ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN, ZESTIENDE DEEL.  2. ROMEINSCHE VTL boek V. hoofdst. |. voor C 54J. van R 698. O», pom pejus mag mus II. ei m. licimu crassus IJ Cosf. vooral den Romeinfchen Staat. — Naauwlijks had het openbaar geweld van het op nieuw verbondene Driemanfchap aan Rome in crassus en pompejus Bewindsluiden opgedrongen, die Hechts den fchijrt van een vrij Gemeenebest in wezen zouden laten, of cato , een hardnekkige verdeediger der burgerlijke vrijheid , hervattede den wanhoopigen ftrijd, zonder aan de onverfchilligheid , infchiklijkheid of zwakheid van anderen eene te duur betaalde rust te vergunnen. , Even min door de behaalde zege zijner tegenpartije, als door zijn naauwlijks ontkomen lijfsgevaar (1) afgefchrikt van eene " nieuwe en ftoute pooging , tradt cato ) moedig als mededinger voor naar het Pree[ torfchap van dit jaar, met geen minder oogmerk , dan om, van agter dit gezag verfchanst, de vijanden van het Gemeenebest meer op eene gelijke hoogte te beftrijden (2). De Confuls, wier werk het zijn moest, de verkiezing der overige Overheden voor het reeds aangevangen re- gee- (O Zie D. XV. bi. 543. (aj Plut. in cat. min. p. 779.  VII. BOEK V. hoofdst. J. voor C. 54J. van R. 698. 15 ROMEINSCHE zwolg, en eiken voornaamen burger, zelfs zijnes, ondanks, fcheen te dringen, om de majefteit en luister van de meesteresfe der aarde op te houden, — vorderde, ook in het oog van hun, die zelve thands op den top dier hoogte (tonden , het bedwang eener nieuwe wet. Het geen s ijl la niet vermogt (1) ; het geen het fchandelijke einde van lepidus had krachtloos gemaakt (2); het geen een restio zelf alleen was naargekomen (3) , zouden nu een crassus en pompejus invoeren, waarvan de eerlle eenmaal tien duizend tafelen voor het geheele volk aanrichtede (4), de laatfte eenen fchouwburg rtichtede, wiens befchrijving ons terftond verbijfteren zal. Hortensius beweerde openlijk, dat ten minften de Confuls den rang van het eerfte Volk der aarde behoorden op te houden, door overeenkomftig hunne eigene waardigheid te leeven (5), De (1) Zie D. XIII. bl. a88. (2) Macrob Saturn. L. II. c. 13. Zie D. XIII. bl. 353-378. (3) Marcrob. Saturn. L. II. c 13. (4) Zie D. XIV. bl. 7- (5) Dio cass. L. XXXIX. p. 107.  VII. BOEK V. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 698. 20 ROMEINSCHE drie jaaren vroeger, daaraan eenen fchat verfpild, die de (lichting van een duurzaam tooneel waarlijk van den kant der fchatbezuiniging moest aanbevelen (1) , indien dezelve anders van dien der goede zeden niet verwerpelijk was geweest (2), en nu ook minder in buitenfpoorige pracht had uitgeftoken. De grondteekening van dezen fchouwburg was genomen naar dien van Mitijlene, maar op eene veel grootere fchaal overgebragt (3) , zoo dat deszelfs ruimte gevoeglijk veertig duizend menfchen kon bevatten. Hij was omgeven met eene- gaanderij , ter fchuilpiaats voor de aanfchouwers bij flegt weder, en had een eigen Raadhuis en eenen grooten Voorhof, ter zitplaats voor de Kunstrechters gefchikt. Het geheele gebouw was vercierd met een zeer groot aantal beelden van de vermaardde mannen en vrouwen, of zinfpelende op de onderfcheidene volkeren der aarde , allen vervaardigd door de beste meesters (4), en door atticus met (O Zie D. XV. bl. 264 — 265. C2) Zie D. X. bl. 411. (3) Zie D. XIV. bl. 335. C4) Pi-in. L. Vil. c. 3.  GESCHIEDENISSEN. 41 met zoo veel fmaaks en oordeels gerangfchikt bij derzelver plaaczing, dat pompejus aan cicero zijnen dank daarvoor aan zijnen vriend aanbeveelt (i). De ganfche aanleg van dit gebouw werd zoo verrasfchend , als het verbijsterend . was, door eenen fchoonen tempel ter eere van de overwinnende venus, in dier voege bij denzelven gebouwd, dat deszelfs zitbanken zoo veele trappen fcheenen naar dit heilige gefticht. Men zeide, dat hij hiermede de blaam had willen ontwijken, als of hij zoo veel fchats aan vermaak alleen ten kosten legde, wijl het nu fcheen, als of de aanfchouwers ten tempel opgingen, en niet ter fchouwplaats van de ongebondenfte tooneelen of van de bloedigfte vertooningen (2). Pompejus zelf bekostigde dit ganfche gefticht, doch werd daarin onderfteund door demetrius, zijnen eigen vrijgelaaten flaaf, die zich, in zijne Apatifche veldtogten, zelfs boven zijnen meester had verrijkt, doch zich , ( 1) C1 c. ad att. L. IV. ep. 9. C2) Aul. g ELi. No£t, Att. L. X. c. 1. Tertul l. de Spectac, Plut. in pomp. p. 647. 'B 3 VII. boek V. hoofdst. ]. voor C 54I. van n. 698.  GESCHIEDENISSEN. &3 en wel van den kostbaarften en zeldzaamften aard, hadden al aanftonds bij de inwijding zelve plaats: tooneelftukken , wedfpelen van toonkunst, worstelaars, ligchaamsoefeningen en wedlopen van allerleijen aard maakten Rome thands een ander Olijmpia, boven hetwelk het thands verre uitmuntede door eene jagt van vijf dagen lang op wilde beesten, die aan niet minder dan vijfhonderd leeuwen het leeven kostede, en waarbij, op den laatften dag , zelfs twintig elephanten door hun ijslijk geloei, na dat zij vruchtloos hadden willen uitbreken , en zich nu doodlijk gewond gevoelden , zulk een medelijden bij het volk verwekten , 't welk deze dieren als bijzondere menfchenvrienden lief had, dat hetzelve pompejus, ten dank voor zijne fchatverfpilling, de bitterde verwijten over zijne wreedheid naar het hoofd wierp (i). Zoo waar was het, hetgeen cicero wegens deze foort van fchatverfpilling opmerkte: „ dat 'er in al zulke volks- O) Cic. de Offic. L. II. c. 16. Plin. L. VIII. c. 7. Plut. in pomp. p. 647. Dio cass. L. XXXIX. p. 107» 108. B A VII. BOEK. V. hoofdst. J. voor C. 54' n J. van R. 698.  VII. boek V. hoofdst. J. voor C 54J- van 8 608. 84 ROMEINSCHE volksverlustigingen geene wezenlijke waarde gelegen , noch eenige duurzaame eer uit dezelve te haaien was , wijl zij Hechts ' voor eenen korten tijd vermaakten , onder ■ het genot reeds verveelden, en vergeten werden, zodra zij geëindigd waren (1)." Zij CO Cic. de Offie. L. II. c. 16. Daar cicero zelf deze feesrfpelen bijwoonde, en deswegens eenen brief fcbreef'aan zekeren m, marius, dien wij nog geheel bezitten , kunnen wij ons niet onthou? den, om denzei ven alhier aftefchwjven. „ m. ci,, cero aan m. marius. Indien u eenig lig„ chaamsungemak of ongedeldheid terug gehou,, den heeft, van het bijwoonen der fpelen, dan „ fchrijve ik zuiks meer aan het geluk , dan aan «, uwe wijeheid, toe: maar, indien gij verachtlijfc „ geoordeeld hebt, het geen alle anderen bewon,, deren , en gij, fchoon uw welftand zulks ge„ doogde, echter niet wildet komen, verblijde ik „ mij over beiden, en dat gij geene ligchaamskwaal », geleeden hebt en dat gij fterk genoeg van geest ,, geweest zijt, om te verachten, het geen ande„ ren zonder reden bewonderen , wanneer flechts, ,, uwe afzondering u die vrucht heeft gefchonken, „ die het u ongetwijfeld vrijftond verwonderlijk wel te fma,aken , daar gij fchier geheel alleen aan uwe verlustiging waart overgelaten, Ik „ twijfel echter geenzins , of gij zult in uw ver„ trek , waaruit gij een gezicht op Sfabi$ gea-  GESCHIEDENISSEN. 2f Inkomften, zulke gebouwen konden {lichten , en fpelvertooningen geven, uit de on- der- ,, nu aanfchouwd hebben , niets nieuws gevonden „ hebben. De laatfte dag was die der elephanten, „ waar over het gemeen en de menigte zich ten ,, uiterften verwonderde, maar waarin geen het ,, minfte vermaak beftond ; integendeel kwam 'er „ zeker medelijden boven en een algemeen gevoe„ len , dat 'er zekeie betrekking tusfchen deze », dieren en de menfchen plaats had. In die zelfde „ dagen heb ik, geduurende de tooneelfpelen, op „ dat gij niet denken moogt, dat ik in het geheel niet gelukkig noch volkomen vrij was, mij fchier „ te barden gefproken in het rechtsgeding van „gallus carinius, uwen gemeenzaamen „ vriend. Indien nu evenwel het volk even genen gen jegens mij» als jegens ^esopus, geweest „ was, dan zou ik, waarlijk, zeer gaarne de kunst vaarwel zeggen, ten-einde met u en onzesgelijken „ te verkeeren. Te vooren reeds, wanneer en jeugd „ en eerzucht mij asnfpoorden, en het mij ook vrij „ ftond niet te verdeedlgen, dien ik niet wilde, „ verveelde het mij, en tegenwoordig is het geen „ leeven. Ik heb 'er thands geene de minfte vrucht „ van te wachten; en worde zomtijds gedrongen, „ op verzoek van hun, die wel bij mij verdiend heb„ ben, menfchen te verdeed'gen, die nfet te best bij „ mij verdiend hebben. Daarom zoeke ik naar ailer- leije redenen, om toch eensnaar mijne verkiezing „ te leeven, terwijl ik u en uwe wijze, van onledig „ te zijn, hooglijk prijs en goedkeur. Enz." (Cic, $d Famil. L. VII. ep. i.) VII. BOEK, V. hoofdst. |. voor C. 54- f. van R. 698.  GESCHIEDENISSEN. 31 dichteren volgende , alleen willen zeggen, dat de oorlog en de onrust moesten wijken voor den vrede en de rust. Ten aanzien van het laatile gedeelte zou het mij moeilijker ^ zijn , zulks goed te maaken , indien gij ] zelf mij niet gered hadt. Toen gij immers, bij uwe terugkomst te Rome, voor de Esquilynfche poort de lauren van uwe bebloede bijlbundels wegwierpt, gaaft gij zelf te kennen , dat de lauertak moest wijken niet flechts voor den grootHen , maar zelfs voor den minften, lof. Gij wilt, dat pompejus om éénen dichtregel mijn vijand zal geworden zijn , als of mijne ganfche boekrollen , vol van zijnen lof, dat eene regeltjen niet konden vergoeden. Neen, uwe misleidingen, uwe valfche befchuldigingen waren het, die mij bij hem deeden uitfluiten en met mij allen , die en mij, en zijnen eigen roem, en den ftaat van het Gemeenebest 'wél wilden (O'" InCO Cic. in pis. c. 30, 31. Zoo hevig, als het thands tusfchen cicero en piso ging, zoo gemaklijk liet zich cicero daartegen omtfend CLodius vinden in het volgende geval. Daar aan htm, VII. bof.lt V. hoofdst. . voor C . van R. 698.  VII. boek V. h00fpst. J. voor C 54J. van R, 698. 32 ROMEINSCHE Inmiddels hadden de beide Confuis hét loc getrokken over de twee krijgsgewes- ten, hem, zoo wel ais aan zijnen broeder, het opzicht was aanbevolen over het wederopbouwen van den Tempel der aarde met en nevens zijn huis op den Palatijnfchen heuvel, (zie D. XV. bl. 357, 363.) wilden zij zulks in een opfchrift op dien Tempel te kennen geven: doch, dit niet zonder openbaar gezag mogende verrichten, vernamen zij, dat clobius zulks zou tegenhouden. Cicero gaf zijn verlangen en vrees aan pompejus te kennen, die hem raadde, 'er met crassus over te fpreken. Cr as sus toonde zich terftond dienstvaardig, maar zeide hem: „ dat clodiüs zelf, met behulp van pompejus en van hem, eene vrije zending wilde vragen , ten einde in een openbaar charakter naar Bijzantiam te reizen, en van Koning brogita^ rus eenig geld wegens beweezene dienden te gaan ontvangen, en dat clodiüs hem nu zeker niet in den weg zou zijn, wanneer hij Hechts ver. zekerd was, dat cicero hem niet hinderlijk zou Wezen." Schoon nu cicero zelf een openlijk beftrijder der zoogenaamde vrije zendingen was geweest als Conful, (zie D. XV. bl. 40, 41.) fchreef hij echter over dit, door hem aangegaan, geding aan zijnen broeder. „ De geheele zaak is enkel om geld , waaraan ik mij niet veel laat gelegen liggen , al bekwam ik zelfs mijnen wil niet." — Het lot van zijnen brief, waarin hij van de afwijzing van cato als mededinger naar het Pra.  geschiedenissen. 33 ten, die voor de vijf volgende jaaren aan hun bewind waren opgedragen , en hetzelve had , volkomen overeenkomftig met den wensch van cras sus, aan hem Syrië, • aan pompejus Spanje toegeweezen, die, Van zijnen kant, wel te vreden was met dit lot, wijl hij voornemens was zich beftendig om en bij Rome op te houden, waartoe hem zijn voordduurende last van graanverzorging aan den Staat een gefchikt voorwendzel was; Men verweet hem openlijk dit te huis blijven ^ en men fchreef zulks toe aan zijne gehechtheid aan julia, welke hem zoo hartlijk beminde j als hij haar lief had: maar, ook na haaren dood, in het volgende jaar, volhardde hij niet Hechts bij dit te huis blijven j het welk hem de droefheid zelve kon ontraaden hebben, maar bleef daarbij zoo vol- Praterfchap gewaagt, en nu van de beide Confuh gefproken heeft, is: „ waartoe meer woorden ? zij zijn van alles meester,en willen, dat elk een dat zien zal." (Cic. ad quint. L. II. ep. 9.) Cicero Icrnmr echter in zijne pooging gedaagd te zijn, wijl hij elders gewaagt van een ftandbeeld zijneé broeders „ *t welk hij in dien tempel geplïats h»dï (Cic. ad quint. L. III. ep. 1.) XVI. deel» G VIL boek v. hoofdst. [. voor C. 54. . f; van R; C08;  geschiedenissen. 3$ winningen tot Batlra en Indien , ja tot aan de uiterfte ftrandèn van den Oceaan uit te (trekken. In de wet echter, waar- ' in zijn bewind bepaald was , werd geeri woord gefproken van den Parthifchenl oorlog ; maar elk wist v/el , waarop crassus vlamde , en caesar fchreef hem eenen brief, waarin hij hem tot dien krijg nog meer aanzettede (i)." De wervingen . welken hij intüsfchen ■ moest houden , om zulke wijdüitgeftrekte, oogmerken te bereiken , verwekten eefl j zeer groot gemor orider de menigte ; en; men begon zich reeds luid te laten hoo- j ren over den fpijt van cato's heilzaamen raad in den wind te hebben geflagen. De beide Gemeentsluiden capIto en gallus hier door , en tevens door de geringe uitwerking der fchatverfpilling van pompejus bij het volk,, een weinig bemoedigd, trachteden zich tegen deze werving niet (kchts te verzetten, maar tevens het vertrek der Confuls uit Rome, voor het einde van hun ftedelijk bewind, hetwelk (i) Plut. in crass. p. 552* C 3 vtt. 30 bk v. iOOÏOST. . voor C 54- van R; 698- [egenftand an den oeieg van :rassüs orti erftond :ijn lirijgsjewest té jetrekketu  VIL boek ' V. hoofdst. J. voor C S4- L van R 6p8. 38 romeinsche genftand zijner Ambtgenooten, zijn bevel niet volvoerde, greep hij het uiterfte middel des bijgeloofs ter hand, en bragt hetzelve , tot aller fchrik en verbaazing , in werking. Hij liep vooruit naar de poort; zettede daar een komfoor met vuur neder; wierp, zodra crassus bij hetzelve kwam, 'er wierook in; plengde 'er wijn over, en fprak zwaare en ijslijke vervloekingen tegen hem uit, onder het aanroepen van geduchte en vreemde Godheden. Het bijgeloof van Rome fchreef van ouds zulk eene kracht aan deze geheimzinnige vervloekingen toe , dat dezelven zoo wel het hoofd van den vervloeker, als van den vervloekten, moesten treffen, waarom zij niet ligt öm eene geringe oorzaak gebruikt werden; selfs nu nam men het den Gemeentsman zeer kwaalijk, dat hij, om het weizijn van den Staat op crassus verftoord , dien zelfden Staat, door zijn openbaar charakter als Gemeentsman , aan den vloek en hef ongeluk overleverde (1). Atei- (1) Plut in crass. p. 55a, 553. Zie de Aanteek. van deszelfs Nederd. Vertaalers, D. VII. bl. 59, Flor. L. III. c. 11. Dio cass. L, XXXIX- p. ipfl. ■  LVIIJ  geschiedenissen. A? ik gisfchen kan, zou het iet zijn, dat meer te wenfchen , dan te hoopen was (i)." Cicero zond hem een ander affchrift van den zelfden brief, die hem behouden in handen kwam; dezelve was in den gemeenzaamen toon gefchreeven, zonder echter cmsar's waardigheid, gelijk cicero zelfver van getuige, uit het oog te verliezen, C msar beandwoordde hem met de uiterfle minzaamheid, en hec aanbod van alle mogelijke dienften. In het bericht, 't wel* cicero wegens dezen brief aan zijner broeder zond, fchreef hij : „ het is broe derlijk van u gedaan , dat gij mij tot zij ne vriendfehap aanmaant, fchoon ik vai zelfs dien weg reeds ingeflagen ben ; en even als de reizigers, die, wat te laa opgeftaan, door verdubbeling van dei fpoed, echter nog vroeger, dan zij ander zouden gedaan hebben, hunne dagreis afleggen ; zoo zal ik , die mij verflape heb ten aanzien van dezen man , fehoo gij mij dikwijls wektet, mijne voorleeden traagheid verbeteren, door met dichterlijk paarden en vierfpannen te rijden , wijl g toe (i) €ic. ad quint. L. II. ep. IX Vit. BOEK V. HOOFDST* |. voor C. i 53' J. van 699. 1 n e e ij h  43 ROMËIffSCHE VII. boek V. hoofdst» J. voor C. 53. J. van R. 699. : ! 1 l ] i :och fchrijft, dat hij veel van mijne gedichteti houdt.' Wat echter alle aangeboodene dien* ten van CiESAR's zijde betrof, verklaarde bij: „ dat hij reeds van hem genoot, 't welk frij op den hoogden prijs ftelde, de verzekering naamlijk van zijne vriendfchap (1)." .n eenen anderen brief aan zijnen broeder jitede hij zich hierover aldus: „ aan de beloften dien hij doet, hange ik niet ve»l jewigts; ik begeer geene eerambten noch /erlang naar roem , en lette meer op de luurzaamheid van zijne genegenheid , dan ran zijne beloften. En echter leeve ik in sulk eene eerzuchtige bemoeijing, aïè of k waarlijk het oog had, op het geen ik liet verlange C2V Alhoewel cicero voor zich zeiven ;een gebruik maakte van Cjesar's edel* noedigheid, bediende hij zich daarvan echer vrijmoedig voor zijne vrienden. Hij betorgde aan trebatius eene plaats als Rechtsgeleerde, aan orfius eene andere Jost bij c^sar's huis, en aan curtius iet bevel over eene geheele Cohors; terwij! (l) Cic ad quint. L. II. ep. 15. (3) Cic. ad quint. L. III. ep. 5.  geschiedenissen. Wijl c/Esar hem gedüurig beknorde over zijne eigene belangeloosheid Cicero had een Grieksch heldendicht in drie zangen gefchreeven van zijn eigen ^ Confulfchap, en hetzelve aan c m s a r ge- j zonden, wiens oordeel over hetzelve was: „ dat het begin zoo goed was, als iet, het geen hij ooit in die taal had gelezen, maar dat de volgende vaerzen, tot aan eene zekere plaats , niet in denzelfden toon noch met dezelfde «nauwkeurigheid geHeld waren." Cicero verlangde, van Zijnen broeder te weten , wat c/esar vatt het geheele ftuk dacht, zoo ten aanzien der ftof, als der behandeling, en verzogc hem deswegens een openhartig bericht, verzekerende : „ dat CiEsar's goed- of af-keuring de waardij van zijn werk in zijne eigene oogen geen haair zou veranderen." Hij ving echter, op dringend verzoek van zijnen broeder, een ander gedicht aan, met eene opdragt aan c m s a r : maar voldeed zich daarin zoo weinig , dat hij het weldra verfcheurde. Quintus bleef nog- (i) Cic. ad quint. L. II. ep. 15. U. ad Famil. L, VII. ep. 5, XVI. deel. D VU. BnsS V. HOOFDST'; . voor C* . van R< 699.  VII. BOEK V. HOOFDST. J. voor C. 53J. van R. 699- ge ROMEINSCHE nogthands aanhouden, tot dat hij eindelijk een heldendicht ter eere van c/esar voltooide , welks overzending hij beloofde, zodra hem daartoe veiliger gelegenheid voorkwam, dan quintus voor zijn treurfpel erigone had gevonden: het eenigfte ding , zeide hij, 't welk geenen veiliger! weg gehad heeft, zoo lang cssar in Gallie is (i)." C/Esar zelf trachtede, de afhangelijkheid , waartoe hij cicero nu had kunnen brengen, te vergoeden door de uitftekendfte gunstbewijzen en vleijendfte onderfchei dingen. Hij bewees zijnen broeder zoo veel eer, hoogachting en gunst, als cicero, zelf Veldheer zijnde, zou kunnen gedaan hebben ; hij gaf hem de keuze uit de winterkwartieren en keurbenden (2) , en liet hem eenen brief lezen, door clodiüs uit Rome gefchreeven, verzekerende , dat hij op denzelven geen andwoord zou zenden, fchoon quintus hem beleefdlijk verzogt, deze vernedering geen- (1) Cic. ad quint. L. II. ep. 16. L. III. «p. 1,8,9. (2) Cic. ad attic. L. IV. ep. 18.  geschiedenissen. 51 geenzins om hunnentwil aan clodiüs te willen doen (i}, zoo dat cicero aari -Zijnen atticus fchreef: „ en dezen zoudt gij niet beminnen ? wien dam toch ^ hunner (2)*?" Dikwijls zond c^esarI hem eigenhandige berichten wegens zijnen tegenwoordigen veldtogt in Britannie, welken cicero binnen ééne maand na de dagtekening ontving , en waarvan hem één brief op den twintigiten dag reeds ter hand kWam (3). Wegens het ftedelijke nieuws, geduurende dezen zomer , fchreef cicero aan zijnen broeder: „ dat 'er eenige , doch zeer onzekere , hoop was op de kiesvergaderingen voor het volgende jaar; dat 'er eenig vermoeden was , fchoon even onzeker , wegens een DiBatorfchap; dat 'er diepe ftilte op de markt heerschte , maar eene ftilte, welke meer blijk droeg van de afgeleefdheid , dan van dë eensgezindheid , van het Gemeenebest; dat zijne eige- (l) Cic. ad quint. L. III. ep. 1. CO Cic. ad attic L. IV. ep. iii. (3) Cic. ad attic. L. IV. ep. 17. Id. ai quint. L. III. ep. 1. — Een fpoed, met dien der tegenwoordige renboden gelijk ftaande. D a Vil. bof. x V. hoofdst. voor C. , van R» 609.  52 romeinsche VII. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 53J. van R 609. * H. S. eet, ties. ƒ750,000:-: t H.S. quir, gena, gene gevoelens in den Raad meer gericht waren naar de denkwijze van anderen, dan van zich ze]ven ; dit was het gevolg van den heilloozen krijg , voegde hij 'er •met de woorden van euripides bij, verzekerende al verder , dat de kuiperij nooit zoo hoog gedreeven was , dan ■ door de tegenwoordige mededingers, m e m m i u s, domitius, scaurus en messala, die het. van eikanderen alleen in ftemgeld moesten winnen ; dat de rente van het geld daar door volftrekt verdubbeld was; dat, zonder vergrooting, de prijs van de voorkeuze der eerstftemmende Centuria - tot op tien millioenen Seftertïin * ge_fteegen was; dat elk der mededingers naar het Gemeentsmanfchap, in tegendeel, bij cato zich voor vijfmaal honderd duizend - Sestertiën f fchuldig bad gefteld , indien hij hem aan ftemomkoping fchuldig mogt bevinden; zoodat, gelijk cicero te recht aanmerkte, wanneer nu deze verkiezingen zuiver gefchiedden , hetwelk men vcrwachtede , cato alleen meer zou vermogen, dan alle wetten en alle Rechters (1)." Ca- (1) Cic. ad quint. L. II. ep. 15.  GESCHIEDENISSEN. 53 Cato, in dit jaar, door dezelfden waan van crassus en pompejus, waar door domitius aan het Confulfchap was toegelaten , tot het Pratorfchap geraakt, vond zich aan het hoofd der rechtbank, over ongeoorlofde mededinging (i) , en fcheen, zelfs door zijne houding en klee-j d;ng, de aloude eenvouwdigheid en eerlijkheid te rug te willen roepen. Men oordeelde echter, dat zijne rechtvaardige ambtvervulling minder luister aanbragt aan deze waardigheid, dan zijn uiterlijke voorkomen aan dezelve onttrok , wijl hij dikwijls ongefchoeid en zonder tabbaard het geftoelte beklom , om ïn zulk eene houding uitfpraak te doen in de zaak der voornaamfte luiden. Zommigen lasterden hem zelfs, als of hij gewoon was, uitfpraak in rechtszaaken te doen na den maaltijd , waarbij hij zich niet zou onthouden hebben van het gebruik van wijn (2). Het verderflijk kwaad der ftemomkoping, 't welk, als een zekere marktprijs der eerambten, met de uiCO Quiestio perpetua de ambitu. Zie deswegens D. XI. bl. 82. (2) Plut. in cat. min. p, 780. D 3 VH. boek V. hoofdst. [. voor C. 53[. van R. 699. Prator"chap van ;ato.  va. BOEK. V. HOOFDST' J. voor C 53J. van R 699, 54- ROMEINSCHE uiterfte fchaamteloosheid gedreeven werd, tot in den grond willende uitrooijen, deed hij het voorftel in den Raad tot eene wet, waarbij de benoemde Overheden , fchoon door niemand befchuldigd wordende , zelve zouden gehouden zijn, zich voor eene gezwoorene rechtbank te ftellen , en reekenfchap te geven van de wegen hunner benoeming. Hetzelve mishaagde echter der ftemverkopende menigte niet minder, dan den mededingers, in zoo verre, dat cato, den volgenden morgen vroeg naar de rechtbank gaande, door eene groote bende tegengehouden , met veele fcheldwoorden overladen, en zelfs dermaate met fteenen begroet werd , dat allen , die reeds gezelen waren, de vlucht namen, en cato ^elf niet zonder moeite , onder veel geftomps en geftoots van het gemeen , de. algemeene fpreekplaats kon beklimmen. Op dezelve echter manmoedig ftand houdende , was het vertrouwen en de ftandvastigheid van zijn gelaat genoegzaam, om terftond het gewoel en gefebreeuw der menigte, te beteugelen , waarna zijne aanfpraak , die zijn gedaan voorftel ten onderwerp had , niet diepe ftike aangehoord werd,  geschiedenissen» 55 werd, en tevens alle onrust voor het vervolg bedwong. De Raad prees hem daarover : „ maar ik prijze u niet, was zijn andwoord, die den Prcetor in gevaar ge- ■ laten hebt, zonder hem bij te ftaan (i>" Schoon het voorftel van cato in geen raadsbefluit, veel minder dit in eene wet fchijnt verkeerd te zijn, bragt hetzelve echter de onderfcheidene mededingers in geene geringe verlegenheid. Elk hunner vreesde ftemgeld uit te geven , en daar door gevaar te lopen vau de nutteloosheid eener duurbetaalde benoeming : maar elk hunner vreesde tevens voor de ftemomkoping zijner mededingers en het verlies zijner uitzichten , wanneer zulk een ftreng onderzoek niet eens in werking kwam. Deze aarzeling bragt de mededingers naar het Gemeentsmanfchap , tot het befluit, om zich bij onderling verdrag, te verbinden en met eigene handtekening, in zijne tegenwoordigheid te verzekeren, om op eene geoorlofde wijze alleen naar die waardigheid te ftaan, met aanbod , om elk voor hun hoofd, de reeds Plut. in cat. min. p. 780. D 4 VII. boek V. hoofdst. |. voor C 53' „ (. van r 699. 1  GESCHIEDENIS SEN. 57 zegt plutarciius, dan die door rechtvaardigheid verworven wordt: om dat haar de grootfte roem en het hoogfte gezag bij anderen vergezelt. Dezulken toch worden niet enkel als dappere luiden vereerd, noch als kloekzinnige menfchen geacht, maar van eerlijke menfchen bemind, vertrouwd , geloofd. Genen vreest men en mistrouwt men , hun meer uitmuntenden aanleg, dan goeden wil toefchrijvende , omdat men de kloekzinnigheid voor bloote fcherpzichtigheid , de dapperheid voor enkele geestkracht houdt. Wijl elk ook terftond rechtvaardig kan zijn, die zulks wil wezen, vervolgt de uitmuntende Wijsgeer, fchaamen zich de menfchen het eerst over onrechtvaardigheid , als ovei eene onverfchoonlijke ondeugd (i)." Alle de Grooten van geheel Rome fchee> nen zich, als waren zij allen door caïo'i deugd gefchandmerkt , tegen cato t< willen verzetten, Pompejus inzonder beid, die in deszelfs roem de ondermijning zng van zijnen eigen invloed , berokkendi hem telkens nieuwe lasteraars. Onder an .de (i) Plut. in cat, min. p. 781. P 5 VII. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 53J. van R, 6S/9. ft  53 romeinsche VII. BOEK V. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 699. deren legde clodiüs, die zich op nieuw aan de zijde van pompejus had ge* voegd, hem weder ten laste, veel agtergehouden te hebben uit de fchatkist van Cyprus (1) , en een tegenftreever van pompejus te zijn, alleen omdat hij zijne dogter niet ter vrouwe had begeerd. Cato bewees daartegen: „ dat hij zoo veel gelds uit Cyprus in 's Lands fchatkist had gebragt, terwijl hij zelf voor zich geen paard noch krijgsman had gekreegen, als pompejus uit zoo veele oorlogen en zegepraalen, ten kosten van de rust der aarde, niet gedaan had ; dat hij ook nimmer pompejus ten bloedverwant had verlangd, niet uit minachting, maar uit hoofde van onderling verfchil in ftaatsbegrip." — „ Ik wees het buitengewoone Pratorfchap , zeide hij , van de hand, hetwelk mij werd aangebooden (2): hij in tegendeel heeft waardigheden , welken hij zelf opgenomen heeft, en anderen, welken hij aan anderen uitdeelt. Nog onlangs fchikte hij aan ces ar in Gallie eene (1) Zie daarover D. XV. bl 255.264. Ca) Zie D. XV. bl. 258.  geschiedenissen. 59 keurbende toe , welke hij van den Raad niet had gevraagd, noch van denzelven zou gekreegen hebben : maar al zulke legers, wapenen , paarden zijn onderlinge gunften en gaven van bijzondere burgers geworden. Hij zelf heet Bevelhebber en Veldheer, fchoon hij anderen zijne keurbenden qn wingewesten in handen heeft gefteld, en zelf in de ftad blijft, om oneenigheden en oproerigheden in de kiesvergaderingen aan te ftooken ; het welk alles doet blijken , dat hij zelf het meesterfchap in de algemeene verwarring zoekt CO" . De mededingers naar het Confulfchap volgden het goede voorbeeld der Gemeentsluiden niet,maar zetteden den ftemhandel met voorbeeldelooze onbefchaamdheid voord. Memmius ' en cn. domitius, Plebejers, gingen het zonderlinge verdrag aan met de Confuls , waarbij dezen zich verbonden, om hunne verkiezing met al hun vermogen te bevorderen , er waarbij zij , van hunne zijde, op ziet riamen, om hun , bij hunne aftreding, wingewesten naar hun genoegen te be- zor (i) Plut. in cat. min. p. 781. VU. boek V. hoofdst. |. voor C. 53}. van R. 699. Schandelijke mede dinging naar het Confulfchap.  r vu. boek V. hoofdst. J. voor C, 53. J. van li. 699. * H.S. quadragena,/33jOOJ : -: - ] 1 L 60 ROMEINSCHE zorgen; ftellende een onderpand van viermaal honderd duizend Seftertiën * in handen der beide Confuls, ter verzekering, dat zij hun drie Wigchelaars zouden bezorgen, die des noods verklaaren zouden, dat 'er in hunne tegenwoordigheid een volksbefluic tot zulk eene gewestbepaaling genomen was, fchoon hetzelve eens volftrekt niet genomen wierd; en twee OudConfuls , die bevestigen zouden , dat 'er op gelijke wijze in hun bijzijn een befluit in den Raad genomen was, fchoon 'er volltrekt geene raadsvergadering over gehouden ware. Dit verdrag was in behoorijken form opgefteld , en onder getuigen ,'an verfcheidene vrienden wederzijds gerekend (1). Me m m 1 u s , die door het ganfche vernogen van caesar werd onderrteund (2), fond zijn belang bij het breken van hetselve, en gaf 'er, op raad van pompeus , kennis van aan den ganfchen Raad. 5ompejus was naamlijk in zijnen fchik net de gelegenheid , om den Conful d o- mi- (1) Cic. ad attic. L. IV. ep. 18. (2) *Cic. ad attic L. IV. ep. 15, 17.  geschiedenis s.en. 61 mitius ten toon te (tellen , en oin zich tevens van appius te wreeken, die, ondanks hunne onderlinge verwantfchap , niet volledig genoeg wilde treden in zijne • maatregelen (i) : maar c/esae. vernam j deze ontdekking met het uiterst misnoegen (2) » waarfchijnlijk niet Hechts, om dat het de fchande van Rome openbaar maakte , maar om dat het ook den tegenftand der genen krachtig veriterkte , die met eenen cato zich wilden verzetten tegen de verfoeilijke omkoping, welke echter een voornaam werktuig geweest was en verder zijn kon ter uitbreiding van . zijn eigen gezag. Appius bekreunde zich aan de ontdekking , noch verloor 'er iet bij: do mitius, in tegendeel, die de eerlijke Gemeenebestgezinde wilde fchijnen , was geheel en al ter neder geworpen ; en memmius zelf, wien het verlies van Cjesar's gunst deed wanhoopen aan zijne eigene benoeming , befloot de algemeene zaaken tot een DiBatorfchap te drijven door allerleije wanorde in de rechtsplee g'ng CO Dio cass. L. XXXIX. ep. 118. (2) Cic ad attic. L. IV. ep. :6. VII. eoek V. hoofdst. . voor C 53, van R 699. 1 > »  GESCHIEDENISSEN. #> geene kiesvergadering van Confuls gëduurende zijne regeering zou gedoogen; hij hield dit vol, en deed telkens door zijnen tegenltand de bijeenroeping fchor-' ten (i). J Een groot gedeelte Van dit ganfche jaar was in openbaare pleitgedingen voorbij gegaan. Suffenas en c. cato, die voor twee jaaren Gemeentsluiden waren geweest (2), werden in het begin van Hooimand aangevallen wegens geweld en rustverftoöring , door hun als Gemeentsluiden gepleegd. Beiden werden zij vrijgefproken. Pröciliüs, een hunner toenmaalige Ambtgenooten, werd veroordeeld wegens manflag aan êenen burger in deszelfs eigen huis begaan. „ Wij mogen hier uit opmaaken, fchreef cicero, dat onze Areopagiten (3) zich aan ftem- om- (1) Cic cd quint. L. III. ep. 3. ïd. üd attic. L- IV. ep. 16. (2) Zie D. XV. bl. 534—537- (3) Zie wegens de Griekfche rechtbank van dien naam de Reize van anach, D. II bl. 308 en volg., en men oordeele tevens, hóe weinig voor dezelve de welfprekendheid van eenen cicero er anderen zou geduld zijn. XVI. DEEt» E vit. boek V. hoofdst. . voor C. 53, van R; 699.  qescmiedenissen. 6? der zijne befcherming. Zoo verweerde hij in dit jaar de belangen van die van Reate tegen derzelver nabuuren de Interamners, met zoo veel lofs , dat hij, van daar te Rome wederkeerende , in de feestfpelen \ met handgeklap ontvangen wierd (i). Daarna verdèedigde hij messius , eenen van c/esa r's Onderbevelhebbers, die daartoe terug geroepen was, en van drusus befchuldigd werd wegens omkoping in eene pleiczaak , welker verdeediging hij op zich genomen had : hij werd mee eene meerderheid van vier ftemmen vrij gefproken. Terftond daarop verdèedigde hij vatinius, den Pr a tor des voorigen jaars , en ^milius scaurus, eenen der mededingers naar het Confulfchap, wegens plundering van Sardinië befchuldigd (v.). Kort daarna had hij gelegenheid, om cn. plancius, die hem in zijne ballingfchap zoo edelmoedig als trouw had behandeld (3) , doch nu als CO Cic. ad attic. L. IV. ep. 15. (2) Cic ad attic. L. IV. ep, 15. Id. ai quint. L. II. ep. 16. L. III. ep. 1. (3) Zie D. XV. bl. 273, 276. E ft. VII. boek V. hoofdst» [. voor C 53. [. van R. 699.  $8 ïlOMEÏNSCHE als verkoozen Bouwheer, door zijne mededingers wegens knevelaarij en omkoping befchuldigd werd , de beste erkentnis te toonen. Allen warden zij vrijgefproken; doch de verdeediging van p.lancius is alleen nog in wezen , en ftrekt ten vereerende blijke van des Redenaars dankbaarheid , wijl plancius , weleer door het Volk, ten loon zijner trouwe jegens cicero, ten Gemeentsman verkoozen, zich geheel anders dan te vooren tegen hem gedragen, en, zelfs ftrijdig met de denkwijze zijner Ambtgenooten, niets tot heiilei vsz deszelfs volkomene waardgiheid had toegebragt (•). Cicero nam zijne verdeediging vrijwillig ©p zich , als had 'er g^ene verkoeling tusfchen hun plaats gehad , en fprak op dc erkentlijkfte wijze oyer de oude dienften , waarvoor hij aan plancius verpl-cht« was, en dien hij nu tegen den aanval van m. la ter ensis, zijnen bij zonderen vriend, wederke* rig verdèedigde. In den morgen voor drusus gepleit hebbende , keerde hij des middags weder te? (O Cicpe piawc. «. 39, VI/. BOES V. hoofdst. J. voor C. . 53J. van R. 699.  geschiedenissen» 0 ter verdeediging van vatinius, hebbende den korten tusfchentijd betreed aan het fchrijven van eenige brieven, het welk den arbeidzaamften en vlugften man naauw-• lijks eenig begrip mogelijk laat van den. werkzaamen en' onvermoeiden geest des Romeinfchen Redenaars, die onder zoo veele pleitbezorgingen , allen van zoo belangrijken , en tederen , en hagchlijken aard, nog tijd vond, om niet flechts veelvuldige brieven te wisfelen, maar zelfs om geleerde werken te fchrijven, die de verwondering van alle volgende eeuwen zullen blijven, gelijk zij ze tot heden gebleeven zijn, en aan wier overdenking hij geene andere oogenblikken befteedde , behalven dien hij wandelende doorbragt (i). De veelvuldige en uitmuntende pleitbezorging van cicero kan echter geene grootere verwondering en verrukking bij den letterminnaar wekken / dan de perzoonen, wier verdeediging hij in dit jaar ondernam, bij den menschbeoefenaar bevreemding voordbrengen. Vatinius, een zijner bitterfte vijanden, een ge- (i) Cic. ad quint. L. III. ep. 3. E3 VII. BOEK. V. HOOFDST. [. voor C. 53[. van R. 699.  F* romeinsche VII. boek ' V. hoofdst. J. voor C ' 53J' van R Ó99. ♦» ters, daar toch eenige Edelen , die bij mij zeer wel verdiend hadden , mijnen vijand te zeer liefkoosden, en hem voor mijne oogen in den Raad dikwijls of ernftig ter zijde trokken, of gemeenzaam en vrolijk omhelsden; en daar zij zelve toch hunnen pudlius (clodiüs) hadden, dat zij nu mij ook eenen anderen pujïlius zouden geven, door wien ik hun, wanneer zij mij een weinig kwelden , wederkeerig eenig hartzeer kon aandoen (1)." Tegen het einde van Herfstmaand was gabinius, in het voorige jaar, op cicero's aandrang terug geroepen uit Syrië* te huis gekomen. Deszelfs verdeediging door denzelfden cicero, verving weldra die van vatinius. Wij zullen echter het bericht zijner verrichtingen in het Oosten iaten vooraf gaan aan zijne rechterlijke verCO Cic. ad Famil L I. ep. 9. ,, De ver„ deediging van vatinius gaf eene gereede aan,, leiding, om cicero eenigzins te veroordeelen: 1, masr zijne verbindenisfen met pompejus, en „ inzonderheid zijne naauwe vriendfchap met c^eiï sar, noodzaakte hem, ook alle ce vrienden van 1, c.esar voor de zijnen aan te nemen." Middt-et. iife ef cic. Vol. ïï, p. 115.  geschiedenissen. ?3 vervolging , om dat wij dit nog aan onze gefchiedenis zijn verfchuldigd. Wij weten, dat scaurus, door pompejus in Syrië agtergelaten , weinig eer behaalde, en dat de kleene oorlogen, door hem tegen de Arabieren gevoerd, meer blijk droegen van zijne geldzucht dan krijgsbeleid (i). Marcius phi- lippus en lentulus marcellinus, die na hem Syrië ten krijgsgewest hadden bekomen,onderfcheidden hun hewind door geene betere feiten. De ftrooperijen dei zelfde Arabieren dienden aan clodiüs ten voorwendzel , om van Syrië een Pro< confulfchap te maaken , ten einde gabimus daarmede te vergelden voor deszelfï gedienftige kwaadaardigheid in de verba»' ning van cicero. Judaa was als een aanhangzel tot he Syrifche krijgsbewind, en bevond ziet in hevige onrust hij de komst van gabinius. Pompejus had te Jerufalen het throongefchil tusfehen hijrcanus ei aristobueus, de zoonen van alexani>er janneus, gewelddaadig beflisch tei (i) Zie D.'XV. bl. 305 en volg. E 5 VII. BOEK V. HOOFDST. f. voor C. 53. [. van R» 609.. Gebeurenisfen in het Oosten voor en onder GABI- mus. 1 1 : 1  VII. BOEK V. HOOFDST. J. voer G. 53. J. van R 699. 74- ROMEINSCHE ten voordeele van den eerften, en den laatften gevanglijk weggevoerd met zijne beide zoonen en dogteren (1), Een van deszelfs zoonen, alexander genaamd , was het op weg ontvlucht, en had zich eenigen tijd in Jud 1ed »t e Is Ie is m  VII. SOEK V. HOOFDST» J. voor C. 53J. van R. 699. Aanleg van M. ANTOKlfJS. 1 t f < ( I r ?5 aOMEINSCHS naam te belangrijk wordt in deze gefchiedenisfen , om ons niet terftond bij deszelfs eerfle gewag ftil te doen ftaan, en wegens hem over te nemen, het geen plutarchus van zijn aard, aanleg en bedrijf tot dus verre opgeeft. Hij was de kleenzoon van m. antonius, 'den Redenaar, die als een aanhanger van s ijl la onder -,iarius was amgebragt (1), de zoon van antonius, 3en Cr eter uit befpotting bijgenaamd (V), ai ftamde, naar het voorgeven van dat jeflacht, van hercules zei ven af; terr vijl hij van de zijde zijner moeder julia vas vermaagfchapt aan het geflacht der :*«sars. Hij bleef, na zijnes vaders locd, de opvoeding genieten dezer voorrefiijke vrouwe, fchoon in den tweeden icht getreden met lentulus sura, lie als een deelgenoot in de zamenzweing van catilina, door den ftrop in de evangenis omkwam (3). Antonius deed ogthands weinig eer aan de tedere zorg zijCO Zie D. XII. bh 5ö3 —564 (2) Z-e D. XV. bl. 78 — 80. (3) Zie D. XIV. bL 547.  geschiedenissen. 77 zijner braave moeder. Overgegeven aan de fchandlijkfte ontucht, en derzelver voldoening ten kosten van eene fchatverfpilling zoekende j welke op hem van zijnen vader fcheen overgeërfd (i) , bragt hij in zijne vroege jeugd reeds de geringe nalatenfchap van den zei ven door (2) , en hield een gedrag , 't welk eene pest voor zijne jonge vrienden mogt heeten. Onder dezen was de jonge curio inzonderheid aan hem door de verfoeilijkfte betrekking verbonden , en gaf daarvan een blijk, \ welk ons even zeer over beider fchandlijke verfpilling, als naauwe verbindnis, doei verbaasd ftaan. Antonius had reed eene fchuld van zes millioenen Sejlertiën * gemaakt, en werd daar over ver volgd; curio ftelde zich voor deze ge heele fom borg; zijn vader wilde diei borgtogt niet geftand doen , en ontzegd aan antonius zijn huis; de zoon rie cicero's voorfpraak in , en verkree door hem, dat de borgtogt door de vader gehouden en voldaan werd , ever w (1) Zie D. XIV. bl. 78. fa) Cic. Philipp. Orut. II. s. *#. VII. BOCK V. 1 HOOFDST. f. voor Cs 53J. van B. 690. .*H.S./«m> gies. f 450,000-5* 1 5 T tl Iïl  VII. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 53J. van R 699. < l » ROMEINSCHE» wel op geene andere voorwaarde, dan dat hij geenen verderen omgang met antonius zou houden (1). Zoo wel, om zich over deze breuke, als over den dood zijnes ftiefvaders te wreeken , voegde antonius zich op de zijde van clodiüs , en deelde met hem in al de woede van hem en het toenmaalige Gemeentsmanfchap tegen de algemeene rust, tot dat hij , zelf af keerig geworden van.de raazernije van clodiüs , en bevreesd voor de zamenfpanning der tegenpartij , Italië verliet, en zich naar Griekenland begaf, om zijn ligchaam in de worftelperken , zijnen geest en tong in de fchoolen der Wijsgeeren en Redenaars te oefenen. Hij legde zich in de welfprekendheid bijzonder toe op eene , toen in twang zijnde , en met zijnen aard over:enkomende , manier, welke de Afiatifche ;enoemd werd , en zich door hoogdravendheid onderfcheidde. G a b i n i u s , nu >p zijnen togt naar Syrië , noodigde hem mder zijn krijgsbevel, en haalde hem, na (O Plut. in anton. p. 916. Cic. Philipp. Irat. II. c. 18.  geschiedenissen. 79 na eenige weigering, daartoe, over , door het aanbod van eene Ritmeestersplaats (i> Terftond onderfcheidde hij zich in dezen krijg door dapper en goed beleid , terwijl zijn voorkomen en zijne zeden hem fchierlijk den lieveling van het Romeinfche krijgsvolk maakten. Rijzig van geftalte, breed van gelaat, fchoon van aanzien, een weinig krom van neus, en zwaar van baard, welke hij ongefchooren liet, om, gelijk hij zelf voorgaf, te beter te gelijken naar de afbeeldzels van hercules, dien men zijnen ftamvader noemde. vertoonde hij zich doorgaands in een en kei onderkleed, 't welk bij den heup wa opgefchort, en waarover hij eenen ruwet krijgsmantel droeg, terwijl hem een groo zwaard aan den gordel hing. Zijn ge zwets , en vrije taal , en zwelgerij , di anderen hoogst ongefchikt voorkwamen verwierven hem eene ongelooflijke gun; bij het krijgsvolk, het welk hem, m< verrukking , in het openbaar den maaltij zag houden , of, ftaande aan den krijg! mans disch , de gemeende fpijzen gebru ke (i) Plut. in anton. p. 916» VIL gO . K V. hoofdst. t voor C. 53 f. van ft. 699. M i 1 t t t i i-  VIL BOEK V. HOOFDST J. voor C 53 J. van R 099- •H.S. de Kies ƒ 75000 -: 8ö romeinsche ken. Zijiie zëderi bleeven echter hierbij nog even verfoeilijk en gevaarlijk voor veelen, Zoo uit hoofde van het aangenaame in zijnen omgang, als Van het gedieuftige ■voor zijne vrienden; gelijk ook zijne mildheid en verkwisting nog even fpoorloos voordduurdén, waai van hij eenmaal een blijk gaf, 't welk dë ftellige verzekering der gefchiedenis behoeft, om fchier ge-' looflijk te zijn. Hij had eens bevel gegeven, om aan eenen zijner vrienden een ■ millioen Seftertiën * af té gevèn; zijn rentmeester, over zulk een bevel verbaasd, zorgde, dat a! dit geld hem moest in de óogen vallen , in verwachting , dat deszeifs hoeveelheid hem een Onbedacht woord zou doen intrekken. Antonius kwam in het vertrek , waar hetzelve geteld lag; vroeg den Rentmeester, waartoe zulks diende; en uit deszelfs andwoord het oogmerk dier vertooning merkende, zeide hij: „ ik dacht dat Zulk eene fom wel tienmaal grooter ftapel uitmaakte; voeg 'er nog eens zoo veel bij (1)!" Naauwlijks was hijrcanus te Jeru- £1) P*"» anton. p, 917.  GESCHIEDENISSEN. b"i falem herfteld , of aristobulus , die met zijnen anderen zoon antigonus zijn krijgsgevangenfchap te Rome had weten te ontkomen (i), berokkende nieuwen opftand in Judaa , alwaar hij reeds weder eenige krijgsbenden rondom zich verzameld had. Gabinius zond flechts een gedeelte zijner magt af, onder bevel van antonius, van zijnen eigen zoon sisenna, en nog eenen derden Bevelhebber , om aristobulus te onderwerpen, die terftond in eenen geregelder, veldflag vijf duizend mannen op het veld en twee duizend anderen in de vlucht verloor , en zich met het overfchot van één duizend in eene fterkte wierp. Zijne verweering duurde niet lang; na verloop van twee dagen werd hij andermaal met zijnen zoon krijgsgevangen gemaakt, en in ketenen geboeid bij gabinius gebragt , die hun terftond naar Rome zond. De Raad hield aristobulus gevangen, doch zond den zoon aan zijne moeder terug, welke zich onder deze laatfte pooging van haaren GeCO Zie D. XV. bl. 292, 293 Aant. XVL deel. F vn. BOEK V. HOOFDST. f. voor C, t 53. |. van R, 699,  VII. bof k V. hoofdst. J. voor C. J. van R. 699. §« ROMEINSCHE Gemaal, dienstbaar aan de belangen van Rome gedragen had (i). Nu maakte gabinius zich gereed, om de flrooperijen der Arabieren in Syrië nadruklijk te keer te gaan, fchoon hij zelf de grootfle flrooper mogt geacht worden van de volkeren , die onder zijn krijgsgewest behoorden. Zijne vervolging der Arabieren ging ook niet ver, wijl zich rijker buit aan zijne gulzigheid vertoonde aan den kant der Parthen, PhraStes, derzelver Koning, was door zijne zoonen omgebragt. Orodes en mithridates, geene betere broeders , dan zoons, betwisteden eikanderen den bezoeceiden throon. De laatfte , die het zwakfte was, riep gabinius te hulp. Hij kwam, vergezeld van orsanes, eenen van de grootften zijnes lands, bij den Romein , en verwierf, voor gefehenken en beloften, de toezegging zijner befcherming. De Proconful van Syrië was den Euphraat reeds overgetrokken , wanneer een (i) Plut. in anton. p. 916. Fl. joseph. idn/iq. L. XIV. $ IU ld. de bell Jud; L.Le.6,  geschiedenissen. §3 &ene nog gernaklijker ën beter prooi hetri terug riep', eh de-hoop vari Miths.1 dates deed të leur (tellen (O- Ptolem-eus Auletes toonde hem een aanbe velingbrief vari pompejus, en. beloofde hem tien duizend Talenten wanneer hij hem óp dén throon vari sEgyptüs herftelde. Door dit aanbod weggefleept, en op de befcherming van pompejus fteunende, bekreunde gabinius zich noch aan de Sibijllijnfche Godfpraak, die verderf dreigde aan het gebruik van krijgsmagt tot dit herftel , noch aan het befluit des Raads, het welk dezé Godfprark voor zich en de Bevelhebberen van het Gemeenebest ten wetverbód gefteld had (a~), maar befloot hij daadiijk tot dezen togt , dieri zijné Onderbevelhebbers als óngeoorlofd afkeurden, docfi waartoe hem antonius, zelf min gemoedlijk, maar eerzuchtig en ook (i) tlio cass. L. XXXIX. p. 116. Plut. in amton. p 916. Appi a n. in Parthk. p, 134, èt in Syr. r> 120 Joseph Antiq. L. XIV. c. ii? ld. de bell 'Jud L. L c. 6. (a> Zie D. XV. bl. 377- F s i VÏÏ., b oeK V. HOOFDJST. f. voor C. 53^ • f. van R. 699.  romeinsche VIL soek V. HOOFDST. J. voor C. 53%. van R. 699. ook van elders door pompejus hier toe overgehaald , ten fterkOen aanzettede. Gabinius trok Judeea tot dezen togt door, en zag zich op denzelven met alle bereidvaardigheid en van allen bijfhnd door hijrcanus gediend. Antonius had de voorhoede met de ganfche ruiterij en bereidde voor den Proconful den weg en de overwinning ; beiden werden gelukkig voordgezet tot voor de wallen van Alexandria, alwaar eene mannelijke verdeediging echter welligt de SibijMjnfche Godfpraak had kunrien vervullen: maar de lafhartigheid van deszelfs inwooners, die ftout in allen oproer, maar bloode waren in allen gevecht, maakte allea wederftand van het Bewind onmogelijk , daar zij deszelfs bevel, om aan de vesting te werken, durfden beandwoorden met de vraag „ waarom men daarvoor niet bij aanbefteeding zorgde (0?" Het kwam echter, in weerwil van zulk eenen wederfpannigen geest des volks, nog dikwijls tot een treffen, waarbij antonius zich alCO Vau i«ax. L. IX. c. 1, ex. ext. 6.  GESCHIEDENISSEN. 1*5 altijd roemrijk onderfcheidde. Eindelijk fneuvelde archelaus, de Bevelhebber der Alexandriners , zelf, en viel de hoofdftad van Mgyptus in handen van gabinius, die 'er terftond ptolem/eus ten throon herftelde. Antonius, die gastvriendfchap met den gefiieuvelden archelaus had gehouden, liet zijn lijk opzoeken, en vereerde het met eene plegtige uitvaart: ptolem/eus, integendeel, bragt zijne eigene dogter om, en met haar de voornaamfte Alexandriners, fchoon hij, met de menigte, de edelmoedigheid van antonius prees: behalven de voldoening van zijne wraak , fcheen echter ook de verlegenheid, om den beloofden prijs aas gabinius te betaalen, hem tot de wreede vervolging zijner rijkfte tegenftanders te dringen. Gabinius bleef niet lang in Mgyptus, maar liet 'er vrij wat krijgsvolk agter, waarfchijnlijk door giften en beloftet van ptolem/eus , die zich toch weinig op zijne onderdaanen kon verlaten , overgehaald , om te Alexandria te blijven, Zij zetteden 'er zich neder, trouwden 'er en werden, agt jaaren laater, door cm F 3 SAf VII. BOBS V. HOOFDST. J. voor C. 53J. van R. 699>  VII. boek V. hoofdst. J. voor C 53J. van R • pgg. 36 romeinsche sar reeds voor waare Alexandriners aangezien, als zijnde reeds geheel verbasterd van de Romeinfche zeden (i). Nieuwe onrust in Judaa had gabinius weder derwaards geroepen. Hij had 'er, geduurende zijnen Mgyptifchen veldtogt, zijnen zoon sisenna met krijgsbevel agtergelaten : doch deze, nog zeer jong, zonder ondervinding en zonder éenig aanzien zijnde , had alexander, de zoon van aristobulus, nogmaal beproefd, eene omwenteling te bewerken, en dezelve daadlijk aangevangen, met eiken Romein , die hem ontmoetede, neder te fabelen. Zij , die hem ontvluchteden, namen de wijk op den berg Garizim, alwaar hij hun ingeflooten hield met een leger, zoo talrijk, dat hij nog dertig duizend mannen telde , na dat een groot gedeelte reeds trouwloos tot zijne tegenpartij was overgelopen. Met deze krijgsmagt wachtede hij gabinius moedig af, leverei) Joseph. Antiq L. IX. c. ii, Id.debelL Jud. L. I. c. 6. Plut. in anton. p. 916,917. Dio cass. L. XXXIX. p. 116, 117. StraEs h. XII. p. 55& L. XVII. p. 726.  GESCHIEDENISSEN» of verde hem fiag, doch kreeg de nederlaag; terwijl zijn nieuwe opdand, even als alle de voorigen , enkel ftrekte , om het juk der Jooden al drukkender , en hun zelve geheel afhanglijk te inaaken van de Romeinen (l). Na de zaaken van Judaa , met overleg van antipater, den eerden Staatsdienaar.van hijrcanus, die hem op zijnen Mgyptifchen togt de beste dienden had beweezen, op nieuw geregeld te hebben, wendde gabinius z-jne wapenen andermaal tegen de Arabieren, die, geduurende zijne afwezigheid , Syrië deerlijk geteisterd hadden. Eenige voordeden op hun behaald hebbende , maakte hij thands toedel, om zijne wapenen tegen de Parthen te voeren, en alzoo den krijgstogt tc hervatten, waarvan hem de aanbieding van ptolom/eus had terug getrokken. Eene nieu we en onaangenaamer verhindering ver ijdelde nu zijn veelbeloovend ontwerp hii hoorde zich door eenen Onderbevel J heb (O Joseph. Antiq. L. XIV. c. n. Id. d heil. Jud. L. 1. e. 6. F 4 VIT. boek V. hoopost. J. voor C 53. J. van R. 699.  GESCHIEDENISSEN. *°5 dit pleit, als een aanhangzel op dat voor gabinius, ten deele viel, beweerde: „dat rabirius niet aanfpraaklijk was voor het misbruik, 't welk ptolom^us van zijn voorfchot te Rome zou gemaakt hebben; dat gabinius zelf zijne rede nen voor de herftelling van den Koning had gehad; dat dragtverwisfeling en vreem> de dienst oneerlijk mogten fchijnen, maar niet misdaadig waren; en, boven al, dat tegen hem, als Romeinfchen Ridder, geene wei gold, die alleen de Overheden en leden van den Raad betrof, terwijl ook rabiriuj zelf thands eeniglijk van c/esar's guns' beftond , wiens grootfte lof het was, ir het midden zijnes krijgsbedrijfs, en op dc hoogte zijns roems , eenen gemeenzaams vriend niet te vergeten (i)." In dit geding nu kon cicero ziel niet onthouden, van zijne tegenpartij fchoon van ter zijde , te andwoorden o] den fchimp , dien hem dezelve toevoerd wegens zijne vriendfehap met gabinius „ Gij hebt, zegt men — dit waren zijn woorden — gabinius aangezet, om de Kc (i) Cic pro c» rabirio postumo. G 5 vi r. BOEK V. HOOFDST. J voor C. J. van R. 699> C.cero pleit voor RABIRIUS. I 1 L > ) 1  VII.' BOEK V. HOOFDST. J. voor C _ 53J. van K 699. 'oö -* romeinsche Koning te herftellen. Mijne vriendfchap, met gabinius laat mij thands niet toe ftrenger te zijn. Hem toeh , wien ik na ' zoo groote vijandlijkheden weder in vriend• fchap aangenomen, en met den meesten ijver verdeedigd heb , moet ik , thands in druk zijnde, niet bezwaaren , daar mij thands zijn rampfpoed zou bevredigd heb? ben, indien mij het gezag van cn. pom-. pejus niet daadlijk met hem, toen hij nog ftond , bevredigd had (1)." — Een weinig verder zegt hij , wegens deze be-, vrediging, het volgende. „ Mijne verzoening met gabinius was de reden, waarom ik hem verdèedigde : en het berouwt mij waarlijk niet, fterflijken haat, eeuwige vriendfchap te voeden. Want, indien gij denkt, c memmius ! dat ik voor hem heb gepleit, om pompejus niet te misnoegen, miskent gij hem zoo wel, als mij, geweldig; noch pompejus zou ooit gewild hebben , dat ik iet tegen mijnen zin om zijnen wil zou doen, noch ik , wien aller burgeren vrijheid allerdierbaarst is, zou mijne eigene vrijheid dus ooit C2) Crc. pro rabir. e. t.  geschiedenissen. k>7 ooit weggeworpen hebben. Zoo lang ik de grootfte vijand van gabinius was, bleef pompejus mijn grootfte vriend; en, nadat ik aan zijnen invloed die verfchooning heb toegedaan , welke ik verplicht was, heb ik ongeveinsd gehandeld, om hém, wien ik eene gunst bewees, niet beleedigend en trouwloos tevens te bejegenen : want, onverzoend met mijnen vijand blijvende, beleedigde ik pompejus niet; maar mij ter kwaader trouwe mét' hem hebbende laten verzoenen , zot jk, in de eerfte plaats, mij zeiven , maa ook daadlijk hem bedroogen hebben (i>' Tot de veelvuldige huislijke onrust vai dit jaar behoorde ook de zegepraal vat p, pontinius over de Allobrogers. Mi wa (O Cic. pro rabir. c. 12. „ Wat cicer „ ook voor deze bevrediging mag zeggen in de „ opfmukkenden ftijl eener redevoering, zeker „ het, dat hij wel wist en gevoelde, dat het, g( „ lijk het wezenlijk was, eene verontwaardigd 5, en oneer voor hem was, welke hem de ongun „ der tijden en zijne verbindenisfen met pompi „ jus en CiSSAR dwongen te ondergaan, geli; „ hij zelf aan zijne vrienden dikwijls in zeer dra .„ ven toon klaagde." Middl. Iife of cic. Vc ÏL p. 137. VIL boek v. hoofdst. J. voor C.. 53J. van R. 659. l Schandlijke l zegepraal van pontij nius. 0 n s S :t k 1.  »°8 romeinschï vii. boek V. HOOFDST. J. voor C 53J. van R 699. was Pnetor geweest onder cicero's Confulfchap, en daarna in het hoogde bewind gefield van dat gedeelte van Gallie, "t welk,door catilinadaartoe aangezogt, naderhand in opfland kwam, en onder zijn bt leid bevredigd werd. "Hier voor had hij eenen zegepraal gevorderd, en den grootften tegenfland met een onverzetlijk geduld verduurd , zijnde vijf jaaren agter een buiten Rome gebleeven , om zijne aanfpraak niet op te geven , welke hij nu eindelijk door zeker flag van geweld had doen gelden. Cicero was zijn vriend; de Conful appius diende hem met zijn ganfche vermogen; cato alleen verklaarde, dat pontinius, zoo lang hij leefde, niet zou zegevieren: maar de Prtetor gal ba wist hem door zekere kunstgreep eene toeftemming des Volks te bezorgen, op welke hij Rome zegepraalende introk, fchoon, ten fchande van hem zeiven en zijne voorftanders , onder zulk eenen geweldigen tegenfland , dat hij zich met het zwaard eenen weg moest baanen, en 'er veelen fneuvelden (1). Even (r) Dio cass. L. XXXIX. p. 120. Cic. ad quint.  GESCHIEDENISSEN. l°9 Even na dezen fchandlijken zegepraal, die op den tweeden van Slachtmaand ^gedreeven werd, nam cicero eene Onderbevelhebbersplaats van pompejus in Spanje aan , welke hem nu in veele J opzichten voor zijne tegenwoordige omftandiirheden fcheen te voegen , en waar- e toe hij reeds beflooten had, tegen de helft a van de aanftatmde Louwmaand, Rome te ver-1 laren (i). Dit echter kon niet aangenaam zijn aan c/esar, die hem, met behulp van zijnen broeder quintus, langzaamerhand poogde af te trekken van pompejus, en geheel aan zich te verbinden. Op zijn verzoek was hij te Rome gebleeven (2) , fchoon hem aldaar niets anders ophield , dan de behartiging van c;esar's belangen: misfchien was het ook op zijn verzoek, dat hij van dit voornemen, 't welk hij daadlijk onvolvoerd liet, afzag , want in c^esar's zaaken kon hij, gelijk hij aan zijnen broeder fchreef, geen na- quint. fr. L. III. ep. 5. Id. ad attic» L. IV. ep. 16, Ci) Cic. ad attic. L. IV. ep. 18. Xi) Cic. ad quint. U II. ep. 15. VII. BOEK. V. hoofdst. . voor C. 53- van R, 699. Cicero eeft zich eheel over SIl Ci£SAR*S elangen.  VII. boe e V. hoofdst ƒ. voor C 53J. van R 6.99. *H.S. millies. 75 tonnen gouds. ïio romeinsche nader beraad behoeven; hij toch was hem na zijnen broeder , na zijne eigene kinderen, zoo zeer alles, dat hij met hun ichier gelijk Hond. „ En hier in fcheen hij zich zeiven wel zeer kloekzinnig ce handelen, wijl het toch alzoo zijn moest: echter betuigde hij, geheel vervoerd te worden door eene zuivere liefde (i)." Cicero was zinds eenigen tijd bezig in de uitvoering van CjEsar's ontwerp tot het aanleggen van een nieuw marktplein te Rome, omringd met de vereischte gebouwen en gaanderijen, waarvoor de grond alleen , dien hij van bijzondere eigenaars daartoe had moeten kopen, honderd millioenen Seflertïïn * kostede, indien wij suetoniüs gelooven. Dien fchat, en het geen 'er verder benoodigd was , leverde de buit op van c m. s a r's Gallifchen togt (2). Gelijktijdig met dit ge- (1) Cic. ad quint. fr. L. III. ep. 5. — Vide e ra sm. Adag. ad Stvricf&ï QgovTih'xs* p. 627. (2) Sueton. in Cves. c. ;6. Vid. glareaiy. ad k. I. —\ Cicero gewaagt maar van H. S. ftxcentUs. of 45 tonnen gouds, maar fpreekt we- der,  119 ROMEINSCHE VII. SOEK v. hoo?dst. j. voor C. 53' J, van R 690- Dood var JULIA, dt dogter var caesar, er degemaalir van pompejus. de , werd het fterfgeval eener vrouwe reeds eene zaak van algemeene onrust. Julia, de dogter van c/esar, en gemaalin van pompejus, verloor het leeven in het kraambed , na de verlosfing van eenen zoon , die ook kort daarna ftierf. Zij verdiende de liefde van haaren vader, en van haaren echtgenoot. Schoon zeer ongelijk in jaaren, had zij dezen tederlijk en trouw bemind. Zijne wederkeerige trouw aan haar, en zijne deftige , doch nimmer ftroeve, maar altijd minzaame omgang, had haar hart fterker aan hem verbonden, dan jeugdige drift ooit aan eenen jongeling gedaan zou hebben (1). Allen, wien de rust van het Gemeenebest dierbaar en het eenhoofdig oppergezag verfchriklijk waren , oordeelden dit fterfgeval een onherftelbaar verlies voor de burgerlijke vrijheid, wijl julia in hunne oogen de band van vereeniging was geweest tusfchen pompejus en cksar, gelijk ook na- (1) Plutarchus verzekert dit op het gezag af van zekere lichtekooi je, welke hij meende, dat wel wist, wat het meest der vrouwen hart verwon. — In pomp. p. 647.  ROMEINSCHE VII. boef: V. hoofdst. J. voor C. 52. J. van R. 700. opdragt van het hoogfle bewind aan eenen der drie mededingers gevreesd, welke hem den eindlijken ondergang van het Gemeenebest fcheen te zullen beflisfchen. Pompejus zelf, gevat op veinzerij, en fchrander genoeg , om niet openlijk naar een gezag te Haan, 't welk in vervloeking bij de Romeinen was gekomen, verwijderde zich opzetlijk van Rome geduurende deze dobbering der gevoelens, en liet inmiddels zijne heimelijk kunftenaarijen, ter bereiking van het Di&atorfchap, werken (1). Cicero fchreef 'er zijnen broeder aldus over. ,, De fpraak , welke 'er wegens eenen Ditlator gaat, is den weidenkenden onaangenaam: mij mishaagt nog meer, het geen zij al praaten. De geheele zaak worde wel gevreesd , maar heefc geen nood. Pompejus verklaart ronduit, dat hij dezelve niet begeert: te vooren echter verklaarde hij mij zulks niet. Hirrus fchijnt 'er 'de voorfteller van te zullen zijn. Hemel ! welk een gek ! welk een zelfminnaar zonder medeminnaar (2)! Hij heeft (1) Dio cass. L. XL. p. 142. (2) Het fchijnt ons dubbelzinnig, of dit op KiRitus, dan op pompejus, doele.  geschiedenissen. 1*9 heeft mij gebruikt, om crassus junianus , eenen man , die geheel aan mij is overgegeven , afrefchrikken. Of hij wille , of niet wille, is moeilijk te weten. Wan-' neer echter hirrus voordgaat, zal hij j zich niet onwillig toonen (i)-" En een weinig laater." In het DiSiaiorfchap is nog niets gedaan. Pompejus is afwezig; appius woelt; hirrus maakt toebereidzels ; men telt 'er reeds veelen, die 'er zich tegen zullen kanten; het volk bekreunt 'er zich niet aan ; de grooten zijn- 'er tegen; ik houde mij ftil (ft)." Deze hirrus, bij plutarchus, eucilius genoemd, begon dan ook daadlijk bij het Volk van een Di&atorfchap te gewaagen : doch m. cato verzettede zich terftond tegen dezen voorflag met zoo veel nadruks en gevolgs, dat het weinig verfchilde , of hem zou het Gemeentsmanfchap ontnomen zijn geworden (3)- Q. pompejus rufus, een zusterszoon van s ijl la, die zich nog lui- Ci) Cic. ad quint. fr. L. III. ep. 8. (2) Cic. ad quint. fr. L. III. ep. 9. (3) Plut. in pómp. p. 648. H 4 VII. boek v. hoofdst. , voor C. 52. , van R. 700. Mislukte /oordag tot ;en Difta* \orfchap.  VII. boek. V. hoofdst. J. voor C 58. J. van R, " 7co. pe- Ci) Dio cass. L. XL. p. 14^ (2) Plut. in pomp. p. 648. (3) Dio cass. L, XL. p. 141. i2Ö romeinsche luider voor zulk een Bewind lier hooren, werd door een Raadsbefiuic ter gevange. nis verweezen; en deze ernftige tegenftand was het, die dan ook fchierlijk een einde maakte aan alle onrust (1). Pompejus zelf ftuitede nu de werking zijner fchepzelen; en deed door veelen zijner vrienden plegtig verzekeren, dat hij zulk een gezag niet zogt, noch zelfs begeerde, het geen nu door cato beandwoord werd met een* loffpraak over deze denkwijze, en eene ernftige aanbeveling voor pompejus, om dan ook daadlijk al zijnen invloed te doen werken, ten herftel van het Gemeenebest op den ouden voet (2). Zoo noodig als dit herftel was, daar zich de Gemeentsluiden , bij gebrek aan andere Overheden , allerleije bewind aanmaatigden , zoo dae zij zelfs de gewoone feestfpelen regelden , in de plaats van Frators , en zich uit dien hoofde recheftreeks verzetteden tegen alle nieuwe verkiezing (3) , zoo fchaamde zich pom-  GESCHIEDENISSEN» ï&t pejus thands ook, zulke verwijten te moeten hooren, vooral daar dezelven hem in gevaar bragten , van bij eene langere werkeloosheid allen invloed van gezag te zullen verliezen ; en, met zijne krachtdaa- J dige medewerking, gelukte het nu den Raad, om nieuwe Confuls benoemd te krijgen. Cn. domitius calvinus en m. va-1 lerius mess al a , twee der vier me-, dedingers, dien cicero alle onverdeedigbaar verklaard had op het ftuk van ongeoorlofd Itembejag (i) , werden in Hooimaand tot Confuls benoemd. Domitius was een der verdragteekenaars ter vervalfching van Raads- en Volks -beduiten (2); messala was bijzonderlijk aan C/esar aanbevolen door cicero, zoodat hij zich zei ven verand woordlij k had gefield voor zijn gedrag (3). Beider eerfte werk was , de verkiezing hunner opvolgers te regelen, waarbij alle de woelingen en engeregeldheden , waaraan nu naauwlijks een (O Cic. ad attic. L. LV. ep. 16. Ca) Zie boven bl. 59, 60. (3) Cic. ad quint. fr. L. III. ep. 8. H5 VIL' boek v. hoofdst. . voor C.' 52; . van 700. Zk. dominus calvi. jus en m« /albrius wessala» Cosf.  »2« rom. geschied: vn. BOEK v. HOOFDST. J. voor C. Si]. van R. 700. ZES- een einde was gemaakt, niet flechts hervat werden, maar zelfs tot openbaar geweld en moord lleegen ; doch waarop tevens de roem van cesar aan den ee: en, en de dood van crassus aan den anderen kant zoo grooten invloed hadden, dat wij van zelve gedrongen worden, om vooraf de roemrijke veldtogten van den ee ften, en de rampzalige van den laatften se befchrijven.  ZESDE HOOFDSTUK. } de derde en drie volgende veldtogten van c/e s a r in gallie. „ Afia werd door pompejus te onder] gebragt: al wat 'er nog in Europa te vermeesteren viel, had het Geluk aan caesar opgedragen, en 'er waren nog Galliërs en Germanen , de geduchtften aller volkeren , te vermeesteren , ja zelfs een Britannie te verwinnen, alhoewel door de natuur van den ganfchen- aardbodem afgefcheiden (i)" In de twee eerfte veldtogten van c/esar naar deze gewesten, zagen wij gantsch Gallie, in deszelfs oude uitgeftrektheid, fchier geheel onderworpen, — de Helvetiërs overwonnen en naar huis gedreeven, de Germaners over den Rhijn gejaagd, den gezamenlijken heirtogt dei Belgiërs verijdeld, hunne bij een gebrag- (i) Flgr. L, III. c. 10. nleiding.  VII. Boek VI. hoofdst. * Meir var Geneve. tDeNoordzee. i < 1 ï J. voor C. 56. J. van R. * 696. 1 Nieuwe op-j iiand in Q*f/it. g n I34 ROMEINSCHE te magt verftrooid , hun afzonderlijk vermogen gefnuikt, hunne fteden veroverd, en den Romeinfchen naam geëerbiedigd van den oever der Rhöne en den boord van het Lemanifche meir * tot aan de Germaanfche zee f. Volkeren, den naam der geduchtften onder allen waardig, lagen echter niet met éénen flag voor altijd neder: meer overvallen en verweldigd, dan geregeld beftreeden en verwonnen, herftelden zij zich fpoedig in geduchten ftaat, en fpanden met overleg te zamen tegen eenen veroveraar, wiens beleid voorzeker zijne fterkte overtrof. Zij ftonden weder op, zodra ces ar zich van hunïe nederlaag verzekerd hield , doch vielen indermaal, en moedigden daardoor hunnen werwinnaar aan, om zijne zege zelfs erder voord te zetten, dan de Natuur lem grond ter overwinning fcheen te verinnen. Ces ar had zich op het laatst van ijnen tweeden veldtogt, gelijk wij weten, aar de grenzen van Italië begeven , oner voorwendzel, om zich gemeenzaam te aan maaken met de zeden der Illijriërs laar eigenlijk , om zijne ftaarkundige be- lan-  geschiedenissen. **$ gen te Rome van nader bij in het oog te houden, terwijl hij die van zijn krijgsbewind nu veilig in de handen zijner Onderbevelhebbers waande (i> Naauwlijks echter had hij zich van het krijgstooneel verwijderd, waarop nu geen vijand meer te beftrijden fcheen , en waarop hij enkel meende wedertekeeren, om over de volkeren te befchikken , dien hij n onder had gebragt, of eensklaps floeg he oorlogsvuur tegen zijnen Onderbevelhebbe p. crassus uit. De zevende keurbende overwinterde onder zijn bevel bij de Ari des * ; de fchaarsheid aan koorn in dez< ftreeken deed hem verfcheidene Bevelheb bers en Krijgstribunen uitzenden, om i de nabuurige Staaten leeftogt te verzanu len. Van dezen waren de Veneters f d vermogendfte, niet enkel van wegens haai eigene veelvuldige fcheepvaart op Britai nie, maar ook wijl de overige volken hun, wegens hunne meesterfchap ter z< en het bezit der havens, cijnsbaar ware: De Veneters begonnen den opftand h eerst, door silius en velanius, tw< ë (i) Zie D. XV. M. 482» fVll. BOEK. HOOFDST. VI. I. voor C. 56. J. van R. 696. fr f • * Die van . Anjou. \ e f Die vaa e Pannes in Bretagn*. i' n :e 1. ;t NS e»  126 romeinsche VII. boek VI. h0ofpst. J. voi r C. ?6. J. van R, 69S. gelastigden van crassus, gevangen te houden, niet oogmerk, om hun uittewisfelen voor de gijsfelaars, dien zij aan crassus gegeven hadden. Hun voorbeeld deed hunne rr buuren , even kort van befluit als de Galliërs in het algemeen, om de zelfde reden, trebius en terrasidius, twee andere afgevaardigden , aanhouden ; waarvan zij terftond aan de Veneters kennis gaven, gaande met hun tevens een plegcig verbond aan, om niets, zonder gemeenfchaplijk overleg, te verrichten , en gezamenlijk het alleruiterfle te beproeven. Het bondgenootfchap trachtede zich meer en meer uit te breiden, door den overigen Staaten de aloude vrijheid hunner vaderen verkieslijker voorteftellen dan de Romeinfche flaavernij, en weldra fpanden alle de kustbewooners met hetzelve te zamen, zoodat zij door algemeene afgevaardigden aan p. crassus ieten aanzeggen: „ dat hij hunne gijseliars had te ontflaan , indien hij zijne iuiden terug begeerde (i)." C/esar hiervan door crassus ver- wit- (i) CiES. bell. Gall. L. JJI. c. 7, 8.  GESCHIEDENISSEN. 1»? wittigd, zond hem bevel, om geduurende zijne afwezigheid een aantal oorlogfchepen te doen bouwen in de Liger * , en dezelven met roeijers , bootsvolk en ftuurluiden, uit het krijgsgewest, te bemannen, terwijl hij zelf met het begin des volgenden jaars bij het heir zou komen. Het gerucht van c/esar's komst deed de Veneters , die zeer wel begreepen, welk eenen ftouten ftap zij beftaan hadden , in het gevangen houden van afgevaardigden , wier naam bij alle volkeren fteeds onfchendbaar was, zich toeruster tot eenen geduchten krijg, en inzonder • heid hunne zeemagt verfterken. Hunn< ligging bemoedigde hunne hoop. Te lam waren zij ongenaakbaar voor een groo heir, door veelvuldige moerasfen ; ter ze fcheenen zij veilig door de onkunde de vijanden van hunne gronden , en de we: nige zeehavens; ook vertrouwden zij , d: het vijandlijke leger het niet lang , doe gebrek aan leeftogt, zou kunnen uitbot den , en dat zij, wanneer dit alles hu al bedroog , de overhand ter zee hadde boven Romeinen, wien het aan eene ze Biagt ontbrak, en tevens aan plaatslij] ke VIL BOEK v'I. HCOFDST. J. vcor C. 55L van R. 697. * De rivier de Loire. Kriigf-werusting der yeneters* 1 l C r x r n n te a-  VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 55Ji van R. W- * Pannes in Sretagne. ÏS.8 ÜÖ ME IN SCHÈ kennis van gronden , havens , eilanden 4 waarbij nog de fcheepvaart in den vollen oceaan , geheel iet anders was , dan in eene beflootene zee. Dus denkende, verfterkten zij hunne fleden, haalden zij het graan van hunne landen binnen , en bragten alle fchepen , welken zij bij een konden krijgen , naar Venetia * , alwaar zij den eerften aanval verwachteden. Ook wierven zij zich nog een aantal nieuwe Bondgenooten aan (1) , en haalden hunnen troepen zelfs uit Britannie. Behalven de ftraf hunner ontrouw , ter handhaving van het recht des oorlogs , en de onderwerping van zoo veele weder* fpannige volkeren , deed de vrees voornaamlijk , dat hun voorbeeld ook de overige zou bemoedigen tot eenen gezamenlijken afval, c^sar befluiten tot het nadruklijk voeren van dezen nieuwen krijg, ren einde deze geduchte zamenfpanning der (1) Dezelve waren de Ofismiërs (van Landt iguet'), Lexovürs (van Lifieux"), Nanneters (van Namest, Ambiliaters ' van Lamballe), Morineh £va' Terouanne), Diablinttrs (van It Ptrchc")^ sa Mer.apiêrs (van Waandtrm).  geschiedenissen. der overige volkeren te voorkomen , verdeelde hij zijne krijgsmagt, en legde dezelve op eenen uitgeftrekter grond. Hij zond t. labienus met ruiterij naar de Trevirers *, en gelastede hem de Rhe-. mers en overige Belgen in bedwang, en de Germanen, die reeds gezegd werden , J door de laatften ingeroepen te zijn , met geweld over den Rhijn te houden. P. crassus kreeg bevel , om met twaalf Cohorten en een groot aantal ruiters AquU tanie interukken , en te zorgen , dat van daar geen onderfhnd aan de muiters gefchiedde. q. titurius sabinüs zou met drie keurbenden de Unellers, Curio» foliten f en Lexoviërs te onderbrengen. Brutus kreeg het bevel over de nieuwy bijeen gezamelde krijgsmagt, en zou teni fpoedigfien de Veneters te water beftrij-^ den, terwijl c/esar zelf tegen hun te land optrok. De meefte fteden dezer vijanden waren op kleene landtongen en voorgebergten* gebouwd , zoodat zij , geduurende den vloed , die tweemaal in de twaalf uuren rees, ongenaakbaar waren van de landzijde , en geene fchepen het voor dezel- XVI. deeLj l ves^ VII. BOEK. VI. HOOFDST. |. voor C* 55[. van R. 697' * D e van "riers. f De be. vooners an Nederretagnen Nor. tandie. 3nderwering der/'ieters.  VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C, 55J. van 11, 697- igO ROMEINSEHE ven , geduurende de eb ,. konden houden. Caesar beproefde het, hunne fteden af te dammen, doch wanneer zijn krijgsvolk dien, fchier ongelooflijken, arbeid rondom de eene ftad ten naasten bij gereed had, fcheepten zich de inwooners op hunne vaartuigen , met al het hunne, en wierpen zich in eene andere. Een groot gedeelte van den zomer verliep hier mede , eer c je sar. zijne groote vloot in zee had. Dezelve daagde de vijanden tot een treffen uit, die , ftout op hunne ervarenis, terftond de havens uitliepen. Hunne vloot beltond uit twee honderd en twintig fchepen, wier timmering veel voordeels boven de Romeinfche galeijen had. Platter van bodem , waren zij veiliger voor gronden en banken, en hooger van boord, hadden zij de overhand in het vechten: in fnelheid van wending en van riemen moesten zij aileen voor de Romeinfche onderdoen. Bij den eerften aanval maakte dit verfchil den Romeinfchen Vlootvoogd niet weinig verlegen. Daar hem de kopere fnebben zijner galeijen geenen dienst deeden op het harde en wel zamengevoegde eiken hout der vijandlijke fche-  VII. soek VI. hoofdst. J. voor C. . 55J. van R. 697- Krijgsbeleid van n- turius sa- binus te gen virido' vix. * Die var Cotentin. t Die var Evreux. 13» ROMEINSCHE gevecht, 't welk ten negen uuren in den morgen begonnen was* Deze overwinning maakte tevens een einde aan den oorlog der Veneters , die daarbij fchier hunne ganfche jonge manfchap , hunne bekwaamde luiden en hunne geheele zeemagt verlooren hadden. Zij gaven zich dan ook aan de genade van c je s a r over , die echter ten hunnen aanzien eene voorbeeldelijke flrengheid noodig achtede , en alzoo alle hunne Raadsheeren ten dood verwees , en het overige volk tot flaaven verkocht (1). Terwijl ces ar dit bloedige einde aan den opdand der Veneters maakte , was titurius met zijne benden den UneU Iers * op het lijf gevallen. Derzelver Vorst viridovix ltond aan het hoofd der Eburovicers f en Lexoviërs , waarvan de laatde zelfs hunnen ganfchen Raad had omgebragt , om dat dezelve tegen den opdand was geweest. Bij dezen had zich nog gevoegd eene groote bende van flegt volk en druikroovers, uit geheel Gallie , door de hoop op buit van den dillen landbouw (O C/as. de keil. Qaii. L. Hl. c. 9-16.  GESCHIEDENISSEN. 