ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. ZEVENTIENDE DEEL,   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR M. S T U A R T, met kaarten en pla1tek, ZEVENTIENDE DEEL, BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN HET GEMEENEBEST GEDUURENDE DEN BURGERKRIJG TUSSCHEN POMPEJUS EN C/ESAR. te AMSTERDAM, bij JOHANNES ALLART, MDCCC.   VERVOLG van het ZEVENDE BOEK. TIENDE HOOFDSTUK. t>e burgerkrijg tusschen pompejus en c/esar. „ De geheele aarde fchier zich onderworpen hebbende, was het Romeinfche gebied te groot , om door eenige buitenlandfche magt vernield te worden. Dus wapende de Fortuin , op het eeifte volk der natiën wangunstig, hetzelva ten eigen ondergang. De woede van marius en cinna was hiervan binnen Rome het voorfpel geweest tot eene proeve. De sijLLA-ftorm had wijder , binnen Italië echter, uitgebulderd. De raazernij van c^sar en pompejus overviel Rome, XVII. BSEifj A Ita- Inleiding.  VII. BOSK X. HOOFDST. 9 ROMEINSCHE Italië , de volkeren , de natiën, de gaf> fche uirgeflxektheid, eiridlijk , van het geheele rijk als met eenen zondvloed , of wel algemeenen brand , zoodat die krijg geen burgerkrijg, noch ook een krijg dér bondgenooten, en even min een buitenlandfche oorlog kon heeten , maar veel eer een algemeene krijg van alle volkeren, ja meer zelfs dan een enkele krijg genoemd moest worden. Want let gij op deszelfs aanvoerers, gij vindt den ganfchen Raad daarin betrokken; — op hunne legers, hier telt gij elf, daar agctien keur* benden, de ganfche bloem en kracht van het Italiaan fche bloed; —■ op der bondgenooten hulo , gij ziet aan de eene zijde eene Gallifche en Germaanfche krijgsmagt, aan de andere deiotarus, ariorarzanes, t ar chondimo tus , C o t n u s , Thracie, Cappadocie, Cilicie, Macedonië, Griekenland, Mtolie en de magt van het geheele Oosten; — op de lang 'uurigheid des krijgs , vier jaaren, en die z?lfs nog als een kort bedek voor zoo veel leeds; — op da plaats en ruimte van het krij^s'ooneel , gij vindt het in Italië geopend, naar GaUic en Spanje ver-  geschiedenissen. ^ Verplaatst, van het Westen terug gebragt en met alle magt in Epirus en Thesfaliè nedergeflagen ; voords fchierlijk in Mgypius verzet, van daar naar Afid gewend en op Afried gedrukt; ten laatften in Spanje weêr herrteld, en aldaar ook, eindlijk, geflooten , zonder dat nogthands de bitterheid der partijen ophield, welke niet rustede , voor dat de wraak der overwonnenen zich in Rome zelve, ja midden in den Raad, aan des overwinnaars moord verzadigd had (i)." Aldus vangt florus zijn tafereel aan van den burgerkrijg tusfehen c«sar en pompejus, wiens rampen hij eerst aan het al te groot geluk van Rome, daarna aan de wangunst en het wantrouwen der voornaamfte luiden onderling, eindlijk aan den geest der beide mededingers Zelve wijt, wien de moord van cras sus allen openbaar bedwang (2), de dood van j u l i a allen onderling verband (3) ontnomen had (4). Da (O Flor. L. IV. c. 2. (2) Zie D. XVI. bl. 309. C3) Zie D. XVI. bl. 112—115. (4) Flor.J.. IV. c. 2. A a VIL boek X. HOÖFDSTj  VIL boek X. hoofdst. 4. ROMEINSCHE De wijsgeerige Heldendichter lucanus telt na genoeg dezelfde oorzaaken op van dezen, meer dan burgerlijken, krijg, wanneer hij de onbeftendigheid van al het ondermaanfche, — het overwigt van Romes eigene rijksgevaarte, — het oneenig Driemanfchap van crassus, pompejus en caesar, — den moord van den eerften, — den dood van der laatften gemaalin en dogter, —• de onbeperkte eerzucht der beide mededingers, en — het algemeene zedenbederf van Rome zelve opnoemt (i). Maar, gelijk polybius ten regel der gefchiedenisfe voorfchrijft, de waare oorzaaken , bloote voorwendzels en eigenlijken aanvang der oorlogen juist te onderfcheiden, zoo past het ons , in de opgenoemde oorzaaken de verafgelegener te onderfcheiden van de nadere , de ingebeelde van de wezenlijke , de aanleidlijke van de daadlijk werkendewanneer het blijken zal, dat de eerzucht der beide mededingers de waare oorzaak van dezen krijg mogt heeten , die gelegenheid ter wer- (I) Lücan. Pharf. L. I. v. 67—182.  GESCHIEDENISSEN. 5' werking vond in het zedenbederf van den overwigcigen Romeinfchen Staat, en daadlijk in werking kwam zodra zij kracht genoeg verkreegen had door te groote gunst en duurzaam goed geluk, en eindlijk niet meer beteugeld noch belemmerd werd door eigene belangen of onderlinge betrekkingen bij eenen derden. caesar kon niemand boven, pompejus niemand naast, zich dulden. Beiden, fchoon de eerfte door den laatften onvoorzichtig groot geworden was, hadden reeds lang elkanders aanzien in het Gemeenebest ondragelijk gevonden. Hunne ernstigde pooging, om zich tegen eikanderen ftaande te houden niet alleen, maar om den anderen daadlijk in aanzien en in magt beneden zich te brengen, kenmerkte zich zinds den dood van crassus vooreenen ieder, die Hechts de veinzerij van pompejus doorzag en de kuiperij van caesar gadefloeg. De een wilde gewapend blijven tegen den anderen , en openlijk ontftond de ganfche krijg uit het gefchil, wie hunner zich het eerst ontdoen zou van eene magt, welke, in de hand van dezen alleen behouden A 3 of VII. SOEK. X. HOOFDST.  £ ROMEINSCHE of van genen, den ondergang moest be-! flisfchen van het Gemeenebest. Waarom aan beiden te gelijk eene zoo gevaarlijke magt niet opgezegd, en alzoo. eenen nieuwen burgerkrijg voorkomen, daar Rome nog van vroegere wonden bloedde? — Het bloot ontzeggen is geen daadlijk ontnemen , wanneer men eenmaal grooter vermogen afftond, dan men zelf behield , en nadat men zulk een vermogen lang genoeg in handen liet, om de voorwaarden van verleening te doen vergeten. — Men vrage liever: „ waarom ooit zoo groote magt aan bijzondere perzoonen afgeftaan in een Gemeenebest?" ■—■ De gefchiedenis der beide mededingers fchrijft deze onvergeeflijke onbedachtheid toe aan de vleijerij van eenigen,, aan de afhanglijkheid van veelen, aan de partijfchap van allen en aan de misleidde erkentlijkheid des volks. Tot de befchouwing van dit hoogstbelangrijke gedeelte der Romeinfche gefchiedenisfen genaderd , is onpartijdigheid zoo zeer, als ooit voorheen , en omzicht tigheid boven alles, het vereischte bij het gebruik van Schrijvers, die of t.cen ont mid» vu. SOEK X. fJQPFDST,  GESCHIEDENISSEN. 7 middellijk aandeel hadden in den burgerkrijg , of wier oordeel naderhand gevaar liep van eigene ftaatkundige begrippen, betrekkingen of belangen. De feiten zelve van dien heilloozen wedftrijd, waarbij Rome zelve ten prijs der overwinning Hond , zijn het, die ons den geest diens tijds, het charakter der perzoonen en de lesfen der ftaatkunde veiliger zullen aanwijzen , dan de zelfverfchoonende voordragt der deelgenooten aan dien twist, of de oppervlakkige vonnisfen van laatere rechters. , Het Confulfchap van m. marcellus en serv. sulpicius rufus had de verdeeldheid en partijfchap doen blijken van een ligchaam, welks welbeflootene zamenfpanning in vroegere eeuwen alle overweldiging van het Gemeenebest voorkomen of geftuit had. De aanhang var pompejus had, fchoon hij zelf ziel geheel ter zijde hield, gezegevierd ove: dien van CjEsar; en de bepaaling vai het allereerfte werk der volgende Con fuls (i) deed elk de uitbarsting van dei daad CO Zie D.XVI. bl. 3'7 —333. A 4 VU. BOEK. X. HOOFDST. J. voor C. 50. J. van R. 702. M. marcllujs en SERV. SUL. PICIIS RUFUS Cosf. i l  8 ROMEINSCHE VII. BOB K X. HOOr SST, J. voor G 50. J. van R, 702. Kunstenaarijen van cxsab,om 's Volks gunst en aanhang te Winnen. daadlijken krijg reeds in het aanftaande jaar verwachten. C/esar, die den ggnfchen tijd van zijn verafgelegen kriigsbewind het oog nogthands zoo wel geflagen hield op de behartiging zijner belangen te Rome, als op de uitvoering zijner bevelen ten velde, verliet zich, bij de dreigende befluiten van den Raad en den tergenden' aanval van marcellus (1), niet enkel op zijn gewoon gunstbejag bij het Romeinfche volk en op zijnen ftaatkundigen handel met deszelfs bond genooten, fchoon beiden reeds genoegzaam in het oog liepen; maar ftelde rechtsreeks de ftoutrte middelen te werk , om de intrekking van zijn gezag te keeren, en zijnen mededinger zeiven tot uiterften van geweld te drijven. Terwiil hij zich in Gallie , als een worftelaar tegen den wedftrijd, geoefend en nieuwe krachten had verzameld tegen eenen vijand , wiens grootheid reeds zinds lang in deszelfs naam alleen beftond (Y), was hij in aller mond en hart gebleeven op (1) Zie D. XVI. bl. 379. (u) Lvc&n. Pharf. L. I. v. 129 feqq.  GESCHIEDENISSEN. 9 op de markt te Rome, en had aldaar door zijnen invloed meer, dan pompejus door zijne tegenwoordigheid, geheerscht, Geene gift was immer hem te groot, geen dienst' te zwaar geweest, om de algemeene gunst of bijzonderen wederdienst te winnen. Van den buit, die hem als Veldheer was ten dcele gevallen, zag het volk eene marktplaats aanleggen, wier grond alleen honderd miilioenen Sefiertiè'n * kostede (i). Nog was aan hetzelve een zwaardgevecht en een algemeen onthaal ter nagedachtnis van julia beloofd. Om de verwachtingen van het eerfte, het welk de grootfte verlustiging des volks was, buiten maate te verheffen, liet caesar niet flechts overal de beroemdfte zwaardvechters, waar zij gevaar liepen tot op leeven en dood te worden gedrongen door de onmedogende aanfehouwers (2) , met geweld onttrekken aan het uiterfte gevaar , om ze te fpaaren voor zijne vertooningen, maar gebruikte zelfs Ridders en Raadsheeren, die van CO Soet. in cxs, c 26, et claeean. ftd h. I. CO Zie D. XIII. bl. 5C5. A5 VII. BOEK X. HOOFDST." [. voor C 50. [. van R. ?c2. *H S. willies. 75 tonnen gouds.  10 ROMEINSCHE VIL boek X. hoofdst. J. voor C. 50. J, van R, 70*. van hem afhanglijk waren, om de fchermmeesters zijner jonge zwaardvechrers te zijn, waartoe hij hun in de dringendfte brieven verzogt (1). Niet Hechts allen, die hem omringden , maar zelfs een groot gedeelte van den Raad, ook cicero (2) daar onder, ftonden bij hem in fchuld voor geld, het zij ter leen , het zij voor kleene rente, aan hun opgefchooten. Voor elk , van welken rang hij was, die tot hem kwam, ftond zijne fchatkist open; zelfs vrijgelatenen en flaaven deelden in zijne gunst, wanneer zulks hunnen heeren of meesters kon behaagen. Befchuldigden, bankbreukigen , losbandigen vonden bij hem toevlucht, wanneer maar hun misdrijf, fchuld noch ondeugd al te groot was. Koningen en Volkeren achteden zich even zeer aan hem verbonden door de gunsten , welken hij hun , op eigen gezag bewees. Italië,Gallie, Spanje, zelfs Afie en Griekenland zagen haare voornaamfte fteden vercierd met zijne prachtige gefchenken (3); waar» 1 (1) Süeton in cx.s. c. 26» fa) Cic. ad atijc. L. VIL ep. t. (3) Sueton. in cms, c 27, 28.  GESCHIEDENISSEN. 11 waarbij de roem zijner overwinningen, de lof zijner zachtmoedigheid, de naam van zijn goed geluk en het onnaarvolgbaare zijner werkzaamheid eene algemeene bewondering, genegenheid en achting voegden , welke voorzeker, zonder eenigen verderen daadlijken ftap , beilisfchend zouden geweest zijn tegen den invloed van eiken anderen mededinger, behalven pompejus den grooten, Het was caesar mislukt, de verkiezing der Confuls voor het volgende jaar naar zijn genoegen te doen uitvallen. C. claudius marcellus en l. ;emilius paullus vvaren benoemd, de eerft< een volle neef van dien m, marcellus die het nu gewaagd had, caesar openbaa ren hoon aan te doen, de laatfte eenei man, die gereed ftond, in de maatregelei van zijnen Ambtgenoot te treden. Gaarm had caesar, zijnen vriend calidius van wiens welfprekendheid hij grootei dienst verwachtede, tot Conful zien ver kiezen: maar de aanhang van pompeju had. de overhand dermaate in de kiesverga deringen gekreegen, dat ook andere Over heden hem weinig goeds deeden hoopen. U VIL BOEK. X. HOOFDST. J. voor C. Sp. J. van R, Ongunftige O verheidverkiezingvoor c-E- SARi l l > I >  VIL boek X. hoofdst. J. voor C. 5°. J. van R. 70a. JVL CCELTUS Bouwheer. Curio Ge' Bieentsman. 1 < j i < 1 (1) Zie D. XVI. bl. 327 en elders. Cs) Dio cass. L, XL. p. 148, 149. I* ROM1INSCHE M. C(elius, met wien cicero bijzondere briefwisfeling hield, was tot Bouwheer verkooren. Hij had, onder het derde Confulfchap van pompejus, zich als Gemeentsman ten voordeele van milo onderfcheiden, en ftond bekend voor eenen vuurigen voorftander van het gezag des Raads, waarmede de belangen van pompejus ééne zaak ftonden uit te maaken (1). Inzonderheid werd curio tot het Gemeentsmanfchap benoemd , van wien men, bij de mededinging naar deze waardigheid , geen ander oogmerk verwachtele, dan c^esar's vernedering, als zijnde ;ot nogtoe voor deszelfs heftigfte beftrijder gehouden. Hij was een jongman van edele tf komst, groote eerzucht, veel invloeds :n uitflekende welfprekendheid, maar overgegeven aan alle de ongebondenheden en rerkwistingen van zijnen diepbedorven tijd, onder daarbij op grenzen van plichten, of rermogens te letten (2). Bij zijne eerfte >pleiding als jongeling ter markt was hij sijzonder aanbevolen aan cicero , die ook  geschiedenissen. Ï3 ook het leevendigst belang had gefield in zijne opvoeding tot eenen waardigen Gemeentsman in den Staat, maar wiens gezag en raad niet beftand waren geweest, om zijne verfpillingen , of ongeregeldhe- ] den te fluiten (i). In zijne vroege jeugd ftond hij aan het hoofd der jonge edelen als een vuurig voorftander voor het gezag van den Raad tegen de zamenfpanning van het Driemanfchap ; naderhand drong zijne eerzucht en gunstbejag bij het volk hem tot fchatverfpillingen aan prachtige tooneelvertooningen en fpelen , welken hem eerlang onder zeer zwaare fchulden bragten. Dit had wel eenige leden van den Raad huiverig gemaakt voor zijn Gemeentsmanfchap , maar anderen , die de goede hoedanigheden van zijn hart beter meenden te kennen, hielden zich verzekerd van zijnen onverzetlijken ijver voor de belangen van den Raad, ten minften van zijnen rechtftreekfchen toeleg, om c^sar's magt te fnuiken (2). C.esar > van de voorlopige Raadsbe- flui- (1) Cic. ad Famil. L. II. ep. 3, 4, 5. (2) Cic. ai Famil. L. VM. ep. 4. VII. BOEK X. HOOFDST. . voor C» 50. . van R. 702»  KOMEINSCHË VII. Boek X. hoofdst. }. voor C. 5°. J. v.n R 702. CAESARS omkopin. gen. 1 1 fluiten ten zijnèn opzichtë , van de alge*' ineene verwachtingen wegens de nieuwverkoórene Bewindsluiden, en de geheime kunstenaarijen zijnes mededingers tegen hem , hoe zeer deze zich ook fchuil wilde hóuden,, volkomen onderricht, wilde het thands inzonderheid bij zijne algemeene ftemomkoping in den Raad en gunstbejag bij de menigte niet enkel laten berusten , daar toch deze waarborgen reeds te zwak bevonden Waren tegen de poogingen van zijne partij. Na de overwinning der Bellovacers niets verzuimd hebbende, om toch de onderworpene , maar telkens weder opgeftaane, volkeren van Gallie te bevredigen met de Romein(che ovërheerfching , fpaarde hij tevens geene moeite noch kosten', om zich ten [poedigften de benoemde Bewindsluiden zelve ten vrienden te maaken. Hij beproefde dit bij den verkoozen Conful c: tiARCELLüs, maar bevond dezen onverzeuijk in zijne beginzelen en verheven ioven zijne verzoekingen. Beter Haagde iij bij deszelfs Ambtgenoot l. paullus, /an wien hij voor zeven en eene halve millioen Seflertiën * de toezegging verkreeg. ,  GESCHIEDENISSEN. ï£ kreeg, van zich niet tegen zijne belangen te zullen verzetten; en over. welke fchandlijke omkoping zich die onwaardige Conful van dat zelfde Rome , het welk eenen ' curius en fabricius had voordge-. bragt, zoo weinig fchaamde, dat hij een jaar daarna de ftichting van een kostbaar paleis ondernam , als wilde hij zelf het geheugen zijner kloekzinnige baatzucht vereeuwigen (i). Niet minder kostede, maar ook veel meer diende, cmsar de omkoping van den Gemeentsman curio. De fcnuld, waaronder deze , na de verfpiiling van een fchatrijk erfgoed, als verzonken lag , was reeds tot zestig millioenen Sèfier tien * gereezen. Het had dezen verkwister zeiven al geërgerd, dat CiESAR zich gedienftig toonde in de betaaling der fchulden van gemeene knaapen , van vrijgelatenen en flaaven, maar zich niet verwaardigde , om eenen man van zijn aanbelang eenigen onderftand aan te bieden; en ook dit misnoegen had hem te (t) SüET. ifl c/es. c. 29. Appian. alex. 4e bell. Civ. L. II p 443- Plin. L. XXXVL c. 15. Pi.ut. in c&s, p. 72a. Vtt. BOEC X. hoofdst. . voor C. 5°. !. van R, 702. * 45 tonnen gouds.  10* ROMEINSCHE Vil. b o 8 k X. HOOFDST. J. Voor C. 50. J. van R. 702. Twee keurbenden aan cjbsar onttrokken. te ernstiger naar het Gemeentsmanfchap doen ftaan : maar nu ook, op eens ont« (lageti van alle fchuld , welke ces ar. daadlijk voor hem afdeed, en daarvoor terliond overgegaan in deszelfs belangen, vereenigde hij ten zijnen voordeele al de fchranderheid van zijnen doorfleepen geest met al de fnoodheid van zijn verraaderlijke hart, om het vaderland , het welk hij voor goud had verkocht, daadlijk in c /esar's magt te leveren (1). Even voor de ambtaanvaarding van de nieuwe Overheden had de Raad een befluit genomen ten aanzien van den Pkarthifcken krijg (2) , het welk van gevolg was in de verdere oneenigheden tusfchen pompejus en c-esar. De berichten van cassius wegens den inval der Parthersy dien hij zelf daarna reeds had ver- drce- (1) Dio cass. L. XL. p. 149. Epit. liv. L. CIX. Vell. paterc. L. II. c. 48 et heins. ad h. I. Soet. in CiES. c. 29. Val. max. L. IX. c. 1. ex. 6. Lucan. L, I. v. 270. Appian. al ex. de bell. Civ. L. II. p. 443. Plut. in cms. p. 722. Plut. in pomp. p. 650, (2) Zie D. XVI. bl. 390, 391.  geschiedenissen. 17 dreeven , hadden reeds vroeger den Raad doen denken, om c/esar of pompejus naar Afia te zenden , terwijl die leden, welke niet partijdig tusfchen deze twee mededingers Waren, de toenmaalige Confuh daartoe fcheenen te willen benoemen (i> Dezen, uit welk een beginzel ook , hadden gezorgd, om deswegens geen voordel in den Raad te doen; de noodzaaklijkheid daartoe was nu ook reeds, waarvan men niet geheel onkundig zijn kon, veel verminderd , doch eindlijk vonden zij goed , dezelve ten voorwendzel te doen dienen, om eene ftaande legermagt in Italië te krijgen , ten einde eenig daadlijk geweld van c/esar, fchoon hetzelve nog weinig werd vermoed, te fluiten. De Raad beüoot, naamlijk , om van pompejus en van c/esAr elk eene hunner keurbenden af te vorderen, als wilde hij dezelven naar Afia zenden. Pompejus gehoorzaamde aan dit befluit , maar riep daartoe van C/esar die eene keurbende terug, welke hij hem na de nederlaag van titurius en (1) Cic. ad Famil. L. VIII. ep. 10. ld\ aè ATT ie. L. VI. ep. 1. , XVIL deel. B VIL BOEK i. HOOFDST. ]. voor C. 5°'« J. van R» 702.  X0ME1NSCHB VII. Boek X. hoofdst. J. voor C 50. J. van R. 70a, i 1 i V75-:- t t j ( en cotta bij de Eburoners had geleend (i),en zond tevens appius aan hem af, om dezelve onder zijn bevel naar Italië te nemen. Schoon caesar ook hierin de ftaatkunde zijner vijanden zeer wel doorzag , reekende hij het zijn belang, zonder eenige tegenfpraak ook van zijne zijde aan dit Raadsbefluit te voldoen, en gaf tevens de geleende keurbende aan pompejus terug, zoodat hij Jaardoor in zijne krijgsmagt voor twee keurbenden tevens was verminderd, welken, zodra zij in Italië gekomen waren, n plaats van naar Afia te worden afge'cheept, terftond in Campanie niet ver ran Capua gelegerd werden. Caesar :orgde nogthands , dat hij het hart dezer krijgsluiden behield , fchoon hem hunne rmen onttrokken werden, door aan eiken bldaat der beide keurbenden twee bonlerd en vijftig drachmen * ten gefchenk e geven (a). Het (O Zie D. XVI. Bl. 223. r2) Dio cass. L. XL. p. 151. CjES. dg ell. Civ. L. I c. 2. Plot. in c&% p. 722. lok deze fom moet ƒ 630,000-:- belopen hebben, w2e-  GESCHIEDENISSEN. ï<) Het bijgeloof merkte terftond in het regeeringjaar van l. ^emilius paullus en c. claudius marcellus veele onheildreigende wonderteekenen op (i)s J maar men behoefde dezelven voorzeker J niet, daar het gevaar en de ondergang l der burgerlijke vrijheid eiken doorzichti. p gen geduurig voor oogen zweefde. Da- ^ gelijksch hoorde men de hevigfte gefchil t len over de opvolging van C/Esak. in Gallie, waarin de veelvermogende aanhang van pompejus geene min. geduchte partij te bellrijden vond, en in welken ftrijd de openlijk bekende vrienden van ces ar min gevaarlijk waren, dan zij , die den bitterden haat regen hem veinsden. De omgekochte Gemeentsman gurio fpeelde hier in de voornaamfte rol. Voor het uiterlijke dreigde hij cm* sar eenen gewisfen val, en overlegdedaartoe alles met de vrienden van pompejus , terwijl hij daarbij enkeld hunne oogmerken doorgrondde, om dezelven te zeWanneer men elke keurbende, naar de opgave van po lij Bios, Hechts op 420Ö voetknechten reëkent, (1) Jut. obseq. Predig c. i2f, B a VÏÏ. boe* X. HOOFDST. , voor C. 49- van R» '. ollus en CLAUDIÖ8 [arcfx-v us Cisf.  vip. 1 E K. x HOOFDST. J. voor C. 49. j. v„i r, so romeinsche zekerer te verijdelen , tot dat hij gedrongen werd, het momtuig af te werpen. Dea overgang hier toe zogt hij, in niet enkeld de zaak van caesar heftig te beftrijden, maar vervolgends ook het gedrag van pompejus aan te tasten, als bezielde hem eeniglijk eene onzijdige zucht voor de burgerlijke vrijheid; en in tevens zulke voorflagen te doen, wier inwilliging geenzins, maar wier weigering, zijn eenig doel was, ten einde zich dan ook te beter te kunnen verzetten tegen dat geen, 't welk e/e sar alleen zou gelden, en atzoo eindlijk met eenigen fchijn van reden, als deszelfs voorfhnder, bloot te komen. Onder zijne voo fhg3n, enkeld aangelegd, om in oneenigheid te komen met den Raad, gold 'er een de verzorging der groote wegen, welke hij voor vijf jaaren aan éénen perzoon wilde aanbevolen hebben; een ander de landerijverdeeling, dien ouden twistappel, dien hij ftrijdig, met reeds gefielde wetten , weder opwierp ; een derde de koornuüdeelm 1 onder de behoefdgen, welke aan eenen cajus gracchus deed denken; bij welk alles hij\het verzoek aan de Priescerfchap voegde, ora ten zij. - - oen  GESCHIEDENISSEN. ftï nen behoeve, als nog zoo veele belangrijke zaaken hebbende af te doen, die fchrikkeldagen in te voegen , welken de oude en gebrekige tijdvrdeelmg van het Romeinfche jaar tot nu toe aan de willekeur der Pries teren gelaten had (i). Dit verzoek werd hem, gelijk hij zelf, die mede tot de Priesterfchap behoorde , wel moest verwachten, afg^flagen, en het was deze weigering zoo wel,als de tegenftand, dien hij bij zijne gedaane voorftellen terftond ontmoetede , welke hem de gezogte aanleiding gaf, om eindlijk meer openlijk voor c/ESAr's belangen uit te komen(2). Intusfchen was de eerfte van Lentemaand gekomen, waarop het Raadsbefluit van den Liften van Herfstmaand des voorigen jaars' wilde, dat de zaak der opvolging in de krijgsgewesten zou worden ter tafel gebragt (3). De vergadering was niet talrijk; (1) Zie LX T. bl. JÖ+, 165. (2) Dio cass. L. XL. p. 149 Appian. al ex. dt heil. Civ. L. II. p. 443» 444- Cic ad famil. L, VIII. ep. 8, 6. C3) Zie D. XVI. bl. 381. Daar dit raadsbefluit reeds uitdrukkelijk dien dag bepaald had, leze £ j men VII. boek. X. hoofdst. |. voor C «9 |. van R. 703. Overleggingen in ïen Raad )ver de Gewestopvolging.  vn. *OP_K X. HOOFDST J. voor C. 49. J. van R. 703- I i l i i 2 X ï « i ROMEINSCHE rijk; marcellijs deed een voorftel over de opvolging van c/esar; zijn Ambtgenoot zweeg daarop ftil, in gevolge deszelfs handel met C/Esar en affpraak met curio; doch deze keurde het voorftel goed onder beding der toevoeging, dat pompejus tevens van zijn bewind zou ontflagen worden. De vrienden van pompejus noemden dit toevoegzei onbillijk, om dat de tijd pan hetzelve bewind nog niet verlopen was; Inzonderheid verzettede zich tegen hetzelve scipio, die reeds vroeger had aan. gedrongen op den letter van dat Raadsbeluit , volgends welken 'er over de zaak Ier opvolging geen gemengd of zamenverrandden altaaren en juichten gastmaalen en dank voor zijn behoud; brandende 'akkels werden hem voorgedragen; Napels :n Puteoli droegen kranzen ten teeken va» vreug- (1) Appian. al ex. de be 11. Civ. L.II.p. 444.  GESCHIEDENISSEN. %5 vreugde, en den weg, dien hij langs trok, vond hij alom met bloemen beftrooid (i). Deze zelfde blijken van hulde en liefde echter, gelijk zij de veegheid beweezen van een Gemeenebest, welks welzijn aan het leeven hing van éénen fterfling, mogten tevens onder de oorzaaken geteld worden > waarom pompejus den burgerkrijg niet fchroomde, en dien zoo ongelukkig voerde, Al die vereering maakte hem, naamlijk, min behoedzaam tegen den invloed van zijnen mededinger (2). Hij had denzelven fleeds zoo ver beneden zich geacht, dat hij geene zwaarigheid gemaakt had, zeli het allereerst en op den duur zijne verheffing te bewerken ; naderhand had hij zich door het gezag zijner hooge iledelijke waardigheden alleen veilig genoeg geacht tegen den aanwas van deszelfs krijgsroem, willen de liever denfchijn hebben van hem te verachten, dan te vreezen (3). Ooi Cl) Plut, in pomp. p. 649. Vell. pa terc L. II. c. 48. Ju ven. Sat. X. v. 283. Cic, «d att ic. L. VIII. ep. 16. L. IX. ep. 5. (2) Plut. in pomp. p. 649- (3) ld. ibid. p. 648. B 5 VII. sosK X. " hoofdst, . voor C *i 1 J. van &. 7°3-  VII. bobs X. HOOFDST. J. voor C 49J. van R 703. < i 1 I X i t c p 26 ROMEINSCHE Ook nu waande hij, door zulk een toe* genegen Italië omringd , geen ongemeen geweld van wapenen te kunnen behoeven tegen eenen bcflrijder, van wien appius, met de twee keurbenden uit Gallie terug gekomen , hem verzekerde, dat de ophef zijner daaden in dat . gewest overdreeven was, en dat pompejus zich Hechts zou te vertoonen hebben, om ces ar met zijne eigene keurbenden te onder te brengen, als waren zij allen afkeerig van deszelfs bewind en verlangende naar het zijne. Deze bedrieglijke vleijeren aan den eenen, en ijdele of geveinsde vereeringen lan den anderen kant, maakten pompeus zoo vermetel, dat hij zijne vrienden, lie voor den burgerkrijg vreesden , bepottede , en zommigen , die hem voorlielden, met welke benden hij toch eenen antogt van caesar tegen Rome zou keeen, lagchende ten antwoord gaf: „ dat hij lechts op den Italiaanfchen grond had e ftampen , om ruiterij en voetvolk uit lenzelven te doen voorkomen (i_). Het CO Plut. /* pomp p. 650. Id. in c«s. 722. „ Naar mijne gedachten was de ondergang van  geschiedenissen: »7 Het voorftel van curio en deszelfs tegenftand van allen ander befluit in de zaak der gewestopvolging gaf aanleiding aan pompejus, om, onder zijn gewoone momtuig van alle eigene inzichten, eene trotfche onverfchilligheid te doen blijken. Hij zond den Raad eenen brief, waar in hij, na vereerend gewag gemaakt te hebben van c m s a r's feiten , tot de optelling zijner eigene overging van den aanvang zijner loopbaane af; „ hoe hij nimmer naar te groote eer had geftaan; maar drie maaien het vrijwillig aan hem opgedragen Confulfchap en krijgsbewind alleen ten fteun en ter befcherming van den Staat had aangenomen; zich bereid verklaarende , om het krijgsbewind, het geen van pompejus daaraan hoofdzaak'ijk te wijten , dat hij zich fchasmde te erkennen, gebrek aan voorzichtigheid gehad te hebben, toen hij c/ssar groot maakte; hij zelf gewende zich zoo laat, als zulks mogelijk was, aan dit denkbeeld; en (telde zich niet in tegenweer, om niet te erkennen zich in gevaar eebragt te hebben. Hij beweerde bij den Raad, dal C/esar den oorlog niet zou waager, er herhaalde dit fiesds; omdat bij het'zoo dikwijls verzekerd had." Montesq. Caufes de la grand. ch. XI. VIL boek X. hoofdst. |. vuor C. 49. |. van R; 703- Geveinsde ngetogenocid van POMPtJUS.  VIT. boek X. HOOFDST. J. voor C. 49- J. van R. : i i j ] < < i 4 *§ romeinsche geen hem zelfs tegen zijn verlangen opgelegd was, weder af te leggen, wanneer het terug gevorderd werd , fcboon anders deszelfs tijd nog geenzins was geëindigd." Bij dezen brief, zoo opzetlijk ingericht, om, door de vertooning van eigene ingetogenheid, de eerzucht van caesar zoo veel haatlijker te maaken , als die geen blijk gaf van zelfs een voleindigd kr:jgsbe> wind te willen afleggen, liet pompejus het niet berusten; hij kwam naar Rome en voerde openlijk niet flechts dezelfde taal, maar voegde 'er arglistig bij : „ dat hij zich verzekerd hield , dat ces ar op gelijke wijze dacht, en niets meer wenfehen ton , dan , na het te boven komen van :oo veel moeite en gevaars voor het Geneenebest, het loon zijner overwinningen e vinden in ftedelijke rust en in het ;enot zijner welverdiende eer en priester» ijke waardigheid (i)*" Curio, zelf een te listige bedrieger, >m zich door deze veinzerij van pom» 'Ejus te laten misleiden, zorgde echter, dat (i) Appian. aI.KX. de heli. Civ. L. ÏL f> 44» 445-  GESCHIEDENISSEN. 29 dat dezelve haare uitwerking bij de ligtgeloovige menigte miste. Hij beandwoordde zijn voorgeven, met de aanmerking, dat deze verzekeringen geene waarde hadden , ten zij ze daadlijk werden naargekomen ; hij bleef beweeren, dat c je sak niet behoorde ontwapend te worden , alvoorens hij zelf zijn ontflag had; hij hield hun voor, dat het hem zelve niet oorbaai kon zijn, bijzondere vijandfchap door hei behouden zijner magt te voeden , noct raadzaam voor het Gemeenebest , eener van beiden met zulk een hoog gezag be kleed te laten ; hij viel hem eindlijl rechtftreeks aan , als zelf een eerzuchtig man zijnde, die nimmer hei ambtlooz< burgerfchap zou dulden, ten zij caesar' vrees hem daartoe drong ; en verklaard openlijk, dat de Poad beiden voor vijan den behoorde te ver.Jaaren, en keurben den in dienst te nemen, om hun als zoo danigen te onderwerpen ; — welke vei klaaring nieuwen (leun gaf aan het opge yatte denkbeeld der menigte wegens zijn Onpartijdige en vuurige vnjheidmin (i). Po» (i J Ar p jan. al ex. de bell. Civ. L. II. p. 44- VIL » oek X. hoofdst. J. voor C. 49. J. van R. 703- Povpkjus door curio ontmaskerd. l- r 2  VII. BOEK X. HOOFDST J. voor C 49'. J. van K. 703 De Raad befluit voor POMPEJUS. ] 1 3° romeinsche Pompejus kon zich zei ven geen meester blijven bij zulk eenen heftigen aanval, maar barstede in bedreiging n tegen cüRio uit, en begaf zich teritond met de uiterfte verontwaardiging naar zijne bijgelegene landhoeve. Dit blijkbaar uitkomen van den eigen geest van pompejus ontzettede nu wel den Raad , voor zoo ver dezelve niet uit zijne omgekochte aanhangers beftond, doch algemeen vreesde men minder van pompejus, dan van caesar. De eerfte toch had het gezag van den Raad herfteld , en was meermaalen als eenvouwdig burger terug gekomen , wanneer men hem als zegepraalenden Veldheer in eene dreigende houding voor het Gemeenebest had te gemoed gezien : de laatfte , in tegendeel, had zijn ganfche Confulfchap fchier eene doorgaande grieve en beleediging gemaakt roor den Raad , en fcheen thands ongeEind, een voleindigd bewind af te leggen*' Men geloofde ter goeder trouwe , dat het /eel onveiliger zou zijn , het bewind aan •ompejus te ontnemen, terwijl cesar. jp zijne verfche lauren praalde; en men tond alzoo gereed, om tot een befluic van  geschiedenissen. $1 yan het tegendeel te komen , wanneer curio, als Gemeentsman, tusfchen beiden trad, en, in gevolge van zijne magt, door pompejus zeiven onlangs weder, ter kwaader uur voor zich, in volle werking gebragt, de vergadering zonder befluit deed fcheiden (1). De Cenfor appius, die zich terftond na zijne ambtaanvaarding in het voorige jaar reeds had onderfcheiden door geheel ontijdige daaden van willekeurig gezag (2), wilde nu tusfchen beiden treden met een fchandmerk tegen curio, wiens jeugdige losbandigheden niet dan te veel vat aan het Tuchtmeesterfchap verfchaften. Ondanks den tegenftand van zijnen Ambtgenoot piso en de voorfpraak van den Conful paullus, verklaarde hij den Gemeentsman curio in den vollen Raad het (l) Appian. alex. de bell Cii>> L. II. p. 445 Volgends dezen Schrijver zou nu eerst het btfiuü genonvn zijn wegens de twee keurbenden voor den Parthifchen krijg; doch oio cassius, wien wij volgden, fchijnt hierin meer over een, te komen met de brieven van ccelius aan cicero. (a) Zie D. XVI. bl. 421, 422. VIL doik X. hoofdst. J. voor C J. van R. 703. Mislukte pooging te» gen curio-  romeinsche VII. BOEK. X, HOOFDST. J. voor C. 49. J. van R. 703. het Raadsheerfchap onwaardig. De Ce#ful marcellus bediende zich van hec gefchil der Cenfors, om den Raad zeiven over het voorwerp daarvan te doen bellisfchen. Terwijl de andere ConJ'ul zich hier over als van ipijt den tabbaard fcheurde , verzettede zich curio in het eerst tegen deze voordragt, als geheel wederrechtlijK en ongehoord ; doch weldra bemerkende , dat de aanhang van caesar in die vergadering de meerderheid uitmaakte , en dat de overigen door fehröom zouden wederhouden worden, verklaarde hij : „ zijn gedrag zoo te hebben aangelegd , dat hij zich daarover niet had te fchaamen , en al zoo niet weigeren wilde, daarvan reekenfchap te geven aan,de be« fchreevene vaders , latende hij het aan hun over, om ten zijnen aanzien naar ?.s lands belang en eigen geweten te beiluiten " De aanval van den Conful marcellus tegen curio was nu zoo heftig, dat zijne veroordeelimr, zeker fcheen: doch de meerderheid des Raads fprak hem niet Hechts vrij, maar verdeedigde en prees zelfs zijn gedrag, het welk zoo ondrage- lijk  geschiedenissen. 33 lijk in de oogen van marcellus was, dat hij in gloeijcnden toorn den Raad verliet (i). Alhoewel de aanhang van pompejus thands dit punt niet had getroffen , gelijk dezelve meermaalen voor de heftigheid van cssar's vrienden , fchoon min talrijk , in den Raad bezweek , echter had dezelve een ander punt van geen minder belang gewonnen op de tegenpartij, door twee Confuls naar eigen genoegen te hebben doen benoemen voor het volgende, jaar. Sergius galba, een van cmsar's Onderbevelhebbers, was voorbij gegaan : l. l e n t u l u s crus en c. marcellus, beiden zijne bitterfle vijanden, waren verkooren. Voor het tegenwoordige kon c^sar zich echter genoegzaam verlaten op zijne verbindnisfen met den eenen Conful en Gemeentsman , om veilig te kunnen wederkeeren naar de afgelegenfte deelen van zijn krijgsgewest (2). Daar hij evenwel vernomen had, dat zijne twee keurbenden, wel- (O Dio cass. L. XL. p. 150, 151. (2) Zie D. XVI. bl. 555XVII. deel. C vn. boek: X. hoofdst. [. voor C. 49. [. van R. 703. Brief van c.esar aan den Raad.  34 ROMEINSCHE VII. boek X. hoofdst. J. voor C. 49. J. van R, 703. Oesar's lchrar.derÈeid. welken men kwanswijs tot den Parthifchen krijg had opgeëischt, in Italië gehouden werden , vond hij goed , eenen brief te fchrijven aan den (Raad met het eenvouwdige verzoek: „ om hem tochgeene weldaaden , door het Volk hem gegeven, te ontnemen, of ten minden ook de overige Bevelhebbers hunne legers te doen verlaten." Dit verzoek , geheel in den geest van curio's bedrijf aangelegd, mogt een proefftuk van c«sar's doorfleepene fchranderheid heeten. Hetzelve ftelde hem zeiven geenzins bloot voor zijne tegenpartij, maar bragt den tegenftand van derzelver opperhoofd in het haatlijkfte licht, waarbij hij maar weinig waagde, wanneer de Raad hem bij zijn woord mogt gevat hebben , daar het hem toch vrij wat gemaklijker zou gevallen zijn , zijn oude krijgsvolk weder bij een te brengen, fchoon hij hetzelve al daadlijk had afgedankt , dan zijnen tegenpartijder, om nieuwe krijgsluiden op den been te krijgen (1). Deze brief van cesar bragt dan ook, naar CO Süexon. in cjës. c. 29.  geschiedenissen. 35 naar het fchijnt, den Raad op nieuw in de grootfte oneenigheid. Curio had deszelfs inhoud terftond aan het Volk bekend gemaakt, en openlijk verzekerd, dat' hij zijn uiterfte vermogen zou ten kosten leggen, dat toch het Gemeenebest van alle vrees ontheven wierd, waarvoor hem i eene algemeene toejuiching was ten deele ■ gevallen van de misleidde menigte, welke hem nogmaal met bloemen en kranzen cierde (i). Ondanks dezen nadeeligen indruk bij het volk, deed echter de Conful marcellus andermaal, naar het fchijnt, het voorftel in den Raad ter intrekking van cesar's gezag , alvoorens hij deszelfs befluit ten aanzien van pompejus afvorderde. Het gevolg van de^e afzonderlijke voorftelling was, dat de meerderheid voor de terugroeping van den eerften , doch tegen de ontzetting van dén laatften was: curio verzettede zich alzoo op nieuw tegen dit befluit, en vorderde van den Raad integendeel eene verklaaring op de onverd-elde vraag, of men wilde, dat zij beiden te gelijk hun krijgsbewind zouden ne* (i) Plut. in c&s. p 716. Q % VIL BOEK X. ÜOOFDSTó . voor C* 49 f. voor R, 703. Cu i< 10 >ehaalt de n-erhand a den Raads  36 ROMEINSCHE vir. boek X. hoofdst. J. voor C. 49J. van R, 703. nederleggen ; en nu verzetteden zich hier flechts twee en twintig ftemmen tegen, terwijl drie honderd en twintig leden van den Raad, zonder eenige tegenfpraak ^ uit inzicht van de algemeene rust tot het voorftel van den Gemeentsman toetraden. Deze wending bragt den Conful marcel lus tot den wanhoopigen ftap , om oogenbliklijk den Raad te fcheiden , met de ontzettende noodkreet tot de meerderheid : „ Gij wint het dan, en hebt caesar tot uwen Opperheer (1)!" en tevens zonder daadlijk het befluit op te maaken, tegen het welke zich de vrienden van pompejus onder de overige Gemeentsluiden terftond verzetteden (2). Men hoorde nu ipoedig , doch geheel ongegrond, een gerucht, als of ca sar ;r,ereed ftond , om met tien keurbenden bet Alpifche gebergte over te trekken. Hier van bediende zich de Canful martellus terftond, om den Raad weder bij een te roepen op den voorflag , om de CO Appian. alex. de bell. Civ. L, II. p.445, Plut. in pomp. p. 650. (O Caïs. de btil. Gall. L. VIII. c 52.  GESCHIEDENISSEN. 37 de twee keurbenden , die te Capua geïnkwartierd lagen , tegen ca sar te doen aanrukken. Curio beweerde daartegen, dat het ganfche gerucht trouwlooslijk verzonnen en verfpreid was; welke nieuwe tegenltand den Conful deed verklaaren: „ dat, daar men hem verhinderde, om op den naam des Raads voor het Gemeenebest te zorgen , hij zelf ten minften op eigen gezag voor het algemeene welzijn zorgen zou." Dit gezegd hebbende , begaf marcel lus zich, vergezeld van de nieuwbenoemde Confuls ter verfterking van zijn eigen gezag, naar de voorftad, alwaar zich pompejus in zijne thuinen ophield, en ftelde hem een zwaard ter hand , met deze woorden: „ wij bevelen u, het vaderland tegen ca sar te verdeedigen, en ftellen u de krijgsbenden in handen, die nu te Capua of elders in Italië zijn, en dien gij verder goed zult vinden in dienst te nemen!" Pompejus nam het zwaard aan, zonder te letten op den perzoon , door wien , of de wijze , hce hem hetzelve werd aangebooden, latende zich hier in, naar het fchijnt, verrasfchen door zijne eigene zucht ten burgerkrijg , C 3 fchoon VII. boek X. hoofdst. [. voor C 49\. van R. 703- Marcellusdraagt op eigen gezag aan pompejus de zorg voor het algemeene welzijn op.  VII. boek X. hoofdst. J. voor C 49 J. van R, 793- Curio verlaat Ro pteen voeg zich bij CfliiAR. (O Appian. alex. de heil. Civ. L.II,p.447, Plut. in pomp. p. 650, 651, 38 ROMEINSCHE fchoon hij dezelve ontveinzen wilde, door het hem eigene , maar nooit gemeende, woord : „ indien het dan niet anders zijn kan (1)!" Curio liet niet na, zodra hem dit bedrijf bekend wierd , in openbaare redevoeringen den noodlottigen toeftand van het Gemeenebest te bejammeren, pompejus, marcellus en de, aanftaande Confuls te befchuldigen „ en een rechtitreeksch verbod te vorderen tegen alle werving van krijgsvolk voor pompejus. Daar echter de tijd van zijn Gemeentsman^ fchap ten einde liep en zijne veiligheid tevens met zijn gezag fcheen te zullen eindigen binnen Rome , alwaar nu alles dat gewelddaadige aanzien had gekreegen, waartoe hij de zaaken ten behoeve van ca sar kunftiglijk had weten te drijven, verliet curio fpoedig de markt en begaf zich rechtftreeks naar het leger van caesar, die reeds met zijne dertiende keurbende te Ravenna, de uiterfte grensplaats van  GESCHIEDENISSEN. 39 van zijn krijgsgewest aan Italië , was gekomen (i). Cssar. ontving curio met al die onderfcheiding, welke niet de eerloosheid , maar de fchranderheid, zijner verraade rij in zijne oogen kon verdienen, echter volgde hij zijnen raad niet, om terftond zijne ganfche magt te doen bij een rukken en het uiterfte geweld tegen zijnen mededinger te beproeven. Qen fchijn van rechtvaardigheid en vredelievendheid vooral niet willende verliezen, zoo lang de Raad zelf door eigene befluiten hem daartoe nog niet fcheen te noodzaaken , verzuimde hij wel niets, om zich tot den burgerkrijg toe te rusten , maar fchreef tevens aan zijne vrienden te Rome brieven , waarin hij hun drong , om toch aan eene be vrediging te werken met zijne partijen, en wel in dier voegen , dat hij agt zijnei keurbenden zou afdanken , wanneer men hem flechts de beide Gallifche wingewesten, benevens Illijricum met twee keur ben (O Appian. al ex. de beü Civ L II. p 447 Dio cass. L. XL. p. 152. CiUS. de heil. Qall L. Viil. c. 55. C 4 VII. boek. X. HOOFDST. J. voor C. 49. J. van R. 703-  VIL boek X. hoofdst. J. voor C 49J. van R 703- M. 4nt0 nius, Gemeen ts> man. 1 4° ROMEINSCHE benden wilde laten behouden, tot dat hij zijn tweede Confulfchap van 's Volks gunst verworven zou hebben (1). Inmiddels was curio te Rome reeds vervangen door m. a n t o n 1 u s, die laatst als Penningmeester bij ca sar in Gallie had gediend , en wiens aanleg wij elders breedvoerig opgaven (2). Op den tiendien van Slachtmaand het Gemeentsmanfchap, waartoe hem de kunftenaarij en omkoping van c^esar's vrienden onder het volk hadden doen benoemen , aanvaard hebbende, deed hij terilond het voorftel: „ om de twee keurbenden , welke uit hoofde van den Parthifchen krijg naar Italië ontbooden waren, daadlijk aan m. bibulus, den Proconful van Syrië, te jenden ; om voords aan pompejus de magt te benemen, om krijgsvolk in dienst te nemen, en om eenen ieder te onthefLn ran de verplichting, om aan zijne opeischingen te gehoorzaamen (3). „ Op den »en en twintigften van Wintermaand hield ' hij ( i ) A ppian. a lex. de beli. Civ. L. II. p. 447. ( 3 ) Zie D. XVI. bl. 75 - 80. (3) Plut. in anton. p. 917, giS.  GESCHIEDENISSEN, 41 hij eene redevoering voor het Volk , welke eene opzedijke fchandrede was over het gedrag van pompejus, zinds zijn eerfte openlijke bedrijf tot dien tijd toe , vol van de bitterfte verwijten wegens willekeurige rechtsplegingen en fchrikvertooningen. Waarfchijnlijk bij die zelfde gelegenheid, las hij eenen dier brieven van ca sar voor aan deszelfs vrienden, waarin hij , onder anderen , zou verzekerd hebben, gereed te zijn: „ om zich nevens pompejus , na het afleggen van beider bewind , als ambtlooze burgers aan 'sVolks uitfpraak te onderwerpen, en deszelfs gunst te komen verzoeken (1)." Dit alles echter gefchiedde eeniglijk, om p 0 mp e jus gehaat te maaken bij de menigte, en ca sar in het gunstiglte licht te (lellen, zonder den minden toeleg, om de gewaande zucht ter bevrediging aar de zijde van den laatften te willen bevorderen, daar hij zich in eenen zoo haatlijken toon over den eerften uitliet, dal deze zich niet kon onthouden, teger ci- (1) Cic. ad /ittic L. VII. ep, 8. — Plut in pomp. p. C 5 VB. boek x. hoofdst. J. voor C. 49 J. van R. 703.  $1 romeinsche VIL BOEK x. hoofdst. J. voor C . 49J. van R 7C3Poogingen van ci cero ter bevrediging- cicero te zeggen , terwijl hij hem een affchrift dier redevoering vertoonde: ,, wat zou c/esar niet doen, wanneer hij eens het Gemeenebest meester werd, daar zijn armhartige en berooide Penningmeester zulk eene taal durft voeren (i)?" Cicero, uit zijn Proconfulfchap van Cilicie in het laatst van Slachtmaand nu terug gekomen zijnde in halte, had naamlijk meer dan één mondgefprek met pompejus , in de hoop van de gefchillen tusfchen hem en caesar bij te leggen, en alzoo den Staat te bevrijden van de onbereekenbaare rampen van den burgerkrijg , en zich zeiven van de heillooze keu* ze tusfchen partijen, aan welken hij zelf door zoo veele betrekkingen verbonden was. Op den tienden van Wintermaand Iprak hij met hem omtrend twee uuren lang. Pompejus fcheen verblijd over zijne terugkomst , bemoedigde hem , om naar den zegepraal te daan, beloofde hem daartoe zijnen dienst , maar raadde hem tevens , om uit den Raad te blijven, tot dat hem de zegepraal zou toegedaan zijn, op dat CO cic- attic. L. VII. ep. 8.  geschiedenissen. 43 dat hij geenen Gemeentsman door het uiten zijner gevoelens mogt ergeren; maar te gelijk verklaarde hij hem, dat "er aan geene hoop op eenige fchikking van zaaken zonder den burgerkrijg te denken was , gebruikende zelfs het bloot gebrek aan wederkeerige beleefdheid in ca sar ten bewijze van deszelfs vijandlijke oogmerken, zoodat cicero zich nu eeniglijk verliet op het vertrouwen, dat ca sar zelf niet dwaas genoeg zou zijn , gelijk hij het noemde , om alles zonder reden in de waagfchaal te ftellen , daar zijne ei gene vijanden hem reeds een tweede Con< fulfchap hadden toegelegd (i). — P o m pejus echter, den duurzaamen toeleg van cicero duidiijk bemerkt hebbende, orr aan eene bevrediging der partijen te denken, begeerde nog één mondgefprek, eei hij binnen Rome kwam , met geen ande; oogmerk, dan om hem het ijdele omwer] daartoe uit het hoofd te brengen, al kon hetzelve enkel ftrekken, om dei ijver van cicero's vrienden in den Raai te verkoelen. Hij bragt met hem eenei gan (i) Cic. ad attic. L. VII. ep. 4. VII. SOEK x. hoofdst. J. voor C« 4SJ. van R. 7°3' ( s 1 1 1  44 ROMEINSCHE VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 49J. van R. 703. ] 1 3 ] f a c \ V n d P z d ganfchen namiddag te FormU door, en beweerde ftellig: „ dat 'er geene andere, dan eene trouwlooze en gevaarlijke, bevrediging kon plaats hebben, wijl ca sar toch, fchoon hij zijne krijgsmagt afdankte , zodra hij Conful was , den ganfchen Staat zou beroeren, en hij betuigde , geene de minde zwaarigheid te maaken, wanneer -*sar dwaas genoeg mogt zijn , om jewelddaadig aan te rukken, wel wetende, vat ftaat hij maaken kon op zijn eigene ceurbenden, en op alle de overige benden 'an het Gemeenebest, zijnde het bij deze ;elegenheid, dat pompejus aan cicero iet affchrift vertoonde der ondragelijke chandrede van antonius, zoodat het nu an cicero voorkwam, dat pompejus en vrede zoo weinig verlangde, dat hij eeleer denzei ven vreesde (1). „ Nogthands rilde cicero alle hoop op bevrediging iet opge/.n, noch van alle pooging aartoe afzien. Hoe meer hij op de beide artijen lettede, hoe meer hij de noodtaklijkheid eener fchikking inzag. De welenkenden in den Raad waren onderling verCO Cic. ad ktiic. L. VII. ep, 8. /  GESCHIEDENISSEN. 45 verdeeld ; zommigen wantrouwden p o mpejus; allen waren tot maatregelen van geweld gereed, en zoo verbitterd op hunne tegenpartij , dat hunne overwinning de fchriklijkde daatkundige vervolging dreig- J de. Cicero veroordeelde de zaak van ca sar, maar achtede thands den onbil'lijkden vrede heilzaamer, dan den rechtvaardigden krijg. „ Het ware beter geweest, aan cssar zoo veel magt niet te hebben gegeven, dan hem nu te willen tegendaan; en veel te laat, om zich thands te willen wapenen tegen eenen aanvaller, dien men zelf tien jaaren lang in de wapenen had gehouden." In dezer voege dacht cicero , toen hij tegen den vierden van Louwmaand des volgenden jaars te Rome kwam (i). Op den eerden van Louwmaand, den dag der ambtaanvaarding van de Confuls C. claudius marcellus en l. len- tulus crus, kwam curio met eenen brief van ca sar in den Raad , dien hij in drie dagen van Ravenna tot Rome had (i) Cic ad attjc. L.VI1. ep. $,$,6,7,14. VII. boek. X. hoofdst. , voor C 49. , van R. 703. f. voor C. 48. . van R. 704- 2. claud1. js marcel. lus en l, LENTULUS crus Cosf.  VII. BOEK X. hoofdst. J. voor C. 48- „ J. van R. 704. Tweede brief van caesar aan den Raad. 1 ] 1 3 1 46 romeinsche had overgebragt (1), Hij had denzei ven niet eerder willen overgeven aan de Confuls , op dat zij hem niet mogten agterhouden, en nu zelfs kostede het hem veel werks, om dien openlijk te doen voorlezen. De Gemeentsluiden q. cassius longinüs en m. antonius behoefden al hun gezag, om dit door te dringen. Schoon dezelve , naar c je s a r's eigen oordeel , de gemaatigdfte vorderingen in» hield (2) , wekte deszelfs flot echter de ilgenieene verontwaardiging. „ Na eene optelling zijner veeljaarige dienden aan het Gremeenebest , en eene zelfsverfchooning wegens alle aantijgingen , verklaarde c je>ar zich nu nog wel gereed , om zijn eger te verlaten, wanneer pompejus iet zelfde deed , doch voegde 'er de verlek ering bij , dat hij zich niet weerloos lan de kwaadaardigheid zijner vijanden zou aten overgeven , maar 'er , in zulk een ge- (O Z-'e de kaart van Italië agter D. III. alvaar die afftand in eenen recnten lijn over de zesj'g uuren gaans groot is. (-2) Cms. de belk Civ. L. I. c. g.  geschiedenissen. 4? geval, dapper bij zou zijn, om den Staat zoo wel , als zich zeiven, tegen allen geweld te befchermen (i)." Dit flot noemde men eene vrij duidlijke oorlogsverklaa- J' ring. Lentulus vond niet goed, denj voorflag of den eisch van ca sar. zeiven in omvraag te brengen , maar deed een algemeen voorftel over de belangen van den Staat. Hij verzekerde, den Raad en het Gemeenebest getrouw te zullen bijHaan , wanneer elk voor zijn gevoelen rondborstig en manmoedig uitkwam: doch, bij aldien men casAR ontzag en zijne gunst in het oog hield, gelijk dit te vooren was gefchied , dan zou hij zich zeiven weten raad te fchaffen , zonder zich aan hun gezag te bekreunen , daar toch casAR's gunst en vriendfchap voor hem alleen niet geflooten zoude zijn (2). SctCO ApPIAN. alex. de bell. Civ. L. II. p. 44T, 448. Dio cass. L. XLI. p. 153. C2) CjES. in bell. Civ. L. L c. ï, Hït was waar, 't welk lentulus zeide , want caesar fpaarde niets, om hem om te kopen, zelfs toen de burgerkrijg reeds in volle vlam was uitgebarsten: en lentulu's zelf was, bij den bedorven ftaat VIL boek X. 100fdst. voor C. 48. 1 van R. 704.  4-8 ROMEINSCHE VIL BOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. . J. van R 704. Scipio, de fchoonvader vsn pompejus,1 verzekerde na hem : „dat pompejus vast beflooten had, het Gemeenebest niet te verlaten , indien de Raad hem wilde »volgen ; maar dat dezelve , nu traag en flaauw in zijne befluiten zijnde , hem naderhand te vergeefsch te hulp zou roepen." De nabijheid van pompejus deed deze woorden als uit zijnen eigen mond gefprooken voorkomen : anderen echter fpraken in veel gematigder toon. M. marcellus meende : ,, dat men geen algemeen voorftel over de belangen des lands moest doen , voor dat geheel Italië te wapen geroepen en de vereischte krijgsbenden op den been gebragt waren , opdat men alzoo vrije en veilige raadsbefluiten zou kunnen nemen." M. calidius oordeelde: „ dat pompejus naar zijn krijgsgewest behoorde te vertrekken , om aan cssar alle vrees te be- ftaat zijner geldmiddelen, geeszins onomkoopbaar, alleen aarfelde hij , om eenen prijs te ftellen op zijnen dienst , en bleef bij zijne partij , omdat hij zich van haaren zegepraal verzekerd hield. — Vell. paterc. L. II. c. 51.  GESCHIEDENISSEN. 49 benemen, als of men pompejus en de twee keurbenden , welke men hem ontnomen had , tegen hem zeiven bij Rome hield." M. ccelius rufus voegde zich bij calidius: maar allen werden zij hevig doorgehaald van lentulus, die inzonderheid ftellig verklaarde :„ het gevoe len van calidius niet te willen voordragen." M. marcellus door 's Cotifuls heftfgen toon verfchrikt, trok zelf zijne woorden in (i). Cato beweerde: „ dat men nu zou zien gebeuren, het geen hij reeds lang voorzegd en voorfpeld had, dat caesar zelf naamlijk veel geduchter voor Rome was, dan alle de Britten en Germaners, en eerlang al de magt, welke men hem roekloos in handen had gelaten , zou keeren tegen het Gemeenebest (2)." De meerderheid der Raadsleden, door het eene en andere onthutst, maar boven al getroffen door den dreigenden blik der vrienden van pompejus, gingen, fchoon onwillig en gedwongen, tot het gevoelen van (O Cje%. de bell. Civ. L. I. c, I, 2. Ca) Plut. in cat. p. 784. XVII. DEEL, D VII. boek» X. hoofdst. |. voor C. 48. [. van R. 704. Raadsbe. luit tegen :iESAR.  VII. BOEK. X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. Van R, 704. ] 1 1 ] 5° ROMEINSCHE van scipio over: „ om, naamlijk, caesar binnen eenen bepaalden tijd het leger te doen afdanken, en hem anders voor vijand van het Gemeenebest te verklaaren." De Gemeentsluiden antonius en cassius verzetteden zich terftond tegen de bekrachtiging van dit befluit: doch men betwistede hun dit gebruik van hun recht , waaruit een nieuw gefchil ontftond , waar bij elk algemeener toejuiching vond, naar gelang hij zich heftiger tegen ces ar liet hooren. De oneenigleden duurden voord tot in den avond, ;n deeden de vergadering zonder een wet:ig opgemaakt befluit fcheiden. Pompefus riep dien zelfden avond nog zijne vrienden uit den Raad tot zich , prees de loutften hunner, vuurde de overigen aan , ;n zettede ze allen alzoo voor het vervolg op. Eene menigte van oude krijgsuiden, die in vroegere jaaren onder hem rediend hadden, kwamen, op hoop van oon en bevordering, bij hem; ook veele Onderbevelhebbers uit de twee keurjenden , die uit Gallie gekomen waren, ieten zich, op zijne noodiging , bij hem vin«  geschiedenissen. 5* vinden ; de geheele ftad geraakte vol krijgsvolk (i). Tot aan den zevenden van Louwmaand was geheel Rome in opfchudding; de hevigfte twist duurde tot dien tijd voord in den Raad, en de vrijheid van openlijk te gevoelen werd meer en meer door de bedreigingen van anders denkenden belem merd. De Cenfor l. piso en de Prtetor l. Roscius, de eerfte cjesar's fchoonvader, de laatfte een zijner voormaalige Onderbevelhebbers , booden zich vruchtloos aan , om hem over zijnen brief te gaan onderhouden , verzekerende, binnen zes (i) CiES. de bell Civ. L. I. c. 2, 3. Wijl het getuigenis van casah zeiven in deze zaak verdacht is, komt het ons goed, dat cicero zelf verfcheidene wenken gegeten heeft van de heftigheid der partij van pompejus. {ad att. L. VII. ep. 5, 6.) Hij zelf fchreef: ,,dat fchier elk, nevens hem, voor eene fchikkingwas en liever ailes wilde toegeven, dan tot de wapenen komen, doch dat hij zelf uiterlijk met pompfjus zou overeenftemmen, en dat niet uit laagheid van geest , maar omdat ook dit de rampzalige ftaat van zaaken vorderde, en het l em veel minder, dan alle overigen zou voegen , in zulke groote zaaken oneens met pompe jus te zijn." D » VII. boek X. hoofpst. (. voor G. 48. j. van R» 704. Nood befluit in den Rsad genomen.  VIT. BOEK X. HOOFDST» J. voor C. 48. J. van R. 704. : < 1 t i 5a ROMEINSCHE , zes dagen terug te zullen zijn, Anderen wilden hem den wil des Raads door een Gezantfchap doen bekend maaken; ook dit werd verworpen. Scipio, lentulus en cato verzetteden zich tegen alle verdere bemiddeling met eenen dreigenden Bevelhebber. De Gemeentsluiden beproefden vruchtloos hun uiterfle gezag, om beflisfchende maatregelen tot den geduchten burgerkrijg te fluiten (1) : marcellus en lentulus raadden hun, jich te verwijderen, om hunne geheiligde Derzoonen in geen gevaar te brengen. \ntonius fchreeuwde hier bij over een laadlijk geweld , het welk zelfs s ijl la liet gepleegd had , en verliet den Raad >nder de fcbriklijkfte voorfpelling van den mrgerkrijg en alle deszelfs ijslijkheden (2). EindCO Cjes. de bell. Civ. L. I. c. 4, 5. C2) Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p. 48. Dio cass. L. XLI. p. 153. Cicero ühreef wel aan tiro , dat aan antonius en assius geen geweld gefchied was;, maar, het > niet duidlijk , of hij gemeend hebbe bij deszelfs ertrek uit Rome naar ces ar,-dan wel bij hun rerlaten van den Raad, en, in allen geval,was hun >ok geen ander daadlijk geweld gefchied, dan dat mea  GESCHIEDENISSEN. 53 Eindlijk kwam men tot het noodbefluit, het welk alleen in de wanhoopigfte gefteldnis van zaaken genomen werd: „ dat, naamlijk, de Confuls, Prators, Gemeentsluiden en Proconfuh , die in de nabijheid der ftad waren , zouden toezien , dat het Gemeenebest geen nadeel leed." Met het nemen van dit Raadsbefluit, was de zegepraal van den aanhang van' pompejus in Rome befiischt. Dezelve had treurgewaad gedragen, zoo lang de tegenftand der Gemeentsluiden wederhou» den' had , dat c m s a r voor vijand des vaderlands wierd verklaard: nu in tegendeel was reeds eene gewapende bende opgekomen , om het Raadhuis te bezetten , en dreigde men den anders denkenden vervolging en moord. Antonius en cassius ontvluchteden Rome dien zelfden nacht nog , als flaaven vermomd, en met een gehuurd rijdtuig. Zij begaven zich regelrecht naar Ariminum, en werden men zich aan hunne tegenkanting niet bekreund, (C/es. de bell. Civ. L. I. c. 5.) maar hun geraaden had, om het raadhuis te verlaten. — Cic. at Famil. L. XVI. ep. ii. D 3 VIT. BOEK X. HOOFDST. . voor C 48. [. van R. 704. De aanlang van 'OMPEJUS ieeft de > /erhand.  VII. boek. X. hoofdst. J. voor C. 4.3. J. van R 704 Maatregelen Vijn geweld tegen g/esar, ] ^ \ ( i c I l 54 ROMEINSCHE den fpoedig gevolgd door curio en cojlius (1). De volgende dagen werd de Raad gehouden buiten de ftad , en nu bevestigde pompejus volkomen, hetwelk scipio. te vooren in zijnen zin gezegd had. „ Hij prees den moed en de ftandvasdgheid van den Raad , en maakte denzei ven bekend met zijne krijgsmagt; hij verzekerde, tien keurbenden in de wapenen te hebben , en zeker te weten, dat het heir van caesar misnoegd was, en niet te bewegen zou zijn , om hem te verdeedigen , of langer zijn geleide te volgen." Men deed nu het voorftel: „ om geheel Italië op den 3een te brengen, faustus sijlla als Proprator naar Mauritanië te zenden, Coning ju ba voor bondgenoot en vriend ran Rome te verklaaren , en pompejus ut 's lands fchatkist tot het voeren van len krijg in ftaat te ftellen." Het eerfte n laatfte echter werd alleen beflooten: e Conful marcel lus verzettede zich teCO Cjes. de bell. Civ. L. I. e. 5. Dro cass. " XLI, p. 153. Appian. alex. de bell. Civ. . II. p. 448. Plut. in c r tï !t 1- :s n 1- P«  53 romeinsche VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 40. J. van R. 704. Overtogt van c/esar. over de Rubico. i 1 2 t < c h k z: b Zi welken nood nu zelfs geene fchaduw was; en over zijne verwachting, dat krijgsluiden, die negen gelukkige veldtogten volbragt, geheel Gallie en Germanie beteugeld en zoo veele fchitterende voordeden behaald hadden , geenzins hunnen Veldheer zouden overlaten aan de vijanden zijner eer en achting." Een algemeen gejuich gaf hem de volkomenfte verzekering : „ dat elk hunner gereed was, om iet ongelijk van den Veldheer en de jemeentsluiden te wreeken CO'" De ganfche magt, welke ca sar nu )ij zich had , beftond Hechts uit vijf duiend voetknechten en drie honderd miers, en met dezen ondernam hij, Rome, f wel, gelijk livius het noemde (2), e geheele waereld , welke zij na genoeg eheerschte , voor zoo ver die toen beend was , te veroveren. In plaats van jne keurbenden , welken hij opontboden id , in te wachten , befloot hij terftond 'riminum, de eerfte ftad buiten de gren;n van zijn krijgsgewest gelegen , te verCO C«s. de bell. Civ. L. I. c. 7. C2) Liv. ap. obos. L. VI. c. 15.  GESCHIEDENIS 3EN. 59 verrasfchen. De uitvoering van dit ont werp vorderde echter een diep geheim. Hij liet alzoo zijne tien Cohorten onder bevel van den jongen hortensius, den zoon van den vermaarden Redenaar, in ftilte optrekken, bleef zelf in de ftad, woonde 'er eene tooneelvertooning bij, bezichtig, de het ontwerp tot eene zwaardvechtersfchool, welke hij 'er wilde aai leggen, en was, naar gewoonte , bij de talrijke gasten aan zijn avondmaal tegenwoordig ; hij verliet dezelven echter tegen den nacht, onder voorwendzel van *ongefteldheid , er kwam ongemerkt uit Ravenna. Slecht, eenige weinigen zijner vrienden waren verwittigd van zijnen toeleg , en gelast, on hem te paard, langs onderfcheidene we gen , te volgen ; h j zelf nam de muil ezels, dien hij bij een molen vond, fpan de ze voor een gemeen rijdtuig, en doeg 'er eenen zijdweg mede in , waarop hij door den donker, eenigen tijd omdwaalde Met het aanbreken van den dag vond hi iemand, die hem den weg wees, en lang: een fmal voetpad bij zijne Cohorten bragt welke reeds nabij de Rubico waren ge naderd, een kleene rivier * , die juist de grens vil. BOS K X. HOOFDST. I. voor G. 4g J. van R. 704. 1 [ ♦Thands Pisciatelk.  VII. BO BE X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R. 704. 60 ROMEINSCHE grensfcheiding uitmaakte van zijn krijgsgewest, zoodat hij dezelve niet kon overtrekken , zonder zich fchuldig te maaken aan de wet en voor vijand des vaderlands te verklaaren (1). Schoon c/ESAR nu niet voor het eerst beflooten had , om Rome zelve door geweld van wapenen aan zich te onderwerpen , en hem alle de verfchrikkingen en vervloekingen van den burgerkrijg nu niet voor het eerst in de gedachten konde komen ; nu echter moest de beflisfchende ftap gedaan worden, die hem, wat ook zijne Cohorten in het algemeen gezegd hadden op zijne aanfpraak te Ravenna, onzeker liet van den geest zijner overige keurbenden. Geheel wac anders toch was het voor de krijgsluiden , den roem en hee voordeel zijner veldteekenen te vol- (1) Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p. 449. Plut. in cje$. p. 723. Suet. in ces. c 31. — CiÉSAR zelf gevtaagt van alle deze bij. aonderheden geen enkeld woord in zijne gedenkfchriften: echter oordeelen wij, dat zijn ftilzwijgen in zijne eigene zaak hier niet wel kan bellis, fchen tegen het gezag van de aangehaalde Schrijvers.  GESCHIEDENISSEN. €ï volgen tegen vreemde volkeren , dan het zwaard te trekken tegen eigene medeburgers , en heiligfchennis met broedermoord te paaren. Alle deze gedachten, waar tegen in bedaarder oogenblikken weder andere redenen konden gelden , beftormden in dit tijdflip cssar's geest, en deeden hem eenigen tijd aarzelen aan den oever der beflisfchende rivier. „ Nog kunnen wij terug , zeide hij tegen zijnen vriend asinius pollio, — maar dat bruggetjen over moet het zwaard alles beflisfchen." En nu, even als een wanhoopige, die de oogen fluit en het gelaat bedekt, om den afgrond niet te zien, waarin hij zich nederftort , in geweldige drift hetzelve overijlende , riep hij de zij' den toe: „ de teerling is geworpen (i)!T Dé Cl) Appian. alex. de bell. Civ. Li II. F 449. Plut. in ces. p. 723. Suet. in cabs c. 31. Plutarchus voegt hier nog bij: ,, da men vertelde, dat cssak des nachts voor zijnei ovettogt over den Rubico zou gedroomd hebben zijne moeder bekend te hebben." Suetoniu verhaalt ftellig: 'Ü dat het krijgsvolk van cssar voor den Rubico flaande , onverwacht eenen ma van groote géfïalte en fchoone gedaante in het 00, • ' v * ■s kreeg VII. boek X. hoofdst. [. voor C, *8. |. van R; 704. é i 1 ! » i t 5  romeinsche vrï. BOEK X. HOOFDST. J. VO'T C. 48 J. van R. 704. Vcrrasfchin? van Ariminum. i De Rubico overgetrokken zijnde, rukte cïsar nu met allen fpoed tot Ariminum voord , en maakte zich terftond van deze ftad meester (1). Hij vond hier antonius en cassius , zoo als zij in het flaav-engewaad Rome ontvlucht waren , en maakte daarvan terftond gebruik, om zich, door deze hunne vertooning aan het krijgsvolk , zoo veel te fterker van deszelfs geestkreeg, die op eene rietfluit fpeelde; dat veele folfoaten en ook eenige hoornblazers naar hem toegingen ; en dat hij, eenen der laatften den hoorn lit de hand nemende , terftond de rivier overging mder het blazen van den aanval; welk zonderling /eri:-hijnzel cs.ir zelf zou gevolgd hebben, den >verigen luidkeels toeroepende: „ laat ons gaan, vaar ons der Goden voorbeduiding en der vijanlen kwaadaardigheid roept : de teerling is geworien! " fsuET. in ces. c 32.) Schoon wij 'er geene !e minfte onwaarfchijnlijkheid in zouden vinden, dat jesar zulk eene avontuur te vooren had beïgd, om het bijgeloof des krijgsvolks gerust te lellen, en wij in gevallen van zoo openbaare beendheid niet ligt aan volflagene veraichting een. :en, hebben wij echter dit verhaal, niet willen ioeken, wijl 'er elders geen gewag van wordt ;evonden. O , CiEs. de bell. Civ. L. j c. 8. Appiaw. lï.ex. de bell. Civ. L. II. p. 449.  , GESCHIEDENISSEN. Og geestdrift tegen pompejus te verzekeren. Curio ftond hem hier in gereedlijk ten dienst met zijne welfprekendheid, welke den toeftand van Rome in den rampzaligften ftaat voorftelde. Caesar zelf fcheurde daarbij weenende het kleed van zijne borst , en bezwoer zijn krijgsvolk op nieuw, het vaderland te redden van het geweld der volksvertreders. De bewegingen, welken hij bij deze aanfpraak maakte met zijne linker hand, en het eenmaal weder aanfteken van zijnen ring aan den vinger, bragt de foldaaten , die op het laatst weinig verftonden van zijne woorden, in den waan, dat hij hun allen . den Ridderftand toezegde, en deze ver< beelding zoo wel, als de indruk dezei ganfche vertooning, maakte hun op nieuw volijverig, om zijn geleide te volgen (i) D« (l) Suet. in cms. c. 33, Lücan. Pharf L. I. v. 273. Ook deze bijzonderheden wordei door de overige Schrijvers niet vermeld: en zou echter c & s a r geen gebruik gemaakt hebben van de gelegenheid, welke hem de zoo fchandlijke vlucht der Gemeentsluiden gaf bij een zoo zinlijk volk, het welk altijd door uiterlijke zinvertooningen tot omwentelingen aangefpoord werd , en het welk noj VIL BOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R» 704. 1  ROMEINSCHE VII. BOEK X. SOOFOST. J. voor C. 48. J. van R. 704. Rome door den aanhangvan POMPEJUS in den eerften fchrik verlaten. ■ 1 « 1 » i De tijding van de verrasfehing en beJ zetting van Ariminum deed te Rome die uitwerking, welke caesar 'er van verwacht had. Het gerucht vergrootede alles; de fchrik kon het waare niet ontdekken van het valfche, maar overdreef zelfs het overdreevene nog ; de landbewooners uit deze ganfche ftreek van Italië waren gevlucht; men zag c & s a r reeds aanrukken met zijn ganfche heir en gevolgd door de geheele krijgsmagt van Germanie en Gallie; geen brennus noch teuroMARus hadden ooit grooteren fchrik ten tijde van camillus en marius verfpreid ; raadloos , hooploos, weerloos fcheen alles in eenen oogeublik verboren, riet was geenzins de menigte alleen , op yelke de fchrik dien invloed had; ook de leien van den Raad deelden in de algemeene bedwelming; ja pompejus zelf vergat lijnen ouden moed en grijze ervarenis in len tegenwoordigen toefland , of werd, wanneer hij aan beiden dacht, buiten ftaat log altijd voor eene huivering tegen burgerbloed vatbaar bleef?— Wij hebben dezelve ten minfien liet willen agterhouden.  geschiedenissen. 6*5 ftaat gefield tot goed beleid door de veelvuldige klagten , waarfchuwingen, verwijten. Hier bragt men hem het voorleedéne te binnen, het welk onherftelbaar was; daar deed men hem aan den verachten raad der beste luiden denken , dat c msar/s vriendfchap hem- en het vaderland bederven zou. Nu had men berouw van C/esar's voorflagen niet te hebben aangenomen ; dan vroeg men pompejus, hoe hij toch zulk eenen krijgsman met zulk een heir had durven uitdaagen, daar hij zelf zoo fchandlijk buiten ftaac was. „ Welke benden hebt gij toch?" vroeg hem l. volcatius tullus 4, de twee keurbenden , antwoordde hij welken cjesar heeft gezonden;" en naar zijne gedachten, kon men uit d< nieuwe werving reeds wel vijf anderei zamenftellen. „ Gij hebt ons dan bedroe gen, pompejus, toen gij ons in de Raad verzekerde, tien keurbenden klas te hebben:" riep toen tullus uit waarbij favonius nog de ondragelijk fchimptaal voegde: „ trap nu maar o den grond, dat 'er toch krijgsvolk kome! Cato zelf kon zich niet onthouden, vs XVÏI. deel. E fat vit. BOEK X. HOOFDST. )„ voor Co. 48. {, van R(> 704. » i ti r s e P »» n H  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R, 704. Pompejus met bet oppergezagtegen cje. sar bekleedt i ( 6& ROMEINSCHE 1 hem te binnen te brengen ? hoe dikwijls hij hem voor de heillooze vriendfchap van ca sar had gewaarfchuwd, doch kreeg van pompejus ten andwoord: „ dat cato het zeker van hem won in vooruitzicht, maar hij in vriendlijkheid (1)." Het minfte onderzoek zou nu wel fpoedig beweezen hebben , dat het dwaasheid was, de zaak van den Raad hooploos te befchouwen tegen eenen muiter, in wien het veeleer dolheid kon fchijnen, zijne onderneming met zoo kleene magt te waagen: maar de verflagenheid, welke den geheelen Raad beheerschte, liet denzelven het nemen van geene andere maatregelen toe, dan die deze ingebeelde hooploosheid openlijk ten toon fielden. Volcatius i-ullus fprak van onderhandelaars aan sar te zenden : maar cato verwierp die onderhandeling met eenen geweldenaar , en , hoe groot een tegenftander leeds van alle onmaatige magtvergrooting van (1) Plut. in pomp. p. 651. Id. in cat. p. f84. Id. in c/es. p. 724. Appiak. alex. de teil. Civ. L. II. p. 450. Cic, ad at tic. L. VII. 'P- 15.  geschiedenissen. 6? van bijzondere perzoonen, deed hij veel liever het voorftel, om aan pompejus de ganfche magt van het Gemeenebest in handen te ftellen , openlijk beweerende: ^ „ dat zij, die het grootfte kwaad konden] doen, ook het grootfte kwaad konden keeren." Zijn voorftel werd gevolgd, pompejus met het oppergezag bekleed, en het Gemeenebest door een Raadsbelluit in eenen ftaat van oproer * verklaard, door welke noodkreet elke burger te wapen werd geroepen (i). Het eerfte gebruik, hetwelk pompejus van zijn Noodbevelhebberfchap maakte, was Rome te verlaten en alle de Raadsheeren te gelasten, het zelfde te doen en hem te volgen, beweerende, dat het Gemeenebest binnen de muuren der ftad niet was beflooten , en eenen ieder open* lijk voor vijand des vaderlands verklaarende , die binnen Rome bleef. Het voorbeeld van the mist ocles , die Athe. tien had doen verlaten, op de aannadering tan het Perfifchs heir, overwon bij vee- len (i) Plut. in pomp. p. 651. Id. in Cht. p? 784. Dio cass. L. XLI. p. 153. E 2 VII. boek X. HOOFDST. . voor C 48. . van R. 704. *Tumul- tus. Rome op jevel van POMPEJUS verlaten.  tS3 ROMEINSCHE VII. SOEK. X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van 8, 704. len den afkeer van dezen maatregel; bij anderen heerschte een blind vertrouwen op het beleid van hem, die zinds zoo lang den bijnaam van den Grooten droeg, en wiens bedoeling tegen ca sar niemand kon verdenken ; bij allen echter had de treurigfte aandoening plaats op het denkbeeld , van Rome over te laten aan den eer/ten aanval eenes wraakgierigen geweldenaars CO- De Confuls zelve verlieten Rome, zonder eenig voorafgaand offerwerk, het welk voorheen nimmer was gebeurd; de Raadsheeren bleeven raadloos en in ftomme verflagenheid vernachten op het Raadhuis, en volgden de Confuls eerst met het aanbreken van den dag; zij alleen , die zich onzijdig hielden , of aan ca sar waren toegedaan, bleeven terug, met Hechts eenige weinigen, gelijk men meent, van de andere partije. De voorgang van den Raad werd nu terftond gevolgd door de burgerij, welke Rome gedeeltlijk verliet als eene vijandlijke plaats, terwijl ftraaten en wegen met gejam* CO Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p, 45a Cic. ad attic, l. VII. ep. h.  GESCHIEDENISSEN. 69 jammer en gedrang gevuld werden. Hier haasrede men zich, door doodfchen fchrik gedreeven; daar kon men niet fcheiden van het geen men agterliec; het vertrekken en het agterblijven fcheen elk in dezen oogenblik nu even vreeslijk j zij, die met hun ganfche gezin de ftad verlieten, wanhoopten , om haar immer weder te zien; anderen, die hunne waardfte panden agterlieten, fidderden voor het geweld , hei welk denzelven dreigde; terwijl het laagfte gemeen, de ftad reeds raad- en wcer-loos voor den overwinnaar overgelaten achten de, en aan de dagen van marius ge dachtig , van moord en brand en plunde ring gewaagde , waarvoor elk zoo vee te meer beefde, wanneer men aan d Germaanfche en Gallifche benden dacht welken c m s a r zou aanvoeren (i). „ Wi gij u het tafereel voorftellen van die tijd? — fchreef seneca, — zie da aan den eenen kant de menigte en al b lai (i) Dio cass. L. XLI. P. 155-157. A pian. alex. de bell. Civ. L, II. p. 450. Plu in cass. p. 724' Id; in P0MP' P' 6su LüC* Pharf. L. I. v. 239 fiit- E3 vu. boek X. hoofdst. [. voor C. 48. n J. van R. 704. I > t tl n ;t g pr. n.  VII. Boek x. hoofdst. J. voor C. 48. J. van R. 704. 1 ] j 2 C 7° romeinsche laag gemeen het welk naar nieuwigheden haakt; aan de andere zijde de voornaamfte luiden en den Ridderfïand, en al wat in den burgerftaat deftig en eerwaardig is; Hechts twee liaan tusfchen beiden, het Gemeenebest en cato (i>" Hij volgde pompejus mede, zonder deszelfs zaak beter te keuren, dan die van ca sar, maar alleen , om dat deszelfs belangen thands vereenigd waren met die van den Staat , en ontveinsde zelf zoo weinig zijnen diepen rouw over dezen vernederenden nood van het Gemeenebest, dat hij, /an dien dag af, zich het hoofdhair en Jen baard liet groeijen , en geene krans wilde opzetten, welke men gewoon was lan maaltijden te dragen , zonder vervol;ends ooit zijne treurigheid en rouw over 3e rampen zijnes vaderlands te maatigen, iet zij de overwinning zijne gekoozene' jartij begunstigde of niet (2). Het.bijgeloof kon in zulken tijd niet onder opmerking van veele voorteekenen Ier fchriklijkfte plaagen zijn, en het S/ï- (1) Senkc. epïst. 104. (a) Plut. in cat. p. 785.  GESCHIEDENISSEN. 7» hijllijnfche guichelwerk bragt niet dan algemeene onheilfpellingen voord. De dood van per per na in den ouderdom van agt en negentig jaaren , die hem alle de ! Raadsheeren van den tijd zijnes Conful-] fchaps hadden doen overleeven, terwijl 'er Hechts zeven overig waren van de lijst, welke hij als Cenjor had vernieuwd, was onder zulke voorteekenen, in het oog des bijgeloofs, een zeker bewijs van den geheelen ftaatkundigen dood des ganfchen Romeinfchan Raads (i). Rome verlatende, begaf pompejus zich naar Campanie, alwaar de twee keurbenden lagen, die onder c*sar gediend hadden. Hij vertrouwde dezelven echter niet genoeg , om 'er zich terftond geheel op te verlaten, maar vleidde zich , dat zijn naam alleen , thands met het gezag van den ganfchen Staat bekleed, hen fpoedig nieuwe benden uit Italië zou op leveren, en alzoo in ftaat ftellen, om der voordgang van c ze sar fpoedig te fluiten of (i) jul. obseq. c. I25« Pt-in. L. XVII. c 5, L. VII. c. 48. Val. mix, L. VIII. c. 13 ex. 4. — Zie zijn Confulfchap D. XII. bl. 383. E 4 VII. BOEK X. HOOFDSTJ . voor C* 48. . van R. 704. Krijgsbeleid van pompejus. 1 1  VII. SOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. h van E, • 704. I \ V i 1 \ . 1 Y'% ROMEINSCHE of, indien zijne verwachting hiervan ni&t fpoedig genoeg vervuld werd, meende hij Hechts Italië zelve te moeten verlaten , om uit de Oosterfche wingewesten, alwaar zijn naam het meest werd geëerbiedigd, eene krijgsmagt zamen te trekken , groot genoeg, om Rome aan zijnen medinger te ontweldigen. Hij verborg echter dit laatfte oogmerk zorgvuldig, om zich niet te doen mistrouwen, en nam zoo veel krijgsvolk in; dienst, als hem Hechts mogelijk was; voords verdeelde hij de bijzondere gewesten van Italië onder de voornaamfte Raa'dsheeren , ten einde dezelven in behoorlijken Haat van tegenweer te brengen. Pok cicero, die nu onlangs als Veldheer uit Cilicie met de aanfpraak op eenen zegepraal was terug gekeerd , werd niet voorbijgegaan bij deze krijgsbeftelling ; hem werd Capua en het opzicht van de seekust tot aan Formia aanbevolen. Hij vilde zich geene zwaarer post laten opIragen , gelijk hij zelf aan zijnen tiro chreef, omdat hij nog niet afzag van ijne hoop op bevrediging en pooging tot >emiddeling: doch hij ontdeed zich al mede an die post, zodra hij zag , dat deze  geschiedenissen. 73 ganfche ftreek zonder eenige verdeediging was , en Capua zonder eene fterke bezetting niet kon behouden worden (i), gaarne zulks, gelijk wij uit zijnen brief aan atticus zien, te baat nemende, om toch zoo veel mogelijk tusfchen c .sisar en pompejus in zijn geheel te blijven (s> Lentulus spinther, p. attius varus, domitius ahenobarbus, wijdden zich der zaake van pompejus met meer onverdeelden ijver, maar met geen beteren uitflag, toe. Lentulus vattede te Asculum post in het Piceen. fche land met tien Cohorten, terwijl do mitius bezit nam van Corfinium, eene fterke ftad aan den voet van het Apen nijnfche gebergte , met oogmerk om 'e: cesar op te houden , tot dat pompe jus zelf hem tegentrok. Te Capua, welke ftad altijd de kweekfchoo der zwaardvechters was geweest voor di fchouwfpelen van Rome, had ook c^esai zijne fchool, welke fteeds voorzien wa va (i) Cic. ad Famil. L. XVI. ep. n, 12. (a) Cie. ad attic. L. VII. ep. II. L, VJE ep. 12. E 5 VII. doek X. HOOFDST. j, voor C. 48. J. voor Rr» 704. i l Beftelling ; omtrend ' CjESAR'S . zwaard- , vechters. > 1  m boek X. hoofdst. J. voor C 48. J. van R, 704. I Onder* ■handelingen tus- » fcben pom. , pejüs en CffiSAR. ( t ■ 74 ROMEINSCHE van de voortreflijkfte vechters, wier onderwijs en zorg hij zelfs aan Raadsheeren en Ridders had aanbevolen. Derzelver aantal, het welk tot vijf duizend zou belopen hebben, fcheen eerst in de oogen van pompejus eene belangrijke verfterking zijner magt, en lentulus had hun al daadlijk de vrijheid beloofd en een paard aan elk toegezegd, wanneer zij hem volgden: maar weldra bedacht men zich en waagde men het niet, hun aan te voeren tegen hunnen eigen Heer; in tegendeel vond pompejus goed, daar men reeds had hooren fpreken van eenen toeleg, om ter fchoole uitte trekken, alle 3e zwaardvechters van caesar te verpreiden onder de inwooners van Campaüe, zoodat elk huisgezin 'er twee kreeg er bewaaring (1). Midden onder deze voorzorgen en krijgsoerustingen aan den kant van pompejus, n terwijl c^sar zich gereed maakte, »m zijn reeds behaalde voordeel nadruklijk ï vervolgen , hadden 'er nog tusfchen de bei» CD C*s. de bell. Civ. % I£ c. 14. Cic. ai TTtc. L. VII. ep. 14.  GESCHIEDENISSEN. 75 beide Veldheeren onderhandelingen plaats, die, van den kant van pompejus aangevangen, eeniglijk toegefchreeven moesten worden aan het oogmerk , om c /&sar's voordgang te fluiten, en inmiddels zich te beter tegen deszelfs verrasfching in ftaat te ftellen. Eer c/Esar Ariminum verliet, kwam hem reeds de jonge luc. caesar, wiens vader een zijner Onderbevelhebbers was. zeggen; „ dat hij in ftaat was , om czesar te verzekeren , dat pompejus nieti meer wenschte , dan hem te overtuigen dat al, wat hij thands deed, geenzins ge fchiedde, om hem te beleedigen , maa eeniglijk ten welzijn van het Gemeene best, het welk hem dierbaarer, dan all vriendfehap , was ; dat ook c x. s a r va zijnen kant allen naarijver en misnoege behoorde op te offeren aan het gemeer welzijn, en vooral moest zorgen , dat c toorn tegen zijne vijanden niet zoo hoe liep, om in zijne wraak ook het verde des vaderlands te willen betrekken." E Prcetor roscius , met eene gelijl zending door pompejus belast, kwa eenige dagen laater de zelfde onderha d vir. B OEK X. HOOFDST. f. voor C. 48. J. van R. 704' t c 1 n e e g rf le ;e m ne-  IV VII. boek t X. hoofdst. J. voor C. J. van R. 704- 1 1 2 I tl d V h n b fa v a L ?& ROMEINSCHE deling voordzetten, en gaf aan caesar blijk , dat hij daartoe gelast was (i). Schoon c/esar duidlijk genoeg inzag, dat deze onderhandeling zonder gevolg zou zijn tot de bijlegging der gefchillen, daar dezelve het eigenlijk gefchil onaangeroerd liet, en pompejus haar ongetwijfeld enkeld aanving, om tijd ter toerustinge te winnen , echter bediende hij sich gaarne van deze zelfde perzoonen, )m zijn voorgeven te doen overbrengen >ij pompejus. Hij verzogt beiden, zijne iedingen te willen voordragen aan hunnen ender, en toch geene zwaarigheid te laaken, om, indien zulks zijn kon, groo: oneenigheden met geringe moeite uit en weg te ruimen , en geheel Italië uit ïrlegenheid te redden. Hij betuigde tin : „ dat de waardigheid van het Geleenebest hem altijd dierbaar, ja dier* larer was geweest, dan zijn leeven; dat et hem gefmart had. zich de weldaad ui het Romeinfche Volk door zijne vijlden op eene hoonende wijze te zien ont- wrin- (O Cas. de bell. Civ. L. I. e. f. Dio cas. XLI. p. 154, '*5.  geschiedenissen. 77 wringen , en , lia het berooven van een half jaarig bewind , naar Rome getrokken te worden , alwaar het Volk reeds gebooden had, om op hem, fchoon afwezig, tot het Confulfchap acht te (laan; dat hij echter voor de belangen van het Gemeenebest deze krenking zijner eere gelaten zou gedragen hebben , daar hij reeds eenen brief- gefchreeven had aan den Raad , ten einde allen de legers te doen verlaten, maar dat zulks afgeflagen was; dat geheel Italië gewapend werd; dat men de keurbenden terug hield, welke men hem, onder voorwendzel van den Parthifchen krijg , had ontnomen ; dat geheel Romt op den been was, het welk alles to niet anders ftrekte , dan tot zijnen onder gang, en dat hij nogthands gereed bleef om zich tot alles te vernederen, en alle te verdragen ten besten van den Staat pompejus had Hechts te vertrekken nas zijne eigene krijgsgewesten , Italië d wapenen neder te leggen, de ftad i rust gebragt, de kiesvergadering vrij ve klaard en het ganfche Gemeenebest ai den Raad en het Romeinfche Volk c nienw overgelaten te worden. Om de w Vlh boek X. hoofdst» !. voor C. 48. [. van R* 704. I t ; r e n rji P s-  VII. BOES x, HOOFDST. J. voor C, 48. J. van R, 704. Eisfchen der Co», fuls. 1 ] 1 1 1 1 c b a: li h v 7S ROMEINSCHE wegens nadere voorwaarden te bepaaleö, en dezelven met plegtigen eede te verzekeren, had pompejus nader bij hem te komen, of wel hem tot zich te laten naderen, wanneer alle gefchillen door onderhandeling zouden kunnen vereffend worden (1)." Roscius en l. cjssar begaven zich terftond met deze voorflagen naar Capua, en droegen dezelven aan pompejus en le Confuls voor. Na rijpe overweging mdwoordden dezen fchriftlijk, en gewikten zelve nu deze twee onderhandeaars , om c/esar dit andwoord over te >rengen. In hetzelve werd van hem gevorderd : „ dat hij naar Gallie zon terug :eeren, Ariminum ontruimen, en zijn ieir afdanken , zullende pompejus , na e voldoening hier aan , zich naar de eide Spaanfche gewesten begeven , met mzegging tevens, dat men inmiddels de igerwerving niet zou ftaaken , voor dat ij verzekering had gegeven, van deze Dorwaarden te zullen naarkomen (2)." Ca:- CO Cmf. de bell. Civ. L, I.~c. 9. (2) Cms. de bell. Civ. L. I. c. 9.  geschiedenissen. 79 C/Esar noemde het eene onredenlijke voorwaarde, te eisfchen, dat hij Ariminum zou ontruimen en naar zijn krijgsgewest terug keeren , terwijl pompejus eenes anders keurbenden en zijne eigene wingewesten tevens zou behouden; en dat hij zijn heir zou afdanken, terwijl men zelf werving hield; waar tegen men enkel beloofde, dat pompejus naar zijn krijgsgewest zou vertrekken , zonder daartoe eenen dag te bepaalen, zoo dat pompejus, als hij zulks wilde , zonder eenig verwijt van trouwloosheid, uit Spanje zou kunnen blijven, zoo lang c^sar's ganfche Confulfchap duurde ; waarbij hij het tevens als een beflisfchend blijk van onvredelie vendheid deed voorkomen, dat pompe jus hem de gelegenheid tot een mond gefprek niet toegeilaan, noch van zijn zijde beloofd had, daartoe bij hem t zullen komen. In plaats van zich du op deze voorwaarden verder uit te laten of zich door deze onderhandeling te wi len laten ophouden, zond c/esar te ftond m. antonius met vijf Cohorte naar Arretium , terwijl hij zelf met tw< keurbenden te Ariminum bleef, 'er eei 1 VII. IOBK. X. HOOFDST. ]. voor C 48. ]. van R. 704. Gesar. verwerpt hun beding. s s » l- rnte te s-  So ROMEINSCHE VII. BOEK X. HOOFDST. j. voor c, 48. , J. van R, 7°4' Iegerwerving ondernam , en van daar in Pifaurum, Fanum en Ancona de bezetting van ééne Cohors bragt (1). Daar wij van caesar zeiven de opgave van deze mislukte onderhandeling moesten overnemen , is het voorzeker belangrijk , de gevoelens in den Raad en bij her algemeen over dezelve te vernemen uit cie agtervolgende brieven van cicero aan atticus. „Ik heb den vijf en twintigften van Louwmaand, — fchreef hij aan atticus, na hem de onverandwoordelijke werkloosheid en het voor hem onverklaarbaare beleid van pompejus in het verlaten van Rome bericht te hebben, — l. caesar in den vroegen morgen te Minturna zien aankomen > met de ongerijmdfte voorflagen van c zesar, terwijl mij de zending van zulk eenen knaap tot zulk eenen belangrijken handel blijk genoeg is , dat hem dezelve geen ernst is; —• ten zij deze lucius, hetgeen het geval wel zijn kon , Hechts het (-!) Css. de bell. Civ. L. I. c. 15. Men zie vooral bij dezen krijg, voor zoo ver dezelve, ia Italië werd gevoerd, de kaart agter D. III.  GESCHIEDENISSEN» 8* het esn en ander gehoord , en daarvan zelf eenen hst voor zich verzonnen had 0>" Twee da&en laatef fchreef ^ aan (O Cic Kattig. L. VII. ep. 13. - Daa* pompejus zelf dezen l. cesar als zendeling gebruikt heeft, moet de bovenwande aanmerking hem veeleer, dan c/esar gelden, tegen wien zij daarom onrechtvaardig fchijnt, - En de voorflag zelf moet cicero, toen hy dezen brief fchreef, nog onbekend geweest zijn , wijl hij vier d^gen laater over denzelven aldus aan-TiRO fchreel : „ men fpreekt nu van den voorflag,: door c^sar gedaan, om pompejus nsar Spanje te doen gaan, de werving aftedanken en de bezettingen intrek ken, in welk geval hij het verder afgelegene Gal Ue aan domitius , en het nader bij gelegem aan considius nonianus , wien ze te beur gevallen zijn, wil overgeven en zelf naar het Co» fuifchap komen Haan , niet willende , dat me hem in zijne afwezigheid in aanme.king zal nemen maar gereed zijnde, om in eigen perzoon ij. aelve te verzoeken. Wij hebben deze voo waarden aangegaan , maar op dien voet , dat 1 de plaatzen ontruime , dien hij bezet heeft, t( einde de Raad zonder eenigen fchroom vrijelijk Rome over zijnen voorflag kunne raadpleege Wanneer hij dit doet, is 'er hoop op vrede, w geeren eerlijken, want ons wordt de wet geitel, maar niets kan erger zijn, dan de ftaat, waa, Wij nu zijn. Wil hij echter bij zijne voorwaard xvii. DEEL. f V1K BOEK X. HOOFDST. [, voor C« j> van Rt 704. y n :e si 1: in ;n id  VII. bo ek X. hoofdst. j. voor C 48. j. van R 704. 82 romeinsche aan atticus: „ l. caïsar heeft den voorflag van cssar aan pompejus op den vijf en twintigften overgebragt, 'terwijl deze zich met de Confuls te •Theanum bevond. Dezelve is aangenomen , maar OHder beding , dat hij de Heden buiten zijn wingewest ontruime, in welk geval wij weder naar Rome zullen keeren, om de geheele zaak aldaar in den Raad af te doen. Voor het tegenwoordige heb ik hoop op vrede: want de een zal wel gevoelen, dat hij te ver gegaan is, de ander dat hij te zwak is (1)." Nog twee dagen laater fchreef hij : „ toen ik eergisteren te Capua kwam , fprak ik de Confuls en veele leden van den Raad. Allen wenschten zij, dat caesar zijne bezettingen introk , en bij zijnen gedaanen voorniet blijven, dan is de oorlog gereed, en wel zulk een, dien hij niet zal kunnen volhouden , vooral wanneer hij zelf van zijnen voorflag afgaat." Qad Fam. L. XVI. ep. 12). Wij vinden hier toevoegzeis tot de voorwaarden van cajsar, waarvan hij zelf niet gefproken heeft, en dezen zullen het kunnen zijn, van welken dio cassius zegt, dat l. ce. s a r op eigen gezag met groote verzekering fprak. (f3 Cic, ad attic L. VII. ep. 14.  geschiedenissen. 8$ voorflag mogt blijven. Favonius alleen kon niet goedvinden , dat men zich door cesar de wet liet vocrfchrijven, maar men laiflerde- naar hem niet veel; Want cato zelf wil thands liever dienen, dan vechten ; evenwel zegt hij, dat hij verlangt in den Raad te zijn, wanneer 'er over den gedaanen voorflag gehandeld wordt, in geval calsar zich laat gezeggen, om zijne bezettingen in te trekken. — Onze algemeene gefprekken lopen zeer uit een. De meesten beweeren, dat c/esar niet bij dien voorflag zal blijven , en dat dezelve eeniglijk door hem gedaan is, om ons in onze toerusting tot den oorlog op te houden: maar hij zal het immers gewonnen hebben, wanneer hi; Conful wordt, en wel met minder misdrijf; gewonnen hebben, dan hij nu reeds begonnen is? Met dat al liggen wij onder d< plak , want wij zijn op eene fchandelijke wijze van krijgsvolk en van geld even onvoorzien, daar wij niet flechts onzen eiger rijkdom, maar tevens 's lands fchatkist, te Rome voor hem agtergelaten hebben (i).' T< (i) Cic. ad attic. L. VII. ep. 15. F 3 VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R. 704.  g4 ROMEINSCHE VII. BOEK X. HOOFDST» J. voor C. 48. J. van R. 704. Labienus loopt van C/ESAR tot pompejus ©ver. Te midden dezer onderhandeling was ds partij van pompejus niet weinig verfterkt, naar het fcheen, door het overkomen van eenen der Onderbevelhebbers van c m s a r. T. labienus, die zich niet Hechts in den Gallifchen krijg als c & s a r's Onderbevelhebber loflijk boven allen onderfcheiden had, maar tevens door zijnen Veldheer, ten loon zijner roemrijke feiten , tot eenen ontzaglijken rijkdom was verheven en nu inzonderheid door hem als Landvoogd over het getabbaard Gallie aangefteld (1) , had dezer dagen caesar verlaten, en een nieuw leeven medegedeeld aan den reeds flaauwmoedigen aanhang van pompejus. Men verwachtede zeer veel voordeels van zijne krijgsbekwaamheden , en nog meer van zijn voorbeeld , het welk men nu dacht, dat fpoedig door veele andere Onderbevelhebbers zou gevolgd worden. Pompejus zelf inzonderheid ontving hem met vreugde , bewees hem alle gunst en liet hem fchier niet van zijne zijde gaan, werwaards hij zich begaf. Labienus nog- (1) Caïs. de bell. Gall. L. VIII. c ss.  geschiedenissen. «"5 nogthands , die bij ces ar als krijgsman uitmuntede, was bij pompejus niets meer, dan een gemeene overloper (i). Hij richtede zijne berichten wegens c zesa r's magt meer in, om zijnen nieuwen j vrienden iet aangenaams , dan iet nuttigs te zeggen; hij verzekerde hun, dat czesa r's benden zeer verzwakt en hoogst af keerig waren , om hem in zijnen tegenwoordigen toeleg ten dienst te ftaan ; en dat in de beide Galliên alles zoo vol misnoegen tegen hem was , dat 'er elken oogenblik een daadlijke opftand te verwachten was. Daar nu volflrekt het tegendeel van dit alles plaats had, en hij, zonder eenige benden onder zijn bevel, in perzoon alleen was overgekomen, deed zijn overlopen den wezenlij kften ondienst, terwijl hij zich zelf nutteloos in den grond hielp. C ze sar, die reeds lang gehoord had, dat men fterken aanzoek deed, om labienus aan hem te onttrekken , maai die dit niet van hem had verwacht (2) , gedroeg zich bij deze gelegenheid met zeei vee (O Lucan. Pharf. L. V. v. 34.5. C2) C/es. de bell, Gall. L.VUI, c. 5a. F 3 VII. boek X. joofdst. voor C. 48. , van R. 704.  86 ROMEINSCHE VII. BOEK. X hoofdst. J. vnor C J. van R. 704. j ! i ] ] i ( veel grootheid van geest. Hij trok zich het postverlaten van dezen Onderbevelhebber weinig aan , hoe gevaarlijk ook zijn voorbeeld kon geworden zijn in het begin van zulk eenen oorlog, en zond hem zijnen ganfchen veldtrein na met alles, wat hij agtergelaten had (1). „ Labienus, naar mijn oordeel een groot man , fchijnt ons wat moeds aangebragt te hebben;" fchreef cicero (2). „ Thands wachren wij naar twee zaaken, — zeide hij eenige dagen laater, •—■ de :ene is, wat c m sar zal doen, wanneer lij het andwoord , aan l. c zes ar medegegeven, ontvangt; de andere, wat pom»ejus thands doet, — die zich met lasienus naar de keurbende van attiusjegeven (3) en aan mij gefchreeven leeft , dat hij binnen weinige dagen eene geduchte magt zal bij een hebben, mij ioop gevend- , dat wij weder naar Rone zullen kunnen keeren, wanneer hij zelf CO D10 cass. L. XLI. p. 154. Plut. /» - zes. p 724. (2) Cic. ad attic. L VII. ep. 13. (3) Cic. ai at tic. L. Vil. ep. 14,  GESCHIEDENISSEN. zelf eerst maar in Picenum is. Labienus, die bij hem is, twijfelt niet aan c/esar's onvermogen , en heeft door zijne komst onzen cneus veel moediger gemaakt (i) " Het andwoord van wegens pompejus en de Confuls, op den voorflag van c/esar gegeven, droeg intusfchen de goedkeuring des Volks te Rome weg : maar nu tevens vernam men, dat c/esar, (baande de ganfche onderhandeling , met de fcherpfte legerwerving en bezetting van plaatsen ijverig voordging (2) , ja den vierden van Sprokkelmaand las cicero reeds brieven, waarin openlijk de fpot gedreeven werd met het gezantfchap van l. c/esar, en die hem deeden uitroepen: „ wij zijn "er volflagen onder , en voor mij zelf wete ik niet, wat mij te doen ftaa (3). Ik wanhoope nu aan den vrede , en de onzen maaken geenen voordgang met den oorlog. Onze Confuls zijn de grootfte halzen, dien men zich denken kan ; om hun te hooren en van (O Cic. ad attic. L. VII. ep. 15. (2) Cic. ad attic h. VII. ep. 18. (3) Cic. ad attic. L. VII. ep. 20. F 4 VIL BOEK X. HOOFDST» |, voor C. 48. |. van K. 704*  &8 romeinsche VII. Boek X. ftOOFBST. J. voor C. 48. J. van R. 704, Openlijke verkiaaringen van c.ssar. van hun onze krijgstoerustingen te vernemen, kwam ik in een flagregert te Ca. pua; zij waren 'er niet, maar zouden 'er komen , geheel ongereed en onvoorzien Ci). Geheel anders was het bij c/esar ge* Held. Geheel Italië gewaagde reeds van zijne openlijke verklaaringen, waar door hij de fchoonstfchijnende redenen in omloop bragt, welke hem kwanswijs drongen tot zijne tegenwoordige (lappen, en waarin hij pompejus uitdaagde, om voor de rechtbank van geheel I-talie zijne zaak tegen hem te bepleiten. Had pompejus eenen iegelijk voor vijand des vaderlands verklaard, die hem uit Rome niet gevolgd was: c/esar beval in tegendeel aan eenen ieder, om zich buiten hunne daadlijkheden te houden, verklaarende, dat hij niet, gelijk pompejus, den genen te*en zich hield, die niet voor hem was, maar eenen ieder voor zich achtede , die niet ppenüjk tegen hem was (2). Ten (j) Cic. «/attic. h. VII. ep, 20. Cs) Dïo cass. L. XLI. p. 158. Süeton. in, SJgS. p. 75.  geschiedenissen: Ten gelijken tijde zettede c ze s ar. zijne krijgsverrichtingen zonder tusfchenpoozingen voord. Vernomen hebbende , dat de Trator thermus met vijf Cohorten binnen Iguvium lag en die ftad in ftaat. van tegenweer ftelde, terwijl de voornaamfte luiden aldaar alle Cafars- gezind waren, zond hij terftond curio met drie Cohorten af, dien hij te Pifaurum en Ariminum had, en thermus, zich op de regeering der ftad niet durvende verlaten, ontruimde Iguvium zonder flag of ftoot, en verloor op weg al zijn volk, het welk trouwloos van hem wegliep, Curio werd te Iguvium met zoo veel genoegen ontvangen , dat cssar, ziel met gelijke genegenheid van alle de be voorrechte fteden vleijende , het waagde alle de Cohorten zijner dertiende keur bende uit derzelver bezettingen terug t roepen , om zelf tegen Auximum op t trekken (i). In die ftad hield attius varus d< werving van geheel Picenum, waarin hen vei (i) C^es. de bell. Civ. L. I. c. 12. F 5 VII. boek X. hoofdst. . voor O 48. . van R. 704. Voord ■ setting van :;esar's trijgsvërrientingen. 1 > e i 1  VIL BOEK. X. HOOFDST. J. voor C. 48, J. van R» 704. 1 « i r I d h Zf te de m di, ju Cl pn tui PO ROMEINSCHE verfcheidene leden van den Raad behulpzaam waren. Het gerucht van cassar's aantogt deed terftond de regeering van Auximum aan attius voorhouden: „dat het, haares oordeels , geene zaak was, en zij ook niet zou dulden, dat een Veldheer, die zoo wel verdiend had bij het Gemeenebest als ca sar, buiten de ftad gehouden wierd , en dat zij hem alzoo aadde , op zijnen eigen goeden naam en 'eiligheid beter bedacht te zijn." Zulk :ene aanfpraak was almede genoeg, om .ttius de ftad te doen ontruimen,en hem iet zijne benden op de vlucht te drijven, enige weinigen uit c/esar's voorhoede wongen hem echter ftand te houden, et kwam tot een treffen: maar in hetIve werd varus van de zijnen verlan, die gedeeltlijk naar huis gingen , geeltlijk tot cahsar overliepen. Men takte l. pupitjs , eenen Opperhopman, : weleer dien zelfden rang bij pompes had bekleed , krijgsgevangen: maar ïsar fchonk hem zijne vrijheid. Voords :es hij het overgelopen krijgsvolk , be?de aan die van Auximum zijnen dank en  GESCHIEDENISSEN. 91 en beloofde, hunner goede diensten gedachtig te zullen zijn (1). Van Juximwn trok caesar geheel Pkenum door. Alle de landvoogdijen' van dit gewest ontvingen hem met opene! armen, en voorzagen zijn heit, het welk echter nog maar uit ééne keurbende beftond, van alle noodwendigheden. Cingulum zelfs, welke ftad de trouwlooze labienus uit zijn eigen geld had aangelegd, zond afgevaardigden aan c/esar. met de vaardigfte dienstaanbieding. Hij vorderde van hetzelve krijgsvolk en het werd hem gezonden. Aldaar voegde zich zijne twaalfde keurbende bij hem , met welke en de dertiende hij nu naar Asculum voordtrok. Lentulus spinther lag aldaar met eene bezetting van tien Cohorten. Ook hij verliet zijne post op c/esar's komst: maar zag zich, zijnes ondanks , door een groot deel zijnes krijgsvolks op weg veriaten. Met weinigen , die hem bijbleeven, ontmoetede hij vibullius rufus, dien pompejus ter gerustftelling der be- woq' (j) C/es. de bell. Civ. L. I. c. 13. VU. BOEK x. HOOFDST. [. voor C. 48. [. van Ré 704.  ROMEINSCHE VII. lOKK X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R 704. Domitius wil tegen den zin van pompejus het hoofd bieden. wooners van Picenum had afgezonden. Rufus nam zijn krijgsvolk over, en gaf hem zijn ontflag , maar trok nu zelf zoo veele Cohorten , als hem mogelijk was, uit de nabuurige gewesten bij een, alwaar de opfchrijving voor den dienst van pompejus reeds gefchied was. Onder dezen viel hem ulcilles hirrus in handen , die met zes Cohorten Camerinum verliet, waarin hij in bezetting had gelegen, met welken mede hij nu derden Cohorten rondom zich verzamelde, dien hij allen , met den meesten fpoed, naar Corfiniutn bij domitius ahenobarbus overbragt, met de tijding tevens van caïsar's aantogt met twee keurbenden. Domitius zelf had reeds twintig Cohorten uit Alba, het land der Marfers en Peügnum zamengetrokken en wachtede nu met deze vereenigde magt den aanval van C/esar moedig af (1). Het was geen gering voordeel voor dezen, dat d o m i t i u s het wilde waagen , hem met eene kleenere magt, dan hij zelf aanvoerde , den verderen doortogt te be» letCO C/es. de bell. Civ. L. I. c. 15.  GESCHIEDEN is sem. £S letten, Pompejus zelf wilde niet, dat hij zich alzoo nutteloos ter prooije van c/esar zou overgeven; hij fchreef hem daarover de nadruklijkfte brieven, in welken wij tevens de beste opheldering van zijn eigen beleid tegen zulk «enen voordvarenden vijand, als caesar was, kunnen vinden. „ Het verwondert mij, — fchreef hij hem, — dat ik door anderen en niet dooi u bericht krijge van 's lands zaaken. Me eene verftrooide hand vol volks kunnei wij tegen onze vijanden niet beilaan Wanneer wij alle onze benden bij ee: hebben, hoop ik , dat wij het Gemeene best en het algemeene welzijn zullen ree den. Daar gij dus voorgenomen had, g< lijk vibullius mij fchreef, om den ne genden van Sprokkelmaand met uw krijg volk Corifinium te verlaten, en bij m te komen, bevreemdt het mij, dat gij vj befluit zijt veranderd. Want die redei welke mij vibullius fchrijft, is ze zwak, dat gij, naamlijk, zoudt gebleev< zijn, op het gerucht, dat caesar v; Firmum voordgerukt is naar Caflru Truenünum : want hoe nader de vijai kon VII. BO EK X. HOOFDST. I. voor C 48. n J. van M. 704. I l .- ij n », ;r in in m id  VII. Boek X. hoofdst. J. voor C. 48. J. van R. 704. 1 ! ! I t r t l 94 ROMEINSCHE komt, des te fneller moet gij u fpoeden^ om u met mij te vereenigen, eer caesar u van mij, of mij van u, kan affnijden. Weshalven ik van u ten ernstigften vordere, het geen ik niet opgehouden heb te doen in mijne voorige brieven, om ten allereerften te Luceria te komen, eer dat de benden, welken c^sar begint zamen te trekken, daadlijk zamengetrokken zijn en ons affnijden. Wordt gij echter wederhouden door dezulken , die gaarne hunne eigene landerijen willen verdeedi5en , dan behoort gij mij ten minften de Cohorten uit Picenum en Camerinum te zenden , die toch hunne bezittingen reeds laadlijk agtergelaten hebben (1)." Eenige dagen later fchreef pompejus ian domitius: „ m. cale.nius heeft nij den zestienden van Sprokkelmaand eenen )rief van u gebragt, waarin gij fchrijfr, oornemens te zijn, cmsar in het oog e houden, en, wanneer hij langs de kust aar mij toe begint te rukken , terftond oor Samnium bij mij te komen ; doch, bij al- (1) Pomp. ad domit. ap. Cic. ad attic . VIII. ep. 12.  GESCHIEDENISSEN, 95 aldien hij zich langer in uwen omtrek ophoudt en nader bij u komt, hem het hoofd te bieden. Ik houde mij verzekerd, dat dapperheid en grootmoedigheid u tot dezen maatregel drijven ; maar het is onze zaak, naauwkeuriger toe te zien, of wij , van eikanderen afgefneeden zijnde, ook onbeftand voor den vijand zouden kunnen zijn ; daar hij toch eene aanzienlijke magt bij een heeft, en binnen kort eene veel grootere zal hebben. Gij zijt immers veel te omzichtig, om enkel tt willen bereekenen , hoe veele Cohortet, CiESAR. thands tegen u heeft, en niet. hoe veele benden te voet en te paarc hij binnen kort zal zamentrekken? D< brief van bussenius aan mij ftrekt hier van ten bewijs, daar hij mij in denzelvei meldt, hetgeen mij ook uit de plaatzei zelve gefcbreeven wordt, dat curio all de bezettingen , die bij de Umbriërs ei Etruriëri liggen, zamentrekt en naar cm sar brengt. Wanneer nu alle deze ben den bij een zijn, en gedeeltiijk tegen u gedeeltlijk naar Alba gezonden worden dan zult gij verlegen zijn , het zij de vijam « aanvallen, of zich op zijnen grom VSi VIL BOEK. X. HOOFDST. I. voor C 48. J. van R. 704. [ I 1 I > I I  VIL BOEK X. HOOFDST. Jt voor C 48. J. van R 704. $6 romeinsche verdeedigen wil, zonder dat gij niet uwa kleene magt zijne veel grootere genoeg zult kunnen ophouden , om zelfs voor u te laten voerageeren. Weshalven ik u ten dringendften vermaane, van toch met uwe ganfche magt herwaards te komen, De Confuls hebben het zelfde beflooten. Ik heb u door metuscilius doen verdaan, dat ik zorg moet dragen, om mijne benden , zonder uwe Piceenfche Cohorten * niet in het gezicht van ca sar te brengen. Ontrust u derhalven niet, wanneer gij hoort, dat ik terug trekke, in geval cas a r tegen mij voordrukt; wijl ik meen, dat ik mij moet wachten, van niet in den ftrik te geraaken. Het jaargetijde en de geest van het krijgsvolk dulden niet, dat ik een leger opflaa: ook zou het verkeerd zijn , mijne benden uit alle de fteden te trekken, en mij alzoo allen terugtred aftefnijden. Om die reden hebbe ik flechts veertien Cohorten te Luceria bij mij. De Confuls zullen mij alle de bezettingen brengen , of op Sicilië overfteken, want wij moeten een van beiden hebben, of zulk eene fterke krijgsmagt, dat wij ge« rust aan een doorflaan door den vijand kun*'  GESCHIEDENISSEN. 97 kunnen denken , of het bezit van zulke posten , waaruit wij wederftand kunnen bieden : daar nu geen van beiden ons gebeuren mag, wijl c/esar reeds een groot gedeelte van Italië in heeft, en onze krijgsmagt zoo talrijk noch zoo wel voorzien is, als de zijne, moeten wij wel zorg dragen, om hoofdzaaklijk het groote hoofdbelang van het Gemeenebest alleen in het oog te houden. Ik herhaale alzoo ten ernstigften mijne vermaaning , om u toch ten allereerften met alle uwe benden bi; mij te voegen; ook nu kunnen wij der Staat hertellen, wanneer wij met gemeen fchaplijk beleid handelen , daar wij afzon derlijk te zwak zullen zijn : hiervan bei ik zeker. — Na het fchrijven van dezen brengt mij sica uwe letteren en last om mij te bewegen, van toch bij u t komen : maar, naar mijn oordeel, kan i hieraan niet voldoen , wijl ik mij niet g( noegzaam óp deze keurbenden durf ve laten (1)." Een wezenlijke misflag, door den aai har (O Pomp. ad domit. ep. cic. ad atti L. VM. ep 12. XVII. deel. G VIL boek X. hoofdst. J. voor C. 48. J. van R. 704» 3 S 1- g C  9s romeinsche VII. boek X. hoofdst. J. voor C. 43J. van R. 7°4*sLandsfchatten door pompejus agtergelaten. i ( ] » 1 hang van pompejus bij het verlaten van Rome begaan , was het agtcrlaten van 's lands fchatkist, zich vergenoegende met de fleutels daarvan te hebben medegenomen, als of ca sar, eenmaal Ro?ne met geweld meester wordende, geen geweld zou kunnen gebruiken, om zich van de welbewaarde fchatten te bedienen (i). Deze misdag was echter waarfchijnlijk niet zoo zeer aan zulk eene onnadenkenheid,als wel aan eene ontijdige huiverigheid toe te fchrijven, om voor het oog van c^esar's lanhang te Rome geene handen te flaan lan eenen fchat, waarvan een groot geleelte als een heiligdom werd befchouwd, 11e eeniglijk in den alleruiterften nood, )f wel bij den fchrik voor eenen nieuwen "allifchcn inval, mogt gebruikt worden. üicero had reeds vroeger dien misflag, ïaar het fchijnt; ingezien (2): pompeus wilde denzelven thands herftellen. rlij zond den Confuls, die zich te Capua >p hielden , bevel , om naar Rome terug e keeren , en ook dien geheiligden fchat Van (1) Crc. ad attic. L. X. ep. 4. C») Cic. ad attic. L. IX, ep. 2.  geschiedenissen. 99 van daar te haaien: maar ca sar was toen reeds te ver gevorderd, om zulks te waagen/ vooral daar zij geene genoegzaam e krijgsmagt bij zich hadden, om hun daarbij te vergezellen en tegen het agtergebleeven Volk zelve te befchermen. Da Conful lentulus, inzonderheid, liet aan pompejus andwoorden: „ dat hij eerss zelf naar Picenum behoorde te gaan (i).' Aldaar voerde cjesar reeds eene beflisfchende rol. Meester van Asculum geworden zijnde en lentulus voor zich op de vlucht gedreeven hebbende , verza> melde hij deszelfs weglopers, en beva voords eene legerwerving ; hij zelf hielc 'er zich Hechts éénen dag op , om vooi den leeftogt te zorgen, en was voords oj Corfinium aangetrokken. Bij zijnen aan togt had domitius vijf Cohorten uitge zonden, om eene brug af te breken , dl om (l) Cic. ad attic. L. VII. ep. 21. „ He is vrij gemeen in burgergefchillen, —zegt middli ton, niet zonder grond, — dat zij, die de besi zaak voorftaan, uit vrees, om dezelve door ong< regeidheid te benaadelen , haar bederven door 01 tijdige ingetogenheid. „ MiDdl. lift of ci< Vol. II. p. 279. G a VII» boek X. hoofdst. i. voor C» 48. J. van ft. 704. CiBSARS aanvil op Corfinium. I t e  ioo ROMEINSCHE VII. BOEK X. HOOFDST J. voor C 4*. J. van R 704. omtrend drie duizend fchreden van de ftad af over de rivier lag. Deze benden echter, met de voorlopers van C/esar's heir * aan den flag geraakt, verlieten fchierlijk • de brug en trokken terug. C/esar geleidde 'er terftond zijne keurbenden over, rukte aan tot voor de ftad en floeg zich onder haaren muur neder (1). Daar Corfinium nu de eerfte plaats was, welke het hoofd aan ca sar bood , was de algemeene verwachting naar den uitflag allerfterkst. De aanhang van pompejusbegon eenige hoop te voeden, dat de werkloosheid van hun Opperhoofd een einde zou nemen. Elk verwachtede , dat hij ten bijftand van domitius zou aanrukken. Deze toch had hem terftond eenen brief doen overbrengen , hetwelk hem reeds zeer veel gekost had, waarin hij hem verzogt en ftneekte : „ om hem toch te hulp te komen , wijl ca sar door hun beider leger en door de engten der landftreek gemaklijk ingeflooten en van allen leeftogt afgefneeden kon worden, doch daar tegen zijne eigene dertig Ce- Cl) CiBS. de bell. Civ. L. I. c. 16.  GESCHIEDENISSEN. IOI Cohorten en een groot aantal Romeinfche Ridders en Raadsheeren, zonder zijnen bijftand, in het uiterfte gevaar konden komen." Inmiddels had domitius deze allen bemoedigd, en eiken hunner een gedeelte der ftad ter verdeediging aanbevolen; voords had hij terftond krijgstuig op de wal doen plaatzen , en eiken krijgsman vier bunderen lands uit zijne eigene bezittingen beloofd (ï). Caesar, die zelf niet vreemd was van het denkbeeld, dat ook pompejus hem alhier het hoofd zou bieden, bedeedde de drie eerde dagen van het beleg, om zijn leger wel te verfterken en voor den toevoer uit de nabuurige fteden te zorgen, Evenwel bleef hij niet beftendig binnen zijne verfchanzingen. Verwittigd, dat Sulmo, zeven duizend fchreden van Corp nium gelegen , zich onder zijne befcher ming wilde begeven, maar daarin terug gehouden werd door q. lucretius eenen Raadsheer, en door attius peli gnus, die 'er het bevel voerde over een< bezetting van zeven Cohorten , zond h M. AW CO Cjbs. de bell. Civ L. 3. c. 17. G 3 VIL soek X. hoofdst. f. voor C. 48. f. van R. 704- Sulmo door ANTOnïus ingenomen. 1 j  ï02 ROMEINSCHE VIL BOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R 704. * Thand! waarfchijnlijk N»urembcrg. m. antonius der waards met vijf Cohorten , wier veldteekenen den Sulmoners niet zodra in het oog vielen, of zij openden de poorten en kwamen allen , zoo •wel de bezetting zelve als de burgerij, antonius te gemoet. Lucretius en attius trachteden het te ontkomen; zij fprongen van de wal: maar attius werd gegreepen en bij antonius gebragt, van wien hij verzogt, aan c«sar zeiven te worden overgegeven. Dien zelfden dag nog kwam antonius met deze zeven Cohorten en derzelver Bevelhebber in het leger terug, alwaar cesar de eerden onder zijne benden Hak, den laatften terftond op vrije voeten ftelde. Behalven deze toevoeging was zijn heir nu ook vermeerderd geworden door de agtfte keurbende , welke uit Gallie was opgekomen met twee en twintig nieuw geworvene Cohorten en drie honderd ruiters , door den Koning van Noricum * gezonden, welke aanmerklijke vermeerde^ ring ces ar in ftaat ftelde en verplichtede, om aan de andere zijde van Corfinium een tweede leger neder te flaan. Over hetzelve gaf hij het bevel aan curio, en  geschiedenissen. IO3 en befteedde nu de volgende dagen, om de geheele ftad binnen liniën van borstweering en fchanstorens te fluiten , waarmede bij reeds grootendeels gereed was,J wanneer 'er het volgende andwoord van] pompejus aan domitius kwam (i> „ Ik heb uwen brief van den zeventien-f den van Sprokkelmaand ontvangen, waarin' gij fchrijfc, dat ctesar zijn leger voor* Corfnium heeft nedergeflagen. Het geen ik verwacht heb, en waar voor ik u gewaarfchuwd heb, gefchiedt nu ; hij wil voor het tegenwoordige met u geen treffen aangaan, en belemmert u, na hij alle zijne benden bij een krijgt, om naar mij te komen en uwe benden , allen uit de braaffte burgers beftaande, te vereenigen met deze keurbenden, aan wier gezindheid ik twijfel; ook heeft uw brief mij zoo veel te meer getroffen , wijl ik geer vertrouwen genoeg ftel op het krijgsvolk hetwelk ik bij mij heb , om het ganfcht fortuin van het Gemeenebest met hetzelvi aan eenen flag te waagen , en ik geenei toevoer krijg van nieuw opgefchreevenei ui (1) C/es. de bell, Civ. L. I. c. 18. G 4 VII. boek X. ïoofdst. . voor C. 43. , van R. 7°4- Alle bij:and aan iomitius oor pome jusont- ;3gd. i 1 I t  m boek X. hoofdst. J. voor C 48. J. van R 7C4. ] IO4 ROMEINSCHE uit de werving der Confuls. Doe daarom uwe best, indien bet eenigzins mogelijk is , om u te redden en herwaards te komen , eer de ganfche magt onzer vijanden te zamen getrokken is; want ik kan zoo fpoedig geene manfchap van de werving krijgen, en wanneer zij al opkomen, dan weet gij wel , hoe weinig men van hun, die eikanderen nog niet kennen, tegen oude keurbenden zal mogen verwachten (O-" Gelijktijdig fchreef pompejus aan de beide Confuls dezen wanhoopigen brief. „ Overtuigd zijnde , dat wij, van eikanderen verwijderd, noch den Staat van eenig nut, noch ons zeiven van eenige beveiliging zouden wezen , had ik aan l. domitius gefchreeven , eerst dat hij zelf met zijne ganfche magt zich bij mij zou voegen , maar , indien hij daarover aarzelde, dat hij dan de negentien Cohorten , die uit Picenum voor mij op weg waren, aan mij zou zenden. Het geen ik gevreesd heb, is nu gebeurd; domitius s ingeflooten, zonder dat hij krachten ge- (1) Pomp. ad domit. ap. cic. ad attic „ VIII. ep. 12.  Geschiedenissen. i©5 genoeg heeft , om een behoorlijk leger te {laan, om dat hij mijne negentien en zijne twaalf Cohorten in drie Heden verdeeld heeft, in Alba en Suhno naamlijk, nevens Corfinium, en zonder dat hij , al wil hij nu, zal kunnen ontkomen. Weet nu, dat ik in de grootfte verlegenheid ben ; want ik wenschte zoo veele en zulke mannen gaarne te bevrijden vnn het gevaar der influiting; en ik kan hun niet gaan ontzetten , om dat ik oordeel, het niet te moeten waagen , deze twee keurbenden derwaards te voeren, van welken ik boven dien flechts veertien Cohorten kan bij een brengen , om dat ik eene bezetting ir Brunduftum gelegd heb , en ook Canapum niet zonder bezetting gemeend het te moeten agterlaten. Ik had aan D.iffilius gezegd, ïn de hoop, dat onze krijgsmagt grooter zon geworden zijn, dat ik, indien het u goed dacht, gaarne eenet uwer bij mij had , terwijl de ander mei dat krijgsvolk, het welk in en om Capuc op den been gebragt is en hetgeen faus•tus geworven heeft, zich naar Sicilië zou begeven hebben; dat ook domitius ziel met zijne twaalf Cohorten mede derwaardj G 5 zot VII. BOEK x. HOOFDST; [. voor C. 48. [. van R. ^04. 1 l  IOC» romeinsche VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 43. J. vsn R 704. zou begeven ; doch dat de overige krijgsmagt te Brundufium bij een getrokken , en van daar naar Dyrrachium zou ingefcheept worden. Maar nu , daar het even onmogelijk is voor mij , als voor u, om domitius te helpen , ja als voor hem zeiven , om zich door het gebergte te redden , en wij alzoo moeten zorgen, dat de vijand deze veertien Cohorten, aan wier gezindheid ik twijfele , niet nader kome, of mij op mijnen aftogt agterhaale, zoo heb ik goedgevonden , hetgeen ik zie, dat ook door marcellus en de overige Raadsheeren, die hier zijn, goedgekeurd wordt , de geheele magt, welke ik bij mij heb, naar Brundufium te brengen. Ik verzoeke u dus , om met al het krijgsvolk , het welk gij kunt bij een brengen, derwaards te komen. De wapens , dien gij mij zoudt gezonden hebben, kunt gij nu aan uwe benden geven, en indien gij de overigen tot Brundufium met wagens kunt doen vervoeren, zal zulks zeer wel te pas komen. Geef hiervan aan onze'vrienden kennis : ik heb de Prators p. lupus en c coponius doen vragen, om zich bij ons te voegen, en  GESCHIEDENISSEN. IC? en hunne krijgsbenden onder uw bevel te Hellen (i)." Domitius vond goed, den inhoud van den brief, dien pompejus had gefchreeven, te ontveinzen, en verzekerde in zijnen krijgsraad, dat de Opperveldheer fpoedig tot ontzet zou komen, vermaanende tevens zijne benden , om met onvertzaagdheid alles in gereedheid ie brengen, het geen ter verdeediging kon dienen. Inmiddels maakte hij het geheim aan eenigen zijner gemeenzaame vrienden bekend, en befloot met hun, de vlucht te nemen. Wijl echter het gelaat van domitiu; nie (1) Pomp. ad Cosf. ap. Cic. ad attic L VIII. ep. 12. Een weinig vroeger had pompeju aan eenen der Confuls alleen dit gefchreeven. „ I heb eenen brief ontvangen van h. domitius» g< dagteekend den zeventienden van Sprokkelmaanc een affchrift van denzelven hier onder. Nu, zond< het te fchrijven, weet- ik wel , dat gij van ze wel zult begrijpen, dat het van het uiterfte belai is voor den Staat, dat alle de benden ten fpoedi flen zaraenkomen. Gij zult u dus, als het u b lieft, haasten , om ten fpoedfgften bij ons te k men, met agterlating van eene,naar uw eigen oi deel genoegzaame, bezetting te Capua:' {ld. ibt ep. 6. ) VII. BOBIC. X. HOOFDST. [. voor C. 48. [. van R. 704- 3et krijgsvolk van 30M1TIUS geeft zich aan cfflSAR over, 1 • 'X [{ 'g f m y e- D- >rd.  io8 ROMEINSCHE VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R. 704. 1 l ] 1 I ( j c . \ i \ ( i niet overeen kwam met zijne openlijke taal, en zijne veelvuldige afzonderlijke gefprekken met zijne vrienden ts meer in het oog liepen , omdat zulk eene geheimzinnigheid hem vreemd was, en hij nu de algemeene bijeenkomften fchuwde , kon het geheim niet lang verborgen blijven: men vernam den inhoud van het ontvangen andwoord en den toeleg van dominus tot eene trouwlooze vlucht. Het krijgsvolk begon terftond te muiten , en naakte zich onderling door middel der hopluiden bekend met elkanders denkwijze. , Daar men zich door caesar belegerd :n reeds na genoeg volkomen ingefloo:en zag; en daar de Bevelhebber d 0iiiTius zelf, op wien men zich geheel lad verlaten, op eene afzonderlijke vlucht >edacht was , meende men, nu ook voor ïigen behoud te moeten zorgen." De Marftrs verzetteden zich in het eerst tegen lezen toeleg, wijl zij nog onkundig waren an deszelfs grond ; zij bezetteden tertond de belangrijkfte post der ftad, en raren gereed, het gefchil, hetwelk daar>ver ontftond, met de wapenen te belechten : maar, nog in tijds van alles on-  geschiedenissen. 109 onderricht geworden , namen zij het vuurigfte deel in den opftand , verzekerden zich van den perzoon van domitius en deeden ca sar door afgevaardigden weten: „ dat zij gereed waren, de poort voor hem te openen, zijn bevel te gehoorzaamen, en l. domitius aan hem overteleveren O)*" Schoon c/Esar wel begreep, van hoe groot belang het voor hem was, ten fpoedigften de ftad te bemagtigen en de bezetting in zijn leger over te nemen, op dat derzelver gezindheid dooi gefchenken , verzekeringen of valfchc berichten niet weder mogt veranderen vreesde hij echter , dat Corfinium te vee van plundering mogt lijden bij het inruk ken zijner benden in het midden van dei nacht, en zond daarom deze afgevaardigde terug met zijne hoogfte goedkeuring e bevel, om de wallen en poorten toe wel te doen bewaaren tot den volgende dag. Van zijnen kant fchaarde hij zi; krijgsvolk- langs zijne geheele linie , nï gelijk anders gebruiklijk was van afftar t< (i) C&%. de bell. Cir. L. I. c. 19, 20. VII. B OEK X. HOOFDST. I. voor C. 48. J. van R. 704» i l l 1 tl n n :t d )t  IIO romeinsche VII. BH EK X. hoopdst. J. voor C. 48. J. van R. 7C4. Lentulus spinthir . in onderhandeling i mei caesar. 1 t I 1 tot afliand , maar zoo dat hetzelve eenen aaneengefchakelden kring rondom de ftad uitmaakte, vermaanende daarbij de Krijgstribunen en Hopluiden, om niet flechts verdacht te blijven op eenen uitval , maar zelfs om op de bedekte uitgangen, voor enkelde perzoonen gefchikt, op het zorgvuldigst te letten. Dit bevel werd met le ftipfte naauwkeurigheid volvoerd ; niet :en krijgsman deed dien nacht een oog ligt; een ieder in tegendeel was zoo vol ran de aanftaande gebeurenis , dat fchier :lk bereekende , wat toch nu het lot van >omitius en van lentulus en van Ie overigen zijn zou (i). Omtrend de vierde nachtwaake, riep .entulus spinther van de wal der iad de wacht aan , en gaf te kennen : , dat hij bij ca sar wenschte gebragc e worden." Men ftond hem zulks toe; n hij werd de ftad uitgeleid door eenige rijgsluiden, die hem niet verlieten, voor lat zij hem in casAR's tegenwoordigheid ladden gebragt. Hij bad c/esar om ijfsgenade, uithoofde hunner oude vriend- fchap; (I) Cjes. de bell. Civ. L. I. c ai.  geschiedenissen. Hl fchapi hem zeiven daarbij herinnerende, dat hij door c/esar in de Priesterfchap gebragt, aan het Prcetorfchap van Spanje geholpen en tot het Covfulfchap bevorderd was: doch c/esar brak deze optelling af met de verzekering: „ dat hij zijn krijgsgewest geenzins was te buiten gegaan , om kwaad te doen , maar om zich tegen den hoon zijner vijanden te verdeedigen, en om de Gemeentsluiden in derzelver waardigheid, en het Romeinfche Volk, door de zamenfpanning van flechts weinigen onderdrukt, in vrijheid te herftellen." Door deze taal bemoedigd, verzogt lentulus de vrijheid, om nu wedei naar Corfinium terug te gaan , beweeren. de : „ dat zijne gerustftelling niet weinig zou toebrengen , om ook de overigen t< bemoedigen, wier wanhoop anders geree< ftond tot het uiterste geweld tegen hu eigen leeven." Caesar, die aan lentulus dit hai vergund, beval, zodra het dag werd, da alle de Raadsheeren en derzelver kinderen alle de Krijgstribunen en Romeinfch Ridders bij hem gebragt wierden. Tc den Raadsheerlijken rang behoorden i d( 5 VII. SOEK X. HOOFDST. . voor C 48. [. van R. 704. I 1 1 Overgave van Corfi' c nium. ■> p t 1-  na ROMEINSCHE VII. BOUK X, HOOFDST. I. voor C. 48- ' J. van R 704. 1 l ( 1 i .] 1 DOMITIUS, p. lentulus SPINTHERj U vibulius rufus, sex. quintilius ^arus, Penningmeester en l. rubrius \ mder het groot aantal der jonge luiden was de zoon van domitius, en bij de;en telde men nog eene groote menigte ran Romeinfche Ridders en Overheden ïit de nabuurige bevoorrechte fteden. 2 & s a r zorgde , dat zij allen , bij hunne roorftelling aan hem , beveiligd bleeven ?an allen overlast en verwijt des krijgsvolks , en zeide hun met weinige woorlen: „ dat zij hem weinig danks betoond ïadden voor zijne goede dienden jegens hun ;" doch na dit verwijt ftelde hij hun alle in vrijheid. Aan domitius ftelde hij zelfs den fchat aan goud weder ter hand , dien deze bij zijne komst te Corfiniurn in de fchatkamer der ftad gelegd ïad, maar die reeds door de fchatbewaa■ers aan cesar overhandigd was. Schoon lit goud 's lands geld was, door pompejus aan domitius ter foldij zijner benden afgeftaan, wilde caesar hierdoor echter bij deze fchitterende gelegenheid toonen , dat hij even min goud- als bloeddorftig was. Hij liet den eed van trouw dooi  GESCHIEDENISSEN. 1*3 door de benden van domitius aan zich afleggen, en ging dien zelfden dag nog op marsen naar Apulie, om pompejus te agterhaalen , die nu , door de eigenzinnigheid van domitius da beste helft J zijner benden verlooren hebbende, genoodzaakt was, geheel Italië aan zijnen mededinger overtelaten (i> Men O) Cms. de bell. Civ. L. I. c 22, 23. Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p. 451- — Do* witiüs, de wraak van cas AR tégen zich berekenende naar den haat, dien hij voornaamlijk tegen hem had doen blijken, ftelde zich geen kwartier voor, wanneer hij ih zijnesvijands handenwas ; hij befloot dus, in fchijn moedig , maar uit eigenlijke bloohaftigheid \ zich zeiven het leeven te benemen , ten einde hetzelve niet op c;esar's bevel te verliezen. Hij bi-al zijnen Lijfarts, dien esn zijner llaavén was, gif voor hem te «lengen, en gebruikte, zonder aargelen, het geen de2s hem bragt , waarna' h'j zich op een bed neder, wierp. Korten tijd daarna kwam lentulus var casaR terug, met alle mogelijke verzekering var deszelfs zachtmoedigheid: domitius, dit zelf var hem vernemende, verviel nu in wanhoopige raa zermje,- huilde en verweet zich zijne overijün; 6n verblinding , tot dat zijn Lijfarts hem verzo kerdei „ dat hij hem Hechts eenen flaapdrank, u plaats van doodlijk gif, gegeven had, welke hem iï XVII. DEEL. H VIL boek X. hoofost. . voor CV 48. . van R< 704. I i ri .  114 ROMEINSCHE yïL BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R. 704. . Algemeene gunftiger denkwijze over c/esar. Men had zich door geheel Italië den overwinnaar der Galliërs , Germanen en Britten als eenen wraakzuchtigen wreedaard voorgefteld, van wiens overweldiging men de ichroomlij'kfte tooneelen verwachtede: cicero zelf, fchoon ca sar hem beter bekend had kunnen zijn , toont in verfcheidenen zijner brieven behebt geweest te zijn met dit denkeeld. Hij hield zich verzekerd, dat ca sar een tweede phalaris en geen pisistratus, een bloeddorstig en geen edelmoedig dwingeland zou zijn, en meende zich op deszelfs vroegere leefwijze, tegenwoordigen aanflag en boven al op het charakter zijner vrienden en medeftanders ter verdeediging dier voorfpelling te kunnen beroepen (1). Men verzekerde tevens ftellig, dat hij gezegd zou hebben, terug te k o- het geheel geen nadeel zou doen." Verheugd over dezen gelukkigen ondienst, fchonk hij terftond. dien flaaf de vrijheid , en onderwierp zich voords vertrouwlijk aan casar's welgevallen.— Senec. de benef. L. III. c. 24. Plin. L. VII. c. 54. Plot. in c/es. p. 724. Ci) Cic. ad attic. L. VII. ep. 12, 20. !■ IX. ep. 2.  geschiedenissen. 1*5 komen, om den dood van cn. carbo, m. brutus en de overige hoofden van de parcij van marius te wreeken (i). Maar c/esar, in wiens oogen ,. volgends cicero, de dwinglandij de grootfte der Godinnen was , en wiens ganfche gedrag van zijne vroege jeugd af gericht was, om eenmaal zijn vaderland in zijne magt gefteld te zien , had reeds lang uit de gefchiedenis van den voorleeden tijd, en vooral van vroegere overweldigers, deze grondflelling afgeleid, dat zachtmoedigheid bij de overheerfching het beste middel voor derzelver duurzaamheid was , gelijk hij zelf dit duidlijk genoeg in eenen brief aan oppius te kennen gaf, ver klaarende: flechts één voorbeeld te kenner van duurzaame en gelukkige wreedheid dat, naamlijk , van s ijl la-, maar denzei ven niet te willen volgen (2)." Zijn edel moedig gedrag bij de overgave van Cor finium , de eerfte gelegenheid, bij welki hij zich als zoodanig openlijk kon vertoo nen (1) Cic ad attic L. IX. ep. 14. (2) CiES. ad opp. ap. cic. ad att. L. IX ep. 7. H a VIL BOB Ko X. HOOFDST. J„ voor G 48. J. van R. 704. I  VIL boek X. hoofdst. J. voor C , 48. J. van R 704. Briefwisfe tusfehen cicero mei gesar en pompejus. ROMEINSCHï nen , bragt terftond eene verandering ten zijnen voordeele in de algemeene denkwijze te wege, en fcheen bij veelen waarlijk te 'bevestigen, hetgeen hij voorgaf, dat hij • de wapenen flechts ter beveiliging van zijne eigene eer en leeven voerde. Pompejus, in tegendeel, zonk van dag tot dag dieper in verachting, daar men hem, met opoffering zijner trouwfte benden, zag vluchten voor eenen moedigen vijand, wien hij zelf roekloos had uitgedaagd. „ Kan 'er iet ellendiger zijn, — fchreef cicero aan atticus, —■ dan dat de een lof ih de allerflegtfle zaak, de ander fchande behaalt in de allerbeste; dat de een de redder zijner vijanden, de ander de veriater zijner vrienden heei (1}?" I Cicero liet het niet blijven bij de mededeeling zijner gevoelens aan atticus: de edelmoedige behandeling aan zijnen bijzonderen vriend lentulus , den voornaamen bewerker zijner terug, roeping , aangedaan , gaf hem aanleiding, om aan cesar zei ven eenen beleefden brief van goedkeuring te fchrijven, die ter» (I) Cic. ad attic L. VIII. ep. c>  GESCHIEDENISSEN. H? terftond op deze wijze werd beandwoord. „Caesar Veldh. aan cicero Veldh. heil! Te recht vermoedt gij van mij, wijl ik u toch wel bekend ben , dat mij niets vreemder is, dan wreedheid; en, —. faebbe ik reeds veel genoegen van dat bedrijf zelve, — dat hetzelve uwe goedkeuring wegdraagt, is mij een zegepraal en vreugde. Het raakt mij tevens niet, of zij, dien ik heb laten gaan, gezegd worden, zich verwijderd te hebben, om mij nogmaal te beftrijden , wijl ik niets liever zie, dan dat ik mij zeiven en zij zich zeiven gelijk blijven, ü wenfche ik bij Rome te ontmoeten, om mij van uwen raad en daad , naar gewoonte, in alle zaaken te kunnen bedienen (i)." Schier gelijktijdig had cicero van pompejus den volgenden brief ontvangen. „ Cn. pompejus, de groote, Proconf. aan m. cicero Veldh,, heil! Indien gij welvaart , het is wel. Ik heb uwen brief met genoegen gelezen , wijl ik in denzelven uwen ouden moed her- kenc (i) Cjes, ad cic. ap. cic. ad attic L, £X. ep. 16. , H 3 VII. boek hoofdst. . voor C 48. f. van R. 7°4- .  