RO MEINSCHE GESCHIEDENISSEN. ZESDE DEEL.   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR M. S T U A R T. met kaarten en plaaten. ZESDE DEEL, BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN HET GE M EENEBEST VAN HET EINDE VAN DEN EERSTEN CARTHAAGSCHEN OORLOG TOT AAN DEN DOOD VAN KONING HIÖRO. te AMSTERDAM, by JO HANNES ALLART, MDCCXCV.   VERVOLG van het VIERDE BOEK. TWEEDE HOOFDSTUK. van het einde van den eersten carthaagschen oorlog tot aan het begin van den tweeden; TT JLJ.et allereerfte tijdvak na het eindigen van den eerften Carthaagfchen oorlog kenmerkt den wijdverfchillenden aard der beide mededingende Gemeenebesten ten duidlijkften, en levert een tafereel in de algemeene gefchiedenis der volkeren op, waarin elk Gemeenebest deszelfs eigen lot befehouwen of bereekenen kan. VI. deel. A Een Inleiding,  2 ROMEINSCHE IV. BOEK II. IOOFDST. Een drie en twintig jaarige krijg, aan den kant van Rome meestal door vrije luiden gevoerd, die voor den roem en het voordeel van hun eigen land, voor het behoud hunner eigene altaaren en haardfteden ftreeden, die naast hunne medeburgers in het veld ftonden , door hunne medeburgers aangevoerd werden, en op den hoogften rang in het leger als het loon hunner verdienften aan den Staat konden ftaaren — een krijg, aan zoo veeIe afwisfelende kanzen onderhevig , met zulke groote en veelvuldige verliezen gepaard , met zulk een rusteloos en hagchelijk ftrijden ten einde gebragt — had alle de Romeinen, die denzelven volgden, tot bekwaame en onvertzaagde krijgsluiden gevormd, daardoor aan den Staat den geduchften fteun van deszelfs reeds bereikte grootheid gegeven, en de ruimfte en helderfte uitzichten geopend op een fteeds toenemend gezag. Romers Helden konden na zulk eenen krijg voor eene korte poos veilig rusten op hunne lauren, om de vermaaken des vredes te genieten: de glans hunner wapenen, de vertooning hunner zegevierende legervaanen, hun bloot  GESCHIEDENISSEN. 3 bloot opftaan en grootsch nederzien was genoeg, om roekelooze nabuuren, die de rust van Helden, welke hun onbekend' was, met de lusteloosheid der afgematte magteloosheid verwarden , tot eene verdiende onderwerping te brengen of te doen Wederkeeren. Die zelfde krijg, aan de zijde van Carthagó meestal door gehuurde benden eener handeldryvende natie gevoerd, welke reeds alle burgerdien ften aan den Staat meende beweezente hebben , wanneer zij 'sLands kisten met de tienden haarer fchatten vulde, — die zelfde krijg, door vreemde huurlingen gevoerd, die in geene andere verbindnisfen, dan die hunner foldij, niet den Staat, waarvoor zij ftreeden, ftonden, die zich zeiven echter als den eenigen fteun vandien weerloozen Staat befchouwden, en, naar maate zij in het veld meer ongemakken en gevaaren verduurd hadden , met te meer minachting op den verwijfden en onweerbaaren burger nederzagen — die zelfde krijg, die, zoo lang, zoo veele fchatten vorderde, had al het vermogen van het Carthaagfche Gemeenebest uitgeput, de hardfte vredesvoorwaar■A a den IV. BOEK 11. :ooFr>3r.  4 rosieinsche IV. BOEK IU HOOFDST. den aannemelijk gemaakt, om toch weder op eenig verhaal te komen, en de ganfche burgerlijke vrijheid afhanglijkheid doen zijn van de willekeur der wederkeerende, wrevelige en fiout gewordene huurlingen De Carthagers ondervonden dit daadelijk en hadden fchierdoor hunnen geheelen ondergang de waarheid bevestigt, dat de vrijheid en onafhanglijkheid van een Gemeenebest eene ijdele herfenfchim is, zoo lang de burgers derzelver verdediging aan vreemde huurlingen toevertrouwen. Het ontbrak hunner uitgeputte geldmiddelen aan vermogen, om den huurlingen de verdiende foldij te betaalen; men wilde hun, wier dapperheid onder eenen hamilcak. een dubbeld loon verdiend had , met een gedeelte van hun maandgeld afzetten ; men was dwaas genoeg, om zich te verbeelden , dat de welfprekendheid van eenen Redenaar in ftaat zou zijn, om huurlingen een edelmoedig deel te doen nemen in de ongelukken en het' onvermogen van een vreemd land ; men vertrouwde op dit onmogelijke zoo zeer , dat men tot de raazernije verviel, om de wijd en zijd verfpreidde en reeds morrende en  GESCHIEDENISSEN. 5 en muitende benden voor de hoofdftad bijeen te laten trekken, en hunne vrouwen en kinderen, de eenige onderpanden ' hunner onderwerping, aan hun weder te geven. Een hanno befteedde hiertoe vruchteloos alle hulpmiddelen der welfprekendheid. De gehuurde benden werden vijanden ; zij vonden aanhang bij misnoegde en berooide - burgers van het Gemeenebest; vereenigden zich met de Numidiè'rs, de oude vijanden van den Staat; poogden, fchoon vruchtloos, de Romeinen op hunne zijde te krijgen, en zouden zekerlijk aan Rome de eer, van Carthago te verdelgen, betwist hebben , indien niet eindelijk hamilcar en eenige andere vaderlandfche Veldheeren, aan wien Carthago ten gelukke nog altijd het Opperbevel had toevertrouwd, de burgers in de wapenen gejaagd en alzoo het eenige mogelijke middel hadden bij de hand doen grijpen, om de verwoestendfte plundering of de vernederendfte flaavernij te ontkomen. (O Hoe (O P°*-YB« L, I. c. 66. usque ad fin. FerA 3 cu! IV. BOEK 11. [OOFDST.  IV. BOEK II. hoofdst, J. voor C. 239J. van R, 513- C. claud1us cen- tho en m, semprojnius tudi damjs 6 r.omeinsche Hoe bekoorlijk zal hier tegen het vredesgenot eenes Heldenvolksaffteken? — Hoe belangrijk moet deszelfs gedrag bij deze wederwaardigheden van deszelfs overwonnene mededingers niet zijn ? C. claudius c e n t h o en m. sempronius tüditanus voerden thands het Confulfchap, indien al niet in eene volkomene rust, ten minflen zonder eenig bezwaar. Het geopend blijven van den tempel van Janus (i) wekt alleen het vermoeden , dat zij de zegevierende wapenen van den Staat in het veld moeten hebben doen blinken, daar anders de gefchiedenis geen gewag van eenige krijgsT verrichting in dit jaar gemaakt heeft. Misfchien rusteden zij zich tegen de Galliërs, en Liguriërs reeds toe, die in het volgende jaar hunnen onbezonnen aanval duur betaalden. De verovering van Sicilië, welke voor Rome fteeds van eene onbereekenbaare Waarde bleef, was thands inzonderheid ge- fchikt, «sus. Cefch. der Rom. Republ. Th. 1. f. 144-147. JJOoke Rom. Hift. T. IV. p. 131 -164. ^1) Zie D. I. bl. 152, 153.  geschiedenissen. 7 fchikt, om den Roiminen de aangenaame tusfchenpoozen van eenen moeizaamen krijg op de uitmuntendfte wijze te leeren 1 genieten. Het bevallige vernuft, 't welk • alleen door de fraaije letteren leeft en . door de fchoone kunflen werkt, fluimerde nog in der Romeinen geest, die geene t andere vermogens werkzaam hield , dan t die onmiddelijk in den Raad of in het veld van dienst waren. Hun fmaak voor het fchoone was nog grof. Hun tooneel was walglijk in keuriger oogen , echter ftonden zij reeds op de eerfte trappen der befchaaving, en nu namen hun de fchoone geesten van Sicilië (i) gedienftig bij de hand , om hun langs alle de onderfcheidene trappen dier befchaaving op te leiden tot die hoogte in de fchoone kunften, van waar zij eerlang de Griekfche volkomenheid konden bereiken. In dit jaar was het, dat l. a n d r o n icus, van wien wij reeds vroeger moesten ( i) De raeefte Siciliaanen , waaronder voornaa» me Dichters enWijsgeeren uitmunteden, waren zeer vernuftige luiden. (Cic. Tule. Qjtaest. L. ï. c. 8.) A 4 IV. BOEK II. [OOFDST. . voor C. 239. . van R. 513. Vordering er'chooe kunften.  8 X0MEIN5CHE IV. boek II, hoofdst. J. voor C 239J. van R '513Invoeringvan het feest van FLORA. ten gewaagen (1), in naarvolging van het geen de Grieken in Sicilië deeden, aanmerkelijke verbeteringen van het RomeinJche tooneel invoerde (2). In dit jaar werd eene gansch nieuwe foort van fpelen ingevoerd, die, door de Sibijllijnfche boeken kwanswijs aangepreezen , om eene ongunftige luchrgefteldnis voor de jeugdige gewasfen afteweeren, van den agtentwintigflen van Grasmaand tot Bloeimaand onder den naam van het feest van flora gevierd werden. Aan deze Godin , welke men niet enkel voor de Befchermfter der bloemen, maar ook van de graanen, boomvruchten, olijven, wijngaarden en den honigraat hield, wei d geen ander offer opgedragen, dan dat van een vrolijk hart, waaraan het bloeijende jaarfaaifoen, waarover zij het gebied fcheen te voeren, zulk een uitnemend deel had. Bloemcieraaden, aan alle de huizen gehangen, maakten geheel Rome tot eenen bekoorlijken tempel, waarin elk burger, pet bloemenkranzen vercierd en feestlieden (O D. IV. bi. 179. (a) Aul. Gell. L. XVII. c, iix  GESCHIEDENISSEN. 9 deren langs de ftraaten zingende , een Priester fcheen. In het perk, ter eere dier gewaande Godesfe gefticht uit de boet-1 penningen der veehoeders, die op de wei-, den der ftad hun vee gedreeven hadden, j hielden jonge meisjens luchtige danzen en maakten eene naargebootste jagt oplosgelatene rheën en haazen: terwijl het ganfche volk deze fpelen'met een wellustig genoegen aanfchouwde. Het grof zinnelijke van deszelfs geest deed echter fchierlijk de onfchuldige vreugde van dit feest in fchaamtelooze ongebondenheid verbasteren. Vrouwluiden , wier fchandelijke gedrag het beminnelijke geflacht de fmartelijkste grieven wekt, fielden zich eerlang bij deze fpelen fchaam'teloos in de dartelfte houdingen ten toon, en verbrandden des nachts door veelvuldig fakkellicht den fluier, dien de duisternis over haare fchandelijke naaktheid wierp. — Tot het jaar 580 van Roms werd dit feest alleen gegeven , wanneer een ongunftig weder voor misgewas deed vreezen; daarna keerde het 'sjaarlijks weder , en bleef fteeds een der geliefdfte feesten voor een grof zinnelijk volk, wiens zedenloosheid men echter in dit opzicht verA 5 keer- IV. BOEK II. IOOFDST. . voor C. 239. '. van R. 513.  IV. boek II. hoofdst. J. voor G 339J. van R, 5'3- Stadverbetering. i IO ROMEINSCHE keerdelijk naar onze grootere ingetoogenheid of liever naar onzen verfijnder wellust bereekenen zou. (i) De tegenwoordige Bouwheeren, die dit feest gegeven hadden, vereeuwigden verder hun beftuur door het laten flegten en plaveijen van eenen ongelijken en rotsachtigen heuvel tusfchen Rome en den Aventynfchen berg, die, thands toteenen effenen weg gebaand, een groot gemak voor rijdtuigen aanbragt, en naar hunnen naam, want beiden waren zij broeders , de Publicifche heuvel genoemd werd O). De Confuls, van wier beftuur niets anders (1) Freinsh. L. XX. c. I. Ovid. Faft. L. IV. f. 947. Juven. Sag. VI. Lactant. Inflit. L. I. c. 20. - De ftrenge Cato zag het volk eens door sijne tegenwoordigheid bij dit feest in teugel gehou3en; geen vrouwsperzoon durfde zich in zijn bijzijn intblooten : men deed hem opmerken, dat hij de /olksvreugde ftoorde, en hij vertrok. Val. Max. L. II. c;. 1 o. ex. 8. S en ec. £/>/]/?. 97. - Martialis /roeg daarover echter zeer ftekeüg : „ kwaamt gij lan alleen in het fchouwburg , om weder heen te jaan? (Epigr. L. I.) (2) Festus in voce.  geschiedenissen. Iï ders gemeld wordt, dan dat zij eene Latijnfche volksplanting naar Spletium in Urnbrie zonden, (i) werden vervangen door' c. mamilius turinus en q. vale r i TJ s falto. De geboorte van den Romeinfchen Dichter en Gefchiedfchrijver q. ennius heeft dit jaar alleen aan de vergetelheid in de gefchiedenisfen van het Gemeenebest onttrokken. In Calabiie, tcRudes, digtbij Tarentum gebooren, was zijne moederfpraak de taal van Groot Griekenland, en ftelde dezelve hem in ftaat, om alle de fchoonheden der Griekfche letterkunde , toen reeds lang ten hoogften top gevorderd, te beoefenen, en de taal der Romeinen , welke hij, door den Schatmeester c a t o uit Sardinië naar Rome oyerge. bragt, aannam, met de aanzienlijkfte fchatten der Griekfche befchaafdheid te verrijken. Hij befchreef Rome's lotgevallen tot aan zijnen leeftijd in agttien jaarboeken , en zettede zijner gefchiedenisfen het bevallige der dichtkunst, zijner, gedichten het waarachtige der gefchiedenis bij. Hij voerde (i) Vell. Patbrc, L. I. c. 14. IV. bo ek Ui [oofdst. [. voor C. 238. [. van R. 514. C. mamilius turinus en 3. vale- 11usfal- ro Cef. Lof van IJ. en k1us.  IV. boek II. hoofdst. J. voorC. 038. j. van R. 5'4- t ! 1 s 1 i i V 6 2 (O Aül. Gell. L. XVII. c. ai. Aur. VidT. 4 12 SOMEINSCHE de het eerst te ÏRome het heldendicht in, en gebruikte het zelve voor zijne jaarboeken , en voor zijne treurfpelen. Zijn vernuft was groot, maar zijne kunst nog ruw. De laatfte liet hij onbefchaafd, terwijl hij het eerfte prikkelde door het gebruik van wijn, eer hij zijne vaerfen zamenftelde. Hij flierf in den ouderdom van zeventig jaaren aan de jicht, en zijne asch werd in het zelfde graf van scipio den Afr.icaan geplaatst, wiens leeven, door hem bezongen, zijn meesterftuk was en eene ftandbeeld ter zijner eere deed plaatzen naast lat des overwinnaars van hannibal. ^irgilius erkent dankbaar het nut loor hem uit de beoefening der werken van innius getrokken ,fchoon hij de voorxeffelijke gedachen, dien hij niet zelden ?an hem overneemt, paarlen noemt in zijlen mesthoop gevonden. De tijd heeft lechts eenige brokken zijner werken gepaard , die als dierbaare overblijfzelen an het pas ontwikkelend kunstvermogen er Romeinen in laatere dagen zorgvuldig ijn bijeen gebragt (i). Het  geschiedenissen. 13 Het uittrekken tegen de Galliërs en Liguriërs ( 1 ) onderfcheidde het eerst na den eerften Carthaagfchen oorlog het volgende Confalfchap van tib. sempronius gracchus en p. valerius falto. Valerius viel den Galliërs , die reeds lang onrustig geweest waren aan, maar de Vir. iU. c. 47. Cicer. in Brut. c. 18. Val. Max. L. Vlli. c. 14. ex r. Tit. Claud. Do- jNat 1 vit. Virgil. §. 18. Voyez Moreri Dictionaire Iliftarique. (O De Liguriè'rs, de eerfte Galliërs misfchien, die het Alpifche gebergte overtrokken, befloegen eenen uitgeftrekten maar zeer onvruchtbaaren grond, door de rivier Varm bij de ftad Nicaa ten westen, door de rivier Macra bij de ftad Luna ten oosten, door de rivier Padus (de Pö") ten Nöerden en door de Ligurifche zee ten zuiden ingeflooten. (Zie de kaart agter dit deel gevoegd.) Cellar. Geogr. Ant. T. I, p. 522, 523. De grenzen van dit gewest waren echter niet altijd dezelfden. Ten tijde van Augustus waren zij ten noorden door de zee-alpen bepaald , en ten dezen tijde fchijuen zij zich ten oosten tot aan de rivier Arntis bij de flad Pifae te hebben uitgeftrekt. Catroo & R o ui lle Hifi. Rom. T. VII. p. 14 ,15. dans lei nat. IV. boek II. hoofdst. J. voor C. 2 37. f. van R. 5iS. Tjb. sem- pronius sracchus en p. valeriusfalto Coff.  IV. boek II. &oofdst. J. voor ( 337J. van E 5J5- Verovt- ringen op Sardinië en Corfica met der-zelver oorzaaken. 14 romeinsché maar verloor bij dezen eerflen aanval drié duizend mannen : hij hervatte denzelven en behaalde toen eene luisterrijke overwinning, die hun veertien duizend doo• den en twee duizend gevangenen koste • de. Men ftond hem echter geenen zegepraal over deze vijanden toe , niet zoo zeer om zijn eerfte verlies, als wel om de roekeloosheid , waarmede zijne eerzucht het Romtinfche leger aan eene nieuwe nederlaag had bloot gefield , toen hij op het gerucht, dat Rome hem verflerking zond, verklaard had, liever met al zijn volk om te willen komen , dan door behulp van eenen ander te overwinnen. (1) De Conful sempronius flaagde terftond gelukkiger tegen de Liguriërs, wier land hij, na hunne nederlaag, vooreen groot gedeelte als overwinnaar afliep. (2) Van daar voerde hij zijne wapenen over naar Sardinië en Corfica en bragt van beide die eilanden zoo veele krijgsgevangenen terug , dat derzelver laage prijs in openlijke (O O ros. L. IV. c. ia. Freinsh. L. XX. c, 2. (2) Freinsh, L, XX. c. a,  GESCHIEDENISSEN. 15 Jijke veiling aanleiding tot een ipreekwoord gaf, om de weinige waarde van zaaken, die in grooten overvloed zijn, te kennen te geven. (1) Daar beide deze eilanden den Carthageren toebehoorden, moeten wij een weinig terug treden, om de aanleiding tot deze nieuwe vijandlijkheden tusfchen de twee bevredigde Gemeenebesten op te geven. Geduurende den hagchelijken en vernederenden krijg, dien deCarthagers tegen hunne muitende huurlingen en wederfpannige onderdaanen hadden te voeren, was het gedrag der Romeinen ten hunnen aanzien hoogstloffelijk geweest. Hoe' zeer dezen ook verlangden, om eenmaal volkomen over hunne mededingers te zegepraalen, — welk eene fchoone kans hun daartoe de benarde ftaat van dat Gemeenebest gaf,— ja, fchoon Carthago's vijanden hunnen bijftand verzogten, waren zij echter zoo ver af geweest van eenig voordeel uit deze toedragt van zaaken te willen trekken, dat zij alle onderhandelingen der muiters afgeilagen, allen handel met hun verboo- den, ( 1) Fsstü$ in voce Sardi Venales. IV. BOEK II. HOOFDST. ƒ. voor C. 237. J. van R. 5'5.  IV. BOEK II. HOOFDST. Ji voor G 237. ]. van R 5»5- T6 8.0ME1NSCHË den, alle noodwendigheden aan de Cartliagers toegevoerd en hun zelfs de werving van krijgsvolk voor dien krijg in Italië vergund hadden. Utica had zich reeds aan Rome willen overgeven , de muiters hadden Sardinië en Corfica vermeesterd en beide die eilanden den Raad vruchteloos aangebooden. Deze voortreffelijke verflandhouding tusfchen beide de bevredigde Mogendheden dreigde eenmaal in dat ganfche tijdvak te breken, uit hoofde eener fchandelijke mishandeling door de Carthagers aan Italiaanfche koopluiden aangedaan, waarvan zij zommigen in zee hadden geworpen , en omtrend vijfhonderd gevangen gehouden, wijl zij voor hunne eigene reekening den vijanden toevoer hadden willen brengen: doch op het eerfte blijk van misnoegen der Romeinen over deze behandeling , hadden de Carthagers terftond de gevangenen vrij gegeven en "op zulk eene vereerende wijze weder naar Italië doen brengen , dat de Romeinen , van hunne zijde, uit erkendnis dezer onderfcheiding, alle de Carthaagfche krijgsgevangenen, dien zij nog van den voorigen oorlog in handen  GESCHIEDENISSEN. tien hadden, zonder eenig losgeld weder naar hun vaderland zonden; Deze ganfche edelmoedigheid beflond echter alleen in ffchijn. De Carthagers Verblijdden zich in het Romeinfche gedrag,J maar verlangden des niet te min met ongeduld-naar de gelegenheid, om zich te herflellen en hunne fchande van den voorigen oorlog uit te wisfchen. De Romeinen fielden van hunne zijde Hechts te groote prijs op den naam hunner rechtfchapenheid, om, met muiters zamenfpannende , het gemaakte vredesverbond ten fchandeiijkflen te verbreken , en beloofd den zich een veel edeler en völkomener genot der overwinning, waarop zij hoopten, wanneer hunne eigene wapenen die eenmaal bevochten, dan wanneer zij dezelve met vreemde benden en volkeren moesten deelen. Deze inzichten legden de Romeinen ten duidlijkflen open , zo dra de Carthagers hunne muitende huurlingen en afvallige onderdaanen te onder gebragt en tot gehoorzaamheid hadden doen wederkeeren , en voords eenen krijgshaftigen toeftel maakten, om de beide eilanden der Tyr* VL D£EL. B rheéti'- IV. SOEK IL ÏOOFDST. . voor C* . van R.1 5'5-  IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 237. J. van R. 5'5- l3 romein sc he rheenfche zee ter heroveren, wierbewooners de muiters reeds verdreeven, maar tevens hunne oorfpronglijke onafhanglijkheid van Carthago hernomen hadden. Het handtastelijke voorwendzel, als of Carthago, door een drie en twintig jaarigen krijg nog kortling uitgeput, en zinds door nieuwe gevaaren ontrust , eenen tweden oorlog tegen Rome in den zin zou hebben, leende den Raad eenen ingebeelden grond , om dit voorgewende oogmerk te voorkomen. De Conful sempronius bragt zijn overwinnend leger op beide de eilanden over, en men verklaarde aan Carthago den oorlog, indien het zelve niet terftond afzag van alle verdere krijgstoerusting, welke men voorgaf, dat nu niet langer tegen muitelingen, maar tegen de Romeinen zelve , gemaakt werden. Niets bewees de valschheid van dit voorwendzel duidelijker, dan de duure prijs, waar voor de Carthagers thands, in den wezenlijkften nood zijnde , het behoud van den vrede kochten. Zij ftonden geheel Sardinië aan de Romeinen af, en lieten zich door hun nog twaalf honderd talen-  geschiedenissen. iq tenten (i) meerder afperfen, dan zij in het voorig vredeverdrag hadden toegedaan. Het valt gemaklijk, zich den graad van verbittering en woedende wraakzucht te verbeelden, waartoe het hart van eenen hamilcar, die den voorigen vrede voor zijn vaderland reeds verfoeid had, moet vervoerd zijn geweest door zulk eene fhoode behandeling, welke het zelve thands moest verduuren. Zoo lang zijn geest eenigen invloed in den Africaanfchen Staat behield, behoefde men voorzeker naar geene andere zaaden van eenen tweeden nog veel bloediger Carthaagfchen krijg te zoeken , dien wij na het minfte herftel der Africaanfche krachten in onze gefchiedboeken een hoofdbedrijf zullen zien uitmaaken (2). Zich Ci) 2,160,000 Guldens, (2) Freinsh. L. XXI. c. 4-7. polyc. L. I. c. 65-88. appian. de bell. Punic. p. 3, 4. —— i, Het vaderland was der Romeinen afgod; hetzelve gaf hun vaak gelegenheid tot de edelfte bedrijven} maar vorderde hun ook dikwijls een offer hunner deugden af. Catroü & rouille Hifi. Rom. T. VII. p. iï. - Ongetwijfeld is de vaderlandsliefde B 2 ten IV. boek II. hoofust. f. voor C. 237. f. van R. 5'5.  IV. boek ii. BOOFDST. J. voor C 237. J. van R. 5«5- L. CORNE. mus LENtulus CAL'» dinus en Q. FULViUS FLACCliS Cof. ; 1 I ] 20 romeinsche Zich van geheel Italië ten oosten meester gemaakt hebbende, fcheen het oogmerk van Rome, om haare bezittingen ten westen tegen de woelingen der Galliërs niet flechts te verfterken (O, maar tevens tot aan de grenzen van Spanje uit te breiden, ten einde ook van die zijde de magt van het Jfricaanjche Gemeenebest even zeer te kunnen bedwingen, als zij daar toe thands aan gene zijde door de verovering van Sicilië en Sardinië in ftaat was. Beide de Confuls- l. cornelitjs lentulus caudikus en fulvius flaccus werden met dit oogmerk, naar het fchijnt, Gallie ingezonden , het :en aanzien een er maatfchappij eene even baatzuchtige drift als de eigenliefde ten aanzien van een perzoon: de onredelijke involgingen der eerfte zijn, Jen waereldburger even gehaat, als die der laatfte loor den bevorderaar van het algeraeene welzijn veribeid worden. Maatfchappelijke wetten beperken ie eigenbaat , maar het recht der volkeren hangt leeds van de overmagt af, welke naar geene uitpraak der reden hoort. C 1 ) Daar toe zou thands reeds de volkplanting ''aïentina aangelegd zijn volgends vell. patrerc. * I. c. 14.  geschiedenissen. 2i het geen door deszelfs geduurige vijandhjkheden deze inrukkirig voor het uiterlijke rechtvaardigde. Hunne vereenigde herren vonden geenen belangrijken tegenftand, en fcheidden zich fpoedig van elkanderen , om wijd en zijd eenen rijkeren buit bij een te haaien. De werkeloosheid der Bojers, op wier grond zij het eerst waren aangevallen, was intusfchen flechts fchijnbaar geweest,' hunne krachten te gering tegen twee vijandelijke legers reekenende, hadden zij heimelijk een verdrag met de Galliërs aangegaan , die aan gene zijde van de Alpen woonden, en overvielen zij, door dezen krachtdaadig onderfteund, des nachts het leger van den Conful fulvius, die, naauwlijks in ftaat hunnen woedenden aanval af te flaan , verplicht was, een verweerenden krijg te voeren (i). Zijn ambtgenoot, die Ligurie ingerukt was , voerde de Romeinfche wapenen met meer geluks, en zag bij zijne terugkomst zijne behaalde overwinning in eenen ge- re- (i) Polyb. L. II. c. 62. B 3 IV. boek II. hoofdst. J. voor C. 236. J. van R. 516. Öatöfcbe iCrijg.  IV. BOER II. HOOFDST. J. voor C. 236. J. van R 516. Gezantfchap naar '/Egypte. Goede verlfandhouriinginetuiERO. ü» ROMEINSCHE, regelden veldflag met eenen zegepraal vereeren f 1). Duidelijk bleek het zelfsgevoel der Romeinfche grootheid uit het gezantfchap, door den Raad aan den Mgyptifchen Koning ptolem^us afgevaardigd , om hem den bijftand van het Gemeenebest aan te bieden in zijnen krijg tegen den Syrifchen Koning antiochus: een aanbod echter, het geen met veele plichtpleegingen van de hand werd geweezen, uit hoofde van het getroffen verdrag tusfchen de beide Vorften (1). Niets kon dit zelfsgevoel thands aangenaamer ftreelen , dan de komst van den Syracufaanfchen Koning hiero te Rome, om de eeuwfpelen, waarvoor de toebereidzelen tegen het aanftaande jaar gemaakt werden , bij te woonen. Hij bragt een gefchenk mede voor het volk van tweemaal honderd duizend maaten tarwe, waarvoor hem wederkeerig,als den trouwflen en verdienftelijken bondgenoot van het Gemeenebest, alle eer beweezen werd De (O Faft. Capit. (2) Eutrop. L. III. c. 1. (3) ld. ibid. — De befcbrijving der eeuwCpe-  geschiedenissen. fig De volgende Confuls p. cornelius lentulus caudinus en c. cornelius varus hervatteden den krijg tegen de Bojers en Liguriërs. De eerilen hadden door eenen nieuwen toevloed van Overalpifche Galliërs eene geduchte houding aangenomen, en eischten den Confuls op eenen dreigenden toon de overgave van Ariminum en al het omliggende land af, als zijnde buiten tegenfpraak hun oud eigendom. Het fcheen den Romeinfchen Krijgsbevelhebbers even ongeraaden, om, daar zij hunne benden niet genoegzaam bij een hadden en de vijandelijke overmagt zagen, dien eisch ftoutelijk af te flaan , als het hun ongeoorloofd was, denzelven in te willigen : zij verweezen de vijandlijke afgezanten naar den Raad en troffen intusfchen tot derzelver wederkomsteenen wapenftilftand. De Galliërs vonden te Rome geen verhoor, maar zagen terftond de geduchtfte' toebereidzelen tegen hunne onderneming] maaken. Eer zij den hunnen echter het weigerende and woord van den Raad konden !en zullen wij elders geven , wanneer derzelver plegtigheden den mees ten luister hadden. B 4 IV. BOEK ti. HOOFDST. J. voor C. 935. J. van R. 517. P. CORNELIUS LEN- ruLus. CAUDINUS en c cor- NELIUS VARUS Cojf. Voordzet- ing des laïïifohen irijgs.  IV. E O EU II. hoofdst. J. voor C. 2?5- J. van R, 517- |4 romeinsche den overbrengen, was derzelver geheele magt reeds door eene rampzalige tweedragt verbroken : de Overalpifche benden, reeds vooruit op Ariminum aanrukkende, voor dat het gezantfchap van Rome terug was, hadden de Bojers in het wantrouwend vermoeden gebragt, dat zij voor zich zei-, ve die ftad wilden vermeesteren, en hun alzoo het zelfde onrecht zouden aandoen, waarover zij thands de Romeinen wilden ftraffen. Dit misvcrftand konden hun hunne eigene Veldheeren niet benemen, zij bragtenze als verraaders om hals, en dreeven hunne nabuuren, met geweld en niet zonder eene wederzijdfche bloedige flachting, over de Alpen te rug. De Romeinfche Veldheeren maakten van de onderlinge woede hunner vijanden gebruik, en noodzaakten de Bojers , den vrede van Rome voor een gedeelte hunner landerijen te kopen (i). Terwyl lentulus met zijn legerLigurie inrukte, en, na eene behaalde overwinning over de vijandlijkekrijgsmagt,de meesCO PoLVi. L. II. c. 2$. Fkejn?h. XX,.  geschiedenissen. 55 meeste fterkten van dat land voor zijne zegevierende wapenen zag bukken of'bezwijken (1) , maakte zyn Ambtgenoot zich gereed,'om met het zijne op Corficaover te fteken, welk eiland zich verzettede tegen het nabuurfchap der Romeinen, aan wien de Carthagers Sardinië hadden afgeftaan. Daar men zich zulk eene fpoedige overwinning der Bojers en Ligariërs niet had voorgefteld, en misfchien wel geene gedachten gemaakt had, om in dit jaar nog Corfica, op gronden van dien wezenlijken of flechts vermoedden, misfchien wel voorgewenden tegenftand, te veroveren, waren 'er de vereischte fchepen voor licinius niet in gereedheid, om zijnganfche leger op eenmaal te gelijk over te voeren. Hij zond zijnen Onderbevelhebber m.claudius glaucias met een gedeelte zijner krijgsmagt vooruit , volgde hem weldra met zijne overige benden, en vond toen rëeds het geheele eiland met Rome bevredigd. De Corfen, zich onbeftand tegen Romeinsch geweld gevoelende, hadden ter- ftond (O Freinsh. L. XX. c. 10. 65 IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 235. J. van R. 5V- Onderwerping der Corfen.  a6 rome i ns che IV. BOEK II. HOOFDST, J. voor C 235J. van B 517. CO Val. max, L, VI. c. 3. ex. 3, Freinsü L. XX. c. u. ftond den weg der onderhandelingen met claudius ingefiagen, en waren reeds door hem, die, uit eerzucht, om de be'vrediger van dit eiland te mogen heeten, ■ zijne ganfche ondergefchiktheid aan zijnen Veldheer en de belangen van zijnen Staat vergeten had, in vriend- en bondgenootfchap met de Romeinen aangenomen. De Conful bekreunde zich aan dit verdrag niet, hij eischte de volflagene onderwerping der eilanders en dwong ze hun door geweld van wapenen af. Vruchtloos beklaagden de Corfen zich over de fchennis van een verdrag, 't welk zij met eenen Romein fchen Bevelhebber hadden aangegaan : om aan die klagten voor het oog van andere volkeren geenen fchijn te laten , wilde de Raad den onbedachten claudius aan hunne wraak overleveren, en, daar zij dit flachtoifer niet begeerden , liet dezelve hem als eenen fchenner der ondergefchiktheid en eerzuchtigen verraader der algemeene belangen in den kerker ombrengen (1). De  geschiedenissen, 2? De ftrengheid van den Raad tegen claudius kon echter den Corfen geenzins het bitter gevoel benemen, van jammerlijk misleid te zijn, wijl het hun veel gemaklijker zou gevallen zijn, zich tegen de landing van een gedeelte des Romeinfchen legers te verzetten, dan naderhand, toen zij reeds van allen geweldigen tegenftand hadden afgezien, tegen de ganfche onverhinderd zamen getrokkene krijgsmagt des Confuls. Zij haakten naar gelegenheid, om de gedwongene onderwerping af te fchudden, en vonden thands in de Sardiniërs medelfanders, die, onder de hand door beloften der Carthagers aangemoedigd , even ongezind waren, om langer het Romeïnfche juk, dan wel eer het Carthaagfche, te dragen. Het gerucht van dezen opfiand hield den Raad ten ernftigften bezig, minder1 nog om het gevaar voor het verlies der' beide eilanden , dan wel om de vermoedde vijandlijkheden der Carthagers, wier geregelde wederftand geheel andere krijgstoerustingen zou vorderen; en, eenen tweeden oorlog met het Africaanfche Gemeenebest eerlang voorziende en zelf verlan- gen- IV. BOEK ii. HOOFDST. J. voor C. 235' J. van R, 5i7. Niw-uwe opfïan J der Corfen, Krijgstoerusting te« ren Car'hago.  romeinsche IV. 30 ::u II. HOOFDST. J. voor C 235J. van B 5»7- Behoud van den vreHe met Carthago. gende, was het befluit van deszelfs rijpfte overleggingen, om zich terftond tegen Carthago zelve toeterusten , en hetzelve 'den oorlog aan te zeggen, eer het zich ' van de volflagene uitputting des voorigen krijgs herfteld had. v Hoe veel deel de Charthagers nu ook waarlijk hebben mogten aan de muiterij der Sardiniërs , zoo zeker was het, dat zij geene openlijke vijandlijkheden tegen de Romeinen konden in den zin hebben, dat de tijding alleen der Romeinfche krijgstoerustingen hun reeds in de doodlijkfte onrust bragt, en terftond een gezandfchap af deed vaardigen, om op de in ftand houden van den vrede aan te dringen. Het zelve keerde vruchtloos terug, en werd meer dan eens vervangen door andere afgevaardigden , die even vruchtloos 'er op aandrongen ,'er om fmeekten, dat men toch den eenmaal verworven vrede ongeftoord genieten mogt, tot dat de jongfte van het laatfte gezandfchap , hanno genaamd , den Romeinfchen hoogmoed met deze vrije en onverfchrokkene taal befchaamde: „ wel aan, Romeinen, is het uw onverzetlijk befluit, den vrede te ver- bre-  GESCHIEDENISSEN. 2Q breken, dien wij niet voor een of twee jaaren, maar voor altijd, van u gekocht hebben ; geeft dan Sicilië en Sardinië, den1 prijs, dien wij 'er u voor betaald hebben, ■ terug ; zelfs in het burgerlijke leeven: past het geen eerlijk man, bij het verbre-" ken van eenen koop, de waar te rug te nemen en het geld te houden." De mannentaal van dezen jongeling was te treffend en te vleijend tevens voor den 1 Raad, dan dat dezelve door deze open-i lijke bekendnis van eenen gekochten vre- < de niet geftreeld en door het rechtmaatig verwijt van trouwloosheid niet te rug zou gehouden zijn van deszelfs vijandlijke oogmerken. De eene Conful van het volgende jaar, wien het lot reeds den Carthaag-fchen krijg had toegeweezen, bleef in Italië, terwijl de ander den opftand der eilanders ging ftuiten. Nog vroeg in het voorjaar kwam de Conful tor qua t us reeds als bevredi- \ ger van Sardinië en Corfica terug: zijnee wapenen werden met eenen zegepraal vereerd, die te aanmerkelijker in Rome\ jaarboeken is, daar dezelve de zege van het iv. BOEK ir. IOOFDST, \. voor C. '. van R. 518. 2. ATILR'S vtavs It. n T, MANKUS TORKMTUS■0f. Bevredling van ardinie a Corfica.  30 kOMEINSCHE het Gemeenebest over alle deszelfs vijanden voltooide. De toeleg van den Raad, om een tweeden Carthaagfchen krijg te beginnen , had denzelven op geene andere (taalkundigen ontwerpen doen denken, en, die toeieg thands verijdeld zijnde , bevond zich de Romeinfche veroveringsgeest zonder eenig ontwerp, en, nergens in geheel Italië eenen vijand te beftrijden of eenen muiter te onderwerpen hebbende , verplicht , om voor het eerst na de vreedzaame regeering van numa den tempel des vredes en des oorlogs te fluiten. Een tijdftip , het geen door deszelfs zeldzaamheid de uiterfte opmerking verdient. Vier honderd en bijna veertig jaaren had Rome zonder eenige de minfte volflagene tusfchenpoozing de wapenen gevoerd, en thands fcheen het Hechts onwillig dezelven voor eenige maanden nederteleggen, om ze weder op te vatten, en wijd en zijd rond te voeren tot onder de algemeene bevrediging des Rijks door AUGUSTUS. Elk, die ooit de rampen van den oorlog , IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C ' 234J. van R. 5*8. Algemeene vrede. De tempel van JANUS geflooten. i  GESCHIEDENISSEN. Si log , op eene geheele andere wijze gevoerd, ondervond, kan niet nalaten, een volk te beklaagen, 't welk eeuwen agtereen in de wapenen moest blijven, en het zelve als raazende te veroordeelen, wanneer hij naargaat, dat het zelve zeer dikwijls vijandlijkheden zogt , en thands zelfs veel eer bij verrasüng , dan met genoegen, den algemeenen vrede erkende : maar elk tevens , die tot dus verre de gefchiedenisfen van dit volk oplettend beoefend heeft, zal moeten erkennen , dat deszelfs oorlogen geenzins die rampen voor den Staat of voor de burgers na zich ileepten, om welken de vredelievende mensch zoo dikwijls de wapenen gevloekt heeft, maar veel eer aan beiden zulke voordeden fchonk, welken delangduurigfte vrede hun nimmer had kunnen belooven. Het kleen beflag van den grond der eerfte Romeinen drong hun, van de vroegfte dagen der ftad, even zeer als de krijgshaftige en roofzieke geest dier tijden, om hunne akkers te vergrooten of ten kosten van den nabuurigen oogst te leeven. Hunne natuurlijke ligchaamsfterkte «n onverfchrokken moed maakten hunne man- IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 234. J. van R. Si 8Aanmerking over 3e oorlogen der Romeinen,  32 ROME IN SC HÉ mannelijke zelfverdediging tegen zwakkere aanranders telkens tot een aangenaam gevoel hunner eigene krachten , en het veel edeler genot van den buit, dan van den roof, deed hun naar den krijg verlangen , als naar eene gelegenheid, om, zonder fchande, 'svijands kooren in te oogften en zijne kudden te drijven. Een uu> geftrekter grond mogt de behoeften nü al vervullen, hij had de oorlogszucht geprikkeld , en derzelver voldoening is in geene uitgsftrektheid van bezitting te vinden. — De kortduurende veldtogten, die in den beginne veel eer naar een dagelijks uittrekken geleeken, en in het vervolg meestal binnen de zes zomermaanden geëindigd waren, onderwierpen den krijgsman geenzins aan de vreeslijke ongemakken der overwintering, en zeer zelden kon fchaarsheid en gebrek in hunne legers dringen, die, op den vijandelijken bodem nedergeflagen, alzins het goed geluk en de zege in hunne veldbanieren voerden. — Moed en beleid werden in hunne wijze van vechten zelfs bij den gemeenften krijgsman kennelijk, die, waar hij ook ftond, altijd lauren voor zijnen verdienden zag groefjes IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 234J. van R,  geschiedenissen. 33 jen. De eerzucht, welke bij de Romeinen alle voldoening vond, werd zelfs door eigene belangen naar het veld gedreeven, die anders gewoon zijn , de burgers aan de verdeediging des Vaderlands te onttrekken. De buit der fteeds overwinnende legers, daarbij nog inlaater dagen eene geregelde bezoldiging, eindelijk eenig deel aan de landerijen door den Staat gewonnen maakten bij hun den wapenhandel tot eene kostwinning , waaraan het gevoel, van als Vrije luiden voor het Vaderland te vechten, al het vernederende eener bezoldigde menfchenilachting benam. — De Staat zelf, die meestal de meerderheid zijner manhafte én vrije burgers deed gevoelen , werd nimmer uitgeput door de langduurigfte oorlogen, maar trok van de veelvuldige veldtogten den wezenlijkften dienst. Dezelven breidden meer en meer zijne grenzen uit , maakten zijne onafhanglijkheid, door een Heldenvolk verdeedigd, onwrikbaar, vermeerderden door de gemaatigdheid der overwinnende legers onophoudelijk zijne burgers of bondgenooten , verwijderden telkens de onrustigfte menigte van zijn beftuur, verijdelVI. deel. G den IV. BOEK LI. HOOFDST. J. voor C, 234[. van R. 513,  34 romeinsche IV. boek IL hoofdst. J. voor C. 334J. van R. 5*8. J. voor C. 233J. van R. 519- L. postijmiüs albi- nus en sp. carviul's maxi- MUS Coff, den menig eenen aantlag tegen zijne inrichtingen , en voldeeden alzins aan dien overwinningsgeest, die denzei ven zoo uitftekend boven alle andere Staaten eigen was. — Men veroordeele nu die zucht om veroveringen te maaken vrijelijk , het gehouden nadenken neemt ten miniïen alle verwondering weg, boe dit Volk den onophoudelijken krijg van geheele eeuwen verduuren en deszelfs hervatting voor volgende eeuwen verlangen kon. Maar weinige maanden bleef de tempel van janus geflooten. De geruchten van eenen nieuwen opftand der Corfen en Sardiniërs, en de onrust der Liguriërs riepen de Romeinen fpoedig weder te wapen. De volgende Confuls l. postumius ALBINUSen SP. CARVILIUS MAXI- mus verdeelden de nieuw geworvene krijgsmagt terftond in drie legers, waarvan het eene onder bevel van postumius de Liguriërs aantasten, het andere onder carvilius op Corfica overfteken, en het derde onder den Preetor p. coRNELiusde Sardiniërs weder tot onderwerping dwingen zou. Het  GESCHIEDENISSEN. 35 Het leger van den Prcetor leed in Sardinië zeer veel door de ongezonde luchtgefleldnis van dat eiland : kwaadaardige ziekten, ja de pest zelve deeden 'er veelen en daaronder den Bevelhebber omkomen. Deze ramp der Romeinen verhief den moed der Sardiniërs , maar carviLius, die de Corfen te onderbragt, wist denzelven door zijne aankomst fchierlijk ter neder te flaan: zijn bedrijf werd eenen zegepraal waardig gekeurd, dien hij reeds den eerflen van Grasmaand vierde (i). Intusfchen voerde de andere Conful in Ligurië zeer voordeelige wapenen (2)4 In dit jaar gefchiedde de fchatting eerst, welke twee jaaren vroeger door den dood van1 den eenen Schatmeester onvolvoerd was ge- * bleeven. Daar het getal van Rome's weerbaare burgeren geenzins de grootheid van vroegere fchattingen kon evenaaren, waren de Schatmeesters ernftig op de oorzaak en het herftel dier vermindering bedacht. De volkvernielende drie en twintig jaarige Carthaagfche krijg fcheen hun gee- (0 Freinsh. L. XX. c. 14, 15. Fajl. (2) Ibid. L. XX. c. 15. C 2 IV. BOEK u. HOOFDST. f. voor C. 233. ƒ. van R. 5IP- Nieuwe luwelijksretten.  iv. "boek H. hoofdst. J. voor C T33J. van R. 519- "fiene on kuifche Priesteresfe van vesta. gö ROMEIN SC HE geene génoegzaame oorzaak voor deze" vermindering te zijn ; het uitftellen der huwelijken en het aangaan van ongefchikte echtverbindnisfen, twee zaaken, welken de langzaame vermeerdering der weelde en der behoeften in het Gemeenebest had of moest doen gebooren worden , werden door hun , zo al niet voor de medewerkende oorzaaken dier gedeeltlijke ontvolking aangezien , ten minften als wezenlijke hinderpaalen voor derzelver fpoedige herftelling befchonwd. Uit dien hoofde deeden zij eiken burger openlijk zweeren , van eene vrouw te zullen houden, om kinderen bij haar te verwekken Ci). Terwijl alzoo de Schatmeesters het oogmerk om den Staat te bevolken - tot eenen burgerplicht heiligden, vervolgde de Priesterfchap eene Festaalfche Priesteresfe, voor welke het bijgeloof magteloos tegen den eisch der natuure geweest was : de angst voor de ftraife haarer ontrouw aan een afgevergden en onbedachten eed deed haar, welke tut ia heetede, wanhoopige handen aan zich zelve flaan (2). Voor (1) Aul. Gell. L. iv. c 3. 00 Liv. Epit. L. XX. Haar minnaar was eea üaaf.  GESCHIEDENISSEN. 37 Voor dat dit jaar ten einde was, bragt de afgevorderde huwelijkseed het eerfte voorbeeld eener echtfcheiding in Rome voord. Sp. carvilius ruga, een voornaam en zeer godsdienftig man, die eene vrouw had, welke hij teder beminde, maar met welke hij tot nog toe kinderloos gebleeven was, meende, dat zijn eed hem verplichtede, haar te verlaten en eene andere in haare plaats te nemen, Zijne zuivere huwelijksmin vermogt niets tegen de naauwgezetheid van zijn hart, en zijne goede vrienden konden niet nalaten, zijne bedenkingen gegrond te verklaaren. Het offer aan zijnen vermeenden burgerplicht viel hem zwaar, hij volbragt het, maar ondervond , in plaatze van eenige bewondering of toejuiching, geduurende zijn ganfche overige leeven , den algemeenften haat en afkeer des Volks, 't welk aldus openlijk bewees, de huwelijkstrouw van de onvruchtbaarheid zelve niet af hangelijk te willen maaken (i). Van flaaf. —- Vergelijk de aanmerking onder bladz. 26, 27. D. III. (l) DlON. HAL. L. II. p. 0.(5. VAL. MAX. C 3 L II, IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C, J. van R 519. Eerde echtfcheiding te Rome,  IV. boek II. hoofdst. J. voor C. 233. J. van R 519. De Dichter c.v.ruEViis 3<5 romeinschb Van dezen tijd af werd de vastftelling van wetten in geval van echtfcheiding noodig, en „de oprechte gelieven, die tot nog toe eikanderen voor het huwelijksaltaar eene eeuwige trouwe zwoeren, werden voordaan bij haare echtverbindnisfen gedrongen, aan derzelver mogelijke losrukking te denken en voor het behoud van den medebragten bruidfchat te zorgen CfX Het tegenwoordig jaar van Rome was even aanmerklijk in de gefchiedenis der kunften, als in die der zeden. C n. nmv 1 u s voerde thands voor het eerst zijne kluchten ten tooneel. Hij was van geboorte een Campaniër , en had zijne wapenen, dien hij in den Carthaagfchen oorlog voerde , met de lier verwisleld. Hij bezong de gefchiedenis, maar liet meestal boertende en bijtende kluchten hooren, die hem de toejuiching der menigte , maar tevens den haat van bijzondere geflachten verwierven, L. II. c. 1. ex. 4. Aot. gell. L. IV. c. 3. L. XVII. c, 21. (O AüL. GELL. L. IV. C. 3.  GESCHIEDENISSEN. 39 ven , en hem zijn leeven als balling te Utica deeden eindigen (i). Met het volgende jaar trad naast den Conful m. pomponius matho een man ten voorfchijn, dien men langen tijd van geringe beduidenis had gehouden en echter naderhand, om zijne zonderlinge verdienften bij het Gemeenebest, nog viermaalen tot de hooge waardigheid van Conful verhief. Hij was o_. fabius, van wege eene vrat aan zijne lip verrucosus bijgenaamd, en een afftammeling in den vierden graad van dien fabius rul li anus , die zich door zijne daaden den naam van maximus had waardig gemaakt (a). Zijne jeugd voorfpelde in het onmenschkundige oog zijner tijdgenooten geenzins den Held en Staatsman, die het ganfche Gemeenebest tegen deszelfs Africaanfche mededingfter eenmaal fchraagen zou. De toegevende zachtheid van zijnen omgang met zijne fpeelmakkers in zij- (1) AüL. GELL. L. XVil. C. 21. MoRERÏ Diftion. (2) Plut. in fab. p. 174, Zie D. V. bladz. «55-157. c4 IV. boer II. hoofdst. J. voor C. 232. J. van R. 520. q.fab us maximus veaiiucosus en m. pcmponius matho Cof. Aanleg van q fabius maximus Verrucosus.  IV. BOEK H. HOOFDST. J. voor C. 232. J. van R. 530, 4® ROMEINSCHE zijne vroege kindsheid had hem fcfaiei altijd den bijnaam van ovicula, het fchaapjen., doen dragen, en zijne traagheid van bevatting voor de lesfen zijner meesteren had even weinig van zijn verftand, als van zijn hart, beloofd. Het eerfte was echter diepdenkend, het laatfte grootmoedig en heldhaftig. Zijnen eigen aanleg gevoelende had hij zelf zich in zijne jeugd zorgvuldig en gelukkig geoefend in alles, wat hem den roem zijner voorvaderen in het veld en in den Raad kon doen verwerven : zijn ligchaam was door veelvuldige oefeningen afgericht en gehard tegen den krijg, en zijne kunstmaatige welfprekendheid naar de behoeften zijner tijdgenooten en den geest van het Gemeenebest gefchikt. Naauwlijks vertoonde hij zich openlijk, met zulke begaafdheden uitgerust, of zijne fchijnbaare ;raagheid bleek wijs beleid, zijne gewaande befchroomheid fchrandere voorzorg , en zijne vermeende {lompheid en ongevoeligheid ftandvastigheid en fterkte van geest te zijn (1), De £l) Plut. in fab, p. 174.  geschiedenissen. 41 De Ligurifche krijg gaf de eerfte blijken, yan zijn bekwaam Bevelhebberfchap, terwijl zijn Ambtgenoot de herreezene on-fi lusten te Sardinië ging fluiten. ' De hernieuwde opftand der eilanders, ] gedeeltelijk ook daaraan te wijten, dat de jongfte Romeinfche Veldheeren te vroeg 0 met hunne overwinnende legers waren af-^ getrokken, om een volk, wien het juk ondragelijk was, op den duur in onderwerping te houden, werd door den Raad aan geheime verftandhoudingen der Carthagers toegefchreeven. Men zond een gezantfchap naar Carthago, om ten blijk van misnoegen de jaarlijkfche fchatting volgends het vredesverdrag op te haaien, en tevens alle bemoeijenis met de Romeinfche eilanden op eenen meesterachtigen en dreigenden toon te verbieden. De geest van den vermaarden hamilcar had intusfchen den Jfricaanfchenvc Staat geheel doen herleeven : de nood, om tegen huurlingen te vechten, had deszelfs burgers het eerst uit den zorgeloozen flaap gewekt, en het zelf voeren van de wapenen had hun langzaamerhand hunne eigene krachten doen gevoelen. Door eenen evep C 5 uit- IV. BOEK II. OOFDST. • voor C, 232. . van R. 520. Nieuwe neenigheen met arthags. Invloed in HAMIL-  IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 23a. J. van R 520. 42 romeinsche uitmuntenden Veldheer, als waaren vriend van zijn Vaderland , aangevoerd hadden zij zich niet Hechts de verachtlijke huurlingen van den hals gefchooven en hunne vvederfpannige onderdaanen tot onderwerping gebr>, maar zelfs de grenzen van hun gebied verre in Spanje uitgebreid. Tot nog toe had hamilcar hunne vrees voor de Romeinen in wezen gelaten, om toch de nieuw verkreegene krachten niet te vroeg tegen den geduchtften vijand te waagen , en , fchoon zijn hart van wraakzucht voor zijn Vaderland tegen Rome blaakte, wilde hij nog eenen rijper tijd afwachten, om op herftel van geleeien leed te denken. Thands echter kon Carthago zich. niet langer laten overheerrchen en bedreigen zonder op nieuw allen sdel zelfgevoel te verliezen, en, had men weleer om het behoud van den vrede moeten fmeeken, eene fchijnbaare onverfchiliigheid voor den oorlog werd nu de eenig voeglijke houding. De Romeinfche afgezanten, die, ingevolge van hunnen last, den Carthageren met de eene hand eene fpeer, met de andere eenen vredeftaf aanbooden, met bijvoeging, vari  geschiedenissen. 43 van hun eene vrije keuze tusfchen den oorlog en den vrede te laten, kreegen van hamilcar een geheel ander andwoord, dan zij gewagt hadden, en waarop zij gelast waren : „ laat ons agter welk van beiden gij wilt, het is ons onverfchillig." Dit ftout befcheid brak evenwel den vrede niet: voor de Carthagers zou zulks nog niet geheel tijdig geweest zijn, en de Romeinen ftonden daar toe te verfteld over den onverwachten toon van hunne geduchtfte vijanden. Wederzijdsch wapende men echter den onverzoenlijken haat,en, tot dat die openlijk uitbarftede, beftond de vrede meer in een afzijn van den oorlog , dan in het aanzijn van eenige de minste verftandhouding (i). Beide de Confuls hadden eenen gelukkigen krijg gevoerd. Fabius had de roo • verijen der Liguriërs in Italië geitraft, pomponius de Sardiniërs tot onderwerping doen wederkeeren. Beider krijgsbedrijven werden de eer van eenen zegepraal waardig geoordeeld (2). De (O Freinsh. L. XX. c. 17. (2) Fafli Capit. Plut. in fab. p. 174. Aur. V1 c t. de vit: ill. c. 43. IV. BOES 11'. hoofdst. ƒ. voor C. 232. J. van R. 520. Stoutehou. ding der Carthagers  44 ROMEINSCHB IV. SOEK ii. HOOFDST. J. voor C. 232. J. van R. 5ao. Aanitelling eener nieuwe rechtbank te Rome. 1 1 j t ] ] J I 1 ] 3 1 De burgerlijke rechtspleeging te Rome, kreeg omtrend dezen tijd eene nieuwe verzorging. Niet zelden had het te veld rrekken van beide de Prators de bediening van het burgerlijke recht geftremd: om dit voor hét vervolg te voorkomen, voerden twee Gemeensmannen eene nieuwe Rechtsbank in, waartoe elk der vijf en dertig burgerwijken drie perzoonen leverde, ;n die dus uit honderd en vijf Rechters betond , fchoon zij bij verkorting den laam van (Centumviri) Honderdmannen Iroegen. Hun getal klom naderhand tot ïonderd en tagtig. Zomtijds beoordeellen zij gezamenlijk de zaaken, welke aan mnne uitfpraak ftonden, zomtijds met de ïelft hunner Ambtgenooten, maar meestil waren zij in vier gelijke Gerichtshoven verdeeld. De zaaken, welke onder hunre kennisneming vielen , waren tijdveropen , voogdijfchappen bloedverwantehappen , landaanfpoelingen, afkabbelin;en , fchuldvervolgingen, ilaavenftand , nuurfcheidingen , uiterfte willen, erfftelingen , en verfcheidene andere zaaken n het burgerlijk beftier voorkomende. De aanftelling dezer Rechteren was het Volk hoogst-  geschiedenissen. 45 hoogstaangenaam, en werd onder den naam van Lex JEbuta, den geflachtnaam der beide Gemeensmannen , beftendig in waarde gehouden (i ). Het volgende jaar vorderde weder nieuwe legers, om Sardinië in bedwang te houden, alwaar de opftand andermaal: met zoo groote hardnekkigheid was los-: gebarften , dat beide de Confuls, mmvliuslepidus en m. poplicius derwaards gezonden werden. De tegenwoordigheid hunner krijgsmagt bedaarde de onrust der eilanders, doch de voordeden van hunnen togt,in eenen aanzienlijken buit uit Sardinië bij een gebragt beftaande, bleeven in den loop, daar zij denzelven op Corfica overgezonden enonbefchermd gelaten hadden ter prooije der roofzuchtige bewooners van dat eiland (2). InCO Cic. de Orat. L. I. c. 38. Catrou. & rouille Hifi. Rom. T. VII. p. 39. & Suiv. Adam's Rom. Anliq. p. 244. Uit aulus gellius (L. XVI. c. io.) fchijtit het te blijken, dat deze nieuwe Gerichtshoven verfcheidene veranderingen in de gedaante der rechtsbedieriing volgends de twaalf tafelen gemaakt hebben, (2) Freinsh. L. XX. e. 18. IV. boek II. ÏOOFDST. f. voor C. 231. [. van R. 5*i. M> sm,ius lepi)us en m. '0PL1CIUS lIATHO Coff,  IV. boek II. hoofdst. J. voor C 231- J. van R. 5*1. Voorftel van flami mus ter landverdeeling en merkwaardig blijk van het va derlijk gezag te Rome. (j.6 ROMEINSCHÉ Intusfchen werd Rome zelf ontrust doof Je vernieuwing van een voorftel, waaraan iet Volk zinds lange jaaren niet meer fcheen ïedacht te hebben; Een Gemeensman c. flaminius vorderde de verdeeling der veroverderde Gallijche landerijen onder de burgers. Geen voorftel kon eenen Gemeensman ooit meer , dan dit, van den aanhang der menigte verzekeren, maar geen voorftel was 'er tevens, waar tegen zich de Raad ooit met meer geluks op den duur verzet had. Behalven de doorgaande ongezindheid des Raads, om ooit tot eenige landverdeeling te komen, meende dezelve thands eenen geduchten algemeenen Gallïfchen krijg te mogen voorfpellen, wanneer men de te ondergebragte volkeren aan die zijde door de verdeeling van hunnen grond verbitterde en tot wanhoop bragt. De ernftigfte voorftellen hierover overtuigden echter den Gemeensman niet, om van zijn voorftel af te zien; men verzocht , men bad hem, deze zaak niet verder te roeren, hij bleef bij zijn befluit volharden; men begon te dreigen, men beval den Confuls de zorg voor de algemeene rust en goede ordre aan, hij riep de volks*  geschiedenissen. 47 volksvergadering te zamen ; zijn vader maande hem aan tot onderwerping aan den Raad, en hield hem de fchande van een rustverftoorer te zijn voor oogen, maar hij beklom de openlijke ipreekplaats en begon het Volk over zijn voorftel .te onderhouden. — Slechts één middel fchoot den Raad thans over, om zonder de heillooste gevolgen in het Gemeenebest zelf, het gehaate voorftel te weeren : de proeve te nemen, naamlijk, van den eerbied voor het vaderlijk gezag bij eenen onverzetlijken Gemeensman en een verhit Volk. De vader van flaminius was geheel dienstbaar aan den wil der Grooten, men zou zulks openlijk zien in de daad jegens zijnen zoon, en echter durfde men deze proeve waagen. —• Terwijl de jonge flaminius door het Volk met verrukking gehoord wordt, dringt de oude door de menigte heen, ftijgt bij de fchipsnebben van de fpreekplaats op, en rukt 'er zijnen zoon te midden zijner redenen geweldaadig bij den arm af. Hij, die naar geen bidden van den Raad luisterde, die voor geen dreigen van de Confuls week , die zijns iv. BOEK II. HOOFDST. ]. voor C. 031. J. van R. 521.  tv. BOEK 11. hoofdst. J. voor C. 331. ,J, van R, 521- 48 romëinsche zijns vaders dienstbaarheid aan den wil der Grooten kende en verachtede , liet zich wegleiden door de zwakke hand des grijzaards: en die zelfde menigte, voor wier geweldaadige beftrijding zich de heerschzucht zoo zorgvuldig wachtede , liet haaren voorfpraak haar ontrukken, én ging na zijn vertrek volkomen vreedzaam uit een. Deze voorbeeldelooze hulde aan de vaderlijke magt vertraagde echter Hechts voor dien dag 's Volks befluit: een ander Gemeensman c c ar vil ius hervattede de geftremde beweging, en het voorftel van flaminius werd aangenomen en volvoerd. Deszelfs eerbied voor het gezag zijns vaders verzekerde hem niet min•der van de achting en liefde der menigte, dan zijn ftoute tegenftand van den Raad, en dat zelfde Volk, het welk den ouden als vader ontzien had, veroordeelde hem als burger eerlang over de misdaad van volkfchennis (1). De (1) Val. max. L. V. c. 4- ex. 5. cic.<» itivent. L. II. c. 17. Polyb. L. II. c. 21.  XXX. 1   geschiedenissen. 49 De nieuwe Confuls, m. pomponius matho CO en c. papirius «aso ftaken beide met hunne op nieuw geworvehe krijgsmagt naar de twee onrustige eilanden over , aan wier gedwongene on der werping men niet genoeg fcheen te hebben, zoo lang de eigenlijke hernieuwers van den telkens herhaalden opffand in wezen waren. Voor zulk eenen dreigenden aanval namen alle de eilanders de vlucht uit hunne gewoone verblijven naar het digtfte der wouden en tusfehen de ipleeten van bergen en rotzen. Pomponius, die de Sar. diniërs vervolgen noch vinden kon in hun^ ne nog nooit gevelde bosfehen, liet eene menigte honden uit Italië komen , die, hem tot brakken op zijne menfehenjagt dienende , alle hunne fchuilhoeken ten hunnen verderveaanweezen. Papirius zag de Corfen wel duidelijker langs en tusfehen het gebergte vluchten , maar liep veel (1) Volgends almeloveen's Fafli Confulares zon deze pomponius dezelfde van het jaar v. r. 520. en dus thands voor de tweedemaal Conful zijn: zie daar tegen p 1 g h 1 u s Annal. ad b. a. VI. deel J) IV. boek u. hoofdst. j. voor C. «30. [. van r. 522. m. pomponius 1iath0 eri papi- UVS 51asö  IV. BOEK II. HOOFDST. j. voor C. 230. j. van R. 522. (O Fransh. t. XX. c. 24. (2) Fafii Captt. 50 romeinsche veelgrooter gevaar bij hunne vervolging : zeer veel krijgsvolks had het graf reeds in de fteile afgronden tusfchen de rotzen gevonden , waarin een brokkelige grond of onverwachte overval van vijanden het zelve had terneder geftort, en, zonder eene tijdig ontdekte bron, zou het ganfche heir eerlang van dorst verfrnacht zijn. De Corfen, die dit ontzet hunner vijanden zagen, vreesden nu zelve allen voor het uiterfte, en gaven zich op 's Confuls eisch gereedelijk over (1). Deze ernftige en beilisfende krijgstogt tegen de eilanders was thands van veel langer duur, dan de voorigen. Bij de verkiezing hunner opvolgers waren de Confuls nog niet te Rome : dezelve werd daarom door eenen Diiïator c. duilius geregeld, die c. aurelius cotta tot zijnen Onderbevelhebber benoemd had O). Men weigerde den volflagen overwinnaar der Corfen den zegepraal, waarop hij  GESCHIEDENISSEN. 51 hij aanfpraak maakte: het gevaar, waarin hij het ganfche heir gebragt had, was misfchien de grond dier weigering. Hij echter gevoelde de verdienden van zijnen krijgstogt zoo leevendig, dat hij op eigen gezag zijne krijgsbenden de behaalde zege op eene nieuwe, doch even fchitterende, wijze liet vieren. De Al-] baanfche berg was zijn Capholhim en de tempel van jupiter latialis, die op den zeiven als de Befchermgod van Latium vereerd werd, ontvong van hem dezelfde hulde, welke een zegepraalend Veldheer anders aan den Capitolynfchen jupiter bewees (i). — Zijn voorbeeld werd vaak gevolgd door Veldheeren, wier eerzucht in de weigering van eenen zegepraal door den Raad geen genoegen kon nemen. Dé (1) Fafli Capit. val. m ax. L. III. c. 6. ex. 5.— In plaats van eene lauerkrans zegepraalde en vertoonde zich papir.ius voords bij aile plegtige gelegenheden met eene mijrthekrans, om dat hij zijne overwinning bij een boschjen van mijrhe boomen behaald had. - Plin. L. XV. c. 38. D & IV. BOEK II. 1O0FDST. f. voor C. 230. f. van R. 522. Nieuwé wijze van zegepraa2a,  52 romeinsche IV. boek II. hoofdst. J. voor C. 229. J. van R. 523. M. jemi- l1us bar- bula en m. junius pera Cof. Nieuwe onrust der Galliërs. Derzelver oorzaak. De volgende Confuls m. ^milius barbula enivr. junius pera konden thands, na de volkomene vermeestering van Sardinië en Corfica, de wapenen van den Staat elders voeren. Ligurie werd hun door den Raad aangeweezen, waarfchijnlijk echter alleen, om de inwooners van dat land , die zich reeds onderworpen hadden, de volflagenheid dier onderwerping zoo geheel te doen gevoelen, dat alle zucht ter hunner herftelling voor altijd onderdrukt werd. De krijgstogt der Confuls nam nog:hands eene andere richting: de muitende woelingen der Galliërs deeden hun derivaards hunne legervaanen richten, en derzelver onverwachte komst fmoorde terftond de tegenwoordige onrust. Zij was ontftaan over 's Volks befluit :ot het voorftel vart flaminius, het geen, boven de Imart van aan Rome onderworpen te zijn, welke voor die vrijheid minnende volkeren alleen ondragelijk genoeg was, hun tevens met het uiter[te gebrek dreigde , wanneer hunne lanlenjen, onder de Romeinen verdeeld, misèhien alleen tegen zeer zwaare en uit- mer-  GESCHIEDENISSEN. 53 mergelende grondpachten door hun zouden moeten bebouwd worden. De Raad, die hieruit terftond eenen wanhoopigen krijg der ftrijdbaare Galliërs voorzag, had den burgeren allen handel in goud en zilver met hun verbooden, op dat zij het zelve ter krijgstoerusting niet mogten gebruiken. Ook dit verbod had hun te meer verbitterd, en, onderricht, dat de beide Confuls thands naar Ligurie afgevaardigd waren, hadden zij geene mindere oogmerken, dan om Rome zelf, van de beide legers door hun afgefneeden, met de wanhoopigfte woede aan te vallen. De fnelle aantogt der beide Confuls in hunne gewesten verijdelde eensklaps den bedoelden toeleg der Galliërs, die, nog onvoorbereid tot eenigen openlijken tegenftand, den fchijn der uiterfte dienstvaardigheid voor de Romeinfche benden aannamen : terwijl dezen , zich te vreden houdende met deze vijandlijkheden te hebben afgeleid, voorgaven, alleen gemakshal ven door Galliemzr Ligurie te hebben willen heenen trekken (i). De (O POLYB. h. II. C. 21. FREINSH. L. XX. C. 23- D 3 IV. BOEK II. HOOFDST. [ voorC. S20. ]. van R. 523.  IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 229. J. van R, Oorzaal des Illyri fcèenknjgs 54 ROMEINSCHE De oorlog aldaar had ook geringen voordgang : een geheel nieuwe fmeulde reeds aan gene zijde van de Hadriatifche zee, en brak, in dit jaar nog, met hevige vlammen uit. Deszelfs tooneel was dat gedeelte van •Illyricum, 't welk het naaste aan Macedo'nie en Epirus grensde (1). Het ganfche gewest van dien naam was zeer uitgeftrekt en befloeg tegen over Italië de geheele oostkust der Hadriatifche zee tot aan Macedonië toe: het zelve was verdeeld in verfcheidene Staaten en Vorftendommen, welke allen voornaamlijk door den handel bloeiden , doch waarvan zommigen zich ook met zeerooverijen verrijkten. Door dezen was de Italiaanfche zeevaart in deze ftreeken fteeds ontrust geworden, en reeds lange hadden de benadeelde koopluiden hunne klagten daarover voor den Romeinfchen Raad gebragt. De geduurige onrust in Italië zelve en de moeilijke krijg tegen de Carthagers waren denkelijk de redenen geweest, waarom op dezelven nog geen genoegzaam acht geflagen was. Thands CO Het tegenwoordige Da/malie.  geschiedenis se n. 55 ; Thands hoorde de Raad de herhaalde en verdubbelde klagten met oplettender ooren aan. De zorg voor de vrienden en bond-1 genooten van het Gemeenebest vorderde thands ook eene bijzondere bemöeijenis.] Onlangs had zich het eiland Isfa, voor de Illyrifche kusten gelegen , onder de befcherming der Romeinen begeven , waarover deszelfs bewooners de groffte verongelijkingen van den nijd der lllyriers moesten verduuren. — Agron , de krijgshaftige Koning van dit gedeelte van Illyrie was kortlings geftorven , en het krijgsbeftuur, het geen door zijne veroveringen veelvuldige vijanden had, in handen van teuta, zijne weduwe, gekomen ; eene vrouwe , wier redenlooze overheerfching, op naam van haaren onmondigen ftiefzoon pinneus, de bouwvalligheid van zijnen nagelaten throon aankondigde. Rome bediende zich van deze gelegenheid, om op herftel der geleedene ongelijken door afgezanten aan te dringen. C. en l, coruncanius gingen tot dat einde fcheep en namen aan het eiland Isfa den Redenaar c a l e m p o r u s aan boord, om D 4 met iv. B O EK II. IOOFDST. . voor C. 229. . van R. 523-  5^ ROMEINSCHB met hun de algemeene klagten voor t§ dragen. Teuta verleende den afgezanten gehoor , maar nam bij de voordragt van derzelver fclagten de onverdragelijkfte houding eener trotfche achteloosheid aan, en gaf den afgevaardigden dit verachtelijk hefcheid: „ dat zij zou zorgen, dat den Romein fchen volke van het Illyrifche volk geen leed gefchiedde ; maar dat het de gewoonte der Illyrifche Koningen nooit geweest was , hunnen onderdaanen het bejagen van hun eigen bijzonder voordeel ter zee te verbieden."— Zulk eene taal van eene vrouw te verdragen , was den Romeinen onmogelijk: de jongde coruncanius kon zijne verontwaardiging zoo min verzwijgen, als verbergen. „ Maar de Romeinen zijn gewoon, ö t e urA, op bijzondere ongelijken een openlijk verhaal te zoeken, en, met der Goden hulp, zullen wij u fchierlijk die koninglijke gewoonten verleeren : " was zijn intwoord. Hetzelve bragt haar in eene woede, welke zij wist te verbergen , doch die de afgezanten op het gruw- IV. boek II. hoofdst. J. voor C. 029,. J. van R. 5*3Mishandeling der Romeir.fcbt afgezanten door teuTA.  geschiedenissen. 57 gruwzaamfte ondervonden. Zij liet ze Joor de werktuigen haarer wraakzucht vervolgen en den ftouten fpreker (i) benevens calemporos (V) vermoorden , de derde kwam mede omhals , alle de bedienden van het gezantfchap werden in den kerker geworpen , en de Scheepsbevelhebbers, die hun herwaards gevoerd hadden, zouden op haar bevel leevendig verbrand zijn geworden (3). Deze afgrijslijke fchennis van het recht der volkeren en der menschheid deed gansch Rome om wraak roepen, en de Raad eerbiedigde die ftem terftond, do»r den vermoordden afgezanten ftandbeelden van drie voeten hoog ter gedachtenis op te richten (4) en den oorlog tegen te uta en de Illyriërs te beiluiten. (5) Het gerucht van Rome's krijgstoerustingen (1) Pol** ï.. II. c. 8. Plin. XXXIV. c. li, Liv. Epit. L. XX. (2) Appian. in I/iyr. C3) Flor. L. II. c. 5. Oros. L. IV. c. U. (4) Plin. L. XXXIV. c. 11. (5) Liv. Epit. L. XX. D 5 IV. B OEI II. 100fdst. J. voor C. 229. }. van R. 533. De oorlog lan teuta verklaard.  5S romein s c he IV. BO BK II. HOOFDST. J. voor C.. 229. J. van R. ; < I ,! Schandelijk gedrag van TEUTA. gen deed teuta reeds beeven voor de ftraf haarer raazernijen. Met alle de laaa» lieden van een kwaadaardig wijf bezield, ivenschte zij de gedreigde vervolging af ;ebidden , en eensklaps vernederde ïich nu haar dwaaze hoogmoed, om van laarentwegen gezanten naar Rome te zenlen met de plegtigfte verzekeringen, dat il het voorgevallene buiten haaren last gebeurd, en zij gereed was, om de gezangen gehoudene Romeinen onmiddellijk :e ontilaan. Welk eene geringe voldoening dit gezantfchap voor het gepleegde gruwelijke nisdrijf ook zijn mogt, de zorg, welke nen echter ten aanzien der Galliërs weIer begon te voeden, maakte , dat men :ich zou hebben laten bevredigen, wanïeer men de bewerkers van den moord Ier afgezanten ter ftraffe had willen overeeveren: maar teuta, den gevreesden tanval zoo gemaklijk uitgefteld ziende, en net haare vloot eenige voordeden op de 4chajers behaald en het eiland Corcyra verwerd hebbende, meende nu weder deRoneinen niet te moeten ontzien, weigerde emand haarer onderdaanen uit te leveren, en  geschiedenissen. 59 en begon zelve het eerst de openlijke vijandlijkheden , door een gedeelte haarer krijgsmagt terftond tegen het eiland Isfa in zee te zenden (i). Daar nu een langer draalen moedeloosheid of zwakheid verraaden zou hebben, werden de beide Confuls,lucius pos- thumius albinus en cn. ful- viüs centumalus, die de voorigen reeds vervangen hadden, met eene aanzienlijke krijgsmagt zoo te land als ter zee uitgezonden. Fülvius voerde het bevel over de vloot, welke twee honderd fchepen fterk was , en posthbmius over het krijgsvolk, 't geen uit twintigduizend voetknechten en twee duizend ruiters beftond (z). De Romeinfche vloot ftevénde op Corcyra aan en ontvreemde teuta zeer fchierlijk haare verovering , doordien de Bevelhebber, demetrius van Pharus, dien zij op dat eiland gefteld had, den Conful den wenk had doen geven, van zijnen aanflag te zullen bevorderen. Bij (i) Freinsh. L. XX. c. 26, (O Pol»YB. L. II. C. II, IV. BOEK II. HOOFDST. ƒ. voor C. 228. f. van R, 5H. L. Pos- rHUMIUS \LBINUS [1 en cn. ?ULVIUS CENTUMALUS Ctff. Verovering van Corcyra.  