornaamfte luiden uit den Staat, die hunne toevlucht voor marius in zijn leger' genomen hadden, en, door hem in hunnen rang herfteld, zijnen zegewagen te paard volgden, hem telkens hunnen verlosfer en vader noemende, aan wien zij het wederzien van hun vaderland , de omhelzing hunner waardfte panden, en het algemeen genot van dezen dag verfchuldigd waren (i). Het krijgsvolk, wien het bij zulke gelegenheden altijd vrij ftond, den zegevierenden Veldheer door allerleijen fpot en fchimp beneden het peil van menfchelijke grootheid te houden, bediende zich van dit verlof, om zijn bewind een ontkennend Koningfchap te noemen, wijl hij zich enkel van dien naam onthield; zommigen echter, die de dingen ronder bij derzelver naam noemden, verklaarden het eene openbaare dwinglandij (2). Op den eerften dag voerde hij (1) Plut. in syll. p. 473- (2) Appian. alex. de bell. civil. L. I. P« 414. S 3 VI. boek I- i00fdst. f. voor C. 80. !. van R. 67*.  VI. boek I. hoofdst. J. voor C 80. ]. van R 67*. rqmeinsche hij vijftienduizend ponden gouds, en honderd en vijftien duizend ponden zilvers in; op den tweeden dag dertien duizend 'ponden van het eerst, en zeven duizend • van het laatst genoemde metaal, 't welk de jonge marius, uit den brand van het Capitolium en uic verfcheidene andere heiligdommen, naar Pranefte vervoerd had (1). Na het voltrekken dezer praalplegtigheid, beklom sylla de fchipfnebben, en hield van voor dezelven eene voorbereide redevoering tot het bij een geroepene Volk, waarin hij een algemeen verflag deed van zijne verrichtingen in den Mithridatifchen krijg, en, bij het zelve, niet min uitvoerig was in de opgave van het geen hij aan zijn goed geluk, dan wel aan zijn beleid en dapperheid, te danken had , verklaarende, bij die gelegenheid, openlijk, dat hij bij geenen anderen bijnaam wenschte genoemd te worden, dan dien hij onlangs had aangenomen, van den Gelukkigen (2). Dit (O Plin. L. XXXIII. c. 1. Te zamen ter waarde van f 13,060,900-:-: (4) Plut. in syll. p. 473. Aur. vict. de vir. ill. c. LXXV.  GESCHIEDENISSEN. i?t Dit geheele o verwinningfeest werd, naai het fchijnt, door de prachtigfte feestfpe Ien beflooten, waar toe Griekenland Zoc veele worfteiaars, paardmenners, tooneel fpelers en andere wedfpelers geleverd had door sylla opgeëischt, gelijk hij voor gaf, om het Romeinfche Volk na veelvuL digen ramp een weinig te vermaaken, da de honderd vijf en zeventigfte Olympia, met geene andere fpelen, dan van wed lopers, kon gevierd worden (i). Schoon sylla zich het Dicïatorfchaj voor eenen onbepaalden tijd had doei opdragen, fcheen het echter uitdenfpoed waarmede hij de Staatsgefleldnis vai Rome hervormde, dat hij geen oogmerS had, om dit meer dan Koninglijk opper gezag voor altijd aan zich te behouden maar veel eer om het ganfche bewind O] zulk eenen ge vestigden voet te brengen, da hij eerlang veilig van het Staatstooneel zo kunnen aftreden, zonder voor eene weder werking der tegenpartij te moeten duchten Hetwelk een doel was, veel hooger, da: he (1) Appian. alex. lie buil, civil. L, I. f 41*. S 4 1 VI. boek I. , hoofdst. J. voorC. 80. J. van R. 67a. Prachtige fpelen .door sylla ■ gegeven. ) Sylla's Staatsrege' ling. > 1 » t .1 1 t  a8o HOMEÏNSCHE VI. lot: I. 80 FUST. J. v^or C. 80. J. vaa R. , 672. Aanvulling ' van den Raad, I i ] i | het gros der dwingelanden ooit waagde op te zien, en het geen hij echter mees:erlijk wist te treffen. Zijn eerfte werk was, den Raad, door sijne veelvuldige vogel vrij verklaaringen tanmerklijk gedund, niet flechts tot voige talrijkheid aan te vullen, maar voords reheel dienstbaar te maaken tot zijne verieie {taalkundige inrichtingen. Gelijk lij eenmaal, bij zijne eerfte vermeestering /an de partij van marius, de aanvulling van denzelven met drie honderd nieuwe Lden aan 's Volks keuze in wijkvergaderingen had overgelaten (O, zoo Hond hij, om deszelfs gunst te winnen, mdermaal die verkiezing aan het zelve :oe, welke hij nu echter bepaalde tot Dinerend drie honderd voornaame Ridlers , wier verkiezing van perzoon tot jerzoon onder zijne eigene oogen geschiedde en alzoo niet meer, dan den chijn eener vrijekeuze,behield(2j.Voords gaf (O Zie D. XII. bi. 406. (3) Het beeft een vreemd voorkomen, dat stl,a zeven jaaren na eikanderen dezelfde aanvulling 'sn 300 Raadsleden herhaalde. Van daar, dat men  GESCHIEDENISSEN. 281 gaf hij aan dezen talrijken Raad het Rechterambt terug, 't welk jaaren lang door of de eerde of de laatfte doorgaands niet heeft te boek gefteld. Doch daar dezelfde Schrijver appian u s, zeer kort a gter elkander, in het zelf Je boek , en zeet uitdruklijk, van beiden gewaagt, en wel de eerfte daar door van de laatfte onderfcheidt, dat zij, het geen wij ter aangehaalde plnats, in het voorige deel, „iet opgemerkt hebben , toen uit de voimaamfte luiden zonder rangbepaaling («V«s «'« ™' M,S, ,e,«.r.W — L" *' P" 386') en nu Uh d' voornaatnfle luiden van den ridder/land {.«'. r», «,< wm i^i»,. L. I. p.4«.) genomen werden zouden wij deze willekeurige handelwijze niet dui ven volgen, al ware het niet blijkbaar, dat in LA den Baad , tot aan zijnen tijd uit 300 lede fterk , moet verdubbeld hebben, daar hij aan der zeiven de rechtspleeging terug gaf, die zinds h< jaar van R. 664. geoefend werd door vijftien m» nen, jaarlijksch uit elk der vijf en dertig wijken v( kooren.en alzoo in het geheel uit vijf honderd vijf en twintig Rechters (zie D. XU. bl. 464). D»« boven is het ook blijkbaar uiteenenbrief vancicEi aan atticüs, (L. I. ep, 14.). waar in hij van . „e Vergadering van 415 leden, en uit eene and( plaats, (Orat. poft.red. in Senat. c.10.) waar hij van 4 leden gewaagt.dat het aantal derRaadsleden over het t heel niet veel minder, dan 600, kan geweest zijn, wa toe als dan voorzeker deze dubbele aanvulling m S 5 VI. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C. 80. J. van R. 672. » 1 !C • . 1- r:nta .0 «:r« 17 eir)et Si'.  282 ROMEINSCHE VI. BOEK I. HOOFDST. J, voor C 80. J. van R. 673. Fnuiking van het Gemeentsmanfchap. 1 J ] \ \ P ft door den Ridderftand was geoefend, e» laatstmaal, volgends de wet van plautius, jaarlijksch aan vijftien bijzonder verkoorenen uit elk der vijf en dertig wijken, zonder onderfcheid van Rang, was toevertrouwd geweest (1). Om nu ook in het vervolg voor de voltalligheid des Raads te zorgen, bepaalde hij voords, dat 'erjaarlijksch twintig, in plaats van agt, Penningmeesters zouden benoemd worden, wier aantal en bediening voordaan de kweekfchool van nieuwe leden ter vervulling der openvallende plaatzen in den Raad zouden uitmaaken (2). De herftelling van den Raad in het ïoogste gezag, 't welk dezelve immer moerde, en deze voorzorg voor derzelver geduurige aanvulling met gefchikte lieuwe leden , verzekerden echter in syl,a's oogen de meerderheid van de zaak der ereischtgeworden zijn. HooniRm. Hift.V. II. p. 323. not. feq, Bkauf. Rep. Rom. T. I. 37». (O Zie D. XII. bl. 464. (2) T/cit. Annal. L. XI. c. 22. Vell. L.1I. 30.  GESCHIEDENISSEN. 283 der Grooten niet volkomen, zoo lang het geheele Gemeentsmanfchap niet was terug gebragt tot deszelfs oorfpronglijke onbeduidendheid van bloote tusfchenfpraak (i). Hij benam dus aan het zelve het vermogen, om wetten voor te dragen, en maakte eene bepaaling, dat niemand Ge meentsman kon worden, ten zij hij Raads heer was, en dat niemand, die ooit Ge meentsman geweest was, bevoegd zo zijn tot eenige andere hooge waardrghei in den Staat , het welk natuurlijk dc zulken, wier geboorte, eerzucht of bi kwaamheden op nieuw gevaarlijk konde worden voordeherftelde^i/focntf**, moe, terug houden van eene bediening, die i naam flechts in wezen bleef, en wier b duidinglooze waarneming alle verde: poogingen tot hoogere verheffing a fneed (2). ] (1) Zie D. II. bl. 277 en volg. (2) Sallüst, fragm. hifl. L. I. Orat. l Epit. Livii L. LXXXiX. Cic. de leg. L. II.c Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 4l3- 1 is echter twijfelachtig, of sylla reeds bepaald\ be, dat de Gemeentsluiden uit den Raad moe verkooren worden. Appianüs zelf, die hier gswaagt, durft dit niet zeker ftellen. VI. boe ic ï. hoofdst. ]. voor C« 80. J. van R. 672. II i 1 »t n :e f- Mi ip. .9. iet ebstenvaa  vi. SOEK I. hoofdst. j. voorC. 80, j. van R, é7f Herftelling derprie- ; öerniagt. 1 ( t Bepaalln. gen over .. de krijgsgewesten, d n t( w g' ft V( n o] te kc Ai £84 R.0MEINSCHE Bij deze geheele ontzenuwing der volkszaak, die op de magt der Gemeentsluiden en derzelver vrije verkiezing zoo lang voornaamlijk berust had, ontnam sylxa aan het Vojk tevens de verkiezing van Priefters en Wigchelaars, en gaf hij lan deze beide Genootfchappen het recht veder, om zelve voor haare eigene volalligheid zorge te dragen, welke hij voorlaan van een tiental op het getal van vijfien bragt (1). Om nu de Overheden zelve, wier verlogen, om het opgedragen gezag tegen e Staatsgefteldnis zelve te misbruiken, iemand beter kende, dan hij zelf, meer i onderwerpen aan den wil des Raads, elks volkomen gezag over 's Volks ;est door deze herneming van het Prieïrbewind genoegzaam verzekerd fcheen, )erde hij eene wet in, waarbij het nieind, aan wien eenig krijgsbewind was jgedragen, vrijftond, zijn krijgsgewest verlaten, met zijn heir terug te trekn, den krijg te voeren, of op vreem ■ den :0 Zie D. XII. bl. 264.Epit. Li vnL. LXXXIX. co«. in divin. Dio cass. L. XXXVU. c. 37.  GESCHIEDENISSEN. 285 den grond voord te rukken zonder uitdruklijken last van het Volk of den Raad (1). Voords bepaalde hij ten zelf-ac den einde, dat de verdeeling der krijgs-1' gewesten weder jaarlijksch zou ftaan aan!den Raad, en dat elk, die door denzeiven in zijn krijgsbewind verlengd was, het zelve met het volle gezag, als de Proconfuh, zou voeren, fchoon het Volk deze opdragt met deszelfs flem niet had bekrachtigd. Niemand echter zou langer dan dertig dagen in zijn krijgsgewest mogen blijven na den dag der aankomst van zijnen opvolger. Ook werd het aan de fteden der wingewesten verbooden , om aan iemand der terugkeerende Onderbevelhebbers iet meer ter goedmaaking van reiskosten toe te leggen, dan de wet deswegens in het algemeen bepaald had (2). Behalven deze algemeene inrichtingen, die enkel dienden, om den Arifiocratifchen vorm van het Gemeenebest alzins te bevestigen , en zoo wel tegen de eerzucht van (1) Ascon. in cornel. (2) Pigh. 4nnal. ad b, a, VI. IOEK I. ofdst. voor C. 80. van R. 672. Burgerlij ie Wtitaa  VI. boek L hoofdst. J. voor C. 80. J. van R, 672. Aanftelling van agt Prtctors. Söö b.omïinsciie van bijzondere perzoonen, als tegen den invloed des Volks, te beveiligen, zorgde sylla tevens, om de onderfcheidene deelen des burgerlijken bewinds van naauwere bepaalingen en betere wetten te voorzien , waarin hij zoo uitmuntede, dat terrasson het den Schrijveren van de leevens der Rechtsgeleerden niet heeft kunnen vergeven, van onder dezelven niet bijzonder aan sylla gedacht te hebben (1); welke aanprijzing van eenen zoo bevoegden beoordeelaar ons tot de uitvoerige opgave derzelven aanmoedigt. Van de agt Trators, die 'er voordaan, h de plaats van zes , zouden verkooren worden, moeiten 'er ten minlïen zes een jaar lang te Rome de algemeene rechtsbediening waarnemen , eer zij voor het voljende jaar over hun krijgsgewest looteden. Aan elk hunner werd een der vastgeftelde en doorgaande rechtspleegingen aanbevolen , welker aantal, voor agt en zestig jaaren, op vijf bepaald (2), nu mede door hem (1) Terrass. bijl. de la jurispr. Rtm. p. 234. (2) ZieD. XI. bl.Ji, 83.  GESCHIEDENISSEN. 28? hem met eene zesde over de misdaad van valschheid f vermeerderd werd (i). Tot het Rechterambt werden alken bevoegd verklaard de leden van den Raad en die in denzelven hun gevoelen mogten uiten. Tegen hun allen inzonderheid gold de laatfte doorgaande rechtspleeging wegens valschheid, welke hoofdzaaklijk toegepast werd op alle ftemomkoping er rechtsverdraaijing (2). Het ftond dei gedaagden'vrij , drie zijner Rechters t< verwerpen , als mede zelf te verkiezen of de uitfpraak bij mondelijke of fchrifc lijke ftemming zou gedaan worden (3). Tot de misdaad van valschheid, waa op hij den eisch des doods ftelde, brag hij allen opzetlijk bedrog in het ftelle van uiterfte willen of andere fchriftuuren willende ten aanzien der eerften, dat de: ze (i) Men lchrijfc hier aan sylla ook bijzond loe de inftelling der questio de Sicarih & renefi:i doch wij meenen nog te moeten blijven bij ons g uit oordeel in D. XI. bl. 83 Aant. (3) Pigh. Annal. ad b. a. (3) Pigh. Annal. ad b. a. Cic />r*ciuEfl e. so. VI. boek I. boofdst. J. voor C. 80. J. van R. 672. f Quaftia perpetua de falfo. l 9 r Over de misdaad t van valschj heid. > t- ït t. e- x.  B.OMEINSCHB vr. boek I. hoofdst. J. voor C 80. J. van R 672. Over de misdaad van vergif, tiging en mooid. Over de Terongelijkingen. Wetten tegen de weelde. zeiver kracht niets lijden zou, fchoon de befchikkingen daar van den inwooneren van andere, en wel vijandlijke, of daadlijk in oorlog zijnde , landen betroffen. Alle vervalfching van gewigt of maat bij den verkoop van leeversbehoeften , als mede alle valfche muntflag werden, onder gelijken eisch, voor deze zelfde rechtbank gebragt. Onder de rechtspleging over vergiftiging en moord betrok hij, als halsmisdaad, den opzetlijken manflag en brandftichting, het wapen voeren met toeleg op moord of diefte , de ontmanning uit fnooden lust of vuil gewin, de gif bereiding en verkoping, zelfs het geweld aan de eerbaarheid of aan eene ontvangene vrucht gepleegd (1). Voords bepaalde bij de rechtsgedingen over verongelijkingen tegen ieder, die eenen anderen ftootede, floeg , of geweld in deszelfs huis gebruikte. Eindelijk floeg hij ook het oog op de beteugeling der weelde door de invoering eener nieuwe tafelwet en van bepaalingen op (O Pigh. Annal, ad b, a.  GESCHIEDENISSEN. 289 op rouwplegtigheden. Zijne tafelwet zou eene uitgave van drie honderd Sestertiën f veroorlofd hebben op de Kalenden, de Idus, en de Nonen van elke maand, als mede bij de fpelen en op eenige feestdagen , doch voor het overige flechts drie Sestertiën * , waarfchijnlijk voor eiken perzoon in een huisgezin (i). „ Jammer is het, zegt terrasson, dat de groote bekwaamheden van dezen Rechtsgeleerden en de uitmuntende verdienften van dezen Wetgever zoo geheel verduisterd werden door zijne groote ondeugden (2)." En hoe vernieuwt zich onze volkomene overtuiging daarvan niet, wanneer wij nu weder het oog Haan op zijn tegenwoordig bedrijf tegen de vernederde Staatspartij. Zij, die moorddaadig geweld gepleegd hadden tegen eenen der vogelvrij verklaarden, genooten eene uitzondering van zijne algemeene wet over vergiftiging en moord. In plaatze van de hoop, waarmede zich misfchien nog veelen vleiden, dat de hitte (1) Pigh. Annal. aib.a. Aul. geil. L. II. e. 24. (2) Terras. Hifi, de la Jurispr. Rot».p.234XIII. DEEL. T BOES I. hoofdst. |. voor C. 80. J. van R« 6?a. t,/ a2-io-'. * ƒ= - 4-8 Voord- duureno'e wreedheid van sylla»  so° ROMEINSCHE VI. soek I. HOOFDST» J. voor C. 80. J. van R. 672. te der vervolging zou bekoelen bij het volflagen oppergezag des geweldenaars, werd allen een nieuwe fchrik aangejaagd, wanneer zij het voorige bevel tegen de opgefchreevenen, als eene algemeene wet, hoorden vastftellen; dezelve drong nog uitdruklijk aan op hunnen dood, als zijnde zij vijanden van ftaat, en bedreigde nog dezelfde ftraf aan elk , die hun fchuilplaats of bijfland bood; de verheutdverklaaring hunner goederen niet alleen, maar ook de onbevoegdheid hunner nakomelingen voor eenig openbaar bewind , werd op nieuw vasrgefteld, waar tegen thands aan allen, die in de jongfte onrusten de tegenwoordige partij gediend hadden , eene ontheffing vergund werd van de bepaalingen op den ouderdom , door de wetten anders voor de onderfcheidene Staatsbedieningen gefield (1). Hij zelf fchaamde zich niet, voor te zitten bij de verkoping der verbeurdverklaarde goederen , dien hij zijnen buit loemde, als of hij ze op eenen vreemden vij- (1) Plin. L. VII. c, 43. Qüintii.. L. IX. . t. Cic. pro kosc, amer. Id. in pis.  GESCHIEDENISSEN. 2QI vijand had bevochten; terwijl de wijze, waarop hij over het verbeurd vermogen van geheele Steden en Gewesten zoo wel,1 als van bijzondere perzoonen, ten behoe- ■ ve van ligtekooijen, fpeelluiden, too-! neelfpelers, en de onwaardigfte vrijgelatene flaaven befchikte , nog oneindig ergerlijker was, dan de verbeurdverklaaring zelve (i). Terwijl hij de ernfligfle zaaken derStaatsregeling met eene onmiskenbaare fchrander-! heid en werkdaadige gezetheid in het open- j baar behandelde, gaf hij zich, ten zijnen hui - < ze, geheel en al over aan de losbandigheid zijner eerfte jeugd, die door de gevaarvolle werkzaamheden van het krijgsbewind wel uitgefteld, maar niet verwonnen was, en in wier ongebondenheden hij zich door zijnen rang zoo min, als door zijne jaaren , liet beperken. Hij hield voor eigene reekening eene volflagene bende van tooneelfpelers, wier meest fchaamtelooze fnaaken zijne beste vrienden waren. Dezen waren zijne tafelvrienden, met wien hij (O Cic. de Offic, L.II. c 8. Piut. ««syll. p. 478. T a VI. b okb ï. io0fdst. . voor C. 80. f. van R. 672. Losban- ligheid ran sylla n zijn ïuislijk ge» Irag.  VI boek I. HOOFDST. j. voor C 80. ]. van R 67a, (1) Plut. in stll. p. 474. (9) Cic. pr$ arch. c. 10. 2pS B.OMEINSCHE hij dronk en fpeelde en allerleije narrepotzen aanrichtede, zonder ooit een erniïig woord onder zijne zwelgerijen te willen hooren. Danzers en fpelers kenden dus geen vrolijker, guller, nederiger en geestiger man: terwijl Burgers en Bondgenooten geenen ongevoeliger, rooftuchtiger en wreeder dwingland zich konden voordellen (1). Slechts één openbaar voorbeeld zijner bijzondere geestigheid kon de menigte doen oordeelen over de waarheid van het geen zijne tafelvrienden van hem vertelden. Onder de opanbaare veiling van verbeurdverklaard goed bood hem een ellendig Dichter een lofdicht aan, 't welk niets meer van een vaers had, dan dat het om den anderen regel een weinig langer was. Sylla liet hem terftond een ftuk goeds, 't welk toen verkocht werd, fchenken, onder beding, dat hij geene vaerzen meer zou maaken (2). Sylla deelde echter den buit niet tnkel met zulk foort van volk, maar liet ook  GESCHIEDENISSEN. 203 ook gaarne de voornaamfte luiden van zijnen aanhang met hem deelen in den algemeenen haat van zulk een plunderwerk. De inhaaligheid van crassus diende hem hierin uitnemend: dezelve kende geen medelijden, waar het eigen voordeel gold. Hij verrijkte zich greetig aan de ellenden van anderen , fchaamde zich niet , de kostbaarfte goederen voor den minften fpotprijs aan te nemen, en de aanmerklijkfte bezittingen zich zuiver toe te eigenen, welk alles hem eerlang den rijkften man van geheel Rome maakte, en 't welk eindelijk zoo ver ging , dat hij zelf, in Brutt'mm, op eigen gezag den rijkften burger vogelvrij verklaarde, ten einde deszelfs fchatten onder zich te flaan : dit echter deed hem de gunst van sylla zoo geheel verliezen, dat hij hem in hel vervolg niet meer tot eenig bewind wilde gebruiken (i). Ondanks deze veelvuldige bekortingen van 'slands fchatkist, werd dezelve echter met den aanmerklijken fchat verrijkt van drie maal honderd en vijftig millioe ner (l) Plut. in crass. p. 546. T 3 VI. boek I. hoofdst. [ voor C. 8e. J, van R. 673. Verrijking vau's Landt fchatkist. i  J VI. BOEK ]. HOOFDST. j. voor c. 80 j. van R. 67a 94. romeinsche nen Sestertiën, 't welk twee honderd twee ïn zestig en eene halve tonnen gouds van onze munt bedraagt, en ons alzoo eenig denkbeeld van de veelvuldige verbeurdverklaaringen en van de fchandelijke vernieling des bijzonderen eigendoms zou kunnen geven, wanneer wij nu het voorbeeld van sex. roscius van Ameria tot eenen grondflag onzer bereekening mogten nemen van de wezenlijke waarde en den fchandelijken prijs der verkochte goederen, wijl deszelfsgoederen,zesmillioenen Sestertiën waardig , aan chrysogon u s, eenen vrijgelaten flaaf van sylla, voor twee duizend Sestertiën gelaten werden, het welk alzoo een prijs was van honderd en vijftig guldens voor eene bezitting van vier maal honderd en vijftig duizend guldens aan wezenlijke waarde. Niet enkel tot een ftaal der anders fchier ongelooflijke onrechtvaardigheden van dien tijd , maar tevens om het eerfte openbaare lijfftrafiijke pleitgeding te gedenken van eenen man, wiens aanleg , opvoeding en vorming wij nog onaangeroerd zullen laten, tot dat wij dezelven tevens in volle werking tegen catilina ont- moe-  geschiedenissen. fiQ5 moeten, verdient dit geval van s. roscius eene uitvoeriger opgave. Sêx. roscius was een der rijkfte burgers geweest van dmeria, eene ftad van Etrurie, en te Rome vermoord geworden eenige maanden laater, dan de lijsten der vogelvrij verklaarden, reeds uitgegeven waren. Chrtsoüonus, die op de bezittingen van dezen man vlamde, had echter bij sylla bewerkt, dat deszelfs naam nog ingefchooven werd , en zich alzoo meester gemaakt van deszelfs goederen voor den gemelden prijs. Om zich nu toch wel van derzelver bezit te verzekeren, en niet eenmaal door de verdeediging des zoons van roscius van de onfchuld zijnes vaders en door deszelfs terug vordering zijnes vaderlijken goeds hier in ontrustte worden, befchuldigde deze fnoodaard den zoon zeiven van den vadermoord , en voorzag zich tegen dezen onfchuldigen, zoo wel van verklaaringen en blijkbaarheden, dat de jongeling bij den moord van zijnen vader en bij de berooving van zijn erfgoed, nu ook het verlies van eer en leeven, door de gruwelijkfte betichting, te duchten had. Alle oude pleitT 4 be" VI. boek I. BOOFDST. f. toot C. 80. J. vtn R. 67a. Het geval ran sex. ioscius mmerinuj,  UI. . soek i. HOOFDST. J. voor C, 80. J. van r 67 i- Het Pleit van cicf,rc vocji dezen ROS" CtUS. 296 romeinsche bezorgers weigerden den ongelukkigen hunne voorfpraak , uit vrees voor de magt van den vervolger en het misnoegen van sylla, vooral daar de verdeediging van den ouden roscius zeiven noodzaaklijk gepaard moest gaan met een veelvuldig beklag over den tegenwoordigen tijd. Cicero alleen, die nu zevenen twintig jaaren oud was, en flechts eenige oefening in bijzondere pleitgedingen had gekreegen, ondernam deze hagchelijke taak en deed dezelve ter roemrijke gelegenheid verftrekken, om zich aan den openbaaren dienst des lands te wijden, en om aan het Romeinfche Volk eenen gunftigen indruk te geven zijner gevoelens van burgerlijke vrijheid en veiligheid, waaraan hij eerlang zijne hooge ftandver-. heffing verfchuldigd was. Roscius werd vrijgefproken, en deszelfs verdeediger toegejuicht van de geheele ftad, welke cicero van nu af als eenen der eerfte pleitbezorgers befchouwde , aan wien men veilig de moeilijkfte en grootfte zaaken kon toevertrouwen. In dit pleitgeding kwam die trek van al te weelderig vernuft des jeugdigen Redenaars over  geschiedenissen. 297 over de ftraf der oudermoorders voor, welke wij elders mededeelden (i), en die, fchoon naderhand door zijn eigen rijper oordeel afgekeurd, de menigte verrukte. Derzelver bemoediging en de volksgezindheid zijner zaake verftouteden hem, om de fnoodheid van syll a's gunfteling in een helder licht te ftellen, en sylla zeiven menig eene fteek te geven, welke hij echter weder zorgvuldig verzachtede en goed maakte door aan te7 merken: „ dat hij , die even volftrekt op aarde, als jupiter in den he< mei regeerde, onmogelijk weten kon, en noodzaaklijk oogluiken moest in veele dingen, die zijne gunftelingen tegen zijner wil deeden. Hij zou zich niet beklaa gen, zeide hij, dat, in zulken tijd, de bezitting van eenen onfchuldigen wa verbeurdverklaard, want, indien hij vrije lijk hier over zijne gedachten zeggen mogt was roscius geen perzoon van genoe aanbelang , om ten dezen aanzien ee bijzonder beklag waardig te zijn; maa hier op moest hij aandringen, dat de w« dt (l) ZieD. XII. bl. 312, 3'3« T 5 VI. BOEK I. JOOFDST. . voor C. 80. [. van B.« 672. l S > 3 ti r t x  VI. boes t hoofdst. J. voor G 80. ƒ. van R, 672. 1 1 J ] è I B f d li Bi d in It m 1 298 ROMEINSCHE der verbeurd verklaaring, het zij die van flaccus den Tusfchenkoning, 't zij van sylla den Dicïator, was, de nalatenfchap v3n roscius niet betrof." In het flot zijner rédenen bragt hij den Rechteren onder het oog: „ dat zijne vervolgers niets hartlijker verlangden, dan in iijne veroordeeling een voorbeeld te hebben ter verderving van de kinderen der vogelvrij verklaarden; bezwerende hij hun >ij alle de Goden, om toch geene tweede rofcriptie te doen ontdaan, nog veel ontienfcbelijker dan de eerfte, waarin de laad zelfs geen deel had willen nemen, m haar met geen algemeen gezag te be • rachtigen ; maar om veelliever doorhune uitfpraak dien geest van wreedheid te uiten, dien hij zoo verderflijk noemde voor en Staat, als ftrijdig met het oorfprongjk zachtaardige charakter hunner vade■8 OV '— Plutarchus zegt, it cicero na dit pleit, 't welk eerst het volgende jaar voldongen werd, alie verliet, uit vrees voor sy ll a's miszegen , en zich naar Griekenland begaf, on- [O Midület. the Life of cic. T.I.p.38-42.  geschiedenissen. 299 onder voorwendzel, van aldaar zijne gezondheid te willen herftellen (i). Maar, behalven dit toen ook de hitte der vervolging aanmerklijk bekoeld was, en dat cicero zijne redenen zoo kunftig had belegd, dat men zich waarlijk over het vernuft moet verwonderen, waarmede hij sylla wist te fpaaren , terwijl hij chrysogonus havende , zoo beweert hij zelf ftellig , dat hij, bevoorens die reis, welke hij waarlijk tot herftel zijner gezondheid , doch een jaar laater, gedaan heeft, terftond na dir openbaar geding verfcheidene andere pleiten gevoerd heeft, zonder dat s y l l a hem eenig leed dreigde (2). 1 , Terwijl de Dictator door alle de gemelde Staatsinrichtingen de jongfte omwenteling van binnen vast maakte , voerden zijne Bevelhebbers in Italië en elders den krijg tegen het overfchot van derzelver vijanden van buiten. Nola en Volaterm verdeedigden zich tot heden met eene nutte- (1) Plut. in cic. p. 862. (2) Cic. in brut. c. i. Middlet. T. i. p. 42. tvr. BOEK I. JOOFDST. J. voor C. 80. J. van R. 673. Verove- ting van Nola en Volaterrat  VT. boek 1. hoofdst. J. voor C. 80. J, van R. 67a. Krijgsbedrijf van pompp.jüs ia Afi ka. 300 ROMEINSCHE telooze hardnekkigheid, doch werden ten laatften te ondergebragt en van alle derzelver landerijen beroofd. M. «milius lepidus was, bij verraad,te Nola binnes gekomen, doch de brandftichting der inwooners en derzelver algemeene zelfmoord , op het gerucht zijner vermeestering , hadden allen buit en prooi te vuur en te zwaard vernield (1). Voordeeliger wapenen had pompejus inmiddels in Africa gevoerd, werwaards hem een Raadsbefluit en fchriftlijk bevel van sylla, na de bevrediging van Sicilië in het voorige jaar, verzonden had. Cn. domitius ahenobarbus, een fchoonzoon van cinna (2) en vogelvrij verklaarde van sylla, had zich in dat gewest eenen aanhang gemaakt (3), die des te opmerklijker voor de rust van Italië en de tegenwoordige orde van zaaken was, wijl marius met eene min- de- CO Vell. L. II. c. 18. Epil. liv. L.LXXXIX. Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 408. De laatfte noemt Norba in plaats van Nola. (2) O ros. L. V. c. 24' (3) E{it. li vu L. LXXXlX.  geschiedenissen. 3©i dere magt uit bet zelfde Africa de eerfte omwenteling veriïdeld had. Pompejus liet het krijgsbevel op Sicilië in handen van memmius zijnen zwarer, en llak met honderd en twintig krijgsgaleijen op Africa over, gevolgd door eene vloot van agt honderd vrachtfchepen, met leeftogt, wapenen , geld en ftormtuig beladen. Een gedeelte zijner vloot liep d-2 haven van Utica, het overige die van Carthago, in. Zeven duizend overlopers, wien her, bloote gerucht zijner landing de zijde van domitius had doen verlaten, verfterkten terftond zijne krijgsmagt, die uit zss keurbenden beftond: derzelver werking werd echter eenige dagen opgehouden door eene oorzaak, welke het belagchelijkfte aanzien aan zijn ganfche heir gaf. Toevallig had een krijgs man eenig geld gevonden, 't welk wel eer onder den grond begraven was, en nu liep fchierlijk het ^algemeene fpreukjen, dat de ganfche ommeftreek vol var begravene fchatten zijn zou, door de Car thagers in hunnen jongden nood gebor gen. Elk geloofde dit, het welk niemand ©nwaarfchijnlijk kon noemen, en nu nan be VI. BOEK 1. 300FDST. f. voorC. 80. [. van R. 673.  VI. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 80. J. van R 672. sos romeinsche het geheele heir de houding aan van fchatzoeke» s, die, wijd en zijd verfpreid, bij kleene benden, rustloos bezig waren 'met den grond om te ipitten en goud te zoeken. Geene redenen, geen gezag, geene list vermogten iet, om hun van dit werk terug te houden, waarin zij vruchtloos verfcheidene dagen verfpilden , en waarbij pompejus zelf zich niet ernftig kon houden, wanneer hij hunnen onvermoeiden ijver zag, tot dat zij eindelijk, van hunnen ijdelen arbeid afgemat, hem zelve te kennen gaven: „ dat bij hun kon gebruiken , waar hij wilde, wijl zij hunne gekheid reeds duur genoeg betaald hadden (1)." Weldra kwamen de wederzijdfche legers eikanderen nabij, en beiden wachteden zij eikanderen, bij deze ontmoeting, in volle flagorde af: doch een holle weg, die tusfchen beiden liep, belemmerde den verderen aanval. Reeds vroeg in den morgen begon het te regenen en te waaijen , het welk tot laat op den dag aanhield. Dit deed domitius, denkende, dat 'er toch (i) P l u t, in v 0 m p. p. 624.  geschiedenissen. 303 toch heden van geen treffen zou komen, den aftogt blazen: doch pompejus mas.kre zich zulks oogenbliklijk ten nut,1 vocide zijne flagorde over den hollen1 weg, viel domitius onverhoedsch in. den rug en bragt de grootfte verwarring in deszelfs heir voord, waartoe de geweldige wind en regenbui, die zich nu op mauw verhief en den krijgsluiden fchier gehoor en gezicht benam , niet weinig toeb a^t. Het krijgsvolk van pomi : jus z.-lf had moeite , om bijeen te hlijven in een llorm ,die hem zeiven fchier het leeven had gekost, niet fchierlijk genoeg het wuord kunnende uitbrengen bij eene fchild wacht, die niet eens wist, dat bij zijnen eigen Veldheer voor had(i). De nederlaag van domitius was echter zoo volkomen, dat hij van zijne twintig duizend mannen flechts diie duizend in het leger terug kreeg. Pompejus hoorde zich door zijn krijgsvolk met den Veldheer-naam vereeren, maar verklaarde denzelven onverdiend, zoo lang het vijandlijke leger niet veroverd was. Zijne ben- (i) Plut. in pomp. p. 62A. VI. boek I. ioofdst. . voor C, 80. . van R» 673.  304 ROMEINSCHB BOEK I. HOOFDiTi J. voor C 80. ]. van P. 672. Onder- werping van gehee Numidie, benden behoefden niets meer, dan dezen wenk. Om zelf geen nieuw gevaar te lopen van miskenning, zettede hij zijnen helm af, en voerde haar alzoo met ont• blooten hoofde tegen het vijandlijke leger aan. De verdeediging was fcherp ; domitius zelf vocht vooraan, en fneuvelde, doch de verovering des legers voltooide de reeds bevochtene overwinning (1). Alle de fteden van dit gewest, welke ,de belangen der Mariaanfche partij hadden onderfteund, onderwierpen zich nu grootendeels vrijwillig, en de overigen gedwongen. J a r b a s, een Numidisch Vorst, die de Bondgenoot van domitius was geweest, viel pompejus in handen, die deszelfs gebied aan hiempsal fchonk. Zijn goed geluk en de dapperheid zijner benden zich nu verder ten nutte willende maaken , trok de jonge Veldheer Numidie zelve in, vervolgde dezen togt verfcheidene dagen lang, onderwierp zich alles, wat hem voorkwam, en herftelde den geheelen fchrik van den Ro- (1) Plut. in pomp. p. 624. Oro». L. V, c. ai. Epit, li vu L. LXXXiX,  geschiedenissen. 305 Romeinfchen naam, die reeds door tijdverloop bij deze barbaarfche volkeren gelleeten was. Om zelfs het wild gedierte, 't welk Africa voedt, niet onkundig te laten, gelijk plutarchus zegt, van der Ro tneinen dapperheid en goed geluk, richtede hij eene jagt aan op leeuwen en elephanten , en befteedde daar aan eenige dagen: en, ook dezen daar onder begreepen, zou de vier en twintig jaarige Veldheer niet meer dan veertig dagen hefteed hebben, om den vijand te Haan. Africa te onderwerpen, en over de be langen der Koningen te befchikken t» Bij zijne terugkomst te Utica, vond pompejus eenen brief van sïlla: waarin hem gelast werd, zijn overige hei; af te danken en met ééne keurbende zij nen opvolger op te wachten. Dit beve ergerde pompejus ten hoogften, doel hij verkropte zijn misnoegen: het krijgs volk in tegendeel liet zich luid en moi rend en volftrekt onwillig over de afdanking hooren. Vruchtloos bad hij hun, de Diiïators bevel te gehoorzaamen en naa Itali (1) Plut. in pomp. p. 624. 625. XIII. deel. V VI. boek I. hoofdst. T. voor C. 80. J. van R. 672. : Sylla zendt be1 vel aan ■ pompejus, om zijn • heir af te 1 danken, doch het 1 krijgsvolk belet dit. r S t  3oö romeinsche VI. BOES I. hoofdst, J. voor C 80. J. van R. 6ju Staatkunde van sylla omwend pompejus» Italië te vertrekken, zij vloekten sylla, wilden hem niet verlaten, en raadden hem, op zijne hoede voor den dwingeland te zijn. Alles vruchtloos aangewend hebbende , om hun te doen bedaaren, verliet hij zijn Veldheers geftoelte, en begaf ^ich in diepe droefgeestigheid naar zijne tent : doch het volk haalde hem terug, zettede hem weder op zijnen zetel , en hield niet op, ondanks alle zijne herhaalde vermaaningen tot bedaardheid en gehoorzaamheid, hem te dwingen, om hun allen onder zijn bevel te houden, tot dat hij met duuren eede zwoer, zich Zei ven van kant te zullen maaken, ten zij ze afhielden, het geen dan eindlijk ook van hunnen kant gefchiedde (j). Het eerfte gerucht, 't welk syiLA van dit bedrijf ontving, was der maate vervalscht, dat pompejus zelf hem ontrouw geworden fcheen, en hij zich uit dien hoofde reeds beklaagde onder zijne vrienden, dat het zijn lot fcheen te zijn, om in zijnen gevorderden ouderdom het meest met kinderen te doen te (O Plut. in pomp. p. 625.  geschiedenissen. 307 te hebben, zijnde het mede de jonge marius geweest, die hem zoo veel fpels gemaakt had (i> Het geloof aan1 dit gerucht vond bij sylla te gereeder plaats daar hij al aanftonds de mededinging van den jongen Krijgsheld gevreesd had. Om hem geheel en al in zijn eigen bedrijf te betrekken, had hij hem eerst gedrongen, zijne vrouw an-tistia, wier beide ouders onlangs zoo deerlijk aan hun einde waren gekomen (2) eenen fcheidbrief te geven, en zich in het huwelijk te verbinden met jemilxa zij ne ftiefdogter, fchoon dezelve reeds ah echtgenoote van eenen anderen zwangei was. . Dit bedrijf zoo overeenkomfti^ met de geheele geweldenaatij van s y l l a als kwaalijk overeen te brengen met ee nige zedenlijke grootheid in p om p e ju s die de ouderlooze antistia, hem 0 eene zoo edele wijze ten huwelijk ge geven zoo ongevoelig aan haare rampfpoed overliet, had echter sylla ar§ (1) Pt, ut. in pomp. p. 625. (a) Zie boven bl. 206, 207. (3j Zie boven bl. 165- V 3 VI. boek I. lOOFTJST. l voor C. 80. [. van R» 672. t 5 3 1 s  3o8 romeinscke VI. boek I. hoofdst. J. voor C 80, J. van R. 672 Pompejus door syll/ bijgenaamd de groote. argwaan daarom te minder. kunnen wegnemen , wijl ^milia, haares ondanks aan haaren echtgenoot ontrukt, en door haare eigene moeder metella, sylla's tegenwoordige gemaalin, die haar bij scaurus in een vroeger huwelijk gewonnen had,aan eene ongevoeligeftaatkunde opgeofferd, weïdra in haare bevalling ftierf (1). Na het verbreken van dezen band des bloeds, fchijnt sylla de verwijdering van pompejus in zijne verzending als Bevelhebber naar Sicilië en Africa bedoeld, en hem nu bij zijn ichittcrend krijgsgeluk zoo veel te meer gevreesd te hebben, waarvan het bevef zelf aan hem, om met flechts ééne keurbende eenen opvolger op te wachten , een kennelijk blijk was. Na dat aan sylla echter de waare toedragt der zaake bekend geworden, en hem de goede gunst des Volks alzins gebleeken was, waar mede men den terug keerenden pompejus te gemoet zag, die het toch had moeten opgeven voor zijn krijgsvolk en met het zelve nu reeds in Cl) Plut. in pomp. p. 623.  