139 den verften afftand hadden geducht gemaakt (i). De Ubiërs , veel befchaafder dan zij, door den wederkeerigen handel, dien zij met hunne overbuuren aan den Rhijn voerden, doch niet min krijgshaftig var aard , hadden veelvuldigen krijg van deze lastige nabuuren verduurd, en waren eind. lijk verplicht geworden, hunne rust voo cijnsbaarheid van de Suevers te kopen. Aai de andere zijde van hun land maakte een wijduitgeitrekte , maar geheel verlatene landftreek het gedenkteeken van hunne zonderlingen roem uit. De Ufpeters e Tenchthers, door hun, na veelvuldigen t genftand, geheel verdreeven van hunne vaderlijken grond, hadden drie jaaren lati door veele {treeken van Germanie ron< gezworven, en zich eindlijk bij de M napiers nedergeflagen , die aan de bei< oevers van den Rhijn bezittingen hadde Dezen, voor den ftroom wijkende v twee ganfche volkeren, die met vrouwi en kinderen fchier eene halve miUio< menfchen uitmaakten, hadden terftond d ree (O Css. de heil. Gall. L. IV. c. 1,2, vir. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. J van R» 698. Kn'jgstogt tegen de : 1 II a n g l- i- le n. m in ;n ;n h-  VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. , 54- J. van R. 698. 1 < 3 1 1 < I t r *4©. ROMEINSCHE rechter Rhijnoever verlaten , en zich aan den linker in ftaat van tegenweer gefield, om derzelver overtogt te beletten. De Germanen, bij gebrek aan fchepen, dezen overtogt even min met geweld, als, bij de waakzaamheid der Menapiërs, denzelven ter fluik kunnende beproeven, namen daartoe eene list te baat. Zij gaven voor, weder te willen keeren naar hun eigen land , en deeden daadlijk eenen terugtogt van drie dagen, die de Menapiërs bedroog. Zij betrokken naamlijk den verlaten Rhijnoever weder , maar zagen zich ïensklaps overvallen door de Germaanfche •uiterij , die in eenen nacht den ganfchen ogt van drie dagen weder terug had geiaan. Dezelve joeg alle de Menapiërs tan gene zijde over den kling, en maakte :icb meester van alle de vaartuigen , eer nen asn den anderen oever nog iets verlam. De Ufipeters en Tenchthers keerlen nu allen terug, voeren de rivier over, loegen zich in het land der Menapiërs teder, en onderhielden zich dezen winer, met het geen zij in derzelver vooraadfchuuren vonden (1). Cc- (O C^es. ie heil. Gall. L. IV. e. 3,4. et 15.  GESCHIEDENISSEN» h1 Gesar van dit alles onderricht, en voor de ligtzinnigheid der Galliërs vreezende, welke zoo groot was , dat zij, op bloote vertellingen van onbekende'* vreemdelingen, wien hunne nieuwsgierigheid altijd ondervroeg, dikwijls de gewigtigfte raadflagen namen , haastede zich met den meesten fpoed, om den veldtogt vroeger te openen, dan 'er eenige nieuwe zamenfpanning tusfchen deze Germaners en de pas weder onderworpene Galliërs kon gemaakt worden. Zijn vermoeden was geenzins ongegrond Verfcheidene Staaten hadden reeds daadlijfc aanzoek bij de Germaners gedaan , on den Rhijnkant te verlaten , met toezeg ging, dat zij alles naar hun genoegei zouden vinden. Deze hoop had ook d Germanen zich reeds verder doen uitbrei den, zoodat zij al doorgedrongen ware tot op den grond der Eburoners en Co% drufers * , beide volkeren , die onder d befcherming der Trevirers f Honden. C/esar riep de voornaamfte luiden u Gallie bij een, ontveinsde zijne kennis aa hunnen toeleg, en bragt hun door goec woorden tot vredelievender gezindheid dei VII. BOEK VI. HOOFDST. J, voor C. 54- „ J. van R. 698. i I tl e * Die van Liege en Namur. tt f Die vac q Triets, e »  VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C . 54J. van K 698. I4i2 ROMËINSCHE deed voords eene opeisfching van ruiterij, en ftelde met hun vast, om de Germanen te gaan beftrijden. Zich van leeftogt wel voorzien heb» • bende, ondernam hij zelfs met eene ukgelezene ruiterbende den togt naar die ftreeken , waar zich de Germanen ophielden , van wien hij , fchoon hun flechts tot op eenige dagreizen genaderd , reeds afgevaardigden ontving , met deze voordragt, „ De Germanen willen den oorlog tegen het Romeinfehe \;olk geenzins het eerst beginnen , maar zullen zich ook geenzins aan den krijg onttrekken , wanneer zij getergd worden. Zij hebben van hunne voorouders geleerd , elk, die hurt den oorlog aandoet, het hoofd te bieden en niemand ten voet te vallen: dit echter willen zij wel zeggen , dat zij hunnes ondanks overgekomen zijn , met geweld uit hun verblijf gejaagd. Begeeren de Romeinen hunne vriendfchap , dezelve . ksii hun nuttig zijn , zij hebben hun daarvoor flechts landerijen aan te wijzen , of die, welken zij reeds door hunne wapenen bezitten , te laten behouden. Voor de Suevers alleen geven zij het op , wien  GESCHIEDENISSEN. 143 wien de Goden zelve niet zouden kunnen wederftaan : anders is 'er op den aardbodem niemand, dien zij niet overkunnen O)'" CESARbeandwoordde deze ftoute voordrage , naar vereisch van zaaken; het floi daarvan was : „ dat hij in geene vriendfchap met hun kon ftaan , zoo lang zij H Gallie bleeven; dat zij, die hunnen eigei grond niet hadden kunnen verdeedigen, nie voegd waren , om eenen vreemden te be magtigen ; dat 'er ook in geheel Galli geen°onbebouwd land lag, 't welk zond< onrecht aan zulk eene menigte kon geg< ven worden $ maar dat zij, indien zij wi den , zich op de grenzen der Ubiëi mogten nederflaan , van wien hij tham afgezanten bij zich had , om ever h geweld der Suevers te klaagen, en zijn» bijftand interoepen; beloovende hij hui den Ubiërs daartoe zijn bevel te zuil geven." De afgezanten zeiden , dat zij hierv verflag aan hunne zenders zouden doe en binnen drie dagen met hun wederai WOl Cl) Css. de bell. Call. L. IV. c. 5 — 7' VII. BOEK VI. HOOFDST» J. voor C T. van R» 698. 1 1 i. v>..:'VV c e :r [. •s is ::t m. •, ;n an n, id>rd  vn, BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 54J. van R> 698- * Uit het land van tusfchen Waal en Maazc, Ï44 ROMEINSCHE woord terug komen , verzoekende flechts, dat cesar inmiddels niet zou voordrukken. Ook dit werd hun geweigerd, wijl cesar wel wist, dat de ruiterij der Germanen eenige dagen te vooren over de Maas gezonden . was, om te voerageeren bij de Ambivariters *, en dat men enkel uitftel begeerde , om derzelver terugkomst af te wachten. Hij trok terftond voord, en zag nu dezelfde afgezanten wederkeeren , terwijl hij reeds tot op twaalf duizend fchreden van den vijand genaderd was. Zij verzogten hem nu, dat hij toch niet verder wilde voordrukken , en dit niet kunnende verwerven, verlangden zij , dat hij ten minften bevel zou zenden aan zijne ruiters in de voorhoede , om zich van vijandlijkheden te snthouden, wenfchende flechts, dat hij den hermanen gelegenheid gaf, om gezanten lan de UbiSrs te zenden , beloovende, lat zij zich, op derzelver plegtige verzekering van een goed onthaal, naar den zin van cesar zouden fchikken, en hier toe niet langer dan een uitftel van drie dagen begeerende. Caesar vermoedde in dezen voorflag nog wel geen ander oogmerk %  GESCHIEDENISSEN* i45 merk j behalven hetgeen hém reeds te vooren weigerachtig had gemaakt, doch beloofde echter, dien dag flechts vier duizend fchreden verder te zullen voordtrekken , om zich van water te voorzien; den. volgenden zou hij hunne Opperhoofden zelve verwachten , om hunné belangen met hem te overleggen, terwijl inmiddels zijne voorhoede bevel kreeg , om niets vijandlijks te pleegen , en zelfs geen geweld tegert vijandlijkheden te gebruiken, alvooreris hij met zijn ganfche heir bij dezelve zou gekomen zijn (i). De Germanen echter kreegen de Romeinfche ruiters , die vijf duizend in getal waren , niet zodra in het oog, of zij j fchoon zelve maar agt honderd flerk, wijl hunne overigen nog aan gene zijde van de Maas waren, vielen dezelven zoo ftöutmoedig als trouwlóos aan, en bragten hun, ondanks dit ontzaglijk verfchil van magt , fchierlijk in verwarring, alzoo zij, uit hoofde van dén bepaalden wapenftilftand voor dezen dag, op geene vijandlijkheden verdacht waren. De Romeinen her- O) C;es. de heil. Gall. L. IV. c. 8, 9, tu XVI. DEEL. K. Vil.,. BOEK VI. hoofdst. [, voor C. 54» . f. van R. 698.  VII. BO F K VI. HOOFDST. J. voor C 54J. van R CQS. 146 ROMEINSCHE herftelden zich wel weder, maar nu fprong de vijand, naar gewoonte, op den grond, wondde de Romeinfche paarden in den buik, wierp 'er veele ruiters af, en • dreef de overigen met zoo veel fchriks op de vlucht, dat zij dezelve niet (laakten tot in het gezicht van het heir. De Romeinen hadden vier en zeventig mannen verloeren , en daar onder eenen aanzienlijken Aquitaniër, dien de Romeinfche Raad voor zijnen vriend verklaard had. Zijnen broeder door vijanden omcingeld ziende, had hij dezen gered ten kosten van veele wonden, die hem zeiven eindlijk deeden bezwijken, op welk gezicht zijn broeder wederkeerig zijn redder had willen worden, maar nevens hem was gefneuveld (1). Na deze vijandlijkheid wilde c/esar geene gezanten meer hooren , noch voorwaarden aannemen van een volk , 't welk trouwloos den vrede gevraagd en gefchonden had. Hij achtede het tevens dwaasheid, te willen wachten, tot dat de vijand zich verfterkt had en deszelfs ruiterij ge- ko- (1) CiES, ie teil. GalL L, IV. c. 12.  GftSCHIÈDEfJISSEÏï; Hf kómen was. Ook wist hij, welk nadeel hët behaalde voordeel op den geest der Galliërs zou doen, wien hij meende geenen tijd tot beraad te moeten vergunnen; en het in dit alles met zijne Onderbevelhebbers en] Penningmeester eens zijnde , befloot hij, het treffen geenen dag uit te Hellen, waartoe' hem eèhe nieuwe trouwloosheid der vijanden gereede gelegenheid zou geboden hebben. Den volgenden dag kwamen reeds vroeg de Opperhoofden der Germanen bij hem * eensdeels om zich te verontfchuldigen vV& gens de buiten hunnen wil voorgevallene vijandlijkheid, ten anderen, om op nieuw bedingen wegens eenen ftilftand te maaken. C^sar verheugde zich, hun in zijne magt te hebben, gebood , dat men hun niet weder zou laten vertrekken t én bragt terftond zelf alle zijne benden te veld, latende nu de ruiterij de agte'rhoede dekken. Met {hellen fpoed de agt duizend fchreden afgelegd hebbende, vertoonde CjEsa* zich in eene flagorde van drie liniën voor het leger der vijanden , alvoorens dezelve K. 3 w is* vii. BOBS. HOCFDST. vi, . voor C; . van Rv 698.  VII. SOEK VI. hoofdst. J. voor C f4. J. van R. 698. Ï48 ROMEINSCHE wisten, wat 'er gaande was. 'Er heersen* te bij hun de grootfte onzekerheid , verwarring en raadeloosheid , het welk den Romeinen , die zulks duidlijk uit het ongeregeld bij een en uit een lopen der vijanden befpeurden , vol wrok over de ontrouw des voorigen dags, op hun leger deed ftormen. 'Er werd eenige wederftand gebooden; het flagveld was tusfehen der vijanden karren en bagagie ; vrouwen en kinderen namen wijd en zijd de vlucht, en werden door de Romeinfche ruiterij vervolgd ; de wederftand der Germanen hield weldra op , alles vlood , en wierp zich in den vloed, ter plaatze waar de Rhijn en Maas, door middel van de Waal, te zamenvloeijen, en voor welks geweldigen ftroom de fchrik en de vermoeidheid fchier allen deeden bezwijken. De Romeinen kwamen allen , zonder verlies van eenen man, en met maar weinige gekwetften, in hun leger terug. C esar ftelde nu de gevangen gehouden Germanen op vrije voeten , doch de vrees voor de wraak der Galliërs , wier landerijen zij hadden afgelopen, deed hun verzoeken,  GESCHIEDENISSEN. 149 ken, om in zijn leger te mogen blijven, het welk hun werd toegeftaan (i> • j Cm- (i) Cms. de belt. GalL L. IV. c. 13-15. — Dio cassius verhaalt alles wegens dit krijgsbedrijf van ces ar na genoeg op gelijke wijze, Alleen fpreekt hij van maar weinige Remeinfcht ruiters, die door de vijandlijke jonge manfchap , zeer tegen den zin der ouden , aangevallen wer. den , en waarover zich dezen ter goeder trouw< kwamen onifchuldigen (L. XXXIX. p. u2,H3« Maar plutarchus merkt bij dit geval op: „da canusius - een voor ons verlooren geraak Gerchiedfchrijver - verhaalde, dat cato, war neer de Raad in overweging nam , om ter eer dier overwinning een dankfeest te bepaalen , bi weerde: „ dat men ca sar behoorde uit te k veren aan de barbaaren, ten einde Rome te zuiv< ren wegens het gefchonden recht der volkeren, e de verzoening daarvoor het hoofd van den fchu digen te doen trefTen." (In cms. P- 7.80 Schoc nu het gezag van dezen canusius niet ze groot kan geweest zijn, daar seneca hem m volutius gelijk ftelde, wiens Jaarboeken c tullus ter geheime plaatze veroordeelde; (V\ voss.de Hifi. Lat. L. I. c. ia.) echter twijl len wij zeer, of wij casar's eigen verhaal w zoo geheel voor goede munt kunnen aannem( Hij wilde, gelijk terftond zal blijken, den Rh over; en had belang bij een kwanswijs fchenden \ 4-n wapenftilftand t hoe durfde de vijand ook 5< K 3 1 vn. BOEK VI. hoofdst. J. voor C T. van R» 698. > t t ï 1n1- n ït et A- d. è- el n. jn an 00 ui.  IgO romeinsche Vil. BOEK. VI HOpFDST. J. voor C. 54J. van R. j ( 1 l \ ! ) < i ï i f ] 1 f f i i 4. I C/esar had, gelijk hij zelf fchrijft, veele redenen , om nu den Rhijn over te ■uiters met 8oo beftrijden ; hoe deszelfs Opperloofden zich daarna bij de Romeinen waagen ? Het jeen cassius verhaalt, fchijnt het gelooflijkst, :n dan zou cato's taal wel fireng, maar niet geteel ongegrond bevonden worden. — Davisiüs nerkt wel aan, dat ces ar zelf de bevreemding 'oorkomen heeft , wegens bet klein aantal Gernaanfche ruiters tegen de overmagt der Romein'che, door vooraf aan te merken, (L. IV. c. n.) lat bij hun niets fchandelijker werd geacht, dan adels te gebruiken , dat zij daarom nimmer ont. agen , om , hoe kleen ook in getal, een veel rooter aantal gezadelde ruiters aan te tasten ; en at toch de Romeinfcke ruiters zadels gebruikten. klaar behaiven dat CjSSAR aldaar eigenlijk van de tueven gewaagt, en het geen van hun gezegd vordt, geenzins op dit veel zwakker volk kan wor!en overgebragt ; zoo durft vossius, mede op et gezag van dio cassius hier meerder afgaane, (lellig ter dezer plaatze zeggen: „ alhier mis. ; ik Ci^sAR's goede trouw!'- (vide not. ad c&Arem edit. oubendorpii.) — Men twijfelt >ok. of het getal van deze Germanen niet buitenpoorig vergroot zij, of, dat 'er ten minfien eene 'ch'ijffout bij ces ar plaats gehad hebbe, die, idxxx millium (430,coo) in plaats van clxxx niilium (.180.000) zou gefield hebben (engel, i E R t. aloude Staat der Nederlanden. D. I. bl. 297.}  GESCHIEDENISSEN? I51 te trekken, onder welke hij deze de rechtmaatigite achtede. Ziende , dat de Germanen zoo ligt konden overgehaald worden, om in Gallie te komen, wilde hij,J dat zij voor zich zeiven zouden vreezen, ] wanneer zij zagen, dat de Romeinfche legers den Rhijn konden en durfden overtrekken. Daarbij kwam nog , dat dat gedeelte der Uftpeetfche en Tenchtherfche ruiters, die, aan gene zijde van de Maas voerageerende , de nederlaag niet hadden bijgewoond, na dezelve weder den Rhijn overgegaan en bij de Sicambers opgenomen waren. Dezen had caesar doen opeisfchen als overwonnene vijanden , die aan hem en Gallie den oorlog hadden aangedaan, doch het andwoord der Sieambers was geweest : „ dat de Rhijn de grensfcheiding was van het Romeinfche rijk; en hoe hij zelf, wanneer het hem onbillijk fcheen , dat de Germanen zijnes ondanks in Gallie kwamen , zich eenig gebied of gezag aan deze zijde van den Rhijn kon aanmaatigen ?" Ook hadden de Ubiërs hem gebeden, en gijsfelaars voor de welmeenendheid daarvan agter gelaten , dat hij hun toch tegen de SueK 4 vers vil. BO EK VI. HOOFDST. . voor C. 54. . vau R. 6^3.  VIL BOEK. ' VI. HOOFDST. J. voor C 54J. vs'i R 698. C/ESAl trekt de jl'üjn ovei Ï5a ROMEINSCHE vers wilde bijftaan , en, indien hij anders tot. eenen daadlijken krijg tegen dezen geene gelegenheid had , ten minften een leger over den Rhijn wilde zenden , wijl de fchrik alleen voor den naam der overwinnaars van ariovistus hun eene ge» noegzaame befcherming beloofde ; eindlijk hadden zij hem een groot aantal fchuiten tot den overtogt aangebooden. L Het fcheen veiliger en waardiger voor 'caesar, eene brug over deze rivier te ' flaan , dan dezelve met fchuiten over te fteken: en fchoon men hem de uiterfte moeilijkheid daar van aantoonde , van wege de breedte , fnelheid en diepte van haaren ftroom , echter meende hij , dat men liever den Rhijn niet moest overgaan, dan daarvan de proef niet te nemen. Het werk werd ondernomen , en in tien dagen volvoerd; 'er lag eene brug , die den overtogt zijnes ganfchen heirs verdroeg , en welken hij agter zich liet liggen, met eene fterke bezetting aan beide haar^ hoofden, terwijl hij daadlijk op het land der Sicambers aanrukte. Dezen waren echter reeds bij den aanvang van de brug bedacht geweest, om, op raad der  GESCHIEDENISSEN. !53 Uftpeters en Tenchthers, die nog bij hun waren, met al hunne have het land te verlaten, en zich naar de barre heiden en bosfchen te begeven (i). M)C»f.A htU. Gall. L. IV. c l6-t8. CLa geeft eene naauwkeurige befchr,,v,ng van deze brug . die echter veel moeite aan de Lette,- mo Vprni"? aan de bouwkunde om« eene eenoeezaame kennis aan bl^etgeen wü'er, na hunne gevondene op helderingen, van meenen te oo neder. - Men doeg twee balken, van ander h lve voet dik, op twee voeten afftand naast e kanderen, niet loodrecht, maar fchu.ns naar de loop^s «rooms, >n het bed der rivier; tegen ov, ezeive deed men het zelfde, maar in eene tege, overgeftelde richting, en van onderen oP eene tu fthenruimte van. veertig voeten. Tusfchende, fchraagft-jlen legde men tweevoets balken , die . • zoo derzelver ruimte vulden , en daarteboven z wel binnen, als buitenwaard-, door dwarshouten va getlooten werden. Dit verband der fchraagmji was zoo vast, dat hetzelve door den ftroom aangedrongen, dan verwrikt werd, evenwel fl< men aan derzelver benedenzijde nog eene v fchuinfcher ftijl in den grond, en maakte men : den bovenkant, OP eene kleene afiiand van h zelve , eene hoekige borstweering van welverb slene en in den grond gedreevene paaien , die K 5 vu. BOEK VI. HOOFDST. j, voor C. 54' T>\ ], van Itsj 698. n :r 1s» :e il- 30 st- . en :er iSg eel tan et- )U- te- sns  154 ROMEINSCHE VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. [ 54- J. vau R. 698. « 5 1 i 1 i \ 1 c fj V d b v d P Terwijl ca;sar zich eenige dagen in het verlaten land der Sicambers ophield met het verwoesten van den grond en het in den asch leggen hunner gehuchten , ontving hij van zeer veelen der Germaanfche volkeren afgezanten, met verzoek om vrede en "vriendfchap , waarin hij gegereedlijk bewilligde , onder voorwaarde echter van gijsfelaars voor hunne goede :rouw. Van daar begaf c^sar zich nu naar le Ubi'èrs, om denzelven tegen de Suevers bij te ftaan ; doch hij vernam van mn: „ dat de Suevers, op het eerfte be« icht wegens zijne brug, eenen landdag ;ehouden , en van deszelfs befluit tot het erlaten hunner fteden , en het bergen mnner vrouwen en kinderen en have in e bosfchen, alomme aankondiging geaan hadden , met zamenroeping tevens der ens ter befcherming ftrekten, wanneer de vijand, oor het laten afdrijven van boomen en balken, de rug wilde befchadigen. Een genoegzaam aantal 3n zulke fchraagen werd nu onderling verbonden sor de vereischte dwarsbalken , waarover voords anken en zooden gelegd werden , die den over. >gt zoo gemaklijk, als veilig, maakten.  geschiedenissen. ?5S èer weerbaare manfchap op eene bepaalde plaats , in het midden des lands , die ook al gereed ftond , om een beflisfchend treffen tegen de Romeinen te waagen.' Au ■ zoo dan ziende, dat hij het oogmerk van zijnen overtogt bereikt had, het welk de fchrik der Germanen, de ftraf der Sicambers , en het ontzet der Ubiërs geweest was, meende c/esar genoeg gedaan te hebben voor zijne eer zoo wel, als vooi het algemeen belang. Hij trok, na Hechts agttien dagen aan de andere zijde van der Rhijn vertoefd te hebben, denzelven dai weder over, en brak de brug af, die hen tot eene onderneming had verfhout, waa aan voor hem geen Romein ooit ha- gedacht (i). Schoon 'er nog maar een kleen gedeel te overig was, van dat jaargetijde, het wel de Romeinen voor den veldtogt gefchil oordeelden, en de winter veel vroeg* voor hun in deze Noordlijke ftreeken, d£ elders aanving, echter befloot c * s a r no tot eene andere onderneming, welke he voorzeker zijne eerzucht alleen ingaf, e wa C, j Cjbs. debell. CM L. IV. c. 18, 39- vn* ïo sk VI. hoofdst. . voor C, j, van R. 698. I I l r 1 . De eerfte togt van 1 (\e-AR naar t Britannie. x n g n n If  VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C . 54J. van R. I i I Ï5Ö ROMEINSCHE waar toe hem zijn gewoon goed geluk, veritoutede: maar wier roekeloosheid hem, ondanks dit bijblijvend goed geluk, door de ondervinding zelve bleek. Eene landing op Britannie , tot dien tijd toe nog nimmer door eenen Romein bezogt, en hem zeiven nog geheel onbekend in deszelfs uitgertrektheid, volkrijkheid, fterkte, krijgsmagt en zeden, was het voorwerp, hetwelk thands zijnen geest vervulde. De g^duurige onderftand, van daar aan de Galliërs,in fchier alle derzelver vijandlijkheden, gezonden, was het voorwendzel (1), om CO Suetoniüs zegt: „ dat hij door de bejeerte naar paerlen tot den overtogt naar Britan. li* werd gedreeven, wijl dezelven 'er zoo groot 'evonden werden , dat hij derzelver gewigt zom:ijds op de hand kon voelen." (ƒ» cjes. c. 47.) Naar het getuigenis van tacitus waren die paer. en echter dof en bruinachtig, vosgende 'er bij, dat rommigen meende, dat zulks alleen van de onkun3e afhing der paerlvisfchers „ die ze hier niet, gelijk nde roodezee, leevendig, en, als het ware, beaeld van de rotzen afhaalden, maar ze verzamelen, na dat ze reeds van zelfs losgelaten waren. , Evenwel geioove ik , zegt hij, dat het der Na:uur eer aan paerlen, dan ons aan gulzigheid naar iezelvenzai ontbreken. (Tacit. in agriccisO  geschiedenissen. l$7 om met den fchijn van recht vijandlijke wapenen over te voeren in een land, 't welk den meesten Romeinen eene geheel nieuwe waereld fcheen. CiESAR vreesde wel , dat hem de tijd; ontbreken zou, om ook dat geheel vreemd gewest aan Rome te onderwerpen; hij reekende het echter , voor zijne onderneming van het hoogste belang, vooraf eenige kennis te verzamelen wegens de havens en kusten en bewooners diens eilands, waaromtrend de Galliërs zelve fchier geheel onkundig waren. Niemand hunnei waagde ligt den overtogt, behalven zij , die eenigen handel dreeven , en wier echter niets meer, dan de bloote kust en van dezelve dat gedeelte alleen be kend was, 't welk tegen over Gallie lag Zijne bijeenroeping van alle die kooplu: den voldeed alzoo zeer weinig aan hei geen hij vooraf wilde en zeker behoord te weten. Om dan daarvan iet zekers te ven» men, zond hij c volusenos met ee oorlogsgalei vooraf, met last, om, r volledig onderzoek , ten fpoedigflen ten te keeren, Hij zelf begaf zich met zi h VIL IOEK VI. HOOFDST. . voor C. 54, van R* 698. 1 e n >a g in ik  158 romeinsche VII. BOEK VI. Ö0OF0ST J. voor C. 54J. van R. 698. * De zeekust van Vlaanderen. f Die van Artcis. heir naar het land der Mdriners *4 wij! van daar de kortfte zeë op Britannie was 3 eischce alle de vaartuigen uit de nabuurige gewesten op * en liet aldaar zijne eigene vloot afkomen, welke hij tegen de Veneters gebruikt had. De Britten , die inmiddels door koopluiden kennis kreegen aan zijnen toeleg, zonden hem uit verfcheidene hunner Staaten afgezanten, met belofte van gijsfelaars te zullen geven voor hunne onderwerping aan het Romeinfche volk. Allen hoorde era sar ze minzaam aan , beloofde huri veel, en zond hun met ernftigen aandrang op hunne voordduuring in die denkwijze terug, gevende hun zekeren comius mede, dien hij tot Koning over de Atre* haten \ had aangefteld , en van wiens moed, beleid en trouw hij zich niets minder voorftelde, dan van deszelfs aanzien in deze ftreeken. Comius kreeg in last, zoo veele Staaten te bezoeken als hem mogelijk was; allen tot het bondgenootfehap met het Romeinfche volk aan te fpooren , en c ms a r's fpoedige overkomst bekend te maaken„ Volusenus, die zoo veel van de (trekking der kusten en de gelleldheid des laöds  geschiedenissen. 159 lands had gezien , als hem, zondet eenen voet aan land te zetten , of zich aan de Britten te waagen, mogelijk was geweest, kwam reeds vijf dagen na zijn vertrek met ■ zijne berichten terug (i). J Terwijl c/esar hier nu de uitrusting zijner vloot verbeidde , ontving hij afgezanten van een groot gedeelte der Moriners, om zich te ontfchuldigen wegens hun gedrag in het voorige jaar , als die in onkunde eén volk beftreeden hadden, waar aan zij nu gereede dienstvaardigheid beloofden. Eene bezending,welke aan caesar zeer welkom was , als die niet gaarne bij zijnen overtogt eenen vijand wilde in den rug laten , noch ook tijds genoeg had, om alvoorens eenigen krijg op hel vaste land te voeren, en geenzins zijne voorgenomene landing daarom zou hebber willen uitftellen, werd door hem zeer gun ftig ontvangen; hij vorderde flechts eei groot aantal gijsfelaars , die hem gebrag werden , en nam daarna de Moriners al vrienden aan (2). Ni (O Ces. de bel', Gall L. IV. c. 2c, 21. (2) CiBS. dt belt. Gall. L. IV. e. 22. VII. BOEK VI. HOOFDST;' . voor C 54, van R. 698. 1 1 t I 1  VII. BOEK VI. HOOFDST. J. Voor C. 54J. van R. 698. i ïóo romeinsche Nu omtrend tagtig vrachtfchepen bij een gekreegen hebbende, en dezelven genoegzaam tot het vervoeren van twee keurbenden achtende, verdeelde c/esar het bevel over zijne krijgsgaleiien onder zijnen Penningmeester , Onderbevelhebbers en Ovefften; terwijl zijne ruiterij te fcheep ging in agttien afzonderlijke vrachtfchepen, die door tegenwind belet waren in de zelfde haven bij de overige vloot te komen. Zijne Onderbevelhebbers q. titurius sabinus en l. aurunculeius cot- ta behielden het overige heir bij zich, om daar mede de Menapiërs , en dat gedeelte der Moriners te bedwingen , het welk nog geene gezanten gezonden hadj een ander Onderbevelhebber, p. sulpicius rufus , bleef inmiddels met eene kleene bezetting de haven openhouden, welke de vloot ftond uit te lopen (i}. Na alle deze befchikkingen nam caesar de eerfte goede gelegenheid waar, ligtede om middennacht het anker, gebood zijne ruiterij terftond in de andere haven fcheep te gaan, en bevond zich deÉ CO Cjs. de bell. Gail. L. IV. c. 22.  GESCHIEDENISSEN. Ifjl des morgens eert jïégen uuren reeds met een gedeelte zijner vloot voor de Britfihe kust, doch zag 'er alle de duinen met gewapende vijanden bezet CO- Daar ces ar hier ter plaatze geenen voet aan. wal zou hebben kunnen zetten , zonder bloot te ftaan aan de vijandlijke pijlen,1 uit hoofde van de nabijheid der duinen,; wachtede hij tot drie uuren na den mid-: dag de overige fchepen voor het anker af; terwijl hij inmiddels' zijne Onderbevelhebbers en Kr ij gs tribunen bij een riep, hun alle de berichten van volusenus mededeelde, vooras zijne algemeene bevelen gaf, maar overigens gelastede , om alle mogelijke foldaatfehap en voooral zeemanfehap te gebruiken in de uitvoering daarvan , op den blooten wenk, en naar tijdsgelegenheid. Elk hunner naar deszelfs post vertrokken zijnde , liep nu wind en getij tert voorCO Cüis. de heil Gall L. IV. c. 23. C«sar liep de Itius, — thands Calais , — uit, en bevond zich des morgens voor Dubris, — thands Bever. — Vide strab. Geegr. L. IV. p. 199» Flor. L. III, c; 10. XVI. DEEL. L VII: BOEK VI. HOOFDST. . voor C: . van Ri £98. De lan- iirg der \omeinen n, Britafi' lie.  VIL BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. T. van R, Ö98. 10*2 ROMEINSCH» voordeele ; het feiïi werd gegeven ; het anker geligt, en omtrend zeven duizend fehreden verder vond men eene opene en vlakke kust (i). De Britten , die terftond den toeleg der Romeinen wel begrepen, hadden derwaards hunne ruiters en flrijdwagens vooruitgezonden , en waren dezelven weldra met alle hunne benden gevolgd , om hun de landing te beletten. Dezelve bleek al aanflonds hoogst bezwaarlijk te zijn. De Romeinfche fchepen gingen te diep, om hoog op te komen , en het was den krijgsman hoogst bezwaarlijk, zonder ken* nis van den grond , met volle handen, door groot en zwaar krijgstuig belemmerd , van boord te fpringen , ftaande te blijven en tegen vijanden te vechten , die op het drooge of even in zee ftaande, het vrije gebruik van alle hunne leden hadden, hunne pijlen naar beneden flingeren en zelfs hunne paarden op den hun bekenden grond gebruiken konden; welk alles fchrik joeg in de Romeinfche keurlingen , en eene traagheid in dezen vreemden flrijd verCO C«s. de heil. Gall, L. IV. c. 23,  GESCHIEDENISSEN. '^3 verwekte, welke zij nimmer op de vaste wal hadden doen blijken. Ces ar üec daarop de oorlogsgalijen, wier maakzel den Britten nog vreemd, en wier wending veel ligter was, een weinig ageer uit haaien , en daarna met den fnelften fpoed tegen het ftrand aanroeijen ; alwaar zij de vijanden met fltógerfteenen, ftormtuig en pijlen begroeteden , en, ten volfïrekten behoeve der geheele onticheping, een weinig tot wijken bragten. Evenwel bleef het Romeinfche krijgsvolk nog fchrikken voor de diepte, tot dat de arenddrager der eene keurbende, de Goden te hulp geroepen hebbende tot den goeden uitilag zijner onderneming, met den arend in de hand het krijgsvoli toeriep : ,, te water , mannen , ten zi gij den adelaar in 's vijands magt wil zien; ik ten minften zal mijnen plicht aai het Gemeenebest en aan den Veldhee nasrkomen." Dit met luider ftemrae uil geroepen hebbende, wierp hij zich va boord, en droeg den arend naar de vijand toe: maar nu begon de een de anderen aan te fpooren , om zulk een fchande niet te verdragen, eo fpronge L » a VII. DOEK VI. HOOFDST. . voor C. 54- a [. van R. 6p8. i t i r i • i a e n ij  1*4 ROMEINSCHE VIL BOS K VI. HOOFDST. J. voor C 54T. van R, égt. zij allen van dat fchip in zee, terwijl hun voorbeeld oogenbliklijk op alle de overige fchepen werd gevolgd. 'Er werd wederzijdsch woedende gevoch'ten; bij de Romeinen , die niet vast konden ftaan, noch zich onder hunne eigene vaanen richten, met zeer groote verwarring; doch bij de vijanden met zeer veel voordeels, als volkomen met alle ondiepten bekend, en in ftaat om terftond de weêrlooze krijgsluiden, zodra zij van boord fprongen, met hunne paarden te omcingelen. Ce sar gaf nog in tijds bevel, om de floepen der oorlogsgaleijen te water te brengen, en dezelven, benevens de zeer ligte jagtfchepen, met krijgsvolk gevuld, overal heenen te ftuuren , waar het grootfte gevaar was. Alzoo gelukte de landing eindlijk , die naauwlijks volbragt was, "of alle de benden des vijands waren fchierlijk op de vlucht gedreeven , welken men echter niet ver kon vervolgen vermids de agttien vrachtfchepen met de ruiterij nog niet aangekomen waren , het welk dan ook alleen maar aan het oude goed geluk van ca:sar fcheen te ontbreken (i). De CO C*s. de bell. Gall. L. IV. c. 24-26.  VIL BOEK VI. HOOFnST. J.voor C. Jt van R. 698. Aftogt vancssAB. 1 j l i i i l ê t 1 fa e i ROMEINSCHE men hem dezelven op het vaste land zm brengen , wijl hij het niet raadzaam oorr deelde, daar de nachtevening reeds op handen was, eene onfhiimige zee met zijne zwakke fchepen af te wachten. Dien zelfden nacht liep hij ook reeds met zijne vloot in zee, die behouden overkwam. Slechts twee vrachtfchepen konden de haven, welke hij met de overigen inliep, liet krijgen, en leeden, «en weinig laager >p.de Gallifche kust, van de Moriners ast, doch werden fpoedig door tijdigen «jitand onztet. Geduurende cesar's afzijn hadden zijne Onderbevelhebbers het land der Menapiërs fgelopen , die zich in de dikfte bosfchen [eworpen hadden. Alle zijne keurbenden •etrokken nu de winterkwartieren in Belle. Slechts twee Staaten uit geheel Briannie zonden hem de gevorderde gijsfetars. Ce sar zond van alles fchriftlijk ericht aan den Raad , die ter zijner eere ïn dankfeest van twintig dagen afkonigde (1). Hoe fchitterend deze eer ook zijn mogt, CO C*s. de bell. Gall, L. IV. e. 34-38.  vu. BOEK VI. MOOPDST. J. *oor C. J- van R. 698. < 1 I ( ^ a ( v k P 1T4 romeinsche platter en ondieper, maar tevens was breeder dan gewoonlijk, wijl zulks bij de landing veel gemaklijker, en voor den veel korter flag der golven in het Canaal, dan elders, gefchikter was. Allen wilde hij ze ook met roeibanken gebouwd hebben, en zorgde voords , dat 'er uit Spanje alles aankwam, wat tot derzelver uitrusting vereischt werd (1). C/esar zelf bragt den winter niet le% door. Hij fleet denzelven gedeeltlijk n het bijwoonen der landdagen in het Oisalpifche Gallie, gedeeltlijk m MjrU •urn, alwaar zijne tegenwoordigheid geioeg was, om eenige vijandlijke volkeren Jijsfelaars te doen geven voor het herftel Ier fchaden, dien zij aan het Romeinfche wingewest hadden toegebragt (2). De bevelen , welken hij in België had gtergelaten , waren inmiddels door zijne )nderbevelhebbers met zoo veel ijvers slvoerd , dat c/esar, bij zijne terugomst in het voorjaar , alle de oude fcheen herfleld , agt en twintig nieuwe oor- log- CO Cjes. de bell. Gall. L. V. c. 1. (3) Cass. de bell. Gall. L. V. c. 1.  VII. boek VI. hoofdst. J. voor C 53J. van R 699. 175 ROMEINSCHE looze gevolgen van des Mdu'èrs hardnekkigen tegenftand niet krachtdaadig ce voorzien. Een aanhoudende noordweste wind, die hem het in zee gaan belettede , gaf hem vijf en twintig dagen lang gelegenheid , om dumnorix te overreeden, doch alles bleef vruchtloos. Wanneer nu eindlijk de gelegenheid om uit te lopen gunftiger werd, beval hij zijn voetvolk en ruiterij aan boord te gaan. Van deze drukte bediende dumnorix zich, om met de Mduërs , die onder de Gallifche ruiters waren, zonder affcheid van caesar doortegaan. Het bericht daarvan was dezen genoeg , om alles terftond te ftaaken, en hem door een groot gedeelte der ruiterij te doen agtervolgen , met last om hem terug te brengen , of, in geval van tegenftand , van kant te maaken. Zij agterhaalden dumnorix. Hij ftelde zicb ie weer; riep de zijnen te hulp; fchreeuwde meer dan eens , dat hij een vrij man was uit eenen vrijen Staat: doch de Romeinfche ruiters volvoerden hunnen last? en ,kwamen, na dat hij gefneuveld was, met alle de Mdu'èrs bij caesar terug (2). Drie CO Cas. de bell. Gall. L. V. c. 7.  GESCHIEDENISSEN. 179 Drie keurbenden en twee duizend rui' ters bleeven onder bevel van labienus op het vaste land tot bezetting der havens , verzorging van den toevoer, en bewaaking van Gallie, over welk alles het ganfche beleid , naar vereisch van tijd en omftandigheid, aan dezen Onderbevelhebber aanbevolen werd. Cisar zelf be-, gaf zich met vijf keurbenden en even zoo ; veele ruiters , als hij agterliet, met zonne ondergang en eenen zachten zuidwesten wind in zee. Ter middernacht werd het ftil, en de vloot dreef door den ftroom geheel van de koers; met het aanbreken van den dag zag men Britannie reeds ter linkerhand ; nu nam men de riemen en den veranderden ftroom te baat, om ter zeiver plaatze aan te komen , waar men in het voorige jaar was geland : het krijgsvolk weerde zich zoo dapper met roeijen , dat zij de zwaare vrachtfchepen de veel fneller krijgsgaleijen deeden op z'jde blijven j en omtrend op den middag was de geheele vloot ter beftemder plaatze voor'de Britfche kust. Men zag dezelve doof geene vijanden bezet, doch men vernam, dat het gezicht van zoo veele zeilen hun M s heg VH- BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. f. van R. 699 TweedS ivertosrt /an cffiSAR. >n Britaiilis.  VII. B OH K VI. HOOFDST. J. voor C. S3 J. voor R 6pp. • Vermoe* lijk de Stour. l8o romeinsche het ftrand had doen verlaten, het welk voorzeker den Romeinen niet bevreemden kon, die meer dan agt honderd fchepen, zoo groote als kleene, de voorraadfchepen en veele vaartuigen van bijzondere handelaars daar onder begreepen , in hunne vloot telden (i). Het heir ontfcheept en eene gefchikte legerplaats betrokken hebbende, vernam c^sar letterlijk uit eenige gevangenen, waar zich de vijand bevond. Hij liet tien Cohorten en drie honderd ruiters ter be« veiliging van de vloot aan het ftrand agter, en ging terftond den vijand opzoeken» Op eenen afftar.d van twaalf duizend fchreeden viel hem dezelve reeds in het oog !-aan gene zijde eener rivier * , welker overtogt men hem vruchtloos wilde beletten. De Romeinen vervolgden de Britten tot in eene wijkplaats, welke zij in hunne binnenlandfche onlusten gewoon waren te betrekken, en dreeven hun van daar, doch werden door den nacht belet, hun behaald voordeel op eenen geheel onbekenden grond te vervorderen. Des (i) Css. s e n :e  VII. BOEK VI. HOOFDST. j. voor C. 53J. van R. ógq. Onderwer pine der Britten. '* fatnefis. iSaf " romeinsche zë binnen de wal' van zijne legerplaats befluiten. Omtrend tien dagen verliepen 'er in rusteloozen arbeid tot dit verbaazende werk , na welks voltooijing hij op nieuw zijnen heirtogt hervattede (i). C/esar vond nu het aantal der vijanden aanmerklijk vermeerderd. De eilanders waren van alle kanten opgekomen, en hadden eenen Koning cassivellaunus aan het hoofd , wiens eigen Rijk van de Zeeftaaten afgefcheiden werd door de Theems*, op eenen afftand van tagtig duizend fchreden van de zee. Schoon deze Vorst te vooren in geduurigen krijg geleefd had met de overige volkeren , hadden dezen allen echter hem het algemeene krijgsbeleid opgedragen tegen hunner allergemeenen vijand. In het eerst behaalde hij eenige voordeden op de Romeinen, dien hij aan den fchrik der Brit' fche ftrijdwagens was verfchuldigd ; doch in eenen tweeden aanval, dien hij deed met oogmerk , om hunne voerageerende benden aftefnijden, onderging hij zulk eenen zwaaren (lag van de Romeinfche rui- f i; Ces, de heil. Gall. L. V. c. o—n.  geschiedenissen. 1^3 ruiters, dien caesar tot derzelver bijftand had gezonden , dat zijne hulpbenden hem verlieten, en de Romeinen geene vereenigde Britten meer te beftrijden vonden (»), ' Nu trok cjesar voord naar de Theems,. ten einde cassivellaünus zeiven op het lijf te vallen. Hij vond deze rivier flechts op ééne plaats doorwaadbaar, en zulks nog niet zonder groot gevaar , wijl de vijand aan gene zijde met eene aanzienlijke magt gereed ftond , cn boven dien het bed der rivier zoo wel, als den tegenoever, met zeer veele fcherpgepunte veldftaaken bezet had. Krijgsgevangenen en overlopers hadden ca sar hiervan verwittigd: hij ondernam echter cn volvoerde den overtogt. Zijne keurbenden, fchoon tot de borst toe te water gaande, , rukcen met zulk eene fnelheid aan, dat de vijand derzelver fchok niet afwachtede, maar vluchtende den oever verliet. Cassivellaunus gaf nu den moed tot een algemeen treffen op, maar niet de hoop , om den onkundigen veroveraar op eenen vreemden grond zeer veel nadeels toe (O C«s de bell. Gall. L. V. c 15. M 4 VII. BOEK. VI, HOOFDST. . voor C. . van R, 699.  i$4 romeinsche vn. SOEK VI HOOFDST J. voor C , 53J. van R 699. * Die «ar Middlefex en Etjèx. toe te brengen. Hij liet zijne meeste benden uit een gaan , doch hield omtrend vier duizend wagenvechters bij zieh , met welken hij in de bosfchen ging loeren op CjESar's afzonderlijke benden , wanneer zij zich te onvoorzichtig van het groote heir verwijderden , waartoe hij zelf hun listig in hinderlagen wist te lokken. Zijn oogmerk gelukte: doch caesar gaf weldra bevel aan zijne ruiters, dat zij zich niet van het voetvolk moesten verwijderen , maar zich gereed houden, om hetzelve in allen geval terftond bij te kunnen fpringen (1). Verfcheidene Britfche Staaten onderwierpen zich thands aan den veroveraar. De Trinobaniers * waren hier in de eerften. Hun Koning imanuentius was door cassiveli.au nüs omgebragt, en deszelfs zoon mandrubatius had reeds in Gallie bij caesar befcherming gevraagd tegen den moordenaar van zijnen vader. De Trinobaniers verzochten van ces ar dezen Prins als hunnen Vorst -'erug, en zonden hem veertig gijsfelaars in des* f CO C*s, de bell. Gall L. V. c. 18, 19.  GESCHIEDENISSEN. deszelfs plaatze, terwijl zij tevens zijn heir van koorn voorzagen. De beveiliging , welke zij daarvoor erlangden tegen allen overlast des krijgsvolks, deed terftond vijf andere nabuurige volkeren zich aan caesar onderwerpen. Vernemende van hunne afgevaardigden, dat hij niet ver was van de hoofdplaats van cassivellaunus, befloot hij dezelve terftond te gaan aantasten. Het geen de Britten hunne fteden noemde, was niett meer, dan een bosch , 't welk zij mei eene graft en legerwal omringden , en ii het welk zij met al hun vee de wijk na men, wanneer zij het tegen den vijand v kwaad hadden. Zulk eene ftad was m de hoofdplaats van cassivellaunu al mede: doch fchoon dezelve door nt tuur en kunst zeer fterk fcheen , tasted ca;sar dezelve van twee kanten moedi aan, en vermeesterde haar na korten tt genftand. De Britten namen de vlucht en lieten eenen fchat aan vee in hande der veroveraars agter (i). Cassivellaunus echter nog eer o (!) CiES. de bell. Gall L. V. c 20, 2i. M 5 vn. 10 EK VI. HO0?DST. J, VOCr C. 53 n J. van R, 699- l 1 S e T > n e  GESCHIEDENISSEN. t%7 nam hij mandubratius en de Trinobaniers in zijne bijzondere befcherming tegen cassivellaunus, wachtede de gevorderde gijsfelaars af, trok daarna metzijn heir terug , vond zijne vloot zeilvaar-, dig, fcheepte zich met zijne ganfche krijgsmagt weder in een weinig voor de herfstnachtevening, en kwam, in éénen nacht, behouden over (i). Te Rome was de Britfche landing en veldtogt dit ganfche jaar door het onderwerp °geweest der algemeene gefprekken, die echter meer fpottende, dan wel ernftig, fchijnen gevoerd te zijn , fchoon het leeven van duizende keurlingen en bondgenooten aan den eerzuchtigen g?est eene! ftouten veroveraars gewaagd werden. Cicero ontrusttede zich eerst geweldig ovei zijnen broeder quintus, doch vernan weldra : „ dat men even min van dezei ganfchen togt te vreezen, als te hoopen had; dat 'er weinig te vechten en niets t haaien viel; dat men 'er goud noch zil ver vond , en flechts (haven ten buit ko; ' maaken, waaronder men echter geen g£ (i) Cffis. de bell. Gall. L. V. c. 22, 23. VII. . BOEK vi. HOOFDST, [. voor C. 53. f. van R. 699. Zeden der Britten. I 1 » r 1  VIL SOEK VI. HOOFDST. J. voor C. , 53J. van R. 699. IO4 romeinsche kennen; dat hij dezen afgeflagen aanval geenzins met eigen wil, maar gedwongen door zijne onderdaanen, ondernomen had; dat zijne onderdaanen zelve daartoe alleen gekomen waren, om dat zij zich aan den algemeenen opftand der Galliërs niet hadden kunnen ontrekken; dat men immers hem noch hun zoo onnozel kon achten, als of zij alleen de Romeinfche magt hadden willen verbreken, maar dat geheel Gallie zamengefpannen had , om op dezen zelfden dag alle de winterkwartieren tevens aan te tasten, zoo dat de eene keurbende aan de andere geene hulp kon leenen; dat het aan Galliërs ook moeilijk geweest was, den Galliërs iet te weigeren, het geen de herfielling der algemeene vrijheid gold ; dat hij nu, aan deze geestdrift der zijnen voldaan hebbende, ook gaarne aan zijne betrekkingen tot c/e sar. wilde voldoen, en de Romeinen alzoo raadde, om op hun behoud bedacht te zijn; wijl 'er eene groote bende iran gehuurde Germanen over den Rhijn was gekomen, en binnen twee dagen ter beftemder plaats zou zijn , weshalven hij het aan het oordeel van sabinus en cot-  geschiedenissen. 195 cotta overliet, of zij zich ook ten ïpoedigften wilden gaan vereenigen met de keurbenden van cicero of van labienus, verzekerende hij hun van eenen veiligen aftogt , wijl hij zijne eigene onderdaanen niet minder zou verplichten, door hun alzoo van dit winterkwartier te bevrijden, als caesar, door hem, uit erkendnis, te zien zorgen voor deszelfs keurbenden (i)." De Onderbevelhebbers van CAS ar waren niet weinig verflagen op bet bericht wegens dit mondgefprek. Schoon door eenen vijand gevoerd, fcheen hetzelve hun echter opmerklijk , vooral omdat zij niet konden gelooven, dat de Eburoners, een gering en veracht volk, op zich zelve de Romeinen zouden hebben durven be» oorlogen. Zij riepen dus eenen krijgsraad zamen, waarin zeer verfchillend werd geoordeeld. Cotta was met een groot aantal Krijgstribunen en de voornaanfte Hopluiden van begrip : „ dat men geen overhaast befluit moest nemen, noch de winterkwartieren verlaren , zonder 's Veld- heerfl O) Caïs. de bell. Gall U V. c. 24—27. N a VIL boek VI. hoofdst. J. voor C» 53 J. van SU 699.  VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 53 }. van R. 699. I96 ROMEINSCHE heers last; te minder, daar bun leger wel verfterkt , en tevens genoegzaam van kevensvoorraad was voorzien ; terwijl 'er nooit iet fchandelijker of redenloozer zijn kon , dan in zaaken van bet uiterfte belang maatregelen te nemen naar de onderrichtingen van eenen vijand." Sabinus beweerde, aan den anderen kant: „ dat het te laat zou zijn , om op den aftogt te denken, wanneer de vijand, door de Germanen verfterkt , den aanval hervatteden , of wanneer de nabuurige keurbenden eenig merklijk nadeel geleeden hadden ; dat c x. s a r ongetwijfeld reeds naar Italië was ; dat de vijand hierop alleen zoo ftout geworden was ; dat ambiorix zich voiftrekt niet zou gewaagd hebben, ten zij hij zeker van zijne zaak was geweest; dat zijn gevoelen alzins veilig was, wijl men , wanneer 'er gen kwaad was, zonder eenig gevaar, het naastgelegene winterleger zou kunnen betrekken, en, wanneer geheel Gallie daadlijk met de Germanen zamenfpande , het 'behoud alleen in den fpoed zou gelegen zijn , terwijl het gevoelen van cotta hunne benden, indien al niet aan een  geschiedenissen. een oogenbliklijk gevaar, ten minden aan een Jangduurig georek zou blootdel len Ci)" ' Dit verfchil van gevoelen werd met' hevigheid gevoerd. Cotta en de voor-J naam de leden van den. krijgsraad hielden hun duk daande. Sabinus riep daartegen met zulk eene luide dem , dat het door een goed deel des krijgsvolks gehoord wierd : „ het zij dan zoo , gelijk gij wilc; ik ben de man niet, die meer dan iemand uwer, voor .doodsgevaar zou vre^zen .; maar zij , die mij nu hooren, zullen , in den nood , van u verandwoording eisfehen, daar zij, wanneer gij wilder , binnen twee dagen , in de naastgelegene winterkwartieren , met hunne overige fpitsbroeders een gelijk lot zouden kunnen dragen , in plaats van verre van hun verwijderd en verbannen, door het zwaard of den honger te vergaan." Men dond op en de krijgsraad zou fcheiden, doch deszelfs leden fmeekten de beide Bevelhebbers: „ dat zij toch niet alles wilden waagen aan hunne on- ver- (I) Cms. de bell. GalL L. V. c. 38, 29. ' N 3 VII. DOEK VI. 100FDST. . voor C» 53. . van Rj 600.  VII. boek VI. "hoofdst. J. voor C. . 53. J. van R €99' Sabini en cott komen mf alle hunn jenden on IOS ROMEINSCHE verzetlijke eigenzinnigheid; dat alles wel zou gaan, het zij men bleef, het zij men opbrak , wanneer men flechts eenftemmig handelde." Het werd middernacht, eer een van beiden toegaf: cotta deed zulks mi het eerfte ; sabinus hield het zijne vol. Men gaf bevel, om op te breken met den dageraad; het overige gedeelte van den nacht werd flaaploos doorgebragt, wijl elk zich tot den aftogt moest gereed maaken. Met het aanbreken van den dag verliet men het leger zoo gerust, als of men van den besten vriend daartoe geraaden was, terwijl men langzaam met eenen zeer langen trein en grooten nafleep uittrok (1). s De Eburoners, die den ganfchen nacht K opmerkzaam waren gebleeven op de hou* e ding der Romeinen , en uit derzelver ''drukte en gewoel den aanftaanden aftogt hadden opgemaakt, lagen hun reeds, op den afftand van twee duizend fchreden, in twee hinderlagen op te wachten. Het voorde en grootfte gedeelte des heirs werd eensklaps door hun afgefneden van het (1) CiES. de bell. Q»ll. L. V. c. 30, 31?  geschiedenissen. 199 het agterfte , en in de fpits zoo wel, als in den rug beftreeden. Sabinus, die niets minder had verwacht, was verlegen, liep ginds en herwaards, fchaarde de benden, maar deed alles met zoo groote vsees en verwarring, als men doorgaands bij hun ontmoet, die in den nood raad moeten fchaffen. Maar cotta, die reeds voorzien had, dat dit gebeuren kon, en ook daarom tegen den aftogt had geftemd , behartigde beider welzijn met al zijn vermogen, en gedroeg zich in het oproepen der benden en der krijgsluiden als Veldheer , in den flag als krijgsman. De lange legertrein maakte het onmogelijk, overal het oog te laten gaan; dit deed hem , met goedvinden van s abinus, bevel geven, om de geheele bagagie in den loop te laten , en in eenen kring te vechten : eene krijgswending 3 volgends cje. sa u's oordeel, in zulk eer geval wel niet te misprijzen , maar di< den foldaat ontmoedigt, den vijand ftou maakt, en veelen de gelederen doet vei laten, om uit de bagagie te haaien, het geen hun van de meeste waarde is, ter wijl 'er gejammer en gemor bij de ove N 4 r VIL BOEK. VI. HOOFDST. |. voor G 53. |. van R 699' t f  20© rqmeinschb VII. BOEK VI. HOOFDST. ' J. voor C. . si- J. van ft. > rigen ontftaan. Ambiorix gedroeg zich als een uitmuntend Veldheer. „ Houdt Hand , riep hij den zijnen toe , de buit is ons, verzekert u maar eerst van de overwinning!" De Romeinen , niet min. der in aantal noch in dapperheid , dan de Qburoners, vleidden zich, fchoon hun een Veldheer en het goed geluk ontbra^ ken , door heldhaftigheid allen gevaar te boven te zullen komen , en maakten ook telkens eene groote flachting , zoo dikwijls een hunner Cohorten eenen uitval op den vijand deed. Ambiorix , dit opmerkende, gebood de 'zijnen, de handr gemeenfchap te ontwijken, maar op eenen afttand met hunne fchichten te vechten. De Romeinen, die hier door veel leeden, zonder zich veel te kunnen wreeken, hielden het echter tot in den agcermiddag pit, zonder iet begaan te hebben, hunnen naam onwaardig. Maar nu werden bAlVEntius en lucanius, twee Hopluiden van grooten invloed bij het krijgsvolk , zwaar gewond , en cotta zelf met eenen flingerfteen in het gelaat getroffen. Sabinus,- nu geheel wanhoopende, zond zijnen tolk naar ambiorix, om  GESCHIEDENISSEN, 2QX om kwartier te vragen voor hem en zijne benden. Deze andwoordde hem : .„ dat, indien sabinus zelf met hem wilde fpreken , hij hem verzekerde dat hem • geen leed zou gefchieden , «n i tevens , hoopte, dat zijne benden ten besten des Romeinfchen krijgsvolks wel naar hem .zouden willen hooren." Sabinus deelde aan cotta dit verkreegen and woord mede , en floeg hem voor, om nevens hem dit mondgefprek te gaan houden: maar cotta wilde zich niet naar eenen gewapenden vijand begeven , en bleef daarbij onverzetlijk. Sabinus ging dan alleen , maar vergezeld van zijne Krijgstribunen en voornaamfte Hopluiden , naar ambiorix, legde op deszelfs bevel zijne wapenen neder , gebood hetzelfde aan zijn gevolg, en werd, terwijl ambiorix opzetlijk een breedvoerig gefprek hield, langzaamerhand geheel omcingeld door vijanden , die hem trouwlooslijk het leeven benamen. Het gevecht werd hierop van de Eburoners met een verfchriklijk gefchreeuw en geloei, ten gewoonen teeken der overwinning, hervat; de Romeinen werden geflagen; cotta fneuvelde N 5 al VII. BOE K. VI. HOOFDST. . voor C. 53. . van R» 609.  202 ROMEINSCHR VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 53- „ J. van R. 699. al vechtende met een groot aantal volks; de overigen namen de wijk naar de verlatene legerplaats ; zij werden hevig vervolgd ; een Romeinsch vaandrager wierp den adelaar over de legerwal, bleef zelf 'er buiten , en ftierf als een held ; zij, die behouden binnen kwamen , verdeedigden het leger tot middernacht, en bragten allen tot één toe zich zeiven uit wanhoop om het leeven. Maar zeer weinigen , die het treffen waren ontweeken, kwamen langs onbekende wegen, door bosfchen en wildernisfen in het winterkwartier van labienus de tijding brengen van dezen rampzaligen dag (1). Stout op deze overwinning , begaf zich ambiorix terftond naar de Aduaticers, zijne nabuuren, met bevel voor zijn voetvolk , om hem te volgen. Dezen door het verhaal zijner feiten opgeruid hebbende, ging hij den volgenden dag naar de Nervi'irs , en raadde hun, zich van de kans te bedienen , om voor altijd hunne vrijheid te berftellen, en zich van de Romeinen te wreeken, welke hun door de ne> (O Cjes. de bell. Gel!. L. V. c. 32—37.  geschiedenissen, 2c>3 nederlaag en dood van twee Onderbevelhebbers met een zoo aanmerklijk gedeelte der Romeinfche krijgsmagt, werd gegeven. 'Er was Hechts een onverhoedfche aanval op cicero's keurbende noodig, naar zijn zeggen , en daar toe bood hij hun zijnen dienst. Het overfchot van dit roemruchtig heldenvolk had zulk eene voordragt Hechts te hooren; terftond gingen 'er boden af naar de onderhoorige gemeenten, om ten fpoedigften met alle magt op te komen en cicero te overvallen , eer hij bericht van het gebeurde kreeg. Het Ro meinfche krijgsvolk, 't welk in de bosfchet hout hakte, werd terftond door vijandlijki ruiters opgeligt, en de ganfche legerplaat door de vereenigde magt der Eburotters Aduaticers en Nerviërs beftreeden. Ci cero's keurbende verdeedigde de leger wal met zeer veel moeite, wijl de vijan zich het beste gevolg van den fpoe voorftelde, en na deze overwinning, zie van de ganfche herftelde vrijheid voc altijd verzekerd hield ; men. hield b echter dien dag uit. Cicero fchrei terftond aan c^sar, en beloofde ee ze vil. B ORE vi. HOOFDST f. voor C. 53' „ [. van R. 699' Opftand der Nerviërs en Aduaticers. i t Moedige verdeedi• ging van q> \ CICERO. 3 h tr ;t if n :r  VIT. 10 s k Vf. HOOFDcT. j. voor C 53J. vhd R* 699. 204 r.omeinschb zeer groot loon aan de overbrengers van dien brief, maar zij vielen den belegeraars in handen , die alle wegen bezet hielden E„n ongelooflijke vlijt richtede des nachts hond.-rd en twintig torens op van de bouwftof, welke men reeds ter verft, r'dng der legerplaats had bij een gebragt, en voltooide alles , wat aan rezelve nog ontbrak. Den volgenden morgen werd de aanval- met eene veel grooter magt hervat, maar even , als den dag te vooren , tfgeweerd. Dit duurde dzoo eenige dagen voord , terwijl men des nachts zelfs aan de zieken of gekwetften, geene rust vergunde, maar zich geduurig weder tegen eenen volgenden ftorm in ftaat ftelde. Cicero zelf, fchoon zeer zwak van ligchaam , gunde zich geene nachtrust , zoodat het krijgsvolk hem moest dwingen , om toch zich zeiven te ontzien (1). Eenige Bevelhebbers en voornaame Nernèrs, die met cicero gemeenzaamer bekend waren , gaven nu te kennen, dat 2ij een gefprek met hem begeerden , het welk CO Cïss. de telt. Gall. L. V. c, 38—40.  geschiedenissen, fiop reddeloos achten , tegen hem verzetten. Hij voert het zwaard , en velt 'er eenen neder, ja drijft de anderen terug: maar, hun al te driftig vervolgende > ftruikelt hij en valt. Pulfio ontzet hem nu op zijne j beurt, en beiden keeren zij , na veele vijanden verflagen te hebben, behouden in de vesting terug. Het goed geluk had alzoo beiden elkanders redders gemaakt , en niet gewild , dat de een zich boven den anderen , bij zoo veel moeds, zou beroemen (i). De verdeediging werd den Romeinen nogthands van dag tot dag bezwaarlijkere en gevaarlijker, uit hoofde van het groot aantal van gekwetften, terwijl bet tot nog toe onmogelijk gebleeven was , eenig bericht aan caesar te doen toekomen. Eindlijk echter vond men eenen Galüfchen (laaf, dien men , onder toezegging van zijne vrijheid , overhaalde , om zich met eenen berichtbrief aan c/esar te belasten, en wien het van wegens zijne kleeding en taal gelukte, de Nerviërs te (i) Cms. de bell. Galh L. V. c. 44. XVI. deel. O VII. BO.'E VI. HOUFDST. [. voor C. 53. van R, 6S>9- Cicero loorcffisAS mtzet.  geschiedenissen. 211 terftond met den renbode uitgetrokken waren , en legde zelf op dien dag twintig duizend fchreeden * af. Met dit fpoedig beraad en deze fnelle werkzaamheid vereenigden zich in caesar het bedaardst en fchranderst overleg. Hij liet crassus met zijne keurbende te Samarobriva ftand houden, alwaar de gijsfelaars der onderfcheidene Staaten, de registers van oorlog , en de voornaemfte magazijnen waren. Fabius, die zich mede niet lang had opgehouden , kwam hem met zijne keurbende te gemoed. Labienus alleen , die het lot van sabinui vernomen had , en zich door de ganfche magt der Trevirers reeds bedreigd zag waagde het niet, zijn leger te verlaten, ui vrees voor den ftout geworden vijand, maar gaf aan ces ar omftandig berich van het voorgevallene bij de Eburoner. en van zijnen eigen toeftand , zijnde he geheele heir der Trevirers Hechts dri< duizend fchreden van zijn winterkwartiei gelegerd (i). C/es ar billijkte het gedrag van la- eie (i) C*s. de heli. G*ll. L. V. o. 46, 47. . O a vu. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C!. J. van R, 699. * 6 uuren gaans.  VIL Boek VI. hoofdst. J. voor C. 53J. van R 60,9.. BIS ROMEINSCHE bienus, maar vond zich nu twee keurbenden zwakker , dan hij gereekend had. Het meeste heil echter van de fnelheid zijner bewegingen verwachtende , trok hij met verdubbelden marsch tot het land der Nervttrs door , vernam aldaar, uit eenige gevangenen, in welk gevaar zich cicero bevond, en haalde eenen der Gallifche ruiters door groot loon over, om hem ten fpoedigften eenen brief te brengen. De brief was in het Grieksch gefchreeven, om, wanneer hij onderfchept wierd, voor den vijand onverftaanbaar te blijven, en de bode had last, om denzelven, rondom eene werpfpies gerold, over de legerwal te werpen , wanneer hem zeiven de toegang binnen het leger onmogelijk was. De inhoud beloofde aan cicero een fpoedig ontzet, en moedigde zijne heldhaftige ftandvastigheid aan. De Galliër maakte van de werpfpies gebruik , doch dezelve bleef in eenen fchanstoren zitten, alwaar hij twee dagen lang door niemand bemerkt werd ; eerst op den derden werd bij gezien, en door cicero voor het ganfche heir met verrukking gelezen, wanneer de opgaande rook en vlam tevens reeds  geschiedenissen; «13 reeds de nadering van het ontzet zichtbaar maakten (1). De Galliërs , door hunne befpieders hiervan mede verwittigd, verlieten het beleg en trokken tegen caesar zeiven, met alle hunne benden op. Dezelven waren zestig duizend mannen (lerk. Cicero bediende zich andermaal van eenen flaaf, om CjESar daarvan te verwittigen en alle omzichtigheid op zijnen togt aan te raaden. De Veldheer ontving dien brief om middernacht , en bemoedigde terftond de zijnen tot een dapper onthaal der vijanden. Den volgenden morgen vroeg rukte hij nog vier duizend fchreden voord, en kreeg het vijandlijke heir aan de overzijde van eene uitgeftrekte vlakte en rivier in het oog. Het was gevaarlijk, op eenen onvoordeeligs n grond met zulk eene krijgsmagt aan den flag te komen; het daadlijk ontzet van cicero vorderde nu ook zulk eenen lpoed niet meer; hij floeg zich dan neder op de beste plaats, welke hij hier kon vinden. Schoon zijne zeven duizend mannen, vooral zonder legertrein, gce- (1) C/ES. de bell. Gall. L. V. c. 48. O 3 vu. BOEK VI. HOOFDST. f. voor C. 53. [. van R» 699.  GESCHIEDENISSEN. 221 fcheen, werd, ren aanfchouwen des ganfchen heirs, met veele folteringen afgemaakt. Op dezen landdag werd c in g etob, li, de fchoonzoon van indutio m a r u s., die c*sars zijde bleef houden, voor vijand des vaderlands, en zijne goederen voor verbeurd verklaard. Daarna indutiomarus kennis, dat de Senoners , de Carnuters en verfcheidene andere Staaten hem om bijftand hadden gevraagd: dat hij alzoo voornemens was, zijne magi bij de hunne te voegen , en gezamenlijl het land der Rhemers af te lopen ; doel dat men alvoorens het leger van lab ie NUs had te overmeesteren, waartoe h: zijne bevelen gaf (i> Labienus, wiens legerplaats zoo fter was van natuure als door kunst, vreesd niet, maar was veel eer bedacht op all eigene krijgskans. Door cingetori en deszelfs vrienden wegens de gehoud< ne aanfpraak van indutiomarus 01 derricht, zond hij zijne geiastigden na de omliggende Staaten, en eischte de zeiver ruiters op tegen, eenen bepaald ds (i) C«s. de iel/. G*lt. L. V. o. 56. VII. boek vi. hoofdst. [. voor C S3* n f. van K.» 699' l. ) f Indutiomarus door 2 la81f.nus e verflagen. SC 1- kf r;n*  ÊESCHIÉDENlSSEN* 22? Hij wist, dat ambiorix, aan wien hij inzonderheid den dood der Romeinfche benden wilde wreeken , ih vriendfchap ftond met de Mefiapi&rs > die tot nog tóe in hunne bostenen en moerasfen alle aan. vallen der Romeinfche wapenen hadden te leur gefield, zonder ooit den minnen Hap ter onderwerping te hebben gedaan; hij wist tevens, dat ambiorix, door middel van de Trevirers, in verftandhouding was met de Germanen , en Oordeelde het daarom noodig, hem van deze twee fteunzels te berooven, alvoorens hem zeiven aan te tasten. Dit befluic genomen hebbende, zond ces ar zijne bagagie naar het leger van labienus, verfterkte hetzelve met twee nieuwe keurbenden , en ging zelf met vijf anderen, zonder eenigeh legertrein , op de Meiapiefs af. Dezen verlieten zich enkel op de zeifsverdeediging van hunnen grond , en vluchteden naar hunne moerasfen en bosfehen , maar de Romeinen verdeelden zich in drie heiren , floegen bruggen over de moerasfen , maakten veele menfehen en beesten ten buit, ltaken alle wooningen in brand* en dwongen alzöo de MenapUrs, om P 2 dooï SOE K. VI. HOOFDST. |. voor C. 52. |. van Ri  geschiedenissen. 22 en twintig Cohorten tegen, terwijl hij vijf anderen bij de bagagie in het leger liet. Op duizend fchreden afftands verfchanste hij zich , wijl hem eene ongemaklijke rivier van den vijand affneed, welke hij even min durfde overtrekken, als hij zulks van den vijand verwachtede. Men liet zich nu luid hooren in den Romeinfchen krijgsraad, als of men, in dezen toeltand, zich niet behoorde te waagen aan de zoo nabij zijnde komst der Germanen; en men beflooc, den volgenden morgen vroeg reeds weder af te trekken. De menigte van Gallifche ruiters , die thands meer dan half gedwongen bij de Romeinen dienden , kon de vijanden hier van niet lang onkundig laten. Labienus ontdekte echter des nachts zijn waare oogmerk aan zijne voornaamfte Bevelhebbers, en liet, om de misleiding te vermeerderen , het geraas en getier bij het opbreken veel luidruchtiger maaken , dan zulks anders in een Romeinsch leger plaats had. Ook dit werd door de befpieders, gelijk men gewild had, opgemerkt , en caauwlijks was de agterhoede afgetrokken, of de Trevirers maakten eikanderen wijs: P 3 „ dat VIL BOEK VI. HOOFDST. J-. voor C. 5a. }. van R. 70£?.  536* ROMEINSCHB VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 700. Zei fsmoord van cativulsus. vloed der zee tot eilandjens gevormd werden , terwijl ook veelen hun ganfche land verlieten, en zich met al het hunne op vreemden grond vertrouwden. Cattvulc u s, die de Eburoners voor de helft beftuurde en met ambiorix tot dus verre had zamengefpannen , maar thands te zwak van ouderdom was, om de lasten van den krijg of van de vlucht te dragen, vervloekte te laat zijnen raadsman , en maakte zich zei ven van kant door middel van eenen Taxis- drank , welk geboomte toen ten tijde menigvuldig in Gallie en Germanie gevonden werd (1}. De Cl) Ces. de bell. Gall. L. VI. c. 30, 31, — Deze cativulcus, ook cattivolcus ge. fcbreeven, wiens naam zijnen oorfprong fchijnt aan te wijzen uit dat volk, 't welk onder den naam ran Gatten een gedeelte van ons tegenwoordige /aderland bewoonde, Cengelb. aloude Staat. D. I. bl. 318 ) wordt ook door anderen gehouden 'oor zekeren kattenwald, eenen Batavier, 3ie met de Romeinen onder cjesak een verbond ?ou gellooten hebbsn. - Zie o. van loon aloude Hol/. Hifi. D. I. bi. 24. aangeh. bij j. wagesaar Vader/. Hifi. D. I. bl. 47.  geschiedenissen. 237 De Segners en Condrufers, Germanen van afkomst, en tusfchen de Trevirers en Eburoners woonachtig , zonden nu afgevaardigden aan caesar, met verzoek, ■ om hun toch niet onder zijne vijanden te , tellen , noch alle de Germanen aan gene zijde van den Rhijn op gelijken voet te behandelen , wijl zij aan geene vijandlijkheden gedacht noch ambiorix geholpen hadden. C/esar liet hun vrij met de uitlevering der Eburoners , die bij hun de vlucht genomen hadden, en vervolgde niet te min zijnen togt, die de uitrooijing van dit ganfche volk ten wreeden doel had. Hij verdeelde daartoe zijn heir in drieën, en zond al den legertrein naar Aduatuca, eene fterkte omtrend midden in het land der Eburoners gelegen, alwaar sabinus en cotta hun noodlottig winterkwarüer gehad hadden. Hij verkoos deze plaats daartoe te liever , om dat de ves« tingwerken des voorigen jaars aldaar nog in wezen waren, en legde in dezelve eene der drie keurbenden , welke hij het laatst in dienst had gekreegen , ter bewaaring der bagagie van alle de overigen , onder het bevel van q. tullius cicero, wien VII. boek: VI. hoofdst,' . voor C. 5 • r. van R. 700.  VII. BOEK. VI. HOOFDST J, voor C. 52. J. van R 7CO. De Me. napiërs beftreeden. 238 rome1nsche wien hij nog twee honderd ruiters toevoegde (1). Bij deze verdeeling van het Romeinfche heir, kreeg labienus bevel, om met drie keurbenden naar den zeekant te trekken in de nabuurfchap der Menapi rs. C< trebonius, werd met eene gelijke magt ter plundering uitgezonden bij de nabuuren der Aduaticers. Caesar zelf begaf zich met dë drie overigen naar de rivier de Schelde en den uithoek van het Arduenner bcsch, werwaards hij vernam , dat ambiorix zich met eenige ruiters begeven had. Bij zijn vertrek zeide hij, binnen zeven dagen te zullen wederkeeren , tegen welken tijd hij wist , dat de bezettitjg van Aduatuca nieuwen voorraad van leefmiddelen zou nodig hebben. Hij beval tevens san labienus en trebonius, om, indien zulks zonder nadeel door hun gefchieden kon, op dien zelfden dag terug te komen, ten einde als dan een nieuw ontwerp van krijgsbeleid naar vereisch van omftandigheden te vormen (2). Men Het land, 'twelk zij betrokken, lag ten zuiden van Hijrcanie , ten westen van dat der Me ders. Het was eng en ongemaklijk, meestal uit dorre en zandige bergen beftaande , wier toppen de ftrengfle koude door derzelver hoogte, wier daalen de grootfte hitte door derzelver gullen grond deeden gevoelen, zoodat twee ftrijdige faeifoenen dit gewest beftendig fcheenen te beheerfchen. Eene lange reeks van eeuwen bleeven de Parthers in de gefchiedenis der Vol* ke« (l) Justin. L, XLI. c. r«  GESCHIEDENISSEN. *53 keren fchier onbekend. Naauwltjks hoorde men van hun eenig gewag onder de Jsfyrïérs en Meders, onder de Perfsn en de eerfte Macedonifche Vorften van Syrië. Omtrend vier en eene halve eeuw geleeden, wekte ars aces eenen opttand onder hun tegen de onderdrukkingen der Macedonifche Landvoogden ,^wanneer antiochus, door fchandlijke vleijerij God bijgenaamd, de kroon van Syrië droeg Deze arsaces zelf wordt niet bepaalt te huis gebragt door de Gefchiedfchrijvers fchoon hem de Part hers zelve vereerdei als den. Stichter van hunnen Staat , ei zijne gedachtnis in zoo groote waardi hielden , dat alle hunne Vorften zich naa zijnen naam lieten noemen. Zijne landgenooten eenmaal in vrijhei van vreemden dwang gefteld hebbende wilde hij hun niét binnen de enge grenze van eenen zoo ongunftigen grond beflo( ten laten. Hij breidde hunne bezittinge uit, en werd daarin door de krijgshaftig heid en eerzucht zijner opvolgeren de wijze vervangen , dat de oorlogen , du de Parthers in agtervolgende tijdperkt tegen de Koningen van Syrië , wier ve ra VII. BOEK VII. HOOFDïï» \ I I ( i » n »- n n n r- >  254 romeinschb VII. BOEK. VII. HOOFDST. Hunne eden. mogen fteeds afnam, tegen de Scijthen, de Ba&riërs en Armeniërs voerden, zulk eene wijduitgeftrektheid 'bezorgden aan hun grondgebied, dat hetzelve ten dezen tijde fchier alles befloeg tusfchen den Oxus en den Euphraat. Ctep.phon was eene hunner hoofdlieden aan den Tiger , Ecbatana de andere in Medie; in de eerfte was het hof in den winter , des zomers in de laatfte of ook in Hijrcanie (i). Hunne zeden waren oorfpronglijk met die der Scijthen gelijk , en bleeven lang beandwoorden aan den ruwen grond, dien zij hadden betrokken: maar hunne oorlogen maakten hun daarna bekend met de voordeden der kunften en de gemakken der weelde, en hunne veroveringen van milder grond en veelerleijen rijkdom Helden bun ter naarvolging der befchaaving in Haat. S ure nas, de overwinnaar van crassus, die twee honderd wagens met bijzitten rondvoerde,en duizend kemels voor zijnen veldtrein behoefde, beflischte voorzeker de buitenfpoorige hoogte hunner tegen* woor- (i) Strab. L. XVI. p. 743. Dio cass. Li KL. p. 126, 127.  GESCHIEDENISSEN. $55 woordige weelde (i). Het talrijke vrouwentimmer hunner Koningen , naar wier voorbeeld zich toch het ganfche rijk wil formen , gaf boven al een geheel Oostersch voorkomen aan de nakomelingen der Noordfche vluchtelingen (2). Dezelven verlooren echter niets van hunne aloude ftrljdbaarheid , en voerden nog, eenige voorvaderlijke wapenen. Hun voetvolk was weinig beduidend in aantal en Hevigheid: maar hunne ruiterij was, zelfs vluchtende, nog geduchter, dan bij den aanval (3). Elk hunner was een boogfchutter van zijne vroegfte kindsheid af; het drooge hunner luchtgefteldheid gaf veerkracht aan hunne boogen, en het vlakke van hunnen aangewonnen grond gelegenheid voor de gadelooze krijgswendingen hunner paarden ; de winter alleen verflapte de peezen hunner boogen , maar ir denzelven kenden zij hun zwak te wel om te veld te blijven. De brandende hit te der zon kon hun daartegen niet afmatte! (1) Plüt. in crass. p. 55°"» C2) Justin. L. XLI. c. 2, 3. (3) Horat. L, I. od. 19. L. II. od. 13. VII. BOEK VII. HOOFDST. Hunne trijdbaarleld. » 1  VII. boek VII. hoofdst, Hunne lyijgsmagt, Het paard, rijden. 356 ROMEINSCHl ten in den zomer, en tegen den dorst kenden zij veelerleije hulpmiddelen. Dit maakte hun on verdrijf baar van hunne eenmaal verder uitgebreide grenzen : maar maakte hun tevens min gefchikt, tot hec voeren van eenen langduurigen en verafgelegen krijg (1), Hunne legers beftonden meer uit flaaven, dan uit vrijgeboorenen : derzelver aantal vermeerderde dagelijksch, wijl alle vrijlating was verbooden. Men zorgde échter voor hun niet minder, dan voor eigene kinderen, nevens wien men hun vooral in het paardrijden en boogfehieten onderwees. Elk leverde in den krijg, nasr gelang van zijn vermogen, zeker aantal van zulke ruiters aan den Koning, waarvan antonius 'er naderhand vijftig duizend in het veld vond , terwijl 'er bij die gelegenheid maar vier honderd vrijgeboorenen werden geteld (2). Hunne leefwijze was fchier een geduurig opzitten. Zij kwamen te paard in hunne gezelfchappen zoo wel, als in het veld 5 (1) Dio cass. L. XL. p. 126, 187. (2) Justin. L. XLI. c 2.  geschiedenissen. 259 van eenen geweldigen ftorm, maar hij wachtede niet tot zij bedaard was, en verloor een groot aantal zijner fchcpen. Afgefchrikt door dit verlies , vervolgde hij zijnen togt verder te land. Calatie doortrekkende , vond hij den Koning dejota* rus, reeds hoog bejaard , nog volijverig in het ftichten eener iïad. „ Wel Koning, begint gij te twaalf uuren te timmeren ?" vroeg crassus hem fpottende. „ Wel Veldheer, gaf hem dejotarus glimlagchende ten antwoord , gij zijt ook niet vroeg op , om uwen togt tegen de Parthers te ondernemen." — Een woord, 't welk klemde, daar crassus reeds over de zestig jaaren was , en nog ouder van gelaat fcheen, dan hij waarlijk was. Bij zijne komst in Syrië fcheen eerst Talles te voldoen aan zijne verwachting. Hij had onverhinderd eene brug kunnen flaan over den Euphraat, en zich, na deszeifs overtogt , veele fteden van Mefopotamie zonder flag of ftoot in handen zien et d. WlJTHENBACHlr judicium de hac dhfert. in Biblioth Critic.Vo\. II!. P.r. p» 92, g^.Con/en fr. balduin vs de Inftit. Hift.$. 58.Paris. 1561. R % Vlf. boek. VII, hoofdst. J. voor C. 53. J. van R, 699. Veroverin* gen door :rassus in Syrië*  VII. I01K VII. HOOFDST. J. voor C. 53J. van R, 699. P. CRASSU komt met duizend ruiters b zijnen va' der. 260 RÖMEINSCHE zien vallen. Slechts ééne ftad, Zenodotia genaamd, had moeite gekost, en hem bij den ftorm honderd mannen doen verliezen, waar voor zij met eene geheele uitplundering en ontvolking had moeten boeten. Crassus had zich daarvoor den Veldheernaam laten geven, het welk hem werd ten fchande gereekend, als die zich dus geene roemrijker bedrijven fcheen voorteftellen. Hij lag bezetting in alle de onderworpene fteden, 't welk hem zeven duizend voetknechten en duizend ruiters kostede, en trok met zijn overige heir in Syrië te rug, om aldaar te overwinteren. 1 Zijn zoon, die onder^cjesar in Gallie loflijk had gediend, kwam hem nu in j Syrië met duizend uitgelezene ruiters ontmoeten, en moest het reeds als eene aanmerklijke fout in het beleid zijnes vaders opmerken, dat hij, daar hij zich van Babyion en Seleucia had kunnen verzekeren, welke beide fteden den Partkers fteeds vijandig waren, door zijn terugtrekken den vijand gelegenheid had gegeven , om zich tegen den onverwachten krijg toe te rusten. Euiten dien hield hij zich in Syrië meer bezig met het werk eenes Penningmeesters, dan wel  VII. BOEK VIL HOOFDST. J. voor C. 53J. van R. 699. 46a ROMEINSCHE fiaaf gouds te beter te bewaaren, had hij dezelve verborgen in eenen uitgeholden balk, dien hij geplaatst had boven den ingang van het heilige der heiligen des tempels , zoo dat het voorhangzel diens heiligdoms aan denzelven was vastgemaakt. Deze fchatbewaarer, het oogmerk van crassus ter plundering van dem tempel bemerkende, trachtede het zelve door fchikking met den roofzuchtigen Romein te voorkomen, en iprak hem daarop van den verborgen fchat , dien hij hem beloofde in handen te zullen ftellen , wanneer hij zich daarmede wilde vergenoegen. Crassus nam het aanbod aan, en zwoer met plegtigen eede , daarna niet meer te zullen vorderen : maar naauwlijks had eleazer de voorwaarde van zijnen kant voïbragt, of crassus verbrak zijnen eed, roofde niet flechts de twee duizend talenten , dien pompejus onaangeroerd had gelaten , maar doorzogt den ganfchen tempel, en roofde alles wat hem van eenige waarde voorkwam, ter'zomme van nog egt duizend talenten daar te boven (1). TerCO Joseph. Antiq. Jud. L. XIV. «. 7. jd, 4s heil. Jud. L. I. e. 8.  