IV. BOEK IE HOOFDST. J. voor C. 338. J. van R. Diensten van DEMETRIUS aan ' de Romeinen in den Illyrifchen krijg. j J ( f i i { 1 i 60 ROMEINSCHE Bij de Koningin verdacht gemaakt dreef hem de vrees voor haare ongunst tot deze trouwloosheid, terwijl de eilanders al zoo lief aan het gemaatigde Romeinfche gezag, dan aan de Illyrifche overheerfching, onderworpen waren (i). Demetrius, die nu de Romeinfche belangen geheel ten dienst ftond, gaf fulvius den raad, om eene landing bij Apollonia te waagen, alwaar zijn Ambtgenoot deszelfs landmagt gemaklijk van Brundufium kon overvoeren. — De Confuls aehoefden echter de- vereeniging hunner crijgsmagt naauwlijks , de toomelooze iwinglandij van teuta, door demerRius hevig uitgekreeten, en de lof der lomeinfche rechtfchapenheid even zeer loor hun verkondigd, deeden de Apolloiërs gewillig tot eene verandering van Heeen beiluiten. Het nibuurige Dyrrhachium ;af zich even gereedlijk over , ganfche ;ewesten van teuta 's Koningrijk beaofden door afgezanten onderwerping, in eval zij in vriendfchap mogten aangenoïen worden, de ftad Nutria alleen werd door (l) P O l YB. L. II. c. ii.  geschiedenissen. 6i door de Illyriërs verdeedigd en kwam den Romeinen op zeer veel dierbaar bloeds te ftaan , het geen echter weder eenigzins vergoed werd door de onderfchepping van eene wederkeerende vloot van twintig rijkbeladene fchepen. Op de hoogte van het eiland Isfa met hunne veroveringen langs de kust van llïyrie gekomen zijnde, zonderde fulvius zich met zijne vloot af, om het zelve te ontzetten, daar het nog ingeilooten gehouden werd.' Zijne vertooning ter zee was hier toe genoeg: het vijandlijk roofgefpuis ruimde hem de ganfche vlakte, de fchepen van het eiland Pharus bleeven alleen in zee, op de voorfpraak van demetrius deszelfs inboorling fteunende (i). Teuta nam de wijk naar het binnen- • fte haarer Staaten, en liet zich door af-J wisfelende hoop en vrees in werkeloos-1 heid houden: dan eens maakte de ontrouw van zoo veele ft eden haar wanhoopig , dan weder deed de tegenftand van Nutria haar denken, dat zij met een moedige te- gen- CO Freinsh. L. XX. c. 26.-29. Polvb. L. II. c. 11. Appian. it/yr, Oros. L. IV. c. 13, IV. boek II. ioofdst. f. voor C. 228. [. van R. leddeloo;e ftaat vaa eu ta.  IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 228. J. van R, 524. J ] t ( 1 ) i 02 romeinsché gen weer fchierlijk al het verloorene herkrijgen zou, terwijl haare voornaame hoop zich op het denkbeeld grondde, dat de Romeinen voor den winter haar land weder zouden verlaten, en zij zich dan weder fpoedig herftellen en voor het toekomende te vaster zou kunnen vestigen(i)s. De Confuls gaven waarlijk eenigen grond :ot dit ijdel vermoeden, daar zij hunne neeste veroveringen aan demetrius er beheerfching overgaven, en met hun" ie ganfche land- en zee-magt weder naaf Dyrrhachium afzakten. Zo dra echter teurA zag, dat posthümius met eene /loot van veertig fchepen in haare harens agter bleef, en van rondom een lieuw leger wierf , begon zij ernftig ïaar eene bevrediging om te zien en ;ond zij tegen het volgende voorjaar afgezanten naar Rome, om den vrede te /ragen, zich overal het gepleegde latende mtfchuldigen, door hetzelve als een gevolg van haars mans beftuur optegeven, viens gehouden gedrag zij verplicht was jeweest voor te ftaan. De (l) P O L YB. L. II. e. 11.  geschiedenissen. 63 De Romeinen wilden met haar, die op haar zoons naam alleen regeerde en zich geen de„minfte oplettendheid van hun had! •waardig gemaakt, niet handelen, maar" fchreeven pinneüs , den zoon van^ a g r o n deze harde vredesvoorwaarden , voor : dat hij de opgelegde fchattingen^ betaalen , gansch Illyricum, eenige weinige plaatzen uitgezonderd, afjiaan, en met niet meer, dan twee , ongewapende fchuiten voorbij Lisfus in zee komen zou. De uiterfte nood van teuta dwong haar alle onderwerping af. Corcyra, Pharus, Isfa, Dyrrhachium en Antintanie vervielen aan den Romeinfchen Staat , het overfchot van zijns vaders heerfchappij werd voor pinneus bewaard, en op deszelfs naam door demetrius den Phariër tot aan zijne meerderjaarigheid beheerscht, vermits teuta, het zij uit fchaamte of vrees over haar fchandelijk beftuur , het zij op bevel der Romeinen zelve, de kwaalijk beftuurde teugels des bewinds nederlegde (i). Had CO Freinsh. L. XX. c. sp, 3a. Poly» L. II. c. 12. Afïus. Illyr. IV. BOEK * IJL IOOFDST. . voor C. 228. . ven R, 524. Dnderwer)ing van • 'llyricum.  $4 ROMEINS C HÉ IV. BOEK II. hoofdst. J. voor C. 228. J. van R. 524. Hertelling van het Ciirthaagfcbe gezag J. voor C. 227. J. van R. 525. Sp. carvilius maxim'.'s II en q fabius maximus verruco- scs li Of. Had deze gelukkig volvoerde Illyrifche krijg den Romeinfchen Staat nieuwe krachten gegeven en deszelfs gezag aan gene zijde der Hadriatifche zee tot nabij de grenzen van Griekenland uitgeftrekt, het herwinnend gezag van den herftelden Carthaagfchen Staat en deszelfs uitbreidende veroveringen in Spanje tot nabij de grenzen van Gallie dreigden aan dat gedeelte van Italië de opening van eenen ftrijd i waarin bet weldra om Rome zelf zou kunnen te doen zijn, te meer, daar de Galliërs hunne onderwerping met verkropten wrevel en wraakzucht verduurden (1). Men oordeelde het onder de volgende1 Confuls, SP. CARVILIUS MAXIMUS en Q. FABIUS MAXIMUS VERRUCO-* sus, even noodig, zich van de vriendfchap der nieuwe nabuuren van den Romeinfchen Staat te verzekeren, als der vorderingen van het mededingende Gemeenebest , ware het mogelijk, eene perk té ftellen. Tot het eerstgenoemde Oogmerk zond losTHVMiuSj die als Proconful in Illy- ricum CO Polyb. L. II. e. 13.  geschiedenissen. 65 ticum overwinterd had , afgezanten naar de Grieken, die Mtolie en Achaje bewoonden , om hun kennis te geven van de redenen des volvoerden krijgs, van deszelfs beleid , en van de voorwaarden des gemaakten vredes. De algemeene haat der Grieken tegen de Illyriërs als tegen een roofzuchtig volk, vooral onder agron en teuta, deed hun bij het aangenaame bericht van derzelver vernedering vergeten , dat zij thands nieuwe en wel zeer magtige veroveraars in hunne nabuurfchap gekreegen hadden. De Raad, die van deze wel geflaagde bezending eerst naderhand kennis kreeg, vaardigde, als het beflisfendfte blijk van deszelfs goedkeuring van des Proconfuh gedrag, een dergelijk gezantfchap naar de Corinthiërs en Atheners af, om hun tevens de vriendfchaplijke gevoelens der Romeinen jegens de Grieken en derzelver billijkheid jégens alle andere volkeren voor te dragen. Dit blijk van oplettendheid en vereerende onderfcheiding behaagde den Grieken zeer , der Romeinen vfiendfchap was hun allen dierbaar en de lof hunner edel- VI. deel. E moe- IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 227. J. van R. 525Gezanrfcbappennaar Gr ie» kenland. ErkentlijkheiddeTGrieken.  66 ROMEINSCHE IV. IOEK lf. HOOFDST. J. voor C. 347. J. van Pv 525. moedigheid , in het vergunnen der vrijheid aan Apollonia en andere fteden van Griekfche afkomst, bijzonderlijk aan Corcyra , eene oude volkplanting der Corinthicrs , in aller mond. Corinthe beandwoordde de Romeinfche welwillendheid met het vereerend befluit , om den Romeinen voordaan denzelfden toegang , als den Grieken, tot hunne Isthmifchefpelen te vergunnen: uit dezelfde erkentenis droegen de Atheners den Romeinen het Atheenfche burgerrecht en den toegang tot hunne Eleufwifche geheimenisfen op (1). Vergunningen in de daad, die, zoo vereerend als zij waren, tevens den wezenlijkften invloed hadden op de befchaaving van den fmaak, de verlichting der reden en de verrijking der Romeinfche Staatkunde (2). Even (O Polyis. L. H. c. 12. Appian. IUyr. Thucyd. L. VII. c. 10. (2) Over de eer van het Atheenfche burgerrecht: zie de reize van den jongen anacharsi». Hoofd/l. VI. - Over de htmifche fpelen. Hoofdft. XXXVII. en over de Eleufmifcbe geheimenisfen. Hoofdji. LXVIII.  geschiedenissen. 67 Even zeer gelukte het den Raad thands, deszelfs andere oogmerk te bereiken en der Carthaagfche veroveringen perk te ftellen. De gevreesde onrust der Galliërs duldde als nog geene geweldige verzetting tegen het herftellende mededingend gezag , en de Carthaagfche ftaatkunde liet zich niet ongaarne in een verdrag in, het welk aan haare krachten tijd tot een vol flagen herftel vergunde. Een Romeinsch gezantfchap naar Carthago en een ander tevens naar derzelver Opperveldheer hasdrubal gezonden, bewerkten, dat de Carthagers zich verbonden, hunne veroveringen niet over de rivier den Iberus te zullen uitftrekken, en tevens aan de ftad Saguntum, fchoon binnen die grensfcheiding gelegen, haare eigene regéeringbeftelling en vrijheid te zullen laten (1). Dit jaar, door Staatkundige onderhandelingen gekenmerkt, onderfcheidde zich tevens in Rome's jaarboeken door den eerften zegepraal over de Illyriërs door den Proconful cn. fulvius gevierd, doch met (l) PoLYB. L. II. C. 13. E 3 IV. BOEK II. HOOFDST. f, voor C. 227. ]. van R« 525Beperkingder Carthaagfcheveroveringen in Spanje,  68 romeinsc he IV. BOEK li. HOOFDST J. voor C 226. J. van R, 526. P. VALERIUS FLAC- cus en m. ATiUUS RïGULUS af. I met het bloed der rond gevoerde Illyrifche Veldheeren bezoedeld (1). Het volgende was onder het beftuur van p. valerius flaccus en m. atilius regulus min aanmerklijk. De verdubbeling van het getal der Pretors , waarvan 'er twee naar de wingewesten van Sicilië en Sardinië gezonden werden , heeft alleen deszelfs geheugen in de gefchiedenisfen bewaard (2), terwijl de onrust door de woelingen der Gallifche volkeren verwekt eene onberaadene werkeloosheid in den Raad voordbragt. Het gerucht liep, dat men thands niet alleenlijk met de Bojers , Infubiërs en overige Galliërs aan deze zijde der Alpen zou te doen krijgen, maar dat geheele nieuwe horden dat gebergte overtrokken, en talrijke benden van krijgshaftige Gcefaien (3) in vijandlijken dienst tegen Rome waren gegaan. Hoe (1) Fafii Ca pit. (2) Liv. Epifl. (S) Een overaipiscb volk, hetgeen deszelfs naam, volgends polybius, daar van ontleende, dat het ils huurlingen elke Mogendheid ten dienst ftond. ;l. ïi. c. 220  geschiedenissen. 6ala en l. apustius fullo Cojf.  IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 527. Snood menfchenpflër. | J I | ? ?0 ROMEINSCHE dreeven in de kunst, om met 's Volks hijgeloof te fpelen, toonden zich weldra gedienftig, om dit hoogst nadeelig gevolg te fluiten , en aan de gewaande Godfpraak de bedoelde uitwerking te geven. Volgends hunnen raad, waarvoor de menschheid gruwt, had men flechts eenen Griek en eene Griekin , met eenen GaUifchen man en vrouw in het midden van Rome leevendig te begraven: deze twee rampzalige vertegenwoordigers hunner natiën zouden alzoo een gedeelte van den Romeinfchen grond veroveren, en de onbeirieglijke voorfpelling der Sibyllynfche boeten vervullen. Men bragt het bijgeloof leze ongelukkige flachtoffers , het volk :erbiedigde de priesterlijke fchranderheid n de gelukkige ontdekkingen van den ;eest der Godfpraaken , en vond in het /ertrouwen, dat men nu niet kwaads voor len Staat te vreezen had, al den moed veder, dien het thands tegen de Galliërs lehoefde (1). Nog nimmer hadden deze vijanden eene ont- (x) Oros. L. IV.c. 13. Plut. in marceljl, . spo.  GESCHIEDENISSEN. ?I ontzaglijker houding aangenomen: wanhoopige wraak over hunnen verdeelden grond en brandende begeerte naar rijken1 buit bezielden hun en hunne bondgenoo- ■ ten; ja geheel Italië werd door hunne over • ftroomingen gedreigd, waarmede zij niet ophielden van over de Alpen neder te ftorten. Niets tegen zulk eenen geduchten krijg onbeproefd willende laten , trachteden de Romeinen verdeeldheid onder de zaamverbondene Galliërs te verwekken, en tevens hunne eigene geheele magt, wanneer die vereischt mogt worden, te kennen. Het eerfte gelukte hun bij de Veneters en Cenomaners y die rechtftreeksch hunne zijde koozen , en daardoor de Galliërs noodzaakten, een gedeelte van hunne krijgsmagt ter dekking hunner eigene grenzen tegen deze ontrouwe nabuuren agter te laten (i): hetlaatfte toonde hun, dat hunne krijgsmagt thands , wanneer die volkomen op den been was, uit bijna agt maal ( i) P O L YB. L. II. C. 23. E 4 IV. BOEK II. IOOFDST. . voor C. 225 [. van R. 527- Verdeeldheid by de lalüers rerwekt. Sterkte der Ra. meinfche magt.  IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 225. J. van R ?2 ROMEIN SC HE maal honderd duizend mannen, zoo ruiterij als voetvolk, beftaan zou Alle de volkeren van Italië, die niet minder, dan Rome zelve, den inval der 1 Galliërs vreesden , zonden op last der Confuls (O Polybiüs heeft ons de volgende opgava der Romeinfche krijgsmagt voor deze dagen nagelaten, met oogmerk, om daarnaar de ftoutheid van HANNiBALte bereekenen , dien wij eerlang met een heir van 26,000 mannen de verovering van Italië zullen zien beproeven. De beide Confuh trokken Voetknechten Ruiten te veld met vier Romeinfche keurbenden, elk van 5,200 voetknechten en 300 ruiters 20,800 12,00 Zij hadden bij zich aan hulptroepen der bondgenooten 30,000 3,000 In Etrurie ftonden onder bevel van eenen Prater Sa- hynen en Etruriërs boven de 59,000 4,000 Umbriërs en Sarfinaters 20,000 Veneters en Cenomaners ao,ooo Te Rome bleeven in geval van nood als gewapende bur. Sers 20,000 1,500 Verfterkt door eene bende hulptroepen van 30,000 3,000 Op de naamlijsten der bond- ge«  geschiedenissen. 73 > fuls de naamlijsten hunner weerbaare mannen , waar uit de besten gekoozen werden, om tegen het volgende jaar met de Romeinen te veld te trekken. Intusfchen waren de vijanden reeds met een heir van vijftig duizend mannen en twintig duizend ruiters Etrurie in gedrongen , toen l. jïmilius papus en c atilius regulus de bijlbundels van de tegenwoordige Confuls overnamen. Nieuwe woelingen in Sardinië tegen het duur. genooten hadden de Laty- Voetknechten Ruiter: jjen 80,000 5»ooo De Satnniten .... 70,000 7,00c De Japygiërs en Mesfapiërs . • 50,000 16,00c De Lucanien . ... 30,000 3,001 De Mar jen, Marruciners, Tarentyners en Vestyners . ao,ooo 4,00! Nog hadden de Romeinen in Sicilië twee keurbenden, elk van 4,200 voetknechten en 200 ruiters . , . . . 8,400 40 Terwijl het Romeinfche en Qampanifche gemeene volk nog zou hebben kunnen leveren 250,000 33,0c Te zamen 699,200 69,101 E 5 IV. boek II. ïo0fdst. f. voor C. 224. f. van R. 528. L. AEMI- lius papus en c. atilius regulus Cof. » »' 5 o >,  IV. boek II. hoofdst. J. voor C. S24. J, van R. 5a8. Inval der Galliërs in Etrurie. ; 1 1 De Pr tetor door , de GalliersJ ingefloo. c ten. f { n n ti C d 74 romeinsche duurzaam verblijf van eenen Prator ontftaan, noodzaakten hun, zich van eikanderen te fcheiden. Atuiüs ftak naar dit eiland over en herftelde 'er de ondergefchiktheid met geringe moeite, terwijl ^emilius naar Ariminum uittrok, om den Gallifchen krijg te voeren (1). Men hield den ondernomen inval in Etru'ie Hechts voor eene ftrooping, en verivachtede den grooten vijandlijken aanval angs de Hadriatifche zee. Aldaar hield zich e m 1 l 1 u s fteeds gereed , terwijl een °rator, wiens naam ons niet gemeld wordt, iet verder indringen en plunderen in Etruie zou beletten. De Galliërs, van dezen ftand des Con'uls verwittigd, ontweeken zijnekeurben-, en, en rukten allen door Etrurie recht:reeksch op Rome aan. De Preetor, buiten aat om hunne vaart te fluiten, wildezije benden aan hunne ontzaglijke overlagt niet waagen, maar volgde hun ech:r kort op de hielen, tot dat zij voor lufium waren genaderd, alwaar zij hem aor eene krijgslist tot een treffen brag- ten, (O Polyb. L. II. c. 23-25.  GESCHIEDENISSEN. f5 ten, het geen hem meer dan zes duizend mannen kostede, en waarna hem de vijanden zoo volkomen ingeflooten hielden,1 dat hij zich ongetwijfeld den volgenden' dag zou hebben moeten overgeven Qx). \ In dit hagchelijk tijdsgewricht kwam de Conful aMiLiüS door het gelukkigfte. toeval tot ontzet des Prcetors opdaagen.' Op het eerfte bericht, dat hij vruchtloos den vijand langs de Hatriatifche zee opwachtede , daar dezelve rechtsftreeksch door Etrurie op Rome aantrok, van Arminum opgebrooken zijnde en Italië overdwarst hebbende, had hij juist zijn leger op eenen geringen afftand van dat der Galliërs ter neder geflagen. De ingeflooten Prcetor, aan de fchierlijk ontdekte legervuuren vermoedende , dat 'er van Rome nieuwe benden tot zijn ontzet waren opgezonden , wist door eenige ongewapende en verkleedde manfchap zijnen toeftand ter kennis des Cmfuls te brengen. JImilius verzuimde geen oogenblik tot zijn ontzet, maar rukte aanftonds met zijne ruiterij voord, met be- (i) Polyb. L. II. c. 25, IV. boek II. IOOFDST. . voor C. 224. . van R. 528. Door emiliuï mtzet, DeGalliers door den Conful vervolgd.  IV. SOEK II. hoofdst. J. voor C 224. J. van R 528. Tijdige aankomst des anderen Confuls. ?6 romeinsghe bevel voor het voetvolk, om hem te volgen. Intusfchen waren de Galliërs mede niet ' onkundig gebleeven van 'sConfuls aankomst: •in den korten tijd, die hun tot beraad kon overig zijn, meenden zij, hun rijk belaaden leger aan geenen beflisfenden veldflag te moeten waagen, maar het zelve eerst van den buit op eene veilige plaats te ontlasten, om daarna onbelemmerd ten ftrijd wedertekeeren. m 1 l 1 u s, den Prcetor ontzet hebbende, hoorde, dat de vijanden in dien zelfden nacht reeds waren terug getrokken , maar, hun voor als nog niet ter verdeediging van hunnen kostbaaren buit willende dwingen, vervolgde hij hun flechts langs de Ecrurifche zee, behendig naar eene goede gelegenheid omziende, om hun in den rug te vallen (1). Het goed geluk fcheen thands eene volkomene erkentenis van Rome te willen afvorderen: de andere Conful, atilius het bevredigd Sardinië en Corfica met zijne krijgsmagt verlaten hebbende, was te (O Pol yb. L. II. c. 26.  GESCHIEDENISSEN. ff Pifie aan land geflapt, en rukte gelijktijdig van den anderen kant langs de Etrurifche ftranden naar Rome voord. Weldra ontmoeteden hem de voorlopers van het vijandlijke heir, dien hij vast hield, en door vvien hij kennis van de ganfche toedragt der zaaken kreeg. Geene tijding kon voor atilius verukkelijker zijn, dan een rijkbelaaden ingeflooten heir dus onverwacht in zijne handen te zien vallen. Terftond liet hij het zijne bij de haven, Telamoii genaamd, ftand houden, en voords in zulk eene breede flagorde langzaam voordtrekken , als de gefteldheid der plaats vergunde. Hij zelf begaf zich met de ruiterij op eenen heuvel, voornemens, om van daar op de voorbijtrekkende vijanden in te ftorten, en, ware het mogelijk, voor zich de eer der overwinning weg te dragen, eer dat zijn Ambtgenoot dezelve met hem kon willen verdeelen. De Galliërs, die fchierlijk de Romeinfche ruiterij gewaar werden , meenden, dat dezelve des nachts door «milius, die hun vervolgde, was vooruitgezonden, en vielen ze aanftonds met hunne eigene ruiters en eenig ligt gewapend volk aan, om IV. BOEK II. aOOFDST. f. voor C. 2 .'4. f. van R* 528. De Galliërs door beide de Confuls ingeflooten.  romeinschè IV. BOEK II. EÖOFDSTö J. voor C 334. van B 538. om hunnen verderen doortogt te bevrijden: maar, weldra uit eenige gemaakte krijgsgevangenen vernomen hebbende , * dat zij thands tiisfchen twee Confuls in ■ ftonden hielden zij onmiddelijk ftand en fchaarden zich in eene dubbelde flagorde. De krijgshaftige Gaf aten, met de Infubiërs agter zich, booden de fpits aan het leger van ^milius, de Bojers en Taurynen aan dat van atilius, hunne gewapende veldwagens ftonden rechts en links ter zijden, terwijl al hunne bagagie op een nabij gelegen heuvel in veiligheid gebragt werd. ^Emilius, die van de marsch zijns Ambtgenoots geheel onkundig , doch van zijne landing bij Pifa onderricht was, ontdekte fchierlijk aan het gevecht tusfchen de Romeinfche en vijandlijke ruiterij, hoe zeldzaam het geluk den Staat thands diende. Schierlijk zond hij zijne eigene ruiterij naar den heuvel, die het tooneel van den bloedigften flag was. Atilius, misfchien te zeer door eigene eerzucht geprikkeld , verloor het leeven in den ftrijd; de Galliërs bragten zijn hoofd bij hunne Veldheeren ; de Romeinfche Ridders van de  GESCHIEDENISSEN. 79 de beide legers te zamen vereenigd behielden echter den grond. Thands kwam het tot een algemeen treffen. Het ontzaglijk aantal van vijandlijke ftrijders, de raazernijen der wanhoop bij de ingeflootene Galliërs, en de verhitte zucht naar eer en buit bij de beide Romeinfche legers, voorfpelden het allerbloedigfte krijgsbedrijf. Het ijslijke krijgsgefchreeuw der woedende Galliërs en het gehoor verdoovend geraas hunner tallooze krijgshoornen en trompetten , hunne algemeene' reusachtige gefhlte en hun woest gelaat joegen den Romeinen zeiven eenen fchrik aan, dien hunne onverzaadlijke begeerte naar de overwinning en de goudene armbanden der Galliërs, die hun in de oogen fchitterden, naauwlijks konden te boven komen. Hoe hagchelijk de gefteldheid der ingeflootene Galliërs ook fchijnen mogt, hun vechten in eene dubbelde flagorde, hun onbewegelijk onderfteunen van elkanders gelederen, hun wanhoopig ftrijden zonder eenige gelegenheid, om in de vlucht behoud te zoeken, waren zoo veele wezenlijke voordeelen, die hunne beftrijding moor- IV. BOEK n. HOOFDST. f. voor C. 224. J. van R. 528. Bloedige :n bellis"ende flag lusfchen ie Galliërs :n de beide Confuli.  ÏV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 334. J. van R. 5t«. 80 R. O M E I N S C I II moorddaadig, maar hunne overwinning hoogstmoeilijk moesten maaken. Ongelukkig voor hun, konden de Romeinen, met hunne werpfpiezen op eenen afftand vechtende, eene flachting onder hun aanrichten , eer zij gebruik van hunne zwaarden , den voornaamen fteun hunner dapperheid, konden maaken. Met broeken en krijgsmantels gekleed zouden zij veilig geweest zijn voor veele wonden van dit werptuig: maar de Gcefaten, die in de voorfte gelederen der eene flagorde ftonden en zulk eene voorafgaande hagelbui van pijlen niet verwacht hadden , hadden roekeloos ten blijke hunner onvertzaagdheid hunne kleederen uitgetrokken, en ftonden thands geheel naakt ten doel der welgeworpene fehichten. Overlaaden van wonden , dien zij met hunne korte fchilden niet hadden kunnen afweeren, liepen zij gedeeltelijk woedende tegen de fnorrende pijlen in, of wilden zij zich onder de gekleedde en nog ongewondene agterfte gelederen bergen, maar terwijl de eerften den dood ontmoetteden , eer zij de Romeinen met hunne zwaar-  geschiedenissen. öl Zwaarden bereiken konden , bragten de laacften de ganfche flagorde in geene geringe verwarring* Thands moest het met de Romeinen tot' een nader gevecht komen, de ligtgewa-] pende benden hadden hunne pijlen verfchooten , en de digt in een gedrongené krijgsdrommen rukten voord. In weerwil der verwekte verwarring vonden zij de Galliërs als Helden ftaan, die geen voet verzetteden, fchoondedood rondom hun eenen oogst van lijken velde. Alleen hunne wapenen fchooten andermaal te kort. Hunne fchilden waren min deugd* zaam, dan die der Romeinen, en hunne geknotte zwaarden waren veel te zwak van fnede en alleen tot hakken gefchikti Zij hielden echter ook dezen ongelijken ftrijd heldhaftig uit, tot dat de Romeinfche ruiterij hun van den heuvel, waarop zij ftand had gehouden , met nederftortend geweld in de zijde viel. Nu veranderde het bloedige gevecht in eene moorddaadige flachting. Veertig duizend Galliërs bleeven ter plaats, waar zij geftaan hadden , liggen: tien duizend werden 'er ge- VI. deel* F van- IV; BOEK H. IOOFDÏT. . voor C. 224 . yan R.. 52i.  Ü2 romeins c he IV. BOEK II. HOOFDST J. voor C. 224.. J. van R. 528. Zegepraal over de Cahiers, vangen genomen , waaronder hun eene Koning concolitanus was. De ander, ANERoëSTus geheeten, ontweek met eene geringe lijfwacht der Romeinen handen, maar floeg wanhoopig met zijne vrienden hunne eigene aan het leeven. De Conful jeuizivs, thands de Opperbevelhebber van twee overwinnende legers, zond den verzamelden roof op de vijanden behaald naar Rome, bezorgde den hun ontweldigden buit zoo veel mogelijk aan de beroofde eigenaars in Etrurie, trok langs de grenzen van Ligurie het land der Bojers in, en geleidde voords zijne van plundering verzadigde en met buit beladene benden zegevierend naar Rome te rug. De veroverde veldteekenen , benevens alle de goudene hals - en arm - banden der Galliërs ftrekten ter verrijking en verciering van het Capitoliwn, de krijgsgevangenen en veelvuldige op nieuw gemaakte roof ter verheerlijking van 's Confuls zegepraal, wiens fchitterende luister nog naauwlijks evenaarde aan het algemeene vreugdegejuich over de zoo zeer gevreesde en zoo gelukkig verflagene vijanden , het geen zich,  geschiedenissen. 83 zich , niet flechts te Rome, maar tevens door geheel Italië, liet hooren (i). De Gallifche Koning concolitanus en eenige andere gevangen genomene Veldheeren, die wel eer gezwooren hadden, niet uit hunne wapenrusting te komen, voor dat zij het Capitolium beklommen hadden, werden ten ipot van dien eed in hunne volle wapenrusting voor den zegekar uitgedreeven, en gaven het Romeinfche Volk in die hoogstgrievende houding het leevendigst gevoel van de grootheid der behaalde overwinning (2). De vrees voor de Galliërs werd thands door de hoop vervangen, van ze nu weldra uit hunne landerijen aan gene zijde der Pó gelegen te zullen verdrijven, en alzoo het (1) Pol yb. L. tl. c. 26-31. Fafti Capit. (2) Flor. L. II. c. 4. — Hoe vooringenomen moet deze Schrijver echter met zijne eigene natie niet geweest zijn, daar hij, aan zulk eenen veldflag, als wij volgends polybius hebben opgegeven, ge. denkende, deze aanmerking durft maaken: „ dat de Alpifche volkeren even als de Alpifcbe fneeuw zijn, die, zoo dra het heet wordt in den ftrijd, verfmelten." F 3 IV. boek II. hoofdst. f. voor C. 224. f. van R. 528.  iv. boek II. hoofdst. J. voor C, 023. J. van R 520. T. manli üf torQUATUS II en q. fül- viüs flac- cüs II CcJJ 84 romeinsche het Alpisch gebergte tot den fcheidsmuur tusfchen hun en Rome's gebied te maaken (1). In deze hoop maakte men ontzaglijke toerustingen voor den volgenden veldtogt, en benoemde men, naast q. ful- VIUS flaccus, t. manlius tor- QUATüs tot Conful, wiêns geflachtnaam den Galliër vreeslijk klinken moest (2). De onderwerping der Bojers door den fchrik der Romeinfche wapenen alleen beloofde den Confuls eenen gelukkigen uitflag hunner onderneming: maar, had het goed geluk den Staat in het voorige jaar op de zonderlingfte wijze gediend (3), thands verklaarde zich weldra de hemel tegen hun in den letterlijkften zin, daar veelvuldige flagregens niet Hechte hunne krijgsverrichtingen belemmerden, maar tevens over hunne legers veelvuldige kwaad- aar- (0 POLYB. L. II. c. 31. (2} Zie boven D. IV. bi 215—219. (3) Een geluk zoo zonderling, dat rolliu hier in gereedelijk het doel der Voorzienigheid met het Rmneinfchs volk meent te ontdekken, Hifi. Rom, T. IV. p. 249, 250.  geschiedenissen. ^5 aardige en befmettelijke ziekten uitftorteden, zoo dat deze ganfche veldtogt met de bloote onderwerping der Bojers eindigde (i). De Confuls , om welke redenen ook, waren op den tijd der verkiezing van hunne opvolgers niet tegenwoordig: daartoe werd een Diflator benoemd. L. c&cilius metellus, die zich weleer als Opperpriester bij den brand in den tempel van vesta zoo verdienstlijk bij den Staat gemaakt had (2), genoot deze eer, welke hij met n. fabius buteo, zijnen Onderbevelhebber, deelde (3). De nieuw benoemde Confuls c flaminius en p. furius philus vervolgden , onmiddelijk na hunne aanftelling, de mislukte onderneming hunner voorgangers, en waren de eerften, die de Romeinfche wapenen aan gene zijde van de Pê overbragten (4). Zij (O P o l yb. L. It. c. 31. (2) Zie boven D. V. bl. 560. (3) Fa/li capit. (4) L1 v. Epit. L. XX. F 3 IV. boek II. 300fdst. f. voor C. 223. f. van R. 529. Een Dictator benoemd. J. voor C. 222. J. van R. 530C. flamï- M1NIUS nepos en p. FUR1US philus Cof.  8o ROMEINSCHE IV. boek IF. hoofdst. J. voor C 222. J. van R S3°Inval bij d Infubriers De Confuk te rug ge. roepen. Zij trokken de rivier ter plaatze over, waar zich de Addua in haare wateren ontlast, en vielen alzoo op het land der Infubriers in: doch die overtogt zoo wel, als deze inval, kostedehun veel moeite en nog ; meer volks; de vijanden verdeedigden zich ■ dapperlijk en drongen de Confuls, een beftand met hun te treffen (i). De overgewaaide geruchten van den ontmoeten tegenftand maakte den Raad bezorgd voor den uitflag der onderneming , en verfcheidene zeldzaame natuurverfchijnzelen vermeerderden de onrust hierover bij het bijgeloovige Volk. In Picenum zou eene rivier met bloedige golven geflroomd, in Etrurie zou de hemel fchijnbaar gebrand, te Ariminum zou het bij nacht helder gelicht en zich een drietal van maanen te gelijk in de lucht vertoond hebben. De Wigchelaars, over deze gewaande voorteekenen geraadpleegd, en niet in flaat, om ze uit de nog zoo gebrekige kennis der natuure op telosfen, beweerden , dat 'er eenig gebrek in de benoeming der Confuls plaats moest heb. ben3 CO Pol yb» L. H. c. 32.  GESCHIEDENISSEN. 8? ben, en de Raad, die welligt, uit vrees voor verderen tegenfpoed der Romeinfche wapenen, hun zelf die uitfpraak had in den mond gelegd, aarfelde geen oogenblik, om de beide Confuls door eenen afgevaardigden brief op dien grond in Rome te rug te roepen (i). De toeftand der Romeinfche legers was intusfchen geenszins zoo hagchelijk, als het vergrootende gerucht den Raad had doen vreezen. Geduurende den aangenomen wapenft ilftand met de Infubriërs, waren de Confuls afgetrokken naar het land der Cenomanen, hunne vrienden, en hadden zich aldaar van al den onderlland voorzien, dien zij van deze bondgenooten van Rome konden vorderen. Verfterkt door deze hulptroepen hervatteden de Romeinen hunnen aanval op de Infubriërs en verwoesteden derzelver landerijen aan den voet der Alpen gelegen. Dit volk, het oogmerk dezer veroveraars duidlijk inziende, begreep te recht, geen behoud in eenige onderhandelingen , maar alleen in hunne wapenen te moeten zoe- (0 Pi-UT. *« MARCELL. p, flpp. F 4 IV. BOEK IU HOOFDST. J. voor C. in. f. ven R, 53°.  88 romein s ghb IV. boek II. hoofdst. J. voor C. 923. J. van R. 53°. i I 3 I zoeken. Om dezelven met allen nadruk te voeren , ontzag het geene opofferin-i gen, de kostbaarheden van deszelfs tem^ pel van min er va, welke anders onroerende goederen genoemd werden, om dat de uiterfle nood alleen derzelver gebruik kon wettigen, waren hier toe geenzins te heilig, en een leger van vijftig duizend wel beflootene mannen, gereed om :enen beflisfenden flag voor de vrijheid te waagen, was het voordbrengzel dier ongemeene en edele infpanning. De krijgsmagt der Confuls was min talrijk, en de vrees, of zij wel volkomen, [laat konden maaken op hunne hulptroepen, bij de Cenomanen en dus in Gallis selve geligt, verdubbelde hier over h unie billijke zorg. Hun wantrouwen op dese vreemde benden te laten blijken, door Ee buiten hunne flagorden te fluiten, was ïun van vrienden tot vijanden maaken, :n ze in de gelegenheid te ftellen , om net de Infubriërs eene gemeene zaak te naaken, fcheen eene onverandwoordlijke 'oekeloosheid (i), {$ Pol yb. L. II. q. 3*.  geschiedenissen. 89 Al deze zorg werd nog vermeerderd door het in handen krijgen van den brief door den Raad afgezonden, wiens inhoud 1 de Conful flaminius, aan wien thands het opperbevel fchijnt geftaan te hebben, giste, of misfchien wel uit nevensgaande brieven zijner vrienden ontdekte. Weinig moeite kostede het hem , zijnen Ambtgenoot te overreden, om dien [ brief ongeopend te laten tot na den veldflag, waaraan zij zich, door de rivier de Po belemmerd en voor de Cenomanen zeiven bevreesd, niet zonder gevaar konden onttrekken (O. Om zich bij het op handen zijnde treffen van de onrust wegens de Gallijche hulptroepen te ontdaan , liet flaminius ze de rivier Addua , onder welk voorwendzel het ook moge geweest zijn, overtrekken, en brak terftond de bruggen agter hun af, zoo dat zij niet anders dan bloote aanfchouwers van den ftrijd tegen hunne landgenooten zijn konden.. Met (i) Liv. L. XXII. c 63. Plut. in mar^ CELU P- spp. F 5 iv. boek II. ioofdst. [. voor C. 222. J. van R. 53°. 3edrag der "o*fuh ten lanzien ïunner teugroeping.  IV. boek II. hoofdst. J. voor C 232. J. van R 530. De Galliers bij de Pó geflagen. 9° romeinsche Met deze voorzorg was den Romeinen echter alle gelegenheid, om bij eene nederlaag hun behoud over de rivier te zoe"ken,afgefneeden: flaminius, dieduid• lijk inzag , dat 'er zonder eene volflagene overwinning geene redding voor zijne benden overig was, fchaarde haar zelf met den rug zoo digt aan die ondoorwaadbaare rivier, dat zij allen op haare plaats blijven of verwinnen moesten , zonder van het langzaam terug deinzen der eerfte linie tusfchen de doorgangen der tweede en derde, bij het afftrijden der voorvechters , eenig gebruik te kunnen maaken , waaraan echter Rome veele overwinningen had te danken gehad (i). Waagde de Conful hier bij te veel, zijne bedreevene Onderbevelhebbers, die het fterke en zwakke hunner vijanden uit vroegere veldflagen zeer wel kenden, voorkwamen door hun fchrander beleid in het aanvoeren hunner manfchappen alle gevaar. Bij ondervinding wetende, dat de eer- (i) Polyb. L. II. c. 33, 34. welke Schrijver flaminius hierover van de grootfte onvoorzichtigheid befchuldigt.  GESCHIEDENISSEN. 91 ^erfte aanval der Galliërs het meest was te duchten, dat de fned.e hunner geknotte dagwaarden fchierlijk omfloeg, en dat1 derzelver bloote gefchiktheid tot hakken^ zekere ruimte noodig had, om fiagen toe- ] tebrengen , gaven zij de pieken der Triariërs , die in de agterfte linie ftonden , aan de benden der eerste , om op dezelven de eerfte flagen der Galliërs afteweeren en hun tevens hunne zwaarden krom te laten fiaan, waarna zij onmiddellijk de pieken wegwerpen en den vijand met het zwaard in den vuist op het lijf moesten dringen, zoo dat de Galliërs geene ruimte tot flaan behielden, terwijl zij met hunne fchergepunte zwaarden hun , lijf aan lijf vechtende, doodlijke wonden konden toebrengen. De uitkomst vereerde het beleid der Onderbevelhebbers. De Romeinen, die den Galliërs ftoutelijk onderliepen, bragten hun ongewrookene wonden toe, en wierpen door hunnen geweldigen .aandrang de ganfche vijandlijke flagorde overhoop. Negen duizend Galliërs zouden 'er op het flagveld gebleeven, het dubbeld van dat getal krijgsgevangen gemaakt zijn. Eene rijke plunde- dc- iv. EO F.K II. OOFDST. . voor C. 322. . van R. 53°.  92 romeinsche IV. BOEK II. hoofdst. J. roor C aaa. J. van B 53°. dering en verwoesting van het vijandlijke land was de onbetwiste vrucht dezer overwinning (i). Nu eerst opende men den brief van den • Raad, aan wiens te rug ontbod furius gereed was te gehoorzaaraen, maar waarvan flaminius geenzins wilde hooren. Hij noemde dat opontbod een blijk der wangunst van zommigen over de kuren , welken zij nu reeds geplukt hadden ; hij beweerde, dat 'er geene fout in hunne aanftelling plaats had , wijl hunne overwinning het beflisfendfte bewijs van derzelver deugdzaamheid was, en verzekerde, dat hij, door zijnen tijd uit te dienen , het Rtmeinfche Volk allen dergelijk kinderachtig bijgeloof zou afleeren (i). Daar furius bij zijn gevoelen bleef, om af te trekken, bad flaminius, die voor zijne veiligheid op eenen vijandlijken bodem bij de vermindering der helft zijner krijgsmagt vreesde, hem ten ernstigften, om ten minsten nog eenige dagen te CO Polyb. L. II. c. 33. Oros. L. IV. c. 13. Ca) Plut. in Marcell. p. 209, Freinjh, L. XX. c. 50.  geschiedenissen. 93 te vertoeven. Hierin bewilligde furius, maar weigerde tevens allen deel aan eenige krijgsverrichtingen. Flaminius veroverde in die weinige dagen nog eenige' vijandelijke fterkten en eene niet onaanzienlijke ftad , welke hij zijnen krijgsknechten ter plundering gaf, om zich van hunne gunst te verzekeren tegen den aanval,. dien hij met reden te Rome verwachtede ( i). Weldra werd hem 's Volks verontwaardiging over zijne ongodsdienftigheid kenbaar , daar geene juichende burgerfchaar, gelijk zulks anders de gewoonte was, de overwinnende Veldheeren te gemoed kwam. Nog duidlijker bleek hem het misnoegen des Raads over zijne ongehoorzaamheid, daar dezelve niet Hechts hem,maar tevens zijnen Ambtgenoot, om zijnent wil, de eer van eenen zegepraal weigerde (2). De voorfpraak des krijgsvolks, het welk de edelmoedigheid van flaminius hooglijk roemde , bevredigde echter de misnoegde menigte fchierlijk, en het belang der C1) Liv. L. XXII. c. 6. (3) Plut. in Marcell. p. spo. IV. boek II. 100fdst. . voor C. 222. f. van R. 530. Volks mi?joegen o;er de on;odsdiensrigheid der ïtnfuls.  '94 ROMEINSCHÈ IV. boek II. hoofdst. j, voor C 222. j. van F, 530. Zegepraal over de Galliërs. der behaalde overwinning drong den Raad* om eindelijk den eifch der Confuls om eenen zegepraal, thands door de ftem des • volks onderfteund, in te willigen (1). • Onder den fchitterenden buit, die dit overwinningfeest vercierde , muntede een zegeftandaard uit met goudene halsketenen der Galliërs omhangen, dien flaminius in den tempel van jupiter oprichtede ter omkeering van de gelofte der vijanden, die hunnen Krijgsgod een gouden halsketen van den buit der Romeinen beloofd hadden O). Het eindelijk toeftaan van dezen zegepraal aan beide de Confuls was intusfchen niets minder, dan een blijk van bevrediging des Raads. Dezelve rustede niet, voor dat zij beiden terftond na die eer hunne ambten nedergelegd hadden (3). Het (1) Fasti Triumph. Liv. L. XXIII. c. 14. (2) Flor. L. II. c. 4. (3) Plut. in Marcell. p. 299 Ten büjke, hoe ftreng men in dien tijd voor den Godsdienst, of liever het bijgeloof, waakte, verhaalt p l utarchus bij deze gelegenheid, dat men in dit jaar twee Priesters afzettede, om dat de een, bij het overreiken der ingewanden van een offerdier, niet alle  geschiedenissen. 95 Het ftaatsbeftuur verviel dus tot eene tusfchenregeering, geduurende welke de Infubriërs den vrede kwamen verzoeken. Dezelve werd hun ontzegd, op aandrang inzonderheid van m. marcel-] lus, die, tot Conful des volgenden jaars reeds benoemd , naarijverig op de gele-, genheid was, om de volflagene overwinning der Galliërs te bevechten, en over eenen door hem geëindigden oorlog te zegepraalen. Intusfchen verdienden de Infubiërs geene betere behandeling, daar het bleek , dat zij ter kwaader trouwe door vredesverzoeken de Romeinen wilden werkeloos houden, terwijl zij op nieuw dertig duizend Gcefaten van gene zijde der Alpen in foldij genomen, en zich bij dezelven met eene nog veel grootere eigene krijgsmagt gevoegd hadden (i}. De Ambtgenoot van m. claudius; marcellus Was c n. cornelius s c i- al!e plegtigheden behoorlijk in acht genomen had, en om dat den anderen, onder het offeren, depluim van zijn hoofd gevallen was. (i) Polyb. L. II. c. 34. Plut. in Marcell. p. 300. IV. boek II. ioofdst. f. voor C. 322. . van Ra 530. Tusfchen egeering. . voor C 221. '. van R. 531.  96 romeinsche IV. 1 O EK II. JlOOFDST. J. voor C. 221. J. van R 53'. m. claudius mar- cellus en cn. coa- nel'us scipio CAL- vus Cojf. De aanlef van marcellus. scipio calvus; beiden trokken zij nog vroeg in het voorjaar tegen de Galliërs uit, en floegen zich terftond om de ftad Acerra, tusfchen de Alpen en de Pê gelegen, neder. In den eerstgenoemden Conful zien wij eenen man ten krijgstooneel optreden , wiens grootfche oorlogsdaaden in de gefchiedenisfen zijns volks met onfterflijken roem praaien , en die daarom thands reeds onze bijzondere opmerking trekt. Afkomftig uit een Plebejisch geflacht , het geen den blooten naam van claudius flechts gemeen had met dat dier heerschzuchtige Patriciërs, wiernaamen zoo vaak in onze bladeren gemeld zijn , was hij de eerfte , die het zelve uit de vergetelheid van ambtlooze burgers in het fchitteterendfte licht bragt. De bijnaam, dien hij het eerst in zijn geflacht droeg, wijst ons het oogpunt aan , waaruit wij hem fteeds zullen moeten befchouwen. Marcell us , zoo veel als martialis* dat is: krijgshaftig bijgenaamd zijnde, droeg zekerlijk zijne vroege jeugd de kenmerken reeds van zulk een charakter. Grof van ligchaam, fterk in den vuist, onvertzaagd van  geschiedenissen. 97 Van hart en ftout van geest was hij geheel krijgsman gebooren. In allerleije wapenoefeningen bedreeven en op allerleije krijgs-f verrichtingen oplettend , groeide hij tot ^ een uitmuntenden Veldheer op. De eerfte J Carthaagfche krijg was de voortreflijke oefenfchool zijner begaafdheden; de tegenwoordige Gallifche oorlog beproefde zijn beleid, het welk hij in den tweeden wedftrijd tusfchen Rome en Carthago door hannibal zelf deed bewonderen* — Hoe vroeg en onafgebroken aan den krijg gewijd, was zijne ziel voor de fchoonheden der letteren gevoelig gebleeven , en offerde zij gaarne haare hulde aan de begunftigde Priesters der Zanggodinnen, wier bevalligheden hem zijne bedreevenheid in de Griekfche fchriften deed beminnen, maar wier eigen getrouwen dienst hem zijn rustloos leeven ontzegde. — Die liefde der letteren verzachtede zijne zeden, en liet niet toe, dat hij een woest krijgsman was. Hij, die nooit uitgedaagd werd, zonder zijnen uitdaager neder te vellen, bleef door haar fteeds menfchelijk, befcheiden en zedig. — De burgerkroon, welke hij in Sicilië van zijnen Veldheer kreeg, om het VI. deel G red- IV. BOEK 11. OOFDST. voor C. 22 I. , van R, 531-  IV. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 221. J. van R. 53!. 93 romeinsche redden van het leeven zijns broeders van tusfchen hem omringende vijanden, dien hij verfloeg, vereerde te gelijk zijne broedermin en dapperheid (1). — Tot den rang van Bouwheer door het Volk verheven gaf zijn vaderlijk hart geen minder blijk van zorg voor de eer en deugd zijner kinderen. Zijn Ambtgenoot durfde de verfoeijelijkfte laagen aan de onfchuldvan zijnen zoon leggen; de braave jongeling verborg dien fnooden aanflag voor zijnen vader niet; marcellus eischte tegen zijnen Medebouwheer recht; deze logende zijne fchande, doch het edel voorkomen en vooral het onfchuldig bloozen van den jongeling, den eenigen getuigen, die tegen hem kon verhoord worden, was in de oogen der Rechters het fprekendst bewijs der aanklagt ,• de doemwaardige belaager der onfchuld werd gefchandvlekt en tot eene geldboete verweezen, waarvan marcellus eene zilvere tafel aan den dienst der Goden wijdde (2). — Welk Ci) Plut. in Marcell. p. 298, 299. (2) Plut. in Marcell. p. 299. Val. Max. L. VI. c.i. ex 7. Deze laatfle Schrijver zegt, dat  geschiedenissen. q£ Welk eenen Veldheer moest Rome niet in zulk eenen man verwachten ? Acerrce was van alle kanten zoo volkomen ingeflooten, dat de Galliërs zelfs geene pooging tot ontzet dier flad wilden aanwenden, maar met tien duizend Gcefaten onder bevel van britomarus de Pê overtrokken en het ganfche land aan deze zijde der rivier gelegen verwoesteden , met oogmerk, om door dezen inval op het Romeinfche gebied het beleg voor Acerrce te doen opbreken , of ten minften zoozeer te verzwakken, dat hun derzelver ontzet met hunne overige krijgsmagt mogelijk wierd. Op het eerfte bericht hiervan liet marcellus zijnen Ambtgenoot het bevel over het geheele beleringheir, en zettede terftond met een gedeelte der dat de veroordeelde een Gemeensman was, die zich vruchtloos op de onfchendbaarheid van zijn perzoon enden bijftand zijnerAmbtgenooten beriep, terwijl de jongeling voor het Volk ter zijner befchuldiging geroepen, fpraakloos en fchaamrood zijne oogen op den grond geflagen hield, en het Volk zelfs kiesch genoeg van gevoel was, om dit fchaamachtig zwijgea duidlijk te verdaan. G a iv. BOEK II. HOOFDST. f. voor C. 221. J. van R. 531- Krijgsbedrijf vaa marcellus  romeinsche IV. BOEK II. HOOFDST. J. voorC 221. J. van R 53i. der ruiterij, en eenige uitgelezene h'gtgewapende benden de ontrusters der Romeinfche bondgenooten na (1). Dag en nacht onafgebroken voordruk■ kende vond hij de vijanden voor de flad Claftidiwn, en geraakte met hun zonder een oogenblik rustens aan den flag, het geen echter niet aan zijnen wil, maar aan den overmoed der Ge/aten te wijten was. Op het gerucht van de nabijheid eens Confuls met, op zijn hoogst, zeshonderd voetknechten en voords ruiterij, hadden de Galliërs terftond Claftidiwn verlaten, om in flagorde tegen marcellus voordterukken en hem de meerderheid hunner welgeoefende ruiterij te doen gevoelen. Bij hunne ontmoeting breidde marcellus zijne flagorde, zoo veel hem mogelijk was y uit, om het influiten te voorkomen , en rukte aldus gefchaard den vijand moedig tegen. Geenen minderen afftand om den aanval te doen behoevende, rende hij met zijn paard vooruit, maar op het zelfde oogenblik hief de vijandlijke flagorde CO PolïBi L. II. c. 34. Plut. in Marcell. p. 300,  geschiedenissen. lor orde haar huilend en wantoonig veldgefchreeuw aan, het geen zijn paard deed fchrikken en omkeeren. Marcellus, met het bijgeloof van zijnen tijd bekend, gevoelde, welk eenmismoedigend voorteeken dit in de oogen zijner benden zijn zou, maar had tegenwoordigheid van geest genoeg , om eene biddende houding aan te nemen, en het gelukte hem, de zijnen te doen denken, dat hij, naar de algemeene gewoonte, zich opzetlijk had omgekeerd , om geloften aan de Goden te doen (i). De vijandlijke Veldheer reed voor zijne benden met al de trotschheid van eenen zeker aanftaanden overwinnaar uit. De grootheid zijner geftalte, de ftoutheid zijner houding en zijne veelkleurige , van goud en zilver rijk behangen e, wapenen deeden hem terftond den Romeinfchen Veldheer in het oog vallen. — Men zegt, dat hij, bij het omkeeren van zijn paard, waarlijk aan jupiter den wapendrager de fchoon- (5) Plut. in marcell, p, 30. Fronïiss. $tt0 met minder hoop bevond, wijl hij, zijne ganfche magt tot het beleg dier groote en fterke ftad behoevende, op zijne beurt, als het ware, door de vijanden ingeflooten gehouden werd. De komst van marcel lus veranderde fchierlijk zijnen toeftand. Alle de Gce* faten trokken op het bericht van den dood huns Konings af; Mediolanum gaf zich over, de Infubiërs werden geflagen, Comum en hunne overige lieden moesten bukkan, het ganfche volk moest een deel des lands aan Rome afftaan en eene opgelegde fchatting betaalen, doch werd voords op gemaatig-»; de (1) Polyb. L. II. c. 34. Val. max. L. III. c. 2. ex. 5. G 4 iv. BOEK II. hoofdst. J. voor C. 221. ƒ. van R. 531. Beleg van Mediola. , turn.  i©4 romeins che IV. soek II. hoofdst. J. voor C. 221. J. van R, $31. Rijke bnit door marcellus in zegepraal gevoerd. CO Polyb. L. II. c. 34, 35» Plut, ia MAR CELL. p. 301. (2) Faui Tri mik* de voorwaarden in onderwerping aangenomen CO- Het werd marcellus alleen vergund te praaien met de zege, welke aan hem alleen was te danken. Hij was de, eerfte , die den naam der Germanen op de Romeinfche zegelijsten plaatste , daar hij nevens de Infubriërs over de Gcefaten zegevierde , die, aan gene zijden der Alpen woonende, door de Ouden onder de Germanen geteld werden C2). De reusachtige Galliërs, die voor den wagen des Overwinnaars uitgingen , en de kostbaare buit, in zege rondgevoerd, ftreelden de oogen des Volks thands met ongemeen genoegen, maar haalden niets bij den rijken roof van den vijandlijken Veldheer, dien marcellus zelf aan eenen eiken tak droeg en in den tempel van jupiter den wapendrager ophing bij de twee wapenrustingen door r 0 m uLUsopacron, en door a. corne- lius  geschiedenis sen. IO5 jlius cossus op tolumnius behaald (i> De verrukking des Volks verdubbelde,1 toen men hoorde, dat de Galliërs de wa- ^ penrustingen der Romeinen reeds aan hun- ] nen vulcanüs hadden toegewijd. — Buiten flaat, om de algemeene vreugde over eene overwinning te verbergen, welke' thands geheel Italië van het westen tot het1 oosten aan Rome onderwierp, zond zelfs de Raad en het Volk eenen gouden beker aan den Delphifchen apollo, eene uitdeeling der buit gemaakte wapens aan alle bondgenootfchaplijke fteden , en aan Koning hier o den prijs voor het koorn, waarmede die getrouwe bondgenoot den Staat andermaal geduurende den Gallifchen krijg onderfteund had (2}. Ge- (1) Plut. in marcell. p. 301, 302. Liv. Epit. L. XX. Zie boven D. I. bl. 83; en D. III. bl. 392. De tempel van jupiter feretrius kon nooit op meer, dan deze drie, opitna fpoliaboogen, Plut. ibid. (2) Flor. L. II. c. 4. Plut. in marcell. p. 302. Liv. L. XXIV. c. 2t. C 5 IV. boek II. [oofdst. . voor O. 221. . van R. 53». Hijdfchap' ;an Rome iver deze iverwiniing.  IV. BOEK II. HOOFDST. j. voor C, b20. j. van R 53*- P. CoRNE' LIUS SCJPIO asina en Ah MINUCIUS RÜFUS Of Verove. ring van IJïtïe. (O Pighii Ann, ad h. a. lOÓ rome insche Geduurende het volgende regeeringjaar bleef cornelius scipio als Proconful in de veroverde Gallifche gewesten , wier onderwerping aan deze behandeling als een wingewest kennelijk was (1). P. cornelius scipio asina en m. minucius rufus, de volgende Confuls, vergrooteden het Romeinsch gebied met nieuwe veroveringen aan gene zijde der Hadriatifche zee. Geheel Ifirie moest bukken voor hunne overwinnende wapenen. Dit land, naar eene rivier genoemd, welke geheel onderfcheiden is van den Germanifchen Ifter , grensde ten westen aan het veroverd Gallie, ten oosten aan het bekend lllyricum, en was dus natuurlijk de begeerlijkfie prooi der veroveraars. Eenige zeerooverijen , aan Romeinfche koornfchepen gepleegd, waren, zo al niet iet voorwendzel, ten minden geene onaangenaame aanleiding tot dezen aanval. Dezelve ondervond echter zulk een geduchten wederftand, dat het veelvuldig verloo:en burgerbloed de vreugde van den zege-  GESCHIEDENISSEN. gepraal over deze verovering aanmerkelijk verminderde (i). Terwijl de volgende Confuls l. v e t u-. ' rius philo en c. lutatius ca-J t u l u s met de gewoone krijgsmagt naar j de Alpen voordrukten, om het Gallische: wingewest, het geen deszelfs onderwerping met wrevel verdroeg , met geweld onder het juk te houden , doch daar toe flechts gewapende onderhandelingen behoefden (2), werd een tweede Illyrifche oorlog door de trouwloosheid van demetrius den Phariër noodig. De Romeinen hadden in hem eene fchijnbaare dienstvaardigheid voor hunne belangen beloond, welke niet anders dan de fchandelijkfte wraak eener beleedigde eerzucht geweest was. Niet te vreden met op naam van den minderjaarigen Koning pinneus het geringe overfchot van deszelfs afhanglijke Rijk te beftuuren, gedroeg (1) Oros. L. IV. c. 13. Eotrop. L. III. c. 3. De penningkunde heeft de gedachtenis van dien zegepraal bewaard, die op het marmer verloeren gegaan is. Pighii ann. ad. h. I, (2) Freiksh. L. XX. c. 56. IV. boek II. ioofdst. voor C. 219. . van R,, 533. ,. veturiJS philo :n c. lutanus c^tu.1)3 Cof Ontrouw van demetrius den Phariër. \  IV. boek II. hoofdst. J. voor C. 319. J- van R. 533. l i 1 < 1 1 l f fa c c I08 romeinsche droeg hij' zich als Koning, ja als dwingland zijner landgenooten en nabuuren ; ondernam de terugbrenging der aan Roms verbondene fteden tot het voorige gebied ; hield, tegen het gemaakt verdrag , meer dan vijftig gewapende vaartuigen in zee, voer 'er Lisjus mede voorbij, ontrustede en plunderde de Cycladifche eilanden , en vereenigde zich met de nog welerfpannige JJiriërs en Atintaners tegen iiet Romeinsch gezag. De Gallifche krijg, lie Rome zoo geheel bezig had gehouden n het westen, zijne ftaatkundige bereekaling van eenen kort op handen zijnden larthaagjchen oorlog, en zijne vriendfchap net den Macedonifchen Koning philipu s, van wien hij zich allen bijftand uit oofde van gedaane dienften beloofde, adden hem tot deze trouwloosheid verout. De oorlog werd hem aangezegd ea ij nam dien onverfchrokken aan (1). Intusfchen hielden l. /emilius en . flaminius de drie en veertigfte :hauing der Romsinfche burgers , wier aan- 1 (O Liv. Epit. L. XX. Justin. L. XXL\ 2. Pülïs, L. III. c. 16.  geschiedenissen. ioq aantal tweehonderd en zeventig duizend, tweehonderd en dertien weerbaare mannen beliep (0-— Voords werden de vrij-* gemaakte flaaven , die zich in alle de burgerwijken verfpreid hadden, en dezel-, ven niet zelden onrustig maakten, door hun in de vier ftadswijken terug gebragt (2). Nog lieten zij den Gemeensman meti-, lius eene wet op de weelde aan het' Volk voorftellen, den lakenvollers voorfchrijvende, geene blinkende witte wol te leveren aan den gemeenen burger, noch aan de mededingers naar eenig O verheids-1 ambt (3). Flaminius, (4) eindelijk,' vereeuwigde zijnen naam door het aanleggen van een nieuw renperk , en van eenen flraatweg van Rome tot Ariminunv 3 toe (5). M. li- (0 Liv. Epit. L- XX. (2) Liv. Epit. L. XX. Zie D. III. bl. 551. (3) Plin. L XXXV. c. 57. (4) Festus in voce circus flaminius. Liv. Epit. L. XX. (5 ) Liv. Epit. L. XX. Een flraatweg van meer dan vijftig uuren gaans. —— Zie de kaart ageer D. III. IV. bo ek II. oofdst. [. voor C. 219. '. van R« 533. '.ex Meti* 'a. Circus Fla* ninius r/ïa Flami* lia.  lio romein s c hè IV. BOEK II. È0OFDST. J. voor C 218. j. van R 534. M. LlVIUl SALINATOR en l LIUS PAUL- LUS Coff. Tweede Illyrifche krijg. M. livius salinator en l. JEMt- Lius paulus, tot Confuls voor het volgende jaar verkooren zijnde, Ondernamen terftond den tweeden Illyrifchen krijg (1). ■ Demetrius had zich , na de aankondiging des Romeinfehen oorlogs, in den besten ftaat van tegenweer gefield. Di~ malum, eene aanzienlijke flad van lllyricum, waarfchijnlijk aldaar gelegen, waar hij, uit hoofde der nabijheid van de Itdliaanfche kusten, de vijandlijke landing en aanval vermoedde, was door hem van allen voorraad voorzien, om een lang beleg te kunnen wederflaan. Op andere plaatzen hadhij de voornaamfle Overheden, op wier trouw hij geenen ftaat dufde maaken, doen ombrengen, en in hunne plaats anderen aangefteld, die zijner overheerfching wilden dienstbaar zijn. Zelf hield hij zich met zesduizend uitgelezene mannen te Pharus ter verdeediging van dat eiland op. De (i) Schoon Polyeius het beleid van dezen ganfchen krijg aan jEMilius alleen toefchrijft, blijkt het echter uit de gevolgen van dat krijgsbeleid, dat zij het beiden gevoerd hebben, gelijk ook door de overige oude Schrijvers beweerd wordt. Pighu Annal. ad. h. a.  geschiedenissen, 11 ï De Confuls, in de vroege lente op de vijandlijke kusten geland zijnde, deeden den eerften aanval op Dimalum, fchoon zij wisten, dat het zelve de fteun van de* métrius was, hoopende , hem door het ontrukken van dien fteun het zekerst te doen tuimelen. Hunne bftnden, met die zelfde hoop bezield , ftormden terftond met het hevigfte geweld op de vijandlijke vesten los, en beklommen ze op den zevenden dag na den eerften ftorm met het zwaard in den vuist. Het gevolg dezer verovering bevestigde der Confuls welgegrond vermoeden. Naauwlijks had zich het gerucht van het overgaan van Dimalum verfpreid, of van rondom kwamen 'er uit alle de fteden des lands Redenaars, om den oorlog af te bidden, en al het hunne aan Rome aan te bieden. Men nam hunne onderwerping aan en ging voords naar het eiland Pharus onder zeil, alwaar zich demetrius ophield. Dit eiland, voorzien van eenen rijken voorraad van alle noodwendigheden, verfterkt met kunstmaatige vestingen, en door de uitgelezenfte manfchap onder het bevel van IV. BOES II. EIOOFDST. J. voor C. 218. j. ven R, 534*  112 r omein s c he ïv. BOEK ii. HOOFDST. J. voor C. 218. J. van R 534- Krijgslis vau je.hiuus. van den dwingland zelf bezet , fcheen zoo fchierlijk niet voor geweld te zullen bezwijken, en zeer lang eene bloote influiting te kunnen verduuren. Noch het een, noch het ander willende beproeven nam tjEMiLiüS, bij wien het opperbevel thands was, de list te baat, liet des nachts een gedeelte des krijgsvolks op het eiland overfteken en zich in bosfchen verbergen , terwijl hij den volgenden morgen op klaaren dag met zijne overige benden in twintig fchepen op het eiland aanhield, en op de haven der ftad zelve aanftuurde. Demetrius voerde, gelijk de Conful zulks verwacht had, zijne krijgsmagt aan, om deze landing te weeren,- alle de Phariërs verlieten de ftad en begaven zich naar de haven, om hem hierin te onderfteunen; maar intusfchen kwamen de verfchoolene vooruitgezondene benden voor den dag en vatteden post op eenen heuvel, die, tusfchen de ftad en de haven gelegen, demetrius met de zijnen affneed, en aan dit gedeelte der Romeinen de overrompeling van Pharus vrij liet. Demetrius, zich fchierlijk in dezen ftrik gevangen ziende, deed oogenblik-  geschiedenissen. lig bliklijk de beste keuze tusichen het dubbeld kwaad, het geen hem dreigde en had zelfs tegenwoordigheid van geest genoeg, om de neteligheid van zijnen toeftand in het oog der zijnen te verbergen, en hun denzelven voordeelig te doen voorkomen. Den Romeinen liever eene vrije landing latende , dan van agteren zijne ftad en fterkte te verliezen, riep hij alle de zijnen van de haven terug, en zeide: „ de vijand leert u door zijne krijgslist uwe eigene, voor hem te vreeslijke, krachten kennen. Kenne ik u wel, zoo zullen zij, die bij nacht als dieven uwen grond bekroopen , van denzelven niet meer behouden, dan hunne lijken zullen bedekken. Toont, mijne Phariè'rs en braave Illyriërs, den Romeinen, dat de praal hunner voorige Illyrifche overwinning geenzins de zege hun ner overmagt of onzer zwakheid , maai der roekeloosheid van teuta was. Gi hebt moed, hebt wapenen, en ziet del nood, die den bloodaard zelf onvertzaagc maakt. Verdrijft het gevaar, het geen di ftad en u tevens dreigt. Laat ons hun die pas uit hunne fchuilhoeken gekroopei zijn, ter nedervellen, zonder om de lan VI. deel. H din IV. BOEK II. HOOFDST. f. voor C, ai8. J. van Rj 53-v- i t l I 1 » I  114 r0meinsc he IV. BOES II. HOOFDST. J. voor C. 9 li, J. van R. 534' i ding der overigen te denken, die, na de flachting hunner medemakkers, veel fpoediger aan boord, dan nu aan land, zullen gaan." De Romeinen, die den heuvel bezet hielden , wederftonden , gelijk zij gewoon waren, den eerften hevigen aanval hunner beftrijderen; de overigen, onverhinderd aan land gekomen, vielen onder 's Confuls bevel demetrius in den rug, en floegen met eene beflisfende overmagt alle zijne benden uit een. Eenige manfchap vluchtede ter ftad in; een veel grooter gedeelte borg zich in de bosfchen; demetrius zelf, die op verfcheidene eenzaame plaatzen gereed liggende vaartuigen had , begaf zich op een derzelven aan boord, en bragt het veilig naar Macedonië over, alwaar hij, in vriendfchap bij philippus aangenomen, het charakter van dien Vorst, wiens jeugd lofwaardig was, door vleijerij en fnooden raad bedierf. Het wegnemen van Pharus kostede na lezen flag tijd noch moeite : de Confuls javen de veroverde ftad ter plundering en verdelging aan het krijgsvolk over, en keerJen, na alles in Illyricum naar wensch ge- fchikt  geschiedenissen. H§ fchikt te hebben , in het laatst van den zomer naar Rotne te rug. Beiden, of ^milius ten minftehi genooten zy de eer van eenen zegepraal, en voords van eene goedkeuring des Raads over hunne fchikkingen, ten aanzien vanden nog onmondigen pinneus den Koning van Illyrkum gemaakt, die, met geringe bijvoeging van voorwaarden, als in het voorige verdag, zijnen throon behield (i). Naauwlijks was echter de tijd van hun overheidsbeftuur Verftreeken, of beiden werden zij voor het Volk befchuldigd en te recht gefield over eene beweezene partijdigheid in de uitdeeling van den veroverden buit onder het krijgsvolk, en over de terughouding van een gedeelte daarvan voor zich zei ven. ^Emilius werd met eene geringe meerderheid van wijken vrijgefproken , terwijl zich Hechts ééne de zaak van livius aantrok. Livius kon de fchande zijner veroordeeling niet Ver* (i) Polyb. L. III. c. 1*5 — 19. A?pian.filyr. Justin. LXXIX. c. 2. ■ Aur. Vigt. de vir* Hh c. 50. welke liatite Schrijver ftclüg zegt, dat ook livius gezegepraald heeft, H 3 IV. BOEK II. HOOFDST, }. voor C, fttS. J. van R. 534' Beidé de Confuls voor het volk beschuldigd.  IV. BOEK II. hoofdst. J. voor C aiS, J. van R 53 Twee voll plaminget; aaugelegd, Zorg voc het Staatkundig bij geloof. 116 ROMEINSCHE verduuren, maar verliet Rome, en leefde eenzaam op zijn landgoed , tot dat de nood des Lands hem uit zijne afzondering ' ten voorfchijn riep (i). • Onder het beftuur dezer Confuls waren Jet twee volkplantingen ter verzekering der Gallifche veroveringen uitgezonden, de eene naar Placentia, de andere naar Cremona, het geen de Bojers en Infubiërs weder geheel afkeerig van hunne voorige onderwerping maakte (2). r De Raad, wiens Staatkunde zoo opplettend op de ganfche beheering des bijgeloofs was, ontdekte in dit jaar, dat een groot aantal burgers den Godsdienst van vreemdelingen had aangenomen , wien de toenemende rijkdom van Rome thands reeds uit alle handeldrijvende volken naar desCO Frontin. S/ra/eg. L. IV. c. i. ex. 45. Aur. Vict. de vir. Hl. c. 50. Liv. L. XXII. c. 35- C2) Liv. Epit. L. XX. et L. XXI. c. 35. Onder dit zelfde beftuur leeden Roitit bondgenooten in Spanje last, doch wijl dit de aanleiding tot den tweeden Cartbaagfchen krijg was , zullen wij het verhaal hier van tot het volgende Hoofdftuk uitllellen.  geschiedenissen. II? deszelfs markten lokte. De JEgyptifche isis en serapis werden van veelen in bijzondere tempels vereerd, en eerlang dreigde deze vreemde Godsdienst den ouden , met den Staat zoo naauw vereenigd, geheel te verdringen. Zorgvuldig hier tegen verbood de Raad dezen vreemden eerdienst en gebood tevens, om alle de reeds opgerichte altaaren en tempels om ver te haaien: tot zulk een heiiigfchennig werk was echter geen arbeidsman te bewegen , voor dat de Conful ^milius zelf, hoe kwaalijk zulks ook aan zijne waardigheid voegde, daarvan een voorbeeld gegeven had (i). In dit jaar zagen de Romeinen voor het eerst de Geneeskunde regelmaatig onder zich oefenen. Tot nog toe had het den zieken wel aan geene geneesmiddelen, noch den gekwetften aan heelmiddelen ontbrooken, maar elk had zich zelf of den zijnen Hechts eenige algemeen bekende hulpmiddelen toegediend en voords van ^scu- la (i) Val. Max. L. I. c. 3. ex. 3. Zoo zorg vuldig was de Raad wel eer tegen het Prtenejlyn fcbe lot. Zie D. V. bl. 54.4, 545. H 3 IV. boek II. hoofdst. j. voor C. 218. J. van R. 534' De eerfle Geneesmeester te Rome.  IV. boek II. hoofdst. J. voor C. ai8. I van R 534- DER- 118 rom. geschied, lapiüs , dien men vereerde , eenen bijgeloovigen bijftand afgewacht. Thands had zich archagathus van Peloponnefus te Rome nedergezet, om geregeld de genees- en heel kunst te oefenen. Het volk bewees hem allen eerbied, als eenen zichtbaaren ^esculapius, het fchonk hem het burgerrecht, wees hem eene vrije wooning aan, maar liet hem niets anders dan den fcheldnaam van eenen beul behouden , toen het dezelfs heelkunftige h> fnijdingen en brandingen ondervond (O. CO Plin. L. XXIX. e. r. — Tot nog toe gebruikte ik de Tweebrugfche uitgave van dezen Schrijver, doch derzelver aanmerklijk ver(chil in de verdeeling der hoofdftukken van andere uitgaven heeft mij ze thands doen verwisfelen met de Leyd» fche uitgave van 1669 cum notis Variorum, naar welke ik voordaan myne aanhaalingen richten zal, ■ Zie voords boven D. III. bl. 198 , 199, waar tevens eene aanmerklijke proeve van het verfchil der Tweebrugfche uitgave gevonden wordt, Wijl die zelfde plaats van pliniüï aldaar aange* feaald is,  DERDE HOOFDSTUK. VAN HET BEGIN VAN DEN TWEEDEN CARTHAAGSCHEN OORLOG TOT AAN DEN DOOD VAN KONING H I Ë R O. Thands ziin wiitot eenen kri^ sena_ derd, die onder de merkwaardigften, welke ooit gevoerd zijn , altijd gereekend is, den tweeden krijg tusfchen Rome en Carthago. Een twee en twintig jaarige vrede, wederzijdfch als een enkele wapenftilftand befchouwd, had beide de mededingende Gemeenebesten de ontzettend fte krachten doen verzamelen voor eenei nieuwen wedftrijd der heerschzucht. — H 4 Wel1 Inleiding, t c  IV. BOEK III. HOOFDST. lap romeinsghe Welk een genoegen voor de overdenking;, de afmeting, de fpanning, de wending en werking dier krachten oplettend gade te flaan: maar welk eene taak voor het oordeel en de verbeelding , de bereekening en afteekening daarvan te ondernemen ! Gedachtig aan het zeggen van den Atheenfchen Redenaar isocrates, dat geringe zaaken ligtelijk bij derzelver voordragt winnen , maar dat het groote en fchoone bij de kunstigste lofrede zelve doorgaands verliest ( i ), mogt voorzeker zulk eene taak door ons onaange-. roerd blijven, indien de tijd ons hier de fchilderftukken van Rome,s lotgevallen door de hand van livius niet gefpaard, en de voortreflijke polybius ons ter beoordeeling van derzelver waarheid in ftaat gefteld had. — Hij zelf, de wedergevonden Gids, dien wij door een gansch 'tijdvak van drie en zeventig jaaren misten C2)? zal ons op het tooneel van dien ontzettenden wedftrijd brengen, en, als *t ware , met eigene oogen eene worsteling Cl) Isocrat. Panathen, init. (a) Zie P' V. U. 123,  GESCHIEDENISSEN. 121 ling doen zien, waarvan de eeuwen tot op den huidigen dag gewaagen, en wier befchouwing voor de ftaatkunde, wijsbegeerte en krijgskunde altijd hoogstbelangrijk zijn zal. „ Nimmer beftreeden eikanderen ooit, naar zijn getuigenis, twee magtiger {leden dan Rome en Carthago, nimmer waren zij beiden ooit vermogender of geduchter , dan thands: de eene had geene vreemde krijgslisten der andere te vreezen , zij kenden eikanderen van den eerften krijg. De oorlogskans hing tusfchen haar lang onbeflist, en was zoo weiffelende, dat,de overwinning haar ten deel viel, welke eerst de naaste aan haaren ondergang, geweest was. De wederzijdfche haat overtrof nog fchier de wederzijdfche krachten, de Romeinen verbitterd zijnde over de ftoutheic der overwonnelingen tegen hunne over winnaars, de Carthagers over de inhaali ge trotschheid , waarmede men, in hur oog, hun de onderwerping had willen doei gevoelen (i), Be (i) Liv. L. XXI. c. if H 5 IV. BOES III. HOOFDST. I l  iaa ROMEINSCHE IV. BOEK III. HOOFDST. Oorzaaken van den tweeden Cartbagfcben krijg, *■ Bekend met den mededingenden geest der beide Gemeenebesten (i), met den gedwongen uitflag haarer eerfte worfteling (2) en met der Romeinen houding jegens de overwonnene Carthagers (3), kan ons het ontftaan van dezen tweden krijg in geene opzichten bevreemden: en een kort overzicht der tegenwoordige gefteldheid van den Africaanfchen Staat kan ons welligt den uitflag van denzelven doen bereekenen. De oorlog, tegen de muitende huurlingen en onderdaanen kort na den vrede met Rome gevoerd, had de Carthagers gedrongen , om zelve de wapenen aan te grijpen voor den Staat, en hun weldra geleerd, ze niet Hechts ter verweering des Lands , maar tevens ter uitbreiding van deszelfs grenzen te voeren. De nood had hun echter flechts gewekt uit den fchandelijken flaap, waar in fchier dit ganfche handeldrijvende volk bleef verzonken liggen , zoo lang duur betaalde vreemdelingen (1) Zie D. V. bl. 345-347. (a) Zie D. V. bl. 552-556". Cs) Zie boven bl. 14-15.  