geschiedenissen. S°9 in Italië was aanbeland, deed hem die zelfde argwaan alles aanwenden, 't welk ftrekken kon, om in bijzondere vertoe.' ning van genegenheid de algemeene gunst des Volks nog verre te overtreffen. Hij zelf trok hem hier toe met zijne vier en twintig bijldragers tegen, omhelsde hem met allen fchijn van hartlijkheid, en gaf hem met luide ftem den bijnaam van den grooten, gebiedende voords zijn ganfche gevolg, om dien eerenaam met even luide ftemmen voor den jongen Veldheer te her haaien (i). Ten uiterften verbaazend was het voor pompejus, zich, na deze zoo uittekende (O Plut. in pomp. p. 625. Anderen verhaalden, volgends plutarchus, dat deze bij naam aan pompejus het eetst in Africa doorznr overwinnend heir gegeven was, en dat dezelv. nu door sylla flechts bekrachtigd werd. Hij zei gebruikte dien het allerlaatfte, wanneer deszelfs al gemeenheid en langduurig gebruik door andere, jegens hem reeds alle aanftootlijkheid daar van ha, weggenomen; hij deed zulks eerst, toen h.j al Proconful den krijg in Spanje tegen sertoriu voerde, wanneet hij dezelven in alle zijne bevel ichrifien aannam. V 3 VI. boek I. io0fdst. . voor C 80. f. van R 672. 1 1 l 1 ?  gl® ROMEINSCHE VI BOEK I. BOOFDST, J. voor C» 80. J. van R 672. SVLLA weigertaan POMPEJUS eenen it gepraat. : 1 kende vereering, door den zelfden sylla den zegepraal geweigerd te zien, om welken hij, wegens zijne Jfricaanfche overwinningen, verzogt. Sylla bragt hem onder het oog: ,, dat de wet niemand, behalven eenen Conful of Prcetor, den zegepraal toeftond ; dat de ouda scipio, die veel zwaarer en roemrijker ftrijd in Spanje had gewonnen , alvoorens Conful of Pretor te zijn,, om die reden geenen zegepraal gevraagd had (1); dat het zegepraalend binnentrekken van eenen fchier baardeloozen jongeling, wiens ouderdom fiern zelfs het Raadsheerfchap niet toeliet, sijn eigen bewind als Diiïator zoo wel, lis deszelfs ontijdige eerzucht haatlijk in 's Volks oogen maaken zou." P o m p efus, die zulk eene naauwgezetheid in sylla voor geenen ernst kon houden, :n dezelve enkel aan eerzuchtige argwaan des Diclators toefchreef, luifterde weinig naar deze bedenkingen, het welk sylla 'er deed bij voegen: „ dat hij lem den zegepraal volftrekt niet zou toetaan , maar zich tegen zijnen eisch, indien hij £0 Zie D. VIII. bl. 110, in.  geschiedenissen. 3H hij denzelven niet te min wilde aandringen, krachtdaadig zou verzetten." Hrt drei gen des dwingelands vermogt even min op des jongen Veldheers harr, als zich zijne eerzucht door voorgewende naauwgezetheid liet afwijzen ; integendeel, zelf eene koenheid aannemende, die elk verbaazen en omhellen moest, durfde hij sylla zeiven te bedenken geven: „dat de rijzende zon meer vereerers, dan de ondergaande, heeft;" daarmede dit bedoelende, dat zijn gezag aan het wasfen het zijne aan het vallen was. Syll/ zelf verftond dezen trek niet wel, maa: zag duidlijk aan het gelaat en gebaar dei omftandcrs, dat pompejus iet ftout moest gezegd hebben, vroeg hier naar en riep, zodra hij dit vernam, door d koenheid des jongelings verbluft, twe maal agter eikanderen uit: „ hij zeg praale, hij zegepraale (i)!" Zulk eene eer, aan eenen jongelir toegeftaan, die zelfs geen Raadsheei maar flechts een Romeinfch Ridder wa; wekte voorzeker geen meer misnoegen < nij (i) Plut. in pomp. p. 625, 626. V 4 VI. boek I. BOOPDST. J. voor C. 80. {. van R* 67a. e e g Koenhei van pom ' 5 pejus. :n d,  312 romeinsche VL boek I. hoofdst^ J. voor C, 80, J- van R, 672. ] i J 1 2 é v Het kriigs- volk van pompejus h weder j fpannig en beteu- S geld. ee 42 nijd, dan het diep vernederend verwijt van flaaffche afhanglijkheid en onderwerping , 't welk pompejus met zijn voorbeeld aan geheel Rome deed, door den dwingeland met één dreigend woord te verbluffen, wiens blik over het leeven van zoo veele duizenden, ja over de geheele burgerlijke veiligheid en vrijheid Dngefloord beflischt had. Om nu het misnoegen en de wangunst even flout te trot"cheeren, als het eigendunklijk geweiden /oorbeeldeloos gezag, wilde pompeus zijne zegekar met elephanten befpanien, waarvan hij 'er verfcheidene op arbas veroverd en in Italië overge>ragt had: maar, de poort te eng voor ulk een vierfpan vindende, moest hij ien toeleg ftaaken, en zich, naar gewoonte, van paarden bedienen (1}. Het bederf des inhaaligen krijgsvolks, et welk nu reeds wist , hoe beilisfchend . ïszelfs wil voor de Veldheeren en in taatszaaken was geworden, ftelde hem nen anderen hinderpaal. Niet rijk ge- noeg, CO Plin. L. VIII, c. 2. Plut. in pomp. p. 5. .  geschiedenissen. 313 noeg, naar hunne verbeelding, door pompejus begifrgd, hielden zij onfiuimig op grootere gaven aan, en toonden zich gezind, zijn ganfche zegefeest te fiooren en hem op het fchandelijkst te hoonen, ten zij hij hunnen eisch voldeed. Het volllagene verlies van de aloude tucht fcheen dezen hinderpaal onoverkomelijk te maaken zonder eene nieuwe toegevendheid, wier voorbeeld nieuw bederf verwekken moest. Pompejus zag dit in en was nu waarlijk groot genoeg, gelijk ser vilius zelf erkende, die zich het fterkst tegen zijnen zegepraal had laten hor..in, om te verklaaren: „ dat hij liever afzag van die eer, dan haar voor zulk eene inwilliging te kopen." Het krijgsvolk, het welk hij zijne gelauerde bijlbundels daadlijk voorwierp, om daaraan het eerst hunne plunderzuc;it te boeten, zweeg; de zegepraal ging rustig en glansrijk voord; zijn manhaftig gedrag, in dezen tijd, fcheen nu alleen die eere waardig. Gaarne zou men hem nog eerst aangefchreeven hebben in den Raad,maar hij begeerde zulks niet: Zijne eerzucht werd daar toe door de volllagene ongeV 5 hoord- VL BOEK 1. HOOFDST. J. voor C.' 80. J. van R. 67a,  VI. boek I. hoofdst. J. voor C. 79- J. vm1 R, 673. 314 romeinschb hoordheid dezes bedrijfs te veel gevleid; terwijl 's Volks gunst zich daarom zelfs te eenpaariger voor hem verklaarde , wijl het zelve hem na den zegepraal nu nog als Ridder zag te boek ftaan (1). Deze zegepraal had echter eerst plaats in het begin van het volgende regeering• jaar (2), geduurende het welke sylla niet flechts zijn Dittatorfchap behield, maar zich daar bij tevens het Confulfchap had laten opdragen, waar in hij ikh tot Ambtgenoot had doen toevoegen q. c/ecilius metellus pius. Hii zelf bekreunde zich dus weinig aan zijne eigene wet, welke den tusfchentijd van tien jaaren vorderde tusfchen twee Cen • fulfchappen van den zelfden perzoon, en het welk zommigen heeft doen denken, dat dezelve eerst nu door hem zou ingevoerd ziin (3)> doch welke huiverigheid omtrend de naauwgezetheid van sylla voor CO Plut. in pomp. p. 6*6. Front. Straf. L. IV. c. 5 ex. 1. Epit. liv. L. LXXXIX. CO Fast. ca pit. ap. pigh. Annal. ad h l. C3) Hooke Rom. Hifi. V. Vil. p. 31jf. CrilVJer. Hifi. Rom. T. X. p. 250.  geschiedenissen. 3I5 voor zijne eigene wetten, waar boven hij toch ook als Diftator verheven was (i), ons daarom te minder noodzaaklijkfchijnt, daar hij toch dagèlijksch voor aller oogen zijne wetten tegen de weelde door de fchandelijkiTe overdaad en brasferij overtreedde(a").ln de keuze zijnes Ambtgenoots, fchijnt ons voords zijne ftaatkunde opmerklijker ,dan zijne erkentlijkheid, die toch van elders weinig bleek; daar deze metellus, die het allereerst, bij zijne terugkomst in Italië zijne zaak omhelsd en dezelve door zijn gezag zoo uitmuntend gefterkt had, door zijne geboorte en opvoeding zoo wel, als bijzonder door de vernedering, welke hij eenmaal van de Gemeentsluiden, wanneer hij hun vruchtloos voor zijnen vader te voet viel, ondergaat had (3), de onwankelbaarfte aanhangei der Aristocratie geacht mogt worden, wiens maagfehap , door zijne vrouwe metella, sylla voords van alle fter ke tegenkanting in zijn hoog gezag verze kerde (1) Zie D. XII. bl. 155. (2) Plut. in syll. p. 474* (3) Zie D. XII. bl. 345. 34> VI. boek I. scofdst. }. voor C. 79. J. van R. 673. 1  vr. BOER i. HOOFDST. J. voor C 79J. van II 6/3' (1) Zie boven bi. 201. (2) Zie D. XII. bl. 35». 3l5 14 O M E I NS C HE kerde, en wiens gemaatigder geestgefteldnis(i) hem geene gevaarlijke mededinging deed vreezen. Het Volk verheugde zich over deze daadlijke herftelling van het Confulfchap, welke de gedaante van het Gemeenebest aan het overheerde Rome wedergaf, doch die, onder het gezag eenes beftendigen Diftator zoo weinig wezenlijks beduidde, dat ook de Keizers naderhand het Confulfchap gerust in wezen lieten, en sylla naarvolgden, in zich zei ven doorgaands deze eer te laten opdragen, om door derzelver burgerlijkheid het aanftootlijke hunnes oppergezags eenigzins te verzachten. Ondubbelzinniger blijk van erkentenis, dan syll a's verheffing van mete ll u s tot zijnen Ambtgenoot, gaf thands metellus zelf aan q. calidius, die als Gemeentsman de intrekking van het banvonnis tegen zijnen vader doorgeirongenhad (2), enthands naar het Pre'orfchap ftond; daar hij, fchoon zelf nu Con-  geschiedenissen. 31? Conful, zich niet flechts alle moeite bij het Volk gaf, om zijne mededinging te onderfteunen , maar zelfs zich geenzins(: fchaamde, om hem, wegens dien reeds' lang beweezen dienst, den Befchermheerj van zich en zijn vermaard gedacht te noemen CO- De eernaam van pius kwam hem aldus zoo wel in zijne betrekking als vriend, als in die van zoon toe, en had hij dien tevens bij zijn vaderland verdiend, hij zou in onze oogen het edel afbeeldzel voltooid hebben' van de aloude Romeinfche rechtfchapenheid : maar — het zelve mede hebbende helpen beftrijden , wordt hij niet meer in onze oogen, dan weleer een coriolanus was. Sylla, die de rijzende grootheid van pompejus met weerzin, argwaan en heimelijke vrees aanfchouwde C2)? achtede het thands niet genoeg, den Staal gebragt te hebben op zulk eenen voet. dat dezelve weinig van eene fpoedige omwenteling had te vreezen, maar oordeelde tevens, nog geheel bijzonder te moe CO Cic. pro plahc. c. 25». CO Plot. in pomp. p. 626. VI. BOEK I. OOFDf.T. . voor C. 79' . vsn R., 673. Nieuwe Staatkundige middelen van SYLLA.  3i3 romeinschb VI. boek I. hoofdst. J. voor C. 79J. van R 673. 1 ] j t 1 ( ( 1 11 z b z l moeten zorgen voor zijne tegenwoordige hoogheid niet alleen, maar ook voor zijne aanftaande veiligheid. Hiertoe behoorde de opeisfching van cn. norbanus, die op het eiland Rhodus eene wijkplaats gevonden had , doch zich nu midden op de markt aldaar, terwijl de Rhodiërs den eisch van sylla in overweging namen , om het leeven bragt CO- Maar hier toe behoorde nog i/eel meer de vrijlating van tien duizend laaven zoo van hem zeiven, als van zijie voornaamfte aanhangers, allen uitgeezene jonge knaapen, dien hij onder de lomeinfche burgers opfchreef, en die, naar geCO Eptt. liv. L. LXXXIX. Appian. alex. fe bell, civ. L, I. p. 406. In dit jaar vinden wij og deze bijzonderheid wegens de haatlijkheden Ier profcriptie aangeteekend. Zekere mutilus, ie mede op eene der lijsten ftond, waagde het heimjk en met den tabbaard om het hoofd gefiagen it zijnen fchnilhoek "naar huis te komen; maar ijne vrouw, bastia genaamd, weigerde eenen alüng in te laten , het welk hem wanhoopend ch zelf deed grieven, en het huis zijner vrou- e met zijn eigen blosd bevlekken. Epit. ivt L. LXXXIX.  geschiedenissen. 3In voor altijd aan hun bij verdrag gelaten , verplicht waren af te ftaan (2). Deze (1) Appian. alex, de bell. civ. L. I.p. 413. (9) appian. alex. de bell. civ. L. I. p 4'3Het Epit liv. L. LXXXIX. heeft 47 keurbenden, doch daar appianus nog nadër (p. 416.) het getal des krijgsvolks op 120,000 mannen bepaalt,blijkt het, dat h;t getal der keurbenden niet meer dan 23 kan geweest zijn. vr. boek I. [oofdst. . voor C. 79[. van R. 673-  VI. boek I. hoofdst. J. voor C 79. J. van R, 673. ( l 1 < Sylla weigert ( her herhaalde 3 Conful' 1 fcbap, X 320 e.omeinsche Deze nieuwe kluisters voor de burgerlijke vrijheid van geheel Italië gefmeed, deze nieuwe fteunzels tevens voor de tegenwoordige Staatsgefteldnis vastgezet, en zich van zoo veele lijfwachten in Rome zel«e en in gansch Italië verzekerd hebbende , mogt syllabu veilig zijn oppergezag genieten, ja kon hij zelfs, 't welk anders geenen dwingeland ooit gebeuren mogt, aan het veilig terug keeren denken tot den ambtloozen ftaat, fchoon duizenden en tien duizenden hem omringden , die vaders, broeders, zoonen,echtgenooten van zijne handen te eisfchen nadien. Gelijk de duurzaame regeling van len ganfchen Staat hierop reeds fcheen gericht te zijn, was deze verordening inzonderheid eene blijkbaare nadering tot lit zijn doel, waar voor hij echter niet ütkwam voor in het volgende jaar, en iet welk niemand te vooren tot op dien >oger.blik in de gedachten was gekomen. Het Volk droeg hem voor het volgenIe jaar op nieuw het Confulfchap op, doch :ag zich voor het zelve, met de uiterfte «vreemding, door sylla bedanken,en •enoemde toen p. servilius vatia na  GESCHIEDENISSEN. 32I haderhand isauricus bijgenaamd en app. claudius pulcher tOt die waardightid. ' De verkiezing dezer beide Confuh was geheel naar den zin van sylla en be . moedigde hem alzoo te meer, om daad-, lijk eenen Hap te doen, die alle volkeren,: zoo ver zij thands het oog op Rome hielden , verbaasde, en die zeer veelen, ook in laatere eeuwen, onoploslijk is gebleeven. Na zich met de onbepaaldfte magt bekleed gezien en nu onlangs ook de zeldzaame eer genooten te hebben , van de Stad zelve door eene uitlegging der muuren te vergrooten (i); na zich nu zoo wel gevestigd te hebben in het bewind, dat het geenen zijner vijanden, zoo veelen 'er dan ook nog aan zijne ilachting mogten ontkomen zijn, zou mogelijk geweest zijn, zich met eenig goed gevolg tegen hem te verzet' ten; legde hij zelf, geheel uit eigene be weging , zonder eenige merkbaare reder of aanleiding van buiten, in eene volko mene gezondheid, en in de volle leevens krach (1) Tacit. Annal. L. XII. c. 33. Sehec. do benef. L. V. c. 16. XIII. DEEL. X \t. b o h k I. [oofdst. . voor C. , van R» 674. SERVI. .u's vatia :n app. 2laudius >Ut-cher 1  322 romeinsche V. boek X. hoofdst. ]. voor C. 73. j. van r, °74' kracht eenes gemaatigden ouderdoms, een opperbewind neder , tot welks verkrijging hij zoo veel arbeids, zoo veel gevaars opgeofferd, zich zeiven met zoo veel fnoods en gruwelijks overladen had, en welks vreedzaam bezit nu reeds den fchijn eenes wettigen eigendoms in aller oogen had verkreegen (i). Plutarchus achtede dit beftaan een blijk, dat hij veel meer nog op zijn goed geluk, dan wel op alle zijne voorzorgen, (leunde (2). Appianus kan niet zwijgen van het gevaar, *t welk hij daar doorliep(3), en acht zijn lijfsbehoud en eigen dood nog grooter wonder, dan het waagen van dien ftap, daar toch meer dan honderdduizend rnenfchen en daar onder negentig Raadsheeren, vijftien Oud- Conjuls, en zes en twintig honderd Ridders, volgends zijne bereekening, aan zijne wraak waren opgeofferd, ja geheele Steden het verlies van vrijheden , fchatten en landerijen tegen hem hadden in te brengen. Caesar zelf, (1) Appiisr-. alex. de bell. civ- L I. p. 415, (2) Plut, in syll. p. 473. (3) A.ppiak. alex. üid.  GESCHIEDENISSEN. 323 zelf, die meer, dan iemand ooit, bevoegd fcheen, om het beleid eenes dwingelands te beoordeelen, durfde zeggen: „ dat s y l •' la een domoor was, toen hij het Meesterfchap nederlegde (i)." De wijze de-1 zer nederlegging zelve deed echter terftond zien, hoe volkomen zeker sylla van zijne zaak meende te zijn; terwijl de uitkomst bewees , dat hij waarlijk veel fchranderer, dan c jr s a r zelf, had geoordeeld , die naderhand het Meesterfchap behield, doch in het zelve zijnen dood aan drie en twintig wonden vond (2). Voor (1) Shet.2« juL.c.77. - Zijne eigene woorden waren: syllam nescis/e litteias, qui Dictaturam depofuerit. Wij hebben derzelver letterlijke kracht, zoo veel wij konden, in den tekst uitgedrukt; tot welks opheldering verder dient, dat de Leermeesters in Taal- en Letterkunde, die de wetten der Welfpre. kendheid voorfchreeven (DicHeerden'), door cffiSAtt in deze fchitnpfcheut als Diüators gedacht werden, waarop als dan bet niet weten der letteren door sylla, die anders een zeet getetterd man was, zeer geestig en nadruklijk word toegepast. Mtuuhes, ad suet, 1. c. (2) Suet, in Jul. c. 82. X 2 VI. boek I- [oofdst. . voor C. 78' T, [, van U. 674.  524 ROMEINS CH E VI. BOEK L HOODFST. J. voor C T J. van R. 674. Sylla legt zijn Di&aterfcbap OC" der. 1 ( ] % I r t 4 Voor den eenvoudigen burger , wien het meest aan doorzicht mangelde in de belangen eener eigenbaatige en eerzuchtige Staatkunde, was het minst bevreemdend, dat sylla zich ter nederlegging van het Ditlatorfchap gereed betoonde, na dat hij den geheelen Staat nu volkomen naar zijne inzichten had geregeld, daar hem toch dit oppergezag flechts zoo lang was aanvertrouwd , tot dat hij zulks, naar zijn oordeel, volkomen zou verricht hebben. De geheele plegtigheid der aftreding gefchiedde ook op zulk eene eenvouwdige wijze, als of sylla zelf niets bevreemdend in dien flap gevonden had,noch door mderen gezogt wilde hebben. Hij verfcheen midden op de markt ; verklaarde sich bereid, om reekenfchap te geven van sijn gehouden gedrag, indien zulks ienand van hem vorderde; legde daar mede •penlijk zijn bewind neder, liet ten tee;en daar van zijne bijldragers en overig ;evolg van zich en uit een gaan, en bleef og een geruimen tijd met zijne bijzondee vrienden, al op en neder wandelende, ir markt, terwijl de ganfche menigte, in Taakelooze bedwelming, geheel oor en oog  GESCHIEDENISSEN. 325 oog voor hem alleen was (O, die, voor éénen oogenblik nog, Rome, geheel Italië en deszelfs wingewesten beheerschte," gelijk een jupiter. in haare oogen V heelal bedwong O), en nu als ambtloos ] man verkeerde in haar midden, aan de wraak van eiken medeburger blootgefteld en door de wederwraak van gansehItalië, naar het haar fcheen, gedreigd. De verbijstering van deze, in één punt te zamen treffende, tegenwerking, die naauwlijks voor eenige verhooging vatbaar fcheen, beklom eindelijk eenen trap zoo hoog, dat onze verbeelding haar niet agtervolger kan : wanneer, naamlijk, die menigte sylla ten laatften met zijne vrienden te huiswaards zag keeren , en hem, in he heenen gaan, hoorde fchelden door eenei jongen knaap , zonder dat hij , wien wraak de uitmuntendfte mannen, de vei maardfte Steden noch ganfche Geweste geipaard had, ftilzwijgend en gelate d (1) Appian. alex. de bell. civ. L. I. p. 415- (2) Zulk eene beleefdheid had immers gicei hem openlijk ten aanhooren des Volks in zijn pi voor roscius gezegd? — Zie boven bl. 297. X 3 VI. BOEK I. OOFDST. , voor C. . van Iv. 674. i t 1 s Q n it O iic  VI. BOEK I. HOOFDST. J. voor ( 78. J. van F 6>4 Bemoei jing van sylla bij de volgen, de Confulbenoeming. < \ i ï c 4 326 romeins che dit tergend aanbasfchen verdroeg , zeggende hij alleen, op den drempel van zijn huis ftilftaande, tot zijne vrienden; „ die " knaap zal maaken , dat niemand na mij • ooit zulk een bewind zal afleggen." Welk woord naderhand den fchijn van eene voorfpelling kreeg, daar caesar, de eerfte Diiïator na hem, gelijk wij zagen, zijne vrijwillige ambteloosheid befchimpte (O. Eigene veiligheid verbood nogthands den ambtloozen sylla eene volllagene onverfchilligheid omtrend het volgend bewind der algemeene zaaken. Geduurende de regeering der tegenwoordige Confuls, die zijne bijzondere vrienden waren en wier aanftelling hij zelf had bewerkt, behoefde hij van het bewind zelve alvast liets te duchten: maar de keuze hunner )pvolgers was hem daarom te belangrijier , wijl hij nu zijnen rechtftreekfchen nvloed op derzelver benoeming miste. )e uitwerking daar van bleek terftond, aar m. ^emilius lepibus geheel teCO Appiav. alex. de bell. civ. L. I. p, 415, tó". Plut. in syll. p. 473,  geschiedenissen. 3^7 tegen zijnen zin , benevens q. l u t aTIUs catulus voor het volgende jaar benoemd werd. Pompejus had voor ^milius gewerkt; daar aan was deszelfs verkiezing geheel te danken, en de bewustheid, dat zulks tegen den zin van sylla was, was misfchien wel de eenige reden, waarom pompejus, die nu reeds in misnoegen met sylla leefde, zoo fterk voor hem geijverd had. S yll a zelf alvast kon zich niet onthouden, wanneer bij poMPEjusmet blijkbaar genoegen over deze benoeming het veld var mars zag verlaten, hem fchamper toetc voegen : „ gij moogt wel trotsch zijn , jongeling, op uwen welgeflaagden arbeid, daar het u gelukt is, den on waardigften l epidus bij en vóór den braafften catulus, door het Volk, op uwe aanfpoo ring, benoemd te zien. Wacht u zelvei echter wel, van niet te fluimeren, daa gij zelf uwen vijand tegen u gewapem hebt (i)l" °uk deze voorfPellin kreeg eene vervulling, welke het fchran de (X) Plut. in pomp. p- 6a6. in syll. p.47: X 4 M. boek I. hoofost. J. voor C. 77]. van R. 675- m. «mimi's le- pidus en q. lutat1us cv(u- lus Cssf. 1 I 1 x I kt  vr. boek I. hoofdst. J. voor C. T ??- J' van R. 675. VoorgewendeGodsdien. ftigheid van sylla. 1 1 ( l v ê d h • h d ei e< k< 328 romeinsche der uitzicht van sylla in Staatszaakea op het duidlijkst bewees. Het was deze verkiezing, gelijk zulks u" plutarchus fchijht, die sylla aanleiding gaf, om nu nog op een nieuw bedrijf bedacht te zijn, ten einde zich van 's Volks geest zei ven even zeer te verzekeren , als hij zich anders welligt Jnkel op den geest des Raads bij een >eter uitgevallen Confulfchap zou veriaen hebben. Eerlang wijdde hij , als loor naauwgezetten Godsdienst gedree'en, het tiende gedeelte'van alle zijne oederen aan hercules toe, ter berediging, voor het oog, der Goden weens ai het onrechtmaatige, het welk hem e drang der tijden, zijnes ondanks, mogt ebben doen begaan, en bij deze gelegeneid vergastede hij geheel Rome, verfcheiïne dagen lang, met zulk eene overdaad 1 kostbaarheid, dat 'er wijn van veertig aren oud verfchonken , en dagelijksch me menigte van overgefchootene brok:n in den Tiber geworpen werd (i). Te X Plut. in syll. p. 474. pLiN. Ll XIV> c. 14,  geschiedenissen. 3^9 Te midden van dit feest werd zijne vrouw metella gevaarlijk" zi:k. De Priefters gebooden hem, haar niet te bezoeken ten einde zich nu niet te ontreinigen , en vooral te zorgen, dat zij niet aan zijn huis ftierf, om door haar lijk zijn Godsdienftig feestbedrijf niet te ontheiligen. Ook deze proef was eenen sylla, fchoon anders tederlijk verbonden aan metella, niet te fterk, wijl zij in het openbaar gefchiedde en bo ven al aan zijn oogmerk diende. Hij zone zijne Gemaalin eenen lcheidbrief, liet haa ftervende zijn huis ontruimen, zettede h.' feest voord, en werd, na haaren dood de eerfte overtreder van zijne eigene we wegens de rouwplegtigheden , daar hij b haare uitvaart eene voorbeeldelooze kos baarheid en pracht befteedde (i). Om zijnen rouw over het verlies vi zijne geliefde metella te leeniget ontzag hij geenzins, zijne eigene tafelwe ten te overtreden, maar bragt hij fchi a' c. 14. De wijn was waarfcbijnlijk die Opimiaanfc waar van wij elders fpraken. D. XI. bl. 46 Cl) Plut. in syll. p. 474- X 5 v vr. boek I. 1001'DST. |. voor C, 77' F. van R. 675. i I » t ij n i* i' er le he, 7.  VI. BOE K i. HOOFDST. J. voor C. t 77' j. van R. 675- Sylla verbindt zich aan wleria. l i s - T g ei te h< kc ga dij ( lijk Hc ttet. 33° romeinschb alle avonden en nachten in de kostbaarfte en losbandigfte brasferijen met zijn gewoon gezelfchap van tooneelfpelers, danzers en potzenmaakers door. Weinige maanden Iaater verving echter eene nieuwe liefde allen nog overigen rouw. 'Er werden zwaardvechterfpelen gegeven, waar bij de vrouwen en mannen ■ot nog toe onder een zaten. Sylla, voonde dezelven mede bij ( i ). Niet ^er van hem zat eene vrouwe van bevaligen leest en voornaamen ftand, vale-ia genaamd, eene dogter van mesala en zuster van den Redenaar horensius, welke onlangs van haaren man ifcheiden was. Zij ftond voor kuisch 1 braaf te boek, en fchaamde zich echr geenzins, agter sylla om^nde, ra een vlokjen van den tabbaard te trekn, en daar mede naar haare plaats te an. Sylla zag, op de gevaarworig hier van, bevreemd om, en hoorde met ;0 Plut. in syll, p. 474. Het is niet duid, of sylla zelf deze fpelen gegeven hebbe. oee meent dit, Rom. Hifi, v. VII. p. 339. ,»  geschiedenissen. '33x met genoegen uit haaren mond: „ ontrust u niet, 6 Veldheer , ik wenschte flechts voor zóó veel deelgenoot van uw geluk te zijn!" Terftond toonde hu. zich gevoelig voor dat woord. Hij liet oogenbliklijk door zijne goede vrienden vernemen naar haaren naam, afkomst en geaardheid. Het fpoedige beticht daar var werd onmiddellijk gevolgd van uitgewor pene en beandwoorddelonken, grimlachjen; en lief koozingen , en daarna vetvangei door huwelijksvoorflagen, waarover zie, v aleria geenzins behoefde te fchaa men, fchoon het elk s y l t a ten fchand duidde, dat hij in zijnen ouderdom zie als een wulpfche jongeling door enkel dai tele behoorlijkheden tot eene nieuwe ech verbindnis had laten overhaalen (i> De bevalligheden van vale au kol den,echter, na dezehuwelijksvoltrekkn zoomin zijn hart boeijen , ato haare vu rige liefde en onopfpraakhjke huwelijk trouw: tooneellpeelfters en zangeresf deelden nevens haar in zijne openbaa lief koozingen , terwijl een verach-hj m (i) Plut- in syll. p» 474- VI. boek i. hoofdst. J. voor C. 77- n ]. van R* 675- i 1 1 e a 1- WeUuftig gedrag van 'g sylla. .1s- ;n re ke e-  v. BOEK L hoofdst» J. voor C, 77. J- van R, «75. Sylla door eene ruisziekte, aangetast. j \ r 332 SOMEINS CHE metrobius, fchoon reeds een oud gedrocht , zijn verfoeilijke lieveline bleef (i). & Met deze ganfche hofhouding derfchandelijkste ontucht was sylla nu Rome ontweeken, om zich, op zijn landgoed bij Cumce meer onbelemmerd aan de vermaaken en den wellust overtegeven. Derzelver pestgenot was evenwel van korten duur. Een kleen ongemak, 't welk hij niet had geteld en lang verborgen gehouden, werd nu het begin eener ziekte van den ramp. zahgften en afzichtelijkften aard; dezelve tastede zijn geheele ligchaam aan, welks bedorvene vochten hem een heirleger van vijanden teelden en voedden, die, als zoo veele beulen van den wreedden aard, wraak kwamen nemen van illede gruwelen, welken zijne woede gepleegd had. Dag en nacht waren vercaeidene handen bezig, om hem van de* vijanden te ontdoen, voor wien hij ;elf, die honderd duizenden op het veld 'erfloeg, ten eenemaal op zijn ziekbed noest bezwijken. Een ontelbaar heir verving CO Zie D. XII. bl. 185.  geschiedenissen; ' S33 ving telkens de geringen menigte, im bevrijde, fchooning werd onnut, HefeIen' dcl. vaten , baden zelve werden onmadW aangeftooken, wanneer, n bereik kwamen; de fpijs, =>ndhl,d, hemmoest voeden, bragt hen, daar at, rerftond van ongedierte » « ; « „ienw verderf in de ingewanden CO- "„iddenvanditfehriklijk lijden,onf Jd hij zich echter even min, als gednn „de ziine fchandelijke vermaaken va, eenen gezetten aibeid en blondere Staats bemoeiing. Tien dagen voor znnendoo fteHe hif nog voor de inwooners va P„„.«, wier onenigheden hij hacl ^ , d; ee„ wetboek voor hnn volge toisl Ik bewind, ja het niterfte oogenbl le leevens zelf kenmerkte , b,, d,e t Wraakznchtigencharak,e,s, het welk n het minst gevoe! betoonde van de fc-h Se tucht, waarmede de Voomemgh Hem voor aller oogen fcheen te Daan. ^ (l) P lu t. in syll. p. 474» 475- VI. boek I. oofdst. . voor C« 77' „ [. van K. 675- Uiteinde van sylla. I i n d ik e- es iet Ik- :id Op len,  vi boek i. hoofdst. J. voor C 77» J. van R 675. ( 1 1 ( t i 11 v (0 Plut. in syll. p. 475. 334 ROMEINSCHE den dag voor zijn verfcheiden vernam hij, dat granius, een Bewindsman van Puteoli, met dé betaaling van eenigefcbuld 'opzetlijk naar zijnen dood wachtede: hij ■ontbood hem terftond bij zich, en liet hem voor zijn fterfbed door zijne flaaven verworgen. Hij zelf vergat bij dit laatfte toorieel van zijne woede dermaate zijne eigene zwakheid, dat hem, onder de aanhitzing van dezen moord door gefchreeuw en lijfsgebaar, een etterbuil barftede en hem zoo veel bloeds deed verliezen, dat hij,na den nacht in de folterendfte fmart te hebben doorgebragt, den geest gaf (1). Dus ftierf sylla de Gelukkige;,,ja de ïenige der ftervelingen, zegtPLirvius, He zich, tot zijnen tijd toe, dezen naam lad toegeëigend, en wier aanneming echer op burgerbloed en vaderland- beftrijüng rustede. ö Dwaas begrip! roept hij 'er evens te recht bij uit: zijn leevenseinde mners was veel folterender, dan de loord van hun allen te zamen, dien hij eroordeeld had, daar hem zijn eigen lig. chaam  GESCHIEDENISSEN. 335 chaam opvrat en millioenen beulen baar- de (O!" Hij had den ouderdom bereikt van' zestig jaaren, en liet twee kinderen van1 metella en eene zwangere weduwe in valeria agter. Belangrijker, dan dezen , voor onze gefchiedenis, waren de gedenkfchriften van zijn eigen leeven, waaraan hij twee dagen voor zijnen dood nog fchreef, en waarvan plutarchus, daar zij anders voor ons door den vernielenden tijd verlooren waren , een doorgaand gebruik gemaakt heeft. Het laatfte bijvoegzel van zijne veege hand was, volgends plutarchus, van dezen inhoud : „dat de Ohaldeeuwfche Wigchelaars hem voorfpeld hadden, dat hij in den vollen bloei van zijn geluk zou fterven: en dat hij zelf gedroomd had, dat zijt zoon, die korten tijd vóór meiell/ overleeden was, hem in een afgefleetei kleed bezogt had en gebeden, om allverdere bemoeijing te laten varen en me hem naar metella te gaan, ten eind* gezamenlijk met haar in ftille rust te lee ve Ci) P lin. L. vil. c. 4> VI. BOEK li lOOFDST. , vooi C 77f. vsn R. 67 5Bijzonderheden wegen ss ylla. I l t l  vr. boek 1 hoofdst. J. voor C 77J. van R 675. 336" ROMEINSCHÊ ven (1)." Deze droom, in zijnen toé^ ftand zoo natuurlijk, als de voorfpelling der Cbaldeeuivers op den grond van alle 'zijne fchrandere voorzorgen, had zulk eenen diepen indruk op zijnen geest gemaakt, dat hip den volgenden dag zijnen uiterflen wil bepaalde (2), waar bij hij voogden zijner kirjderen benoemde en veelvuldige erfftejlingen aan zijne goede vrienden maakte, doch daar bij pompejus geheel en al voorbijging, ten blijkbaaren teeken, hoe kwaalijk gezind hij thands voor zich zeiven jegens hem was, wien hij uiterlijk met zoo groote vereering en onderfcheiding had behandeld (3). Lucullus in tegendeel, die hem uitmuntend in den Mithridatifchen krijg gediend had, vond de Gedenkfchriften van sylla aan zich opgedragen, en deszelfs zoontjen tevens aan zijne voogdije, met voorbijgang van p o m p e j us, aanbevolen, het welk eene bron van misnoegen, wangunst (O Plut. in syll. p. 475. (sj Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 416. (3) Plut. in pomp. p. 6a6. in syll. p.475.  geschiedenis s ê n. 33? gunst en verbittering tusfchen deze twee mannen voordbragt, dien de laatfte echter geenzins tot'de nagedachtnis van syl- 1 la zei ven uitftrekte (i). In tegendeel gedroeg zich pompejus zeer grootmosdig in den twist, die 'er nu onmiddellijk tusfchen de beide Confuls rees over de uitvaart, welke het Gemeenebest, naar het oordeel van den Raad en op het voorftel van catulus, aan het lijk van syuawis verfchuldigd. Deze Conful en de meerderheid des Raads achteden, dat het lijk met praalftatie naar Rome gevoerd en op 'slands kosten in het veld van mars moest begraven worden: lepidus, integendeel, verzettede zich met de minderheid hier tegen zoc halftarrig, dat deze uitvaart alleen Romt terftond met fchroomlijke verdeeldheic dreigde. Pompejus, die dit zag liet geene gunst, gebeden ncch bedrei ging zelve onbeproefd, om eene eenftem migheid te bewerken voor het gevoelei van catulus, en toonde zich zelvei het eerst bereid, om het lijk zijnes vijand t (i) Plut. in lucull p. 494» XIII. deel. Y VI. boek I. ioofdst. , voor c. 77- f. van R. 675Edclmoetig gedrag van pompejus bij de uitvaart van sylla» i 1 1 5 3  VI. boer I hoofdst. J. voor C 77J. van R 675. De uit vaart van sylla. 3g8 KOMEINSCHE te volgen, en daar door zoo wel veilig, heid als eer aan deszelfs uitvaart bij te zetten (1). Het lijk van sylla werd nu op ees praalbed, rijkelijk met goud vercierd, en in Koninglijk tooizel gedoucht, van Cumce naar Rome gevoerd. De trein werd door hoornblazers aangekondigd, door ruiterij geopend en door een geheel gewapend heir geflooten. Zij, die als Onderbevelhebbers of Krijgstribunen onder sylla hadden gediend, kwamen van alle kanten in volle wapen, rusting tot denzelven toelopen, gevolgd van eene talrijker menigte volks, dan te vooren nog immer in Italië bij een was, terwijl de bijlbundels en andere kenmerken van het Diftatorfchap, waarvan sylla zich weleer bediend had, voor zijn lijk werden uitgedragen. De kostbaarheid en praal van deze uitvaart fcheen echter eerst te Rome zelve te beginnen: meer dan twee duizend goudene kroonen, in allerijl vervaardigd, kwamen 'er, terwijl het lijk aldaar vertoefde , als zoo veele gefchenken van fteden, CO Plut. in syll, p. 475. in pomp. f.626.  GESCHIEDENISSEN. SS9 den, wingewesten , keurbenden en bijzondere vrienden aan, behalven nog een ongelooflijk aantal van allerleije andere' kostbaarheden. Schroom voor opfchudding, uit hoofde van het talrijk opkomen van gewapend krijgsvolk, deed den Raad befluiten, om toch niets te verzuimen, 't welk achtbaarheid en heilige huivering aan deze plegtigheid zou kunnen bijzetten. Het geheele Prieftergenootfchap en de Vestaalfche maagden omringden daartoe het lijk, 't welk voords gevolgd werd door den Raad en de tegenwoordige Overheden , vercierd met alle de kenteekener haares bewinds. Daarna kwamen de Rid ders, die vervangen werden door voet volk, allen vergulde legervaanen en ver zilverde fchilden voerende, terwijl eet fchier ontelbaar aantal van toonkunftenaar bij tusichenpoozen eenen treurtoon lietei hooren, die telkens beandwoord wen door een luid gejuich, geregeld aange heven , eerst door den Raad, voord door de Ridders , daarna door he krijgsvolk, en eindelijk door de m< nigte. De eenftemmigheid van dit g juich verzekerde echter de eenpaarighe Y a d VI. BOEK I. 100FDST. [. voor C 77- n j, van R» 675- 1 l I 1 1 S t id sr  VI 10 EB I HOOFDST. J. voor Ci 77J. van K 675- 34* ROMEINS CHE der hartgevoelens niet, daar veelen het gemis van zijnen perzoon , anderen van zijnen fteun der tegenwoordige ftaatsgefteldnis b< klaagden, doch de overigen, fchier even fchroomvallig bij zijn lijk, als weleer voor zijn geweld, perzoonelijke veiligheid bij ziinen aanhang in luide, fch on geveinsde, toejuiching zogten. Op de markt genaderd, werd het lijk voor de fcheepsnebben nedergezet, en hield een der welfprekendfte luiden van dien tijd, naar algemeen gebruik, eene lijk en lofrede, welke zijn zoon favstus had moeten verrichten, indien deszelfs kinderlijke ouderdom zulks niet belet had. Van daar droegen eenigen van de fterkfte Raadsheeren de baar op hunne fchouders naar het veld van mars, waar tot nog toe alleen de graven der Koningen waren (i). Hier werd het lijk op eenen brandftapel gelegd, wijl sylla in zijnen uiterften wil uitdruklijk verboo- den (O Appian. alex. de bell. civil. L. I p. 417, 418. Crevier acht het dragen der lijken door Raadsheeren van laatercn tijd. Hifi. Rem, T. X, p. 300.  