LX  VII. 10 E K VIL hoofdst. J. voor C. 52. J. van R. 700, AlGABOS misleidt ckassus, «Ö8 10MEINSCHE zij geen treffen zouden durven waagen. Cassius waarfchuwde hem andermaal, om in eene der fteden, in welke eene Romeinfche bezetting lag , voor zoo lang rusttijd te geven aan zijn heir, tot dat hij iet zekers wegens den vijand vernomen had; wilde hij echter dit niet, dan raadde hij hem, langs de rivier te blijven tot aan Seleucia toe, wijl zulks hem eensdeels den toevoer zou openhouden , en ten anderen tegen alle onverhoedfche omcingeling dekken. Terwijl crassus nog aarzelde over *het volgen van dezen raad, voegde zich bij hem een doorfleepen Arabier, abgarus (i) genaamd, die bij zommigen bekend was als iemand, die bij pompejus in gunst had geftaan en als een vriend van Rome was aangemerkt , doch die nu aan de belangen des Parthifchen Konings ten dienst ftond, en door deszelfs Bevelhebbers gebruikt werd, om crassus van de rivier af te lokken en in de vlakte te brengen, wijl zij gee- nen Ci) Bij plutarchus wordt deze naam art- ammes, bij dio cassius augarus of a B» *arüs, bij florus mazares gefpeld.  GESCHIEDENISSEN. 309 tien zin hadden, om de Romeinen in geregelde flagorde van vooren aan te tasten. Deze vreemdeling wist zich weldra van het vertrouwen van den Romein meester te maaken. Hij iprak met grooten ophef van pompejus, als zijnen weldoener; toonde zijne verwondering over het heirvan crassus , maar nog meer over zijnen traagen voordgang , als had hij waarlijk nog wapenen, en niet flechts handen en voeten, noodig tegen menfchen, die reeds bezig waren , om hunne beste goederen bij een te brengen, en met dezelven naar Sc/jthie en Hijrcanie te vluchten. „ En zal 'er al te vechten vallen , voegde hij 'er bij, dan dient 'er haast gemaakt, eer ar saces zich van zijne vreeze herftelt en alle zijne magt verzamelt, terwijl gij thands geenen anderen tegenftand , dan van s urenas en sillaces vinden zult, dien hij enkel heeft gezonden , om u in uwen togt op te houden." Dit alles was volftrekt geloogen, vermids ar sa ces, terftond na het bekomen andwoord van crassus aan zijne afgezanten, zijne krijgsmagt in twee heiren had verdeeld , en zelf aan het hoofd des eenen ii VII. BOEK VII. HOOFDST. f. voor C J. van R 700. I  geschiedenissen; a^i Schoon nog geene dertig jaaren oud, bezat hij reeds grijs beleid , en bragt daardoor het allereerst aan de trotschheid en roekeloosheid van den ligtzinnigen grijs-' aard de gevoeligfte wonden toe (i). Crassus , die nog geheel onkundig was van den inval der Partners ia Armenië , liet zich door abgarus geheel misleiden. Dezelve trok hem fpoedig van de rivier af en bragt hem naar de vlakte , die eerst effen en gemaklijk was, maar weldra zandig, bar en woest werd, zonder dat het oog als nog derzelver einde zag. Het heir verfmachtede va n dorst en werd moedeloos, ja fchier wanhoopend, in het midden van deze woestenij , waarin men ftruik noch boom, plant noch heuvel ontmoetede , maar zich , als in eene zee, het gulle zand in volle golven zag tegen, ftroomen. In dezen toeltand kreeg met) tijding uit Armenië , dat noodige zelfverdeediging tegen arsa ces den Koning belettede, den beloofden onderftand aai crassus te zenden , dien hij nu vee] eer raadde, hem zeiven te hulp te komen. tei (i) Plut. in crass. p. 555, 556. VII. BOF K. VII. hoofdst. . voor C. 52. |. van R. 700. 1 >   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR M. S T U A R T. met kaarten en plaaten. ZESTIENDE DEEL, behelzende de geschiedenis van het gemeenebest van de nieuwe samenspanning van het eerste driemanschap tot aan den burgerkrijg tusschen pompejus en caesar. te AMSTERDAM, bij JOH ANNE S ALLART, MDCCC   VERVOLG VAN HET ZEVENDE BOEK. VIJFDE HOOFDSTUK. HET TWEEDE CONSULSCHAP VAN CRASSUS EN POMPEJUS, EN DE GESTELDHEID VAN ROME IN DE TWEE DAARAANVOLGENDE JAAREN. De zwaarfte en Moedigde flagen van den oorlog worden vervangen door vrede of door wapenftilftand , of rusten ten minften geduurende den winter: maar burgerlijke twist, die naar geene fchikking luistert , noch door den tijd bedaart, woedt zonder tusfchenpoozing (i). — Dit gold voorCO Freinsh. Suppl. Liv. L. CV. c. i. XVI. DEEL. A Inleiding.  geschiedenissen. 3 geeringsjaar te regelen , zagen deze pooging , hoé roekeloos zij anderen mogt fchijnen , niet önverfchillig aan: maar , vreezende , dat het Pratorfchap, door eenen cato bekleed, eene zeer gevaarlijke mededingfter van hun gewelddaadig Confulfchap zou worden, lieten zij niets i onbeproefd , om dezelve te doen misluk-^ ken. Zij riepen den Raad onverhoedscti' en buiten ieders weten bij een , en maakten van deszelfs onvoltalligheid gebruik, om de te verkiezene Overheden te ontheffen van het tijdverloop van zestig dagen, eer zij haar ambt aanvaarden, het welk anders de wet vorderde voor de aanfpraaklijkheid der verkoözenen , in geval van ongeoorlofde kuiperij. Hunne afhangelingen ert vrienden hier door tegen vervolging beveiligd hebbende, Helden zij ze tevens tot eene fchaamtelooze ftemomkoping uit hun eigen vermogen in ftaat : maar dé deugd van cato en haar algemeen geëerbiedigd gezag vermogt thands zelfs meer , en kon zich vleijen met den roemrijkften zegepraal. Het volk, hoe laag alreeds gezonken, fchaamde zich, eenen cato voor ftemgeld te verkopen, A 2 wiens vir. boes V. hoofdst. J. voor C. *4* f. van R, 69». ]ato buien het Pratorchap ge^ veérd.  VII. boek V. hoofdst. J. voor C. 54. T. van R. 698. Ci) Plut. in cat. min. p. 779. (2) Cic. in vat 1 n. c. 16. — Zie D. XV. b1, 499. 4 romeinsche wiens Pratorfchap hetzelve ten voordeele van het Gemeenebest nooit te duur betaalen kon ; de voorftemmende Centuriè'n noemden den naam van cato tot het Pree' torfchap: maar pompejus, met zijnen Ambtgenoot bij de verkiezing voorzittende , verklaarde eensklaps, dat hij eenen donderdag hoorde, en deed door dezen openbaaren leugen, dien echter het bijgeloof eerbiedigde, de volksvergadering terftond uit een gaan (1). De ftemomkoping werd nu met verdubbelde fchatverfpilling hervat en daarbij tegen den volgenden verkiesdag openbaar geweld te baat genomen , om de braaffte luiden uit de vergadering te weeren, waardoor vatinius, een knaap, van wien c-icero in den voorleeden jaare openlijk zeide: „ dat hij de fchande zijner maagen , de verfoeijing zijner wijkelingen , de fchrik zijner buuren , de algemeene haat des volks was C2);" m zyne plaats tot Prekostigd.  vu. SOEK V. HOOFDST. J. voor C. 54J. van R. I i c 1 \ I fi* romeinsche zich, volgends dio cassius, uit fchaamte over zijn vermogen, om pompejus zulk eenen onderftand te bieden, niet wilde laten noemen in het opfchrift vaa dit voorbeeldelooze gefticht (i> De geheele voltooijing van hetzelve had eerst drie jaaren laater plaats, onder het derde Confulfchap van pompejus, wanneer cicero een letterkundig gefchil over het opfchrift geestig ten einde bragt (a): in dit jaar echter had deszelfs inwijding plaats, waarbij pompejus enkel van ïijnen tempel fprak , zediglijk en geireinsdlijk voorgevende , dat deszelfs trappen ook tot zitplaatzen voor het volk, bij Je vertooning van fchouwfpelen , zouden kunnen dienen (3). Deze vertooningen, en CO Dio cass. L. XXXIX. p. 108. (2) 'Er was gefchil, of 'er in het opfchrift b.eloorde gefield te worden consul tertium of •erti0. De grootfte taalkenners waren het hiern oneens. Men liet de uitfpraak aan cicero, ie, in plaats van bet gefchil te beflisfchen, voorloeg, om consul tert. bij eene verkorting te :ellen, welke nu elk naar eigen goedvinden in de. itfpraak kon aanvullen. — Aul. cell.L. X,c. u (3) Terïull. ie Speét.  GESCHIEDENISSEN. 25 2ij echter geven ons , merkt hier te recht een laater Schrijver aan , een waarachtig denk- ,, pend en Sejus in het oog doen valien hebt, de „ morgenuuren van die dagen in leesvermaak be„ fteed hebben, waarin zij, die u te huis gelaten „ hadden, half flapende raar gemeene tooneelfpe„ Iers keeken. De overige gedeelten van den dag ,, befteedet gij aan verlustigingen , dien gij zelf „ naar welgevallen fchiktet: terwijl wij alles moes„ ten aanhooren , 't welk een Sp. m^ecius had „ goedgekeurd. De fpelen waren voorzeker, wan. „neer gij daar naar vraagt, allervoortreflijkst; „ maar niet n.iar uwen fmaak : want ik oordeele „ naar den mijnen. Voor eerst waren 'er fpelers „ eereshalven weder ten tooneele gekomen, die „ ik meende, dat het tooneel eereshalven verlaten „ hadden. Vooral uw lieveling, onze jesopus, „ maakte het zoo fraai, dat elk hem vrijheid gaf, „ 'om. uit te fcheiden. Toen hij begon te zweren, „ bleef zijne ftem fteken in de woorden : zoo ik „ met veer dacht liegel Wat zal ik u van al het „ overige zeggen? Gij kent immers de overige t, fpelen; die zelfs dat geestige niet bezaten, het „ geen anders middelmaatige ftukken hebben. De „ verwachting, naamlijk, van den grooten toeilel „ nam alle vrolijkheid weg; welken toeftel ik mij „ verzekerd houde, dat gij, zonder eenigen fpijt, „ gemist zult hebben. Wat genoegen geven toch zeshonderd muilezels op het tooneel in de clyv i&unestra, of drieduizend halfronde fchilB 5 » dec VII. boek: V. hoofdst. ]. voor C. 54I. van R. 608,  VII. boek V. hoofdst. J. voor C. 54. T. van R, 698. 1 %6 ROMEINSCHE denkbeeld van de weelde en rijkdom der Grooten van Rome, die, uit hunne eigene in- „ den in het Trtjaanfcke paard, of de verfchillen„ de wapenrusting van voetvolk en ruiterij in eenig „ gevecht? het welk alles wel de verwondering „ van het gemeen verwekte, maar u zeker geen „ vermaak zou gegeven hebben. En indien gij „ geduurende die dagen naar uwen protogenes „ geluisterd hebt, wanneer hij u liever alles, „ behalven mijne redevoeringen , heeft voorgele„ zen: waarlijk dan hebt gij niet weinig meer ver„ maaks gehad, dan iemand onzer. Ik kan toch „ niet denken, dat gij Griekfche of Ofcifche fïuk„ ken verlangt, vooral daar gij de Ofcifche too„ neelen zelfs in onzen Raad kunt zien vertoonen, en zoo weinig van de Grieken houdt, dat gij „ zelfs den Griekfchen weg naar uw landgoed niet „ gewoon zijt te gebruiken. En hoe kan ik den„ ken, dat gij aan de worstelaars iet zult gemist „ hebben, daar gij zelfs da zwaardvechters niet wilt „ zien? en waarin pompejus zelf erkent, moeite „ en kosten verlooren te hebben. 'Er fchieten nu „ nog twee jachtpartijen dagelijks, geduurende , vijf dagen , over. Niemand ontkent derzelver , grootscbheid: maar welk vermaak kan een be, fchaafd man vinden, wanneer een zwak mensch , door een zeer fterk dier verfcheurd , of een , fchoon dier door de jachtfpriet geveld wordt ? het , welk gij ook, indien men hetzelve al zien moet, , dikwijls gezien hebt, en waar aan wij, die dit nu  VII. BOEK V. HOOFDST. J. voor C, 54I. van R. 6g3. Gefchil tusfchen cicero en KSO. SS ROMEINSCHE derfcheidene waerelddeelen bijeengebragt, welken geen Monarch op aarde thands in ftaat is te bekostigen (1). Cicero, die zijn landgoed te Baja als eene wijkplaats , geduurende de geweldige oproeren bij de verkiezing der tegenwoordige Confuls en verdere Overheden (2) , betrokken, en aldaar eenigen-tijd had gefleeten met pompejus, die hem over ftaatszaaken onderhield , en zoo weinig over zich zeiven voldaan , als wel met hem te vreden fcheen (3) , woonde zelf, beleefdheidshalve voor pompejus, naar het fchijnt (4), de gemelde fpelen bij , doch pleitede geduurende dezeiven voor eenen gallus carinils. Hij zelf moest zich omtrend dien tijd verdeedigen tegen piso, die nu, uit Macedonië teruggekomen volgends het Raadsbefluit, 't welk hem op cicero's aandrang had teruggeroepen (5) , bij zijne eerile openlijke verfchijning cicero ftout- moe- CO Mibdlet. iife of cic. Vol. II. p. 80. (2") Zie D. XV. bl. 544. (3) Cic. ad at tic. L. IV. ep 9, 10. (4) Middlbt. Iife of cic. Vol. U. p. 81. {5) Zie D. XV. bl. 520, S3i,  GESCHIEDENISSEN. 2r, moedig aanviel, en zich over de onbillijke behandeling des ganfchen Raads beklaagde. Steunende- op het gezag van zijnen fchoonzoon cssar, begon hij, met aan cicero deszelfs ballingfchap te verwijten: doch de geheele vergadering viel hem met eene algemeene verontwaardiging in de rede (i). Hij vervolgde echter , en beweerde onder anderen : „ dat het geene wangunst wegens eenigen zijner daaden, maar alleen de opgeblazenheid zijner woorden was geweest, die cicero in ballingfchap had gedreeven; en dat een enkele dichtregel: „ het krijgstuig wijke „ voor den tabbaard, de lauer voor de „ tong;" de oorzaak zijner ongunst waa geworden; beroepende piso zich op pom« p e j u s , om hem te doen gevoelen, hoe veel grooter het vermogen van eenen Veldheer dan van eenen Redenaar ware , en hoi onedel het hem hadde geftaan, zijnen moe te toonen tegen hun, dien hij zelf vei achtede , zonder eene kans te hebbe durven waagen met dezulken, die meer vei mogten , en op wien hij grooter rede va (i) Cic. in pis. c. 14. VII. boek V. hocfdst. J. vcor C. 54- „ J. van R. 698. 1 d q 1 1  VII. boek V. hoofdst. J. voor C. , 54- J. van R, 698. ^ i i 1 c e < I / 3° romeinsche van misnoegen had (1)." Deze aanval bekwam echter aan piso zeer kwaalijk, daar cicero hem op het oogenblik met eene fmaadrede beandwoordde, wier juiste gepastheid en fnijdende fcherpte naauwlijks eene wedergade vond, en die nog heden de fchande des aanvallers vereeuwigt (2)* Piso's aanhaaling van dien eenen dichtregel wedervoer, bij voorbeeld , dit befcheid. „ Wij hebben in u dan geenen HRisTARch, maar eenen letterkundigen phalaris gevonden, die, in plaats van zenen kwaaden dichtregel uit te monfte•en , den dichter zei ven gewapend aanvalt. Hoe nu, moet ik dan eenen ezel in le letteren onderwijzen? Ik heb niet geproken van dézen tabbaard, dien ik dra;e, noch van de wapenen , het fchild en waard van éénen veldheer: maar, omdat e tabbaard het zinnebeeld is van vrede n van rust, de wapenen in tegendeel van nrust en van krijg, hebbe ik, de manier der dich- (1) Cic. in pis. c. 29-31. Ascon. piED. (2) Wij bezitten van dezelve nog een zeer root gedeelte, terwijl asconius nog eenige 'agmenten van het verloorene bewaard heeft*  I VII. boek V. hoofdst. J. voor C. 54J. van R. É98. De uitge latenheid vancRASsui over zijn krijgsbewind. 34 ROMEINSCHE volftandig , dat hij, geduurende zijn gan» fche bewind, geenen voet in Spanjs zei' tede, 'c welk alzoo duidlijk deed zien, dat ftaatkundige inzichten alleen hem tot Rome hielden, dien echter zijne veinzerij kuniciglijk wist teverbergen (1). C ras sus kon zijne blijdfchap over de . befchikking van het loc , 't welk hem Syrië had toegeweezen , geenzins verbergen voor vreemden, en liet zich onder zijne vrienden op eene geheel buitenfpoo* rige en kinderachtige wijze deswegens uit, zoo ftrijdig met zijnen aard als met zijne jaaren , daar hem anders geene fnorkerij of overbodige leevendigheid kon geweeten worden. „ Uitgelaten en als dronken van vreugde , zegt plutarchus, was het hem niet genoeg, zijne aaniiaande overwinningen te bepaalen tot de Syriërs en Parthers, maar, als of hij alle de groote daaden van lucullus tegen tig ranes en van eompejus tegen mithridates ten kinderfpel wilde maaken , ftelde hij zich niet minder voor, dan zijne over- win- (1) Plut. in crass. p. 55*. Id. in pomp, p. 647. Dio cass. L. XXXIX. p. 106, 109.  VIL roek V. hoofdst. J. voor C. „ 54- j. van r. 698. 3^ romeinsche welk cras sus blijkbaar in den zin had, te keeren. Pompejus had dien daadlijken tegenftand niet te duchten, niet voornemens zijnde Rome te verlaten: maar c ras sus was op geweld bedacht, -om zich tegen de Gemeentsluiden te verzetten. Dit echter bevredigde de algemeene verontwaardiging niet, die zich zeer luid liet hooren over den toeleg van eenen oorlog tegen volkeren , met wien men tot nog toe in vrede leefde , en die zelfs bondgenooten waren van het Gemeenebest (1). Beide de Confuls namen het treurgewaad aan , om de twee Gemeentsluiden in een haatlijk licht te (tellen, als zou hunne woeling den zwaarden ramp van het Gemeenebest na zich fleepen ; een gedeelte van den Raad, 't welk het meest verflaafd was aan het Drieman fchap , volgde hun voorbeeld: doch deze ijdele vertooning, welke geene werking deed, duurde zeer kort (2). Crassus verklaarde fpoedig, dat (O Dio cass. L. XXXIX. p. jc8. Plitt. in crass. p. 552. Ca) Dio cass. t, XXXJX. p. 108.  geschiedenissen. 3? dat hij zich aan der Gemeentsluiden tegenftand niet zou bekreunen , en verzogt zijnen Ambtgenoot, dat hij hem bij zijn vertrek uit Rome wilde bijftaan en uitge-' leide doen (i). Op den dag van zijnen uittogt was de markt vol volks, 't welk geheel verbitterd < en gezind was, hem met openbaaren fmaad \ en verwijt tegen te houden: maar, ziende1 pompejus, met een bedaard gelaat voor hem uitgaan, gaf hetzelve het beflisfchendst blijk van achting en genegenheid voor zijnen Ambtgenoot, door hun beiden nu, zonder een ergerlijk woord te fpreken, tusfchen zich te laten doorgaan. De Gemeentsman capito liet zich echter door deze infchiklijkheid des volks even min , als door de houding der Confuls, vertzaagen; hij ftelde zich rechtftreeks voor crassus in den weg; beproefde eerst woorden en bedreigingen , om hem terug te doen keeren ; gaf daarna eenen Gerechtsdienaar last, om hem vast te houden ; doch ziende, dat deze, op den te- gen- (i) Vell. paterc. L. II. c. 44. Plut./» crass. p. 552. C 8 VII. boek V. hoofdst. f. voor C. 54. f. van R. 698. Crassus 'erlaat Rone onder Ie vervloetingen van :apito.   GESCHIEDENISSEN, 39 A t e i u s werd naderhand door den Cenfor appius uit den Raad gezet, wegens de vervalfching der voorceek*eneft bij deze gelegenheid: doch de rampzalige uitflag der Parthifche onderneming bevestigde het volk in het geloof aan de onontwijkbaar wraak der Goden tegen elk, die met hunne aanroeping fpottede. Appius zelf, de eenige Wigchelaar, die aan de wezenlijkheid der wigchelaarij geloofde, moest van zijne eigene Ambtgenooten naderhand de aanmerking, op den man aan, hooren : .,dat de voorteekencn van ateius toch zoo valsch niet moesten geweest zijn , als waarover hij hem den Raad had uitgezet, wijl zij anders geene uitwerking kon den gehad, noch den wezenlijken ramp var den Parthifchen oorlog veroorzaakt heb. ben (i)" Het andwoord zou nogthand gemaklijk genoeg geweest zijn , dat gé waande voorteekenen kracht genoeg heb ben bij een bijgeloovig krijgsvolk , on hetzelve vol moed of geheel mismoe dig te doen vechten , en dat het laatft op zich zelf genoegzaam is, om eene , vele (i) Cic. de divin. L. 1. c. 16, 47' C 4 VIL BOEK V. HOOFDST. |. voor C. J. van R. 698. i 1 1 % SI "  40 ROMEINSCHE VII. BOEK V. hoofdst. J. voor C. 54J. van R. 6o3. Nieuwe twist tusfchen crassus en ci- IE SC. ' I veldtogt den ongelukkigften keer te ge>ven (i). Alvoorens crassus Rome had verlam ten, had hij zich volkomen willen bevredigen met cicero, met wien hij nimmer in wezenlijke vriendfchap had verkeerd , maar wiens partij hij doorgaands gewaest was, vooral zinds de zamenzwering van catilina, waarin ook hij verdacht was gehouden, en het welk hij bijzonder aan cicero weet (2). Hoe zeer beiden zich fteeds met de uiterfte betaamlijkheid jegens elkanderen gedroegen, waartoe eerst de bijzondere hoogachting van Jen jongen crassus voor zijnen vriend mi leermeester , en daarna de ftaatkundige belangen van het Driemanfchap aan de -ene C3) ■> en het geheele charakter van 'icero aan den anderen kant zeer veel hadJen toegebragt: echter was onlangs in den /ollen Raad de oude wrok met nieuwen gloed litgebarscen. Gras sus had de zaak van jabinius , die onlangs naauwlijks voor eene fchan- CO M id d l b t. Iife of cic. Vol II. p. 85,80, CO Zie D. XIV. bl. 385, 460, 506,515, 5i60 (3) fcfe P- XV. bl. 339.  geschiedenissen. 4* fchandlijke terugroeping uit Syrië was ge« fpaard (i), getracht te verdeedigen , en daarbij zeer icherpe aanmerkingen op cicero gemaakt, die dezelven terftond met geene mindere fcherpte en bitterheid had beandwoord , zoodat hij zelf aan zijne vrienden betuigde: „ dat de oude wrok over veelvuldig ongelijk, die jaaren lang opeen geftapeld was , doeh zoo lang fmeulde, dat hij denzelven reeds uitgebluscht geloofd had, eensklaps door dit toeval in volle vlam was losgebroken." Beider gefchil had veel genoegen gegeven aan de voornaamfte luiden in den Raad, die cicero ten fterkften toegejuichd hadden, in de hoop, om hem met het Drieman fchap in onmin te brengen : maar pompejus had daar-* tegen 'er zijn werk van gemaakt, om het gefchil bij te leggen. Ces ar inzonderheid had 'er fchriftlijk zijne fmart over betuigd, en de verzoening met crassus als eene gunst van cicero verzogt,zoodat hij, tevens door den jongen crassus gedron= gen, zich ter bevrediging had laten vinden, welke nu ook door de plegrigfte weder- zijd- (O Zie D. XV. bl. 521, 53L C 5 VII. BOEK. V. HOOFDST. J. voor C J. van R. ó98,  VII. soek V. hooedst. J. voor C> 54» J. van R. 698. Bevrediging tus. fchen crassus en cicero, J. voor C. 53' „ J. van R. 699. L. domitius ah£kobarbus en app. clatjd1us pulcher Cos/. 4.2- romeinsche zijdfche betuigingen en verzekeringen daadlijk was getroffen. Crassus zelf noodigde zich bij' cicero, even voor zijn vertrek, om alzoo de geheele waereld te doen weten , dat zij vrienden waren , ten maaltijd , die hem dan ook in de tuinen van zijben fchoonzoon crassipes onthaalde , en hem alzóo, als uit zijn eigen huis , voor aller oogen , naar zijn krijgsgewest liet vertrekken (1). De Confuls crassus en pompejus zich van het begeerd genot hunnes Co«fulfchaps, het vijf jaarige krijgsbewind , volkomen verzekerd hebbende, waren niet zeer verlegen geweest over hunne opvolgers; derzelver keuze tot laat in het jaar vertraagd hebbende, hadden zij l. domitius ahenobarbus, den mededinger des voorigen jaars (2) , onverhinderd tot Conful laten benoemen , wel te vréden , dat hun vriend appius claudius pulcher zijn Ambtgenoot was geworden. Naauwlijks echter hadden deze Confuls hun ambt aanvaard , of de vijanden van cra9- ( O Cic. ad Ftimil. L. I. ep. 9, (2) Zie D. XV. bl. 542—544»  geschiedenissen. 43 crassus tasteden hem, in zijne afwezigheid, aan, met oogmerk, om zijnen ganfchen last te doen intrekken, of ten minften hem de magt te benemen , om de Parthers te beoorlogen. Cicero nam nu de verdeediging zijner zending op zich, en flaagde daarin volkomen , fchoon niet zonder eenen heeten woordenftrijd tusfchen hem en de Confuls en verfcheidene oud, Confuls. Hij zelf zond aan crassus eer fchriftelijk bericht wegens dezen hande in eenen brief, waarin hij hem verzeker de , „ niet flechts aan zijne vrienden ei maagen, maar aan de geheele ftad, een proeve gegeven te hebben van de op rechtheid zijner bevrediging (i)." I (O Cic. ad Fam. L. V. ep. 8. Dezen brii wilde cicero door crassus gehouden hebber „ voor een vriendfchapsverbond, waarbij hij verz< kerde, alles ten heiligften te zullen in acht nem( en ten zorgwuldigften volvoeren, het welk hij b loofde en op zich nam." — Zonder dezen uitdru lijken wil des Schrijvers zouden wij denzelven ; een meefterftuk van bJoote plichtpleeging hebbi doen opmerken; wijl wij in eenen anderen bri van cicero aan atticus, firijdig met alle d in dezen afgelegde, betuigingen van hoogachtin VII, boek V. hoofdst. J. voor C 53> Tl J. van 699. t 1 :f n felsm ef e, g»  44 romeinsche Vit BOEK v. HOOFDST. J. voor C. 53J. van R. 699. Antiochus van Coma' genes te Rome vernederd. In Sprokkelmaand , die doorgaands hefteed werd aan het gehoor van vreemde Vorften en Gezantfchappen , droeg antiochus, de Koning van Csmagenes, gelegen aan de oevers van den Euphraat, aan den Raad een verzoek voor om eenig nieuw voorrecht, 't wejk gewoonlijk aan Bondgenooten van het Gemeenebest werd toegedaan : maar cicero ftelde dit verzoek in zulk een belagchelijk licht , dat ie vergadering hetzelve niet Hechts van de hand wees, maar, op zijne voordragt, hem zelfs eene zijner voornaamfte Heden Dntnam , Zeugma genaamd, in welke de /oornaamfte brug en overtogt over den Euphraat was gelegen. Ce sar had, n zijn Confulfchap, dezen Koning de eer ran den omzoomden tabbaard , dat is de Iragt eener Romeinfche Overheid, toege* ezen : „ zij zeggen, dat onze crassus met ninder waardigheid Rome in krijgsgewaad veriaten leeft, dan weleer zijnes gelijke l. p au lus, mele ten tweeden maale Conful. O ! de deugeniet!" Cic. ad attic. L. IV. ep. 13.) Om de klem lier vergelijking te gevoelen , moet men vocrai laarflaan O. X. bl. 203—214.  geschiedenissen. 45 gedaan, het welk den voornaamen luiden in den Raad hoogst onaangenaam was geweest, die niet konden dulden, dat Prinsjens zich met hun in gelijken rang ftel- ■ den. „ Zult gij, o Edelen! dezen Coma-. gener in den omzoomden tabbaard dulden, dien gij aan den Koning van Bostra weigerdet ?" vroeg cicero fchertzende, en deed hem daardoor den tabbaard zoo wel , als Zeugma, verliezen. Deze behandeling fmartede echter den Koning niet meer, dan zij den Confuls fpeet, wier beste inkomften uit deze inwilligingen voordkwamen , waarvoor zij de kostbaarHe gefchenken ontvingen, zoodat appilt s , die onlangs met cicero volkomen verzoend was, en thands bijzonder bij hem zijn hof maakte, door middel van atticus en andere gemeenzaame vrienden bij hem deed aanhouden: „ om toch dergelijke verzoeken zonder tegenfpraak te laten aflopen , en de ganfche Sprokkelmaand niet onvruchtbaar te maa« ken (i)." Gh Ci) Cic. ad Fam L. XV. ep. i, 3, 4. Id» ad quint. L. II. ep. 12. VII. boek. V. ■ hoofdst. |. voor C 53- _ f. van R. 699. -  VII. boek V. hoofdst. J. voor C. 53J. van R. 699. Vriendfchap tusfchen c/esar en cicero. 46 rome in 5c he Cicero was thands in de naauWfte vriendfchap en vertrouwiijkften briefwisfel met caesar, die zinds lang getrachc had, hem geheel aan zich te verbinden, en met dat inzicht deszelfs broeder quintus een Onderbevelhebberfchap had aangeboden. Quintus had dezen dienst terftond beandwoord met een ernftig aanhouden bij marcus , om zich liever met c je sar te verbinden, dan zoo halftarrig der belangen van pompejus toegedaan te blijven, dien hij noch zulk eenen oprechten , noch zulk eenen edelmoedigen vriend, als c^sar, noemde (i); Cicero toonde hiertoe eene bereidvaardigheid , waarvan balbus aan caesar kennis gaf, door hem deszelfs eigenhandigen brief over te zenden: doch de geheele briefbundel viel in het water , en kwam zoo doorgevloeid in CfiSAR's handen, dat hij Hechts op eenen duidelijken regel of twee uit den brief van balbus kon andwoorden : „ ik bemerk , dat gij iet wegens cicero hebt gefchreeven, ik kan 'er niet Uitkomen ; maar zoo ver ik Ci) Cic. ad quint. L. II. ep. 13*  VII. boek V. hoofdst. J. voor C 53* J, van R 699. 56 romeinsche reeds opgenoemde fom in zijne handen te ftellen ten onderpand van hun eerlijk gedrag, Cato nam hun geld niet aan , maar ver'genoegde zich met voldoende borgen (1), Bij de kiesvergadering des Volks tot Gemeentsluiden, verklaarde cato, die bij dezelve voorzat en de geheele ftemming zorgvuldig gadefloeg , dat één hunner ter kwaader trouw had gehandeld, en gebood hem, aan zijne mededingers het verbeurde geld daadlij k te betaalen: dezen preezen zijne eerlijkheid hemelhoog , maar fcholden den beboeten het geld kwijt, achtende hem met de ontdekking zijner fchande door den mond van eenen cato reeds zwaar genoeg geltraft (2). De nijd en laster konden deze onvergelijkelijke hulde aan de rechtvaardigheid van cato niet verdragen, maar durfden hem een aangemaatigd meesterfchap over den Raad, de markt en de Overheden ten laste leggen. „ Want geen roem noch ajgemeene achting verwekt grooter nijd, zegt (O Plut. in cat. min. p, 781. Cic, ad tuint. L. II. ep. 15. • ^2) Plu?, in c^t. min. p. 78.1,  62 romeinsche VII. boek y. , hoofdst. J. voor C. i 53J. van R, *99- (i) Cic. ad attic, L. IV. ep. 18. (2} Cic. ad quint. L. III. ep. u ging, eri algemeene tooneelen van Josbah» digheid in de maatfchappij aan te rechten (1). Cicero ontving van zijnen broeder eenen brief, waar in deze hem fchreef, gehoord te hebben, dat ook hi} in den handel der mededingers naar het ConfuU fchap was betrokken geweest i doch hij andWoordde: „ dat'het gedrag, 't welk memmius had openbaar gemaakt, van zulk eenen aard was , dat 'er geen braaf mari bij behoorde geweest te zijn; dat hij tevens bij geene onderhandeling kon geweest zijn , welke messAla uitfloot, dien hij gaarne in alles genoegen gaf, gelijk hij , naar zijne gedachten , ook aan memm 1 us deed. Voor dömitius zeiven had hij veel gedaan , 't welk hij van hem begeerd en verzogt had , terwijl hij. scaurus aan zich verplicht had door de verdeediging zijner zaake (2)." De Raad was ten hoogften geërgerd over dezen verfoeilijken handel, en nam het  GESCHIEDENISSEN. 63 het befluit tot een geheim onderzoek van het gedrag der daarin betrokkene perzoonen , alvoorens de kiesvergadering gehouden wierd: van dat onderzoek zou echter eerst na de verkiezing uitfpraak gefchieden, en als dan de keuze , welke op eenen fchuldigen mogt gevallen zijn,daarvan afhangen. Gezind, om dit befluit met allen ernst te volvoeren , werd 'er eene rechtbank tot die zaak bij het lot gefpannen: doch eenigen der Rechters zelve beriepen zich op de Gemeentsluiden , ten einde zij zouden verhoeden , dat 'er geen recht gefproken werd buiten 's Volks last. Hiei mede bleef deze zaak (leken : alleen werd de kiesvergadering uitgefteld, tot dat het geheim onderzoek aan het Volk zou voorgedragen zijn. De dag daar toe kwam: een Gemeentsman verzettede 'er zich te gen; de Confuls zagen dit gaarne , ei bragten het gekeerde voorftel in den Raa te rug, die nu, in plaats van deze gehee le zaak te hervatten, Hechts wilde,uit vree waarfchijnlijk, dat het anders tot een daac lijk Dictatorfchap zou komen, 't wel pompejus toch lang gewenscht had, d£ \ VII. BOEE V. HOOFDST. J. voor C. S3- n J. van Ri 699- t l s i t $  vu. BO E IE. V. hoofdst. J. voor C. : 53. J. van R. • 609. L/itftel der kiesvergaderin gen. 6*4 romeinsche 'er nu ten fpoedigften eene ConfuLkmU gedaan wierd (1). Ondanks deze fchandelijke werkeloosheid van het Bewind bij zulk een zamenweeflel van fnoode kunstenarij , en de onverfchiliigheid , waarmede het geheel ontaarde Romeinfche Volk dezelve aanzag, vonden echter alle de mededingers naar het Confulfchap hunne afzonderlijke vervolgers , wier hevige aanval eenige algemeene gesting verwekte. Het was thands om den ondergang van perzoonen of van wetten te doen (2) ; en echter voorfpelde cicero de vrijfpraak der eerften, op grond van het volilrekt bederf der rechtbanken, 't welk nu zo ver ging, dat men, gelijk hij zeide, in het vervolg een moordenaar zou moeten zijn , om niet vrijgefproken te kunnen worden (3). q. sc/evola, een der Gemeentsluiden, verklaarde , dat hij gee- O) Cic. ad attig. L. IV. ep. j6. „ Gij zult zeggen, icirijft cicero aan zijnen vriend ; gij echter zijt daar bij niet flil?" — „ Vergeef mij, „ is zijn andwoord, ik kan bezwaarlijk. Ca) Crc. ad quint. L. IÏT. ep. 2. (3) Cic. ad attic. L, IV. ep. 16,  ROMEINSCHE VII. boek V. hoofdst J. voor C 53J. van R 699' Veelvuk ge pleitb zorging v cicero. omkoping, verkiezing, tusfchenregeering„ hoog gezag, ja her geheele Gemeenebesr niet bekreunen. Wij moeten alleen maar ' geenen vader des huisgezins in zijn eigen > huis willen doodflaan: en dit zelfs nog zoo fterk niet , wijl 'er nog twee en twintig Hemmen voor de vrijfpraak , agt en twintig voor de veroordeeling waren (i)." Clodiüs was de aanklaager geweest in deze rechtsgedingen, het welk c ca* t o, zodra hij vrijgefproken was , in goede verftandhouding met cicero en milo bragt (2). ü' Schoon cicero zelf niet betrokken tnwas in alle de opgenoemde rechtsgedingen, was hij echter nimmer meer overkropt geweest m andere pleitzaaken , dan in dit jaar, en vooral in de heetfte dagen van den zomer , waar van 'er zelden één verlopen was, zonder dat hij pleitede (3). Behalven zijne pleiters in de ftad, had hij verfcheidene Heden- en volkplantingen onder (1) Cic. ad attic L. IV. ep. if. (2) Cic ad attic L. IV. ep. 16. C3) Cic. ad quint. L. II. ep. 16. L- Hl. cp. 3.  VIT. * BOEK V. HOOFDST. J. voor C. . 53J. van R, 699. » 70 romeinsche geduurig beftrijder zijner ftaatkundige begrippen , een knaap , van wien hij zelf, nu twee jaaren geleeden , openlijk in eene redevoering zeide : „ dat hem zijne maagen verachteden , zijne wijkelingen verfoeiden , zijne buuren vreesden , over wien zich zijne bloedverwanten fchaamden, en bij wien zich de afzichtlijkfte kliergezwellen reeds van het affchuwelijke gelaat elders verplaatst hadden, zoo dat allen hem haateden , en , waar hij ook kwam , als een ongeluksteeken befchouwden (1);" werd thands niet flechts door hem verdeedigd , maar zelfs gepreezen , gelijk zulks uit zijnen eigen brief aan LEntulus blijkt , bij wien hij van die gedrag deze reden geeft. „ Gij wilt weten , wat mij toch overgehaald hebbe , om vatinius te verdeedigen en te prijzen — mijne eerde bevrediging met hem is door pompejus veroorzaakt, terftond na dat hij Prator geworden was , terwijl ik zijne mededinging daartoe met de duchtigfte redenen in den Raad had beftree- den, CO Cic. in vatin. c. 16. — Zie D. XV. bl, 439»  I GESCHIEDENISSEN. 71 den, fchoon niet zoo zeer om hem te beleedigen, als om cato te verdeedigen en te vereeren. Daarop is een wonderbaarlijke aandrang van c/esar gevolgd, darj ik hem verdeedigen moest. Waarom ikj hem nu gepreezen hebbe , dit verzoeke ik, dat gij mij, noch in dezen, noch in andere befchuldigden, vraagt, op dat ik u niet de zelfde vraag doe, wanneer gij terug komt , het geen ik zelf, terwijl gij nog afzijt, wel kan doen. Herdenk maar, wien gij uwen lof van het uiterfte der aarde toezwaaidet (O: en — fchroom echter deswegens niet, want ik zelf prijze en zal diezelfde luiden prijzen. Maar de verdeediging van vatinius had ook dien prikkel, waarvan ik in zijne voorfpraak voor de Rechters zeide , dat ik iet deed, het geen de pluimftrijker in den eunucnusaan den krijgsman raadt, zeggende: „ Noemt zij ph/edria; noem gij pam„ philia; — betaal haar met gelijke „ munt, 't welk haar het meest zal grieven." Zoo ook verzogt ik van de Rechters, (O Cilicie, alwaar hij als Proconful zijn verblijf had. E4 VII. BOEK. V. HOOFDST. . voor C. 53'» . van R, 699.  88 ROMEINSCHE VII. boek V. hoofdst. J. voor C. 53J. van R. 699- Algemeen misnoegen te Rom» tegen gahNius. hebber van crassus het krijgsbevel afeisfchen in den naam van zijnen opvolger, doch weigerde, hetzelve overtegeven, of dezen Onderbevelhebber te erkennen. Misfchien verhaastede zulks wel het vertrek van crassus uit Rome, wiens komst gabinius echter niet afwachtede: em hem evenwel wederkeerig te dwarsboomen in deszelfs even eerzuchtige en inhaalige bedoeling, verwijderde hij, voor zijn eigen vertrek uit Syrië, mithridates en orsanes, die aan crassus, even als aan hem , den meesten dienst zouden beloofd hebben , en gaf voor, om het misnoegen des krijgsvolks te voorkomen , dat zij beiden , van zin veranderd, zonder affcheid vertrokken waren (i). Gabinius had zich wel gewacht, den Raad eenig bericht te zenden wegens de herftelling van ptolem/eus auletes; het gerucht daarvan was hem echter reeds lang naar Italië vooruitgefneld, alwaar de algemeene verontwaardiging en het uiterfte misnoegen hem verbeidden. Zijne verwaarloozing der Godfpraak, overtreding der (i) Dro cass. L. XXXIX. p. 117, u8.  GESCHIEDENISSEN. «S> der wet, gezagfchennis van den Raad en wederfpannigheid tegen den wil des Volks werden nog zoo veel te ondragelijker door de klagten der Syriërs en der Romein-' fche Ridders, waarvan de eerilen zich be-, klaagden, ruim zoo veel geplunderd te. zijn door den Proconful, als door de Arabieren , terwijl de laarften voor de Pachters in dat gewest opkwamen, wien hij recht geweigerd , veele inkomften onttrokken, veele verbindenisfen verbrooken , en daardoor zoo veel nadeels had toegebragt, dat zij zich fchier ten eenenmaal bedorven mogten achten (i). De Raad, die te vooren reeds zijne terugroeping had beflooten , en zijn eigen gezag nu zoo openlijk vertreden zag, Hei zich niet minder , dan de Ridderftand er de algemeerte ftem des Volks, hooren Cicero, die ook toen reeds eene taa wegens gabinius had gevoerd, welkt het twijfelachtig liet, of dezelve mees door wrok tegen zijnen vijand , dan dooi ijver voor het algemeene welzijn werc be (i) Dio cass. L. XXXIX. p. 118. F 5 VII. BOEK. V. hoofdst. [. voor C. 53* f. van R. 699. [  VII. «oer V. hoofdst. J. voor C 53J. van R 699. Terugkomst van gabinius te romeinsche bezield (1) , liet zich ook nu niet minder tegen den heiligfchenner hooren, en drong 'er voornaamlijk op aan, dat de Sibijllijnfche Godfpraak andermaal zou • worden opgeflagen , niet twijfelende, of dezelve zou nu ook wel eene bepaalde draf vorderen tegen den overtreder. Daar dit echter alles voorviel onder het Confulfchap van pompejus en crassus , waarvan de eerde zelf te naauw betrokken was in de zaak van ptolom jE u s , de laatfte zijnen Ambtgenoot gaarne wilde bslieven , en ook voor zich zeiven geene te groote ftrengheid in dit opzicht kon verlangen, was de befcherming van beiden genoegzaam, om allea gevolg dezer algemeene verbittering, voor het tegenwoordige, te voorkomen (2). Schoon nu gabinius zelf zeer groote geldzommen vooraf gezonden had, ter handvulling en mondftopping van elk, dien hij geloofde ter zijner vrijfpraak noodig te aullen hebben; ja fchoon crassus zelf, vol- CO Zi« D. XV. bl. 319-531. (3) Dio cass, L. XXXIX. p. 118.  GESCHIED ENIS SE N. 9* volgends dio cassius, gaven van hem aangenomen, en nevens pompejus hem in het verlopen jaar voor onaangenaame vóoroordeelen des Raads gefpaard had (i), echter rekte hij zijne terugreize naar Rome, onder het tegenwoordige Confulfchap, zoo lang hij konde, kwam eerst in het laatst van Herfstmaand tot Rome, en nam den nacht te baat, om ter (rad in te fluipen, waarna hij zich, tien dagen lang, in zijn huis opgeflooten hield , zonder zich openlijk te durven vertoonen (2). Op zijne terugreize had hij zijn gezag opgehouden, door het voorgeven, dat hij zich van eenen zegepraal verzekerd hield : maar dc houding van do mitius en appius deec' hem geheel wat anders van deze Confuh duchten. De vijand van pompejus. zijnde, verlangde do mitius de ganfche zaak van het Alexandrynfche Gezantfchap op nieuw te berde gebragt te zien : terwijl appius, eensdeels om 's volks gunst t< winnen, en ten anderen, om gabinius in de engte te dringen , ten einde hem vee (O Die cass. L. XXXIX. p 118. (2) Cic. ad quint. fr. L. III. ep. i. VB. BOEK V. HOOFDST. J. voor C ]. van R 699.  9% ROMEINSCHE VII. BOEK. V. HOOFDST. J. voor C 53J. van R 699. Drie rechtsplea gingen te gen gabi mus. Cicero om trend gabi MUS. veel grooter fchatten af te perfen, de ftrengfte vervolging fcheen te zullen begunftigen (i). 'Er werden terftond drie rechtspleegin- i gen tegen gabinius geëischt; de eene wegens verraaderlijken handel tegen den Staat; de andere over knevelaarij; de der- ;de over omkoping en rechtfchennis, waartoe zich zoo veele befchuldigers aanbooden, dat zij het lot moeiten te baat nemen , om de voorkeur te erlangen (2). De eerfte vervolging viel aan l. lentulus ten deel, die hem den volgenden dag reeds, na zijne komst te Rome, befchuldigde: „ dat hij, in wederwil van de Godfpraak en het Raadsbefluit, den sEgyptifchen Koning, door middel van wapenen , herfteld , en daarbij zijn eigen wingewest bloot en open gelaten had voor de ftrooperijen der vijanden , die in hetzelve groote verwoestingen hadden aangericht." - Cicero, die, naast clodiüs, zijne ballingfchap voornaamlijk aan gabinius had (1) Dio cass. L. XXXIX. p. 118. CO Cic. ad quint. fr. L. III. ep, 1, 3.  geschiedenis sen. 93 had te wijten, verwachtede dien haatlijken vijand nu voor zijne voeten , en fcheen gereed, om hem naar verdiende te vergelden. Niet langer-, dan tien dagen, hield ^ zich gabinius fchuil ; hij moest verflag. doen van den ftaat van het gewest en de krijgsmagt, welke hij had verlaten; die drong hem in den Raad. Hetzelve gedaan hebbende, wilde hij terftond vertrekken : maar de Confuls wederhielden hem, en de Pachters kwamen binnen. Dit dreef hem in de engte; van alle kanten verhieven zich klagten en verwijten tegen hem, en cicero vooral bragt hem nu de diepfte wonden toe. Gabinius werd woedende onder dezen aanval, fchold van zich , daar hem geene wederlegging mogelijk was , en verweet, beevende van raazernij, aan cicero zijne eigene ballingfchap. „ Nooit gebeurde mij iet vereerender , fchrijft deze daarover aan zijnen broeder, dan toen. De geheele Raad ftond , onder eene kreet van verontwaardiging, tegen hem op , en drong hem zelfs op het lijf; de Pachters waren even luid en heftig; allen waren zij, VII. BOEK V. HOOFDST. . voor C. 53, van R. 699.  34 romeinsche VII. boek V. hoofdst. J. voor C 53 J. van R. «99Gabiniuivan wet- er GodsdiensrIchennisvrijgefproken. zij , zoo als gij voor mij zoudt geweest zijn (i)," Gaarne was cicero zelf als openlijke aanklaager van gabinius voorgetreeden, doch daarvan wederhield hem, fchoon zeer bezwaarlijk , gelijk hij fchreef, de voorfpraak van pompejus, met wien hij niet wilde ftrijden , en de zamenftelling dér" rechtbank, voor wier vrijfpraak hij fchrikte; ook vreesde hij, dat de haat der me* nigte aan gabinius eenig leed mogt doen, wanneer hij hem befctiuldigde ; terwijl hij niet geheel wanhoopte , dat déze zaak zonder hem , en zelfs wel eenigzins met zijnen biiftand , zou kunnen afgedaan worden. De daadlijke aanklagt vah lèntulus , die zich bij dezen eerden aanval verwonderlijk had gehouden , terwijl gabinius geen woord had ingebragt, bevestigde integendeel bij cicero de hoop, van zijnen vijand, zonder eenig gevaar voor zich , ter neder geworpen te zullen zien (a). Die hoop verflaauwdé echter al Cl) Cic. ad quint. fr. L. III. ep. 2. (2) Cic. ad quint. fr. L. III. ep. i.  GESCHIEDENISSEN. 95 al fchierlijk ; de haat was wel algemeen en hevig tegen den gezag- en Godsdienst fchenner; de getuigen waren wel allerheftigst , en fielden hem het meest ten toon; maar zijne befchuldigers zelve waren zeer koel ; de rechtbank verdeeld ; pompejus vóór hem zeer werkzaam, en de uhflag geheel onzeker. Cicero meende echter nog, dat hij althands te Rome geeuen duur zou hebben, doch verklaarde zelf nu al: „ dat hij zich geenzins ijverig tot zijnen ondergang, maar zeer gemaklijk tegen den aanftaanden uiiflag vertoon de (jV' Dezelve was eene volkomem vrijfpraak. „^.Gabinius is vrijgefpro ken, fchreef cicero aan zijnen broeder Nooit iet ftommer, dan de befchuldigim van lentulus; nooit iet fchandlijker dan de rechtbank; en echter zou hij indien pompejus geen ongelooflijke ijver betoond, geene beden voor her gefpaard , noch het ontzettend gerucl van een aanftaand Dl&atorfchap voor her gewerkt had, het tegen lentulus nit gehouden hebben , wijl hem, bij zul eene (I) Cic. ad quint. fr. L. JU. ep. 3. vit Bcsi u hoofdst. j. voor Ci J. van R. 690. Oordeel van cicero . over deze t vrijfpraak. > « n a t 1 t k  96 ROMEINSCHE VII. BOEK V. HOOFEST. J. vo. r C. , 53J. van R. $99 w eenen aanval, en voor zulk eene rechtbank, nog twee en dertig ftemmen van de zeventig veroordeeld hebben, zoo dat hij het voor de andere rechtbanken niet fchijnt te zullen houden, vooral niet wegens knevelarij. Maar gij ziet, 'er beitaat geen Gemeenebest meer, geen Raad, geene rechtspleging, geene achting voor iemand onzer. Wat zal ik meer van de Rechters zeggen? Twee hunner flechts waren ooit Prators geweest, domitius calvinus, die hem openlijk vrijfprak , en cato, die, na het einde der Iremming, den kring verliet, en de eerde tijding aan pompejus bragt. — Men zegt, vervolgt hij, en wel sallustius, dat ik hem moest befchuldigd hebben. Maar zou ik mij aan zulke Rechters waagen? Wat zou het met mij geweest zijn , indien hij mij ontkomen was? Maar ook andere dingen wederhielden mij. Pompejus zou dit eenen aanval van mij geacht hebben, niet op het bedaan van gabinius, maar op zijne eigene waardigheid ; hij zou in de ftad gekomen zijn; 'er zou vijandfchap ontdaan wezen; ik zou pacidianus tegen ^serninus den Samniet geleekeu heb«!  geschiedenissen. 97 hebben ; misfchien zou hij mij een oor afgebeeten, ongetwijfeld zou hij zich met clodiüs bevredigd hebben. Ik ben met mijn eigen overleg , vooral wanneer gij het niet afkeurdt, geweldig in mijnen fchik. Daar hij toch door mijnen zonderlingen ijver voor hem in aanzien geklommen , daar ik niets aan hem , hij alles aan mij verfchuldigd was , dulde hij immers, op dat ik geen fterker woord gebruike, mijne verfchillende denkwijze over het Gemeenebest niet, maar toonde, fchoon toen nog veel minder in vermogen, wat hij tegen mij, wanneer ik in vollen bloei ftond, vermogt. Nu, daar ik 'er mij niet aan bekreun , of ik iet zou vermogen; daar de algemeene zaak ten minften niets vermag; daar hij alleen alles beflischt, zoude ik met hem aan den gang gaan? want dit had ik moeten doen. ' Ik denk niet, dat gij zult oordeelen, dat ik dit moest ondernomen hebben. — Dan moest gij het andere gedaan hebben , zegt sallustius , hem naamlijk verdeedigd hebben ten genoegen van pompejus , die daarop dringend aanhield." Een fchrandera vriend voorwaar, die sallustius, *di« XVI. deel. G mij; vii. BOEK v. HOOFDST. f. voor C». 53ƒ. van R, 699.  9$ romeinsche VII. boek V. hoofdst. J. voor C. 53J. van R. 699. mij, of eene hoogstgevaarlijke vijandfchap, of eene eeuwige fchande zou aangeraaden hebben! Ik verblijde mij op mijnen mid* den weg; en het is mij aangenaam, dat gabinius zelf, toen ik tegen hem een trouw en gemoedelijk getuigenis inbragt, verklaarde , dat hij mij voldoening zou verfchafFen , wanneer hem het verblijf te Rome werd vergund , en dat hij mij aan geene wedervraag onderwierp (1)." — „ Indien ik gabinius verdeedigd had, — fchreef hij in eenen volgenden brief, — gelijk pan sa meent, dat ik had moeten doen , zou ik 'er toe gelegen hebben: zij, die hem haaien , en dezen zijn geheele ftanden, zouden ook mij hebben beginnen te haaten om zijnentwil. Ik meen mij uitmuntend gehouden te hebben , met zoo veel te doen, als elk een zien kon. En over het geheel ben ik ook zeer, gelijk gij raadt, op rust en vrede uit (2)." Omftreeks den tijd der vrijfpraak van gabinius rees de Tiber zoo hoog boven zijne oevers, dat dezelve te Rome veel Cl) Cic. quint. /r, L. III. ep. 4. (,2) Cte. ad quint. fr. L.'III: ep. 5, 9.  geschiedenissen. '9§ veel fchade veroorzaakte , en menig huis én landhoeve buiten de ftad wegfpoelde of verwoestede. Het gemeen zag hier in eene openbaare ftraf wegens de ongewrookene Godfpraak, eir cicee.0 zelf paste op de vrijfpraak van gabinius de dichtregels van homerus toe: „ even als jupiter in herfsttijd den geweldigen flagregen uitftort , wanneer hij in gramfchap woedt op menfchen , die ter markt het recht door fnood geweld verkeeren, de gerechtigheid verftooten, en de wraak der Goden niet ontzien (i)." Gabinius was nu ook allen gevaar nog niet te boven; een tweede rechtsgeding , over knevelaarij en plundering in zijn krijgsgewest, wachtede hem reeds, waarin c. memmius, een der Gemeentsluiden , zijn befchuldiger, en m. cato zelf zijn rechter was. De eerfte aanval van memmius was zoo heftig, de verbittering des volks zoo groot , en de rechtvaardigheid van cato zoo geftreng, dat den befchuldigdèn reeds bijldragers en ker- Ci) Cic. ad quint. fr» L.1II. ep»7. Hoiöfik, Wad. L. XVI. v. 385. G 3 VIL, BOE-ft V. HOOFDST. f. voor Ci j. van R» 699. Cicero pleit voor gabinius , doch deze wordt veroordeeldwegens knevelaarij en plunde'-i ring.  VII. boer V. hoofdst. j. vóór C. , 53. . j. van R. 699. IOO ROMEINSCHE kerker voor de oogen zweefden , wanneer een leuter toeval dien indruk op de menigte maakte, die van de beste verdeediging niet was te verwachten geweest. Zijn zoon sisenna wierp zich voor de voeten van memmius , maar werd zoo ruuw terug geftooten, dat hem de ring van den vinger viel; hij liet denzelven eenigen tijd liggen, en dit blijk van diepe vernedering trof alleen de menigte dermaate , dat het dezen aanval veel eer met medelijden, dan met onftuimig geweld, liet aflopen (1). Pompejus, die terftond aan eene bevrediging tusfehen cicero en gabinius had gewerkt, fteldè zich thands met geene bloote onzijdigheid van zijnen kant te vreden; maar achtede,cicero's welfprekendheid zelve noodig te hebben, om den befchuldigden ook in dit rechtsgeding te bewaaren. Zijne voorige poogingen waren vruchtloos geweest, om cicero tot de verdeediging van zijnen vijand , den vloek van alle braaven en zijne eigene openbaare vervloeking, overtehaalen. Hij vordert 'er niets mede , en zal, indien ik eenig CO Vai. max. L. VIII, c. I. ex. 3.  GESCHIEDENISSEN. lui eenig gedeelte mijner vrijheid behoude, er niets mede vorderen CO- — Eer verzinke ik (2):" waren de woorden, dien hij daar over aan zijnen broeder fchreef. Maar • pompejus, den tegenwoordigen nood. zijnes gunftelings ziende, liet hem geene rust. Hij werd door c/esar zeiven hierin onderfteund, en drong hem de openlijke verdeediging van den zelfden gabinius op, onder wiens Confulfchap hij was gebannen , die hem , voor weinige dagen nog, deze ballingfchap had verweeten , dien hij zelf uit Syrië had doen terugroepen (3)5 en wien mT' even kort geleeden , nog de bitterde verwijten had gedaan. Cicero verdèedigde gabinius voor m. cato: maar hij vermogt zoo min door zijne welfprekendheid , als pompejus door zijn gezag, iet tegen dezen rechtvaardigen Rechter, wiens ftrenge veroordeeling des aangeklaagden tot eene eeuwige ballingfchap, de laagte, waartoe ci- (1) Cic. ad quint. fr. L. III. ep. I. (2) Cic. ad quint. fr. L. III. ep. 9- Homer. Iliad L. IV, v..182, C3) Zie D. XV. bl. 521—536. G 3 " VII. boek. V. hoofdst. . voor C. 53. . van R. 699.  VIL boek V. hoofdst. J. voor C J. van R ' ^99- ïq2 romeinsche cicero zich door czesar en pompejus zag gedreeven, voor hem zei ven ondragelijk moet gemaakt hebben (i). „ O gij gelukkige marcus porcius, —was onlangs zijne uitroeping geweest, wanneer de mededingers naar eerambten cato rneer eerbiedigden, dan alle wetten en Rechters —■ o gij gelukkige marcus porcius, wien niemand iet fchandlijks durft vragen O)!" Wanneer wij deze uitroeping omkeeren tegen cicero, dan fchatten wij het lot van marcus tullius voorzeker naar deszelfs waarde. Hij zelf ten minften fchreef, zelfs eer het met hem tot dit uiterftfe was gekomen : „ het prangt mij, mijn geliefde broeder, het prangt mij, dat 'er geen Gemeenebest, geene rechtsbediening meer beftaat, en dat dit gedeelte van mijn leeven, het welk in Raadsheerlijke achtbaar» heid moest bloeijen, afgemat wordt in pleitbedrijf, en enkel opgebeurd door huis- Ci) Dio cass. L, XXXIX. p. n8 —120. C2) Plin. prcef. Hifi. Nat.— „Cicerokon zich even gelukkig gemaakt hebben, indien hij eve» „ ftandvastig geweest was." Crevier. Hifi. Ham. Vol. XII. p. 406,  geschiedenissen. i°3 huislijken letterarbeid; dat, daar en tegen, juist datgeen, 't welk ik van mijne kindsheid af beminde, naamlijk, altijd de beste te zijn en boven anderen uit te munten, zoo geheel verlooren is gegaan, dat mijne vijanden gedeeltlijk niet door mij aangevallen , gedeeltlijk door mij verdeedigd zijn ? zoodat mijne genegenheid niet Hechts, maar zelfs mijn haat niet vrij is gebleevcn, en dat ces ar onder allen de eenige is, die mij zoo fterk bemint , als ik zou kunnen wenfchen, of wel die , gelijk anderen denken, de eenige is, die zelfs zulk wil doen (i>" Valerius maximuj achtede integendeel de verdeediging var vatinius en gabinius door cicerc onder de uitmuntende voorbeelden eenei edelmoedige vergeving , welke geen der minden blaam van ligtzinnigheid, maa: terftond zelfs eenigen lof ontmoet had wijl toch verongelijkingen met meer luis ter door weldaaden overwonnen, dan doo wederkeerigen wrok betaald gezet wor den (*> Cicero zelf gaf openlij' de (1) Cic. ad quint. fr. L. III. ep. 5. (2) Val, max. i., IV. c 2. ex. 4. G \ VIL boek V. hoofdst» ). voor C. 53f. van R, 609. 1 > I \ *  VIL BOEK V. HOOFDST. J. voor C , 53J. van R 699. I04 romeinsche deze wending aan zijne voorfpraak van den laatften , wanneer hij terftond daarna het woord voerde voor c. rabirius postumus, eenen Romein/eken Ridder, die in de zaak van gabinius betrokken werd. Daar gabinius, wegens het aannemen van tien duizend Talenten * voor het herftel van ptolom^eus, veroordeeld , en in eene boete van gelijke fom verweezen , doch daar zijn ganfche vermogen ter uitkeering daarvan te kleen bevonden was, werd nu van dezen rabirius, als hebbende mede zijn aandeel aan dien fchat gehad , het te kort komende afgevorderd. Men beweerde daarbij, dat hij gabinius het meest had aangezet tot de herftelling van ptolom/eus, ten einde zelf weder aan het geld te geraaken , waarmede hij den Koning ter omkoping van den Raad te Rome had onderfteund, en men verweet hem , dat hij in 's Konings dienst was getreden , en den mantel met den tabbaard had verwisfeld , om zich Hechts als ontvanger van 's Konings inkomften van zijn aandeel te verzekeren. Cicero, wien natuurlijk dit  geschiedenissen*! Jt i ï gefticht, werkte l. jemilius paullus aan een ander , niet minder prachtig, en geheel en al op zijne eigene kosten. Hij herftelde en verfraaide naamlijk eene ver- ■ ouderde gaanderij op de oude markt, en, bouwde 'er eene nieuwe bij , wier dak op Phrygifche zuilen rustede. De voor-1 treflijkheid haarer bouworde, en de uitmuntendheid haarer gekleurde marmere zuilen , vereeuwigden met den naam den verheven fmaak tevens van haaren ftichter (O '■> terwijl ons de fchatbereekening, waarop plutarchus haare flichting ftelde , al wederom doet verbaasd ftaan over den toenmaaligen onmetelijken rijkdom van bijzondere perzoonen (2). Bij het nog meer ontzettende vermogen van c/esar en zijnen mededinger pompejus in eenen Staat, die nog fleeds den naam van een vrij Gemeenebest voerde. der, met den allergrootften ophef, van de prachi en kostbaarheid des ganfchen geftichts. Cic. at attic L IV ep. 16. (O Cic. ad attic. L. IV. ep. 16. Plin Hifi. Nat. L. XXXVI. c. 15. (2) Plut. in cms. p. 722. Naamlijk tjck talenten, of ƒ 2,700,000-:-. Vit. boek V. hoofdst. f'. voor Co 53- ' |. van R. Kostbaare jjefiichten e Rome. i t  geschiedenissen. Hg naderhand geoordeeld werd, dat Rome van den Moedigden burgerkrijg bevrijd zou zijn geweest, indien die band ónverbroken was gebleeven CO* C^;sar ver-^ nam den dood van zijne dogter, wanneer j bij zieh op zijnen Britfchen togt bevond $ met zulk eene fterkte van geest, dat hij drie dagen daarna reeds weder alle zijne Veldheerszaaken zelf beheerde (2). „ Het is zeker, — zegt hier m.iddleton, wiens aanmerking wij hier ook als de onze overnemen— het is zeker, dat tul ia lang genoeg geleefd had, om haaren vader dienstbaar te zijn tot die oogmerken, welken hij zich van haar huwelijk had voorgefteld, ert om hem alles te doen geworden, 't welk het gezag van pompejus hem kon geven; Terwijl toch pompejus, zijne eigene eer en belang vergetende, den tijd zonder eeni^ gen roem te huis doorbragt, in de liefkoozingen zijner jeugdige gade en in het genot der vermaaklijkheden van Italië, terwij! (1) Vell. paterg. L, ö. c. 47. Val. max. IV. c. 6. ex. 4. (2) Senec. confol. «/relv. Cic'. «'/quint', fr. L, III. ep. 8. XVI. DEEfc. H VIL, boek V. hoofdst. . voor Ct 53» . van Ri 609.  H4 ROMEINSCHE VB, HOEK V. HOOFDST. J. voor C. 53J. van K £00. hij, als ware hij flechts de zaakverzorger van caesar geweest, telkens nieuwe waardigheden , benden en fchatcen voor hem deed bepaalen : vervolgde c/esar den rechten weg tot het opperbewind, zijne keurbenden aan de bezwaaren en tucht gewennende van eenen bloedigen krijg , overal zelve aan haar hoofd , om ze te bezielen met zijnen moed, en mildlijk te beloonen, tot dat hij uit een groot en rijk wingewest gelds genoeg, om om te kopen, en krijgsvolks genceg, om eenen ieder te overwinnen, die hem mogt tegenttaan , had bij een gebragt ; zoodat hem nu niets meer fcheen te ontbreken, ter uitvoering zijner inzichten , dan eenig voorwendzel, om met pompejus te breken, het welk ieder verffrmdig mer.sch voorzag , dat niet lang zou behoeven gezogt te worden, zodra julia, de band hunner veree "riging , uit den weg was. Want, alhoewel de magt van het Driemanfchap eene gevaarlijke wond had toegebragt aan de vrijheid van Rome , de naarijver en afzonderlijke belangen der hoofden verplicbtede hun echter tot eenige omzichtige behandeling, en wederhield hun, om hun ge-  geschiedenissen, i is gezag maar zeldzaam buiten den form der ftaatsgefteldnis te trekken ; doch, zodra die verbindnis , welke hun reeds te groot voor bijzondere burgers had gemaakt, losbarftede , moest de allereerfte mededinging en ftrijd om niets minder zijn, dan om de heerfchappij en het eenhoofdige meesterfchap van het geheele rijk (i)." De voorbeeldlooze ftemomkoping en daarop gevolgde rechtshandel der mededingers naar het Confulfchap hadden de verkiezing van nieuwe Overheden dermaate vertraagd, dat het tegenwoordige regeeringjaar reeds zonder keuze was ten einde gelopen. Pompejus , wiens aandrong alleen zulks zou hebben kunnen keeren, had zelf te veel belang bij de ongeregeldheden in den Staat, waarvan hij zich reeds vroeger met een Dictatorfchap gevleid had, om zijnen invloed niet veel eer voor het tegendeel te doen werken ; en de Gemeentsluiden, wier gezag nooit grooter was, dan wanneer 'er geene Confuls waren , om het te beteugelen , hadden zich zelfs meermaalen tegen de kies- ver- (i) MlDDLET. Iife Of CICER. Vol. II. p. Iügl, H a vii. BOEK V. HOOFDST. f. voor C 5» J. van R.' 700. TWcnen. regeering tan zes naanden.  1IÓ ROMEINSCHE VII. BOEK V. HOOFDST. J. voor C. 52. J. van R. 700. vergaderingen verzet. Het bewind verviel dus tot eene Tusfchenregeering (1) , welke langer duurde, dan nog ooit voorheen, zoo dat men niet minder, dan zes en dertig Tusfchenkoningen, telde, en derzelver agtervolgende regeering zes maanden lang bleef aanhouden. Geduurende dit tijdperk hadden 'er niet Hechts groote ongeregeldheden plaats, maar werden 'er gedachten gevormd over het aanftaande bewind, die de oprechte deelnemers in de belangen der burgerlijke vrijheid tot de uiterfte onrust bragten. Hier fprak men van de herftelling der aloude Krijgstribunen (2), in plaats van de benoeming van nieuwe Confuls : daar liet men zich luid hooren voor het Di&atorfchap , als het eenige redmiddel van den verdeelden Staat. — Het eerfte, voor bijna vier eeuwen, enkel ingevoerd, om de aanfpraak des Volks op een gelijk recht voor de Plebejers en Patriciërs tot het Confulfchap te ontwijken, en, tot aan de erkendnis van dat recht, dikwijls afgewis- - feld Cl) Zie D. XV. bl. 541. . Ca) Zie derzelver aanftelling D. III. bl. 3Ö6-371.  geschiedenissen; 117 feld met Conful-verkiezingen (i)> fcheen het opperbewind te zullen wederbrengen in de handen van zes Bewindsluiden, wier magtverdeeling wel nieuwen waarborg voor de vrijheid beloofde ten aanzien van dit opperbewind zelve, maar tevens den Staat aan driedubbelde onrust dreigde bloot te ftellen, bij derzelver jaarlijkfche benoeming, en ook te magteloos zou geweest zijn tegen de geweldige aanmaatiging van hun, wier onderlinge naarijver nog de eenige verzekering was tegen de daadlijke overmeestering van éénen. (2) Het laatfte was door het DiStatorfchap van s ijl la zoo fchriklijk geworden , dat fchier elk mensch beefde op de gedachten van zulk een noodbewind, terwijl de fchrandere Staatsman reeds zeer lang den geheimen toeleg van pompejus op deze waardigheid had bemerkt, en in zijne benoeming daartoe daadlijk die op- (1) In de volgende jaaren na de bouwing van Rome waren 'er drie Krijgstribunen geweest 311. 317. 322. 323. 347. Vier waren 'er geweest ia 329. 330. 331- 333 — 341. 34«- 349- Zes waren 'er geweest in 35o— 3^1- l64> 3<55. 367— 379. 384- 386. 388. (2) Dio cass. L. XL. p. 141, 14a. H 3 VIL boek V. hoofdst. J. voor C. 52. J. van R, 700.  geschiedenissen. <§i fchepen, én derzelver hooge boord hem onverwinbaar was, nam hij zijne toevlucht tot zekere fcherpgepunte haaken , niet veel van ftormhaaken verfchillende , dien hij in het ftaande wand hunner fchepen liet flaan , terwijl zijne roeijers , met alle magt voordroeiden , waardoor de hoofdtouwen gebroken werden, de masten en fprieten van boven neder kwamen , en dé fchepen zelve onhandelbaar bleeven. Dit middel ziende gelukken, wanhoopte Bkut u s niet meer aan de overwinning ; dezelve moest bevogten worden onder het oog van c/ESAR, die met zijne krijgsmagt alle hoogten aan ftrand bezet hield. Twee of drie Romeinfche galeijen klampten nu een weerloos vijandlijk fchïp aan; het krijgsvolk beftormde hetzelve als eene vesting; de Veneters zagen zich fpoedig verfcheidene fchepen ontnemen, en begonnen te denken op het behoud der overigen. Zij lieten het Weldra voor den wind lopen : maar eensklaps ontftond 'er eene groote ftilte , waarvan zich de overwinnaars met voor-ieel bedienden ; en Hechts weinige fchepen ontkwamen 1 ü met behulp van den nacht het bioedigite I a ge- VIL boek; V!. hoofdst, [. voor C» 55[. van Ri 697-  geschiedenissen. 133 bouw afgetrokken. Titurius hield zich binnen een wel verfterkt leger, willende liefst 'sVeldheers tegenwoordigheid afwachten , ten zij hem eene gunftige gelegenheid mogt voorkomen , om met zulk eenen veel talrijkeren vijand te ftrijden. Viridovix , die maar twee duizend fchreden van hem af lag, zag dit aan als een blijk van kleenmoedigheid , en werd door titurius zei ven verfterkt in dit denkbeeld, die daarvan weldra het beste gebruik maakte. Hij haalde , naamlijk, eenen afgerechten en flimmen Galliër, door giften en beloften over, om ali overloper den vijand te gaan wijsmaaken „ dat de Romeinen in angst waren ; dai caesar zelf door de Veneters zeer be naauwd werd , en dat titurius nie langer, dan tot den volgenden nacht, zoi vertoeven , maar zijnen Veldheer te hult trekken." Dit vernemende , riep elk ir het leger van virid0vix, dat men dez< gelegenheid niet moest laten voorbijgaan maar eenen aanval doen , waartoe ooi buiten dien de fchaarsheid aan leeftogt waarvoor niet wel gezorgd was , hui aoodzaakte. Terftond voorzag men ziel I 3 vai VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 5> J. van R. 697. I » 1 ► • l i 1  134 romeinsche VB. BOEK VI. HOOFDST. J\ voor C, 55. J, van R. ' ép7- P. CRASSUÏ onderwerpt Aquitanie, van allerleije tuig , om de legergraft der Romeinen te dempen , en fnelde men voords met zoo veel fpoeds tegen dit leger aan, dat men fchier buiten adem was, wanneer men den aanval zou beginnen. De hooge ligging der Romeinsn, derzelver dappere tegenweer , en de misleiding en vermoeidheid der vijanden maakten den eerften uitval reeds beflisfchcnd: allen keerden zij den rug, doch werden door de onvermoeide benden van titurius met zoo veel nadruks vervolgd , dat 'er maar weinigen den dood konden ontvluchten. Alle de overige afvallige Sta?.ten gaven zich terftond aan den overwinnaar over , en bevestigden de algemeene aanmerking wegens den aard der Galliërs , dat zij even moedloos in tegenfpoed .waren , als zij ligtvaardig naar de wapenen greepen (i). Schier gelijktijdig kwam p. crassus in Aquitanie. Hij voorzag zich van leeftogt, richtede eene nieuwe ruiterij op, verzamelde alle zijne hulpbenden , en verfterkte zijne krijgsmagt met eene bende vrij- (l) Cm.de heil. Gall, L. Hl. c. i?—10.  geschiedenissen. 135 vrijwilligers van Touloufe , Carcasfon en Narbonne, en viel met dit vereenigde heir de Sotiaters * aan, die in datidlijken opdand waren. Hij fioeg hun op de vlucht , en vervolgde hun tot in hunne . hoofdftad; hier verdeedigden zij zich eenigen tijd dapper; doch ziende, dat de. Romeinen allen tegenftand te boven kwav men , verzogten zij andermaal in onder-1 werping te worden toegelaten. Hun voorbeeld ftrekte echter flechts voor de overige volkeren van Jquitanifi tot eene leering, om zich te naamver te vereenigen tegen de Romeinen; zelfs riepen zij den bijfland der Spanjaarden in: maar crassus leverde hun eenen (lag, die drie vierde gedeelte van een heir kostede, het welk uit vijftigduizend mannen beflaan had, en van welks nederlaag de onderwerping van geheel Jqultanie het onmiddelijk gevolg was (i). Schoon nu het jaargetijde voor dezen veldtogt fchier verlopen was , eer hei cesar gelukte, de Veneters te ondei te brengen , echter meende hij , die ge- woor (i) CeU« bell. Gall. L. III. c 20-27. 14 VII. B OEK VI. HOOFDST . voor C. . van R. 697. * Die van \olz , een md bij de Ure geegen. 1  VII. boek VI. hoofdst. J. voor C. , 55 J. van R, 697. * Die var Terouanne langs de Vlaamfche jkust. f Uit het noordlijkst gedeelte van Vlaanderen,zelfs gedeeltlijkbenoorden 4en Rhijn. 130 ROMEINSCHE woon was niets gedaan te achten, zoo Isng 'er nog iets onafgedaan overig bleef (1), de Moriners * en Menapiërs f, van wien hij nog geene afgezanten ontvangen had, fchoon ook zij deel hadden genomen in den opfrand , en als nog onder de wapenen bleeven, nog wel voor den winter te zullen kunnen orderwerpen , wanneer geheel Gallis , gelijk het woord was, bevredigd zou kunnen geacht worden. Zij verlieten op zijnen aantogt hunne wooningen , en wierpen zich in hunne bosfchen, van waar zij eenen onverhoedfchen uitval deeden op zijn krijgsvolk, het welk hun echter wederftond, in de bostenen terug dreef, en reeds op 's Veldbeers bevel hun derzelver fchuilplaatzen begon te ontnemen , door ze met alle magt sm te hakken. De duizenden van handen feeden dit verbaazende werk boven verwachting lpoeden, terwijl het gevelde aout, van agteren en ter zijden nederïeworpen, eene voordgaande legerfchans jkmaakce tegen anderen, die den Romeinen in den rug zouden willen vallen: maar (j) L'jcan, Pharfal. L. II. v. 617.  GESCHIEDENISSEN. r37 maar een geduurige ftortregen maakte het den krijgsman onduurbaar onder de tenten. Na de landerijen, dorpen en gedichten, verwoest, geplunderd en verbrand te hebben , geleidde ces ar zijn heir naar de winterkwartieren , welken hij bij de Aulercers *, Lexoviers f en de overige deelgenooten van den gedempten opfland, uitkoos (i). Geduurende dezen winter trokken de Ufipeters § en Tenchthers \ , twee Germaan/che volkeren, met een ontzaglijk aantal menfchen , den Rhijn niet ver var deszelfs mond over , tot deze verhuizing gedrongen door veeljaarige onrust dei Suevers, die hunnen ganfchen landbouw vernield hadden. De Suevers (2) , het rijkfte en krijg* haftigfte volk van geheel Germanie , wa ren verdeeld in honderd dammen , waar va; (O Caïs. de heil. Gafl. L. III. c. 28, 29. (2) Zij zouden het zelfde volk met de Katte geweest zijn , en dus in en omwend Hesfenlan gewoond hebben ; hun naam was echter ook aa andere Germaanfehe volkeren gemeen. Zie wj genaar Vadert. Hifi. D. I. bl. 39- noot 8. 15 VII. boes VI. hoofdst. J. voor C. ss- « J. van R» 697. * Die van Evreux. f Die vaa Lijieux. § Oude bewooners van een ge. deehe van Kleefsland er.Munfier. \mfVesi. faale aan de rivier de Lippe» , Befchrij. ving der ■ Suevers. \ 4 9  VIL BOEK VI. HOOFDST. J. voor C - 54J. van B 698. Ï35 ROMEINSCHE van elk jaarlijksch duizend mannen te veld zond , die om het andere jaar vervangen werden door een ander duizendtal, het ' welk den landbouw met den krijg ver• wisfelde, gelijk zij dan weder uit het oorlogsveld naar den akker keerden. De Hammen zeiven hadden geenen eigen grond, maar veranderden jaarlijks van woonplaats; zij leefden meer van melk en vleesch , dan koorn ; onthielden zich volftrekt van wijn , om niet verwijfd te worden ; werden opgevoed zonder eenige tucht; droegen geene andere kleeding dan dierenhuiden , die een goed deel des ligchaams onbedekt lieten ; ontzagen echter de fcherpfte koude noch de kilfte vloeden ; vermaakten zich met de jacht; dulden geenen handel, dan om zich van hunnen buit te ontdoen ; gebruikten geen lastvee, maar deeden de mismaakten en gebrekigen onder hun torfchen en fleepen ; hielden geene paarden dan tot den krijgsdienst; fprongen dikwijls van dezelven af, om te voet te vechten , en achteden zich nooit roemrijker , dan wanneer zij zich door hunne ftrooperijen tot op den  LJX   geschiedenissen, 165 De vijanden, zich van hunne vlucht herftellende , zonden terftond afgezanten aan caesar, met verzoek om den vrede, beloovende gijsfelaars en gehoorzaamheid. Dezen bragtën tevens comius den Atrebaat mede , dien zij terftond na de voordragt van zijnen last in boeijen geflooten hadden , doch waarvan zij nu de fchuld op het gemeen wierpen , voor welks onbedachtheid zij om verfchooning fmeekten. C/esar verweet hun deze vijandlijkheid , daar zij hem vrijwillig vredesgelastigden hadden toegezonden , doch vergaf hun dezelve en vorderde gijsfelaars , waarvan hij 'er terftond eenigen ontving , terwijl zij voorgaven , de overigen binnen korte dagen te zullen leveren. Inmiddels gingen hunne benden uit een, en kwamen daartegen de Opperhoofden des volks van alle kanten te zamen , om zich en hunne gemeenten aan c/esapv'i goede gunst te bevelen (1). De agttien vragtfchepen met ruiterij waren , vier dagen laater, met een labber< koeltjen in zee gelopen , en reeds in het g* (i) QjRZ.it heil. Gall. L. IV. c. 27. La VII. BOEM VI. HOOFDST. J. voor C. 54]. van R. 698. Onderwerpingder Britten,  VII. BOEK VI. hoofdst. J. voor C. .„ 54« . J. van R. De Ro- weinfcht. vloot door eenen ftorm gefeisterd. i ( ÏÖ6 ROMEINSCHE gezicht van het leger van c zesar gekomen, wanneer een hevige ftorm hun eensklrps van de koers dreef, en zommige fchepen de fteven deed wenden naar het vaste land , terwijl anderen aan het westlijk gedeelte des eilands met zeer veel gevaars op het ftrand werden geworpen; de laatfte wierpen de ankers uit, maar de vloed liep des nachts hooger , dan hunne kabels reikten, zoodat zij, half vol waters , even ils de overigen het weder naar het vaste land lieten lopen (j}. Die zelfde vloed , die met eene volle maan tot eenen fpringvloed liep, richtede bij de Romeinen, die zich niets van het watergetijde in deze zee verftonden , de grootfte en onherftelbaare fchade aan. De oorlogsgaleijen , die op ftrand gehaald waren, werden onder het water bedolven, ;n de vragtfchepen, die voor anker lagen, ieerlijk geteisterd, zonder dat men beiden ;enige hulp kon toebrengen; zeer veele chepen werden verbrijzeld , de ovengen rerlooren ankers en tuig ; men had geene mdere vaartuigen ter afi'cheping ; het ontbrak CO C>bs. de heli. GalL L. IV, c, 28,  GESCHIEDENISSEN. l67 brak aan alles, om de ontramponeerde te heritellen, en de gemeene krijgsman zelf wisc, dat men volftrekt in Gallie moest overwinteren, omdat 'er voor geenen leeftogt alhier gezorgd was (i). De Opperhoofden der Britten, die bij een gekomen waren , om over de voldoening aan c/esar's eisfchen te fpreken, wendden hunne raadpleeging eensklaps tot een geheel ander onderwerp. Vernemende, dat het "hem aan ruiters, fchepen en leeftogt ontbrak, en maakende uit den engen omvang des Romeinfchen legers het gering aantal volks op , 't welk nu ook zoo veel te minder fcheen, wijl de grove bagagie op het vaste land was gelaten, achteden zij deze gelegenheid te fchoon, om zich niet te wreeken van de veroveraars, en , hei zij door hun in een ander treffen de nederlaag te geven , het zij door hun aai hun eigen gebrek te laten vergaan, an deren voor het vervolg den lust tot zulki vijandlijkheden te benemen. Zij verbon den zich dus onderling tot nieuwen te genltand, verwijderden zich ongemerk va (i) C 42 s. de betl. Gall. L. IV. c. 39. L 4 vn. BOEK. VI. HOOFDST. |. voor C. 54. I. van R. 608. Opland ier Britsen. I F t 1  i68 romeinsche VII. BOEK vi. HOOFDST. J. voor G. l 54 J. van R. • 698. : 1 ] ( 1 t < 1 n v Van c/esar's leger, en begonnen heimlijk hunne eilanders bij een te brengen (1). Schoon c#:sar nu van dezen toeleg wel niets had vernomen, echter voorzag en vermoedde hij denzelven klaar genoeg uit hoofde van den ramp zijner vloot en het agterblijven der gijsfelaars. Zich dus tegen allen ongeval, zoo veel mogelijk was, in Haat Hellende , liet hij dagelijks al het graan , 't welk in de ommeftreek te veld Hond , binnen zijn leger brengen, en het ïout en koper der meestverhavende fche5en gebruiken , om de minstbefchadigden :e heritellen ; ook ontbood hij het beïoodigde daartoe van het vaste land , en :on nu, door dit overleg en door den iplettenden ijver zijnes krijgsvolks , het ;anfche verlies aan zijne vloot op flechts waalf fchepen bereekenen, terwijl alle de »verigen weldra weder konden zeebouwen. Eene zijner keurbenden werd tot den raanoogst, de andere tot den fcheepsouw gebruikt: de eeriTe vooral ging iet zoo grooten ijver en onbezorgdheid oor eenen vijandlijken aanval te werk, dat {*) Cajs. de bell. Gall. L. IV. c. 30, 11.  GESCHIEDENISSEN. I6? dat de helft op de akkers aan den fikkei bleef, terwijl de andere helft het graan naar het leger bragt. Eensklaps echter zagen de fchildwachcen op de legerwal ■ eene grootere ftofwolk opgaan naar den. kant, waar het volk oogftede , dan men gewoon was, en gaven daarvan kennis aan c^sar. Deze, daadlijk gisfchende , wat 'er gaande was, trok terftond aan het hoofd der Cohorten , die de wacht hadden , derwaards, met bevel aan al het overige krijgsvolk, om hem op den voet te volgen. Niet ver van het leger zag hij zijne luiden reeds in eenen zeer ongelijken flrijd met de vijanden , die hun ir eene engte gedreeven , en rondom inge. flooten - hadden. C s. s a r's komst deec echter den vijand afhouden, terwijl zi * den moed der keurbenden herftelde: even wel vond hij het geraaden, aan de zelve liever eenen veiligeq aftogt te be zorgen, dan wel den geftaakten ftrijd t hervatten (i). In dezen tijd hadden de Romeinen hc zonderlinge gebruik leeren kennen, 'twel d CO C*s. de bell. Gall' L..IV. c 31-34. L 5 VIL BOEK VI. HOOFDST» . voor C 54- „ . van r» 698. t Britfche krijgswagens. e  VIL BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 54J. van R 608. l7ö ROMEINSCHE de Britten maakten van hunne krijgswagens. Bij den eerften aanval fnelden zij met dezelven langs de vijandlijke flagor' den, flingerden overal hunne fchichten, en trachteden op alle punten door te breken, het welk hun door den ichrik voor hunne rennende paarden en voor het geraas en geweld der wielen dikwijls gelukte. Tusfchen de ruiterij eenmaal doorgebroken, fprongen zij terftond uit de wagens , en ftreeden te voet, terwijl de voerluiden de wagens agter uit haalden, en dezelven gereed hielden voor eene gereede vlucht, in geval van nood. Aldus vereenigden de Brit tin , zegt caesar, de fnelheid der ruiterij met de Hevigheid des voetVolks , terwijl zij op het mennen en gebruiken dier wagens zoo wel waren afgericht , dat zij ze in vollen ren op eenen hellenden, ja fteilen, grond wisten op te houden, oogenbliklijk te wenden, en zelve naar vereisch van zaaken over den disfel wisten te lopen , boven op het gefpan te ftaan , en zich van daar weder in eenen aogenbiik op de wagens te plaatzen (1). Het (1) Ces. de bell. Gatt. L. IV. c. 23.  