GESCHIEDENISSEN. I23 gen hun aangewonnen erf verdeedigden : hamilcar , wiens naam de voorige krijg reeds had onfterflijk gemaakt, had1 richting, vuur , en duurzaamheid aan "s Volks ongewoone geestdrift gegeven. Hem zat, uit zijne eerzucht zoo wel, als uit waare vaderlandsmin, een onverzoenlijke wrok tegen Rome's naam in het hart. De ondergang dier trotfche mededingfter was het verrukkendst uitzicht van zijnen geest, wiens fchranderheid echter denoodzaaklijkheid van den vernederenden vrede en van deszelfs tegenwoordige duurzaamheid bezeft had, tot zoo lang,dat 'sLands klachten zich herfteld , en 's Volks geest, zich herfchapen zou hebben. De muitende huurlingen van Carthago's muuren terug gedreeven , de Numidiêrs tot onderwerping gebragt en geheel Africa , zoo ver zijn vaderland in het zelve betrekking had , bevredigd hebbende , was Spanje het ruime veld door hem ter oefening van 's Volks krachten gekoozen, het welk hem eenmaal, naar het ontwerp van zijnen geest, den doortogt naar Gallie en Italië zou openen voor een geheel hervormd en krijgshaftig Volk, waarmede Rome's over- wel- IV. BOEK III. IOOFDST.  124 romeinsche IV. BOEK Hl. HOOFDST. Hannibai zweert R tnè eeuw gen haat. weldiging hera ver van onwaarfchijnlijk voorkwam. Hij zelf kon zich echter weinig met het bereiken van dit oogmerk vleijen. De Raad bleef fteeds verdeeld, de meerderheid was flechts voor de onderfteuning zijner poogingen , van wier doel zijne ftaatkunde een geheim moest maaken, en 's Volks gunst hing blootelijk van eene enkelde al of niet gelukte onderneming af. Dit doel en deze vrees tevens, van het !' zelf ooit te zullen bereiken, ftaken zichtbaar door in het volgende aanmerklijke geval. Den veldtogt in Spanje zullende openen, en, voor dat hij Carthago verliet, aan jupiter een offer voor eenen gelukkigen aanftaanden krijg willende flachten, nam hij zijnen negen jaarigen zoon bij deze plegtigheid mede. Terwijl de Priester het offerdier flachtede, en deze heilige verrichting eenen diepen indruk op het jeugdige hart zijns zoons maakte , vroeg hem hamil car, of hij met hem wilde naar het leger gaan. Deze vraag verrukte den jongen, die nu zijnen vader op allerleije wijzen liefkoosde, om hem toch mede te nemen. Hamil car be- wil-  geschiedenissen. 125 willigde zulks onder eene voorwaarde, welke hij, alle andere omftanders verwijderd hebbende, hem voorhield, van naamlijk den Romeinen eene eeuwige vijandfchap te zweren. De jongen, in wiens hart de vaderlijke wrok reeds wortel gevat en de vaderlandsliefde tevens haare eerfte ftraalengefchooten had, nam deze voorwaarde greetig aan, en bezwoer dezelve plegtig, terwijl zijn vader hem aan den altaar bragt, en dien met zijne beide handen vast deed houden (i). Het goed geluk vergezelde de welgevoerde wapenen van hamilcar ; 's Volks gunst bleef hem beftendig bij ; zijn aanhang in den Raad nam telkens toe : de aanftaande tweede krijg met Rome werd het onderwerp van veeier gedachten, er hij zelf zou dien waarfchijnlijk in Italit gevoerd hebben, indien de dood hem niei ontijdig weg gerukt had. Zijn zoon was nog te jong, om het op perbevel zijns vaders te kunnen overnemen: hamilcar's tegenpartij verhie: ziel (i) Nep. in hannii. c. i. Liv. L. XXI, c I, Val. Max. L. IX. c. 3. ex. ext. 3. IV. BOEK lil. HOOFDST. L  126 romeinsche IV. X OEK III. HOOFDST. zich met nieuwen moed. Het krijgsvolk en de geringe burgerftand bleef zijne nagedachtenis eerbiedigen, en drong op het voordzetten zijner grootfche bedoelingen aan. Hasdrubal, hamilcar'3 fchoonzoon en lieveling tot zulk een hoogen graad, dat hunne wederzijdfche genegenheid het algemeen gevoelen ftuite-de (i) , werd tegen den zin van veele Grooten op aandrang des krijgsvolks en der menigte tot zijns fchoonvaders opvolger benoemd, en hield zich agt jaaren in dien benijdden rang ftaande, tot dat een vreemde Haaf hem uit weerwraak over zijns meesters dood , op' zijn bevel gefchied, openlijk om het leeven bragt (s). Hamilcar's groote doel was in dien tusfchentijd zeer ver terug gezet. Hasdrubal had met het opperbevel geen* zins den onbegrensden geest diens krijgsmans aangenomen. Carthago's rust door onderhandelingen te verzekeren fcheen veel eer zijn oogmerk, dan deszelfs grootheid op roemrijke overwinningen te bouwen. De CO Nep. in hamilc. c. 3. (3) Lxv. L. XXI. c. 2.  geschiedenissen. I2f De onderfcheidene Vorften der volkeren in Spanje zagen weldra deze verandering van krijgsbeleid, en aan Rome zelve ge-' lukte het onder dezen Veldheer de rivier , de Iberus, tot eene grens der Africaanfche veroveringen te maaken, en zelfs aan gene zijde daar van in Saguntum eene vrije grensplaats te behouden (i). Het was geenzins twyfelachtig , wie des krijgsvolks voorkeur tot het opengevallen opperbevel weg zou dragen. Hami l c a r 's eigen zoon, die negen jaaren zijnen vader in Spanje vergezeld, en de laatfte jaaren van hasdrubal's bevel onder zijnen fchoonbroeder gediend had, was deszelfs lieveling. De befirijders van zijns vaders oogmerken, die zich reeds daartegen, fchoon vruchtloos, verzet hadden, dat deze jongeling, aan wien het Gemeenebest misfchien eenmaal haar gezag zou toevertrouwen , zich beftendig in het veld ophield, geene andere , dan eene krijgsmans opvoeding genoot , zonder de behoorlijke onderwerping aan burgerlijke wetten te leeren, wil- (i) Zie boven bladz. 67. IV. BOEK III. IOOFDST,  123 romeins CHS IV. boek III. hoofdst. Hannibal's aan leg. wilden zich tegen deze algemeene voor* keuze verzetten , maar moesten het der nog bovendrijvende partij van barcas, zoo als hamilcar by genaamd geweest was, gewonnen geven (i). Rome's vroeg gezwooren vijand kwam nu aan het hoofd der Carthaagfche krijgs-> magt. Hij heetede hannibal, en was diezelfde, wiens naam aan het hoofd der uitmuntende Veldheeren van eeuw tot eeuw aan ons is overgebragt. In hem zag elk krijgsman s'vaders eigen beeld her* boren : het zelfde krijgshaftige gelaat, dat zelfde blikzemende oog , die eigen vastgeflooten mond, die zelfde trekken, houding, gang gaven in hem, als 't wa-re, hamilcar aan de zijnen weder. Weldra behoefde hij echter zijns vaders gelijkenis niet, om van zijne benden fchier aangebeden te worden. Gefchikter, dan ooit iemand zijn kon, om te gehoorzaamen zoo wel, als te ge* bieden , had zijn gedrag onder h a sdrural hem tot een zeldzaam voorbeeld in den ondergefchikten dienst gemaakt; CO Liv. L. XXI. c. 3, 4»  geschiedenissen. 120 maakt. De gevaarlijkste bevelen waren altijd zoo dienflvaardig door hem aangenomen , als onverbeterlijk uitgevoerd. Zijn ligchaam fcheen onvatbaar voor alle afmatting, zijn geest voor alle uitputting. Geene hitte kon hem magtloos maaken, geene koude hem doen verkleumen. De honger en de dorst regelden zijn voedzel, ■waaraan de lekkernij geenen prikkel der onmaatigheid vond. Zijn flapen en waaken was aan geen bepaalden tijd gewend. Kijkende geene rust, dan na het bedrijven zijner feiten , en dezelve behoefde geene zachte ilaapftede of ftilte : veelen hadden hem met zijnen krijgsmantel om het hoofd geflagen op den grond tusfchen de wachten zien flapen. Zijne kleeding ftak boven die van anderen niet uit, maar aan paard en wapenrusting was hij kennelijk. Te voet zoo wel, als onder de ruiters. was hij de eerfte en bleef hij de laatfte ir den flag. Aldus had hij drie jaaren lan§ onder hasdrubal gediend, en zeli niets verzuimd, wat een aanflaand Veld heer zelf gezien, zelf bemerkt, zelf uit gevoerd moest hebben (i). Ge O) Llv- L' XXI. c- 4- VI. deel. I IV. BOEK III. HOOFDST.  IV. BOES HOOFDST. I30 romeinsche Gedachtig aan zijnen eens gezwooren eed klonk hem zijne aanftelling als een opene last in de ooren, om Rome te beftrijden (1). Van zulke magtig gewordene vijanden, onder het geleide van zulk eenen zeldzaamen Krijgsheld, befprongen fchijnt de bereekening van Rome's lot bij dezen tweeden krijg zoo onzeker, als de oorlogskanzen thands waarlijk wisfelvallig waren: dit alleen had zich het ftaatkundig doorzicht uit de Carthaagfche verdeeldheden kunnen voorlpellen, dat het Africaanfche Gemeenebest het onderfpit zou delven , wanneer de krijg niet fchierlijk beflist werd. Het goed geluk alleen had toch hamilcar's aanhang den boven toon doen houden; zou het zelve hannib a l ook altijd bij blijven? De minfte tegenfpoed moest zijne tegenpartij vergrooten, terwijl Rome's eendragt in gevaaren en in rampen de geduchtste magt gaf. Schoon hannibal terftond aan de voordzetting van zijns vaders oogmerk werkzaam was, hield hij echter deszelfs lcs- CO Liv. L. XXL c. 5.  GESCHIEDENISSEN. 131 iesferi der voorzichtigheid in het oog, om den Romeinen geene reden tot eene openlijke vredebreuk te geven, alvoorens zich1 van geheel Spanje te hebben meester gemaakt; Hiertoe ftiekte zijn eerfte veldtogt ais Opperbevelhebber tegen de Olca'diè'rs, dien hij zich onderwierp, en met wier buit hij zijne krijgsbenden verrijkte, die met hem te Nieuw Carthago, door hasdrubal geftigt, overwinterden (r). Zijn volgende veldtogt was tegen de Vaccceërs gericht, die al zeer na aan den Iberus, de grensfcheiding der Carthaagfche veroveringen, Woonden. Het geluk volgde ook hier zijne wapenen ; te vergeefsch verweerden zich de Vaccceërs dapperlijk, de bijftand van veele gevluchte Olcadiërs was voor hun niet genoegzaam, de vereeniging zelf van de Carpentaners tegen hunnen algemeenen overweldiger was magtêloos tegen de krijgskunde en veelvuldige listen van den Carthaagfchèn Veldheer , die alle zijne bevelen , alle zijne Wenken, met trouw en moed door zijne, van (O Polyb. L. III. c. 13, 14, Liv. L. XXI. «. 5. I 2 IV. boek III. :oofdst. Eerfte vèidtigc ;an han* NlBAL,  IV. boek III. hoofdst. Voordeelen van HANNIBAL. De Saguti' ten verzoeken Rome'1 s bijftand. (1) Polvb. L. III c. 14. Liv. L. XXI. c. 4. (2) Appian, de bell, Annib, p. 315» I32 ROMEINSCHE van hem mild befchonkene , benden zag volbrengen (1). Tot aan den Iberus waren nu de Carthaagfche veroveringen uitgebreid, Sagunturn alleen was vrij van de Afrïcaanfche overheering. Befchroomd echter, om geheel op eigen gezag het laatst geflooten verdrag met de Romeinen te verbreken, ondernam hij den aanval op die grensftad niet, dan na alvoorens daartoe van den Carthaagfchen Raad gevolmagtigd te zijn, het geen hij van denzelven verkreeg , door voor te wenden, dat de Sagunters de nieuwe bondgenooten van den Staat zogten af te trekken, en dat de Romeinen zelve bedektlijk de hand in deze trouwloosheid hielden. (2). De Sagunters, al het hagchelijke van hunnen toeftand in het midden van een veroverd land gevoelende, en de oogmerken van HANNIBAL met grond verdenkende , zonden in tijds afgezanten naar Rome, om aldaar een tafereel te fchetzen van de ontzettende krijgsverrichtingen der Car- tha-  geschiedenissen. 133 thagers en den bondgenootfchaplijken bijftand der Romeinen te verzoeken, ten einde hunne bedongene vrijheid en onaf-H' hanglijkheid tusfchen alle hunne overheerde nabuuren te kunnen (taande houden CO. Met den tweeden Illyrijchen krijg belemmerd , en tevens op het gemaakte verdrag met hasdrubal fteunende, liet zich de Raad niet terftond met deze bezwaaren der bondgenooten in : doch daar dezelven bij herhaaling en met verdubbelden aandrang door elkander agtervolgende afgevaardigden werden voorgedragen, vond men zich weldra verplicht, dezelven in ernftige overweging te nemen (2). P. valerius flaccus en Q. b&-J bius tamphilus werden door denj Romeinfchen Raad afgevaardigd, met last, om den ftaat der zaaken in Spanje optene-* men, zich voords, wanneer hun dezelvee in de daad zoo bedenkelijk voorkwam y* bij hannibal te vervoegen, en vanC hem te vorderen het ontzien van den Saguntynfchen grond, waarna zij, in geval van Cl) Polv b. L. III. c. 15. C2) POLYÖ. L. III. C' 16. I 3 . IV. BOEK III. )ofdst. , voor d 213. , van R. 534'. Valeri- s Flaccüs 11 Q. Btf> iustam- himjs  T34 ROMEINSCHB IV. BOER III. HOOFDST. J. voor C. 118. J. van R. 534- Saguntum belegerd. van onheusch befcheid, terftond naar Carthago zouden overfteken , om de klasten der bondgenooten des Romeinfchen Volks aldaar voor te dragen, en hannibal,, als fchenner des wederzijdfchen verdrags tusfchen Rome en Carthago, ter ftraf op te eisfchen (1). Eer men te Rome nog tot dit befluit kwam, werd Saguntum reeds met woedend geweld beflormd. Het zelve was verre de grootfte en magtigfte ftad van Spanje aan gene zijde van den Iberus. Haare ftichting was niet oud, maar haare voortreflijke ligging aan zee en bij den mond eener rivier, de uitnemende vruchtbaarheid van haaren grond, de geduurige toevoer, van vreemdelingen, als nieuwe invvooners, en de rechtfchapenheid van haar ftaatsbeftuur hadden haar fchierlijk tot eenen zeer hoogen trap van rijkdom, aanzien en vermogen gevoerd (2). Hannibal, die haar als een hinderpaal zijner ontwerpen aanzag, zoo lang hij haaren grond ontzien moest, en zich in C 1) Liv. L. XXI. c. 6. (t) Liv. L. XXI. c. 7.  geschiedenissen. 1^5 in haare verovering eene rijke goudmijn tot derzelver uitvoering voorftelde, voerde, na de ontvangene volmagt van Car-] thago, fchierlijk zijne wapenen tegen haar aan, onder het voorwendzel van den Tur-'. detaanen, die met de Sagunters in verfchil waren , als bondgenooten van Carthago tegen hun recht te zullen verfchaffen (i> Daar de reden niets geldt tegen gezogte en door geweld onderfteunde voorwendzelen , ftelden de Sagunttrs, zich op den Romeinfchen bijftand verlatende en hunne trouw aan hunne vrienden tot het uiterften willende bewaaren , zich in eener geduchten ftaat van tegenweer. Hannibal, de ommeftreeken var Saguntum onverhinderd afgelopen hebbende , viel de ftad zelve van drie zijden te gelijk aan. Inzonderheid richtede hij zijns ftormgevaarten tegen eenen hoek op, die door eene uitgeftrekte en gelijke vlakt< omringd, de beste werking des ftormtuig toeliet. De gemaklijke genaakbaarheid va: dezen hoek werd echter weder rijkelij opgewoogen door eenen zwaaren fchanstc re (i) Liv. L. XXI. c. 6. 14 IV. BOEK III. IOOFDST. f. voor C. 218. . van R. 534- 1 i i c 1  IV. BOEK llï. HOOFDST. J. voor C. £18. J. van R. 534» Hannibal gewond. Ï3°" rome in sc he ren en zeer hoogen muur, die voords door de uigelezenfte manfchap der ftedelingen, als het onveiligfte gedeelte der ftad, het zorgvuldigfte verdeedigd werd. Het gelukte hannibal zijn ftormtuig op te richten, maar geenzins met het zelve tot aan de vesting te naderen. De Sa~ gunters wierpen eene onophoudende hagelbui van pijlen op de belegeraars, en hielden hun alzoo niet Hechts van hunne muuren af, maar waren zelfs ftout genoeg , om van tijd tot tijd dappere uitvallen te doen. Hannibal, die zich eenmaal te ver onder de vijandlijke pijlen bloot gaf, werd met eene vverpfpies in de dije gewond, dat hij ter neder ftortede, en door den fchrik van zijnen val zijne krijgsbenden zoodanig ontzettede, dat zij fchier alle hunne ftormge vaarten vluchtende in den loop zouden gelaten hebben. Geduurende de genezing van 'sVeldheers wond, veranderde de ftorm in een beleg , waarin men zich echter wederzijdsch met verdubbelden ijver tot eenen nieuwen aanval en tegenweer gereedmaakte : daarna werd de ftorm op verfcheidene plaatzen te gelijk hervat. De krijgsmagt van  geschiedenissen. 13? van hannibal, die uit honderd en vijftig duizend mannen beftaan zou hebben, was talrijk genoeg tot eenen algemeenen en aanhoudenden ftorm ; maar de ftedelingen, die van alle kanten veelvuldige en woedende vijanden vonden , waren niet in ftaat, alles te gelijk te verdeedigen. Aan zeker gedeelte hadden de ftormrammen reeds een gat in den muur geftooten, en weldra bezweeken 'er drie fchanstorens op ééne rij, die met den muur tevens , die hun vereenigde, inftorteden. Nu fcheen den vijand de ganfche ftad reeds veroverd; maar ter bres willende indringen vond hij eenen nieuwen muur van heldhaftige burgers , die hem zoo geregeld, als hadden zij bij den eerften aanval in het veld gefchaard geftaan , afwachteden, beftreeden, afweerden, en op de vlucht dreevén. De hoogst gefteegene hoop der beflormen en de wanhoop der burgers had dit gevechi allerwoedendst gemaakt, doch de vreemde wapenen der laatften hadden het eindeliji geheel ten hunnen voordeele beflist. — Zij gebruikten, naamlijk, werpfpiezen me ijzere punten van drie voeten lang , ei boven dezelven met pek en werkbewoeld I 5 he iv. BOEK iii. 30OFDST. J. voor C. 218. J. van R. 534« $ l » t  IV. boer IK. hoofdst. J. voor C. si8. J. van R. 534- Romein» fche Afgezanten bij hannibal. I38 komeinschs het geen zij bij het wegwerpen in brand ftaken. De ongewoone lengte van derzelver ijzer drong door de fchilden heen, waarop zij geworpen werden , en bragt onder dezelven dikwijls wonden toe, of wanneer zij al in de fchilden bleeven fteken, deed de brand van het bepekte werk, het geen door de fnelheid, waarmede zij geworpen werden, allerhevigst vlamde, den krijgsman zijn fchild wegwerpen, doch daar door tevens zich zelf geheel bloot geven voor de volgende fchichten. Intusfchen bragt men hannibal bericht van de aankomst van twee Romeinfche Afgezanten. Veel eer eene ganfche vloot tot ontzet van Saguntum, dan twee onderhandelaars, verwacht hebbende, bekreunde hij zich zoo weinig aan hunne komst , dat hij eenigen der zijnen aan (Irand zond, om den Romeinen aan te zeggen, dat hij hun geenzins raaden kon, zich aan wal te begeven, waar men thands den bloedigften krijg voerde, en dat hij zelf geenen tijd had, om naar Afgezanten te hooren. — Wel voorziende, dat de Romeinen zich nu terftond naar Car- tha-  geschiedenissen. 139 thago zouden begeven, om aldaar hunnen last en hunne nieuwe klagten over hem voor te dragen, zond hij tevens verfchei E dene boden naar de hoofden van zijns va ^ ders aanhang te Carthago af, om ze voorJ te bereiden tegen derzelver komst, en alle toegevendheid der andere partij jegens de Romeinen te voorkomen. Rome's Afgezanten volvoerden hunnen last, hoe weinig zij ook van den uitflag | hunner zending konden hoopen, na dat hannibal zelf hun reeds gehoor geweigerd had. In den Raad te Carthago werden zij toegelaten en gehoord, maar ontvongen geene de rainfte voldoening op hunne klagten (i). Hanno alleen , het hoofd van hannibal's tegenpartij , liet zich nadruklijk over de billijkheid der Romeinfche klagten (1) Liv. L. XXI. c. 7-10 Polybius verfchilt in deze geheele opgave zeer: volgends hem kwamen'er Afgezanten bij hannibal, eer hij Saguntum aantasrede , en was deze bemoeijing der Romeinen zelve de grond, waarop hij den Cartbaagfchen Raad tot het geven van volmagt tegett «ie Sagunten overhaalde,(.L. III. c. 15.) IV. bobs Hl. oofdst. . voor G, 218 van R, 531* Voords laar Carbago,  IV. BOEK in. HOOFDST. J. voor C. 218. J. van R. 53*. Redevoering van KAN NO. M Tl b g b d ei d h li 140 ROMEINSCHE ten uit, terwijl een ftilzwijgend aanhooren zijner redenen door den overigen Raad een bloot teeken van eerbied voor zijnen perzoon, maar geenzins van toetremming zijner gevoelens was. „ Dikwijls hebbe ik u, voerde hij zijnen Mede:aadsheeren tegen, bij de Verbondsgoden )ezwooren , aan niemand van hamil;ar's geflacht het bevel uwer krijgsmagt >p te dragen. De fchimmen en het natroost van dien man zullen nimmer rusen: zoo lang de geflachtnaam van bar:as in wezen is, zullen geene Romeinfche 'erbonden duuren. Uw eigene vrijheid Dopt gevaar: de eerzucht van den jongeng, dien gij uwe legers toevertrouwt, zal 1 een geduurig oorlogen den zekerften reg vinden, om ook u te overheerfchen: laar, terwijl hij met uwe benden Saguntum elegert, welks vrijheid door een verbond ïheiligd was, zullen de Romeinfche keur2nden zich om Carthago nederflaan door ie zelfde Goden aangevoerd, die in den :rften krijg de fchennis hunner verbon:n hebben gewroken. Gij kent immers un , u zeiven, en uw beider krijgsge>k? — en uw braave Veldheer weigert aan  geschiedenissen. I4I aan uwe bondgenooten, die voor hunne bondgenooten willen fpreken , gehoor, het geen men aan vijandlijke Afgezanten zelve1 naar het recht der volkeren verleent! — Zij komen nog bij u en vragen u om recht. — Hoe zachter en traager zij beginnen, te heviger zullen zij, vreeze ik, volhouden. Denkt om den voorigen vier en twintig jaarigen krijg: toen werden onze wapepenen door geenen jongen gevond, maar door zijnen vader habïilcar, die in uwe oogen een tweede Krijgsgod was; maar wij hadden ons toen met Tartntum bemoeid , gelijk wij ons thands aan Saguntum vergrijpen ; de Goden , die den krijg beflisten , weezen zelve dit, vonnis uit. — Thands beftormt hannibal in Saguntum Carthago zelf; de val dier ftad — ach! dat ik mij bedroog! —zal ons verpletteren. Hebben wij Saguntum aangetast, Rome zal ons beftrijden. — Zullen wij dan hannibal uitleveren? fchijntuwe vraag te zijn. — Ja, hoe weinig gij mij hierin, uit hoofde mijner vijandfchap met zijnen vader, tellen moogt, — zoo zeer ik mij verblijdde met hamilcar's dood , die ons een tweeden krijg met Rome zou be- iv. BOF.K Hl. IOOFDST. f. voor C 2>8. f. van R 5-34.  IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 318. J. van R 554> 1 142 ROMEINSCHE berokkend hebben, zoo zeer vervïoeke ik thands zijnen zoon als den rampzaligen ftookebrand van dien oorlog ; en dezen zou ik niet flechts als een offer des gefchondcn verdrags uitleveren , maar, al wierd hij door niemand opgeëischt, hem echter zoo ver van ons verbannen , dat zijn naam noch roem onzen ftaat bereiken noch ontrusten kon. — Men moet dus, naar mijn gevoelen, terftond gezanten naar Rome ter bevrediging zenden, en te gelijk anderen naar het leger, om het beleg voor Saguntum op te breken en hannibal zelf aan de Romeinen 0verteleveren , terwijl een derde gezantfchap het ongelijk der Sagunters zelve behoort té vergoeden (1)." Niemand behoefde hanno's redenen te wederleggen , bijna de geheele Raad hield zijne taal veel ergerlijker, dan die ier Romeinen: zonder op zijn gevoelen te let» Ci) Liv. L. XXL c. 10, 11. — Elk benerkt ligt, dat hanno's redenen door livius iel? hem zijn in den mond gelegd; wij hebben ze ïvergenomen, om den geest te doen kennen , die» aen aan hannibal'* tegenpartij toefchreef.  geschiedenissen. I43 letten gaf men dezen ten andwoord: „dat de vijandlijkheden van de zijde der Sagunters waren begonnen , en dat het Romeinfche Volk niet eerlijk zou handelen, met het oude vredeverbond der Carthagers aan het veel nieuwer der Sagimters opteofferen." Terwijl de Romeinen den tijd met zulk een nutteloos gezantfchap fleeten, zettede hannibal zijne werken tegen Saguntummtt rusteloozen arbeid voord. Dezelve was flechts eenige weinige dagen opgefchort gebleeven na den laatften bloedigen tegenweer, maar weldra eenpaarig verdubbeld op de belofte des Veldheers, van de ftad aan de veroveraars ter plundering te zullen geven. De belegerden weerden zich met geenen minderen ijver, om den omvergeworpen muur en torens te herftellen. Het gelukte hannibal, andermaal bres te maaken, maar de Sagunters deeden zijne benden nogmaal den gewonnen grond ruimen. Weldra benaauwde het gebrek aan alle noodwendigheden de moedige Sagunters nog meer, dan de ganfche krijgsmagt hunner vijanden: de hoop alleen op Romeinsch ontzet deed hun echter ook hier in het ui- IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. fll8. J. van R. 534* Teistering van Sagunt turn. Gebrek is Saguntum,  144 romeinschs IV. BOEK Hl. HOOFDST. J. voor C. 218. J. van R, 534- uiterfte verduuren. Het fpoedig vertrek van hannibal uit het leger, om eenen gedreigden opftand der Oretaners en Carpentaners over zijne ftrenge legerwervingen te dempen, fcheen den belegerden eenigen ademtogt van den veelvuldigen ftorm te belooven: doch maharbal, himilco's zoon, door hannibal intusfchen met het krijgsbeleid bekleed, verzuimde deze gelegenheid niet, om zijne eigene bekwaamheden ten kosten der Sagunters te beproeven, en kon zich bij zijnen fpoedig weederkeerenden Veldheer op eenige afgeweerde uitvallen der belegeraars en op eene nieuwe bres in de vijandlijke muuren beroemen. Het gelukte den Cartha» geren nu, door deze opening door te dringen en zelfs een gedeelte van den burg te bemagtigen. Nog bleeven de Sagunters aan de Romeinen getrouw, maar het ontzet kwam niet, het geen zij tien dubbeld verdien3en. Een hunner, alcon genaamd, begaf zich, geheel op eigen gezag, des nachts in het vijandlijke leger en fmeekte den belegeraar, om hem tot het over- bren-  geschiedenissen. I45 brengen van een gemaatigd verdrag in ftaat te ftellen. Hannibal was onverbidlijk, eijehte eene fchaavergoeding voor de Turdetanen , eene overgave van allen goud en zilver, en wilde, dat de burgers, zoo als zij gingen en ftonden, Saguntum zouden verlaten en zich ter plaatze , waar hij zulks gebieden zou, neder zetten. In plaatze van als vredesonderhandelaar tot de zijnen weder te keereiïj bleef al co n als overloper bijden vijand, zich verzekerd houdende, dat het om het leeven van hem zou te doe3 zijn, die van zulke harde voorwaarden zou durven gewaagen. Een Spanjaard uit hanniba l's leger, die echter bij de Sagunters wel bekend en niet ongezien was, bood zich tot het overbrengen dier voorwaarden aan , zich meer misfchien op zijne eigene welfprekendheid, dan op de handelbaarheid der belegerden, verlatende. Alorcus , dit was zijn naam, begaf zich openlijk naar de ftad, gaf zijne wapenen aan de vijandlijke wacht over, en liet zich naar den Bevelhebber brengen. Een ontzaglijke toeloop van volks vergezelde hem. Dc VI. deel. K Raac iv. BOEK III. JOOFDST. f. voor C. [. van R; 534. Vredesvoorwaarden den Sagunters aangeboiidcn. I  IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 218. J. van R. 534. I46 romeinschê Raad vergaderde, de menigte moest zich afzonderen, alorcus kreeg gehoor. „ Indien uw burger alcon , dus fprak hij, die bij hannibal om den vrede gevraagd heeft, u deszelfs voorwaarden had bekend gemaakt , zou mijne komst overtollig zijn, wijl gij in mij geenen Redenaar van hannibal , noch eenen overloper ziet : maar daar hij , of uit eigene fchuld, indien hij de vrees voor uw misnoegen flechts geveinsd heeft, of door uwe fchuld, indien het indedaad gevaarlijk is, u de waarheid te zeggen, bij den vijandgebleevenis, wilde ik, uit oude betrekkingen van gastvrijheid, u niet geheel onkundig laten, dat uw behoud en de vrede op zekere voorwaarden mogelijk zijn. Dat alles alleen om uwent wil door mij gefchiedt, heeft geene andere verzekering noodig, dan dat gij mij, zoo lang gij eigene krachten tot wederftand bezaat, of gegronde hoop op Rome koesterdet, nooit tot u van vrede hoordet fpreken. Uw wanhöopende en weerlooze ftaat maakt mij den bode eenes meer noodzaaklijken dan gunftigen vredes, die alleen lean plaats hebben, wanneer gij als verwon-  GESCHIEDENISSEN. I4 vvonnene de vóórhellen des vervvinnaar liooren wilt, en wanneer gij niet voor fchaa de wilt reekenen, het geen gij zult ver liezen, maar voor winst, al wat gij noj uit 's overwinnaars handen behouden kunt Hij eischt eene ilad, die half verwoest, fchier geheel in zijn magt is, maar laat i uwe landerijen en zal u de plaats vooi eene nieuwe ftichting wijzen: hij begeen al uw goud en zilver, maar laat de perzoonen van uwe vrouwen, kinderen en i zei ven ongefchonden, wanneer gij onge wapend de ftad verlaat. Ziet daar de eisfchen des overvvinnenden vijands : hoe zwaar en hard zij zijn, uw toeftand dringt ze u af. Misfchien verzagt hij zelf uw lot, wanneer gij het geheel in zijne handen ftelt, maar aldus zelfs is het dragelijker in mijne oogen, dan vrouwen en kinderen naar krijgsrecht van u weg te zien fcheuren en zelve jammerlijk om hals te komen." Onder deze aanfpraak was de eerst verdreevene menigte weder allengskens genaderd , en wachtede ongeduldig het befluit des Raads af. In plaats van den Redenaar te andwoorden , zonderden zich K a des- 7 3 iv. »OF.K ui. HOOFDST. j, voor c. ' 318. t j, van r. 534- AHe voorflat en ter □ vergave verworpen.  iv. BOEK iii. HOOFDST J voor C 218. J. van R, 534- Verovering van Saguntum, 148 ROMEINSCHE deszelfs voornaamfte leden af, bragten al het goud en zilver uit de fchatkist der ftad en uit hunne eigene huizen op de markt te zamen, wierpen het in daartoe' aangelegde vuuren , en fprongen zelve in de vlam, Dit wanhoopig befluit bragt der burgeren lang beproefde dapperheid tot raazende, maar tevens ongeregelde, woede. Hannibal, wiens hart de vrees niet kende , ontzag hunne raazernije niet , maar bediende zich van hunne verwarring ; zijne krijgsmagt overrompelde in deze oogenblikken de ftad en kreeg van hem het fein, om al, wat weerbaar was , om hals te brengen : een bevel zoo nutteloos als wreed , daar elk Sagunter zich met vrouw en kinderen in huis opfloot en het zelve boven zich in brand ftak , of met de wapenen, in den vuist, ter'plaatze , daar hij flond, ter nederviel. Aldus ging Saguntum, als een beklagenswaardig offer eener gadelooze trouw en dapperheid, na eenen tegenftand van agt maanden ten onder. * De rijkdom van den buit was veel verminderd voor den overwinnaar door de vernielende wanhoop  GESCHIEDENISSEN. 149 hoop der overwonnenen. Hannibal vond 'er echter nog zeer veel fchats aan goud en zilver, het geen hij voor zijne onder-' neming op Italië behield ; van kostbaar huisraad en van kleederen, het welk hij naar Carthago zond , en van gevangene vrouwen, kinderen en flaaven , dien hij onder het krijgsvolk verdeelde (i). Naauwlijks waren de twee Afgezanten, door den Raad naar hannibal en des1 noods naar Carthago afgevaardigd, te Rome wedergekeerd met de verzekering der vijandlijke oogmerken van het Africaanfche Gemeenebest, of de tijding van den ondergang van Saguntum agtervolgde hunne terugkomst. Deze maar klonk fchriklijk in der Romeinen ooren,len bragt eene algemeene verwarring en verbijstering voord. De grievendfle deernis met het rampzalig lot dier braave burgerij, de vernederendfte fchaamte over den onthouden bijftand aan trouwe bondgenooten , de bitterfte haat tegen den Carthaag- fchen (i) Liv. L. XXI. c. 11-12 Polvb. L. III. c. 17. Aur. vict. vle Vir. Hl. c. 42. a p p 1 a rv. ie bell. Annib. p. 315, K 3 IV. BOEK lil. IOOFDST. . voor C. 2 1 8. f. van R. Gefield. ieid te Re ne.  IV. SOEK III. HOOFDST. J. voorC 21". J. van R, 534- T50 k. omeins c he fchen naam , en tevens de ontzettendfte vrees voor hannibal, wien men zich na het omverrukken van die grensplaats alreeds voor Rome's poorten verbeelde, waren de geweldige gemoedsbewegingen, waar door de Raad zoo wel, als het Volk, in de eerfte dagen na dat bericht geflingerd werden. 1 Carthago, zoo vaak tot (eenen tweeden krijg getergd, fcheen nu eensklaps vreeslijk in aller oogen. „ Men was den krijg reeds afgewend, dus dacht men, want met Sardiniërs, Corfers, Iftriërs en Illyriërs had het weinig vechtens gekost, en met de Galliërs had men meer op den hoop, dan inggregelde flagen, geftreeden: terwijl de Carthagers drie en twintig jaaren agter een onder de bekwaamste Veldheeren den moeilijkften krijg gevoerd hadden en nu, door eenen zegepraalenden hannibal geleid, van alle de Volkeren van Spanje gevolgd en door de onrustige Galliërs bijgeftaan, op Italië , op Rome zelf zouden aanrukken." Deze ongelijkmaatigheid in der Romeinen charakter was echter van korten duur. De lafhartige vrees voor de Car* tha-  GESCHIEDENISSEN. 151 thagers verdween , de vijandlijke woede tegen hun verdubbelde, de fchande van het hulploos laten van Saguntum fcheen uitgewischt door de noodzaaklijkheid van den Myrifthtn, zoo roemrijk volvoerden, krijg, het verlies dier bondgenootfchaplijke ftad ftrekte flechts ten duurzaamen prikkel der bitterfte wraakzucht ( 1). Daar 'er thands geene bedenking meer. over den aanftaanden Carthaagfchen oorlog viel, werden 'er terftond de geduchtfte toebereidzelen gemaakt, om den zeiven in het volgende jaar reeds te voeren. De Confuls p. cornelis scipio en ti. sempronius longus, die voor het zelve benoemd waren , verdeelden terftond het aanftaande krijgsbeleid. Cornelius zou den veroveraar in Span- (1) Liv. L. XXI. c. 15-16. Tot dus ver. re behoorde zekerlijk al het verhaalde nog tot het regeeringjaar van m. livius salinator en l. «milius Paullus, gelijk zulks uit de gebeurenisfen zelve, en uit Polybius blijkt, (L. III. c. 15.) terwijl Livius, die dit alles aan de volgende Confuls toefehrijft (c. 6.) het gebrekige zijner eigene tijdreekeniiig in dit opzicht fchijnq te erkennen. ( c. 15.) K 4 iv. boek • UI. hoofdst. J. voor C. 218. f. van R. 534- '. vor>r C. %\f. [ van R. 535^ P. Cornelius scipio en ti. sIm- PRONÏUI LONGUS -of.  m EOEK III. HOOFDST. J. voor C. 2,7. J. vm r. 5.3s* Tweede Icrijg tt^en Carthago. Krijgstoerusting te Rome. 152 romeinsche Spanje tegenrukken ; sempronius zou Sicilië betrekken en Africa ontrusten. De werving van zes keurbenden werd vastgefteld, de bepaaling van der bondgenooten bijltand werd aan de Confuls overgelaten, en al wat men op de werven klaar kon krijgen, zou in zee worden gcbragt. Het geheele Volk, daartoe wettig opgeroepen , verklaarde te willen en te ger bieden , dat aan het Carthaagfche Volk den oorlog aangezegd wierd. Een volkomen bezef van het gewigt van dien krijg werd echter tevens uitgedrukt door eene algemeene bede'dond om den zegen over de Rumeinfche wapenen. De geheele krijgsmagt voor dit jaar werd aldus verdeeld. Sempronius kreeg onder zich twee keurbenden , elk van Vierduizend voetknechten en drie honderd ruiters, benevens zestien duizend bondr genooten te voet en agttien honderd te paard, voords eene vloot van honderd en zestig oorlogsgaleijen en twaalf jagtfchepen. Met deze krijgsmagt zou sempronius naar Sicilië overfteken, met last-, om op Africa eene landing te doen , wan, neer  GESCHIEDENISSEN. 153 neer het bleek, dat zijn Ambtgenoot in ftaat was , om den vijand uit Italië te houden. . 1 De krijgsmagt van cornelius was minder , om dat de Prator l. m a nl i u s tevens met eene aanzienlijke bezetting in Gallie gezonden werd. 'Men gaf hem eene vloot van flechts zestig galeijen met vijf roeibanken, wijl men niet dacht , dat de vijand zijnen aanval van den zeekant zou doen; en , bij zijne twee Romeinfche keurbenden, voegde hij zelf veertien duizend voetknechten en twaalf honderd ruiters van de bondgenooten. De twee overige keurbenden en een gelijk getal van hulptroepen te voet-, doch flechts duizend mannen te paard, bleeven met den Prcetor l. manlius ter dekking van Gallie' ( i ). On- (i ) De geheele krijgsmagt, door Rome tegen Carthago op den been gebragt, beftond dus in 24,000 Romeinfche Voetknechten en 18, 00 Ruiters, benevens 40,000 voetknechten en 4,400 rui. ters van de Bondgenooten, uit eene vloot van 220, corlogs. galeijen en 12 jagtfchepen. K 5 iv. : BOEK Hl. IOOFDST. . voor C. 217. [. van R. 535-  154 rqmeinsche IV. boek III. hoofdst. J. voor C. 217. J. van R, 535. Gezant-, fchap te Carthago, Onder alle deze krijgstoerustingen wilde men echter , in eenen krijg van zulk eenen geduchten aard, de gewoonte der voorvaderen in acht nemen, om den oor^ log met een behoorlijk gezantfchap aan de vijanden te beginnen. De eerwaardigfte leden van den Raad, uit hoofde van hunnen ouderdom, werden in q. fabius, M. livius, l. iïMILIUS, c. liciniüs en q. b^bius, naar Africa gezonden , om den Carthageren af te vragen, of hannibal op last van den Staat Saguntum had verdelgd, en om hun voords, wanneer zij dit erkenden, gelijk men wel verwachtede, den oorlog aan te zeggen, of anders hannibal met deszelfs ganfchen aanhang als verbondf:henners op te eisfchen ( 1 ). Te Carthago in den Raad toegelaten zijnde, werd de opening van hunnen last met ïene onverfchilligheid aangezien , welke zeer na aan verachting grensde. Een ier Raadsheeren nam echter de verdeediging der handelwijze van het Gemeenebest op zich. Zonder zich met het verbond, on- (1) Liv. L. XXI. c. 18. Polyb. L. III. c. 20.  GESCHIEDENISSEN. 155 pnder hasdrubal aangegaan , in te laten, alsof het zelve nimmer in wezen of nooit bekrachtigd was geweest, bleef hij6 alleen op het verdrag na het einde van ■ den eerften oorlog ftaan , waarin van Spanje geen gewag gemaakt was, beweerende, dat daarin wel bepaald was, om elkanders bondgenooten niet te ontrusten , maar dat de Sagunters toen nog geene bondgenooten van Rome waren— De Romeinen drongen hier tegen wel degelijk op het verdrag met hasdrubal aan over de Carthaagfche grensfcheidingen gemaakt: doch men verklaarde, zich aan het zelve niet verbonden te houden , als ware het buiten last van den Raad aangegaan (1). In plaatze van nu langer over recht of onrecht, 't welk toch bij de wederzijdfche Gemeenebesten flechts ten voorwendzel hunner wezenlijke bedoelingen ftrekte, te kibbelen, zeide de Carthaagfche Redenaar : ,, fpreekt maar niet meer van Saguntum en den Iberus, maar ontlast uw hart van het gene, waarmede het reeds lang bezwangerd was." Nu nam de Romeinfche fpreker de fchoot van (1) Pol vu. L. III. c. srt. IV. b0 EK lil. OOFDST. [. voor C. 217. ;. van R. 535.  IV. BOEK III. hoofdst. J. voor G 217. J. van R, 535. I : i < I56 romeinsche van zijnen tabbaard met beide handen op, en zeide: hier brengen wij u oorlog en vrede, kiest het geen u aan/laat! — Doe zelf deze keus: was het antwoord, en hierop den fchoot van zijnen tabbaard latende vallen met de woorden: hebt dan oorlog, brak de ganfche Raad deszelfs onverfchillige houding en ftilte af met de eenflemmige kreet : wij nemen dien aan, en zullen hem met dezelfde onverfchrokkenheid voeren (1 ) ƒ Zulk eene rechtftreekfche oorlogsverklaaring , fchoon dezelve met weinige woorden voor alle de rampen van den krijg en het leeven van zoo veele duizenden menfchen befliste, fcheen den Romeinen eene waardiger houding, dan een mgstvallig onderzoek of listige verklaaring van verbonden, die toch nimmer uit jelangelooze genegenheid waren aangedaan, hoe zeer zij anders tegenwoordig iet goed recht van Rome zouden beweezen hebben. De Afgezanten keerden van Carthago , ngevolge van hunnen last, over Spanje ;n Gallie terug met oogmerk, om h a n- n i- (0 Liv. L. XXI. c, 18. Polyb. L. III. c, 33,  XXII.   geschiedenissen. 15? Ni bal deszelfs bondgenooten te onttrekken , en om de volkeren, wier landen hij naar Italië door moest, tegen hem' in de wapenen te brengen. Bij de Borgufiers, dien zij het eerfte aanfpraken, vonden zij een gunftig gehoor, en verfcheidene volkeren, wicn het Carthaagfche juk' onaangenaam was, werden door dezen tot; eene verandering van zaaken opgezet. De( Volfcianers ontvongen hun min gunftig , en derzelver rechtmaatig andwoord, het geen alom bekend werd, deed ook bij andere volkeren der Romeinfche zaak veel kwaads: „ fchaamt gij u niet, vroegen zij, van ons te begeeren, dat wij uwe vriendfchap boven de Carthaagfche zouden ftellen, daar gij de Sagunters, die dit deeden, veel wreeder door uwe trouwloosheid als bondgenooten, dan de Carthagers als vijanden behandelt hebt: zoekt daar vrij vrienden , waar het lot dier ftad onbekend is; maar derzelver ondergang zal den Spaanfchen volkeren eene treurige en nadruklijke leer blijven, om op geen Romeinsch bond' genootfehap ftaat te maaken! „ Ditfcherp verwijt werd tevens door een bevel gevolgd, om terftond de grenzen der Vol fcia- IV. 10 P-K III. IOOFDST. f. voor C. 217. [. van R. 535tfruchtloo;e poo gingen der Romeinen in Spanje en laliiët  IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 217. J. van R 535- ] 158 ROMEÏNSCHE fcianers te ruimen, en na die ontmoeting kreegen de Afgezanten in geheel Spanje verder geen gehoor. , In Gallie liepen hunne onderhandelingen niet beter af. De gewoonte der Galliërs, om gewapend hunne raadsvergaderingen te houden , deed de Romeinfche Afgezanten , die zulks nog nimmer ontmoet hadden, eerst vreezen voor derzelver veiligheid , doch weldra van dit algemeen gebruik onderricht en begonnen zijnde den roem , de braafheid en het aanzien der Romeinen te verheffen , en uit derzelver naam te vorderen, dat deze volkeren eenen vrijen doortogt door hunne fteden en landen aan de Carthagers, die in Italië wilden dringen , zouden weigeren , ondergingen zij den vernederendften hoon, wijl er eensklaps zulk een befpottend en fcha:erend gelach door de geheele vergadering Dpging, dat de oudfte Overheden naauwiijks in ftaat waren, het zelve te doen bedaa•en. Zoo zot fcheen het waarlijk aan deze /olkeren , hunne eigene landen tot een uijgstooneel te maaken, om de grenzen van .aderen te beveiligen! „ Wijhebben aan de lomeinen geene verplichting, was eindelijk het  geschiedenissen. I59 het andwoord, en tegen de Carthagers genen haat, om voor of tegen een van beiden de - wapenen op te vatten : integendeel hooren wij, dat onze Me de-gallier s van het Romeinfche volk uit Italië gedreeven, of tot vernederende fchattingen gedwongen worden." Dergelijk een andwoord hoorder! zij in alle de raadsvergaderingen der Ovcralpifche Galliërs tot dat zij te Masjilie (1) kwamen, alwaar zij als vrienden en bondgenooten ontvangen werden en van alles de getrouwde en belangrijkfte onderrichting kreegen. Uit dezelven bleek het j dat de Carthagers de Romeinfche Afgezanten reeds vóór waren geweest bij de Gallifche volkeren, doch dat hannibal weinig aan hun hebben zou, indien hij de handen hunner Opperhoofden niet op den duur met goud vulde. De beide Confuls hadden Rome reeds verlaten, eer de Afgezanten dezen uitflag hunner zending in den Raad bragten. De beflisfende tijding des oorlogs bevreemde intusfchen het Volk niet, daar men reeds be- (O Thands Marfèitle, IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 217. J. van R. 535'-  IV. BOES ui. HOOFDST. J. voor C, 217. ]. van R 535. Sclirandei beleid var HANNI3AL. l6o ROMEINSCHË bericht had, dat hannibal den fberui was overgetrokken (1). Deze uitmuntende Veldheer had, na dé verovering van Saguntum, niets verzuimd, het geen ter volvoering zijner grootfche ontwerpen ftrekken kon. In zijne winterkwartieren te Nieuw - Carthago te rug gekeerd, hoorde en zag hij weldra uit het geen 'er te Carthago en te Rome omging, dat men hem niet flechts als den beftuurer, maar tevens als den aanlegger, van dezen ganfchen krijg deed voorkomen , en dat dus zijn gezag allen mogelijken fteun, en zijn perzoon de oprechtfte trouw en liefde zijner krijgsbenden behoefde (2). Om het laatfte te bereiken riep hij alle de Spaanfche benden , welke onder hem den veldtogt hadden ten einde gebragt, bij een en zeide: „ ik geloof, dat gij zelf, mijne bondgenooten, ziet, dat wij, na de bevrediging van geheel Spanje, onze krijgsbenden moeten afdanken, of elders den oorlog gaan voeren. Zullen dezö volkeren niet flechts het zoet van den vrede $ ■ O 3 Liv. L. XXI. c. 19, 20. (2) Liv. L. XXI. c. zi.  Geschiedenissen. i5i Vrede > maar ook dat der overwinning (maaken, dan moeten wij elders buiten roem gaan zoeken. Wij hebben dit voor: maar,1 daar wij ver van huis, en, wie weet, hoe ' lang, van onze duurfte panden verwijderd,! het krijgsgeluk zullen volgen , geef ik elk verlof, om de zijnen te gaan bezoeken. Een ieder zij flechts met het voorjaar te rug, om , met der Goden hulp, eenen krijg, die onbereekenbaaren buit en roem belooft, te ondernemen." Dit verlof was alleraangenaamst , daar elk reeds lang naar de zijnen verlangd had en een nog langer afzijn tegen zag. De rust des geheelen winters herftelde het geleeden leed, en gaf nieuwe krachten voor den volgenden togt, waar toe zich allen ten beftemden tijd blijmoedig lieten wederVinden ( i). Vroeg in het voorjaar, de rhónftering óver de Africaanfche en alle de overige krijgsbenden der veelerleije bondgenooten gehouden hebbende, begaf zich hannibal naar Gades, om aldaar zijne geloften aan hercules voor den voorigen veld» (i) Liv. L. XXL c. ai. VI. deel. L IV. BOEK III. [OOFDST. . voor C. 217. . van R.. 535- '  IV. boek III. hoofdst. J. voor C, 217. J. van R, 535. 102 ROMEINSCHE veldtogt gedaan te betaalen , en nieuwe voor het welgelukken van den tegenwoordigen afteleggen ( 1). Even bedacht op de verweering van zijn eigen, als op de beftrijding van des vijands land, zond hij dertien duizend agthonderd en vijftig Spaanfche voetknechten, die half ronde fchilden droegen, benevens agthonderd Balearifche flingeraars, en twaalfhonderd ruiters uit allerleije volkeren te zamen gefield naar Africa af, om derzelver kusten tegen eene Romeinfch: landing en gedeeltelijk Carthago zelve te bezetten, waarvoor hij tevens vier duizend jonge knaapen uit de onderfcheidene Spaanfche fteden liet werven, om te gelijk als zoo veele gijsfelaars voor de goede trouw van geheel Spanje te zijn. Met deze voorzorg ten aanzien van Spanje nog niet gerust zijnde , te meer, daar hij reeds kennis gekreegen had van de CO Llv- L. XXI. c. 21. Deze bijzonderheid% door livius zelf geboekt, ftrijdt recbtftreeksch met den blaam van volflagene ongodsdienstigheid door hem elders (c. XXI. c. 4.), op hannibal gelegd.  / geschiedenissen» ifjg de poogingen der Rotneinen, om dat wingewest in opftand te brengen,, iielde hij deszelfs beftuur en verdeediging in handen van zijnen broeder hasdrubal. Hier toe liet hij hem eene krijgsmagt agter van meer dan vijftien duizend Africaanen, zoo wel te paard, als te voet, met veertien elephanten , en eene vloot van vijftig fchepen van vijf roeibanken, twee van vier en vijf van drie, om daar mede de Romeinen, dien hij na hunne overwinnigen ter zee in den voorigen krijg natuurlijk van die zijde het meest verwachtede, behoorlijken tegenfiand te bieden. Hannibal's keuze vari vreemde manfchap ter dekking van Africa en Spanje fteunde op zijn fchrander inzicht, dat de Spanjaarden , zoo zeer aan zijn perzoon verbonden, de befte waarborgen zijner partij te Carthago, en de Africaanen die der duurzaame onderwerping van Spanje zouden wezen. Aldus voor de veiligheid van Africa en Spanje gezorgd hebbende, ftelde hij zijnen optogt nog zoo lang uit, tot dat zijne afgezondene kondfchappers uit Gallie L 2 wa- IV. B OtK iil. ÏOOFDST. J. voor C. 2 1 f. ]. van R. 535-  IV. BOES Ui. HOOFDST. J. voor C. «17. J. van R 53T- 164 romeinsche waren terug gekomen. Op eene zeldzaame wijze de grootfte voorzichtigheid met eene voorbeeldelooze ftoutheid, de zorgvuldigfte bedachtzaamheid met het brandendst vuur der jeugd vereenigende had hannibal, het fchitterend voorbeeld voor alle ondernemende Veldheeren, eene menigte zendelingen afgevaardigd naar alle de volkeren, die zijnen hagchelijken togt beletten , vertraagen, gedoogen of begunstigen konden. -Derzelver last ging voords, om de vruchtbaarheid en volkrijkheid der landen aan den voet der Alpen en langs den eenen oever van de Pó gelegen te onderzoeken, en voor al derzelver gezindheid jegens de Romeinen te beproeven zinds hunnen laatst gevoerden krijg. Van den wrevel dier volkeren tegen der Romeinen overheerfching beloofde hij zich alles goeds. De Romeinen in Italië te beftrijden was in zijn oog het hoofdvereifchte om hun te overwinnen, en de, in den weg liggende, landen dienstbaar te kunnen maaken tot zijne oogmerken , de zekere waarborg voor derzelver bereiking. Zijne zendelingen waren door hem op alles gelast, wat gefchikt kon' zijn,  GESCHIEDENISSEN. 165 zijn , om de onpartijdige Volkeren belang te doen (lellen in zijne onderneming, om de oude vijanden van Rome door hoop op fchaavergoeding en wederwraak op nieuw in de wapenen te brengen, en door omkoping der voornaamfle Opperhoofden zich van de onder {leuning hunner drangredenen bij het gemeen te verzekeren. Zijne zendelingen , wier invloed bij de Galliërs de Romeinfche afgezanten reeds hadden ondervonden, kwamen nu met de volledigfte en gunstigfle berichten terug omtrend de gezindheid dier Volkeren, als reikhalzende naar zijne komst en gretig naar het deel in zijne onderneming; de overtogt der Alpen alleen was hoogst bezwaarlijk, maar echter geenzins onoverkomelijk, in bunnen oogen. Nu tevens van de volflagene oorlogsverklaaring tusfchen de beide Gemeenebesten, en' van de uitmuntende gezindheid der Carthagers in het algemeen ten zijnen aanzien verzekerd zijnde, riep hij zijne ganfche krijgsmagt uit de winterkwartieren te zamen en kondigde haar openlijk den veldtogt tegen Rome aan. „ De Romeinen hebben mij en alle uwe L 3 Krijgs- IV. BOF. K m. IOOFDST. f. voor C. 217. [. van R. 535-  i66 romeinsche IV. BOE» hl. HOOFDST. J. voor C. 217. J. van R. 535' Optogt vac HANfilBAL. Krijgsbevelhebbers ter ftraffe in hunne handen durven opeisfchen; wij zullen de rijkfte en vruchtbaarfte gewesten des ganfchen aardbodems inrukken ; de Galliërs zijn onze vrienden, en hebben reeds een gewapend bondgenootfchap met ons aangegaan." Krachtiger redenen dan deze kon hannibal, van zijn krijgsvolk aangebeden, tot plunderzieke benden fprekende, en de alom gevreesde Galliërs het eerfte naderende , geenszins gebruiken ; zij hadden ook die uitwerking, dat het ganfche heir beloofde, onder hannibal's geleide overal te zullen heenen trekken. Des Veldheers lof van hunnen moed en trouw was voor hun een nieuwe prikkel, en de bepaalde dag ten optogt werd een feestdag, dien zij, onder het gereedmaaken van hun veldtuig, vrolijk verbeidden ( 1 ). Op denzelven bevond zich hannibal aan het hoofd van negentig duizend voetknechten en omtend twaalf duizend ruiters : zijn optogt van nieuw Carthago tot aan de rivier den Iberus had niets merkwaar- (O POLYB. u. l». e, 34.  GESCHIEDENISSEN. l6? waardigs Een zonderlinge droom, die echter, indien dezelve al waar is, in de zielkunde dezer dagen in het geheel geen 1 onoploslijk verfchijnzel blijft, ontrustede • flechts eenige oogenblikken zijnen min ver- ] lichten geest. Bij de ftad Etovisfa, wier ligging aan den zeekant moet geweest: zijn, doch thands niet meer juist aan te wijzen is, verbeelde hij zich in den flaap eenen jongeling van eene hemelfche geftalte te zien, die zich als eenen gids van jupiter. gezonden, om hannibal Italië in teleiden, voordeed, maar van hem vorderde, om, zonder eenig omzien , zijn geleide te volgen. Met huiverigen eerbied zijne voetftappen drukkende waagde hij het eerst niet, zijne oogen zijdelings of rugwaards te wenden : doch weldra nam deze huivering af, de nieuwsgierigheid kwam boven, de begeerte naar het verboodene ontwaakte, hannibal keek om , hij zag eene vreeslijke flang agter zich aankronkelen , en ftruiken en boomen met haare kringen van de wortelen wringen , een ijslijke donderflag deed alles verdwijnen , de Held ontwaakte en beefde voor zijne hersfenfchim. De L 4 Wig- IV. BOEK III. IOOFDST. . voor C. 317. . van R. 535Zonderlin«;e droom  i68 ROMEINSC HE IV. boek iu. hoofdst. J. voor C 217, J. van R, 535- . HANN1BA1 trekt den den Iberm over. Wigchelaars , geraadpleegd over dezen droom, verklaarden uit denzei ven de verwoesting van Italië , maar tevens zijnen plicht, om rustig voord te gaan zonder de verborgenheden van het noodlot naar te fpooren (1). Met deze uitlegging te vreden en bemoedigd trok hannibal den Iberus^ over. Zijn heir, in drie legers verdeeld, bragt binnen korten tijd, fchoon niet zon. der verfcheidene bloedige flagen, de liergeten en Borgufiërs ten onder, bij wien de Romeinfche afgezanten een gunftig gehoor gevonden hadden, en voords de overigen Spaanfche volkeren , die tusfehen den Ibexus en het Pyreneefche gebergte woonden. Ten (1) Liv. L. XXI. c. 22. Val. max. L. I. c. 7. ex. ext. 1. Het bedwelmend gevoel der voorbeeldelooze ftoutheid zijner ónderneming de volkomcne bewustheid van te Carthago zelve bittere vijanden te hebben het leevendig bezef van zijn eigen gevaar bij den hoogstinogelijken tegen- fpoed de plaats, waar hij vernachtede, bij den Iberus: — wat toch behoeft men meer, om dezen droom zielkundig op te losfen? —- DampH ar tin. Riv. de Cartb. et de Rome. T. II, p. WS» 146.  geschiedenissen. I69 Ten bedwang dezer overwonnene volkeren en ter bezetting van de engte tusfchen Gallie en Spanje liet bij tién duizend voetknechten en duizend ruiters onder het bevel van zekeren hanno agter (O, in wiens bewaaring hij tevens de zwaarfte bagagie zijner benden ftelde, om ze des te meer in haaren moeilijken togt door bosfchen en bergen te verligten (2). . Bij het doortrekken door de PyreneeJche bosfchen verlieten drie duizend Carpentaanfche voetknechten, die wel niet voor de Romeinen vreesden, maar al te angstvallig tegen den verren afftand van Rome en de ongenaakbaare hoogte der Alpen opzagen, het heir. Hannibal, wiens oplettend oog dit niet onglippen kon , zag het gevaar in, van hun met geweld weder te doen keeren en bij zich te behouden , wijl hunne mismoedigheid , door de onyertzaagdften te doen aarzelen, voor hem vreeslijker dan de befmettendfte ziekte was : hij liet integendeel nog zeven duizend (1) Polye. L. III. c. 35. Liv. L. XXI. c. 23. (2) Pol yb, L. III. c. 35- L 5 IV. boek III. üoofdst. [. voor C. 217. f. van R. 535- Terugzending van eenige bedden.  IV. boek 111. hoofdst J. voor C. 217. J. van R, 535- Krijgsmagt van hakm BAL. Gedrag van banbal bij Uliberii. IfO ROMEINSCHE zend anderen, dien hij over ongemakken hoorde klaagen , naar hun huis gaan en hield zich, als of hij zelf de Carpentaners mede ontflagen had (1). Zijn heir was nu reeds door deze afdanking, door de agtergebleevene bezetting onder hanno's bevel, en door de bloedige flagen bij de onderwerping van het laatfte gedeelte van Spanje , gefmolten tot een getal van vijftig duizend voetknechten en negenduizend ruiters ( 2 ), behalven zeven en dertig elephanten (3). Met deze krijgsmagt, min geducht door haare grootheid , dan door haare onverfchrokkenheid en ervaarenis , onder de bekwaamde Veldheeren verkreegen, trok «annibal Gallie in en floeg zich bij 3e ftad Illiberis neder. — De veranderde gezindheid der grensbewooners van Gallie perplichtede hem tot dit ftand houden. De geweldige overheerfching en vijandlijke CO Liv. L. XXI. c. 23. Frontin. firateg. Ui II. c. 7. ex. 7. Polyb. L. III. c. 35. O) Polyb. L. lil. c. 35. C3) Appian. de Bell. Anniï.p. 315.  GESCHIEDENISSEN. I?I ke bezetting van de Spaanfche volkeren tusfchen den Iberus en het Pyreneesch gebergte woonende , had hun doen vreezen, dat hannibal het niet alleen op Italië gemunt had, maar tevens alle tusfchen liggende landen wilde veroveren. Wel verre van nu aan hunne eigene ingebeeldde flaaffche onderwerping te willen dienstbaar zijn, hadden zij zich gewapend en vereenigd bij de ftad Ruscinon, om zijnen togt te fluiten. Hannibal , van dit misverftand verwittigd , vreesde den tegenftand dier grensbewooneren minder, dan de vertraaging van zijnen togt, maar wilde tevens aan zulk een belemmerend wanbegrip bij de overigen volkeren door het gebruik van geweldige middelen geenen voet geven. Hij zond zijne Redenaars naar hunne Vorften af, en liet hun betuigen : „ dat hij naar een mondgefprek met hun verlangde, en gaarne te Ruscinon bij hun wilde komen, ten zij ze1 liever hem in zijn leger wilden fpreken, verwachtende en beloovende alle perzoons-beveiliging, wijl hij als gast en niet als vijand in Gallie getrokken was, en, indien de Galliërs zulks flechts toe- IV. BOEK III. HOOFDST. ƒ. voor C, 217. J. van R» 535-  IV. SOEK II [. HOOFDST. J. voor C 217. J. van R 535. Opftant der Galliërs teger Rome. 172 ROMEINSCHE toelieten, geen zwaard ontblooten zou, voor dat hij in Italië kwam." De Gallu fche Vorften begaven zich onbefchroomd naar Illiberis, fpraken met hannibal, en ftonden , door zijne gefchenken niet min, dan door zijnen redenen bekoord, aan zijn heir eenen vrijen doortogt toe (1). 1 Op de eerfte tijding van den overtogt van hannibal over den Iberus in Spanje, ftonden de Bojers en Infubriërs tegen de Romeinen op, minder nog uit hunnen ouden wrok tegen hunne overheerfchers , dan wel > uit nieuwe verbittering over het aanleggen van volkplantingen langs de PS. Eensklaps de wapenen aangrijpende vielen zij op Placentia en Cremona met zulk eene onverwachte en vreeslijke woede aan, dat de menigte, naar beiden deze volkplantingen gezonden, niet flechts de vlucht nam, maar de Driemannen zelve, die haar derwaards gebragt en de verdeeling haarer landerijen gemaakt hadden, zich niet binnen Placentia vertrouwende, de wijk naar Mutina namen. De nu nog ftouter ge- wor- CO Liv. L. XXL c. 24.  geschiedenissen. Ijrg. wordenen muiters vervolgden hun tot voor deze wel verfterkte grensftad, maar nog onbedreeven in de krijgskunde van dien tijd, gaven zij fchierlijk den moed op, om ook deze Romeinfche volkplanting te veroveren. Zich genegen ter bevrediging toonende , noodigden zij de Romeinfche Driemannen tot eene zamenfpraakuit,doch hielden hun, tegen het recht der volkeren en met verbreking van hunne gegevene belofte van vrijgeleide, bij zich gevangen als borgen voor hunne eigene gijsfelaars hunner onderwerping, die nog in der Romeinen handen waren, blijvende voords om Mutina werkeloos liggen. Het bericht van dezen toeftand van zaaken deed den Prcetor l. manlius, wien de bezetting van Gallie aan deze zijde der Alpen aanbevolen was, met overijling tot ontzet aanrukken Te onvoorzichtig op zijnen togt langs eenen boschrijken weg ontroofde hem eene onvoorziene hinderlage zeer veer volks; met groot verlies het open veld gewonnen hebbende gaf het terugtrekken der Galliërs zijn krijgsvolk weder moed; hij hervattede zijnen togt; zettede dien veilig in de vlak- IV. BOEK III. HOOFDST* J. voor C. 217. J. van R. 535-  IV. BOEK III. HOOFDST. j. voor C 217. j. van R 535. 174 ROMEINSCHE vlakten voord; maar vond zich, in nieuwe engren gekomen zijnde, met zulk eenen onverwachten en hevigen fchok van agte' ren aangevallen, dat hij agt honderd mannen en zes veldteekenen verloor; het ontkomen dier engte ftelde zijn heir weder in veiligheid; de vijanden ontweeken een geregelden flag, en lieten hem onverhinderd naar het vlek Tanetus bij de Pê gelegen voordtrekken, alwaar hij zich door het opwerpen van fchanzen, den vrijen toevoer langs de rivier en door den bijftand van Brixia (1) eenigen tijd {taande hield tegen de dagelijks aangroeijende menigte van vijanden , zonder echter het ontzet van Mutina te kunnen vorderen. De nieuwe ontrustende tijding vaneenen Gallifchen oorlog bij den Carthaagfchen krijg, deed den Raad befluiten, om den anderen Prcetor atilius met eene Romeinfche keurbende en vijfduizend nieuw geworvene bondgenooten, beiden uit de krijgsmagt van den Conful p. cornelius genomen, tegen de Galliërs in het veld te zenden. — De vijanden wagteden de C ') Zie de Kaart agter dit deel.  geschiedenissen. 175 de vereeniging der beide Preetors niet af, welke alzoo bij Tanetus onverhinderd gefchiedde (i). Intusfchen waren, gelijktijdig dat hannibal zijnen geduchten veldtogt met de verovering van Spanje reeds geopend had, de beide Cmfüs met hunne keurbenden en bondgeneoten in zee gegaan : sem-j pronius met zestig fchepen van vijf roeibanken mar Sicilië, alwaar hij, fchoon voor eenen korten tijd , zulke krijgstoerustingen maakte, als of hij niet flechts op de ontrusting van Africa, maar zelfs op den aanval van Carthago bedacht was gewest^)* Cornelius , eene nieuwe keurbende in plaatze der gene, welke hij aandenP/vz?tor atilius had afgeftaan, geworven hebbende flevende met zijne vloot, mede van zestig fchepen, voorbij Etrurie, Ligurie en het Salifche gebergte tot aan den eerften mond van de Rhone, alwaar hij zijne benden ontfcheepte en zijn leger nederiloeg. Des Confuls oogmerk was , han- CO Liv. L. XXI. c. 25, 26. Polyb. L. III. c. 40. (2) Polyb. L. III. c. 41. iv. boek iii. joofdst. f. voor C. 217. f. van R. 535Uittogt Ier Ceum a/s.  IV. BOEK HL HOOFDST. J. voor C. 217. J. van R. 235« Gedrag der Maifiliërs, lj6 ROMEINSCHE hannibal alhier op te wachten brrï hem , voor dat hij de Alpen overtrok j eenen ilag te leveren , en alzoo buitert Italië den krijg te openen (1). De Masfü'urs, die hunne beloofde trouw aan de Romeinen terftond geftand deedenj onderrichteden den Conful, dienognaauwlijks gelooven of denken kon, dat ha nn 1 b a l de Pyreneën reeds zou overgetrokken zijn , dat hij het geheele Overalpifche Gallie reeds was doorgetrokken en binnen kort voor de Rhöne zijn zou. Geheel verbijsterd door deze verrasfching j niet wetende, waar de vijand dezen overtogt zou ondernemen, en eenigen tijd ter verfrisfching zijner benden van derzelver afmattenden zeetogt behoevende , vergenoegde hij zich, met drie honderd uitgelezene ruiters onder geleide van Masjiliërs en door eenige getrouwe Galliërs onder fteund, op kondfchap uittezenden, met uitdrukkelijken last, om den vijand zoo na mogelijk te komen, zonder zich in eenig gevecht in te laten (zj. Van ( 1) Liv. L. XXI. c. 26. Polyb. L.III.c. 41. (2) Liv. L. XXI. c. 26. Polyb. L. Ill.c.41.  geschiedenissen. I?? Van dit ftil liggen van des Confuls heir hing intusfchen fchier de ganfche uitkomst Van hannibal's onderneming af: juist in dien tusfchen tijd trok hij de Rhêne over èn onmoetede daarbij zulk eenen hevigen tegenftand der Gallifche oeverbewoohers dier rivier , dat de vereeniging der Romeinfche wapenen met de hunnen weiligt alle zijne ontwerpen zöu verijdeld hebben. Beloften en bedreigingen hadden van, het Pyrenëefche gebergte tot aan deze ri-' vier eenen vrijen doortogt voor des veroveraars heir gebaand , thands ftond hij op een afftand van vier dagreizen van het ftrand, gereed om dezelve overtetrekken. De Volcers , die deze ftreeken bewoonden , waren te wantrouwend voor zijne beloften, en te onverfchrokken voor zijne bedreigingen, om hem den overtogt niet të betwisten, maar tevens te wel bekend met hun eigen onvermogen, om zelve hem óp den oever tegenftand te willen biedien. Schier allen trokken zij zelve met al het hunne de rivier over, en vereenigden zich met de tegenoverzijdfche bewoo- VI. deel. M nors, IV. BOEK III. HOOFDST. }, voor C. 217. J. van R, 535- JANNIBAL roor de \hónt.  IV. SOEK RL HOOP DST. J. voor C £17. J. van R. 535. Ontwerf omdezelvt overtetrek' ken. I78 romeinsche ners, om den algemeenen vijand in het overtrekken te overvallen , en alzoo de Rhone zelve tot de onoverkomelijke grensfcheiding zijner veroveringen te ftellen. De overige bewooners van gene zijde der rivier volgden ongelukkig voor hun andere inzichten : vreezende , dat een lang ophouden van hannibal's heir bij zijnen overtogt hun zou bezvvaaren met het onderhoud van zijne duizende krijgsknechten, waren zij allen hem veel liever behulpzaam, om hem de rivier over te helpen, en zich dezen verfchrikkelijken last van den hals te fchuiven. Het viel den Carthaagjehen Veldheer zeer gemakhjk, de dus denkenden over te haaien, om hem van alle kanten vaartuigen te bezorgen , en des noods de handen aan het werk te flaan, om de ontbrekende te vervaardigen. Zijn eigen krijgsvolk was hier bij niet onledig: binnen twee dagen tijds waren alle vaartuigen , die voorhanden waren, ten zijnen dienst, en eene groote menigte van ponten en vlotten gereed, bij welker vervaardiging men op gedaante noch hechtheid gezien, maar zich alleen met  geschiedenissen. 179 met derzelver drijf baarheid op het water en gefchikthdd, om lasten te vervoeren, bevredigd had. Alles van deze zijde tot zijnen overtogt zoo fpoedig in gereedheid gebragt hebben- j de, voorzag hannibal echter duidlijk, dat de bezetting van den gindfchen oever door ruiterij zoo wel, als door voetvolk, hem deszelfs volvoering hoogst moeilijk maaken zou. Gevat op allerleijen tegenfiand zond hij des nachts te vooren hanno (i), den zoon van bomilcar, met een gedeelte zijner benden , meestal uit Spanjaarden beftaande, eene dagreize de rivier op, om op zulk eenen afftand bedektelijk -over te fteken, en alzoo den vijand, wanneer het aan den flag toe zou zijn, in den rug te vallen. Eenige Galliërs, met .de gelegenheid der rivier bekend, namen het geleide van dit krijgsvolk, 't welk vijfentwintigduizend mannen fterk was, op zich. Deze leidsluiden weezen hanno , na agt of negen mijlen voordgetrokken te zijn, eene C1) Een ander van dien zelfden naam , dan hanno, die in Spanje agter gelaten was, M 2 iv. boks 'UI. HOOFDST. f. voor C. 2)7. . van R« 533.  IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 217. J. van R, 535- l8o romeinschê eene plaats aan, waar de Rhêne, door een kleen eilandjen in deszelfs midden breeder, maar tevens ondieper, was, en waar de achteloosheid der vijanden de overzijde onbezet en onbewaakt gelaten had. Schierlijk kapte men de noodige bouwftof tot vlotten voor manfchap , paarden en bagagie, die echter zoo veelvuldig niet behoefde te zijn, wijl de meeste Spanjaarden de rivier reeds overgezwommen of liever overgedreeven waren op hunne fchilden , waaronder zij blaazen, met lucht opgevuld, vast hadden gehecht (1). Na het volbrengen van den geheelen overtogt, liet hanno zijne afgematte benden eenen geheelen rustdag houden,waarna hij met de grootfte ftilte voordtrok, en tot op zekere hoogte gekomen zijnde aan hannibal, door het doen opgaan van eenen dikken rook het afgefproken teeken gaf, dat de onderneming volvoerd was en hij ten dienfte des Veldheers gereed ftond. Hannibal, die het ganfche ontwerp van den overtogt dezer fnelftroomende ri- (i) Liv. L, XXI. c. 27.  ©eschiedenissen. l8| rivier reeds in zijnen geest gevormd, en alles daartoe noodig in gereedheid had, gaf, op het zien van dit gevvenschte teeken , terftond het bevel ter infcheping. De ruiterij ging, zonder haare paarden, in de grootfte en zwaarfte vaartuigen fcheep , en hield, bij het overzetten, derzelver boeg tegen den ftroom, om deszelfs ge-' vaarlijke drift voor de ligtere ponten, en vlotten te breken. Het voetvolk begaf zich in de kleenere fchuiten en hield de paarden bij den toom, die agter dezelven aanzwommen, uitgezonderd eenigen, dien men getuigd en gezadeld had ingefcheept, om ze terftond op den vijandlijken oever te kunnen gebruiken. De elephanten, wier overvoering hannibal niet weinig ontrust had, bleeven agter, tot dat de volbragte overtogt hem in ftaat ftelde , zijne gemaakte uitvin, ding daartoe te beproeven. Het ijslijkfte krijgsgefchreeuw deed de lucht bij dezen overtogt wedergalmen. De Galliërs liepen onftuimig aan den oever, hieven, naar gewoonte, hun huilend gezang aan , fchuddeden hunne pijlen en floegen op hunne fchilden : terwijl van M 3 'den IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 217J. van R. 535- HANMBAT. rekt de Ibóneavtt.  