6ESCHIEDENISSEN. 841 den had, onverbrand begraven te worden , uit vreeze, dat een ander welligt aan zijn lijk mogt pleegen, het geen hij « zelf aan het overfchot van marius ge- >' daan had (i). I Daar alles zich, welmeenend of geveinsd, beijverde om sylla's uitvaart luifterrijk te maaken, hadden de voornaame Romeinfche vrouwen zelve, twee honderd en tien toebereidingen van fpecerijen voor zijnen houtmijt zamen gebragt, en bovendien nog twee boetzeerzels van lee vens grootte, het eene sylla zei ven, het andere eenen bijldrager verbeeldende, bdden van kostbaaren wierook en kaneel kunftiglijk vervaardigd. Vrees < oor regen had de ganfche pittigheid eenige uuren doen ophouden ; voords was de lucht (O Zie D XII. bl. 578. Cic. ie Leg. L. II. c. 22. PL!n. L. VII. c. 54- Deze plaats geeft ons gelegenheid, om te herftellen, het geen wij volgends /aleriusmax.(u IX. c. 3. ex. lOvan dtn asch van marius gezegd hebben, wijl h t alhier blijkt, dat deszelfs lijk onverbrand begraven was, tn aizoo de a>cb van marius daar ter plaatze voer zijn everjebot 'in bet alfctmeen te boaden is. ■ Y3 VI. boek I. oofdst. voor C. 77. , van R, 675.  342 romeinsche VI. boek i. hoofdst. j. voor C 77j. van R 6>5- Graffchrif van sylla, lucht opgeklaard, en had een gunftige wind het lijk fpoedig onder den fchat van fpecerijen doen verbranden; daarna ' was de brandftapel zelf langzaam verteerd,' en alles eindlijk tegen den nacht door eene aanhoudende regenbui uitgebluscht, het welk aan zijn goed geluk zoo wel in zijne uitvaart, als in zijn leeven, toegefchreeven werd. e Ten tijde van plutarchus was zijn praalgraf op het veld van mars nog in wezen , met een graffchrift, 'f welk men toen verhaalde, dat hij zelf voor zich had vervaardigd , en het geen dezen zin had: „ dat hij van niemand zijner vrienden in weldoen, en van niemand zijner vijanden in kwaaddoen, overtroffen was (O." Dit graffchrift, 't welk de zegepraalende boosheid zich zelve alleen kon Hellen , roept ons thands uit de verbijftering van uiterlijken praal en eerbewijs terug, welken zoo dikwijls doen vergeten, wie zij toch eigenlijk als menfchen waren, aan wien het belang, de vleijerij of flaaffche vrees zulke buitenfpoorige hulde beweesen. In. (O Plut. ia syll. p. 475.  geschiedenissen. 343 Indien sylla als DiEtator was geliorven, zou voorzeker niemand zijn cha rakter dubbelzinnig verklaard hebben: doch daar hij dit gezag vrijwillig nederlegde, als ambtloos Burger zijnen eigen dood ftierf, en door geheel Italië met het prachtigfte rouwfeest werd vereerd, is deswegens eene moeilijkheid ontftaan, welke den wijsgeer sênbca deed zeggen : „ het behoort onder de onbeflischte , aaken , welk een man sylla zi; geweest, wiens vijanden zelve getuiger zullen, dat hij op zijnen tijd de wapener aangreep, en op zijnen tijd dezelven ne derlegde (i) " De meeften hunner, dit over zijn charakter Heilige uitfpraak ge daan hebben, vonden, uit hoofde vat dien vrijwilligen afitand, meer wraak dan heersch-zucht in zijn hart (2). An deren, integendeel, hebben dezen afdam aangezien voor een blijk der doortleepen heid van sylla, die zich, vooral bi he (1) Senec. Confol. ad marc. c. I*. (2) Ver tot. Hifi. des Revo/. Rom. T. LH. p 137. Mably Obferv. fur les Rom. p. 07. Ron Converf. Vol. II. p. 99- Y 4 VL b oeb I. hoofdst. ]. voor C. 77I. van R. «575VerfchiLlende beoordeelingen van sylla. 1 l t j t  VI. BOEK I. HOOFDST, J. voor C. 77 \ van R. ' <75. S44 ROMEINSCHE het groot worden van eenen pompb-. jus, niet kon vleijen met een vreedzaam opperbewind, en, uit hoofde zijner voorzorgen in de ftaatsgefteldnis, in de yolflagene vernieling zijner tegenftanders, i« de beguichehngen des Volks en in den aanleg van zoo veele krijgscolonien door geheel Italië, genoegzaam verzekerd was van eenen veiligen terugtred (i). Dezen terugtred acht applanus echter het hoogtle toppunt der eerzucht zelve, welke, zijnes oordeels, sylla zoo buitenfpooïig maakte in zijne wenfchen, dat hij, die, onder . begunfliging van het geluk, zich uit de eigenlijke ambteloosheid tot de dwinglandij verheven had, nu ook van eenen dwingland tot de ambteloosheid wilde terug keeren (a), vooral daar toch de volheid van gezag zekere zatheid voordbrengt , en de losbandigheid van zijne zeden hem een weelderig boven een CO Cordon discours fur salluste T. l. ?• 951-269. 00 Appian. alex. A bell. civil. L. I. o ii6. r'  geschiedenissen: 34S een beftendig ingefpannen leeven moest doen beminnen (i)- De rampzalige toeftand van Rome voor H zijne terugkomst onder de willekeur ee-ï ner opgeruide menigte, en de vestiging J van derzel ver ftaatsgefteldnis op eenen geheel Atifiocratifchen voet, heeft wederom anderen al het woeden van sylla als eene noodzaaklijke ftaatszuivering doen aanzien, en zijn ganfche bedrijf, in plaatze van aan eigene heerschzucht, ja zelfs niet aan eenige eigene wraakzucht, maar aan den edelmoedigften ijver voor het welzijn van den Staat doen toefchrijven, welks grootfte opoffering juist daarin zou beftaan hebben , dat hij zich de blaam van wreedheid, ondanks zijn eigen hart, getrooft zou hebben voor de algemeene rust (i). w„ (i) Appianus, die dit een weinig iaager zegt, noemt eigenlijk geen weelderig leeven, maar het land leeven ,doch dit, hoe maatig en eenvouwdig eertijds, was nu, daar flaaven en huurlingen den grond bouwden, voor de rijken veeleer een leeven vai volllagene weelde , dan van eenigen arbeid, geworden (aj Ferguson. Ce/cb. der Rijm. Th. II. f 168, 169. Y 5 VI. boek 1. 30fdst. , v^or C. van &. 675. \ 1  VI. boek L HOOFDST. J. voorC t 77' \' van R. ] \ I C Svlla's gaven en vermo- " jens. f k d éi 1 4i< 34* &omiin3che Wij kunnen niet van ons verkrijgen, om, met eenen TAiLHië, ons geheele oordeel terug te houden, en enkel te verklaaren, dat groote hoedanigheden, maar ook groote ondeugden,in hemhuisvesteden(0; daar nog onlangs schrö k ons voorging met beflisfchend te verklaaren; „ dat dezelfde sylla, die eenmaal ten uiterften geërgerd was over den voorflag van eenen a r c h e l a u s tot ontrouwaan zijn vaderland (2), ten uiterften trouwloos tegen zijn vaderland gelandeld heeft, toen hij de wetten, de 'njheid, het eigendom en leeven zijner sedeburgeren allermoedwilligst aanviel n vernietigde (3)." Wegens de uitftekende vermogens en ekwaamheden van s y l l a kan geen vermil zijn. Zijne fpoedige en grondige ïnnis in allen ondergefchikten krijgsbe:ijf, na de volflagenfte onkunde en onvarenheid , waarmede hij, als eenen jon- CO TAiLHië Bifl. Rom. T. IV. p. 396. '2) Zie boven-bi. m7t l2g. [3) j. G. Schköck, dlgem. Gefcb, D. I. bl.  geschiedenissen. 347 jongeling van letteren en weelde, in de hoedanigheid van Penningmeester bij marius was gekomen; — zijn fchrandere en listige Staatshandel met bocchus ter misleiding en vermeestering van jugurtha; — zijn uitmuntend beleid, om zich ftaande te houden in Griekenland tegen de Veldheeren van mithridates, ondanks den daa-dlijken tegenftand zijner eigene landgenooten; — zijne veldHagen en overwinningen in dien krijg; — de geduurige ontzenuwing zijner vijanden door allerleije omkoopingen in fchiei alle zijne oorlogsbedrijven; — zijne herhaalde vermeestering van Rome zelvt en zijne volkomene beheering van he oppergezag ter geheele hervorming vai den Staat en ter beveiliging van zijnei eigen aftred tot een ambtloos leeven — en dit alles te midden van een leeven: gedrag, 't welk zich in allerleije onger< geldheden verliep — zijn voorzeker zu ke blijken van ongemeene geestkracht e zeldzaame vermogens, dat wij ten deze aanzien voor niemand in bewondering vi zijne gaven wijken. De vi. ao&K I» 100FDST. [. voor C. J, van R. I 1 li n n n  348 ROMBINSCHE VI. boek I. hoofdst. J. voor C 77. J. van R 675. S tl la's bare. i < \ Svlla's zelfbeheering. d h h z n g' ei h De neigingen van zijn hart kwamen meestal even duidlijk voor den menfehenkenner uit, zelfs in alle de tijdvakken zijnes 'leevens. Zij waren eene algemeene neiging tot zinnelijke vermaaken van de allergroffte foort, fchitterende prachtvertooning, kostbaare biasferij, laageboert, vleeschlijke wellust; voords eene doorgaande zucht naar eigene eer, wier hevigheid hetleevendigste gevoel van beleediging voordbragt die van on^erzoenlijken wrok gevolgd werd; eene overhelling eindlijk tot wreedheid, die, in den :erften opflag met de neiging naar zinvermaak in ftrijd fchijnt, doch uit der:elver overmaat zelve gebooren wordt, >f zich alvast daarmede volkomen laat ereenigen. Van zulk een hart was sylla meer, an misfehien iemand anders , voor of na em, meester. Geen zinnelijk vermaak ield immer hem terug van het werkaamste en moeilijkste bedrijf, waarin hij et alle de vermogens van zijnen geest :heel en onverdeeld verkeerde ; — zijne :rzucht bleef door hem geheele tijdperen lang .beteugeld, wanneer hij zich den  GESCHIEDENISSEN. 340 den ondergefchikten rang in den Cimbrifihen en Latynjchen krijg liet welgevallen , fchoon een b 0 c c h u s hem de over-1 Winning van jugurtha toefchreef• zijne wraakzucht moest, onder zijn beheer , zich het lange uitftel van den Mithridati/chen krijg getroosten,- — zijne wreedheid verborg zich, op zijnen wil, onder den fchijn van edelmoe digheid bij zijne terugkomst in Italië; — terwijl zijne welgelukte kuriftenaarijen aan de Hoven van Jfrica en Afia in het algemeen beweezen, hoe meefterlijk hij zich zeiven moet bezeten en hoe listig hij zich, wanneer hij wilde, moet verborgen hebben. Het gebruik, 't welk sylla van dit vermogen over zijnen geest zoo wel, als van zijne overige zonderlinge gaven, heeft ge maakt, moet nu de zedenlijke waarde var zijn charakter beflisfchen, en is, in wei nige woorden : „ hij ftierf als het flachtoffer zijner ongebondenheid en verfoeilij ke ontucht, — hij offerde alle volksrech ten op aan zijne eerzucht, — hij fmeeddi de taaide boeijen voor de burgerlijk vrijheii, hij liet zijne wraak met tijger woede raazen, -—- en was, gelijk ciceri zegt VI. EO BK I. [OOFDST. f. voorC. 77j. van R. 675. Sylla's zedenlijke waarde. ) 1  VI. BOEK I. HOOFDST. J. voorC , 77J. van R 675Aanmerking over sylla's hervormin gen. (i) C i c. de fin. L. III. c. 22, de Ojfic. L. II. C. 8. M 1 d d let, T. I. p. 5Ï, 350 ROMEÏNSCHE zegt, die anders de zaak der Grooten was toegedaan, welke zich door hem verdeedigd en bevestigd zagen, een leermeester voor Rome van drie verpestende 1 ondeugden, van de weelde, de gierigheid en wreedheid (1)." De fchrandere montesquieu zegt van hem: „ hij maakte vrij goede wetten, hij fnuikte de magt der Gemeentsluiden, en herftelde, door de gemaatigdbeid of eigenzinnigheid zijner aftreding als Dictator, voor eenen tijd het gezag van den Raad: maar hij beging in den ftroom des voorfpoeds twee misflagén, die het vervolgends aan Rotne onmogelijk maakten, om de vrijheid te behouden. Hij gaf de landerijen van burgers aan bezoldigde krijgsluiden, en bedierf ze daar door voor altijd; wijl 'er van dit tijdftip geen krijgsman was, die niet naar gelegenheid verlangde, om met den eigendom zijner medeburgers verrijkt te worden. — Ook vond hij de profcriptien uit, en Helde prijs op de hoofden zijner partijen ; dit maakte  GESCHIEDENISSEN. 351 maakte het voor het vervolg onmogelijk, om zich eeniglijk aan het gemeen belang van den Staat te verbinden, wijl zij, die voordaan, tusfchen de mededingende eerzucht van anderen, onpartijdig aan de zaak der vrijheid gehecht bleeven, zeker waren, van door den eenen zoo wel, als door den anderen, wie ook de overwinnaar worden mogt, vogelvrij verklaard te zullen worden, en het alzoo wijsheid werd, in alle aanftaande gefchillen daadlijk partij te kiezen. Het Gemeenebest moest nu noodzaaklijk ten gronde gaan: de vraag bleef enkel, op wat wijze en door wien het zou vernietigd worden (O-" (l) Cauf. dt lét, grand. cb. XI. TWEE- VI. BOEK I. 300FDST. ƒ. voor CV [. van R. 675.  TWEEDE HOOFDSTUK. VAN HET DICTATORSCHAP VAN SYLLA, fOT AAN DEN ONDERGANG VAN SERTORIUS. Inleiding ' Hoe onderfcheiden de gevoelens der beoordeelaars van het Diüatorfchap van sylla fteeds mogten- zijn, niet over zijne gepleegde wreedheden, welken ieder moest verfoeijen, maar over zijne Staatshervorming : allen echter kwamen daarin overeen, dat zijn voorbeeld het eerst had aan den dag gebragt, dat Rome eenen Meester dulden kon. Na de affchaffing van het Koningfchap en de ftrenge rechtspleegingen tegen hun, wien men van eenen nieuwen aanflag op de burgerlijke vrijheid verdacht hield of flechts verdacht maakte, was het zoo wel in, als buiten, Rome ongelooflijk geworden, dat dit Gemeenebest, hoe langs zoo meer terug gebragt tot den Staat van burgerlijke gelijkheid zoo wel, als van  geschiedenissen." 353 van vrijheid, en langzaamerhand van een geheel Aristocratisch tot een bijna geheel Democratisch bewind overgegaan, zich' eensklaps, onverminderd deszelfs volkomene ftaatkundige onafhanglijkheid, aan het eenhoofdige bewind zou kunnen onderwerpen. Deze ongelooflijkheid alleen had misfchien reeds veeier eerzucht beteugeld , en zou welligt nog langen tijd Rome voor eene volllagene onderwerping aan de willekeur van éénen bewaard hebben , indien niet veelvuldige onhandigheden hadden medegewerkt , om in den kloekften krijgsman en fchranderften ftaatsman van zijnen tijd den eerzuchtigen ondernemer tevens daar te ftellen., wiens voorbeeld nu middelmaatige bekwaamheden zeiven bemoedigde, om zich aan het hoofd van het Gemeenebest te Hellen, zonder dat de mislukking van derzelver poogingen langer affchrikte, tot dat een caesar de ontbondene teugels des bewinds ftouter aangreep, vaster hield en behendiger ftuurde. Het gedrag van den eenen Conful dezes jaars, m. /emilius lepidus ftrekte hiervan terftond ten opmerklijken blijke. XIII. deel. Z Het VI. boek II. ioofdst. J. voor C. 77' J. van R. 675.  VI. boek II. boofdst. j. voor C J. van R 675- Charakter en toeleg van lepi. dus. \ 1 §54 romeinsche Het gereezen misnoegen tusfchen s y l t a en pompejus, had hem, als eenen perzoonlijken vijand van den eerden, ' door den misbruikten invloed van den ■ laatften, tot het Confulfchap doen komen. Zijn gehouden gedrag als Prcetor van Sicilië had hem eenmaal de lijfftraflijke aanklagt van twee metellussen, als Befchermheeren diens eilands, op den halze gehaald; doch de gunst'des Volks, waarvan zich de aangeklaagde kundig had weten te verzekeren, had hun toen die rechtspleeging doen daaken (1). Daarna had zich lepidus voor de belangen van den Raad verklaard en zich alzoo veiligheid onder sylla verzorgd; voords had hij zich mede bediend van den laagen koopprijs der verbeurdverklaarde goederen, en zich alzoo in het bezit gefteld van veele bezittingen der voornaamde ballingen; en, nu eindelijk, tot den hoogden rang in het gewoone Staatsbewind verheven, had hij zelf, fchoon algeneen veracht om de dubbelzinnigheid van rijn charakter, en daar toe minst bevoegd door (O Ascon. de divin. & in verr.  geschiedenissen: 355 door de middelmaatigheid zijner bekwaamheden , zich terftond in het hoofd gebragt, om zelf de pas verlatene plaats des eigendunkelijken gezags van sylla te vervangen. Dit te doen in de ftaatspartij, welker meerderheid thands volkomen verzekerd fcheen, belettede hem het veel grooter aanzien van zijnen Ambtgenoot c at ul us, van metellus en van c r a s» sus, maar boven al van zijnen eigen begunftiger pompejus: dit te waagen bij de onderliggende partij, wier voornaam, fte hoofden gevallen of verftrooid waren, raadde hem, behalven zijne eerzucht; tevensnaar het fchijnt, zijne eigene veiligheid aan, wijl hij, bij de verandering der rechtspleeging en zijne verlating der volks zaak, zich niet weder met zulk eene gelukkige uitkomst durfde vleijen, wanneer de metellus se n andermaal hunne vervolging tegen hem wilden doorzetten (i). L e p i d u s floeg den laatften weg daadlijk in, om zijn oogmerk te bereiken, en ontzag zich niet, om terftond na zijné ambtCt) H ook e Rom. Mijl. Vol. Vil. p. 344* Z ft vi. boek ff. hoofdst. f. voor C. 77J. van R. 675.  VI. BOF. K II. HOOFDST. J. voor C 77. J. van R 675. Redevoering van LEPIDUS tot het Volk. ] 3 ( 1 1 1 1 e a 35°" ROMEINSCHB ambtaanvaarding, fchoon sylla nog leefde, en hij deszelfs invloed niet minder beflisfchend toonde te achten, dan 'als of hij nog het Diftatorfchap gevoerd had, het Volk zelve op te ruijen door woelzieke redenen, waarvan sallustius ons eene in dezen zin bewaard heeft. „ Uwe zagtmoedigheid en vroomheid, ö Romeinen, — dus was zijne aanfpraak — welken u onder de overige volkeren doen uitmunten , maaken mij de dwingelandij van sylla het meest geducht: wijl ik vreeze, dat gij, door anderen niet te verdenken, van het geen gij zelve godloos acht, u zult laten misleiden; of dat jij, het kwaad al eens voorziende, werkkamer zijn zult, om utegen het gevaar te >eveiligen, dan over het zelve te wreeken. [k alvast kan mij niet genoeg verwondeen , dat mannen van den grootften naam, :n wier voorouderen hun de beste voorbelden agterlieten , zich tot zijne trawanen verhagen, uwe overheerfching met tunne eigene flaavernij betaalen, en alzoo lever onrechtvaardig jegens zich zeiven n u willen zijn, dan, met het beste recht, ls vrije luiden handelen. Het doorluchtige  geschiedenissen. 35? tïge nagedacht der brutussen, /emiliussen en lutetiussen isdan gebooren, om alles het onderst boven te keeren, het geen de dapperheid van derzelver voorvaderen bevochten heeft! Want •wat toch verdeedigde men anders, tegen pyrrhus, hannibal, philip" pus en antiochus, dan de onafhanglijkheid, den eigendom, en de vrijheid, om alleen te gehoorzaamen aan de wetten ? Dit alles houdt die wreede r omülus, (eenen fchimpnaam op de vereering van sylla, als een tweeden ro' mulus door de hervorming van der Staat) voor zich, als had hij het veroverc op eenen vreemden vijand. Onverzadigc aan de nederlaag van zoo veele legers. en aan het bloed van eenen Conful er van zoo veele voornaame mannen, als d£ krijgskans weggenomen heeft, maakte hem het goed geluk, *t welk anders d< woede verzacht, bloeddorftiger, zoo zelfs dat hij het allereerst bij der menfchei geheugen ftraffen voor de toekomelingei inftelde, waar door de verongelijkin zekerer, dan de geboorte zelve, werd Het ontzettende dezer fnoodheid zelv Z 3 dee vr. BOEK 1!. 100FDST. J, voor C. 77-n \. van R. 675. - l i l 1 y d  VI. BOEK II. BOOFDST. J. voor C 77J. van R, 1 «75. I < t é d d ii v et dc re vc 358 ftOMBINSCHE deed hem veilig woeden, daar gij, uit vrees voor erger flaavernij, van de te. rugeisfching uwer vrijheid werd afgeschrikt. „ Na deze aanfpraak volgde eene optelling der daadlijke vrijheidfchennisfen, en een tafereel van het fchrik- en moordbewind des dwingelands, welke hij met deze taal verving. „ Is 'er voor mannen nu iet anders overig, dan het geweld te verbreken, of moedig om te komen?" De natuur heeft toch allen één leevensïinde vastgefteld, waar tegen een ringnuur van zwaarden zelve niet verleedigt: de verwijfde bloodaard alleen vacht het zelve werkloos of, zonder iet e waagen. Maar ik ben oproerig, ;eüjk sylla zegt, om dat ik den buit er burgertwisten durf terug eisfchen; ik oeke den oorlog, om dat ik de rechten es vredes inroepe! Gij zoudt dan waarjk niet veilig in het bezit van het rijksibied van uw Gemeenebest kunnen blij:n, ten zij een vettius van Picenum, n loontrekkendfchrijvercornelius, 'n zuur verkreegen eigendom van anden verfpilden, ten zij gij alle de bannnisfen der onfchuldigen, om wier rijkdom  GESCHIEDENISSEN. 359 dom het te doen was, bekrachtigdet, ten zij gij uw zegel hingt aan de mishandeling der voornaamfte luiden, aan de ontvolking uwer ftad door baliingfchap en moord, aan de veiling of wegfchenking der goederen uwer ellendige medeburgers, als waren zij een Cimbri/che buit ? — Hier echter verwijt hij mij mijne eigene bezitting van verbeurdverklaarde goederen, om dat naamlijk de grootheid van zijne geweldenaarij juist daarin heeft beftaan, dat ik noch iemand zich veilig achten kon, wanneer hij rechtfchapen handelde. Al, wat ik toen, uit fchroom voor eigene veiligheid, gekocht heb, ben ik gereed, om voor den zelfden prijs aan de eigenaars weder af te ftaan ; wijl ik niet dulden wil, dat ergens burgerroof bezeten wordt. „ Zich zeiven dus vrij gepleit hebbende, bemoedigde hij het Volk voords, om zich te verzetten tegen de heerfchende partij, welke hij beweerde, dat enkel door een verachtlijk aantal van deelgenooten in den buit geftut werd, verzekerende daar tegen, dat het krijgsvulk overal de zaak der vrijheid zou omhelzen. „ Dat overwinnende heir, zeide hij, 't Z 4 welk en moord, aan de veiling of wegfchen- J. VI. BOEK II. lOOFOfT, J. voor C* ]. van «.• 6>S-  VI. BOEK II. HOOFDST. J. voor C T 77 J. van R, 675. i ] ] 1 'S s \ rj z z h h. go© "komeinschb welk voor zoo veel ftrijds en wonden niets anders, dan eenen dwingeland ge. wonnen heeft, is de grootfle fteun van mijn vertrouwen. Of zoudt gij denken, dat het zelve opgetrokken is, om het Gemeentsmanfchap te vernielen, het geen door de wapenen der voorvaderen gevestigd was, of om den Ridderen onder zich de befcberming der wetten en het gezag der rechtspleeging te laten ontwringen? Hoe fchandelijk zijn zij daar voor beloond, naar moerasfen en onbebouwde bosfchen met hunne eigene fchande en /erwijt verweezen, terwijl eenige weini;en onder zich den buit deelen ?— Vraagt jij, hoe zich sylla dan met zulten aanhang en zulken moed vertoont? Het andwoord is, om dat het goed geluk iet misdrijf dekt, terwijl in tegenfpoed ijne verachting even groot, als weleer ijne vrees was, wezen zal. — De fchijn an eendragt en van vrede, dien hij zijen moedermoord van Rome geeft, is nog ijn fteun. Het Romeinfche Volk zegt hij, U aan den krijg geen einde zien, ten zij ït gemeen van de landerijen wordt afgeJuden, en het recht en rechtsbewind, 't welk  GESCHIEDENISSEN. 36*1 welk 'sVolks eigendom was, bij zijnen aanhang blijft. Indien gij dit nu met hem ^ voor vrede en voor eendragt houdt,keurt J dan vrij de grootfte verwoestingen van den Staat, de vernielingen des eigendoms en de voorgefchreevene wetten goed; ontvangt dan met de rust de flaavernije tevens, en laat den nakomelingen het voorbeeld agter , om het Romeinfche Volk, ten kosten van deszelfs eigen bloed,naar boeijen te doen grijpen. Ik, die door dezen mijnen rarg reeds genoeg gezorgd heb voor mijner vaderen Kaam, "aanziet en vermogen, heb gemeend, niet enke voor eigene grootheid te moeten arbeiden maar eene gevaarvolle vrijheid te moetei verkiezen boven eene geruste ftaavernij Oordeelt gij dit mede, ftaat dan bij R° meinfche Burgers, en volgt uwen Conft m. «Minus, die u, met der Gode hulp, ter herftelling van de vrijheid z: aanvoeren (i)!" Hoe ook het gemeen te Rome mogt 03 zien bij het hooren van zulk eene red voering, wier aanleg kunftig genoeg % fchi (l) Sallust. Hifi. L. L fragm. Z 5 VI. boek u. oofdst. , voor C. 77|, van R. 675. l » l ij n il )- Indruk der redevoee"ring van e . lep1dus.  VI. eoei II. hoofdst. J. voor C 77. J. van It, «75. ( i c r li k S Zi li fii de mi ge eir < 3&2 ROMBI NS C HE fcüikt was, om het zelve voor den Re. denaar in te nemen: nadenkende luiden vonden in dezelve niet anders, dan den baatzuchtigen toeleg van eenen nieuwén meester, wiens dubbelhartig charakter het zekerfte blijk van de bloote voorwending Zijnes volksijvers was; en waren 'er al zommigen onder de onpartijdigften en rchranderften, die zich van zijne eerzucht li eens zouden hebben willen bedienen, ra eene tegenomwenteling te bewerken' n den Staat, dezen doorzagen te wel, at hier toe een nieuwe burgerkrijg zou weten blaaken, terwijl elk hunner duidjk begreep, dat het veel beter was, den ranken en gewonden Staat voor het teïnwoordige rustte vergunnen, dan des:Ifs wonden, door middelen ter herftelig, op te rijten (i). De Raad, die niet zonder den uiter;n afkeer en het hoogfte misnoegen ze woeling van den eenen Conful zag, ;ende zich echter tegen dezelve met sn geweld te moeten verzetten , ten ide daar door zelfs geene pooging belang- O Flor. L. 111. c. 23.  geschiedenissen. S63 langriik te maaken , die dezelve , om aangevoerde redenen, zoo wel met grond meende-, dat geen gevolg zou hebben,alsJ men tevens vertrouwde, dat de ftaande kriissmagt, door sylla colonien opgericht, oogenbhkhjk alen daaciliik geweld ter wederomwenteling genoegzaam zou verijdelen. Geduurende het leeven van sylla had de pooging van l epidus ook weinig gevolgs; het was hem zelfs, na zijnen dood mislukt , zijne lijkplegtigheid te verhinderen : maar nu geheel ontflagen van de vrees, die het aanzijn van zulk eenen geduchten geweldenaar hem, zijnes ondanks, inboezemde, begon hij daadhjk openbare aanllagen, om zichvandegunsi der fchamele menigte door gefchenken, er van de volkeren van Italië door belof ten van herftel der verbeurdverklaard, landerijen, te verzekeren. Etrurie , al waar Volaterrce zich twee jaaren lang hard nekkig tegen de overweldiging van syi la had verdeedigd , werd de verzame. plaats van alle de ballingen; dezelve wierven zich nieuwen bijftand ; eerlar zag men een nieuw heir der Mariaanfc) part vï. BOEK IL IOOFDST. . voor C. [, van R. 675. Gedrag van lepidus na den dood van SYLLA. l n g \e- ij  VI. bobs II. hoofdst. J. voorC. j' van R. 6>5. Zwak ge. drag van den Raad tegen le- WDVS. 1 1 ( ( V c l v n d w w dt ge 41! 36"4 romein sche Partij in de wapenen, en fchierlijk wiern ibpidds nu het masker af, om zich »eksch aan deszelfs hoofd te gaan Catulus, die zich terftond den fterkften tegenftreever van alle de handelingen zijnes Ambtgenoots betoond had en reeds lang ftrenge maatregelen tegen dezelven genomen wenschte, drong daarJP thands ten nadrukhj^en aan: doch , Kaad' wien de geringheid van het aan, mwters n°g reinig bekommering baarIe, en veel eer de vrees bekroop, dat openbaar geweld op nieuw den burger, njgin vollen gloed doen blaaken zou, ordeelde,den ftiller weg vanonderhande"g te moeten inflaan. 'Er werden Afoe«ardigdea aan lepxbus gezondeiL, et wien dit vergelijk getroffen werd, « hem het Overalpisch krijgsgewest zou orden opgedragen, waar voor hij zoo el, als catulus, zich door eeden zou. n verbl^en, om tegen eikanderen geen weid van wapenen te voeren (1). Zwak-  geschiedenissen. 365 Zwakker en onftaatkundiger kon zich de Raad voorzeker niet gedragen, dan het in aller oogen zijn moest, den aanflagte-j gen de Staatsgefteldnis door een voordeelig krijgsgewest te willen afleiden. Le-1 pi dus, wien deze zwakheid bemoedigde , zonder dat de eed , door hem ge. daan, eenig bezwaar voor zijn ondeugend hart was, meende, het jaar zijner regee. ring flechts te moeten laten aflopen, om den nadeeligen invloed des meineeds bij het Volk te ontgaan, het welk hij ligt zou kunnen overreeden, dat de eed, door hem als Conful gedaan, voor hem, na het aflopen dier waardigheid, niet meei verbindend was. Hij bragt het zelve fchier geheel k Strurie door , verfterkte aldaar zijnet aanhang, noodigde alle ballingen to zich, en beproefde door omkoping, he geen hem door overreeding mislukte. D Raad zag zulks, de Conful verweetvruchi loos deszelfs heillooze toegevendheid, e: het eenige middel, 't welk men nu bt proefde, om langs den ingeflagen weg va zachtheid deze dreigende onrust af te le den, was, lepidus te rug te roeper o! vi. BOEK ii. OOFD5T. , voor Cm , van U« 675' i l t t ■ 1 1 i- > n  vr. boek II* hoofdst. J. voor C 77J. van R 675. Lepidü: trekt gewa pend tegen Rtme op. j i \ 1 c a App. clau- diüs Tus ^ fchenkoning. m c m di 41: romeinsche om de kiesvergadering van de volgende Confuh te regelen. Lepxdus echter was niet dwaas ge'noeg, om zijn leger te verlaten en zich •weerloos in de magt des Raads te begeven. Hij gehoorzaamde het opontbod maar terwijl hij zijnen Onderbevelhebber brütüs in het Cifalpynfche Gallie met een leger agterliet, trok hij zelf met de ganfche krijgsmagt, welke hij voor het volgende jaar tegen Rome zelve verzameld iad, in de dreigendfte houding tegen de stad, floeg zich niet ver van het veld van *ars neder, wilde geene andere kiesergadering, dan onder het oog van deze enden , houden,en drong rechtftreeksch P zijne eigene tweede Co»/B/. benoeming m co. X Inmiddels verliep de tijd van het tegenoordige regeeringjaar, en deed het Pe. is van Confuh voor het volgende a p°p. laüdiüs tot Tusfchenkoniug benoeïn. De Raad, die zich dus ftout beeigd zag, zou nu alwederom den weg van on- :O Appian. alex. de bell. civil. L. 1. p.  geschiedenissen. 3^7 onderhandeling hebben ingeflagen, indien hft zommigen van desjelfs leden niet gelukt was, denzelven door een getrouw 1 tafereel der tegenwoordige zwakheid des Bewinds aan te vuuren tot een mannelij ker befluit, waar van lep mus zelf fchierlijk het offer werd. Onder de fragmenten van het eerfte Gefchiedboek van sallustius vindt men eene redevoering van den Raadsheer l. pkilippus bij die gelegenheid gevoerd , welke te ophelderend is voor de Gefchiedenis van dien tijd, om haar, voor al bij het gemis van de doorgaande Cefchiedverhaalen van s a l l u s t i u s en nvius, niet gereedelijk over te nemen. 4, Gaarne zag ik , Befchreevene Vaders! dus was zijne taal, dat het Gemeenebest in rust was, of door den gefchiktften verdeediger gered werd uit gevaaren. zoo dat eindelijk alle fnoode aanflagen den bewerkers zeiven ten verderve ftrekten, Maar het tegendeel heeft plaats ; alles wordt door woelingen ontrust, en wel van hun , wien derzelver ftuiting het meesi betaamde; en de grootften fielten en liegt hoof VI. BOEK II. IOOFDST. [. voor C. 76. J. van R. 676. Redevoering van L. PH1LIP- vvs in den Raad.  3 68 r ome i n sc h e vr. COEK II. BOOFDST. J, voor C. 76. J. van R. 676. 1 < 1 1 \ ( b hoofden ftellen eindelijk den braaven eti verftandigen de wet. Gij moet immers de wapenen opvatten en den krijg voeren, hoe gehaat u zulks thands zij, om dat lepidus zulks goed vindt, indien gij anders de rust herftellen en daar toe den oorlog dulden wilt. ö Goden, die deze Stad nog beheert, fchoon Gij haar uwe zorg onttrekt! M. jemilius, de verichtlijkfte aller fchurken , van wien het twijfelachtig zijn zou, of hij grooter deugniet , dan bloodaard zij, houdt een leger Dp den been, om de vrijheid te onderIrukken, ja heeft zich reeds,inplaatze van tracht, geducht gemaakt; en, terwijl gij lichtfpreuken van vrede preevelt, toont gij Ien vrede meer te verlangen, dan te >erdeedigen. Gij begrijpt dan niet, dat le zwakheid der beiluiten u allen aanzien, lem allen ontzag benemen. Zijne plunlering fchonk hem het Confulfchap, zijne muiterij heefc hem een krijgsgewest en eir gegeven. Wat zou hij toch voor raave daaden hebben mogen verwachten, ziens wanbedrijven gij zoo rijklijk loont? )f hebben zij , die tot het laatfte toe, ezendingen, vrede, eendragt en wat dies meei  geschiedenissen. 369 meer zij, tot befluit bragten, van hem eenige gunst verworven ? Worden zij niet veeleer veracht, het Gemeenebest onwaardig en als goede prijs gehouden , als die al- i leen uit vrees den vrede wenfchen, dien zij niet wisten te bewaaren. Van het begin af aan, dat ik Etrurie zag zamenzweren, de ballingen opkomen en den Staat door gelduitdeelingen verfcheuren, wilde ik voordgang maaken en volgde alzoo met zommigen het gevoelen van catulus: maar zij, die toen de braave daaden van de JEmillaanjche ftam verhieven, en beweerden, dat vergeeflijkheid 's Volks grootheid had vermeerderd, terwijl zij tevens ftaande hielden, dat le. pidus zelfs toen, wanneer hij geheel eigene wapenen tegen de vrijheid opvat tede, geen kwaad oogmerk had, hebben door zich zei ven te willen beveiligen , dej algemeenen geest des Raads bedorven. „ Toen ftond lepidus nog maar als eei ftruikroover, aan het hoofd van zijne bend en eenige moordenaars, waar van elk zij leeven aan hem voor een kleen daggeld ha verhuurd: thands is hij Proconful met ee krijgsbewind, het geen hij zich niet ge XIII. deel. Aa koel VI. CO Kit IL IOOFDST. . voor Ct [. van »*• 676. [ 1 1 ! * 1 i 1 it  It BOEK II. ÜOOFDST. J. voor C. 76. J. van R. 676, ; ] ■\ € li C r 8 r e h h fc 1c F 370 ROMEINSCHK kocht hetft, maar het geen gij hem opgedragen hebt, omftuwd van Onderbevelhebbers , die hem gehoorzaamheid verfchuldigd .zijn. De bedorvenfte knaapen uit allerleije ftanden, lopen naar hem toe, door gebrek, begeerlijkheid of kwaad geweten voordgedreeven, wien de onrust rust, de vrede onrust is. Dezen ftapelen Jen eenen onlust op den anderen, brengen den eenen oorlog uit den anderen /oord. Weleer maakten zij den aanhang /an saturninus, daarna van sul>icius, voords van marius enDA^a sip pus uit, die thands de trawanten ran lepidus zijn. Daarbij is Etrurie n hst ganfche overfchot des burgerrijgs in roer; Spanje wordt door krijg ntrust ; mithridates ziet flechts aar gelegenheid uit tot eenen oorlog reen onze cijnsbaare wingewesten, die ons og doen beftaan; ja, 'er hapert flechts ;n bekwaam Opperhoofd, om den gehelen Staat omtekeeren. Houdt dit in -t oog, bidde en bezwere ik u, Behreevene Vaders, en laat toch de ftrafosheid van het misdrijf niet als eene :st zelfs de gezonde deelen aantasten. •Wie  geschiedenissen. B?t Wie toch zal om niet braaf zijn, wanneer hij het misdrijf ziet beloonen ? Of wilt gij wachten, tot lepibus op nieuw zijne ben-« din aanvoert en de ftad met ftaal en vuur 1 beftrijdt ? Dit immers valt niet zwaarer ] in den Staat, waarin hij zich-thands bevindt, dan in vrede en eensgezindheid de burgerwapenen aan te grijpen met vertreding van allen godlijk en menfchelijk recht, niet om eenig ongelijk van zich of van dé zijnen te wieeken, maar om de wetten en vrijheid zelve om te keeren. Hij is in het naauw en wordt zoo wel door vrees voor ftraf, als door eerzucht van zijn hart vcicheurd; hij is zelf raadloos, onrustig; beproeft nu dit, dan dat; fchrikt voor de rust, en haat den krijg, ziende, dat hij zijne weelde en overdaad moet misfen; maar intusfchen misbruikt hij uwe zorgeloosheid, die ik weet niet, of ik vrees , blooheid of onzinnigheid moet noemen, daar gij mij allen fchijnt, als iemand, die niet wensebt getroffen te worden door het onweder, 't welk hem dreigt, en echter geene pooging ter befcherming doet. Denkt zelve eens na, hoe alles is veranderd. Weleer werd het Aa 2 al vï. BOEK u. OOFDST. , voor C» . van R* 676.  VI. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 76. J. van R. 676. 