GESCHIEDENISSEN. Het flegte weêr hield de Romeinen eenige dagen agter een in het leger, en wederhield de Britten van allen aanval^ Dezen maakten echter daarvan gebruik ., om wijd en zijd berichten te zenden wegens de geringe krijgsmagt der Romeinen,wegens hunne fchoone kans zoo wel op eenen rijken buit, als op de bevrijding voor allen dergelijk bezoek; een groot aantal van ruiters en voetknechten kwamen daarop fpoedjg derzelver heir vermeerderen, en gingen den Romeinen eenen gewisfen ondergang dreigen. CiES-AR voerde zijne twee keurbendei echter onverfchrokken tegen hun te veld en ontving hun met eene hitte , welke zi niet lang konden verduuren. De Britten namen de vlucht; hij vervolgde hun , zo ver hem zulks, zonder ruiterij, mogelij en veilig was; deed 'er echter veele (heuvelen, en kwam, na alles in den on trek geplunderd en in den asch gelegd hebben, weder behouden in zijn leger. 'Er kwamen dien zelfden dag al w derom vredesgelastigden vao den vijan dezen legde c/esar nu een verdubbc getal van gijsfelanrs op, en vorderde, ( n VII. B OEK VI. HOOFDSTJ ', voor C. f. van R. 698. I » J 1 > I ii 1- :e »- Nieuw© , t onderwer» *' ping der ld Britten, lat en  «bschiedenissen; *73 wsar zelf gevoelde al te zeer, dat hem geenen anderen roem tot dus verre toekwam , dan dien eener welafgelopene onderneming , wier roekeloosheid hem zeiven en zijne keurbenden, en mèt dezelven tevens het ganfche Romeinfche gezag, van het oude Gallifche wingewest af tot aan de grenzen van het Noorden, in de waagfchaal had gefield voor den ijdelen lof van op de Britfche kusten geland , en zonder eenig wezenlijk voordeel, van dezelve weder veilig, na het uitftaan der grootfte gevaaren, te zijn te rug gekeerd. Zou deze onderneming hem alzoo wezenlijken roem , en aan het Gemeenebest daadlijk voordeel geven , hij had dezelve dan met beter overleg en voorzorg in den volgenden veldtogt te hervatten. Bij zijn vertrek naar Italië, alwaar hij gewoon was, zelf den winter door te bTen gen , beval hij alzoo aan zijne Onderbe velhebbers , om de meestmogelijke fche pen geduurende den winter te doen bou wen, en alle de ouden te herftellen. Ge vat op alles, wat hem dienstbaar was, ga hij zelf hun eene teekening van derzelve wnmering, begeerende ze een weinii plai VII. BOEK VI. HOOFDST. f. voor C. |. van R. 698. Toerusting tot eenen tweeden . togt. f r r 3  GESCHIEDENISSEN. 175 logfchepen en omtrend zeshonderd vrachtfchepen gereed vond , om binnen weinige dazen uit te lopen. Hij gaf bevel, om allen naar de haven van Mus * te "uuren, terwijl hij zelf, vernemende, dat de Tre-i virers aan eenen opftand dachten, endaar toe zelfs de Germanen te hulp riepen, en geenzins willende , dat Gallie zou muiten, terwijl hij in Britannk was, zich met vier keurbenden en agt honderd ruiters derwaards begaf. Hij vond bij de Trevirers gefchil tusfchen twee voornaame luiden, indutiomarus en cingetorix, die elkanders mededingers waren naar het hoogste gezag. De laatile vernam zijne aankoms niet, of hij verzekerde ces ar de vol Handige trouw van hem en zijnen gan fchen aanhang. De ander, die zich n door de hoofden zijner eigene partije fpoedi verlaten zag, onderwierp zich even fpoedis Hij leverde twee honderd gijsfelaars, was onder zijn eigen zoon en naaste bloedve wanten waren, aan caesar over: doch de riep de voornaamfte Trevirers bij een, bevredigde ze met cingetorix, 1 alzins dienitig achtende eenen man in 1 hoi k VII. BOEK. VI. HOOFDST» voor C* 5*' n . van R, 6K9> * Calais. Onlusten in Gallie. : 1 y > r- ze sn et iet >£-  i76 ROMEINSCHE VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. , 53J. van R. 699' • Calais, I ! hoogfie bewind te brengen,die hem trouw gebleeven en nu ook bijzonder afhanglijk van zijne goede gunst geworden was, terwijl hij het misnoegen van indutiomar u s te magteloos gemaakt achtede door de overgeleverde gijsfelaars', dan dat hij zich daarover nu veel bekreunde (i). Deze zaaken gefchikt hebbende , begaf ces ar zich met zijne keurbenden naar Itius *, alwaar hij vier duizend Gallifche ruiters en den voornaamften adel uit de onderfcheidene Staaten des lands bij een vond. Zijn oogmerk was , eenige weininigen, van wier trouw hij verzekerd was, in Gallie agter te laten, en de overigen ïls zoo veele gijsfelaars mede te nemen, :en einde allen afval, geduurende zijn afzijn , te voorkomen. Onder de laarften behoorde ook dum*orix, de JEduèY, wiens onrustige en heerschzuchtige aard zoo wel, als deszelfs groote invloed bij de Galliërs, reeds vroeger lan caesar was gebleeken (2)» Dumnorix /erzogt hem ernftig, om in Gallie te mogen CO C.ffis. de beii. Gall. L. V. c. 2 — 4. Ca) Zie D. XV. bl. 398, 405, 413-4^  geschiedenissen. gen blijven, nu eens uk hoofde van zijne vreeze voor de zee, dan eens onder voorwendzel van gemoedelijk bezwaar : maar 1 ziende , dat zijn verzoek geen verhoor bij * cajsar vond, begon hij de overige voor- J. naame Galliërs op te ruijen , en hun te raaden , om met hem op het vaste land te blijven, indien zij Gallie niet van deszelfs ganfchen Aiel op eens beroofd wilden agterlaten , wijl c je sar ongetwijfeld hun allen elders van kant zou maaken, omdat hij zulks in hun eigen land niet durfde doen , verbindende hij zich voords met plegtigen eede aan hun , om gezamenlijk de algemeene belangen van Gallie, geduurende c^sar's afzijn, ten besten te behartigen (i). Schoon caesar van dit alles meer dan één bericht kreeg, ontzag hij den Staat derd Aiduërs te veel, om niet alles te beproe D ven, wat mogelijk was, ten einde dumnorix te beteugelen en terug te brengen; de veiligheid van zijnen eigen pe-zoon en van het Romeinfche gebied ging hem tevens te naauw ter harte, om in de heil- loo- (i) c*s- de belL G*!*- L' V- c' 5> 6. XVI. deel. M vit. BOEK VI. iOOFDST. voor C. 53 r, van R. 699- Tegenand en jod van UMNORSX.  romeinsche VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C T 53' J, van R 69% * Cantium uiterfte pooging willende waagen , zondl bevel aan vier kleene Vorlien van het Iandfchap Kent*, om eenen aanflag op de 'Romeinfche vloot te doen , en dezelve, ; indien zij konden , te verbranden : dezen verzamelden hier toe alle hunne magt, rukten tegen de Romeinfche legerplaats aan, maar werden terftond met eenen uitval der Romeinen ontvangen , die hun niet flechts terug floeg , maar zelfs eenen hunner in derzelver handen gevangen deed agter blij ven. De tijding van deze mislukking; maakte eindlijk cassivellaunus moedeloos. Hij bediende zich van de bemiddeling van comius den Atrebaat, om vrede met C^sar te maaken, die hem denzelven zonder veel bezwaar toeftond. Het fchoone jaargetijde liep ten einde , en nieuwe bewegingen in Gallie deeden den Romein naar het vaste land verlangen. In plaats, van den Britten door weigering aanleiding te geven, om den krijg te rekken, vergenoegde ces ar zich met hun een zeker aantal gijsfelaars af te vorderen, en eene jaarliikfdie fchatting ten behoeve van het Romeinfche volk op te leggen. Voords nam  i8b ROMEINSCHE VIT. BOEK. VI. HOOFDST. J. voor C. 53J- van R. 609. geleerden of toonkunftenaars verwachten moest (1)." Caesar zelf gaf het navolgende tafereel van de zeden der toenmaalige Britten , waarvan hij echter maar zeer weinig kan gezien hebben, „ De inwooners van het landfchap Kent, 't welk geheel aan de kust ligt, zijn de befchaafdfte van allen , en verfchdlen niet veel in gewoonten van de Galliërs. De binnenlanders houden zich meestal weinig met den landbouw op, maar leeven van melk en vleesch , en dekken zich met huiden. Allen kerven zij zich met glas, 't welk hun een blaauwverwigen huid geeft, die hun des te verfchriklijker in den ftrijd doet voorkomen. Zij fcheeren zich het geheele ligchaam kaal, behalven alleen de bovenlip en het hoofd , waarop zij lang hair dragen. Voords hebben zij onder hun tienen of twaalven hunne vrouwen gemeen, vooral broeders en vaders met hunne broeders en kinderen, terwijl de jonggeboorenen als kinderen worden aanga- (1) Cic. ad attic L. IV. ep. 15, 16. Id. ad quint. fr. L. I. ep. 16. L. III. ep. 1. Id. ad Famil. h. VII. ep. 7.  geschiedenissen. i8$ gemerkt van hem, die de moeder het eerst als maagd tot zich genomen heeft (1). De volkrijkheid der Bruten is zeer groot, en hun vee talrijk, 't Koper en ijzer, bij het gewiat gereekend, (trekt hun tot geld. In de binnenlanden vindt m n wit lood , aan de kusten ijzer, maar in geene groote hoeveelheid. Het koper wordt van buiten ingevoerd. Bij hun wast, even als in Gallie, allerlei hout, behalven beuken en dennen. Eene haas , hen of gans te eten is hun eene gewetenszaak : zij houden deze dieren echter tot vermaak (2)." — , De Britten, voegde 'er naderhand tac 1 t u s bij, brengen hunne manfehap, fchat tingen en lasten ijverig op, zoo lang hut geen ongelijk gefchiedt; dit echter duldei zij bezwaarlijk, zich wel ter gehoorzaaming maar niet ter (laavernij onderworpen a^h tende. Julius casar, die het eers van alle Romeinen eene krijgsmagt 01 Britannie overvoerde, mogt alzoo, fchoo hij de inwooners door een voordeelig trei fen verfchrikte, en zich meester maakt va (1) C ffl s. de bell. Gall. L. V. c. 14. (2) CAi. de bell. Gall. L. V, c. 1*. VII. b o e k VL HOOFDST. . voor C 699. L l » t ) 1 n  VII. BOEK VI. HOCFOST. J. voor C. x 53" J. van R. 699- CiESAR's terugkomst in Gallie. 1 ( 3 r 1 v Verdeeling 2ijrer Win terkwartie. * ren. j * Amiens. V ti h ÏPO ROMEINSCHE van de kust, veel eer fchijnen dit gewest den nakomelingen kennen geleerd , dan wel in bezit gegeven te hebben (i)." Schoon de overwinningen van caesar in Gallie veel beflisfchender, dan die op Britannie , geweest waren , was het 'er echter ver af, dat ook de onderwerping van dat wijduitgeflrekte gewest eene duurzaame verzekering van deszelfs ongelToord bezit zou zijn geweest. Het vuur der vrijheid, zoo hevig hier, als ergens elders, lan het blaaken, verging niet onder den iseh , hoe diep het ook door het geweld >egraven fcheen. De verwijdering van :/Esar zeiven was genoeg, om nieuwen demtogt te geven aan dien gloed ; en aauwlijks keerde hij in tijds terug , om et uitbarften eener algemeene vlam te oorkomen. Terftond na zijne wederkomst uit Bri* annie hield c^sar' eenen algemeenen inddag der Galliërs te Samorobriva *, mrna hij bedacht was op de wit terkwareren voor zijn krijgsvolk. De fchraaleid van den oogst, door lange droogten verCO Tacit. in ase.ic. c. XIII.  geschiedenissen. I91 veroorzaakt, deed hem hetzelve over onderfcheidene gewesten verdeelen. Eéne keurbende zou onder bevel van c. fabius bij de Moriners * overwinteren, * eene andere onder q. cicero bij dej Nerviërsi', eene derde onder l. roscius bij de jEduërs §; eene vierde onder la-7 BiëNUS bij de Rhemers 1 op de grenzen der Trevirers **; drie anderen werden/ 'er in België gezonden onder betel van m. crassus zijnen Penningmeester, l. ' manutius plancus en c. treboni-j ijs; de agtfte en laatlle, welke hij on-, langs aan gene zijde der Po had geworven , werd , met nog vijf Cohorten, bij de Eburoners gezonden , tusfchen den Rhijn en Maas , alwaar ambiorix en cativulcus de Opperhoofden der inwooners waren; q. titurius sabinus en l. aurunculeius cotta, beiden Onderbevelhebbers des Veldheers , zouden aldaar het bevel voeren. Door deze verdeeling kwam CiESAR. der fchaarsheid aan graanen te gemoet , en had hij tevens zijne ganfche magt binnen den omtrek van flechts honderd duizend fchreden * bij een, buiten welken kring de keurbende van u.os- VII. S OttK VI. ÏOOFDST. , voor C 53* „ van K. 600- ► Die van erouanne i Artois. t Die van 'amerijk. § Die van iutun. \ Die van Iheims. * Die van Wërs. * 30 uuren gaans.  VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. _ 53J. van R 609. * Die van dartres. (O CMS.de bell. Gall. L. V. c. 24. I92 romeinsch* roscius alleen lag , die echter , zijnes oordeels, ook het allerminst van de JEduërs te vreezen had; hij zelf echter vond goed in Gallie te vertoeven , tot dat alle de winterkwartieren veilig betrokken en behoorlijk gedekt waren (1). Een onverwacht voorval deed c je sar. fpoedig eene der • keurbenden uit België terug roepen. Bij de Carnuters * was een zeer voornaam man geweest, tasge tius genaamd, wiens voorouders het hoogfte gezag in dien Staat bekleed hadden , en wien caesar zelf, tot erkendnis zijner goede dienden aan de Romeinen, in dat gezag herfield had. Deze tasge tius was in het derde jaar zijner regeering openlijk om hals gebragt. Csr sar hier van kennis krijgende, en voor eenen algemeenen öpfland beducht, gaf bevel aan plancus, om met zijne keurbende den winter bij de Carnuters te gaan doorbrengen , en zich ten fpoedig(ïen meester te maaken van allen, die deel hadden aan deze Koningsmoord. Maar naauwlijks waren deze en de overige keur-  geschiedenissen. 193 keurbenden veertien dagen lang in derzelver winterkwartieren geweest, of 'er barstede eene algemeene zamenzwering uit, die zich het allereerst bij de Eburoners ' ontdekte. Ambiorix en cativulcusJ hadden zelve sAbinus en cotta aan de grenzen van hun land ontmoet, en c beider benden terftond van leeftogt voorzien : maar kort daarop, door in dut 10marus den Trevirer opgezet, hadden zij hun volk in opftand gebragt, en hetzelve onverhoedsch op eenige houthaalers uit het Romeinfche leger, en daarna op dit leger zelve , doen aanvallen. De tegenweer der Romeinen deed dezen aanflag mislukken ; maar toen namen zij list en Ontrouw te baat, en verzog ten een mondgefprek over zaken van het uiterfte belang en ter minzaame fchikking van allert gefchil. C. arpinius, een Romeinsch Ridder , en zekere Spanjaard, q. tüNius , die meermaalen in eene zending van cesar aan ambiorix was gebruikt , begaven zich naar dezen Vorst, en vernamen van hem de volgende voordragt : „ dat hij zeer veel aan c Boek VI. HOOFDST. . voor C* 53> T, . van R* 699 Opdand er Eburi' en.  geschiedenissen. 2©5 welk zij, even als ambiorix, die voorzeker hun leermeester was, aanlegden. Zij verzekerden cicero: „dat geheel Gallie in de wapenen was ; dat de Germanen over den Rhijn waren gekomen; dat alle de winterkwartieren beltormd werden ; dat sabinus en cotta reeds gefneuveld waren; zij beriepen zich op ambiorix, ter bevestiging van hunne woorden ; beweerden , dat men vruchtloos op ontzet wachtede, doch dat zijluiden het welgenoeg met cicero en de Romeinen meenden , om hun eenen veiligen aftogt toe te ftaan, wijl zij het alleen maar hadden tegen de winterlegering, en de invoering van derzelver gebruik op hunnen grond." Het andwoord van cicero was: „ dat de Romeinen niet gewoon waren naar eenige voorwaarden te luisteren van eenen gewapenden vijand; doch dat hij hun behulpzaam wilde zijn, wanneer zij hunne wapens wilden nederleggen en gezanter aan caesar zenden, van wiens recht vaardigheid hij verhoor verwachtede voo hunne bezwaaren (i)-" Hun (i) Cms. de tel!. Gal!. L. V. c. 41. VIT. Bd' k VI. HOCFD't. | voor C 53j. van R. 699. 1 r  VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C, _ 53J. van R. 699. 206 romeiksche Hunne list zoo wel, als hun geweld, ziende mislukken, omringden de Nervïérs de Romeinfche legerplaats met eene graft van vijftien en eene wal van elf voeten. Zij hadden deze bewerking het eerst van de Romeinen zelve afgezien, en lieten zich door eenige krijgsgevangenen al verder in hunne krijgskunde onderichten. Bij gebrek aan ander gereedfchap, gebruikten zij hunne zwaarden, om te fpitten, en de flippen hunner kleeding, om weg te dragen: doch, ondanks deze belemmering, wisten zij in den tijd van drie uuren, zonder eenig gereedfchap, een bolwerk op te w:rpen van tien duizend fchreden in den omtrek, 't welk c^sar te recht als een bewijs hunner ontzaglijke talrijkheid opgeeft. De volgende dagen hielden zij zich bezig, om (chanstorens, ftormhaaken en ander tuig te vervaardigen, het geen bij de Romeinen in gebruik was, en waarin zij door hunne krijgsgevangenen onderricht werden. Op den zevenden dag van dit beleg bedienden zij zich van eenen hevigen wind, om gloeijende ballen van klei en brandende pijlen op de tenten der beleerden te werpen , die niet met huiden, ge-  GESCHIEDENISSEN.' gelijk anders bij de Romeinen gebruiklijk was, maar, even als de huizen der Galliërs , met ftroo gedekt waren. Weldra ontftond 'er brand , die door den wind in eenen oogenblik door de geheele le-. gerplaats werd voordgejaagd, en in het zelfde tijdftip richteden de vijanden hunne ftormladders tegen de legerwal op, als waren zij nu van de overwinning zeker. De braafheid en bedaardheid van het Romeinfche krijgsvolk ontzag echter zoo min het vuur en ftaal, als het naar de bagagie omzag, die eene prooi der vlamme werd. Elk bleef op zijne plaats de legerwal verdeedigen ; en, fchoon die dag de allerheetfte voor hun was , liep dezelve echter ten grootften nadeele voor de aanvallers af, die eikanderen te zeer verdrongen, om de Hagen der verdeedigers te kunnen ontwijken. Zij hadden op zekere plaats eenen toren óp gelijke hoogte van de wal opgericht : de Romeinfche Hopman, die tegen over dezelve het bevel voerde, liet zijne manfchap ter zijde gaan , en noodigde den vijand, om nu maar binnen te komen , wanneer hem zulks lustede; doch niemand was 200 koen , en weldn wai VII, BOBS VI. HOOFDST. . voor C. 53. van R. É99.  VB. BOEK VI. HOOPDST, J. voor C. 53J. van R, 699. Voorbede van edeJei n-iarijver onder de Romeinen. È08 ROMfcINSCHB was de gelieele toren wederkeerig in brand gefchooten (t). Ook de naarijver, die elders zulke haatlijke tooneelen aanricht, fpeelde hier eene lofliike rol. Ts pulfio en l. varenus hadden zederd langen tijd eikanderen den voorrang betwist. Te midden van het hevigfte gevecht, zei pulfio: „wel nu, varenus, wac aarzelt gij , of verwacht gij eene betere gelegenheid om uwen moed te lOonen 1 Deze dag zal ons gefchil beflisfchen!" Dit zeggende begaf hij zich buiten de le» gerwal en drong op den dikften drom def vijanden in. Varenus , voor verwijt beducht, volgde hem terftond. Slechts een kleene afftand fcheidde hun. Pulfio wierp zijne fpeer midden onder de vijanden en trof 'er eenen doodlijk ; deszelfs makkers vielen allen op hem aan , en fneeden hem den terugtred af; zijn fchild werd doorfchooten, en aan de fchede van zijn zwaard genageld , zoodat hij hetzelve nu niet kon trekken. Varenus, dit ziende, valt de vijanden aan, die pulfio omringen, maar die zich allen nu, daar zij toch dezen redCO C/es. Je bell, Gall. L. V. c. 42, 43.  2IO ROMEINSCHï VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 53- „ J. van P. 699. * Iet me< dan 7 uuren gaans, te ontfnappen, en behouden bij den Veldheer aan te komén (1). Caesar ontving des agtermiddags ten ' vijf uuren den brief van cicero; zond • eenen renbode aan m. crassus , die in het land der Belluacers , vijf en twintig r duizend fchreden * van zijn hoofdkwartier, overwinterde, met bevel aan hem, om te middernacht met eene keurbende uit te trekken ; vaardigde eenen anderen af aan c. fabius, met last, om zich terftond met zijne keurbende uit het land der Moriners naar de grenzen der Atrebaters te begeven, ten einde zijnen eigen togt naar cicero te dekken; fchreef eenen brief aan labienus, om, indien zulks gevoeglijk kon gefchieden , met zijne keurbende naar het land der Nerviêrs aan te rukken; meende zich voords niet te moeten ophouden naar zijne overige krijgsmagt, die te ver af lag , maar nam zelf vier honderd ruiters uit de naastgelegene bezetting ; ontving den volgenden morgen reeds de voorlopers van crassus , die ïcr- (]l) C^s. de bell Call. L. V. c. 45.  viï. BOEK vi. HOOFDST. J. voor C 53J. van R 699. De Ner vi'êrs doo CfflSAR ge Hagen» , $14 ROMEINSCHE geene groote legerplaats vereischten, vond echrer c^sak. goed, dit leger , zoo veel mogelijk, in te trekken, op dat de vijand zijne magt nog geringer mogt achten, terwijl hij tevens zijne befpieders uitzond, o.n de beste uitkomst uit deze vallei te zoeken. Op dien dag bleef het bij kïeene fcherr mutzelingen aan den waterkant; de GallUrs wachteden op neg meerder benden , cm sar op de kondfehap zijner befpieders. Den volgenden morgen kwamen de vijandlijke ruiters voor zijn leger; hij zond de zijnen tegen hun uit, doch met bevel om fpoedig de wijk naar binnen te nemen , waarna hij terftond de bolwerken liet verhoogen en de poorten verfperren, met eene drukte en fchijnbaare verlegenheid, welke den vijand niet ontgaan kon. Deze trok de rivier over en fchaarde zijne dagorde op den onvoordeeligften grond: de Romeinen vertoonden zich zelfs niet op de legerwal. De Nerviërs rukten voord tot dat zij eene hagelbui van pijlen tot binnen in het leger konden werpen; deze eerfte groete vervingen zij door eene aanzegging, welke zij rondom de legerplaats lieten uitroepen:  GESCHIEDENISSEN. SI5 pen: „ dat elk, het zij Gallier, het zij Re mein, die voor negen uuren tot hun wilde overkomen, zulks veilig kon doen ; dat daarna geen kwartier gegeven wierd." De kleenachting der Romeinen ging zelfs bij hun zoo ver, dat zij, de legerpoorten daadlijk verdopt waanende , reeds begonnen zonder ftormladders tegen de wal op te klauteren, en de graft te dempen. Dit tijdlïip nam c/esar waar, om uit alle de poorten te gelijk uit te vallen; zijne ruiterij dreef teiftond den verfchrokken vijand op de vlucht ; niemand dacht om ftand te houden; een groot aantal fneuvelde 'er; allen lieten zij hunne wapenen agter; bosfchen en moerasfen beletteden c/esar echter zijne verdere vervolging ; hun van daar te verdrijven fcheen zoo gemaklijk niet ; in plaats daarvan kwam hij dien zelfden dag nog met alle zijne benden, zonder eenig verlies te hebben geleeden, bij cicero aan. C.zesar. zelf ftond hier verbaasd over de welaangelegde fchanstorens, krijgswerken en ftormgereedfchappen der vijanden. De geheele keurbende van cicero in oogenfchouw nemende , bevond hij het tiende O 4 ge- VII. SOEK VI. HOOFDST. . voor C. 53. van R. 699.  vn. BOEK. VL HOOFDST. J. voor C _ 53. J. van R 609. il6 nOMEINSCHE gedeelte daarvan niet ongekwetst. Een en ander ftelde hem in ftaat den moed te bereekenen , dien men in zulk een gevaar betoond had. Cicero en zijne keurbende , droegen zijnen openlijken lof weg; ook alle de Hopluiden en Krijgstribunen, van wien goede getuigenis 'gegeven werd, ontvingen blijken van zijne bijzondere gunst (1). Den volgenden dag deed ces ar eene aanfpraak aan al het krijgsvolk , 't welk hier bij een was; hij verhaalde hetzelve den ondergang van sabinus en cotta met derzelver keurbenden; fchreef dien aan het wanbeleid van derzelver Bevelhebbers toe; doch voorfpelde den vijand eene korte vreugde, den zijnen eene korte droefheid (2)» wilde zijn hoofdhair niet gefneeden noch zijnen baard gefchooren hebben , alvoorens hij het bloed hunner wapenbroeders had gewrooken, en wist zijne benden daardoor op nieuw zoo har.tlljk aan zich te verbinden , als onverwinlijk voor de vijanden te maaken (3). Het (O Cxs. de Ml. Gall. L. V. c. 49 — 53. C2) Cas. de bell Gall. L. V. c. 52. (3) Suet. in cms. c. 07.  GESCHIEDENISSEN. Het gerucht van c/Esar's overwinning verfpreidde zich met zulk eene (helheid, dat labienus, fchoon zestig duizend fchreden * verwijderd liggende van cicero's leger, alwaar c/esar eerst des namiddags ten drie uuren aankwam, Voor middernacht reeeds een vreugdegefchreeuw voor de legerpoort vernam , en door de Rhemers deswegens geluk werd gewenscbt. Deze tijding, onder de Trevirers mede bekend geworden , deed indutiomarus, die den volgenden dag tot eener aanval op het leger van labienus bepaald had , dien zelfden nacht de vluchl nemen, en naar zijn eigen land terug trekken. Ce sar zond nu fabius met zija( keurbenden naar zijn voorig winterkwartie terug , en floeg zich zeiven met drie keur benden bij Samobriva neder, van welke! hij zich, uit hoofde der algemeene weder fpannigheid in Gallie , den ganfchen win ter niet verwijderde. De nederlaag en doo van cotta en sabinus hadden fchk alle de Gallifche Staaten aan nieuwen of ftand doen denken , en veelvuldige nach vergaderingen in bosfchen en heiden doe O 5 n01 VTI. BOfiK VI. HOOFDST. f. voor C J. van R. 699* 17 uuren gaans. f 1 i r n 1-  VIJ. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 53. J. van B 699. * Die vai Bretagne. Vruchtloo ze poogin gen o,n de Galliërs weder in rust te bren> gen. 5ï8 romeinsche houden, waarbij reeds ontwerpen tot algemeen herftel der vrijheid beraamd waren; zoodat 'er naauwlijks, geduurende den ' ganfchen winter, eene week voorbij liep, •waarin ces ar geen bericht van eenige nieuwe woeling ontving. Zijn Onderbevelhebber roscius was mede al be1 dreigd geworden door de Armoricers *, doch ook hun had de tijding van cesar's overwinning doen aftrekken (1). Ce sar riep de voornaamfte luiden uit de onderfcheidene Staaten tot zich ; trachtedede dezen te ontzetten, door hun te doen zien , dat hem niets verborgen was gebleeven ; genen door goede woorden in betere gezindheid te brengen. De Senoners echter , het vermogendlïe en aanzienlijkfte volk van geheel Gallie, hadden niet Hechts eenen openbaaren aanllag gedaan op het leeven van cavarinus , wien ces ar hun ten Koning had gege* ven , als hebbende zijn broeder en voorouders onder hun den throon bekleed; maar hadden hem tot aan de grenzen toe vervolgd, wijl hij den toeleg ontdekte en ont- CO Cxs. de bell. Gall. L. V. c. 53.  GESCHIEDENISSEN. 2*9 ontvluchtede, en hem daarna van kroon en goed vervallen verklaard. Zij hadden wel afgevaardigden aan ces ar gezonden, om zich deswegens te recntvaardigen, maar zich tevens wel gewacht, om aan zijnen eisch te voldoen, waarbij hij de overkomst van hunnen ganfchen Raad gevorderd had. Behalven de Mduërs en Khemers , die altijd dooi ces ar met onderfcheiding waren be handeld , was 'er op niet één volk ftaa te maaken. „ En waarlijk, zegt ces ai zelf, het was geenzins te verwonderen dat hun het Romeinfche juk zeer zwaa viel, indien al niet om zeer veele ander redenen, voorzeker daarom, dat zij, di in krijgshaftigheid boven alle andere vol keren beroemd waren , nu zoo laag voc aller oogen vernederd werden (i). De Trevirers en indutiomaru zonden, den ganfchen winter door, or derhandelaars naar gene zijde van de Rhijn, om de Germanen tot eenen oj ftand te bewegen , door toezegging va geld en verzekering , dat het grootfte g< deelte van het Romeinfche heir reeds w: g' CO Ces. de bell. Gall. L. V. c. 54. VII. BOEK. VI. hoofdst. J. voor C. 53. ' J. van R. 699. » f r s a 1n is  vn. BOEK VI. HOOFOST. j. voor C . 53J. van R 609. i '230 ROMEINSCHE gefmolten. Echter konden zij niet een volk overhaalen , om eenen overtogt te beproeven, die eerst ariovistus en daarna den Tsnchtheren zoo duur was komen te ftaan. Niet te ming ging indutiomarus met zijne toerustingen voord, wierf zich talrijke benden uit landlopers en ballingen , richtede eene voikomene ruiterij op , en verkreeg weldra zulk een aanzien in Gallie, dat men hem nu van alle kanten kwam verzoeken om zijne vriendfchap en bondgenootfchap (1). Zich zeiven dus vrijwillig aangezogt ziende , en wel wetende, dat de Senoners en Carnuters niet ftil zouden durven blijven , en dat de Nerviërs en Aduaticers zich weder op nieuw toerusteden, waagde hij het , in de hoop van geen gebrek aan vrijwilligers te zullen hebben, zodra hij Hechts buiten zijne grenzen te veld kwam, eenen gewapenden landdag aan te zeggen. Zoo iets was bij de Galliërs het daadlijk begin van eenen heirtogt; al wat de wapenen kon voeren kwam tot denzelven op , en die op denzelven het laatst verscheen, CO Cms. tïe bell. Gall. L. V. c. 55.  221 HOMEINSCHï VIL BOFK VI. HOOFOST. J. voor C 53J. vam* R 699' dag. Inmiddels berende de vijand reeds dagelijks zijne legerplaats , nu eens op bloote verkenning uit, dan eens, naar het fcheen , om een mondgefprek te zoeken, dan ook weder om eene fchrikvertooning te maaken. Dikwijls wierpen de vijandlijke ruiters pijlen in het leger , maar labienus hield de zijnen binnen, en verfterkte indutiomarus opzetlijk in het denkbeeld van der Romeinen vertzaagdheid. Het gelukte hem op zekeren nacht alle de opontbodene ruiters binnen zijn leger te krijgen , zonder dat de vijand van die verfterking iet gewaar wierd.- Hij kwam den volgenden dag naar gewoonde de Romeinen tergen en befchimpen , maar dezen lieten hem daarin zonder eenig wederandwoord voordgaan tot tegen den avond , wanneer hunne geheele ruiterij eensklaps uitviel uit twee legerpoorten tevens, en, gelijk haar bevoolen was, bij het vluchten der Trevirers eeniglijk op indutiomarus aanhield , die, bij het doorwaaden eener rivier , agterhaald en omgebragt werd. Men bragt zijn hoofd in het Romeinfche leger, en deszelfs val dreef terftond alle de zamengetrokkene benden der Eburo- neri  GESCHIEDENISSEN. *a3 ners en Nerviërs uit een, het welk Gallie, voor korten tijd, in rust bragt (l> Veele redenen deeden echter C/esar eenen veel grooter opftand in het volgende jaar verwachten, hij liet daarom zijne Onderbevelhebbers niet Hechts zorgen voor de aanwerving van meerdere manfcbap ter ,aanvulling zijner keurbenden, maar verzog) tevens van den Proconful pompejus, om , daar hij toch niet te veld trok, de manfchap, dien hij uit het Cisalpifck Gallie reeds in dienst had genomen, aai hem te zenden , vooral wijl 'er voor he volgende bedwang van Gallie zeer vee aan gelegen lag , dat de krijgsmagt va Italië zoo groot fcheen , dat het geleede verlies niet Hechts fc.hierlijk herfteld, ma; zelfs dubbeld vergoed, kon worden. Da; pompejus dit en voor het Gemeenebe en voor de vriendfchap over had , geli ces ar het noemt, bevond deze zich ftaat , om door drie nieuwe keurbend en eene verdubbeling der Cohorten, c met sabinus gebleeven waren, ree voor het einde van den winter den v« CO C*s. de Ml. Gsll. L. V. c. 57 > 58. VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. S3' n J. van R. 699Krijgsverfterkingvan CiESARa 1 t n n ir ir st ik in 2n lie ds )1- ;e-  224 ROMEINSCHÉ VIL • O EK.' v!. HOOFDST. j- 'nor C 52. j. van r 70o. Nieuwe veldtogt. keren te doen zien, wat der Romeinen kragt en magt vermogcen (1). Na den dood van indutiomarus hadden de Trevirers het opperbewind overgebragt op zijne bloedverwanten , die niets onbeproefd lieten, om de Germanen in hunne belangen over te haaien. Mislukte hun dit bij de nabuurige volkeren, zij deeden daartoe bij de verder afgelegene den voorflag ; en overal, waar het hun gelukte, verbonden zij zich onderling met eeden en lieten zij gijsfelaars agter ter verzekering van het geld , waarmede zij dit bondgenootfchap kochteden ; ambiorix trad tot hetzelve weder vrijwillig toe. De Nerviërs, de Aduaticers, de Me* napiërs en alle de Germaners aan deze zijde van den Rhijn in de Wapenen , de Senoners agterlijk op zijne bevelen en in onderhandeling met de Carnuters en nabuurige Staaten, de Trevirers eindlijk zoo werkzaam in Germanie ziende, oordeelde c m. s a r , dat hij den veldtogt niet te vroeg kon openen. Eer alzoo. de winter nog geheel ten einde was, trok hij de vier (3) Cffis. de bel!. Gall. L» VI. c. 1.  GESCHIEDENISSEN. HOg vier naastgelegene keurbenden bij een en viel den Nerviërs onverhoedsch op het lijf. Een groot aantal menfchen en vee maakten reeds den buit zijner krijgsluiden J uit, eer dit volk zich behoorlijk kon ver- J zamelen of de vlucht nemen. Hunne ganfche landftreek werd verwoest en zij zeiven gedwongen, om gijsfelaars te geven voor hunne onderwerping, waarna deze keurbenden weder in derzelver winterkwartieren gezonden werden. Op den Gallifchen landdag, die in het begin van de lente door ces ar was befchreeven, zag men de Senoners, Carnu* ters noch Trevirers verfchiinen : c^sar hield dit voor eenen daadlijken aanvang der vijandlijkheden en verlegde de dagvaard naar Lutetia *, welke ftad, fchoon* zinds eene eeuw met de Senoners in de naauwfte vriendfchap , echter aan derzelver raadflag geen aandeel fcheen te hebben. Op denzelfden dag, waarop hij deze fchorting en verlegging van den landdag afkondigde, trok hij met zijne keurbenden tegen de Senoners te veld, en zettede dien togt met zulk eene fnelheid voord, dat a c c o , derzelver Veldheer, geenen XVI. deel. P tijd vir. BOEK VI. HOOF0ST. . voor C 52- , van R, 700. Parijs,  vn. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 5*. J. van R 700. ftftts ROMEINSCHE tijd hebbende, om hunne magt bij een te brengen, flechts bevel gaf, om zich overal in de fteden op te fluiten ; doch, eer ook dit gefchieden kon, hoorde men reeds, dat de Romeinen in het land waren. Men zag nu van den verijdelden opftand af; men zond afgevaardigden, om C/Esar te verbidden; men bediende zich hier toe van de voorfpraak der /Eduërs, en op derzelver verzoek, fchonk ces ar hun vergifnis en nam hunne verfchooning aan, doch eischte hun honderd gijsfelaars af, dien hij in bewaaring der /Eduers ftelde. De Carnuters floegen nu denzelfden weg in , en gebruikten daartoe de voorfpraak der Rhemers, in wier befcherming zij Honden: ook hun behandelde cesar op gelijken voet, wijl hij den zomer in het veld en niet in rechtsonderzoekingen meende te moeten doorbrengen. Den landdag te Lutetia vervolgends bijgewoond , en den onderfcheidenen Staa* ten eene opeisfching van ruiters gedaan hebbende, wendde caesar, na deze bevrediging van het Celtisch Gallie , zijne ganfche aandacht op den krijg van de Trevirers en ambiorix, Hij  BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 52. J. van R. 700. De Trevirers geflagen doo; LABIENUS. S2ö romeinschb door afgevaardigden om den vrede te vragen. Caesar nam hunne gijsfelaars aan, maar verklaarde hun voor vijanden te zullen houden, wanneer zij ambiorix of deszelfs gelastigden op hunne grenzen toelieten, en liet comius den Atrebaat met met eene ruiterbende bij hun agter, ten einde hun in dit bedwang te houden, terwijl hij zelf nu tegen de Trevirers aanrukte (1). Inmiddels hadden dezen reeds op nieuw . den toeftel gemaakt, om de eene keurbende van labienus, die nog in winterkwartier op hunne grenzen lag , met hunne ganfche magt aan te tasten, en waren hem daartoe tot op den kleenen afttand van twee marfchen genaderd, wanneer zij vernamen , dat hij verfterking van twee keurbenden had ontvangen , het welk hun deed legeren op eenen afltend van vijftien duizend fchreden , met oogmerk , om aldaar de Germaanfche hulpbenden af te wachten. Labienus, hier van onderricht, wilde hun voorkomen , en trok hun alzoo met vijf en (O Cms. de bell. Gall. L. VI. c 2—6.  VII. BOEK VI. HOOFDST. j. voor C 52J. van R S3Ö ROMEINSCHE „ dat men de gewenschte kans niet moest laten ontglippen ; noch langer naar de Germanen behoefde te wachten; dat ook hun roem niet dulde , een veel kleener 1 vluchtend heir niet te durven aantasten." Men trok de rivier over , en waagde zich aan een treffen op den onvoordeeligften grond. Labienus vervolgde zijnen aftogt, tot dat hij zich verzekerd hield, dat zij allen de rivier over waren. Hij zond inmiddels zijnen trein vooruit naar zekeren heuvel ; fprak voords zijn krijgsvolk aan, als hebbende nu den vijand op eenen lang» gewenschten grond ; herinnerde het , dat hetzelve als onder het oog van den nabij zijndeq Veldheer zou ftrijden ; wendde daarop zijne legervaanen; fchaarde zich in flagorde, cn viel terftond, onder een hevig krijgsgefchreeuw, den vervolgenden vijand met eene hagelbui van pijlen aan. De Trevirers wederftonden zelfs den eerften fchok niet van beftrijders, dien zij voor vluchtelingen hadden gehouden. Zij zelve floegen waarlijk op de vlucht; wierpen zich in de bijgelegene bosfehen; verlooren zeer veel volks door de Romeinfche ruiterij,, en keerden overigens weldra naa/ huis.  GESCHIEDENISSEN. 231 huis, gelijk de Germanen reeds gedaan hadden op het vernemen van hunne vlucht, zijnde daarin gevolgd door de bloedverwanten van indutiomarus , in wier plaats de Trevirers cingetorix, die Romeinsch-gezind gebleeven was, aan het hoofd hunner zaaken ftelden (i> Ce sar, bij zijne aankomst dezen ganfchen krijg dus reeds geëindigd vindende, befloot om twee redenen den Rhijn nogrnaal over te trekken: de eene was.gelegen in den onderftand, dien de Germanen daadltjk hadden gezonden aan de Galliërs. de andere in het belang, 't welk hij had, dat zij aan ambiorix geene fchuilplaat vergunden. Hij liet dan, een weinig hoo ger, dan te vooren, eene brug Haan, di nu in korte dagen gereed was , en trok met agterlating van eene fterke bezettin tegen allen nieuwen opftand der Trevi rers, dezelve over. De Ubiërs, die her te vooren gijsfelaars gegeven hadden, e in onderwerping waren aangenomen, zon den hem gezanten , ter verzekering , di zij geenen onderftand aan de Trevirei ha< (O Ces. de teil. Gall. L. VI. c. 7» P 4 VU. boek VI. hoofdst. \. voor C» 52. J. van R. 700» Casar trekt andermaal over den Rkjn. » T D n 1 i s U.  vii. • BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 52. J- van R. 700. i l ] ( ROMEiNscHE hadden gezonden , noch in eenig opzicht hun woord gefchonden , fmeekende nu ook, onfchuldig zijnde, niet met de fchuldigen geftraft te worden , en beloovende een nog grooter aantal gijsfelaars voor hunne goede trouw. Bij nader onderzoek bleek het aan ces ar, dat de onderHand door de Suevers was gezonden, weshalven hij de betuigingen der Ubiërs minzaam aannam, en hun naar den gefchiktften weg tegen de Suevers ondervroeg (1}. Het leed niet lang, of hij vernam van hun , dat de Suevers alle hunne benden te zamen getrokken , en aan alle hunne ifhanglijke volkeren eene opeisfching van voetvolk en ruiterij gedaan hadden. Dit jericht deed hem zorgen voor de mondbehoeften , en den Ubiërs bevel geven, al hun vee uit het land te haaien, ïoopende , dat gebrek aan leefmiddelen iet woeste heir der Germanen fchierlijk :ou dringen tot een onvoordeelig treffen. *ïa verloop van weinige dagen vernam :esar echter van de Ubiërs, die, op zijn CO c#s. 4e 'teil. Gall. L. VI. c. 9.  GESCHIEDENISSEN. &33 zijn bevel, daartoe hunne befpieders uitgezonden hadden, dat alle de Suevers , op de tijding van der Romeinen overkomst, met hun ganfche heir waren terug getrokken naar hunne uiterile grenzen, en aldaar de Romeinen afwachteden aan den ingang van een wijduitgeftrekt bosch Bacenis genaamd (i)» «et welk als eene grensvesting lag tusfchen de Cheruscers en Suevers, om derzelver onderlinge ftrooperijen te beletten (2). Vrees voor gebrek aan leefmiddelen, gelijk ciESAR. zegt, in een gewest, welk inwooners zich zeer weinig op den land bouw toelegden, maar misfchien nog mee: de vrees , om zich niet dieper te waagei in een land, alwaar de krijgshaftige vijani zulke uitgeftrekte wijkplaatzen had, en C/Bsai zelf bezwaarlijk eene uitkomst zou gevon den hebben na eenen ongelukkigen flag dee CO Volgends cellartus der Ilaariz, ee bosch in Nederfaxen in het IFolfenbuttelfche. Cell. Geogr. Ant. T. I. p. 371- Anderen hot den het voor het Tkuringer wald. — Ewgelj aloude Staat. D. I. b'. 317. (2) Cffis. de belt. Gall. L. VI. e. 10. P 5 VIL BOEK, VI. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 700. , Terugtogt van c/esar 'uit Germanie. t l » i 1 t.  *34 ROME1NSCHE vn. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 52. J. van R, 700. Ambioris en de Ebu rotten dooi cveïAR ver volgd. deed hem befluiten , niet verder voord te rukken. Om echter den Germanen niet alle vrees te benemen vooreen nieuw bezoek, maar wel de gelegenheid tot nieuwen onderftand aan de Galliërs , brak hij flechts een gedeelte van zijne brug af, en liet hij aan de overzijde eenen fchanstoren oprichten , waarbij eene bezetting agterbleef van twaalf Cohorten onder bevel van c. volcatius tullus (i). Tegen dat nu het graan op het veld begon te rijpen, zettede c/esar zijnen eigenlijken togt tegen ambiorix en de Eburoners voord, nemende zijnen weg door het Arduenner bosch , het grootfie van geheel Gallie, het welk zich van den Rhijnoever en de grenzen der Trevirers af meer dan , vijf maal honderd duizend fchreden in de lengte uitftrekte. L. minucius basilus, die met de geheels ruiterij vooruit trok, en last had, om niet flechts den meesten fpoed te maaken, maar zelfs het branden van legervuuren te vermijden, ten einde den vijand onverhoedsch te overvallen , volvoerde zulks zoo CO Cj&s. de heil. Gall. L. VI. c. 29*  GESCHIEDENISSEN. zoo uaauwkeurig, dat hij zeer veele Eburoners in den oogst verraschte, en van hun vernam, waar ter plaatze zich ambiorix met eenige ruiters ophield. Minucius zou hem hier fchierlijk gevonden hebben , indien zijne wooning, naar de wijze der Galliërs , niet door geboomte en water was omringd geweest. Nog ir tijds gewaarfchuwd , ontkwam hij hie: door het uiterfte gevaar, terwijl zijn< vrienden, door het voordeel van den grom dapper te gebruiken, de ruiters van Ml nucius, die hem daadlijk vervolgden eenigen tijd ophielden (i> Het was twijfelachtig, of ambiori nu opzetlijk zijne benden niet bij ee bragt, dan of hem deze verrasfching zuil belettede : dit was zeker, dat hij wijd ( zijd zijne boden afzond , om de zijnen waarfchuwen, dat zij op hunne hoe moesten zijn en voor zich zeiven zorge Zijnen raad volgende, begaven zich zoi migen naar bosfchen en moerasfen, a deren naar plekken gronds, die door d vlo (1) Cas. * Ml Gall. L. VI. c. 29. VII. boek VI. hoofdst. J. voor C. 52- J, van R. 700. Vlucht van am* biorix. I » x n is n ce le n. nn»;n sd  GESCHIEDENISSEN. 2$9 Men vond alhier geene eigenlijke krijgsmagt, geene bezetting, geene fterkte, maar eene, wijd en zijd verfpreidde, menigte te beltrijden, die zich, naar gelang haar eene verfchoolene laagte, of boschachtige ftreek, of ongenaakbaar moeras eenige fchuilplaats of fterkte beloofde, flechts had nedergezet. Men kende alle die fchuilhoeken in de nabuurfchap wel, maar het vorderde zeer groote voorzorg, niet zoo zeer , om een algemeen nadeel te voorkomen, wijl de fchrik veel te diep was doorgedrongen bij de Eburoners, om van hun iet dergelijks te vreezen, maai om het afzonderlijke krijgsvolk te bewaaren, het welk dikwijls door de hoop of buit verlokt werd, en echter flechts ii kleenen getale tevens door bosfchen ei engten kon doordringen. Daar nu ces ai zijne magt zou hebben moeten verdeelei in veele kleene benden, om zijn oogmerk den ondergang van dit ongelukkige volk, t volvoeren, het welk de Romeinfche krijgs tucl land en Holland, voor een kleen gedeelte, maal ten thands waarfcbijnHjk het krijgstooneel uit. En gel b. aloude Staat. D. I. bl. 320. VIL boek VI. hoofdst". [. voor C 53* « ]. van R. 700. De Ebtt* roners uit» gerooid. 1 l 1 1 it  240 ROMEINSCHB VU. BOEK VI. jfóoFDfr. J. voor C .52. J. van R 700. tucht niet wel gedoogde en de veiligheid tevens niet zeer aanraadde, hoe zeer de wraak der krijgsluiden anders ook vlamde op eene jachtvervolging van deze kloekzinnige en dappere, maar ongelukkige verdeedigers hunner natuurlijke vrijheid tegen vreemd geweld; befloot hij daartoe eenen geheel anderen en wel zeer haatlijken weg in te liaan , die echter hem zeiven het allerzuurst bekwam. Hij zond boden naar de nabuurige Staaten , en noodigde dezelven uit, met toezegging van al den buit , om de Eburoners uit te rooijen, eensdeels omdat hij , gelijk hij zelf deze redenen opgeeft, liever het leeven der Galliërs, dan zijner keurlingen, in de bos* fchen wilde waagen; ten anderen, omdat hij alzoo op de volkomene vernieling en uitrooijing der Eburoners kon reekenen (1). Weldra kwam 'er van alle kanten een groot aantal ftroopers en plunderaars op, die het aanbevolen werk der verwoesting aanvingen en vervolgden , terwijl inmiddels de bepaalde zevende dag naderde, waarop zich de onderfcheidene Bevelhebbers (I) C&s. de bell. Gall. L. VI. c. 33, 34*  êeschiedenissew. «4-" bers met hunne keurbenden voor Aduatuca zouden laten vinden. Thands echter bleek het, zegt c*sar, welken invloed het goed geluk op den oorlog heeft. Het gerucht, dat de Eburoners verdelgd werden , en dat elk op derzelver buit genoodigd werd, had zich over den Rhijn onder de Germanen verfpreid. Terftond bragten de Sicambers twee duizend ruiters bij een, en trokken met fchuiten en vlotten den Rhijn over * dertig duizend fchreeden beneden de half afgebrookene brug van gesar. Zij begaven zich eerst naar het land der Eburoners , vingen veele verftrooide vluchtelingen op, en bemagtlgden een groot aantal van vee , het welk bij hun in zeer hooge waarde ftond. D© buit. lokte hun al verder ; boslchen noch moerasfen wederhielden deze krijgshaftig© en ftroopzieke luiden ; eindlijk vernamen zij, waar het hoofdleger der Romeinen was, en dat ca;sar hetzelve fchier geheel ontbloot had agtergelaten. ,, Wat vervolgt gij, die de rijkfte luiden kunt zijn , eene rampzalige en geringe prooi?" voerde hun een 'der krijgsgevangenen toe; „ in drie uuren kunt gij voor AJuataca XVI. deel. Q zijn5 VI!. BOF. Ka Vl. HOOFDST. J. voor & 5*. ƒ. van R, 7004  VII. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 52. J. van R. 700. S46 ROMEINSCHE den terug kwamen, dien zij verder af ge» waand hadden, doch ontdekten weldra het kleene aantal dier benden , en vielen 'er nu met het uiterfte geweld op in. De legerjongens liepen naar den heuvel, maar werden 'er af gejaagd ; wierpen zich voords onder de rotten, en vermeerderden zelfs daardoor den fchrik. Zommigen wilden met eene fpitze bende door den vijand heenen dringen, en zich alzoo, welk een groot aantal 'er dan ook mogt afgefneeden worden , naar het leger fpoeden: anderen wilden den heuvel betrekken, en aldaar het uiterfte lot afwachten. De oude krijgsluiden, die ten getale van drie honderd mede uitgetrokken waren, keurden dit overleg niet goed, maar floegen zelve in behoorlijke orde en onder het geleide van eenen Romeinfchen Ridder dwars door den vijand heenen , en kwamen allen behouden in het leger. De legerjongens en ruiters volgden hun voorbeeld en bevonden 'er zich wel bij: maar zij, die nu op den heuvel ftonden, wisten, in hunne onbedreevenheid, niet wat te doen. Zij konden zich niet verweeren op den heuvel, noch wisten de fnelle krijgswendingen, waar-  GESCHIEDENISSEN. S47 waarmede de overigen waren doorgebrooken, naar te volgen , en wilden echter naar het leger. Enkelde Hopluiden, die, van geringer rang uit andere keurbenden , tot hooger rang in deze waren bevorderd, ftreeden hunnes ouden roems gedachtig, doch vonden den dood ; een gedeelte der benden had echter aan hunnen moed haar behoud te danken; de overigen werden omcingeld door den vijand en fneuvelden (i). Aan de verovering der vesting wanhoopende, welke nu door de Romeinen overal bezet was , deinsden de Sicambers af en begaven zich met den reeds gemaakten buit weder over den Rhijn, latende echter zulken fchrik na, dat c. volusenus, in dien zelfden nacht met de Romeinfche ruiterij terug komende , niet kon doen gelooven, dat cssar met het geheele heir behouden was. Men meende, dat deze ruiterij het eenige overfchot was, wijl men den ftorm der Germanen niet wist te verklaaren zonder eene al gemeene nederlaag, en in dit begrip bleef men, CO Cj&s. de bell. Gall. L. VI. c. 39,40. Q4 VII. 80 KK VI. H00FUST. |. voor C. 52. J. van R. 700.  VII. SOEK VI. hoofdst. J. voor C 53. J. van R Joo. O48 ROMEINSCHB men, tot dat c&sar zelf het door zijne komst deed eindigen. De Veldheer, van het gebeurde onderricht , beklaagde zich enkel over het uitzenden der Cohorten , wijl men nimmer gelegenheid tot eenige verrasfching mogt overlaten , gelijk het nu gebleeken was, dat een louter toeval den vijand ongemerkt tot voor de legerpoort had doen naderen. Het was echter opmerklijk , dat de Germanen , die van over den Rhijn gekomen waren , om het land van ambiorix te plunderen, hem geene beteren dienst konden gedaan hebben, dan nu door hunnen aanval op het leger zijner overwinnaars. —■ „ Zoo veel hangt 'er in den krijg van geluk en fchijnbaar toeval af:" was de aanmerking , welke c m s a r hier bij maakte , en welke hij bij elke gelegenheid inprentede (1). Op nieuw ter plundering en vervolging der vijanden afgetrokken, verfpreidde caesar wijd en zijd een groot aantal benden uit nabuurige Staaten ; deed alle gehuchten en huizen , die hem in het oog vielen , £1) Ciffis. de helt. Gall. L. VI. c. 41, 4?,  GESCHIEDENISSEN» ' HP len, verbranden, den buit uit alle hoeken bij een haaien, en het koorn, 't welk te veld ftond, verteeren en vernielen , zoodat, indien zich nu nog eenige Eburoners mogten fchuil gehouden hebben", de-, zen, na het aftrekken zijner benden, door een volflrekt gebrek aan alles fcheenen te moeten omkomen. Niets werd inzonderheid door hem onbeproefd gelaten , om zich van ambiorix zeiven meester te maaken ; elk deed daartoe zijn best , wijl men zich het grootfte loon voor het gevangennemen van zijnen perzoon beloofde, maar alle naarfpooringen waren vruchtloos; ambiorix wist zich in bosfchen en moerasfen fchuil te houden , van niet meer dan vier ruiters vergezeld , aan wien hij zich toevertrouwde, en met wien hij des nachts de onveilig gewordene wijkplaatzen voor anderen ver- wisfelde (i). De verwoesting dezer landftreeke kostede aan den Geweldenaar flechts twee Cohorten maar aan duizenden der vrijheidminnend be (i) Diocassius fchrijft de ganfche verwoes ting der Eburoners enkel toe aan de kwaadaardig heid van cissAR, cm dat hij ambiorix nic kon in handen krijgen. L. XL. p. IS5* Q 5 vn. BOEK VI. hoofdst.' f. voor C. 53. [. van R 7001 t  vir. BOEK. VI. HOOFDST. J. voor C. 53. J- van R. /co. Rechtspleegingtegen acco. * Rkeims. 3 J ( 1 £ c 1 d t Die van r Langres. g b fa t( O 350' rom. geschied: bewooners van een gedeelte onzes vaderlands het leeven , en aan hem zeiven allen roem van menschlievendheid bij een onpartijdig nagedacht, dien vleijende tijdgenooten en ingenomene lofredenaars hem hebben toegezwaaid. Ce sar bragt zijn ganfche heir naar het land der Rhemers te rug, en riep te Burocortorum * eenen landdag bij een , am onderzoek te doen wegens de zamen:wering der Senoners en Carnuters, waaria 'er een doodvonnis geveld en naar Roneinsch gebruik volvoerd werd tegen ac:o, die aan het hoofd dier zamenzwering ad geftaan. Verfcheidene anderen, die derelijke rechtspleeging ontvlucht waren, weren vogelvrij verklaard. Deze landdag afgeven zijnde, zond es sar twee keurbenen naar het land der Trevirers, twee ande:n naar dat der Lingoners f, de zes overien bij de Senoners in winter kwartiering, en sgaf zich daarna zelf naar halie, om de nddagen van het Cisalpifche Gallie bij i woonen (1), en tevens van nader bij het 3g te houden op de woelingen te Rome (2). (O Cms. de ie//. Cal/. L. VI. c 44. (2) Dio cass. L. XL. p. 135. !ZE-  ZEVENDE HOOFDSTUK. veldtogt van crassus tegen de parther s. erwijl het Romeinfche Volk de Galliërs in het Noorden door ces ar overwon , ontving het eene zwaare wond van de Parthers in het Oosten. Die ramp was troostloos, daar men zelfs der Fortuin niets kon verwijten. De vrekheid van crassus, die en Goden en menfchen tegen zich had , terwijl hij op het Parthifche goud vlamde, kostede den Staat elf keurbenden, hem zeiven het leeven (i>" Met deze inleiding vangt een Romein zelf het tafereel aan , *t welk hij van dezen rampzaligen veldtogt fchetst , en haar« weinige woorden behelzen alles , wat wi; van de breeder ontwikkeling dezer gefchie denis te verwachten hebben. Zij tref door de fterkfte tegenftelling; wekt der weet (i) Flor. L, III. c. 11. inleiding. !  GESCHIEDENISSEN. 25^ veld ; zij namen te paard hunne eigene bezigheden en openbaare bedieningen waar; zij dreeven te paard hunnen handel , hielden alzoo hunne gefprekken, en onderfcheidden zich daardoor van hunne flaaven, die, buiten het veld, alrijd te voec gingen. Hun geest was opgeblazen, onrustig, trouwloos en onbefcheiden: zacht-) heid was in hun oog alleen der vrouwen deugd, terwijl gewelddaadigheid aan den man paste. Zij waren ftilzwijgend van aard, vaardiger met daaden, dan met woorden * en zweegen zoo wel van hunnen voorfpoed , als tegenfpoed. Hunne gehoorzaamheid aan hunne Vörlten was vrees, geen eerbied. Veiflaafd aan deii wellust, doch fober in fpijs, en niet te vertrouwen in hunne woorden of beloften , dan voor zoo ver hun belang zich uitftrekte (1), vereenigden zij in hun charaktef zoo veel ondeugends , indien wij in dit alles justinus kunnen gelooven, dat geene vooringenomenheid met hun de onpartijdig* heid in gevaar kan brengen , waartoe ons van den anderen kant de onrechtvaardige aari- (i) Justin. L. XLI. c. 3. XVI. DEEL R VII. soek VII. hoofdst» De asrd er Parhersi  VII. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C J. van R 699- (i) Zie boven bl. 3S. —- Plut. t» crasï. P- 553. Dio cass. L. XL. p. 125. — Appia. Nüs al ex. , die dezen Parthifchen togt zou befchreeven hebben, is ons alhier van geenen dienst, wijl wij, in het geen wij op zijnen naam deswegens bezitten , een fchrer letterlijk affchrift vinden van plutarchus ter aangehaalde plaatze. Veelen hebben dit gehouden voor het blijk eener fchandlijke letterdieverij in dien fehrij ver: Joch schweighaeoser heeft, ook onzes oordeels, voldongen, dat zulks moet toegefchreeven worden aan de fchaamteloosheid van eenen laateren uitgever van appianius, die het gemis van het werk des fchrijvers hier ter plaatze heeft willen aanvullen, om zijne uitgave alzoo tot hooger waarxie te brengen ; terwijl het twijfelachtig is, of appianus zelf, die eenmaal de befchrijving van dien krijg beloofd had, dezelve wel eens zelf gegeven hebbe. Vide j- schweigh.suseri ad h. I. adnotatien. ad cakem edit. appian. T. III. p. 904—922. el 258 ROMEINSCHB aanval der Romeinfche vrekheid in eenen crassus volkomen in ftaat ftelt. Onder de vervloekingen van den Ge' meentsman at e jus en eene menigte kwaade voorteekenen, welke het bijgeloof fchierlijk opmerkte , Rome verlaten hebbende, kwam crassus te Brundufium (1). De zee was nog onftuimig van  geschiedenissen. soi wel eenes Veldheers. Hij dacht om wapenfchouw. noch krijgsoefeningen , maar bereekende de tolgelden, maakte de waardij der fchatten, welke hij in den tempel eener Godinne vond, met maat en gewigt op , deed bij onderfcheidene Volkeren en Staaten eene opeisfching van manfchap, en liet zich dezelve weder afkopen voor geld. Terwijl dit alles hem in minachting bragt, beefde men op het kwaade voorteeken , 't welk men 'er in zag , dat hij, met zijnen zoon uit den gemelden tempel komende , en, deze in den uitgang ftruikelende, hij op denzelven nederviel (i). Even min fpaarde crassus den tempel te Jerufalem , wiens fchatten pompejus had ontzien (2). Verwittigd van den rijken buit, dien hij in dat heiligdom zou vinden, ging hij op denzelven weldra af met een gedeelte zijner krijgsmagt, Eleazer , een der Priesters , was dc bewaarer van den tempel fchat, waar ondei zich voor drie honderd Hebreeuwfche milten aan baaren goud bevond. Om deze ftaaf (1) Plöt. in crass. p. Sf3, 554* C2) Zie D. XIV. bl. 303. R3 VII. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C. 53- ' J, van R. Tempelroof van CRASSUS.   GESCHIEDENISSEN. Terwijl crassus zich tot den volgenden veldtogt gereed maakte , zag hij zich door afgezanten van den Perfifchen arsaces, orodes genaamd, begroeten. Dezelven voerden hem deze weinige woorden toe : „ indien uw heir door het Romeinfche volk is gezonden, zal hetzelve eenen onverzoenlijken vijand vinden; maar indien crassus uit eigene hebzucht, gelijk men onderricht is, tegen den wil zijnes volks, de Parthers bedreigt en hunne fteden be< zet, dan zal arsa ces het maatig aanleggen uit medelijden metdeszelfshoogejaaren, en het krijgsvolk, 't welk veel eer is ingeflooten in de fteden, dan dat het dezelven zou bezetten, aan het Romeinfche volk terug zenden." — „ Ik zal te Seleucia die taal beandwoorden:" was het trotsch be> fcheid, waar mede de getergde Veldheel dit gezantfehap wilde verzenden; maai vagises, de oudfte van het zelve, wees hem, fchamper lagchende , op he holle van zijne hand, zeggende : „ hiei zal eer haair groeijen, crassus, dan da gij Seleucia zult zien (i)!" Eeni CO Plut. in crass. p. 554. R 4 VIL boek V1H hoofdst. J, voor C. 52J. van R. 700. Stoute taal van Parthi* fche afge • zanten.  VII. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 52. J. van R 700. Onrus wegens de krijgshaftigheid dei Partkers. 264. romeinschb Eenige bezettingen ontkwamen het in de daad niet zonder veel gevaars uit de fteden van Mefopotamie , en bragten zeer ontrustende tijdingen in het Romeinfche heir. Zij zeiden, dat zij met eigene oogen . de ontzettende magt der vijanden gezien, en derzelver geduchte vijandlijkheden tegen de fteden ondervonden hadden. Naar hun verhaal, 't welk alles veel vergrootede, kon men dit volk even min ontvluchten, als agterhaalen, noch derzelver pijlen ontwijken , die reeds wondden , eer men zelfs den fchutter had gezien. Zij verzekerden, dat hunne aanvallende wapenen door alles hoenen drongen, hunne verweerende daartegen ondoordringbaar waren; welk alles het overige krijgsvolk te meer ontmoedigde , daar hetzelve zich had voorgefteld , dat het met den ftrijd der Parthers even gemaklijk zou gaan, als met de Armeniërs en Capadociërs , aan wier buit lucullus zich veel eer vermoeid had, dan gewaagd , en dat alzoo de verre togt het moeilijkfte van dezen ganfchen krijg zou zijn. Eenige Hoofdbevelhebbers waren daarom nu reeds vai oordeel, dat crassus niet moest voordtrekken, maar de ganfche onderneming  geschiedenissen. 265 ming bij eenen vollen krijgsraad in herziening brengen. Van dit gevoelen was zelfs zijn Penningmeester cassius , het welk daar te boven door de Offerpriesters onderfteund werd , die niets dan onheil uit de ingewanden der offerdieren voorfpelden. Crassus luisterde naar niemand: maar liet zich gaarne in zijn opzet fterken door den Armenifchen Koning, die met zes duizend ruiters zijne krijgsmagt kwam vermeerderen , en welken hij echter enkel deed voorkomen als zijne gewoone lijfwacht, beloovende hem daarteboven nog tien duizend zwaar gewapende ruiters , en dertig duizend voetknechten, met verzekering van ze allen op eigene kosten te zullen onderhouden. Alleen raadde hij crassus, om door Armenië te trekken, wijl hem zulks dit onderhoud min kostbaar zou maaken, en den togt zeiven min gevaarlijk, zullende dezelve alzoo gedekt zijn door eene keten van bergen, langs welke de vijandlijke ruiterij, welke de eenige fterkte der Partners uitmaakte, het allerminst vermogt (i). Cr as* Cl) Plut. in crass. p. 554* R'5 vn. BOEK VIT. HOOFDST. J. voor C. 52J. van R. 700. Eigenzinnigheid van CRASSUS.  • vu. BOEK VIL HOOFDST. J. voor C. 52. J. van R. 700. £66 ROMEINSCHÈ Crassus gaf maar middelmaatigen lof aan den vaardigen en aanzienlijken onderftand van artabases, en verklaarde, dat hij ten oogmerk had , door Mefopotamie te trekken, wijl hij in hetzelve zijne beste krijgsbenden had agtergelaten, het welk den Armeniër, zeer kwalijk te vreden, zijn affcheid deed nemen. Het Romeinfche heir trok nu tot Zeugma voord, maar werd telkens ontrust door onheilfpellende teekenen, welke ieder thands wist toetepasfen, wijl fchier ieder het verkeerde van 'sVeldheers beleid inzag. Hevig onweder, geweldige wind, dikke mist, het hollen van een paard uit 'sVeldheers ftal, het omvervallen van eenen ftandaard, het toedeelen van wikken en zout aan het krijgsvolk, welke fpijs men bij de graven plagt neder te zetten, een onbedacht woord van c kas sus na het overtrekken van eene brug, welke hij zeide af te willen breken, op dat geen van allen zou kunnen terug keeren, daar mede het vluchten willende verhinderen , doch door het krijgsvolk voor het fheuvelen in den fiag opgevat, — het uit de handen laten vallen van eenige ingewanden , dien hem de Wig-  GESCHIEDENISSEN. SD? Wigchelaars overreikten, waarover hij de ontfteldnis der menigte te vergeefseh had willen wegnemen, door lagchende te zeggen: „ dat mag de ouderdom doen; maar de wapenen zullen mij niet uit de handen vallen (0!"— dit alles ontrustede 's volks bijgeloovigen geest, en had voorzeker zeer nadeeligen invloed op deszelfs moed. Het grootfte nadeel echter en het heillooste voorteeken was eene nieuwe fout , die crassus, als een zuffend grijsaard, weder terftond beging. Hij trok de rivier langs , en had zeven keurbenden onder de wapenen,en omtrend vier duizend ruiters en even zoo veel ligtgewapenden. Zijne befpieders, die or verkenning uitgezonden waren, berichteder hem, dat zij, van zekere hoogte een goec deel lands overziende, niet eenen menscl ontdekt, maar zeer veele voetflappen had den opgemerkt, als van vluchtende paar den. Crassus kreeg hier door nieuwei moed, en zijne benden begonnen de Par thers nu weder gering te achten , als o z (O Plut. in crass. p. 554- Dl CASi L. XL. p. 128, 129. Vit. B OF.K VII. HOOFDSTJ f. voor C. 5*. ƒ. van R. 700. Misleiding van den kaïu der Partkers. : I t t f j  VII. B OP K vu. HOOFDST. J. voor C '2. J. van U. -co Vcrmogei van sure. S^O R0ME1NSCHZ in Armenië gevallen was, om zich vaa artabases te wreeken , terwijl hij sure nas aan het hoofd des anderen tegen 'crassus deed aanrukken (1). ■ Deze sur en as, het zij dié naam een ! eigen naam, het zij dezelve eene waardigheid aan het Parthifche hof uitdrukte , was in vermogen, roem en aanzien de naaste aan den Koning, en werd voor de dapperfte en fchranderfle krijgsman van zijn volk gehouden. In fchoonheid en grootheid van geftalte muntede hij boven allen uit. Duizend kemelen voerde zijnen veldtrein, twee honderd wagens zijne vrouwen. Duizend zwaargewapende ruiters en nog meer ligtgewapenden maakten zijne lijfwacht uit. Boven dien kon hij tien duizend ruiters uit zijne afhangelingen en (haven te veld brengen , en bezat hij het erfrecht, om het eerst eenen nieuwen Parthifchen Koning te huldigen. Hij zelf had dezen ars aces herlteld op den throon, waarvan hij eenmaal werd geftooten , en hem de ftad Seleucia, wier wallen hij zelf het eerst beklommen had, in handen geleverd. Schoon (O Plut. in crass. p. 555.  VII. BOEK VII. HOOFDST» J. voor C. 54. J. van R, 700. Verblindheid van CRASSUS. */2 ROMEIRSCHE einde zich met vereenigde magt tegen den gevaarlijken vijand te verzetten, en dien hij nu boven al waarfchuwde, om toch de vlakten te ontwijken en zich bij het bergachtige te houden. In plaats van nu nog naar dezen heikaamen raad te luisteren, verwaardigde crassus den Koning zelfs met geen fchriftlijk andwoord, maar zond deszelfs afgezanten terug met de dreigende verzekering: „ dat hij zich thands niet kon bemoeijen met de Armeniërs, maar eerlang terug zou komen , om artabazes over zijne trouwloosheid te ftraffen (1)." Cassius ergerde zich op nieuw aan dezen flap, maar waagde zich aan 's Veldheers misnoegen niet met nieuwe en nuttelöoze vertoogen. Hij nam echter abgarus ter zijde , en vroeg hem: „ welke booze geest heeft u , o fnoodlte booswicht! op ons afgezonden ? Mat welke gifdranken en tovermiddelen verlokt gij onzen crassus , om met zijn heir door barre en eindelooze zandwoestijnen eenen weg te zoe- CO PLtJT. in crass. p. 556. Dio cass. L. XL. p. 130, 131.  Geschiedenissen. s.73 zoeken , die meer voor een opperhoofd van Arabifche roovers, dan voor eenen Romeinfchen Veldheer, past?" De doorfleepen Arabier, die zich dien hoon niet • aantrok , wist echter den Romein te be- j vredigen en te bemoedigen , en liep zelf bij de gelederen van het krijgsvolk langs, om, terwijl hij hetzelve eenige kieene dienften bewees, het al fpotrende toe te voeren: „ gij hadt u misfchien verbeeld, door Campanie te zullen reizen , en ook hier uwe bronnen, beeken, lommer, baden en herbergen te vinden : maar dacht gij dan niet , dat gij largs de grenzen der Arabieren en Asfyriêrs zoudt trekken?" Dus paaide hij het krijgsvolk zelve, het welk hij, eer zijn bedrog aan den dag kwam, verliet, onder voorwendzel bij crassus, van nu den vijand te zullen gaan misleiden (1). Het duurde niet lang, of crassus hoorde reeds van hem. Eenigen der voer- en uitgezondene verfpieders kwamen weldraSü in vollen ren met de tijding terug, dat hunne makkers door den vijand gedood, e/> (O Plot. in crass. p. 555. XVI. deel. S VII. BOES, vii. hoofdst. . voor C. 5-. . van R, Veidflag sfehen assüs en RKNAS*  ROMEIN SCHE Vit BOEK VIL HOOFDST. J. voor C, 52- J. van R 700. en zij zeiven het ter naamver nood ont» komen waren, Wijl de Parthers in groot© menigte en vol moeds ten ftrijde kwamen aanrukken. Elk was verflagen; crassus , zelf doodfijk ontfteld. Naauwlijks in ftaat, om zijne flagorde te fchaaren, maakte hij eerst zijne linie zoo breed, als hem flechts mogelijk was, en ftelde de ruiterij op beide vleugels, het welk cassius hem raadde, om niet zoo ligt omcingeld te worden : doch kort daarop trok hij zijne benden weder in een digt geflooten en diep vierkant zamen , waarvan elke zijde uit twaalf Cohorten beftond, allen met ruiterij verfterkt, om van alle kanten te beter beftand te zijn tegen den aanval. Terwijl hij zelf het midden aanvoerde , was zijn zoon aan zijne eene, cassius aan zijae andere zijde. In deze flagorde trok hij voord tot aan eene rivier, die, fchoon kleen en ondiep , echter hoogst welkom was voor het vermoeide, dorftige en angftige krijgsvolk. De meeste Krijgstribunen wilden hier een leger nederflaan, om 'er den nacht te vertoeven , en inmiddels naauwkeuriger kondfchap wegens het aantal der vijanden en derzelver leger- Wi  geschiedenissen» i?£ inrichtingen te zoeken: maar cr.assus$ meer naar zijnen zoon en deszelfs ruiters luisterende , die , omdat hij loflijk onder den grootften Veldheer had gediend , nu' zelf reeds de bekwaamfte Veldheer meen-. de te zijn (i) , gaf bevel, dat elk , die lust had, zich ververfchen kon, doch zonder zijn gelid te verlaten ; en, eer allen daartoe tijds genoeg hadden, trek hij reeds op, niet met eenen bedaarden tred of tusfehenpoozingen, gelijk men bij den optogt ten ftrijde gewoon was , maar met overhaasten en onafgebroken gang, tot dat men den vijand in het oog kreeg, die zich echter noch zoo talrijk ^ noch zoo geducht vertoonde, als men had verwacht. Surenas hield, opzetlijk, zijne beste benden agter de voorhoede verborgen, en^ had haar zelfs de wapenrusting met kleederen laten bedekken, op dat derzelver glinftering niet in het oog zou fchitteren: doch zoodra de Romeinen onder het bereik hunner wapenen waren gekomen, weergalmde het veld van het ontzettendst geraas en gebrom. Hetzelve werd verwekt Ci) Cic. in brut. c. 81. S 2 VII. BOEK VII. HOOFDST. . voor C. 52. van R. 700. Nederlaag :r Romei-  VII. Soek VII. hoofdst. J. voor C. 52. J. van R, 7«o, ±?6 ROMEINSCHÉ wekt door hunne trommen met kopere fchelletjens behangen, dien zij in plaats van blaashoornen en trompetten gebruikten, en wier geluid het gehuil van wilde dieren met het geratel van den donder fcheen te vereenigen. Te gelijker tijd wierpen de Partkers de bekleedzels hunner wapenen weg, en ontvingen nu een blikzemend voorkomen van hunne glinfterende helmen en harnasfen , terwijl hunne paarden met kopere tuigen blonken. Surenas zelf ftak boven allen uit, doch fcheen den roem van zijne krijgshaftigheid te logenftraffen door zijn verwijfden opfchik, hebbende het aangezicht, naar de wijze der Meders , geblanket en het haair naar de kunst gekapt, terwijl de overigen hetzelve , even als de Scijthen, tot over de oogen droegen, om zoo veel te verfchriklijker te fchijnen (i). De Parthers wilden eerst met gevelde fpeeren op de gelederen der Romeinen inbreken , doch, dezelve te diep en ingedrongen vindende, deinsden zij af, als gingen zij zelve uit een , doch hadden wel- (i) Plut. in craïs. p. 557.  GESCHIEDENISSEN. 277 weldra, eer de Romeinen zulks bemerk ten, hun door deze krijgswending van alle kanten omcingeld. Crassus liet zijn ligtgewapend volk nu voórwaards rukken: ■ doch dezen waren naauwlijks eenige fchre-. den ver, of zij werden onverwacht overvallen door eene hagelbui van pijlen , en genoodzaakt, tot onder de zwaargewapende benden terug te trekken. Dit verwekte verwarring en verlegenheid, wijl de vijandlijke pijlen tot op verren affhnd troffen, en zoo wel harde als weeke befchutzels doordrongen. De Partners begonnen nu van alle kanten te gelijk den aanval rnet deze ver en zeker treffende wapenen, welken hunne groote en fterke boogen met geweldige kracht voorddreeven. De toeHand der Romeinen werd zeer hagchelijk; zij leeden de diepfte wonden, zonder hunne vijanden te kunnen bereiken , die zelfs vluchtende hunne pijlen affchooten , en daardoor hunne beftrijders in twijfeling bragten , of zulk eene vlucht eene bloote krijgswending, dan wel eene daadlijke aftogt, was. De eenige hoop der Romeinen was, dat zij eerlang hunne pijlen zouden verfchooten hebben, en daarna S 3 tot VII. BOEK VII. HOOFDST. . voor C. 52. . van R. 700.  VII. boek VII. hoofdst. J. voor C. 52. J. van R. 7co. De zoon van crassus door de Partkers yerftagen. 3?8 ROMEINSCHE tot een handgevecht moeten komen: maar de moed ontzonk hun geheel en al, toen zij vernamen, dat 'er eene menigte van kemels met pijlen beladen gereed ftonden, bij welken de vijanden telkens hunne ko» kers gingen vullen (i). Crassus zelf begon te wanhoopen. Hij zond zijnen zoon bevel tot eenen beflisfchenden aanval op den vijand , alvoo» rens hij geheel ingeflooten wierd. Deze ondernam dit met zijne duizend ruiters en nog drie honderd anderen , benevens vijf honderd boogfchutters en agt Cohorten voetvolks. De looze vijand zag hem gaarne met dit gedeelte voórwaards rukken, en nam kwanswijs de vlucht , om hem nog verder van het groote heir te verwijderen. De jonge crassus liet zich daardoor misleiden, en vervolgde de Parthers met losfen teugel , waar in hem zijne ruiterbenden volgden, terwijl zijne voetknechten tevens met verdubbelde fchreden voorde rukten , waanende mede als overwinnaars eenen vluchtenden vijand te vervolgen; maar eensklaps hield dezelve ftand, wach- te- (OP LÜT' ia CBlAS S. p. 558.  «ESCHIEDENISSEN. $79 tede met een gedeelte zijner benden den aanval af en omcingelde geheel onverwacht met het overige en grootfte gedeelte dezen ganfchen krijgshoop, die zich nu opeengedrongen bevond in. eene wolk van zand en ftof, welke verblindde en verflikte, en blootgefteld aan de kwaadaardigfte pijlen, wier weêrhaaken het vleesch deerlijk verfcheurden, wanneer de gekwetften ze poogden uit te trekken. De meesten fneuvelden, de overigen waren fchierlijk weerloos, zoodat zij, wanneer crassus hun bevel gaf, om op den vijand, die hun van vooren afwachtede, aan te vallen , hem op hunne handen weezen , die aan de fchilden , en op hunne voeten , die aan den grond genageld waren, het welk hun even zeer buiten ftaat Helde, om te vluchten als te vechten. Zijne ruiters zouden dus alleen den vijand hebben moeten afflaan, maar hunne fpeeren waren te kort en te zwak tegen de harnasfen der Partners, terwijl zijne Gallifche ruiters inzonderheid met hunne ontbloote of ligt gedekte lig* chaamen ten doel ftonden aan de lange vijandlijke pieken. Zij deeden echter nog S 4 won- vn. BOEK VIL HOOFDST. }. voor C. 52. , van R» 700.  VII. SORK VII. HOOPDST. J. voor C. 52. j. van R. 7=0. 1 ] I 1 1 1 J i 1 I ] 2öO ROMEINSCHE wonderen van dapperheid ; zij greepen de jange pieken der Part kers , pakten de vijanden om het lijf, fmakten hun met hunne zwaare wapenrusting op den grond, fprongen zelve van hunne paarden, onderkroopen de vijandlijke ruiters en bragten derzelver paarden door zwaare wonden aan iet hollen , 't welk de verwarring , ver* :rappjng en dood onder de Parthers yverbragt: maar de hitte en dorst mattelen hun het eerffe af, en hunne eigene jaarden hadden veele wonden van de vijsndlijke pieken, hetwelk hun noodzaakte, )m zich terug te begeven naar het voetvolk, den jongen crassus met zich moerende , die zelf reeds zwaar gewond was. Een nabij gelegen heuvel fcheen tem cn den overigen eene veilige wijkplaats e belooven , welke zij betrokken : maar veldra ondervonden zij , dat het rijzende fan deszelfs grond hun flechts zoo vee! e meer bloot ftelde voor de Parthi' "che pijlen. Twee inwooners dier landtreek, die bij de jonge crassus waen, raadden hem, zich in ftike met hun e verwijderen , en de vlucht te nemen ïaar Ichnen , eene nabuurige Mefopota- mi-  geschiedenissen. 281 mifche ftad, welke het met de Romeinen hield : maar hij verklaarde den fchriklijkften dood verkieslijk boven de trouwloosheid jegens luiden, die voor hem in den dood gingen ; hun beiden echter beval hij voor zich zeiven te zorgen, omhelsde hun en liet hun gaan. 'Er was aan geen behoud te denken: de keuze alleen tusfehen den zelfmoord en het vijandlijke ftaal bleef overig. Crassus verkoos den eerden : maar zijne reeds doorwondde hand weigerde hem dien dienst. Hij bood zijne borst aan zijnen wapendrager , die hem , op zün bevel , aan vreemden moord onttrok. Alle zijne voornaamffe Bevelhebbers volgden zijn voorbeeld : het gemeen verkocht deszelfs leeven duur. Slechts vijf honderd zouden 'er leevendig in 's vijands handen gekomen zijn. De Parthers floegen den j ngen crassus het hoofd af, en trokken met hetzelve daadlijk op zijnen vader aan (1). Na dat deze had vernomen , dat de aanval zijnes zoons den vijand had doen vluch- (1) Plut. in crass. p. 558, 559- Dio CRass. L. XL. p. 131, 13aS 5 VIL boek VU. hoofdst. |. voor C 52. J. van R. 700. Het heir van crassus op de vlucht.  