l8s r0meinsche IV. boek Hh hoojdst J. voor C. 217, J. van R. 535- den anderen kant de fnelle ftroorn tegen de veelvuldige fchepen aanbruischte, en derzelver ftuurluiden en het krijgsvolk daar tegen aanworllelende dit geraas vermengden met hun veelvuldig gefchreeuw. Het ftoutfte hart trilde bij zulk een fchroomelijk geweld. De Ca> thagers werden echter bemoedigd door hunne medemakkers, die nog aan wal waren, maar de Galliërs werden eensklaps bedwelmd door eene nieuwe donderende veldkreet, die agter hunnen rug, uit het heir van hanno, opging. In hunne verbijstering ging de landing der Carthageren fpoedig, en drongen de verrasfchende benden onverhinderd Voord. Eene volflsgene vlucht der Galliërs liet den vijand eenen onbetwisten oever en bekroonde alzins het ontwerp van den fchranderen hannibal (1). Thands CO Liv. L. XXI. c. 27, 28. Polyb. L. UI. C. 42, 43. „ Welk eene billijke ftof van bewon„ dering voor eiken krijgsman, die den omflag en de „ onvermijdelijke gevaaren van zulk eene onderne„ ming bereekenen kan ?" Le Capitaine daüipmii.. ten. Hist. de la rit/al. de Cartb. et de Rome, T. IL P. 153.  GESCHIEDENISSEN. 183 • Thands haalde hij zijne zeven en dertig elephanten .over op twee wel verzorgde vlotten, waarvan het eene, twee honderd1 voeten lang en vijftig breed zijnde, aanden oever vast lag , terwijl het andere! van honderd voeten lang, doch van dezelfde breedte , , aan het einde van het eerfte met losfe ftrikken gehecht was: men leidde de wijfjens dezer dieren vooruit over het vast liggende vlot, de anderen volgden haar gewillig; gezamenlijk op het drijvende overgebragt zijnde, maakte men de ftrikken los, en fleepten eenige vaartuigen het zelve over. Op het voelen der beweging van dit vlot werden deze dieren woelig , maar rondom water ziende, drong hun de vrees kort bij een , eenigen, die het digtst aan de kanten ftonden vielen van het vlot af, doch kwamen waadende de rivier over , wijl hunne zwaarte hun ftevig genoeg tegen den ftroom maakte (i }. Zich (O Polyb. L. 11J. c. 46. Liv. L. XXI. c. 28. Volgends andere vernaaien, zegt livius, zou hannibal dééze kunstgreep gebruikt hebben. Een der wildfte elephanten, door zijnen beflumer M 4 tot IV. boek II. ioofdst. . voor C. 217. . van R. 535-  boek III. hoofdst. J. voor C 217. J. van R 535- Ruiterge vecht tusfchen de Numidiirt en Romei tien. 184 «.omeinsche Zich langs den oever der rivier gelagerd hebbende, kreeg hannibal weldra bericht van de landing der Romeinfche ' vloot, en zond den volgenden dag terftond ■ vijfhonderd Numidifche ruiters af, om de ftandplaats, de grootheid en het oogmerk der Romeinfche benden op te nemen. Deze ruiterbende, gelijktijdig met de Romeinfche van drie honderd mannen van scipio uitgezonden, ontmoeteden eikanderen en leeverden eenen bloedigen flag, De Romeinen behielden , hoewel met even groot verlies, het veld. De fchrik en vlucht der Numidiërs gaven hun eene overwinning, welke hun omtrend honderd en zestig dooden kosteden, waaronder echter ook eenige Galliërs waren , terwijl 'er meer dan twee honderd van de andere zijde agterbleeven (1). — En alzoo kon dit allereerfte begin der nieuwe vijandlijkhe- den, tot woede getergd zijnde, zou hem, daar deze Eich kwanswijs vluchtende te water begaf, naar gezwommen en alzoo de overigen zes en dertig, naar de gewoonte der dieren, te water doen gaan hebben. 'CO Polyb. L. III. c. 45.  GES PHIEPEHIS^EN. 185 den, volgends livius, Rome, ten voorteeken ftrekken, dat de tweede zegepraal over Carthago niet min bloedig, dan de eerfte zijn zou (i). Scipio kon , na de terugkomst der overwinnende ruiterbenden, zich geheel misleid in zijne verwachtingen vindende, tot geen het minfte befluit voor zijrie volgende krijgsverrichtingen komen, maar wilde alvoorens 's vijands oogmerken weten. Hannibal integendeel, die niet wist, of hij zijnen ontworpen togt naar Italië zonder verwijl zou voordzetten, dan wel zich in te laten met de eerfte Romeinfche krijgsmagt , welke hem hier te vooren kwam, werd uit deze befluiteloosheid getrokken door de komst van eenige afgezanten der Bojers en van een Gallisch Koningjen, magalus genaamd , die zich tot leidsluiden en deelgenooten van alle gevaaren aanbooden, en van oordeel waren, dat men Italië zelve den ganfchen krijg opdringen en met onverminkte krachten beftrijden moest. Het krijgsvolk, het welk COj L'v. L. XXI. c. 29. M 5 IV. boe e III. hoofdst. J. voor C. 217» J. van R. 535- Befluiteloosheidvau scipio. Gezanten Ier Gal'ilrs aan lANfNIBAL,  IV. ZOEK Ut. HOOFDST. J. voor C 217. J. van R 535- Aanfprsa van hann] BAL tOt Zij krijgsvolk l86 romeinsche welk gaarne de Romeinfche, nog fteeds geduchte, wapenen wilde ontwijken , i vreesde echter niet minder voor het on" overkoombaar fchijnend gebergte, hoe zeer • magalus een veilig geleide beloofde, en de tafereelen van het fchoone en rijke Italië, door de Bojers gefchetst, het zelve geheel en al verrukten. 1 Voor zich zelf een vast befluit genomen , hebbende, om rechtsfrreeks op Italië aan te rukken, riep hannibal zijne krijgsbenden tot het aanhooren eener aanfpraak bij een, waarin zijne fchranderheid niets onbeproefd liet, om haaren moed, door verwijtingen zelve, te prikkelen en totbefpotting van alle gevaaren door de vleijendfte uitzichten aan te vuuren. Hij zeide : „ dat hij zich verwonderde, hoe de vrees hun onverfchrokken hart had kunnen bekruipen; dat zij jaaren lang als overwinnaars gediend en Spanje niet verlaten hadden, voor dat de ooster en wester ftrandbewooners van dat land de Carthagers geëerbiedigd hadden; dat zij, verwoed over Rome's eisfchen om uitlevering bij Saguntum , den Iberus waren overtrokken, om dien gehaaten naam te verdelgen en de aarde  GESCHIEDENISSEN. Io/ aarde van deszelfs fchrik te verlosfen; dat niemand toen aangezien had tegen eenen togt van het westen naar het oosten, en echter nu, na het afleggen van den langften togt, na het doorworllelen. der Pyreneefche bosfchen te midden van woeste volkeren, na het overkomen van de Rhune ten aanzien van duizende Galliërs 9 na het breken van het woest geweld der ontzaglijkfte ftroomen, na de Alpen, wier ééne zijde Italië reeds is, voor zich te hebben gekreegen, binnen de poort der der vijanden, als het ware, afgemat ftil ftonden: wat hadden zij zich toch anders van de Alpen, dan hooge bergen , kunnen verbeelden? Zij mogten ze vrijlijk hooger, dan de Pyreneën, befchouwen , nergens echter reikte de aarde aan den hemel , overal bleef zij beklimbaar voor den mensch, en de dieren vonden toch verblijf en voedzel op de Alpen; zij mogten hun flechts toeganglijk voor weinigen, doch onoverkoombaar voor legers fchijnen,maar de afgezanten , dien zij voor zich zagen, waren toch dat gebergte niet overgevloogen, en derzelver voorouderen waren met ganfche heiren,met vrouwen en kinderen alleen om van woo- IV. BOEK in. HOOFDST. J. voor C. 217. [i van R. 535-  i88 H.0MEINSCHE IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. a «7. J. van R. 535- i ( 3 1 j 1 1 i < c 2 li d wooning te veranderen , veilig het zelve overgetrokken ,• wat zou eenen krijgsman, die geenen anderen ballast dan zijne wapenen heeft, ontoeganlijk of onoverkoomlijk zijn ? Hoe veel gevaars en arbeids had men niet agt maanden lang voor Saguntum verduurd ? En, om Rome, eene waereldftad, te vermeesteren zou men iet te zwaar, te moeilijk achten ? Eenmaal hadden de Galliërs zelve reeds de prooi vermeesterd , welke de Carthagers ongenaakbaar zouden achten: een van beiden moesten zij, of in moed onderdoen voor de Galliërs, ïoe dikwijls zij ze ook in de jongst geleelene dagen hadden overwonnen, of naar iet einde van hunnen togt, naar de be:oorlijke velden tus fchen den Tiber en lome gelegen, reikhalzen. „ Naauwlijks iet het krijgsvolk hannibal uitfprer :en, vol van het vuur, waarin hij hun vilde brengen, fiaken ze allen de handen >mhoog ten teeken hunner toeftemming, n fchreeuwden tevens luidkeels uit, dat ij hunnen Veldheer zouden volgen, wer/aards hij hun ook zou geleiden. Hij elde hunnen optogt tegen den volgenden ag vast, prees hunnen moed, deed pleg- tige  GESCHIEDENISSEN. ÏöNt, tige geloften om den bijfhnd der Goden. en beval hun, zich door voedzel en rust tegen den nieuwen togt te verfterken (i), Des anderen dags zettede hannibal zijne ftoute onderneming voord, noordwaards optrekkende langs den oostlijken oever van de Rhone, geenzins om alzoo den kortften weg naar het Alpifche gebergte te zoeken, maar zich al verder van den zeekant te verwijderen en alzoo te Zekerer een ontijdig treffen met des Confuls leger te ontgaan. Vier dagen zijnen togt in deze richting voordgezet hebbende, kwam hij aan den zamenvloed van de Rhone met eene andere rivier, welke, beide op verfchillende plaatzen uit de Al. pen voordkomende, zeker eiland vormen van den grond, dien zij tusfchen haaren verfchillenden loop influiten tot aan de plaats haarer vereeniging (2). De inge- floo- (1) Liv. L. XXI. c. 29, 30, 31. Polyb. L. III. c. 44. Volgends den laatften Schryver, zou deze redevoering door hannibal gehouden zijn, vóór dat er bericht van het ruitergevecht in het leger gekomen was. (2) De naam der andere rivier, welke met de IV. BOEK III. hoofdst. ƒ. voor C. 217. J. van R. f35. Hannibal vervolgt zijnen togt langs de Rhone.  ïgo ROMBIN5CHE IV. BOEK lil. HOOFDST. J. voor C. 217. J. van R. 535- i ( 1 » 1 i j ( - < 1 \ J flootene ftreek droeg den naaam van de' middellanden en werd door de Allobrogen be- Rbêne zamenvloeit, isöpzetllijk door ons verzweegen , wijl daarover in de gefchiedkunde een gefchil is ontdaan, het geen misfchien heden nog niet irolkomen beflist is. Ik zegge misfchien , wijl mij het werk van J. whit/iker , in het voorleeden laar in England onder den titel van 'the cottrfe of Uannibal over the A'.pes ascertained uitgegeten , door den geuremden boekhandel op dat land aiet is in handen gekomen. ■— Wanneer p o L vbius noch livius den naam dier rivier genoemd ladden, zou de bëraekening van den tyd, door het ieir van hannibal bedeed', om van de plaats :ijnes overtogts over de Rhóne, op eenen afitand ran, vier dagreizen van zee , tot aan de vereeni[ing dier rivieren voord te trekken, en de geheele iverige befchryving vo'konïen bedisfend zijn , om leze rivi.T voor de Ifara te houden, en niet voor len Arar (de Saonej, welker afdaud van zijne' egerpl.iars tweemaal zoo groot is , en die echter loor beide de Schrijveren , naar derzelver alge- neene uitgaven , bijzonder genoemd is. De >ordeelkunde is cenigzins gedaagd in de aanwijzing van eene fout in de aflchrififen dier Schrijveren 'vid. draken borch, ad b. I. livii.) en de nenfchkunde heeft niet gefchroomd , om aan eene rergisfing bij poLYBiuste denken in de opnoe. ning eener riviere in een vreemd land, fchoon hij zelf  geschiedenissen. iqi bewoond , een Gallisch volk , het welk voor geen ander in vermogen of in aanzien onderdeed, doch thands magtloos door inwendige verdeeldheden was. Twee broeders betwisteden 'er eikanderen het rijksgebied. Brancus de oudfte broeder , die wel eer den throon had bezeten, was van denzelven door zijnen jongeren broeder verftooten, wiens aanfpraak onwettig, maar wiens aanhang geweldig was. Hannibal tot fcheidsman van dezen frrijd geroepen, wees denzelven naar het genoegen van den Raad en de aanzienlijkften des Volks uit, wien hij zag, dat de herftelling van erancus het aangenaam- fte zelf al verzekert, den togt van hannibal opzetlijk te hebben naargegaan. (Zie fergusoj* Ge/cb. der Rom, Th. ». f. 172, 173.) Krijgsluiden, met de traagheid van een voordtrekkend heir, met de gelegenheid der betwiste plaats, en met de belangen van hannibal in zijnen tegenwoordigen toertand bekend, hebben zijn voordtrekken tot aan de Ifara onbetwistbaar gefteld. (Le chevalier de i olaRd Hiftoire de Po/ybe , ad h. L) De aanwijzing van den togt van h ann ib a l agter dit deel gevoegd toont, dat wij mede dat gevoelen omhelsd hebben. IV. bo sk III. hoofdst. f. voor C. 217. ƒ. van R. 535Dienstvaardigheid der Mobrogcn VOOr hannibal.  IV. boek iii. hoofdst. J. voor C. 217. J. van R, 535- Hannibal's komst aan den voet der Alpen. (1) Polyb. L. HL c. 40. Liv. L. XXL c. 31. (a) Polyb. L. III. c. 49. 19a EOMEINSCHE fte zijn zou , en liet zich deze rustherftelling door eenen rijken voorraad van allerleije noodwendigheden en vooral door eene kleeding zijner krijgsknechten betaalen , die tegen de ijslijke koude van de toppen der Alpen reeds beefden (1). Dit alles werd échter als een blijk van erkendnis met vrijwillige dienstvaardigheid opgebragt , zelfs liet Brancus hannibal's agterhoede met zijne eigene krijgsbenden opfluiten, om te voorkomen, dat deszelfs heir tot aan den voet der Alpen geene afbreuk door de Galliërs leed (2). In tien dagen dezen togt onverhinderd afgelegd hebbende bevonden zich de Carthagers voor den fcheidsmuur van Italië. Deszelfs gezicht vermeerderde den fchrik, dien het gerucht, 't welk anders alles vergroot, hun voor de Alpen had ingeboezemd. Thands zagen zij dik befneeuwde bergen , wier kruin zich in de wolken vërfchoolfteile rotzen, hier en daar met armoedige hutten heilagen; enbewooners, wier  GESCHIEDENISSEN. 10$ wier voorkomen even ruw en verfchriklijk, als het gebergte zelf, was*. Eene ijskoude rilling bevong het onverzaagdfte 1 hart des krijgsvolks op dit ontzettend ge- zicht. Hannibal alleen wist van gee- [ ne huivering en verloor tevens geen we-, zenlijk gevaar uit het oog. Zijn heir te- ] gen het gebergte opvoerende zag hij de, bewooners der Alpen, die hem in de vlakte niet waren te keer gegaan uit vrees voor zijne ruiterij en ook voor de hulpbenden van brancus, welke nu weder waren te rug getrokken, de hoogten bezetten, waaronder hij langs zou moeten komen. Hadden zij zich weten te verbergen en hem onverwacht te overvallen , zijn heir had ongetwijfeld den vreeslijkften krak gekreegen, maar nu zich openlijk vertoonende, nam hij terftond alle noodige voorzorgen. In plaats van verder voord te rukken hield h a nn i b A l op dit gezicht ftand, en zond hij tevens zijne Galüfcha leidsluiden vooruit, om eenen veiliger doortogt te zoeken of het oogmerk der bergbewooners te doorgronden. Het eerite mislukte, maar de berichten wegens het laatfte waren, dat VI. DEEL N Zij IV. BÖSK III. I0OFDST. . van R. 217. '. voof C. 535,'ijandlijk>?den der 5ergbevooners.  r 194 r omeins che IV. BOEK Hl HOOFDST. J. voor C. 217. J. van R. 535. zij alleen bij dag den eenig mogelijken doortogt zouden bewaaken, zonder voor den nacht eenige vrees te laten blijken. Zich terftond dit onderricht ten nutte maakende, trok hij met den vroegen morgen tot aan de gevaarlijke engte voord, als wilde hij dezelve bij den helderen dag langs trekken, maar hield den vijand intusfchen den geheelen dag in deze verwachting , terwijl hij zich in een leger aan derzelver ingang nederfloeg. Zoo dra de bergbewooners, die nu vooral geene nieuwe poogingen der Cathageren vreesden , met den avond hunne heuvelen verlaten en alle hunne wachten ingetrokken imdden , liet hannibal ter hunner verdere misleiding eene onevenredige me-' üigte van vuuren in zijn leger branden, terwijl hij zelf met de uitgelezenfle benlen uit zijn ganfche heir in ftilte de engte :angs trok, de hoogten beklom, en alle ie posten bezettede, welken zij met den ivond verlaten hadden. Met het krieken van den dag werd nu ip zijn agtergelaten bevel het leger opgebroken en de doortogt ondernomen. Weldra gaven de bergbewooners eikanderen hier-  geschiedenissen. I95 hiervan het afgefproken fein, en kwamen hu, om hunne oude posten te bezetten, maar ftonden verbaasd, van de Carthagers op de hoogten boven zich en het overige heir reeds voordrukkende beneden Zich te zien. Het zelve genoot nu wel eenen veiligen, maar gansch geenen gemakkelijken doortogt. De engte was zeer fmal , de grond ongelijk , de lastdieren leeden veel, de ruiterij kwam vaak in verwarring. Dit gezicht hergaf den bergbewooners hunnen moed , zonder zich met de bezette hoogten in te laten, liepen en fprongen zij, die aan de fteilfte en afgebrokenfte wegen gewoon waren, naar beneden , vielen het heir met een ijslijk gefchreeuw, het geen door de rotzen en holen verdubbeld werd, in de zijde, en bragten door dien onverwachten fchrik in het zelve eene geheele verwarring. Hannibal zag zijne benden , ja zijne ganfche onderneming, in het uiterfte gevaar: eene menigte van lastdieren ftorteden voor zijne oogen in de afgronden neder, die aan de eene zijde van de engte waren,- het wonden van ée'n paard, het geen naar geen teugel hoorde , was geN % noeg, IV. BOES III. HOOFDST. J. voor C. 217. f. van R., 525.  196 ROMEINSCHE IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 535. ( 1 i i 1 i i e noeg, om geheele rijen zijner beste man^ fchap te vernielen, terwijl het volkomen verlies van zijne lastbeesten alleen genoeg zijn zou, om zijn geheel ontwerp te verijdelen. Hij bleef geen bloot aanfchouwer van dit bedrijf, maar verliet met zijne benden de hoogten , ftortede op de Vijanden neder, en verdreef ze met den eerften fchok. Het vernieuwde krijgsgefchreeuw, hier door ontdaan, vermeerderde flechts voor eenige Dogenblikken de verwarring van zijn heir, weldra bedaarde alles, het overige dezer :ngte werd zonder gevaar , fchoon met :eer veer veel moeite, afgelegd, en de 'erovering van een kasteel, waaraan die ranfche bergftreek onderworpen was , pijsde zijn krijgsvolk drie dagen lang net buitgemaakt vee en koorn, gaf hem eele krijgsgevangenen terug, en deed de;e bewooners afzien van allen nieuwen aan- '31 (I). Eenen ganfchen dag, na het doorwortelen van zulke groote moeilijkheden en evaaren, ter uitrusting en verfrisfching geCO Liv. L. XXI. c. 3a, 33. Polyb. L. III. ■ 50, 51.  geschiedenissen. I97 gekreegen hebbende , hervattede zijn heit den togt met nieuwen moed en zettede denzelven drie dagen lang zonder eenig gevaar voord: maar de vierde dag dreigde hetzelve met eenen geheelen ondergang. De bewooners der ftreeken , welken hij nu langs trok, van de mislukking der openlijke poogingen hunner nabuuren tegen hannibal verwittigd, fpanden te zamen , om hem door trouwlooze listen gevangen te krijgen. Zij zonden hem eenigen hunner met groene olijftakken en kranzen te gemoet, ten teeken van vre^den en vriendfchap, betuigende , liever vrienden, dan vijanden, van den Carthager te willea zijn, en voor hem allen toevoer , de noodige gidfen op zijnen togt, en gijsfelaars voor hunne eigene goe^ de trouw gereed te hebben. Hannibal maakte weinig ftaat op hunne goede ge» zindheid , maar hun tevens door onbefchein. denheid geenzins tot openlijke vijand®» willende maaken, beandwoordde hij hunne voordragt minzaam, nam den aangebooden toevoer beleefdelijk aan, hield de gijsfelaars bij zich, en volgde)zijne gidfe.n, zonder eenige voorzorg te verwaar- JN 3 lOQ- IV. BOEK 111. ■OOFDST. f. voor C. 217. J. van R. 535- Trouwloosheidier Bergr bewooners.  IV. BOEK HL HOOFDST. J. voor C 217 J. van R 535. *9d rqmeinsche loozen of eenig wantrouwen te laten blijken. De elephanten en de ruiterij maakten de voorhoede uit, hij zelf bleef bij de agterhoede, uit het beste voetvolk zamen gefield, op alles acht flaan. Niet lang waren de Carthagers op nieuw langs eenen engen weg voordgetrokken, die in de helling van eenen zeer hoogen berg hing, of eensklaps vielen de verborgene trouwlooze vijanden hun heir, van vooren, van agteren, van ter zijden en van boven aan. De agterhoede had den hevigften aanval te verduuren en zou verflagen zijn geworden, indien hannibal zelf ze niet op den been had gehouden , echter leed zijn volk nog zeer veel van de menigte van fteenen eii brokken van rotzen, die van de hoogten op het zelve geworpen werden \ de voorhoede geraakte geheel afgefcheiden van het overige heir 5 hannibal hield met zijn voetvolk den ganfchen nacht in de opene lucht op eene rots ftand , om den langen trein van vrachtdieren en bagagie :e befchermen, die nog naauwlijks in dien tijd voorbij kon trekken; den volgenden iag zetteden de vijanden hunnen mislukten,  geschiedenissen. I99 ten trouwloozen aanflag niet verder voord; het Carthaagfche voetvolk haalde de ruiterij weder in ; de elephanten baanden voords eenen vrijen weg door den fchrik, dien zij den overigen bergbewooners aanjoegen, en met den negenden dag bereikte het heir den kruin der Alpen (i). Op denzelven hield hannibal twee rustdagen , dien het vermoeide krijgs- < volk na den afgelegden zwaaren en gevaar-, lijken togt en tegen het nog veel moeilijker en hagchelijker vervolg der geheele onderneming ten hoogften behoefde. Geduurende dien rusttijd kwamen nog verfcheidene agtergebleevene of afgedwaalde gedeelten des heirs opdagen, en beraamde de onvertzaagde Veldheer de verdere uitvoering van zijn ontzettend ontwerp. Het jaarfaifoen reeds tot aan Slachtmaand (2) verlopen zijnde lag de kruin der Al- (O Polyb. L, III. c. 52, 53. Liv. L. XXI. c 34, 35- (2) Polyb. L. III. c. 54.. Liv. L. XXI. c. 35. - Occidente jam jïdert Vergiliarum it de tijdsbepaaling bij beide die Schrijveren, welke, volgends Plinius (BSK Nat. L. II. c. 47O' nut het begin van Slachtmaand overeenkomt. N 4 iv. boek III. 300fdst. f. voor C. 217. f. van R. 535» Hannibal ip den truin der ilpen.  IV. BOR K III. HOOFDST. j. voor C. 217. J. van R, 535. 1 I < 1 1 I t 2 c e a v ÖQO ROMEINSCHE Alpen metversch gevallene dikke fneeuw, bedekt. Het gezicht hiervan benam den afgematten krijgsman op nieuw den moed, dien hij uit het te hoven komen der ontzaglijke hoogten fcheppen kon. Eene algemeene droefgeestige mismoedigheid was bij des Veldheers bevelen tot het hervatten van den togt kennelijk door het ganfche heir ; traaglijk trok hetzelve door ie fneeuw voord, en lusteloosheid en wanhoop ftonden geteekend'op elks gelaat. Hannibal, een te oplettend Veldheer, om de gevaaren van zulk eene reestgefteldnis niet in te zien en voor der:elver verdrijving te zorgen., verhief zich ;elf heldhaftig boven alle de zwaarighe!en , welke bij het aftrekken der Alpen noesten verdubbelen , en wist de mis,noedigheid door een reikhalzend verlan;en te verdrijven, het geen aan alle vermo,;ens die verdubbelde veerkracht gaf, relke hij thands volftrekt behoefde. Zich elf aan de fpits des heirs ftellende, voerle en deed hij het zelve ftand houden op enen uitftekenden bergtop, van waar hij in het krijgsvolk het lang gewenschte Italië ertoonde, en het op de landerijen, aan den v voet  1 GESCHIEDENISSEN. COI voet der Alpen en ter wederzijde van den fo gelegen deed nederzien. Den indruk van dit verrukkend gezicht, het geen ver-" dubbelde kracht ontleende van den onher- ^ bergzaamen grond, waarop het heir zich ] thands bevond, vermeerderde en fcherpte hannibal , door zijne togtgenooten te verzekeren, dat zij thands de muuren van Italië niet flechts, gelijk zij zelve zagen, maar tevens die van Rome, welks ligging hij hun wees, hadden beklommen; dat zij , deze hoogten nu flechts afgeklommen zijnde , eenen gebaanden weg zouden vinden , en met eenen of twee Hagen op zijn hoogden meesters der hoofdftad van Italië zouden zijn. Bij zulke ftreelende uitzichten keerde de moed en de wel te vredenheid weder onder zijne benden , en werd de aftred van het gebergte met nieuwe voorbeeldelooze ftoutheid ondernomen. De grootere fteilte der Alpen aan de zijde van Italië, en het veel grooter gevaar van het afklimmen, dan van het opklimmen van afgebrokene hoogten, liet zich weldra op de vreeslijkfte wijze ondervinden. Het, pad, waar langs de afN 5 tred IV. BOES III. OOFDST.' . voor G. 217. . van ILj 535- Gevaarlij (2) Liv. L. XXI. c. 37. Appian. de Bell. hann1b. p. 315. SlL. ital. L. iii. f. 638, Seq. Iuven. Sat. X. f. 153, 154. De wijze, waarop hannibal zich eenen weg door de rotzen baande, is door polybius verzweegen, die alleen meldt, dat de Numidiërs voornaamiijk dit werk verrichteden.— Het bericht,door livius daarvan gegeven en door de overige aangehaalde Schrijvers aan genomen, is door veele hedendaagfche Schrijveren als geheel fabelachtig verworpen, maar ook wederom IV. B oes HL hoofdst. J. voor C. 217. J. van R. 535«  IV. boek III. hoofdst. J. voorC 2:7. J. van R. 535- 1 ; I 206 R OMEIN SCHE Weldra kwamen menfchen en beesten beide aan gunftiger flreeken, waardemilde natuur haare gedwongene fchaarsheid op de kruinen der Alpen met verdubbelde • vruchtbaarheid fcheen te willen vergoeden. om door anderen en wel van de laatfte dagen als een zeer natuurlijk verhaal van dat bedrijf verdeedigd. — Geenzins gefchroomd hebbende, den LatynfcbenGefchiedfchrijverte volgen, zullen wij met weinige worden het fabelachtige van zijn verhaal in de oogen onzer tijd-en land-genooten wegnemen, en voordsde zwaarigheden opruimen, tegen het ze(ve ingebragt. In de bergwerken der ouden gebruikte men Vuur en Azyn, om fteenen te doen fpringen; (plinius Hifi, Nat. L. XXXIII. c. 4.) en fchreef men daar bij den Azijn eene kracht toe, welke men aan het Vuur alleen geenzins bevond. (Plin. L. XXIII. c. 1.).—.De gebrekigekrijgskunde der ouden gebruikte ook dit vogt bij het rammeijen der muureri en fteene fchanstorens. (Dio Cas. L .XXXVI. p.8. filit, Leunclav*) — Het bergwerk was hannibal zoo min, als de krijgskunde, vreemd. De rijke mijlen van Spanje waren de Schatkisten van Carthagi rJ>ioB. Sic. L. V. c. 38.) Hier mede ver- Iwijnt het fabelachtige reeds, en *er blyven flechts iwaarigheden over: van waar al die azijn inHAN«iba l's leger? van waar zoo veel houts op de hoo- [ê Alpen ? De azijn was in de legers der ouden, Jchalven tothetreeds gemeld krijgsgebruik, aanwezigten  GESCHIEDENISSEN. 20? den. Herbergzaame bosfchen, verkwikkende ftroomen , grasrijke weiden booden hier het geheele afgematte heir de verfrisfchendfte rust aan. De lastdieren, waarvan een groot deel op den togt over het gebergte van honger was omgekomen, graas- ten behoeve der krijgsknechten, als een dagelijkfche verfrisfchende drank (Plut. in Cat. Maj. p. 336. Wetsten. ad Matth. c. XXVII. fs. 34.) en als een heilzaam middel in verfcheidene ziekten, vooral bij wonden. (Plin. L. XXXI. c. io. & XXIII. 1.) -~— Het hout, eindelijk, was wel niet op de toppen der Alpen te vinden, volgends polybius (L. IIF. c. 55O, maar de zijden dier bergen waren boschrijk, volgends dien zelfden Schrijver (ibid.) en de ondoorkomelyke engten of fteilten waren, volgends zijn eigene berichten, niet terftond aan den kruin der Alpen gevonden. Draken- borch (ad h.l. livii.) Catrou & Rouille (Hifi. Ram. T. VII. p. 183.) Hooke (Rom. Hifi. V. IV. p. 255.) Dampwartin (Hifi. de ia Riv. de Carth. 8? de Rome T. II. p. 158.) en anderen befchimpen de ligtgeloovigheid der genen, die livius volgen. Rollin, (Hifi. Rem, T. IV. p. 352.) de geleerde Vertaaler van Fergu*on (Rom. Cefcb. Th. i. f. 174, 175.) en de Schrijvers door bot tig er aangehaald (Scbleswig. fcher journal. Febr. 170J. f. 202-220.) weeren deze aagtelooze pijlen af, welken wij echter, al had- IV. boes III. hoofdst. J. voor C. 217. J. van R, 535.  r • IV. B0 EK III. HOOFDST. J. voor C 317. J. van R 535. Heirfchouw n den overtogt over de Alpen, 5o8 ROMÈlNSCHE' graasde hier vrolijk, het krijgsvolk herftelde deszelfs uitgeputte krachten door drie geheele rustdagen, hannibal ge'voelde meer en meer zijne grootheid, en ■zag nu met nieuwe meesterachtige blikken op het onderliggend Italië neder. Na dien verkwikkelijken rusttijd zakte het overgebleevene heir der Carthagers verder ftaatig het gebergte af langs bekoorlijke wegen, wier bewooners meer en meer in talrijkheid, befchaafdheid, en welgezindheid jegens hannibal toenamen, tot dat hij, geheel in de vlakte gekomen , gerustelijk zijne ganfche krijgsmagt kon fchouwen. Het heir van dezen veroveraar, waari mede hij de Pyreneen was overgetrokken , had zeer veel verlooren aan manfchap zoo wel, als aan vee, door de ondërfcheidene vijandlijke aanvallen en door de langheid en moeilijkheid van den togt, bij het overkomen van rivieren en het beklimmen van fteilten. Het overfchot zijner krijgsbenden , wier getal en naamen hij zelf op eené hadden wij niemand tot medeftarider* niet zouden vreezeu.  geschiedenissen. £09 eene colom vereeuwigde, beftond in twaalf duizend Afrkaanfche, en agt duizend Spaanfche voetknechten, benevens zes duizendf ruiters (i). Derzelver togt had in het' geheel vijf volle maanden , en over het ] Alpifchegebergte vijftien dagen, geduurd, in dien tijd hadden zij, volgends de naauw.keurige aanteekeningen van polybius, twee en twintig honderd fladiën van Carthagena tot aan den Iberus, zestien honderd van den Iberus tot aan Emporium ,■ nog eens zestien honderd van daar tot aan de Rhêne, veertien honderd van de Rhêne tot aan de Alpen, en twaalfhonderd fladiën over dezelven tot in de vlakten van Italië afgelegd, te zamen eenen afitand van drie honderd vier en twintig mijlen uitmaakende (2). De verwondering zelve wordt bij die herinnering twijfelachtig, werwaards zij zich k het meest door haare verrukkingen zal la-" ten vervoeren, het zij om de geringe, fchier n niet noemenswaardige, krijgsmagt te over- den- (1) Polyb. L. III. c. 55. (2) Polyb. L. III. c. 30. — Naar de beréékening van barthelemy. VI. deel. O IV. boes Ui. oofdst. .voor C. 2-7. . van Ró 535. Asiimering^ over annjbal's nderueiing.  êio romeinschï IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 317. J. van R 535- denken , waarmede hannibal de verovering van Italië en de onderwerping van Rome durfde ondernemen, het zij om de ftoutheid te bereekenen van zulk eenen verren en gevaarlijken togt. — Bekrompenheid van geest , onvatbaar voor alle de uitzichten van den zeldzaamften Veldheer , noemde dikwijls togt en onderneming beide eene onbezonnene roekeloosheid , en deed den grootften krijgsman van zijnen tijd als den zotften waaghals voorkomen , wien het geluk veel meer, dan zijne wijsheid, gevaarlijk voor Rome maakte. — Hoe weinig wij ook in ftaat mogen zijn , de diepe inzichten van h a nnibal's zeldzaamen geest te doorgronden, veel min nog, om de vlucht zijner verbeelding te agtervolgen en de duizende hulpmiddelen te bereekenen, welke hij in allerleije voorbedachte of meer verrasfende gevaaren wist uit te vinden , de geboekte gefchiedenis van zijnen optogt, en onze kennis aan de gefteldnis van gansch Italië ten zijnen tijde, bewaaren ons echter voor zulk eene lastering tegen hannibal's geest. Hoe vecle voorzorgen gebruikte hij niet  geschiedenissen. su niet voor zijnen optogt ? De rust in Carthago en het behoud van haare veroveringen ontgingen zijne oplettendheid niet bij1 de ontwerpen zijner nieuwe ondernemin-J gen. Schrander beleid beftuurde zijne keu- j ze in de krijgsbenden, welken hij aan deze en aan gene zijde van hercules's zuilen wilde agterlaten. Naarftig onderzoek der geaardheden, en kundige wendingen van de neigingen der volkeren', wier landen hij zou door trekken , gingen zijne eerfte fchreden zorgvuldig vooruit. Geen de minfie dwang gaf hem onwilligen krijgsknechten , maar de vleijendfte overreeding deed zijn ganfche heir uit blijmoedige togtgenooten beftaan. De kleeding en verzorging zijner ganfche krijgsmagt, welke als eene opeisfehing de volkeren zou verbitterd hebben, wist zijne fchrandere ftaatkunde in blijken van erkendnis te verkeeren, welken een brancus zich verheugde, aan den Carthager te kunnen geven. De overtogt eindelijk over de Alpen, zonder doorgaand misnoegen, zonder algemeen wantrouwen, zonder wrevelig gemor , zonder eenpaarig verwijt, zonder volflagene ongehoorzaamO 2 heid IV. BOEK 111. I0OFDST. . voor C, 217. . van R, 535-  IV. P. ü bit m. HOOFDST. J. voor C 017. J. van R 535. 212 romeins che heid zijner vermoeide , afgematte , gewondde en zomtijds mismoedige krijgsknechten , zal altijd in het oog van elk, 1 die de moeilijkheid van het leiden der • menfchen, in welke omftandigheden ook, kent, het beflisfensdt bewijs blijven van eenen geest, wiens befchouwing de oogenbliklijke verwondering tot eenen wel doordachten eerbied verheft (1). Hannibal's geringe krijgsmagt, waarmede hij Rome wilde onderbrengen, vergeleeken met onze elders gevondene opgave van de krijgsmagt, welke Rome door geheel Italië kon op den been brengen (2), kan dezen opgevatten eerbied voor zijn fchrander beleid geene andere afbreuk, dan bij den allereerften opflag, doen. Hoe roekeloos het bij denzelven ookfchijne, eene Mogendheid, welke 699,200 voet- knech- ( 1 ) „ Quand 011 examine bien cette foule d'ob„ (lacles, qui fe prefemerent devant annibal, et „ que eet homme extraordinaire furmonta tous, on j, a le plus beau'fpeftacle, que nous ait fourni 1'an„ tiquité." Montejq. Caus. de la grand. Ch. IV. Polyb. L. JU. c. 48. (a} Zie boven bl. 73, 73.  geschiedenissen. 213 knechten en 69,100 ruiters bij een zou kunnen brengen , met 20,000 mannen te voet en 6000 te paard te willen beftrijden , die roekeloosheid wordt volkomen tot de grenzen der heldhaftige ftoutheid te rug gebragt, door te bedenken, dat flechts een zeer kleen gedeelte dier ontzaglijke krijgsmagt uit benden beflond , wier leeven in den allerukerfien nood voor Rome veil was, wijl de onevenredigfte meerderheid bij die opgave uit bondgenooten beflond , die niets meer dan Romers onderdaanen waren , waarvan zommigen reeds eenwen lang aan het juk waren gewend , maar waarvan veelen toch de zucht der oude onafhangljkheid voelden herleeven bij de eerfte kans op de vernedering der dwingende ftad, en waarvan anderen zelfs onmiddelijk de wapenen tegen hunne overheerfchers wendden . zodra hannibal zijne roemrijke loop baan in Italië opende (1). Hij, die zoc zorgvuldig de gefteldheid der volkeren tusfehen wien hij flechts wilde door trek ken, onderzogt, was zeker geen vreemde lin (O Hooke Roiji .fitst. V. IV. p. 187, 188. O 3 iv. BOEK lil. HOOFDST. J. voor C 017. |, van R 53S- 1 t y 3  214 ROMEINSCHE IV. boek nu hoofdst. J. voor C 217. J. van R 535. Het eerfti aanzien va ïiannibal' leger. ling in den toeftand van Italië, en bij den haat tegen de Romeinen had hij ongetwijfeld alle de bereekeningen overgeërfd , dien zijn vader , zoo veele jaaren lang Rome's ondergang bedoeld hebbende, van deszelfs waar en fchijnbaar vermogen gemaakt had. — Dit alles intusfchen zal best uit de gefchiedenis zelve blijken (1). • Hannibal's eerfte zorg, na het af' komen in de vlakten van Italië, was, zijne krijgsbenden , wier bijzonderen toeftand hij bij zijne heirfchouw even juist, als derzelver aantal gezien had, de hoognoodige uitrusting , verfrisfching en havening te bezorgen. Hoe moedig en onvertzaagd zich zijne krijgsluiden ook hadden gedragen op hunnen moeilijken togt, hoe verhard zij tegen alle ongemakken van den krijg voor het vervolg waren geworden, hun uiterlijke aanzien was thands echter dat van verminkte, afgematte, weerlooze horden. Veelvuldig gebrek aan genoegzaam of behoorlijk voedzel had hun gelaat vermagerd , waarop voords de onreinheid van zulk een langduurig toogen en (O Polyb. L. III. c. 24.  geschiedenissen. 215 en fleepen de trekken van heldhaftigheid onkenlijk maakte. Menigvuldige wonden aan hunne voeten deeden hun pijnlijke en1 weifelende fchreden van kreupelen , in plaatze van vaste en krijgshaftige flappen, doen (1). Den indruk van dit hun ellendig voor-: komen zag hannibal duidlijk bij de eerfte volkeren, op wier bijval hij had ftaat gemaakt. De Tauriners tegen de Infubriërs in oorlog vindende , bood hij terftond den eerften zijnen bijftand aan, zulks als de wenschelijkfte gelegenheid befchouwende , om terftond eenen aanhang in zijne onderneming te krijgen: doch zij floegen zijn aanbod trotschljjk af, en deeden hem daardoor de volkomene verachtlijkheid gevoelen', welke zijne benden in hunnen oogen moesten hebben. Schierlijk echter wist hij hun aanzien bij dit volk te herftellen. Na den vereischten rusttijd voor zijn heir was zijne eerfte onderneming een ftorm op de hoofdftad dier ft'reek ( 2 ), welke binnen drie daCO Por. YB L. III. C. 03. (2) Thands Jurin. O 4 da- IV. BOEK UI. lOorosT. [. voor C. 217. [. van R. 535- Denkwijze ievGa//iè'rs laar uit jmftaan.  IV. boek uil hoofdst. J. voor C 217. ï. van R. 535- Kritesbele;cl van den Con/at scipio. (O polvb. l. III. c. 60. ^2) Zie boven Bladz. 185. 3l6 ROMEINSGHfi dagen in zijne handen viel. Allen, die zich aldaar het meest tegen hem verzet hadden, ïprongen over den kling, en leerden de overigen door hunnen dood, hannibal te eerbiedigen en der benden heldenmoed geenzins naar derzelver havenloos voorkomen te bereekenen. ( 1 ). De overige Galliërs, die de oevers van de Po bewoonden, zouden zich nu zoo wel door hunne eigene geneigdheid, om zich van de Romeinfche overmeestering te wreeken, als uit ontzag voor den vreemden Veldheer, die zich zoo fchierlijk en nadruklijk in hunne nabuurfchap had doen gelden, op de Carthaagfche zijde gevoegd hebben , indien de nabijheid van een Romeinsch leger hun niet huiverig gemaakt had voor zulk eene openlijke deelneming. De Conful scipio, die, door den onverwachten overtogt van hannibal over de Rhone verbijfterd , des vijands oogmerken had willen doorgronden , alvoorens zijne krijgsverrichtingen te regelen (2), was, na eene onzekerheid en he-  geschiedenissen. 21?- beiluiteloosheid van drie dagen, van den mond der rivier opgebroken, om de Carthagers in hun eigen leger te gaan opzoeken. Het zelve reeds geheel verlaten vindende ondernam hij niet, eenen vijand te vervolgen , dien hij hoorde, dat hem reeds drie dagen met verfnelde marfchen was vooruitgetrokken: maar keerde terftond naar het ftrand en naar zijne fchepen te rug, zich voorftellende,hannibal veel veiliger en gemaklijker uit Italië te zullen kunnen keeren, wanneer hij verminkt en afgemat het Alpifche gebergte af zou komen zakken. De krijgsmagt van twee Prcetors (_ i-), welke hij bij de Po zou vinden, deed hem zijne eigene verdeelen, en wel het grootfte gedeelte zijner benden onder bevel van zijnen broeder cneius infchepen, om met dezelven eene landing in Spanje te doen , niet alleen tot bijftand der oude en ter werving van nieiiwe bondgenooten in dat gewest, maai tevens ter verdrijving, indien het mogelijk was, van hasdrubal, dien hannibal aldaar, agtergelaten had. Hij zeli £ i) Zie boven Bladz. 163. Q 5 iv. BOEK IIL. fiOOFDST. J. voor C. 217. J. van Pv 535-  IV. BOKS III. HOOFDST. J. voor Ci 217. J. van R. 535. De overtogr derft? 8*0 hanm- bal betwist. Hondiog éer beide Veldhee- ' ren. i fii8 komeinsche zelf ging met het kleenfte gedeelte zijner benden fcheep, en landde bij Genua, om zich voords met de krijgsmagt der Pmtors te vereenigen ( i ). Het gelukte den Conful, zich met de Prcetors te vereenigen, en hannibal den overtogt der PS te betwisten : de fnelheid, waarmede het vijandlijke heir de Alpen was overgetrokken , had echter zijn besteioogmerk, om hem, geheel vermoeid en afgemat de Alpen afzakkende, terftond aan te tasten, verijdeld. Hannibal, de huivering der Galliërs, Dm openlijk zijne zijde te kiezen, ziende, en van den optogt des Romeinfchen Confuls verwittigd, meende, dat het thands ?een tijd meer was, om een geregeld treffen te ontwijken , daar het welgelukken ^an zulk eenen flag zijn geheele aanzien bij de 'volkeren van Italië beflisfen zou. Terwijl hij het land der Tauriners veriet, om den Conful tegen te trekken, was ieze reeds tot aan de Stad Ticinum voordgerukt. Eene kleene rivier van dien zelfien naam fcheidde nu flechts de vijandlijke (O Liv. L. XXI. c. 22.  ges c hiedenisse n. 219 ke legers. Scipio had het zijne bij de ftad ter nedergeflagen , maar zich tevens door eene welverfchanste brug van de ri-1 vier meester gemaakt. Beide de Veldheeren hadden achting voor elkanders bekwaamheden , alvoorens zij eenige onderlinge ontmoeting hadden gehad. Hannibal verwachtede, dat Rome ongetwijfeld haaren bekwaamften Veldheer tegen hem zou uitgezonden hebben , en prees des Confuls beleid en vaardigheid, om, in plaatze eener ijdele vervolging langs de Rhone, hem alhier den verderen pas aftefnijden; scipio bewonderde van zijne zijde den veroveraar van Saguntum en nog meer den beklimmer der Alpen ; beiden meenden zij, hunne krijgsbenden opdenadruklijkste wijze tot den belangrijken fiag te moeten bemoedigen, Scipio fprak de zijnen in dezer voege aan: „ indien ik het zelfde krijgsvolk bij mij had, het geen met mij in Gallie geweest is, ik had dan voorzeker geene aanfpraak te doen. Alle aanmoediging zou overtollig zijn voor ruiterbenden, die de vijandlijke ruiterij bij de Rhone zoo roemrijk hebben overwonnen, of voor keur- ben- IV. B OBS m. OOFDST. . voor C. f. van R, 535. Aanfpraak /an scipio jan zijn krijgsvolk.  220 R OMEINSCHE IV. BOEK III. HOQFDST. J. voor C. 217. J. van R. 535. " 1 1 i ] I I ï benden, die met mij dezen zelfden vijand vervolgd en zijn ontwijken van een treffen voor eene erkendnis onzer meerderheid gehouden hebben: maar wijl dat krijgsvolk, tot den togt naar Spanje geworven, in dat gewest op mijnen naam Jen krijg onder mijnen broeder voert, en Ik geheel vrijwillig terug gekeerd ben, ?m uw Veldheer tegen hannibal te rijn» kan ik als een nieuw Bevelhebber liet nalaten, mijne nieuwe krijgsbenden :oetefpreken. Gij hebt, o krijgsluiden , )m u den tegenwoordigen oorlog" en uwe jeftrijders te leeren kennen , met zulke vijanden te doen, dien gij in een vroegeren ttijg ter zee en te land overwonnen, dien jij twintig jaaren lang cijnsbaar gehou^ len, en van wien gij Sicilië en Sardinië als len buit van dien oorlog nog ongeftoord n uw bezit hebt. Gij zult dus weder:ijds als overwinnaars en overwonnenen bij ien aanftaanden flag te moede zijn. Zij :ullen vechten -uit nood en niet uit veriezing, ten zij gij denken kunt, dat de ulken, die met een voltallig en onbechaadigd heir zich aan den flag onttroken, na het verlies van twee derde gedeel-  geschiedenissen. 221 deelten hunner rnagt zoo veel te moediger zullen zijn. De geringheid van hun aantal kon echter welligt vergoed worden door ongemeenen moed en onwederiïaanbaare ligchaamskrachten, indien zij niet veeleer fchimmen dan menfchen geleeken, door honger, koude, natheid en onreinheid vergaan, door fteenen en rotzen verlamt en verminkt , met kromme en gebrokene wapenen, met kreupele en verlamde paarden. Zulk een voetvolk, zulk eene ruiterij , het verachtlijk overfchot uwer vijanden , en geene vijanden zelve, hebt gij te beftrijden. Ik- vreeze alleen. dat de Alpen den roem der overwinning van hannibal reeds weg zullen dragen , eer gij aan den flag komt: maar het moest misfchien zoo zijn , dat de Goder zelve een bondbreukig volk en Veldheer beftreeden, en dat wij flechts, die nevens hun gefchonden zijn, der Goden werk voltooijen. „ Ik behoef niet te vreezen, dat iemand uwer aan grootfpraak in mij denkt, en mij zelf geheel anders te moede waant. Ik kon naar Spanje, waar mijne beftemming was, met mijn leger getrokken zijn. waai IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 317. J. van R. 535-  212 romeinsche iv. BOEK nr. HOOFDST. J. voor C «17. J. van R 535- waar ik mijnen broeder bij mij, en flechts hasdrubal tegen mij, zou gehad hebben, maar het gerucht van s'vijands aan' togt deed mij landen aan de Gaüifche kus. ten; ik legerde mij ter plaatze, waar ik hem verwachtede; overwon hem in een ruitergevecht,- vervolgde hem , daar hij vluchtede; en keerde terftond herwaards te rug, om hem alhier andermaal te vinden. Dit toch heet, geen angstvallig ontwijken , geen toevallig ontmoeten van eenen vreeslijken vijand. Ik wil zien, of de aarde eensklaps binnen twintig jaaren gansch andere Carthagers heeft voordgebragt, dan die bij de Mgates aan den flag zijn geweest C 1 ), wien gij eenen vrijen aftogt van Eryx voor agtien Denariè'n verkogt hebt (2), en of deze hannibal een tweede hercules is, gelijk hij voorgeeft, dan wel een cijnsbaare flaaf des Romeinfchen Volks, gelijk zijn vader hem agterliet. Vervoerde hem zijne euveldaad te Saguntum bedreeven tot geene wanhoop, zeer zeker zou hij aan zijn over- (1) Zie D. v. bl. 543-551. (2) Zie D. v. bl. 553.  GESCHIEDENISSEN. 223 overwonnen vaderland, ten minsten aan zijn eigen geflacht, aan het verdrag denken , het geen zyn vader zelf teeken-E de, die, op bevel van onzen Conful, Eryx ' verlate'n, de hardfte voorwaarden voorj Carthago verduwen , Sicilië ontruimen, en de cijnsbaarheid zijns lands aan het Romeinfche Volk onderfchrijven moest. Gij moet daarom , o krijgsluiden , met dit volk niet , als met andere vijanden vechten, maar met die zelfde verontwaardiging, waarmede gij de wapenen in eenen flaaven opftand zoudt aangrijpen. Wij hadden de Carthagers te Eryx kunnen doodhongeren, wij hadden met onze overwinnende vloot Carthago zelve fchierlijk kunnen verdelgen, maar wij hoorden naar hun fmeeken, wij lieten hun los uit hun beleg, wij maakten vrede met overwonnenen, wij verleenden hun befcherming in hunnen Africaanfchen krijg. Tot dank volgen zij eenen raazenden jongeling en ko-' men zij ons vaderland beftrijden. Mogt gij thands allen voor uwe eer en geenzins voor uw behoud moeten vechten: het is thands niet, gelijk weleer, om Sicilië en Sardinië , maar om Italië te doen. Wij heb- IV. BOES 111. OOFDST. . voor C 217. , van R* 535-  £24 h.omeinsc he IV. boek UI. hoofdst. J. voor C. 217. J: van R, 535" Aanfpraak van HANNIBAL aan deszelfs krijgsvolk. hebben agter ons geen ander leger, orri den vijand te fluiten , wanneer ons dit mislukt; 'er zijn geene Alpen meer, die hem op zouden houden, terwijl men nieuwe verflerking zogt. Hier moet gij, o'krijgsluiden, den vijand keeren, even als of hij voor Rome's muuren flond. Een ieder denke dus niet flechts om zijne eigene lijfsverdeediging , maar tevens om zijne vrouw en kleene kinderen en nog meer om den Raad en het ganfche Volk, die ons thands op de handen zien , wijl het lot van Rome en haar ganfche gebied van den uitflag onzer wapenen afhangt (1). " Terwijl de Conful zijne benden op zulk eene wijze tot eenen onverfchrokken flrijd bemoedigde, vuurde hannibal de zijnen aan door een ander flag van welfprekendheid, welke alzins gefchikt was naar derzelver geest. Zijn ganfche heir in eenen kring gefchaard hebbende liet hij in deszelfs midden alle zijne krijgsgevangene bergbewooners en Galliërs brengen, en voor derzelver voeten Gaüifche wapenen Ci) Liv. L. XXI. c. 39-41. Polyb. L. ÜU é. 6i, 64.  geschiedenissen. &2$ hen nederwerpen, hun voords de keuze aanbiedende, om voor hunne vrijheid te vechten met belofte van een paard en1 wapenrusting voor de overwinnaars inden aantevangenen wedftrijd. Tot één] toe namen zij allen den wedftrijd aan, en reikhalsde elk, daar het lot over hun geworpen werd , dat het zelve hem toch treffen mogt. Wien zulks te beurt viel, zag men vrolijk, fpringende en danzende, onder de gelukwenfchingen der zijnen , de wapenen opvatten, en den tweeftrijd met zulk eene edele houding volvoeren, dat niet flechts de overige krijgsgevangen nen, maar zelfs de aanfchouwers van dezen ftrijd, duidlijk toonden, het lot des genen , die op zulk eene wijze fneuvelde, even gelukkig te reekenen, als dat des overwinnaars. Deze uitwerking op het gelaat der zijnen ziende, liet hannibal den kring ontfluiten, maar riep hun fpoedig weder bij een en fprak hun toen op dergelijk eene wijze aan. „ Wanneer gij ten uwen aanzien op dezelfde wijze denkt, als gij bij het lot van anderen zoo even getoonthebt, dan hebben wij het gewonnen, o krijgsluiden: VI. deel. P het iv. BOEK Hl. IOOFDST. . voor Ca ai7. . van R« 535-  226 ROMEINSCHE IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C J. van R 535- het geen gij zaagt, was geene tooneelvertooning, maar zeker afbeeldzel van uwen eigen toeftand. Misfchien boeit uw lot u * thands met veel zwaarer keetenen en aan • veel ftrenger nooddwang, dan uwe krijgsgevangenen. Rechts en links fluiten u twee zeeën op, en gij hebt geen fcheepjen om te ontvluchten. Voor u ftroomt de Po met nog bruisfchender golven, dan de Rhone. Agter uwen rug ftaan de Al* ■pen , van wier toppen gij ter naauwernood het lijf en leeven hebt afgebragt. Bij de eerfte ontmoeting des vijands is het hier, o krijgsluiden, om den dood of de overwinning te doen : maar dat zelfde lot, 't geen u tot vechten dwingt, belooft u eene zege, grooter dan menfchen van de onfterflijke Godsn konden wenfchen. Groot zou dit loon reeds zijn, wanneer onze dapperheid Sicilië en Sardinië , de bezitting onzer ouderen, heroverde: maar al, wat Rome in zoo veele zegepraalen verkreegen en bij een gehouden heeft, zal, met de bezitters tevens, geheel het uwe zijn. Vat dan om zulk eenen prijs met der Goden hulp de wapenen op. Lang genoeg hebt gij op de uit-  öesch iedenissen. 22? uitgeftrekte Pyreneën' en Alpen het vee gedreeven zonder, loon voor uwe moeite en gevaaren, thands wordt het tijd, van omf rijke bezolding te dienen'.- Hier fielt het' lot het eindperk uwer lasten, en zal hetJ ü met rijken buit ontflaan. s, De Romeinfche krijg zal zoo zwaar niet zijn , als deszelfs naam ontzettend klinkt. Een te kleen geachte vijand is meestal de gevaarlijkfte, terwijl wijd beroemde volkeren en Koningen vaak met éé nen flag ter nedervielen. Neemt de verblinding van der Romeinen naam flechts weg, en waarin zouden zij met u gelijk liaan? Om van uwen twinrigjaarigen krijg met zulk eenen moed, met zulk een geluk gevoerd, te zwijgen; gij immers kwaamt herwaards van tusfchen de zuilen van hercules , van de uiteinden dezes waerelddeels, als overwinnaars van de woeste volkeren van Spanje en Gallie , om met nieuwelingen in den krijg te vechten , die in dit jaar nog door de Galliërs geflagen , overwonnen , en ingeflooten zijn geweest, en hunnen Veldheer zoo min kennen, als zij bij hem bekend zijn. Mij immers, in mijns vaders, des beroemdfl-en P 2 Veld- 60eec III. oofdst; . voor C. 217. , van R, 535.  228 R9MEINSCHB IV. SOEK Hl. HOOFDST, J. voor C. 017. J. van R, 535. Veldheers, tent zoo niet gebóóren, al vast opgevoed, mij, den beheerfcher van Spanje en Gallie' , den overwinnaar niet flechts van de bewooners der Alpen, maar van de Alpen zeiven , zult gij toch niet gelijk willen ftellen met dien half jaarigen Veldheer , met den veriater zijner eigene krijgsbenden, die aan de veldteekenen alleen zijn volk kent, daar ik elk uwer aan zijne daaden kenne , en zelf uw voedfterling was, eer ik uw Veldheer werd. „ Werwaards ik mijne oogen fla, overal zie ik dapperheid en fterkte; bejaard voetvolk, ruiters, die met en zonder toom rijden, uit de krijgshaftige volkeren gekoozen, bondgenooten die zoo trouw als dapper zijn, Carthagers, wien het vaderland en geleeden ongelijk ten prikkel ftrekt. Wij vallen als vijanden in Italië, en voeren den krijg met al de hoop en moed van lanvallers , welke geenen verweerer bezielen kan. Wij hebben ongelijken, vernederingen , ftrafvorderingen te wreeken. Mij , u allen, wilden zij met den kruisdood voor Saguntum doen boeten , dat wreede en trotfche volk , het geen ons voor zou fchrijven , met wien wij in oor-  GESCHIEDENISSEN. 220 oorlog , met wien wij in vrede zouden leeven, het geen ons grenzen van rivieren en bergen voor zou trekken, zonder ze zelf te willen eerbiedigen. — Den Iberus niet over, was hunne taal. Bemoei u met Saguntum niet: en Saguntum lag binnen den Iberus (i ). Geen voet zult gij verzetten. — Het is dan niet genoeg, o Rome, Sicilië en Sardinië ons ontnomen te hebben, gij wilt Spanje ook en zult, wanneer ik het u ontruime, nog wel op Africa afgaan ? — Wat zegge ik ? In dit jaar zijn immers reeds twee Confuls naar Spanje en naar Africa gezonden ! Wij behouden alzoo flechts, waarvoor wij vechten willen : maar, daar zij als bloodaards ktmnen ftrijden, die in hun eigen land overal hunne fchuilhoeken hebben, zult gij als mannen moeten vechten, die geene andere uitzichten dan de overwinning of den dood hebt , en liever in den flag, dan in de vlucht moet willen omkomen. Wanneer gij dit bedenkt en in ge* dachten houdt, herhaale ik nogmaal, dat gij het gewonnen hebt: de Goden zelv© kun» (O Yide ïïo?. Prakenb. ad h. \. Liyjl IV. BOEK II». HOOFDST. f. voor C. 217. f. vai R. 535.  IV. ÏOEK III. HOOFDST. J. voor C. 317. J. van R. 535- i j 1 1 1 \ . *OMEINSCHE kunnen den mensch geen fterker prikkel geven (1). " In diervoege wederzijds, het krijgsvolk tot den aanftaanden veldflag aangevuurd en bemoedigd hebbende, wachteden de beide Veldheeren elkanders aanval onverfchrokken af. Scipio trok ftoutelijk de rivier Ticinus over en rukte tot op vijf duizend fchreden van hannibal's leger voord. Deze, die vijfhonderd Numidifche ruiters op ftrooperijen uitgezonden had, doch met bevel, Dm de welgezinde Galliërs te ontzien , riep deze benden op de nadering van s Confuls leger .terug , en herhaalde niet lechts alles wat ter bemoediging zijns, irijgsvolks gediend had , maar deed hetzelve de vleijendfte beloften. Elk krijgsnan zou zijn deel aan het veroverde land n Italië, Jfriea en Spanje krijgen, of, vanneer hij zulks liever had, eene evenedige vergoeding in geld ; elk bondgeïoot zou een Carthaagsch burger kunnen vorden , of in zijn eigen land de aan- zien- CO Liv. L. XXI. c. 48-44. Polyb. L. III.  geschiedenissen. 2g] zienlijkfle inwooner kunnen blijven. De flaaven , die hunne meesters trouw bijftonden, zouden hunne vrijheid erlangen, en de meesters zouden van de krijgsgevangenen in plaats van één twee flaaven krijgen. Ter bevestiging dezer beloften nam hij een lam, en fprak, eer hij het flachtede, den wenschuit, dat jupiter en de overige Goden de fchending zijner beloften even eens op zijn hoofd mogten doen nederkomen , als hij dit offerdier met eenen, fteen op het hoofd doodfloeg (ij. Beide de Veldheeren trokken den volgenden dag met hunne ruiterij te veld, om elkanders ligging op te nemen en geraakten weldra aan den flag. Zo dra de opgaande ftofwolken hun elkanders nabijheid ontdekten, fchaarden zij zich in flagorde en rukten alzoo op eikanderen voord. Hannibal had niet anders dan ruiters bij zich , fchaarde ze allen in drommen op ééne rij, op wier vleugels hij de Numidiërs, zijne ligte benden, die van teugels noch zadels op hunne paarden (i) Liv. L. XXI. c. 45. P 4 IV. BOEK Ilt. HOOFDST. J. voor C. 217. J. van R. 535- Ruitergevecht ten ladeeletier Rom eilen.  232 romeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 535- den wisten, plaatfte. Scipio ftelde de fchichtwerpers, dien hij bij zich had, met de Gallifche ruiters vooraan, en hield agter hun zijne Romeinfche ruiterij, met last om voord te rukken, wanneer het voetvolk terug deinsde. Naauwlijks was het krijgsgefchreeuw wederzijds aangeheven, of de fchichtwerpers borgen zich voor de Carthaagfche ruiters tusfchen de RomeinJche drommen. Het treffen was nu algemeen, en werd van den kant der Romeinen dapper genoeg uitgehouden , tot dat de NunMifche benden, door hannibal agteromgezonden , scipio in de zijde en in den rug vielen , en het Romeinfche voetvolk deerlijk vertrapten. Bij de verwarring, hier door ontftaan, werd de Conful zelf gewond, doch uit het dringendst leevensgevaar gered door zijnen zoon , senen jongeling van zeventien jaaren, dezelfde, die naderhand, om het gelukkig ten einde brengen van dezen krijg den bijnaam van africanus droeg. De gewonde Conful trok midden tusfchen zijne ruiterbenden geregeld naar zijn leger af. Hannibal vergenoegde zich met het veld te hebben behouden. Zoo,  geschiedenissen. 233 Zoo veel had dit eerfte treffen den Romeinen reeds geleerd , dat hunne ruiterij tegen die van hannibal niet beftand was, en dat daarom groote vlakten voor hun ongefchikt waren, om hem flag te leveren. Met dit inzicht de vlakten tusfchen de Pó en de Alpen willende verlaten brak scipio des nachts in ftilte zijn leger op, en trok naar Placentia te rug, alwaar hij de Pê langs eene fchipbrug overging, welke hij terftond agter zich liet afbreken. Hannibal van zijns vijands aftogt onbewust, zogt hem nog in zijn leger bij de rivier Ticinus op , toen hij reeds tot Placentia te rug was getrokken. De wacht, welke de bezetting bij de brug over die rivier had , en uit zes honderd mannen beftond, viel, daar zij te agterlijk gebleeven was, hem in handen, doch het gedeeltlijk afbreken van die brug belettede hem , den Conful te vervolgen , en, tevens onderricht van den afftand , dien hem het Romeinfche heir reeds voor uit moest zijn, wilde hij zich niet ophouden met het nuttelqos overtrekken van den P 5 Tk iv. BOEK iu. HOOFDST. ƒ. voor C. 217. J. van R. 535. Aftogt van SCIPIO.  IV. boek III. hoofdst. J. voor C, 217 J. van R 535. Hannibai trekt de Pc over. (1) Liv. L. XXI. c. 46, 47. Polyb. L. III. C. 65, 66. 234 ROMEINSCHE Ticinus, daar hij, behalven denzelven, nog fteeds de Po voor zich had. Door. geene Romeinen ontrust, zogt hannibal twee dagen lang naar de gefchiktfte plaats, om deze rivier overtetrekken, en volvoerde zijn oogmerk ongeftoord over eene fchipbrug van fchuiten, welken hij in den omtrek vond. Terwijl zijn ganfche heir de Po nog overtrok , ontvong hij verfcheidene gezantfchappen van nabuurige Galliërs, bij wien het goed geluk zijner eerfte krijgs» bedrijven die beflisfende uitwerking op hunne aarfelende gezindheden gemaakt had, welke hij zich met zoo veel gronds had voorgefteld, en welke hij nu door een minzaam onthaal der afgezanten en de Vleijendfte beloften van allen bijftand tegen Rome en, een gelijk deel aan alle zijne veroveringen nog aanmerklijk bevorderde (1 ). Scipio was intusfchen met zijn terug deinzend leger de Pê bij Placentia overgetrokken , en had hetzelve onder het bereik  geschiedenissen. 235 reik dier Romeinfche volkplanting nedergeilagen , weinig om de vervolging van eenen vijand denkende, die bij Ticinum te rug gekeerd was: doch terwijl hij hier zijne eigene wonden en dien zijner krijgsknechten verzorgde , daagde eensklaps hannibal op. Zijn goed geluk tegen eenen afdeinzenden vijand willende vervolgen en eene proef zijner nieuw aangewonnene krachten nemen, was hij de Po langs getrokken , en vertoonde zich nu op den derden dag na zijnen overtogt in volle flagorde voor 's Confuls leger, flaande zich voords , daar scrpio zijne uitdaaging niet aannam, op den geringen affiand van zes duizend fchreden van de Romeinen neder. In 's Confuls leger werd deze weerloosheid door opftand en ontrouw gevolgd. Den eerstkomenden nacht bragten eenige Gallifche hulpbenden de wachters der legerpoorten om , en liepen, ten getale van twee duizend voetknechten en twee honderd ruiters, tot h a n n 1 b a l over, die hun minzaam aannam, en, onder toezegging van de rijkfte belooningen, naar hun- iv. BOEK III. HOOFDST. f. voor C, 217. J. van R. 535. Hannibal jntmoet scipio bij Placentia» Muiterij in riet leger van scipic.  IV. BOEK III. hoofdst. J. voor C, 217. J. van R, 535. Scipio legert zich bij de Trein*. 236 romeïnsche hunne woonplaatzen te rug zond, om den opftand der Galliërs meer en meer te bevorderen. Scipio, deze trouwloosheid als heÊ voorteeken van eenen algemeenen afval zijner Gallifche hulpbenden aanziende, brak dien zelfden nacht nog, hoe zeer zijne wonden hem de rust noodzaaklijk maakten, in alle ftilte zijn leger op, en trok daar mede op zekeren affland de rivier Trebia over naar eene heuvelachtige plaats, alwaar hij minder van de Carthaapfche ruiterij meende te vreezen te zullen hebben, en, zich verder van de Po verwijderende, ook meer ftaat op de inwooners te kunnen maaken. Zijn aftogt was alhier zoo misleidend voor hannibal niet, als bij Ticinum, hij zond hem de Numidiërs en voords zijne geheele ruiterij agter na, welke de geheele Romeinfche agterhoede in verwarring had kunnen brengen , indien de begeerte , om 's Confuls verlatene legerplaats ;e plunderen, haar niet onwederftaanbaar geworden was, en aan scipio eenen ,'eiiigen aftogt vergund had. Terwijl de Carthagers zich nutteloos Ut  geschiedenissen. £3? in de ledige legerplaats ophielden, gelukte het den Conful, de rivier Trebia overte trekken, en, met een gering verlies8 van de zulken , die zich daarbij te lang' hadden opgehouden , neder te flaan ter 1 plaatze, waar hij veilig van zijne wonden herftellen en den bijftand van zijnen Ambtgenoot, dien hij gehoord had, dat uit Sicilië opontbooden was, kon afwachten ( i). Hannibal floeg zijn leger niet ver van scipio neder, maar vond zich zon-( der meerdere verfterking niet in ftaat, de welgekoozene Romeinfche legerplaats aan te tasten. Werkeloos den bijftand zijner nieuwe Gallifche vrienden af te wachten, lieten echter zijne behoeften niet toe. In een vijandlijk land zich zonder magazijnen van leevens voorraad bevindende begon de fchaarsheid van dag tot dag knellender te worden voor zijne benden. In het nabuurige Clastidium hadden de Romeinen eenen rijken voorraadfchuur, dien te bemagtigen was thands hannibal's be- CO Liv. L. XXI. c. 47 - 48. Polyb. L. III. c. 66-6S. IV. boek HL oofdst. , voor d 217. . van r» 535« HANNIBAL erovert laftidiHin*  IV. boek UI. hoofdst. j. voor C 217. j. van r 535- KrijgsverrichtingenVan sempronius. 23& romeinschb belangrijkfte doel. Het hierin niet éükeld op de dapperheid zijns krijgsvolks latende aankomen, gelukte het hem , in ' den Bevelhebber der bezetting dier fterk■ te eenen trouwloozen verraader te vinden , die hem, voor eene geringe fom, geheel Clastidium overleverde. De gevangen genomene bezetting werd door h a m m bal met de innemendfte minzaamheid behandeld, wien het thands aan geenen leeftogt mangelde, terwijl hij zijne onderhandelingen met de Galliërs voordzettede en derzelver naderen bijftand afwachtede (1). Terwijl de Carthaagfche krijg dus ver* re te land werd voordgezet, was dezelve onder het beleid van den Conful sempronius in Sicilië, en reeds voor deszelfs komst aldaar, niet minder belangrijk ter zee geweest. De (1) Liv. L. XXI. c. 48. PolVb. L.III.c. 41, De Bevelhebber van Clastidium had zich voor vierhonderd Hukken gouds laten omkopen, welk metaal, daar hetzelve eerst 62 jaaren na het zilver te Rome gemunt werd (Zie D. V. bl. 309. Vergel. met plin. L. XXXIII. c. 3,) een verblindenden glans in deszelfs oogen had.  geschiedenissen. 239 De Carthagers hadden al zeer vroeg twintig galeijen van vijf roeibanken en met duizend koppen bemand in zee gezonden , om op de Italiaanfche kusten te ftroopen. Negen hadden de Liparifcht eilanden aangerand, agt de Vulcanifche, de drie overigen waren door ftorm in de zee-engte te ruggedreeven. Koning hi& r o, die zich van Sijracufen naar Mes/ana begeven had, om sempronius op te wachten, liet deze drie galeijen dooi eene overmagt van twaalf fchepen wegnemen en in de haven dier ftad opbrengen. Van de krijgsgevangenen gehoord hebbende, dat Carthago, behalvendie twintig galeijen om Italië te ontrusten, nog vijfendertig anderen op Sicilië zelve afgezonden had, met oogmerk, om haare oude bondgenooten van Rome aftetrekken, en voornaamlijk om Lilybceum'te bemagtigen, gaf hij hier van onmiddellijk aan den Prester «milius kennis, die als nog het bevel in Sicilië voerde. Van zulk een dreigend gevaar verwittigd ftelde men alles in het werk, om Lilybceum van allerleijen voorraad te voorzien , in ftaat van nadruklijken tegenweer te ftellen, en vroeg-; IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 217. j. van R. 535Gedragvan HiëRO in Sicilië,  IV. BOEK ÏÏI. HOOFDST. j. voor C ai7- •J. van r 535' 240 romeinschb vroegtijdig de vijandlijke vloot in het oog te krijgen. Het laatfte leed niet langi De Carthagers waren zorgvuldig genoeg • geweest, om bij naeht op te komen zetten , doch het helder maanlicht ontdekte hunne zeilen. Alles liep te Lilybcsiïm te wapen, de gereed liggende galeijen werden bemand , en men wachtede onvertzaagd der vijanden aanval af: doch dezen, zich ontdekt ziende, hielden zorgvuldig af, tot dat de zon opging, fchaarden zich toen in flagorde, en begaven zich dieper zeewaards in , om ruimte voor hunne wendingen te hebben. De Romeh nen , door de herinnering hunner voormaalige roemrijke overwinning onder d uilius niet flechts bemoedigd, maar zelfs met brandend ongeduld naar een zeedag bezield, liepen ftoutmoedig in zee , en randden hunne vijanden , die zich meer van hunne fcheepen in derzelver kunftige wendingen, dan van hunne eigene dapperheid beloofden , met zulk eene drift aan , dat zij ze overweldigden , eer hunne krijgslisten werkzaam konden zijn. In korten tijd waren zeven Carthaagfche fchepen omcingeld , terwijl de  ge s c hiede n is se w. 241 de overigen door de vlucht alleen ontkwamen. Het aantal der gevangenen beliep aan krijgs- en boots- volk zeventienhonderd mannen, waaronder zich drie Carthagers van groot aanzien bevonden. De Romeinfche vloot keerde onbefchaadigd te rug, één fchip, het geen doorboord was, kwam zelfs nog behouden binnen. De Conful sempronius landde te Mesfana, voor dat men aldaar de tijding van dezen zeeflag had. Hierö, die hem aldaar had opgewacht, voer hem reeds in de engte tegen, begaf zich bij hem aan boord, deed verflag van den bedenklijken toeftand van Sicilië , raadde hem, naar Lilybccum te ftevenen, doch beloofde hem tevens , thands in zijnen hoogen ouderdom Rome niet minder trouw te zullen bijftaan, dan hij zulks in den voorigen oorlog gedaan had, en verzorgde hem, ten blijke daarvan, van alle leevensnoodwendigheden voor zijne geheele krijgsmagt, zonder eenige vergelding te Vorderen. De blijde maar der behaalde overwinning ontmoetede den Conful reeds, eer hij bij Lilybceum kwam. Hij liet daarop VI. deel q hie- IV. BOEII III. HOOFDST. J. voor C. 217]. van R. 535.  