1 ] < l ï c a 1 c d d C g e 372 ttOMEINSCHE algemeen bederf in het heimelijk, de algemeene redding in het openbaar bewerkt, en hier in wonnen het de goeden van de kwaaden ligt: thands wordt de vrede en eendragt openlijk verftoord en heimelijk verdeedigd. De rustverftoorers zijn in de wapenen: gij in angst. Waar toch wacht gij naar? Of is het reeds fchande en rouw, welgedaan te hebben? Of hebben de eisfchen van lepidus reeds ingang bij uw hart ? ,Hij wil, dat ïlk het zijne weder krijge,, en behoudt salf het goed van anderen; hij wil de echten van den oorlog vernietigen, en lwingt zelf door krijgsgeweld; hij eischt iet burgerrecht voor hun, wien hij beveert, dat het niet ontnomen is; en de lerftelling van het Gemeentsmanfchap m der eendragt wil, waar uit nogthands He tweedragt is gereezen. — Het gebrek ochdetraanen der burgers, zouden u,ö nbefchaamde fnoodaard, ter harte gaan, aar gij zelf niets bezit, 't welk gij niet oor geweld en onrecht hebt verkreegen. rij eischt een tweede Confulfchap, als of j het eerfte had nedergelegd; gij zoekt ïndragt door den krijg , die de ver- wor-  GESCHIEDENISSEN. 373 worvene eendragt heeft verbrooken; verraader van ons, trouwloos aan hun, en vijand aller braaven, fchaamt gij voor Goden noch voor menfchen, dien gij door meineed en trouwloosheid hebtl beleedigd! Welaan, blijf, daar gij zulk een knaap zijt, bij uwe denkwijze, behoud uwe wapenen, ik zelf raade u dit aan, op dat gij, door uitftel uwer muiterij, niet zelf in onrust blijven en ons in onrust houden moogt. Noch de wingewesten, noch de wetten, noch de Huisgoden dulden u als burger. Vervolg, gelijk gij zijt begonnen, te fchierlijker zult gij uw loon vinden?—Maar Gij, Befchreevene Vaders, hoe lang zult gij door uw draalen den Staat in onrust laten, en woorden tegen wapenen voeren ? 'Er wordt manfchap tegen u geworven , en geld, zoo wel openlijk,als heimelijk,afgeperst; 'er worden bezettingen gelegd en opgedrongen, en naar willekeur wetten gefield, terwijl gij al weder om gezantfchappen en raadsbefluiten denkt; en hoe fterker gij op den vrede aandringt, te heviger zal u , voorwaar, de oorlog zijn, wanneer hij zelf begrijpt, dat hen Aa 3 di VI. BOEK II OOFDST. , voor C. 76. , van R. 676. I  vr. BOEK U. HOOFDST. J. voor C 76. J. van R 676 i i 1 J t C 874 ROMEIN SGHB de fchrik veel meer, dan billijkheid en recht, zal ftaande houden. Die thands van zijnen afkeer van krijg en burger'bloed gewaagt, en uit dien hoofde u ongewapend houdt, daar lepidus gewapend is, wil u doen lijden, het geen de overwonnene alleen moet dulden, en'c welk gij zelf aan uwen vijand doen kunt, en raadt u den vrede aan , terwijl hij hem ten oorlog fpoort. Is dit uw welgevallen? Houdt zulk eene verdooving uwen geest geboeid, dat gij de gruwelen van cinna vergeet, bij wiens herftel in Rome alle aanzien en ondericbeiding werd vernietigd, en niettemin u zeiven, uwe vrouwen en kinderen aan lepidus wilt overgeven: waartoe dan raadsbefluiten ? Waartoe dan hulp van catulus, die ilzoo even nutteloos, als andere braaven, «1 zorgen voor den Staat. Handelt dan ten rollen naar uwen zin; bezorgt u dan becherming van cethegus en andere /erraaders, die nieuwen roof en brand villen ftichten, en de wapenen andermaal egen de Huisgoden wenden. Maar draagt e vrijheid en de krijg bij u de voorkeur weg, eemt dan waardige beiluiten, en onder- freunt  geschiedenissen. 375 (teunt derzelver wijsheid met mannelijke dapperheid. Gij hebt een nieuw leger, en bovendien volkplantingen van oude' krijgsluiden ; de geheele Adel, de beste Veldheeren, en het goed geluk zijn immers op uwe zijde? En wij zouden dit alles zorgloos laten verlopen ? — Weshalven mijn gevoelen is, dat, wijl lepjdus op eigen goedvinden een heir, uit de flegtfte knaapen en uit vijanden des lands te zamen gefield, tegen het gezag dezer vergadering , op Rome aanvoert, de verdeediging der ftad behoorde aanbevolen te worden aan den Tusfcher.koning app. claudius, den Proconful, q. catulus, en voords aan allen, die eenig krijgsbewind voeren,ten einde toe te zien, dat het Gemeenebest f geen nadeel lijde (i)." Het gevoelen van p h i l i p p u s , wiem hooge ouderdom en algemeen erkend ver ftand, bijzonderen aandrang aan zijne rede nen hadden bijgezet, werd door den Raai gevolgd; het befluit werd naar derzelve flot opgefteld, en alles- ter krachtige hand (i) S al lust. Hifi. L. I. fragm. Aa 4 vi. boek II' [oofdst. . voor C. | van R. ' Befluit van den Raad tct geweld tegen lepi- ^ dus. c r  3?6 romein sc ii e vu BOEK II. HOOFDST. J. voor ( 76. J. van E 6>6. PoMPEJl aan catolos teger LEPÏDUS toegevoegd. S ( r Ti g handhavening van het gezag des Raads en de tegenwoordige orde in het werk , gefield (1). Catulus echter, die als Proconful «n het hoofd der beltrijderen van lesPidus moest ftaan, was beter flaatkundige, dan krijgsman: die wekte eenigen fchroom bij hun zelfs , die het flerkst voor dit befluit geijverd hadden. Doch fchierlijk nam pompejus, wien elk voor den grootften Veldheer, van deze dagen achtede, allen fchroom weg, door zich ftellig voor den tegenwoordigen Haat van zaaken te verklaaren, en zich tot het krijgsbevel tegen le pi.dus, als Onderbevelhebber van den Proconjul car-ULus, gereed te toonen (2). Zijne onmin met sylla en zijne bij:ondere begunftiging van l e p i d u s had, ien zijne denkwijze twijfelachtig ge. i3akt, doch dezelve werd thands door nie»and meer verdacht, daar men hem nu root genoeg waande, om alle bijzondere vriendCO Ap pi a£ï. /lex> de bdl l 8. r (a) Plut. in pomp. p. 627.  geschiedenissen. 377 vriendfchap aan de verdeediging van de zaak* der Grooten opteofferen: fchoon misfchien de onwilligheid, om eenen anderen, dan hem zeiven, aan het hoofd des Staats te zien, al vast om geenen gunfteling, die aan hem zijn Confulfchap verfchuldigd was, z ch tot die hoogte te zien verheffen, een aanmerklijk deel aan deze dienstvaardigheid had. Catulus en pompejus bezatteden nu terftond den berg Janlculus en de brug Milvius, en fchaarden 5^ich voords niet verre van het veld van ma'rs in flagorde tegen lepidus, die den zijnen daadlijk bevel tot vijandlijkheden had gegeven. Schiörlijk kwam het tot een treffen, en het zelve viel, door het beleid van pompejus, zoo gelukkig voor den Raad uit, dat lepidus vluchtende naar Etrurie terug trok, terwijl pompejus deszelfs Onderbevelhebber b r u t u s ftoutmoedig in het Cifalpynfche Gallie ging opzoeken (i). Deze wending van pompejus, die langen tijd voor Mutina werd opgehouden, O) Flor. L. III. c. 123. Oros. L. V. c. 23. Aa 5 VT. B O R K IJ. tfOOFDST. |. voor C. 76. f. van R. 676. Nederlaag ran LEPI- bus. Lepidus herftelt zich.  378 romeinscke VI. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 76. J. van R. 076 Lepidus uit Italië verjaagd» iterft op Sardinië. \ ] I C c c r g v z i C w p den, zonder dat het tot een treffen met b r u t u s kwam, gaf echter aan lep ir>us gelegenheid, om andermaal op Rome aan te dringen, en wel met eenen nieuwen toevloed volks, welks bedorven fortuin naar verandering van zaaken reikhalsde. Het zwak vertrouwen op catulus alleen, bij het afzijn van pompejus, bragt geheel Rome op nieuw in diepe ^erflagenheid, welke niet eer weg genonen werd, voor dat 'er fchriftlijk benefit /an pompejus kwam, dat de oorlog :onder flag of floot was voldongen, wijl srutus zich met zijne ganfche krijgsnagt had overgegeven. Deze tijding, ie den moed van lepidus zoo zeer eed zinken, als zij het vertrouwen van en Raad herftelde en catulus beïoedigde , verwijderde alleen het dreiende gevaar van Rome. De hereeniging an pompejus met catulus vreesnde, week lepidus van zelfs naar trurie terug en werd tot aan de zeeftad ofa door catulus vervolgd. Alhier aagde hij nog eenen flag, doch p o mejus overviel hem bij het treffen en dwong  geschiedenissen. 379 dwong hem fchierlijk, met de zijnen, geheel Italië te ruimen. Hij begaf zich naar Sardinië , doch overleefde aldaar niet lang zijne nederlaag (i). Dezelve was den Raad, die inmiddels d. JUN1US brutus en mamïrcus ^milius lepidus livia- nus tot Confuh had gekreeqen , nog geenzins volkomen genoeg geweest. Men vreesde nu, dat hij van daar allen toevoer van leefniddelen itrerrm:n , en alzoo het mislukt geweld met dringend gebrek zou vervangen, maar, terwijl men zich deswegens op nieuw met laifen fchroom ontïustede, voegde zich huislijk leed bij de fmart der operbaare nederlaag, om Rome van dezen fchrik te bevrijden. C. valerius triarius, de Proprator van Sardinië, was, ondanks de landing van lepidus, meester van het eiland geblee ven, en had hem zelfs belet, eenige itai of fterkte te bemarrigen. Het veidriej hier over werd onmiddellijk voor hem gevolgd door een bijzonder hartzeer ove: de ontrouw zijner vrouwe apuleia Eer CO Plut. in pomp. p. 627. vr. II. HOCFÜST. J. voor C. . 76' \. van R. 676 D. junius brutus en MAMkRCUS 7EMIL1US LEPIDUS I.IVIANUS Of. 1  VI. boek li. hoofdst. j. voor C 76. j. van R 6/6. Gedrag van fom • prjus regen bru- TUS. 380 ROMEINSCHE Een onderfchepte brief had hem geenen twijfel gelaten aan haare trouwloosheid; hij had haar terftond eenen fcheidbrief " gezonden : doch de fmart van haar gemis • bragt hem eene uitteerende ziekte aan, welke hem eerlang den dood deed (r). Zijn Onderbevelhebber BRUTirs,die zich aan pompejus op genade had overgegeven, was reeds lang voor hem, met meer fchande voor den Romeinfchen naam, omgekomen. Pompejus had hem, onmiddellijk na zijne overgave in het Cifalpynfche Gallie, naar den uiterftea hoek van Italië, naar Rhegium, verzonden, onder een fterk geleide van ruiters: maar, den daar aan volgenden dag reeds, was hij veranderd van begrip en had hem terftond eenen germtnius nagezonden, om hem ter plaatze, waar hij hem zou inhaalen,om het leeven te brengen: een bedrijf, welks wreede trouwloosheid den Grooten pompejus fteeds ter vernederende fchande ftrekte , daar hij eerst zelf aan den O) Plut. in pomp. p. 627. Plin. L.VIL c. 36. Flor. L. III. c. 23. Appian. alex. ie bell, civ. L. I. p. 418.  GESCHIEDENISSEN. 381 den Raad had gefchreeven, dat brutus zich vrijwillig had overgegeven, endaar na geheel andere berichten inzond, wel-H ken hem als hoogst wederfpannig voor-J ftelden. Deze brutus was de vaderj. van hem, wiens pooging, om de Romeinjche vrijheid door den moord van c & s ar te herftellen, ons naderhand zal bezig houden (i). — De zoon van lepidus was bij de overgave van Alba, 't welk naderhand Pompeji werd genaamd , gevangen geraakt en omgekomen (2). Behalven die, op zich zelve ftaande, geval len,bleef de bellisfching van dezen koitftqndigen burgerkrijg van alle voorigen en volgenden onderfcheiden door de gemaatigdheid der overwinnaars, welke zoo groot was, dat de naam van catulus deswegens niet min met roem gedacht werd, dan als of hij zelf de bloeijendfte lauren geplukt had (3). De Raad zelf nam , op bijzonderen aandrang van j. c (1) Plut, in pomp. p. 627. (2) Oros. L. V. c. 22. Epit. li vu L. XC. (3) F lor. L. 111. c. 23. VT. boek ii. oofdst. , voor C. 76' o van R« 676. Gemaatïgïeidna dezen burgerkrijg.  VI. BOES ii H00FDS1 J. voor 76. J. van 676. Pekprrism beaeeft zich met de bender van LPPh Dus naar «ERTORIUS, 3^ ROMÈtNSCHE C/esar , die deswegens eene redevoering voor het Volk hield, een befluit, 't c weJk door het «Ive tevens werd bekrachtigd, om allen, die de partij van lepir dus gevold waren, eene volkomene fcbuldvergifnis toe te ftaan, mids zij als vre<*dzaame burgers terug keerden'binnen Rome. Men fchreef dezen goedwilligeri ijver van c^sar aan zijne maagfchap toe met l. cinna, wiens zuster hij ten huwelijk bad, en die de wapenen onder lepidus had gevoerd (1)1 doch dé Raad zelf vond, behalven in deszelfs te* genwoórdige zachtaardigheid, eene andere reden daartoe in de nieuwe gevaaren, die den Staat van elders dreigden, en wier verfchrikkingen door de gevolgen der nederlaag van lepidus nog daadlijk vermeerderd werden. Na deszelfs dood, naamlijk, kond-n het de muitende benden niet langer op Sardinië houden, wijl de eilanders zei ven zich begonnen te'verzetten tegen derzelver verblijf, het welk perperna, die thands CO Suet. in jou e. 5. Avu gell. L. XIII. c. 3.  geschiedenissen. 383 thands bet bevel over haar voerde, had doen befluiten , om met het overfchot der geheele krijgsmagt over te Heken naar * Spanje, alwaar ser tori üs reeds eenen J volflagen krijg tegen het tóenmaalige Be- ] wind, voerde (1). Aan deszelfs befchrijving thands genaderd, zijn wij verplicht, tot dien tijd te-] rug te treeden, wanneer'wij ser tori u s Italië zagen verlaten (2). Hij had de Staatspartij van cinna omhelsd en zich in dezelve loflijk onder- j fcheiden. Bij de terug komst van syl-: la in Italië bevond hij zich in het leger, van den Conful scipio, ert zou den zeiven uitmuntend door zijnen raad en daad gediend hebben, indien hij Hechts gehoor had kunnen vinden. Het overlopen van des Confuh ganfche heir ftelde hem mede in syll a's handen en hij bediende zich van deszelfs eerfte edelmoedigheid, welke hem de vrijheid, even als aan scipio zeiven, fchonk, om eene partij te verlaten , wier hoefden onbereekend waren (1) Appiad». alex. de Ml. civ. L. I.p. 416, fzj Zie boven bl. 192. VI. BOEK IIOOFDST. . voorC. 76. . van R. 676. De Sertê- iaanfebe :rijg. Bericht vegens ERTOaiüS :ederc zijn 'er trek lic Italië.  ROMEINS C H E VI. boek I ï'oofdst. ]. voor G Sa. J. van R, 6/0. i i ren voor de bekwaamheden van sylla 9 en om liever in Spanje, hem als Proprcetor ten krijgsgewest toegeweezen , eene eigene wijkplaats en verzamelplaats, te openen voor alle vervolgde perzoonen van haaren aanhang, ten einde eenmaal zich aan derzelver hoofd eene roemrijke herftelling te verzorgen. Het was hem niet gemaklijk-gevallen dezen terugtred te doen. Het Pyreneesch gebergte werd door Barbaarfche Volkeren bezet gehouden , die zich den doortogt door.de engten zeer duur lieten betaalen. Zijn gevolg ergerde zich ten hoogften, dat een Proprcetor van het Romeinfche Volk gedwongen werd, pasfagiegeld &an ellendig bergvolk te betaalen: maar sertorius, die zich weinig bekreunde aan het geen enkel fchandeüjk fcheen, zeide , dat hij gaarne den tijd, die het dierbaarst voor eenen man is, wien groo:e ontwerpen bezig houden, voor geld wilde .kopen; vulde dit volk de handen :n haastede zich met den meesten fpoed ïoor Spanje (i). De Cl) Plut- in sert. p. 570,,571.  Geschiedenissen. 385 De volkeren, dien hij aldaar ontmoetede , waren zeer talrijk in jonge manfchap, doch allen , uit hoofde der jaarlijk-" fche knevelaarijen der Romeinfche Landvoogden, hoogst afkeerig van derzelver I overheerfching s weldra echter won hij { de grooten des lands door beleefdheid, v het gemeen door ontheffing van verfcheide- , ne lasten. Niets behaagde nogthands meer, dan zijne ontlasting der Steden van de inkwartiering der Romeinfche benden, welken hij overal in de voorlieden legerde, waar hij zelf, geduurende den winter , zich zijne tent liet opflaan. Evenwel verliet sertorius zich niet alleen op de goedwilligheid der Spaanfche volkeren , maar haastede hij zich, om door het ganfche gewest de jonge manfchap der Romeinen, die in geheer Spanje woonden, in de wapenen te brengen en zich van allerleije krijgstuig en eene vloot te voorzien, waar van de vertooning alleen genöeg was, om den volkeren te doen bemerken , dat hij niet min verfchriklijk in onmin , dan gemaklijk in den vrede, zijn zou. XIII. deel. Bb Nieï vi; BOEK i. OOFDST. voor C. 81. , van Wt 671. ERTOR1UI erfterks icta in panje.  386 R0MEINSCHE VI. BO EK II. HOOFDST, J. voor C. 8ï. J. van R 67i. ] « t c ' f \ p s n k n Niet flechts om de volkeren van dit gewest in bedwang, maar tevens om zich zeiven ftaande te houden bij dealgemeene nederlaag der partije van marius en carbo, dienden deze geduchte toebereidzelen, waar van hij fpoedig daadlijk gebruik maakïe, om den gewoonen doortogt van het Pyreneesch gebergte met zes duizend mannen , onder het bevel van julius salinator te bezeten. Eerlang bleek de wijsheid dezer voor:orge, wanneer c. anniüszich, opbe/el van sylla, met eene aanmerklijke :riigsmagt aan deze engte vertoonde, ten inde Spanje interukken en sertorius e onderwerpen, maar, op het zien der terke bezettingen van salinator, en doortogt niet waagde. Annius oeg zich agter het gebergte neder en rist geenen raad, tot dat zekere calurn ius lan ARiusden Bevelhebber alinator verraaderlijk deed omkoien, wanneer hij met weinig moeite het rijgsvolk van sertorius, 't welk x zonder aanvoeier was, overrompelde, en  ^ geschiedenissen. 387 en tot in het hart van Spanje vervolgde (i). Sertorius, die zich na dit verlies,1 buiten ftaat oordeelde om zijnen vervol-' ger genoegzaamen wederftand te bieden, vluchtede met drie duizend mannen naar. Nieuw Carthago. Van daar ging hij fcheep naar Africa en kwam veilig voor de kust van Mauritanië , doch derzelver bewooners overvielen zijn krijgsvolk , 't welk zich te onvoorzichtig bij het haaien van versch water gedragen had, en deeden hem, met een aanmerklijk verlies, weder zee kiezen. Nu keerde hij terug naar Spanje , maar kon ook daar thands niet aan land komen. Eenige Cilicifche zeeroovers, die hem ontmoeteden, maakten voords met hem eene gemeene zaak er bragten hem veilig aan het eiland Pityufa, alwaar hij de bezetting, welke anniuj 'er reeds gebragt had, overweldigde: doel eerlang vertoonde zich annius zei: met eene aanzienlijke vloot en vijf dui zend keurlingen voor het eiland. Ser torius waagde eenen zeeflag, fchooi zijm (i) Plut. in sert. p. 57'« Bb 2 Vf. DOEK II. ioofdst. . voor C. 81. . v?n R. 671. Sertorius joor c. »nmus jit Spanje irerdrec- ven. 1 c [ l  VI. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 81. J. van R 671. 3§3 ROMEINSCHE zijne fchepen, tot fnelzeilers aangelegd, niet bereekend waren voor zijnes vijands krijgsgaleijen. Een westlijke florm, die de zee zeer hol deed gaan, llingerde de meesten zijner ligte fchepen op het rotzige ftrand, hij zelf hield het in zee met wei. nige zwaarer vaartuigen, en ftrekte tien dagen agter een ten fpeelbal van golven en winden. Na het bedaaren van den ftorm wachtede hij het overfchot van zijne verftrooide vloot op , en zeilde voords de ftraat van Gades door, om zich naar de westkust van Spanje te wenden, alwaar hij, niet ver van den mond der rivier Batis9 landde. Zich aldaar bevindende, gaven hem eenige fchippers , die het laatft van de Atlantifche of Gelukkige eilanden (1) kwamen, (O 'Er 's een aanraerklijk gefchil gereezen tusfchen de laatere landbefchrijvers wegens de eigenlijke ligging dezer eilanden. Zommigen houdcnze irocr de Azorifche , anderen voor de kaap Ferdfcbe, dï meesten voor deCatiartfcbe eilanden, eneenenkelde roor de beide America s zeiven. De juifte opgave ran derzelver kleenen affland van Africa, door FL V  GESCHIEDENISSEN. 389 men, van dezelven zulk eene verrukkende befchrijvipg, dat hij zijnen togtgenooten voorbelde , om op dezelven eene plaats van veiligheid en rust te zoeken. Zij gaven hem dezelven op, als twee eilanden , door eene kleene zeeëngte van eikanderen gefcheiden, en twaalfmaalhonderd duizend fchreeden van de Jfricaanfche kust gelegen. Derzelver luchtftreel noemden zij zeer gemaatigd, de regenbuijen zeldzaam, de winden doorgaand bol en daauwrijk, den grond goed e vruchtbaar voor zaad en planten niet al leen , maar zoo mild van eigene na tuure', dat deszelfs wilde vruchten ee geheel lediggaande volk volkomen en vei kwiklijk konden voeden, zoo dat de o: befchaafde volkeren zelve 'er die Elyfe fc plutarchus, bepaalt echter het algemeene | voelen voor de Canaiifche, wier aantal bij de < den verfchillend werd opgegeven, en waarvan twee bij uitftekendheid de Gelukkigen genoemd v, den< Cel l ar. Gecgr. Ant. Vol. IL p. « & 969. M o re r. Diclion. in f o r t u n é es ■ NAR1ES. Bb 3 VI. boek II. hoofdst. [. voor C. 81. J. van R. 671. I 1 ti 1- 'ie jein'erer- • •37  VI. ao bk II. HOOFDST. J. voor C. 8.*. J. van R, 671. 1 j 9: 39° romïinsche fche velden zogten, waar van homerus, als de verblijven der gelukzaligen, gezongen had. Sertorius, wiens geest het lot van Rome na zulken bloedigen burgerkrijg, als nu gevoerd was, reeds voorfpelde, en, voor zich zeiven, wars was van heerschzucht en allen krijg, vond zich met een onweerflaanbaar verlangen naar deze gelukkige verblijven des vredes vervuld , en deed welmeenende den voorflag aan zijne togtgenooten (1), dien de Dichter horatius naderhand aan zijne medeburgers te Rome deed, wanneer fiet zelve door nieuwen burgerkrijg verscheurd werd, en wiens dichterlijke taal vij ons niet kunnen wederhouden, alhier >er torius in den mond te leggen. , Laat ons die gelukkige akkers en rijke , eilanden opzoeken, waar de onbeploeg, de grond jaarlijksch rijken oogst levert, , en de ongeinoeide wijnrank altijd bloeit; , waar het lootjen der olijven nooit be» drieêJijk uitbot, en de vijg haaren boom met rijpe vruchten ciert: daar, waar de honig uit de holle eiken druipt, „ waar O) Plut. in sert. p. 571, 572,  GESCHIEDENISSEN. 391 „ waar het helder beekjen met murmelen',' den tred van het hoog gebergte daalt, " waar 't geitjen onbedreigd bij haaren " melker komt, en het nog makker vee " de volle uijers biedt. Daar, waar geen nachtlopende wolf rondom de ftal der Z fchaapen huilt, noch het graven van den „ üang den grond verhoogt. Gelukkig „ door die keuze, zal ons nog meer al" daar verrukken , als wij den akker nooit door zwaare ftortregens van den " waterwind zien fcheeren , noch het vette graan in drooge kluiten zien ver'„ fchroeijen; wijl de Vorst van het hemel rijk 'er vocht en droogte maatigt. Derl waards bragt de riem der Argonautn ], hun vereeuwigd pijnhout niet; noct " bezoedelde de dogter van colchii „ dien grond met haar onreinen voet; der waards ftuurden de Sidonifche fchipper; "nimmer hunne fteven; noch landd< u ooit de zwervende bende vanuLYS "SES aan. Geene befmetting treft daa " 't vee, geene onmaatige hitte van ee " nig gefternte blaakt 'er de kudde " ! u p i t e e. zelf heiligde dit vei Bb 4 »bllJ VI. BOEK II. 100FDST. f. voor C. 8i. J. van R. 671. 1 r f  vi. BOEK IL boofdst, J. voor C, 81. h R. Sertorius begeeft Zicïi naar Mauriia- ] I i ( c 1 ti + Thands n Tati&r. I h 392 ROMEINSCHB " blijf toteene wijkplaats derdeugd (1) » De Cilicifche zeerovers, in de vervoering van.BRxoaius den ernst van zijnen voorflag ziende, en door hun rustloos en roofziek leeven geheel afkeerig van allen M genot des werkloozen vredes, heten den rechtfchapener Romein fchierlijk aan zijne dichterlijke mijmeringen over, en ftaken afzonderlijk naar Africa in zee, om ascalis, den zoon van eenen MoorIchen Vorst, op den throon van Mauritaw te herftellen. Sertorius, die het gevaar zag, 't welk hij hep, om ook van de zijnen veraten te worden, indien hij dezelven lanrer werkloos en zonder foldije of buit bij 'Ach hield, vond nu geraden, mede op de ifncaanfche kust over te fteken, en allaar der tegenpartij van ascalis zijnen lenst te bieden. Het gelukte hem fchier'Jk, de partij, welke hij aldaar omhelsde, » doen bovendrijven; de verovering van tngts f maakte hem meester der geheele ndftreek, Hij misbruikte zijne over- win- (0 Horat. Efod. XVI. fs. 41,—$3,  geschiedenissen. 393 winning niet, maar gaf den landzaat alle fte den, landerijen en bezittingen eerlijk terug, en nam flechts eene geringe vergoedingen vergelding voor den beweezen bijftand aan, welke hem nu in ftaat ftelde, om zijne kleene hand vol volks te onderhouden, waarmede hij voords de wending van zijn lot afwachtede. Alvoorens hij zelf zich nog bepaalt had, over het geen hem voords te doe ftond , werd hij door een Gezantfcha van Lufitaniërs verzogt, derzelver krijg; bevel op zich te komen nemen. D krijgshaftige en vrijheidminnende vol had nog geenzins den moed opgegevei om zich van het Romeinfche juk te on flaan , en zogt thands vooral,. do Rome's eigene oneenigheden bemoedig, eenen ervaren en geachten aanvoere dien hetzelve in sertorius mei de te zullen vinden , fchoon het h nog enkel door geruchten van dezull kende, die, geduurende zijn kort v blijf in Spanje, zijne werkzaamheid en nen ganfchen aard van naderbij ge2 hadden, Bb 5 VI. BOES II. BOOFDST. j. voor C. 86. J. van R» 67 a. [De Lufi-aniêrs roe1 pen sERTOij,Rius te ^ hulp. it k ij t- it u :n- ïm ;en erzijlen Zij  vr. SOEK II. eoofdst. J. voor C, 80. J. van r. 67». Bekwaamlieden van sï&TORmf. I ( 1 i J li z li d< fc di < 1 413 394 romeimsche ■Zij bedroogen zich in die verwachting niet. Sertorius was de grootje krijgsman van zijnen tijd,- hij wist van verrasfcring noch van fchrik; de natuur zelve had hem gevormd' tot onverfchrokkenheid in gevaar, tot gemaatigdheid in voordeel. Geen Veldheer van dien tijd ging hem in moed te boven, wanneer het tot een algemeen, beflisfchend :reffen kwam: en niemand was met hem ;elijk te ftellen, wanneer het list, vaariigheid, of misleiding van den vijand :old CO- Een tweede hannibal -heen in hem te herleeven, en de Spaan■he volkeren, die dezen Carthager nog iet hadden vergeten, noemden sertorius -eldra bij dien naam, dien hij zich, met 30 veel reden, als vereerend welgevallen !tf». Even als deze, kende hij volmaakt ! kunst, om met krijgsvolk om te gaan, hoon dezelve door het algemeen bederf r Romeinfche tucht zeer veel moeilijker ts geworden. Roemrijke daaden werden door 1) Plut. in s?rt. p. 572, 573 [O appian. alex. de bell. civ. L. t p 419,  GESCHIEDENISSEN. 395 door hem onbekrompen beloond ; misdrijven rnaatig geftraft. De fterkte, en llugheid van zijn eigen ligchaam ftelde hem tevens in ftaat, om den gemeenften knjgs man zeiven ten voorbeeld te verftrekken : terwijl zijne eenvouwdige foberheid den Bevelhebberen alle gemakken der weelde in het veld ten fchande maakte. Nooit vervoerde hem de wijn tot onmaatigheid, zelfs niet bij vrolijke maaltijden , noch op de veiligfte plaatzen : het gemeenfle voed zei werd door hem in de kleenfte hoeveel heid gebruikt, en echter deelde hij in d vermoeijenis der langfte togteneninde af matting der veelvuldigfte nachtwachten me den geringften wapenbroeder. In de en kelde oogenblikken van uitfpanning wa de jagt zijn vermaak, welke hem tever zeer dienftig was voor zijn krijgsbedrijf door hem de beste kennis van de gelegei heden des lands te geven (i> Bij al deze voortreflijke hoedanigheden, well zijne meerderheid over het gros zijn vijanden natuurlijk beflischten, bedien hij zich tevens van het alvermogend mi c (i) Plut. in sert. p. 572—574» VI. boek II. 300fdst. t. voor C. 80. ]. van R.. 67 a. t S S •> 1- fae :e er ie del  vr. BOER ii. HOODFST. J. voor C. 80. J. van R. 67a. Sertorius bedient zich van der volke- ■ ren bijgeloof. » 1 1 I 1 2 h z z It n g h< d; de bi , ~0} 396 ROMEINSCHï del des bijgeloofs bij de woefte volkeren die hem inriepen, waarvan wij het volgende ftaal vinden. ~ Een gemeen Spaans* landman, had eene hinde gevonden, die pas geworpen had en hem terftond ontvluchtede; de zonderlinge fchoonheid van het jonge hert, welk geheel wit van laair was , wederhield hem van , het vervolgen der moeder, en deed hem van dit her een gefchenk maaken aan sertoUüs' Het zelve was zoo mak en gevende zoo zeer aan den Veldheer, dat 'et overal zijne ftem volgde, en zich door iet luidst Jegergefchreeuw van hem niet et verwijderen. Het voordeel ligt beéffende, 't welk hem 's volks bijgeloof iervan kon doen trekken, heiligde hij het ;ive ten gefchenke aan diana, en liet ich daar door veel op eene gemeenfchap et die Godinne voorftaan. Wanneer hij li heimelijk vernam , dat de vijand eeni:n inval gewaagd, of eenigen bedekten mdel met de ftedelingen beproefd had, n verhaalde hij, dat de hinde hem in n droom gewaarfchuwd had; wanneer m de tijding werd gebragt van eenige 'erwinning zijner Onderbevelhebbers, dan  GESCHIEDENISSEN. 397 dan hield hij dit bericht bedekt, maar vertoonde zijne hinde, met kranzen vercierd, als de bodinne eener blijde maare, en bemoedigde hij de zijnen tot eenen voorlopigen dank aan de Goden, als zullende hun weldra iet goeds doen hooien. Zijne ontzettende feiten en de foelie aanwasch van zijne magt bevestigden , eindelijk , bij allen het gevoelen, dat hem een hoogere geest beftuurde, die hem ter verlosfing der Spaanfchs volkeren verwekt had (i). Hij verliet Africa, op de uitnoodiging der Lufitaniërs, met zes en twintig honderc krijgsluiden, welken hij Romeinen noem de, en zeven honderd Africanen; bij de ze handvol volks voegden de Lufitaniërs terftond bij zijne aankomst, vier duizem ligt gewapende voetknechten en zevei honderd ruiters, met welke geringe krijgj magt hij echter den oorlog ondernam e uithield tegen vier Romeinfche Veldheerei die honderd en twintig duizend zwa: gewapende, twee duizend ligtgewapend voetknechten en zes duizend ruiters 01 di (O Plut. in sert. p. 572, 573- VI; boek II. üoofdst. f. voor C. 80. T. van R. 672. J. voor C; 1 J. van R> 673. > l \ 1 l, ,r e \' iï  VI. boek II. hoofdst. J. voor C 79J. van R. 673. 1 \ t 2 I P tl Metellus tegen sertorius onbeftand. k m SP8 romeinsche der hun bevel hadden, behalven nog ontelbaare fteden, terwijl hem niet meer dan twintig fteden in den beginne bijgeval. *len waren. Met deze geringe en hoogstongelijke krachten, onderwierp hij weldra magtige volkeren en talrijke fteden, overwon hij cotta ter zee, dreef hij AUFiDius uit zijnBcetisch krijgsgewest met een verlies van twee duizend Romeinen; verfloeghij domitius en l. mahilius den Bevelhebber van het andere Spaanfche krijgsgewest; overrompelde hij rHORANius, den Onderbevelhebber 'an metellus piüs met deszelfs ;anfche leger; en bragt bij den laatften elven in zulke engten, dat hem l.lolius uit het Narboneefche Gallie, en o m p e j us zelf uit Rome te hulp moes;n gezonden worden (i_). Metellus, wien wij reeds als eeen man kennen, wien het aan genoegtame werkzaamheid ontbrak, om foelie :ijgsverrichtingen te vormen (2) , wist vol- CO Plut. in sert. p. 573 , 574. C*j Zie bo'/en bi. 201. He: is vrij zeker, du :xellus niet in Spanje kwam, dan na het af- lo-  geschiedenissen. 399 voltrekt niet, hoe hij het aan moest leggen tegen eenen onverfchrokken vijand, die alle befli*Jchend treffen fchrander' wist te ontwijken, en zich met zijne ligt-j gewapende en vlugge Spanjaards in aller- ! leije bogten wist te wenden , daar hij zwaar gewapend volk aanvoerde en alleen bedreven was in het leveren van geregelde veidflagen , of in het afweeren van rechttlreekfche aanvallen, terwijl het hier op de beklimming van bergen, op de vervolging van vlugge knaapen, op het dulden van den honger en het leeven zonder brood en zonder tenten aankwam, waar voor hij met de zijnen tegen sertok ius en deszelfs benden geenzins aankon. Metellus zelf, nooit op zulk eenen krijg afgerecht, was hier toe tevens lopen van zijn CW«/-jaar, daar dit zoo wel de ge. fchiedenis, als haare tijHreekening aanwijst. Op bladz. 256. fcheen hem echter het bedwang var sertorius rr-eds a:nb,>vo:en, doch dit houde men voor eene anticipatie, waar toe gefchiedfchrijvars, die j.'eene tijdreekening teekenen, gelijk zij allfn ziin, iifn wi) thands moeten volgen, maar al te dikwijls aanleiding geven. Confer. pigh. an. ml. ad bune annum. VI. BOEI II. OOFDST» . voor C 78. . van R. 674.  VI. BOEK II . HOOFDST. Jè voor C 78. J. van R, 674. » 4°° ROMEINSCKE tevens reeds te hoog bejaard en veel te zeer aan een gemaklijk leeven gewoon* Hij moest zich alzoo , daar hem geene gelegenheid tot eenig geregeld treffen werd gegeven , alle onaangenaamheden laten welgevallen, dien zich anders overwonnenen alleen moeten getroosten ; terwijl sertorius bij zijn geduurig vluchten alle de voordeden van eenen vervolgenden vijand had. Hij belettede me te llus het waterhaalenverhinderde zijne voerageering ; kwam hem in den weg, wanneer hij voordrukte; ontrustede hem, wanneer hij ftil lag; liet hem alzoo allen gebrek van belegerden ondervinden, wanneer hij ergens het beleg geflagen had; maakte tevens het krijgsvolk van m e t e llus onverduldig en mismoedig; waarbij hij eindelijk de tergende fchimp voegde, om hem zeiven tot eenen tweeftrijd uit te daagen, waaraan metellus zich onttrok, die daar voor de hoonendfte beleediging der zijnen moest verdragen, fchoon hij dezelven rechtmaatig verachte-de , het met theophrastus daar voor loudende : „ dat een Veldheer als een Veld-  GESCHIEDENISSEN. 40t Veldheer, en nimmer als een gemeen krijgsman zijn leeven waagen moet (i>" Om echter den kwaaden indruk zijner werkeloosheid bij het krijgsvolk weg te nemen , befloot metellus, de Stad Lacobriges aan te tasten, waar uit sertorius aanmerklijken onderftand trok, en wier verovering hij zich als gemaklijk voorftelde, wijl dezelve flechts ééne waterput binnen haare muuren had, en alle de beekjens en bronnen rondom dezelven in de magt der belegeraars zouden zijn. Het gebrek aan water kon dit beleg, zijnes oordeels, niet langer doenduuren , dan twee dagen, echter beval hi; zijn krijgsvolk, deszelfs fpijsvoor vijf da gen gereed te maaken. Sertorius die dezen toeleg bemerkte ,-haastedi zich , om denzelven te verijdelen. Hij ga bevel, om twee duizend Iedere zakken met water gevuld, binnen de Stadtebren gen, ftelde een zeer hoogen prijs op el ken ingevoerden zak , en beval teven aan de Africanen en Spanjaards, die ot ftrijd dit werk verrichteden, om alle or nu (i) Plut. in sert, p. 574XIII. DEEL. CC VI. BOEK II. joof n1-". J. voor C. 78. [. van R. 674'. Beleg en ontzet van Lacobriges. > F » s 1 1- 1 X*  VI. boek Ui hoofdst. j. voor C. 78. j. van R. 674. Aquinus geflagen door SERTORIUS. » ] < J 1 < 1 L. BANI' o Hus met drie keurbenden jj door ser. TORIL'S p. verflagen. 402 ROME in sc HE nutte monden uit de Stad te voeren, ten einde dezen voorraad aan drank te ftrekbaarer te maaken. Het vernemen van deze verijdeling zijner hoopa fmartede nu metellus zoo veel te meer, daar het zijn leger reeds lan de eerfte noodwendigheden begon te ontbreken , het welk hem zes duizend mannen ter voerageering onder bevel van aquinus deed uitzenden. Sertoa 1 u s, wien niets ontfnapte, legde terftond hie duizend van de zijnen in eene hinderage , die den wederkeerenden a q u i n u s in Ien rug vielen, terwijl hij zelf hem van 'ooren aantastede, deszelfs benden verloeg en al den toevoer opIig>ede. \quinus, die zijn paard en wapenen 'erlooren had, bragt 'er echter zelf hef eeven en de vrijheid af, maar deed, ioor zijn verlies, me te l lus het besg der Stad opbreken, onder de ondraelijkfte befpotting der belegerden (1). Zich nu niet langer op zijn eigen rijgsvolk noch beleid verlatende, riep 1 etellus den bijftand van lmaki- lius (O Pi"ut. in sert. p. 574 , 575.  geschiedenissen. 4'c>3 11 u s in, die het Narboneefche Gallie ten krijgsgewest had: doch met dezen verging betoog veel erger. Hij liet zich met zij- | ne drie keurbenden zoo geheel verilaan,dat hij 'er naauwlijks zelf het leeven af-; bragt en naar Ilerda vluchtede. Deze overwinning opende voor sertorius den wegnaar Ga//ie;hij onderwierp zich het zelve geheel tot aan het Alpisch gebergte, en bezettede alle deszelfs gewoone wegen,, zoo wel om allen nieuwen toevoer van Rome tegen hem af te fnijden, als om zich zeiven den doortogt in Italië open te houden , wanneer zijn duurzaam geluk zulk eene onderneming gedoogde (i). De volkeren van Spanje bewonderden en beminden den krijgsman, wiens beleid hun zeiven wonderen deed verrichten tegen overheerfchers, aan wier juk zij zot lang vruchteloos hunnen onbuigzaamet nek opengeriit hadden. Hier toe kreegei zij nog veel meer reden , wanneer hi zich nu toelegde, om zijn krijgsvolk, ' welk veel eer naar eene bende ftruikroc vers CO Spit. pompei, ad Senat. ap. salluï Hifi. L. II. fragm. Cc a VI. boek ii. IOOFDST. . voorC. 78. [. van. R. 674'. S'aatkundi? gedrag van sertorius je» tgens de Spanjaar- \den. I i t » r.  VI. BOER II. HOOFDST. J. voor C 78. J. van R 674. 