282 RÖMEINSCHE VÏI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 52. J. van R, 70O. vluchten, en hij zelf door deze afwending eenige verandering voor de zijnen had verkreegea, was de moed bij hem op nieuw verleevendigd. Hij had zijn volk weder verzameld, en met hetzelve nu eerlang de zegevierende terugkomst van zijnen zoon afgewacht. Van de boden, dien deze hem had gezonden met bericht van zijnen nood, waren de eerften in handen der vijanden gevallen , de laatften ter naauwernood zelve den dood ontkomen. Hunne verzekering, dat het, zonder fpoedig ontzet , weldra met den zoon gedaan zou zijn, had den vader ten uiterften getroffen en buiten ftaat gefield, om met behoorlijk overleg te handelen. De vrees alleen voor algemeenen ramp, en het verJangen , om bij zijnen publius te zijn, hadden hem als werktuiglijk met zijn heir voordgedreeven. Kort daarop kwamen hem de vijanden in vollen aantogt tegen , onder eene woeste overwinningkreet, en met het verdoovend geraas hunner trommelen eenen nieuwen aanval dreigende. Zij droegen het hoofd des zoons op eenen piek vooruit , toonden hetzelve aan de Romeinen van nabij, en vroegen fchimpende naar des-  ©eschiedenissen. ■ a<3 deszelfs ouders en genacht, zeggende: ,, dat zulk een dapper jongeling de zoon niet kon geweest zijn van eenen lafhartitigen en verachclijken crassus." Deze vertooning bragt meer tot de kleenmoedigheid der Romeinen toe , dan alle de reeds geleedene en op nieuw gedreigde flagen. Schrik en afgrijzen behoorden de eenige uitwerksels geweest te zijn, dien billijke wraakzucht had kunnen verdooven. Crassus alleen overtrof in dit tijdflip zich zeiven. De gelederen rond rijdende, riep hij uit: „ dit verlies, Romeinen! gaai mij alleen aan; het vermaard geluk en d< roem van Rome hangt van uw behouc af. Dat elk, die medelijden heeft me mij, daar ik den besten zoon verloo ren hebbe , dit door zijne verbitterinj tegen den vijand toone ! Fnuikt zijnei overmoed; wreekt u van zijne wreedheid laten geene flagen u ter neder flaan; ic groots is ook iet lijdens waard'g ! Lu cullus deed tioranes niet vallen noch scipio antiochus, zonder da het bloed kostede; onze voorouders ver looren wel duizend fchepen om Sicilië |n Itatie veele Veldheeren en Bevelheb 'bers VII. BOEK VII. HOOFDST. f. voor C f. van R* 700. I : 1  VII. BOEK. VII. HOOFDST- J. voor C. 5». J. van R, 700. 284 romeinscbe bers, zonder dat die flagen hun de overwinningen beletteden; want de Romeinfche Staat is door volharding en ftandvastigheid in tegenfpoed , niet door het goed geluk, tot deszelfs grootheid opgeklommen." Maar , wat ook crassus zeide, zeer weinigen namen zijne taal ter harte. Hij gaf bevel, om het vijandlijk krijgsgefchreeuw te beandwoorden : maar de flaauwheid, kortheid en oneenpaarigheid van deze kreet kondigde hem de kleen moedigheid der zijnen duidlijk aan. Terftond . bij den aanval , viel de Parthifche ruiterij met derzelver pijlen in de zijden der Romeinfche flagorde , terwijl het vijandlijke voetvolk met deszelfs lange pieken dezelve kort op een drong. Maar enkelden waagden het, om tusfchen deze pieken den vijand nader op het lijf te vallen, doch vonden terftond hunnen dood, wijl het zwaare ijzer, waar mede dezelven gepunt waren , dikwijls twee mannen tevens door» ftak. Dit ongelijk gevecht duurde echter voord tot het vallen van den avond, wanneer de Parthers aftrokken, om, gelijk zij zeiden, aan crassus den nacht te vergunnen tot het beweenen van zijnen zoon,  geschiedenissen. 2§5 zoon, ten zij hij liever mogt verkiezen naar arsaces te gaan , dan gedragen te worden (i). De Partners , die niet gewoon waren • in de nabuurfchap van eenen vijand , hoe zwak dezelve ook anlers was . te overnachten, wijl zij hunne legerplaatzen niet omfchansten (2) , verwijderden zich echter niet zeer ver , als volkomen zeker op het beflisfchende hunner behaalde overwinning (3). Den Romeinen viel de nacht zeer bang; hun ontging zelfs de lust, om hunne gefneuvelden te begraven , of hunne gekwetiïen te verzorgen; elk bejammerde zijn eigen lot, het welk beflischt fcheen, het zij men met den dag de vijanden verbeidde, het zij men zich in den nacht in eene woeste vlakte waagde. Het vluchten met hunne zwaargewonde medemakkers was ook even onuitvoerlijk, als het agterlaten van dezelven gevaarlijk , wijl derzel ver gejammer terftond den aftogt zoi ont (1) Plut. in crass. p. 559, 56b. (2) Dio cass. L. XL. p. 132. (3) Plut. in crass. p. 560. VIL boek VIL hoofdst. . voor C. 52. [. van R» 700. 1  VII. SOEK VII. HOOFDST. j. voor C. 5a. J. van R. 700. j i 1 i 1 c 7 ( 1 < aoö ROMEINSCHE ontdekken. Schoon elk crassus zeken voor den bewerker hield van zijnen ramp^ wilde elk echter crassus zien en fpre-^ ken : maar deze lag -, met het hoofd in den mantel gewonden , in eenen duisteren hoek ter aarde , en leverde het treffendfte fchouwfpel op, voor de menigte, van de wis* felvalligheden des geluks, doch, voor den verftandigen waarnemer, van de onbedachtzaamheid der overdreevene eerzucht, waardoor hij , gelijk plutarchus het uitJrukt, niet te vreden, met onder een ontzaglijk aantal menfchen de grootfte te zijn 4 Jich zeiven den geringften achtede , zoo ang hij niet de aüergrootfte was. Te ver;eefschpoogde octavius zijn Onderbevellebber en cassius zijn Penningmeester ïem op te beuren en te bemoedigen: doch :iende, dat hij geheel troostloos was, rie>en zij zelve de Krijgstribunen en Hoplui* en bij een,en beflooten tot den aftogt,dien ij, zonder trompet te gebruiken, deeden anzeggen. In den begin werd alles met liepe ftilte volbragt: maar zodra de zielen en gekwetiïen dit bemerkten, ontftond er wanorde en weergalmde het leger van lerzelver gejammer. De reeds vooruitge-  GESCHIEDENISSEN. getrokkenen meende nu, dat hun de vijand overviel, en keerden nu eens om, fchaarden zich dan weder in flagorde, werden weldra door de gekwetften belemmerd, en verlooren met dat alles zoo veel tijds, dat zekere ignatius alleen met drie honderd ruiters zich kon redden, die omtrend middernacht voorde flad Carra (i) aankwam, de wacht aldaar in het Latijn aanfprak, en, na bekomen andwoord, dezelve belastede, aan haaren Bevelhebber te zeggen: „dat crassus in een zwaar gevecht was geweest met de Parthers. " Vervolgends rende hij , zonder meer te zeggen, voord naar Zeugma , alwaar hij behouden met de zijnen aankwam, maai tevens het verwijt moest hooren, van zij. nen Veldheer verhaten te hebben (a). Inmiddels deed het bericht, 't well ignatius in het voorbijgaan te Carra had medegedeeld, aan crassus grootei dienst, want de Bevelhebber der bezettinj al (i) Waarfchijnlijk het Haran of Charran, waa de Aartsvader abraham eenigen tijd vertoefde.Mozes B. I. Hoofdft. XI. v. 31. Zie hamelsvel: Ca) Plot. in crass. p. 560, 561. m boek m hoofdst. J. voor C. 52. J. van R. 700. Crassbü werpt zich in Carr*. t r > t  VII. BOE K. VII. HOOFDST. J. voor ( 52. J. van R 700. *öb ROMfc iKSCH* aldaar, uit het onzekere en haastige dier tijding te recht opmaakende , dat 'er niec veel goeds kon zijn , liet terftond de be' zetting in de wapenen komen , trok met • dezelve crassus te gemoed, en bragt hem veilig met zijn volk in de ftad. De Parthers hadden den aftogt der Romeinen wel vernomen, maar, niet gewoon des nachts te vechten, denzelven onverhinderd gelaten. Met het aanbreken van den dag vielen zij echter met zoo veel te grooter woede op de verlatene legerplaats aan, vermoordden 'er allen , die nog ten getale van vier duizend agter waren gebleeven, en lieten nog eene menigte anderen, die in de vlakte omdwaalden, door hunne ruiters opvangen. Vier geheele Cohorten , in den nacht van den weg afgeraakt , werden door hun op eenen heuvel ingeflooten, en vielen allen na dapperen tegenweer, uitgezonderd twintig mannen, die met het zwaard zoo moedig door de vijanden heenen floegen, dat zij onvervolgd tot Carra konden voordtrekken. Surenas zettede terftond zijne overwinning voord. Men berichtede hem, dat crassus het met de voornaamfte Re-  GESCHIEDENISSÏN. hf>$ Romeinen was ontkomen , en dat dié genen, die zich in Carra geworpen hadden, flechts een hoop gemeen volks waren, naauwlijks der moeite eener verdere vervolging waardig. Aan de waarheid van dit daadlijk valfche bericht twijfelende , gebruikte de Parther de list, om iemand,: die de beide taaien fprak, heimlijk naar die ftad te zenden , met last, om in de Latijnfche taal crassus zeiven of cassius uit te roepen, onder voorgeven, dat surenas een gefprek met hun verlangde : de wacht gaf hiervan bericht aan c r a Sr sus , die terftond deze uitnoodiging ter goeder trouwe aannam. Kort daarna kwamen eenige Arabieren die crassus en cassius perzoonlijk kenden, zijnde zij zelve voor den flag bij hun in het leger geweest, daadlij ke voorflagen van bevrediging aan cassius doen, dién zij op de wal zagen, hem toeroepende : dat surenas hun eenen veiligen aftogt beloofde, indien zij vriendfchap met arsaceS wilden maaken en Mefopotamie ontruimen;"- welken voorflag cassius gereedlijk overnam,' met verzoek om flechts deW djd en plaats te bepaalen tér onderbandeXVI. deel. T jfög vii Boek VII. hoofdst* i [. voor C 52- /. van ft, 7có. Tröuwloö;e list vari iUBENAS.  39© romein sche VII. BOEK Vit HOOFDST. J. voor C. 52. J. van ft., 700. ling tusfchen crassus en s ure nas* Dit beloofden de Arabieren, dat gefchie» den zou , en vertrokken. Wel verzekerd , dat hem zijne prooi dus geenzins was ontkomen , liet surenas den daar aan volgenden dag de ftad C(fra reeds influiten door zijne benden, die op hoogen en fchimpenden toon, in zijnen naam, de uitlevering van crassus en cassius beiden vorderden, indien de overige Romeinen anders op beding van eenige voorwaarden wilden hoopen. Dezen , zich dus ichandlijk bedroogen ziende in hunne hoop op de kwanswijs voorgeflagene onderhandeling, luisterden wel niet naar zulk eenen eisch , maar wilde tevens niet, dat crassus zich zou verlaaten op het ontzet, het welk hij zich uit Armenië beloofde, en drongen hem ten fterkften op eene fpoedige vlucht. Men wilde zulks echter voor de fledelingen geheim houden, doch men bediende zich ongelukkig van zekeren andromachus, dien crassus ten wegwijzer aannam op .deze vlucht, niet wetende, dat hij in ^fnoode verltandhouding ftond met zijnen vervolger. Denzelven bleef alzoo niets on-  GESCHIEDENISSEN. 39 ï onbekend , en , fchoon hij niet wilde afgaan van de gewoonte; om des nachts gene vijandlijkheden te pleegen, konden hem de Romeinen niet ver in dien eenen nacht vooruit komen. De trouwlooze gids geleidde hun van het eene dwaalfpoor in het andere, en voerde hun eindlijk naar moe ïasfen en doorfneedene landerijen, waaruit veelen het verraad ontdekten, het welk hun van dezen andromachus wedervoer. CassIus keerde naar Carra weder en nam andere leidsluiden aan, dien hij gebood, hem naar Asfyric te brengen : dezen raadden hem wel, om zoo lang te wachten , tot dat de maan den fcorpioen zou zijn doorgegaan, maar hij beandwoordde dit bijgeloof der Arabieren met te zeggen : „ ik vrees meer voor den boogfchutter, dan den fcorpioen;" eh ontkwam het gevaar. Octavius had met vijf duizend anderen den weg genomen naar het bijgelegen gebergte Sinnaca, en was aldaar met het aanbreken van den dag veilig aangekomen. Crassus integendeel, die zich op zijnen ver* radar bleef verlaten, bevond zich "mee T * den VII. BOES. VII. hoofdst. J. voor C. i 5*' j. van R. 700. Vlucht van crassus uit Carrtt,  Vil. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 52. J. van R 700. Crassui door trouw looz gidzen aai de Par thers blooi gefield. 29» romeinsche den dageraad op eenen ongebaanden weg, omgeven door moerasfen (1). Hij had niet meer bij zich , dan vier ' Cohorten voetknechten , zeer weinige rui• ters en vijf Bundeldragers. Het daglicht deed hem zeiven nu de trouwloosheid van zijnen gids ontdekken ; hij zelf zogt nu \ en vond den rechten weg, maar niet zonder het uiterfte gevaar, daar hij den vijand op de hielen had. Octavius was nog maar vijftien honderd fchreden van hem verwijderd: doch het was hem onmogelijk , om tot hem voord te trekken zonder in den rug gevallen te worden. Hij nam dan zijne toevlucht tot eenen heuvel, die met eene fmalle ftrook gemeenfchap had met het gebergte, van waar octavius zelf het gevaar zag, waarin hij zich terftond door den aanval der Parthers bevond, en hem eerst met eenige weinigen , daarna met alle zijne manfchap te hulp kwam , die zich onderling van lafhartigheid befchuldigden, en alzoo met getergden moed op den vijand aanvielen. AU Ci) Plut. in crass. p. 561, 562.  GESCHIEDENISSEN. »93 Allen fchaarden zij zich om den Veldheer, bedekten hem met hurne fchilden , en zwoeren op eenen Houten toon, dat geen vijandlijke pijl het ligchaam van crassus treffen zou , voor dat zij allen , tot den laatften man toe, rondom hem zouden gefneuveld zijn. S ure nas, ziende, dat het vuur zijner benden verflaauwde, en begrijpende, dat, zo de Romeinen het dezen dag uithiel-1 den , en in den volgenden nacht het gebergte bereikten , het hem niet mogelijk zou zijn , hun gevangen te nemen , zogt crassus wederom door verraad in den ftrik te krijgen. Hij liet eenige krijgsgevangenen los , na vooraf gezorgd te hebben, dat zij van enkelde Partners , wien hij daartoe heimlijken last gegeven had, hadden hooren zeggen: ,, dat ars aces niet voornemens was, als een onverzoenlijke vijand van de Romeinen te handelen , maar door edelmoedigheid ten aanzien van crassus zei ven gaarne derzelver vriendfchap zou willen herwinnen." Het gevecht hield daadlijk van den kant der Parthers op; surenas zelf reed met zijne voornaamfte Legerhoofden naar T 3 den VII. BOBK. VII. HOOFDST. ƒ. voor 0. 52. ƒ. van R. 7co. NieuWe rouwloos* leid van iURENAS.  VII. soek VIL HOOFDïT. J. voor C 53. J. van R 700. Weder fpapnigbeic van het Ro rneinfche krijgsvolk. 294 bojvieinsche den heuvel , ontfpande zijnen boog, en noodigde crassus, onder het toereiken van de rechterhand, om met hem een ver' drag te fluiten. „ Tot hier toe had hij, — naar zijn voorgeven, — met weerzin van den Koning zeiven, den Romeinen deszelfs dapperheid en magt doen ondervinden; thands verheugde het hem , hun geene mindere blijken van deszelfs zachtmoedigheid en welwillendheid te kunnen geven , door met hun, indien zij aftrokken, vrede te maaken, en hun eenen veiligen aftogt te bezorgen." Het Romeinfche krijgsvolk was verrukt van blijdfchap over deze aankondiging: maar crassus, eindlijk wantrouwend geworden , en ook geene reden ziende voor deze fpoedige verandering, weigerde hem eenig gehoor , en overlegde zijne belangen afzonderlijk met zijne vrienden. Het krijgsvolk echter , 't weik zich tot dus ver weinig kon verlaten op den Veldheer, dulde dh gedrag van crassus niet. Het wilde, dat hij in onderhandeling zou treden , en legde hem de grootfte blooheid ten last, als durfde bij zich in geen mondgefprek met eenen ongewapenden vijand waagen, tegen wiens wapenen hij wilde, dat  GESCHIEDENISSEN. 595 dat zij zich weder zouden blootftellen. Te vergeefscb. bad crassus hun, om toch af te zien van dezen aandrang , hun beduidende: „dat zij het flechts op dezen dag hadden uit te houden ; dat de nacht en het gebergte hun zou redden, dat hij den weg van een eerlijk en veilig behoud hun daartoe kon ranwijzen." Maar, — wat vermag een ongelukkig Veldheer op zijne benden , wanneer het uiterfte lijfsgevaar alle onderfcheiding van rang en onderwerping wegneemt? — het volk werd kwaadaardig , floeg dreigende met de zwaarden tegen de fchilden, en deed hem , vooi erger vreezende, heenengaan, fchoon hij. zich nog omkeerende, zeide : „ gij, o ctavius en petronius en verdere Romeinfche Bevelhebbers, ziet, hoe ik tot dezen flap gedrongen worde door het onbetaamlijkfte geweld: zegt echter, wanneer gij 'er het leeven afbrengt, aan alle menfchen, dat crassus door de trouwloosheid der vijanden , niet door de uitlevering zijner medeburgers, omgekomen is!" Octavius echter en de anderer lieten hunnen Veldheer niet alleen ver T 4 ïrek- vil. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C. 5*- J. van R. 700, t  VIL IOEK VII. hoofdst. J. voor C J- van R 700. Crassü! In een mondgefprek met süre- as dbcr de Parihers Yernioord. 296 r.0meinsch8 trekken, maar volgden hem, daar hij naar den vijand ging (i\ ; Crassus had zelfs zijne bijldragers; terug gezonden: doch weldra kwamen hem twee boden van s ure nas tegen beide basterd-Grieken, die van hunnè paarden affteegen, en hem, na eene dieP.e bmging, in het Grieksch te kennen gaven , dat hij eenigen Van zijn volk kon vooruit zenden , om zich te verzekeren, dat surenas zelf hem ongewapend en dus vredelievend met de zijnen te gemoet ZOU komen, Crassus andwoordde hun: „ dat hij zich niet in hunne handen zou gewaagd hebben, indien' hij denminfteu prijs pp zijn l9even had gefteld."Hij zond nogthands de twee roscïusen voqruir, om te. vernemen, op welken voet, en in welken aantal men tot het mondgefprek zou komen. Surenas verzekerde zich terftond van deze beide broeders, en reed zelf met eenige voornaame Partkers te paard den Proconful tegen. Zjja' verraderlijk gedrag volhoudende, riep suitenas uit, toen hij bij crassus kwam: » hoe. (O Pi-ut. in crass. p. 562, 563,  6ESCHIEDENISSEH. *-97 „ hoe nu ! de Romeinfche Veldheer te voet en wij te paard?" en gaf terftond bevel, om voor crassus een paard te brengen. Crassus andwoordde hem op eenen koelen toon: „ dat 'er niets aan verbeurd was, dat elk hunner zich naar 's lands wijze tot het mondgefprek begeven had." Surenas verzekerde daarop: "„ dat van nu af de vrede reeds plaats had tusfchen zijnen Koning en de Romeinen, doch dat men de voorwaarden des verdrags in fchrift moest gaan nellen \ want," voegde hij 'er , als met de welmeenendfte fpotternije, bij, „ gij Romeinen onthoudi de verdragen niet al te wel;" en reikte hem daarop de rechterhand toe. Crassus wilde nu voor zich een paard doet brengen, om zich met hem, op zijn voor ftel daartoe, naar den Euphraat te bege ven: maar surenas verklaarde dit on noodig, wijl hij hem een opgetuigd paard als een gefchenk des Konings , kon aar bieden. 'Er werd een moedig paard gebragi met goudene tuigen opgecierd. De ftalknech zetteden 'er crassus op, en dreev< hetzelve terftond met zweepflagen voor Öctavius, den fnooden toeleg duidli T 5 . m« VII. BOEK VII. HOOFDST, [. voor C» |, van R, 799» » » :s n i ik r-  VII. BOEK vil, KOOFOW. J. voor C. 52. }• van R. 700. 1 ( < i a z it z u t «( te fc ze g« do Bi zijda SP? RöMEINSCHl merkende, om crassus alzoo gevanglijk weg te voeren , greep het eerst het paard bij den ioom en werd daarin door den Krijg* tribun petronius gevolgd. Beiden poogden met de overigen, die nu ook toe"chooten, het voordgezweepte paard tegen e houden , en de verraaderlijke vijanden ran weerskanten te verdrijven. Dit bragt ;edrang, gewoel, geftoot, gevecht voord. )ctavius trok zijn zwaard en deed enen der flalknechts vallen : doch hij zelf rerd door eenen vijand, die hem van ?teren aanviel, afgemaakt. Petronius, >nder fchild om zich te dekken , werd 1 het harnas getroffen , doch fprong, >nder gewond te zijn, van het paard rug, terwijl een Parther, pomax*hres genaamd, den Veldheer zeiven ine doodlijke wond toebragt. Gelijk ech« r de verwarring zelve geene juiste onderbeiding toeliet, zoo verfchilde men ook cr in de opgave der bijzonderheden van dit val. Zommigen meenden, dat crassus or eenen van zijn eigen gevolg zou afgetakt zijn , ten einde hem uit de handen ner vijanden te redden: — anderen zeiden, : hij niet flechts door eenen Parther om-    geschiedenissen. SO^ omgebragt was, maar dat die hem tevens het hoofd en de rechterhand had afgehouwen. Plutarchus zelf verklaart zijne opgave , welke wij volgden , meer gisfching, dan zekere waarheid, te zijn, wijl toch die genen , die bij het geval tegenwoordig waren , deels vechtende om crassus te redden zijn gefneuveld, deels terftond terug getrokken naar den heuvel (i). Aldaar werd het krijgsvolk, 't welk zich zeiven den Veldheersmoord mogt wijten , fpoedig betrokken in het zelfde rampzalige lot. De Partners begaven zich terftond naar den heuvel, beweerden fchaamteloos, dat crassus zijne ftrat reeds ondergaan had , en voegden 'er, met nieuwe trouwloosheid , in den naam van surenas bij, dat het krijgsvolk nu onbefchroomd en veilig kon afkomen. Eenigen geloofden dit en gaven zich krijgsgevangen: anderen hielden het volftandig op den heuvel uit, doch geraakten 's nachts verftrooid, en werden gedeeltlijk dooi Ci) Pl ut. in c'rass. p. 563. Liv. Epit, L» CVI. Dio cass. L. XL. p. 133. VIL boek VIL hoofdst. J. voor C. 52- J. van Ra 70». Het R*~ meinfche krijgsvolk geheel vernield.  VII. boek VII. hoofdst. J. voor C- 51. J. van R, 700. Baldaadige overmoed van sure*us. 300 ROMEINSCHB door de Arabieren agterhaald. Het getal der gefneuvelden in dezen rampzaligen veldtogt werd op niet minder dan twintig duizend, dat der agte-rgelatenen in 's vijands handen op tien duizend, bereekend (1). Surenas gedroeg zich na de nederlaag en ganfche vernieling van zulk eene aanzienlijke krijgsmagt , onder het beleid van eenen der drie groette mannen des toenmaaligen Romeinfchen Staats, met eene baldaadigheid , welker befchrijving hun zelfs duldloos moest zijn , die anders in den moord van crassus de geftrafte gierigheid , eerzucht en heiligfehennis befchouwden. Hij zond het hoofd en de rechterhand van zijnen verraderlijk vermoorden vijand aan zijnen Vorst, die zich nog in Armenië bevond: doch liet tevens te Seleucia het gerucht verfpreiden , dat hij crassus leevende kwam overbrengen , ten einde, den Romeinfchen naam ten fpot, die ftad als in zegepraal door te trekken. Hij liet daartoe eenen der krijgsgevangenen , die het meest op crassus geCO Plut. ;» crass. p. 564. DlO ca ss» L. XL. p. 133,  GESCHIEDENISSEN. 3o1 geleek , in een barbaarsch gewaad fteken en bevelen hoe hij zich had te gedragen, wanneer men hem crassus of Veldheer noemde. Hij zelf voerde hem aldus te paard gezeten naast hem. Vooruit reeden: trompetters en zoogenaamde bijldragers op kemelen. Aan de bundels hingen zakken , aan de bijlen verschafgeflagene Romeinfche hoofden. Agter aan gingen zangeresfen , zijnde gemeene Saleucifche vrouwluiden, welke veelerhande fchimpliederen zongen op de lafhartigheid van crassus. Aan den Raad te Saleucia vertoonde hij voords eenige ontuchtige gefchriften van zekeren aristides, wiens fchaamteloos gefchrijf, gelukkig niet tot ons overgekomen, doch zoo wel uit deze als uit andere plaatzen der ouden genoegzaam bekend, den naam droeg van Milefifche fpreukjens (i), welken men wezen, lijk gevonden had onder de bagagie var zekeren Romein, en die nu aan sure nas ftof tot allerleijen fchimp en fmaac ga (i) Vide ovtd. frist. L. II v. 413, 4.43, 444. juu CAPITOLINÜS in clodio albin-o. c n, 12. — Morbri tUft. art. milet. VII. boek Vil. hoofdst. . voor C. 52. van R» 7«ó,  romeïnschs soek VII. hoofdst. J. voor C. 52. J- van R. 700. 1 Het hoofd van crassus voor de voeten van 1 AKÏ-ACEÏ gc« worpen. £ d v v h ti d 11 gaven op een volk, * welk, zelfs i„ deö krijg, zich met de fchandelijkfte dartelheden van eene bedorvene verbeelding fcheen te moeten kittelen. De Saleucifche Raad ech. ter had thands het leevendige beeld van den fabeldichter (i) voor zich, behangen, als het ware, van vooren met eenen zak vol Milefifche ontuchtigheden, waarover surenas anderen verachtéde, en gevolgd door een aantal wagens vol bijwijven , in wier fchandlijke nachtvermaaken, geduurde den ganfchen veldtogt, hij zijné ügene eer en genoegen had gefield O). Inmiddels had zich ars aces met den irmemfchen Vorst bevredigd, en ter be:rachtiging daarvan zijnen zoon pacorus an deszelfs zuster verloofd. Te midden er feesten en gastmaalen , dien men des'egens aan het Armenifche Hof vierde 'erden beide de Vorften verrascht door st gefchenk, 't welk surenas den zijïn gezonden had. Het Hof luisterde 0p .t pas met veel genoegen naar eenen Too:elfpeeler, jason genaamd, die eene rol ver- O) Vide phjedri Fat. L. IV.fat. 9. (a} Plut. in crass. p. 564.  geschiedenissen. 303 vertoonde uit de Bacchanten van euripides, betreffende den wreeden dood van pentheus, die., de bacchus -feesten in zijn rijk hebbende willen vernietigen, door zijne moeder agave , aan het hoofd van eene bende raazende Bacchanten , wreedaardig was van een gefcheurd; wanneer sillaces, de brenger van dat gefchenk , de zaal binnentrad, en, na de gewoone buiging voor den Koning , het hoofd van crassus midden over den grond wierp. Het ganfche Hof hief hierop een vreugdegejuich aan. De Parthifche Koning noodigde sillaces, zich in den kring te plaatzen, terwijl de Tooneelfpeeler, het masker van pentheus, waaronder hij gefpeeld had (i) , afleggende, in eigen perzoon het hoofd van crassus opnam , en als een waare Bacchant vol verrukking deze vaerzen opzong (2) : „ Wij brengen, o fchoone «angst! van den berg „ Jong wild , nog bloedend van 't jagtmes, naai huis." Dit (1) Zie wegens zulke maskers de Reize van anacharsis, D. VU. bl. 282 — 287. (2) Naar de vertaaling van h. bosscha, Lts. yens van plut. D. Vil. bl. 117, 118. VII. boek ViK hoofdst. J. voor C. j. van HU 70*.  VII. SOEK VII. HOOFDST. }. voor C. 52. J. van Ri 700. 304 ROME INSCHl Dit vermaakte den ganfchen hofkring s doch toen daarop ook de volgende twee vaerzen , zijnde eene vraag van de rei, benevens het andwoord van de wreede moeder daarop, werden gezongen: „ wie heeft het gedood ? — Die eer is aan mij j" fprong pomax/ethres , die mede aanzat , van zijne plaats op, nam den Tooneelfpeeler het hoofd uit de handen , ert zeide: „ dat die woorden beter pasten in zijnen mond, dan in dien van jasonv" het welk den Koning dermaate behaagde, dat hij aan hem eene belooning fchonk, Volgends 's lands wijze op zulk eene daad gelteld, èn aan jason een talent ten gefchenke gaf (1). Om eindlijk niets aan de openbaare verachting van den vermoorden crassus te laten ontbreken, zon arsa ces gefmoken goud hebben doen' gieten in zijnen verftijfden mond, ten verwijte van dien onleschbaaren gouddorst, waaraan voorzeker zijn heillooze togt te Wijten was (2). Mei (O Ptuf. in CRASf. p. 564, 5C5. Ca) Dio cass# L. XL,, p. 133, FtoRt Év Hl. e. is.  GESCHIEDENISSEN. 3Ö5 „ Met zulk eene naklucht, zegt p l uTarchus, werd de veldtógt van crassus, als een wezenlijk treurfpel, beflooten (1)," en zulk een flot, als dio cassius eu fi.orüs opgeven , paste J waarlijk maar al te Wel op eenen man, die, hoe rijk hij was, echter over ar-1 moede klaagde , om dat hij geen ganschc heir op eigene kosten kon onderhouden (2). Gouddorst echter was wel de heerlchende, maar niet de eenige hans» togt in zijn charakter. Met denzelven paarde zich eene eerzucht, welke zomtijds opofferingen vorderde van zijne baatzucht, doch die zelve min overdreeven was (3). Hij wilde de eerfte Romein zijn in rijkdom, en ontzag laagen (4) noch godloozen (5) han- ( I ) P L ü T. in CRASS. p. $65- (2) Dio cass. L. XL. p. 133. C ic. Paradox. VI. (3) Zie D. XIV. bi. fi (4) Zie D. XIII. bl. 293. (5) Zie boven bl. 261. Romeinfche en Christen Schrijvers hebben in den ondergang van crassus de onmiddelijke ftraf gezien , de eerfte van zijne verachting der wigchelaurij, de laatfte van zijne tempelfchennis te Jeruzalem. (Prideaux Aan- XVI. DEEL, y ««• VII. boek Vil. hoofdst. f. voor C. 52 . van R. 700. Charakter an m. rassus.  VII. bof. k VII. hoofdst. J. voor C 52. J. van R 700. 306 ROMEÏNSCHE handel, om dit te worden: hij wilde flechts de tweede Romein niet zijn in rang , en liet zich alles welgevallen, em ' onder de drie eerflen van Rome genoemd • te worden. Men befchuldigde hem van geftadige verwisfeling van vrienden en vijanden , en van zoo groote trouwloosheid als laagheid in zijn gedrag jegens beiden. Zijne voorftanders zelve fcheenen hem eenfchak, van het O. en N. Verbond. D. II. bl. 682. Cr e vi er Hifi, Rom. T. XII. p. 58, 59. — De dio I. 16.) n Beiden, - zegt middleton, met even veel bijgeloof waanende, den raad des hemels te ontdekken en diepten te peilen, die gezegd worden ondoorgrond lijk te zijn." (.Life of Cic. Vol. II. p. 138.) Plutarchus, het charakter van crassus met dat van nicias ve~gelijkende, zegt 'er van: daar de een verlooren ging, door te angstvallig te letten op alle voorreekenen , de ander door ze allen in den wind te Haan , is het moeilijk te bepaalen, hoe men zich daaromtrend gedragen moet: het is echter, — oordeelt hij voorzeker welgegrond, wanneer het den Staatsman of den Veldheer onder een bijgeloovig volk geldt — voegzaamer, het oude en aangenomen geloof te volgun , en uit godsdienftigheid te misdoen, dan door hardnekkige overtreding van de voorvaderlijke zeden" (Plut. in crass. p. 567.)  geschiedenissen. $of hem hec Bevelhebberfchap hiet aan të vertrouwen, het welk hij te vooren flechts eenmaal, bij afwezigheid van pompejus, me tellus en de lucullussen, tegen spartacus had gevoerd, en het welk hem nu ten eigene verderve ftrekte, daar zijn ganfche beleid eene aaneenfchakeling van misflagen in de krijgskunde geacht werd (ï), zoodat hij zelfs, gelijk plutarchus het uitdrukte, der fortuin geene gelegenheid zou gelaten hebben ^ om hem eenigen dienst te bewijzen, en zijne onkunde alzoo niet flechts door de Par* thers zou overwonnen zijn, maar zelve het geluk der Romeinen overwonnen hebben. Veel loflijker ftaat het "charakter van zijnen, zoo roemrijk , als ongelukkig gefneuvelden, zoon te boek. Zijne beflendige hoogachting en dankbaarheid voor cicero , die zich aan de vorming van zijnen geest niet had willen onttrekken,en van wien hem noch de onderlinge vijandlijkheden tusfchen hem en zijnen vader , noch deszelfs diepe vernedering, als balling van Rome, hadden kunnen aftrekken, — alle zijne poogingeri iet (1) Plut. in crass. p. 565 — 567* V 9 VII. BOEK VII. . HOOFDST. f. voor Ci , 52- jj [. van R70© Charakter ;an p. :rassus.  VIL SOEK vii. hoofdst. J. voor C 52. J. van R 700. AGT 30S rom. geschied: ter bevrediging van beide deze vaders, daar hij toch aan den eenen zijn leven, aan den anderen zijne zeden was verfchuldigd, — zijne blijdfchap over derzelver eindlijken uitflag , kenmerkten in hem een minnenswaardig hart. Zijne uitgebreide kundigheden, — leevendigvernuft, — aangenaame taal, — gepaard met eene deftigheid zonder verwaandheid, met eene zedigheid zonder achteloosheid, beloofden in hem eenen der voonreflijkfte Bewindsluiden van den Staat. Terwijl zijn moed, in de fchool des Gallifchen krijgs onder eenen c/Esar geleid, hem tot eenen der voortreflijkfte Veldheeren zou verheeven hebben , indien zijnes vaders roekelooze onderneming hem niet te vroeg aan deze fchoole had onttrokken, en derzelver dwaas beleid hem aan eenen te ontijdigen dood voor het Gemeenebess overgeleverd (1)." (1) Zie D. XV. bl. 339. — Cic. ad Famil. L. V. ep. 8. Ibid. L. XIII. ep. 16. Id, in brut. c. 8*.  AGTSTE HOOFDSTUK. het derde consulschap van pompejus en de gesteldheid van rome in dat en het volgende jaar. De flag was groot , dien Rome leed inl het verlies van elf keurbenden onder het heilloos opperbevel van m. crassus; nog grooter was het nadeel, hetwelk den Romeinfchen naam, na zulk een lot, moest treffen in het Oosten ; maar zeer groot was de fcbok, dien de Romeinfche vrijheid onderging bij deze noodlottige breuke in het eerde Driemanfchap : en echter betreurde men het eerfte , dacht men aan fpoedige herftelling van het tweede, en verblijdde men zich dwaaslijk over het laatfte, tot dat men weldra bemerkte, dat men in crassus den eenigen waarborg had verlooren tegen den burgerkrijg van twee mededingers , die beiden dezen derden hadden ontzien, en wien , na den V 3 dooc nleiding.  31© ROMEINSCHE dood van j u l i a , niets meer van den ftrijd om het volflagene meesterfchap van Rome wederhield (i). Het tusfchenvak van den dood van m. crassus tot aan den aanvang van djen ftrijd moet dit hoofdftuk vervullen, welks inhoud alzoo hoogstbelangrijk is voor de gefchiedenis van het veege Gemeenebest. In het jaar, 't welk voor Rome in zoo veele opzichten noodlottig was, voerde cn. domitius calvinus en m. va- i.erius me s s al a het bewind (2). Schoon hetzelve zich fchier enkel tot het werk der volgende verkiezing van Overheden bepaalde, was het vol moeite en gevaars van wege de heftigheid en onbefchaamdheid, waarmede de mededingers naar het Confulfchap eikanderen hetzelve bétwisteden, als ware het Gemeenebest een roof geweest voor uitgehongerde plunderaars. De Conful domitius zelf, voorzeker minst bevoegd, uit hoofde van eigen fchandlijk gedrag (3) , om zulk een VIL BOEK VIII. hoofdst. J. voor C, 52- J. van R 70=. Gewelddaadigemededingingen te Rome. £1) Plut. in pomp. p. 647. (2) Zie boven bl. ral. (3) Zie boven bl. 59, 60.  geschiedenissen; 311 een heilloos kwaad te keeren , werd gewond, wanneer hij zijn gezag wilde doen gelden tegen het openbaare marktgevecht van den gewapenden aanhang der mededingers. Zijn Ambtgenoot legde eindlijk nevens hem den breed omzoomden tabbaard af, en riepen den Raad , als of zij eenen krijgsraad fpande, in Riddergewaad, in plaats van tabbaarden , bij een. Dezelve nam het befluit: „om voordaangeene wingewesten aan iemand toeteleggen binnen de vijf eerfte jaaren na zijn Pratorfchap of Confulfehap (i>" Hetzelve ftrekte , om , door deze verwijdering van het uitzicht op eene fchierlijke verrijking en de onderwerping van hetzelve aan alle de toevalligheden van zulk eenen langen tusfchentijd, de ten top gefteegene woede van het ftembejag aanmerklijk te doen bedaaren (2) : evenwel beweerde c/esar naderhand, dat men dit befluit opzetlijk had genomen ten zijnen nadeele , omdai men daardoor de befchikking over krijgsbewind, 't welk anders den aftredenden Con- (O Dio cass. L. XL. p. I42« f2) ld. Ibid. V 4 VIL BOEK VIII. HOOFDST. |. voor C. 52. |. van R. 700.  VII. BOEK Vllf. HOOFDST. J. voor C. 52. j. van r. 700, 3IS ROMEIN SCHE Confuls en Prators bij het lot te beurt viel , had in de magt gelleld van eenige toongevers in den Raad, die nu naar eigen welgevallen onder de oud-Confuls en oud-Pretors konden kiezen (1). Of men zulks tevens bedoelde 7 blijkt wel niet, doch dat zulks daadlijk moest volgen uit het genomen befluit, fchijnt zeker, en tevens , dat hetzelve , indien anders de Raad een genoegzaam aantal van waardige leden had gehad, een krachtig middel kon geworden zijn , om deszelfs deerlijk gefchonden gezag eenigzins te herftellen. Ondanks dezen ernfligen toeleg, om de verkiesing der aanflaande Overheden te volbrengen , liep echter het ganfche jaar, even als het voorige gedaan had , ten einde, zonder dat 'er eene kiesvergadering kon gehouden worden , zoo wel van wege den tegenftand der Gemeentsluiden, als van de voordduurende partijfchappen der mededingers , en verviel alzoo het bewind op nieuw tot eene Tusfchenregeering (2). M. favonius , de naarvolger van CA- CO C«S. de bell. Civ, L. I. c. 85. (2) Pip cass, L. XL. p, 143.  geschiedenissen 3*3 cato, of liever de naarbootzer van deszelfs uiterlijkheden , had in dit jaar het Bouwheerfchap bekleed. Hij mogt zich hetzelve aan cato verfchuldigd achten, wijl hij zeker zou voorbijgegaan zijn, indien deze geen bedrog in de ftemcedels ontdekt en aan den dag had gebragt (i> In de waarneming van dit ambt ondervond hij van cato allen dienst, dien hij van eenen daadlijken Ambtgenoot in hem kor gewenscht hebben , gelijk hij zich weder keerig geheel en al gedroeg naar zijnet raad. De feestfpelen inzonderheid , wie regeling het voornaamtte werk der Bouw heeren was , werden geheel en al naa cato's fmaak gevierd, ja door hem zei ven beftuurd. In plaats van gouden kroonen werden 'er olijfkranzen toegewee zen aan de beste tooneelfpelers en toon kunftenaars , even als bij de Olympifch fpelen; en de zeer kostbaare uitdeeiingen welke bij zulke gelegenheden anders aa de menigte gefchiedden , beftonden n enkel in beeten, latuwe, radijs en peere VO( (i) Plut. in cat. p. 781. Dio cas5. 1 XL,, p. 141- V 5 VII. boek. viii. hoofdst. j. voor c. 5S. f. van R. 700. Feestrpeelen vau m. favonius. i r r » ti . « u n  VII. soek VIII. hoofdst J. voor C 52. J. van R. 7©o, De mededingersnaar het Confulfchap. 314 ROME in sc h* voor de Grieken, en in wijn, varkens* vleesch, vijgen, komkommers en melk voor de Romeinenk Deze eenvouwdigheid werd van veelen veracht, doch derzelver zonderlingheid ftrekte anderen tot vermaak, en over het algemeen was men voldaan over de fpelen. Men verliet zelfs die van curio, eenen Ambtgenoot van favonius, fchoon zij veel prachtiger en kostbaarer,dan de zijne,waren: hij zelf vervoeg"» de zich onder de aanfchouwers, en ging hun voor met ze toetejuichen , betuigende , dat al derzelver eer aan cato toekwam , die met dit eenvouwdige en onkostbaare vermaak toonde, hoe men waarlijk met genoegen kon feesten vieren, zonder zich zeiven in den grond te booten door fchroomlijke fchatverfpillingen, welken gebrek aan fmaak alleen en fchanielijke gunstomkoping het eerst hadden iroordgebragt (1). De eerfte dagen van het volgende jaar verhepen, zelfs zonder dat 'er een Tusfchenbeftuur plaats had , welke volflagene regeeringloosheid veroorzaakt werd door de (l) Plut. in cat. p. 78a.  geschiedenissen. 3*5 de voordduurende geweldaadigheden der mededingers naar het Confulfchap. Dezelven waren voornaamlijk t. annius milo, q. me tellus scipio en p. ■ plautius hvps/EUs; elk derzelven had! zijnen aanhang, of liever zijne krijgsmagt, welke nog dagelijksch aan eikanderen het hoofd booden op de markt. Schoon deze allen zich aan dezelfde geweldaadigheden fchuldig maakten, welke niet anders, dan als openbaare fchennisfen van de Staatsregeling , van de burgerlijke vrijheid, ja van allen bewind konden befchouwd worden, waren de zoogenaamde weidenkenden in den Romeinfchen Raad niet even afkeerig van allen. Men erkende nog in milo den ijverigflen herfteller van cicero , na pompejus; men had hem heldhaftig zien ftrijden voor het gezag des Raads en de algemeene veiligheid van Rome tegen de woede van clodius; men vereenigde zich alzoo gaarne ten zijnen voordeele onder de Raadsleden, terwijl hij zelf zich door verbaazende fchatverfpilling^n, die hem in korten tijd drie zijner erfnisfeti hadden gekost, van de gunst der menigte op de markt had trachten te verzekeren, wel VII. BOEK VIII. HOOFDST. |. voor Cl 51. [. van R, 701.  316 KOMEINSCHK VIL BOEK. VIII. HOOFDST. J. voor C 5iJ. van R 701. welke fteeds op de zijde van CLODiuswas gebleeven. Steunende op het eene zoo wel, als op het andere, en tevens buiten ftaat, om zijne fchatverfpilling langer goed te maaken , drong milo op de befpoediging der daadlijke Conful-verkiezing aan: terwijl zijne mededingers, om dezelfde redenen, welke hun geenzins onbekend waren, alles bleeven in het werk ftellen, om dezelve zoo veel mogelijk te vertraagen (1). Dezen echter waren van hunne zijde geenzins zonder aanzienlijken fteun, daar zij beiden pompejus op zijde hadden, zijnde hyps^eus weleer zijn Penningmeester geweest, en ftaande me tellus eerlang zijn fchoonvader te worden. Behalven hem werden zij ook nog onderfteund door clodius zeiven, die thands naar het Pratorfchap flond , en, om milo, zijn geflagen vijand , niet tot Conful te hebben, wanneer hij flechts Prator zou zijn , al zijn invloed bij het ge- . (l) plut. in cat. p. 782. asc.on. PiED. in milon. Cic. ad Fam. L. II. ep. 6. ld. ad quint. fratr. L. III. ep. o.  geschiedenissen. 317 gemeen, al zijn vermogen, al zijn geweld, alle zijne kunftenaarijen onophoudelijk te werk ftelde, om hem te doen voorbijgaan 1 bij de aanftaande keuze. Met al dien^ fteun en dat geweld echter durfden zij J het beleid der kiesvergadering niet overlaten aan eenen Tusfchenkoning , die toch door de Raadsleden moest benoemd wor^ den , maar verlangden zij eene benoeming van pompejus door den Raad, om in dezelve voor te zitten (i). P om- (i) Cic. pro hila c. 9, 35- Ascon. vjed. in mil. Plut. in pomp. p. 648. „ Pompejus trouwde met de weduwe van den jongen crassus , welke nog in den bloei haares leevens was en veele bevalligheden bezat. Zij was ervaren in de fraaije letteren , de toonkunst en wiskunde; zij (peelde de lier en had niet zonder vrucht de beginzelen der wijsbegeerte beoefend , zonder dat echter de deftigheid haarer zeden eenige bitsheid of neuswijsheid had aangenomen , welke anders, volgens plutarchus, de gevolgen wel eens zijn van de geleerdheid der jonge vrouwen. Daar zij echter jonger was, dan de zoon van pompejus, mispreezen veelen dit ongelijke huwelijk: terwijl anderen zich_beklaagden, dat pompejus met brui* loftskranzen liep in den hagchelijken toeftand van het Gemeenebest, 't welk naar hem, als den eeni. §en redder en geneesheer, uitzag," VII. boek VIII. IOOFBST. voor C 51. . van R. 701.  358 rómeinsche VII. Soek. vm. hoofdst. J. voor C. 51. J. van R, 701. Geheime toeleg var l'ompejus. Cicero trekt de party van milo. * H.S. ccc» 221 tonnen gouds. Pompejus zelf hield iïeeds het Dietatorfchap in het oog , en begunstigde gaarne alle verwarringen, welke hem hoop op dit Noodbevel hebberfchap gaven. Daartoe diende ongetwijfeld de flap van den Gemeentsman munacius plancus bursa, die zich openlijk verzettede tegen de benoeming van eenen Tusfchenkoning (1). Cicero was thands geen geheel onverfchillig aanfehouwer van de worfteling der partijen. Hij diende milo met al zijn vermogen , fchoon deszelfs zaak zoo wel uit hoofde van den tegenftand van pompejus , als het gedrag van milo zeiven , hoe langs zoo neteliger werd. Hij fchreef aan zijnen broeder quintus: „dat milo hem bezwaarend op het harte lag , maar dat hij hoopte, dat zijn Confulfchap alles ten besten zou keeren; dat het ergfte van alles de uitputting was van milo's vermogen, daar hij op nieuw drie millioenen Seftertiën * aan fpelvertooningen wilde ten kosten leg- (1) Appiak. alex. de bell. Civ, L. li. pi 439. Ascon. p/ed. in Mil-  geschiedenissen.' 3*9 leggen (i)." Men verwachtede curio, die uic Afia naar Italië terug gekomen ,was , te huis in het midden van deze mededinging : cicero zond hem eenen renbode te gemoed, met eenen brief van aanbeveling voor milo, waarin hij verklaarde : „ zijne g;heele ziel op de bevordering van dezen man gefield te hebben, en niet zonder hoope te zijn, indien het den voorllanders van zijnen vriend maar niet ontbrak aan eenen Huurman iti de onftuimigheid der vlottende driften, waartoe hij niemand gefchikter , dan c v rio kende (2)." De zamenfpanning van zeer veele leden in den Raad en van zeven Gemeentsluiden, de dankbaarheid der menigte voor dt kostbaare fpelvertooningen, de invloed var cicero, door de vriendfchap van cm sar onderfteund, fcheenen ook daadlijk wanneer het tot eene keuze kwam, d overhand te zullen krijgen boven den te genftand van flechts drie Gemeentsluiden daar toch pompejus zich niet bloot gaf maa Cl) Cic. ad qt'iNT fratf L III. ep. 9 '(2) Gic. ad Famil. L. li. ep. 6. VII. BOEK VIII. HOOFDST* J. voor C. J. van R. 701. 1 > * r  3ao romein sche VII. bock VIII. HuOFDST. J. voor C. 51- J. van r 701. P clodius door t. an. mos milo om^eoragt. maar aan alle deze woelingen , opofferingen en uitzichten maakte een onvoorzien geval eensklaps een ontzettend einde. Op den agttienden van Louwmaand moest milo Rome verlaten, om te Lanuvium, eene nabuuiige ftad, alwaar hij het oppergezag voerde , en van waar hij zelf afkomftig of wel geboortig was , de verkiezing van eenen Priester van juno bij te woonen. Hij begaf zich, vergezeld van zijne huisvrouw fausta, de dogter van s y l l a , en eenen vriend, derwaards met rijdtuig op weg; gevolgd echter door eenen zeer grooten trein, en bijzonderlijk door een aantal zwaardvechters, die in zijnen dienst ftonden. Op dien zelfden dag was clodius Rome te paard uitgereeden , met een 'gevolg van dertig wel* gewapende fiaaven , en vergezeld van drie zijner vrienden. Mi l 0 , die in den namiddag was op reis gegaan , ontmoetede clodius niet ver van de ftad op den Appiaanfchen weg, reeds terug keerende van het buitengoed , werwaards hij zich des morgens vroeg reeds had begeven. Daar beider aanhang fchier dagelijksch handgemeen was op de markt, was  geschiedenissen. S2I was deze ontmoeting v;iend!ijk noch vreedzaam; beider flaaven kreegen twist; clodius mengde zich in denzelven, en voerde eenen ftouten toon tegen dien van ui-) l o , die het naast bij hera waren , doch. werd beandwoord door eenen houw in den fchouder; het gevecht werd algemeen; clodius bekwam verfcheidene andere wonden , die hem noodzaakten de vlucht te nemen in eenen nabuurigen herberg; doch milo, door dit voordeel verhit, door wraak bezield, en zelfs door het begrip gedreeven, dar hij geen minder gevaar zou lopen wegens de wonden , dan den dood, van zijnen vijand, vooral wanneer clodius zelf in het leeven bleef en hem vervolgde, gaf den zijnen bevel, om gewelddaadig op dit verblijf aan te vallen, en clodius van kant te maaken. Zekere m. saufeius voerde den ftorm op het huis aan ; hetzelve werd vermeesrerd ; de herbergier omgebragt, en clodius zelf 'er uit gefleept en vermoord , na dat elf zijner flaaven gefneuveld waren en de overigen de vlucht genomen hadden. Milo vervolgde, na dit bedrijf, zijnen weg, verrichtede zijne zaaken te Lanuvium, en XVL deel. X nam vil BOEK vul HOOFDST. . voor c. 51[. van R. 70I.  vii. soek VIII. hoofdst. J. voor C. 5ïJ. van R 701. Oproerighedente Romeb de vertooning van het lijk van clo» diui. (O Dio cass. L. XL. p. 143- Ascon. p«»> in mil. Cic. pro Mtl» e. 21, 92\ jsa IiomeinscHe nam geenen anderen maatregel van vei-> ligheid tegen de te verwachten vervolging, dan de vrijmaaking der flaaven , die clodius gewond en omgebragt hadden, ten einde zich te ontflaan van de verplichting, om hun in verhoor te laten komen (t). Het lijk van clodius was, ter plaat■ ze waar hij omkwam , blijven liggen aan den weg, tot dat sex. tedius, een Raadsheer, van het land terug keerende, hetzelve vond, bij zich in den wagen nam en naar de ftad bragt. Fulvia, de weduwe van clodius, welke zich naderhand door haar huwelijk met antonius en haare bitterheid tegen cicero berucht maakte , en welker eerzucht , trotschheid, ftoutheid en oproerigheid in geenen deele voor het charakter van haaren man had ondergedaan , legde hetzelve, zoo bebloed als het was, in het voorportaal van haar huis ten toon, en wees eenen ieder, met een luid gejammer, de veelvuldige wonden aan , die haa-  GESCHIEDENISSEN» 323 haaren echtgenoot hadden doen iheeven (i). De toeloop van het laagfte gemeen, hetwelk het fteeds met clodius hield, was dien nacht reeds en den volgenden morgen zoo groot en zoo geweldig naar dit huis , dat verfctu-idene perzoonen van aanzien , en onder dezen de Raadsheer c. vibienus zelf, doodgedrongen werden. Sex. clodius, een nabeftaande van den omgebragten publius , wiens werktuig hij fteeds was in het opruijen der menigte, zettede ook nu. het gemeen aan, om het lijk, geheel naakt, ten einde alle de wonden te beter in het oog te doen vallen, op de markt te brengen en voor de fcheepsfnebben te plaatzen , alwaar hetzelve reeds werd opgewacht door plan- cus bursa, q. pompejus rufus «1 sallustius den Gefchiedfchrijver, drie Gemeentsluiden, die verklaarde vijanden waren van milo. Dezen wonden door hunne lofredenen op den vermoorden en ge- (1) Öio eAss, L. XL. p. 134- Ascon. pjet), in mil. Cie, pro mil. 0.24,25. Appian* al ex. de bell. Civ. L. IL p. 439. X a vit ROEK vul HÖOFDST; L voor C* 5'. [. van Rt 701*  VII. BOEK VIII. HOOFDST- J. voor C. SiJ. van R. 7oi. 324 romeinsche geweldige uitvallen tegen den moordenaar de menigte, op welke buiten dien ^ulk eene lijkvertooning aluijd den diepften indruk maakte, dermaate op, dat dezelve met de uiterfte geestdrift het ligchaam van clodius cpnam , in het Raadhuis van hostilius bragt, banken, rxfels en allerleije brandftof in hetzelve op eenen ftapel wierp, en met denzelven niet flechts het lijk , maar het geheele Raadhuis verbrandde , zoodat de naastgelegene gaanderij, door cato den Cenfor gedicht (1), mede door de vlammen vernield werd. ïn die zelfde vlaag van raazernije liep een gedeelte van dit gemeen met brandende toortzen in de hand naar het huis van milo, doch werd aldaar zoo dapper ontvangen, dat het met bebloede hoofden weder aftrok. Het zelfde wedervoer aan eenen anderen hoop, die het huis van, den op dat pas verkoozen, Tusfchenkoning m. lepidus wilde beltonnen. De overigen fcheurden de bijlbundels van het praalbed af, waarop men clodius had gelegd, en brasten ze naar het huis van metellus en h y r> CO zïe derzelver iïichting D. IX. bl. 47a,  geschiedenissen. hyps^us, hun beiden daardoor voor Confuls verklaarende, waarna zij weder in de tuinen van pompejus rondliepen, en hem als Di&ator ukfchreeuwden (i). De Raad, met dubbelen fchrik vervuld over zulk een geweldig oproer , terwijl het der ftad ontbrak aan allen gezagvoerend Bewind , was reeds tegen den avond van dien dag bij een gekomen , en had terftond m. lepidus tot Tusfchenkoning benoemd, en aan hem, aan de Gemeentsluiden en aan pompejus, als Proconful, de zorg voor de algemeene veiligheid, aanbevolen. Om aan dit befluit behoorlijke klem te geven, werd pompejus tevens gelast , ten fpoedigften eene ligting van krijgsvolk over geheel Italië «e doen (2). De brand van het Raadhuis en de dolle woede van den aanhang van clodius bragt echter meer algemeene verontwaardiging voord, dan deszelfs moord tegen miCO Dio cass. L. XL. p. 143. Ascon. p^ed. in mil. Cic pro mil. c. 24,25,33^ Appian. alex. de belt Civ. L. II. p. 439. (s) Ascon. PAm in mil. X 3 VII. boek VIII. hoofdst. J. voor C. 51J van R. 701. M. lepidus Tus« fchenko. Nieuwe mededinging van MILO.  VII. BOEK Vijl 1500FDST. j. voor C. t 5I' „ J. van R, 70;. 326 ' romein sche milo. Deze , die reeds voornemens was geweest , zich in vrijwillige ballingdhap te begeven, werd alzoo door het wangedrag zijner vijanden genoegzaam verftout, om dien zelfden nacht, waarin het Raadhuis brandde , weder in Rome te komen, en voords zijne mededinging naar het Confulfchap te hervatten, door openlijk aan man voor man in elke wijk zekere fom te belooven voor deszelfs Item. Zijne mededingers verlangden nu, dat de verkiezing mogt gefchieden, alvoorens de afkeer voor den moordenaar van clodius geheel bekoelde, en vorderden zulks daadlijk van den benoemden Tusfchenkoning. Lepidus weigerde dit volftandig, en beriep zich op het algemeene gebruik, 't welk geen voorbeeld opleverde van eene verkiezing onder den eerstbenoemden Tusfchenkoning , fchoon, geduurende de vijf dagen van zijn bewind, zijn huis bezet en bedreigd werd door de even oproerige bende van metellus en hyps^us, welke zijne deur met geweld open liep , de beelden zijner voorouders omverwierp, en zelfs het bed vernielden van zijne vrpuwe cornelia , wier deugden de waar**  GESCHIEDENISSEN. SV ■waardigheid van haaren naam evenaarden. Lepidus zelf zou 'er misfchien het leeven bij hebben ingefchooten, indien de aanhang van milo niet toegefchooten was, en deszelfs ftrijd tegen de anderen hem fpoedig lucht had gegeven (i). Inmiddels gingen de drie Gemeentsluiden , die zich terftond tegen milo verklaard hadden (2) , voord , de menigte te onderhouden over het misdaadige van den gepleegden moord: doch daartegen verfchafte de Gemeentsman ccelius terftond aan hem gelegenheid, om zelf eene redevoering voor het Volk te houden, Ccelius wendde wel voor, dat zijne verontwaardiging alleen, welke eenen misdaadiger geen lang uitftel wilde vergun nen, hem milo deed gebieden, om zieleen fpoedigften te verandwoorden voor hei Volk; maar wist hier onder tevens zo< vee (1) ascsn. p/ed. ttt mil. (2) Sallustius had eenen perzoonlijken haa tegen milo, wijl dezelve hem eenmaal in over fpel met zijne vrouwe f au sta had betrapt, e daarvoor zeer flreng met riemen doen geesfelen eer hij hem had laten lopen. — Varro. ap. aui GELLi L. XVII. C, l8. X 4 VII. boek VIII. hoofdst. |. voor C. 5'[. van R. 701. > l t 1  3*8 ROMEÏNSCHE vit: BOEK . vin. HOOFDST J. voor C. 51. J. van R. 701. 1 ] veel ten voordeele van zijnen vriend in te vlechten, dat alles het voorkomen kreeg , als of clodius eigenlijk op het leeven van milo had toegelegd. Men had ccelius met bedaardheid aangehoord, en nu begon milo te fpreken. Hij betuigde:,, niet te weten, of het gevecht toevallig , da» wel met voordacht aan de zijde van clodius, was aangevangen; en beweerde , dat zijn medegevoerd reistuig, en vooral het gezelfchap zijner vrouwe , genoegzaam aantoonde , dat aan zijne zijde geenen toeleg daartoe kon plaats gehad hebben , wijl hij zich alsdan met zulk eene belemmering niet zou bezwaard hebben." Daarna wendde hij zijne redenen op het fnood gedrag van clodius, den vaandrager, het hoofd en aanftoker van alle oproermaakers: — doch, terwijl hij deze taal voerde , ftormden de drie andere Gemeentsluiden met hunnen aanhang op de markt in. De Dntbloote zwaarden trokken fchierliik de tandacht van den redenaar af; 'er werd reel bloeds geflcrt ; milo en c ce l 1 u s )ntka/amen het, verborgen in een ïlaaven)a'.v; de heffe des volks en de gewapende flaa-  CE S CH IE DE N IS SE N. 3*? flaaven namen het oproer te baat, om, terwijl zij kwanswijs overal den aanhang van milo vervolgden , ook de rijkfle huizen te plunderen ; het welk verfchei-' dene dagen lang duurde, zoo dat de Raad het rouwgewaad aantrok , en op nieuw den noodlast aan pompejus herhaalde, om ten fpoedigften krijgsvolk te ligten en toe te zien, dat het Gemeenebest geen nadeels leed (i}. Pompejus bragt nu fpoedig eene krijgsmagt op den been , en floeg dezelve neder onder de muuren van Rome , alwaar de Raad thands in eene gaanderij bij zijnen fchouwburg deszelfs vergaderingen hield, om hem dezelven te gevoeglijker te doen bijwoonen. 'Er werden aldaar befluiten genomen, om de beenderen van p. clodius te doen verzamelen, en de herftelling van het raadhuis aan fausTus sylla aantebevelen en het vervolgends de Curïa Cornelia te noemen (2). In- (1) Ascon. p^ed. in mil. Cic. pre mil. c. 33. Appian. al ex. de belL Civil. L. ii. p. 440. Tio cass. L. XL. p. 144- (2) Ascon. in uil. Dio cass.L XL p. 144, X 5 VII. boek. vin. hoofost. [. voor C. 5*. [. van R. 701. pompfjüs 5orgt voor ie algemeene veiligheid.  33* rom ein sche VII. boek VUL hoofdst. J. voor C. 51J, van R. 701. Voorftel in den Raad, om pompejus tot Conful zonder ambtgenoo te verklaaren. Inmiddels werd al de eene Tusfchenkoning na den anderen benoemd , zonder dat het tot eene Conful-keuze kwam. Milo gaf aan pompejus kennis, dat hij, indien hem zulks goeddacht, van de mededinging zou afzien , hoopende waarfchijnlijk daardoor zijne vervolging wegens clodius te ontwijken. Maar pompejus zou hem geandwoord hebben : „ dat hij niemand wilde aanraaden of terughouden in de mededinging,en niet voornemens was, de magt of raad of wil van het Romeinfche Volk eenigzins te krenken." In plaats zelfs van eenige erkendnis voor dit blijk van onderfcheiding aan milo te toonen, zou hij eenen van deszelfs vrienden verzogt hebben, om te zorgenj ,, dat milo hem door zulk eene raadpleeging niet verder haatlijk wilde maaken (1)." 'Er liepen ondertusfchen weder meer, dan ooit te vooren , geruchten wegens een Di&atorfchap van pompejus, als het eenige redmiddel van den Staat; terwijl anderen van een Confulfchap van c /e s a r fpraken , welk een en ander den Raad (O Ascon. p^d. in milon.  geschiedenissen, 33* Raad onaangenaam in de ooren klonk (i). M. bibulus meende het middel gevonden te hebben, om beiden te ontduiken, in de benoeming van pompejus tot Conful zonder Ambtgenoot; zoo toch, meende hij, zou men het oppergezag eenes Diclators ontwijken, en , indien mer zich naar een van de twee Hoofden moes fchikken, het beste kiezen. Dit gevoelei klonk niet minder vreemd uit deszelf aard, dan van wegen deszelfs voorfteller die te vooren altijd de verheffing vai pompejus hsd beftreeden. De bevreem ding werd de uiterfte verbijftering, war neer men cato, die te vooren, wanne, men pompejus flechts tot Voorzitter t< kiesvergadering had willen benoemen, bi weerd had : „ dat de wetten geene bi fcherming behoorden te vinden in poi pejus, maar pompejus in de wetten, nu, tegen aller verwachting aan, hoorde ve klaaren: „ dat hij wel niet de eerfte zc geweest zijn , om eenen voorflag, als d van bibulus, te doen; maar dat hi daar nu dezelve door eenen anderen g dai (O Dio cass. L. XL. p. 144. VII. B OEK VIII.' HOOFDSTJ J. voor C. 51. j. van R« 701. t I > i M :r :r 1»» r» u ie i> e- m  33* Romein sche VII. boek VIII. hoofdst. J. voor C. 5i. J. van R. 701. 1 l 5 1 I l J daan wa- , dien aannam en goed keurde; zijnde het toch beter, dat'er eenige O verheid , wie dan ook , was, dan geene ; en vertrouwende hij , dat pompejus die magt rechtmaatiger , dan iemand anders, zou gebruiken (1)." De overige Raadsheeren maakten geene zwaarigheid, om zulke voorgangers te volgen , en meenden mede alzoo den besten middenweg te hebben in;reflagen, o.n het bedwang der tegenwoordige onlusten aan pompejus, als ware hij Dictator, op te dragen , en hem tevens tls Conful verandwoordlijk te (lellen voor :ijn gedrag (2). Tevens vleidden zij :ich , pompejus hier door van de zijde 'an C/Esar en van het. Volk te zullen ft rek ken , en voor den Raad te winnen, loor wien hij zich nu met zulk eene roorbeeldelo ze eer bekleed zag (3). Ook le Gemeentsluiden hadden niets tegen den geCO Plut in pomp. p. 648. Id. in cms. 1. 72f. Id. in cat. min. p. 782. Appian. i.bx, de belt Civ. L. II. p. 441. Dio cass. ... XL p. 144. C2)Appian. alex. de belt. Civ. L.II. p.441. (3) Dio cass. L. XL. p. 144. Vell, pa- 'erc. L. II. c. 47.  GESCHIEDENISSEN. 333 gedaanen voorflag, daar c/esar zelf liefst de onmaatige verheffi. g van eenen mede dinger zag , dien hij eerlang met zijne ontzaglijke krijgsmagt ftond onder den voet te lopen ; alleen verlangde hij van hun , dat zij 'er nu op zouden aandringen, om hem , bij zijne mededinging naar een tweede Confulfchap , in aanmerking te nemen, fchoon hij afwezig was (i). Het Raadsbefluit viel derhal ven overeenkomftig het voordel van bibulus. Serv. sulpi cius, de toenmaalige Tusfchenkoning, benoemde cn. pompejus alleen tot Conful, op den vijf en twiiuigften van Sprokkelmaand , en wel met dit hoogstbelangrijke toevoegzei: „ dat, in geval hij eener Ambtgenoot begeerde , deszelfs verkiezing aan hem zeiven zou ftaan, mids niet bin nen de twee eerstvolgende maanden (2).' Pompejus had nu zijnen hoogfter wensch verkreegen. Dezelve toch fcheer niet zoo zeer de overheerfching van hei Gemeenebest door eigendunklijk gezag et wil (i) SüET. in c/es, c. 26". Ca) Liv. Epit. L. CVII. Val. max. L. VIII. c. 15. ex. 8. Ascon. fsd. in mil. VII. blek. VHt hoofdst» J. voor C. j. van R, 7ci. Cn Pom- psju? mag- r-us, Cos. III. Pompejus ten top van zijne eerzucht. l  334 romeiksche VIL BOES vin. HOOFDST. J. voor C. éi. J. van R. 701. < I ( 1 willekeur, dan wel de regeering van den ganfchen Staat door den invloed van een wettig oppergezag, geweest te zijn. Hoe zeer hij ook de opdragt daarvan reeds lang begeerd had , was hij zorgvuldig gebleeven-, om zelfs niet voor dien wensch openlijk uit komen , veel min om iet anders , behalven geheime kunftenaarijen, te willen laten werken , tot derzelver vervulling. Thands was hij zulks aan de eerwaardigfte leden in den Raad, op wien zelfs zijne kunftenaarij nooit hechten kon, verfchuldigd , zonder dat hij 'er iet voor verplicht was aan de onftuimige menigre, )f het verwijt van eenige overweldiging lad te duchten. Hij zelf verborg nu ook le voldoening niet aan het verlangen van :ijn hart, maar betuigde aan cato, dien üj op zijn landgoed, onder de ftad gelegen, loodigde, daarvoor zijnen hartlijkften dank, net de ernstigfte bede, om hem ten raadsnan te willen ftrekken in dit voorbeeldeooze Confulfchap: maar deze uitmuntende Republikein , wien het fchier misdaad is, lechts voor eenen oogenblik verdacht te aebben gehouden , andwoordde hem met ïene Stoïcijnfche meerderheid: „ ik heb voof  GESCHIEDENISSEN. S35 Voor dezen niets uit haat, thands niets uit genegenheid voor u , maar altijd alles om het algemeen belang gezegd ; mijnen raad zal ik u geven , wanneer gij dien afzonderlijk begeert ; en in het openbaar zal ik, fchoon gij zulks niet begeerde , alzins zeggen, het geen mij gepast zal fchij* nen!" En cato deed, gelijk hij fprak (i). In de eerfte dagen van dit zijn derde Confulfchap voltrok pompejus zijn huwelijk met cornelia, de dogter var me tellus (2), doch haastede zich te vens, om de ongunftige aanmerkingen wej te nemen, welken 'er op dit ontijdige hu welijk zoo wel voor de dringende belan gen des vaderlands, het welk hem geen feestdagen kon vergunnen , als van wege het groot verfchil van beider leevensjaa ten, gemaakt werden, door terftond de ftaat van het Gemeenebest door nieuw wetten te herftellen en te bekrachtigen (3; Reec (1) Plcjt. in cat. min. p. 783. Id. in pom p. 648. (2) Zie boven bl. 317- Cg) Plut- in pomp. p- 648. VII. boek VIII. hoofdst. J. voor C' J. van R. 701. Derde Conful' fckap van POMPEJUS zonder ambt ge' noot. l 1 e I. Is  VII. boek VIII. : HOOFüST. ( J. voor C. j J. van R. i 70T. . Middelen tot berftel i df-r rust in, Rome. ^ < I 1 1 I I i CO Ascon. p^d, in mil. 53<5 romeinsche Reeds op den derden dag na zijné imbtaanvaarding riep hij den Raad bij :en, om over de middelen tot herftel te aadpleegen. Hij deed het voorliel tot le benoeming van eene bijzondere rechtjank, ten einde den dood van clodius, len brand van het Raadhuis en het geveld aan m. lepidus gepleegd, te onlerzoeken, willende hij aan het hoofd lier rechtbank eenen o\i&-Conful tot buitenfewoonen Rechter en Voorzitter geplaatst ïebben; tevens floeg hij eene nieuwe en brenger wet voor tegen de ftemomkoping >ij de verkiezing van Overheden (i). De Raad zelf fchijnt niet zeer geweest e zijn voor de benoeming van zulk eene 3uitengevvoone rechtbank , noch voor het maaken van nieuwe wetten , maar flechts verlangd te hebben , dat de oude wetten in beide de gevallen gehandhaafd wierden, en dat flechts de Prator van die gevallen ïijn eerfle werk zou maken , alleen verlangende, naar hetgeen uit cicero's voorIragt daarvan voorkomt, dat het gezag v3b  geschiedenissen. 537 van pompejus de klem dier wetten zou bevestigen (i). De Gemeentsluiden , die tot den ondergang van milo zamenfpanden , maakten het echter den Raad te moeilijk , om dit begrip ftaande te houden. De Gemeentsman ccelius nogthands, die een verklaarde voorftander van milo was, waagde het, zig openlijk tegen den voorflag van pompejus te verzetten, en ftellig te beweeren, dat hetzelve veel eer eene wetberooving, dan eene nieuwe wet, genoemd kon worden : het welk pompejus dermaate ergerde, dat hij in gramfchap tusfchen beiden trad en op eenen meesterachtigen toon verklaarde \ „ het geweld van wapenen ter verdeediging van het Gemeenebest te zullen gebruiken, indien men hem daartoe noodzaakte." Deze magtfpreuk deed het voorftel doorgaan: de rechtbanken werden gefbannen en l. d omitius ahe nobarbus als Voorzitter in die wegens den moord benoemd (2). He; andere voorftel van pompejus ont- (1) ClC. pro MiL. c. 5- (2) Ascon. pjed. in mil. XVI. deel. Y VIT. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C 51. J. van R. 701.  VII. bo ek VIII. hoofdst. J. voor C 51. J. van R 701. j 338 ROMEINSCHE ontmoetede wel geenen minderen , maar ook even nutteloozen, tegenftand. Hij wilde niet flechts de ftraf der ongeoorlofde flemomkoping verzwaard , maar .zelfs naar de fchuldigen onderzogt hebben tot aan zijn eigen eerfte Confulfchap terug, het welk nu agttien jaaren was voorleeden. Cato achtede het onrechtvaardig, eene nieuwe flrafwet te doen agteruit werken. Van eenen anderen kant bragten de vrienden van es sar. hem onder het oog, dat, daar deszelfs Confulfchap mede in dat tijdvak inviel, hij hem eenen kwaaden trek fcheen te willen fpelen. Pompejus gaf dezen ten andwoord , dat het gedrag van caesar, boven alle verdenking verheven was , en hij gevolglijk geen gevaar kon lopen: en ten aanzien van cato beweerde hij, dat men den Staat volftrekt niet kon redden uit deszelfs onlusten , ten zij men voorbeelden van ftrenge ftraf voor het voorleedene ftelde. Zijn voorftel werd in een befluit verkeerd (2). Pompejus maakte tevens verfcheidene ver- (1) Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p» 441. Plut. in cat. min. p. 782, 783.  CESCHTEDENISSÈNs 33$ veranderingen in de wijze van rechtspleeging, Hij bepaalde en Verminderde het getal van Pleitbezorgers , van wien men zich in ééne pleitziak kón bedienen ; hij verbood alle gebedelde lofredenen , welke *er dikwijls door luiden van aanzien gehouden werden op verzoek en ten voor deele van gedaagden; hij (telde drie dagen vast voor het verhoor van getuigen, en eenen vierden, om het vonnis ie vellen, op Welken den aanklaager teh aandrang van zijnen eisch twee uuren fprekens, den gedaagden ter verweering drie uuren, vergund werden ; hij zorgde voords met de uiterfte oplettendheid voor de vervulling der rechtbanken met waardige Rechters, en boven al voor de keuze der Rechters in de zaak van milo, zoodat deze buitengewoone rechtbanken uit de achtingwaardigfte mannen van geheel Rome beftonden (i). De (i) Plut. in pomp. p. 649. Id. in cat< min. p. 783. Ascon PffiD. in MIL. — TaciTos befchouwde naderhand de tijdsbepaaling der pleiters als eene ooraak van het verval der Romeinfche welfprekendheid, aan wier ouden ed fnellen loop zinds dien tijd terughoudende teugels Wer* den aangelegd. — Ïacit. de Clar. orat. c, 38, Y s vit. Boeit VIH. HOOF'Hf. J. voor {>. J» van K« 701. Vet,rche;dere Wetterl van poMfSjus.  VII. e o ek VIII. HOOFDST. J. voor C. 51. J. van R. 701. Recbtsge ding van milo. Stoutheic van MiuO. Gevaar voor MILO 34* ROMEINSCHE De laatfren vingen weldra haare werkzaam» heden aan. Twee neeven van p. clodius kwamen als aanklaagers van milo op, en vielen hem rechtftreeks aan, uit kracht der nieuwe wet, waarbij de dood van clodius uitdruklijk genoemd was. Gelijktijdig werden 'er nog drie andere pleitgedingen , zoo over dezelfde zaak, als over misdaadig ftembejag , bij de andere rechtbanken tegen milo aangegeven: het pleitgeding echter , 't welk voor d omitius gebragt was, werd als het gewigtigfte het eerst voldongen (1). "Milo verfcheen voor deze rechtbank op den vierden van Grasmaand, zonder eenig blijk van vertzaagdheid. Hij nam zelfs geen rouwgewaad aan, noch vernederde zich tot eenige beden of andere laagheden , de gewoone toevlucht der befchuldigden: maar beweerde , zich zeiven niets te wijten te hebben , en alzoo de diepfte verachting te kunnen en te mogen toonen jegens de aanklagt zijner befchuldigers. Het gevaar nogthands, het welk hij ' blijkbaar liep , was geenzins te verachten. Het (i) Ascon. P^ED. in MIL.  < GESCHIEDENISSEN. 34* Het gemeende volk, 't welk den aanhang van clodius had uitgemaakt, fchreeuwde en dreigde wraak over den gepleegden^ doodflag. Pompejus, wiens magt hem ■ de uicfpraak des rechts moest verzekeren tegen zulk een onftuimig geweld, had zich duidlijk genoeg als zijnen vervolger doen zien % en de drie Gemeentsluiden, wier marktgefchreeuw de menigte tegen hem verbitterde, kwamen telkens met nieuwe befchuldigingen op. De laatften hielden openlijk (taande, dat men tuighuizen vol wapenen had ontdekt, door milo te zamen gebragt, en bragten knaapen voor de fcheepsfnebben, die daarvan verklaaringen deeden. Zoo ook beweerden zij, dat milo eenen daadlijken toeleg op het leeven van pompejus zei ven had gefmeed, en beriepen zich op zekeren offerflachter , licinius genaamd, die openlijk verklaarde , dat milo's (haven dit in dronkenfchap aan hem verhaald , doch tevens den dood gedreigd hadden, indien hij het ruchtbaar maakte , verwonende te gelijk eene kleene wond in zijne zijde, welke hem een der zwaardvechters van milo reeds daarom zou toeY 3 ge- vn. BOEK VIII. HOOFDST. [. voor C 51f. van R. 701.  VII. BOEK. VIII. HOOFDST. J. voor C. 5iJ. van R, 70:, 34* romeinsche gebragt hebben, doch die hij zelf gemaakt had , om geloof aan zijne vertelling te doen geven. — Pompejus, die zich van milo s gehechtheid aan het gezag des Raads, of van deszelfs eigen trotfchen en geweldigen geest, na den dood van clo* d 1 u s , weinig voordeels kon belooven in zijne bijzondere eerzuchtige oogmerken, had niet flechts zinds langen tijd den fchijn van perzoonlijk gevaar gevoed door eene talrijke lijfwacht , maar had Zelfs van deze vertelling van licinius kennis gegeven aan den Raad, en terftond die lijfwacht verdubbeld, als hadde hij aan haaf het zekerfte geloof gefiagen. Niet flechts dit krijgsvolk , eindlijk , maar alle de nieuwe benden, door pompejus (hands in Italië op den been gebragt, kwamen 'er openlijk voor uit, dat zij in dienst genomen waren om Rome tegen eenen tweeden catilina te bewaaren (1). Milo had wel de goede gunst der voornaamfte Raadsleden jegens hem, en den afkeer van alle braave luiden van de raa-r (O ClC pro MIL. C. 24, 18. ASCON. P/ED» & mil. Vell. paterc. L, II. c, 47.  GESCHIEDENISSEN. 343 raazernijen zijnes verflagenen vijands ten zijnen voordeele, maar geene andere openlijke befcherming tegen eenen zoo geduchten aanval,dan van ccelius en cicero: de eerfte echter was reeds genoegzaam terj neder geflagen door de dreigende magtfpreuken van pompejus, en de laatfte bevond zich in den neteligften tweeftrijd tusfchen zijne verplichtingen aan milo en aan pompejus, tusfchen den eisch van erkendnis jegens den eerden, en het belang zijner duurzaame vriendfchap met den laatften. Cicero gedroeg zich uitmuntend in dien ftrijd, waarin hem c*sar's vriendfchap misfchien kloekmoedig maakte , en nam openlijk de verdeediging van milo op , welke wij nog onder zijne redevoeringen bezitten. Op den eerften dag dezer rcchtspleeging ontftond 'er reeds eene opfchudding van wegens het gemeen , het welk den verdeediger van milo's gedrag tegen clodius moest doen vreezen. Terwijl m. marcellus de verklaaringen der getuigen hoorde, en nu zekeren c. cassinius schola, eenen vriend en medgezel van clodius, ondervroeg, Y 4 kwam VII. BOEK. VIII. HOOFDST. . voor C. 51. . van R. 70I.  S44 ROMEINSCHE VII. boek VIII. hoofdst J. voor C si. J. van R 7oi. ka;n 'er zulk een geweldige oploop onder de menigte, dat marcel lus befcherming zogt bij den Voorzitter domitius, 'en dat pompejus zelf, die niet ver van • daar zijne zitting hield, geheel onthutst werd. Op verzoek der Rechters liet hij , de volgende dagen , de geheele markt door zijne benden affluiten, het welk het verhoor der getuigen ongeftoord deed aflopen. Fulvia was de laatfte, welke gehoord werd , en door haare traanen over den moord van haaren man fchier nieuwe opfchudding had verwekt (1). Drie dagen met het verhoor der getuigen ten einde gelopen zijnde, riep manucius plancus tegen den volgenden dag het volk op, met aanmaaning, om, bij de rechtspleeging van m il o, deszelfs gevoelen zoo duidüjk te kennen te geven, dat 'er voor den fchuldigen geen ontkomen zou aan zijn: eene oproeping, door cicero te recht voor eene openbaare fcbennis van de vrijheid der rechtbank uitgekreeten (a). Op (O Ascon. in mil. (2) Ascom. ptfo. in mil. Cic. in mii» s. 2S.  GESCHIEDENISSEN. $45 Op den elfden van Grasmaand, tot dit beruchte pleitgeding bellemd, bleeven alle de winkels en huizen te Rome geflooten, en ftroomden des morgens vroeg reeds alle de burgers met zulk eene voorbeeldelooze talrijkheid naar de markt , dat de venfters en daken zelve der omringende huizen en gebouwen met aanfchouwers gevuld waren. Pompejus zelf nam zijne zitting bij 's lands fchatkamer , omringd door zijne lijfwacht, terwijl zijne overige benden op de markt zelve» en bij alle haare toegangen geplaatst Honden. De befchuldigers appius, antonius en valerius bragten de twee uuren, door de nieuwe wet bepaald , ten einde fn den aandrang van hunnen eisch tegen milo. Cicero was zijn eenige voorfpraak: maar werd , zodra hij van zijne zitplaats opflond, om zijne verdeediging aan te vangen, met zulk een woest gefchreeuw door den aanhang van clodius begroet , dat hij zich niet weinig ontzettede. Hij herflelde zich echter , en hield zijne redenen de drie uuren lang Y 5 uit, vu. BOEK VIII. HOOFDST". |. voor C. 5*. J. van R. 701.  rit boek VIII. mo'ofdst. J. voor C. 5iJ. van R. 701. milo heeft cicero ten voorfpraak, ! 1 (1) Ascon. p/ed. in mil. (2) Ascon, p£d. in mil. 346 ROMEINSCHE uit, welken de zelfde wet ter verdeediging toeftond (1). In den raad van milo's vrienden waren zommigen van oordeel geweest , dat cicero, bij zijne verdeediging, den moord van clodius veilig kon aannemen, en flechts te beweeren had, dat dezelve eene verdienstlijke daad was voor het algemeen : maar cicero had zulk eene verdediging hoopeloos gereekend , wijl zij üen braaven zou ergeren, eene wijde üeür van eigendunklijk geweld openzetten, »n aan den tegenwoordigen Gezaghebber een rechtftreekfche aanval op eigene veiligheid Cellijnen. Bij m. brutus woog deze aanmerking echter zoo weinig, dat hij in eene •edevoering ter verdeediging van milo, laderhand door hem in het licht gege/en, fchoon niet door hem uitgefproken, len moord van clodius rechtvaardig en /erdienstlijk noemde (2). Milo zelf, die zijne geheele verdeeiiging aan het eigen beleid van zijnen vriend  geschiedenissen. 