IV. BOEK lil. HOOFDST, J. voor C, 217. J. van R, 535- 242 romeinsche hiero naar zijne Staaten terugkeeren, en ^milius het bevel over Sic:He behouden, terwijl hij zelf met zijne vloot naar het eiland Melita (thands Maltha) onderzeil ging, het geen de Carthagers in bezit hadden. Zijn togt was gelukkig , het eiland gaf zich over, zekere hamilcar, die 'er het bevel opvoerde , viel hem met weinig minder dan twee duizend mannen in handen. Naar Lilybaum terug gekeerd verkogt hij zijne krijgsgevangenen benevens die van den Prcetor, eenige weinige voornaame Carthagers uitgezonderd. Van daar {levende hij naar de Fulcanifche eilanden, om 'er de vijandlijke vloot , welke een valsch gerucht meldde, zich aldaar op te houden, te gaan zoeken. Andermaal teruggekeerd kreeg hij bericht van de ontrusting der Italiaanfche kusten, maar tevens van zijne oproeping door den Raad, om den vijand te land te keer te gaan. Eensklaps gefluit in zijne roemrijke loopbaan , was zijne keuze tusfchen eigene eer en plicht echter fpoedig beflist. Zijne grootfche uitzichten op Carthago's ver-  ^ (geschiedenissen; £249 vernedering ter zee opgevende, fche'epte hij zijne keurbenden in , met last om naar Ariminum te trekken, liet twintig galeijen onder zijnen Onderbevelhebber sex. pomponius agter, om Calabrie en de overige kusten van Italië te dekken, gaf voords aan den Prator eene volkomene vloot van vijftig fchepen, om voor Sicilië te zorgen , en ging zelf met een fmaldeel van tien fchepen in zee, waarmede hij, de Italiaanfche ftranden in de Hadriatifche zee langs zeilende, gelukkig te Ariminum inliep. Hier vond hij zijn krijgsvolk , en trok met het zelve zijnen Ambtgenoot bij de rivier Trebia te hulp (1). Te Rome zelve had het nadeel , door scipio in deszelfs ruitergevecht met Hannibal geleeden, nog geenegroote onrust gewekt. Het klonk flechts vreemd, dat de Carthagers niet overwonnen waren, doch men fchreef zulks alleen aan de trouwloosheid der Galliërs toe , en men verwachtede , dat de vereeniging der beide Confuls den vijand dat geringe voordeel duur zou doen betaalen. S E Sï- (1) Liv. L. XXI. c. 49-51. Q * IV. BOEK 11!. hoofïjst. J. voor C; 217. J. van Ri 535Sempronius trekt fcipio te hulp-. Gefteld's ieid te Rome.  244 romeinsche IV. DOEK UI. HOOFDST. J. voor C • 17. J. van R, 535- Verfchil. lende denkwijze der Confuls, $ Sempronius , zich nabij zijnen Ambtgenoot nedergefiagen hebbende, gebruikte den rusttijd, dien zijn heir na zulk eenen verren togt behoefde, om zfch door scipio den ftaat der zaaken duidelijk te laten voordellen , en met hem de zekerfte ontwerpen te beraamen (1). Beide de Confuls kwamen geenzins overeen in gevoelen over hunne aanftaande krijgsverrichtingen: scipio, die reeds eenmaal 's vijands geweld beproefd had, en zelf daarvan nog niet herfteld was, meende , dat men den krijg tegen hannibal ileepende moest voordzetten, terwijl sempronius, volmoedsenvuurs zijnde , van geen uitftel wilde hooren. De Galliërs , die den hoek gronds , dien hannibal befloeg tusfchen de rivier Trebia en de PS, bewoonden, wilden zich onzijdig houden in den aanftaanden ftrijd tusfchen twee zoo magtige volkeren, tot dat de overwinning zich voor een van beiden verklaard zou hebben. De Romeinen, die het meest voor hunne ontrouw vreesden, waren zeer wel met deze houding (O Polyb. L. III. c. 68.1  geschiedenissen. . 245 ding te vreden : maar hannibal, die zonder den bijftand in Italië, waarop hij gereekend had , zeer weinig tegen Rome vermogt, dulde zulk eene onzijdigheid niet, beweerende, dat de Galliërs zelve hem ingeroepen hadden , om hun vrij te maaken. Uit wrevel over dit gedrag en tevens, om zijn werkloos krijgsvolk van den buit te laten leeven, liet hij die geheele ftreek lands tot aan den oever van de Pê door eene bende van twee duizend voetknechten en duizend ruiters, meestal uit Numidiërs en enkelde Galliërs als wegwijzers beftaande, afftroopen. De noodlijdende Galliërs zogten bij de Romeinen befcherming , wien zij hunne ellenden als het gevolg hunner gehechtheid aan het Gemeenebest door afgevaardigden deeden voorftellen. Scipio, als nog tot een beflisfend treffen ongezind en met den trouwloozen aard der Galliërs bekend, dien hij nog onlangs zoo deerlijk ondervonden had, liet zich door deze voordragt niet bewegen; maar sempr oniuS) die den bijftand van noodlijdende bondgenooten voor hetfterkftemidQ 3 del iv. BOEK 111. ■OOFDST. J. voor C. 217. |. van R, 535.  246 romeinsche IV. BOEK itf. HOOFDST. ]. voor C. 217. J. van R. 535- Voordee. len in een ruitergevecht docr de Romeinen behaald. del hield, om zich van derzelver trouw te verzekeren, ging, daar zijn Ambtgenoot hier aan geen deel wilde nemen, met zijne eigene ruiterij en duizend voetknechten, waaronder verfcheidene ligte benden waren , de rivier Trebia over, om de Galliërs bij te ftaan. De vijanden, die wijd en zijd plunderden en met hunnen roof belemmerd waren, namen op dezen onverwachten aanval ongeregeld de vlucht en werden tot aan hun leger bloedig door de Romeinen vervolgd. Hannibal, die zich tot geen treffen had toegerust, en zich, als een bedachtzaam Veldheer, door geenen vijand tot eenen pnoverlegden flag liet verleiden, vergenoegde zich , met den fchrik der zijnen te fluiten en eene genoegzaame krijgsmagt te doen uittrekken, om de Romeinen te rug te drijven, zonder hun verder te vervolgen. Dit gelukte hem toch niet zonder aanmerklijk verlies, het welk echter van de zijde der aanvallers geenzins minder was, fchoon zij al overwinningkreeten aanhieven, welke hannibal hun thands niet wilde betwisten (1}. Nie- (1) Liv. L. XXI. c. 52. Polyb. L. HI.c.6>  GESCHIEDENISSEN. Zfo Niemand fcheen intusfchen deze vreugdekreet grootfcher en rechtmaatiger,danden Conful zelf, die zich naauwlijks bedwin gen kon, om dat hij naar zijn gedachten in een ruitergevecht, waarin het zijn Ambtgenoot wel eer te kwaad gekreegen had, zegevierde. Al het krijgsvolk kwam hem door dit bedrijf op nieuw bemoedigd voor,het haperde flechts aan zijnen Ambtgenoot , die, zwakker naar den geest , dan naar het ligchaam, zijns oordeels a meer voor nieuwe wonden vreesde, dan wel aan de oude leed. ,, En wij zouden allen zwak worden , om éénen zieken« Maar waarnaar wacht men toch ? 'Er zal geen derde Conful met nog een nieuw leger opdaagen : de Carthagers liggen reeds in Italië , en zijn weldra in het gezicht der Stad. Het is om Sicilië noch Sardinië, noch om Spanje aan gene zijde van den Iberus te doen, maar den Romein wordt thands de grond betwist, waarop hij gebooren werd. Hoe deerlijk zouden onze vaderen niet zuchten, wanneer zij, die gewoon waren, den krijg voor Carthago''s muuren te voeren , hun kroost, twee Confuls met twee voltallige legers in Italië Q 4 on- IV. BOEK UI. HOOFDST. J. voor C. 217. J. van R, 533.  248 romeinsche IV, BO V. K HL HOOFDST. J. voor C. 317. J. van R« 535. onder hunne tenten zagen beeven en hoorden, dat de Carthagers zich van de Al-pen tot aan het Apennynsch gebergte hadden meesters gemaakt?" Aldus fprak hij niet flechts jegens zijnen zieken Ambtgenoot, maar fchier openlijk tot al het volk uit zijne veldheerstent. De nabijheid der nieuwe verkiezing van Overheden ftrekte zijner eerzucht ten afzonderlijken prikkel, om den roem der geheele overwinning van hannibal, die hem zoo vleijendfcheen, voor geene opvolgers over te laten, en, Dndanks zijnen anders denkenden Ambt-, genoot, zijn krijgsvolk tot den aanftaanden flag voortebereiden. , Hannibal, die het beste voor zijnen vijand zoo wel, als voor zijn eigen jntwerp kende, had, na dat hij scipio liad leeren kennen , naauwlijks durven roopen, dat de Romeinen tot eenen roeIceloozen flap zouden komen, en vreesJe intusfchen voor het duurzaam beftaan zijns heir en de beftendige trouw zijner nieuwe bondgenooten, indien hij niet fchierlijk door eenigen aanmerklijken flag zijn aanzien in Italië vestigde , en zich nn eenen nieuwen toeval der inwoone- ren  geschiedenissen. 249 ren verzekerde. Zijn pnvertzaagde moed had echter nieuwen fteun gekreegen door de eerfte geruchten van des anderen Confuls driftiger geftel, en de blijken daarvan door hem zelf ondervonden. Geene andere uitwerking van deszelfs fchijnbaare overwinning op zijne ftroopende benden verwachtende, dan dezelve waarlijk had, hoopte hij nu de Romeinen, die nog nieuwlingen waren in dezen krijg, en wier bekwaamde Veldheer ongefteld was, tot het lang gewenschte treffen te zullen krijgen. De befpieders, waartoe hij Galliërs gebruikte , bevestigde die hoop door hun bericht, dat de Romeinen zich tot den flag gereed hielden. In verborgen list zoo wel, als in openlijk beleid uitmuntende verzuimde han- 1 nibal het aanleggen van hinderlagen niet, waar toe de ligging der wederzijdfche legershemdefchoonfte gelegenheid gaf. De Trebia, die dezelven van elkander fcheidde, had ter wederzijde hooge oevers, met riet en kreupelhout begroeid, waaragter zich de ruiterij zelve fchuil kon houden, zonder dat de Romeinen , wien de Galliërs het meest voor groote bosQ 5 fchen IV. BOEK III. HOOFDST. f. voor C. 217. f. van R, 535. Krijgslisj 'an han-  IV. BOEK UI. HOOFDST. J. voorC 217. J. van ÏR. 535. £50 romeinsche fchen hadden doen vreezen , daarop veel vermoeden konden hebben. Deze gelegenheid zelf opgenomen hebbende , beval hij zijnen broeder mago, aldaar post te vatten met tweeduizend uitgelezene mannen zoo ruiterij, als voetvolk. Voords liet hij met het aanbreken van den dag zijne Numidifche ruiters de rivier overtrekken, met last, om de Romeinfche wachten te ontrusten, den' vijand tot den flag te lokken, en langzaamerhand over de rivier weder te rug te trekken: terwijl hij zijn overige krijgsvolk gebood, zich terftond van fpijs en drank te verzorgen, om alzoo op den eerften wenk met wapenen en paarden gereed te ftaan. Op den eerften onraad der Numidiërs trok sempronius met zijne geheele ruiterij, waarop hij het ftoutst was, uit; daarna kwam hij met zes duizend ligtgewapende voetknechten , en eindelijk, door overgroote drift beheerfcht, met zijne geheele krijgsmagt voor den dag, zonder het minst ontwerp voor den aanftaanden flag. Het was thands een onguure winterfche dag, het regende en fneeuwde, en de  geschiedenissen. 251 de nabij gelegene rivier verdubbelde de natte koude. Sempronius was met zijn volk uitgetrokken, zonder dat bet-1 zelve eenige fpijs gebruikt, of zich tegen ■ de ongunstige luchtgefteldnis gewapend had. Het terug deinzen der' Numidiërs gaf wel moeds, maar het naderen der Trebia, deed elk van koude trillen. Men vervolgde de vijanden, die de rivier te paard door waadden, doch menging tot aan de borst door het water, het geen door den gevallen ftortregen in den nacht hoog was gezwollen. Men bereikte den gindfchen oever, maar bevond zich naauwlijks van koude in ftaat, om de wapenen te voeren: de onvoorzichtigheid, van geheel nuchteren te veld te trekken , werd ook fchierlijk door verzwakkende flaauwheid en honger geftraft. Nu eerst kwam hannibal's krijgsvolk, het geen bij groote vuuren voor de tenten gezeten, zich met olie beftreeken C i ) en met gemak geëten en ge- dron- (i) De ouden fchreeven niet alleen het leenig maaken, maar ook het verfterken, verwarmen, en onaandoenlijk maaken des ligchaams voor de koude IV. BOEK lil. IOOFDST. . voor G. 217. . van R. 535-  25» romeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voorC. 217. Jf van R. 535- ] 1 ( 1 1 1 dronken bad, op den been , en fchaarde zich even fpoedig, als welverzorgd in flagorde. De Balearifche flingeraars en ligtgewapende benden, omtrend agt duizend in getal, ftonden vooraan, al het overige voetvolk, twintig duizend mannen uitmaakende, was agter aan geplaatst, aan de beide vleugels kwamen tien duizend ruiters, en ter wederzijde van hun ftonden de elephanten. Deze houding der Carthagers ontdekkende riep sempronius zijne ruiterij te rug, welke zich vruchtloos tegen de Numidiërs afmattede, die dan eens ongeregeld de vlucht fcheenen te nemen, dan weder met verdubbelde en welvereenigde crachten aanvielen: eene krijgsverriching, welke hun bij uitftekendheid eigen, loch bij de Romeinen, vreemd, was. Des Confuls voetvolk beflond uit zesien duizend Romeinen en twintig duizend jondgenooten, waarbij nog eenige hulp- troe. ian de olie toe; van daar derzelver overdaadig gein1 ik in de Griekfche oefenfchoolen. Plin. L. SXIU. c. 4. L. XV. c. 4. De jonge anachar|<. ü. II. bl. 141, 155.  GESCHIEDENISSEN. 253 troepen kwamen van de Cenomanen , het eenige Galhfche volk , 't welk getrouw gebleeven was. Deze krijgsmagt, naar der Romeinen gewoonten in drie linien geleraard, had vier duizend ruiters op zijde, en de ligt gewapende benden vooraan. De Bakarifche flingeraars begonnen den aanval, de ligtgewapende Romeinen, die reeds vermoeid en afgemat waren, en hunne meefle pijlen tegen de Numidiërs verfchooten hadden, kwamen fchierlijk bij hun te kort, en weeken tusfchen de openingen der keurbenden te rug. De Romeinfche ruiterij was even min tegen de veel talrijker en verfche vijandelijke beftand, welke daarbij nog door de flingeraars onderfteund werd, die zich naar de vleugels begeven hadden , om het zwaargewapende voetvolk ruimte tegen de Romeinfche keurbenden te laten. Het gezicht en de ongewoon e lucht der elephanten vermeerderde den fchriken verwarring onder de paarden, en de volflagene vlucht der ruiterij ontblootede weldra de ganfche Romeinfche flagorde. Het natte, huiverige, hongerige voetvolk hield echter moe- IV. «oek III. ioofdst, [. voor Cé 317. [. van R, 535* j Nederlaag van sem- ,'RONIÜS bij Trebia,  IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor Cr 217. J. van R, 535- 454 romeins c he moedig ifand, en zou het tegen de weiverzorgde en onvermoeide vijanden wei genoeg hebben uitgehouden , indien het alleen met voetvolk had te ftrijden gehad. Maar, na dat de ruiterij geweeken was, teisterden de Balearifche flingeraars dé Romeinfche zijden, Horteden de elephanten midden onder het voetvolk , en viel mago met zijne Numidifche ruiters hetzelve eensklaps uit zijne hinderlage in den rug. In weerwil van zoo veele hevige en ontzettende fchokken, hielden de Romeinen het eenigen tijd volkomen ftaande en wel, ver boven alle verwachting , tegen de elephantenten zelven , dien hunne ligtgewapende benden door werpfpiezen afkeerden en zelfs op de vlucht dreeven , door ze onder den {taart te wonden, waar het vel dier beesten het zachtst is. Hannibal liet terftond deze terug rennende en woedende dieren tegen de Galiifche hulpbenden in de Romeinfche flagorde aandrijven, bij wien zij, eenen weerloozen fchrik verwekkende, de gewoone vertredingen en verwoestingen aanrechteden. De overhoopwerping dezer hulpbenden vermeerderde den last  geschiedenissen. £55 last der Romeinen , die, thands van alle kanten ingeflooten en beftreeden , met hun tien duizenden dwars door de Carthagers heenen floegen , en, daar de rivier hun van hun leger affloot en de geduurige fneeuwbuijen hun geen doorzicht lieten, hoe zij de hunnen zouden kunnen bijftaan, rechtftreeks in geflootene gelederen op Placentia aantrokken (i). Schier alle de overige Romeinen kwamen jammerlijk •om het leeven : in hunne verftrooide vlucht door de Numidïérs agterhaald , of aan den oever der Trebia aarfelende door de Carthagers overvallen , of in de draaikolken der rivier gefmoord , kwamen maar weinigen , door eindelijk het fpoor des heirs te vinden, behouden te Placentia, en eenige anderen, het gevaar der rivier ontkomen, in het leger van scipio met de tijding der nederlage van zijnen Ambtgenoot terug. Han- (1) De krijgsman ch. guischardt roept bij dezen aftogt uit: „ c'eft un prodigt de valeur et de fens frtid, qu'ils aient confervé fefperance de fe faire refpecler de Vennemi viétorieux dans leur retraite? Mem. Milit. T. i. p. 129. IV. boek III. hoofdst. J, voor C. 217. J. van R. 535.  IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. a'7. J. van R. 235. (j) Liv. L. XXI. c. sa-56. Polyb. L. III. c. 70-74. 256 romeins che Hannibal vervolgde zijne overwinning aan gene zijde der Trebia niet* De natte koude, geduurige buijen, en de vallende avond deeden hem te rug trekken naar zijne eigene verfchanfingen. Het ilagveld behield weinig van zijne manfchap, zijne Gallifche hulpbenden hadden het meest geleeden , van de Spanjaarden en Afrïcaanen waren 'er weinig gefneuveld , het weder alleen bragt hem meer nadeels toe, dan 's Confuls wapenen; op één na ftierven alle zijne elephanten aan de ongemakken van dien dag ; dezelven kosteden ook veele paarden en menfchen het leeven , ja elk zijner krijgsknechten was zoo verkleumd en afgemat, dat men in zijn leger naauwlijks eenige vreugdekreet hoorde over de behaalde overwinning ("O- Scipio, wien de bewustheid van geen fchuld te hebben aan het geleeden verlies bedaard onder zulk eenen geduchten ramp voor het Gemeenebest liet, brak dien zelfden nacht met het overfchot der Ro- mei-  GESCHIEDENISSEN, 257 . I. liyii. IV. boek III. hoofdst. [. voor C. 216. f. van R. 536". joisdienst verrichtinïen des Dictators*  IV. SOEK III. HOOFDST. J. voor C 2 l6. J. van R 53<ï. Eene gewijde Lente. i ( ] I gOO aOMEINSCHE voorjaar belooven moest, indien men gelukkiger krijg voeren en het Gemeenebest ftaande mogt houden." De Raad, die het inzicht des Dictators • volkomen gebillijkt had, gelastede, met goedvinden der Priesteren, den Prcetor m. jEMIlius met de zorg voor de tijdige volvoering van der Goden wil: de Opperpriester L. CORNELIUS LENTULUS begeerde echter niet, dat men de opoffering van een geheel voorjaar belooven zou zonder voorkennis en toeftemming des Volks. De inhoud dier belofte maakte zulk eene voorkennis ook hoogstbillijk, daar zij, onder den naam van ver facrum bekend , eene toewijding aan de Goden was yan alle zwijnen, fchaapen , bokken en runderen in zulk een voorjaar gebooren. Het Volk, met deze voorkennis geftreeld, ;af gereedelijk deszelfs toeftemming tot leze gewijde lente ( 1 ). Voor de groote fpelen ter eere van j u'iTER beloofde men eene zom' van drie tonderd en drie en dertig duizend, drie hon- (O Liv. L. XXII. c. 10.  GESCHIEDENISSEN. 3OI honderd en drie en dertig as/en en nog een derde van een as, op dat er nu toch niets aan het bijgeloof ontbreeken zou , het geen zekere heiligheid in allen drie-' tal ftelde ( 1 ). Terwijl het Volk zich met allerleije offerplegtigheden, bedfpreidingen en bede- fion- (1) Liv. L. XXIf. c. 10. „ Het valt moeilijk, zegt Plutarchus Qin fab, p. 176.) reden te geven , waarom deze fom zoo juist is bepaald geweest, ten zij men hier de kracht van het drietal wil verhsffen, als't welk uit zijnen aard volmaakt is, het eerfte van de ongelijke getallen, en het begin zijnde van het meervouwd, en het geen de eerfte verfcheidenheden en de eerfte gronden van alle getallen in zich bevat, vermengt en vereenigt." ,, Het waren vooral de navolgers van pythagoras en plato, die ongemeen veel met het drietal ophadden, en daarin de grootlte volmaaktheid en heiligheid vonden. Als plutarchus zegt dat het drietal het begin is van het meervouwd, fpreekt hij als een Griet, die een enkelvouwd, tweevouwd en meervouwd hebbende , het laatfte alleen gebruikten, wanneer 'er van meer dan twee gefproken werd" (De Vertaaler van plutarchus D. III. bl. 16, 17.) — De waarde dezer 333, 333^ Asfen beliep tien duizend Guldetis. (Vide gronov. de Pecunia Fet. L. IV. c. a.) IV. boes IIL 300FDST. [. voor C. 216. f. van R. 536.  302 romeins 0hé IV. BO F. K UI. hoofdst. J. voor C si6. J. van R 536. KriïpsmafïC van fabius. Honden bezig hield, en in alle deze verrichtingen eenen bijgelcovigen moed tegen alle de dreigende gevaaren kreeg, onderhield fabius, die zeer wel wist, gelijk plutarchus zegt, dat de Goden den gelukkigen uitflag van dapperheid en wijsheid doen afhangen (i), den Raad over de krijgsmagt , waarmede hij den vijand te keer zou gaan. Het befluit was, dat hij het leger van den Conful servilius zou overnemen, voords zoo veel ruiterij en., voetvolk uit de burgeren en bondgenooten ligten, als hij zou meenen te behoeven, en daarmede alles zou verrichten , het geen hij ten welzijn van het Gemeenebest dienstig zou oordeelen. Fabius wierf nog twee keurbenden bij het leger van servilius, bepaalde den dag, waarop zij te Tibur moesten bij eenkomen , en liet verder aankondigen , dat zij , wier fteden of fterkten iveerloos mogten zijn, zich naar beter verrchanste plaatzen zouden begeven, en dat ille de landbewooners, die in hannis a l's verderen togt fcheenen te liggen, hunCO Plut. in fab. p. 176.  geschiedenissen. 303 hunne velden zouden verlaten, na alvoorens hunne huizen in brand geftooken en hunne veldgewasfen bedorven te hebben. Tegen den bepaalden tijd trok fabius zelf met de ganfche vertooning van zijn bemoedigend oppergezag het terug keerende leger van den Conful servilius tegen. Op den weg van Flaminia, nabij Oriculwn, zag hij den Conful aan het hoofd zijner ruiteren en door zijne bijldrageren voorgegaan hem tegen komen. Op dit gezicht zond hij eenen gerechtsdienaar af, die servilius in zijnen naam beval, om zonder bijlbundels en eenige teekenen zijner vervallene waardigheid bij den Dictator te komen. Het gehoorzaamen des Confuls aan dit bevel des Diclators gaf den diepften indruk van dit oud en fchier vergeten oppergezag onder alle de krijgsbenden ( 1 ). Terwijl fabius zich nog met servilius over de werkingen van hann i b a l's heir onderhield, werd hem een brief (i) Plut. in fab. p. 175. Liv. L. XXII. c. 11. IV. boek: III. 300fdst. [. voor C. 316. [, van R. 53ö~.  304 rojieinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. *i6. J. van R, 53ó- Servilius door den Dictator in zee gezonden. brief van den Raad nagezonden met dé tijding, dat de Carthaagfche vloot op de hoogte van Coffa eenige fcheepen met mondbehoeften voor het Romeinfche leger in Spanje weggenomen had. Fabius gaf op dit bericht terftond dea Conful last, in de haven van OJlia alle de fchepen, welke aldaar of in de rivier voor Romè mogten liggen, te bemannen, en met dezelven de vijandlijke vloot te vervolgen, en de kusten van Italië te dekken. Men had te Rome eene algemeene opfchrijving gehouden, en de vrijgelatene flaaven zelve, die flechts kinderen hadden en nog niet boven den bepaalden ouderdom voor den dienst waren, daarvan niet uitgezonderd. Allen, die nog geen vijf en dertig jaaren hadden, werden door servilius uit deze ftadsbezetting voor zijne vloot geligt, de overigen bleeven ter bewaaring van Rome zelve agter. Het leger des Confuls nu van deszelfs Onderbevelhebber , fulvius flaccus, overgenomen hebbende, vereenigde fabius hetzelve, ten beftemden tijd met zijne nieuwe keurbenden te Tibur, en trok voords met zijne geheele krijgsmagt over Pree-  geschiedenissen.' 305 Prcsnsfte en Latium te rug, van waar hij mét de alleruiterfte omzichtigheid naar de ligging en werking der vijanden zijne marsch richtede naar drpi, op welke hoog-te hem hannibal in het gezicht! kwam. Het krijgsbeleid, het geen zich de Dictator voorltelde, beftond in eene zorgvul-1 dige ontwijking van eenig hoofdtreffen met eenen vijand , die als veroveraar in een vreemd land niets meer, dan zulk een treffen, kon verlangen en daarvan ten aanzien van sempronius en flaminius het duidlijkfte blijk had gegeven. Door het oplettend volgen van alle zijne flappen hem het losbandig plunderen en ftroopen te beletten, en door een lang verwijl van allen rechtftreekfchen aanval hem in eene verderflijke werkeloosheid te houden, zijn eenig oogmerk zijnde, op dat zich intusfchen de gefchokte Staat geheel herftellen en deszelfs tegenwoordige krijgsmagt in veiligheid bij een kon gehouden worden, legerde zich fabius in het gezicht van hannibal op eene hoogte, waar hij het minst van deszelfs grootfte Merkte , de Numidifche ruiterij, te vreezen had. VI. deel. V De iv. BOEK UI. Ü0OFDST. . voor C. 26. [, van R. 53Ó. Krijg'beeid des Dictators. 1  306 ROMEINSCHE IV. bo k III. hoofdst. J. voor C, 216. J. van R, 53S. Vergeef fehe lister van hankïbai, daai tegen. De Carthaagfche Veldheer had naauw-' lijks zijnen nieuwen vijand gezien , of bood hem, door het fchaaren zijner flagorde een treffen aan. Het onbeandwoord laten van deze uitdaaging deed hem fchierlijk in fabius een geheel ander man , dan in zijne voorige tegenftanders, kennen. Hoe zeer hem zulks terftond ontrustte, als veel meer het voorzichtig beleid dan de ftoute dapperheid der Romeinen duchtende , liet hij echter niet na, den zijnen deze onttrekking aan den flag als eene bloohartigheid te doen befchouwen, welke hun verzekerde , dat de Romeinfche krijgshaftigheid toch eindelijk afgeftreeden was, en dat hunne eigene dapperheid en roem thands het openlijkfte getuigenis van den vertzaagden vijand zelf bekomen had. Het wijs beleid, maar nog geenzins het taai geduld, van fabius inziende, wilde hij het laatfte op de tergendfte wijze beproeven , door telkens van legerplaats te veranderen , door het land der bondgenooten van Rome voor zijne oogen af te lopen, door op één oogenblik den . vollen aftogt te liaan, en dan weder fchierlijk in eene bedekte kromte ft and te houden, om alzoo den  GESCHIEDENISSEN. $0? den Diciator in de vlakte te lokken en hem dan onverhoeds aan te vallen. Alle deze kunflenaarijen eenes listigen vijands konden den voorziehtigen Veldheer van zijn wel overdacht ontwerp geenzins afbrengen. Fabius bleef met zijne keurbenden op de veilige hoogten en volgde alzoo hannibal's heir op eenen afftand, die genoegzaam was, om hem geduurig in het oog te houden , en zelf voor eenen fchierlijken aanval zeker te zijn. Waar hij zich ook nederfloeg, hield hij het krijgsvolk, zoo veel de uiterfte noodzaaklijkheid toeliet, binnen het leger; zorgde , dat het voerageeren en houthakken door talrijke en bij elkander blijvende benden gefchiedde; maakte door zijne beftendig gereed gehoudene ruiterij en ligtgewapende manfchap de ommeftreeken zijner legerplaats veilig voor de zijnen ert gevaarlijk voor de vijandlijke ftroopers; eri liet zich flechts in kleene fchermutzelingen in , welke, met zoo veel voorzorg aangelegd , telkens ten zijnen voordeelë uitvielen, en langzaamerhand den fchrik uit zijne krijgsknechten verdreeven, dien Va iv. BOEK iii. joöfdst; J. voor C; 2!ken wilde verfchuilen." Fabius kreeg hier van door zijne vrienden kennis, maar gaf hun, die hem raadden, om dien hoonenden laster door het waagen van eene kans den mond te floppen, dit merkwaardig andwoord. „ Ik moest voorwaar veel lafhartiger geacht worden , dan nu , hidien ik mij door vrees voor hoon en laster van mijn gemaakt ontwerp liet afbrengen. Bevreesd te zijn voor zijn vaderland is geene fchande, maar zich te laten verbluffen door de gevoelens der menfchen en derzelver laster en fmaadredenen is het werk van iemand, die zulk een hoog bewind niet waardig, maar een flaaf iv. BOEK III. HOOFDST. J. voor C aio". J. van R. ' 536. ' Standvastigheid van FABILS.  GESCHIEDENISSEN. 311 flaaf is van hun, over wien hij meester behoort te zijn, en dien hij beteugelen moet, wanneer zij zich te buiten gaan (j). " Te vergeeftch had hannibal bij het openen van dezen veldtogt op de medewerking der volkeren van Italië gewacht en zijne verplichting, om ten hun nen kosten met zijn ganfche heir te leeven, had hem reeds alle hoop ten dezen aanzien doen opgeven , wanneer hem drie Campaanfche Ridders, dien hij onder andere krijgsgevangene bondgenooten van Rome na den Thrafimeenfclien flag vrijgegeven en door gefchenken en beloften had aangezet, om den afval hunner landgenooten te bewerken, nu kwamen berichten, dat hij, bij den eerften voet, dien hij in Campanie zetten zou, op de bemagtiging van Capua reekenen kon. Deze toezegging fcheen den fchranderen Carthager te groot en te ftrijdig met alles, wat hij tot nog toe van Romers Ilaliaanfche bondgenooten ondervonden had , om zich terftond op dezelve te verlaten. Zijne eigene be* (1) Plut» ii fab. p. 177. V 4 IV. boek III. hoofdst. }. voor C. 216. ƒ. van R. 536. Drie Cam- baanfcbe verraaüers.  IV. BOi.l UI. HOOFDST. J. voor C 216- J. van R 53ó. Misuag ii IIANJNiBAL* togt. 312 romeinsche behoeften raadden hém wel, het nu reeds afgestroopte Summum voor het rijke Campanie te verlaten , doch alvoorens zond hij deze drie Ridders terug, met aandrang, om hunne toezegging door daaden te bevestigen, en bi] hunne terugkomst in zijn leger eenigen der voornaamflen van dat land mede te brengen. 1 Intusfchen beval hannibal aan den 'gids van zijn heir, het zelve te leiden naar de ommeftreeken van Qafinum, wijl des kundigen hem onderricht hadden, dat hij door zijne ligging aan dien uitgang van Latium (1} de Romeinen van hunne bondgenooten zou afinijden. De gebrokene uitfpraak dezes Latynfchen naams in des Carthagers mond deed den gids Cafilinum, in plaats van Cafinum, verftaan, en het ganfche heir, over bergen en tusfchen rivieren door , Campanie, in plaats van Samnium, invoeren. Weldra ontdekte hann 1 b a l aan de veelvuldige hoogten en doorfnijdingen van dit gewest , dat het zelve geenzins hem ter goeder trouwe kon aan- CO Zie de kaart agter D III.  geschiedenissen. 313 aangeweezen zijn, of dat 'er eenig misverftand plaats moest hebben. Het laatfte bleek hem terftond, toen hij, zijnen gids i vragende, waar ter waereld hij hem thands toch geleidde, ten antwoord kreeg, dat hij hem dien zelfden dag nog te Cajilinum zou brengen, maar dat Cafimim eene geheel andere ftreek uitlag. Raazend van fpijt over deze misleiding liet de Carthager zijnen ongelukkigen gids deszelfs misvatting met den kruisdood boeten : maar tevens het meeste voordeel van zijne dwaaling willende trekken, verfterkte hij terftond zijne legerplaats en zond maharbal aan het hoofd zijner ruiterij ter plundering van het Falernifche land. Deze Bevelhebber zettede zijne ftrooperijen tot aan het meir van Sinuesfa voord. Alles beefde en vluchtede voor de Numidifche ruiters. Deze bondgenooten echter waren zoo weinig gezind, om op het eerfte aanrukken des veroveraars trouwloos te worden , dat alle deze verfchrikkingen des oorlogs zelve niét in ftaat waren, om hun afvallig te maaken van Rome, welks wijze en zachte regeering hun niet lastig viel, terwijl zij gaarne de meerdere verdienften V 5 van IV. BOEK Iü. IOOFDST. '. voor C. 2! 6. \ van R. 53Ö.  IV. BOEK HL hoofdst. J. voor C, ai6. J. van R. 536. Hannibal ingeflooten. 314. R.0MEINSCHE van dat volk boven zich wilden erkennen en eerbiedigen (x). Fabius, die zoo grondig alle de bedoelingen van hannibal doorzag, als hij oplettend alle zijne fchreden volgde, zag met verbaazing den Houten en verkeerden flap , dien zijn vijand deed, door zich binnen rivieren en bergen te laten opfluiten en zich alzoo aan het dringendftc gebrek, na de kortiïondige plundering van de kleene ommeftreeken zijner legerplaats, bloot te ftellen. Dit genoegen Dver den misflag zijner tegenpartij bevestigde hem thands ten vollen bij zijn tot nog toe gehouden krijgsbeleid, en deed hem flechts zorgvuldig zulk eene ligging kiezen, als best gefchikt was, om hannibal alle uitkomst uit zijn aanftaande gebrek te benemen ( 2 ). De ongewoone drift, waarmede de Dictator het voordrukkend heir der vijanden gevolgd was tot aan de grenzen van Campanic, had zijnen Onderbevelheber voor eeni-r CO Liv. L. XXII. c. 13. Cs) Polvb. L. III. c. P3. Liv. L. XXIP. 14,  geschiedenis s.e n. 315 eenige dagen den mond geflopt, wijl men nu vrij algemeen in het Romeinfche heir verwacht had , dat de Veldheer voorne-1 mens was, deze rijke bondgenooten te ^ ontzetten. Maar naauwlijks zag men zich ] andermaal door fabius op de kruinen der bergen voeren, die Campanie omrin- d gen; naauwlijks zag men de vernielende ^ vlammen uit de fchoonfte landerijen van geheel Italië opgaan, en het verwoestende leger ongeftoord aan de rivier Vultur* nus liggen, zonder dat men van vechten door den Diiïator hoorde (preken, of het ganfche heir geraakte in nieuwe en veel heviger onrust. „ Zijn wij dan hier gekomen, vroeg min u ciu s, om den moord en brand onzer bondgenooten te aanfchouwen ? Of wij ons al aan geene anderen ftooren, fchaamen wij ons dan over zulk een gedrag niet jegens onze eigene medeburgers, dien onze voorouders naar Sinueffa zonden, om deze kusten voor de Samniten te beveiligen; en nu is geen nabuurige Satnniet, maar een vreemde Car* thager de brandftichter, dien wij door onze traaghéid en lafhartigheid van het eind der aarde tot hier toe hebben laten voord- ruk- IV. BOEK III. OOFDST. " . voor C. 216. . van R. 53<5. Fabius sor miucius be- JOt.  IV. BOEK. m. HOOFDST. J. voor C 216. J. van R. 53<5- 1 1 81 6 romeinsche rukken! Zoo ver zijn wij dan reeds van onze vaderen verbafterd , dat [wjj Mauriërs en Numidiërs ftreeken laten overftroomen, voor wier kusten zij niet gedoogden, dat de Carthagers ter zee zouden kruizen! Bij den aanval op Saguntum wilden wij menfchen en Goden met onze verontwaardiging vervullen, en thands zijn wij vreedzaame aanfchouwers van hannibal's optogt tegen de volkplanting van Rome! De rook der brandende hoeven en velden flaat ons in het gelaat en bijt ons in de oogen; het gejammer onzer huilende bondgenooten, die onzen bijftand meermaalen , dan der Goden hulp, inroepen, gaat ons door de ooren ; en wij zoeken , als het vee, het zomergroen op de bergen, kruipen afgelegene bijpaden langs, :n verbergen ons in de wolken en bosèhen. Had m. furius den Galliërs Rome willen ontrukken, door langs bergen in bosfchen te kruipen, gelijk deze tweeIe camillus, die Rome's eenigfte Die'ator thands zijn moest, Italië van hannibal wederom wil haaien, de Calli.rs iouden wel in Rome gebleeven zijn , geijk ik nu vree ze, dat onze voorouders, bij  geschiedenissen. 3 i ? bij ons tegenwoordig gedrag, ons flechts voor hannibal en de Carthagers zullen gefpaard hebben. — Het is dwaasheid, de overwinning van het ftilzitten en geloften doen te verwachten. Ondernemen en uitvoeren waren fleeds de rijzende zuilen van Romers grootheid, maar geen draalen en morren, het welk de bloodaards voorzichtig zijn noemen. „ Zulk eene taal voerde minucius in het openbaar voor alle de rangen des krijgsvolks, als ware het zijne taak geweest, eene openlijke redevoering te houden; en dezelve was zoo algemeen behaagend, dat, indien zulks aan de Hemmen der krijgsknechten geftaan had, de meerderheid hem zeker ver boven fabius tot Opperbevelhebber zou verkoozen hebben ( i ). Fabius, die zijn eigen krijgsvolk thands niet mirtder , dan zijnen vijand zelf in het oog moest houden, was ftandvastig genoeg, om bij zijn ontwerp te blijven, fchoon hij wist, dat het misnoegen over zijn beleid zich buiten het leger tot in (O Liv. L, XXII.c. 14. IV. boes III. HOOFDST. J. voor C. 9 16. J. van R. 536.  IV. boek III. hoofdst. J. voor C 2iö. J. van R, 536. ] 3l8 ROMEINSCHE in Rome zelf uitftrekte, en echter wist, hij tevens, zijn hoog gezag temidden dezer algemeene tegenfpraak ongefchonden te bewaarem — De vastheid van charakter, tot zulke eene moeilijke en langduurige houding noodzaaklijk , ontglipte het onmenfchkundige oog der menigte, evenals zijne jeugd haar bedroogen had: wij zelve hebben misfchien deze opmerking thands hoognoodig, om den man, wiens lof de gefchiedenis vereeuwigd heeft, niet met eenen numicius voor eenen zwakken bloodaard aan te zien ( 1). Hannibal, alle hoop, op het aan den flag komen met fabius opgevende, begon reeds om te zien naar een veilig sn welbèvoorraad winterverblijf; de gewesten , door hem thands betrokken, waren verrukkend in den zomer, maar lielden niets voor den winter over, wan-» reer de wijn - en boom - gaarden van derselver verkwikkende, doch geenzins voe- den- Q 1} Een klip, waarop de fchrandere st. evreaoND zelf fchijnt geftrand te zijn. (Euvret r. 11. P< 52.  geschiedenissen. 319 dende, vruchten zouden beroofd zijn, en hij zich met zijnen gemaakten buit elders veiliger, dan alhier, bevinden kon (i). Door zijne befpieders van 'svijands oogmerk onderricht en welbewust, dat hij door dezelfde engte , welke hem in het Falernifche land gebragt had , zou moeten wederkeeren, legde fabius eene genoegzaame bezetting op den berg Callicula (2) en in de ftad Cafilinum, waarna hij met zijn overige heir weder naar het gebergte te rug trok , latende in tusfchen l. hostilius mancinus met vier honderd ruiters der bondgenooten een waakend oog op alle de vijandlijke bewegingen houden, met volfirekten last, om zich zoo min mogelijk te laten zien, en zich vooral buiten allen treffen te houden. Ongelukkig hadden de redenen van minucius op dezen jongman, die dezelven CO Polyb. L. III. c. 93. Liv. L. XXII. c. tk, C*) Agter Cales gelegen. Men vergelijke bij dezen geheelen veldtogc de kaart agter D. III. met die, welke agter het tegenwoordige geplaatst is. IV. boek III. hoofdst. f. voer C. 216. f. van R, 536. Ongehoorzparaheidlan de beitelen van •abius ge» haft.  320 romeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voer C 21$. j. van r 536. ven mede dikwijls had aangehoord, zulk eenen diepen indruk gemaakt, dat hij alle ondergefchiktheid aan den ftelligen last ' des Opperveldheers vergetende , weldra . van eenen blooten befpieder een aanvaller werd van eenige Numidiërs-, dien hij onvereenigd in de nabijheid zag, en door dit niet noemenswaardig voordeel nog meer verhit, zich door de telkens uitkomende en dan weder te rug deinzende vijandlijke ruiters tot onder het bereik van hannibal's leger liet lokken. Caethalo, die onder hannibal het bevel over de' Numidifche ruiters voerde, deed met hun op dit gezicht eenen 0ogenblikrijken uitval , en rende hem, daar hij terftond de vlucht wilde nemen , met losfen teugel na, zoo dat marcinus, het ontkomen onmogelijk ziende , de zijnen tot eenen alzins ongelijken ftrijd aanmoedigde. Hij zelf fneuvelde met de dapperfte ruiters; de overigen hadden hun behoud aan de fnelheid hunner paarden en aan hunne kennis van de bijpaden naar des Diclators leger te danken. Terwijl dit verlies alle de waardij van des Diclators bevelen deed opmerken, kwam  geschiedenissen. 321 kwam minucius weder in het leger terug van Terracina, alwaar hem fabius een bosch en eene engte had laten bezetten, om aan den vijand den weg van apïiusJ die rechtftreeksch van daar op Rome aan-! loopt, te betwisten. Alle uitkomst aan zijnen vijand afgefneeden hebbende , floeg fabius zijn leger op den weg neder, dien hannibal noodzaaklijk moest langs trekken. Den volgenden dag reeds trok de Carthagery die flechts twee duizend fchreden van den Dictator gelegerd was, tegen de Romeinen uit, die hem onder het bereik hunner verfchanfingen afwachteden, en, door fabius gedwongen zijnde geenen voet van hunne post te wijken, alle de tergende aanvallen hunner vijanden wederftonden en verduurden, zonder zich van hunne verfchanfingen te verwijderen. Hannibal kon zijn oogmerk niet bereiken; de welgekoozene leger - en fland - plaats des Dictators liet hem geenen algemeenen aanval toe, en de nuttelooze fcherroutzelingen van dezen dag hadden hem agthonderd mannen gekost, terwijl bij de VI. deel. X R0- IV. BOEK III. 100FDST. . voor C< 216. . van R. 536.  32a romeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 216. J. van R. 536- Krijgslist Van HANNIBAL om te ontkomen. 1 i i Romeinen flechts tweehonderd gefneuveld waren C i). Hannibal zich volkomen ingeflooten en verplicht ziende, om in een afgeftroopt land tusfchen de fteenrotzen van Finnice, de fchorre zanden van Li ter/mm en vervaarlijke poelen te overwinteren , terwijl fabius allen toevoer uit Capua en Samnium en nog zoo veele andere rijke bondgenooten agter zich open hield, nam zijn vindingrijk vernuft te hulp, om hem door engten of over bergen te helpen , dien een looze vijand voor de wanhoopendfte dapperheid zelve ondoorkomelijk gemaakt had. Hij gaf bevel, om uit deosfen, welken hij buit had gemaakt, :wee duizend te nemen , en dezen aan lederen hoorn eene toorts of eene bosch ftroo e binden, welke, met het vallen van den aacht, op een gegeven teeken, moesten langeftooken, en de osfen daarmede ge. Ireeven worden naar de bergen, ter plaatse , waar deRomeinen de engten bezet nadien. Terwijl hasdrubal dezen last, lan hem vertrouwd, liet uitvoeren, brak han- CO Liv. L. XXII. c. 16.  geschiedenissen» hannibal zelf, toen het donker geworden Was, langzaam en in diepe ftilte met het leger op. Tot aan den voet van het gebergte en den ingang der engte voord getrokken zijnde, werd het af.' , gefprooken teeken gegeven, om de osfen met de in brand geftookene hoornen tegen het gebergte op te drijven. Maar geringe aandrift was 'er noodig, om de dieren , die het boven hunnen kop zagen vlammen , aan het lopen te krijgen , ert naauwlijks voelden zij den brand in hunne hoornen tot aan hun vleesch door* dringen, of allen renden zij in dolle woede wijd en zijd over de bergen en door de bosfchen, en maakten nu eens eene vertooning, als of al het kreupelhout in de rondte in brand ftond, dan weder, wanneer zij hunne koppen, van pijn en om het vuur daar af te fchudden, hongerden, als of zij menfehen waren, die met brandende fakkels rond liepen. Zij, wien de bezetting der wegen en engten was aanbevolen, verlieten hunne posten, daar zij, de vuuren rondom en boven zich ziende, meenden door de vijanden omcingeld te Zijn, an vluchteden naar het gebêrgte, waar zij 'X 2 de IV. BOEK lïil HOOFDST. J. vbor C* 2VÖ. \. van R. 535.  324- romeinsche IV. boek III. hoofdst. J. voor C 216. J. van R 536. de minste toortzen zagen; zomtijds ontmoeteden zij nog eenen enkelen os, die hun eerst doodlijk door zijne ontmoeting verfchrikte, en daarna, door de ontdekking van het bedrog, nog meer deed vreezen voor vijandelijke hinderlaagen; daar zij dezen weder willende ontvluchten, de ligte benden der Carthagers in handen vielen, en alzoo overal fchrik, vrees en gevaar vonden. Intusfchen trok hannibal. onverhinderd de verlaatene engten door, en floeg zich den volgenden dag veilig in de vlakte van Allifce neder (1). Fabius was fchierlijk de algemeene ontrusting gewaar geworden en had tevens terftond eene krijgslist van zijnen fchranderen vijand vermoed; het in handen krijgen van eenige rondzwervende osfen hadhem zelfs geen twijfel aan hannibal's oogmerk overgelaten : maar te vooral) Liv. L. XXII. c. ld, 17. Plut. in fab. p. 177, 173. Polyb. L. III. c. 94, 95. Fron. tin. Strateg. L. I. c. 5. ex. 28. — Volgends appianu» (p. 321.) zou hannibal vooraf 500 krijgsgevangenen hébben orngebragt, om dat hij in zijne tegenwoordige verlegenheid kwaad van hun .vreesde.  geschiedenissen. 325 voorzichtig, om zich in den nacht aan een onzeker treffen en misfchien wel aan de hagchelijkste hinderlaagen bloot te ge-1 ven, hield hij, tot dat de dageraad aan-^ kwam, zijn krijgsvolk binnen het leger in ] de wapenen. Vroeg in den morgen had 'er eene fchermutzeling plaats tusfchen eene Romeinfche bende , welke haare post op de hoogten gehouden had, en het ligtgewapend vijandlijke krijgsvolk, en waarfchijnlijk zou zij het zelve van het overige heir van hannibal hebben afgefneeden, indien deze niet terftond eenige Spaanfche benden van de voorhoede had afgezonden , welke mede ligtgewapend , vaardig , en gewend , om de bergen te beklimmen, de zwaargewapenden en meer aan het vechten in de vlakten gewoone Romeinen met geen gering verlies te rug dreeven CO* De Dictator brak terftond, na het ont- ko- (O Liv. L. XXlï. c. 18. Polyb. L. III. c. 95. Plut. in fab. p. 178. — Volgends den laatsten Schrijver zou fabius zelf dus ongelukkig tegen de agterhoede van hannibal geflagen hebben. X 3 IV. boek 111. oofdst. . voor C. 316. . van R. 536.  IV. boek III. hoofdst. J. voor C, ai 6. J» van R. 536, 326 ROMEINS CHE komen des vijands, zijn leger op , om hem op nieuw te vervolgen, en floeg zich weder nabij hem bij Allifa op eene fterke hoogte neder. Nu nam hannibal de houding aan, als wilde hij door Samnium rechtftreeks op Rome aanrukken: maar fabius, die op alle zijne bewegingen lettede, fneed hem geduurig op de kruinen der bergen , tusfchen Rome en zijn heir gelegen , den doortogt af , zonder zich aan eenen flag bloot te geven ( 1) , waartoe de Carthager niet ophield allerleije kunftenaarijen in 't werk te ftellen, even als een wel afgericht kampvechter, die niets onbeproefd laat, om zijne tegenpartij uittedaagen en hem in een onbedacht oogenblik te verkloeken (2). Hannibal trok niet verder dan Pe-, tignum door, maar keerde al flroopende en plunderende naar Apulie terug, alwaar hij een kleen weerloos ftadjen, Geronium geheeten, innam, om het zelve als eene koornfchuur te houden voor den aannaderenden winter., dien hij hier wilde doorbrengen. FaCO Liv. L. XXII. c. 18. C,a) Plut. in pab. p. 176,  GESCHIEDENISSEN. 327 Fabius , die als nog volftandig bij zijn omhelsd begrip bleef, en in dit heen en wedertrekken des vijands deszelfs verlegenheid meende te befpeuren om het op den duur zonder eenigen toevoer van buiten uit te houden, legerde zich andermaal in zijne nabijheid onder het bereik van het ftedeke Larinum (1). Zekere plegtigheden vorderden thands te Rome des Dittators tegenwoordigheid. Het bevel over zijne krijgsmagt aan m inucius overlatende beval hij hem niet flechts met het gezag eens Opperbevelhebbers , maar verzogt, ja bad hem tevens : „ om toch meer op het beleid, dan op het geluk, te vertrouwen; om toch liever hem, dan sempronius en flaminius, naar te volgen; om het toch als geene beuzeling te befchouwen, den geheelen zomer eenen veroveraar werkloot gehouden te hebben ; dat rust den zieken dikwijls meer, dan de beweging, dient; en dat het voordeel genoeg was, een eind aan hannibal's overwinningen gemaakt te hebben , en intusfchen zelve van f 1) Zie de kaart agter D. III. X 4 IV. BOES III. B001D8T. ]. voor C. 916. J. van R. 536. Fabioï ie Romt.  IV. bo uk III. hoofdst. j. voor C 216. j. van R 536". Gedrag van mini;. cius. 323 romeinsche van alle geleedene fchaade bekomen te zijn (i). " Naauwlijks had fabius het leger verlaten, of min ucrus, wien het beleid zijns Opperbevelhebbers zoo lang geërgerd had , nam eensklaps geheel andere maatregelen. Hij bragt het leger , het welk fabius weder op eene hoogte had doen nederflaan, in de vlakte over, en nam terftond het, zijns inziens, fchrander befluit, om den vijand, die wijd en zijd het koorn ophaalde en in Geronium bragt, in deszelfs firooperijen te overvallen , of deszelfs leger, het geen flechts door eene geringe bezetting gedekt werd, onverhoeds te veroveren. Hannibal, die aan deze beweging des Romeinfchen legers fchierlijk zag, dat het beleid zijns vijands was veranderd, zond nu flechts een derde gedeelte zijns krijgsvolks op voerageering uit, en trok met de overige tweede derden nader op minucius aan, flaande zich op eenen heuvel, omtrent twee duizend fchreden van Geranium neder. Zijne Numidiërs. namen CO Liv. L. XXII. c. 13.  geschiedenissen. 329 men bij nacht eene andere hoogte tusfchen de beide legers in, welke best gefchikt was, om de voerageerende benden te befchermen, doch werden den volgen-den dag reeds door de Romeinen verdreeven , die nu hun eigen leger op deze hoogte overbragten. Het groote oogmerk van hannibal hier zijnde, om zich voor den aanftaanden winter van allen leeftogt te voorzien , en inzonderheid, om voor voeder voor zijne paarden te zorgen, waarin zijne grootfte fterkte beflond, onthield zich thands van een aangebooden treffen, en liet Geranium flechts met overvloedigen voorraad opvullen, waar toe hij van dag tot dag weder talrijker benden uitzond. Minucius, zijne kans nu fchoon ziende, om zijn opgevat befluit te volvoeren , zond zijne ruiterij en ligtgewapend volk op h a n n 1 b a l 's voerageerende benden uit, en viel hem zelf met zijne overige krijgsmagt in zijn zwak befchermd legar aan. Hasdrubal, die met vier duizend mannen in Geranium lag, en door den eenen en anderen, die dei Romeinfche ruiterij ontkomen waren, bericht van dezen aanval kreeg, kwam ir X 5 tijd* IV. BOEK III. IOOFDST. !. voor C. 316. J. van R, 536.  IV. boer III. hoofdst. J. voor C 216". J. van R, 536". Fabius door hanhibal onder verdenkingvan verraaderij gebrsgt. 33° romeinsche tijds zijnen Veldheer te hulp , en deed nevens hem minucius naar zijn eigen leger terug trekken. Het voordeel van dit gevecht was zeker aan de zijde der Romeinen, doch min fchitterend, dan m iNuciushet deed voorkomen. Hannibal zou zes duizend, hij vijf duizend, mannen verlooren hebben. Bevreesd voor eene overrompeling van het rijk gevulde Geronium, betrok de Carthager zijn oude leger voor de muuren dier ftad, en werd voords omzichtiger in zijne ftrooperijen, terwijl de Romeinen Mouter werden (i). Het gerucht van dit geringe voordeel kwam fchier gelijktijdig met den Dictator te Rome, alwaar de Raad en het Volk, beide tegen deszelfs krijgsbeleid vooringenomen , in hun misnoegen door den grooten ophef, dien minucius zelf daarvan had gemaakt, geftijfd werden. Men iiad niet flechts de wijsheid van zijn omzichtig beftuur geheel en al voorbij gezien, maar het was den listigen hanni3al zelfs gelukt, om fabius, wiens be- (O Polyb. L. III. c. 102, 103. Liv. L. {XII. c. 34. Plut. in fab. p. 179.  geschiedenissen. 351 beleid hij zoo bezwaarlijk verduuren kon, in verdenking van verraaderlijke verftandhouding bij de Romeinen te brengen. Dit1 was hem gelukt, door de landerijen des^ DiStators, die zijne gidzen hem hadden aan- \ geweezen, niet flechts van de algemeene plundering zijner benden uit te zonderen, maar zelfs eene wacht tot derzelver beveiling daar te fix-llen. Het misnoegd ongeduld , tot het fchijnbaarfte wantrouwen verheven, meende zelfs een rechtmaatigen grond te hebben, om den Dictator verandwoordlijk te ftellen, daar hij, zonder voorkennis of lasc van den Raad, in onderhandeling over de uitwisfeling van krijsgevangenen met hannibal getreden en overeen gekomen was, om voor de twee honderd zeven en veertig Romeinen, die 'er meer dan Carthagers gevangen genomen waren, een zeker bepaald losgeld te betaalen. De weigering of draaling ten minften van den Raad in de betaaling dier geldzomme had den DiStator echter gelegenheid gegeven, om den onverdraaglijkften laster van landverraaderije op het luisterijkst uit te wisfchen, door, naamlijk, zij- IV. BOEK IU. IOOFOST. , voor C. 216. . van R. 536.  332 romeinsche IV. boek Hf. hoofdst. J. voor C ..-'-5. j. v*n R. 53*. Fabius te Ratne bïfciiuWigd. i « 1 1: n II d \ zijnen zoon naar Rome te zenden , en hem aldaar openlijk die zelfde landerijen te laten verkopen, dien de listige vijand ongeplunderd had gelaten, en met derzelver prijs voor eigene reekening de fchuld te voldoen, welke hij, door het losfen zijner medeburgeren ter goeder trouwe bij hannibal gemaakt had ( i ). De laster had zich met weerzin den mond zien itoppen; het misnoegen over het draaiend krijgsbeftuur duurde voord, vond nog meerder grond in het goed gelukken van andere maatregelen door minucius te werk gefield, en werd kwaadaardige bitterheid , toen fabius geoof weigerde aan de breed uitgemetene ?oordeelen zijns Onderbevelhebbers, en >penlijk verklaarde, dat hij den voorfpoed mx minucius vreesde, „ Nu liet zich (i) ,, Zeven bunderen lands maakten alle zijne nderijên uit; derzelver waarde wel bereakend was let groot , maar de grootheid eener ziel , welke ever zonder erfgoed is, dan dat het Vaderland zon:r goede trouw zou zijn, is onberekenbaar.*' au. max. L. iV. c. 8. ex. i.  ge s c hiede ni ss e n. 333 zich een Gemeensman m. metiliüs tegen hem hooren: als ware het volftrekt onverdragelijk, dat de Diiïator zich niet' flechts in het veld zijnde tegen het be-' haaien van alle voordeden verzet had,' maar zich in zijn afzijn zelfs tegen reeds behaalde voordeden durfde aan kanten; dat hij den oorlog flechts flecpende hield, om te langer in het leger en te Rome beide het oppergezag te voeren; dat hij met dit inzicht den eenig overgebleeven Co?zful kwanswijs in zee had geftuurd , en twee Prcstors in Sicilië en Sardinië nutteloos bezig hield, om geheel alleen in Italië te blijven; dat hij zijnen Onderbevelhebber als gevangen had gehouden, zoo dat hij geenen vijand zien, veel min beftrijden, kon, daar men dien geheel anderen krijgsman terftond na zijne flaaking uit zulke vernederende banden den vijand had zien flaan en op de vlucht drijven: om alle deze redenen zoude hij, wanneer de oude moed thands nog het Romeinsch Gemeen bezielde, de afzetting van q. fabius durven eisfchen, terwijl hij thands alleen dit gemaatigde voorftel deed, om het oppergezag tusfchen den Onderbe- vel- IV. BOEK III. iOOFDST. f. voor C 216. [. van Ra 53«.  IV. XOEE III. HOOFDST. J. voor C. 216. J. van R. 536. 1 j ] ( \ t d c I 1< V d ü ti 334 romeinsche velhebber en den DiSlator te verdeel en, eri niet te dulden, dat de laatfte naar het le^ ger terug keerde, alvoorens eenen Conful in de plaats van den gefneuvelden f l aminius te hebben aangefteld." Fabius , die zonder gunstbejag zijn eigen inzicht van 's Lands welzijn volgde, liet zich met dezen volksredenaar niet in, en , 10e ongaarne men zijne taal in den Raad jok hoorde, fchroomde hij geenzins aan ïannibal's bekwaamheden recht te ioen, de nadeelen van het verlopen tweeaar aan de roekeloosheid en onkunde der /eldheeren toe te fchrijven, en ftellig te verzekeren : „ dat hij zijnen Onderbevel-, tebber reekenfchap zou weten af te vorleren over zijn flag leveren tegen zijnen nl; dat hij weldra eenen ieder zou overuigen, dat een goed Veldheer zich miner aan het goed geluk, dan aan fchraner beleid, moet laten gelegen zijn ; terwijl ij voor zich het roemrijker hield , zijn ïger naar vereisch van omftandigheden oor fchande bewaard, dan veele duizene vijanden geveld, te hebben." Op den >oedigften voordgang met de offerpleggheden aangedrongen, en, in de plaats van  GESCHIEDENISSEN. 335 Van flaminius, m. atilius regul u s als Conful aangefleld hebbende, ging fabius des dags, voor de beweging,1 door metilius tegen hem gemaakt,J bij het Volk zou plaats hebben, naar hetJ leger, om zelf geen getuigen te zijn van den flag, dien men aan het zoo dikwijls heilzaam bevonden oppergezag ging toebrengen (i). De vrees, dat fabius in de daad zijn gezag tegen minucius zou doen gelden , en hem, dien men alleen voor den waardigen Veldheer van den Staat hield, zijne ongehoorzaamheid welligt met den dood zou doen boeten, gaf nieuwen nadruk aan het voorftel van den. Gemeensman metilius , om terftond het oppergezag tusfchen hun beiden op eenen gelijken voet te verdeelen ( a ) en echter was 's Volks overoude eerbeid voor dat ontzettend oppergezag zoo groot, dat metilius ten dage zijner bijeengeroepene volksvergadering niemand vond, die zijn ge- (i) Liv. XXII. c. 33-25. Plut. in fab. P. '79. (3) Plut. in fab. p. 170, IV. boek III. ioofdst. . voor C. 216 . van R, 536.  IV. *OEK l\h HOOFDST. J. voor C. aio'. J. van R, 53ó". (O Liv. L. XXII. c. 25, 26. 33^ ROMEINSCHE gedaan voorftel het eerfte openlijk durfde onderfteunen, behalven c. terentius varro , die in het voorige jaar Pretor geweest was. — Deze was een man, niet flechts van geringe, maar tevens van zeer gemeene afkomst, zijn vader was een flachtergeweest, had eene vleeschbank gehouden , en zich van dezen zoon in zijne weinig befchaavende kostwinnig bediend. Deszelfs rijke nalatenfchap had hem echter eenen hoogeren moed en liefde voor den tabbaard en de pleitzaal ingeboezemd. Zijne verdeediging van de zaak der geringe :n behoeftige luiden ten kosten van de aeurs en den goeden naam der aanzienlijeen had hem s' Volks gunst en door dezelve den toegang tot eerambten verworen; van het Penningmeesterfchap was tij tot het laagere en hoogere Bouwmeeserfchap opgeklommen, en na eenmaal Praor te zijn geweest, trachtede hij nu, zijne loop op het aanftaande Confulfchap te vesigen op, de volkbelievende befnoeijing 'an eens Diclators gezag (1). Het  GESCHIEDENISSEN. 33f Het voorftel des Gemeeesmans werd door het Volk aangenomen en de Diclator door dit volksbefluit verplicht, zijn gezag met den Onderbevelhebber te deelen. Elk, te Rome zoo wel, als in het leger, vrienden en vijanden tevens, befchouwde dit befluit, als de vernederendfte grieve voor het hart van fabius : hijzelf verdroeg s'Volks ongelijk met dezelfde grootmoedigheid, waarmede hij de woelingen zijner vijanden verdragenhad. Men zond hem s'Volks befluit agter na, doch voor zich zelf overtuigd , dat men wel zijn gezag, maar geenzins zijne krijgsbekwaamheden, had kunnen verdeelen , kwam hij in het leger terug met dien zelfden geest, die even min voor zijne medeburgeren, als voor zijne vijanden, bezweek (i). Was minucius door zijne voorbaarigheid, verkeerde inzichten en kwaade inboezemingen weleer lastig en haatlijk geweest, na het vernemen van dit Volksbefluit werd hij geheel onhandelbaar er misfchien voor elk ander mensch , behal ver (i) Liv. L. XXII. c. ad. VI. DEEL. Y IV. boek HL hoofdst. J. voor C. 216. J. van R. 53«Het gezag van fabics met minucius ger deeld. 1 1  IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor c, 316. J. van R 536". 33^ ROMEINSCHE ven voor fabius, ondragelijk , die alzins door zijn voorbeeld toonde, dat verftand en braafheid den mensch boven hoon enonteeringverheffen( 1). „Thands durfde hij zich beroemen, niet flechts hannibal, maar fabius zelf, te hebben overwonnen , en door het Volk als de eenige man te worden aangezien, dien men in het nijpen van den nood tegen den Carthager ftellen kon ; nimmer, zwetfte hij, had men den minderen met den meerderen , den Onderbevelhebber metdenAVtator gelijk gefteld, voor wiens blikken alle zijne voorgangers hadden moeten beeven; maar nu zou hij ook zijn goed geluk vervolgen , hoe zeer ook de Diclator dezelfde draaier wilde blijven, wien Goden eh menfchen reeds hadden afgekeurd." Zodra hij den Diclator fprak , begon hij over de gelijkmaatige verdeeling des oppergezags te handelen, en ftelde hem voor, om met den anderen dag , of, indien hij zulks liever verkoos, voor eenen langeren tijd het opperbevel met elkan- de- C O Plut. in fab. p. 170.  geschiedenissen; 339 'deren te verwisfelen. Fabius , wien 's Volks onberaaden gedrag alleen daarom bedroefde, om dat het zelve aan eenen onbezonnen man de gelegenheid gaf, om zijne dolle drift ten kosten des Lands den vrijen teugel te vieren, wilde hiertoe geenzins verftaan, maar verkoos liever, de krijgsmagt met hem in tweeën te verdeelen, oordeelende het beter, dat de ander over een gedeelte alleen het bevel voerde, dan op zijne beurt het geheel in de waagfchaal brengen kon. Hij hield derhalven de eerfte en tweede keurbenden onder zijn bevel, en liet de derde en vierde aan minucius over. De hulpbenden der bondgenooten werden op gelijke wijze verdeeld (i). Minucius verkoos nu ook een afzonderlijk leger te betrekken, en kreeg, daar Liv. L. XXIl. c. 27. Plut. in fab. p. *8o. De voordragt van polybius (L. III. c. 104.), als of fabius de keuze aan mii»ucius had gelaten, om eikanderen in het algemeen oppergezag bij beurten te vervangen, of om de geheele krijgsmagt te deeien, en dat deze zeiF het laatfte zou gckóozen hebben, is zichtbaar met beider bedoeling en charakter ftrijdig. Y 2 iv. boek III. hoofdst. J. voor Ci 216. ƒ. van R, 536". Verdeeling der krijganagt.  34ö romeinschë IV. boek III. hoofdst. J. voor C. 216. J. van R, 536. daar hij zich nu op nieuw beroemde, dat men om zijnen wil de majefteit van het Opperfte gezag beperkt en verminderd had, van fabius voor hunne fcheiding alleen deze vermaaning: „ dat hij, wilde hij wijs zijn, toch begrijpen moest, niet tegen fabius, maar tegen hannibal, te moeten ftrijden; doch, bij aldien hij vermeende, ook met zijnen Ambtgenoot te moeten kampen, dat hij dan niets beter kon doen, dan door daaden te toonen, dat 's Volks gunsteling het behoud zijner medeburgeren niet minder , dan 's Volks onvriend, ter harte ging (1)." De verdeeling en mededinging dezer twee Veldheeren, welke hij fchierlijk uit overlopers en zijne eigene befpieders vernam , gaven hannibal een dubbeld genoegen , daar hij weldra de drift van minucius naar gewoonte hoopte te verfchalken, en daar zijn fchrandere vijand f a b 1 u s de helft zijner krachten verlooren had. Tusfchen het leger van minucius sn hannibal was een heuvel, wiens voor- C 1) Plut. in fab. p. 180.  geschiedenissen. 341 voordeel voor den genen, die denzelven het eerst bemagtigde, allerzichtbaarst was. Hannibal wilde dien, hoe voordeelig zulks ook ware, niet zoo zeer vermeesteren , als wel tot de aanleiding van een hoofdtreffen doen dienen , waaraan hij wist, dat minucius zich geenzins onttrekken zou. Het ganfche land rondom dien heuvel fcheen door deszelfs vlakte en kaalheid voor alle krijgslisten ongefchikt, doch had in de kromten van deszelfs wegen hier en daar holen in fteenrotzen, waar van zommigen twee honderd gewapende mannen konden verbergen, en was juist hierom door de Natuur tot de misleidendfte hinderlagen gevormd. Hannibal wist in 'alle deze fchuilhoeken vijfhonderd ruiters en vijfduizend ligtgewapende en andere voetknechten te verfteken (i), maar zond tevens eene kleene bende, om kwanswijs den gemelden heuvel te bezetten, doch met oogmerk, om niet flechts minucius in het veld te lokken, maar ook om door deze afleiding hem CO Polyb. L. III. c. 105. IV. BOEK III. HOOFDST» J. voor C. 216. J. van R. 536". Beleid van HANNIBAL.  34^ r omeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 31 6. J. van R 55<5. hem onoplettend te maaken op het ge», flikker der wapenen of eenig ander ding, het welk, op zulk eene kaale vlakte , 'welligt zijne krijgslist zou hebben kunnen ontdekken. Op het eerfte gezicht verachtede men dit geringe aantal van vijanden, en verzogt elk in het leger van minucius, hun den heuvel te mogen betwisten. De Romeinfche Veldheer, deze fchermutzeling als eene gunftige aanleiding tot eenig roemrijk krijgsbedrijf befchouwende, zond eerst zijne ligtgewapende manfchap, daarna zijne ruiterij, en toen hij zag , dat h a nnibal zijne benden al meer en meer verfterkte, viel hij met zijne geheele krijgsmagt op de vijanden uit, die, den heuvel verlatende, hem in de vlakte in geregelde flagorde tegenftonden en langen tijd met hem in eene gelijke en bloedige kans ftreeden , tot dat hun Veldheer het teeken aan de verfchoolene benden gaf, welke nu eensklaps uit den grond ten voorfchijn komende de Romeinen omcingelden, en hun , dopr deze verrasfing niet minder, dan door haaren aanval va,n alle zijden te gelijk, den moed  ges chiedenissen. 343 moed en de hoop om te ontkomen tevens henamen (ij. De nood, waarin de Romeinen zich thands 1 bevonden, was aan fabius niet onbe-• kend, die reeds voorziende, wat gebeu- 3 ren moest, zijne benden fteeds onder de wapenen had gehouden , wachtende op de i uitkomst van het gevecht, welke hij nietx door boden vernam, maar zelf vart eene hoogte nabij zijne legerplaats had waargenomen. Toen hij derhalven de flagorde ingeflooten en in verwarring zag, en het angftig gefchreeuw der wanhoopende krijgsknechten hoorde, riep hij, na het loozen eener diepe zucht, uit : „ o Goden ! hoe veel fchierlijker, dan ik vreesde , en hoe veel laater nog, dan hij begeerde , heeft minucius zich in het verderf geftort! " Op het zelfde oogenblik allen verwijt verkroppende en alleen zijnen plicht jegens zijne medebnrgeren gevoelende , gelastte hij de vaandrigs de {landaards uit den grond te rukken, en aan de (i) Liv. L. XXII. c. 28. Polyb. L. III. c. 106. Plut. in fab. p. 180. Y4 IV. BOEK III. IOOFDST. [. voor C. 216. . van R. 536". Voortrefijk gedrag an fabius.  344 romeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. j. voor c, 2 1(5. j. van R 536. 1 ( 1 ! 1 ] de keurbenden hem te volgen, met deze nadruklijke aanfpraak : „ wel aan , mannen , dat elk, die aan minucius denkt, zich haaste; hij is een oprecht beminnaar van zijn vaderland; beging zijne te hevige drift eenen misflag, daarover nader! " De bijftand van fabius kwam den noodlijdenden als uit den Hemel; dezelve dreef eensklaps de wijd en zijd verfpreidde Numidiërs en hun , die der flagorde van minucius in den rug gevallen waren, op de vlucht; de moed herleefde in de Romeinfche benden; de vluchtende keerden ten ftrijd weder; de ftrijdende ftonden als mannen ; de kans verkeerde ; de overwonnene keurbenden overwonnen; hannibal blies den aftogt ; de Romeinen jehielden het veld, en keerden als overwinnaars naar hunne legerplaatzen terug. Men zegt-, dat de Carthaagfche Veldheer :rkende , minucius overwonnen te lebben , maar van fabius overwonnen te ïijn, en, bij den aftogt, boertende tegen zijïe vrienden zeide; „ heb ik het u niet; neer dan eens gezegd, dat die wolk, weite daar boven de bergen hing, eens met geweld  geschiedenissen. 345 weid zou losbarsten en een onweder op ons uitftorten Ci) ? " Fabius liet zich geene trotfche of bittere bejegening tegen zijnen Ambtgenoot ont^ allen, maar naauwlijks was deze in zijn eigen leger terug gekeerd, of hij riep zijn krijgsvolk bij een en fprak het in dezer voege aan. „ In netelige zaaken geenen misflag te begaan, o krijgsluiden , is boven het menfchelijke vermogen : maar door misflagen te leeren, en daaruit voordeel voor het toekomende te trekken, is de zaak van een braaf en verftandig man. Heb ik thands reden, om mij over het geluk te beklaagen , veel grooter reden heb ik , om het zelve te danken. Weinige uuren hebben mij eene les gegeven, welke ik mijn ganfche keven lang nimmer begreep. Nu eerst gevoel ik, hoe dwaas het zij, over anderen te willen bevelen , wanneer gebrek aan zelfsbeftuur ons een vreemd geleide noodig maakt, en welk eene rampzalige eerzucht ons bezielt, wanneer wij dezulken wil- (2) Liv. L. XXII. c. 10. Plut. [in fab. p. 180, 1S1. Y 5 IV. boek III. hoofdst. J. voor C. 216. J. van R. 536. Edelmoedig gedrag van minucius.  IV. BOEK III. EOOFDST. J. voor C. 216. ]. van R. 536. 1 I 1 J I C c c c d X 2 34^ romeinsche willen overtreffen, voor wien het onderdoen de grootfte eer is. Voordaan zult gij geenen anderen Bevelhebber, dan den Di&ator, volgen, voor wien ik in dankbaare gehoorzaamheid alleen uw voorganger blijven zal." Daarop bevolen hebbende, de adelaars op te nemen en hem te volgen, trok hij naar de legerplaats van fabius, 2n ging regelrecht op de tent van den Diftator af. Elk was verbaasd en twijfelmoedig. Fabius kwam uit, zag de veldtekenen zijns mededingers voor zijn Veldheerszetel in den grond geplant, ïoorde zich door hem met den naam van Vader , zijne krijgsknechten door des:elfs benden met dien van Befchermheeen begroeten. De flilte op deze verrukkende bedwelming volgende werd door -ïiNucius met deze edele taal afgebroo:en: Diclator, gij behaalde op dezen ag eene dubbelde overwinning, door uwe lapperheid over de vijanden, door uw edelmoedig beleid over uwen mededinger; oor de eene hebt gij ons behouden, door e andere wijs gemaakt; onze overwining door hannibal doet ons blooen , maar onze overwinning door u is ons  geschiedenissen. 