VII. BOEK. X* hoofdst. J. voor C 48. J. van R IIö romeinsche kend heb in de algemeene belangen. De Confuls zijn nu bij het leger gekomen het welk ik in Apulie bij een heb ; en ik vermaane u dringende bij uwen uitfle■ kenden en volftandigen ijver voor het Gemeenebest , om u bij ons te vervoegen, ten einde wij hetzelve met eenpaarig overleg onze hulp en bijftand bieden. Gij zult den Appiaanfchen weg houden en fpoedig , denke ik, te Brundufium komen CO" Cicero fchijnt cesar's brief niet beandwoord te hebben, maar bleef daadlijk bij Rome; terwijl hij aan pompejus een breedvoerig andwoord fchreef, zaaklijk van dezen inhoud : „ dat hij nimmer had gedacht, dat pompejus Italië zou verlaten, en dat hij echter reeds op weg was geweest met zijnen broeder quintus, om hem te volgen , maar dat zij wederhouden waren door de vrees van reeds daadlijk van hem afgefneeden te zijn door caesars fnellen togt; — dat.hij nu wel wenschte, van den begin af bij pompejus (r) Pomp. ad cic. af. cic. ad attic L, VIII. ep. H,  GESCHIEDENISSEN. 1*9 jus geweest te zijn, of ten minften zijn voornemen gegischt te hebben , het welk hem echter onmogelijk was geweest; — dat hij , altijd voor de bevrediging geweest zijnde , zich niet had willen verzetten tegen anderen, die den oorlog wildenmaar dat hij , reeds meer dan iemand geleeden hebbende om zijnen vroegeren ijver, nu gemeend had den bijzonderen haat van ces ar wel te mogen ontwijken ; _ en daarom liever met onderhandelingen , dan met wapenen had willer flrijden; — zullende echter nu, daar het anders uitgevallen was,wel zorgen, dat het Gemeenebest in hem geenen burger , hi; geenen vriend zou misfen (i>" Aan zijnen vriend atticus fchreel cicero , wiens naam te luid klonk in deze gefchiedenisfen, om ons niet opmerkzaam te houden op zijn ftaatkundig gedrag in dezen neteligen ftand: „ ik ben volko men in mijn geheel ; ik heb niets nagelaten, of heb daar eene fchijnbaare niet flechts, maar zelfs gegronde, ontfchuldiging voor, Toer (O Cic. ad pomp. ap. cic. ad attic. L VIII. ep. II. H 4 VII. boek X. hoofdst. T. voor C. 48 J. van R. 704. Opening van cicero's denkwijze aan ATTICUS.  VII. ■ OEK X. HOOFDST. J. voor C. „ 48. |. van R. 704- i i i I2ft ROMEINSCHE Toen zeker misdeed ik niet, wanneer ik4 de verdenking eener traage werving niet flechts , maar eener trouwloosheid ontvluchtende , het onvoorziene Capua niet wilde aannemen; —. ook toen niet, wanneer ik , bij het brengen der voorfla. gen door l, ces ar en fabatus, wel zorge droeg, om hem niet te beleedigen, wien pompejus , fchoon beiden in de wapenen, het Confulfchap en eenen zegepraal aanbood. Ook dit laatfle, dat ik niet over zee ben gegaan , kan men met recht niet gispen. Ik mogt 'er over gedacht, miar kon het toch niet uitgevoerd hebben; ik moest het immers niet vermoeden, vooral daar ik, gelijk ik zie, dat ook gij gedaan hebt, ui: den brief van pompe)us zeiven, niet getwijfeld had, of hij sou domitius gaan ontzetten. En, inde daad , wilde ik 'er liever wat langer over lenken , wat recht was en mij te doen lond. Schrijf mij nu, fchoon gij dit reeds gedaan hebt, nog eens naauwkeuriger, Wttc gij van dit alles denkt, en denk daar ■tf) tevens eens , hoedanig gij u voorfleit, kt ik mij voor het vervolg zal moeten Jouden , en waar gij meent, dat ik den Staa;;  GESCHIEDENISSEN. lai (Staat het meest zal kunnen dienen; of men ook eenen vredemaaker zou behoeven, dan of men in den krijgsman alles zoeken zou? Ik, die wel ailes afmeet' naar mijnen plicht, denk echter zeer wel aan uwen raad, dien ik gevolgd moest hebben , om toen zoo ongelukkig niet te worden. Ik herinner mij , wat gij mij toen door theophanes en culeo deed raaden , en denk 'er dikwijls zuchtende aan. Laat ons derhalven nu bereekeningen maaken , dien wij toen verwierpen, en niet enkeld roemrijke, maar heilzaame, maatregelen volgen (1)." De tijding van de overgave van Corfinium had pompejus zich terftond' van luceria naar Canuftum, en van daar naai Brundufium doen begeven. Aldaar ver zamelde hij nu alle de nieuw geworven» benden, dien hij verfterkte met flaaven ei herders, waarvan hij 'er drie honderd vai paarden voorzag. De Prator l. man mus op zijnen aftogt uit Alba met zes en de Prator rutilius lupus op de zijnen uit Terrac'ma met drie Cohorte (i) Cic, (td attic L. VIII. ep. 12. H 5 VII. BOEK X. HOOFDST. . voor C. 48. [, voor R» 704. CffiSAR. komt tot Brundufium, l l » t 8  VII. BOEK. X, HOOFDST. j. voor C. 48. j. van R. 704. < ! 1 1 J 1 t 2 1 li e a a 0 122 romeinsche de nabijheid van c^sar's ruiters agter zich onder het bevel van bivius cuRius vernemende, werden tevens door hunne benden verlaten, die zich terftond onder het bevel van curius begaven. Verfcheidene andere partijen, langs verfchillende wegen vluchtende , vielen c/e3 a r's fnel voordrukkende benden, zoo wel van voetvolk als van ruiterij, in handen. Onder anderen werd cn. magius van Cremona, de voornaamfte krijgsbouwkunh'ge van pompejus , krijgsgevangen genaakt, doch edelmoediglijk door cjesar. mtflagen ', met last, om aan pompejus e gaan zeggen: „ dat, wijl 'er nog geene ;elegenheid tot een mondgefprek was geveest , en hij voornemens was te Brunhifium te komen , het van belang zou ijn voor den Staat en voor hun onderng welzijn , een gefprek met eikanderen te ouden; wijl dit toch op verren afftand van [kanderen, wanneer de onderhandeling door nderen moest gefchieden, zoo wel niet ging, Is wanneer men met eikanderen mondeling ver alle voorwaarden kon Ipreken (1).'* Het (I) C/ES. de bell. Ciy. L. I. c. 24;.  GESCHIEDENISSEN. 123 Het blijkt uit eenen brief van ces ar aan oppius, dat pompejus dezen magius terug zond , zodra caesar voor Brundufium kwam: echter blijkt het niet, welke voorflagen hij door hem deed , of wat c/esar wederkeerig door hem vorderde. Zoo ook werd de jonge balbus door CiESAR aan den Conful lentulus gezonden, ten einde hem overtehaalen om in Italië te blijven, en wel naar Rome terug te keeren , onder aanbod van alles, het welk hem hier toe zou kunnen overhaaien : maar de Conful had reeds Italië verlaten , eer balbus kwam, wiens zending, naar cicero's oordeel, misfchien an ders niet vruchtloos zou geweest zijn (i) Inmiddels was caesar met eenei fpoed , die cicero hem een wonder vat wakkerheid, fnelheid en zorgvuldigheid deec noemen (a}> voor Brundufium gekomei met zes keurbenden, waarvan 'er drie nieuv geworvene en op zijnen togt voltallig ge maakte waren. De Cohorten van domi ti (i) Cic. ad attic L. IX. ep. 13 et L VIII. ep. 15. (3) Cic. ad attic L. VIII. ep. 9, VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 48. j. van E. 7°4- 1 1 l l F  VII. boek X. HOOFDST. J. voor C, 48. J. van R 704- 124 ROMEINSCHE tius behoorden hier niet onder: hij had dezelven naar Sicilië gezonden. Bij zijne aankomst voor Brundufium vernam hij, dat de Confuls reeds waren overgeftoken naar Dijrrachium met een groot deel des heirs, en dat metellus scipio, de fchoonvader, en c n. p o m p e j v s , de oudfte zoon van zijnen mededinger, naar Syrië gezonden waren, om uit het geheele Oosten alle land - en zee - magt te verzamelen, doch dat pompejus zelf zich nog in de ftad bevond aan het hoofd van twintig Cohorten. Het bleek echter c/esar niet, of pompejus agtergebleeven was , om Brundufium bezet en alzoo de gemeenfchap over de Adriatifche zee met Griekenland en de overige wingewesten open te houden; dan wel uit bloot gebrek aan vervoerfchepen: doch meer voor het eerfte vreezende, ftelde hij terftond alles in het werk, om de haven yan Brundufium door een waterftaketzel van zijne eigene vinding te fluiten, waartegen aan den anderen kant geene middelen gefpaard werden, om het te beletten of te verijdelen (O* Schoon (1) Ctes. de bell. Ctv, L. I. c. 25 & 36. Plut. in pomp. p. 634.  GESCHIEDENISSEN. 125 Schoon 'er alzoo dagelijks tusfchen de benden van pompejus en cjesar bij de haven van Brundufium werd gevochten , wilde echter c je. s a r de onderhandelingen tot den vrede nog niet als geheel afgebroken befchouwd hebben. Magius was wel met geen nader andwoord van pompejus terug gekomen (i) , maar zijn belang vorderde , zijnes inziens voor zeker, de bevrediging op nieuw te be- proe- (O Cjesar (chrijft hïer over,als of hij in hei geheel geen andwoord van pompejus op de eer fte zending van magius hadt ontvangen ,terwijl wi. reeds uit eenen brief van hem zeiven aan oppiü: opmerkten, dat magius daadlijk terug gekomei was. Hij moet hem dus ten tweede maal aa pompejus gezonden en toen vergeefsch teru verwacht hebben: maar dan drukt hij zich hier te plaatze zoo onduidüjk uit , dat een van beide zeker is, of — dat 'er eenige regels zijn verloore gegaan in de oorfpronglijke handfehriften, welke hier ter opheldering moesten dienen , of — & cfflSAR hier daadlijk die misdaad beging van oneei lijkheid in het boeken zijner daaden, welke het POLLio.bij suetonius,heeft ten laste gelegd.Sueton. in cas. c. 56. —Crevier Hift. Roti T. XIII. p. 321. Hooke Rom. Hift. T. X. \ 85 not- VII. bobs X. hoofdst. J. voor C 48. J. van R. 704. Vruchtloos aanzoek van c/esar tot onderhandeling. 1 1 r 1 1 1 t 1 r. '  VII. boek X. hoofdst. J. voor C 48. ]. van R 704. ] 3 1 f I26 ROMEINSCHE proeven, en zich de vertraaging zijner ontwerpen en zijnes aanvals te getroosten ten behoeve van den fchijn, dien zijne kwaade zaak nog alzins noodig had. Hij zond alzoo eenen zijner Onderbevelhebbers, caninius rebilus, den gemeenzaamen vriend van scribonius libo, die de fchoonvader was van sextus, den jongden zoon van pompejus, om door middel van dezen scribonius een mondgefprek tusfchen hem en pompejus te doen plaats hebben. Casinius verzekerde zijnen vriend: „ dat 'er niets meer noodig was, om op redenlij ke voorwaarden wederzijds de wapelen nederteleggen , en ftelde hem al het creërende voor, hetwelk daarvan op scri5 o n 1 u s , als den bewerker des vredes :ou nederkomen." Deze begaf zich daarop ïaar pompejus, maar kwam weldra met iet befcheid terug : „dat de Confuls afvezig waren, buiten wien men aan geene vereffening kon werken (1)." Het waterwerk was, ondanks den ge- duu- (l) Cas. de bell. Civ. L. I. c. aff. Dl0 !Ass. L. XLI. p. 158, 159.  geschiedenissen. 127 duurigen tegenftand, in negen dagen fchier half voltooid, wanneer de fchepen, welke de helft van het heir van pompejus hadden overgevoerd , van Dijrrachium , op last der Confuls , terug kwamen. Het zij uit vrees voor c^esar's ftaketzel, het zij om dat hij vast befloten had terftond Italië te verlaten, pompejus maakte zich tot den overtogt gereed, zodra de fchepen weder binnen gekomen waren, en, om zijne infcheping te beter te dekken tegen eenen ftormenden inval van c;esar.'s benden op de ftad , liet hij de poorten en ftraaten verfperren , en de wegen met graften doorfnijden , waarin hij fcherpgepunte paaien floeg, en dezelver voords met losfe aarde en zooden bedekte De twee wegen, die uit de ftad naar d< haven gingen , bezettede hij tevens me zwaar en fcherp paalwerk , en voords be val hij zijne benden, om tegen den avon< in ftilte aan boord te gaan, terwijl d< ligtgewapende fcherpfchutters en flingeraar! hier en daar op de muuren en fchansto sens post zouden houden , tot dat de ge heele infcheping volvoerd was, waarna- zi ziel VII. SOEK X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R, 704. I t - I l  128 ROMEINSCHE vn. boek X. hoofdst. J* voor C 48. J. van R, 704. Pompejus verlaat Italië. zich aan boord van eenige ligte vaartuig gen, daartoe reeds op eene gefchikte plaats liggende, zouden begeven (1). De inwooners van Brundufium hadden te veel overlast van het krijgsvolk van pompejus en van deszelfs eigene trotschheid geleeden, om de zaak van caesar niet te begunstigen. Zodra zij dus den aftogt van pompejus bemerkten , gaven zij door feinen van boven op de daken hunner huizen daarvan kennis aan c ./e s ar j die terftond zijn krijgsvolk de ftormladders liet aanbrengen , om zich geene gelegen* heid te laten ontfnappen. Maar pompejus ligtede reeds voor den nacht het anker, en gaf den agtergebleevenen op de wal het afgefprooken teeken , om nu ook aan boord te gaan. C/esar's benden richteden wel hunne ladders in tijds op , maar de Brundufïërs waarfchuwden haar voor de bedekte graft , en bragten haar langs eenen grooten omweg naar de haven, alwaar zij zich met booten en fchuitjens mees* (O Cffis. de bell. Civ. L. I. c. 27. Appian; alex. de bell. Civ. L. II. p. 452.  geschiedenissen. 12p meester maakten van twee fchepen met krijgsvolk , die op de moelje van caesar waren vastgeraakt (i). „ Alzoo verliet pompejus zijn vader- ■ land en gansch Italië, ■— zegt d i o, — ; op eene geheel ftrijdige wijze in handel en in overleg , als waarop hij eenmaal in ] hetzelve uit Afia was te huis gekomen,*! ook ontmoetede hem een tegenstrijdig lot en eer, als hem tot heden mogt gebeuren. Hij, die weleer te Brundufium zijn krijgsvolk ontfloeg, om zijne burgeren tot geenen overlast te zijn , voer nu met zijne benden af, om ze tegen hunne medeburgers elders te doen ftrijden; — die te vooren de fchatten van barbaarfche volkeren naar Rome had overgebragt, vervoerde van daar thands alles, 't welk hij bij een kon krijgen; — en geheel wanhoopende aan 'slands behoud, wilde hij nu de vreemde hulpbenden van volkeren , dien hij weeleer in flaavernije bragt, tegen 's lands belang gebruiken, thands meer fteun en hoop in hun (tellende , bij wien hij kwaalijk, dan in hun , bij wien hij wel verdiend had. De Ct ) Cms. de bell. Civ. L. I. c. 28. XVII. deel. I VII. BOK K x. HOOFDST. |. voor C. 48. . van R. 704. Aanmerkingen over iet verlaten van Italië.  VII. BORrK X. hoofdst. J. voor C. J. van R. 704. 13° ROMEINSCHE De roem van zijne krijgsbedrijven werd geheel verduisterd bij dezen aftogt door zijne kleenmoedige vrees voor cesar; de eer, van zijn vaderland te hebben vermeerderd, door de fchande uitgewischt van hetzelve te hebben verlaten (1)." Maar, fchoon hem dezelfde zee thands als eenen veriatenen van de Fortuin, vermoeid door zijne zegepraalen, met vrouw en kroost vervoerde , waarop hij zelf weleer , onder een gansch ander lot, den zeeroover vervolgde: alle de vaderlandfche Goden echter met zich ten oorlog voerende, en door geheele volkeren vergezeld, mogt de groote pompejus nu nog , naar 's Dichters oordeel , de geduchte balling heeten (2)." Het was nogthands zoo zeker niet, of pompejus bij het verlaten van Italië reeds als een bloohartig vluchteling, hoe groot dan ook, moest worden aangemerkt, dan wel als een ervaren krijgsman, die flechts een beter tooneel des oorlogs verkoos. „ 'Er waren, zegt plutarchus, die Ci) Dto cass. L. XLI. p. 159. (») Lücan. Pkarf. L. II. v. 725—730.  GESCHIEDENISSEN. 13* die zijnen afcogt' als het uitmuntends* krijgsbeleid befchouwden: maar CjESAR verwonderde zich, dat hij, fchoon in het bezit van eene welverfchanfte ftad , in de J verwachting van: zijne Spaanfche benden, J en meester van de zee, Brundufium verliet en Italië ontruimde-, en cicero berispte hem, dat hij het voorbeeld van THEMisTOCLES.en niet van pericles gevolgd had , daar zijn toeftand met diert des laatften en niet des eerften overeenkwam (i)." — „ Hij reekende , zegt d i o , op het geheugen aan zijne groote krijgsbedrijven in Macedonië, Griekenland en Afie, en bovenal op de vriend* fchap der Vorften en volkeren van die gewesten. Geheel Spanje, vervolgt hij, was hem wel onderworpen , maar, wijl Gallie bezet hield , kon hij zich derwaards niet veilig v enden \ ook wist hij, dat men hem niet kon vervolgen over zee, daar men gebrek aan fchepen had, en dat dit zoo wel, als het jaargetijde in (i) Plut. in pomp. p. 634. — Zie wegens het beleid van thbmistocles en periclks, de Reize van anach. D. I. bl. 216 en 30?.. 1 2 Vit. boek X. 100FDST. , voor C 48- _ . van R. 704.  VII. BOEK. X. hoofdst J. voor C. _ 48. J« van R, 704. 1 Ï32 ROMEINSCHE in het vervolg, hem tijds genoeg zou laten , om zich uit alle de onderworpene gewesten en bij de bondgenooten van Rome, van een genoegzaam heir en krijgskas te voorzien , op welken grond hij reeds vóór de overgave van Corfinium tot dezen aftogt uit Italië zou beflooten hebben (O'" — Al vroeg vermoedden atticus en cicero almede dezen aftogt (2), maar dezelve kwam nu eens als eene fchandlijke vlucht (3), dan weder als heerschzuchtig beleid voor , het welk zich eenen s ij l l a ten voorbeeld ftelde (4). Lang had cicero zelf geaarzeld in de keuze, of hij pompejus zou te volgen hebben; in eiken brief had atticus hem daartoe moeten dienen van zijnen raad , en daar deze zich zulken aftogt fteeds als eene vlucht voorftelde, was het belang van zijnen vriend en van Rome tevens hierin het richtfnoer geweest van zijn oordeel. De hoop op eene bevrediging Cl) Dro cass. L. XLT. p. 158. Ca) Cic. ad attic. L. VIH. ep. 2, 3. C3) Cic. ad attic. L. VIII. ep. 3,8. (4) Cic. ad attic. L. VIII. ep. ij.  geschiedenissen: «33 ging en de fchrik voor vreemden krijg, die hem aan tarquinius en coriolanus deed denken, waren de gronden, dien cicero zelf voor het volgen van dien raad had vastgehouden: maar, naauwlijks was hij denzelven trouw gebleeven, of al het zelfverwijt van een zwak hare beftormde zijnen geest, terwijl dezelve alle vermogens infpande, om belang en plicht te verbinden, en al de eer van den laatften te behouden, fchoon de leiding van het eerde gevolgd mogt zijn (i). Zoo gereedlijk als wij, bij het lezer der uitroeping van florus: „ o fchande! dat het hoofd der Raadsheeren, dc befchikker van den vrede en den krijg met een fchier weerloos en fel gehavent fchip over de zee ontvlucht, waarover hi eens zegepraalde (2)!" met crevier er erkennen, dat'er waarfchijnlijk geen woon zou te zeggen geweest zijn op deszelf beleid, indien pompejus in de vlakt van Pharfalie had overwonnen (3) : zo ge (1) Cic. ad attic. L. IX. ep. 10 & 7. (2) Flor. L. IV. c. 2. C3) Crev. Hifi. Rom. T. XIII, p. 323. I 3 VII. ■ OEK X. hoofdst; [. voor C. 48. [. van R. 7C4. > l i 1 s >  ROMEINSCHB vu. b oek X. hoofdst. T. voor C 48J. van R 704. Krijgsbeleid van caesar. gerust durven wij met hooke ftaande houden, dat pompejus zich misreekend en niet terftond gedacht heeft, om deze wending aan zijne wapenen te geven. C^esar's ftoutheid tot geweld, zijne fneiheid met den aanval, de gehechtheid zijner benden cn de bijval der volkeren verraschten en bedwelmden pompejus , die nu blijkbaar, door appius en labienus bedroogen, fchoon beide zelve zich niet min bedroogen zagen, en tevens van dien onderftand verftoken , op welken hij in halte had gereekend, zoo wel voor krijgskas, als in manfchap, het ontwerp moest opgeven , om Italië te verdeedigen , cn een ander omhelzen , het welk hem de daadlijke nood voorfchreef, maar tevens , in dien nood , door goed beleid gebillijkt werd (1). C/esar had wel gewenscht, pompejus terftond te kunnen vervolgen, alvoorens hij zich met overzeefche hulpbenden verfterkte: maar deze had hem zulks onmogelijk gemaakt, door het wegnemen van alle fchepen. Hij zou dus hebben moeten wach- (I) Hooke Rtmt Hift. Vol. X. p. 89—95.  geschiedenissen. 135 wachten , tot hem uit de afgelegene Gallifche gewesten, uit Picenum of van Si* cilie fchepen gezonden wierden: maar het vroege jaargetijde maakte dit te moeilijk en langwijlig. Ook wilde hij niet, dat de beide Spaanfche kriigsge_westen, waarvan het eene de grootfte verplichtingen aan pompejus had, zich inmiddels tegen hem zouden verklaaren , en de Onderbevelhebbers van pompejus van daar, geduurendezijne afwezigheid, een nieuw henvan bondgenooten zouden op den been brengen, en daarmede eenen aanflag op Gallie en Italië waagen. Om deze redenen befloot c/esar, pompejus thands niet te-^olgen , maar zelf zich naar Spanje te begeven (i> Hij zelf noemde dit; een leger zonder Veldheer gaan beftrijden: om eerlang eenen Veldheer zonder legei op het lijf te gaan vallen (2). Men heeft het eene hoofdfout in pom pejus genoemd, dat hij Spanje in dei loop liet, alwaar hij zijne beste krijgs benden, den geest des volks, en de ge lt (!) CjESa de bell. Civ. L. I. «. Ca) SuBTON. in c«s. c. 34I 4 VII. BOEK x. HOOFDST. r. voor C. 48. j. van R. . 7°4« 1  VII. boek X. hoofdst. J. voor C. 48. J- van R, 704. < 1 r \ 13<$ ROMEINSCHE legenheid had, om zich ter zee uitterusten (j); cicero zelf kon naauwlijks gelooven, dat hij aan Mgyptus, gelukkig Arabie, en Mefopotamie zou denken, en Spanje verwaarloozen (2) : maar juist die verzekering van de gezindheid der Spanjaarden en het bedwang zijner benden over die gewesten in tegenftelling van de grootere onverfchilligheid der Oosterfche landen voor de huislijke gefchillen van Rome , fchijnt de grond geweest te zijn voor zijne eerdere toevlucht tot delaatfle, dan tot de eerile gewesten, terwijl hij :evens de wijk naar Spanje te land niet !iad kunnen nemen, zonder CiESAR in ien mond te komen , en de wintertijd :oo wel, als het gebrek aan eene vloot, ïem verbooden , om ter zee dien verren >vertogt te waagen (3). Alvoorens cjEsar Brundufium verliet, ond hij echter bevel aan alle de bevoorechte lieden langs de kusten , om alle aartuigen bij een te brengen naar de ha- (O Middlet. life of cic. Vol. II. p. 2^6. (2) Cic. ad attic. L. IX. ep. 11. (3) Hooke Kom. Hift. Vol. X. p. 106.  geschiedenissen. 137 have i d er ftad. Hij begreep naamlijk zeer wel, dat de allereerfte toeleg van p o mpejus zou zijn, om allen toevoer van graanen voor Rome en Italië te belet- ■ ten, ten einde alzoo deszelfs eigen aanhang, fpoedig tegen hem in opftand te brengen (i) , en fcheepte , zodra aan zijn bevel voldaan was, zijnen Onderbevelhebber vale mus met eene keurbende naar Sarclinie af, en curio als Proprator met drie anderen naar Sicilië , met last tevens voor den laatften , om terftond na de vermeestering van dat eiland, het welk nevens het andere de voorraadfchuur van Italië genoemd werd , naar de kutt van Africa over te fteken (2). Eer valerius met zijne keurbende in zee was, deed het gerucht alleen , hei welk hem vooruit fnelde , de inwooners van Caralis zich verzetten tegen cotta. die het bevel over Sardinië voerde. Zij wierpen hem ter ftad uit , en , denzelfden geest over het ganfche eiland befpeurende, was hij reeds naar Afried CO Cic. ad attic L. IX. ep. 9. (2) C&s. de bell. Civ. b. I. c 30. '. I 5 VII. BOEK X. HOOFDST. f. voor C. 48. f. van r. 704. Sardinië geei't zich over.  VII. SOEK X. KOOFDST. J. voor C« 48- J. vaa R. 7°4Ook Si* cilie. 1 l 1 1 1 i 1 ( ] Cl) Cïüf. de bell. Civ. h. I. c. 31. CO Cés, de bell. Civ. L, I. c. 30. 138 ROMEINSCHE va gevlucht, toen valerius aan wal kwam (1). Cato, wien Sicilië was aanbevolen, gedroeg zich wakkerer en moediger op sijne post; hij had terftond de oude oorogfchepen doen herftellen , en nieuwe >pgeëischt van de Staaten des eilands; evens had hij in Lucanie en Bruttium loor zijne Onderbevelhebbers doen werden , en over geheel Sicilië een bepaald jetal van ruiters en voetknechten afgevorderd (Y). Alvoorens echter deze krijgs:oerusting volkomen gereed was, kwam tsiNius pgllio, door curio vooruit ;ezonden, met een gedeelte der drie keurenden te Mesfina aan land: cato bevond zich te Syracufen, maar zond onmidlelijk eenen gelastigden aan poll 10, om ïem aftevragen , op wiens bevel en met velken last hij zich verftoutede , om gewapend den voet op eenes anders wingewest te zetten. Poll 10 andwoordde: ,, op last van hem , die meester van Italië is-," en deed daarbij tevens den afge- zon-  GESCHIEDENISSEN. ^SS^ zonden van cato het gebeurde in Italië., de vlucht van pompejus en de fpoedige aankomst van curio met drie keurbenden verftaan. Cato, die zich fterk genoeg tegen pollio, maarniet tegen curio gevoelde, verklaarde daarop in eene volksvergadering: „ dat hij de onfchuldige Siciliaanen niet nutloos wilde wikkelen in eenen verderflijken krijg, maar zich elders zou gaan wreeken (1); dat hij zich echter over cn. pompejus moest beklaagen, die hem verlaten en verraaden , en mei hem den ganfchen Raad bedroogen had door, gansch onbereid, eenen onnoodigei krijg aantevangen , en echter te verzeke ren, dat hij wel uitgerust was (2); maa nog meer ovsr de Goden, wier voorzie nigheid verbijsterd of geheel onzeker zij moest, daar zij, pompejus menigmat in kwaaden toeleg begunstigd hebbende hem nu verlieten , nu hij voor vaderlan e (O Appian. alex. de bell. Civ. L. II. ] 452, 453- (2) CiES. de bell, Civ. L. I. c. 30. Het korr echter zeer verdacht voor, dat cato dit bekla openlijk gedaan zou hebben. Ca sar, die dit zegt is hier de beste getuigen niet. VIL; boek X. hoofdst. j. voor C 48. j. van W 704. I r 1 1 1 d n i. t T 3 j  0 VB. boek X. hoofdst. J. voor C 48. J. van R 704. Attius varus in Africa. I40 ROMEINSCHE en vrijheid {treed (1)." Na het voeren van zulke redenen verliet ook cato zijn eiland en ftak ter zee over naar Corcijra, 'om zich te Dijrrachium bij pompejus •te voegen, die zich aldaar onder allerleije ongunstige voorteekenen, gelijk het bijgeloof daadlijk opmerkte of naderhand verdichtte, had nedergeflagen (2). Tubero, wien het beheer van Africa onder het oppergezag van pompejus was toegeweezen , had bij zijne komst alCi) Plut. in cat. p. 785. (a) Cjes. de bell. Civ. L. I. c. 30. Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p. 453- Dio cass. L. XLI. p. 159. — Volgends cicero kon cato Sicilië gehouden, en zouden zich alle weidenkenden aldaar bij hem gevoegd hebben. (Cic. ad att. L. X. ep. 16.) Plutarchus en appiands beweeren het zelfde, maar enkel ten aanzien van pollio, en , hunne verzekering gegrond zijnde, moet de uitroeping van cicero: „ 0 welk een fchande voor cato, indien cotta , gelijk gezegd wordt, Sardinië behoudt!" dubbeld ongegrond voorkomen. — De befchuldiging der Voorzienigheid door cato kan in onze oogen,die door heller licht beftraald zijn,niet anders dan misdaadig, maar moet ons daarom tevens verfchoonbaar voorkomen.  GESCHIEDENISSEN. *4* aldaar attius varus in bewind ge- | vonden, die, na het verlies zijner Cohorten bij Auximum, terftond derwaards H was gevlucht (i> Deze had zich op eigen gezag het beheer van dit gewest, Jhet welk toen nog onbezet was , en waar over hij voor eenige jaaren Prator was geweest, aangemaatigd , en reeds twee keurbenden op den been gebragt, waarmede hij voords aan tubero betwist had eenen voet aan wal te zetten, ja zelfs zijnen zoon, die ziek geworden was, van boord te brengen (a). Eene verdeeldheid, welke de overheering van dit gewest door c^esar's Onderbevelhebbers gemaklijk fcheen te zullen maaken. Binnen zestig dagen meester geworden zijnde van geheel Italië (3), legde CiE-v sar drie zijner keurbenden in Brundufium, Tarentum en Sipontum, ten einde de zeekust te bezetten en de landing van alle vreemde krijgsbenden te beletten, ert be- (1) Zie boven bl. 90. (2) Cms. de bell. Civ. L. I. c. 3*- (3) Plut. in cass. p. 735» Id- in P0MPf>. 634- VII. ioek. X. oofdst. voor C. 48. van K* 7°4- staatkunig beleid an CiESAE.  142 romeinsche VTÏ. -Boek X. hoofdst. •J. voor C 48. J. van R, 704. CAESAR tracht cicero te verg'efschover te haaien. begaf zelf zich nu op weg naar Rome (1). Hij had, te midden zijner fnelle krijgsverrichtingen, niet nagelaten , zijne belangen aan de zijde der ftaatkunde te bevorderen, en nog tijds genoeg gevonden, om aan verfcheidene Raadsheeren, die Rome hadden verlaten, brieven te fchrijven , om hun te doen wederkeeren (2} , het welk echter bij veelen niet van nooden was, die pompejus terftond verlieten, toen hij Italië ontruimen moest (3). Onder en boven alle anderen wenschte caisAR zijne zaak te bevorderen door het gezag en den invloed van cicero, wiens terugblijven in Italië hem geene geringe hoope gaf, om hem ten minften onzijdig te doen blijven. Eerst had hij hem door trebatius zijn verlangen doen te kennen geven, dat hij zich toch niet wilde verwijderen van Rome; naderhand had hij den invloed hunner gemeenzaame vrien- (1*) C«s. de bell. Civ. L. I. c. 32. D10 cass. L. XLI. p. 160. Appian. alex. de belt. Civ. L. II. p. 452. (2) Cic. ad attic. L. VII. ep. 17. (3) Cic. ad attic. L. IX. ep. 1 & 12.  geschiedenissen. M3 vrienden gebruikc, om zich, even als veele andere oud - Confuls hem hierin voorgingen, de onzijdigheid ten plicht te fteüen; eindlijk ondernam hij , om zelf hem te bewegen', van toch naar Rome- terug te keeren. Hij zelf fchreef hem daartoe dezen vleijen. den brief, „ Schoon ik onzen furnius maar even heb kunnen zien, doch geenen tijd heb.gehad, om hem te fpreken, of naar hem te hooren, mij haastende en op weg zijnde, terwijl mijne keurbenden reeds vooruit gezonden waren, heb ik echter niet willen afzijn, aan u te fchrijven, en hem terug te zenden mei mijnen dank aan u, hoewel ik denzelven a dikwijls betaalde , en , naar het mij voor komt, nog dikwijls betaalen zal. Voora verzoeke ik u , daar ik ftaat maake fpoe dig te Rome te komen , u aldaar te mo gen vinden, ten einde mij van uwen raad invloed, gezag en bijftand in alles t kunnen bedienen. Om ter zaake terug t keeren ; gij zult mijne haast en de kor heid van dezen wel verfchoonen; het ov< rige zult gij uit furnius vernemen (i> (I) Cas. ad cic, ap. cic. ad attic. L. I ep. 7- VII. BOEK X. H00FOST. . voor C. 48 f. van R. 704. [ » e e P K.  VII. BOEK x. HOOFDST. T. voor C 48. J. van R 704, 144 romeinsche Op dezen brief andwoordde cicero, * Op bet lezen van uwen brief, mij door onzen furnius overgebragt , in 'welken gij mij onderhielde, om naar de ftad te gaan , verwonderde het mij minder, dat gij u van mijnen raad en gezag wildet bedienen, maar vroeg ik mij zeiven, wat gij door mijnen invloed en bijftand verftondt: nogthands deed de hoop mij denken , dat gij, volgends uwe verwonderlijke en zeldzaame wijsheid, over de rust , den vrede en de eendragt der burgers zoudt willen handelen. Indien dit zoo is, en gij eenig belang ftelt, in onzen pompejus te behouden en hem met u en het Gemeenebest te bevredigen, dan zult gij voorzeker niemand hiertoe gefchikter, dan mij, vinden, daar ik altijd, van den begin af aan , en hem en den Raad een raadsman des vredes geweest ben; ook heb ik mij , na het opvatten der wapenen, met niets hoegenaamd van den oorlog bemoeid , oordeeiende , dat door dien oorlog geweld gefchiedde aan u , wien vijanden en benijders trachteden te ontzetten van eene eer , waarmede u het Romeinfche Volk begunstigd had. Maar gelijk ik zelf toen niet flechts de beguns- ü-  GESCHIEDENISSEN. 145 riger was van uwe waardigheid, maar zelfs anderen ten raadsman ftrekte , om u te onderfteunen (i) ; zoo treft mij thands de waardigheid van pompejus fterk. Zinds verfcheidene jaaren toch waart gij] het beiden, dien ik verkoos om mijne bijzondere hulde te bewijzen, en met wien ik, gelijk nu nog, ten naauwften was verbonden. Weshalven ik u verzoeke, of liever met alle beden fmeeke en bezwere, om in uwe zeer groote bezigheden ook een weinig tijds te leenen aan deze overdenking, ten einde mij, door uwe gunst, een braaf, dankbaar en gemoedlijk man te laten blijven bij de herinnering mijner grootite verplichtingen. Indien dit alles mij alleen betrof, zou ik nogthands hoopen,het van u te zullen verkrijgen: maar, naar mijn oordeel, ligt 'er zoo wel uwe goede trouw, als het Gemeenebest, aan gelegen, dat gij mij onder weinigen als den gefchiktften man , om en u beiden en de burgergefchillen te vereenigen , in vrijheid laat. Schoon ik u te vooren bedankt had ten aanzien van lentulus, wien gij be- (i) Zie D. XV. bl. 523. XVII. DEEL» K. VII. BOEK X. HOOFDST. . voor C. , van R, 704.  VII. BOCK X. HOOFDST. J. voor C. 48J. van R. 704- I46 romeinsche behouden hadc, gelijk hij weleer mij* heeft echter her lezen van zijnen brief, waarin hij mij met het dankbaarfte hart over uwe grootmoedigheid en gunst gefchreeven heeft, mij doen gelooven , dat ik zelf alzco door u behouden ben : erkent gij hierin mijne dankbaarheid aan hem, zorg , bid ik u , dat ik even dankbaar voor pompejus zijn kan (1)." Schier gelijktijdig ontving c 1 c e r 0 eenen brief door oppius en balbus beiden gefchreeven, die caïSAR's bijzondere ver- trouw- (1) Cic. ad c&s. ap. cic. ad attic L. IX. ep. 11. Men gispte cicero wegens zijne vieijerij aan caesar over deszelfs verwonderlijke wijsheid, en over zijne erkendnis , dat hem door den oorlog geweld gefchiedde; hij beandwoordde dit verwijt met te zeggen : „ dat hij zich zoo weinig deswegens fchaamde, dat hij zelf door veelen een aiïcbrift had laten nemen van dezen brief, willende vooral in de tegenwoordige en nog aanftaande omstandigheden . dat elk zijne vredelievendheid kende ; dat hij voords die vleijerij als het zekerde middel op Cjesar's geest gebezigd had, om hem ten behoud des vaderlands over te haaien, waartoe hij betuigde, hem gaarne ten voet te willen vallen." Cic. ad attic. L. V11I. c. 9.  GESCHIEDENISSEN. 147 ifouwlingen waren, en wier raad cicero zelf fchijnt gevraagd te hebben. Zij verzekerden hem, van caesar zeiven vernomen te hebben: „ dat zijn eerde werk te Rome eene bevrediging met pompejus zon zijn, en raadden hem op dien grond aan , zich ook aldaar te laten vinden; voegende hier bij, dat, indien zij wisten, dat cesar den oorlog zoü willen voordZetten , zij hem eeniglijk zouden aanraaden, om toch' onzijdig te blijven, onder ftellige verzekering, dat caesar zulks met genoegen zou zien , waaromtrend zij echter aanbooden ,' om deszelfs meening rechtdreeks voor hem te vernemen CO*" Op dezen gemeenfchaplijken brief volgde nog een afzonderlijke van balbus, waaruit het blijkt, dat hij eenen brief van c m s a r ontvangen , en aan cicero medegedeeld had, die alle verzekering bevattede van Zijne gezindheid ter bevrediging; Voords verzekerde balbus fleilig aan cicero de goedkeuring van caesar, wanneer hij flechts onzijdig bleef; en raadde hem (r) Balb. et. opp. ad cic. in etc. adAttic* L. IX. ep. 6, K 9 VII. boek X. hoofdst. f. voor Co 48. f. van Ri 704,  VII. BOKS X. hoofdst. J. voor C. , 4«. J. van B 704. (1) Balb. et opp. ad cic. /'» cic. ad kit» L. IX. ep. 6. '148 ROMEINSCHE hem tevens aan: „ om, even als hij in het geval van milo aan pompejus verzogt had , eene lijfwacht van caesar te vragen , die hem ongetwijfeld zou worden toegedaan, en die zijne onzijdigheid alzins veilig voor hem zei ven zou maaken (O»" Cicero liet zich niet door deze brieven, vooral niet door dezen laatden, bewegen tot eenigen dap, die hem of daadlijk als partij van pompejus en den Raad zou gefield hebben, wanneer hij naar Rome was gegaan , of wezenlijk in c msar's magt zou gebragt hebben, wanneer hij eene lijfwacht had gevraagd, welke hem ten minden het vertrek uit Italië, wanneer hem zulks raadzaam voorkwam, belet zou kunnen hebben. Zorglijker was voor hem de perzoonlijke ontmoeting, welke hij van c^sar verwachtede, en ook daadlijk te Formice op den negen en twintigden van Lentemaand ontving. Wij hebben van hem zeiven het volgende verflag daarvan aan zijnen vriend atticus. „ Mijn gefprek met hem, zegt hij, was zoodanig, dat  geschiedenissen. 149 dat hij 'er mij meer om achten , dan om danken zal. Ik bleef 'er bij , niet naar Rome: maar vond mij bedroogen, wijl ik hem mij zeer gemaklijk had voorgefteld. Het geleek 'er niet naar. Het woord was, dat die denkwijze hem veroordeelde en dat anderen veel traager zouden zijn, wanneer ik niet kwam. Ik beweerde, dat hun geval niet gelijk ftond. Na veel over en weder , was het: kom dan en handel over den vrede. — Naar mijn eigen oordeel, vroeg ik? — Zou ik u zulks voorfchrijven ? was het andwoord. — Dus zal ik het aanleggen zeide ik : dat de Raad niet goedvinde, dat men naai Spanje trekt of legers naar Griekenland vervoert , waarbij ik veel ten beklag zal voegen van pompejus. — Dat wil ik niet gezegd hebben: hervattede hij. — Dit dacht ik wel, vervolgde ik, maar daarom wil ik 'er niet bij zijn , om dat ik zoc moet fpreken , wanneer ik 'er bij ben en nog veel meer, 't welk ik niet kat zwijgen, of dat ik te Rome niet moe komen. Het flot was, dat hij , eet Êinde begeerende, het mijner nadere over K 3 we vn. BOEK x. HOOFDST. [. voor C ]. van R. l ¥' t  VIL BOEK X. HOOFDST. J. voor G 48. J. van R, 704. 15° romeinsche weging aanbeval. Die moest ik niet weigeren: zoo fcheidden wij (1)." C/ësar ontving voords op zijnen weg naar Rome eenen brief van q u i n t u s cicero, den neef des Redenaars, waarin deze onbezonnen knaap hem zijnen dienst aanbood , met belofte van hem bericht te zullen geven wegens zijnes ooms denkwijze. Caesar verleende hem gehoor op dezen brief, en vernam nu door hem, dat cicero ten hoogden geërgerd was over alle zijne maatregelen, en beflooten had, Italië te verlaten en naar pompejus te gaan. Hoop op een aanzienlijk gefchenk had den jongen tot dezen ftap gebragt, die zijnen vader en oom niet weinig ontrustede: maar cOEK X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R. 704. I64. ROMEINSCHE len gebezigd hebben (1); eindlijk trachtede hij zich door bittere ipotternijen fchadeloos te ftelJen voor het verdriet, het welk hem deze onaangenaame toefiand gaf: maar langs dezen weg maakte hij zich over het algemeen even gehaat, als veracht (2). Cm.- (O Cic. ad attic. L. XI. ep. 4. Id. ad Famil. L. VII. ep. 3. L. VI. ep. ai. (2) Plut. in cic. p. 879, 880. Verfcheidenen dezer fpotternijen zijn bij onderfcheidene Schrijvers opgeteekend. Pompejus, hem zijnelaate komst verwijtende, moest van hem hooren : ,, hoe kan die iaat zijn , daar nog niets gereed is?" — Op deszelfs fteltige vraag : „ waar zijn fchoonzoon dolabella was;" kreeg hij van hem ten andwoord : ,, bij uwen fchoonvader." Iemand , die oniangs uit Italië gekomen was, vertelde, dat 'er een gerucht te Rome liep: „ dat pompejus doo» cüjsar opgeflooten was;" — „ en gij kwaamt herwaards, om dit zelf te zien?1' voerde hem cicero toe.— Pompejus had aan domitius, een zwak man, eenig opperbevel gegeven, omdat bij een braaf en gefcnikt mensch was: „ bewaar hem liever tot voogd uwer kinderen;" was cicero's aanmerking ; welker fcherpheid, benevens die van zoo veele anderen , zoo ondragelijk voor pompejus werd, dat hij hem eenmaal toevoegde: „loop naar de andere partij en leer mij vreezen." Macrob. Satarn.L. II. c 3, Piut. in cic p. 880»  GESCHIEDENISSEN. 165 C ras ar was, na het gehouden mondgefprek met cicero, gelijk uit het verflag reeds is gebleeken, het welk wij ons verplicht geacht hebben aan de algemeene belangdelling in het charakter van dezen Romein , regelrecht op Rome aangetrokken. De verwarring, welke 'er bij de eerde verlating der dad door den aanhang van pompejus,, met de Confuls aan he hoofd, ontdaan was, had zich reeds ge noegzaam herfteld. De overgeblevene Pree tors bedienden 'er het recht; de Bouw heeren zelve maakten .'er reeds fchikkingei tot hunne feestfpelen, terwijl de bezig heden der burgeren derzelver gewoone gang hervat hadden. Tegen zijne komst hadden de Gemeenc luiden antonius en cassius den Raac waarvan verfcheidene leden bij het ve laten van Italië door pompejus wan terug gekeerd, bij een geroepen in e der voordeden, ten einde era sar de zeiven zou kunnen bijwoonen, zond tegen gebruiken te misdoen , welken ! kon in acht nemen. In denzelven 1 weerde hij: „ dat hij nimmer naar b' L 3 t( VIL SOEK X. HOOFDSTi j. voor C. 48. ]. van R. 704. Geftelcheid van Rome. l ï i- C/ESAR in den Re* '' meinfehen r- Raad. ;n :n lier lij eii:n-  166 romeinsche VN. BOEK X. HOOFDST. J. voor C van R , 704. < ] 4 i r I i tengewoone eer geftaan , maar zich vergenoegd had met den tijd tot het ConfuU fchap aftewachten ; dat tien Gemecntslui'den, ondanks zijne vijanden en cato ■boven ai, het befluit hadden doen nemen, om ook hem, fchoon afwezig, daartoe in aanmerking te nemen; dat pompejus zelf, toen Conful, zulks goedgekeurd, en echter naderhand verhinderd had; voords fprak hij van zijn geduld in de eisfchen tot zijn legerontflag , en van zijn eigen aanbod tot opoffering van eer en aanzien , in tegenoverfleliing van de onbillijkheid en bitterheid zijner vijanden; — eindlijk , de ontneming zijner twee keurbenden geweld , de belemmering der Gemeentsluiden wreedheid en overheerfching, :n de weigering zijner voorflagen tot verIrag en mondgefprek opzetlijke hardnekkigheid verklaard hebbende , floot hij met len ernstigen aandrang, dat de Raad, om 11e die redenen , het benuur wilde op ich nemen , en nevens hem het Gemeeebest beheeren; — indien zij echter zich ieraan door vrees mogten onttrekken, oq bij hun zulks geenzins beletten, maar zelf  geschiedenissen. 1 ö7 zelf het gansch beduur in eigene handen 'nemen (i)." Duidiijker vraag fcheen ca* sar niet te kunnen doen om het Diiïatorfchap, hetwelk men wel verwacht had, dat hij zou zoeken, ten einde met openbaar gezag te kunnen vervolgen, het geen hij met eigendunklijk geweld had aangevangen; maar, geenen onnudlijken bijval hiertoe vindende, wendde hij terftond zijne aanfpraak tot het volgende flot (3): ü dat men gezanten behoorde te zenden aan pompejus , om de zaaken bij te leggen; — dat hem de aan merking, door pompejus onlangs in dei Raad gemaakt, dat een gezantfehap geach wordt het gezag van hun te erkennen aan wien hetzelve wordt gezonden , e de vrees aanteduiden van de zenders hierin geenzins deed aarzelen , wijl zulks in zijn oog, de denkwijze was van eene bekrompen en zwakken geest, en hij vo« zich even zeer in recht en billijkhe w CO CAt.de bell. Civ. L. I. c. 32. Ca) Cic ad attic. L. IX. ep. i5« C3) Crev. Hift. Rom. Vol. XIII. P. 342. L 4 vn. boek X. hoofdst. J. voor C 48. J. van R. 7C4- t t > » > n >r id [1-  VII. BOEK X. HOOFDST. J. vonr C 48. J. van R. JTC4. i ï68 ROMEINSCHE wilde uitmunten , als tot dus ver in bedrijf (O." De Raad keurde den voorflag tot een gezantfchap goed r maar de benoeming van hetzelve had zeer veel moeite in, wijl men niemand vond , die zich hetzelve wilde laten welgevallen , uit vrees van door pompejus als vijand des vaderlands behandeld te zullen worden , in gevolge van deszelfs verklaaring bij het verlaten van Rome. Drie dagen lang fleet de Raad in vruchtlooze pooging tegen elkanders veelvuldige ontfchuldigingen , terwijl 'er tevens door c;esar's vijanden, volgends zijn verhaal, bewerkt werd, dat de Gemeentsman H metellus deze ganfche zaak op de lange baan fchoof, en zich tegen allen verder bedrijf van Caesar, verzettede C^). Inmiddels had caesar ook eene aanpraak gedaan aan het Volk, hetwelk hem :er poorte uit was tegengekomen. Der^ selver oogmerk en inhoud ftrekte mede, om (O Cms. de bell. Civ. L. I. c. 32. (2) Cj£S, de heil. Civ. L. I. c 33,  GESCHIEDENISSEN. om alle ongunstige gevoelens wegens hem wegtenemen, waarbij hij de belofte voegde , om voor den toevoer van koorn uit de'eilanden te zullen zorgen , en aan el ■ ken burger drie honderd Sefiertiën * uit. zijnen buit te fchenken. De vreedzaame gezindheid van c/esar, of liever de vrees , om hem niet te mishaagen, had nu wel den Raad het rouwgewaad weder doen afleggen: maar de menigte des volks, nog te veel Romeimch, om geenen weerzin tegen den overweldiger van den Staat te gevoelen , liet zich door zijne vleijende taal geenzins terftond bekooren. Men maakte eikanderen opmerkzaam, dat men veel belooft, wanneei men veel behoeft ,. maar dat men eener anderen toon voert, wanneer men de magi in handen heeft; men herinnerde zich d< betuigingen en daarmede ftrijdige daadei van marius en s ijl la ; men gevoeld duidlijk, wat c ras ar beoogde; men zaj zijn krijgsvolk gewapend door alle d. wijken der ftad verfpreid ; men fchree aan hem zeiven de verhindering toe va het gezantfchap aan pompejus; me: vreesde ook, dat pompejus zich eer L 5 lan. VIL BOEK X. HOOFDST. . voor C» 48. [. van R. 704. ! ƒ 23-IO-: Denkwijze vin het RomeinfcheVolk over CSSAR. t r > f 1 1 t. 3  vu. BOEK X. hoofdst. J. voor C< J. van R. 704. • Cjesar maakt zich met geweld van 'sLands fchatten meester, i/o romeinsche lang zou kunnen wreeken, en al dit wantrouwen werd zoo veel grooter, daar men vernam, dat era sar zelf zijnen fcho.onvader piso zijn misnoegen had doen blijken , om dat hij zich wat te vrij over het voorgeflagene gezantfehap had uitgelaten (i> CrasAR zag wel aan de .agterlijkheid van den Raad en de ingetrokkenheid van het volk , dat zijne magt nog geenzins dat aanzien had, het welk hem eene vrije befchikking over het Gemeenebest zou vergunnen. Hij wachtede zich daarom zorgvuldig , van nu reeds . die beftellingen te maaken, welken hij voorhad en daarna volvoerde , en haastede zich tevens, om elders nieuw gezag uit nieuw, krijgsgeweld te ontkenen. Bij dezen fpoed, om Rome op zijne beurt, fchoon geenzins vluchtende , te verlaten ,! zorgde c ra s a r echter het verzuim van pompejus zich ten nutte te rraaken , en 's lands fchatkist geenzins gevuld agter te laten , met welks fleutels zijn mededinger zich had vergenoegd. (1) Dio cass. L XLI. p. 160, 161. Plut. in CiES. p. 725,  geschiedenissen. l7l noegd. Hij verderde in dén Raad, dat dezelve hem ten behoeve van zijn heir geopend wierd. De Gemeentsman M-Ej tellus verzettede zich tegen dit voor-{lel, maar kreeg van c ras ar ten and . woord : „ wetten gelden in vrede, met in oorlog ; thands fpreekt het algemeen belang; en ik ben geen reekenfehap aan u verfchuldigd, tegen wien ik even zeer, als tegen alle andere overweldigde vijanden , mijn krijgsrecht kon doen gelden 0>" Dit gezegd hebbende , begai c ras ar zich daadlijk naar de fchatkamei in den tempel van saturnus , en gai bevel, om dezelve open te breken. Me tellus was ftoat genoeg, om het ge weid te willen keeren en werd door zom migen daarin gepreezen. C/esar dreigd hem , met eene donderende flem den dood 'er bij voegende: „ gij weet immers, jonge ling! dat het mij minder kost, dit te volvpe ren, dan te zeggen?" Op raad van cott vond de Gemeentsman goed, zich te fchil ken naar den tijd. Hij verwijderde ziel doch liet eenen hinderpaal agter , welke ca (i) Plut. in c&%. p. 715» VII. BOEK X. HOOFDST. . voor C. 43. , van R. 704. 1 1 a "r n  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R, 704. I72 romeinsche era sar echter even ftout, nis vaardig, wist uit den weg te ruimen. Zwaare vervloekingen lagen 'er van overouden tijd op het hoofd van hem , die den kostbaarden fchat uit deze kist durfde aanroeren, ten zij alleen in nieuwen Gallifchen krijg : e ras ar ontzag dit bijgeloof, maar keerde het ten zijnen voordeele. ,, De tijd dier voorzorg is voorbij, — was zijne taal: — ik heb gemaakt , dat Rome voor geene Galliërs meer heeft te vreezen (1)." Men ging inmiddels voord, met geweld open te breken , en hem den ganfchen fchat in handen te dellen, die, volgends orosius (2), in vier duizend een honderd en vijf en dertig ponden gouds, en omtrend negen duizend ponden zilvers bedaan zou hebben ; maar, volgends plinius , veel grooter moet geweest zijn , wijl deze Schrijver van zes en twintig duizend flaa- ven (O Lucan. Pharf. L III. v. 115. Appian. alex. de bell. Civ. L II. p. 453- D10 Cass. L. XLI. p. 161. Cic. ad attic. L. X. Dit bedrijf ftuitede der menigte zelve ten fterkften, het welk c ras ar zelf zoo duidlijk bemerkte, dat hij niet goedvond eene tweede redevoering te doen, alvoorens hij Rome verliet. Cicero meende dat hij door dit feit zich zeer benadeeld had, wijl de plundering van 's lands fchatten en de bedreiging tegen metellus alle hooge gevoelens van zijnen onoereekenbaaren buit en voorbeeldelooze zachtmoedbheid weggenomen hadden; curio hac ° ooi fn Pt in. L. XXXIII. c. 3- Naardeuitgav vanuARDUiNUsCL. XXXIII. e. 16.) zou dec, gave van fliki« geweest zijn van «v M fa ven gouds, xxxv zilvers en vier milhoenen Sefie, tien gemunten gelds. Deze zelfde Schrijver verba* elders, (L. XIX. c. 0 dat c.su onder dez fchat ook vond honderd en elf ponden Lajerf tium of Cijreenfche La/er, zijnde eene droge van groote waarde, welke thands asfa fiettda z genoemd worden, en waarvan in het Oosten e, lekkernij gemaakt wordt, fchoon de reuk en fl» ons daarvan ondragelijk zijn. G""»01 * med. T. IL p. 606. che, c^v H,ft. Rom. XIII. P. 346- - Harduinus heeft CL. X «e. 15.) isco ponden. VII. BOEK. X. hoofdst. I. voor C 48. ]. van K» 704- l £ i- lt m i- m ou :ne aak 'at. T. IX.  V!I. boek X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R 7C4. CiBSAR'S befchikkin pen over Itaiieenz. '174 romeinsche ook cicero verzekerd, dat de dood van me tel lus het feiti tot een algemeen bloedbad zou geweest zijn, wijl c^sar's ' charakter niet zachtmoedig, maar bloot itaatkundig was (1): maar, wat hiervan ook zijn mag, wijl curio ten doel had, cicero te dringen tot de openlijke omhelzing van crasAR's zaak , en pompejus zich toch wezenlijk beklaagd had, van alle die fchatten agtergelaten te hebben, — era sar zelf verzwijgt niet flechts dit ganfche voorval in zijne berichten , maar laat een weinig vroeger in zijn verhaal vloeijen, dat de Conful lentulus, door pompejus terug gezonden, om die fchatten wegtehaalen, dat heiligdom daadlijk ontflooten , maar , op het nader gerucht van c/esar's aantogt, open agtergelaten had COAI voorens c ras ar Rome verliet, om zich van Spanje, het wingewest zijnes mededingers, en deszelfs keurbenden aldaar meester te maaken , zS«gde hij voor het behoud van geheel Italië en de win- ge. (O Cic. ad attic. L. X. ep. 4, 8. Ca) C&%. de bell. Civ. L. L c. 14.  geschiedenissen. *75 -rewesten, welken hij alzoo moest 'agter. laten. Hij gaf het bevel over Rome aan lepidus, toen Prator naderhand een lid van het tweede Driemanfchap ; aan antonius, thands Gemeentsman, daarna deszelfs medelid, het opzicht over Italië; aan deszelfs broeder c. antonius het bewind over Illyrie; aan crassus het Cisalpifche Gallie. Voords liet hij het bevel agter , om twee vlooten te bouwen en te bemannen, de eene voor de Adriatifche, de andere voor de Thijrrheenfcht zee; dolabella, de fchoonzoon vat cicero, werd tot Bevelhebber der eene en hortensius, een zoon van de vermaarden Redenaar, tot Vlootvoogd de andere door c ras ar aangefteld. Va li rius en curio bleeven hun bewind o Sardinië , Sicilië en de kust van Afric behouden. Syrië en het Oosten zelve fchoon thands door de nabijheid van poi pejus bedwongen, ontgingen zijne voc zorg niet. Hij ontdoeg den ongelukkig Joodfchen Vorst aristobulus uit zij gevangenis, om, was het mogelijk, Judata nieuwen opftand te gaan verw< ken, ten einde de werving van me te L VII. BOEK X. HOOFDST. f. voor C. 48. J. van R. 704. I » 1 r P a '• i rl« rjnne in :kLÜS  VII. boek X. hoofdst. J. voor C 48. J. van R. 704, Caesar be geeft zich naar Spanje * Marfeille. 1/6 romeinsche lus scipio ten behoeve van pompejus in Syrië te doen mislukken (1). Na alle deze befchikkingen R.ome en Italië veilig meenende te kunnen verlaten * om zich geheel overtegeven aan zijnen Spaanfcken krijgstogt, begaf hij zich terftond naar zijne keurbenden te Ariminum, 'en trok van daar het Alpifche gebergte over, maar vernam nu, dat vibullius rufus, dien hij te Corfinium als krijgsgevangen de vrijheid had gtfchonken (2), met bevelen van pompejus naar Spanje vooruit was; en dat l. domitius, die zich eenige dagen na dezelfde vrijgeving door era sar op zijn landgoed bij Cofa had opgeflooten, eindlijk in ftilte zeven vrachtfehepen met zijne flaaven, vrijgelatene en veehoeders bemand, en met dezelven zich naar Masfilia * begeven had, na vooraf eenige Masfïlifche afgevaardigden naar hun huis terug gezonden te hebben, weifel) Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p. 453. Dio cass. L. XLI. p. 163. Cic. ad attic. L. X. ep. 4. 7. Joseph. Ant. Jud. L. XIV. c. 13. (2) Zie boven bl. na.  GESCHIEDENISSEN. I?? Welken pompejus bij zijn vertrek uit Rome vermaand had: „ om door geene nieuwe gunsten van c ras ar zijne oude diensten uit het geheugen der hunnen te laten wisfchen (i)." C ras ar vond bij zijne komst voor Masfilia daadlijk de poorten der ftad geflooten j ook vernam hij , dat de burgerij de Jlbicers, een ruw volk, het welk het nabuurige gebergte bewoonde, ingeroepen, voords al het graan uit de omliggende ftreeken binnen gehaald, de geweermaakerijen aan den gang gebragt, en de geheele ftad in ftaat van tegenweer gefield had. Het ftadsbeftuur beftond uit eenen Raad van zes honderd Edelen , die hunne post leevenslang behielden ; doch uit denzelven maakten vijftien leden het Uitvoerende Bewind uit (2). C/esar riep déze vijftien luiden tot zich , en ftelde aan dezelver voor: „ dat zij het gezag van gehee Italië behoorden te gehoorzaamen, en nie dei (1) Appian. alex. de bell. Civ. L. Hi r. 453. Oros. L. VI. c. 15. Cic. ad attic. L IX. ep. 6. C/es. de bell. Civ. L. U c. 34. (2) Strab, L. IV. p. 179XVII. DEEL. M VII. BOEK. X. HOOFDrST. [. voor C. 48. J. van R. 704. Masfilia fluit de poorten voor Cje« sar. 1 . i  vri. 8 O EtC x. HOOFDST. T. voor C. 48. J. van Ri 704. \f$ ROMEINSCHE dén wil van eenen mensch ;" voegende daarbij alles, wat gefchikt was, om hunne gevoelens ten zijnen voordeele om te zetten. De Bewindsluiden bragten c/esar's aanzoek aan den vollen Raad terug , en werden gelast , om hem te doen weten: „ dat zij verftonden , dat het Romeinfche Volk in twee partijen verdeeld was ; dat zij noch bevoegd noch in ftaat waren te beflisfchen , aah welke zijde de rechtvaardigde zaak was ; en dat vooral, wijl derzelver opperhoofden, cn. pompejus en c. c/esar, beiden Befchermheeren waren van hunnen Staat, waarvan de een hun de landerijen der Volcers — Arecomicers en der Hetviërs had toegevoegd , de andere die der Salijers , het hun plicht was, beider gelijke dienften met gelijke goedwilligheid te erkennen , zonder den een tegen den anderen bij te ftaan , of eenen van beiden binnen hunne poort of haven toe te laten (1)" Terwijl dit andwoord aan caesar gegeven werd, kwam domitius met zijne vloot CO Cjes. de bell. Civ. L. I. c. 35. Dio ca is. L. XLI. p. 163.  geschiedenissen. vloot voor Masfilia , liep de haven in, werd gereedlijk ter ftad binnengelaten , en zelfs met het opperbevel bekleed in den ganfchen krijg, dien men nu van cesarJ te gemoed zag. Op bevel van domi-J tius liep terftond de vloot van Masfilia in zee en haalde overal langs de kust de vrachtfchepen op, om in ftaat van verdeediging gebragt te worden , of wel om tot bouwftof voor nieuwe fchepen te verftrekken. Dit gedrag der Masfiliërs verbitterde c ras ar met reden, en tevens beducht, om eene vijandlij ke ftad agter den rug te laten , die de fleutel van Gallie mogt heeten, befloot hij, dezelve te land en te water tevens aan te tasten. Hij fchikte hiertoe drie keurbenden , legde torens en fchanswerken aan (i), liet teJrles twaalf oor- (i) Het hout, hier toe noodig moest, hem een gewijd bosch leveren. Het krijgsvolk was huiverig, hetzelve neder te vellen: doch ces ar nam zelf de bijl, ging zijne godsdienstiger luiden voor, en werd nu door hun gevolgd. — Deze bijzonderheid vinden wij alleen bij lucanus, den Heldendichter, en durven dezelve alzoo geenzins als gefchied» kundig zeker opgeven.—Pharf. L. III. v. 399—4S2. M 3 vit. BOEK X. HOOFDSf. „ voor C. 48. . van R-» 704. Beleg van Masfilia.  VIL boek X. hoopdst. T. voor C. J. van R. 7C4. Fabius vermeestert de Py reneën, — Magt vai pompejus in Spanje. (50 romeinsche oorlogsgaleijen bouwen, die in dertig dagen getimmerd, bemand en voor Masfilia gebragt werden ; en gaf het bevel over deze vloot aan decimus brutus en over het beleg aan c. trebonius (i). Dit onverwacht beleg verhinderde echter zijnen voorgenomen togt niet, Geduurende den toeftel, dien hij alhier befchikte, zond hij c. fabius met drie keurbenden , die in en om Narbo overwinterd hadden, vooruit, om zich meester te maaken van de engten der Pijreneën, welke thands door l. afranius, eenen Onderbevelhebber van pompejus, bezet gehouden werden. Fabius overviel en overweldigdé deze posten , en rukte met dezelfde fnelheid, waar aan hij deze voordeden verfchuldigd was , lijnrecht op het leger zelve van afranius aan. ! Pompejus had drie Onderbevelhebbers in Spanje, afranius, petrejus en varro. De eerfte lag met drie keurbenden in het nabij gelegener gedeelte van dat land; de twee anderen hadden elk twee keurbenden, waarmede petrejus ^1) Cajs. de bell. Civ. L. I. c. 3.5.  GESCHIEDENISSEN. 181 jus al het land tusfchen Caftulo en de rivier Anas, varro van daar geheel Lufitanie en het land der Vettoners bezet hield (i> Deze Onderbevelhebbers' hadden op de aankomst van vibullius rufus terftond beraamd, dat pet re jus zich met zijne twee keurbenden bij afranius zou voegen, terwijl varro met de zijnen zou zorgen voor de rust van het ganfche verafgelegene krijgsgewest. Pet re jus eischte voords hulpbenden, zoo wel te paard als te voet , uit Lufitanie; afranius legde den Cantabriërs, Celtiberiërs en kustbewooners eene gelijke levering op ; beiden fielden Ilerda ten zetel hunner krijgsmagt , en vereenigden zich ten fpoedigften ook met deze nieuw aangenomene benden. Dezelven maakten gezamenlijk tagtig Cohorten uit, en vijl duizend ruiters; dezen, bij hunne keur benden gevoegd, bragten hun heir o\ meer dan zestig duizend mannen, me welken zij zich op eenen i ij zenden gron tusfchen de rivieren Sicoris en Citig, ne (I) Zie bij dezen veldtogt de kaart van Span} agter D. VII. M 3 vn. BOEK X. HOOFDST. [. voor C. 48.. |. van R. 704. 1 c 1 t s  182 romeinsche VIT. boek X. hoofdst. J. voor C 48. J, van R. 704. (O Men had ook verzekerd, dat pompejus door Illijrie in Germanie ftond te dringen; en cicero had gemeend, dat deze verzekering onbetwistbaar gezag had. — Cic. *d attic. L. X. ep. 9. nederfloegen , hebbende voor zich eene fteene brug over de Skoris, agter zich gemeenfchap met de Iberis door de Cinga en eene vruchtbaare vlakte. C je sar zond zijnen Onderbevelhebber fabius de overige keurbenden na , welken hij nog in Gallie had , en voegde daarbij zes duizend voetknechten en drie duizend ruiters , die hem als hulpbenden in alle zijne veldtogten gediend hadden, en nog een even groot getal Galliërs, dien hij zelf uit de onderfcheidene Staaten als keurlingen opgeëischt had. Want, geboord hebbende, dat pompejus met zijne ganfche krijgsmagt door Mauritanië op Spanje ftond over te komen (1), had hij rondgaande brieven gezonden aan alle de Gallifche Staaten, de dapperfte en hem wel bekende luiden bij hunne naamen oproepende, waaraan hij inzonderheid eene uitgelezene bende van Aquitaanfche bergbewooners verfchuldigd was. Nog had c je"  geschiedenissen. iBj era sar op die tijding eene kunstgreep gebruikt, om zich van zijne eigene Bevelhebbers , Hopluiden en krijgsvolk te verzekeren, door van den eerften geld ter leen te nemen, en hetzelve aan de laatften uit te deelen , om alzoo den eenen door vreeze om het zijne te verliezen , den anderen uit belang bij zijne mildheid, van het overlopen te wederhouden (i). Vóór crasAR's komst in Spanje had fabius niets onbeproefd gelaten , om de rondomliggende Staaten door brieven en zendelingen in de belangen zijnes Veldheers over te haaien ; hij had ook twee bruggen geflagen over de Sicoris, op vier duizend fchreeden afftands van eikanderen, over welken hij zijne benden liet voerageeren aan gene zijde der rivier, zijnde het land aan deze zijde fpoedig door dezelven afgeëten. Dit gaf aanleiding tot veele fchermutzelingen met de benden van pompejus: fabius gebruikte twee zijner keurbenden , om zijne voeragiers te dekken. Dezen aan gene zijde zijnde, werd eene dier bruggen eensklaps door eenen gewel- di- (i) Cjes. de bell. Civ. L. L c. 39. M 4 VII. boek X. hoofdst.. f. voor C, 48. J. van R. 704. Bedrijf van F/iBiui voor es.sar'skomst.  VII.' BOEK X. hoofdst. T. voor C 4«J. van R. 704. komt in Spanje. 184 romeinsche digen ftorm vernield; afranius en pet re jus, die dit fpoedig bemerkten aan het voorbij drijvende hout, lieten terftond de twee afgefnedene keurbenden door vier hunner keurbenden en hunne ganfche ruiterij aantasten. L. plancus, die het bevel over de voeragie voerde, wist zich echter op eenen heuvel zoo lang te verweeren met eene dubbelde fpitze , tot dat Fabius hem over de andere brug kwam ontzetten, waarna men wederzijdsch zonder groot verlies terug trok (1). Twee dagen laater kwam c/esar bij dit leger met eene lijfwacht van negen honderd ruiters. Hij liet dien zelfden nacht reeds de gebrookene brug herftellen , en trok den volgenden dag , na de gelegenheid der plaats te hebben opgenomen , met zijne ganfche krijgsmagt , in drie heiren verdeeld , tegen Her da op, latende flechts zes Cohorten ter bezetting van de brug en de bagagie agter. Hij hield kort onder het leger van afranius iland , liet zijn volk een weinig onder de wapenen vertoeven , en bood hem daarna ter- (1) Ces. de bell. Civ. L. I. c. 40.  GESCHIEDENISSEN. -85 terftond flag in de vlakte. Afranius daartegen fchaarde zijne benden op den heuvel, hetwelk c ze sar deed befluiten , om zich omtrend vier honderd fchreden van deszelfs voet ter neder te flaan. Hij, deed dit in het aangezicht van den vijand, latende zijne eerfte en tweede linie ftand houden terwijl de derde eene grafc van vijftien voeten groef, zonder eenen dijk op te werpen , wijl dezelve in het oog gevallen zou hebben. Dit geheele werk werd volvoerd zonder dat afranius zulks merkte, en tegen den avond lag c/esar reeds tegen over zijnen vijand te veld, fchoon waakzaame voorzorg dier ganfchen nacht zijne keurbenden in d< wapenen hield. De volgende dagen vol tooide CiESAR de verfchanzing van zijl leger,fchier op gelijke wijze. Afraniu en petrejus kwamen nu vruchtloos ii de vlakte, om hunnen vijand te verfchrik ken of te farren ; caesar liet zich nie tegen zijnen zin tot een treffen dwingen maar zorgde , dat nu zijne agtergelaten bezetting en bagagie veilig cn behoude binnen zijne volilagene legerplaats kwam welke bij zonder eenig verlies voor c M 5 ooge VII. BOEK X. HOOFDST. |. voor C. |. van R. 704, 1 1 t e n » n  i86 romeinsche VII. «OEK. X. HOOFDST. I. voor C. 48. J. van R< 704. Nadeelig gevecht voor CjB- SARo oogen van zijnen welgelegen vijand gekoozen en betrokken had (1). Tusfchen Ilerda en den heuvel , waarop afranius en petrejus gelegerd waren, was eene vlakte van" drie duizend fchreden met eenen rijzenden grond in het midden. Indien caesar zich van denzelven had kunnen meester maaken , zou hij zijne beftrijders afgefneeden hebben van de ftad, van de fteene brug , en van al den voorraad , dien zij binnen Ilerda hadden zamengebragt. Ten dien einde voerde hij drie keurbenden aan, welken hij op onderfchcidene gefchikte plaatzen in flagorde fchaarde , terwijl de voorvechters van eene derzelven op zijn bevel vooruit liepen, om de belangrijke hoogte in te r.emen : maar afranius, drt ziende , liet terftond zijne Cohorten, die de wacht hadden, langs eenen korter weg naar dezelfde hoogte trekken , welke zij bezetteden , eer cjesar's luiden haar beklommen hadden, die nu door deze Cohorten fpoedig terug geflagen werden. Het krijgsvolk van afranius was in Span- CO cjs-s, de bell. Civ. L. i. c. 41, 42.  