34? vriend overliet, fcheen meer op zijne welsprekendheid te betrouwen , dan op zijnen moed, wanneer hij hem aanraadde, om zich in een geflooten draagftoel ter^ markt te laten brengen , en in denzelven J ftil te blijven, tot dat de Rechters gezeten waren , ten einde zich alzoo het ontrustende gezicht van het gewapende krijgsvolk en van de ontzaglijke menigte te fpaaren. Het overzicht echter van deze ganfche onderfcheidene fchaare , en vooral de eerde aanblik van pompejus bragten eene ontroering bij cicero voord, welke zijne lippen verdijfde, zijne leden fchudde, zijne tong boeide, terwijl milo zelf, zonder eenige verandeiing in kapzel of in kleeding , met opgedoken hoofde de rechtspleeging bijwoonde , en door deze ftoutmoedigheid voorzeker niet minder toebragt, om zijne pleitbezorger eenigzins te bemoedigen , dan dezelve geacht werd nadeels gedaan te hebben aan zijne eigene zaak (i). Het dreigende gefchreeuw der menigte, het welk ter naauwernood door het krijgsvolk kon gefmoord worden, maakte CO Pi-wt- *'« Cic. p. 878. VII. BOEK VIII. HOOFDST. . voor C. Si* . van R. 701.  348 ROMEINSCHB VIL »oek VIII. hoofdst. J. voor C 51. J. van R 701. te echter deze bemoediging bij den aanvang zijner redenen, wanneer dezelve hem het meest moest zijn te ftade gekomen, op nieuw krachteloos, zoo dat cicero, naar het getuigen van asconius, dit pleit niet met zijne gewoone kloekmoedigheid voerde, en wij alzoo die redevoering , welke wij thands ten voordeele van milo bezitten, geenzins moeten houden voor een affchrift van het toen door cicero gefprokene , maar voor een naderhand door hem opgefteld en uitgewerkt ftuk, waarvan de fchets alleen in zijne daadlijke redevoering zal zijn te vinden geweest (1). Schoon CO Ascon. p as d. in mil. Wat echter de gewoone kloekmoedigheid van cicero in pleitzaaken betreft, deswegens teekent plütarchüs het volgende aan. „ Cicero was niet flechts een bloodaard in den oorlog, maar hij beefde zelfs, wanneer hij pleiten moest, en kwam in veele pleitgedingen deze ontfteldnis naauwüjks in het volle vuur en midden zijner redevoering te boven." Plut. in cic. p. 878. Volgends dio cassius zou cicero thands door ontfteldnis geen woord hebben kunnen voordbrengen van al, wat hij te vooren overdacht had , maar zich met eene korte en flaauwe redevoering bevredigd hebben. CL. XL, p. 146.)  GESCHIEDENISSEN. 349 Schoon cicero het niet had willen waagen, om den moord van clodius, als met toeleg gefchied, te erkennen, en deszelfs rechtvaardigheid en verdienstlijkheid alleen te beweeren , en het hem onmogelijk was, den moord zeiven te ontkennen , als onwederleglijk gebleeken en door milo zeiven erkend, wist hij ech ter de beste partij te trekken van alles, wat ten voordeele van het eerfte had kunnen gezegd worden, en ten aanzien van het laatfte zich zoodanig alle omftandigheden, die bij het geval plaats hadden gehad , ten nutte te maaken , dat hij den gepleegden manflag enkel deed voorkomeE als eene noodweer van milo , op wiens leeven clodius, en niet hij op hei zijne zou hebben toegelegd. De weder zijdfche vijandlijkheden Waren zinds lang openlijk tusfchen hun beiden gevoerd Men wist, dat clodius in de volks vergadering, en zelfs in den Raad, t< kennen had gegeven , dat men milo he leeven kon benemen, indien men hen het Confulfchap niet kon onthouden Favonius verklaarde , dat hij , aai clodius vragende, met welk uitzich hi m boek VIII. hoofdst. J. voor C. 51. }. van R. 701. Sc'iets der redevoering van cicero voor milo. t 1 1 C I  350 romeihsghe m BOEK. VIII. HOOFDST. J. voor C. 51. J. van R 701. hij zich toch zoo geweldig tegen milo: verzettede, ten andwoord had gekreegen, dat het binnen drie of uiterlijk vier dagen met milo zou gedaan zijn. Het was meer waarfchijnlijk , dat hij, bij de ontmoeting op den Appiaanfchen weg aan milo laagen had gelegd, dan deze aan hem. De reden van het vertrek van milo uit Rome ; de tijd van dat vertrek , na den Raad nog te hebben bijgewoond; het gezelfchap van zijne vrouw ; het gebruik van een rijdtuig \ het gevolg van dienstboden ; dit alles pleitede voorzeker voor eene toevallige ontmoeting aan de zijde van milo , doch daar dezelve waarfchijnlijk even toevallig aan de zijde van clodius was geweest, liet de Redenaar, op grond der voorafgezonde bloeddorstige verzekeringen van clodius, den tijd zijnes vertreks uit Rome, zonder eenige andere blijkbaare noodzaaklijkheid, — de plaats der ontmoeting nabij zijn eigen landgoed, — de toerusting tot vijandlijkheden zonder eenige belemmering van ondienftig gevolg , en het belang van clodius bij den dood van milo kundig te zamen werken , om hem daadlijk te doen voor-  GESCHIEDENISSEN. 3$I voorkomen, als hebbende milo in eene hinderlage opgewacht, en met een moorddaadig oogmerk aangevallen. Het eerfte gedeelte der verdeediging van milo werddoor cicero aan deze voordragt be- ] fteed: het tweede gebruikte hij , om den vloed zijner welfprekendheid los te laten tegen het charakter van clodius , het welk hij in zulk een affchuwelijk licht plaatfte, dat elk, die zich door den ftroom zijner redenen enkel had laten wegvoeren, aan eene belooning voor milo zou moeten gedacht hebben , wanneer hij opzetlijk den Staat van zulk eene pest had bevrijd. De uitvoering van dit ontwerp vorderde echter eene cngemeene fchranderheid en het allerkunstigfte beleid. Pompejus zelf was de ftrenge vervolger van milo, en had eene houding aangenomen , als of het Gemeenebest niet min van hem , dan weleer van eenen catilina moest verlost worden. Cicero liet niets onbeproefd , om den invloed van die houding af te wenden , en het ganfche denkbeeld te verwijderen, dat pompejus eene partij van milo was. Hij bediende zich daar* VII. BOEK VIII. HOOFDST. '. voor C 5i. van R, 701.  VII. B o B k V 111. k -i-rnsT. J, voor C 5»J. van R 701. 3f>& romeinsché daartoe van alles , wat eene gunftige opvaairg toeliet, trachtede alle vermoedens weg te nemen , als of pompejus daad* lijk: voor eigene veiligheid van de zijde •van milo vreesde, en mengde hieronder zoo veele betuigingen van vriendfchap en erkendnis voor den Conful, dat hij zelf voor geen gegrond misnoegen had te vreezen , ja bragt aan pompejus zei ven deszelfs eigene belangen bij het behoud van milo zoo treffende onder het oog , dat dit gedeelte zijner redevoering als eene voorzegging kan fchijnen van de vredebreuk tusfchen pompejus en C/Esar, fchoon zij beiden teen nog volkomen fcheenen zamen te fpannen. „ Indien het vermoeden zoo diep in uw hart geworteld was , dat hetzelve niet k->n uitgerooid worden, — zeide cicero tegen pompejus, — indien Italië geen rust kon krijgen van legerwerving, noch Rome van krijgsbezettingen zonder milo's ondergang, zou milo voorzeker niet aarzelen, zijn vaderland te ontruimen: maar U, gij gr00te! zou hij toeroepen, gelijk hij daadiijk doet: zie op het wisfelvallige en veranderlijke des leevens, op het onbehendige en wankelen-  geschiedenissen. 353 lende der fortuin , op de veelvuldige ontrouw van vrienden , op het kundig veinzen naar den tijd, op het veelvuldig vluchten der naastbeflaanden in den nood, op de veelvuldige lafhartigheden. 'Er zal, 'er zal, voorwaar, een tijd komen, eenmaal zal de dag aanbreken , wanneer; gij , behoudens den weliland uwer zaa-' ken, gelijk ik hoope, fchoon een weinig misfchien veranderd door den eenen of anderen fchok der algemeene tijden , dien wij bij ondervinding moeten weten , dat ■dikwijls ontflaat, het gemis zult gevoelen der genegenheid van den vriendhoudendften, en der trouw van den waardigflen en tevens den dapperden man ter wae« reld (i>" De houding van milo zeiven maakte zijne verdeediging aan cicero z cr moeilijk. Zijn opgedoken hoofd en doute blik teekenden in de oogen zijner Rechters zoo wel, als der menigte, eene hoogte van geest, die gefnuikt fcheen te moeten worden, om niet even geducht voor eiken tegenltander te fchijnen, als zij doodlijk voor (O Cic, pro milon. c. 25, 26. XVI. deel. Z m BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C. si. f. van R. 701. Cicero ten lanzien van IMSKR.  VII. BOEK VU i. HOOFDST. J. voor C J. van R. 701, 354. ROMEIN SCHE voor clodius was geweest. Cicero hem zeiven tot geene andere houding hebbende kunnen overreeden , nam zelf die des ootmocds aan , en bragt alles, wat flechts roeren kon, met zoo veel nederigheid en in zulken treffenden jammertoon bij, dat bij alle zijne eigene vrienden voor zijnen pleiter moest innemen. „ Indien gij mij milo ontrukt, zeide hij, zal mij zelfs die troost niet overig zijn, van mij tegen hun te verbitteren, die mij zulk eene groote wond zullen toegebragt hebbe.i. Mijne vijanden zullen u waarlijk niet aan mij ontrukken, maar mijne beste vrienden: geene luiden , dia mij immer flechten , maar altijd den besten, dienst decden. Nimmer zult Gij, Rechters, mij zulk eene groote fmart aandoen — indien 'er grooter fmart kan zijn? — zelfs deze fmart zal niet zoo groot zijn , dat ik den prijs vergete, dien Gij eenmaal op mij Iteldet. Is ö zulks echter reeds vergeten, of mishaagt ü iet in mij, waarom zulks niet liever op mijn hoofd , dan op milo, te huis gebragt? Mijn leeven toch zal gelukkig genoeg geweest zijn , indien mij , wat het zijn mag, liever overko- rae«  geschiedenissen. 355 me, dan dat ik zulk eenen ramp ontmoete CO'" —' -Aan milo zeiven wist cicero, ondanks deszelfs fluitende ftoutheid, woorden in den mond te leggen , die J gefchikt waren, om de verontwaardiging J in bewondering , het misnoegen in genegenheid te verkeeren (a) , en hij legde daarin eene kunst ten toon, welke al mede deze redevoering , zoo als wij dezelve bezitten, voor eene zijner besten heeft, doen verklaaren (3) : maar het eene zoo wel, als het andere vermogt niet genoeg, om de veroordeelende uiefpraak der rechtbank te voorkomen. Een en tagtig Rechters hadden het pleit aangehoord. Eer zij ter ftemming over- ^ gingen, werd 'er van den kant der aan-n klaagers, en ook van dien des beklaagden, een vijftiental uit dezen verworpen., zoodat 'er een en vijftig overbleeven, om uitfpraak te doen. Slechts dertien ftemmen verklaarden zich gunflig voor milo, doch onder dezelven was 'er eene, wier ge- Cl) Cic. pro mil, c. 35. (2) Cic. pro mil. c. 34, 35. C3) Ascon. p^ed. in mil, Z a VK boek VIII. hoofdst. voor C. Bh . van R. 701. Milo ver* ordeeld ■egens loord.  356 ROMEIN SCHE VIL BOEK vai. HOOFDST. J. voor C. SiJ. van R 701. Ook we gens onge oorlofde mededinging' Nog we gens onge oorlofde zamenkom ften. En over ge pleegd ge weid. t Marfeii ie. gezag genoegzaam kon opwegen tegen alle de overigen, die van cato naamlijk, welke hij openlijk uitbragt, en die zoo veel invloeds had, volgends vellejus paterculus, dat hij flechts vroeger had behoeven te ftemmen, om allen, die na hem flemden, zijne uitfpraak te doen volgen (i). . Den volgenden dag na deze rechtspleeging werd milo wegens ongeoorlofde mededinging veroordeeld voor manlius torquatus, bij welk rechtsgeding hij zelf niet tegenwoordig was. • Eenige dagen laater onderging hij een ' derde vonnis voor favonius, over on- - geoorlofde bijeenkomflen. Een vierde vonnis kwam eindlijk ten •zijnen lasten voor fabius, wegens gepleegd geweld: na alle welke vonnisfen milo zich binnen zeer weinige dagen in ballingfchap begaf naar Masfilia f , wijl zijne fchulden zoo groot waren , dat hij zich , hoe eer zoo liever , van de vervolging zijner fchuldeisfche'rs wilde ontflaan, ter CO VELu. PATER C. L. II. C. 47. ASCONIUS fMD. in mil. trekt zulks echter in twijfel.  geschiedenissen; 35? ter wier voldoening alle zijne goederen in openbaare veiling werden gebragt (i). Derzelver opbrengst was echter niet toereikende , om eene fomme te voldoen van ■ zeventig millioenen Seftertiën * , welke ] door plinius zeiven onder de zeldzaamheden der menfchelijke verfpilling geacht ( werd (2). i Milo behield in zijne ballingfchap de t zelfde trotschheid , voor het uiterlijke ten ! minden , welke hem altijd gekenmerkt had. Een affchrift ontvangen hebbende van cicero's pleidooi , andwoordde hij hem in eenen brief: „ dat hij zich verheugde , dat hij die redevoering niet voor de Rechters bad uitgefproken, wijl hij dun waarfchijnlijk zoo veel lekkeren visch te Masftlia niet zou gegeten hebben." Dit echter, merkt dio cassius aan, fc'ireef milo niet, omdat hem zijn tegenwoordige toeitand waarlijk aangenaam was, wijl hij weldra alle moeite deed, om terug te mogen keeren, maar om cicero te gispen, die, daar hij niets goeds had (O Ascon. p i£ d. in milon. (2) Plih. Hifi. Nat. L. XXXVI. c. 15. Z 3 vil. boek viii. hoofdst. . voor C. 51. '. van R. 701. H.S.dcc, 2| tonnen ouds. Milo in alling'chap.  vit. boek vin. hoofdst J. voor C. 51. J. van R. 701. Ge Jrag van FOMPEjOS j3gens ci c£ro. Een mede pÜgïigevai milo vrij {•efp roken en eenigei van clodï vs verooi deeld, (O Dio cass. L. XL. p. 146. (2) Cic. ad Famil. L. III. ep. ro. 358 ROMEINSCHE had weten te zeggen, toen het 'er op aan kwam , naderhand nuttelooze redenen zamenftelde, en aan hem overzond, als of hem dezelven nog van eenig nut konden geweest zijn (1). Geduurende dit pleitgeding behandelde pompejus den verdeediger van milo met zeer groote minzaamheid; hij had hem eene lijfwacht ter beveiliging voor de rechtbank gegeven, en fcheen hem zijne voorfpraak voor den man , dien hij voor zijnen doodvijand hield, zoo hartlijk te vergeven , dat zelfs het gemeen daardoor werd terug gehouden van alle gevreesde haatlijkheden (2). ■ Het bleek nogthands maar al te duidelijk, dat de wil van pompejus het mees' te nadeel aan milo had gedaan, wanneer - saufeius, wiens zaak veel erger was, " werd vrijgefproken. Deze knaap had aan het hoofd der zwaardvechters van milo het verblijf ove-weldigd, alwaar clodius na zijne eerfte wonde was gebragt, en echter werd hij zoo wel voor deze zelf-  Geschiedenissen. 359 zelfde rechtbank, waarvoor cicero gepleit had , als voor die over openbaar geweid, vrijgefproken (i). Sex. clodius integendeel werd in ballingfchap ■ verweezen als brandftichter van het Raadhuis, benevens verfcheidene medepligtigen (2). Inzonderheid was het opmerklijk, dat de Gemeentsluiden q. pompejus rufus en t. plancus bursa, ter naauwernood afgetreden uit hunne waardigheden, al mede in rechtshandel betrokken en tot eene gelijke ftraf veroordeeld werden (3). Q. pompejus rufus werd door zijnen geweezen Ambtgenoot cgilius aan gevallen met al het vuur, het welk dezei vriend van milo bezielde, maar teven met eene edelmoedigheid behandeld, wel ke te recht als een voorbeeld ter naar volging ftaat aangeteekend. De moede van q. pompejus bediende zich van d ballingfchap haares zoons, om hem ee gedeelte zijner erfgoederen te onthouden h (1) Ascon. pmo. in mil. C2) ld. lbid. (3) Dio cass, L. XL. p. 146. Z 4 VIL boek vin. hoofdst. |. voor C. [. van R. 701. I r e n '■> i  VII, boek VIJL hoofdst. J. voor C. J. van R. 701. CO Val. max. L. IV. c. 2. ex. 7, ROMEINSCHE hij' nam zijne toevlucht tot de pleitbezorging van denzelfden ccelius, als wel bekend met deszelfs edelmoedigen aard, die dit vereerende , doch anders hoogst bevreemdende, vertrouwen eerbiedigde, en zijn recht door openlijke verdeediging nadruklijk deed gelden Cl). T. plancus bursa vond daartegen in cicero zei ven , die hem weleer had verdeedigd, eenen beftrijder: terwijl pompejus niets onbeproefd liet, om hem aan eene nadeelige uitfpraak te onttrekken. Daartoe waren pompejus zijne ;igene wetten niet te achtbaar. Schoon :ene derzelven het geven van loflijke geuigenisfen ten behoeve van befchuldigden erbood , zond hij zelf eene lofrede ten 'oordeele van plancus in. Cato, een id dier rechtbank , ftopre zich de ooren, erwijl dezelve gelezen werd. Plancus erwierp dezen Rechter , van wien hij ;eene gunst had te verwachten : maar de erwerping van eenen cato was tevens ene blijkbaare erkendnis van de onrecht- vaar-  GESCHIEDENISSEN. 30T vaardigheid der zaake (i). Hij werd veroordeeld ten grooten genoegen van cicero , die zich deswegens meer dan geluk gewenschc wilde hebben , om dat j deze plancus, ichoon weleer doorj hem verdeedigd , hem echter ten bijzonderen voorwerp van kwaadaardige befpotting had gekoozen , en omdat zijne veroordeeling , ondanks de voorfpraak van pompejus, hem een blijk fcheen, dat de Rechters zich zijne perzoonlijke grieven daarover bijzonder hadden aangetrokken (2). Na het vonnis van rufus fcheen echter de vrijfpraak van plancus, daar toch beiden in dezelfde zaak gelijkelijk betrokken waren, niet wel oorbaar ; ook bragt de al te dringende voorfpraak van pompejus zeiven de Rechters tot eenig gevoel hunner waardigheid terug , hetwelk hun verbood, als bloote flaaven van den Conful te handelen : de aanval van cicero zou anders , naar het oordeel van dio cassius, even min nadeels aan plancus, als zijne verdee- di. (1) Dro cass. L. XL. p. 146. (2; Cic. ad Famil. L. VII. ep. 2, Z5 VII. boek. VIII. hoofdst. . voor C. 51. . van R» 701.  VII. boek VIII. hoofdst. J. voor C , 51, « J. van E 701. Partijdig heid van pompejus. 36a ROMEINSCHE diging voordeels aan milo, gedaan heb^ ben, hebbende naamlijk dezelfde ongewoone en ontzettende gedaante dezer ' rechtspleeging , en boven al de openlijke •voorfpraak van pompejus geenen min verbijsterenden indruk op zijnen geest ge. maakt (1). . Bij de rechtspleeging wegens ongeoorlofde mededinging betoonde zich pom-j pejus eenen even Houten, als roekeloozen, overtreder zijner eigene wetten. De twee mededingers van milo naar het Confulfchap werden thands beiden deswegens vervolgd. De een, p. hypszeus, wierp zich openlijk neder voor de voeten van pompejus,daar hij uit het bad kwam, en verzogt zijne gunst: maar de Conful liet hem liggen , met de onwaardige bijvoeging; „ dat hij hem flechts van zijnen maaltijd afhield!" De ander, zijn fchoonvader, q. metellus scipio , vond in tegendeel bij hem eene ijverige voorfpraak, daar hij voor hem op de markt liep, om openlijk de gunst der Rechters te verzoeken, en zelfs een rouwgewaad ten zijnen behoeve aan- (1) Dio cass. L. XL. p. 146.  GESCHIEDENISSEN. 363 aandeed, waarin ook eenige Rechters de fchandelijke laagheid hadden van zijn voorbeeld te volgen, het welk den aanklaager van zijne befchuldiging deed afzien J doch niet zonder luid te jammeren over. den rampzaligen ftaat van het Gemeenebest (1). De veelvuldige veroordeelingen van de aanzielijkfte luiden, ondanks de voorfpraak van veele anderen, maakten de ftrafloosheid van eenen enkelden zoo veel te haatlijker, en het willekeurig gezag van eenen anderen zoo veel te ondragelijker. M. scaurus had de ftem des Volks voor zich, wanneer hij te recht ftond; hetzelve verzogt zijne vrijfpraak overluid; een uitroeper van pompejus gebood in 's Conful's naam : „ dat men het vonnis der rechtbank moest afwachten." De menigte maakte het aan ds befchuldigers van scaurus moeilijk: het krijgsvolk dreef haar uit een , et deed de belhamels vallen, terwijl he ftraf CO Dio cass. L. XL. p. 147. Plot. in pomp. p. 649. Appian. al ex. de heil. Civ* L. II. p. 444. VIL boek VIII. hoofdst. , voor C. *I. . van R.. 70I. 1  VH. BOEK VïII. hoofdst. J. voor C. si. J. van R. 7oi. Cn. pompejus magnus III. en q. CiECILlces METEL» lus PIUS SCiPio, Cosf. Vergroo • ting der magt van pompejus. i i 1 l i 304 ROMEINSCHE ftrafvonnis van 's Volks ■ gunlkling daadlijk werd geveld '(1). Het tegenwoordige regeeringjaar was onder al dit rechterlijke bedrijf, hetwelk, ondanks deszelfs blijkbaare partijdigheid, nogthands ftrekte, om de openbaare wanarde, die, zoo veele jaaren lang, Rome in rep en roer had gefield, te doen eindigen, reeds gevorderd tot In Oogstmaand, wanneer pompejus, nu gebruik maakende van het recht, om bij zich eenen Ambtgenoot aan te nemen , zijnen fchoonvader 3. metellus scipio tot tweeden ConTul benoemde (2). Te recht mogt pompejus door tacitus de onder mijner genoemd worden /an zijne eigene wetten (3). De Raad, iie de kortftondige willekeur van éénen rerkoozen had. boven de wetloosheid en iet langduurige. geweld van veelen , was :en hoogften voldaan met 's Conjuls hertelling van zaaken, en bewees hem daarvoor (1) Plut. /«pomp. p. 649. Appian. alex. Ie bell Civ. L. II. p. 442. (2) ld. Ibid. (3) Tacit. Annal. L. IIL c. 28.  geschiedenissen. 365 voor zijnen dank, door zijn Spaansch krijgsbewind voor een tweede vijftal van jaaren te verlengen , twee nieuwe keurbenden onder zijn bevel te geven, en ■ hem jaarlijks vier en twintig mïllioenen. Seftertiën * tot derzelver foldije toe te leg-, gen. Pompejus fchaamde zich niet, de- \ ze nieuwe opdragt gereedlijk te aanvaarden, fchoon hem zijne eigene wet fcheen tegen het hoofd te fpringen , waarbij hij had doen vastftellen , dat aan niemand binnen de vijf eerfte jaaren na zijne regeering eenig krijgsbewind mogt worden opgedragen (O- Even weinig ontzag hij, in een gansch tegenovergefteld geval, zijne eigene wet, waarbij was vastgefteld, dat bij de verkiezing van Overheden alleen op hun, die aanwezig waren , mogt worden agt geflagen, door 'er, ten behoeve van caesars vrienden bij te voegen, ten zij iemand uitdruklijk van die wet ontheven wierd (2). Be- (i) Plut. in pomp. p. 649. Appian. alex de heil. Civ. L. II. p. 442. Dio cass. L. XL. p. 147. C2) Suet. in cass. c. 38. Dio cass. L. XL. p. 147. VII. BOEK VUL HOOFDST. f. voor C. SI- f. van R. 7 ging van den afwezigen Veldheer ter kiesvergadering niet in aanmerking genomen te worden , zoodat men geenzins op hem de uitzondering had toetepasfen, waar voor de wet van pompejus , tegen de mededinging van afwezige perzoonen , gelegenheid had gelaten. Bij deze heftige voorftel len , waarvan het eene de daadlijke intrekking bevattede van een gezag , het welk nog voor twee jaaren was opgedragen , het andere eene fchennis infloot van een wezenlijk genomen befluit, om c &~ sar boven de wet der algemeene mededing te verheffen, fchoon pompejus, het zij met opzet, het zij uit vergetelheid, van czesar's naam geen uitdruklijk gewag bij de nadere befchrijving zijner wet had jemaakt (1) , voegde marcellus een derde niet min haadijk voorftel tegen C M* (O Süet. ƒ» CiBs. c. a8. Appian. alex:. de heil. Civ. L. II. p. 443. Dio cass. L. XLI, p. 148. Liv. Epit. L. CVIII. Ci* ad AT Tic, L. VIII. ep. 3.  GESCHIEDENISSEN. 379 c^sar, om, naamlijk, aan Novocomium, alwaar ces ar eene volkplanting had gebragt, het Latijnfche burgerrecht te ont- 1 nemen, waardoor elk , die aldaar eenmaal J' in regeering was gekomen, het Romeinfche]' burgerrecht verkreeg. Marcellus beweerde , dat c m sar hierin uit heerschzuchtige oogmerken verder was gegaan, dan hem was voorgefchreeven (i) , en liet eenen perzoon van daar, die anders als burger van Rome had moeten aangemerkt worden , openlijk geesfelen , met last , om zijne ftriemen aan ces ar te gaan vertoonen (2). Dit al te aanftootlijk bedrijf van marcellus , het welk geenzins afgemeten was naar de omftandigheden van den tijd, vond zeer grooten en vrij algemeenen tegenftand. Zijn Ambtgenoot sulpicius verklaarde het onbillijk , een welgevoerd bewind in te trekken voor den geheel vervulden tijd. De meeste Gemeentsluiden , door es:sar zeiven daartoe ten erns- (O Strab. L. V. p. 213. Sueton. in cms. c, 28. Appian. alex. de belL C/y, L. II.p. 443. ($) Plut. in ets. p. 722. VII. boek. VIII. 100fdst. voor C 51. van R,. 7QI.  VIL ÏOFK VIII. hoofdst. J. vnor C. 5PJ. Van R. 702. SöO ROMEINSCHE ernstigften aangefpoord, verzetteden zich ftellig tegen 's Confuls voorftellen. Ja pompejus zelf, die zich kwanswijs op weg naar Spanje had begeven , doch opzerlijk in Italië vertoefde, kon de voorgeflagene redenen van zijnen vriend niet billijken, fchoon hij zelf niet anders bleef bedoelen, dan zijne wederpartij te ontwapenen , en hem , na den afloop van zijn bewind , als een ambtloos burger te doen terugkeeren, om welk oogmerk te beter te bereiken, hij zich alle moeite gaf, om c. marcellus, den halven broeder van marcus, voor het volgende jaar tot Conful, en curio , den bijzonderen vijand van caesar en eenen der beste Redenaars, tot Gemeentsman benoemd te krijgen (1). Tot aan Oogstmaand bleef nu alles ftil in den Raad, maar op den eerflen dag dier maand fprak men in de vergadering over eene keurbende, welke pompejus aan ces ar had overgegeven (2) , waarop (1) Dio cass. L. XL. p. 148. Suet. in Cjes. c. 28, 29. Appian. alex. de heil. Civ, L. II. p 44^. Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 2_. (2.3 Zie boven bl, 223.  geschiedenissen. 381 op pompejus andwoord zondi dat hij dezelve zou terugnemen." De befchikking over de krijgsgewesten ftelde men uit tot dat pompejus, die zich toen te Artminum bevond, weder te Rome was (1). Op den laatften van Herfstmaand nam men eindlijk dit afdoende raadsbefluit met toeftemming van pompejus: „dat l. m- milius paullus en c. marcel lus, de beide benoemde Confuls voor het volgende jaar, terftond na de aanvaarding van hun bewind, den Raad zouden bijeen roepen over de krijgsgewesten der Confuls, en wel met agterftelling van alle andere zaaken, zonder toelating van eenige belemmering hoegenaamd, maar met uitdruklijk verbod aan eenen ieder , wi< hij ook zijn mogt, om zulks te verhinderen, en met ftellige verklaaring, van dei tegenftreever te zullen houden voor eenet vijand van bet Gemeenebest." Dit beflui werd genomen , ondanks de tegenkantin van vier Gemeentsluiden , en terftond op gevolgd door een ander , ten aanzien va ciESAR's krijgsbenden, waarbij de Raa vei (i) Cic. ad Fdmil. l. VIII. ep. 8, 4, 5. vn. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C. 50. [» van R. 702. Krachtdaajige bedriten van den Raad. 1 l t T ■3 1 1 'i  VII. »T>EK. viii. HOOFDST. J. voor C. 50. J. van R. 702. i ( 1 ( < 1 % J f 383 romeinschï verklaarde: „ bereid zijn, om naar de redönen te hooren , welken de krijgsluiden mogten inbrengen , het zij uit hoofde van hunne jaaren te hebben uitgediend, het zij op eenige andere gronden , om uit dendienst ontflagen te worden." Nog befloot de Raad:,, om nu^daadlijk weder naar Ciïtcie en de agt overige krijgsgewesten, die door Proprators en Proconfüls béheerscht werden , in gevolge der wet, welke onlangs door pompejus was bekrachtigd, Oudorators en Ottdconfuli te zenden, met beraaming van zulke fchikkingen, als meest voldoende fcheenen , om alle verwarring ook ftilfhmd van buitenlandsch bewind :e verhoeden. Ook de twee laatsfgemelde befluitert ronden tegenftand bij eenige Gemeentsluilen , het welk aanleiding gaf, om aan 'ompejus, die beweerde, dat men voor !en eerften van Lentemaand des volgenten jaars niet zonder onrecht kon denken an de intrekking van c,esar's krijgsbevind, maardan ook verklaarde wegens dezel* e niet te zullen aarzelen, voor te werpen; , indien 'er dan maar geen tegenftand ge;hiedt?" „Het verfchilt niet, of caesar  GESCHIEDENISSEN. 383 sar. gehoorzaamheid aan den Raad weigert, dan middelen bezigt, om deszelfs befluiten te wederftreeven:" was zijn tndwoord. — „Wanneer hij echter, en Conful wil zijn,en J aan het hoofd van zijne krijgsmagtblijven?"! vroeg een ander. — „ En wanneer mijn zoon mij zeiven met eenen ftok wilde flaan?1' was hierop het befcheid van zijnen mededin« ger, \ welk een ieder duidlijk deed voorzien, wat 'er in het volgende jaar was te verwachten (i). Op den eerften van Bloeimand dezes/ jaars had hij, wiens welfprekendheid en{ invloed op den geest der marktgefchillen' wij fchier telken jaare van zijn werkzaam leeven bewonderden , doch wiens moed wij nimmer in het veld vernamen , eenen krijgstogt ondernomen , waartoe hem de boven aangehaalde wet wegens de vervulling der gewesten door Oudconfuls in het voorige jaar alreeds beftemd had. M. tullius cicero, na den dood van den jongen crassus in deszelfs plaats van Wigchelaar opgevolgd (2), naar (O Cic. ad Famil. L. VIII. ep, 8. (a) Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 3. VII. BOEK VIII. 300FDST. voor C. 50. , van R. 702. "roconfuU •hap van I. TULMUS ICERO.  VII. BOB K. VIII. HOOFDST. J. voor C. 50. J» van R. 702. è$4 ftOMÉINSCHË naar welke waardigheid hij, fchoon (pottende met het bijgeloof, zich al lang begeerig had betoond (1), verving denzelfden p. crassus fchierin zijnen rampzaligen krijgt fchoon te vooren altijd zorgvuldig , om zich uit het veld te houden (V). Gedwongen, om zich thands aan den eisch der wet en de befchikking van het lot te onderwerpen , aanvaarde hij een bewind, het welk hij te gering verklaarde voor Zijne fehouderen, als gewoon aan zwaare? lasten voor het Gemeenebest, doch met eenen weêrzin , die hem deze post ondragelijk gemaakt zou hebben , indien zij niet aan het tijdbeftek van één jaar was bepaald geweest (3). Zijn broeder quintus, dien wij on-* der Cjesar.'s Bevelhebbers zagen uitmunten, nam zijn ontflag in Gallie, om onder hem in Afia te dienen, bij wien zich cicero voorzeker van de kundigfle Onderbevelhebbers voorzag , in wier keuze zij- (1) Zie D. XV. bl. 216. (2) Zie D. XV. bl. 213. (3) Cic. ad Famil. L. II. ep, li. Id. ad AïTic. L. V. ep. 10, 15, 20.  geschiedenissen. 385 zijne fchranderheid en algemeene kennis van Oorlogszaaken niet wel konden mis* tasten. Zijne vrienden geleidden hem tot Cuma , waar hij zijn landgoed had , en J verlieten hem, op zijnen aandrang,met de J beloften van te zorgen tegen alle verlenging van zijn krijgsbewind (i> Te Ta~ tentum onderhield hij zieh drie dagen met pompejus, die aldaar op een zijner landgoederen herftel van krachten uit eene koesterender luchtfireek zogt. Cicero luisterde greetig naar alle lesfen $ welken hem een zoo vermaard Veldheer kon mededeelen, en werd tevens zoo zeer ingenomen door deszelfs gefprekken over dë ftaatkundige belangen van het Gemeenebest , dat hij hem als eenen uitmuntenden burger, gereed, om allen geducht geweld te keeren, meende te verlaten (a). Eigene ongelteldheid en de agterlijkheid zijner meeste Onderbevelhebbers deeden hem twaalf dagen te Brundujium vertoeverü Eerst ter zee en daarna te land voordgetrokken , kwam hij in het laatst van Zo» Ci) Cic. ad attic. L. V. ep. 2. Ca) Cic. ad attic L. V. ep. 6, 7. XVI. deel* Bb VII: BOEK VIII. HOOFDST; , voor C. . van Rj 703»  VII. boek VIII. hoofdst. J. voor C 50. J. van R. 702. 386 ROMEINSCHE Zomermaand te Athenen , alwaar hij zijn verblijf nam bij eenen Leeraar der Academie en tien dagen doorbragt in de oefeningen der wijsbegeerte , terwijl hij pontinius, dien hij onlangs over de AUobrogers had doen zegepralen CO > nog afwachtede. Na eenen langwijligen, maar behouden, zeetogt van vijftien dagen, die hem echter gelegenheid gaf, om verfcheidene eilanden in de JEgaifche zee aan te doen, landde hij te Ephefus, en werd aldaar begroet door een groot aantal van geleerde Grieken , wien de roem zijner welfprekendheid met het hevigst verlangen naar zijne tegenwoordigheid had vervuld CO- Na drie daSen vertoevens trok hij verder voord naar zijn krijgsgewest, en kwam te Laodicea, eene van deszelfs hoofdlieden , op den laatften van Hooimaand aan , van welken dag af de reekening begon van het jaar zijnes bewinds C3)Cicero bragt in hetzelve , voor zoo ver (O Zie boven bl. 107. (2) Cic. ad attic L. V. ep. 12, 13. (3) Cic, ad attic. L. V. ep. 15.  geschiedenissen. 387 ver zulks het huislijk beftuur van zijn gewest betrof, alle die uitmuntende voorfcbriften , welken hij eenmaal voor zijnen broeder had opgefteld, in daadlij ke Werking , en ontleende alzoo terftond van deze zijde uit eene post, van welke hij geheel af keerig was, nieuwen en welverdienden lof voor de eerlijkheid van zijn charakter in allen eigen bewind van zaaken. Bij de befchrijving van welk Pros confulfchap wij zoo veel te liever zullen vertoeven , fchoon hetzelve eene kleene Uitweiding in onze gefchiedenis kan fchij* nen , omdat het noodzaaklijk is, het charakter van cicero als hooge Ambtenaar en Bewindsman te onderfcheiden van hetzelve als Staatsman op een toorteel , waar crassus, pompejus en c&sar dë eerfte rollen fpeelden (1); Het (1) Deze aanmerking zal gelden bij hét op-' maaken des ganfchen charakters eenes mans , wieri het laster zijn zou, algemeen te misprijzen, maar ook enkele vooringenomenheid, algemeen te bewonderen — Wij volgen in de opgave van dit Pt'oconfulfchap gaarne zijnen lecvensbefchrijvei? m|i^0I.eton ~j Vol. tl. p. 160 — 23.5, Èb ü VII. BOEK VIII. hoofdst; J. voor Öi 50. J. van Rj 702*  VIL boek VIII. hoofdst. j. voor C. 52- j. van R. 7C0. Cicero's ingetogenheid. 3°o ROMEINSCHR Het was altijd gebruiklijk, wanneer Landvoogden zich naar hunne gewesten begaven, dat de landftreeken, welken zij doortrokken, hun fchadeloos hielden voor hunne reiskosten : maar cicero zettsde geenen voet op vreemden grond zonder alle onkosten voor hem of iemand van? zijn gevolg te verbieden , zoo wel die van; wege het Beftuur als uit bijzondere beurzengedragen werden ; het welk aüe de fteden van Griekenland zijne gemaatigdbeid deed bewonderen (i). Het zelfde deed hij in A/ia, niet duldende, dat zijne Onderbevelhebbers zouden aannemen, het geen hun zelfs de wet toeftond, zelfs 'een hout om te branden , maar eeniglijk :en verblijf en vier flaapplaatzen , van welken last hij zelfs de inwooners zoo dikwijls ontfloeg, als hij de zijnen in tenten kon brengen. Zijne Onderbevelhebbers, Krijgstribunen en Overften lieten zich y op zijn voorbeeld en goeden raad, zulks zoo wel gevallen, dat zij naarijverig werden, om met hem in de eer van deze onthouding te deelen (2). Zich* (1) Cic. ad attic. L. V. ep. 9, 10, 11. (3) Cic. ad attic. L. V. ep. 16, 17..  geschiedenissen. 38? Zich, alvoorens de veldtogt verliep, aan het hoofd zijner benden willende ftellen , befteedde hij echter thands maar korten tijd aan het bezoek der fteden inzijn rechtsgebied , voornemens, om de j wintermaanden te hóuden voor de huishoudlijke werkzaamheden van zijn be-* wind (1). Hij begaf zich alzoo den vierj en twintigften van Oogstmaand naar het leger van Iconium in Lycaonie. Bij den wapenfchouw zijner benden ontving hij reeds bericht door den Koning antiochus van Comagenes, het welk door andere Vorften werd bevestigd, dat de Partners den Euphraat waren overgetrokken met eene groote krijgsmagt, onder bevel van pacorus, 's Konings eigen zoon, met oogmerk om eenen inval te doen op den Romeinfchen grond (2). Na de nederlaag en dood van crassus hadden zich deze vijanden eerst bezig gehouden met alles te hernemen , het welk deze Veldheer in Mefopotatnie veroverd had. In het voorleeden , dat is daar- (1) Cic. ad attic L-V. ep, 14. (a) Cic. ad Famil. L. XV. ep. y. Bb 3 VIL boek. VIII. hoofdst. • voor C 50. . van R. 702. Nieuwe 'jandlïjkeden der 'arthers.  ^ VII. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor c J. yjn H ?C2. «JOG ROMEIN SCïIE daarna volgende jaar, waren zij reeds met eenige benden den Euphraat overgekomen , doch door cassius , die hunne vervolging ontkomen was en het over. fchot der Romeinfche magt bij zich ver-; zameld had (i) , weder terug gedreeven: deze onverwachte tegenftand had hun thands. met zoo veel grooter magt de onderneming tegen Syrië doen hervatten , terwijl zij aan 's Konings zoon eenen ervaren Veldheer , o s a c e s genaamd , hadden toege-. voegd , en zich met de medewerking vleidr den der volkeren dier landflreek, als weir nig te vreden zijnde met de regeering hunner nieuwe meesters (a). De eerfte geruchten van den inval der Parthers in Syrië hadden te Rome zoo. groote onrust verwekt, dat men reeds had gefproken , om caesar of pompejus derwaards te zenden (3); doch de berichten wegens den wederftand, door cassius gebooden, hadden ook dit belangrijk gewest doen onderworpen blijven Ci) Zie boven bl. 291. (2) Dio cass. L. XL. p. 133, 134. C3) Cic, ad Famil. h. V1IL ep, ia  GESCHIEDENISSEN. 391 ven aan de zending van den ouden Conful bib v lus, die dus gelijktijdig met cicero in het Oosten was. De Parthers hadden, voor deszelfs aan- ■ komst, in het begin van dit jaar, aan-, merklijke voordeden behaald, en dezelven lot Anüochie voordgezet, in welke ftad / zich cassius bevond, die hun echter, als , onbedreeven in het veroveren van vestin-( gen, van daar had verjaagd. Voords hadden zij hunne magt gewend tegen Antigonie, doch waren door hem gevolgd, en het was hem gelukt, hun , daar zij ook hier het hoofd ftooteden, in eene hinderlage te lokken en een goed deel volks te doen verliezen, waar onder zelfs de Veldheer os aces geteld werd. Dit verlies deed pacorus weldra den Romeinfchen grond verlaten , en alzoo was het geheele gevaar van dezen inval reeds door de uitmuntende krijgsbekwaamheden van den nog jongen cassius afgewend, alvoorens bibulus in Syrië kwam (i). Het (O Dio cass. L. XL. p. I34> Volgends st8a80 (L. XVI. p. 75©) en diodorus siculus (L. XX. p. 758.) was de Syrifche ftad Bb 4 VII. koek VIII. hoofdst. r. voor C. 50. I.' van R* 702. De Parken door asskjs uit \yrie ver. Ireeven.  39a ROMEINSCHB VII. boek VIII. hoofdst. J. voor C So. J' van R. 703, i < 1 < < Het bericht van deze vijandlijkheden had cicero zich doen wenden naar Cilicic, om hetzelve tegen eenen inval van buiten , of opfchudding van binnen te verzekeren: doch daar alle de toegangen derwaards moeilijk waren, uitgezonderd alleen door Cappadocie , eene opene en fchaars voorziene landftreek , trok hij dezelve door, en legerde zich op deszelfs grenzen bij Cilicie, aan den voet van den berg Taiirus-. Zijne krijgsmagt bellond uit twaalf duizend voetknechten en twee luizend zes honderd ruiters, behalven de hulpbenden uie nabuurige Staaten, en bijïonder van deioïarus , den Koning van Galatie, eenen zoo trouwen bondgenoot /an Rome, als bijzonderen vriend van ci:ero, die vrijelijk befchikken kon over 'sKonings ganfche krijgsmagt (i). Ci- 4ntigonie, kort na haare fli'cht'ng door antigoius, verwoest door seleücus. Cicero maakt iok van Antigpnie geen gewag, daar hij van de icdrijven van cassius gewaagt, (ad Fam L. II. ip. io. ad att. L. V. ep. 20.) Een en ander ichter geeft ons geen recht, om dio cassiijs, lie hier uitdruklijk van twee fi.eden, Anikchie en, intigonie gewaagt, tegen te fpreken. CO Cic. ad Famil. L. XV. ep. 1.  GESCHIEDENISSEN. 393 Cicero vond hier gelegenheid, om eenen bij zonderen last te volvoeren van den Raad , ten behoeve van den Cappadocifchen Koning ariobarzanes, wiens belangen zich dezelve dierbaar had verklaard , het welk vóór hem geenen anderen Vorst ooit mogt gebeuren, 's Vorlten vader was door de trouwloosheid zijner onderdaanen omgebragt, en eene nieuwe zamenzwering dreigde reeds het leeven des zoons: cicero bragt de verklaaring van den Raad ter "sKonings kennisfe , en bood hem zijnen bij (land. .Ariobarzanes betuigde met dankzegging, denzelven thands niet te behoeven, en cicero vergenoegde zich, met hem tot waakzaame omzichtigheid te vermaanen. Den volgenden morgen echter kwam de Koning zelf reeds, vergezeld van zijnen broeder en zijne Raaden, bij cicero de daadlijke werking des raadsbefluits inroepen , en alzoo eenige benden verzoeken ter verzekering van zijn leeven tegen eene ontdekte zamenzwering. De Proconful wees dit verzoek nu van de hand, het eensdeels onoorbaar achtende « zijne magt te verdeelen bij de dreiBb 5 gen- VU BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C, J. van R. 702.  '394 ROMEINSCHE VTI. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C. 50 J. van R. 702. Schulden van Koning ariobarzanes. gende geruchten wegens de Parthers, en ten anderen onnoodig, om vreemden bijftand tegen eene reeds ontdekte en dus mislukte zamenzwering in te roepen ; hij leende hem eeniglijk zijn gezag tot het herftellen van eenige oude Raaden en het verwijderen van eenen onrustigen Opperpriester, maar zorgde daardoor tevens beter voor zijne rust en veiligheid in het vervolg, dan hij door eenigen tijdelijken bijftand van geweld kon gedaan hebben (1). Dezelfde ariobarzanes zuchtede tevens onder zoo veele fchulden, dat hem zelfs bij den Dichter horatius het fpreekwoord naging: „ in flaaven rijk, maar arm in geld (2)." De agtervolgende knevelarijen der Romeinfche Veldheeren en Landvoogden, aan wien hij verbaazende fommen had opgebragt of fchuldig gebleeven was voor bijzonder diensten, was daarvan de groote oorzaak. Een algemeen gebruik onder de vermogende luiden te Rome was geld te fchieten ten behoeve van Vorsten en Staaten, die af- hang- (1) Cic. ad Famil. L. XV. ep. 2, 3, 4. ($; Horat. Rpijl. L. I. ep. 6. v. 39.  GESCHIEDENISSEN. 395 hanglijk waren van het Gemeenebest, tot eene zeer hooge rente. Die bedrijf fcheen even voordeelig aan de Vorsten, die zich van de deelneming hunner veel vermogen-^ de fchuldeisfchers in den bloei hunner. zaaken verzekerd hielden, en aan de bijzondere rijke luiden te Rome, die in de afhanglijkheid dier Vorsten en Staaten den zekerften waarborg van betaaling hadden. De gewoone rente was een ten honderd 's maands met oplopende rente: in buitengewoone omftandigheden werd deze woeker tot vier ten honderd gedreeven. Pompejus ontving maandelijks van dezen ariobarzanes dertig talenten *, welke fom nog maar een gedeelte der telkens verfchuldigde rente was. Brut u s had mede eene verbaazende vordering ten laste des Konings, en verlangde van cicero, dat hij voor derzelver voldoening wilde zorgen: maar de zaakbehartigers van pompejus waren zoo werkzaam en dringende, dat het hem niet mogelijk was, zijnen vriend daarin te helpen. Ariobarzanes bood aan cicero het gewoone gefchenk der Landvoogden aan; doch hij wees het edelmoedig van VII, BOEK VIII. HOOFDST. . voor C. 50. . van II. 703. k/"4<5,8°3-i-  VII. tOEK VIII. HOOFDST. J. voor C. 50, J. van R. 702. Loflijk gedrag van CICERO, jegens die van Salamis. 390 ROMEINSCHE van de hand , verlangende alleen . dat de Koning het op afreekening voor brutus wilde ftellen;doch ook dit betuigde ariobarzanes niet te kunnen doen, wijl hij nog dringerder fchulden had (1). Cicero liet nogthands niet af, voor dat de Koning honderd talenten * op reekening aan brutus betaalde. Eene andere zaak van dezelfde natuur, maar van moeilijker behandeling , was aan cicero door denzelfden brutus, met Herken aandrang van den kant van atti» cus, aanbevolen. De ftad Salamis was, naar zijne opgave , aan twee zijner vrienden, scaptius en matinius, eene ontzaglijke fomme gelds fchuldig. Appius , de fchoonvader van brutus, had reeds eenmaal in het zelfde krijgsgewest van Cilicie de Landvoogdij over Cyprus, van welk eiland Salamis de voornaamfte ftad was, aan dezen scaptius opgedragen , met toevoeging van eenige ruiterbenden , ten einde zich met geweld te loen betaalen , en daarvan had deze zulk een fchandlijk misbruik gemaakt, dat hij den (O Cic ad attic L. VI, ep, 1,  GESCHIEDENISSEN. 307 den ganfchen Raad van Salamis, door opfluiting op het Raadhuis, ter betaaling had willen dwingen, tot dat *er vijf van deszelfs léden door honger waren geftorven. Brutus wenschte , dat cicero hem in dezelfde landvoogdij op dat eiland zou laten ; doch van zijne knevelaarij te Ephefus reeds onderricht, was de allereerfte daad van cicero's bewind, scaptius en deszelfs ruiters terug te roepen , verklaarende het als eenen grondregel zijnes bewinds, niemand in eenige landvoogdij aan te Hellen, die in eenige handelbetrekking van geld met derzelver inwooners ftond. Cicero beval de Salaminers echter, hunne fchuld met de rente van een ten honderd af te doen; scaptius vorderde vier ten honderd: maar cicero duldde in zijn bewind zulk eenen woeker niet, en deze vermindering van rente, gevoegd bij de edelmoedige terugzending der gefchenken , welke hem ook van hier naar gewoonte werden aangebooden, ftelde de ftadregeering in ftaat, om de geheele fchuld af te doen (1). Ter (1) Cic ad attic L. VI. ep. i. L. V. ep. ai. VII. BOEK VIII. HOOFDST. f. voor C. 50. f. van R. 702,  398 ROMEINSCHE VII. boek VIII. hoofdst. J. voor C 5°J. van R, 702. Ter voltooijing der verontwaardiging varï cicero kwam brutus zelf'er nu voor uit, dat hem de geheele fchuld toekwam, en scaptius alleen zijn zaakverzorger was, welke ontdekking hij wilde doen dienen, om hem op de invordering der overige drie ten honderd' aan te houden. ïe vergeefsch drong atticus zelf dit ver* zoek aan , cicero' bleef zich manlijk verzetten tegen dezen verfoeilijken woekerhandel, en vorderde deswegens eene rechtmaatige hoogachting van zijnen vriend (i).- Terwijl cicero te veld lag in Cappadocie , afwachtende, welken weg de Parthers zouden inflaan, vernam hij het beleg van Antiochie , en den inval vart eenige vijandlijke benden in Cilicie zelve, waaruit zij echter reeds verdreeven waren door het Romeinfche krijgsvolk , 't welk 'er in bezetting lag. Op dit bericht rukte hij door tot aan de engte van den berg Amanus, die de grensfcheiding was tusfchen Syrië en Cilicie. Cicero zelf fchrijft aan den fchrik der Parthers voor zijnen aantogt het ontzet van Antiochie, den O) Cic. ad attic. L.V. ep. 21. L-.VI. ep. %.  geschiedenissen. 399 moed van cassius en hunnen ganfchen aftogt uic Syrië toe (1), welk alles wij, zonder eenig gewag van cicero te vinden, reeds uit dio cassius ver-" namen. Schoon cicero's vrienden te Rome beefden, wanneer zij aan cicero en de c Partkers dachten, alvoorens zij de nieuwe( voordeelen van cassius vernamen, fchreef hij zelf brieven vol moeds en vol beleids fY) ; en, alhoewel het gevaar voor alle vijandlijkheden , bij het terug trekken der Partkers , voor dezen veldtogt nu reeds voorbij was , wilde hij echter denzelven niet fluiten, zonder zijne benden iet roemrijks te hebben laten verrichten. De bewooners van het gebergte , bij het welk hij thands gelegerd lag, waren landlopers, ballingen en vrijbuiters , die zich nimmer aan het Romeinfche gezag hadden onderworpen , maar, ftout op hunne onverwinlijke flerkten op de bergtoppen, tot heden hunne onafhangliikheid bewaard hadden. Derzelver onderwerping aan het GeCO Cic. ad attic. L. V. ep. 20. (3) Cic. ad attic L. V. ep. 18. VII. BOEK. VIII. HOOFDST. • voor C 50. . van R. 703. Krijgsberijven van ICERO.  / VII. BOEK VJII. HOOFDST. J. voor C * 50. J. van R 702, Verovering van Pindanisfum door CICERO. 40O ROMEINSCHE Gemeenebest was het doel, een geveinsde terugtogt het middel, om hun te verfcbalken; de verovering en Hechting van eene ' menigte hunner fterkten de uitflag , en de •vereerende benaaming van Veldheer door het vleijende krijgsvolk de lof van deze zijne onderneming. Ter zelfder plaatze was aipander de groote gelegerd geweest , toen hij darius bij de rivier Isfus floeg , alwaar nog drie altaaren de gedachtenis dier overwinning leevendig hielden: cicero, die zijne Veldheerwaarde zelf het best kon bereekenen, maakte deze bijzonderheid het onderwerp van boenende aanmerkingen in zijne brieven (1). Van den berg Amahus voerde hij zijn beir naar een ander gebergte , al mede door een vrij volk bewoond, 't welk nimmer den hals, zelfs niet voor de Vorsten dier landftreeke , geboogen had. Hunne hoofdltad heetede Pindanisfum (2) , lag op eene fteile rots , door de kunst zoo wel* (1) Crc. ad attic. L. V. ep. 20. Id. ad Famil. L» XV. ep. 4. L. II. ep. io. O) Zie de kaart van kleen Afia agter D* IX<  geschiedenissen» 40I wel, als door de natuur verfterkt, voor* zien van allen voorraad, eii Was eene algemeene wijkplaats voor weglopers en vreemde Vijanden, ja zelfs toen ten tijde gereed, om de Parthers in te nemen. Cicero hun deswegens willende tuchtigen en eens voor altijd aan het Romeinfche juk onderwerpen, floeg een geregeld beleg om deze Merkte, welke hem echter, ondanks het onophoudenlijk geweld van al zijn ftormtuig, zes weeken ophield, alvoorens zich op zijne befcheidenheid over te geven. Hij verkocht de inwoohers als flaaven , die hem twaalf millioeUen Seflerti'ên * opbragten ; al den overigen buit,' de paarden alleen uitgezonderd , fchonk; hij aan zijn krijgsvolk (i> „ De Pindanisfers , fchreef hij aan zijnen vriend atticus , gaven zich aan ons óver op de Saturnaliën f , na eert beleg van zéven en veertig dagen. — Maar wie, voor \ de pest ! zijn toch die Pindanisfers ? n zult gij zeggen; nooit hoorde ik dien naam. —Kan ik dat helpen? Kan ik een Mio- Ue CO Cic. ad Famil. L. xv*. ep. 4. Id. ad Attic. L. v. ep. 20. XVI. DEEL. Cc m. boek vul hoofdst. ƒ. voor d 5o. l van r* • 7°2» h.s.cxXj 900,000 -: 1 t Öen gdeh van finterlaand,  402 ROMEINSCH8 VII. boek VIII. HOOFDST. J. voor C 50. J. van ï 702. Onderwerpingder TibU' raners. Onge. lukkig krijgsbewind, do< braaf charakter vai BIBULUS, lie of Macedonië van Cilicie maaken ? Zijt hier van verzekerd , dat niemand hier ter plaatze met dit leger grooter dingen 'zou .uitgevoerd hebben (O-" Na dit •krijgsbedrijf onderwierp zich een ander volk , Tiburaners geheeten, van gelijken aard, doch door het lot der Pindanisfers afgefchrikt, vrijwillig aan zijne wapenen , biedende gijsfelaars aan voor hunne goede trouw: cicero nam hunne onderwerping aan, en gaf zijnen broeder het bevel over de winterkwartieren op dezen nieuw veroverden , maar fchaars bevredigden, grond (2). Deze krijgsverrichtingen van cicero deeden zijnen roem verfpreiden tot in :h geheel Syrië, alwaar bibulus nu eind( lijk was aangekomen, om het bewind te voeren , doch zich zoo lang binnen de poorten van Antiochie had opgehouden, tot dat zijn ganfche krijgsgewest door de Parthers ontruimd was. Naarijver op cicero's nieuwen roem, en het verlangen vooral naar den ijdelen Veldheernaam, ( l) Cic. ad attic L. V. ep. 20, (2) Cic. ad Famil. L, XV. ep. 4.  GESCHIEDENISSEN. Aóg naam , maakten hem echter, na hunnen aftogt, ongeduldig , om zich denzelfden roem door denzelfden dienst te verwerven. Hij klampte den berg Amanus aan van den kant van Syrië, maar had het. ongeluk van afgeflagen te worden , met verlies van zijne eerfte Cohors en eenige Bevelhebbers van rang (i): maar, terwijl men fpoedig zijne onhandigheid in den oorlog vergat, gedacht men gaarne aan zijn vreedzaam bewind in zijn eigen krijgsgewest (2) , en vereeuwigde men eenen trek van zijn rechtfchapen charakter ; die ons op nieuw herinnert aan zijn deugd* zaam,fchoon ongelukkig, Confulfchap, als Ambtgenoot van C/Esar (3). Twee zoons van hem, beiden jongelingen van den braafflen inborst, werden door Romeinfche overlopers, die zich zinds den tijd van gabinius te Alexandrie hadden opgehouden, om het leeven gebragt; de droeve maar van dit fmartlijk verlies brak echter flechts voor éénen dag 's Procon* fuls (O Cic. ad attic. L. V. ep. 20. (2) Confer. Dio cass. L, XL. p. 134, (3.) Zie D. XV. bl. 152 en volg. CC 2 Vil BORJti vjii. HOOFDST. f. voor Ci 50. f* van R, 7ö2.  ' VII. SOEK. VIII. hoofdst. J. voor Ci 50. J. van R 702. Cicero verlangt e ontvangt een dankfeest van den Raad voor zijne krijgsverrichtingen 404 romeinschs fuls ambtsverrichtingen af. De Mgypti* fche Koningin cleopatra ftelde weldra de moordenaars zijner zoonen gevangen ter ftraffe in zijne handen; maar, in plaats van zijne wraak aan het bloed dier rampzaligen te boeten, zond hij ze aan cleopatra terug, zeggende: „dat het aan haaren Raad en niet aan hem ftond , dit misdrijf te ftraffen (*.)•" Alhoewel cicero eene volkomene overwinning , gelijk hij het noemde , bij den Amanus had bevochten , en gevolglijk met recht den Veldheernaam van dien tijd af voerde , zond hij echter geen ■ fchriftlijk verflag aan den Raad alvoorens de verovering van. Pindanisfum , welke in zijne eigene oogen eene zaak was van grooter aanbelang, en wel van zoo grooten, dat hij de eer van een dankfeest verwachtede, en zelfs hoop op eenen zegepraal begon te voeden. Zijn verflag aan den Raad is voor ons verlooren, maar wordt vergoed door een bijzonder verflag van hem aan cato , het welk hij CO Val. max. L. IV. c. 1. ex. 15. Senec* Confol. ad ma&c. c. 14.  geschiedenissen. 405 hij opzetlijk aan hem zond, om toch dezen Raadsheer, wiens Item zoo grooten invloed had, overtehaalen tot de toeftemming in de daadlijk door hem verzochte eer. Cicero , wiens roemzucht hem hier wederom niet minder, dan weleer in zijnen brief aan luccejus over de gefchiedenis van zijn Confulfchap (1), verraadt, fpaarde geene redenen, fchoon allen met de onverzetlijke eerlijkheid van cato in zekere zamenftemming gebragt, om hem toch daartoe te bewegen ,. verklaarende , onder anderen, zelf, dat hij zulk eene eer als een heelmiddel verlangde voor de wonden , dien de verongelijking hem, na zijn Confulfchap, had toegebragt (2). Maar cato was noch door vleijende beleefdheden , noch door eenige betrekkingen van vriendfchap aftebrengen van zijn eigen inzicht, en was, uit grond begin zeis, een verklaarde tegenftander van al zulk flag van raadsbefluiten , welken hij doorgaands in onwaardige gevallen meende te zien verkwisten. Cicero's verflag en ver- (l) Zie D. XV. bl. 345 en volg. CO Cic, ad Fam. L. XV. ep. 4. Cc 3 VU, BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C. 50. ]. van R. 702.  VII, BOEK VIII. HOOFDST. J. vuor C J. van R 7°3- 4«?6 romeinsche verzoek kwam ter tafel; cato fprak wel met allen lof en achting van cicero's bewind in krijgs- en ftaats-bedrijf, maar verklaarde zich tegen zijn verzoek; favonius deszelfs beftendige naarvolger, en hirrus die eenig perzoonlijk gefchil met cicero had, weigerden mede hunne toeiïemming : doch alle de overige leden Hemden en beflooten tot een dankfeest, uit hoofde van cicero's overwinningen. Cato bleef echter bij het opmaaken van dit befluit tegenwoordig, en onderteekende hetzeive mede, het welk anders voor een blijk gehouden werd van bijzondere goedkeuring des beflootenen , en van bijzondere genegenheid voor den perzoon, ten wiens voordeele het moest gelden (i) : doch cato zelf toonde duidlijk in zijn andwoord aan cicero, wat deze van zijne denkwijze over hem te houden had. „ Het geen mij het Gemeenebest zoo wel, als onze vriendfchap, oplegt, fchreef hij hem, doe ik gaarne ; mij naamlijk te verblijden, dat uwe braafheid, eerlijkheid en werkzaamheid, welke in de grootfte zaa» (i) Cic. a4 Fttm> i. XV, ep. &,  GESCHIEDENISSEN. 4©/* zaaken zijn gebleeken, zich met gelijken ijver, te huis in den tabbaard , buiten in de wapenen, bemoeijen. Ik deed daarom al, wat ik naar eigen oordeel doen kon, wanneer ik , bij het uiten van mijn gevoelen en het geven van mijne ftem , u den lof wilde gegeven hebben, van door eerlijkheid en beleid het wingewest beveiligd , het rijk van ariobarzanes met den Koning zeiven bevredigd , en de gezindheid der bondgenooten tot nieuwe zucht voor onze beheering terug gebragt te hebben. Ik verblijde mij echter over het beflooten dankfeest, voor zo ver gij in eene zaak , waar in het toeval niets, maar uw beleid en gedrag .alles ten besten van den Staat voorzien heeft, liever wilt, dat wij den Goden onzen dank, dan u onze erkendnis, zullen toonen. Maar indien gij het dankfeest als de inleiding tot den zegepraal acht , en daarom liever het geval, dan u zei ven , gepreezen ziet: zoo volgt 'er niet altijd een zegepraal op een dankfeest, en het is ook veel roemrijker , dan een zegepraal zelf, eene uitfpraak van den Raad te hebben, dat het wingewest veel meer door de zachtmoedigheid Cc 4 en VII. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C 49- J. van R. 703-  VII. boek VIII. hoofdst. J. voor C 49. J. van R ' 703. 4©8 ROMEINSCHE en eerlijkheid eenes Veldheers, dan door het geweld van krijgsluiden of de gunst der Goden is behouden; en dit was het, 't welk ik met mijnen voorflag bedoelde. Hier over fchrijve ik u tegen mijne gewoonte breedvoeriger , om u, hetgeen ik vooral begeer, te doen begrijpen en te overtuigen , dat ik uwe eer op de waardigfte wijze bedoelde, en mij tevens verheuge, dat aan uw liever verlangen voldaan is. Vaarwel, en bemin ons, en volhard, op den ingellagen weg , u als een eerlijk en wakker man te gedragen voor de bondgenooten en voor het Gemeenebest (1)." C/esar vernam cato's iïijfzinnigheid met blijdfchap , hoopende, dac daaruit grooter verkoeling tusfchen hun beiden zou ontftaan , en liet niets ongebezigd, om, in eenen brief van gelukwenfching aan cicero wegens den roem zijnes veldtogts en de eer van het dankfeest , cicero deswegens tegen cato op te zetten (2). Cicero zelf was hoogst misnoegd over deszelfs ftroeven tegenftand , vooral wanneer CO Cic. ad Fam. L. XV. ep. 5. (O Cic. ai attic L. VII. ep, I, 2.  geschiedenissen* 409 neer hij cato kort daarna een dankfeest zag toeftaan aan zijnen fchoonzoon bibulus , die zeker veel minder roems door de wapenen behaald had, maar wiens • deugdzaam landbeftuur niet minder dat getuigenis van eerlijkheid, rechtvaardigheid, zachtmoedigheid en trouw verdiend had, het welk cato openlijk van cicero had afgelegd. „ Dit getuigenis verlangde ik niet, fchreef cicero aan attus; het geen ik verlangde onthield hij mij. — Hij behandelde mij ondeugend, en die zelfde man ftaat een dankfeest van twintig dagen toe aan bibulus ! Vergeef mij, dit kan ik niet dulden CO*" Cicero had echter te veel overlegs, om al dit misnoegen niet te verbergen voor cato , terwijl hij daadlijk aanfpraak wil* de maaken op eenen zegepraal. Zijn andwoord op deszelfs brief was van den volgenden inhoud : „ Ik ben blijde gepreezen te worden, zegt hector , gelijk ik meene bij n/evius, van u, o vader! van eenen geachten man. Die lof is toch maar aangenaam , welke van hun komt, (1) Cic. ad attic L. VII. ep. 2. Cc 5 VII. boek vin. hoofdst. f. voor C 49. I ƒ. van R. ?C3.  4io ROMEINSCHE VU. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C. 49J. van R. 7°3- komt, die zelve in lof leeven. Ik voor mij wete niecs, het welk ik niet reeds meene bereikt te hebben , na de gelukwanfching uwer letteren en de verklaaringen wegens uw gevoelen ; en dat gij alles , 't welk gij der vriendfchap gaarne fchenkt , blijkbaar aan de waarheid zelve toeflaut, is mij zoo roemvol, als hoogstaangenaam. En, indien wel niet allen, 'er echter veelen cato's in Rome waren , waarin het te verwonderen is, dat 'er één beftaat, welken zegewagen, welken Iauertak zou ik dan met uwen lof vergelijken ? Want voor mijn gevoel en voor het zuiverst en fcherpzinnigfte oordeel kan 'er niets loflijker zijn , dan uwe redevoering in den Raad , welke mij mijne bloedverwanten hebben medegedeeld: maar ik heb u de reden van mijnen wensch , om niet te zeggen van mijn hevig verlangen, in mijnen voorigen brief gemeld, die, fchoon zij u al niet volkomen rechtmaatig mag fchijnen , deze verdeediging voor zich heeft, dat, indien men zulk eene eer al niet te zeer bejaagen mag , men dezelve echter , wanneer zij door den Raad wordt aangebooden, niet te verachten heeft. Ik voor mij  GESCHIEDENISSEN. 4II mij hoope, dac de Raad mij, uit dank voor mijne, ten besten van den Staat aanvaarde, moeilijkheden, die eer, vooral daar zij gebruiklijk is, niet zal onwaardig achten. En gefchiedt dit eens, dan verzoeke ik van u Hechts , hetgeen gij allervriendlijkst fchrijft, dat, daar gij mij naar uw oordeel de grootfte eere wilt toeleggen , gij u ook verheugt, indien mij een liever wensch gebeuren mag (1)." De veldtogt van cicero was juist geëindigd , zoo als zijn vriead c qx l 1 u s hem had toegevvenscht, met gevechts genoeg tot aanipraak op den lauer, en zonder gevaar van een hoofdtreffen met de Parthers (2). Het overige gedeelte van den tijd van zijn bewind befteedde cicero geheel aan het burgerlijke beftuur van zijn krijgsgewest, en gedroeg zich daarin, ten einde toe, zoo alzins lofwaardig, dat de oprech te achting voor waare verdienden een bijzonder verflag daarvan vordert. — Alle de vermogende fteden der wingewesten be- (O C'c ad Fam, L xv. ep. 6. ^O Cic. ad Fam. L. II. ep. iq. VII. boek VUL hoofdst. J. voor C. 49. J. van R. 703. Voortref- Hjk beleid van cicero in de huis. lijke zaaken van zijn Procenfulfchap.  VIÏ. BOEK. vin. HOOFDST. J. voor C. 49. J. van R, 7°3'ƒ360,00 0-:' 412 romeinsche betaalden den Landvoogden gewoonlijk zeer groore foramen gelds voor de bevrij ding van het winterkwartier hunner krijgsbenden ; Cyprus alleen kogt 's jaarlijks zich dezen last niet twee honderd talenten * af: maar cicero wees alle die fommen van de hand , 't welk eene zeer aanmerklijke verligting voor de fteden was, en wendde voords alle deelen zijner ambtsbediening aan ter opheffing van alle drukkende lasten. De bewooners van zijn krijgsgewest konden noch wilden hunne dankbaarheid verbergen voor zoo veel ongewoone goedheid , doch de edelmoedigheid van cicero liet hun niet meer, dan enkele betuigingen toe , hun uitdruklijk verbiedende het oprichten van beelden of Tempels ter zijner eere , welken de Afiatifche vleijerij anders voor de grootfte knevelaars zelve niet zelden had aangelegd (i> Op zijne rondreize door de onderfchei* dene Afiatifche gewesten van zijn bewind , vond hij overal eene groote fchaarsheid van leefmiddelen in het land: hij zelf on- CO Cic. ad attic L. V. ep. ai.  GESCHIEDENISSEN. 4I3 onderhield echter op eigene kosten de tafel voor zich en zijn gevolg, en rtoodigde aan dezelve doorgaands de voornaamfte luiden des lands, maar zorgde , met overleg der Regeering, dat de fchandlijke. opkoping van leefmiddelen door Grieken en Romeinen gefluit en alle graankopers verplicht wierden, hunne voorraadfchuuren tot eenen maatigen prijs voor de behoeftige menigte open te zetten (1). Cicero zelf geeft in eenen zijner brieven aan atticus dit kleen, maar fchoon, tafereel van zijn bewind. „ Ik zie , dat mijne ingetogenheid en onbaatzuchtigheid u behaagen: hoe veel te meer zou mijn gedrag u zulks niet doen , indien gij hier te Laodicea van de helft van Sprokkelmaand tot aan het einde van Grasmaand bij mij waart geweest. Ik heb , in zekeren zin , wonderen verricht; veele fteden zijn van alle fchulden ontheven ; veele anderen in dezelven aanmerkiïjk verligt; allen, bij het gebruik van derzelver eigene rechten en rechtspleeging bewaard, ja tot eene eigene wetgeving * verheven , heb ben (1) Cic. ai attic. L. V. ep. 21. VU, boek VIII. hoo?dst.' \. voor C. 49. van Rt 703. * Aut». nomit.  4»4 ROMEIN SCHÉ VII. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C 49J. van R 7°3- * Een oortjen. ben als een nieuw leeven aangenomen. Om zich van fchulden te ontheffen, of dezelvem te verminderen , heb ik ze op tweederleije wijze in Haat gefield: de eene is , dat 'er volftrekt geene onkosten in mijn ganfche krijgsbewind gemaakt zijn, het welk ik niet bij vergrooting zegge , want ik herhaale het, mijn bewind heeft hun zelfs geenen Teruncius * gekost. Ongegelooflijk is het , hoe dit middel alleen de fteden heeft doen opkomen. Het andere is dit: de dieverijen hunner eigene Griekfche Overheden waren verbaazende* Ik heb ze ter verandwoording geroepen tot zinds tien jaaren herwaards : zij • bekenden rondborstig, en bragten zeiven het oneerlijke gewin aan de onderfcheidene Gemeenten terug,zonder eenige openbaare fchande te ondergaan. De Gemeenten brengen nu, zonder eenige klagt, den pachters het verfchuldigde op , met de agterftallen van het laatfte vijftal jaaren, in 't welk zij niets hadden opgebragt. Ik ben dus de oogappel der Pachters, dankbaare luiden — zegt gij; — dit heb ik ondervonden. Overigens is mijne landvoogdij niet 'ongefchikt, maar zachtmoedig en  GESCHIEDENISSEN. 415 en ongemeen genaakbaar. De toegang tot mij is niet wingewestlijk. Men heeft niets met eenen Kamerbewaarer te doen. Voor het opgaan der zon wandel ik in mijne gaanderij, als toen ik mededinger naar het Confulfchap te Rome was: dit is hier hoogst aangenaam en iet groots , terwijl het mij , van ouds aan dezen dienst gewend, maar weinig moeite kost (i)." Dit voortreflijke gedrag van cicero verrukte de volkeren onder zijn bewind zoo veel te fterker , als de regeering van appius zijnen voorganger bij hetzelve ftootender aflïak. Deze appius was de broeder geweest van den vermoorden clodius , en had in dit krijgsgewest lentulus spiNTHER opgevolgd, die met pompejus en milo hoofdzaaklijk de terugroeping van cicero bewerkt had. Schoon min fnood, dan zijnen broeder, omdat hij min ftout was, ontzag echter appius geene wetten van eer of deugd. Hij had zijn ganfche krijgsgewest uitge- put. CO Cic. ad attic. L. VI. ep. 2. — Plutarchüs bevestigt vólkomen, bet geen cicero hier zelf zegt. — In cic. p. 879. VIL BOEK VUL hoofdst. J. voor C 49. f. van R. 7°3- Gedrag van zijnen voorganger vppius.  VII. boek VUL hoofdst. J. voor C. , 49> » J. van R. 7«3- 416 r omein schs put. Cicero hoorde , bij zijne komst niet anders fpreken , dan van buitenfpoorige lasten , van verpandingen der inkom» ften van de fteden , van klagten en befchuldigingen en van wandaaden, eer aart roofgedierte, dan aan eenen menseh voegende , terwijl hij overal luiden aantrof, wien het leeven zelve fchier een last was geworden (i). Cicero had nogthands eenige welvoeglijkheden ten aanzien van appius in acht te nemen. Hij had zich reeds een"* gen tijd geleeden met hem openlijk verzoend , en moest zorgen, dat men de welmeenendheid dier verzoening nu niet in verdenking kon brengen ; daartoe drongen hem ook deszelfs betrekkingen , zijnde eene dogter van hem aan den oudften zoon van pompejus, eene andere aan brutus gehuwd. Zonder alzoo de belangen der onderdrukte volkeren uit het oog te verliezen, verzuimde hij niets, om aan zijnen voorganger alle blijken van beleefdheid en welwillendheid te geven. Nogthands was het hem niet mo- ge- CO Cic. ad attic L. V. ep. 16*  GESCHIEDENISSEN. 4*7 gelijk , alle misnoegen bij hem en de zijnen te voorkomen. Al ten eerften nam appius het kwaalijk, dat cicero, terftond bij zijne komst in het gewest, zich niet tot hem vervoegd had. Zoodra aan. cicero het Procanfulfchap van Cilicie was te beurt gevallen, had hij appius! deswegens bericht gezonden , met betui- \ ging van het genoegen , 't welk hij zich < voorftelde, in dit bewind uit de handen van eenen vriend overtenemen (i): appius had in zijn andwoord het verlangen betuigd naar zijne ontmoeting, en cicero hem gereedlijk de keuze overgelaten der gefchiktfte plaats daartoe (2). De eerfte afkondigingen, welken cicero had gedaan als Proconful, hadden echter appius zeiven deze ontmoeting doen . uitftellen en ontwijken , tot dat hij eindlijk geheel onverwacht en met zoo veel fpoeds cicero ging ontmoeten, dat deze geene gelegenheid had, om hem in perzoon tegen te komen. Dit nu nam appius, trotsch op zijnen ouden adel , zeer euvel op, (1) Cic. ad Fam. L. III. ep. 2. (2) Cic. ad Fam. L. III. ep. 5. XVI. deel. Dd VU bcik VIII. HOGFDiT* [. voor C. r 49. r. van B. rcSOneen ig* leid tuchhen ap'ïus en IICERO.  V3L boek VIII. hoofdst. J. voor C. 49. J. van R. 703. Appius door cicero bijgeftaan in dei aanval van deszelfs fchoonzoor DOLABEL- i*. 41» StOMBINSCHS op, en deed hij als eene meesterachtigheid in cicero voorkomen, waarvan deze zich in eenen wijdlopigen brief aan hem te vergeefsch trachtede te zuiveren (1). Eene bijzonderheid in de huislijke gefchiedenis van cicero voegde eerlang nieuwe onaangenaamheden aan de tegenwoordige betrekking tusfchen hem en appius, die door de hervorming, welkemeestal ten fchande zijner voorgangers ftrekken moest, telkens nieuwe verdriet* lijkheden voordbragt. Zijne dogter tulli a was , waarfchijnlijk , gefcheiden van haaren man crassipes, en had zich, in haares vaders afzijn,voor de derde maal in het huwelijk begeven met p. cortmelius dolabella,eenen man van Raadsheerlijken gedachte, losfe zeden, heftigen aard, onrustigen geest, bedorven fortuin, doch innemend voorkomen (2). Hij had aan zijne eerfte vrouw eenen fcheidbrief gegeven, om deze tweede verbindnis te kun- O) Cic. ad attic. L. V. ep. 17. Id. ad Famil. L. III. ep. 5, 6, 7. (2) Cic «//attic. L. VI, ep. 6. L. VII. ep. 3. Id. ad Famil. L. II. ep. 15. L. VIII. ep. 13.  geschiedenissen. kunnen aangaan, en, ftaande deszelfs voltrekking , deed hij eenen aanval op appius ctAUDlus , hem rechtftreeks van ftaatsmisdaad in zijn wingewest, en fchand- J lijk ftembejag ten tijde van zijn Conful- . fchap befchuldigende. Deze roekelooze onderneming bragt cicero in verlegenheid, meenende, dat elk hem zou houden voor den geheimen aanftooker van dit werk. Hij öntfchuldigde zich deswegens aan appius, en toonde eerlang met de daad, dat zulk een vermoeden onrechtvaardig was. Hij zelf toch, als opvolger van appius , de man zijnde , die fchier geheel alleen dezen aanval kort doen affpringen of gelukken, voorkwam den Wensch van pompejus, die reeds bedacht was, om zijnen eigen zoon naar hem toe te zenden , tefi einde hem voor de belangen zijnes Schoonvaders te winnen» Hij verklaarde zich openlijk voor Appius, en beloofde hem allen dienst en hulp, welke hij uit zijn krijgsgewest kon verlangen. Alle verdenking en alle misnoegen van appius tegen cicero hield nu* ook op ; die gaarne van alle betwistbaars aanlpraak op eenen zegepraal afzag«, Dd a ïen VIL BOEK vin. HOOFDST; . voor d U van Ri 703.  420 romeinschr VII. boek V1U. hoofdst. J. voor C 49. J. van R 703. Cenforfchap van APPIJS. ten einde het rechtsgeding fpoedig tot zijne eer te doen aflopen , en zelf zich aan zijne Rechters aanbood, alvoorens zijn ' befchuldiger gereed was met den aandrang • van zijnen eisch. Hij werd niet flechts vrijgefproken van beide de aanklagten, maar tevens kort daarna tot het eerwaardigfle , doch meest verwaarloosde , ambt van het Gemeenebest benoemd (1). Deze appius, die om knevelaarijen en onderdrukkingen in zijn wingewest bij eenen min woesten aanvaller, dan dolabella, en eene min vermogende voorfpraak , dan van cicero, de flrengheid der wetten misfchien zou ondervonden hebben , ten minften dezelve alzins verdiend had, werd nu, benevens piso, den. fchoonvader van c«sak., tot Cenfor benoemd, zijnde zij de laatfte perzoonen, die deze waardigheid in het veege Gemeenebest voerden. Haar aloude gezag, door eene wet van clodius befnoeid, maar nu door de affchaffing dier wet wederom herfteld, deed den onwaardigen Cen- (1) Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 6. L. II. ep. 13. L,. III. ep. 12.  GESCHIEDENISSEN. 421 Cenfor appius denken, dat deszelfs ftrenge gebruik de ongebondenheid en zedenloosheid van zijn eigen gedrag zou doen vergeten , en aan zijn charakter dat eerwaardige voorkomen geven, om het welk zich veelen zijner voorouders in dien zelfden rang hadden zien bewonderen en eerbiedigen. „ Weet gij al, — fchreef ctELius aan cicero, dat de Cenfor appius wonderen onder ons verricht; dat hij de ftrengfte tucht, ook over beelden en fchilderijen , ook over de maate van den landeigendom en de betaaling der fchulden voert? Hij denkt vast , dat het Cenforfchap zeep of zoutfteen is. Ik geloof, dat hij mis heeft, want, hij wil het vuil afwasfchen, maar fcheurt zich aderen en builen open. Haast u toch, bij alle de Goden, en kom toch hierover met ons lagchen. Drusus zit als rechter over overfpel: appius verbant fchilderijen en beelden (1)!" Deze onvoeglijke en geheel ontijdige hervorming fterkte intusfchen eeniglijk, om 's volks genegenheid af te trekken van p o M- CO Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 14. Dd 3 VII. SOEK VIII. HOOFDST. J. voor C. 49. }. van R. 703.  vu. BOEK VIII. hoofdst. J. voor C. 49J. van R. 703, Cjcero verlaat Ci- 42* ROMEINSCHÊ pompejus , die ten naauwften met appius was verbonden: terwijl c^sar's fchoonvader zich vergenoegde met, geheel ftil zittende , enkel aantezien , hoe zijn Ambtgenoot, geheel naar willekeur, Ridders en Raadsbeeren vernederde, waar onder ook sallustius de Gefchiedfchrijver behoorde, dien hij op de lijst der Raadsheeren wegliet, en zelfs curig het uiterlte gevaar liep; welk alles den aanhang van caesar, uit hoofde van deze onthouding zijnes fchoonvaders , aanmerklijk veld deed winnen (i). Het ernstige verlangen van cicero, dat toch zijn hewind niet mogt verlengd maar ten fpoedigften geëindigd worden, werd inmiddels vervuld ; hij wacntede echter zijnen opvolger niet af, maar helde het bewind van zaaken in handen van zijnen Penningmeester c. ccelius , en verliet alzoo zijn krijgsgewest met eene volkomene zelfsvoldoening over zijnen eigen perzoon , maar met de fmanlijkfte pnrust over den toeftand van het Gemeenebest. Op O) Piq cass. L. XL), p. 150»  geschiedenisse'n. 4a3 Op zijne terugreize ontving hij op het eiland Rhodus de tijding van den dood van hortensius, welke hem zeer fterk aandeed. De tijd had alle voorige ver-J deeldheden , uit hunnen wederzijdfchen naarijver tot de eer der Romeinfche welfprekendheid gebooren, reeds lang doen vergeten , en de minzaame bijlegging van atticus had de laatfte wonden hunner vriendfehap, bij de ballingfchap van cicero uit de ontrouw van hortensius ontftaan , almede geheeld. De voorrede voor een gefchrift over de vermaarde Redenaars , het welk cicero drie jaaren laater in het licht gaf, droeg openlijken rouw over het verlies van dezen man, „ Hij ftierf, fchreef hij toen wegens zijnen dood, in het genot van een beftendig geluk, ten rechten tijd voor zich, fchoon niet voor zijne medeburgers ; hij viel , toen hem het beweenen van het Gemeenebest gemaklijker zou zijn gevallen, dan het helpen, indien hij in het leeven was gebleeven, en leefde zoo lang, als men in hetzelve wel en genoeglijk leeven kon (i)." El- CO Cic. in brut. c i. Dd 4 VII. BOEK VIII. HOOFDST. . voor C. 49f. van Ra 703Doodyan den Redenaar ïohtenilUS.  VII. BOEK VIII. HOOFDST. J. voor C. _ 40J. van R. 703. Terugrei • fce van ci« CERo. 4°4 ROMEINSCHE Elders reeds over de welfprekendheid, den aard en zeden van hortensius gefproken hebbende (1) , fchiet ons thands niets overig van hem te zeggen, dan dat hij een voortreflijk Redenaar was, die echter zijne welfprekendheid geenzins aan de belangen der eerlijkheid en onfchuld alleen verbond, maar zelfs zich tot laage kunstenaarij ter krenking van het recht liet vinden. Van Rhodus ftak cicero op Epkefus over, en kwam van daar in het midden van Wijnmaand te Ather.en aan. Zijn voorganger appius had eene nieuwe gaanderij doen flichten op eigene kosten bij 3en tempel van de Eletifinifche ceres. Dit bragt cicero op het denkbeeld,om ook eenig bijcieraad aan de Academie toe te poegen , ten gedenkteeken van zijnen naam. Hetzelve fchijnt echter niet tot dradlijkheid gekomen te zijn, daar het ïndwoord van zijnen atticus, wiens raad hij hierin had gevraagd , hem op nieuw zoo ftellig verzekerde van den aanftaanden burgerkrijg, waarin hij zelf nood- (O Zie D. XIV. bl. 65-71.  