404 ROMÊINSCHB vers, dan wel naar een geregeld heir, geleeken had , op de Romeinfche wijze te wapenen en afcerichten, en om de Spaan'fche jeugd in de Romeinfche en Griekfche letteren te doen onderwijzen, fchoon hij met beiden voor zich zeiven de fchranderfte bedoelingen had. De Romeinfche Hevigheid en geilootenheid in den ftrijd vereenigende met de Spaanfche fnelheid en behendigheid in kleene ondernemingen en fchermutzelingen, moest zijn krijgsvolk de onverwinnelijkfte benden dezer dagen uitmaaken. Hij wapende het zelve dus naar de wijze der Romeinen, leerde het in welgeflootene benden vechten, verdeelde het naar de inrichting der keurbenden , en gaf het zelve fraaije helmen, opgecierde fchilden , gekleurde wapenrokken, gevoeglijk ondergoed, 't welk alles de natuurlijke praalzucht der volkeren ftreelde en tevens derzelver moed zoo wel, als wezenlijke fterkte, vermeerderde. Het onderwijs der kinderen ftelde hem ongevoelig de uitgelezenfte gijsfelaars in handen, zonder dat derzelver ouders iet anders, dan het onbereekenbaare voordeel van hun kroost , bemerkten. Hij liet daartoe  geschiedenissen. 405 toe de kinderen der voornaamfte luiden van onder alle de volkeren, die hem voor hunnen Veldheer hadden aangenomen , binnen Osca, eene zeer groote Stad der Vescitaners, brengen, alwaar hij Leeraars ï aanftelde, om ze in de Griekfche en Romeinfche letteren te onderwijzen , onder toezegging , dat hij hun , wanneer zij groot zouden geworden zijn, het Rotneinfche burgerrecht zou fchenken en tot hooge eerambten bevorderen. De ouders werden verrukt, wanneer zij hunne kinderen omzoomde kleederen zagen dragen , hun in welvoeglijke houding ter fchoole gaan en sertorius zeiven, die alle de kosten daar toe vergoedde , dikwijls proeven zagen nemen van derzelver vordering en hun met belooningen naar verdienften en vooral met goudene halsbellen vereeren (i). Deze handelwijze wekte bij de Spanjaarden eene liefde en eerbied voor zijnen perzoon, die, inzonderheid nog gefterkt door het vermoeden van eene bovennatuurlijke gemeenfchap met de Godheid, fchier (ï) p lut, in jert. p. 575. Cc 3 VI. BOEK iï. JOOFDST. ]. voor C. 78. . van li. «74. Trouw der Spanjaarden aan den per. zoon van SERTORIUS.  VI. BOEK II. HOOFDST, J. voor C 78. J. van R 674. Wijs ge drag van SERTOR'US tegen de Italianen. 406 romeinsche fchier in volllagene aanbidding overging, Her was in Spanje, even als bij de Galliërs enüermanen, in gebruik, dat 's Veldheers ' lijfwacht zich bij plegtigen eede verbond, om hem niet te overleeven. De meeste Veldheeren , bij deze volkeren , zagen zich dus doorgaands van een kleeo aantal bijzondere vrienden en gunftelingen omgeven , maar sertorius zag zich gevolgd door veele duizenden, die gezwooren hadden, dat zij met hem wilden fterveri. Men verhaalde zelfs, dat hij, eenmaal geflagen en door den vijand vervolgd zijnde M van deze halsvrienden op den fchouder genomen, en alzoo opgegeven werd , tot dat hij den muur der Stad, waaronder de flag was voorgevallen, met de. hand bereiken en beklimmen .kon, waarna eerst elk hunner om eigen lijfsbehoud begon te denken (1). ■ Zulk eene uitftekende liefde en eerbied der Spaanfche volkeren, deed. echter sertorius niet vergeten, wat hij bijzonder aan zijne Italiaanjche benden was verfchuldigd. Hoe groote dienften hij (O Pt ut. in sert. p. 575.  GESCHIEDENISSEN. AO? i hij ook aan genen bèwees, zorgde hij echter \ fteeds voor de meerderheid , en alle de rechten des oppergezags van dezen. Hij zelf had zich eenen Raad gevormd van verbannene Raadsheeren , die bij h -m hunne toevlucht haddert genomen , en bragt den zeiven , door toevoeging de- aitgelez?nfte krijgsluiden ,tot een getal van drie honderd. Hij beweerde, dat dezelve de echte Raad van Rome .was, terwijl hij d« anderen aldaar eenen voorgewenden Raad van syll a's flaaven noemde. Uit dezen zijnen Raad koos hij zich Penningmeesters , Onderbé velhebbers en andere Gezagvoerers, in alles zoo veel mogelijk het Gemeenebestbewind van Rome volgende. Geen eefi Spanjaard voerde ook eenig legerbevel, wijl zijn oogmerk geenzins was , deze volkeren tegen zijn vaderland te verfter ken, maar zich van derzelver krachten ti bedienen tot herftel der gefchondene Ro meinfche vrijheid (i). Zuivere liefde voor zijn vaderland doo: (i) Ap'pian. AtEX. de Ml. civil. L. I. p. 41Ï Plut. in sert. p. 579» 58°. Cc 4 VI. boes II. hoofdst. J. voor C. 78. |. van R» 674- ►  VI. SOEK II HOOFDST. J. voor C, 78. ]. van R, 6,74' Vaderland en moederliefde van fSRTO.RlUS. 40.8 romeinsohe door het tederst aandenken aan zijn© hoogbejaarde moeder geprikkeld, en tot duldeioos verlangen naar eenen eerlijken terugtred binnen Rome verheven, was het eenige en edele roerzei zijner daaden, waar van metellus nu reeds, en pompejus, die hem eerlang (p zijde kwam, de treffendfle blijken zagen. Meermaakn liet hij hun verzekenn :„gereed te zijn de wapenen af te leggen, en als ambtloos burger te leeven, wanneer hem de terugkomst in zijn vaderland werd toegeftaan; verklaarende, veel liever de meest vergeten burger van Rome te zijn , dan als balling met den naam van Veldheer door alle andere volkeren vereerd te worden." Nooit echter deed hij zulken voorflag , dan wanneer roemrijke overwinningen daar aan alle fchijnbaare vernedering ontnamen : in tegenfpoed verlaagde hij zich nimmer tot betuigingen , wier oprechtheid men als dan verdenken kon. — Doch eerlang verloor zijn duldeioos verlangen naar Rome deszelfs prikkel; zijne moeder, welke hem als weduwe met verdubbelde zprge had opgevoed, en aan  XI.IX   geschiedenissen. 40$ aan wier ziele zijne geheele ziele was verbonden, ftierf geduurende zijne ballingfchap. Zijne bloedverwanten, die hem hier van kennis kwamen geven , raadden hem nu , om zich thands het Veldheerfchap van Spanje te laten welgevallen, en zich alzoo, naar hetfchijnt, aan het hoofd van eenen nieuwen mededingenden Staat te Hellen tegen een vader land, 't welk hem onwaardig was. Zi]i andwoord was een rouw van zeven da gen lang, dien hij, zonder eenig bevel ti geven aan zijne benden, zonder zich voo het oog van zijne vrienden te vertoonen in bittere kinderlijke droefheid, op dei grond ter neder liggende, doorbragt, waai na het nog veel moeite aan zijne Bevel hebbers kostede , om hem het krijgsbe wind te doen hervatten , 't welk reec vlottende in zijne moedelooze hande was geworden (1). Staatsverfchil alleen, 't welk zoo dil wijls alle deugden bij den anders dei kenden verduistert, en den fchranderftf booswicht blindeling uit eigen aanhai h CO Plut. in sert. p. 5Z0. Cc 5 VL BOEK II. HOOFDST. J, voor C. 78. J, van R. 674. I C 1 1 s n e1" :n g it  VI. boek ir. HOOFDST. J. voor C, 78. J. van R. 674. 1 Het volk van perpkrka ver.' langt, on- ] der bevel van skr- 1 torius te flaan. 1 C X h h d a o h v h h 4IO ROMEINSCHE het onbepaaldst vertrouwen fchenkc, kon zulk eenen man miskennen en vervolg, wiens behoud voor het Gemeeneh"!-t van. onbereekenbaare waarde zijn moest : al de Italiaan/die krijgiber.den zoo wel, als de onbefchaafdfte Spaanfche volkeren , huldigden sertorius, wiens heldengóedheid ons misfchien te vroeg verrukt, daar wij zijnen lof tot na de beoordeeüng zijnes ganfchen charakters moeten paaren. Het fterkfte blijk dir-r heerfchende /ooringenomenheid ondervond perperna , die met het overfchot des heirs >an lepidus van Sardinië in Spanje vas overgekomen. Deszelfs hoogmoed, p zijne geboorte , vermogen en den ang , dien hij reeds als Prcetor te Rome ekleed had , dulde bij hem het de-nkeeld niet, om zich met zijné krijgsmagt, ie nog uit drie en vijftig Cohonen beftond, in het opperbevel van sertorius te nderfchikken, zelfs niet om met hem :t krijgsbewind te deelen. Zijn doel as, den krijg tegen metellus ge;el op eigen naam te voeren, waar toe ;m zijne rijke krijgskas.in ftaat zou Hellen :  geschiedenissen. ah len: maar, naauwlijks, vernamen zijne benden den lof van sertorius uit aller monden, of zij begeerden zelve zijn' Opperveldheerfchap en morden tegen de verdesfiijke eerzucht van haaren aanvoerer, wiens trotschheid daar in grieve op grieve vond (^i). Te Rome, waar öe Raad niet onkundig bleef van den geduchten fteun, dien de Mariaanfche aanhang in dit gewest had gevonden, werd men, vooral na dat men de landing van perperna mede vernam , in allen ernst te raade, om dit laatfte overblijfzel.eener Staatspartij, welke den tegenwoordig;-n vorm van het Ge meenebest weder dreigde om te keeren geheel en al uit den weg te ruimen. Ongetwijffeld had metellus be aan zijnen ouden adel en hooggeroemd. deugd te danken, dat hem de fchande ee ner terugroeping niet ten deele viel ui een bewind, waar voor zijne natuurlijk tiaagheid,.ondanks zijne beste bekwaan heden, niet bereekend was, maar dat me hem eenen tweeden Bevelhebber tot bi ftan (i) Plut. in sert. p. 575- VI. BOEK li. ioofdst. [. voor C. 78. f. van R. 674. 1 : pompf.ju» ten bijftsnd ' van me- - tellus gebonden, t 5 e f« n \- d  VI. BOEK II. BOOFDST. J. voor C. t 7». J. van it. <*74' l 3 ] d v c d p ft p m ei 4ia ROMEINSCHE ftand wilde zenden. Niemand kon hiertoe natuurlijker in het oog vallen, dan pompejus, die reeds eenmaal door sylla tot bijftand van metellus was gelastigd (1). Metellus zelf had toen om dien fteun verzogt: thands verlangde pompejus zelf, daar toe te worden afgevaardigd. Zijne reeds in het oog ftekende grootheid en zijne onmin weleer roet sylla, nu met lucullus , waren echter, naar het fchijnt, ie redenen, welken het raadsbefluit daaroe eenigen tijd wederhielden. Inmiddels lield hij zelfde krijgsbenden, waarmede iij brutus en lepidus had verjonnen, onder zijn bevel, en bleef met ezelven nabij Rome onder allerleije voor^endzelen van uitftel hangen, fchoon atulus hem reeds ftellig bevel tot erzelver afdanking had gegeven. L. hi lip pus deed, eindelijk, het voorel in den Raad tot deze lastgeving aan ompejus, en beandwoordde de aanerking!., hoe hij toch denken kon om een ikelen Ridder in de plaats van eenen Con- (ï) Zie boven bi. 201.  geschiedenissen. 4*3 Conful naar Spanje te zenden ?" met deze woorden: „ niet flechts in de plaats éénes Confuh, maar van Confuh;" daarme- \ de de onbeduidenheid der tegenwoordige ■ Confuh doorhaalende, die met den Raad ] zulks hooren moeiten , en het voorftel door een befluit bekrachtigden (i). Het gerucht, 't welk pompejus vooruit vloog, was zodra niet doorgedrongen tot het leger van perperna, of het zelve kwam in openbaaren opftand, niet afzonderlijk willende vechten tegen zulk eenen geduchten beftrijder, en zich, onder het Opperbevel van sertorius alleen, de overwinning over hem en metellus beloovende. De eenpaarige taal zijner benden was, dat zij hem daadlijk zouden verlaten en tot sertorius overlopen, indien hij zicïi niet met hem vereenigde, voor welke be dreiging perperna ten laatften be zweek, en zich nu met omtrend vijf ei twintigd duizend mannen aan de zijde dei geliefden Veldheers voegde. Deze aanwas van vermogen en inzon dei (O Pt-ut. »'» pomp* p. 627. VI. boes Ui [oofdst. . voor C.' 78. . van R, 674. Perperna fereenigc sich met sertoriüs. 1  VI. boek II. hoofdst. J» voor C 78. J. van R 674. Sertorius laat zijn krijgsvolk door ondervindingwijs worden. ; 1 ; 2 ! 1 \ 4Ï4 ROMEINSCHE derheid de geduurige bijval van de nog overige Spaanfche volkeren, die zün heir met nieuwe, maar tevens nog geheel woefte, benden vergrooteden, ftelden het beleid van sertorius echter op eene nieuwe proef, maar die ook meesterlijk door hem volbragt werd. Men kon nu niet langer het ontwijkend vechten dulden, 't welk men gevoegelijker voor kleene rooverbenden, dan vöor zulk een heir achtede, en men drong den Veldheer fteeds op een beflisfchend treffen. Eerst trachtede hij,het krijgsvolk te overreeden van de voor deelen zijnes krijgsbeieids: doch dit nutteloos vindende, vond ^ goed, hun eenmaal te bewilligen, in ^t vooruitzicht, dat de ondervinding selve bun daarna onderwerping aan zijn >eter oordeel zou leeren. Het kwam öhierlijk tot een treffen, waarnaar mer el lus zoo lang had verlangd, en het :elve 2ou allerdeerJijkst voor de zijnen ingevallen zijn, indien 'sertorius' liet zorgvuldig eenen veiligen aftogt oor hun had open gehouden CO- Ont- CO Plut. in skrt, p. 575, 5-é.  GESCHIEDENISSEN. 4T5 Ontmoediging zou nu lfgtelijk den onbefuisden overmoed gevolgd zijn, welke den fchranderen Veldheer echter veel na 1 deeliger moest voorkomen, dan de vuurigfte geestdrift zijner benden i om dezelve thands te keer te gaan op eene wijze, welke tevens de wijsheid van zijn gedrag voor aller oogen moest aanfchouwelijk' maaken, riep hij zijn ganfche heir in eenen kring te zamen, en liet in het midden twee paarden brengen, waarvan het eene oud, mager en fchier zonder ftaan was, terwijl het andere, welgedaan en vet, eenen zeer zwaaren ftaart droeg. Bij het eerfte werd door hem' een groo en fterk man geplaatst, bij het laatftf een kleen en weinig beduidend vent jen; beiden moeften zij, op het gevet van een teeken, te gelijk te werk gaan de eerfte, om zijn paard in eens de: ftaart uit te rukken, den laatften, or het zijne haair voor haair uit te trekker Deze ging, natuurlijk, zonder eenig vermoeijenis in zijn werk voord, 't wel flechts geduld vorderde, en had wélii zijne taak volbragt: gene rukte uit al zijne magt, mattede zich af door herhaa vi. BOEK II. IOOFDST. |. voor C. 78. [. van R. 674 K uchtig middel, duor sertorius ter overreeding des krijgsvolks gebezigd» l » 1 1 e k a e 1ie  4l6 romeinsche vi. BOEK lï. HOOFDST. J. voor C 78. J. van R, 674. Even kluchtige onderwerping der Cbaracitaners. 1 J 1 c 3 6 de poogingen, en moest het eindelijk opgeven, terwijl het ganfche heir met zijnen vergeeffchen arbeid fpottede. Nu ftond sertorius van zijnen zetel op en zeide: „ ziet gij nu, mijne wapenbroeders, dat volftandigheid meer afdoet, dan geweld; dat 'er veel is, 't welk niet op eens geveld, maar allengskens afgebroken, kan worden? De kracht der volftandigheid alleen is onverduurbaar,- zij alleen maakt den tijd ten onwederftaanbaaren verwoefter, die hun altijd ongemerkt dient, die met beleid hunne kans afwachten, maar den voorbaarigen en leethoofdigen de grootfte vijand is CO" De vinding van sp. rtorius in zulk ;ene zinnelijke leiding van meestal onbeschaafde volkeren, gaf hem tevens de "chranderfte krijgslisten aan de hand, vaar van plutarchus het volgende [eval met recht ten beflisfchenden voorteeld opgeeft. Hij wilde zich de Chara* 'Maners onderwerpen, een volk, 't welk an~ den Tagus woonde^ maar niet in fteden CO Plut. in sert. p. 575. Frontiw. '■rattg. L. IV. c. 7, ex. 4. L. I. c. 10. ex. 1.  GESCHIEDENISSEN. Al? fteden of geregelde dorpen, maar in de holen van eenen wijd uitgeftrekten heuvel, wier openingen allen noordwaards gericht waren, en in welke richting zij eenen grond voor zich hadden, die zoo kernachtig en los was, dat dezelve naauwelijks eenen voetftap dulde, en, met den minften wind, als kalk of asch verfloof. Dit volk, 't welk van den roof leefde, achtede zich voor den magtigften vijand, uit hoofde dier ongenaakbaarheid, in deszelfs holen veilig. Sertorius, echter, had deze gelegenheid niet gezien, of ontwierp terftond den toeleg tot de vermeeftering van dit geduchte roofnest; Ziende, dat de noordewind in dezen hoei van Spanje, fchoon het thands in den zo mer was, geregeld ftreek hield, liet hi terftond zijn krijgsvolk eenen losfen dijl van dezen ligten grond opwerpen rondon de zuidzijde van den heuvel, welk werl de holbewooners eerst befpotteden, al houdende zij zich nog ongenaakbaar voo; eenig heir van deze zijde, doch waa voor zij fchierlijk bezweeken, zodra d windopftak, de dijk verfloof, en al di ftof bun bijna in hunne holen deed vei XIII. deel. Dd VI. BOEK 11. JOOFDST. [. voor C; J. van R. 67S.  4i3 romeinsche VI. boek II. hoofdst. J, voor C 77J. van R. 675. Krijffstogt van pompejus tegen sêRtorius. i < ] flikken, terwijl het paardevolk opzetlijk werkzaam was, omagter den dijk het-land al meer en meer los te trappen. Twee dagen lang hielden het de Characitaners uit in hunne holen, waar de ftof hun verblindde en fchier verflikte, op den derden gaven zij zich krijgsgevangen, en bewonderden den man, wiens list hem eene overwinning had gefchonken, die voor de wapenen fteeds onbehaalbaar was geacht(i). De jonge Veldheer, die dezen ervaren , afgerechten en on verwonnen krijgsman tegen trok, was deszelfs beftrijding niet onwaardig. Hadden zijne eigene en vroege vorming tot eenen voortrcfüjken Bevelhebber, en zijne fnelle en roemrijke overwinningen in Africa hem de bewondering gemaakt van allen, die krijgsbekwaamheden konden fchatten; zijn tegenwoordige togt over het Alpifcht gebergte kenmerkte terftond in hem den man, die ien gewoonen weg durfde verlaten, fchoon :en hannibal denzelven gebaand ïad (2). De benden van sertorius hiel- (1) Plut. in sert. p. 576, 577. (2) Appian. alex. de Ml. civil, L. I. p. 419. Het  geschiedenis sem. AtQ hielden de meest gebruikelijke engten der Alpen bezet, en dreigden Italië met den inval van hunnen Veldheer, die, nu reeds door de krijgsmagt van p e r p e r n a verfterkt, op de daadlijke herftelling der bal lingen bedacht kon zijn. Pompejus verdreef dezelven terftond van hunne posten, joeg hun naar de Pyreneën terug, vond zich zeiven eenen veel gefchikter weg, dan die van hannibal, over het gebergte uit, onderwierp zich gansch Gailie en rukte met fnellen togt de Pyreneën over, terwijl vóór hem een gerucht zijner bedrijven uitging , 't welk terftond de Lacetaners op zijne zijde bragt, en andere volkeren van dubbelzinnige trouwe aarHet vinden van eenen korter weg, dan ha nnibai ger.ogt had, kon echter geene zaak van groote be v.eemdhg zijn, wijl die Veldheer zich opzetlijt van de beneden zee verwijderde, om een ontijdij mffen te ontgaan, terwijl pompejus daar to zoo weinig reden had , dat hij zich veel veili ger nabij, dan vet af, van de kust kon achten wijl sertorius ook in die gewesten wel vee vermogt, maar nog niets ter zee. — Vergelijk E VI. bl. 189. en volg. met appiakvi /. f. Dd 2 vt. boek II. hoofdst. J. voor C. 76. f. van R. 676. 1 1  420 r0meinsch8 VI. boe k If. hoofdst. j. voor c. 76. j. van R. Verbinding van Laurena voor de oogen van fompejcs. 1 1 3 1 j I 1 I aarfelende tusfchen hem en zijnen vijand maakte (1). Dit echter duurde niet lang. Sertorius had het beleg geflagen om de ftad Laurona (2). Pompejus wilde haar ontzet het proefftuk zijner feiten maaken, en rukte daar toe met alle zijne benden aan. 'Er lag een heuvel tegen over de ftad: tusfchen beiden waren de meeste werken der belegeraars. Pompejus- floeg zich op denzelven neder, en meende nu reeds !oo zeker van zijn doel te zijn, dat hij len ftedelingen liet zeggen, dat zij goeds noeds konden blijven en op hunne walen konden zitten, om te zien, hoe de )elegeraars thands door hem belegerd werien. Sertorius, wien dit gefnork bericht werd, en die zelf veel beter wist, hoe hij pompejus zei ven en Lau■ona tevens ingeflooten hield, daar hij agter sijnes vijands rug reeds eenige duizenden had, (O Spijl. pomp. ad Senat. ap. sa ll os t, Hift. III. fragm. Plut. in pomp. p. 627- *» ert. p. 577. Ca) Dezelve moet nabij Valtntia gelegen heb. en.  geschiedenissen^ Afil had, door hem, voor deszelfs komst, vooruitgezonden, riep lagchende uit: „ik zal den fcholïer van sula leeren, dat een Veldheer meer agterom, dan voor zich uit, moet zien." Te gelijk liet hij nu de zes duizend mannen, dien hij agter den heuvel had gelegd, ten voorfchijn ko. men, en toonde zijnen nieuwen beftrijder met de daad, dat hij zelf zich in het hagchelijkst gevaar bevond. Pompejus, zijnen misflag ziende, durfde sertorius niet aantasten, uit vrees van in den rug te worden gevallen, noch hulploos voor de belegerden aftrekken, uit eigene fchaamte, maar werd gedwongen, een werkloos aanfchouwer van derzelver ondergang te blijven. De ftedelingen, die het beleg niet langer konden uithouden, gaven zich eerlang op genade aan sertorius over, die hun aller leeven en vrijheid fpaarde, maar hunne ftad in den asch legde, geenzins uit kwaadaardigheid of wreedheid, aan welke zwakheden geen Veldheer zich minder, dan hij, toegaf, maar alleen ten fchande en verwijt van pompejus, wiens fchierlijke opgang bij de Spanjaarden nooit meer Jijden kon, dan Dd 3 dool VI. BOEK II. IOOFDST. f. roor C. 76. [. van R. 676.  VI. boek II. hoofdst. J. voor C 76. J. van r, 676. 422 romeinsche door den brand eener ftad van Bondgenooten, wien hij, in volflagene werkeloosheid, zoo nabij was, dat hem fchier 'deszelfs gloed verzengde (1). Geduurende dit beleg was het niet enkel bij de fchande van pompejus gebleeven, maar had de list van sertorius hem tevens eene keurbende doen verliezen. 'Er waren flechts twee plaatzen geweest, van waar pompejus zijnen toevoer kon krijgen, zijnde de eene echter veel verder afgelegen, dan de andere: het krijgsvolk van pompejus bediende zich natuurlijk van de naastgelegene het eerst, doch werd door de beftendige ontrusting der ligte benden van sertorius gedrongen, zich de verdere, doch veiliger, voerageering te getrooften. De fchrandere krijgsman, die dit bedoeld had, tastrdc het zelve, wanneer het met rijken leef'tott terugkeerde, uit eene te vooren gelt-gde hinderlage zoo onverhoedsch en geweldig aan, dat pompejus eene ganfche keurbende tot ontzet der voeragiers uit- (1) Plut. in sert. p.< 577. in rom p. p.627, éa8. Front. Strat. L. II. c, 5. ex. 31.  geschiedenissen. 42g uitzond ■, die echter al mede omcingeld en fchie r geheel in de pan gehakt werd (i). Had de verovering van Laurona een fchitterend voorbeeld van het uitmuntendfle beleid en de fchranderfte list geleverd, de tucht werd door sertorius daar bij tevens zoodanig gehandhaafd, dat de ge fchiedenis naauwlijksch een ontzettender voorbeeld heeft. Eenen zijner krijgsluiden waren de beide oogen uit het hoofd gefcheurd door eene vrouwe van ongemeene lterkte, welke hij gepoogd had te verkrachten. Wel verre van dezen knaap aldus genoeg geftraft te achten , liet sertorius hem en zijne ganfche bende, die zich mede aan vrouwenkracht hadfchuldig gemaakt, alhoewel zij eene Romeinfche was, voor het oog zijnes ganfchen heirs ter nedervellen (2). De (O Fr on tin. Strateg. L. II. c. 5. ex. 3'. Appian. alex. de bell. civil. L. I p. 41°. (!>.) Appian. alex. ibid. Behalven de ftelligfte verklaringen van het tegendeel, ach'en wij dit feit genoeg, om alle waardije te ontirekken aan de voordragt van orosius (L. V. c. 23.) volgends witn sertorius zeer wieed tegen deze Dd 4 «e. VI. SOEK II. hoofdst. J. voor C. 76. J. van R. 676. Strenge tucht van sertorius.  424 romeinsche vi. soek ii. hoofdst. j. voor C 76. j. van R 676. j. voor C 75j. van R. *?7. C\T. octa- ttü» en c. «■~RIBON!US Cürio Caf. < \ Ö u i De verovering van Laurona floot dezen veldtogt; wederzijdsch werden de winterkwartieren betrokken. Pompejus en metellus namen dezelven bij het Pyreneejch gebergte, waar zij zich telkens ontrust zagen door de vijandlijke volkeren. Sertorius en perperna trokken naar Lufitanit af, waar de eigenlijke zetel dezes ganfchen krijgswas(i> In het vroege voorjaar, onder het Con. fulfchap van cn, octavus en c. scribonius curio werden de vijandlijkheden hervat; echter geenzins, naar bet fcbijnt, met volle flagorden, maar bij gedeelten, zoo dat h i r t u l e ï u s , ie Penningmeester van s e r t o r i u s, in Batica agterbleef, alwaar hij door mer e l l y s werd beftreeden, terwijl sïkroRius naar de landftreek van Valenti* -oprdtrok, om aldaar pompejus het loofd te bieden. Hir- edelingen zou gehandeld, en derzelver overfchot it het algemeene bloedbad op de rampzaligfte wij, ! gevangelij k mar, Lufitanie vervoerd hebben. (O Appiah. alex. Je bell. eivif. L. I. p.  geschiedenissen. 4&£ Hirtüleïus, wien het minder aan moed, dan aan beleid, ontbrak- leverde eerlang een algemeen treffen aan metellus nabij de ftad Italica, waarvan de meerdere bekwaamheid zijnes beftrijders de overwinning wegdroeg. Deze zag hem des morgens vroeg reeds zijne benden in flagorde fchaaren , en verdroeg geduldig tot op den vollen middag zijne uitdaaging, wanneer hij eerst met zijne benden te veld kwam, om vijanden te beftrijden , die, door het lang verduuren der rijzende zonne op eenen zeer heeten dag, niet beftand waren voor frisch krijgsvolk, 't welk hun nu eensklaps uit de fchaduwen der legertenten op het lijf viel (i).Me TELLUsmerkteterftond bij dezen aanval, dat hirtüleïus zijne beste manfchap in het midden zijner flagorde geplaatst had , en wist nu zijne beide vleugels zoo kunftig tegen die van zijnen vijand te doen werken, dat hij deszelfs midden niet eer aantastede, voor dat hij beiden overhoop geworpen had, en zich toen met vereenigde magt tegen het zei- (O Frontin. Strattg. L. II. c. i. ex. s, Dd 5 VI. boek II. hoof DIT. J. voor C» 75ƒ. van R, 677. Hirtüleïus door METELLU5 geflagen.  VL boek II. hoofdst. J. voor C 75J. <*an R, 677. 42Ö howeinsc he zelve wenden kon (1). Het gevecht was zoo fcherp, en de aanvoerers zelve ontzagen zich daarbij zoo weinig , dat metellus zelf eene fchicht in zijnen wapenrok kreeg, en hirtüleïus een wond in zijnen arm ontving, en bij zijne vlucht twintig duizend mannen op het flagveld agter liet (2). Hirtüleïus overleefde deze nederlaag niet lang; kort daarop met het overfchot zijner benden zijne eer willende herftellen, fneuvelde hij met zijnen broeder voor Segovia, wier verlies sertorius van zoo veel waarde reekende, dat hij met eigene hand den Spanjaard afmaakte, die hem de maare van den dood des Penningmeesters in eenen oogenblik kwam overbrengen , waarin hij gereed flond, eenen flag te leveren, uit vreeze, dat dezelve, wanneer zij door zijne benden vernomen werd, moedeloosheid zou verwekken (3). Het (1) Front. Strateg, L. II. c. 3. ex. 5. (2) Sallust. Hifi. L. W.fragm. Oros. L. V. c 23. (3) Oros L. V. c. 23. Epit, liviiL.XCI. Front.  geschiedenissen. 427 Het verlies , 't welk sertorius in Bcetica geleeden had , was zeer groot, en fchoon hij zelf tot nog toe ongellagen 1 bleef, trotfen hem echter deze nadeelen 1 zijner beste Veldheeren fterk: maar, ge- ] lijk hij in alle andere krijgsbekwaamheden uitmuntede, was hij zoo behendig in het afkeeren van allen kwaad gevolg zijner geleedene verliezen, dat hij deswegens grooter naam bij zijne Bondgenooten maakte, dan de overwinning der tegenpartij bij hun fchrik verwekken kon (O. Dat zijn eigen moed geenzins was gezonken na dit verlies, deed ser tori-, us aan pompejus zeiven ondervinden' bij de rivier Sucro. Pompejus had herennius en perperna geflagen bij Valentia, en kwam nu sertorius zeiven opzoeken- Wederzijdsch wilden zij gaarne tot een treffen komen, eer metellus uit Bcetica terug kwam: de een, om geenen mededinger te hebben in de eer der overwinning, welke hij, op zijne behaalde voordeelen ftout, zich al Front. Strtt. L. II. c. 7- ex. 5. (1) Plut. in sikt. p. 586, 587. VI. b oek II. ioopdst. . voor C. 75. , van R. 677. Slag tuschen pomejüs en ertorius.  VI. BOEK II. ■OOFDST. J. voor C 75J. van R 677. 42 8 ROMEINSCHE al te zeker voorftelde; de ander, om voor die overmagt der vereenigde vijandlijke heiren niet onbeftand te worden. De flag be'gon, maar met den avond, wijl sertorius opzetlijk den dag had laten verlopen , om dat zijne vijanden, met de wegen onbekend, evenveel nadeels van den nacht in geval van vlucht, als van vervolging, zouden hebben. Bij den aanvang van den flag voerde sertorius den linker vleugel zijner flagorde met voordeel tegen den vijandlijken Onderbevelhebber aframus aan: maar op het bericht, dat zijn rechtervleugel voor pompejus zeiven bezweek, nam hij terftond deszelfs bevel op zich, en deed fchierlijk de kans verkeeren. De linkervleugel van pompejus ging nu op de vlucht en werd zoo woedende vervolgd, dat hij zelf groot gevaar liep door eenen voetknecht van reusachtige geftalte, die hem , fchoon te paard zittende, perzoonlijk aantastede. Wederzijdsch bragten zij eikanderen woefte Hagen toe, waarvan 'er een den voetknecht eene hand afhiew, doch een ander den Veldheer eene wond aanbragt. Naauwlijks dit lijfsgevaar ontkomen, zag hij zich  geschiedenissen. 429 zich omcirkeld door eene bende Africanen, die hem voorzeker gevangen genomen of gedood zouden hebben, indien hij hun zijn rijkgetuigde paard, 't welk zij terftond eikanderen betwisteden , niet had ter prooije gelaten, en inmiddels het gevaar te voet ontvlucht. Zodra sertorius daar tegen zijnen linkervleugel had verlaten, om den rechter te herftellen, had apranius denzei ven tot aan het leger toe terug gedreeven, zoo dat zijn krijgsvolk reeds deszelfs plundering had aangevangen, terwijl hij nog,uit hoofde der gevallene duifternis , onkundig was van zijnes Veldheers vlucht. In dit oogenblik keerde sertorius van zijne overwinning terug, viel de reeds plunderende benden van afranius onverhoedsch op den huid en deed ze fchierlijk, in de uiterfte verwarring, een goed heenkomen zoeken (i). Schoon sertorius blijkbaar de overwinning op pompejus had bevochten , was echter het voor- en na-deel van dezen flag niet zeer verfchillend, wijl zij (1) Plut. in sert. p. 578. Efit. li vu L. XC1I. Plut. in pomp. p. 6j8. VI. boek II. ioofdst. f. voor C. 75. [. van R. 677.  VI. » BOEK ii. boofdst. ]. voor C 75}• van R 677. Krijgslist van ser* TORiUS. 43° ROMEIN SCHE zij beiden, toch eenen geflagen vleugel hadden. Den volgenden morgen vroeg bragt 'sertorius zijne benden al weder te veld , maar de kondichap , dat mete ll u s reeds nabij was , deed hem niet flechts aftrekken, maar zelfs zijn geheele leger opbreken, daarbij echter, ten blijke zijner minachting van pompejus, zeggende: „ik zou dien kwaadenjongen, met eens goede kastijding naar Rome gezonden hebben, indien dat oude wijf niet over de hand gekomen was (1)." Om nu de beide Veldheeren , wier vereenigd vermogen hij met zoo veel reden had te duchten, te misleiden en den zijnen tevens het mismoedigende denkbeeld eener volllagene vlucht voor hunne overmagt te benemen,beval hij aan alle zijne benden , uit een te gaan, om zich op eene voorgefchreevene plaats Weder te verzamelen. Zijn krijgsvolk, door hem gewend, om op zijn bevel zich te verfpreiden en bij een te komen , hield zulks voor eene geregelde krijgswending , welke op de eene of (l) PtüT. fa SERT. p. 578.  GESCHIEDENISSEN. 431 of andere voordeelige list zou uitlopen: pompejus en metellus konden hem met hun vereenigd vermogen nu niet1 vervolgen, wijl zijn heir, voor dat oo- ■ genblik, niet meer belfond, maar hij fchier geheel alleen die wegen en phatzen door zwierf, welken hij gewoon was op de jagt aan te doen, tot dat hij eensklaps weder, ter plaatze der vereeniging, aan het hoofd van honderd en vijftig duizend mannen ftond (i). Bij gelegenheid van den laatften flag . had sertorius door de plundering' zijnes legers een verlies geleeden , het i welk op zich zelve geringe waarde had,1 maar door het bijgeloof zijher benden van onbereekenbaar belang was. ■— Zijne hinde was te zoek geraakt ; en thands behoefde hij, meer dan ooit, haaren invloed , om den moed der zijnen onbezweeken te houden. Eeuigen van zijn gevolg ontmoeteden haar gelukkig, daar zij in een bosch rond liep, doch fchierlijk door (i) Front. Strat. L. II. c. 13. ex. 3. Plut. in pomp. p. 62S. VI. boek II. ioofdst. . voor C. 75. f. van R. 677. ÏERTORIUS 'eriiest en 'inJt zijne linde weIer.  43* ROME INSCHE IE BOEK II. HOOFDST. J. voor C, » 7S' J. van R, 677. door haar melkwit in het oog viel, éri bragten haar bij sertorius te rugj die hun daar voor niet flechts beloonde j maar tevens eene zeer groote vereering beloofde , indien zij deze vond geheim wilden houden. Dit gefchiedde, en nu vertoonde zich de Veldheer eerlang des morgens vroeg met een blijmoedig gelaat aan zijne benden , zeggende , dat hem een droom des nachts voorfpeld had, hoe heden van den kant der Goden hem eene blijde ontmoeting wedervaren zou. Na dit verhaal beklom hij zijnen Veldheers zetel, om, naar gewoonte, openbaar gehoor te verleenen, en nu werd de hinde, welke men heimelijk opgeflooten had gehouden , losgelaten. Het dier bemerkte zodra sertorius niet, of fnelde naar hem toe , legde den kop op zijne knie, en likte hem, naar gewoonte, de rechterhand. Sertorius zelf ftreeldehaar wederkeerig, en toonde zich aangedaan: il het krijgsvolk ftond verbaasd en juichten hem, eindelijk, als eenen bijzondsren smnfteling der Goden toe, daar zij hem vol  geschiedenissen. 433 vol eerbied en met onbepaald vertrouwen naar zijne tent geleidden (i). Metellus en pompejus ftonden intusfchen in de beste verftandhouding ;1 bij de aankomst des eerften was de laatfte I hem, ten blijke van achting, te gemoed gegaan, en had hij zijne bijldragers gebooden, hunne bijlbundels voor de zijnen onder te doen, als zijnde hij ouder en in hooger rang: doch metellus had zulks niet: toegedaan, en zich geene andere onder fcheiding laten welgevallen, dan dat hij alleen het woord zou geven, wanneer zij hunner beider krijgsmagt vereenigd aanvoerden (2). Deze uitmuntende verftandhouding verdubbelde de kracht van hun vereenigd vermogen tegen sertorius, die het 'er nu beftendig op toelegde, om hun afzonderlijk te doen legeren, door zich dan van d< ze, dan van gene, zijde te vertoonen, en wien dit ook doorgaands gelukte , doch alle wiens listen vruchtloos waren , om de (t) Plut. in sert. p. 578. Ce) Plut. in pomp. p. XIII. deel. Ee vi. boek II. ioofdst. . voor C. 75. van r. 677. Goede /erftandloudiogtusfchen metellus sn pompeus.  434 romeinsche VI. boek 11. hoofdst. J. voor C 75J. van R 677- Algemeen treffen tusfchen de wederzijdfche heiten. de eensgezindheid der Proconfuh te verbreken (i). Een uitmuntend blijk di^r eensgezindheid en dér achting tevens, welke pom• p e j tj s , fchoon reeds de Groote bijge • naamd, voor den raad van metellus betoonde, vindt men bij frontinüs bewaard, daar hij verhaalt, dat de beide Proconfuh, sertorius lang vervolgd en tot een algemeen treffen uitgedaagd hebbende, eindelijk zijne benden in flagorde hadden zien komen, maar in de woedendfte houding, ftekende de vuisten uit, en met de fpeeren op de fchilden klaterende, ten teeken, dat zij nu den ftrijd begeerden ; dat metellus toen zijnen Ambtgenoot den ftrijd ontraaden had tegen wanhoopige vijanden , en dat p o M* pejus, hoe vuurig ook van geest, terftond dien raad had gevolgd (2). Het was sertorius gelukt, door de belemmering en affnijding van allen toevoer, de uiterfte fchaarsheid te doen heer- CO Plut. in pomp. p. 628. CO Fn o nt. Strat. L. II. c. 1. ex. 3.  geschiedenissen.' 