geschiedenissen. 187 Spanje gewoon geworden aan de ongeregelde wijze van verweeren en aanvallen der inboorlingen, die zelden in welgeOootene gelederen vochten , maar in fchijnbaare wanorde zich bedienden van elke gelegenheid, om uit te vallen, en ook, zonder eenige fchande , weder terug trokken, wanneer zij zich te ver hadden blooi gegeven: dat van c/esar , in tegendeel, aan een geregeld en welgeflooten gevechi gewoon , werd door de nieuwheid hiervan, fchoon anders min geducht, dermaat< verbijsterd, dat de vlucht der voorvechter! de geheele keurbende, waartoe zij behoor den, aan het wijken bragt, Eene tweed keurbende, door c ras ar daarop ten on derfrand gezonden, herilelde echter fpoedi; den (lag , maar liet zich in het vervolge der vijandlijke Cohorten te ver lokken tc onder derzelver leger, van waar ook z nieuwen onderftand ontvingen. Het gs vecht op zeer ongelijken grond duurd nu vijf uuren lang , eindlijk gelukte h( aan erasar's benden, den vijand, fchoo bij uit Ilerda zoo wel als uit het lege geduurig verfterkt werd, terug te drijven zij bedienden zich van dit voordeel echte a VIL BOEK Xv HOOFDST. J. voor C» 434 • J. .van R.1 7C4. r 5 1 t 1 e t n r '•> r i-  i83 ROMEINSCHE VII. boek X. hoofdst. J. voor Cc 48. J. van R, 704. Gevaarlij ■ ke toeftanc van CiBsar's leger. alleen om veilig af te trekken, waarin zij door de ruiterij tijdig gedekt werden. Het verlies van ces ar beftond in zeventig mannen bij den eerften aanval, daarbij had hij zes honderd gekwetften : meer dan twee honderd mannen waren 'er aan den anderen kant gefneuveld; wederzijdsch fchreef men zich de eer toe van dezen dag; de een beroemde zich, op ongelijken grond en met geringer magt den vijand verduurd, de ander deszelfs toeleg verijdeld en het eerst deszelfs geweld gekeerd te hebben. Afranius verfchanfte voords de zoo belangrijke " hoogte , en legde 'er eene zwaare bezetting op (1). Twee dagen laater trof caesar onver» hoedsch een ander ongeval. 1 Een geweldige ftorm deed het water in de rivier tot eene voorbeeldlooze hoogte zwellen, die verder door de gefmolten fneeuw der bergen ver boven haare oevers met een zoo groot geweld werd gedreeven , dat beide de bruggen, welken fabius over de Sicoris geflagen had , op den zelfden dag uit een geflagen en weggefpoeld werden. Cl) Cde eigenaars ver we£ gedreeven , en eik , die zich wat verdei waagde, om hetzelve weg te haaien, wen door de ligtgewapende Lufitaniërs ei fchilddragende Spanjaarden van het af gelegener wingewest, agterhaald, die me alle wegen bekend en zoo zeer aan he overzwemmen van rivieren gewoon waren dat zij nimmer zonder gevulde windblaa zen te veld gingen. Inmiddels had afra nius ruimen overvloed, die dagelijkse! doe VII. BOEK X. HOGFDST. [. voor C. 48. f. van R. 704. I l t t > 1 r  ïcó romêirsche door nieuwen toevoer vergroot werd, ter* wiji hem zijne fteene brug , die het geweid van den hoogen vloed wederftond, gelegenheid liet , om zich, zoo ver hij wilde, uit te breiden. Verfcheidene dagen lang bleef de vloed zoo hoog en geweldig, dat alle poogingen van caesar tot herftel der bruggen vruchtloos waren, vooral daar de vijand, meester van den overzijdfchen oever, de arbeiders met eene hagelbui van pijlen liet begroeten. Eene zeer aanzienlijke verfterking van boog» fchutters , ruiters , wagens , bagagie , en omtrend zes duizend mannen van allerleijen rang en wapening , met flaaven en kinderen , aan c/esar uit Gallie gezonden, zonder eenig opperbevel of algemeene tucht, hield thands voor deze rivier fland, en werd door afranius, wien hunne komst bericht was , gansch onverwacht begroet met zijne ganfche ruiterij en drie keurbenden. De Gallifche ruiters wederiftonden echter den onverwachten aanval lang genoeg, om het overige heir gelegenheid te geven , om zich op het bijgelegen gebergte in veiligheid te ftellen; het verlies, het welk hetzelve daarbij leed, VI!. Soek X HOOFDST. j. VOOV c. 48. J, v.n R, 704.  geschiedenissen. 191 leed, beftond in twee honderd boogfchutters, eenige karreknechts en een gedeelte der bagagie. Schoon nu de aankomst en het behoud van deze aanzienlijke verfterking geen gering voordeel aan c si s a r toebragt, echter deed dezelve den prijs der leefmiddelen nog hooger rijzen. Het koorn was reeds tot eene voorbeeldlooze duurte gefteegen ; het gebrek aan brood tastede de krachten van het krijgsvolk aan \ het ongemak werd daardoor van dag tot dag grooter , en in korten tijd had alles dien ongunstigen keer voor cjEsar's zaaken genomen, welken volflagen gebrek aan den eenen en ruime overvloed aan den anderen kant noodwendig moesten daarftellen (1). Afranius, petrejus en hunne vrienden briefden dit alles nog veel breeder over aan hunne vrienden te Rome, hei welk aldaar het gerucht deed lopen, dai de geheele krijg reeds zoo goed, als vol dongen , was. De naastbeftaanden de beide Onderbevelhebbers van pompeju ontvingen deswegens openbaare gelukwen fchin (l) Cjïs. de bell. Civ. L. I. c 48—5*. VU. boek X. hoofdst. J. voor C. 48. J. van R. 704. Vreugde van den aanhang van pompejus te Ro* me. r  VII. boek X. hocfdst. J. voor C 48. J. van R 704. Caesar redt zich. 192 ROMEINSCHE fch ingen. Veelen, tot dien tijd agterlijk, om Italië te verlaten, begaven zich nu terftond naar pompejus: zommigen, om toch de eerfte boden van deze blijde tij■ dingen te zijn ; anderen , om den fchijn nog te ontgaan, van de kans geheel afgezien te hebben, en niet de laatften te komen (1). Onder dezen bevonden zich veele Raadsheeren (2), vooral de zulken, voorzeker, die naar Rome terug keerden, toen zij meenden pompejus in hooploozen ftaat Brundufium te zien verlaten (3). De vreugde van den aanhang van pompejus was evenwel zeer kort. Caesar geene kans ziende, om de bruggen te herftcllen, nam in den uiterften nood toevlucht Ci) C^ïs. de bell. Civ. L. I. c. 53. C2) Dio cass. L. XLI. p. 163. (3) Zou ook cicero nu niet onder dezen behoord hebben? Hij ging den elfden van Zomermaand in zee; het welk echter, nog geene maand na de nachtevening der Lente was, Czie boven bl, 162.): en lucanu s befchrijft den ftorm, als .even na de nachtevening der Lente voorgevallen iPharf. L. IV. v. 56 feqq.') — terwijl het nog niet rijp zijn van het koorn, en het ontdoofjen der bergfneeuw, bij ciKSAR, al mede de Lente aanwijzen.  geschiedenissen. vlucht tot een redmiddel , het welk hem beter gelukte. Hij liet zijn krijgsvolk eenige vaartuigen timmeren, wier aanleg hij bij zijne landing in Ëritannie had leeren kennen. Derzelver kiel en kromhouten waren van ligt hout , derzelver huid van gevlogten teenen , met leder overtrokken. Hiervan fpoedig een groot en genoegzaam aantal gereed hebbende , liet hij ze des nachts twee en twintig duizend fchreden ver * van zijn leger op wagens vervoeren, en met dezelven eenig krijgsvolk overzetten , het welk terftond, eer ds vijand zulks bemerkte, eenen heuvel ging bezetten, en werwaards zich voords eene ganfche keurbende begaf, die in twee dagen tijds eene nieuwe brug floeg , waarover het ganfche Gallifcht heir zich veilig met het leger vereenigdï en voords de toevoer van leefmiddeler geopend werd (i). De verandering van zaaken was hiei door zoo groot, als fnel. Daar c/esab thands de overhand had in ruiterij , werc de vijand op zijne beurt genoodzaakt, zij CO Cms. de bell, Civ. l. i. c, 54. XVII. deel. N vil boek x. hoofdst. I. voor c. 48. J. van R. 704. * Meer dan 7 uurea gaans. • Bijval det Spanjaarden tot cicsar.  194 romeinsche r VII. BOEK. X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R 704. De On. derbevelhebbers var POMPEJUS in het naauw. zijne voerageering binnen kleenen omtrek rondom zijn leger te bepaalen , en zich niet, dan des nachts, buiten hetzelve te waagen. Zes voornaame Staaten (1) verklaarden zich nu ook voor zijne zijde en beloofden, hem van leeftogt te zullen voorzien ; en eene ganfche Cohors , die onder afranius diende, dien ftap haarer landsluiden vernemende , liep met geweer en veldteekenen van de wacht tot c/esar over. De afgelegene gewesten, het gerucht wegens den overtogt van pompejus door Mauritanië tevens ziende tot niet lopen , verlieten almede de zijde van afranius en pet re jus , en zogten nu de vriendfchap van era sar (a). Om echter niet altijd den omweg van twee en twintig duizend fchreden te moeten afleggen, welken de nieuwe brug van zijn leger was verwijderd , en welke omweg hem telkens vertraagde in zijne ondernemingen, liet c ras ar op daartoe ge. (1) De Tarraconers, Lacetaners, Aufetamrs, Ilergeters, Calagurritaners en Oscers. — Zie da kaart van Spanje, _ (a) C&s; de bell. Civ. L. I. c. 6Qi  geschiedenissen. 195 gefchikte plaatzen de rivier afleiden langs verfcheidene graften van dertig voeten breed , en maakte zich alzoo het bed van de Sicoris fpoedig doorwaadbaar. Maar eer dit ftoute werk geheel voltooid was, vonden afranius en petrejus, wel ziende, dat zij zelve eerlang van allen toevoer ftonden afgefneeden te worden, goed, hunne Helling te veranderen, en het krijgstooneel naar Celtiberie over te brengen, wijl in die landftreek de naam van pompejus , zinds den oorlog van sertori us, in de meeste achting was (i), en dezelve hun alzoo hoop gaf op eene nieuwe werving van ruiters en voetvolk. Hun voornemen daarbij was, om den oor. log fleepende te houden tot den winter. Om hetzelve te volvoeren , moesten zi den Iberus overtrekken. Ten dien eind« lieten zij alle de vaartuigen , welken ziel in die rivier bevonden , te Octogefa bij een brengen, zijnde eene ftad aan haaren oevei gelegen op twintig duizend fchreden af ftands van hun leger. Ter dier plaatz< lieten zij voords eene fchipbrug over d< ri CO Zie D. XIII. bl. 491. N a VIL BOEK X. HOSFDST. f. voor C. 48. [. van R, 704. I : »  VIL BOEK X. HOOFDST. T. voor C. 48. J. van R 704, I I96 ROMEINSCHE rivier gereed maaken, en daadlijk twee keurbenden de Sicoris overtrekken , om aan gene zijde een welverfchansc leger aan te leggen, waarin zij fpoedig met hunne ganfche krijgsmagt zouden overkomen. C ra sar, dit alles door zijne verfpieders vernomen hebbende , liet dag en nacht werken aan het afleiden der rivier, het welk hem wel zoo ver gelukte, dat de ruiterij zonder moeite haar kon doorwaaden, doch het voetvolk moest nog tot aan de fchouders te water gaan, het welk de fnelheid des ftrooms zoo wel, als de foortlijke zwaarte des waters hun onmogelijk maakte. Afranius, van den anderen kant, nu bericht gekreegen hebbende , dat de brug over de Iberus gereed was, verzuimde geenen tijd, om , met agterladng van flechts twee Cohorten hulpbenden in Ilerda, de Sicoris over te trekken en naar Octogefa voord te rukken, het welk caesar hun niet anders konde beletten, dan door hunne agterhoede met zijne ruiterij te ontrusten. Zijne brug lag te ver , om hun in te haaien, eer zij aan den Iberus kwamen , en zijn heir  GESCHIEDENIS SEN. 19? hek te waagen aan het doortrekken eener nog zoo diepe rivier nam hij zelfs geenzins in gedachten. Hij liet dus zijne ruiterij alleen de rivier doortrekken , welke men met het aanbreken van den dag , van boven den top der heuvelen,in een hevig gevecht kon zien met de agterhoede der vijanden. Op dit gezicht begon het voetvolk in cjesar's leger te morren, dat men den vijand liet ontfnappen en den oorlog noodloos rekte , verklaarende , moeds genoeg te hebben en in ftaat te zijn, om de Sicoris ter zelfder plaatze door te rukken , waar de ruiterij dezelve doorgetrokken was, C/esar, den moed zijner benden ziende, befloot eene proeve te nemen van der doortogt, fchoon dezelve hem nog alzin gevaarlijk voorkwam. Hij liet het zwakft of moedelooste volk uit alle de rotten afzon deren, om met céne keurbende de bezettin van het leger te blijven uitmaaken \ voord liet hij een groot gedeelte zijner lastdiere in twee liniën dwars in de rivier brengen om derzelver ftroom te breken , en voei de eindlijk zijne keurbenden tusfchen beid deze bolwerken heen, met zulken goede N 3 ui VII. BOEK x. HOOFDST. f. Voor C. 48. |. van R. 704. Het heir ran CiESA* waadt de Sicoris door. 1 T 3 s 1 > e n r.*  ip8 ROMEINSCHE vn. BOEK X. HOOFDST. I. voor C 48. J. van R. 704. uitflag, dat hij niet een man daarbij verloor, wordende eenige weinigen, die door den ftroom nog weggedreeven zouden zijn, in tijds door ruiters te hulp gekomen en gered (1). AJzoo fpoedig en behouden met zijne ganfche magt over de Sicoris gekomen zijnde, vervolgde era sar zijnen vluchtenden vijand in drie kolommen, die allen met zulk eenen ijver bezield waren , dat zij des namiddags ten drie uuren denzelven reeds agterhaalden , fchoon hij hun zes duizend fchreeden ver en eenigen tijd lang vooruit was geweest, en zij den meesten tijd in het doorwaaden der rivier vertoefd hadden. Afranius en petrejus, door zulk eene fnelle vervolging terftond verbijsterd, hielden i op eenige hoogten ftand, en fchaarden zich in flagorde: maar erasAR, die zijne vermoeide 'benden niet in den flag wilde brengen , liet dezelven zich in de vlakten ververfchen , evenwel niet langer, dan de vijand vertoefde. Dezelve wilde voordrukken : maar werd andermaal ftaan- (i) Cffis. de bell. Civ. L. I. c. 61 — 64,  GESCHIEDENISSEN. 199 baande gehouden, en alzoo gedrongen, zich veel vroeger neder te flaan , dan hij bedoeld had. Hij verkoos hier' toe het gebergte, om zich te beter voor era sa a's ruiters te beveiligen, en bezettede de engten , om hem zeiven den verderen doortogt te beletten, en inmiddels veilig over den Iberus te trekken , het welk echter, uit hoofde van de afmatting van dien dag, door hem tot den volgenden werd uitgebeld. C je sar. floeg zich op den naastgelegen heuvel neder ; maar, des middernachts •uit eenige gevangen genomene waterhaaIers vernemende, dat afranius en pet re jus reeds in ftilte aftrokken, liet hij terftond aliarm blazen , het welk, in hei -vijandlijke leger gehoord zijnde, op nieuw derzelver Veldheer van befluit deed ver anderen, uit vrees voor zijne ruiters er de belemmering hunner eigene bagagie Den volgenden dag ging petrejus me •eenige ruiters op verkenning der landftreel uit: het zelfde gefchiedde van c ra s a r* zijde. Men zag beiden, dat de weg vij duizend fchreden ver open was tusfchei weilanden door, maar daar na bergachtig N 4 ei vu. boek X. hoofdst. |. voor C. 48. J. van R„' 704. 1  2o0 romeinsche VII. BOEK. X. HOOFDST J. voor C 48. J. van R 704. Misleidende togt var «ESAR, en ongemaklijk werd , en dat het alzoo geen werk zou zijn voor hem , die het eerst de bergengten kon bereiken, om den anderen den doortogt te beletten. Men was het in den krijgsraad van petrejus en afranius oneens over den tijd , om derwaards af te trekken. De meesten oordeelden: ,, dat men, des nachts opbrekende, de engten zou bereiken, eer de afcogt bemerkt wierd." Anderen beriepen zich op c m s a r's allarm van den voorigen nacht, om te beweeren: „ dat men niet ongemerkt kon aftrekken, vreesden het meest voor deszelfs ruiterij in den nacht, en meenden, dat het krijgsvolk bij dag trouwer zou blijven aan den krijgseed, weshalven zij oordeelden , dat men 'er liever openlijk , fchoon met eenig verlies, moest doorflaan." Het laatfte gevoelen werd omhelsd , en den volgenden morgen vroeg ftond het te worden uitgevoerd. CrasAR was hun hierin voor. Zodra het begon te daagen trok hij met alle zijne benden uit, en nam tevens eenen aanmerklijken omweg, zonder zelfs eene bepaalde richting te houuen, wijl de meeste wegen naar Oiïogefa en den Iberus door vijanden be-  GESCHIEDENISSEN. *0- bezet waren. Hij moest zijn heir nu eens door diepe valeijen leiden, dan weder over fteile rotzen voeren , in wier beklimming de een den anderen moest helpen: maar niemand morde over deze moeilijkheden, wijl elk zich het eind van alle moeilijkheden in het voorkomen van der vijand aan den Iberus en het affnijden var deszelfs toevoer voorftelde (i> Het krijgsvolk van afr anius meend< c/esar's benden in daadlijken terugtog te zien , wijl derzelver genomen omwej deze vertooning maakte, en verbeeldd zich , uitgelaten van vreugde , dat gebre! nan leefmiddelen hunne beftrijders naa Ilerda terug dreef. De Bevelhebbers zei ve juichten reeds hun eigen genomen bt fluit toe , wordende zij zelve nog me< verfterkt in de zelfde verbeelding , dot het zien, dat era's ar al zijn lastvee e bagagie had agtergelaten, het welk j aan gebrek toefchreeven. Zodra echt. zag men het aftrekkende heir zich ni wenden, en deszelfs voorhoede reeds ve der komen, dan de legerplaats was, m( (i) Cjes. de bell. Civ. L. L c. 65 — 68. N 5 VII. BO BK X. HOOFDST. I. voor C. 48. J. van R. 704. j 1 * l r r >r n ij :r ït r- if :n  VIL SOEK X. HOOFDST. •J. voor C 48. J. van R. 704. ROMEINSCHE men liep ïpoedig te wapen, om, met agterlacing van eenige Cohorten ter bezetting des legers , zich naar den Iberus te haasten. Alles hing nu van den meesten lpoed af. C ras ar had het moeilijke van den weg, afranius de meerderheid der vijandlijke ruiterij tegen zich, welke hem al weder veel nadeels deed , en kon nu ook reekenen, dat hij zijn leger met al deszelfs bagagie zou verliezen, wanneer hij al het eerst de engten bereikte. CrasAR kwam hem vooruit en fchaarde zich agter groote rotzen in eene vlakte. Afranius dit bemerkende, hield op eene hoogte ftand. Van daar zond hij vier Spaanfche Cohorten af, om den hoogften berg , dien zij i/oor zich zagen , te bemagtigen, met oogmerk , om zich voords over den rug van het gebergte naar Octogefa te wenden : maar c ra s a r's ruiters beletteden zulks, en deeden in korten tijd , in het gezicht van afranius en petrejus, alle vier deze Cohorten over den kling gaan (1). 'Er (1) CiES. de bell. Civ. L. I. c. 69, 70.  GESCHIEDENISSEN. 203 'Er was nu de fchoonfte gelegenheid, om eenen voordeeligen flag te doen. Nie> mand zag dit beter dan era sar zelf; en hij zelf werd daartoe ook van alle kanten gedrongen. Onderbevelhebbers , Krijgstribunen, Hopluiden, allen kwamen hem zeggen: „dat hij toch niet aarzelen moest, wijl al het krijgsvolk van ijver gloeide, en de vijand allerleije blijken van vrees gaf, wijl hem het gebrek aan water alleen fpoedig zou dwingen zijne hoogte te verlaten." CrasAR echter, die hem nu van allen toevoer had afgefneeden, vleidde zich, zonder ftrijd zijnen vijand te kunnen meester worden , en wilde geer nutloos verlies lijden , noch zijne braav< luiden laten verminken, en tevens ziji eigen geluk in de waagfchaal ftellen, daai het toch niet min roemrijk voor eenet Veldheer is, door beleid, dan door wa penen te overwinnen ; waarbij ook he medelijden kwam met zijne medeburgers wien hij te beftrijden had, en wier be houd, gepaard met zijne overwinning, vee beteren dienst beloofde aan zijne ftaatkundi ge belangen. Veelen keurden deze be denkingen van caesar niet goed. He krijg vii. BOE K X. HOOFDST. |. voor C 48. [. van r. 704. Afranius ;n pet&e]us ingeflooten. , I 1 t > l t i"  204 ROMEINSCHE VII. SOEK X. hoofdst. J, voor C. 48. J. voor R, 704. krijgsvolk morde openlijk : „ dat het nu ook niet zou vechten, wanneer c/esar zulks wilde, wijl hij eene zoo fchoone kans liet voorbijgaan." CrasAR bleef bij zijn befluit en trok zelfs een weinig terug, om de verlegenheid van zijnen vijand te verminderen. Afranius en pet rejus bedienden zich hiervan, om naar hunne legerplaats terug te trekken , terwijl c ra sar het gebergte bezettede, allen toegang naar den Iberus affneed, en zich, zoo naa zulks mogelijk was, voor het vijandlijke leger agter eene welverfterkte wal nederfloeg (1). Den volgenden dag , terwijl de vijandlijke Veldheeren raadpleegden over hunnen verlegen toeftand, waarin hun, na het verlies van alle hoop op OBogefa , niet anders overfchoot, dan om naar Ilerda terug te keeren , of zich naar Tarraco te wenden , werd hun kennis gegeven , dat de ruiterij van c ras ar alle waterhaaling belettede. Op dit bericht beflooten zij, terftond eene wal op te werpen van hun leger af tot aan de waterplaats toe , over welk Cï) Caïs. de bell. Civ. L. I. c 71, 73.  geschiedenissen. welk werk zij beiden het opzicht onderling verdeelden , en tot welks volvoering zij zich terftond uit de legerplaats verwijderden. Nu reeds fcheen era sar zijn beleid van den voorigen dag beloond te zullen zien. Het vijandlijk krijgsvolk, door het afzijn der Bevelhebbers , thands meer vrijheid hebbende, kwam op de legerwal, bedankte erasAR's benden voor derzelver edelmoedigheid, op gisteren betoond, erkende het leeven daaraan verfchuldigc te zijn, vernam naar de gezindheu van derzelver Veldheer, in geval mei zich aan hem overgaf, en beklaagde zie zeer, tot dus verre de wapenen tege vrienden en bloedverwanten gevoerd i hebben. Door het minzaam beandwoo den dezer redenen al verder gelokt, b loofden zij zelfs, tot c ras ar te zulh overkomen, indien men hun verzekerh kon geven voor het leeven van hum Veldheeren , en zonden zij daadlijk t deze onderhandeling met c & sar eeni voornaame Onderbevelhebbers af. De voorwaarden gaarne aangenomen zijnd Üepen nu niet flechts gemeene krijgsluid ovi VII. boek X. hoofdst» 1. voor C. 48. j. van r. 704.' Onderhandeling tusfchen het wederzijdfche Krijgsvolk. 1 l I 1 n e r- n 'g ie ot 5e ze e, en  VII. BOBS X. HOOFDST. J. voor C J. van R 704. Petrejus herftelt de tucht in zijn ïeger. 206 ROMEINSCHE over, maar kwamen zelfs Hopluiden en Krijgstribunen zich in c^sar's gunst aanbevelen ; ook de Spaanfche Opperhoofden , die als gijsfelaars in het leger van afranius waren, kwamen hunne gastvrienden in csesar's leger opzoeken, ja zelfs de zoon van afranius handelde door middel van sulpicius ten besten zijnes vaders. Men liep reeds over en weder ; alles was vol vreugde ; daar verblijdde men zich , uit het uiterfte gevaar ontkomen te zijn; hier, de overwinning zonder éénen druppel bloeds verworven te hebben ; nu was caesar de Afgod in aller mond, wiens zachtmoedigheid en beleid allen lof fcheenen te overtreffen (1). Afranius, van de toedragt der zaaken onderricht, keerde terftond in de legerplaats weder, bereid , naar het fcheen, om zich naar den gang van het werk, met gelaaten geest, te fchikken. Pet rejus echter bleef zich zei ven meer gelijk. Hij wapende zijne flaaven, en,bij dezelven zijne lijfwacht en eenige Spaanfche ruiters gevoegd hebbende, dien hij mede door (O Cas, de bell. Civ. L. I. c. 73, 74.  GESCHIEDENISSEN. SOjr door bijzondere gunsten aan zijnen perzoon verbonden had, vloog hij geheel onverhoedsch tegen de legerwal op, brak oogenbliklijk alle gefprekken af, floeg ^ c/esar's luiden terug, en bragt eenen ieder J om het leeven, dien hij van dezen magtig werd; zij echter verdeedigden zich zoo goed zij konden , door hunnen wapenrok als een fchild om den arm te flingeren, en met het zwaard in den vuist zich den terugtred open te houden. Na deze welgelukte daad van bedwelmend gezag, ging petrejus weenende bij de rotten zijner benden langs, en bezwoer het krijgsvolk , om toch hem , en met hem den ongelukkigen pompejus, niet verraaderlijk ter ftraffe aan hunne vijanden over te leveren. Ook dit middel werkte; men liep rondom zijne tent te zamen; hij deed zijne benden zweren, dat zij derzelver aanvoerers niet zouden verlaten , noch op eenige afzonderlijke onderhandelingen denken ; hij zelf ging hun met- zul ken eed voor, en drong 'er ook afranius toe; de Krijgstribunen volgden , daarna de Hopluiden; en het krijgsvolk herhaalde dien eed bij Csnturiën. Men VIL BOEK, X. HOOFDST. . voor C. 48. . van R,704, '  ROMEINSCHE VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R. 704. De oorlog blaakt op nieuw. Edelmoedigheid van CfliSAR. gebood , dat elk den genen voor den dag zou brengen , dien hij bij zich uit c &• s a r's leger had ; de meesten echter waren van deze ontrouw afkeerig en hielden ze bij zich verborgen , tot dat zij des nachts heimlijk konden buiten komen: eenige weinigen, die overgeleverd waren, werden voor 's Veldheers tent gedood. De beflootenheid en gellrengheid van petrejus deeden nu zoo wel , als het godsdienfiig verband van den vernieuwden krijgseed , alle de onderhandelingen met CiESAR vergeten , en den krijg met nieuwen gloed opblaaken (1). Caesar had wedervergelding kunnen pleegen tegen hun, die uit *s vijands leger in het zijne waren agtergebleeven : maar hij liet ze allen zorgvuldig opzoeken en zond ze onverhinderd terug. Eenige Krijgstribunen en Hopluiden bleeven vrijwillig bij hem, en genooten alle onderfcheiding; zelfs bevorderde hij vervolgends deze Hopluiden tot hoogeren rang , en de Romeinfche Ridders tot Krijgstribunen. Het was petrejus gemaklijker geweest (O Clts. de bell. Civ. L. I. c. 75» 7&  geschiedenissen. sc-c/ weest het vuur des oorlogs in nieuwen gloed te ontvonken , dan hetzelve aan te houden. Hij had gebrek aan voeder voor het vee \ het waterhaalen viel hem moeilijk, en zijne keurbenden werden gedreigd met volflagen honger, daar zij flechts voor een bepaald getal van dagen voorraad van Ilerda hadden medegenomen ; zijne hulp benden leeden denzelven reeds, als hebbende het haar zoo wel aan vermogen ontbroken, om zulken langen voorraad magtig te worden, als om denzelven mede te voeren. Dagelijksch liep 'er alzoo eene groote menigte van dezen naar c/esar over. In die verlegenheid oordeelden afranius en petrejus het beste, zich naar Ilerda te wenden , alwaar nog eenige voorraad agtergelaten was, en alwaar men over het verder beleid van den veldtogt kon raadpleegen, daar toch Tar~ raco te ver af gelegen was , om zich aan alle mogelijke toevallen en verhinderingen derwaards in den nood te waagen. Men verliet alzoo het leger : maar c jësar's ruiters vielen het aftrekkend heir terftond in den rug , terwijl hij zelf met zijne keurbenden volgde. De vijand ftelde XVII. deel. O we] VII. boek X. hoofdst. }. voor C f. van s. 704' Afranius en petrejus in den uiterften nood.  vii. BOEK x. HOOFDST. j. voor C> +8. J. van R. 704. 310 romeinschb wel alles te werk, om den aftogt te dekken, maar verloor hierbij veel. 'Zijne ligtgewapende benden booden den ruiters van c m sar telkens het hoofd, en wilden zich Haande houden , wanneer het heir tegen eenen heuvel optrok , maar leeden deerlijk , wanneer hetzelve over eenen heuvel afdaalde en alzoo geene onderfteuning van de voorhoede had , terwijl de ruiterij door den fchrik voor crasAR's drommen zoo zeer beheerscht werd , dat dezelve eigene veiligheid in het midden des heirs zogt. Traag en langzaam ging alzoo de aftogt voord , die niet verder dan vier duizend fchreeden werd vervolgd, houdende het heir toen ftand op eene hoogte , en fchaarende zich in eene linie tegen deszelfs vervolgers, als wilde het zich legeren , fchoon zelfs de lastbeesten niet ontladen werden. Caesar zelf werd hier door bedrogen ; hij begon zich daadlijk neder te flaan en zond zijne ruiters ter voerageering uit. Afranius en petrejus bedienden zich onmiddellijk van zijne misleiding , en trokken fpoedig verder voord, in de hoop, dat het afzijn van cjesar's ruiterij hun nu eenige rust zou  geschiedenissen. «IS zou vergunnen. Zodra echter bemerkte caesar zulks niet, of hij volgde hun met alle zijne keurbenden , terwijl hij flechts eenige Cohorten ter bewaaring van' zijn leger agterliet en bevelen aan de ruiterij afzond, om zich ten fpoedigflen bij hem te voegen. Op dit bevel keerde dezelve terfiond tot de gewoone vervolging des vijands terug , dien zij nog voor den avond agterhaalde , en zoo geweldig in den rug viel , dat hij. zich fchier verplicht vond omtekeeren , en een aanmerklijk nadeel leed. Buiten ftaat, om naar eene gefchikte legerplaats uittezien, en tevens om verder voordterukken , waren afranius en petrejus genoodzaakt , zich ter plaatze , waar zij zich bevonden, neder te flaan , fchoon uit eigen aard zeer ongelegen en daarbij ver van water verwijderd (i). Crasar, die hun zelfs deze legering Zeer moeilijk had kunnen maaken, wederhield zich hierbij echter om voorgemelde redenen van alle vijandlijkheden, maar verbood den zijnen tevens , hunne tenten neder* (i) C^ES. de bell. Civ. L. I. c. 76—80. O 3 VII. S O ES X. HOOFDST. f. voor Q» 48. |. van R. 704»  «13 ROMEINSCHE VII. boek X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van B 704. derteflaan , om des te gereeder te zijn ter vervolging van den vijand , het zij hij bij nacht of bij dag wilde ontkomen. Afra'nius en petrejus, de ongelegenheid  VII. 10 f. k. X. hoofdst. Jt voor C 48. J. vsn R Afranius en PETREJUS geven ziel over aan cesab. »I4 ROMEINSCHE indien zulks kon gefchieden , op eene van het krijgsvolk afgezonderde plaacs. Caesar ftond hun het verzogte inondgefprek ' toe, maar niet om hetzelve heimlijk te houden; de zoon van afranius bleef inmiddels als gijsfehar in zijne magt (j). Men kwam ter plaatze bij een, welke c je s a r daartoe had verkoozen , en nu voerde afranius, ten aanhooren van de beide legers , deze taal : „ dat men noch hem noch zijn krijgsvolk hunne beweezene trouw jegens hunnen Veldheer cn. pompejus ten kwaade moest duiden ; dat zij zelve echter thands genoeg meenden gedaan en geleeden te hebben voor hunnen plicht, daar zrj, als wilde dieren opgeflooten, van water verfroken, van uitkomst beroofd, hunne ongemakken langer dragen noch dulden konden ; zij verklaarden zich dan overwonnen , en fmeekten flechts om lijfsbehoud , indien 'er eenige plaats voor medelijden overig was." Caesar beandwoordde deze voordragt, welke met de diepfte vernedering gepaard ging, in dezen zin: „ dat afranius en PE- (ï) Cms. 4e bell. Civ. L. I. c, 82 — 84.  geschiedenissen. 215 petrejus beiden zich zei ven alleen alles te wijten hadden , daar zij zelve de vijanden van den vrede geweest waren; — zij toch hadden gezien , hoe c js. s a r zich had onthouden van allen gebruik der gelegenheden , om hun met vcorceel te beftrijden, of wel om het ongelijk, den zijnen aangedaan, aan den hunnen ooit te wreeken ; — zij zelve hadden onlangs den vredelievenden geest hunner benden gewelddaadig uitgebluscht , en nu verging het hun, gelijk den ftijfhoofdigen en trotfchen doorgaands , dat zij tot hun eigen uitwerpzel terug keerden ; — hun zeiven voegde alzoo dat beklag zoo weinig , als zij reden hadden, om op medelijden te reekenen; — hij echter behoefde geen gebruik te maaken van hunne vernedering noch van de tijdsgelegenheid, om zich te verfterken met krijgsbenden , zinds veele jaaren lang tegen hem alleen geworven; — hem was de toeleg van pompejus en van alle zijne vijanden te Rome zeer wel bekend, maar hij zelf had 'er geenen, om zich deswegens te wreeken; — ook nu begeerde hij hun ganfche heir niet , fchoon het hem gemaklijk zou vallen, hetzelve O 4 over VII. BOEK X. HOOFDSÏ- [. voor C. 48, j. van R. 704.  vu. boek X. hoofdst J, voor C 48. J. van F 704. Bl6 ROMEINSCHE over te nemen; — hun alleen wilde hij tegen zich ontwapenen , en daarom fchreef hij hun den eisch voor, om de gewesten van ' Spanje te verlaten en hun leger af te • danken , op welke voorwaarde aan niemand door hem eenig leed zou gefchieden , maar welke voorwaarde tevens het eenige en uiterlijke beding van zijne bevrediging was (1)." Dit beding was den krijgsluiden van afranius alleraangenaamst, die, in plaats van mishandeling als overwonnenen, waarvoor zij gevreesd hadden , zich met ontflag door den overwinnaar begunstigd zagen. Zij allen deeden dit ten duidlijkflen blijken , daar zij, terwijl 'er nu tusfchen c/esar en hunne Bevelhebbers over den tijd en plaats van dit ontflag gehandeld werd , met gefchreeuw en handgebaar boven van hunne legerwal hun verlangen te kennen gaven , om terftond ontfiagen te wor- (1) C/es. de bell. Civ. L. I. c. 85. — Het geen echter hier als c/esar's bloote eisch voorkomt, fchijnt het bejing van afranius en petrejus geweest te zijn. Confer. dio cass. L. XLI. p. 164.  geschiedenissen. 417 worden, als wantrouwden zij allen uitftel. Na korte woordwisfeling hierover bepaalde men, dat zij , die huis en eigendom in Spanje hadden , terftond ontflagen ' wierden , en dat de overigen tot aan de. rivier de Var zouden gebragt worden, welke eene fcheidmg tusfchen Gallie en Italië maakte , gevende c ra s a r van zijnen skant verzekering, dat hun geen leeds zou gefchieden , noch zij tegen hunnen wil tot eenen nieuwen krijgseed gedrongen worden. Nog beloofde c ras ar, dat hij hun to: aan die rivier van leeftogt zou voorzien, en voegde 'er zelfs bij, dat elk terug kon krijgen, het geen hij in dezen veldtogt had verlooren , voor zoo ver het in zijn eigen leger nog mogt voorhanden zijn , gevende hij zelf daarvoor eene redenlijke fchaavergoeding aan zijn eiger krijgsvolk. Door deze edelmoedige handelwijze verwierf crasAR een zoo groot ver trouwen bij het vijandlijke heir, dat hij to fcheidsman tusfchen het krijgsvolk onder, ling en met de beide Bevelhebbers inge roepen werd , en in ftaat was, om eei der moeilfkfte gefchillen over de betaalinj van foldij , wier uitftel het ganfche hei O 5 fchie VII. B OEK X. HOOFDST. ' . voor C. 48 f. van lil. 704, t r > r r  m boek X. hoofdst. Jl voor C , 48- j. ■ van R, 704. I < j 1 1 I 2 r t 1 \ SIS ROMEINSCHE fchier in opftand had gebragt, ten genoegen van Bevelhebbers en krijgsvolk tevens te befiisfchen. Binnen twee dagen was een derde gedeelte van dit heir ontflagen; voor de overigen trokken twee van erasar's keurbenden uit tot aan de Var, terwijl de andere keurbenden hun op de hielen volgden, onder het bevel van q. fusius calenus, wordende voords, volgends het geflooten verdrag , dit gan* fche overige heir aan die rivier buiten dienst gedeld (1). Afranius en per re jus begaven zich van daar met de voor- (1) C/es. de bell. Civ. L. I. c. 86, 87. Vol. ;ends appianus alex. zou c/esar zelf aan len oever van de Var het ontflagen heir met deze woorden hebben aangefproken : „ daar ik, o vijanlen! — want dien naam verflaat gij toch het best — liet wreed gewe;st ben tegen hun, die, als voorlitgezondenen om eene legerplaats te nemen, in nijne magt vielen, noch tegen u, toen gij gebrek an water hadt, fchoon petrejus mij was voor ;egaan jegens mijne benden, welken hij aan de overijde van de Sicoris onderfchept had; — gaat dan u, indien 'er bij u erkentnis plaats heeft, en ver. ;lt dit den krijgsluiden van pompejus." • laar caesar fchijnt zelfs daar niet eens tegenroordig geweest te zijn.  GESCHIEDENISSEN. fil voornaamfte Onderbevelhebbers naar het leger van pompejus , maar een veel grooter aantal keerde naar c ms ar terug, om vrijwillig den krijgseed afteleggen onder eenen Veldheer, wiens voorbeeldeloo ze bekwaamheden, op nieuw in dezen veldtogt gebleeken, de zekerfte voorteekenen waren van zijn goed krijgsgeluk (i). Schoon nu verfcheidene dringende redenen c/esar naar halie terug riepen, wilde hij echter in varro, den derden Onderbevelhebber van pompejus in Spanje , geenen vijand agter den rug laten , vooral in het afgelegener geweest, waar de gunst zijnes mededingers wegens zijne vroege krijgsbedrijven en deszelfs gezag tevens wegens veelvuldige patroonfchappen , het meest te duchten waren (a). M, varro zelf had zich aldaar ook op geene verwerplijke wijze tot den krijg toegerust (3). In het eerst, toen hem de omCO Plut. in ces. p 725. D10 cass. L. XLI. p. 164. (2) C/es de bell Civ. L. II, c. 18. (3) Hij was, volgends ausonius popma, die geleerde m. terentius varro , wiens ge- fchrif- vn. soek X. hoofdst. J. voor C. 48. ). van R. 704. Caesar onderwerpt zicli varko en het andere Gedeelte van Spanje,  VII. boek X. hoofdst. I. voor C. 48. J. van R, 704. *20 ROMEINSCHE omwenteling van geheel Italië ter ooren was gekomen, en hij de zaak van pompejus had verboren geacht, had hij zich omzichtig wegens era sar uitgelaten , en zich beklaagd over de gehoorzaamheid , welke hij als Onderbevelhebber aan pompejus was verfchuldigd , terwijl hij met era sar in geene mindere vriendfchap ftond : maar de tegenftand, dien era sar te Masfilia had ontmoet, de gelukkige vereeniging van afranius en petrejus, en de verdere berichten van de engte, waarin c ra s a r zich bij Ilerda had bevonden , het welk alles hem met grooten ophef door afranius gemeld was, hadden hem weldra zijne houding en geheele werkloosheid doen verandeaen (1). Door eene werving, in het ganfche afgelegener gewest gehouden, had hij zijne twee keurbenden voltallig gemaakt en nog dertig Cohorten op den been gebragt ; voords had hij rijke voorraadfehuuren aangelegd tot onderftand van Mas- fchriften wij nog gedeeltiijk bezitten. — Vide Vit. varromis per ausonium popmam. CO C*s. de bell. Civ. L. II. c. 17.  GESCHIEDENISSEN. 321 Masfilia zoo wel, als van afranius en petrejus; te Gades * had hij tien oorlogfchepen doen bouwen en nog meerder te Hispalis; hij had den tempel van hercules van allen fchat en cieraad beroofd , en dat alles te Gades bij een gebragt, welke ftad hij met zes Cohorten bezet hield onder het opperbevel van eenen Romeinfchen Ridder c. c a l l o n i u s, eenen vriend van domitius, en door dezen derwaards gezonden , om voor hem eene erfbeftelling te bezorgen ; alle wapenen van bijzondere perzoonen zoo wel, als van de geheele ftad waren in handen van dezen gallonius. Varro zelf hielc dikwijls openbaare redevoeringen teger c/esar, en deelde telkens het gunstigfte fchoon leugenachtigfte, nieuws uit het le ger mede. Door deze kunftenaarijen dronf. hij de Romeinfche burgers in dat ge west, om hem, ten behoeve van het Ge meenebest, eenen fchat aan gemunt e ongemunt zilver en ook aan garst (i to (O Naamlijk H. S. lxxx. dat is/ 1,350,000-: voords 20,000 pond zilvers , naar onze reekenir f ócOjCoo-;- en voords 120,000 mudden garst. VII. boek X. hoofdst. f. voor C 48. [. van R. 704. * Cadix. | ) e g  222 ROMEINSCHE VII. boek X, hoofdst. J, voor C 48. J. van R 704. toe te zeggen. De lieden , welke hem voer era sar genegen fcheenen , moesten nog veel zwaarer lasten dragen ; elk, die zich tegen pompejus liet hooren , zag zijne goederen verbeurd verklaard, en het geheele gewest werd door hem gedvvongen , om den eed van trouw aan hem en aan pompejus afteleggen. Schoon nu varro fpoedig het gebeurde wet afranius en petrejus vernam, hadt hij zich thands te veel blootgegeven , om zich niet tot tegenweer gedrongen te vinden. Hij begaf zich dan met zijne twee keurbenden nu ook naar Gades, alwaar zijne ganfche vloot en leevensvoorraad bij een was, gezind, naar het fcheen , om zich aldaar ftaande te houden , in de hoop, van alzoö ten minften den krijg te zullen kunnen rekken (1). C ras ar zond twee keurbenden, onder bevel van den Gemeentsman q. cassius, naar dit afgelegener gewest, en trok zelf, aan het hoofd van zes honderd ruiters, met verduhbelde marfchen naar Corduba, alwaar hij reeds de regeering en voornaam- fte CD Cajs. de bell. Civ. L. II. c. 18.  geschiedenissen. Ö2<$ fte luiden van alle de Spaanfche Staaten tegen eenen bepaalden dag befchreeven had. Zijne oproeping , door het geheele gewest verfpreid, was terftond gehoor zaamd ; elke Staat had een gedeelte van deszelfs Raad naar Corduba gezonden, gelijk ook alle Romeinfche burgers van eenig aanzien zich op den geftelden dag aldaar lieten vinden. De Raad van Corduba floot daartegen de poort voor varro, liet de ftad zorgvuldig bewaaren , en hield de twee Cohorten , welke toevallig, elders heen trekkende , binnen gekomen waren, bij zich. Ten gelijken tijde dreeven die van Carmona , eene der fterkfte fteden van het gewest, hunne bezetting van drie Cohorten ter ftad uit, en flooten al mede de poort voor varro. Dit alles deed varro zich te meei fpoeden , om toch met zijne twee keurbenden Gades te bereiken , alvoorens hij daarvan afgefneeden werd. Hij was echter maar weinig op zijnen weg derwaards gevorderd, wanneer hij eenen brief uit Gades ontving met het naricht: ,, dat, zodra de algemeene oproeping van era sar 'er was bekend geworden, de voornaamfte in- VII. SOEK x. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R. 704. *  VII. SOEK X. HOOFDST. J. voor C 48 J. van R 704. 33X ROMEINSCHE inwooners met de Krijgstribunen, die 'er in bezetting lagen , zamengefpannen hadden, om gallonius weg te jagen, en de ftad aan c ras ar over te geven; dat zij dit hun befluit aan gallonius zeiven hadden aangezegd, met bedreiging, van raad te zullen fchaffen, indien hij niet vrijwillig heenging; en dat gallonius dan ook daadlijk Gades had verlaten." Op dit bericht begaf zich terftond een der twee keurbenden voor de eigene oogen van varro, uit zijn leger naar Hispalis, en zettede 'er zich op de markt en onder de gaanderijen vreedzaam neder, zonder eenigen overlast te doen, het welk de gunst der Romeinfche burgers daar ter ftede zoo zeer won, dat dezelven dit krijgsvolk vrijwillig en dienstvaardig in kwartier namen (1). Varro, verftomd over het geen hij zag gebeuren , keerde nu met zijne overige keurbende terug, om zich naar de ftad Italica te begeven, maar vernam ook fpoedig, dat dezelve de poorten voor hem had (1) Cas. A bell. Civ. L. IL c. 19.  GESCHIEDENISSEN.' 225 ' had geflóoten: en nu, zich aan alle kanten den pas afgefneeden ziende,fchreef hij aan Cjïsar: „ dat hij bereid was zijne keurbende övertegeven aan den genen, dien hij daartoe zou willen gelasten." Sextius c/esar werd met deze magt afgevaardigd. Varro gaf aan hem zijne keurbende over, ging zelf naar Corduba bij caesar, deed hem naauwkeurige reekenfchap en verandwoording van zijn gehouden beheer, gaf hem de ganfche krijgskas over , en wees hem overal zijne fchepen en voorraadfehuuren aan (i}; C ras AR hield in de vergadering dei algemeene Staaten te Corduba eene dank' rede over het gehouden gedrag der Staa' ten, der Romeinfche burgers en der krijgs luiden; hij onthief de burgers van de op» brengst, waartoe zij zich verbonden had den ; gaf den eigendom terug aan hun. wier goederen verbeurd waren verklaard en vergold derzelver ijver voor zijne zaal met rijke belooningen ; alle de overige) bemoedigde hij met de beste uitzichten en begaf zich, na twee dagen vertoevens m.a CO Cms* de bell. Civ. L. II. c. 20. XVII. DEEL. . P VIL B ORfC X. HOOFDST. J.' voor C 48. J. van R. 7?4- I I r  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R, 704. Beleg en verovering; van Masfilia. iZÓ ROMEINS OH B naar Gades, aan welke ftad hij het burgerrecht van Rome fchonk (1) , en van waar hij alle de fchatten en den cieraad van den tempel van hercules, die nog in een burgerhuis bij een waren, naar dat heiligdom liet terug brengen. Voords ftelde hij q. cassius aan tot Landvoogd over dit ganfche gewest aan het hoofd van vier keurbenden, terwijl hij zelf zich met de fchepen, te Gades op last van varr o gebouwd , naar Tarraco begaf, alwaar hem veelvuldige gezantfchappen uit het ganfche nabij gelegener Spanje opwachteden. Deze allen, even als te Corduba , naar verdienden onderfcheiden en beloond hebbende , begaf hij zich te land naar Narbo , en van daar naar het beleg van Masfilia (2). Hetzelve was met den meesten nadruk voordgezet, en met de uiterfte infpanning beftreeden. Masfilia werd, toen ten tijde, van drie zijden door de zee befpoeld, en was flechts van de vierde op het land genaakbaar, doch had aldaar eenen burg, wiens (1) Liv. epit. L. CX. (2) C/ES. de bell. Civ. L. II. c. 31.  geschiedenissen. 22? wiens welaangelegde fterkte door een zeer diep dal van buiten omgeven werd, en kon alzoo langen tijd een zwaar beleg uitflaan (i). Daar het den belegerden van het uiterfte aanbelang was, de zee voor zich open te houden, hadden zij terftond zeventien groote oorlogsgaleijen uitgerust tegen de vloot van brutus (2), waarbij zij een groot aantal kleenere vaartuigen gevoegd hadden met boogfchutters en bergluiden bemand,-dien zij op hooge foldij en nog grootere beloften jn dienst hadden genomen , terwijl domitius zelf een gansch fmaldeel van zulke vaartuigen met zijne flaaven, bouwers en veehoeders bemand had. Met deze zeemagt hadden zij aan erutus moedig het hoofd gebooden, daar hij met zijne vloot bij het te >enovergelegene eiland ten anker lag De zijne was veel zwakker in aantal van fchepen, maar op c^sar's last bemand met de uitgelezenfte manfchap uit alle de keurbenden, en onder bevel van de dapperfte Hop- CO C/es. de bell. Civ. L. II. c. t. (2) Zie boven bl. 180. P 2 vir. BOEK X. hoofdst. J, voor C. 48. f. van R. 704.  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R 704. diS ROMEINSCHE Hopluiden , terwijl de fchepen zelve van enterdreggen, koperen fnebben, en al wat verder door de zeekrijgskunde van dien • tijd was uitgevonden , voorzien waren. Brutus onttrok zich dan ook niet aan den flag , die met de uiterfte hardnekkigheid geleverd werd. De bergluiden gaven den Romeinen niets toe in dapperheid.; het volk van domitius vocht onder het oog- eenes meesters , die hun de vrijlating had beloofd; en de Mas filters bedienden zich van alle hunne bedrevenheid ter zee en de overmagt hunner fchepen , om het geweld der vijandlijke vaartuigen te ontwijken , en dezelven rondom in te fluiten. De fchepen van brutusdaar tegen waren meest alle met ongeoefende roeijcrs bezet, die van vrachtfchepen genomen en zelfs nog onbekend waren met de meeste fcheepswoorden en benaamingen van de Romeinfcke tuigagie; hunne vaartuigen , van nat hout opgeflagen, waren ook te log voor vlugge wendingen, en alzoo beftond de eenige hoep op eenen goeden uitflag des gevechts in de oude kunstgreep, om het zeegevecht, als het ware, in eenen veldflag te verkee- ren*  geschiedenissen, 22^ ren. Hiertoe dienden den Romeinen hunne dubbelde enterdreggen (1) , waarmede zij, fchier geheel ilil leggende met hunne fchepen, twee vijandlijke bodems tevens ter wederzijde van elk fchip aanklampten, Alzoo als tusfchen twee vijandlijke fiagorden vechtende, behaalde nu hunne meerderheid in den wapenhandel de overhand boven de meerderheid hunner beftrijders in aantal : veele bergluiden en veehoeders fneuvelden ; een gedeelte der vijandlijke fchepen ging ten gronde, zomtnigen werden 'er genomen en opgebragt, de overigen liepen vluchtende de haven wedei in 0> Dit verlies echter was voor den Mas/ili'Jrs niet onherftelbaar. Zij haalden eer gelijk aantal fchepen, als zij nu verloorei hadden , uit hun dok, wapenden daarbi; eene menigte van visfchersfchuiten, ei waren alzoo gereed , om bij de eerfle ge Jegenheid een beter geluk te beproeven Pompejus, die wel wist, van hoe vee be (i) Zie derzelver uitvinding, befchrijving e Werking in D. V. bl. 398 en volgende, C?) C/ES. de bell. Civ. L. I. c. 56-^58. P 3 VII. BOEK X. HOGFDST. I. voor C. 48- J, van R« 704.  £3° romeinsche VII. BOEK X. HOCFDST J. voor C 48. J. van K 704. belang het voor hem was, om c ras ar alhier op te houden, had hun tevens l. ' nasidius met eene vloot van zestien ' zwaare oorlogfchepen, waarvan zommigen • met koperen fnebben waren gewapend, te hulp gezonden. Dezelve was de ftraat van Sicilië doorgezeild, zonder dat curio zulks aldaar had geme-kt; zelfs was nasidius Mout genoeg geweest, om uit de haven van Mesfana een oorlogfchip weg te nemen en daarmede zijne magt te verfterken. Onderricht van het opkomen dezer vloot, en door haaren Bevelhebber tevens aangemoedigd, om terftond tot eenen tweeden zeeflag uit te lopen, gingen de Masfiliërs andermaal in zee en vereenigden zich gelukkig met nasidius, die ze nu voor Tauroentum opwachtede, een kafteel, den Masfiliërs toebehoorende; zij zeiven zouden in den aanftaanden flag over den rechter-, nasidius over den linker-vleugel van de linie het bevel voeren. Brutus, die zijne vloot inmiddels met zes fchepen had verfterkt, welke hij op den vijand had veroverd, onttrok zich geenzins aan den nieuwen flag. De Masft* li-  GESCHIEDENISSEN. 23I iiirs, die de bloem hunner jonglingfchap en de deftigfte luiden zelve uic hunnen ftaat aan boord hadden, toonden in het gevecht, wel te weten, dat alles van des zelfs uitflag afhing: maar nasidius wasj hun met zijne ganfche vloot van geenen dienst; hij onttrok zich fchandelijk aan de hitte des gevechts, het welk voor hem geen beflisfchend belang had, en week , zonder één fchip verloeren te hebben, naar de Spaanfche kust. Brutus be« haalde eene tweede overwinning, Vijf vijandlijke fchepen zonken ; vier werden door hem veroverd ; flechts één was nasidius gevolgd, de overigen liepen weder binnen, en bragten diepen rouw, maar nog geene wanhoop , te huis (i). Men was nogthands niet min hevig te land, dan ter zee, beftreeden, maar tot dus verre was men gelukkiger geweest in de verdeediging tegen trebonius, die het bevel over het beleg voerde. Hij had allerieije ftormtuig vervaardigd en met het uiterfte bezwaar tegen de vijandlijke vest opgericht; telkens had hij den ftorm De wapenen van era sar waren inmiddels overal niet even' gelukkig geweest. „De Fortuin durfde, in zijn afzijn, iet tegen hem \n-Illijrie en Africa ondernemen, zegt florus, echter als ware het alleen, om zijn eigen goed geluk door dezen tegenfpoed te glansrijker te doen fchitteren (c>" Van (1) C«s. de lell Civ. L. II. c. 17-22. Pompejus en de Raad, die bij hem te veld was, fchonken, ter erkendnis van het gedrag der Masfiliërs, de voorrechten van eene vrije ftad aan Phoc*s in Ionie , welke de moederftad van MasfiU* was. I>io cass. L. XLI. p. i(?5» (a) Flor. L. IV. c. 2.  GESCHIEDENISSEN. n7 Van het gebeurde in Mijne weten wij maar weinige bijzonderheden, wijl het gefchrift van caesar zeiven daarover verlooren ging. In het algemeen vinden wij opgeteekend, dat d o l a b e l l a , de fchocnzoon van cicero, en c, antonius de broeder van den Gemeentsman, die te zamen het bevel cp de Illijrifche kust voerden, geflagen werden door m. octavius en scribonius libo, twee Onderbevelhebbers van pompejus, wier zeemagt de hunne zeer ver overtrof, en dat die zelfde c. antonius daarna gedwongen werd, om zich met vijftien Cohorten krijgsgevangen te geven op het eiland Corcijra voor de kust van Dalmatie Het blijkt uit een enkeld woord van c/esar, dat hij zijne nederlaag verfchuldigd was aan de trouwloosheid van pulcio eenen zijner Onderbevelhebbers (2). Eeni- CO Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p 457. Flor. L. IV. ca. Lucan. Pharf. L IV. v. i.01. Soer. in c/es. c. 36. (2) CiES de bell Civ. L. III. c. 67. — Mei meent, dat h'j dezelfde was met pul F10, die ziel jn den Gallifchen "kiijg roemrijk onderfcheidde. Zie D. XVI. bl. 208. VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R. 704. Nadeel voorc.<£SA& in Wijfie. ■ 1 ï  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C, 43. . J. van R, 704. Nadeelvo» caesar in Africa. f238 ROMEINSCHE Eenigen zijner benden trachteden bet eiland te ontkomen door middel van vlotten , boven op tonnen liggende: maar zulks werd hun verhinderd door touwen, dien men tusfchen het eiland en de nabuurige rotzen had gefpannen, op raad van eenige Cilicifche zeerovers in dienst van pompejus, die op zulk eene wijze waren gewoon geweest, hunne prooi als in fchakels te verftrikken. Twee vlotten kwamen nogthands door de opwerking der golven over dit beletzel heenen; een derde, vol krijgsvolk, 't welk te Opilergium aan de Po te huis behoorde, geraakte vast , en werd terftond aan alle kanten beftreeden : zij verweerden zich den ganfchen dag, en beflooten des nachts, op aanfpooring van eenen hunner Bevelhebbers, zich onderling liever van kant te maaken, dan cvenegeven (i). Geene ontrouw, maar onbedachtzaam. 'rheid, van eenen anderen Onderbevelhebber deed c ras ar in Africa nog grooter nadeel lijden, het welk zoo veel te fter- ker (1) Lucan. Pharf. L. IV. v. 447« fat' Flor. L. IV. c. 2»  geschiedenissen. Q^9 ker moest treffen, als het minder kon verwacht zijn (i), C. curio, even ftout in de wapenen, als voor de fcheepfnebben op de markt, en de magt van at-J tius varus zoo zeer verachtende, alsj moedig op de gereede overgave van Sicilië, ftak Hechts met twee van de vier keurbenden , welken caesar hem had gegeven, en met vijfhonderd ruiters van dat eiland op Africa over. Eene reis van twee dagen en drie nachten bragt hem behouden voor Aquilaria, twee-entwintig duizend fchreden gelegen van Clijpea. De jonge l. c/Esar lag ter laatstgemelde reede met tien oorlogsgaleijen, dien varus onder zijn bevel had gefield, om de landing van c^sar's benden te keeren, maar liet het terftond, op het zien der talrijkheid van curio's opkomende vloot, met zijne eigene galei op het ftrand lopen, en vluchtede te land naar Adrumetum , alwaar c. considius longus met ééne keurbende in bezetting lag, en werwaards zich nu de overige negen fchepen ook heenen wend- CO Zie boten bl. 14.Ï. VII. BOEK X. HOOFDST. . voor C. 48. . van R. 704.  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor G 48. J. van R. 704. 240 romeinsche wendden. M. rufus , de Penningmeester van curio, haalde de op firand zittende galei weg en verlierkte 'er zijne overige vloot van twaalf oorlogsgaleiicn mede, welke den overtogt der keurbenden gedekt had. Voords begaf hij zich T op curio's bevel, met deze vloot naar Utica, werwaards curio zelf te land met zijn geheele heir voordtrok (1). Na eenen togt van twee dagen kwam hij voor de rivier Bagrada, alwaar hij c caninius rebilus met zijn twee keurbenden liet ftand houden, terwijl hij zelf met de ruiterij yooruit trok, om de ligging van het Corneliaanfche leger op te nemen, alzoo genaamd naar de le.?e^ ring daar ter pkatze van den eerften ricaanfchen scipio (.). Hij bevond dezelve allergelegenst , beitaande in eene hooge rots . tot in zee uitfpringende, aan beide zijden fteil, maar van vooren alleen, naar den kant van Utica, glooijende en van daar in eenen rechten lijn flechts iet meer, dan duizend fchreden verCO C/ES. de bell Civ, L. II. C, 23, 24. Ca) Zie D, VIII. bl. 231.  GESCHIEDENISSEN. 341 verwijderd, ten halven wege echter was eene bron, die door het zeewater opgezet, zulk eene aanmerklijkte vlakte overftroomde en in een moeras verkeerde, ^ dat men, dezelve willende ontwijken,J eenen omweg van zesmaal dezelfde lengte had te maaken (i). Na deze verkenning nam curio de legerplaats van varus in oogenfchijn en bevond dezelve aan de eene zijde door Utica aan de andere door eenen fchouwburg gedekt, die buiten de muuren der ftad ftond, en wiens bouworde een geducht fchanswerk uitmaakte. Dit overzicht nemende, zag hij tevens alle de wegen vol volks, het welk met alle vervoerbaare have naar de ftad vluchtede, en hem in verzoeking bragt, om zijne ruiters op derzelver plundering af te zenden. Varus zond terftond zeshonderd Numidiè'rs te paard en vierhonderd voetknechten tot derzelver befcherming af: maar de Numidiërs weder ft on den zelfs den eerften fchok niet, en vluchteden, met verlies van honderd en twintig mannen, naar hun leger. Ten ge- ' (O Cms. de bell. Civ. L. II. c. 24. XVII. DEEL. Q ■ vir.; BOEK X. HOOFDST. . voor C. 48. , van R. 704.  vu. BOEK X. HOOFDST. T. voor C 48. J. van R, 704. 24a ROMEINSCHE gelijken tijde deed de aankondiging van curio, dat hij alle de koopvaardijfchepen , die ten getale van tweehonderd in de haven van Utica lagen, als vijandlijke fchepen zou behandelen, ten zij ze terftond dezelve verlieten en naar het Corneliaanfche leger kwamen , de gewenschte uitwerking. Allen gingen zij op éénen oogenblik onder zeil, om de gekoozene legerplaats van curio met derzelver voorraad van alles te voorzien. De goede uitflag van deze eerfte en gewaagde onderneming verwierf curio den veldheernaam, zodra hij bij zijne keurbenden terug kwam. Den volgenden dag rukte hij reeds met dezelven tot nabij het leger van varus voord. Eer hij zich nog ten vollen had nedergeflagen, berichteden hem zijne ruiters, dat 'er eene aanmerklijke verfterking voor den vijand van wege Koning ju ba op weg was. De vader van dezen Vorst had gastvriendfchap met pompejus gehad , en hij zelf was een vijand van curio, om dat deze eenmaal als Gemeentsman het koningrijk van Mauritanië in een wingewest had willen verkeeren, v wel-  geschiedenissen. 243 welke beide redenen hem alle zijne magt deeden gereed houden, om varus tegen curio bij te ftaan, — Eene zwaare llofwolk bevestigde terftond het • bericht der ruiters; kort daarna zag men. de vijandlijke voorhoede, en zonder nu het getal der vijandlijke benden te weten of te kunnen bereekenen, zond c urio niet flechts zijne ruiters vooruit , Om derzelver aantogt op te houden, maar rukte tevens met zijne keurbenden aan, om haar in flagorde het hoofd te bieden. Het goed geluk diende ook thands zijne voórdvarendheid. De vijandlijke benden, die zorgloos en achtloos waren voordgetrokken, geraakten terftond in verwarring en op de vlucht ; eeh groot gedeelte van het voetvolk fneuvelde; de ruiters waren hun behoud alleen aan de fnelheid hunner paarden verfchul- digd co. Beide deze voordeden waren echter niet in ftaat, om curio van de trouw zijner eigene benden volkomen te verzekeren. De meesten derzelven hadden onder" (O C/Bs. de bell, Civ. h. II, c. 25,30* Q 9 VII. X. HOOFOS*. . voor G. . van R.  &44 ROMEINSCHE VIT. ■ OEK X. HOOFDST. 1. voor C ; 4«. J. var. R. 704. der domitius in Corfinium gediend, en waren flechts overlopers bij caesar. Twee Marfers , beide Hopluiden, liepen denzelfden nacht reeds met twee-en-twintig mannen uit hunne eigene benden tot attius varus over, en verzekerden hem, dat het geheele heir af keerig was van curio, en zeker tot hem zou overkomen , wanneer hij zelf zich flechts vertoonde en in eenig mondgefprek wist te komen. Varus bragt alzoo den volgenden dag zijne keurbenden reeds in flagorde, het welk door curio beandwoord werd, zijnde flechts eene kleene vlakte tusfchen beiden. Sext. quinctilius varus, die als Penningmeester van domitius te Corfinium krijgsgevangen gemaakt, doch door cmsar mede vrij was gefield, bevond zich nu ook in de vijandlijke flagorde, en maakte terftond van zijne kennis met de beide keurbenden van curio gebruik , in welken maar geringe verandering van Hopluiden gemaakt was, om dezelven tot ontrouw te verleiden. Hij vond gelegenheid, om de onderfcheidene benden, van curio in- dach»  geschiedenissen. 2S$ dachtig te maaken aan derzelver eerften eed aan domitius en oude betrekkingen tot de keurbenden van attius, beweerende: „ dat het fchande was als overlopers te dienen, en belofte doende van nieuwe belooning, wanneer zij terug keerden , door tot attius overtekomen" Deze verleiding deed echter de verwachte werking niet. Het heir van curio h#orde dezelve aan, zonder zich eenigzins te uiten, en beide de flagorden trokken onverrichter zaaken met den avond weder terug (i). ïn het leger van curio was echter alles nu vol onderling wantrouwen en al* gemeene verlegenheid en vrees. Het overlopen en eed verbreken, het welk anders de grootfte misdaad was, fcheen in den burgerkrijg min fchandlijk en in het tegenwoordige geval flechts eene her. Helling van voorig misdrijf. Curio, wien zulks niet verborgen bleef , riep eenen krijgsraad zamen, om over de beste maatregelen in dezen toeftand raad te pleegen. 'Er waren, die gevoelden: „ dat men O) Css. de bell. Civ. L. II. c. 27, 2$. Q 3 VII. BOEK X. HOOFDST. I. voor C. |. van R. 704.  VII. BOEK. X. HOOFDST. J. voor C. 48. J. van R 704. f246 romeinsche men moest trachten het leger van attius te beftormen , wanneer hij een treffen ontwijken mogt, omdat verwijl alleen . hoogst verderflijk was voor zulk eene kwaal, en het in allen geval verkieslijker was, als dappere luiden den tegenfpoed der wapenen te ondergaan , dan als verlatene en verraadene het icbriklijkst lot te wachten. „ Anderen oordeelden: „ dat men met de derde nachtwaake behoorde terug te trekken naar het Corneliaanfche leger, alwaar men zich den tijd kon geven, om het verkeerd begrip des volks te veranderen, of ten minden , indien alles ten ergften liep, de zee open en de vloot gereed hield tot eenen veiligen aftogt naar Sicilië." Curio kon zich met geen van beide deze raadflagen vereenigen, wijl de eene hem te roekeloos, de andere te verlegen voorkwam. „ Op welken grond vroeg hij , kunnen wij denken aan de beftorming van een leger, even zeer verfterkt door de natuur als door de konst? Of wat winnen wij, wanneer wij, met groot verlies, dien ftorm moeten ftaaken? Het  GESCHIEDENISSEN. 24? Het goed geluk toch maakt den Veldheer bij zijn leger bemind, de tegenfpoed gehaat. En wat zou de verlegging des legers anders inhebben, dan de fchande van eene vlucht, den fchijn ] van volflagene wanhoop en eene geheele verwijdering van den geest des krijgsvolks? De braaven moeten niet denken, dat men hun mistrouwt: de flegten niet weten, dat men hun ontziet. Onze vrees zou dezen Mout, genen onveifchillig maaken. Indien dan nu al waar is, het welk van het misnoegen der benden gezegd wordt, maar het geen ik voor valsch of ver overdreeven houde , hoe veel beter is het dan niet, zulks te ontveinzen en verbergen, dan dat wij zelve het zouden bevestigen? Men moet immers de legergebreken , even als de wonden, verbergen, om den beftrijderen geenen moed te geven? Men voegt 'er wel bij, om deze verlegging bij nacht te doen: maar ik geloove, fchier alleen om den overtreders te grooter vrijheid te vergunnen, Van zulke flappen wordt men toch door vrees of fchaamte wederhouden , en beiden worden weggenomen Q 4. door VII. B-0 EK X. HOOFDST. f. voor C. 48. . van R. 704.  VII. boek X. hoofdst, J. voor C 48. J. voor ï 704. 448 ROMEINSCHE door den nacht. Heb ik dus, aan den eenen kant, geen moeds genoeg , om zonder hoop tot den legerftorm te ftem"men: aan den anderen, is ook mijne vrees niet groot genoeg, om zelf het op te geven. Mijn gevoelen is , om vooraf alles te beproeven, en ik twijfel niet, of wij zullen weldra gezamenlijk over de zaak zelve een beter oordeel kunnen vellen O)." Den krijgsraad gefcheiden hebbende, riep curio zijn krijgsvolk op tot het hooren eener aanfpraak , welke hij in dezer voege hield. „ Gij zijt het, die een voorbeeld van onderwerping aan CiESAR hebt gegeven te Corfinium , het welk alle de bevoorrechte fteden zijn gevolgd. IN iet zonder reden oordeelde c/esar over u zeer gunftig — zij allen zeer vereerend. Het vooroordeel wegens uwen Hap, deed pompejus zonder flag of ftoot Italië omruimen : aan u vertrouwde ces ar mij, dien hij zeer lief heeft, en geheel Sicilië en Africa , zonder welke ge- wes*- (1) Cjes. ie bell. Civ. L. II. c. 29 —31.  geschiedenissen. «49 westen hem het behoud van Italië, van Rome, onmogelijk zou zijn. 'Er zijn hier luiden, die u aanraaden, om ons te verlaten. Wat zou hun wenschlijker • zijn , dan ten zelfden tijde en ons te verderven en u misdaadig te maaken? Of wat zouden zij kwaadaardiger tegen u bedenken kunnen , dan u die genen te doen verraaden, die zich alles aan u verfchuldigd achten, en in de magt der zulken te brengen, die zich door u bedorven achten ? Of hebt gij nog niet gehoord van c«sar's krijgsbedrijf in Spanje? van de twee verilagene heirlegers ? van de twee overwonnene Bevelhebbers ? van dé twee onderworpene wingewesten ? alles binnen veertig dagen tijds, na dat hij den vijand onder de oogen kwam? Zouden zij, die, in hun geheel zijnde, het niet konden ftaande houden, na zuike flagen nu beltand blijven? en zoudt gij, die caesar volgdet, toen zijn geluk onzeker was , thands den verwonnenen aanhangen, na dat de oorlogskans reeds is beflischt, en nu gij het loon voor uwe dienften kunt ontvangen? Zij beweeren, door u veriaten en aan Q 5 ons VII. BOF, k X. HOOFDST. f, voor C [. van R. 704.  