GESCHIEDENISSEN. 425 noodzaaklijk aandeel zou krijgen , dat hij zich liever haastede, om te huis te zijn, ten einde zijne maatregelen naar eigen voorkomen van zaaken te kunnen nemen Ci-J cero voedde nogthands ftille hoop , om J zelf den twist der twee mededingers bij te leggen , op grond zijner vertrouwde vriendfchap met beiden , die van hunne zijden niet nalieten , hem met de vertrouwelijkfte en hartlijkfte brieven voortekomen, wijl de een zoo wel, als de ander, hem geheel voor zich alleen trachtede te winnen (a). Op de reize van Athenen naar Italië verloor cicero zijnen vrijgelaten Haaf, tiro , die, ondanks de laagheid van zijnen ftand , niet flechts van grooten dienst was geweest voor zijnen meester , maar ook bij ons nog eenig dankbaar aandenken verdient. Aan zijne hand toch zijn wij het affchrift veifchuldigd van alle die briefbundels, welken wij van cicero bezitten , en waarin zoo wel de bijzondere ge- (i) Cic. ad attic. L. VI. ep. i. L. VIL ep. 3. Id. ad Famil. L XIV. ep. 5. (a) Cic. ad attic. L. VII. ep. 1. Dd 5 VII. boek VUL hoofdst. . voor C. 49. van R. 703. Verlies 'an tiro.  426 romeinsche VII. boek VIII. hoofdst. J. voor C. J. van R. Nieuwe aanfpraak van cicero op eenen zegepraal. gefchiedenis van cicero's leeven en de algemeene gefchiedenis van zijnen tijd de meest gewenschte bronnen, als de ftijl in onderwerpen van den meest verfchillenden aard de uitmuntendfte voorbeelden, gevonden hebben. Een geheel boek der gemeenzaame brieven van cicero is aan dezen tiro gericht, die krank was agter gebleeven te Patra , alwaar hij echter, fchoon in eenen ftaat van geduurige ongefteldheid, nog verfcheiiene jaaren moet geleefd hebben (i). Italië naderende kwam bij cicero weder het verlangen boven naar den zegepraal wegens zijne verovering van Pindanisfum , welk verlangen hij nu te ninder kon wcderftaan , daar bibulus,die ;eenen voet buiten de poorten van Antiochie had gezet, zoo lang de Parthers in Syrië waren , naar deze eer geftaan had; — om welke fchijnbaare ongerijmdheid weg te nemen, wij ons echter te herinneren lebben, dat de Parthers door cassius , als eenen Onderbevelhebber van b i b u l u s , verCO Cic. ad Famil. L. XVI. Id. ad attic. L VII. ep. 5.  GESCHIEDENISSEN. 427 yerdreeven waren, en de uiterlijke eer daarvan gewoonlijk aan den Bevelhebber werd beweezen , onder wiens hoog gezag zulke «feiten waren gefchied. Cicero landde in het laatst van Slachtmaand te Brundufium, en trok Italië door met gelauerde bijlbundels, tot kenmerk van zijne aanfpraak op den vollen zegepraal. Zijne vrouw te rent ia ontmoetede hem terftond bij zijne landing; ook kwam hem een aantal zijner vrienden uit beide de partijen in den Staat te gemoet, en maakte hem bekend met den rampzaligen toeftand der zaaken, die nu tot het uiterfte der langgevreesde uitbarsting waren gekomen, Cicero zelf zorgde wel, van zig nog niet te verklaaren , fchoon hij reeds de partij van pompejus voor zich zeiven had gekoozen , en hoopte nog fteeds op eene bemiddeling. Hij hield meer dan één mondgefprek met pompejus, en kwam eindlijk den vierden van Louwmaand des volgenden jaars voor Rome , van waar hem eene zeer groote menigte van luiden met allerleije blijken van achting en eere verwelkomden. Zijne vrienden vroegen, ondanks den verwarden ftaat van zaaken, enen VII. BOEK. VIII. HOOFDST, [. voor C, 49. , f. van R«_ 7°3i J. voor C. 48. J. van R, 704,  VII. boek VIII. hoofdst. ï. voor C 48. J. van R, 704. NE. 4*8 rom. geschied: eenen zegepraal voor hem, en de geheele Raad toonde zich genegen , om het verzoek in te willigen. De Conful lentulus alleen, wenschte, dat men hier aan niet dacht, alvoorens de algemeene zaaken beter geregeld waren , tegen wanneer hij zelf beloofde, 'er het voorftel toe te zullen doen: maar cesar's rechtftreekfche optogt naar Rome dreef eerlang den ganfchen Raad uit een, en deed cicero zijnen zegepraal geheel vergeten (1). Cl) Cic. ad attic L. VII. ep. 1, 2, 3, 4, ld. ad Famil. L. XVI. ep. 11, 12. — Plot. in cic. p. 879. Volgends dezen zou cicero, toen de Raad zelf hem eenen zegepraal toeflond, gezegd1 hebben: „ dat hij liever, na het herftei der tendragt, den wagen van ces ar wilde volgen."  NEGENDE HOOFDSTUK. DE DRIE LAATSTE VELDTOGTEN VAN CffiSAR IN GALLIE. D e Romeinfche overheerfching moge het gewelddaadige bedwang van allen opftand der eenmaal onderworpene volkeren eene bevrediging der wingevvinsten noemen: dat de oorfpronglijke vrijheid zich nimmer bevredigt met allen vreemd geweld, deed het krijgshaftige Gallie den Romeinfchen veroveraar op nieuw gevoelen. Naauwlijks had caesar, die den ganfchen ondergang der Eburoners eenen genoegzaamen fchrik voor allen nieuwen opftand der onderworpene volkeren in deze gewesten achtede , dezelven verlaten, onder eene welverdeelde winterlegering van tien keurbenden (1), om aan gene zijde der Alpen de zaaken van zijn krijgsgewest te verzorgen , en tevens van naderbij een waa- (i) Zie boven bl. 250. Inleiding. J. voor C. 52. J. van R. 700.  VIL boek IX. hoofdst. J. voor C. 52J. van R. 700. Nieuwe opftand der Galliërs. 43Ö ïiOMElNSCHS waakend oog te houden op den loop der iïaatkundige verwarringen te Rome (1) , of eensklaps barstede 'er een nieuwe opftand uit, die veel geweldiger zelfs , dan de voorigen, was (2). Den moord van p. clodius en het Raadsbefluit tevens vernemende, in gévolge waarvan alle jonge manfchap van ltd* Ue den krijgseed aan pompejus deed, oordeelde het cssar van zijn belang, voor zich zeiven eene ligting van manfchap te houden door zijn ganfche krijgs* gewest, Het gerugt Voerde dit nieuws fpoedig de Alpen over,en voegde 'er bij, het geen men in Gallie wenschte, dat caesar door de oneenigheden te Rome terug gehouden werd , en geduurende dezelven niet bij het heir zou komen. Zij, die te vooren reeds het meest geklaagd hadden over de heerfchappij van het Romeinfche volk, namen terftond deze gelegenheid waar , om vrij ftout en openlijk van eenen nieuwen opftand te fpreken. De Gallifche Vorsten beftemden onderling CO Dio cass. L. XV. p. 13$. (e) Flor. L. III. c. 10.  geschiedenissen. 43- ling eenen landdag in eene afgelegene en boschachtige ftreek. Op denzelven maakten zij den dood van acco (i) tot hunne gemeene zaak, als kunnende een gelijk' lot hun allen treffen. Voords trokken zij. zich den geheelen toedand van Gallie aan, en daagden eikanderen door allerleije beloften uit, om het eerst den krijg te hervatten, en ten kosten van eigen lijfsgevaar de Gallifche vrijheid te herdellen. Zij merkten daarbij zeer wel op , dat men caesar, moest trachten af te fnijden van zijne keurbenden , eer dat deze hunne raadflagen aan het licht kwamen ; en dit fcheen hun gemaklijk , wijl toch de keurbenden zonder 's Veldheers bevel de winterkwartieren niet zouden durven verlaten, en de Veldheer zelf niet zonder een talrijk gevolg bij zijne keurbenden kunnen komen. Dit , ten minden , leed bij niemand hunner twijfel , dat het beter was, op het veld te fneuvelen , dan den voorvaderlijken roem van dapperheid en aloude vrijheid ongewrooken te iaten (2). De (1) Zie boven bl. 250. (2) C*s. de lell. Gall. L. VII. c. 1. VII. BOEK» IX. HOOFDST. |. voor C« 5». [. van R. 7ca.  VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 52. J. van R. 700. * Die var Chartrain. Romeinen te Cenahum vermoord. t Orleans 43& ROMEIN SCHE De Carnuters * waren de eerften, die 'er voor uit kwamen , dat zij geen gevaar ontzagen voor het algemeene welzijn. Zij beloofden, de eerften te zullen zijn, om de vijandlijkheden aantevangen, en , wijl men voor het tegenwoordige aan geene wederzijdfche gijsfelaars kon denken , om dat de zaak geen uitftel dulde , ftelden zij voor, om aan eikanderen de onfchendbaarfte trouw met duuren eede te bezweren in tegenwoordigheid der onderfcheidene veldteekenen, 't welk bij de Galliërs de grootfte plegtigheid was. Hun voorftel werd aangenomen , hun voorbeeld gevolgd, en de nadere dag tot den aanvang der vijandlijkheden bepaald (1). Op dien dag trokken de Carnuters, aangevoerd door cotuatus en conetodunus , beiden van ftouten aard , tegen Genabum f op , en bragten 'er alle de Romeinen om hals , die zich in deze ftad tot het drijven van handel hadden nedergezet, onder welken c. fusius cotta was, een Romeinsch Ridder, wien casAR het opzicht over den graan» han- (O Cffis. de belt. Gall, L. VII. c. 2.  GESCHIEDENISSEN. 4.33 r&hdel had aanbevolen. Het gerucht van den moord en van de plundering dier Romeineti verfpreidde zich fchicrlijk onder de overige Gallifclie Staaten , vooral daar rhen zich, gelijk bij alle belangrijke voorvallen , hiertoe bediende vart roepers, die Van ftreek tbt llfeek het niéuws overnamen , en zoo agtervolgends in korten tijd tot aan deh laatften mededeelden , hef welk zoo fnel Werkte , dat het voorgevallene te Genabuin , 't welk met het opgaan der zon gebeurd Was, Voor heÊ éinde van de eerfte nacht-wacht, dat is des avonds voof negen Uuren , reeds bekend Was bij de Arverners, fchoon na genoeg honderd en zestig duizend fchreden * Van daar verwijderd (1). Op gelijken gröhd riep alhier vércin getorix, de zoon van cèltillus, die Weleer hët hoogfte ge?ag iri het ganfche Cehifche Gallie had bekleed , doch van. zijne medeburgers was ömgebragt, om dat hij tevensnaar het Koningfchap had gedaan, alle zijne afhangelingen Op en fpoördé hun ten ftrijde aan. Zij toonden zich voor hem (1) Cxs. de bill. Cdll. L. Vil. c. 3, XVI. DE EI» E« VII. 8 0 E K iX. HOOFDST. J. voor C. 52. J. van R* 7Ö3. '* Over de 48 uuren gaans. VercingeroR'x verzet 7ichte. »en de ktneinen.  VIL BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 52. J. van R 700. Hij worc tot Bevelhebber dei zamenverbondeneGalliërs verkooser. Senonefers, Parijfenaars, die van Poitou, Qpercij, Touraine, Auvergne, Limofin en Anjou, 434 ROMEINSCHE hem gereed , doch hij vond tegenftand bij zijnen oom cn andere voornaame luiden, die zich aan zulk een roekeloos beftaan niet wilden waagen, maar hem zeiven uit Gergovia verdreeven. In plaats echter van nu aftezien van zijn ontwerp, fchaarde hij rondom zich een heir behoeftige en bedorvene luiden, en trok alzoo weder tegen Gergovia op , wier burgers hij in zijne gevoelens overhaalde, t De partij , welke hem tegenftand had , gebooden , werd nu op haare beurt verdreeven, en hij zelf tot Koning door de overigen aangefteld. Zijn eerfte werk was, ' afgevaardigden te zenden bij alle de nabuuren , om hun te bezweren, van hem t®ch getrouw te blijven. De Senoners, Parifiè'rs, tictoners , Cadurcers , Turoners, Aulercers, Lemovicers, Andes (1 ) en alle de overige kustbewooners namen gereedlijk deel in den opftand , en verkoozen hem eenpaarig tot hunnen Opperbevelhebber. Met dit gezag bekleed, vorderde hij van allen gijsfelaars en fchreef aan  geschade111ssêm- aan elk hunner eene zekere leevering van krijgsvolk voor. Vooral zorgde hij voor eene aanzienlijke ruiterij, en voorzag, mee de uicerfle oplettendheid, in alles, wat tot de volkomene uitrusting gevorderd werd. Zijne zorgvuldigheid ging gepaard met de uiterfte geftrengheid, welke de minde aarzeling in de voldoening aan zijne eisfehen wederhield. Zwaar misdrijf werd bij hem met vuur en ander foltertuig geftraft; om geringer plichtverzuim zond hij het krijgsvolk met afgefneedene ooren, of uitgeftooken oog naar huis, om ten fchrik voor de hunnen te verftrekken (i). Alzoo, fpoedig een geducht heir op den been gebragt hebbende , zond hij l u cterius den Cadurcer met een gedeelte zijner benden tegen de Rutemrs *, en trok zelf met de overigen tegen de Bi-1 turigers f te veld. Dezen namen de toevlucht tot de Mduërs , onder wier be-1 fcherming zij ftonden, en verzogten fpoedigen onderftand. Met voorkennis der Onderbevelhebbers, dien c je s a r bij het ïeger had agtergelaten, zonden de Mdu'ér$ hun CO CrfKS. d« isll. Gall. L. VII. *, Ee a VII» BOEK ix. HOOFDST. ]. voor C. 5a. \. van ft» 700. Zyne krijgstucht ;n beleid. * Die van '.ouërgue* 1 Die van 'erry.  VII. BOEK IX. " HOOFDST. J. voor C. , 52. J. van R. 700. Netelige toedand *an oesar. 43°" ROMEINSCHÉ hun ruiterij en voetvolk : maar hetzelve? kwam niet verder , dan tot de rivier de Ligeris, de grensfcheiding tusfchen de /Ëduêrs en Biturigers, vertoefde aldaar eenige dagen, en keerde met de verzekering terug, dat men geenen ftaat had dmv ven maaken op de Biturigers, die eene heimlijke zamenzwering met de Arverners zouden aangegaan hebben. Caesar zelf achtede het twijfelachtig , of de Mduërs hier meer re verdenken waren , dan de Biturigers, fchoon dezen zich terftond met de Arverners vereenigden, na dat de anderen hunnen onderftand hadden terug getrokken Ci). De tijding van dezen nieuwen opftand deed caesar terftond Italië verlaten, e» zich naar het Overalpifche Gallie begeven, waar toe hem de herftelde orde in Rome en de gemaakte fchikkingen onder het Confulfchap van pompejus volkomene gelegenheid lieten. Hij bezwaarde zich, bij zijne komst in dit gewest, alleen over de 'wijze zijner terugkomst bij het leger» Zijne keurbenden tot zich te roepen, waa de- (O Cjss. de bell. Gall. L, VIL c. 5,  geschiedenissen. 437 dezelven bloot ftellen aan veelerlei gevecht op hunnen togt, buiten zijne tegenwoordigheid : zich zeiven naar hunne winterkwartieren te begeven, was zich perzoonlijk bloot te geven aan alle de ge-, vaaren van vijandlijke volkeren, op wier onderwerping zelve geenen ftaat was te maaken. Inmiddels had lucterius de RuteKers reeds tot het bondgenootfchap der, Arverners doen overgaan , gijsfelaars aangenomen van de Nitiobrigers en Gabalers*, en was met eene aanzienlijke krijgsmagt aangerukt op het Romeinfche winge- j west, gereed, öm op het zelve bij Narbo eenen inval te doen. C m s a r , van dezen toeleg verwittigd , meende dien volftrekt te moeten verijdelen. Hij begaf zich naar Narbo, bemoedigde deszelfs bevreesde inwooners en legde bezettingen in alle de fteden der Ruteners, voor zoo ver zij tot het Overalpifche wingewest behoorden , en in alle omliggende fterkten der Volcers en Tolofaters f. Lucte-^ rius oordeelde het nu raadzaamer, terug» &e trekken, dan zich tusfchen zoo veele % Ee 3 vij-/« VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 51. |. van R, 701. Uitmun* end beleid 'an CiËSARa * Die van igenoh en iivaudan, t Die van wg- en ■der-Lantedoe en : Toulmtrs.  438 rome!nsche VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C, si, J. van R. 701. * Die van Fivarez. ' 1 \ 4 < \ \ \ \ 1 j i/ijandlijke bezettingen te waagen, en dit ?af aan c iE s a r ruimte, om zijn krijgsontsverp in dezen neteligen toeftand te volvoeren. Hij wilde in het land der Arverfiers doordringen , en had daartoe eene verzamelplaats befcheiden bij de Helviërs * van een gedeelte der benden , die tot het vingewest behoorden , en van alle de üeuw geworvene krijgsluiden uit Italië. De berg Cevenna, die de Helviërs van ie Arverners fcheidde, was hem alleen naar in den weg: doch het krijgsvolk, loor zijn voorbeeld bemoedigd , baande iich dien weg door de meeuw , die zes 'oeten hoog deszelfs kruin bedekte. De fryerners, gerust op dezen berg, als op enen muur, die hun, in dit jaargetijde, roor geenen enkelden perzoon, veel min oor een gansch heir,overkomelijk fcheen, verden overrompeld. C^sar's ruiters rerfpreidden zich eensklaps , op zijn be'el, over hun ganfche land, en vermenigvuldigden alzoo den fchrik, dien het rerucht en bijzondere boden fnellijk overiragten tot in het leger van vercingerpRix. Alle de Arverners, die onder zij-  geschiedenissen. 439 zijne banicre dienden, fmeekten hem, dat hij hun toch niet wilde overlaten aan de woede van eenen vijand, die zich op hunnen grond het allereerst wilde wreeken. Ver. c in ge tor ix liet zich door hunne beden leiden: ca;sar had dit verwacht. Zijn ontwerp was , den vijand aan deze zijde bezig te houden, terwijl hij zelf zijne keurbenden elders deed zamentrekken. Hij vertoefde dus flechts twee dagen, gaf daarna het bevel over deze benden aan den jongen brutus, met last, om zijne ruiterij flechts wijd en zijd te laten Itroopen , en verliet hem , onder voorwendzel van verflerking te haaien , met belofte van binnen drie dagen terug te keeren. Maar nu begaf caesar zich met groote dagreizen naar Vienna ; Helde zich aldaar aan het hoofd zijner nieuwe ruiterij, welke hij 'er eenigen tijd te vooren had doen zamentrekken ; rukte met dezelve dag en nacht door over de grenzen der Mduers tot op den grond der Lingoners *, al ■ waar twee keurbenden overwinterden; riep van daar alle zijne overige keurbenden uit derzelver winterlegering bij een, en kwam alzoo met zijn ganfche heir te veld, alEe 4 voo- VII. BOEK. IX. HOOFDST. J. voor C. 51. ƒ. van R. 701. * Die van angreu  44® ROMEINSCHE Vfl. BO F. K IX. HOOFDST. J. voor G 5' J, van R. 7DI. ' I voorens de vijand iet vernam van zijne komst in deze ftreeken (i). Op het bericht hier van keerde vercingetorix naar bet land der Biturigers terug, enfloeg zich voor Gergovia neder, eene tweede ftad van dien naam, welke cje-SARnaden flag der Helvetï/rs aan deBojers ter woonplaats gegeven, doch tevens aan de Mdiïèrs onderworpen had (2). Deze krijgswending bragt caesar in geene geringe verlegenheid. Zijne keurbenden voor het overige van den winter werkloos houdende, en den Alduërs derzelver cijnsbaare onderdaanen latende ontnemen, vreesde hij voor eenen algemeenen afval der GaU liers , als kunnende zij zich van hem geene befcherming belooven: te vroeg in tegendeel den veldcogt openende, dreigden hem, fphaarsheid en gebrek aan toevoer. Hjj verkoos ephter liever, alle ongemak te dulden, dan aller gemoederen van zich te verwijderen , beval alzoo den ALduërs ten erpstigften , hem van toevoer te voorzien, 3eed de B jers verwittigen van zijnen aan- Cl) C#s. de be.ll. Gall. L. Vfl c. 6, 7, 8, (2) Zie r>. XV. nl. 4-2. Vide Cotament. ims. de bell. Gall. L, VII. c. 0.  «eschiepenissen. 441 gpgt, liet twee keurbenden ter bewaaring van de bagagie zijnes ganfchen heirs te Agendicum * agter, en trok tot ontzet van dit Gergovia op. Den dag na zijnen optogt kwam hij, voor Vellaunodunum f, eene ftad der, Senoners, welke hij na een beleg van twee dagen vermeesterde. Twee dagen1 laater bereikte hij Genabum, alwaar de Romeinfche inwooners onlangs door de Carnuters om hals waren gebrpgt. Zijn fpelle aantogt had de inwooners geenen tijd gelaten tot behoorlijken tegenweer. Zij wilden zich des nachts door eenen ftiilen aftogt redden over de JLigeris §, rnaar caesar, die dit bemerkte, liet zijne keurbenden door de in brand geftokene poorten ter ftad indringen, overviel hun op dezen overtogt, maakte ze fchier allen krijgsgevangen , en gaf de ftad ter plundering aan het krijgsvolk over, hetwelk dezelve in den asch legde. C/esar zelf trok voords de Ligeris over, rukte het land der Biturigers door, en floeg zich voor. Noviodunum ** neder. < De ipwponers traden fpoedig in onderEe ^ ha«- VII. BOEK IX. HOOFDST. [. voor G. f. van R, 701. ' Sens. \ Beaune n Gatincis, ! De Loire. * Nouath  VIL BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. sU J. van R. 701. < { i < 1 g 11 v V d V h zi 442 ROMEINSCHE handeling wegens de overgave , doch eer de voorwaarden getroffen werden, vertoonde zich de ruiterij van vercingetorix. De tijding van c^esar's aantogt had hem het beleg van Gergovia doen opheffen en tegen het Romeinfche heir aanrukken. De Novioduncrs hervatteden den moed op het gezicht van dit ontzet ;'fchoon zij al. reeds gijsfelaars aan caesar gegeven en ïenige Romeinfche hopluiden en foldaaten n hunne ftad genomen hadden. Met een uid gefchreeuw vatteden zij terftond de vapenen weder op , flooten de poorten in bezetteden de wallen; echter niet, al'oorens de enkelde Romeinen , die zulks poedig bemerkten , zich met het zwaard i den vuist eene uitkomst bezorgd nadien. Spoedig verdreef ces ar de vijandijke ruiterij, die door geen voetvolk werd erugfteund, en — het gemeene volk in de ad, hetwelk, op het gezicht daarvan, nu reder wanhoopte , maakte zich meester m allen , die de fchennis van het verrag hadden aangeraaden , leverde ze geingen aan caesar over en ftelde de gehele ftad in zijne magt, van waar hij jn goed geluk vervolgde tot voor Ava- ri-  geschiedenissen. 4+3 ricum, 't welk voor de fterkfte en belang, rijkfte plaats der Biturigers werd gehouden (i). Vercingetorix, door zoo veele ag-^ tereenvolgende verliezen getroffen, riep ee- J nen algemeenen Raad bijeen, en ftelde aan denzelven voor : „ dat de krijg op eene k geheel andere wijze , dan tot dus verre, c' moest gevoerd worden ; dat men de Ro- R meinen vooral van allen toevoer moest affnijden; dat de talrijkheid zijner ruiterij en de ongunftigheid van het jaargetijde dit gemaklijk zou maaken ; dat de vijand zich telkens moest verfpreiden , om voeder te haaien; dat men alle die afzonderlijke benden flechts had op te ligten, om cal sar te noodzaaken tot den terugtogt, of hem van gebrek te doen omkomen; dat men voords, ten algemeenen welzijn alle bijzondere belangen vergetende, alle de dorpen en landhoeven behoorde in brand te fteken , werwaards zich het Ro> meinfche leger ook mogt wenden , ten einde hun allen voorraad, dien zij 'er zoeken mogten, te benemen; dat het hun zel- (i) Cxs.de bell. Gall. l. VII. c. 9-13. VII. boek IX. hoofdst. . voor C SI. . van R. 701. Vieuw ijgsbeleid in vesngeto«X.  444 ROMEINSCHE VII. BOEK. IX. HOOFDST. J. voor C. 51. J. van R. Tot. zeiven aan geenen leeftogt kon ontbreken in landen , dien zij van eene vreemde overheerfching verlosten; dat de Romeinen door zulke maatregelen gedwongen zouden worden, zich wijd en zijd te verfpreiden , om niet van honger in hun leger om te komen , het welk hun gelegenheid zou geven tot eene gemaklijke nederlaag der vijanden of verovering hunner bagagie; dat men zelfs de onverwerkte fteden , welke zich niet zouden kunnen verdeedigen, moest in den asch leggen, om hun buit en fchuilplaats te onthouden; dat eindlijk deze voorflag hard en grievende mcgt fchijnen, maar dat men het veel harder en duldloozer moest achten, kinderen en echtgenooten in flaavcrnije te zien wegvoeren en zelve om hals gebragt te worden, welk lot toch onvermijdlijk aan hunne overwinning was verbonden." De ganfche vergadering hoorde dezen voorfjag oplettend aan,, en verkeerde denzelven in een welberaaden befluit. Uit meer dan twintig fteden der Biturigers ging op éénen dag de vlam op; het zelfde had plaats in alle de overige Staaten; rondom zag men veelvuldigen brand, en  geschiedenissen. 445 en, fchoon zulks allen groote fmarten aandeed, troosrede zich elk met het uitzicht, van het verloorene weldra, na de behaalde overwinning, te zullen kunnen herftellen. Over Avaricum hield men eenen bijzonderen raadflag : men ' ftond in twijfel , om het in den asch te leggen, of te verdeedigen. De Biturigers vielen den overigen Galliërs te voet met beden, om hun toch de fchoonfle ftad van het ganfche land, die ten fteun en cieraad tevens van hunnen Staat verftrekte ,. niet met eigene handen te doen ontfteken. ,, Haare ligging alleen , dit beweerden zij, kon haar genoegzaam verdeedigen, wijl zij aan de rivier en in moeras gelegen, flechts eenen en zeer engen toegang had." Vercingetorix verzettede zich eerst tegen hunne beden , doch liet zich door hun fmeeken en het medelijden der menigte overhaalen: Avaricum werd behouden en terftond van eene fterke be zetting voorzien (i). Nu volgde vercingetorix de Ro* meinen op het fpoor met kleene mar- fchen, (i) CiES. de heü. Galt. L. VII. c. 14, 15. VIL B O BK IX. HOOFDST. J. voor C 51. J. van R 701.  446 romein3ch3 vin BOEK. IX. HOOFDST. J. voor C, SiJ. van R, 701. Beleg van Avaricum door de Romeinen. fchen, en legerde zich midden tusfchen-' bosfchen en moerasfen op. zestien duizend fchreden afftands van Avaricum, met hetwelk hij dagelijksch gemeenfchap hield , zoo dat hem alles bekend was, wat 'er omging, en de bezetting onder zijne geduurige bevelen ftond. Zijn oog floeg fteeds de voerageering der Romeinen gade , en zijne benden deeden de hunnen , die zich daartoe dagelijksch verder af moesten begeven , zeer veel kwaads, fchoon de Romeinen voorzichtig genoeg waren , om telkens eenen anderen weg in te flaan en zich aan geene gezette uuren te houden. Ces ar floeg zijn leger aan die zijde van Avaricum neder , waar de rivier en het moeras eenen engen toegang openlieten , en begon aldaar eenen dijk op te werpen, dien hij van fchanstorens en lormtuig deed voorzien. De toevoer van leefmiddelen was door hem aanhoudend aan de Mduèrs en Bojers aanbevolen, maar gefchiedde van den eenen kant zeer traag, wijl de geestdrift der Aiduêrs niec groot voor Rome was, aan den anderen zeer fchraal, wijl de Bojers hunne eigene graa-  GESCHIEDENISSEN. 447 graanen tot eigen onderhoud van nooden hadden. Dit veroorzaakte groot gebrek in het Romeinfche leger, het welk de bedoelde uitwerking der vijandlijke brand J dichtingen fchierlijk ondervond. Verfchei-J dene dagen was het krijgsvolk zonder brood en moest den honger dillen aan vee, het welk uit verafgelegene landerijen werd opgedreeven: nogthands liet zich het gemeen geen woord ontvallen , het welk der majesteit van het Romeinfche volk , gelijk ce sar. zelf het noemt, noch des roems der voorige overwinningen onwaardig was. Cjesar. zelf bezogt de onderfcheidene keurbenden in derzelver legerkwartieren, en gaf haar te kennen, dat hij het beleg wilde opbreken , wanneer haar het gebrek te zwaar viel; maar allen baden zij hem, dit toch niet te doen, met bijvoeging: „ dat hunne veeljaarige dienst onder zijn bevel niet verdiend had eenige fchande te ondergaan , of ergens onverrichter zaake aftetrekken ; dat zij het opbreken des beleg» eene fchande zoude reekenen, er», lieve» alle leed wilden verduuren, dan de fchimmen huaner medeburgers vu.- SOEK XI. HOOFDST. . voor C. 5,:. van Ri 701.  448 róMeinschs va BOEK IX; HOOFDST. }. voor C 51. J( van 1L 701, wegens den moord te Genabum oftgé» wrooken te laten (1)." De Romeinfche ftormrorens naderden den muur van Avaricum reeds, wanneer CiESAR uit krijgsgevangenen vernam, dat vercingetorix , na dé ganfche lahd« ftreek, waarin hij gelegen had , afgevoerageerd te hebben, nader op Avaricum was aangetrokken , en in eigen perzoon met alle" zijne ruiters en ligtgewapende voetknechten^ die gewoon waren tusfchen de ruiterij in te vechten , eene hinderlaag . betrokken had ter plaatze, waar hij verwachtede, dat de Romeinen den volg-nden dag zouden voerageeren. Op dit bericht trok c^sar des middernachts in diepe itilte uit, erl kwam des morgens vroeg voor de vijandlijke legerplaats. De Galliërs vernamen zulks echter nog tijds genoeg, om hunne karren en legertrein boschwaards irt te brengen, en met alle hunne benden in volle flagorde op eenen breeden heuvel den aanval af te wachten, waartoe CjEsar terftond bevel gaf. De heuvel zelf, Waarop de Galliërs ftorl- CO CiBS. de belf. Gall. L.Vil. e. 16,17.  geschiedenissen. 449 ftonden, rees glooijend op , en was omringd van een moeras, 'c welk bezwaarlijk en niet zonder gevaar doorwaadbaar was, fchoon flechts vijftig voeten breed. Zich op deszelfs fterkte gerust verlatende, hadden zij alle de bruggen over dit moeras afgebroken, en voords onderfcheidene benden post doen vatten aan de plaatzen, alwaar de overtogt het eerst zou mogen ondernomen worden , gereed om de Romeinen alsdan terftond op het lijf te vallen. Dezen, geërgerd, dat de Galliërs hun durfden ftaan , vorderden van hunnen Veld. heer het teeken tot den flag: maar ce s ar. deed hun zien; „ welk een verlies van dappere luiden de overwinning van eenen zoo voordeelig geplaatften vijand noodzaaklijk zou kosten ; en hoe onvergevelijk het in hem zijn zou, het leeven van luiden, die geen gevaar voor roem ontzagen , niet dierbaarer te achten, dan zijn eigen." Het krijgsvolk liet zich alzoo gezeggen , en trok den zelfden dag nog naar het beleg van Avaricum terug , zich door de hoop op die verovering wegens deze te. leurftelling troostende (i). Ver- (1) Ces. de belk Gall. L. VII. c* 18, 10, XVI. de eu Ff VFI* boek. IX. hoofdst. |. voor Gt 51. f. van R, 701.  450 ROMEIN SCHE VB. SOEK IX. HOOFDST. , J. voor C 5iJ. van B, 701. Vercingetorix werd bij zijne terugkomst door de Galliërs van verraaderi] befchuldigd. Het nader brengen van het leger bij den vijand , het verwijderen der ganfche ruiterij, het agterlaten zijner benden zonder opperbevel, het aanrukken der Romeinen, om zich van deze gelegenheid te bedienen, dit alles fcheen een overlegd ontwerp, het welk in hun oog blijken droeg , dat hij het oppergezag in Gallie liever aan c^esar's toelating, dan aan hunne gunst wilde verplicht zijn. Hij beandwoordde deze verdenking met voldoende redenen van zijn gedrag. „ Gebrek aan voeder had hem het leger doen verleggen ; de goede gelegenheid der plaatze had hem de nabijheid van den vijand doen verachten ; de ruiterij had hij elders willen gebruiken, wijl dezelve op moerasfigen grond van geenen dienst was; het bevel had hij aan niemand willen opdragen , om geen gevaar te lopen van een ontijdig treffen ; der Romeinen aanval moest aan toeval of aan het bericht van den eenen of anderen worden toegefchreeven , maar had hun tevens van hunnen heuvel derzelver geringheid en bloohartigheid doen zien ; hij begeerde geen oppergezag van CSE.-  GESCHIEDENISSEN. 4*fi e m s a r door verraad , 't welk hem de overwinning fchenken zou,' en wilde hun gaarne het opperbevel weder in handen ftellen, indien zij het min voordeelig voor zich, dan vereerend voor hem, achteden," Om eindelijk de zijnen volkomen van den goeden uitflag te verzekeren , beriep hij zich op het getuigenis, 't welk zij van Romeinfche krijgsluiden zouden hooren: en nü bragt hij eenige flaaven voor den dag , dien hij voor eenige dagen bij hec voerageeren had opgeligt. Dezen, vermagerd van den honger , dien hij hun opzetlijk had doen lijden , eh door bedreigingen gedwongen tot een valsch bericht^ betuigden : „ Romeinfche keurlingen té zijn , die , door gebrek gedreeven , oni eenig koorn of vee te zoeken , heimlijk het leger van c/Esar verlaten haddenj het welk een volflagen honger leed en voornemens was , binnen drie dagen Op te breken , indien zich Avaricum niet binnen dien tijd overgaf." Dit bericht voltooide den Zegepraal van vercIngetorix over de verdenking; al het krijgsvolk juichte hem toe, en liet dé wapenen , ten gewoonen teeken daarvan ? Ff s Wk' BOEK IX. , HOOPDSTi }. voor Ci J. van Ri ?oié  45* ROMEINSCHE VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 5«J. van R. 701. Verdeediging van Avaricum. kletteren. Men befloot, tien duizend uirgelezene mannen ten onderftand der belegerden af te zenden, welken men uit alle de onderfcheidene benden verkoos, wijl men den Biturigers alleen de belangrijke verdeediging niet wilde overlaten van eene ftad, wier behoud beflisfchend voor de ganfche vrijheid fcheen CO' De verdeediging van Avaricum was zoö wel fchrander als dapper. De Galliërs waren weergadeloos vlug in het overnemen en naarvolgen van alles, wat zij bij anderen nuttigs vonden. Geduurende de zeven veldtogten van c C/Esar maakte den volgenden dag :oeftel tot den ftorm: maar eene geweldige egenbui verhinderde hem, denzelven te md^rnemen , het welk hem zoo veel te maangenaamer was, daar hij minder waak:aamheid, dan te vooren, bij de belegerlen opmerkte. Om deze zorgloosheid te >evorderen, ftelde hij den aanval eenigen ijd uit, en liet denzelven daarna flechts flaauw* (1) C/ES. de ielï. Gall. L. VII, 0. aö,  GESCHIEDENISSEN. 45? Saauwlijk beginnen; doch kort daarna gaf hij eensklaps het teeken tot den vollen ftorm , met toezegging van een bijzonder loon voor hun , die het eerst den vijandlijken muur beklommen. Weldra was dat loon verdiend. De belegerden, hunne wal in de magt der beftormers ziende, trokken bij benden op de marktplaatzen en pleinen te zamen, en fchaarden zich in driehoekige dagorden, wachtende alzoo de veroveraars af: maar, bemerkende, dat de Romeinen zich enkel bemoeiden met de geheele bezetting der wallen, en vreezende alzoo rondom ingeflooten te zullen worden , wierpen zij moedeloos de wapenen neder , en liepen in een woest gedrang naar het uiterfte einde der ftad, waar zij zich gedeeltlijk in den uitgang der poort verdrongen, gedeeltlijk door de Romeinfche ruiterij vervolgd werden. Niemand der veroveraars dacht aan plundering, voor dat de moord van Genabum, gelijk het heetede, gewrookea was. Grijsaards , vrouwen en kinderen werden zoo min gefpaard,als weerbaare mannen; alles ging over den kling ; flechts agt honderd mannen van de veertig duizend, die de Ff 5 be- VII. BOEK IX. HOOFDST. f. voor C. J. van R. 701.  458 r0mein3che Vil. BOEK IX. HOOFDST. J, voor C, 5'J. van R, 701. Nieuw beleid van VERCINGETORIX. bezetting hadden uitgemaakt, waren bij het eerfte alarm gevlucht en behouden in het leger van vercingetorix gekomen. Deze oplettende en fchrandere Veldheer, al vroeg van hunne aankomst verwittigd , had echter gezorgd, dat zij op zekeren afftand door vertrouwde luiden ontmoet , tot laat in den avond opgehouden , en terftond afzonderlijk geleid waren naar de onderfcheidene ftammen, waartoe zij behoorden , op dat hunne onverhoedfche en gezamenlijke komst, op het midden van den dag, geene opfchudding in zijn ganfche heir zou verwekken (1). Den volgenden dag riep vercingetorix zijn heir bij een, en hield aan hetzelve in eene redevoering voor: „ dat men den moed niet behoorde op te geven , noch zich door het geleeden verlies te zeer laten nederflaan, wijl de Romeinen hunne overwinning aan geene dapperheid in het gevecht, maar aan zekere kunst en ervarenis in. het beftormen te danken hadden , waarin de Galliërs onbedreeven waren ; dat men zich in CO Cms. Je bell. Calk L; VII. c. 27, s8.  GESCHIEDENISSEN. 459 •in den oorlog nooit enkel voordeel moest voorftellen; dat hem nimmer de verdeediging van Avaricum had aangedaan, gelijk zij zelve wisten , maar dat men aan' de onvoorzichtigheid der Biturigers enj de te groote tosgevendheid der overigen dit nadeel had te wijten , het welk hij echter Ipoedig door veel grooter voordeel zou herftelien ; dat hij zou zorgen, om de overige Staaten , die met hun niet zamenfpanden, deel te doen nemen aan den opftand, en eene eendragt in Gallie te bewerken, welke de magt zelfs van 't heelal zou wederftaan ; grootendeels had hij dit reeds herfteld; inmiddels was het hunne zaak, het leger behoorlijk te verfchanzen, ten einde de onverhoedfche aanvallen van den vijand te gemaklijker afteweeren CO*" Deze taal was den vrijheidminnenden Galliër te aangenaamer, om dat vercingetorix, na zulk eenen zwaaren flag, nog moeds behield: men vormde zich nu zelfs veel hoogere gedachten van het beleid en voorgevoel des Veldheers, die eerst het (?) Cass. de bell, Gall. L. VII. c. 39. VIL BOEK. IX. hoofdst. . voor Ct 5I*« . van R, 701.  VIL BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 51J. van R ?OI. 46b ROMEINSCHE het Hechten, daarna het verlaten van Avaricum had aangeraaden, toen alles nog behouden was; en de tegenfpoed, die het gezag van andere Veldheeren veel doet lijden , vergrootede het algemeen vertrouwen op vercingetorix zoo zeer, dat men zelfs, op zijne verzekering, de vereeniging van gantsch Gallie verwachtede. Voor het eerst verfchanste men nu ook het leger, en, fchoon ongewoon aan zulken arbeid, gehoorzaamde elk zonder wederfpraak. Vercingetorix bemoeide zich van zijnen kant niet minder, dan hij had beloofd, om de overige Staaten te winnen, waartoe hij beloften noch gefchenken aan derzelver Opperhoofden fpaarde. Hij koos tot deze onderhandelingen de gefchiktfte luiden, wier doorflepenheid of vriendfchapsbetrekking hem den besten uitflag beloofde. Hun , die Avaricum ontvlugt waren, gaf hij kleederen en wapenen. Ter aanvulling zijner verminderde benden, fchreef hij aan eiken bondgenoot de levering voor van zeker aantal krijgsluiden tegen eenen bepaalden dag , en vorderde van allen de opzending hunner boogfchut- ters,  GESCHIEDENISSEN. 46I cers, waarvan Gallie over het geheel wel voorzien was. De vaardige voldoening hier aan herftelde fpoedig het geleeden verlies. Te gelijker tijd kwam theutomarus, de zoon van ollovico en Koning der Nitiobrigers, wiens vader met den naam van vriend was vereerd door den Romeinfchen Raad , met een groot aantal ruiters, gedeeltelijk uit zijne eigene Staaten, gedeeltlijk in Aquitanie door hem geworven, tot vercingetorix over (1). Inmiddels hield c/esar zich eenige dagen op, om zijn krijgsvolk, het welk groot gebrek geleeden had, op den rijken voorraad , dien hij in Avaricum vond, te onthaalen en van deszelfs afmatting , geduurende het ganfche beleg , een weinig te doen uitrusten. De lente riep hem echter fpoedig weder te veld , en zijn voornemen was , den vijand uit zijne bosfchen en moerasfen te lokken , of hem binnen dezelven op te fluiten. Op dezen nieuwen krijgstogt bedacht, vervoegde zich tot hem een aanzienlijk Gezantfchap van Mdu- (1) CiJts. de heil. Gall. L. VII. c. 30, 31. VIL B O EK IX. HOOFDST. }. voor C. 51'. J. van R. 701. Verdeeldheden bij rj» jEduSrs.  VII. Soek IX. hoofdst. J. voor C, 51. J. van R, 701. CiESAR Öoet in de. • zeiven uitfpraak. 40*2 romeinsche Mduirs, het welk hem bad , ten fpoedigftea hunnen Staat te komen helpen, als in het uiterfte gevaar gebragt door de tweefpalt van twee Regenten, die beiden beweerden recht te hebben tot de hooge Overheid, welke bij hun jaarlijksch flechts aan éénen perzoon werd aanbevolen. Het ganfche volk had deel genomen in dien twist , de Raad zelfs was verdeeld, en alles dreigde den burgerkrijg, waartegen men nu om cvesar's voorziening fmeekte. Hoe veel nadeels caesar "er ook in vond, 'zich van het vijandlijke leger te verwijderen, oordeelde hij het echter raadzaam , de heillooze gevolgen van deze oneenigheden te voorkomen , op dat zulk een magtig en met de Romeinen naauw verbonden volk door den daadli)ken burgerkrijg niet wierd van een gefcheurd, en het zwakfte gedeelte daarbij de hulp van vercingetorix inriep. Daar nu 'slands wetteii bij de Aïdiïèrs niet toelieten, dat de hooge Overheid zich buiten de landpaalen van den Staat begaf, befloot czésa r , geenen fchijn van inbreuk willende geven op hunne rechten , zelf naar de Mdu'èrs te trekken, en den ganfchen Raad 4  GESCHIEDENISSEN. 40"g Raad , benevens de twee mededingers, Voor zich te Decetia te roepen. Schier het ganfche volk kwam aldaar bij een; en wijl het nu aan cisar bleek, dat de een der mededingers , cotus genaamd , op eene onbehoorlijke plaats en tijd , in tegenwoordigheid van eenige weinige heimlijk opgeroepene kiezers , door zijnen eigen broeder tot Bewindsman was benoemd , ftrijdig met de wetten , welke niet flechts de regeering van twee perzoonen uit één huis, zoo lang zij beiden leefden, maar zelfs de zitting in den Raad verbood , gelastede hij dezen, afftand te doen van het hoogst gezag, waarin hij convictolitane s , die naar 's lands gebruik door de Priesterfchap benoemd was, bevestigde (i). Met deze uitfpraak tusfchen beiden gekomen zijnde , maande c^sar de Mduers aan, om, alle oneenigheden vergeten» de, hem flechts hunne goede dienften te bewijzen in den oorlog , waarvoor zij, na de geheele onderwerping van Gallie, billijke belooning mogten verwachten. Hij vof* (O C*s. de bell. Gall. L. VII. c. 3a, 33» VII. BOEK. IX. HOOFDST. f. voor C sa. f. van R» 701.  VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C , si- }. van E 701. * De A lier. Optogt van c/esa tegen Ga govia aan den Elaver. 464 ROMEINSCH» vorderde hunne ganfche ruiterij en tien duizend voetknechten , om dezelven ter dekking van zijnen toevoer van leefmiddelen te gebruiken. Voords verdeelde hij • zijne krijgsmagt in twee heirlegers, elk van zes keurbenden, het eene onder bevel van labienus tegen de Senoners en Pariftërs gericht, het andere voerde hij zelf tegen de Arverners aan, en trok i- terftond naar Gergovia aan den Elaver *. Vercingetorix, van deze krijgs- rwending onderricht, liet terftond alle de "bruggen over deze rivier afbreken, en trok zelf haaren anderen oever langs. Beide de vijandlijke heiren waren nu in elkanders gezicht , en floegen zich fchier tegen over eikanderen neder. Overal ftonden fchildwachten, om toe te zien, dat de Romeinen nergens eene brug iloegen. Caesar begon te duchten, dat de rivier hem den ganfchen zomer zou belemmeren , wijl dezelve eerst tegen het najaar doorwaadbaar werd. Om dit te voorkomen floeg hij zich met zijn heir in etne boschrijke ftreek neder, ter plaatze, waar weleer eene brug had gelegen , en bleef aldaar den volgenden dag heira-  geschiedenissen. 46$ heimlijk met twee keurbenden egter. Zijne overige vier keurbenden trokken, naar gewoonte en met alle de bagagie voord , doch verdeeld in zes krijgshoopen, ten einde deze vermindering niet in het oog te doen vallen , en hadden last, om dien dag zoo veel wegs af te leggen, als hun zou doenlijk zijn. Caesar zelf hield zig met de zijnen zoo lang ftil, tot dat hij aan den tijd des dags kon bereekenen, dat men zich nu wederzijdsch zou gelegerd hebben , en begon daarop de brug te herftellen op de oude paaien , die in het water gebleeven waren. Dit werk dus fchierlijk volvoerd en zijne keurbenden veilig overgebragt hebbende, koos hij eene gefchikte legerplaats en liet nu zijne vier andere keurbenden tot zich terug roepen. De tijding hier van was voor vercingetorix genoeg, om hem met verdubbelde marfchen te doen voordrukken , ten einde niet tegen zijnen zin tot een treffen gedwongen te worden (i). Casar kwam in vijf dagen voor Gef* govia, geraakte terftond in eene fcher- mut* (O Css. de teil. Gall. L. VII. c. 34, 3f. XVI. DEEL. Gg 1 vii. SOEi IX. HOOFDST. J. voor C 5'- ƒ• van R» 7©i.  466 romeinsche VII. BOEK. IX. HOOFDST. }. voor C èü |. van R 701. mutzeling , berende de ftad , doch wanhoopte , uit hoofde van haare ligging op eenen hoogen en fteilen berg , om dezelve ftormenderhand in te nemen , en wilde p aan het beleg niet denken , voor dat de toevoer volkomen geregeld was. Vercingetorix lag niet ver van daar mede op eenen berg , met de krijgsbenden zijner onderfcheidene bondgenooten afzonderlijk op eenen kleenen afftand rondom zich. Dagelijksch voor zonneopgang kwamen derzelver Opperhoofden eenen krijgsraad met hem houden, en voords ging 'er geen dag voorbij, zonder dat hij den moed en gezindheid der zijnen in fchermutzelingen met de Romeinen beproefde. Aan den voet van den berg, waarop Gergovia lag, was een welverfchanfte heuvel, wier bezit c/esar in ftaat kon fteilen, om den vijand grootendeels van water en voeragie aftefnijden; deszelfs bezetting was niet zeer fterk. Caesar bediende zich echter van den nacht , om dezelve te overrompelen , eer zij uit de ftad verfterkt wierd, en legde 'er twee keurbenden op, wier gemeenfchap met zijn leger  geschiedenissen» 46"* tegen allen onverhoedfchen aanval van den vijand hij tevens verzorgde (i). Inmiddels liet zich convictolitanes door de Arverners omkopen tot vijandlijkheden. Hij hield eene zamenkomst van eenige jonge luiden , onder wien l itavicus en deszelfs broeders in aanzien] uitmunteden. Onder dezen deelde hij het! geld uit, het welk hem was gezonden, en deed hun daarbij gedenken : „ dat zij, als vrije luiden, gebooren waren, om zelve bevel te voeren ; dat de Mduërs alleen den zegepraal van het Galüfche bondgenootfchap vertraagden ; dat hunne toetreding het den Romeinen fpoedig te benaauwd in Gallie zou maaken; en dat hij zelf wel eenige verplichting aan c/esar had , maar nog meer aan de vrijheid was verfchuldigd." Deze jonge luiden lieten zich weldra door het gezag van den Bewindsman en de hoop op groote bevordering overhaalen , en vroegen flechts, wat hun te doen zou ftaan, om het volk tot het opvatten der wapenen over te haaien. Convictolitanes ftelde litavicus aan (1) Ces. de heil. Gall. L. VII. c. 36. Gg * VII. BOEK IX. HOOFDST. [. voor C* |. van R. 701. TrouwoosheidIer JEdurs.  4éS ROMEIN SCHE VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C J. van R 701. aan het hoofd der tien duizend voetknechten, die aan cssar moesten gezonden worden , en beraadflaagde voords het ganfche ontwerp, waar onder ook dit behoorde , dat zijne broeders zich alvoorens naar caesar zouden begeven. Omtrend dertig duizend fchreden van Gergovia af zijnde , fprak litavicus dit heir met deze woorden aan: „ werwaards begeven wij ons, krijgsluiden? Onze ganfche ruiterij en adel is niet meer: eporedorix en virdumarus, de voornaamfte luiden van onzen Staat , zijn onverhoord, als fchuldig aan hoog verraad tegen Rome, omgebragc. Verneemt gij zelve dit van hun, die den moord ontvlucht zijn; wijl de dood van mijne broeders en alle mijne bloedverwanten mij te zeer van rouwe overftelpt, om u het voorgevallene te vernaaien!" Dit in jammerenden toon uitgeroepen hebbende, liet hij door eenige afgerechte knaapen het zelfde herhaalen, het welk hij had gezegd, met bijvoeging 1 „ dat de meeste ruisters om hals waren gebragt, om dat men hun befchuldigde, met de Arverners te hebben gefproken ; dat zij zelve zich onder het Romeinfche krijgs»  GESCHIEDENISSEN. 46*9 krijgsvolk verftoken en alzoo den dood ontvlucht hadden." De Mduërs hieven nu eene kreet aan, waarbij zij litavicus bezwoeren, voor hunne veiligheid te zorgen. „ Als of 'er nog eenig beraad tej pas kwam , andwoordde hij hun , als of het niet noodzaaklijk was, om rechtsreeks op Gergovia aan te rukken, en ons met de Arverners te vereenigen? Kunnen wij wel twijfelen , of de Romeinen ons mede zullen aanvallen ? Indien ons alzoo de minfte moed bezielt, dat wij dan den dood der rampzalig gefneuvelden wreeken , en deze ftruikroovers voor hunne gruwelen ftraften!" Terftond wees hij hun op eenige Romeinfche burgers, die onder hun geleide eenen aanzienlijken toevoer naar c je s a r bragten , doch nu woedend aangevallen en wreed vermoord werden ; voords zond hij boden terug, om door het ganfche land der Mduërs denzelfden leugen wegens den moord te verfpreiden, en allen aan te moedigen, om, even als zij, het gewaand geweld te wreeken (i). Epo- (i) C.es. de heil. Gall. L. VII c. 37, 38. Gg 3 VII. BOEK IX. HOOFDST. [. voor C. Si. . van R. 701.  4?o ROMEINSCHE vn. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 51J. van R. 701. Eporedorix, een jong edelman van veel vermogen in den Staat, en virdu* marus, van gelijken ouderdom en invloed, maar van geringer afkomst, waren beiden thands bij CjESAR, maar wederzijdsch naarijverig en vijandig tevens wegens de onlangs bijgelegde partijfchap. Eporedorix, die mede kennis had gekreegen van den toeleg van litavicus, begaf zich in den nacht naar cmsar's tent, ontdekte hem alles, en bad hem zelfs: „ om toch te beletten, dat de geheele Staat door den kwaaden raad van eenige jonge luiden niet afvallig van Ro~ me wierd , het geen zeker te verwachten ftond, wanneer deze duizenden zich met den vijand vereenigden , aan wier behoud alle hunne nabeftaanden zouden deel nemen , en wier gemis de Staat zelfs niet gering zou kunnen achten." Deze ontdekking trof c m s a r geweldig , om dat hij de Mduërs altijd bijzonder had begunstigd: zonder eenig verwijl trok hij met vier keurbenden en alle zijne ruiters uit, zich zelfs den tijd niet gunnende, om zijne legerplaats voor de twee ove-  GESCHIEDENISSEN, '47I overigen in te trekken, welken hij ter bezetting van hetzelve , onder het bevel van c. fabius, agterliet. Zijn bevel om de broeders van litavicus gevangen te nemen kwam echter te laat, zijnde zij J een weinig vroeger tot den vijand overgelopen. Cajsar, zijne benden aangemoedigd hebbende, om zich toch door geene vermoeijenis op dezen togt te laten vertraagen, kreeg, na eene marsch van vijf en twintig duizend fchreden , het heir der JEduèrs in het oog, en zond terftond zijne ruiters vooruit , om hetzelve te beletten verder voord te trekken, met ftrengen last, van niemand hunner om te brengen. Eporedorix en virdumarus moesten zich beiden, op zijn bevel, onder de ruiters vertoonen en de hunnen toefpreken. Dit gefchiedde : de Mduërs zagen het bedrog van litavicus, ftaken de handen op, toonden zich ter overgave genegen, wierpen de wapenen af, en begonnen om lijfsgenaê te fmeeken , terwijl litavicus met zijne vafallen, wien het nimmer vrij ftaat, naar de zeden der Gallihs, hunne Befchermheeren, zelfs Gg 4 niet vu. B O EK IX. HOOFDST. . voor C. si. , van R. 701,  VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C J. van R 701. 4?2 romeinschè niet in den meeriten nood, te verlaten, naar Gergovia vluchtede (1). Terftond werden 'er door cjesar boden aan de /Edu'èrs afgevaardigd met de tijding van het voorgevallene en van zijne genade voor hun, dien hij naar krijgsrecht met den dood kon ftraffen. Slechts drie uuren van den nacht liet hij het krijgsvolk rusten; daarna keerde hij met hetzelve naar Gergovia terug; midden op weg kwamen hem echter reeds eenige ruiters van FABiustegen, met de tijding: „ dat het leger door den vijand met al zijne magt was aangevallen; dat het voor de twee keurbenden zeer bezwaarlijk was geweest, deszelfs ganfche uitgeftrektheid te verdeedigen tegen veel talrijker benden, die telkens door verfche vervangen waren; dat het aantal hunner gekwetften zeer groot was, en fabius, bij hun vertrek, alle de legerpoorten, flechts twee uitgezonderd , verfperd, de geheele wal met ftormdaken beflagen, en alzoo zich toegerust had tot eenen nieuwen aanval." Deze tijding deed casar zijnen fpoed verdub- be. (i) Cves. de bel!. Gall. L. VII. c, 39, 40,  GESCHIEDENISSEN» 473 beien, zoodat hij voor het opgaan der zon reeds weder in het leger was(i). De /Ediïërs hadden inmiddels eerst de leugentijding van litavicus ontvangen J en zich geenen tijd gegund, om derzelverj waarheid te onderzoeken. Inhaaligheid, drift en roekloosheid, hun allen bijzonder eigen, deeden hun, hetgeen zij zonder eenigen zamenhang hoorden, voor waarheid houden. De Romeinfche burgers onder hun werden terftond geplunderd en om hals gebragt, of als flaaven verkocht. C o nvictolitanes zélf gaf den laatften fchok aan deze omwenteling, en zettede het gemeen tot de uiterfte woede aan , op dat hetzelve zich door daadlijkheden den weg tot inkeer mogt affnijden. Men deed den Krijgstrihun a k. i s t i u s , die op weg naar zijne keurbende was, en allen, die eenigen handel te verrichten hadden , onder vrij geleide de ftad verlaten; maar men viel hun weldra op weg aan , fchuddede hun uit, hield hun dag en nacht op, en onthield zich niet van moord bij den minften tegenftand. Ge- (O Cffis. de belt. Gall L. VII. c. 41. Gg 5 VII. BOEK XL rOOFDST. voor C 51. van R; 701. I I  VIL • OEIt IX. HOOFDST. J.-voor C. Su l- van R. 701. 1 . 't 1 1 c ( f £ 2 I i 474\ ROMEINSCHE Geduurende deze oproerigheden vernam; men echter niet zodra, dat al het krijgevolk in c/es a r's magt was , of men nam tot denzelfden a r i s t i u s toevlucht, verzekeren de , dat 'er niets op openbaar gezag was bedreeven, maar dat men een rechts» onderzoek naar de plunderaars zou doen. De goederen van litavicus en zijne broeders werden verbeurd verklaard, en een Gezantfchap naar caesar afgevaardigd, om het gehouden gedrag te verfchoonen', het welk alles enkel gefchiedde, om de tien duizenden in vrijheid te krijgen; wijl men overigens, gedeeltlijk te ver gegaan was, om daadlijk terug te keeren , ge» leeltlijk uit Vrees voor ftraf en ook uit :ucht, om het geroofde goed te houden, tet welk reeds in veeier handen was, [eimlijken toeleg tot vijandlijkheden fmeede, en zelfs de overige Staaten daartoe loor zendelingen verzogt. Schoon caesar dit alles wel vernam, prak hij echter het Gezantfchap minzaam ae , als of hij den ganfchen Staat geenins wilde beoordeelen of veroordeelen aar en om de domheid en lichtvaardigeid van het gemeen. Voor zich zeiven een-  GESCHIEDENISSEN» 475 echter eenen nog algemeener opftand van gansch Gallis te gemoet ziende , was hij eeniglijk bedacht, hoe het bes: Gergovia te verlaten en zijne krijgsmagt bij een te trekken , zonder dat zijn aftogt den fchijn van eene vlucht aannam (i). Hierop denkende, bood hem het geval eene goede kans aan tot een treffen. In het kleene leger, op den heuvel, komende, om het oog over alles te laten gaan, zeg hij , met bevreemding , de bergtop , die te vooren met krijgsvolk als bedekt was, nu geheel ontbloot. Overlopers , die dagelijksch in menigte in zijn leger kwamen , onderrichteden hem , ge • lijk hij zelf dit reeds van zijne befpieders wist, dat de vijand , uit vrees van afgefneeden te worden van zijne gemeenfehap met de ftad en tevens van allen toevoer, door vercingetorix aan het werk was gezet, om den engen toegang van daar tot Gergovia zorgvuldig te verfchanfen. Op dit bericht zond c/esar in den nacht verfcheidene ruiterdrommen derwaards , met bevel, om veel geraas te maa- (l) CiES. de lell. Gall. L, VII. c. 42, 43. VII; BOEK IX. HOOFDST. f. voor C 51. [. van R, 701. Gergovia Deftormd.  VII. BOEK. IX. HOOFDST. ]. voor C. 51J. van R. 701. 476 ROMEINSCHE maaken en geduurig heen en weder te rijden. Met het aanbreken van den dag liet hij voords eene menigte van muilezels en paarden van derzelver tuigen ontdoen en door karreknechts en muildrijvers , als ruiters met helmen gedekt, berijden, en met verren omweg, door eenige ruiters begeleid, die, om de misleiding te volmaaken, wijd en zijd voor hun heenen zouden rennen, al mede als van verre op die zelfde plaats aanrukken. Men werd zulks fpoedig uit de hoog gelegene ftad gewaar, zonder in ftaat te zijn, wel te onderfcheiden, het geen men ontdekte. Nog liet ces ar eene keurbende naar dat zelfde gedeelte van den vijandlijken heuvel uittrekken, welke echter een weinig langer ftand hield , als wilde zij zich in het hout verbergen, welk alles de Galliërs zoo veel te meer eenen aanval aan die zijde deed verwachten , naar welke zij dan ook hunne ganfche magt zamentrokken. Ce sar dit ziende, liet zijn krijgsvolk met bedekte veldteekenen en verborgen gehoudene legervaan«n , in kleene benden , om te beter onbemerkt te blijven voor de ftedelingen, naar  GESCHIEDENISSEN. '477 naar het kleene leger overgaan , en gaf aldaar aan zijne Onderbevelhebbers kennis van zijn ganfche ontwerp, met uitdruklijken last, om toch te zorgen , dat het krijgsvolk zich door drift om te vechten of te plunderen niet te ver af begeven mogt, wijl de Helling der vijanden allermoeilijkst was, en alleen door verrasfcning kon vermeesterd worden, waartoe de gelegenheid meer, dan het gevecht zelve, zou moeten dienstbaar zijn. Na deze voorzorgen gaf hij het teeken tot den aanval , en te gelijker tijd zond hij de JEduërs af, om aan eene andere zijde den ftorm te beginnen. De voet der ftad was twaalf honderd fchreeden ver van den voet des bergs, wanneer men denzelven regelrecht had kunnen beklimmen , terwijl nu daartoe veele flingerwegen gevorderd werden. Midden in deszelfs fchuinte ftond een muui van zes voeten hoog, en van daar tot aan den top was de ganfche berg met rondgaande legers beflagen. Op het gegeven teeken beklommen de Romeinen denzelven terftond tot aan den muur, kwamen dien fpoedig over , en maakten zich van drie VII. BOCK IX. HOOFDST. J. voor C. Si' J. van R. 701.  VIT. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C SI. J. van R 47% ROMEIWSCHE drie onderfcheidene legers meester, mes zulk eene (helheid, dat theutomarus, de Koning der Nitiobrigers, in zijne tent overvallen werd, alwaar hij eene > middagflaap nam, en zich ter naauwernood ten halven lijve naakt uit hunne handen reddede (1). Hier mede zijn oogmerk bereikt hebbende, liet c-esar den aftogt blazen. De keurbende, welke toen bij hem was, gehoorzaamde, maar de overigen hoorden; uit hoofde van den afftand, de trompet niet, en werden wel door de Krijgstribunen en onderbevelhebbers , in gevolge c^esar's bevel, terug geroepen, doclr waren te Hout op deze fpoedige overwinning , en op de weerlooze vlucht der vijanden , en op hunne eigene gelukkige krijgsbedrijven, om iets te zwaar te achten voor hunnen moed , en Haakten alzoo de vervolging niet tot dan voor de poorten der, ftad. In dezelve ging terftond uit alle hoeken eene noodkreet op, welke de verafwoonenden deed denken, dat de Romeinen reeds doorgebroken waren; dezen 1 vluch- (1) Ces. de bell. Ca/1. L. VII. c. 44—45.  GESCHIEDENISSEN. vluchteden alzoo de naastgelegene poort uit, terwijl de vrouwen haare klederen en zilver over de wal wierpen, met gevouwene handen, ter halver lijve over den muur liggende , om de Romeinen te bidden, van haar toch te fpaaren , en zich niet, als te Arvaricum , aan vrouwen en zuigelingen te vergrijnen. Zommige vrouwen lieren zich zelfs bij den nyjur neder, en gaveny zich alzoo op genade aan het krijgsvolk over. L. fabius , een Hopman , riep den zijnen toe : „ dat hij den buit van Avaricum nog niet vergeten had, en niet zou dulden, dat iemand eer, dan hij, de wal beklom;" drie zijner foldaaten beurden hem omhoog, en, alzoo de eerfte op den muur zynde, hielp hij met de hand zijne fpitsbroeders boven. De Galliërs, die inmiddels aan den anderen kant der ftad te zamen waren getrokken , hoorden echter niet zodra , dat de Romeinen dezelve overrompeld hadden, of terftond renden hunne ruiters ter herovering aan, weldra gevolgd door de voetknechten, die allen zich , zoo als zij kwamen, terftond in flagorde fchaarden, en nu veranderde eensklaps het tooneel. De VII. BOEK, IX, HOOFDST. J. voor C. 51. |. van R. 701.  4§o ROMFIN3CH2 VTI. boek IX. HOOFDST. J. voor C Si. f. van R 701. De zelfde vrouwen, welke de handen hadden uitgeltoken naar de Romeinen , bemoedigden nu haare landgenooten, door dezelve op haare hangende haairen en in den arm gedragehe kinderen te wijzen; en de Romeinen , wier aantal niet groot genoeg en wier afgematheid niet beftand was tegen de frisfche en talrijke benden der Galliërs , zouden nu fpoedig hebben moeten onderdoen. C/esar, die die zag, liet ds bezetting, welke hij in zijn kleene leger had agtergelaten, uitrukken , om beneden den vijand aan deszelfs rechter zijde post te vatten, ten einde hem alzoo ten minften in het vervolgen hunner wapenbroeders te verhinderen, wanneer dezen den ongelijken ftrijd opgaven. Hij zelf wachtede met zijne keurbende een weinig verder den uitllag af. Midden in dit gevecht , wanneer hetzelve op het hevigst was, vertoonden zich de Mdu'èrs , dien c& s ar aan den anderen kant te vooren afgezonden had , om eene afleiding te maaken. Derzelver gelijke wapenrusting met de overige Galliërs deed hun echter bij de Romeinen voor nieuwe vijandlijke benden aanzien, zon-  geschiedenissen. 4S1 feonder dat zij zich durfden verlaten op derzelver aanbod van de rechterhand ten teeken van vrede. L. fabius werd met de zijnen, die den muur beklommen had. den, van boven nedergeworpen. M. petreiüs, een ander Hopman van dezelfde keurbende, die de poort had willen overweldigen , was overrompeld door de me. nigte, en riep den zijnen, zelf door wonden bedekt en aan uitkomst wanhoopende, toe i „ daar ik mij toch met u niet kan redden , wil ik voor u zorgen, dien ik, door te- verre gaande eerzucht, in gevaar gebragt heb ; bedient u dus van de gelegenheid en vlucht." Dit zeggende, wierp hij zich midden in de vijanden , maakte 'er twee van af, en dróng de overigen een weinig van de poort terug. De zijnen wilden hem helpen : „ te vergeefsch wilt gij mijn leeven redden; bloed en krachten begeven mij; gaat heen, nu gij kunt, en voegt u bij uwe keurbenden." Kort na dat hij dit gezegd had, fneuvelde hij als een edelmoedig flachtoffer voor het behoud van zijne manfchap (i). De CO C/es. de bell, Gall. l. VII. c. 47—50. XVI. deel. Hh VIL boek IX. hoofdst» \. voor C. si, f. van Re 701.  4&s KOMEINSCHÏ VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 5ïJ, van R. 701. Strafrede van c/ESAi tegen het krijgsvolk, De Romeinen moesten het opgeven, na dat zij zes en veertig Hopluiden hadden verloeren: de Galliërs vervolgden hun eerst met Houten overmoed, maar werden hier in gefluit , eerst door de tiende keurbende en daarna door de uitgetrokkene bezetting van het kleene leger. De overige keurbenden hielden voords, zodra zij de vlakte bereikt hadden , ftand: maar vercingetorix voerde zijne benden weder binnen zijne verfchanzingen, en liet de afgeflagene beflormers hun verlies opmaaken, het welk echter niet boven de zeven honderd mannen bedroeg. Den volgenden dag hield cssar eene ftrafrede voor zijn ganfche heir over de roekloosheid en inhaaligheid des krijgsvolks, het welk zich eigendunklijk gedragen en den plicht van onderwerping aan de Bevelhebbers overtreden had. „ Hij bragt hun daarbij onder het oog, wat de ongelegenheid van plaats niet al vermogt, en prees hunnen moed niet meer, die hun bergen, legers en muuren had doen overkomen, dan hij hunne inbeelding laakte, welke hun wijzer had gemaakt in hunne eigene oogen, dan hunnen Veldheer, verkJaarende daas  GESCHiEDËtilSSEi*. 4.83 4aar bij, dat men niet minder zedigheid en ingetogenheid, dan moed en ftoutheid, in den krijgsman vorderde." Op het laatst van zijne aanfpraak had hij hun echter' vermaand, om toch niet aan de meerder- ] heid van den vijand toe te fchrijven, het geen enkeld aan de ongelegenheid der plaats te wijten was; en, nu nog het zelfde over zijnen aftogt denkende , trok hij met zijne keurbende uit de legerplaats en richtede ze op eene gevoeglijke plaats in volle flagorde. Vercingetorix beandwoordde deze uitdaaging niet ; er had alzoo flechts eene fchermutzeling plaats, die ten voordeele der Romeinen afliep. Den daar aan volgenden dag had het zelfde plaats, en nu genoeg gedaan achtende , om den overmoed der Galliërs té verminderen , en den moed der zijnen te herftellen , flóeg hij naar de JEdulrs op weg \ zonder dat de vijand hem vers volgde , zoodat hij binnen drie dagen al Weder den Elaver was overgetrokken (i). Alhier vernam hij van virdumarus en eporedorix, dat litavicus bezig was 5 CO de betl. Gall. L. VII. c. 51—53. Hh 3 VII, BOEffc IX. HOOFDSTê . voor d 5i. van R» 70IS  484 romeinsche VII. BOE K IX. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 7oi. > Volflagen afval der jEduërs, om, aan het hoofd der ganfche ruiterij, overal de omwenteling bij de Mduërs te bewerken, en het alzoo, ten behoud van dezen ganfchen Staat, voor ces ar. van het uiterfte belang was, hem bij de onderfcheidene gemeenten voortekomen. Schoon nu de trouwloosheid der Mduërs in veele zaaken aan c/esar was gebleeken, en hij wel bevroedde, dat door de verwijdering van deze twee luiden de afval diens volks moest vervroegd worden, meende hij echter, hun niet in gijsfeling te moeten houden, om even min eenigen fchija van onrecht als van vrees te geven. Hij vergenoegde zich, met hun, bij hun vertrek , te herinneren, welke dienften hij den Mduërs beweezen, hoe laag, veracht en onderdrukt hij ze gevonden, en hoe hoog hij ze nu boven andere Staaten verheven had. Ces ar had alle zijne gijsfelaars, graa» nen , krijskas en een groot deel van het veldtuig zoo wel van zich, als van het leger, te Noviodunum, eene ftad der Mduërs, aan de Ligeris gelegen, agtes> gelaten. Derwaards was ook een groot aantal paarden gezonden . die in Italië en  geschiedenissen. 4^5 'Spanje tot den krijg waren opgekocht. Eporedorix en virdumarus,daar ter plaatze vernemende: „dat litavicus te Bibra&e, eene voornaame ftad der Mduërs, wel was ontvangen, dat de Bewindsman convictolitanes en een groot deel van den Raad hem aldaar wa ren komen begroeten, en dat 'er voord: Gelastigden waren afgevaardigd naar ver c in ge tor ix, om een verdrag van vredi en vriendfchap met hem te fluiten •," meen den zij nu ook de gelegenheid , welk< hun Noviodunum aanbood , niet te moe ten verwaarloozen. Zij overvielen de be zetting' en bragten haar om benevens alli Romeinen die zich als reizigers of koop luiden in de ftad bevonden , en deelde) onderling de krijgskas en de paarden voords zonden zij de gijsfelaars naar Bi bra&e, wijl zij zich niet in ftaat bevonden om dezelven te bewaaren; leedigden d voorraadfchuuren, vervoerden de graanei en vernielden alles , wat zij moesten ag terlaten; waarna zij zelve krijgsbenden ui de nabuurige gewesten verzamelden, wach ten en posten langs den oever der Ligeri uitzetteden, en hunne ruiterij wijd en zijc Hh 3 ver VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 5r« J. van R. 701. 1 > 1 l  VII. BOEK rx. HOOFDST. J. voor C. si. J, van R, |86 ROMEÏNSCHE vertoonden , om fchrik te verwekken ei| den toevoer naar het Romeinfche leger aftefnijden , in hoope van hun alzoo door gebrek uit het land te kunnen drijven, in welke hoop hun de ondoorwaadbaarheid van den , door fneeuw gezwollen, Liger verflerkte (i). Caesar, dit alles vernemende, oordeelde , den meesten fpoed te moeten maaken , ten einde den overtogt door middel van bruggen te bewerkftelligen , alvoorens de vijandlijke magt grooter wierd : Want, terug te keeren naar het Overalpifchs krijgsgewest, was zoo bezwaarlijk, als ver? nederend , wijl hem de berg Gevenna in den weg lag ; ook was hij daar toe veel te bezorgd voor labienus en de keurbenden , welken hij met hem afgezonden had. Zijnen togt alzoo bij nacht en dag met groote marfchen voordzettende, kwam hij vóór aller verwachting aan den Liger. Zijne ruiters vonden eene plaats, waar men alleen de fchouders en armen kon boven houden, om het wapentuig bij het doorwaaden droog te doen blijven; zij zelve ftel- (?) Cms, de teil. Ga}l. L. VII. c, 55,  GESCHIEDENISSEN. Helden zich met hunne paarden als eene krib tegen den Aroom der rivier, om deszelfs gang te breken, en het ganfche heir trok voor de oogen van den verbijsterden vijand veilig • den Liger over, vindende aan den gind-. fchen oever overvloed van graan en vee te veld, waarvan hetzelve zich voorzag, ea voords het geleide van ces ar. naar het land der Senoners volgde (i). Inmiddels had labienus de nieuw geworvene manfchap uit Italië te Agendicum agrergelaten, om bij de bagagie te blijven, en met zijne vier keurbenden den weg opgeflagen naar Lutetia *, de hoofdftad der Pari fiers, op een eiland in de Se> quana f gelegen. Zijn aantogt had talrijke krijgsbenden uit de nabuurige Staaten doen zamentrekken, waarover het bevel was opgedragen aan ca mulo genus, eener fchier afgeleefden grijsaard, maar door kneed in krijgskunde. Deze Veldheel floeg zich agter een breed moeras neder, het welk in de Seint uitwaterde , en be zettede aan die zijde alle de toegangen Labienus poogde eerst eenen weg doo he CO CMS.de, bell. Gall. L. VII. & 5*Hh 4 VIT. BOEK IX. ÏOOFDST. . voor C SJ> van R.' 701. Krijgsbedrijven van LABIENUS. * Parijs* t De Seist. 1 t t  ROMEINSCHE VII. «ORK IX. HOOFDST. J. voor C. T J. van R. 701. *Melun. | j i ë h b li h ü h< v< er moeras te leggen, maar vond dit werk te moeilijk en verliet om middernacht zijne legerplaats, van waar hij naar Melodunum* terug keerde, de hoofdftad der Senoners, mede op een eiland in de Seine gelegen. Aldaar fpoedig vijftig vaartuigen magtig geworden zijnde, bemande hij dezelven met krijgsvolk, en verraschte alzoo deze ftad, wier weerbaare manfchap meestal uitgetrokken was. Hij liet de brug herftellen, welke de ftedelingen hadden weggenomen, m volgde andermaal den loop der rivier ot voor Lutetia. De Galliërs voor rMtetia nu zoo wel vreezende, als zij Melodunum in handen der Romeinen zaen , namen het befluit, om de ftad in rand te fteken en derzelver bruggen af te reken , waarna zij zelve het moeras vereten, maar zich tegen over labienus ngs den anderen oever der rivier nederaegen (i> Het werd nu overal bekend, dac ;t beleg van Gergovia was opgehen, dat de Mduërs waren opgeftaan, 1 dat gesar reeds gedwongen was, om raar CO c42s. de Ml. Gall. L.VII. c. 57,58,  GESCHIEDENISSEN. naar zijn wingewest terug te trekken. Bij alle deze geruchten zag labienus daadlijk de Bellovacers, op zich zeiven een trouwloos volk, de wapenen opvatten enJ zich ten krijg toerusten , welk alles hem J op geheel andere maatregelen deed denken , dan hij zich te vooren ontworpen had. Hij dacht thands niet , om eenig voordeel te behaalen, maar enkeld om zijn heir behouden naar Agendicum terug te brengen ; aan den eenen kant door de Bellovacers bedreigd , die den naam van dappere luiden bij de Galliërs hadden; van de andere zijde camulogenus met een weluitgerust leger tegen zich hebbende; terwijl zijne keurbenden van derzelver bagagie en daarbij agtergelatene bezetting door eene zeer groote rivier afgefneeden waren. Onverfchrokkenheid alleen fcheen hem thands te kunnen redden. Hij riep alzoo zijn krijgsvolk tegen den avond op, ftelde de vijftig vaartuigen van Melodunum onder het bevel van even zoo veel Ridders, en beval hun, met dezelven, na het einde van de eerfte nachtwacht, zich in ftilte vier duizend fchreden door den ftroom te laten afdrijven , en hem aldaar opceHh 5 wach- VII. BOEK IX. HOOFDST. . voor C« . van R. 701.  VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor Ci . 5ij. van R, 701. '49<& ROMEIN SCHE wachten. Voords liet hij vijf'Cohorten ,wèl« ken hij voor de zwakfte hield, ter verdeediging van het leger agter, en beval de vijf overige Cohorten van die zelfde keurbenden met groot getier tegen den ftroom langs te rukken, gevolgd door eenige booten, welke almede met veel geklets van riemen in denzelven werden opgevoerd; terwijl hij zelf des middernachts in diepe ftilte met de overige drie keurbenden derwaards aftrok , waar hij door de andere vaartuigen gewacht werd. Een onverwacht gereezen ftorm bevorderde alhier de overrompeling der vijandlijke voorposten , en in dien zelfden nacht werd. de ganfche overtogt zonder eenigen hinder volvoerd, Camulogenus, met het aanbreken van den dag gewaarfchuwd wegens alle de bewegingen in het Romeinfche leger en op de rivier, zoo wel boven als beneden de legerplaats, meende , dat het Romeinfche heir den overtogt op drie punten zou beproeven , en verdeelde alzoo zijne krijgsmagt in even zoo veele deelen ; het eene bleef in zijne legerplaats, het andere trok de tegen ftroom gevoerde booten agter na, het derde voerde hij zelf tegen la- bie-  GESCHIEDENISSEN. 491 sienus aan. Deze fchaarde zijn krijgsvolk terftond bij zijne komst in flagorde, en bemoedigde hetzelve tot den ftrijd. Bij den eerften aanval verdrong zijn rechter vleugel den vijandlijken linker, maar aan zijnen linker vleugel kostede het veel moeite, om zich tegen den vijandlijken rechter ftaande te houden, die door camulogenus zeiven werd aangevoerd. Lang aarzelde de overwinning, tot dat de Romeinfche rechter, den vijandlijken linker vleugel geheel op de vlucht gedreeven hebbende, de overige vijanden in den rug viel, die echter hardnekkig ftand hielden tot dat zij allen met hunnen Veldheer op de plaats, waar zij ftonden , fneuvelden Labienus begaf zich na de'èe volkome, pe overwinning naar Agendicum ,en kwam van daar met al zijne bagagie en zijne ganfche krijgsmagt behouden bij c zes ah pan (i). De opftand der AZdiïirs had nogthand nieuwen fteun gegeven aan het ganfchi bondgenootfchap. Belang , geld, gezag alles werd gebezigd om hetzelve algemeei t CO c&s- Mt- Gall. L. VII. c. 59-6%. VII, BOEK. IX. HOOFDST. |. voor C«" 51* „ |. van R* 701. , Nieuw ver' mogen van ;het Gallifche bond> genootj fchap.  49a ROMEINSCHE VIL IOEK IX. HOOFDST. J. voor C 5t. J- van R 701. te maaken onder alle de tot nog toe in rust gebleevene Staaten. De gijsfelaars inzonderheid , welke men te Noviodunum magtig was geworden, deeden hun, die nog aarzelden, uit vreeze voor hun rampfpoedig lot, weldra toetreden. Het ging echter niet gemaklijk, om de Mduërs het opperbevel te doen overlaten aan vercingetorix, die een Arverner was; zij zelve vorderden het opperbeleid des krijgs , en onderwierpen zich bezwaarlijk aan de uitfpraak van eenen algemeenen landdag, te Bibra&e zamengeroepen , alwaar hij met eenpaarigheid van Hemmen in het opperbevel bevestigd werd (1). Vercingetorix liet zich door alle de nu toegetredene Staaten gijsfelaars geven voor derzelver goede trouw, en fchreef aan dezelven eene levering voor van alle derzelver ruiters, die een aantal van vijf-y tien duizend uitmaakten. „ Aan voetvolk, zeide hij, ontbrak het hem geenzins, niet /oornemens zijnde, de beflisfching over te aten aan het wisfelvallige lot van eenen reldflag, maar eeniglijk , den toevoer der (O C/es. de bell, Gall. L. VIL c. 63.  ' GESCHIEDENISSEN. 493 der vijanden door eene talrijke ruiterij te onderfcheppen , als zijnde dit het veiligfte middel om hun te verdelgen ; daartoe echter moesten de bondgenooten zelvezich de vernieling van hunne akkers en. landhoeven getroosten , zullende het herftel der vrijheid dit tegenwoordige verlies in het vervolg met duurzaame voordeden rijklijk vergoeden." Aan de Mduërs en Segufiërs *., als naast grenzende aan het Romeinfche wingewest , beval hij echter' de wapening van tien duizend voetknechten, waarbij hij agt honderd ruiters voegde, aan wier hoofd hij eenen broeder van eporedorix ftelde , met last, om de Allobrogers aan te tasten. Aan den anderen kant wilde hij dat de Gabalers \ en eenige Arverners eenen inval op het land der Helviërs zouden doen, gelijk de Ruteners en Cadurcers de grenzen der Volcers en Arecomicers $ zouden plunderen. Inmiddels verzuimde hij niet, om zoo wel door openlijke onderhandelaars , als geheime zendelingen, de Allobrogers tot het bondgenootfchap overtehaalen, bedienende zich daartoe niet flechts van aanzienliike geldfommen bij de voornaamfte Op¬ vil. BOEK IX. HOOFDST. . voor C. [. van R» 701. * DeLijon> \eefcn. t Die van Givauda». 