435 heerfchen bij de Proconfuls, met oogmerk om hun daar door het zekerst te dringen tot eene verfpreiding hunner benden over min uitgeputte landftreeken: maar dezen, ^ integendeel, gelukte het daar voor ook,! hem tot een algemeen treffen te dringen, het geen hij anders doorgaands zoo zorgvuldig bleef ontwijken. Nabij Saguntta kwam het tot eenen flag, die woedende aangevangen en van den middag tot na den ondergang der zon voordgezet werd. Sertorius ftond tegen over pompejus , die zijnen Penningmeester memmius, den kundigften Onderbevelhebber zijnes ganfchen heirs, verloor en met hem een groot gedeelte zijnes krijgsvolks. De andere vleugel werd door i> e r p e rn a tegen metellüs aangevoerd,maar door dien Procon/ul tot wijken gebragt, het welk sertorius belettede , het voordeel van zijnen vleugel te vervolgen , hij kwam perperna bijflaan, herftel de deszelfs benden, drong in perzoon tot op metellus door, viel hem aan met de ganfche kracht zijner jeugd, maar vond eenen wederftand boven verwachting. Metellus werd gewond, doch zijn Ee i bloed VI. BOEK II. IOOFÜST. . voor C. 75. , van R. 677> i  435 romein schb VI. boer n. boofdst. J. voor C. 75J. van R. 677. ( t ( bloed bragt de Romeinfche keurbenden tot zulk eene geestdrift, dat de Spanjaarden dezelve niet konden verduuren, en aan s e rtorius de overwinning deeden ontglip, pen in het oogenblik, waarin hij meende , zich van haar het meest verzekerd te hebben (1). Door den nood, na dezen flag,gedrongen , nam sertorius nogmaal zijne toevlucht tot de kunsgreep der fchijnbaare afdanking zijnes heirs, en ging hij met een kleen aantal volks zich in eene welverfchanfte bergftad opfluiten , welker muuren en poorten hij zorgvuldig ver(terkte en bezettede , als wilde hij in dezelve zich tegen een lang en geregeld seleg in ftaat ftellen. De Rroconfuh irokken terftond op die ftad aan , en Hoe£en om dezelve , daar zij voor eenen [torm onwinbaar was, een geregeld beleg, veinig meer aan de overige Spanjaarden lenkende , dien zij gevlucht achteden, loch die, door de Onderbevelhebbers van iertorius gade geflagen, weldra met :ene verfterking van nieuw geworvene ben- CO Plut. in sert. p. 578, 579.  GESCHIEDENISSEN. 43? * benden opkwamen , met welken sertorius, die de belegeraars geduurig door uitvallen ontrust had, zich nu fchierlijk wist te vereenigen, en op nieuw als eenen geduchten beftrijder der beide Proconfuh te vertoonen. Hij fneed hun andermaal allen toevoer af, te land door allerleije hinderlagen , omcingelingen en fnelle krijgswendingen, en ter zee door roovers, met wien hij zijne voorige verftandhouding herfteld had, tot dat hij eindelijk beiden dwong , alle de heroverde Gewesten van Spanje te verlaten, en, bij gebrek aan alle noodwendigheden, vooral aan geld, eenen moeilijken winter bij het Pyreneesch gebergte te gaan doorbrengen (i;. Ondanks deze nieuwe meerderheid van SERTORIUS kon METELLUS Zich' niet onthouden, van zich zeer veel te la-i ten voorftaan op zijne overwinning bijSaguntia. Schoon hij fteeds met de diepfte verachting van sertorius fprak, hem eenen vluchteling van sylla, en eenen fchipbreukeling van carbo noemende, liet £0 Plut. in sert. p. 570. Ee 3 VI. BOER II. HOOFDST. |. voor C. 75. f. van R. 677. Verwaand ;n wan- 'oegelijk ;edrag van metellus.  438 r.omeinsche VL BO EK ir- HOOFDST. J. voor C, J. van R. *77- liet hij zich niet flechts den naam van Veldheer na deze overwinning geven door zijne krijgsluiden, maar zelfs meer dan menfchelijke eer bewijzen in de fteden , welken hij doortrok , en waar de vleijerij hem altaars ftichtede. Overal werd hij prachtig ingehaald; overal werden 'er feesten gegeven ter zijner eere ; in de fchouwburgen daalden 'er overwinningbeelden boven zijn hoofd, om het zelve te bekranzen; aan de maaltijden zongen de Dichters van Corduba zijnen lof, en derzelver kreupeldicht , hoe lomp en ruw, ftreelde zijne ooren, die zich naauwelijks verzadigden aan eigen lof, maar die ook van anderen de aanmerking moesten hooren, dat zulk een ijdel lof bejag zijnen wezenlijken roem bezwalkte, en dat ïl die kostbaarheid en weelde even min aan zijnen tcgejiwoordigen^benarden toeftand voegden, als zij met het manhaftige voorbeeld der oude Romeinfche dapperheid Irookten fi). Pompejus zorgde beter voor de waarCO s al lust. Hifi. L. II. fragm. Plut. i» E R Ti p, 570.  geschiedenissen. 439 waardigheid van den Romeinfchen naam en de grootheid van zijnen eigen roem in zijn burgerlijk gedrag , hoe bezwaarlijk hij1 beiden dan ook tegen eenen sertorius' in het veld had kunnen ftaande houden. Het moeilijke en hagchelijke van dezen krijg had da natuurlijke ftrengheid zijnen zeden nog vermeerderd, en terwijl deou-1 de metellus zich aan alle de dartele vermaaken der ijdele jongelingfchap overgaf , eerbiedigde men in den jeugdigen pompejus alle de deugden van maatigheid en ingetogenheid des bedaarden en nadenkenden ouderdoms, het welk voorzeker niet weinig tcebragt, om den praal en weelde z jnes Ambtgenoots, die bij de tegenwoordige zeden der Romeinen minder zouden in het oog gevallen zijn, des te ergerlijker te doen aftreken (i). Wat men echter aan de zeden zijnes tijds en aan zijüe vreugde over de jongfte nederlaag van ser TORiusterverfchooninge van metellus ook mogt toefjfhiijven ; hij zelf bellischte te gelijker tijd (i) Epifl. pomp. ad Senat. ap. sallust. Hifi, L. II. fragm. Ee 4 VI. boek II. iOOFDST. . voor C» :. van R. 677Wijs geIrag van 'ompejus.  VI. BOEB II, HOOFDST. J. voor C 75J. van R, 677. Prijs op het hoofd van sertO" Rit's gefield. Mislukte poogingen ter herftilling van ] he' Gemesntsrnan'chap ] te Rome. ( r n n d r< ei 44° ROMEINSCHE tijd al te duidelijk zijne nog duurzaame vreeze voor dien vijand, om zijngefnork op overwinningen niet zoo verachtlijk als befpotlijk te maaken, door laag genoeg te zijn, om eenen prijs te ftellen op zijn hoofd, honderd talentenen twintigduizend bunderen lands beloovende aan den Romein, dis hem om het leeven zou brengen, en eene vrije en veilige terug komst binnen Rome, indien de moordenaar zelf een balling zijn mogt (1). < Rome zelve was in dit jaar niet weinig ontrust geworden door veeier poogingen ter ïerftelüng van het Gemeentsmanfchap, 't velk sylla fchier geheel vernietigd had, Dezelven waren al fchierlijk na den dood 'an sylla aangewend, maar terftond loor de nederlaag van lepidus geëerd. L. siciNius, een Gemeentsv lan, had dezelven, in het volgende jaar, adruklijk hervat, zonder dat de toenlaalige Confuh zich in ftaatbevonden had< ïn, om zijne voorftel en met genoegzaame ideneti te keer te gaan, waarom zij zich ikel op de Hevigheid der tegenwoordige orde (O Plot. in sert. p. 579.  GESCHIEDENISSEN. 44* orde van zaaken verlaten hadden: maar in het tegenwoordige had de Conful s c r ibonitjs curio zich rechtftreeksch tegen Sicinius met redenen verzet, wier waardij echter zoo gering was , dat elk hem verdacht hield van den moord van sicinius, toen dezelve, nog juist in tijds ter voorbehoeding zijner fchande, voorviel (i). \ In (1) Sallust. Hifl. L. III. Fragm. in Orat. macri Trib, pl. ad pteb. Cicero verhaalt, dat curio een zonderling Redenaar was; dat zijne diepe onkunde hem niets anders tot aanfpraak op den naam eenes Redenaars overliet, dan een ftroom van woorden en van bloemrijke fpreuken; dat zijn geheugen hem zomtijds zoo zeer bedroog, da hij eens, teg.n cicero zeiven pleitende, bij het oprijzen , om het woord te voeten, zoo geheel vergeten was, wat bij zeggen zou, dat hij zich beklaagen moest, dat zijne partij hem door tovermiddelen zijn geheugen had ontweldigd. Voords was hem het alletbefpotlijkst handgebaar eigen, waardoor hem het geheele lijf ging, als of hij in een fchommelend fchuitjen zat, het welk sicinius, eea geestige Spotter, onder anderen tot den Conful o ctaviüs, die naast den Redenaar gezeten was, en uit hoofde van veelerleije ongemakken, verfeheidene pleisters en zalven en zwagtels droeg, deed zeggen: Ee 5 naoait VI, boek 11. hoofdst. J. voor C. 75}. van R. 677.  vr. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. . 75. J. van R. 6/7Onderzoeknaar deSiby/lynfcbeGodfpraaken. ( \ i I j ( 1 1 < ! 1 ( < 442 ROMEINSCHE In het zelfde Confulfchap was 'er door den Raad, wiens gezag nog te veel belang bad bij den invloed des bijgeloofs, doch die daar toe voorgaf, door verfcheidene wonderverfchijnzelen aangefpoord te zijn, een Gezantfchap afgevaardigd, met last om overal naar geheele of gedeeltlijke affchriften te zoeken van de Sibyllynfchc Godfpraaken, wier boeken onlangs met iet Capitolium verbrand waren. P. gasinius, m. otaciliüs en l. va[.erius, werden daar toe verkooren, in vooral naar Erythnn in iEo/wgeweezen, vijl die flad voor de geboortep'aats der nbyllen gehouden werd. Niet üechts van iaar, maar ook van Samos, Mum , uit A?rica en Sicilië, als mede uit Italiaanfche /olkplantingen werden 'er eerlang door leze Gezanten en door anderen, die zich er goeder trouwe óp deze naaifpooring oelegden, een zeer groot aantal boeken, lie elders voor Sibyllynfche Godfpraaken ge. , nooit kunt gij, ó octavius! den dienst van iwen Ambtgenoot vergelden, die door zijn gewoon ebaar gezorgd heeft, dat de vliegen u van daag niet pgegeten hebben." Cic. in bh ut. c. 50.  geschiedenissen. 443 gehouden werden, aangebragt. Uit vreeze kwanswijs, om geene onechte Godfpraaken onder de echten aan te nemen:f maar uit waare ftaatkunde , onzes oor-^ deels , om de volkeren onkundig te la-1 ten, wat men als Godfpraaken al of niet had aangenomen, en om alzoo het belangrijk vermogen te behouden, om bij tijd en wijle uit dezelven te doen lezen, wat men 'er van begeerde, liet de Raad alla deze Godfpraaken zorgvuldig fchiften, zijnde derzelver echtheid of onechtheid, naar men .voorgaf, aan het verfchil der Acrojliches of beginletters kennelijk ([i). Terwijl.l. octavius en c. aure-J lius cotta de bijlbundels te Rome < voerden, werd de krijg tegen sertorius door dezelfde Bevelhebbers voord ^ gezet, aan wien echter twee nieuwe keur-/ benden tot onderftand werden gezonden ,' waarmede zij het Pyreneesch gebergte we ■ der verlieten en naar den Iberus voordtrokken , alwaar zij sertorius en per- (i) Freinsh. Suppl. ad livii L. XCI. c. 23. — Zie D. I. bl. 458—460. VI. bo ek II. oofdst. . voor C. 75. . van R, 077. voor C. 74. van R. 678. l. OCTA- lus en c. ure! ius :oTT,i Cof.  444 romeinsche VI. BOtt IL BOOFDST. J. voor C 7A' J. van R 678. Wantroti wen inhe leger van StRTORlUS perperna, die in Lufitanie overwinterd hadden, reeds ontmoeteden. De bloedprijs, door metellus op 'het hoofd van sertorius gefteld, • had niet weinig kwaads aan de zaak der ballingen gedaan. De wrevel over zulk ; eenen verraaderlijken toeleg tegen eenen man, die meermaalen betuigd had, de wapanen gaarne te willen afleggen, indien Rome zich flechts met hem bevredigen, en hem als een vergeten ambtloos Burger wilde dulden, had niet enkel den edelmoedigen geest van sertorius verbitterd, maar tevens in zijn grootmoedig heldenhart den haatlijkften argwaan en het ontrustendst wantrouwen gejaagd tegen hun zeiven , wier belangen het onmiddelijkst met de zijnen waren verbonden , doch die nu, door beloften van herftelling te Rome uit hunne ballingfchap, tot fchelmfchen moord tegen hunnen BeIchermer verlokt werden. Hij, die tot iaden de toevlucht der vervolgden, de vader zijner krijgsluiden, de zegen der volkeren was, weid nu wantrouwend jegens zijne beste vrienden, geftreng tegen zij-  geschiedenissen. 44.5 zijne benden, geducht jegens zijne Bondgenooten en verloor die eensgezinde toegenegenheid van allen, waar door hij weleer zoo fchrander de onderfcheidene belangen had weten te verbinden en echter het aanzien zijnes vaderlands voor alle afbreuk, bij zijne dienften aan deszelfs onderworpenen, te bewaaren. Veelen zijner benden liepen tot metellus over; derzelver voorbeeld was nadeelig; en , het geen weldra aan alle zijne Romeinen fluitede, de lijfwacht, welke hij thands, boven eene Romeinfche, voor zijne perzoonlijke veiligheid verkoos ,beftond uit Celtiberiërs. Gewantrouwd te worden van hem, om wien zij trouwloos jegens hun vaderland meenden te zijn , en onrecht te lijden, uit hoofde van het overlopen van anderen, was nu den Romeinen ondragelijk , vooral wanneer de Celtiberiërs, trotsch op hunne voorkeur, zich niet onthielden, hun het verlooren vertrouwen te verwijten. Het was 'er echter ver af, dat sertorius behoefde te vreezen voor eene volllagene verlating: zijne goede luim mogt door eenen metellus bedorven zijn, zij VI. BOEK II. IOOFDST. [. voor C. 74- [. van R. 678. I  vr. BOES li. HOOFDST. J. voor C. 7i' J. van R. 678. Werkeloosheidvan dezen Veldtogt. 1 ] 1 1 r 4 446' ! ROMEINSCHE zijne krijgsbekwaamheden waren hem geenzins benomen, en dezelven maakten, dat niemand van zijnen aanhang den eenigen en uitmuntenden fteun der algemeene zaak wilde misfen , maar dat allen veeleer zich eenigen wrevel en ongelijk gerroosteden, dan fchierlijk, zonder hem, metellus en pompejus te willen zien zegevieren, 't welk den ballingen de bitterfte vervolging, den Spanjaarden een nieuw ijzeren juk vooripelde (ij. Met zulk een heir waagde sertonius zich nu echter nog veel minder, dan weleer, aan een algemeen treffen; in tegendeel verdubbelde hij nu alle zijne fcunftenaarijen, om zijne beftrijders te wdeelen, en legde hij 'er zich op toe, )m beiden, door het veelvuldig ftroopen ran het land hunner Bondgenooten, en iet geduurig opligten van allen toevoer, >ij eene behendige vermijding van allen relangrijken flag, in eenen ftaat van uitïergelende werkeloosheid te houden. Al, wat wij daadlijks van dezen ganichen veld- CO Appian. alex, de bell. civil. L. I. p. EO, 421.  geschiedenissen. 44? veldtogt vinden, viel bij Pallantia voor. Pompejus belegerde die ftad, en had derzelver inwooners reeds tot het, uiterftef gebragt, wanneer sertorius dezelveontzettede, en de belegeraars bij zijne ] komst naar het leger van metellus deed vluchten , fchoon niet, voor dat zij de reeds ondermijnde muuren der ftad hadden doen inftorten, welken sertorius gedeeltlijk herftelde, en waarna hij nog vooibeeldeloos vlug genoeg was,om den terug trekkenden vijand bij Calaguris te agterhaalen, en hem een verlies van drie duizend mannen toetebrengen (i). Bij den weinig beduidenden krijgshandel van dezen veldtogt, met welks einde metellus zich naar het verder afge legene Spanje, pompejus naar het Narboneefche Gallie begaf, had echter een ftaatkundige handel plaats gehad tusfchen mithridates den Koning van Pontus en tusfchen sertorius, die niet minder tot eere van het charakter des laatften, als ten belangrijken fteun van zijne (1) Appian. alex, de bell. civil. L. I, p. 421. VI. boek II. IOOFDST. . voor C. U' Ti . van R. 678. VerJrag tusfchen mithridates en sertorius.  vr. BOEK Ü. HOOFDST. J. voor C 74J. van R, 678. De tweede oorlog tusfchen mithridatesen Rome. 1 (1) Zie boven bl. 004. (2) Zie boven bi. 150, 448 ROME IN SC HE ne partij en zaak zou kunnen verftrekt hebben. — En nu leidt ons de draad onzes verhaals van zelfs terug tot de opgave dier nieuwe vijandlijkheden met mithridates , waarvan wij elders een nader gewag beloofden (1). Murena, die door sylla, na deszelfs geflooten vrede met mithridates, aan het hoofd der twee keurbenden van fimbria was agter gelaten, ten einde alles in het nieuw onderworpen Afiatisch wingewest op eenen geregelden voet terug te brengen (a), verlangde niets meer, dan den vrede verbroken te' zien, ten einde gelegenheid ter overwinning en ten zegepraal te vinden. De bedoelingen van mithridates, het gedwongene van deszelfs tegenwoordige verdrag, en de hoop, welke deze Vorst vestigde op de burgervlrdeeldbeden van Rente, lieten dit verlangen geenzins onvoldaan. Naar het voorfchrift des verirags teruggekeerd naar Pontus , wendle de Koning terftond de wapenen te-  g e S C H T e D E n i Sï E N, 44£ 'tegen de bewooner^ van Colchis en van den Bosphorus, die zich afvallig jegens Ivm gedragen hadden. De Colchers verzogtena zimen zoon tot hunnen Vorst, ten einde zij ' ne wraak te ontwijken. Zij verlegen hun-J nen wen'sch en legden de wapenen neder: maar nu verbeelde zich de wantrouwige vader, dat de geheele afval van dat vulk een belleken werk van zijnen zoon was ^ ten einde zich eene kroon te verfchnffen, en deze argwaan was hem, wiens eerzucht en wraak geene betrekkingen onderscheidden, genoeg,. om zijnen zoon terug te roepen, hem, bij. zijne vertrouwelijke en gehoorzaame terugkomst j in goudene keetenen te liaan j en weldra van kant te doen maaken, fchoon hij hem zeer goede dienften tegen fimbria in Afia verfchüldigd was (i). Tegen de bewooners van den B»sphorus rustede mithridates zulk eene groote vloot en geducht heir toe, dat meri ligtlijk in het vermoeden viel, dat deze toerusting, flechts in fchijn tegen hun$ maar daadlijk tegen de Romeinen ingericht was* Cl) Zie boven bl. 138. XIII. DEEL. Ff VI. BOEK II. OOFDST. , voor C. 83. , van Rt 669.  VI. boks ii. hoofdst. J. voorC 83. J. van R 66p. J. voor C. 82. J. van R. 670. (l) Appian. alek. de bell. Mitbr. p. ai3» «14. 450 romeinsche was. Dit vermoeden kreeg nog grooter fchijn, wanneer men opmerkte, dat hij ariobarzanes nog niet in het volkomene bezit van Cappadocie gefteld had, ■ maar zelf aldaar nog eenige fterkten bezet hield, en dat a r c h e l a u s , als had hij te toegevend, ja wel trouwloos, in de onderhandelingen met sylla gehandeld, in zijne ongunst vervallen en zijn hof ontweeken was (1). Archelaus zelf billijkte fchierlijk het wantrouwen van zijnen Vorst, door zich in de befcherming van mure'na te begeven, en hem daadlijk te overreeden, om mithridates voor te komen met den oorlog, eer hij zijne nieuwe toerusting geheel voltooid had. Deze overreeding had geringe welfprekendheid gekost: murena, die niets vuuriger, dan de overtuiging dier noodzaaklijkheid verlangde, trok onmiddellijk Cappadocie in, overrompelde Cotnana, de voornaamfte ftad van dat gewest, maakte zich van derzelver rijken en hoogstgeëer- bie-  geschiedenissen. 451 biedigden tempel meester, en bragt daarbij eenige koninglijke ruiters om. Mithridates beriep zich door Afgevaardigden r op het verdrag met sylla, maar mu-^ re n a was fchaamteloos genoeg, om te ] andwoorden, dat hij van geen verdrag wist, wijl sylla, die met zoo groote overhaasting naar Italië vertrokken was, het verdrag nog ongeteekend agtergelaten had, zich genoeg voldaan houdende met de daadlijke volvoering van deszelfs voorwaarden. Het bedrijf van dezen Romein toonde ook duidlijk, dat hij zich aan geen verdrag bekreunde, daar hij, den winter in Cappadocie uit de fchatten van den tempelroof doorgebragt hebbende, ondanks alle de Gezantfchappen, dien de Koning naar sylla en naar den Raad zond, om over hem te klaagen, met het vroege voorjaar de hooggezwollene rivier Halys overtrok en vier honderd dorpen van mithridates afliep, terwijl deze hem geenen tegenftand bood, maar geduldig de wederkomst zijner Gezanten afwachteda (i). Ter- (1) Appian. hi.zx.de bell, Mitbr.Tp.a13, 214. Ff 2 VI. boek II. oofdst. . voor C. 82. . van R. 670.  452 romeinschr VI. boek ii hoopdst. j. voor C 81, j. van R, ©71. Terwijl m ure na dus met buit bekaden naar Phrygie en Galatie terugkeerde , kwam eindelijk callidius als een Afgezant van den Raad, met mondelijken last aan hem , dien hij ten aanhooren van allen uitbragt, om zich van vijandlijkheden te onthouden tegen den Koning, met wien men een veidrag geilooten had. Deze last was echter in geen fchriftlijk raadsbefluit vervat, en werd terftond vervangen door een afzonderlijk mondgefprek, waarvan het gevolg was, dat m ure na op den zelfden voet van openbaar geweld voordging (i}, hebbende waarfchijnlijk de Raad, die in dat jaar toch weinig tot beflisfchende befluiten in ftaat was, door zulk eene handelwijze het al of niet voordzetten van den krijg aan murena zeiven over gelaten, zonder door een fchriftlijk befluit het betwiste verdrag te willen bekrachtigen, indien 'er kans tot voordeeligen ftiijdmogt zijn, en zonder zich tevens de gelegenheid te willen aflhijden, om muren a's gedrag (0 Appian. alix, de bell. Mitbr. p. 214, *i5.  GESCHIEDENISSEN. 453 drag af te keuren, en alzoo den oorlog te ontwijken, indien dezelve zich na deelig mogt laten aanzien. 1 Mithridates, zich dus door ee-^ nen openbaaren krijg tot tegenweer ge-] drongen ziende, zond van zijnen kant gordius af, om wederkeerig de aangrenzende gewesten te plunderen. Deze maakte fchierlijk eenen aanmerklijken buit, en floeg zich weldra tegen over het leger van m ure na neder. Eene rivier liep tusfchen de vijandlijke legers door, en belettede wederzijdsch alle krijgsverrichtingen: gordius echter hield door zijne ligging alle verdere vijandlijkheden van m u r e n a op, tot dat mithridates zelf met eepe aanzienlijke krijgsmagt opkwam, de rivier overtrok, en murena eerst naar eenen hoogen heu vel en van daar, langs bergen en daalen de vlucht deed nemen naar Phrygie mei verlies van veele manfchap, zoo onde, het vluchten, als bij het eerfte treffen. Deze zoo fpoedige en roemrijke ovei , winning deed mithridates zee veele aanhangers winnen. Hij zelf b£ vredigde zich niet met het verdrijven vs Ff 3 mi VI. BOEK II. fOOFDST. . voor C. 80. , van R. 67 a. 1 f r n  454 ROMEINSC HE vi. BOES ii. ■OOFDST. J. voor C 80. ]. van r 67a Overwin- ningoffer Van MITHRIDATES : t 1 murena , maar trok Cappadocie in, verdreef alle de Romeinfche bezettingen uit dat rijk, en offerde, naar voorvaderlijk gebruik , 'aan jupiter op eenen hoogenberg, waar op, bij die gelegenheid, fchier een andere berg van hout tot een dankaltaar werd opgeftapeld. De Koningen zelve bragten het eerfte hout tot dezen mijt aan, wiens eerfte laag of voetftuk van eene zeer groote uitgeftrektheid was; op dezelve werd voords de tweede laag tot eene aanmerklijke hoogte geftapeld, en op dezelve honig , melk , wijn , olie en allerleije fpecerijen uitgeftort, terwijl op de omringende uitftek der eerfte laage een maaltijd voor alle de aanwezigen werd aangericht. Na het genot dier maaltijd werd de mijt in brand geftoken, die door deszelfs ontzaglijke vlam doorgaands duizend Stadiën ver gezien zou hebben kunnen worden , en wiens gloed zoo fievig zou geweest zijn, dat niemand eeïige dagen lang, uit hoofde van de hitte Ier lucht, tot deszelfs overfchot zouheb>en kunnen naderen (i). In- O) Appiaj». alex. de bell. Milbr.p.215 Wij  geschiedenissen. 455 Inmiddels had sy lla te Rome het bewind vermeesterd en geoordeeld, dat het verdrag tusfchen hem en mithridates niet behoorde gelchonden te worden. A. gabiniüs vervoegde zich fpoedig met deze nadruklijke wilsverklaaring bij m u r e n a , en had tevens in last, om de Koningen, mithridates en ariobarzanes, met eikanderen te bevredigen. Murena onderwierp ziet aan syll a's bevel, en mithrida tes gaf, ten blijkezijnerweltevredenheic over de bevrediging tusfchen hem en dei Koning van Cappadocie, een kostbaard maaltijd, op welken hij aanmerklijke prij zen uitloofde voor elk, die het van d< overige gasten in veel eten , veel drin ken, kwinkflagen, gezang of andere ta felkluchten won; doch waar naar ga bi nius alleen, ten fchande der Koningen di Wij hebben de befchrijving van dk offer, vooral bij d Perfen in gebruik, daarom te liever overgene men, wijl het zulk een offeren óp de bergen was 't welk den Jooden zoo dikwijls werd verboodei ]es. LVII. 7. LXV. 7. Ezech. XVill. 6, l< XXII. 9. Hos. IV. 13- Ff 4 VI. boek II. hoofdst. J. voor Ci 80. J. van R. 67 a, 1 t N l » 1. !•  VI. so ek II. woofdst. j. voor C 80. J. van R 672. Aanmerking o/er den tweeden Mitbridatifcbm krijg, 456 ROMEINSCHE de Romeinfche waardigheid ophoudende* geenzins mededong (1). Aldus liepen de kortftondige vijandlijkheden met mithüidates, na het •vertrek van sylla, allerminzaamst af, wijl het, naamlijk, noch den Koning, die te veel verlooren had, om terftond eenen tweeden krijg te waagen tegen Rome, noch den Diiïator, die te veel vermogen tehuis behoefde, om zijne partij ftaande te houden en zijne nieuwe ftaatsregeling te vestigen, voegde, om dezelven nadruklijk voord te zetten. Die vijandlijkheden echter, door eenen eerzuchtigen Bevelhebber op eigen gezag en tegen den wil des Raads gevoerd , werden met den naam van den tweeden Mithridatifchen krijg verwaardigd, en u ure na zelf, die zich toch zoo weinig op zijne feiten bij dezen korten krijg beroemen kon, dat hij het overwinningoffer van zijnen vijand had moeten zien opgaan, werd bij zijne terugkomst te Rome ;met eenen zegepraal vereerd, dien hij CO Appian. alex.V*-beil. Mitbr, p. 215, 316.  geschiedenissen. 457* hii in het zelfde jaar vierde, waarin s ylla zelf uen zijnen over den eerften Jhiihridatifchen krijg gehouden had (i).1 Cicero, die naderhand m u r e n a , eenen zeer dapperen man en voortreflijken Veldheer, tenaanhuoren van het/?otyeinfche Volk, noemde (2), heeft echter aan de volledigheid der opgegevene belichten van appianus doen twijfelen, terwijl ook, volgends de overblijf zelen van den Pontifchen Schrijver mem non, de overwinning aan den kant van mithridates zoo weinig beflisfchend zou geweest zijn, dat beiden, na een kleen voordeel des Konings in den begin, met gelijke kanzen geftreeden en voords met gelijken nadruk elkanders zwaarden in de fcheden zouden gehouden hebben (3). Daar het, bij de bevrediging dezei laatlle vijandlijkheden , weder enkel bi; de mondelinge erkentnis van het verdrag tusfchen mithridates en' R.ome wai ge (!) Fait. Capit. (2) Cic. pre leg. manil, c. 3. & pr» muren Acad. L. IV. c. 1. (3) Me mn. ap piiqt. Ff 5 VI. ij o es 1L lOOFOST. [. voor C. 80. . van R* 6/2.  458 romein sc hk VI. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 80, J. van R. 673. i 1 ] « i 1 1 V 1( c gebleeven, zonder dat het zelve als nog fchriftlijk en behoorlijk bekrachtigd was uitgewisfeld, zond de Koning van Pontus een Gezantfchap naar Rome , ten einde hierop bij denRaad aan te houden: maar ook te gelijker tijd had ariobarzanes zich door Gezanten te Rome beklaagd , dat hij nog niet in het volle bezit zijnes rijks door mithridates was herfteld. Het bevel van sylla aan den Pontifchen Gezant was nu de volllagene ontruiming van Cappadocie door zijnen mees:er, zonder welke men geene fchriftlijte bekrachtiging aan het verdrag zou gezen (1). .Aan dit bevel voldaan hebbende zond «ithridates andermaal zijne Geastigden ten zelfden einde: maar nu was iylla buiten bewind, en waarfchijnlijk eeds overleeden, en vonden de toenmaaige Confuh , door onderlinge verdeeldeden belemmerd, niet goed, aan dezelen door den Raad gehoor te doen verlenen, het welk mithr idates niet ngaarne bij hunne terug komst vernam, wiens (1) Appian. alex. de bell. Mitbr. p. ai6.  geschiedenissen. 459 wiens onbevredigde eerzucht en wrok tegen Rome gaarne zulk eene aanleiding kreeg, om ter gelegener tijd zijne heimelijke toerustingen en openlijke vijandlijkheden zei ven te rechtvaardigen door dezen fchijnbaaren afkeer des Raads van eenen eerlijken vrede (1). Mithridates, die, behalven deze verfchooning voor zijne nieuwe krijgstoerustingen, nog dit voordeel van zijn herhaald Gezantfchap trok, dat hem de inwendige gefteldnis van Rome volkomen was bekend geworden, vernam zodra de zwakheid des toenmaaligen Raads en den belangrijken tegenftand van sertorius tegen de nieuwe Staatsinrichting niet, of fmeedde terftond het fchrandere ontwerp, om zich met de onderliggende partij in dat Gemeenebest te vereenigen, en dezelve met geweld van wapenen te herftellen, waar van het gevolg zou moeten zijn eene erkentlijke genegenheid van Rome, welke hem een billijker Bondgenootfchap beloofde, of wel eene daadelijke vermenging zijner belangen met die van den Raad, wel- (l) Appian. alex. de bell. Mitbr. p, 216. tr. BOEK II. HoorDtT. [. voer C« 79. [. van R. <573. Aanzoek bij MITHRIDATES tot ondetfteuning van SERSOR1US,  VI. E OH K II. HOOFDST. J. voor C 79J. v».n R 673. 4Ö° R.OMEINSCHE welke hem den weg zou baanen, om het waerelddwingend Rome zelve afhanglijk te maaken van zijnen throon. L. fan'nius en l. magius, weleer vrienden en medgezellen van fimbria, thands als vluchtelingen van sylla en van zijnen aanhang aan het Hof van mithridates, lieten niets onbeproefd, om den Koning tot eene daadhjlce deelneming in hunne zaak te bewegen. Zij beweerden, dat geheel Afia. 't welk door de plunderingen van eenen verres fchier tot opftand gebragt was , hem gereedehjk tot zulk een oogmerk zou bijballen; zij gebruikten de vleijendfte woorden , om hem met pyrrhus, en sertorius met h a n n 1 b A l, te vergelijken ; zij verzekerden, dat Ro r.e eenen dubbelen aanval van zulke vermogens en zulke bekwaamheden , van den grootften Veldheer en den magtigften Koning, geenzins zou kunnen wederftaan; en haalden met weinig moeite mithridates over, otD deswegens een Gezantfchap aan sertorius af te vaardigen (1). jje. Ci) Appian. alex. de bell. Mitbr. p. 216. Plejt. in sert. p. 580.  GESCHIEDENISSEN. A^* Deze Gezanten kreegen eenen eigenhandigen brief van den Koning aan sertorius en eenen bijzonderen last mede,' om hem geld en fchepen ter voordzettingvan zijnen oorlog aan te bieden, en daar. tegen te vorderen de verzekering van geheel Afia aan mithridates, voor zoo ver hij het zelve in het verdrag met sylla aan het Romeinfche Wolk had afgeftaan. Sertorius verleende dezen Gezanten gehoor in zijnen vollen Raad. Alle des zelfs leden wilden den vooiflag met blijdfchap aannemen , wijl hij van hun niets fcheen te vorderen , dan eenen ijdelen naam en eene ingebeelde befchikking over zaaken, welke geenzins ir hunne magt ftonden , en zij daar tegei van hem eenen daadlijken onderftand zou den erlangen, die hun den wezenlijkftet dienst beloofde, en dien zij het volftrekts behoefden, daar Spanje hun wel talrijk en dappere benden , maar geene ge noegzaame fchatten leverde voor zul eenen langen krijg, en daar het hun, beha! ven de ligte rooffcheepen , toch gehe< aan eene vloot mangelde, fchoon me va VL 'bo bk II. oofdst. . voor C. 74. van R. 678. Voortreflijk verdrag van sertorius tegen de Gezanten van mithridates. \ t j È ft t i n n  vr. BOEK ii HOOFDST. J. voor C 74. J. van R 6; 8. « i 1 \ l V £ S d 4^2 ROMEINSCHE van het voorgebergte Dianitm, na bij Valentia, nog fteeds meester was gebleeven. In het oordeel over de waardij van ■'s Konings aanbod kon sertorius niet verfchillen van zijne Raaden : maar al het belang , 't welk hij, misfchien nog meer dan zij, in het zelve ftelde, kon hem niet o vernaaien, om eenen wederkeerigen eisch te voldoen,dien 1-ij onwaardig reekende voor eene Vergadering, welke zich zelve het waareRaadfchap van Rome aanmaatigde. Hij floeg den ganfchen voorflag op zulk eene voorwaarde af, en gaf ten andwoord: „ dat hij wel aan mithridates Bithynie ïn Cappadocie zou kunnen toeftaan , ils fteeds gewoon aan Koninglijk bewind, m als het Romeinfche Volk geenzins aanbande; maar dat hij niet zou dulden, dat 'deen Afia, *t welk het Romeinfche Volk /eleer op den rechtvaardigften grond beeerscht, en hij op de onwettigfte wijze eroverd, doch naderhand door fimRia verlooren en in het verdrag met ylla plegtig afgeftaan had, ooit wesr onder zijne beheering kwam; 'er bij- voe-  geschiedenis sen. 463 voegende, dat het Gemeenebest bij zijne overwinningen in aanzien behoorde toe te nemen, maar dat hij geenzins ten kosten 1 van deszelfs wingewesten de overwinning zoeken mogt, wijl een dapper man eene roemrijke zege wenfchen , maar zelfs een fchandelijk lijfsbehoud verfoeijen moest (i)." Dit andwoord door de Afgezanten terug gebragt, deed den Koning verbaasd ftaan, en, gelijk men verhaalt, tot zijne vrienden zeggen: „ wat toch zal ser* TORiusmij eenmaal, als Voorzitter in den Raad te Rome, niet voorfchrijven, die nu, fchoon verbannen tot aan de Atlantifche zee, de grenzen van mijn rijk afperkt, en den oorlog dreigt aan elk, die om Kleen Afia denkt I" Het verdrag werd echter op den voet, dien ser.tor.iu* had gefteld, beflooten en door eeden be krachtigd. Cappadocie en Bithynie zouder aan mithridates komen, waar toe sertorius hem eenen Veldheer ei krijgsluiden zou zenden: de Koning, daa te (i) Plut. in sert. p. 580. VI. boek VU 100FDST. [. voor C. [. van R. 678. I l r  4^4 romeinsche vi. BOEK II. HOOFDST. Ji voor C 74J. van R 678. Krijgsbedrijf in Afia. tegen zou drie duizend talenten en veertig fchepen leveren. Sertorius zond daadlijk een d«r verbannene Raadsheeren, m. marius genaamd, naar Afia, die met mithridates vereenigd, eenige fteden veroverde, en overal zijne intrede deed met roedenen bijlbundels, gevolgd door den Koning, die zich zeiven flechts in den tweeden rang vertoonde. Over allen befchikte hij in den naam van ser tor 1 us, aan zommigen de vrijheid alleen, aan anderen ook eenige voorrechten fchenkende, en allen op zulk eenen voet behandelende, dat geheel Afia. 't welk door pachters, tolbedienden en boven al door krijgsbezetting gekweld en uitgemergeld • werd * zich begon te vleijen met eene.gewenschte verandering van algemeen beheer (1). . Inmiddels had pompejus, die met het einde van den min belangrijken veldtogt van Spanje in dit jaar, zich naar het Narboneefche Gallie had begeven, van daar aan den Raad te Rome eenen brief ge- fchree- Cl) Plut- in sbrt. p. 580, 581.  GESCHIEDENISSEN. 4^5 gefchreeven van den volgenden inhoud. „ Indien ik mij zoo dikwijls tegen u, het vaderland en deszelfs Goden aan moeite en gevaar gewaagd had, als ik van mijne vroegfte jeugd de fnoodfte vijanden verflagen en Uw behoud behartigd heb, dan kondet gij, Befchreevene Vaders,niet erger met mij, dan gij thands doet, willen handelen, dien gij, daar hij, in ontijdigen ouderdom, aan den kwaadaardigften krijg is voorgeworpen, met het verdienftelijkfte heir, voor zoo veel zulks aan u ftaat, ter prooije van den honger. dien allerfchriklijkften dood, overlaat. Of. zulk eene hoop zond dan het Romeinfche Volk deszelfs kinderen te veld ? Dit za het loon dan zijn voorwonden en zoo vaal voor het Gemeenebest vergooten bloed' Vermoeid van het zenden van brieven ei van boden, heb ik reeds al mijn eigei vermogen en uitzicht uitgeput; terwij gij mij naauwlijks in drie jaaren lang eenij kostgeld hebt betaald. Meent gij dan bij de onfterflijke Goden, dat ik voo fchatkist fpelen, of het leger zonder koor en foldij kan houden? Ja, ik beken, di , ik met meer ijver, dan overleg van eigen XIII. deel. Gg za: VI. BOEK II. HOOFDST. J. voor C J. van R 678. 1 t" - 1 l I 1 r > » C 1 t e x 1-  VI. BOF. K II. HOOFDST. J. voor C. J. V3!l R. 678. i < romeinsche zaaken, tot dezen krilg getrokken ben | daar ik, na het ontvangen van uwen krijgslast alleen, in veertig dagen een leger op den been gebragt, en de vijanden, die aan het Alpische gebergte Italië reeds op den nek zaten, naar Spanje heb gejaagd ; daar ik eenen gefchikter weg voor ons, dan dien van hannibal, over het gebergte heb geopend; Gallie, het Pyre. neefche. Lacetanie, de Ilergeten onderworpen ; den eerften aanval van den overwinnenden sertorius, met ongeoefende en min talrijke benden , gefluit, en de winters in het leger, midden tusfchen de gevaarlijkfte vijanden, in plaatze van in fteden tot gemak of vleijerij, heb doorgebragt. Ik behoeve geene veldflagen, wintertogten, veroveringen of heroveringen op te tellen: zaaken gelden meer,! dan woorden. Het vijanclijke leger bij Sucro veroverd, de flag bij den Durius gewonnen, de vijandlijke Veldheer c. heren nius met zijn leger en geheel Valentia verdelgd, zijn u genoeg bekend* :n caar voor loont gij, ó dankbaare VaIers, met honger en gebrek ! Mijn leger £n dat der vijanden flaat op gelijken voet; geen  geschiedenissen» a6> geen van beiden ontvangt foldij. Beiden kunnen zij als verwinnaars Italië inrukken; want dit vermaane en bidde ik u,' dat gij u wacht, om mij geenzins te dringen tot eene raadpleeging met mijne eigene belangen. Het nabij gelegene gedeelte van Spanje is, zoo ver het zelve niet in 'svijands magt gebleeven is, of door ons, of door sertorius verwoest; terwijl de aan zee gelegene fteden ons flechts moeite en kosten veroorzaaken. Voorleeden jaar heeft Gallie het leger van metellus van foldij en koorn voorzien; thands doet een misgewas dat gewest zelve lijden. Ik voor mij hebniet enkel mijn ei gen vermogen, maar zelfs mijn goed vertrouwen bij anderen,'er bij ingefchooten, Gij alleen zijt ons thands óverig, en, in dien gij geenen bijftand biedt, voorfpells iku, dat, mijnes ondanks, het geheeb leger en met het zelve de ganfche krijj van Spanje naar Italië zal overko men (O" Dez (O Epi/l. pomp. ad Sipat. ap. sallps' Mijl. L. Hl. fragm. Gg 2 Vt BOEE ü. IOOFDST. . voor C. 74» [. van R; 673. r »  VI. BOEK IE HOOFDST. J. voor C 73. J. van R 679 L LÏCINl. US LUCULLUS en m, AURELIUS COTTA Coff. j De beide Cenfuk te gen mi- • TriRIDATES gezonden. 