347 ons redding en eer. Dat ik u dan den eerwaardigften naam geve , en mijnen besten vader noemen, fchoon die naam uwen1 goeden dienst nog maar gebrekig ufë-1 drukt: mijnen vader had ik toch Hechts het ] leeven , maar u deszelfs behoud en dat van alle deze luiden te danken." Dit gezegd hebbende viel hij fabius om den hals en kuste hem met dankbaaren eerbied. Men zag de krijgsknechten dit voorbeeld volgen?, zij omhelsden hunne verlosfers, en door de geheele legerplaats ftroomden traanen van blijdfchap uit aller oogen (i). Waar zich de blijde maar van dezen dag verfpreidde, werd ook de roem van fabius verbreid. Het misnoegen over zijn gehouden krijgsbeleid verdween eensklaps voor de eenpaarige toejuiching van de beproefde wijsheid zijns befluurs ; de Carthagers zelve eerbiedigden dezen krijgsman , en gevoelden nu eerst, dat zij met Romeinen in Italië te doen hadden, daar zij CO Deze is geheel de fchilderij van plutarchus (;» fab. p. 181, 182.) waar in het edej gevoelend hart den zachtllen wellust vindt, —- IV. boek III. oofdst. . voor C. 216» . van R. 53 53 van twee nieuwe Overheden , om voor het volgende jaar het Land tegen den geduchtften vijand te verdeedigen. De Raad liet den Confuls door den Pretor aanfchrij- ven, CO Zie boven bl. 63.  geschiedenissen. 367 ven, dat een hunner te huis mogt komen, om deze verkiezing bij te woonen, verklaarende hij zich gereed, om de volksvergadering tegen dien dag te beleggen, dien de Conful goed zou vinden in zijn and woord te bepaalen; doch dit andwoord, uit beider naam gefchreeven, behelsde : „ dat zij zonder gevaar voor den Staat den vijand niet konden verlaten, en liever zagen, dat een Tusfchenkoning die verkiezing regelde, dan dat een hunner uit het veld teruggeroepen werd." De Raad, die het gewigt der aanftaande keuze leevendig gevoelde, drong op de benoeming van eenen Dictator door een der Confuls tot dat einde aan. L. veturius philo werd hier toe benoemd, die m. pomponius matho tot zijnen Onderbevelhebber aanftelde: doch, wat 'er in het oog van den Raad aan dezen man ook mag gehaperd hebben, men liet het eene of andere gebrek in de voorteekenen bij zijne aanflelling vinden, en gebood hem, zijn gezag na veertien dagen reeds af te leggen. Men kwam nu van zelfs tot het verworpen Tusfchen - beftuur, terwijl men het le- IV. BOEK iii. HOOFDST. f. voor G. 216. f. van R, 53 Ë 1 I 1 ti e tl r- le >r*  IV. boes III. hoofdst. J. voor C. 215. J. van R. 537* c. terentius var- ro en L. iEMILIUS PAULLUS II, Cof. 3J7Ö ROMEINSCHE voorkeur , fchoon hij vijf mededingers had , en daaronder twee , die nevens hem uit den burgerftand afkomftig waren, doch waarvan de een Opperpriester, de ander Wigchelaar was ; men liet het voords bij zijne benoeming alleen berusten , op dat hij zelf de verkiezing van zijnen Ambtgenoot zou kunnen regelen. De Raad, wel inziende, dat de geestgefteldnis des Volks, door zulk eenen Conful geleid, het hun onmogelijk zou maaken, om een der reeds verworpene mededingers tot den Ambtgenoot van terentius te verheffen , zag, geduurende den tusfchentijd voor den volgenden kiesdag, naar eenen anderen uit, en wel naar l. ffiWLius paullüs, die, na de voleinding van den tweeden Illyrifchen krijg t nevens zijnen toenmaaligen Ambtgenoot voor het Volk te recht geftaan hebbende, als hadden zij niet eerlijk met den gemaakten buit gehandeld (1), tegen alle oneerlijke volksleiders hoogst verbitterd was. Het gelukte den Raad, dezen bekwaamen krijgsman, in wien men echter alleen het bloots 1) Zie boven Bladz. 115, Ho".  GESCHIEDENISSEN. gfl bloote tegenwigt der partijfchap op het oog had, tot den tweeden Conful benoemd te krijgen , na dat het zeer veel werks1 gekost had, om hem tot de mededinging; naar die waardigheid over te haaien. Tot Stad-Pretors werden m. pomponius matho en p. furius philus verkooren, terwijl m. claudius marcellus als Pretor naar Sicilië, en l.pöstumius albinus naar Gallie gezonden \verd. Allen werden zij in hun afzijn benoemd, terwijl de Conful terentius de eenige was, die thands een ambt zou voeren, het geen hij nog nimmer bekleed had (i). De vloot , welke voor Lilybeum , en1 het leger, het welk in Spanje onder bevel ] der scipio's, overwinterd had, van allen noodigen voorraad voor den nieuwen veldtogt voorzien hebbende, maakte men den ontzaglijkften toeflel, om den krijg tegen hannibal zelf te voeren. Daar men anders gewoon was, Hechts vier keurbenden 's jaarlijks op den been te brengen 5 elk van vierduizend voetknechten en twee- hon» (!) Liv. L. XXIf. c. 34, 35. Aa a IV. BOEK lOOFDST. [< voor C. [. van R. 537' )ngewoo« ie toerusingen.  IV. boek III, hoofdst. J. voor C. 2'5- J. van R. 537- 372 romein sc he honderd ruiters, waarbij de Latynen een gelijk getal van voetvolk en een dubbeld getal paarden leverden; daar men in dringende om Handigheden de fterkte van elke keurbende flechts vergrootede, door dezelven tot vijfduizend voetknechten en driehonderd ruiters te verheffen, en dan nog meestal de geheele krijgsmagt verdeelde, zoo dat elke Conful met de helft daarvan een bijzonder leger betrok, befloot men thands, op aandrang van ter en tius, behalven vier zulke keurbenden, welke reeds tegen hannibal in het veld ftonden, nog vier nieuwe te werven, en alzoo den vijand met eene magt van tagtigduizend voetknechten, en twee en zeventig honderd ruiters te bevechten , het welk bij fabius en alle verftandige luiden geene geringe vreeze baarde , dewijl zij geen middel zagen, om, in geval Rome. deze bloem van haare manfchap kwam te verliezen , dat verlies weder te herftellen (O. Terwijl deze voorbeeldelooze toerusting (1) Liv. L. XXII. c. 36. Polyb. L. III. c 108. Plut. in fab. p. 182.  GESCHIEDENISSEN. 375 ting het gemeen zoo wel de grootheid van 's vijands magt en fterkte deed bereekenen , als op een fpoedig einde van den tegenwoordigen eerloozen krijg hoopen, merkte hier de vrees, daar de hoop, veelvuldige voorbeduidzelen op , wier ontrusting de Raad zorgvuldig verzwakte, door kwanswijs in de boeken der sibyllen derzelver afweering of benuttiging te laten naarzoeken. Wezenlijker beduidzelen ontvong het Gemeenebest van de goede trouw der burgerij van Pctfium , welke , op het voetfpoor van die van Neapolis, eenige goudene. bekers aanbood, waarvoor zij even minzaam bedankt werd , doch met eene volflagene afwijzing van haar gefchenk. Min weigerachtig was men jegens Hiëro, wiens rijkbelaadene vloot de haven' van Ostia inliep, en door Syracufaanfclie afgezanten in dezer voege 'vden Raad werd aangeboden. „ De dood van flaminius en de nederlaag zijns legers heeft hiero meer getroifen , dan ooit eenig eigen geleeden leed aan zijn perzoon of rijk. Hij kent der Romeinen grootheid van ziel, en bewonderde die fteeds Aa 3 meer iv. BOEK III. IOOFDST. f. voor C. 215f. van R. 537. Trouw en )ijftand ran mè'Ro.  S?4 ROMEINSCHE IV. BOHl Hl. HOOFDST. J. voor C. 215. J. van R, 537' meer in rampen, dan in voorfpoed, maar meende thands, den plicht eens trouwen bondgenoots te moeten vervullen, en de Befchreevene Vaderen te moeten bidden, om zijnen welmeenenden onderfèand niet van de hand te wijzen. Wij bieden U als een voorteeken uwer overwinning , een goud overwinning beeld van drie honderd en twintig ponden aan. Ter weering van gebrek brengen wij driemaal honderd duizend mudden tarwe en tweemaal honderd duizend mudden gerst mede, en belooven al dien toevoer daar ter plaatze , waar en welken Gij behoeven zult. HiëRp weet, dat de Romeinen geene anderen, dan Romeinfche en Latynfche krijgsknechten en ruiters te veld brengen, maar heeft meermaalen vreemde ligt gewapende benden in hunne legers gezien ; daarom zend hij duizend boogfchutters en flingeraars, die weerbaar tegen de Balearifche, Maurifche. en ander flag van ligte vijandlijke benden zullen zijn. Eindelijk biedt hij dezen goeden raad aan, om den Prcetor, wien Sicilië te beurt mogt vallen, met eene landing op de dfricaanjche kust te gelasten, Op dat de vijanden, op hunnen eigen grond ont-  geschiedenissen, 375 ontrust, minder ruimte tot toevoer aan hannibal hebben. „ Het antwoord van den Raad was: " dat hiSro een braaf man en uitmuntend bondgenoot was, die zich van den begin zijner betrekking tot Rome door tijdigen onder (land verdienstlijk aan dien Staat gemaakt had; dat het Romeinfche Volk hem hier voor den verfchuldigden dank toedroeg; dat men het aangebooden goud van eenige lieden wel minzaam had afgeweezen, maar de overwinning als een goed voorteeken aannam , en dier Godesfe eene plaats. op het Captolium, in den tempel van j u p if er zelf zou heiligen, opdat zij aldaar in Rome's fterkte den Volke beftendig gunftig mogt zijn. „ Men gaf den Confuls de flingeraars en fchutters benevens het aangebragte graan, terwijl men de vloot van Sicilië met vijfentwintig fchepen van vijt roeibanken vergrootede en den Prcetor last gaf, om daar mede eene landing in Afrit* te doen, wanneer hij zulks heilzaam voor het gemeenebest zou oordeelen (O. Na (l) L.IY. W. XXII. c. 36-, 37* ^ Aa. 4 IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C» 015. J, van R, 537.  IV. BOEK ui. HOOFDST J. voor C. «ISJ. van R. 53?. Gedrag VanTERKN- tius voor zijnen uit. i 37° ROMEINSCHE Na het volbrengen der legerwerving vertoefden de Confuls nog eenige dagen naar de komst der Latynfche hulpbenden, en namen toen al het krijgsvolk in eenen nieuwen eed. Behalven den algemeenen krijgseed waren de ruiters en voetknechten gewoon geweest, zich onderling te verbinden, van geenen voet uit vrees te zullen verzetten, en het gelid niet te zullen verlaten, dan alleen om nieuwe wapenen te krijgen, op den vijand uit te vallen, of eenen burger te redden : deze onderlinge vrijwillige verbindnis was thands tot eenen algemeenen eedgebragt, dien elk aan zijnen Onderbevelhebber verplicht werd afteleggen (i). Hoe veel wantrouwen deze nieuwe beëediging aan de zijde der Confuls ook mogt fchijnen te verraaden, liet echter terentius voor "zijnen uittogt geenzins ia, openlijk in redevoeringen te beweeren : „ dat de tegenwoordige adelkrijg geluurd zou hebben, zoo lang 'er fabius5en in het veld gebleeven waren, maar dat hij CO Liv. L. XXII. c. 3S,  geschiedenissen. 377 hij de man was, voor wien den vijand te zien en te verflaan, het werk van éénen dag zou zijn (i)." Zijn Ambtgenoot liet zich des dags voor zijn vertrek op eenen gansch anderen toon voor het Volk hooren, en kon niet nalaten, hoe zeer hij terentius anders in zijne redevoering fpaarde, aan te merken : " dat hij zich verwonderde, hoe een Veldheer, die zijn eigen noch des vijands leger, de ligging noch gefteldheid der plaatzen kende , in Rome reeds voorzeggen kon, wat hij in het veld verrichten zou; dat men van hem geene ontijdige befluiten zoude hooren , zonder om omftandigheden te denken voordgebragt, daar dezen zich toch nimmer naar de menfchen voegen , maar de menfchen zich naar haar moeten fchikken ; dat hij wenschte, dat het goed geluk het goed beleid zou bekroonen , vooral wijl de onbezonnenheid, zoo dwaas als zij altijd was, tot heden toe ook even ongelukkig geweest was (2)." De (O Liv. L. XXII. c. 38. Plut. in fab. p. 182. (s) Liv. L, XXII. c. 38. Aa £ IV. boek III. hoofdst. J. voor C. 315- f. van R. 537- Gedrag van ;EMh uus.  IV. BOEK 111. 0oofdst. J. voor C. ■ 1-5J. van R 537- Denkwijze van den Raad. Gefprek van FAiiii'5 Biet «MItllS. 1 ] < 1 ( I I 378 ROMEINSCHB De Raad , uit alle de redenen van ^miliüs klaar ziende, dat hij in het voetfpoor van fabius dacht te treden, en veiligheid boven vaardigheid verkiezen zou , liet niet na dezen Canful voor te houden het beflisfend gewigt van dezen veldtogt, het belang om den verderflijken krijg fpoedig te doen eindigen en de wanvoeglijkheid, welke 'er in zijn zou, om agt keurbenden te veld te brengen en den oorlog fleepende te voeren (1). Fabius, die uit zuivere zucht voor 's Lands welzijn beefde op het bezef, dat :en roekelooze Ambtgenoot, een aanzettende Raad , en de overgrootheid der irijgsmagt den bekwaamen ^emilius sou doen afwijken van het lpoor , het jeen hij zelf als het eenige veilige fcheen :e befchouwen, hieldeen geheel afzonderijk gefprek met hem, waarin hij hem alle ie gronden van zijn gehouden beleid aanvees, en derzelver deugdzaamheid toonle. Het zelve kwam, zoo als l 1 v 1 u 3 iet opgeeft, hier op neder. „ Wanleer gij eenen Ambtgenoot had aan u ge- (O Polyb. I.. III. c. io£  geschie denisssn. ïijk, 't geen ik ten hoogften wenschte, pf wanneer gij aan uwen Ambtgenoot gelijk waart, zou ik mij onnutte redenen fpaaren: als twee braave Confuls zoudt gij zonder mijne aanwijzing naar uw gewe-, ten s'Lands heil behartigen, en beide Hecht zijnde, zoudt gij naar mijne woorden willen hooren noch naar mijnen raad luisteren ; maar u en uwen Ambtgenoot kennende vervoege ik mij alleen tot u, wiens braafheid en burgerdeugd misfchien echter onnut voor den Staat is, daar dezelve, aan de andere zijde zoo rampzalig gefield , het kwaad zoo wel als het goed beleid met gelijk recht en gelijke magt bekleed heeft. Gij misleidt u waarlijk , /Emilius, wanneer gij waant, minder moeite met terentius, danmetHANnibal, te zullen hebben: welligt is hij u een kwaadaardiger tegenftander, dan de ander een vijand; dezen ten minflen hebt gij alleen in het veld, maar genen overal en op den duur, te. ftaan ; tegen hannibal zult gij uwe ruiters en voetknechten hebben , terentius zal u met uw eigen krijgsvolk beürijden. Denk zelf liefst aan flaminius niet, zijn lot iv. BOEK III. 300FDST. f. voor C. «M5[. van R. 527'  380 romeinsche IV. BOEK Ui. BQOFDST. J. voor C, 215- J. van R. 537. t < 1 ( ] f li X c n n a) v in B ZÉ vy lot mogt u eene voorbeduiding fchijnen: hij echter begon eerst raazend te werk te gaan, toen hij Conful geworden en met zijn leger in het veld was gekomen, maar deze woedde reeds, eer hij om het Confulfchap durfde denken , ging daar mede yoord, toen hij die eer bejoeg, en is thands il raazend, eer hij het veld of den vijand gezien heeft. En wat denkt gij, zou hij, 3ie door zijn gefchreeuw van liaan en treffen zulke opfihuddingen bij luiden van len tabbaard verwekt heeft, niet kunnen litvoeren bij jong krijgsvolk, waar woorlen terftond tot daaden kunnen overgaan? ndien hij echter, gelijk hij zwetst, tertond den flag wil leveren, zal ik van al:n krijg, van dezen oorlog, van dezen ijand volmaakt onkundig zijn , indien e eene of andeie plaats niet veel verlaarder, dan Thrajimcnus zelf, door onze ;derlaag wordt. Waarom zouikmijbiju leen willen beroemen, daar ik allen roem :el eer veracht, dan bejaagd heb: maar, waarheid, de eenige weg, om h a n n iu te befirijden, is die, dien ik gekoon heb; dit leert niet flechts de uitkomst, ïlke eene leermeesteres der zotten is, maar  geschiedenissen. 3&i maar dit leert die zelfde reden , welke daarvoor is en onveranderlijk zijn zal, zoo lang de omftandigheden dezelfde blij-1 ven. Wij voeren den krijg in Italië op onzen eigen grond en bodem. Over-] al hebben wij burgers en bondgenooten, die ons met wapenen , knechten , paarden , en toevoer bijftaan en verder bijftaan zullen. Dit blijk van trouw gaven zij ons reeds in onzen tegenfpoed. Wij zelve worden van dag tot dag veel fterker, bedreevener, dapperer. Hannibal in tegendeel bevindt zich op vreemden, op vijandlijken grond, tusfchen zijne vijanden in, ver van huis en vaderland , zonder rust te water of te land, zonder eene ftad of fterkte, welke zich voor hem opent, zonder leeftogt buiten zijne ftrooperijen. Naauwlijks heeft hij het derde gedeelte van de krijgsmagt, waarmede hij den Iberus overtrok, de honger heeft 'er meer, dan het zwaard, doen fneeven, en het overfchot zelf lijdt gebrek. Kunt gij nu twijfelen, of wij hem door ftilzitten niet zullen overwinnen, die zonder leeftogt, zonder toevoer, zonder geld van dag tot dag zwakker wordt? Hoe IV. BOEK III. [OOFDST. [. voor C. 215. . van R. 537-  BOEK III. BO0FDST. J. voor C. 215. J. van R. ( 537. 1 1 c ï. C t, b ti fl v / u w zi 1c r ik re dc d£ D 382 ROMEINSCHB Hoe lang heb ik hem voor Gemiitim, eene armoedige Aptlifche fterkte .... maar ik wil mij niet beroemen. Zie zelf, hoé servilius en atilius, die mij jpvolgden, hem hebben opgehouden. Deze, ^emilius, is de eenige weg des >ehouds, dien ondertusfehen uwe mede>urgers zelve u moeilijker zullen maaken, an de vijanden, want uw krijgsvolk zal et met hun eens zijn. De Romeinfche 'onful terentius, zal met den Car'laagfchen Veldheer overeenftemmen; aan eide die Veldheeren zult gij alleen moe:n wederftaan : maar gij zult hun ook aan j Wanneer gij u aan geen volksgeaelen bekreunt en fterk genoeg voor uws .mbtgenoots ijdele toejuiching, en tegen iven eigen onverdienden laster zijt. De aarheid mag eens onderdrukt worden ^ j drijft toch altijd boven. Die ijdelen f veracht, vindt fteeds de waare eer. uld, dat men uwe voorzorg angstval;heid, uw overleg traagheid, uwe ervaa. nis onkunde noemt: liever zie ik u or eenen verftandigen vijand gevreesd,' n door dwaaze burgers gepreezen. enftouten ondernemer zal hannibal ver-  GESCHIEDENISSEN. verachten, den överleggenden beflrijder zal hij vreezen. Ik raade u echter niet, dat gij niets zult doen, maar alleen, dat overleg en geen geluk itw doen zal regelen : beheersch u zelf en maak alles u ten nut. Blijf gewapend en wakker ,* zijt klaar bij elke kans, en laat 'er uwen vijand niet eene eenige fchoon. De bedaardheid vindt alles klaar en zeker: de haast is dom en blind (i Zoo weinig bemoedigends , doch zoo waarachtig tevens deze bedenkingen van fabius waren, zoo droefgeeftig, maar manhaftig tevens was des Confuls andwoord. „ Moest een Di£taior het voor zijnen Onderbevelhebber opgeven, welke magt of gezag zou een Conful dan tegen zijnen onrustigen en onbezonnen Ambtgenoot doen gelden ? Den blikzem van 's Volks toorn in zijn voorig Confulfchap nog half verzengd ontkomen, hoopte hij, dat alles thands wel mogt gaan: wijl hij, bij eenen ongunstigen uitflag, zijn hoofd veel liever der vijandlijke wapenen, dan der (O Liv. L. XXII. c. 3?. IV. BOES HL ïOOFDST. [■ voor C. r 2I5J. van R, 53f.  IV. 10 8 III. hoofdst. J. van R 215- J. voor C 537* Uittogt der beide Conjuh. Aanfpraak van iE.MiLius aan het krijgsvolk. 384 ROMEINSCHÈ der veroordeeling van verbitterde burgers ter prooije zou bieden ( 1)". Bij het vertrek der beide Confuls uit 'Rome zag men duidiijk elks onderfcheiden aanhang. jEmilius werd uitgeleid door de voornaamfte Raadsheeren , die evenwel niet nalieten, hem voor te houden, dat de waardigheid van den Staat eenen werkzaamer veldtogt, dan den voorigen, vorderde (2) : terwijl terentius gevolgd werd door zijnen aanhang uit het Volk, die in talrijkheid won, het geen hij in aanzien bij dien zijns Ambtgenoots verloor (3). Met hunne eigene nieuwe keurbenden in het leger der voorige Confuls aangekomen, riep «milius, die voor dien dag het opperbevel had, het geheele krijgsvolk bij een, om aan het zelve de begeerte des Raads voor te houden, en het dien moed in te boezemen , dien het , wilde men in dezen veldtogt den geheelen krijg be* Ci) Liv. L. XXII.c. 40. (2) Polyb. L. III. c. 109, (3) Liv L. XXII. c. 40.  geschiedenissen. 385 beflisfen , zoo noodzaaklijk behoefde. „ Hij beweerde, dat men veele duchtige redenen kon bijbrengen , om de krijgsbenden zelve onverandwoordlijk voor alle voorige nederlagen te houden, doch dat de overwinning thands alleen van haare eigene dapperheid zou afhangen ; dat voormaals de Confuls afzonderlijk hadden gevochten met nieuwe, ongeoefende, ongeharde , en met hunnen vijand ten eenemaal onbekende keurbenden ; dat zij , die bij Trebia vielen, naauwlijks waren uitgerust van hunnen verren togt uit Sicilië , en dat zij, die in Etrurie fneuvelden , hunnen vijand niet Hechts voor het aangaan , maar bij het trelfen van den flag zelfs niet hadden gezien ; dat nu voor het eerst twee Confuls met vereenigde cn verdubbelde keurbenden hun tegen eenen vijand zouden aanvoeren , wiens aamal en krijgsbeleid zij kenden, wiens krachten zij geduurende den laatften veldtogt in veelvuldige fchermutzelingen beproefd hadden ; dat het ongehoord zou zijn, dat benden, die den vijand telkens in kleene gevechten met gelijke magten hadden overwonnen, bij een algemeen treffen met de VI. deel. Bb helft IV. BOEK ili. HOOFDST. ]. voor C, 315- J. van R» 537'  386 ROMEINSCHE IV. BOEK III. HOOFDST. J. roor C 2'5- J. van R 537- helft grooter krijgsmagt voor hem zouden onderdoen; dat de overwinning van hunnen wil alleen zou afhangen, en dat de'zelve geene andere beweegreden behoefde, dan de volle overtuiging, dat Rome's lot en het behoud van al, wat hun flechts dierbaar zjjn kon , in hunne handen ftond (1> " Hannibal, die, na het aftreden van fabius als DiÏÏator, twee even lastige beftrijders in de voorige Confuls geduurende den geheelen verlopen winter gevonden had, zag aan den eenen kant wel de verdubbeling der Romeinfche krijgsmagt met huivering aan , doch vleidde .zich, aan de andere zijde, dat de verwisfeling van krijgsbeleid hem gelukkiger kanzen vergunnen zou. Het was hem onmogelijk, langer in dien toefland te blijven, waarin hem servilius en atilius op het voorbeeld van fabius en het aanfchrijven van den Raad hadden gehouden; hunne krachtdaadige waakzaamheid had hem al het voerageeren belet, het geen hem de barre winter nog zou hebben vrijgelaten, en (i) P0LY3. L. III. C. lop, IIO.  geschiedenissen. 387 'eri de fchaarsheid, daardoor in zijn leger Veroorzaakt, zou binnen tien dagen na de aankomst der nieuwe Confuls door volflagen gebrek zijn vervangen geworden, gelijk dit van agteren bleek. Zijne proeven, om onder de nieuwe Krijgsbevelhebbers eene flroopende bende uit te ftuuren bekwam hem deerlijk, daar dezelve hem zeventien honderd mannen kostede, die flechts door honderd gefneuvtlde Romeinen geboet werden; dóch de twist, die weldra tusfchen ^emilius en terentius daarover ontftond, dat deze genen verweet. dit goed geluk niet terftond vervolgd te hebben , leerde hem zijne nieuwe beftrijders kennen en vergoedde hem rijklijk zijn geleeden verlies. Door zijne befpieders fteeds van alles onderricht, wat 'er bij zijne vijanden om- ] ging , vleidde hij zich met den goeden uitflag van eene krijgslist, dien hij van een epenlijk treffen in zulke eene heuvelachtige landftreek, als bij Geronium, niet kon verwachten. Bewust, dat terentius den volgenden dag het opperbevel zou Voeren , verliet hij des nachts in diepe ftilte zijn leger, zonder iet anders, dan Bb a zijn IV. BOEK III. JOOFDST. f. voor C. «5. f. van R. Krijgslist ■an HAFt- IIBAL.  IV. BOEK III. HOOFDST. j. voor c, 8,S j. van r 537- 388 romeinsche zijn gewapend krijgsvolk met zich te voeren , waarmede hij het gebergte omtrok. Zich vleijende, dat de Romeinen weldra op zijn in den loop gelaten leger zouden aanvallen, hield hij zijne geheele,, krijgsmagt agter het gebergte flagvaardig, ten einde de ongeregeld plunderende Romeinen onverhoeds te overrompelen ; terwijl hij, om de misleiding te fterker te maaken , veelvuldige vuuren in zijn leger in brand liet blijven, als had hij daar door eene wezenlijke vlucht willen verbergen. Met het aanbreken van den dag maakte de ongewoone ftilte in het Carthaagfche leger de Romeinen terftond oplettend. De uitgezondene wachten naderden tot onder de vijandlijke legerwal en bragten het ftellige bericht, dat dezelve geheel verlaten was. Alles liep nu naar de Veldheerstenten, om de tijding van de vlucht der vijanden en de agterlating van hun geheele leger te brengen, met dringend verzoek tevens , om de vluchtelingen terftond te mogen vervolgen en het leger te plunderen. Terentius drong hierop bij zijnen Ambtgenoot aan, als ware hij zelf een  GESCHIEDENISSEN. 389 een gemeen plunderziek krijgsman geweest. Te vergeefsch maande /emilius hem tot de hoogfte mogelijke omzichtigheid aan; het uitzenden eener Lucaanfche bende onder bevel van manius statilius, om de waare gefteldheid der zaaken vooraf te onderzoeken, was alles wat hij tegen zijnen onftuimigen aandrang vermogt. De Bevelhebber keerde met de verzekering te rug, dat hij zelf zich met twee ruiters in het vijandlijke leger had begeven en alles wel verlaten gevonden , maar op zulk eene wijze verlaten , als had men opzetlijk een lokaas der plunderzucht willen uithangen. Hoe gefchikt dit bericht ook was,om de bedachtzaamheid van ^emilius bij eenen ieder te doen billijken, had het zelve echter bij de reeds verhitte gemoederen eene geheel andere uitwerking. Men fchreeuwde om het teeken ten uittogt, en dreigde, zonder het zelve zich van het goed geluk te zullen bedienen. Terentius Helde zich aan het hoofd des krijgsvolks, om het, ondanks zijnen Ambtgenoot, te geleiden. Intijds kwamen de Wigchelaars onguniiige voorteekenen der legerhoenderen brengen: Bb 3 door iv. BOEK BI. ÏOOFDST. [. voor C. flI5. [. van R. 537.  IV. BOEK in. HOOFDST. J. voor C J. van R. 537- 390 romeinsche door het nog versch in geheugen zijnd© voorbeeld van flaminius (i) en dat van claudius in den eerften Carthaagfchen krijg O) afgefchrikt, om zich tegen de Wigchelaars te verzetten, wederhield terentius nu zijne onbezonne drift. Het krijgsvolk, het geen thands op buit verhit door geen bijgeloof was te rug te houden , weigerde echter het nederleggen der wapenen. Gelukkig voor Rome kwamen twee, door de Numidiërs wel eer gevangen .genomene , doch thands weder ontvluchte flaaven hunne oude meesters opzoeken en tevens bericht brengen , dat het ganfche heir van 11 a n n i b a l agter het gebergte in hinderlage flond. Dit tijdige bericht hergaf den eenen Conful zijn verlooren gezag, en deed aan de voorzorg des anderen recht (^3). Na het mislukken dezer krijgslist zag hannibal zich op nieuw aan alle de gevaaren en ellenden van een gebrek lijdend leger bloot gefield. Zijne veelerleije ben- (1) Zie boven bi. 282, 283. CO Zie D. V. bl 517, 518. (?) Liv. L. XXII. c. 41, 42.  geschiedenissen. 59I benden begonnen te morren en openlijk te muiten over de wanbetaaling der foldije en den meer en meer knellenden honger ; de Spanjaarden fcheenen zelfs het overlopen tot den vijand in het hoofd te hebben; ja, men zegt, dat het krijgsbeleid van fabius, door de twee voorige Confuls en thands weder door ./emilius gevolgd, hannibal zelf zomtijds deed denken, om zijn voetvolk in den loop te laten en zich met zijne ruiterij naar Gallie te begeven. Zulk een denkbeeld korj echter in den geest van den beklimmei der Alpen en den doorwaader dermoeras> fen geen voedzel vinden. Varfdenood, zaaklijkheid overtuigd, om warmer gelegene ftreeken te gaan betrekken, waar de vroege veldgewasfen zijn heir een nieuw leeven beloofden, en tevens om zich verder van eenen vijand te gaan nederflaan, tot wien zijne benden op een trouwloos overlopen bedacht werden, gaf de mislukking zijner reeds beproefde list voor zijn onuitputlijk vernuft thands het gereedfte middel aan de hand , om dit oogmerk , waar toe openlijk geene kans was, heimeBb 4 lijk iv. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 2!5- J. van R. 537- Netelige toelïand van HANNIBAL,  IV. BOEK Hl. HOOFDST J. voor C t 2i5> j. van R 537- Listige al togt van Slaat ?fch bij Cantiig ceder. CO Liv. L. XXII. c. 43. Volgends poav- sus 392 romeinsche lijk te volvoeren. Des nachts in de diepfle ftilte opgebroken, liet hij, als voorheen, veele legervuuren branden, doch flechts zoo veel legertuig agter, als 'er noodig was, om den vijand in het vermoeden te brengen , dat zijn aftogt weder geveinsd was. Deze list deed genoegzaame uitwerking. Na de ontdekking van 'svijands aftogt, was men thands min verhit op zijnen agtergelaten buit: befchroomd voor de eenmaal ontdekte hinderlage , zond men nu terflond denzelfden statilius uit, om een omzichtig onderzoek te doen, en wachtede men bedaard deszelfs bericht af. Geheel anders was het zelve, dan men zich dit had voorgefleld. Statilius had het vijandlijke heir in wezenlijken aftogt reeds op eenen verren affiand gezien. Hannibal trok Jpulie tot bij Cannte door, wel eer eene flad, doch thands niet meer dan een vlek aan gene zijde van de rivier Jufidus gelegen (1), het geen echter door  GESCHIEDENISSEN. 393 door deszelfs burg eene belangrijke post voor de geheele landftreek was. Het koornmagazijn der Romeinen van Canufium in dezen burg overgebragt, en de uitgefirekte vlakte daaromftreeks , waarin hannibal het meeste nut van zijne ruiterij kon trekken, waren genoegzaame redenen , om hem dezen burg te doen overrompelen en zich bij denzelven neder te flaan (i). Op- mus (L. III. c. 108.) zou hannibal reedj voor de aankomst der nieuwe Confuls zijn leger voor Geranium hebben opgebroken, en zou het belang zijner nieuw betrokkene post bi] Cannae de voorige Confuls nieuwen last van den Raad hebben doen vragen, waarop dezelve zou geandwoord hebben, dat zij zich van allen treffen hadden te onthouden, tot dat hunne Opvolgers nieuwe krijgsmagt zouden aangevoerd hebben. — Bij het verleggen zijns legers gewaagt deze Schrijver ook van de gemelde krijgslisten niet. CO Polyb. L. III. c. 108. Bij liviuj en f l o r us C L. I. c. 6.) is Canna niets meer dan een bloot gehucht, het geen door de nederlaag der Romeinen alleen vermaard is geworden: volgends Bb 5 P<* IV. boes III. HOOFDST. |. voor C. 215. f. van R, 537.  IV. BOEK UI. HOOFDST. J. voor C 2'5- J. van R 537- De Confuls vervolgen der vijand. ■ i 1 394 ROMEINSCHE Opmerkende, welk een geweldige landwind uit den zuidoosten in deze flreeken woei en geheele ftofwolken over de bree' de vlakten voordjoeg, koos hij zijne Iegerplaats tegen over het noorden en op zulk eenen afftand van Camee, dat, die tusfehenruimte eenmaal tot een (lagveld verftrekkende ? het nadeel des winds en der zonne voor zijne beftrijderen zijn zou ( i ). De beide Confuls waren het volkomen eens, om den ontfnapten vijand te vervolgen , maar verfchilden weldra zeer ver in hun oordeel bij het naderen zijner tegenwoordige legerplaats. Op eenen afftand van zesduizend fchreden van hannibal genaderd, hield ^emilius , die voor dien dag het bevel voerde, ftand, beweerende , dat men in geene uitftrekte vlak:e eenen flag moest aangaan tegen eenen idjand, die veel flerker in ruiterij was, maar polybius was de ftad zelve zinds het voorige aar eerst verdelgd, terwijl de burg eene belangrijke fterkte gebleeven was. (O Liv. L. XXII. c. 44.  geschiedenissen. 395 maar hem integendeel moest trekken en dringen naar plaatzen , wier oneffenheid de meerderheid des voetvolks kon doen gel-1 den. De onkunde deed terentius' dit gevoelen verwerpen en bragt eene verdeeldheid onder de Veldheeren voord , welke de grootfte magt kracht- en werkloos maakt. Den volgenden dag gebruikte hij zijn beurtelings gezag, om, ondanks de vertoogen zijns Ambtgenoots, nader op den vijand voord te rukken. Hannibal trok de Romeinen met zij ne ruiterij en ligte benden tegen en bragt door zijnen eerften en onverhoedfchen aanval geene kleene verwarring onder het voodrukkende heir. Terwijl het zwaar gewapende krijgsvolk echter den eerften fchok verduurde , deed terentius ook zijne ruiters en ligte benden tegen de vijandlijke aantrekken, het geen een gevecht veroorzaakte , waarvan de avond een einde maakte, doch waarbij de krijgsmagt van hannibal door geen zwaar-; gewapend volk onderfteund, ten laatfterj zou te kort gefchooten zijn (i). (i) Polyb. L. III. c. in. IV. IOEI III. iqofdst. . voor C, 215. f. van R. 537. Schermutzeüng ten nadeele der Carthagers.  39<* romeinsche IV. BOEK LIL HOOFDST. J. voor C 215. J. van R 537- Ligging der Romeinen- JJmilius, den volgenden dag het bevel voerende , zag het heir nu reeds veel te na bij den vijand gebragt, om vei" Hg te rug te kunnen trekken, fchoon hij •nog fteeds van begrip bleef, om hem in zulk eene ongunftige vlakte geenzins te beftrijden. De rivier Aufidus fcheidde de vijandlijke heiren. De Conful floeg zich met twee derden zijner benden aan den westeroever en met één derden aan den oosteroever dier rivier in twee afzonderlijke legers tusfchen Camee en hannibal 's leger neder. De beide Romeinfche legers lagen dertien honderd fchreden van eikanderen, en hadden over den Aufidus eene brug van vereeniging:derzel ver afftand van hannibal was een weiniggrooter. De dekking der Romeinfche en verhindering der Carthaagfche voerageerende benden was het oogmerk dezer verdeeling en ligging. Hannibal , den lang gewenschten tijd gebooren ziende tot eenen voordeeligen flag tegen de Romeinen, doch tevens vreezende, dat het jongstgeleeden verlies der ruiterij en ligte benden eenen ongunftigen indruk bij hun mogt hebben agtergelaten, in  GESCHIEDENISSEN. 39? in wien zijne meeste kracht beftond, riep zijne benden tot het hooren eener aanfpraak bij een. „ Ziet vrij in het ronde, zeide hij, en zegt mij, of gij, die uwe beilrij- ■ deren in ruiterij verre overtreft, van de Goden een gunftiger flachtveld, dan het geen wij voor ons hebben, zoudt kunnen wenfchen!" Elk krijgsman , die onder zulk eenen aanvoerer Veldheersbekwaamheden kreeg, gaf het teeken der volmondigfte toeftemming op deze vraag ; en nu vervolgde hannibal: „ dankt dan de Goden, die uwe overwinning begunftigen. en daarna ons, die uwe vijanden gedwongen hebben, om u op de voor hun ongefchiktfte plaats eenen flag te leveren. Ik behoef u thands tot moed noch wakkerheid aan te fpooren, dit kwam te pas, toen gij nog nimmer eene wapenkans me de Romeinen gewaagd had. Na drie ag tereen volgende overwinnigen op hun be haald, moeten uwe eigene feiten u meer dan alle woorden, prikkelen. Lieten di overwinningen u meesters van het gehee le platte land en deszelfs goederen, thand zal het om de fteden en derzelver fchai ten te doen zijn , ja geheel Italië moe me IV. BOEK III. HOOFDST. '. voor C. 215. f. van R. 537» Aanfpraak van HANNIBAL san zijn heir. t S ' t t  3'9» ROMEINSCHÏ IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C, aiSJ. van R. 537- Oneensgezindheidtusfchen de Confuls. met deze overwinning in uwe handen zijn; Weg dan met woorden, daar de vermeestering van Rome's geheele magt en fchatten op uwe daaden wacht!" Het ganfche heir gaf met mond en hand blijk der eenpaarigfle toeftemming en vuurigfte geestdrift; hannibal prees den algemeenen moed en brak terftond met zijn geheele leger naar de westzijde van den Aufidus op, om aldaar het grootfie leger der Romeinen van naderbij onder de oogen te gaan zien ( i ). Den volgenden dag liet hij zijne benden alles tót den aanftaanden flag in gereedheid brengen , en zich zelve tegen een algemeen en langduurig treffen wel voorzien (2). De oneensgezindheid nam intusfchen bij de Confuls hand over hand toe, het geheele krijgsvolk nam 'er openlijk deel in. ,, /Emilius fchreef zijnen Ambtgenoot openlijk de roekeloosheid van eenen sempronius en flaminius toe : terwijl terentius hem verweet, dat CO Polyb. L. Hl. c. na. C»j ld. ibid, c. 113*  geschiedenissen. 399 dat zijn gediuirig aanhaalen van het voorbeeld van fabius flechts een voorwendzei van bloohartigheid was , en openlijk zijne onfchuld betuigde van het toelaten, dat hannibal den meester in Italië fpeelde, om dat jemilius hem de handen gebonden hield ; waarop deze zich dan weder onfchuldig aan alle de rampzalige gevolgen der aanftaande roekeloosheid en begeerig betuigde, om te zien , of de grootfte zwetzer, wanneer het 'er op aan kwam, ook de grootfte Held zou zijn ( i)." Alles tot het treffen gereed hebbende, fchaarde hannibal zijne flagorde te gen over. het groote Romeinfche leger, terwijl jemilius op dien dag het Opperbevel voerde. Schoon door den Raad zelf tot een befliffend treffen bij zijn vertrek van Rome aangefpoord, kwam hem echter de gelegenheid hier toe in de daad te ongunftig voor, en hield hij zich tevens te vast verzekerd, dat hannibal eerlang door gebrek aan leeftogt weder zou moeten verkampen, om den aangebooden flag aan (i) Liv. L. XXII. c. 44. IV. bock Ut. hoofdst. J. voor C, 315J. van R, 537^ Aangeboo < den flag door aemi« lius afge< flagen.  IV. boek III. hoofdst. J. voor C. ai5J. van R, 537« Rome vol bekommering. 4.oo b.omeinsche aan te nemen; hij verfterkte flechts zijne twee eigene legers en liet den Carthager, na vruchtloos eenigen tijd in flagorde geftaan te hebben, weder te rug trekken C 1 ). Hannibal zond nu zijne Numidifcbe ruiters aan gene zijde der rivier, om de waterhaalers van het kleene Romeinfche leger te verjagen , het geen zij ftoutelijk tot onder de wallen en voor de poort van dat leger voordzetteden, terwijl terentius en het krijgsvolk woedend raasden over de onverfchilligheid, waarmede jemilius deze tergende uitdaaging verdroeg (2). Op het bericht, dat de vijandelijke heiren in elkanders nabijheid lagen en terentius den eerften dag zijns beurtwisfelenden opperbeftiers ongetwijfeld aan een algemeen treffen befteeden zou, was Rome, hoe zeer het ook naar een beflisfeuden flag gewenscht en daarop aangedrongen had, vol huiverige onrust. De her- in- (1) Polyb. L. III. c. 113. (2) Polyb. L. III. c. 113, Liv. L. XXIL c- 45-  geschiedenissen. 401 innering der voorige nederlagen deed elk ijzen, op het denkbeeld, dat Rome zelve thands welligt in de waagfchaal komen' zon. Overal hoorde men van voorfpellingen, van voorbeduidzelen en voorteekenen fpreken ; overal zag men geloften doen, offers flachten, en gebeden uitftorten. De doorgaande ijver der Romeinen voor den Godsdienst in tijd van nood blonk alzins uit; niets, het geen der Goden gunst in hunne oogen verwinbaar maakte, was hun te vernederend (i). Naauwlijks was de dag gereezen, waarop terentius het legerbevel in deze' nabijheid des vijands voeren kon, of het purpere kleed, het teeken tot den flag, werd boven zijne tent uitgefpannen. Zonder eenigen raad met zijnen Ambtgenoot te pleegen, ging zijn bevel om uit te trekken door beiden de legers. Hij zelf trok met de twee derde gedeelten der geheele krijgsmagt den Aufidus over, om met het overige gedeelte uit het kleene leger vereenigd den vijand in de breede 'vlakte voor Cannx aftewachten. ^Jmilius volgde herri," CO Polyb. L. III.;c. 113. VI. deel. Cc iv. boek III. [oofdst. ]. voor C. 215. [. van R. 537- > flag bij lanna.  IV. BOEK III. hoofdst. J. voor C 215- J. van R 557Slagordeder Romeinen. 402 b.omeinsche hem, geenzins ten blijk van goedkeuring over zijn beleid, maar van zijne gezindheid, om het zelve te onderiïeunen (1). • Terentius fchaarde zijne flagor. de naar het gewoon gebruik der Romeinen, doch thands met deze verandering, dat hij, het zij belemmerd met het overgroot aantal zijner benden , het zij van begrip , dat hannibal zijne voorige overwinningen aan de grootere diepte zijner gelederen des voetvolks verfchuldigd was geweest, de diepte zijner eerfte linie met verfcheidene gelederen vergrootede , en alzoo den vijand eene fmaller, maar zoo veel te zwaarer fpits bood, het geen hem echter al het voordeel zijner overmagt in voetvolk boven hannibal benam (2). Zijne Rcmeinfchc ruiterij was aan den rechter vleugel zijner flagorde langs den Aufidus , de ruiterij der bondgenooten floot de {linkerzijde , de ligtgewapende ben- (1) Polyb. L. III. c. 114. Liv. L. XXII. c. 45. Plut. in fab. p. i3s. (2) Guischardt Mem. Milit. T. 1. p. 140, 141.  'geschiedenissen. 403 benden Honden voor de fpits. Terentius voerde den linker, ^milius den rechter vleugel , de Proconful servilius het midden der geheele flagorde aan. Zoo Romeinen als bondgenooten ftonden 'er tagtig duizend voetknechten, en en over de zes duizend ruiters (i). De Carthagers, de ftoutheid der Romeinen en derzelver fterkte ziende , welke de hunne meer dan de helft in aantal van ■manfchap overtrof, werden in den begin door geenen kleenen fchrik bevangen : hannibal reed, terwijl zijn krijgsvolk in de wapenen kwam, flechts van eenige weinigen vergezeld , te paard naar eenè hoogte, van waar hij de vijandlijke flagorde overzag. Een van hun , dien hij bij zich had , giscon genaamd, een man van weinig minder aanzien, dan hij zelf, zeide : „ het aantal der vijanden komt mij ongemeen voor." — „ Ja maar giscon, hernam hannibal daarop met een gefronsd voorhoofd, daar is iet nog meer ongemeens, het geen gij niet hebt (1) Polyb. L. III. c. 114. Liy. L. XXIE c 45. Cc 0. IV. b o re rti. hoofdst. J. voor C. 215- J. van R. 537. Beleid van hannibal;  4°4 ROMEINSCHE IV. bos k III. hoofdst. J. voor C. a»5J. van R, 537- Slagorde der vijanden. hebt opgemerkt." —„ Wat toch? „vroeg giscon. — „ Dat 'er onder die groote menigte niet één is, die giscon heet:" was het andwoord , welks onverwachte geestigheid een algemeen gelach verwekte. Den heuvel verlaten hebbende , werd deze kwinkfiag aan het geheele heir medegedeeld , die ook daar een algemeen gefchater wekte , waarin hannibal zelf deel nam, het geen al het krijgsvolk deed begrijpen, dat zulk een kortswijl bij den Veldheer geene andere oorzaak kon hebben , dan om dat hij, op goede gronden, zijnen vijand verachtte (i). Hannibal trok nu met zijne benden op twee plaatzen te gelijk den Aufidus over , om den uitdaagenden vijand ook van zijne zijde de fpits te bieden, na dat hij zijne ligt gewapende krijgsknechten vooruit gezonden had, om eene linie tegen over de Romeinen te maaken , ten einde daar agter de voorgenomene inrichting zijner flagorde te verbergen. Zijn linkervleugel , aan de rivier ftaande, werd door de Spaanfche en Gallifche ruiters gedekt; in (i ) Plut. in fab. p. i8«, 183.  geschiedenissen. 405 in zijne flagorde ftonden de helft zijner zwaargewapende Jfricaanen aan elk der twee vleugels, met de Spanjaards en Galliërs in het midden ; de rechter zijde werd geflooten door zijne Numidifche ruiterij, welke dus de geheele overige vlakte tot ruimte voor haare veelvuldige ligte bewegingen hield. De uitgeftrektheid zijner flagorde was gelijk aan die der Ro* meinfche, en ftond in ondieper gelederen, maarin ééne onafgebrokene linie gefchaard, uitgenomen in het midden , alwaar de Spanjaards en Galliërs boogsgewijze tot aan de ligtgewapende benden vooruitfprongen. Zijne geheele krijgsmagt beftond uit tien duizend ruiters en niet veel meer dan veertig duizend voetknechten, over wier linkervleugel hasdrubal en over den rechter hanno het bevel voerde , terwijl hannibal zelf met zijnen broeder ma go het middenpunt beftuurden (i). De Jfricaanen zagen 'er fchier als Romeinen uit, zij droegen de wapenen, dien zij bij het meir Thrafimenus van de Ro- ineU (O Polyb. L. III. c. 114, 115. Cc 3 IV. boek: III. hoofdst. |. voor C. «IS[, van R. 537*  IV. bobs III. hoofdst. J. voor C 215' J. van R 537.. 1 1 t « 400" romeins chb meinen hadden veroverd. De Spanjaarden. en Galliërs hadden onderfcheidene zwaarden ; die der Galliërs waren alleen flag' zwaarden , en behoefden eenige ruimte, • om gebruikt te kunnen worden; die der Spanjaards waren korter en tevens puntig. Veel onderfcheidener was nog hun uiterlijk voorkomen : de eerften ftonden, naar hunne gewoonte, tot aan den navel toe ontbloot, de laatften droegen fchitterend Witte rokken , met purpere randen omzoomd (i). Het voordeel van den ftand was aan de zijde van hannibal: de zuidooste wind joeg den zijnen het ftof over den rug, maar den Romeinen in het gezicht, zoo dat deze vaak het hoofd moesten omkeeren, en daar door iigtelijk in verwarring geraakten. Noord- en zuidlijk tegen :lkanderen ftaande , deed de vroege rijende zon aan beiden geen hinder, maar egen den middag zou zij den Romeinen echtsftreeks in de oogen fchijnen ; een weede ongemak het geen de welgekoo^ zene CO Polyb. L. III. c. 115. Hv. L. XXII. . 46  GESCHIEDENISSEN. 40? zene ligging zijns legers den Confuls onmogelijk gemaakt had te ontwijken (r). De wederzijdfche ligte benden ontgonnen den flag met het gewoone krijgsgefchreeuw , en ftreeden met gelijke kanzen. Het treffen tusfchen de Romeinfche en de Spaaifche benevens de Gallifche ruiterij was woedend en ongeregeld. In plaatze, van na den eerften uitval, weder terug te deinzen, om op nieuw uit te vallen, gelijk het gebruik der lanfen vorderde , bleeven de ruiters lijf aan lijf vechten ; wederzijds fprongen zij van hunne paarden of rukten elkander van den zadel; de overmagt werd ten laatften den Romeinen onwederftaanbaar , veelen vielen 'er op de plaats, daar zij ftonden, de overigen werden meestal in hunne vlucht agterhaald, en , waar zij gegreepen werden , omgebragt. Intusfchen hadden de zwaargewapenden den ftrijd der ligte benden vervangen. — De Spanjaards en Galliërs in hunne boogswijze richting eenigen tijd den vijandlij- ken (1) Liv. XXII. c. 46. Plut. in fat. p, 183. Cc 4 IV. boek III. hoofdst. J. voor C. 315- J. van R, 537.  IV. BOES III. HOOFDST. J. voor C, 315. J. van R. 537. ■ ( 1 : 1 408 romeinsche ken fchok verduurd hebbende , weeken geregeld binnenvvaards , tot dat zij nu weder eene boogswijze richting kreegen , doch wier holte thands tegen den vijand gekeerd was, — Zij werden door de Romeinen met geweld vervolgd tot tusfchen de vleugels van hannibal's flagorde door. De fchrandere Veldheer, die j deze uitwerking zijner list verwacht had , liet nu terftond, daar de Romeinfche flagorde de gedaante van eenen ftompen hoek, door dit uitvallen op het terug gedeinsde midden zijner benden had gekreegen, beide zijne vleugels in eene tegenoverge[telde fchuinfche richting voordrukken. De Jfricaanen, die tot nu toe werkeloos ivaren gebleeven , zagen thands zelve, wat hun te doen ftond , en hoe zij door iet verwonderingwaardigfte beleid van hunnen Veldheer in ftaat waren, eene vijmdlijke flagorde rechts en links in de zijIe te vallen, welke hun in uitgeftrektïeid gelijk, doch eens zoo fterk in manèhap, geweest was. De Numidifche ruiterij was tegen die der >ondgenooten van de Romeinen geduu:ig in den weer geweest, zonder veel te vor-  GESCHIEDENISSEN. 409 vorderen, totdat hasdrubal, na zij volflagene overwinning der Romeinfche ruiterij aan den anderen vleugel haar te hulp kwam, en haar weldra het vervolgen der uiteen geflagene ruiterbenden kon overlaten. Terwijl dit met al die vaardigheid door de Numidiërs gefchiedde, waardoor zij bij uitftekendheid vermaard waren, viel hasdrubal voords met zijne drommen de Romeinfche holle flagorde in den rug, en bragt daardoor eene volkomen beflisfende verwarring voord. Het wederzijds gevecht veranderde nu in eenen bloedigen moord voor de Romeinen. De beide Proconfuls, die thands uitftekende blijken van dapperheid hadden gegeven, kwamen om het leeven. Beide de Penningmeesters, een en twintig Overften, verfcheidene perzoonen , die reeds Confuls , Prcetors en Bouwmeesters geweest waren, tagtig Raadsheeren, of de zulken ten minften, die in den Raad verkooren zouden moeten geworden zijn en vrijwillig dezen veldtogt hadden bijgewoond, bleeven op het flagveld. Terentius, die niets gedaan had, om het heir te redden, het geen hij op.de flachtbank had Cc 5 ge- IV. BOEK 111. HOOFDST. J. voor C. 215* J. van R. 537* Nederlaag der Romeinen.  *\lO ROMEINSCHE iv. Boek iïl hoofdst. j. voor ( 215. J. van F 53A gebragt, bereikte van zeventig ruiters vergezeld Fenufia (1). De braave ^siilius, die bij den eer"ften aanval reeds door eenen flingeraar . zwaar gewond was, en echter zich geduu- rig CO Polyb. L. III. c. 116-118. Liv. L. XXII. c. 46 — 49. Men zie over dezen ge¬ heelen veldflag de memoires militaires de guischar b't , waar van wij den allerwezenlijkften dienst hebben in de befchrijving van dagorden, wier vreemdheid van onze tegenwoordige krijgskande de onverttaanbaarheid der oude Gefchiedfchrijveren voor onkrijgskundige Letterminnaaren verdubbelt. . Intusfchen moeten wij rechtdoen aan de asnmerkingen van iiooke (Rom. Hist. T. IV. p. 337, 338. in net. ) beweerende, dat de vleugels van hannibal's flagorde, wanneer die alleen uit /ifrieaanen beflaan hebben, veel korter moeten geweest zijn, dan Gurschardt dezelven afbeeldt, wijl deze krijgskundige Schrijver twee derden der geheele flagorde voor de beide vleugels afgezonderd heeft, en het echter zeer zeker is, dat hannibal niet meer dan 12000 /ifricaanen in Italië bragt Czie boven bl. 2co.) waarvan 'er bij Trebia reeds een;,, gen waren gefneuveld (zie boven bl. 256.) en het niet waarfchijnlijk is, dat zij in de volgende veld» togcen onverminderd gebJeeven zullen zijn, fchoon hij nog geen den minden toevoer van volk uhJfrica ontvangen had,  GESCHIEDENISSEN. 411 rig bij de ftrijdbaarfte benden begeven en hier en daar de verwarring herfteld had, week niet, voor dat alle de ftrijde-1 ren zijne zijde verlieten, wanneer hij af-• gemat van zijne wonde en van zijnen! ftrijd op eenen fteen ter nederzeeg en aldaar zijn jongfte oogenblik verbeidde. Cn. lentulus , een Overfte, die in de vlucht na de algemeene nederlaag zijn behoud zogt, vond hem liggen, fprong terftond van zijn paard af, en zeide : ,, neem Gij, bmiliu s, dien de Goden voorzeker alleen onfchuldig aan het thands geftorte bloed en onze nederlaag houden, dit paard; Gij zijt nog niet geheel magteloos; ik zal U op hetzelve beuren, en U vergezellen , zoo zult Gij door eens Confuls moord al vast dezen flag niet nog rampzaliger maaken. Zonder zulk een ramp, kost hij reeds rouw en droevenis genoeg !" „ Blijf zoo braaf en dapper, andwoordde jemilius met ftervendelippen: maar fpilmet geen onnut mededoogen uwe dierbaare oogenblikken , om zelf den vijand te ontkomen. Ga en zeg den Raad, dat zij Rome verfterken, eer de overwinnaar hun overvalt j zeg tevens IV. BOEK III. IOOFDST. voor C, 015. . van R. 537Dood van EMILlüS.  4ia romeinsche IV. boks III. hoofdst. J. voorC. 215- J. van R. 537- Verlies der Romeinen. \ 1 1 1 c I vens aan fabius, dat ^milius getrouw aan zijne lesfen leefde en fterven zal. „ Bij het uiten van dezen jongften wil, overviel hem eene vluchtende bende, welke door woedende vijanden werd vervolgd, die, zonder hem te kennen, ^emilius ombragten; terwijl lentulus zijn behoud aan de fnelheid van zijn paard te danken had ( i). Zeven duizend vlugtelingen bereikten het kleene, tien duizend het groote Romeinfche leger: omtrend twee duizend wierpen zich in Camice, doch werden in letzelve door de vijandelijke ruiterij on3er bevel van carthalo ingeflooten. Het flagveld behield wel vijftig duidend lijken van Romeinen en derzelver jondgenooten (2— Hier bij kwamen nog CO Liv. L. XXII. c. 49. Plut. in fab. 183. (O Plut. in fab. p. i33. Appian. de bell. Innib. p. 328. Livius, die (L, XXI. c. 190 het getal der gefneuvelden op 40,000 voetmechten en 9700 ruiters begroot, is zelf te ongetadig in zijne opgave, om gevolgd te kunnen won en. (Vide drakenb. ad b. I. livii.) . 'olybius (L. III. c. 118.) en dioisysius ha-  XXIII.   GESCHIEDENISSEN. 413 nog twee duizend van eene bende, welke , vijf maal zoo talrijk, door /emilius buiten de flagorde was gehouden geweest,1 om midden onder het treffen eenen aanval op hannibal's legerplaats te doen. Die aanval was terftond afgekeerd door de bezetting, welke de zorgvuldige Carthager in dezelve had agtergelaten , en behalven die twee duizend gefneuvelden, waren de overige agt duizend, door den volflagen overwinnaaar ten laatften vervolgd , krijgsgevangenen geworden ( i}. Beter ging het een gedeelte van hun, die hunne toevlucht in de Romeinfche legerplaatzen hadden genomen. Ziende uit de groote legerplaats, dat alles bij de vijanden vol zorglooze vreugde was, dat men het ligchaam, na de vermoeinisfèn van dezen dag te goed deed , en zich voords ter ruste fchikte, zonden de weerlooze benden , welken zich in dit leger bevonden, eenen bode naar de kleenere Romein- h a l i c. (L. II. p. 89.) brengen de gefneuvelden toe boven de 70,000. Wij waagen in dit ver- fcbil der ouden geene beflisfing. (1) Polyb. L. III. c. 118. IV. BOEK Ui. ioofdst. [. voor C. 215. [. van R. 537* Uitmuntend gedrag van p. SEMPRONIUS TUHITANUS*  4H romeins che IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 3 IS- J. van R 537- 1 1 J i meinfche legerplaats , met het dringend voorftel, om zich met haar te vereenigen, en alzoo gezamenlijk naar Canufium të 'trekken, eer de weder ontwaakte vijan^ den haar allen inflooten. Veelen vroegen, waarom men juist wilde, dat het kleene leger tot het groote zou overkomen ; — anderen weigerden zich aan zulk een gevaar bloot te ftellen , daar het midden tusfchen de beide legers nog vol vijanden was; een Overfte p. sempronius tuditanus had alleen moeds genoeg, om, daar hij het dringend gevaar bezefte, wanneer men binnen het weerlooze leger bleef, den zijnen toe te voegen 1" gij wilt dan liever gevangen genomen worden van den vijand, die voords ie Latyr.en van de Romeinen, gelijk wel ;er, zal uitfchieten ? Neen voorzeker, in3ien gij medeburgers van /emilius en fan die duizenden zijt, die eenen eerlijken lood boven een fchandlijk leeven ftelden. Eerde volgende dageraad ons overvalt, en «rij ons door geregelde vijanden ingeflooen zien, moeten wij ons door deze ongeregeld zwervende benden met het ftaal n den vuist en digt in een geflooten eenen  geschiedenissen. 415 nen weg baanen, dien wij dus zelfs door de dikfte drommen zouden vinden. Elk die zijn leeven en den Staat lief heeft,f volge mij !" Dit gezegd hebbende, trok^ hij met het zwaard in den vuist aan het ] hoofd van zes honderd uit, die moeds genoeg hadden , om hem te volgen , en kwam behouden met hun, dwars door de verfpreide vijanden in het groote leger aan, alwaar zich vier duizend voetknechten èn twee duizend ruiters met hem vereenigden, en naar Canufimn begaven, latende de bloodaards en zwaar gewonden in beide de legers ter prooi der vijanden agter (1 ). De overwinning van dezen dag , die hannibal meester maakte van geheel 1 groot Griekenland, en alzoo aan Rome3\ na de voorige veroveringen, fchier geheel Italië betwistede, kostede hem flechts vier duizend Galliërs en Spanjaarden, vijftienhonderd Jfricaanen en twee honderd ruiters (2). Hij had deze overwinning, behalven aan zijne fchrandere heirfchaa- ring9 (1 ) Liv. L XXII. c. 50. (a) Polyb. L. III. c. 118. IV. boes Hl. oofdst. . voor C. 215. . van R« 537' Voordeel Ier overwinningoor handbal.  4i5 ROMEINSCHE IV. BOER III. HOOFDST. J. voor C. 215. J. van R, 537' 3 1 1 1 ring , voornaamlijk aan de talrijkheid zijner ruiterij te danken. De vreugde, welke in zijn leger over de behaalde zege heerschte , beandwoordde volkomen aan derzelver grootheid. Elk fchreef ze dankbaar aan den Veldheer toe: de voornaamile Bevelhebbers onder hem kwamen hem bij hunne gelukwenfchingen dien dank oprechtlijk betuigen, doch daar de meesten hem raadden, om na zulk een treffen uit te rusten met zijne afgeflreedene benden, fchroomde maharbal geenzins hem toe te voeren : „ ja, wilt Gij weten, wat ö deze veldflag waardig is ; binnen vijf 3agen zult Gij als overwinnaar een gastnaal op het Capitolium geven. Volg mij, ik zal met de ruiterij vooruitrennen, en U [run op het lijf doen vallen, eer zij eens iwe komst vermoeden. " H a n n i3al, die anders dacht,preesmarharbal's goeden wil, maarzeide, dat zulk :en ontwerp tijd van beraad vereischte. „ lk zie het, hervattede deze hierop met :ene edele fierheid, dat de Goden aan ién mensch nooit alles geven. Gij weet te overwinnen , hannibal, maar *een gebruik van uwe zege te maaken! " En  GESCHIEDENISSEN. 4I7 Ën aan dit befluiteloos ftil zitten des veroveraars onrhiddelijk na zijne overwinning fchreef Rome fteeds het behoud vanf haar en van haar gansch gebied toe (i). ^ Den] (1) Liv. L. kXlt c. 51. Plut. in fab. p. 184. Beide deze fchrijvers en verfcheidene andere ouden en laatere hebben hetzelfde oordeel van maharbal over hannibal geveld. Polybius alleen, die anders zoo openhartig zijne gevoelens over de bedrijven der gro ufte Veldheeren uit, heefc hannibal geeuzins het misbruik zijner overwinning gïweeten. Het oordeel van den voortrcfflijkften Ve)dh:e" zelf heeft in ons oog méér gezags, dan de berisping van veele Gefchiedfehrijveren, wien het meeftal aan genoegzaame kriigskunde mangelt (Ferguson Gefcb. der Rom. Tb. I. f. 2.23) ; en dat de krijgsman maharbal te onberaaden fprak, fchiint ons uit de volgende aanmerkingen alzins blijkbaar. Hannibal had, volgends poLYBius, zijne overwinning aan zijne ruiterij te danken : dezelve is bij een algemeen treffen iu eene vlskte alleen dienftig, maar bij het beleg van ftederi zonder nut. Na den flag van Thrafimenus was Rome op nieuw verfterkt; het zelve had twee keurbenden ter verdeediging onder bevel van eenen Raad, die, gelijk wel eer bij den inval der Galliërs, Rojkj's verovering niet zou willen overleeven. Hannibal van het noodige ftormtuig onvoorzien, bezat geen volks genoeg, om eene ftad van zulk ee- VI. DEEL* Dd «en IV. BOEK HL OOFDST. . voor C. sas- . van BL 537»  4i8 ROMEINS C HE IV. boek lü. i10ofdst. J. voor C. 215. J. van R( 537. Den volgenden morgen ging de zon op over eene vlakte, welke den wreeden krijgsman zelf rilling door het harte joeg. Duizende gefneuvelden bedekten den uitge* ftrekten grond, wijd en zijd van een verfpreid, of dik en hoog op een geflapeld, zoo als het moordend ftaal ze vechtende of vluchtende geveld had. Hier en daar lag de zwaar nen omtrek te belegeren, daar zijne ganfche krijgt magt, na het verlies op dezen dag zelfs geleeden, flechts uit 34,500 voetknechten beflond, waarvan 'er voorzeker nogveeleu zwaar gewond waren. Rome s bondgenooten hadden tog nog toe hunne trouw ook niet verbroken, maar waren op den eersten eisen van den Romeinfchen Raad weder gereed, denzelven met nieuwe en talrijke benden te onderfleunen, waar door Rome zelve zich weder in Haat bevond , om overal nieuwe krijgsbenden heen te- zenden. In ons oordeel over eene zaak, wel. ke zoo geheel buiten onzen kring ligt, verheugen wij ons echter, gezag voor ons gevoelen te kunnen ontleenen van den beroemden haller (fabius en cato, bl. 41, 43.) den oordeelkundigen nooke (Rom. Hist. T. IV. p. 341. 343. In not.) den fchranderen montesquieu (de la Grand, des Rom. &c Ch. IV.) en denFranfcben Hopman dampmartin (Rivalit. de Cartb. fi? de Rome T. II. p, M*0  GESCHIEDENISSEN. 419 èwaar gewonde nog te zieltoogen onder de dooden. ZommiTen, van wier wonden de koude der nachtlucht het bloeden geftremd had , wrongen zich van onder de dooden weg en richteden zich half op onder de lijken, tot dat de overwinnaars, op buit rondgaande, hun den laatften flag gaven : anderen, wier afgefneedene dijpeezen en kniefchijven hun aan eenen zekéren , doch langwij'ligen, dood van lijden en gebrek ter prooije lieten (1), ontblooteden zelf, op het gezicht der nabijkomende vijanden, hunne halzen voor het flagzwaard en fmeekten om eene verlosfinguit hunne fmarten. Eenigenvond men met het hoofd in uitgegravene kuilen fteken, waarin zij zelve zich gedeeltelijk be- (1) Gelijk men bij de ïfraëtitén de vijandlijke paarden ontzenuwde en verlamde (Jos. IX. 6, 9. s Sam. Vlil. 4. 1 Chron. XVIII. 4.) alzoo ver* minkte men, gelijk zulks hier blijkt, bij de Carthagers de ftrijdbaare mannen der vijanden. Uit ff.stus (/« voet Suppervwti} maar nog meer uit petronius (Satir. c. 1.) fchijnc deze fnoode gewoonte ook bij anderen in gebruik geweest te zijn. Dd 2 IV. boek Ut. hoofdst. f, voer Ci 215. J. van R. 537.  420 ROMEINSCHE IV. BOEK III. HOOFDST J. voor C. 215- J. van R, 537- i < 1 1 begraven hadden, om hun lijden te verkorten. De ijslijkfte vertooning der menfchelijke verbastering en woede leverde een Numidiër op, die met afgebeeten neus en ooren nog zieltoogend onder eenen dooden Romein lag, wiens woede, bij gebrek aan gebruik van andere leden of van wapenen, hem voor deszelfs dood zijnen vijand dus deerlijk met de tanden had doen teisteren (i). De uitfchudding der lijken duurde een goed gedeelte van den dag; daarna voerde hannibal zijne benden naar het kleene leger der Romeinen, het geen hij door ;ene bezetting van de rivier affneed: hij behoefde hun, die in hetzelveagtergebleevsn waren, echter door geenen dorst tot 3e overgave te dwingen, moedeloos door ivonden en door nachtvvaaken gaven zij sich aan den verwinnaar over op een verIrag van hunne wapenen en paarden tertond over te leveren, maar voords veilig >ewaard te zullen worden , tot dat 'er root eiken Romein drie honderd , voor elCO Liv. L. XXII. c. 51.  geschiedenissen. 421 eiken bondgenoot twee honderd en voor eiken flaaf honderd Denariën (i) tot losgeld zouden betaald zijn. De overgebleevenen in het groote leger gaven zich terftond op dezelfde voorwaarden over, en werden mede door hannibal als krijgsgevangenen, doch de Romeinen van derzelver bondgenooten afgezonderd, in bewaaring van eenige wachten gefteld. De gemaakte buit was voor den overwinnaar zeer aanzienlijk : echter fchonk hij denzelven aan zijne benden, uitgezonderd de krijgsgevangenen , de paarden en het zilver , het geen men aan derzelver tuigen vond; het geen fchier het eenige zilver was, het geen men bij de Romeinen in het veld vond (2). Bij het verzamelen zijner eigene gefneuvelden, zou hannibal tevens het lijk van ^milius doen zoeken , gevonden , en op eene waardige wijze nevens zijne eigene lijken doen begraven hebben (3). Het ( 1) Zijnde 90, 60 en 30 Guldens. O) Liv. L. XXII. c, 52. (3) Liv, L. XXII. c. 52. Het getal der Dd'3 doe- IV. BOKS III. HOOFDST. ƒ. voor C, 2«5- J. van R» 537*  422 romeinsche IV. BOER ii& hoofdst J. voor C 215. J. van R. 537. Het overfchot des Romeinfcben heirs te Canufi urn, ! < 1 I \ 1 ( 1 Het overfchot des Romein/dien heirs, het geen naar Canufium gevlucht was, vond aldaar eene rijke weldoenfter, welke zich door haaren onderftand aan deze ongelukkigen recht verdienstlijk maakte bij het Gemeenebest. Terwijl de Canufiërs hun. flechts binnen genomen en huisvesting gegeven hadden , voorzag hun deze vrouw, busa genaamd, van fpijs, kleeding en reisgeld, 'waar voor de Raad , na het ïindigen des oorlogs; die vereerende ercendnis bewees, welke haare edelmoedigheid waardig was. Men bevond onder deze vluchtelingen rog vier Overflen : fabius maximus /an de eerfte keurbende , den zoon van len beroemden Dittator des voorigen jaars, publicius bibulus en p. cornelius scipio van de tweede, benepens appius claudius pulcher 'an de derde keurbende. De algemeene ftern loqden aan de zijde van hannibal wordt door lezen Schrijver op 8000 bepaald, doch de verfchii. ende lezingen van onderfcheidene handfchriften ge. ■en meer gezag aan het door ons opgegeveri getaj rolgends PoLveiug,  geschiedenissen. 423 ftera der overgebleevenen droeg het bevel over zich aan app. claudius en p. scipio op. , ' De laatfte was die edele jongeling, die,nu twee jaaren geleeden, het leeven van ] zijnen vader in den flag bij Ticinum gered en daardoor zijn eerfte recht op eenen onfterflijken naam verkreegen had (i). Hij, wiens beleid en moed in den jongften rampzaligen flag betoond hem tot dit opperbevel verheven had, was zichtbaar uit de algemeene flagting gefpaard, om terftond Rome's befchermer en daarna hannibal 's overwinnaar te zijn. Terwijl hij met zijnen Medevelhebber en de twee Overften eenen kleenen, doch belangrijken , krijgsraad hield over het geen hun in dezen allerhagchelijkften ftaat te doen ftond , brak p. furius p h ilus, de zoon van eenen man, die weleer Conful geweest was, hunne raadpleegingen met het brengen dezer ontzettende tijding af i „ dat zij zich te vergeefsca nog met ijdele hoop ftreelden ; dat het gedaan was met de algemeene zaak; dat yes- ( i ) Zie boven bl. 232. Dd 4 IV. boek III. ioofdst. '. voor C a 5. van R. 53?. Edel gedrag van e, scipio.  IV. BOE IC III. HOOFDST. J. voor C 2.5. J. van E 537- ] i j 1 t 424 romeinschc verfcheidene jonge Edelluiden, aan wier hoofd l. cacililus metellus was, gelegenheid zogter?, om te fcheep te "komen , Italië te verlaten , en bij den •eenen of anderen Koning toevlucht te zoeken." Het bericht van dit nieuwe leed , het geen, grievend op zich zelf, na zoo veel geleedene rampen nog grievender fcheen , bragt allen in de diepiTe verslagenheid. Men hield het best , daarover terftond pene vergadering des krijgsvolks bij een te roepen. Spmo'alleen, wiens jeugdig hart op het hooren van zulk een onedel voornemen brandde, verklaarde zich tegen eene vergadering in eene zaak, welke moed sn werkzaamheid, maar geen openlijk overleg, vorderde. „ Dat elk, die den Staat jehouden wil, gewapend met mij gaa; ivas zijne taal. Nergens kunt gij een vijandijker leger vinden, dan ter plaatze, waar nen zulke ontwerpen fmeedt." Dit ge. :egd hebbende ging hij, door deze weinigen vergezeld, opliet gastverblijf van memnjs los , vond 'er de verklaagdebijeen:omst der jongelingen, en deed met uitgebogen zwaard boven hun aller hoofd dezen  XXIV.   geschiedenissen. 4=5 zen duuren eed. „ Zoo waarachtig als ik zelf niet gezind ben, het Gemeenebest des Romeinfchen Volks te verlaten, zal ik niet dulden, dat eenig ander Romeinsch burger trouwloos worde. — Dat jupiter mij. nen meineed flrafïe met den deerlijkften ondergang van mij, mijn geflacht en al het mijne! Zweert het zelfde metellus en gij allen, of fneuvelt door dit zwaard!" — Zidderendeen beevende, alsof zij hannibal zelf in dezen jongeling zagen , herhaalden zij allen zijnen eed, en gaven zich aan hem gewillig in verzekering over (1), Terwijl dit te Canufium voorviel, waren 'et te Venufia nog omtrend vier duizend zoo ruiters als voetknechten van hunne verftrooide vlucht te zamen gekomen bij den Conful, die zich terftond derwaards met zijne zeventig ruiters begeven had. De inwooners dezer ftad beijverden zich alzins, om deze ongelukkige benden niet flechts herberging en verkwikking O) Liv. L. XXII. c. 18. „ Perhaps fome learned painter maij witb proper expresfion have represented bis idea of the figure of young scipio waving bis fword &c." Rom. Convers. V. 1. p. 281. Dd 5 iv. DOEK lil. HOOFDST. J. voor C. J. van R, 537*  IV. boek III. hoofdst. J. voor C 315- ï. van R, 53f. : Vereeni- gin^van al | lede vluchtelingen te l Canufium onder bevel van te-< remtius. c \ 1 ^ ROMEINSCHE king te geven , maar ze zelfs van alle noodwendigheden voor het vervolg te voorzien : het voorbeeld der weldaadige busa bragt dezen edelmoedigen naarijver bij hun voord. De last, die te Canufium op deze vrouwe alléén drukte, kwam echter met dien dezer geheele burgerij in geene vergelijking, te meer, daar.de van tijd tot tijd nog opkomende vluchtelingen aldaar het getal des krijgsvolks tot tien duizend deeden opklimmen. Op de eerfte verzekering, dat terentius behouden te Venufia was , zonden appius en scipio hem een lijst der aianfchap, welke zij onder zich hadden , ivachtende voords zijne bevelen af, om net dezelve zich bij hem te vervoegen, of te Canufium te blijven. De Conful verkoos, zich zelf met zijne jenden derwaards te begeven, en meende ïu met deze bijeen gebragte magt, welke veder eenigzins naar eens ConfuTs heir be;on te gelijken , zich, zo al niet in de 'lakte, ten minften van binnen de muyen, tegen den vijand te zullen kunnen 'erdeedigen.  