VIL . BOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R, 704. 35e ROMEINSCHE ons. te zijn verraaden, en doen u aan uwen eertien eed gedenken: maar hebt gij domitius, of heeft domitius u verlaten? Heeft hij u niet ter prooije gelaten, daar gij bereid waart, om het uiterfte te verduuren? Heeft hij niet heimlijk voor zijne eigene vlucht gezorgd? Hebt gij, door hem verraaden, uw behoud niet te danken aan C/Esar's gunst? Hoe toch zou zulk een u aan eenen krijgseed kunnen houden, die zelf, met aflegging van bijlbundels en krijgsbevel, als ambtloos, als gevangen man in de magt van eenen anderen overging? Het zou een vreemde Godsdienst zijn, den eed, die u*thands verbindt, te verachten, om naar eenen anderen om te zien, die door de overgave des Bevelhebbers opgeheven is. Maar misfchien zijt gij tegen mij, fchoon gij voor CiESAR waart? Ik zal wel niet breed opgeven van mijne goede dienften jegens u, daar dezelven tot nog toe veel geringer zijn, dan mijn wensch en uwe verwachting: maar het krijgsvolk vraagt ook eerst vergelding na het einde van den krijg, en gij zelr  GESCHIEDENISSEN. 2fjl zelve tvvijfelc niet, hoedanig dat zal wezen. Maar, waarom zou ik evenwel niet mogen ipreken van onze wakkerheid, en reeds gemaakte vordering en ondervonden goed geluk? Beklaagt men zich, dat ik het heir behouden, zonder een fchip te verliezen, heb overgebragt? dat ik de vijandlijke vloot met mijne komst alleen heb op de vlucht gedreeven? dat ik , twee dagen agter een, in twee ruitergevechten de overwinning heb behaald; dat ik twee honderd vrachtfchepen de vijandlijke baai en haven heb doen verlaten , en den vijand alzoo van allen toevoer ter zee en zelfs te land heb affgeneeden ? En gij Wilt nu zulk een goed geluk, zulke Veldheeren verlaten, om de Corfijnfche fchande, de Italiaanfche vlucht, de Spaanfche onderwerping, de verwachtingen van den Africaanfchen krijg te volgen? Ik voor mij heb een foldaat van c zesa r willen heeten: gij hebt mij met den Veldheernaam benoemd. Indien dezelve u rouwt: ik geve u uwe gunst terug, Geeft gij mij mijnen naam Hechts weder , op dat • het niet fchijne , dat gij mij VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 48, J. van R, 704,  VII. SOEK X. hoofdst. J. voor C 48. J. van R 704. 252 romeinsche mij tot uwe eigene fchande hebt vereerd Ci)." Deze aanfpraak had allen invloed, dien curio 'er vas kon wenfchen: dikwijls vielen hem de krijgsluiden in de rede, kunnende het vermoeden hunner trouwloosheid niet verdragen, en allen hielden zij bij. hem aan, toen hij de vergadering verliet, om toch niet te aarzelen , met eene proef te nemen van hunne trouw en dapperheid. Welk gedrag des krijgsvolks nu ook alle de gevoelens in den krijgsraad deed verkeeren in een eenpaarig befluit, om bij de eerlte gelegenheid eenen flag te waagen. Den volgenden dag bragt curio zijne keurbenden alzoo in flagorde, ter plaatze, waar attius varus hem onlangs uitgedaagd had. Deze beand woordde (1) Cm., ie belL Civ. L. II. c. 32,33. De roem van curio's welfprekendbeid bij cicero, en het gemis van aile andere blijken daarvan, heeft ons deze, waarfchijnlijk oorfpronglijk afgefchreevene, redevoering uit cssar's gedenkfchriften doen overnemen, welker fchoonheid ons de moeite daarvan rijklijk heeft vergoed.  GESCHIEDENISSEN. 253 de dit terftond met ook zijn heir te fchaaren, het zij om op nieuw de ver* leiding van het krijgsvolk te beproeven, het zij om zich van den grond , die voor hem het voordeeligst was, te bedienen. Tusfchen de beide dagorden was eene vallei, wier helling niet groot, maar fteil en moeilijk, was. Wederzijds wachtede men, wie van beiden het eerst in dit ftrijdperk zou afkomen. De geheele ruiterij van varus en een groot deel van zijn ligtgewapend volk waagden dit het eerst en werden nu terftond ontmoet door de ruiterij van curio en twee Cohorten, wier eerfte fchok reeds zoo beilisfchend was, dat de ruiterij van varus de vlucht nam en zijne ligtgewapende benden voor zijne oogen in de pan gehakt werden. Curio had uit Sicilië met zich genomen ceaninius rebilus, eenen Onderbevelhebber van c/esar, die veelvuldige ondervinding in dea oorlog had. Deze oude krijgsman kwam nu terftond naar curio en zeide: „ gij ziet den vijand van fchrik verflagen; wat aarzelt gij, u te bedienen van dien oogenblik?" Cu- vir. BOEK. X HOOFDST. J. voor C. 48. f. v.n R. 704.  VII. T30E K. X. HOOFDST. 1. voor C 48. j. van R 704. S54 ROMEINSCHE Curio andwoordde hem niet; maar hef*innerde het krijgsvolk alleen aan de gedaane verzekeringen, en gebood eenen ieder hem te volgen. Hij zelf liep voor . uit, en fchoon de fteilte zoo moeilijk was, dat de een den ander in het opklimmen moest behulpzaam zijn, bleef de geest der vijandlijke benden zoo zeer door fchrik en vrees verflagen, dat 'ef aan geenen tegenftand gedacht wierd. In de verbeelding van reeds door curio's ruiters omcingeld te zijn, keerde de ganfche flagorde van varus den rug, en borg zich binnen het leger, alvoorens 'er één pijl werd verfchooten (1). Bij deze vlucht liep varus zelf het grootfte lijfsgevaar. Zich herhaalde keeren fterk hoorende roepen bij zijnen naam, bleef hij ftaan, in de verbeelding, dat een der zijnen hem iet van belang had te zeggen. Maar hij, die hem geroepen had, was een vijandlijke Hop. man, fabius genaamd, die hem terftond eenen houw in den fchouder zou hebben toegebragt, ten zij varus den flag CO C*S. de bell, Civ, L. II. C. 33, 34.  geschiedenissen. 255 flag had afgeweerd, waarna fabius zelf door toefchietend krijgsvolk werd afgemaakt. Hij was de eenige man, dien curio bij dit gevecht verloor. Aan de zijde van varus zouden zes honderd dooden en duizend gekwetften zijn geweest, hebbende 'er een zoo groote angst en verwarring bij de vijanden plaats gehad, dat 'er een grooter getal verdrongen was binnen de legerplaats, dan gefneuveld in de vallei. Dezelfde vrees bleef hun tot binnen het leger bij , fchoon curio reeds was terug getrokken. Terwijl men de gekwetften naar Utica bragt, waren 'er zoo veelen, die zich als zoodanigen hielden, dat varus het raadzaam vond, om met zijn ganfche heir zijne legerplaats te verlaten en zich binnen Utica optefluiten (i). Curio floeg den volgenden dag reeds het beleg voor deze ftad, die, van den koophandel beftaande en zinds langen tijd door geenen krijg ontrust, geene lange uithongering of geweldigen ftorm behoef. (ï ) C-as. èg bell. Civ. L. II. c. 35, 36. VII. BOEK X. HOOFDST. [. voor C 48. 1. van R 704»  VII. BCBK X, HOOFDST. J. voor C 48 J. van R 704. 256 ROMEINSCHE hoefde, om tot de overgave gedwongen te worden. Die van Utica zelve hadden aan c/esar eenige verplichting en waren hem genegen ; de overige menigte van inwooners, van onderfcheidene afkomst, hadden allen hunne onderfcheidene en bijzondere belangen; terwijl de geleedene flagen reeds eenen algemeenen fchrik verfpreid hadden. Men fprak dus openlijk van eene overgaaf, en men hield regelrecht bij attius aan, om toch aller bezittingen niet te waagen aan zijne hardnekkigheid: maar, te midden van dien aandrang, kwamen 'er boden aan, door Koung juba vooruitgezonden, met de tijding van een fpoedig ontzet en de errftigile vermaaning, om de ftad te bewaaren en te verdeedigen CO* Dezelfde tijding werd ook aan curio gebragt, maar hij kon dezelve in het eerst niet gelooven, als te zeer fteunende op zijn eigen goed geluk en op de werking tevens van het gerucht der overwinningen , in Spanje door caesar behaald. Juba zou zich, naar zijn oordeel, (O C*s. de bell. Civ. L. II. c. 56.  geschiedenissen. Siff deel, niet waagen voor eene reeds verloorene zaak : maar, weldra, verzekerde men hem door ontwijfelbaare berichten, dat 'sKonings benden niet verder dan vijf' en twintig duizend fchreden van Utica af. waren; en nu hief curio terftond het beleg op , begaf zich naar de legerplaats van cornelius, liet al den leeftogt zamenbrengen, verfchanfte 'er zich, en zond terftond bevel af naar Sicilië, om de twee agtergelatene keurbenden en de overige ruiterij optezendeni Deze legerplaats was door haare natuurlijke ligging, verfchanzing, gemeenfchap met de zee, overvloed aan versch water en aan zout, waarvan eene groote hoeveelheid uit de nabuurige zoutputten was opgebragt, uitmuntend gefchikt, om den oorlog langduurende te maaken. Het veelvuldige hout in den omtrek, en het graan, het welk zeer voordeelig te veld ftond, deeden tevens gebrek aan bouw- of brandftof noch aan voedzel vreezen; het welk alles curio zeiven niet Hechts, maar alle de zijnen nevens hem, deed oordeelen, dat men alhier de aankomst der overige ben- XVII. deel. R den vir. BOEK x. HOOFDSTJ f. voor G> 48. van R. 704.  VII. lORft X. HOOFDST. J. voor C, , 48J. van R 704. Nederlaaj en onder gang var CÜRIO. 35S romeinsche den ftil moest afwachten en den krijg fleepende houden (1). Curio bleef echter niet lang bij dit verftandige befluit. Eenige overlopers uit Utica verzekerden hem, dat juba door eenen nabuurigen krijg verplicht was geworden, !naar zijn eigen land terug te keeren, en reeds daadlijk in zijn eigen rijk te doen had met de Leptitaners, zoo dat nu een zijner Onderbevelhebbers, sabura genaamd, flechts met een middelmaatig heir in aantogt was naar Utica. Curio geloofde de overlopers, veranderde van voornemen en befloot terftond flag te leveren. Zijne jeugd, zijne dapperheid, zijn goed geluk en ftout vertrouwen maakten allen hem zulks veel verkieslijker, dan de werkloosheid, waartoe de omftandigheden zijn beleid , ondanks zijnen aard , gedrongen hadden. Zonder verder onderzoek , overleg of uitftel, zond hij dus, met het vallen van den avond reeds, zijne ganfche ruiterij op 'svijands leger af aan de rivier Bagrada. Hetzelve lag daar wel onder bevel van sabura, gelijk hem was gezegd, maar O) C/ES. de bell. Civ. L» II. C. 5/.  GESCHIEDENISSEN. 259 maar juba volgde met zijne ganfche magt, en lag flechts zes duizend fchreden verder. Curio's ruiters overvielen met den vroegen morgen het leger van sabu-J ra , het welk verfpreid en ongeregeld,J naar de wijze der Numidiè'rs, nog in ge. rusten flaap lag. De flachting in hetzelve door de ruiters aangericht was groot: de fchrik en vlucht der overvallenen echter nog grooter; en curio zag weldra zijne drommen met veele krijgsgevangenen wederkeeren (1). Hij zelf was inmiddels met de vierde nachtwaak reeds uitgetrokken, met agterlating van flechts vijf Cohorten ter bezetting van zijn leger. Hij had reeds zes duizend fchreden afgelegd met zijne ganfche magt, wanneer hem de ruiters ontmoeteden en hem van het verrichte kennis gaven. Hij vroeg aan de krijgsgevangenen, wie het bevel bij Bagrada had gevoerd, en, van hun sabura hoorende, gunde hij zich geenen tijd, om meer te vragen, maar keerde zich om naar het krijgsvolk en riep het zelve toe: „ ziet » gij CO Cas. de bell. Civ. L. II. c. 38. R 2 VII. B O EK" X. HOOFDST. , voor C. 48. . van R. 704.  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R 704. 260 ROMEIN SCHS! gij wel, dat de krijgsgevangenen met de overlopers overeenkomen? dat 'er de Koning niet bij is en dat 'er maar weinig ' volks gezonden is, het welk zelfs voor eeni■ ge ruiters niet is beftand geweest; fpoedt n derhalven naar den buit en naar den roem, op dat ik beginnen kan aan uwe beleoning en erkendnis te denken!" Het was voorzeker groot, het welk de ruiters hadden uitgevoerd, vooral wanneer men hun gering getal met het aantal der Numidiè'rs vergeleek: maar zij zelve maakten dit door hun gezwets nog veel grooter. Hunne vertooning van veelvuldigen roof en krijgsgevangenen deed eiken oogenblik van tijdverloop voor eene vertraaging van de overwinning bij al het krijgsvolk houden. Curio beval den ruiters hera te volgen, en verfnelde de marsch , om toch den vijand te overvallen, eer hij zich van den fchrik en vlucht herfteld had: maar de paarden, die reeds waren afgemat van den ganfchen nacht, konden niet volgen en bleeven hier en daar agter. Dit echter d«ed curio geenzins vertoeven. Maar juba, die reeds bericht gekreegen had van het gebeurde in den nacht, had terj  ' GESCHIEDENISSEN. 2&S terftond twee duizend Spaanfche en Gal* Ufche ruiters, welken ztjne gewoone lijfwacht uitmaakte, en het uitgelezenfte gedeelte zijner voetknechten aan sabura te hulp gezonden, terwijl hij zelf met zijne overige benden en veertig elephanten met langzaamen tred voordtrok , wel vermoedende, uit het vooruitzenden der Romeinfche ruiters, dat curio zelf op weg was (X). Sabura fehaarde terftond zijne ruiters en voetvolk, maar met bevel, om, uit gewaande vrees, allengs te rug te wijken, tot dat hij zelf, als het noodig was, het teeken tot den aanval geven zou. Curio, dit terug deinzen ziende, hield het zelve voor eene daadlijke vlucht en befloot dus in de vlakte, welke hij nu voor zich had, ftand te houden en zijn overige heir af te wachten. Het zelve had wel eenige verademing noodig na den verhaasten togt van zestien duizend fchreden*; maar nu gaf' sabura den zijnen het teeken, fehaarde1 zijne flagorde, en bemoedigde zijn krijgsvolk , doch gebruikte zijne voetknechten en- Cl) C/ES. de bell. Civ. L, II. c. 39, 4.0. R 3 vit. BOEK X. HOOFDST. |. voor C. 48. f. van R, 704. 'Viifuuren ;aans.  vu. BOEK HOOFDST T. voor C. 48. J. van R. 704. t6a romeinsche enkel om vertooning te maaken, terwijl hij zijne ruiters den aanval liet doen. Curio bleef geenzins van zijnen kant in gebreke ; hij moedigde de zijnen aan , en fchoon zijn voetvolk vermoeid en zijne ruiterij zeer kleen en afgemat was, ontbrak het echter nergens aan moed en vuur. Zijne ruiters waren flechts twee honderd in getal, de overigen waren agter weg gebleeven ; overal , waar zij den vijand aantas:eden, deeden zij hem wijken; maar denzelven te vervolgen, of hunne paarden verder voord te krijgen, was hun onmogelijk. De vijandlijke ruiterij daar tegen omcingelde de beide vleugels der" Romeinjche flagorde , en begon dezelve in den rug te vallen; de Romeinfche Cohorten deeden hier en daar eenen uitval, maar waren niet gaauw genoeg, om ds verfche en vlugge Numidiërs te agterhaalen, wanneer zij vluchteden, of om zich fpoedig genoeg te rug te trekken, wanneer anderen hun trachteden aftefnijden. Het werd dus even gevaarlijk, zich geflooten te houden, als eenen uitval te doen. Inmiddels rukten 'sKonings benden aan, en nam het oyerfchot der Romeinfche krachten af; de ges'  GESCHIEDENISSEN. 263 gekwetften konden niet in veiligheid gebragt worden, wijl de geheele flagorde reeds ingeflooten was, en ontmoedigden de overigsn door hun rampzalig gejammerover ouders en bloedverwanten , hetwelk j anders zorgvuldig verwijderd werd. Curio, die in de algemeene vertwijfeling en verwarring gean gehoor kon krijgen noch voor zijne bemoediging noch voor zijne gebeden, zag geene andere uitkomst open, dan op de hoogten, welken hij was afgekomen , en gaf bevel, zich derwaards met alle magt te wenden: maa?, dezelve door de vijandlijke ruiterij al mede bezet vindende, verviel hij zelf in de uiterfte raadloosheid. Zijn krijgsvolk nam gedeeltlijk de vlucht, doch werd ter neder gefabeld: gedeeltlijk wierp het zich zelf wanhoopende en weerloos op den grond. Cn. domitius , de Bevelhebber zijner ruiterij, die hem met eenige ruiters omringde, raadde hem , om op de vlucht te gaan en zich naar het leger te begeven, beloovende, hem niet te zullen verlaten: maar curio andwoordde hem, dat hij, het heir verliezende, het welk caesar hem had toevertrouwd, nooit onder deszelfs R 4 oogen VII. BOEK X. HOOFDST. , voor C. 48. . van R. 704.  VII. boek X. HOOFDST. J. voor C 48. J« van R. ?P4. ( < i t 1 a z g v V V t< Ö&4 ROMEINSCHE oogen wilde komen; en fneuvelde alzoo met het zwaard in den vuist. Zeer weinige ruiters bragten 'er het leeven af; maar zij allen , die agter hadden moeten blijven, om dat hunne paarden niet meer voord konden , kwamen behouden in de legerplaats te rug. Van het voetvolk was 'er geen man in het leeven ge» bleeven (1), De Penningmeester m. rufus, die in iet leger was agtergebleeven, poogde /tuchtloos, na de volkomene tijding van lie volflagene nederlaag, de bezetting te iverreeden, om moed te houden tot aan le komst der twee keurbenden uit Steilte; naar men bad en f.ncekte hem, om zelve och derwaards overgevoerd te worden. Hij icloofde hun, dien zelfden avond te zullen an boord gaan, en gaf daartoe daadlijk ijne bevelen: maar de fchrik was zoo al? emeen en groot, dat de een den ander ertelde , dat men reeds het ftof kon zien m het naderend heir van juba, en dat arus zelf met zijne keurbenden In aan» igt was. Anderen vreesden} dat zij weldra. (O C&s. de keil. Civ. L. ïï» c. 40 — 43,  GESCHIEDENISSEN. 265 dra door eene vijandlijke vloot zouden opgeflooten worden: allen had de angst- geheel verweldigd, en elk was enkeld op eigen behoud bedacht. Zij, die reeds aanboord waren , gingen dus terftond onder] zeil. Derzelver vlucht deed de fchippers der vrachtfchepen den meesten fpoed maaken, zonder naar eenige bevelen te luisteren. Slechts weinige visfchers - fchuiten lieten zich dwingen, maar werden met zoo veel gedrangs, gcwelds en volks overladen, dat zommigen naar den grond gingen en de overigen niet nagenoeg aan ftrand durfden komen. Het mogt alzoo maar weinigen krijgsluiden gebeuren, die uit bijzondere gunst of medelijden geholpen of al zwemmende aan boord gekomen waren, behouden op Sicilië te rug te komen. Alle de overigen zonden des nachts hunne Hopluiden aan varus en booden hem hunne onderwerping aan. Maar juba, den volgenden dag dit krijgsvolk voor de ftad ziende ftaan, liet het zelve als zijnen buit, gelijk hij het noemde, grootendeels in koelen bloede ombrengen, en zond flechts enkelde uitgekoozenen naar zijn rijk. Te Vergeefsch beklaagde varus zich over R 5 de- va. boek X. hoofdst. . voor C, 48. . van R, 704,  a66 ROMEINSCHE VII. BOEK X. HOOFDST. 1. voor C J. van R 704. deze fchennis zijner gegevene trouw: hij durfde de Vorst niet wederftaan. Juba zelf reed te paard Utica in, gevolgd door eene menigte van Romeinfche Raadsheeren. Hij vertoefde 'er eenige dagen, om alles naar zijn welbehaagen interichten, en keerde daarna met alle zijne benden naar zijne eigene Staaten te rug (1). Pompejus en de zijnen vereerden hem hiervoor met den vollen eernaam van Koning: c^sar daar tegen verklaarde hem voor vijand van Rome, en noemde-BOccHus en bogud, twee Moorfche Voriten, Koningen, omdat zij zich tegen pompejus verklaard hadden (2). Opmerklijk bt de gemaatigdheid , waar mede cesar zelf zulk eene nederlaag, fchoon eeniglijk aan de drift des Bevelhebbers te wijten, heeft te boek gefield. Zou zulks enkel grootmoedigheid geweest zijn, welke geene gebreken haatlijk wilde ten toon ftellen van eenen man, die hem met de uitftekendfte begaafdheden had ten dienst geftaan? Of wel die natuurlijke in- fchik- (1) Cjes. ic belL Galt. L. II. c. 43, 44, (3) Dio cass. L. XLL p. 17&  geschiedenissen. 267 fchiklijkheid voor de fouten van anderen, welke de meesters in eenig vak meer gewoon zijn te betoonen,dan de gebrekigfte leerlingen zelve? — Zonder zulks te be*flisfchen, zou ons de rampvolle nederlaag van curio geenzins wederhouden hebben , den lof zijner bekwaamheden als Redenaar, zijnes beleids als Staatsman, zijner dapperheid als Bevelhebber te vermelden, indien hij den roem zijner gaven niet geheel had bezwalkt door de fchandlijkheid zijner zeden, en al zijn bedrijf niet doemwaardig gemaakt, door zijn trouwloos ver* raad van het Gemeenebest. Op hein paste Servius de aanwijzing der doemelingen in den Tartarus bij den Heldendichter toe : ,, deez' heeft voor goud zijn vaderhnd verkocht en aan eenen dwingland prijs gegeven (1)." Voordeeliger was voor ces ar het He de'ijk beleid zijner vrienden, geduurende zijn afzijn. M, temilius lepidus, wien hij als Prator het Medelijk bewind van Rome had aanbevolen, was door den Raad (1) Serv. ad virgil. Mneid. L, VI. p. 621.— Zie wegens curio boven bl, 12,13. VII. BOEK X. hoofdst. . voor C» 43- _ [. van R. 704. CfflSAR tOt Diftator benoemd.  vn. boek X. hoofdst. J. voor C 48. J. van R 704- 465 ROMEINSCHE Raad en door het Volk gemagtigd, om eenen Di&ator in den nood van het Gemeenebest te benoemen, en deed era sar ' te Masfilia weten , dat hij hem daadlijk ■ tot dat oppergezag verheven had. Van zulk een bedrijf door eenen Prator was geen voorbeeld: maar lepidus beweerde, dat het flechts verbeelding was, als of alleen de Confuls zulk eene benoeming mogten doen , beroepende zich op het voorbeeld van mamercus jemilius, die, vier eeuwen fchier geleeden , door eenen Krijgstribun benoemd was, na dat zelfs de naauwgezetheid van zommigen deswegens de Wigchelaars had doen raadpleegen (1). C/Ejar zelf maakte geene zwaarigheid, om eenen tijtel aantenemen, dien de Raad en het Volk kwanswijs noodig hadden verklaard, en die hem nu eerst een openbaar gezag verleende, het welk tot dus verre nog bij zijne tegenpartij gehuisvest had. (O Zie D. III, bl. 413. — Plut. in cs.t. p. 715. CiES. de bell. Civ. L. III. c. 1. Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p. 457. Dió cass, JU XLI. p. 170.  geschiedenissen. had. Hij kon hetzelve echter niet terftond te Rome gaan aanvaarden, daar hem de muiterij van eene zijner keurbenden te Placentia ophield. De negende, naamlijk, nevens nog anderen door hem vooraf van Masfilia naar Italië gezonden, eischte wederfpannig haar ontflag,voorgevende: „door zoo veele agtervolgende veldtogten afgemat te zijn, en zich bckJaagende, nog geenen penning gezien te hebben van de vijfhonderd Denariën, aan eiken krijgsman te Bunduftum toegezegd; beroepende zich voords op een daadlijk Raadsbefluit, het welk voor twee jaaren reeds hun ontflag aannemelijk verklaard had CO*" De waare reden van het misnoegen dezer krijgsluiden was nogthands geene andere, dan de ftrenge krijgstucht, welke Cjesar in dezen eerften veldtogt van den Burgerkrijg had in acht genomen. Zij hadden zich plundering en buit ber loofd, en konden niet begrijpen, hoe zulk eene ftrenge onthouding ftrookte met het misdrijf, waar toe men hun, als beftrijders van den Staat, gebruikte. De eerbied, dien zij CO Zie D. XVI. M. 382. vn. x. hoofbst. J. voor C 48. J. van 704 Muiterij eener keurbende door cusar bedwongen.  VIL BOEK X. HOOFDST. J. voor C 48. J. van R 704. / 2?G ROMEINSCHE zij voor c^sar als hunnen Veldheer aatï den Rhijn gevoed hadden , wederhield hun nu ook niet, daar zij hem thands 'veeleer als hunnen rnedepligtigen befchouwden; en de meening, eindlijk, dat c/esar hun niet zou kunnen misfen, deed hun den eisch om dat ontflag voor het gereedlle middel houden, om weldra hunnen zin te krijgen (i). Deze was de allereerfte muiterij, welke caesar in zoo veele en zoo moeilijke togten ' te beftrijden vond (2), en welke, door den aard zijner zaake, hoe voordee-; lig ook tot dus verre door zijn beleid en moed vervorderd, allerneteltgst werd gemaakt. Maar, niet gewoon, zich ooit t* laten dwingen, en in den engften drang fteeds met den ftoutften raad gereed, vloog hij terftond, op het bericht van dezen onwil , naar het muitend krijgsvolk toe, fchoon het zelve zijnen eigen perzoon niet fcheen te zullen ontzien, en hem geen ander (1) Dio cass. L. XLI. p. 165. Lucan. Pharf. L. V. v. 237. feqq. Appian. alex. dt bell. Civ. L IL p. 457. (2) Sueton. in c&s. c. 6*9»  der middel van bedwang thands mogelijk was, dan de vertooning, van den moedwil niet te vreezen. Door de lijfwacht, die hem had ge- • volgd , omringd , hield hij het muitend. volk eene harde rede voor, welker flot, na de allerftoutfle ftraftaal, luidde : „ gij wilder uw ontflag; ik ftel u buiten dienst. Maar gij verbraakt de tucht: ik zal u eerst verdenen *." De onverlchrokken toon en 't fchriklijk vonnis, het welk hij in den zeiven uitfprak, floeg den wederfpannigen geest des volks eensklaps ter neder: de ganfche keurbende wierp zich aan zijne voeten en fmeekte met een luid gejammer om zijne vergifnis. Haare Krijgstribunen en Hopluiden beijverden zich in hartlijke voorfpraak: maar caesar hield zich eene wijl gansch onverbidlijk en vorderde ten laatflen ; „ dat hem honderd en twintig van de misdaadigften wierden uitgeleverd, onder wien het lot een twaalftal zou trekken, om ten fchrik en ftraf voor allen de doodftraf der vertiening te ondergaan." Men gehoorzaamde het ftreng, doch wijs, bevel: bij de uitvoering echter zorgde c«sar wel, dat het lot alleen de allerfchuldigflen trof; vu. BOBK X. HOOFDST. . voor C. 48. 1. ,van R. 704. *Decirmri  VIT. SOEK x. hoofdst. J. voor C 48. J. van R 704. Gesar's bewind als Di&ator te Rome. S7a ROMEINSCHE trof; en, daar het bleek, dat zelfs een dier twaalf onfchuldig was, als zijnde hij afwe» zig, toen de muiterij ontftond , liet c m* sar den Hopman, die hem valsch befchuldigde, in zijne plaats, het hoofd afilaan. De ganfche keurbende jammerde nu nogthands niet minder over het bekomen ontflag, dan over de ftraf bedreiging: de fchande van weggejaagd te zijn niet kunnende verduuren, hield zij zoo lang bij c^e sar aan , tot haar vergund werd, eenen nieuwen krijgseed afteleggen (1), Na dit bedwang der wederfpannige keurbende, deed caesar zijne ganfche krijgsmagt naar Brundufium voordrukken, mee oogmerk, om dezelve ten fpoedigften over te voeren naar Dyrrachium en aldaar pompejus zei ven te gaan beflrijden. Inmiddels begaf hij zich naar Rome , om met het oppergezag van Di&ator daadlijk die veranderingen in den Staat te maaken, die ter volvoering zijner oogmerken moesten (1) Appian. alex. de belhCiv. L. II. p. 457. Dio cass. L. XLI. p. 165—170, Lucan. Pharf. L. IV. v. 237. feqq. Front. L. I. c, ntvangcn, zich hoogst vereerd achtende, lat zwakheid noch ouderdom zulk eenen Ban het veilige Italië onder c^esar's ;éweld hadden kunnen doen verkiezen bo« ren het gevaarlijke eener zeereize naar ;ijne legerplaats. Onder dezen viel ook >oven allen cicero in het oog, wiens geest (i) Lucan. Pharf. L. V. v. 8. Dio cass» ,. XLI. p. 173.  geschiedenissen. a8/ geest weleer den ganfchen Raad te Rome leidde en bezielde , en die, fchoon hij, gelijk plütarchus het noemt, geheel anders gefchreeven en gedacht had, zich niet fchaamde, om nu ook onder hun geteld te worden, die zich voor het Vaderland in het gevaar begeven hadden (i). De Conful lentulus, die als Voorzitter deze vergadering befiuurde, maakte het befluit op, om, aangezien de onmogelijkheid om nieuwe Overheden aan te ftellen, hun, die thands Confuls, Pretors en Penningmeesters waren, te verlengen in hun bewind, onder de naamen van Proconfuls, Proprcetors en Proqucsstors. Voorcis werd, op zijne voordragt van de noodzaaklijkheid eenes algemeenen opperbevels in den tegenwoordigea nood des lands, pompejus met algemeene toejuiching tot eenigen Opperbevelhebber van het Gemeenebest verklaard, zonder dat hem nu, gelijk in het voorleeden jaar, Confuls waren toegevoegd; en werden, eindlijk, vereeringen en dankbetooningen bepaald voor de Vorften en Volkeren, die zich O) Plut. in pomp. p. 635. VII. SOEK X. hoofdst. J. voor C. 47J. van R. ?Ö5«  VIL boek X. hoofdst. J. voor C 47. J. van R. 705» Overtogt van CiESAR naar Epirus. S83 ' ROMEIHSCHE zich het ijverigst voor zijne belangen hadden betoond. Bijzonderlijk werd de jonge PTöLEMiEUS bevestigd in het bezit van den throon van Mgijptus, met uitfluiting zijner zuster cleopatra, fchoon zij op den zeiven een onbetwistbaar recht had, ingevolge van den wil haares vaders ptöLEMfiüs auletes, die over zijné throonopvolging ten voordeele van zijnen oudften zoon en oudfte dogter tevens had befchikt (1). Cm sar vond bij zijne komst te Brun* dufium zijne twaalf keurbenden en ganfche ruiterij reeds zamengetrokken , maar tevens zijne agtergelatene bevelen tot den vlijtigften fcheepsbouw in dit gedeelte van Italië zoo weinig volvoerd ^ dat hij niet meer dan zeven keurbenden en zes honderd ruiters, zonder derzelver bagagie, kon infchepen, waartoe hem derzelver onvoltalligheid , al hebbende zeer veel geleeden, zoo in den langen Gallifchen krijg, als op den verren togt uit Spanje naar Brundufium , en boven al van (1) Dio cass. L, XLÏ. p. 173. Liv. epit. L. CXL  GESCHIEDENISSEN. S8C; van de ongezonde luchtgefteldheid geduurende hun verblijf in Apulie, nog moest te ftade komen, bedragende derzelver manfchap thands niet meer dan twintig duizend koppen. Hij hield hun in eene algemeene aanfpraak voor oogen : „ dat zij , het eind van hunnen arbeid en gevaar nu voor zich ziende, met een gerust hart hunne bagagie en legerknechts konden agterlaten, het welk thands noodig was, om zoo veel te fpoediger en talrijker overgevoerd te kunnen worden; hunne ganfche hoop mogt daarbij veilig op hunne overwinning en zijne edelmoedigheid gegrond zijn." Het ganfche heir, door c^esar's moed bezield, juichte zijne aanfpraak toe, en beloofde, alle zijne bevelen bereidvaardig te zullen gehoorzaamen. Op den vierden van Louwmaand ging c/esar zelf met de zeven keurbenden aan boord, onder de bedekking van twaalf krijgsgaleijen, en verliet moedig het Italiaanfche ftrand, om der zeemagt van vijf of zes honderd fchepen van pompejus en deszelfs landmagt van zestig duizend mannen het hoofd te bieden. XVII. deel. T Dea VII. BOEK. X. HOOFDST. J. voor C. 47. ƒ. van R» 705.  VII. ■ O EK X. HOOFDST. J. voor C. „ 47J. van R. 70S. Een gedeelte var CiESAR'S te rugkee- rendevloo; veroverd. RÖMEIN2CHB Den volgenden dag reeds bevond hij zich onder het Ceraunifche gebergte voor de kust van Epirus, alwaar hij tusfchen fteenklippen en andere gevaarlijke plaatzen een ftille reede ter landing en ontfcheping zijner benden vond. Hij volbragt dezelve zonder het verlies van één fchip en zonder den minften tegenftand, het welk hij niet verwachten kon in eenige haven, daar zij allen in de magt van zijnen vijand waren Lucretius vespillo en minucius rufus, die met agttien fchepen als Onderbevelhebbers van LiELius voor Oricum lagen, durfden hem niet aantasten, en m. bibulus, die honderd en tien fchepen te Corcijra bij een had, ontving de tijding van CjEsar's landing niet, voor dat dezelve nagenoeg volbragt was (j). Den zelfden nacht na de landing zond c/esar reeds alle zijne fchepen naar Brundufium terug, om de overige keurbenden en ruiters aftehaalen, onder het opzicht van zijnen Onderbevelhebber fusius calenus, aan wien hij den meesten fpoed aanbeval: maar, deze te laat onder zeH (1) Cm., de bell. Civ. L. III. c. 6.  geschiedenissen» ï zeil gegaan en het voordeel der koelte alzoo verlooren hebbende, verviel een gedeelte zijner vloot in handen van b ib o lus, die zich gehaast had in zee te lopen, om, gelijk hij hoopte, ten minften de vrachtfchepen van C/esar te onderfcheppen, en nu van dertig derzelven meester geworden, zijne eigene achtloosheid op de gruwzaamfte wijze wreekte, door deze vaartuigen met derzelver bootsvolk tevens te verbranden. Het voorgeven, dat men hierdoor de overigen wilde affchrikken, om zich aan cjesar's dienst te leenen, was de verfchooning eener wreedheid, welke zoo ftrijdig met de befluiten van den Raad van pompejus, als met de gevoelens der menschlijkheid, was gepleegd. Bibulus fehaarde voords zijne vloot in eene linie langs de kust van Salona af tot Oricum toe, en bleef zelf aan boord, in weerwil der ftrengheid van het jaargetijde, gevaar noch ongemak ont. ziende, om nu allen verderen toevoer aan caesar aftefnijden (i). Casco Cms. ie bell. Civ. L. III. c. 8. <— Zie T a vooids vu: BOSSS X. hoofdst.' J. voor C ♦7J. van R. 705.  vit. BOEK X hoofdst. J. voor C. 47J. van R. 7°5 Nieuw( onderhan deling door cksar aar pompejus voorgefleld. voords bij dezen ganfchen krijgstogt de kaart van Griekenland en Macedonië agter D. VIII. 2Q6 ROMEINSCHE Ca:sar vond thands goed, op nieuw eene onderhandeling met pompejus aan te vangen , en bediende zich daartoe van l. vibullius rufus, dien hij tweemaaien krijgsgevangen had gemaakt, eerst te Corfinium, daarna in Spanje, en wien hij telkens edelmoediglijk de vrijheid had gefchonken. De dubbelde verplichting, waaronder deze man dus jegens hem lag, en deszelfs invloed bij pompejus tevens, deeden hem zich den meesten dienst van zijnen perzoon belooven. Zijn last was, om in ciESAR's naam aan pompejus voortedragen: „ dat beiden een einde behoorden te maaken van hunne ftijfzinnigheid, en de wapenen neder te leggen, zonder zich langer aan de nukken der fortuin te waagen; — dat zij beiden reeds genoeg hadden geleeden, om de lesfen der ongeftadigheid niet ter harte te nemen; — de een had Italië ontruimd, en Sicilië, Sardinië en beide de Spaanfche gewesten verlooren, met honderd en dertig Romeinfche Cohorten; — de ander gevoelde het verlies  geschiedenissen. 30£ lies van curio, de ganfche nederlaag van zijn Africaanfche heir, en de overgave zijner benden te Corcijra; — beiden mogten dus zich zeiven en het Gemeenebest toch fpaaren, daar beider rampen reeds genoeg beweezen, hoe veel de kans alleen in allen oorlog vermogt; — nu alleen was het nog tijd, om aan eene bevrediging te denken, daar men wederzijdsch nog gelijken moed en krachten fcheen te hebben; het welk gedaan zou zijn, zodra zich de fortuin voor den een of anderen wat gunftiger verklaarde; — had men te vooren in geene fchikking kunnen komen, beiden behoorde men thands het oordeel aan den Raad en het Volk te Rome te onderwerpen , en inmiddels ten wederzijdfchen genoegen en ten welgevallen van den Staat voor het volle heir te zweren, het zelve binnen drie dagen te zullen ontflaan, met afdanking van alle de vreemde hulpbenden, waarop men zich verliet, en zich te zullen vergenoegen met de uitfpraak van het Volk en den Raad; en,— om nu pompejus terftond alle verzekering te geven, dat hem die voorflag ernst was, verklaarde c/e»ar zich gereed, om alle zijne T 3 benr m BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 47. ]. van R. 705.  J VII. boek. X. hoofdst. J. voor C. 47. J. van R. 70$. i^Se ROMEINSCHE benden af te danken, zoo wel die in be« zetting lagen, als die in zijn leger dienden (1)." De aard van dezen voorflag zelf kan geenen twijfel laten aan de aanmerking van dio cassius, dat dezelve enkel van cjesar's zijde gefchiedde, om den fchijn te behouden van vredelievend te blijven en dien te ontgaan van eenige vrees voor zijnes vijands overmagt, zoo lang de afgefneedene gemeenfchap niet Italië hem belettede , den daadlijken togt tegen zijnen mededinger te beginnen (s). Hoe toch kon pompejus hun gefchil aan de uitfpraak van Rome overlaten, alwaar de aanhang van cesar. thands den boventoon hield ? en hoe veel verfchilde het niet, wanneer hij alle zijne nieuwgeworvene benden wilde ontflaan, die terftond tiaar derzelver land te rug zouden keeren, terwijl het oude krijgsvolk van c/esar zich oogenbliklijk op deszelfs eerften wenk wederom onder zijne ftandaards zou ver» voegen ? / Vi- (l) CiES. de bell. Civ. L. III. c. p, I& (3) Dio cass. L. XLI. p, 175.  geschiedenissen» 2^$ Vibullius, dien last nogthands ontvangen hebbende, begaf zich met den meesten fpoed naar het leger van pompejus, nog meer echter, om hem toch' kennis te geven van casar's landing en. de gefleldheid zijnes legers, dan wel om hem over den gedaanen voorflag te onder- J houden. Pompejus bevond zich thands te Candavia, eene ftad op zijnen weg door Macedonië naar Apollonia en Dijr» rachium , alwaar hij zijn winterverblijf wilde houden (i). Onkundig, dat cjesar reeds uit Spanje terug was, en niet denkende, dat hij zich in den winter aan eenen overtogc over de lonifche zee zou waagen, of zoo fpoedig Rome weder zou kunnen verlaten , had pompejus zijne krijgsbenden in Thesfalonie en Macedonië ter overwintering verfpreid, en zelf eene zorgloosheid doen blijken, welke de achtloosheid zijner Vlootvoogden bij c/Esar*s landing verfchoonde (2), maar hem nu zoo veel te meer ontrustede , en terftond met (O Cmt. de bell. Civ. L. III. c. II. (2) Dio cass. L. XLI. p. I73>>74« APMAN, teEx, de bell. Civ. L. II. p. 4S0. T 4 VIL soek x. hoofdst. . voor C 47. van R, 7«>5- Jedrag van 'ompejos.  vu. boek X. hoofdst. J. voor C, . 47. J. van R 705Gesarmaakt zich msefter van Oricum Apol. lonia en geheel Epirus, IQfS ROMEINSCHE met den allermeesten fpoed naar Apollonia deed trekken, om toch de vermeestering der zeekusten voor caesar te fluiten. De gewoone en zelfs nu verdubbelde voordvarendheid van caesar was hem hier in echter reeds zeer veel vooruit. Op den zelfden dag zijner landing was hij naar Oricum getrokken. L. torquatus, die op last van pompejus aldaar het bevel voerde, en eene Griek' fche bezetting bij zich had, wilde terftond de poorten doen fluiten en de wallen bezetten: maar de Grieken weigerden, tegen eenen Conful van Rome te vechten, en de ftedelingen toonden zich gereed om caesar in te haaien. Torquatus gaf Oricum alzoo zonder eenjgen wederftand over, en leed zoo min als de ftad zelve , eenig geweld (O' Van daar had c/esar zich zonder eenig verwijl naar Apollonia begeven. L. staberius , de Bevelhebber dier ftad, wilde dezelve tegen een beleg in ftaat ftellen en vorderde den ftedelingen gijsfelaars af: maar dezen weigerden dezelven en beweer- (I) Caïs. de heil. Civ. L. IIL c 11.  geschiedenissen. 297 weerden, zich geen ander oordeel ten aanzien van c^sar te vermeten, dan geheel Italië en het Romeinfche Volk over hem geveld had. Deze verklaaring deed staberius heimlijk op de vlucht gaan, terwijl c.e:sar door een Gezantfchap van Apolloniërs werd ingehaald. De Bulli~ denfers, Amantianers en overige nabuurige Staaten, ja geheel Epirus, volgden dit voorbeeld en zonden afgezanten aan cjesar, om flechts zijne bevelen te vernemen O)- De ontrustende tijdingen van dezen fnellen voordgang zijnes mededingers deeden pompejus dag en nacht zijnen togt voordzetten, om toch Dijrrachium te bereiken. Een bloot gerucht, dat cazsar's heir tegen hem in a'antogt en nabij was, verfpreidde terftond in het zijne zulk eenen fchrik en verwarring , dat het zelve grootendeels uit een liep, de wapens wegwierp, en de ganfche togt veel eer naar eene vlucht geleek. De nabijheid van Dijrrachium, voor het welk pompejus het leger deed nederflaan, herflelde zelfs (l) C/es. de bell. Civ. L. III, e. 124 T5 VII. boek X. hoofdst. |. voor C. ). van R, 705. Schrik en verwarring bij de benden van POMPEJUS.  m SOEK X. hoofdst. J» voor C J» van 8 705. Cjesar en Pompejus tegen ovei eikanderen gelegerd aan densfpfits. Beleg en ontzet van Saletia. 298 romeinsche zelfs dien angst zoo weinig, dat labienus goed vond, het voorbeeld te geven van eenen nieuwen eed van trouw san 'pompejus, in welken toeftand hij zich •ook bevinden mogt. De overige Onderbevelhebbers volgden hem , daarna de Krijgstribunen en Hopluiden en eindlijk al het krijgsvolk mede. C^sar, zich alzoo in zijnen toeleg op Dijrrachium voorkomen ziende, rukte niet verder voord, maar floeg zich op de grenzen der Apolloniërs aan den oever van den Apfus neder, ten einde alzoo de zeelieden, die zoo wel bij hem verdiend hadden, te befchermen, terwijl hij de aankomst zijner overige keurbenden uk Italië afwachtede, Pompejus deed het zelfde van zijnen kant; floeg zich aan den anderen oever der rivier neder, en trok ildaar zijne overige krijgsmagt zamen (1). Omtrend dezen tijd ftond Salona, eene ftad in Dalmatie, een zwaar beleg uit varj m. octavius, den Bevelhebber van de vloot der Liburniirs en Achajers, onder het opperbevel van bibulus» De ftad lag CO Cmu. ie bell. Civ. L. III. e. 13»  geschiedenissen. £$q lag op eenen heuvel en was alzoo wel ter verdeediging gefchikt, maar had gebrek aan vestingwerken. De Romeinfche bur* gers, aldaar woonachtig, hadden terftond fchanstorens aangelegd, en, zich, na veelvuldig verlies van manfchap, te gering in aantal ter verdeediginge vindende, hunne flaaven in vrijheid gefteld en gewapend, ja zelfs het haair hunner vrouwen tot gevlochten koorden voor hunne blijen ge> bruikt. Om hunne hardnekkigheid te overweldigen , had octavius de ganfche ftad met verfcheidene legers ingeflooten. die hun geduurig ontrusteden: zij echtei vreesden niets, behalven alleen het gebrek aan koorn, en fmeekten caesar om toe. voer, zodra zij zijne komst in Epirus ver namen. De langduurigheid van het beleg maakte de belegeraars zorgloos; de bele gerden bedienden zich hiervan tot eener algemeenen uitval in het midden van der nacht, latende hunne vrouwen en kinderei inmiddels de wallen bezet houden , on eene vertooning van talrijkheid te maaken Het gelukte hun, vijf vijandlijke legerplaat' zen agter den anderen te overweldigen, en den vijand van post tot post te verdrijven. to VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C J. van R. 705. i l l  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 47J. voor Ri 705. 3OO romeinsche tot dat hij aan boord van zijne fchepen de vlucht nam, met welken octavius deze kust verliet , om zich bij pompejus voor Dijrrachium te voegen (1). Calenus, die, ondanks het verlies van dertig fchepen, met de overige vloot behouden te Brundufium was aangeko» men, had terftond de overige keurbenden en ruiters ingefchèept, en was reeds de haven uitgelopen, wanneer hem een brief pan caesar, die hem waarfchuwde, dat de vijandlijke vloot alle de havens en de ganfche kust bezet hield, terftond te rug deed keeren en al zijne manfchap weder Dntfcheepen. Een fchip, het welk geen krijgsvolk in had en voor eigene reeke* ling voer, keerde niet terug: maar deszelfs bootsvolk betaalde die eigenzinnigheid zeer duur. Daar hetzelve, in handen tran bibolus gevallen, tot den laatften man toe, zonder onderfcheid van vrije of van flaaven , van weerbaare of weerloozen, om het leeven werd gebragt, en nu / met ontzetting aan anderen leerde, hoe deer» Cl) Cas. de bell. Civ. L. III. c. 9.  GESCHIEDENISSEN, 30I deerlijk het 'er zou uitgezien hebben met de keurbenden zelve, wanneer haar dit tijdige bericht gemist had (i). Werd c/esar. alzoo door bibulus^ verdoken van allen toevoer ter zee, hij J echter werd niet minder door ces ar afgefneeden van alle gemeenfchap te land. c Langs het ganfche ftrand ftonden c^sar'Sj posten en bezettingen, welke hem het aan* wal komen , het versch water haaien en het houtkappen beletteden. Het eiland Corcijra alleen moest zijne ganfche vloot van alle noodwendigheden voorzien, en, in geval van ftorm, wanneer die toevoer agterwege bleef, was het fcheepsvolk verplicht den dorst te lesfchen met den daauw, die des morgens op de lederen verdekken van de fchepen lag. Bibulus wilde echter de kust en havens niet ont. blooten, tot dat de uiterfte nood hem drong, om, benevens libo, die zich bij hem had gevoegd, aan m. acilius en statius murcus , die te Oricum en aan de kust aldaar het onderbevel van e.esar voerden, te kennen te geven, dat Ci) CiEï. de bell, Civ. L. III. c. 14, VII. BOEK X. HOOFDST. . voor C. 47. van R. 705. Onderhaneling tus:hen c«ar en bi- ulus.  VIL BOEK X. HOOFDST. J. voor C , 47. J. van R 705. 302 ROMKINSCHB dat zij met c^sar over zaaken van de hoogfte aangelegenheid wilden fpreken. Deze Onderbevelhebbers geloofden de welmeenendheid hunner oogmerken en maakten geeae zwaarigheid, om inmiddels een beftand met hun te treffen (1). C/ESar was toen te Buthrotum, eene ftad tegen over het eiland Corcijra gelegen , werwaardr hij zich met eene keurbende had begeven, om eene opeisfching van koorn te doen en eenige afgelegener Staaten te onderwerpen. Op het bericht dier onderhandeling keerde hij naar Oricum terug, en noodigde libo en bibulus tot een gefprek. Libo kwam en ontfchuldigde de afwezigheid van bib ijlus, als had deszelfs opvliegende aard eö bijzondere onmin met C/Esar zinds beider Bouwheerfchap en Praitorfchap hem een gefprek doen vermijden, welks belangrijk onderwerp niet behoorde te lijden bij zijne geweldige drift. Voords beweerde hij: „dat pompejus altijd genegen was geweest tot een minlijk verdrag; doch, dat zij zelve van geenen bij zonderen CO C/BS. de bell. Civ. L. III. c. 15.  GESCHIEDENISSEN. 3©w ien ast tot onderhandeling voorzien zijnde, nu flechts wenschten de eisfchen van caesar te kennen s om dezelven aan pompejus te doen overbrengen, verlangende , dat inmiddels de wapenftilftand mogt verlengd worden." C/esar vorderde van zijnen kant niet anders, dan een vrij en veilig geleide voor zijne gelastigden aan pompejus: maar verklaarde» wat de wapenftilftand betrof; ,, dat de ftaat des oorlogs, die hem van zijnen toevoer ter zee, hun van het noodige te land, affneed, zoodanig was, dat zij de kusten zouden moeten verlaten, indien zij eenen vrijen toevoer van het land voor zich begeerden ; wilden zij hunne ligging houden , dan ook moest hij voordgaan, in hua alle gemeenfchap met de kust te betwisten ; eindlijk beweerde hij, dat die zelfde ftaat des oorlogs geen het minfte beletzel in zijn oog was, om, wanneer men wilde, aan een vergelijk te werken." — Libo begeerde, op dit andwoord, geene gelastigden van c&sar aan te nemen of voor derzelver veiligheid in te ftaan, maar verwees alles naar pompejus zeiven, en bleef eeniglijk op den wapen- vu. boek X. hoofdst. ƒ. voor C. 47l van SL 7C5.  3°4 romeinsche vn. BOEK. X, hoofdst. J. voor C 47. J. van R 705 Dood vai ïibulüs, Onwil van pompejus, om in onderhandeling te komen. penftiiftand aandringen: maar C/esar, die zeer duidlijk zag, dat dringende nood alleen, zonder eenig doel tot vergelijk, de reden daarvan was, liet zich in geenen verderen handel in (1). Bibulus ftierf korten tijd daarna, Koude en ongemak hadden hem eene doodlij' ke krankte verwekt, die niet aan boord te genezen was, en waarom hij echter zijne post niet wilde verlaten, tot dat hij eerlang onder het geweld der ziekte bezweek. Niemand volgde hem op in de oppervlootvoogdij, maar elk fmaldeel bleef voords, onafhanglijk van eenig ander algemeen bevel, behalven dat van pompejus zeiven , aan het beduur van bijzondere Be* velhebbers overgelaten (2)' Het gevaar van Dijrrachium, het welk de groote voorraadplaats was van pompejus, en de wanorde in deszelfs heir, op het verfpreid gerucht van c/esar's komst, hadden vibullius terftond geene gelegenheid gegund , om den voorflag te doen, die hem van c/es ar was aanbevolen. Hij Ci) CiES. de belt Civ. L. IIT. c. 16, 17. (2) Ces. de bell. Civ, L. III. c. 18.  geschiedenissen. 30$ Hij kreeg daartoe gehoor, nadat het leger aan den Apfus op eenen geregelden voet was gebragt, maar had flechts een kleen gedeelte van zijnen last doen hooren , wanneer pompejus hem met deze woorden inviel: „ zou ik een leeven of een vaderland behoeven, het welk ik aan c/ssar zou verfchuldigd zijn? of zou men anders kunnen denken, wanneer ik door hem in Italië teruggebragt moest fchijnen ? " Ce sar vernam deze woorden na het einde van den oorlog eerst van hun, die dezelven uit den mond van pompejus hadden gehoord: de wel te verwachten afwijzing wederhield hem echter niet, om op nieuW langs andere wegen zijne vredelievendheid openlijk te doen blijken. Daar de rivier de Apfus de beide legers enkel fcheidde, hield het wederzijdfche krijgsvolk menigmaal een gefprek, onder wederzijdsch beding van geenen pijl te zullen fchieten. Ce sar zelf gebruikte die gelegenheid, om zijnen Onderbevelhebber p. vat i n i u s aan den oever te zenden en alles te laten doen, het welk bevorderlijk tot de bevrediging kon fchijnen. Zoo vroeg vatinius met XVII. deel. V lui- VII. BOEK X. HOOFDST. ƒ. voor C 47. ]. van R 705.  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 47J. van R 705. 306 ROMEINSCHE luide ftem: „ of het dan niet vrijllond aan burgers, vredeonderhandelaars aan burgers te zenden, het welk men zelfs aan weggelopene flaaven en aan zeeroovers niet geweigerd had, en het welk nu enkel ftrekken moest, om burgers voor burgermoord te hoeden ? " Hij werd bedaard aangehoord, en kreeg van de overzijde ten andwoord: „dat varro den volgenden dag tot een mondgefprek zou komen aan den oever, vergezeld van eenige gelastigden, en alsdan vatinius met de zijnen in volkomene wederzij dfche veiligheid zou afwachten." Op den bepaalden tijd kwam nu ook van beide kanten eene groote menigte aan de rivier, vol verwachting van iet groots en goeds. T. labienus trad het eerst uit de zijnen voor en begon met vatinius op minder luiden toon over de bevrediging te fprekenr maar, te midden hunner woordenwisfeling, werd hun gefprek door eene hagelbni van pijlen afgebroken, die, van de zijde van pompejus afgefchooten, labienus aan vatinius deeden toeroepen, terwijl deze bezwaarlijk door de zijnen werd geborgen : „ kom dan van geene bevrediging meer  óèschiede nissen. 3Ö; meer fpreken, ten zij gij ons het hoofd van ces ar medebrengt CO1" Terwijl de beide mededingers dus werkloos ter wederzijde van den Apfus lagen, werd Rome en Italië gedeeltlijk in rep en roer gebragt door m. co^lius en mil o , wier beider naamen reeds lang in onze gefchiedenisfen zijn te boek gefield. M. cffiLius rufus, die in het eerst zulk een vuurig deel in de belangen van caïsar genomen en niets onbeproefd had gelaten, om ook cicero in dezelven overtehaalen, veranderde thands eensklaps van denkwijze, en was ftout genoeg op zij- (1) C^s. de Ml. Civ. L. III. c, 10. - Men houde bij deze en andere haatlijke trekken bij den aanhang van pompejus fteeds in het oog, dat ze alleen door cm&ar zei ven verhaald worden : doch men bedenke tevens, dat zulke openbaare gebeurenisfen uit de gelchiedenis van zijneri eigen tijd wel vergroot, maar niet wel verdicht kunnen wezen , en dat dezelven ook naderhand door anderen niet wederlproken zijn. Op deze bedenking lettende , maaken wij geene zwaarigheid, cm, hoewel op c/esar's gezag alleen, al Zulke feiten te boeken, doch fteeds met die ge* maatigdheid, welke zijne natuurlijke paitijfchap ons ten plicht maakt. V 2 7 VIL boek X. hoofdst. j. voor C. 47j. van R. 705. Oproer te Rome door coïlius en mi lo verwekt.  3o8 romein sc hu VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C, 47J. van R 705. zijne begaafdheden en den invloed zijner, voorzeker uitmuntende , welfprekendheid, om openlijk aan eene omwenteling te durven werken. Geene oprechte liefde voor het Gemeenebest, noch eenig bezef van billijkheid in het geen hij voorftond, maar bijzonder misnoegen over perzoonlijke krenking, was, gelijk hij zelf erkende, de eenige reden zijner woeling. Het naast in klem van taal en moed aan curio gelijk , was hij , uit vriendfchap zoo wel voor hem, als uit haat tegen appius, te gelijk met hem tot c/esar overgegaan, en had nu onlangs zijnen dienst door cjesar met het Pratorfchap der buitenrechtspleeging zien vergelden. C/esar echter had aan ctrebonius de binnenrecbtspleeging toegelegd, die veel belangrijker en voordeeliger was, en het was de wrevel daarover, dien hij voorgaf, dat hem zich tegen alle befchikkingen diens Ambtgenoots deed verzetten. Men twijfelde echter, of dit zelfs niet een bloot voorwendzel was: hij toch was zoo diep verzonken in fchulden, dat hij nimmer op eenen geregelden voet van zaaken, gelijk CiESAR denzelven reeds eenigermaate had in-  GESCHIEDENISSEN. 309 ingericht, kon ftaande blijven (i). Hij had de ftoutheid, om zich openlijk de zaak der fchuldenaars aan te trekken, welke c/esar zoo wijs als billijk geregeld had. Hij plaatfte zijne rechtbank naast die van trebonius, en verklaarde zich bereid, om alle fchuldenaars ten dienst te Haan, die zich van de behandeling zijnes Ambtsgenoots op hem beriepen. Trebonius echter hield zich zoo zorgvuldig bij de wet, en dezelve was zoo alzins billijk, dat niemand eenigen grond tot dit beroep meende te vinden, en niemand, zegt caesar, was toen ook nog zoo fchaamtloos, dat hij bij erkende fchuld het behoud van al het zijne vorderde (2). Dezen eerden aanflag alzoo ziende mislukken en echter den ingeflagen weg niet willende verlaten, kondigde hij eene wet af, wier inhoud zelfs hun, tot wier voordeel zij moest ftrekken , al te onredenlijk voorkwam (3). De Conful SER- (1) Liv. epit. L. CXI. Dio cass. L. XLII. p. 195- Vell. paterc. L. II. c. 68. Cic. ad fam. L. VIII. ep. 17 (2) C/es. de bell. Civ. L. III. c. 20. C3) Cajs. de bell. Civ. L. III. c. 20. De woorden der wet zelve zijn den Letterkundigen V 3 on- VIL boek X. hoofdst. J, voor C. 47. f. van R. 7°S.  VII. boek X. hoofdst. J. voor C. . 47J. van R. 705. glO ROMEINSCHE servilius en de andere Overheden verzetteden zich hier tegen, en deeden hema daar hij tot nog toe geenen bijftand in het Volk vond , deze wet weder intrekken. Hij deed zulks echter met geen ander oogmerk , dan om eindlijk tot her. uiterfte middel te komen, om het laagst gemeen aan zich te verbinden en onder de berooidfte knaapen eenen algemeenen aanhang te maaken. Hij verklaarde, naamlijk: „ alle huurers van wooningen voor een gansch jaar vrij van huurbetaaling, en tevens alle fchulden voor geheel kwijtgefcholden." Zulke verzoekingen tot oproer en geweld tegen alle invordering van recht kon de menigte niet wederftaan. Zij viel terftond met onftuimig geweld op c. trebonius aan ; zijne rechtbank werd omvergehaald; veelen van derzei» onverklaarbaar gebleeven. Men houdt den tekst voor bedorven. Van de aangebocdene verbeteringen zou ons die van grohovius het meest behaagen , volgends welke ccsliüs zou afgekondigd hebben : „ dat elke fchuldenaar flechts de helft zijner fchuld zonder eenige rente en neg in de gewoone termijnen te betaalen had." Vide CommenU *dk. I,  GESCHIEDENISSEN. 3II zeiver leden werden gewond; hij zelf ontkwam het ter naauwernood in een vreemd gewaad. De Conful servilius .vond zich gelukkig in ftaat, dit oproer te fluiten. Er moest bij geval thands krijgsvolk naar Gallie vertrekken; hij gebruikte het zelve tot eene bezetting van het Raadhuis en belegde aldaar terftond eene vergadering , wier befluit was: „ dat c ce l i u s buiten bewind gefteld wierd." De Gemeentsluiden wilden dit befluit niet bekrachtigen; de Raad echter liet het op eigen gezag opmaaken, en servilius had moeds genoeg, om zelf de tafelen der afgekondigde wetten van ccelius te gaan weghaalen. De oproerige menigte , met c ce l 1 u s aan het hoofd , belettede hem dit wel door openbaar geweld: maar opnieuw, onder dezelfde bezetting, den Raad bij een geroepen hebbende, werd hem de gewoone noodlast opgedragen : ,, om toe te zien , dat het Gemeenebest geen nadeels leed." Met deze magt bekleed, brak servilius den elpenbeenen zetel van ccelius, die ftout en onbefchaamd ge. noeg was, om eenen anderen van lederen Keepen gevlochten in de plaats te ftelien, V 4 ten VII. BOEK X. HOOFDST. [. voor C. \, van R. 705.  VII. boek X. hoofdst. J. voor C 47' J. van K. 705. glü ROMEINSCHE ten verwijt, gelijk men zeide, dat de Conful eenmaal door zijnen vader isauricus met riemen gegeesfeld was. De magt en het gezag des Confuls kreegen echter de overhand. Servilius beval de buitenrechtspleeging aan eenen anderen Prator, weerde ccelius uit den Raad en van de markt, en haalde hem van voor de Scheepfnebben weg , van waar hij zich op het Volk wilde beroepen. Nu zwoer ccelius openlijk, dat bij P^ome zou verlaten, om zich bij cjesar te beklaagen (1): doch heimlijk fchreef hij naar het leger van pompejus, denzelven uimoodigende , om zich van het verlatene Italië en weerlooze Rome, alwaar het Volk hem nu genegen was geworden, meester te maaken (2). Tevens zond (1) CjEB. de bell. Civ. L. III. c. 21. Dio cass. L. XL1I. p. 195. Quinctil. L. VI. c. 3. (2) Cqïl. ad cic. ap. cic. ad famil. L. VIII. ep. 17. u Gijl. flaapt, fchreef hij aan cicero, en weet niet, hoe alles hier voor ul. open ftaat en hoa zwak wij zijn. — Wat toch voert gijl. aldaar uit? Wacht gij naar eenen flag, die zeker raak zal zijn. Ik ken uwe benden niet, maar de onzei sijn san het veld en ongemak gewend."  geschiedenissen. 313 zond hij boden naar milo, die zinds den dood van clodius in ballingfchap was; haalde hem in zijne belangen over, en ging hem, in plaats van c^sar, gelijk hij voorgaf, te gaan fpreken, te gemoet;, fchroomende milo van zijne zijde niet, binnen Italië te komen , alwaar hij nog genoegzaame overblijfzels van zijne zwaardvechters wist te vinden. Dat c/esar hem niet had terug geroepen nevens de overige ballingen, was * reden genoeg voor milo, om zich nu openlijk voor pompejus te verklaaren; fchoon hij aan dezen zijne ballingfchap zelve te wijten had. Nog met dezelfde ftoutheid , als weleer, bezield , toen hij en clodius, ten aanzien en ten fcbimp van het magtlooze Scaatsbefluur, eenen eigen krijg binnen Romers rcuuren voerden, ving hij eene daadlijke werving over Italië aan en vaardigde rondom brieven aan alle de volkplantingen en vrije Meden af, met aankondiging, dat hij daar toe van pom pejus zeiven was gemagtigd, wiens bevelen hij van bibul'us ontvangen had. Deze kunstgreep deed nogthands geringe werking, het gelukte hem flechts eenige V 5 flaa- VIL BOEK X. HOOFDST. . voor C 47. r. van R, 705- Dood van iILO.  VII. boek X. hoofdst. J. voor C 47. J. van R 7°5> Dood var ccelius. (1) Vell. paterc. L. II. c. 68. Cjes. de bell. Civ. L. III. c. 21, 2a. et Continent, ad h. i. Dio cass. L. XLII. p. 196. 314 ROMEINSCHE flaaven, wien hij de vrijheid toezegde, te wapenen Met dezen en zijne zwaardvechters floeg hij evenwel het beleg om Compfa in het Hirpijnfche land, in welke ftad q. p^edius met eene keurbende in bezetting lag; doch hij fneuvelde aldaar aan de wond, welke hem een vijandlijke fteen toebragt, ftraffende dezelve in hem, volgends vellejus paterculus, den moordenaar van clodius, den vijand van zijn vaderland, en eenen rustloozen, ver boven zijnen ftaat vermetelen, man (1). C ce l 1 u s had , om meer fchijn te geven aan zijn voorwendzel, van naar cazs a r te zullen gaan, en tevens, om in zijn gezag als Pretor meer invloeds te vinden , het gewoon geleide van zulk eenen rang aan den Conful gevraagd, die hem, fchoon hij zijn voorgeven verdacht hield, zulks niet wilde weigeren, om van zijnen kant den fchijn niet te geven, van voor deszelfs aanklagt bij caesar te vreezen; maar hem tevens eenen Gemeentsman toevoeg-  GESCHIEDENISSEN. 315 voegde, om op zijn gedrag te letten. Hij was nog niet lang op weg geweest, wanneer hem de tijding, dat milo's werving geenen opgang maakte, zijne reis deedJ vertraagen : de Gemeentsman, zijnen toe- J leg hierin duidlijk ontdekkende, vond goed, hem terftond weder naar Rome te doen keeren, alwaar milo inmiddels reeds voor vijand des vaderlands was verklaard, en ten aanzien van ccelius beflooten, dat hij bij Rome blijven moest, Hij werd bewaakt, maar niet zorgvuldig genoeg, en vluchtede naar Campanie, alwaar 'hij ook zijne zwaardvechters op den been bragt, dien hij bevel gaf, om heimlijk Napels te overrompelen. Hij zelf begaf zich naar Cafüinum , maar vernam aldaar de mislukking van zijnen aanflag en wendde zich nu rechtih-eeksch naar Compfa, alwaar hij door onderhandeling met de Regeering en door omkoping der Gallifche en Spaanfche ruiters vruchtloos poogde te volvoeren, het geen milo ten kosten van zijn leeven te vergeefsch met geweld had beproefd. Ook hij fneuvelde ; en alzoo liep eene onrust, wier begin den grootften fchok aan gansch Italië in den tegenwoordigen toe- VI. BOEK X. HOOFDST. . voor C. 47. . van R. 705.  vii. b oek X. hoofdst. j. voor C 47J. van R ?OS. Charaktei van milo er ccelius. 316 ROMEINSCHE toeftand had gedreigd, zoo fpoedig als geroaklijk in derzelver aanvang reeds ten einde (ï). Dus kwamen twee luiden om, van wien ' onze gefchiedenisfen zeer dikwijls gewaagden, en wier naamen altijd belangrijk zul' len blijven door derzelver betrekkingen tot den Vorst der Romeinfche welfprekendheid. Beiden waven zij mannen, door derzelver geboorte, begaafdheden en fchat* ten voor het hoogde aanzien iu den Staat bereekend ; —■ beiden fcheenen zij der burgerlijke Vrijheid verdienstlijk te zullen worden ; — beiden ftierven zij, als vijanden des Vaderlands aangemerkt, en door de beide partijen in den Staat even hartlijk verfoeid (a). De (o CjES, de bell. Civ. L. iii. c. 22. et Comm. ad h. I. Dro cass. L. XLII. p. 196. Liv. epit. L. CXI. Vell. patekc. L. II. c, 68. et omitino. Voss, ad h. I. (2) Seneca verhaalt, dat ccelius zulk een twistziek man was, dat hij eenmaal met iemand aan tafel zittende, die hem geduurig gelijk gaf,in deze woorden uitbarlïede : „ zeg toch eenmaal neen, op dat wij met ons beiden zijn!" Senec de ira L. ik. c. 8. Vellejus patep.culus verheft ccsliüs in welsprekendheid en moed boven  geschiedenissen. 3^7 Do legers van pompejus en c/esar bleeven intusfchen in dezelfde Helling. Bei* der voornaame oplettendheid was op de krijgsmagt gevestigd, welke nog te Brundufium was, wier overtogt de eerfte volftrekt wilde beletten, de laatfte met ongeduld verwachtede. Pompejus gaf aan libo het bevel, om met eene vloot van vijftig fchepen zich meester te gaan maaken van een eiland , voor de haven van Brundufium gelegen, oordeelende het veel zekerer, die haven te fluiten, dan de ganfche kust Van Epirus gedekt te houden, Daar zijne komst gansch onverwacht was, overviel en verbrandde libo eenige vrachtfchepen, en nam een fchip, met koorn geladen, weg, zijnde de fchrik en verwarring op de kust zoo groot, dat hij, des nachts met een gedeelte zijner boogfchutters voet aan land gezet hebbende, de ven curio, wien hij anders het meest gelijk was. (L. II. c, 68.) Over het eerfte kan ons de bundel brieven, dien wij van hem aan cicero bezitten, over het laatfte de tegenwoordige ftoutheid van zijn bedrijf doen oordeelen. — Middlet. life $f cic. Vol. II. p. 300, VII. boek. X. hoofdst. J. voor C. 47. J. van R. 705- Blokkade van Brun*. dufium.  VII. • BOEK X. HOOFDST. J. voor C. - 4?- J. van R. 705. SIS romeinsche de ruiterij, welke aldaar de wacht had, op de vlucht dreef. Trotsch op dit eerfte voordeel, berichtede hij aan pompejus: „ dat zijne vloot Cjesar wel zonder onderftand zou houden, en dat pompejus de overige fchepen, als hij wilde, wel op de helling kon brengen." Antonius, die toen in Brundufium het bevel voerde , vond echter fpoedig middel , om hem te verdrijven. Hij liet zestig booten, die bij zijne vloot behoorden , met dekken en borstweeringen betimmeren en, met krijgsvolk bemand, langs ftrand op eenigen afftand van eikanderen plaatzen ; voords deed hij twee galeijen van drie roeibanken voor aan in de haven komen, als ter oefening der roeijers, maar daadlijk ter misleiding en verlokking van libo, die, dit ziende, terftond vijf galeijen van vier roeibanken afzond, om dezelven uit de haven weg te nemen. Dezen namen, volgends affpraak, de vlucht; maar zoodanig, dat de vijanden het waagden haar te vervolgen, wanneer alle de booten op het zelfde oogenblik toefchooten, en met den eerften aanval eene vijandlijke galei met volk en al veroverden, '  GESCHIEDENISSEN. 319 den, terwijl de overigen fchandlijk de vlucht namen. Voords belettede de ruiterij, waarmede antonius op nieuw het ganfche ftrand bezet hield,aan libo het haaien van versch water voor zijne fchepen, en noodzaakte hem daar door, zoo fpoedig, als fchandlijk , de blokkade van Brundufium op te heffen (i). 