5 Die van neder- en kgog-Lgtt* %uedoc.  VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 51. J. van R 701. *DeRh6ne. 494 ROMEINSCHÊ Opperhoofden, maar tevens van de beloften , dat aan hun het bewind over hes heroverde Romeinfche wingewest zou wor« 'den opgedragen f» Tegen alle deze aanvallen moesten de bezettingen zorgen , uit twee en twintig Cohorten beftaande , allen in het wingewest zelve geworven, en onder bevel ftaande van l. ces ar. De Helviërs, die op eigen gezag den aanval hunner nabuuren wilden afweeren, werden met aanmerklijk verlies binnen hunne fteden terug gedreeven. De Allobrogers in tegendeel waakten, door het uitzetten van veele posten langs den Rhodanus *, voor de veiligheid hunner grenzen. C^sar, de overmagt der vijandlijke ruiterij bemerkende, en uit zijn wingewest of uit Italië, waarvan hij afgefnee3en was , geene verfterking kunnende bekomen , nam toevlucht tot zijne Ger* maanfche bondgenooten aan gene zijde van den Rhijn, dien hij in den voorigen veldtogt bevredigd had , en vorderde van hun ruiters en ligtgewapend voetvolks doch CO C&s. de bell. Gall. L. VII. c. 64*  GESCHIEDENISSEN. 495 doch, bij derzelver aankomst hunne paarden niet zeer gefchikt vindende , gaf hij hun de paarden zijner Krijgstribunen en Ridders. Bij den vijand waren intusfchen alle die verfterkingen, vooral in ruiterij, aangekomen, welken hij op nieuw gevorderd liad. Vercingetorix, vernomen hebbende, dat c/esar zich langs de grenzen der Lingoners naar de Sequaners, begaf, om zoo veel te gemaklijker toevoer uit zijn wingewest te erlangen, floeg zich in drie onderfcheidene legerplaatzen neder, omtrend twintig duizend fchreden af van het Romeinfche heir , ten einde hetzelve optewachten; voords riep hij zijne ruiterbevelhebbers bij een, en toonde hun, dat de tijd der overwinning was gekomen: wijl de Romeinen naar hun wingewesi vluchteden; „ maar, voegde hij 'er bij. dit was wel genoeg tot herftel der vrijheic voor het tegenwoordige, maar niet tei bevestiging van den vrede en de rust voo bet toekomende , wijl zij met nieuwe ei talrijker benden ftonden terug te keere en den krijg te hervatten. Men had hu alzoo aantetasten op hunnen togt, das Ij! VII. BOEK. IX. HOOFDST. J. voor C 51. J. van E, 701. Beleid vaa VERCINGETORIX. ! ' r 1 1 1 r  4p6 ROMEINSCHË VT1. SOEK IX, HOOFOST. J. voor C. 51J. van R. 701. i i ■ 1 ] zij met al hun bagagie belemmerd waren; wilde hun voetvolk dezelve beveiligen, dit zou hun den aftogt beletten ; en verkoos de vijand liever goed, dan bloed, in den loop te laten, dit zou hem zoo wel van allen aanzien , als van zijne noodwendigheden, berooven ; en wat de vijandlijke ruiterij betrof, deswegens had men niet te aarzelen, wijl geen Romeinsch ruiter zich van het heir durfde verwijderen ; hij zelf wilde hun tot dezen aanval bemoedigen, door alle zijne benden in flagorde gefchaard te houden , en alzoo ien vijand eenen fchrik aan te jagen." Zijne aanfpraak werd met een luid geuich beandwoord; alle de Ridders verbonden zich onderling met duuren eede, ran niet naar huis te zullen gaan , noch mnne kinderen , ouders en vrouwen te :ullen gaan zien, wanneer zij niet tweenaaien door het Romeinfche heir zouden lebben doorgereeden (1). Vercingetorix tasttede den volgenden dag cesar daadlijk op zijnen iftogt aan; hij had zijne ruiters in drie drom- CO C*s. de btlk Gall. L. VII. c. 65, 66.  geschiedenissen. 497 drommen verdeeld, om de Romeinen van Vooren en in de beide zijden tevens aan te vallen. Cjesar dit vernemende, verdeelde mede zijne ruiterij in drieën, en ■ beval haar, tegen den vijand aan te ruk- ken. Het gevecht was terftond algemeen; het heir hield ftand ; de bagagie werd r tusfchen de keurbenden in genomen; waar* ces ar Zijne ruiters het te kwaad zag^ krijgen, derwaards zond hij terftond eenig voetvolk, het welk den vijand het indringen belettede, en de zijnen bemoedigde. Eindlijk vermeesterden de Germanen eenen heuvel aan de rechterzijde, van waar zij den vijand verdreeven en toe aan de rivier vervolgden, alwaar Vercingetorix met zijn voetvolk ftond; en nu namen de overige vijandlijke ruiters, uit vrees van ingeflooten te zullen worden , de vlucht. Drie voornaame Edelen der Mduërs werden krijgsgevangen ; c otus naamlijk , die de mededinger was geweest van convictolitanes , en cavarillus, die na den afval van litavicus het bevel over het voetvolk had gevoerd, als mede eporedorix, die, voor de komst van c je sar in Galr XVI. deel. li lie% VII. BOEK IX. HOOFDST* . voor C. 5i. . van R. 701. Na de el ig uiterge ecl t vooy e Gal. ïërs.  49S romein sc he VII. boek. IX. hoofdst. j. voor C. 51. j. van R. 701. lie, het opperbevel bij de Mduërs tegen de Sequaners had gevoerd (1). Het begin van dit ruitergevecht was den Romeinen nogthands, volgends plü« tarchus, zeer moeilijk geweest. De Arverners konden hun heiligdom verderen met een zwaard, hetwelk zij aan c/esar zeiven ontwrongen hadden: na* derhand vond hij zijn zwaard dus opgehangen , en grimlachte ; zijne vrienden wilden , dat hij hetzelve zou afnemen, doch hij gaf voor, het als vervloekt te befchouwen (2). Ook zou caesar, volgends de aanteekening van eenen ouden Letterkundigen, in zijn kleen dagboek roem hebben gedragen op zijn geluk , als zijnde daadlijk krijgsgevangen gemaakt in dezen flag , doch weder losgelaten in gevolge de dubbelzinnige uitdrukking van eenen anderen Galliër, die hem met een fchimpwoord in gebroken Latijn begroetede, het welk de ander, die caesar geleidde, verilond, als ware het Gallisch geweest, en het welk alsdan zou betee- kend (O Cas, de belt Gall. L. VII. c. 67. Ca) Plut. in ces. d. 730.  geschiedenissen. 'AÖp kend hebben * dat c^sar moest losge» laten worden (1). Na dit onverwacht verlies trok vercingetorix terftond zijne flagorde terug , en begaf zich onmiddellijk op weg naar Alefia, eene ftad der MandubUrs *. C/esar vervolgde hem den ganfchen dag door, hebbende twee keurbenden bij de bagagie agtergelatert , en deed wel drie duizend mannen van zijne agterhoede omkomen ; den volgenden dag floeg hij zelf zich voor Alefia neder , en befloot, na dat hij ' de ftad berend had , gebruik te maaken van 's vijands verflagenheid , en het beleg te ondernemen (2). Alefia lag op eenen zeer hoogen heuvel , wiens voet door twee rivieren aan ■ twee zijden befpoeld werd. Voor de ftad, die, zonder beleg, onverwinlijk was, was eene vlakte van drie duizend fchreden in de lengte , overigens was zij rondom bezet door heuvels , wier toppen fchier allen even hoog waren. Onder haare wallen aan de Oostzijde hadden zich alle d» Gal- (1) Serv. ad virgil. JËneid. L. Xl. V. 743. O) CjES. de bell. Gall. L. VII. c. 68. Ii 2 Vt!. BOEit \X. HOOFDST. . voor C. 51. [. van R, 701. * ^ie van duxoi% in BourgofSHe. Beleg van 4lefia.  VIT. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 51. J. van R. 7oi. 500 R0MEINSCH1 Galliërs gelegerd agter eene graft en wal van zes voeten hoog; de linie , door de Romeinen aangelegd, had eene uitgeltrektheid van elf duizend fchreden ; hunne legers waren wel geplaatst (i), en werden door drie en twintig fchanzen gedekt, die bij dag door fchildwachten , des nachts door flerke bezettingen en wachten, bewaard werden. Terwijl de Romeinen dit werk aanvingen,waagde vercingetorix een tweede ruitergevecht in die vlakte, welke zich) tusfchen de heuvels drie duizend fchreden verre uitftrekte. Wederzijdsch werd woedende gevochten , en de Romeinen begonnen reeds grond ie verliezen, wanneer ces ar de Germaanfche ruiters tot hunnen onderftand zond, en tevens zijne keurbenden in flagorde fchaarde, om gereed te zijn tegen eenen algemeenen aanval van OO Zij zouden op zoo veele hetmels gelegen hebben, volgends guischardt, Memoires Mi' iitaires, T. I. p. 288; wiens ganfche noofdltuk over dit beleg, waar in hij beweert, dat CjEsar zich zeiven heeft overtroffen, verdient nagelezen te worden.  GESCHIEDENISSEN. 501 tan de ganfche vijandlijke magt. Nu wendde zich de kans; de Galliërs floegen op de vlucht en verdrongen zich fchier in hunne legerpoorten , het welk J hun veel volks kostede , daar de Ger- J manen hun tot onder hunne wal vervolgden. Wel ziende , dat hem zijne ruiterij in het beleg tot last zou zijn, befloot vercingetorix dezelve terug te zenden naar hunne eigene fteden, alvoorens de linie der Romeinen voltrokken was. „ Hij beval derzelver Bevelhebbers , aan hunne medeburgers den nood te kennen te geven , waarin hij zich bevond, hebbende flechts leeftogt voor dertig dagen, fchoon hij hetzelve door bezuiniging eenige dagen langer hoopte te doen ftrekken; maar dat men in dien tusfchentijd volftrekt moest opkomen met eene aanzienlijke krijgsmagt tot zijn ontzet, ten zij men tagtig duizend dappere luiden , met derzelver Legerhoofd, die alles gedaan had, wat hem mogelijk was, om Gallie van het Romeinfche juk te ontflaan , aan het fchriklijkst lot wilde overlaten." Hier na zond hij hun des nachts tusfchen de vijli 3 and- vn. BOEK IX. HOOFDST. voor C SI. van 8. 701.  vir. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C Si. J. van r 701. 5°2 romeinsche andlijke kwartieren he'enen, zonder dat 'er in dezelven iet werd bemerkt van dezen aftogt voor dat het te laat was , om dien te verhinderen. Om zich voords tegen het beleg in ftaat te fteilen, liet vercingetorix zich al het koorn brengen op ftraffe des doods, maar deelde daar tegen het vee, het welk de Mandubiêrs alhier bij een gedreeven hadden, onder al zijn krijgsvolk uit, en trok alle zijne benden binnen de ftad (i), C je. s a r , door krijgsgevangenen en overlopers van zijnes vijands ontwerp onderricht , liet met alle magt werken aan de blokkade , doch vond zich daar in telkens ontrust door de uitvallen der Galliërs , die wel telkens werden terug gedreeven , maar echter zijn werk vertraagden. Om zich daar tegen te verzetten en zijne fterkte te vermeerderen , liet hij op den afftand van vier honderd fchreden van zijne linie ftadwaards eene fteile graft graven van twintig voeten breed en diep, ea in omtrek agtduizend vijfhonderd fchreden lang. De aarde, welke hier uit ge- gra- (O C*s. de bell. Gall. L. VII. c. 6g, 71. -  GESCHIEDENISSEN. 5°3 graven werd, ftrekte tot eene borstweering, waar agter de foldaat veilig was voor de vijandlijke pijlen • en tevens beter beftand tegen de geduurige uitvallen. Na dit werk hervattede cssar den, arbeid aan zijne linie , maar de Galliërs bleeven onvermoeid ; zomtijds vielen zij uit alle de poorten te gelijk, om de nieuwe werken te befpringen , zoadat hij verplicht was, een groot deel van zijn leger bij dezelven de wacht te doen houden. Daarbij moest c ze sar dagelijksch een ander groot gedeelte van zijn volk misfen, om te voerageeren en tevens op verren afftand hout en andere bouwftoffen voor zijne werken te haaien ; dit deed hem vreezen voor de voltooijing der blokkade, alvoorens de aankomst van het ontzet, en zelfs voor de verdeediging van dezelve, wanneer hij zich tegen de belegerden en het nieuwe heir der Galliërs te gelijk te verweeren had. Deze verlegenheid deed hem op nieuwe middelen denken, om zijne werken in dier voege aan te leggen, dat zij minder verdeediging van manfchap veieischten, en hij alzoo met meerder volks zijn ontwerp kon volvoeren. Hij li 4 Het VII. BOEK. IX. HOOFDST. f. voor C. Si» [. van R. 701,  VH. BORE IX. HOOFDST. J. voor C Si. J. van R. I 1 1 1 1 \ ( t l 9 ï 5°4 ROME INS CME Het boomen hakken van eene middelbaate hoogte, of wel flechts zwaare armen, waar aan hij alle de takken liet, enkel affnoeijende dezulken, die te lang waren, maar vooral dezelve aan de einden fpitzende. Voords graafde hij digt onder de wal eene graft van vijf voeten diep , waar in hij deze ftammen zettede, van onderen aan eikanderen verbonden , zoodat' zij niet konden uitgetrokken worden, en van boven in verband ftaande met vier andere heggen van dien aard, die gezamenlijk den grond ongenaakbaar maakten. Voor 3eze heggen liet c je sar agt regels kuien graven , op drie voeten afftand van ilkanderen , onderling in verband ^ en alen drie voeten diep , doch naauw toelo>ende. In deze kuilen werden ftormpaaen gezet ter dikte van eene dije, van bo•en gebrand en (bits gemaakt, doch drie oeten diep in den grond geflagen, en oords maar vier duimen boven den gelempten kuil uitflekende, en met bladeren n ruigre voor het oog van den vijand edekt. Eindlijk liet hij op nog verderen ffland voetangels leggen, zijnde ijzeren eugels aan dikke Hokken van eenen voet lang,  GESCHIEDENISSEN» 505 lang, die in den grond vast gezet waren. Zijne linie van tegenborstweering * aldus ongenaakbaar gemaakt hebbende , liet hij zonder ophouden werken aan zijne andere J linie van omwalling f , agter welke hij J de zelfde kunstmiddelen aanlegde, om ze^ even ongenaakbaar voor den verwacht wot-c dende vijand van buiten te maaken (i). * Inmiddels hadden de teruggezondene Be c relhebbers der Galliërs eenen landdag ge 1 houden, waartoe zij niet, gelijk vercingetorix gewild had, allen, die de wapenen konden voeren , hadden opgeroepen , maar flechts een bepaald getal van manfehap voor eiken Staat, met inzicht, om door eene overbodige menigte de fchaarsheid aan leefmiddelen niet te groot, noch het bewaaren van de krijgstucht te moeilijk te maaken. De Mduërs, met derzelver afhanglijke Staaten moesten, even als de Arverners met de hunnen , vijf en dertig duizend mannen leveren; de CO Ces. de Ml. Gall. L. VII. c. 73 — 74. Jn deze opgave hebben wij echter den krijgskundigen ch. guischardt liever gevolgd, dan de Ophelderingen der Letterkundige Geleerden. — H 5 VIL boek IX. hoofdst. . voor C. 51. ■ van R. 701. Ligne de ontreralition. Ligr.e de irconvalstioti.  vu. BOE K. ix.- HOOFDST. J. voor C. 5h J. van R, 701. J 506 ROMEINSCHE de Senoners , Sequaners , Biturigers, Santoners , Ruteners , Carnuters, elk twaalf duizend; de Bellovacers en LeniO' vicers elk tien duizend ; de PiBoners, Turoners, Pari fiérs en Helviërs, elk agt duizend ; de Suesfiomrs, Ambianers, ilfgdiomatricers , Petrocoriërs , Nerviërs , Moriners en Nitiobrigers , elk vijf duizend ; de Atrebaten vier duizend ; de Bellocasfers , Lexovi'èrs , Aulercers en Eburoners, elk drie duizend; de Rauracers en Bojers elk twee duizend; de overige Staaten , die aan zee woonden en Armoricers (1) genoemd werden , werden elk op zes duizend mannen gefield. Van alle deze bondgenooten weigerden de Bellovacers alleen de levering hunCO Zij waren die van Autun en van Auvergnt, de Senonefen , die van Franehe Comtè , Berrijt Saint Tongue, Rouërgue, Chartrain; voords die «n Beauvaix en Limofin ; dan die van Poiiou, Touraine , Parijs, en Fivarez ; daarna die van Soisfon , Amiens , Metz, Perigord, Haijnault, Teronanne en Agenois; vervolgends die van ifaLifieux, Evreux, Tongres ; eindlijk die van B«se/ en Bmrbon , benevens de Staaten van i?r£-  GESCHIEDENISSEN. 507 hunner manfchap, beweeiende dat zij, op eigene hand de Romeinen zouden bevechten, en onder niemands bevelen wilden Haan; echter zonden zij twee duizend mannen op naderen aandrang van co mi us, derzelfden, dien c je s a r bij zijne landing in Britannie had gebruikt, maar die, even als alle anderen, om geene bijzondere verplichtingen oi betrekkingen dacht, zodra het om het geheel herftel der oude vrijheid en onafhangelijkheid was te doen, waar toe de natuurlijke zucht thands eene algemeene geestdrifi was geworden (j ). Het land der Mduërs was de verzamel plaats van dit nieuwe heir , het welk bevonden werd tweemaal honderd en veertig duizend voetknechten en agt duizend rui ters fterk te zijn. Tot Hoofdbevelhebber! werden comius de Atrebaat, virdu marus en eporedorix de Mduërs en vergasillaunus de Arverner ei neef van vercingetorix, benoemd, aan wien voords een krijgsraad werd toe gevoegd van Gelastigden ten velde uit d< onderfcheidene Staaten. Allen trokken zi vo s Cl) Oobs. de lell Gall. L. VII. c 75, 76. VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 51. J. van R. 701. 1 1 1 i  VII. boek IX. hoofdst. J. voor C. J. van R. 701. 508 ROMEINSCHI vol moeds en vaardigheid tot ontzet van Alefia, zich verzekerd houdende, dat de Romeinen hun niet zouden durven onder de oogen te zien, vooral wanneer zij tevens door eenen algemeenen uitval der belegerden bedreigd werden. Dezen echter, die den dag, waarop zij uiterlijk ontzet gewacht hadden , hulploos hadden zien voorbijgaan , en nu reeds alle leevensmiddelen verteerd hadden, beraadflaagden in hunne onkunde van al, wat 'er bij de Mduërs gebeurde, wat hun nu in den uiterften nood te doen ftond. De gevoelens verfchilden. Zommi. gen wilden zich overgeven : anderen waren voor eenen uitval , terwijl hun de krachten daartoe nog niet ontbraken. De voorflag van critognatus, eenen der voornaamfte luiden onder de Arverners, verdiende, in casAu's oogen , bijzondere aanteekening van wegens deszelfs zeldzame en verfoeilijke onmenschlijkheid. „ Ik zal niets zeggen — was zijne taal — over het gevoelen van hun , die de fchandlijkfte flaavernij bij den naam van overgave noemen; wijl ik meene, dat detulken noch als burgers aangemerkt 0 och  GESCHIEDENISSEN. 5©9 noch als leden in de raadsvergadering toegelaten behoorden te worden. Dat ik met hun fpreke , die eenen uitval dienftig oordeelen , en in wier voorflag gij allen eene herinnering aan de voorvaderlijke ] dapperheid fchijnt te vinden. Het is lafhartigheid van geest, geene dapperheid, het gebrek niet voor korten tijd te kunnen dulden. Men vindt gemaklijker luiden, die zich vrijwillig in den dood begeven , dan die fmart verduuren. Ik zelf zou dezen voorflag goedkeuren, want bij mij vermag de eer zeer veel, indien ik zag, dat 'er niets meer, dan ons leeven,te verliezen was : maar geheel Gallie moet ons bij dezen raadflag voor den geest blijven, daar wij hetzelve tot ons ontzet hebben opgewekt. Wat moeds meent gij, dat onze vrienden en bloedverwanten zullen hebben , wanneer zij , na den moord van tagtig duizend menfchen hier ter plaatze , gedwongen zullen worden , op onze eigene lijken bellisfchenden flag te leveren? Berooft toch hun niet van uwe hulo , die eigen gevaar voor uw behoud veracht hebben , en laat toch geheel Gallie uw onverftand en roekloosheid, of wel flap- VTT. BOEK IX. HOOFDST. [. voor C. • S'- » . van R, 701.  VII. BOEK IX. HOOFDST J. voor ( 53. J. van E 701. 5io ROMEINSCHB flaphartigheid, met geene algemeene nederlaag en eeuwige flaavernije boeten. Verdenkt gij hunne trouw en ftandvas- * tigheid, om dat zij op den beftemden dag • niet zijn gekomen ? Wel hoe ? Meent gij dan, dat de Romeinen zich dagelijksch enkel tot vermaak op hunne verst afgelegene borst weering oefenen? Kunt gij van hun geene tijding krijgen , wijl alle toegang afgefneeden is: laat dit dan u ten blijk verltrekken , dat zij in aantogt zijn, dat gij den vijand , door angst en vrees ontrust, dag en nacht hoort werken. Wat dan mijn raad zou zijn ? Te doen, het geen onze voorouders in den Cimbrifchen en Teutonifchen krijg , die geenzins aan dezen gelijk was, gedaan hebben, wanneer zij , in hunne fteden opgeflooten en door gelijken nood gedrongen, het leeven hielden bij de ligcbaamen der genen, die door den ouderdom nutloos voor den krijg geworden waren; en, al hadden wij zulk een voorbeeld niet, zou ik het echter allerloflijkst achten, zulk een voorbeeld om der vrijheid wille daarteftellen en voor de nakomelingfchap agter te laten. Wat was ooit aan dezen krijg gelijk? De Ombert  GESCHIEDENISSEN* S11 kers liepen Gallie af mee plundering ën. fchrikiijken ramp, maar verlieten eenmaal onze grenzen , om naar andere landen te trekken , terwijl zij ons onze rechten, wetten, landerijen en vrijheid agterlieten: wat anders, daar en tegen , begeeren en vorderen de Romeinen , dan , door blooten nijd gedreeven , zich neder te zetten op de landerijen en in de Staaten van volkeren , die hun door het gerucht als vermaard en ftrijdbaar in den krijg bekend geworden zijn, en denzelven het juk der flaavernij voor altijd op te leggen? Dit toch was altijd het doel van hunne oorlogen? Of, indien gij al onkundig zijt, hoe het met verafgelegens volkeren zij gegaan ; flaat dan het oog flechts op het aangrenzende Gallie , het welk tol een wingewest verkeerd , van rechten en Wetten ontvreemd, aan bijlbundels onderworpen en onder een eeuwigduurend juli gekromd is (i)*" Na het uiten dier onderfcheidene gevoelens befloot men, alle oude en zw*akke luiden de ftad te doen verlaten, en het aICO C&s. de btll. Gall. L. VII. c. 77. VII; BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 5'. J. van R, 701.  vii. ■ O EK IX. HOOFDST, J. voor C J. van r 701. 5la romeinsché alleruiterfle af te wachten , alvoorens tot den raad van critognatus over te gaan ; maar tevens om denzelven , wanneer de nood drong, liever te volgen en het onzet af te wachten, dan eenige voorwaarde van overgave aan te nemen. De inwooners zelve van Alefia werden gedrongen met vrouwen en kinderen uit te trekken ; zij kwamen al weenende voor de borstweering der Romeinen bidden, oai als flaaven aangenomen te worden, ten einde niet van honger te fterven : doch c je sar zettede alom fchildwachten op de wal en verbood, hun in te nemen (1). Inmiddels kwamen comius en de overige Legerhoofden met hun ganfche heir voor Alefia, en floegen zich op eene hoogte neder, flechts vijf duizend fchreden van de Romeinfche linie. Op het zien van dit ontzet, bragt vercingetorix zijne benden in haare oude legerplaats onder de muuren der flad ; maar vulde de graft, nam de borstweeringen weg, en maakte alles gereed tot eenen algemeenen uitval. CO CiEs. de btll. Gall. L. VII. c. 78.  geschiedenissen. §1$ CjESar maakte mede alle toebereidzelen, wees eenen ieder zijner Bevelhebbers derzelver post aan in beide de liniën, verdubbelde de wachten en hield zijne benden op alle voorvallen gereed. Den volgenden dag deed comius zijne ruiterij in de vlakte rukken, welke zich ten westen der ftad drie duizend fchreeden ver uitftrekte. Onder zijne ruiterdrommen had hij verfcheidene benden boogfchutters en zijne beste ligt gewapende luiden geftoken. Al zijn voetvolk ftond tevens in flagorde gefchaard op de hoogten , welke de.^e vla' te omringden. C/esar, hier uit opmaakende , dat de vijand een ruitergevecht verlangde, meende hetzelve te moeten aangaan ; in geval van nadeel had hij toch eenen veiliger» terugtred, en, indien het geluk hem diende, zou dit eerfte voordeel den moed zijner benden aanvuuren en dien der vijanden verminderen. De Romeinfche ruiterij kwam buiten de linie, en leverde den Galliërs eenen zeer hagchelijken ftrijd. De belegerden in Alefia, de Romeinfche benden op de hoogten gelegerd , en de Galliërs zelve XVI. deel, Kk op viï. BOEK ix. HOOFDST. j. voor C. 5«. j. van R, 701.  vn. KOEK IX. HOOFDST. J. voor C J. van R 701. 5I4 ROMEINSCHE op het gebergte in flagorde gefchaard, waren aanfchouwers van dit gevecht. Van rondom ging 'er een geweldig gefchreeuw 'op, om de ftrijders te bemoedigen. De Galliërs wederftonden den fchok der Romeinen met zeer veel moeds. Tijdig door hunne boogfchutters onderfteund, die eene hagelbui van pijlen afzonden, dreeven zij hunne aanvallers meer dan eens terug. Van den middag tot den ondergang der zon had reeds het gevecht geduurd, wanneer het met nieuwe woede werd vervolgd , daar nu wederzijdsch de üiterfte krachten werden ingefpannen, om dezen dag beflisfchend te doen aflopen. De Romeinen , door de Galliërs terug gedreeven , naderden reeds hunne linie, wanneer c/esar , die tot nog toe zijne dappere Germaanfche ruiterij had agtergehouden , dezelve liet uitvallen op eene plaats, alwaar de linie een weinig afweek van het flachtveld; dezelve drong haare drommen kort op een , viel met woede op de Galliërs aan, daar dezelve haar niet verwachteden, en dwong ze in eenen oogenblik te wijken en in verwarring de vlucht te nemen. De vijandlijke ligte ben-  geschiedenissen $1$ benden, nu door de ruiterij verlaten, werden terftond omcingeld en in ftukken gehouwen (i), terwijl de Romeinen de Galliërs vervolgden tot aan hun leger en daarna zegevierende binnen hunne linie wederkeerden (2). „ Het zou aan comiüs gemaklijk geweest zijn , daar hij zulk een talrijk heir onder zijn bevel had , — zegt o u ischardt, — zijne ruiterij door eene aanzienlijke magt van voetvolk te doen volgen en onderfteunen , het welk der* zeiver aftogt en die der ligte benden zöö geregeld, als veilig, zou gemaakt hebben, in geval hij haar niet had willen herza^ melen, om haar op nieuw ten ftrijd të Voeren: maar, voegt hij 'er bij, men moet het beleid dier volkeren niet waardeereiï naar de goede grondregels der krijgskun** de. Vol moeds vochten zij als dappere luiden , zonder andere maatregelen, dafi die hun het eenvouwdige gezond verftand voor* (t) „ Het algemeene lot van het voetvolk f Wanneer het in dier voege wordt gebruikt:'* zegt OUtSCH ARDT. CO Cffls. de beli. Gall. L. VII. c 79, 3a Kk a vii, BOE É IX. HOOFDST' f. voor öi st. „ f. van m« JOU  vn. boek IX. hoofdst. J. voor C. 51. J. van R. 701. Vrucht» looze pooging tot ontzet. Ci) Guischardt. Mem.Milit. T. I. p. 303» 304. 5l6 ROMEINSCHE voorfchreef. Hun voetvolk was daarbij liegt gewapend; geen ander geweer voerende , dan een lang zwaard van liegt alooi, kon hetzelve onmogelijk den fchok eener goede ruiterij uitftran, en, onmaatig diep op een gepakt ftaande , moest hetzelve ten eerfte in verwarring komen (1)." Comius maakte zich nu tot eenen algemeenen aanval gereed. Zijn ganfche heir was bezig met het maaken van takkebosfchen , ladder», zeisfen en haaken, en bragt daar mede den eerften dag na het ruitergevecht door. Hij verkoos den nacht tot den ftorm, verliet tegen den middernacht zijn leger , en voerde zijne benden tegen de Romeinfche linie aan, waarvan zij een groot gedeelte befloegen. Onder dezen aantogt lieten zij een geweldig gefchreeuw hooren , om ten teeken voor vercingetorix tot eenen gelijktijdigen aanval tegen de andere linie te ftrekken. Dit gefchreeuw waarfchuwde intusfchen de Romeinen tevens, om hunne werktuigen te  geschiedenissen. ^i? te doen fpelen, welken zij langs de geheele linie hadden opgericht. Marcus antonius en cajus trebonius, de Bevelhebbers van dien dag, hadden eene I aanzienlijke krijgsmagt onder zich, om J terftond verfterjung te zenden ter plaatze, waar zij de Galliërs voordeel zagen behaalen. Zodra dezen onder de bieijen waren doorgedrongen , deeden zij den Rameinen in het eerst veel hinders door hunne pijlen en fchichten ; de voetangels en ftrikken , welken zij niet hadden verwacht , bragten hun wel in verwarring, maar beletteden hun echter niet , moedig voord te rukken; ja zij waren reeds bezig met het wegnemen der boomftammen en takken , om alzoo aan de groote graft te komen, wanneer de Romeinsn zu'k eene groote menigte van fteenen , ballen en pijlen op hun wierpen , terwijl zij tevens met handboomen allen , die nader kwamen , afiloegen , dat het hun onmogelijk was, dezelve over te komen. Ondanks al dat bezwaar zagen de Galliërs van hunne onderneming niet af. Den ganfchen nacht door drongen zij aan ; met den dag verfterkten de Romeinen hunne posten Kk 3 over- VII. SOEK IX. HOOFDST. . voor C. 5»« . van R. 701.  VII. ROEK IX. hoofdst. J. voor C S1, Jf van R 518 romeinsche overal , waar zij de Galliërs te ver gevorderd zagen. Maar comius, nu voor eenen uitval der Romeinen vreezende, en de volvoering van zijn ontwerp ondoenlijk achtende, gaf bevel tot den aftogt, en keerde in zijn leger terug. Op het oogenblik, wanneer hem de kreet der Galliërs ter ooren kwam , had vercingetorix van zijne zijde eenen uitval met zijn ganfche heir gedaan. Eenigen tijd verlooren hebbende aan het dempen van de eerfte graft, had hij echter terftond het vuur zijner benden zien verflaauwen tusfchen de voetangels en boomtakken , waardoor hem de dag verrascht had , bij het baanen van eenen weg door alle deze hindernisfen ; en nu den aftogt van comius bemerkende , keerde hij mede in zijn leger terug , zonder iet te hebben uitgevoerd (1). Het mislukken van dezen aanval deed de Gallifche Bevelhebbers opmerken , dat Zij de viiandlijke verfchanzingen op derzelver fterkfte plaats hadden aangetast. Men Cl) Cjes. de bell. Gall. L. VU. c. 81, 8a. J OüncH, Mem. Miliu T. I. p. 305—305.  geschiedenissen. Sl9 Men zond dus eenige luiden uit deze landftreek met kundige Onderbevelhebbers uit , om de geheele linie der Romeinen te verkennen, zich verzekerd houdende, dat in eene borstweering van eene zoo] groote uitgeftrektheid en op ongelijken grond , de eene plaats zwakker, dan de andere, moest zijn. 'Er was ook daadlijk in den omtrek der linie , aan de noordzijde , een heuvel van aanmerklijke hoogte , welker helling zich ver buiten dezelve tot in het vlakke veld uitflxekte. C/esar had in deszelfs helling een leger doen nederflaan , uit vrees voor overrompeling, fchoon anders op zeer ongefchikten grond , wijl de top des heuvels buiten zijne linie in de magt des vijands kon komen. C. antistius re- ginus en c. caninius rabilus hielden hier post met twee keurbenden. De vijandlijke Bevelhebbers, van deze gelegenheid nu kennis gekreegen hebbende, beflooten, zich van dezelve terftond te bedienen. Zij koozen zestig duizend mannen uit hun ganfche heir hier toe bijzonder uit, en droegen over dezelven het bevel op aan vergas illaunus , den Kk 4 Ar- VII. BOEK IX. HOOFDST. . voor C» si. . van R. 701*  VIL BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 51. L van R. 70i. - -. . I ^ I 1 i I I t i 52° romein sche Arverner, wien zij voorfchreeven , om den aanval op den middag te doen. Vergasillaunus trok met het aanbreken van den dag reeds uit , kwam in den morgenftond agter den heuvel , hield 'er zich fchuil , liet zijne benden zich ververfchen , en rukte tegen den middag op het gemelde le^er aan. Ten gelijken tijde vertoonde zich de Gallifche ruiterij andermaal in de vlakre, en fchaarden zich de overige benden , als te vooren , in flagorde. Vercingetorix, deze bewegingen opmerkende , liet terftond het krijgstuig, 't welk hij tot eenen tweeden uitval had ;ereed doen maaken, buiten brengen, en ;ansch onverwacht zag zich de belegeraar 'an alle zijden tevens aangetast. De Roneinen hadden moeite, om overal het ïoofd te bieden ; en , hetgeen hun het neest belemmerde, was het krijgsgechreeuw , het weik zij , in de beide liliën, agter den rug hoorden en hun wederijdsch deed gevoelen , dat elks behoud bands van eenes anderen dapperheid afhing. Het hevigfte gevecht had echter bij de Gogte plaacs, waar vergasillaunus den  GESCHIEDENISSEN. 521 den aanval deed. Hij had het voordeel van den grond, en voerde telkens verfche benden aan , die eindlijk de Romeinfche keurbenden deeden bezwijken : c /e s a r • dit van eene hoogte , welke hem in ftaat J Helde, om alles gade te flaan , ziende, zond labienus met zes Cohorten ten onderftand met last, om des noods eenen uitval te doen , wanneer hij de fcharzen niet langer kon verdeedigen. Hij zelf begaf zich naar de overige ftrijders ; bemoedigde hun tot dapperen wederftand en herinnerde hun tevens, dat al de vrucht van alle hunne voorige gevechten enkel afhmg van dezen dag en uur. De Galliërs , onder bevel van vercingetorix, den moed opgevende, om het veelvuldige fchanswerk rondom de binnenlinie uit den weg te ruimen , trachteden dezelve op zommige hoogten te beftormen, waartoe zij al hun ftormtuig aanvoerden. De menigte hunner pijlen verdreef de Romeinen uit derzelver fchanstorens ; de graft werd door hun gedempt, het paalwerk omver geflagen en de borstweering omver gehaald. Cjesar zond eerst den jongen brutus Kk 5 met vil. BOEK. IX. HOOFDST. . voor C. 51. van R. 701.  VIL BOEK. IX. HOOFDST. J. voor C 51. J. van R 701. 52* romein sche met zes , en daar na zijnen Onderbevelhebber fabius met nog zeven Cohorten ter verfterking van deze post; hij zelf voerde eindlijk , wijl het gevecht al heviger werd, verfche benden ten onderftand aan. Nu werd de vijand terug geflagen, en daarna begaf c je sar zich naar de andere linie, waar labienus thands aan den gang was. Hij bragt vier Cohorten van het naaste bolwerk mede, en liet zich door een gedeelte der ruiterij volgen, terwijl hij bevel gaf aan het overige gedeelte , om binnen de linie om te rijden en den vijand in den rug te vallen. Inmiddels had labienus de verweering der vesting daar ter plaatze op den duur ondoenlijk gevonden , en alzoo negen en dertig Cohorten uit de bijgelegene bolwerken zamengetrokken, om daarmede eenen uitval te doen , waarvan hij vooraf C/esar verwittigde. Deze haastede zich, om zelf dien flag bij te woonen. Zijne komst viel terftond in het oog aan de kleur van zijn Veldheersgewaad , het welk hij altijd bijzonder in den ftrijd droeg; en zijne tegenwoordigheid niet minder, dan de verfterking van voetvolk en ruiterij»  geschiedenissen. 523 rij, welke hem volgde, vermeerderden den moed der overige Romeinen, die reeds buiten de linie aan den flag waren. Wederzijdsch ging een nieuw gefchreeuw op, het welk door het geheele beleg vervangen en beandwoord werd : de Romeinen, hunne pijlen verfchooten hebbende , vielen den vijand met het zwaard op het lijf; de overige ruiterij kwam denzelven nu tevens in den rug; men zag nieuwe Cohorten aanrukken ; de aanvallers keerden den rug ; maar vielen nu vluchtende den ruiters in handen; de flachting was sroot. Sedulius, een Bevelhebber er voornaam man der Lemovicers, fneuvelde: vergasillaunus, de Arverner, werc krijgsgevangen ; c/esar telde vier en ze ventig veroverde veldteekenen , die hen aangebragt werden; Hechts een kleen aants van zulk een ontzaglijk heir kwam behou den in het vijandlijke leger terug, De be legerden , die dezen rampzaligen ilag aan fchouwd hadden, wanhoopten nu terfton aan allen ontzet, en trokken tevens all hunne benden van voor de vijandlijke lini terug. Het overfchot des Gallifchen heil nam weldra de vlucht, en was deszeli vri VII. BOEK ix. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 701. 1 I 1 i 5 e s s i-  VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 5iJ. van K. 701. Overtrave van Ahfia. 1 t 1 1 1 v d li t( VI R ft t al 524 ROMEIN Sc hu vrijen aftogt eeniglijk verfchuldigd aan de afmatting der Romeinfche benden; na den middernacht echter zond c/esar hetzelve zijne ruiters na, die hunne agterhoede inhaalden en met een groot aantal krijgsgevangenen terug keerden ; veelen waren 'er ook nu omgekomen , de overigen vluchteden naar derzelver onderfcheidene landen. De ongelukkige vercingetorix riep Jen volgenden dag zijne lotgenooten bij ;en, en hield hun voor: „ dat hij dezen criig geer.zins uit eigene belangen , maar illeen voor de algemeene zaak der vrijheid mdernomen had ; en dat hij, wijl men iu toch voor den ramfpoed wijken moest, ich ten offer aanbood voor hun behoud, et zij ze door zijnen dood de Romeinen rilden bevredigen, het zij ze hem leevenig wilden overleveren. „ Men zond geistigden aan caïsar, om zijne bevelen ï vernemen. Hij beval de overgave der apenen en uitlevering der Bevelhebbers, rwijl hij zelf zich voor zijne linie plaat2, om hun te ontvangen. Vercingeorix werd ove-geleverd , de wapenen gelegd. De Mduërs en Arverners wer-  GESCHIEDENISSEN. 5a5 werden alleen gefpaard met oogmerk, om de vriendfchap met derzelver Staaten te herftellen : alle de overige krijgsgevangenen werden als buit onder het Romeinfche krijgsvolk verdeeld. * Dit alles verricht hebbende, trok czesar naar het land der Mduërs en nami hetzelve weder in onderwerping aan : de Arverners ontmoeteden hem zelve met een oormoedig Gezmtfchap , beiden leverden zij hem een groot aantal gijsfelaars ; waartegen hij aan beide die volkeren omtrend twintig duizend krijgsgevangenen terug gaf. Ter befchikking voor de winterkwartieren, zond hij labienus en m. sempronius rutilus met twee keurbenden en de ruiterij naar het land der Sequaners; c. fabius en l. minu* cius basilus met twee anderen naar dat der Remers , ten einde hetzelve tevens te befchermen tegen allen aanval der Bellovacers. C. antistius reginus werd naar de Ambivar eters, t. sextius naar de Biturigers, c. caninius rabilus naar de Ruteners gezonden, elk met ééne keurbende. Q. tullius cicero en p. sulpicius werden te Cabilo en VIL BOEK IX. HOOFD iT. . voor C. 51. van R. 701. Winterleing van JE SAR.  VII. BOEK IX. hoofdst. J. voor C. J. van R. 7°l. j I < 3 1 i 1 < (l) Qsi.de bell. Gall. L. VII. c. 83—89. •** Güisch. Mem. Milit. T. 1. p. 306—318. (a) c&%. de bell. Gall. L. VII. c. 8g, 52Ö romeinsche en Matisco, twee fteden bij den zfrtfr in het land der Mduërs geplaatst als opzichters over de leefmiddelen; terwijl caesar zelf te Bibracle zou overwinteren (1). Dit voornemen, om te Bibracte te blijven geduurende den winter, toonde duidlijk, dat cjesar, hoe zeer de meerderheid der Romeinfche krijgskunde boven den moed der Galliërs thands mogt gebleeken zijn , het nog geenzins veilig oordeelde , zich op hunne onderwerping te verlaten , fchoon dezelve gevolgd was ap nederlaagen, die anders de voorondertelling van eenen nieuwen opftand ongezond konden doen fchijnen. De Raad te R.ome fchreef een dankfeest van twintig lagen uit voor de overwinningen van deen veldtogt (2): en zij, die door eigene ;rijgsbekwaamheden ooit bevoegd mogten jeacht worden, om casar's beleid en noed rechtmaatig te waardeeren, oordeellen fteeds, dat deze veldtogt inzonderheid als  geschiedenissen, $V? als een volkomen loop van krijgskundige lesfen verdiende beoefend te worden, wijl zelfs c/esar in denzelven zich, hunnes oordeels, overtroffen heeft (i). — Gelijk wij ons niet vermeten, krijgsbekwaamheden te beoordeelen , wier bloote befchrijving ons zeer dikwijls moeilijk viel, wederhouden wij ons te gereeder van allen lof over c/esar's krijgsbedrijven , wijl dezelven enkel ftrekten, om het onrechtvaardigst geweld te doen zegepraalen over de vrijheid van volkeren, wier trouw, dapperheid en opoffering het behoud van dat dierbaar kieenood des burgerlijken leevens alzins verdienden. De voorzorg , door caesar bij de winterlegering zijner keurbenden gebruikt, was geenzins overbodig, daar men eerlang op nieuw van muiterije en zamenzweeringen tegen de Romeinfche overweldigers vernam. Men zeide , dat het den GaU li'èrs , in den jongden veldtogt, was ge- blee- (i) Guischardt. Mem. Milit. T. I. p. 287. Folard. Traite de Vattaque et de la defenet des places, T. II p. 160. Le duc de rohar. ie parfait Capitaine, p. 54, edit. de 1744. VII. boek. IX. hoofdst. f. voor C. 51. [. van R. 701.  5*8 ROMEINSCHE Vit BOEK IX. hoofdst. J. voor C 51J. van R 701. bleeken, dat zij zelvèn den Romeinen wel niet konden regenftaan, wanneer zij zich tegen dezelven met een algemeen heir ' verzetteden, maar dat ook de Romeinfche ■ krijgsmagt niet groot genoeg zou zijn noch tiids genoeg zou hebben, om hun te onderwerpen, wanneer zij met verfeheidene Staaten te gelijk het juk op nieuw af* wierpen, en elk voor zich zeiven llreed. Zulk een krijgsbeleid zou nu wel den eenen of anderen in het bijzonder aan den vijand bloorftellen , maar geen Staat behoorde zich daar aan te onttrekken, wijl zulk eene opoffering het herftel der algemeene vrijheid kon verzekeren (1). Om (i) C/es. de bell. Gall. L. VIII. c. 1. Wij blijven aldus aannaaien; fchoon CjEsar d't laatfte boek niet gefchreeven heeft wegens den Gallifchtn krijg. Wij hebban hetzelve te danken aan eenen van zijne vrienden, hirtius genaamd, die dit boek als een aanhangzel op de zeven , door CffiSAR zeiven gefchreeven, heeft opgefteld. In eene korte opdragt van hetzelve aan zijnen vriend balbus uit hij den werseb: „dat toch allen, die immer zijn gefchrift zouden lezen, mogten weteq, hoe ongaarne hij tot hetzelve ware overgegaan, wijl de keurigheid vancssAR's eigene gedenkfcbriften al-  GESCHIEDENISSEN. $2^ Om dit gevoelen onder de Galliërs geen veld te doen winnen, liet c^sar aan zijnen Penningmeester m. antonius he: bevel over zijn winterkwartier , en begaf Zich, geleid door eenige ruiters , op den laat (ten van Wintermaand naar de twaalfde keurbende , die niet ver van de grenzen der Mauërs bij de Biturigers lag. Bij deze voegde hij de elfde, welke de naaste aan haar was, liet uit elke twee Cohorten ter bewaarirg der bagagie agter, en rukte met dezelven het vruchtbaare land der Biturigers door, die toch door ééne keur- alles overtrof, wat nog óóit door anderen met den meesten vlijt bearbeid was, zoo dat zij, dia enkel gefchreeven waren ten diende van hun, die een. maal de gefchiedenis van dezen krijg zouden te boek fteilen , zoo zeer doof aller oordeel toegejuichd werden, dat zij veeleer d?h volgerd^n Schrijveren de ftof ontnomen, dan verfchaft, fchee« nen te hebben." Hirtius zelf wist echter nog beter, dan iemand anders, welk eene bewondering zij verdienden , daar hij tevens gezien had , met welk eene gemaklijkbeid en vaardigheid dezelven gefield waren door c&sh%, die,naar zijn getuigenis, de grootfte vlugheid en keurigheid ih het fl- liet vereenigde met het vermogen, om zijn eigen krijg* beleid ten duidüjkften voortedragen. XVI. DEïIn LI vit* 8 ( k IX. aooFOS*. j. voor G. J. van BL. 703 Sneüa kry^svveno'ngen vaü c/es ar.  53o h.omeinsche VII. BOF K IX. HOOFDST. J. voor C 50 J. van R. 702. OnderWerp^der Bituri gtrs. 1 1 I 1 keurbende, uit hoofde van derzelver wijduitgeftrekten grond en veele fteden, niet konden in bedwang gehouden worden en reeds toeftel tot den opftand maakten. Caesar, overviel hun , alvoorens zij zich verzameld hadden of zelfs van het land binnen hunne fteden konden vluchten : om zulks te beter te doen, en, te/ens, om zich zeiven van geenen leeftogt :e berooven , verbood hij de gewoone jrandftichting der landhoeven. Veele dui:enden werden door zijn krijgsvolk gehangen gemaakt; de overigen zogten Tuchtloos fchuilhoeken bij de nabuurige Staaten , met wien zij op nieuw verbonlen waren, of onder wien zij hunne gasttienden haddèn ; c«sar voorkwam hun iveral door de gadelooze fnelheid zijner ;rijgswendingen, en liet aan geenen Staat len tijd, om voor eigene veiligheid behoorlijk e zorgen, veel minder om aan den bijftand 'an anderen te denken. Hierdoor bemoeligde hij zoo wel de genen, die hem rouw wilden blijven, als hij de aarzelenden 'an den afval terug hield , en zich de af;evallenen onderwierp. De Biturigers, die mnne nabuuren allen leed zagen ontkomen,  GESCHIEDENISSEN. 53! men, door het geven van gijsfelaars,waagden het mede, hunne toevlucht te hemen tot c^esar's barmhartigheid, en werden door hem , nevens hunne nabuuren , op nieuw in onderwerping aangenomen. Ter vergoeding en belooning voor de ongemakken , welken de beide keurbenden, midden in den winter, met zoo veel ijvers en gedulds hadden uitgeftaan, legde ces ar aan eiken man twee honderd, en aan eiken hopman twee duizend Seflerti'én toe , on--j der den naam van buit , waarna hij ze weder liet keeren naar derzelver winterkwartieren , en zelf binnen veertig dagen te Bibra&e in het zijne terug kwam (i). Nog geen agt dagen was hij Weder te Bibra&e geweest, wanneer een Gezant-, fchap van Biturigers hem reeds bijftand kwam verzoeken tegen de Carnuters die hun den oorlog hadden aangedaan. Op dit bericht riep c/ësar terftond de veertiende en zesde keurbende van den Arar op , en ftelde zich aan derzelver hoofd. Het gerucht plleen van zijnen aantogt deed de Carnuters, uit vreeze voof (!) Cas. ie teil. Call. L. VIII. «,3,3, Ll a VIL e o he IX. hoofdst. |. voor C. 50. f. van R. 702. en 150-1-»* Vlucht er Carhu* ;r$. * Die van 'hartrain*  VII. 10 eb IX, HOOFDST J. voor C 50. J. van R 702. Laatfte veldtocht tegen de JSellovaeers. * Die var Rhcimt t Btauvai/ers. § Die var Stis/tn. 532 ROMEIN SCHE voor een gelijk lot, terftond hunne gehuchten en fteden veriaten en wijd en zijd de vlucht nemen. Cs sar, zijn krijgsvolk niet willende bloocftellen •aan alle de ongemakken van het ftrenge en toen zeer woeste jaargetijde, vergenoegd" zich met hunne verftrooijing, en liet deze twee keurbenden in het verlaten Genabum overwinteren (1}. Een nieuwe en moeilijker krijg verfchafte aan c/esar meer werks in het begin der lente. De Rhemers * zonden hem veelvuldige Gezantfchappen ter waarfchuwing, dat de Bellovacers f, onder de Galliërs en Belgen voor zeer dappere luiden gehouden , vereenigd met zommigen hunner nabuuren , een bondgenootfchaplijk leger op den been bragten , on« der bevel van correus , eenen Bello'yacer* en comius, den Atrebaat. Men verzekerde , dat zij deze benden reeds te zamen trokken, met oogtierk, om eenen inval te doen bij de Suesfioners § , die in afhanglijkheid der Remers ftonden. Eer en belang vorderden beide, bondge* no©- CO Cas, dt bell. Gall. U VIII. c. 4, 5.  GESCHIEDENISSEN. 533 nooten te befchermen , die aan Rome den besten dienst beweezen hadden. Caesar trok dus terftond met vier keurbenden naar het land der Bellovacers, doch hij ■ vond hetzelve reeds door de inwooners] verlaten. De enkele krijgsgevangenen, door zijne ruiters gekreegen , waren als 1 befpieders agtergelaten , en berichteden, hem: „ dat allen, die de wapenen konden voeren, zich op ééne plaats verzameld en met de Ambianers , Aulercers , Caleters , Vellocasfers en Atrebaten (i) vereenigd hadden; dat zij zich op eenen rijzenden grond, omgeven door een moeilijk moeras, nedergeflagen en hunne bagagie in bosfchen ag er hetzelve gebragt hadden; dat de voornaamfte Opperhoofden dier volkeren zelve te veld waren, doch dat het opperbevel in handen van correus was , om dat men zijnen onverzoenlijken haat kende, tegen al, wat Romein heetede; dat comius, eenige dagen geleden, het leger had verlaten , om bijftand bij hunne nabuuren de Germanen te zoeken, die (i") Die van Amiens , Evreux , Caulx , en Saijens in Ntrmandie, benevens die van Artois. LI 3 vu. BOEK IX. HOOFDST. [. voor C. • 5°' „ • van H. 701. Snelle :rügsweniingen van :asak.  vii. BOEK IX. HOOFDST. j, voor c 50. j, van r. 702. 534 KOMEINSCHE die overvloed van krijgsvolk hadden ; dat de Bellovacers, met toeltemming van alle de Opperhoofden , en op dringend aanhouden des heirs , beflooten hadden , flag aan caesar te leveren, in geval hij flechts met drie keurbenden aanrukte, ten einde niet door hem tot een treffen gedrorgen te worden , wanneer hij zich aan het hoofd van zijn ganfche heir zou gefield hebben ; maar om in tegendeel, wanneer hij terftond met grooter magt aanrukte , zich binnen hun leger te houden, zijnen toevoer te onderfcheppen, en zijne foeragie te belemmeren, die dan zelfs in dit jaargetijde zeer fchraal zou zijn (i>M De eenpaarigheid der onderfcheidene krijgsgevangenen in dit bericht deed c*sar befluiten , om de vijanden, die anders den besten raad gekoozen hadden, ten fpoedigften tot den flag te brengen. Hij had de zevende, agtfte en negende keurbende bij zich, allen uit geoefende krijgsluiden beftaande, benevens de elfde, die wel denzelfden ouderdom niet had, als (ï; C#s. de heil. Gall. l. VIII. c. 5—7.  geschiedenissen. 535 als de overigen, maar wier manfchap echter nu reeds' den agtflen veldtogt bijwoonde. Hij riep zijn ganfche heir bij een, gaf aan hetzelve kennis van zijne ontdekkingen , en bemoedigde hetzelve tot een beflisfchend treffen. Daarna rukte hij op het vijandlijke leger aan , maar opzetlijk met drie keurbenden in de voorhoede, en de vierde agter de bagagie , om den vijand geen moeilijker treffen aan te bieden, dan hij zelf verlangde. Deze echter, de Romeinen zoo fpoedig en met zulken vasten tred, als in flagorde,ziende aanrukken , achtede het niet raadzaam , bij het befluit te blijven , het welk aan c^sar. ontdekt was. Het zij uit vrees voor de krijgskans , het zij door fchrik wegens den fnellen aantogt, het zij met oogmerk, om den toeleg der Romeinen vooraf te vernemen, de Galliërs verlieten hunnen rijzenden grond niet, maar fchaarden zich flechts in. flagorde buiten hun leger. Schoon cjesar gehoopt had, tot. een treffen te komen , vergenoegde hij zich echter, daar hem de menigte der kort op een gedrongene vijanden verbaasde, zich tegen over hun leger neder te flaan. LI 4 Hij VII. BOKS IX. HOOFDST. |. voor C ƒ. van R. 70a.  VII. SOEK IX. HOOFDST. J, voor C 50. J. van R 702. / 53t> ROMEIN SCHE Hij liet het zijne nogthands verfchanzen met eene wal van twaalf voeten , eene dubbelde graft van vijftien voeten in de rechte kanten , en ftormtorens van drie verdiepingen , met onderlinge valbruggen van vereeniging. Alle deze fchanswerken moesten verdeedigd worden door dubbelde rijen van krijgsluiden , die gedeeltlijk op de bruggen als op hooge gaanderijen, gedeeltlijk beneden op de wal ftreeden , en eikanderen alzoo onderfteunden en beveiligden. De legerpoorten zelve waren met nog hooger fchanstorens verflerkt (1). Cs sar had een dubbeld inzicht met deze buitengewoone verfchanzingen. Aan den eenen kant, wilde hij door de grootheid van zijn fchanswerk den vijand doen denken, dat hij hem vreesde, en hem alzoo tot roekloosheid brengen •, aan de andere zijde , wilde hij zelf in ftaat zijn het leger met zeer weinige manthap te verdeedigen , wanneer hij genoodzaakt wierd, zijne leefmiddelen op verren afftand te gaan haaien. 'Er vielen verfcheidene fcher- mut- CO g*s- & bell. GaU. L. VIII. c. 8,9,  GESCHIEDENISSEN. 537 mutzelingen voor , meestal met fchietgeweer en op zekeren aflland , wijl de moerasfige grond het vechten in de nabijheid verbood. Zomtijds waadden de' Gallifche en Germaanfche hulpbenden uit het Romeinfche leger het moeras door om den vijand te vervolgen , zomtijds dreeven de Bellovacers hun door hetzelve tot aan het leger terug. Van de afzonderlijke benden , die dagelijksch ter foerageering door ces ar moesten uitgezonden worden, werden 'er eenigen afgefneedeT en in de pan gehakt ; bij eene van deze ontmoetingen verlooren de Remers , die als hulpbenden bij c^sar dienden, een groot deel hunner ruiterij. Ziende , dat de vijand zich hardnekkig opgeflooten hield , en niet zonder grooi gevaar in zijne legerplaats kon aangevallen , veel min binnen dezelve door eene ldeene krijgsmagt ingeflooten worden. fchreef caesar, aan c. trebonius, ou hem met nog drie keurbenden te kornet verfterken. De Bellovacers , deze aan' zienlijke verfterking bemerkende , en vooi een beleg, als dat van Alefia, vreezende zonden terftond alle weerlooze en voo LI 5 dei VII. IOEK IX. HOOFDST. . voor C. 50. |. van R. 702. 1 1  vii. BOEK. JX. HOOFDST- J. voor C. 50. J. van R. 702 I J I i c v fl C fl d g ü te E li: k< ui v( bi 538 romeinsche krijgsdienst ongefchikte luiden, beneven» derzelver bagagie , in den nacht weg ; de dageraad ontdekte echter dezen aftogt, dien zij hadden willen verbergen, en, bevreesd voor eenen aanval van cass ar in Kt tijdftip, fchaarden zig de overige Gal'iërs moedig in flagorde buiten hunne Iererplaats. Maar c as sar , die het niet aadzaam oordeelde , hun in deze houding lan te tasten, en zich tevens zulk eenen rijcen buit niet wilde laten ontgaan, trok met ijne keurbenden wel het moeras door, och hield op eenen heuvel, nabij het ijandlijke leger, ftand , waarvan hem nu echts eene kleene vallei affcheidde. De 'aliièrs, zich op hunnen voordeeligen and verlatende , bevredigden zich , met ïn aanval af te wachten , die echter niet sfchiedde ; en nu het oogmerk van de .omeinen doorziende, om zich in ftaat fteilen ter vervolging, bedienden de ellovacsrs zich van de volgende krijgsit, om hunnen ganfchen aftogt te dekn. Zij bragten alle de takkebosfchen t hun leger bij een, legden dezelven >or hunne linie langs, ftaken ze in den and, verlieten agter dezen rook en vlam hun  GESCHIEDENISSEN. 539 hun leger, en Ploegen zich, met gadeloozen fpoed , tien duizend fchreden verder op eene zeer gefchikte plaats neder. C &sar vermoedde wel in dezen brand eene kunstgreep , om den aftogt te verbergen, maar vreesde te zeer voor eene hinderlage , of wel dat de vijand op dezelfde plaats, ondanks die vertooning, ftand mogt houden , om hem vaardig te vervolgen; hij deed dit omzichtig, en de vijand ontkwam (i). De Bellovacers voerden denzelfden verweerenden krijg uit hunne nieuwe legerplaats , en bleeven den Romeinen veel nadaels doen door het onderfcheppen van toevoer en het nffrüjden der fceragie. Eindiijk werd cssar door eenen krijgsgevangen onderricht, dat correus , de Bevelhebber der Bellovacers, zes duizend uitgelezene voetknechten en duizend ruiters in eene hinderlage wilde gebruiken ter plaatze , alwaar hij verwachrede, dat de overvloed van koorn en van gras de Romeinen fpoedig zouden doen foerageeren. Op dit bericht zond caesar zij- (!) Cass. dt bell. Gall. L. VIII. c. 10—16. VIL boek IX. hoofdst. f. voor Ca 50. |. van R. 702.  54 romein sche VU. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 50. J; van R. 702 Beleg van Uxelladu* num. i 1 1 i zijne ruiterij, welke anders gewoonlijk ter dekking der foeragiers verftrekte, vooruit met eenige benden van ligtgewapend volk, en volgde zelf met eenige keurbenden van nabij. De Galliërs hadden de vlakte rondom bezet , waarin de Romeinen zouden komen , en welke door digt hout en eene diepe rivier omgeven was. De Romeinfche ruiterij rukte deze vlakte troepsgewijze in, zich moedig verlatende op de keurbenden , die ten bijftand gereed waren. Correus vertoonde zich terftond, echter maar met weinig volks, en viel op den naasten ruierdrom aan. De Romeinen , hierop wel verdacht, renden niet bij een, gelijk zulks inders in onverhoedfchen aanval gebruikijk was, maar hielden hunnen afftand, lechts zorgende van niet afgefneeden te worden. Da overige Gallifche ruiters swamen nu uit het hout ten voorfchijn, ;n 'er ontftond een ernstig gevecht. Het:elve werd hardnekkig gevoerd van beide rijden , tot dat de ganfche verfchoolene mgt van voetvolk mede uitviel aan den tant der Galliërs, die nu de Romeinfche uiters terug dreeven , zonder dezelven ech«  GESCHIEDENISSEN. $4l echter op de vlucht te jagen ; de ligtgewapende benden herftelden hun in tegendeel, en het gevecht werd moedig hervat. Nu vernam men zoo wel aan denJ eenen, als aan den anderen kant, datj c/esar gereed Itond, hetzelve te beflisfchen ; dit deed de Romeinfche ruiters hunne p.-ogir.g verdubbelen , om de eer der overwinning vóór de keurbenden wegtedragen, en den vijand zich haasten, om langs alle kanten de vlucht te nemen; maar nu, door de zelfde ongelegenheid belemmerd, waarin zij hunnen vijand hadden willen lokken, fneuvelde het grootfte gedeelte. Correus, wiens moed door geenen ramp bezweek, wilde noch het flachtveld verlaten noch eenig kwartiei aannemen , maar dwong zijne beftrijders, hem , terwijl hij tot den laatften adem woedend ftreed , met hunne pij'len te doorbooren CO- De Bellovacers en hunne overige bondgenooten, fpo dig uit eenige vluchtelinger den flag vernomen hebbende , en zich. na het verlies van hun beste voetvolk er uit- (l) Cj&%> btll. Gall. L. Vlij. c. 17-ij). . VIL BOEK. IX. HOOFDST. . voor c 50. - vsn R, 703. 1  54- romeinsche vn. soek* IX. «oofdst. J. voor C so. J. van R 702. CORREUS de Atrehaat, bliji onverzoen lijk repen de Romeinen. i Ambiorix door cm sar verYolgd. < i I I uitgelezenfte ruiters, met correus aan derzelver hoofd, buicen ftaat achtende, om hetzelve te boven te komen , en den vijand langer het hoofd te bieden , riepen •weldra het heir ten algemeenen landdaa ... " O i bij een, en beflooten, met eenpaarige ^toeftemming, om Afgevaardigden met gijsfelaars aan es sar te zenden. Comius, de Atrebaat, verzettede zich alleen tegen dit befluit, uit wantrouwen op de Romeinen , die hem in het voorige jaar, op bevel van labienus, verraaderlijk hadden willen ombrengen bij een mondgefprek, het welk hij met volusenus quadratus had gehouden, en waarbij hij , door eenen Romeinfchen Hopman, zwaar gewond was. Hij vluchtede naar die Germanen, van wien hij hulptroe3en had ontvangen. C^sAr ftond den Bellovacers en huntien bondgenooten den vrede toe, en alzoo ie krijgshaftigfte Gallifche volkeren te mder gebragt hebbende , verdeelde hij tijne krijgsmagt in verfcheidene benden, lelde dezelven onder het bevel zijner Dnderbevelhebbers , en zond ze in verschillende deelen des lands, ten einde het-  geschiedenissen. 543 hetzelve in volkomen bedwang te houden. Hij zelf rukte naar het land der Eburoners voord, roet oogmerk, om ambiorix in zijne magt te krijgen: maar die Galliër vluchtede fteeds voor hem , het J welk hem nu dat ganfche land te vuur en te zwaard deed verwoesten, ten einde ambiorix overal gehaat te maaken, en eiken Staat te doen beeven, om dien vervolgden balling eenig verblijf te vergunnen. Inmiddels zond hij labienus met twee keurbenden af, om de Trevirers, die, in geduurigen krijg met hunne nabuuren de Germanen , van geene onderwerping zonder b ellendig bedwang wisten , door krijgsgeweld te beteugelen. In het land der Bellovacers werd m. antonius met vijfden Cohorten agtergelaten , terwijl c^sar zelf zich uit het verwoeste land der Eburoners naar dat der Carnuters begaf. Zij waren reeds door c. fabius , die dumnacus den Gallifchen Veldheer in deze ftreeken geHagen en verjaagd had , volkomen onderworpen , en hadden alzoo van c/esar's komst niet anders dan hunne ftraf te duchten, maar het beginnen van den laat- ften VIL BOEK ix. HOOFDST. '. voor C. 50. • van Ri 70a.  544 romeinscke VII. êOEK*. IX. HOOFDST. J. voor C. 50. J. van R. 702. BHee van Uxelloduau/f2, * Die van Quercij. ften opftand en de moord van Genabum beide werden hun vergeven , op voorwaarde, dat zij gutruatus, den eerften aanftooker van beiden, uitleverden. Hij had zich voor de Carnuters zeiven verborgen , maar , naauwkeurig door hun gezogt, en ten fpoedigften, uit vrees voor 's overwinnaars misnoegen, in handen der Romeinen gefteld, werd hij doodgegeesfeld en onthoofd (2). Caninius, een van cssar's Onderbevelhebbers, had den Cadurcers* de nederlaag gegeven in een treffen onder het bevel van drapes en luterius, hunne Bevelhebbers , en had nu het beleg gellagen voor Uxellodunum , eene fterke vesting in die landftreek. Cssar vond, bij zijne komst aldaar, de blokkade voltooid en had meer dan eene reden, om het beleg voord te zetten. Hij kon hetzelve zonder fchande niet opheffm ; de hardnekkigheid der geringe bez tting van flechts twee duizend mannen verdiende, in zijn oog, voorbeeldlijke ftraf; en, in» dien men dezelve niet onderworpen had, zou- C O Cas.de bell. Gall. L.VIU. c 20—38.  geschiedenissen. $45 zouden de Galliërs zich hebben kunnen inbeelden , dat men geene groote magt, maar enkel vol Handigheid behoefd had, om de Romeinfche wapenen te Weder ftaan , welk denkbeeld andere volkeren, die nog veele fterkten in hunne landen overig hadden, nieuwe proeven tot herftel der onafhanglijkheid had kunnen doen nemen, en welke bedenking zoo veel te meer gold, daar het algemeen bekend was, dat zijn krijgsbewind met een jaar ten einde Was. Cs sar. vernam van eenige overlopers , dat de belegerden wel voorzien waren van leeftogt, en had dus geen ander middel van bedwang, dan hun, indien het zijn kon, van water te beroovem Uxellodunum lag op een fteilen berg, aan den voet omgeven door eene rivier« waaruit de ftedelingen water haalden. Haare nabijheid onder den ber ü verijdelde alle pooging , om haaf door afleiding eenen anderen loop te geven; maar de fteilte van den berg zelve ftelde van den anderen kant de ftedelingen bij dit waterhaalen geheel bloot voor de vijandlij kheden der belegeraars. Caesar,-dit opmerkende, plaatfte niet flechts boogfchut- XVI. dbel. Mm ters VJI.. BOEK IX. HOOFDST. f. voor C 50. |. van Rt 702 i  ROMÈINSCHÈ VII. BOS K IX. HOOFDST. J. voor C 50 J. van R 7©2. ters en flingeraars, maar zelfs fchutgevaarten aan de overzijde , en noodzaakte alzoo de inwooners, water te gaan haaien ' aan de andere zijde der ftad , welke niet befpoeld werd door de rivier , maar alwaar, fchier onder de wallen , eene bron was. Tegen over dezelve liet caesar. nu eene borstweering opwerpen, met eenen ftormtoren van tien verdiepingen , niet zonder veelvuldig nadeel , wijl de belegerden onophoudlijk de fchansgravers ontrusteden zoo wel door uitvallen, als door eene beftendige hagelbui van pijlen. Deze borstweering en toren bereikten ook nog op verre na niet de hoogte der wal , het wei v ondoenlijk was , maar fpeelden beftendig met alle fchutgevaarten, welken de krijgskunde uitgevonden had, op alle toegangen tot de bron, het welk telkens veel melkvee en lastvee , en een groot aantal menfehen deed omkomen. De belegerden lieten zich ook hierdoor niet dwingen tot de overgave, maar vulden veele kuipen met talk, pek en droog hout, welken zij in brand ftaken en alzoo naar het vijandlijk ftormgevaarte lieten afrollen , terwijl zij ten gelijken tijde de be-  GESCHIEDENISSEN» 547 belegeraars hevig beftreedeti. Het Pomeinfche fchanswerk ftond weldra in volle vlam , doch om den zijnen tijd te geven tot het blusfchen van den brand , gaf cssar bevel, om den berg van alle kanten te gelijk te beklimmen ; en het voor. den dag brengen der ftormladders had de uitwerking , welke hij bedoelde. De belegerden vergaten hunne ongenaakbaarheid, hielden zich enkel met de verdeediging der vesting be<:ig, en lieten den belegeraars tijd, om het vernielende vuur te blusfchen. Zij hielden het echter daarna op nieuw volftandig uit, tot dat zij zich eensklaps door de bron zelve zagen begeven. Cs Sar had dit door onder» mijning bewerkt: maar de Galliërs, die zulks aan der Goden wil, en niet aan eenig menschlijk vernuft toefchreeven, onderwierpen zich terftond , als tegen zulk eene magt gansch onbeftand (i). Caesar, wel wetende, dat elk hem reeds voor zachtmoedig genoeg hield , en [ niet denkende, dat zijne tegenwoordige i ftrengheid hem tot wreedheid zou worden! aan-i (1) Cas. de bell. Galt. L. VIII. c. 39-41* Mm a vtl soek. IX. hoofdst. J. voor G. 50. J. van H* 70a. Wreed» eid vun /esar te« t.-n de eze^ting an Uxelt idunum»  548 ROMEINSCHE VIL BOEK IX. HOOFDST. J. voor C, 50. J. van R 701. aangetijgd , maar vreezende , dat 'er geen einde aan den krijg zou komen, indien meer dan eene fterkte op verfchillende plaatzen tevens zich zoo hardnekkig wilden verweeren, befloot, door een voorbeeld van ftrenge ftraf, allen lust daartoe aan anderen te benemen. Hij liet dus allen, die de wapenen hadden gevoerd , de handen afkappen , maar fchonk hun het leeven , op dat hun lot te fchrikverwekkender zon blijven. Drapes, die door caninius krijgsgevangen was gemaakt, had zich reeds, het zij uit ongeduld zij* ner gevangenis, het zij uit vrees voor' erger lot, door onthouding van allen voedzel omgebragt. Luterius, die den flag ontkomen was, waarin drapes krijgsgevangen werd, viel in handen van eenen Arverner, die hem geboeid aan es sar overleverde (i). Inmiddels zond labienus bericht, dat hij de ruiterij der Trevirers met voordeel aangetast, een groot deel derzelve verflagen , daar onder veele Germanen gevonden, en meest alle de Opperbevelheb* ber* CO Cjes. de. bell. Gall. L. VIII. c +4.  GESCHIEDENISSEN. 549 fcers gevangen gemaakt had, onder welken surus was, een Mdiïêr van aanz-'enlijke geboorte en vermaarden■ moed , de eenige van dat volk , die de wapenen tegen de • Romeinen in handen had gehouden. j In dit ganfche land alzoo het bedwang voltooid ziende, trok es sar met tweet,, keurbenden naar Aquitanie , het welk' groo-endeels door p. crassus aan hetg Romeinfche gezag onderworpen was, zonder dat es sar zelf zich aldaar had doen kennen : doch de Staaten van dat gewest zonden hem terftond afgevaardigden en gijsfelaars tegen. Nu begaf hij zich onder het geleide zijner ruiterij naar Narbo en maakte aldaar de befchikking over de winterlegering van zijn ganfche heir. M antonius, c. trebonius, p. vati- nius en de broeder van cicero betrokken de winterkwartieren in België met vier keurbenden ; twee trokken 'er naar het land der Mduërs , twee anderen naar dat der Turoners aan de grenzen der Carnuters , om een waakend oog over de kustbewooners te houden ; de twee overigen bleeven bij de Lemovicers, in de buurt der Arverners. Cs sar zelf bleef Mm 3 je VII. BOEK IX. HOOFDST. . voor C. 50 . van R. 702. C/Ef-AU'S ïfchikking ver zijne ïroverin:n.  VII. B02K IX. HOOFDST. J. voor C. 50. J. van R. * Arras. Vervolging en ontkomit % var. coMIVS. 550 ROMEINSGHE te Narbo, hield aldaar de gewoone rechtspleegingen en vergaderingen voor het wingewest , deed uitfpraak in de onderlinge verfchillen der Staaten , beloonde de bijzondere trouw van zommigen, en verfcheen , na het verrichten dezer zaaken, zelf aan het hoofd der Belgifche keurbenden , nemende zijn verblijf te Nemetocenna * (1). Van alle de Opperhoofden des laatften opftands was comius alleen nog in vrijheid gebleeven. Zijne landsluiden hadden hem allen verlaten en zich aan de Romeinen overgegeven; hij had eeniglijk zijne lijfeigene Ridders bij zich, met wien hij van ftrooperijen leefde , en zomtijds den toevoer naar de Romeinfche winterlegers in deze flreeken onderfchepte. Antonius, daar ter plaatze het bevel voerende, doch het beneden zich achtende, eenen rondzwervenden ftrooper te vervolgen, dad dit aan denzelfden volusen v s opgedragen, die eenmaal eenen mislukten aanflag op deszelfs leeven gedaan, en hem eene gevaarlijke wonde had toege- bragt. (O C*«. * btll. Gall. L. VIII. c. 45-48-  GESCHIEDENISSEN. 55» bragt (1). Na- genoeg gelukte het dezen, hem in handen te krijgen , doch een zeer vernuftige inval redde den Atrebaat. Hij had eenige vaartuigen voor zich gereed j liggen , om in den uiterften nood naar ! Britanr.ie over te fteken, en nam nu tot dezelve zijne toevlucht, maar in eenen oogenblik, waarin de wind hem wel zeer gunstig was, maar waarin de eb zijne fchepen droog op ftrar.d had agtergelaten Wanneer dus zijne vervolgers waren gekomen tot aan Itrand, zou hij zeker zijn verlooren geweest. Om hun hier van af te houden, haalde hij de zeilen in top. Volusenus zag dezelven van verre, en, meenende, dat hij reeds voor den wind in zee was gelo» pen, keerde hij met de zijnen terug (2). Het kwam, na deze list , nog meer dan eens tot een gevecht tusfchen comius en volusenus ; de laatfte liet zich (1) C/ES. de bell. Gall. L. VIII. c. 49. (2j Front in, Strateg. L. II. c 13, ex. uit. Conf cms. de bell. Gall. L. VUL c. 47, uit welke vergelijking blijkt, dat niet cbsar ze:f. gelijk frontinus fchijnt te kennen te wi'Iei: geven, zich aldas liet misleiden, maar volusenus. Mm 4 VII. BOEK IX. 400FDST. . voor C. 5°. van R. 702.  55* ROMEINSCHB VII. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 5o. J. van g 7D3. zich eenmaal door te groote drift zoo ver bloot komen, dat comius, dit bemerkende , eensklaps de teugels wendde, en hem met zijne lans het dijbeen aan ftuk• ken floeg; de Romeinfche ruiters fnelden echter te fpoedig aan , om hem zijnen vijand geheel te doen afmaaken; zijne eigene Ridders geraakten verftrooid, en hij zelf, veelen hunner verlooren en zich genoeg aan zijnen vervolger gewrooken hebbende, liet antonius'verzekeren , dat hij bereid was , om zich te onderwerpen aan zijne bevelen , en zich ter plaatze te begeven , welke hij hem voorfchreef, met dit beding alleen, dat hij van hem niet zou vorderen, onder de oogen van eenigen Romein te komen , het welk hij eenmaal bij den verraaderlijken aanval van volusenus gezwooren had, niet weder te zullen doen. Antonius willigde dit beding in , nam zijne gijsfelaars aan , en vergaf hem edelmoedig de ontrouw, welke hij 3 na zoo veele vroegere gunsten van es sar, aan de Romeinen gepleegd had (1), Cm- (o CjES, 4e teil, Geil. L. viii. e. 4$.  geschiedenissen 553 Cs sar vernam dit bij zijne komst in België, en nam daarmede gaarne genoegen , wijl nu de ganfche Gallifche krijg tot in deszelfs minfte vonken geheel uitgedoofd fcheen , en zijn ganfche toeleg voor den nog overigen negenden veldtogt eeniglijk was, te zorgen , dat dezelve niet ergens nieuw vuur vattede; eensdeels, om dat zijne ganfche oplettendheid thands getrokken werd naar Rome , alwaar men voor en tegen zijne belangen ftreed met eenen ijver , dien hij niet langer zonder perzoonlijke deelneming wilde aanzien; ten anderen, om dat hij oordeelde, dat 'er flechts eenige tijd van rust voor de Galliërs vereischt wierd, om zich te fchikken naar het juk der overheerfching van Rome, het welk voor hun min knellend, dan vernederend, zou zijn. Hij bevlijtigde zich dus , om den afkeer en den haat der volkeren te verwinnen door zachtmoedigheid ; hij behandelde ze daartoe met achting, en onderfcheidde daarbij de aanzienlijkften onder dezelven ; hij bezwaarde ze met geene nieuwe lasten, en liet ze waarlijk , na zoo veele jaaren Mm 5 ftrijds, VII. boek IX. hoofdst. J. voor C. J. van Rt 703. Oesar's laatfte veldtogt 'mGai He,  554 ROMEINSCK2 VII. boek IX. hoofdst. J. voor C J. van R 703. *3 Millioe tien guldens. ftrijds, eenigen adem haaien (1). Hij legde ze wel eene jaarlijkfche fchatcing op, maar dezelve was zoo maatig, dat de 'veertig millioenen Ssflertiën *, welken zij over geheel Gallie bedroeg, veel eer eene bioote erkendnis van de meerderheid van Rome, dan eene drukkende belasting, mogt heeten (2). In het voorjaar deed cssar wiens oogmerk was , het Confulfchap voor het volgende jaar te vragen eene reize door het Cisalpifche Gallie , om de genegenheid, welke hem de bevoorrechte fteden en de volkplantingen aldaar fteeds betoond hadden , nu bijzonder te verleevendigen ter onderfteuning zijner belangen te Rome, waarop zij geenen geringen invloed hadden. Overal werd hij ontvangen met ongelooflijke liefde en eer; de poorten der fteden waren voor hem met CO Cms. Je bell Gall. L. VUT. c. 40. Ca) Süeton. in c&s. c. 15 Lipsius meent, dat 'er in de affchrlften dezer plaats een tientalmerk zij overgeflagen, maar fchijnt daarbij niet gelet te hebben op het bijzonder oogmerk van ejESAR's zachtmoedigheid. Fide Comment. ad h. I.  geschiedenissen. 555 met eereboogen vercierd , de wegen met bloemen beftrooid ; niets was gefpaard, om hem alom met verlustiging en vereering te ontmoeten ; ganfche volkeren ■ kwamen hem te gemoet, de rijken met fchit- , terende pracht, de armen met innemende hartlijkheid ; men flachtede hem overal off, rdieren en richtede tafels aan op de markten en in de tempels; ja zijn ganfche togt was als een doorgaande zegepraal , dien Rome zelf aan den veroveraar van gansch Gallie tot aan de ftranden van het Noorden niet kostbaarer fcheen te kunnen geven (i). Alle de deelen van het Cisalpifche wingewest dus doorgetrokken zijnde, keerde caesar fpoedig naar zijne winterlegering te Nemetocenna terug, verzamelde zijn heir in het land der Trevirers, er bragt nu den laatften veldtogt door met zijne keurbenden door gefchikte marfchen op. den been te houden, en alzoo voor der zeiver gezondheid en tegen de nadeelig< gevolgen van den lediggang te zorgen Tegen het volgende najaar , liet hij vie vai (i) Ces, de bell. Gall. L. VIII. c. 50, ff. VII. BOEK. IX. HOOFDST. f. voor C 49. [. van B* 703. / 1 > l  556 romeinsche VII. boek IV. hoofdst. J. voor d 40. J. van R. 1 i ( < i t ( < van zijne keurbenden op nieuw bij de Belgen overwinteren, en de vier overigen bij de Mduërs, de eerften van den grootften krijgsroem , de laaiften , op den duur , van het grootfte aanzien onder de Galliërs. Hij zelf begaf zich naar Italië (1). Geduurende zijne negen agtereenvolgende veldtogten in Gallie zou c/esar, naar de bereekening -van p l i n i u s (2), ell honderd en twee en negentig duizend menfehen hebben doen fneuvelen; naar de opgave van appianus van Alexandrie (3), met wien plutarchus na genoeg over:enkomt (4), vond hij vier miilioenen vijanien te beftrijden, waarvan 'er een millioen loor hem gevangen gemaakt , en een an!er millioen verflagen werd ; vellejus atercueus alleen verkleent dit aantal ot viermaal honderd duizend gefneuvelden, n een weinig grooter getal gevangenen, loch zijne lezing of bedoeling is verda. ht C/Ks. de bell Gall L. VIII. c. 52, 54. (2) Plin. Hifi. Nat. L. VII. c. 25. (3) Appian. alex. de bell. Gall. p. 755. (4) Plut. in pomp. p. 655.  GESCHIEDENISSEN. 55? dacht (i). Agt honderd fteden waren bezweeken voor het daadlijk geweld of voor den blooten fchrik van zijne wapenen; Vier honderd onderfcheidene volkeren , niet min beroemd dóór dapperheid , dan vrijheidmin, hadden zich onder zijnen vuist onderworpen aan de Romeinfche heerfchappij (2). Een valsch begrip van eer noemde dit krijgsbedrijf loflijk ; laage vleijerij en blind vooroordeel preezen het voorbeeld des veroveraars als roemrijk ter raarvolging aan: plinius echter had te veel mcnschlijk gevoel , om een zoo groot geweld , aan de menschheid aangedaan, tot CffisAr's roem te fteilen, en merkte juist ter fnede op, dat cm sar zelf, door het getal te verzwijgen der genen,die in den volgenden burgerkrijg fneuvelden, erkend had, dat zijn roem geenzins in het menfchenmoorden was gelegen (3). (1) VkjlL patbic. L. II. c. 47. Vide lips. et voss. ad h. I (O App. alex. de bell. Gall. p. 755. Plut. in p o m p. p- 655- (3) Plin. Hifi. Nat. L. VII. c. 25. einde van het zestiende deel. VER- VII. boer: IX. hoofost. [. voor Ca 40. j. van R» 7°i»  VERBETERING VOOR HET VIJFTIENDE DEEL. Op bladz. 279. reg. *7 en de volgende tot aan het einde,-leze men aldus. „ Hortensius in» „ zonderheid was het, fchoon bij tevens zijne al„ lernaauwfle en allergemeenzaamfte vrienden van „ fchroom voor hun zeiven, of wangunst jegens „ zich verdacht hield (2), dien hij uitdruklijk aan „ zijnen broeder q u i n t u s belchreef als eenen man: „ „ die hem met enz." (a) Cic. ai «juint. Fratr. L. L ep. 4.  BERICHT VOOR. DEN BINDER. deel XVI. Plaat LVIII. (Crassus door ateius capito vervloekt.*) tegen over bladz. 38. Plaat LIX. (De landing van ces ar op Britannie.) tegen over 164. Plaat LX. (Crassus door eenen Afgezant der Parthers befpot) tegen over 262. Plaat LXI. (De dood van crassus.) tegen over 298.