geschiedenissen. 4*2? Men wist intusfchen te Rome niet anders, of beide de Confuls waren gefneuveld, en het geheele heir volflagen in de pan gehakt. Geene tijding bragt ooit,na de verovering der Galliërs , zulk eene ontffeldnis en doodlijken angst voord (1). Op de voorige nederlaag van het Thrafnneenfche meir kwam thands de allergeduchtfte flag. „ Rome heeft geene Confuls, geene legers, geenen Veldheer, geenen krijgsman meer: hannibal is meester van Apulie , Samnium en weldra van geheel Italië! „ Deze was de algemeene wanhoopende jammerklagt. — En welk ander volk zou niet geheel bezweeken zijn onder zulk eenen flag : met denzelven was ongetwijfeld de nederlaag der Carthagers in den voorigen oorlog bij de JEgates niet te vergelijken, fchoon dezelve CO Livius, wiens ftoute en vaste hand in het fchilderen der treffendite gebeurenisfen en omftandigheden den eerbied van eiken kunstkenner afiwingt, erkent bij deze gelegenheid zijn onvermogen , om meerdere bijzonderheden te beCchrijven , welke bij elk verhasl noodzaaklijk moeten verhezen. (L. XXII, c. 54.) IV. BOEK III. IOOFDST. . voor C. 215. f. van R. 537-' Gefteld- leid te Rü' ne.  IV. BOEK iii. HOOFDST. J. voor C, 215. J. van R. 537- i i . 1 428 romeinsche ve hun geheel deed bezwijken , Sicilië en Sardinië afftaan, en zich tot een cijnsbaar volk vernederen (i). De Pretors p. furius philus en m'. pomponius riepen]den Raad bij een, om gezamenlijk over de beveiliging der ftad te fpreken, wijl niemand twijfelde, of de vijand zou, na de verdelging hunner krijgsmagt, terftond op Rome aanrukken , om zijne overwinning te voltooijen. Terwijl goede raad in dezen hagchelijken toeftand, waarvan men nog geene volledige kennis had, zeer duur was, en het bitter gejammer der vrouwen de zoo noodige bedaardheid der overleggingen telkens ftoorde , daar elk huis vol weeklagten over het wezenlijk of flechts gewaand verlies der dierbaarfte panden «ras, beweerde fabius: „ dat men eelige ligte ruiters den Jppifchen en Laijnfchen weg moest uitzenden , die misschien wel van den eenen of anderen vluchteling zouden kunnen hooren, hoe iet met de Confuls en de legers zijn mogt; )f de Goden , met Romers lot begaan, niet (O Liv. L. xxii. c. 54.  geschiedenissen. 425 niet eenig overfchot ten fteun van haai gezag gelaten hadden, en waar zich het zelve bevinden mogt; waar voords hannibal na zijne overwinning gebleeven, en wat toch wel zijn verder oogmerk zijn mogt. Terwijl men hier toe de vlugfte jonge luiden gebruiken zou, behoorden de Raadsheeren zelve, naar zijn gevoelen, wijl de tegenwoordige Overheid maar geringe klem had , voor alle verwarring te zorgen, de vrouwen van de ftraaten te houden, het luidruchtig gejammer der huisgezinnen te maatigen, rust in de ftad te brengen, alle nieuwsboden bij de Prcetors te doen komen , elk in zijn eigen huis zijn eigen lot te doen afwachten, en voords bezettingen bij de poorten te plaatzen, om niemand het uitgaan te vergunnen, maar om eenen ieder te dwingen, zijn eigen behoud met dat van Rome onaffcheidlijk te verbinden. De openlijke rust alzoo herfteld zijnde, zou men, zijns inziens, eerst nut van eene Raadsvergadering kunnen hebben, en op de verdeediging der ftad geregeld bedacht zijn." Elk erkende de wijsheid van dit gevoelen; de Preston deeden de markt ontrui- mei IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 215. J. van R. 537« 1  iv. BOEK III. hoofdst. J. voor C. 215J. van R, 537- i i I 1 CO Liv. L. XXII. c. 55. CO Plut. in fab. p. 184» 43° romeins che men van de menigte, en de Raadsheere» gingen uit een, om overal de uitwendige onrust te verdrijven ( 1). Fabius inzonderheid, die te vooren, toen men dacht, dat 'er geen gevaar was, bevreesd en kleenmoedig had gefcheenen , ging nu, terwijl elk door de grootfte verilagenheid buiten ftaat fcheen, om tot behoud handen aan het werk te flaan, met bedaarden tred door de ftad; toonde een rustig gelaat; fprak ieder vriendlijk aan 5 ftilde het misbaar der vrouwen en belettede het zamenrotten van dezulken , die op de ftraaten bijeen kwaamen, om hun gemeen angeval te bejammeren (2). Nu eerst outvong men eenen eigenhanligen brief van terentius, die verneldde :" dat zijn Ambtgenoot mee iet heir was omgekomen; dat hij zelf te Canufium zich bevond, om het rampzalig )verfchot, als uit eene deerlijke fchipjreuk, bij een te brengen; dat hij omtrend :ien duizend mannen van allerleije wapeïing bij een had; dat hannibal bij Can-  GESCHIEDENISSEN. 431 Canncs lag, en zich aldaar met markt hou. den over de krijgsgevangen en den buit bezig hield." Nu werden ook de bijzon-H dere verliezen der huisgezinnnen bekend' en geraakte de ftad andermaal vol van de bitterfte rouwe, welke de hardvogtigfte ongevoeligheid zelve niet zou hebben durven verbieden. Fabius ondernam echter ook deze te maatigen, door eenen algemeenen rouwtijd van dertig dagen aan alle de bloedverwanten der geiheuvelden te vergunnen, mids zij hunne klagten binnen hunne huizen uitftorteden en na dien tijd in het geheel geen gejammer meer lieten hooren. Het feest van ces.es, het geen door geene rouwdragenden mogt gevierd worden, werd tot na dien treurtijd uitgefteld , gelijk mede alle andere Godsdienstverrichtingen, in het gevoelen zijnde, dat de Goden liefst met blijdfchap gediend werden ( i ). Naauw- ( 1) Liv. L. XXII. c. 27. Plut. in fab. p. 184. — Wij zullen voor de befchrijving van het feest van ceres eeneblijder gelegenheid afwachten: men was gewoon, het zelve met den $den van Grasmaand te beginnen. IV. bo ee 111. ooFr.'ST. . voor Cé 215- [. van R, 537.  iv. BOEK III. HOOFDST. J. voor C, 2<5' J. van R, 537Bericht uit Sicilië, ' ( i) Zie boven zijnen aanleg bl. 96 — 58, en zijn tweegevecht bl. 101, 102. 434 romeinsche Naauwlijks was de Raad nu weder bedaardlijk bij een, of rnen ontvong eenen brief uit Sicilië van den Proprcstor t. o t acilius berichtende: „ dat het Rijk van HiëRO door eene vijandlijke vloot geteisterd werd; dat men hem , daar hij den bijftand fmeekenden Koning had willen te hulp komen, verzekerd had, dat 'er nog eene andere voor het eiland JKgates gereed lag, om, zo dra hij Syracufen wilde bij fpringen, Lilybceum en het overige wingewest van Rome te overvallen ; dat men aldus eene nieuwe vloot in zee moest zenden, indien men dien getrouwen bondgenoot en geheel Sicilië wilde behouden". Na de overweging van beide de brieven des Confuls en van den Proprcstor be(loot men, m. claudius marcellus, dien wij als Conful in eenen wedftrijd met eenen Gallifche Koning eenen rijken buit hebben zien behaalen (O, het crijgsbeleid des Confuls te doen overnemen. Zijne aanftelling als Prcetor over de vloot, ivelke voor Oflia gereed lag, om naar Si- cilie  geschiedenissen. 433 cilie over te ftekea , had dezen waardigen beftrijdervan hannibal gelukkig voor de nederlaag van Cannce bewaard. Na het nemen van dit Raadsbefluit vaardigde men terftond eenen brief af aan terentius, om hem kennis te geven van deze aanfteiling van marcellus, en hem te gelasten , aan hem het krijgsbewind over te geven , en zelf, zodra de algemeene belangen dit gedoogden, naar Rome terug te komen (i). Het bijgeloof, door de algemeene vrees gewekt , vermeerderde dezelve wederkeerig. Men bevond twee Vestaalfche Priesteresfen, opiMuen floronia, fchuldig aan gefchondene kuischheid: de eerfte werd , naar gewoonte , leevendnj begraven, de laatfte voorkwam dit ijslijk lot door eenen zelfmoord , terwijl haai rampzalige minnaar , l. cantilius. de fchrijver des Opperpriesters, door der Opperpriester zelf ten dood toe gegeesfelc werd. Daar men deze ontheiliging med* al voor een kwaad voorbeduidzel hield lie (i j Liv. L. XXII. c. 55, 57, Plut. in maï CELL. p. 332. VI. deel. Ee IV. boek HL ioofdst. f. voor C. «Si f. van R, 537. Twee onknifcheVestaalfche Priesteresfen. L : > t  IV. boek nu foofdst. J. roor C 2IS- J. van R 537Bezen,ding naar Delphi, en menfchen» offer. i 434 II ome IN sc HE liet men de Sibyllynfchc boeken naarflaan, doch bekend met de waardij van derzelver uitfpraaken, zond men tevens q. fa'bius pictoe naar Delphi, om aldaar de Godfpraak raad te pleegen over de eindelijke uitkomst van zoo groote volksrampen. — De Tienmannen, die de gewijde boeken hadden ingezien, meenden , dat de buitengewoone omftandigheden van het Gemeenebest ook buitengewoone offers vorderden, en, terwijl men het andwoord der Deljjhifche Godfpraak afwachtede, herhaalde men het reeds eenmaal gepleegde menfchenoffer aan eenen Gallifchen en Griekfchen man en vrouw, welk ongelukkig tweepaar menfchen op de osfemarkt ter zelfder plaatze , waar wel eer zulk een gruwel voor het eerst bedreeven werd, [eevendig begraven werd (i). Het (i) Liv. L. XXII. c. 57. Plut. in fabio ). 184. Vergelijk met deze plaats, om den doorgaanden aard des Romeinfchen bijgeloofs toch vel te leeren kennen, D. I. bl. 463, 465* D. III. bl. 500 — 502. —• Tot welk eene gruwzaams hoogte jrengt het beangfligend bijgeloof hier niet weder een mders zoo menfchlievend Volk!  geschiedenissen. 435 Het eerfte gedenken in onze bladeren aan dezen q. fabius pictor kan ons niet doen zwijgen, hoe zeer dit voor één oogenblik den draad onzer gefchiedenis afbreekt, dat hij de eerfte Romeinfche Gefchiedfchrijver in onrijm was, wiens berichten, van romulus begonnen en tot zijnen tijd voordgezet, ongetwijfeld voor de gefchiedenis der Carthaagfche oorlogen , even voor en bij zijn leeven gevoerd, hoogst belangrijk zijn. Zijn werk ging verlooren, waarvoor het gebruik, door livius en polybius van hem doorgaands gemaakt, ons eenigzins fchaadeloos ftelt , te meer daar de eerfte hem vaak onnaauwkeurigheden wijt, en de laatfte hem eene te groote ingenomenheid met zijn eigen Volk ten last legt (i). Mar. (i) Liv. L. I & II. pasfiai. Poi.yb. L. I. c. 14. L. III. c. 8,9. —- Men heeft alleen 'eenige fragmenten van dezen Schrijver overig in de verzamelingen van ast. augustinus, aus. popma en anderen. Te vergeefsch poogde joannes ann 1 u s eene valfche gefchiedenis op den naam van f abius te onderfchuiven, doch de bedriegerijen van Ee 2 de- IV. boek HL HOOFDST. J. voor C. L 'van R. 537q. fabius PICTOR Rome's eerfte Gefchiedfehriiverin onrijm.  43^ ROMEINSCHï IV. boek III. hoofdst. J. voor C, *'5J. van R. Voorkeuze vanMAB-. cel; us bo- ■ ven fabius. < < 1 < c / 1 I Marcellus van zijne aanflelling en van Rome's toeftand zelf verwittigd, nam vijftien honderd krijgsluiden van zijne vloot, om met dezelve de bezetting der ftad te verfierken, zond de overige manfchap zijner keurbende, welke hij voor zijne fchepen geworven had, onder het geleide! zijner krijgsoverften naar Teanum Sidicinum (i) vooruit, liet het bevel der vloot voor den Prcstc-r p. furius philus over , en trok , weinige dagen Jaarna, met verdubbelde manfchap op Canufium aan (2). Zijne voorkeuze boven den voortrefijken fabius toonde duidlijk , dat de laad nog meer door de bloote uitkomst, lan wel door verftandelijke overtuiging, les laatften krijgsbeleid gebillijkt had ; nen hield het draaien wet gefchikt, om len Staat te beveiligen, maar niet genoegzaam, ezen geleerden zijn duidlijk ontdekt. ■ Voss. Ust. Lat. L. I. c. 3. Meusel. Bibliotb. Histor. rol. IV. Part. L p. 148. C ï) In Campanie gelegen. Zie de kaart agter ). III. (a) Liv. L. XXII. c. 57.  geschiedenissen. 437 zaam, om zich met roem tegen de ftoutheid van Carthago te doen gelden, en men erkende openlijk, dat men bij het fchild 1 van fabius het zwaard van mar-"' cellus meende te behoeven (i). , De gefteldheid van Rome zelve intusfchen een hoog Oppergezag vorderende , benoemde de Raad eenen DiStator in M. junius pera, wiens Onderbevelhebber t. sempronius was. Bij zijne nieuwe legerwerving werden niet flechts jongelingen van zeventien jaaren, en dus van den prilften ouderdom voor den krijg, opgefchreeven, maar zelfs eenigen, die den met purper geboorden rok nog droegen, en alzoo beneden die jaaren waren. Deze werving leverde vier keurbenden en duizend ruiters op. Voords eischte de Dictator van de Latynen en overige bondgenooten de hulpbenden, waar toe hun onderfcheiien verdrag hun verplichtede (a); ja zelfs bragt hij, bij gebrek aan een genoegzaam aantal van vrijgeboorenen, agc dui- Q O Plut. in marcell. p. 3oi> S°3(2) De verfcüillende behandeling der onderfchiidene ftedjn van Latium is opggiven D. V. bl. oio. Ee 3 IV. BOSK iii. 100fdst. . voor Ct 315- . van R. 537- M. junius 'f ra Dictator.  IV. boek III. hooidst J. voor C. 215, J. van R. 537. Wapening van 8000 flaaven. i 1 < v i i \ 438 romeinsche duizend jonge en rappe flaaven in de wapenen , na dat hij hun, op hunne voorafgaande verklaaring van wel te willen dienen , van hunne meesters had vrij gekogt. Zulk eene wapening, welke op 'sLands kosten gefchiedde, en waartoe men, bij gebrek aan genoegzaam krijgstuig , de veroverde vijandlijke wapenen uit de tempels en gaanderijen gebruiken moest, mishaagde thands minder, hoe vreemd en frrijdig met de oude inftellingen dezelve ook zijn mogt (O, wijl het bleek, dat men de krijgsgevangenen voor een zeer ?eringen prijs uit 's vijands handen weder osfen kon (2): en daar de fchatkist voor :oo veele ongewoone onkosten te kort bhoot, offerden de Raadsheeren blijmoehg hun eigen vermogen op, geen ander ;oud voor zich zei ven behoudende, dan tunne ringen en de halsbellen hunner kinleren (3). Han- (O Zie D. I. bl. 346, 347. (O Liv. L. XXII. c. 57 Zij werden Voites vrijwilligers genoemd ter onderfebeiding der 'oluntarii, die vrijwillig dienden, na dat zij reeds oven den jaaren waren. (3) Flor. L. IL c. 6.  geschiedenissen. 439 Hannibal, van zijne zijde ziende, dat de nederlaag van Cannce de Romeinen nog geenzins om den vrede , veel min om: eenige onderwerping deed denken , her-^ vattede niet flechts zijne reeds eens mis-. lukte pooging, om hunne bondgenooten trouwloos te maaken, maar bedacht daar ■ bij een ander middel, om het vuur der1 Romeinfche krijgsbenden in den ftrijd te verminderen, en zijne krijgskas tevens van noodzaakelijke penningen te voorzien. Alle zijne krijgsgevangenen voor zich doen ftellen , en, even als bij het Thrafimeensche meir, de Romeinen van derzelver bondgenooten afgezonderd hebbenden , fchonk hij aan de laatften hunne vrijheid zonder eenig losgeld, maar fprak voords de Romeinen tevens op eene vrij minzaame wijze aan, betuigende: „ geenen volftrekt moorddaadigen krijg met de Romeinen te voeren, maar alleen met hun om de eer en het oppergezag te ftrijden; zijn eigen vader (i) had der Romeinfche dap- (i) Volgends eene emendatie van Patres in Patrem, welke mij de zin fchijnt te vorderen bij l ivius, en de overige woordvoeging zeer wel toelaat. Ee 4 IV. boes III. 100FDST. . voor C. 215. f. van R. 537Oogmerk rail KANJI bal.  IV. SOES III. HOOFDST, J. voor C «5. J. van R, 537. i 44° ROME1NSCHE dapperheid eene onderdaanige hulde beweezen; hij zelf wilde flechts, dat men zijn geluk en zijne dapperheid tevens eerbiedigde ; daarom wilde hij de krijgsgevangenen op eenen geringen losprijs nellen, en flechts vijfhonderd Denariën vooreenen ruiter, driehonderd voor eenen voetknecht, en honderd voor eenen flaaf vorderen (i)." Schoon deze prijs voor de ruiters en voetknechten veel hooger gefteld was, dan de overgebleevenen in de twee Romeinfche legers bij hunne overgave aan hannibal voor zich bedongen hadden , verheugden zij zich echter, tot welk eenen prijs ook, losbaar gemaakt te zijn. De Overwinnaar liet hun zelve tien afgevaardigden kiezen, om den Raad te Rome ovei hun rantzoen te onderhouden, terwijl lij van dezen geen ander onderpand vorierde, dan eenen eed, van terug te zulén komen. Evenwel ging carthago , een voornaam Carthager, met hun, om, ndien men op vrede denken mogt, over leszelfs voorwaarden te kunnen handelen. Bij het verlaten der vijandlijke legerplaats CO Ter waarde van 150,90 en 30 Guldens.  GESCHIEDENISSEN. 44.I plaats was een der tien Romtinen en bijgeloovig en onedelmoedig genoeg, om, onder voorwendzel, van nog iet te hebben ver-1 geten, in het leger te rug te keeren, ten ■ einde zijnen eed, met een geheel ander ] oogmerk van hem afgevorderd, door dit wederkeeren kwanswijs reeds volbragt te < hebben, waarna hij voor den avond de o-! verigen, die intusfehen voordgereisd waren , weder inhaalde. In plaats van de komst eens vijandlijken Afgezants te verbeiden, die toch alzins de handelbaarheid des Overwinnaars kenmerkte, zond de Dictator, op het eerfte bericht van deszelfs aantogt met tien Romeinen, hem eenen bijldrager tegen, met bevel voor hem, om voor den nacht Rome's grondgebied te ontruimen. — Zoo weinig kon hannibal nog op Rome's vernedering reekenen! Den afgevaardigden der krijgsgevangenen werd door den Diftator gehoor bij den Raad vergund. M. junius, waarfchijnlijk een zijner eigene nabeftaanden, voerde uit aller naam deze taal. „ Elk onzer weet, befchreevene Vaders, dat geen Volk zijne krijgsgevangenen minder acht, Ee 5 dan iv. BOEK III. IOOFDST. . voor C. [. van R. 537BezenHngvan:rijgsgerangenen.  442 ROMEïNSCHE I V BOEK III. HOOFDST. J. voor C 215. J. van R 537. i 1 I \ « V II O ti O C di v: dan het onze: indien wij ons echter niet te veel laten voorftaan, heeft geen vijand ooit gevangenen gemaakt, die uwe ver'achting minder, dan wij , .verdienden. Wij toch hebben bij het treffen onze wapenen niet bloohartig overgegeven, maar ftonden op de ftapels van lijken den flag tot aan den avond te rekken , en keerden toen naar onze legers te rug. Het overfchot van dien dag en den volgenden nacht bewaakten wij , fchoon afgemat en vol wonden, onze legerwal. Des anderen 3ags, toen een overwinnend leger ons inloot en van dorst deed fraachten, toen 'er ;eene hoop was, om door de digte vijandijke drommen, heen te liaan, en wij het usdaadig reekenden, om, na het verlies an vijftigduizend mannen, niet éénen Rolein den flag van Cannce , dien hij bijwoonde, te laten overleeven ; toen eerst laakten wij een beding met den vijand ver onzen losprijs en gaven hem de nutilooze wapenen over. Wij wisten, dat nze voorouders zich door goud van de alliêrs hadden afgekogt, en dat uwe va;ren, hoe onhandelbaar ook omtrend den :edc, echter gezanten naar Tarentum gezon-  GESCHIEDENISSEN. 443 zonden hadden, om de gevangenen te losfen: en de nederlaag der eersten bij AlRa, der laatsten bij Heraclea was nogthands min verderflijk, dan hun beider laf- • hartige vlucht. De velden van Camee daar en tegen liggen met op een gehoopte Romeinfche lijken bedekt : aan de verliompte vijandlijke zwaarden en afgematte armen zijn wij alleen ons leeven verfchuldigd. — Eenigen onzer hebben zelfs het ilagveld niet verlaten, maar zijn met de legerplaats tevens, tot welker bezetting zij waren agtergelaten, in 's vijands handen gevallen. — Ik benijde geenen burger of fpitsbroeder zijn beter lot, en wil mij niet ten kosten van iemand verheffen : maar die genen, die meestal zonder wapenen het veld verlieten, en om geen ftaan dachten, voor dat zij te Venufia of te Canufium waren, kunnen zich waarlijk niet verdienstelijker, dan wij, voor het Gemeenebest doen voorkomen , ten zij het hardlopen eenigen lof verdient. Vindt in hun braave en dappere krijgsluiden weder: bij ons zal de verlosüng uit 's vijands magt en de herftellingin ons vaderland de zucht yoox het Gemeenebest verdubbelen. Gij wervt IV. BOEK il). iOOFDST. . voor C. 215 }. van R, 537-  444 ROMEINSCHE IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C ai5. J. van R 537» i 1 é C tl d n d u G v] ui w wervt zonder bepaaling van ouderdom of rang; Gij hebt agt duizend flaaven, naar ik hoor, in uwen dienst; ons aantal is niet 'kleener, en ons losgeld is niet hooger, dan de prijs, waarvoor Gij hun hebt vrijgekocht: ik onteerde den naam van eenen Romein, indien ik mij verder met hun vergeleek. — Bedenkt ook , indien Gij onverdiend ons minder gunstig zijn mogt, welk eenen vijand Gij ons in handen laat : geenen pyrrhus waarlijk, die onze gevangenen als zijne gastvrienden hield, naar eenen woesten Carthagtr, wiens tvrek - en wreedheid om den voorrang lingen. Zaagt Gij de keetenen, de havenoosheid en het gebrek uwer burgeren, dit ezicht zou U voorwaar het hart niet miner breken, dan dat der vlakten van Can Met - CO Liv. L. XXII. c. 6t. Polyb. L. VI. c. 5<5. Verfchillend is het oor.leel en meeval zeer ongunstig over deze ürengheid van den Raad. Vo^-nds w. raleigh, bij hooke aangehaald , (Rem Hist T lV.p.350.) was deszelfs gedrag eenelar;ie eergierigheid, welke, geen gereed geld voor de krijgsgevangenen kunnende betaalen, denzelven liever deed zeggens wij willen niet, dm wijkunnen niet. — Catkou en roullie zien deze krijgsgevangenen ai, de ongelukkige en onfchuldige flachtoffers der Romeinfche Staatkunde aan, welke aan hanni. b a l geen denkbeeld wilde geven, als of het haar aan manfchap ontbrak, en welke dien vijand tevens nkc wilde verrijken. C Hist. Rom. T. VII.P. 373, 374 ) _ Wij meenen, geene andefe verklaaring van dit gedrag te moeten zoeken, dan die, welke polybius ons geeft, uitdruklijk verzekerende, dat hannibal's oogmerk, om zich geld aan te fchaffèn, en om bovenal het hardnekkig vechten der Romeinen door de hoop op een gemaklijk ontflag uit hunne gevangenis te verminderen, aan den Raad bekend was, en dat deze door de opoffering van zoo veele nabeftaanden aan 'sLands waarachtige belangen, de overige krijgsbenden nadruklijk wilde leeren' dot «erven of verwinnen de eenige. flem haarer harten  geschiedenissen. 4S3 Met de bekendrnaaking van dit befluit verhief zich een nieuw gejammer door de ftad over het verlies van zoo veele burgeren : elk had de bitterfte deernis met de afgeweezene gezanten, die onder veelvuldig beklag en medelijdende traanen d>>ar eene groote menigte tot buiten de poort werden uitgeleid. Een der afgezanten, die zich door zijne bedriegelijke terugkeering naar het vijandlijke leger, terwijl de overigen reeds waren op weg geweest , fehijnbaar had weten te ontflaan van zijnen afgevorderden eed, om wederom te komen, verliet de negen overigen en begaf zich gerust naar zijn huis. De Raad kreeg hier van kennis en befloot eenpaarig, hem uit zijn verblijf te haaien, en door eene wacht begeleid naar hannibal terug te laten brengen (i). — De ten zijn moest. En wie, die anders liet zwak des menfchelijken hart kent, bewondert en eerbiedigt nu de grootheid des Romeinfcben Raads «iet, die bij het algemeene welzijn geene familiebelangen leende, geene jammerende Item des bloeds hoorde? (i) Liv. L. XX|I. c, 61. Bewüst, hoe vaak Ff 3 de TV. i b 0 f-1; lil hooj-d,;t. J "00! C. si 5. J, van R, 537.  IV. boes III. hoofdst. J. voor C. . 2 «5. J' van R. 537. I 1 c 4 (i d ei zc pr Ui: als ni kir Lt I 454 romeinsghe De weifeling van verfcheidene bondgenooten , uit wanhoop alleen aan de ftandhoudmg des Romeinfchen oppergezags, toonde thands, hoe veel gewigtiger de flag van CW, dan alle de voorige nederlagen, voor het Gemeenebest geoordeeld werd Dat gedeelte van Italië , het gee„ den laam van Groet-Griekenland droeg, fcheen ïeheel tot hem over te flaan , t'ot nabij drong zelfde afval door, en echter :ag hannibal de krijgsgevangenen belevens car th al o terug keeren, zon!er de minfle melding van eenige vredeezindheid te hooren (O- Welk eene roote verandering had zijne overwinning us echter in zijne zaaken gemaakt, daar hij ! Raad zelf zich met fchijnvervullingen van eeden i beloften, gerust ftelde, meenen wij duidlijk in den trek te zien, dat dezelve den naam van recht, ardig en eerlijk te zijn gaarne voor eenen laagen ijs kocht, en tevens zoo zorgvuldig tegen de fpeg van bijzondere burgers met het bijgeloof was hij zelf den uitftekenden dienst diens gochelfpels. ider wilde inisfen Welke eene tegenwer- g inmiddels tusfchen dezen afgezant en regu. s! .O Liv. L. XXII. c. 6u  geschiedenissen. 455 hij, die voor dezen flag in geheel Italië niet eene enkele ftad , noch magazijn, noch haven had , en met groote moeite door ftroopen in de dringende behoeften van zijn leger voorzag; die van allen zekeren onderftand tot het voeren van den oorlog ontbloot was, en met zijn leger, even als met eenen grooten hoop ftruikroovers in het wilde omzworf, zich thands de meeste en voornaamfte volkeren van zelfs zag toevallen (i). Alzins meldenswaardig is intusfchen, eer wij hannibals toenemend krijgsgeluk gade flaan, de wederkomst van t erentius varro te Rome Opontbooden door den Raad en vervangen dooi marcellus, had hij gewillig en onderwerpelijk aan deze fchikking, hoe on' regelmaatig dezelve ook anders zijn mogt. het leger verlaten met een hart-, het welk door den tegenfpoed vernederd was, en voor de verdiende verachting zijner mede. burgeren beefde. Geheel verlegen en tei nedergeflagen wegens zijnen fchandelijker en noodlottigen togt Rome naderende . gin (i) Plut. in fab. p. 184. Ff 4 IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 215. J. van R. 537. Wederkomst van 'TKRENTIUS te Rome.  IV. bok K UI'. ïioofdst. J. van R 215- L voor C. 537- t 1 c z h d m d; h< Zi be bi ,8. 45^ romeinsche gingen hem veele burgers van onderfcheidenen rang aan de poort te gemoet, om hem te verwelkomen, terwijl de regeering en de voornaamften uit den Raad, onderanderen ook fabius, hem preezen, dat hij, na zoo zwaar een ramp, het behoud van het vaderland nog niet had opgegeten , maar gekomen was, om het beftuur veder op te vatten, en zich ter befcherning der wetten en der burgerij aan te 'ieden, als die nog in de mogelijkheid waen, om behouden te worden (i). Hoe ■errasfend deze edelmoedige behandeling ok voor terentius zijn mogt, deïlve kon het diepe leed niet vereffenen, et geen zijn hart over het gebeurde raeg. Hij toonde duidlijk, zijn leeven leen tot beteren dienst des vaderlands, aar niet tot eigen genoegen te rekken, ar hij zinds dien tijd , het haair van >ofd en baard onafgefneeden ten teeken iner rouwe voord liet groeijen , geen ddeken bij zijn aan tafel liggen geuikte, en, wanneer men hem voornaa- me :0 Liv. h. XXII. c. 6i. Plut. in fas. d.  GESCHIEDENISSEN. 45? me eerambten wilde opdragen, zulks affloeg met te zeggen, dat de Staat gelukkiger aanvoerers noodig had (O.— Welk een verfchil tusfchen dit gedrag der Romeinen en het doorgaand gebruik der Car thagers , om hunne Veldheeren hunne misflagen en rampfoeden met den dood te doen boeten (a)! Na den flag van Cannce en de regeling van zijnen daarbij gemaakten buit, was hannibal uit Apulie opgetrokken tegen de Hirpiners in Samnium, alwaar men hem de ftad Compfa overleverde. Alhier zijnen ganfchen buit en overige bagagie agterlatende , verdeelde hij zijne krijgsmagt , de eene helft aan mago gevende, om daarmede het geheele landfchap rondom deze ftad in bondgenootfchap met hem aan te nemen, of tot verzaaking van de Romeinfche belangen te noodzaaken; terwijl hij zelf met het andere gedeelte door Ca?m panie naar de kusten der Tyrrheenfche zee trok, om zich in Neapolis van eene zeeftad meester te maaken, welke allen noo- di- (i) Frontin. Str/tt. L. IV. c ex. 6. (2; Liv. L. XXII. c. 61. Ff 5 IV. boek III. hoofdst. J. voor C. 215. J. van R> 537- VergaefCcbe aan(lag van hannibal op Neapa' 'is.  IV. soek in. HOOFDST. J. voor c 215. J. van R 537« Gefteldheld van Capua. 1 < t l C 1 1 Zl 45^ homeinsche digen toevoer voor hem uit Carthago ontvangen kon. Schoon hij een gedeelte der bezetting dezer ftad wist uit te lokken en "in eene hinderlage te brengen, deed hem echter de hoogte en fterkte der muuren van derzelver beftorming afzien, zonder dat hij, bij gebrek een er vloot, op haar beleg kon denken CO- Van daar richtede hannibal zijnen togt naar Capua. Voor honderd en vijf en twintig jaaren had geheel Campanie zich met deze haare hoofdftad aan de Romeinfche befcherming en beheering tevens aangeboolen op eene wijze, welke eenen ieder de liepfte verachting voor zulk een verdareld, verwijfd en verzwakt volk moest inboezemen ( 2 ). De befmetting der weele van Capua was ook toen reeds verderfjk geweest voor de krijgstucht haarer iomeinfche bezetting ( 3 ). Zinds dien tijd CO Liv. L. XXIH. c. ,. — en hannibal m zo gemaklijk, naar veeier oordeel, Rome ter>nd veroverd kunnen hebben na den flag van Gra. » f Ca) Zie o. IV. bl. 273-576. (3) Zie D. IV. bl. 203 en verv.  geschiedenissen. 459 tijd van alle zorg voer eigene beveiliging ten kosten haarer onafhanglijkheid ontheven, had de weelde, reeds vroeg uit1 den overvloed gebooren en zinds doorzulk eene zorgelooze rust gekoesterd,] th-mds in deze hoofdftad het hoogstmogelijke toppunt bereikt. De voorige zwakheid was in ondeugd ontaard, derzelver vernederend gevoel was geweeken en door losbandigheid tweedragt en regeeringloohheid vervangen. De vrijheid , haar door Rome weder toegedaan, om naar eigene wetten te leeven , eene eigene regeeringbeftelling te hebben , en wederkeerige huwelijksverbindnisfen met Romeinen aan te gaan, had het geheel verderf dezer burgerij voltooid. Het volk en de Raad hingen thands even zeer van zekeren pacuvius calavius af. Schoon een lid van den bij het Volk zeer gehaatten Adel had hij zich door het believen der' menigte en door allerleije oneerlijke middelen een zeer groot aanzien en vermogen verworven. In het jaar van den Thrafimeenfchen flag de hoogfte Overheid in Capua bekleedende, voorzag hij, dat het Volk op de eerfte aannadering van den IV. BOEK iii. [OOFDST. . voor Cé . van R, 537-  IV. SOEK lil, HOOFDST, }. voor C, T J» van R, * 3 1 1 ï V h d h< di dt H to 4^0 ROMEINSCHB den overwinneriden hannibal, weïligtden lang gehaatten Raad ombrengen en de ftad aan den veroveraar zou overgeven» maar niet flegt genoeg , om het hoogfte aanzien in eenen vernielden burgerftaat te begeeren, het geen hij van zijn bevestigd gezag door hannibal zou hebben mogen verwachten, wist hij zulk een heilloos ontwerp listig te voorkomen, en rchrander tevens tot zijn heerschzuchtig oogmerk te doen dienen. Hij toonde den Raad deszelfs lijfsgevaar van den kant des Volks aan, en verzekerde denzelven tevens 'an alle veiligheid, indien men zich op zijn voord wilde verlaten. Door vrees voor et leeven gedrongen liet deze zich in het Uadhuisopfluiten, terwijl pacuvius het 'olk voorhield, dat hij dien te recht geastten Raad thands in zijne magt en oor 's Volks billijke wraakzucht gereed ad; dat hij één voor één van deszelfs IeUP te recht zou ftellen, maar vooraf van :t Volk vorderde, dat hetzelve een waarger man in de plaats des genen benoem. 1, dien het voords veroordeelen zou. « Volk billijkte dien eisch , wijl het ch wel inzag, niet geheel zonder repep.  geschiedenissen. 40*1 geering te kunnen zijn, maar vond zich bij de terechtftelling des eerften , die bij het lot getrokken en terftond met een luid-1 ruchtig gefchreeuw veroordeeld werd, • zeer verlegen , om een beter man in . deszelfs plaats te benoemen. Na een lang ftilzwijgen wierp zich een fchikrriteloozeop, doch men vond terftond op hem nog veel meer, dan op den Raads? heer te zeggen, wien men wilde af ietten. Deze verlegenheid, om de plaatzen, welken men wilde doen ontruimen, te vervullen , deed van tijd tot tijd het Volk befchaamd uit een gaan, en het overfchot befluiten, om den geheelen Raad vrij te laten en in deszelfs gezag te bevestigen. Op deze fchrandere wijze alle de Raadsheeren voor de redding hunnes leevens aan zich verplicht hebbende, voerde pacuviüs het volflagenfte oppergezag , terwijl zij van hunne zijde het Volk naar de oogen zagen en s'Volks begeerte in alle hunne vergaderingen lieten bovendrijven. De invloed van zulk een beftuur bij eene door de weelde geheel en al bedor- vene IV. BOEK Hl. I00F0ST. . voor C. •t-S- . van R. 537-  IV. BOEK üii. HOOFDST. J. voor C J* van R 537' 1 ti 1 t h a d h te di romeinsche vene menigte had alle die heüïóoze gèvoU gen, die daarvan zoo gemaklijk te bereekenen zijn : de wetten werden vertreden, 'de Overheden veracht, de Raad geflingerd' 'en de troUw aa" Rome 's bondgenootfchap voor al na den flag van Cannce befpot. De wederzijdfche huwelijksverbindnisfen tusfchen de voornaamfte huizen, en het gebruik, het welk Rome van drie 'honderd Campaanfche Edelluiden in de bezetting van eenige fteden van Sicilië maakte, wederhielden alleen den algemeenen ifval van het Gemeenebest. Met zeer veel moeite haalden het de oulers en bloedverwanden, die deze betrekking tot Rome hadden , 'er door , dat nen eenige afgezanten naar den Conful terentius zond, die toen nog te Veufia was, om bij de betuiging van deeleming in Rome's tegenfpoed , het aan^ od te doen van allen onderftand, dien et Gemeenebest zou behoeven. Deze [gezanten, die den Conful in de mismoeigfte houding vonden, vermeerderden bij unne terugkomst de algemeene begeer, om zich aan Rome te onttrekken, door 1 verzekering der magteloosheid van dien Staat.  geschiedenissen. 4-Ó3 Staat. Terentius kon zich ook niet ontfiaatkundiger gedragen hebben , daar hij zich niet gefchaamd had, tegen trouwlooze bondgenooten te zeggen, dien hij had behooren te kennen:" dat deze gewoone pligtpleeging der Campaners thands weinig met Rome's deerlijken toeftand 0vereenkwam ,• dat het Gemeenebest thands met geenen onderftand te helpen was, maar veel eer eene volkomene befcherming behoefde; dat zij zich zouden herinneren, hoe Rome wel eer Campanie tegen Samnium beveiligd had, en thands wederkeerig Rome, zoo naauw met hun eigen lot verbonden, tegen den wreedften en ontmenfchten vijand zouden verdeedigen; dat Campanie hier toe dertig duizend voetknechten en vier duizend ruiters zou kunnen wapenen en, van haaren overvloed tot dezen krijg gebruik maakende, hannibal fchierlijk zijne overwinning en de Romeinen hunne nederlaag doen vergeten." Bij het terug keeren dezer afgezanten, deed een van hun ,vibius virius, de overigen opmerken : „ dat het thands de beste tijd voor Capua was, om zich niet flechts iv. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 215. J. van R. 537.  IV. BOEK itt. HOOFDST. J. voor C 9 15- J. van R, 537. Eisch van Capua, om fteeds één der beide Confuls Voor Rome te leveren, (O Liv. L. XXIII. c. a-O. .464 ROMEIN5CHB flechts van Romè's juk te ohtflaan, maar om haar in het oppergebied van geheel Italië te vervangen, wijl men thands den vrede met hannibal naar welgevallen treffen kon, die, na de verovering van Italië niet naar Africa te rug zou keeren j zonder de Campaners in het opperbewind agter te laten." Gezamenlijk in dit begrip ftaande, brachten de afgezanten een bericht hunner zendig uit, het geen elk deed denken , dat het reeds geheel met Rome gedaan was. Het gemeen en het grootfte gedeelte van den Raad was terftond ten afval gezind: de oudfte leden van denzelven wisten echter dezen ftap nog eenige dagen uit te ftellen, en het volk te bewegen , om vooraf van den Ro~ meinfehen Raad te eisfehen, 's jaarlijks ée'n der Confuls uit Campanie te verkiezen, op die voorwaarden alleen gezind blijvende, om het Gemeenebest tegen Carthago bij te ftaan CO' De Romeinfche trotschheid door dezen eisch even zeer beleedigd , als wel eer door  geschiedenissen. 465 door een dergelijken der Latynen (i) floeg denzelven met de uiterfte verontwaardiging af en deed de Afgezanten het Raadhuis ! ruimen, dooreenen gerechtsdienaar de ftad • uitgeleiden en aan hun derzelver grondge^ ] bied ontzeggen (2). Dezelfde Afgezanten gingen nu, ingevolge van hunnen last, terftond naar han- j Ni bal en booden hem den vrede op1 deze voorwaarden aan :" dat geen Carthaagfche Veldheer of Bewindsman eenig recht over een Campaansch burger zou hebben, die ook tegen zijnen wil geenen krijgsdienst of anderen last zou behoeven te dragen ; dat Capua haare eigene wettenen regee-» ringbeftelling zou behouden , en dat hannibal den Campaners de keuze van drié honderd Romeinfche krijgsgevangen zou verr gunnen, om daarvoor de Campaaifche Ridders, Ci ) Zie D. IV. bl. 316-320* (2) Livius» die ons verhaalt, dat veifcheidene jaarboeken deze bijzonderheid vermelden, doch dat anderen die verzweegen, twijfelt aan derzelver waarheid, om de te groote overeenkomst met de aange« haalde gebeurenis, en het ftilzwijgen van zommigs Gefchiadfchrijvers. (L. XXIII. c. 6.) VI. deel. Gg IV. BOKK 111. IOOID5T. » voor Cé 215. . van li, 537- Verdrag ns fchen 'apua en rANiNlBAL.  IV. BOEK II i. HOOFDST. J. voor C. 2 15. J. van R. 537. Gedrag van deciUS MAGIUS. 4.66 ROMEINSCHE ders, die den Romeinen in Sicilië dienden, te verwisfelen." Terwijl hannibal zeer gereedelijk deze voorwaarden aannam, Melde men te Capua alle de Romeinen, die zich aldaar uit hoofden hunner posten of bijzondere aangelegenheden bevonden, in verzekering, en pleegde men aan deze ongelukkigen de onmenfchelijke wreedheid van ze allen, in heete baden opgefloten, te laten verflikken. Tegen al dezen handel had zich zekere decius MAGius , een man, wiens grootheid van geest eene betere burgerij was waardig geweest, vruchtloos verzet: hij had zich tegen de bezending naar hannibal verklaard , en hield elk thands de trotfche overheerfching van pyrrhus en de fchandelijke flaavernij der Tarenters als eenen fpiegel van hun ïigen aanfiaande lot voor oogen, openlijk beweerende, dat men geene Carthaagfche bezetting moest binnen laten, en daarna 'er op aandringende, om ze weder uit Capua te verdrijven, of om zich nog liever van allen gepleegd wanbedrijf te zuiveren , door de geheele bezetting van kant te  geschiedenissen. 46} té maaken, en zich alzoo weder met de Romeinen te vereenigen. Hannibal, van dezen hevigen, fchoort ijdelen tegenftandonderricht, ontbood macrus in het leger. Deze erkende geen bevel van iemand, die geen recht op eenen Campaanfchen burger had. Verbitterd over zijne weigering, gaf hannibal bevel, om hem geboeid voor zich te doen fleepen, maar vreezende voor opfchudding en verwijdering, trok bij dien last weder in, en liet alleen den Prcstor van Capua, ma mus blos ius aaanzeggen , dat hij den volgenden dag in de ftad meende te zijn * waartoe hij voords, met eene maatige bezetting gedekt, zijn leger verliet. Bij het kennisgeven van deze tijding, beval marius den burgeren, hannibal met vrouwen en kinderen te gemoet te gaan. Elk gehoorzaamde niet flechts, maar verheugde zich over dit bevel , zoo uit hoofde der algemeene gezindheid voor de Carthagers, als uit nieuwsgierigheid, om den zegerijken Overwinnaar te zien. Magius alleen volgde de menigte niet, maar bleef, om toch van Gg a gee- IV. BOEK III. HOOFDST. f. voor C. 315ƒ. van ï\t 537-  468 romeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C, 2«5' J. van R 537. Leevensgevaar van HANMB.1L te Capua. geene lafhartige vrees verdacht te worden , met zijnen zoon en eenige weinige afhangelingen langzaam over de markt wandelen, terwijl de geheéle ftad in beweging was, om den Carthager te zien en in te haaien. Hannibal wilde terftond bij zijne inkomst te Capua den Raad belegd hebben, doch men bad hem, op dezen dag van vreugde geene ernftige zaaken ter hand te nemen, en , fchoon zijne drift tegen magius hem hevig aanvuurde, bragt hij, om zich niet terftond onhandelbaar te toonen, het grootfte gedeelte van dezen dag in de bezichtiging der ftad door ("i). Door stenius enPAcuvius, de twee aanzienlijkfte burgers van Capua, prachtig onthaald wordende , dreigde hem echter een onvoorzien lijfsgevaar. De zoon des laatften, perolla genaamd, die, ondanks zijns vaders gunftige denkwijze en voornaame medewerking ter omwenteling , een hardnekkig aanhanger van CO Liv. L. XXIII.c. 7.  geschiedenissen. 469 van de gevoelens van magitjs gebleeven was, had zich met den uiterflen weerzin door zijnen vader laten overhaalen, om hannibal zijnen eerbeid te bewijzen, maar weigerde volftrekt, onder voorwendzel van ongefteldheid, deel te nemen aan den maaltijd. Tegen den avond met zijnen vader ter zijde gegaan zijnde in den hof, ontdekte hij hem zijn oogmerk, om hannibal aan tafel te dcorfïeken , vertoonende hem daartoe het zwaard, het geen hij onder zijnen tabbaard verborgen hield. Pacuvius, doodlijk ontfteld over dit bericht, liet niets onbeproefd , om den jongeling door de fchande van zulk een trouwloos verraad, door de zekerheid van het verlies zijns eigen leevens, en de onwaarfchijnlijkheid van de volvoering zijns oogmerk te rug te houden van dit opzet, het geen hem ten laatften gelukte, door zijnen zoon weenende aan het hart te drukken, en hem te bezweeren, dat zijn vaderlijke borst hannibal's fchild zou zijn. Perolla, door zijnen vader vertederd, wierp zijn zwaard over de fchutting van den hof, en keerde weder , om allen vermoeden te Gg 3 voor- IV. BO H K III. HOOFDST. J. voor C. 215- J. van R. 537-  470 romeinsche IV. • boek 1 tl. hoofdst. J. voor C. 215. J. van R, 537. Hannibal's houding in den Raad te Capua. voorkomen, met pacuvius naar binnen (1). Den volgenden dag zag hannibal voor zich den vollen Raad vergaderd, en fprak denzelven op de vleijcnufte en toegevendfte wijze aan, zijnen dank betuigende voor deszelfs voorkeur van zijn bondgenootfchap boven dat der Romeinen en onder anderen beloover.de, dat Capua eerlang de hoofdftad van geheel Italië zijn zou, alleenlijk floot hij m a c i u s buiten de Carthaagfche vriendfchap en drong op een oogenbliklijk befluit van den Raad aan, om denzelven aan hem over te leveren. Men ftond eenpaarig dezen eisch toe , hoe zeer ook een groot gedeelte het aanftaande lot van eenen man beklaagde, wiens charak ter men eerbiedigde, en tevens een leevendig gevoel had van de onmiddellijke krenking der bedongene burgerlijke vrijheid. Magius werd op last der Overheid gehaald, en daar hij met dezelfde fierheid bleef beweeren, dat men in hem het gemaakte verdrag reeds fchond , geleidde men hem geboeid ter ftad (O Liv. L. XXIII. c. 8, 9.  GESCHIEDENISSEN. 471 ftad uit naar het leger. Hij hield niet op, der zamenvloeijende menigte toe te voeren: ,, ziet daar de vrijheid, o Campaners , welke gij begeerdet: midden van de markt, op den klaaren dag, worde ik, die voor niemand in Capua behoeve onder te doen, van voor uwe oogen ten dood gefleept. Kon het erger, wanneer Capua veroverd was ? " Uit vreeze voor opfchudding der menigte, bedekte men hem het hoofd, en liet men hem veel fneller voordfleepen; in hqt leger zelf befchikte men niet over zijn lot, op dat het zelve • deze nieuwe en belanrijke bondgenooten niet verbitteren mogt; men zond hem te fcheep naar Carthago; een ftorm deed die fchip echter te Cyrenen aanlanden , alwaar magius zijne toevlucht aan het ftandbeeld van Koning ptolemjEus nemende , door eene wacht naar Alexandria bij den Koning gebragt werd, die, van zijnen toeftand onderricht, hem in vrijheid ftelde, om zich weder naar Capua, of anders naar Rome te begeven. Magius, die zijne onveiligheid te Capua wist, en te Rome thands als geen overloper wilde Gg 4 aan- IV. boek lil. hoofdst. J. voor C 5215. {, van R. 537- Het lot van magius.  472 romeinschb ÏV. boi-k HL hoofdst. ƒ. voor C SJ5. J» van R 537. Hanni. bal's aan. zoek om onderlland te Carthaff* i aankomen, verkoos echter te Alexaniria de befcherming des Konings (i). Bij deze gelegenheid had h a n n i b a l zijnen broeder ma go gezonden , om den Carthaagfchen Raad kennis te geven van zijne roemrijke verrichtingen. „ Met zes Veldheeren, kon mago van zijnen broeder in den vollen Raad te Carthago zeggen , is hannibal aan den flag geweest, waarvan 'er vier Confuls, de twee overigen een Diclator en Onderbevelhebber waren ; meer dan tweemaal honderd duizend vijanden heeft hij doen vallen; meer dan vijftigduizend heeft hij gevangenen gemaakt. Van de vier Confuls fneuvelden 'er twee, van de twee anderen was de een zwaar gewond, en nam de ander met eenige weinigen de vlucht; de Onderbevelhebber zag zich geheel verflagen, de Diclator alleen verdiende den naam eens Veldheers, door zorgvuldig allen treffen te ontwijken; de Bruttiërs, Apuliërs, geleeltelijk de Samniten en de Lucaniërs zijn tot onze zijde overgegaan. Capua zelve, de f i ~) Liv L. XXIII. c. io.  GESCHIEDENISSEN. 473 de hoofdftad niet flechts van Campanie, maar na Rome ook voorzeker van Italië, heeft zich aan uwen Veldheer onderworpen , wiens veelvuldige en grootfche overwinningen den grootften dank aan de Go-. den waardig zijn. „ Om zijn verbaazend en verrukkend bericht geloofbaar^ te' maaken , liet hij in de Raadzaal de veroverde goudene ringen uitftorten , met eikanderen eenen hoop uitmaakende die drie en een halve fchepel , of, gei lijk anderen opgeven , één fchepel zou hebben kunnen vullen, verhaalende daarbij , om de verbijstering der Carthagers nog grooter te maaken, dat de Ridders en voornaamfle luiden alleen zulke ringen mogten dragen ( i). Het flot zijner reders i) Geen vercierfel werd meer algemeen gedragen bij de Romeinen dan de ring. Zij fchijnen deze dragt overgenomen te hebben van de Sabijnen, die aan den linkerarm goudene banden en ringen droegen. (Liv. L. I. c. n. en boven D. I. bl.90.} Wel eer droegen de Raad;heeren zelve alleen goa» dene ringen, wanneer zij in eenig gezandfchap gingen ; doch zij, de Ridders en de Krijgstribunen droegen dezelven thands doorgaands; de overige burgers feadden ijferen, ten zij ze zich door eenig uitlteGg 5 ten* IV. BOEK III. HOOFDST. f. voor C. van R, 537.  474 8.0meinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. SI5J. van R. 537- 1 1 1 I I 1 1 ( denen kwam hier op neder : „ dat men hannibal te meer onderftand moest bezorgen, naar gelang deze krijg thands fchierlijker fcheen beflist te zullen zijn; dat kend krijgsbedrijf of anderen dienst de eer, om goudene te dragen, hadden waardig gemaakt. — In het vervolg ónder de Keizers werd het recht, om goudene ringen te dragen, onbepaalder, men flond hetzelve cm de beuzelachtigfte redenen toe , tot dat eindelijk elk zich daar mede vereierde, en de weelde in zoo verre verfijnd werd, dat men 'er ligter en zwaarer, zomeren winter • ringen, op nahield. De oude Romeinen droegen doorgaands maar éénen ring aan den laatsten vinger van de linkerhand, van daar de ringvinger bij hun genoemd: naderhand droegen zij dikwijls verfcheidene ringen, zoimijds een en meer aan ïlken vinger, welk laatste echter fteeds voor een teeken van verwijfdheid werd gehouden. — Des lachts, bij het baden, in bedeltonden, en geduu- •cnde het rouwdragen legde men de ringen af Men bezettede de ringen met allerleije edele geiteen:en, als jaspis, fardonix, diamant enz. waarin men de >eeldnis fneed van zijne voorvaders, vrienden, vorsen , groote luiden , of wel de afbeelding van ge- •eurenisfen, feesten en dergelijken. Behalven ot cieraad gebruikte men de ringen ook ter verzeeling van papieren, welken men voor het oog van nderen wilde fluiten of door het bijvoegzel van :en zegel in het oog van anderen gezag geven. • Het  GESCHIEDENISSEN, 475 dat hij ver van huis in 'svijands land moest leeven , en zoo veele overwinningen geenzins zonder vermindering zijner eigene benden kon behaald hebben, weshaiven hij thands nieuwen toevoer van manfchap , geld en leeftogt voor zijn verdien (lelijk heir vroeg." Terwijl elk zich in den Carthaagfchen Raad over dit bericht verheugde en de aanhang van hannibal meende, dat desHet befjreken van eenen ring door eenen dervenden , was het hooj-fte blijk van genegenheid voor den genen, aan wien dezelve vermaakt werd; bij gebrek van zulk eene befchikking, vergundj de wee het verbranden der lijken , zonder dat dezelve van ceze vercierlelen ontdaan werden. De vrou¬ wen droegen ook ringen, zoo wel gchuuwd, als ongehuuwd ; eenigj vrijgeboorene vrouwen fehijoen flechts goudene ringen te hebben mogen dragen. De trouwring, door den minnaar aan 2ijne bruid gefchonken, was flechts van ijzer en zonder eenig ge- lieeme. (adam Rom Antiq. p. 428, 429,) Aan deze oudheidkundige opgave van het gebruik der ringen onder de Romeinen kan men ligt de waarfchijnlij'kheid beproeven van de gemelde hoeveelheid der veroverde ringen, welke bij plinius (L. XXXII. c. 1.) op drie en bij florus (L. II. c. 6. ) op twee fchepels bepaald worden. IV. boek UL hoofdst. J. voor C. 2'5. J. van R. 537- Hanno's redevoering tegen HANNIBAL.  4?6 romeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. , J. voor C. J. van R. 537» i J ] i - i ( i e t d , i Ti k a t( deszelfs tegenpartij thands geheel verftomd zou zijn , voerde de Raadsheer himilco aan hanno; wiens denkwijze ons reeds bekend is (i), fchamper toe u „ wel nu hanno, beklaagt gij u thands nog over den ondernomen krijg ? Zoud gij nu weder voor hannibal's overevering Hemmen, ons eenen algemeenen iankdag verbieden, en in den Carthaagrchen Raad Romeinfche taal doen hooren ?" riet andwoord van hanno was. „ Ik :ou heden gezweegen hebben, om niet et onaangenaams bij deze algemeene 'reugde te zeggen; maar thands door eelen Raadsheer gevraagd, of ik mij nog •ver den Romeinfchen krijg beklaage, zou c door mijn zwijgen mij trotsch of fchuldrkennend gedragen , waarvan het eene eleedigend voor eenen ander, het tweee voor mij zelf onteerend zijn zou. Laat cdan, himilco, mogen zeggen, dat ik iet opgehouden heb, mij over den krijg te wellen, en niet zal nalaten, denzelven in onzen onverwonnen Veldheer te wij:n, voor dat ik den oorlog door eenen dra- (O Zie boven bladz. 139—142. ;  geschiedenissen. 477 dragelijken vrede geëindigd zie, wijl niets anders, dan een nieuwe vrede, mij het verlies van den ouden vergoeden kan. Dat vrij15 alles , wat mago van zijns Veldheers ' overwinningen heeft opgefneeden , voorJ' himilco en den overigen aanhang van hannibal aangenaam zij, ook mij kan zulks aangenaam worden , om dat ons krijgsgeluk, wanneer wij willen, ons eenen billijken vrede zal kunnen, bezorgen: maar verzuimen wij dit tijdftip, dan vreeze ik, dat deze vreugde ons zuur bekomen zal. Want waarop fteunt dezelve toch? — Ik heb vijandlijke heiren verflagen: zendt mij nieuw krijgsvolk ! Wat toch kon hij anders vragen, indien hij zelf geflagen was. Ik heb twee vijandlijke legers vol buit veroverd: zendt mij geld en koorn! Wat toch anders kon hij eisfchen, indien hij zelf geplunderd en uitgefchud was? En, om niet alléén deze bevreemding te betuigen, wil ik op mijne beurt himilco en mago wel eens vragen, of 'er, na dat Rome's ondergang door den flag van Cannce ontwijfelbaar geworden en geheel Italië op onze zijde gekomen is, wel IV. BOEK III. OOFDST. voor C. 315. van R. 537'  480 •romeinsch& IV. boek III. hoofdst. J. voorC 215. J. van R 537- Terugkomst van FABIUS PIC- tor te Ro me. elephanten en duizend talenten (1) tot onderfïand zou zenden, terwijl mago met eehen Diclator in Spanje gezonden werd , om aldaar twintig duizend voet■ knechten en vier duizend ruiters te werven , ten einde daar uit de beide heiren in Italië en Spanje verder te onderfteunen, het welk alles echter met die traagheid volvoerd werd , welke, uit de zorgeloosheid van den voorlpoed onftaande, denzelven vaak in tegenfpoed doet verkeereri. Bij de Romeinen , wier hart van geen bezwijken voor den rampfpoed wist, werd integendeel alles met dien ijver behartigd, welke hunne eigene werkzaamheid zelfs zonder den fcherpen prikkel der noodzaaklijkheid zoo geheel eigen was (2). Fabius pictor was van Delphi terug gekeerd met de uitfpraak;van apoll 0, die den voorfpoed in den krijg aan het doen van offerhanden verbonden, voor zich eenige gefchenkenvan den buit, wan; b i - neer Cl) 1, 800, 000 Guldens, Vide dra- ttNB, ad b. I. livii. (a ) Liv. L XXIII. c 13.  geschiedenissen. 481 heer de Romeinen overwonnen, befproken, en hun vooral tegen alle buitenfpoorigheden gewaarfchuwd had ( i ). NaF het volbrengen der voorgefchreevene Gods-' dienstplegtigheden , trok de Diclator m. ! junius pera te veld met vijf en twintig duizend mannen, betraande uit twee c keurbenden, door de Confuls reeds bij de 1 aanvaarding van hunne bediening voor de bezetting der ftad geworven, uit eenige Ficeenfche en Gallifche benden, uit de agtduizend vrijgemaakte flaaven, en uit nog zes duizend losgelatene gevangenen 4 die zoo wel om misdrijven als om fchulden gekerkerd waren geweest , en die nu , daar de nood alle wetten brak, ontflagen en gewapend werden met Gallisch krijgstuig, wel eer in den zegepraal CO L'v- L. XXIII. c. li. Tn welke algemeene uitdrukking is deze Godfpraak niet vervat? Hoe ligt viel het, indien de Romeinen overwonnen werden, voor te wenden, dat 'er iet aan de offers moest gehaperd hebben? De toefland van Rome moet dus wel hagcheiijk in de oogen der Pijtbifibe Vsïeu, teres geweest zijn! —— VI. deel. Hh boer IK. oofdst» . voor Ci 2<5- . van R. 53,7. Jittogt van en Diüaor m ju* IIUS PERA8  482 romeïnsche IV. boek Hit HOOFDST. J. voor C 215. J» van R 537. Geiteld heid van Ne/a. praal van c. flaminius rond gevoerd Ci). Na de bemagtiging van Capua andermaal getracht hebbende van Neapolis meester te worden, en even weinig vrucht van ,zijn gevlei als van zijn dreigen ziende, voerde hannibal zijn heir in het Nolaanfche land, van zins , om niet terftond vijandlijk te werk gaan, of het zelve ook het Campaanfche voorbeeld volgen mogt, maar ook om geene vijandlijkheden te fpaaren , wanner men hier toe onwillig mogt zijn. De Raad van Nola, en inzonderheid deszelfs voornaamfte leden , wilden trouw blijven aan de Romeinen, doch het Volk, altijd op verandering belust, was geheelen al voor hannibal ïn ftelde zich het ijslijkfte lot van de plundering des lands en het beleg der (rad voor, indien de Raad halfterrig bleef. De onmogelijkheid ziende , om 's Volks ;enpaarigen wil rechtftreeksch tegen te gaan, (1) Zie boven bl. $4. — Misfchien bedoelde livius den zegepaaal van marcellus over d» Galliërs. Zie boven bl. 105.  geschiedenissen. 483 gaan, was de Raad alleen bedacht, om deszelfs volflagene uitvoering te verfchuiven, en gaf daar toe voor, niet ongezind te zijn tot eene onderhandeling met hannibal , maar zich over de voorwaarden van zulk een nieuw bondgenootfchap nog niet te kunnen bepaalen. Veinzende zich hierover nog ernftig te beraaden , zond men inmiddels Afgevaardigden naar den Romeinfchen Pretor marceli u s , die toen te Cafilinum met zijne ■krijgsmagt ftond, om hem van den toeftand van Nola te verwittigen , en op fpoedigen bijftand aan te dringen. Marcel l u s prees het gedrag van den Raad, beloofde denzelven eene fpoedige red! ding , maar raadde intusfchen de voordzetting van deszelfs ftaatkundig gedrag aan , zonder het minfte blijk te geven, van eenig denkbeeld op de aannadering der Romeinen. Inmiddels brak hij van Cafilinum op, trok het gebergte bij SuesJula agter om en rukte alzoo bedektelijk op Nola aan ( i ). Op CO Liv. L. XXIIL c. 14. Men heeft in deZen Schrijver Cafilinum in Canufium willen veranHh 2 deJ IV. BOEC III. 300FDST. f. voor C. 215. [. van R. 537.  484 k.0meinsch2 IV. boek IJL hoofdst. J. voor C 215. J. van R, 537. Hannibal verovert Nuceria. Op de aankomst van marcellus trok hannibal zijne benden van Nola terug , om nogmaals eene pooging op Neapolis te doen , welke belangrijke zeeftad zijne beftendige oplettendheid trok^ Vernemende, dat dezelve thands door een Romeinsch Bevelhebber, m. julius sila n u s, zoti verdeedigd worden, verliet hij ze echter weder, en viel nu de ftad Nuceria aan. Dezelve wederftond den vaak herhaalden ftorm en te gelijk het veelvuldige verleidende aanzoek des vijands, maar bezweek ten laatften voor den hongersnood: zij bedong eenen veiligen aftogt voor haare burgers, na het afleggen van derzelver wapenen en met agterlating van al het hunne. De veroveraar wilde zich zachtmoedig houden en beloofde elk, die in de ftad blijven en onder hem dienen wil-' deren (hooke Rom. Hist. T. IV. p. 359. Rollin. Hist. Rom. T. V. p. 147.) maar geheel te onfecht; zulk eene verandering duldt de text niet (Vide drakenb. in b. I. Livu.) en dezelve is geheel onnoodig, daar het onwaarfchijnlijk is, dat marcellus te Canufium zou hebben blijven lig-* gen, terwijl ham nis al bij Capua lag.  geschiedenissen. 485 wilde, loon en eer: maar niemand maakte van dit aanbod gebruik, ieder begaf zich derwaards, waar hij zijne gastvriend den had, meestal naar Nola en NeapolisJ Na de plundering der verlatene ftad, leg-J de hannibal ze in de asfche (1). Marcellus had zich thands in Nola geworpen, en verliet zich aldaar ruim zoo < zeer op de goede gezindheid der voor-ij naamfte Raadsheeren, als op de Romeinfche bezetting. Men moest het Volk ontzien en inzonderheid zekeren l. ban-, t 1 u s. Deze, als een uitmuntend krijgsman onder de Romeinfche bondgenooten zoo heldhaftig in den flag van Camee gevochten hebbende, dat hannibal, die hem nog leevendig onder veelvuldige lijken gevonden had , hem niet flechts zonder eenig losgeld naar de zijnen terug gezonden , maar hem tevens zijne gastvriendfchap had aangebooden , was voor. deze edelmoedigheid des Overwinnaars zoo gevoelig, dat hij deszelfs eerfte voorftander bij een weiffelend Volk geworden en thands gezind was, om ter hem over» (i> Liv. L. XXJlfo c. 15, Hh | IV. BOEK HL OOFDST. . voor C. 2'5. . van R. 537- Gedrag an mar:eu.us teen ban'1us,  486 romeinschb IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor G J. van R, 537- overtelopen, indien de tegenwoordigheid des Romeinfchen Prcetors den voorgenomen afval voorkomen mogt. Marcellus, zijne waarde kennende en tevens zijne woelingen ziende , verkoos liever, zulk eenen man door minzaamheid voor zijne zaak te winnen, dan hem door lijfftraf alleen aan zijnen vijand te onthouden. Veelen moeten u wangunfh'g zijn (aldus viel hij het hart van dezen santius aan) daar niemand uwer fiadgenooten mij uwe verdienden heeft doen kennen; maar daaden , welke onder de Romeinen verricht zijn , kunnen niet verborgen blijven. Veelen , die met u den flag van Camee overleefden, hebben mij verhaald, hoe zij u voor Rome's heil alle gevaren zagen tarten, en u half doodgebloed van wonden onder nederftortende mannenhaarden en wapenen zagen bezwijken. Welaan, blijf dezelfde Held, in mij zult gij uwen vereerer en belooner vinden!" Bij deze woorden daaden voegende, door hem een uitmuntend paard te fchenken, vijfhonderd Drachmen (i) door den Penningmees- (l) 150. Guldens. Ljyiys fpreekr; van 500 mm-  geschiedenissen. 487 meester te doen toe tellen, en den bijldragers te gelasten , dezen jongeling altijd eenen vrijen toegang bij hem te vergunnen , won marcell us den jongen Krijgsheld zoo volkomen voor de zaak der. Romeinen, dat niemand der bondgenooten aan dezelve ooit trouwer bleef ("1). Het 'aanrukken des vijandlijken heirs van Nuceria op Nola verhief andermaal '< H sVolks gesting, en deed marcellus.c zijn geheele leger binnen de ftad brengen , niet, om dat hij voor hannibal vreesde, maar .om dat hij de trouwloosheid der burgerij duchtede, wanneer hij met den Carthager aan den flag mogt zijn. üp het fchaaren der vijandlijke flagorde voor het Carthaagfche leger , bragt hij zijne krijgsmagt echter mede buiten , doch wederzijds wilde men het teeken tot den aanval niet geven. Dagelijks fcher- mut- nummibigati; penningen, wier munten wagen met twee paarden was, en wier waarde wij dus uit deze plaats van plütarchus, die ze Drachmen noemt, leeren kennen. (1) Liv. XXItl. c. 15, 16. Plut. in mar. cell. p. 303. Hh 4 IV. BOEK III. tOOFDST. . voor C. 215. [. van R. 537- Mislukte anval van ANNIBAL p Nola.  IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C }• van R. 1 ( ] ( 1 » ] 3 1 1 e c 1 3 i l 1 \ 4^ homeinsche tnutzelde rnen , en intusfchen waren ds trouwlooze Nolaners in geheime onderhandelingen met den vijand. Hun ontwerp, om, zo dra de Romeinen weder uittrokken, de poorten agter hun te fluiten, de wallen tegen hun te verweeren , en de Carthagers binnen te laten, werd ontdekt, ;n door den Raad aan marcellus jekend gemaakt. De noodzaaklijkheid innende , om eenen beffisfenden flag tegen len vijand te waagen, eer dat de trouwooze burgerij in volflagen opftand kwam, :n tevens het gevaar van eenen openlijken litval ziende , gebruikte hij het fcbranlerst overleg, om het gevaar , waarin dj zich bevond, te ontkomen. Binnen n de flad alle zijne benden voor drie Joorten , welke naar den vijand gericht varen, gefchaard, zijne krijgsbagagie bij en gebragt, en den burgeren het komen >p de wallen verbaoden hebbende, wachede hij in ftilte de bewegingen van hanuiBALaf, die, hem vruchtloos tot den lag buiten de flad uitgedaagd hebbende, iet ftormtuig tegen Nola zelve aan lies /peren, in het vermoeden gekomen zijn[e, dat het van binnen reeds onklaar ge- WQlfc  geschiedenissen. 489 worden was tusfchen de burgers en de Romeinen t en hem de overrompeling der ftad dus fchoon ftond. De vijanden on-1 der het bereik der poorten hebbende laten * naderen, deed marcellus eerst met] zijne ruiters en voords met zijn voetvolk eenen allerhevigften uitval uit de drie poorten , welke de Carthagers in de grootfte verwarring bragt, en hun drie en twintig honderd mannen kosteden, terwijl marcel l u s , Hechts vijfhonderd mannen zou verlooren hebben. Hoe groot of kleen het behaalde voordeel nogthands geweest mag zijn, in het eerfte gevecht na den flag van Cannce niet overwonnen te worden door hannibal, was den Romeinen roemrijker en bemoedigender, dan de volflagenfte overwinning hun anders zou geweest zijn (1). Hannibal, van de bemagtiging van Nola afziende, trok naar Acerrce, terwijl marcellus, da poorten van Nola geflooten hehbende, onderzoek naar de on-> derhandelaars met den vijand deed, meer dan (O Liv. L. XXIII. c. 16. cdit. drakenSorch. Plut. in marcell. p. 333, 304. m 5 IV. boes III. oofdst. , voor C» 215. . van R. 53?-  IV. B O EK UI. HOOFDST. J. voor C 215. J. van R 537. deerne door hanNIBAL veroverd. Hannibal flaat bet be.'exr om ' Cafilinum. ■ 1 7i \ ï d ei rr. te 49° ROMEINSCHE dan zeventig liet .onthoofden, en derzelver goederen ten voordeele des Romeinfchen Volks verbeurd verklaarde, waarna 'hij het beftuur in handen van den trouw gebleeven Raad overliet, en zich met zijn geheele leger boven Suesfula ging nederflaan. Acerrce weigerde 's vijands uitnoodiging om zijnen aanhang te vergrooten, eh zou hem, daar hij voords geweld gebruikte, zeker hebben afgeflagen, indien haare fterkte aan haaren moed was geëvenredigd geweest: nu verlieten de burgers nog in tijds de weerlooze ftad,? welke san.nibal plunderde en verbrandde. Op het gerucht , dat een Romeinfche Diclator met nieuwe keurbenden in aan:ogtwas tegen Capua, trachtede hanniial zich meester te maaken van Cafliurn, als een welgelegen voormuur zijner erovering. Deze fterkte was , na dat iarcellus van dezelve te rug ■ok , bezet gebleeven met vijf honsrd Pranestyners en eenige Romeinen 1 Latynen, die te laat in het veld gekoen waren, om den flag van Cannce bij woonen en op het gerucht van des. zelfs  GESCHIEDENISSEN. 491 zelfs rampzalige uitkomst alhier hadden post gevat. De goede trouw dezer bezetting was al vroeg op eene wreede1 wijze tegen de inwoon ers dezer plaats ge- ^ bleeken, dien zij, na de ontdekking van ] hunne gezindheid, om zich, even als Ca~ pua, aan hannibal overtegeven, had om hals gebragt; voords had zij nog bij zich gekreegen eene bende van vier honderd en zestig Perujiners , die gezamenlijk met haar deze kleene fterkte overvloedig bemanden. Onkundig van deze gefteldheid der zaaken zond hannibal eene krijgsbende vooraf, met last aan isalca , derzelver Bevelhebber, om gelegenheid ter onderhandeling en anders ter beftorming te zoeken. Het krijgsvolk hield zich op het naderen der vijanden ftil en fchuil, en deed isalca vermoeden, dat deze plaats welligt door derzelver inwooners verlaten was, doch zijne eerfte pooging, om aan eene der poorten geweld te gebruiken, ontdekte hem zijn misverftand ten kosten zijner manfchap, die door den onverhoedfchen uitval der bezetting fchier geheel verflagen werd. Maharbal, roet veel fterker bende ter onderfteuning van IV. BOEK III. [OOIÏ«T. . voor C. 215. , van Rt 537.  ÏV. hOKK 111. hoofdst. J. voor C, J. van R. 537. Eederven- de winterkwartierenvoor HAN. mbal ie Capua. ( ] t ( ( ] 1 4i?2 romeins chs van hem gezonden, werd even dapper af. geflagen; hannibal zelf, die nu zijne ganfche krijgsmagt aanvoerde , was niet in ftaat, deze kleene, doch wel verdeedigde, fterkte te dwingen; hij moest den ftorm met fchande opgeven en zich met een beleg bevredigen, waartoe hij flechts een kleen gedeelte zijner benden in een welverfchanst leger agter liet, terwijl hij, bij het naderen van den winter, met de overigen naar Capua te rugtrok (0. Aan dit verblijf der weelde fchrijft l ivius en de meefte Gefchiedfchrijveren na hem de vermindering van hannib a l's krijgsgeluk in Italië ■ toe. Zijne benden , welke allerleije ongemakken zoo. ïikwijls en zoo lang verduurd hadden , vien geene ftormen van rampfpoed hadlen kunnen ter nederflaan, waren geduuende een groot gedeelte van den winter Ihier onmaatig in het ongewoon genot ener nog onbekende weelde , en werden intzenuwd door den verwijfdften wellust, iet ongeftoord genot van den flaap, den rijn,- keurig voedzel, ontuchtige vroiK wan* (O Liv. L. XXIII. c. 17, iS.  geschiedenissen. 49 S wen, Warme baden en een werkloos leeven bedierf hunnen moed en krachten tevens, en deed hunne veiligheid alleen be-1 ftaan in den roem hunner voorige overwinningen. Zij, die aan h a n n i b a l het; verzuim van op Rome terftond na denflag van Cannce aan te trekken, verweeten, konden hem veel minder nog dit bedervend verblijf te Capua vergeven, wijl het eerfte flechts een uitftel zijner overwinning in hunne oogen zou geweest zijn , indien deze overwintering hem zijne geheele overwinning niet onmogelijk gemaakt had. Een geheel ander volk fcheen Capua in het voorjaar te verlaten, dan het geen met den winter aldaar was binnen getrokken. 