'Er waren nu reeds verfcheidene maanden verlopen en de winter was na genoeg voorbij, zonder dat ces ar. nog eenige fchepen en keurbenden van Brundufium had zien opdagen, terwijl derzelver vrije overtogt van dag tot dag bezwaarlijker werd. De waakzaamheid en werkzaamheid des vijands ter zee verdubbelden niet flechts met het gunfliger jaargetijde: maar de herhaalde verwijten van pompejus over de achtloosheid zijner Zeebevelhebbers bij C/Esar's eerfte landing, deeden de vijandlijke Vlootvoogden een bijzonder punt van eer ftellen, in het affnijden van allen verderen toevoer aan ces ar. Deze verdacht van zijnen kant de werkzaamheid niet flechts, maar zelfs de gezindheid zij, ner (l) C&s. de heil, Civ. L. III. c. 23, 24. VIL boek X. hoofdst, J. voor C r A?- J. van R, 705.  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 47- n J. van R 705. CjESAR waagt zich om het overfchot zijner krijgsmagt uit Italië t< krijgen. 3<20 ROMEINSCHE ner Onderbevelhebbers, of zij" ook mis* fchien den uitflag zijner wapenen wilden afwachten, om daarna op nieuw hunne partij in den burgerkrijg te kiezen. Dit ■ wantrouwen zoo wel, als zijne vrees , dat hem eerlang alle gelegenheid zou afgefneeden zijn, deed hem ftrenge bevelen aan hun zenden, om zich de allereerfte gelegenheid ten nutte te maaken, en hunne koers op de kust van Oricum ofApollonia aan te leggen, alwaar zij den minften tegenftand der vijandlijke fchepen zouden vinden, als durvende dezelven zich nog zoo ver niet van de zeehavens verwijderen (1). Het ongeduld en wantrouwen van ciep ' sar waren echter met de afvaardiging dezer fchriftlijke bevelen niet weggenomen: het eene zoo wel, als het andere, ; maakte het hem hoogstwenschlijk, dat hij zelf zich aan het hoofd zijner benden in Italië kon ftellen, en derzelver daadlijken overtogt geleiden. Hij waagde hier toe eene pooging, welke hem mislukte, en wel* (1) Ces. de bell. Civ. L. III. C 25. Dio cass. L. XLI. p. 174, 175.  geschiedenissen. 321 welke hij in zijne gedenkfchriften verzweeg, als fchaamende zich misfchien over haare roekloosheid, en tevens niet openlijk het wantrouwen op de zijnen willende aan den dag leggen : doch aan welker waarheid de eenftemmige verzekering der Overige Gefchiedfchrijvers geenen redenlij ken twijfel overlaat. Hij nam dan het befluit, om zelf zijne keurbenden te gaan haaien. Met dit oogmerk, het welk hij aan niemand ontdekte, maar zorgvuldig verborgen hield, zond hij drie fiaaven naar de rivier met bevel, om eene fchuit acn te houden, en zich van eenen bekwaamen fcbipper te voorzien, zullende zij eenen bode van hem naar Italië overbrengen. Omtrend den middernacht begaf hij zelf zich, zijne tafel en gasten een weinig vroeger, onder voorwendzel van lustloosheid, verlaten hebbende, in het gewaad van eenen flaaf naar den oever, vond de fchuit en ging aan boord, fchoon 'er een vliegende ftorm woei en het vaartuig geringen tegenftand aan het geweld der zee kon bieden. Met veel moeite, doch zonder gevaar, roeide men, door den ftroom geholpen, tegen den wind op tot aan den mond van de rivier: • XVII. deel. X maar Vïï. BOEK X. HOOFDST. J. voor C +7- „ f. van R. 705.  VII. Boek X. HOOFDST. J. voor C 47J. van R. 7P5- ( 312 ROMEINSCHE maar,nu in opene zee gekomen, ftelde de flag der fteigerende golven en het geweld des ganfchen ftorms terftond alle hoop te leur, om tegen dezelven op te werken, of eene fchipbreuk te ontgaan. De fchipper, dit wel ziende, gaf bevel om te wenden: maar op dit oogenblik ontdekte cesar zich, en vroeg den fchipper: „ wat vreest gij? gij hebt ce sar en zijn goed geluk aan boord!" Ontzetting beving op deze woorden al het fcheepsvolk; de roeijers fpanden hunne uiterfte krachten in; en aller vertwijfeling was door 's Veldheers tegenwoordigheid en moed verwonnen: maar de ftorm — bezweek voor de bezwering van den vermetelen fterfling niet. Het daagend morgenlicht deed c/esar zeiven voor ontdekking door de vijandlijke posten vreezen en hem met verwenfching zijner beUrieglijke Geluksgodin naar de plaats te rug keeren, waar hij aan boord was gV jaan (1). Zijne vrienden bewonderden, maar Ci) Dio cass» L. XLI. p. 174,175. Flor. L. IV. e. 2. Plut. in c&s. p. 726. Lucan. Vharf. L. V. v. 507. Appian. alex. de bell. 2iv. L. II. p. 463, 464. Val. max. L. IX. : 8. ex. 2.   É  geschiedenissen* 333 maar veroordeelden tevens, zijne ftoutheid, dezelve eenen ioldaat, maar geenzins eenen Veldheer voegzaam achtende. Zijne krijgsluiden beklaagden zich, dat hij zich zeiven wilde waagen, om anderen fteun te zoeken, dan zij hem met de vuurigfte geestdrift aanbooden. Caesar zelf zond nu in zijne plaats postumius over, met bevel aan gabinius, om terftond met de keurbenden in zee te gaan, en met last tevens, om, indien deze zulks weigerde, het zelfde bevel aan antonius te geven, en, bij deszelfs weigering, aan calenus, ja zelfs om, in geval geen dier Onderbevelhebbers terftond gehoorzaamde* eenen biief van hem aan het leger voortelezen, waarin hij allen opriep, om postumius te volgen, en, waar zulks flechts gefchieden kon, de landing te ondernemen, zonder eenige fchepen te ontzien, hebbende hij mannen en geene vaartuigen van nooden (i). Inmiddels was het krijgsvolk in Italië vol vuurig verlangen om in zee te gaan£ en fchier even ongeduldig over den fchroom d hun- (i) Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p, 464. X a VII. BOEK X. hoofdst. J. voor C. 47- }. van R, 705. Overtogt m vier jurbên-  3*4 ROMEINSCHE VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C . 47J. van R 705. hunner Bevelhebbers, die de keurbendes niet hadden durven waagen aan den dubbelen ftrijd tegen • eene verbolgene zee en 'verbitterde vijanden. De ftellige en dringende bevelen van hunnen Veldheer en de onbeteugelbaare geestdrift des Volks deed hun eindlijk eigen moed en beleid vereenigen, om de eerfte gelegenheid vaardig te gebruiken. Dezelve bood zich nu fpoedig aan* Antonius en calenus fcheepten vier keurbenden, waar van flechts eene uit nieuw geworven manfchap beftond, en agt honderd ruiters in, met welken zij, onder begunftiging van een zuidenwind, in zee liepen. Den eerften dag na hun vertrek zeilden zij Apollo* nia en Dijrrachium reeds voorbij, maar werden ook terftond van het vaste land gefeind, alwaar q. coponius, de Bevelhebber over de vijandlijke Rhodifche vloot, terftond de haven van Dijrrachium uitliep, om hun aan te tasten. De wind ging liggen voor eenen oogenblik en met denzelven verdween alle hoop, om aan dit vijandlijke fmaldeel van zestien krijgsgaleijen te ontkomen : maar eensklaps verhief zich dezelve ook weder met verdubbelde kracht, deed  geschiedenissen. 325 deed hun de haven van Dijrrachium voorbij komen , en bragt hun in de haven Nijmphesum, alwaar zij binnenliepen, om ♦ de vervolging van cop0nius te ontwijd ken, welke zij in volle zee niet langer J konden ontkomen hebben. In deze haven echter, die ten zuiden open lag, zouden zij den ftorm, waartoe de windfteeg, niet beter hebben kunnen verduuren, dan den vijandlijken aanval in zee : maar een fchier ongelooflijk geluk voor hun deed den wind, die twee dagen agter een fteil zuidlijk geftaan had, zuidwest lopen, en met zulk een geweld uitfchieten, dat de geheele vloot van coponius tegen de nabuurige rotzen verbrijzelde, terwijl antonius en calenus veilig binnen Ntjmphtsiim lagen Een groot gedeelte van de vijandlijke manfchap had bij deze fchipbreuk het leeven verlooren ; een ander gedeelte was door c/esar's krijgsvolk gered en opge* bragt; coponius zelf ontkwam met eenige weinigen zoo wel de gevangenis als den dood, en ftrekte alzoo tot een fpre- kend deed c/esar alles weten, en wist zich den volgenden dag ongehinderd met hem te vereenigen, waar van de tijding genoeg was, om pompejus te doen opbreken, ten einde zelf niet ingeflooten te worden. Hij begaf zich naar Asparagium, eene ftad der Bijrrachiërs (1); caesar volgde hem, en kwam zich, na eenen togt van drie dagen, op welken hij zich van de hoofdftad der Parthiniërs meester maakte, in het gezicht zijnes vijands nederflaan (s). Was (1) Cjes. de bell. Civ. L. III. c. 39, 30. (2) CiES. de bell. Civ. L. III. c. 41. X5 VII. BOEK x. HOOFDST. . voor C. 47. van R; 705.  330 ROMEINSCHE VII. boek X. hogfdst. J. voor C. 47J. van R, 7°5Beleid van METEIXUS scipio ten behoeve van pcm pejus: i ] 1 ( \ c 1 d v O a: fa zi 4< Was cesar's raagt thands aanmerklijk vergroot, zoo dat hij zich nu aan het hoofd bevond van elf keurbenden, die, hoe onvoltallig ook , echter een heir van veertig duizend mannen uitmaakten : de magt van pompejus, die op zich zelve reeds grooter was, verkreeg omtrend dezen zelfden tijd eenen nieuwen bijflag door de komst van me tel lus iciPio in Macedonië. Hij was met den tanvang des oorlogs als Proconful naar UjHe gezonden, met last, om 'er eene egerwerving te houden, ten einde zijnen uhoonzoon pompejus te verfierken: maar e wijze der volvoering van dien last, deed ireinig eer aan de zaak, welke hij ten ienst ftond. Eenige gevechten, aan den erg Amanus met meer nadeels, dan vooreels, geleverd, hadden hem zich den naam m Veldheer doen aanmaatigen (,i), en nder dien tijtel allerleije opeisfchingen, perfingen, kne./elaarijen en gewelddaadigïden doen te werk ftellen (2). Alex- an- CO Ook daar ter plaatze verwierf cicero ch den Veldheernaam. — Zie D. XVI. bl. 399, :o. (2) Cjes. de bell. Civ. L. III. c. 31, 32.  geschiedenissen. 331 ander, een Joodfche Vorst, op zijn bevel onthoofd, onder het voorwendzel van verwekte opfchudding in Judaa, maar ongetwijfeld eeniglijk, om dat hij voor • caesar was, even als zijn vader aris-, tobulus onlangs om die zelfde reden door den aanhang van pompejus door vergif was omgebragt, ftrekte daar van ten luidfprekenden bewijze (ï). Scipio vond zich ook in zekeren zin verplicht, den moedwil van het krijgsvolk in te willigen , wijl zij, oorfpronglijk tegen de Partners in dienst genomen , om den dood van crassus te wreeken, niet dan tegen wil en dank in den burgerkrijg wilden dienen. Zelfs zou hij ter voldoening aan 's volks plunderzucht, den toeleg reeds gehad hebben, om den tempel van diana te Ephefus van deszelfs fchatten te berooven, wanneer hij door eenen brief van pompejus werd teruggeroepen, die hem drong, om hem ten fpoedigften te hulp te komen (2). Bij CO Joseph, Antiq. Jud. L. XIV. c. ij & 15. (2) C/es. de bell. Civ. L. III. c. 33. Cbsar, die dit alles wegens scipio verhaalt, was deszelfs ver- VII. BOEK X. HOOFDST. [. voor C. +7- 1. van R. 705.  332 romeinsche VII. BOES X. HOOFDST. J. voor C. 47J. van R- 7°S- i } I 1 i l i Bij zijne komst in Macedonië vond scipio eenen Onderbevelhebber van czesar met twee keurbenden tegen zich in vollen aantogt. Zodra, naamiijk, caesar eenige verfterking had gekreegen, was hij bedacht geweest, om zijn vermogen in deze gewesten uittebreiden. Tot nog toe had Epirus alleen zijn heir onderhouden, terwijl geheel Griekenland en de zee voor pompejus waren open gebleeven : maar nu onlangs hadden Afgevaardigden uit MtoMe, Thesfalie en Macedonië hem beloofd te zullen bewerken, dat de onderfcheidene Staaten dier landfchappen zich ten zijnen voordeele verklaarden. Om derzelver poogingen daartoe nadruklijk te onderfteunen, had hij drie aanzienlijke krijgshoopen afgezonderd , eenen van vijf Cohorten en :enige ruiters onder bevel van calvi;ius sabinus voor JEtolie, eenen ande•en van ééne keurbende en twee honderd rui- -erklaarde vijand; en bet blijkt maar al te duidijk, dat zulks invloed heeft gehad op zijn verhaal, et welk wij noodig oordeelen hier aan te teekeen, fchoon wij het reeds bij onze voordragt heben in het oog gehouden.— Fide Continent, ad !. /. CA SA RIS.  geschiedenissen. 333 ruiters onder l. cassius longinusvoot Thesfalie; en nog eenen van twee keurbenden en vijf honderd ruiters onder bevel van domitius calvinus voor Macedonië. Sabinus had den minden tegenftand gevonden, daar de Mtoliërs hem met opene armen ontvingen, en de bezettingen van pompejus te Neupa&us en Calijdon gereedlijk voor hem weeken. In Thesfalie had ca: sar eene geduchter tegenpartij; welke, op het gerucht van scipio's aantogt uit Sijrie, l, cassius hunnen grond deed ruimen. Hij wierp zich in Acarnanie, hetwelk zich aan henonderwierp. Sabinius voegde voords op bevel van caesar, zijne vijf Cohortet bij deszelfs keurbende, over welke veree nigde magt fusius calenus het beve kwam voeren, die, Bceotie en Phocis in rukkende, zich van Delphi, Theben ei Archomenus meester maakte, doch in zij nen toeleg, om in Peloponnefus door t dringen, gefluit werd door rutiliu lupus, eenen Onderbevelhebber va pqmpejus , die de landengte van Ci rin VU. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 47J. van R, 7°5- Gedrag van CiESAR'S Onderbevelhebbersin Grieken* land. ij \ l 1 2 I 1  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C J. van R. 705' 334 romeinsche rinthus met eenen muur voor hem affloot (i). De aantogt van domitius had scipio terftond zijnen weg door Macedonië doen veranderen. M. favonius met agt Cohorten bij zijne bagagie aan de rivier Haliacmon, die Macedonië van Thesfalie fcheidt, agtergelaten hebbende, ging hij cassius longinus in dat gewest opzoeken, en het zou hem, ten gelijken tijd door de ruiterij van Koning cotys gefterkt, gelukt zijn , deze keurbende van C/esar te vermeesteren , indien favonius hem niet terug geroepen had tegen domitius, die met verdubbelde martellen op zijne agt Cohorten afkwam. Scipio voorkwam dit verlies, door nacht en dag voord te rukken, nog even tijds genoeg. Favonius zag het ftof van deszelfs benden tot ontzet gelijktijdig voor zich, met dat van den aanrukkenden vijand agter zich. Beide de vijandlijke Bevelhebbers hielden eikanderen voords, zonder tot eenig beflisfchend treffen te komen, werk- (I) Cass. de bell. Civ. L. III. c. 36% 37.  geschiedenissen.' 335 werkloos geduurende de ligging der hoofdlegers bij Dijrrachium (i). Den volgenden dag , na dat caesar zich bij Asparagium tegen over het leger ^ van pompejus had nedergeflagep, bragtJ hij reeds zijne keurbenden in flagorde, om zijnen mededinger een beflisfchend treffen aan te bieden\ doch, daar pompejus het zelve niet aannam , begreep hij, op een ander krijgsbeleid bedacht te moeten zijn. Hij brak den daar aan volgenden dag met zijn ganfche leger op en begaf zich naar Dijrrachium, doch langs eenen zeer grooten, engen en bezwaarlijken omweg , in de hoop van pompejus of binnen die ftad te zullen opfluiten , of wel van dezelve, alwaar de meeste voorraad en toevoer van alle krijgs- en mond-behoeften was , te zullen affnijden. Het laatfte gelukte hem. Pompejus, dien toeleg niet vermoedende en caïsar eenen anderen weg, naar het fcheen , ziende inflaan, meende, dat gebrek alleen hem tot den aftogt dwong; eenen dag laater vernam hij eerst des vijands wezenlijke richting , en vleidde zich (i*) CAS. dt bell. Civ. L. HL c. 34»35» et 55. vir. BOEK X. HOOFDST. . voor G. 47- . . van Ri 705.  33 % 1  344 romeinsche vn. boek X. hoofdst. J. voor C. _ 47J. van R. 705. : Vruchtlooze pooging van pomp"ïjüs , : om zich , door cM' sar's linie j heen te flaan. hoedsch nadeel gedwongen, zijne influiting op te breken, en aan pompejus de eer te laten, van hem, naar het fcheen, op de vlucht te hebben gedreeven. Het heir van pompejus leed reeds zeer veel van de influiting. Gebrek aan voeder en aan water deed het vee ftervèn en maakte de paarden fchier onbruikbaar, terwijl de bedorven lucht der eng ingeflootene legerplaats en der veelvuldige krengen en lijken aanflekende ziekten voordbragt. C/esar had, naamlijk, alle flroomen van rivieren en beekjens verflopt of afgeleid, en hun alzoo gedwongen, putten te graven, wier wellen echter fpoedig door de zonnehitte opdroogden , terwijl hij zelf met de zijnen overvloed aan water en aan alles behaiven alleen aan konrn ïad, waarop echter de naderende oogst ïem blijde hoope gaf (1). Pompejus, alzoo gedrongen, om zich, con het zijn, door cm sar's linie heen te laan, liet geenerleije krijgslist daartoe onbeproefd. Des nachts liet hij zijne boogchutters overal , waar 's vijands vuuren brand- (1) Cms. de bell. Civ. L. III. c. 49.  geschiedenissen. 345 brandden, en alzoo eene wachtpost was, eene hagelbui van pijlen affchieten en dan weder terftond terug keeren, zoo dat c je sar's krijgsvolk genoodzaakt werd opde eene plaats hunne vuuren en op de andere hunne wachten te houden. Na veele dergelijke aanvallen, die gefchikt waren, om de belegeraars af te matten, geraakten de beide legers op zes verfchillende plaatzen te gelijk aan den flag (i> — Eene gaaping in c ze sar's gedeukfchriften, doet ons de' bijzonderheden daarvan misfen, alken hebben wij van hem het verhaal dei verdeediging eener fterkte, op welke d< voornaamfte aanval gefchiedde. Dezelve was door eene Cohors bezet onder beve van den dapperen sczeva, die zijnei grond eenige uuren lang tegen vier vijand lijke keurbenden verdeedigde, tot dat p svlla hem, op czesar's bevel, me twee keurbenden ontzettede. De vijandet werden terug geflagen, maar bevondei hunnen aftogt gevaarlijk, daar zij den to] eenes heuvels hadden te verlaten, van waa hun czesar's benden fctariklijk in den ru kor CO Cms. de bell. Civ L. UI. c. 50. Y 5 VII. BOSK, X. HOOFDST. . voor C 4/J. van R. 7°5- l l l 1 ) r T  VII. BO EK X. HOOFDST. J. voor C 47J. van R 7©5- 346 ROMEINSCHE konden vallen. Pompejus, dit ziende^ bragt een goed deel zijner magt op eene nabijgelegene hoogte te zamen, om zijne vier keurbenden in dien nood bij te ftaan: maar sylla, wiens bevel enkel tot de verdeediging der linie ging , vergenoegde zich met scasva ontzet te hebben, zonder een algemeener treffen te durven aangaan, welks uitflag onzeker, en in allen geval voor hem onverandwoordlijk zou geweest zijn, die als Onderbevelhebber aan zijnen last was gehouden, zonder als Opperbevelhebber naar eigen oordeel te mogen handelen. In alle de zes gevechten van dezen dag verloor ces ar flechts twintig mannen , terwijl pompejus meer dan twee duizend keurlingen en eenige vrijwilligers en Hopluiden had verlooren. Op de fchans alleen, welke sc/eva verdeedigd had, waren echter dertig duizend pijlen verfchooten; sc/eva's fchild was honderd en twintig maal doorboord; niet één zijner foldaaten was ongekwetst; vier zijner Hopluiden hadden hun gezicht verlooren. C/esar beloonde sc/eva's heldenmoed met een gefchenk van twee maal honderd dui-  geschiedenissen. 347 duizend Asfes* en eene bevordering tot Hopman van den eerften rang. De ganfche Cohors werd tevens met dubbelde foldij, rantzoen en uitftekende krijgseer j beloond (i). Pompejus hield de hoogte in, welke ; hij ten onderftand zijner benden had betrokken, en bragt dezelve binnen de vijf volgende dagen tot eene wekerfchanfte vesting; waarna hij zich van eenen donkeren nacht bediende , om weder in ftilce ' naar zijne oude legerplaats af te trekken. C/esar. bragt van zijnen kant dagelijks zijne benden in flagorde, om zijnen mededinger een treffen aan te bieden: maar, terwijl hij wel zorgde, om buiten het be reik van deszelfs pijlen en fchutgevaartet ti p) C/cs. de bell. Civ. L- HL c. 51 — 53 Süeton. in c;es. c. 68. Flor. L. IV. c. 5 Val. max. L. III. c 2. ex. 23. Plot. in cai p. 715. Wij verhaalden dit geval, het welk w reeds eenmaal naar plutarchus boekten, (zi D. XV. bl. 380,390.) zoo als wij het bij c/esa vo'nden, met overneming alleen van het getal d< pijlen, die scava's fchild doorboord hadden, u süetonius, florus, valerius en appi. kus alsxandrinus. VIL boei X. HOOFDST. . voor C !. van R 705. ! /ócoo-:- 1 ) e r :r it in  348 romeinsche VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 47- J. van R 705. Nieuw» pooging to onderhandeling. te blijven, bragt pompejus de zijnen niet verder, dan dit bereik hun beveiligen kon; in welken ftand c/Ssar het niet raad'zaam oordeelde, hun aantetasten (1). Deze dreigende houding ging inmiddels van cm sar's zijde gepaard, met een nogmaal herhaald aanzoek tot onderhandeling, en tevens met de heimlijke pooging tot omkoping in zijnes vijands leger. — C/esar zelf verhaalt alleen het eerfte; vellejus paterculus verzekert het laatfte, en het we'k, fchoon hij alleen zulks zegt, te geloofwaardiger is, daar de brief van dolabella aan cicero een fprekend blijk van heimlijken handel is. . C/esar zond aan scipio in Blacedo' nie zekeren clodius, hun beider gemeenzaamen vriend, met eenen brief en last, wier inhoud was : „ dat hij alles ter bevrediging had beproefd, en de mislukking iiaar van toegefchreeven aan de ongefchiktheid zijner onderhandelaars; dat scipio alleen gezag genoeg over pompejus, als zijnen fchoonzoon, had, om hem de waarheid te zeggen en hem van dwaaling (1) Cjes. de bell. Civ. L. III. c. 54 & 56.  geschiedenissen. 349 ling terug te brengen, en tevens magt genoeg aan het hoofd zijner eigene benden, om hem tot redenlijkheid te dwingen; ter wijl de rust van Italië, de onderwerping der wingewesten , het welzijn van den ganfchen Staat door allen erkentlijk aan de bemiddeling van hem alleen zouden worden toegefchreeven." De fchrandere aanleg van dit aanzoek, naar s c i p i o's charakter , deed het zelve eenige dagen lang het ernftige onderwerp van deszelfs gedachten zijn; hij luisterde naar clodius en zou mlsfchien aan cm.sar's oogmerk ter verwijdering tusfchen fchoonvadtr er fchoonzoon dienstbaar geworden zijn, indien favonius, zijn Onderbevelhebber; hem deswege niet berispt en clodius zonder hem eenig verder gehoor te ver gunnen, onverrichter zaaken had teru doen keeren (i). Te gelijker tijd had balbus corni l i u s , een gebooren Spanjaard, doe naderhand door c/esar ten Confulfcha verheven, de fchier ongelooflijke ftoutheid om zich uit c/esar's leger binnen da va £ï) C/es. dt bell. Civ. L. III. c. 57 > 58. VII. 8» EK X. hoofdst. J. voor C» 47- J. van R. 705* » r ■3 1 P » t 1  VIT. boek X. hoofdst, J. voor C 47J. voer R 705. Twee Jillobroger lopen tot POMPiJÜS ovtr. ; ] ( i , tl 350 ROMEINSCHE van pompejus te begeven, en meer dan eens met den Proconful lentulus een mondgefprek te houden, waarin de vraag 'alleen, hoe duur hij zich aan c/esar wilde verkopen, de werking van het reeds belegd verraad weerhield O). Inmiddels bleef pompejus, door gebrek aan voeder voor zijne; paarden het allermeest gedrongen, fteeds bedacht , om zich door c/esar's linie heen te flaan, en vond daarin onverwacht den allerwezenlijkten dienst. Roscillus en /sous, twee Allobrogers en zoors van abdulcus, die langen tijd het Opperhoofd geweest was bij dat volk, waren caesar op alle zijne togten gevolgd en munteden overal uit door hunne dapperheid. C/e► ar had hun tot de hoogfte eer in hun ;igen land vorheven en door veelvuldiren buit en gunst verrijkt ; het ganfche ïeir achtede hun hoog om hunnen moed. rlunne eigene benden aileen hadden reder, >m hun te haa;:en. Stout op c/e sar's rriendfehap, verachteden zij hunne eigene andgenooten , onthielden aan hunne ruiters (1) Vell. patkrc. L. II. c, 51.  geschiedenissen. 35* xers de foldij, en hielden zelve allen buit voor zich. Dezen bragten gezamenlijk en openlijk hunne klagten daarover bij c/esar > in, en befchuldigden hun tevens , an val- J fche opgaven aan 's Veldheers Penning-J meesters. — Het was thands de tijd niet, om deze zaak gerechlijk te vervolgen; ciESAR, om hunne dapperheid veel willende voorbij zien,, onderhield hun heimlijk over hunne oneerlijkheid, en liet de hunnen het beste van zijne eigene edelmoedigheid verwachten. Hier door echter was de verbittering der beide broeders en derzelver algemeene verachting niet weggenomen , welke hun eigen geweten hun bij ieder deed vermoeden; en daar docr zoo wel, als door de vrees misfehie n, dat men het ftrenger onderzoek van hun gedrag flechts had verfchooven , tot overlopen aangefpoord , overlegden zij met eenigen hunner vertrouwde Vafallen dien trouwloozen flap. Vooraf beproefden zij eenen aanflag op het leeven van c. volusenus,den Bevelhebber van c/e sar's ruiterij , om zich daardoor terftond aan pompejus aan te bevelen. Dit mislukkende en tevens bedekt blijvende, namen zij VIL BOEK. X. JGOFDST. . voor C , van K. 705.  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 47J. van R. 7°S- 352, romeinsche zij 200 veel gelds op , als zij flechts konden krijgen, kwanswijs, om het ongelijk en onrecht , den hunnen aangedaan, te vergoeden, maar daadlijk om eene menigte paarden optekopen, met welken zij terftond tot pompejus overliepen (1). De ongewoonheid zoo wel van overlopers te krijgen uit cm sar's leger, waar uit tot dien tijd toe geen ruiter noch voetknecht zijne post had verlaten, terwijl 'er fchier dagelijks veelen van pompejus wegliepen, vooral van de benden, welken hij in Epirus, JEtolie en de overige gewesten had geworven , die nu reeds in cm sar's magt waren, — als het aanzien, de roem, het vermogen en het daadlijk aanbod dezer broeders, maakten hun bij pompejus ten uiterften welkom Zij dienden hem ook terftond van de beste en zekerfte berichten op alles, het welk hem van belang was, wegens zijnes mededingers zwak en fterkte, oogmerk en beleid , en tevens wegens de denkwijze zijner voornaamfte luiden (2). Op (1) Cms. de bell. Civ. L. III. c. 59, 66. (2) Cjss. de bell. Civ, L. III. c, 61.  geschiedenissen, 253 Op deze berichten gaf pompejus, die den aanval op c /e sar's linie reeds beflooten had, terftond bevel aan zijne benden, Om haare helmen te overdekken en" zich van zooden ter demping der graften. te voorzien. Voords fcheepte hij een groot deel van zijn ligtgevvapend volk in booten 1 en tevens de zamengebragte zooden in' vrachtfchepen in , en voerde, midden in den nacht, zestig Cohorten tegen de vijandlijke linie uit aan den zeekant, waar de. zelve het verst van ca:sar's leger was verwijderd; derwaards waren niet flechts alle de gemelde vaartuigen beftemd, maar kwamen ook de oorlogsgaleijen op, die voor Dijrrachium lagen. Op de post, welke hij wilde aantasten, lag l e ntulus marcellinus, een Penningmeester, met de negende keurbende, hebbende , uit hoofde zijner ongefteldheid, FULVius posthumus tot zijnen bij ■ ftand. De fterkte had eene graft van vijftien voeten en eene wal van tien voeten hoog , waar agter, op eenen afftand van zes honderd voeten, eene tweede wal lag, welke een weinig laager en gefchikt was tot eene tegenborstweering, door c/esar XVII. deel. Z bin- vrr. BOEK X. HOOFDST. . voor C. 47- !. van R. 705. Pompejus ireekt door ï^esar's / iuie.  354 ROMEINSCHE VII. lOlK X. HOOFDST. J. voor C .47» J. van R 7°5- binnen korte dagen aangelegd, uit vrees1 van aan dien uithoek zijner linie aan beide zijden tevens beftreeden te zullen worden; dit werk echter was nog niet voltooid , 'er ontbrak nog een dijk van verbinding aan tusfchen deze twee fchanzen. Hier van was pompejus door de overlopers verwittigd. Met het aanbreken van den dag deed hij met zijne zestig Cohorten den aanval. Dezelve werd beftreeden door de negende keurbende, welke vruchtloos fteenen wierp op de met teenen omvlogten helmen der aanvallers. Gelijktijdig ontfcheepte men tusfchen de twee borstweeringen de booten en fchuiten met krijgsvolk en graszooden; de aanval werd hierdoor verdubbeld, en de verdeedigers der beide borstweeringen gedwongen, hunne posten te verlaten. Vruchtloos wilde marcellinus door nieuwen onderftand de vlucht der zijnen fluiten: de verwarring vermeerderde flechts met zijnen toevoer, en de uitkomst werd daardoor zoo veel te moeilijker. ■— Te midden van dit gevecht werd een arenddrager doodlijk ge* wond, en riep, terwijl hij fneefde, eenige ruiters toe : „ veele jaaren heb ik dezen arend ver-  geschiedenissen. 355 vërdeedigd , ftervende geef ik hem aan c/esar. terug; zorgt, dat ons leger nu voor het eerst geene fchande worde aangedaan ; fielt hem denzelven onge fchonden ter hand!" Alzoo werd deze arend nog bewaard, fchoon alle de Hopluiden van deze Cohors9 op eenen eenigen na, fneuvelden (1). De krijgsbenden van pompejus vervolgden hun goed geluk en naderden reeds , terwijl zij alles voor zich neder velden , de fterkte zelve van marcelli nus: de tijding daarvan deed echter m, antonius, die de naas'gelegene posi bezet hield, terftond met twaalf Cohorten aanrukken, die, van verre reeds, wiji zij van eenen heuvel kwamen, in het 00^ gevallen , de aanvallers ftuiteden en de aangevallenen van hunnen angst herftelden C/esar. zelf, wien de rook der krijgsposten, —< het gewoone teeken bij hem var verkenning,— had verwittigd van den aan val, kwam terftond met nog meer volk: op, maar vernam nu, dat pompejus zij ne linie reeds verweldigd en zich eene nieu (I) CiES. de bell. Civ. L. lil. c. 62 — 64. Z a vit. BOEK X. HOOFDST* J. voor C. ƒ. van R. 705. 1  35*5 romeinsche VE BOEK x. HOOFDST. J. voor C 47. J. van R 705Nieuw na deel aan CiEsjR toe gebragt. nieuwe legerplaats gekoozen had, van waar hem het voerageeren volkomen vrij en de zee geheel open bleef. Al zijnen toeftel tot de influiting van •zijnen vijand alzoo verijdeld ziende, floeg c/esar zich nu bij het nieuwe leger van pompejus neder: maar, ter naauwernood 'aldaar gelegerd, bragt de drift, om het geleeden nadeel te vergoeden , zijne geheele zaak in het alleruiterfte gevaar. Hij werd door zijne verfpieders onderricht, dat eenige vijandlijke Cohorten, die hun eene keurbende fcheenen uittemaaken, agter zeker bosch getrokken waren, met oogmerk, naar het fcheen, om zich naar eene oude legerplaats van c/esar te begeven. In dezelve wilde pompejus daadlijk eenige' keurbenden leggen , uit hoofde van haare gelegenheid bij zee, en zond nu deze benden af, om haar daartoe gefchikt te maaken. C/esar, die zich vleidde, deze keurbende van den vijand te kunnen onderfcheppen, trok terftond op dit bericht met twee en dertig Cohorten uit, en wel op zulk eene bedekte wijze, dat hij daadlijk voor de bedoelde legerplaats kwam., eer pompejus iet van zijnen uittogtwist. Schoon  geschiedenissen. 35? Schoon nu de vestingen aldaar reeds in tegenweer gefteld waren en door t. pulcio, die cmsar's zijde zoo trouwloos had verlaten (i), verdeedigd werden, gelukte het aan c/esar echter den tegenftand te overweldigen, en met den linker vleugel, dien hij zelf aanvoerde, de vijandlijke legerwal te veroveren. Hij zou alzoo zijn bedoelde voordeel fpoedig behaald hebben: maar de rechter vleugel, eene legerpoort zoekende en daarbij eene wal langs trekkende , die zich tot aan zee uitftrekre, kwam van deze dooling niet terug, voor dat pompejus , van het voorgevallene verwittigd, eene keurbende tot onderftand had gezonden. Dit ontzet gaf den aange vallenen in de legerplaats nieuwen moed; cm sar's ruiterij verliet den veroverden grond, om niet op denzelven opgeflooren te worden; de rechter vleugel, van der linker afgefneeden en den aftogt der rui ters ziende, nam de vlucht; de linker, fchoon onder bevel van c/esar, maar van vooren en in den rug beftreeden, en de helft der benden reeds op de vlucht ziende. (i) Zie boven bl. 237. 2 3 vu. BOEK X. HOOFDSTi J. voor C.' 47f. van R. 705.  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 47, J. van R 705. 358 ROMEINSCHE de, geraakte in verwarring; elk zogt voor zich een goed heenkomen , zonder naar 'sVeldheers bevelen te luisteren. Te ver'geefsch poogde c/esar hun bij de legervaanen, zelfs met de hand, te rug te houden : men liet den ftandaard in den loop , en niemand was tot ftaan te brengen. Een arenddrager, dien hij wilde tegenhouden , durfde hem zelfs het punt van zijn zwaard bieden, doch werd door hun, die c/esar omringde, afgemaakt. Het eenige behoud voor c/esar zeiven en zijn ganfche heir was thands de traag, heid van pompejus, uit vrees voor eene krijgslist gebooren, om zijnen geheel verlaten mededinger met al zijne magt te overvallen (1). C/esar zelf betuigde aan zijne vrienden : „ de vijand heeft de overwinning, indien hij Hechts te overwinnen weet." Maar had eene kleeae afdwaaling van den rechtervleugel aan c/esar fchier zijnen geheelen ondergang veroorzaakt: de onverwachtheid en de grootheid van het behaalde voordeel deeden p omCO CiES. de bell Civ. L. III. c. 65 — 70, Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p. 4.56.  GESCHIEDENISSEN. 359 pompejus zijn goed geluk wantrouwen, en ontijdige omzichtigheid alleen beroofde hem alzoo van de eenige gelegenheid, welke hem voorkwam,om zelf het fchrik-^ lijkfte lot te ontgaan en roemrijk over den. grootilen Veldheer, zijnen mededinger, te zegepraalen (i). Bij deze twee gevechten verloor c/esar negen honderd en zestig voetknechten, dertig Bevelhebbers, een aantal Ridders van naam, en drie en dertig vaan» dels. Zijne krijgsgevangenen werden door pompejus aan labienus overgegeven, die om dezelven had verzogt, en allen, nadat zij door dezen trouwloozen overloper fchimpend gevraagd waren; „ of oud krijgsvolk altijd gev/oon was , de vlucht te nemen;" op zijn bevel en voor zijne ©ogen van kant gemaakt (2). C/esar achtede het thands noodig,het ganfche beleid van zijnen krijg te veranderen. Hij riep terftond alle zijne krijgs- pos- (O Plut. in pomp. p. 653 et °"54- et in cms. p. 727. Appian. alex. de bell, Civ. L. II. f. 467. (2) C/es. de beil, Civ. L. III. c. 71'. z4 VII. boek X. hoofdst. , voor C« 4?- ™ . vao r. 705-  VII. IOE K X. HOOFDST. J. voor C 47J. v?n R 705. (:) Cxs.de bell. Civ. L. III. c. 73,74. Volgends appianus zouden zij zelve de fchriklijke ftraf der vertiening gevorderd hebben: maar c assar zelf is hier voorzeker de beste getuigen.— Appian. alex. de bell. Civ, L. II. p. 467. 360 romeinsche posten en bezettingen terug, trok alle zijne benden te zamen, en dacht niet meer om zijnen vijand op te fluken of aan te vallen , maar eeniglijk om zich veilig te verwijderen en elders eene betere gelegenheid op te zoeken of af te wachten. Hij riep zijn krijgsvolk op en trachtede het zelve over het geleeden verlies te troosten en voor het vervolg te bemoedigen, zonder aan hoonende beftraffingen te denken, die thands ook zeer ontijdig zouden gewéést zijn, wijl het volk zelve zoo geheel ter nedergeflagen was door fchaamte en door fpijt, dat het zich den zwaarden legerarbeid ter flraffe oplegde (1). C/esar liet het enkeld bij de verlaaging m\ eenige vaandragers blijven, en werd in deze zachte kastijding niet flechts dankbaar toegejuicht door het krijgsvolk, maar tevens met groot gefchreeuw verzogt, dat hij hun toch op nieuw tegen den vijand wil-  geschiedenis sen. 361 wilde aanvoeren, op dat zij allen deze fchandvlek van hunnen ouden krijgsroem door nieuwe heldendaaden mogten afwisfchen. Cmsar echter achtede het voor zich niet raadzaam, pas geflagene benden, in welken de oude fchrik zoo ligt weder kon opkomen, tegen eenen overwinnenden vijand aan te voeren. Hij befloot, Epifus te verlaten, alwaar het hem nu ook, na het intrekken zijner posten en bezettingen , aan mondbehoeften zou ontbroken hebben , en zich naar Thesfalie te begeven. Hij zond in den voornacht reeds alle zijne zieken en' gekwetften benevens zij-1 ne bagagie naar Apolle-nia, onder bedekking van ééne keurbende, en met bevel, om niet eer rust te houden, voor zij aldaar zouden aangekomen zijn. In den nanacht volgden alle zijne keurbenden op twee na, welken hij korten tijd laater beval uit te trekken, onder het blaazen van de gebruiklijke toonen bij het verleggen eener legerplaats, ten einde alzoo de fchande eener vlucht aan zijnen aftogt in 'svijands oogen te benemen. Pompejus, dit vernemende, maakte zich terftond geZ 5 reed, vu. boek X. hoofdst. f. voor C. r 47- }■ van R, 705. Gesar verlaat Dyrra"Mum, Uitmun- :ende afogt van :/es*r.  VIL BOEK X. HOOFDST. J. voor C 47J. van R 75. 3 ben, als zijn perzoon en zijne belangen, zijnes inziens, vorderden. Het belangrijke voordeel, nu behaald, kon hem noch zijn misnoegen over alles , wat 'er omging, noch zijne zwaarmoedigheid benemen, daar hij aan pompejus fteeds den raad had gegeven, om den oorlog {kepende te voeren, en toch geene zwaarden en pijlen tegen veel bedrevener vuisten en armen te waagen, terwijl men beleid, gezag, en de goede zaak zelve ten zijnen voordeel had. „ Maar pompejus, die zomwijlen naar zijnen raad geluisterd had, was na den flag bij Dijrrachium niet meer te houden, zegt hij, noch, zijnes oordeels, dezelfde Veldheer langer te achten (i)." In den Raad, dien pompejus, na het ontkomen van c/esar, nu bijeengeroepen] had, CO Cic. ad attic. L. XI. ep. 4 ld. ad fam. L. VII. ep. 3. VII. boek. X. hoofdst. |. voor C. 47. [. van R. 703- Krijgsraad an pompeus.  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C , 47* „ J. van R 705. 3ÓS romeinsche had, heerschte vrij wat verfchil van begrip. Afranius oordeelde: „ dat men de overmagt in fchepen moest gebruiken, om CffiSAR buiten Italië te houden en hem ■ overal van allen toevoer en gemeenfchap ter zee aftefnijden; maar dat pompejus zelf met zijne landmagt naar Italië behoorde overtefteken, wijl het zelve hem genegener en thands tevens zonder vijandlijk krijgsvolk was; het zelve wel bezet en ook Spanje en Gallie hernomen hebbende, moest Rome zelve de zetel van het krijgsbeleid worden , het welk men dan eerst weder rechtflreeksch tegen c msar kon doen werken; Sicilië, Sardinië en Corfica zouden, zijnes oordeels , de onmiddellijke vruchten van den verplantten oorlogftandaard zijn ; terwijl het , in zijne oogen, fchandlijk zou wezen, het vaderland langer aan het geweld en de knevelaarij der flaaven en werktuigen eenes dwinglands ter prooije te laten, fchoon het de armen uitilrekte, om deszelfs verlosfers in te roepen." — Anderen waren van gevoelen: „ dat het heir van c*esar uit gebrek aan leeftogt fchierlijk zou verlopen, en 'er, na de behaalde voordeelen, niet veel noo-  geschiedenissen. 3^9 noodig zijn , om zijnen ondergang te voltooijen ; terwijl het, hunnes inziens, veel fchandlijker zijn zou, den vluchtenden c/esar niet flechts te laten lopen, maar den overwinnaar zeiven, als ware hij overwonnen, de vlucht te zien kiezen (O" Pompejus, fchoon met het oppergezag in dezen krijg bekleed, voerde in denzelve echter een alleronaangenaamst bewind. Omringd van de voornaamfte leden des Romeinfchen Raads, die meerendeels zeiven het opperbevel gevoerd en zegepraaien gevierd hadden, en van zommigc Oosterfche Vorften en Bevelhebbers, be' zat hij flechts eene fchijnbaare vrijheid van befluit en uitvoering. Elk hunner was bevoegd en fcheen in ftaat, zijn beleid en zijne maatregelen te beoordeelen; veelen hunner floegen zijn bedrijf met achterdochtig wantrouwen gade; terwijl zommigen naar hun huis en hof en aanzien en bewind te Rome reikhalsden. Zouden zijne Oosterfche Bondgenooten hem derwaard< niei (i) Appian. alex. de bell, Civ. L. II. P.46& Plut. in pomp. p. 654, XVII. deel. Aa VIL BOES X. hoofdst. J. voor C. 47ƒ. van R. Netelig b». w'nd van POMPEJUS.  37o ROMEINSCHE VII. boek x. hoofdst. J. voor C , 47- J. van R 705. niet zoo ligt gevolgd zijn; van beide kanten echter ftemde men meestal overeen, dat het fleepend houden van den krijg den ' Veldheer alleen bijzonder behaaglijk moest wezen , om dat zijn eigen oppergezag daardoor verlengd werd, wijl hij toch als een andere agamemnon trotsch kon zijn op zoo veele Koningen en Veldheeren, als daadlijk onder zijne bevelen Honden (1). In dezen neteligen toeftand , dien hij nimmer als Bevelhebber aan het hoofd zijner krijgsbenden tegen buitenlandfche vijanden ondervond, viel pompejus het gevoelen van hun toe, die met afranius gehemd hadden. Hij zelf oordeelde het vernederend voor zijnen roem , om C/esar, dien hij nu in ftaat was te vervolgen, op nieuw te ontvluchten, ten einde zich wederom door hem te laten nazetten ; ook aehtede hij het onbetaamlijk, zijnen fchoonvader scipio en de door Griekenland en Thesfalie verfpreide luiden van CO Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p 468^ 09. 470. Flor. L. IV. c. 2. Plot. in pomp. ». 654.  geschiedenissen: 371 van Confularen rang agter te laten, om eerlang met alle hunne fchatten en alle hunne benden in sar's handen te vallen; bijzonderlijk meende hij, dat men het wel- ■ zijn van Rome het allermeest behartigde,] wanneer het tooneel des burgerkrijgs ten verften was verwijderd, en Rome zelve, zonder verder aandeel in deszelfs rampen, den uitflag af kon wachten. Zijn befluit was alzoo, caesar te vervolgen, maar tevens, om zich van een treffen te onthouden, willende hij hem flechts zoo kort op de hielen blijven, dat hem gebrek aan leeftogt en aan toevoer fpoedig in de uicerfte engten zou moeten brengen (1). C/esar hield zich te Apollonia, alwaar hij inmiddels veilig was aangekomen, c niet langer op, dan volflrekt noodig was, om voor zijne gekwetften te zorgen, foldij aan zijn krijgsvolk te betaalen, en in de bezettingen der, hem trouw gebleevene, fteden te voorzien. Niet zonder reden vreezende, dat pompejus, dien hij merkte, dat hem niet meer vervolgd had, de twee (1) Plut. in pojip. p.öss. Appian. alex. ie bell. Civ. L. II. p. 469 Aa s vir. boek X. hoofdst. li voor C. 47* „ . van K. 705. Krijgsbe» id van ESAR.  VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C - 47. J. van Ü 705. 37* romeinsche twee keurbenden zou trachten op te ligten, welke op de grenzen van Macedonië en Thesfalie, onder bevel van domitius, tegen over metellus scipio • lagen, trok hij derwaards ten ontzet met den allermeesten fpoed voord. Verfcheidene renboden fnelden hem inmiddels nog vooruit met zijne bevelen, dien hij, vier Cohorten te Apollonia, eene te Lisfas en drie te Oricum agtergelaten hebbende, door Epirus naar Thesfalie volgde. Hij ftelde zich den ftaat des oorlogs thands aldus voor, dat pompejus, om hem te vervolgen, de zeekust zou moeten verlaten, en daardoor alle die voordeden zijner vlooten misfen(i_), welken het c/esar reeds hadden doen beklaagen, dat hij het beproefd had, eenen veel talrijker en zoo wel gelegen vijand door influiting te vermeesteren (2). Verkoos zijn mededinger liever naar Italië terug te keeren, dan meende hij zich, met domitius vereenigd, mede terftond derwaards door Illij. rit CO CiES. dt heil. Civ. L. III. c. 78. Cl) Plut. in cms. p. 727. Appian. alex. de heil. Civ. L. II. p. 468.  GESCHIEDENISSEN» 373 rie heen te wenden. Of wilde pompejus hem zijne bezettingen langs de kust der Ionifche zee ontnemen , dan ftond hij gereed, hem op zijne beurt de krijgs magt van metellus scipio te doen. verliezen, of hem ten minften tot derzelver ontzet te dringen en alzoo van den zeekant af te trekken. Pompejus , dien toeleg van ca.sar wel vermoedende, wilde zich, ondanks zijn befluit, om hem van ftap tot ftap te vervolgen, eerst van domitius en zijne keurbenden meester maaken, en rukte alzoo met den zelfden fpoed , maar langs eenen onderfcheiden weg, derwaards voord. Hij had het voordeel van den weg, daar hij zich rechtftreeksch over Candavie naar Macedonië kon wenden , terwijl caïsar naar Apollonia en van daar langs de kust had moeten trekken en dus eenen grooten omweg had. Hier bij kwam nog, dat domitius, die langen tijd naast scipio gelegerd was geweest, zich nu, om ruimer leeftogt te vinden, tot aan Heraclea van hem verwijderd had en alzoo aan pompejus in den mond gelopen Aa 3 was VII. BOEK X. HOOFDST. [. voor C. [. van R. 705. Pompejus /ervolgt :i£SAE.  374 ROMEINSCHE VII. BOEK X. HOGFDST. J. voor C. 47J. van R, 705. ] < was (i). C/esar wist dit niet. De brieven, dien pompejus onmiddellijk na het voordeel bij Dijrrachium alom verzonden had met de tijding van den aftogt niet alleen van c/esar, maar met de verzekering tevens van deszelfs volkomene nederlaag en vlucht, hadden terftond verfcheidene Staaten in deze ftreeken afvallig van c-fesAR gemaakt, wier eerfte dienst aan hunnen nieuwen aanhang de belemmering was geweest van alle gemeenfchap tusfchen d o m i t i u s en c m s a r, waardoor alle renboden, door hun beiden aan eikanderen gezonden , opgehouden waren. Do Minus was zijn behoud in dit alleruiterfte gevaar verfchuldigd aan eenige Allobro* \er$, die tot de twee overlopers uit cmjar's leger behoorden, aan wier ontdektingen pompejus zijn eerfte voordeel bij Dijrrachium verfchuldigd was. Dezen mtmoeteden eenige luiden van domirius, op verkenning uitgezonden, met vien zij te vooren in Gallie gediend hadlen, en vertelden hun nu, het zij uit ou- (i) Zie het kaartjèh vzw Macedonië agter D. VII/. >p de groote kaart van Griekenland.  GESCHIEDENISSEN. 375 oude vriendfchap, het zij uit ijdele praalzucht , alles wat 'er voorgevallen was, vergetende daar hij geenzins ca^ sar's vlucht en hunnes nieuwen Veldheers aan•togt. Domitius ten fpoedigften hier van door de zijnen onderricht, brak oogenbliklijk op , en was daardoor den vijand flechts vier uuren voor, doch wendde zich naar Mginium, alwaar hij c/esar zei ven ontmoetede (i). Na deze gelukkige vereeniging wendde c^sar zich naar Gomphi, eene grensftad van Thesfalie aan de zijde van Epirus, van waar hem, Hechts weinige dagen geleeden, nog een gezantfchap was geftuurd met aanbod van allen dienst en verzoek om eene bekwaame bezetting: maar het gerucht van zijn verlies, ook daar reeds doorgedrongen, had androsthenes, den Bevelvoerer in Thesfalie, liever deelgenoot van de overwinning van pompejus, dan van cm sar's vervolging, willende zijn, alle flaaven en vrijmannen van èet platte land doen oproepen ter verdeeadiging der ftad, en tevens bij scipio en £l) Cass. de bell. Civ. L. III. c. 78, 79. Aa 4 VII. boek X. hoofdst. f. voor C. [. van R. 705. C^sar ver- neeftert Thesfalie-  376 romeinsche VIL BOEK X. HOOFDST. J. voor G 47. J. van Ra 705- bij pompejus reeds doen aanhouden, om hem verfterking te zenden, als kunnende hij zonder dezelve Gomphi niet lang tegen eenen aanval verdeedigcn. Maar scipio was, op het bericht van den aftogt bij Dijrrachium naar Larisfa aan de andere zijde van Thesfalie getrokken, en pompejus nog nier tot Thesfalie genaderd. C/esar beval den ftorm, zoodra zijn leger was neder geflagen, en moedigde zijn krijgsvolk aan: „ om zich nu door de bemagtiging eener opgevulde en rijke ftad fchadeloos te ftellen voor het geleeden gebrek , en tevens aan dezelve een voorbeeld ten fchrik voor anderen te ftellen, eer zij eenig ontzet bekomen kon." De aanval gefchiedde dan ook met meer dan gewoone geestdrift, en werd, fchoon in den agtermiddag tegen eene zeer hoog be» muurde ftad begonnen , voor den avond reeds met de verevering bekroond. Gomphi werd ter plundering gegeven aan het krijgsvolk (1), het welk zich hier rijklijk vergastede voor den lang verduurden honger , en wijns genoeg vond, om zich met C1) CMS. de bell Giv. L. III. c. 80.  geschiedenissen: 377 met der Germanen bijzondere zwelgerij te vermaaken (i). De inwooners van het nabuurige Metropolis hadden, op het eerfte gerucht van c/esar's nederlaag, almede de poorten geflooten en de muuren met wachten bezet : maar het lot der Gomphers, het welk zij uit de krijgsgevangenen vernamen, dien ces ar hun van daar liet vertoonen , deed hun thands fchierlijk de poorten weder openen. C/esar zorgde nu, dat hun geen het minfte leed geichiedde en deed , door dit blijk van zachtmoedigheid jegens den onderwerplijken onmiddellijk na het voorbeeld zijner wreedheid tegen den harnekkigen, gelijk het heetede, alle de fteden van Thesfalie zij- (O Appian. alex de bell. Civ. L. II. p.468. .— Dezelfde Schrijver verhaalt: „ dat men aan hei huis van eenen Geneesheer twintig Grijsaards dooc op den grond vond liggen met kelken in de hand een zat nog op eenen ftoel, als reikte hij dei overigen den doodlijken dronk toe, dien zij voor zeker uit vrees voor fchriklijker leed verkoozei hadden." ■— Volgends dio cassius had 'er bi de plundering van Comphi een groot bloedbad plaats. — L. XLI, p. 177. Aa 5 VII. . b o rk X. hoofdst. [. voor C 47f. van R. 705' [ l i 1 i 1  VIT. boek X. hoofdst. J. voor C 47J. van E 7°5- 378 romeinsche zijne vergifnis boven zijne wraak verkiezen. Laris/a alleen, het welk door de keurbenden van metellus scipio be'lemmerd werd, bleef zich aan ca:sar's .'wil onttrekken. De bijna rijpe oogst en de bijzondere gefchiktheid van den grond in haare nabuurfchap , deeden hem derwaards zijn heir overbrengen, ten einde 'er de komst zijnes mededingers af te wachten en 'er het beflisfchende tooneel des tegenwoordigen krijgs te plaatzen (1). Weinige dagen laater kwam pompejus in Thesfalie en vereenigde zich met de keurbenden van scipio, welken hij in eene algemeene aanfpraak noodigde, om deel te nemen in den buit en de beloo ning (i) Cms. de heil. Civ. L. Iïï. c. 81. Dio cass. L. XLI. p. 177. — Deze omftandigheid van den bijna rijpen oogst duidt den tijd aan van ca;sar's komst in de vlakte van Pkarfalie en tevens het verfchil tusfchen het toenmaalige Romeinfche en naderhand herflelde Juliaanfche jaar. In geheel Thesfalie had naamlijk de oogst in Zomermaand plaats, bij Larisfa inzonderheid in de eerfte dagen dier maand reeds — M. delanauze Disfert. dam les Memoires de VAcadem. des Infer. Vol. XXVI.  GESCHIEDENISSEN. 379 ning eener reeds behaalde overwinning. Zijne ganfche krijgsmagt was nu in één leger te zamen, in het welk hij zorgvuldig alle eer met zijnen fchoonvader deelde , voor wien hij daarom eene eigene Veldheerstent deed opflaan en de trompet, als voor hem zeiven, blazen. De vergrooting der krijgsmagt van pompejus door deze vereeniging, vermeerderde het vertrouwen der zijnen op de volkomene overwinning zoo zeer, dat alle verwijl van den flag hun flechts een uitftel hunner terugkomst in Italië fcheen, Dit ging zoo ver, dat pompejus geene omzichtigheid noch traagheid hoegenaamd kon laten blaken, zonder te hooren mompelen : „ het is om eenen enkelen dag te doen; maar het opperbevel is hem te aangenaam; het is hem te zoet, Oudconfuls en (judprcetors als flaaven onder zich te hebben." Favonius voegde bij deze haatlijke bedilling de ontijdige fpotternij: „ gij zult dit ganfche jaar geene Tutenlaanfche vijgen eten , Romein fche Burgers !" 'Er ontftonden zelfs reeds ernftige gefchillen over de verdeeling van deaanftaande belooningen en waardigheden ; ja men be- VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 47J. van K. 705. Vermetelheid van den aanhang van POMPEJUS.  3^0 ROMEINSCHE VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C 47J. van R, 705. befchikte over de Confulfchappen van verfcheidene volgende jaaren. Anderen wederom hadden het op de huizen en eigendommen van hun gemunt, die in ce sar's leger waren. Inzonderheid liep de twist hoog, of l. hirtius, die door pompejus bij de Parthers was gezonden, bij de eerstkomende verkiezing van Pretors benoemd zou kunnen worden: zijne bloedverwanten baden pompejus, om toch het woord te houden, het welk hij hem daar toe bij zijn vertrek had gegeven; zijne mededingers beweerden, dat 'er in eene gelijke opoffering aan allerlei gevaar geene onderfcheiding van perzoonen te pas kwam. Over het Priesterfchap van c^sar inzonderheid was dagelijksch luid gefchil tusfchen domitius, scipio, en lentulus spinther: de laatfte beriep zich op den voorrang zijner jaaren, de eerfte op zijne goede gunst bij het Romeinfche Volk en reeds gevoerde waardigheid; terwijl scipio op zijne maagfenap met pompejus fteunde. Attius rufus deed eene rechterlijke aanklagt bij pompejus tegen l» afranius over deszelfs krijgsbeleid in Spanje, als had hij zich door geld  geschiedenissen. 301 geld laten omkopen. L. domitius deed het voorftel, om , na de nederlaag van CiESAR , uit den Raad, die pompejus gevolgd had, eene rechtbank te benoemen ter beoordeeling van het gedrag der genen, die in Italië agtergebleeven, of zich onder befcherming van pompejus begeven , maar hem geenen dienst beweezen hadden , met bijvoeging van drie onderfcheidene ftembrieven bij deze rechtspleeging , waarvan de een ter vrijfpraak , de ander ter doodsveroordeeling , en de derde ter verwijzing in eene geldboete zou ftrekken. — Alzoo was elk in het leger van pompejus op zijne aanftaande eer ambten , of toekomenden buit, of bijzondere wraak, bedacht, — en terwijl allen deze befchikking maakten over de vruch ten der overwinning, was 'er niemand . die op de middelen dacht om ze te behaa len (1). Door deze en dergelijke zaakei liet pompejus, die de verdenking van zij' nen moed, noch de bezwalking van zijn« eer, (1) C/es. debell. Civ. L. III. c.82,83. Plut in pomp. p. 654, 655. Id. in cms. p. 729. Appian. alex. de bell. Civ. L. II. p. 470. VII. boek X. hoofdst. j. voor c. 47J. van R. 7b5« l  VII. BOE K X. HOOFDST. J. voor G 47J. van R. 705. ] 1 $ t 382 ROMEINSCHE eer, noch het misnoegen zijner vrienden, kon dulden, en zelf bezwaarlijk genoeg meester kon blijven van zijne eigene geestdrift, zich van zijn, zoo wel beraaden, overleg, om caesar enkel te vervolgen en door gebrek in het naauw te brengen, ten laatilen weder aftrekken, om eejj ander ontwerp te volgen, het welk hem de enkele begeerlijkheid en drift voorfehreef. —■ „ Eene fout, zegt plutarchüs, die onvergevelijk in den ftuurman van een fchip zou wezen, en hoeveel meer dan in den ft.anvoerer van zoo veele keurbenden en zoo veele volkeren, daar het toch volfla^ene raazernije was, over den buit te twis:en bevoorens den flag, dien men, geenrins tegen eenen Armenifchen tigra» ïes, maar tegen c^sar en zijne keurenden had te leveren, die duizend fteden -eroverd, meer, dan drie honderd, volkeen overmeesterd, in ontelbaare flagen teen Germaners en Galliërs onverwinlijk ebleeven , een millioen menfchen gevanen gemaakt, en even zoo veele anderen ix neder geveld hadden (1)." Onder de re» (1) Plut. in pomp. p, 655.  GESCHIEDENISSEN. 383 redenen echter, welken pompejus, die anders bijzonder gewoon was zich het loflijk gedrag dier Geneesheeren ten voorbedde te ftellen, die hunne behandelinggeenzins naar de wenfchen hunner onkun-. dige en kranke lijders richten (i) , behoorde ook, naar cicero's opgave, zijne bijgeloovige opmerkzaamheid op allerleije voorteekenen en wigchelaarijen, welken hem nu van alle kanten, als zeer gunftig, aangediend, en dagelijksch uit Rome zelve gemeld werden (2). En hoe weinig behoeft men flechts van de kracht des bijgeloofs te kennen, om de fpoedige verandering van 'sVeldheers eigen beleid, al ware het hierom alleen , niet onnatuurlijk te vinden ? C/esar, in de noodwendigheden van zijn leger voorzien en zich weder genoeg-] zaam van den moed zijner krijgsluiden verzekerd hebbende, achtede het noodig, terftond te beproeven, hoedanig zijn mededinger over een algemeen treffen dacht. Hij bragt alzoo zijne benden te veld en fchaar- O) Plut. in pomp. p. 655. £2} Cic. de Divin. L. II. c. 24. VII. boek x. hoofdst. [. voor C. 47. van R; 705. Gesar jiedt een reffen aan.  VIL BOEK. X. HOOFDrST J. voor C. 47' J. van R. 7°5- - ; I ] 304 romeinsche fehaarde ze in flagorde, echter eerst onder het bereik zijner legerwal, maar de volgende dagen al verder en verder, tot dat hij eindlijk tot nabij den voet van het gebergte kwam waarop zich pompejus had nedergeflagen. Deszelfs eerde agterlijkheid, om deze uitdasging volkomen te bemdwoorden, vermeerderde den moed niet weinig van c^sar's benden, terwijl dit bij zijnen mededinger het wantrouwende gemor al meer en meer vergrootede. De ruiterij van c^sar was veel zwakker, dan die van pompejus: om dit aanmerklijk verfchil zoo veel mogelijk te vereffenen, had cfflSAR de vlugfte knaapen uit zijn voetvolk gewend, om tusfchen de ruiters te vechten , gelijk hij dit bij de hermanen had in gebruik gevonden. Zij waren door dagelijkfche oefening hier in zoo afgericht , dat hij met zijne duizend ruiters , op zulk eene wijze irerfterkt , zelfs in opene vlakten, zeren duizend vijandlijke ruiters het hoofd lurfde bieden; waartoe hem in deze daren de proeve van een ruitergevecht ïad bemoedigd , waarbij zelfs een der twee  geschiedenissen. 385 twee overgelcpene Allobrogers gefneu» veld was (1). Pompejus fehaarde telkens zijne benden zoodanig, dat aan CffisAR deszelfs ^ toeleg duidlijk bleek, om hem flechts op. eenen onvoordeeligen grond te lokken. Ziende alzoo, dat zijn mededinger als nog tot geenen algemeenen flag op gelijken grond te brengen was, oordeelde c/esar, dat hem raadzaam was, van tijd tot tijd zijne ligging te veranderen, zoo wel om zich alzoo ruimeren leeftogt te verfchaffen, als om op alle voorkomende gelegenheden tot eenen flag te letten, en het heir van pompejus, het welk nog niet gewoon was aan de moeilijkheden van het veld, door geduurige togten en legerarbeid aftematten. Onkundig , gelijk hij zelf betuigt (a) , van de geestgefleldnis in hei vijandlijke leger en van de eindlijke omzetting des beteren oordeels zijnes mededingers, had hij reeds het bevel gegeven tot den optogt, en waren de tenten reeds ontfpannen, wanneer hij het heir van pom' Pa. O) C/es. de bell. Civ. L. Ui. c 84. C2) Ces. de bell. Civ. L. III. c. 86, in iniU XVII. deel. Bb VIB boek X. hoofdst. . voor C. 47, van R. 705»  3»6 romeinsche m bob k. X. hoofdst. J. voor C. A7J. van R. 7°S- pompfjüs befluit, 'lag, te leveren. i i i 1 i i pejus verder, dan na gewoonte, buiten deszelfs legerwal zag aftrekken en zich zoodanig in flagorde ftellen, dat 'er kans fcheen, om op gelijken voet een treffen aan te gaan. Het heir van c je sar ftond reeds binnen de legerpoorten tot den aftogt gereed , wanneer hij het zelve toefprak: „ wij moeten voor dezen dag de marsch uitftellen en aan den flag denken, zoo als wij dien altijd verlangd hebben; wapenen wij ons dan met moed, zulk eene gelegenheid zou ons niet ligt weder ce vooren komen." Dit gezegd hebbenJe, voerde hij daadlijk zijne benden ten [trijd (i). Pompejus was nu daadlijk gezind, len flag te leveren. In eenen krijgsraad, wee dagen vroeger gehouden, had hij self verzekerd: „ het heir van c/bsar 5p de vlucht te zullen drijven, alvoorens 3e beide flagorden aan den gang zouden tomen." De verwondering, welke veeier jelaat bij deze ftoute toezegging teekenle, had hij beand woord met te zeggen i » ik wete, dat ik eene fchier ongelooflijke zaak (O C*s. de bell. Civ. L. III. c. 84, 8;.  geschiedenissen. 387 zaak beloove ; maar verneemt de gronden van mijn vertrouwen , om zelve met te grooter gerustheid aan den flag te gaan. Ik heb onze ruiters doen belooven, dat zij, zoodra de dagorden eikanderen naderen, den rechter vleugel van c/esar in de flank zullen vallen, en alzoo de vijandj lijke flagorde in verwarring brengen, al1 voorens 'er van ons een pijl op den vijand i verfchooten is; zoo zullen wij den krijg zonder gevaar onzer keurbenden, en bijna 1 zónder wonden , doen eindigen , waartoe i ons de groote overmagt onzer ruiterije ■ zonder eenige moeite in ftaat Helt." Deze , verzekering gegeven hebbende, zeide pompejus den zijnen tevens aan: „ om zich ] llagvaardig te houden tegen den volgenden ! dag, en nu door beleid en moed te beand; woorden aan de verwachting, welke zij ! van zich door het aanhouden op een tref i fen hadden doen opvatten (i)." Lab ie' nus prees het ontwerp van pompejui ten hoogften, en voegde 'er tot kleenach ting van den vijand bij: „ denk niet pompejus, het zelfde heir tegen u t< zul Cl) Cass. ie heil. Civ. L. III. c. 86. Bb & vn. BOEK X. HOOFDST» J. voor C. J. van k.  VII. BOB K. XHOOFDST J. v->or I 47. J. «na I 705. •Aan de] overzijce van de P6 388 ROMEINSCHE zullen hebben, het welk Gallie en Germanie verwon. Ik woonde alle veldflagen bij, en fpreke nimmer Hout over het geen; mij onbekend is: ten zeer kleen gedeelte 1 van dat heir is 'er flechts o , zonder om eenig herflel zijner flagorde of herzame'ing zijner vluchtelingen te denken. Den Hopluiden, die het bevel over de agtergelatene bezetting hadden, zeide hij, bij zijne terugkomst : „ zorgt voor het leger, en verdeedigt het manmoedig, wanneer dit wordt vereischt; ik zelf zal bij de overige XVII. DEEU CC 1«- VII. BOEK X. HOOFDST." f. voor C. 47[. van R. 705.  VIL boek X. hoofdst. J. voor C. 4'. J. van R. 705. Het leger van pompe* ju* veroverd. I $0» EOMEirtSCHS legerpoorten de ronde doen, en 'er dis' wachten bemoedigen." Ook dit echter volbragt pompejus niet. Reeds geheel ter nedergeflagen door het fchriklijk bedrog zijner hoope en gefolterd door het voorgevoel van zijnen ganfchen ramp, begaf hij zich in zijne Vcldheers tent en wachtede aldaar in wezenloos ongeduld den geheelen uitflag af (1). C je sar wilde den verfchrokken vijand, dien hij voor zich tot binnen deszelfs legerwal dreef, geenen oogenblik tot herfteï vergunnen, maar moedigde zijn krijgsvolk lan, om zich het goed geluk ten nutte te maaken en het vijandlijke leger zelve te beftormen. Schoon nu het gevecht tot op den middag had geduurd, en de hitte Dp denzelven brandend was, volgden alle zijne benden echter wilvaardig zijn bevel. Het leger werd door deszelfs bezetting, naar boven al door de Thracifche en Barbaarfche hulpbenden, dapper verdeedigd : maar dezen werden door de overige gevluchte, verfchrokkene en afgematte henden, welke de wapenen op den grond wier» CO C/es. bell. Civ. L. III, c 03. 04.  geschiedenissen. 4O3 wierpen, en meer aan de verdere vlucht, dan aan een nieuw gevecht, dachten, niet onderfteund De menigte van pijlen werd alzoo den weinigen verdeedigers der le-' gerwal ondragelijk; met wonden overdekt, verlieten zij hunne post, en vluchteden allen, onder het geleide hunner Hopluiden en Krijgstribunen, naar de hoogfle bergen, die aan het leger grensden (i). Volflagene gedachtenloosheid had pompejus intusfchen in diepe verftomming gehouden, tot dat hem de tijding van cm sar's aanval op zijn leger eensklaps tot zich zeiven terugbragt. „ Ook op het léger!" was nogthands het eenige, maar, geheel wanhoopige,woord, het welk men van hem vernam. Het zelve uitgeroepen hebbende, legde hij alle veldheersteekenen af; en, zich in een gewaad gettoken hebbende, 't welk zijnen toefland beter voegde en hem veiliger vlucht beloofde, wierp hij zich te paard, en rende met losfen teugel de agterpoort van het leger uit (3). Het (i) CKS.de Bell. Civ. L. UI c. 95. Ca) Plut. in pomp. 657- ld. »'« CJES» P* 729' Appian. ai.ex. de bell. Civ. L. U. c. 478, 479. Cc % Vil. BOEK X. hoofdst. f. voor C. V' . van R« 705.  404 romeinsche VIL boek X. hoofdst. J. voor C. j. van R 705. Volkomenheidvan CjESAr's overwinning. Het ganfche leger van pompejus droeg de duidlijkfte blijken, dat men aan zulk een lot zelfs geenzins had gedacht. Overal vond men in de tenten der Bevelhebbers tafelbedden gefpreid en een menigte van zilverwerk op den disch ; de tenten zelve waren met verfche graszooden bevloerd, en die van l. lentulus en eenige anderen van buiten met klimop bedekt ; alles bewees, in één woord, zoo wel de overmaat van weelde in dit leger, als het vaste vertrouwen op de overwinning van dien dag, wijl alles in het zelve reeds daadlijk aangerecht fcheen , om dezelve met een vreugdefeest te vieren (1). Cm sar, nooit iet gedaan achtende, zoo lang 'er nog iet te doen bleef, overreedde zijne krijgsluiden, om de gelegenheid ter voltooijing hunner overwinning, niet , onder de plundering van al dien buit, te laten voorbijgaan. Terftond vingen zij op zijn bevel, hoe afgemat ook van den ftrijd en ftorm, den ganfchen berg, waarop het overfchot der vijanden de wijk genomen had, door eene linie van Ci) Caïs. de bell. Civ. L. IJL e. 96.  