1 1 c v s b B ft m m la. 4<^ ROMEINSCHE Deze brief, welks verwijtende en dreigende toon maar al te kennelijk laat hoo.ren, hoe gering bet ontzag der voornaamfte luiden in dezen tijd was voor den Raad, en hoe fchandlijk het Gemeenebest daar door ten fpel van mededingende Grooten worden moest, vooral daar de laatfte ftaatsverandering de ftem des Volks had gefmoord, kwam te Rome niet eer in den Raad, dan na dat l. liciniüs lucullus en m. aurelius c o t- rA' de bijlbundels voor het volgende aar hadden opgenomen. Aan lucullus was reeds het Cifalynfche Galiie ten krijgsgewest gegeven: loch het zelve beloofde aan zijne eerdicht te weinig voedzel, om niet elders uifteiijker zending te verlangen. Deonlerhandelingen en het werkftellig gemaakt erdrag tusfchen' mithridates en ertorius waren geen geheim geeeven. Nicomedes, de Koning van ithynie, was in het voorleeden jaar ge3rven, en had zijn rijk ten erfgoed geaakt aan Rome; de Proconful van Afia ■ Junius silarius had terftond »t gekreegen, om deze erfnis in bezit te ne-  geschiedenissen. 460 nemen, maar zag zich thands. dezelve te water en te land betwisten door den Koning van Pontus, die, na zijne vereeniging met sertorius, openlijk de wapenen tegen de keurbenden van den Raad van Rome voerde, en alzoo den derden krijg aanving, die niet dan met zijnen volflagen ondergang eindigde. Lucullus, die als Vlootvoogd van sylla reeds eigen was geworden in Afia, brandde van verlangen , om' met het beleid des noodzaaklijk geworden kriigs tegen mithridates te worden vereerd, maar vreesde hier in de mededinging van pomp e j u s, met wien hij in openbaare partijfchap wegens den uiterften wil van sylla leefde (1). - De geheele brief, thands in den Raad gelezen, fcheen hém een bloot voorwendzel van pompejus, om Spanje te verlaten en zich eene zending naar Afia te verwerven; en, ten einde dien toeleg te doen mislukken, fpaarde hij niets, om bij den Raad het gunftigfte befluit op zijnen eisch tot onderftand te bewerken,.en om dit befluit ten fpoedigften en (1) Zie boven bl. 33 J. van R. 679.  VI. boek II. HOOFDST. J. voor C. 73. J. van R. ©7«*. Samenzweringregen sertorius. 470 r.omeinsche en ten volkomenften te volvoeren ; terwijl hij tevens, door aandrang op de noodzaaklijkheid van openlijken krijg tegen mithridates, de reeds gemaakte gewestverdeeling op hem en zijnen Ambtgenoot wist te doen intrekken, en hun beiden den derden Mitkridatifchen krijg te doen aanbevelen , waar toe co tt a het bevel over eene vloot ter befcherming van Bithynie, en hij zelf over vijf keurbenden tegen den Koning van Pontus zou voeren, terwijl de Prcetor m. antoni us de zeeroovers, waar tegen naderhand pompejus met eene onbepaalde magt gelast werd, zou trachten te beteugelen (1). Schoon pompejus, nu weder van alle noodwendigheden rijkelijker door zijnen eerzuchtigen mededinger voorzien 9 dan hij van zijnen edelmoedigiten vriend had mogen verlangen, Gallie verliet, en, verlangende naar het einde van dezen krijg, met ftoute geestdrift tegen ser. to- (i) Plut. in lucull. p. 4^9. in pomp. p. 5b8. Epit. livii L. XCI1I, Appian. ales ie bel!. Mitbr. p. 217.  geschiedenissen. 471 torius aanrukte, leed het vermogen van dezen krijgsman thands oneindig meer aan huislijke tweefpalt in deszelfsleger,dan hem de magtigfte vijand immer kon treffen. Zoo lang men tegen de vereenigde magt van metellus en pompejus den eenigen fteun in de uitmuntende bekwaamheden van sertorius en in der volkeren geestdrift voor zijn geleide had bevonden, was de wangunftige eerzucht nedrig gebleeven, om geen zelfsbehoud aan ontijdig gedreevene mededinging te waagen: maar zodra het aangegaan verdrag met mithridates en het daadlijk genot van deszelfs onderfland, bij het overwinteren van pompejus buiten Spanje en het werkloos liggen van me tellus in deszelfs afgelegenften hoek, het dreigende gevaar fchijnbaar deed ver dwijnen en de verdeediging van de zaal der ballingen min hagchelijk en meer ba reikbaar voor geringere bekwaamhedei had gemaakt, kwam de eerzucht boven en fpande met de wangunst en den wro zoo fnood, als listig, zamen, om eene ge haatte meerderheid van sertorius f fnuiken en zich in eene plaats te dringen Gg 4 we BOEK 11. HOODFST. ]. voorC 73}. van r. 679. I » k k 1-  VI E O :. K II POOFDST. J. voor C 73. J. van R, 67H> 1 f; 47* romeinsche welke zij nimmer zonder heimelijke wangunst aan dezelve gelaten hadden. Terwijl zij allen, wien sertorius als hulplooze vluchtelingen aangenomen en tot leden van zijnen Raad verheven had, zich met hem gelijk Heiden, liet perperna thands,die weleer zijnover, lopend heir had moeten volgen, zich zoo veel voorftaan op zijnen hoogadelijken flam, dat hij zich het billijkst recht op het opperbevel durfde toefchrijven, en nu geene middelen fpaarde, om het zeive door de overigen, zo al niet erkend, al vast gefteund te zien. Heimelijk blies hij elk, bij wien hij zich ingang beloofde, mhet oor: „ welke booze geest of ons toch van kwaad tot erger heeft gebragt? Wij wilden ons, ten einde in het vaderland te blijven, niet verhagen, om sylla *ien zich 't heelal fchier onderwierp te gehoorziamen, en, hier ter kwaader uur laar toe gedreeven, om het genot der 'njheid te behouden, dienen wij eene '"jwillige flaavernij, als trawanten van ,ERT0RIÜS d«n balling, die ons den ?oünun geeft van zijne Raaden , teri wijl  geschiedenissen. 473 wijl. wij alten fmaad, beheering; en bezwaar op gelijken voet met de Spanjaards en Lufnanïërs verduuren (O*" 13 Zulke ootbJazirg deed gewenschteJ werking voor den fnoodaard. Het alge-f meen ontzag voor sertorius wederhield nu flechts den openbaaren opftand; men wroetede heimelijk ter ondermijning van 'smans liefde en eerbied bij de volkeren door dezelven, op zijnen naam, te knevelen en derzelver krijgsluiden over den minften misdag wreed, te ftraffen (2). Afval en opftand van verfcheidene fteden waren de bedoelde gevolgen van deze onverdiende en ongewoone behandeling. Te vergeefsch wilde sertorius, wien het heimelijk bedrijf zijner Onderbevelhebbers verborgen bleef, door zachte middelen den onverklaarbaaren afkeer zijner Bondgenooten overwinnen: maar zij zelve, die door hem tot dat einde naar de oproerige fteden gezonden werden , wa- (0 Plut. in sert. p. 581. (2) ld. ibid. Gg 5 VL roek II. oofdst. voor C. 73. van R. 6/9* Afval der Itden van SERTORIUS»  474 SOMEINSCHS VI. BOF.K II. HOOFDST. J. voor C 73- J. vsn R, 679. 1 ] I I r li d h n; waren juist de opftokers en zorgden wel, van hunnen last zulk een gebruik te maa. ken, dat de opftand bij hun vertrek on« 'eindig heviger, dan bij hunne komst, was. Deze geheel verkeerde werking zij ner zachte maatregelen en de voordeden, welken voorzeker zijne vijanden op hem , bij den afval zijner Bondgenooten, ftonden te behaalen, zoudeneindlijk sertos jus, ondanks zijn eigen hart, tot de (Irenge maatregelen hebben doen overgaan , waar toe hem zijne Staatkundige, bewaaring der voornaamfte kinderen te Osea in ftaat ftelde. Dezelven, fchoon lem alleen ten onderwijs en opvoeding in Rcmsinfchs zeden toevertrouwd , en nu Is Gijsfelaars der trouwe zijner Bondpeiooten behandeld, zouden de onfchuldie slachtoffers van den afval hunner oudeen geworden, en door den fchandelijk mis;iden en gehaat gemaaktensertorius, ie zoo dikwijls met vaderlijke tederheid nnne vorderingen bemoedigde en gade >eg, — die zelf beter, dan iemand, den m wen band tusfchenhet ouderlijke enkin= rlijke hart kende, -» gedeeltlijk om hals ge-  GESCHIEDENISSEN. 4fS gebragt, gedeeltlijk tot flaavermj verkocht zijn (i). J (i) Plut. in sert. p. 581. Wij hebben ons verplicht gevonden, bij het verhaal van dit bedrijf! eenes mans, wiens charakter ons tot hier toe niet dan achting inboezemde, den twijfelenden toon der gefchiedknndige onzekerheid aan te nemen om de volgende redenen. Plutarchus is de eenige Schrijver der oudheid, die dit geval verhaalt, terwijl frontinus en valerius alle andere bijzonderhedenvansERTORiusopteekenen, - terwijl het uittrekzel van het XCVIdeboek van l 1 v 1 u s vol is van deszelfs lof, — terwijl F lo ru s uitdrnklijk van Oica, bij het vermelden zijnes ondergangs,gewaagt, en app 1 an us,benevens o r os tus, uitvoerig in debefchiijving zijn van den Serioriaanfchcn krijg. —• Dit volOagen (lilzwijgen van alle de overige Schrïj vers der oudheid, omtrend een geval van zuik een aanbelang, wordt te optnerklijker, daar appianus de hsatlijkfte opgave dqc-t van zijne veranderde zeden, en hem zoo wel losbandigheid en ontucht, a'.s wreedheid toefchr ijft, welke opgave plutarchus. gelijk wij zien zullen , volilrekt logenftraft. Hoe toch kon zulk een Schrijver een dergelijk ftaal vat wreedheid verzweegen hebben, indien het hem wa, bekend geweest? -MaarAPPiANUsfchijntmij zeifs dit geval volflrekt tegen te fpreken, wanneer hi zegt, dat perperna, na den moord van sp.e tosius, de volkeren vaa Spanje trachtede te b£ vtt Vt. BOES II. (OOFDST. . voor C. 73. van R. 672- 1 t  VI. BOEK li. HOOFDST. J. voor C J. van R 679 < 1 \ ti T C h VI dl J» 1':: 4?Ö ROMEINSCHE Perperna, die reeds eene zamenzwering van verfcheidene vloekverwanten vredigen en op zijne zijde te haaien, onder anderen door de Spaanfcbe Gijsfelaafs op vrije voeten te fieilen {de bell civil. L. ï. p. 422). En van waar toch, eindelijk, die duurzaame genegenheid der Volkeren vóór sertorius, waar van hij bij die gelegenheid gewaagt, als mede derzelver afkeer "an perperna, indien deszelfs hand waarlijk den noordenaar hunner kinderen, om het leeven had ge. bragt? - Deze vraag doet de oordeelkundige hookr Bet ons {Ram. Hifi Vol. VII. p. 374, 375 in not^ nop alle deze grónden is het, dat wij het, doorons wijfelachtig opgageven, geval met dezen Schrijver eel eer houden voor eene bloote vertelling derparif.hap, welke geene onbefprokene deugd in ser. o r 1 u s heefc kunnen dulden, en waar door p 1. u t a r! hus zelf zijn oordeel heeft kunnen laten verrasfchen" ij echter verhaalt niet flechts die gebeurenis op den ïrzekerendften toon, maar maakt zelfs dejwegens ;ze zedenkundige aanmerking. „ Het onmenfchelijk en wreed gedrag van hem jegens de Gijsft. lasrs, op het laatst zijnes leevens gepleegd, zou een blijk kunnen fchijnen, dat zijn inborst geenz.ns zachtmoedig, maar flechts door zijnen geest naar vere.sch van zaaken gemaatigd^was geweest. Ik voor mij vermeene, dat zuivere deugd, welke loor de reden is bevestigd, nimmer door tijd of oeval tot het tegendeel kan overflaan.' Maar dat „ goede  geschiedenissen. 47? ten tegen sertorius gevormd had, achteda zich volkomen zeker van zijnen verraderlijken toeleg op deszelfs leeven» wanneer manlius, een der Bevelhebbers van sertorius, zich bij dit eedge fpan voegde. Deze echter zou fchier den ganfchen aanflag hebben uitgebragt. Om zich van de genegenheid eenes openbaaren fchandjongens bijzonder te verzekeren , had hij hem gezegd, dat hij hem eerlang als Opperbevelhebber de grootfte dienften zou kunnen doen, en ter verklaaring daarvan de zamenzwering ontdekt. De jonge knaap, eenen anderen eedgenoot, aufidius genaamd, genegener dan hem, verhaalde dezen dit gefprek, die, daar hij nog niet wist, dat manlius voor hun gewonnen was, zich reeds verraaden achtede , doch, op het „ goede geaardheden en inborften , door groota „ rampen onverdiend getroffen, mee hun kwaad ge„ luk veranderen van zeden, fchijnr. mij geene ver„ verwondering te verdienen. Dit meene ik, dat „ hec geval was van sertorius, die, toen het „ geluk hem verliet en veele zaaken hem verbitter„ den, kwaadaatdig tegen de trouwloosheid werd, „ (Plut. in sert. p. 5730" VI. boek II. hoofdst. }. voor C 73. f. van R. 679.  VI. boek II hoofhst. J. voor C t n' J. van R. ^79. < ( i t i \ c t d g 4'/8 RÓMEINSCHE het hooren noemen van p e r p e r n a , van gr^ciNusen eenige andere zamengezwoorenen, zich in zoo ver gerust ftelde, en nu alleen den jongen trachtede teoverreeden, dat alles een verdichtzel van den zwetzenden manlius was, wiens woorden hij niet moest tellen. Voor zich 2elven echter verzuimde aufidius geenen oogenblik, om zijne ondervinding ian perperna mede te deelen, en ttem, uit hoofde van het gevaar, waar in zij allen zich nu eiken oogenblik bevonlen, tot het onverwijld volvoeren van ien aanflag aan te fpooren (i). Alle de zamengezwoorenen waren het ens met aufidius, en zonden tertond eenen daarop afgerichten knaap net eenen brief naar sertorius, welks ihoud de verdichte overwinning behelsde an eenen zijner Onderbevelhebbers, die en vijand eenen zwaaren flag zou heben toegebragt. Sertorius, wien e toenemende verdeeldheid in zijn eien heir en de afval zijner Bondgenooten :eds lang belet hadden, het voordeel (0 Plut. /« sert. p. 5s1.  geschiedenissen. 479 zijner wapenen te vervolgen, verheugde zich uitermaate over deze blijde tijding, en liet terftond een dankoffer aan de Go- 1 den ontfteken voor de behaalde overwinning. Perperna, die zelf met ver-; fcheidene anderen van deszelfs gewaande vrienden mede dit offer vierde, noodigde sertorius nevens hun, ten gastmaal in zijne tent, en verkreeg, niet zonder veele moeite,daar toe van hem het woord. De maaltijden, welken sertoriusi bijwoonde, waren altijd maatig en deftig , wijl hij nimmer iet wilde zien of hoo-1 ren, 't welk onbetaamlijk was, maar zijne dischgenooten fteeds gewende aan het gebruik van eerbaare boert en onfchuldig vermaak. Te midden van dezen maaltijd zogten de zamengezwoorenen verfchil, floegen allerleije onguure taal uit , en veroorlofden zich, terwijl zij zich als van den wijn befchonken hielden, allerleije onbetaamlijkheden, ten einde hem te tergen. Het zij nu uit ergernis aan hunne on ■ gebondenheid, het zij uit eenig kwaad vermoeden wegens het ftootende hunner v/oorden en de ongewoone minachting van hun gedrag jegens hem, — sertorius ver- VI. BOEK ff. IOCFDST. f. voord. 7.3> . . van R. 6;s>- >2RT0R1ÜS rerraaderijk in de ene van PERPERNA .•ermoord.  vr. bobs II. hoofdst. J. voor C 73J. van f 6>o, 1 i 1 r omeins c he veranderde zijne ligging aan tafel in dier voege , dat hij hunne onbetaamalijkheden niet fcheen te willen zien of hooren. Pekper. "na bediende zich terftond van deze wen• ding; hij nam eenen beker vol wijns en liet dien, onder het drinken, op den grond vallen; dit was het afgefproken teeken. Antonius , die boven sertorius aan tafel lag, trok zijnen dolk en ftootede hem denzei ven in de borst. Sertorius keerde zich terftond om, en wilde oprijzen : maar de moordenaar viel hem op het lijf en hield beide zijne handen vast; de overige zamenzwerers fchooten tevens toe, cn deeden hem, daar hij zich volftrekt niet kon verweeren, fterven onder veele wonden (i_). Dus (O PtOT. in sert. p. 580, 58i. Appiakus alex. geeft ons van het uiteinde van sertoimus een geheel ander verflag, 't welk ons voor ?eene vereeniging mee het opgegevene naar plur ar chus vatbaar fcheen, en wij alzoo afzonderijk plaatzen. „ Hij was, zegt hij, vee! achtloo. :er geworden, en gaf zich aan hoererij en dronkenchap over; hij kreeg dus flag op (lag, en werd daar egen wantrouwend, kwaadaardig, wreed, zoodat pe r-  geschiedenissen. 481 Dus ftierf sertorius in hét agtfte jaar van zijn Bevelhebberfchap, als een flachtofF-r der eerzucht en wangunst, door ' de moorddaadige handen zijner verraader- ' lijke vrienden : hij, die den dood zoo menig- J maaien in het veld had getroticheerd, en zelf zoo veelen zijner: vijanden, bij de' terugkomst van marius in Rome, het leeven had gered. Livius noemde hem eenengrooten Veldheer, die, tegen pomv pejus en metellus ftrijdende, dikwijls tegen hun gelijk Hond, en nog meermaalen hun onverwinnaar was(i). Plutarchus, die het leeven van sertorius aanving met de aanmerking der tref- pf.rper na, uit vrees voor zijn eigen leeven, op het zijne toelegde, met tien, door hem omgekochte , krijgsluiden. W.ldra echter kwam die toeleg uit, en werden'er zommigen van dezen geftraft, terwijl andtren ontvluchteden: dit deed perperna, die buiten verwachting vrij gelaten werd, zich haasten tot 't Veldheers verderf, dien hij, daar dezelve nu nooit zonder lijfwagt ging, bij zich aan tafel noodigde, voords met alle zijne trawanten dronken maakte, en daarna om het leeven bragt. (debell.civi L. I. p. 42I> 4laO (1) Epit. li vu L. XCVI. XHI. DEEL. Hh VI. boek 11. [ooi d5t. . voor C.' 73." . van R. 67?Lof van ERIORlüS.  VI. SOEK II. HOOFDST. J. voor C, 73. J. van K. ©>p. i < ] ï f 1 » X li k g d 482 romeiksche treffende overeenkomst, welke 'er in veelvuldige toevalligheden bij groote gebeurenisfen of groote mannen plaatsgevonden heeft, en dezelve in de voorbeelden van vier uitmuntende Veldheeren bevestigde, wier fchranderheid en krijgslist geene wedergade vonden, en die allen één oog verlooren hadden, noemde sertoRius, dien hij als zoodanig met philippus, antlgonus en hannibal vergeleek, veel ingetogener in de liefde, dan p h i l i p p u s , veel ftandwstigervan geest, dan antigonus, /eel zachtmoediger jegens zijne vijanden, lan hannibal, voor niemand wijlende in wijs beleid, maar voor allen zeer -erre in goed geluk, en die echter de rijgservarenis van metellus, de :outheid van pompejus, het goed geik van sylla, de magt van het Ro\einfche Volk als balling en als vreemdeng aan het hoofd van onbeichaafde voleren wederftreefde (1J." Voor ons, die sen zeker geloof floegen, aan het geen Jor hem den kinderen der Spanjaarden zou CO Plut. in sert. p. 56S.  geschiedenissen. 4^3 zou aangedaan zijn, is sertorius een Held, die onder de allereerften van dien grootfchen naam eene plaats verdient. Hier op geven hem zijnftaatkundigkrijgsbeleid, het welk hem alleen eene verloorene zaak tegen geheel Rome deed ftaande houden , noch zijne beheering van den geest der onhandelbaarfte volkeren enkel aanfpraak; maar zijn ijver in alle plichtbetrachting, die hem het eene oog kostede (i), zijne huivering voor alleburgerbloedvergieting, die hem zich tegen de terugkomst van marius binnen Rome, fchoon hij zelfde aanhanger was van zijne partij, deed verzetten (a), ziine dank' baare en bijblijvende tederheid voor zijne moeder, die in hem den krijgsman zeven dagen als een kind deed weenen (3): zijne gelijkmoedigheid in voorfpoed en u tegenheid, die hem nooit trotsch nocl laag deed worden, en zijne liefde vooi zijn vaderland, die hem zelfs zijne wape. nen deed verwenfchen (4). He (l) Zie D. XII. bl. 447- (a) Zie D. XII. bl. 54° en 5°5. (3) Zie boven bL 409. (4) Zie boven bl. 488, Hh 2 VI. BOEK u. HOOFDST. }. voor C. 73I. van Ri 670. t  VI. BOKK II. HOOFDST. J. voor C. r n' J. van R. 679. 1 ( 3 \ j 1 f "\ S \ 11 b v r li 404 romeinsch3 Het is waar, hij voerde de wapenön tegen de keurbenden van zijn vaderland : maar hij vattede dezelven op tegen de overheerfching eenes dwingelands, hield ze in handen, om de burgerlijke vrijheid en de zaak des Volks te verlosfen van eigendunkelijke onderdrukking en geweld, en was gereed , dezelven af te leggen, toen lem de vrijwillige verflaaving zijner me. leburgeren kennelijk werd in de gereede zending van nieuwe keurbenden tegen sijnen aanhang, op de bloote voorwaarle van veiligheid voor zich en voor de iijnen,- terwijl zijn wijs gedrag in de tevordering der Romeinen boven de Spanaarden en zijn grootsch befcheid aan m i[•hridates toonden, dat hem de beangen zijnes vaderlands boven alle eiene bedenkingen ter harte gingen. Vij herhaalen het, welkom is ons in ertorius de zeJdzaame Held ge/eest, die den zwarten nacht der toenïaalige Romeinfche verbastering geenzins ehoefde, om als een Her te flonkeren an middelbaare grootte, maar die in de Demrijkfle eeuwen der Romeinfche zedenjke grootheid met den ftillen luifter der maane  GESCHIEDENISSEN. 485 maane zou gefcheenen hebben tusfchen de fchitterendfte lichten. Perperna meende terftond degej wenschte vrucht van zijn misdrijf te trekken, door zich het Opperbevel der gehee- ] le knjgsmagt toeteëigenen, maar het kostede hem terftond veel werks, om zich r in het zelve te doen etkennen , en het werd hem weldra onmogelijk het zelve anders, dan ten eigen verderve, te voeren. Bij het openen van den uiterften wil van sertorius, vond men ook zijnen naam onder de benoemde erfgenaamen; dit werd ruchtbaar en voegde nieuwe verfoeijing bij de vervloeking van zijnen verraderlijken moord zijnes Veldheers, die nu ook bleek zijn vriend geweest te 2ijn. Veelen zouden hunne eigene handen tegen hem niet bedwongen hebben, indien bij niet zommigen door verhoo ging, anderen door beloften, eeniger zelfs, tot fchrik der voorigen, door he ftaal doen zwijgen had. Om de volke ien van Spanje op zijne zijde te krijgen ging hij zelf bij hun iond, hield'er aar ipraaken, en bejaagde 'er gunst doorh ontüag der genen, dien ser tor iu Hh 3 VI. B OEK II. ;.OOFDST. . voor C. , van R» 680. Bedrijf an PERPERNA, 1 t« ï s, ia  486 romeinsc he VI. BOEK II. HOOFDST. J. voor C T j. van r. 680. I I 1 I ( 1 7 2 1 I a 4 na den jonglten afval gevangen had genomen,1 en der gijsfelaars, dien hij van hun gehouden had. Deze gunflen bevredigden 'de gemoederen flechts voor een korten tijd met den opvolger van sertorius, zijne eigene wreedheid tegen drie voornaame luiden, die van Rome hun toevlucht tot hem genomen hadden, en tegen zijnen eigen neeve gepleegd, dien hij allen ombragt, vernieuwden fpoedig den algemeenen afkeer (1). De meefte Spanjaards verlieten zijne zijde, en zonden gelastiglen naar pompejus en metellus,)m zich vrijwillig op hunne genade overegeven. Metellus, oordeelende te echt, dat tegen dezen beftrijder geen lubbeld heir vereiycht zou worden, bleef iu in zijn verafgelegener gewest, om deselfs bevrediging te voltooijen, en liet an pompejus het verder beleid des rijgs over, die nu binnen tien dagen eeds beflischt was. Pompejus, die perperna verchtede, trok ftoutmoedig op hem aan, en (O Appian. alex. de bell. civil. L. I. p.  GESCHIEDENISSEN. 4.87 en deze , die zich haastede, om tot een treffen te komen, eer hem het overfchot zijner benden en Bondgenooten verliet, onttrok zich geenzins aan zijnen beftrij der. 'Er vielen eerst kleene fchermutzelingen voor, waarbij elk den moed der zijnen beproefde, maar juist op den tienden dag kwam het tot een algemeen treffen. Weldra kreeg pompejus de over hand boven eenen gemeenen Veldheer en een vertzaagd heir; perpern-a ging met de zijnen ongeregeld op de vlucht} en verborg zich, voor zijn eigen volk niet min bevreesd, dan voor den vijand, in een kreupelbosch. Eenige ruiters dreeven hem uit zijnen fchuilhoek en voerder hem gevanglijk naar pom pe jus, ondei het veelvuldig fchelden van zijn eigei heir, 'c welk hem den moordenaar var sertorius noemde. Had zijne neder laag beweezen, dat hij even min beve te voeren, als te gehoorzaamen, wist thands bleek het, welk eene verraader lijke laagheid zich met zijne ijdele eei zucht had vereenigd, daar hij, in plaat van nu ten minften, als een man en Vele heer, zijn uiterst lot af te wachten, lui Hh 4 fchreeuv VI. boek 11. hoofdst. J. vcor C. 7*]. van R. <58o. Schandelijke ondergangvan perperna. 1 l l l » s d r-  VI. boek II. hoofdst. J. voor G 72- J. van E. 680. i < 1 £ i IJ f z g' f 4Ö3 ROMEINSCHE fchreeuwde ; „ dat hij zeer veel aan pom. pe jus wegens de oproerigheden te Rome had te ontdekken, dat hij alle de papieren van s è r t 0 r 1 us bij zich had, door de voornaamfte luiden uit de ftad gefchreeven, waar in sertorius naar Italië geroepen werd, om met hun de omwenteling te bewerken." Voor zulk eenen prijs zijn leeven willende kopen, trof hij, gelukkig voor de rust van Rome, in pompejus eenen man aan, die met Jen mannelijk beleid, welks wijsheid zij. ie jaaren fcheen te overtreffen, zich alle le brieven en papieren van sertorius iet overhandigen, en ze allen ongelezen n zonder dat iemand anders 'er de oogen 1 mogt liaan, verbrandde ; terwijl hij iet gedoogde, dat hem de verachtiijke :helm onder de oogen kwam, maar hem ?lven ten fpoedigften liet om hals brenm, eer hij verklikkingen deed, die eege beweging of onrust mogten wek;n CO- Dus kon pompejus zelf de :i) Plut. in sert. p. 58». Appian. alex. UU.civd. L. I.P.422, 423. pLl)T. ,■„ P0Mp; 528, 629.  GESCHIEDENISSEN. 489 de wreeker van den moord zijnes geduchtften beftrijders geacht worden, het welk hem niet minder, dan zijne voorbeeldige ' voorzorg tegen alle verdere llaatkundige vervolgir gen, in de gunst des ganfchen] Volk? aanbeval. Zommigen echter waren 'er, die hem befchuldigden, van te onbezonnen en ondankbaar eenen man te hebben afgemaakt , die zich door de ontruiming van Sicilië zonder flag of floot verdienst'iijk zou gemaakt hebben (i): maar, gelijk men, zien dit geval herinnerende (a), met verbaazing zien zal, wat de laster en pardifchap niet al aangrijpt, om edele daaden te bezwalken, zoo behoort de rechtmaatige toejuiching, welke het oogmerk van dit bedrijf, en toen ter tijd, en door alle eeuwen heen, wedervoer, eene wezenlijke bemoediging te zijn, om, na de beflisfching van huislijke of algemeene gefchillen, in vergetelheid en onkunde liever, dan in onderzoek, verhaal en vervolging , de waarborg van toekomende rust te Hellen. Var / (1) Plut. in pomp. p. 629. (2) Zie boven bl. 251. Hh 5 VI. boek II. OOFDST. . voor G. 72- _ . van R. 680.  VI. boek II. hoofdst. J. voor C }■ van R 6»o. Lot der zamenzwererstegen ser> torios. J. voor'C. 72 en 71. J. van R. 6ooen68i. Geheele onderwerping van Spanje. 1 1 l l c 49» ROMEINSCHE Van de overige zamenzwerers, werden, 'er zornmigen door den overwinnaar van ■ kantge^kt,de overigen vluchteden naar Africa, waar de Mauritaniërs den dood •van sertorius aan hun wreekten; aufidius alleen ontkwam zijne wel' verdiende ftraf, indien het een ontkomen mogt genoemd worden, dat hij, of geheel onbekend, of zoo veracht, als gehaat, in een barbaarsch vlek zijn zelfvervloekend leeven in kommer en gebrek voordfleepte (1). Na den moord van sertorius en de nederlaag van perperna vond ge. heel Spanje geene andere toevlucht, dan :ot de genade des overwinnaars. Pompejus bragt met de zoogenaamde gewstbevrediging de twee volgende jaaren ioor. De fteden Osca, Termes, Tutia en ralentia gaven zich vrijwillig over: Uxana en Calaguris, beiden door aanzienlijke •ezettingen uit het overfchot des geheeen Spaanfchen heirs verfterkt en verdee-gd, bezweeken niet dan voor den ui- ter- 0) Plut. in sert. p. 382,  geschiedenissen. 49I terften nood. De verdeedigers der laatfte Stad , inzonderheid , verduurden den fchriklijkften hongersnood, dien het lang-' duurige gebrek veroorzaakte, op eene • wijze, wier befchrijving alleen het men- ! fchelijke hart met ijslijke fmart vervult. Na alle planten en dieren ten fpijze gebruikt te hebben, werden de vrouwen en kinderen de ilachtoffers, waarvan de voorraad zorgvuldig tegen bederf werd bewaard, tot dat, eindelijk, het geweld onder aanvoering van afranius de uitgeteerde vest veroverde, die voords ter ftraffe der onmenfchelijkheid haarer verdeedigers in den asch gelegd werd (i). Onder het Confulfchap van cn. aufidius orestes en p. corne- lius lentulus sura werd de geheele Sertoriaanfche krijg geëindigd geacht. Schoon dezelve veel eer een wezenlijke burgeroorlog was, dan een uitlandfche krijg , wilden echter de overwinnende Veldheeren den zeiven enkel in CO Flor. L. III. c. 22. Oros. L. V. c. 23. Val, hax. L. VII. c. 6. ex. 3, VL BOEK II. ioofdst. . voor C. 7*. van R. 681. f. voop C. 70. [. van R. 682. Cn. aufidius ores- Tts en p. CORNELIUS LENTULUS SURA Cojjl  vr. boek II. hoofdst. J. voor ( 7°. J. van I 682. Wapenpraal van pompejus. i < 1 1 \ 492 ROMEINSCHK in de laatfte betrekking befchonwd hebben, ten einde den zegepraal over Spanje > te kunnen genieten, die hun, als verdel"gers van het laatfte overfchot der Ma.. riaanfche partij niet zou hebben mogen gebeuren (1). P0 mpej us richtede op het Pyreneesch gebergte wapenpraalen op van zijne behaalde overwinningen, wier bijfchriften vermeldden, dat hij van het Alpisch gebergte tot aan den uiterften hoek van het afgelegener Spanje agt honderd en zesen zeventig fteden had onderworpenOOHij verzweeg hier bij echter wijslijk den naam van sertorius, wiens langer leeven hem voorzeker zulk een fchierlijk noch gemaklijk einde van dezen oorlog zou vergund hebben ( 3 ). Hij en me- CO Flor. L. III. c. 22. CO Plin. L. VII. c. 26-. Dat onder de fteden 'an Spanje ook veelvuldige dorpen en vlekken getekend moeten geworden zijn , hebben wij reeds iders opgemerkt. (3) Appian. alex. de bell. civ. L. I. p. 423. )it verzwijgen van den naam van sertorius ou ook al grmheid in pompejus geweest zijn, Qliends plinius (L. Vil. c. ió.).  geschiedenissen. 493 metellus genooten beiden bij hunne terug komst te Rome de eer van eenen zegepraal (i), die de tweede reeds voor pompejus was , welke door hem, als Romeinsch Ridder, zonder nog iet meer in het Gemeenebest te zijn , gevierd werd. De algemeene gunst, waar in hij thands inzonderheid bij het geheele Romeinfche Volk ftond, liet naauwlijks eenige overweging toe, in hoe verre hij zijnen bijnaam, na zijne Jfricaanfche overwinningen verkreegen , in Spanje ftaande had gehouden : maar voorzeker heeft de onpartijdigheid, bij het verhaal van dezen ganfchen krijg , reeds lang beflischt, dat hij , hoe grnot dan ook in eenen krijgskundigen zin , nog op verre na niet was opgewasfcben tegen sertoE.ius, die echter aan zijne anders uitftekende bekwaamheden het daadlijk recht deed, van zich veel omzichtige: jegens hem, dan jegens metellus, te gedragen, fchoon hij, om den nadee> ligen indruk zijnes naams te voorkomen , (O Fofl- Capit. VI. BOEK ii. HOOFDST. J. voor C. 70 J. van Ra 68a.  VI. boek If. hoofdst. J. voor C. 7°. J. van R. 682. DER- 494 rom. geschied. men, meermaalen fchimpende van hem en metellus zeide: „ ik zou dien fchooljongen de plak en pees doen gevoelen, indien ik dat oude wijf niet ontzag (O." (O Plut. in pomp. p. 627.  DERDE HOOFDSTUK- de oorlog der kampvechters onder bevel van spartacus. D 'eper vernedering fcheen de Romsin • fche trotschheid niit te kunnen ondergaan, dan in denzelfden tijd, waarin haare heerfchappij over de volkeren in de drie oude waerelddeelen fchier den hoogften top bereikt had, de wapenen, als om het behoud van Rome zelve, te moeten voeren tegen de verachtlijktte knaapen, wier doodlijke wonden anders den oogenlust der onmenfchelijkheid bij haare fpelen uitmaakten. Het mogt fchandelijk geweest zijn, reeds tweemaalen eenen krijg gevoerd te hebben tegen flaaven, dien de vermetelfte natuurfchennis eene andere foort van menfchen durfde noemen: hier toe verplicht te zijn tegen kampvechters, her uiifchot der flaaven zeiven, tusfchen wien en de burgers van Rome de flaaven nog Inleiding.  VI. boes III. hoofdst. Bericht wegens d< kampvech tets bij d< Romeinen. i Cladia. tores. 496 ROMEINSCHE nog eenen middenftand fcheenen uit té maaken, was eene ergernis, waar voorde Gefchiedfchrijver florusbekende,geenen naam te weten (1). Reeds meermaalen fprong onze pen te1 rug, wanneer ons de Gefchiedenis aanleiding gaf, om van het affchuwelijk volks vermaak te fpreken, het welk de ftrijd der karopvechteren eerst bij prachtige lijkftaatzien, daarna in gewoone feestfpelen, te Rome uitleverde (a): thands verplicht ons dezelve, om, daar wij den oorlog der kampvechters onder de aanvoering van spartacus moeten befchrijven, onzes ondanks, vooraf breedvoeriger over den aard, de inrichting en het gebruik van het affchuwelijk kampgevecht te gewaagen. De oorfprong dezer kampvechters, wier ftrijders eigenlijk zwaardvechters f genoemd werden, fchijnt ontleend van het aloud gebruik der volkeren , om eenige krijgsgevangenen op het graf hunner gefneuvelde Bevelhebberen, als ter bevre- di- (0 Flor. L. III c. 20. (2) Zie D. V. bl. 362, 363. D. XI. bl. 387.  GESCHIEDENISSEN. 497 diging en ten dienst der fchimmen in de benedenwaereld op te offeren (i). In plaats echter van deze ongelukkigen als offerdieren te flachten, fchijnt men dezelven, in het vervolg, eikanderen om leeven of dood te hebben laten beftrijden; waar toe men al verder, bij gebrek van zulke krijgsgevangenen , zich van de flaaven der overleedenen zal bediend hebben; tot dat de Volkeren vermaak inditwreede fchouwfpel vonden , en het zelve , niet enkel meer ter vereering , bevrediging en ingebeelden dienst der. overleedenen, maar ten eigen vermaak bij derzelver algemeene of bijzondere feesten wilden gegeven hebben. Zoo ver was het reeds gekomen bij de Samniten in de vijfde eeuw der ftichting van Rome, bij wien wij toen reeds zwaardvechters vonden ten blooten ver maak hunner gastmaalen (2). Bij de Romeinen, in wier ooiipronglijk charakter eene edele teder hartigheid heerschte (3). kwam, (1) H0MER.//«W.L.XXEII. fS, I/S. ViRGIL. /EN. L. X. fS. 5l8. (2) Zie D. IV. bl. 535, 526. (3) Zie D. I. bl. 215. XIII. DEEL. Ü VI. BO EK 111. HOOFDST.  vi. BOEK ut hoofdst. t Bustu «rit. 498 rom e i n s c h e kwam, ondanks de nabuurfchapdier Volkeren, deze gewoonte niet, dan veel laater, in'gebruik. De zoonen van eenen brutus waren de eerften , die, eene halve eeuwlaater, bi] de uitvaart van hunnen vader, eenige Zwaardvechters eikanderen ten aanzien des Volks lieten beltrijden (r). Hun voorbeeld werd eerst alleen gevolgd in de lijkplegtigheden van zeer voornaame luiden : maar, gelijk zulks gaat , het zelve werd daarna algemeen, zoo dat niets beduidende perzoónen eindelijk bij uiterften wil het getal der koppels bepaalden , dien zij op hun graf wilden doen vechten (2). Het aantal dezer grafvechters f was in den begin niet groot, maar nam van tijd tot tijd toe. Bij de uitvaart van m. /z milxus lepidus vochten 'er twee en twintig paaren op de markt te Rome (3). Vijf en twintig paaren zwaardvechters vereerden de uitvaart van m. vale- riüé (O Zie D. V bi, 363. (a) Se nec. de brevit. vit. c. aö. C3) Zie D. VI. bl. 519.  geschiedenissen. 499 mus l/evinus(i); zeventien jaaren laater voerde men reeds zeventig kampvechters bij eene lijkplegtigheid aan (2) en nog negen jaaren laater vier en zeven-- «g (3> De Romeinfche krijgshaftigheid , gewoon j telkens den dood onverfchrokken onder de oogen te zien, vond weldra zulk een zonderling vermaak in deze kampgevechten, dat de Bouwheeren , die zich fteeds toelegden, om 's Volks gunst tegen eene volgende verkiezing van Confuh of Prators te winnen door uitmuntende feestfpelen, het eerlang ondernamen, om deze kampgevechten bij zulke gelegenheden te geven. De veelvuldige herhaaling dier vertooningen verminderde derzelver natuurlijke afzichtlijkheid, maar niet derzelver onnatuurlijk vermaak. Op geen fchouwfpel waren de Romeinen meer verzot , en het aantal menfchen, 't welk daar aan werd opgeofferd, fteeg trapsgewijze tot zulk eene verfchriklijke hoogte, dat KeiCO Zie D. VUT. bl. 419. CO L1 v. L. XXXIX. c. 46. C3) h. XLI. s8. Ii z vi. BOEK III. 100FDST»  tl. BOEK NI. hoofdst. .1 •} Ludi. ] * Lanista, ( i $ Rudts. 