'Er was, volgends livius, geen overblijfsel meer van de voorige ftrenge krijgstucht; veelen, die zich met vrouwluiden had ingelaten , keerden terug ; anderen kermden en klaagden als weeke nieuwelingen, toen zij weder onder dieren huiden moesten vernachten en de bezwaaren van den krijg gevoelden ; en geduurensde den geheelen veldtogt had het fchandelijk ver* IV. ' EO ÉK. lil. [OOFDST. . Voor C 215. '. van R» 537-  IV. BO EK III. HOOFDST. J. voor C. 215. J. van R. 537. Aanmerkingen o- '■ ver de oor. zaaken van É hannibal'» l weiffeleni krijgsge- V luk. c b d é d w g' b zi li h/ "i ph bij 494 ROMEINSCHE verlaten van het leger zonder 's Veldheers verlof geen einde, terwijl het wellustig Capua de algemeene fchuilplaats Jleef (1). Schoon niemand de nadeelen eener o^erdreevene weelde kan ontkennen voor s menfchen moed enligchaamsfterkte,en Ik het duurzaam verblijf van recht gearde krijgsluiden ter plaatze, waardezete heerscht, voor derzelver volkomene ntzenuwing moet houden, is het echter lijkbaar uit de volgende krijgsbedrijven er Carthagers in Italië, dat zij in dezen ïnen winter geenzins zoo volflagen beërven en verzwakt zijn geworden, als ij hier boven j volgends livius, optven. Het grootc bederf van hannia l's onderneming was en bleef nog alns de verdeeldheid van den Staat, dien hij Ci) Liv. L. XXIII. c. 18 Volgends va. Rius max. CL. IX. c. 1. ex. ext. 1.) gaf nnibal zelf zich aaa de gemeenfte ligtmisfe. :n over, zoo dat men hem meermaalen op de atzen der ontucht in Capua, dan in het leger Cafilinum, aantrof.  geschiedenissen. 495 hij diende , waarvan het eene gedeelte allen onderftand aan hem weigerde en ftremde , terwijl het andere, zich op zijn 1 goed geluk en behaald voordeel verlaten- J de, hem te traag dien bijftand bood, dienj deszelfs meerderheid in den Raad als nog toeliet hem te bewijzen. Tot nog toe overgelaten aan zijn eigen lot, was zijne magt, welke onder zijn beleid overwinningen had kunnen behaalen en veroveringen maaken , veel te gering, om de behaalde voordeden te bewaaren. Elke nieuwe bondgenoot te verzorgen , in elke veroverde ftad eene bezetting te leggen , verfcheidene nabuurige fteden te beftrijden , en overal tevens eenen vijand het hoofd te bieden , die thands niet langer deszelfs geheele magt op ééne plaats te veld bragt, maar, gelijk wij zien zullen, verfcheidene heiren aanvoerde, waren allen te zamengenomen zoo veele duchtige redenen voor de wending of weiffeling van hannieal's krijgsgeluk, dat wij veel eer den Veldheer moeten bewonderen, die het vervolgends nog zoo veele jaaren in Italië uithield met dien IV. BOEK w. OOFDST. . voor C. a'5. van R, 537.  iv. boek HL hoofdst. j; voor C. * 5J. van R 537. Het beleg op Cafilinum voord gezet. 49ekleed hadden, zonder als doorgaande leien van den Raad te boek te ftaan; roords met hun, die Burgerbouwmeesers, Gemeensmannen of Penningmeesters eweest waren , en eindelijk met zulke wurgers , wier huis met eene uitgefchude vijandlijke wapenrusting of wier hoofd iet eene burgerkrans pronkte. Aldus onderd en zeven en zeventig nieuwe laadsheeren verkoozen hebbende, legde ij terftond zijn Diiïatorfchap neder, beal den gerechtsdienaaren, om hem te vertten, trad onmiddelijk als een ambtloosurgervan de fchipfnebben af, begaf zich on-  geschiedenissen. $0? onder de menigte en vervoegde zich opzetlijk bij de zulken, die eenige eigene aangelegenheden op de markt hadden, om daar door te ontgaan , dat het geheele Volk hem niet naar zijne wooning vergezelde, het geen hem echter zijne volmaakte onpartijdigheid en beminnelijke nedrigheid bij eene gevoelige en dankbaare menigte onmogelijk maakte (i ). Daar de Conful terentius, na de benoeming van dit kortftondig DiStatorfchap, zonder affcheid van den Raad den volgenden nacht reeds naar het leger was te rug gekeerd, om door de aanftaande verkiezing van nieuwe Overheden tot geen langer verblijf gedrongen te worden, het geen hem de fchaamte over zijnen diep vernederden hoogmoed waarfchijnlijk ondragelijk maakte, riep de Raad den anderen Diclator benevens deszelfs Onderbevelhebber en den Pretor marcellus , in geval de omftandigheden zulks mogten gedoogen, te huis, niet flechts om de verkiezing der nieuwe, Confuls te regelen, maar ook en wel voornaamlijk, om van hun (O Ljv. l. xxiii. c, 23» iv. BOEK lil. HOOFDST. J. voor C. 015. J. van R. 557' Raadflagen over het aanftaande krijgsbe« leid.  IV. boek 111. HOOFDsT. J. voor C 214. J. van R. 538. 1. POSTU' m'lUS albi- mjs Hl. en TI.SEMPRO1N1US GR AC* C«rs tot Cosf. benoemd. ] L- postumius fneu-( velt in Collie. '<■ i go8 ROMEINSCtfl hun den tegenwoordigen ftaat der zaaken met hannibal rechtte vernemen en de noodige maatregelen te beraamen. Allen kwamen zij op deze oproeping te Romt. De Diclator, die zich weinig over zich zelf, maar met lof over zijnen Onderbevelhebber uitliet, beriep voords de volksvergadering, welke l. postumius, die thands in Gallie was, en ti. sempronius gracchus, den tegenwoordigen Onderbevelhebber, tot Confuls benoemde. Bij de verkiezing der vier' Pmtors voor het volgende jaar, verlengde het Volk op den Pmtor marcellus het legerbevel onder den titel van Proconsul, hem deze nog geheel vreemde vereering waardig keurende, wijl hij de eerfte Veldheer was , die na den flag van Canna eenig voordeel op den vijand belaald had ( i ), L. postumius kon de hem voor de lerde maal opgedragene waardigheid niet anvaarden. Hij vond met het geheele le;er, het geen onder zijn bevel als Pm- CO Liv. L, XXIII. C. 24, je  GESCHIEDENISSEN. gcg tor ftond, in Gallie zijn graf. Met zijne vijf en twintig duizend mannen, zoo Romeinen als bondgenooten, in eene hinderlage gevallen zijnde , liet hij zelf vechtende het leeven. De Bojers , wier krijgslist aan Rome dezen nieuwen flag toebragt, hieuwen den gefneuvelden Veldheer het hoofd af , en gebruikten deszelfs bekkeneel , volgends hunne gewoonte , tot eene drinkfchaal bij hunne plegtigfle offermaaltijden ( i ). De tijding van dezen nieuwen ramp bragt Rome geduurende veele dagen in' zulk eene diepe droefheid, dat de win-1 kels gaflooten bleevenen 'erop den vollen dag eene akelige nachtftilte heerfchte. Terwijl de Raad aan de Bouwheeren last gaf, om dit doodfche aanzien der flad te doen ein- (i) Liv. L. XXIII. c. 24, Hunne krijgslist zou beilaan hebben, in alle de booinen van een bosch, het geen postumius wilde doortrekken, half door te zaïgen, zoo dat een derzelven omver gehaald zijnde door deszelfs val den volgenden en alzoo alle de overigen kon doen nedervallen, waardoor een groot gedeelte des Romeinfcben heirs verpletterd en het overige geheel verward en ingeflooten zou geworden zijn. IV. BOES III. ÏOOFDST. f. voor C. 214. f, van R. 533. Mgem.'enö Iroefheid e Rome.  5io ROMEINSCHE IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 214. J. van R. 538. 1 Schikkingen voor ( den volgendenVeldtogt. ' 1 1 I ( 1 I 1 c eindigen, bemoedigde sempronius den Raad zelfs: „ om thands geene hoop op te geven , welke men bij- het veel grooter verlies van Cannce had behouden; fchoon hij oordeelde, dat men zich alleen met hannibal bemoeijen, en de wraak over de Galliërs tot na de overwinning van den Carthager aan de Goden overlaten noest." Hij zelf gaf voords de krijgsnagt van den Diclator op; maecellus ei den ftaat zijns legers bloot, terwijl men mderzoek naar de gefteldheid van teientius in Apulie deed. Daar men zich niet in ftaat bevond, )m nieuwe legers voor de Confuls van dit aar op den been te brengen , omhelsde nen het voorftel van s e m p r o n i u s , en vees men hem des Diclators leger toe. /oords befloot men, uit het leger van iarcellus alle die genen te ügten, n, geduurende den krijg in Italië, in \icilie te laten dienen, die de nederlaag 'an Canna ontvlucht waren ; bij wien nen tevens voegde al de zwakke manchap, die zich in 's DiBators heir bevinien mogt. De twee keurbenden, die de beietting der ftad uitmaakten, werden be- ftemd  geschiedenissen. 511 ftemd voor den opvolger van den gefneuvelden postumius, dien men met den meesten fpoed zou benoemen : nog zou men uit Sicilië twee keurbenden ontbieden en aan den aanftaanden Conful overlaten, om uit dezelven zijne manfchap naar goedvinden te vermeerderen; eindelijk wilde men terentius als Proconful zijne krijgsmagt in Apulie onverminderd laten behouden ( i ). Vrij gelukkig-r was Rome geduurende het ganfche voorleedene jaar in Spanje] geweest. De beide scipio's hadden on : derling het krijgsbeleid te water en te land gedeeld: terwijl cneius het leger belluurde, voerde publius het bevel over de vloot. De Carthaagfche Veldheer hasdrubal ontweek beiden, totdat hem, na lang aanhouden, een onderftand van vier duizend voetknechten en vijfhonderd ruiters uit Jfrica werd toegezonden, wanneer hij zich te water en te land gereed maakte, om zijne beftrijders onder de oogen te zien: doch de trouwloosheid zijner Scheepsbevelheboers, die op zijn te fcherp verCO Liv. L. XXIII. c. 25. IV. BOEK III. IOOFDST. f. voor C. 314. [. van R, 538. Voordeeen door ie Romeu len in Spanje beïaald.  IV. BOEK III HOOFDST J. voor C 214. J. van R 538. 512 römèinschê verwijt hunner lafhartigheid bij den zeéflag voor den mond van den Iberus hunne fchepen verlieten, verijdelde zijne be' doeling. Hun voorbeeld, hunne aanmoe• diging en aandrang verwekten verder den afval der Carpefiërs , en drongen alzoo den Carthager, om zijne wapenen van de Romeinen aftewenden ter voorkoming van den verderen afval. In den begin viel het hasdrubal zeer bezwaarlijk, zich tegen de Carpefiërs flaande te houden, maar de voorfpoed hunner wapenen maakte hun roekeloos en nu gelukte het hem, hun op nieuw aan Carthago te onderwerpen (1). .Naauwlijks had hasdrubal dezen tegenftand overwonnen, wanneer hem bevel gezonden werd, om met den meesten fpoed zijn heir in Italië overtebrengen. Zo dra dit algemeen bekend werd, dreigde geheel Spanje tot de Romeinen over te Haan* De Carthager, die zulks zag, fchreef onmiddellijk aan den Raad : „ hoe nadeelig het gerucht alleen van zijn vertrek was; dat de Romeinen meesters van geheel Spanje zou- (1) Liv. L. XXIII. c. 26, 27.  "geschiedenissen. 513 zouden zijn, eer hij den Iberus zou 0vergetrokken wezen, want dat hij bezetting noch Veldheer ter dekking dezer veroveringen kon agterlaten , terwijl de Romeinen Bevelhebbers aan hun hoofd hadden, wien men bezwaarlijk met gelijke krijgsmagt ftaan kon; dat men derhalven, indien men eenige waarde in Spa'j.e ftelde, hem vooraf door een geducht leger moest doen vervangen , het geen voorzeker nog werks genoeg vinden zou." Welk eene beweging deze brief in het eerst ook te Carthago maakte , ging de Raad echter, die Italië thands voor het belangrijkfte hield, geenzins van deszelfs gegeven last aan hasdrubal af^ maar zond tevens Himilco met een behoorlijk leger en eene genoegzaame vloot, om het verloorene ih Spanje te herwinnen en het overige te water en te land te befchermen. Gelukkig overgekomen zijnde bragt de Veldheer zijne krijgsmagt iri veiligheid, en rende zelf met eenige uit* gelezene ruiters dwars door de trouwlooze volkeren heen, om aan hasdrubal de nadere bevelen van den Raad te brengen , en zelf van hem de noodige ónder- VI. deel, Kk tieH- IV. • BOEK iii; 1 HOOFDST. J. VOOt'Ci 215.' . J. van Wi 517'  5i4 romeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 2 15' J. van R, 537- Het oogmerk van HASDRUBAL om uit Spanje naar Italië te trekken verijdeld. richting ten aanzien van dit wingewest in te nemen. De fnelheid zijner reize bragt hem veilig bij zijne benden te rug, daar hij met zijne ruiteren de vijandlijkfte ftreeken reeds weder verlaten had , eer derzelver bewooners zich tegen hem konden vereenigen. Eer hasdrubal beweging maakte, om Spanje te verlaten, floeg hij eene geldheffing over alle de volkeren , die hem onderworpen waren , wel wetende , dat hannibal zich dikwijls den doortogt en den bijftand bij de Gallifche volkeren had moeten kopen , en zonder geld bezwaarlijk tot aan den voet der Alpen zou gekomen zijn (i). ■ Kennis gekreegen hebbende van den optogt van hasdrubal en van deszelfs last, vereenigden de beide Romeinfche Veldheeren terftond hunne krijgs* magt, om den Carthager den aftogt naar Italië te beletten, het geen aan ha n n ibal alleen genoeg had. Hierover ten uiterften bezorgd rukten zij hem tot over den Iberus tegen, zonder het recht eens te CO Liv. L. xxili. c. 27, 28.  geschiedenissen. 515 te zijn, wat raadzaamer zou wezen, ha sdrubal zelf aan te tasten, dan wel zijne bondgenooten aan te vallen, en hem alzoo met derzelver verdediging optehouden. Zij tasteden nogthands de veelvermogende ftad Ibera aan, welke nabij de rivier van dien naam ligt, doch zagen zodra niet, dat hannibal, in plaats van zijne bondgenooten bij te ftaan , eene anderen ftad, welke zich onlangs aan de Romeinen overgegeven had, beftreed, of keerden nu hunne vereenigde krijgsmagt tegen hem zelf. Eenige dagen bleeven de vijandlijke legers op eenen afftand van vijfduizend fchreeden , eenige fchermutzelingen uitgezonderd , werkloos liggen, tot dat men wederzijdsch op éénen dag, als ware zulks afgefprooken , zich in flagorde fchaarde. Men was eikanderen vrij gelijk in magt, maar zeer ongelijk in moed. De Romeinen hadden van hunne Veldheeren gehoord , dat het behoud van Rome en hunne wederkomst in hun vaderland van dezen flag zou afhangen, en kenden geene keuze tusfchen de overwinning of den Kk 2 dood: IV. BOEK UK HOOFDST. J. voor C. 215- J. van R. 537.  5iÓ R OMEINS CHS IV. BOES III. HOOFDST. J. voor C. 215. J. van R 537. dood : terwijl alle de Spanjaarden ih de andere flagorde , waarvan zij een groot gedeelte uitmaakten, liever in hun eigen land wilden overwonnen worden , dan naar een vreemd gewest voordtrekken. De Carthagers en Jfricaanen , die de beide vijandlijke vleugels uitmaakten , hielden alleen de overwinning der Romeinen eenigen tijd op , die bij den eerften aanval reeds de Spanjaarden hadden doen wijken. De vijandlijke ruiterij en de elephantdrijvers, die op de vleugels waren geplaatst geweest, verlieten eene flagorde, wier verdeediging hun, na de moedelooze onwilligheid van derzelver geheele midden , Onmogelijk fcheen. Hasdrubal bleef, zoo lang 'er door de zijnen gevochten werd* op het flagveld, en ontvluchtede eindelijk met eenige weinigen de algemeene flachting. Zijn leger was de roof en buit der Romeinen. Al , wat in Spanje nog aarzelde, viel thands Rome toe, terwijl hasdrubal nu op zijnen togt naar Italië denken noch zich een veilig verblijf in Spanje belooven kon. De tijding ilezer overwinning verblijdde geheel Romeé rain«  geschiedenissen. £ ij minder nog over de bloedige nederlaag dan wel over het verijdeld oogmerk var; hasdrubal (i). Had Rome nieuwe bondgenooten in Spanje gewonnen, veelen waren 'er trouwloos in Italië geworden , of ontbloot van alle befcherming verboren gegaan. Dit was het lot van Petilia, welke, aan zich zelve overgelaten , maanden lang in het land der afgevallene Rruttiërs het beleg van eenen Carthaagfchen Onderbevelhebber uitftond, en zich door den honger zelf, die in fchoenleder, ftruiken en boombasten voedzel zogt, tot de overgave niet liet dwingen, zoo lang haare burgers nog krachten genoeg hadden, om wapenen te dragen en op hunne beenen te blijven ftaan. — Confentia viel den vijand) na eene kortere verdeediging in handen.-— De trouwlooze Rruttiërs hielpen eerlang zelve niet flechts den vijand in het voordzetten zijner veroveringen , maar maakten zich zeiven tot den aanval hunnes, trouw gebleevene nabuuren gereed (2X I» (1) Liv. hé XXIII. c, 28, 25, £2) Het geea nvius hier van in dit. jaar reeis 3p 3. IV. BOEK HL HOOFDST. J. voor O. 215. J. van R. 537Verlies der Romeinen san hunne bondgenooten in. Italië..  5i8 R O meINSCHE IV. soes III. hoofdst. J. voor C. 215J. van R. 53?. Toefland van Sicilië. In Sicilië had men dezelfde weiffeling na, den flag van Camee befpeurd. Het Hof van h 1 ë r o zelf, dien grijzen bondgenoot van den Romeinfchen Staat, was daarvan niet vrij gebleeven. Gelo, 'sKonings oudfte zoon, zijns vaders hooge jaaren en het bondgenootfehap tevens met een , in zijn oog zinkend, Gemeenebest verachtende, was openlijk trouwloos geworden , en zou eene omwenteling in Sicilië ten voordeele van Carthago verwekt hebben , indien de dood hem niet zoo tijdig had weg gehaald, dat HiëRO zelf het vermoeden niet ontdaan kon, van zijnen zoon, die reeds werkzaam was met de wapening der menigte, /an kant geholpen te hebben (1). Alle de rampen van dit jaar hadden ech:er te Rome, behalven het feest van c eJ.ES, geene gewoone fpelen of feesten verhinderd: integendeel hadden de drie over- rerhaalt (L. XXIII. c. 30.) fchijnt eerst, volgends ïijn eigen breedvoerger bericht, in het vo!g:nde plaats gehad te hebben CL.XXIV. c. 1-3.)—53 Vide drakenb. in b. I. Liyn. CO Lïv. L. XXIII. c 30.  GESCHIEDENISSEN. 5 I Het gezantfchap door philippus aan hannibal met den voorflag daar-, toe afgezonden , landde na bij Croton , vermids de kusten tusfchen Brundufium en Taremwn reeds door valerius bezet waren, maar hunne reize te land vervolgende naar Capua , viel hetzelve der Romeinfche bezetting van Nuceria in handen, en werd alzoo voor den Rrcetor VA» C 1) Zie boven. bl. 114 en 36*5. (2) Polyb. L. VII. c. 3; IV, boek 1 i. aooFDsr. J. voor C. 214. [. van Wi 533. Dezelvé 'allen de lomeinen n handen, loch ontkomen wé-, Ier,  526 romeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J; voor C. 214. j. van r. 538. ( ( 1 i \ 2 r V 1 1 I j valerius gebragt. Xen ophaneS, de fpreker van het zelve , andwoordde bij zijne eerfte ondervraging : „ dat hij van den Macedonifchen Vorst gezonden was , om eene vereeniging tusfchen hem en het Romeinfche Volk voor te ftaan, tot welk einde hij zijnen i$s,t aan de Confuls en het Volk had." Misleid door den gereeden leugen van dezen loozen Griek , verheugde zich de? Prcetor over het aanftaande bondgenootèhap, onthaalde de vijanden beleefdelijk tls gasten, en gaf hun leidsluiden mele, om hun den weg te wijzen tusfchen le Carthaagfche veroveringen. Maar op velk eene wijze de listige xenopha'es zijne leidsluiden ook mag onthapt zijn , in plaatze van naar Rome oord te reizen , begaf hij zich met de ijnen bij hannibal en floot aldaar iet hem in 'sKonings naam een verbond an vriendfchap op voorwaarden: „ dat hilippus de grootstmogelijke vloot, celke rnen op twee honderd fchepen fchatïde, in zee zou brengen, om daarmede de taliaanfche kusten aan te randen, en, aar vermogen, den krijg te water en te land  geschiedenissen. 52? land te helpen voord zetten; dat Italië, na het behaalen der volkomene overwinning , met Rome zelve het eigendom der Carthagers en de buit van hannibal zou zijn; dat daartegen de Carthagers met philippus den krijg in Griekenland zouden voeren, tegen wien hij zou begeeren, terwijl alle de veroveringen aldaar op het vaste land en alle eilanden in de nabuurfchap van Macedonië gelegen de bezittingen van philippus zouden zijn (i)." H a n- (i) Liv. L. XXIII. c. 33, Bij Polybius (L. Vil. c. 2.) vinden wij het gemaakte verbond woordlijk, het geen wij , als een zonderling overblijfzel van dien tijd alhier zullen onder voegen. ,, Dit is het beëedigd verbond, het geen de Veldheer haknibal en te gelijk met hem mago, myrcal, en barmocal, benevens de Carthaagfche Raadsheeren en alle de Carthagers, die in zijn leger zijn, met xenophanes , den zoon van cleomac h u s , den Atbener, door den Koning philippus, den zoon van demetrius, zoo in zijn eigen, als in den naam der Macedoniërs en derzelver bondgenooten, tot ons gezonden, heeft aangegaan voor jupiter, juno en apollo, voor de Befchermgodinne der Carthagers, voor hercules en iolaus, voor mars, triton en neptu- NUt, IV. BOEK III. hoofdst. J. 'voor C„ 214. J. van R. 538. Verbond :usfchen HANNiBAL en philippus.  528 r.omeinsche IV. boek III. hoofdst. J. voor C i 214. J. van R 538. Hannibal gaf den wederkeerenden Afgezanten drie vóornaame mannen, c 1 sgo, be kar en. mago mede, om het gemaakte verbond bij den Koning zeiven te nus, voor de Goden, die onzen togt vergezellen,; de zon, de maan en de aarde, voor de ftroo» inen, velden en wateren, voor alle de Goden, die Carthago's lot belluuren, voor allé de Goden te za. men genomen, die Macedonië en geheel Grieken* land beheerfchen, en voor alle de Krijgsgoden, die bij het treffen van dit verbond tegenwoordig zijn. „ Hannibal de Veldheer zegt met alle de RaatC heeren en overige Carthagers, die • in zijn leger zijn: naar üw en ons welbehaagen zij dit een verbond van vriendfehap en welwillendheid, waardoor wij in het vervolg bondgenooten en broeders zullen zijn opdeze voorwasrde. Dat philippus, de Macedoniërs en de overige Grieken, voor zoo veel zij deszelfs bondgenooten zijn, het heil zullen behartjgèn en vérdeedigen van de gebiedvoerers van Carthago, van den Veldheer hannibal en van allen, die met hem zijn; als mede van alle de Bevelhebbers der Carthaagfche wingewesten en alle onderhoorigen aan de Carthaagfche wetten; van alle ot* ze krijgsbenden en hulpbenden, van Utica en alle lieden en volkeren, met wien wij vriendfehap houden in Italië, Gallie en Ligurie, en die zich in dit gewest verder aan ons zullen verbinden. U Op gelijke wijze zal het heil van philipjpü's dêri  GE SCHIEDENISSËN". g2p te bekrachtigen. Gelukkig kwam dit gezantfchap weder aan boord bij den tempel van juno la cinia, alwaar zich het Griekfche fchip zorgvuldig verborgen had den Koning, en van de overige Macedoniërs en Griekfche bondgenooten behartigd , befchermd en verdoedigd worden door de Carthaagfche legers, door Utica en alle (leden en volkeren, die aan Carthago onderhoorig zijn, en door alle derzelver krijgsknechten en hulpbenden, eindelijk door alle de volkeren en Heden, die onze bondgenooten in Italië, Gallie cn Ligurie zijn, of zich verder in Italië bij ons zullen voegen; zonder dat wij malkanderen ooit op eene bedekte wijze zullen benadeelen, of in het geheim laagen leggen. „ Wij zullen gereedelijk en oprecht vijanden zijn van vijanden der Carthagers, uitgezonderd de Koningen, de ftedenen zeehavens, waarmede wij in verbonden ftaan. „ Eensgeüjks zullen wij (Carthagers") vijanden zijn van de vijanden van philippus, onverminderd onze vroegere verbonden met andere Koningen, fteden en volkeren. De oorlog , dien wij tegen de Romeinen voeren, zal ook uw krijg zijn, tot dat de Goden ons en u eene blijde uitkomst geven. Gij zult ons hier toe den bijftand bieden, dien wij behoeven zullen, en alzins handelen, gelijk wij zullen overeengekomen zijn. „In geval der Goden hulp u en ons Indezen krijg tegen de Romeinen en derzelver bondgenooten beVI. DEEL. LI geeft, IV. BOEK III. HOOFDST. f. voorC. f. van R. 538.  53° romeinsche IV. BOER hl hoofdst. J. voor C ai4. J. van P, 538. had gehouden, maar naauwlijks ilak het zelve in zee, of het werd door de Romeinjche vloot ontdekt , welke voor de ' kusten van Calabrie kruiste. p. valeer 1 u s FLAccusde Onderbehebber van den Prator m. v a leriu s l,e vi n us, die het bevel over de vloot voerde, liet dit geeft, en 'er van ons gevorderd wordt, dat wij vrede met de Romeinen maaken, zullen wij denzelven alzoo aangaan, dat gij daarin gelijkelijk begreepen zijt, en wel op die voorwaarden, dat het hun nooit zal vrijftaan, u den oorlog aan te doen, en dat zij geen gezag zullen mogen behouden over de Corcijrêërs, noch over de ApoIIoniërs, noch over de Dyirbacbiëvs, noch over Pbarus , Dimalle , de Partbiners , en Antintania ; dat zij ook aan demetrius den Pbariër aile deszelfs bloedverwanten en nabeilssnden zullen wedergeven, die onder de behïerin^ der Romeinen gefiaan hebben. „ Bij aldien echter de Romeinen tsgen u of tegen ons den oorlog weder zuilen-opvatten, zullen wij maikanderen ouderling naar vereisch bijlïaan; gelijk mede in alle andere onftaande oorlogen, onverminderd onzer beiden vroegere verbonden met Koningen , Heden en volkeren. „ Indien wij aan dit verbond iet zullen willen afof toe -deen . zal dit af-en toe-doen met beider goedvinden moeten gefchieden."  geschiedenissen. 53] dit fchip terftond door fnelzeilérs naarjagen , die het zelve agterhaalden en op bragten. Op de vraagen van valerius3 wie en van waar zij waren •, en werwaardj hunne befternming was poogde xenophanes zich wederom door een leu gen te redden, voorgevende : „ dat hij, van philippus naar Rome afgevaardigd, veilig tot bij den Prator m. valerius was gekomen, maar Campanie rondom met vijanden had bezet gevonden, en daarom onverrichter zaken weder terug moest keeren." De Carthaagfche kleeding van hann i b a l's Afgezanten en derzelver fpraak , bij de eerfte ondervraging, ontdekte echter het bedrog, het geen eindelijk door het vinden van eenen brief van hannibal aan den Koning, en door een affchrift van het getroffen verbond zelf klaar aan den dag kwam. De Vlootvoogd liet daarop het geheele gezantfchap van Grieken en Carthagers beiden met vijf zeer fnelzeilende fchepen, onder bevel van l. valerius ANTiASj naar Rome j of naar de Confuls, overbrengen, waar men dezelven ook het eerst vinden mogt, na hem alvoorens de zorg te hebben aanbevolen} LI 3 orü IV. 8 O EK 111. ■ÏOOFDST. j. voor Ci 2 I 4 J. van R. De gezari* ten onder(chcpt.  IV. BOES III. HOOFDST. J. voor C. 23 4> J. van R 538. Mislukte aanflagop Sardinië, 532 ROMEINSCHE om de Afgezanten op de vijf fchepen te verdeelen, en alle onderlinge verftandhouding tusfchen hun te voorkomen (1). Even zeer als deze opligting der Gezanten van philippus 'svijands ontwerp in Italië verijdelde, mislukte ook de togt der Carthageren tegen het trouwloos Sardinië. De blijkbaare ontrouw van dat eiland was te Rome door den wederkeerenden Prcetor a. cornelius bekend gemaakt , gelijk mede de fleepende ongefteldheid van zijnen opvolger q. mucius, wiens krijgsmagt niet genoeg zou zijn, om een onrustig wingewest te beteugelen. Op dit bericht had de Raad den Stadprcetor gelast, vijfduizend voetknechten en vierhonderd ruiters in dienst te nemen, en deze nieuwe keurbende met den meesten fpoed naar dat eiland te doen overvoeren , onder eenen Bevelhebber, dien hij zelf daartoe verkiezen, en die aldaar, tot aan de herftelling van mucius, het opperbevel zou voeren, t. manlius torquatus , die tweemaal Conful en eens Schatmeester geweest was, en reeds eenmaal CO Liv. L. XXIII. c. 34.  GESCHIEDENISSEN. 533 maal als Conful de Sardiniërs tot onderwerping had gebragt (i), werd in deze belangrijke post gefield: terwijl de Car thaagfche vloot, onder hasdrubal den Kaalkop fchier gelijktijdig op Sardinië afgezonden, door een hevigen ftorm belopen en op de Balearifche eilanden gefmeeten werd, alwaar de kalvatering haarer kielen en de genezing van haar lastvee eenen geruimen tijd vorderden.(2). In Italië werd thands de krijg met minder vuurs gevoerd, daar de flag van Canna de eene, en gebrek aan onderftand met vermeerdering van behoeften de andere partij verzwakt had. Campanie was nu het groote krijgstooneel. De Campaners zelve tasteden Cumce aan, het welk zij eerst van Rome's bondgenootfchap trachteden af te trekken, en daarna door list te bemag. tigen. Zij noodigden den Raad van Cumce, om een algemeen offer te Barna te vieren en bij die gelegenheid de belangen in den tegenwoordigen krijg minzaam te overwegen , terwijl men zich in die kleeue ftad we- CO Zie boven bi. so. (a) Liv L. XXIIL c. 34, LI 3 iv. BOEK lil. HOOFDST. f voor C. 914. f van R 538. Woelin. jen der lampaleis.  534- romein s che IV. HOt K III. EOOKDST. J. voor C, J. van R ' 538.. wederzijdsch tegen alle ontrusting van do R meinen of de Carthagers zou dekken. Die van Cuma vermoedden het bedrog der Campaners wel, maar wilden hun in hunne eigene ftrikken vangen, en namen daarom deze uitnoodiging aan, terwijl zij in ftil te den Conful sempronius, die zich bij Liternum bevond, van alles kennis gaven en om raad vroegen. De Conful beval hun, alle hunne landerijen te ontruimen , en zich binnen hunne muuren te houden, terwijl hij zelf dags voor het bepaalde offerfeest naar Ctimce optrok, en zich bij het zelve flechts drie duizend fchreden van Barna legerde. De Campaners waren reeds in menigte in dit ftedeken opgekomen, terwijl hun Veldheer zich met veertien duizend mannen fchuil hield, om het bedrieglijk ontwerp te volvoeren, doch intusfchen meer op bedrog, dan op eigene verdeediging bedacht, weinig voor de veiligheid zijns legers zorgde. Sempronius nam de fchoone kans waar, welke hem dit feest gaf, hetgeen drie dagen agtereen tot middernacht gevierd werd, en overrompelde het Camlaanfche leger, waarin meer dan. tweeduizend  geschiedenissen. 535 zend met hunnen Veldheer zelf fneuvelden , en vierendertig veldteekenen veroverd werden, zonder dat deze buit den Conful honderd mannen kostede. De vrees' voor hannibal, die nabij Tifata lag, • deed sempronius zich echter haasten, om zich in Canna te werpen, alwaar hij naauwlijks in veiligheid was, toen de Carthager, van het lot zijner bondgenooten onderricht, met een vliegend heir aanrukte, om des Confuls ftroopende benden in de veroverde legerplaats te overvallen. Hier toe te laat gekomen, keerde hannibal naar Tifata terug, wijl zijne in de" haast gewapende benden hem niet toelieten, Cumce zelve aan te vallen, het geen hij , ook zonder den raad van veelen, zeer gaarne zou gedaan hebben, daar hem de bemagtiging van Neapolis toch voor als nog onmogelijk fcheen. Daar de Campaners hem geene rust lieten met hunnen aandrang op eenen aan- j val van Cumce, trok hannibal echter weldra met zijnen ganfchen toeftel tegen deze ftad op, en floeg zich, na de plundering van al het omliggende land , op den afitand van duizend fchreden bij Cu. Ll 4 mee IV. BOEK III. ÏOOFDST. I, voor C. 314. . van R. Mislukte anval op  iv. BOEK ui. HOOFDST. J. voor C J. van R ' 538. 536 romeins c h e mee neder. Sempronius maakte weinig ftaat op zijn krijgsvolk , het geen meestal van den flaavendienst was vrij ge' kogt, maar durfde echter de beden van trouwe bondgenooten om zijne verdeediging niet afflaan , terwijl zijn Ambtgenoot fabius bij Cales door allerleije voorteekenen en voorbeduidzelen terug gehouden werd, om tot zijnen bijftand den Vulturnus over te komen. Sempronius ftelde alle krijgsbouwkunde van dien tijd te werk, om den beftormer af te liaan, en, een zijner ftormtoorens in brand gekreegen hebbende , gelukte het hem, den vijand door eenen welgeregelden uitval een verlies van dertien honderd gefneuvelden en negen en vijftig gevangenen toe te brengen. Den volgenden dag beproefde hannibal, of de Conful, hoogmoedig over dit behaalde voordeel , niet tot een openlijk treffen zou uit te lokken zijn, doch deze proef ziende mislukken, keerde hij weder onverrichter zaaken van Cumce naar Tifata lerug (1). (i) Liv. L. XXIII. c. 35-3,7,  geschiedenis se n. 537 Terwijl sempronius gracchus Cumce aldus verdeedigde, was een andere sempronius, longus bijgenaamd, in Lucanie nabij Grumentum met hanno flags geweest, waarbij de vijand meer dan tweeduizend dooden had gehad, twee honderd en tagtig gevangenen en een en veertig veldteekenen verboren, en voords verplicht was geworden, Lucanie te ruimen , en zich bij de Bruttiërs te bergen O). De Prcetor valerius heroverde fchier gelijktijdig drie afgevallene Hirpynfche fteden, wier Opperhoofden hij liet onthalzen, terwijl hij meer dan duizend gevangenen als flaaven verkogt, den overigen buit aan zijn krijgsvolk liet, en hetzelve voords naar Luceria geleidde ("2). De vijf fchepen met de ondergefchepte vijandlijke Afgezanten hadden intusfchen de hoogte van Cumce bereikt: onzeker, of deze zeeplaats in handen van vrienden of vijanden was, zou derzelver Bevelhebber alhier niet aan land gekomen zijn, (l) Liv. L. XXIII. c. 37, (?} feiv. L. XXIII. c. 37. hl | IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C, 214. f. van Rf 538.  IV. BOEK IIIHOOFDST. J. *oor C 214. J. van R, 533. Raadsbefluit tegen Koning PHIUPPUS. 1 < I 1 li c < i n 1 53^ ROMEINSCHE zijn, indien de Conful hem geene gerustftelling toegezonden had. Deze, van alles onderricht zijnde, liet de fchepen met de Afgezanten hunnen togt vervolgen naar Reine, doch zond alle de papieren derwaards over land. Daar de Raad fchier op denzelfden dag de gevangenen en brieven zag voor zich brengen , en aan de waarheid der bijgevoegde vernaaien niet kon twijfelen, wekte het uitzicht op den Macedonifchen krijg in het eerst geene geringe onrust, doch dezelve was zoo weinig in ftaat, om allen moed te doen bezwijken, dat men tevens terftond raadpleegde, hoe men best dezen nieuwen /ijand uit Italië zou houden door hem met :ene oorlogs verklaaring te voorkomen. Men liet de Afgezanten gevangen zetten, :n derzelver gevolg als flaaven verkopen ; nen zond twintig fchepen , welken men daar had, benevens de vijf fchepen, wel-, e de Afgezanten hadden overgebragt, aan en Vlootvoogd p. valerius fla cus, met last, om zijne vloot, welke u vijftig fchepen fterk was, te bemanen met het krijgsvolk door terenius geworven, waarover l, apus- tius  geschiedenissen. 539 rius te Tarentum het bevel voerde, en om met deze vloot niet flechts de kusten van Itaüe te dekken, maar op kondfchap1 wegens den Macedonifchen krijg uit te ■ gaan, den Prestor valerius van'alles! te verwittigen, en, naar bevinding van zaaken , terftond op Macedonië aan te houden en den Koning te dwingen, binnen zijn rijk te blijven. Tot het onderhoud dezer vloot en het voeren van den nieuwen krijg werd het geld uit Sicilië terug gehaald, waarmede men de uitfchotten van Hiè'Ro van het voorige jaar had willen voldoen, doch waar over deze trouwe bondgenoot zoo weinig gebelgd was, dat hij op nieuw eenen onderftand van twee maal honderd duizend fchepels tarwe ea honderd duizend fchepels garst aanvoerde (i ). Philippus bleef niet onkundig van het lot zijner Afgezanten. Het fchip, 't welk hun had overgevoerd en met hun als een prijs in Ostia was opgebragt, had gelegenheid gevonden, om het weder te ontkomen , en den Koning deze ( O Lit. L. XXIII. c. 38. IV. BOEK III. OOFDST. . voor C. 214. '\i van Rt 538.  540 romeinsche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 314. J. van R, 538. ; 1 ( I 1 1 deze allerbelangrijkfte tijding te brengen : evenwel waren hem de eigenlijke voorwaarden des getroffen verdrags nog geheel onbekend gebleeven. Hij zond daarom op nieuw Afgezanten naar hannibal, die gelukkiger waren in het overbrengen van hunnen volvoerden last, doch te laat in Macedonië te rug kwamen, om nog in dezen veldtogt het aangegaan verdrag van deze zijde in werking te brengen (1). Na de bevrediging van alle kwaade voorteekenen, of liever bij de eerfte raadzaame gelegenheid, trok de draaiende fabius den Vulturnus over en heroverde eensklaps drie afvallige fteden, wier Carthaagfche en Campaanfche bezetting hem in landen viel. Bewust van de voordduu■ende verdeeldheid tusfchen den Raad en iet Volk te Nola, liet bij marcellus lie ftad bezetten , terwijl hij deszelfs le;er betrok, om den vijand voords gade e flaan. Daar marcellus geenzins werkeoos in Nola bleef, maar van daar veel■uldige invallen op het Hirpynfeht land en (O Liv. L. XXIII. c. 30.  geschiedenissen. 541 en bij Caudium op de Sammten deed, zoo dat zijne verwoestingen den laatften hunne lang geleedene nederlaagen volkomen herinnerden , zonden beide die volkeren terftond Afgezanten naar hannibal, die met vrij fcherpe woorden hem weeten, dat hij zijne bondgenooten even hulploos aan de Romeinen overliet, als of marcellus, en niet hij, de overwinning bij Cannce behaald had. —• Belemmerd met het veelvuldige aanzoek om zijnen bijftand, daar zijne krijgsmagt ontoereikend voor zoo veele verdeelingen was, beklaagde zich de Carthager:" dat men op eenen en denzelfden tijd kennis van geleedene fchaaden gaf, bijftand eischte, en over weerloosheid klaagde,- hij wilde zijne bondgenooten met den last zijner benden niet bezwaaren, maar zou de bezittingen der Romeinen aanvallen en hun daar door tot bloote zelfverdeediging dwingen , en beloofde zijnen vrienden eerlang eene overwinning , welke even zeer boven die van Cannce, als die van Thrafimenus boven Trebia , zou uitmunten. „ De Afgezanten met dit vleijend andwoofd en rijke gefchenken afgevaardigd hebbende, liet hij in IV. boek III. hoofdst. J. voor C. - 214. f. van R. 53». Gedrag van mar-' cEixuste Nola.  542 r 0mein sche IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C, 214. }• van R, 538. I in zijn leger te Tifata flechts eene maatl* ge bezetting agter, en trok zelf tegen Nola uit. Gelijktijdig verliet hanno de Bruttiërs en verfterkte alhier zijns Veldheers krijgsmagt , met den onderftand, dien Carthago eindelijk naar Italië gezonden had, en die de waakzaamheid der Romeinfche vlooten door eene gelukkige landing verfchalkt had. Weldra zag hannièal, dat marge l'lus zulke roekelooze en ongeregelde ftrooperijen geenzins waagde, als le Hirpiners en Samniten hadden voorgegeven, maar integendeel zoo veel zorg voor zijne benden en derzelver buit droeg, ils of hij ze overal voor hem zelf had moeten beveiligen. De vereenigde en vermeerderde krijgsmagt der Car.hageren ziende aanrukken, ïield marcellus alle zijne benden binnen, en liet de Raadsheeren van Nola geduurig op de wallen der ftad wandelen, Dm overal de vijandlijke bewegingen gade te Haan. Te vergeefsch getracht hebbende, deze Raadsheeren door een mondgefprek met 3anno in zijne belangen overtehaalen, en  geschiedenissen. 543 en zijne bedreigingen zoo wel, als zijne beloften even onverzetlijk afgeilagen ziende, trok hannibal met zijne benden eenen kring om de geheele flad, om dezelve van alle zijden te gelijk beftormen: marcellus, die intusfchen zijne krijgsmagt binnen de ftad in orde gefchaard had , deed eensklaps eenen hevigen uitval , die wederzijdsch zeer bloedig zou geweest zijn, indien een vreeslijke flagregen de ftrijderen niet uit een had gedreeven. De Carthagers, die flechts dertig mannen , en de Romeinen, die niemand hadden verloeren , brandden beide van begeerte , om den geftoorden flag te hervatten : de voordduurende regen hield ze echter den volgenden dag nog binnen het leger en de wallen. Op den derden dag zond hannibal een gedeelte zijner benden op ftrooperijen rondom Nola uit. Marcellus, dit ziende, bood hem een treffen in de vlakte aan: hannibal onttrok zich geenzins aan den flag. Wederzijdsch ging 'er een hevig veldgefchreeuw op, het geen de rondzwervende ftroopers terug riep. De inwooners van Nola voegden IV. BOEK III. HOOFDST. J. voer C. 214. ƒ, van R. 538.  6*44 romeinschê IV. BOEK III. hoofdst. J. voor C 214. J. van R 533. Slag tusfchen H.'.N. nibal en marcellus. den zich mede in de Romeinfche flagorde * doch werden door marcellus agter aan geplaatst, om op de gekwetften te pasfen, en. zich buiten den flag te houden , tot dat zij daartoe het veldteeken kreegen. De flag was eerst twijfelachtig, fchoon de Veldheeren niets ter aanvuuring fpaarden, en de krijgsknechten met alle inrpanning vochten. Marcellus hield den zijnen voor: „ dat zij moesten overwinnen , eer de ftroopende benden der vijanden terug keerden , en dat zij in hunne beftrijderen geenzins de heldhaftige beklimmers der Alpen , maar de bedorvene uitgemergelde ligtmisfen van Capua voor zich hadden, wier verzwakte fpieren naauwlijks de wapenen dragen, naauwlijks hunne eigene leden konden tillen." Hannibal integendeel verweet de zijnen : „ dat hij wel dezelfde wapenen , die bij Trebia, Thrafimenus en Cannce zegepraalden , maar geenzins dat-zelfde krijgsvolk zag, waarmede hij Capua was ingetrokken ; één Onderbevelhebber met ééne keurbende zou het hun anders niet moeilijk kunnen maaken, voor wien twee Confuls  geschiedenissen. #4' fuls met verdubbelde heken wel eer bezweeken : hunne zwaarden moesten ftomp, of hunne armen moesten lam zijn; en men had nog dikwijls van de verovering van Rome durven zwetzen ? " De fchamperfte verwijten des Carthagers hielpen echter even weinig als zijne vleijendfie beloften van fchatrijken buit i zijne benden kreegen het eindelijk tegen de Romeinen te kwaad J en werden tot in hun leger terug gedreeven. Marcellüs voerde zijne overwinnende krijgsluiden, fchoon ze gaarne het vijandlijke leger hadden aangetast, naai? Nola terug, alwaar hij niet flechts de hartlijkfte gelukwenfchingen van den Raad, maar tevens van het Volk ontvong, het geen met deze beurtwisfeling van hannibal 's geluk alle geneigdheid voor zijnen belangen liet varen. De vijand had bij dezen flag vijfduizend man aan dooden, zeshonderd aan krijgsgevangenen, een en twintig veldteekenen, en zes elephanten verloor en, waarvan de Romeinen 'er twee leevendig bemagtigd hadden. Het verlies van dezen beliep nog geen duizend koppen. Den volVI. deel, Mm gen. f IV. 1(1. rooFDsf. f- voor C, 214. J- van R, 53*. O ver wis- ning van .VS.  IV. boek BI. BOOFDST. J. voor C. s-4. J. van R, 538. Hannibai verlaat ampanie. 546 romeins c h e genden dag h*erschte 'er een flilzwijgende wapenftilftand, daar elk zijne dooden begroef , en mar cellus zijnen roof, volgends beloften aan vulcanus gedaan , verbrandde. Des dags daarna kwamen 'er twaalf honderd twee en zeventig Spaanfche en Numidifche ruiters , het zij uit eenig misnoegen, het zij uit hoop op ruimere foldij, tot marcellus over, van wier dapperheid en trouw Rome in dezen krijg veelvuldigen dienst had (1). Dit dubbeld geleeden verlies deed hannibal niet flechts van Nola afzien, maar tevens andere winterkwartieren, dan het verzwakkend Capua, met een gedeelte zijner (1) Liv. L.XXIII.c. 40 — 46. Plutarchus fchrjft deze nederlaag van hannibal toe aan d« nieuwe wapening der Romeinen inet lange werpfpiezen, welken men anders alleen op de fchepen jebruikte, en waartegen de Carthagers met hunne korte fchichten onbeftand waren, (in marcell. p. 304.) — Deze Schrijver ftelt tevens het getal der overlopers niet hooger dan drie honderd , en merkt aan, dat zulk een verlies het eerfte in het heir van hahnibal was, die tot nog toe de volkomenfte eensgezindheid onder zijne veelerleije en zeer vérfcliillende benden had weten te bewaaren.  geschiedenissen. 547 ner benden betrekken, terwijl hij hanno met de overigen naar de Bruttiërs terug zond (1). 1 Zodra hannibal Campanie verlaten had , voorzag fabius zijn leger, bo-. ven Suesfula gelegen, van allen noodigen leeftogt voor den geheelen winter uit i Nola en Neapolis, en liet,'er eene genoegzaame bezetting ter verdeediging en dekking der omliggende flreeken agter, terwijl hij voords met zijne overige krijgsmagt nader onder Capua ging liggen. Het Cam- (1) Liv. L. XXIII. c. 46. Tegen de berichten van dezen Schrijver en van plutarchus wegens de overwinningen door marcellus op hamnïbal bevochten, fchijnen de verzekeringen té ürijden van nepos (in vit, hann. c. 5.) dat nieraand hem na den flag van Canrtce, geduureade zijn verblijf in Italië, in bet veld geflaaa heeft; en van poLYaius CL. IX. c. 3.), dat de Romeinen geenen Veldflag meer durfden waagen; terwijl hannibal zelf bij hem ( L. XV. c. II.) zich nog op zijne onverwiaiijkheid brroemt, toen hij zijne benden tegen scipio aanvoerde. —— Schoon wij deze verzekeringen niet hooger, dan fchijnlkrijdigheder» meenen te mogen achten, doen ons dezelven echter met reden het gemis beklaagen van alle Cartbaag. fche gedcnkflukken van deze belangrijke oorlogen» Mm ia IV. b oek III. oofdst. . voor C. 214. . van R. 538. 'ab us ont•astCapua,  IV. BOEK III. hoofdst. J.r voor C 214. J. van R 538. Gevech tusfchen jueell1es taurea er CL. ASEL3.133. f548 r o me in sc hê Campaanfehe land te vuur en te zwaard verwoestende , drong hij de burgers van Capua , hoe weinig zij zich op eigene klachten verlieten, in het veld te komen met zesduizend mannen, waarvan de voetknechten zwak , doch de ruiters fterker, waren. Met kwam echter tot geenen algemeenen llag , hier en daar vielen 'er Hechts fchermutzelingen tusfchen de rui: terij voor. Die van Capua hadden onder zich eenen jubellius taurea, die alleen de eer zijner landgenooten onder de Romeinen wel eer had opgehouden, daar dezen, toen hij nog onder hunne legervaanen diende, Hechts eenen Ridder claubius asellüs hadden gevonden , die hem in Ridderlijke bedrijven gelijk kwam. Lang had jübellius dezen tegenftrijder onder de Romeinfche drommen opgezogt , en , hem toevallig onder dezelven vindende , tot eenen tweeftrijd uitgedaagd. Asellus nam denzelven met 's Confuls verlof aan, en rende onvertzaagd op zijnen vijand los ten aanzien niet Hechts van de wederzijdfche legerbenden, maar tevens in het gezicht van Capua, wier muuren met aanfchou- wers  GESCHIEDENISSEN. 549 wers waren vol gefchaard. De vlakte , waarop zij elkander aanvielen, liet aan deze twee behendige Ridders te veel ruimte , om elkanders ftooten te ontwijken , zoo dat jubellius , na eenige vergeefïche uitvallen asellus toevoerde : „ dit fchijnt veel eer een paardendan een Ridder-fpel: in dezen hollen weg zouden wij malkander beter op het lijf komen ! " Naauwlijks had hij uitgefproken, of asellus fprong met zijn paard in den aangeweezen hollen weg: doch in plaats van hem te volgen,, riep jubellius hem fpottende na,' zink maar nies ah een paal in de graft (i) ' Asellus klom weder uic de laagte, maar zag het veld door zijne wederpartij verlaten, en keerde onder de toejuichingen der zijnen, over den betoonden moed te rug (2). Fa- Cl) Liv. XXIII. e. 46, 4.7. —r— Dit zeggen werd daarna een boersch fpreekwoord, het weik men tegen iemand gebruikte , die te veel op zijne hoornen nam : volgends de uitlegging van e rasmus, (//dag. p. 18, 150.) —■ Andere uitlegging, gen aan die zeggen van jubellius gegeven vind: taen bij DRAKENBf rcu ad h. I, li vi i. CO Liv. L. XXÜI. c, 47. %n vertel. Mm 3 4ft» IV. so ek III. aOOFDST. ]. voor C. 8 «4» f. van R, 538.  55° ROMEINSCHE IV. BOEK i L HOOFDST. J. voor C 214. J. van R 538. Hannib.i: overwintert in dpulie. Fabius trok tegen den zaaitijd van het winterkoorn terug , en ontrustede voords het Campaanfche land niet, voor dat het zelve tot voedzel van zijne benden verftrekken kon, met welken hij den winter in het leger bij Suesfula ging doorbrengen, terwijl hij marcellus gelasterde, om, bebalven,eene genoegzame bezetting voor Nola, zijne overige benden naar huis te zenden, ten einde den bondgenooten tot geenen last en den Staat tot geene onkosten te verftrekken (O. De andere Conful, die zijne benden van Cumce naar Luceria in Apulie, waar hannibal lag, had overgebragt, zond den Prcetor valerius van Luceria naar Brundufium, om de Salentynfche kusten te dekken en een waakend oog op de poogingen van den Macedonifchen Koning te houden (2). Han- de, volgends dezen Schrijver, en eenige jaarboeken bevesrigden zulks, hoe ongelooflijk anders ook, dat asellus zijne wederpartij in drift vervolgde tot binnen Capua en, daar hij elk over zich verbaasd deed ftaan, onverhinderd eene andere poort dier flad weder uitreed. CO Liv. L. XXIII. c. 48. CO Liv. L. XXIII. c. 48.  geschiedenissen. 551 Hanno, door hannibal uit Campanie naar de Bruttiërs terug gezonden , had met derzelver hulp verfcheidene Griek-1 fche rieden aangetast, wier vijandfchap en^ vrees voor de Bruttiërs haar te trouwer voor ] Rome maakten. Zijn eerfte aanval was op^ Rhegium: doch mislukte. Intusfchen haal-1 den die van Locri alles binnen hunne muu-( ren, wat van eenige waarde voor hun of voor den vijand op het platte land ftond , doch zich hiertoe met alle manfchap fchier buiten de ftad waagende, liet hanno dezelve opeisfchen door eenen krijgsdrom van Bruttiërs, dien hij gelast had, de op het land zijnde Locrisrs ongemoeid te laten en ze flechts van de poorten der ftad af te fnijden. De geringe manfchap die aan de wallen van Locri werkte, was niet in ftaat, dezelven te verdeedigen , maar zou echter ze niet hebben opgegeven , indien hanno zich niet op eene nabij gelegene hoogte vertoond en de Bruttiërs hun verzekerd hadden, dat alle de overige burgers reeds in zijne magt waren. Men bedong nogthands een gelijk bondgenootfchap met hannibal, en fcheepte intusfchen de kleene Romeinfche Mm 4 be- iv. BOEff III. [OOFDST. :. voor C. 214. . van R. 53»- Mri door [anno vejr iverd.  55* ROMEINS CHB IV. »OEK III. HOOFD'T J. voor ( 5«4J. van I ««• Croton doT de Bruttiërs Mugecast. bezetting met l. a t i l i u s aan het hoofd naar Rhegium af. Hanno beklaagde zich ^ over het laatue, en zond zijne ruiters nog 'naar het ftrand, of de branding der zeeëngL te de fchepen ook nog mogt hebben opgehouden: men berichtede hem, dat dezelven reeds uit het gezicht waren , doch dat men andere fchepen van Mesfana eene nieuwe verfterking binnen Rhegium had zien brengen, het geen hem ten eenemaal van die ftad deed afzien (i). Intusfchen waren de Bruttiërs, die zich met de plundering van Rhegium en Locri gevleid hadden, weinig te vreden met het bondgenootfchap der laatfte ftad, en bragten een eigen leger van vijftien duizend jonge luiden op den been, om zelve daarmede Croton te beftrijden. Evenwel durfden zij zoo min op eigen gezag dezen ftap doen, als zij zich weder door Carthaagfche onderhandelingen wilden laten belemmeren , en zonden daarom Afgezanten naar hannibal met verzoek, dat hij wilde zorgen, dat het veroverde Croton hun eigendom zijn mogt. Hannibal verwees CO Liv. L. XXiV. c. j.  GE SCHIEDENISSEN. 553 wees hun naar hanno, doch deze liet zich niet ftellig uit, aan den eenen kant de plundering van zulk eene vermaarde fiadi niet willende toelaten, en van de andere, zijde hoopende, dat dezelve uit aanmer ; king van deze zagtmoedigheid welligt vrijwillig de belangen van Carthago omhelzen zou. De verdeeldheid der burgerij, welke, even als eene volksziekte, bijna alle de' Italiaanfche fteden beheerschte, ftelde de Bruttiërs in ftaat, hunnen aanflag gedeeltlijk te volvoeren. Het gemeen was Carthaags gezind: de Raad was voor Rome. Bij den overgang der kwaalijk verdeedigde ftad, week de Raad op den burg, en verdeedigde den zeiven zoo hardnekkig , dat de Bruttiërs den bijftand van hanno moesten inroepen. Deze zelf was ongenoegzaam, om den burg te dwingen; deszelfs verdeedigers zouden zich den uiterften nood ter prooije hebben gegeven , indien de Locriërs, met toelating van hanno, hun niet hadden overgehaald, cm zich in hunne ftad veilig te komen r.ederzetten. Men kreeg inmiddels de goedMm 5 keu* IV. 3 o aar III. IOOFDST. . voor C, 214 . van R, 538. Croton veroverd»  IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C, 214. J. van R. 538. Krijgsbedrijven ir Spanje. 554 ROMEINSCHB keuring van hannibal op dit verdrag, waarna terftond deze geheele verhuizing te fcheep gefchiedde (1). Uit Spanje ontvong men te Rome de gunstigfte berichten van p. en cn. scipio, maar tevens klagten van gebrek aan foldij, kleeding, en koorn voor de vloot en het leger: in de twee laatstgemclde behoeften diende volftrekt door Rome zelve voorzien te worden, indien men de behaalde voordeden wilde behouden, doch, ingeval van gebrek aan geld, hoopten zij zelve hierin eenige fchikkingen met de Spanjaarden te zullen maaken. Niemand trok de wezenlijkheid der gemelde behoeften in twijfel, maar elk was verleegen, op wat wijze men aan deze billijke eisfchen zou voldoen, daar men de burgerij geenen nieuwen last kon opleggen, zonder voor derzelver bezwijken te vreezen, en 'er weder een nieuwen krijg met Macedonië op handen was. Men befloot eindelijk het Volk de behoeften van den Staat voor te houden, en de rijkfte pachters aan CO Liv. L. XXIV. c. a, 3.  GESCHIEDENISSEN. 555 aan te maanen, om het noodige voor de vloot en het leger aan het Land te leveren , op voorwaarde, dat zij als bevoorrechte fchuldeisfchers van den Staat daarvoor de eerfte zouden betaald worden, wanneer 'er weder geld in kasfe kwam. Op den dag , hier tos door den f rator bepaald, booden 'er zich drie maat fchappijen van negentien perzoonen tol deze aflevering aan , onder deze twee voorwaarden, dat zij geduurende dezelve vrij zouden zijn van den krijgsdienst, en dat het Land hunne goederen, wanneer zij ingefcheept waren, voor fchipbreuk en vijanden verzekeren zou. Bei den werden ze hun toegedaan. Aldu; hield het bijzonder eigen vermogen hel Gemeenebest ftaande, en deze onbaatzuchtige Vaderlandsliefde was aan alle de rangen van burgeren eigen, welke alleen der fel beftreeden Staat ophield, en eenmaa over alle vijanden deed zegevieren. — De goede trouw, welke, in het eerst tei minsten bij de aflevering plaats had, beand woordde aan de dienstvaardigheid voorhe Gemeenebest, zoo dat het leger en de vloo ü IV. BOEK UI. HOOFDST. J. voor C. 2'.4. J. van R. 538. Edelmoedige toevoer aan het leger aldaar. 1 l \ \  IV. BOEK III. BOOFDST. J. voor C. 214. J. van R. 538 Voorfpoed der 5Cifio's. 1 1 1 1 1 55$ ROMEINSCHl in Spanje uit de rijkfte fchatkist niet beter gekleed of gevoed zou kunnen zijn (1). Na het bekomen van dezen hoognoodigen toevoer ondernamen de Romeinen het ontzet van Illiturgis, welke ftad door drie Carthaagfche legers ingeflooten was: het gelukte hun, midden door de vijanden heen te flaan, en den hongersnood der belegerden door toevoer te verdrijven. IVeiöig moeite koftede het hun, voor deze trouwe bondgenooten, die hun de tijdigste redding dankten , eenen moedigen uitval net hun te doen waagen op een der drie egers : het zelve werd door de twee overigen onderfteund, doch fchoon 'er zestig luizend vijanden tegen zestien duizend Romeinen floegen, was de overwinning soo weinig twijfelachtig, dat de Romeinen neer Carthagers deeden fneuvelen , dan tij zelve fterk waren, voords drie duizend voetknechten en twee duizend ruiters ge-f rangen namen, negen en vijftig veldtee;enen veroverden, vijf elephanten om>ragten, en de drie legerplaatzen bemagigden. Gs- ( O Liy. L. XXIII. c. 48, 4£.  geschiedenissen. 557 Gedwongen, om Illiturgis te verlaten, vielen de Carthagers, na dat zij zich door nieuwe aanwervingen uit die deelen van Spanje, welke nog onder hun gebied wa ren, hadden herfteld, eene andere ftad Intibilis aan, doch verlooren andermaal in den flag, hun voor dezelve door de s c iv i o's geleverd, meer dan dertien duizend mannen aan dooden , twee duizend aan gevangenen , twee en veertig veldteekenen en negen elephanten j welke tweede nederlaag de overgang van bijna geheel Spanje tot de Romeinfche zijde ten gevolge had (" i ). In Sardinië waren de Romeinfche wapenen , door t. manlius geduurende de ziekte van den Prcetor q. mucius gevoerd, beflisfend geweest tegen den algemeenen en door de vijanden krachtdaadig onderfteunden opfland dier eilanders. Zijne fchepen binnen de haven van Caralis in veiligheid gebragt en zijne aangevoerde krijgsmagt met die des Prcetors vereenigd hebbende, trok hij aan het hoofd van twee en twintigduizend voetknechten en twaalf. hon- CO Liv. L. XXIII. c. 4* IV\ SOES lil. hoofdst. J. voor C. 3'4» J. van R, 533. De opflanè in Sardinië gedempt.  553 romeinsche IV. BOES III. HOOFDST. J. voor C 214. J. van R 538. honderd ruiters tegen de muitelingen op, en floeg zich nabij hun leger neder. Hampsicora, hun hoofd en aanvoerer, elders ' vertrokken, om nieuwe benden voor zijn 1 heir bij een te brengen, had zijnen zoon HiosTushet legerbevel overgelaten, die, met al de voorbaarigheid van eenen onnadenkenden en ftoutmoedigen jongeling het aangebooden treffen van manlius omhelsd hebbende, geflagen werd met een verlies van duizend dooden en drie honderd gevangenen. En deze eene flag zou den geheelen Sardifchen opftand gefluit hebben, indien de vloot van hasdrubal, zich van den geleeden florm aan de Balearifche eilanden herfteld hebbende , niet in tijds opgekomen was, om de nedergeflagene vlam op nieuw aan te wakkeren. De zorgvuldigheid van manlius voor zijne fchepen in de haven van Caralis gaf aan hampsicora gelegenheid om zich met hasdrubal, die zijne landing ongeftoord volbragt en daarna zijne vloot weder naar Carthago te rug zond, te vereenigen. Beide de vijandlijke Veldheeren zogten manlius bij Caralis op en booden hem ter-  geschiede'nissen. 555 terftond een treffen aan, waaraan de Ro mein zich geenzins onttrok. De Sardiniërs , zinds lang gewoon verwonnen te v :en , bezweeken fchierlijk ; de Carthagers hielden beter ftand, maar eindelijk mede aan het wijken gebragt, werden zij ingeflooten door den eenen vleugel dei Romeinfche flagorde, die , na het om verwerpen der Sardiniërs, agterom getrokker was. Nu veranderde de flag in eene flachting. Twaalf duizend vijanden bleeven 'ei liggen, drie duizend en zes honderd werden 'er gevangen gemaakt, en zeven en twintig veldteekenen veroverd. Het in handen krijgen van hasdrubal zelf, en van hanno en ma go twee voornaame Carthagers, waarvan de eerfte deaanftooker van den Sardifehen opftand geweest, de laatfte een bloedverwant van hannibal was , zettede deze overwinning geen gering gewigt bij. Hiostus de zoon van h a m p s i c o r a, was in den flag gevallen; de vader had zich met eenige ruiters door de vlucht gered, maar uit vreeze voor vervolging zich zelf des nachts reeds van kant gemaakt. Het overfchot des vijandlijken heirs was naar Cor- nus IV. BOBK IIL HOOFDST. J. voor C. 214. J. van R. 538.  5$0 romeinschi IV. SOES 1(1. fiOOFDST. J. voor C. 214. J. van R. Volflagene onderwerping van Sardinië, nus geweeken, doch deze ftad wederftond flechts weinige dagen den aanval des ver* volgenden overwinnaars; alle de overige fteden, welke ontrouw aan Rome waren geworden, volgden fchierlijk haare overgave , gaven gijsfelaars haarer nieuwe onderwerping en bragten de opgelegde fchatting van foldij en koorn naar gelang haarer vermogens of haarer trouwloosheid op. Na deze volflagene onderwerping der eilanders begaf manlius zich weder met zijne aangevoerde benden te fcheep; bragt den Raad te Rome de blijde tijding zijner overwinning ; gaf den Penningmeesteren de gehevene foldij, den Bouw* heeren het opgebragte koorn, den Prcetor de medegevoerde krijgsgevangenen , en behield voor zich alleen den roem, van Sardinië andermaal aan Rome onderworpen te hebben (1). De terug gezondene Carthaagfche vloot was den Vlootvoogd van Sicilië t. otacilius ontmoet, die met vijftig fchepen van Lilybcsum op Africa overgeftoken, om de Carthaagfche kusten te ontrusten, CO Liv. h. XXIII. c. 40, 41.  geschiedenissen. $6l ten , op het gerucht van haare terugkomst van Sardinië haar opgezogt, geDagen , zeven fchepen ontnoomen en verflrooid had (i), Laatere berichten uit Sicilië maatigden echter de vreugde des Romeinfchen Volks over de Spaanfche en Sardifche voordeelen. HiëR o, de trouwe bondgenoot van Reine geduurende eene halve eeuw, was bezweeken onder den last der jaaren, en zijn verfcheiden was door eene geheele omwenteling in zijn Rijk gevolgd. De erfopvolging wees zijnen troon eenen vijftien jaarigen jongeling toe, hieronymus genaamd, den zoon van 's Konings zoon gelo , die in het voorige jaar zijne trouwlooze woelingen met den dood bekogt had. HiëRO, de ongefchiktheid van dezen kleenzoon, om ooit den fcepter te voeren, kennende, zou even voor zijnen dood het koningfchap in Syracufen vernietigd hebben, om het geluk zijns beminden volks, 'twelk hij zoo zorgvuldig had behartigd, niet ten fpel en prooi te laten eenes woesten jongelings, indien de negentig jaarige grijs- aars CO Liv. L. XXIII. c. 4»* VI. DEEL. Nfl IV; BOEK 111. HOOFDST. J. voor Ci 014. J. van R* 538Dood vasi Koning HlëRO*  IV. BOEK iii. HOOFDST. ]. voor C. 214. J. van R, 538. 562 romeïnsche aard heiland geweest was tegen zijne beide dogteren, welken, zich met het wezenlijke rijksbeftuur voor hunne echtgenooten vleijende, wanneer hun jonge neef den naam van Koning droeg, dag en nacht alle vrouwelijke liefkoozingen tegen dit voornemen van haaren Vader te werk fielden. Evenwel liet HiëRo de voogdij over zijnen minderjaarigen opvolger geenzins alleen iri de handen van zijne beide fchoonzoonen, andranodorus en zoïppus genaamd, maar benoemde daartoe nevens hun dertien voornaame Syracufiërs , dien hij gezamenlijk op zijn flerfbed aanbeval, het bondgenootfchap van Rome ongefchonden te bewaaren, en den jongen Vorstin zijne fteeds gelukkige voetftappen te geleiden. Na 's Konings dood traden de vijftien voogden met den jongen Koning voor het Volk .- eenige weinigen, die daar toe onder de menigte geplaatst waren, keurden mëtio's uiterften wil goed, het gros des Volks doorzag deszelfs diepe ftaatkunde niet, en vreesde , na. het verlies van den besten Vorst, alles kwaads. Dit maakte het a ndranojdortjs gemaklijk, om als oom des  GESCHIEDENISSEN. 563 des jongen Konings denzelven oud genoeg te Verklaaren om zelf te regeeren \ en door de vernietiging der geheele voogdijfchap, voor zich alleen den geheelen invloed op het aanflaande beftuur te behouden. Bezwaarlijk zou eenig ander opvolger van HiëRQ , die als een overleeden vader betreurd werd, 's Volks gunst hebben kunnen winnen , hoe goed en gemaatigd hij ook mogt geweest zijn: h i e« ronymus fcheen daar en tegen door zijne ondeugden elk het gemis zijns grootvaders opzetlijk te willen doen gevoelen. Had men geduurende zoo veele jaaren bij HiëRo en deszelfs zoon geene vertooning van grootschheid in kleeding of houding boven de overige burgers gezien, thands zag men purper, kroon en lijftrawanten* ja zomtijds een vierfpan witte paarden, die aan dert dwingland dionysius herinnerden. Deze uiterlijke trotschheid ging met de fmaadelijkfle verachting van den burger, met de ongenaakbaarfte terughouding , en de meesterachtigste taal gepaard; terwijl de overdreevene weelde nieuwe wellusten en nieuwe wreedheden uitNn 2 voad. IV. BOEK Hf. H'-OFDST. J. voor C. M4« J. van R. 533. Regeering /an zijnen beenzoon aiEeorvY» MUS.  56*4 r o meins c he IV. BOEK au HOOFUST. j. ❖oorC 214. j. van R 538. vond. De geweigerde toegang aan hun, dien hiöro evenwel als voogden had aangebeld , deed de meesten hunner door den zelfsmoord of vrijwillige ballingfchap de gevreesde martelingen des dwinglands ontwijken. Slechts drie hunner vonden een genegen gehoor: andranonorus en zoïppus, de twee fchoonzoonen van Hiè'ro, en zekere thraso. Daar de twee eerden voor de Carthagers , en de laatfte voor de Romeinen was, fcheen de keus onzeker, welke hieronymus tusfchen beiden doen zou, tot dat hem eene zamenzwering tegen zijn leeven ontdekt werd, en een der zamengezwoorenen, die zijn eigen eedgefpan niet wilde verraaden , thraso valfchelijk als een medepligtigen befchuldigden . De ftraf volgde de befchuldiging zonder verder onderzoek, en nu was het geheele Hof Carthaags gezind. Men zond gezanten naar hannibal, en men kreeg een aanzienlijk gezantfchap te rug, 't welk een verdrag tusfchen hem en den Koning van Syracufen floot, en niet ongaarne, op deszelfs aandrang, aan zijn Hof vertoefde. App. claudius, de Prcetor van Si- ciliCy  geschiedenissen, cilie, van deze omwenteling verwittigd, zond terftond afgezanten naar iiieronymus, om op de vernieuwing van het oude verbond met zijnen grootvader aantedringen, doch dezelven zagen zich door den Koning befpot, die hun fchimpend vroeg: ,, wat hun toch bij Cannes overgekomen was; dat hannibal's Afgezanten hem fchier ongeloovelijke dingen verhaald hadden ; en dat hij het rechte daarvan wel eens wilde weten, om daarna zijn gedrag te richten ?" De Romeinen andwoordden hem, dat zij weder zouden komen, zo dra hij een gezantfchap op eene waardige wijze had leeren ontvangen , en vertrokken, veel eer met eene ernftige vermaaning , dan wel met het verzoek, dat hij niet te los het Romeinfche bondgenootfchap verbreken zou. Het reeds eens zijnde met hannibal zond hieronymus afgezanten naar Carthago , om het gemaakte verdrag te bevestigen. In dit verdrag bedong hij, dat de rivier Himera de fcheiding zijn zou der verdeeling van Sicilië tusfchen hem en Carthago , zo dra de Romeinen van het eiland verdreeven zouden zijn, het geen hij als Nn 3 zeer iv. BOEK lil. HOOFD.sT. [. voor C. 2J4' }. van R. 53S.  566 ROMEINSCHE IV. BOEK lil. HOOFDST. ]. voor C. 214. T- van R 538. HlEROKY- mus doer zijn eigen Volk om- ( gebragc. I 1 \ 1 | I i i \ zeer gemaklijk befchouwde, wanneer de Carthagers hem flechts eenige fchepen en krijgsbenden zonden. Doch kort daarna, door vleijende Hovelingen in zijnen waan op nieuw geitijfd, vorderde hij geheel .Sicilië voor zich, terwijl hij geheel Italië voor Carthago zou overlaten. De Carthagers verwonderden zich weinig over de ligtzinnigheid des verbijsterden jongelings en wilden dezelve geenzins te keer gaan , zo lang zij hem flechts van de zijde der Roneinen konden af houden. Doch weldra nam zijn kinderlijk beftuur ;en einde. Het eedgefpan, het geen hij door len dood van den onfchuldigen thraso neen de ontbonden te hebben , bevond zich log heimelijk onder zijne eigene benden, yaarmede hij naar Leontini getrokken was, erwijl hij elders de Romeinfche Heden door le afgezanten van hannibal,aan het hoofd van twee duizend mannen op liet eisfchen. Zijne eigene lijfwacht deelde in de zamen:wering : een derzei ve, dun omenes geiaamd , den Koning door eene naauwe traat naar de markt vergezellende, in der huizen dezamengezwoorenen waren, ï/ist hem van zijn overig gevolg af te fchei'  GESCHIEDENISSEN. 56? fcheiden, door kwanswijs agter hem ftil te ftaan, om iet aan zijn eigen fchoeizel te veranderen. Hierop viel het eedgefpan uit, bragt HiERONYMüs met veele wonden om, vluchtede voords naar de markt, en vond aldaar de toejuiching des ganfchen Volks over den gevelden dwingland, van waar het gedeeltelijk terftond naar Syracu. Jen wederkeerde , om aldaar de raadsflagen van andranodorus te voorkomen. Hoe aangenaam den Romeinen deze gebeurenis zijn mogt, ontfloeg zij hun echter geenzins van de vreeze, dat Sicilië geen minder bloedig krijgstooneel, dan Italië zelve, worden zou , daar de Syracufers thands even Carthaags als Gemeenebest gezind fcheenen. De Vrator claudius ftelde zich alvast in ftaat van tegenweer en maakte het bovengemelde tot den inhoud zijner gewigtige brieven aan den Raad ( i). (O Liv. L. XXIV. c. 4-7. einde van het zesde DEEL. IV. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 314. J. van R. 538.  VERBETERINGEN voor het VIJFDE DEEL. Op bladz. 177. leze men boven aan de overgeflagene woorden: - haf tige natie, welke zij eerst door allerleije geheime kunftenarijen zich van het enz. Op bladz. ipo. reg. 18. ftaat twintig duizendmen leze twintig. Op Wade. 303. reg. 11. ftaat fpitshoeven men leze mede, fpitshoeven. Op bjadz. 332. reg. 3. en 4 ftaat twintig men leze tien. Op bladz. 551. reg. 4. ftaat «V» men leze tien.    BERICHT VOOR DEN BINDER. deel VI. Plaat XXI. (Flaminius door zijnen vader voor de fchipfnebben weggehaald) tegen over bladz. 48. Plaat XXII. (Aankondiging van den tweeden Cartbaagfchen krijgt tegen over) 155. Plaat XXIII. (De flervende L. JEmitius Paullus.) tegen over 41a. Plaat XXIV. (P. Cornelius Scipio te Canufium) tegen over 424. Pe kaart van den togt van hannibal te plaatzen agter het Boekdeel.