geschiedenissen. 4»^ van borstweering in te ^fluiten. De vijandlijke benden, van alle water op den kruin des bergs verftoken, wachtten de voltooijing daarvan niet af, maar namen terftond den aftogt naar Larisfa. Caesar. verdeelde , toen hij dit bemerkte , zijn ganfche heir; zond vier keurbenden in het veroverde leger van pompejus f terug, liet vier anderen naar zijn eigen leger wederkeeren, en hield de vier overigen bij zich, met welken hij den vluchtenden vijanden weldra den weg affneed. Te vergeefsch echter fehaarde hij zich tegen hun in flagorde; zij namen de wijk op eenen anderen heuvel, aan wiens voet eene beek ftroomde. De dag was nu reeds ten avond gedaald, doch, hoe rustloos en afmattend dezelve ook was geweest, caïsar's krijgsvolk, rustede niet, voor dat de gemeenfchap met. die beek al mede was afgefneeden, op dat de vijand in den nacht geen water zou haaien. Nu verlooren de ingeflootenen den moed en hoop; zij zonden onderhandelaars ter overgave. Slechts weinige luiden van Raadsheerlijken rang namen in den nacht de vlucht. Den volgenden morgen Vioeg gebood caesar alle Cc g da Vit 8 OEK X. HOOFDST. J. voor C. 47. J. van R. 705.  vii. 20BK x. HOOFDST. J. voor C. 47J. van R, 705. joö romeinsche de overigen in de vlakte te komen en de wapenen neder te leggen. Dit gefchiedde zonder tegenfpraak. Met uitgeftrekte handen , ter aarde liggende en weenende , fmeekten zij enkel lijfsbehoud. Caesar fchonk hun het zelve niet flechts, maar verzekerde hun tevens van zijne zachtmoedigheid, en verbood den zijnen, hun eenigen overlast aan te doen of van iet te berooven. Voords liet hij zijne vier keurbenden, die zelfs dezen nacht geene rust genooten hadden, aflosfen door de anderen, die in het leger overnacht hadden, werwaards hij dezen terug zond, terwijl hij zelf dien eigen dag nog zijnen togt tot aan Larisfa vervolgde (i> Alzoo was caesar aan de onvermoeide wakkerheid zijner benden zoo wel , als aan zijn eigen uitftekend krijgsbeleid, de volkomenfte overwinning verfchuldigd over eenen mededinger, die dertig jaaren lang als krijgsman den naam des Grooten voerde, en nu op eenen dag de kleenfle der Romein fche Veldheeren geworden fcheen. Op dezen dag had zich pompejus de ze* £1) CjES. de bell Civ. L, III. c. 97, 98.  «ESCHIEDENI9SEH. 4®?' gege vast beloofd; het beleid van cjesar had dezelve aan zijne overmagt ontwrongen; en nu, den fchranderften en onfeil{saarflen toeleg in zijne eigene oogen ten zijnen nadeele eensklaps omgekeerd ziende , had zijnen geest eene bedwelming bevangen , die deszelfs tegenwoordigheid in zoo veele voorige veldflagen , als hij immer leverde , doch in welken hij nimmer zich -de overwinning als zeker had voorgefteld, fchier ongelooflijk maakte (i). Deze zoo volkomene nederlaag van zijnen mededinger had aan CiEsar, naar zijne eigene opgave, niet meer dan twee honderd foldaten en dertig Hopluiden (a)., doch naar die van asinius pollio, die onder hem in dezen flag gediend hadA £waalf honderd mannen, gekost (3). Hei lijk van crastinus, die den overigen bij den aanval zoo moedig voorging, werc gevonden met een zwaard dwan door dei mond ten agterhoofde weder uitgefloken: C£Sar, die het zelve bijzonder had la (1) D10 cass. L. XLri. p. 185. .{2) C*s. de ielU Civ. L. III. c. 09. £3) Appian. alex* de bell. Civ. JLII. P.47S Cc 4 VIT. 8 o ek X. hoofdst. f. voor C. 47. |. van B. 705. I ( l 1  VII. boek x. hoofdst. J. voor C 47. J. van R 7°5- Gedrag van cesar jegens de overwonnenen. i 1 < I c v v v a pi 4°S ROMEINSCHE ten opzoeken, vereerde het met alle krijgseer en liet het een afzonderlijk praalgraf ftichten (i). Aan de zijde van pompejus werd het verlies door caesar begroot op vijftien duizend mannen. Onder dezelven telde men veertig Ridders en tien Raadsheeren. Honderd en tagtig veroverde {landaards en negen arenden, van welken elke keurbende 'er flechts ééne voerde, beflischten de volledigheid der behaalde overwinning. Vier en twintig duizend vijanden gaven zich na den flag aan cm sar's genade jver, die fchier allen, de foldaten en laarere Bevelhebbers ten minften, onder de >anieren des Overwinnaars werden opgelomen. Volgends dio casssius, ftrafte :iESAR de Ridders en Raadsheeren, dien ij reeds eenmaal uit krijgsgevangenfchap ntflagen en nu weder tegen zich in de rapenen had gevonden, met den dood; ;rwijl hij de overigen uit dien ftand op rije voeten ftelde, verklaarende: „ dat zij, door Cl) Ces. de bell. Civ. L. III. c. 99. Appian,, .ex. de bell Civ, L. II. p. 479. Plut. in >mp. p. 657. Id. in cas, p. 739,  geschiedenissen. 409 door hunnen dienst aan pompejus, wien zij veel verplicht waren, niets tegen hem, die hun nog geenen dienst beweezen had, misdaan hadden. ,, En van de eerften zelve • werden 'er, volgends zijn verhaal, nog, zoo veelen uitgezonderd , als zijne vrienden , aan wien hij vergunde, elk voor zich eenen te behouden, goedvonden van den dood te redden (i). Suetonius, die met dio overeenftemt in dit gegeven verlof van c s. s a r , verzekert, dat 'er buiten het flagveld flechts drie perzoonen fneuvelden, afranius, faustus sylla en l.caesar, en dezen zelve, fchoon zij alle gunst verbeurd hadden, tegen zijnen wil (2) : maar derzelver dood had eerst veel laater plaats; en het eenpaarige getuigenis der overige Gefchiedfchrijvers maakt het verhaal van dio verwerplijk; zijnde l. domitius ahenobarbus de eenige naam, die van eenen gefneuvelden na den flag, ook door cal sar zei ven, vermeld wordt. Vluchtende naar het ge» bergte , werd hij door ruiters agterhaald en (1) Dio cass. L. XLI. p. 183. (2) Suetqk. in cms. c. 75. Cc 5 VII. boek. X. hoofdst. L voor C 47. '. van R. 705. I  Wh boek X. hoofdst. J. voor C J. van R 7o5. f 4'Q ROMEINSCHE en omgebragt, het welk cicero aan de bevelen van antonius toefchreef (1). Zodra c/esar 'svijands flagorde in verwarring en de overwinning alzoo zeker zag, ftelde hij zich ten eerften en ten heiligden plicht, alle partijfchap af te leggen , en, als het ware, allen aanhang af te danken CO' " Spaart het bloed uwer medeburgers !" was zijn eerfte woord geweest (3); „ dit wilden zij dan, hier toe noodzaakten zij mij, indien ik, na de grootfte krijgsbedrijven , zonder den bijftand van mijn krijgsvolk , niet veroordeeld wilde worden:" werd zijne uitroeping over de veelvuldige lijken zijner vijanden, toen hij het flagveld overzag en in het veroverd leger kwam (4)* In de tent van pompejus vond hij eene ganfche doos vol brieven van een aantal aanzienlijke luiden aan zijnen .verflagen mededinger, die, fchoon zij hem niet hadden kunnen of willen volgen uit Italië, echter geene be- leefd- CO C*s. de bell. Civ. L. HL c.99. Cic. PM!, trat II. c 29. (2) Vell. p at e r c L. II. c. 52. (3) Sueton. in cads. c. 75. (4) Plut. in cms. p. 730.  GESCHIEDENISSEN. 411 ïeefdheden hadden gefpaard, om hem hunne verkleefdheid aan zijne zaak en belangen ce betuigen: hij liet dezelven oogenbliklijk verbranden, en wilde zich de' gelegenheid tot toorn niet geven, fchoon hij in denzelven zoo gemaatigd was , het de aangenaamfte wijze van vergifnis achtende, niet te willen weten, wat elk misdaan mogt hebben (1). Onder zoo veele blijken van edelmoedigheid , als de ganfche overwinning van dien dag des te verwonderlijker, luisterrijker en beroemder maakten, om dat zij, behalven op het flachtveld, den Vaderlart de geenen burger kostede , fchitterde d< vergifnis van den zelfden m. juniu: brutus uit, die naderhand een zijne moordenaars werd (2), en wiens naam nog thands te algemeen vereeuwigd is in d gefchiedenis der burgerlijke Vrijheidmin om van ons enkel genoemd te kunne worden, zonder zijnen perzoon, afkom en gefchiedenis tot dezen tijd te boek ftellen. B (O Senec. de tra. L. II. C. 23. PtJ h. VII. c. 35, (2) Veli» paterc L. II. c. 52. Vil. boek X. hoofdst. . voor C» |. van S. 705. M. ju- nius bruTUS door c/esar byzonder go» {paard, t r ï n i :e 1,  VII. BOEK X. HOOFDST. J.- voor C 47J. van R 705. Opvoeding van m. jüKius brutos, 1 1 1 ^ s I 1 1 4*s romeinsche M. jünius brutus beweerde zelf,' afkomftig te zijn van Rome's eerften Conful l. jünius brutus (1); en atticus deed hem den vereerenden dienst, •van zijnen geflachtboom uit dezen eerwaardigen ftam afteleiden (2): maar dionysius van Halicamasfus en eenige andere Schrijvers trokken deze roemrijke afftamming van hem in twijfel, om dat de gefchiedenis van Rome tot op twee eeuwen voor hem niet dan van eenen Plebe. jer van dien naam onder de Gemeentsluiden gewaagde, en men naderhand de verleffing der brutussen tot hooge eerimbten befchouwd had als de opkomst ran een geheel nieuw geflacht (3). Zijne noeder se r vil ia reekende zich afkomtig van servilius ahala, die, fchier ier eeuwen geleeden, Rome verloste van p MiELius, eenen aanflag op haare vrij. eid waagende (4); ook was zij de zuster an cato, doch beandwoordde even weinig (1) Plut. in brut. p. 984. (2) Nep. in attic. e. 18. Cic. Tuscui. Hsp. L IV, c. 1. (3 D ION. HAL. L. V- p. 292. (4) Zie D. UI. bl. 386.  geschiedenissen, 413 nig aan de deugdzaamheid en vrijheidmin van dezen bloedverwant, als aan de ijverzucht van haaren ftamvader tegen de dwinglandij, daar zij, fchoon aan den naneef van denJ Grondlegger der Romcinfchc Vrijheid in J den echt verbonden, eene overfpelige liefde aan caïsar, den Verdelger der Rotneinfche Vrijheid, toedroeg. Die eereloo2e min had reeds zoo vroeg bij caesar. voor haar geblaakt, dat hij vermoedde, in dezen m. brutus zijnen eigen zoon te zien, fchoon niet veele jaaren ouder, dan hij zelf (1). Brutus, de echtgenoot van (l) Plut. in brut- p. 984, 986. Appian. alex, de bell. Civ. L. II. p. 498. Middleton zegt : „ hij was gebooren onder het Confulfchap van l cornelius cinna III. en cn. papi„ rius carbo, in het jaar van R. 668, waar„ door de algemeene vertelling volkomen wordt wederlegd, dat men hem voor ca sar's zoon „ hield, wijl hij flechts vijftien jaaren jonger was, „ dan czesar zelf, wiens gemeenzaamheid met „ zijne moeder servilia niet kan onderfteld „ worden begonnen te zijn, alvoorens eenige jaa- ren na de geboorte van brutus, of wel na „ dat cesar zijne eerfte vrouw cornelia „ had verlooren, welke hij, nog zeer jong zijnï, de, huwde, altijd teder beminde, en wier vri. boek X. hoofdst. . voor C 47. , van R 705-  VII. boek X. hoofdst. J. voor C. 47J. van R 705. 414 romeinsche van ser vil ia, was, trouwlooslijk, doof pompejus omgebragt bij den verijdelden aan- „ lijkrede hij hield, toen hij Penningmeester en „ gevolglijk dertig jaaren oud was." — (Life of cic. Vol. II. p. 4110. not.) Deze bedenkingen komen ons gewigtig noch gegrond genoeg voor, om het, door ons opgegeven, algemecne gevoelen volkomen wederlegd te achten. — Indien brutus maar vijftien jaaren jonger dan c jus ar was geweest , zou daarmede de natuurlijke onmogelijk* heid beweezen zijn, dat hij, een Italiaan, van den allerdriftigften aard, zijn vader niet kon wezen? — of zou wel de vroege, tedere en duurzaame liefde van caesar voor zijne eerfte vrouw cornelia een beflisfchend zedenlijk bewijs zijn, dat hij voor haaren dood geenen ongeoorlofden minnehandel hield? — De gefchiedenis van ctesar zelve wederfpreekt in ons oor beide die bedenkingen. Hij was toch van zijne vroegfte jeugd overgegeven aan den wellust. (Zie D. XIV. bl. 895.) In zijn zeventiende jaar trouwde hij deze cornelia reeds en wel na dat hij, om haaren wil, cossutia had verftooten, aan welke hij, nog in het jongenskleed, verloofd was (sueton. in cj&s* e. i.) en welke cossutia hij reeds ter vrouwe moet gehad hebben, wijl pompeja, aan'welke hij zich na den dood van cornelia verbond» uïtdruklijk zijne derde vrouw genoemd wordt. (Plut. in cjes. p. 709.) Zijne liefde voor corKCLiA was alzoo zijne eerfte niet; en zijne lijk- re»  geschiedenissen. 4IS aanflag van lepidus, om de partij van marius na sylla's dood te herftellen J rede over haar bewees meer zijne fchrandere Staatkunde, dan zijnen diepen rouw. (Plut in css. p. 709. Zie D. XIV. bl. 397-) Het algemeene gerucht had, bij plutarchus en appianus, dezen uitdrufelijken grond, dat brutus was gebooren, juist toen de onkuifche min van servilia en CjBsar het hevigst blaakte, terwijl plutarchus uitdruklijk zegt, dat hij nog jonkman zijnde (vsasviW «f) met servilia boeleerde. Hij bleef h;s L. XL1V. p. 249.) wordt dan eerst recht verklaarbaar en krachtig, wanneer bij dezelve aan cbsar's eigen vermoeden gedacht wordt. (Vide sa bell ad 3ueton. /. f.) — Maar de grond zelf, waarop middleton zijne tegenfpraak van het algemeene gevoelen bouwt, is niet zoo zeker, als hij denzelven opgeeft. Dezelve is de geboorte van brutus in 't J. van R. 66S. Zjn gezag hier voor is alleen te vinden in de vergelijking van wee plaatzen van cicexo, die op de eene ia «RUT, VII. IOIE X. hoofdst. . voor Cm 47« . var it» 705.  4i 6 romeinsche 'vn, boek X. hoofdst. J. voor C 47J. van R 7°5- leri (s); cato had na hem de zorg der opvoeding van den jongen brutus op zich genomen, en hem niet enkeld voor de 'letteren en wijsbegeerte, maar boven alles . voor de vrijheid en de deugd gevormd. De jongeling bezat voortreflijke gaven, en verkreeg eerlang den eerften roem der pleitzaal, wel- brut. c. 94.) zegt: ,, tien jaaren voor uwe geboorte, o brutus, begon hortensius te pleiten;" en op de andere :],, onder de Confuls l.crassus en q. sctevola heeft hortensius het eerst gepleit." {in brut. c. 64. et de Orat. L. UI. c 61.) Het jaar dier Confuls nu het j. van R. 658. z jnde, zou brutus , volgends hem, in het J. van R. 663. gebooren zijn. Het is echter zeker,dat brutus in het J. van R. 711. llierf (pich. Jnnal"), en dus zou hij drie en veertig jaaren oud moeten geworden zijn: maar vellejus paterculus zegt flellig, dat hij in zijn zeven en dertig/Ie leevensjaar ftierf (L. II. c 72.), het welk zijne geboorte doet rijzen tot J. van R. 674. wanneer cmsar reeds twintig jaaren oud was. Het gezag van vellejus ftaat bier tegen dat van cicero over; doch niets verplicht ons, om het zeggen van den laafften letterlijk en ftreng op te vatten, daar de tien jaaren bij hem zeer wel als een rond getal kunnen geacht worden,aan welks juistheid men zelf niet wil gebonden zijn. — CO Zie D. XIII. bl. 381.  GESCHIEDENISSEN. 41? Welke hij met zijne welfprekendheid over de belangrijkfte pleitgedingen vervulde. Zijne manier had echter meer van het keurige, cierlijke en oordeelkundige, dan wel van dien rijkdom en kracht, welke den Redenaar volmaaken. Wijsbegeerte was zijne meer geliefde oefening ; in dezelve verkoos hij de befcheidenheid der oude Academie boven den beflisfchenden toon der Stoicijnen; het voorbeeld van zijnen Opvoeder deed hem nogthands eene ftrengheid en achtbaarheid in houding aannemen , welke met de zachtheid en aandoenlijkheid van zijn geüel weinig overeenkwam (1). Schoon c^sar. die op den duvir in minnehandel leefde met zijne moeder servilia, hem altijd zo > veel genegenheid bewees, als hem het opgegeven vermoeden natuurlijk moest inboezemen, terwijl pompejus, met het bloed zünes vaders bezoedeld , hem (leeds zulk een affchrik was gebleeven, dat hij hem nim. mer bij eenige ontmoeting had gegroet, maar het zich ten plicht gemaakt, hem fteeds zijnes vaders moordenaar te noemen; (1) Plut. in brut. p. 9§4» 985« XVII. DEEL. Dd VII. BOEK X. HOOFDST. |. voor C. |, van R. 705.  4i * romeinsche VII. soek X «ogfdst. j. voor C 47j. van R 705. men; echter bedroog brutus aller verwachting in den losgebarften burgerkrijg, door zich voor pompejus te verklaaren. Het verband tusfchen deszelfs belangen en de zaak der burgerlijke Vrijheid bepaalde hem alleen in deze keus. Pompejus had hem met sestius naar Sicilië gezonden, maar, aldaar geen werks genoeg tegen den belaager der Vrijheid vindende, was hij vrijwillig bij den Opperveldheer in Macedonië gekomen, die, verbaasd en verrukt over deze ontmoeting, van zijnen zetel opgeftaan en hem met opene armen ontvangen had (1). Hij onttrok zich, zelfs in het leger van pompejus , niet aan ïijne geliefde letteroefeningen, maar zettede dezelven voord tot op en onder den Pharfalifchen flag, geduurende welken hij tot aan den avond toe gefchreeven zou hebben aan zijn kort begrip van polybius (a). Men zegt, dat cesar, van zijnen overgang tot het leger van pompejus bewust, aan zijne Hop» luiden zorgvuldig belast had, om hem toch CO Plut. in brwt. p. 985, (2) ld. ibid.  ge schiedemï5sen. 4?9 toch niet dood te flaan, maar het leven te fpaaren, begeerende, dat zij brutus bij hem zouden brengen, wanneer hij zich vrijwillig overgaf, en zelfs hem zouden laten lopen, zonder eenig geweld te gebruiken, wanneer hij weerfland bood (i). Bij de beftorming echter der legerplaats van pompejus was bij heimlijk ontvlucht en hield zich tot den nacht in een moeras verborgen, wanneer hij zich naar Larisfa begaf. Van daar fchreef hij zelf eenen brief aan c/esar, die, over zijn behoud verheugd, hem beval tot zich te komen, en hem toen niet flechts edelmoedig vergaf, maar eene plaats inruimde onder zijne voorr.aamfte en meestvereerde vrienden (2). De Vorften en Volkeren, die partij getrokken hadden tegen c/esar, ondervon-l den bij hem geene mindere edelmoedigheid. Allen, die zich op zijne grootmoedig È heid beriepen, kwamen met eenige geldbelastingen of dergelijke boeten vrij , zonder dat (1) i>i,ut. in brut- p. 085. Appian. alex. ie bell. Civ. L. II p. 498. (a) Plut. in brut. p. 986. » Dd 2 VIL BOEK X. HOOFDST. ƒ. voor C 47- J. van R{ 703. Behandéing der /orden en lo'ke'en loor c?v Het andere geval heeft plutarchus uit livius overgenomen en befebrijft hij met deze woorden. » C. (i) Cic. de Divin. L. II «. 55Dd 4 vir. SOEK X. HOOFDST. J. voor C. Ti ], van k. 7°5-  VTI. SOEK X. hoofdst. J. voor C 47. J. van R 7°5- 424 romeinsche „ C. c 0 r n e l 1 u s, te Petavium , een gemeenzaame vriend en medeburger van livius den Gefchiedfchrijver, en tevens 'een man , in de wigchelaarij bedreeven, • nam ten tijde, dat de flag bij Pharfalie geleverd werd, aldaar zijne voorteekenen waar, en verzekerde aan de omftanders, dat de beide heiren flaags waren ; kort daarna wederom de vogelen en voorteekenen waarnemende, riep hij, in geestdrift opfpringende, uit: , es sar, gij verwint!" Alle aanwezigen zich hier over ontzettende, nam hij zich de krans van het hoofd, en zwoer, dezelve niet weder te zullen opzetten, voor dat zijne kunst door de uitkomst was bekrachtigt. —■ Livius verzekert, dat dit de waarheid is:" zegt plutarchus (j), en aul, gellius heeft mede het zelfde geval als bijzonder gedenkwaardig te boek gefield (2). Wij vinden in het kort begrip van het verlooren gefchiedboek van livius van dit verhaal niets aangeteekend, en het is ons dus twijfelachtig, of livius het zelve als (O Plut. in oes. p. 730. C3) Aul. gell. Neet, Attic. L, XV. c. l8.  geschiedenissen. 4?5 als gefchiedenis geboekt, dan wel bij gelegenheid verhaald hebbe; — maar wat hier ook van zij, wij hebben het eigen verhaal van livius niet; — en bij aul.g^ellius vinden wij hetzelve al meer op-, gefchikt; — al hadden wij het echter aldus vvcordlijk van l i v i u s, dan verdiende nog, in het oog te worden gehouden, dat hij een kind van nog geen elf jaaren moet geweest zijn, toen die bijzonderheid gebeurd zou zijn, wanneer het oordeel nog niet rijp genoeg is, om waarheid van verdichting te onderfcheiden, en uit welk tijdperk het geheugen zelf naderhand bedrieglijk wordt, wijl lang geloofde of lang verdichte vertellingen eindlijk den fchijn var welverzekerde en zelfondervondene zaaker aannemen; — eindlijk is het de Dichtei lucanus zelf, die ons, van dit zelfde geval zingende, met dezen twijfelender aanhef voorgaat: „ indien men het ver haal met recht gelooven mag (i)." — De overwinning van qmsaii zou nie üechts te Petavium, maar op verfcheideni an (i) Lucan. Pharf. L. VIL vs. 192. et bub mann. ad k. I, Dd 5 VIT. boek X. hoofost. . voor C. 47' L van R. 705. 1 1 i  vir. BOEK X, HOOFDiT. J. voor C 47- j. vpn r, 705. (O Cms. de bell Civ L. III. c. 105. Plut. in c«s p. 730 Dio cass L. XLII. p. 182. Jül. obseq. de Prodig c cxxv. 426 romeinsche andere wijdafgelegene plaatzen gelijktijdig en alzoo wonderdaadig bekend zijn geworden. Te Anticchia, in Sijrie, en te Ptolemais zou men zulk een geraas van wapentuig tot tweemaalen toe gehoord hebben, dat de inwooners op beide plaatzen te wapen zouden gelopen zijn ; te Tralies zou 'er naast net ftandbeeld van c je, sar, het welk aldaar in den tempel ftond , een volwasfen palmboom uit den, rnet fteenen belegden, grond gereezen zijn; te Pergamus zou het binnenfte heiligdom van den tempel van bacchus, het welk den Priesteren alleen toeganglijk was, als van onderfcheidene fpeeltuigen wedergalmd hebben; te Elis zou zich het beeld der overwinning in den tempel van minerva hebben omgekeerd (1). Dit alles vertelde men aan cesar zelven na zijne behaalde zege, en voorzeker kon hem geene voordeliger vleijerij gefchieden, dan de verdichting was , dat de Goden zoo veel ieels in zijne overwinning namen, dat zij zei-  geschiedenissen. 427 zelve haare boden geworden waren. Zijne zaak toch had zulk hemelgezag in het oog der Volkeren hoogstnoodig; Dichters en Redenaars noemde haar naderhand door de Goden goedgekeurd (i), en c/esar zelf j had alzoo groot belang, van die goedkeuring, met welke hij zelf waarfchijnlijk het allermeeste fpottede (2), in zijne gedenkfchrifnaauwkeurig ten te boeken (3). De Ci) Bekend is het zeggen van lucanus: >,de gewonnene zaak hcleft aan de Goón behaagt, maar aan cato de verldorene." {Pharf, L. I. vs. 128,) En niet min bekend zijn de woorden van cicero, voor ligarius bij caïsar pleitende: „weleer was uw beider zaak twijfelachtig, omdat aan beide zijde iet rechtmaatigs was; nu echter most die gene voor de beste gehouden worden, welke door de Goden zelve geholpen is." (Cic prt ligar. c 6.) ( 2 ) „ Geen godsdienst — of liever bijgeloof — wederhield of vertraagde hem in iet:" deze is de charaktertrek door soetoniüs van caesar geleekend. (in css c. 59O (3) Zonderling echter is het, dat men den juisten dag van dezen flag niet aangeteekend vindt. Een opfenrift, door muratori in het licht gege. ven (Infcript. T. I. p. 105 et 305.) » noemt denzelven den negenden van Oogstmaand. Volgends usser zou deze dag overeengekomen hebben met den VII. boek X. hoofdst. . voor C 47. van R. 705.  vu. boek X. hoofdst. J. voor C 47J. van R ZCSBedrijf dei Vloot van pompejus. 42o romeinsche De overwinning, door Caesar behaald , was niet min tijdig dan beflisfchend geweest; want ten zelfden tijde, 'als pompejus te land verflaagen werd, ' behaalden zijne Vlootyoogden zulke groote voordeden ter zee, dat hij reden vond, om het te bejammeren, dat hij zich meer op zijne land- dan op zijne zee-magt tegen cms ar verlaten had (i). Een zijner Vlootvloogden d. l /e l 1 us had zich meester gemaakt van het eiland, voor Brundu* fium den 6den van Zomermaand van het Juliaanfche jaar. Maar wij hebben gezien , dat c s a r in de vlakte van Pharfalie kwam, toen het koorn nagenoeg rijp was, het walk in het begin van Zomermaand aldaar geoogst werd i zie boven bl. 3^8.), en dat hij dus in het laatst van Bloeimaand aldaar moet gekomen zijn. Pompejus volgde 'er hem na weinige dagen, maar ontweek eenigen tijd het treffen. Wordt hier voor nu eene maand gefteld, het welk de voorfpelling van den Rhodifchen roeijer fchijnt aan te duiden, en de zaak zelve te gedoogen, dan kan deze flag niet vroeger dan in het midden van Hooimaand voorgevallen zijn, en zou de toenmaalige met de daarna verbeterde tijdreekening omtrend eene maand verfchild hebben. —• Seé hooke Rom Hift Vol. X. p. 279. net. (1) Plot. in pomp. p. «559.  GESCHIEDENISSEN. 429 fium gelegen, en hield van daar die zeehaven ingeflooten, even als libo dit onlangs , maar min gelukkig , gedaan had. Vatinius, de Bevelhebber van Brundufium, had wel dezelfde kunstgreep tegen hem gebruikt, om zijne galeijen uit te lokken en met zijne gewapende booten te overvallen, ook was het hem daadlijk gelukt , eene groote en twee kleene oorlogsfchepen van zijne vloot aftefnijden: maar L/Elius had beter gezorgd voor den toevoer van versch water uit Dijrrachium en Corcijra, en was door het gunlliger jaargetijde in ftaat, het voor Brundufium uit te houden, van waar hem de tijding alleen wegens de nederlaag var zijnen Veldheer in Thesfalie verwijder de (1). Omtrend ten zelfden tijde was c. cassiu met eene vloot van Sijrifche, Phcenici fche en Cilicifche fchépen, ten behoev van pompejus , voor Sicilië gekomen CiEsar's vloot aldaar was verdeeld ii twee fmaldeelen; het eene lag, onder be vel van den Prator p. sulpicius, voo: n CO C«s. de heil. Civ. L. III, c. leo, VIL soek hoofdst. J. voor C. 47' „ J. van R. ) ï )  Vil. BOSK X. HOOFDST. j. voor C j. van B, 705. j 1 J 430 romeinsche Vibo aan de kust van Italië bij den ingang van de Hiaat van Sicilië (1), het andere, onder bevel van m. pomponius, voor Mesfana. Cassius overviel den laatften, alvoorens hij iet van4 zijne komst in deze wateren wist, en vernielde zijne ganfche vloot, uit vijf en dertig fchepen beftaande , waar van 'er twintig gefnebd waren, door 'er branders onder te zenden, die, door eenen feilen en voordeeligen wind gedreeven, zulk eenen fchriklijken brand voor de haven van Mesfana ontftaken, dat de keurbende, welke de bezetting dier ftad uitmaakte, dezelve naauwlijks bewaaren kon; terwijl 'er voords geen twijfel aan was., of dezelve zou zich fpoedig hebben overgegeven , ten zij de tij' Jing van cmsar's overwinning in het ïagchelijkfte tijdftip den moed herfteld lad (2)- Cassius, die dit nieuws of liet vernam, of niet geloofde, wilde zich joor het, nu hardnekkig verdeedigd, Mesrana niet ophouden , maar liep terftond naar Cl) Zie de kaart agter D. III. — Vide Csmntnt. ad k. I. C«s. (2) Cffis. de bell. Civ. L. III. c. 101.  geschiedenissen. 43 ï naar de kust van Italië, alwaar hij de vloot van stjlpicius bij Vibo voor de wal vond, en dezelve terftond op gelijke wijze met veertig branders beftookte. Het vuur tastede de beide vleugels der linie. aan en vernielde reeds vijf fchepen, wanneer de oude en zwakke krijgsluiden, die te Vibo waren agtergelaten, om de haven te bezetten, moedig aan boord gingen, in zee liepen , op 'svijands vloot aanvielen en twee galeijen van vijf roeibanken vermeesterden, op eene van welken cassius zelf was , die zich echter met de boot reddede , benevens nog twee anderen van drie roeibanken. Cassius hield niet te min aan , fchoon hem de vernieling van caïsar's fchepen alhier mislukt was, dezelven opgeflooten houden, tot dat hem kort daar na de nederlaag van pompejus ontwijfelbaar wierd, welke hij te vooren als door cm.sar's vrienden verdicht had gehouden (i). Die zelfde tijding had almede reeds den ganfchen aanhang van pompejus en het ganfche overfchot van zijne nog zeer groo« (i) Cjts.it Ml. Civ. L. III. e. ioa. VIL SOEK X. HOOFDST. f. voor C. . 47' „ |. van R. 7«5. Beleid van saaken onter den aanhang wn POMP* |US.  43* ROMEINSCHE VII. 1CBK. X. HouFDrsT J. voor C, &7. J. van R, 7^5- 1 v 1 I 1 groote magt uit een geflagen (i> La* bientjs, die het allereerst uit cjs. sar's benden overgelopen en tevens de eerfle misleider was geweest der al te gunftige hoope van pompejus, was zelf te Dijrrachium de eerfte vluchteling en bode uit het verlooren leger.- Cato , aan wien het bevel aldaar over vijftien Cohorten ter beveiliging van den meesten leger* trein, tuighuizen en voorraadfchuuren door pompejus overgelaten was, riep op dit ontzettende bericht zijnen krijgsraad en die voornaame luiden te zamen, dien de Veldheer van zich opzetiijk verwijderd had, en waaronder de geleerden varro en cicero uitmunteden. De gevoelens liepen wijd uit een in dezen Raad. Veelen willen nog volhouden, om dat labienus, waarheid en valschheid in zijne berichten nengende, hun verzekerde: „dat ca sar :ijne overwinning duur genoeg door het rerlies der zijnen had betaald." Cicero laartegen befpottede de ijdele hoop, wel:e dezulken nog voedden, met duldeloo:en fchimp. Labienus, zeggende: „dat pom- (i) Epit, nv. L. CXII.  geschiedenissen, 433 pompejus eenmaal overwinnen moest, ten zij de Godfpraaken onwaarachtig waren;" ontving niet flechts van hem ten andwoord : „ die kunstgreep heeft onsj reeds het leger gekost:" maar ook no-] nius, die ter bemoediging deed opmerken : „ dat immers nog zeven arenden overig waren;" kreeg van hem ten befcheid: ,^ daar moogt gij op reekenen, als wij tegen kraaijen vechten (i)." Cato zelf bad terftond, op het bericht van den Pharfalifchen flag, zijn befluit genomen, waarvan hem deze, zoo haatlijk gewordene, raadpleeging niet kon afbrengen. Indien pompejus zelf gefneuveld was, waarvan labienus niets berichten kon, wHde hij alle de benden, die hem waren toevertrouwd, naar Italië overvoeren , en zelf, zoo ver hij kon, als balling 'slands de overheerfching gaan ontvluchten: was pompejus daartegen nog in leeven, dan wilde hij zorgen, om de hem aanvertrouwde benden veilig voor hem te bewaaren; en bij dit befluit volhardende, verwijderde hij zich terftond van het vaste land, Ci) Plot. in cat. p.786, Id. in cic. p.88o, XVII. deel. Ee . VIL boek X. hoofdst. . voor C. . van R. 705.  r VII. boek X. hoofdst» J. voor C , 47J. van R 705. (1) Plut. in cat. p, (2) Appian. alex. de bell.Civ. L.II.p.482. Crc. de Divin. L. I. o» 434 ROMEINSCHE land, waar ces ar hem kon overvallen, en begaf zich mee allen, die te Dijrrachium waren, naar het eiland Corcijra, alwaar de verzamelplaats der zeemagt .was (1). Dit vertrek echter werd door de vrees der overigen eene fchandlijke vlucht j de voorraad, in overijling uit de fchuuren gehaald en ongeregeld naar boord gefleept, verftopte ftraaten en wegen; men vreesde meer voor eigen krijgsvolk, dan voor de vervolging van den vijand \ men fnelde alzoo ter fcheep, en weldra zag men deze vrees ten vollen gerechtvaardigd, daar dien zelfden nacht de vlam reeds opging uit de vrachtfehepen , aan wier boord zich de wederfpannige foldaacen niet wildên begeven ; ook vond men zich trouwlooslijk door de vloot der Rhodiê'rs verlaten, welke terftond naar huis keerde (2). Cato riep te Corcijra andermaal zijnen Raad te zamen, om over de tegenwoordige belangen te raadpleegen, en meen-  geschiedenissen. 435 jfieende nu, als zorgvuldig waarnemer van alle wetten des lands, het hoogst bevel, het welk hij thands voerde, té moeten af liaan aan cicero , als zijnde eenmaal Conful geweest, daar hij zelf Hechts het Pratorfchap had gevoerd. Maar cicero, die altijd op eene bevrediging aangedrongen, en zich, na zijne openlijke verklaaring voor de partij van pompejus, echter opzetlijk van allen krijgsbewind onthouden had, was 'er zoo ver af, om dit ópperbevel nu aan te nemen, dat hij allen integendeel als zijn gevóelen aanraad» de: „ óm de Wapenen niet enkel af té leggen , maar zelfs af te werpen;" doch het uiten van zulk een gevoelen verwekte de diepfte verontwaardiging; de zoon vari pompejus trók zelf in woede het zwaard tegen cicero, dien hij eenen lafhartigen verraader noemde en zou hem daadlijk het licht ontrukt hebben, indien cato hens niet terug getrokken en ter zijde tot be* daaren gebragt had (i). Aan zulk een oogenfchijnlijk leevensge- vaar f i) Plut. in cat. p. 785. IJ. in cic. p. 88c. GlC. pro marcell. c. 5« Ee * vit* BOttC HOOFDSTë }. voor C* . 47' « J. van B.. 7°5'  VII. BOER X. HOOFDST. Jk voor C. 47J. van R 705. ^.36 ROMEINSCHE vaar door cato onttrokken, begaf cicero zich naar Brundufium, om aldaar de zegepraalende terugkomst van den overweldiger der Romeinfche Vrijheid af te wachten; maakende alzoo, gelijk hij het noemde, een einde aan den krijg voor zich zeiven, dien hij toch oordeelde, dat na zulk een verlies niet te voeren was tegen hem , wien men, nog onverzwakt zijnde, niet had kunnen ftaan (1). Anderen begaven zich naar Achaje, om den verderen uitflag af te wachten en maatregelen te nemen naar den tijd. M. mar* cellius ging naar Mitijlene; libo en gaïcilius bas sus, een Romeinsch Ridder, die na ce sar's dood eene groote rol fpeelde, zogten eene fchuilplaats te Tijrus; scipio, labienus en veele anderen, die het gew-lddaadigst tegen cassar waren geweest, beflooten den krijg te vervolgen en zeilden naar Africa, om zich met attius varus en Koning tuba te vereenigen; octavius wendde met de Liburnifche vloot naar Illijricum, en voerde aldaar den krijg met wis- CO Cic. ad famil. L. VII. ep. 3.  GESCHIEDENIS SEN. 437 felende kanzen; de jonge pompejus en cato gingen den ongelukkigen Veldheer, dien zij vermoedden , dat naar Libije of JEgijptus ge weeken was , derwaards volgen ter zee; c. cassius zeilde naar Cilicie, om aldaar cm sar's komst af te wachten en, zich mede naar den tijd fchikkende, hem zijne ganfche vloot overtegeven (i). Te recht merkt dio cassius aan: „ dat, hoe zwaar het verlies van pompejus in de Pharfalijche velden ook mogt geweest zijn, hij echter zich nog in veel te geduchten ftaat kon herfteld hebben, indien hem zeiven zijn oude moed en beleid niet had. den verlaten. Veel toch was 'er nog ontkomen aan den flag; elders had hij ook aanzienlijke benden ; • zijne krijgskas was wel voorzien (a) ; hij was meester tei zee, (1) Freints. Suppl.Liw. L. CXII. c. 5 et6 (2) Plutarchus zegt , dat men zijner fchoonvader scipio befchuldigde, hem aange ipoord te hebben tot den (lag, door te zeggen dat men geene foldij meer kon betaalen, met oog merk, om zelf zich zoo veel te meer te kunnei verrijken uit de volle kas, welke hij uit Afia bat aangebragt. — In pomp. p. C64. Ee 3 vn. boek X. hoofdst. J. voor C. J. van R. 7C5- I  43* Ï10MEINSCEIE VII. SOEK X. hoofdst. J. voor C J. van R. 705. De vlucht yan pompejüs. zee, en de Griehfche zoo wel, als de Afiatifche fteden, jonden den Verdeediger der burgerlijke Vrijheid, onder welken naam hij toch 'den oorlog voerde, niet ongenegen zijn Hoe veel had pompejus niet kunnen bij een houden, het geen nu tweedragtig uit eikanderen ging? Hoe lang had hij zijnen mededinger nog kunnen ftaan, daar het overfchot van pijnen aanhang den overwinnaar zeiven zijne zege nog dikwijls twijfelachtig maakte? Maar wij vonden hem raadloos in zijne tent, om dat de zekerde verwachting hem bedroogen had, en willen hem nu volgen op zijne vlucht, om den man, die Groot genoemd werd na zijne overwinningen, te leeren waardeeren in zijne nederlaag. Nier ver rende pompejus, van alle zijne Veidheersteekenen ontdaan en door een kleen gevolg vergezeld, met losfen teugel voord: zich door niemand vervolgd ziende, hield hij fpoedig eenen bedaarden tred en gaf zich daarbij over aan alle zulke overdenkingen , als waarfchijnüjk den geest moesten bezig houden van eenen mans CO öio cass. U XLII. pa 18&  geschiedenissen. 433 man, die, vier en dertig jaaren lang gewoon te overwinnen en te overtreffen, nu eerst in zijnen ouderdom de nederlaag en vlucht gevoelde. Zijn roem en magt, uit zoo veele veldflagen en oorlogen verworven, had eene enkele uure ten fchande en ten fpot gemaakt. Nog voor eenige oogenblikken door wapenen, paarden en vlooten omringd, was hij thands zoo kleen en gering geworden, dat de naarfpooring zijner vijanden zelfs zijne voetflappen niet vond (i). Vol van zulke droeve gedachten reed ïompejus Larisfa voorbij; fchoon haare inwooners hem binnen haare muuren noodigden. Hij wilde hun door zijne inkomsi niet bezwaaren bij den overwinnaar, wiens vriendfchap hij hun aanbeval, en wiens nabijheid hij zelf ook te zeer moest duchlen: maar nam gaarne van hun eenig* noodwendigheden aan tot zijne verdere vlucht f» In de valleije van Tempt overviel hem de dorst, dien hij, voorovei ©p den grond liggende, uit de rivier der P« (ï) Plut. in pomp. p. 657, 658. Ca) Dio cass. L. XL1I. p. 186. Ee 4 VIL DOEK X. hoofdst. J. voor C. 47' n J, van K« 1  44° romeinsche VII. BOEK. X. HOOFDST. J. voor C. 47J. van R. ?°5- } Peneus leschte. Hij volgde voords den oever dier rivier tot aan haaren mond, alwaar hij het overfchot van dezen naaren nacht in eene visfchers hut doorbragt. Met het aanbreken van den dag begaf hij zich in eene kleene rivierfchuit met allen, die van vrijen ftaat waren en hem gevolgd hadden: doch zijnen flaaven beval hij, zonder eenigen fchroom naar caesar te gaah. De kust langs varende, viel hem een groot koopvaardijfchip in het oog, het welk zeilvaardig lag. De fchipper, petitius genaamd, was een Romeinsch burger, die wel geene gemeenfchap mee pompejus had gehad, maar echter zijn gelaat wel kende. Toevallig had hij dien zelfden nacht gedroomd, dat pompejus hem in eenen vernederden en droevigen !ïaat hao" aangefproken, en verhaalde dit iu juist aan zijne maats, wanneer een ïunner hem deed opmerken, dat eene rivierfchuit op hun aanhield, en zij door de aienfchen, die daarin waren, gefeinsd werlen. Petitius onderfcheidde pompejus terftond, zoo als hij van hem had gedroomd; liet de boot uitzetten; reikte zelf hem de hand; fprak hem terftond min-  GESCHIEDENISSEN. 441 minzaam toe, en nam hem benevens de beide lentulussen en favonius gereedlijk aan boord. Terwijl het an ker werd geligt, zag man Koning dejotarus almede aan ftrand komen, die nu ook binnen werd genomen (i). De fchipper liet den maaltijd voor de vluchtelingen zoo goed toebereiden, als hem zijn voorraad toeliet. Pompejus, gewoon zich te baden, alvoorens aan tafel te gaan, wiesch nu zelf zich bij gebrek aan flaaven: maar favonius, dit ziende, fchoot fchierlijk toe , droogde hem af, zalfde hem en liet vervolgends niet na, om hem op te pasfen en te dienen, gelijk flaaven hunne heeren doen, maar op eene zoo eenvouwdige , ongeveinsde en edele wijze, dat een ander met eenen Griekfchen dichtregel uitriep : „ den welopgevoedden ftaat toch alles wel (2)!" Voor Amphipolis aan de Macedonifche kust gekomen, verkoos pompejus niet aan wal te gaan, maar liet 'er een bevelfchrift van hem overbrengen en afkondi* gens (1) Plüt. in pomp. p. 658. (2) Plut. in pomp. p. 658. Ee 5 VIL BOEK X. HOOFDST. |. voor C J. van R, 7°5-  VII. boek. X. hoofdst. J. voor C. 47. J. van R 705. Gedrag van CORNELIA. 4*2 .romeinsche gen, waarin hij al de jonge manfchap van dat gewest, zoo wel Grieken als Romeinfche burgers, te wapen riep. Het bleef echter twijfelachtig, of hij door dit bevelfchrift eeniglijk den fchijn zijner vlucht wilde verbergen, dan wel of hij wezenlijk eene nieuwe werving bedoelde, ten einde voet in Macedonië te houden. Zeker is het, dat hij 'er eenen nacht voor anker bleef liggen en, van zijne gastvrienden aldaar, dien hij aan boord noodigde , eenig geld tot zijne noodwendige uitgaven opgenomen hebbende, op het gerucht van ce sar's aantogt, fpoedig weder de ruimte koos en naar het eiland Lesbos wendde, in welks hoofdflad, Mitijlene, zijne gemaalin cornelia geduurende dezen vcldtogt, als in eene veilige wijkplaats, haar verblijf had gehouden (1). Cornelia verwachtte eiken dag de tijding der volkomene overwinning haares Gemaals, waar van haar de vleijende en veel vergrootte berichten wegens ce sar's aftogt bij Dijrrachium bedrieglijk ve:;e« kerd hadden. Vol van die verwachting, zag Ci) Ces. de helL Civ. L. III. c. 109.  geschiedenissen. 443 zag zij zich door eenen bode van pompejus naderen, die, buiten ftaat, haar te begroeten , met traanen meer, dan wel met woorden, haar den fchriklijkften ramp ontdekte, en haar tevens drong, om zich te haasten, indien zij pompejus wilde zien met een enkeld fchip, het welk hem nog niet toebehoorde. Op deze tijding wierp cornelia zich op den grond en bleef langen tijd als buiten haar verftand liggen : maar eindlijk weder tot zich zelve gekomen en wel begrijpende, dat 'er geen tijd tot jammerklagten en geween overig was, ijlde zij Mitijlene midden door naar haaren echtgenoot. Pompejus ontving haar fpraakloos in zijne 'armen, waar in zij zich buiten adem wierp, en vond in haar eene gade, wier liefde zich zelve alleen zijnen rampfpoed verweer „ Ik zie danu, fprak zij hem toe, die, vooi den ° echt met cornelia, vijf honderc fchepen over deze zee voerde, door mijt noodlot, niet door het uwe, op dit ftranc uit ééne boot ontfcheept. Wat wildet gi mij doen aanfchouwen, en liet mij niet over aan mijn harde let, het welk ook u met zulken rampfpoed treft? Ach! hot VII. BOEK X. HOOFDST. |. voor C. Af. }. van R. 705» 1 :  444 ROMEINSCHE VII. boek X. hoofdst, J. voor C, 47J. van R. 705. gelukkig ware ik voor de tijding van den dood van publius (1) , mijnen eerften echtgenoot, geftorven! Ach! hoe verflandig had ik mij, gelijk ik wilde, na zijnen dood, beroofd van mijn rampzalig leeven ! Maar ik moest leeven, om ook den grooten pompejus te verderven (2)!" Pompejus andwoordde haar: „cornelia, gij kendet alleen mijn goed geluk, bet welk ook u misfchien bedroog, om dat het mij langer, dan gewoonlijk, bijbleef. Wij, die flechts menfchen zijn, moeten dit verdragen en het lot op nieuw beproeven, sonder den moed op te geven, van weder zoo hoog te kunnen klimmen, als wij laag zijn gevallen (3)!" De Mi tij le fiers kwamen po mpe jus begroeten en binnen hunne ftad noodigen, maar ook hier weigerde hij intekomen, en raadde hun, zich naar den wil zijnes overwinnaars te fchikken, hun, ter hunner gerust- ftel. (1) De jonge crassus; zie D. XVI. bl. 281. (2) Wélk eene edele charaktertrek, den naam van cornelia, dien ook de moeder der grac. chussen voerde, cverwaardig! (3) Plut. in pomp. p. 658, 659.  GESCHIEDENISSEN. 44$ iiellihg, van ce sar's zachtmoedigheid verzekerende. De Wijsgeer cratippus, die mede hem kwam zien, trok zijn bijzonder gefprek, het welk, na eenig algemeen beklag, op eene vertwijfeling aan de Voorzienigheid uitliep. De Wijsgeer wilde hem niet tegenfpreken, om ongevoelig noch onbefcheiden te fchijnen, maar haalde hem over, om op eene gelukkiger wending van zaaken te hoopen. ,, Het zou echter voor cratippus niet moeilijk geweest zijn, naar het oordeel van plutarchus, om het beklag over de Voorzienigheid te beandwoorden met de opmerking, dat de bedorvenheid van het Gemeenebest het opperbewind van éénen noodzaaklijk had gemankt, en met de vraag, welken waarborg men zou gehad hebban, dat pompejus, indien hij caïsar overwonnen had, een heter gebruik van zijn geluk gemaakt zou hebben? Maar , voegt 'er de Charoneefche Wijs' geer bij, het Godlijk beleid moet aan zijne plaats gelaten worden (i)." Pompejus werd twee dagen dooi llorni (O Plut. in iomp. p. 659. VII. BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 47. ]. van R. 7°S*  VIL DOEK >■ HOOFDST. }. voor C 47J. voor R ?ö5. 1 ( I 1 t 1 2 t 446 ROMflNSCHÈ ftorm opgehouden voor Lesbos en vertrok van daar niet Hechts met zijne Gemaalin en haar gevolg, maar tevens met eenige hem toegevoegde vrachtfchepen ter vervoering haarer goederen. Zijne reis vervolgende langs de kust van Afia, deed hij geene andere havens aan.; dan waar zulks noodzaaklijk was tot het innemen van water en andere behoeften (1), Voor Rhodiïs vertoonde hij zich flechts, want men weigerde hem , aan land te laten, en zond hem zelfs bevel, om zich met de zijnen pan daar te verwijderen. Attalia in Pambhijlte was de eerfte plaats, waar hij aari ?val ging^ en de eerfte ftad tevens, binlen welker muuren hij zich waagde. Allaar vond hij reeds zestig Raadsheeren van lijnen aanhang en zijnen eigen zoon sexrus bij een. Derwaards werden hem >ok terftond eenige Cilicifche fchepen en krijgsbenden toegezonden, met welken hij iu weder eenig aanzien en vermogen ermede. Aldaar vernam hij tevens , dat ijne vloot in de lonifche zee hem gerouw gebleeven en cato met dezelve 633 CO Cen, wiens voornaamfte en meestvermogenle leden waren achili.as, de Opperbe'elhebber van 's Konings krijgsmagt, en 'heobotus van Chios, 'sVorften be:oldigde Leermeester in de welfprekendleid; overigens beftond die ganfche Raad lit voedfterheeren en kamerlingen, wier >efluiten dezelfde pompejus thands ver ran ftrand voor anker afwachtede, die iet nog onlangs zijner onwaardig had geCO PtuT. in pomp. p. tf&a.  geschiedenissen. 45* geacht, eenig behoud aan caesar verfchuldigd te zijn. De gevoelens van dezen Staatsraad liepen zoo ver uit een, dat zommige leden oordeelden, pompejus te moeten afwijzen, anderen, hem te moeten inroepen en ontvangen. Maar theodotus, die gaar. ne zijne welfprekendheid en fchranderheid vertoonde, beweerde terftond: „ dat het eene zoo wel, als het andere, veel te bedenklijk was, wijl zij, het laatfte volgende, caesar ten vijand en pompejus ten meester zouden krijgen; doch het eerfte omhelzende, zich misdaadig zouden maaken bij pompejus, om dat zij hem verftooteden , en bij cfiSAR, om dat zij zijnen vijand niet vervolgden. Hem kwam alzoö als het beste middel voor, pompejus toe te laten, doch van kant te maaken; zoo toch zouden zij den eenen genoegen geVen en den anderen niet te vreezen hebben: want — voegde hij 'er met grijn. Zenden grimlach bij, — een doöde boni bijt niet." Deze eerlooze en doemwaardige raadflag werd eenftemmig ten befluit gebragt en de«zelfs uitvoering aan achillas aanbevolen. Hij nam daartoe zekeren s e pFf 2 ti- VIL BOEK X. hoofdst. {. voor C. 47- „ [. van R; 703.  VII. BOEK X. hoofdst. J. voor C. 47. J. van R. 7°5- Pompejus verraderlijk vermoord. 452. romeinsche timius bij zich, die weleer als Hopman onder pompejus had gediend, en nog eenen anderen Romein/eken Hopman, salviws genaamd, benevens drie of vier andere knaapen, met wien hij in eene gemeene visfchersfchuit naar boord van pompejus voer (i_). Alle de voornaamfle luiden onder het gevolg van pompejus hadden zich inmiddels bij hem aan boord begeven, om tegenwoordig te zijn bij de onderhandelingen met dit Hof Zoodra dezen nu, in plaats van eene koninglijke en prachtige inhaaling, zoo als theophanes zich had voorgefteld, flechts eenige luiden in eene kleene fchuit zagen affteken, viel hun de rechtmaatigfte argwaan in, en raadden zij pompejus ten dringendften, om toch weder de ruimte te kiezen. • Maar inmiddels was de fchuit reeds aan boord gekomen, en werd pompejus door septimius in het Latijn bij den naam van Veldheer toegefproken; achillas groetede hem in het Grieksch, en noodigde hem, om in het vaartuig overteftappen, voorrei) Plut. in pomp. p. 660.  geschiedenissen. 453 voorgevende , dat de gronden en ondiepten geen grooter fchip tot aan ftrand toelieten. Men zag echter van verre eenige koninglijke fchepen bemannen, en het ganfche ftrand met krijgsvolk bezetten, zoodat 'er nu reeds geen ontkomen meer aan was, en de minfte fchijn van wantrouwen het geweld flechts zou gebillijkt kunnen hebben (i). Pompejus, dus beflooten hebbende, om in het vreemde vaartuig over te gaan, omhelsde zijne cornelia, welke hem reeds als verlooren beweende, liet twee Hopluiden ^ den eenen eenen vrijgelaten flaaf van hem, philippus genaamd, den anderen nog daadlijken flaaf en scynis ge. heeten, voor hem afklimmen; en fprak, terwijl achillas hem de hand toereikte , om hem in het overgaan te helpen , zijne Gemaalin en Zoon voor het laatst met de woorden van sophocles toe: „die bij eenen Koning komt, wordt flaaf, al is hij vrij!" De affland was vrij groot tusfchen de gaCO Plut. in pomp. p.66o. Appian. allx. de bell. Civ. L. 11. p. 4<*o. Ff 3 VII. boek. X. hoofdst. f. voor C. 47. [. van R. 705-  454 ROMEINSCHE VIL BOEK X. HOOFDST. J. voor C. 47 J. van R 705. galei en het ftrand. Terwijl men den zeiven met de visfcherfchuic aflegde, Iprak niemand pompejus toe, noch toonde hem een minzaam gelaat. Pompejus zelf wilde die akelige ftilte afbreken, en zeide., terwijl bij septimius aanzag: ,, ik meen in u eenen ouden fpitsbroeder te herkennen?" Septimius knikte hierop enkeld, maar gaf hem noch andwoord noch eenig blijk van beleefdheid. '£r heerschte op nieuw dezelve ftroeve ftilte. Nu nam pompejus een zakboekjen in de hand, waarin hij de Griekfche aanfpraak had opgefteld, met welke hij den Koning wilde voorkomen, en begon dezelve te herlezen. Men was nu fchier aan wal, en cornelia begon met de vrienden van haaren Gemaal, die vol angstvalligheid het vaartuig naaroogden , al eenigen moed te fjheppen, wijl zij reeds veele hovelingen meende te zien toefchieten, om hem op vereerender wijze te verwelkomen : maar ïn dien zelfden oogenblik , waarin p 0 mpejus zich wilde oprichten en daartoe de hand van zijnen philippus greep, doorgriefde septimius hem in den rug, en trokken eerst salvius en daarna achil- la§  LX IV   GESCHIEDENISSEN. 455 -lus hunne dolken. Pompejus, gelijktijdig van zoo veele moordenaars aangevallen, en geene mogelijkheid ter ontkoming of ter verdeediging ziende, trok met beide handen den tabbaard over zijn hoofd, loosde flechts ééne diepe zucht, en gaf zich voords, zonder iet vernederends te doen of te zeggen, geduldig aan de verraaderlijke ftooten over (i). Op het gezicht van dezen gruwelijken moord hief cornelia en de vriendenkring, die haar omringde, eene jammerkreet aan, •die tot op den verraaderlijken oever wederklonk : derzelver eigen gevaar dulde echter niet , dat zij zich aan werkloozer .rouwe overgaven. Men haastede zich, he anker te ligten en met volle zeilen d< vijandlijke galeijen te ontvluchten, en men ontrukte alzoo, door eene ftevige koelte be gunftigd, de Gemaalin en Zoon van dei vermoorden pompejus aan het fchriklijk {te lot, het welk na zulk eene onmenseniijkheid zeker te wachten ftond. Zij kwamen be (O Plut. in pomp. p. 661. Dio cass. L SL-II. p. 187. Vell. paterc. L. II. c. S3 JUtrcAN. Pharf. L. VUL Ff 4 VII. boek X. hoofdst. f. voor C. *7* » J4 van R. 705. i  ROMEINSCHE VII. BOEK X. hoofdst. J. voor C 47. J. van R, 705. Uitvaart van pom PEJUS. ■ 4 ' ] t l t fa e b e i c. behouden te Cijprus weder: maar eenige hunner fchepen werden door de /Egijptenaars agterhaald , en al derzelver manfchap wreedaardig omgebragt (1). De moordenaars .van pompejus hieuwen hem het hoofd af, bragtea het hunnen Vorst, en bewaarden het gebalzemd voor caesar, als een gefchenk , het welk hun de rijkfte belooning voorfpelde. De romp van het gefchonden lijk werd naakt nitgefchudt en ten toon voor elk, die lenzelven wilde zien, aan ftrand geworden. Philip pus verliet dien echter jiec, fchoon veelen 'er de oogen aan kwamen verzadigen. Na de verwijdering lier menigte, reinigde hij denzelven met eewater en floeg 'er een zijner eigene leederen om. Voords omziende naar het oodige tot eenen brandftapel , bediende ij zich in den nood van de wrakken mer visfchers fchuit, om 'er eenen autmijt van te ftapelen, die, hoe kleen 1 armoedig, echter groot en rijk genoeg voor CO Appian. alex. de bell, Civ. L.II. p.481. iv. eplt. L. CXII. Cms. de bell. Civ. L, III, 104. Oros. L. VI. c. 15,  GESCHIEDENISSEN. 457 voor een naakt en gefchonden lijk kon fchijnen. Bezig met dezen trouwen liefdedienst, overviel hem een Romein, zinds langen' tijd woonachtig in dit land, doch die zij-, ne eerfte veldtogten onder pompejus had gedaan. Dezelve vroeg hem : „ wie zijt gij toch, die den grooten pompejus eene uitvaart toebereidt?" En nu van hem gehoord hebbende, dat hij deszelfs vrijgelaten flaaf was, vervolgde hij: „ gij alleen zult daar van alle de eer niet hebben; duld, dat ik dit godsdienftig voordeel met u deele; zoo toch zal ik mij niet altijd beklaagen over mijn vreemdlingfchap, wanneer ik, bij alle mijne kwelling, zoo veel win, dat ik met eigene handen den groot, ften Veldheer van het Romeinfche Volk mede moge aanraaken en bedekken (i)!" Aldus liep de uitvaart van pompejus af. Zijn asch, door deze twee gevoelige en erkentlijke menfehen bij een verzameld, werd door hun onder eenen kleenen grafheuvel gebragt, waarop zij dit opfchrift ftelden: „ hij, die te groot voor tempels was, CO Plot. w'pomp. p. 661. Ff 5 VII. soek X. hoofdst.' [. voor C. 47[. van R. 705. «3 „J  45$ ROMEINSCHE vii. BOEK X. hoofdst. j. voor C. * 47' Ti Jm van R. Öood van t» lentulus. was, ligt in dit kleene graf." Rondom het zelve richtede men naderhand kopere ftandbeelden ter eere van pompejus op, die echter in vervolg van tijd door het zand der zee beftord werden, waaruit zij, zwaar befchadigd door den ouderdom, weder opgedolven en in eenen nabuurigen tempel werden geplaatst, tot dat Keizer Hadrianus, op zijne reize naar Mgijp-* tus het graf van pompejus wedergevonden hebbende, het zelve geheel herflelde en op nieuw met dezelfde beelden, maar met grooter voorzorg, verder de (i). Dit graf echter mogt meer een gedenkteeken yan zijnen dood, dan eene bewaarplaats van zijnen asch, heeten,wijl het overfchot van zijn verbrandde lijk aan zijne weduwe gezonden werd, die het zelve op den Alhaanfchen heuvel ter aarde beftelde (ji), L. lentulus, de Conful des voorïgen jaars, kwam den volgenden dag, onkundig van al het voorgevallene, mede van Cijprus aan het Mpjptifchc ftrand. In het voorbijvaren den kleenenj houtmijt (O Appian. alex. de bell. Civ. l. ii. p, a8ï. Cs) Plut. in pomp. p. 662,  GESCHIEDENISSEN. 459 mijt nog ziende rooken, zonder philippus te herkennen , die bij den zeiven Hond, vroeg hij: „ aan wien of daar de laatfte eer gefchiedt?" en beandwoordde zich zei ven met eene diepe zucht: „ mis. fchien aan u, groote pompejus!" maar naauwlijks had hij zelf voet aan land gezet, of 'sKonings trawanten greepen hem aan, wierpen hem in de gevangenis, en bragten hem zeiven om het leeven (i). Op den laatften dag van het agt en vijftigfle jaar zijnes ouderdoms fneuvelde dus trouwloos onder de handen van ver achtlijke moordenaars pompejus , di< van zijne vroege jeugd den bijnaam vat den grooten voerde, die driemaalen he Confulfchap bekleedde, driemaalen zege praalde, en tot den hoogften trap vai aanzien was geklommen, dien iemand ii het Romeinfche Gemeenebest beklimme mogt; terwijl de grillige Fortuin, welk weleer de aarde te kleen voor zijn overwinningen maakte , hem nu fchie geene aarde voor zijn graf vergunde (V I (O Plut. in pomp. p. 661, (a) Vell, paterc. L. II. c. VII. BOEK X. HOOFDST. f. voor C 47- „ f. van R. 7°5> Charakter van ctf. pompejus den grootten» I l 1 1 2 5 r i. R  4<5o romeinsche m soek X. hoofdst. J. voor C 47J. van R 705. : j ] 1 ( I t \ è 1 In hem vond alzoo het tweede lid .des eerften Driemanfchaps geen min geweldig en eerloos leevenseinde, dan crassus bij de trouwlooze Partners had ontmoet (1). •Het zelve bevreemde echter cicero niet, die zijnen vriend atticus verzekerde: „ dat hij nimmer aan zulk eene uitkomst had getwijfeld; om dat de wanhoopige toefiand zijner zaaken den geest der Koningen en Volkeren , werwaards hij zich wenden mogt, zoo zeer vooringenomen had, dat hem overal een dergelijk lot verbeiden moesr. Ik kan echter niet nalaten, voegt hij 'er bij,- over het zelve fmart :e gevoelen, wijl ik hem voor eenen eerijken, braaven en waardigen man gekend ïeb (2)." — „ Dit was, in weinige woorlen, — zegt middleton, — eene waare :harakterfchets van eene hand, welke pomejus het allerbeste kende; eene fchets, liet verhoogd door fchitterende kleuren an welfprekerdheid , noch verdonkerd, oor zwarte nekken eener verbitterde geoeligheid (3)." — Gelijk deze Schrijver ech- CO Zie D. XVI bl. 206 — 306. C2) Ctc. ad attic. L. XI. ep. 6. {$j Middlet. life 9/cic. Vol. II. p. 313,  geschiedenissen. 4°^ echter het niet laat blijven bij de aangehaalde woorden van cicero, rnaar zelf deze charakterfchets breedvoerig uitwerkt: meenen wij aan ons gebruik getrouw te moeten blijven met eenige oogen blikken. langer bij de nagedachtnis van zulken doorhchrigen Romein te vertoeven. —Cicero zelf dacht niet altijd zoo gunllig over pompejus, voorsl niet toen hij in hem zoo wet, als in caesar, den toeleg op de overheerfching van zijn Vaderland bemerkte, en zich van zijnen zegepraal ,het wreedfte Sijllafchap voorftelde (i). Hij zelf had ook eenmaal weinig reden tot loffpraak van pompejus, toen deze hem, indien al niet ten val bragt, om hem weder op te richten, ten minften hulploos overliet aan de kwaadaardigheid van clodius bij zijn.- ballingfch-jp O) — Maar de grootfle verplichtingen hadden het geheugen hier van uitgewischt, en van de dooden niet dan goed, was der Romeinen fpreuk. — Van zijn vijf en twintigfte jaai (O Cic ad attic L. VII. ep. 5,7. L. VIII ep. 1! L. Xi ep. 6. (2) Zie D. XV. bl. ^41 en volg. VII, BOEK X. HOOFDST. f, voor C. 47f. van R. 705.  VIL SOEK X. HOOFDST. J. voor C T 47J. van E 705. 462 romeinsche jaar voerde pompejus den eernaam van den grooten, dien sylla's ftaatkunde hem na zijne Afrikaanfche overwinningen •fchonk (1). Hij verdiende den zelvert voorzeker als krijgsman , die zijne roemrijke loopbaan terftond als een uitmuntend Veldheer had geopend (2), dezelve tegen den onbedwingbaaren sertorius loflijk vervolgd (3), de zeeën door beleid alleen van ontembaare roovers gefchuimd (4), den onverwinlijken mithrïdates tot wanhoopigen zelfmoord gedreeven (5) en geheel Italië door zijnen naam alleen van rijken voorraad in gebrek voorzien (6). Het geluk nogthands had altijd zoo veel deel aan zijne overwinningen $ dat het zijne vroeg gebleekene krijgsbekwaamheden en legerdeugden waren, die hem het behoud van zulken fchitterenden naam moesten verzekeren. — Zijne zeden, fchoon ver uitmuntende boven de ongeregeldheden zijner eeu- (1) Zie D. XIII. bl. 306 en volg. (2) Zie D. XIII. bl. 155 en volg. <3) Zie D. XIII. bl. 418 en volg. C4) Zie D. XIV. bl. $9-106. C5) Zie D. XIV. bl. 260 en volg. (6) Zie D. XV. bl. 355.  GESCHIEDENISSEN, 463 eeuwe, zouden dien eernaam niet verdiend hebben, alhoewel een cato zijn tijdgenoot niet was geweest. Wreede trouw- 1 loosheid aan den vader van brutus (i)» ondankbaare echtfcheiding van antistia,J fchandlijke huwiijksverbinding met /emul 1 a (2), verachüijke verzwagering met caïsar (3), ontzegden hem toch alle aanfpraak op zedenlijke goedheid. ■—■ Als Staatsman muntede hij door listige geveinsdheid uit, en, op den fchijn van braafheid hoogst gefield, verborg hij voor veeier oordeel, zelfs bij het laate nageflacht, indien al niet zijnen toeleg , ten minften zijnen geest» Schoon altijd toegedaan aan sylla's ingevoerde Aristocratie, en huiverig, om geene wetten van het Gemeenebest te fchenden, was de Alleenheerfching zelve zijn doel, en zou geene wet hem heilig zijn geweest, indien bij zijne oogmerken beter openlijk , dan bedekt, gemeend had te kunnen bereiken. Zijne herftelling van het Gemeentsman- fchap CO Zie D. XIII. bl. 380. (2) Zie D. XIII. bl. 307. (3) Zie V, XV. H. 195. VB. BOEK X. HOOFDST.' 1 voor C , van H. 7°5-  Vfl. boek X. ÉOOFDST . J. voor C vaar liep. Zelf op het midden dier eng;e in een kleen vaartuig agter aan komende, terwijl zijne benden reeds overgevoerd waren, overviel hem een kleen fmaldeel der zeemagt zijnes mededingers onder bevel van cassius, die zich met tien krijgs^aleijen naar den Bosphorus wilde bege/en, waarfchijnlijk, om den koning pharkt aces in Pontus tot het bondgenoot- fchap (O Plct, in brut. p. 586, (2) Appian. alex. dm bell, Civ. L, II, p. 485,  geschiedenissen» 47,3 fchap der Gemeenebestgezinden te bewegen. C/esar bezefte oogenbliklijk het uiterfte gevaar van die ontmoeting, maar had tegenwoordigheid en ftoutheid van^ geest genoeg, om rechtftreeksch op denJ Vlootvoogd aan te houden, en hem in eigen perzoon te bevelen, om zich overtegeven. De fchrik van zijnen naam deed cassius , zich zeiven in 's overwinnaars magt waanende, de handen naar hem uit. fteken, om lijfsbehoud voor zich en voor de zijnen aftefmeeken. C^sar, ftout op zijn geluk, of liever het zelve niet openlijk willende erkennen, hield zich afkeerig van die bede, en ftond dezelve alleen op dringende voorfpraak van brutus toe (i\ C/e s ar vervolgde nu met deze fchepen (i) Sueton. in cjes. c. 63. Dio cass. L. XLIT. p. 188. Appian. alex. rf« bell Civ. L. II. p. 483. Plut. in brut. p. 986. Men is het niet eens, of deze cassius lucius ware, dan wel cajus. Appianus alleen beweert dit, en geeft hem eene vloot van zeventig galeijen. Suetonius en dio cassius noemen hem wel uitdruklijk lucius: maar xylander, casaubonus, en ouden dorp beweeren te recht, dat Gg 5 *j VIII. boek I. boofdst. . voor C. 47' „ , van R', 705. I  474 ROMEINSCHE VIII. • 0.ek I. hoofdst J. voor C 47. J. van I 705. pen en waarfchijnlijk eenige anderen, welken hij aan de kust van Afia vond, zijne ; reis ter zee (1). Te Ephsfus aan land •gaande, bewaarde hij den tempel van dia• na andermaal voor eene plundering (2}» waarmede t. ampius balbus den zeiven thands ten behoeve van pompejus dreigde (3). Voords kenmerkte hij zijne ganfche reize langs de Afiatifche kust door daaden van grootmoedigheid. Gereedlijk vergaf hij aan allen, die voor zijnen mededinger geijverd hadden; zelfs fchold hij aan de onderfcheidene Staaten, die pompejus onderftand hadden gezonden, een derde gedeelte van derzelver belastingen kwijt, en ftelde tevens aan de knevelaarijen der pachters een voldoende perk (4). Inzonderheid fchonk hij den Cnidiërs eenen bij hun moet gelezen worden l. of wel longïnui de toenaam der cassiussen, en alzoo zou dan op dit geval flaan het geeD wij reeds wegens :assius, volgends cicero, boekten. — Zie boven bl. 437. (1) Lucan. Pkarf. L. IX. vs. 962. (2) Zie boven bl. 331. (3) Caïs. de bell. Civ. L. III. c. Iq$, (4) Dio cass. L. XLIL p. iSS.  GESCHIEDENISSEN» 475 eenen volkomen vrijdom van lasten ter eere van theopompus, hunnen medeburger, die onder zijne geleerdfte en geliefdfte vrienden behoorde (i). Hij hield zich echter maar korte dagen bij Afia op, wijl hij vernam, dat pompejus op Cijprus was geweest, en hem alzoo geen twijfel overig bleef, of de gedachten van brutus wel gegrond waren. Hij ftak alzoo op Rhodus over, verzamelde aldaar zoo veele fchepen en ben? den als hem mogelijk was , en ging van daar met agt honderd ruiters en twee keurbenden, waar van de eene hem uit Thesfalie gevolgd, en de andere door hem uij Achaje opontbooden was, benevens tien krijgsgaleijen en eenige Afiatifche fchepen, tegen den avond onder zeil, zondei dat iemand der Scheepsbevelhebbers de be' ftemming wist, moetende de vlag van he admiraalfchip bij dag, en het vuur bi nacht alleen derzelver koers regelen (aj Zijne twee keurbenden bedroegen nie meer dan drie duizend en twee honden man (1) Plut. in ces. p. 730. (2) Appian. alex. de bell. Civ. L- II. p«483 C&S. de bell. Civ. L. III. c. 106. VIII. boek I. hoofdst. f. voor C. 47. [. van R, 705. i > t 1  VIII. BOEK I. hoofdst. J. voor C 47J. van R 705. Gesar'! komst vooi Alexandria. 476 romeinsche mannen; zijnde alzoo meer dan de helfc uit hoofde van veelvuldige wonden , in de geleverde veldflagen bekomen, en door de afmattingen van dezen verren togt, agtergebleeven. Caesar reekendeechter te zeer op het gerucht zijner daaden en den fchrik zijnes naams, om den noodzaaklijken fpoed van dezen togt uit hoofde der geringheid zijner magt te vertraagen (1), Op den derden dag dier zeereize kwam hij voor Alexandria; maar vond nietgoed , terftond te ontfcheperi, want, zoodra hij zelf voet aan wal had gezet, hoorde hij een krijgsgefcbreeuw opgaan, en zag hij eene onftuimige menigte op hem aanftuiven., welke de onafhanglijkheid des Rijks gefchonden verklaarde door het voeren van Romeinfche bijlbundels op deszelfs grond. De opfchudding bedaarde wel weder , maar werd dagelijks vernieuwd ; welk alles c m s a r zijne vloot voor anker deed houden, en terftond om nieuwe keurbenden zenden, welken hij uit de overwonnene benden van pompejus had opgericht (2). De (1) CjES. de bell. Civ. L. III. c. 10Ö. (8) Cas. de bell. Civ. L. III. c 106, 107.  