2 .5°° romeins che Keizer trajanus zijne zege over deDaciërs eenmaal vierde met feesrfpelen, waar bij tien duizend zwaardvechters elkanderen beftreeden ( i ). Ten tijde der gracchussen werd het Volk reeds op zulke fpelen onthaald (2^, en nog onlangs vonden wij sylla bij zulk eene gelegenheid, welke hij zelf misfchien ten genoegen van het Volk verfchaft had (3}. Tot dit doorgaand gebruik bij alle lijkplegtigheden van eenig aanzien en bij de jaarlijkfche fchouwfpelen werd fteeds een grooter aantal menfchen vereischt, die op de rampzalige kunst afgerecht waren, om eikanderen het leeven, net de meeste veiligheid voor zich zeiven, :e benemen, en zich daar toe moesten of vilden doen gebruiken. 'Er waren alzoo 'chermfchoolen f aangelegd , waarin zij loor Leermeesters * onderweezen werden n allerleije handgreepen met houten waarden $. In deze fchoolen hielden zij teCO D10 cass. L. XLVHI. c 15. (O Zie D. XI. bl. 387. Q3) Zte boven bl. 330,  GESCHIEDENISSEN, $OI tevens hun verblijf, en genooten aldaar zulk een zwaar voedzel, dat zij, even als de Meenfche worftelaars (O, eer gemest, dan gefpijzigd werden (2) , maakende zij gezamenlijk het gezin f van hun nen Meester uit. In het eerst bediende men zich tot dit wanhoopige gewin van krijgsgevangenen, ten dood veroordeelde misdaadigers en flaaven, waar van de veroordeelde misdaadigers binnen een jaar moesten afgemaakt worden, ter zij hunne geheele ftraf in de bloGte veroordeeling • tot de fchermfchool beftond, Uit de flaaven werden, behalven de rap ften en fterkften, tevens de onwilligften ei ondeugendften aan de Schermmeesters ver kocht. In vervolg van tijd echter ver huurden zich hier toe vrijgeboorene bur gers, doorgaands uit broodgebrek, ooi wel uit fchandelijke neiging tot grof ge win, voor eenen bepaalden prijs *; einde lijk zelfs booden zich aanzienlijke lui den, die bun erfgoed hadden doorgebragt ja ook vrouwen van rang aan, wier ver dar (l) De Reize van anachabs D. II. bl. 157 (s) Tacit. Hi/i. L. II. c 88. li 3 VI. boek III. hoofdst. ■j Familitt, I • * Autïora' ment urn. > !  VI. BOER m. BOOFDST, t Secuto- , fes, I 1 i f Retiarii, ] 4 7 504 ROMïlNSCHE dartelde leefwijze geene mindere tegenftrijdigheid met zulk een bedrijf fcheen, dan dat men zelfs dwergen tot dit werk gebruikt zag, die doorgaands tegen de vrouwen werden aangevoerd (i). Van allen, die zich vrijwillig hier toe aanbooden, werd een eed afgenomen, waar bij zij zwoeren, tot den dood toe te zullen vechten, en hun lijf en ziel den Scherm, meester ter befchikking te geven, onderwerpende zich aan brandmerken, boeijen, geesfelflagen en de doodftraf, indien zij hier in moedwillig te kort fchooten (2). Allen waren zij in bijzondere foorten anderfcheiden en droegen zij verfchillenie naamen, meestal van hunne wapening of wijze van vechten ontleend. Zij, die Volgers f heeteden, waren met ;en helm, fchild en zwaard of looden " >al gewapend, en werden dus genoemd, >m dat zij doorgaands met de Netwer>ers * vochten, die, in een kort kleed, met (0 Suet. in Aucc.45. Juven. Sat. II. 3. Sat. VJII. fs. iqi. Suet. /«nes. c. ia. Juen. Sat. VI. fs. 354. (a) Petron. arbit. q. 17,  GESCHIEDENISSEN. 5°3 met een ongedekt hoofd, en eene knods of drietand in de linker en een net in de rechterhand, 'er op toelegden, om hun ne beftrijders het net over het hoofd te werpen, en hun daar na af te maaken, doch die, in dezen flag mislukkende, zich moesten redden door fchierlijk te rug te wijken, terwijl de anderen cp hunne verdere weerloosheid aanvielen. Zommigen hielden hunnen naam naar den visch, wiens beeldnis zij op hunnen helm droegen, terwijl zij voords eene Gallifche wapen rusting voerden i\ Zoo weiden anderer Samniten , uit hoofde hunner wapening, genoemd; terwijl 'er ook waren , distwef zwaarden voerden *, of bij bet eene eei ftrik hadden, waar mede zij hunne be ftrijders trachteden te verworgen *. Ooi waren 'er, die op wagens vochten §, j zelfs zommigen ftreeden te paard met ee nen digtgeflooten helm, zoo dat zij hun ne oogen niet wel konden gebruiken maar in den blinde van zich floegen fj Het gevecht gefchiedde van paar tc paar, geregeld in twee rijen tegen elkar tieren overgefteld, waar uit elk zich b li 4 zi VI. BOEK II. soor»)»T. f Mirmillona. [ f Dimacbétri. > * Laquea' rii. i § bsfeiiarii. . ]\ And*- ^ batte. ij ]-  VI. boek W. boofdst. t Arena. \ * PraiaHum. 504 ROMEINSCHE zijnen man hield; of op den hoop, zonder eenige bepaalde fchikking. De graflieden zelve , daarna de markt en voords de fchouwburgen waren de tooneelen dezer bloedige fpelen. Het ftrijdperk f was met zwaar zand belegd, waarin de ftrijders vast ftonden , en het welk tevens hun bloed verzwolg. In het eerst flond het aan geene vrouw vrij ,deze tooneelen bij te woonen, zonder uitdruklijk verlof van haaren man of voogd (1): naderhand werd deze bepaaling weggenomen. Eenigen tijd lang zaten zij ook met de mannen onder een; maar in het vervolg werden haar afzonderlijke zitplaatzen op de hoogfte banken toegeweezen (2). Bij de opening dezer fchrik- en moordfpelen werden de kampvechters eerst in eene lange trein het ftrijdperk rondgeleid, daar na tegen eikanderen in rijen gefchaard, en begonnen dan een voorfpel * met houten wapenen , dien zij met de uiterfle gezwindheid door de lucht lieten fnorren. Dit (O Val. max. L. VI. c. 3. ex. ra. (1) Plut. in sul, p, 474. Suet. in aug. c. 44.  GESCHIEDENISSEN. 505 Dit voorfpel werd ernst op het Heken van de trompet, wanneer zij het houten tuig ter zijde wierpen en de echte wapenen aangreepen. Nu ftelde zich elk in den besten ftand en poogde zijnen tegenftreever uit den zijnen te dringen; 'er werden Hagen toegebragt en afgeweerd, beandwoord en te rug geilagen; men ftak en hieuw; en men hield zich vooral op ftooten van ter zijde verdacht, die zich veel moeilijker lieten afweeren, dan de rechtftreekfche van vooren. Het Volk was enkel oor een oog voor het geklank dei wapenen, het gewigt der (lagen, de rich ting der ftooten, de behendigheid der wer pers en ftrikkers, of was uitgelaten var onmenfchelijk gejuich, wanneer twee ge blindde ruiters eikanderen onverhoedscl de fchriklijkfte wonden toebragten, wan neer 'er, even als bij elke andere wonc van aanbelang , welke de een den ande aanbragt , een loeijend gefchreeuw op ging, hij heeft het al weg j\ De gewond liet als dan zijne wapenen zakken ten tee ken zijner verwonnenheid, en nu hin zijn leeven van het welgevallen de Volks af, 'twelk het zelve te kennen g£ li 5 doe Vï. BOEK III. HOOFDST. I r e t HaleU l s f r  VI. boek III. boofdst. • Spo.'iatuut. I 1 j 5Ö6 ROMEÏNSCHE door den vuist met eenen geflooten duim op te fteken , het geen leeven, of den duim zelve overeind te houden, het geen den dood te kennen gaf, en het geen doorgaands ook onmiddellijk door den wenk van hem, die dit fchouwfpel, al$ Overheid, of in welke andere betrekking ook, gaf, gevolgd werd. Zij, die geene ongevoeligheid of raazernij genoeg hadden laten blijken, werden doorgaands als bloodaards ten dood vervveezen, en daar na , fchoon nog zieltoogende, met eenen haak uit het ftrijpperk weg gefleept naar eene plaats*, waar zij uirgefchud werden, en zomtijds oog honderd dooden aan hunne fchriklijke wonden flierven (1). -De beloqning van den overwinnaar beElond doorgaands in eene palmkrans met /eelkleurige linten doorvlochten ( 2 ) , somtijds ook in eenig geld (3), en, ingeval van hoogen ouderdom, of ook van «tftekende blijken van dapperheid bij ongere jaaren, in een houten zwaard, het (1) Adam's Rom. Antiq. p. 344—351. (2) Fes tus in palma lemniscata. (3) Suet. in claud. c. 2.  GESCHIEDENISSEN. 50£ het welk dan hetteeken was van ontflag uit de fchoole, en waar naar zij vervolgends genaamd werden f. Na het' ontvangen ■ van dit teeken der vrijheid, hing de zwaardvechter zijne wapenen in den tempel van hercules op, dien hij echter zomwijlen weder aangreep, wanneer hij daar toe voor eenen zeer hoogen prijs gehuurd werd. Het ontflag werd door hem, die het kampgevecht gaf *, op de begeerte des Volks verleend, en fcheen wel ten nadeele te lopen van den Leermeester, wien het onderhoud zijner fchoole veel kostede, maar gold eigenlijk de beurs van hem, die het Volk op zulk een fchouwfpel onthaalde, wijl de Schermmeesters hunne benden ten allerduurften verhuurden , en zich voorzeker fchadeloos deeden ftellen voor derzelver verlies. Hoe verachtelijk het ook langen tijd in de oogen der Romeinen zelve fchijnen mogt, het leeven te verhuuren ten genoegen van anderen en ten gewin van eenen derden, vorderde echter dit bedrijf eene onverfchrokkenheid tegen allen lijfsgevaar , die zich bezwaarlijk van de koenfte dap vr, BOEK Hf. tOOPOST. Rudiariu * Muneth '.ditor.  • VI. BOEB HL HOOïüST. ] ( ( t t 4 g V o b k ei 11. $08 Romeinsche dapperheid liet onderfcheiden, en die met het denkbeeld der verachtlijkfte laagheid tevens dat der onvertzaagdfte heldhaftigheid verbond. Dit zelfs bragt ongetwijfeld zeer veel toe, om die afgrijslijk heid re verminderen en geheel weg te nemen van eene vertooning, wier verbeelding illeen martelend is voor ons gevoel. Het medelijden kon geene plaats vinden, waar nenwel wonden, maar geen lijden, zag; eeven en dood moesten in de oogen van den lanfchouwer wel onverfchillig worden, laar de ftrijders met de kunfrmaatigfte •nverfchilligheid op leeven en-dood voch;n. De zwaardvechters zelve achteden et fchande, tegen eenen zwakken beftrijer gefield te worden, wel wetende, dat eene andere, dan eenehagchelijke, over'ing roemrijk was (i). De Wijsgeer ntleende van hun zijne voorbeelden ter evestiging van het menfchelijke hart in 'edelaardigheden: „ wat lijden de irop vechters niet, vraagt cicero ten dien nde, -- fchoon deugnieten ofj vreemde laven zijnde? Hoe willen, zij, wanneer zij uic (l) Sekec. de previd. c. 3.  GESCHIEDENISSEN. 500 uit eene goede fchool zijn, niet veel liever den flag ontvangen, dan fchandelijk ontwijken? Hoe dikwijls blijkt het, dat de voldoening van hunnen Meefter of van het Volk hun hoogfte verlangen is ? Met wonden overdekt, laten zij immers dikwijls hunne Meesters vragen, of zij door hun voldaan zijn , en toonen zich dan blijmoedig tot den dood gereed. Welk middelmaatig zwaardvechter kermt 'er ooit? Vertrekt'er een zelfs het gezicht ? Of valt hij ooit onedeler ter neder, dan hij zich in postuur ftïlde ? Of trekt hij ooit den hals terug, wanneer hem op den grond de laatfte flag, op doodsbevel , wordt toegebragt? — Het fchijne zommigen dan wreed, ja onmenfchelijk — is zijn befluit,— het zwaardgevecht te aanfchouwen, en mis fcbien wel met reden ; zoo als men thand* die (pelen viert: maar toen men misdaa digers alleen met eikanderen om leevet en dood liet vechten, kon'er alvast geer nadruklijker onderwijs tegen het lijden ei den dood voor der menfchen oogen ge houden worden, indien 'er voor het ge hoor al gefchikter iesfen konden zijn(i).' Hie (O Cic. Tuscul, quaft. L. II c. 17. VI. BOEK üu HOOFDST* I r  VI. boek ia hoofdst. < i \ h o d( v< C 5IO ROMEINSCHB Hier uit voorzeker ontftond de buiteti.fpoorige verzotheid drs Romeinfchen Volks op deze bloedige fpelen, het welk anders zoo .afkeerig was van alle martelende doödftraffen, dat zelfs een lat 0 r tus nog onlangs in flaauwte viel bij de teringen van marius gratidiahös. fchoon hij zelf dit meelijden met zijn leeven moest boeten (1);' hier uit tevens ontftond die anders onverklaarbare koelbloedigheid, waarmede zoo veele befchaafde-, geleerde en weldenkende mannen onder de Romeinen, en ook onfer andere volkeren <», deze fchouwpelen konden bijwoónen; van hier ook iat bezwaarlijke zelfs voor het hoogste rezag, om deze wreedheden afgefchafc te tfijgen (3); en van hier die ontzettende naCO Zie broven bl. 230. CO Antiochus eptphanes deed 'er, op « voorbeeld der Romeinen, de verwijfje Syrim, 'danks derzelver eerften afkeer, vermaak in vin. in Cl iv. L. XLI. c. 20.) (3) M. aürelius deed reeds poogingen ter mindering van derzelver woede, maar dezelven dden weinig gevolgs. Constantinus * o»e veibood dezelven voor.het eerst, maar even vruch"  geschiedenissen. 5" nadruk, die een gering aantal zwaardvechters fchierlijk aan de wapenen wisten te geven, dien zij thands tegen Rome zelve voerden. Hunne muiterij, die weldra den naam van eenen daadlijken krijg verdiende, barftede uit onder het Confulfchap van m. TERENTIUS L.UCULLUSenC. CASSIUS. Zekere cn. len tul,us hield te Capua eene zeer talrijke fchermfchool aan, meestal uit Galliërs en Thraciërs beftaande , die, niet uit hoofde van eenig misdrijf, maar uit vrekheid van hunüën Meester alleen, gedwongen werden, zich op het kampgevecht te laten afrechten. Twee honderd dier ongelukkigen fpanden zamen, om hunnen Leermeester te ontlopen. Doch, daar hun toeleg ontdekt werd, vruchteloos; honoriüs herhaalde dit verbod met betèr gevolg, waar toe het om hals brengen van eenen kluizenaar der Oolterlche kerke, die zich ia het ftrijdperk begeven had, om door zijhe redenen de zwaardvechters te doen terug keeren, aanleiding had gegeven. (Marc aurel. ap. dion. theo- do RET, L. V. c. 12.) VI. BOEK III. ÏOOFDST. \. voor Cs 72. J. van R. Hen echter waren crixus en ccnomaus, twe< (i) Appia». alex. de bell. civil. L. I, £> 423. XIII. DEEL» Kk boek HL ioofdst. . voor C» 73. [. van R. 680. \anleg van spartacus. l 1 l ■  5»4 ROMEINSCHE VI. boek III. ■ dofdst. J. voor C. 7a. J. van R. tfgo. De zwaard" vechters houden zich (taande tegen hunne vervolgers. 1 1 1 1 I 1 1 4 twee Galliërs, toegevoegd, en deze gezag, verdeeling over woefte vluchtelingen gaf het zekerfte uitzicht op fpoedige tweedragt, welke de fchranderiïe en nadruklijkfte poogingen moest verijdelen. Weldra gefchiedde de vervolging, waar tegen zich de vluchtelingen gewapend hadden, maar dezelve werd door hun zoo bloedig afgeweerd, dat zij allen keur hadden , om hunne wapenen, enkel voor de fchermfchool gefchikt, en als bloot flaaventuig verachtlijk in hunnen oogen, te verivisfelen uit de agtergelatenen van hunne, :>p de vlucht geflagene, vervolgers. (1). Dit eerfte voordeel lokte terftond eeie menigte andere flaaven, die hunne neesters ontliepen, en zelfs eenige vrije uiden van het platte land, die deel verangden aan den buit, welken zich de luiters' fchierlijk door rooverijen in de abuurfchap maakten, en onderling ge» jkmaatig deelden (aj. Clau- (1) Plut. in crass. p. 547. (2) Appian. alex. de bell. civil. L. I. p. 13.  geschieden is s rn. 515 Claudius pulcher, die met drie duizend mannen uit Rome tegen hun gezonden werd, vond ze welverfchanst1 op den berg Vefuvius, en floeg zich aan^ deszelfs voet neder, bij het eenige voet-] pad, 't welk denzelven beklimbaar maakte, zijnde overigens deze berg rondom 1 door rotzen en fteilten ongenaakbaar. Zich verlatende op deze ligging, zettede hij geene verdere wachten uit, maar voorfpelde zich eene fchierlijke overgave der muiters: dezen echter, zijne overige zorgeloosheid ziende, maakten zich ladders van wilde wijngaardranken, lieten zich daarmede over klooven en fteilten neder, latende eenen man agter, die hun de wapenen nawierp, en daarna zelf op gelijke wijze naar beneden kwam. Spartacus bediende zich echter niet van deze uitkomst, om zijnen nieuwen vijand te ontvluchten, maar te overrompelen, en bereikte het doel van zijnen ftouten aanval op het Romeinfche leger zoo volkomen, dat claudius met zijne drie duizend mannen op de fchandelijkfte wijze voor eene hand vol zwaardvechKk 2 ters VI. BOEK III. IOOFDST. . voor C. 72. . van R« 680, Ci-audius 'ulchp.r door sparrAcus gelagen.  VI. boek III hoofdst. J. v or C 72. J. van R 680. Aanmerk' lijke ver fte.kine der zwaard vechters. i L 5l6 K.OMEINSCHS ters vluchtede, en hun zijn ganfche leger agter liet (1). Nu ftroomden spartacus geheele benden, van veehoeders uit de ganfche landftreek toe, allen uit rappe en fterke knaapen beftaande, dien hij gedeeltlijk wppende uit zijnen legerbuit, ge.deeltlijk als ligtgewapende voorlopers van zijn overige heir gebruikte. Vinding kwam hierbij het gebrek te hulp. Gevlochrene rijsjens werden fchilden, welken de flaaven, die weleer tot het maaken van mandwerk gebruikt waren, fchierlijk vervaardigden , en waar over men versch afgehaalde huiden trok, om het doordringen der fchichten te beletten; voords werd het gereedfchap , door hun uit keuken en werkplaats medegebragt , tot zwaarden en pijlen verfmeed, en geraakte alzoo een heir in de wapenen, 't welk binnen kort tot een aantal van tien duizend mannen opklom(2). Het CO Plut. in crass. p. 547, 54g. Epit. .iv. L. XCV. (2) Plut. in crass. p. 548. Salldst. 'lift. L. IV. fragm. Frowti n. L. I. c. 7. ex. p de vlucht ging. Na deze twee roemrijke veldflagen , neende spartacus den Romeinen selven thands de onmenlchelijkheid te noeten doen gevoelen , welke hem het mdragelijke juk zijner flaavernij had doen /erbreken. Waren zij gewoon, de uitkaart van voornaame luiden door het bloed van zwaardvechters te vereeren, hij zelf koos thands drie honderd krijgsgevangenen  GESCHIEDENISSEN- 5&£> nen uit, dien hij rondom den houtmijt % ter eere van pRÏXüs door hem opgericht , om leeven en dood liet vechten. Alle de overige gevangenen werden op zijn bevel afgemaakt, gelijk ook al het lastvee, 't welk hij niet volftrekt behoefde ; de overtollige bagagie werd verbrand, 't welk alles gefchiedde, om dat hij geene belemmering wilde hebben op zijnen togt, dien hij echter nu niet enke ter volvoering van zijn eerfte ontwerj wilde voordzetten , maar vooraf tegei Rome zelve wenden , ten einde haare trotschheid door den moedigen aanva eenes zegevierenden zwaardvechters d grievende vernedering aan te doen (ij Wenfchelijk echter ware het geweest voc de zaak van spartacus en de'zijnen , welker aantrekking ons het recht de menschheid ten plicht maakt, —dat hij ze' zich deze voldoening van eigen hoogmoe had ontzegd: dan toch zou hij veilig e roemrijk de zijnen uit de flaavernije ve lost en naar hun vaderland hebben ten g (O Appian. alex. ie M/.>'w'/.,L. I. p. 424, Oros. L. V. c. 24. VI. boek III. H COD T ! ]. voor C, 7i. J. '.'Kil R. 681. > t f l ft ^ r r f d n t- 'g  VI. ' BOEK III. HOOFDST. J. voor C 7i. J. van R 681. Nieuwe nederlaag der Con. Juk. I ] 1 ] i 2 I g 526 romein s ch e gebragt; daar nu eerlang een befirijder tegen hem optrad, die den aftogt der zijnen fchandelijk maakte, en dezelve hun in handen deed vallen van eenen terugkeerenden overwinnaar, die zijnen naam met den roem van hunne nederlaag vergrootede. Alvoorens echter voerde spartacus nog zeer geduchte wapenen. De beide, door hem op de vlucht geilagene, Confuh hadden zich vereenigd, en met het overfchot hunner keurbenden postgevat in Pkenum: doch zij waren nu beiden even onbeftand voor zijne llagen, als elk hunner onlangs alleen. Door deze nieuwe overwinning ftond aan spartacus thands de weg naar Rome open. Den zeiven :erftond in te flaan ontraadden hem nogJiands het veelvuldig gebrek in wapentuig :n anderen toeftel, het welk hij zelf duidijk inzag, en het geen voor hem zoo veel e belangrijker was, daar hij zich met geen Sondgenootfchap van eenig Volk wilde nlaten , alle overlopers te rug wees en ich enkel van vluchtelingen en landioers bleef bedienen. Om zich dus beter tot zulk eene rootfche onderneming in Haat te Hellen, be-  GESCHIEDENISSEN- 5^7 begaf hij zich vooraf naar het andere gedeelte van Italië, floeg zich op het Thurynfche gebergte neder, en gebruikte de bijgelegene Stad van dien naam ter verzamelplaats van zijnen leevensvoorraad en krijgsbehoeften. De plundering van alle de nabuurige gewesten vulde zijne koornfchuuren, en zijne Staatkunde, om alle koopluiden onverlet te laten, vooral wanneer zij hem koper of ijzer aanbooden, 't welk hij tot hoogen prijs inkocht, voorzag eerlang zijne tuighuizen van de beste wapenen, waar toe alle de zijnen gereedlijk het hunne bijdroegen, wijl hij den invoer van goud en zilver, en het opkopen van deze metaalen, ten allerftrengften aan zijne onderhoorigen verbooden had (i). Inmiddels was de Raad te Rome zoo zeer geërgerd over de fchande en fchade van dezen veldtogt, dat dezelve den beiden Confuh, na derzelver nieuwe nederlaag, verbood, om eenig verder krijgsbevel te voeren. Weelde en ongeboni den- (i) Appian. alex. de bell. civil. L» I. p. 4*4' vr. SOtï III. dOOFDST. [. voor C. 71. [. van R. 68i. Spartacus voorziet zijn leger van noodwendigheden. Wangedrag in het heir derCaafiils.  XI. boek lil'. hoofd't. J. voor G 7». J. v?n R 681. Onrast ti Rome we gens spar. Tacus. 523 romeinsche denheid hadden ook alle tucht in beider Ie* gers verbannen; en de krijgsbelooningen * die anders de voorwerpen der vuurigfte •mededinging waren , werden zoo ver• kwistend en onachtzaam toegedeeld, dat de jonge cato, die vrijwillig dezen krijg gevolgd was , waarin zijn broeder c;bpio als Krygstribun diende, het eereloon afwees, 't welk hem de Conful uellius wilde fchenken, als zijnde *er, gelijk hij zeide en, ten fchande zijnes Bevelhebbers, meer dan eens herhaalde, volftrekt niets verdienstlijks uitgevoerd (1). i De nederlaagen, welken de Proconful cassius en de PratorcN.MANi.jvs, die het eerst den muiteren uit Gallie tegen getrokken fchijnen, al mede in dezen veldtogt hadden ondervonden, en waar bij de eerfte inzonderheid tien duizend mannen verlooren en zelf naauwlijks het leeven door de vlucht behouden had, en de dreigende houding, welke spartacus nu reeds tegen Rome zelve had aangenomen, deeden eene gebeu. renis t^l) Plut. in crass. p. 548. in cat. min. \ 762, 763.  GESCHIEDENISSEN. 5<2§ ïenis herdenken, die tot nog toe eenig in de Gefchiedenis van Rome , zedert den fchrik van hannibal, gebleeven was(i). ' Na dat, naamlijk , c. aufidius orestes en p. cornelius len- . tulus sura tot Confuh benoemd waren, droegen 'er zich geene mededingers; tot het Prcetorfchap voor, tot dat m. li , cini us crassus zich hier toe aanbood ■ en met algemeene toejuiching verkooren werd (2). De Raad , die aan dezen Prcetor het ganfche beleid des oorlogs tegen spar tacus opdroeg, toonde hier door duid lijk, weinig meer verwachting van de tegenwoordige , dan van de voorige Confuh, te hebben. Van aufidius vinden wij ook nergens eenig verder gewag gemaakt; en lentulus, dien wij in de zamenzwering van catilina zullen weder vinden , droeg reeds eenen bijnaam van de oneerlijkheid en laage fchaamteloosheid zijnes charakters. Hij was , naamlijk , Penningmeester geweest onder het bewind van (1) Zie D. Vil bl. 320. (2) Appian. alex. de bell. civ. L. 1. pi425< XIII. deel. LI VL bo ek III. ioofdst. . voor !us ores- es en p. :orncx!us .entulus ura Cejf. Schandijtee bijnaam an den Confül LENTULUS.  53© romeins che VI. BOER lil. hoofdst. J. voor C. 70 J. van R. 68a. De oorlog tegen spartacus aan crassus ] opgedragen. ' I 1 ( i i C d van sylla, en had zich zoofcbandelijk vergreepen aan *s Lands gelden, dat s y lla zelf hem deswegens verand woord in g had afgevorderd in den vollen Raad, doch waar op hij, zonder te verblikken ofte bloozen, had geandwoord : „ ik kan geene reekenfchap doen, maar biede u mijne kuit aanhet welk eene fpreekwijze was, van een Romeinsch kinderfpel ontleend , het welk tot ftraf op het misilaan van den bal, eenige Hagen op de kuit van het ?een door de overige fpelers vorderde, en van hier werd, lentulus sura, 't tvelkde kuit beteekent, bijgenaamd CODe krijgsverrichtingen van crassus, jij de herftelling van sylla in Italië >adreeven, hadden hem het betere verrouwen van den Raad, dan eenen dezer 'Jonfuls of zijner overige Ambtgenooten, vaardig gemaakt. Zes keurbenden volglen zijn bevel, waar mede hij zich terlond naar Picenum begaf, om het overchot der benden van de voorige Confuh ver te nemen. Van daar zond hij weira zijnen Onderbevelhebber mummids met (I) Plut. in cic. p 868, 860.  geschiedenissen. 531 met twee keurbenden naar den vijand af, met last, om hem enkel op te merken en te volgen , zonder zich in eenig treffenH in te laten, of hem zelfs door de minfte 1 vijandlijkheden te ontrusten. Mum-I mius ging fpoedig dezen last te buiten, daar de gelegenheid hem fchoon fcheen , < om eenig roemrijk voordeel te behaalen:, maar had zich bijster misreekend. Hij werd geflagen , verloor veel volks in den ftrijd en zag 'er veelen de wapenen afwerpen, om te fneller op de vlucht te zijn. Crassus, die niets goeds kon hoopen van zijne ganfche krijgsmagt, wanneer Onderbevelhebbers eigendunklijk zijn bevel verwaarloosden, en het krijgsvolk lafhartig de wapenen weg wierp, bediende zich terftond van dit geleeden verlies, om de tucht eenigzins te herftellen in de Romeinfche keurbenden, die weleer derzelver voornaamfte fterkte had uitgemaakt. M u m m i u s mo?st bij zijne terug komst de ftrengfte beftraffing van den Bevelhebber dulden ; het krijgsvolk werd op nieuw gewapend, maar tevens verplicht, borgen te ftellen, voor het behoud var hun nieuw geweer; en de vijf honderd, LI 2 wiei VI. BOEK Hij OOFDST. . voor C. 70. . vin R. 682. MUMM1US loor SPAR•acüs gelagen. Strenge krijgstocht van crassus,  VI. boek III. hoofdst. J. voor C, 70. J. van R 682. Voordeelen deor crassos behaald, 1 Nederlaag van spar" tacus. 1 1 I ? 532 romeinsche wier bende het eerst op de vlucht was gelopen, werden op zijn bevel, naar oud krijgsgebruik, het geen nu zinds langen tijd in onbruik was gebleeven , om den tienden man, ten aanzien en ten fchande van de overigen, met den dood geftraft (1). Door den diepen indruk dezer ftrenge ftraffen zijn misnoegen meer, dan 'svijands zwaard, hebbende doen duchten , voerde crassus nu zijne keurbenden naar den vijand aan, en gelukte bet hem fpoedig, een heir van tien duizend muiters , 't welk afzonderlijk gele?erd was, dermaate te flaan, dat 'er flechts ïen derde gedeelte van overig bleef, om iaar spartacus te vluchten (2). Kort daar na tastede CRASsus'zelf ïem ftoutmoedig aan en behaalde eene roemrijke overwinning, welke sparta:us drong, zich door Lucanie en Brut. titan CO Plut. in crass. p. 548. Zie we. ens deze ftraf, decimati» geheeren, D. lil. bl. o. App,an, alex. éi bell. civil. L 1 • 4*5- (a) Appian. alex. de bell. civ. L. I p. 425.  geschiedenissen. 533 tium naar den uithoek van Italië te begeven , ten einde zich den terugtred naar Sicilië open te houden (1). Behalven dit oogmerk ftelde zich spartacus tevens voor, om op Sicilië eenen derden flaavenkrijg te verwekken , waar toe hij niets meer noodig had, dan de landing van een kleen gedeelte zijner krijgsmagt op dat eiland. Het goed geluk fcheen zijnen toeleg vol komen te begunftigen, daar hij verfcheidene Cilicifche rooffchepen in de engte bij Rhegium aan wal vond , wier fchippers met hem een beding maakten, waar voor zij twee duizend zijner mannen zouden overvoeren: doch, zich door hem een aanmerklijk handgeld hebbende doen toetellen, verlieten zij in ftilte de reede Ca). Nu beproefde spartacus,dezeeëngte met vlotten, op ledige vaten rustende, over te fteken : maar de fnelle ftroom, die in deze engte ging , vernielde terftond zijn zwak zeegevaarte, en deed hem van (1) Afpuk. alex. de heil. civil. L. I. p, 425. (2) Plot. in crass. p. 543. LI 3 VL BOEK III. IOOFDST. f. voor C. 70. [. van R, 68a. Vergeef[che pooling van spartacus jm op Sicilië over ;e fteken.  VI. eoek UK hoofdst» -o. 66si> Crassus foijdc Bruttium vsn Italië af. ! 534 romeinsche van alle verdere hoop ter landing op Ski, lis af den (x). Crassus, die hem inmiddels op de. hielen was gevolgd, floeg reeds de handen :&an het werk, om hem op het fchier eiland , 't welk deze uithoek van Italië. vormt3 geheel in te fluiten en alzoo fpoedig aan den nooddwang des uiterften gebreks te onderwerpen. Hier toe wilde hij de landengte, waar mede Bruttium aan het overige Italië was verbonden, en die flechts tien mijlen in de breedte hield, doorftekén, vanjden Tarentynfchen golf tot in de Tyrrheenfche zee,met eene graft van vijftien voeten breed en diep, welke hij voords door eenen hoogen en flerken muur, aan den kant van Italië,zou affluiten. Daar alle de handen van zijn geheel heir hier toe onvermoeid en geregeld werkten, gelukte het hem, in korten tijd, ver boven aller verwachting, dit groote en ontzettende werk volkomen te volvoeren (2). Sp ar- tO F 10e. L, III. c. 20. CjO Plut. in crass. p. 549. Sall vsT.ffifi. " IV* fraW. Appian. alex. de bell. civil. L. • P- 425.  geschiedenissen. 535 Sbartacus had in het eerst dezen toeleg gering geacht en met den arbeid zijnes vijands gefpot: doch toen het gebrek aan buit en leefmiddelen hem uit dezen weldra af^eplunderden hoek dreef, vond hij zich ingeflooten en begreep hij volkomen den ganfchen nood , waar in hem c r a s s u s had gebragt. Hij poogde tweemaal deze verfnijding met geweld te vermeesteren: maar weid telkens met groot verlies terug geflagen. De Romeinen , anders in dapperheid eer minder, dan wel meerder, hadden bij beide deze aanvallen zoo veel voordeels van hunne veilige ligging getrokken, dat zij flechts drie dooden en zeven gekwetften telden, terwijl spartacus bij de twaalf dui. zend mannen zou verlooren hebben. Hel gevecht der muiteren was echter zoo hard nekkig geweest, dat 'er onder alle hunne dooden maar twee in den rug zouden gewond zijn gevonden. Na deze her haalde proeve, om op één punt door t« dringen, liet spartacus eenen alge meenen aanval doen, waar bij hij telken; brandend tuig in de graft liet werpen om den verdeedigers door den rook t< LI 4 ver VI. BOEK III. hoodfst. J. voor C. 70. ]. van R. 682. Spartacus vermeestert de verfnij. ding van crassus. »  VI b o (• k ÏH. EOOFOSl'. J. voor C 70. J van R 66 2 i 1 I < 1 ] 5S^ ROMEINSCHE verblinden: maar ook dit deed geene gewenschte werking. Om echter de werkeloosheid der zijnen te voorkomen en hun veeleer tot een nieuw wanhoopig beftaan .tedringen ,liet hij eenen Romeinfchen krijgsgevangen ten aanzien der vijanden zoo wel, als van zijne eigene benden, kruidgen , den zijnen verzekerende , dat elk hunner geen ander lot had te verwachten , ten zij ze zich gezamenlijk uit dezen nood door dapperheid reddeden (i\ Eindelijk bediende hij zich van eenen on[tuimigen nacht, waar in het geduurig Sneeuwde, om een kleen gedeelte van de ?raft met huiden , boomtakken , zooden :n puin, ja zelfs met lijken te vullen, en net een derde gedeelte zijner nog overi;e magt dezen dam over te trekken, onIer welker bedekking zijne verdere krijgs•enden zich nu gemakkelijk van de vijandijke verfnijding meester maakten (2). Crass us, die zijnen vijand zoo wel in? (O Appian. alex, de bell. civil. L. I. p. 25. O) Plut. in crass. p. 549. Fronti*. rateg. L. I. c, 5. ex, 20,  geschiedenissen. 5£J. voor C- 70. J. van R. 682. 1 1 i < i l kundig in de wegen, en voerde reeds de zijnen veilig naar het Alpifche gebergte heenen, wanneer pompejus, uit Spanje terug keerende, hem ontmoetede en met al zijn volk in de pan hakte. Dus werd deze krijg volkomen afgeftreeden, zoo dat 'er niemand overfchoot, om de nagedachtnis van spartacus in ftille zegening te houden. Hij, die de Groote bijgenaamd werd, was door ijdele eerzucht kleen genoeg, om zich thands de eer der voldinging van dezen flaavenkrijg toe te fchrijven, en vereeuwigde zelf deze laage eergierigheid door zijnen brief lan den Raad, waarin hij fchreef: „ dat srassus de flaaven op de vlucht geIreeven, maar dat hij de wortels zelve nn dezen krijg had uitgeroeid Cl)" Cicero, tegen crassüszoo zeer ngenomen, als hij pompejus vleide :n vereerde, bekrachtigde meer dan eens, ei zijne openbaare redevoeringen, deze •uitenfpoorige aanmaatiging van zijnen 'riend, beweerende, ten fchande zijnes ei- (1) Plut. in crass. p. 550.  geschiedenissen. 545 éigen oordeels of zijner eerlijkheid, dat het gerucht alleen van de aankomst van pompejus het geweld diens kr.jgs8 verbrooken, en deszelfs komst dien ten' ëenemaal verdelgd had (i). ï Het algemeen gevoelen van dien tijd en de Onpartijdigheid der Gefchiedenis hebben echter meer rechts gedaan aan crassus, door hem den welverdienden lof te geven, van binnen het tijdbeftek van zes maanden door wakkerheid, beleid en moed, eenen krijg gelukkig te hebben voldongen, die, hoe verachtlijk van naam, echter Rome niet veel minder ontfust had,, dan toen hannibal op haare muuren aandrong. De gevangene muiters ondergingen al ■ len de fchriklijke ftraf, welke hun spartacus voorfpeld had: langs den weg van Capua tot Rome werden 'er zes duizend aan kruizen gellagen (2). Cr as- (1) Cic. in verr. M. U- OraU V. c. 5, Pro leg. Manil. L. V. c. 30- P» •*«• c' (2) Oros. L. V. c. 24. Appian. alex. de bell, civ. L. Ii p. 430"' Mm VI. boek III. oofdst. , voor C. 70. , van R» 683. Schriklijk lot der gevangenemuiters.  546" romeinschb VI, B O PK III. HOOFDST. (. voor C 70. ƒ. van R. 68a Kleene zegepraal van crassus. Verfehei. dene zegepraaien te Rome in dit jaar gevierd, 1 1 3 i 1 j 2 C I Cras sus maakte aanfpraak op den grooten zegepraal uit aanmerking van den. moeilijken krijg, dien hij geëindigd had : doch hem werd flechts de kleene toegeftaan, uit hoofde van de verachtlijkheid der vijanden , dien hij overwonnen had. Men vergunde hem echter de laurierkrans te voeren bij zijn zegefeest, in plaats van de mijrthenkrans, fchoon de eerfte anders enkel bij den grooten, de laatfte bij den kleenen zegepraal gebruikt tverd (1). Behalven dit kleene en de twee groote zegefeesten van pompejus en mer el lus over de bevrediging van Spanje, werd 'er in dit jaar nog een fchiterende zegepraal gevierd door m. te- ientius varro lucullus We- ;ens zijne overwinningen in Thracie. ^a zijn Confulfchap, 't welk vóór drie laren plaats had, was hem Macedonië, inds lange reeds in geduurige en hevige nrust, ten krijgsgewest aangeweezen. lij had het zelve door roemrijke feiten van Cif Plin. L. XV. c. 29.  geschiedenissen. 5\7 van wapenen onderworpen en zijne overwinningen toe aan de Tanais en het Meeetifche meir, en van den mond van den ' Donau tot aan den Thracifchen Bospho-' rus voordgezet, en bij zijne zege een Colosjaal ApolJobeeld van Apollova rond gevoerd , en op het Capitool gebragt , welks hoogte dertig elleboogen haaien kon (i). Te recht noemde cicero Macedonië . een wingewest, 't welk boven alle ande- j ren triumphaal mogt heeten (2), wijl de 1 hardnekkigheid en woestheid der volkeren , waarin de Romeinfche ftaatkunde dat oude rijk verdeeld had, altijd ftof leverden voor de eerzucht der Confuh, wien het zelve, na hun ftedelijk bewind, te beurt viel. Zoo had corneliusdo-labslla, die voor tien jaaren, en scribonius curio, die voor vijf jaaren Conful was, ook reeds zegepraalan gevoerd , van welken wij niet meer, dan met O) Freinsh. Suppl, liv„ L. XCVII. c. 16. Flor. L. III. c. 4. (O Cic. in pis on. c. 44. Mm 2 VI. BOEK II!. IOOFDST. . voor C. 70 . van R, 682. Macedonië i)k in ze;epraalen;ebeeten.  VI. boek lil. boofdst. EINDE VAN HET BERTIENDE DEEL. 548 ROM. GESCHIED, t met dit enkel woord, kunnen gewaagen, daar het Capitolynfche marmer alleen derzelver dagtekening bewaard heeft (1). (O ftd. pigh. annal, ad hos annos.  BERICHT VOOR DEN BINDER. DEEL XIII. Plaat XLVII. (Wreedheid w» mithridates tegen marius aquillius.) tegen over bladz, 50. Plaat XLVIII. (De jonge marius door een touw binnen Praïnette gehaald.) tegen over 208. Plaat XLIX. CSertorius aan tafel bij perperna ver' moord.) tegen over 4°8*   M. S T V A R T '» loiiiimcii GESCHIEDENISSEN. XIII.