geschiedenissen. 47? De tijding echter, dat pompejus te Pelufium om het leeven was gebragt, moest hem deze opfchudding eeniglijk voor oproerigheid der menigte doen aanzien , en zich van het Hof de beste gezindheid voor zijne zaak doen belooven, In deze gevoelens werd hij ook volkomen bevestigd, toen hij zich weldra door den zelfden theodotus, wiens fnoode raad zijnen mededinger den dood had gedaan, het gebalzemde hoofd en den zegelring van p o mpejus, als het zekerfte blijk van vriendfchap en de vleijendfle gelukwenfching van deszelfs Hof, zag aanbieden. Op dit gezicht ftortede caïsar traanen (i), welken dio cassius op ftelligen toon geveinsd verklaarde (a), en lucanus noj: haatlijker affchilderde, als waren zij doo hem zeiven ten oogen uitgeperst, om on der luid gehuil de helfche vreugde van.ziji hart te verbergen (3). Plutarchu beoordeelt de oprechtheid dezer traane niet, maar toont genoeg, dat hij dezelve t\k CO Liv. epit. L. CXIl. I (1) Dio cass. L. XLII. p. 189. (1) Lucan. Pharf. L. IX. v. 1058. VIII. boek F. hoofdst. J. Voor C. 47' „ J. van R» 705 « CjE3AR weent bij het hoofd van pompejus. r 1 s i 1 t  VIII. boek I. hoofdst. J. voor C . 47J. van R, 705. 1 j 1 478 römeïnschè niet verdacht hield van zoo veel laagheid of doemwaarheid, wijl hij 'er in eenen adem bijvoegt: „dat C/esar alle de vrienden van pompejus, die nog in JEgijptifche kerkers zuchteden , ontfloeg en door veele weldaaden aan zich verbond, fchrijvende des wegens aan zijne vrienden te Rome, dat het grootfte en treffendfle genoegen uit zijne ganfche overwinning voor hem beflond, in dagelijksch eenige burgers, die tegen hem gevochten hadden, te kunnen behouden" (1). Appianus fpreekt idleen van het afgrijzen, hst welk caesar voor zulk een wrc-ed gefchenk beoonde (2). Valerius maximus drukt rich aldus uit: „ c/esar vergat op dit rezicht zijnen vijand, gevoelde zich aan 'Ompejus verzwagerd, en offerde deze raanen tevens aan zijne julia (3)." En 'oor deze opvatting pleiten in ons oog de «inoodzaaklijkheid of wel ontijdigheid van Ie gewaande veinzerij, de eigenlijke goedlartigheid en edelmoedigheid van c s&- sar's (l) Plot. in cas. p. 73a (3) Appiak. alex de bell. Civ. L. IJ. p,484. C3) Val. max. JL V. c. 1. ex. 1©.  LXV   GESCHIEDENI8SBH. 479 sar's charakter, wanneer belang of veiligheid aan beiden niet in den weg Honden, de naauwe betrekking, welke hij toeh altijd tot pompejus had, de ontzettende en toepaslijke herinnering aan 'smans grootheid, ja zelfs het zoet genot der traanen over eenen vijand, dien men niet meer te vreezen heefc. Caesar liet het hoofd van pompejus, onder zeer kostbaar en veelvuldig reukwerk, met alle uiterlijke blijken van hulde zijner nagedachtnis, verbranden , en den zorgvuldig verzamelden asch in eenen kleenen tempel brengen, dien hij aan neme sis, de Wraakgodin van alle gruwzaamheden, heiligde ( i). Den ring van pompejus nam hij dankbaar aan : op den zeiven was, volgends plutarchus, een leeuw met een zwaard in den klaauw gefneeden volgends dio voerde hij drie zegeteeke nen in zijn wapen (a). N (O Appian. alex. de bell. Civ. L.II. p.484 Val. max. L. V. c. I. ex. 10. Dio cass. I XLII. p. 189. (2) Plut. in pomp. 662. Dio cass, l XLII. p. 193. VUL boek L hoofdst. f. voor C f. van Ri 705. i 1  4-8° ROMEINSCHE VIII. SOEK t HOGFDST. J. voor C. 47J. van R« ] Gesar betrekt het j koninglijke paleis < te Alexan - ( dria. c f t f f( j. ii Na deze bewijzen van goede gezindheid meende caesar, dan, nu ook geen langer wantrouwen te moeten toonen, door ter reede te blijven liggen, maar ontfcheepte zijne krijgsmagt en nam zijn intrek in het koninglijke paleis, vooral daar hem de Ereftfche, dat is de Noorde, winden beletteden, om de kust weder te verlaten (i), van waar hem anders zijne rustlooze werkzaamheid en onbetwistbaare belangen bij ie geheele vernieling des aanhangs van rijnen gefneuvelden mededinger elders af. iepen. De trouwloosheid mtusfchen, waarmede 'Ompejus was behandeld, en de beftenlige oproerigheid des Volks uit misnoegen •ver de teekenen van zijn oppergezag, eeden caesar eene fterke wacht rondom het aleis houden, wier waakzaamheid verdubeld werd door den moord, die aan ver:heidene Romeinfche foldaaten in onder:heidene wijken der ftad gepleegd werd. De eerfte dagen van zijn verblijf te tlexandria bragt ces ar door, zonder :t te ondernemen, het welk opzien kon vei« (I) Gas. de bell. Civ. L. III. c. 107.  geschiedenissen. aSï- verwekken, In tegendeel bezichtigde hij flechts de openbaare gedichten, woonde de lesfen der wijsgeerige fchbolen bij, en ontving met zeer veel minzaamheid de bezoeken, welke hem gebragt werden. Daar na echter oordeelde hij het voegzaam aan zijn charakter als Conful van Rome, kennis te nemen wegens de verdeeldheden, welke thands eenen throon ontrusteden, op welken de vader van den tegenwoordigeo Koning, onder zijn eerfte Confulfchap, als vriend en bondgenoot van Rome was erkend fj), en waagde hij het tevens, zijn verlangen te kennen te geven: „ dat de jonge Vorst en zijne zuster cleopatra de legers afdankten, dien zij tegen eikanderen te veld hadden, en liever voor hem met redenen, dan onderling met wapenen, hunne belangen verdeedigden v(ü)." Beider vader ptolemjeus auletes was voor drie jaaren geftorven, agterlatende twee zoons, beiden ptolemjeus genoemd, en twee dogters, van welke de jongfte ARSiNoë heetede. Bij uiterften wil CO Zie d. XV. bl. 199. O) Cjes. de bell. GV. l. 111. c. 1Ö7. XVII. deel. Hh VI'I. BOES I. hoofdst. f. voor d 47f. van Ri 7eg. Troongcfchil te AlexandriOf.  vin. BOCK L HOOFDST. ƒ, voor C. , 47. J. van R. 705. jgs' ROMEÏN-SCHB wil had hij over zijne throonopvolging be£ fchikt ten voordeele van zijnen oudftenzoon en oudfte dogter, welke zich daartoe te zamen in den echt moesten verbinden, volgends een bloedfchennig gebruik aan dat Hof, het welk deze huwelijken tusfchen broeder en zuster wettigde. Om te zekerer te zijn van de uitvoering zijneswils, had hij het Romeinfche Volk ten waarborg daarvoor ingeroepen en door zijne Afgevaardigden een affchrift dezer :rfmaaking doen overbrengen naar de fchatjamer van Rome ; welk affchrift echter, uit hoofde van de onrust der tijden, nog. Dnder pompejus was blijven berusten, :erwijl het oorfpronglijke zelf te Akxan~ Ma bewaard werd. De eensgezindheid luurde niet lang tusfchen broeder en zusEr. Cleopatra, vier jaaren ouder, lan ptolem^eus, maatigde zich de voogdij aan over haaren jongen throon;enoot, en maakte zich alzoo meesteresfe ran het ganfche Bewind. De voedflerheeren van den jongen Vorst daartegen, onder wien photinus, de gefneedene, het hoofd was, waren eerzuchtig genoeg, om op naam van hunnen voedfterling te wil* len;  GESCHIEDENISSEN. 48$ len heerfchen. De gefchillen, hier uit natuurlijk gereezen , waren nog niet in openbaare tweedragt losgebarften, wanneer de oudfle zoon van pompejus aan • dit Hof onderftand voor zijnen Vader ] kwam zoeken , maar hadden reeds zoo lang gewoeld, dat cleopatra haare bekoorlijkheden aan dezen jongen Romein ten offer zou gebooden hebben, om daarvoor de magtige befcherming van hem en zijnen vader te kopen. Haar tegenflreever phötinus flaagde echter beter door fchrander flaatsbeleid, dan zij door eerloczen minnehandel , daar het hem gelukte een befluit van den Raad, die te Thesfa* lonica was gehouden , magtig te worden ten voordeele van zijnen jongen meester. Het gevolg daarvan was de verbanning geweest van cleopatra, welke zich met haare zuster naar Sijrie begeven en aldaar een heir verzameld had, waarmede zij nu reeds tot voor Pelufium was aangerukt. Ptolem;eus voerde terftond zijne krijgsmagt tegen haar aan, en hield haar bij den berg Cafius, aan de Algijpiilche kust, ftaande in het zelfde tijdftipj waarin Hh 2 pom- wi BOEK. I. ÏOOFDST. . voor C 47* n . van R. 705.  vin. BOBS. L HOOFDST. J. voor C J. van B 705. CiBSAR vor dert de be vrediging. •joTon. nen gouds, 4S4 romeinsche pompejus aan dezelve zijn rampzalig einde vond (1). In deze gefteldheid van zaaken was al■ les gebleeven tot aan de komst van c&. sar, die zich ten fcheidsman in den naam des Romeinfchen Volks aanbood, en, gelijk wij zeiden, op eene ontwapening der wederzijdfche krijgsmagt aandrong. Deze voorflag mishaagde aan 's Konings Staatsraad ten hoogften en aan photinus boven al, die de voornaame bewerker van de ballingfchap der Koningin geweest was. Nog kwam ces ar met eenen eisch op van veertig millioenen festertiën *, welken hem het Hof nog fchuldig was wegens het overfchot eener fchier eens zoo groote fom aan den overleeden Ko* ning voorgefchooten, welks voldoening CiESAR niet flechts zeer behoefde, maar tevens als een drangmiddel wilde gebruiken, om het Hof naar zijne bemiddeling te doen luisteren. Photinus trachtede vruchtloos, c /esar deze eisfchen te doen in- (1) Dio cass. L. XLII. p. aoo, 201. C/es. de bell. Civ. L. III. c. 108. Plut. in aniou. g>. 926, 927.  GESCHIEDENISSEN. 485 intrekken; hij raadde hem, om zelf liever elders veel grooter tweedragt te gaan bijleggen, en verzekerde hem, dat het Hof eerlang het verfchuldigde met den grootften-' dank zou aflosfen: maar het andwoord van ] ca:sar op deze voordragt was: „ dat hij geenen sEgijptenaar tot raadsman be ' hoefde, maar den Koning zeiven, na afdanking van zijn heir, voor zich ter bepleiting zijner rechten vorderde." Door deze taal gehoond en voor de uitfpraak beducht in een geding, het welk het recht van cleopatra niet kon verduisteren, en waar in met veel minder rechts de fchitterende bekoorlijkheden eener dartele Vorftin bij den wellustigen ces ar de gevaarlijkfte aanneming der perzoon dreigden , iiet photinus niets onbeproefd, om door allerleije kleene haatlijkheden en heimlijke kunftenaarijen veel eer eenen openbaaren oorlog tusfchen ptolemeus en cesar aan te ftooken, terwijl de eerfte zijne .magt bij een, en de laatfte flechts eene hand vol volks bij zich had. Hij liet alzoo oud en bedorven koorn aan cje.sar's krijgsvolk geven, en beandwoordde de klagten daar over, met t« Hh 3 zeg- vin. BOEK I. HOOFDST. , voor C . van R. 705' regenftand ran het ïof.  486 romeinsche VIII. boek I. hoofdst, J. voor C ' 47- J. voor R 705. zeggen: „dat men niet keurig behoorde te zijn, wanneer men uit eens anders hand moest leeven." Voords deed hij de tafels "aan het Hof met houten en gebakken fchotels aanrechten , voorgevende : ,, dat de zilveren en gouden vaten aan C/Esar in betaaling moesten gegeven worden." Zoo ook liet hij , als ware het tot dezelfde fchuldaflosfing, openlijk de fchatten uit da Mgijptifche tempels wegnemen , om de menigte opteruijen. Tevens zond hij boden aan a c h i l l a s , die het bevel over 'sKonings krijgsmagt voerde, ten einde hem ten fpoedigften naar Alexandria met dezelve te doen aanrukken. Welk alles CES ar zei ven voor zijne perzoonlijke veiligheid beducht maakte, zoo dat hij den nacht aan tafel doorbragt, zonder zich aan de gevaaren van de duisternis of de weerloosheid van den flaap te waagen (1). Inmiddels behield alles voor het uiterlijke den fchijn van goede verftandhouding; zelfs had 'sKonings terugkomst van PeluQum de eerfte oproerigheden der menigte geCO Plut. in cms. p. 733, 731, Oros. h. VI c. 15. Dio cass. L, XLll. p, 303.  GESCHIEDENISSEN. 487 geftild: maar weldra barftede deze fmeu■ïende haaclijkheid in volflagene vijandlijkheid uic. Cleopatra volgde eene geheel andere Scaatkunde, zoodra haar den wil van ■c/esar was bekend geworden. Zij liet waarfchijnlijk haare benden terftond uit «en gaan, wijl van dezelven geen woord verder wordt gewaagd ; vaardigde terftond eenige luiden af, om haare belangen bij ,den Romeinfchen Conful voortedragen, en oordeelde fpoedig, dat zij zelve de voordeeliglte pleitbezorgfter haarer zaake bij c/esar zijn zou, wiens minzieken aard men haar te kennen gaf. De grootfte zwaa. righeid was maar, om veilig in zijn paleis te komen, zonder van 'sKonings Raaden te worden aangehouden. Verfcheidene Gefchiedfchrijvers verhaalen, dat zij daartoe deze vond gebruikte. Zich in eeï kleen vaartuig van flechts twee roeibanken begeven en de boomwachters aan de ha ven door geld omgekocht hebbende kwam zij des avonds voor het paleis aan. en liet zich , in een beddekleed omwonden, als ware zij een bed geweest, dooi ^eoLLODORüs, eenen Skiliër, tot ii Hh 4 be vin. BOEK I. HOOFDST. |. voor C. |. van R. 7°S' Cleopatra roept zelve c^sar's _ i bijftand in, l C  4§8 ROMEINSCHE VIII. >0£K L HOOFDST. J. voor C J. van R, 705. ] 1 l i 1 het vertrek van ces ar dragen. De vin* ding dezer list nam caesar terftond voor cleopatra in; maar naauwlijks vertoonde zij zich voor hem in eene treurige houding, welke alle haare gelaatstrekken en geheele geftalte onwederftaanbaar voor het medelijden en de liefde tevens van een gevoelig hart maakte, en opende zij haaren mond met bevalligheden, aan wier befchrijving èeChareneefche Wijsgeer zelf alle de begaafdheden van zijnen ftijl ten kosten legde, of c/esar, verrukt door haare bekoorlijkheden, beloofde haar allen bijftand en vergat weldra alle eigene ftaatszorgen in haare dartele omhelzing (i). Veelen fchreeven den ganfchen Alexanêrijnfehen krijg, dien hij nu , met het uiterfte gevaar voor zijne ftaatkundige beangen, ja voor zijnen eigen perzoon, ten jehoeve dier Vorftinne ondernam, eeniglijk an zijne verflaafdheid toe in dezen overpeligen minnehandel O). Dezelve ech:er had, gelijk wij zagen, eenen anderen oorCO Plot. in cms.. p. 731. u ,„ ANT0N. 1. 517. Lücan. L. X. vs. 53. (2) Flor. L. IV. c. 2. Plut. in cms. p.730,  geschiedenissen. 489 oorfprong, daar hij, door tegenwinden opgehouden, zich inmiddels met de herftelling der rust in dit rijk meende te moeten inlaten. Thands fcheen ook reeds zijne eer te zeer betrokken in de weigering zijner bemiddeling door de Hofpartij, om zich zonder tegenftand van de hand te laten wijzen. Maar zeer zeker is het nogthands, dat deze ontuchtige liefde hem een langer verblijf in SËgijptus zoo hoogst begeerlijk maakte, als het zelve hem anders duldloos zou geweest zijn; en dat hij thands voorzeker de wapenen zoo gereedlijk voor cleopatra opvattede, als hij zich anders ongetwijfeld fchrander genoeg buiten eenen krijg zou hebben weten te houden, die hem de voltooijing en het genot zijner overwinningen flechts onthield. Den volgenden dag reeds na de aankomst van cleopatra riep c/esar den jongen Vorst tot zich, om met hem over de bevrediging met zijne zuster te handelen: maar naauwlijks kreeg ptolemjeus haar zelve te zien, of hij verliet de gehoorzaal in de uiterfte gramfchap , trok Hh 5 zich VIII. «oKK 1. HOOFDST. f. voor C» 47|. van r, 7°5» De Koning bij C/TSAR in gijsfeling.  490 romeinschb VIII. boek. L hoofdst. J. voor C. «7|. van R. 7°$. 1 < i ] ( £ ï \ V b I fl s ls zich den koninglijken haairband van het hoofd, fchreeuwde overluid, dat hij verraaden was, en zou alzoo de geweldigfte opfchudding onder het volk verwekt hebben, indien de Romeinfche lijfwacht hem niet had terug getrokken. De noodkreet des Konings was echter buiten het paleis geïoord, en deed fpoedig eene talrijke en Ireigende menigte rondom het zelve zanenfchoolen, het welk caesar noodzaakte, om openlijk aan de Alexandri* urs te verzekeren: „ dat hij geen ander >ogmerk had, dan den uiterften wil van ïunnen overleeden Koning uit te voeren, n cleopatra nevens ptolemaïus 'P den throon te bevestigen." Beiden ertoonde hij aan het Volk, zich beroeende op den plicht des Romeinfchen 'olks, om eenen wil te doen eerbiedien, die op deszelfs naam gewaarborgd ras. Om voords zijne zucht te doen lijken tot de bevrediging van het ganfche oninglijke huis, zou hij tevens den jongen ptolem^eus aan deszelfs zuster ar.iNoë verbonden en aan dezelve het eind Cijprus in den naam des Romeinfchen Volks  GESCHIEDENISSEN. 491 Volks ten bruidfchat gefchonken hebben (1). Dit echter wordt door niemand anders, dan door dio cassius, verhaalt, die den afftand van zulk een belangrijk ^ gedeelte des Romeinfchen gebieds aanl ca:sar's verlegenheid in dezen nood toefchrijft, het welk echter weinig met deszelfs onverfchrokken charakter ftrookt, en daarom met meer gronds aan de kunftenaarijen van cleopatra zou toe te fchrijven zijn, als zich nu reeds voorftellende , om , gelijk zij naderhand deed, zich weldra rheestcres te zullen maaken van eene bezitting, die thands in naam van het Romeinfche Volk werd afgeflaan (2), en welke afftand alzoo niet de verlegenheid van c«sar voor de muitende Alexandriners, maar zijne meesterachtige iloutheid zou kenmerken over den eigendom van den Romeinfchen Staat. Intusfchen naderde achillas, op de berichten van photinus, met 'sKonings krijgsmagt voor de poorten van Alexandria. Dezelve was geenzins verachtlijk, uit twintig (O Dro cass. L. XLII. p. 201, 202. Cï) Cbev. Hifi. Rom. Vol. XIV. p. 66. vni. BOEK I. HOOF0ST. , . voor C. 47' B . van R. 705- Het Hof verzet zich met geweld.  vïii. BOEK I. HOOFDST. J. voor C J. van R 705. 492 ROMEINSCHE tig duizend welgeoefende foldaaten beftaande, meest allen afkomilig van dat krijgsvolk, het welk in Alexandria was agtergebleeven, toen gabinius den overleeden Koning op zijnen throon bevestigde. Overigens was dezelve zamengefteld uit Sijrifche en Cilicifche roovers en een groot aantal weggelopene Romeinfche flaaven, die alhier in dienst waren gegaan, om de vervolging hunner Heeren te ontwijken ; waarbij nog kwam eene ruiterij van twee duizend mannen, allen welgeoefend geduurende de jongfte oneenigheden. Caïsar, wiens ganfche magt uit drie duizend voetknechten en agt honderd ruiters beftond, en alzoo onbeftand was tegen zulk een talrijk heir, overreedde ptolem/Eus, om twee voornaame luiden van zijn Hof aan achillas aftevaardigen met tegenbevel: maar achillas begreep zeer wel, dat dit bevel veel eer van caesar, dan van zijnen Vorst, kwam, en, wel verre van het te gehoorzaamen, ruidde hij zijne foldaaten tegen de twee ge« lastigden op, waarvan de een terftond om het leeven gebragt, de ander zwaar gewond werd. De  geschi ede nissen. 493 Do tijding hier van deed c/esa'r zich van 's Konings perzoon verzekeren, ten einde zich van het gezag zijnes naams te kunnen bedienen, en achillas met del zijnen als muiters te doen voorkomen (i).. Achillas liet inmiddels geenen tijd verlooren gaan, maar haastede zich om binnen Alexandria te komen, welks om-! trek veel te groot was, dan dat caesar met zijn kleen aantal volks aan deszelfs verdeediging kon denken. Achillas maakte zich alzoo zonder moeite meester van de ftad, uitgezonderd alleen van het koninglijke kwartier, waar cm.sar zijn verblijf had: maar ook deze wijk liet hij, fchoon vruchtloos, met de uiterfte woede aantasten. Inzonderheid echter had het hevigfte gevecht bij de haven plaats, van welker bemagtiging c/esar's volkomene influiting afhing. Behalven twee en twintig overdekte vaartuigen, welke in dezelve altijd als wachtfchepen lagen, bevattede dezelve nu ook eene vloot van vijftig groote oorlogsgaleijen, in het voorige jaar ten onderftand aan pompejus geCO G&s. ie bell. Civ. L. UI. c. loo, uo. vul' BOÜS ' I. HOOFDST. i voor C 47- . E van R. 7°5- Cjesar loudt zich egen het ielve (laanIe.  vm. BOEK l. BOOFDST, j. voor C _ 47j. van r 705. B<-?nd der AlexandrijnfcheBoekerij. 494 ROMEINSCHE gezonden, maar nu reeds zederd den Pharfalifchen flag behouden terug gekomen. Eenmaal meester van de haven geworden 'zijnde, had achillas alzoo caïsar ' gemaklijk kunnen affnijden van allen toevoer uit zee. Dit maakte de ALgijptenaars en Romeinen wederzijdsch even hardnekkig in het gevecht om eene zoo beflisfchende post. Ce sar behield eindlijk de overhand ; en ftak nu niet flechts alle de fchepen in de haven in brand, maar tevens allen, die nog op de werven ftonden, en met dezelven een aantal uitmaakten van honderd en tien vaartuigen, zijnde voor zich zeiven overtuigd, dat het hem, met zoo weinig volks, onmogelijk was, zoo veel te behouden (1). De vlam van dezen brand tastede ook de gebouwen aan, die het naast bij de haven ftonden, en vernielde onder dezelven , tot onherflelbaar verlies voor de Letteren en Wetenfchappen, de vermaarde Boekerij, die, door PTOLEMiEus philadelphus aangelegd en met kostbaare verzamelingen van elders verrijkt, door demetrius piial- e r e u s (I) CiBS. de bell. Civ. L. III. c. flï.  GESCHIEDENISSEN» 495 ereus uitgebreid, en, zoo veel mogelijk, in alle vakken van geleerdheid aangevuld, en naderhand door de zorg hunner opvolgers nog (leeds vermeerderd, thands eenen fchat bevattede van vier maal honderd duizend, of wel, gelijk anderen willen, van zeven maal honderd duizend boekdeelen, die nu allen in dezen brand vernield werden (i). Caesar bediende zich van den nacht, dien de Alexandriners befteedden in het blusfchen van zulken verderflijken brand, om zijne krijgsbenden over te zetten op het eiland Pharus, het welk de fleutel van de Alex andrijn fche haven mogt heeten. Het zelve was vermaard door eenen hoogen en zeer kunftig gebouwden toren, die den naam des eilands droeg en door ptolemsus philadelphus was opgetrokken; voords lag het midden in de haven, zoo dat ter wederzijde van derzelver hoofden flechts eene zeer naauwe ruimte overig bleef, en was overigens door eene lange en fmalle moelje, welke dooi (O Pid' friinsh. Suppltm. liv. L CXn R. ff» Photinus oorc/ESAR imgebragt, ARSINOë Dn'komt haare gijs- fellDg.  498 ROMEINSCHE vm. BOEK L HOOFDST. J. voor C. . 47J. van R, 705. Verijdelde aanflag van ganymedes tegen cm. sar. van nu zelve, in de plaats haarer zuster, voor Koningin verklaard te zullen worden. De eigene heerschzucht van achillas ftond x haar hier bij nogthands het meeste in den weg. Beiden trachteden zij de ftem des krijgsvolks door allerleije kunftenaarijen te winnen: dit gelukte aan arsiNoë het best, en kostede achillas het leeven, waarna ganymedes, op naam en gezag van ARsiNoë, met het opperbewind werd bekleed, en het zelve niet min ftout en dapper voerde, dan zijn voorganger (1). De eerfte proeve van zijnen ondernemenden geest dreigde c/esar met de volftrekte onmogelijkheid, om het langer in Alexandria te houden. De ftad had geen ander water, dan uit den Nijl, maar het zelve was vermengd met flib, die allerleije ongefteldheden veroorzaakte, ten zij dezel. ve in bakken en putten volkomen gezonken was. Elk huis had alzoo zijne eigene zinkbakken, waar in het water uit den Nijl door eene algemeene graft gebragt werd, (1) CjEs. de bell. Civ. L. III. c. na. Hirt, ie bell. Alex. e. 4.  geschiedenissen. 499 werd, van wièr mond de vijand meester was. Ganymedes vond het middel uit, om door kunllige en kostbaare werktuigen het zeewater in deze graft te brengen, en alzoo de putten en bakken in het Romeinfche kwartier te verzouten, na alvoorens dezelven in het overige gedeelte der ftad zorgvuldig te hebben doen fluiten. Weldra proefde men het walglijke van dit water in de naast aan zee gelegene huizen en fpoedig verfpreidde zich dit gebrek alom, tot dat den Romeinen geen twijfel meer overig was aan de kunftenaarij van hunnen vijand. De fchrik en verlegenheid waren hier over bij hun zoo groot, dat zij om niet anders dachten, dan om op zee de vlucht te nemen; maar caïsar, die het gevaar van zulken aftogt duidlijk inzag, wist hun te overreeden: „ dat zuli eene infcheping hun, dooreenen zoo talrijken vijand in den ontblooten rug gevallen. zoo doodlijk, als fchandlijk zou zijn; dat men aan ftrand doorgaands wellen van zoet water vond, en men flechts eenige putten had te booren , om zich daar van te ver. zekeren en 'svijands list te befchaamen.'1 liet krijgsvolk luisterde naar den VeldIi a heer; nu SOEK I- HOOFDST. ï. voor C» 47' r. J. van R» 7°5.  vin. BOEK L HOOFDST. J. voor C. 4.6. J. van R. 706. Q Ft'FIUS calemusen P. VATINIUS Cosf. *co romeinsche heer ; alle arbeid moest voor het putgraven agteriban, en fpoedig vond men overvloedige wellen, die 's vijands zwaar en kostbaar werk in eenen. oogenblik nutloos maakten (1). Terwijl de oorlog in JEgijptus du-s fleepende werd gehouden, en c/esar zich in den zeiven reeds meer dan eens in het uiterfte gevaar had bevonden, had men te Rome op de eerfte verzekering wegens de uitkomst van den Pharfalifchen flag, alles zoo volkomen, ten zijnen voordeele be. iliscbt geacht, dat de aanhangers van pompejus zeiven hun werk gemaakt hadden, om zich niet flechts door ee^e fpoedige wending voor allen kwaad gevolg vrij te waaren bij de bovendrijvende partij; maar om zelfs zich door de laagfte vleijerij ter eigene bevordering bij den Overwinnaar aan te bevelen, Wij zullen wel deze ftaatsomwenteling en het gedrag der voornaamfte luiden da^r bij, in een volgend hoofdftuk geregeld boeken, maar hebben alhier deze aanftipping noodig bij den overgang tot het volgende jaar, het welk q. fu- (1) Hikt. de bell. Alex. c. <5—o,  geschiedenissen. 50I; q. fufius calenus en p. vatinius tot Confuls had, maar tevens q. julius caïsar tot Di&ator voor de tweede maal en voor dien ganfchen tijdkring, van wel» ke voorbeeldlooze aanüelling hij in Mgijp', tus kennis kreeg, alwaar hij in 'sKonings paleis deze hooge waardigheid aanvaarde en m. antonius te Rome tot zijnen; Bevelhebber over de ruiterij benoemde (i). Caesar vernam, omtrend den zelfden tijd, dat de zeven en dertigfle keurbende, uit oude foldaaten van pompejus beftaande, die zich, na den flag van Pharfalie, aan hem hadden overgegeven, een weinig boven Alexandria op de Afri* caanfche kust gekomen was, maar door eenen fteilen oostenwind reeds eenige dagen opgehouden werd, om naar Alexandria te komen, en gebrek aan water leed. Op dit bericht begaf caesar zich terftond aan boord van een zijner fchepen, en beval de overige vloot htm te volgen, doch liet al zijn krijgsvolk ter verdeediging der werken aan wal. Tot aan zekere haven, Cherfonnefus genaamd, met zijne vloot O) Vide FREINSH. Slippl, LIV. L.CXII.CCO. ü 3 VIII. BOEK I. HOOFDST. f. voor C 46. f. van R, 7c6. Q. JULIUS Diéï. ii. en a. ANTONIUS Ritmeester. V  VIII. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 46. J. van B ?o6, , 'Overwin ning ter zee dooreg; af behaald. J02 ROMEINSCHE vloot gekomen zijnde, zond hij een gedeelte van zijn bootsvolk aan land , om versch water in te nemen, doch het zelve begaf zich uit plunderzucht te veel binnenwaards en werd door vijandlijke ruiters onderfchept, waar door het tevens aan ganymedes bekend werd, dat caesar geen krijgsvolk aan boord had. De vijand achtede dit eene fchoone gelegenheid, om een belangrijk voordeel te behaalen, en liep terftond met aile de fchepen , dien hij kon bij een krijgen, die zelfde haven uit, om caesar onverhoedsch aan te vallen» Caïsar wilde het gevecht ontwijken, doch werd daar in betrokken, door een Rhodisch fchip uit zijne vloot, hetwelk, wat verder afliggende, door vier vijandlijke galeijen werd aangetast en door hem niet, zonder hoogst nadeelig gevolg voor den geest zijnes fcheepsvolks, aan deszelfs lot kon overgelaten worden. De Rhodiërs, ten allen tijde ter zee vermaard door uitftekende kunde en dapperheid, weerden zich bij dezen flag inzonderheid en beflischten de roemrijkfle overwinning. Eene vijandlijke galeij van vier roeibanken werd veroverd, eene andere zonk, eene derde dreef  GESCHIEDENISSEN. 5°3 dreef redloos, en de ganfche vloot zou vernield zijn geworden , indien de nacht het overfchot niet had gered (i> Cmsar kon nu onverhinderd zijne verfterking! innemen en ze behouden binnen Alexan-] dria brengen (2). De Alexandriërs waren over deze nederlaag zoo veel te meer verflagen, daar zij enkel van ce sar's bootsvolk overwonnen waren , en zulks meer door de behendigheid ter zee, dan door de dapperheid, hunner beftrijders: maar ganymedes wist hun weder te bemoedigen, door de verzekering, dat hij weldra eene veel aanzienlijker magt in zee zou brengen. De verbranding zelfs der honderd cn tien fchepen in de haven had hem niet doen wanhoopen aan het herftel eener zeemagt, welke hij te recht als het eenige middel befchouwde , om de Romeinen. door het affnijden van allen toevoer, tei ónderhandeling te dwingen. Hij had alzoo ter- I (1) Hirt. de bell. Alex. c. 9— IJ« (2} Dus moeten wij ons uitdrukken, om da zulks niet daadlijk door hirtius verhaald wordt — Voyez Crev. Hift. Rom. T. XIV. p. 78. Ü 4- VIII. boek I. wofdst; . voor C. 46. , van R. 706. ■  vm. BOES I HOOFDST J. voor C 46. J. van S 706. Tweede overwirjning ter zee. 504 ROMEINSCHE terftond gebruik gemaakt van alles wat door het vuur niet geheel tot kooien verteerd was, en met den voorraad uit de tuighuizen zoo wel, als met de intrekking der wachtfchepen aan de monden van den Nijlj daadlijk eene nieuwe vloot bij een gebragt van twee en twintig galeijen met vier, en vijf gakijen met vijf roeibanken, benevens een groot aantal opene vaartuigen. Cm sar's ganfche vloot beftond daartegen uit negen Rhodifche galeijen, — hebbende eene tiende, waarmede hij voor de kust van /Egijptus kwam, fchipbreuk geleeden , — agt van Pontus, vijf uit Lijeie en twaalf Afiatifche, waaronder flechts tien met vier roeibanken en vijf met vijf banken bezet waren , zijnde de overigen meestal kleen cn onverdekt. Ondanks deze minderheid in aantal en in fterkte van fchepen, befloot caïsar., ien vijand een treffen aan te bieden, waaraan de aanvang echter het moeilijkfte was, wijl rren eene engte moest doorlopen, om bij eikanderen te komen, die wederziidsch even gevaarlijk was voor de eerfte fchepen,  geschiedenissen, 5°5 pen, die "er zich door waagden. Terwijl men alzoo ook wederzijdsch hier over aarzelde bood zich euphranor, de Be velhebber der Rhodièrs, een man van de uitftekendfte krijgskunde ter zee, vrijwillig aan, met de ftoute verzekering van de Alexandriners wel zoo lang te zullen bezig houden, tot de overige vloot van c phranor's onverwinlijkheid reekende(i). , De onderftand echter, die weldra dezen ganfchen oorlog beflischte, werd caesar te land aangebragt door mithridates van Pergamus. Hij was afkomftig uit het huis der Galatijche Viervorften , fchoon te Pergamus gebooren, van waar hij bij den toenaam van Pergamenus in de gefchiedenis onderfcheiden wordt. Zijne moeder, welke eene bijzit was van den grooten mithridates, fchaamde zich niet, fchoon de gemaalin van eenen anderen, dezen zoon den naam diens vermaarden Konings van Pontus te doen voeren. Mi« thridates beminde dit kind hartlijk, nam het reeds vroeg bij zich te veld, gaf aan het zelve eene koninglijke opvoeding, en hield het zelve jaaren lang bij zich. In de (1) Hirt. de bell. Alex. c. 25. Suet. in tib. c 4. Dio cass. L. XLll. p. 204.  geschiedenissen. 5*3 de fchool van zulk eenen meester had de Pergamer vorderingen gemaakt, die aan zijne natuurlijke gefchiktheid tot den krijg volkomen beandwoordden. Eene ongemeene maate van ervarenis en vlugheid in de krijgskunde met wakkeren heldenmoed vereenigende, beloofde zijn overgang tot c msar's belangen voordeelen, waar van deze zich onmiddellijk bij het uitbarften van dezen krijg had weten te bedienen. Hij had hem naamnjk den last toevertrouwd, om in Cilicie en Sijrie hulpbenden op den been te brengen. Van denzelven had mithridates zich met de beste trouw en ijver gekweeten, terwijl hem de goede gezindheden der onderfcheidene Volkeren voor c/esar al fpoedig een talrijk heil hadden helpen oprichten, aan welks hoofd hij nu rechttlreeksch op Pelufium aantrok (i). Antipater, de Staatsdienaai van hyrcanus en Vader van Koning herodes, diende in dit heir onder mi thri- (i) Strab. L. XIII. p. 625. Hiri. de beid Akx. c. 26. XVII. DEEL. Kk VIII. boek. I. hoofdst. I. voor C 46. J. van SL 7c6. >  BOEK I. HOOFDST. J. voor C 46. J. van R 706. Pelufium door MITHRIDATES veroverd. Vruchtloo ze tegenftand van rroLE- MjEUS, 514 b.0meinsch3 thridates met drie duizend JoodenXï). Pelufium ging ftormenderhand aan mithridates over op den zelfden dag, waarop hij voor die Stad verfcheen, fchoon achillas in de zelve, als zijnde de fleutel van JEgijptus aan de zijde van Sijrie, eene fterke bezetting gelegd had. — De kortfte weg van daar was langs den zeekant : maar de veelvuldige doorfnijdingen des lands door de monden van den Nijl maakten dezen togt zoo gevaarlijk als moeilijk. Dit verplichtede hem langs die rivier op te trekken tot aan den top van de Delta, een gewest aldus genoemd naar deszelfs gelijkformigheid aan den driehoekigen Griek/eken letter van dien naam, wijl zich aldaar de Nijl uit twee groote armen tot eenen boezem vereenigt. De jonge Vorst zond eene aanzienlijke krijgsmagt uit Alexandria af, om hem den overtogt daar ter plaatze te beletten en alzoo tevens van ca sar afgefneeden te houden. Dat gedeelte, het welk de voor- - Ci") Josepk. Antiq. Jud. L. XIV. c. 14. e* de bell. Jud. L. I. c. 7.  GESCHIEDE RISSEN^ ?I£ voorhoede dezer afgezondene magt uitmaakte , fpoedde zich echter te zeer, om de rivier overtetrekken en ftootede daardoor onverhoedsch op mithridates,' die agter dezelve in een wel verfchanst. leger lag, van waar hij terftond eenen uitval deed, die aan een groot gedeelte dier voorhoede met derzelver Bevelhebber tevens het leeven kostede. De agterhoede, die te laat aankwam , om de voorhoede te onderfteunen, bood nognands op nieuw het hoofd aan mithridates en betwistede hem den overtogt Van den Nijl. C/esar en ptolema^us, beiden bericht van dezen uitflag gekreegen hebbende , zonden fchier gelijktijdig onderftmd uit, om de hunnen te verfterken. De Koning, die korter weg, de rivier tot zijnen dienst en eene menigte vaartuigen gereed had, was echter niet in ftaat, iet te ondernemen tegen mithridates, voor dat c/esar zelf den togt afgelegd en gelegenheid ge. vonden had, om zich met hem te vereenigen (1). Zich nu aan het hoofd eener aanzienlij (t) CiES- de teil. Alex. c 26—28. Kk a Vilt BO EK I. HOOFDST. |. voor C» 46. . . van R, 706.  VIII. boek I hoofdst. J. voor G 46. J. van R 7c6. Nederlaag en dood vai ptolem/eus. 5l> ROMEINSCHE lijke krijgsmagt bevindende, befloot caesar fpoedig een einde aan dezen oorlog te maaken. De Koning lag op eenen kleenen afftand van den linker Nijloever te veld, op eenen rijzenden grond in het midden eener vlakte, welke van drie zij1 den door den Nijl zeiven, de fteilte van den heuvel en eene moeras volkomen veilig was; maar c&sar, die ondanks alle poogingen der vijandlijke ruiterij en ligtgewapende benden den overtogt volvoerde, tastede 'sKonings leger van de eenige opene zijde met het zwaard in den vuist aan, veroverde het zelve en dwong de vijanden, die aan zijne flachting ontkwamen, hun behoud in hunne vaartuigen te zoeken. Ptolemaïus zelf wierp zich in eene der fchuiten, maar ging met dezelve, door te grooten overlast, naar den grond en verdronk alzoo in den Nijl. Men vond zijn lijk in flijk begraven, doch herkenbaar aan het gouden borstharnas, het welk de ptolem^ussen gewoonlijk in het veld droegen (1). Cn* CO Hikt. ée bell. Alex. c. 29—31. Flor. L. IV. c. 2. O&os. L. VI. c. 16. 1-3 Een oud mar-  geschiedenissen. C/esar. zond dit borstharnas vooruit naar Alexandria ter overtuiging der ftedelingen van 'sKonings dood, en rendde zelf aan het hoofd zijner ruiterij derwaards langs den naasten weg, zich wel verzekerd houdende, dat alles op de eerfte tijding van zulk eene nederlaag zou buigen , en niemand aan den oorlog zelfs langer durven denken. Hij bedroog zich hier in niet. Zich voor dat gedeelte der ftad flechts vertoonende, het welk nog in de magt der vijanden was, kwam hem hei ganfche volk reeds ten voet vallen. Het zelve had niet flechts de wapenen afgeworpen , en een rouwgewaad aangetoo gen, maar tevens alle tempelplegtigheder gebezigd , waar aan men flechts eenig« kracht ter bevrediging en verzoening var vermarmer gedenkftuk fielt den afftefl van Lente maand voor den dag dezer overwinning CGru. ter. Infcr. T. L p. "330 Sueton lus zegt in het algemeen in het.winterjaargetij'de .in. cms, c 350 het welk met onze reeds gemaakte op. merking vrij wel zou overeenkomen, als die dezs dagteekening omtrend eene maand vroeger vooi het Jidiaanfche jaar zou terug brengen. (Zie bo ven bl. 428.) Kk 3 VIII. boek I. hoofdst. |. voor C. 46. J. van R. 7C6. C/esar, meester over geheel Aigijptus. 1 :  5i8 ROMEINSCHE VIII boe K I. hoofdst. J. voor C 46. J. van R f06. Befchikkingen over fyijptuu vergramde Vorften gewoon was toe te fchrijven. Caesar nam hunne onderwerping aan met zijne gewoone zachtmoedigheid, en reed dwars door de vijandlijke fchanswerken, als in vollen zegepraal, tot voor het koninglijke paleis (1); hebbende aldus in korte maanden eenen oorlog geëindigd, waar in alles fcheen zamen te lopen, om zijn beleid, moed, wakkerheid en werkzaamheid op de zwaarfte proef te ftellen. In het midden van den winter, onvoorbereid tot zulken krijg, en onvoorzien van allen voorraad, hield hij zich ftaande ter zee en te land, binnen de haven en binnen de eigene wallen van eenen fchranderen en van alles rijklijk voorzienen vijand, wiens benden bij den aanvang vier maal talrijker waren, dan de zijnen, en wiens magt, zelfs bij deze overgave, nog in twaalf duizend gewapende mannen en zeventig oorlogsgaleijp beftond (2). Caïsar, nu meester zijnde van Alexandria en geheel Aigijptus, befchikte over Cl) Hikt. de bell. Alex. c. 3a. C2) Sueton. in c*s. c. $5. Oros, L. VI. s. 10.  geschiedenissen. si over het rijksgebied overeenkomftig met den uiterflen wil van ptolem.eus auietes, voor welks uitvoering Rome borg was gebleeven. Hij verhief den nog ove-^ rigen zoon nevens de oudfte dogter cleo-J patra ten throon, en verbande arsiNoë, op welker naam ganymedes geheerschc had, uit het rijk, ten einde de herflelde rust niet op nieuw door eerzuchtige aanflagen van listige Hovelingen zou kunnen geftoord worden. Hij liet tevens het grootfte gedeelte zijner benden agter, ter verzekering van het rijksgebied aan het nieuwe Vorstlijke paar, het welk trouw gebleeven was aan c^sar's belangen, maar te korten tijd den rijkftaf'kon in handen hebben, om zich, na zijn vertrek, of op de liefde of op het ontzag hunner onderdaanen te verlaten. De eer en het belang van het Romeinfche Volk vorderden ook zoo wel de inftandhouding dezer throonbefchikking , als deszelfs rechtvaardigheid de naauwkeurige uitvoering van den uiterften wil des Vaders CO* Bij deze redenen, welken echter de Cï) Hirt. de bell. Alex. c. 33. Kk 4 vul boek t hoofdst. . voor c. 46. . van r; 706.  VIII. boek l. hoofdst. J. voor C 46. J. van R 706. Minnaarijen van ces ar en cleopatra 5*0 romeinsche de Romeinfche Staatkunde in andere gevallen min beflisfchende zoude kunnen geacht hebben, voegt suetonius ook 'den fchroom van c^sar, om Algijptus ■ in een wingewest te verkeeren , welks rijkdom en ligging den eenen of anderen Landvoogd ligtlijk tot afval , opfland of anderen toeleg tegen den Romeinfchen Staat in ftaat zou kunnen ftellen (1), Dio cassius fchrijft deze zoo fchijnbaar ftaatkundige , als rechtvaardige throonbefchikking rechtftreeksch toe aan eene reden , welke de eenvouwdige vooringenomenheid waarlijk alleen kan voorbijzien, •aan de liefde naamlijk van caesar voor cleopatra, om wier wil hij zich in dezen oorlog ingewikkeld en zich zoo lang van het genot zijner overwinningen of wel van de geheele vernieling der nog overige tegenftreevers van zijn oppergezag te Rome had laten terug houden. Zijne overfpeüge minnaarijen, met den eerften oogenblik der ontmoeting van deze ontuchtige Vorftin begonnen, waren voordgezet ge- duu- C») Sueton. in cjes, e. 35. et vide berne6g. ad h. L  rom. GESCHIED.* 52» duurende alle de maanden van den krijg, en blaakten thands nog in zoo feilen en fchandlijken gloed, dat c^sar /Egijptus nog niet zou verlaten hebben, ten zij hemeen nieuwe krijg aan de omhelzingen der. weêrgadelooze cleopatra onttrokken had O). Beiden fchaamden zij zich zoo weinig over hun gedrag, dat men dikwijls de Vorftin bij den Romein tot in den vroegen morgen zag liggen aan den disch en dat caesar met haar in een groot /Egijptisch vaartuig, het welk van ilaapvertrekken was voorzien, en zelfs daarna werd genoemd (2), geheel JEgijptus zou doorgereisd hebben tot aan /Ethiopië toe. indien zijn krijgsvolk niet geweigerd had hem derwaards te volgen , en haare te genwoordigheid te Alexandria gevorden was (3). CasAR verliet haar eindlijk van eer en gefchenken overlaader», maa ook hoog zwanger van eenen zoon, die: h: (1) Dio cass. L. XLII. p. 205, 206. (2) Tkalamegus. — Sueton. in c&s. c. 5: et vide bernegg. in h. I. (3) ld. ibid. appian. alex. de bell. Civ, l II. p. 484» Kk 5 VIII. BOEK I. HOOFDST. . voor C 46. . van R* 706. I > r 1 1  VIII. Boek I. hoofdst. J. voor C 46. J- van R, < ( C r, z v b Pi v( m de ge die zus ten 0 P- 7 522 romeinsche bij door de fchaamtelooze Koningin gaarne naar zijnen eigen naam cesarion liet noemen, en, volgends de verzekering van m, antonius, die naderhand door dezelfde drift voor cleopatra werd weggefleept, gereedlijk voor zijnen zoon erkende. Het gelaat van es,sar zou in de trékjen van dit kind te lezen zijn geweest: ichter fchreef c. oppius een geheel boek, »m te bewijzen , dat het voorgeven van leopatra, hem ca-jsar's zoon noelende, volflrekt valsch was. Ces ar "If Iiet in de" tempel, dien hij ter eere m moeder venus ftichtede, naast het seld dier Godin dat zijner cleopatra aatzen. In het volgende jaar gaf zij zelvergezeld van haaren kinderlijken Geial, hem te Rome een bezoek; zij wera beiden erkend voor vrienden en bondnooren van den Staat en tevens met ai eer en luister bejegend, die de duurme erkendnis baares minnaars kenmerk- Egijptus verlatende, van waar hij zelf ar- O SüBT. i0 CAS. C. S2. Plüt. f„ Jï. At hen. Far. Hift. L. V. c. 59,  GESCHIEDENISSEN. 523 ARSiNoë medevoerde, om te zekerer tegen haare nieuwe aanflagen te zijn, trok C/ESAR met zijne zesde keurbende te land naar Sijrie (ï), maar vernam aldaarreeds veelerleije ontrustend berichten. Perzoonen en brieven, welken hij uit Rome aldaar op hem wachtende vond, verzekerden hem, dat 'er alles ongeregeld toeging, dat het geheele beftuur verlamd, de oproerigheid der Gemeentsluiden veelvuldig , de eerzucht en inwilliging der Krijgstribunen verderfiijk , de ganfche krijgstucht bedorven was, zoo dat alles luid fchreeuwde tkm zijne fpoedige tegenwoordigheid. Caesar oordeelde echter de wingewesten en landftreeken, welken hij cp zijnen terugtogt had doortetrekken j op zul ken vasten voet te moeten brengen, dat zij, van eigens tweedragt vrij en tegen vijandlijken aanval fterk, naar rechtet en wetten konden blijven beftaan, alvoo rer.s hij zich naar Rome fpoedde, waa: zrjnë tegenwoordigheid alles fchierlijk zoi kunnen herftellen. In Sijrie, Cilicie ei Jfia vleidde hij zich, hier ih geenen te gen (O hjrt. de bell. Alex. e. 33. VIII. BOEK 1. HOOFDST. . voor C. 46 [. van R, 706.  5*4 ROMEINSCHE VTÏI. 10ek I. hoofdst. J. voor C ^ r> J. van R 706. CesARsbe fchikkmgen in hei Oosten. genftand te zullen vinden , om dat deze gewesten door geene vijandlijkheden ontrust waren, maar in Bithijnie en Pontus wachtede hem meer bezwaar (Oi De Koningen en kleene Vorften van Sijrie kwamen hem in grooten getale welkom heeten, en werden allen van hem met de meeste minzaamheid bejegend. Te zorgen voor de rust hunner landfchappen en de veiligheid van het ganfche wingewest, was de last, waarmede hij hun, vol van de beste gezindheid jegens hem en. het Romeinfche Volk, weder hun affcheid gaf (2). In het bijzonder echter bevestigde hij hyrcanus in het Joodfche Hoogepnesterfchap, in weerwil der klagten daartegen van antigonüs , den zoon van aristgbulus, en ftond hem tevens toe, de muuren van Jeruzalem weder op te trekken, die op bevel van pompejus geflecht waren (3). Aan antipater fchonk hij het Romeinfche burgerrecht en bekrachtigde deszelfs land- voog-, (1) Hirt, de bell Alex. c. 65. (2) ld ibid (3) Zie U. XIV. bl. 303.  geschiedenissen. 525 Voogdij over Judcea, welke hij op den naam van denzelven hyrcanus voerde (i> Na weinige dagen vercoevens in Sijrieftak c/esar met dezelfde vloot, waarmede hij van daar gekomen was, weder naar Cilicie over, hebbende zijnen vriend en bloedverwant sex. c/esar als Bevelhebber over de keurberden , welke Sijrie bezet hielden, agtergelaten. Hij riep te Tarfus, de vermaardfte en fterkfte ftad van Cilicie, alle de Staaten des lands bij een, en herflelde alles in dit wingewest cp eenen geregelden voet, zoo wel ten aanzien van Rome als van de Staaten des lands onderling. Zijn verlam gen, om pharnaces ten fpoedigften op het lijf te vallen, liet hem oüc hier nie langer, dan noodzaaklijk was , vertoeven Zijn togt werd met groote marfchei voordgezet door Cappadocie. Na twee da gen vertoevens te Mazaca, kwam hij l Comana, alwaar de oudfle en heiligft tempel van geheel Cappadocie was, die aa (1) Joseph. Antiq. Jad. L. XIV. e. ij, li if. de bell. Jud. L. L c. 7, & VIII. BOEK I. boofdst. f. voor 0& 46. f» van R» 706. l ■ 1  VIII. soek. & HOOFDrST j. voor C, 46. j. van R. 706. \ 1 52Ó ROMEINSCHE aan bell0na toegewijd, met zoo veel eerbieds gediend werd, dat de Priester dier Godin in waardigheid, gezag, en magt de naaste aan den Koning werd geacht. Dezen hoogeerwaardigen rang voegde hij aan nicomedes, den Bithijniër, toe, die, uit het Koninglijke huis van Cappadocie afkomitig, na eene lange reeks van wederwaardigheden in zijn geflacht, zijne aanfpraak op denzelven hernieuwde* Archelaus, de zoon van hem, wien pompejus in die waardigheid gefield had (1), moest dezelve aan nicomedes afftaan : zoo ook onderwierp bij \riarathes aan zijnen broeder arioïarzanes , daar dezelve anders het ■oorrecht boven dezen had genooten; —> Staatsveranderingen, welke voorzeker aleen aan beider te groote dienstvaardigheid 'oor zijnen mededinger waren toetefchrijen, wijl anders Rome nimmer eenige ;lagt over hun afhanglijk bewind gevon:ën had (a). Met den zelfden fpoed, als zijn ganfche* togï CO Zie D- XIV- bI- 288« Ca) Hirt. de bell. Men. c. 60.  GESCHIEDENISSEN. togt tot dus ver was, de grenzen van Gallogracie of Galatie naderende , kwant hem dejotarus, de Viervorst van geheel Galatie, het welk hem de overige Viervorften vruchtloos betwist hadden, wijl de Raad van Rome zelf hem met den naam van Koning over kleen Armenië vereerd had, zonder eenig merkteeken van koninglijke waardigheid, zelfs niet in een eenvouwdig, ambtloos gewaad gekleed, maar volkomen in de houding van eenen aangeklaagden, fmeekend verzoeken: „ dat toch c/esar het hem wilde vergeven, dat hij, in zul ken afgelegen oord, van allen fteun aan ca;sar ontbloot, in het leger van pompejus geweest was, wijl het hem toch niet betaamd had, zich het oordeel te vermeten in de gefchillen des Romeinfchen Volks, maar alleen— deszelfs laatfte bevelen te gehoorzaamen."— Caesar verklaarde daartegen: s, zijne ontfchuldiging niet te kunnen aannemen, wijl dejotarus toch zeer wel had geweten, dat hij als Conful van Rome den krijg in Griekenland had gevoerd; maar dat hij hem, uit hoofde van voorige vriendfehap, veelvuldige vooripraak en hoo- VIII. BOE» I. HOOFDST. f. voor C. 47[. van R. 705- Behande- ing van 3EJOTAROS, l  VIII. BOEK I. 1 HOOFDST. J. voor C. 46. J. van R. 706. Gedrag van FHARNA' CES. [j2o romeinsche hoogen ouderdom, alles gereedlijk vergaf, zullende naderhand over de bezwaaren der overige Viervorften beflisfchen." Met deze betuigingen herftelde hij hem tevens in zijne koninglijke houding, doch gebood hem de keurbende, welke hij uit zijne onderdaanen opgericht en geheel op den Romeinfchen voet van wapening gebragt had, benevens zijne ganfche ruiterij ten heirtogt op te brengen (1). Zodra c«sar in Pontus kwam, ontmoetede hem een Gezantfchap van pharna ces, wiens onrust hem /Egijptus fpoediger, dan zijn wensch was, had doen verlaten. Deze Vorst, dien wij als eenen fnooden vadermoorder kennen (2), had zich , na het rampzalig uiteinde van mithridates, vergenoegd met het Koningrijk van den Bosphorus en den naam van vriend en bondgenoot van Rome: maar, bij het uitbarften van den burgerkrijg tusfchen pompejus en c Inmiddels ontving cassius fchriftlijk bevel van caesar, om met zijne krijgsmagt naar Africa overtefteken, en door Mauritanië naar de grenzen van Numidie te trekken tegen juba, die grooten onderftand aan pompejus gezonden had, en van wien men nog grooteren vreesde. Dit bevel had cassius uitgelaten gemaakt van vreugde, daar hij zich nieuwen en rijken buit van zulk een 'nieuw en vruchtbaar wingewest voorfpelde. Hij zelf begaf zich alzoo naar Lufitanie, om zijne keurbenden op te haaien en hulpbenden aan te nemen, en ftelde inmiddels bijzondere perzoonen aan, om voor den leeftogt te zorgen, honderd fchepen tot den overtogt bij een te brengen, en nieuwe geldfommen op te eisfchen, ten einde hij, uil Lufitanie te rug komende, niet zou te vertoeven hebben. De begeerlijkheid zettede cassius in dit krijgsbeftel allen ijver bij. Zijn heb ?er< CO H-RT. ie bell. Alex. c. 48, 49. Mm 4 VI1Ï. BOEK I. HOOFDST. [. voor C. 46. [. van E. 706.  vm. BOEK I. hoofdst. . J. voor C 4ó J. V5D R 706. Mislukte aanflag op het leeven van cas- sjl's. ROMEINSCHE verzamelde onder de muuren van Corduba en hoorde van hem eene aanfpraak, welke den last ontvouwde , hem door cft.sar. opgedragen, en waarbij hij al weder honderd Sestertiën aan eiken kn'gs» man beloofde, die met hem in Mauritanië voet aan Jand zou zetten. Zijne vijfde keurbende zou inmiddels, als bezetting voor Spanje , agterblijven. Na deze aanfpraak ging hij ter ftad in, en op den middag van dien zelfden dag, gefchiedde 'er, terwijl hij zich naar de Hofzaal begaf, de tweede aanval op zijn leeven, Zekere minutius stilo, een afhangeling van l. racilius, die zelf aan de zijde van cassius wandelde, gaf hem een verzoekfchrift over, en week voords agter racilius, als wilde hij 'sVeldfaeers and woord afwachten, maar, ten zelfden tijde tusfchen hun beiden weder doordringende, greep hij cassius met de linkerhand aan en bragt hem met de rechter twee dolkftooten toe. 'Er ging ecu r-;'.'..-srceuw op, het welk de leus der zamengezwoorenen was. Munatius flaccus doorftootede den naasten bijldrager poet zijn zwaard', én bragt den Ohderbe- veï-  geschiedenissen. 553 velhebber van cassius mede eene wonde toe. T. vasius en l. margilio onderfteunden flaccus, die nevens hun een inwooner was van de Ecetlfche ftad Italica. L. licinius squillus viel intusfchen op cassius zeiven weder aan, en wondde hem, daar hij reeds op den grond lag, op veele, doch min gevaarlij" ke, plaatzer. Men fchoot nu tevens toe, om cassius te verdeedigen, die altijd eene gewapende lijfwacht bij zich had. Dezelve hield de overige zamengezwoorenen terug, onder wier getal calpurnius salvianus en manilius tu-SCulus geteld werden. Minutius werd door eenen fteen, terwijl hij vluchtede, getroffen, en aan het verblijf van cassius gebragt ; racilius verbórg zich in het huis van eenen vriend, tol dat 's Veldheer dood of leeven hem zekei bekend was; l. latkrensis, die zich van het eerfte zeker hield , bragt de tijding daarvan in het leger, en wenschttf inzonderheid zijnen landsluiden in de tweede keurbende, welke cassius bijzonder haatede, met zijnen moord geluk. Terwijl hij dit deed, werd hem het leeven van Mm 5 gas- Vtir. BOEK i. HOOFDST. J, voor C. 46, J. van Rt 706.  554 ROMEINSCHE VIII. BOEK I. hoofdst. J. voor C 46. J. van R. 706. Wreedheid en vrekbeid van etscius. cassius verzekerd. Deze tijding bedroefde hem echter meer', dan zij hem verfchrikte; terftond zich herftellende, ging hij zelf bij cassius zijne opwachting maaken. Drie keurbenden rukten achtervolgends Corduba in , om kwanswijs haaren Veldheer tes befchermen; de vierde aarzelde, maar durfde niet agterblijven; de inlandfche keurbende alleen bleef buiten, zonder haaren haat uit eenige vrees te willen verbergen (1). Cassius liet allen, die als medepligtigen genoemd werden , gevangen nemen, en vernam nu, datlaterensis en racilius, de twee voornaamfte luiden en zijne gemeenzaamfle vrienden in dit gewest, mede fchuldig waren: beiden echter liet hij terftond van kant maaken. Minutius en calpurnius en l. margilio werden door hem ter pijniging aan zijne vrijgelatene flaaven overgegeven, waardoor hem eene menigte van zamengezwoorenen bekend werden, welke allen hij ten dood veroordeelde , doch wier leeven hij tevens op eenen verachtlijken losprijs ftelde, (I) Hirt. Je bell. Alex. c. 50—54.  geschiedenissen. 555 de, gelijk hij met calpurnius zei ven zich voor een miliioen , en met eenen sextjus voor vijf millioenen festerti'én* verzoende, ten iuidfchreeu wende bewijs, dat zijne vrekheid zelfs over zijne wreedheid zegevierde (1). Eenige dagen daarna ontving hij van ca^sar's eigene hand de tijding, dat pompejus op de vlucht geflagen was. Dezelve veroorzaakte hem zoo grooten fpijt als blijdfchap, wijl de voldongen krijg een eindperk ftellen moest aan allen ander eigendupklijk geweld. Na het herftel van zijne wonden hervattede hij echter op nieuw zijne knevelaarijen. Al, wa nog eenige belasting kon dulden, werc door hem bezwaard; inzonderheid wa eene algemeene opfchrijving tot den krijgs dienst, waaruit elk zich echter weder koi vrijkopen, eene zeer rijke bron van voor deel, maar tevens van nieuwen en onbe dwingbaaren haat. Na den heirfchouw zijner benden, die: hij naar Africa wilde overbrengen, bega h (O Hirt de bell. Alex. e 55* & v^e ne' oud end. ad k, l. VIJL boek I. hoofdst. f. voor C 46f. van R. 706. ►/75,ooo-:-e* f375>0<»:-: t 1 1 f j  556 romeinsche VIII. BOEK I. HOOFDST. 1. voor C 46. J. van R. 706. Opftand en ■fVal van twee keurbenden. hij zich naar Hispalis ter bezichtiging der vloot en om aldaar tevens naar de opbrengst der uitgefchreevene geldheffingen te wachten : doch inmiddels vernam hij, dat twee zijner keurbenden in volflagen opfland waren en, na het ombrengen hunner Bevelhebbers, eenen Inlander aan het hoofd gefield hadden. Te vergeefsch ten bedwang daarvan toegefchooten, zond hij marcellus , zijnen Penningmeester, naar Corduba «om zich aldaar flaande te houden, en gaf aan eenen anderen Onderbevelhebber last, om te Hispalis zijne plaats te gaan vervangen. Kort daarna werd hem bericht, dat de Staaten van Corduba hem afgevallen waren, en dat mar cel lus zelf, met of tegen dank, zich aan derzelver zijde had gevoegd, hebbende hij de ganfche bezetting tevens op zijne hand. Dit bericht deed cassius terftond voorwaards rukken met zijne overige benden, die hem eeniglijk om c s.sar's wil trouw bleeven, en geen gevaar fchroomden, om Spanje voor hem te behouden (.). Torius, dien de twee muitende keur- ben- (O Hirt. de bell. Alex. c, 54—58.  geschiedenissen. 55? benden zich ten Opperhoofd hadden verkoozen, verklaarde, dat hij Corduba en het ganfche gewest van Spanje opeischte voor de zaak van pompejus; doch werd ' door eene groote fchaar van vrouwen zoo J wel, als mannen , uit Corduba tegengegaan, om allen geweld en tevens allen dwang aftebidden tot vijandlijkheden tegen C/esar, daar zij toch in algemeenen haat tegen cassius overeenflemden. Deze twee keurbenden alzoo ziende, dat zij den naam van pompejus niet behoefden, om zich van cassius te wreeken, veranderden nu eensklaps van denkwijze, haalden den naam van pompejus door, dien zij op de fchilden hadden gefneeden, verklaarden zich voor cass ar , verkoozen zich nu marcellus tot haaren ^Bevelhebber, onder den naam van Pretor, en floegen zich onder de muuren van Corduba neder. Cassius verfchanfte zich, omtrend vier duizend fchreden van daar, agter de rivier Batit op zekere hoogte, en riep fchriftlijk de hulp in van bogud, den Mauritaanfchen Vorst, en van g. lepidus, die in het andere gewest van VliL BOEK | HOOFDST. voor C 4.6. . van R. 706.  558 romeinsche vin. SOBK I. hoofdst. J. voor C 46. J. van R 7c6. van Spanje het bevel voerde , terwijl hij zelf daadlijk alle vijandlijkheden op de landerijen der Cordubers aanving (a). De inlandfche keurbenden konden deze verwoestingen niet aanzien, maar drongen marcellus haar tegen cassius aante* voeren, die, hoe fmattlijk het hem ook viel, eenen flag te leveren, welke, het zij door hem gewonnen, het zij ver.ooren, altijd ten nadeele van caesar zijn moest, alzoo de Batis overtrok en zijne flagorde fehaarde. Cassius fehaarde ook de zijne, maar bleef op zijne hoogte: marcellus bediende zich van deze ongelijkheid , om de zijne te doen terugtrekken, maar werd nu door de vijandlijke ruiterij in den rug gevallen, en verloor veel volks bij het wederkeeren over de rivier. Hij zeif floeg zich daarom mede aan gene zijde van dezelve neder, en daagde cas< sius telkens tot een gelijker treffen uit. Dit niet beandwoord wordende, trachtede hij, cassius intefluiten, doch deze bemerkte en verijdelde dien toeleg door zich naar Ulia, eene hem bijzonder trouwge- bles- (1) Hirt. de bell. Alex. c. 58, 59*  geschiedenissen. 559 bleevene en veilig gelegene ftad, te begeven. Marcellus vervolgde hem, en zorgde flechts, dat hij zijne vijandlijkheden niet verfpreidde over het omgelegen land, hetwelk zijne keurbenden niet zouden ge doogd hebben, zonder hem op nieuw tot een treffen te dwingen, hetwelk hij wilde ontwijken (i). Bogud kwam.nu cassius daadlijk te hulp en leverde aan marcellus eenen flag, die nogthands onbeflisfchend afliep. Gelukkiger voor cje.sar's belangen rukte nu ook lepidus met vijf- en- dertig Cohorten en een groot aantal ruiters en hulpbenden uit het andere gewest van Spanje aan, met oogmerk, om den ftrijd tusfchen cassius en marcel lus bij te leggen. Marcellus nam hem gaarne tot fcheidsman aan, en trok hem vaardig te gemoet : cassius integendeel bleef binnen zijn leger, het zij om dat hij zich met marcellus niet wilde gelijk gefield zien, het zij, om dat hij lepidus reeds vooringenomen door zijnen vijand achtede. Deze echter floeg zich midden tus- (i) HitiT. at bell. Alex. e. 60, 61. vin. BOEK I. HOOFDST. (. voor C. 4ö. [. van &< 706.  5&b romein sche vm. boek I. ' hoofdst. J. voor C 46. j, van r 706. Schandlijl vertrek er dood van cassius. tusfchen hunne legers neder, verbood hun beiden alle vijandlij kheden, en noodigde cassius ter onderhandeling. Na lange aarzeling befloot cassius, deze onderhandeling niet aantenemen, maar eeniglijk eenen vrijen aftogt voor zich te bedingen» Dezelve werd hem toegeiiaan, en, terwijl lepidus met marcellus vereenigd, zich naar Corduba begaven, wendde hij zich met zijne trouwgebleevene benden naar Carmona. Hier echter vernam hij, dat de Proconful treëonius op weg was, om hem als Landvoogd in dit gewest te vervangen, op welke tijding hij alle zijne benden in winterkwartieren legerde en zelf zich met al het zijne naar Malaca begaf, Aldaar ging hij, fchoon het jaargetijde de zee alreeds onvaarbaar maakte, aan boord, om, gelijk hij zelf zeide , niet in de magt van trebonius, marcellus en lepidus te blijven, maar eigenlijk, zoo als anderen oordeelden, om de fchande en het gevaar te ontwijken van de terug reize door een uitgeplunderd en afvallig gewest, en om tevens zijnen geroofden buit niet te verliezen, Hij liep met gunftig weder in zee en bragt het vei»  geschiedenissen* 56I veilig tot aan den Iberus, dien hij inliep, om niet bij nacht te varen: maar, van daar zijne reize willende voordzetten, dreigde hem ongunftiger weder, hetwelk, fchoon J hij hetzelve niet ontzag, fpoedig in eenenj vliegenden ftorm uitfchoot , die hem in den mond der rivier met alle zijne fchat ten deed ten gronde gaan (.). Zoo veel gevaars voor caesar inc Spanje en Illijrie ook na de nederlaag b van pompejus afgeweerd, en hij zelf het j nog veel grooter gevaar in Alexandria1, zoo gelukkig ontkomen zijnde, wederhield e den overwinnaar van Pharfalus , na de roemrijke bevrijding van Armenië en Pontus. niets, om naar Italië terug te keeren, waar hem de uiterlijke eer van alle zijne overwinningen en met dezelve de vleijerij van veeier tijdkavelende Staatkunde wachtede. Den dag na zijne behaalde zege over pharnaces begaf hij zich al' reeds op weg met eene lijfwacht van ligtgewapend volk, en met bevel aan zijne zesde keurbende, om hem te volgen naar Ito» < (O Hirt. * bell. Alex. c. 62 — 64. XVII. deel. Nn viir. boek. I- hoofdst. ■ voor C* 46. , van R. 70Ö, !/ESAR'S ifchikking i/er den 'ospkorus 'ontas, 'alatiê, nz.  I VIII. boek. h hoofdst. I. voor C. 46. J. van R. 706. (1) Hirt. de bell. Alex. c. 77, 78. C2) Cic. Phiüpp. Orat. Ü. c 37. Id. prt OEJOTAR. C 12» ;62 romeinsche Italië, ten einde loon na zulken langen dienst van hem te ontvangen. De hulpbenden van o E jotarus werden afgedankt. Hij nam zijne reize door Galatie en Bithijnie naar kleen Afia, en deed, in het doortrekken dier onderfcheidene landen, uitfpraak in veele gefchillen, bijzonder over de grenzen en het rechtsgebied tusfchen Koningen, Viervorften en Staaten. Mithridates van Pergamus werd door hem tot opvolger benoemd van pharnaces in het Rijk van den Bosphorus, waar bij nu ook het Viervorftendom vm Galatie werd gevoegd, op het welk hij deszelfs erfrecht deed gelden, fchoon dejotarus dat land jaaren lang beheerscht had (1). Behalven dit verlies vorderde hij van dejotarus groote geldfommen en nam hem ook kleen Armenië af, het zelve aan ariobarzanes fchenkende; tot welk alles hem, volgénds cicero, een perzoonlijke haat aanfpoorde (2)' die voorzeker tegen den ijverig- ften  geschiedenissen. 563 ften voorftander van zijnen mededinger nier ongegrond, maar tevens met de algemeene edelmoedigheid van zijnen aard niet overeenkomftig was, J Aan die edelmoedigheid waren nu ech- ] ter die zelfde Afiatifche Staaten, welken hij bij zijne vervolging van pompejus zoo grootmoedig vergeven en van veele j lasten ontheven had, mede weinig danksl verfchuldigd, daar hij niet flechts alle bepaalde belastingen, maar ook veele nieuwe geldheffingen ftrenglijk invorderde , en zelfs te Tijrus alle de tempeifchatten van hercules wegnam , om dat die ftad aan pompejus en deszelfs Gemaalin eene wijkplaats had aangebooden, ,, Dit alles, zegt dio cassius, deed caesar niet uit honfïe van eenige knevelaarij of wrok, maar om dat hij fchatten noodig had ter belooning zijner legers en ten luister zijner zegepraalen. Ce sar zelf zeide rondborftig, volgends hem, dat 'er twee zaaken waren, waar door men magt verkreeg, behield en vermeerderde, — krijgsvolk naamlijk en geld; dat men het eerfte noodig had, om het laatfte te krijgen, het Nn 2 lau- viii. boek. 1. hoofdst. . voor c. 46. . van r, 706. Cïsar's ;eldafpersingen in :leen Afia»  vm. BOEK. 1. HOOFDST. J. voor C 46. J. van R 706. EINDE VAN HET ZEVENTIENDE DEEL, 564 rom. geschied. laatfte om het eerfte te behouden, en dat alle magt, zonder een van beiden, fpoedig een einde nam (:)•" Nergens echter hield zich caïsar langer op, dan hier toe werd gevorderd, en alzoo voorkwam hij nog aller verwachting met zijne terugkomst in Italië (2). (1) Appian. alex, de bell, Civ. L.II r.485, Dio cass. l. XHI. p. 207, io8. CO Hibt. de bell. Alex. c. 78.  BERICHT voor DEN BINDER. deel XVII. Plaat LXII. (CAESAR geweld pleegende aan Rome's fchatkamer.") tegen over bladz. 172. Plaat LXIH. (Cjesar in leevensgevaar op zee.*) tegen over 322. Plaat LXIV. (Be dood van pompejus den grooten.) tegen over 454. Plaat LXV. (Caesar weenende bij het hoofd van pompejus.) tegen over 478..